D E POËTISCHE SCHRIFTEN.   D E B IJ B E L VERTAALD, OMSCHREVEN en DOOR. AANMERKINGEN OPGEHELDERD. ZESDE DEEL, ii utrecht en amsterdam, bij G; T, van PADDENBURG en ZOON en J. ALLARTó m 0 6 ci i i x z x i ii  APPROBATIE. De Theologifche Faculteit van 'sLands Hooge School te Leyden geeft op denzelfrien voet als aan de vorigen, ook aan dit deel des BijbelWerks van den Wel Eerw. zeer Gel. Heer W. A. van Vloten hare goedkeuring, zonder nogthands zich te vereenigen met alle de uitdrukkingen des Schrijvers, zoo aangaande den trap der kundigheden, die 'er voor de komst van Jefus Christus omtrent zekere leerftukken, met naame omtrent den Haat der menfehen na hunnen dood, hebben plaats gehad, als met opzicht op het recht verftand van eenige Pfalmen, die door de Schrijvers van de boeken des nieuwen Verbonds uitdrukkelijk op den Mesfias gebragt worden. Zij wenscht voor 't overige hartelijk, dat God over deczen arbeid, en over alle de poogingen , door den geleerden Man, ter bevordering van waarheid en Godvrucht aangewend, zijnen vruchtbaar - maakenden zegen overvloediglijk gebiede! Leyden den 13 Junij 1792. EWALDUS HOLLEBEEK. jEGIDIUS GILLISSEN. CAROLUS BOERS. BRÖERIUS BROES. JONA WILLEM TE WATER. SEBALD FULCO JOH. RAU.  VOORREDE. Il> ene vertraging, waar van ik geene oorzaak ben, is wederom de reden, Lezer! dat dit Deel u niet eerder ter hand gefield is; daartegen heb ik het vermaak u te berichten dat de billijke klagten over veele drukfouten voortaan, zo ik vererouwe, zullen zwijgen; 't grootfie gedeelte van mijn arbeid over de Pfalmen is door een'' waarin vriend van mij gecorrigeerd; hij was edelmoedig genoeg om mij met den aanvang van het Werk reeds zijne hulp aantebieden, edoch die is door mij toen niet aangenomen, gedeeltelijk om de vertraging, welke uit de afftand van woonplaats noodwendig in de tijd der uitgave moest ontftaan zijn, gedeeltelijk om dat de kring zijner bezigheden zo uitgeftrekt is, dat ik het naauwlijks van mij zeiven verkrijgen konde die te bezwaren; zijn verplichtende drang haalde mij over, de vrees voor belemmering in de fpoedige uitgave hield door zijne vaardigheid haast op , en zijne bekwaamheid doet mij vertrouwen, dat alle verdere klagten van dien aart ongegrond, en gezogt zullen ■wezen. —■ Tot dus verre heb ik 't vermaak niet, dat 'er aanmerkingen op mijn arbeid in het licht gekomen zijn, die den geest van waarheid- liefde, mijns oordeels , naar behooren uitdrukken ; beoordeelingen , die dat zuivere doel misfen, en uit bijoogmerken aangevoert worden, zal ik altoos ftilzwijgen- de  VOORREDE. de vo orbijgaan. Mijn jaar en en mijne krachten vorderen van mij, dat ik al mijn vermogen tot heil van mijn evenmenfchcn , en niet tot eigen inzichten aanlegge. •—* Mijne handelingen moeten mij voor de waereld en mijn geweten voor mij zeiven beoordeelen; dat ik omtrent lof, voordeel, en eene algemeene lezing vrij onverfchillig ben, moeten mijne daden bewijzen; de eenvoudige aankondigingen van elk Deel in de nieuws -papieren, de fiille gang des Werks, en zoo mijne beoord.elaaren nog een weinigs geduld willen hebben, de uitgaave voor mijn rekening, zullen mij altoos voor het algemeen beter verdedigen, dan een welbefpraakte en meesterlijk ingerichte apologie immer zoude kunnen doen. P"an nu af gelieve daarom niemand mijner lezer en een Deel mijnes arbeids, als V mijne te ontfangen, dan wanneer het dus eigenhandig doorrij ondertekend Ut  INLEIDING OP DE BIJBELSCHE DICHTKUNST. D aa r de Verzamelaars der oude gedenkftukken , aan den Joodfchen Godsdienst 't meeste gezag geevende, gewoon zij* die agter den anderen te plaatfen, zonder de order des tijds, waarin zij gefchreven zijn, in achtte neemen, zullen wij daardoor in de gelegenheid zijn om, na de onafgebrokene behandeling van de gefchiedkundige Boeken , het poëtisch gedeelte nu ongeftoord na den anderen te behandelen. Met genoegen begaf ik mij tot dezen arbeid, en zal, hoewel minder gevoelig voor poëzij als poczij, even daarom alle mijne poogingen verdubbelen , om den rijkdom en de majefteit der denkbeelden die daarin voorkoomen, te kunnen gevoelen. Elk minnaar van het fchoone en verhevene , vooral in het poëtiefche vak , zal hier eene fchat van denkbeelden vinden , en tevens eene onnavolgbaare zeggens - kragt en oorfpronglijkheid, die zo na aan de natuur blijft als moogelijk is, zo dat de geroemfte ftukken der oudheid, in welke taal ook gefchreven, en als clasftek geroemd, in zijne fchatting nu naauwelijks meer aanmerking verdienen zullen; vooral als de vraag in hem VI. Deel. A mogt  t INLEIDING op de mogt opkoomen, of die eenigzins met de gewijde zangftukken om den prijs kunnen dingen ? ja, al wie aan deze (tukken, fchoon een gedeelte der Goddelijke openbaaring voor het menschdom, dat gezag niet toeftaat, en nochtans poëtiesch genie bezit, zal hier zich verlegen vinden; want, zij die gewoon waren door geestige (lagen zo dikwils het Bijbelgezag te verkleinen , hebben nochtans, als zij zich recht verheven wilden uitdrukken van de denkbeelden en bewoordingen , die de Bijbel -poëzij aan de hand geeft, zo menigwerf gebruik gemaakt. Niemand mijner leezeren denke bij zich zeiven, dat dit een vooroordeel zij, door de opvoeding ingezogen, en door het gezag verfterkt ; neen , al had ik geen ander bewijs , als dat uit den aart der taal genomen is , dan had ik alreeds genoeg voor de (telling , welke ik beweer. Het kan immers niet ontkend worden, dat de eene taal boven de andere meerdere gefchiktheid tot de poëzij heeft en hoe zeer verdiend dan de Hebreeuwfche hier onzen aaudagt? Herder heeft dit in zijne Oosterfche poëzij L Deel bladz. 18. beknopt en tevens duidelijk getoond: „ hunne werkwoorden, zegt hij, zijn geheel beweeging, „ derzei ver wortels zijn beelden en gewaarwordingen; hun„ ne naamwoorden, half werkwoorden, zijn dikwils wer„ kende wezens, in eene geduurige perfoons-verbeelding; " hunne voorzctfels koomen fterk vooruit, zo als in de " taal der hartdogten gebeurt, het gebrek van bijvoegzels " weeten zij ook'zeer wel te vervullen," daar komt nog bij, dat de paralclismus, aan die taal en poëzij zo eigen, zo'wel die welke rijst, als die door tegenftelling ophelderd, zulk eene fchat van ftoute vindingen geeft; terwijl voetmaat en rijm in andere talen binden, zo dat wij ons bij dien eenen bron alleen bepaalende, reeds aan de Hebreeuwfche poëzij den voorrang geeven zouden: men voege hier nog bij , dat de woordlpeeling, fchoon in zommige taal ook vallende, in het poëtielche dikwils evenwel  BIJBELSCHE DICHTKUNST. 3 wel tot verkleining der denkbeelden werkende, in de Oos~ terfche poëzij door de kleine verandering van een letter dikwils de fchoonfte aanleiding tot de verhevenfre en rijkfte inventie geeft: J. G. MiCHAé'Lis, heeft in eene dorwrogte Disfertatie de Paronomapa Sncra dit zeer wel aangetoond: en bepaalen wij ons tot de denkbeelden zo als die de Oosterfche poëten gebruiken, dan word het onbetwitsbaar voor elk vernuft, dat noch Homerus noch, Virgilius, en wie men ook zou durven noemen, hier niet eens zo veel opmerking verdienen, dat wij hen op den lijst zouden durven zetten van zulken, bevoegd om naar den prijs te dingen. De kwijnende, de gansch verbasterde mijthoiogie, wat is zij doch, in vergelijking van het origineele denkbeeld , het welk ift de Bijbel heerscht ? Goden alle de gebreken van het menschdom in zich vereenigd hebbende maar te vermogend om in dien loop gefluit te kunnen worden, de willekeurigfte tijrannen, die immer kunnen heerfchen, en die ten kosten van het menschdom zich vermaaken; dit zijn de (lotende en het menschdom zo verlaagende denkbeelden, welke alles bezielen; maar in de Hebreeuwfche dichtftukken , die wij overig behouden hebben , is God de werkende oorzaak , de groote Huisvader der waereld , en wel naar mate men meer opklimt tot de grijste oudheid; — de gaafche Natuur is daarin leevendig, bezield door de Godheid, en dit alles in de fchoonfte harmonie, die de reden billijkt: ik beken dat deze denkbeelden wel eens al te ftout vereenigd worden , waardoor zij in plaats van grootheid inteboezemen, het voorwerp aanmerklijk verlaagen; — bij voorbeeld, den oceaan bezingende onder het beftier der Godheid , dan in zijne natuurlijke duinen en omtuiningen te vergelijken bij een gezwagteld wigje : — een magazijn van donders en blixems in den hemel aanteleggen ; is voor onze ooren (tuitend: maar in dit geval behoorde ook elk hier bij te denken, dat A a de  4 Inleiding op de de oudfte 'poëzij niet gewoon aan afgetrokken veel mirt wijsgeerige denkbeelden , natuurlijk zich zo vcrklaaren moet , en hoe ftout , hoe onnatuurlijk zulke fpeelingen fchijnen te zijn , dit hebben zij nochtans boven anderen vooruit, dat zij, hoe onnatuurlijk, hoe oneigen zij ook fchijnen te zijn, evenwel nooit tegenftrijdigheden of in zich zeiven laffe verkleiningen behelzen ; alleen het ongewoone treft onze ooren, maar met dat al voelt elk, dat dit hulpmiddelen zijn, waardoor de ervaaring uitgedrukt , en de armoede omtrent afgetrokkene denkbeelden het best te hulp gekoomen word; — had elk dit meer in het oog gehouden , men zou Job het oudfte dichtftuk des Bijbels zo niet verwrongen hebben: hoe meenig wijsgeer heeft uit eerbied voor de Goddelijke openbaaring, hierin door Nieuwentijd voorgelicht, ja zelfs tot op den jongften toe, dén Sülzer zich hier in niet te buiten gegaan, en aan Goddelijke ingeeving toegekend, het geen alleen als een eigenfchap van die t kragtige poëzij moet befchouwd worden. — Wijsgeerige ervaring en poëtilche vinding moeten hier nimmer vermengd worden: — zo, om een voorbeeld te geeven , als wij Job over de bergwerken leezen, zal men hier wel alles vinden, het geen die wetenfchap, door rijpere ervaring tot ftand gebvagt, inftemt, (dit heeft MieHAëtis in zijne Oriënt* Bibüoth.. XXVII. d. bladz. 338. uitvoerig behandeld ;) doch wie zal onbedagt genoeg zijn om te durven be« weeren , dat alle die denkbeelden uit de meer volkoomen' bergwerk - kunde ontleent zijn? een oordeelkundige zal liever in eene ftille verrukking de kracht der poëtifche denkbeelden bewonderen, terwijl hij tevens het oog van den Goddelijken Geest eerbiedigd , het geen zorgde y dat geen een denkbeeld zo ftout wierd dat het laatere ervSaarwg en oeffening tegen fprak, en hoe gemakkelijk en vertrouwlijk kunnen wij dan die oude dichtftukken beftudeeren, zonder dat ons immer eenige vrees behoeft . s. A te  BIJBELSCHE DICHTKUNST. 5 te bekruipen, dat wij onnatuurlijk zullen worden: doch ik bcdwinge mij om hier in het algemeen verder uitteweiden , wij hoopen gelegenheid genoeg te vinden dit bij de voorbeelden nader te ontwikkelen. Als wij de poëzij des Bijbels zullen behandelen, kunnen wij die zeer gevoeglijk in driederiei clasfen verdeelen, die haar weder alleen eigen zijn. Spreuk , gezang en profetie: hoe weinig wij ook van de Oosterfche poëzij weeten, dit onderfcheid gevoelt evenwel elk aandagtig leezer. In het Boek van Job, in de Spreuken van Salomo, en in den Prediker 3 heerscht de fpreuktoon, die zich meestal door twee eigenfchappen van de andere zoorten onderfcheid. — Vooreerst dat deze bijna altijd de paralelismus ex oppojito volgt , (uit tegenftelling der vergelijking tragt opfehelderen,} vervolgens zelden onderling , gelijk in eene aaneengefchakelde rede , verbonden is, maar op zich zeiven ftaat; -r- hierin wijkt het gedicht van Job en ook de Prediker weder van den gewoonen weg af, in deze fpreuken word eene draad , die onafgebroken doorgaat, gevonden; fchoon beiden weder daarin van den anderen ondericheiden zijn , dat wij in den Prediker den wijsgeer vinden , dóór en door in menschkunde geoeffend, in Job meer den oorfpronglijken ftillen geest, door de tafcreelen der Natuur en cenige weinige bijzondere openbaaringen en overleveringen, fchoon vrij donker en algemeen geleerd en voorgelicht, nochtans- alles zo krachtig en bondig gefield , dat het grootfte meesterftuk, het geen men gewoon is naast dit dichtftuk te plaatfen , ik bedoel Homerus , fchoon 1000 jaareu jonger, daar mede vergeleken , alle zijne fchoonheid verliest, en eene aanmerking van een' origitieelen geest, mijnen dierbaaren vriend, is hieromtrent regt gepast: hadden de bewonderaars van Homerus, Madame Dacip,r, Pope en Fenelon, over het hfeldenzang fchrijvende, hier geftaag Job vergeleken en A 3 tot  6 INLEIDING enz. tot model genomen, (Weslei in zijn Disfertatiom, m Jobum, heeft daarvan eene proeve genomen doch niet gelukkig,) zij zouden ja wel ontdekt hebben, dat hun geliefde Schrijver bij hem vergeleken zeer weinig betekenende , maar ook ongetwijfeld uit de vergelijking in der daad m Homerus ichoonheden ontdekt hebben, waar voor zij nu ongevoelig waren; dat dit elk liefhebber der poëzij ter harte neeme, op dat hij de poëzij des Bijbels beoeffenende , leere, zijne denkbeelden zo te verhoogen, zo te verfraaijen, dat zij eene trap van volkoomenheid verkrijgen, die hij buiten die beoefening gewis nimmer bekomen zal : men verge van mij niet , dat ik mij verldaare over dc maat der Hebreeuwfche poëzij, als een gevoeglijk hulpmiddel tot verftand der Bijbelfche poëten, -de dragelijkfte gedagten hieromtrent door den Engelfchen Bisfchop Hare opgefierd, en door Edwards in pro!, ad Libras F. T. poèticos verdedigd, heeft bij mij zo veel graad van waarfchijnlijkheid niet, dat ik mijn' leezer daar aan wil doen denken, en al vermeerderde die waarfchijnlijkheid, het gebruik, het welk Hare daar van maakte, door vele plaatfen aantevullen of' te veranderen, zou mij veels te los zijn : ik hel het naaste over tot de gedagten van Stark, dat de Hebreeuw fchc poëzij geen voetmaat, of iets daar na gelijkende heelt, maar het naaste gelijk Haat met het geen wij poètisch profe gewoon zijn te noemen , waarin Lueling met betrekking tot IJo-ung ons de leesbaarire proeve gegeeven heeft. In dat gedeelte, het welk wij eigentlijk gezang noemen, is iets meer te ontdekken, zodra wij maar op het getal der woorden letten, die eene regel uitmaaken; daar dit nochtans maar zomwijlen plaats heeft in een weinige liederen, begeeft ons dat licht- al ras , en 'er is weinig hoop, daar wij niets weeten van de uitfpraak van die taal, welke anders zo veel invlocds op de voetmaat der taaien heeft. Daarom haastte ik mij maar om mijnen leezer met dit oudfte cn fchoonfte heldendicht meer bekend te doen worden. Na de-  NADERE INLEIDING tot opheldering van JOBS DICHTSTUK. X)aar de ftotïè zo aanmerkelijk is, zullen wij weder dien weg inflaan, dat wij bet gewoone, het welk mijn leezer in elke Bijbelverklaaring kan vinden, voorbij zullen gaan en ons alleen bepaalen bij dat geen, het welk noodzaakclijk tot regt verftand van dit Boek dienen kan, fchoon het aan verfchillende uitleggingen bloot gefield is. — Des dichters rang, vaderland, leeftijd, en perfoneel karakter, vereifchen het eerst onzen aandagt. Zeker is het dat hij hier niet als een Koning, maar ^als een Oostersch Emir, ten minde, als een patriarchaal boofd van zekere aanzienlijke en rijke familie ten voorschijn treed ; een man die volgens zijn leeftijd de Souvevein in zijn huisgezin, de Hoogenpricstcr voor den Godsdienst , en met betrekking tot zijne medeburgeren , een Emir of liever, dewijl hier geene*oorlogszugtige tafereelen inkomen, de richter onder zijne landgenooten is; hieromtrent meer te willen weeten is vmgtcloos, en doed niets af tot nader verftand van zaken, A 4 Vl*  8 Nadere INLEIDING Van meer invloed op het dichtftuk is het, 'smans F* aj'and nader te bepaalen.' Het word Uz genaamd, en hier raaken wij reeds in de bedenking, wat te kiezen, doordien 'er een meer dan een Uz is, het een in Sijrièn gelegen, anders Gutha genaamd, in den oord van Dat* cus , een teek lands , als een paradijs bij de oude dichters bezongen; een tweede Uz , deszelfs naam van den oudften Zoon van Na hor (Gen. XXII: ai.) bekomen hebbende, fchijnt niet ver van Babijlonien te moeten gezogt worden; het word door Bosciiart Ju fit is genaamd; doch dit is veel minder bekend dan het eerde, en laat ons daarom geheel in het onzékere: eea derde ftreek van dien naam fchijnt van een vorst van Kir, als bcvolker van dat landfehap, zijnen naam ontfangen te hebben; dit gelegen in den omtrek van Ëdem, word Jerem. IV: ai. duidelijk befchreeven. - Laatere geleerden hebben op het gezag van J. D. Mi chablis lipt eerde Uz den voorrang gegeeven; 1lge m heeft die gcdagten zoeken te verderken en zich alle moeite gegeeven om de fchoonheid van dien oort te befchrijven, fchoon de natuurkundige tafereelen in het dichtduk voorkoomende, zulks niet vereifchen , maar men integendeel uit de voortbrengzels , daarin befchreeven , veeleer tot andere gedagtcn overgaat: alles word vreemd en moeielijk in de verklaaring, als wij het in Gutha zoeken; zulke verre reizen, als dan de vrienden van Job moesten gedaan hebben, zijn in die tijden ongehoord, en men zou ten voordeele van hunne vriendfehap dan meer gebruik daar van gemaakt hebben; maar daarenboven is het zeker dat daar Jdumea het Vaderland van de oudde en egde geleerdheid is, verre boven Egypte, gelijk Eichhorn recht gepast heeft aangemerkt, dit landfehap zal de voorkeur verdienen , ja onze volkoomen indemming, zodra wij zien, dat de fchat van geleerdheid in dit dichtduk bedoten, juist vordert, dat zij op dien grond verzameld is;  op JOBS Dichtstuk. S is; en ik vleie mij, dat elk leezer bij de overweeging van het dichtftuk zelve de fprekendfte bewijzen tot bevestiging van die gedagten zal vinden, waarom ik mij hier ook niet langer ophoude, maar overga tot de leeftijd van den. held in dit dichtftuk. 'Er zijn fterke trekken om ons beflisfende te bepaalen; Hoefnagel zegt daarom zeer wel: — ,, hier vind men geen wet, geen geordend Priester , geen uitwendige Godsdienst, maar Goddelijke verfchijning, het juiste tijdperk waarin Abraham leefde, ik gevoel hier iets meer dan dooi dien geleerden uitgedrukt word, daar wij het geluk hebben in Genefis nog oudere ftukken te hebben; de gefchiedeuis van Adam, Kaïn, La me ch enz., ik vind hier alles dien fmaak het allernaaste bijkoomende: ■het licht waarin de Godheid geplaatst word, zo wel in het gefchiedkundige als in bet poëriefehe, de naam, de invoering van eenen geest, die zulk eene aanmerkelijke aanleiding tot de beproeving van Job gegeven heeft, zijne bezigheid — dit alles komt zo nabij de vroegfte tijden, dat ik, fchoon de ervaaring, die in het dichtftuk heerscht, mij noodzaakt om bijna tot den leeftijd van Abraham te koomen, evenwel Uz befchouw als dien oort die het meest de ooriprongliike oudfte denkbeelden onveryalscht behouden heeft, en dus het naaste bij den' ooripronglijken ftaat van het menschdom legt, en fchoon wij op zijn plaats onderzoeken zullen, of 'er hier en daar iets van veel later tijden, en door een jonger hand ingevuld zij, zal evenwel niemand, hoe vol vooroordeelen hij ook zijn mag, durven ontkennen , dat hier de hoogfte oudheid zelv' boven do andere gefchriften des bijbels, den hoogden toon voert, Nog eene vraag in den gewoonen fioaak behandeld , kunnen wij vervolgens onbelemmerd voortgaan : alles was eigenlijk gefproken, ons tot wegwijzer moet dienen, oni dit uitmuntend gedenkftuk der grijste oudheid A 5 . w \  ïo Nadere INLEIDING wel te verdaan, is het onderzoek naar den Schrijver: — nier is het weder zo veel hoofden zo veel zinnen, de een zal voor Job zeiven, een ander voor Moses, een derde voor Salomo, en die bijna geen gevoel voor de inwendige fchoonheeden daar in heerfchende heeft, voor Es ra pleiten. Van deze gevoelens is geen draagelijker, dan dat Moses in zijn verblijf te Midian het zou opgefteld hebben, men geeft verfchillende redenen voor deze gedagten, en niemand heeft daar toe meer kragten ingefpannen dan J. D. Mi c h a ë l i s , fchoon ik met dat alles zijn voordel hier en daar met oplettenheid leezend, duidelijk genoeg zag, dat hij veel te veel ongelijk aan zich zeiven was, om met genoegzame helderheid voor zich zeiven overreed te zijn: met meer vertrouwen fpreekt He zee met anderen beweerende, dat Moses veel te jong is om zulk een grijze oudheid in zijnen ftijl en wijze van voordrage te kunnen volgen. — Indedaad het heeft charasteristiek bezien , al was 't zelfs in den Pfalm aan Moses toegekend gene gelijkheid in den leerdelligen voordragt, niets, waarin men Moses kan vinden. Voorzeker moet de opdeller een inboorling van Uz geweest zijn, wiens familie geworteld en daar in aanzien was, waar de geleerdheid van dien tijd bij overlevering als in een middenpunt door gemeenzaamheid en gezag zamenvloeide: geen omzwervend leeven, geene afwisfelende lotgevallen, geene reizen door verfcheide landen, geen verblijf aan een koninglijk hof, maar eene dille afgetrokké leevenswijze eenes diepdenkend' regt geaard' befchouwer der Natuur en van dien kring der zamenleving, waar onder hij behoorde , is de algemeene en dandvastigen toon, overal heerfchend, en fchoon ik niet vreemd ben van die gedagten, dat Moses de man zou zijn, doorwien het ftuk het eerst ondev zijne natie is bekend geworden, geloof ik nochtans niet, dat het zijn plan is geweest het algemeen te maaken; dit drookte niet met zijne magtén als Wet-  ce zevenduiend Ithapefl , :n drieduizend lemelcn , en 'i^fhondTd p deze vrolijke dagen ook deze plegtig te ïodigen. 5. 't Was Jobs beftendige gevoönte, daar hij in alles oplettende was, ot welzijn van zijn huis, altijd, na dat die 'eest- en geboorte - dagen rondgegaan waren, :n met zö veel genoegen en eensgeziudleid onder zijne kinderen gevierd , dan >p zekere bepaalde dag daarna zijne kinleren te ontbieden, inet verzoek hun bij ijds te baaden, met een woord zich te beeideh tot den offerdienst; naauwelijks waen zij bij den anderen of de Godvruchtige 'riester liet voor elk een gansch brand - offer lereiden, hij was daar in niet kaarig ; daar iij moest elk dan tegenwoordig zijn en de anden op 't óffer leggen, want de rede die eze waardige man had was Godvruchtig. — Ichoon zulke feesten zijn blijdfehap vermeererdc, was hij altoos nog bedugt of 'er iets mbetaamlijks gedaan ware, waar door 't gerouw aankleeven aan Gód Verminderde en  van JOB. Ho 0 FDD. I. in eenige verlaating veranderde ; deze gewoonte nu onderhield hij gezet, zo dikwils die feesten wederkeerden. 6. Op zekeren bepaalden dag , in welke,,Sems nakroost gewoon plechtig te zaamen, den naam des Heeren aanteroepen, nu weder bijeen waren., om zich aan Jehovah en zijnen dienst te weien, gebeurde 't, dat de oude tegenftrever van Gods kinderen , uit beftendige vijandfchap , zich daar ook vertoonde om waren 't moogelijk iets te zamelen ter hunner befchadiging. 7. Jehovah altijd gaade fiaande op alles , bijzonder met zijn Voorzienigheid werkdadig ter begundiging van Gods kinderen , ontbied hem ftraks voor zich om zijne oogmerken uit zijn mond te hooren, en vraagt: <— van waar koomt gij werkzaame geest, wat bedoelt gij hier? — 't antwoord is: ik heb nu bepaald eenige tijd de vlakte van Arabïèn omgedoold , en daar de uitvoerer van uwe tugtigingen geweest; ik heb hier en elders gewoed. 8. 't Is wel, zegt Jehovah, zulks is ingevolge Mijn bevel, maar dat gij nu in de vergadering der kinderen Gods waart, doet mij denken, dat gij met iets tegen hen zwanger zijt. Hebt gij ook eene heimelijke aanflag in den zin tegen mijn' getrouwen dienaar Job; want hij fteekt niet alleen boven vs. 6. Dit fchijnt uit £en oud Dichtftuk woordelijk overgenomen te zijn, misfcnieh om d$ (telling aangaande de Engelen én hun invloed op de waereld, waar van in dit Dichtftuk zo weinig gefproken word, het fchijnt zeer oud te zijn, de vergadering Jtr Gids kindertn , heeft alles van de lceffijd van He noch. 31 A vs. 6. Daar was nu een lag , als Elo'rims kinderen twamen , om iich voor Jebo•iab te Hellen, iat de aanklager }okin 't midden iran hen kvvaoi. vs. 7. Toen zeide Jehovah tot den aanklager : van waar komt gij ? en de aanklager antwoordde Jehovah , ca zeide: van om te trekken op de aarde , en van die te doorwandelen. vs. 8. En Jehovah zeide tot den aanklager; hebt gij [ook] acht gedagen op mijnen knecht Jób ? want niemant is op de aarde gelijk hij, een man zon-  3* Het BOEK der inzichten vroom , Godvrezende , en wijkende van het kwaad. vs. 9. Toen antwoordde de aanklager Jehovah, en zeide: is het om niet dat Job Elohini vreest? vs. to. Hebt gij niet eene bctuining gemankt voor hem , en voor zijn huis, en voer al dat hij heeft rontom ? h< t werk ziiner handen hebt f;lj gezègent , en zijn vee is [in menigte] , uitgebroken in 't Ij ml. vs. 11. Maar doen frrek nu uwe hand uk , entast aan alles wat hij heeft: of hij u niet onder tie bewijzen van uwe. ttgenwotrdigbeid zal verlaten. vs. i-.En Je. In vat zeide tot tien aanklager; zie, al wat hij heeft zij in uwe hand; alleen aan hem ftrok uwe hand Biet uit: en de fatan ging uit van jibovab's aangezicht. vs. ij. Daar was nu een dag , als ziine 1 zoonen , en ziiJic dochtcreu { vt. 8. MoldenhAuSk kragtig maar niet na de letter: een man vttn een ver dulde rechtfehapen Gèjfvrugt f afkcerig van hel kwaad. alle de lieden in die flreek uit, maar ook onder de kinderen Gods is geen een zo welmeenend van hart, zo overeenkomende daar aan in zijn wandel, zo Godvruchtig, en zo teeder omtrent de vermijding van 't kwade. 9. Zijn antwoord is de list en de nijd zelve — hij was niet onkundig omtrent Jobs karakter; verwonderde hem ook geenzins, dat Job zo uitfteekeiid fcheen; de man vond 'er zich zeiven 't best bij, al wat de eigenliefde vermogt, was om hem daarin te bevestigen, zo te doen was zijn hoogst belang. 10. Wie nog eens door 't kwaade overvallen word , deze man gaat altijd vrij door Uwe bijzondere befcherming, Uwe Engelen bewaaken zijn huis en alle zijne bezittingen , al zijn arbeid word van den hemel gezegend , zijn veehoederij bedekt in dezen oort alle de velden. 11. Maar zo 't U behaagde hem op de proef te Hellen, beneem hem zijn ganfche welvaart , hij zal voorzeker 't momaangezigt van geveinsdheid afleggen, en U openlijk den dienst opzeggen. 12. Toen gaf Jehovah, om de Godsvrugt van Job met nieuwen glans te doen" fchitteren, vrijheid aan ien aanklager, om al wat Job lief was aanpasten , alleen moest hij zijn perfoon ontwen : daarop vertrok de geest wel vergerocgd , daar hij nu tot de uitvoering zijner oogmerken zoude koomen. 13. Al rasch mtdekt hij eene gelegenheid die hem zeer (unfüg was; 't was weder een dag van feest  van Job. Hoofdd. i. 33 onder Jobs geliefde kinderen, en wel aan 't huis van den oud (ren zoon , alwaar allen vergenoegd en vrolijk bij den anderen waren. 14. De eerwaardige man , wegens zijn ouderdom en ui.(tekende zeden, was niet gewoon bij die maaltijden tegenwoordig te zijn, hij is gerilst en vergenoegd in zijn wooning , toen 'er een van zijn gevolg hem de beroerende ti ding komt brengen , dat alles op zijn landhoeve in de uiterfte orde geweest was, zonder eenig kwaad te vreezen, dat men ploegde, terwijl de ezelinnen weidden. 15. Maar dat op 't oriverwagts de roofzugtige Sabeërs met een aanzienlijke troep aan kwamen fnellen, alles neer maakten wat maar weerftand bood, daarop pionderden en alles wegvoerden, en dat hij voor zo ver hij wist de eenige was, die den dood ontkoomen was, en nu met zulk eene droevige boodfehap kwam. 16. Terwijl deze nog met zijn verhaal van alle die omftandigheden , daar bij voorgevallen , bezig was, komt 'er een ander knegt in, niet minder beroerd dan de vorige, — hij ontlast '. zich terftond ; — ik, bij de fchoone kudde ' fchaapen gefteld, zegt hij, ben de eenige die 1 in (laat ben om u derzelver noodlot te , verhaalen: — een allervreeslijkst onweer van \ donder en blikfem heeft de fchaapen, her- i> ders en alles verzengd en vernield; — de ver- " woestin;; is onbefchrijflijk. 17. Terwijl 't ( gefprek en de ondervraaging van Job met z< dezen nog duurde , komt een ander dienaar Q! vs. 17. Hat h ganscli met vreemd, dat Ch.iUtïrs et leeven voerende, zich zo verre van hm Vaderland 0111 VI. Deel. C aaten , en wijn dronken ^n 'r. huis van hunnen broeder den eerstgeborenen : vs. 14. Dat een bode toe Job kwam, en zeide: de runderen waren ploegende , en de ezelinnen weidende aan hun» ne zijden. vs. 15. Doch de Sabeërs deden eenen inval, en namenze, en floegen de jongens met de fcherpte des zwaards: en ik ben maar alleen sntkomen, om :iet u aan te zeggen. vs. 16. Als leze noch rprak, zo kwam '-en ander , en seide : een enveder Elobims 'aaide onvervagts uit den lemel, en tref •nder de fchaien, en oncL-r e jongens, en erteerdeze: en t ben maar !leen ontkolen , om hei u ui te zegden. vs. 17. Alsde: noch fprak, 1 kwam een ider, en zei:: de Cbaidectt n zwervend eenea inval ts  ,m drie hogeii, en violen óp de kemelen aan, cn nanei;zc, en flaegen de jongens met de fcherpte des jswaards: cn ik ben maar alleen on'koraen, om het u aan te zeggen. vs. 18. Als deze noch fprak, zo kwam een ander, en zeide : uwe zoonen, en uwe dochteren aten, en dronken wijn in 't huis van hunnen broeder , den eerstgeborenen : vs. 19. En zie, een groote wind kwam van over de woestijne , en (liet aan de vier hoeken van het huis , en het viel op de jongelingen , datze ftorven: en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. vs. eo. Toen Hond Job op , cn fcheurde zijnen mantel , en fchoer zijn hoofd, en viel op de aarde , en boog zich neder: vs. ai. Enhi; zeide : naaki ben ik uit mijn: te doen, ven tigJ. Het BOEK te voorfchij'n, in geen minder vervoering dan ic andere; hij komt van een ander oort en was bij de kemeltroepen gefteld, — ftraks barst hij uit: op 't onvervvagts wierden wij van drie zeiden overvallen door de Chaldeën, zij vernoegen al wat hun voorkwam , zij voerden alle de kemelen weg, en ik ben alleen in ftaat om u zulk een onaangenaam bericht te brengen, alles is vernield of weggevoerd. 18. Nog was de ondervraagiug met dezen niet geëindigd, of een van hun die in 't huis van Jobs eerstgebooren zoon bekend was , komt met de grootfte beroering aan, brengende nog een veel treuriger bericht, — gij weet, zegt hij, dat alle uwe kinderen bij hunnen oudften broeder ter maaltijd waren. 19. Op 't onverwagt verheft zich een felle wlid uit de woestijn opkoomend, in zijne zuiging omfingelde hij 't geheel gebouw van alle kanten en deed 't dus gelijklijk inftorten, zo dat alle de aanzienlijke gasten omkwaamen; ik alleen ben ter naauwernood die ramp ontgaan, om dit droevig berigt te brengen. 20. Deze beroerende tijding hoorde Job met de uiterfte bedaardheid aan , fchoon niet onverfchillig in 't leed hem wedervaren ; hij Hond van zijnen zetel op, fcheurde ten bewijze van zijne diepfte rouw zijn oppergewaad, fchoor zijne hairen, ging uitgeftrekt ter aarde liggen en gaf alle bewijzen van aandoening over 't leed. 21. Zo nochtans, dat hij betuigde zich niet onmaa- fijderden. Schott heeft dit uit rcisbefchrijvers beves-  VAN j O B. HoOFDDi li tig te willen aanteftellen over 't gemis dier gewenschte zegeningen, hij was zonder dezel- ! ve, dit was zijn taal: ja van alles ontbloot \ ter waereld gekoomen , en verzekerd zo op die zelfde wijze die vaarwel te moeten zeggen; ! alles vervolgde hij, dat ik had, was van den ! Heer vtit ongehouden goedheid, 't be- 1 haagt Hem 't nu weder opteeifchen , wat blijft 'er overig dan te danken voor 't langduurig genót ? 22. In all' deze wegen was 'er geen de minfte onftandvastigheid in 't gedrag : van Job te befpeuren, veel min eene God- « Jasterrijke wanhoopige taal tegen God, maar [ hij behield zijn karakter volkoomeu. ï. Bij zoortgelijke plegtigegelegenheid ab de Vorige, waarin de verklaager vrijheid bekomen j; had om Job in zijn goederen aantetasten,is hij * weder tegenwoordig, te verneemen of Jehovah n hem ook iets te bevelen had. 2. Hij bekomt l andermaal vrijheid door zoortgelijke vraage als d de vorige, te weten: 3. Jehovah vraagt den d geest naar verflag omtrent Job, of hij hem l nu niet bevonden had, zo als Hij hem gemaalt t( hadde; ja, tot vermeerdering van zijn roem, z voegt Hij 'er bij, dat hij ondervonden zal gt hebben hoe Job als een held pal ftond in | zijne oprechte grondbeginzelen, en dat fchoon ar Jehovah nu op 't verzoek van den verklaa- d< ger, zonder merkelijke oorzaak, hem zo ge-ara wandelen, vs. 3. En Jehovah zeide tot den aanklager: li' acht geflagen op mijnen knecht Job? want niemand is op lijk hij , uit zuivere inzichten Godvreezende, en wijki kwaad: en hij houd vast aan zijne godsdienjlige grondberi gij mij tegen hern tragten. ojitezetteti, gm hem envsrdim, c % SS nocders buik ;ekomen j eri ïaakt zal ik laar henen welerkeeren: je>ovah heeft gegeven , en Jetovah heeft gelomen , Jebo•ah's naam zij lelooft. vs. ii. tn die Hes zondigde ob niet, en chreef Elohim iet omgerijmts se. tt. HOOFDD. vs. 1. Weerom was 'er fn dag, als da inderen van 'lohim kwalen , om zich oor Jebovab ■ ftellen , dac - aanklager 3k in 't mid:n van hen ivam, om zich 5or Jebovab ftellen. ys. 2. Toeh 'ide Jehovah t den aanklar: van waar unt gii ? en : aanklager twoorddeyevab , en zei: van om te :kken op de ede , en van : te door:l)t gij [ooi:] de aarde geilde van het nzels, fchoon ! te vermis»  3ö Het BOEK vs. 4. Toen antwoordde de aanklager jehtvnb , en zeide: huit voor hult, en al wat iemand heeft , zal hij geven voor zijn leven. vs. 5. Doch ftrek nu uwe hand uit , cn tast zijn gebeente , en zijn vleesch aan : zo hij U niet in uw tegenix»ord:ghsid zal verlaten'. vs. 6. En Jehova!' zeide tot den aanklager: zie, hij zij in uwe hand:docti verfchoon zijn le rai. vs. 7. Toen ging de aanklager uit van Jehovab's aangezicht , en doeg Job met boze zweren van zijnen voetzool aan , tor zijnen fchcdcl toe: vs. 8. En hij nam zich een potfeherf*) »m zich d:iar mede te fclirabben cn hij zat neder in 't midden der aslenen. \s. 9. Toer zeide zijne huis vrouw t"therrt houd gij nocl vs. 4. De Jrahiers enderfchciden de buitenfte huid van de binnen kuid. ftrengelijk tugtigde. 4. De nijdige lasteraar antwoord dus: zulk een uitkomst verwondert mij' niet, om 't leeven en de gezondheid te bewaaren zal een mensch niet alleen nog afftand doen van goederen , maar zelfs van iets het geen hen meer treft dan de berooving van kinderen, — 5. Maar als Gij' hem in zijn eige perfoon bezogt, zo trof, dat 't door vel en vleesch doordrong , dau durf ik bijna bezweeren, dat hij zelfs onder de bewustheid van Uwe voorzienige hand, zo onbefchaamd zijn zal om met bitter jammergeklag U te verzaaken. 6. Jehovah ftond den verklaager toe ook deze proeve te neemen, •— Hij zou hem daar in niet verhinderen, doch met welke ziekte hij hem ook overviel, ze moest niet doodelijk zijn, daar zulks tegen Zijn oogmerk ftrijden zou. 7. Met deze vrijheid vertrok de verklaager fpoeclig om de proef met Job te neemen; de ziekte die hij hem deed gevoelen was de Elephantïafts, zich openbaarende door zweeren en jeukerige puisten, die in den beginne 't uiterfte der leden bezetten, vervolgens zich over 't geheel lichaam verfpreiden. 8. De eerfte jeukingen zijn zo ondragelijk, dat de braave man die in rouwe en verootmoediging 11ederzat, onder de flaande hand Gods , zich daarom met een fcherpe fcherf van een pot overal krabde. 9. Zijn huisvrouw nu reeds afgemat door de langduurigheid en de . heftige vermeerdering der fmarte, valt einde-  VAN JOB. HoOFDD. II. 57 lijk dus uit tegen hem: 't is lang genoeg dal gij uwe hulp , uwe uitredding in de getrouwe aankleving aan God gezogt hebt , — gij verkrijgt geen verzagting, ik zou nu God en Godsdienst vaarwel zeggen, want van daar is geen verwagting, en zou mijn troost in den dood zoeken. — 10. Die rede mishaagt den vroomcn man, zulk een taal, zegt hij, past best in den mond van ongodsdienftige zottinnen, — voegt dat aanhangelingen van 't hoogde Wezen alleen de bewijzen van Zijne gunden aanteneemen, en zo rasch Hij finarte wil geeven, Zijn dienst te vcj baten en dus dit te ontwijken? — hoe fierk deze beproeving ook was , zijn lippen bragten niets oir betaamlijks voort; integendeel zulke en dergelijke redenen fprak zijn vrome mond. — ir. Ondertusichen verfpreidde zich de maar dezer imartelijke omdandigheden al rasch; dri< van zijne aanzienlijke vrienden kwamen hen bezoeken , Eliphaz van leman in Idu mea, Bil d ad de Subiet er, en Zophar d< JSamathieter , zij hadden zamen afgciprokei die reize te doen, alleen om htm aandee aan zijne fmarten te betuigen- en alles toe tebrengen, wat tot zijn vertroosting mogelijl was. — 12. Zo rasch zij Jou van vern zagen, donden zij verbaast, zij zouden hen niet gekend hebben, te meer daar deze ziek vs. ii. Benoemd naar Theman een zoon van Enoti; Biloa vatt Suab, een afftammcling van Aeraham uit Ketura, een zwervend volk in Arabiën , EtlHU, een Bufit, een tweede zoon van Nahor., Zophar van Nacmty mogelijk dezelve ft,-.d die wij naderhand in jtid-:* vinden. c s va^r aan uwe gadsdidvfiSge gevoelens , zvoetrp Ehbim af of fterft. vs. io. Maar hij zeide tot hiar: gij fpreekt als eene der zottinnen fpreekt _ ja zouden wij het goede van Ehbim ontfangen , en het kwade niet onrlangen? in dit alles zondigde Job met zijne 'lippen niet. vs. 11. Ais nu Jobs drie vrienden \<1hooit hadden ' al dit kwaai- , dat over hem gekomen was , ■ kwamen zij een ieder uit zv'-t ' plaats, Eliphaz de Tbemaniet , BlI.dm) de Sit. chier.en Zopimr de b.'aamatbiet, ■ zij hadden zamen ovcrleg't , 1 een bezoek bij [ hen om te beklagen , en om • hem te vertroosten,vs. ii. Vu , toen zij hunne oogen van ve;- I re ophieven , kenden zij hcrrt ■ niet, en hieven  35 hunne (tem op, cn weenden : daar toe (cheurden zij een ieder zijnen mantel , en ftrooiden (lof op hunne hoofden raar den hemel. vs. 13. Zo zatenze met hem op de aarde zeven dagen , en zeven nachten : cn niemand fpnk tot hem een woord , want zij zagen, dqt ( iii. hoofdd. AT vs. 1. Daar 1•> -• -LN a deze ftilte breekt de in diepe op opende Jqb fmarte inderdaad gedompelde man eindelijk ziin mond en .. ™ , ■ vervumett zijn zijne paufe van fulzwijgenhcid ar — en iaat dllg' zich in, een bitter geklag op eene treurigeu vs. 1. Tlii be- 1 j g — angflen naderen ! s.ï. Waarom treft het hun die reikhalzend naar het einde uitzien, en zo menigmaalen hunnehoope verijdeld vinden , met geen minder oplettenheid daarop uitziende, als zij die pogingen doen om ergens kostbaarheden , voor het roofzugtig oog beveiligd, optedelvcn; 22. Zulken die in plaats van fchuw te zijn, den weg naar het fombere graf zich zeiven genoeglijk maaken, en in plaats van huivering bij het geopende graf te gevoelen, zich op dien rand Van verrukking niet onthouden kunnen , op een gezicht, voor hun zo bekoorlijk ; 23. Ach, waarom was dat het lot niet van hem, wiens gunftige uitzigten op redding voor altoos fchijnen in het donkere te zullen blijven, daar de Godheid zelve hem in zulk een zaamenloop van elenden befloten bewaart; 24. Helaas! welk een ftand! ik ken naauwlijks ander voedzel dan het bitter kermen onder mijne fmartc, en de eenigfte verfrisfing geniet ik dan, vvanHeer tranen van mijne verbleekte wangen rollen ; 25. Gene fombere verbeelding is het : neen , naauwlijks is 'er het voorgevoel van fmart, of de ramp zelve VerVangt dat; fchrik ik voor nieuwe jammeren , zij zijn alreeds in vollen kragt werkdaadig, zelfs eer ik ze mij vertegenwoordig; 26. Ai mij! geen vrije fiille adeinhaaiing, geen bedwelming voor een oogenblik ! niet een bedaard tusfehenpoos! neen — wat! — ik voel dat ijslijke benaauwdheden aandringen.  van JOB. Hoofdd. III. 42 i. Na eene kleine tusfchenpoos fprak Eli- iv- hoofdd. de oudfte in jaaren, de ervaarenfte ^J^J^'tr aden uit het gezelfchap, den *n^*p"£*' ö man, bij begon tan dus aan: dmt, vs. 2 / ■ wij een woord inleggen, zult gij het kwalijk necmen, Wie kan zich nochtans Hu van woorden onthouden? vs. 3. Bedenk, boe tnenigen gij onderrigtcde, Hoe menig zinkende hand gij fterktte. vs. 4. Hoe uwe gefprekken den ftruikelenden flaande hielden, En de bevende knieën fterktten. vs. 5. Nu het uw benrt werd, zijt gij verdrietig, Daar het u treft, zijt gij verflagen. 2. Waardig vriend ! — uw hartbrekend klaagen hebben wij dus verre zonder ftoornis gehoord, want in zodaanige geest-gefteldhcid is het bijna niet moogelijk iets te zeggen, zonder u moeijelijk te maaken: wie is nochtans zich zeiven meester als hij zulk eene taal hoort; 3. En dat uit den mond van u ; hoe ernftig, denk dit toch in, heeft diezelve man anderen beftuurend berispt , hoe meenig diep moedeloozen door uwe opwekkende reden opgebeurd. 4. Hoe menig een , die door dezelve tot ergenisfe zou overgeflagen hebben , verftandig bemoedigd , die onder den last der tegenheden knikte , met kloekmoedigheid bezield om hun leed ftandvastig te draagen ; 5. Nu in perfoon onder de ondervinding van tegenheden , zijt gij wegens uwe verregaande moedeloosheid een ongefehikt voorbeeld voor andere menfchen , ja nu gij in uwe eige boezem fmarte gevoelt, zijt gij zo geweldig ter neérgeflagen, dat 'er geen fchijn van bemoediging in u overig is; vt. 1. Eliphas zal elk vinden de doorzichtigfte van allen te zijn, in den beginne do befcheidenfte, doch op het einde word hij driftig en beledigend.  44 Het BOEK VS. 6. In uwe Godsvrugt lag uwe hoope , ln de oprechtheid uwer gedragingen uwe vcrwagting. Vs. 7. Denk toch, wanneer is de onfchuldige vergaan? En wanneer de oprechte verdelgt? VS. 8. Ondeugd te p'oegen, verdriet te zaaien, Doet bet zelfde volgens mijne ervaring inoeften. vs. 9. Zulke vergaan door den adem van Ehbim, Door het fnoeven zijnes torens koomenze om. vs. 10. De brulling des leenwins, de donderende (icm des manne.'ijken leeuws, En de vernielende toon der jonge leeuwen doen zich horen- VS. 11. De oude leeuw vergaat evenwel van honger, En de jongen dezer e-uderen fweeven -.voedend om. 6. Welk eene ongelijkheid ! te voren fchecnen alle uwe gunftige uitzigten te leggen in uwe godsdienflige gevoelens; toen hield gij u verzekerd, dat de zegeningen Gods op de zuiverheid onzer handelingen volgen; 7. Op dat gij tot indenken zoudt koomen, moet ik u herinneren, dat het zonder voorbeeld is , eenen mensch, vrij van wanbedrijven , jammerlijk te zien omkoomen, en een ongeveinsd mensch in den druk voor altoos weggeraapt , 8. Neen , dit leert mijne ervaring; die zijn kragten aanlegt om boosheden te kunnen begaan, en verdriet voor anderen geveinsd te ftrooijen , zo een krijgt de vrugten zijner fnoodheid tot ftraf. 9. Steeds treft denzulken de flaande hand Gods, en een vertoornde Godheid zal men in hun uiteinde altoos kunnen opmerken; 10. Hier tegen kan men zich nimmer verzetten, hoe zeer de zorge van de moederleeuwin voor hare jongen in honger zich mag doen zien; 11. Hoe fel de woede van den mannelijken leeuw, hoe ijslijk bet geluid der welpen ook mooge zijn, het gebeurt nogtans wel eens dat zij door gebrek van voedzel fterven, en dat het geflagt dier moedige dieren, zonder voedzel, verhaten daar heen zwerven. ti. 6. Wij volgen hier de lezing van Kennicot weder, waar tegen het gezag van overzettingen volgens Hbinacbl niet btftand kan zijn.  van JOB. Hoofdd. IV. 4.5 vs. 12. Tot mij kwam eenmaal fiuijierend een fnel orakel, Mijn oor vattede evenwel iets daarvan. vs. 13. Op een tijd dat de gedagten door verbeelding gefiierd worden, Onder den diepen flaap der menfchen. vs. 14. Overviel mij fclirik en beeving, Huiveiing ging door alle mijne heden. vs. 15. Langs mijn gezift voelde ik eenen wind, Zo Jlerk dat mijn haïren overal cpreefen. 12. Doch om alle gezag aan mijne gezegden op eenmaal bijtezetten, moet ik 11 verhaalen den inhoud van eene goddelijke openbaring, uit hare omftandigheden kennelijk als uit het binnenfte heiligdom gekomen. Hoe fnel, hoe roerend alles toeging, ik verftond evenwel de zaak duidelijk genoeg. 13. Het was op een tijd, waarin de gedagten wel eens door gezigten verrijkt worden, fchoon men in eene diepen fiaap bedolven is ; 14. Op zulk een oogenblik word ik van angst cn vervaardheid overvallen , mijne beevende leden fcheenen tegen den anderen te ftooten; 15. Een geluid als v dat van een ruifchende wind fchoot langs mijn gezicht zo dat mijn hair van de zuiging en door fchrik naar boven ging; vs. 10. Alle Uitleggers hebben met reden opgemerkt , dat het zeer moejelük is zoortgelijke gezegden overtezetten ; wij hebben dien rijkdom in woorden niet , de verfcheidenheid van namen aan den leeuw gegeeven, heb ik zo na gevolgd als moogelijk was; — ik geloof nochtans niet; dat deze woorden hier in 't verband dat betekenen , het geen de Uitleggers willen. — Bij den Oosterling geloof ik.is de leeuw wel een zinnebeeld van magt maar niet van tijrannij. vs. 12. SciiRoëDER heeft.deze betekenis fchoon opgehelderd. vs. 13. Het fchijnt een egt Goddelijk gezicht in den fmaak van dien tijd geweest te zijn; de woorden alleen denkbeeldig, kragtig ten tijde van eene onbefchrevc openbaaring, — de inhoud is rijk en edel, maar de toepasfing, hoe nuttig voor Joï, is door den fpreker verkeerd aangevoert,  \6 Het BOEK vs. iö. Hierop flilJ2e.nr! zonder zigtbaare gejlaltc; Een fcbaduvjbeeld ztveefde voor mijne oogen , Daar was diepe ililte, Op eenmaal hoorde ik eene zagte item: vs. 17. Zou een mensch zuiver zijn bij Ehbim'i Een man vrij van allen misdaad bij zijn Maakcr? vs. 18. Daar Hij op zijne dienaaren niet vertrouwt, En in zijne Engelen plichtverzuim ontdekt. vs. 19. Hoe veel minder dan op de bexvooners van . Hoe kan dat zijn, daar de gunftelingen die rontom Hem ftaan zó niet zijn, dat hij 'er zich volkomen op durft vcrlaaten? daar dat onvergelijkelijk Oog zelfs in Zijn hemelboden de kcnnelijkfïe onvolkomenheden ziet; 19. Zou dan een fterveling zich vleien , die als de mot in den koker, in leem - woningen huist, wiens geboorte en vastigheid van dezelve Hof is met zijn lichaam ; ■ zo ligt fterft hij als de mot die men doodvrijft: 20. Van de geboorte tot aan het graf, fluipt die weeke ftaat, hem tot de vernietiging brengende, al in , en gebeurt dit al niet, met de beste zappen zijn menfchen zoms in een oogenblik als een mot die dood gewreven is, uit de gedagtenis ; vs. 18. Is 'erin hun grondbeftaan onvolkomenheden, dan behoeft de Godheid geene verzoekingen te gebruiken om die te doen uitkoomen. De aanmerking van Miciiaölis, fchoon ik Datiie initcm datze in het oogmerk hier niet te pas komt, is deze „ zou hij het beftüur der waerefd dan aan de Engelen overlaten , ook hiertoe is hunne volkoomenheid zelfs veels te bekrompen." vs. 19. De kop der mot is alleen vrij en komt uit zijn koker, — men zie, om het fcHoone van de tekening ie hebben Scheuciizer. in.  VAN JOB. HOOFDD. IV. 47 VS. BI. Met hun vertrekt alle uitneemenheid, Zij (terven, doch nsg niet volleerd. N 21. De lierkst geluierde ledemaaten , alle zaprijkheid word in een oogenblik gedoopt, en fchoonze gelegenheid tot ervaaring gehad hebben, wanneer gebeurt het, datze volleerd uit het fchool des leevens gaan? V. HOOFDDEEL. VS. I. Roep nu vrij of iemand u beantwoorde, Tot wien der Engelen zult gij u zelfs keercn? vs. 2. Den wreevelen brengt de toorn om, De wrake dood den roekeloozen. VS. 3. Ik heb wel een dwaas geworteld gezien, Allengskens voorzag ik bet ongeluk van zijn buis, VS. 4. Hoe verre was zijn kroost van geluk, In het gericht kwamen zij om, Geen redder deed zich op. i- INfu mijn vriend! fchiet 'er op zulk een gezag voor u niets overig; 't is te vergeefs zich op iemand te beroepen, wie zal verdedigende antwoorden voor u hierop vinden kunnen, geen Engel zelfs, zijner eigen' zwakheid bewust , zou hier tegen iets durven inleggen ; 2. Wie is hij, die zijn verderf gewis verhaast, die zijn gramfchap tot een vermeetel woelen over de Goddelijke bedoeling doet ftijgen; voor den ftouten onbedagtzaamen is het zelfs moordend - vergift het gevolg zijner wandaaden. 3. 't Is waar mijn ervaaring deed mij wel'eens opmerken, dat een onbedagtzaame zoms tot groot aanzien kan koomen; maar alles meer doorziende, zag ik zijn aanftaanden val leevendig voor mijn oogen ; 4. Hoe verre was het 'er. af, dat zijn kroost zich in geluk baadde ; door de burgerij veroordeeld, Itorven zij onder de hand der richterlijke wraake, nergens deed zich een trouwhartig vriend op , die op zich nam hunne zaak te verdedigen: vs. 1. Dit vers behoorde zeker aan het vorige Hoofddeel nog verbonden te zijn. — Be man denkt nu, J o b is verdomt door het gezag van het orakel, is hij verlicht hij behoort hem nu maar te beltieren. vs. 2. Schultens kragtig maar vrijer: bij is dwaas wien de veragtiug dood, een zot wien de nijd ontzielt. \  4* Het BOEK VS. 5- Den oogst roofde de hongerige, Leegde de volken korven, De roover loerde daar op. vs. 6. Uit het ftof komt doch het onrecht niet, De onoprechtheid fpruit niet uit de aards. VS. 7. De mensch word tot onedelheid geboren, De fcbitterende pijlen vliegen zeer hoog boven zijn boefH. vs. 8. Naar Ehbim zou ik vraagen, Mijn zaak aan Ehbim aanbevolen, vs. 9. Die groote dingen doet ons ondoorzoekelijt, Wonderen door ons niet te berekenen, VS. 10. Die regen op bet woeste geeft, En ftromen op de weilanden, 5. Schraale lieden vielen toen op de fchatten als op een rijpe oogst, rasch was alles onvermoeid weggedragen , het gierend oog van den roover ftond bij elke gelegenheid opgefpert. 6. Leerzame ervaaring , mij bevestigende , dat onrechtige daden niet gevallig als het onkruid uit de ligte aarde te voorfchijn komen; geenzins is een onoprecht beftaan een vrugt van een meer gewortelde aard-plant. 7. Maar van 's menfchen geboorte af groeit een onzuiver beftaan met hem op, en iet is te vergeefs de pijlen van zijn ongeluk, onverwagts over zijn hoofd gefchoten , te ontgaan: het is boven zijn bereik. 8. In uw geval zou ik mij geen oogcnblik bedenken , wat te doen; ik wendde den aandagt in mijn toeftand naar God , ik drong aan om redding; 9. En het geen ik in mijn lot niet doorzien konde , zou ik Hem toevertrouwen , het is doch zeker, dat Hij zoms de treffende gebeurtenisfen daarftelt, waar van wij vergeefs de oorzaak nafpeuren, en niet zeldzaam , zo wel in getal als in zonderlingheid, boven ons beperkt vernuft. 10. Zelfs in de dagelijkfche voorvallen ; daar Hij in een dorre zandwoestijn zo wel doet regen, als door de alles overflroomcnde plasregen in de weilanden;  VAN JOB. H 00 FDD. V. 49 Vs. ii. Om den, vernederden tpt aanzien te brengen, Treurigen door geluk te ber/lellen. n VS. 12. De overleggingen der arglistigen vernietigt Iïïj 0 Hunne banden brengen niets voort, VS. 13. De kloekheid der doortrapten verijdeld Hij, overleg der arglistigen Itoort ƒƒ;'ƒ. TS. 14. O/i rfrrc vollen dag omringt hem duisternis. En rt/y in de middernagi tasten zij op den middag om. VS. IS. Den hulpelozen ontrekt hij rfe» A>/£, Den veriatenen uit den vernederenden arm, VS. 16. Zo is 'er dan voor den geplaagden nog hope $ En de boosheid ftaat vtijtomd. 11. Van agterèri ontdekken wij dan eerst , dat zulks wel eens dient öm dolende fchamele lieden tót eene gevestigde Hand te brengen , en den door droefheid verflenschten op eenmaal reifig en weeldrig te doen voortfchieten — wie zal Hem hier verhinderen. 12. Vrugteloos tragt de doorzigtige het wel bekoökt beleid dan ter uitvoer te brengen, alle de konftige in een 'geweve middelen ontknoopt ITij zeer gemakkelijk. 13. De bedenkingen met het fchranderfte overleg fmoort Hij in de geboorte, en wat zij doen tot de uitvoering, het is als of hunne handen verkeerd ftaan. 14. Dit gaat zo ver, dat zij de gedugfte moeilijkheeden aantreffen, waar alles onbelemmerd is , en tot de fchreuwenfte misdagen koomen , waar de minfte aanleiding niet was. 15. Gansch anders doet Hij den onfchuldigen ervaaren ; hulpeloos in het uiterfte gevaar red Hij nogmale van den dreigenden dood, en rukt hem zelfs uit het beflote geweld zonder dat 'er fchijn van hulpe was, waardoor hij ontzet zou kunnen worden. 16. Dus blijft 'er altoos nog verwagting over voor den ongelukkig bezogten man ; de onverwagte redding doed dan menigmale. den nijdigaard, met inzigten zwanger, verlegen ftaan. W. is. Wij hebben se Rossi gevolgd, die hier eene andere lezing ingevoerd heeft. VI. Deel. D  Het BOEK V3. 17. Zo gelukkig werd een mensch door Elohitn gttugtigd , Riits bij di ka^Cjjdiil.; van Elobim niet veragt. vs. IS. Want diet Hij fmarten aan, Hij zelfs verbind, H:j wond , maar die zelve handen heelen. Vs. 19. In zes benaauwhcden zal Hij redden, ln de zevende zal de fcbaade 11 niet beroeren. VS. ar. In den honger bevriid Hij 11 van de pest, En in den oorlog voor het geweld des zwaards. VS. el. Voor den tong des lasteraars zult gij veilig, Voor verwoestende verratfcbhg zult gij niet bedugt zi.'n. VS. 22. De algemeen verwoestende honger belagt gij, En ha vernielend «in»,/-gedierte kan u niet vervaard maakt::. 17. Zo word een mensch waarlijk gelukkig, onder de kalbidende hand der Godheid gebragt, indien hij ze niet door wederftreven, door afkeerigbeid tragt aftewenden. 18. Dat gevolg is altoos te wagten; die zelfde hand die het pijnlijk gevoel verfpreid, vrijft ook fterk met den verzagteude baliem, die zelfde vingers, die eene infnijding in een pijnlijk lid maaken, doen het heelvleesch weder groeijen. 19. Al volgt dan de eene bezoeking op de andere, geen nood, de redding is zeker — als de laatfte bezoeking ten hoogden top fteeg, is de bevrijding het naasts bij. 20. Op de verhongerde kaaken mogen kwijning <-n ziekte huisvesten, deze werd nochtans verfchoont , den ramp des ooiiogs, zo onmedendogend, niets ontziende, ontkomt hij. 21. Voor de tong des lasteraars, waar tegen, men zich zo zeldzaam wegens de bedekte werking venveereu kan , is die mensch zeker , en voor eene dopende inval , waar op men zo weinig rekenen kan , behoeft hij zich niet te bekommeren. 22. Gebrek, al treft het nog zo algemeen, berooft hem niet van zijne vergenoegde kalmte , en al hoort hij het gegil der woudcliereu, hij bekommert 'er zich niet over. v»., 21. Dit vers is zeer verfchillende vertaald, door HntDCvca m;u weJ natuurlijk en kra^ti^ , maar te willekeurig als wij or.» aar. de le.ter hvuden.  van Job. Hoofdd. v. 51 vs. 23. Met uwe ^nW-fteenen zvlt gij in verbintenis ftaan , v En in boudgenootfibap mee het woi/rf-geclierte. vs. 24. De diepe rast zal in uwe tente aanhoudend zijn. En de weljtand van uw buis Zal zonder mislukking Mezen. vs. 25. Ervaaren zult gij een talrijk kroost rondom u (zien,) Uw nageflagt als de digte gras-planten. vs. 26. In den winter uwes leevens daalt gij ten grave, Als bet rijpe kooru daalt in de voorraad-groevt. vs. 2?. Ziet dit alles wel doorzogt is zo; Luister 'er na, overleg het bij u zeiven. 23. Hij gedraagt zich even zo als of de mertpaale* van zijne landhoeve den verdere indrang konden voorküomen, als of hij een verdrag van niet-befchadiging met de roofdieren aangegaan had. 24. Een man van die ervaaring zal op den duur het ftil genot zijner voorrechten hebben; zelden zal men zien dat dit door deeze of gene onvoorziene ramp werd afgebroken. 25. Hij zal zich zien herleven door de talrijkheid van kinderen, die beftendig het genot zullen hebben; en hoe verre hij in jaaren toeneemt, hoe meer hij kroost, als frisfche veldplanten digt bij den ander {taande , te voorfchijn ziet treeden. 26. Uitgeleefd verzadigd van genot, begeeft hij zich dan naar het ftille graf, niet minder vergenoegd als de landman het rijpe graan naar den fchuur voert. 27. Zie hier mijn vriend, het geen mij de ervaaring zo veel jaaren aan den anderen geleerd heeft, als gij het onbevoordeeld onderzoekt zult gij het zo bevinden, en ten nuttige gebruikt belteeden. Dvi. hoofdd. e ze beftraffende reden beantwoordde vs' »• Jo» Job in deze bewoordingen: ITr^deluTt' VS. 2. Och wierd, wen men müne verdrietelijkheid woog, Mijn Jmarten eok ia de andere fchaal gelegd. ■ 2. Och was men zo rechtvaardig, dat men mijne moe* deloosheid met mijn lijden tegen elkander berekende. vs. 23. Aan de fteenen te denken, waar van de reizigers met Ja*3* »ich bedienden, is mij te ver gezogt, 'er kooit van geen reizea in. D 2  5? Het BOEK vs. 3. Zwaarder zou men dit vinden dan het zee-zant, Van d^ar dat mijne uitdrukkingen zo warm zijn. vs. 4. Piilen van Scbaddaï btgten in mij , Welker bevis, gift mijn bloed drinkt, Elobimi verfchrikkingen ftaan tegen mij in f.agorder. vs. 5. De woud-ezel rueheit niet bij het malfcbc gras, De ftier bij de ruimte van voeder, vs. 6. Waar word het laffe met graagte gegeeten, Vind men 1'maak in Aracbs bezien? VS. 7. Ik Caltans) beb geen trek tot bet geen gij mij vtorzet, Het is mij alles te lal' tot mijn gebruik. 3. Op de proef zou men dan vinden, dat mijne fmarte in zwaarheid het zand , door het zeewater aanhoudend doordrongen , verre overtreft ; van daar was alleen dat buitengewone vuur in all' mijn gefprekken. 4. Ach hoe aandoenlijk is mijn ftand ! hoe treffend mijne fmarten ; het is als of afgefchote pijlen uit des Almagtigen koker in menigte mij in de huid fteeken ; mijn bloed trekt dat dodelijk vergif, waarin haare fcherpe punten gedoopt zijn, greetig naar zich; nog radelozer maaken mij de uitzigten mijner ziekte; rampen, de geregeld in zulk een toefland volgen , ftaan reeds gereed; is zo te denken dan onnatuurlijk ? 5. Een woudezel zal onder het eeten van het jeugdige gras geen pijnlijk geluid geeven ? geen ftier zal bij den voederbak een klaagend geloeij maaken. 6. Niemand van eene goede fmaak zal met graagte zonder zout de onfmakelijke groenten eeten, en waar is hij die der Bedouwen nood - voedzel met graagten van den heester leest ? 7. Verwoder 11 dan niet, dat ik , in mijn ftand zo natuurlijk, geen trek tot uwe gefprekken gevoel, voor mij is zulks het regte voedzel niet, neen 't is te laf voor mijn zielstrek. vs. 5. De wilde ezel zal men bij het jeugdig gras, 't geen liij zo zeer bemint, veel al vinden. vs. 6. Ik geloof dat Hezel hier boven alle dt Uitleggeren het naaste bii het oorfprongliike is; Haluma een (treek van Arabiën geeft die - . Bt ■ ' '■ ri v i-,- .'.2 ..v hecs.er in overvloed, naauwlijks dragelijk tot fpijs dan door zout.  van JOB. Hoofdd. VL 53 VS. 8. Maar ach kwam mijn trek , N Gaf Ehbim mij mijne verwagting. vs. 9. Geliefde het Ehhim mij aftemaaken, En met uitgejirekten arm mij te vernietigen. VS' 10. Dat zou mij verkwikking wezen; Opfpringen zou ik onder de beftigjie ftr.arten, Niets ontziende zou ik den Heiligen evenwel niet enteeren, VS. II. Hoe weinig zijn de overige kragten om moed te hebben , Hoe na mijn einden om naar verlenging te ftaan. VS. 12. Zi/» mijne kragten «V»; van marmer? Is mijn vleesch van koper? VS. 13. Waar is 'er voor mii boopei Waarom vlied het uitzicht op middelen van mij? VS. 14. Dtn gejlagentn zou rf« Godsvrucht bij zijnen vriend ontzien, Of hij mcüjf voege begon bij.- wederleggen: vs. 2. Hoe lange zult gij zoortgelijke gefprekken voeren? Uwe gezegden als een hevige jlorm wezen? vs, 3. Zou dm Ehbim het recht buigen? De alvermogende rechtvaardigheid omkeeren ? vs. 4. Uwe kinderen hebben ongetwijfeld Hem beledigd, Daarom zijnze in hunne overtredingen weggerukt. 2. Gefprekken , zeide hij, opgevuld met wanhoopend klaagen fchijnen u geheel eigen te worden ; als rukwinden zijn ze, voor een oogenblik zwijgende, om met nieuwe woede aantevallen , altans zo fchijnen uwe gezegden te werken. 3. Waar heenen vervoert uw drift u: zou dan God, in uw geval, de gevolgen van boosheid en braafheid eenen zonderlingen zwaai geven? zou zijn Alvermoogen door niemand belemmert in de uitfpraak over de daden, het tegendeel Zijner vastftelling doen ? 4. Als gij indenkt , moet het u duidelijk zijn, dat uwe kinderen zonder twijfel zich aan fchandelijke bedrijven overgegeeven hebben; de fchielijke dood , en dat onder hunne maaltijd , zo lustig, doet u niet verre zoeken , welke. w. 1. Bildad is niet ftekelig , maar een man, die zeer veel drift bezit, cn daarom fterk in zijne uitdrukkingen is. vs. 4. 't Schijnt dat Bildad in hunne vrolijke maaltijden hun misdaad gezogt heeft.  VAN JOB* HOOFDD. VIlI. 6s VS. 5. Zo gij nu ieverig Elobims gunfte zoekt, Nu den Alvermogende om erbarming fmeekt, VS. 6. Zo gij nu oprecht en recbtfcbaapen u draagt, Zo zal Hij ten uwe votrdeelc ieveren , 3* de wooning uwer onjibulds weer opregte». VS. 7. Uw beginzel mag gering wezen, Maar ie ïüij voor uwe vervolgingen beytilótffe  van JOB. hoofdd. IX. 69 vs. 54. Wil hij evenwel zijne tucht- roede eerst intrekken, En met zijne verfchrikkingen mij niet meer beroeren. vs. 35. Zo zal ik onbefcbroomd fpreeken! Ik ben mij zeiven doch niets bewust. fchïjn dat de bezoeking die mij diep getroffen beeft zo ver verligt werd , dat zware benaauwdheden mijn geest niet langer bewolkten ; 35. Dan had ik nog moeds gei" noeg om te durven ftaan en met mannen -iever voor mij zeiven te pleiten; zo durf ik fpreeken, daar mijn geweten niets dat vooroordeelt weet optegeeven. X. HOOFDDEEL, vs. 1. Zielsverdriet heb ik over zulk een leeven; Mini klagte wil ik dan bot vieren! Vit een beklemd hart fpreeken ! VS. 2. Eerst tot Ehbim I waarom mij veroordeeld? Doe mij eerst weten, waar over gij mij vennist? VS. 3. Betaamt het U te verdrukken ? Bet meester/luk uwer handen te verwerpen? En over den godloozen overleg bet licht te doen fchijnen? 11 n afgefolterde ziel ftuuwt met moeite mijne uitgemergelde levenszappen voort; over mijn befcbreienswaardige toeltand moet ik aanhoudend mij uitlaaten, fpreeken zo als ik mij inwendig gefteld vind; 1. Verftotiten durf ik mij zelfs in de eerfte plaats tot God te klaagen; klaagen over het gevoel van zijn bezoekende hand, zonder dat ik wee ten mag welke de waare oorzaak van dit alles zij. 3. Verftoiitende mij zeiven te vragen, of zulk een ervaaring op de billijkheid, die zijne volkomenheden Hem voorfchrijven, gegrond zij; — iets waar aan men zo veel moeite bedeed heeft om het te vormen, te onderhouden, zonder rede te verwoesten, en dan nog godvergetene menfchen in de kwaadaartigde onderneemingen voorfpoedig te maaken: 4. Waart Gij als de aan zinnelijkheden verflaafde vs. 1. Konftig is het voordel, — op het laatst van het vorige Hoofddeel is de man bijna wanhoopend, — hij zal eerlang bedaaren, — zija vermetelheid, uit zijn toeiland geboren, zal in bidden zich oplosten. E 3  ym Het BOEK vs. 4. Hert gii dan zwakke oogen? Zijn uwe Hikken, als die van een mensch ? vs. 5. Zijn uwe dagen als dis eens mensch? Uwe jaaren als die van een rustig man? TS. 6. Ze onderzoek vrij naar mijne onngtvaardigheid, En entdei mijne misdaad: vj. 7. U is het fsri bekend, dat ik ^ee« fnoodaard ben; Nochtans acet zi /rijgende eltr.de vervolgt gij mij als den fiere leeuw, En hervat uwen aanval met nieuwen aandrang, vs. 17. Voor nieuwe en vreeslijke aanvallen koelt gi; uwen toorn, l'erfcbe kragten in gejlooten gelederen drongen aan ; «VI • vs. 18. WaaiMm deed jij mii uit den baarmoeder keomen? Waarom fiierf ik niet ongezien van eenig oog? vs. 19. Dan zou bet zijn, als of ik 'er niet geweest ware, Zo van Jen buik naar het graf gebragt zijnde, vs. 20. Mijne neg overige dagen zullen rasch ophouden; Houd af, dat ik mij een weinig v«rkwikke; vs. bi. Eer ik heenen ga zonder weer te koomen, Kaar het land AdVdonkerheid , en de doods - fchaduw. vs. 12. Een (lik donker land, maar geen licht-ftraal is ; Geen febemering in die wanorder ; Waar miaderuagt en middag een is. heid beveiligen, dan koomen nieuwe fmarten, waar mede Gij als de hongcrigen leeuw zijn prooi-, mij op de hielen volgt; gaf mij een klein tusfehenpoosje eenig moed , dan merk ik dat het alleen is om eenen nieuwen aanval te oridernéemen; 17. Want inderdaad zulken zijn altijd gedügfer dat; de vorigen , bewijzen van uwe hijgende wraake; zij zijn als verfche manfehap met vercenigende kragten eenen aanval doenden. 18. Waarom zulk een elendeling het Ieevenslicht gefchonken ? 't ergfte was dan geweest dut ik onbekend gebleven ware. 19. Maar dan zou ik als een niet-wezen ook gene beroering verwekt hebben ; de eenige dienst men mij dan te bewijzen, zou geweest zijn van de levendige kerker mij na die der doode te draagen ; 2c. Daar mijn aanftaande leevensdagen door de felle ziekte zo weinig zijn, gun mij doch die kleine tijd om mij tot deeze verandering te bereiden. 21. Mag ik die gunst niet hebben, eer ik in de onherroepelijke fraat ben, eer ik tot de donkerheid van de doodnagt overga, waar ik aan akelige fchimmen overgegeeven zal zijn. 22. Voor dat ik kom tot het land , waar geen enkel aanblik van genoegen is, waar geene andere ► voorwerpen zijn dan die der vernieling , waar geen andere orde heerscht dan die van wanorde — altoos de zelve zomberheid, onafgebroken, dc ftikdonkere akeligfte ftilheid f  van J O W. IIoofdd. XT. 73 xi. hoofdd. i. 1^/ oor. Zophar werd deze bittere aelvJm«>«"fer klagte met vrij veel hevigheids dus beant- ^^g*^ woord : gefprek op de¬ ze wijs: vs. 2. Zou zulk een vloed van woorden onbeantwoord blijven? Zou een zwetzer daartoe recht hebben? vs. 3. Zulk een gefuap braaven lieden doen zwiigen, En gil maar voortgaan onbefchaamd den fpot te dr ij vent vs. 4. Gij Beweert: mijn beflaan is zuiver, In uwe oogen (ö Elobim.') ben ik rein. VS. 5. Maar ach! als Ehbim zelfs fprak, Maar even begon zijn reden tegen U; 2. Wie kan zich nu weerhouden, ten zij hij zich door een vloed van redenen wil laat overbluffen , hoe ? zou iemand , wiens fterkte alleen in zijn tong is, daarom vrijheid hebben al te zeggen wat hem voorkomt. 3. Het is als of het u toekwam alleen te fpreeken; gij verbeeld u zulks , om dat de braaven u niet naar evenredigheid antwoordden; in die verbeelding zult gij ftout genoeg wezen den zegenpraalende fpot-toon aanteneemen. 4. Gij fchaamt u niet te zeggen, in mijn grondbeftaan ben ik de man , die vrij van misdaaden is, ja het geen verder gaat, gij durft u voor de Godheid beroepen op Zijn zuiver doorzigt omtrent het beproeven uwer daaden. 5. ó Ais die God zelve door zijne openbaaring eens tot u fprak, hoe rasch zoudt gij dien toon veranderen , maar even begon uwe handelwijze aftekeuren, vs. 1. Elipiias had met het gezag van anderen zich verdedigd, B 1L- iiad had naauw de gezegdens van Job gezift, maar deez' man zoekt doer hevigheid te overweldigen, doch rasch zwijgt hij; hij is het met de anderen eens: Jor. is ergens aan fchuklig, bepaalen durft hij het niet, maar beroept zich als bewijs op de Goddelijke alwetenheid. E 5  n Het BOEK VS. 6. Boor u in geheimen Zijner wijsheid te ontvouwen. Die alle fout dubbel overtreft, Dan zoudtgij begrijpen, üsxhlohim geene uwer ongerechtigheden tvtrzitt, VS. 7- ff Ut gij de geheime overleggingen van Elohim vinden? Den Alvermogendcn in zijne vulkoomenheid berekenen? Vs. 8. Hooger dan de hemel isze, wat onderneemt gij dan, Dieper dan de afgrond! wat veilt gij peilen , vs. 9. In baare tiitgeflrektbeid ianger dan de aarde, Broeder dan de oceaan zelf, vs. 10. Indien Hij aanvalt, u overlevert! U openlijk voorfielt, wie zal dat hinderen? VS. II. Gewis kent hij de bedriegelijke lieden , Beziet de ondeugd naauw, fchoon hij V niet op fchijnt te letten; 6. Maar even u ontvouwende de inzigten , welke Zijne hooge wijsheid met u had, die altoos veel meer ja heb duobei van onze berekening te boven gaat, dan zoudt gij altans dit leeren, dat het naauwkeun'g Uog, niets ontvlugtend , geene wandaad van u kan voor bij zien ; 7. Maar gij wilt meer, gij wilt tot den ichakel der God-geheimen doordringen, het geheel van alles in den alvermogenden God gansch omvatten. 8. Gevaarlijke misleiding ! welk een geheel is dit, in hoogte Hijgt het boven de onmeetbaare hemelen, wilt gij die beklimmen, dieper dan de peilloozen afgrond daalrze neer, en wilt gij dan zo ver delven ? 9. In hare grenzen eene ruimte beflaande, die het vaste land ons in haare eindpaalen onbekend , voorbij (treeft: eene breedte waar bij de Middelandfche zee in aanmerking niet kan koomen. 10. Onmeetbaar vermogen! wie durft zich daar tegen verzetten; zult gij u redden, indien Hij u wil vatten , u aan de ketenen des misdadigers leggen, u als eenen veroordeelden wil bekend maaken ; 11. Wie zou zelfs dan nog het vermoeden van onregt durven behouden , daar Hij met alle zekerheid fchijn van zijn weet te onderfcheiden: 'er is geen vertooning van diepe infpanning noodig, om alles naauwkeurig opteneemen; 12. Om zoortgelijke waarhe- vt. 6. Veele Uitleggers vermoeijen zich over het tweede lid, eenvou- wigs  van J O E. Hoofdd. XT. ?5 « ij, Zo belust dan de aUeronbidagtzaamJie kloek te worden, Zo *«» si* het veulen een woud-ezels ecu mcasc\\ ■veerden geboren. TS. 13. JV* dan hebt gij daar uw tierte toe bereid! Breid dan uwe handen tot hem uit: VS I4> Verfoei dan uwe ondeuaende bedrijgen, ... Laaf gee» onrechtvaardigheid bij u »;«er verblijf vinden , VS. 15. ZiWer gebrek zult gij dan uw gelaat vertoonen, Blinken zult gij dan zonder te betrekken , VS. 16. -^1 "vi verdriet zult gii dan rasch vergeeten, U dat herrinneren, als een fnel voorbiigigaane vlied. VS. 17. Uw oogeleek zal als de middag Zons glanzen, De nagt bij u in morgen-rW veranderen. VS. 18. Met eene zekere verwagting zult gij vertrouwen, Wel omtuint zuic gij gerust fiaapen. den behoorde elk, in wien het hart anders hol is, beda£ leeven. wooners van het klippig Arahièn onder het dieren-rijk zal dit ftaaven; de bewooners van een ander element, de water .ieren zullen in hunne taal het choor volledig maaken , o. De (tem van allen, hoe vreemd voor ons vernuft 4 alians voor het uwe is eenpaarig: het vermoogen van hem die onbeperkt in magt is , (tuurt dit alles om Zijne bedoelingen te bereiken , 10. Die zelve raagt, die ons leeven beveiligt , elke gedagten van onzen geest onder Zijn bedwang heeft. 11. Inderdaad 'er is weinig moeijehjkheid in om in ons verfchil de waarheid te vinden , al is ons verftand al niet geflepen, zo zal het zoortgelijke waarheid zo duidelijk onderfcheiden , als onze mond het onderfcheid der fpijzen bij ervaaring kent, 12. Al blijft het dan waarheid, dat men de beproefdfte kundigheden bij den langften leeftijd, en 't geoefTcnfte verftand bij lieden van jaaren zoeken moet, ben ik daarom befpotring waard ; maar laat ik mij van het zelvde gezag bedienen, die zelve waarheid van mijne jeugdige ervaaring zal ik in het dachtlicht ftellen. vs. 9. Daar in het ganfche Dich fink de naam van Jetevab zorgvuldig vermeld werd, datrze hier in het verband weinig kracht heeft, hierom is de 'lezing van eenige Handfchriften door Kenni cot gegecvcn waarfchijnïijk , ik bij conjeBuur, die van Atfonal de v orkeur geeve. vs. li, 12. Moldenhauer verp'aatst deze twee vcrfen met alte tvaarfehiinliilfheid tusfehen 4 en 5, waar zü zeker zeer wel vleien, in de -gewoone plaat1; niet dan met invulling van d'-nkbedden; mijn lezer proeve zelv', ik ftelde dit zo om hem keuze te laaten.  VAN JOB. Ho OFDD» XII. 79 vs. IJ. Ja bij Hem woont weishcid en magt! Raad en doorzigt is zijn eigendom. YS. 14. Hij breekt af, nimmer werd bet dan weder opgebouwd} Kerkert hij iemand, vrij zal deze nimmer komen: vs. IS. Doet hij de vlietende wateren ftaan , dan drogen zij uit,1 Stuuwt hij bun voort, dan verwoesten Zij landen} Vs. 16. Bij Hem is kragt en weisheid! Den doolenden en de oorzaak der dooling beftuurt bij beiden: VI. 17. Den kloekften raadgever voert hij ia triumpb! En de beflisfers maakt hij zot: 13. Al de beproefde kundigheden, de grootfte fterkte van zielskragt, loopt te zaamen, alles ftapelt zich op den anderen in dat wezen ; de uitfteekenfte middelen , het kloekfte vooruitzicht, dit alles is het onderfcheidings kenmerk der Almagt, hier is niets tegen inteleggen, niets kan gedaan worden tot ftuitiug. 14. Lust het Hem iets te verwoesten , geen vernuft, geen kragt kan het weder herftellen; lust het Hem den mensch van veele woelingen te kerkeren, wat hij doen mag , ontkoomen is hem voor altoos ontzegd. 15. Hoe lang een lïroom de oevers mag geflagen hebben, evenwel toevoer van water misfende , doet Hij ze niet alleen ftaan maar uitdampen , en als het Hem behaagd ftort hij weder zo veel waters in de rivieren, dat zij ganfche velden geheel onderzetten; 16. Nimmer is het evenwel een ongedagte uitkomst, daar onbeperkte magt en onuitputbaar beleid zijn beftuur kenmerken en dit moet zo zijn, daar' oorzaaken en inftrumenten beiden werken door Zijn beleid. 17. Van daar dat ons zo raadzelagtige ; de vraagbaak tegen alle gevaaren zoms ten fpot van de onbedagtzaame overwinnaaren, van daar de zotfte befluiten in hen , die de orakels in de moeijelijkfte gevallen waren. 18. Emir: die het zwaard aan vs. 13. Ik twijfel niet met zommige Uitleggers of hier word een oud monument gevolgt om de Helling vs. 6. te flaven.  8® Het BOEK TS. 18. Al de magt der Vorjlen ontbind hij; En doet hen den flaaven-gorüel daar voor om: VS. Ip. De aanzienli/kfic Staatsman word een fcbouwfpel, Zuilen in vermogen keert hij om. VS. 20. Trouwen beneemt hij de gaaf van te fpreeken, Het beproefd oordeel ontneemt hij den ervaren; vs. 21. Over de Edelflen ftort hij verachting uit; Den gordel der belden verflapt hij: VS. 22. Het geen in duisternis begraaven was, openbaart hij; Dat in doods fchaduw lag,/Iaat in 't volle licht: VS. 23. Hij vermeerdert volkeren, en doet ze weer verfmeltett • Hij geeft een natie een uitgeflrektergebied en bet berouwd hem weder, hunnen gordel aangebonden , zo wel gebruikt hadden , weet Hij van dat gezag te ontzetten ! tot den flavenfland beftendig overtebrengen. 19. Mannen, die in de donkerde gevallen voor eenen ftaat der Vorften vraagbaak waren , worden van het gemeen uitgejouvyt , — lieden waar op een Haat alle vastigheden gronde , rukt Hij om: 20. Trouwe voorftanders van billijkheid, die zo menigmale door hunne aanfpraaken alles bezielden , doet Hij ftamelende niets zeggen: het verrukkend beproefd oordeel maakt hij op eenmaal ftomp. 2i.Edeldenkenden , die door hunne grootfche bedrijven zich alleen de weg tot roem gebaand hadden, maakt Hij op eenmaal tot veragte fakkels, die door dapperheid zich een gezag verkreegen hadden, maakt Hij gansch weerloos: — 22. Om daarvan iets te ontdekken flaagt geen middel ; de diepfte overleggingen , met het uiterfte geheim genomen, zijn voor Hem niets; met doodsgevaar toevertrouwd aan weinigen, maakt Hij algemeen bekend. 23. De bevolking voor eene natie van zo veel belang weet Hij langs onbekende wegen te bewerken , en weder te verzwakken , de bezitting van eenen ftaat verder uittebreiden en hen weder in een veragtelijken hoek te dringen als het Hem lust, dat is Zijn werk. vs. 18. Een fferk bewijs voor de oudheid in de landgewoonten van dien 'lid, geen kroon maar een zwaard, — en het teken vari berovingder vrijheid. 11  van JOB. hoofdd. XIII. Si ts'. 24. De Hoofden van hterfcherj over tiitgeftrektc landen beneemt Tiiï den Zo datze in ongebaande woeJenijen omdoolen. (fnoed; vs. 25. Zij tasten dikke duisternis zonderftraal van licht, Hij laatze tuimelen, als een dronkaard. 24. Al zijn verfcheide magtige Emirs ook vereenigd tot een oogmerk, Hij weet door verwerring hen op eenmaal in die vereenigde macht zo te verzwakken, dat menze menigmaal onbefchroomd in de woestenijen ziét omzwerven, om daar gevaarlijk en raadeloos te leeven zonder de minfte uitkomst; 25. Grijpenze al eens moed, elke onderneeming van hun is als de ftap van een' waggelend' htfchonken mensch. xiii. hoofddeel. VS. I. Nu zoortgelijke bob ik zelfs gezien, Of door eige ooren vernomen, en viel opgemerkt. vs. 2. Dus het geen gij weet, weet ik ook; Hierom zwigt ik voor u niet. VS. 3. Maar ik zal voor den Alvermogenden mijne zaak openleggen. Mijne zaak begeer ik voor Elobim te bewijzen. VS. 4. Want gij zijt niet anders dan valfcbe beoordeelaaren, Altans zijt gij allen ellendige artfen , 1. Z^oortgelijke waarneemingen heb ik niet door anderen , maar ik ben zelfs oor en ooggetuigen van dergelijken in mijn. leeven geweest, niet vlugtig maar met eene denkende ziel heb ik ze nagegaan; 2. Dus merkt gij dat ik geene mindere ervaaring in zoortgelijke waarneemingen heb dan gij; ik weet derhalve niets uittedenken, het geen mij verpïigten zoude voor u te zwijgen. 3. Maar ik wil veel liever in mijne verdediging het wendèii tot Hem, die alle ftervelingen in hoogheid oneindig overtreft ; ik wil veel liever de rechtvaardigheid mijner zaak voor de Godheid bepleiten ; 4. Want met ulieden valt niets,te doen, partijdige, die onwaarheden op den anderen ftapelen, zijt gij allen, altans zijt gij zonder onderfcheid, niet betekenende artfen, de minfte verligting niet aanbrengende. 5. Hadt gij in dat beftaan maar VI. Deel. F  §2 Het BOEK vs. S. Och badt gij maar gezwcegen , Dat zou voor u de beste wijsheid geweest zijn. vs. 6. Hoort dan mijne verdediging aan '. Wees vrij opmerkzaam op de uitfpraak mijner lippen ! Vi. 7. Gij wilt immers niet ten voordeele van Elobim onrechtvaardig vonnisfen, In bet voorfpreeken van Hem u niet van bedriegerijen bedienen; VS. 8. Wilt gij voor Elobim partij trekken ? Begeert gij Elobims zaak te verdedigen? vs. 9. Zal dat u voordeelig zijn , als Hij uw gedrag opneemt; Zult gij Hem misleiden, zoals men sen mensch gewoon is tl doem VS. 10. Gewis zal hij u openbaar beftralFen! Al is het dat gij beimlijk zijne partij koos: VS. II. Zijn Majefteit zal u beroeren; Zijn dreigende blik u ganscb ter neder jlaan. geheel gezwegen, dat zou het beste geweest zijn, dan zou men u niet ontdekt hebben, en dat zou het fchranderfte overleg in u geweest zijn. 6. Nu dit eene nog; hebt zo veel geduld, dat gij" mij maar als hoorders in mijn verantwoorden nagaat; verdubbelt uw aandagt vrij op het begin mijner rede. 7. Gij begeert immers niet uit zekere list, uit eigenheid u aan de zijde der Godheid te houden, in weerwil van uw geweeten; en in het bepleiten van de zaake Gods u van konstgrepen , die wel bezien (treeken zijn , te bedienen. 8. Zoudt gij u verbeelden, dat het gelukkig zal aöoopen, als gij aan de zijde der Godheid u bieldt, fchoon ongegrond, en in de verdediging uwe wederlegging daarop bouwde, zulk eenen jtaat Gij uwe donkere blikken'. Mij betrekt gii ooor uwen rechtbank! VS. 4. Wie ia» een volkomen mensch aanwijzen; Wegens den onreinen (oorfprong) kan 'er niet één 2>y»; vs. 5. Waarlijk zijne dagen zijn nanuw beperkt, Het getal zijner maanden bij U i.erekend; Zijne grenzen zijn door u beperkt, Nooit zal hij die overfcbreien. vs. 6. Wend uw oplettenheid af, dat hij ruste. Dat hij als de daglooner in zijn dag verheuging mag hebben. vs. 7. Van een boom fchoon omgehakt, is ss£ boop van groeien, Daar hij altijd gewoon is /oof?» te fchieten. jeugd als de lente-bloem vertoond , op den vollen dag Iaat hij zijn hoofd op zijn fteel hangen , als de fchaduw van een lichaam de zon voorgaande, gaat hij geftaag vooruit, 3. Op zulk een zwak, niets betekend mensch, blijft Uwe yerftoordrieid aanhoudend ftaaren; mij, gansch uitgemergelden man, betrekt gij onder uwe gerichtelijke beproevingen: 4. Ach wat verwagt Gij van mij, wilt Gij het beproeven een volkomen mensch te vinden ! uit eene zwakke moeder kan immers geen zo reinen te voorfchijn treeden. 5. Boven den gewonen leeftijd, door U binnen naauwe grenzen gebragt , is zijn leeven door de ziekte nog naauwer ingetrokken , hoe veel maanden hij 'er nog zal zijn, is reeds door U vastgezet; wat gebeuren mag, de afloop der ziekte is bij U beperkt, boven dien gewonen zal hij altans niet leeven : 6. Maar vergun hem in die weinige dagen flilte, - moet hij als de daglooner onder het oog van zijn Heer den dag doorbrengen , laat hij dan het fül genoegen daar onder hebben , dat hij een weinig zich onttrekke, 7. Van het leeven eens weggenomen is niets meer te wagten; een boom door ouderdom mag van den tronk afgekapt worden tot brandhout , zo lang de tronk blijft is 'er nog een uitzicht dat hij looten zal geven , zijne plaats bekledende , 8. Al is de wortel zelf door ouderdom reeds  VAN }- 0 B. Ho O FDD. XIV. 17 vs. 8. Al is zijn wortel in Je aarr"e reeds verouderd, En zijn tronk in bet vermolmde geflorven; vs. p. Door de koestering der vogt'gbeden liaat hij weder of, Maakt takken als eene nieuwe plant. vs. 10. Alleen de mensch fterft gansch uitgemergeld, De mensch geeft den g'-est, wat blijft 'er dan? nietss vs. It. De wateren van een mcir mogen verlopen, Een rivier ophouden te Jlroomen , ja uitwaatfemen. vs. 12. Evenwel ligt de mensch ftil zonder weder op te ftaan, Als de hemelen 'er niet meer zijn, ontwaakt bij (noch) niet, Niets doet hem uit den flaap verreizen. vermolmd , zijn knoest, boven de aarde uitftekend, verteerd in zich zeiven , en word met ftuifzand bedekt, 9. Op de minfte befproeijing door een waterbeekje ziet men hem weder herleeven , het jonge plantfoen komt met een leevendig groen ten voorfchijn. ic. Alleen de mensch , de zwakke man is ftervende geheel dood; zodra heeft hij den adem niet uitgeblaazen, of alles is voor altoos daar heen : 11. Het gaat hem dan als met moerasfige (taande wateren ; loopende wateren, zonder nieuwe toevoer, of naar elders geleid, moeten dan zelfs ophouden, wij zien 'er niets van dan de droge uitgedampte holte: 12. Even zo ligt de geftorvene roerloos aan eene plaats, de afloop der eeuwen mag zich ten einde fpoeden, hij ligt 'er nog; niets, wat ook gebeurt, brengt hem uit die langduurige flaap weder terug. 13. Ach was het mooge- vs. 10. Hij is 'er niet meer, zo leest de Rossi, die Handfchrifte» Welke met den voorrang geven, heb ik hier in gevolgd. vs. 10 —21. Zeer behoedzaam moet men hier zijn, men kan in dit Hoofddeel van de leere der onfterfelijkheid geen gebruik maaken, fchoon ik geloof datze in die leeftijd bekend was, geloof ik daarbij, dat de leer der opftanding des lichaams toen nog voor J o b en zijne tijdgenooten gansch verholen was. — Mus. heeft het verwrongen, denkend hier aan eene heimelijke hope in Job van weder te zullen herftellen: kon dit doorgaan dan was »Ues minder moeijelijk, doch dat ftrookt niet met zijn ycmoedsltund. E 4  88 Het BOE K vs. 13. Ach , megt gij mij (nu) in het rijk der dooden verbergen! Daar bewaaren tot dat uw grarr.fchap geftüt was, Dan een nieuw perk ftellen, waarin gij gunjiig om mij dagt, vs. 14. Een man eens geftorven zal helaas niet herleeven! Anders zou ik in de dagen mijner weifelingen geduld hebben, Zo maar deze verandering mogte koomen; vs. 15. Waarin gij riep en ik u antwoorden kon de, Waarin gij uwen trek tot tiw eige maakzel vertoonde. vs. 16. Taus let gij fcherp op alle mijne treden! Gij rekent mijne feilen mij toe: vs. 17. Mijne wandaad is als in een zak verzegeld, En mijne mis/lagen zijn maar op den anderen gelegd; lijk , mijn God! dat ik voor een wijl door U naar het ftilie graf wierd gevoerd, om daar zo lang te vertoeven tot dat Gij weder bekoeld waart , en dan van daar weer terug gebragt om te loopen in een anderen baan, waar Gij mij gunftiger uitzigten toezeidet. 14. Maar nu, daar het zeker is dat de kloekfte mensch geftorven , nooit weder herleeft, kan ik mij niet wel anders gedraagen ; met welk een taai geduld zou ik anders mijne folteringen doorgedaan hebben ; mij geduurig daar mede verfterkend : eerlang komt uwe vernieuwde ftaat ! 15. Die ftaat, waar in uw Alvermogende ftem weder uit den diepen doodsflaap roepen , die ik blijd en lustig hooren, en onder dat al]cs Uw genegenheid tot mij als Uw dient weder zien zal herleven. '16. Helaas hoe verre zijn zulke uitzigten; hoe tegengefteld alles, op alle mijne zedelijke gedragingen in zulk een elendig leeven let Gij ten naauwfte, zulke misdragingen , die Gij anders voorbij zoudt zien , rekend Gij mij tot misdaad, 17. Zorgvuldig als het vogt, in een zak bij den anderen wel gefloten voor de uitdamping beveiligd werd, is het geheel van mijn tegenwoordig gedrag , bij U verzameld, als in den voorraad-febuur van leevensmiddelen, legt alles wel bewaard. 18. Ach vs. 16. H. A. Schultens heeft dunkt mij vrijheid om in weerwil van het gezag der Handfchriften, hier niet te doen uitvallen, dit eischt de grammaticaale cor.ftruflic, in de zaak zelve geeft het ook gene verandering.  van JOB. Hoofdd. XIV. 59 173. 18. F.en berg mag inftorten , en dus verdwijnen; • en rors uit zijn vaste plaats gerukt worden, s« 19 Stortende wateren fteenen uitboolen, Het (lof der aarde allengskens den plaats overfcelpcn, Even zi laat gij de verwagting der menfchenaliengskens ondergaan. vs. 20. O'ttwederftaênlijk is hij voor altoos weg; Kil e-.ne verandering van zijn gedaante floot gij hem weg, vs. 21. Komen dan zijne kinderen tot aanzien, hij weet 'er niet van, erminieren zij, hij beeft 'er 'geene aandoening van. vs. 22. Kaar zo lang zijn vleesch gevoel heeft, is bij in fmarte, En zijn ziei treurt zo lang ze 'er is. .val zou 'er mij doch overig blijven; een grijze berg die 1 uwen verduurde, mag nog eens door aardbeving of re rampen verzinken in den afgrond; een graniet^ klip mag uit zijn Randplaats gefcheurt worden. — 19. De hardfte marmerfteenen worden door het lcekend water met den tijd uitgehoold; de wind mag het zand allenskens woelend op de gewasfchen brengen, zover, dat zij eindelijk in den fchoot, die haar het leeven gaf verdikken , even zo moeten de gunftigfte uitzigten der menfchen eindelijk op niet uitkoomen. — 20. Hoe lang de natuur het, mag uithouden, zij moet voor altoos zwigten, hoe lagchend in uitzicht, op eenmaal vervalt 'smans gelaat, en hij is 'er niet meer. 21. Wat zijne kroost dan ook na hem mag genieten, hij heeft 'er geen vreugd over; en of zij afneemen in vermogen, hij kent geen fmarte, £2. Maar zo lang hij 'er nog is, is hij vatbaar voor de knaagenfte pijnen, en zijne levendige denkbeelden zijn alleen treurige gedagten , tot het laatfte toe. EXV. HOOFDD. liphas , nog het best over Job vs. i. Ei.idenkend , doch nu om dat hij met wint , ,„a„;eter , i,eallengskens heviger wordende, hervat zich en antwoordde^ fpreekt: vs. 18. Over het inftorten van bergen cn rotzen is de befchrijving fclülderagtig en belangrijk in den Bijbel der Natuur, VI. Deel, bladz. 479. V 5  99 Het BOEK TS. 2. Bn Züï.een man, zi wijs, niet dan windrige geleerdheid Mtmtrt*t ZH nij zijne ingewanden met oosten wind vuüen? VS. 3. Wederleggende met fcherpe redenen. En door gezegden , die nutteloos zijn ? VS. 4. Zo dat gij den Godsdienst zelv" verzwakt. En den eerbied omtrent de tegenwoordigheid van Elobim vagKtmT. VS. 5. Uw e/f« nv-iid uwe verkeerdheidl Defpraak der bnicbelaaren verkiezende. VS. 6. Niet ik, maar uw mond veroordeelt u , Uw «£* lippen getuigen tegen u. VS. 7. Zijt gij als Adam de eer/leling der menfchen Of'waart gij voor de bergen daar gefield? ' VS. 8. Hebt gij de geheimen raad van Elobim bijgewotnd. Daar de wijsheid op uwe zijde gehad? 2, Zal een mans, die ik altoos voor doojzigtig kende , met niets beduidende geleerdheid zic'i ophouden, met gefprekken niet minder fehaadelijk voor zijn geest dan de famum voor de ingewanden; 3. Zich verdedigende met magtfpreuken die niets afdoen, met gezegden, die zelfs eenen fchaadlijken invloed kunnen hebben; 4. Zo ver dat gij de gevoelens van Godsvrucht daar door de Godvrugtige gedagte omtrent den Alierbeftierder, haren aandrang ontneemt ; 5. Ja zo ver, dat wij bijna geen ander bewijs van uwe wangedrag behoeven dan uwe gefprekken, zo ftout uwe oprechtheid bewcerende, fpreekt gij de taal van den zich zeiven altijd verfchoonenden huichelaar. 6. Dus behoef ik niet te veroordeelen; uw eige gezegdens beiluiten uw vonnis, de dubbele getuigen die het ftaven, zijn uw eige gefprekken. 7. Gij redenkaveld als of gij de eerfte, de oudfte mensch waart, die de waereld voortbragt, ja gij gaat verder in uwe ervaaring , den fchakel van grijze heuvelen kan bij u in ouderdom niet haaien , 8. Is dit zo, wel dan hebt gij in het geheim-Kabinet der Godheid de beraadingen bij Zijne onderneeming aangehoort, en daar uwe gedagte met de voordeeligfte gevolgen opgegecven. 9. Maar mijn  VAN J O B. HOOFDD. XV. 91 VS. 9. Wat weet gij, dat wij niet weeten ï Wat vcrftaat gij, dat ons onbekend is * VS. 10. Wij hebben zelfs grijze hoofden, ja één zeer oude, Ouder dan uw vader zelfs. vs. II. Zijn Elobims vertroostingen u te gering? Acht gij verzagtende gefprekken veer niets? VS. ia. Waarom vervoert u uw trots? Waarom fonkelen uwe oogen? VS. 13. Daar gij tegen Elobim uw geest verzet, Door zulke gefprekken uittebraken. VS. 14. Wie kan de geheel zuivere man zijn, Waar een van eeue vrouwe geboren gansch volktmtn; vriend ik kan van dit alles niets ontdekken , gij geeft nu niets meer op dan wij weeten , ik merk niet dat gij iets aanvoert, het geen boven onze ervaaring rijkt; 10. Zo het op den ouderdom aankomt, dan hebben wij iets vooruit, meest bedaagde lieden, ja zelfs een grijs hoofd, dat zeer Sgt uw vader zou hebben kunnen zijn. 11. Ach mijn vriend waar toe dit alles, is dan uw toe■fland zo wanhoepend , dat de verzagtende en verkwikkende invloed der Godheid 'er geen kragt op kan hebben ; zijn dan opbeurende vriendelijke gefprekken voor u dan niets meer waard? 12. Waarom geeft gij u zo zeer toe in dat vermeten beftaan, waarom moet een wanhoopend gram het verflauwd vuur in uwe oogen opwekken. 13. Bedenk toch dat gij met zulk een beftaan de Godheid zelv' en niet ons beledigt, vooral door vervoeringen van drift, die uwe gefprekken zo walgelijk bezielen. 14. Ik moet mij nogmaals beroepen op één hooger gezag 't geen mij vergund wierd; die edele zuiverheid kan toch in geen mensch vallen , welke gij beweert : geen fïerveling, naar den gewoone loop geboren, zo naauw met de volkoomenfte regelen van billijkheid overeenftemmen , vs. 10. Zo die grijsaard geen één der fprekende vrienden is dan denkt hij aan zich zeiven, het kan ook wezen dat het een zwijgend lid van het gEzelfchap geweest is.  9* He t BOEK vs. 15. Op z;jne heiligen ka» hij ziel niet vtrlaaten, De hemelen zijn in Zijn oogen niet rein. vs. 16. Wat wil jat, een man affcbu-jwelijk, verrot, Die onrechtvaardigheden als water Inzwelgt: VS. 17. Ik wil httflaande honden, hoor mij maar , Wat mijn eige oogen gezien hebbel), zal ik u verbaalen, VS. 18. Wat verflandige geleeraard hebben , En door hunne vaderen ben medegedeeld it. VS. 19. Die maar een Vaderland gekend hebben, Waar geen vreemdeling zich neergezet had; VS. io. De fnoodaard is oorzaak van zijne aanhoudende fmarten, En (zoertgeltjke) jaaren zijn £,« aW voor den geweldenaar. 15. Die Zuiverheid verondcrfteld geenzins de hoogfte reinheid in die genen , welke in dien reinen kring Hem de naasten zijn; Zijn onbefmet oog zoekt naar zulken in de woningen van licht en zuiverheid niet eens. 16. Wat wil dan een man , door zijn driften zo gansch afzigtelijk geworden, in zijn oorfprong en door hebbelijkheid walgelijk ontaart, met wat oog moet dan de Reine zien op hem die onverzadelijk is in het ftillen van fnoode begeerten. 17. Indenkende op alles wil ik nader bevestigen, het geen ik beweerde, mits gij maar geduld hebt mij te horen; 18. Ik zal ter bevestiging geene nieuwe orakels, maar eige beproefde ervaaring opgeeven , overeenftemmende met de taal van beproefde kundigen, en die zulks uit de zuiverfre bronnen hunner voorouderen geleerd hadden. 19. Onderwijs zuiver onder hen bewaart, die zich vergenoegden met het Vaderland, door de verdeeling der aarde hun toegewezen, zulks niet uitbreiden wilden, en waar geen doortrekkende Karavane kwam of een vreemdeling, die dit zuivere vermengde. 20. De boosdoener berokkend zich zeiven al dat leed, het welk hun aanhoudend doet fidderen, en waar een onderdrukker op rekenen mag, zulks zijn jaaren van de uiterfte beroering; 21. Van daar dat hij nimmer gerust Vs. 18. Hier kunnen wij ten minde klimmen tot den leeftijd van Noach de grenspaal van de nieuwe wacrcld in de ervaring. tt. ao—30. Die oude ftukken zijn vrij eentoouig, hebben den fmaaak van  van JOB. Hoofdö. XV. 93 VS. SI.' Verfchrikkende geluiden klinken/leeds in zijne oorenj In de diep/Ie kalmte /lelt bij zicb den verwoester vaar. vs. 22. Maar gelooft hij de duisternis te zullen ontvlugten, Fan eiken berg- beloert bem dan bet zwaard. vs. 23. Waar het ook wezen mag zwerft hij om voedzel, Hij werd ontwaar dat de dag der duisternis bij de hand is. vs. 24. Angst en benaauivdheid verfchrikken, overweldigen hem, Gelijk een Koning onderdrukken z'j bem ten Jlerk/le. VS. 25. Tegen Elobim bad hij ook zijn hand uitgeflrekt, Tegen Scbaddai zich geweldig vergreepen. ys. 26. Met Uitgerekten hals tegen hem aangedruist, Met gekromde rug in fchild gedekt. is, waar geen fchein is, meent bij plunderend, woest gefchrei te hooren ; als niets rontom hem zich beweegt, gedraagt hij zich, als of een wreedaard zo op hem aanvallen zoude. 22. In wezentlijke gevaren is hij gansch wanb.oop.end, geen fchijn van hoop blijft hem overig, al vlugtende door het land, vreest hij van elke beplante heuvel den gewapenden roover te zullen zien afdaalen. 23. Voortvlugtig kiest hij de onbewoonde (treken, waar het hem moeite kost iets tot onderhoud te vinden; dit gaat zo hoog, dat hij de akeligfte tijden van doods-gebrek al ziet naderen. 24. Nieuwe beroeringen, bitterder angften komen , en overmeesteren hem geheel, hij vind zich als door den veroveraar daardoor zwaar geboeid. —■ 25. Dit alles trof hem regtmatig, om dat hij tegen zijn weldoener had gemuit , tegen Hem , wiens onbeperkte magt, hem had behoren te bedwingen; 26. In plaats van dat, had hij vermeten genoeg, wanneer Die dreigde, in de fierfte houding geftaan, ja zelfs met een (taaien rug al krommend tegen Hem ingedrongen. 27. En dat alles om 'van den leeftijd voor de Zondvloed, zo als wij daar van monumenten h:bben, cn fchijnen daarom daar te huis te hooren ; gebrek van be- fchaafdheid naar de Zondvloed, heeft die tijden ook aan de eerfte min «f meerder gelijk gemaakt.  "9 r Het B O E K ts. 27. Zijn aangezigt glansde van let vet, Zijne lendenen hadden plooijen: vs. 28. Verdelgde Heden zal lij bevvoonen , Onbewoonde buizen gereed zo in tejïorteit, vs. 20. Rijk zal hij niet worden, altans niet beftendig. En z»y» aanzien in het land zich niet verfpreiden. vs. 30. De donkere bui zal hij niet ontwijken, De blixem zelfs zijne ff ruiten uitmergelen, Door «e» vuurige wind zal hij weggerukt worden. VS. 31. Op fchijn-geluk, waar door hij vervoerd werd, vertrouwe bij me}, Sclijn-goederen zijn z« i&wi .• vs. 32. .Eer zijn dig afgelopen is, isiis» z?y ,-esflV gedaan, Zijn tak zal niet weder uitfpruiten. voldoening voor zijn lusten te vinden, en dat genot zag men in zijn glad aangezigr, in zijne zo zaprijke lendenen , de zetel der wellust. 28. Voor dat alles zal hij nu in de puinhoopen van verwoeste (reden , waar niet dan verfchrikking woont, een fchuilplaats zoeken, verlatene woningen, reeds boven zijn hoofd dreigende inteftorten, zal bij uit nood bezoeken. 29. Nooit zal hij zich weder hervatten, beftendig geluks - goederen verzamelen; nooit zal zijn geboorteplaats het verdriet hebben, dat hij nieuw aanzien onder landgenoten verwerven zal; 30. Nooit zal hij de beflisfende opeengepakten donderbui ontwijken; zijne geringde uitfprtiitzels , waarin hij herleven koude , zullen verzengd worden; terwijl hij zelfs door den heeten rukwind van zijn wortel werd afgefcheurt. 31. En wat maakte hem zo ftout, wat dompelde hem in die ftand, dat hij op niets betekenende dingen, dan alleen die jammerlijk vervoeren , zijn verwagting ftelde " want welke naam men 'er aan geven moge, dien naam dragen zij zonder onderfcheid met regt alleen; 32. Eer hetire genieting voor hem ophoud, geeven zij al geen voordeel meer, en als hij 'er niet meer is, hebben zij geen invloed om hem te doen herleven; 33. In de beloovenfte  van JOB. Hoofdd. XV. 95 Ys. 33. Onrijp floot zijn wijngaard de druiven af, Als rijpende vrugieu van den olijfboom: vs. 34. Het rot der godloozen werd eenmaal verlaten, En het vuur verfline der roveren woning. vs. 35. Met elende bezwangeren zij zicb zrlven, Baaren niets als wind, eindelijk den ondergang. ftand zelfs is niet te vertrouwen, dan reeds vallen de beste uitzichten als verdorde onreipe druiven - beziën, en als de verzengde olijf de rijpende vrugt uit gebrek van voedzel doet vallen. 34. Hoe talrijk het rot der fhoodaarts mag wezen, eindelijk raken zij uit den ander in de woningen, waar de aanzienlijkfte geroofde fchatten bijeen gebragt zijn , op eens Haat een ligte laije vlam uit , 35. En al komt het verderf langzaamer , zij bevrugten zich zeiven dan zo veel te eerder met het aanftaande ijslijke van hun lot, en in hunne baring is niets wezenthjk en levendig dan hun eige verderf. JXVI. HOOFDD. ob niet bekoeld maar driftiger door vs. 1. Job dat gefprek geworden , gaat dus voort: %htSuiSr vs. 2. Zoortgelijke gezegden heb ik veel gehoord, Gij allen blijft tocb lastige vertroosters. vs. 3. Zal het laffe gezwets dan geen einde noemen ! Gij ftijft u in meerder tegenfpraak. vs. 4. Zou ik op dien toon fpieeken , Indien uw toe/land als de mijne ware, Zo veel magt-fpreuken op den anderen flapelen, Over u mijn hoofd fchudden ? 2. Zoortgelijke vernaaien van het lot der ftervelingen, zijn mij geenzins vreemd, maar wat doen ze ter zaake, niets anders mijns oordeels, dan dat ze nader bewijzen, hoe ongelukkig gij de post van vertroosters bekleedt, 3. Moe lange zullen die fnoeverijen nog aanhouden; mij dunkt onder het geduurig fpreken wordt gij al van tijd tot tijd heviger. 4. Wat denkt gij van mij, indien gij zo bezogt waart, zou ik , meent gij, ook zo handelen , ik beroepe mij op uw eige woorden , wat ik in die gevallen deed, altans dit weet ik, dat ik zo veel fcherj>e gezegden zonder kragt van overtuiging niet aanvoeren en in mijne gesten die veragting niet uitdrukken zoude.  96 Het BOEK vs. s. Zou ik met mijn mond hevig op u uitvaaren, Zou 'er geen aandoenlijk moord van mijn lippen koomen? vs. 6. Of ik f,ireke mijn fmarte werd 'er niet geringer door, Ai zwijge ik eoi ^ar verligt mij »/e/? vs. 7. Waarlijk men heeft mij zeer afgemat, Gij (Elobim') hebt «/ ;* rfe oorzaa* Vr zelfvan veede : ' VS. S. #We« triumpheert gij «/a„ 30 «,«,. m;;, En vermeerderd daar do,r mijn lijden. VS' Ö' En 5* d« mijn heeft, En mi] <» Zijn frik brfloten. * ' VS. 7. M riep ik dan geweld i z.« » fchrecuwde ik , wie zou mij recht befehikken t vs. 8. Mijn weg ft ,*„„•„,, 'er i, „iet uittehreken. De uitgangen mijnes weg, zijn deer Hem verdonkert. VS. 9. Mijne eere heeft Hij mij ontrooft! Het fieraad mijns hoofds mij ontrukt! genoomen dat mijn verkeerde denkwijze mij zo eigen is, en ik 'er mij in verkerk , 5. Geeft dan dat beftaan u vrijheid om over de ohdekking van zulk een waarheid zo eenpaarig onvergenoegd te zijn, wat wint gij 'er mede, dan alleen dat gij juist daardoor mijn toeftand verzwaart. 6. Medelijdend moest u die gedagt alleen voor oogen zijn: het is de Godheid die op zulk eene zonderlinge wijze 'smans lot veranderd heeft, en die aanhoudend zonder hoope van redding hem zo deed leeven ; 7 En hierom is ook alles te vergeefs, - het noodgefchrei kan in mijn geval met baaten , al mijn gegil zou niemand opwekken om mijn rechtvaardige zaak zich aanretrekken. 8. Helaas, hoe akelig is de toeftand, voor mij is geen ontkoomen,' digter dan een beestenhok ben ik bezet, 'er is geen doorbreeken aan uit het hol , waarin ik bewaard word , de ingang is toe gedemt, 9. En daarbij is al mijn aanzien mij als een fierkleed van het lijf gerukt, het voornaamfte teken van onderfcheid, tevens tot dekking van het hoofd dienende, heeft men mij geweldig ontnomen. 10. Mijne v,. 8. De onderaardfche voorraadfehauren dienden ook wel tot gev.mgenisfen, en worden voor de roovers wel eens door aarde op de ingang geworpen, onzigtbaar gemaakt in het Oosten.  van JOB. Hoofdd. XIX. J&T VS. 10. Overal mij gefibeurt, op dat ik zou omloomcn, Mijne verwagting uitgerukt gelijk een boom. VS. II. Meer en meer is Zijn toorn onder alles ontvlamt; Even als zijne erg/te vijanden beeft hij mij behandeld. rs. 12. Gelijker hand zijn zijne benden gekoomen; Zij hebben een dijk om mij been gclegt; En een kring om mijn tent gefloten: VS. 13. Mijn' landgenoeten zijn van mij verwijderd; Mijne vertrouwlijke vrienden hebben zich been gewend: VS. 14. Mijne naastbeftaanden zijn 'er niet meer, En mijne gezellige vrienden gedenken mijner niet meer: VS,. 15. Mijn huisgenooten, de vrouwelijke dienstboden behandelen mij keelf Even als of ik tot bet gezin niet behoorde , 20 behandelen zij mij: kragten zijn als de zijmuuren van een huis, overal geweldig gefpleten ; hoe vast ik in mijn eige grond door jaaren en goeden groei fcheen geworteld te zijn, toen ik uitgerukt wierd, lagen alle mijne belovende uitzigten op eenmaal in duigen, n. En evenwel fchijnt alles zijne hoogte noch niet bereikt te hebben; want onder die treffende fmarten voel ik duidelijk , dat de Goddelijke gramfchap meer klimt; ftrenger word ik behandeld dan Hij zijne grootfte vijanden gewoon is te bejegenen. 12. Op eenmaal en gelijkerhand rukten zijne troepen op mij aan , wel gefloten en geregeld hebben zij mij belegerd, zo naauw bezet, dat 'er geen fehiju van ontkoomen is; 13. En van waar zou ook mijne hulpe koomen.; mijne medeburgers houden zich wegens mijne reddeloosheid op eene verren afftand; mijne beste vrienden zijn in hunne deelneeming zo veranderd, dat zij tot mijn bezwaar werken. 14. Mijn familie is of mij ontrukt, of heeft zich gansch vervreemd; vrienden' dagelijks met mij verkeerende , gedragen z-ich zo als of zij het geheugen omtrent mij ganséh verloren hadden ; 15. Geen heul is 'er in mijn huis, tot de dienstmaagden toe behandelen mij zo koel, als of ik geen betrekking tot haar hadde ; ik zwijge om als het achtbaar hoofd yan het huis mij te bejegenen. iö\ Mijn huisknegc die  i°8 Het BOEK vs. ijj. Roep ik mijn knejt, naauwelijks antwoord hij mii Al geef ik hem de biste woorden zelfs : * vs. 17. Miine huisyroudraagt wel zorg niet te kort onder mijn adem te Home** Om het gezeldfcbap van mijn eige kmderen fcbrei ii vergeefs: vs. 18. De kinderen der buis/laven veragten mij zelfs • Openlijk verzetten zij zich op de minfte beweeging. VS' '9' MUrlï'Z'J* «"T*^!"" ,riO*l"w.. hebben een «/W vanmij; ttlljne gunft vs. ao. Tusfcben het vel en i« vleesch r„» mi:n gebeente: Naaowilijks behoud' ik de huid mijner tanden. mij gewoonlijk bediende , doet op mijn roepen even als of hij het niet hoorde; vermanende, met zagte woorden hem tot zijn plicht te brengen, baat niet; ijl Dat mijmeer grieft, mijn lotgenoot draagt wel zorg dat zij niet te veel bij mij is, en al mijn geroep om mijn eige kinderen kan mij niet helpen. 18. liet gaat zo ver dat de kinderen mijner dienstboden zelfs geen eerbied meer bewijzen; wil ik mijn gezag doen gelden daa vwftouten zij zich mij opentlijk tegen te fpreeken. .9. Zij in wier boezem ik zo menigmaale alle mijne geheimen ontlastede , houden zich niet alleen op een aflhmd, maar zijn van mij gansch fchuuw; hoe meer weldaden mijne cliat? ten door mij genoten hebben, zo veel te ftou er zijn ze nu; 20. En onder dit alles lijde ik nog zulke onlijdelijke fmarten , tot in mijn gebeente zelfs ; dat al knaagend leevendig verderft, naauwelijks heb ik iets onbezeert, tot mijn tandvleesch toe is weggeknaagt, vs. zo. Men heeft hier verfchillende vertaalingen die alle veel fchija hebben, de meeste denken aan de hairen van den baart; Hufnagel aan de lippen; ik houde mij bij de aanmerking van ARtims, verJiaalenci hoe de Elepbantiafts het gebeente ten ftcrkfte aantast ; wat 'er van de inrottende ziekte van het tandvleesch worde is eene zeer beken de ervaaring;  Van JOB. Hoofdd. XIX. 109 VS. 2t. Och mijne vrienden,hebt mededogen, hebt tocb meedogen met mij! Elobims hand is het, die mij getroffen heeft. Vs. 22. Wilt gij ook als Ehbim mij »»£ vervolgen! En aan mijn vleesch u nog zat eeten. vs. 23. Ai tekende men mijne voorzeggingen, op, Wierden zé op eene relle naauwkenrig bewaard! VS. 24. Wat! met eene iizere griffie gedrukt in het lood, Of geheel geplaatst ter gedugtenis in een graniet. 21. Niets is mij overig dan alleen nog dit verzoek; vrienden die mij aanhoudend met uw gezeldfchap bijftonden, hoe het ook ga, u bidde ik, hebt ontferming met mij; denkt toch dat het Gods hand alleen is, die mij verkoos zo zwaar te bezoeken. 22. Wat ik u bidden mag, tragt niet als God mii met bitterheden te treffen , dat voegt u als medemenfehen niet , waarom dan aangevallen als roofdieren, die op eene rijke maaltijd zich Willen vergasten. 23. Wat mij overkoomen mag, beneveld door treurige denkbeelden, ik gevoel iets, juist het tegengeftelde van alles , 't geen wel eens flaauw aanflikkerde, maar weder verdween; ik zal het mededeelen , en ik weusch dat die woorden door u opgetekend, en tot de uitkomst zorgvuldig bewaard zullen worden. 24. Ja even als een fpreuk op de begraafplaatzen in eene loode plaat op de graniet der vergetelheid ontrukt worden. 25. Wat ook gebeuren vs, 23. De aanmerking van zommigen is hier niet zeker, noch natuurlijk genoeg; de wijze van fchri'vcr. ter gedagtenis in dien tijd fchijnt geweest te zijn een loode plaat, in een rots geplaatst, in welke vorea gemaakt waren , die op dat ze niet met dof zouden gevuld worden, dan met een zeker deeg van een andere kouleur, het geen in de lugt hard wierd, aangevuld was. vs. 25. Kondig, meesterlijk, zegt Ilgf.n, is hier de wending, de man is nu ten hoogde top droefheid , enkel droefheid, hij fchijnt zich geheel te ontlasten , op eenmaal op het onverwagrs komt de lichtdraal , welke wij nu en dan even in zijn Dichtduk zagen flik-  Ho Het L O E K vs. Hg. Daar hen ik zeker van, mijn bloedwreler leeft! Hij zal de laatlie in het ftrijdj,crk treden ; vs. 0.6. Mijn huid mag nu doorknaagt zijn, In mijn eige vleesch zal ik (anders) Elobim zien. mag, hoedaanig de uitkomst ook moge wezen, dit houde ik voor zeker, zo veel Godsvrucht is in mij leevendig, de verdediger van mijn eer en van mijne handelwijze zal eenmaal ten uiterfte werkdadig zich mijne zaak aantrekken; overwinnen zal Hij, Hij alleen zal tegen alle mijne tegenftanders als held ftaan. 26. Mijn lichaam mag nu reeds leevendig door de wormen ten voedzel gebruikt worden, de bewijzen daar van zo zigtbaar in mijn huid wezen, dit fchrikt mij op dit oogenblik niet af", mijn hoope geheel verwoestende; neen, eer ik een wormen-aas Word', geheel hun prooi, zal ik nog met geheeld vleesch en gezond, mijn God, omgewend in mijne zaak , met een blijd oog ontdekken, verrukkend aanfchouwen. 27. Voor flikkeren, vooral Hoofdd. XVI: 18 — 21. in allen krachten glans te voor* fchijn, cn fchoon 'er weder wolken zullen opkoomen , word het nimmer zo donker meer. Het komt hier alles aan op het woord Goïl; aan regter te denken is vreemd , gansch onnatuurlijk aan borg , in den zin, zo als wij het woord bezigen, dagt Job in zijn leeftijd niet, en Salomo's leeftijd zo veel later, geeft daar voor een ander woord; in Jobs leeftijd kan men alleen aan een bloedwreeker denken, het ee»ige uitzigt voor den gedrukten, en dan moet men de aanmerking van la Rocque, d'Arvieux en anderen, die der Oosterlingen zeden befchrij» ven,zich weder herinneren; dat iemand onder de Arabieren,zich willende wreken jaaren lang met het grootfte geduld wagten kan , zij zoeken tltiid naar de beste gelegenheid om zich voldoening te bezorgen, om dat zij zeker ligt vuur vatten , zou men zich daar van al ligt sene andere gedagte vormen ; maar zij kunnen zich meesterlijk tot den bekwaamen tijd bedekken. Al voor lange heeft men opgemerkt, dat de misleiding uit de klank der woorden, en de verwarring van verfchillende betekenis hier aan de woorden eenen gansch vreemden zin gegeeven ieeft. MicHAëLis in Disf. ad b. I. «en maa van eruditie en teven» van  VAN J O Bi IIOOFDD. XIX. ni vs. 27. Ja Dien zal ik zien ten mijnen voordeelt ftaan, Dan zal mijn oog niet meer afwijken l * Hoe zeer verlangen naar dat ftond mijne uitzichten! vs. 28. Dan zult gij otk zeggen: och waarom vervolgden wij hemï Zodra de grondoorzaak omtrent mij ontdekt zal zijn. mijnen begunftiger zal ik mij onbelemmerd over mijn onfchuld moge vertoonen, vervrijmoedigd door Zijn doorflaande gunst, dan zal ik door geen droefheid, door geen fmarte verdiept , dien Weldoener, dien Befchermer niet weer uit het oog en uit de gedagte verliezen. — 28. verrukkend uitzigt, hoe veel fchooner dan het fombere graf, ik voel dat mijne verlangen mij overmeesteren , ik zwijge dan en zegge alleen, op dat ik mijne voorfpelling belluite, dan zult gij kibbelende vrienden, die mij zo zeer vermoeid hebt, de eerften wezen, die belijdenis zult doen van uwe verkeerdheid , zelfs ongevergd die doen ; zodra u rde zo diep leggende oorzaak mijner fmarten ten duidelijkfte bekend zal worden. 29. Weest van regtzinnigheid , heeft dit lid als taalkundige reeds dien zin gegee' ven, „ hij zal in het ftrijdperk de laatfte ftaan; aan de opftanding van eenen Coé'I, of aan eene algemeene voor Job heeft de man niet durven denken , fchoon hij de herdelling van Job eerst na dit leeven verwagt. — Het ganfche gedigt is misvormt, verliest de meeste kragt, de uitkomst is onwaar , zodra wij hier in het gewoone vallen; geen fchaduw van erkentenisfe , van doorzicht in de leere der opftanding van het ligchaam, is in dit voordel te vinden, de eerfte Bijbclfchrijver zou dan reeds met Jesus Christus, die de onfterfelijkheid heefc aan het licht gebragt, gelijk ftaan , het verfchil tusfehen hem en zijne vrienden was dan in een woord afgedaan geweest, hij bleef ftaande houden dat de Godheid zo treffend den braaven kan bezoeken, zonder dat de reden in 's maa» gedrag lag, daarin legt nu het uitneemende van zijn Godsvrugt , zonder voorbeeld, dat hij zulke ruime gedagten van de Godheid heeft, zo dat hij gelooft, het mag nog donkerder worden , in de aart der ziekte mag geen waarfchijnlijkheid zijn, zijn inwendig gevoel door een leevendig vuur aangeblazen deed hem van de rechtveerdigbeid der Godheid alles*  $» Het BOEK vs. 29. Beeft vrij voer het^/-«/"-zwaard, Over al wat onrecht werkt. iom* «e»f de wraak e: Bedenkt tocb dat 'er eens ricbtdagen zijn. dan gewaarfchuuwd , en houdt op zo te handelen", vreezende voor de wraake Gods; het is toch zeker dat vroeg of laat, de onrechtvaardige over die handelwfze geftrafr. zal worderi, bedenkt dan toch, dat uitftel, dat vertraaging geènzins de zekerheid en gewisheid van rechtdoening wegneemt. xx. hoofdd. r-f vS. 1. Toen i. ophar fchijnt voor die aanflikkerari- antwoordde Zo- j • . . ,. phavx deNama- dc noope van Job niet gevoelig geweest te 'ge'xdZ' ZCg' zij'1' maar alleen gewaarwording van het laatfte hem en zijne vrienden betreffend gehad te hebben, waarom hij ook dit terflond in zijn antwoord opvat: V3. 2. Daar mijne gedagten mij voortfauwen, Word ik tot antwoord gedreeven : VS. 3. Eene beledigende beftraffing heb ik gehoord, Wat mijn doerzigt mij hieromtrent voor den geest brengt zal/i opgseveiu VS. 4. Weet wat van ouds altans plaats had, Zints Elobim den mensch de waereld deed bewoonen. 1. Onder u fpreeken, de zaak al helderder inziende, vermeerderden mijne denkbeelden; ik neem dan de eerfte gelegenheid de beste waar om u te beantwoorden. Uwe fchampere verwijtingen heb ik zeer wel' begrepen, ik zal openhartig voor de vuist, wat mij hieromtrent tans te binnen komt, u mededeelen. 4. Zeker alweder geene nieuwe zaak, maar een bekende menschkundige waarneeming , die al voor eeuwen plaats gehad heeft, zints de aarde door de Godheid bevolkt is geworden; 5. Zij is •H«s verwagten, hoe bensauwd het zijn vrienden hem maakten, dit hoopte — ja dit geloofde hij zeker, God zelve zou zijn wreker zijn, zijne vrienden overwinnen , hij herfteilen, en zij 'er ooggetuigen van we. zen.  VAN JOB. Ho 0 FDD. XX. Hg VS. S. Het is dit dat het gejuich des fnoodaards kort van duur tuis; En de vreugde van een veinsaard voor een oogenblik: VS. 6. Zodra zijn //-o» /e» hemel /leeg. Zijn hoofd z/cè tot de wolken fchffif uitterekken; vs. 7. Zal hij als kaf voor altoos vergaan, Die hem In dien ftand kenden vraagen dan, waar is hij ? VS. 8. Wegvliegen zal hij als een droom, die men vergeet, Verdwijnen als een x\:\%X-verfcbijnzel; VS. 9. Die fc'nerp op hem zagen , zullen het niet meer doen, Zijn buis geen bezoek meer van hem hebben, vs. io. Zijne kinderen zullen behoeftig omdooleu, De vrucht zijner verrigtingen zalbijzelfs genoodzaakt zljauitiegeeven : deze: de blijdfehap , bet genoegen, mag in de wooning der baatzugt zich vertoonen, zij neemt 'er toch zeer kort verblijf in; alle de genoeglijke uitzigten van een mensch, die zijne fnoode oogmerken bedekt uitvoert, zijn zeer kortftondig. 6. Naauwelijks heeft hij den dampkring van zijn vermetelheid bereikt, en is tot de wolken in zijn vleiend aanzien gedegen , 7. Of hij werd weder vernederd , ja als kaf voor de wind overal verdooid ; die zich over zijn hoogheid verwonderden, zullen vrugtcloos naar een teken van zijn aanwezen zoeken ; 8. Van hem zal niets meer overig zijn ter nagedagtenis dan van een droom , welkers inhoud nu geheel vergeten is, weder ontwaakt zijnde; als een nagtverfchijnzel, het geen voor een oogenblik ontroerde, maar waaromtrent men geen denkbeeld vatten kon; 9. Zo menig mensch, die angdig, op zijne bedrijven zag, zal daardoor dan niet meer belemmerd worden ; aan gene plaats van zijn wooning , zal men zich over zijn bijzijn meer behoeven te bekommeren. • 10. Zijn kroost zal dan als niemand toekoomend , bij niemand mededoogen vinden; radeloos zwerven, men zal hem noodzaaken, om al wat hij nog verdienen kan, wat hem nog overig was, te moeten uitkeeren als boete. 11. Inwendig vs. 6. Dit beeld fchijnt een weinig onnatuurlijk, ten zij men het neemt •yan den nevel, die in het Oosten hoe dik ook hoe hoog geftegen in een oegenblik valt. VI. Deel. H  H4 Het BOEK vs. ii. Zijne beenderen zijn met ie fmarten zijner boosheden vervuld} Eik van dien legt op het ftof. VS. 12. Hoe zoet ook de boosheid zijn gehemelte fmaakte , Hoe zorgvuldig hij die onder zijn tong verbergt, VS. 13. Ja die fpaart zonder ze nederteduuwen, En wel bezorgd in zijn mond houd, vs. 14. Die fpijs zal voor zijn ingewand fchadelijk zijn, Als /langen-gul zal het inwendig werken. vs. Ig. Het goed door bem ingellokt, fputiwt hij dan uit, Elobim zal het zelfs uit zijn buik deen opkoomen. vs. 16. Adderen vergif zal hij zuigen , De heet Jer flange zal hem doen fier ven: VS. 17. Vlietende rivieren zullen zijne oogen niet zien. Geen beeken van honig en boter zien ftroomen. zal hij ook gene ruste hebben , de ftraffende gevolgen zijner onrechtvaardigheid vervullen zijn ganfche ziel, hoe diep verholen zij voor anderen waren, leggen zij nu voor tlks oog ten toon. 12. Hoe verlekkerd hij ook mogte zljii om in zijne boosheden zich te verzadigen, met hoe veel bedagtzaamheid hij die, als de flang het vergift, zorgvuldig fpaarde, 13. Hoe verzot hij 'er ook op was, om 'er zo lang moogelijk de fmaak van te hebben, hij zal 'er in verduuwing de grootfle onaangenaamheden van gevoelen , 14. Als fel fenijn zal het aan zijn ingewand knaagen; 15. De walging, die het veroorzaakt, zal hem dwingen de zo gretig ingezwolge fpijze weder terug te geeven ; met het grootfte geweld en met de iimigfte fmarten zal hij tot de uitbraaking genoodzaakt worden. 16. Zo geweldig zal het zelfs werken, of hij aan een f angenkep gezogen had, en de tederfte deelen gekwetst waren geworden, en in de gevolgen noodwendig dodelijk moesten wezen. 17. Nooit zal hij, of in dit, of in een ander leeven, ware geneugten meer fmaaken ; de aangenaame beekjes van verkwikkingen zullen nimmer over hem vloeien, 18. 't Afgeknibbeld arbeidsloon, zo gretig door vs. 17. Of dit eene Oosterfche trek is van het toekomftig leeven gelijk Mus. denkt naar den fmaak der Oosterfche poéten, hier aan twijfel ik eenigzins om de ouderdom van liet Dichtftuk.  VAN JOB. Ho 0 FDD. XX. 115 VS. 18. Het arbeidsloon door bem ingeflokt geeft hij weder te rug, Het verraoogen, bet geen hij overhoud, zal hem met vervrolijken! VS. 19. Altoos bad hij gedrukten hulpeloos gelaten , Huizen geplunderd, door bem niet gebouwd, VS. 20. Om dat hij aan ziin bulk geen ruste gunde, Hierom zul hij van bet gretig ingeflokte niet behouden. Vs. 21. Van zijne gulzigheid zal niets overig zijn, Hij zal 'er zelfs met meer na hegeeren 1 Vs. 22. De cpeenfcapelifig van geluk maakt hem angffig, Élke elendigen dreigt hem rfi/>f goud c«« de kei der beeken, vs. 25. Dan zal Scbaddaï uw onfcbatbaar goud zijn , En uw allerbest zilver: beftaan op hun beurt, met aandoening1 van biijdfchap zingen zij : 20. Onze geweldige vervolger is eindlijk roerloos geveld, het blixemVuur van wraake heeft alles, waar op zij zo ftout waren , vernield. si. Deze fchrjk en troostbeeltenisfen moeten u tot leering dienen, beproef het hoe eer hoe liever om waarlijk vroom te worden , de beledigingen uitgewischt te krijgen, dit, dit alleen is de weg, om weder in eene gezegende ftaat herfteld te worden. 22. Begin daarmede, dat eiken bevel der Godheid door u eerbiedigst ontfangeu worde; nimmer wijken, voor een oogenblik zelfs, zijne hooge vermaaningen niet uit uw geheugen, 23. Dan durf ik u gerust verzekeren, hoe vreemd het mogt luiden, om dat voor het goddelijk vermogen niets beltand is, gij zult weder in alles gelukkig wezen , uwe wooning , nu door rampen omfingeld, zal, als het onrecht verre daar uit verdreven is , vrij zijn. 24. En wen gij u door geen fchatten laat bekooren, maar het goud in zo verre gelijk fchat met het zand, waarop het ligt, en het beste goud gelijk Helt met den kei, dien het ophield bij den waterval. 25. Dan zal de Alyermogenden u meer waard zijn als het zuiverfte goud in overvloed, en bij u meer gelden dan het blanke zilver. 26". Verrukkende ftand in  van JOB. Hoofdd. XXII. 127 VS. 26. Hoe zeer zult gij u dan in Schaddai verlustigen , Hoe blijde zult gij tot Elobim opzien ! vs. 27. Op elk ernftig verzoek van u zal hij u gunftig antwoorden , En de belofte daarbij zult gij altoos kunnen vervullen. vs. 28. Wat gij befluit, dat zal o«jf wezen; Want in alle uwe onderneemingen zal voorjpoed zijn. vs. 29. Inderdaad greotfpreekers worden vernederd , Maar laag gevoelenden worden opgeholpen. vs. 30. Dan zou hij redden, die We™ fchuldig was, Ja hij red als dan dien die zijne handen zuivert, dien algenoegzaamen u te vermaaken', dan niet met een angstvallig vvanhoopend oog, maar met een vriendelijke, vertrouwlijke blik op God te zien. 27. Zo zult gij nimmer kermend zugten, en vrugteloos; neen, als gij tot meerder aandrang iets daarbij beloofde , nimmer zal het misfen , het genoegen van woord te houden. 28. Alles wel beraaden door u overlegd, flaagt zonder faal, en fchoon minder bedagt mislukt zulks nochtans niets. 29. Aan zulk een uitkomst behoeft niemand te twijfelen; trotsaards, vermetenen , komen wel ten val , gewisfelijk tot hun ondergang, maar de ootmoedige, die in het fbf kruipt, word door de Goddelijke ontferming daar uit opgebeurd. 30. Ja zo mededogend is Hij, dat al is iemand niet vrij van misdaaden, waarom Hij hem billijk onder zijn ftraffende hand konde laaten, dat Hij op oprechte bekeering van fnoodheid hem altijd weder herftellen zal. Txxiii. hoofdob over het geheel bedaarder , word DEEI" zo bedagtzaam , dat hij in zijne wederleg- vs- ';. Joï . J 1 antwoordden- ging zorgvuldig alle nieuwe aanleiding ver- dc> zcide: meid, — hij vervolgt dan dus : vs. 30. Dit is in den fmaak van Abram omtrent de Sodomieten, &% woorden zijn moeijelijk in de conjlruaie, Moldenhauer, en H. J. Schultens hebben mij op den weg geholpen.  12$ Het BOEK vs. 2. Nog neemt msn mijne klagte weerfpannigheid, Schoon mijn fmarte zwaarder is dan mijn gekerm: VS. 3. E;, merkte ik dat ik Hem ontdekken konde, Ik zou rftf» zelfs tot Zijn ze/e/ doordringen'. VS. 4. My» Züa.i- hem geheel voof co£«» leggen, Aan redenen ten mijnen Verdediging zou bet mij niet ontbreken: VS. 5. Dus zou ik ontdekken, welke oorzaaken Hij W, En bevatten wat Hij re» mijne laste bad. VS' 6" 5t°u naar zijn onbePerkte magt lia» met mij bandelen, Neen, ik verwagte een gunftig deelneemen. vs. 7. £ü» oprechte zou zijn gerechten zaak bepieiten, Geen wonder, als ik voor altoos van mijn rechter vrij erkend tuierde, 2. Zoo ik mijn vorig klaagen al weder hernieuwde , zou men dit moogelijk hardnekkige opftand noemen ; fchoon het zeker is, datze naar evenredigheid van mijn toeftand beneden de oorzaak is. 3. Maar ik gevoel tans iets, dat mij boven alles treft, mogt ik de gelegenheid ontdekken om de tegenwoordigheid van Hem' te hebben , dien ik wel eens gunftig ondervond; hoe achtbaar zijn Majefteit mij is, mij dunkt ik zoud zelfs tot Zijn richtcrlijke zetel durven verfchijnen, 4. Op dat gezicht mag een veinzaard huiveren, maar mijne vrijmoedigheid zou daardoor gefterkt, mij befpraakter maaken ; ik ben niet bekommerd, dat ik in mijne verdediging ftamelen zoude. 5. En al ontdekte ik niet meer dan de waare oorzaak van mijn toeftand, dat zou mij verligten; gewoon op mij zeiven te letten, zou ik de bewijzen tot mijn bezwaar, zeer wel kunnen nagaan. 6. Ik verwagt niet , zo als het wel eens onder menfchen gaat , dat overmacht hier beflisfen zoude; in het overweegen van mijne verdediging zou altoos de menfëhenHefde heerfchen. 7. Verrukkend gedagt! deonfchuld, voor het oog des doorzichtigen Gods, alles openleggend — geen oogenblik verwondering, als ik met den zegenpraal de waarheid mij voor altoos ontflagen zag. S. Tot nog toe is al mijn poogen te vergeefs, tot  van JOB. Ho 0 FDD. XXIII. VS. 8. Ziet, tot nog toe is mijn flreven voorwaards , zonder Htm te vinden z lerugdemzende, ontdek ik ook niets van Hem. Vs. 9. Ter (linkerhand worftclende, o«»rf ik f«» tanbltk w» Hem, ■rfa» ae rechterhand zie ik altans niets va» Hem. VS. 10. Den weg dien ik bewandel, kent Hij tvtnvttl, Hij beproeve mij, ais zuiver goud zal «e uitkomst zijn. VS. II. Op Zijn baan hebben miine voeten z/ci beftendig bewoceen Zijn weg (heb ik) zorgvuldig zonder afwijkingWtó*» VS. 12. i)e bevelen Zijn's mond nimmer ter zijde gejleld De aandrang zijner redenen in mijn ƒ gelegd:' vs. 13. Maar tegen Hem sa// nftrjr /e aVwa.' Wat ƒƒ«« behaagt, voert Hij »//. zulk eene ontmoeting: 's morgens mag ik daar aan reeds denken, het is toch vragteloos ; en 's avonds afgemarteld maar in mij zeiven daalen, de avündfehemeringen voeren mets van dat verlangde aan. 9. In de woelingen van den middernagt, anders de tijd van fombre ftilte en ontdekking, verfcliijnt geen eene lichtftraal; en op den vollen middag is altans geen fchijn van het verlangde te ontdekken. 10. Troosteloos ben ik evenwel niet, hoewel Hij mij onzigtbaar is, ben ik het voor Hem niet, opmerkende op mijne gedragingen is en blijft Hij, en hoe zwaar de beproevingen ook zijn , onvervalscht en gered zal ik 'er toch af koomen. n. Hoe onzienlijk, hoe onbekend Hij mij is, ik volgde zuiver, met mijne voetftappen, den gebaanden weg zo zorgvuldig, dat ik niet dagt om mij op zij-wegen tot verkorting te begeeven. 12. En wat men mij ook verwijten mag, dat weet ik; om miine neigingen te volgen, gaf ik nimmer aan zijne Godfprake cenefwenk, neen, altoos zonk Zijn bevel mij diep in het hart, en behield den voorkeur: 13. Hoe troostrijk dit alles is, het verandert nochtans mijn ftand niet, en ik kan daar ook niets aan doen, — hooger kan ik niet, onverhinderd doet iiij daarom, zonder iemand te ontzien, het geen Hij wil. 14. Wat Hij mij VI. Deel, ï  i3o Het BOEK VS. 14. Hierom zal Hij uitvoeren wat Hij mij toegcdagt leeft, Diergelijke beramingen zijn Hem meer moegelijk. VS. 15. Dit maakt mij voor Zijne tegenviooriigheid beangfllgd, lk ben in het onzekere en daarom febroom ik Hem; VS. 16. Het is tocb Ehbim die mijn hart fmeit, Het is Scbaddai die mij van febrik builen mij zeiven bragt. VS. 17. Uitgedelgd ben ik nog niet, fchoon het donker om mij viaard, En mijne uitzigten met donkerheid omhuld zijn. nog verder wil doen ondervinden, moet ik afwagten; een aantal van overleggingen, voor ons zo geheel onbekend en onzeker, zijn 'er in Zijn beftuur, ontelbaar zelfs. 15. In die onzekerheid omtrent het toekomftige leevende, is het geen wonder, indien ik vervaard wierd, meer bewijzen van Zijn Alvermogende kragt ziende naderen; ik weet niet wat daar op volgen zal, en dat maakt mij fchuuw, 16. Het was toch geen grootfpreekend mensch, maar God zelv', die mijn mannen-moed geheel ter neer floeg; het was Zijn alvermogende ftraf-hand, die mij gansch en al onmagtig en roerloos maakte. 17. Dit alleen is nog eene flikkering: opeengepakte wolken , enkel donderbuien zijn anders rondom mij, en blijven woeden, nog ben ik verfchoond, en alfchoon het onweder nog geen fchijn vertoont van zich te zullen uitfpannen, zo is de fluier des doods mij noch niet op het gezicht gelegd. XXIV. HOOFDDEEL. VS. I. Zou Scbaddai de tijden zijner wrake verbergen ? Zouden zij die Hem kennen, dan die niet voorzien? ij is het zeker dat de Alvermoogende zo handeld, dat Hij zijne gerichts-oeffeningen wel eens verfchuift, de tijd daarvan voor onze waarneemingen verbergt , zo dat eerbiedige vereerders der Godheid den triumf over der bozen ondergang niet vinden; hoe veel voorbeelden kunnen dit ftaaven. 2. Wat ondervinden gewel- vs. 1. Dit vers is zeer moeijelijk en al veranderd men de leczing daa; is gewoone fout ons onzeker laai, ü: ben nog niet voldaan.  van JOB. Hoofdd. XXIV. 131 vs. 2. Men tast landpaalen aan , De kudden rovende, weid men ze gerust, vs. 3. Der weezen ezel drijft men weg, Der weduwen os neemt men te pand: vs. 4. Nootdiul'tigcn doet men van den weg wijken ^ De weerlooste» in bet land zijn genoodzaakt zich fchuil te bcuden ; vs. 5. Als woud-ezelen in de woestenijen leeven zij, Vroeg uit op roof, als hun taak; Een dorre oort voedzel voor zlcb , En voor bun kroost leverende. V3. 6. Op het veld maaien ze floppels, En gaan op de wijngaarden der geweldenaaren de nalezing doelt. vs. 7. Naakt flapen zij zonder kleedereu, Zonder overdek tegen de koude; , denaaren , die Hout genoeg zijn het erf - landgoed van hunne medeburger aantevallen, die den beste fchat het vee rooven, en origeftoord daarvan hét vrucht - gebruik hebben, 3. De medelijdenswaardigfte voorwerpen worden door hun niet ontzien , ouderlooze kinderen van hunnen eenigen werk-ezel te berooven , of der weduwe ploeg -o5 van haar klein ftukje gronds voor geleende leevensmiddeleii te neemen , ontziet men zich niet. 4. Behoeftige lieden moeten altoos voor hun ruim baan maaken ; zij kunnen hun gezigt niet verdraagën ; voor den wecrloosten blijft niets dan in een hoek bij den anderen hun tijrannij te ontvlugten. 5. Schuuw als woud-ezels der onbezogftc oorden, durven zij niet uit hun fchuilhoek koomen; in den prilfte morgen, walmeer nog geen mensch op weg is, zoeken zij in de zandige vlakte om leevensmiddelen , zo wel voor zich zeiven als voor hun ongelukkig hongerig gezin; 6. Dan durven zij nog op de akkers reeds gemaaid, en in de wijnbergen der tijrannen, reeds afgelezen, influipen, of zij voor zich of voorliet weinige vee dat zij hebben , nog eenig voedzel kunnen vinden; 7. Zo fchraal hun voedzel is, even zo is hun dekking, niet minder behoeftig; naauwelijks zo veel om het lijf, dat het hunne fchamele leden dekt, misfen zij daarboven in de koude nagten, waar zij wegens hun kleeding het dubbel noodig hadden, nog overdek. 8. Hoe treurig is hun woqning, daar is zoms Is  *S* Het BOEK vs. S. De Deftigheid van rle bergen af laaiende maakt hen door nat, En onbefbut verbergen zij zich in klippen: VS. 9. Het zuigend kind word van de borst gerukt. Wat den behoeftigen nog overig was, word als pand genomen; VS. IS. De naakte zond men ongekleed weg, Uitgehongerde laat men gerven draagen: VS. II. Tusfehen de olijven moeten zij op bet heetst van den middag werken. Of doritig 111 de wijnpers treeden : VS. II. Veele lieden mogen om dien fmaad zugtcn, De lijder mag om wraake fclireeuwen; Elobim merkt op bun geklag niet. VS. 13. Zii zijn van allen licht beroofd, Bet genot des leevens kennen zii niet eens , Hebben nimmer iets daar van gefmaakt : geen verblijf wegens de koude dampen der bergen, is hun gewaad vogtig, en zij huiverig, en zijn zoms'al wel te vreeden , zo zij eene droge fpelonk mogen vinden. 9. Anderen nog in de zamenleeving, ondervinden de grootfte ijslijkheden der fchraapzugt; men ontziet zich niet het zuigend kind de moederlijke borst met de vrijheid tevens te berooven , en of de behoeftige iets met eerlijkheid voor zich behouden had, ook dat moeten zij voor des fchraapers veiligheid nog misfen. 10. De fchamele iu hunnen dienst zich begeevend , moet aan het werk, uit hun gezigt zonder hen daarin gemoet te koomen, men laat hun den vollen oost met een ledige maag in de fchuuren brengen, 11. Op het heetst van den middag de olijven zamelen , of amcgtig door hitte den verfrisfehende druif uittrappen. 12. Gevoelige lieden, die opmerkend zijn, moogen overzulk eene handelwijze treuren , zij zijn buiten de gelegenheid meestal om het te hinderen, de elcudeling zelv' in de hoogde fmarten het uitgillen, wie merkt dat de Godheid hunne redding daarom befchikt. 13. Den fchijn van vertroosting blijft hun meestal ontzegt, de algemeenfte zelve , en dat blijft zo zonder de minfte fmaak van iets te moogen hebben , als of het hun voor altoos ontzegt was. 14. Maar on-  van JOB. Hoofdd. XXIV. 133 VS. 14. De» vellen dag ontziet de moordenaar niet, Hit' durft dan den armen en weerloozen dcoden , *sNachts doet hij 't dïets-gotoijzo. VS. IS. Het overfpeelig oog bediend zich van de fchemerins, Zich vleiende dat niemand bem ontdekken zal , Zijn ge/igt is omfluierd door de duisternis, VS. 16. In de middernagt graaft hij in de huizen. Bij den dag verbergen zij z/cii , Het licht worden ze ongewoon: vs. 17. //e* morgen-roorf is hun als de naderende dood; /Tij»/ «er defcbimmeii der duisternis zijn ze gemeenzaam, VS. 18. ^?/> rtW ee» watervloed worden zij verdelgd,- Dan verwenfcben zij hun deel op aarde, En koeren niet meer naar den weg der wijngaarden: belemmerd is de frioódaard in al zijn doen, bij ontziet niets , zelfs niet in het aanzien van ieder een den bchoeftigcn , den hulpelozen uit den weg te ruimen, of anders indien zi>ne belangen zulks eifchen, dit bui'en het gezigt der menfchen ter fteels te doen. 15. Een ander fpeelt de rol van den gehaaten echtbreker; bij de avondfchemering loert zijn welluftig oog; hij is gewoon zo listig te handelen, dat hij voor geen mislukken vreest; hij weet zich van alle gelegenheid om zich fchuil te houden , meesterlijk te bedienen; 16. Of al verder gaande, weten zij in de huizen ter plaatfe door hen afgeloerd, intebreeken, bij den dag om geen nadenken te geeven hadden zij zich niet vertoond; 17. Aan de gewoone leevenswijze reeds ontwend , is de aanbrekende dag, waar in zij in gevaar kunnen komen om ontdekt te worden, hen afgrijzelijk; ja de nagt hoe verfchrikkelijk voor anderen, is voor hun alleen wellust: iS. Dus naakt hun einde, zonder angst of fmarten, zo al vroegtijdig, dan worden zij als in een watervloed gefmoort, in die weinige oogenblikken zijn ze afkeerig van hi-ince vorige genietingen met eene fKHe woede , en kunnen zich dan niet bedienen van de gewoone middelen , waarin zij hunne vervrolijking zogten. 19. Hoe koel het fneeuwwater ook vs. 13. ttüe vermalingen hadden dit vers in het verband te onpas gelaten; doch Sc ii nu nii er heeft dit herltcld door cer.e enalogifcbe eenvouwde verualiug, die ik gevolgd heb. 1 3  134 Het BOEK vs. 10. Zo als droogte en hitte bet Gieeuw water uitdampt, Zo bekoort liet graf" den Jhoodaard te doen. vs. 20. De baarmoeder vergeet zijner, wormen zijn zijn wellust. Aan bem word niet meer gedagt, Als een boom word doch het onrecht geknakt. vs. ci. Onvrugtbaare kinderloozen teerde hij af, De weduwen wierden nimmer door bem goed gedaan. vs. 22. Maar machtigen bad hij door zijn vermogen op zijn hand; Hierop is men op bun onderneeming zijn's leeven niet zeker. vs. c3. Zo lang Elobim hun rust laat, verlaat hij zich op dien Cfcand,') Met verfcboner.de blik ziet Hij op hun. moogen wezen, het word door de brandende zon evenwel uitgedampt, even zo doet dan het graf hunne verkwikkende ftaat verdwijnen. 20. Ongevoelig is hij dan voor de groote verandering, die hij ondervind ; geen andere voorwerpen van wellust zijn 'er voor hem aan die plaats dan de wormen; de boezem der wellust ftaat voor hem niet meer open; bij wellustige is hij een vinnige boom op eenmaal geveld. 21. Het aandenken aan hem bij de fexe is allen akelig : vrouwen die om onvruchtbaarheid op den duur verftoten waren, mergelden hij verder uit, mishandelde de ti'oostelooze gebrek hebbende weduwen , 22. Niets weerftond hem ook , die in ftaat van vernedering waren , had hij listig door het gezag van anderen gefterkt , zich onderdaanig gemaakt, daarom moest elke onderneeming, zonder met gevaar vermengd te zijn, hem gelukken; 23. God befchikte hun dien ftand, zij erkenden zulks niet, maar bouwden alleen op dat geluk, zo het al nader op 's hemels invloed aankwam, zag men duidelijk dat zij bevrijd bleven. 24. Zo dan in hun genot grijs geworden, ftierven vs. 18 en 19. Zijn ten uiterfte moeijeliik; Mus. denkt met ftoute poctifche trekken, aan den ftaat des doods, zo ik verder wilde afwijken van de letter zou ik Hufnagei.'s vertaling volgen; het laatfte lid van iR voldoet mij in het geheel niet , maar ik kon het niet beter vinden.  van JOB. Hoofdd. XXIV. Ï3S VS. 24. Oud geworden , fterven zij in een oogenblik, Net merg verdroogd, dan fterven zij met alle anderen, Als de top v«» een air uitfpringd: vs. 25. Is het zo niet men overtnige mij van leugen, En weder/egge mijne redenen. zij zonder merkelijke ziekten, uitgeleefd en dus met weinig gevoel ondergingen zij het lot van alle ftervelingen, en dan nog in 't midden van den fchoonften overvloed als de dikgezwolle ader berst ; 25. Is het zo niet men houde het dan als niet gezegd en toone mij het tegendeel aan. BXXV. hoofdildad wil met zijn heet gefprek mE '• ^ hierop bewijzen, dat 'er niets meer noodig op antwoordde is tot wederlegging , dan alleen de inhoud van het orakel te herhaalen, dat hij nog met de-. eenige toeeigening dus doet: VS. 2. Majefteit en ontzag zijn Zijne! Schoon de vrede in zijn hoog verblijf woont: VS. 3. Ziine ic/r-henden zijn ontelbaar, IFaar is iemand die door Zijn luister niet ovirftriomd word, 2. Hoogheid, beftaan en eerbiedenswaardige hoedaanigheden tekenen alleen de Godheid; cn nochtans genieten Zij, die de naaste bij Hem zijn, de diepfte kalmte; 3. Behoefde Hij verdedigers , Zijn heirbende is niet te berekenen : elk wezen Hem onderworpen , want wie word niet door een ftraal van Hem verwarmt: 4. voor zulk een vs. 24. Was de applicatie van hec Per/isch op het Ilehreenwsch meer bekend, ik zou met Ilgen durven lezen in het laatfte lid: als rofert voor de z'w's hitte; H. J. Schultens was de duidelijkfte , ik heb hem gevolgd. t;,'. 2. Ik zou haast in het vermoeden koomen, ais of vil reeds iets van den donder gehoort wjrjrd , welke de Dichter zj meesterlijk op zijn 1 4 tijd  I36 Het BOEK vs. 4. Geen r-.rnsch kan voor Ehbim zuher zijn 1 Geen vrouwen zoen beeft die reinheid: vs. 5. Da<: is zelfs de maan weg met laar fchiinzeï. Het üenen-getintel heeft in zijn oog geen zuiverheid: vs. 6. Hoe veel minder de mensch dien worm, De zoon der aarde, die made. God kan niemand die zuiverheid hebben, die voor Hem -voldoende is ; geen mensch, naar den loop der natuur geboren, kan daarop eenige aanfpraak maaken: 5. De blanke maan mag in haar ontleend licht eene zuiverheid hebben onder de onzuivere vermengd, zij verdwijnt voor Hem ; fterren mogen als de zuiverde edel - gefteente tintelen, in Zijn onbevlekt oog hebben zij geen goede watering: 6. Waar durft de mensch dan aan denken, als een worm in het verderf leeven de , daar van gevoed wordende; eene maade die bij zijn geboorte reeds zijn natuur -openbaar maakt. XXVI. HOOFD- T deel. 1. J ob beantwoordde dit met eene zeer (rmwoordde °* datige rede, die men veeleer uitbreiding dan tjerep, zeggen- wederlegging noemen mag, doch in 't begin fpottend: vs. e. Hoe, helpt gii den zwakke» man ' En onder/leunt den arm des magteioozen. vs. 3. Hoe , ftuurt gij den man, dien het aan doorzigt ontbreekt: Dat is nu de zaak in baar volle Hebt te ftellen ! c. Zo mijn vriend! dat is nu met uw gezeldfchap en gefprekken den magteioozen zieken bijgedaan , de verflaauwde verdediging van den afgematten man onderfchraagd, dat mag zelf beleid heeten, 3. Een man die geen doorzicht genoeg heeft, zulks in den mond te leggen , dat is nu in bevallige beknoptheid de zaak in het hellcrfte dachtlicht geplaatst. 4. Maar bedagt gij wel tot tijd zal doen hooren, en dar Bii.dad dit met her orakel niet zeer gelukkig wil verbinden, waar uit Jobs fj>ottcrnij ontftond. ts. j. De fchoone Poe.tifhe beelden van dit HoofddeeJ, hee.'t HerKEt Oost. foizij D. 1. toJauz. J30. zeer goedomfluierd.  VAN JOB. H00FDD. XXVI. 337 VS. 4. Wien beboerde die redenen? En door wiens geest £eM gij dit bijeen gefmeei. VS. 5- De fcbemerende onderaardfcbe wateren (zijn) als barende , Alle hare inwooners (zien of) al bevende. vs. 6. De afgrond legt voor Hem o/>e» : 'Er is geen deKzel voor dat verwoestend rijk. VS. 7. Hij breid de nagt-lemel uit over eene woestenij, De aarde doet Hij aan niets hangen. vs. 8. Wateren bind Hij ojd in wolken, Niet ce» (ckeurt 'er door die zwaarte. VS. 9. Hij houd rfs vloer zijn's troons A/jjf > Hij omhult dien met wolken: wien die gezegden gericht waren, zo onvatbaar; welk een naam moet hij dragen die u holp om dit zo keurig te verbinden. 5. Doch ik wil ook ernfiig zijn, en om te toonen dat ik iets weet, zal ik met mijn gedagten mij tot den afgrond begeeven , om daar de Almagt der Godheid te zien: de machtigde geesten, bewooners van den onderaardfche vloed, krommen zich op Zijn gezigt als eene barende vrouw , en geen bewooner is 'er in dat onmeetbaar rijk niet voor Hem zidderend. 6. Hoe onnaakbaar die gewesten voor ons zijn , welke ijsiijke deuren, voor Hem is geene omtuining; en dat zo vernielend rijk is voor Hem als of het niet met aarde overdekt was. 7. Wederkeerende tot onze aardbol, vinden wij de helft, reeds zo onmeetbaar voor ons, in haar oppervlak met den vaalen-fluier des nachts omhult, terwijl de andere helft zigtbaar zweeft in onzigtbaare ftromen. 8. Welk een fchat van wateren is 'er in de wolken, als in een ruim linnen kleed bij den anderen gebonden , en daar over hangende, en hoe zwaar geladen, leekt 'er niets uit, 9. Dat plaveizel van zijn hemel-zetel houd Hij alieen zo gefloten , bediend zich van de hoogere wolken als van gordijnen rontom denzelven. 10. Wie anders dan Hij' I 5  S38 Het BOEK VS. io. Hij I,ceft den cirkel cm den omtrek der wateren getrokken, De nette maat van licht en duisternis, VS. li. 'sHemels grondzuilen fcbudden , En beeien op Zijn gebiedenden toon. VS. Ii. Door Zijn bevel jlaapt de zee, Onder Zijn beleid /lilt bij haare verbolgenheid, vs. 13. Door Z\]n geblaas heldert Hij de hemelen op, Zijn hand vernield den noord-jlang , VS. 14. Dit ziin munt ftaaltjes Zijner verrigtingen , Iloe fnel en voorbij gaande is bet geluid bet welk wij horen , Wie zou al de kragt van die majestueufe donder kunnen dragen. heeft dien onmectbaaren kring , de grenzen van haaren loop gemaakt, die tot de juiste maat van licht en duisternisfe verkort en verlengt, n. Schijnbaar rustende op de kruinen der bergen, betekent dit tot zekerheid niets; op zijne loeiende donders immers zidderen zij op hunne :grh>e wortels, en zijn beroerd als een blad. 12. Het is alleen zijn vermoogen, waardoor de oceaan in de ftcrkfte ebbe fchijnt te fluimeren , gansch werkeloos te zijn, en in de hoogfte vloed met verbolgenheid gaande, weet I-lij alleen haar te gebieden: zijt ffil! 13. In den felfien frorm en onweder gebied hij den wind , in de hemel is enkel hellere bedaardheid, de noord-(langen worden door Zijn magt, hoe vervarend ook in hun verfchijnen., weggedreven. 14. Flaauwe omtrekken, niets betekenende trekken Zijner bedrijven! alles is voor ons, als een fchielijk voorbij rollend geluid op den verften afftand; wat zou het zijn als dit alles van nabij kwam , al zijn kracht op eenmaal uitliet, wie zou dat kuhnen wederfiaan ? vs. 13. Ik ben onzeker, wat door Noord-/langen te verftaan, zec-monfters of met Mus. fterren, dien naam hebbende; het laatfte ftrookt het best in het verband, maar heeft geen gezag uit de oudheid voor zich: — ik heb hier en daar, om meer kragt te geeven aan de uitdrukking, het een cn ander vooronderfteld boven de kundig'icden van 'smans leeftijd; niet om mijn lezer te beduiden dat bij zo dag£, maar om te bewijzen, hoe a&Bgvuldig de woorden gekoren zijn, zo nat ze nieuwere waarneemingen niet te rug (loten.  VAN JOB. HO 0 FDD. XXVII, 139 NXXVIT. u rust de zwakke man eenige oogen- H00iDDEELblikken, om weder met nieuwe kragt en lui- velloigL' zl°a der Item zijne ervaarings-fpreuken optegee- ^^dragên^ ven, en hij laat zich verder dus hooren: dus/prekende: vs. 2. Bij Elobim die mijn recht 17a».' Bij Scbaddai die mijn ziel bedroefd heeft! vs. 3. Zo lang mijn adem in mij zijn zal, Het geblaas van Elobim in mijn neufe, Vs. 4. Zuilen mijne lippen geen onrecht fpreeken, En mijn tong geen leugen zeggen : VS. 5. Verre is het 'er a/, dat ik u rechtvaardige, Tot mijn laatjle adembaaling zal ik mijne oprechtheid verdedigen: VS. 6. Aan mijn zuiverheid houd ik onvermoeid vast; Mijn geweeten veroordeeld gene mijner dagen: VS. 7. Mijne vijand mooge dan een /noodaard zijn ; Die zich tegen mij verzet, de /huldigen. 2. Bij dien God, die helaas! ditmaal mijn rechtvaardige zaak niet deed gelden , bij dien vermoogenden, die de zoetigheeden mijns leevens zo zeer verbitterd heeft, zweere ik: 3. Dat zo lang mijn fpraak mij niet door bezetheid van borst begeeft, zo lang geen ingetrokke en afgebroke ademhaling mij noch niet overvalt, 4. Zo lang zal ik voortgaan zal, om de regtvaardigheid te verdedigen en het onrecht te verdoemen ; in dat geval wensch ik nimmer door bedriegelijke toegeevenheid de waarheid te verbergen , het ga dan zo het wil : 5. Ligt kunt gij dan begrijpen, dat 'er in mij geene verfchooning van uw gedrag zal plaats grijpen, ten minlte wil ik, zo lang mijn hart klopt, mijn ongeveinsd karakter voorftaan. 6. Onvermoeid-, ja verveelen zal het mij nooit, mijn onberispelijk gedrag verdedigd te hebben, daar ik geen tijdvak in mijn leeven ken, waarover mijn geweten zich bezwaard voelt. 7. Laat dan vrij door regtmaatige gevolgtrekking mijn tegenftrever die fnoden mensch zijn, waar voor men mij houde, laat hij die mij betigt dan voor de gevolgen dier misdaaden moeten boeten. vs. 7. Hoe delicaat is het gevoel van den grooten man, fchoon een O os-  14C Het BOEK vs. S. War !s des huichelaars uitzlgt, h.e gierig hij ook :vat? i*n jLhcsr. Elobim kern zelfs zegende. VS. 9. Zal U.Um*z\]* geklag leUenl •nis benaiunvdheid hem overvalt vs'I0' Mi %&kr¥*&&"# *«w >•*>». in alle omjtandigotden Elobim inroepen? / rf„„ w,i lk niet veniooktrMa > * W *' Waarom zW/ gij „ rfas door waan , , vs. 13. Df jiortle van fiede mcnrcben door Elobim, L" nct u'Uced der tijrannen van Scbaddai ontfangen ( 8. Hierop indenkende, wagt ik van den veinsaard, hoe gelukkig hij ook was, wat zijn fchraapzugt ook bij een bragt, en hoe zeer de Godheid hen ook fchecu te begunüigen, dat 'er een tijd komt, dat hij komen zal, waarin hij te vergeefs tot God bidden zal , hoe hartelijk dan ook door benauwdheid geprangd ! als alles hen dan ontvalt, $>. Dan zal hij de man niet zijn, die in den Almagtigen zijn vertroosting zal vinden, of die met vrijmoedigheid in allen nood Gods nulpe zal durven inroepen? io. Ik bedenk de ijslijkheid van 'smans wanhoopenden toeftand — liever wil ik volgens de ervaaring in de menschkunde u het Goddelijk beduur ter uwer ieering ontwikkelen; n. Het is verre af dat ik met mijne verdediging een zweem zou willen vertoonen van het Alvermogen der Godheid in Zijn beduur te willen bezwaaren, ï2. Dat ik beweer, is ook uwe oplettcnheid niet ohtvjugt, zoo gij maar onbevooroordeeld denkt, indien gij niet los over die dingen wilt heenen redenen. i3. Het lot van alle fnöode menfchen, zij zijn dan in rang wie ze ook zijn, het lot door God hun toegefchikt, de rcchtmaatige toefchejding voor den geweldenaar door den magtigen, en de onwedetftaanbaare kragt van den Alvermoogcnden is, 14. Dat zij in hunne kin- Ocsterling in wien de leer van dezen GoV levendig was; hier is eene venvenfching maar hoe veel «rfchild ze van dien , welke BILI AM deed. I  VAN JOB. Ho 0 FDD. XXVII. 141 TS. 14. Zo butlltl kroost talrijk werd , voor het zwaard; Zijn nakomeling/hap zal nimmer overvloed hebben. vs. 15. In de pest zat zijn familie omkoomen , Gene weduwen zuilen ben beweenen. vs. 16. Hij mooge vrij zo veel zilver als dof bijeen gebragt hebbe, En voorraad van klecderen zo overvloedig als leem: VS. 17. Schoon door hem bereid zal de braave ze draagen; De onfchuldigen zullen het zilver deelen: vs. 18. Zijn huis door ben gebouwd is als een motte woning; Even als de hutte van den land-hoeder, vs. 19. Rijk' ligt hij neder, hem ontbrak niets; Maar opjlaande is 'er niets. deren meestal de ftraffende hand eerst zien, dan ontbloot zich het richterlijk zwaard eerst, en hunne verdere familie ziet men dan meestal met het gebrek worftelen; 15. Zonder eerlijke begraavenis ziet men zijne familie, als in de pest wegvoeren ; niemand zal 'er overig sblijven van naastbeftaanden die zijn verlies hartelijk betreuren. 16. Stel vrij dat hij in dien ftand zo veel fchatten, als het oeverzand had bijeengebragt, dat hij wegens het groot getal van huisbedienden, de aanzienlijk (te kleerkamer had, wat baat hem dit alles, 17. Eerlijke lieden door hem zo zeer gedrukt , zullen ze verflijten, de braave man zal de erfgenaam zijner opeengeftapelde fchatten wezen: 18. Hoewel gehuisvest, even als het de mot gaat, zo zal zijn wooning ook te gelijk met hem vernield worden: zijn nagt-verblijf flingert zo ligt, hangt zo gevaarlijk, als de tuinmat in het geboomte van den moeshovenier. 19. Verbaazende verandering, toen hij zich ter ruste vleide, baadde hij zich in het ftil genoegen over zijn .rijkdom; met zijn ontwaken is veeltijds alles weg, als door huisbraak hem beroofd; 20. Angften , gewetens -angften, val- vs. 18. Dit zijn d: hangmatten aan een boom gebonden, om de vrugten 'snagts ie bewaren , die door de minde wind bewogen worden. Mhs.  142 Het BOEK vs. 10. Verfchrikkingen vattin als vruei-vloeden hem aan t 's Nagts rukt hem ccn wervel-wind weg: vs. si. De vuurige Oostewitid zal hem overvallen, Hem zeiven uit zijn fiandplaat wegvoeren, vs. 11. Haar aandrang is doch zonder eenige verschoning , Al tragt hij baar geweld te ontvlieden: vs. 23. Onder het handen-geklap ruischt hij voort; Al zisfende komt bij uit Zijn boek. Ien dan met een ruifchend geweld op hem aan; of een felle wind, die hij bij de nacht in haar aankomst niet ontwaar wierd, overvalt hem in eens, en ftormt hem weg.ai. Of de vcrfchrikkclijk zuigende pestwind, zonder te waarfchuuwen, overvalt hem zonder den tijd te hebben op den grond te gaan liggen, is hij reeds verflikt; men vind hem zelfs een eindweg voortgezogen door haar geweld, 'er was geen middel tegen te bedenken, haar kragt was onwederflaanlijk: 22. Geen pooging om hem te' doen ontkoomen, zou gelukt hebben; die wind fchijnt het gedrag der leevendigen over zijn verlies natebootzen, 23. Haar geluid is als het handen-geklater van eene blijde menigte: bij nieuwere aanval is het even als of iemand uit een verborgen hoek een fpottend geluid maakte. XXVIII. HOOFDDEEL. Vs. t. Wis heeft men voor het zilver een middel gevonden.' En een plaats voor het gefmolten goud: ï. rva ring en diep doordenken, kan gewis ons tot het genot van de fchoonheeden der natuur brengen; de' ader die het blanke zilver in zich bevat, kan ontdekt en in heur loop gevolgd worden; de plaats waar het fiofgoud, gefmolten, zo glansrijk het meest bij een vloeit. 2. Uit vs. 22. Het natuurlijkfte Mol den ii au er, die mij het naast bij ge« Volgd is. vs. 23. Is ftoüt in de gelijkenis, mogelijk zeer fchoon, indien wij meer van dien wind wis:en in hasr geluidmaking. vs. 1 —11. Hier is niets in den text boven de ervaaring der bergwerkkun-  VAN J O B. IIOOFDD. XXVIII. vs. 2. Ijzer word ook uit losfe aar do gehaald, En uit fteen koper genomen. VS. 3- Aan de duisternis heeft (de mensch) grenzen gemaakt, Met naauwkeurigheid doorzoekt hij alles, Der diepe duisternis do'odsfchaduwe zelve, VS. 4. Aan de voet des bergs houwen zij een beek, De voet des wandelaars denkt om bem niet; Ver van de aardbewooners dolen zij af: vs. 5- Uit de aarde van boven mag graan uitfpruiten, Terwijl onder alles ais door een vuur doorwoelt word: VS. 6. Daar is de plaats der Saphijr-fteenen, Doorfpikkeld met goud: moer-gronden mag men door konst het harde ijzer-arts haaien; uit kïippige brokken de koper-arts ter finelting. 3. De vernuftige mensch heeft zelfs de ondcraardfche holen, die nimmer ligt zagen, beperkt door het konstlicht; zo dat hij behoorlijk zien kan, welke rijkdommen zij in zich bevat; hierin gaat hij zo ver, dat hij zoms tot de diepfte afgrond daalt, naastbij tot aan de grenzen van het doodenrijk zelfs. 4. Tot zijn oogmerk wist hij zoms in een berg het water door een nieuwe beek te ontlasten, voert dat uit onder den grond, terwijl hij die den berg beklouterd aan niets minder dan aan menfchen onder zich denkt; hij werkt intusfehen voort, en graaft al dieper en verder van de bewoonde aarde af. 5. Niemand zou zelfs hier van het vermoeden hebben, daar de berg van boven dikwils pronkt met het fchoonfte graan, word haar ingewand inwendig van den mensch doorwoeld. 6. In de granietfteenen van dien oort vind hij dan menigmale de blaauwe lazuur-fteen, door de nabijheid van zwavel-aderen zo konftig met goudvlakken bezaaid. 7. Ondcraardfche ho- fcunde van dien tijd gaande, 't zijn meestal poëtifche fchoonheden, cn geenzins natuurkundige trekken. vs. 4. Dit vers is zeer moeijelijk, veele taalkundigen hebben daar aan gewerkt, veel te ftout; ik beken, daar ik Moldenhauer gedeeltelijk volgde, om de eenvouwigheid, dat de kragt van zeggen dan vrij verflaauwd is, doch ik wist geen getrouwer vertaaling te vinden.  144 Het BOEK VS. 7. De berg-vngel kent dat pad niet; Het oog der gier heeft het nimmer gezien: vs. 8. De trotfcbe wottddicrcn hebben 't niet betreden, Nooit heeft de rappe leeuw daar over geflapt j Vs. 9. Aan de klippige rots flaat bij de hand, En omivoelt de bergen aan den wortel: vs. 10. In den graniet houwt hij watergoten; Zijn oog ontdekt het kostbaare. VS. II. De beek bind hij in baar loop naauivkeurig op} Op dat ze bloot geve 't geen baar bodem bedekte , VS. 12. Laat de wijsheid zich zo vinden? Is zo de plaats van bet beleid? VS. 13. Haar zetel weet de mensch niet, ln de woelingen van het leeven word ze niet gevonden. kn, waar de vogel, de natuurlijke bewoner der bergen, nog nimmer zich verftoutede intedaalen , waar het doordringend oog van den gier nog nimmer de grond van zag; 8. Waar het onverfchrokkenfte woud-dier nog nimmer een klaauw durfde zetten , de rappe leeuw geene fprongen waagde. 9. Daar flaat de mensch met een noeste vlijt door de klippige rots heenen, dringt door tot het diepfte der grijzen gebergten. 10. Wat hem in den weg ftaat, weet hij aftewenden, al graavende door water - aders belemmerd, ontziet hij zich niet een voor in den harden fteen uitteholen om het afteleiden, en zo onbelemmerd de bedding natezien, of 'er het gewenfte in mogt verholen leggen. 11. Is hem in de onderaardfche waereld een beek in den weg, om zijn oogmerk te bereiken, heeft hij 't middel gevonden die aftetappen, zo afteleiden, dat naauwlijks een druppel meer doorzeipele, en zo vind hij uit wat hare bedding in zich verzameld had. 12. Dit alles hoe moeijelijk het is, was door ervaaring, door beleid uittevorfchen, maar de hooge wijsheid die den geest verfierd, het beleid het geen het hart regeert, waar is dat cdelgefteente, waar die kostelijke mijn te vinden? 13. Helaasl haar recht - verblijf kan de kortzigtige mensch niet uitvinden, en wat de aardbewooners ook woelen en graven moogen, nimmer word die mijn geopend. 14. Men be-  van JOB. IIOOFDD. XXVIII. J45 vs. 14. De zee roept: in.mij is ze niet! De afgrond: bij mij woont ze niet! vs. 15. /^tft»" goud kan ze niet bekomen , En met zilver 1» gewigt niet verruild worden, vs. 16. Tegen 0;*i/Vj goud kan ze niet ingeruild worden, Nog voor den kostelijken 0«/.v of Sapbir. vs. 17. Goud Kristal kan met baar niet cm «> waarde twisten, Voor ieji bewerkt goud is ze niet te verwisfelen , vs. 18. Aan Koraal en Paar! valt niet te denken , ■ ÜPaf is de fnoer der Robijnen bij die der wijsheid ? hoeft de zee niet te bevaaren om ze optezoeken; 'dé eerfte ervaaring in bare wérkinge zal ons leeren , dat men ze daar niet moet wagten, de diepfte afgrond zal u rasch. verzekeren, dat zij hem onbekend is; 15. Nog veel minder is ze te koopen; voor het beste ftofgottd kan 'ié niet verruild worden ; nog veel minder voor zilver , hoe aanmerkelijk deszelfs gewicht ook moge wezen; 16. Ophirs goud moogen wij boven alles, wat kostbaar is, de voorkeur geeven, men kan dit niet hefteden om haar te verkrijgen; al voegt men 'er de rosfe doorfchijnende Onix bij, ja de hemels -blaauwe Saphier. 17. Goudglas, mag wegens haare zeldzaamheid bijna onwaardeerbaar zijn, zij is 'er niet voor interuilen, cn de konst van" bearbeiding mag aan het goud eene nieuwe waarde gcgeeven hebben, de inkoop van wijsheid valt evenwel in het onmoogelijke; 18. Met hoe veel moeite men ook bezitter van het koraal en paarl mooge geworden zijn, men kan Ze niet afzetten, om haar te bezitten, haar konffige fnoer is zo fchoon, dat die der Robijnen bij haar gansch haar waarde verliest. 19. De beste Topaas hoe heller in wa- vs. 17. Wat dit goudglas zij weet ik niet; Mus. denkt aan glas waar in druppen goud door de konst gebragt zijn, dit (leunt op de vroege uitvinding van het glas in Pboenicien, eene Berke vooronderilelling, ik wil liever niets bepaalen. ft. 18. Hier heb ik SchroSdf. r en Schultens gevolgd. Niïburh denkt aan roode koraalen in zekere groene (leen, doch geeft geen gronden tot bewijs. VI. Deel. K  146 Het BOEK VS. 19. Ciifcbmfs Topaas is haar niet gelijk te ftellen, Het zuiverfte goud bij baar niet te fchatten. VS. 10. Maar wijsheid waar is ze te baaien? Waar is de woonplaats van bet beleid? vs. li. Verholen is ze voor alle aardblwoenerett, Voor 'shemels gevogelte is ze onbekend. VS. 22. Vernietiging en dood betuigen : Dit hebben onze ooren op een verre afftand van haar vernemen. vs. 23. Elobim kent haar weg, Hij alleen kent dien oort. VS. 24. Hij alleen blikt tot aan 'swaerelds eindpaalen , Overziet alles, wat beneden den hemel is: tering, het goud met de grootfte zorgvuldigheid gezuiverd, kan ze u nimmer befchikken. 20. Neen wijsheid, de edelfte fteen der wijzen, kan niet door konst gezogt worden, nimmer kan de zitplaats van het edele doorzicht uagefpeurt worden. 21. Hier is alles vrugteloos, de flikkerende hoop in alle flervelingen word door de ervaaring hieromtrent verdoofd, de hooge lucht, voor haar bewoners en niet voor ons toegangelijk, zal ze in haar kreits niet vinden. 22. Noch op noch boven de aarde, noch minder dan onder de aarden; verrotting', beftendige affcheiding , de plaats der ftille afzondering , waar het diepst nadenken wonen konde, zal op zijn best ons zo veel leeren, dat wij befluiten kunnen, waar hare nabuurfciiap is, 23. Betuigende, het is God alleen die de toegangen kent, welke tot haar wooning leid, waar zij werkt, en geen wonder! 24. Dat oog alleen is het, dat met eenen blik het geheel van onze onbegrensde aardbodem overziet, en den gaufchen cirkel onder den blauwen boog eenmaal doorloopt. 25. En dat niet alleen met een befchou- vs. 21. Veel te ftout is Mus. hier aan vogelen te denken die voor» fpellings-konst zouden bezitten naar de mening van zommigen, dit denkbeeld is onnatuurlijk en naar alle waarfchijnlijkheid in de oorfprong van de vertelling nog daarenboven valsch.  van JOB. Hoofdd. XXVIII. x47 TS. 25. Om den wind baar bepaalde kragt te geeven, En de oen»»--wateren haare beperkte zwaarte, TS. 26. Den regen een geregelde orde te befchikken , Den weg voor het vuur des donders , TS. 27. Toen bezag Hii haar, berekende ze, Slierde ze en peilde haar, TS. 28. Den mensch openbaarde Hij i eerbied vtor Jthovah ÏS (uk) Wijsheid, En van het hozen te wijken is uw beleid. wend nieuwsgierig joog, maar om de ganfche natuur te ftuuren, dan door de winden hare ftreeken, of wisfelende kragten te bezorgen, dan aan de wolken om haar bepaalde zwaarte te fluiten. 26. Dan door de moesfons regen in behoorlijke maat aanhoudend uittelaaten, dan om den kronkelende blixem in haar voor ons ongeregelde loop te ftuuren. 27. Bij zulk een gelegenheid bezoekt de Godheid de wijsheid, beziet haar waarde, füert het beleid, en wikt haar vermogen. 28. Te vergeefs is ze dan het voorwerp onzer befchouwing, nafpeuring; maar de hooge Godheid heeft ons door eene zuivere verlichting zö veel geleerd, dat de wijsheid die wij zoeken moeten, egte Godsdienftigheid omtrent het eenig wezen is, en dat het beleid heur zitplaats in ons hart neemt, wen wij alle af« Wijkingen van dien eerbied ten hoogfte fchuwen. Jxxk. hoofdoe naar een wijl gezwegen te heb- wel. ben, niet bemerkende dat 'er iemand was die verl'0ig/s' iy* zich tot fpreeken bereidde ; vervolgde daar- "** op: VS. 2. Och, beleefde ik vorige tijden , Dagen, waar in Elobim mij befchufU. 2. Ei kon ik mij met de herinnering tevens mijn genoeglijk leeven weleer wedergeeven, toen de Goddelijke gunfte mij op de inneemenfte wijze toelachte, en mij zo zorgvuldig in den ftand behield. 3. Toen was het ge- EL»  14S Het BOEK vs. 3. Toen Zijn lamp boven mijn hoofd fcheens Bij Zijn licln de duisternis doorwandelde, VS. 4. In de daien van mijn levens-riipbeid, Toen Elohims vertrouwlijkbeid mijne tente (bekotlde.") VS. 5. Toen Sc'addai altoos op mijne was, Als ik mij >"« £/•;'»£ mijner kinderen bevond; VS. 6. Toen ik mijn voetzolen in boter-we/i wiesch, De rots era beek olie leverde. VS. 7. Toen ik naar (rads poort 'ratf, Om mijn zetel op de markt inteneemen : duurig feest in mijne wooning, 't was Zijne weldaadigheid die geftaag nieuw voedzel aan mijne geneugten gaf; ik was toen ook zo gerust, dat ik ongeftoord door dreigende gevaren onbelemmerd mijn plicht volgde. 4. Vooral in die milde herfst mijns leevens, welke de fchoonlle voldraage vruchten gaf; behoorlijke tijden die mij en mijn gezin, als Onder het verhemelte van den Goddelijken troon, veilig en gemeenzaam deed nederzitten. 5. 6 Toen was de alvermogende uitdeeler der voorrechten mij zo genegen, dat alles mij toelachte, en achting en liefde mijner kinderen , bij alle gelegenheeden daar van de wederkeerende invloed gaf. 6. Dagen van zo veel genoegen, dat op vermoeijing mij de dierbaarfte voortbrengezclen mijner kudde, tot alle verkwikking moeste dienen , de klippigfte ftreeken mijner landerijen mij Lal den overvloed van fmakelijken olie leverden. 7. Dagen van achting, luste het mij ftedewaarts te gaan, dan was ik de algemecne bewondering van elk een , naauwlijks ter poorte ingetreeden, vond ik op de markt het tapijt gefprijd en mij de eerwaardigfte zitplaats ingerüimt. 8. De kring van omfLan- vs. 3. In de avond-partijen zijn de lampen het vervrolijkende fieraad der vertrekken. vs. 6. Men klaagt algemeen over het onnatuurlijke van dit zinnebeeld, doch ik geloof dat een voetbad van zoete room izoms de veriwikkclijkfte en verzagtenfte medicijn in dien oort wss, tot nut en aangenaamheid tevens.  van JOB. Hoofdd. XXIX. 149 VS. 8. Jonge lieden mij ziende weken te rug, Grijsaarts rezen op en (tonden eerbiedig: vs. o. Hewintmannen zwegen tnen, En lagen de hand op den mond. vs. 10. 'sRaadgevers ftcra hield zich in, ( o/ »r-zand. Jijke dankzegging heb ik genoten van hun, die uit het pnvermijdelijkile verderf door mij gered waren; hoe menig troosteloze weduw lag den glans van vergenoegen als de fpiegel van het hart op het gelaat. 14. Geen verbeelding, woeste volksachting was het; rechtvaardigheid in mijn doen, ftond mij zo wel als een kleed , dat zich naar het lichaam natuurlijk plooit, en niet de praal van den mantel of tulband, maar mijn billijke uiifpraak bezorgde mij den diepften eerbied. 15. Algemeen was de invloed, daar; ik mij aan niemand onttrok, menfchen wien het aan doorzigt ontbrak omftraalde ik met mijn beproefd licht, zwakke lieden, onderfchepte ik jn hunne bedrijven, zo dat zij merkelijke misftappen ontgingen; 16. Behoeftigen konden, op mijne weldaadigheid, maar daarenboven op een vaderlijkhart daar onder rekenen; bevrijd van nationaale vooroordeelen, ftond ik ten llerkfte op de rechten, die de natuur-wet aan den vreemdeling toegewezen had. 17. ZeLden, nimmer kwam ik met mijn hulp te laat, hoe menigmale heb ik de geweldigfte middelen, waar van zich de onderdrukker bediende, voor altoos werkeloos gemaakt5 ik rusre niet voor dat ik den prooi van hun tijrannij hen onttrekt en in veiligheid gebragt had. 18. Niet on-i gegrond dagt ik, ik zal zo geëerbiedigd in mijn Vaderland onder mijn naastbeftaanden, eindelijk afgeleefd , fterven, onder het genot van zegeningen , die als 't oeverzand fteeds ongevoelig aanwasichem 30. Niet ongegrond, want-  VAN JOB. Hoofdd. XXIX. l$t rs. 19. Mijn wortel reikte ook tot aan de leek, Dauw levogtigde mijne takken; VS. 20. Mijn kraclt werd ver jeugd: Als een boog zich in mijn hand berjlellenie. VS. SI. Elk hoorde mij aan, met geduld, En vond ziel door mijne gefprekken verkwikt, vs. 22. Naar mijn woord fpraken zij niet weder; En mijne rede drupte op hen. vs. 23. Men wagte op mij als na de lente regen, Met geopende monden naar den zwellende «'gjjf-reiren. VS. 24. Hen vriendelijk toelagchende dorst men naauwlijks dat geloven,* Mijn gelaat maakte niemand neerftagtig. VS. 25. Verkoos ik hun raad, dan zat ik aan bet hoofd, Was als een Vorst onder zijne foldaaten. Doch zo dan als die neergelegene verkwikt, mijn ftand was als die van een boom, die de felfte hitte en droogte niet kan fchaaden , daar de wortels uit eene voorbijvlietende beek voedzel zuigden en mijn uitgebreide kroon de verfrisfchende uachtpaaiien droeg. 20. liet was als of elke verrigting mij weder nieuwe kragten gaf, mijn pezen en zenuwen door ouderdom drammende, fpanden zich weder bij elke daad , met het gewenschte gevolg. 21. Tegenftand had ik ook niet, waardoor ik verzwakken konde, nimmer hoorde men mij met eene inwendige tegenzin , in tegendeel elk voelde de verkwikkende invloed mijner redevoeringen. 23. Begon ik, dan was elks hart als de gezaaide gronden in de lente, naar regen tot ontkieming verlangende , en hoe langer ik fprak, de monden waren dan als de koorn-airen, die op de laatfte zwelling tot rijpen wagtede. 24. Mijn vrieudfehap was elk een dierbaar, mijn vriendelijke lach maakte elk zo verrukt , dat hij zich naauwelijks met dat geluk dorst vleien, ik had ook geen aanleiding om verftoord te zijn, en met die houding dan iemand te bedroeven. 25. Ongemaakt, onbelemmerd leefde ik in dien ftand, zelfs in de burgermaatfehappij liet ik het mij welgevallen hun met mijn raad te dienen, ik werd met blijdfehap tot hun Emir verkoren — men eerbiedigde mij zorgvuldig even als de Vorst onder zijn lijfwagr, K4  Het BOEK maar nimmer had ik dat verfchriküjk aanzien des krijgsplans , wel van eenen menfehenvriend, die den moedeloosten zeiven txagt optebeuren. XXX. HOOFDDEEL. vs. i. J«"gere dan ik fretten nu openlijk met mij, Wier ouderen ik met der kudde «-^/-honden zou gelijk gefteld hebben. VS. 1. Geen meerder nut bad ik van bun dienst, ■ Het was als of de kragt des leevens in hun gebluscbt was. vs. 3- In gebrek en honger, verlaten zwerven zij in iet woeste, Ja in het akelige, dorre en verwoeste. vs. 4. Zamelende de fcbraale vrugten van den heester, Zich met de geniste wortel geneerende; , V.i anderde tijden! door ramp op ramp be-, ftormd, met gebroken krachten hebben mij daarenboven jongere lieden tot het voorwerp van fchimp gemaakt, en wel zulken , wier ouders ik in mijn bloei nauwlijks het bewind over mijn fchuts - honden zou gegeven hebben; 2. In hunne, beste leeftijd zelfs onvatbaar, zo traag zo magteloos iii hun doen als afgewerkte grijsaards. 3. Een gellagt dat gewoon is aan een zwervend leeven, uitgeteerd van alles , hun kost in onbewoonde oorden te zoeken ; in oorden die eene dooufche fomberheid door de ftroperijen hebben, waarom zij ook gansch verlaten zijn. 4. Die meestal leeven van de bittere peul, die ze aan de firuiken vinden, of kouwen gretig de gegrave wortel tot flilling van hun honger. 5. De zamenleeving wegens fchimp eu vs. 1. Dit tweede lid verre afwijkende van het gewoone, is door NanNinga analogice geftaafd in Disf. vs. 4. Forskall heeft in dit vak iets bepaald dat voldoet, melochia bjlj de Arabieren melachit is de eerfte , de andere is de meer bekende geniste wortel, bij de Arabieren onder den naam van vetam overvloedig bekend.  VAN JOB. IioOFDD. XXX. t& TS. 5. Uit de gezelfcbappen voor altoos verdreven, Een pfcbrcèuw als omtrent een dief op de eerfte ontdekking, VS. 6. Zo woonen ze in de fchuilplaatfen der valeien, In de holen der hoornen of (t&en-klippep. VS. 7. Maaken een (ezels-) geluid tusfehen het kreupelhout, Of onder de netelen waar zij zich vermengen , . ys. 8. Als een dom kroost, eerlooze kinderen, Waren zij uit de zamenleving gefloten , VS. 9. Zulken verlirek ik nu ten fpot, Tot een febimpend vermaak. Vs. 10. Afkeer maakt ia» niet alleen febumv van mij, Maar zij ontzien zich niet 1» mijne tegenwoordigheid te fpuwen. verfmading fchuvvende , want men behandelde hun op de eerfte ontmoeting, als een betrapte dief door het gemeen. 6. Moerasfige bosfehaadjes, kundige uitgehoolde tronken, onnaakbare rots - holen, zijn hunne beftendige woonplaatzen. 7. Ontwend aan de zamenleeving z>ijn ze gansch fchuuw, de reiziger merkt zoms iets van hun uit het digst van het korte hout, van tusfehen hoog opgefchoten on-; kruid, verneemt men zoms zo veel, dat men de dierlijkheid hunner driften daar uit opmaken kan: 8. Dit zijn de nakomelingen van een woest eerloos volk, niet minder ontaard door hunne wijze van leeven, en daarom met zeer veel reden uit de befchaafde zamenleving verbannen. 9. Dat zulk zoort van lieden zich ten mijnen koste vrolijk maaken, al hunne ruwe geestigheid om mij te beledigen, verfpillen, is mij ondraagelijk. 10. Het is evenwel zo, op hun beurt ontwijken zij mij als het onreinfte af-, fchuwlijkfte mensch, of blijven zij al ftaan, het is dan qm hunne ruwe uitjouwing mij te doen hooren, 11. Ze- vs. 6. Jors doelt naar aiien fchijn op de Troglodieten die bijni als de dieren leefden, waarom hij in de tekening omtrent hun zo uitvoerig is, kan niet wel opgegeeven worden, het raakt zeker zijne vrienden of een Tan liun, die hij daarmede fteekt. K 5  Het BOEK VS. II. Mijn waarde is weg! ik ben diep vernederd' Hierom durven zij den breidel in mijne tegenwoordigheid afwerpen. VS. 12. Aan mijn rechterhand ftaan hunne eerlooze jongens Stoten mijne voeten van onder mij; En bereiden mil allerlei fcbadelijke onheilen. VS. 13. Zo om mm val --bevorderen brecken zij mijn pad af, D«3rf« hebben zij thans geringe liulp noodig, VS. 14. Als door eene groote fcheur dringen zij in, £.n komen met den puin aanrollen. mijn getuk is als een »ei>-/ verdweenen. (wind , TS. 16. Hierom fmelte ik in frc«e« weg, Dagen v«» druk omgrijpen mij geheel: VS. 17. 'sNagts worden mijne beenderen doorboord £> dood zal mij vinden , Dat zamel-hais der levendigen. iS. Verhitting, welke zulke pijnlijke woeling vergezeld maakt mijn huid zelfs ftram, de zwelling maakt het mij moeijelijker als een enge halskraag. 19. En daarbij in de dieplte veragting, mijn roem bemorst, ben ik veragtetijker als de grond waarop ik in diepe fmarte ootmoedig neder zit. 20. Tot u weleer mijn Weldoener! fchreit mijn hart, maar te vergeefs, hoe zeer ik u nakerm, gij houdt mij op eene verre afftand zelfs, 21. Integendeel uw gedrag is als of ik Uwen bitterften vijand ware, en wat ik mag doen om U te gewinnen, ik merk aan den tegenftand dat Uw afkeer nog vermeert. 22. Als in een rukwind heft Gij mij door rampen in de hoogte, Gij kaatst en rolt mij dan voort, tot dat ik allengskens uit malkander gefold ben. 23. Maar wat bij mij nu zeker is, eene zaak ftaat mij altans te wagten — een bezoek van den dood, dit gevoel ik, ja eerlang ben ik in dien wijk der ftille afgefcheidenen, maar hoe ijslijk voor mij in zulke omftandigheden, mijn wensch, mijn hoop is weg, 24. Ik voel nu al te duidelijk, het is beflist; de rukken naar den grafheuvel ■es. 23, 24. Is ten uiterfte moeijelijk bijna mij niet vertaalbaar, in zulke gevallen moet men zich eenige vrijheden veroorloven; de verbeteringen door de beste Uitleggeren hier gemaakt zijn mij te gedrongen, het. naastbij kwam Moldeniiauer.  ^ Het BOEK VS. 24. Onverbiddelijk Jlrekt hij /> »n baarafiede uitgebrand. op mijn gegil, met nieuwe aanftoot mij voortdrijvende maken het mij zeker, - verbidden is 'er niet op L_ heb ik mij zulks tog waardig gemaakt. 25. Hoe menigmalen fchreide mijn hart, zogt ik heul toetebrengen , als iemand eene felle ramp trof, en hielp met een gewonde ziel den beroofden, om zijn leed te verzagten. h6'. Niet ongegrond hoopte ik op zoortgelijke deelneeming in de minfte gevallen , ja dat niet alleen, maar zelfs op vermeerdering van genoegen , op een helderder hemel naar het verdwijnen der onweersbuien, maar helaas, het tegendeel heeft plaats, 27. Inwendig geiroffen zijn mijne ingewanden als een ziedende pot in eene geftadige koking, en voor het vervolg kon ik niets gunftig bemerken , daar ik geltaag door aanvallen van benauwdheid belemmerd wordt sü. Taanig en veibrand zie ik 'er uit, maar helaas, niet door de felle lucht, ook dat genot is mij ontzegt. 29. Zoms kan-ik niet nalaten , in weerwil van het gezeldfehap , het door pijn uittegillen , even als of ik die fprank van' den krokodil geleerd had, en in het gezeldfehap van den gulzige jonge ftruis mijn noodgeluid verkregen had, ik kan mij niet verza ligen in mij zeiven te bezien, 30. Uitgemergelde, verta inde, üramme huid, knokken die door het inwendig vuur alle vastigheid misfen; 31. Ik kan geen  TAN JOB. Hoofdd. XXX. 157 vs, 31. Hierom /peelt mijn harp de doodzang, Mijn hart blijft op een treurtoon ge/lemd: ander gezang dan de lijkzang, geen ander muzijk klinkt in mijn ooren dan dat der rouwklagereu bij eene lijkiratie. xxxi. hoofddeel. vs. j. Met mijne oogen bad ik zelfs de verbintenis gemaakt, Om geen wellustige blik op een meisje te flaan, vs. 1. Want wat is dan Elobims toelage uit den hemel. Wat SchaddaVs eri'gocd tan de hoogten. VS. 3. Verderf voor den verkeerden! Schande voor den wellusteling. VS. 4. Zag Hii niet mijne wegen, Telde Hij niet alle mijne treden. 1. Zulk een elendel'ng word nog zo lievig befchuldigd, zo gruuwzaam verdagt, daar ik om de laatfte hand aan mijne verdediging te liggen, mijn braafheid met de gronden waar uit ik werkzaam was, zal ontvouwen. Mijne minne driften waren volkomen onder het bedwang van mijn geest, een eerloze blik op een onbevlekt meisje te flaan dat verfoeide ik: a. En dat niet om bijzonder te zijn voor het oog der menfchen, neen, de bedreigingen der Godheid aangaande het lot der fchuldigen waren mij levendig door de aandacht. 3. En wat al rampen den bevlekten, hoe veel eerloosheid den onreinen op de regtmaatigfte wijze treffen. 4. Zou ik fnood genoeg geweest zijn zulks in 't heimelijk te doen — het was mij onmogelijk, de gedagte wegens Zijn fcherp doorziend oog was mij daartoe veel te levendig; geen daad, geene beweging van ijn hart was 'er die door Hem niet berekend was. vs. 1. Reiske Conject. in Jolum pag. 117. maakt hier eene zeer geWigtige aanmerking , die ik mijn lezer bidde te overweegen met alle bedaardheid en onpartijdigheid; dit geheele Hoofddeel agt hij misvormd w zijn, hoe dit komt blijft altijd onzeker; op volgende wijze wil hij zulks  i5S Het BOEK VS< 5' 2™ 5k ff* huichelarij mijfchuldig bad gemaakt, Ufjijn bedrog m mijne daden gefpeelt had, VS. 6. Dat Hij mij „ry inlA naauwkeurigfie weegfchaal tegge . zal dan zelfs mijne oprechtheid zien. ▼«. 7. i-Faf mijn gang uit den regten Weg gegaan, Had m\)\\ hart mijn oogen gevolgt, Was 'er wat aan mijne handen blijven kleeven. vs. 8. Dat dat vrij een ander eete ie* «W r*tf gezaide; Dat bet door mij geplantte dan ontworteld worde, vs. o. Was mijn hart vervoerd omtrent gebauwde vrouwen Had ïlc mijn vriends deure beloert. VS' '°' utir"/r r'7„miin nuisvrouw «/* veragte Jlavin behandelen, naar «/> ief laagftt onteerendl. 5- Heb ik den veinsaard gefpeeld op de boste wijze mij. «er daaden bedekkende, zö als gij denkt, dat vrij de Godheid zelfs dit ten nauwfte ontdekke, ik ben niet bevreesd, voor God zal ik zelfs vroom wezen: 7. Voof Hem betuige ik plegtig en indagende, zoo ik in het algemeen den fchonen weg der deugd ontweek, zoo ik mijdoor mijne zondige togten op den duur heb laten vervoeren, zoo ik in de behandeling van eenes anderen eigendom , mij iets onregtvaardigs toegeëigend hebbe. 8. Gaarne mag ik dan zien, dat niets van mijn eigendom mij* eenig genot verfchaffe ; ik wil 'er mij aan onderwerpen dat het niet alleen mij ontrukt, maar zelfs dat allen fchijn van hertel voor altoos vernietigd worde. 9- Indien het ooit in mijn ziel opkwam, om een gehuuwde vrouw te misleiden, indien ik immer tragte het egte bed van mijnen vriend ter vergelding van zijn vertrouwelijken omgang te bevlekken. i0. Dan mag ik zeer wel dulden, hoe zeer ik anders van deze gedagte gril, dat mijne ei* gene echtgenoote op de veragtelijkte wijze mishandeld, dat ze op het geweldigte zelfs onteerd worde; n. Ik xulks herfteld hebbe» vs. ,4, 18, ,, 6-i0, w| i3>is_17, 11. 19.  van JOB. Hoofdd. XXXI. 159 VS. O. Altoos waren dit de eerlooste daden, Zelfs bij den Overheden flrafhaar. vs. 12- Een vuur dat inwreetende alles opteert, En al mijn geluk tot den wortel zou uitgeroeit hebben. vs. 13. Had ik de regten miiner jlaven onderdrukt, Of der Jlavinnen zich over mij bezwaarende. VS. 14. Wat wilde ik dan als Elohim ge/laan had, Wat ZOU ik op Zijn onderzoek geantwoord hebben? VS. 15. Die mij frmeerde in den baarmoeder, deed het hen ook, Eveneens worden zij in de lijfmoeder gevoed. VS, 16. Haiiik der hehoeftigen begeerten afgejlagen, De vege weduwen laten verfmagten. heb niet alleen altoos met verontwaardiging over zoortgelijke bedrijven gedagt, maar zelfs door mijn invloed beweert, dat zulke wangedragingen door de maatfehappij openlijk geftraft moesten worden, 12. Ik zie te duidelijk in wat overfpel is, een pestvuur dat nimmer ftaat, maar alles invretende aantast, een helfche brand het geen de fchoonfte uitzichten voor altoos, en op eens met wortel en tak verflint. 13. Verdenkt mij iemand van wreedheid omtrent mijne mindere, heb ik dan immer de regtmatige eifchen van mijne dienstbaren onvoldaan gelaten? kan zich ooit een flavin betreuren over mijn gehoude gedrag ? 14. Neen, hoe bedekt zulks voor menfchen kon blijven, ik wist maar al te wel, dat ik gezidderd zou hebben op de gedagten als God zich hunner aantrekt, als Hij mij over geweld en onderdrukking voor Zijn vierfchaar daagd, wat dan ? 15. Daarbij dagt ik veels te teeder omtrent de' rangen der menfchen , dan dat ik daarvan misbruik zoude gemaakt hebben, een en dezelve God heeft immers hun en mij het aanzijn gegeven en in de moederlijke fchoot gekoesterd. 16. Had ik immer den behoeftigen in eenig geval, waarin hij regtmatige aanfpraak op mijn mededogen had, zijn verzoek afgeweerd, of de treurende weduwe in hare hulpeloze flaat aan haar zelve overgelaten.  i6o Het BOEK vs. 17- Mijn maaltijd alleen genietende, Zender den weezen rfa«r van iets te deen genieten. vs. 18. (Of lem~)\ die van zijn jeugd af bi] mij opgekweekt was, Eu van z/j'n kindsheid door mij als een bezorgde vader opgekweekt. vs. 19. Z/arf ik iemand berooid ongedekt laten Weggaan, De armoedige zonder nacbt-ditk gelaten. vs. ao. ^ zegende mij zijne lendenen, -tfAr £;>' de verwarming door mijn lammeren-vellen gevoelde , Vs. 21. /W ik den weezen met den vuist gedreigd, Zogt ik bij bet geriebt mijne hulpe. vs. 22. Zo valle mijn fchouder van het boen, En mijn elleboog breeke van den pijp af. 17. De geringde maaltijd zelfs gehouden zonder daarvan andere, indien de gelegenheid zich daar toe aanbood, te bedienen , nimmer den ouderlozen het vermaak vergunt aan mijne tafel eens fmakelijk te mogen fpijzigen. 18. Dat men vrij vragc hem die in mijn huis onder mijn oog opgevoed is, die van zijne geboorte af door mij ais een bezorgde vader behandeld is geworden. 19. Heb ik immer met een vereeld gemoed den fchamcleu met naakte leden heen gezonden, of den behoeftigen in zijn woning aan de grillende nacht koude overgelaten, dan mogt men vrij fpreken —, maar de eenparige (hm van allen zal zijn: 20. ó Welke verkwikking genoten wij door dien man, hoe aangenaam was onze ruste, toen wij de verkwikking zijner fchapen - vagten ondervonden voor onze verkleumde leden. 21. Heb ik immer mijn macht omtrent den hulpelozen misbruikt, of zelfs vervaart gemaakt, of mij van de list der groten bediend, vertrouwende wegens mijn aanzien op de uitfpraak der richteren. 22. Zo 'er de fchijn van waar is, dan mag ik zeer gaarn lijden, dat de uiterfte woede mijner zo fmartebjke ziekte mij treffe, mijne ledematen rotten dan vrij bij mijn leeven van mijn uitgemergeld lichaam af. 23. Het berouwt mij zo te moe- « vs. 17. Men denke hier aan de gastvrijheid der Oosterlingen bij de reizigers zo geroemd, en door Hutschfeed zo aangenaam en leerzaam befchreven.  van JOB, Hoofdd. XXXI. jöi fs. 23. Inderdaad voor Elohims ftraf beefde ik', Ik wagte mij iels tegen zijne hoogheid te deen: vs. 24. Had ik op rijkdom mijne verwagting gezet, Het bene goud mijn vertrouwen geweid. VS. 25. Mi; verheugd oiïi dat mijn vermogen aanwies, En mijn Wi)7 »# 2a veel bef bikt had. VS. 2S. Eerbiedigde ik rtV zo» 0/. het ho-gst fcbijnende, Of de maan in hare luister voortgaande. VS. 27. Vervoerde miln hart mi'/ heimlijk, Zo dat mijn hand rtlijiï mond kuste. Vs. 28. Zulks was bij mij ook misdadig voor den Rechter, Daal- door zwoer ik Elehitr.s hoogheid af. vs. 29. ik blijde over de onderdrukking mijnes vijands, Vermaakte ik mij ais leed hun ten fpreken, ik heb anders te veel ontzag voor de (Treffende hand der Godheid, — de Majefteit der Godheid, weegt bij mij te zwaar dan dat ik mij zulke gezegden gemeenzaam zou maken. 24. Was vervloekte geldzucht mijn voornaamfie wandaad? heb ik ooit bij het openen van mijn fchatkist, mijn goud beziende, gedagt: mijn troost! 25. Of wierd ik naar evenredigheid trots, naar mate mijne inkomften aanwiesfc'hen, laatdunkende naar mate mijn vlijt, mijn ijver gunltiger bekroond wierd. 26. Kwam het in mij op, dat ik de heerlijke zon in haar middag-luister met eene aanbiddende trek bezag s of de aanwasfehende maan in hare (talige luister, door bijgelovige gedagten vervoerd aanzag. 27. Om eerbiedige kushanden aan deze hemellichten toetewerpen, 't een zo wel als het ander was mijne leiding gansch vreemd ; 28. Als rechter als overheid zou ik in het laatfte geval iemand geftraft hebben , en wat men ter bedekking zeggen mag, het is bij mij Godlochening: 29. Was trotfche wi'aakzugt mijn beftaan , kan iemand zich herinneren , dat ik mijn vergenoegen over mijns benijders vermindering te kennen gaf, was ik recht in mijn fehife até iets gebeurde het geen hun vat voltooide ? 30. Wat! ik droeg wel zorg, dat geen ver- vs. 27. Hii tekend het oudfte bijgeloof der Arabieren omtrent de maar,, door handknsfen; omtrent de zon hebben wij gene aneedoten. VI. Deel. L  j6% Het BOEK vs. 30. Neen, ik zorgde dat mi'n gehemelte mij niet verrasehte. Veel min bem /loek toewenschte VS. 31. Hebben miine bui uit eigenliefde verdonkerd. VS. 34. Ik bad zeker wel magt genoeg om een aantal te onderdrukken, M.iar ik z>u voor den gering/teu in mijn hui- dun vervaard zijn geweest, Geiwegen 11; biet alleen, maar zelfs weggejlopen. TS. 35. Ach ik iemand, die miin bezwaar opnam, Hoe gaarn wilde ik lal Scbaddai mij uitfpraak gaf, Dat mijii partij z//'«e bef huldiging opgaf. wenfchiug in mij opkwam , veel min dat ik met eene Godsdienftige fraaiigheid mijne vloekfpraken zou uitgefloten hebben; 31. Wie durft 'er onder mijne huisgenoten zeggen, dat ik in eenig geval mijn vee fpaarde, vleeschmaaltijden waren voor huisgenoten zo wel als vreemden geen zonderling verfchijnfel in mijn huis, 32. Ging mijn gast ■ vrijheid niet zo ver, dat mijn zorge altoos een ongedote deur liet, op dat de reiziger zijn intrek en zijn ruste bij mij mogte neemen. 33. Het lust mij niet verder te gaan; ik weet wat wij overgeërfd hebben van onzen eerften vader, onze wanbedrijven te verwisfalen uit ftrelende eigenliefde, alle ontdekking daarvan in den boezem te finoren, 34. Dit zou mij, zo gevoelig is mijn geweten, niet in rust gebragt hebben, was onderdrukking mijn hoofdzonde geweest, ik zou uit innige overreding voor den weerloosten mijner huisgenoten beangftigd geworden zijn, in plaats van verdediging zou ik het oog der zamenleving zorgvuldig ontweken zijn. 35. Gij zwijgt op zulk eene ftatige rede? ach! nam iemand het plegtig richterlijk onderzoek over dit alles op, ó deed het de Alvermogende Godheid , na dat mijn partij ook zijne belangen ingebragt hadde , hoorde ik dan Zijn vonnis -f met dat vonnis zou ik als de brief-drager in plechtige gelegenheid pronken. 36. Op mijn fchouder, die rolle vs. 35. Mhs, wil dat deze redenvoering vesls te fteik, naar zelfi-roem- rie.  VAN JOB. HooFDD. XXXI. IÓ3 Vs. 30. Op mijn fchouder zou ik die leggen, o/als een tulband op mijn hoofd binden. VS. 3?. Mijn belden-fcbreden zou ik dan hem vertonnen , Moedig zou ik aanftappen. VS. 38. yïflrf mijn land-ioeue zich over mij bezwaart, Hadden de bewerkte vooren over mij getreurt. VS. 39. Had ik onbetaald bare inkomjien genoten, Het leeven des iandmans doen hijgen. VS. 40. Het geven dan vrij voor doornen distels» Voor gerfte giftige kruiden. zou ik om mijn tulband flingeren, — dan zou ik mij ook niet onedelmoedig in eenig geval onttrekken; zo als de huichelarij gewoon is te doen. 37. Neen, elk mijner bedrijven zou ik dan de monftering laten doen, en bij elke befchuldiging zou ik als een held moedig flappen in mijne voortgaande rede. 38. En op dat ik niets vergete, maar ook tevens dit plegtig befluite, heeft mijner landhoeve beftier over mij, hebben de uitmergelde landen over mijne winzucht te klagen; 39. Hebben mijne arbeiders iets tegen mij intebrengen, hebben de bewerkers zich over mij te bezwaren , zo dat hen keven verbitterd was, dan wensch ik den vloek over mijne landhoeve nog te beleven. 40. En maaje dan vrij de distels in plaats van koorn , het gevaarlijkfte onkruid voor gerfte. Nader heeft Tob niets meer ter verdedi- Hier eindi- J gen Tobs gs- ging gefproken, maar bewaarde onder verdere forck'ke,.. gefprekken de diepfte Itilzwijgenheid. rieke, en geen zweem van ootmoed vettoone, hieover was ik gebelgd, dat lezende: een man van die verheeve deugd, bijna gcli.k aan dien ia de berg-predikatie door den alleen vlekkeloozen leeraar getekend is, een man van die grootheid van ziel kan niet anders fpreeken ; ootmoet uit zelfs - veroordeeling pastin de mond van hem, wiens geweten over wandaden klopt, hoe weinigen zijn 'er onder de fterveHngea 30 gefteld, dat zij Job hier grondig verftaan kunsen. L 2  i6a Het BOEK XXSIt. — _ HOOFDDEEL. f\ , . . , , vs. i. Doe *• -L t iemand der vrienden vond net geflaaktende irie raden ]iem meer te andwoorden, 't was dog mannen bun be- zwattren t/gen vergeeilcbe moeite, een man zo hoog gevoede» , hif'bhii lende van zichzelven en zo ftijl daarin vole'nfibui^g. ™°r hardende, te bewegen , daaraan was niets te vs. 2. Dit doen. — Een Elihu, waarfchijnlijk een mishaagde Eli- , , hu, berache- landsman van Job, terwijl de vrienden er £uziter°"' J/t «wen hem bezoekende, had met allen aan- rams gefiagt; fja!Tt geluisterd, onbevooroordeeld beide partegen Joe was ' bi,- onverge- tijen nagegaan, en was in de eerlte plaats ■ntegd, om dat , T , ^ . hij ziel zeiven onvergenoegd over Job, die het laatst geten beste van rproicen jia(j en Vvicns hevige uitdrukkingen Elehim regt- r ' ° u veerdigde; ter zijner verdediging, ten koste zelve van 2ijnS'dr!e vnen" de Goddelijke billijkheid, hen billijk verltoord tta-^iT'luvref- 'iac^5 met minder was hij op de vrienden onóe, om dat zij vergenoegd , die zonder voldoende bewij- Job buiten eene , ■ , , , T gegrondeweder- zen voor hun vermoeden te hebben, Job deSegid'ef>.VSr°°r~ voor een huichelaar hielden — hij had met V;]$\ret zeer veel geduld Jobs laatfte reden gehoord geduld had Eli- dj o hu Jobs verde- hebbende gewagt, wat hierop door de vrienife'r"fzendirn den zou geandvvoord werden , dog vrugte- vs. i. Elihu, een klein-zoon van Bus, die Naiior ten vader had, was in het gezelfchap ingekomen, had met ingefpanncn aandagt geluisterd , en dus in ftaat onpartijdig zijne gedagt' te kunnen zeggen , hij is fchrander, liefde tot regtveerdigheid woont in zijn boezem, maar hij is eok te zeer met zich zeiven ingenomen, heeft geen vuurs genoeg, waarom hij in herhalingen valt, cn een weinig windrig is in den voordragt, en niet veel zegt het geen in de hoofdzaak afdeed; omtrent Job fchijnt hij vrij gunftiger te denken dan de andere vrienden; hij fchijnt te hoopen,dat Job op eene buitengewoone wijze zal gered worden, en dat dan de bedenking over zijn gedrag van zeiven vervallen zal. * vs. 4. Celsius heeft tegen zijn gewoonte het vrij w'aarfdiijn'ijk etfmaakt, dat hier aan de Napellus moet gedagt worden.  van J O B. H oofdd. XXXII. 16$ loos, — want niemand hunner fchoon ouder in jaren dan hij, wien bij de voorrang wil- ouder waren , , , , V , 1 " ■ dan hij. de laten behouden , had iets meer aange- Vs. 5. Maar voerd, en fcheen dus hem te regtvaardigen, [""£11"meer dat indenkende, maakte hem dat gedrag nog hrak m «i- meer gaande: 6. Nu oordeelde hij het meer werj bij gaan- .... .. ■ . de ia drift. dan tijd te weezen zijne pogingen ter we- ,s. &.Euhv, derlegging van Jobs fteEÏng aantevoeren: hij \^c^n\zi. begon dus: ter,begon zijne " wederlegging dus: Daar ik jong in jaaren ben, cn ziutedtti grijsaards zijt, Huiverde ik mijne gedagten te zeggen. V!. 7. Mij dagt, Iaaten de oude fpreken, Jaaren van ervarenheid lesjen geven : vs. S. Maar zeker een geest in de mensch alleen, En de aanblazing van Scbaddai geeft doorzicht. VS. 9. Anders ziin aanzienlijke niet wijs, En grijsaar ds geen beproefde Regters ; Daar ik in vergelijking met uwe jaaren wel een jongeling moge genoemd worden, daar uwe grijze hoofden de gelegenheid tot de rijpfte ervaring bewezen , fchroomde ik mij zeer om in het onderlinge verfchil mijne gedagten aantevoeren, 7. Het voegde beter dagt ik, dat bedaagde lieden het woord voerden, in zulk een diep gaande onderzoek grijsaards van de beproefde ervaring fpreken, 8. Doch nu heb ik bij ervaring ook geleerd, de geest van den mensch mag door geoefenhcid al meer en meer toenemen, in zommige gevallen moet nogtans zoms eene zekere buitengewone werking van den Alvermogende invloeijen , en zoms alleen die ophelderingen aan het verftand mededeelen, die hem in Maat ftellen een rijp oordeel over zaken te kunnen vellen: 9. De rang onder de menfchen, de hoogachting die men hier aan bewijst, zijn niet voldoende om hun voor doorzichtig te houden, en grijsaards zijn buiten dat niet altoos de bevoegde ge- fchil - beflisfers; 10. Deze gedagte in mij opkomend, maakte t 3  %6i Het BOEK V5. 10. Hierom begon ik nu, en verziet aandagt, ik mijn gevoelen zal voordragen: TS. II. Op »-j>* gefprekken wagtede ik. Luisterde naar uwe aanmerkingen , De treffendfte redenen door u uitgedagt: VS. 12. Zo met m! bet mededogen Elehims in bet bevel beltend worden, Red hem, dat bij niet verderve, ik ben voldaan: vs. 25. Frisfcher dan in ziin jeugd word zijn uitzicht, Als of de dagen van zijner jongelingfchap te rug kwamen: vs. 26. Zn zijn nadrukkelijk gebed zal Elobim genoegen neemen, Zijn aanbeveling -.veder in zijn juichend beftaan met genoegen zien» En dien mentch zijn geregtigd deal te rug geven. dogen dan weder in de bevelen aan dien bode zien zegepralen : bet is genoeg beproefd, breng hem nu te rug van voor den rand des grafs , met mijne beproeving heb ik mijn oogmerk bereikt; 25. Welke verandering! dan vlied de doods-engel , de bloei der gezondheid vertoond zich in het zagte malfche vleesch, als in de kindsheid; in zijne volkome herftelling ziet men de fris'fche kragten van den rustigen jongen weder herleeven. 26. In zijn gevoelige , regt dankbaare , ootmoedige bede neemt dan de Godheid een waar genoegen, zijn aandrang onder al zijn vrolijkheid om zich Gode geheel waardig te gedragen, doet de Godheid befluiten hem het gezegend genot van allerlei genoegens te voren genoten, weder te fchenken. 27. Zo karakter, hij vertaald daarom het laatfte: lid, — die 's menfchen zuiverheid bevestigd ; in het laatfte lid van het 24 vers: ;* fta in voor zijn Godsvrugt , vind ik in alles de eenheid van dit lied weder fterk heerfchend , en met het gefchiedkundige verbonden, — een verklager brengt hem die ziekte aan, een voorfpraak kan redden. Job wagtend op eenen Goèj; dit fcheen Elihu te ftout te zijnz een Engel der gezondheid was in zijn geval genoeg,en dan wierd hij bewaart voor een trots, waar voor hij anders in zijn zegenpraal door den invloed van den Gogl kan blootgefteld zijn ; ik heb geen grond om van den man te denken, dat een buite.igewoone aandrift hem tot deze gedagte gebragt heeft, de uitkomst heeft zijn voorfp^lling in de omftandigheden en niet die van Jobs vertrouwen volkomen geftaafd ! welk een analogie in het geheel van dit Dicütftuk! hoe onnavolgbaar fchcon is alles.  VAN JOB. II0 0 F D D. XXXIII. 173 Vs. 2?. Onder de menfchen zal hij openlijk bekennen: Ik heb misdaan, onrecbtmat g geoordeeld; Naar verdienfle had men zo met mij kunnen bandelen j VS. 28. Maar mün natuur is de ontfloping ontkomen, Mijn leeven vermaakt zich weder in hec licht. VS. 29. Zohan'detd Elobim met den mensch, Hij herbaalt 'r met dien man, VS. 30. Op dat hij zijn leeven van het graf te rug hrenge , En hij weder met het vervrolijkend licht beflraalt worde. VS. 31. Merk hier op J01 en luister verder naar mij, Zwijg, want ik heb meer te zeggen. vs. g2. Zo gij gegronde redenen hebt, antwoord dan , Verdedig u, want in uwe zuiverheid zal ik mij verblijden. een beweldadigde zal dan in de zamenleving de zaak der Godheid in de vorige bezoeking befchermen, hij zal bekennen, ik heb niet wel gehandeld, mijne gevoelens aangaande de Goddelijke regtvaardigheid waren onzuiver , billijk had de beflisfing in de omkoming daarvan het gevolg kunnen geweest zijn : 28. Niet mijn onfchuld, maar ontfermende goedheid, bragt mij van den rand des grafs te rug om het blijde genot dezes leevens weder te mogen genieten. 29. Zie daar mijn vriend! dat is het uiterfte van de Goddelijke handelwijze met den mensch , met hare fpaarzaame maar evenwel ftandvastige herhaling beproeft Hij dien mensch, 30. Met dat vaderlijke oogmerk om hem niet alleen te redden van het gevaar, maar om hem zelfs tot het genot en de gezondheid te rug te. brengen; 3T. Nu mijn vriend herkouw dit in ftüheid, en als ik uwe vrienden aanfpreek, ftoor mij dan niet, want hun heb -ik meer te zeggen: overleg dan intusfchen alles, 32. Hebt gij regtmatige redenen tegen mij inteleggen , in plaats van boos te worden, zal ik blijde zijn over die uitkomst, 33. Zal het zo niet zijn, zwijg dan en luister op vs. 29. Is en blijft mij duister in de vertalm; zo wel als in den zin, mijn lezer zij te vreede met die vmrfchuwing, op dat hij mij hier niet blindeling volge.  174 Het BOEK vs. 31. Zo niet, blijft dan vertier naar mij luisteren , Zwijg^, ik zal U regelen tet befticr genoeg aan de blind geven. dat gij u niet meer bezwaart, ik denk dat voor u in dien ftand in mijne gefprekken beftuurs genoeg zal op gewonden zijn. xxxiv. -■—\ nootDDEEL. i# lihu geen antwoord bekomende , vs. i. Elihu vervolgde, dus vaart voort tot Job te fpreeken , doch zo antwoordende. ^ j^-j 'cr >t ganfcne gezelfchap in betrekt, terwijl zijn toon onder het fpreeken telkens hoger rijst: vs. Hoort Wiizen mijne redenen; Doorzicbtigen geeft mij gehoor : vs. 3. Want liet oor moet toch de gezegden beproeven, Even als het gehemelte de fpijze; vs. 4. Op dut wij kiezen dat recht is, Laat ons uitvorfchen wie 'er gelijk beeft: vs. 5. Job beweerde: ik ben regtvaardig, Maar Elobim heeft mijn recht genomen. vs. 6. Zo dat in mijn recht nu fchijnbaar bedrog is; Mijn lot fmartelijk zonder misdaad: 2.. Doorzichtige lieden zegt hij, die ik het genoegen heb in dit gezeldfehap te zien, verleent mij aandagt, want bij mij is zulk een vernuft het zelve, als de fmaak voor de fpijze. 3. Laaten wij als lieden van eene gozonde fmaak het geen billijk is den voorkeur geven , eenftemmend beproeven, wie in dit twistgeding de waarheid aan zijne zijde heeft. 5. Wat dunkt u van Jobs Helling; ik ben onfchuldig, maar God heeft mij buiten ftaat gefteld mijne rechten te handhaven, — of nog fterker: 6. Hoe onfchuldig in mijne bezoekingen, ik moet om dezelve als een veinsaard verdagt gehouden worden , alleen om dat eene doodende pijl mij trof, fchoon onverdiend ? 7, Is het wel mogelijk  VAN JOB. Ho 0 FDD. XXXVI. K5 VS. 7. Kan een man ah Job het onrecht, Als waa r dm gretig inzweig^n. VS. 8. En Un i.ad gaan mei Godvergeten , Beftendig wa a,kii mei hard'iekk'ge fnooiaarts, vs. 9. t\on hij beweren: wat 'aai b c ee.. man? //•eu hij Ehbim hartelijk eert, VS. 10. Hierom verzoek ik uwen aundagt, doorz'gtigeu'. Foor altoos na immers Eiobim. {handelingen) af van faoodleid , Is Scbaddai {warsj van het onrecht. VS. II. Ieder mensch beloont Hii u .ar verdien/Ie, En zo ais zijn gedrag is, is ook zijn lot. VS. 12. Nimmer handelt Ehbim geweldadig, Scbaddai buigt nimmer het recht. VS. 13. Wie anders is de regeering der aarde toevertrouwd? Wie anders voert den teugel van bet heelal. dat zulk een man als Job, die wij eerden, zo ver kart komen , gretiger in zulke redenen is , a!s de verhitte, bij herhaling het water drinkt. 8. Is dat Godsvrugt, of is het ééuen weg te gaan met lieden van Godverzakende beginzels ? is het wel iets anders als met verharde lieden zich te gewennen aan zulke verkeerdheden ? 9. Ik zeg niet te veel; hij heeft heimelijk meer beweert, gefteld, dat de brave mensch in het hartelijk aankleven aan Gode weinig voordeelen te vervvagten hebbe; dat zijn naauwgezette wandel zijn geluk niet bevordere. 10. Ik verwagt van ulieder doorzicht , waardige mannen! de grootfte oplettenheid in een zaak van dat gewigt; bij ons ftaat het vast, dat God de hoogstmogelijke afkeer heeft van al wat geweldig tijrannisch is , neen, nimmer zal de' Albehecrfcher het heilig recht naar Zijne oogmerken buigen. 11. Integendeel Hij volgt altoos in het waereld-beftuur den billijkften regel, naar den aart der daaden richt Hij Zijne vergeldingen , geen willekeur, maar de bedrijven der menfchen bepalen hun geluk of ongeluk. 12. Nimmer is in Hem het beftaan der tijrannen, of het gedrag der onregtveerdige Richters te zien; en dit gaat door, dewijl Hij in het beftuur van een land, of in het bewind over de geheele waereld zulks niet gewoon is aan anderen overtedragen. 14. In alles  Het BOEK VS. 14. Wil Je Hij gekrent met den mensch handelen , Zijn geest zou te gelijk met Zijn adem deer Hem weggenomen werden, VS. 15. Al wat leeft, zou omkomen. Het menfclielijk geflagt tot hes vorige (lof vergaan, VS. 16. Zo 'ar doorzicht hij nlieden is, hoort dan al verder; En verleent aandagt van mijne redenen. vs. 17. Zou Hij den viiand van recht zagt behandelen? Wat? de Allerregtveerdigile veroordeelen. ziet men duidelijk dat Hij in betrekkin!?; tot den mensch niet eens naar' het flrikfte recht handeld , deed Hij dit, alras zou men zien, dat met de fterkte van geest , den kroekften zelfs de adem zou ontnomen worden; 15. Al ftemde het ganfche menschdom met hem in, het zou niet baten, allen zouden moeten zwigten, het ganfche geflagt der aardbewooneren zou in dat geval tot hun eerfte niet veeleer wederkeeren: 16. Een man van verftand zal dan den naderen aandrang van dit bewijs met allen oplettenheid, door mij aanhoren. 17. Is het mogelijk dat de Godheid den mensch, beftendig afkeerig van alle billijkheid, tot op het einde toe met allen tocgevenheid zou behandelen ; wat is dat anders vriend! indien gij zulks doet dan den Allerzuiverften in Zijne handelingen van onrechtmatigheid te verdenken. 18. Wie onderneemt het zelfs een Sou- vs. r$. Uit de gehcie aanrpraak blijkt het, dat 'er meer lieden in het gezeirchap waren dan de fprekers. — Het is donker hoe verre Elihu de befchuldiging tegen Job drijft, hij keurt zijn gedrag af, houd hem naa? alle gedagten in zijne daden voor dien man die Job beweert dat hij is, maar fchijnt ook heimlijk in de gedagten te zijn dat de beproevingen nimmer zo hoog zouden hebben kunnen gaan, indien 'er niet iets verkeerd in zijn gemoed huisvesttede. vs. 17. Ik heb hierom de lezing niet te veranderen, de vertaling van jMoi.denhauer. boven den»lezing van J. H. Schultens den voorrang gegecven.  VAN JOB. hoofdd'i XXXIV. J77 VS. 18. Wie zal den Koning openlij'; booswicht j Den Vorst fnoodaard noemen ? v / VS. 19. dloe Hem) bij uien geen Vorften gezag geld. Die nimmer rijken voor armen trekt, Beiden hebben doch een oorfprong bij Hem. VS. 20. Die plotzeling weggerukt werden , In eenen nagt word ecir volk beroerd en virwoe't, En de grootjle word weggtraapt zonder menfcbelijke macht. vs: ai. Zijne oogen flareii op ieders inzichten, Hij let naauvj op elke daad: VS. 22. Nergens is zo eene duisternis of fchaduw des doods,, Waarin zich de fnoodaarts verbergen kunnen. Vs. 23. Hij bepaald geen dag. Waar in de mensch tegen Elobim verbeord word. vs. 24. Den tijran vermorzelt Hij zonder verboor, En fielt in zijn plaats een ander. rein hoofd, hóe hij handelen mag, den naam van booswigt te geven, wie durft den Vorst oproermaker te betijtelen. 19. Nog minder past het dan van Hem ingewikkeld zo te fpreeken , die niet gelijk onze heerfekers5 de perfooncn behoeft te ontzien, die nimmer 't recht der armen om aanzienlijken behoeft te buigen , daar alle zijne onderdaanen in oorfprong van macht gelijk flaan. 20. Op het onverwagts rukt Hij hem weg die wederftreeft, ééne middernagt is genoeg om een Volk, in t:e diepfte rust, in beroering te ouder te brengen, de held flerft dan geweldig, zonder dat men overwinnaar ontdekt; 21. Geen misgreep kan hier plaats hebben, de geheimfie beramingen van den mensch leggen voor Hem naakt , geen daad ontglipt immer Zijn aandagt. 22. Voor Hem te veinzen is vergeefs, geen fchuilboek is 'er voor den misdadiger, aan de grenzen van het doodenrijk zelfs niet. 23. Hierom is het ook niet nodig , dat in Zijn bewind gericht-dagen bepaald zijn, nog veel minder waarin Hij als partij kan verhoord worden. 24. En evenwél Hij ie 't die den tijran zo handelende verdelgd , ook zonder hem te hooren, en Held tot elks verwondering weder lieden van dezelve grondb'eginzeleu in "zijn plaats, 25. Vei» VI. Deel, M  |jt$ Het BOEK TS. 25. En dat om dat Hij hunne bedrijven doorziet, Word bet nagt h'j bun ■> waarin zij omkomen. VS. 26. Hij volt bun ter aarde als fnoodaarts, Men ziet maar overblijfzeh van bunn' ondergang. VS. 27. En zulks ongetwijfeld om hun afval van Hem , ' En bun nalatigheid omtrent alle Zijne inzichten. vs. 28. Maar tot Hem *oi»f (««*) het geroep der armen , De klagt van den elendeling hoort Hij; vs. 29. Stilt Hij, wie zal beroeren ; Wil Hij zich verbergen, wie zal Hem dan kunnen zien ? En dit raakt een volk zo wel als den mensch alleen. VS. 30. Zo fluit Hij het bejlier van den huichelaar, En komt de misleiding van een volk voor. lig kan Hij zulks doen dewijl Hij ook op hun let, en zodra hun tijd daar is , hen weder doet omkomen op dezelve wijze. 26. Openbaar ftraft Hij hun geweldiger hand, hoe hoog hun aanzien, flauwe bewijzen mogen 'er overig blijven , zij bewijzen niets meer dan het gevvisfe van den val. 27. En dit alles billijk, fchoon wij dit niet ontdekken, de grondbeginzelen van navolging in hun beftier , hadden zij zeker met opftand verwisfeld, en tegen zijne oogmerken gewoelt. 28. Zo ondervinden zij dat de Godheid opmerkend is, en op de klagten van geringe weerloozen menfchen let, hun die geweldig onderdrukt word, redding befchikt; 29. Behaagt [het Hem anders , wil Hij alles een wijl in dien ftand in ruste laten , alle pogingen om zich tegen geweld te verzetten baten dan niet; te vergeefs zoekt men bij Hem gehoor te verkrijgen , als Hij zich verkiest fchuil te houden, even zo handeld Hij hierin met eene geheele natie zo wel, als omtrent een enkeld perfoon, de meerderheid geeft Hem geen aandrang. 30. Zoms evenwel met de beste inzichten ftremt Hij den bedekten huichelaar in zijne gevaarlijke, heimelijke oogmerken , en komt dus de fchadelijke verwarring van een geheel volk voor. 31. Een kortzichtig mensch  van JOB. Hoofdd. XXXIV. 17 9 VS. 31. Een andersdenkend fpreekt tot Elobim : Ik heb geduld, ik wil niet verderven. vs. 32. Ik zie mijn fout, leer mij duidelijk: Verkeerd heb ik gedaan, ik zal het niet herbalen. VS. 33. Zal Hij herjlellen door 11 kwalijk gedaan , Is dat geen fmadiug van Hem zoo gij dat verkiest, Ik altans niet, weet gij iets anders? VS. 34. Ik heb hier in de tee/femming van verftandige lieden, Een doorzichtig mensch zal mij bijvallen. VS. 35. Dat Job met geen beleid gefnroken heeft, En zijne gezegden geenzins doordacht zijn. maar van braven gevoelens die uitkomst niet ziende, fpreekt in zijne klagte tot God dus: ik wil wagten met alle toegevenbeid naar U, en wil door verkeerde drang eene regtmatige zaak niet verderven ; 32. Ik gevoel dat ik reeds te verre ging , ó verlicht mij duidelijker omtrent mijn misftap 5 ik beken, ik heb mij reeds misdragen, maar wensch mij te behoeden , bet niet andermaal te doen. 33. Spreekt gij anders, dan beweert gij dat de Godheid verplicht is de vervverringen door uwe verkeerdheid veroorzaakt, door Zijn macht weder in orde te brengen ; dat de voorkeur in onze denkbeelden te geven, is de Godheid te vernederen, ik kan hier niets anders uitdenken , men geve mij dan vrij eene andere verklaring , 34. Ik ga niet verder, ik merk uit het fülzwijgen dat verftandige lieden mij inftemmen, het beproeffte oordeel heb ik op mijne zijde 35. Hierin, dat Job niet bedagtzaam gefproken , en in zijn vuur meer drift dan wel diep nadenken vertoond heeft, 36. Hierom geloof ik voor mij dat Van vs. 31. af legt hier alles in het donkere, en niemand der Uitleggeren heeft genoegzaame grond voor zijne gedagten, zo lange de woorden niet beter kunnen vertaald worden dan tot nog toe gedaan is, en men tot dus verre heeft kunnen doen, moet ook de lezer zich die onzekejv hcid vergenoegen. M 2  i8o Het BOEK VS. 36. Het is zeker, dat Job nader moet beproefd worden, Al was bet alleen om zijne verdediging die onrecht was: VS. 3?. Anders zou hij de misdaad van blijde triumpb 'er bijvoegen, En hij zou zijne bedenkingen tegen Elobim vermeerderen. Jobs beproevingen tot ontdekking nader zullen moeten komen, al was het alleen om eene buiten de Boorden van betaamelijkheid gaande verdediging; 37. Want gelukte zijrt wensch , dan zou hij in die ftoutmoedighcid meer gefterkt, door zijne overwinning zijne ftoute hoogheid, in plaats van ootmoedig te zijn, tegen God verdedigen. xxxv. HOOFDDEEL. H . vs. 1. Elihu J-lrfLIIIu iiog niemand hebbende die vervolgde, dus hem vervong, vervolgde naar eeiie korte prenen e. ftilzwijgenheid dus: vs. 2. Keurt gij zulk een gezegden billijk? Mijne regtvaardigheidy?ee*f meer door dan Elobims. VI. 3. Gij hebt geklaagt, wat batet dit ? Welk voordeel beb ik van mijn niet Zondigen? vs. 4. Hierop zal ik u antwoorden, Eenjlemmig met uwe vrienden. VS. 5. Sla 't oog ten hemd, en merk op: De boveufte wolken zijn immers verre boven u verbeven, 2. Durft gij mijn vriend in bedaardheid van geest nog uw hoofdflelling (taande houden? denk aan het regtmatig gevolg daaruit afgeleid; mijne braafheid overtreft die van mijnen God ontrent mij; 3. Dit ligt gewis in die klagte uit u,v mond gekomen: wat win ik met mijne vroomheid, wat met mijne tedere behoedzaamheid omtrent het misdoen; 4. Hierop zal ik nu bepaald tragten te antwoorden, en ik denk dat ik daarin de iriftemnüng uwer vrienden hebben zal. 5. Met een befchouvvend oog het ruime uitfpanfel beziende, ontdekt gij duidiijk dat de hoogde wolken eene verbazende afffetnd met u Lebben : 6. Hoe weinig is dan uw  VAN JOB. IÏOOFDD. XXXV. vs. 6. Zop gij zondigd , gij benadeelt eigenlijk Hem niet? Al vermenigvuldigen uwe overtredingen welke af breuk is dit voorWeiw f vs. 7- Zoo gij rechtvaardig zijt, wat wint Hij daarbij? Wat »»j Hij ia» uwe hand onilangen ? vs. 8. Menfchen u gelidc , worden door uw verkeerdheid benadeeld, Uw regtveerdigheid voordeeiig voor 's menfchen kinderen. vs. 9. D;'e roepen, wegens de menigte der onderdrukkers; Luider fchreuwen over het geweld der grooten: vs. 10. Niemand hunner denkt in waar is Ehbim mijn Schepper, Die liedeten in de ftilte kan geven. vs. 11. Die ons daarom indenkende, gemaakt boven bet woud-gedierte, Ja doorzichtiger dan de vogelen in de lucht. invloed op de hemel - bewoneren, wat ? kunt gij den Heer van die gewesten doren, al ftapelde gij fnoodheid op fnoodheid , kunt gij daardoor Zijne flille genoegens afbreken ; 7. Zijt gij het tegendeel in uw beftaan , daar van plukt de Hemel-koning de voordeden niet, of zoudt gij door een aangenaam gefchenk die kunnen vermeerderen; 8. Neen mijn vriend, broze ftervelingen worden door verkeerde bedrijven alleen benadeeld, zwakke menfchen plukken de aangename vrugten van uw billijke gedragingen alleen, y. Zulken bijzonder die in bange noot zijn wegens het aantal van hun die hen mishandelen , die over het openbaar geweld der tijrannen zomwerf het luide uitgillen. 10. Doch de toeftand van zoortgelijke lieden fteeg zo hoog, om dat zij zich onder dien druk ook niet regtmatig gedroegen: de ondervinding leert dat weinigen hunner in dien angst aan hunnen God. en Maker denken , die de beklemde nachten in vrolijke avondmaaltijden veranderen kan, 11. En Die juist ons daartoe meerder inzichten, en Zijn invloed boven het woudgedierte gaf, om een hoge Hijgen met ons vernuft dan de vogelen in den ruimen hemel, 12. Al klagen zij in hunne vs. 9. Mhs. naar zijne gewoonte veranderd hier de fundatie, de conjectuur is hier gepast. De Rossi geeft Handfchriften die met oude overzettingen onderdrukkers lezen, hier meer gepast. M 3  iSa. Het BOEK VI. 12. Hierom roepen zij, maar zonder Zijn antwoord te hebben, Schoon onder bet trots der fnoodaarts. VS. 13. Elobim ban dat losfe roepen niet hooren; Scnaddaï ban hem niet gunftig aanfehomven. VS. 14. Voegde gij bier bij, dat gij hem ooi niet aanfehouwen zult, Hij bereid zich ten gerichte, wacht maar. VS. 15. De toorn waar mede Hij tref, word niet geacht. Om dat men de grootheid zijner (overtreding') niet doorziet. VS. 16. Hierin deed Job zo vermeten zijn mond op, En vermeerderde oubcdagt de woorden. denkwijzen tot God, het is niet vreemd indien zij geen gehoor vinden, al klimt het geweld der iïjrahrién nog meer; Ij. Dat klagen zonder eerbied mishaagd God , is oorzaak dat zijn Almagt niet ten zijnen voordeele werkdadig is. 14. Gij hebt in uw klagte ook al gezegd, dat gij die^voordeelige aantrekking van uwe belangens niet verwagt : uitftel is geen bewijs, mij dunkt Zijn komst zie ik vooruit, hebt maar een weinig geduld: 15. Redenen van uitftel kon ik met alle waarfchijnlijkheid geven, Zijn ongenoegen word niet met die diepfte eerbied ter harte genomen, om dat men de oorzaak van het Goddelijk ongenoegen niet genoeg in zich zeiven zoekt, 16. En dit gebrek mijne vrienden deed Job zo trots fpreken, en in Hijgende driften zijne zelfsverdediging herhalen. xxxvr. t-> H°vl u Ê- ^-t^Linu tragt zijn gezegde te verftcriiü ging nog op ken, word vinniger en verhevener: deze wijs voort: vs. 14. Ik ben in het vermoeden , maar heb geen gezag van Ilandfchriften voor mij, dat hier niet te veel is, en dat Elihu op de hoope van Job In het XIX. Hoofddeel het oog heeft, de twee volgende verfen zijn ook in hare vertaling ten uiterfte moeijelijk, en ik ben in het vermoede dat zulks door verplaatzing der woorden door de affchrijvers ontftaan zij.  van JOB. Hoopdd. XXXVI. 183 TS. 2. Nog eeu weinig geduld verzoek ik! Om u de gronden voor Elobim se ontvouwen. VI. 3. Hooge inzichten op een af ftand zal ik aanvoeren, Om te bewijzen dat mijn Maker regt handeld: VS. 4; Waar zijn die gezegden zonder bedrog, De zuiverheid dier gedagten zult gij zelfs toegeven. vs. 5. Zie Elobim is enwederftaanlijk groot, zonder verfmading, Grootmoedig in Zijn gansch beftaan } VS. 6. Nimmer laat Hij den fnoodaard gelukkig leeven, De belangen der verdrukten ftaat Hij voor : VS. 7. Van den braven onttrekt Hij nimmer zijn oog; Hij zer ze «/* Koningen op den troon, Voor altoos zet Hij ze in die hoogheid: 2. Naar eene kleine pauze verzoekt hij nog zo veel opmerkzaamheid , als de bewijzen en de billijkheid van het Goddelijk beduur afeischten. 3. Grondig zal ik tragten mijn zaak te ontwikkelen, zegt hij, zulke bewijzen, die het minde verband in de zaak fchijnen te hebben, en die geen voorwerpen onzer befchouwing gewoonlijk zijn, zullen het volledigde de regtvaardigheid van mijnen H e e r. in al zijn doen daven. 4. Houd u in mijn voordel daar van verzekerd, dat mijne voordragt zuiver zonder de minfte bedoeling is, en dan twijfel ik ook niet of gij zult Hem in zijne zuivere denkbeelden toevallen. 5. Ik da toe dat de Godheid eene onbeperkte macht bezit, maar beweer tevens, dat Zij die nimmer misbruikt tot bezwaar van den zwakken mensch: neen, waare grootheid van ziel, zich in weldoen ontlastende , maakt het geheel van Gods beduur uit. 6. Nimmer een zweem van gelijkheid met de tijrannen hierin, om de magtige boosdoeners gunde te doen ervaren, integendeel is Hij altijd op de zijde van den onfchuldig gedrukten. 7- Edel handelenden zijn altijd de voorwerpen van Zijne zorgvuldige agting, als koninglijke gebieders vestigt Hij hen in verheven dand; «aar verdiende befchermt Hij hert in dien rang. 8. OnM 4  ««♦ Het BOEK vs. 8. Maar gebondene in boeiien, . Cehondene in ftrikken ïan elende, V3. 9. OhtJekt Hij hunne handelingen , En fielt bun hunne fieigende overtredingen voer! VS. 10. Ontdekt hun van nabij de km tijding, Vermaant ben van verkeerdheid afttftaan ; VS. II. Horen zii. onderzverpen zij zich, Dan eindigd hun leeven in hei genott Hunne jaaren vervliegen in geneugten: VS. 12. Zo niet, treffen hun deods-pijlen, Zij fierven onvatbaar. vs. 13. Diens hart huieheld, is ook fierk , Zulken in ketenen ge/lagen roepen ook niet onmoedig. gelukkige lieden, die of door openbaar geweld, of volgens vonnis de vrijheid misfen, of die door pijnlijke ziekte aan hunne legerfteden aanhoudend gebonden zijn. 9 Zij'n ongetwijfeld in dien ftand gebragt om hun tot nadenken over hunne handelwijze te brengen : de misbruikte voorregten zal Hij in de dilte van den kerker, 'door indenken hun kennelijk maken. 10. Overtuigend zijn dan voor hun de redenen Zijner bezoekingen, het leevendige berouw in hunne ziel wekt Hij meer op en leid het tot een beftendig voornemen zoortgelijke bedrijven voor altoos te fchuwen. n. Heeft dit alles de regte uitwerking, verootmoedigen zij zich over dat beftaan, cn k'ëflHSn zij de ftraffen billijk, dan veranderd Hij hun leeven, men kan zich verzekeren het zal gelukkig eindigen, onder bet langduurig genot van de gewende zegeningen. 12. Blijven zij hardnekkig, zonder dat de roede eenige uitwerking ten goede heeft, dan vliegen de pijlen der Goddelijke gramfchap van den boog zo lang, tot dat zij met eene verltokte ziel den laatfte adem uitblazen. '13. Een fnode veinsaard is niet minder trots en onhandelbaar in zoortgelijke gevallen; al maakt hij een andere vertooning , zelden zal men zien dat zij met een week gemoed de firaifer.de hand Gods zullen billijken. 14. Hier-  VAN JOB. HüOFDÜ. XXXVI. J8s VS. 14. Ontijdig word luin leeven itn ontrooft ? Onder de verwijfden ft erven zij; vs. IS. Den elendeling bevrijd Hij van druk, Na dat Hij'hem de onderdrukking ontvouwt bad. VS. 16. Zo zou reeds uw angst met vreugde afgew'nfeld; Geen benaauwing meer o"er geweest, Uwe tafel-gerichten vol overvloeds geweest zijn, VS. 17. Maar gij hebt de zaak des fioedaards verdedigd, Wen gij de regtmatigheid van uw zaak vasthield. VS. 18. Om uwe wrevel kon Hij u fcbielijk wegroten, Zonder dat een zoen-ofter u'daar van bevrijdde: om ziet men ze ook in het best van hnn kragten veelal fterven; en fchoon verre van ootmoed, hebben zij nogtans in htm omkomen een beftaan, zo laag, zo laf, dat de grootmoedige daar van een walg hebben moet. 15. Maar de ootmoedige bedrukte ondervind niet alleen leeniging in zijn fmarte, maar altoos redding, zodra het einde der bezoeking bereikt is geworden, 16. Mijn waarde vriend, had gij ook zo gehandeld, reeds voor lange was uw fmart in vrolijkheid verwisfeld; geen verzagting maar volkome redding zou u te beurt gevallen ; 't aangenaamfte genot der zegeningen uw overvloedig deel geweest zijn. 17. Nu hebt gij door uwen onvoorzichtigen ijver meer verdedigd de belangen van den booswigt, %ij zijt daartoe vervoert door al te fterk op de onfchuld .van uw eige perfoon te blijven ftaan: 18. Dit heeft u met hun gelijk gefteld; uw onverzettelijkheid is in ongenoegen , opftand ovcrgcflagen: billijk zoud gij hier over met den dood kunnen geftraft worden, zo fcbielijk, dat 'er geen gelegenheid tot een zoen-offer voor u overig was. 19. In die is. 18, 19. Hier moest ik mij redden, beide de verfen zijn bijna ondragelijk, zonder zin in het oorfpronglijke, van daar dat de verfchillende verklaringen geen zweem van gelijkheid hebben, hier moeten wij op betere hulpmiddelen wagten, M 5 \  l8 Hij volkeren, En rfee/f fpijze ;'» pvervloed, ja allen zonder onderfcheid, hebben daarop eenige oplettenheid, fchoon de doorzichtige bekennen moet, dat hij nauwlijks daarvan den omtrek leert kennen, en met ons dit befluit trekt, 26. Oneindig verheven is dé Godheid in zijne volkomenhccden, maar voor ons onbevatbaar, zo als de oorfprong van Zijn beftaan is, zijn Zijne bedrijven voor ons in haren zamenhang. 27. Hier zijn geen bewijzen nodig in alles onnagaanbaar, zelfs in verfcheinzels, waar aan wij gewoon zijn, 28. De bewolkte lucht deed de vogtigheid flraks op een ogenblik bij eentrekken, en eene deinzing naar evenredigheid veroorzaken, eerlang zullen de wolken zich daarvan weder ontlasten , en zo de bewoners van het uitgeftrekte land aangenaam verfrisfchen. 29. Hoe zeer daaraan gewoon, weeten wij niet, hoe de regen, uit de o'peengefchove wolken zo"nauw gefloten zich ontlast, nog minder hoe de loeijcude donders uit het middenpunt te voorfchijn komen, 30. Dit alleen zien wij, de flikkerende blikfcms vliegen door de lucht, zelfs daar waar oceaan en lucht zich fchijnen te vereenigen, 13. Zonderling fchouwfpel zo vcrfchillend in werking, waardoor onder de aardbewoners zo meenige verwoesting aangericht, zo menige zegening tevens aangevoerd word. 32. Onuitdrukkelijke grootheid! — in  Het BOEK VS. 32. Vat den blikfem met handen . En beveelt dan , maar te treffen. vs. 33. aankondiger van zijn geklater. beide de vuisten met blikfem' voorzier,, losgelaten moeten ze in heure kronkelende loop nog gehoorzamen, wie te treffen, 33. Terwijl ze tevens ten voorloper van den zo ftatigen donder zijn XXXVII. HOOFDDEEL. VS. I. Welk ten jlagl bet hart beeft' En fpringt op in den boezem ! VS. ». Hoor Je majestuenfe donder , De trilling „„ Zijn ftem. VS. 3. Ze verfpreid zicb over den ganfchcn hemel, het blthfim-htixt tot aan 's waereld, grenzen: VS. 4. Agter na hervat zich het donderend geluid Het pra;tigfle geluid rolt voort , ' / Eens begonnen , word bet door niet; ge/luit, VS. 5. Elobim dreigd door Zijn donder gedugt, ferrigt er Hingen door voor ons onbegrijpelijk. 1. ó Treffende verfchijnzels, mijn vriend! telkens voel ik aandoening, zo dikwils ik het hore; eene trilling gevoel ik in mijn binnenfte, 2, Ik bid u luider met een befchouwend oor dat gerommel der donderen, welk een geloeij maken de rollende (lagen. 3. Onder den ganfchen dampkring fchijnt het geluid zich te verfbreiden; het Uitterend blikfem-licht verliest zich in de kimmen van het aardrijk. 4. Nauwlijks heeft zich de blikfem verfpreid, of ze word weder gevolgd van den ftantigen donder, dat majefteufe geklater gaat voort, zonder vertraging , tot de kracht verloren is, 5. Dat geluid is menigmaal een beeld van Zijne zo majefteufe bedreigingen: uitwirkzels doed ze die ons verbazen , cn die wij niet verklaren kunnen ; 6. In zommige tijden laat Hij op. den vs. 33. Aan het laatfte lid kan ik geen zin geven: met Da the cn anderen mi) hier zo veele vrijheden te veroorloven, waar van ik mijn lezer nooit overtuigen kan , agte ik onbetaamlijk, liever dan dien weg irigeflagen, eu het open gelaten, tot dat wij Handfehriften hebben, welken ons toelichten. _ Misfchien is het oorfpronglijk afgebroken geweest om het volgende.  van JOB. Hoofdd. XXXVII. 189 VS. 6. Hij gebied de fneeuw; val op aarde neer, De. ftortvlagen, en 'er zijn aanhoudende plasregens; VS. 7. Dan doet Hij de hand der vlij tigen runen, Hij doet hun de uitvoerders Zijner macht kennen. VS. 8. Het gedierte gaat dan in onderaarfebe plaaifen , Elk blijft fiil in zijn hol: VS. 9. Uit het Zuiden komt rfaaro/i de jlorm ; En de Noorde (wind) brengt dan vieleens Vorst aan, VS. 10. Al blazende maakt Elobim bet ijs, Zo dat de breede wateren zelfs vei (lijven. VS. II. Ver-jiisfeld Ac donkere wolk met den heldere, En verltrooit eindelijk de ligte van zelfs, donder een ander verfchijnzel volgen : veel zagter in werking, maar niet-minder verwonderlijk; op zijn bevel vallen dan de fijne fucuwvlokken, bedekken het aardrijk of hij bericht de bezwangerde wolken regen te geven, en men ziet de fterkfte ftortvlagen langduurig werkdadig, 7. De vlijtige landman is dan niet in flaat in het open veld iets te verrigten, al zijn oplettenheid kan hij nu vestigen op die verfchijnzels om hem nader van Zijne grootheid te onderrigten. 8. biet woud-gedierte, anders zo zeer aan de lucht gewend, verbergt zich in 011deraardfche fpelonken, zo lang deez' regentijden duuren, fluit elk zich wegens de natte koude vrijwillig op: 9. De met regen bezwangerde wolken, uit het zuiden aangedreven , hunne fchatten uitgegeven hebbende, worden dan menigmaale vervangen door den Noorden wind, die brengt met de hellerheid dan wel eens verblijvende koude aan: 10. Doorwaiende brengt hij het zo zeldzame ijs te voorfchijn, de brcedile waterkommen ftaan dan als gegote metaal ftijf binnen hare lijst befloten , n. Welke afwisfelingen zonder moeite: de zwaar bezwangerde wolken die wij tans zien, worden vervangen door dunnere vaale; vs. 6. Op de fneeuw volgt in het Oosten veelal plasregens; vs. 7. Ik denk hier niet aan het branden der (laven in de hand , deez* gewoonte is mij te jong, de gewoone eeuvouwige betekenis heeft hier plaats.  ip» Het BOE K VS. 12. Die woelen en wemelen om naar zijn bevel, Zo lang lot dat ze gedaan hebben, bet geen Hij gebood, En worden dan als bet vlakke land des aardbodems : vs. 13. En bewaart door Hem tot eene roede, Of tot heil van den lande. VS. 14. Merk dit naauwkeurig op Tob , Stel 11 te befcheuwen Elobims wonderen. Vf. 15. Doorziet gij boe Elobim over dezelve beveelt, Als Hij het w«r-lichc uit de wolken doet fcbilteren: ts. 16. Hebt gij kundfcbap van de zwaarte dier wolken, Anders zeldzaamheden, niet voor Hem die de volkomenfte kunde bezit, vs.' 17. Waarom uwe klederen u vcrveclen, Zodra Hij de aarde uit het Zuiden verhit: vs. 18. Dan hebt gij ook met Hem de hemelen betredens Zo digt als een gegoten fpiegel. 12. De wind doorzettende verdwijnen ook die, zij vliegen met verbazende fnelheid door de lucht, en worden door den wind zo lang gefolterd, tot dat ze verdund vervlogen zijn, tot dat eindlijk de lucht als een valeie zeer effen ziet; 13. Zij zijn dan weder opgefloten en op zijn tijd weder op nieuws bezwangerd, of verwoesting of weldadigheid den aardbewonercn aantebrengen, 14. Ik bid u mijn vriend, laaten deze treffende verfchijnzels u leeraaren ; gedraag u eerbiedig onder de befchouwing van de verrigtingen des' hogen Gods, ig. De eeefte kering zou dan altans zijn, of gij immer in ftaat zoudt wezen de oorzaaken te kunnen ontdekken, waarom het weer-licht, zo onophoudelijk door de dunnere wolken doorflikkerd. 16. Weet gij dat, dan weet gij ook hoe de wolken uit de bovenfte kring dalende, dikker kunnen worden, anders ontdekkingen die alleen voor Hem de bron van alle kundigheden bewaart. 17. Maar vriend wat doe ik, ik zal den toon lager neemeu, — hoe komt het dat op een ftille zomerfche dag het zo heet is, dat de dunfte kleding u verveelt ? 18. Indien gij dat weet, dan zijt gij bekend in de hoge lucht-kreizen, voor ons eenigzins zigtbaar door den fpakerig hellere blaauwe boog boven ons ; dan kunt gij het geen ons van meer belang is ons duidelijk maken, 19. Hoe  VAN JOB. HOOFDD. XXXVH. ID1 vs. 19. Ei onderrig* ons dan boe wij onze reden tot Hem moeten inrichten ^ Want wij weeten geen woorden wegens onze donkerheid, vs. 20. Als ik verzoekend fpreeken, zal het hem bericht worden ? Kan iemand zulke flerken gezegden uitvinden die Hem bewegen? V5. 21. Men ziet nu geen zon, voor dat de hemel weder opbelderd, De wind opfteigende zuivert dien. vs. 22. Aan het Noorden vertoont zich het fchitterend goud-geel, 0 Welke eerbiedigswaardige Majefteit is Elobim! vs. 23. blij' is Scbaddai voor ons ondoorgrondelijk , Alvermogend is Hij, maar billijk hoogst regtvaardig, Zonder (fchaduw') van den tijran. wij met een goed gevolg onze verzoeken moeten voordragen? hoe behoeftig wij zijn hier zoms verlegen, om dat wij geen doorzicht genoeg ontrent ons belang hebben , 20. Daar de Godheid op zulk eene onmeetbare afftand is van mij, zult gij mij tot mijne gerustftelling kunnen zeggen, hoe mijne verzoeken onder die aandagt gebragt worden , en gij zult mij daarbij kunnen opgeven , welke woorden de beste zijn, om op mijne bede eene gunftige uitflag te verkrijgen. 21. Zonderlinge luchtgefteldheïd, — donker, daar de zon zich geheel verfchuilt, evenwel als de bui breekt zal alles weder ophelderen; de wind zich al meer en meer verheffende zal die eerlang zuiveren, 22. Reeds van agteren in het Noorden vertoont zich eene helderheid in een hoog geel, (eene fchittering hebbende als het Noorder-licht tegen het zwart); 6 Welk eene ftatige deftigheid vertooont zich in dit gewrogt der Godheid! 23. Wie is niet verrukt over de grootheid van God , dit ziende, fchoon voor ons anders onbegrijpelijk; — onbeperkte Almagt! — evenwel enkel werkdadig en beperkt door zuivere grondbeginzels, in het gansch beftier kennelijk; geen fchaduw zelfs van willekeurige overheerfching ontdekt men hier. 24. Billijk word vs. 22. Wesleij heeft met alle waarfchijnlijkheid en geleerd bewezen, dat hier op het Noorderlicht kan gefpeeld worden; van Swïnden heeft in eene kleine maar keurige verhandeling het uitgemaakt, dat de ouden, fchoon onder eene andere benaming, daarop dagten, het verband fchijnt evenwel het rood, doorbrekend naar een onweder, te begunftigen.  ïq* Het B Ó E It VS. 24. IV erom v:ord Hij van neldenkenden gel'erhiedigd ! leder die wijs in zijn denkwijze is vereert Hem. Hij daarom van den regtgeaarden mensch ook hoog gefchat, de doorziclitigfte der dervelingen rekent het voor de hoogde trap van wijsheid, Hem de hulde zijner grootheid ie bewijzen. xxxvm. ~XT hoofddeel, J>J u \kt de Godheid zich bij gelegen- . vs. ï. Daar . J- ■ ■■• op amwoorde held van het onweder met een datig en frr^fwedei" verdaanbaar geluid hooren : het ganfche gc- mj fprak dus: ze]dfchap was enkel aandagt, de aanfpraak was evenwel alleen tot Job gericht: vs. 2. Wie is hii die in den denkeren raad veerzit ? Gefprekken voerende zonder doorzicht. a. Wie is hier de man, die als voorzitter in de vergadering over Mijne handelingen zo ongelukkig oordeelende, den hoogden toon voert, met redenvoeringen die het gebrek van doorzicht zo kennelijk openbaar maken ? 3. Tree vs. 24. Het laatfte lid hoeft eene kleine verandering in het gewoone woord niet. vs. 1. Het invoeren der Goddelijke Majefteit in dit Dichtftuk gefchiet meesterlijk: een onafhangüjk weldoenend God treed op den voorgrond der tekening met pracht en ftatigheid, maar geenzins vervarende ; de ftaügheid legt in de otrutandigheden, maar gemeenzaamheid in de aanfpraak zelve, zo ingericht, dat de driften in Joe hoog gedegen, cn de verkeerde wer ding die zijne groote ziel daardoor gekregen had, getalmd worden, op eene wijze die hein vernederen konde, terwijl zijn oprechtheid ongefciionden blijft; de Majefteit der Godheid word in die eenigzins pottende, gemeenzaamheid delicaat bewaard: men verneemt niets het geen ontwikkeling van het gefchil is, waarom Joe zo getugtigd was, waarop de man zo fferk geftaan had: alleen vragende aangetoond hoe groot de Godheid in de gewrogten der natuur is, hoe weldadig, hoe zeer zich zeiven gelijk, en elk lezer, al voortgaande te luisteren, gevoelt zich heimliik bezield met de fteeds toeneemende gedagte, zulk een God kan J oc onmogelijk onrecht doen, met een woord alles is onnavolgbaar. vs. 2. Ik heb uier gedeeltelik Csivs gevolgd.  van J O B. Hoofdd. XXXVIII. 193 TS. 3. Gord ian mannelijk uwe lendenen! Ondcrrigt Mij, ü vragende? TS. 4. Waar waart gij toen Ik de aarde grondde ? Verklaar liet Mij, met uw kloek verltand? VS. 5. Wie mat het waereli-gebeuw, dit weet gij al tans i Wie fpanie over haar iet meet-ïnoer? vs. 6. Waarop zonken haare grondzuilen ? Wie lag den vooruit/lekende grand/leen ? VS. 7. Toen het tenfiemmig morgen-gefrernte zong, En alle ie Elobims zoenen jubelden : dan ook voorwaards , zamel uwe kragten, fpVeek mannentaal , Ik zal uwe wijsheid door vragen inffikken , Ik wagt het leerzaam antwoord voor Mij van den Voorzitter. 4. Toen het waereld - gebouw door Mij daargefteld wierd, in haare eerfte grondflagen, waar was toen uwen Sgtbaaren zetel, waaruit gij uitfpraken deed? hoe dagt gij over de uitvoering van Mijn plan? die gewoon zijt met zo veel fnedigheid zaken te doorgronden, 5. Hoe ging het bij gelegenheid dat den buitenfte omtrek van het geheel gebouw gemaakt werd? wie had daar het opzicht? wiens hand hield de meetftaf om te beoordeelen , of het gemaakte aan het beltek voldeed? zulke kleine bijzonderheden zijn u dan altans niet ontglipt. 6. Bij de legging der fundamenten tegenwoordig zijnde, hebt gij opgemerkt, welke de bedding was waarop alles zonder verdere verzakking onbeweeglijk konde ftaan, in de voorfpits van het gebouw (taande, hebt gij op het kunstftuk gelet, het welk de voorgevel fehraagt. 7. Aangenaame dag, niet waar, toen de darren van den èerftca morgen al febitterende den lof des Makers ontvouwden, toen de reiën der Gods-zoonen zich met zo veel verrukking deden horen. 8. Doch ik ga verder; wie holp vs. 6. Over den hoekfleen moet men Pocock raadplegen, fchoon-in ie bouwkunde de ouden weinig licht is, en daarom geene toepaiiing mogelijk. VI. Deex. N  194 Het BOEK VS. S. Wie ontfloot de deuren des oceaans ? Zo dat ze worfielende zicb den baarmoeder entvreng: Vs. 9. Toen de nevel haar ten kleeding diende, Donkere wolken hare windzels waren ; VS. 10. Toen ik voor haar de grenzen bepaalde, En als met deur en grendel baar injloot; vs. ii. En zei: tot hier toe mogt gij gaan en niet verder, Hier zal zich bet trots uwer golven breken. VS. 12. Hebt gij bij uw leeftijd de morgenftond éénmaal vtortgebrart! Het morgenrood zijnen ftand gewezen? VS. 13. Om de grenzen der aarde te omfcbrijven. Waar uit de fnoodaard zelfs gefloten word: Vs. 14. Zii word in gedaante gevormt als zegel-wascb, Of als een prachtig gewaad uitgefpannen ; den oceaan, toen haar lijfmoeder zich begon te ontfluiten ? en ze met de gewoone woelingen baren kerker jpntvrong; 9. En met deinzige wolken gekleed, met de gewoone zee-nevels omzwagteld werd; 10. Toen Ik haren loop en werkdadigheid bedwong, en door duinen naauwkeuriger dan met wel geflote deuren beperkten ; 11. Toen ik Mijne vaderlijke bevelen haar gaf, hoe ver te lopen, en geen flap verder te doen, en haar verzekerde waar dan haar kracht zich gewis breken zoude; 12. In die aangenaame uitgeflrekte leeftijd hebt gij wel eens het genoegen gehad, in navolging van den eerften dageraad, de flralen van licht te voorfchijn te brengen, de purpergloed aan de cerfle kimmen geregeld. 13. Dit licht aan den zicht-einder, zich al meer en meer verfpreidende ontmanteld zelfs de fchuilplaatfen van de werkers der duisternis ; 14. De dageraad, in haar eerfte vertoning vuurig als het zegel-was , en niet minder handelbaar , latende zich als een pragtig gekouleurde mantel al verder en verder uitbreiden; 15. En zo hare weldadig? vs. 8 — 15. Het beeld van den dageraad vereenigd met den dief ons meer vreemd, heeft Herder opgehelderd, die in de ftoute beeldeu van ct Hoofddeel geheel moet nagezien worden.  TAN JOB. HoOFDDi XXXVIII. 195 VS. IS. Zoms den glans voor den fnoodaard intrekkende , Op dat de moedige fnoever verbrijzeld worde. VS. 16. Hebt gij de bronnen van bet breeds meir gevonden ? Den bodem van den oceaan bewandeld? vs. 17. Zijn u des AooAs-deuren bekend? En zijt gij tot aan de poorten van bet deodenrijk geioment VS. 18. Hebt gij de breedte der aarde al berekend? Ontvouw het, als gij alles daaromtrent bevat? VS. 19. Wijs den weg tot de vjooning des lichts? En waar de duisternis haren zetel hond. vs. ao. Hare grenspalen zijn door u bezogt, De paden tot bare wooning zijn u duidelijk. beid algemeen makende , onttrekt zij zich alleen voor den nachtdief, ftout geworden op zijne onbelemmerde verrigtingen, vond hij zich op eenmaal uit zijn bedrijf gezet. 16. Op een ander tijd hebt gij u verlustigd in de befchouwing der inrigting van de voorraads-huizen die aan de breede waterkommen fteeds overvloed verfchaffen, en hebt den vloer des oceaans zo veel in zich bevattende , betreeden. 17. In die uitgeftrekte wandeling zijt gij ook gekomen aan het voorportaal des doods-woning, en hebt ongetwijfeld de verfchillende toegangen naar de vertrekken van het doodenrijk gezien. 18. Tot 'swaerelds aspunten gekomen, hebt gij hare uitgeftrektheid op de proef afgemeten, en kunt nu vrij alles wat gij daaromtrent opgemerkt hebt, ontwikkelen. 19. Geef dan in uwe bereisde ervarenheid eene naauwkeurige aftekening van die zalige gewesten waar de zon altijd fchijnt ? en waar de eenige nagt ook voor altoos tot vermeerdering der rampzaligheid haar woning heeft. 20. De fcheids' palen van die zo zeer verfchillende rijken kent gij , en door uwe herhaalde togten weet gij de naaste wegen tot die woningen lijdende; 21. Als gij bij de ordening van vs. 18. Geograpbisch is dit tot nog toe onmogelijk, hoe veele ontdekkingen door de Wijsgeerige reizigers aan de Polen gedaan zijn; as trimgniscb is met behulp der wiskundige dien afftand tans zeker. N a  j96 Het BOEK VS, 21. Gij verplant dat alles, ter dier tijd reeds aanwezig zijnde, Hoog is tocb bet getal uwer jaaren ge/legen: VS. 22. Gij hebt dan ook bezogt de magazijnen van fneeuw, De meer verborge vertrekken des hagels doorwandeld : VS. 23. Anders door Mij bewaard voor de fombere winter, Of voor den aanval in mijn oorïogs-treffen : vs. 24. Waar begint de eindpaal waar bet weerlicht \zicb verdeeld? Wanneer de Oosten wind bet over de vlakte verfpreid: VS. 25. Waar is de waterleiding voor den plasregen ? De richting van blikfem voor den donder, hoe is die* VS. 26. Stortregens vallen op onbewoonde landen, Op valcien, tusfcben rotfen , waar geen menfchen (yoetflap) is. VS. 27. Om het fcbraale en uitgebrande rijklijk te drenken, En de kleinjie vezels der plautgewasfcu te voeden : dat alles aanwezig waart, kunt gij zeer ligt de oorzaken van alles aanwijzen; de verbazende ervaring in die uitgeftrektbeid van tijd gezameld maakt u alles ligt; vervorderen wij den togt: 22. De voorraad-fchuur waar de fnecuwvlokken gevormd worden, hebt gij dan ook opgenomen ? de koudere holen voor de hagelfteenen met eenen bezien , 23. Ontdekt Mijne inzichten , om de eerfte te gebruiken tot verlevendiging van den graauwen winter, terwijl de andere bij de zwaare onweders meestal het toneel van verwarring openen: 24. Het flitterend lieht aan den hemel zo woelend werkdadig , hebt gij in haar eerfte uitlating leeren kennen; wanneer de Oosten wind de donkere bui aanvoerende, de ganfche vlakte verlicht: 25. Bij die gelegenheid hebt gij nagegaan, waar de plasregens weder afgeleid worden om overftroming voortekomen, de geregelde wetten , die de blikfem in hare onregelmatige loopt volgt, hebt gij gevonden. 26. De reden ontdekt waarom wolk-breuken meestal in onbebouwde landen en tusfehen klippige rotzen , voor reizigers gansch onbekend, zich ontlasten; 27. Hier door worden de fchraale beddingen , de verbrande kluiten, weder zo doortrokken met vogt, dat de teerfte wortels van 't jonge malfche gras daardoor gevoed worden, 28." De oorzaak  van JOB. Hoofdd. XXXVIII. 197 VS. 28. Wie is de varier van den regen? De moeder van de itamv-druppels? VS. 29. Waar is de buik, die het lis haart? Uit ivelke baarmoeder komt de rijm voort? vs. 30. Wateren verharden zich als een fteen, Het oppervlak des al'gronds word gebonden; VS. 31. Hebt gii den band van het zeven-geftarnte gcfterkt? Orions leeuwen-huid los gemaakt? VS. 32. Kunt gij de wagen op den tijd aanvoeren? De heerin tot hare kinderen leidende? vs. 33- Gij weet doch 's hemels wetten , En befiiert hunne regelen voor de aarde; vs. 34. Kunt met een plegtige. ftem tot de wolken ft eigen? Op dat een overvloed van regen u beftproeie. van de 'aanhoudende regenvlagen in de moasfous is u niet onbekend gebleven , de tallooze dauw-droppelen weet gij ook in haaren vrugtbaare baarmoeder te verklaren. 29. De oorzaak van het zo vreemde verl'chijnzel, het gedolde water, was voor u ligt te ontdekken , de bevrooze morgen - dauw , in het vallen eerst vastigheid krijgende, hebt gij in hare foimcering befpiegeld. 30. Water? golfjes zich veranderende als in een gladde marmerdeen, ijsfchorzen die de altoosduurende beweging der kabbelende oppervlakten binden. 31. Gij hebt uw reis verder uitgedrekt; het vervrolijkend morgen - gedarnte altoos in gezeUlfchap zich vertonende, hebt gij onaffcheidelijk aan elkander gebonden, en de Orion van darren in het winter-faifoen haren affcheid bij de faifoens verandering gegeeven; 32. Dan het lente-gedarnte als een wagen doen aanrollen; — 't gedarnte voor een wijl aan den zichteinder onbekend tot hare moeder^ die bedendig fcheen , weder te rug gebragt. 35. Alle deze zo regelmatige bewegingen in 'shemels kreitzen zijn door u nagegaan, cn gij bragt het uwe toe om haren invloed op .zulk een afdand voor de aarde aangenaam te maaken. 34. Tot uw eige verkwikking hebt gij de vernevelingen in uw togt geboden niet als de bezweerders , maar met een doordringende dein door lucht en wolken , en deed de milde regen tot uwe verkoeling wel eens komen. 35. Hiep N 3 .  J9S Het BOEK vs. 35. Kunt de blikfem bevelen dat ze veert/nellen, En al kronkelend u zeggen! hier zijn wij. vs. 36. Wie heeft in die wpes»JiH&Mt zo veel ordentlijkl Wie dat verfcbtjnzel zo veel bezef gegeeven? vs. 37. Wie de wolken met beleid doen bedaren Wie 's hemels roa/er-Oesfon, neergezet ? w. 38- Als het Hof doortrokken zamcnvioeit, En zo kluiten «a» dén »«fcH|?» klevend (baren.) de blikfem uit zijne fcbuüplaatfen, deed ze fchichtig tot H naderen, al kronkelende fchoorvoetende vroegen zij wat gij te bevelen bad , 36. Zo ontdekte gij in die kronkelende en tegenflrijdige richtingen eene keurige regelmatigheid , in Ate wijze werking die elk bewonderd, als ingegeest, 37- Zaagt wie en op wat wijze de trots op een fchuivende en woelende donderwolken bij een bedaard deed zamelopen tot eene regelmatige bui, wie die waterflesfen beltierde in de ontlasting en weder optilde , en merkte naauwketirig op de uitwerking ; 38. De door de hitte tot ftof vermale klei-aarde allen-skens weder zamen^ brengende, tot dat de fchcone bouw-kluiten en zaadbeddingen zich vertoonden. xxxix. Hoofddeel. vs. 1. Den volwasfe leeuw helpt gij in zijn ronf-jacbl* En verzadigd de graagte der jonge welpen. 1. Zulk een wijs man laat zijn oplettenheid op alles gaan, 't dieren-rijk ontvlugt dan uwe zorge niet, gij bezorgt den leeuw zeker in haar jacht voor hare welpen eene goede prooij , en verkwikt zo de verflinde graagte van dat kroost; 2. In de bergholen leggende tot vs. 38. Zie daar Gods poenen, waar de natuurkundige geen hand aan mag flaan, waar geen poëfle mede kan vergeleken worden, waar Ossian naar de gedagten van fommigen, het naast bij komende, inder» daad zwellend beuzelt.  VAN JOB. Hoofdd. XXXIX. 195 IVS. 1. Vitgeftrekt in bare /oer-holen liggende, Of in een bindcrlang op prooi loerende; VS. 3. Wie zorgt voor der raven beboeften? Als haar kroost tot Ehbim fchreit; En zij angftig om voedzel rontom zweeven ? VS. 4. Wanneer baart de fteen - geit? Wanneer is de geboorleftond van den ree ? fvs. 5. Gij wee* de maanden va» iare dragt? Het tijditip van hare werping. VS. 6. Waarin zij zich krommende 7«g medegedeeld. ftrijdig met de geaartheid van andere vogelen zo zorgvuldig omtrent hare eijeren, waarom moet het heete zand cn niet de moeder die uitbroeijen? 18. Van waar die domheid in plaats van wijze zorgvuldigheid, het vogelen-geflagt zo eigen, een enkelde voet van den reiziger kan dus hare hoop vertreden, en is het dat zij wegens de afgelegenheid der plaats zulks niet heeft te dugten, kan zulks onverhoeds het een of ander woud-dier doen. 19.Waarom doch zo onnatuurlijk omtrent baar kroost, boe figt kan alle hare verwagting van een talrijk kroost dan veriedeld worden, 20. Of is het dat de Godheid haar dat onthouden heeft, wat andere vogelen in de grootfte kracht bezitten ; noch het geheugen , noch de bedagtzaamheid is haar in dat geval bekend, iï. Hoe onbe- vs. 16. In dit vers zo moeijelijk , heb ik meest Schrocder gevolgd, evenwel geloof ik niet dat ze bij haar eigen naam genoemd is. vs. 17. Sparman, de beste waarneemer in dit vak, bericht dat ze 00 eijeren legt, daar wel op broeit, maar om de kost 'te zoeken lang daar van afwezig moet zijn, en op het minfte gerucht die verlaat. — Ik ben haast in het vermoeden dat hier een andere lezing geweest is: al ie groote bevreesheid maakt zulks vrugteloos, en dan zou men voor want vs. oo. moeten lezen: daarbij, — zommige natuurkenners neemen waar dat zij zoms vergeten is waar hare eijeren onder het zand door haar begraven zijn; vs. ai. Dc Arabieren verhalen , dat dit inftrument onder de vleugelen zit, en dat zij zoms zich zeiven tot bloedens toe daar mede fteekt. N 5  202 Het BOEK vs. 11, Zich zelfs prikkelende huppelt zij in fprongen, Spot met ruiter én paard. vs. 22. Kunt giï het ros dien moed bijzetten? Zijne golvende manen doen rijzen. vs. 23. Het doenfpringen als een fprinkhaan. Zijn fnirive'n zo majeftueus baart zelf ontzetting. vs. 24. Hoe graaft het in den grond met huppelende moed Als het den krijgsman te gemoet trekt. vs. 25- Zonder eenige ontroering kent het gene fchuwbtid, Keert niet om op bet zzvaien van het zwaard, vs. 26. Al raast de pijlkoker tegen hem, Algllnsterd de fpips en de lance. vreesd kan ze anders zijn in haren loop , zich zeiven als met fporen ftekende , doet ze een loop fneller dan die van het beste paard draaft, befchaamt in beiden in rijde i en paard, 22. Het paard bij 11 zp in achting, tot den fhïjd gewend , bezit eene fierheid zonder weerga , hoe komt zulks ? kunt gij den fterk gefpierden hals van dat dier die trillende beweging in de manen gebieden; 23. Die gezwindheid in kracht als een goed rijder hem geven , zo dat hij als een fprinkhaan met de agterfte pooten verregaande fprongen doet , zonder een wijl den grond te raaken , ftil ftaande is zijn trotsch hinneken alleen in ft? at om iemand vervaard te maken, 24. Met den gewapende voet graaft het een kuil al trippelende, aangevoert wordende tegen den vijand. 25. Ontzettende toebereidzelen teld het niet, het gliiifterend zwaard der dagordening verdoofd zijn vuur niet. 26. De pijlen mogen rammelen in dep koker, reeds half verfchotcn; fpies en lance mogen geveld'bij den indringende vijand fchitteren, hij deinst uiet terug, maar vol krijgsvuur beeft hij van begeerte om intedringen; 27. Hij is regt ongeduldig, vs. 22. De tekening van een paard, van een ftrijd.paard, moeten wij bij de Aralieren zoeken, en niet bij Homerus en Virgilius. Beattie heeft zeer wel opgemerkt, dat het beleid van Joï, zich het paard onder het geruisen der wapenen voor den geest brengende, dees* tekening juist onnavolgbaar maakte.  VAN JOB. IIoOFDD. XXXIX. EOJ VS. 27. En al bevende en' trekkende trippelt het Op den grond, Gaat niet uit zijn plaats op net geluid des trompets, vs. 23. In liet iaat/ie trompet-gelitlt zegt het: heah! Briescbt den aanval te gemoet, Deforfcbe fiem der damteerdere», het krijgs-gefchrei. vs. 29. Vliegt de Aan/*-, door u geleerd, /lis bij zich op de vleugelen fet ivinds verlaat. vs. 30. Sfe<'£f de arend op uw bevel 2» hoog? Maaiende zijn nest éntiaakhaar, vs. 31. Wonende en overnachtende in cb rotze, Vindende o\t fpitze roize zijn burchtt VS. 32. Vin waar Bij op rtof loert, Op den verlten alïland met zijn oogen ziende. vs. 3;. Ziin jongen flurpea bloed, Waar een lijk is laat hij zici vinden. maar tevens geregeld in » zijn doen, merkt op het cowmando, het eerfte veld-muziek dringt hem niet uit het gelid, 28. Word het veld-muziek algemeen, rollende door de bende als de donder door de lucht , hij hinnikt even vrolijk, vermeerderd zijn fnuiven op het hevige bevel tot den aanval , het geen overal klinkt en met het ontzettend krijgs - gefchrei beantwoord word. 29. Gij hebt zeker den havik geleerd, een goed gebruik van zijne fterke pennen te maken, zo dat hij ftout boven de andere dieren zich veilig op den wind, met of tegen waijende , verlaten durft; 30. Gij hebt dan ook zeker den arend ftoutmocdig boven alle dieren doen ftijgen , verre boven het bereik van onzen oogen ; onnaakbaare fteiltens, hem tot een veilig verblijf vergund, 31. Waar hij zich legert, bellendig zijn nest voor de jongen maakt; puntige rotzen van rondsom ontoegankelijk den voorrang gevende ; 32. Met dat oog rondom al broeijende ziet, op den verfte afftand met die verziende blikken alles nagaande. 33. Hoe vroeg verkrijgen zijne jongen zijne geaartheid , hoe gretig zwelgen zij het geronnen bloed door, hoe vervaarlijk valt hij uit de lucht, zodra hij een dood aas vind.  ?'» deelen leveren. wil evenwel niet kunnen temmen, met toom cn gebit naar uw genoegen leiden. 20. De water koning flaat in dat opzicht met hem gelijk , zoudt gij in flaat zijn hem als andere dieren van dat geflagt met den angel te lokken, cn al heeft hij het zinkend aas_ingeflokt en is in den ftrik geknoopt; wat baat 't: 21. Aan temmen is niet te denken, geen (frik door den neus , geen weerhaaken in de onderkaak kunnen iets baten, 22. Schoon gevangen zal hij voor unimmer kruipen, of fchijn van onderwerping u vertonen, 23. Door verdrag zult gij het niet met hem vinden, om in bet leven te blijven zal hij zich niet onderworpen maken, 24. Even zo tam als het vogeltje voor uwe jongen , hem door uwe dogters, met een touw overval voerende, 25. Is 'er voorbeeld dat de visfchers over zijne vangst onderling eene vrolijke maaltijd gehouden, en aan de kooplieden van den visch hem gekapt in Hukken geleverd hebben, 26. Alle pogingen om zijn vs. 20. De betekenis van het woord, de ftreek des lands, de c'asfe der rivier-dieren, doet ons niet aan den walvisch maar aan den krokodil denken: naar de eenparige getuigenisfen beit het alle werktuig om hem te vangen in ftukken, en daarom is zijn vanfist zo moeijsiijk.  van JOB. Ho 0 fdd. XL. 209 V3. 26. Kunt gij zijn huid met haken. Zijn hoofd mee visfehers weerhaken doorboren? VS. 27. Strek de hand dan vrij uit, maar denk aan het\gevaar , Gij zult geen lust bebben het te herhalen. VS. 28. Zal zijn moed mis/en? V Zal hij 1» zijn eerjle aanblik ter neergefiagen worderr? hand door haken te kwetzen, om weerhaken in zijn kaken te flaan, zijn te vergeefs, 27. Nuch moed noch handigheid baat, alles is even gevaarlijk, die het onderneemt zal 'er op de pröef andermaal van afzien, 28. Nimmer mislukt het hem, zoo het niet onverhoeds is, is zijne te onderbrenging niet mogelijk. xli. hoofddeel. VS. t. De onverzaagjle durft hem , fluimerende, niet of floten, Wie durft het dan waagen mij ouder de oogen te komen ? VZ. 2. Wie Mij door weldadigheid aan zich verplichten? Alles wat onder den hemel is , behoort lot Mijn eigendom. VS. 3. Doch Ik wil de befchrtjving van de deelen dezes diers voortzetten, Eene befebrijving van zijn magt en regelmatige gedaante : VS. 4. Wie zou daartoe ziin panzier durven ligten ? Wie het dubbel gebit durven naderen? ie durft, hoe oiwerzaagd hij ook moge zijn\ de rust van dit dier ftoren ? wie zonder fchroom zelfs een ogenblik onder zijn bereik ftaan? 2. Gij denkt misfchien, de zaak is anders, een redeloos dier of het edelfte wezen, 't laatfte kan men door zulke bedrijven gewinnen 'die het verplichten met toegenegenheid aan ons gedrag te beandwoorden , maar wat is 'er in de ganfche natuur 't geen Ik niet als mijn eigendom kan befchouwen. 3, Dog ik zal mijne befchrijvilig van dit gedtigte monftei' voortzetten, — iets van zijn kracht, en de harmonie, daardoor in alle zijne ledematen zigtbaar, 'er nog bijvoegen. 4. Zou iemand zijn opperhuid, hem van meer dienst dan den krijgsrok voor den foldaat , durven opftropen , om zo veel te beter den breidel van eene zonderlinge fterkte hem te kunnen aandoen ? — Wie hem noodzaken tot dat einde de VI. Deee. O  aio Het BOEK vs. 5. Wie de baaien zijn muili open doen? De verfcliriklijke rei'e zijner tanden, VS. 6. Zijn mg is met fterke fchiirlen, Als door een vas/ drukkend zegel gefloten. vs. 7. De een flaat den anderen zo digt bij, Dat geen lucht 'er tusfehen kan komen. VS. 8. 'r Is als of ze aan den anderen kleven, Zo gebegt dat geen fcheiding mogelijk is: vs. o. Elke niezing maakt een blikfemflraal, Zijn oogen glinfteren als Z»er morgenrood, VS. io. F.ikkcl o/amm»» gaan uit zijn »e«ï, Vonken fpaiten 'er uit. vs. II. Uit Zijn neusgaten komt «e» damp. Als uit een kokende ketel water. VS. II. Zijn adem zc//ï vonkelt als vuur , Een vlam uit zijn mond. geflote muil te openen, wie zou op het gezicht van de dubbele reie tanden waar mede zijne kaaken gewapend zijn, daarvan niet afzien? 6. Welke fchubben bedekken zijn rug, ondoordringbare fchilden aan den anderen gevoegd, en zo digt op een gefloten als of zij aan den anderen gezegeld waren. 7. En dan nog zo konftig over den anderen gefchoven, dat de lucht zelve niet in ftaat is daar in te dringen, en hoe beweegbaar zijn ze als met vogel-leim gehegt aan malkander, het is onmogelijk daarin te komen.- 9. In zijne beweging is bet dier niet minder vervaarlijk, het fnuiven het geen hij met zijn neusgaatcn doet, geeft eene flikkering niet ongelijk aan den biikl'eaiftraal, met eene verkoelen zijn oogen met een gloed, als het vuur van den aandagende morgenftond. 10. De kragt is zo aanhoydend als fterk, blazende maakt het ftralen, als fakkellichten zich verfpreidende gelijken het vonken met kragt zich uitzettende, n. Met dit alles is nog zekere wafem vergezeld , die opfteigt als van een felkokend water. 12. Bij elke ademhaling vertoond zich een vuurgloed van glimmende kolen, het is als of hij, toorifeu fpuwt, 13. Hoe verbazend is zijn nek ge-  VAN JOB. Ho 0 FDD. XLI. 211 1 *s. 13. In[zijn nek herbergt de fterkte, Ve/iirik gaat vour hem in triumpb. vs. 14. Alle zijne geleien begten aan den anderen, Zijn zelfs onbeweegbaar verbonden. \ vs. 15. Zijn borst is zo »«rr als marmer, Gefloten dan de onder molenlleencn; VS. 16. Op ziin dreigende moed beeft de onvervaarde, Op zijn doorfcbieten gaan ze op de vlagt. vs. 17. Durft iemand hem aanranden , Zivaart, fpies, lans en peil, niets be/pt. I vs. 18. Yzer is hem ais een Rro-balm, Koper als verrot hout. vs. 19 De pijl zal hem tot bet vlugten niet brengen, Slingerfteenen ziin hem ftoppelcn ; fpierd , zo dienstbaar in zijn gang om allen wederftand te verijdelen, in zijn vaart mag men ook zeggen; verfchrikkingen dartelen in de golven die hem aankondigen vooraf, 14. Zijn ledenen zijn allen zo vast aan elkander als of het gegote metaal was, alles is even fterk, 'er is geen buigen zelfs aan. 15. Zijn borst zelfs heeft eene vastigheid als of het marmer was, en kan alle zwaarte en geweld zo ligt wederftaan als de onderfte fteen van den koren molen. 16. De kloekfte visfehers ftaan bedremmeld , als hij aan het woelen is, fchiet hij toe, zij weeten naauwlijks waar zij zich bergen zullen, 17. Aan verdediging is niet te denken, ik zwijge hem aantevallen: het gewone wapentuig is niet in ftaat hem eene dodelijke wond aantebrengen. 18. Yzere inftrumenten van het hardfte zelvs, zijn bij hem als riete Raven; de in het vuur geharde kopere , zijn in het gebruik als vermolmd hout, 19. Een pijl met een geweldigen kragt afgefchoten doet hem nimmer te rug deinzen, een aantal van gladde keien uit den flinger wel gemikt, doen zo veel kragt als of eenige ftoppelen bij elkander daarin verbonden waren. 20. De gewapende ftokken waar van de vis- vs. 16. Hier ben ik genoodzaakt geweeit eene kleine verandering te maken, eenigzins Dathe navolgende, wil men de gewoone lezing beO a hou-  au Het BOEK VS. 20. Knodzen zijn hem ftro-halmen, Het konftig beftier van den lans belacht hij. VS. 21. Van onderen met fcherpe punten , Doorboort hij met dat puntige het flijk. VS. 22. Als een pot borrelt hij de diepe wateren op , Het uitgeftrekte meir is als een dikke zalf. VS. 23. Agter hem is een lichtende voor, Onder bem is alles grijs. VS. 24. Het aardrijk geeft zoortgelijke niet op, O.n onverfcbrokken te zijn zamengefteld. VS. 25. Stout ziet hij neder op alles wat hoog is; Een Koning is hij ouder bet w«;er-gedierte. fchers zich veel bedienen, zijn in werking even als of hij met flro-halmen gebeukt wierd; hoe wel men ook met den lans mag omgaan, hij is niet bedugt dat hij op eene zwakke plaats daardoor zal gewond worden. 21. Aan den bnrk is hij zelfs gewapend, en maakt daarmede op het flijk vooren even als de puntige dorschwagen. 22. Als hij aan het flaan is bij den oever, geven de wateren niet alleen zulks door eene fterke beweeging te kennen, maar het is zo troebel, door het geflage flijk, dat het eene verbonde zalfüoiïe gelijkt, 23. Hij fchiet fnel voort, laat een voor na die fonkelt door de Vrijving, — terwijl door dat zelve geweld alles onder hem troebel is. 24. Zeker de bekende aardbodem heeft geen tweede, waarin dat oogmerk zo fterk gelegd is, om niet alleen te kunnen befchadigen, maar om zulks zonder zelfs gevaar te kunnen doen, 25. Hierom durft het ook onbevreesd al wat fterk mag genoemd worden, aanvallen, ongetwijfeld is hij de eerfte in geweld onder al het watergedierte. XLS. HOOFD- "\T deel. 1. |^ u zweeg de Godheid en Job vond beantwoord^ zich tot andwoorden gedrongen, hij deed het houden , dan moet men denken aan het fmelien om genade van iemand die ter dood gedoemd is.  VAN JOB. Ho 0 FDD. XLII. 213 in eene houding, en met een toon gelijk aan zijne woorden: vs. 2. Voor V is gent onderneeming te groot! • Uwe bef uiten kunnen niet tegengegaan worden. VS. 3. Wie is hij die onbedagt Uw raad zou durven afkeurent Ik fprak van het geen ik niet verftond, Voor mij te hoog , die ik niet begreep. VS. 4. Vergun mij dit alleen te zeggen , Ik wensch te vragen en onderrigt mij, Vs. 5. Met opmerkzaame ooren hoorde ik U aan, Maar nu beeft U mijn oog geizen '. VS. 6. Ik verfoei mijne gezegden , Met berouw herroep ik alles ootmoedig. 2. Ik fta eerbiedig toe, hoe groot Uwe gewrogten in onze oogen mogen zijn, fprak Job, datze nog niets zijn in vergelijking van die macht die Gij bezit; onuitputbaar is dat vermogen, wat zou 'er dan kunnen uitgedagt worden om Uwe voornecmens met eenige uitflag te wederftreven. 3. Billijk moogt Gij in eene beitraffende toon vragen; wie durft vermeten genoeg iets tegen Mijne fchikkingen inbrengen ? ik ben die man geweest, helaas ! ik oordeelde onbillijk over een onderwerp mij te vreemd, voor mijn vernuft zelfs nimmer bevatbaar. 4. Ik zal dan nu ook zwijgen, dit alleen past mij, daar houde ik mij aan, — alleen mag ik eerbiedig om die vrijheid vragen , als ik fpreken moet, mag ik dan als een leerling mij gedragen, en het geluk hebbeu Uw onderrigt te genieten. 5. Met veel aandagt heb ik op Uwe redenen gelet, vergezeld met omftandigheeden , die mij nadere blijken uwer majeftueuze tegenwoordigheid gaven. 6. Dit heeft dien invloed op mijn har' gemaakt, dat ik mijn gehouden gedrag ten fterkfte afkeur; 't gaa hoe het kan, in boetvaardigheid wil ik mijne fmarten torsfen , al kwijnende langmoedig U afwagten. v;. 2. Kennicot heeft gelukkig deze egte lezing gevonden , welke noodzakelijk moet ingevoert worden. O 3  214 Het BOEK vs. 7. Na dat 7- Zo liep het flatig gefprek af, toen dé l[ónV"ge"j™j rec^n va" Je!lovafl tot Job afgelopen was, fprak had, fpmk je- }\u ook E li p h as aan, als het hoofd , de bovab Eiiphas „ , , ..... van Tieman eerfte onder de twee vrienden die het eerst ü"teSi"rS gesproken hadden: Ik ben op ulieden onvertegen uwe twee oenoep;d ot? hebt Mii niet wel verdedigd, vrienden ont- p D ' ° 1 3 ftoken , gijl. dit mishaagd Mij ; gij hebt ook de ongeniét' gefpro^en veinsde Godsvrugt van Job zeer verdagt van mij, •«* gehouden , ook dit mishaagt Mij, hij was tegen mijn ö ~ o j 7 j knegt job. doch Mijn gunfteling. 8. Wilt gij geraden «mncrnet^voor z'Jn■> 'aat een volkomen offer van var en ram uiieden zeven bereiden, brengt die aan zijn huis, en laat varren , zeven , -•■». •■ v rammen , te- hij als de Priester van zijn gezin, die tot een SSfiftSft offer in gereedheid brengen ; dat hij voor iaat ee» brand- u\iQr\cn de plegtige bede om vergiffenis uit offer daar van r o o o voor u gereed uwen naam doe; zulks rade Ik u, want uit dUnadr "job zijn mond wil Ik die horen, en u ontdaan, tTor'Kf"d^ ^czs verootmoediging [eisch Ik van u, wilt want ik zaï ge- gü niet om uwe onzuivere veronderftellin- mls bem gun- °J fiig antwtor- gen omtrent Mij , en het verdenken van n"J °laidliln Jobs Godsvrucht , billijk getugiigd worden. met u naar uwe g- jje vrienden luisterden naar dien raad , dwaasheid; ' want zeker gij hoe vernederende die anders ook icheen te vtn'iVRjgëfpTÓ- zijn , zij begaven zich eenparig tot Job, ken; zo minais verzop-ten eenftemmig dat offer en die bede, van mijn die- ° ° naar Job. eri de uitkomst was voor hun ook gunftig, gingen Eliphas zi gtbaar in het offer. io. Ook kwam 'er én Ki'de in de omftandigheden van Job eene aller- Subieter en ZorHAR de Namathittrom te doen bet geen Jehovah bevolen had, en 7elevab nam gunftig Jobs bede aan. vs. io. En Jehovah wendde het leed van Job, na dat hij voor zijne vrienden gebeden had, en Jehovah gaf vs. 7. V ene ma heeft bij conjectuur al gezien, wat hier behoorde verbeterd te worden; de Rossi heeft de lezing welke wij hier volgen, ons aan de hand gegeeven.  van TOB. Hoofdd. XLII. ai5 gunftigfte omwending , hij werd niet alleen ^f®^'**^ herfteld van eene ziekte, anders ongeneeslijk bij. u vore,, gt- i . bad had. 111 haaren aart, maar zijn treurig lot ver- wisfelde met blijde dagen van genoegen, en dat niet alleen, maar hoe gezegend hij ook te voren geweest was in zijn uitwendig be- Vs. n, ook ftaan , hij had in alles nu het dubbel van *^&mnmmtbt\ die genoegens, welken hij in het gemis zo ftaanden van 00 3 heide J> xen . at- zeer betreurd had. n. Het gerucht dezer ien die hem omwending verfpreicfde zich al rasch onder j^™. mit,M/} zijne landgenoten ; van alle kanten zag men jj£ ^ h^n» zijne naastbeftaanden, zijne medeburgeren die ^"■te"merkvl'!" hem te voren gewaardeerd hadden, zonder «w, en veronderfcheid van rang of fexe, naar hem zich "'°°rstch"c fjgf. begeven : de vrolijke disch aan zijn huis {"* het f"» ° 3 J Jehovah tiem was geftaag met die vrienden bezet, nu het had doen onVoorbij was verklaarde elk hoe veel deernis ve'rIVrdl"' hem hij met hem geoeffend had; elk beijverde zich g**^e ^ om ftriïd om ten bewijze van zijne hooge raadjes. VS. 12. jebo- achting hem een gefchenk te brengen; elk Vah ' zegende ontfloot zijne kostbaarheden van vaatwerk of %"p,-jd fieraadies tot den kostbaaren dragt behorende, dan zijne eer- 3 lte , hij bezat 12. Zijne bezittingen wiesfehen nu zo aan, dat veertien duihij de rijkfte voordeeien van het groot getal dufzendTefchapen, van het aantal kemelen, hadde; die van den akkerbouw waren niet minder aanzien- zend ezelinnen, lijk. 13. Daarbij had hij't genoegen erfgenamen had"'»»* zeven voor die zo uitgeftrekte vermogens te hebben, 5°°^™ dnE behalven 7 zoonen had hij 3 dochters ; te- vl- j4- f>e ' 30 ' eerffe noemde gen 's lands gebruiken niet ten voordeele van hij jemina, de vs. 11. Het woord in den text kan niet wel overgezet worden, het is zeker dat in dien tijd 'er geen gangbaar gemunt geld was, miar dat waarfchijnlijk toen goud vaatwerk alleen gangbaar wns ; Mus. heeft dit uitvoerig behandeld. O 4  *iö Het BOEK van JOB. tweede Kezia, de üerde Kere.s-iiapuch. vs. 15- Zo fchnone vrou. wen werden 'er in gansch Arabic» niet gevonden als JoBSdochteren, liaar vader gaf haar een uitzet met hare broederen. vs. 16. En leefde neg tot zijn 140 jaaren, zag zijne kinderen en kindskinderen tot in bet vierde lid. vs. 17. Zo ftierf Job vlei oud en verzadigd ven bel leven. ■ vs. i(S. Uit den leeftijd befluit Deurhof dat hij een afftammeling yan Uz, Ara sis zoon, en de kleinzoon van Sem geweest is. Dc Alexandrijnfcbe overzetting heeft hier nog eenige bijzonderheden ten beiluite, welke ik niet opgeven zal, daar de gronden van gezag voor dezelve zo weinig zijn, dat ze de mirifte opmerking niet verdie? nen. zijne bezittingen uitgehuwd, maar haar zelfs eene kostbaare bruidfehat, in waarde zo kostbaar als of zij met hare broederen} deelden, gegeeven; zij waren unneeuiende in fchoonheid, daar van beroemd , en naar den fmaak in dien tijd waren haar namen gegeeven, om dezelve uittedrukken. 15. Zo fchoon als de dager and, zo geurig als parfum , hoorn van fihoonhei ■. ; zij Kragten dus aan bare egtgenoten bij hare beminnelijke hoedanigheden , ook een aanzienlijk vermogen aan , en dit alles in een genot van eene nitgeftrekte tijd, 16. Na dien leeftijd tot in het vierde lid had hij het genoegen zijn kroost te zien uitbreiden; 140 jaaren van genot en verzagting van vorig leed, deed hem verzadigd van genieting en vergenoegde ouderdom , als het gedenkteken der Goddelijke gunffe, naar de ontflaping verlangen; 17. Afgeleefd blies hij den adem uit.  HET BOEK DER PSALMEN.   INLEIDING op de PSALMEN. De dichterlijke boeken des O. T. zullen ons weder eene aangename verfcheidenheid van denkbeelden geven; nauwelijks hebben wij het Leer- of Helden - dicht , dat Jobs oprechtheid en grootheid onder lijden afmaalt, met genoegen , ja zoms met verrukking doorgelezen, of wij worden weêr verrascht door een ander zoort van Gedichten, die meer op het hart dan op het verftand werken, door de lierzangen: dit zoort fchijnt al vroeg bij de Hebreen in achting geweest te zijn; gelijk wij gezien hebben uit het gezang-boek der braven, en de achting van Koning Sa ui voor de muzijk, vooral de fmaak van Davio vdor deze gezangen, hebben met weinig toegebragt tot den voorrang, die men ter dier tiid aan de lierzangen boven andere gedichten gat, ja zelfs den grond gelegt, dat deze verzameling bijeen gevoegd , naar hem , die in getal en rang den voorrang verdiende, benoemd geworden is. De opftellers zijn ons veeltijds onbekend, en het is in de daad te bejammeren dat men zo onnauwkeurig geweest is in het optekenen hunner namen en der onhandigheden, die fcm dicht-  830 INLEIDING op de dichtftukken deeden geboren worden: zeer velen zijn wel van David, fchoon zijn naam 'er niet bij ftaat: maar er is ook zoms een gegronde waarfchijnlijkheid, dat of de naam of de aanleiding verplaatst is geworden , dit geeft dan verwarring en dwingt ons om minder gezag aan de titels toetefchrijven , en meer uit eenige trekken die heertellende in een dichtftuk zijn, dan wel uit de opfchriften , opremaken , wie de ftcller zij en in welke omftandigfteden het gedigt wierd. De bekende opftellers van dezen bundel zijn Da vin, He man, Azaf en Etiian of Jeduthijn. Het karakftmstieke van elk dezer dichteren is voor den Uitlegger zo wel als voor den nauwkeurigen Lezer van het uiterfte belang, en ver. dient daarom dat wij 'er een weinig naar onderzoeken. David heeft zeker boven de overigen veel vooruit; zijn werkzame ziel aan het hoofd van een leger geplaatst, verdient niet alleen krijgsmans bewondering, maar is ook hoogst achtenswaardig , wen wij hem, in zijn kabinet als Dichter voor den openbaren Godsdienst, befchouwen; hier verbeelde ik mij op den weg te zullen zijn om den regten naam aan zijne opftellen boven die van anderen te kunnen geven; de man in het veld waarlijk groot, vol edel krijgsvuur, is tevens de man met een teder, zagt gevoel begaafd, het geen aan zijn opftel met alleen malscbheid geeft, maar hem juist voor gezangen het' meest gefchikt doet zijn. Schoon nu de bezielde taal der hartstogten meestal is of diepe moedeloosheid, of het edelfte vertrouwen, zo is 'er nochtans in zijne dichftukken zulk eene mengeling van hartstogten , dat wij daar uit de uitgebreidheid' van zijn zielskragten zeer wel kunnen opmaken; hier van daan dat hij zich zo meesterlijk weet te fchikken naar het onderwerp , het welk hij bezingt: aan het krijgs-muziek go wend , is het geen wonder, dat hij het geweldig geluid der  P S A L M E N, 221 der triumf- liederen zo fchoon weet nateb'ootzen; >— maar op eene andere tijd is hij weder de eenzaame herder, die onder het lommer van het geboomte bij een zagt ruifchend beekje zijne ftille denkbeelden ontlast. Dezelfde, die met koniriglijke praal onder hooffche manieren zoms te voorfchijn treed , is op een ander tijd de eenvouwige volks-Leeraar, in wiens gefprekken geen fchaduw van fieraad maar enkel overreding te ontdekken is, alleen om onzen aandagt enkel op dat ft uk te houden, 't welk hij ons wil aanprijzen, wat zeg ik, ongekunfteld in ons wil overbrengen. Het is gewis dat een opfteller altoos de begaafdheid behoorde te hebben om zijn taal en denkbeelden naar den inhoud te regelen , maar zou men dan nog wel dat ongedwongene , dat ligte , dat vloeibaare en dien rijkdom van denkbeelden daarbij vinden, welken wij in zijne opfteller altoos bewonderen moeten? ■— Gaarn wil ik den Heeren Muntinghe en Cramer toegeven,'dat het verhevene geenzins het onderfcheidende in Davids gezangen zij, ik leide zulks nochtans uit andere oorzaken af, dan door die doorzichtige mannen gefchied is. Mij dunkt , dat wij Davids ziels-beftaan en vooral den invloed welken zijne lotgevallen daarop hadden, ons meer levendig moeten voorftellen, om hier regtmatig te kunnen oordeelen. Laat ik mij nader verklaren: kan de lezer in zijn opftel de verhevenheid wel verwagten van eenen Job, een' ftatig Arabiefchen Emir, eenvouwig in zijn bettaan en lotgevallen, zonder de minfte afwisfeling, tot den tijd zijner ongefteldheid toe , in wien de driften, al waren ze hem eigen, al bepaalden zij zijn temperament , altoos (liepen , en wiens onafgebroken' geluks- dagen aan zijne tot afgetrokke befchouwingen zo zeer gewoone ziel, eenen kiefchen rijkdom van de verhevenfte denkbeelden gaven ? immers neen! want gansch anders waren de omftandigheden van Davids leeven. — Welke lotgevallen, welke verbazende omwente- lin-  INLEIDING op de Kagen hadden 'er bij hem plaats. — Een der jongfte zoonen onder broederen, die hem hunne meerderheid in jaaren weieens bijtende deden gevoelen — cn aan het herder-leeven gewoon zijnde, ontdekt zich op eenmaal zijn genie, zo lange door opvoeding en leevenswijze gansch onderdrukt, langs welke ongedagte wegen ontluikt het echter! — van herder muzijkant, en toen hoveling, werd hij kampvechter, triumfecrend held, Generaal, 'sKonings fchoonzoon , balling buiten zijn Vaderland , vafal van een der dodelijkfte vijanden zijn's Vaderlands , Koning enz. welke (raats- wisfelingen, die de fterkfte fchokken , de tredende denkbeelden in eene aandoenlijke ziel moesten verwekken; (tel zelfs dat David zeer koel en onaandoenlijk was geweest , zulk eene afwisfeling moest hem wel regtgevoelig gemaakt hebben; eüoch) hierin ben ik het met Cramer. en Herder volkomen eens, 'smans hoofdtrek was aandoenlijkheid van ziel, in de levendigfre hartstogten zich ontdekkende; maar daarin verfchil ik ; ik kan mij niet opdringen, dat het tedere , het aandoenlijke , in hem verre boven het verhevene, het grootfche uitfiak, noch met Blair beweeren , dat , hoe vuurig, hoe verheven hij ook zoms in zijne gezangen moge zijn , hij nochtans al rasch tot het tedere zagte als hem natuurlijk te rug zal keeren: noch veel minder kan ik wegens menschkundige gronden aan deze tweede (telling mijne goedkeuring hegten, dat de grootheid van Davids geest daarin gelegen ware, dat hij altoos de Merkte zijner aandoeningen wist te temperen , en dus meester van zijne hartstogten was: ik ontken wel niet, dat de ware grootheid van ziel vooral in het meester zijn zijner driften, gelegen zij; maar ik ontken dat de ware grootheid van Davids ziel de hevigheid zijner driften altoos in tederheid van ziel oplosfen moest; het komt mij voor dat hij juist in zijn beftaan tot het digten van die liederen het best gefchikt is, waar in  PSALMEN- £23 in het hart het meest moet fpreken , terwijl de aandoening, die aanleiding tot het opftel gaf, altijd daarin overheerscht; daar de aanleiding bij hem zo zeer onderfcheiden is, vind men bem nochtans daarin zich zei ven altoos gelijk , zonder dat iemand ontdekken kan, dat hij tot het zagte heimelijk wederkeerd. Hierin verfchil ik dan van anderen, dat niet zijn zagte geaartheid, maar alleen zijn godsdienftig gevoel de oorzaak is, waarom hij de hevigheid zijner aandoeningen zo meesterlijk weet te beteugelen ; van daar dat vertrouwen, die hope eene zekere edele onderwerping hem zo bijzonder eige, zo menigmalen het fiere en minder natuurlijk krijgsmans - vuur in hem uitbluschten; ik vleie mij dat elk, die genegen is de Pfalmen in dat oogpunt te bezien, den Heer Stark, een man van zo veel fmaak en belezenheid hierom toe zal ftaan , dat deze Oden de reinfte denkbeelden voor het Godvrugtig gemoed behelzen; hij geeft daar verfcheidene voorbeelden van op, en voor mij zeiven heb ik die ondervinding, dat ik hier en daar trekken van diepe zelfkennis en Godgeweide ervaring gevonden heb, waarvan ik geen fchaduw vinden kan in andere fchriften, die anders van het zelfde gezag zijn ; doch mijne aanmerking omtrent 'smans karakter , zal dien Lezer in derzelver waarde eerst duidelijk worden, die, hoe ingenomen anders met deze zangftukken, nochtans de verwenfcb'mgen niet verdragen kan , welken zo menigmalen met hevige woorden worden uitgedrukt ; is David zulk een man, zal elk zeggen , die eene zó tedere gefteldheid heeft ? neen , hij is veel eer eene hevig fiormende ziel , die bijna zonder voorbeeld woed. Dan , ik voor mij heb hier gene zwarigheid; David is de man met hevige driften, zegt gij, wilt gij dit — het is wel; hij is dan ook in zo verre aandoenlijk, maar die zelfde gevoelige man is groot van ziel, is zoms bruifchend in zijne driften, — vervvagt dan niet altijd den zagten vader den teder-  224 INLEIDING op m tederhartigen vriend zijnes volks, maar meest den krijgs-> man, den veroveraar;- edoch wiens hart zo aandoenlijk * zo vuurig, zich door den Godsdienst laat- leiden , dus nimmer den tijran: zijne hevigheid mag zich boven onze maat in verwenfchingen uitlaten , waar toe de theoeratiefche denk-, beelden, in zijnen Godsdienst ingeweven, in zijne beftemSjmg tot Koning en vermeerderaar des rijks hem meerder vrijheid gaven; wel bezien, zal men zulks in plaats van ftotend vrij natuurlijk vinden ; elk doold hier op zijne wijze. De een met den Jood gansch niet ingenomen , meent, dat zulke liederen , aan de volks-haat, zo heerfchend in dat eigenzinnig volk, nog meer nadeelig voedzel gegeeven hebbe; dit behaagt mij niet , liever wil ik dan met anderen dit verzagtende nog beweercn, dat men hier uit zien kan, dat de zuivere gronden van menfchenliefde voortedragen , voor het Euangelium befpaart was: maar laat ik meer zeggen , ik voor mij geloot', indien Davtd in de meer befchaafde tijden, door den invloed der Romeinen al vrij algemeen geworden, geleefd had, hij als held , minder hevige denkbeelen , als krijgsman, veel menfchelijker zoude geweest zijn: maar ik kan ook met Cramer dit weder niet zo verre trekken , dat wij zulk een beftaan als Godsvrugtig het meest bewonderen moesten; al was hij zo verre in liefde Gods gevorderd geweest, dat hij in weerwil van zijn zagte geaartheid, zijne aandrijving hem roepende om de oordeelen Gods aantekondigen, daarin dan boven alles hevig was, dat alles zou nog even kunnen doorgaan, zo lange men niet uit zijne eigene woorden ontdekte , dat zijn hart ook van wrake gloeide op dat zelfde ftond, waarin hij zulke ontzettende uitfpraken deed: nooit zal ik die bewijzen verdonkeren , om hein te verfchonen: zijn hart moet hiér niet. getuigen tot zijne verdediging, maar wel zijne daden, en dan kan ik de hevigheid van zijn drift in zijne gezangen zeer wel dulden. De held die zo menigmale het ge-  PSALMEN. 2*5 geluk had, volgens, zijne begunftigde uitdrukking., zijn voet op den nek zijner vijanden te zetten, heeft inderdaad in zijne heerfehappij over overwonnene volkeren het tegendeel betoont; hoe dragelijk was meestal dat bewind, maar het geen juist een proeve van egte godsdieiifligheid is, om dat men dan behoudens alle grootheid van ziel evenwel de waarde van die van andereu kent; hoe veel pogingen deed hij ofn den Godsdienst onder zijne nieuwe onderdanen, niet door geweld, maar door zagte denkbeelden , aangenaam te maken, hiervan getuigt zo menig gezang met dat oogmerk door hem opgefteld. — Wie vind daarin iets van dien Pkarizeemvfchen ievcr , welke naderhand in den Jood , meer waarde op zijn Godsdienst ftdlend, doordak: neen, nimmer verdedigd hij daarom de kleinfte bijzonderheid van zijn nationalen Godsdienst, dringt hun eenige, door hem geliefkoosde, (tellingen op, maar de grootheid, de regtvaardigheid, het mededogen •van zijn Jehovah weet hij in de aantrekkelijkfte bewoordingen hen a.inteprijzen. Wat hier en daar in de gefchiedenis , fchoon donker, ten zijne nadec.le fchijnt te zijn, vervalt, zodra wij woorden en daden onderling vergelijken bij de gevallen, waarvan wij de uïtvoerigfte berichten hebben, dat zal elk Lezer dwingen om mij bijte vallen. Grooter vijand heeft hij nimmer gehad, dan zijn voorzaat op den troon, een Vorst die met de hoogstmogelijke laaggeestigheid, cn verregaande onftuimigheid, hem vervolgde , fchoon hij zo veel aan hem verplicht was; maar hoe edel gedraagt hij zich nochtans, omtrent dezen man; het is waar in zijn dichtftukken beklaagt hij zich zoms over Sa ijl, maar waar is een fchaduw', van wrake te vinden, kan men zich edelmoediger vijand uit eenige gefchiedenis voor den geest brengen : neen', men moet over hem verrukt zijn, en seen ilaatkundige trek, die zeker daar onder fpeelde , kan het qteeaeritlijke van dien roem bij den weidenkenden eenigzins bezwalken : VI. Deel. P doeh  22*5 INLEIDING op de doch ik keere van deze uitflap weder tot de algemeene befchouwing der liederen, welken deze bundel bevas en met zo veel reden de bundel zijner gezangen genoemd word. Het getal, met zijn naam aan het hoofd, is zeer aanmerkelijk, maar daarbij geloof ik dat de meeste naamloze ook door hem gedicht zijn, fchoon die naderhand eerst als zijn maakzel bekend geworden, en 'er toen eerst bijgevoegd zijn; dit is eene goede aanmerking van Eichhorn, welke een oordeelkundig Lezer zich veel behoort te herinneren; maar in de naamlooze gezangen den auteur te vinden', heeft gewis eenige moeilijkheid, vooral om dat ik niet twijfel of de meeste Dichters, zijne tijdgenoten, hebben zich al veel naar zijn trant gefchikt; op eene enkele uitdrukking derhalven, paralel met zulke gedigten van hem, die den naam aan het hoofd hebben, moeten wij ons dan uiet verlaten; omllandigheden in het lied moeten perfoneel vleien, en het een met het ander vereenigd kan ons alleen onderrigten, of iets een uitvloeizel van zijnen dicht-geest zij. Intusfchen verwonderen wij ons geenzins, dat het lierdicht toen de heerfcheude fmaak was: daar een Koning ervaren in de muzijk , en zelf Dichter, al zijn aandag daarop liet vallen om den openbaren Godsdienst luisterijker te maken, en door denkbeelden nieuw voedzel te geven, kon het niet anders uitvallen, of dit zoort van zangftukken moest algemeen in den fmaak zijn; zij wierden niet alleen algcmeener, maar ik durf zeggen volkomener , zo dat zij baren hoogften trap onder Davids opzicht verkregen. Het is zo, dit behaagt niet aan Herder, wien men anders in dit vak het meest behoorde te volgen. In zijn IV. Deel bladz. 115. zegt hij, „ de poëzij had toen aireede veel verloren, geene, zo fchoon als die van Moses en Debora vinden wij in het Pfalmboek ; 'er heerscht meer eenvormigheid, — want het geen de poëzij toen  PSALMEN. $if «eert van den kant van het godsdienftige of ftaatkundige ,• of in de befchaafdheid dier tijden won, verloor zij mis., fchien van den kant van hare natuurlijke fterkte. " — Maar ik kan dien waardigen man hierin niet bijvallen; wat isr het, het welk in Moses, Deborascii Bileams gezangen meer poëtifche kracht genoemd word ? men vind 'er, ja, ftoutheid van denkbeeld, en tour en zonder wederga; maar kan men die wel zo zeer natuurlijk noemen , zijn ze ten minfien niet het uiterfte vermogen, de grenspaal van het poëtisch gevoel, zo niet door hare vuurige aanblazing een bewijs van boven natuurlijke fterkte; een Lezer mij vattend, zal mij reeds zijne inftemming niet weigeren ; ik zal mij evenwel nog nader en zo duidelijk mo* gelijk, op dit ftuk verklaren. Het lierdicht heeft mijnsoordeels 'er bij gewonnen, zodra die buitengewoone fterkte minder wierd, en zoortgelijke uitdrukkingen in de aandoeningen en roeringen van het hart met eenvouwige bewoordingen wierden opgelost , en dit is bij mij het karakteristieke der lierzangen van dien leeftijd, al wat ongekunfteld is in de beoordeeling moeten wij als proeflteen hier in de hand neemen , want de theorie der lierzangen bij ons van gezag, mag hierin geen ftem hebben; zulks is de dooling geweest, waarin Lowth verviel. Stark heeft hier veel meer behoedzaamheid ge» bruikt, en wel bezien zijn ook die regels der theorie veel te algemeen om hier eenige hulp biftezetten. Cramer is wel voorzigtiger, maar mijns oordeels te oppervlakkig, als hij het karakteristieke der Pfalmen alleen bepaalt in het aandoenlijke ; in gezangen van weiken aart, moet dit als de taal der hartstogten altoos gevonden worden, maaf die van David hebben dan nog dat bijzondere, dat de taal der hartstogten daarin niet alleen ongekunfteld, zuiver is, maar dat zij ook altoos eene betoverende' kracht uit zijn godsdienftig gevoel verkrijgen. — Zijn voordragt roert daarom niet minder, maar dwingt onze overreding af, P 2 C!ï  a23 INLEIDING op de en wekt ons geestelijk gevoel verwonderlijk op, Zonder eenige gedrongenheid , onnatuurlijkheid of dweepcrij m Otts gaande, té maken: cn in dat licht de Pfalmen bezien, zullen zij altoos de fchoonfte modellen van gezangen blijven voor den openbaren Godsdienst ingericht, ja ik ben niet ver af van de handelwijze door Watts gevolgd, die om ze voor den Christen Godsdienst meer bruikbaar te maken, alleen eenige woorden, in het N. T. meer gebruikt, met die welke in de Pfalmen voorkomen verwisield heeft, en ■ ze daardoor alleraangenaamst en nuttigst voor de Christen-vergaderingen gemaakt heeft: een Lezer die mijne gedagten hier overneemt , zal duidelijk ' genoeg bevatten, waarom ftoute poëtifche trekken hier zelve opzettelijk vermeid zijn geworden, zodra hij aanneemt, het zijn gezangen voor den openbaren Godsdienst meestal gemaakt; hét beftudeerde fchoone, de uiterfte kracht der vervoering in de dichtkunst komt dan hier niet te pas, en David had in zijn eigene lotgevallen,1 en die van zijn volk, voorraads genoeg tot ftoute en tevens duidelijke Vindingen ; uit zijn Godsdienst zoms meesterlijke, maar ons minder kragtig, om dat wij dat uitwendige majeftueufe in den Christen-dienst niet hebben; hier van daan dat hij zeer zeldzaam zijn toevlucht neemt tot de fabel- fchool der Oosterfche Dichteïeu, en in dat enkel geval doet hij 'zulks zo klaar en met zo veel fmaak , dat de kleinfte verftanden daardoor niet in gevaar van dooling konden geraken; mij dunkt ik heb genoeg gezegd van het onderfcheidende in David als Lierdigter. Ik era over tot Azaf, den tweeden in rang, een Leviet, een leerling in het fchool der Profeeten, het achtbaar hoofd van het mm.ijkanten choor door David aangcfteld. De Pfalmen aan hem toegekend, zijn maar XII. en gaat de aanmerking van Muntinohe door over het verkeerd plaatfen der opfchriften , dan zijn 'er maar VI, te weten, de L«« , LXXIL^ , LXXV*> , LXXVl«e , LXXVUite  PSALMEN. 229 LXXVIIJfte en LXXXII»e. Ik durf hier niets bepalen: het veüigfte is te onderzoeken, of het geen Azaf boven anderen onderfcheid , wel kan bepaald worden. De algemeene Item der Uitleggeren is, dat hij zich daarin van David onderkent, dat hij meer door redeneering overtuigt, en minder op de hartstogten werkt: zeker is het dat de Lfte Pfalm eene proeve is van zijn methode in het ftellen, het Profeetcn - fchool zo eigen maar tevens van zijne hellere ziel otn de waarde van den inwendigen Gods? dienst boven den . uitwendigch in het kragtigfte licht te plaatfen. Eichhorn drukt zich zeer gelukkig ontrent hem uit, wen hij zegt: „ zijn ziel was zo aandoenlijk niet als die van David, — maar tevens ook veel vrijer, om dat zijn leeven nooit door lijden en rampen zo aanhoudend gedrukt is." Maar die zelfde man, hoe uitftekend in kundigheden, is fmakeloos mijns oordeels omtrent de taal van het hart , en drukt zich daarom hladz. 490. zijner Inleiding daarover zeer ongelukkig uit. Davids ziel, zegt bij, was in lijden fterk aandoenlijk , droefheid, verontwaardiging liegen bij hem hoog, maar op een oogenblik veranderde alles : blijde hoope ,, godsdienftige uitzichten Vervoerde hem gansch en al; — gansch anders is Azais ziel gevormd, indenkend van aart, droefgeestig, zinkt zijn hoofd op zijn borst, en gaat mtusfchen den ganfchen fchakel van goede en kwade bedrijven na, en rust niet, rigt zijn hoofd niet weder op, voor dat bij den laatften fchakel van den keten gezien heeft , — verbazend onderfcheid! — daarbij is hij niet zo zeer bedroefd om zijn eige lijden , maar hij ziet meer op den kring die rontom hem met hem in lijden is, — al zijn klagen is geen gevolg van zijne aandoeningen zo zeer, dan wel van .zijn diep zwaarmoedig indenken. Over He man en Etiian, ook als Dichters in deze verzameling opgegeeven , zal ik geene vertoning maken van iets te willen zeggen; hun leeftijd zo wel als ander P 3 re  g$l I N t E LD ING op öe re nodige berichten zijn ons gansch onbekend, hunne gezangen te weinig om iets uit den inhoud te bepalen. Omtrent den Heller van Hammüloths liederen durf ik ook niets zeggen. Eichhorn die ze als de prachtigfte oden, rijk van vinding , vol zwier, rond en vuurig bewonderd , fpreekt te Heilig, wen hij zegt, David kan ze niet gefteld hebben , want zijn ziel was door lijden veel te diep gezonken om zulke vrije ftukken te geven: zeker is hij de man vol tranige aandoeningen wegens de wisselvalligheden in zijn leeven; maar hij is ook de man, door wien de geluks-goederen tot eene verbazende hoogte op den anderen geftapeld genoten zijn; doch ik wil in het onzekere niets bepalen. Van meer belang zou het zijn, indien ik van bet muzijk iets tot opheldering kon zeggen: men voelt duidelijk dat de woorden zoms naar de tonen gefteld zijn; maar wij zijn hierin gansch onkundig. Pkeiffers Verhandeling uber die muzijk der alten He' bre'ên , heeft Etijmologisch wel iets bruikbaars , heeft goede figuuren van de inftrumenten, maar is veel te oppervlakkig om 'er iets wezentlijks uit te leeren. Van Davids begunltigde inftrument , de harp heeft Niebuhr de waarfchijnlijkfte en eenvouwigtle tekening gegeeven, in zijne Reizen I. Deel bladz, 174. Het lichaam der Muzijkanten en Zangers voor den openbaren Godsdienst was ongemeen aanzienlijk in dien tijd , tot 4000 in getal, dat choor werd gettaag in die konst geoeffend, en daar de Dichter tevens Mtizijkant was, wierden dikwils de wijzen door hem bepaald, of de muzijk-inftrumenten welke het best dienden tot het accompagneeren, hiervan in het opfchrift voor harp, voor fluit, enz. Duidelijk vind men ook fporen , dat cantaten of beurtzangen in deze verzameling gevoegt zijn; de oudheid wederfpreekt dit niet, en als men ze niet te fterk aan theoritifche regelen bind, zullen ze hierom door mij altoos natuurlijk gevonden worden: wij moeten evenwel zorgen om  PSALMEN. 231 om bun getal niet te vermeerderen. — Over de verfenmaat durf ik niets zeggen , tot nog toe heeft niemand duidelijker en uitvoeriger daar over gehandeld dan Crawe r in zijne Verhandeling over de Pfalmen, die tevens eene verfcheidenheid van gevoelens opgeeft. Anton heeft later eene Verhandeling de metro Hebrazorum gegeeven , bedenking verdienend , maar zo min als C r ajier of anderen iets gegeeven dat ons bepalen kan. Herder en Niemeijer roemen eene Verhandeling van Lewtin verfuch einer richtige theorie der Bibhfehe verskunst, doch mijne poging om ze te doorbladeren is vrugteloos geweest. Over de verdeelmg der gezangen en boeken, de orde in de verzameling onder het oog gehouden, is Eicuhorn de uitvoerigfte, maar mij te kunftig, en dan nog van geen invloed op het beter verftand van den inhoud : ik zegge alleen dat het mij voorkomt, dat de rangfchikkjng daarin voorkomende het fterkte bewijs van toevalligheid in zich heeft, en een ongezogte orde daarin gebragt heeft. De eerfte verzameling fchijnt onder het oog van David zeiven uitgegeeven te zijn, de tweede door Salomo. Deze, zo veel bij de muzijk des Tempels gefchikt hebbende , heeft ook het openbare gezangboek met eene tweede bundel vermeerderd , terwijl Hiskia aan de verbeteringen van den openbaren Godsdienst zich laater overgevend, ook eene vermeerdering in het zangboek gaf, en Es ra zo bezorgd voor den Godsdienst, en zo belezen, heeft daarbij nog verfcheidene Pfalmen of korte tocpasfelijke aantekeningen gevoegd. Omtrent de opfchriften willen wij den middenweg houden , offchoon geen groot gezag aan dezelve toekennende, verlaten wij ze echter niet al te ligt, zij zijn toch van eene grijze oudheid, en de verplaatzing, die haar gezag verzwakt, kan niet herfteld worden dan alleen door het gezag der Handfchrilten. P 4 Nu  23* INLEIDING op de No moeten wij nog iets over het algemeen aanmerken, tot ophel&ririg van de hcerfchende denkbeelden in deze gezangen. In het JeerlWjige vind men hier onbetwistbaar de fchoonfte godsdienstige begrippen, zo omtrent het Opperwezen en dcszelfs volmaaktheden , als omtrent andere leerftellingen, te voren nog in het donker liggende, altans aangaande de goede Engelen, hun invloed op de waereld, word 'er veel duidelijker gefproken;:deze denkbeelden onder de bef'chaafde volkeren van dien tijd bekend, heeft de Dichter voor de beoefening van den Godsdienst met opzet uitgebreid , en troostrijk voor den godsdieuftigen gemaakt; van de kwaadc engelen fpreekt hij minder om het misbruk in zijn leeftijd. — Het denkbeeld van eene meer algemeenc uitbreiding van den Godsdienst onder andere volkeren, is hier ook duidelijk, en was zeker in dien tijd nieuw: het een en ander ftrookt wel met den geest der theocratie van dien tijd , maar hier komt de vraag in , die bij zommige van zo veel gewigt is, 'of men de meeste gezangen niet vcrfterken moet , door profeetilche inzichten daaraan toetekennen ? of deze profeetilche oden niet bezield zijn door het middelpuntig denkbeeld , den Mesfias, ja of die hooge perfoon niet de ziel cn het leeven aan de meeste gezangen moet bijzetten ? het Profeetifehe of Mesfiaanfche, op deze wijze bepaald, is door van Til fïjstematisch behandeld. Cramer heeft met meer fmaak en poëtisch gevoel dit verfraaid en verfijnt. Met weinige woorden kunnen wij het ftelzel daarover den Lezer duidelijk maken. — Het komt hier op uit: de leevensbefchrijving van den' Mes fis, 'zo als die de Euangclisten geven, moeten wij enkel bezien, als gcfchiedenis van zijn leeven. Maaide Pfalmen, ook eenige profetien, zijn enkel gefchiedenis van zijn hart. Cramer heeft zeker hier de meeste yerdienfle, cn heeft dit met de meeste bondigheid 'boven anderen behandeld; al doolt de man in zijn iever, hij  PSALMEN. 233 hij doet het zeker het dragelrkfte, hij heeft alle kragten ingefpannen om zijne gedagten aanneemelijk te maken: hoe gunftig wij hierin oordeelcn; dooling, gevoelen wij nochtans, blijft altijd dooling, al heerscht ze in het hart van . den braafïten man: gelukkig is het, dat wij omtrent het profeetilche dezer oden tans meer algemeen de Item der natuur gehoor geven. Noch de rangfehikking der Pfalmen, noch de aanleiding tot het dichten , begunftigen een gevoelen, dat ouwlings al vrij algemeen was: elke ode ltaat toch op zich zelve , en elke heeft een bepaald inzicht naar des Dichters doel: de inhoud geeft z- kien fchijn om onze gedagten naar het toekomlüge te wenden , in dat geval zich te gronden op de bepaling van tiid aan de Htbreeuwfche werkwoorden eigen, is zich op de grootfte onzekerheid neertezetten , en voor godsdienftige gezangen tot den openbaren Godsdienst zijn voorzeggingen, ten zij ze algemeene beloften zijn, het ongefchikfte , vooral in den leeftijd van David, toen bijna geen Israëliet op de gedagte kon komen van betere tijden naar het uitwendige voor zich te begeeren , ik laat ftaan, die met blijdfehap uit de gezangen te gemoet te zien, — ik durf wel rondborftig zeggen, dat ik omtrent dit (tuk weinig onzekerheid gevoel. — Alle Pfalmen in dezen bundel , toekomftige tijden bezingenden, zijn zeer gemakkelijk • te onderfcheiden , zij hebben alles het geen tot den volks-toon het karakteristieke van den leeftijd, behoort, en niets van dien gedwongene fijstematieke voordragt, welke aanleiding gegeeven heeft, dat zeer veele Pfalmen Ze onnatuurlijk voor profetien uitgegeeven zijn. Veel moeijelijker en onzekerder is het*' gefehil omtrent de Pfalmen, waarin van den Mesfias gefproken word; de regels waarop de Mesfiaanfche Pfalmen, als zodanig, behandeld worden , zijn en blijven mij bedenkelijk ; zelfs de egte grondftag dier verklaring is nog niet van alle p 5 be-  S3* INLEIDING op de bedenking ontheven, zijnde de beloften aan David zeer duidelijk gegeeven , dat hij in den Mesfias eenen beftendigen troons-opvolger hebben zoude , doordien dezelve Je algemeen is; hoe veel meer zijn dart zulks de gewoone regelen , als 1°. de aanhalingen in het N. T. a°. de gelijkheid van lotgevallen in David en den Mesfias: omdandigheden zo van leeftijd , karakter als anderen zijn menigmale zo drijdig in de aanhaling en in het eerfte cogmerk , dat deez' regel gansch onbruikbaar word. Gelijkheid in lotgevallen , namentlijk van lijden, is weder veel te onbepaald , en men zou dan betere overeenkomften tusfehen Job en Je sus, dan wel tusfehen David en den Mesftas kunnen vinden. — De algemeene beloften (2 Sam. of 2 Kon. XXIII: 2 — 6.) is zeker de beste grondflag ; maar men is voor misleiding door dezelve niet beveiligd, zodra men daaraan verkeerde begrippen hegt; eenvouwig legt de belofte dus: de Mesfias zou de troons - opvolger zijn, die na verloop van eeuwen, op de reie van Koningen, eindelijk als de egte naneef beftendig, en met den grootden luister, heerfchen zoude; was David de grondlegger en vermeerderaar des rijks geweest. Deze zou hem hierin nog verre overtreffen; was David de gekozen gunfteling , die door overwinningen en goed beleid zijn rijk in bloei gebragt en uitgebreid had, in Hem zou dit met meer nadruk bewaarheid worden; maar nog iets moet in de overeenkomften het treffende in het gelijke wezen : niet zonder de grootde moeijclijkheden en wederwaardigheden was David tot dat aanzien gedegen , ook dit fchijnt hij in den Mesfias te veronderdellen , hierover had geen Profeet voor hem eenig denkbeeld gehad , want het is wat anders zich den Mesfias als een zoen-offer door lijden voortedellen, wat anders zich dien Vorst, onder lijdingen zijn troon bedeigende, voor den aandagt te hebben :  PSALMEN. «35 bent de Profeeten naderhand zo uitgebreid zijn benieuwt in de kleinfte bijzonderheden befchrijvende , hebben daaromtrent een diep ftilzwijgen bewaart, iJefaia m zijn LUI. Hoofdd. alleen uitgezonderd:) het denkbeeld loopt zelfs in het tegen ftrijdige; het zagte , het vreedzame, afkecrig van al wat ooorlogzugtig m eenen _ veroveraar doorfteekt, word alleen getekend ; en zo ik in deze ingewikkelde en zeer donkere wijze van voordragt eenig doorzigt heb, is het juist daar, waar niemand het zoekt, en waar in mijns oordeels al de kracht, al het bewijs voor het Mesfiaanfche in de Pfalmen moet gevonden worden : op zulk eene wijze als David zich den Mesfias voorfteld, moest dit hem opgehelderd worden, om dat zoortgelijke voorftellingvoor hem de kragtigfte, de meest vertroostende was, nam. hoe zijn groote naneef ook niet van zoortgelijke moeijelijkheden zoude bevrijd zijn, maar hoe die juist tot de vermeerdering van den bloei des rijks zouden dienen; zulk een voorftel kwam niet te pas onder volgende Koningen , zij hadden inderdaad geene vertroostingen van dien aart nodig , zij waren meestal onderdrukkers, ondergravers van 'srijks vastigheden en het bemoedigend voorftel aan de braven was daarom: eene zagtgeaarte regeering, vrij van alle woelige, oorlogszugtige onderneemingen , zal het rijk van den Mesfias onderfcheiden : elk opmerkzaam Lezer vind het natuurlijk, eigenaartig , dat die waarheid, hoe de Mesfias zich door moeijelijkheden en lijden den weg tot ziin troon zou bereiden , juist toen en niet vroeger of later bekend gemaakt wierd ; het was ongetwijfeld, dat David, hoewel niet zonder gebreken, een heerfchenden iever had om zijn volk gelukkig te maken; hij had evenwel de grootfte zwarigheden alvorens doorteworftelen; aandoenlijk van geftel zijnde moest hij zoms diep moedeloos daar onder worden; <— nu werd hem de ontdek-  *3<5 INLEIDING op de dekking gedaan, dat zijn naneef, over wiens opvolging hij zo innig vergenoegd was', nog veel grooter vernederingen en lijden ondergaan zoude : dit denkbeeld kan in niemans ziel dieper zinken dan in de zijne, en wierd hem zo eigen , dat hij met doffe tonen menigmale zijn fmarte bezingende , meestal ongevoelig tot die zuivere bronnen van vertroosting dan gevoerd wierd; hij bezag de doornen in de kroon van zijn naneef met andere oogen dan die der veragting, en dit bragt hem inderdaad tot zich zeiven terug: niemand zal zich dan meer verwonderen, waarom hij in zijne gedichten zo menigmale ongevoelig op den Mes/tas komt, zonder het minfte teken van perfoons-verandering te maken: zodra wij ons in den fchakel zijner gedagten plaaifen, is dien overgang altoos zagt en natuurlijk , en op dezen grondflag rust bij mij de verklaring van de meeste Mesfiaanfche Pfalmen : hier behoeft niet veel behoedzaamheid in agt genomen te worden, welke ons anders eigen moet zijn in de uitlegging van de Pfalmen op den Mesfias. Hufnagel heeft dit in Disf. de Pfalmjs Mcsfianis wel behandeld, doch meer de zwarigheden verzwaart dan wel getragt opteheffen : hier zijn wij veilig voor alle aanllotende denkbeelden omtrent den Mesfias, waartoe zo menig Uitlegger vervallen is: — die zelve hooge geest die Wde Dichter bezielde , wilde ook zorgen, dat elk Lezer \-jor zoortgelijke misleiding zo veel mogelijk was, beveiligd werd, en hoe duidelijk is daartoe alles ; de oorzaaken van Davids moeijelijkheden, waren van eene andere geaartheid dan die van den Mesfias, en daarom zeer duidelijk in de overgang van den anderen onderfcheiden ; buiten de rampen, eer hij den troon befteeg, waarin zijn hart zijn onfchuld gcduurig betuigde, en waarom hij ook meer de rampen die den Mesfias treilen zouden , zich gevoelig voor den geest koude brengen, waren de meeste ge-  P S A L M E Nv 237 gevolgen van zijn onvoorzigtig beftaan; anders was het met den Mesfias , geen fchaduw van misftap kon in zijn handel ontdekt worden; het was zelfs niet mogelijk en evenwel was zijn lijden menigmalen zo hoog gaande, zo diep vernederende: maj; ik elk mijner Lezeren fmeken, die inderdaad eerbied voor de hoogheid van den perfoon van Je s u s Christus heeft , dit zich eigen te maken , dan zal zijne huivering op zo menige overbrenging en Vergelijking door Uitleggeren , niet ten gevolge hebben de onbetaamlijkfte invallen , maar kalmte zal de op dien vasten grondflag bouwende, in zijne ziele wederkeeren. Doch daar ik zelfs behoore te bcoeffenen het geen ik anderen aanprijs, gevoel ik mij genoodzaakt om omtrent de gewoone regelen ter verklaring van de Mesfiaanfche ■Pfalmen mij verder te verklaren, het geen ik anders befpaart zou hebben tot dat ik de Euangflim met opmerkingen ophelderde. — Wat die bekende regel betreft, „ een Pfalm ten minfte een gedeelte van den zeiven, ziet ongetwijfeld op den Mesfias , zodra 'er door de Schrijveren van het N. T. uit dezelve toepasfmg op Ji> .sus Christus gemaakt werd; dit algemeen zo aanjeueemen is een bewijs van de grootfte losheid, en voert dikwils de aanftotelijkfte tegenftijdigheden in: die hier de grootfte vooroordeelen heeft ter begunftigïng van dien regel, zal zich zeiven niet kunnen voldoen, als hij maar MattJn XIII: 34, 35. met Pfalm LXXVIII: 2. vergelijkt; zo lang wij de eerfte trekken van gezond menfchen verftand gehoor geven, kunnen wij veele aanhaalingen in het N. T. niet op den Mesfias brengeu: maar het is gansch niet onnatuurlijk, dat een Godvrugtige ziel in den Godsdienst van zijne natie onderwezen, en naderhand de Christen , zo menigen Pfalm met een beklemd gemoed onder zijn lijden zingende, al menigmale aan het groote voorbeeld  Stf INLEIDING op de beeld van alle lijden dagt, dit op hem toepaste, fchoon *er geen fchaduw of fchijn vour was in den Pfalm zeiven. Anders kon hieromtrent David donken, in hem fprak, als hij van lijden digte , het hart en zijne ervaaring, hij had hierin gansch andere inzichten dan Job in zijne klagten had; maar die zelve ervaaring op alle zijne tijdgenoten overtebrengen, daar voor is de minfte grond niet in den bundel dier gezangen ; wij willen hier elk zijn vrijheid laten , mits hij dien niet te verre trekt, gelijk velen omtrent dezen regel doen. Onder de Uitleggeren van dien aart, hebben zij, die den weg van accommodatie inflaan veel vooruit boven hun die den dubbelen zm verkiezen, zo' onbeftaanbaar met de aart en het oogmerk van elke taal, die voorftanders van de accommodatie hebben zeg ik veel vooruit: niemand kan ontkennen dat in de fchriften der kerk - vaderen , menigmale de fpreekwijs: doe is vervuld geworden het geen gefchreven is, niets anders betekende dan dit: nooit heeft de Spreker of Dichter zich beter of kragtiger na den aart der zake kunnen uitdrukken, dan dit gezegde in den mond van den Mesfias naar zijne omftandigheden gelegd : het gebruik der accommodatien in dien tijd, zo vér die onder zekere regels ongetwijfeld gebragt zijn , is ons tans onbekend, en daarom zijn ze in het gebruik zo moeielijk en onzeker; dit heeft anderen, losfer in hunne denkbeelden, en minder eerbiedig omtrent de Bijbelfcbrijvcren tot het uiterften gebragt, dat zij openlijk durven beweeren:' de Euangelisten en Apostelen, hebben enkel uit toegevenheid voor de godsdienftige vooroordeelen der Jooden zulke aanhaalingen gedaan, fchoon bij zich zeiven overreed ,dat zulks tegen het oogmerk der Schrijveren was: eene ftoute Helling inderdaad, die laagheid van ziel in de Séhrijveren van het N. T. en een bedrieglijkheid in het karakter als volks - Leeraars zoude aanduiden, die hun waarlijk  PSALMEN. 239 lijk met rede allen gezag zou beneemen: onnamurlijk is daarenboven de vooronderftelling , dat het volks-dwaling in den Jood was, de fpreekwijzen des O. T. zo ligt op den Mesfias te brengen; — als ze uitwendige luister aankondigden, kon dit wel geweest zijn, maar als ze fombere vernederende gedagten voor den Mesfias inlloten, waren zij daarvan gansch afkeerig : het ruwe, het beledigende, van dit gevoelen heeft de nieuwfte Uitkggeren, wel rekkelijk in hun voorftel, maar zorgvuldig omtrent de agtbaarheid der Bijbelfchrijveren, bewogen eene andere ftelling aanteneemen, welke in den eerften optlag beter luid ; in den grond nochtans mij nog veel zorgelijker is , zij ftellen vast dat de Dichter van de meeste Mesfiaanfche Pfalmen in zijn opttel op niemand anders dan zich zeiven gedagt hebbe, fchoon de Geest hem bezielende , daar mede hogere inzichten bedoelde, welken Hij bij gelegenheid van de aanhaling der Schrijveren des N. T. mededeelde , of waar heen Hij hen ongevoelig ftierde. Ik vrage hier eenvouwig aan allen zoortgelijken Uitleggeren, hoe eerwaardig zij mij anders mogen zijn, hoe ligt anders hun gezag mijn' toeftemming afdwingd. — Leggen die hogere gedagten of uitzichten des Geestes in de woorden zeiven, of in de verlichting aan de aanhaleren medegedeeld? zo het eerften, dan moeten voor hun en ons beiden daarvan karakteristieke bewijzen zijn, en wij zouden die altans in den brief 3an den Hebreen, waar in alles van dien aart het kragtigfte voorgedragen is, zeer duidelijk vinden; — maar geen fpoor ontdekken wij hier, ik zwijge dat deze gedagte , uitgevonden om het karakter der Bijbelfchrijveren, van onoprechtheid vrij te pleiten, met meerder bezwaar dan valt op dien Geest, wiens zorgvuldigheid omtrent de duidelijkheid der voordragt , vrij van alle dubbelzinnigheid, eene eerfte plaats behoort ingeruimt te worden. Wei-  £40 INLEIDING op de Weinig zal i!c zeggen van den derden grondflag , waar op zommige Pfalmen aan den Mesfias toegekend worden, het voorbeeldige uit de overeênkomften tusfehen David en den Mesfias geboren; gelijkheid zagen' wij boven, was 'et ongetwijfeld tusfehen de regeering van den Mesfias en die van David; maar zo zulks in hetkoninglijk beltier is , daar is 'er gene, of die 'er' is, kan noch niet bepaald worden, om dat ze nog maar toekomftig is; de minfte tegenftrijdigheid, welke hier zich dan opdoet, neemt allen gezag voor de vergelijking weg, en de overeênkomften tusfehen het rijk des Mesfias en dat van Salomo', zijn veel meer harmonisch en treffender, dan in het onrustige bewind van David. Geen woord zal ik 'er bijvoegen over Pfalmen, die naar de gedagten van zommigen op de lotgevallen van het N. T., volgnS zommigen zelfs op de onderfcheide tijdvakken van de Christenheid zouden zien. Ik wil niemand hier beledigen, anders zou ik met Sta r k hier vrij fterk kunnen eindigen, — „ hoe ongepast zou het zijn, indien wij in onze kerk-liederen, bezongen de oorlogen'van Turken, Tartaren; of de invallen der Gothen tot een ftof voor onze openbaare gezangen maakten." - Hier fluitc ik dan liever mijne algemeerie aanmerkingen over deze liederen , die het egte gebruik en de beste Tegelen tot verftand van het Pfalm -bock nog meer uitgebreid wil lezen , beveele ik de inleiding van den Heer Profr, Munt i n g » aan. — Alleen wil ik nog verflag doen , hoe veel gebruik ik gehad heb van de fchriften over dk boek. — Onder vroegeren zijn 'er-gewis die aanmerking verdienen, als Rud/noehus in Pfalmos; over de opfchriften allernauwkeurigst; een man van gewicht omtrent de letterlijke verklaring: veel te konftig is hij nogtans in de bepaling van de aanleiding en opfchriften. Dathe fchijnt dit  P S A L M E N. 241 dit werk niet gebruikt te hebben, anders kon hij onmogelijk op die gedagten gekomen zijn, dat Venema dit :: meest gebruikt had. ■ Flahmimus kt Pfalmos 1545. in Folio herdrukt I 1785. in Svo ; de grootlle Italiaanfche Godgeleerde van dat tijdvak, een boezem vriend van den Kardinaal ,Po- i lus in eene Ciccroniaar.fche ftijl fehrijvend , doortrokken \\ van eenen geest van leering, die dit boek vooral voor den Predikftoel ten hoogden aanprijst. Fe li kus id efl Bucerus in Pfalmos - om ftijl en taal in zijn leeftijd een benijdenswaardig geleerde. I Va tablus in Pfalmos, door Vogel en Noesselt i weder uitgegeeven , om de letterlijke verklaring altoos be- :j langrijk. F oord in Pfalmos; Lond. 1646. m 4to« Reeds DodI dridge bekend, maar niet wel door hem beoordeeld. Zonder praal van geleerdheid, in de fchoonfte beknopt' heid eene fehat van waarheden , vooral omtrent het oogmerk der Pfalmen, behelzende; ik geloof dat dit werkje het handboek van den Heer Venema geweest zij. Ajiijraldus in Pfalmos; voor zijn tijd in zijne donkere fchrijfwijze goed, doch de omfchrijving is veel te breedvoerig voor een poëtisch boek. Venema aÜerbruikbaarst, in alle zijne uitleggingen heerscht evenwel den geest van aaneengefchakelde veronderftellingen zo fterk niet dan in de verklaring van dit boek. Langeois Traduction Nouvelle des Pfcaumes, Paris 1762. heeft in Frankrijk veel gerucht gemaakt, maar is in zijne vertalingen mij te willekeurig. Stark Daridis carmina: wij betreuren het, dat de doorkundige man dit werk niet ten einde gebragt heeft, waaromtrent alle hoope bijna verdwijnt. Knapp, een bruikbaar handboek voor de Academiejeugd. VI. Deel. Q Men-  242 INLEIDING op de PSALMEN. Mendelzohn: 't best in den beknopten geest vaü het oorfpronglijke, in de overzetting evenwel niet fterk. genoeg door behulp van het oorfponglijke. Muntinghe's overzetting, een gefchenk voor Neerland, uit de pen van een Godgeleerden , de uitgebreidfte kundigheden in bijna alle vakken van geleerdheid bezittend. Van der Palm, geestig, bezield dooreen edel vuur, doch zoms een weinig te hoog nijgende. Het  Het BOEK DER PSALMEN. F! P S A L M. VS. li Hei! hem ! Die in den raad der fnoodaards niet komt, JViet in den weg der hoosdeeneren treed, Noch in den kring der fpoiteren zit, immer blijft den wensch omtrent den braven öii* vervuld , zo als zijn gedrag is, is ook zijn genot, zich nimmer febikkend naa de bedoelingen der onrustige tijrannen, niet in zijn gedrag den zweem van dat der fnode overtreders hebbend , nimmer gemeenzaam verkeerend aan de maaltijden der dartele wellustelingen. 2. Maar zijn Venema had aireden opgemerkt , dat de eerde en tweede Pfalm aan elkander verbonden waren, en deze maar ten inleiding diende. D s Rossi heeft de ineenfmelting dezer twee Pfalmen duidelijk aangewezen ; ik ben geenzins afïteerig van de gedagten die Rudincer beweert, dat de opiland van Absalom de aanleiding zou gegeeven hebben, mits men het teder gemoed van David omtrent zijn lieveling bewaart, hij denkt dan meer aan het rot in zijne befchrijving, dan wel ïan het hoofd. De aanhaling in de Handelingen der Apostelen , ii waarfchijnlijk van den kant in den text gebragt. Q2  244 Het BOEK vs. 2. Wiens vermaak Jebovabs wet is, Bij dag en nacht overpeinst hij die. vs. 5. Hij is als een boom aan beekjes geplant, » Cp zijn tiid vraat-dragend, Geen blad ontval' hem , ƒ» zijn groei is 'er geene mislukking. vs. 4. Zo is het met den fnoodaard niet , Alles kaf, dat elk windje voartjluuwt. vs. 5. Hierom houden fnoodaards in het gericht geen Jiand , Boosaards nimmer in den kring der braven. vs.'6. Der braven lot beveiligd Jehovah, Dat van fnoodaards is altijd verderf. plicht-betragting tot zijn vermaak fielt; de Godsbevelen hem medegedeeld zijn de voorwerpen van zijne onafgebroke verlustigende bepeinzingen. 3. Hierom is zijn ftand niet ongelijk aan die van eene vrugtboom befproeit wordende door een kabbelend beekje^, dus faprijk om de fchoonfte vrugt te kunnen geeven; hoe fel de zon ook mag Heken , geen blad word dor, geene mislukte vrugt bedroefd het verlangen. 4. Gantsch tcgengefteld is het lot van den fnoodaard in zoortgelijke tijden; in zich zeiven geen zappen hebbend, verzengd alles op eenmaal; het behoeft geen Samum te zijn, dén koeltje is in flaat zijne dorre bladeren, als iieU kaf op den dorschvlocr opteneemcn en voortterollen, 5. Hierom worden des fnoodaards pogingen in de vierfcliaar van billijkheid altoos afgewezen: nooit hebben ondeugdzamen beftendige vriendfchap en het genot der braven. 6. Altoos zorgt de Godheid voor den ftand . des oprechten, in de moeijelijkfte gevallen verliest hij nimmer zijn ftand, maar hoe lachend alles de boosaart fchijnt te begunftigen, inwendige kwijning, zappeloosheid kondigd de uitkomst aan. vs. 3. Het laatfte lid moest een weinig veranderd worden, de paralelismus duldde niet dat men hec zinnebeeldige verliet. — Schoon is de aanmerking van Fl amminius, „ de boom van den weldenkendcn is niet tot eige voordeel, het geen hij uit de aarde gehaalt heeft, geeft hij aan het mcnsclidom verkwikkend wede r.  der PSALMEN. Psalm. R 245 Ilde psalm, fs. i. JPif al gewoel der volken '. Wat vrugtloos fcbuimen onder de natiën ! vs. 2. Koningen van een nitgeftrekt gebied rusten zich toe, Tegen Jehovah en tegen zijn Gezalfden. VS. 3. (.Het is} dat wij hunne banden fcbeuren, En hunne ftrikken afwerpen, vs. 4. Die in den hemel woont lacht hier over , Adona'i befpot ben. vs. 5. Spreekt hen verbolgen aan, Terwijl zijn gram hen vervaard. ifi' Rcije. 1. \|^aartoe dienen alle de poogingen van onderfcheide volkeren, de vrugtelooze opftand onder verfchillende natiën, eenftemmig met hun denkenden. 2. Hoofden des volks, troons-bezitters en legerhoofden zijn gezamcntlijk in zamenzweering om Jehovah''s 'eerdienst, cn het bewind van zijnen aangeftelden gezagvoerder weerftand te bieden. 3. Waartoe die eenparige oproer-kreet! — aan Gods 'verbintcnisfen willen wij ons niet langer onderwerpen, aan het gezag der wetten ons geweldig onttrekken. 4. Hoe algemeen de famenfpanning moge wezen, Hij wiens troon in de onmeetbare hemelen ftaat, belacht al dien aanflag", ja de Alvermogende grimlacht over zulk eene verwaandheid, 5. Naauwlijks ziet Hij hun ,aan met een vergrimde blik,of, zij over Zijn ongenoegen getroffen , ftaan te ziddcren, — geen wonder ! die majeftueufe uitfpraak moet al hun woelen doen bedaren: 6. „ Mijn Dp maker van dezen Pfalm is' waarfchijnlijk David, de aanleiding een opftand of van Aesalom of van Adonia; het bemoedigend denkbeeld, door Muntingh zeer wel beredeneerd; eenmaal komt een naneef ten troon, dien die eigentlijk behoort, dan zal allen oplhnd niets betekenen, en het bewind algemeen zijn. — De gronden waarop dit alles fteunde hier ontwikkelc). ' vs, 3. Hier is geen teken van verandering, maar waarfchijnlijk dat lüex bij 't gebruik andere Zangers gehoon zijn geworden. Q 3  Het BOEK vs. 6. Ik heb mijn Koning gezalfd. Ik zelf cp Zion mijn geweide berg. VS. 7. Bij de verordening zal ik bekend maken, Jebovab fprak, tot mij: miin zoon zijt gij. Heden verklaar ik u gegenereerd. TS. 8. Op uw aandrang gaf Ik u volken ten erf, ' 's Aardrijks grenzen tot uw eigendom. vs. 9. Verpletter met een ijzeren fcepter, Slaa ze in fiberven als aarde vaten. wil was het Mij een Koning naar mijn genoegen te benoemen; zijn rijkzetel op Zion, mijn eerwaardig verblijf te vestigen. a^f Rei je, 7. Het koninglijk ftatuut mijner aanftclling wil ik gaarne u bekend maken om u de billijkheid uwer onderwerping kennelijk te maken, het was Jehovah zelf die de aanftelling verkondigde en die mij aan fprak; Als mijn zoon, maar ook als Mijn troon - opvolger, verklaar Ik u thans plegtig, Mijn eigene, Mijn wettige zoon zijt gij. 8. Begeert gij algemeene onderwerping, allerlei volkeren zullen uwe onderdanen , de afgelegenfte oorden der waereld zelfs onder uw rijksgebied gebragt worden? 9. U geef ik vrijheid hen die weerftand bieden , door eenen overwinnende heldenarm te onder te brengen , en verwagt gij niets beftendig van hun, verniel ze dan naar uw welgevallen. vt. 6. Wel zegt v. d. Pal ui, Jehovah moest niets meer fpreken. vs. 7. Fi.AMMisios verklaart de kragt dier fpreekwijs dus: ik heb » van eeuwigheid gegenereerd, beden doe ik zulks weder, u ten leeven invoerend onder de aardbewoners om te heerfchen. Jehovah fprak toen dut tot mij, zo moet het geheel opgevat worden: Schrocder. Kopten rnet veelcn oudvaders vertalen het: leden heb ik u herboren door opftandig uil den deoden , men kan dan aan geene generatie denken.  der PSALMEN. Psalm IT. 247 vs. 10. Koningen, handel « M» routom TJrff«« , ^/r Gij of Uwen bogen troon zult geklommen zijn. vs O lebovab recht volkeren!- recht ook mij, JiJosoi o»/ge»j «fi/ en boort mij vs 10 D" boosheid der godlozen over mij doe eindigen'. VerSerk den regtvaardigerr! Hart- en nieren-proever! regtvaardig Elobim. vs ii Mijn fchild is onder Eleiim, Die oprechte harten beveiligt. vs ie. SM/* is regtvaardig Richter, 7?™/' evenwel niet eiken dag. 7 Nu is het meer dan tijd dat gij Jehovah ! Uw «kitten met weldadigheid verwisfeld; dat de item Uwer dreiging ven- boven die der woedende bedreigingen mijner bateren nitfteke, Gij alleen, regtmatige rechter, Gij alleen wensch ik da- mijn belangen ijverig voorftaan zult. 8. Gebeurt dat, hoe blijde zal ik den kring van aanlchotiwereli, op Uw uirfpraak wagtend , onbelemmerd rondom U zien-ftaan, wen Gij den rechterftoel bekleed. 9- »> ^ie banden is het veilig; het is Jehovah, die alle natiën als Richter beoordeeld, zoudt Gij het dan mij weigeren; naar mijne billijkheid en 2-nivere inzichten beoordeel mij toch. io. Stuit eenmaal dat woelen van fnoodaards, toon dat Gr| den braven nieuwen moed inblaast, - met hoe veel aandrang durf ik dat U bijzonder en niet S a u l voordragen , gij beoordeeld het hart, en zijt een regtvaardig Koning. IT Mijn Befcherm-I-lEEB , hoe billijk draagd Gij dien naam onder dïe befchutting vinde ik mij zo veilig, dus Vinden het allen , die onbevlekt van handelingen zijn. ta Zo-te overweging! die fchuts-Heer is tevens de re~°'tmatpfte recht - beflisfer, niet bloeddorftig, onftuinng, Hii geeft tijd; eiken dag doodvonnis uitiebrengen is Hem gansch vreemd, ij. Indien partij voor Zijnen ftoe? ge- „ 1 ik heb eene kleine verandering gemaakt , die niet eiken d*? toornt, hier van zijn meer voorbeelden, dit eischt het verband «M£  der PSALMEN. Psalm VII. 259 vs. 13. Piot- dien die zich niet verbeterd, wet Hij let zwaard, Spant Hij den boog, mikt Hij. vs. 14. Doo iende wapens zijn altijd in gereedheid, Pi'len gloeijend gehard , worden bereid. vs. 15. Zo mort bii bezwangerd door onregtvaardigheid, Verdriet draagèn . Tot dat hi: mi.geboorte geeft. vs. 16. Een kuil sraa'"t hii. zeer diep zelfs, In den buil met moeite gegraven, valt hij. vs. 17. Zo daalt zi'n wielen op zün kop, Zo daalt zijn onregtvaardigbeid op zijn fchedel. vs. 13. Jehovabs regiva.irdigbcid zal ik roemen, Deu riem van Jehovah Albeheerfcber vermelden. dagvaard, zijn handelingen intusfehen niet verbeterd, maar verzwaard, bereid Hij het (trafzwaard, of rukt met pijl en boog op den gewaarfchuwden fnoodaard aan, 14. In zulk ëen geval zijn de middelen tot ontzieling altijd in gereedheid , aan ftaale glad gepunte pijlen ontbreekt het niet. 15. Dan baat gene poging tot ontkoming, — het gaat dan den fnoodaard als de ontijdig baarende; onrechtmatige wellust deed heimlijk fmarte aangrocijen, tot dat eindlijk de verwagting misgeboorte gaf. 16. Hoe zorgvuldig de onregtvaardige was, zo veel te zekerder is zijn val, hoe meer moeite hem den kuil koste, die hij groef om het ontkomen te verhoeden, na zijn val beproeft hij zelfs dat zijn arbeid niet te vergeefs is. 17. Dat is de vrugt van al zijn bedrijf, fchuldige handen op zijn eigen hoofd, vergeldende (lagen op zijne verharde fchedel. 18. Hoe billijk bezinge ik dan de regtvaardigheid van Jehovah als Richter, als troon-bekleeder, die geen wederga heeft, zich zeiven hierin altoos gelijk. denkbeeld van God als Richter, in dit en de vols-ende verfén is zulks treffend , der Godheid waardig en juist overeenkomende met het waereldbeftier. , vs. is. Men denke hier aan de gepaste aanmerking van Muntinghe Over de wind-gibeorti. R 2  a6ö Het BOEK VIIMe PSALM. ~f~\ vs. i. davids i. tv e n lied van David, voor bet open- Pfalm voor den , n. , 1 j .. r .,„,, terjien Zang- baar gezang gefteld, door eene tak van zanc,vef""'op4e gei"en> de Getthiters te fpelen. vs. 2. Jehovah, onze Elobim '. Hoe verbreid over de ganfche aarde is uw ro«w, Uw Majefteit boven het zwerk geftegen. VS. 3. Uit der kinderen, ja uit zuigelingen monden, Ontflaan de fondamenten van uw macht, Gejligt voor muitmakers, Vijand, wraakzugtige vermag daar tegen niets. algemeen chaor. 2. Jehovah, Israëh grote Befcherm-God! mijn Koning, Uwe aangenaame volkomenheeden vallen als de zagte douw over het gansch heelal, — Uw grootheid ftijgt boven lucht en wolken. 3. Uw roem is niet gevestigd op de faam van grote helden of wijzen; neen, fiamelende kindermondjes, het lispen der zuigelingen , leggen reeds de grondflagen tot dat gebouw, zo hoog opgetrokken , dat geen weerfpannelingen dit beklimmen, geen wrevele geweldenaaren het beltonnen kan. 4. Verrukkend denkbeeld — VIII. Voor het naaste denk ik dat D a vid in zijn herderspost bij een ftille avond dit ffelde, en bij zijn komst tot den troon dit wederom bewerkt en voor het openbaaae avond-gezang dienstbaar gemaakt heeft. — Het volftrekt onmogelijke van dezen Pfalm op den Mesfias te brengen heeft Stark voor elk, die gelieft intedenken, pag. 455- afgemaakt, befcheidener. Muntingh: over de aanhaling in de Hebreen mag ik hier niet fpreken , alleen zeg ik, dat de ganfche redeneering en opklimming in dien fchonen Brief alleen op de verklaring, dat hier van Ad ams kinderen gefproken word, gebouwd is. vs. I. Gittbiters een huisgezin uit de familie van Obed-Edom. vs. 3. Geen Demostiienessen, geen Cicero's, maar fiamelende kinderen; geen Cijrüssen,Alexan deus, maar zuigende kinderen , met hunne zagte gesten, zijn de roem -Predikers; il: moest hier eene meerdere vrijheid in de vertaling neemen, dan ik wel gewoon ben, om de kracht ie doen gevoelen; mijn Lezer moet hier aan tedere en zwakke , en niet aan fterkere zuigelingen denken.  der PSALMEM. Psalm VUL 961 vs. 4. Befcbouw ik Uwen hemel! Uw vinger - werk ! Maan, ftarren, door U daarin gezet. vs. 5. Wat is dan de liervcling, dat Gij omtrent bem zorgvuldig zijt, • Adaiws erfgenaam , dat Gij hem begunftigt. vs. 6. Hem bijkans Elobim gelijk maakt, Met eer en fieraad kroont. vs. 7. Hem benoemt tot beheerfcher Uwer werken, Alles onder zijn macht doet bukken, vs. 8. Klein en groot veld-gedierte, Woudbewooneren zelfs, vs. 9- Vogels in de luebt, Visfchen »'» rfe zeeé'n! Wat op den boodem zelfs wemelt; het geen de ftille avond in mij verfterkt! welk eene zagte pracht, zulk een fterren-dak ! — en dat maar het tijdbedrijf van fpelende vingeren, en daar in de blanke maan , de tintelende ftarren, zo keurig gefchakeld, en daninog zo zorgvuldig omtrent een hand vol bezield ftof. 5. Nog meer, een begunftiger van hem die uit ftof geboren is en het weder erven zal, — dien zwakken dien minderjarigen in het uitzicht zal erfgenaam wezen van eenen ftand! ó. Die hem bijna onder den rang der Godheeden plaatst, nu reeds boven de overige bezielde aardbewoneren met aanzien, en uitwendigen luister verfjerd. 7. Uw doelwit was doch hem ten onafhanglijken Heer over alle Uwe gewrogten te (tellen, en alles wat mogt wederftaan onder zijn gebied met alle onderwerping weder te brengen. 8. Het tegenwoordig genot is maar eene proeve ! van het nuttige huisgedierte af, tot dat der (terkere en vrije woestijn - bewoneren toe, zal hem dienen, 9, Het gevleugeld vak der luchtbewoneren, de Oceaan - klievers, en wat op den afgrond der zeeën weid, vs. 6. Muntingh heeft mij de noodzaakelijkheid doen gevoelen, dk niet van Engelen te neemen, maar eene clasfe van wezens groter, ja meer onbepaald Elobim te behouden, dit is ^van veel belang. R 3  a62 Het BOEK vs. 10. Jehovah , onz' Elehim ! Hoe verbreid is £/n> roem over let ganfche aardrijk. Chaor. io. Elk zinge met volle overreding ! Jehovah, Isra'èh groten Koning! Uwe zo voordeelige volmaaktbeeden zijn als de verkwikkende avond douw over alle de velden verfpreid. IXde PSALM. "W" 7" r,rV,s' ',\ Een !• Voor het gebruik aan den Opperzang- Pf.üm Davids ° voorden eerften meester doorDAvm overhandigd, zangswij- Zangmeester , . , , op Muth-Ub- zc bepaald: ben : vs. i. Met mijn ganfche hart wil ii Jebovab Iooven! Alle Uwe wonderen vermelden. vs. 3. Orer U in blijdfehap ten reije gaan! Uwen roem bezingen, opper-Majefteit'. 2. Een lied uit de innigfte aandoeningen mijnes harte gevloeit, wil ik Jehovah weiden, de zeldzame reddingen mij door U befchikt wil ik daarin bezingen. 3. Niet over het muzijk, maar over uwe bedrijven wil ik verrukt de reijen der vrolijken vergezellen, en Uwe volkomenheeden, Koning der Koningen, zal ik in het accoord verhogen. IX. Allerwaarfchijnlijkst is deez' Pfalm bij gelegenheid van de overwinning op de Ammonieten gedigt i Sam. X. de afwisfclende invallen der nabuuren van Hoofdd. VIII tot XII. daar befehreven; Munthinghe heeft dit genoegzaam zeker gemaakt. vs. t. Over M:itb - Lallen is niets te zeggen, daar het waarfchijnlijk de eerfte woorden van ecu lied zijn, de verfchillende lezingen door de R o s s i opgegeven , maaken het nog onzekerder. f vs. a. Ik fta in twijfel of hier U niet uitgevallen is , maar heb geen Handfchriftcn ter bcgunftiging.  der PSALMEN. Psalm IX. 263 vs. 4. Daar mijne vijanden reed' te rug gedeinst zijn,^ trat? — gevallen , vernietigt zijn ze of Uw gezicht. VS. 5. Mijn recht, mijn belang reeds nitgevoert'. Regtvaardig Richter! gezeten op Uwenftoel. vs. 6. Gij volkeren geftraft, barbaren verdaan, Voor altoos huun' roem uitgerteit. vs. 7. Vijand, de verwoestingen zijn geëindigd! Steden hebt gij wel verwoest, Maar met die gedenktekens is ook alles vergaan. vs. 8. Jehovah zal beftendig heerfeben , Zijn' troon tot regt-oaardigheid geftigt, ftaat vast. 4. Schielijk zijn mijne vijanden uitgetogen met allen moed, alle voordeden aan hunne zijde hebbende, maar te rug gekeert, uit elkander gellagen, gansch verdweenen, zelfs zo dra Uwe grimmende tegenwoordigheid zich ten mijne voordeele werkdadig betoonde. 5. Daar .bij de billijkheid mijner zaak, de regtmatigheid mijner eifchen ftaafde Gij in de beftiering der uitkumften , en dit deed Gij niet, om dat Gij mij als uwen gunfteling verkoos te behandelen , maar als de billijke Richter die het belang dier waardigheid onder bet oog had. 6. Op die uitfpraak volgde geene verwenfehingen , maar een plegtig ftraffen van woelende volkeren, onftuimige, ftropende natiën werden zo gellagen dat voor altoos hun aandenken verdweenen is. 7. En dat zulk een beroemd vijand , inval op inval doende , nu voor altoos daartoe buiten ftaat; die zo menige wel bemuurde fteden geflegt had, en niet dan de puinhopen en gedenktekens van overwinning had laten ftaan, al die praal nu met zijn aanzijn gefloopt. 8. Zulke verbazende omwentelingen hebben wij nier te wagten, Jehovah zal beftendig het gebied voeren over Z/W, de zetel van Zijn magt is op billijkheid gevestigd en dus onveranderlijk. 9. Het ganfche heelal word door vs. 6. Eene fpeling op de Richters die wel eens ouwlings in hun post als Bileam bij het vonnis vervloeking uitfpraken. R 4  464 Het BOEK vs. 9. Hij recht de waereld (alleen) naar recht, En de volkeren vonnist Hij naar billijkheid. vs. 10. Jehovah is de burg der verdrukten , He ounaakbaare vesting in treurige tijden. vs. II. Die V godsdicnffig kent, betrouwt U, , Nimmer begeeft Gij Jehovah hem, Diu zich of U verlaat, XI. II. üezinget Jehovah, den bewoner van Zion, Zijne bedrijven werden onder de volkeren vermaard. vs. 13. Bloeditortingen zoekt Hij , Hij denkt 'er aan, Het armen-gefcbrei vergeet Hij niet. vs, 14. Ontferm U mijner Jehovah'. Mini lijden door mijne haters, Voer mij van de doods-poorten te rug. Hem, zo niet met die goedgunftigheid ten minde met dezelve regt vaardigheid beftierd; dit is kennelijk in alle de ftratfende lotgevallen der volkeren, hd. In zulke tijden ondervind men ook dat Jehovah als eene veilige vesting voor den bekommerden is , in eene ftroom van rampen onbekommerd, om dat die fterkte op eene hoogte ligt. 11. Hierom zal ook elks gemoed voor Godsdienftige indrukken vatbaar in ongelegenheeden niet radeloos zijn , maar op U zijn uitzicht bouwen, wel bewust dat Gij hem die zo denkt nimmer te leur ftelt. 12. Dat wij dan vrij Jehovah, in zijn hofflot, zich zo vermaard makende, met blijde toon bezingen, dat den roem Zijner heldendaden zich al meer en meer onder de volkeren verfpreiden. 13. Hij is de regte bloedwreeker! nimmer vergeet Hij de onnozele moorden, al roept de aarde niet, denkt Hij 'er evenwel aan, nimmer vergeet Hij het kermen van den onderdrukten. 14. Wel nu flaa dan ook een ontfermend oog op mij, Jehovah, onder al den druk door mijne beftendige tegenftanders, in gevaaren zijnde, ondervinde ik dat Gij in het uiterfte zelfs altoos red. 15. Dan zal ik ook vs. 13. Ik volg hier Sciirocder in zijne Aanmerkingen op moegelijke Pfalmen, die mij hier tot een beflisfend denkbeeld bragt.  der. PSALMEN. Psalm IX, £65 rs. 15. Ban zal ik Uw roem in de poorten, Van Zions burg vermelden, Juichend over Uw hulp 1 VS. 16. Verzonken zijn de volken, In den kuil door ben gegraven, Hun voet is verflrikt, ïn het net rfour ien gcppannen. VS. 17- Jehovah is daardoor vermaard geworden, Recht heeft Hij verfcbtft; De fnoodaard is gettrikt, In zijn eige net. Higgajon, Sela. vs iS. Ten afgrond zonken de fnoodaards, Alle rf« volkeren den Godsdienst fmadenden. in alle de plegtige vergaderingen op den koninglijke burg met verheffing van Uwe Majefteit fpreken, en over Uwe hulpe de vrolijke triumph aanheffen, zingende. 16. Omgekomen zijn die oorlogzugtige volkeren in den krijg door ben zelfs beftookt ; listen waar van zij zich bedienden om in hunne oogmerken te flagen, hebben den grond tot hunne eigene ondergang gelegd. 17. Door deze overwinning klimt Jehovahs roem, terwijl de billijkheid van Zijn bedrijf tevens daarin duidelijk te zien is, - de gewelddrijver is door al zijn woelen zo rusteloos zelfs gevangen. 18. Zo zal de uitkomst altoos wezen, — booswigten moeten, uitgewoeld vroeg of laat, naar hunne ijslijke wooning, in het dooden-rijk met alle Godsdienst-veragters zamenwoonen. 19. Maar al is het dat de be- vs. 17. Higgajon is ongetwijfeld een groot bas - inttrument , het geen dan opgevat moest worden; Sela komt hier niet wel bij of dit moest een pcst-ludinm wezen. vs. iS. Hier begint volgens fommigen de X. Pfalm, niet onwaarfchijnJijk , vooral om het 10 vers. — Ik heb niet willen bedisfen, fchoon Cur.iciiER in de Sijmhol. Hagan: dit als een fout der affchrijveren bezien heeft, en uit de bijvoeging van Uiggajen Sela beflist. De gedagte van Vknema dat IX, X. één zij, heeft ScBRoëDER billijk tegengegaan.  z66 Het BOEK vs. 19. Aanhoudend word de behoeftige niet verlaten, Niet voor altoos verdwijnt, des armen uitzicht, vs. 20. Rijs op Jebo -tb! geen fterveling verheffe zich, Dat bijgelovige volkeren door U geftrafd worden. VS. 21. Jehovah, breng hen onder veragting, Doe ongezeede volkeren gevoelen, Dat zij vjeeke menfchen zijn, Sela! hoefu'ge donkere dagen beleefd, de uitkomst zal veranderen , geheel den belioefiigcn aan zichzelven te laten, is hier eene vreemde uitkomst. 20. Wel aan Jehovah! bereid U maar ten vounis , duld niet dat de fterveling opfta ter zelfsverdediging , volkeren die uit enkel Godsdienst-haat woelen, zult Gij niet ongeftraft laten. 21. Hoe ontembaar zij ook fchijnen te zijn, Jehovah, U kost het geen moeite hen te verneederen, en hoe magtig ook in liet veld dat aantal barbaren moge wezen , U kost het niets hen de ondervinding te befchikken, dat zij een handvol ftof zijn bij U. Xde PSALM. VS. I. Waarom Jehovah'. ftaat gij zo ver? U niet vertonende in bange tijden; 1. Jj^N Jehovah waarom op zulk een afitand U gehouden, zo gansch ftille, in tijden waarin de overmoed en bet geweld, Uw hoog toeverzicht, Uw beleid en richterlijk beftier vorderd. 2. Welk eene ftoutheicl bezield vs. 10. Leg het fcheermes aan, dat is beroof hun van iie mannelijke eerwaardigheid, het denkbeeld is Oosterscb. X. Alles pleit voor eene latere pen dan die van David; de hand is evenwel onbekend. Met Aciiab of Man as se vleit zich de inhoud zeer wel , of dan Hiskia, of een der Proprieten de maker zii, weeten wij niet; de beelden zijn ftout, zijn zichzelven gelijk, maar zwaar; hierom is den ganfehen Pfalm door Sc KRO Sders naastbeftaande van dien zeiven naam opgehelderd.  der PSALMEN. Psalm X. 267 B?eCcbrei , Om het zugten der behoef.igm , Zal ik oprijzen . betuigt Vebevab) Om in veiligheid te brengen, Zo dat hij fr/y ademe. vs. 7- rein ziin Jehovabs toezeggingen, ' ' Als zilver in de aarde «//een gereinigd. Ja zevenmaal gezuiverd. vs. 8. Ach, Jehovah! Gij zult ons behoeden. Gij ons voor ü/(ooj voor dat rot beveiligen: vertrouwen op de konst van welfpre'kenheid , daardoor vermogen wij alles; de edele konst om onze lippen tot ons oogmerk te leiden ^ verftaan wij door en door: wij kennen hierin niemand ons te boven gaande. 6. Maar wat beloofd Jehovah? die verre van te fnoeven , altijd doet het geen Hij toezegt: — het akelig gegil der lieden die jammerlijk mishandeld worden, het angstvallig ftil gekerm van noodlijdende beweegt Mij altoos tot redding ; lk zal uit die beklemdheid brengen , ik zal den gedrukten de vrije ademhaling te rug geven : 7. Welke taal, hoe open zonder agterhouding zijn Jehovahs toezeggingen, zo rein, zo blank als zilver in de moederaarde zelfs gezuiverd, op de volkomenfte wijze zelfs.S. Wie zou zich daarmede niet bemoedigen, wij weldenkende geloven oprecht, Gij zult onzen val, onder zulke menfchen verkeerenden, verhoeden, en zorgen dat hunne boze famenrottingen nimmer een gewejiseht einde bereiken, vs. 6. Het laatfte lid is van genen der Uitleggeren regt begrepen * 20 als wij het vertalen heeft het eene bcflisrende zin', door Scimo.ëBer onwederlegbaar vastgezet. *s. 7. Scheidius heeft dit wasfehen varr het zilver in de aarde duidelijk gemaakt, ik ben nog zo geheel vreemd niet van der Egyptenaarea' gewoonte het zilver te ftampen en verfcheide malen vervolgens' te wasfehen om het laatfte lid. vs. 8. De Rossj heeft de verandering in de lezing aan de hand go geeven. VI. Deel. S  £74 Het BOEK TS. 0. Overal woelen de fioodaards, Zodra de laagfte menfchen in aanzien Jtijgen. t). Maar geduld behoren wij te oefienen; zo gaat het als laage geesten het hoogde aanzien in een ftaat verkrijgen, dan is het eene veilige tijd voor tijrannifche groten om overal vrij hun roofzucht en geweld onbelemmerd urtteoerfenen. XlIIde PSALM. TT^ vs. x. Een t. en lied van David ten algemeen ge- PtïJ-n Davids voor den eerften brtllK. Zaugmcest.r. vs. 2. Hoe lang Jehovah mijner ganscch vergeten! Hoe lang Uw gezigt voor mij bedelt! VS. 3. Hoe lanee zullen vooruitlopende gedagten mijn ziel, Er droe'fn's mijn hart telkens nog «we.ienl Hoe lanu' zal mijn vijand over rttlj zegenvieretii VS. 4. Schouw 'neer, hoor mii Jehovah, mijn Elobim, Licht het treur-floers af; Op dat ik in doods-fmarte niet fiape: 2. Is 'er dan geen einde aan — Jehovah, — kan mijn kermen U niet langer bewegen; onttrekt Gij u zo geheel in mijne fmarten; geen eene toelachende blik Uwer goede voorzienigheid in mijn lot, en dat zo [aanhoudend ! 3 Moet dit nog voortduuren? zal 'er dan geen einde ziin aan de angstvallige, flingerende, gedagten? moet dan dé droefheid haar beftendige zitplaats in mijn gemoet hebben ? moet mijn verbitterde vijand nog langer zo vergenoegd in al zijne woelingen fiagen? 4- Mijn Jehovah, mijn Befcherm-God, één blik uit Uwen hogen hemel, één bewijs dat Gij op mijn klagen let, eer het te laat is; neem de oorzaak van mijne diepe treurigheid weg, eet ik in mijne kwijning den veegen adem uitblaaze. 5- Dan vs. 9. m het tweede lid verblijde ik mij door Schroüdiï in die gedagte gebragt te zijn. XIII. De tijdomftandigbeden waarfc'.iijnlilk toen hij naar de Pbilift.j„en om veiligheid te vinden zich begeven moest. vs. 4. Ik denk niet aan eene gewoonte bij ons in gebruik, maar aan den doek, waar mede het gezicht der overledenen bedekt wierd.  der PSALMEN Psalm XIII. =75 ts. 5. Mijn vijand roemend: over hem zegenpraalde ik, En zo mijn tegenpartij over mijn' val zich vervrolijkten. vs. 6. Docb op Uwe goedheid verlaat ik mij; Otier Uw g«Ktf zal miin hart blijde zijn, Jehovah mijnen weldoener zal ik bezingen. zou mijn vervolger verwaand genoeg zijn te zeggen; hoe moedig, hoe bemind hij was, voor mij moest hij doch zwigten; de vleiende hofftoet zou dan regt in hun fchik zijn, als op die wijze mijn val verzekerd wierd: 6. Nu ik doe geene verdere aandrang; Uwe edelmoedige goedgur.ftigheid is mijne fterkte; een gunfteling van U te zijn, geeft mijn hart ware blijdfebap, Jehovah mijne begunfliger wil ik alleen het loflied weien. \V~T XlVde PSALM. i. W eder een van David voorden vs. i. david» Plalm voor den Zang geichlkt. eerften Zang¬ meester. De denkloze beweert: wat Elobim! VerdefflijR gruivei is bij bun aanwezend, Niemand hunner verrigt eene goede daad. De wellustige, roekeloze zot, niet gewoon over zijne handelingen intedenken, komt al ligt tot het befluit; zou Godsdienst mij hinderen , de Godheid bemoeit zich niet met ons, — hierom zijn zij menfchen, die onbelemmerd het kwaad ten hoogfteu top bedrijven, fteken daar mede anderen aan; onder dat zoort ziet men ooit een die eene menschlievende daad verrigt. 2. Valfche waan, het is zee- XIV. De Pfalm is bij mij gewis gedigt door David, toen hij [Nabals gedrag met zo veel verontwaardiging bezong. — Venema heeft bewezen, fchoon de vcronderftelling te fterk door hem ingevoert werd, dat in of na de Sabijlonifche gevangenis , ja in de Macabeefcbe tijden het een en ander bij wijze van algemeen choor 'er bijgevoegd geworden zij, altans het ?de vers is daar van eene proeve, het geen niet wel dan met de grootfte verwerring op den tijd van dit Dichtftuk kon gebragt worden. S a  &7C Het BOEK ts. 2. Van den hemel blikt Jehovah op die zwakke menfchen* Of een zicb beter bezint, Elobim erkent, vs. 3. Dan vind hij allen afgeweken, Allen verzuurt , Niemand goed, niet een ! vs. 4. Ziin dan die licbtzinnigen gansch onzinnig. Die mijn volk als teefpijze behandelen, Zonder Jehovah te bidden. vs. 5. Eens zullen zij verbleekt beeven, IVen Elobim in den "kring der braven is. vs. 6. TVilt gij des elendeling vertrouwen befpotteni Daar Jebovab zijn uitzicht is. ker dat Jehovah uit zijne hoge wooningen alle ftervelingen gadeöaat, met de Uiterfte nauwkeurigheid zelfs nagaat, of iemand onder Zijn' invloed tot betere gedagten komt, die afffand van geweldenarijen doet uit eerbied yoor God. 3. Maar Hij vind dat, zoort altijd gansch afkecrig van alle zedelijke banden , hunne onfchukligfte handelingen zijn door hunne geaartheid bedorven, een weldoend mensch vind men onder de zulken niet; niet eenmaal één zeldzaame. 4. Met rede vraagt men of die losbollen dan in het geheel geen indenken hebben , verflandeloos zijn; getrouwe lieden , om hunne onderwerping bij Mij gefchat, misbruiken rij zo roekeloos, als zij hunne maaltijden van overvloed houden, zonder Jehovah te erkennen. 5. Overal komen 'er vakken in hun leeven waar in zij, gewoon niemand te ontzien, op eenmaal te neer geflagen, van angst zidderen, zodra zij bemerken dat onzen Befcherm-God de zaak der braven zich aantrekt. 6. Sta dan af in uwe roekeloosheid der gedrukten ver- wagting belachüjk te maaken; kan hij gewisfer uitkomst zich beloven, dan wen Jehovah die bJliert. 7. Ach, dat lis. 4. In de Goddienst - vriend , leest men daarom : mijn volk eetende, eet brood, maar roepen'God niet aan, Bosman heeft dit al vroeger «angemerkt. vt, 6. Hier hebbe ik Kennicotts lezing in het eerfte lid gevolge.  dek PSALMEN. Psalm XIV. 277 TS. 7. ^ch, kwam Isracls redding van Zien. Slaakte Jebovab de banden zijnes volles, Hoe zou Jacob zich verheugen, IsraSl verblijd zijn. 'er in deez' beklemde tijden voor bet Israël eene gelukkige uitkomst aandaagde; mogt Jehovah zijn onderdanen weder uit de llavernij te rug roepen, hoe zeer zouden alle de Hammen zich verblijden , die het meest geleden hadden, dan de grootfte vrolijkheid hebben. - ^ XVde psalm. i. Jl1/en lied van David. pr™m };an vip. Wie verkeert gemeenzaam in Uw Tent Jebovab1 Wie woont beftendig op Uwen heiligen berg? vs. 1. Die eerlijk bandeld, Regtvaardigbeid voorftaat, De taal zijnes harte fpreekt; Reije die het nrahel vraagen. Wie onder Uwe onderdanen durft zich dagelijks onbe* lemmerd naar Uw verblijf op Zion in de veldtent begeven, om daar de plegtigheeden van den dienst bijtewonen? wie durft op Uwen geweiden berg als ingezeten zich beftendig ophouden, burgerrechten genieten? Andwoord. 2. De man, die zonder waggeling naar de een of andere zijde in zijne verrigtingen , niet onder het bedwangder wetten zijnde , altijd braaf is ; die altoos naar de wetten van billijkheid in de maatfehappij handeld; wiens gefprek altcos de egte gedagten van zijn hart opgeeft. XV. De beste Uitleggeren komen daarin over een, dat deze Pfalm gedigt zij bij gelegenheid, dat de arke op Zien geplaatst werd; dit is mij te algemeen , wij moeten meer in den geest van die tijden denken, hoe veel beklemdheid had de arke in Semuöls tijd gebaard, van de PbiHftijnen te rug gebragt? hoe veel .opziens had het ftraffen van hem, die hand aan de arke doeg verwekt; zijnen Koning binnen zijne muuren te hebben was een yoorregt voor Jirufalems burgeren , maar bcangflig-de S 3 ■ VK"  »?8 Het BOEK ts. 3. Die met ziin tong niet woekert, Zijn naasten niet beledigd. -Dfn icon zijnes naasten niet duld} vs. 4. Wiens oog den booswigt veragt, k. Maar Jebovahs eerbiedigen vereert. Die plechtig woord boud tot fchade zelfs; vs. 5, Die geld zonder woeker febiet liet gefchenk tegen de OnfehuM wegert — y« die 20 bandeld, waggelt nimmer. 3. Die de ergerlijke handel van agterklap niet gewoon is te drijven , alle belediging van zijn medeburger op het zorgyuldigfte vermijd , en altijd voor zijn medeburger m de bres ftaat wen hij laag beledigd word. 4. Die de verenende weet te fchatten, den onderdrukker nimmer vleit maar veragt, evenwel Godsdienftigen altoos met den diepften eerbied bejegent en voor zich altoos zichzelven gelijk blijft, al heeft hij onbedagt en tot zijn nadeel in de uitkomst iets beloofd. 5. Die zijn geld bij den burger nooit uitzet om daar mede winften te doen; onder geen voorwendzel tot bezwaar van den onfchuldigen eenig gefchenk zich iaat gevallen; ja de man, die dit alles

. Mijn Befcherm- Go), neem mij onder Uwe hoede als Uw gunflehng op nieuws op-enomen, in fteigende doódsangften begaf ik mij onder Uwe befcherming. 2. Zou ik niet? daar vcelen op de minfte vergrijping. - Hoedanig moest dan des burgers gedrag wezen, als hij veilig ten hove mogt gaan, dit word hier vastgefteld , en is zo als wij z >udcn fpreken , des fchutters eed. vs. 3. Schoone figuur, waarlijk volzinnig ; de agterklapper koopr nieuws , loopt overal om het te veilen, door Jbijvoegzelen word de waarde zwaarder.' XVI. Deze Pfalm is in zijn doelwit afgebroken, regt donker, m het woord  der PSALMEN. Psalm XVI. *79 rs. a. Tot Jehovah fprak ik. Mij» Aionaï, mijn febat i Niets boven U. vs •>. Ia'de braven in den lande, , ƒ« de aanzienlijken (is) mijne verlustiging, ik zo memgmale, daar ik eenmaal zo plechtig betuigde voor voor mijn Opperheer, auvwiens hogen wi ik mij onderwerpe , ik erken dat voor U altijd , altoos wil ik dat; en zou ik niet, liefde dringd mij ét toe, Gij zijt ook het eenig al van mijne wenfchen_, mets, kan bn fJ in vergelijking komen. 3- Kuiten U bemm ik allen, d.e als waare onderdaanen van U zuiverheid van , hart en zeden bezitten; zulke eerde voorgangeren in oen buiig der maatfehappij zijn mijne vertrouwelingen, met welken ik gemeenzaam verkeer. 4- Waar zij die al meer en woord goude kleinood is geen licht te halen, al had het zelfs de betck* nis van graffchrilt, fchoon ik die van vast ineengedrongen den voorrang geve ; van dek Palms gedagte, de omwending na Sauls dood » Davids onhandigheden befchrij vende, en Juda's troon beklimmende, heeft geen invloed op het Dichtftuk, en is te vreemd met het 4de vers. Geen fterveling heeft immer geleefd in gelijkheid van onhandigheden, welke hier bezongen worden, 10 en ii.; alleen Jesijs Christus alles volbra.t h:hbende kon in de ftilte, toen het vertrouwen weder volkomen m z..:ne Ziel heerschte , zoortgeliikc gedagte uiten, hoe David aan die denkbeelden kwam, en of hij die verftond , betuig ik niet te weten Evenwel hebben de zwarigheden van Koppen hier tegen de verklaring van den Mesfias bij mij weinig gewicht. vs i De Rossi heeft de Handfchriftén. die deze lezmg begunfttgen! men vind zich hier door het gezag der oude overzettingen en de eenftemmigheid derzelve, daartoe verplicht. (> vs 3 Sciinurrer vertaald dit: de heiligen die op aarde zijn, zal n Aderen bewijzen; in ben is doeb mijn lust, dan vind ik de vertaling van Herder met verandering van eene letter fchooner : de heilig, £es fonds', boude ik in hooge waarde, aan deze hangt mijn bar t ; Km overzetters hebben hier naar hunne gewoonte zeer getrouw aan de grondtext geweest; Sciirocder heeft mij zeer in mi.ne vertaling g«ffterkt. S 4  Het BOEK vs. 4. ff*»», fmarten zal vermeerderd worden, Die te rug deivfen; ' Nooit fpreng ik hunne bloedige offers; iveott neeme ik bun naam op mime lippen: T5' 5' U^yf^r"^^ 'ff"-ftV*> en wijn, Mijn deel hebt Gij vergroot. vs. (5. Mijn méejfnoerwerd in oort gefield. Mijn erfenis Aec/W mij «•«/,• * 1 ' VS. 7. , mij zulks belovende , prees ik Zelts ,» bange nagten prikkelden mij daartoe de nieren : VS. 8. Jehovah heb ik gsflaag voor , Am mijn rechterhandflaat Hij; Hierom wankel ik niet. peer afwijken van de veifehnldigde onderwerping , die «ch hoe langer hoe meer onttrekken, hunne onbedagtpamheid zu Jen z,j met meer toeneemende grievende ftrafT ZZT eU d3ar Zij hct 20 opstel!* doen, gedraag ik m,j nimmer als Priefter die voor hun een zoen! ofte, /' 5' ? °Cd C" gee" Wij" biJ' h™ dran£ offeren, daarom fchuwe ik het die wraakzugtigen in mijn hand op eggen inteüuiten. 6. Men kan mij niet gewinnen s altid vofm l r'-rijke 0frergiften' n^i" offermaal 15 altijd vol overvloeds; in U Jehovah is doch mijne verzachging daarbij hebt Gij goedgunftig onder de menfchen mg ruimer deel beftemd; de omtrek van mijn prieS deel bevat de fchoonfie landsdouwe , mijn pnnfelijl erfportie behaagde mij uirneemend. 7. jLal dit mi toeleggend, dankte ik met een vrolijk gemoed, zelfs i, benauw e tijden vpnd ik onder al mijn gemis daarin zo veel verkwikking, dat mijn verlangen reeds een danklied gaf. 8 Wat gebeure nooit verlies ik Jehovah uit mijn aandagt, altoos vind ik zijn bijftand en invloed voor mij JL' geen zweem van bezwijken, van ontrouw zal daarom j„ Jn gedrag ZiJn. 9. In den bangften doods-nood zelfs nie^ vs. 6,ln de landmeetkunde der ouden deed men zu;!ts met een ton-, boven den grond, waar men dat liet ya,lpn daar wierden dan de grenepalen gefield. * v  der PSALMEN. Psalm XVI, fs. o. Daarom zal ttu de blijdfchap in mij herleven, Mhn ziel zicli innig verheugen, Mijn lichaam veilig rusten: ts. 10 In den afgefcbetdsn flaat, zult Gij V van mijn ziel niet fcheiden, Uwe gun/teling beleeft geene verwoesting. VS. IX. Den weg tot herleven doet Gij mij weer vinden, Vol vreugde is Uwe tegenwoordigheid, Altoosduurende geneugten febenkt Uw rechterhand. want eerlang zal de blijdfchap als in de lente weder groenen ; innige vrolijkheid zal mijne ganfche ziel inneemen, terwijl mijn lichaam in het ftille graf, vrij van alle hatelijke vervolging, roerloos ligt, ia. In het geestenrijk onder dat onbekend gebied, zal ik Uwen vertrouwelijken invloed niet misfen, geene verrotting, geen innige vergetelheid treft immer uwen lieveling, n. In die ongebaande yalei, waar nimmer uitkomen is, zuit gij mij het pad tot herleven in altoosduurend genot doen vinden , na een Jclcine poos herlevend, ga ik tot de woningen van altoosduurende ware wellust, en wisfel de droefenisfen af met onafgebroke gelukzaligheeden, als Uwen eerften gunlteling en medeheerlcher. XVIMe PSALM. TpV vs. i. Een Ge- \, JL/AVIDS bede. $ed van David. Jehovah merk op het richtige, Let op mijn gefchrei, Meem mijne bede ter ooren! Met lippen zonder valsheid ; Ei Jehovah! verleen mij de gunfte, dat mijne zo billijke zaak door V met oplettenheid behandeld worde ; — mijn gekerm doe mij fpoedig redding verwerven; mijne aandrang zult Gij gunftig opneemen, daar ik oprecht naar piijne toeftand voor U fpreke. 2. Dat Uw beflisfend von- ts. 10. Nu kan elk Christen de gedagten nagaan die 'er in de ziel des Heilands omgingen , welke hem eindelijk in de ftilfte gelatenheid deden zeggen: Vader in Uwe banden beveel ik mijn geest. — Hoe duidelijk is hier het graf van de ftaat der afgefcheidenheid onderfcheiden. ff Men heeft geen keus om hier heiligen in het meervoud te neeS 5 raen,  282 Het DOEK vs. 2. Mijn regtmatig vonnis brengt Gij uit, Billijkheden zijn in Uwe blikken; vs. 3. Gii proefde mijn hart; Zelfs in den nacht doorzogt Gij bet. Gij toetite en vond niets: vs. 4. Noch in mijne gedagte noeb in gefprekken , Was (ooit) mishandeling van menfchen, JNaar Uw bevel mishaagde mij de tijran : vs. 5. Zo in Uwe paden tredende, Ontging ik alle kwelling in mijn vaste tred. nis over mijn gehoude gedrag onder mijne landgenoten bekend worde; ik verwagt zulks; daar alle de bewijzen Uwer oplettenheid op 's menfchen bedrijven reeds Uwe onpartijdigheid aankondigen. Daarbij, hoe menigmale hebt Gij mij niet verhoort; de inniglte gedagten in mij gewoogen, in flapeloze (tonden zelfs op de vermenigvuldigde gedagten in mij nauwkeurig Uw aandagt gehad; Gij vergeleek dan of in mijne oogmerken ook rebellij verholen lag, Gij vond mij van allen inbreuk op 'sKonmgs regten onfchuldig. 4. Ja, Gij weet dat, even zo vrij als mijne gedagten, zo onfchuldig ook mijne redeneeringen waren; vrij van allen inbreuk op de belangen mijner evenmenfehen, fchoon mij, volgens Uwe voorfchrifren het gedrag van den willekeurig drukkenden Vorst zeer tegen ftond. 5. Noch vleiende navolging dier gedragen, noch list om het misnoegen in anderen tegen den Vorst optewekken, maar de ftipfte onderwerping aan mijn lot en plicht, deed mij onbevlekt verkeeren. 6. Hierom durf ik U als mijn Bcfcherm-God men; zo men eenig gezag voor'Handfchriften heeft, moet men de lijst van Kennicot en de Rbssi volgen. Die Mus. over dezen Pfalm leest moet Sciinurrers Disf. 'er bij lezen. XVII. Het is niet onwaarfchijnlijk dat deze Pfalm in eenig verband ftaat met den vorigen, altans in orden van tijd, Davids omdoolen voor een vcrvolgenden S a v l is hier duidelijk. Om liet 3de vers kan ik onmogelijk van der Palm bijvallen; het laatfte lid van het 5de vers vertalend: al dagt ik al iets kwaads, bit kwam over mijne lippen niet.  der PSALMEN. Psalm XVIL «83 VS. 6. V roepe ik aan Ehbim, mij horende, Neig Uw oor mijwaards, hoor mijn drang. VS. 7. Too» Uw zonderlinge goedheid, Gij die rerf die op U vertrouwden, Van de muitelingen tegen Uw beftuur: vs. 8. Bewaar mij als den binnenfte appel des oegs, Onder Uwe vleugelen dek mij: VS. 9. Voor het geweld der bozen, mij vervolgend, Hunne woedende kring om mij flaanden: VS. 10. Gansch verbard van ziel; Spreekt hun mond niet dan dreiging, TS. II. Overal ftaan de voetftappen hunner influiting , Met een loerend oog, em mij te doen vallen .- den verdrukten met aandrang vragen, om gunftig gehoor, mijn verzoek met vermeerderde drang doen ? 7. Onverwagte en meer kragtige redding zij de eerfte proeve Uwer goedgunftigheid; zou ik dat niet hopen, daar Gij uwen onderdaan altoos beveiligt tegen de overmagt van hun, die'rebellen zijn tegen Uw regtmatig bewind: 8. In alle mijne omdolingen zorg doch zo oplettend voor mij, als Gij voor het gezicht in den oogappel doed; daar ik eene ganfche bedekking nodig heb, laat ik onder Uwe breede zomen, als onder moederlijke vleugelen mijne veiligheid vinden. 9. liet is nodig daar de moedwil der fnoodaards ftiigt, daar ik vervolgt, omringt word, van eene bende van verhitte jagers; 10. Ongevoelige zielen , met het booste opzet, die niet verleegen worden op het gezigt mijnes toeftands, maar veragtelijk hun dreigend gefchreuw verdubbelen. 11. Zeker eene benauwende toeftand; van alle kanten doen zich de bewijzen op, dat zij mij digt ingefloten hebben, dat zij maar wagten naar het gunftig ogenblik van mijn laatften vrijheids-ftap. 12. 't Hoofd der vs. 10. Scbnurrer heeft met behulp van het Arabisch een treffende Zin aan deez' fprcekwüs gegeeven : het hartvlies fluiten , ik geve dit de voorkeur, fchoon ik ScunoéDER inftcm, dat die betekenis in het gebruik niet gemeenzaam is in de Bijhtlfchriften ; als de energie volgens het verband daardoor vermeerderd word zijn wij 'er toe verligt.  284 Het BOEK vs. 12. Als een leeuw, vlammend naar roof. Als een jonge leeuw in hinderlaag loerend, vs. 13. RHs op Jehovah, ga tegen, vel neer! Uw zwaard tedde mijn leeven van den fnoodaard: VS. 14. Met Uwe hand Jehovah van aanhangelingen, Aanhaugellngen , in het beftendig genot, Wier deel dit Keven is. tVier buik vervuld is met verfcheidenheid , Wier kinderen ook verzadigd zijnde, Aan hunne kinderen weder genoeg overlaten. VS. 15. Maat ik zal in oprechtheid Uw tegenwoordigheid genieten Ontwakend zal ik onder Uwe fchaduw verzadigd worden. Vorst neemt het gedrag aan van een hongerigen leeuw, als een fiere jeugdige leeuw legt hij gereed op mij fel." toetefchieten. 13. In zulk een tijdftip is het meer dan tijd Jehovah! dat Gij u vertoont, U verzet, ter neder maakt; en mijn leeven door uw flrafzwaard van de overmagt des tijrans beveiligt. 14. Van naastbeftaande, hovelingen , die wel gefloten zijn in hunne oogmerken , moet Gij mij Jehovah beveiligen, hun eigen belang houd hun belloten; zij zijn in het genot van alle weelde, met fchatten verrijkt, even als hun gedarmte met keure van fpijze, zo rijk dat hunne erfgehaameri daar van onbezorgd het genot kunnen hebben, en weder hun kroost daarvan etfgeuaamen kunnen maken. 15. Anders wensch ik van Uwe goedgunfiigheeden, van Uwe edelmoedigheid een genot te hebben, ik wensch daar van een behoorlijk gebruik te maken, en zal op eene ftille ruste tot het genot eenmaal tot het volle genot, geraken, in de nabijheid en, onder de trerfenfte bewijzen van Uwe glansrijke luister. vs. 15, De fpcling ongetwijfeld op het Heilige der Heiligen, waar het teken der Goddelijke tegenwoordigheid was, het is niet bcllist of hier op het toekomftige leeven dan op de volkomen redding door den Dichter in dit leeven, gefpceld word: ik volg het meest van der Palm; het naast aan den tejtt : maar ik kan Uw aangezicht aanfehonwen in mijne onfchuld, bij het ontwaken, verrukt mij Uwe tegenwoordigheid.  der PSALMEN. Psalm XVIII. ^5 EXVIIÏde PSALM! en lied van David door hem aan djis- l: den eerden zangmeester ten gcbruike gege- Zangmeester , .... , , van David, den ven, toen hij reeds de gunttcling als onder- minister varJ koning van JehsvahWas, onder zijne geduufige ^'inboüd van overdenkingen over zijne lotgevallen en de ^tJay mba0air uitreddingen, die de Godheid hem in zo mee- bijgelegen. nige bange omftandigheid bezorgt ■ had, bij- vab hem van zonder die dringende onder Sauls bewind, ^stf-ta en zichzelven zo tot dankbare erkentenis aan- bijzonder van . ,. i . , Saul ; hij begon prikkelende, heeft hij dit lied uit erkentenis dus: aan Jehovah gefield. vs. 2. Hartelijk lieve ik U Jehovah mijn Merkte, vs. 3. Mijn rots, mijn burcht, mijn redder, Jehovah! Mijn Elobim , de bewaarplaats mijner veiligheid , Mijn fchild, 't punt van mijn moed, mijn fterkte' , c Jehovah! oorfprong van al mijn kragt, al mijn aanzien , de gloed mijner genegenheid tot XJ vlam in mij, alles vinde ik in U beminnelijk. 3. Mij zijt Gij een rots voor anderen ongenaakbaar, mij eene onverwinbaare landvesting, mij in het open veld een bevrijdend held, mijn waare, Befcherm.-.God, bij wien mijne belangen allen veilig bewaard worden, mijn- fchild in den flag, de bezieler mijnes heldenmoed, de oorzaak mijner overmagt. — ■ XVIII. Over de verfchillende uitgave van dezen Pfalm hebben wij ons reeds te voren verklaard, het is ongetwijfeld dat het opftel van eene vroegere leeftijd is, toe de Vorst zo veele mishandelingen van Saul ondervond , maar deze naderhand ten algemeene gebruikc fchikkcnde, heeft hij zommige uitdrukkingen ruimer gemaakt, hier en daar kleine veranderingen gedaan. Stark, een man van veel eruditie, niet ligt met iets. ingenomen, betuigt van dit zangiïuk geen wederga, onder alles wat fchoon is, te kennen, daar 'er zelfs in de klank der woorden oorfpronglijk harmonie met de denkbeelden in heerscht.  286 Het BOEK vs. 4. Sidderend riep ik tot Jebovab , En wierd van vijanden bevrijd. TS. 5. Daoite-zwagte/s flingerden zicb reeds om mij; De drai-kolke» des afgrondt verfchrikte mij; VS. 6. Omvangen van de grenzen des dooden-rljks , Belemmerden mij de doods-banden. ' vs. 7. ƒ« mi in ar^jf /W ik tot Jebovab'. Ik riep mi.,n Elobim om hulp aan'. Uit Zijn paleis hoorde Hij mijn Item, Mijn gefchrei vond gunftig toegang tot zijn gehoor; TS. 8. Toen daverde en beefde de aarde, De vjortels r.er '>erj.en pdderden , En daverden op zijne grammoed , VS. 9. Damp fteeg uit ziin neus op. Uit /.ijn mond een fel gloeijend vuur, Vuur-flron.en gingen voor: 4. Hoe menigmaale heb in bange nood, bevend wegens' de benauwde omftandigheeden, waar in ik mij bevond, Jehovah gefmeekt; altoos ondervond ik in de uitkomst Zijne redding uit vijaudlijk geweld. 5. In zulke gevallen' zelfs waar, wegens het doodsgevaar, mijne verbeelding mij reeds met doods-zwagtels beklemde, waar ik de oevers van den afgrond reeds voor mij zo ontzettende befchouwde. 6. Toen geen vlugten meer mogelijk fcheen , reeds aan de grenzen van het dodenrijk gedreven, en belemmerd in mijn tred met de lijkbanden. 7. In zulk eene bange nood riep ik Jehovah in, ik kermde om hulp bij mijn Befcherm-God; niet te vergeefs, mijn Item drong éoor tot het binnenfte van Zijn verblijf, mijn klagte werd van den troon gunftig opgenomen, dit zag men aan de gevolgen. 8. Op eenmaal was alles in beweging, aardbevingen , felle orkanen, deeden de vaste aarde fchokken en golvend trillen, de voet van zeer hoge bergen waggelde en beefde op Zijne gefronfte tegenwoordigheid; 9. En dit was maar de aanvang van dat treffend toneel ; het fnulven van Zijn grammoed maakte eene ligte wolk, de dreigende mond was als de gloed van eene fel brandende oven, zo gloeide Zijn gansch gelaat, dat vuurftralen als ganfche lava's daar uit voorkwamen. 10. Toen het  der PSALMEN. Psalm XVIII. 287 TS. 10. Hij drukte bet,zwerk, teen bij daalde, Onder zijne voeten was de zwarte lucbt. vs II Op den donderwagen voer Hij zeer fnel, Hij rende voort op de vleugelen des wmds. vs 12. bedekt was t\\i nogtans deer de donkere bui, Zijne tem-gordijnen, epeengefebove beladc wolken, vs. 13. Op zijn ioMtf-glansden de wolken, Van hagel en vuur. TS. 14. Jehovah t'onderde teen door den hemel, ï)e Majefteits-ttcm deed zich boren; Toen viel hagel en vuur. vs. 15'. Te geliik fcbeot Hii pijlen af, maar verfprcide die, De menigvuldige blikfemen in hunne trillende loop; onweder nader kwam, was bet als of 'shemels boog door zwaarte werd ingedrukt, Hij kwam nader, terwijl de vloer „die Hij betrad, de ijslijkfte donderbui was. 11. Van verre hoorde men de rollende donderwagen aan den hemel , het geluid daarvan werd door den wind, de bui aandrijvend, nog verder en fneller voorgeftuwt. 12. Noch, outlasiede zich het onweder niet, daar de Majefteit zich fchuil hield agter de zwarte wolken , terwijl zij , die aan de randen meer verlicht waren , te kennen gaven, waar het middenpunt, de zetel van het onweder was. 13. Nader komende zag men de wolken meer één geheel vormen, bezwangerd met hagel en weerlicht, vertoonden zij zich'in deze dreigende gedaante. 14. Toen begon Jehovah den donder kragtiger door de lucht te yerfpreiden, het zwaar geluid van den donderenden Majefteit verhefte zich meer en meer! de zich ontlastede wolken deeden den aanval met ruifende hagels en een geftadig gefchitter. 15. Nu volgde een aantal van felle blikfems, zo fchiehjk als pijlen maar te gelijk afgefchoten, evenwel die eenen verfpreidendc richting hadden, overal zag men de bhktemen 111 hare kronkelingen ijslijk voortfehieten. 16. Hare kragten ii, 9. Muntinghe heeft uit Volneij cn Knapp aangetoont, daï bij een onweder eene damp de bergen omringen. vs. 14 en 15. Liever heb ik het vuur dus verklaard, dan met Cuand- ler,  233 Het BOEK Vs. lö. De wellen van wuer-rijï? meiren lagen bloot, s Aardrijks fundamenten waren ongedekt, Op Uw dreigen Jehovah'. Vergezeld met Uw grammend gefnuis : VS. 17. Uit de hoogte reikte Hij mij de band, Greep mij en rukte mij uit bet water : vs. 18. Zo verloste Hij mij van mjjnen magtigen vijand , Mijne hatereu mij veel te fterk. vs. 19. Die in mijn ongenade op mij aangevallen hadden, Schoon Jehovah mij beveiligde. vs. 20. Die bragt mij in As volle ruimte, Ligte mij uit rf/e» kring om Zijne toegenegenheid 't mijzvaardtr deden zij meest op de wateren, vergezeld van eene hevige orkaan, weken de llromen niet alleen te rug, maar fel gedrukt, werden de wollen ja zelfs de onderaardfche vas» tigheeden, die de waterkommen befluiten , bloot gezien , en dat zonderling verfchijnzel vertoonde zich enkel op Uwen dreigenden blik Jehovah'. vergezeld met de bewijzen van Uwe verontwaardiging. 17. 't Bleek al ras, waar toe die ijslijke uitwerkzels dienden; ik door tegenheeden als door een vloed bedolven, was reeds op den grond gezonken, van Uwe hoog geftoelte reikte Gij mij op een Ogenblik den reddenden hand toe, magteloos en roerloos, ligte Gij mij met een zagte greep op , en bragt mij op het droge* 18. Zeker niet minder treffend was 't gevolg mijner redding uit de overmagt van eenen dwingeland, mijn geflagen vijand, en van den llreng der hovelingen mijne benijderen, mij veel te fterk. 19. Lieden die misbruik maakten van mijne verdrukking , het hunne tot vermeerdering toebragten; fchoon zij duidelijk zagen, dat Jehovah mij in de dringende gevaren behoede. 20. Doch Hij wilde ook alleen de eer van redding hebben, Hij was het die mij niet alleen in. vrijheid fiekle, maar voor altoos van dat rot ontfloeg , deed zulks met de fterkfte bewijzen Zijner gunfte 't mijwaards. leb. en Me ij EU mij minder natuurlijk., en ik behoef daarom het woord hagel niet eens te doen uitvallen.  der PSALMEN. Psalm XVIII. 285 VS. 21. Evenwel vergold Jehovah mij naar mijn gedrag, En her/lelde mij evenredig mijne zuiverheid: VS. 22. Want ik had inderdaad Jehovabs leidingen gevolgd, En had nergens in mijnen Elobim verzaakt. VS. 23. Zijne rechten had ik voor oogen, Zijne inzettingen verweiderde ik niet. VS. 24. In zijn dienst was ik oprecht, En was zorgvuldigheid omtrent het naastbijleggend kwaad, VS. 25. Daarom handelde Jehovah naar mi'n billijk gedrag , Volgens mijn onfihuld Hem duidelijk (bekend;) VS. 26. Den goedhartigen behandeld Gij regt goedertieren, Den zuiveren man regt efen : vs. 27. Den reinen behandeld Gij rein, Maar den man van bijoogmerken leid Gij van de zijnen af. 21. Niet willekeurig evenwel, maar naar mijne getrouwe gedragingen, waarin geen fchijn van muitzucht geweest was, naar mate mijn belangloosheid gefchittert had, wierd mijn ftand door Hem verhoogt. 22. Want wat men voorgaf, ik had mij gehouden aan het beftier, waar onder Jehovah mij bragt, mijn God had ik nergens in trouwloos afgezworen ; 23. Integendeel Zijne grondwetten waren mij altoos levendig voor den aandagt, ik had eerbied voor Zijne godsdienftige bepalingen, al koude ik die in alles niet opvolgen. 24. In al mijne bedrijven hield ik mij als een afhangeling van Hem, blank van alle heerschzugtige inzigten; ik was zelfs op mijn hoede omtrent zulke verkeerdheeden, die daartoe de meefte aanprikkeling konden geven. 25. Van daar dat Jehovah mij zo zorgvuldig behandelde, goedkeuring op mijne billijke handelwijze gaf, overreed van de valfche betigtingen, de bron mijner vervolgingen. 26. Hoe fchitterend van regtmatigheid v is Uw gansch befiier, hij die zich omtrent anderen regt gevoelig, hartelijk gedraagd, word door U met koninglijke goedheid begunftigt, die in al zijn doen regt, gansch vreemd van bij - oogmerken is, behandeld Gij ook zonder de minde fchijn van bedektheid, of agterhoudenheid. 27. Die vrij van aangetuigde misdrijven is behandeld Gij zonder fchijn van vermoeden omtrent hem te houden; maar heeft iemand zugt om in zondige bij - oogmerken zich toetegeeven, dien brengt Gij in een ftroom, die hem van zijnen genomen loop afleid. VI. Deel. T  20o Het BOEK VS. 28. Gïi tocb red het onderdrukte volk, Het trotscb oog doet Gij vallen: VS. io. Gil z»r£» i»«r bet fchijnen van mijn licht, Jehovah mijn Elobim belderd mijne donkerheid op. VS. 30. itTef U a- vid voor den Zangmeester. xix. David komt hier reeds als Koning voor, het lied fchijnt bij zijne morgen-overdenkingen opgefteld te zijn, en mogelijk onder de T 3 mor-  2^4 Het BOEK vs. i. Hemelen vertellen FMhims eer, De lucht kondigt Zijn handen-werk aan. vs. 3. De eene fa* ftroomt Jat r'en anderen toe, De eene nacht op oen anderen fchuivend geeft daar vastigheid san. vs. 4. ^/ ij 'er geen reden, al zijn 'er ge»« woorden, ^/ word i««>- ftem niet verft aan; VS. 5- Haar fnaar toont over ier ganfche aardrijk, In eene klank die doordringt tot de grenzen der waereld. Daar is de tent der zonne zelf. vs. 6. Waar uit zij 'als de bruigom uit het had-vertrek komi , Maar heldhaftig en vrolijk onvermoeid lopende: Reije. 2. 't Onmeetbaar lucht-gewelf vermeld met een Billen gang de eerbiedige grootheid van zijnen God; de uitgeftrekte dampkring bevat in zich de proeven van Zijn vermogende kracht. 3. Hit dien rijken ader vloeijen aanhoudend nieuwe opmerkingen, die als de kabbelende golfjes van een beek tot den volgenden dag voortfnellen, terwijl nacht aan nacht, onder begunftiging van het fterrenlicht zo verfcheide, nieuwe vastigheid aan deze opmerkingen geeft. 4. En fchoon men van haar nimmer een» welbefpraakte redenvoering in vloeijende woorden hoort; nimmer een onderfcheidend fpraak - geluid door haar bekend is , 5. Zo verfpreid de onderwijzende toon, die zij van zich geeft, zich evenwel doorliet gansch heelal, het fteeds toeneemende geluid reikt tot aan 's werelds grenzen, eer het verflauwt, waar een ander onderwijzer haar weder vervangt. 6. Aan het einde van het halfrond is de woonplaats der zonne , die uit de morgen-nevelen als uit het morgenbad oprijst, lustig als een bruigom met nieuwen moed, regt verfrischt , regt gefchikt om zonder fülftand den taak aftelopen: 7. Van het Oosten begint die lustige tred, morgen-liederen voor den Tempel een plaats gekregen te hebben; Je eerde reije befchouwd Jehovah als de God der Natuur, de tweede.als die der Openbaring. vs. 3. De fpeling op de opborrcling van een fontein - fprong door ScHROCDER, wien ik in dit gcheele vers volgde, is kragtig. vs. 6. Om een rein denkbeeld te houden, cn teven» gelijk aan de Natuur  der PSALMEN. Psalm XIX. =95 VS. 7. Haar tred is van het Une einde des krings tot let andere, Niets is verft'aken van haren g/rtM : VS. 8. Volkomen is Jehovahs wet, Herftellende de ziel; Jebovals geUiigenisfen zr>'n zeier, Makende flegten wiis. vs. 9. Billijk zijn Jehovahs bevelen, Hart-wrAc;/g-e»rf, Het gebod van Jehovah is onlaatzugtig , Vervrolijkende de oogen. VS. 10. Jehovahs dienst is rein, Altijd duurend; Waar zijn Jehovabs voetten , Zij regtvaa'rdigen zich onderling. eindigt in liet Westen, zij heeft gediuirende dien togt overal hare weldadige invloed onbaatzuchtig verfpreid. 'Je Reije. 8. Rijne Zon! gij hebt vlakken, in vergelijking gebragt bij de Zou der ziels - verlichting, dat volkome ftelzel van Jeho'.ah, want daardoor worden de kwijnende leeveusgeesten verfrischt en herdeld, ja nog veel fterker is de invloed der Goddelijke openbaring, die zelfs den ftompden met de diepftc kundigheden verrijkt. 9. Hoe regelmatig ook de loop der Zonne zij, zij is bij Jehovahs rechten bij de'deltige geboden van Jehovah vergeleken, vcrfchroeijendc, dezen brengen het warm genoegen zelfs tot in het hart zonder verveeling, cn hoe heller der Zonne-dralen zijn, elk gebod van Jehovah fchittert helderder, verfpreid zelfs blijdfchap op des menfchen gelaat , en doet de oogen fonkelen van vreugde. 10. Welke uitwerking de Zou ook op het aardrijk doet, in volkomenheid en duurzaamheid komt zulks niet bij de uitwerking, welke Jehovahs dienst op de harten der menfchen heeft; hier zijn geen bij-zonnen, alle rijk-verordeningen van Jehovahs hebben den dempel van echtheid, al fchijnen zij zoms met den anderen te drijden; bij elkander vergeleken, maaken zij een billijk allerzuiverst geheel, n. Hierom hebben zij tuur te blijven, moet men aan geen (kapkamer maar wel aan een bad kunnen denken, het eerfte werk eens Oosterllngs eer hij de lucht proeft. vs. 3 — ie. Ik heb hier eene invulling moeten doen, een Oosterling is ge- T 4 w0°  *9<5 Het BOEK vs. Ut Beieerjijker dan goud, dan bet fijr.fte goud, Zoeter dan honin en honig-zeem. VS. 12. Uiv knegt word *#r kliar door opgehelderd, Aan het einde dier betragting is grooten loon : VS. 13. Maar wie zal de dwalingen onderfcheiden kennen? Reinig van de verborgenen. vs. 14. Behoed Uw knegt van zondige verheffingen, Dat die nimmer over rnij bcerfcften, Zo zal ik over het geheel zuiver, Ja onberispelijk wezen. VS. 15- Mijn gefprekken en mijne overdenkingen bevallen V Jehovah 1 mijn rots mijn verlosfer. eene aantrekkelijkheid verre boven het zo begeerlijke goud, boven het hardde cn glansrijkde zelfs, en zijn (makelijker voor de betragting der ziele' dan de natuurlijke honig, of de plant-honig. 12. Hoe menigmaale ondervond dit Uw dienaar in tijden, waarin hij verdenking nodig had; hoe verlevendigd werd zijn oog, hoe heller zijn verdand , hoe zeer tot volmaking werkend door deze zagte prikkeling, of dille uitzichten op de gundigde uitwerking. .3. Maar ach, wie zal onder dat alles, de donkerheden , de verkeerde werkingen, in hare ware oorzaak regt kunnen onderfcheiden ; hier wanhoop ik , terwijl ik ze ieverig tragt te ontdekkan ; ik wensch alleen maar dat de Godheid zelve mij zuivere van zulke vlakken in mijn bedaan door mij noch niet opgemerkt; 14. Vooral van zulken , die de meesten invloed bij heure vertoning maken ; trotfche opwellingen mogen in mijne ziel opkomen, ach hoed dat ze mij niet als een damp overdekken , en mijne ziel geheel verdikken, beveiligt Gij mij daar voor, dan zal ik in mijn loop, in mijn taak als Vorst, meer voldoen; men zal dan geen vlakken in mijn bcfticr kunnen opmaken. 15. Och, dat alle mijne godsdienllge voordellingen, de vrugt van mijne dille overdenkingen, zo wel als deze aan U ook geweid, U behaagden Jehovah ! mijn onveranderlijke toevlucht, mijn heil bezorger. woon aan de vergelijkingen , fchoon niet uitgewerkt, dit is ons race? vreemd.  der PSALMEN. Psalm XX. =97 XXfte PSALM. i. Voor den eerften Zangmeester tot al- P(^m dWdMgemeen gebruik door den Maker. JS^SSSS^ TS. 2. In benauwde dagen liore Jehovah, Jakobs beroemde Elobim /lelie u in een veilige vesting, VS. 3. Uit Zijn heiligdom helpe Hij u, Uit Zion onderfteun Hij u. vs. 4. Hij herinnere zich den jlerken geur uwer fpijs-offeren, Denke aan de vette brand-off.-rea. Ti, 5. Uw begeerte geve Hij! Uwe beramingen dee Hij Ragen'. Reije van Pr ie ster en, 2. In ongelegenheden, in zorgen, die uw hart beklemmen, 6 Vorst! merke Jehovah op uwe plegtige verzoeken , de eer van onzen Befcherm-God reeds kennelijk bij den Vader der natie werde openbaar; 3. Hij beveilige u in alle togten, als of gij op eene onnaakbaare landvesting gelegerd waart, Zijne hulptroepen, Zijne lijftrouwanten, dalen zelfs uit Zijn paleis, op u koome heldenmoed van tusfehen de Cherubs-vleugelen. 4. Uwe rijke offers deez' plegtigheid vergezellende, met keur van toefpijze , behagen Hem zo , dat Hij aan geur en fmaak nog denkt , wanneer gij reeds in 't flagtveld ftaat. 5. De zo billijke wensch omtrent de uitkomst van den veldtogt werde vervuld, uwe voorzichtige maatregelen doe Hij gelukken, XX. In het geval van Saul enz. blijkt het dat voor een veidtogt, of eene (lag, plegtige offers gedaan wierden, hier is het eene godsdienstoeffening, bij gelegenheid van de optogt eenes Armie: reijen zijn hier gewis, maar ik kan met de nieuwfte Uitleggeren hier niet aan foldaten, maar wel aan Priestcren in de eerfte reije denken ; elk voelt uit de inhoud hoe natuurlijk dit is, het doet niets ter opheldering al konden wij de tijd bepalsn. T 5  2p5 Het BOEK vs. 6. Dan zullen wij juichen over uwe «verwinning. Bij de ontrolde banier ter eere van Elobim , Jehovah begnnftige daartoe uwe wenfben. VS. 7. Ik heb ondei vonden dn Jehovah zijn gezalfden helpt, • Uit zijn heiligen hemel zal Hij nu hi 'ren , Het overwinnen zijns macht zal treffend wezen, vs. 8. Dat anderen roemen op wagenen en paarden, Wij roemen op 'jehovah onzen Ehbim. vs. 9. Ah zii rf;"e zich krommen vallen, Dan ftaan wij weder, of hebben ftand gebuide»! VS. 10. Jehovah helpe den Koning , E« fese onze ierfc gehoor. Reije van Legerhoofden. 6. Dan zullen wij met eenen algemeenen ophef uw zegenpraal bezingen, de ontrolde zegen-tekenen in de tegenwoordigheid van onzen God brengen, hierom is onze hartelijke wensch, dat Jehovah uwe dappere pogingen begunftige. Ijie Koning. 7. Ja menigmale heb ik in vorige veldtogten ondervonden , dat Jehovah den Koning Zijnen gunfteling ook hierin voor (bat, uit Zijn geweid palcis verwagt ik ook nu een gunftige inwilliging op mijn verzoek, aan de beflisfende flag door Zijn onverwinbaaren arm alleen wil ik geen oogenblik twijfelen. 8. Onze vijanden mogen den zegcnpraal van het getal hunner krijgswagens, van hunne fchoonc ruiterij verwagtew, wij verlaten ons op Jehovah den Befcherm-God, voor ons een leger; 9. Als diefnoevers. met hunnen moed doodftuipen op het flagveld ondervinden , dan hervatten zommigen onder ons weder hunne kragten, of zijn met mannen-moed op het flagveld blijven ftaan. Algemeen choor. 10. Onze Koning worde door Jehovah begunfligd, op de beflisfende dag geve Hij op onze tegenwoordige, bede acht. vs. 6. Niet heil maar overwinning, dit volgt Pfalm XXI: 2. v. io Dit is eene andere lezing, die volgens vs. 7. behoort ingevoert te wor.!en.  der PSALMEN. Psalm XXI. 299 XXIfte PSALM. T. Een lied van David ten openbaare ^ g« gebruike , een antwoord de uitkomst van ™orZadn™ den vorigen Pfalm opgevend. meester. vs. 1. Jehovah over Uw magt is de Koning regt vrolijk , Zijn vergenoegen over Uw zegenpraal is groot. vs. 3. Z ins harten-wensch gaap Gii, Zijne plegtige belofte weigerde Gij niet. VS. 4. Met milde gaven trok Gij hem te gemoet, I Met een kroon van het digtffe goud bekroonde Gij zijn hoofd. VS. 5. Een gelukkig leeven verzegt hij, gaapt Gij, En rekt dit onafgebroken uit: VS. 6. Aanzienlijk word zijn roem door Uw hulp, Luister cn majefteit befchikt Gij hem. vs. 7. Mer altijdiuurende zegeningen begunftigt Gij hem, Een glans van Vreugde in Uwe tegenwoordigheid is 'er op hem. Reije uit naam des Ktnings. 1. Over de treffende bewijzen van Uw macht, in den veldtogt zo zigtbaar gebleken , is de Vorst regt vergenoegd ; het beflisfende door de overwinningen behaald, maakt dat genoegen volkomen : 3. Zo hebt Gij jehova!/, niet alleen zijn verzoek, hier zo ftatig gedaan, ingewilligd, maar aan zijn moedig hart alle voldoening bezorgt, Gij naamt gunftig zijne belofte aan, die hij nu wenscht te vervullen, 4. In zijnen togt ondervond hij hoe Uwe weldadige zorge hem onderfchepte, om zijn moed meer aantevuuren; overwinningen bezorgden Gij hem niet alleen, maar hij draagt het koninglijk teken van heerfchappij over de overwinnnaren; 5. Om eene gelukkige regeering .bad hij U , maar Gij, zo edelmoedig, ftond hem daarenboven een lang leeven met voorfpocd toe, en bevestigde dat geluk beftendig in zijn huis. 6. Met deze veldtogt is door Uw invloed zijn aanzien weder aanmerkelijk geftegen, zijne koninglijke praal en zijn gebied zijn beiden aanmerkelijk vergroot. 7. Ja verder gaat Uwe groote goedheid, hij zal in den lijst der Koningen als het groote voorbeeld vs. 7. Gezegend als David is het formulier, het geen men naderfcand invoerde cn dit bevestigt.  3<=o Het B O 1Ë, K eener gelukkige regeering pralen , zonder daarin verdrongen te worden, door éénen boven hem uitftekende; geen wonder dat in dit dank-feest het vorftebjk gelaat" de zigtbaare teken van vergenoegen draagt. VS. 8. Op Jebovab verliet zich de Koning, En door Scbaddaï's begunft-ging wankelt hij niet vs. 9. Uw hand dringd door tot de viiamien, Uw regterhand treft al do muitelingen aan; VS. 18. Als een brandende oven verteerd Gij ben Als (in den fag) Uw gramfcbap gloeit: In grammoed vertind ben Jebovab , Dat vuur [eert alles op. vs. 11. Hun vrucht verdelgt Gij van de aarde, Hun zaad ander bet menschdom. Levieten. 8. Het is Jehovah op wien onze Vorst zijn oog beftendig gevestigd heeft, en door dien Alvermogenden Koning der Koningen in zijne onderneemingen begunftigd, ziet men hem zelfs in de moeijelijklte omftandigheden , onbeweeglijk in zijn geluksftand. 9. Gij bereid de overwinning voor hem, boort door de digt gefloote legerbende heenen; zulken, die heimlijk met de vijanden aanfpannen , weet Uw heldhaftige arm onder den troep der vijanden te vinden. 10. Als een fel woedend vuur tast Gij alles aan alle kanten aan, Uw gramfchap als een fterk vuur vernield doch alles. 11. Zonder hoope van herftel; daar zelfs hunne mannelijke zoonen uit de maatfchappS verbannen zijn, en hunne nakomelingfchap onder de aard. bewooners gansch vergeten zal worden. 12. Door onder- Vi. 9. Ik ben nog niet in de gedagten dat hier eene fpraak - wending is, dan zou meer de krijgsmoed van David dan die van Jebovab bezongen ziin. Het 2de lid van het 10de vers fchünt dit wel te begunftigen, naar de fpraak ■ wending van Jebovab in de derde perfoon , terwijl van hem geheel door gefpfoken werd, is in de Pfalmen zeer gemeenzaam.  der PSALMEN. Psalm XXI. 301 VS. 12. Onheil dagtin zij U te bereiden, Berade bedekte listen vermogten niets, vs. 13. Tot een wit field Gli bun'. Wel aangelegde pijlen fcbiet Gij ben in 't gezicht: vs. 14. Verhoogt werde Uw macht Jebovab, Zo zingen, zo fpelen wij Uw grooibeid. linge verbiutenisfen zogten zij zich tegen U te verfterken , hoon en list in hunne behandeling zigtbaar werkten allen ten hunne nadeele. 13. Hun hoogmoed befpot Gij; met al hun woelen werken zij niets meer uit dan dat zij het doelpunt zijn, waarop de pijlen Uwer gramfchap verfchoten worden ; hun trotsch gelaat moet de eerfte ondervinding van Uw treffend vermogen hebben. Allen te gelijk. 14. Dat Uw roem jehovah, door bewijzen van Uw macht, geftaag hooger rijze, zulks bedoelen wij met ons eenparig gezang, met muzijk - inftrumenten aanmerkelijk verfterkt en verhoogd. XXIIfte EPSALM. en lied van David, op bepaalde vs. 1. Een Pfalm van Da- WIJZC ; V1D , op A,s- leth-bafcbafcbar. XXII. Deez' beroemde Pfalm is op zichzelven niet moèijelijk, maar de gedagte, wie de fpreker zij, of wiens toeftand hier bezongen word, maakt alles ten uiterfte bezwaard: de algemeenfle is die , dat de lijdende Mesfias hier fprekend in komt, geen perfoon in de rolle der gefchiedenis bekend , heeft meer gelijkheid in omftandigheden dan J e s u s Christus, dit gaat zeiven tot kleine bijzonderheden over; hij zelfs heeft zich van de woorden uit deez' Pfalm bediend, en de aanhalingen door de Schrijveren van het N. T. hebben dit bevestigd; om zulke redenen zou men met den Heer van der Palm al ligt hen die anders durfden denken, bevooroordeeld ,tti fhoofdig noemen : onder de laatften zija 'er altoos nog edelmoedigen geweest, die hunne bedenkingen tegen het door han gretig aangenoome gevoelen, toen zij die vrugteloos zogten optehelfen , openlijk 'bekenden ; om maar een voorbeeld te geven , noem ik den Heer Cremer in de Biil. Hagantt VI. Deel bladz. 125. —  302 Het BOEK ■*S. e. Mijn Ehbim, mijn Elobim! waarom mij verlaten! Verre van mijn geroep, mijn-brullende flem. 2. ó, God mijner hulpe, mijn God! zo menigmalen mij gered! en nu mij in den prangenfte nood gansch aan mij zeiven overgelaten, niet bewogen op mijn toeftand, maar doof voor mijn geroep, fchoon vertwijfelende angst mijn woedend geklag verhoogt. 3. Het is alles te ver- ie5- — Zodra zulke bedenkingen ftand hielden , helden die lieden over tot de gewoone toevlucht der Uitleggeren zo onuitputbaar : een gedeelte ep den Dichter te brengen, een gedeelte op den Mesfias; of de aanleiding uit het leeven van David te neemen, de flaauwe trekken op David, en de hogere op den Mesfias te brengen. Venema verfpilde daartoe al zijn kragt. — In de omftandigheden denkt een Dathe aan de omrïnging te Mabon: van der Palm aan David door Saul vervolgd, zich in zijn beangftigde verbeelding voorftellend, wat gebeuren zou, indien Saul hem overmeesterde; anderen aan eene veldflag van David, zeer tot zijn nadeel uitgevallen, waarin hij zelfs gewond en zijn bagagie geroofd is, fchoon daarvan niets opgetekend is; — niets van dit alles voldoet evenwel, en ruimt de zwarigheden weg, zo lang liefde tot waarheid ons dierbaar is, zo lang wij in Jesus Christus een Borg eerbiedigen, die vrijwillig leed, met eene onbevlekte ziel, zullen wij huiveren deze klagten in zijn mond te leggen; hij zelfs heeft in den bangften nood die zorgvuldigheid gebruikt; woorden gebruikend die met de meeste kragt zi;n toelland uitdrukte , onthield hij zich evenwel van een gezegde het geen hem niet voegde , die als een lam ter flagting geleid wierd; geen woedend mensch, die zijn fterkte kent, en zo al brullend in de handen der overmagt zinkt en gebaeit werd, kon het beftaan wezen het geen in hem valt,anders fchetst ons JefaiasWn het LlIIlte H. den lijdende Mesfias. — Geen verzagting in het lijden, maar bevrijding van alles, is de hoofdzaak waarom hier gebeden word, in alle de JJesliaanfche Pfalmen worden geene uitdrukkingen gevonden, hier mede ovcreenkomentle, wij zijn dan bedagtzaam genoeg hier niets te bepalen, en omtrent de aanleiding van den Pfalm altans alles in het onzekere te laten , tot dat wij nadere verlichting krijgen : men zie mijne Inleiding op de Mesfiaanfche Pfalmen , en men zal de jorgUe Uitleggers Muntingh en van der Palm dan niet kunnen bijvallen.  der PSALMEN. Psalm. XXII. s°3 VS. 3. Mijn Elobim op den dag roep ik tot U maar zondir antwoord, . In den nacht, maar vond geene verkwikking, VS. 4. Gij nogtans vereerenswaardige! Omringd van dankbaare Israëliërs , vs. 5. Gij waart reeds bet vertrouwen onzer voorvaderen , In dat vertrouwen Jlerkte Gij door redding ben altoos, vs. 6. Nooit riepen zij U aan zonder redding! Nimmer zijn ze in bun vertrouwen gefaald: VS. 7. Maar ik een worm, geen beid (meer,) De fpot der menfchen, volks- veragting: vs. 8. Elk die mij ziet drijft met mij den fpot, Met uitfteking der lippen fchudden zij bet hoofd; geefs, mijn God! geen onafgebroke gefmeek om hulpe brengt de minfte omwending in mijn toeftand te wege; de bange nachten in plaats van kalmte in de golvende gedagten te geven, matten mij nog meer af: 4. En dit gedrag houdt Gij, wien men anders met zo veel recht als de voortreflijkfte Beheerfcher van alles eerbiedigd, die zo menig Israëliër door verpligtcnde goedheid zo naauw aan Uw befiier verbonden hebt. 5. In den bangen nood, waart Gij altoos het eenige gunffige uitzicht der damvaderen, en van dat denkbeeld werden zij door eene tegengeftelde uitkomst nimmer afgebragt; altoos maakte Gij het wel. 6. Hoe aanmerkelijker hun vertrouwen was, zo veel te treffender was hunne bevrijding, 'er zijn geen voorbeelden in hun levensgefchiedenis dat zij eenmaal te leur gefteld wierden. 7. Maar ik helaas! ik alleen fchijn uitgezonderd te zijn, ik alleen de worm die men aanhoudend met de voeten veragtelijk trapt, niets minder is tans mogelijk dan door heldenmoed, mij anders niet vreemd, nu mij los te maken. 8. Wat wil ik doen, een fpeelbal der aanzienlijken! de fpot van het graauw; zij die van nabij mijn treurige toeftand kennen, in plaats van tot mededogen opgewekt te worden, neemen 'er aanleiding voor hunne veragting uit, de honende gesten ben ik genoodzaakt te dulden. 9. Men rand zelfs mijne godsdiendige vs. 1. Eene kleine verandering van eene letter met SCHS.OËDSR was hier nodig, vstlosfug vloeide hier niet.  3^4 Het BOEK VS. 9. {Het (s~) hij wentelde het op Jehovah dat die nu helpe , Dat die hem redde, daar hij 'doch Zijn gunfteling is. vs. 10. Gij ziit immers van den built af mijn weldoener geweest? Ik lag gerust aan de moederlijke borltcn. vs. 11. Ja in de baarmoeder lig ik gerust daarop, En van de geboorte afwaart Gij inijn Elobim. vs. 12. Weest dan nu niet ver; in angst ben ik'. In gevaar zonder eenige hulp. VS. 13. Als omfingeld door fterke os/en, Eafans weeste ftieren fluiten een kring; VS. 14. Met opgefpierde muilen greinzen zij mij aan, Leeuwen woedend brullende , gevoelens aan, men durft bij gelegenheid van het genoegen over mijne beflote toeftand openlijk zeggen, hij fnoefde zo menigmale op zijn aandrang bij de Godheid in hangen nood, dat hij ze daar dan ook nu zoeke, redden moet Hij zeker, want hij acht zich als Jehovahs lieveling. 10. Evenwel kan ik die gedagte onmoogelijk vaarwel zeggen ; neen, mijn begunftiger waart Gij airede, toen ik in de worftelingen mijner geboorte geen begrip had om mij zeiven te helpen, toen ik aan de borst zuigend zo gansch gerust influhnerde, 11. Ja zelfs in de baarmoeder dreef ik op dat goedgunftige van Uw invloed, en van het eerfte ogenblik dat ik de lucht inademde, kon ik U reeds mijn begunftiger noemen. 12. En zoudt Gij U dan nu, daar ik in doodsangst en hulpeloos ben, U op eenen afftand houden, zou ik nu in de uiterfte nood gansch van alle befcherming verftoken blijven. 13. ÏJslijke toeftand! eene bende krijgsknegten mij mgeffote houdende , met mannen fterkte, gefpierd als osfen, de bevelhebbers van dien ijslijken kring om mij geflagen, vertonen alleen eene woede als Bafans ftieren. 14. Men wagt op het oogenblik om mij te vermeesteren , aïs hongerige leeuwen met gapende muil èn gefpierde nagelen ftaan zij; hun gefchrei is als het geluid der vergramde leeuwen. 15. Kon 'er zorge- vs. 10. De gedagten van Kajjtelaar door Schrobde» gefterkt., heb ik gevolgd.  der PSALMEN. Psalm XXII. 3°S vs. 15. Als water vleej ik.weg, Miin gebeente is 'tos, Mijn hart als wasch, Gefmolten in mijn berst; vs. 16. Miin lecvenskragten als 'de fiberven van een pit, Mijn tong kleeft aan mijn gehemelte, Gij legt inij op het doods-rtof: vs. 17. Honden hebben mij omfmgeld, Een rot van fnoodaards mij omringd, Handen en voeten zijn misdandeld: vs. 18. Mijne beenderen zou ik kunnen tellen, ., Met een vergenoegde blik zien zij 'er op: Éjker toeftand bedagt worden, — al mijn kragt is weg, gansch geledigd, als uitgegote water, mijn ledematen fchijnen van flapheid geen banden meer te hebben, mijn beangfiigd hart mag nog kloppen, de veerkragt is weg, week als wasch is het. 16. Mijn levenszappen zijn omtrent als de fcherven van een pot, door al te grote hitte geborften , van de inwendige angst verfmagt ik van dorst, nauwlijks meer leèvend, leg ik roerloos en weerloos als op ecnë graf bedding ter neer; 17. Daarbij werde ik in zulk een toeftand bewaakt door menfchen, niet minder hongerig dan honden , op de wegen hun kost zoekende ; de uitgezogfte fnoodaards ftaan rondom mijne legerftede, van de bitterfte mishandeling draag ik de kneuzende tekenen aan handen en voeten. 18. Hierom ben ik ook zo uitgeteerd, dat beenderen, anders met vleesch bedekt, nu mede zigtbaar zijn ; en dat eenen elendeling altoos het meest bezwaart, ik kan uit de ogen lezen dat men inwendig daar over verblijd is. 19. Reeds maken zij fchikkingen het vs. 16. Het denkbeeld eigenlijk een misbakke pot die door hitte in ftukgefprongen is, doch ik heb dit om de ftoutheid van de conjectuur in den, text niet willen brengen. tij. 17. De Rossï fchijnt aan de betekenis van doorgraven hier do voorkeur te geven, hij is waard gelezen te woiden, en fchoon de Alexanirijnfibe verfe die ook heeft , kan ze toch uit den aart der taaie, als te verre van haar eerfte betekenis verwijderd , niet wel goed gemaakt worden, waarom ik ze heb laten varen, en die van bemorst of wreed mishandeld behouden. — DaRVietjx's aanmerking, dat honden de legers itr Arabieren bewaken, moet men zich hier verlevendigen. yi. Deee. v  io6 Het BOEK vs. 19. Miine Moederen deelen ze (reeds} onder zisb, Mijn overkleed word veriooc. ▼s. 20. Maar Jehovab wees el zijns Heers afgedoold is, weer op het regte fpoor met de hand geleiden. 9. Vernederden leeren dan, hoe billijk Zijne handelingen waren, welken hen tot dien fbnd bragten, die daarin ootmoedig zich gedragen ontvouwt Hij nader de gunltige oogmerken, welke Hij daarin voor hadde. 10. Ja vs. 5. Weder eene verplaatzing bij conjectuur berftcld met veel fchijn, de Handfchriften helpen ons hierin tot nog toe niet.  der PSALMEN. Psalm XXV. 315 vs 10. Goedgunftigheid en trouw is in al Jehovahs beflier,' Altans voor bun die aan die betrekking en deszelfsftaving beantwoorden. ts. ii. Ter eere van Uw naam Jehovah'. Vergaaft Gij mijn wanbedrijf, hoe groot ook ; ts. 12. Elk mensch die voor Jehovah eerbied heeft, Toont Hij zelfs het pad, 't geen Hij verkiest, ts. is. Door zijn ganfche leeven heerscbt het flil genoegen, Zijn inios» is erfgenaam van uitgcjlrekte bezittingen. vs. 14. Vertrouwlljk gaat Jehovah met de godsdienftigen om, Verzwijgt voor hun »;'(■;, waartoe hij zich verbond. vs is- Miine oogen ft aren aanhoudend op Jehovah, Mijne voeten zal Hij uit den ftrik ontwarren .- alle de middelen waar van Jehovah zich bediend zijn, wel bezien, alle proeven van ftandvastige toegenegenheid; dit ondervinden gewis allen, die van hunne zijde de verbintenis en de uitwendige bewijzen daarvan nauwkeurig bewaren. 11. Gij ftelde 'er zelfs eer in, Jehovah, mij om misgrepen , hoe aanmerkelijk ook, niet geduurig te ftralfen, maar genadig mij te verlchonen. 12. Dit ftaat dan bij mij vast; niemand wiens hart eerbiedig omtrent den Heer gezind is , zal Hij verlegen laaten omtrent de egte oogmerken welke Hij bedoeld; Hij zal zelfs hen tot dat einde op den weg brengen. 13. Waar op hij zijn ganfche leeven door niet dan ftille genoegens zal fmaken, het zal zelfs zijn kroost voordeelig gaan, zij zullen weder het geiïot van eene overvloedige bezitting hebben! 14. ó Hoe openhartig , hoe regt gemeenzaam behandeld Jehovah hen, wier Godsdienst hen vertrouwlijk maakt, dan legt Hij voor hun open, tot welke beloningen zijner trouw Hij zich zeiven verplicht had. 15. Geen wonder dan, dat mijne uitzichten geftaag op zulk een edeldenkenden Heer zijn; geen wonder dat ik verwagt dat de hof-lagen die mij reeds belemmerd hadden, eenmaal zullen losraken, waar, in anders geen menfchtlijk verftand iets doen kan. i6> Bange ' vs. 13. Het sde lid heeft Muntinghb door eene fraaije aanmerkinj* Verfterkt,  Si<* Het BOEK v?. iS. Wend TJ mijwaards, wees mij genadig! Verlaten cn elendig ben ik. VS. 17. Qntfpan de beklemdheden miines gemoeds , Uit mijne henaauwdbeden red mij: VS. 18. S/« <^> «m mijn karmen en woelen te bezien, Vergeef mij dan mijne wanbedrijven: vs. 19. Zie zeer mijne vijanden vermeerderen, Hoe wrokkig zij mij haten: vs. 20. Bewaar mijn leeven, ja red mij, Hat mijn verwagting op U niet verijdeld worde: vs. 21. .Dar enCchuld an vroomheid mij hoede, Daarin wagte ik U: tijden zijn de tegenwoordige evenwel! hierom roep ik om Uwe hulp, om Uwe koninglijke gunst; Gij ziet mijn toeftand, van vrienden ontzet, in fmarten gedompeld. 17. Daarbij in de uitzichten noch meer bekommerd, kalm doch mijne gemoeds - angften en bevrij mij van de gevaren die mijn angftig hart voorziet. 18. Op dan! met een ontfermend oog, op mijn angst, en worftelingen gade geflagen, het verkeerde daarin ingefchakeld, niet in opmerking genomen; 19. Maar veel eer op de toeneemenele magt van de hof- ftreng gezien, hoe onverzettelijk hoe wreed hun opzet is. 20. Zo ver is het gekomen, dat ik om leevens-veiligheid U moet fmeken, ja doe meer dan zal mijn uitzicht mij niet bedriegen ; herftel mijn ftand geheel. 21. Zo lang gij verbeid, wensch ik dat opregtheid van hart en innige Godsvrugt mij in den moeielüken weg regt ftieren, dien gunftigen invloed wagte ik door. Uw beleid! vs. 17. Door de kleine verandering van het werkwoord kan men met ScHROëDER het vers herflellen, men moet dan daaraan vooral de betekenis geven van zenuwen te entfpannen, dan zal die gisfing kragtiger wezen. vs. 18. Een woord fta op, fchijnt uitgevallen te zijn; Venema heeft hieromtrent overtuigend gefchreven.  Der PSALMEN. Psalm XXV. 317 VS. Iï. Elobim , red docb Israël, Uit alle zijne noden. Algemeen Choor. 22. Jsraêfs befcherm- God , red toch Uwe onderdanen altoos en in alle gevallen uit de hen drukkende omftandigheeden. WXXVIfte PSALM. edér van David. vs- een £>f'lm wan David. Jebovab! recht zult gij mij befchikken, Daar ik oprechtlijk verkeer, Op Jehovah vertrouwende, Zal ik niet wankelen. vs. 2. Proef, doorzoek mij Jebovab, Befcbouvj zelfs mijn nieren en mijn hart. Vs. 3. Onder bet ooz. heb ik Uwe goedgunftigleid , En gedrage mij getrouw daaraan. Jehovah! hoe 't ook ga, daar aan twijfel ik niet, Gij zult over mijne zaak op onderzoek eene richterlijke uitfpraak doen, hieromtrent ben ik niet bekommerd, daar ik mij zuiver gedraag , en niet bevreesd, dat ik mij intusfchen misgrijpen zal, daar ik mij op U in alles verlaat. 2. Hierom durf ik U zo gerust uitlokken tot een nauw onderzoek omtrent de zaak, waarmede men mij betigt ; bezie ze vrij van alle zijden,. onderzoek zelfs waar mijne genegenheeden 't meest naar uitgaan, wat de roerfels mijner neiging zijn. 3. Die toegenegenheid, welke Gij wilt dat ik zal betragten, houde ik als Uw voorfchrift, die trouw die Gij in de zaamieving eischt, betragt ik. 4. Dit »x. 22. Venema meent dit een aanhangzel van de Bahijlonlcfcbe terugkomst of van de Maccabeefcbe tijden te wezen, mogelijk dat die al;emeene chooren op het flot 'er bijgekomen zijn, toen die liederen in den openbaren Godsdienst ingevoerd wierden. XKVI. De aanleiding eenigzins onzeker; of toen hij door den ftreng der hovelingen onder Sauls bewind gedrukt werd; of aan de regeeïing gekomen, de gedragingen van Joae en anderen moest dulden, en bezorgd was, dat hij verdagt mogt gehouden worden als mede inftemmend in zulke geweldige handelingen.  3iS Het BOEK vs. 4. Bij huichelaren vertoef ik niet, En met bedekte lieden heb ik geen verkeers VS. 5. Snoodaards zamenkomften fcbuvj ik , Den kring der oproerige» bezoek ik niet: vs. 6. Ik wasch mijne handen onfchuldig, En ga flatig om Uw altaar Jebovab. vs. 7. Om voor U den lofzang eptebtffen , En Uwe wonderen te roemen. vs. 8. Want Jebovab de plaats uwes verblijft bekoort mij, De grond, viaar de tent Uwer Majcfielt is. VS. 9. Verkort mijn («ms nietWer fnoodaards , Dat ik met bloeddorftigén niet geweldig ft erve. vs. 10. W;>r handen afzigtig beCmet zijn, Wier regterhand bet gefchenk der misleiding beeft. blijkt uit alles, in de geheime vertrekken der^veïnzende hovelingen vind Gij mij niet; lieden, die zich tot hun oogmerken kondig weten te verbergen, zijn geenzins mijne gemeenzame vrienden. 5. De diepde afkeer heb ik van het rot der fhoode onderdrukkeren; onrustige woelgeesten in den daat kunnen nimmer van mij wellevenheid wagten. 6. Zeer gerust durve ik het plegtig water van mijn onfchuld - betuiging ten bewijze neemen, en zonder dat het harte mij klopt het datigde van den openbaaren Godsdienst verrigten. 7. Onder het bezingen Uwer volkomenheeden , rondom den altaar gaande, met hellere dem en een ruim gemoed bezing ik dan de zeldzame weldaden door mij genoten. 8. En dit niet om het volk te behagen; neen, Gij Jehovah, weet zelf welk een eerbied ik heb voor de plaats, waar ik weet dat Uwe beftendige woning zal weezen, de plaats die Uwe veldtent reeds beflaat is mij achtbaar. 9. Als Gij, en dit beangdigd mij, eenigzins de boosheid te huis zoekt, laat ik dan bij die gelegenheid ook niet weggcraapt worden, dit zou verdenking baren , altans geene geweldige dood, als de moordenaaren verdienen, ondergaan. 10. Wier handen nog rooken van het bloed der ontzielden, lieden, die door omkoping zich daar toe lieten vervoeren. 11. Hoe het ga, aan zuiverheid ea  der PSALMEN. Psalm XXVI. 319 TS. IIi Ik blijf in enfcbuld verkeeren, Verlos mij dan, bewijs mij genade. VS. 12. Ik blijf op den gelijken weg, Hierom zal ik Jebovab lof in de vergadering geven. oprechtheid blijf ik mij hemden, en vcrwagt dus Uwe redding, ik hope op Uw koninglijke gunde. 12. Daar ik mij zelfs in mijn gedrag voor alle verleiding zorgvuldig hoede, blijf ik gerust verwagten, dat ik Uwe volkome redding plegtig bezingen zal. WXXVIIfte PSALM. E DER Van DAVID. vs- »• Een Pfalnj van David. Jebovab is miin licht, mijn vreugd! Waarom zou ik dan vreezen, Jebovab is miin veilige plaats! Waarom zou ik dan beangftigd wezen. VS. 2. Toen boze tegen ft anders zicb verzet leden, Toen vijanden mij aanvielen, Leevendig mij wilden verf beuren, Was dat de aanleiding van bun (loot en val. In donkere dagen, in bange Honden, blijft Jehovahs gunde mijn opklaring, mijn ziels zon, mijne vreugde; warom zou ik dan voor een ogenblik mij in angdige zorgen toegeven; is dan de Heer e ook, die omftandigheedert daar zijnde, geen fchuilplaats zeker genoeg; wat ik dan nog zien mag, mijn hart zal van angst niet meer klop pen. 2. Ervaring pleit hier voor, ik herinner mij levendig, hoe de hofpanij niet alleen heimlijk mij tegendond, maar zelfs openlijk uitkwam, eenen aanval deed als hongere roofdieren, zich bij mijn keven in wraake zogt te verzadigen , toen was de uitkomst, dat niet ik, maar zij hun hoofd dieten, en in ramfpoed kwamen. 3. Hierom, al XXVII. Het naaste aan de oorzaak, waarom dit lied met'zo veel vutirs opgelteld zij, is Stark, denkende aan de omllandigheden, toen hij bij Abimelech een fchuilplaats vond, zeer wel ftrokende met de omftan. digheden , die invloed op zijn afwisfelend gemoeds-beftaan hebben; evenwel is 'er veel in deez' Pfalm, het geen wegens de menigvuldige ervaaring en de gedtmrjge gang tot den Tabernakel ons tot latere tijden verpligt, zonder dat hier het ioie vers in den weg (bat.  32o Het BOEK VS. 3. Al omringde mij een leger! Wil ik nog niet inwendig vreezen, Al verklaarde men mij den oorlog , Zifa ik nog moed houden. VS. 4. Een zaak verzegt ik van Jehovah , E» zaM-j ik beftendig doen; Al mijn leeven vrij te verkeeren in Jehovahs wooning, Om rfaar de inneemenheden van Jebovab te bezien, En 1* Zijn zelf in bijzonderheden die te uitwikkelen. VS. 5. In dagen t« ongeval bergt Hij mij in »Ji« , Beveiligt mij in Zijn geheim-vertrek! En plaatst mij op onverwinbaare hoogte. VS, 6. Ook nu zal /* fcef hoofd »« onttrekken , Jebovab zal mij aanneemen. VS. II. Leer mii Jebovab Uwen weg! Doe mij het regte pad in fpjt van mijne baters gaan. \ 7. Mijn vertrouwen verander ik in eene bede, naar mate de nood ftijgt, geef die toch, let op mijn drang, Uwe genade begtmftige mij nu met tóeftemmend andwoord. 8. Die echo van Uwe bevelende item Heer is toch altijd in mijn hart; maar zij omtrent mijne gunde altoos, maar vooral in benauwde tijden, het meest bezorgd, juist daarom verzoek ik om eene goedgundige toenadering. 9. Daar toegelaten, laat mij nimmer beleven, dat Gij Uw gezicht van mij afwend, ten bewijze dat Gij geen acht op mij flaat, veel minder een blik van ongenoegen op uwen dienaar werpt; noit hope ik mijn begundiger te zien zich mijner onttrekkende; noit beleve ik, dat mijn geluks-God terug dcinze. 10. Aangename ervaring op het ogenblik levendig; ouders, naastbedaanden, mogten veiligheids-halve zulks eenmaal doen, jehovah zal het tegendeel doen , den verdrukten, den vervolgden in zijn gezeldfehap toelaten. 11. Alleen is 'er nodig, wil men die uitkomst, dat Gij Jehovah mij van Uw doel omtrent mij nader bericht , en mij, hoe grimmig daar over mijne benijders mogen worden, de veiligde middelen doet kiezen. vs. 8. Ik volg de 70, doch niet als ScHRoëDER, in de derde perfoon van het meervoud, maar onzijdig. VI. Deel. X  3" Het BOEK vs. H. Am de wraaltztigt van miin pcftii flil mij »:*; W«r, V Ifche hetigters fiaan r«« Jehovahs verrigtingen opmerken. Veel min wat'llij daarfteld; Hierom Zal Hij ben afbreken, Zonder aan opbouw weder te denken: VS. 6. Geloofd zij Jehovah! Want Hij let op mijn luid gefchrei. onbekend, met eene drang in mijn boezem, met handen hemelwaards reikende , fta ik voor Uw heiligdom, op Uw raad wagtend. 3. Zou ik dan in den draikolk van oproerige lieden mede weggefleept worden, een lot hebben met die gruwellijke menfchen, die voor het oog min* zaame vreedemakers zijn, terwijl hun binnenfte de fnoodfte toeleg fmced. 4. Oefen omtrent hen de billijke wet van wedervergelding, men kan zich nier misgrijpen; alle hunne bedrijven zijn befmet, geef loon op zulke werken, door een rechterlijke hand hun toegeteld. 5. Betere gedragingen is van hun niet te wagten, op Uw beftier over de menfchen hebben zij geen opmerkzaamheid; wat Jehovah alleen buiten de weg der middelen daarfteld, heeft bij hun geen gezag, ik twijfel niet of Gij zult hunne onderneemingen zo doen mislukken, dat aan hervatten niet meer te denken is. 6. De Heer hebbe alleen de eer van dees gelukkigen uitkomst, het bleek dat mijn luid, maar angftig gefchrei door Hem nimmer agteloos behandeld werd. zaame aanmerking van Muntinghe ftaat, is een rotsfteen die weigerd den toegang door hare ongenaakbaarheid, dit kan niet wet uitgedrukt worden in de omfchrijving. X a  Het BOEK vs. 7. Mijn krach?, mijn fchild is Jehovah'. Miin hart zich op Hem verlatend, werd{gered'_: Hoe verrukt blijde ben ik, inwendig, Ja loven zal ik Hem met mijn zang, vs. 8. Jebovab is Zijns volks fterkte , De voorraad van hulpe voor Zijn' gezalfden, VS. 9. Rod Uw volk, zegen Uw erfnis! Stier ben en verhoog hun Jland voor altoos. 7. Hoe zeer ondervind ik weder, dat de Heer een onuitputbaare bron van moed voor mij is, terwijl Zijne zorge mij voor rampen daaronder beveiligd , miin hart zo gemoedigd, zo regt vertrouwlijk, werd niet misleid; welk eene innige vreugde gevoel ik op dit ftond, hoe verlang ik om het loflied plegtig optezingen. Algemeen Choor. 8. Eenftemmig zal 'er gezongen worden: de Heer is de fefbn van vernieuwde kragten voor alle zijne onderdaanen, die altoos opwelt, bij Hem is een onuitputbaare voorraad van onderftand voor zijnen onder-Koning in gereedheid. 9. Vaar dan voort Uwe onderdanen van rampen te bevrijden, zij zfn Uw eigendom, datze onder Uw koninglijk beftier in hun bloeij beftendig mogen wasfehen. XXIXfte \Y/ psalm. I< yy eder een lied van den digter vs. 1. Davids _ Halm. David. Brengt Jehovah , zoonen der Elobim , Brengt Jebovab roem en triumpb'. Aanzienlijken, door geboorte erfgenaamen van grootfche tijtels en waardigheeden, fpoedt u z inder aarzeling Jehovah te huldigen, — erkent zonder agterhoudenheid dat Jehovah alleen roemwaardig het triump-gegalm behoort. 2. Zijn vs. 8. Zo leest Rossi, zo lezen overzettingen, de verandering is noodzaakelijk. " XXIX. Over de verhevenheid van dit lied heeft zich Muntinche uitvoerig verklaard, M1 c n A ë L i s dat natuurkundig wel behandeld, 't meest heeft mij getroffen , dat de Dichter zo konftig tegen der Dichteren gewoon-  der PSALMEN. Psalm XXTX. 325 Vt. z. Brengt Jebovab den roem zijnes naams, Knielt voor Jebovab in bet (ierlijk j'ee.t-gewaad. vs. 3. Jehovah; ftem rolt over At- groote zee, I)e Klo.im, de, eerwaardigheid A nderd, Jehovah vertoont zich op den Oceaan ; vs. 4. fll»* krachtig is de ftem van Jehovah, Hoe majestueus is de ftem van Jebovab. vs. 5. Jehovahs ftem fplcir cederen, Libanons cederen fpleh Jehovah. . vs. 6. Huppelen als een kalf cloet Hij, Libanon cn Sirjon als een jonge Jiier: bedierxmderfcheid zich van dat van anderen in beroemdheid, niets komt daar bij in vergelijking, fchaamt u dan niet voor Hem te knielen met alle zorgvuldigheid, in het reine plechtgewaad voor Hem verfcheiuende. 3. De llatige donder van Jehovah doed zich van verre over de MiddeJatidfche zee met een rommelend geluid horen, de weeridank getuigd, /het is de zo eerwaardige Befcherm-God; Jehovah klimt in de meer naderende bui zeer prachtig uit de zee op. 4. Hoe kragtig word jehovahs donder, naar mate zij meer naderd, hoe ontzettend is de echo der bergen , jehovahs donder verhogend. 5. Welke uitwerking; ceders tot aan de wolken reikend, worden door dees onzigtbaare kracht van boven tot beneden doorgekliefd; de dikfte en grijsde cederen worden door Jehovah niet gefpaart; 6. •Libanons gebergte , — Sirjons lagere fchakel, daveren met een golvende ziddering op den ander, even als het huppelend kalf; in vernieuwde aanval, als de jonge trappelende dier. 7. IJslijk zijn woonte vertrouwlijke eerbied weet optewekken. Ik kan met van des. Palm niet denken, dat het opftel zou wezen om onder de Priestcren , bij gelegenheid van een onweder, bezongen te worden, maar veeleer, dat Davids doel geweest zij, door dit majestueufe gewrogt zijne nabuuren afhangelingen;, onder afgodifehe volkeren , tot regte kundigheden opteleidcn. vs. 6. Sirjon meest met fneeuw bedekt geeft het meeste water, aan dcu Jordaan. X 3  3*ó Het BOEK vs. 7. De ftem van Jebovab Jlroomt vlammen viers. VS. 8. Jehovahs ftem doet de woestijn fchuidtn, Siadesch vlakte doet Jebovab fchudden. vs. 9. Jehovahs ftem beangjligd de hinden, Terwijl bet de bosfchen ontbloot. Daar in Zijn paleis alles daverd van het eer-gegalm. vs. 10. Jehovah ftiert de ftortregens," Jebovab de altoosduurende lleerfcber. VS. II. Jebovab zal Zijn volk moei geven, Zijn volk met kalmte begunfligen: de blikfems, die het onweder vergezellen, zo aanhoudend als of vuurftromen uit de lucht afftorten. 8. De echo der donders fchijnen in dat vuur zich te vermaken, lager in het gebergte gehangen hebbende, zijn de kragten noch niet uitgeput, maar verder trekkende word de ganfche vlakte aan de landzijde in beroering gebragt, de angst doed zich in Edoms en Moahs vlakte zelfs duidelijk voelen, 9. Zo zelfs dat de fchuwe hinde, zich meest in het dichtfte kreupelhoud onthoudende, van vreeze zidderd, terwijl de Hammen van de ontbladerde bosfchen gefchild worden , en de bui zich meer door den hemel verfpreidende, eene aanhoudende trilling in de lucht veroorzaakt. 10. Eindelijk ontlast zij zich door den ftortregen; die vloed zal niet algemeen zijn, Jehovah beftierd ze, beftendig is het heerfchen over alles bij Jehovah. Algemeene Reije. 11. Onder dat alles is het volk, dat Hem eerbiedigd, niet in diepe angst , maar gelaten , ziende hoe verfchonend de bui omtrekt, Zijn begunftigd volk ziet het majeftueufe op een afftand, geen fchrikverwekkende toneelen zijn onder hen. vs. 7. De jongfte natuurkundige waarncemingcn beweeren, dat zoms een ftroom van blikfem uit de aarde komt, Scheuchzek. of liever 'Meijer, heeft die verzameld, ik heb 't niet willen overneemen, om dat ik nog niet voldoende bevestigd ben. vs. 9. De meesten: rukt de arke om; met eene zeer kleine verandering, lQwth heeft daartoe de aanleiding gegeeven; Schroéder heeft bc- we-  DEa PSALMEN. Psalm XXX. r-7 XXX^e EPSALM. en Pfalm ongetwijfeld ook van Da- vs. i Een vin opgedeld, om als een lied bij het dig- ^lijUc'Z ten van zijn paleis-gebouw gezongen te worden. VS. 1. U Jebovab teil ik op hagen toon bezingen , Die mij geduttrig fit de diepte opia It, Zonder dat mijn vijand bijlendig bhide zij: vs. 3. ü Jebovab, miin Elobim, riep ik aan , En Gij berjielde mij. 2. U Jehovah, wil ik met al mijn hart op h^gen toon roemen , daar Gij zo gefïaag mij uit de treffende gevaren, die niet alleen dreigen, maar waarlik mii ter neder* drukken, zo zonderling red; de dreng in den daat, mij go vijandig, mag gundig uitzicht hebben, die dand duurt niet lange. 3. In de jongde bange (tonden, riep ik t'r U, als den Heer mijn Befcherm-God: van ziels-angden en lighaams - ongedeldheid bevrijdde Gij mij op eenmaal, wezen, dat het taal - gebruik het niet kan duiten — De eonflrnttie eischt ook dat wij door het paleis den Hemel veiftam cn niet de Tabernakel. Van derPalm, in zijn Tempel zegge alles M,.jifleit; fchoon, maar niet getrouw. XXX. Het opfchrift van deez' Pfalm geeft meikelijke bedenkingen, daar het aan de inhoud niet voldoet; alles laat zich op deze wijze vinden ; de volk - Helling had ''en Konirg en het volk onder de zwaare bezoeking der pestziekte gehrngt , hij ontfong bericht dat hij haren voortgang door een offer op den akker des Jebnflets moest voorkomen, zijnde de brand-altaar nog te Gibeon: herfteid doet hij dit plegtig, en. bij herhaling, neemt gelegenheid uit het voorgevallene, om zich te be* palen in de keuze der plaatze, waar J.bovabs Temp.1 ftaan zoude, en Zijn paleis voor zichzelven ftigtend, laat hij daar heeiien reed.- de arke des verbonds voeren, bij die inweijing van zijn paleis werd de aanleiding tot dit alles bezongen. vs. 1. De fpeling is kragtig , — tpgetrekks» als de. emraer uit den put door bet rad bij herhaling. X 4  3-" IIf. t B O E K vs. 4. Jebovab als uit liet doodcn-rijk ontrukte CHj mijn ziel, Gij maakte mij lee\ei!dig, in let graf dalend, . vs. 5. Roemt Jebovab! gij, zijne gunftelingen! f'ertenigd Zijn roew; */ot?r few lof-lied : vs. 6. Hij toornt in een blik , Mirtr is eoedgu-ftig, (bet-field) Hij let leeven. Bij den avond trad dan de treurigheid om te vernachten in, Maar 's morgens was al vreugd. vs. 7. In mijne wceke tijden dagt ik wel; Ik wankel nimmer iu (mijn geluk :) 4. En hoe verre was ik reeds henen: mijn zielzo zomber, als of ze het dodenrijk reeds bewoonde, wierd op eenmaal in haar werking weder hcrfteld; de aart deiziekte zo befmettend als het graf, zo dodelijk in aart, doet mij met reden zeggen, Gij gaaft mij een nieuw leeven. 5. Godlievende landgenoten om mij, en om de verfchoning die gij zeiven ondervond, moogt gij uw ftem wel paren met de mijne, om Zijn lof in een danklied, met een verfl-erkend choor te bezingen. 6. Zonderlinge omfuindigheeden, waar in die fchitterde; regtmatig vergramd, wierp Hij een blik van ongenoegen op ons, terftond verfeheen de vale pest, in een oogenblik zag men goedgunftige trekken , dat gaf een nieuw leeven: met den avond trad de akelige ziekte in om de nacht overteblijven, maar met den vervrolijkenden morgen weck zij, trad de gezondheid in en bragt alles in vreugde. 7. ik beken, In mijn geluksdagen, was ik laf geworden in den overvloed', mij dagt ik had reden om mij te verzekeren, dat deszeifs beftendigfieïd in mijne macht was , cn genoegzaam verzekerd. 8. Het was waar, mijn troon was op fterke vs. 6. Een blik cn niet een oogenblik; 3 dagen zou de pest dnuren, niet den avond openbaarde zij zich in de ftreek van Jcrufalem, doch hield reeds met den morgen op. — Het was eene lastige gast, die met zijn komst droefheid bragt, dit laatfte kragtig gemaakt door Muntingh e. vs. 7. Eigenlijk gcfmolte boter door de warmte, de fpeling is kragtig.  der PSALMEN. Psalm XXX. 329 VS. 8. Zeker Jehovah, Gij mijn hoogte fÜ^VW^t'^ . j. Naauwlijks bad Vw gunst zich ontrokken e/ik was hetoera. VS. 9. Toen riep ik U aan Jebovab! Tot Jehovah ging mijn aanhoudend gebed op: VS. 10. Wat voordeel zon miin dood? Wat mijn daten tot bet graf? Kan het ftof' U roemen? Kan het Uw trouw bekend malen? VS. II. Hoor Jebovab, erbarm U mijner , Ei Jebovab, bewijs mij hulpc. VS. II. Hoe rascb veranderde Gij mijn treur-klagt, In die van eene vrolijke reije, Gij ontnaamt mij het treui-kleed, Eri gordde mij niet vrolijkheid t fundamenten gezet, maar zulks was alleen door U Jehovah uitgewerkt, ik wierd dit terl'tond gewaar, zo dra Gij met Uwe béfchermende gunst te rug deinsde, hoe verflagen was ik. 9. Toen kon ik geen ogenblik buiten U beftaan; van daar mijn aanhoudend klagen tot U Jehovah, mijn ftille bede was onafgebroken tot U! 10. 't Een en ander [kan ik mij leevendig herinneren, mijn leeven kan voor mijne misgreep geen verzoening brengen; mijn grafwooning kan Uwe beloften niet (laven, — onder de crafzark worden geen liederen van bevrijding gezongen, het ftof heeft geen ftem; afgefneden door de dood kan men in de vervulling Uwer toezegging zich onderling niet beroemen, iil Om Uw naams wille dan Jehovah ! red mij, en hebt mededogen met de fmarte die ik billijk onderga; alles is verdwenen, waarop ik bouwde, maar toon nu dat Uw bijftand alleen mijne redding beflisfen kan. 12. Hoe fchielijk was 'er omwenteling , hoe rasch brak de morgen aan, de treur-nacht veranderde Gij in een vrolijken morgen , de boden waren eene' reije van vrolijke Zangeren , cn voor de akelige ziekte, die mij reeds als een vaal doodkleed was, deed Gij mij het feest-gewaad aan , omgordde mij met nieuwe kragten in de herftelde gezondheid: 13. Geen wonder daarom , dat mijne aandoenlijke X 5  33o Het BOEK »s. 13. Daarom Walm-zingt U mijn ziel, Zij rraakt gien < en Ie , Jebovab mijn Ehbim, V z.,1 ik innig bezit.gen, ziel U beroemt met zang en fpel; dat ze nu onvermoeid daarin is , — hoe zeer wenst mijn hart dat ik nimmer zwijge , maar voor a:toos den roem Uwer uitftekeiiheden, Jehovah mijn Betcherm-God, bezinge. XXXifte , -|—A vs 1 Een *' -t-> E N zangduk van den koninglijken pfalm van Da- Dichter aan het openbaar gezang geweid. vin voor den r & & o terften Zangmeester. vs. 1. Jebovab op U betrruw Ik! Laat mi) niet beftendig bcfc^aamt worden, Maar red mij in Uw^ bilhjkLeid; VS. 3- Neig Uw oor, mij ffoèdig reddend, Wees mij tot eene veilt rkte hoogte, | Een jlot, waar ik beveiligd woon: 2. Jehovah ! in nood zelfs blijft mijn uitzicht alleen op U, ach dat ik in mijne OiUe verwagting niet zo aanhoudend te leur gefield werde, doe eindelijk, daar Uwe xegtvaardigheid zo groot is, mijne redding aandagen, — 3. Dat ik Uwe gundige neiging in eene fpnedige redding zie , het geen mij ontbreekt, bel'chik Gij mij dat, wees mij zelfs tot een welgelege vesting, t »t een welgefterkt flot, waar ik voor vervolging, verraad, beveiligd ben. 4. ó Ja, Gij bedriegt daarin nimmer, als een on- vs. 13. De 70, hebben reeds die verandering in de lezing gemaakt door Handfehriften geftaafd, XXXI. De aanleiding tot het gedicht is niet zeer fprekende, het liefst zou ik donken aan 'sVorften toeftand te Macbanaim, indien hij daar belegerd was geworden; waartoe het ee.. vs. aanleiding geeft. Van dek. Pal m bepaald zich daarom bij zijne in'fluiting te Kecbila, dit alles ftrookt wei maar eene leeftijd in veelerlei ervaaring word hier vooronderlleld, ik zou haast Foord den meesten bijval geven, die de inweijing van zijn vrouwen-huis door Absalom onteerd, hier wil ingevoerd hebben.  der PSALMEN. Psalm XXXI. 33* TS. 4. Mijn rots, tniin iandvestivg zijt Gii tocb, Leid mij, voer mij daar beene om Uw eer. TS. 5. Bevrij' mii van het net, Dat men bedektlijk gelpannen bad, Gij zijt tocb m\}ne'eenige redding, vs. 6. Miin peest beveel ik in Uw hand, Mijn redding is immers zeker, Jebovab, trouwe Elobim! VS. 7. Gif' hatet hen , die afgoderij pleegen , Doch ik blijf beftendig op Jebovab vertrouwen, VS. 8. Uw gunfle zal mij blijde doen zingen, Gij zaagt terftond op mij elendigen neer; Kende inijn ziel in bare benaauwdheden: vs. 9. Gij leverde mij niet in vijandelijke hand, Maar voerde de vrije voeten op vrije baan ; beklimbaare rots , eene hooge landvesting zijt Gij, mij' genoegzaam; alleen is 'er nodig, dat Gij mij daar henen veilig voert, dat vordert dan Uw eer. 5. Hoe weinig gedagt had ik van het gevaar; ik agte mij veilig in eene ftad, waar juist ftrikken lagen om mij te vangen, maar loos gelegt ; nu fchieten alle middelen in dien toeftand te kort , van U alleen moet uitkomst komen. 6. Mijn geheel Itel ik U als een pand in handen ; ik doe het vertrouwlijk: de uitkomst zal gelukkig ziin, Jehovah, die mijn Befcherm-God met zo veel kragt beftendig waart. 7. Afkeerig moogt Gij U gedragen omtrent hen, die afdwalende tot afgoderij, het vertrouwen verzaken; geen zweem van zulk een gedrag is 'er in mij; ik boude mij aan Hem die met regt den naam draagd zichzelven gelijk te wezen; 8. Ja , die koninglijke gunfte, in U zo beftendig, zal mij nog in triumph doen ten reie gaan; dit vcrwagt ik volgens voorige ervaaring ; in benaauwde dagen was eene gunftige , eene onderiiheidende blik op mij in den drom der omftanderen , genoeg. 9. Om mij uit vijandlijk geweld te rukken ,' en mij onbelemmerd in net genot der' vrijheid te doen verkeereu. vs. 7. De aart der paralelismus vordert de lezing: gij baat, cn bellist «je- noodiaakelijkheid daarvan.  33* Het BOEK VS. 10. Ontferm V mijner Jebovab , ik ben angflig, Van gejammer is gelaat, ziel en lichaam geteertl, vs. II. Door droefheid mijn gezondheid^ opgeteerd , ƒ/; zugten mijne jaaren , Al mijn kragt door de tegenfpoed vervallen, lUiin beenderen zijn zelf. doorknaagd: vs. ia. Hoe zeer ben ik de fmaad mijner vijanden , Een list voor nrijne vrienden , Afgrijzen voor mijn beleenden, Op d.' (Iraat mij ziende, vlied elk. rs. 13. G?< de gedagte ben ik, als een doode vergeten, Als nutteiaos huisraad ben ik: VS. 14. Hoe veele fmaadtaal moest ik aanhoren, Van kanten omringde mij febrik , .Daar zij vereenigd waren, om mij itf leeven te beneemen: 30. Hebt dan ook nu mededogen, ik ben innig beklemd over mijn toeftand, zulks ontveins ik niet, hoe vertrouwDijk ook ; 11. Want mijn tegenwoordige zorgelijke toeftand doet niet alleen mijn gelaat vervallen, maar knaagt aan mijn leeven, verteerd mijn lichaam, de bloei mijner kragten is weg; mijne leeftijd vervliegd in klagten , de aanhoudenheid der rampen teert al mijne kragten op, tot het merg mijner beenderen is die verdrogende hitte overgeflagen; 12. En geen wonder, ik , van wien men in reien zong, ben nu de fpot van vijanden , blijden over het gelukken van hun list; voor mijne naastbeftaanden is mijn invloed tot nadeel zelfs, die mij vertrouwelijk hunne vriendfchap gaven, zijn gamch fchuvv over mijn gedugte ftaat, op openbaare plaatfen ontveinst men zelfs eenige kennis aan mij te hebben. 13. Zo ver gaat het, dat zij die mij welmeencnd agten , nu denken: voor ons is hij reeds dood , en die belang in mij (telden , behandelen mij als een huis-vat, van geen gebruik meer; 14. Wat al bijtende hoon moest ik onder dat alles mij laten welgevallen, ik was toch van rondomme in gevaar, en onfingeld door hun die niet dau met mijn leeven te bevredigen waren. 15. In dien bange nood ontzonk mij v. 11. De lezing door mijn gevolgd, heeft bijna de algetneene infteai. mir.g. „  der PSALMEN. Psalm XXXI. 333 VS. 15. Op U vertrouwde ik Jehovah, En fprak mijn Elobim blijft Gij. vs. 16. Mijn noodlot in Uw ha d, En mij van bateren , ja verv dgeren te bevrijden; VS. 17. Uw gunftig gelaat wende zich tot UW dienaar , Red mij door die goedgunfiigheid : VS. 18. U Jehovah aanroepende laat mii niet verlegen, Snoodaards aan hun graf jïotende, mogen zulks vinden. VS. 19. Maar dat de leugen-mond verflomme; Die hoogmoedig en verachtelijk den braven bedreigen. VS. 20. 6 Welk een uitgebreid geluk '. Bewaard Gij voor bun die U eerbiedigen: Werkt bet zelfs voor Uwe vertrouwelingen uit, In bet gezicht van eiken mensch. ! — het hart niet geheel, neen ik leunde nog op U jehovah! ongeveinsd durfde ik nog zeggen: Gij blijft mijn God, bij Wien veiligheid is ; 16. De uitkomst van dit alles hangt alleen van U af, niemand buiten U is in ftaat mij van vijandige vervolging te ontlasten: 17. Nu alleen maar ééne goedgunftige blik op Uwen gunnelinggeflagen,hoe rasch zal dan Uwe edelmoedigheid de bevrijding völtoojeu. 18. Nu dan , laat mij in mijn angst niet zonder hulp verlegen zitten; fnoodaards mogen, overijlend zelfs , de middelen die hen in het graf ftooten, door hun gedrag veroorzaken , en zo bedrogen worden. 19. Dat het geftadige voedzel voor hunne verkeerdheden eenmaal ophoude, die valfche betigting, daar zij de onfchuld nu openlijk in hun trots met de uiterfte hoon behandelen. 10. Hoe rijk is de ader van verkoeling, die Gij zo vorgvuldig doet vloeien voor alle eerbiedigers van Uwen dienst; .voor een wijl mogen de wezentlijktTe voordeden ffil ftaan, op eenmaal brengt Gij voor Uwe lievelingen den vervrolijken fprong te voorfchijn, elk, die zelf geen opmerking op Uwe handelingen heeft , moet overtuigt worden dat Gij zulks doet. 21. Hoe getrouw zijt Gij, hoe zorgvuldig, in Uw  334 Het BÖEK Vs. 21. Agter let gordijn van Uw verblijf, bergt Gij hun tegen de vetmestte , In Uw hutte 2/7'n ze veilig voor der zoué-leeten: VS. 22. Gelooft zij Jeloval • Die mij 20 zonderling gun fee bewees, In ö"e ftad wegens fterkte vermaard: vs. 23. In miin a«jjf Jag-; ik wel: Afgefchuuwd bun ik van Uw gunftig aandenken ; Dan Gij hoordet evenwel mi;n fmeeKftem, Zodra ik die verbefte tot U. VS. 24, Vrienden van Jehovah mint Hem teder ! Jehovah zorgt voor den braven , Die trotsheid bedrijft geeft Hij een rijk loon. VS. 25. Wees dan wel gemoed'. Hij zal u hart-llerking bezorgen. Die a op Jehovah verlaat. geheim - kabinet , waar het inzien zelfs verboden is, durft de ftoute niet indringen, maar daar is voor de gunlteling verademing, daar ware veiligheid, daar fchaad zelfs de lasterting niet. 22. Zonderlinge wending!— eere zij dien God, die zo buitengewoon Zijne goedheid in mijn redding betoonde , het eerst openbaar maakte in eene vesting wegens haar veilige ligging zo vermaaard. 23. Hoe befchaamd was ik; in mijne benaauwde tijden dagt ik zo menig* maale: alle hoope is weg; dagt ik aan U met vertrouwen , hoe tükwils viel het mij in , ja zoo maar de toegang niet afgefneden is; op dien afftand die mij mijne verbeelding maalde, hoorde Gij naar mij , met het fteigen dier aandoening, brak reeds het licht van goedgunftigheid door. 24. Gunftelingen van Jehovah, dat mijn lot u lcere , uwe genegenheden voor Jehovah in alle tijden en omftandigheden aantekwecken , de ervaaring zal u dan bevestigen, dat Hij den weidenkenden en weldoenden altijd vaderlijk behandeld, terwijl Hij zich over dun trotsaard, in verdrukken zijn genoegen vindende, op de volkomenfte wijze wreekt. 25. Spant dan den boog van uw vertrouwen geduurig, dit zal uw kragt door de geduurige oeffening vermeerderen , onder dat alles zal Hij zorgen, dat uwe leevensgeesten niet verfiaauwen, die op Jehovah getrouw blijven verwagien, ondervinden altoos bemoediging.  der PSALMEN Psalm XXXÏÏ. 335 XXXTWe EPSALM. jïn gedicht uit de ervaanng tot on v, j Eeil derCvfs van anderen door David opge- «Jjg " fteld. VS. I We! bem wiens misdri-'f opgeheven! W o,, -o .ie Verzoemi! bed ki is. vs. 2. Wel die; mensch, wims ongerechtigheid Jebovab niet jlrafi, \V. ns l.ari wf«r Ah ..lies ttibedrieg'iyk i»; vs. 3. Toen ik /weeg werd miin gebeente zelfs geknaagdt Ui/der mijn aunioudei:d f hreien. vs. 4. Aanhoud ind druktt oik LLv hand, Z* gj-zai;gen» vs. S. U wil ik onderwiizen ! U den weg aanwijzen, door u te gaan , U wil ik raad geven! Terwijl mijn oog u beveiligd. fland ; zodra ik daartoe kwam , dat ik vrij uit zonder bekleedzel mijn ontugt voor U beleed, en het verband van dezelve met nog grouwelijker daad niet ontveinsde, het ernfiig voorneemen nam om de ergenis, daardoor verwekt , in eene plegtige belijdenis te {tuiten , toen merkte ik al rasch de gunftige wending in de zondige gevolgen op mijn zo onteercndcn daad. 6. Elke ziel, waarin Godsvrucht woont, zal het daarom zijn hoogffen plicht rekenen zijne bede tot U te wenden , vooral wanneer hij gevoelt, dat zijne boetvaardigheid U mededogen heeft opgewekt; het bezwaar mag onder dat alles toeneemen, en buiten hare bepaalde boorden verwoesting aanrichten, hij zal 'er niet door weggeraapt worden; 7. Dit ondervond ik , die hoogte waar heene ik vlugtede ftrekte mij tot veiligheid Gij voltooid Uw gunfte, door eene volkome redding van alle zorgen , en laat in de gedenktekenen van vorige reddingen mij de regtc verfterking genieten. S. Mijn vernieuwde ziel gevoelt Uw antwoord : onderrigten zegt Gij, wil ik u gaarne, op welke bedrijven gij eene gunftigfte uitflag te hopen hebt , Mijn oog zal wenkend u leeren wat te doen, terwijl Ik belemmering daar onder afweeren zal; 9. Alleen zijt bezorgd voor een gedrag vs. 6. In den genaden - tijd, hoe zeer taal en gezaa, van geleerden mannen voor deze overïettirg pleit, brengt mij het volgende lid; en de cn-  der PSALMEN. Psalm XXXII. 33? VS. O. Doeb gedraag u niet al: een paard of muil, Wier bek omtrent toom of gebit agtloos is, Uit ziebzehen zal het nooit u naderen. VS. 10. Snoodaards hebben tocb veele onaangenaamheden, Maar goedgunfligbeid omgeeft den vertrouwenden op Jebovab. vs. ii. Verheugt u in Jebovab'. Weest vrij vrolijk deugd-lievenden, Oprechten van harten zingt blijde. meer voegende aan een jong paard of muil, dat nog niet gewend is aan de dwangmiddelen, waar van men zich gewoonlijk bediend, zonder dat zal het op uw bevel geen agfc daan. 10. Der boosdoeneren gedragingen zijn daaraan gelijk , hebben daarom veele pijnlijke Ragen te wagten, maar die met een gehoorzaam gemoed den Heer volgt, vind Zich rasch door gunde verkwikt. 11. Smaakt dan de wezentlijkde vergenoegen in Jehovah , betragters van ware Godsvrucht, weest vrij altoos blijde, onbevlekte of opene gemoederen , gij moogt van goeder harte het lof-lied zingen. XXXIII. PSALM. ; vs, I. Juicbt dan braven ter eere van Jebovab'. 'y Óprechten past het blijde te zijn. u dan beminnaaren der deugdzaame handelingen nu Jehovahs luisterrijke boedanigheden bezongen, recht zich te verheugen over zulk een Heer voegt het best aan Hem die alles zonder vertooning doet. 2. Statiger onzekerheid voor onze ervaaring van die genade tijd tot de gedagten, dat men lezen moest: in de tijdens tijden. — ScHRoëDER neemt hei teerheid voor teder mededogen te vinden. vs. 9. Bijna ben ik door Schnurk.es. op de gedagte gekomen '< laatfte lid te vertalen : niemand durft bet naderen. vs. 11. Ik ben in het vermoeden , dat dit vers verplaatst is en tot den volgenden Pfalm behoort, maar om belemmering voortekomen, heb ik het niet verzet. XXXIII. Het dichtvuur in deez' Pfalm , bepaald ons bij den besten leef. tijd van David, gelegenheid en oogmerk is onzeker; van der Pal»», VI. Deel. Y de»t»  Het BOEK vs. 2. Met cijiber-klauk Jebovab geroemd. Verfterkt liet lied inct luit en harp. vs. 3. Een nieuw gemaakt lied beft vrij aan'. liet z5flzzi;»-ge!chal zij de echo van uw gezang, VS. 4. BiUifk is Jebovab in Zijne belofte!, Getrouw In de uitvoering. VS. 5. Regtvaardigbeid cn juistheid bemint Hij, En nogtans rijkt Jehovahs weldadigheid door bet gansch heelal. VS. 6. Eén hevel van Jehovah doet de iiemelen aanwezig zijn, Ouder Zijne ademhaling treed bet heir te voorfebijn. word uw zang door het cijther - muzijk, dat uwe vingeren in verfcheidenheid van tonen de verfcheidenheid der volkomenheden uitdrukken. 3. Om de aandoeningen meer te treffen, hebt gij daar toe een nieuw zangftuk, heft het lustig aan , dat uw biijd gezang in die ruste door het zilver bazuingefchal vervangen worde. 4. De zuiverfte overeenftemming met alle de regelen van rechtvaardigheid heerscht zelfs in de toezegginge van Jehovah; Hij belooft niet als Vorsten doen, neen, de uitvoering Zijner beloften faalt niet. 5. Geen wonder, 't naauwkeurigfte recht, ijver en ftipheid in het volgen van billijke regelen is Zijne verlustiging; en onaangezien dit beftaan, ontdekt men overal de ontelbare bewijzen van Zijne onvergelijkelijke goedheid; 6. Onuitputbaar is ook Zijn macht, het was een enkel bevel van Jehovah , door het heelal rollend, en de onmeetlijke hemelen hadden aanzijn, op de kleine tusfchenpofing als Zijn ademhaling, vertoonde zich derzelver bevolkers. denkt met eenigen fchijn aan het bazuin - feest, dit is ten minfte zeker dat het een dier dichtftukken is, die waarfchijnlijk door den opfteller onder zijne afgodifche onderdaanen zijn verfpreid, met een godsdienfh'g oogmerk ; de noodzaakelijkheid van reien intevoeren, zie ik zo zeer niet, fchoon ze hier zeer wel vleien, dan we! van patifen , waarin het muzijk bijzonder het bazuin - gefchal zich deed hooren. vs. I. Het tweede lid vertaald van der Palm: de lof klinkt fchoon uit den oprechten mond, vrij aartig. vs. 6. Of hier eene fpeiing is op de hieroglijpifdt figuur van den waereld-  der PSALMEN. Psalm XXXIÏL 339 VS. 7. Wateren van den oceaan Jritrgd Hii in den ba^rmetdcr, Wijst baar in den afgrond verblijf aan ; VS. 8. liet ganfche heelal eerbiedige Jehovah, Alle waettiAA-bewooners zidderen voor Hem: vs. 9. Want fpreekt Hii , dan is 't 'er , Gebied Hii, dan Haat alles. VS. 10. De beroeringen der volken blaast Jehovah weg , overleg tier natiën verbreekt Hij. VS. II. Jehovahs beramingen zijn alleen beftendig, Zijn overleg gaat tot de nakomelingfcbap over t. VS. 12. Gelukkig volk, wiens Elohim Jehovah'h, Dat volk Z»y«i Z»y» eigendom. vs. 13. Pa» den hemel ziet Jebovab'. Op alle aard-zoonen. 7. Bij dees vewigting drong Hij de wateren, die onzen aardbol bedekten, in baren oorfprong wedertekeren, en wees baar den afgrond tot eene beftendige verblijf toe. 8. Dat dan alle redelijke bewooners der waereld dien Jehovah Goddelijken eerbied bewijzen, als waereld-Schepper, dat allen zonder onderfcheid het diepst ontzag gevoelen; 9. Want uit Zijn mond rolde maar het woord: zijt aanwezig, 't bevel-: treed te voorfchijn bevolkers! - of allen ftaan bereidvaardig. 10. Niets kan dan verhindering te wegen brengen , de wel bekookte maatregelen van de befchaafdfte volkeren kan Hij zonder moeite van een fcheiden, en alle welberaamde verbintenisfen van onderfcheide natiën maakt Hij kragteloos. ïï. Alleen Zijne beraamingen houden ftand , en Zijne fchikkingen gpan over van het een geflagt tot het andere. ia. Hoe verrukkend is dan de ftand van een volk, het welk dien Jehovah tot hun' Befcherm-God heeft gekozen, ja die zelfs door Hem tot Zijne onderdanen gekozen plechtig de voorkeur hebben. 13. Welk een beftendig voorregt uit de hogen hemel, 't paleis van den Heer ziet het aldoordringend oog op alles; geen zoon van Adam ontvlugt Zijn aandagt. reld - Schepper bij de Egyptenaaren, zijnde een man die een bel uit zijn mond blaatst, durve ik niet bepalen, het is mij te rude voor iiie fijne gevoelens, welk hier heerfchen. Y 2  340 Het BOEK vs. 14. Uit Zijn beftendig verblijffebouwt Hij ter neder, Op alle aavd-hewooneren, vs. 15. Stiert aller harten, Let op aller daden. VS. 16. Geen aanzienlijk beir beveiligd bet gekroend hoofd, Geen held werd door zijn dapperheid gered. vs. 17. Ruiterbenden geven de overwinning niet , Hare fterkte verhoed de nederlaag niet, vs. 18. Jebevab is over allen die Hem vereeren, Die op Zijne genade leeven. VS. 19. Hun leeven beveiligd Hij van den dood, En in hongersnood fneuvelen zij niet; VS. eo. Onze ziel wagt op Jebovab, Die is onze hulp, ons fchild! 14. Van dien beftendigen troon blikt Hij ter neder, onbelemmerd tot op de bevvoneren van 'swaerelds grenzen. 15. Niet vlugtig, maar zo , dat de overlegging van elks hart door Hem werd opgemerkt, en geleid naar Zijn oogmerk, geen bedrijf van eenig fterveling ontvlugt Zijne oplettenheid; 16. Vorsten, geweldenaren moeten bukken, het gedugfte het geoeffendfte gezag, kan Zijne onderneeming niet fluiten; dapperheid in het beroemdfte legerhoofd regt niets uit. 17. De zegen hangd hier niet af van de talrijkheid der ruiterbenden, de beste toerusting tot den veldfiag baat niets om nadeelige uitkomst te verhoeden. - 18. Veilig mogen zij zich op Jehovah verlaten , die Hem hulden, als Koning Hem gehoorzaamheid bewijzen, en die al hun geluk alleen van Zijne milde goedheid verwagten. 19. De zulken hebben in de grootfte gevaren zelfs niet te vreezen; de veege pest, die alles veld, belaagt hun leeven dan niet, 't algemeen gebrek van levensmiddelen doed hun niet razend fterven. 20. Van daar, dat onze oogen in al onze verwagting altijd eerbiedig op Jehovah ftaren, van Hem verwagten wij kragten, van Hem alleen veiligheid, ai. Van daar dat  der PSALMEN. Psalm XXXIII. 341 Ts. 21. In Hem verheugt zich ons hart, Óp Zijn onbevlekte riem verlaten wij ons , VS. 22. Uw goedgnnjlighcid overfchaduwen ons , Daar wij op U hopen. alle de zoete neigingen van ons hart ons verlevendigen, onveranderlijk in Zijn beftaan, is Hij 't ook in al Zija doen, en hierom bedriegd ons de verwagting nimmer. 22. En wij hebben niets anders ten befluite te wenfchen; dan dat die Schechina van weldadige zorgen ons maar befchaduwe, die daar onder met de grootfte gerustheid en veiligheid woonen, EXXXIVfte en van David, indenkende op het PSALM' vs. i. Een laatfte gevaar aan het Philiftijnfche hof, zijn Pfaim Davids, , . . , , i j? i •• tan het hof van gedrag daaronder gehouden, even als ot hij abimelecu door al de druk zijn vermogen verloren had, vdeia"z"^ 'hem waardoor de Vorst misleid, hem met vcrag- wegjoeg, e»hij dus gelukkig ting uit zijne Staten verdreef, ontkwam. XXXIV. De aanleiding moet hier wel van het oogmerk afgefcheïden worden; de aanleiding was, dat a c h i s der Philiflijnen Abimelech, hem, veinzend krankzinnig te zijn, ontfloeg uit de gevangenis, toen vlugte hij naar Gads gebied in een fpelonk Adullam, alwaar hij van veele aan» zienlijken bezogt werd, en een wijl verkeerde; hij herftelde zich toen van zijn gedrag, en zoekt elk waar mede hij omging, uit zijn gevoel meer optcleiden tot een onbevreesden eerbied en vertrouwen op Jehsvah. Men zie hier van der Palm, het is dan een leerdigt, vol kragt en leeven, rijk door de bedenkingen zijner vienden, die hij wederlegd; een model van een fchoon leerdigt, naar ftand en omftandigheden ingericht om te overtuigen en te leeren tevens; — wij moeten evenwel, bedagt zijn, om geen goedkeuring aan 's mans gedrag te geven, al zijn 'er meer helden geweest, die zo ver kwamen, door Chanbi. er opge~ geeven, zij hadden die fterkte uit den. Godsdienst niet, welke D-Avxa> !ton genieten. Y 3  342 Het BOEK vs. 2. Geflaag zal ik Jebovab prijzen, Steeds zal Zijn lof mijn ïnon.l gaande bonden. vs. 3. Mijne genegenbeden zullen Jebovab beroemen, De bedrukten zullen op het gehoor blijde zijn: vs. 4. Verheft dan met mij Jebovab, Laat ons Zijn roem op hoge toonen bezingen. vs. 5. Naarnvelijks zoet ik Jehovahs gunst of\r was antwoord, Du*, zo was :k van alle vreeze bevrijd. VS. 6. Ziet op Hem, en gij zult glanzen van blijdfchap, Uw gezicht dan van 1'chaamie niet blozen. 1. In voor- en tegenfpoed wil ik onafgebroken Jehovahs lof alleen bezingen; Zijne groote daden, en mijne onuitdrukbare verplichting, wil ik mij met een lied geduurig herinneren. 3, Met welk een vuur kunnen nu mijne aandoeningen werken om Jehovahs redding te bezingen, mijn vrienden, mijn lotgenoten, onder het zelfde juk gedrukt, zullen op het gehoor die zelve aandoening ondervinden , hope ik. 4. Komt dan lotgenoten met mij gezongen ter eere van Jehovah, yerfterken wij den anderen door het eenparig gezang in dien lof-toon. 5- In den hangen nood, overdreven door angst, kwam ik naauwlijks tot mij zeiven, of ik wende mij om hulp bij Jehovah, daar vond ik gehoor, gunftige uitredding; toen alleen week de overdreve vrees uit mijn hart. 6. Lotgenoten u kan ik niet genoeg zulk een gedrag aanprijzen, hoe bang gij het hebt, werpt eene vertrouwelijke firaal naar boven, op eenmaal zult gij gevoelen, dat uw geiaat door innige hope zal gloeijen, nooit zal dan liet blozen van uw gelaat uit misleide verwaaiing, uit fchaamte , komen. 7. Ja hij, die zeker wegens zijne deerniswaar- v. 6. De verandering is gering, door Ve\-kma reeds opgegeeven , daarin andere overzettingen volgende, hier is een vers ïnsfehen uit, dat elk kan voelen , doch het geen nog uit geen Handfchriiten kan aangevuld worden, dit misfeu wij dus.  der PSALMEN. Psalm XXXIV. 34.5 VS. 7. De elendigc roepende hoorde Jehovah! Uit alle zijne benaauwdheden 'bevrijde Hij hem, VS. 8. Jehovahs Engel omfngeld allen , Die Hem eerbiedigen, hunne redding is zeker, VS. 9. Proeft en hevim! do gunfe van Jehovah, Hoe zalig is de man, op Hem 2!'cA verlatend'. VS. 10. Vrees Jehovah , afgezonderd volk ! Zi/im eerbiedigers hebben nimmer gebrek. VS. II. Van gebrek mogen roofzugtigen hongeren. Jehovahs eerbiedigers misfen niets wezentlijks, vs. 12. Komt kinderen! hoort mii, Als ik u den dienst van Jehovah ontvouw, VS. 13. Wat mensch begeert niet lang te leeven? Wie bemint niet de dagen van genot'. dige toeftand elks mededogen verdiende, die m„ kon helpen, maar nu vrij voor U ftaat, wekte zijn moed onder zugten op , cn verkreeg een fpoedig verhoor niet alleen, maar beflisfende redding uit zijn beklemden ftand. 8. Nu mogen wij ons wel die waarheid herinneren , zo bemoedigend voor onze voorvaderen; Jehovahs engel bewaakt het gemoed dat onbevlekt Hem eerbiedigd , dat kan zeker op beveiliging rekenen. 9. Wel moogt gij nu mij gelukwenfchend zeggen: hebt lange den fmaak en het genet van deze goedgunftigheid : het is doch gewis , hij is alleen gelukkig , die in Jehovah al zijn veiligheid vind. 10. Ik beantwoordde dit met eene opwekking ; vrienden tot gewigtige oogmerken nu afgefcheiden van uwe medeburgeren , ik wensch u geheel overgegeeven aan de belangen van Jehovah! 11. Is dit zo, dan hebt gij voor niets te vreezen; wij zullen hier geen gebrek van iets behoeven te lijden. 12. Waardfte leerlingen in eenen kring om mij Maande, luister met lust als ik u tot de beste wijze van Godsdienst-oeffening in uwe daden aanprikkel. 13. Wen gij een trek gevoelt naar een lang gezond leeven, wie-maar lust heeft naar eene ouderdom onder hei; genot van wensrhbare zegeningen , die zorge. 14. Zijne tong zo te boeijen, dat ze in de zamenleving Y 4  344 Het BOEK VS. 14. Nu bewaart dan uw tong van befinetting, Bedrieglijk meren uwe lippen xicb nooit. VS. 15. Schnuwt het booze , doet goed, Bemint de vreede, bejaagt ze. VS. 16. Jehovahs oogen flaren op den braven, Kaar hun roepen richten zich zijne ooren. VS. 17. Maar op het gezicht des boosaards wend zicb Jehevti, Hun roem moet v in de aarde verdelgd. vs. 18. Zu roepen . en Jehovah verhoort , n bevrijd Hij uit alle benaautvdbeden. VS. 19. Jebovab helpt verbrokene harten, En Jlaat diep verllagenen hij,. de gevaarlijke onrust niet kan verwekken, of vleiende anderen te lufnetten, openlijk of heitnlijk moet gij dit vermijden, 15. In geene uwer bedrijven moet de belediging van uwe paasten, maar wel het behartigen van zijne belangen te zien zijn; tragt door eene zagte ziel de ruste te bevorderen, mist gij ze in uw kring, rust niet voor dat gij ze u bezorgd hebt. 16. Zijt niet belemmerd onder deeze'verrigtingen; die God, die wij dienen, is ten uicerften zorgvuldig ontrent hem die hierin wel gezind is; in de minfte moeijelijke omllandigheid die ze Hem klagen, is Hij ter hunner hulpe ge-reed. 17. Het tegengeftelde is Hij voor den fnoodaard, Ilij doed al rasch Zijn ongenoegen blijken; gaan zij voort, Hij rust ook niet voor dat zelfs met hun val hunne gunftige gedagtenis uit de hanen vergeten is. 18. Het is dan niet alleen waar, dat de Godlievenden in hunne bede om hulp gehoort worden, maar op des Heeren tijd worden alle hunne zwarigheeden zelfs opgeheven. 19. Zonder vertragen , ogenbliklijk zelfs , wanneer harten diep gewond door fmarten voor bezwijken moeten behoed worden, hoe rasch herfteld Hij dan de levensgeesten in huu, die bezwijmen. 20. Ik beken het is, vs. 18. Ook bier word iets gemist, doch fchijnt maar enkel verzetting te zijn, door de affchiijveren begaan» om dat zij het gebruik der eerfte lettei en in de Klaagliederen niet in agt genomen hebben, eerst diend vs. 17. telezen te worden, dan 16. en vervolgens U„  der PSALMEN. Psalm XXXIV. 345 Tl. 40. Veel tegenfpoed ervaart viel de brave, Maar die hem altijd red, is Jebovab. VS. ei. Zelfs draagt Hii voor zijne beenderen zorg, Geen van dien word gebroken. TS. 22. De fnoodaard f erft onder zijn boosheid , Die afkeer van den braven beeft word zelfs gedoemd. TS 23. Jebovab beveilig het leeven Zi ner dienaaren, bie zich op Hem verlaat, word met veroordeeld. het meest het lot van den weihandelenden mensch onaangenaamheeden in overvloed te crvaaren, maar het is ook waar, dat zij geoeffend, altoos door Jehovah behoed en gered worden; ai. Dit gaat zo verre dat Hij zelfs hunne uiterlijke ledematen dan befchut , geen veragtehjke flag verbrijzeld een van dien. 22. Maar wel gebeurt het dat een fnoodaard in het midden zijner wanbedrijven gerichteli jk fneuvelt, en hoe lange hun geluk ook duuren mag, die beftendig den braven fchuwt, krijgt ziju vonnis over deze verkeerdheid wis. Algemeen Choor. 23. Jehovah beveilige altoos het leeven van uitbrekende mannen, — die zijn verwagting op Hem ftelt, zal met bedrogen worden, geweld nog list zal hun niet doen veroordeelen. VXXXVfte PSALM. „ vs. 1. Een Pfalm AN DAVID. Davids. Jebovab twiste met miine twisters , Strijde met mijns beftrijders! Het word tijd Jehovah , dat nu mijne vervolgers een beurt hebben, door U aangevallen , dat Gij nu mijne vijanden uit weerwrake beoorloogd. 2. Maak U met groote XXXV. Als de aanleiding tot dit lied wel bepaald word is de inhoud kragtig. Venema is hier, mijns bedunkens, het naaste aan het oogmerk , maar heeft geplooit omtrent de uitdrukkingen, ik geloof dat f bliide zijn JJ!C mun rcgtvaardige zaak zicb aantrekken aI -Arende va diè zo onnatuurlijk verheugd waren in miin on-eVal; die trotsaards ondervinden nu wat het in hebt de vo-o^eHden fluier op het ^ fc Pflnn 'da^id ^en ,ied van Dav™ den onder-Ko- Ltrvoorden" T% ^ >W ' V°OT dm Zang- Zang- meeste1- openbaare gebruike. meester. vs. 2. fpreekt i„ het bart det fnoodaard,: Op Godsdienst teld Elobim zelf/niets. a. De ondeugd, dat orakel van'den fnoodaard, de Godmne welke hy zo gehoorzaamt, weet die Godfp aak van z n geweten 't best te verdoven, door die gedagten: d Godheid is onverfchillig omtrent der menfchen bedrijven, 3. Hij laat hun begaan, op die uitfpraak weet XXXVI. Over den Pfalm in desze.fs doei word onderfcheiden gedagt; Z mT ' mij' fCh°0n dE ^ * m,?S« — *£ di van M e nhur s t in Sijmb. Uag. mij verre de kiesiijkfte, en vertind de *> tegengcfrelde onderwerpen in dit lied; de mo0rd van Abner na- ment-  der PSALMEN. Psalm. XXXVi. 351 VS. 3. Zij vleid hem zelfs met haare oogen, Om bem tot bet hatelijklle kwaad te vervoeren. vs. 4. Daarom ziin ziine gefprekken enkel belediging en bedrog, Vernuft tot weldoen ontduikt hij zorgvuldig: vs. 5. Tot op zijn bed peiwt hij onregtvaardigheid, Stelt zich op een weg zo zeer aftekeuren , En fcbtnvt daarop de fnoode daad niet: vs. 6. Jehovah Uwe goedheid ™/A-f den hemel, Uwe trouw tot ««» de hoogfte lucht. vs. 7. Uw regtvaardigheid is als Elobims bergen. Uwe ftraffèn zijn een peillooze diepte , Evenwel Jehovah behoedt Gij mensch en vee. zij nog alle hare vleiende lonken te gebruiken, om hem tot eene fnoode daad , zelfs vreemd in zijn beftaan, en die hij in andere veroordeelen zoude , te vervoeren. 4. In die ftrikken verward , is hij een ander mensch ; brutaalheid en listigheid weet hij dan naar zijn oogmerken afvvisfelend in zijne gefprekken te gebruiken. 5. Wel bekookte maatregelen beraamd hij in de ftilte tot de onregtvaaroigfte daad; op den weg die hem aan regtvaardigheid herinnerd , Held hij zich gereed tot de uitvoering van de grootfle onbillijkheid , en als zijn list gelukt, fchuwt hij niet-'dc laffte moord te begaan. 6. Onteereade daad, hoe gansch regengefteld, met Uwe bedrijven Jehovah ! uit dit fnoode doet Gij de grootfte proeven Uwer goedgunftigheid geboren worden; .die breiden zich tot aan de wolken uit, terwijl Uwe trouwe tot aan de fchatkamer der wolken doordringd: 7. Als hemel-hooge bergen ftaat Uwe regtvaardigheid onverwikbaar, Uwe vonnisfen zijn evenwel voor ons eene diepte , die wij nimmer tot den bodem bezien kunnen, terwijl Gij ftraft, beftiert die zelve hand het zo, dat mensch en vee zelfs daarvan >voordeden hebben. -8. Mijn Bc- mentlijk door Joab, in het eerfte gedeelte, cn het aanvaarden van het bewind over de 10 (lammen in het laatfte gedeele : deze vooronderftelling vleit fchoon in dit lied. vs. 5. In de poort, waar de rechtbank gewoonlijk zat, ftond Joab op Abner te wagfen; vs. 7. Eene fchoone trek, regtvaardigheid blijft in Cod al fterft Abner.  35* Het BOEK vs. 8. Hoe on/cbatbaar is Uwe gunfte Elobim, Billijk begeven zich daarom zwakke menfchen onder Vwe befcberming. vs. 9. Regt vrolijk worden zij bii het offer-vet in Uw huis, En laaft ben uit wellust-beken, vs. 10. Bij U ftaat de leeVens-iue/, Uw lustig licht verfebaft ons genoegen. vs. ii. Breid Uwe goedgunfl'g!~eid overxUwe vereerders uit , Over de braien van hart Uwe trouwe, vs. 12. Nimmer trappe mii des trotsaai ds voet, De hand des boosdoeners doe mij niet vlieden, fcberm-God hoe fchitierend is Uwe goedgundigheid voor Uwe lievelingen , in het donkere zelfs , hoe regtgepast zoeken dan weerlooze menfchen veiligheid en befchutting als door de SchecYina bij U. 0. Hoe blijde, hoe genoeglijk is"dan de uitkomst, in de Gód-hutte mogen zij dan van de dank-offer-maaltijden het beste en malde genieten, cn zich laven met frisfche teugen als uit Edens beken, lo. Daar daat geen wasch vat het geen weder gevuld moet worden, maar daar is eene wel die altijd fpringt, de glans van Uwe aanminnige tegenwoordigheid, ons verwarmende, geeft de genoeglijkde weerkaatfing. 11. Nu vervolg Uw wolk ter beweldadiging, ter befchutting over hen uittebreiden die U Godsvrugtig vereeren, die zuiver van hart zijn onder het . wanbedrijf van anderen , vergeld die naar Uwe toezeggingen. 12. Ach , dat ik dan nimmer ondervinde dat der vermetenen gezag mij geheel overmeesteren; moet ik zwijgen , laat ik nimmer door hem vertrapt worden , dien moordenaar; doe mij zijn geweld ontvlugten. 13. Ik verwagt hes door eene moordadige hand, zijn karakter omtrent zijn Vorst wat ftrafbaar. — Dit neieiï;; geval diende evenwel om den burger-krijg voor mensch. en vee-verwoestend, aftewenden. vs. 8 — 10. De offermaaltijden bij de inhuldiging tot Koning over de andere Hammen word bezongen. vs. 12, 13. Dit op Abner. te brengen met Medburst kan ik niet wel, ik geloof dat David 'smans karakter doorzag, en het op verre na niet goedkeurde, maar zo fterk van hem hier te fpreken, daar hij een treur-  der PSALMEN. Psalm XXXVI. 353 vs. 13. Op de plaats fierven de fnoodaards , En Horten , zonder bcrjiel, ter neer. dit van Uwe regtvaardigheid, onder liet bedrijven hunner boosheid fierven die ontaarten, en leggen dooddelijk gekwetst, roerloos ter neder. Tp\ XXXVIIfte psalm. 1. Jq>en lierdigt van David. ™- een pi"alra vs. 1. Over fnoodaards zij niet ontdoken, Bellij den onrcgtvaardigen nimmer ; vs. 2. Als gras zijn ze rasch afgemaaid, En als het maifcbe groen verflenst ; vs. 3. Vertrouw onder liet goed doen op Jehovah, Met trouw u voedend bewoon zo bet land, Mijn waardige zoon! wagt u voor twee uiterften; behandel lieden, Godlijke cn menfchelijke wetten met voeten tredende , niet met de hevigfte verontwaardiging ; oordeel ook niet al te gunftig over hen , wanneer hun geluk u aanlaggende is : 2. Als het fappige gras door den feis weggemaait, zijn ze in de uitkomst, als de malfche kruiden zijn ze, zonder het minfte te kunnen wederftaan. 3. Zulke middelen tot voorfpoed zoek nimmer — de uwe , van uwe zijde, is een ftandvastig betragter der deugd te zijn, wagt dan Jehovahs loon; u met die ftille genoegens, welke getrouwheid verfchaffen, verfterkende, zult gij langs dien weg beftendig het genot der aarde hebben: 4. Is uwe uitfpanning Jehovahs volkomentreurlied op zijn dood vervaardigd had, is mij ook te fterk, ik breng zulks dan liever tot Joab. XXXVII. Van aanleiding of het oogmerk word hier niets kennelijk, het komt mij nogtans voor, dat de Dichter dit tot onderwijs van zijn zoon Salomo en voor zichzelven hebbe opgefteld : het jeugdig vuur is geneigd tot wrake , zijn regeering had hem genoodzaakt die drift te beteugelen. — De hoofdzaak die men te betragten had, was deugd beftendig aantekweken , al wierden die handelingen niet altoos fpoedig met geluk bekroond, al fchoon het zelfs in het waereld - bellier omgekeerd VI. Deel. Z fchecn  354 Het BOEK VS. 4. U verlustigende in Jebovab, Z.il Hi, 11 bezorgen 'f geen gij wensebt. vs. 5. B'tromv U • lot Jebo a>>, Verlaat u in de üitko-st np Hem; VS. 6. Uw regt aardige zaak / 1 als de zon glanfen , Eu uw rei 1 ief iioWe daglicht: vs. 7. Zwijg IW , Waf» He n m,; VS. 8. Wee! u\ct jaloers over i«f /„, „,„ den gelukkigen, Den ma . w/esj listen (lag n. vs. 9. ioom,flaak grimmigheid, Word n et ifiw-ff *ƒƒ een booze daad; vs. 10. Want fnoodaards worden weggerukt, Maar lie op Jebovab bouwen'zijn erf bezitters van bet land. vs. 11. Nog maar een poos en de fnoodaard is weg, Zoek vrij naar zijn plaats, hij is 'er niet, heden naufpooren, wees verzekerd dat Hij meerdere geneugten, die gij begeert, u niet onthou len zal. 5. Maken zorgelijke omftandigheden het u Qnfmakelijk, betrouw het bellier daar van aan Jehovah, houd u verzekerd zonder te woelen, dat Hij de uitkomst voor u bezorgen zal, 6. Js uwe zaak regivaardig waar onder gij lijd, ze zal voor elks oog daar voor trkend worden; de billijkheid van uwe eisfehen zullen heller en tot elks overtuiging fchitteren. 7- Verbeid dit, mor niet tegen Jehovah, maar wagt als de zwangere vrouw op hare verlosfing: 8. Behoed u dan bijzonder met geen nijdig oog op den bjoei van een ander te zien; voordl, wanneer hij door konftenarijen tot zijn oogmerk komt. 9. Ziet gij dit met afkeer, word daarom zo boos niet , dat gij wrokt; ievert niet te fterk over eene wandaad; 10. Denk veeleer: op Gods tijd moeten zij omkomen , terwijl de bra"e dan eerst raakt tot het ware genot van zijn regtmatig eigendom, n. Een weinig vertoeven* zal u leeren dat de Joabs door eene geweldige dood omk.men, onverwau'ts zelfs, zo dat gij vrugteluos naar eene gedagtenis voor hem zoekt, 12. De fehven te zijn, men moest zic-b i„ zijn oordeel niet overhaasten, maar op het einde en de uitkomst blijven zien. vs. 7. Dit was ligt te herftéllen, nw geeft ter waarfchuwing voor mijn lezer, andere nommeis in de verfen.  der PSALMEN. Psalm XXXVÏÏ. 355 VS. 12. Onderdrukten heeften bet land erfliik, En verlustigen zicb in beftendig genoegen: Vs. 13. Op lanen mag de fnoodaard zicb toeleggen, Kuers-tandeu mag hij over den braven. vs. 14. Adonai belagcttt hem , Hij weet dat zijn flraf nabij is : vs. 15. De fnoodaard mag zwaard trekken, hoog fpannen , Dm den elendeling,den beboeftigen te dooden,dcn weldoender te moerden. VS. 16. Hun Zwaard doorboort bun eigen hart, In fiianen breken hunne bogen; VS. 17. Des braven geringen bezitting is meer waard, Dan alle de fchatten des rijken vreks , VS. 18. Want fnoodaards vermogen word toch verbroken, En Jebovab onderfreunt altoos den weidenkenden: Vs. 19. Jebovab berekend de leeftijd der oprechten , Bevestigt voor altoos hunne bezitting , weerlozen die niets deeden ter hunner verdediging , worden bezitters van een uitgeftrekt goed , en hebben daarvan een beftendig genot. 13. Konftenarijen moge hij gebruikt hebben om te fiagen , of in woede mag hij op hem aangevallen zijn : 14. De Algebieder fpot met die vertoning, waarmede hij den dag der wraake maar verhaast: 15. Dan baat ook al zijn woelen niet, het ontbloote zwaard, de welmikkende boog , mag hij gebruiken om den hulpelozen, den behoeftigen aftemaken, en den deugdzamen aan zijne wraake opteofferen. 16. Het is alles tot eige verderf, eene doodelijke wond door hun eigen zwaard doet hen zelfs vallen , hun boog verflapt, of te fterk gefpanncn, breekt. 17. Hoe weinig grond is 'er de zulken te benijden; het gering bezit van eerlijke lieden, door regtmatigheid verkregen, heeft oneindig meer genot dan de opeengeftapelde fchatten van den fchraper. 18. In kort of lang word dat vermogen verftrooit, terwijl het geringe van den regtvaardigen door Jehovah zelven zorgvuldig beveiligd word. 19. Jehovah telt zelfs de ongeluks - dagen van den oprechten af, op eenmaal word hun geluks-ftand voor altoos verzekerd; 20. Komt Z a  356 Het BOEK VS. 20 In benaattwde tijden worden zij niet angftig , In hongersnood hebben zij genoeg. VS. 21. Snoodaards komen om, De haters van jebovab verdwijnen , VS. 22. Als de grazigjfe mijden, Vervliegen zij in damp. vs. 23. De hoosaard leent zonder weder te geven, De brave is mededogend in bet geven, Vs. 24. Die hij zegent, zijn erfbezitters van bet land, Die bij vloekt, word uitgerukt; vs. 25. Jebovab^ onder/Int den gang 0.1a dien man, Hij Heeft behagen in zijn.' oogmerken , vs. 16. Al valt hij, hij blijft niet leggen, Jebovab vat zijn hand. 'er al eens een wolk, doelen zij in ongenoegens met andere waereld-burgers, zij zijn niet zonder hoope; en al is 'er een algemeen gebrek in het land , zij derven het noodzaakelijke niet. 21. Maar in zulke bange tijden zijn fnoodaards de wraak- offers; 22. Dan ziet men de haters van deugd en Godsvrugt , als een veld door de heete wind verfchroeit, het hooi vervliegt zelfs in rook door de vreeslijke hitte. 23. Welk eene uitkomst van alles, de fnoodaard had alles aangewend om tot vermogen te komen ; onder fchijn van lecning eenes anderens bezitting gebruikt, terwijl de goedhartige uitgeleend had, al was 'er gevaar van het niet te zullen te rug ontfangen ; 24. Van daar dat zijne gunftelingen tot eige bezitting geraken , en zijne gevloekte vijanden rasch uitfterven. 25. Hoe bezorgd is Jehovah; de braave in zijne moedige, deugdzaame treden voelt Jehovahs verflerking, zijne inzichten, enkel Godsvrucht, ziet Hij met de uiterfte goedkeuring. 26. Nooit is zijn ongeluk in zijn loop tot zijn ondergang ; is 'er vrees, Jehovah richt hem al vallende door nieuwen moed en beleid weder op. 27. Van vs. 21. Rammen vet, MiCHAëLis en Schroöder hebben met behulp der taal beflist , dat deez' betekenis hier geen ftand kan houden, maar wel die van groene weiden.  der PSALMEN. Psalm XXXVII. 357 TS. 27. Jong ben ik geweest e" oud geworden, Nooit zag ik den braven verlaten, zijn zaad behoeftig, TS. 28. Maar wel hem , aanhoudend mededogend, leenende, Zijn nakomelingfcbap hierom gezegend. VS. 29. Schuw het kwaa 1, betragt het goede, Dan leeft gij altoos, VS. 30. Jebovab mint het recht, En onttrekt zicb van de Godvrugtigen niet. VS. 31. Snoodaards worden altoos vervolgd, Hun zaat geheel uitgeroeid, VS. 32. Maar braven worden bezitters van het land, En woonen daar in beftendig. VS. 33. Des braven mond brengt wijsheid voert, Zijn tong gewaagt van recht, mijn jeugd of tot nu toe , eene vrije hooge ouderdom reeds bereikt hebbende, heb ik dat heftendig waargenomen : een uitftekend Godvruchtig man heb ik nimmer geheel hoopeloos in zijn Hand gezien, zijn kroost zag ik nooit tot het uiterfte van armoede vervallen : 28. Al Itonden zelfs zijn handen geflaag open voor den behoeftigen, nooit waren zijne erfgenamen kwijnende burgers, 29. Wel aan mijn waardige zoon! vlied zorgvuldig fnoode daden , Godsvrugt blijve uwe beftendige med-gezellinue, die bezorgt u een altoosduurend geluk; 30. Zijt daarvan verzekerd, dewijl Jehovah boven alles billijkheid voorftaat, nooit laat Hij zijnen gunftelingen, in hun ftand weerloos; 31. Maar onregtvaardigen volgt Hij met ftraffen op de hielen , en dringt door met ftraffen tot hunne naueeven. 32. Maar billijkheids - minnaaren geeft Hij geluks-goederen in overvloed, doet hen en hun kroost daarvan het beftendig genot hebben. 33. Schat dan weldenkende lieden hoog, wijsheid vloeit uit hun mond, zij zijn uwe beste raads-Ileeren, hun uitfpraak is altijd op billijkheid gevestigd: 34. Men kan daar op aan, dewijl vs. 27. Ik vond door eene kleine verplaatzing de weg tot herftel dezer verfen zeci gemakkelijk en natuurlijk. Z 3  35* Het BOEK vs. 34. Tsrteijl de wet van zijn Elobim zijn hart bezit, Zo waggelen zijne treden niet. vs. 35- De fnoodaard belaagt den braven , Staat hen ze//s Baaj- ief leeven , vs. 36. Jebovab laat hen niet o», Jehovah helpt en >•#, Om dat ik tviV ' *' Ti. 22. Jebovab Elobim verlaat mij niet, Houd U niet of een «fjand. VS. 23. Adonai mijn ie//, Z/aaj< V tet mijn 19. Maar aan bedekken denk ik niet, ik gevoel trek tot bekentenis, ja waarlijk mijne vcrkeerdhceden kosten mij meer dan mijne ziekte. 20. Onverdiend, en zonder grond van regtmatigluii, word mijne regenpartij van dag tot dag talrijker, en die door voorwendzels de harten vervreemden worden moediger. 21. De ondankbaaren, door mij groot geworden, doen mij het meeste kwaad, en juist om dat ik braafheid bemin, zijnze het bitterde. 22. Mijn Heer, mijn God ! - wie ontrouw is, zij Gij het mij niet, toon U doch niet beledigd, en houd mij niet van U verwijderd. 23. Mijn opper-Heer, mijn geluks-zon! aanvaard mijn zaak, befchik fpoedig een' uitkomst. XKXTXfte TA PSALM, . H - ^ vs. 1. Fen *' 1-'EN gedicht van David, aan een JoTdenDA*f def CCrfle ZanSeren Jeduthun ter hand ««yï-moeste?*" geltclJ. JtCUTHUN. vs. 20. Met eene kleine verandering voor levend het geen hier nietftrook* »ees ik anders; SciiRoëDER heeft de noodzaakelijkheid daar van aangewezen. XXX'X. Men is over de uiterlijke toeftand, waarin de Dichter zich fcevond , toen hij dit fchreef, zeer onzeker; het gelijke, het welk dikwils in den klaag-toon van David heerscht, maakt de ontdekking te moeijelijker; zommige dei.kcn aan zijn vlucht voor Absalom, anderen aan een misgreep van hem aan Sauls hof, hem veel onheus gebaart hebbende; hoe het zij, zeker is het, dat 'er veel vuur in dit Dichtftuk is, Stark bevat het in weinige woorden: „ hij ftaat verwonderd, vet- liöDl*.  der PSALMEN. Psalm XXXIX. $63 VS. i. Ik Sprak: tp mijne wegen wil ik letten, Mijn tong zal mij niet doen dolen , Mijn mond wil ik breidelen , Zo lang de woelgeest gelukkig leeft. VS. 3. Verdomd werd ik door bet zwijgen, Van het nuttige zweeg ik zelfs, Mijn finart werd toen verzwaard. 1 TS. 4. Mijn hart brandede in mijn Ao«r, Een beimlijk vuur ontfitak mijne gedagten, Mijn tong fprak: TS. 5. Jebovab, leer mij mijn einde f< letten, Hoe beperkt mijne dagen zijn, Dan merk ik mijne broosheid. 2.. Ter gedagtenis van de benauwde tijd, welke mij het voorneemen deed neemen, het geen ik ter verlevendiging bezingen wil: ik zal voortaan in mijn verkeer meer zorgvuldig op alle bijzonderheden letten, altans op mijne gefprekken ; welke gevolgen hebben misdagen van dien aart ? ik wil mij zo bedwingen in al mijn fpreken, dat ik liever van mijne onfchuldige gewoonte afwijke, altans zo lange, als die jaloerfche dreng mij belaagt. 3. Ik bragt zulks ten uitvoer, ik gewende mij, zo dat ik fomber werd, zeldzaam mengde ik mij in gefprekken in; dit ging zo ver, dat ik in geval dat mijn plicht mij tot fpreken riep, ik ook dan zweeg; dit had het gevolg, dat in plaats van verligting, mijn beklemde toedand merkelijk toenam. 4. Op die kalmte volgde een dorm; ik voelde in mijn binnende een geweldige aandrang, die heviger werd ; alle mijne gedagten wierden daar meede doordrongen; eindelijk raakte mijn tong los, en ik zeide met veel hevigheid: 5. Ai Heere, het is lang genoeg gefolterd, ik haak naar niets meer dan naar mijn einde; gun mij de verkwikking dat mijne gedagten daarbij bepaald blijven, dat de kortdondiglieid van dit leeven mij op mijne gewisfe verandering van dand bepaald doe denken, en ik dus af-, ftand' van woelingen doe. 6. Mijn leeven is altans, dat ftomd, aanbid — het eenige het welk den fterveling overblijft; waar hij 3,idn wend, vind hij God."  Sfi4 Het BOEK Mijn leeftijd Ac/eW voor U niets , Kik mensch, hoe is een omtrek. Tl. 7. jf<» we/ auar/ de mensch als een jïbi'm Een gewoel, /éi»,» men 2««««, niemand weet wie het ^rac; rf««ro«» ieAfo» za! VS' 8' 55 no-fnT V'V* Z°" ik verlaten, Ai mijne uitzicht is op U; vs. 9. JW// mij van mijne overtredingen , En mij niet tot (ten fchimp voor ongevoeligen; vs. 10. G«»«* verdomd ben Ik, zonder mijn mond *« ■ Om dat. Gij het»« befehikt hebt ^ * VS. II. j<7/<«r mogt de bezoeking wijken, Want ik bezuijk ??o* ziin Jebovab, miin Ehbim, Uwe wo 'deren, vermeerderd aand'nken a .n ons. Hier kan niemand om den voer a g mei U twisten, Daar van te fpreken , die tr iezingei, kan men, Blaar berekenen ii niet mogelijk. VS. 7. Tot fligt- en fpüs- fferen hult Gu geen trek , In het oor luisterde Gij m j, Dat Gil geen bra,d- of /.'P id-. ff. rs begeerde: VS. S. Toen lejloot ik: zelf wit ik komen, Van va\\ ftaat in de bock rol; 5. Eenparig van mij zeg^eiiue: gelukkig is hij, doch al* toos in de uitkomst, die den Weer tot zijn hulp alleen verkiest, en niet bij geweldige grooten zijn heul zoekt, of aan flinkfche hovelingen deel neemt, om zijn oogmerk te bereiken. 6. Ja gewis mijn Heer, mijn Befcherm-God ! allerzeldzaarrst zijn de bedrijven waardoor Gij redding bezorgd; het zijn doorflaande proeven, dat Uw gunftige ontwerpen al klimmende fteegen: niemand is hierom bij U, in goedgun(fitheid, in vergelijking te brengen: zulks ik zonder voorbeeld; befpreken, bezingen mag men ze, maar omvatten om dat ze onberekenbaar zijn, kan men ze niet; van waar dan vergelding, beantwoording? 7. De dank-offeren van het beste vee, vergezeld van de keurigfïe toefpijze, waren niet van Uw fmaak, en fchoon die door U verordend zijn, leerde Gij mij door nader en gemeenzaamer onderwijs, dat Gij van mij reuk-, brand-, noch zondoffer verwagtte. 8. Gehoorzaamheid wist ik, was U aangenamer; toen nam ik het vaste voorneemen; mij zeiven wil ik als het offer U welbehagend aanbieden , dit ftaat reeds als belofte door mij te volbrengen in den bundel der geweide fchriften opgetekend; 9. Gansch overgegee- tning geven; de gevolgen zijn mij van te veel belang; betere verklaring weet ik ook niet, maar wil liever niets vastftellen, dan nieuwe zwarigheden daardoor intebrengen in de gewigtigfte leerftukken. Tr. 7. De fpeling door de Overzetteren gevolgd van het doorboren det oors,  Het BOEK vs. p. Uw tvit te doen mijn Ehbim is mijn vermaak , Daartoe is Uw wet fteids in mijn /ja/f ; vs. io. Inyolks-vergadtring ontdekte ik Uwe gun/Ie, Mijn mond gaf ik daartoe vrijheid. Hiervan zijt Gij Jehovah zelf getuigen, vs. ii. Uw gerechtigheid verberg ik niet ivp in net hart iliW fpreek vrij uit oa« Uwe fronro e« goed'uiviigheid Uwe mildheid, Uwe beftendighcid, onthouw il de fchaar'niet, vs. ia. ZWf Gij dan >£os«fc Uw mededogen omtrent mij Orf, Uw milde goedheid, Uwe bejiendigbeid befeherme mij ! ven tot de betragting van Uwe begeerte is zulks mijn Èenigst vermaak, mijn Befcherm-God! en deze werkdadigheid is mij zo eigen, zo na aan het hart, als de onophoudelijke bewegingen daarvan. 10. In de openbaaré volks - vergaderingen , hoe ook gezind , ontvouw ik de zonderlinge goedgundigheeden, waarmede Gij het menschdom beweldadigd, mijn mond beteugel ik daarin niet, al mishaagd zulks; ik behoef mij hierin niet op anderen te beroepen, gij Heere zijt zelfs oplettend op al mijn doen. ii. Gij weet hoe verre het 'er af is, dat ik Uwe billijke aanfpraak op 's menfchen gedragingen zoude verdonkeren, integendeel van de beftendige vervulling Uwer toezeggingen , van Uwe, niet beloofde goedgundigheid, gewaagd mijn mond onbelemmerd; — nooit zwijgt mijn mond, welke denkwijze het volk ook moge hebben, van Uwe Koninglijke mildadigheid ; van het di-iurzaame dezer gunde. 12. Zulke beloften, zulke uitzichten, doen mij vertrouwen Heere, dat Uw ontferming omtrent mij niet werkloos zal blijven; — neen, het rijke Uwer gunde en het aanhoudende in dat bedaan, zal mij onder allen leed beveiligen. 13. Het is waar, onheilen hebben als eene ge- eors, heeft geen fchijn, de gevolgen van een gezuiverd oor, het fcherj» hooren, komt hier in aanmerking. vs. 11. Het kan zeer wel zijn dat deez' openbaring aan David medegedeeld , bij gelegenheid dat hij de gebruiken van den openbaaren Gods*  öer PSALMEN. Psalm XL. 3^9 vj. 13. Ontallijke rampen hebben mij omringd, Misdrijven zijn op mij aangevallen, Miine oogen kan ik niet opjlaan, Talrijker zijn ze dan mime hoofd-haircn, Mijn moei is gansch bezweken: vs. 14. U behage het -Jehovah mij te redden , Ei Jebovab wees tot hulp bereidvaardig. vs. 15. Da: zij befchaamd , gansch fchaaita-rood worden ) Die mijn leeven zoeken te verderven : Dal ze befchaamd, zelfs in fchande vallen , ' Die zo veel trek tot mijn onheil gevoelen! Vs. ii5. Verwoesting worde het leeven van ben, ja fchimp, Die zo veragtelijk van mij zeggen: ha! ha! vs, 17. Vervrolijk Uwe aanklevers, maak bun regt blijde, lij die Uw g%nst boog waardeerende , geftaag zeggen: "jebovvh zij groot gemaakt. wapende bende mij tans befloten, mijn eige verkeerdheden, zijn diepst doorgedrongen met eene gevaarlijke aanval in de gevolgen; mijn oogen durve ik naauwlijks opflnan, om mijnen toeftand bedaard te befchouwen; de drom dier aanvalleren is meêr dan mijne hoofd-haircn, hierdoor is ook al mijn lust tot verdediging gansch verdwenen. 14. In zulk een toeftand is mijn bede te reiner, Gij alleen mijn H iï e r zult mij hope op uitkomst befchikken , toon door daden Uwe gevociligheid over zulke uitzichten. 15. Dat zij eenmaal in alle hunne verwagting gansch te leur gefteld worden, die het 'er op toeleggen mijn leeven niet alleen te verbitteren, maar zelfs aftebrekcu; dat ze in hunne uitzichten niet alleen niet Hagen, maar dat die zelve. onheilen hun treilen, die zulk een fterke begeerte tot mijn verderf hebben. 16, Weerwrake voor al den hoon trefi'e hun, die met zulk eene doorfnijdende grimlach zich over mijn leed verheugen. 17. Dat zij die U getrouw blijven , niet alleen inwendig vergenoegd, maar Zelfs openlijk hun blijdfchap kunnen vertoonen; dat zij die Uwe gunst boven die der Vórften hoog waardeereu, het choor-zaug aanhcflen : de Heere alleen is waard'vereerd te worden. 18. Hoe jammerlijk, hoe bulGodsdienst bezwoor, voor zo verre wil ik van der Palm wel bij vallen. VI. Deel. Aa  370 Het BOEK vs. 13. Elendig cn behoeftig ben ik wel, D* zal het hen vergelden. vs. 12. Hierin weet ilc tocb duidelijk Uw toegenegenbeid, • v> Nooit duld Gij dat mijn vijand zegenviere. vs. ij. In alles mij betreffende flaat Gij mijne oprechtheid veer, En bobt voor altoos mij vrije toegang gegund. vs. 14. Lof zii Jebovab Israêls Elobim'. Door al de eeuwen benen. Dit zij z», ja bet zij zo. Uwe vrije ontferming met mij; betoon bijzonder de gunde in mij wederom te herftellen, dan zal ik toonen dat men niet ongettraft ontrouw is omtrent zijn Vorst. 12. Ik heb allen moed, mijne ondervinding heeft mij zo lange proeven Uwer goedgunftigheid opgegeeven, nooit zult Gij dulden dat mijner vijanden zegenpraal volkomen zij. 13. In voor- en nadeelige omftandigheden flaat dit altoos door, dat Gij mijn belangloos beftaan begunftigd, en mij altoos gunt met mijne klagten voor Uwen troon te mogen komen. 14. jehovah de zo waardige Befcherm-God van zijn Israël, zij de lof toegegaluid, beftendig onafgebroken brciïge men Hem de Hofanna's, dit worde door all' de eeuwen bevestigd. XLUftePSALM. vs.jivEen bf 1. Xl> ic n opleidend gezang van den Koningvoor'^dên 'eer- lijken Dichter , aan het hoofd der Korachiefe? I^rl- ten overhandigd. cbieten. vs. 14. Hier eindigt! de eerfte verdeeling der Pfalmen, en deze (lofzang is ongetwijfeld van later hand, onzeker is het nogtans wanneer en door wien dezelve geplaatst zij. XL1I. Zommige Handfchriften hehben David als Maker aan het hoofd, en al hadden ze zulks niet, zouden wij nogtans de XLHfte en XLIIIfte als eenen Pfalm leezende, t verplicht zijn die verandering te maken, dit brergt de aart van het lied mede ; de driemalige herhaling geeft natuurlijk eep voor een midden- en dot-zang; ik geloof niet dat in die herhaling door verplaatzing eene kleine verandering gekomen is, maar 'dat zulks opzettelijk door den Dichter gedaan is, om het klimmend vertrol»-  der PSALMEN. Psalm XLII. 373 vs. ï. Ze als een hert fmagt naar bronnen, Zo beigt Ehbim mijn ziel naar V, vs. 3. Mijn ziel dorst naar Ehbim die Ieevens-wel, Wanneer zal ik terugkeerende voor Elobim verlchijnen. vs. 4. Tranen zijn mijn fpijs bij nacht en bij dag, Terwijl men dagelijks mij vraagt, Waar is uw Ehbim nu ? VS. 5. Hierop indenkend fmelt mijn ziel in tranen weg, Daar ik plag naar Elobims huis te gaan , Een fcbaar onder bet vreugd - gezang geleidde , Al loevende met de feest-vierderen. Voorzang. 5. De hinde, door haar rappe loop verhit, kan niet meer naar frisfche beekjes heigen , dan mijn ziel trek gevoelt naar U mijn Befcherm-God; verhit door alle mijne tegenheden. 3. Ja hoe zeer verlangen mijn genegenheden naar dien God, de ware altoos vloeiende leevenswel, dien ik kende; maar helaas! daar van nu verwijderd , weet ik niet wanneer het mij gebeuren zal, naar Gods wooning te rug te keeren , en ter gehoor te treden. 4. Door droefheid overmeesterd, zijn bittere klagten 't eenige voedzel voor mijn geest , en dit aanhotir dend, daar men onder dat alles mij geftaag fchimpend voorhoud: wat is 'er nu van uw God geworden op wien gij u zo vertrouwlijk beriep? 5- Denk ik aan vorige tijden , vergelijk ik die met de tegenwoordige, dan word ik overftelpt door droefheid, hoe menigmale ging ik toen met de God-geweide fchaar naar 'sHeeren verblijf, om met lof-reijen en dank - liederen den feest-vierde' ren te verfterken. 6. Maai- waarom zo ter neder trouwen uittedrukken; het eerfte gedeelte ziet ongetwijfeld o.p zijn verblijf in het Over • Jordaanfcbe. bij gelegenheid van zijn vlucht voor Aes al om; het 3de lid op de nieuwe opftand onder aanvoering van Se ba. vs. 2. Gejaagd wordende komt hier niet te pas , want dan drinkt hes Riet, maar zwemt den ftroom over. Aa % 1  374 Het BOEK vs. 6. Wat buigt gij u neder mijn zit!! Waartoe in mii onrustig, Op Elobim gehoopt; Loven zal ik Hem nog , Voor Ziine gu-flige reddingen. vs. 7. Mijn Elobim diep buigt zicb mijn ziel, Aan U denk ik in lier land der rordaan, Op de beuvelen van Her mom jlrèken. vs. 8. De golf beroept de golf, Bii het gedruis Uw.r watervallen. Waar baren en gol-'en mij oveiftelpen, vs. 9. Maar op den dag zal Jebovab Zijn gunst bewijzen. sNaars zal ;* Zijn if bezingen, En bidden tot den Elobim mijne* leevens. gewagen, waarom aan droefheid u toegegeeven, waarom, flingeréil 11 geweldige aandoeningen , — troostloos is nw toeftand niet, op den Heer maar vertrouwt; de hoop voorfpeld mij: — voor verfcheide gunftige omwendingen, ongedagt en onvoorzien, zal ik Hem nog hartelijk danken. Middenzang. 7. God van mijn hoope , naauwelijks kunnen de aandoenlijke omftandigheden waar onder ik leef mij onder die bedaardheid houden , jk mag al eens in de fchoone velden van het Over - Jordaanfciie mij uitfpannen , Herpions heuvelen beklimmen , om een ver gezigt op Kavaan te hebben , en met vermaak mij de plaats van Uw verblijf te herinneren. 8. De onderaardfche waterftortingen kunnen in deez' oort geen meerdere ecchos vormen , dan mijn klagte doen ; ganfche ftromen, breede golven van rampfpoeden vallen niet alleen op mij aan, maar doen mij bijkans verdikken. 9. Eene dille hoope flülpt nogtans mijne ziel in , de dag van redding zal ik beleven als eene gunde van mijn Heer; in het fombere eenzaam zal ik Zijne gangen bedichten, onder het datig gebed tot den befchermer van mijn leeven. 10. Gebeden, vs. 7. Tjencx befchrijft dit hol waarop gezinfpeeld, word; de gefmolte fneeuw die hier watervallen maakt, helderen Korte cn Volne ij op.  der. PSALMEN. Psalm XLH. 375 TS. 10. Tot Elobim /prekende als toevlucht; Waarom mij vergeten ? Waarom ziverve ik treurig ? Wegens vijandelijken opjland. VS. II. Hoe grievend voor mijn gebeente , Is de hoon mijner partij : Die ge/laag vraagt, Wat is 'er nu Van uw Elobim ? TS. 12. Wat buigt gij u neder mijn ziel! Wat klopt gij onrustig in mij! Hoop maar op Elobim , Loven zal ik Hem nog, ..uidirg'n Mijn Elobim voor de vermeerderde gun/lige wtnatngen. waarin ik nu geftaag zugte. - Befcherm-God, mim bebeftendige toeverlaat , waarom tans geheel aan ronn zeiven overgelaten , waarom in benaauwdbeid buiten, mijn rijks-zetel, en dat wel wegens eene binnelandlcne opftand zo gevaarlijk; ii. Gefchimpt, gevloekt, door bimeïs mij fmadelijk toegefnauwd: wat word _er nu van uw godsdienftigheid, dit voel ik doorgriefd mij, dit geelt mij eene pijnelijke aandoening, i*. Maar waarom gefolterde ziel zo moedeloos, waarom zo door een ftroom van benaauwende gedagten , zo rusteloos als de fiagen van het hart? Geen wantrouwen meer, dit zou u grieven; hoope op God moet uw ganfche ziel inneemen, ja, ik zal in dit geval zijn redding bezingen; en mijn befcherm-God, voor de meer en meer toencemende bewijzen Van zorgvuldige toegenegenheid en beveiliging danken. XLUIfte PSALM. vs I. Elobim richt mij, bejlls bet gefchil, Bevrij mij van een ongevoelig vont . Van den zo listigen en onregtvaardigen metiseb. Slotzang. i tïoooE Majefteit! verfchaf mij recht in het gefchil over het bezit van den troon tusfehen burgeren, doe Gij uitfpraak, altans laat ik van dit oproerig rot, het welk tans op nieuws zamcufpand, ontflagen worden, vooral van hun hoofd cn aanvoerder, een man, zo onderacemend, zo fnood. a. Zoudt Gij niet, Gij lij. teen Aa 4  37<5 Het BOEK VS. 2. Gij tocb ziit de Elobim mijner mant, Hoe komt 't Jat Gij mij agter/lelde; Waarom zwerf ik treurig , Wegens vijandelijke of/landt VS. 3. Zend mij Uw licht, Uwe waarheid! Dat die mij geleiden, Mij brengen op Uwen gewijdcn berg, De plaats Uws verblijft. vs. 4. Op dat i'r tot Elobims altaar £uw>, Tot Elobim die mijn vergenoegen tot blijdfchap voert, Dan zal mijn cijtber klinken , Elobim mijn Elobim! ys. 5. Wat buigt gij u neder mijn ziel! Wat klopt gij onrustig in mij, Hoop maar op Elobim, Loven za' ik Hem nog, Voor de vermeerderde redding door Hem, mijn Elobim. van al mijn gezag, van mijn Koninglijke magt, de eenige oorzaak, nog onlangs ondervond ik zulks, ach, waarom hebt Gij nu weder andermaal te rug gewezen, waarom wederom in droefheid en leed gedompeld door nieuwe oproerige onderneemingen. 3. Gij die Uw glans in de Schechina weleer vertoonde, gelieve mij zo te ltunren , zo te verlichten in deze netelige zaak dat ik veilig te rug keeren mag naar de plaats aan U gewijd. 4. Dan zal ik olferen met mijne dank - liederen paren , en betuigen , dat de Bezorger van alle mijne geneugten mij ook dien blijden dag gegeeven had, en de toon, die mijne fnaren voeren, zal wezen: God, mijn God! 5. Maar gejaagde ziel, waarom op nieuws neerflagtig, waarom woelen de bedenkingen weder In uw binnenfte? — geen wantrouwen maar hoope op God, moet 11 Herken: — mijn geest voorfpeld mij nog eene volkome redding voor de freeds vermeerderende bevrijding uit de tegenwoordige gevaren, en dat alles door mijn Bcfcherm • God mij bezorgd. XLIVfte PSALM. TA ,. vs. 1. Een 1. XI/e n onderwijzing - lied voor het alge- leerl.ed voor , . , , den eerften meen, aan het ehoor der Zangeren ter hand Zangmeester n-pffeld onder de Kora- beltem, fbieten.  der PSALMEN. Psalm XL1V. 377 VS. 2. Ehbim, onze eige ooren hoorden, Onze grijsaards vertelden ons, Wat Gij ai in hun leeftijd gedaan had, In reeds lang geledene tijden : VS. 3. Door Uw magt afgodifche bewooneren verdreven, Hen in het land geplaatst, Volkeren tot den ondergang gebragt; Maar ben veilig doen groeijen, vs. 4. Door het zwaard wonnen zii het land niet, Hun magt deed hen niet zegenvieren , Maar Uw regterhand, ja Uw arm en Uw gunst, Dewijl Gij vergenoegen in hen had: VS. 5. Gij zelfs zijt onzen Koning, 6 Ehbim! Die over Jakob redding gebied: a. Waardig Befcherm-God! ach, hoe menigmaalen hebben onze ouders , hoe menigmaalen veel wetende grijsaards , ons de zonderlinge bewijzen van Uwen invloed op den burgerftnat bij hunnen leeftijd, bij de grondvesting van den flaat zo doorflaande, verhaald. 3. Kanaam ongodsdienftige bewooners, als diep gewortelde bomen in dien aangenamen oort geplant , hebt Gij uit dcuzeiven gerukt, ons in de plaats gezet, ganfche natiën d 0 verdwijnen, terwijl ons plantzoen de fcboonfte takken mogt maaken. 4. De helden-moed van onze voorouderen werkte hierin gcenzins mede, dappere veldflagen bragten hun geenzins de overwinning aan , maar alleen Uwe geoefende krijgskunde, de magt van U zo onverwiulijk; ons gedrag dreef U daartoe niet aan, neen , vrije keuze, edelmoedige goedheid bezorgde ons dit alles. 5. Gij haalde de banden van verplichting nog naauwer toe, door U zeiven te verklaren voor onzen Koning en Heer, dit deed Gij, Befcherm-God! blijft Gij nog, Gij hebt maar te bevelen dat het kroost van vader Jakou beveiligd worde, en het zal zo wezen, 6, Volkeren ons XLIV. Dit lied is ongetwijfeld in den geest en de denkwijze der Jooden na de vervolging van Antiochus; die zelve godsdienftige gevoelens Jieerfchen 'er in , bepaaldelijk worden 1 Macc.X. ais omflandigheden befchre* yen. Wat het opfehrift betreft, dit ftrookt geenzins met den inhoud, het Aa 5 is  37S Het BOEK VS. 6. Onze ttgenftanders kunnen wij door u moedig aanviiletft Door Uw moed onze partij vertrappen. VS. 7. Op mijn boog vertrouw ik niet, Mijn zwaard zal mij den zegen niet bezorgen ; vs. 8. Maar Gij red ons van onze wederpartijders , En maakt deze benijders verlegen, VS. 9. In Elobim roemen wij eiken dag! Uwen roem loven wij beftendig. VS. 10. Nu evenwel hebt Gij ons agter-gifteld, gebragt tot fchande, £><»«r Gij met onze legerbenden niet z/y'; opgetrokken. VS. II. Doet ons voor den vijand de-'nzen, En ten rove voor onze hateren worden. nijdig kunnen wij hoe groot hun overmagt ook mooge wezen , gerust flag leveren ; muitzugtige nabuuren, als Gij ons heldenmoed inblaast , gansch vernielen. 7. Op mijn krijgskunde vertrouw ik in dit geval niet, mijne behendigheid met den boog, noch mijn forfcbe arm in het behandelen van het zwaard zal mij de overwinning geven. 8. Neen , daartoe zijn onze kragten te weinig, maar van U is onze redding; held Judas ondervond dit tegen Antiochus Epiphanes, Eupators maakt Gij, in hunne onderneemingen , wantrouwend op hunne kragten. 9. Ik met alle godsdienftige Vaderlanders zullen alle onze reddingen aan Uw roem alleen toekennen, alle onze triumph-liederen zullen alleen daarvan gewagen. 10. Doch welke donkere wolken hangen tans over ons ; een held, die zo menige overwinnings- lauweren plukte, fneuvelde, Gij waart niet aan het hoofd van onze flrijdende foldaten. n. Toen deinsden wij te rug, werden geflagen, het gevolg was plundering, en overmeestering van onze vaderlijken grond. 12, Nu zijn wij is geen leer - lied: de conjectuur van Eichhorh geloof ik dat met betrekking tot dezen Pfalm gegrond is , dat de Verzamelaars , in de verplaatzing der opfchriften zoms zeer onnaauwkcurig geweest zijn.  der PSALMEN. Psalm XLIV. 379 VS. 12. Als fchapen zijn. wij nu jlagt-ojferen, Of zijn vertlrooit onder afgodifche volkeren. vs. 13. Uw v Ik laat Gij verkopen r»r geen prijs, Gr zorgdt niet dat die prijs fleigt, VS. 14. Onze nahuuren zt'Vs ii)!; tot veragting, Spot en £018 hebben wij van alle nabunren. vs. 15. Tot een fpreekwoord zijn wij onder de afgodedienaren, Ganfche volkeren fcliuddcn vcragtclijk den kop. vr. 16. Den ganfehen dag door gevoel ik veragting, Hierom bedekt febaamee mijn aangezicht; Vs. 17. Op het gejuich van den boner, den lasteraar, Om 's vi|a>ids tijrannisch (beftaan,') vs. 18. Dii alles tri ft ons, Schoon wii Uwes niet vergaten, Noch bedrieglijk tegen verbintenis handelden; als weerlooze fchapen, die de een na den andere hunne bloedige offers worden , of moeten buiten 'slands verftoken van den Godsdienst, omdolen. 13. Het aantal van gevangenen, Uwe eige onderdanen, is zo groot, dat ze als flaven geveild niet gelden, en op den flag volgt nog geduurig het wegvoeren tot den flaven-ftand; 14. Hierom neemt onze veragting onder onze nijdige nabuuren weder aanmerkelijk toe , fchimpende trekken zij neus en lippen op, die door hunne legging en toeftand met ons konden verbonden zijn: 15. 't Gaat zelfs zo ver, dat men in gemeenzame gefprekken fpreekwijzen van ons noodlot fchimpig ontleent ; onderfcheide volkeren behandelen ons met de uiterfte veragting. 16. Ik zelf, onder de weinig vrije overgeblevenen, fmakc dagelijks dien hoon, zo fterk zelfs, dat ik mij naauwlijks ergens weet te verbergen. 17. Want waarlijk het getal van fpotters en roovers, van onze eer, is niette berekenen , en dat, om dat wij voor onzen vijand, voor een magtig dwingeland hebben moeten wijken. 18. Dit alles heeft ons diep neerflagtig gemaakt, maar ons evenwel geenzins ontrouw doen zijn in ouze godsdienftige gevoelens, welk geweld men daartoe ook gebruikte, de verbintenis tegens afgoderij bij het herftel van den ftaat, hebben wij ongefchonden gehouden. 19. Niet eenmaal verried ons  jSo Het BOEK VS. 10, Neen, ons hart trad niet) te rng, Onze voeten bragten ons niet van Uw pad af: VS. 20. En evenwel zijn wij door U in een draken-in/ vermalen. Wij zijn in doodsfchaduw gezwagteld: V«. SI. Hadden wij daarom onzen Elobim vergeten, Hadden wij vreemde Elobims godsdienftig vereerd. VS. 22. Dan ZOU Elobim dit ontdekt bobben, Hij die gewoon is harten te peilen. VS. 23. Om bet aankleven aan V worden wij gcftaag gemoerd, tSXsfcbapen op den Jlagtbaek. VS. 24. Word wakker, zoudt Gii fhpen Elobim? Word regt wakier, vcrfmaad niet aanhoudend. vs. 25. Hoe, zoudt Gij Uw gezicht verbergen , Onze ramp en druk niet achten. VS. 26. In het fl.if is/ff zich onze ziel, üP»y leggen op onzen buik t«r neder. hierin ons hart, noch minder gaf ons gedrag de min Se fchijn van afwijking. 20. Niettegenfiaande deze trouw duld Gij dat wij in fpelonken in flangeu holen onze veiligheid moeten zoeken , en elk oogenblik in het oogenfchijnlijkfte leevens.-gevaar verkecren. 2.1. Dit treft ons, hiervan weeten wij1 geen oorzaak, hadden wij van U als onzen Befcherm-God ons verwijderd, hadden wij de Godheden van onze overwinnaaren geëerbiedigd. 22. Dan zoudt Gij alwetende dit rasch ontwaar geworden zijn , al was het nog zo kondig door ons bedekt geworden, het zou Uw aandagt niet ontglipt zijn. 23. Het tegengefielde is veelal waar ;. ons beftendig aankleven aan den aartsvaderlijken Godsdienst, is de bron. van onze vermeerderde ramp, en wij worden juist daarom als fchapen aan hunne goden geofferd. 24. Magtig IIeerI trek eindelijk onze zaak eens aan, zijt niet langer werkeloos, toon eens dat Gij omtrent onze belangens werkdadig zijt. 25. Waarom eene fmarte zo aanhoudend als met onverfchilligheid aangezien, waarom ons Uwe gunr ftige Voorzienigheid langer onttrokken, waarom ons leed in de overheerfching zo fiilzwijgend aangezien. 26. Inderdaad al onze moed is in het ftof gedompeld , wjj jsijn niet alleen zeer moedeloos, maar gansch ^werkeloos..  der PSALMEN. Psalm XL1V. 3*ï vs. 27. Sta Gij op ter onzer hulpe! Red ons naar Uwe barmhartigheid. ij. Maar alles zal veranderen zoo Gij onze zaak wilt aanvaarden, och, wij fmeeken U, doe zulks ! laat ons die nieuwe proeve van Uw Goddelijk mededogen ondervinden. EXL Vfte PSALM, en gedagtenis-lied volgens eene be- Vs. 1. Een paalde wijze voor het Zangeren-choor gefteld. eéneM*'i^l«w« wijze aan het hoofd der Koraebieten overhandigd, vs. 2. Mijn hart geeft een bevallig Dicht/luk op, Jk wij mijn zang aan eenen Koning, Mijn tong is als de pen van een vaardig Schrijver. 1. Mijn digt-ader door harts- gevoel voortgeftuwt „ brengt een recht ftreelend en vrolijk lied in het licht; mijn helden-zang bezingt eenen Vorst, die alleen groot mag genoemd worden; gloeijende koeleuren voor dat tafereel behoef ik niet, geen fchrijvcr kan het vaardiger fchrijven, dan ik het vloeijend bedagt. — XLV. De Dichter onbekend , de aanleiding onzeker, de nieuwite as waarfchijnlijkfte gedagte is in de JBibl. van Eichhorn opgegeeven; een heilwensch aan een Vorst, tegen een nabuur te velde trekkend, hier is meer in de inhoud, dan die gedagte bevat, ik geloof derhalve dat men het een weinig uitgebreider moet neemen, en onder pragtige beelden denken moet aan de gelukkigrte regeering eenes Vorst, zo wel in het veld als in zijn hof groot: noch op David noch op Salomo ftrookc hier de inhoud; het ganfche lied is volkomen in den fmaak der latere Profeeten, die in dien fmaak fchoon minder pragtig de regeering van den Mespas bezongen hebben , ik geloof dat dit lied het model voor hun altoos geweest is, het geen zij gevolgd zijn, alleen verandering makende naar de gefteldheid van tijd, waarin zij leefden. vs. 1. Ik neem van Muntingh ever dat lied der liefde verplaatst is en tot het tweede vers behoort.  3St Het BOEK VS. 3. Schoner zijt gij dan alle mannelijke zoonen, Vriendelijkheid huisvest op uwe lippen , Daarom heelt u Elobim beftendig gezegend, vs. 4. Het zwaard aan de heup gegord, mijn held, Dat ftrekke u tot agtbaarbeid en roem , vs. 5. Trek voorfpoedig uit in al nvt prial, Voor waarheid en gedrukte onfcbuld, Uw regternand zal gedugte daden doen} vs. 6. Gefcherpt zijn uwe pijlen, Ganfche natiën vallen voor u, Doorboord is het hart van 'sKonings vijanden: 3. Behaagt in een Vorst het bevallig postuur, is men verrukt over de houding vati den jeugdigen Salomo, mijn held (treeft hierin alle zonen van Adam voorbij —• geeft de bevalligheid iets meer dan menfchelijk in den Allerheerfcher, welk eene fchoone ziel bezit hij die mij verrukt, ziel-innecmende goedheid hcerscht in het gelaat, (leekt in alle de bevelen door, geen wonder dat de hemel-Majefteit hem zo aanhoudend met zijne gunfte overlaad. 4. Geene verwijfdheid verbind zich met dat fchoone en zagte gelaad; neen, als gij mijn Vorst het zwaard van uwe magt u zeiven omhangt , word uwe eerwaardigheid, uwe grootmoedigheid, nooit door eene daad , maar aanhoudend vermaard; 5. Voor misbruik van uwe Koninglijke macht is niet te dugten, als gij te veld trekt, is het niet om rijken te veroveren en volkeren te plagen, maar om regtvaardigheid te befchermen en gedrukte onnozelheid voorteftaan, en in alle die veldtogten verwagt ik van uwen heldenmoed de treffenfte over . inningen, 't zwaard in uw vuist doed wonderen. 6. Doorlugtig held, hoe fchoon is de pijlkoker die over uw fchouder hangd, — niet tot fieraad, — hoe ongemeen fcherp is de punt, — ik verwant dat ftrijdbare volkeren zich aan zulk eene macht gewillig zullen onderwerpen, anders zie ik elk krijgsman voor uw voeten doodelijk gewond, zich krommen. 7. De erf - opvolging kan in Uw bewind gee-  der PSALMEN. Psalm XLV. 383 vs. 7. Uw troon mijn Elobim fiaat voor altoos vast, Uw Scepter verdiend alleen den naam van regtmatigheid. VS. 8. Regtmatigheid mint Cij, onderdrukking baat Gij, Daarom heeft u Elobim uw Elobim gezalfd, Met roem-olie boven uwe mede-VorJien ; VS. 9. Uwe kleederen verfpreiden eene geur, Fan Mijrrhe , aloë en kasfie, Uit de elpenbecne paleizen treden de Zangers u tegen. vs. 10. Koninglijke dochters zijn uw beste buit, Aan uw regterhand de Koningin in Opbirs goud, vs. 11. Hoort jongvrouw, merk op, neig uwe ooren, Vergeet nu uw volk, uwes vaders huis. ne gedugte omwentelingen veroorzaken, geen noodlottige flag Uw rijk in gevaar brengen, Uw rijks-zetel mijn Befcherm-God is duiirzaamer dan het goud des troons door alle de eeuwen been, en Uw gezag is aan geene afwisfelingen van gemoeds-neigingen in U of opvolgeren onderhevig. 8. Verdrukten regt te doen, boosheid, geweld te flraffen, maakt het geheel van Uw beltier uit t geen wonder mijn Koning en God, dat Uw voorganger, Uw mede-gebied-voerder, U boven anderen die den rang van Vorften bekleeden, tot zijn meden-genoot deed inhuldigen. 9. Uw huislijk genoegen en aanzien overtreft alleen de geur van de kostbaarfte perfum, Uw Koninlijk gewaad is 'er mede doortrokken, en als Gij plechtig Uwe pragtige paleizen bezoekt , komen de reijen van konftige Muzijkanten U met hunne ftadige gezang te gemoet. 10. De fchoonfte maagden van Koninglijke bloede, ten ' teken van Uwe beflisfende overwinning , treeden in de reijen van den zegenpraal vooraan; aan Uw zijde vertoont zich de koninginne op het prachtigst met een goud geborduurden mantel of hulk voorzien; n. In verrukking durve ik haar aanfpreken: gekoore gemalin van mijn dierbaren Vorst, vergun mij u te raden, dat het van nu af uw hoofdzaak worde om niet alleen uw geflagt maar uw vaderland zelfs geheel te vergeeten. 12, Gansch vs. 9. Hierin volg ik Dathe, natuurlijker dan MiciiAëi.is, Mijrrhe en geen product van gelukkig Arahie , Aloi een gefchaafd hout van eene aangenaams geur.  584 Hét B O E K ts 12. Dan zal de Koning uw fchoonheid behagen, Hij tocb is uw Heer, buig u ftatig voor hem. Vs. 13. Tijrus maagd, de rijkfte der volkeren, Zal uwe gunst met kostbaarheden zoeken. VS. 14. 'sKonings bruid is enkel bevalligheid, Haar kleding is met goud geborduurd, vs. 15. In rijk geflikt gewaad tot den Koning gevoerd ( Een jioet van vrouwen agter haar, Met fpeelnoten tot u gevoerd: VS. l5. Geleid door dans en zang, Gaan ze in bet vorjielljk paleis. ingenomen met de bevalligheid, met de mannelijke agtbaafheid van hem, die alleen uwe lielde moet hebben; dan zal zijn vuur aanhoudend gloeien, geen trotsch verdove die zorgvuldigheid, hij is en blijft uw fouverein, erken hem bij elke openbare plegtigheid daarvoor. 13. Be grootlle voordeden zullen u daardoor geworden, de dames vanTyrus de aanzienlijken, de vrouwen der kooplieden zullen om llrijd bij u gehoor vragen, en uwe gunfte door de kostbaarfte gefchenken tragten te winnen. 14. Ik fta verrukt over de bevalligheid van de koninglijke bruid, zodra de kostbare fluier afgelegt is , en de mantel met edelgefleente doorzaaid. 15. In ftaatfie ten hove gevoerd, omfhrwt van kamenieren , van vrouwlijke muzijkanten. 16. Met het verrukkendfte muzijk, de fchoonfle gezangen, gaan ze 'sKonings verblijf in. 17. Welk een geluk on- v. 14. De Koninglijke Dichter beJoeld in de grondtrek niet de Kerk, maar het rijk zelve, waar over de Koning als vader heerscht; dit denkbeeld, ons gansch vreemd, vind men 2 Sam. II: 14.; dit is zeer gunftig: men kan niet vooronderltellen, dat de bruid met den ftoet gaande hare fluier afgelegd hebbe, daarbij zou, indien hier op het rijk niet geziea werd , het fchoon dat üllcen voor elk zigtbaar was niet bezongen zijn, dus behoeft men metl.AffCeos niet al te vrij in de vertaling te wezen; di: ganfche denkbeeld hoe vreemd ook voor iemand die gewoon is aan de Kerk van het N. T. te dtnken is veel natuurlijker, fchoon vreemder dan het duizendmaal herhaalde gewoone.  der PSALMEN. Psalm XLV. 383 VS. 17. Der vaderen plaats bekleden ttu de zoonen , Door u tot Vorften over een uitgeftrekl gebied gefteld. vs. 18. Door alle gedagten been bezing ik uw 'Oem , Voor altoos zullen volkeren 'jan u gewagen. der liet opzicht van zulk een Vorst te wonen, — uwe mannelijke zonen zullen niet alleen den zeiven rang hebben , maar in vorftelijke grootheid, door de geftadige uitbreiding van het rijk, toeneemen. 18. Wie kan ó .Vorst uw roem naar waarde bezingen, als andere groote Vorften reeds lange vergeeten zijn, zal door alle monden uwen roem in den mond van elk onderdaan onafgebroken nieuw wezen. „, XLVIde lu . , , , , .. PSALM. 1. PvEN bed op eene bekende wijze, voor -*—■* 1 , •_ , vs. 1. Een het openbaar gezang aan het Zangcrcn-cnoor Iiid op jU_ , ,. , motb, voorden Overhandigd. eerften Zang¬ meester, onder de Koracbieten • vs. 1. Elobim is ons cén toevlucht en derkte, Een hulp getrouw in nadd. vs. 3. Hierom vreezen wij niet, Al wankelde bet maercld-rond , Al yvierden bergen in het hart der zee geplaatst: VoorfpcUing. 1. Dat zich anderen vrij beroemen in de macht van hun achtbaar hoofd , wij roemen in onzen God , onze fchuilplaats, onze vesting in ongelegenheden, nooit feilt Zijn onderftand, zelfs in de dringende ongelegenheden, o. Geen eenparig geroep van het onmogelijke der uitredding fchrikt ons af: — wij worden niet vervaard, al werkte alles tegen , al waggelde het gansch heelal , al veranderde het zo van gedaante door aardbevingen , dat de fteilfte bergen in den afgrond gleeden, 4. Dat door XLVI. Uit Jefdia VIII: 6. zou men opmaken dat hij de Opdeller van dit lied zij, altans de eernaam van Jebovab der Heirfcharen brengt ons op de tijd dat het rijk van Israël en Juda gefcheiden was; ik denk met den meefte fchijn aan de belegering der Asftr ers onder Hiskia, waar alle de bijzonderheden ongedwongen op 't huis kunnen gebragt worden. VI. Deel. Bb  336 Het BOEK vs. 4. Dat ■vrij hare wateren nbuimend bmisfchen, Haar fteigcnd geweld doe de bergen fidderen; vs. 5. Hare bceken zullen nogtans Elobims frad verfris/ebt», ua afgezonderde wooning voor Scbaddai. vs. 6. Ehbim woont daarin , bierom wankeld zij niet, Reeds b,j den aandagenden morgen is Elobim tot hulp gereed ■ VS' ?' H-,'*f•P*1*»» rijken waren in beweging, Hij donderde, de aarde kromp! vs, 8. Der legerbenden Jebovab is aan ons êoofi/, jakobs E/oi;«» is onze hooge fterkte. vs. o. /Te/ £ez/e Jehovahs verrigtingen, *r<» fly ier /ani /„, e^„ woestijn maakt} dien val haar grammend fchuim zich meer vertoone, dat de wortels van andere bergen door den flag des waters ftaan te beven , 5. Wij zullen ons onder dat alles in den zagten gang van onze beeken , door onzen Vorst zo wel geleid, in de fiad verkwikken , haar zagt gerommel zal elk vervrolijken tot in de bovenftad° toe , waar ze den Tempel onzes Gods verfrischt, 6. En geen wonder, daar woont Hij die met regt den naam van Befcherm-God alleen draagt, hierom beeft Jerufakm niet op hare bergen; Asjijrifche golven mogen daar tegen vrij aanflaan. _ Naauwelijks breekt de dageraad uit de kimmen, of men ziet haar God reeds werkdadig tot haar redding. Uitkomst. 7. Eene verzamelde magt van afgodifche volkeren was in beweging, koningrijken waren vereenigd tot een oogmerk ; Hij liet Zijne donderende ftem maar hooren, Hij beroerde door aardbevinge den grond waarop zij ftonden; 8. Wij juichten , de Bevelhebber der hemelfche heir-bende was ook ons Hoofd! Jakobs God ftrekte ons tot eene vesting, moesten wij dan in eene belegering niet veilig wezen; 9. Nabuuren ons zo nijdig vloeit te zamen, beziet de uitkomst van 'sHeeren daden; beziet hoe weinig het Hem kost, eene fchoone landsdauwe tot eene woestenij te maken ; 10. Door zulk eene  der. PSALMEN. Psalm XLVI. 3S7 vs, 10. Die tot aan de uiterfte grenzen der vvaercld '/ oorlog ftuit, De bogen knakt, de fpiesfe'fi bieekt, De wagenen door vuur vernield. vs. ii. Staak, erken dat ik Elobim ben, OnJer de volkeren zal >'» i ochj ftijgtn , In bet galiscb beelal zal ze Jlijgen. vs. 12. Jebovab der legermachten , helpt ons, Jakobs Elobim is onze hooge fterkte. daad alleen kan Hij .aan de waereld tot op den verften afftand den (lillen vreede befchikken ; boog en fpies onbruikbaar maken , met blikfem - vuur de ftrijdwagens vernielen: 11. Dit toneel ziende laaten dan vijandelijke onderneemingen door u genaakt worden , het is jehovahs voorneemen onder de afgodifche volkeren zich vermaard te maken, ja, eenmaal zal die hoogheid over de ganfche aarde geëerbiedigd worden. Algemeene choor. 12. Al juichende zingen wij Jehovah, der hemelfche leger-benden Gebied-voerder is aan onze zijde, de Befcherm - God onzer natie ftrekt ons ten onverwinnelijke vesting. EXLVIIffe e n triumph - lied , Voor den eerden PSALM- ,,..„ 's. i. Eeu Zangmeester ten openbaare gebruik. rraim voor den eerften Zangmeester, onder de Koracbietcn, vs. 2. Alle volkeren klappen in de handen! Zij zingen Elobim met jubel-zang. 1. Vereenigde ftammen, magtige vriendlijke nabuuren, bewijst alle Uwe openbaare vreugde , toon en ftem verheffen zich ter eere van onzen Befcherm-God! 3. Ze- xlvii. Het is" eene bijna algemeen aangenome gedagte, dat deze Pfalm onder het getal der genen zij, die opgefteld wierden voor de vervoering der arke naar Zion, — 't 6de vers fchijnt meer een krijgstogt of liever overwinnings - togt te vooronderltellen; hoe het zij, eene bedaarde lezing Bb 2  3"S Het BOÉK vs. 3. Jebovab .... is gedugt! De Monarch der ganfche waereld. vs. 4. Volkeren doel Hij onder ons bukken, Natiën onder onze voeten treden; vs. 5. Koos voor ons de erfportie uit, De roem van Jakob , Zijn lieveling. vs. 6. Elobim vaart op met gejuich! Jebovab met bnzmn-gefcball vs. 7. Jubelt! Elobim ! juicht! jubelt on«en Koning! jubelt. vs. 8. Elobim is de Koning van bet heelal, Jubelt met ver/laauhaare ivoorden. vs. 9. Elobim beheerst de Heidenen, Elobim zit op eenen luisterrijken troon. ker Jehovah, der Heeren Heer is de hoogfte Majefteit, de ware Alleenheerfcher op de waereld. 4. Treffende proeven hebben wij, hoe veel ftrijdbaare natiën deed Hij onder Joschuas ftaf zich onderwerpen, die verftokt bleven, gansch en al door ons vernielen. 5. Zelf zogt Hij in Kanaans oorden ons eene vaderlijke landhoeve uit, aan onzen ftamvader Zijnen lieveling, door Hem groot gemaakt, nog daarenboven beloofd; 6. Onze Befcherm-God is aan het fpits onzes legers , onder het ontzettend krijgs-gefchrei; Jehovah onderneemt den aanval, onder het ftatig bazuin - gefchal. 7. Heft dank-Pfalmen aan! zingt eenparig, zingt tot roem van onzen grooten Koning, het triumph - lied. 8. Het is toch zeker dat onze God alleen de Beheerfcher is van het gansch heelal, en regt op onze hulde heeft; geen wild gezang maar ftatige denkbeelden make de inhoud uit. 9. Der Isra'èliten God is onbetwistbaar de Heer en uitdeeler van het lot der volkeren; — met Majefteit bekleed Hij den Richterftoel over het gansch heelal: 10. Tans ziet gij eene proe- zal ons bij de overwinning van Koning Josaphat, 2 Cbren. XX, bepalen.  der PSALMEN. Psalm XLVII. 389 ts. 10. De Edelen des volks zijn bij den anderen, Het volk van Abrahams Ehbim, De fchilden der aarde zijn door Ehbim , Hoe groot is Hij dan '. ve 'er van: de bloem der dammen is tans tot vereening bijeen, alle vorftelijke afftammelingen van Abraham, de grootfte gunfteliiig van onzen Befcherm-God, met hoe veel billijkheid , daar alle befchermers der volkeren al hun aanzien door Hem hebben, 'geheel door Hem beftuurd worden, als het fchild door krijgsmans arm; hoe onbeperkt moet dan Zijn magt niet wezen 1 XLVIIIfte Epsalm. en helden-dicht voor het choor der V j** Zangeren. bet choor der Zangeren. vs. 2. Jehovah is gedugt, tevens rotmenswaardig'. In Elohims ftad, zijn geweide berg. vs. 3. Zions berg beeft eene verrukkende legging'. Ia bet geuoeglijkfte van het ganfche land , De noorderdeelen zijn de koninglijke verblijven. o. Jehovah verdiend alleen den naam van eerwaardig, roemrugtig; dit toonde Hij van ouds omtrent de ftad waar van Hij de Befcherm-God is, waar eene hoogte in is, aan Hem alleen gewijd. 3. Hoe fchoon vertoont zich uw kruin boven de andere hoogten , waarop Jerufakm gegrond is; men kan haar den voorrang boven andere aangenaame ftreken des Iands niet betwisten ; de noordzijde des bergs onderfcheid zich door de vorftelijke tempel-gebouwen daarop pralende. 4. Maar XLVIII Ik twijfel niet, of dit ziet op de belegering onder Josaphatv het 8(le vers is alleen genoeg om dit te beflisfen, fehoon later gebeurd;, dit berispende in Josaphats gedrag moest bier niet in eene profetifehe leerrede, maar in een openbaar gezang met alle mogelijke zorgvul. digheid behandeld worden; en tevens de kragt der verbintenis met God zonder misgreep in het oog lopen voor den oplettenden. Van vs. iï.. word, daar de ftiUe berisping voorafgegaan was, nu weder de zorgv.ü- Bb 3  39° Het BOEK vs. 4. Elohim binnen haar, Bekend als fchuts-lieer. VS. S, Koningen vereenigden zicb, Te zamen fe^-sn baar gelegerd; vs. 6. Zij befebouviden, flonden , Verfchrikten, vloden, vs. 7. Beroeringen overviel ben, Smarten als die eeuer vrouwe jb barensnood; vs. 8. 7?t)cb als door den oostenwind, Tbarjis fchepen vernield worden , vs. 9. Nu zagen wij ie; geen ons van ouds verzekerd was . In de Had aan Jebovab Zebaotb. De ftad van onzen Elobim , Dat Elobim die beftendig beveiligd. dat boven alles gaat, Haar Befcherm-God werkdadig, als ftot-bewooner, die veiligheid aan de burgerij zonder voorbeeld bezorgd heeft. 5. Vermaarde Vorften hadden zich door bondgenootfehap gefterkt , en tot de verovering zamengefpannen, dit voorneemen door een dadelijk beleg uitgevoerd; 6. Op het eerfte gezigt waren zij verwonderd oyer de legging, ftonden bedremmeld hoe aantevallen, raakten door fchrik in verwarring, en zonder aanval te doen, deinsden zij af in den grootften fpoed. 7. De zonderiingfte angst overviel hen ook geheel , zij ftonden meer uit dan eene vrouwe in haare baa'rensweeën; 8. Zo wist Hij een bondgenootfehap te verijdelen , gelijk wij nog onlangs weder zagen in dat van twee Koningen; alleen een oostenwind was genoeg orn de vereenigde koopvaardij-vloot naar Tartesfus gefèhikt, te doen vergaan, waar door de verbintenis géftaakt werd! 9. Nu bevestigde onze ervaaring, 't geCn onze voorouderen ondervonden en door onze grijsaards verhaald was geworden ; in de hofftad was het befljst, dat Jehovah de Bevelhebber van het heir der hemellingcn is, dat Jerufalem de ftad Zijner keuze, Zijn hof - verblijf is , en dat Hij als üefeberm - God hare beveiliging, op zich nam. 10. Wij verrukt, zijn daarom in Uwen djgheid van den Koning geroemd, die bij het belög der ftad zulke aanmerkelijke verbeteringen ondernomen had ; het cca en ander bevestigt dat  der PSALMEN. Psalm XLVIII. 39* VS. 10. 6 Ehbim in Uw heiligdom, Beroemen wij Uwe gocdgunfiigbeid. VS. II. Uw roem is evenredig met Uw naam, ö Elobim tot 'swaerelds grenzen, Uw regterhand houd den regtvaardigen teugel: VS. 12. Zions berg wees blijde, Juda's maagden gaat ten reije , Uw vonnis/en zijn nitgefproken. VS. 13. Doet rontom Zien den optogt, Telt vrij hare fterk tens; VS. 14. I-et wel op hare ringmuuren, _„,„;,.„ iVsemf ee» nauwkeurige oogen-fcbouw harer paleizen , Om het ««" ie; nageflagt te melden. VS. 15. Deze Elobim is wcr altoos onze Elobim, Met alle onderfcheid zal Hij ons beftnuren. voorhof aan den altaar bij den anderen , om door dankoiferen onze verplichting te betuigen, n. Is Uw naam als de Allerhoogfte over het gansch heelal bekend, met minder onbegrensd zijn de daden van Uw magt , groot zijt Gij door regtvaardigheid, in Uw gansch bellier doorfchitterende. 12. Geen wonder dan dat Zions berg daverde van het vreugden - gegalm, dat de voornaarafte maagden van het land in vrolijke reijen U ter eere zongen, toen Gij zo befiisfend toonde, wat Uw vonnis over der Vorften woelingen geweest was. 13. Statige reije uit Berachias dal, ik nodig u vrij tot den plegtitben omdragt; 14. Ik nodig u om de fterktens door onzen krijgskundigen Koning geftigt, naauwkeurig opteneemen , haar verbeterde vesting te bezien en 't amphithcater van vorftelijke paleizen voor u leggende te bewonderen; doe het zo dat gij 'er aan uw kroost eene naauwkeurige befchrijving van kunt geven. 15. Want wat ons ook nog aanftaande moge wezen, dit is zeker : onze God is zichzelven altoos gelijk gebleven als BefchermGod, als onzen eerften Gebieder zal Hij ons boven anderen waereld-burgeren beheerfchen. dat het later op?elteld is, en mogelijk voor eene plegtige dank-dag, die naderhand tot die gedagtenis ingevoeit is, ge-U6t. Bb 4  392 Het BOEK XLIXfte "p^ vs. t. Een -* Jtl/e n ode voor den bundel der Korach'f lied voor den /CT. terfien Zmg- meester, onder de Koracbieten, vs. 2. Hoor f»« alle volkeren ! Luistert wnereld-bewooneren! vs. 3. Geringe» en aanzienlijken, Zo wel rijken als armen , vs. t. Enkel wijsheid zal ik fpreken, . De redevoering uit mijn hart zal ervaring zijn. VS. S. Miin gehoor fielt zicb tot fpreuken , Raadzels zal »* op mijn harp ontknopen ; VS. 6. Waarom zou ik in bange dagen bevreesd zijn, fren t onrecht des hooiaards mij aglervo/gd; 2. Luistert alle gij landgenoten ! die tot bet geflagt van Abraham hoort, ja alle gij waereld - burgeren , die evenveel belang hebt in de zaak , welke ik bezing, vestigt 'er uwen aandagt op. 3. Veragte, vergete burgers, aanzienlijken, in eer-ampten verheven , fchamclen , armoedigen, zo wel als fchatrijken, gij hebt 'er allen evenveel belang bij, verwonderd u niet over zulk een opwekkend begin. 4. Het geen ik bezing is enkel zuivere afgetrokke waarheid , beleid en ervaring uit het binnenfte van mijne overdenking, manken het geheel van de rede uit; 5. Spreuks-gewijze om ze te beter in het geheugen te prenten, zal ik ze voordragen, en zal op de aangenaamfi-e wijze onder het muzijk de donkerde waarheden in het licht dellen. 6. Als dagen van druk en angst mij klemmen , waarom zou ik dan uitermate angdig wezen , fchoon het gevaar zo hoog dijgt, dat de onrechtvaardigheid der geweldenaren mij in eiken dap op de hielen volgt. 7. On- XLIX. Omtrent den Maker van dit lied zijn wij onzeker:'er is meer in van de geest van Asaph dan van David, de aanleiding is niet minder onzeker, maar de inhoud viij duidelijk. — Herder fchijnt het beste licht over dit Dichtftuk verfpreid te hebben, die de ftoutheid van de trekken over den ue.tand der braven 11a dit leeven boven anderen, bewonderd,  der PSALMEN. Psalm XLIX. 393 vs. 7. Die op goederen zicb verlaten, Op eene groote rijkdom fnotven, VS. 8. Niemand bimner kan zijn naastbeftaanden redden, Elobim kan hij 'er niet mede af-.open. VS. 9. Veel te kostbaar is eenes menfchen ziel, Nooit word daaraan voldaan, vs. 10. Zo dat hij vervolgens altoos leeve, Zonder verderf te ervaren ; vs. II. Hij moet zien dat wijzen derven, Zo wel als dwazen , geestelozen; Stervend hun goed anderen nalaten: VS. 12. mif gedagten veel was aa.n een beftendig huis, Eene wooning altoosdnurend, Waarom zij landen naar zicb benoemden, bevreesd te zijn wil ik leeren, dit mogen zij zijn, die op fchatten hun roem ftellen, wier kloekheid naar de ftapels goud berekend word. 8. ()ngelukkigen! geen een van hun kan niet eens zijn bloedverwant , ik laat (taan zichzeiven, met al zijn fchat van den dood afkopen, in de regtbank der Godheid geld die waar niet, om voor het fterven beveiligd te wezen. 9. Het leeven is veel te kostbaar, bij zulke fchatten vergeleken, geen fom kan daar voor uitgeboden worden, 10. Met dat gevolg dat men niet fterve, en bevrijd blijve van de gevolgen des d nis, de verrotting, li. Dit leert de ervaring dagelijks , de man van groote begaafdheid zo wel als de onvoi "gtige en onvernuftige dwaas, worden naar het graf gei ragen ; fchatten agtcrgelatcn zijn niet meer in hun magt, maar moeten zij in het vrij genot van anderen overlaten. 12. Het eenigfte, waar zij zich bij hun leeven nog mede fireelden, was : alles te doen om hun Hamhuis beftendig te doen zijn, en daarin te blijven leeven; hun familie in aanzien en talrijkheid fteigende, genoten zij de eere, ganfche ftreken naar zich te benoemen, en daarin te blijven leeven. 13. Maar wat zegt dit alles , de zoon van derd, en tevens veel grond in dit Zangduk vind voor de opftanding der Godvrugtigen lange voor die der fnoodaards. w. 12. liet graf is bun eenig buis, zo neemen het verfcheide overzet. bo 5  394 Het BOEK vs. 13. r>» mensch, boe hoog 00b geftegcn, blijft niet, Word als de beesten die fierven; VS. 14. Dit is de weg der dwaasheid voor allen; Hun kroost behaagt even-wel dien zeiven gang. VS. 15. Als fchapen drijft men ze naar 't fcbimmen-rijk De dood is bun hoeder, In den morgen zal de brave bun behecrfchen. Want hun aanzien blijft in het doeder.riji: , Elk in zijn wooning, Adam, fchoon tot zooveel aanzien geklommen, moet doch van de aarde affcheid neemcn, en moet in het llerven met de beesten gelijk ftaan, een lot ondergaan; 14. Onder den grond om de lucht niet te befmetten , dat is het einde van al de vleiende dwaaze overleggingen die alle trutsaards ervaren, en niettegenftaar.de deze, volgt hun kroost dezelve wijze van denken. 15. Als fchaapen wel doorvoed en bekwaam tot flagten, ziet men den een op den anderen naar den flagtbank voeren, opder het beleid van den dood, die over hun vroeg of iaat fterven het beftier heeft, terwijl de brave alleen de fiille hoope bij zijn verfcheiden geniet; in den aanbrekenden morgen zal de oprechte over zulken gebied voeren, want inderdaad alle de overblijfzels van hun aanzien , zijn in het fchaduwrijk niet geldig , daar is elk zonder meer te woelen in zijn ftille groep. 16. Gegronde vertroosting! tingen, zij prijst zich door hare eenvouwigheid aan, doch niet begunftigd door Handfchriften, het geen mij anders daartoe zou overgehaald hebben. vs. 13. Zoo men die uitkomst brengt tot de armen, dan moet de rede d 's rijken doorgaan, de zin is dan rijk, doch het ftrookt niet met de letter, dus men die fchoonheid hier niet inbrengen mag. vs. t$. De braven zullen enz.; SciinoëDER heeft: duidelijk bewezen, dat men den morgenftond niet wel anders kan neemen; was het in dit leeven, het was in den avond. Herder, heeft hier de ruimte der denkbeelden omtrent een toekomftig leeven opgeklaard.  der PSALMEN. Psalm. XL1X. 395 vs. 16. Elobim zal mijn ziel uit de overbeerfcbing vanhet dcodcnrijk onljlaa.il, Hij zal mij tot zicb noemen,. ts. 17. Ontziet niemani die fcliat rijk word, Wen bet aanzien van zijn huis klimt, vs. 18. Niets iraagi hij bij zijn fterven mede, Zijn luister daald hem niet na , vs. 19. Bij zijn leeven bad zijn ziel geneugten, En u wen gij u zeiven goed deed, vs. 20. moest doch w<7#r vs. 1. Een j, Tv en Dichtftuk van David, op de viTvoor dên fcbande openbaar geworden, en daarom aan't „rjien. Zang- opentjaar gebruik gewijd. 2. Gedicht na dat mevs. 2.'N*dat jjjj mét Baths[eb a overfpel gedaan had, en SZt'rNATHAN hem in een gefprek zijn misVij'n" Nekpet drijf overtuigend had voorgehouden. met Batbseba. vs 3. Elohim hebt ontferming met mij, naar Uwe genade Niar Uwe uitnemende menscbllevenheid, vergeet mijn fntode daad. vs 4. Dat ik van mijn onwaardigheid herhaald gewaslchen, Van miin fnoodbcid zo gezuiverd worae ; vs. 5. Mijne vergrijpingen erken ik ! Mijn wandaad h mij geftaag onder den aandagt , vs 6 U, ja V alleen heb ik beledigd. Doende dat Uw oog zo zeer mishaagde, Daarom is Uw vonnis regtvaardig; En de hoogfte zuiverheid m Uw handelwijze. 3. Diep getroffen, mijn God! - is 't eerfte woord mijner 'lippen, en fmeeken om vaderlijk mededogen, mijn bedrijf is allerfnoodst ; maar Uwe mededogen is onbegrensd. 4. Betreurenswaardige gevolgen door geen berouw uittewisfehen , de reiniging moet door herhaalde zuivering alleen van U komen, dan alleen 'zal die ijslijke vlek weggenomen zijn : 5. Nu eindelijk zie ik de zwaarte mijner misdaad door, en belijde die openlijk; ik heb geen zugt meer om die te bedekken; neen, geftaag is alles mij levendig voor den aandagt. 6. Daar de daad onbekend, en ik niemand verantwoording fchuldig was, heb ik U opzettelijk beledigd; Uw oog wist ik dat zulk eene daad ten uiterfte afkeurde ; Uw befluit mij medegedeeld, is billijk en tevens allergematigst, de zuiverde onpartijdigheid is ook hierin zigtbaar: 7- '« Overfpelige  der PSALMEN. Psalm LI. 401 VS. ?. Bevlekt wierd ik i'rboren, Zondig koeterde mii mijne moeder ff» vs, 8. Ziet de naak/Ie waarheid te zeggen , is U beftendig, Wiize vermaningen deeld Gij mij beimlifk mede. VS. 9. Dier hijfbp *»// G;/ mii ontzondigen , rein zal ik zijn , Door Uecwa>fLheh, zal ik glanzen als fneeuw. vs. 10. D'>e mii -ergeneegen en blijdfchap horen, Tot in mijn binnen ft e waar ik Uw /mart gevoelde, dringe bet door. kind mij omrukt, maai ik, fchoon in den egt geboren, trad met ongeregelde lusten in het licht; hoe veele zondige hebbelijkheden groeiden onder de moederlijke zorgvuldigheid in mij op; hoe behoedzaam had ik derhalven meten geweest zijn! 8. Door een trouwhartig vriend deed Gij mij onbewimpeld en ftandvastig dit onder de aandagt brengen; op buitengewoone en meer bedekte wijze mij door wijze vermaningen ontwaken uit mijn ongevoeligheid. 9. Nu is mijn bede dat ik door U gezuiverd worde, de misdaad hebt Gij airede mij vergeven , zulks is meer dan eene priesterlijke ontzondiging; worde ik door U geheel gereinigd, ö hoe glanzig wit, als de vers gevallen fneeuw , zal ik dan zijn. 10. Vergenoegen, ware blijdfchap , zal dan voor beklemdheid in de plaars treden ; voor de fmarten der verflagenhcid, die door alles doordrong, zal dan mijn innig vergenoegen weder herleeven: 11. En laat ik dan verder het genoegen fma- - vs. 6. Eenigzins anders vertaald Munting he dit, en drukt het denkbeeld van geheim in de misdaad fterker. vs. 9. Schoetgen wil dat hier op de reiniging der kleederen van de Priesteren door falpeter gezien word, dat zou we] ftroken als het dei Dichters bedoeling was geweest, waaraan ik twijfel. Muntingh'? vertaling is fchoon, komt in het hoofd - denkbeeld overeen: — zie Gif lisebt harten -deugd , leer mij dan Ü te dienen in bet verbergen. Zijne overzetting is meer de kern der denkbeelden in deez' Pfalm, dan wel pit en fchors; tevens bidde ik mijn lezer hem altoos, maar altans in deez' Pfalm te raadplegen. VI. Deel. Cc  402 Het BOEK vs. II. Wend bet geziene van mijne wandaden af, Verzoen tocb mijne misdaden! VS. 12. Elobim! fchep in mij een gezuiverd hart, Vernieuw mij inwendig met een' vasten geest. ;„ VS. 13. Van Uwe tegenwoordigheid ver/leek mij niet, Uwen Heiligen Geest ontneem mij niet; vs. 14. Scieni mij de vreugde Uwer goedgunftigbeid weder , Een vlugge ziel zal dan mij fterken. Vs. 15. iJaa zal ik afwijkenden Uwe wegen aanprijzen, Die misdaan hebben, zullen tot U wederkeeren ; vs. 16. 0»f/?a mij van man/lag, Elobim! Mijn tong zal Uwe goedgunftigbeid bezingen. ken , dat Gij niet richterlijk op mijne misgrijpen blijft zien , laat ik ontwaar worden in de gevolgen dat zulke opzettelijke wanbedrijven volkomen door U vergeven zijn. 12. Dit field mij nog niet volkomen gerust, mijn oorfprong is te onzuiver , fchenk mij voor die misleidende nieuwe en zuiverdere neigingen; de neiging van mijn gemoed , de nieuwe iever, werde door Uw invloed een beltendige, zichzelve gelijke, ziels-gefteldheid. 13. Weiger mij, als Uwen onder-Koning, dan den vrijen en gunÉfigen toegang tot U nimmer, altans laat mij in mijn bellier den invloed van dien .geest, bij mijne zalving mij gefchonken, niet derven. 14. Schoon Uwe vergiffenis mij aangekondigd is, moet ik nogtans om die vrije, vrolijke, en leevendige bewijzen der herfïelde gunst U fmeeken; heb ik die, dan zal ik met een edele en ieverige ziel mijn werk verrigten ; 15. Dan zal ik uit mijn geval leeren, om lieden die misdaan hebben, zagtkens tot het wederkeeren, langs den weg der Godsdienst, te ftieren , dan zal ik het genoegen hebben, dat opzettelijke overtreders ook openbaar zich herftellen. 16. Onrcgtvaardig bedrijf en mandag, legt mij nog zwaar op het hart, zij zal mijn familie drukken ; och , kon het bedreigde afgewend worden! hoe zeer zou ik dan niet over Uwe vergevende goedheid, zonder voorbeeld, roemen.  der PSALMEN. Psalm LI. 4»3 Vs. 17. Adonai! uitfluit Gij mijn linpen, Dan zal mijn mond Uw roem vermelden, vs. 18. In offers hebt Gii eecn genoegen, mciersgafik die, Een brahtl-tjfrer 20a U niet bevallen. vs. 19. Elohim, offers zijn een verbrijzelden geest, Een gebroice en verllage ziel wijst Gij £/oii»i niet af. vs. 20. Doe Zt'o» wel naar Uw behagen, Eouw Jerufalcms tnUuren op. vs. 21. Offers zonder Cchuld bevallen U, Brand-offcrs die geheel verteeren, Varren komen op Uwen geviijden altaar. 17. ó Mijn Souvereiri! geeft mij ook hierin door Uw gunst ftof tot roem, Uw goedheid zal ik dan met dankliederen daar voor openbaar prijzen. 18. AVaren het offers, die in dit geval niet mogen in aanmerking komen wegens opzettelijke boosheid, hoe bereid zou ik anders zijn; aan offers die geheel verteerden zou het niet ontbreken. 19. Maar ik weet de rcgte offers voor God zijn zielen diep gewond, overtuigd van begaane wandaden; worden de ziels - neigingen daar toe beftuurd , neemt dit beftaan de ganfche ziel in , dan weigert Gij nimmer die offers. 20. Daar ik billijk vreesde, dat mijn rijks-zetel op Zion waggelde, mij SaulS ongenade herinnerde, worde mijne regeering naar Uw wijsheid weder gezegend, voltooi door mijn geflagt Jerufalems muüren. ai. Dan voorfpel ik, dat Gij in de vrijwillige offers meer genoegen zult neemen; hoe vrolijk zal dan het brand-offer in de hoogte ftijgcn , de beste varren zullen dan voor Uwen altaar aanhoudend afgezonderd worden* TLIIfte PSALM. ot onderwijs in de wegen der Voor- vs. j. ven .... 1 , 1 /eerlied van DA.' ziemgheid , van den koninglijken Dicluer , vlD , voor den vs. 20. Ik denk niet aan eene bijvoeging van later hand, maar wel met ScHRoëDEK. aan de voltooijing van 'jerufalem door Salomo, 5 Xon. III: i. Cc 2  404 Het BOEK meester ZmS" v00r °Penbaar gezang. 2. De aanleiding, vs. 2. Tom DoëGS gevaarlijk gedrag in Saul te Doëo de Ede- , , °, , ', .. .. , miet ten bovt vleien, hem aanbrengende, dat hn zijn fchoon- 5ï**"nenS££ 20011 bedek£ biJ den Hoogenpriester gevon- *«/!/ mijne verraders heeren, Naar Uw toezegging brengt Gij ze om ; VS. 8. Met vermaal breng ik U A»; bet offer, £» zal Uw' roem bezihger», Zij is «ie/ te tloen; vs. 9. Hii red mi; uit alle benanuwdhedcn , Mijn oog ziet den val mijner vijanden. waand op de gunst van het hof, hoe zeer anders aan mij verplicht, gedragen zich vijandig en fpannen zamen met hovelingen ; zo wreed, dat ze geen rust hebben voordat ze mijn leeven belaagd hebben: zij zijn lieden die door geene godsdienftige gevoelens in hunne uitzichten gehinderd worden. 6. Doch dit is mij genoeg, God is mij °t geen anderen een magtig bondgenoot is; mijn Heer is onder het klein getal van hun, die mijn geest fterken onder al het verdriet: 7. Ik geloof, dat die verraderij in de gevolgen, niet voor mij, maar voor mijne vijanden nadeelig zal zijn , Uwe beloften doen mij hopen , dat ze wis zullen vallen. 3. Met hoe veel vermaak breng ik dan U het vrijwillig offer, met hoe veel vuur bezing ik dan Uwe volkomenheden, die op edelmoedige goedheid uitkomen. 9- Daardoor is het toch dat alle mijne benaauwende omftandigheden zich wenden, en dat ik mijn oog mag laten weiden over het llagveld mijner vijanden, LVfie rs ALM. Evs. 1. Een en leerlied van David, doch aan utriiedvano^ • vio , yoor den den openbaren Godsdienst gewijd, op von- etrJleu Zang. meester , op ge zang-wijze. neginotb. vs. s. Men behoeft geene andere lezing, om hier trotsaards re vinden. ScHRoëDF.R heeft die betekenis van het weik-woord uit Pfalm lxxxv1: H- opgegetven. - - Cc 4  4Ö8 Het BOEK vs. 2. Ehbim ! hoor miin gebed, Verberg U voor mijn 1'meken niet , vs. 3. Merk tocb op! verhoor mij! Hevig fcbrei ik en ben beroerd. VS. 4. O 1 viiands '.voelen, fnoodaards drang. Om egtvaardigbeden reien zij op mij aan, Hevig woed bun baal ; vs. 5. Mijn hart klopt angliig in mijn binnenfte, JJood-fcbrikkeu oveiweldlgen mij; vs. 6. Vrees en ziddering trceden mij tegen, Een koude fcbrik overvalt mij; vs. 7. Ik zeg: bad ik duive n-vleugelen, Ik. zou vliegen tot dat ik verblijf vonde, 2. Mijn Befcb.erm-God ! — geef toch acht op mijne verzoeken, toon dat Gij voor mijne klagte geenzins ongevoelig zijt. 3. Let naauw op mijn zorgelijken toeftand, dat 'er redding voor mij koome; geen dier kan door grievenden honger en door angst meer benepen wezen dan He: 4. Zeker, bittere hovelingen, geweldenaren , leggen het 'er op toe om mij met rebellie tegen den Vorst te bezwaren ; hun verregaande afkeer kent paal noch perk. 5. Aandoeningen door angstvalligheid voi rgeftuwt, waaren geftaag om mij heen, op het indenken van de gevaren die mij dreigen worde ik zoms door vreesagtigheid geheel overweldigd; 6. Moe meer ik dit doe, hoe meer zulks toeneemt, hoe bevreesder ik word ; een koude huivering gaat door mijn leden ; mij als een verrader van zijnen Vorst befchouwende, zoekt men mijne wisfe val, 7. Ik zeg m tugmaal in mijt zeiven : kon ik even als de duif mij op rappe vleugelen verlaten, hoe rasch ontweek ik het hof3 en zogt een ftil verblijf; 8, 9. Ver-i LV. Men kan uit de inhoud zien dat het hof-leeven onder Sauls regetfHng hier befchreven word , wie zijn verraderlijke vriend was is ons Onbekend, aan Achitofet. met Mus. te denken is onnatuurlijk, om zijne verbazende genegenheid voor Absalom.  der PSALMEN. Psalm LV. 409 «. 8. Ver weg zworf ik dan af, En zou in enkewoonden oord mijn nacht-leger houden ; VS. 9. Hoe zeu ik mij reppen onder let ontvtugtin, Voor den ftorm en het onweder: VS. 10. Adonai verderf Gij ze, breng verdeeldheid onder ben , Geweld en twist beerfcbe in de ltad; VS. II. Als muuren omgeven die haar geftaag, Onregtvaardigbeid en geweld voere let gebied over htm. VS. 12. Overal ontmoet men onheil, List en bedrog waaren of de ftraten; VS. 13. Was het mijn vijand die mij hoonde, Ik kon zulks geduldig verdragen, Was het mijn hater die zich verzette, lk zuu mij van hem onttrekken; wijderd van de hofftad, hoe verdubbelde ik dan mijne fnelheid, om het dreigend onweder en den hevigen orkaan te ontvlugten. 10. Magtig Heer! Gij zelfs zult mijn zaak moeten redden , hunne raadflagén verderven , de gefmede zamenzwering moeten verbreken ; het kwaad is te algemeen; de hofftad zugt onder misbruikte macht en onderling misnoegen: 11. Dit fchijnt de ware fterkte van de ftad te zijn, waar billijkheid haar fcepter behoort te voeren, daar doet het de overmagt, ja de dwinglandij. ii. Men kan naauwelijks de ftraten betreden, of men ziet de treurige en fchadelijke gevolgen van dit alles ; hovelings erglistigheid , fchraapzugtige misleiding , (leken overal het hoofd op! 13. Maar het geen mij het meeste treft, is dit: het kwaad is zo algemeen; waren de fchuldige alleen zulke lieden , die ik als mijne vijanden reeds voor lange kende, ik zou met een grootmoedig .geduld mij wapenen ; was het iemand die uit jaloersheid over mijn rang, dewijl ik zijne bevordering daardoor ftremde, zich in de noodzaakelijkheid zag zo te handelen, ik zou zo veel mogelijk was mij tragten intebinden en 'er iets aan opofferen. 14. Maar dit al- Wl 13 15. ik volg Schnejrrer, en vind in mijne vooronderftel- ling omtrent den Pfnlm hier geene moeijelijkheden. Cc 5  aio Het BOEK VS. 14. Maar het is een man van dezelve waardigheid, 5 Mijn raad, mijn boezem vriend; VS. 15. Riet wien ik aangenaam omging. Naar Ëlubims wooning vriendfehapiijk ging , VS. 16. De dood overvalle hem op bes onverwagts , Gezond varen zij naar bet doodenrijk; Rampen overvallen hen in het midden hunner wooning; vs. r7. Maar ik za! aanhoudend Elobim aanroepen, Jebovab zal mij tocb redden. vs. 18. 'sAvojids, 'smorgens, 'smiddags, klage, huile ik, Hij zal eenmaal mijn fmeeken horen ; VS. 19. Mijn leeven rust bezorgen in de beoigjle opjlauditeren mij, Hoe talrijk zij ook mogten wezen ; VS. 20. Elobim hoort en zal Jlrajfen 1 Zo is beftendig Zijn beftuur, Als zij beftendig voortgaan , . In Elobim niet te ontzien. les te moeten ondervinden van een man, die in gelijken rang met mij ftond, en daarenboven mijn vertrouweling, mijn boezem vriend was; 15. Die ik voor mijnen vertrouwelijkften vriend aanzag, die dezelfde eerbiedige godsdienfige gevoelens met mij fcheen aantekweeken. 16. Grouwelijke veinsaards, vermomd onder den fchijn van godsdiendigheid! eene fchielijke dood, waaraan zij niet dagten, bedriege ook hen; als Kor ach, werden ze in het midden van hun woelen in den gapenden afgrond gevoerd, in het midden van hunne veiligheid overvallen hen doodelijke rampen. 17. Voor mij zelve ben ik niet bevreesd in zulke oordeelen, ik zal het oog naar God durven opflaan , van Jehovah wagt ik zeker dan redding: 18. Ik wil aanhoudend, op de gewoone tijden, wanneer mijne behoeften mij verplichten, tevens mijn nood klagen; ik wagt dat mijn klagten eenmaal gehoor zullen vinden. 19. 't Zou niet de eerfte reizc wezen, dat de rust vart mijn leeven herfteld was; hoe talrijk, hoe hevig de woede was , dit is meermaal gebeurd; 20. Ja ik geloof zeker , dat ook de uitkomst nu voor mij gunftig, voor hun treurig zal zijn ; zo handeld de Godheid altoos , wanneer fnoodaards zichzelven gelijk blijven, onverbeterd voortgaan, zonder den minden fchijn van ontzag; 21. Dan  der PSALMEN. Psalm LV. 4" I TS. si. Ziin hand verbreekt de vriendfcbap-banden, Zijn eigen belofte fcbcnd hij. VS. 22. Olad ais room is ziin mond. Inwendig nogtans fcberpheid, ^/j balzem ziin zijne gefprekken , En egter gefleepene dolken. vs. 23. Op Jebovab uwe zorgvuldigheden gewenteld, H'j'zal voor u zorgen , Nooit rfa/rf Hij dai de brave wankelt, V5. 24. Gü Elobim doet zn/ien in /fc diepe groeven vallen, Bloedgicrigen! valsaards! Die de helft van bun leeftijd niet bereiken, Terwijl ik vertrouwlijk op U voordleeve. treft Hij hen die geen vriendfchaps - banden konden weerhouden , om de heiligde belofte te verbreken. 22. Zagt als boter mooge zijn gehemelte wezen , 'er is niet op te vertrouwen, de rauwfte fcherpheden beheerfchen zijne vogten, — hoe lieflijk, hoe geurig zijne gefprekken ook Zijn, wel bezien, zijn ze moordpriemen, fcherp gepunt! 23. Maar beangftigd gemoed ! hierom evenwel niet al te zeer bevreesd, alle uwe zorgen aan uw Heer vertrouwd , voor de uitkomst ftaat Hij in; nooit zal Hij den ondergang der braven gedogen ; 24. Dat de fnoodaard beeVe , in een moordhol waaruit geen redding is zal Hij neerftorten ; tijrannen , verraders , bereiken nimmer hun oogmerk volkomen ; lange zijn zij reeds afgefneeden , als ik mij nog vermaaken zal in het genot van dat geene, waar mijn hart te voren vuurig om bad. LVIfle PSALM. Evs. 1. Een en der fchoone gezangen van den /cboon zangfiuk Dichter, voorden openbaren Godsdienst, om v*"r f^Ter- de moeijelijke omftandigheden aan het W-^S'ii^m- van Achis, opgefteld , op eene bepaalde de wijze,»«dat ?>■•-> hu :e Ga tb door Zang-Wijze. de Pbiliftijnen gevangen was. vs. 23. De fpeling in dit vers op het pad van een reiziger heef: Muntingh best. LVI. Hoe veele gisgngen men ook over onzer Overzetteren onvcrtolkte woor-  414 Het BOEK VS. 2. Zijt mij geedgunflig Ehbim ! De mensen zoekt mijn vernieling, Dagelijks word ik door mijn vijand beaitgjllgdf vs. 3. Telkem zoeken mijne belagers mij te vernielen , Het getal mijner vijanden is groot. WS. 4. El'.'wanneer, mijn angst rijst, Wil ik te meer op u vertrouwen; vs. 5. Op Ehbim.' beloften mij beroemen, Op Ehbim enbeangfligd mij verlaten, Wat kan dan tunfehetjjk vermogen doen? vs. 6. Mijr.e gezegden mag men een draai geven, Dagelijks mag men mijn' ondergang bewerken; 2. Hebt deernis met mij, mijn Befeherm-God! Vorst en burger, elk onder de menfchen legt 't op mijn ondergang toe; naauwlijks ben ik het eene gevaar ontkomen of de wrevele foldaat is mij al wederom op de hielen, om mijn rust te verftoren; 3. Rust het openlijk gf eld, dan word ik nog door fpionnen omringd, die Q)i val zoeken: bij den dag -vermeerderd het getal mijner vijanden. 4. Maar dit is al mijn uitzicht in mijn angst, Gij alvermogend Heer! Gij zijt het, op wien ik 'mij zo veilig verlaten kan. 5. Daarbij komen toezeggingen van God, voor het toekomftige , mij edelmoedig gedaan, zou ik dan geen vertrouwen op mijn Befcherm-God ftellen, wat wil menfchelijke tegenftand doen, om dit te beletten. 6. Mijne gefprekken mag men bij den Vorst zo verdraijen , dat zijn vermoeden daar nieuw voedzel door ontfangt, men mag hoe langer hoe meer fiagen, om mijn val ten hove uittewerken; 7. De woorden gemaakt heeft, 'er is geen zin aan te hegten : het is daarom waarfchijnlijk net begin van een lied, meer zeker is het dat de inhoud ziet op de beklemde omftandigheid, toen de Dichter op Pbilljlijnscb gebied geweken cn gevat was; en toen weder op Sauls grond-gebied zijn beveiliging moest zoeken, en dus van de eene zvvaiighcid weJer in eene andere verviel. vs. 3. Ik heb El liever tot het volgende vers gebragt, dan met anderen, het te neemen: bejlrijders uit de hoogte deen mijn angst rijzen.  der PSALMEN. Psalm LVÏ. 413 ts. 7. Belagen , zich onder gedaante verbergen , Op mijne bedrijven naauw letten, mijn lieven belagen j TS. 8. Hun onrechtvaardigheid ontwijken zij nooit, Elobim jiraf die ontaarde volkeren in Uwe gramfchap. ts. 9. Gij hebt mijne omdolingcn afgepast, Mijne tranen bewaart Gij, Berekend zijn ze bij V. vs. 10. Op miin emflig geroep zullen de vijanden afdeinfen, IVant ik weet dat Elohim op mijne zijde is; TS. II. Hierom beroem ik mij op Elobim! beloften , II: beroem mij op Jehovahs toezegging ; vs. 12. Onbevreesd wil ik op Elohim vertrouwen, Wat kan dan menfeheiijk vermogen uitwerken; hoofden mag men aanhoudend daartoe zamen (teken, allerlei listen bedenken om mij onbedagtzaam te overrompelen , mij als de melk-koe de beenen binden om niet te befchadigen, en mij in hun magt geheel hebbende, dan van kant te maken. 8. Dit alles vervaard mij niet, Uw bellier over de waereld leert mij duidelijk, dat ontrouv niet ongewroken gepleegd word; — God ftraft ongodsdienftige volkeren zelfs, als Zijne verbolgenheid gaande word: y. Mijn geduurig zwerven , mijn vlugt van de eene plaats naar de andere , ontduikt Uwe oplettenheid niet, mijn tranen zijn niet minder zorgvuldig opgezameld , als de botermelk in de Iedere fles befloten; 10. Bij U ltaat alles, 't geen mij overkomt, op het zorgvuldigfte aangetekend , eenmaal zal op mijn klagen mijn vijand befchaamd afdeinzen ; ik ben daar gerust op, wetende dat ik de gunst van den Koning misfende, op die van God rekenen kan. n. Het zijn Gods beloften, ik verlaat mij op jehovah ftandvastig. 12. Ik blijf bij mijne gedagten, al klimt de zorge, al vermeerderd de menfchelijke tegen (tand, wat kan het alles tegen God uitwerken! 13. Hierdoor verplicht Gij mij ook van mij- vs. 9. Hier te denken aan eene gewoonte , rouwtranen te bewaren, dufve ik noch niet met grond doen en moet het regtc Oosterfche daarom behouden en den veorkeur geven.  414 Het BOEK vs. 13. Ja Elohim'. Cij verplicht mij ooi tot beloften, In dank zal ik die ook betalen. vs. 14. Miin leeven bevrijd Gij toch van den dood, Mijn voet van uitglijden, Ik mag wandelen voer Elohim, 31e t genoegen onder de leevendigen. ne zijde uit dank tot beloften, daaraan hoope ik mij bij de redding ook dankbaar te houden. 14. Al weder hebt Gij mijn leeven in het uiterfte gevaar gered: daar mijn eige gedrag zorgelijk was, zijt Gij mijn' val voorgekomen ; zo ver brengt Gij mij, dat ik nu onbelemmerd onder Gods oog, met eenige verruiming in een vrijer verkeer der maatfehappij, mij begeven kan. Lvnrte TTT^ j?SALM, T; \f_j en lied van Davids keuze tot den ietirftuk' van openbaren zang, zijnde gedicht, toen hij ten denV1D ' eelflVn tweedemaale in de fpelonk zijn verblijf ge Zangmeester,»/) nomen had. bekende wijze; vlugtende voor Saul naar een fpelonk. VS. 2. Ontferm U mijner, Elohim '. ontferm U mijner, Miin ziel verlaat zich toch op U , Daarom begeve ik mii onder de fchaduw Uwer vleugelen, Tot dat de gevaar-dreigende (tijden') zullen voorbij zijn. vs. 3. Tot Elobim den Allerhoo,ftcn wil ik roepen, Tot Elohim, die het voor mij uitwerkt. \fle Zang. 2. Wel bedaard, maar beklemd, mijn God ! fmeek ik herhaald tot U om redding ; ik gevoel dat ik mij veilig op U durf verlaten , ik vind vrijmoedigheid mij onder Uwe koninglijke zomen te ftellen , tot dat de driftige en gevaarlijke vervolgingen bedaard zullen wezen. 3. Ja, tot mijn' God, den machtigden Heer, wil ik het wenden, mijn' Befcherm-God die alles volkomen tot mijn voordeel zal doen uitlopen. 4. Al fchijnt alles hopeloos, LVn. Het blijkt duidelijk dat hier op Sauls en Davids ontmoeting van den anderen in de fpelonk, en het geen 'er vooraf ging en volgde, het oog is.  der PSALMEN Psalm LVII. 415 vs, 4. Uit den hemel zal Hij redding befchikken, Hem befcbamen, wiens toeleg is mij te verderven. Zijne goedertierenheid en waarheid zal Hij zeugen; vs. 5, Mijn leeven is onder leeuwen, Onder wraalfpuwende menfchen leg ik, Wier tanden lunzen en pijlen. Wier tongen wel gepunte dolken zijn, vs. 6. Verboog U, Elobim! boven den hemel! Uw Majefteit over de geheele aarde. vs, 7. Voor müne voet/lappen ïs een net gefpannen, Mijn ziele is gekromd, Een kuil is 'er voor mij gegraven, Zij zeiven z\]n 'er in gevallen. vreeze ik niet , al zou Hij onmiddelijk uit den hemel redding bezorgen; Hij zal zulks doen en daardoor hem, die nu zeker meent zijn oogmerk te zullen bereiken , befchaamd doen afdienzen; mij dunkt Zijne trouwe, goedgunftigheid, Zijne beftendigheid, zijn reeds in aantogt om mij te verblijden. 5. Dat alles verwagt ik, fchoon omringd door eene bende foldaten, die als woedende leeuwen zich gedragen ; hovelingen, die 's Vorften verbolgenheid geftadig aanblazen, en ik bijna weerloos; lieden die mij met hun grijns meer dan door lanzen en pijlen kunnen befchadigen , wier gefprekken voor mij fchadelijker dan moorddolken zijn. 6. Uwe hoogheid, van de hemelingen zo geroemd, rijze nog hoger, Uw oppergezag over alles worde over de bewoonde aarde in klimmenden luister bekend. 2rde; 11. Want dit is zeker, wat is de herftelling in Sauls gunfte, bij de Uwe; in hoogte overftijgt die den ruimen hemel-boog; wat is de koninglijke verzekering in vergelijking van Uwe beftendige getrouwheid , die is als de voorraad van wolken , boven den blauwen kring, zo onmeetbaar. 12. Uwe hoogheid door de hemelingen zo geroemd, rijze nog hoger, Uw oppergezag over alles, worde op de bewoonde aarde ia hare fteigende luister bekend ! LVIIIfte XT^ psalm. j jj^ FN uttgekoozen fuik door David, vs. 1. Een , f _ , ., ' ieurdigt van voor het openbaar gezang gefchikt, en zangr'JwiF bepaald. Zangmeester, oj> Altafcheth.  dér. PSALMEN. Psalm LV1II. 417 VS. 2. Is dat als Godin den band des recbts toetetrekbe.nl Is dat als menfchen naar billijkheid gevonnlsd? vs. 3. IVatl — in het \\m\bocven-ftnklcen te bedenken, En 'iet geweld in de zamenleving toeieweegen. VS. 4. Snoodaards zijn van bunne geboorte af reeds verbard, Bedriegers brengen misleiding meè op de waereld. VS. 5. Hun vergift is zo Iiragtig als bet felfte (langen-^//?, Als een adder doof, door het toeltoppen der ooren. 2. Is dat een bewijs dat gij in Gods plaatze op aarde in den Richter-ftocl, den zo nodigen teugel de* zamenleeving wel beftuurt? mag men van u geloven dat gij, zelfs menfchen zijnde, in uwe voimisfen die gematigde billijkheid, altoos in acht neemt? 3. Wat gij voorwenden moogt, ten mijne opzichte en voor de veiligheid van den Vorst word nu openbaar. Ook wat gij in uwe heimelijke overleggingen beraamt hebt, door de geweldenarijen, die gij openlijk in de verzwaarendfte omftandigheden hun toeweegt die onder uw vonnis geraken. 4. Hoe ontaard dit gedrag ook is , mij is het niet vreemd; zulke fnoodaards hebben zodanig een grondbeftaan, het geen met hun opgroeide : veinSaards leeren zulks niet aan uit de zamenleving, maar zijn het reeds bij hun eerfte verfchijnen op dit toneel. 5. Hunne kwaadfprekenheid is eene onzichtbaare, kragtige werking, fchaclelijker evenwel dan de felfte beet van den meest vergiftenden flang; geen kunst kan hier ook iets vermogen om het afteweeren, Zij altans verftaau het doof te zijn voor zoortgelijke middelen, die de uitwerking zoude kunnen verhinderen. 6. Geene belezing van den flangeii- bezweer- lviii. Ik twijfel niet of de onregtvaardigheid aan het hof van Saul, waarover hij meermaalen geklaagd Ind, is weder het onderwerp van zijn gedicht; maar hier is alles te vuurig, om niet een bepaald geval on (er hec oog te hebben, bij de Priester-moord zou ik mii liefst bepalen , indien'er eene trek in was, die mij daartoe aanleiding gaf. vs. s, 6. Dit is zeker zeer poëtisch, maar men is door WaarneemiHgen noch niet genoeg verzekerd van de kragt der fpreekwijzen; veel is VI. Deel. Dd 'a  4iS Het BOEK VS. 6. Zo dat bet helmen de; bezweerders bem niet aandoet, lloe meesterlijk zijn konst ook moge zijn. vs. 7. Elobim ! verbrijzel de tanden in hun muil, 't Gebit der jongen leeuwen, Jebovab ! vs. 8. Als vloeijend water driiven zij weg, Zijne opgezette pijlen zijn als op de punt afgef.ieden. vs. 9. Dat ze verdwijnen sis een fmeltende (lek, Als eener vrouwe misdragt 'r Hebt niet ziende; vs. 10. Eer dan «/* rf< pot de hitte des doorns ontwaar word, Zullen zij door Zijn wind in volle kragt vermeld worden. der, hoe ervaren zal hun in bedwelming brengen. 7. Maar Gij'God! Gij hebt magt om hunne zo zeer befchadigende middelen , hoe onbereikbaar ook, te vernielen, den gapenden muil, de kaak des leeuws te vermorzelen. 8. Hunne inwendige kragten mogen zo Hap, zo vloeibaar zijn als het water dat overal verfpreid, kragtelozer word, hunne pogingen ter befchadiging zijn in de uitkomst geftompte pijlen. 9. Hun aanzien verga , verteerd even als de flijmïge flik, zo vergeten hun eer als eene misdragt, welke men weinig telt. 10. De in zichzclve drooge en ligte doorn , kan een pot zo fchielijk niet doen zieden, als zij met al hunne grootheid , door een Goddelijk oordeel zullen vernield worden. 11. Een regt geaard mensch hoe •er over gefchreven. Maretti heeft op ziinc rcize alle moeite gedaan, om te ontdekken of de «spit cijpriea wel ooren had, maar die „iet gevonden. In de Bijbel der Natuur is hier alles van belang bijeengezameld, het Hangen-gehoor vastgefteld ; fchoon het toegedaan word dat het uiterlijk niet zeer zigtbaar zij: een lezer die de beste waarnemingen omtrent de kragt van het feniju'begeert, zal gewis in Fontana's •Verhandeling de meeste voldoening hebben: over de famüien, die het geheim in 't (langen-bezweren bezitten, is Hasselqltst uitgebreid. vs. 10. De beete, wind verfeb, oei den ftruik, terwijl bij bloeit, voor iat men kan zijne doornen voelen, zo Scnuocnr.r en MuNTINCiI.t, de doorn is hier ongetwijfeld de Rbamnus of Atad, een heester-gewas met doornen, ik kan hier 't gewo»ne 1102 niet verlaten.  der PSALMEN. Psalm LVIII. al| VS. tl. De brave zij aanfchouwer der wrake, met vcrge::o'gin , Hij baile zijne voeten in net bloed der fuoodaat lis. VS. ie. Elk mensch zegge: 'er is tocb voor den braven genot! Daar 'er een Elobim is die op aarde recht doet. zagtmoedig zal van zulk een ijslijk toneel evenwel een genoeglijk aanfchouwer wezen, hij zal tot zijn uiterfte voldoening de ftrengfte wraake over de tijrannen kunnen nemen. 12. In zoortgelijke tijden zal elk, die maar cveu opmerkt, erkennen, dat 'er voor den braven altoos alle genieting is , hoe donker alles ook mooge wezen, en dat , hoe nalatig het recht ook mooge behandeld zijn, God doch op zijn tijd het zelve handhaaft. ELIXfte PSALM. en fttik door Davids keuze aan «• i. Ecu het Tempel-gezang gewijd , bij gelegenheid david", v^r dat Saul getragt had hem 'snagts van het z^gmee»er!£ bed te ligten, na dat hij hem, als des doods 4'ffibet, toen ,. { , . i Saul zijn huis waardig, gevonnisd had. had doe,, o».p»- gelen om liern ie doden. vs. 2. Miin Elobim] bevrij mij van mijne viianden. Stel mij in eene hoge vesting tegen mijne muitere. VS. 3. Ontfla mij van gemeld-bedrijvers, Red mij van bloed-dorjiigen. 2. Mijn God! in Gibeon aan het hof mijns fchoon.vaders is geen veiligheid meer voor mij, in U kan ik alleen een vriend, een befchcrmer tegen mijne vijanden vinden; ik weet geene andere plaats voor mijne veiligheid tegen een ftaatkundig rot, dan bij U; 3. Die rijrannen kunt Gij beteugelen , en mij van hun naar mijnen dood hakende, alleen ontdaan. 4. Tot die hoogte is het tans, LIX. De aanleiding 1 Sam. XIX: n , ia, Dd 2  429 Het BOEK vs. 4. Zie ! mijn lieven belagen zij, Moedigen /luiten een verbintenis tegen mij, Jebovab'. zonder mis/laf, zonder misdaad in mij. TS. 6. Gii Jebovab'. Elobim der hemelmagten, Elobim van Israël! waak tocb op, Verdrijf«lle deze vijanden, Ontzie niemand die trouwloos bandtTd. vs. 7. Tegen den avond bomen zij te voorfcbijn, Tierende als een bond, Zwerven zij door de ftad. VS. S. Uit hun mond komt befcbadigend fcbuim, Hunne lippen zijn dolken-, Wie trekt zicb dit aan? VS. 9. Docb Gij Jebovab.' zuit bem belagchen, Die met trouwlozen den fpot drijft. van allen zijden werd mij het leeven bang gemaakt, zij hebben moeds genoeg om zich tegen eenen weerlozen te verzetten, en zulks vol te houden, fchoon wei overtuigd dat ik niets onregtmatig gedaan heb, cn altans geen misdaad tegen het gezag van den Vorst beging. 6. 't Gaat nu zo ver, dat alles gerichtelijk, bij wijze van'vonnis behandeld word', 't is nu meer dan tijd, dat Gij Jehovah 1 magtig God, ook in Israël zo wel, als over de waereld Richter, uitfpraak doet, en een rot vernield, het geen zich zo beledigend , zo trouwloos omtrent mij gedraagt. 7. Razend is hunne woede; met den avond komen zij als hongerige honden uit hunne holen, zij huilen op hunne mislukte poging als de hond in de nagt, aifnufièlende doorkruifen zij G7bea's ftraten. 8. Schuim van woede flaat op hun muil, de uitgeftokene tongen zijn befchadigende moord-priemen; zij doen zulks onbelemmerd, want niemand durft zich de zaak aantetrekken , zich tegen dezen ftreng verzetten. 9. Doch Gij, mijn Heer! zult het gewis onderneemen, al hun magt befchimpen; daar Gij zo menig ongodsdienstig , machtig volk in hunne beramingen veriedeld hebt* »j. 6 en jo. Eene betere lezing door goede Ilandfehriften gevolgd.  der. PSALMEN. Psalm LIX. J,2l VS. 10. Mijne fterkte zal ik van IJ vragten, Elobim is tocb reeds mijne hooge vesting. VS. IJ. Elobims genade zal mij verrasfcbcn, Elobim zal mij vergenoegd op mijne vijanden doen zien. yj. 12. Breng ze niet om , Mijn volk mogt 't vergeten , Laat ben door Uw magt zwerven, En eindelijk vallen, mijn Adonai en fchild. VS. 13. Om de zon-len van hun mond, het woord hunner lippen. Worden die verwaanden gevangen, Om de ontrouw en de meineed, Overal vtrfureid geworden. TS. 14. Doe ze in grimmigheid uitteeren, Uitteeren zonder dit iets overblijve, Zo moeten zii ervaren , Dat 'er een Elobim in Jakoe is, Een beerfebtr tot aan 'swaerelds grenzen. 10. Gij zijt dus tegen de gedugfte zamenrotting mijne zekere beveiliging, en allen onderftand, mij weerlozen zo hoogstnodig, heb ik van U gewis te verwagten. 11. De goed* gunftigheid van mijn Jïefcberm-God zal mij zulks gewis befchikken, zegcnpralend zal ik mij dan verlustigen in den val mijner listige belageren. 12. Och , dat hun dood niet overhaastende zij, dan zou het te ras uit het geheugen raken van hun, die altijd zoortgelijke muiterijen onder de burgerij begunttigen ; neen , dat ze als bewijzen U.ver wraak eerst zigtbaar voor elks oog worde, eer ze door U mijn Heer en befchermer! weggeruimd worden. 13- Alle hunne gefprekken, alle hunne uitfpraken zijn enkel vloeken, bedreigingen in hun verwaand* hcid; zij fb/ekken tot een middel van hun val, hun gedrag hier in zo erglistig bedekt, worde elk openbaar. 14. Door Uwe gramfchap worden zij als door een langzaam gif uitgemergeld van alle kragten, geen geheugenis blijve 'er zelfs van hun overig, dan zullen zij gedwongen moeien erkennen , dat Jakobs God zo wel de Richter in zijn erfland is, ais over de gehecle waereld. 15. Dat ze dan vrij hunne woede geheel bot vieren, Dd 3  4*£ Hét BOEK VS. 15. Dat ze dan vrij' bij den avond omzwerven, Tierende als een hond, Zwervende door de ftad. Vs. Ió. Doch laat bet zijn om fpiize, Laat ze weder tot bun leger heeren, Zonder fpijze gevonden te hebben. Vs. I?. Terwijl ik Uw raigt bezing, Eu 't morgens ever U .ve goedheid juiche , Die mii tot eene hoo^e vesting zvaart, Mijn fchuilplaats in bange dagen. Vs. 18. Van U mijne vesting! wil ic een loflied maken, Elohim is mijn burgt, Elohim is mij goedgnnf.ig. andermaal woelen , huilende als honden door de ftraten lopen. 16. Maar zonder aas voor hunnen razenden honger te vinden, en eindelijk afgemat zich weder met eene ledige maag naar hunne fehuilhoeken begevende. 17. Zulk eene akelige verwagting heb ik voor mij zeiven niet; neen , in de gunftige ondervinding van Uw Alvermogen zal mijn dicht-ader vloeijen, — een morgenlied dat van Uwe gocdgunftighedeii gewaagt, zal het eerite offer mijner vernieuwde kragten wezen , — die geweest zijt mijn burgt bij omfingêling , mijn rots op mijne vlucht in de donkerde tijden. ifi. Op die zo hoog , zo fchoon , gelege vesting wil ik ecu loflied maken , het algemeen choor daarvan zal wezen : mijn Befcherm-God is mijne vesting , mijn Befcherm God is mijn' edelmoedige weldoener! LXlte PSALM. TT-\ VS: 1. Een i. Ui E n gekoozen dichtftuk, tot verfterking, DAvwf tot fee" vQ°r den openbaren Godsdienst, endoor de t^nbaren dcn koninglijke Dichter in de wijze bepaald. dienst.ovszeie- o. De tijdsomftandigheden, waarin het gedicht "vs!'Ss.."<;èfta- was, is zeer aanmerkelijk: de Sijriers van nï't is doch te vergeefs. vernederen , dat ik liet als vaatwerk tot den geringen dienst van voet - wasfehing gebruiken zal ; de trotf'che Edomiet altijd zo geweldig zal ik onder de voet-wasfehing veragtelijk den fehoen toewerpen en tot de laagfte dienden brengen: Gij oude laud-bevolkers, Philiftijnfche erf-vijanden! over deze overwinningen moogt gij vrij een treur-gefchrei aanheffen , want ongewroken zult gij niet woelen, n. In dat uitzicht wensch ik al: och, mogt ik maar reeds vijandelijke vestingen in het oog hebben , mogt ik onder dien Veldheer in het binnenfte van het ontoegankelijke Edom mij bevinden. 12. Dit was niet te denken , daar Gij ons zo kleinmoedig had doen te rug deinzen, en zo duidelijk toonde dat Gij geen veldtogt met ons wilde doen; 13. Hierom doet onze bezorgdheid in onze tegenwoordige omftandigheden om redding bij U vragen, — geen menfchen kragt, geen grijs beleid van den Veldheer, zal het ons anders bezorgen. 14. Maar vs. 10. Al geef ik den Heer Nieuwland toe, dat het zo wel handfchoen als voeifchocn kan vertaald worden, zo brengt mij liet waschvat tot andere gedijen, latende de gewoonte doordien waardigen man opgehelderd , in waarde. — Met veel grond lezen anderen: Moab de doorn mijner vertreding, b. v. Sijpkens in Disf., doch ik zie hier toe gene noodzake; men denke veel eer aan de gastmalen Komos; SciiROëDER. heeft door bepaling der betekenis van het werk-woord, voor juichen builen, ons de noodzake tot verandering in de lezing benomen. Dd 5  42Ö Het BOEK vs. 14. In Elobim doen wij bcldcn-daden, Hij zal voor ons vijanden ver/laan. dappere daden, helden-roem zullen wij behalen, als God ons begunftigd , als Ilij de menigte met de woede van onze vijanden heldhaftig vertrapt. LXIlte PSALM. T>. vs. i. Een i. JL^avid, voor den Oppcrzaiigmeestei' vo Jo^en Pfalm van David, tot opbeuvcl\ia Ja» üT- T'mS v00r hem zeiven gedicht, toen hij zijn i\l,blniV'm% verbl'jf in de woestijn van Juda had. Woestijn van Juda. vs. 2. Elobim'. miin Elobim zijt Gij, Al fmagtend zoek ik U, Doiftend is mijn geest naar U, Terwijl mijn ligchaam zwerft, Door een dorren fcbralen , en waterlozen oort. ■VS. 3. Inderdaad ik kende U in Uw heiligdom , Waar ik zo veel van Uw macht en luister aanfebottwde. VS. 4. Uw gunst heeft groter waarde dan ons leeven, Hierom roemen U mijne lippen. 2. Mijn God! zo nadrukkelijk mijn Befcherm-God! in alle omftandigheden , ik verlang naar Uwe tegenwoordigheid al heigende ; die mislende voelt mijn geest eene meer kwellende onrust dan de dorst mij kan geeven , vooral in een tijd waarin ik zwerf door een dorre zand-woestijn , overal even fchraal en waterloos. 3. Jiij ondervinding kende ik dat genoegen van in Uw hof - verblijf te verkeeren, en heb zo menigmaale mij verrukt voor de treffende bewijzen van Uw aanzien en vermogen. 4. Overtuigd ben ik dat Uwe gunfte de beste genietingen van dit leeven verre overtreft , en dat doet mij dan ook zo menigmaal hartelijk zingen. 5. Ik LXIII. C11 and lek. hegt te veel gezag aan het Opfchrift; het kan niet zijn dat dit dichtftuk op de vlugt wegens s aui. naar de woestijn, gemaakt zou wezen; nimmer heeft David zich toen Koning genoemd , of hij andermaal die woestijn bezogt hebbe , bij gelegenheid van de vlucht voor zijn zoon , is r.iet bepaald. — Uitvoerigst en bondigst hier over is Mvntjnghe,  der PSALMEN. Psalm LXIII. 431 VS. S. Mijn ganfche leeven door wil ik U zo vereeren, Uw naam onder het handen*oplieften verhogen. VS. 6. Dat zou mijn ziel meer verzadigen , Dan eene maaltijd van merg en vet, Dan mijn mond'U met vrolijke gezangen prijzen. VS. 7. In miine overdenkingen op mijn rustplaats, In »/ƒ» peinfen i<ï de !;ae&f »/> den morgen. VS. 8. Want tot hulp zijt Gij mij geweest, Onder Uw opzicht heb ik werfer vrolijk-zingens ./?»ƒ", VS. 9. Hierom hangt mijn ziel aan U! Terwijl Uw regterhand mij io»rf. VS. 10. .De belagers van mijn leeven zullen omkomen, In ie* doodcnrijk de dirpfte wooning hebben ; VS. II. Van het zwaard doorboord, Horten zij ter neder; En worden een prooij voor de jakhalzen. heb 't vaste voorncemeii , om in alle omfiandighedcn, mijn leeven aan die genoeglijke bezigheid te wijden, en terwijl ik in eene biddende houding mijn handen hemelwaarts heffe, weder voor Uw heiligdom llaande, wil mijn hart U danken. 6. Zulk eene bezigheid , U met lied en ihftrament te beroemen, heeft veel meer. aangenaamheid dan de beste maaltijd, waar het keurige merg voor de meelfpijzen, cn het doorwasfe vleesch met vet niet ontbreekt. 7. Ik verlang zelfs daartoe bij mijne eenzaame overdenkingen; in flapelooze nachten, doffe te verzamelen, en in mijn eerde hellere gedagte, die de fchemering des daags te gemoet treed, hoope ik daarop reeds te denken. 8. Want het is doch zeker dat Gij al we.der Uwen gundigen invloed mij betoond hebt, dus Uwe bescherming aanhoudend genietende, ontbreekt het nimmer aan •lovens-dof. 9. Geen wonder dan dat mijne genegenheden aanhoudend naar U uitgaan, onbezorgd zelfs, daar ik ondervind dat Uw magpgen arm mij bijliaat. 10. Maar. zulk •een aangenaam leeven hebben mijne vijanden , dceds mijn ondergang zoekende, nimmer te wagten, geweldig zullen zij derven , en dan in de veragtelijkfte plaats van het dodenrijk bij de muitelingen zijn. 11. Reeds in dit leeven zullen zij veragting boogden, door het moord-zwaard ter aarde roerloos geveld, zullen zij onbegraven der jakhalzen maaltijd wezen; 12. Onder dat treurig toneel blijft  432 Het BOEK vs. II. Terwijl de Koning zich in Elohim verheugt, Die Hem trouwe zweert, kan vrolijk zijn, Eenmaal word der trouwlozen moud gefetete. de Koning zijn vrolijk genoegen behouden, die maar getrouw aan zijne zijde blijft kan op blijdfchap rekenen; de rrouwlooze ftoker van opftand moet eenmaal ophouden. psalm. t. Weder een lied voor het openbaar prlim van dca" gezang van David. Vid, voor den eerjlen Zangmeester. vs. 2. Hoor Elohim ! mijn klagende (lem! Onder vijandelijke beingftigingen behoed miin leeven; VS. 3. Berg mij tegen de heiml'jkc beramingen van fnoodaards. Voor de uitberjlende woelingen der boosdoeners ; vs. 4. Die hun tong als een zwaard fcherpen, En hunne hevige bedreigingen als pijlen zetten; VS. 5. Om beimlijk den braven te wonden, Zij leggen maar terftond aan zonder iets te ontzien; a. Mijn fchuts-God , hoor toch op mijn beweeglijk roepen ; eene woedende angst van mijne vijand brengt zelfs mijn leeven in gevaar. 3. Och , was ik eens veilig tegen de listige beftokingen van kwaadaartige hovelingen, voor de meer openbaare aanvallen van zulken, die zich niet fchamen openlijk geweld te gebruiken; 4. Alle hunne gefprekken zijn niet minder nadeelig als de wonden van een fcherp zwaard ; hunne befchuldigingen zijn in den aanleg zo gevaarlijk als wel beftuurde pijlen. 5. Om onverwagts te overvallen, ia het donkere, bedienen zij zich maar van de eerfte gelegenheid, onverzaagt zonder te dngten voor iets. 6. Op de minfte aanleiding vs. 11. De jakhalzen zijn zo gretig op lijken, dat zij ze zoms bij nacht uit de graven halen. LXIV. Geen fpreekwijs in den ganfehen Pfalm maakt het voor ons noodzakelijk te onderzoeken, bij welke gelegenheid die gedicht zij geworden.  Der PSALMEN. Psalm LXIV. 433 Vs. 6, Gretig fm'tlien zij een verderfelijker! toeleg , Overleggen alleen.: hos te \>erlinkkcn, Bemoedigen malkander nat bet niet ontdekt zal word'tn, Vs. 7. Allerlei bedrog vinden zij uit, War fncdig kan ttitgedagt worden, In e'.k mans hart de uiterfte overlegging} vs. 8. Elobim zelve zal anvervoagt hem door een pijl vellen; Op een oogenblik woeden hunne rampen. vs. 9. Hun »r£«B gebrek diend hen Ajb ten aanltoot, Elk die Am bemerkt maakt zich weg. VS. 10. A7i' een met eerbied aangedaan erkent Elobims daden, En let op bet beleid zijner verrigtingen ; Vs. 11. Terwijl zich rf« brave in Jebovab beroemd, Zich, ij baatóp Hem verlaat, En oprechte harten eenparig verheugd zijn, zi n zij bij den anderen om mijn val te beramen , elk is dan even fncdig om de ftrik het gelukkigst te zetten, en den anderen aanporrende tot de uitvoering, twijfelen ze aan de uitkomst niet. 7. Zo uitgeleerd in allerlei booze overleggingen , moet men zeker over hunne zo konftigc argelistigheid verbaast ftaan; men leert bij ondervinding dat zij allen, die mannelijke harten behoorden te hebben, de bedekfte boosaardigheid koesteren. 8. Maar hoe zeer zal het toneel veranderen, zodra.de pijl der Goddelijke wrake van den boog gonst; op dat zelve flip begint gewis hunn' ondergang aireede. 9. Al fpoedig zijn ze zo verwart , dat hun eige gefprekken hun val veroorzaken; op deez' ontdekking van hun eigen gedrag, maken zich zommigen van deez' aanhang nog tijdig weg; 10. Zo overtuigend zal htm val zijn, dst elk een hierin de wrake Gods duidelijk erkennen zal , en de boo^e wijsheid in de uitvoering bewonderen. 11. Dit zal de deügdznaöc aaufporen tot een eenparig danklied aan Jehovah , en hem verfterken in de gedagten, van zich maar altoos in Zijne handen te ftellen; allen, wier hart in deri grond braaf is, zullen' over deez' uitkomst innig vergef/oeg'd wezen. v$. 7. Behoeft gene andere lezing waartoe de Rossi anders aanleiding geeft. M v n t1 n c h e, volgende S c h n u r r e r en S c h r o efc F. r leesll gij vorsftben 'i menfchen binuenffc uit, het diepfte van het hart. VI. Deel. Fe  43* Het BOEK LXVfte --—. PSALM. Ij „ i. _L1/en dichtftuk van David door hem vs. i. Een Pfalm, een ge- zelvcn, tot het openbaar gezang gewijd. dicht van I >A- vid, voor den eerften Zangmeester. vs. 1. De zagte gang van het loi-lied is tot U, Tot Elohim óp Zion. Waar men gewoonlijk de belofte betaald. vs. 3. Hoorder des gebeds! Tot U hegeeft zich elk een. vs. 4. De ftraften onzer onregtvaardighcid drukte n ons zeer , Doch Gij vergaaft ons de misdaad: vs. 5. Gelukkig is doch de gnnfteling. tot U den toegang hebbende, Jn Uwe wooning, in üvve vooriioven; Ook vvi; hebben genot van den voorraad Uwes huizes , Voor Uw paleis gewijd. 1. Mag ik wegens bngefteldheid den ftatigen dienst van dank-betuiging niet bij woonen , mijn hart zal mij nogtans, op mijn hof-(lot, ftoife aan de hand geven , om naar mijn kragten het zagte van mijn ftem met een week gemoed aan het danklied te wijden: — al moet ik nog een wijl vertoeven om aan mijne verplichting te voldoen , ik wil nu echter niet zwijgen. 3. Nu ken ik Ü weder in dien eertijtel, U zo eigen, verhoorder der fmekingen; ik niet alleen, maar elk fmekeling vind het daarom het veiligst , om tot U te gaan. 4. Onregtvaardigheid zo wel in de burgerlijke vierfchaar als in mijne krijgszugtïge fehikkingen, hadden ons billijk onder Uwe roede gebragt, aanhoudend ftraft Gij niet, maar wend al rasch op het berouw het drukkende af; 5. Eerlang hoope ik met allen gunftelingen in voorregt te deelen , die tans het geluk hebben, U, als een afgezonderd volk, in Uw paleis, in Uw koninglijke gehoorzaal optewagten ; mijn brandend verlangen word eenigzins geftild , doordien ik uit Uwe koninglijken voorraad gevoed mag worden en van de aan U gewijde maaltijd gerichten ontvang'. 6. Beroerende ondervinding van Uwe LXV. Die Pfalm komt mii voor op de droogte en hongersnood, die met de dood van Sauls zoonen met een vruchtbaren zomer vergoed wierd,  der PSALMEN. Psalm LXV. 4:5 vs. (5. Cedttgte bedreigingen, regtvaardig evenwel, Deed Gij ons beren , Dj Elobim vat.' onzen redding. Het vertrouwen van al 't Iteela!, Van de afgelegen zee-lusten, de onvruchthaarfte ecrdeni TS. 7. Bergen werden door Uw macht gegrond, Toe» Gy U cc/ce niet kracht gordede. vs. 8. D;e «ces 20 het bruizen »«« den oceaan ftilt, D«» hunner gol"en, Alt de onrust der volkeren. TS. 9. Verbaast ftaan over Uwe wonderen, De bcwooners van de afgelegenftc oorden $ A's de morgen- en txviiwu dampen , Verfpreidcn zij zich overal. grootheid eri itrengheid, fchoon ten uiterfte billijk, hadden wij ; ontzettende waren de bedreigingen van U, anders onzen fchü'ts'-God , op wien wij billi k, met alle weldenkende waereld - burgeren, hoe verre ook verwijderd van Uw erf-land, alleen ons in moeijelijkheden Verlaten. 7. Welk eene Majefteit is bij U! toen Gij iets van Uw vermogen wilde) doen zien, befchikte Gij alleen vastigheid en wel onverwrikbaar aan die landen, welke Gij begeerde te begiftigen, hier was niet tegen te doen. 8. Het hart van Vorften, hoe woelig, oorlogzugtig, doet Gij even als den fchuimende oceaan bekalmen, hun opftand, als de golven in een zware branding, op eenmaal ftillen. 9. Zo gedugt is die magt, dat deszelfs uitwerking op den verften afftand van Uw kohinglijk verblijf bekend word. Uwe wonderen zijn voor het menschdom meestal van eene nuttige en aangenaame uitwerking; zij zijn als de morgen- en avond-dauw op het land, die overal verfrisfching geeft; 10. Uw goedgunftig oog ziet in de be- wierd, gedicht te zijn; een nieuw toeval, de vólks-telling had nieuwe rampen veroorzaakt, en den Koning door ongefteldheid verhinderd bui. ttn zijn paleis te komen. 1 Ee 2  43<* Met BOEK Vi. 10. Op het vlakke land (laat Gii een blik, Gr f/ f»** het. maait het r;yi, Etotimi rivier «»ri vol, Zo bereid Gi' het land: Brengt let koorn gereedheid; fS. ii. De /Inden van bet geploegde land, Doortrokken, vallen in dit voren ;■ Doorweekt van den regen, Zwelt ook let zaad; TS. 12. G<; bekroont zo een iaar Uwer zegeningen, De ff oren van Uwe donderwagens zijn enkel vrugtlaarleid. TS. 13. Buien vallen op de /^tf landen, De heuvelen zijn geheel genoegen. TS. 14. De AoMe» AHra Ar velden, De dalen i»y« bekleed met koorn , ■tMsr juicht en zingt. lovende lente op dat land , 't welk de landman zodra het handelbaar is, bereiden wil. — Gij gebied den regen, brengt daar door op liet land de voedende zappen; de Jordaan zelve buiten hare oevers, befprocit de lage landen, zo word het aardrijk tot zaajing bekwaam. 11. Met veel noestigh'eid word het omgeploegd, de aanhoudende regen doet de hoogere ftroken zelf zagtkens en gelijk in de gemaakte dieptens glijden, eerlang kiemt het zaad, gezwollen door de rijken regen , 12. Gij bekroont die gunlb'ge uitzichten rnct een rijken oogst; gevreesde verfchijnzels , zware donderbuien, moeten dienen om dien overvloed van vogtigheid aan de gewasfen te geven , welke vette en groote druppelen gewoonlijk geven, 13. En hoe dor de weilanden ook mogen geworden zijn, zulke regen-vlagen vergoeden alles; hogere, anders fchrale duinen deelen in dien voorraad, hoe meer afrollende in legging, 14. Op dezelve ziet men de lustige bokken, met de fchapen en geiten vrolijk dartelen, terwijl de lagere landen de zware koorn-halmen, door hare vogtigheid, rijzig doen ftaan; de ganfche Natuur houd eenen vrolijken dank-dag, daar op alles een lagchend vergenoegen verfpreid is. vs. 10. F a b e r in zijne Waarneemingen heeft genoeg verfterkt, dat hier op de Jordaan gefpeelt word. vs. 14. De betekenis v.ta dekken ook bij ons uit befchaafdheid in gekruik, heeft A. Schultens het eerst duidelijk bewezen.  der PSALMEN. Psalm LXVI. 437 ELXVIfte en dichtzang als een Pfalm , voor a»JtOt het choor-zang van den openbaren dienst be- een pfaim, voor Paald. Zangmeester. vs. i. Jubel voer Elobim'. bewoonde aarde, vs. 2. Pfalmzingt Zi oen roem'. Vereert Zijne Maj Jleit'. ys. 3. Uw aanfpraak zi; : hoe zeldzaam zijn Uwe daden , Uw Atmagt noodzaakt den vijand zich te onderwerpen; vs. 4. Dat vrij 't gansch heelal U aanbidde , Pfalmzinge, Uwen roem bczinge. vs. 5. Welaan, befebouw Ehbims werken, Hoe ontzettend Zijne verrigliugen onder de menfchen zijn, vs. 6, Een zee veranderd Hij in eene valeie, Te voet trok men awars door de /hoon;. Welk een gejuich ging 'er toe; op. Het groote cho>r der aard - bewooneren heffe eenparig den jubelzang aan! 2. Ter eere van den Befcherm-God worde het Pfalm-gezang aangeheven, en zo die Majefteit op het ftadigfte vereert; 3. De aanfpraak tot God beginne dus: Welk eene zeldzame grootheid verfpreid zich over Uw waereld - beftuur, hoe onwederftaanbaar is Uw alvermogen , dé hardnekkigfte vijand moet zich ootmoedig krommen. 4. Billijk js het dat elk aard-bewooner voor U kniele, dat elks mond Uwe volkomenheden ftatig bezinge. 5. Wij nodigen u, waereld - burgeren! ter uwer overtuiging, te horen, wat God nu ten onze voordeele doed, terwijl het tevens ontzettende proeven Zijner Almagt zullen zijn. 6. Ouwlings werd Hij beroemd door eene wonderdaad; de roode zee maakte Hij tot eene valeie, droog genoeg om ze te bewandelen, de jtordaau zo LXVI. Aanleiding noch maker worden hier genoemd , het komt mij nogtans voor dat het onder Hiskias regeering opgefteld zij, en wel naar alle waarfchfjnlijkheid door Jesaïa; de tijden van orechcerfching, hier bezongen, zijn te fterk voor Davids leeftijd. Ee 3  43S Het BOEK vs. 7. Altoos heerseht Ziin macht, Op afgodifche volkeren let Hij naanw, Nooit zal Hij afvalligen groot maken. TS. 8. 1'erhift gij volkeren onzen Elohim! Dat de (rem van Uw roem overal dotraVlnge. VS. 9. Voor Hem die ons ieeven bevrijd, Die zelfs niet duld dat onze V"ct ftruikeld. TS. 10. Beproeft hebt Gij ons wel, Elobim '. Maar ook gelouterd zo als't zilver; VS. II. Liet ons in bet net verwarren, Onzen rog «er /air;» bezwaren. VS. ie. Menfchen mo'gten op ons rijden, In vuur cn water geraakten wij, Maar Gij voerde ons daarop tot een gastmaal. fnel vlietende in haar afloop, kon veilig en droog doorwandeld worden , welk een gejubel ging 'er toen onder de Karavanen op ; 7. Nog blijft die macht haar zelve gelijk , wij zijn verzekerd dat Zijn oplettendheid altoos op de woelingen der machtigde volkeren zich bepaald , de verdekte geweldenaar zal in geen eeuw beftendig zegenvieren. 8. Komt dan volkeren! uw ftem met de onze gepaard, om het choor-gezang te verhogen, op dat uw roem-zang zich overal kan laten horen; 9. 'fer eere van Hém, die ons niet alleen uit doodsgevaren red , maar ons geheel herfteld; die zo zorgvuldig is, van niet te willen dulden, dat wij met den ondergang gedreigd worden; 10. Die ons wel in klemmende omftandigheden brengt om ons vertrouwen te beproeven, maar niet tot onze fchade; inregendeel om zo veel te glanziger weder uit die beproevingen', als het gezuiverd zilver, te voorfchijn te komen. 11. Hij duldde wel dat wij in den fuik gevangen , daar het net ontwaar wierden ; dat wij paarden - lasten dragen moesten om ons zo te gewennen aan hun beduur, ja zelfs dat wij zeer vernederend onzen rug moesten leenen tot berijding. n. In het uiterde gevaar raakten wij, zelfs onder alle onze woe- vs. ie. Geestig is de gedagte van MicriAëï.is die het op het temmen der paarden geheel brengt: Gij Itebt ens van dm frik laten gevangen Ker'  der PSALMEN. Psalm LXVI. 439 vs. is. Om brand-rfferen betreet! ik Uwen Tempel, Om zo mijne beloften te betalen. VS. 14. Geloften, van mijne lip;icn gevloeid, in angst plegtig uitgefproken ; VS. IS. Vette beesten breng Ik ten brand-olFer, Rammen geurig reukwerk, Stieren en hokken zal ik f.agten; VS. 16. Luister vrij , vctccrtlers van Elobim ! Wen ik vertel, boe Hij mij bchandeldde. vs. 17. Toen ik met mijn mond Hem aanriep, Was de lofzang reedt onder mijn tong. vs. 18. Had ik boos overleg in mijn hart gekoesterd, Adonai zou niet gehoort hebben; vs. 19. Gewis hoorde Elobim mij, Eu lette op mijn klagendjmeken. lingen, en konden ons niet voor vuur en water beveiligen. Doch op een oogenblik redde Gij ons niet alleen , maar gaaft ons een rijk drank- en gastmaal ten koste van onze geweldenaren. 13. Statig brengen wij daarom in Uw paleis nu op onze beurt U de brand-offeren, zo voldoen wij aan het geen wij U in den hangen nood toezeiden, mids Gij ons wilde redden. 14. Geloften met zo veel plegtigheid U in het openbaar gedaan, met vertrouwelijke tranen bezegeld.. 15. De keurige vette beesten , het rammehvet als het kostbaarst reukwerk, runderen en bokken tot het offermaal, zullen U nu gegeeven worden. 16. Komt eerbiedigers van God, komt nu Tempelwaarts! hbort uit mijn lied, welke verplichting ik aan Hem hebbe. 17. Och , hoe goedgundftig is Hij ; op mijn bede met aandrang gedaan, was het aireede in mijn vertrouwen, of ik een danklied begon aanteheffeh. 18. Had fnood bedrog , had wantrouwen mij behcerscht , mijn Heer zou zo rasch op mijn verzoek niet gehoord hebben. 19. Nu ben ik van de zuiverheid mijner oogmerken overreed ; daar God zo opmerkende was en terftond mededogen over mijn toeftand betoonde. 20. Ge- worden, lasten op onzen rug gelegd, menfchen op ons laten rilden, gevende eene fchoone gradatie; zie de Verband, over de puurden -floeterijen bladK 156. , E e 4  4}o Het BOEK vs. io. Geloofd zv Elobim die mij niet afwijst'. Ook uict Zijne goedgunftigbe'd (weigert.) roem cl zij dnn dien Befcberm - God, die mij niet vrugte* loos deed roepen; in nood , nimmer mij Zijnen weidadlgen invloed onthoud , maar mij zo zigtbaar begiinftigd. LXVHfte t-a psalm. §i vs j Een i- JL/kn zang met muzijk, voor het open» Pfalm, een Heet, baar gezang, zang-wijze bepaald. voor den eer- fieti Zangmeester, op Neginctb. vs. i. Elobim ?n ons goeilgunflig, zegene ons, Zijn aanf.Lou-.-een zij over ons glanzig; VS. 3. Op dat op aa; de Uwen handel gekend , En onder afgodifche volkeren Uwe gnnjle gezien worden. vs. 4. <}<"'fche volkeren zullen U Elohim loven, ■ Eeujlcmmig zullen zij U loven, vs. s. Natiën zulten blijde uichen, Om dat Gij zo billijk over \ olkeren zult voxnisfen, Ln de (bcrocmdftc) natiën der waereld beftieren zult. 2. Hartelijk wenfehen wij dat onze Befcherm-God de bewijzen Zijner goedgundighcid door milde gaven vermeérdere : dat Zijne Vriendelijke zorge over ons ook de jcKobpfte uitlichten geeve; 3. Dit zal den weg banen om Uw gedragingen omtrent hen, die U eerbiedigen , meer algemeen te doen bekend worden , de bevooroordeelde afgodifche volkeren zullen dan overtuigend zien, hoe veel waarde Uwe t< egenegenheid heeft. 4. 't Zal van dat gevolg zijn, dat de lof-zang meer algemeen onder volkeren worden zal ; het choor dat God vereerd zal eenmaal volkomencr wezen. 5. papten? befchaafde natiën zulle hunne ftenimen hier mede met veel genoegen paren, ziende met hoe veel billijkheid Gil onrustige, geweldige volkeren ftrafc ; de vermaarde tier waereld zul- lxv1i. Wij kuuneil niet bepalen door wien, cn bij wol\e ee:e'enncid , d,czc lofzang ppgtfteld zij ; waarfchijnlijkst is au bet ecu Ml» 6 voor iea openbaren Tempel-d.eust geweest zij.  der PSALMEN. Psalm LXVII. 441 »or Jebovab Adonai is zelfs redding van den dood. vs. 22. Zeker pletten Elobim den kop Zijner vijanden, Den harigen fchedel van den baljlerrigen booswigt. vs. 23. Adonai fprak: uit zal Ik t« rug brengen, Ja uit de diepte der zee! buit voor de burgerij; maar hoe groot is het getal nu in Uw dienst aangenomen; weerfpannelingen, gewillige onderdanen geworden, woonen nu bij U Jehovah God! Algemeen choor. 20. Onze Koning en Heer worde hier telkens en onafgebroken in Zijn luister geëert; een Vorst, die de onderwerping zo genoeglijk maakt, — Hij mag ons zoms bezwaren, moeijeHjke dienden van ons vorderen, maar Hij die ons daar onder befchermt, is tevens de bron van allen onzen voorfpocd. 21. Ja, dat hoger rijst, onze Befcherm-God red nooit ten halven, beflisfend , allergewenscht , is altoos de uitkomst; niets kan Hem hinderen , Jehovah onze Adonai heeft het dreigendst, het onvermijdelijkst dood - gevaar , en verwisfeld dat in triumphen. Tegen reije. 22. Zeker is het dat het onze Koning en Schuts-God, nu hier rustende, eigen is den trotfehen kruin der moedigde vijanden te verbrijzelen; een booswigt mag op zijn derkte zich meer en meer verdomen, al rasch word zijn hoofd afgeflagen. 23. Al was de ganfche burgerij verdrooit en gevlugt naar alle oorden, zo blijft het de verzekering van onzen Beheerfcher; uit Bazans bergen zal Ik ze trinmpheerende te rug brengen , zelfs uit het midden van den grooten oceaan; 24. Mijne onderdanen, vs. 23. Gefchiedkundig dit vers uitteleggen daartoe heeft Müntinche de beste aanleiding gegecven.  der PSALMEN. Psalm LXVIII. 447 Vs. 24. Dan zult gij uw voet in bloed baden, Uwe bonden zullen bet bloed der vijanden lebben; VS. 25. Elohim'. Uw pragtigc optogt mogen wij befchouwen , De optogt mijns Elobims en Koning in 't heiligdom! vs. 2s. Vooraf bet choor der Zangeren, Dan volgen de Muzljkanien , Tusfcben beiden de trommelende maagden; VS. 27. Nu looft ief volledig choor Adonai , £/i van bun, die rekent uit /tra?/ re zijn. VS. 28. Benjamin de jongfic is dder zink ik, Grond voel ii niet; Ik drijf zelfs meer nf naar de diepten, Ik voel reeds de ftromen over mij gaande ; 2. Mijn God! fchiet ter hulpe toe, — mijn leeven ï» in het uiterfte gevaar, — de rampen zullen mij anders verflikken. 3. Aan redding valt niet te denken, hoe meer ik worflel, hoe meer ik belemmerd rake; ik merk zelfs dat ik al verder in het gevaar word ingewikkeld, van de hope van uitkomst glijde ik al verder en verder af; mij dunkt het zal niet lange meer duuren, of de laatfte maar tevens beflisfende onheilen zullen van mijn leeven een einde maken; 4. Afgemarteld ben ik zelfs door het LXIX. Aan vele moeijelijkheden is deez' Pfalm omtrent het onderwerp hier bezongen blootgelleld: ze zijn bijna onoverkomelijk voor elk, die geen tocvltigt in den dubbelen zin vind; Stars heeft in weerwil van de aanhalingen in het N. T. uit dezen Pfalm de moeijlijkheden, ja tegenftrijdigheden, om ze tot den Mesftas te brengen, zeer grondig aangewezen. Koppen heeft zeer wel aangemerkt, dat de grievende omftandigheden welke David door Absaloms muiterij ondervond, en die hij meestal in zijn borst finoorde, het best hier ftroken; hier voeg ik bij dat dit hier duidelijker word, als men indenkt dat hij in de füiarten onder Sauls regeering een onfchuldig, niet vooroordeelend, hart had; hier is hij anders gefteld, I'owrd heeft dit al vroeg opgemerkt; ik weet geen weg ter redding, zoo ik Wij door het gezag der geleerdheid ftreng liet bindeni met waarfchijnlijkheid is haar ftem : ,, alle de Hebreen , de Oosterlingen , beminnen geenzins de twcefpraal: of zamenfpraak iri hunne gezangen. — Wij hebben te weinig voorraads van dichtflukken om dit zo ftouttebeweeren; voor elk die zelfs geen Oesterscb verftaat, maar de overzetting oplettend leest , is het onwederlegbaer dat hier twee perfooncn tot  dër PSALMEN. Psalm LXIX. 45* TS. 4. Vermoeid e«» htt fchremven, Met eene reutelende borst. Verdonkerd reeds mijn gezicht', Neg ftarende op Elohim ! vs. 5. Meer dan ief g-efa/ mijner hoofd-liairerl, Zijn zij die zonder reden mij haten, De belagers van mijn leeven zijn talrijk, Onder valsch voorweudzel mij vijandig; Zij eifchen vergoeding van dat , ' t JFe/& ik «/ƒ nimmer eigende. TS. 6. Gij Elohim kent mijne dwaasheid, Voor U leggen mijne fchulden i/euf, luid gegil om hulp cn redding.' — Ik kan niet meer, mijn borst, mijn long beeft geen kragt meer om lucht optehalen; ik gevoel eene zwakheid, als ik mijn oog, mijn God! naar U wende, die mij doet vreezen, dat het gezigt aireede in mij gebroken is. 5. Dit alles is treffend., maar hart-brekender is mijne toeftand, meer dan zorgelijk, vrienden heb ik niet; fchoon gansch onfchuldig , zijn mijne vijanden inderdaad ontelbaar; — het is niet dén weertpanneling, die naar mijn dood verlangt; een aantal verbazend groot heeft mij den dood gezworen, — teder godsdienftige oogmerken wenden zij voor als hen daar toe verplichtende, in het burgelijke vorderd men van mij eene herftelling, daar ik altans onmogelijk de minfte aanleiding niet kon gegeevcu hebben tot zulk een verval. 6. Neen, gewis dat is mijn geval niet, voor menfchen kan ik mij zuiveren; maar mijn God! voor U wil ik mijne verkleefdheid aan mijne lieveling, de bron mijner rampen niet verbergen; 7. Zo min als meer andere vergrij- tot den anderen fpreken en hunnen toeftand onderling vergelijken ; iï£ verblijdde mij toen ik zag dat Muntinghe dit ook noodzakelijk onderHelde. — Het is David en de Mesfias, ■— de overeenkomflcn zijn treffende; de zoon van David zijn Absalom is de bcüoker, de aanleiding verkeerde vaderliefde, — de Zoon. van God, zonder eenige fchuld uit enkele onderwerping aan Zijn Vader, de Vader de beste oogmerken voer hot menschdom bedoelende. Ff 2  452 Het BOEK VS. 7. Dat maar deer mij niet in verlegenheid kernen, Mijn Adonai' die op U aft Jebovab der beirmagten zien: Door mi komen zij niet in veragting, Die U , Israëls Elobim , zoeken. VS. 8. Om uwentwil verdraag ik fhnad, 'Er is veragting in mijn gelaat te lezen. VS. 9. Vreemd behandelen mij' mijne broc.'ers, Zelfs de moederliike zoonen bonden -iicb onbekend, VS. io. lever voer Uw huis verteerd mij, De fmaad van Uwe laslraaren valt op mij; vs. 11, Mijn leeven verteert in weenen en vasten, Men beantwoord alles met hoon ; pingen en afdolingen van mijn plicht, die noch niet verzoend, en in de gevolgen herfteld zijn; dit indenkende zie ik van mij zei ven af en bid alleen; Jehovah mijn Heer! die ook Beheerfcher des hemels zijt, dat dit geen invloed op de Godvreezenden hebben, dat zij door hun godsdienftig aankleven aan mijne belangen, niet in de grootfte moeijelijkheden geraken. 8. Om zoortgelijke misftappen in 11 en anderen is het juist dat de grievende hoon , mij aangedaan, zo uitgezogt is: dit gaat zo ver, dat 'er, gedrukt door al dat vernederende in mijne gelaats-trekken zelfs eene laagheid fchijnt te heerfchen , waar over ik voor mij zeiven verlegen ben. 9. Onder familie, onder goede vrienden, moogt Gij nog getrouwe aanklevers vinden, mijne naastbeftaanden verzaaken mij met hun gedrag, geen moeds genoeg hebbende , iets daarvan met mij te deelen; maar hun eige grootheid zoekende; zij die onder een hart met mij gedragen zijn, onttrekken zich zoms zo ver, dat zij die betrekking lochenen. 10. Nooit had verzuim, lusteloosheid in mijn post, plaats; voor de belangens van de Gods-regeering beieverde ik mij bij nacht en dag, zo dat mijne kragten daar onder verteerden. 11. Dit ging zo ver, dat ik wel als hoofd erkend werd, als 'er moest geboet worden voor de Majefteit-fchennis door anderen begaan ; alle de veragting die de zulken in de maatfehappij' waardig zijn, bragt men op mij over. 12. Mijn treurig leeven, mijn godsdienftig  der PSALMEN. Psalm LXIX. 453 VS. Iï. In de treur-zsk kleed ik mii, Daarom ben ik hun kwinkjlag. VS. 13. In i4e openbare gezeldfehappen fpreekt men van mij, De minnaar, van [terken diank zingen van mij; VS. 14. Doch ik bidde tot U in de geboor-tijd, Jebovab'. Elobim, naar Uw onpeilbare goedheid, Help mij door Uwe trouwe onder/leuning. VS. IS. Ruk mij uit bet flijk, Dat ii niet dieper zinke; Reddet mij voor bet oog der hateren, Uit den bodem der jlromen. VS. 16. De vloed overweldige mij niet, De afyrend vcrzwelge mij niet, De put fluite zich met boven mij; vasten in ftilheid, gaf mij zelfs gene verademing , de vertoning daarvan in anderen mogt hooglijk geprezen worden, in mij was het belaggeljjk; vertoonde ik 'er maar in het openbaar iets van, dan wekte dit het medelijden niet op, neen, dan was men onuitputbaar in kwink-(lagen over de laagheid van mijn ziel. 13. En dit is algemeen zo onder groot en klein , bei'chaafden en zedelozen., in de gezeldfehappen der aanzienlijken zo wel als in de hutten der dronkaards, fpreekt men even veragtelijk over mij. 14, Neen gewis, dit is bij mij aanders, daarbij heb ik nog toezeggingen die mij verkwikken; ik durf U, Jehovah'. om redding vertrouwlijk fmeken, gunftig gehoor zal ik bij U vinden, mijn Befcherm-God is in zijne goedgunftigheid omtrent mij onberekenbaar groot, Uwe zo ftandvastige trouw in alle gevallen doet mij nooit rukeloos op middelen van redding geftaag hopen. 15. Dat ik dan gered Worde , altans dat het gevaar niet vermeerderen moge; maar mogt Gij zelfs mijne vijanden overtuigend doen zien, dat Gij het zijt, die in het uiterfte gevaar mij wildet brengen, om [hun te overtuigen dat Gij mijn redder zijt, 16. Zou ik U bepalen? neen, alleen laat ik in deez' opftand het einde van mijn leeven niet vinden, nog minder het gunftige en regtmatige van mijn bewind met mij in vergetelheid geraken, — altans niet in eene akelige gevangenis, voor altoos, mijn laatfte dagen doorbrengen. Ff 3  454 Het BOEK vs. 17. Verhoor mij Jehovah! Uw goedheid is toch onpeilbaar , Wend U mijivuards , Kaar Uw onhegreusbaar mededogen. vs. 18. Verberg Uw gezigt niet voor Uw dienaar In angst — haast U — hoor mij. vs. 19. Ooi tot redding van mijn leeven, Help mij in fpijt mijner vijanden. vs. 20. Gij ziet mijne verlmading, He veragting , hoon, Het getal der verdrukkers is U hekend. vs. 21. De fmaad breekt mijn hart, Ik ben afgefolterd l Vrugfloos hope ik op mededogen, Op ccti' trooster, maar niemand daagd 'er op. 17. Zo kan ik niet fpreken , zo kan ik niet pleiten ; om verzagting mag ik roepen, en daarom bij Jehovah om gehoor vragen , bet zal goedheid zijn, onbegrensde goedheid , — een mededogende blik op mij geworpen , is Uwe" ontferming onuitputtelijk; 18. Wat Gij doen wilt tot meerder bezwaar, mogt ik daar onder dan alleen die gunst verzoeken , dat Gij mij, Uwen dienaar, geen yergramden blik vertoond. — In de uiterfte, alles te boven gaande angst , zeg ik alleen , ai! fchiet toe. 19. Kragten bezwijken — buiten ftaat word ik — dit ziet Gij immers, — het komt nu op mijn keven aan, hoe zeer zoude mijne vijanden zcgenpralen , indien ik nu omkwame, hierom houde ik aan. 20. Alziend oog! Gij alleen die mijne waarde kent, kunt den hoen peilen, dien men mij aandoet, de verbrijzeling, de inwendige grieven, — de harten zo wel, als het getal mijner heimelijke beulen kent Gij alleen. 21. De fmaad heeft zo veel invloed op mij gehad, dat mijne leevensgeesten verflauwd, mijn kragten uitgeput, zijn; ik behoef niet te rekenen op verzagting onder zulke lieden, ik mag onder mijn vrienden naar een zoeken, bij wien ik mij ontlaste tot ademhaling, ik weet het, ik zal 'er geen vinden. 22. Integendeel, bij allen, vriend of vijand, ben ik de  'der PSALMEN. Psalm LXIX. 455 VS. 2:. Cift bieden zij mij ten (Vijze, Edik cm mijn dorst te /tillen; vs. 23. Hun voedzel zi; hun tot lobfpijzt. Hun veedor-vergelding zij den ltrikj vs. 24. Hun oog duister worde! Het zie niets meer'. Hun voet waggele! vs. 25. Stort Uw ongenade op hun neder, Uw blikfemgloed grijpe ben. vs. 26. Verlaten zij hun /?»/, Onbewoond hunne tenten. vs. 27. Daar ze in de wonden door Ugemaabt, wroeten. En overleggen boe de gewonden sjeer fm.uten aan te doen. man die men onmededogeud behandeld , het verfterkend voedzel van mijne vrienden is knagend vergif tot vermeerdering van mijn verdriet, — in mijn onlijdelijken dorst bieden mij mijne vijanden den drank voor de ter dood gedoemden met genoegen aan. 23. Zo is het met mij niet; dit gedrag is allerfoeijelijkst, de grootfte vervloeking waard: der fnoodaards wellustige tafels, waar zij gretig alles inzwelgeu zonder rampen te kennen, veranderen voor hun in een doodelijk aas, en alle onderlinge verbintenisfen, dienen om hen zo veel te wisfer te verwarren. 24. In het verderf zonder fchijn van ontkomen ttorten zij, verkwijnen dan eindelijk, voelen van oogenblik tot oogenblik, dat het Levenslicht in hun afneemt, bij de laatfte en flauwfte poging die zij nog doen , bezwijken zij ; 25. Dan zij het hun in die laatfte oogenblikken nog bang, dan gevoelen zij den ganfehen last van U gramfchap op hunne hoofden , terwijl inwendig een heete gloed als blikfemvuur hun verteere. 26. Al hun aanzien verfterve met hun , zo wel hunne pragtige land - kalteelen als de tenten, waardoor zij hun rijk beftaan hadden. 27. Ik kan mij niet fterk genoeg uitdrukken, mijn God ! welk eene vermetelheid , welk eene ontaardheid! - zullen menfchen de door U geflagenen, vs. 27. Zo vertaald het zeer wel Faeer in zijne Waarnemingen i1l Deel fclaiz. 163. Ff 4  45<5 Het BOEK VS. :8. Vergeld hunne bontheid met het boze, Aan uwe goedgunftigbeid geraken zij nooit ; vs. eo. Dat ze uit het lecvensboek worden uitgcdelgd, Onder de braven altans niet opgeteld ; vs. 30. Klendig ben ik, vol driefhtid, U w redding alleen , Elohim '. kan mii veiligheid bezorgen, vs. 31. Elobims roem wil ik in een lied verbefreu, Een danklied ter Zijner eere I vs. 31. Aangenamer is dat Jehovah. Dan een jong rund wel gehoornd en geklaauwd. VS. 33. Merkt dit op lijdenden tot uwe blijdfchap, Godzoekenden laat dit uw hart flerken'. nog meer fmarten toebrengen, zullen zij bedaard en met overleg alks doen om zulk een nog meer te bezwaren. sS. Neen, dat de wet van wedervergelding, hoe zeldzaam het geval, hoe onmenfchelijk alles is, hier plaats hebbe; dat zij die fmarte gevoelen, eer zij tot verharding, tot gevoelloosheid. , die alle vergeving voor hun toeduite, geraken. 29. Zulke fchandvlekken der maatfehappij worden uit de rol der waereld - burgeren uitgefchrapt, altans nimmer met eenigen fchijn onder de godsdienftigen, onder de deugzamen, wat zij ook in fchijn mogten gedaan hebben, verward. 30. Zoortgelijke vervvenfehingen hebben geen klem , geven mij gene de minfte verzagting; mijne fmarte blijft onder dezelve voortduiireu ; mijne verllagenheid ftijgt zelfs daar onder ; menfchen - vermogen faalt hier , de redding kan alleen komen van mijn God, in Hem berust alleen mijn lot. 31. In mijne omftandigheden ftijgt mijne hope, ik wil mij reeds fchikken tot het ftellen van een dank-lied voor Jehovah, waarin ik Zijne zo edele hoedanigheden met een warm gemoed bczinge; 32. Dit zal mijn eerfte offer zijn, en Jehovah meer gevallen , daar ik van den openbaren dienst verftoken ben, dan het uitgezogfte offer-dier in de beste kragten en groei geveld. 33. ó Laat u dit bemoedigen , die als trouwe aanklevcrs van mijne belangen, met mij zugteden; tedere gemoederen die in ttilte met mijn leed begaan waren , denkt cjaar tot uw opbeuring»  ber PSALMEN. Psalm LXIX. 457 VS. 34. Jehovah ftaat de behoeftigen bij, Brengt geen meerder veragting over Zijne flaven. vs. 35. Hem love hemel cn aarde! De zee, met hart wremelende hevjooneren'. vs. 36. Elohim helpe Zion , Bouwe Juda's fteden, Daar woone men weder, En bezitte bet erflijk. vs. 37. Het nakomelingfcbap Zijner gunftelingen beweent bet, Die Zijn dienst beminnen wonen daaiin geftaag. 34. Zo worde het al weder waar, dat Jehovah, den on-; derdrukten altoos bijftaat, en gansch afkeerig is om lieden onder Zijn gebied met meerder veragting te behandelen. 35. Dat het groot choor van allen te gelijk U daarom love, dat lucht, dat aarde, dat afgrond zich hier toe vereenigen. 36. Befcherm-God van Israël! - bevorder het berftel van Zion, Uw eerwaardig verblijf, - bevorder den opbouw der fteden, de bevolking, en beveiliging der uitgedeelde bezittingen. 37. Dat het kroost van vader Jakob het nu eens weder geruster bewone, godsdienftigen die zo veel geleden hebben , verlustigen zich eens weder onafgebroken in Uwen dienst. LXXfte PSALM. Genoegzaam woordelijk het zelve met XL. van 't 14de vers; alle de gistingen nopens de oorzaak hier van zijn onzekere ftcllingen, vrugteloze, geleerde vermoeijingen, waarom wij vervolgen. LXXIlte PSALM. VS. J. Op U Jebovab vertrouw ik, Dat ik nimmer daarin befchaamd werde. 1. In de zorgelijkfte omftandigheden verlaat ik mij op U, Jehovah! rooit gebeure het, dat mijne verwagting mij in het minfte ontga; 2. Altijd houdt Gij woord, zijt Uw vs. 36, 37. Met Venema ben ik hier in dezelve gedagte dat deze verfen van veel later hand zijn; — beter konden zij toen niet vinden voor hunnen beklemden ftand en naar hunne godsdienftige lijding dan deez* Pfalm. LXXI. Schoon de Maker hier niet genoemd word, is het nogtans on- Ff 5 si'  *5* Piet BOEK vs. 2. Door Uwe goedgunftigbeid worde ik gered, gansch bevrijd, Neig dan Uwe boren, eu help mij. vs. 3. Wees mij eene boogie! Waar ik wooncn, waar ik geduurig wijken kan, Gij hebt mijn verlosfing bevolen, Zijt (iutusfeben) mijn rots, mijn landvetiug, vs. 4. Van iet £rae,V;des fnoodaards mijn Elohim ! beveilig mij , Van £« geweld\eenes onbillijken en euftnimigen. vs. 5. ^/ mijn uitzicht zijt Gij Adonai , Jebovab! Van mijn jeugd affibool ik bij U; vs. 6. dreef veilig voor mijn geboorte op U, ƒ» ief moederlijk ingewand, waart Gij mijn voeder, Geen wonder dan dat mijn lol altijd van (J is. zeiven gelijk, door hulp en volkomen redding; nimmer ten halve, ó wilt dan ook nu op mijne verzoeken acht gegceven , en mij bij ftaan ; 3. Strek mij tot een fchuilplaats, waar ik veilig nachtrust vinde, waar ik onder mijne woelingen onbelemmerd mij mag henen begeven; mijne redding hebt Gij beloofd, en daartoe reeds fchikkingen gemaakt; beveilig mij intusfehen; cenc natuurlijke lterkte of landkafteel vinde ik in Uwe befchutting altijd. 4. Van de woelingen eenes booswigts, mijn God! beveilig mij nu bijzonder; — van den euvelmoed eenes Vorst, zo gansch onbillijk door gramitorigheid geduurig aangevuurt. 4. Al mijn verwagting is op U mijn Koning, mijn God! — reeds vond ik mijne veiligheid bij jj, toen ik aan zelfs-befcherming niet konde denken. 6. Ja onder dien hoeder was ik reeds voor mijne geboorte, eer borften mij konde laven, bezorgde Gij mij voedzel; is het dan wel te bevreemden dat mijn gezangen altijd op Uwen lof nederkomen. 7. In mijnen ganfehen leevensioop was ik velen getwijfeld David, ik ben in het vermoeden of niet verfcheide zoortgelijke Pfalmen door anderen niet alleen verzameld , maar zoms onderfcheiden (lukken tot een gezang; op die wijze gemaakt zijn, want zeker is hier eene vroegere leeftijd, lotgevallen onder Saul en latere onder Au sa lom. duidelijk te onderkennen. vi. 4. Daar het woord van gisten afkomftig is, kan het zo wel en hier altans wel beter onltuimigheid dan opgeblazenheid betekenen, en drukt veel beter Sauls karakter uit, waar op hier gezien word.  der PSALMEN. Psalm LXXI. 457 >TS. 7. Bij velen was ik een zonderlinge , Maar Gij waart ook mijn onfeilbaar uitzicht. vs. s. Dat mijn mond daarom vol zij van Uw lof! Al den dag Uw luister vermelde! vs. 9. Begeef mij ooi niet in den ouderdom. Ontzeg geen hulp als mijn kragten falen. VS. 10. Mijne benijders nemen gevaarlijke maatregelen, Die mijn leeven belagen , zijn daarover in overleg. VS. 11. Elohim \ begeeft Hem,zeggen zij, Nu vervolgt, nu moedig toegegrepen, 'Er zal geen redder opdagen. VS. 12. Elohim'. houd U niet op een affiand, Elobim '. J'poed U om te helpen, vs. 13. Diebelagers m\\nesleevens worden befchaamt, Vinden hun einde daarin , Smart, fchande overdekken ie», Die alleen mijn ongeluk zoeken. VS. 14. Ik wil telkens mijn hope fterken, En Uwen lof op hogere toon brengen. doorzichtigen een raadzel wegens de verbazende afwisfelingen , kloek hield ik mij , om dat ik mij onfeilbaar op U kon verlaten. 8. Hierom wil ik Uwen lof onafgebroken bezingen, met vinnigheid van aandoening Uwe uitftekenheden beroemen. 9. Die weldaad van mijn jeugd genoten hebbende, fmeek ik om die zelve zorge bij klimmende jaren, altans als mijne grijze ledematen een fttit nodig hebben, ontzeg mij dan die niet. 10. Zeker is zulks nodig, want de nijdige ftreng is weder aan het woelen; zij fmeden opftand, die mijn bewind moede zijn. 11. Zij meenen nu de regte tijd gevonden te hebben, — uit mijne tegenwoordige ongelegenheden befluiten zij, dat mijn Ber fcherm-God zich onttrekt, nu is het naar hun gedagten het regte tijdftip om mij in hun geweld te krijgen, daar alle hoop van ontzet weg is. 12. In zulke hagchelijke tijdftippen, mijn God! moet Gij bij de hand zijn , en dan niet dralen mij Uwe hulpe te bewijzen. 13. Dat de belagers van mijn leeven op het onverwagts in hunne hope befchaamt worden, dat zij dan zelfs in leevensgevaar daardoor komen , hoon en fchimp vervolgen dan dien rustelozen aanhang die nergens om woelen dan om mij maar te benadeelen. 14. Hoe het in de uitkomst zij, wil ik mijn moed maar telkens aan-  4*0 Het BOEK vs. is. Uwe billijkheid wil ii in gefprekken roemen, Den dag door van Uw hulp gewagen, Hei geheel evenwel is ontelbaar. VS. 16. Op Uw Almagt mijn Adonai, Jehovah ! onderneem ik gilet, En daarom zal ik Uwe ontfermende goedheid roemen ; VS. 17. Elobim '. reeds in mijn jeugd leerde Gi mij zo, Tot nog toe beroem ik mij over Uwe zeldzaamheden. VS. IS. S/a »«y aac ook hij in klimmende jaren, in de grijsheid, Zo lang~Elohim l als voor het opkomende geflagt, Ja veer de nawaereld, als een proeve van Uw magt, nodig is; VS. 19. Uwe billijkheidfltigt hemel-hoog, Elohim'. Groote daden deel Gij, Elohim ! wie komt 'er bij U! VS. 20. Veel angst en lijden doet Gij mij proeven, Riep mij zelfs in het leeven te rug, En bragt mij als uit i«f doodenrijk weder, vuuren, — en vertrouwelijk mij zeiven tot meer levendige gezangen opwinden. 15. Met de grootlle iever en welbeipraaktheid Uw billijk beftuur, Uw trouw, in alle mijne gefprekken invlegten, — bij elke gelegenheid mij Uwe magtige hulp voor den geest brengen, fchoon het geheel verband daarvan voor mij onnagaanbaar is; ,6. Maar de oplosfing legt in Uw Almagt, hierom durf ik, fchoon ik die niet bevatte , moedig alles ondernccmen , —. en al verlaat mij alles , op Uw mededogen durf ik mij onafgebroken verlaten. 17. Eu zou ik niet? daar Gij mij al vroeg zoortgelijke ervaring gaaft, die mij noodwendig tot zulke belluiten bragt; mij zijn nog niet vergeten al die zonderlinge leidingen , neen , zij bezielen alle mijne zangen. 18. Hierom, herhaal ik mijn verzoek, in mijn afdaalenden leeftijd, in ftrammen ouderdom, fta mij {bij! op dat het jongere geflagt, ja op dat zelfs zij, die nog moeten geboren worden, nog in de gelegenheid kunnen zijn daarvan overtuigende bewijzen te hebben. 19. Zo veel durf ik vragen; Uwe edelmoedigheid ftijgt boven allen menfebeli'k bereik, daden van dien aart doet Gij, ó God, onnavolgbaar niet alleen , maar onvergelijkelijk, ao. Dit fterkt mijn hart; veel heb ik in mijn leeftijd ondervonden wat al bekommernisfen, hoe veele treurige ervaringen !• — zj hoo^ zelfs, dat het met mijn leeven bijna gedaan was,  der PSALMEN. Psalm LXX[. 461 VS. ïl. Gij vermeerderde mijn aanzien. En verleende van rondommc verzagting. VS. 22. U wil ik daarom met «ijSo luit vereeren, Mijn FAebim il gewaag vau Uw trouw /» gezangen, Da« j7. 1. Van Salomo, Vertrouw , Ehbim! den Koning de grondwetten, Het ricbterlijk bewind, aan den koninglijken zoon; Mijn Koning, mijn God! hoor mijn vtiurige bede voor den troons - opvolger , onder wiens bewind mij belofte van ruste en bloei zijn toegezegd; — word hem het wetboek overhandigd, beftuur dan zijn hart, dat hij het als LXX1I. Zo lang men zichzelven in de vertaling gelijk wil zijn, moet men het opfchrift naemen van Salomo, ik geloof niet dat dit opfchrift van  4ö2 Het BOEK vs. 2. Of dat Mj Uw volk billijk beftuure , .öeK bedrukten ricbterlijk voorfia ; vs. 3. Bergen kondigen de natie geluk aan! Heuvelen gewagen van regtmatige daden; vs. 4. Het gedrukte volk zal hij recht bezorgen, De kinderen der besoeftigen zal hij bevrijden , Den onderdrukker vergruizen. vs. 5. Zo lang zon cn maan febijne, Veretrc men u van bet eene geflagt tot bet andere. van U ontvange , dat de Kroon - Prins het richterampt naar op Uw voorbeeld regele. 2. Dan alleen zal hij Uwe , onderdanen met de uiterfte billijkheid regeeren, en de gedrükten door grooten zullen dan de kragt van zijne richterltjke uitfpraak in de uitvoering ervaren. 3. Dat men bij het inhuldiging - feest , op de hoge bergen het groote geluk voor het volk aankondige, maar dat zclf3 op de binnclandfche heuvelen reeds de proeven van dat gelukkig beftuur in zijnen aanvang verfpreid worden. 4. Ja ik koestere de hope , mijn Salomo zal onbelemmerd den onderdrukten, het geen mij wel eens verhinderd wierd , billijke voldoening bezorgen, — de erfgenamen van uitgemergelde gezinnen zal hij uit dien laagen ftand weder opbeuren, en, om verder zoortgelijke wanorders te fluiten , de dwingelanden voor altoos kragtloos maken. 5. ó Dat zulks van duur moge zijn ! — het zal eindigen, — maar niet in mijn beloofden naneef, — zo lang de zon haar gloed, de maan haar zilveren glans aan de waereld zal geven , zult Gij door die eigenfehappen u vermaard maken, van de eene eeuw tot de andere zal dit voorduuren , door alle de geflagten. 6. Hij zal in later hand is, gisfe dat het opftel van David is, aan Salomo bij zijne mede-bewind overhandigd, maar door dien Vorst bewaard tot vreedzame tijden, en bij een rcdenkd.ig zijner krooning om openbaar te zingen, door hem overhandigd; veel behoeft men niet aantemerken, over de hogere inzichten van dit lied, elks gevoel zal hier genoeg beflisren; — hoe gelukkig zijn wij dat de Bijbelfchriften, hoe ongedwongen behandeld, hare beilisfende zin zo volledig in zich fluiten.  der. PSALMEN. Psalm LXXII. 463 VS. 6. Hij vloeije nis een regen op het gecle gras, Als vitte druppen , de aarde doorwekende. VS. 7. Ter Her tijd bloeije de brave, Overal de eendragt, Tot dat de maan niet meer fchijnt? vs. 8. Hij zal heerfchen van de eene zee tot de andere, Van den Èttpbrhdl tot aan de natuurlijke landsgrenzen, VS. 9. Woestljn-beviooneren knielen voor bem, Zijne vijanden kusfehen het ftof; VS. 10. Vorften van T<;r/?f en andere zeekusten, Voeren gefchenken aan , Scheba's en Seba's Koningen , Zonden kostbaarbeden, vs. II. Alle Koningen knielen voor hem, Alle natiën gehoorzamen hem; zijne aanvaarding wezen als de regen op de groene kruiden op eene brandende hitte, en voor anderen als de aanhoudende plasregens in de' lente de aarde doorwekende. 7. ó Dan zal in die gewenschte tijd den braven zich vertonen als de bloem op haren pragtigen fteel onder de groene kruiden; — niets zal dit ftoren of afbreken ; neen , ftille vreede, gewenschte eendragt, zullen, zo lang de maan de nacht verlicht, de ruste des volks, begunffigen. 8. Niet van de Mïddelanafche zee tot den Perfifchen boezem, maar van den eenen oceaan tot den anderen, de waereld omborende, zal hij gebieden; van den Euphtaat af tot de fcheidingen van woest - Arabiën, door de Natuur gemaakt , zal hij het erfland beheerfchen. 9. Uit die oorden zullen evenwel ganfche Karavanen komen, en de grenzen overtreden, doch om hunne onderdanigheid aan Hem te bewijzen. Zijne grootfte benijders zullen Hem de diepfte blijken van onderwerping geven; 10. Nabuuren, rijke ftaten door den zeehandel, Tartesfus en andere zee-oorden zullen de zeldzaamfte gefchenken , die hun ■uitgeftrekten handel opleveren hem brengen. Gelukkig Ar abt en zo uitgeftrekt van Teman tot Meroe, zullen het geen hunne rijke landen bevatten in overvloed ter huldiging aanvoeren. 11. Ja, dit onderfcheid Hém van alle lijks-befiuurdercu, — Hem zullen alle onafiiauglijke Vorften hun-  46*4 Het BOEK Vs. ii. Wen de bedrukte klaagt, zal hij bevrijden, Den onderdrukten gansch hulpeloos. VS. 13. Is gevoelig over don armen, den beboeftlgen , //er leeven van den ehndeling is bem dierbaar; vs. 14. Onttrekt hunne ziel van beimlijk en openbtar geweld, In zijne oogen »'j hun bloed kostbaar; Vs. 15. Hij leeve! voien het goud van Scbeba toevloeit, Onophoudelijk bidde men voor hem, Dagelijks zegene men hem. VS. 16. Het iveir.ige zaad op de akkeren der bergen, G<ïJtf evervloed van granen , ruislchen als Libanons (toppen,) De fledelingsn bloeijen ; Als rfe msej-kruiden (vermeerderen zij.) ne króonen ten bewijze van onderwerping brengen, vrije natiën wien bet eenhoofdig beduur vreemd was, zuilen niet aarzelen hem de tekens van onderwerping te bewijzen. 12. En geen wonder; elk zal even gelukkig zijn; op de minde klagt van den geringden burger zaf Hij niet alleen acht geven , maar hem voor altoos vau alle banden beveiligen en niet rusten voor dat Hij zelfs den reddeloosten herdeld heeft. 13. Zijn zorg, zijn mededogen is regt gaande over den gansch uitgemergelden zo wel als over zulke die voor een wijl gebrek lijden ; het leeven van elk getrapten burger zelfs , is Hem van de gfootde waarde. 14. Geen daatslisten , geen muitzngtig dreigende opdanden zullen dit beletten, Hij zal redden; elke druppel bïoeds van hun is bij dien Go'él een paarl van waarde. 15. ö Hoe zal dan het lang leeve onze Vorst! in een algemeen gekreet opgaan, en dit zal altoos zo blijven; — bij elk gehoor geven, het kostbaarde goud Hem aangeboden worden , hartelijke zugten zullen ongedwongen en aanhoudend uit elks gemoed komen; vertoond hij zich, elk zal met een opgetogen gemoed hem geluk wenfehen. 16. En dit alles is geen volks-veroordeel, veel mag de landbouw naar de fmaak vau Salomo tans gewinnen, — de onbebouwde hoge gebergten zullen dan door de zorgvuldigheid, den arbeid en de kosten van den zaijer niet befchamen, integendeel het minde koele windje zal in het  der PSALMEN. Psalm LXXII. ifii VS. 17. Altoosduurend zii ziin riem! Zo lang de zon fchijnt, ga die roem d»or de gefagtcn, Alle volkeren werden gelukkig onder hefn\ Afgodifche volkeren roemen voorfi/ocd; VS. 18. Gelooft zij Jehovah Elohim! Israeh Elobim ! Die alleen wonderen doet. vs. 19. Gelooft zij zijnen roemrugtigen naam voor altoos, Zijn luister ve'rjf reide zicb door het gansch heelal; Amen, ja Amen. vs. 20. [De gebeden Davids, Isaï's zoon , eindigen bier.] rijpe graan een golvende beweging geven, en een geruisch maken als de bladerrijke kruinen der ubanwjche cederen; — de zo talrijke, zo bloeijende dedelingen, zullen elkander niet benadeelen, maar als de moes-kruiden in den bof geregeld, elk malfche zappen zuigen. 17. Nooit zal zijn" roem verwelken, nooit zijn luisicr tanen , zo lang het hemellicht fchijnt,-zullen die dralen zijner aanminnigheid door de gedachten zich verfpreiden , alle befchaafue natiën zullen door zijn beduur regt gelukkig worden, en geene godsdiendige gevoelens dit belemmeren. IS. De bijgelovigden zullen dan overtuigd worden; geëerbiedigd worde Jehovah God, de God van Israël', die alleen Goddelijke daden verricht. 19. Het ganfche choor. elk weldenkend gemoed bezegele dit met het eerbiedig en herhaald Amen. ELXXTime en leerdigt van Asaph, waarfchijn- psalm. lijk een tijdgenoot van den koninglijken Dich- prJlm ■j&Jjgu ter. vs. 18, 19. Ik (tem de aanmerking van D atiie, Knapp en anderen toe, dat dit een formulier is op bet einde der vcrdeeling naar de gewoonte; der Jooden 'er bijgevoegd — maar gelove ook, dat vs. 20. door misvatting van Affchrijveren ontdaan is, en Itier niet hoort, cn zo al, dan nog van de Affchrijveren herkomftig is. LXXIII. As ap 11 heb ik in de inleiding reeds gefchetst. Is hij een tijdgenoot van David, dan is evenwel zulk eene ervaring als hij bezingt ïo. VI. Deel. Gg on-  466 Het BOEK vs. i. Elobim is evenwel Israël goed! Voor bem, wiens hart rein is! vs. 2. Biina hadden mijne voeten gejirnikeld , Mijne treden waren bijna uitgegleden ; vs. 3. Want ik benijde den verkeerden , Z'cnde 0/1 /je/ genot des fnoodaards; vs. 4. Zij hebben geen belemmeringen , Hunne kragten zijn tot hun dood onverminderd ; Alles overwogen blijft het bij mij zeker, dat de Godheid, die zich altijd zo onderfcheiden gunftig omtrent Israël getoond, cn hun veel toegezegd heeft, zulks beftendig is, al beguuftigen uitwendige omftandighedeu, in den eerften opflag, die gedagten niet; — een ongeveinsd gemoed altans, zonder inzichten handelende, zal zulks, dewijl hij gene inteugeling behoeft, onbepaald oudervinden. 2. Een wijl wierdeu mijne gedagten hieromtrent afgeleid, en dit werkte zo veel uit, dat ik op het pad der waarheid geduurig aanftiet ; en wen grondbcginzelen wankelen , dan is 'er gevaar , zo voortgaande; altans ik was op het pad der deugd, zoms wel eens fteil cn ongelijk, niet vast genoeg gaande , deerlijk agtcn.ver gellagen. 3. De aanleiding was, dat ik niet kon dulden , hoe lieden van een zeer liegt gedrag zo veel voorfpoeds genoten , de fuoodfte hadden gewoonlijk de beste geluks - goederen. 4. En dit was zo, hoe naatiwkcurig ik het bezag, ongeftoord zonder bittere inmengzelen , hun ganfche leeven door; de blocijende gezondheid deed hun eigenlijk de geniefingen dezes leevens dubbel fmaken; 5. De moeijelijkheden onze oogen vreemd, echter alleen in den eerften opflag:'er waren zeer aan. zienlijke familien in Israël omtrent het koninglijk bewind van David vijandig; deze grooter geworden onder de ongelukkige regeering van Saul, danr hij die niet had kunnen bedwingen, waren front genoeg geweest, willende verder bedwang voorkomen, een ftreng in tien burgerftaat en in het leger te maken, die htm in hunne onregtvaardige voorfpoed altijd befcherm 1c, — de fcliatkist van. (laat, cn het leger word door hun bii Davids tijd aanmerkelijk onderïteund — Asaph kon hier vrijer zien en vrijer fpreken.  der PSALMEN. Psalm LXXIII. 467 VS. 5- Va» let lijden der menfchen leunen ze niets. Zij worden niet niet naderen menidieu verdrietig gemaakt; Vs. 6. Daarom is fteuibeid ban bals-keten, Brutaalheid bun /eesr-gcwaad; VS. 7. Uit hunne oogen dringt de boosheid, De overleggingen bunnes harten breken uit; VS. 8. Spotten , lasteren, dreigen , 0^> ee«' hogen reo«. Vs. 9. £tie» a/j o/ zii Uit den hemel fpraken, Door bet ganfche land gebied hun tong nogtans. VS. 10. Hierom -.venden mijne landgenoten zich naar die zijde, Daar werd hun overvloed van water bedeeld. VS. II. Vielen zich: zou Elohim dat weten? Zou Scbaddai dat opmerken ? aan onze natuur gehegt, wisten zij door verzagtende middelen bijna te ontduiken , altans van de kwellingen die de bedorve zamenleving in de maatfehappij geeft, ervaarden zij niets. 6, Dit maakte hun moedig; trotsheid was hun fchoonfte praal, waar mede zij zich boven anderen onderfcheiden; in woorden en daden was eene verregaande {foutheid het ruime kleed hunner agtbaarheid. 7. In hun gelaat leest men wat in hun harte woont, fel, dreigend, wellustig, reeds in de eerfte opflag; de vrugten zelfs hunner verbeelding krijgen aanwezen. S. In hunne gefprekken heerscht niets dan verwaande fpot, veragting der deugd, woedend dreigen zij hun die hun drift wedcrftaan,-en dit alles op een beflisfenden en meesterlijken toon; 9. In de uitwerking is dit niet minder, als of zij hunne bevelen met een donderend geluid verfterkten, altans door het ganfche land word hun bevel gehoort en hunne ontwerpen gevolgd. 10. Dit gaat zelfs zo verre, dat burgers, anders aan Gode en hun Vaderland meer getrouw, in plaats van wederftaud te bieden , al zagtkens cn ongevoelig volgen, verleid door de gedagten: zo kan men zijn dorst niet alleen eenmaal lesfen, maar het is de eenige weg , nog overig, om in het beftendig genot te blijven, n. Bedwelmd door zo eene voorftelling, is-het geweten wel eens ftil, ea dan word de Godsdienst verdraait: God ziet zo naauw niet, want anders zou het zo niet gaan , de Ai vermogende Gg 2  4SS Het BOEK vs. 12. tTant deze ziin regte fnoodaards, Eclter genieten zij het genoegen .Ier waereld fa ftijgcnden overvloed. vs. 13. Vrngteioet reinig ik mijn hart, 7e vergeefs was ik mii * handen /o/ ot.fchuld; VS. 14. Eiken dSg iei ik nogtans nieuw verdriet, Eiken morgen nieuwe ftnartc; Vs. IS. .07/ vastflaande. zou ik ia» aaw moc/e» overnemen} Zij uwe lievelingen — trouwlooze uitfpraak.'. VS. 16. Ik snn ie/ indenken om V me^r ca» te bevatten Maar dit was in mijn oog /« ia/-/; zou het verhinderen , indien Hij het zijne opmerking waardig keurde. 12. Want het kan niet betwist worden, dat de grootfte fnoodaars de ujtdeelers der grootfte gunften zijn, en hoe beftendig en hardnekkig zij daar in voortvaren , hun rust word niet geftoord, maar hun aanzien en rijkdom ftijgt dagelijks. 13. Is dit zo, wel dan heb ik vrugteloos jaaren lang mijn hart door verloehening van onzuivere begeerten tragtcn te bevrijden , te vergeefs heb ik mij dan in de zamenleving toegelegd, op een beftaan , dat liiets wilde aanvaarden, niets uitwerken dan in de reinfte oiifchuH. 14. In plaats dat ik daardoor een hemel op aarde zou hebben , beleef ik nauwlijks een dag, of ik heb weder eene nieuwe en uitgezogte grieving in mijn ftand; de eerfte heldere gedagten , in den anders vervrolijkende morgenftond is neerdrukkende, is regt grievende. 15. Genot heb ik zeker niet, maar te denken dat dit bij toeval zo is, — zou mij wcer-voeren tot de gedagten van de verleide medeburgeren : — de gunftelingen van al wat voorfpoe d is , zijn ook uwe lievelingen, en dit is hun hoogde goed. 16. Het was onmogelijk tot zulk een bcfluit te komen , ik moest de zaak dieper indenken , om meer het geheel te bezien, want zo over de hoogde goedheid te denken was ondragelijk. 17. Ik vs. 15. Lange heb ik gedobberd in de overzetting en ben over mij zeiven niet voldaan. Mus. en Herder hebben mij op dien weg geleid , het verband begunltigd mij , maar 'ik ben echter nog te vrij , fchoon ik minder afgeweken ben dan mijne voorgangeren.  der PSALMEN. Psalm LXXIII. 469 rs. 17. Ik drong door tot Elobims geboor-kabinet, Om daar hun uiteinde te leren. VS. 18 Op gladde boogten zet Gi. ben. Of dat ze in een Ijslijkt ffgrond forten; VS. 19 Plotzeling in den afgrond'. Hun einde !i fchrilt alleen. VS. 20. Rasch voorbij als een droom naar het ontwaken. Zo Adonai' doet Gij hunne grootheid verdwijnen. - * ys. ei. W«j daarover mijn hart (eflB /jV/O «zwollen? /W ik daarom zo veel fti- 1 lelijk gevoel gehad? vs. 22. //be dweus, boe onvernuftig was ik? In Uw ooje» zo zinnelijk als een «Ver.' VS. 23. ó ^a» U wiV ik mij houden. Gij mij bij de hand grijpende ; zogt zo veel mogelijk was de minder oppervlakkige , maar inderdaad wezentlijke inzichten der Godheid hierin optefpeuren, en dit geleide mij natuurlijk tot de uitkomHen van alle zoortgelijke raadzels, wanneer de opIosTing duidelijk word. 18. Mijn God! eene huivering ging toen door mijn ziel! Uwe regtvaardigheid zag ik duidelijk , die bloemrijke weg was nu eene gladde klip, tusfehen een ijslijke diepte, daar plaatfte Gij hen ! 10. In plaats van bedagtzaam te wandelen, waar naauwelijks een voet vast kon gezet worden , liepen zij los , Horten in den afgrond , in een oogenblik verpletterd , ontzield; niets bleef 'er over dan het ontzettend geheugen. 20. Alle de verleidende toneelen waren mij nu als een droom, die al rasch door de eerfte morgen - kragten verdrongen word; naauwelijks was 'er geheugen van hun grootheid in deze of gene trek voor de zamenleeving meer overig. 21. Toen keerde ik tot mij zeiven te rug, heb ik daarom, zeide ik, mijne trotsheid voedzel gegeeven, moest nijd hierom mijn ziel ontrusten ? — verderfelijke aanfteking door lusten , Gij waart de oorzaak van mijn hartenleed ! 22. Oppervlakkig, onbedagtzaam zonder indenken was nu al mijn vorig gepeins, bij U wierd dit gerekend, als of ik geen hogere inzichten kende dan die der dierlijke driften. 23. Ik zal mij van nu af wel voor zoortgelijke flingeringen wagten , nu Gij mij geleerd Gg 3  4~o Het ROEIi VS. 24. Gii zult mij naar Uwe beffemming leiden. Opgenomen in Uw glans, vind ii: bet leun. vs. 25. Wie heb ik in den hemel waarder , Wie op aarde boven L'! vs. 26. Wanneer lichaam cn geest bezwijken , Zo zijt Gij Elobim mijn rots, Voor al loos mijn bcogfic goed. vs. ij. Maar die van U wiikt vind zijn verderf, Rebellen vei'delgd Gij! vs. 28. Mij is het zaligheid Uw vriend te zijn! Mijn vertrouwen grond ik dan op Adonai Jehovah! Zijne daden wil ik verbalen. „ hebt op de uitkomst te zien , zal ik die les mij eigen tragten te maken, en in alles meer op Uw oogmerk en niet on 't geene 'er gebeurt, mijn oog flaan. 24. Over mijn lot wil ik niet meer peiufen of mij bekommeren , genoeg voor mij, Gij zult Uw einde met mij wel bereiken , cn daartoe mij wel getrouw beftuuren, — komt het einde dan komt het loon , de hand des doods voert mij in een ongekende heerlijkheid. 25. Voor altoos is nu mijn kfus gevestigd: geen hemelfche verrukkingen, geene aardfche genietingen zijn iets ja vergelijking van U , niets kan met U om den voorrang meer dingen. 26. Al zullen dan mijn ligchaams-kragten bezwijken, al fteryeu al de gevoelige neigingen mijner ziel , dan ftaat Gij nog onbezweken als een rots voor miju gebroken gezigt , altijd cn in het bangfte uur, de loon van alle wczcntlijk genot. 27. Vast blijft 't, wat ik nog beleef: die Uwe leiding niet volgt, hoe voorlpoedig ook, vind op het einde verwoesting voor al zijn genot, in Uw gebied komen rebellen, vroeg of laat, onder de uitvoering van het doodvonnis. .28. Alles wel bezien is dit zeker: al mijn heil is daarin , gerust fiijt ik miju dagen , wen ik getrouw Uw belangens blijf volgen, en al miju hope en uitzichten voor het tockomftige alleen op mijnen zo be- \ vs. 16. 'Er is zeer veel dat pleit voor de verttóng van 'AI.uniinghe: tien vlce.e'} en bar: bezivtti.,  der PSALMEN. Psalm LXXIII. 471 minnenswaardiger) Heb 11 en God vestig, cn in mijne gefprekken wil ik Zijne bedrijven, zo roemenswaardig, bier ook zingende, ontvouwen. LXXIVrte EPSALM. en leerlied voor de Afaphitén. vs. i.asafhs onderwijzing. VS. I. Elobim'. waarom nu voor altijd verftoten? _ . • > Moet dan Uw grim woeden over de fchapen onder Uw eigen opzichtVS. 2. Denk aan Uw gemeente euwllngs Uw geëigend , Als Uw erfftam in vrijheid gejleld! Denk aan Zion, waar op CiJ woonde ! VS. 3. Steig met Uw voet tot de reeds grijze ruinen,^ Tot in het heiligdom heeft de vijand alles vernield. VS. 4. Uwe tegen/I'anders brullen in Uwe gehoorzalen, Hunne voer/peilingen zijsi vervuld. Onzen Befcherm-God, dien naam zo waardig dragende! zoudt Gij ons beftendig verlaten ? kan dat zijn , kunnen de fchapen onder Uw opzicht aanhoudend door felle onwedersbuien uit elkander geflagen worden? 2. Gij hebt U maar te herinneren , dat Gij. ze ouwliugs zelfs gefameld hebt, dat Gij zelfs eene familie verkoost om onafhanglljkheid te genieten; Gij hebt U maar te herinneren, hoe lange Zion Uw hof-verblijf geweest is, 3. Edelmoedig, maar vol verontwaardiging, behoeft Gij nu ar de hoogten te befteigen, waar de gedenktekens van verwoesting gebleven zijn, Gij hebt maar het paleis, daar alles met verdubbelde woede vernield is, te bezien. 4. Zij die U altoos vijandig waren doen U dien hoon aan, om in de vertrekken waar Uwe onderdaanen om Uwe befcherming dorften vragen, hun woedend gekras te verdubbelen, hunne bedreigingen, door Bels Priesteren bekragtigd , zijn inderdaad volkomen bewaarheid. 5. Zeker is het dat LXXIV. Twee gedagten hebben den meesten fchijn; of het lied is, het zij door J.eremias of door een ander op de verwoesting van Ni. bucadnezar gedicht, of in de Maccabeefcbe tijden gemaakt. Venema pleit zeer iterk vi>or het laatttej, in de Pf"'™ zelve is gene uitdruVking d.e hier Vo.lu.tekt be- Gg 4 fiiit>  472 Het ROEK rs. 5. Men erkent int de bijl door het ferfcbe beuken, Zelfs bet dici-fe geboomte velt; vs. 6. Even zo hebben zij het fnijwtrk vernield, Boer bijl cn hamer verei nigd; vs. 7. Toen de godsdienftige gebouwen in brnnd gefloken , Uw beroemd paleis tot den grond gef egt; VS. 8. Met overleg beraamden zij: Ifij willen bun gebeel ie onder brengen , Alwaar Elobims geftigten waren . hebben zij de vlam gebragt, VS. 9. Zinnelijke veoifpcliingen hebben wij niet meer Zelfs gci.n van die orde , Geen -Mensch die aangaande de uitkomst iets weet. VS. 10. Hoe hoge Elobim zal Uiv vijand bonen? Zal />«>■//ƒ zender ophouden mogen lasteren? een bijl door eene flerkc en konftige hand befhmrd , allen weeröand vau het digfte cn dikfte hout vernielen kan. 6. Want inderdaad zo hebben zij gedaan, — de lieraadjes van het hardde hout hebben den vernielenden bijl cn den verbrijzelenden breekhamer niet kunnen wederfraaii. 7. Zij hebben toen nog daarenboven alles in ligte laije vlamnie gezet, geen vertrek van het heiligdom is onbefebadigd gebleven, maar het pragtigfte gebouw met den vloer gelijk gemaakt. 8. De plegtigfte beramingen tot geheèle verwoesting zijn vervuld: wij willen als vrij vólk hun geheel vernielen, het is ook zo, alle die geiligren die voor een vrij volk, voor Godsdienst en Overheid dienden , zijn niet meer; het krijgsvuur verfchoonde niets. 9. Geen troost voor ons, zij en niet wij, hebben zinnelijke tekenen die gunftigcr tijden beloven , die ganfche order is uit elkander, niemand durft zich vertonen, niemand, zo neergellagen is elk, durft 'er aan denken om te bepalen of 'er uitkomst en omwending komen zal, noch wanneer. 10. Wel regtvaardig God! moet dan een vijand aanhoudend trappen, zal dan een VforSt, die Zsraëïs God altijd hoonde , daar gerust in mogen voortvaren. flist, evenwel vleit het best alles op de gehele verwoesting van flad en Tempel door den Babijhnifcbe overwinnaar te brengen; — omtrent het opfchrit't kan niemand iets met zekerheid zeggen.  der PSALMEN. Psalm LXXIV. 473 ,V3. li. Waarom Uw hand, ver al Uw rechterhand, ingehouden ? Trekt die uit Uwen boezem, dan is 't gedaan. vs. 12- Niettegenflaande dit blijft Elobim der eeuwen Koning! Die alleen zegen in de landen uitdceld. vs. 13. Door Uw magt fpleet Gij bet meir, De hoofden der monjlers zijn daar verpletterd. vs. 14. Krokodils-hoofden zijn verbrijzeld, Zij wierden een aas voor de woestijn-bewooneren, vs. 15. Gil opende bronnen c-n beekcn, En deed iïerk-lopeude wateren jlilfr.an. vs. 16. U behoort de dag, ook de nacht, Zon eu andere liciiten zijn Uw maakzel. vs. 17. 'skFacrelds grenzen zijn aoor U gefteld, Zomer en winter door Ugeordend. 11. 't Is geen gebrek van macht, maar het is , om dat Uwe hand zich inhoud, vooral die wonderdoende regterarm; voor een oogenblik behoeft Gij die maar uit haar rustplaats te brengen , en hunne vernieling is zeker. 12. Wat al of niet gebeuren zal, dit blijft zeker; Gij, Befcherm-God! zijt onzen Vorsten Heer, fchoon wij nu » overwonnen zijn , weder geluk over de landen uittedeelen is in Uwe monarchale magt. 13. Door die magt kliefde Gij de zee-boezem bij de woestijn, daar deed Gij de aanzienlijkfte tijrannen hun einde vinden. 14. De krokodil toen geheel de macht benomen, gaf het ftrand daar van de zigtbaarfte bewijzen ; de op aas verlekkerde woestijn-bewooneren. 15. Stufs woeste oorden gaf waterwellen! aangenaam vlietende beken, op Uwe begeerte; — de zo grijze jordaan moest in haar fterkfte afftroming zelfs gefluit worden. 16. Ja Gij zijt de God der waereld! over nacht en dag gaat Uw heerfchappij; zon en maan, zo algemeen als Goden geëerbiedigd, zijn flegts konstftukken van Uw hand. 17. De grenzen van eene monarchie niet alleen, maar van de gehele waereld zijn door U beperkt ; afwisfeling van Staten is in de hand vi. 14. Knapp merkt uit Reisbefchrijvinjen aan, dat de krokodilten zelfs in die ftreken door menfchen gegeten worden, dan zou de betekenis nog ruimer wezen. Gg S  474 Het BOEK vs. 18. Gedenk dat de vijand Jehovah lasterde , Dat een dom volk Uiv eer wil roven. VS. 19. Wilt G»y >•<< aanhoudend. van Hem, die de zb zeer verfchillende zomer en winter daarftelde. 18.. Als Gij bij dit alles indenkende U herinnerd, dat die zelve vijand, met opzet, U als den landsGod niet alleen , maar U als Jehovah gehoond heeft, moet Gij dan altans U zeiven niet gelijk zijn; — hier mede hebben domme trotsaards Uw luister en Uw aanzien, zo lange Maande gehouden, zoeken te bezwalken. 19. Kunt Gij dulden dat Uw weerloze tortel, ontrukt van de befcherming heurer gade, door den klaauw van den roofvogel vernield worde? — moet dan zulk een aantal beklagenswaardige menfchen troostloos blijven? co. Zijn 'er dan gene belofte gedaan, gelden dan bij U gene verbiutenisfén? — moeten dan nu onze grijze fchuilplaatfen, waar veiligheid woonde, de flagtbariken van moordzugt wezen? 21. Dat de zo lang gedrukte burger nu niet vrugteL -os met zijn klagten van voor Uw troon te rug kome! bij tijrannen mag zulks gebeuren; maar weerlozen, gansch fchameleh, ziin ook gewoon de koninglijke goedheid te verheffen op de kragtigfte wijze. 22. Nu God! als Richter de zaak U aangetrokken; — 't is genoeg, dat trotsaards, fchoon diep onwetend, U in Uw gezag beledigen durven. 23 Nooit, als Uwe wrake wakker word, ontga U het ijs lijk gekrijs bij hunne ftormende verovering, en helaas ! nog heeft dit geen einde, — het verdiend geftaag Uwe verontwaardiging.  der PSALMEN. Psalm LXXV. 475 VLXXVfte oor liet zant? - choor der Afapht- ' '7 J 1 vs. i. Voor ten, en gezang, en de wijze bepaald. den eerften Zangmeester , of bepaalde wijze, een Pfalm, een lied. vs. 2. Elohim wij danken U, wij danken V. Uw roem is bekend.' Elk prijst Uwe wonderdaden ! vs. 3. Wanneer ik tot mijn beitemming gerake , Dan hope ik onpartijdig te richten; vs. 4. Het land met al deszelf bewooners is beroerd, Ik wensch bare grondzuilen vast te zetten. vs. 5. Tot den woelenden hope ik te zeggen : Laat het gewoel'. Tot den geweldenaar: Dreig niet meer met uw geweld ï 2. Mijn Befcherm-God , ik cn alle de Vaderlanders, alle de godsdienttigen, zijn genegen eenftemmig U te vereeren, herhaald zulks te doen: — hoe vermaard zijt Gij in Uwe eigenfehappen , — elk ftaat verbaast over de zonderlinge daden door U gewrogt en roemt U daar over. 3. Word mij , ingevolge Uwe keuze en gelofte, het beftuur door de kinds-vergadering opgedragen , dan hope ik altans voor eene zaak boven allen te zorgen , ik heb ondervinding van dat gemis gehad, onpartijdig hope ik het gerichts beduur te doen werken. 4. Als een beroerde zee is tans het geheele land , verwarring tlingerd den burger en doot hen tegen den anderen ; de twee zuilen van den .Staat, Godsdienst en regtvaardigheid, hope ik eene meerdere vastigheid te bezorgen. 5. Ik hope daar in niets te ontzien, muiters altoos woelende, zal ik op eenen dreigenden toon dat verbieden; zij zijn wie ze zijn, den tijran, hoe magtig ook, zal ik ge- LXXV. Men ziet uit dezen Pfalm dat de opfchriften met weinig naauwkeurigbeid gefteld zijn. De Maker is ongetwijfeld David, nu gegronde uitzichten hebbende op de koninklijke regeering, waarfchijnlijk is dit ftuk voor zijne inhuldiging tut, zijn eigene opwekking gemaakt.  47Ö Het BOEK vs. 6. Stijf'u niet vinier in het geweid, Dreigende met een uitgerekten hals. Vs. 7. Noch uit icc oosten , nnch uit Aef westen, Noch uit de woestijn zal de macht komen; VS. 8. Neen , Elohim is rf< Richter, Z><£ dezen verhoogt en genen vernederd. vs. 9. Jehovahs hand iuaj w>//e» beker, X«J is de wijn, en onzuiver'. Alle geweldenaren de lands zullen uit dien vol gefchonkene drinken, Tot het onfehone zullen zij zelf legen. VS. 10. Ik zal 'er altooi over roemen'. En Jakobs Elohim met Pfalmen groot maken. bieden niet meer van zulke geweldige middelen gebruik te maken ; 6. Altans wensch ik te verhinderen dat zij in dat beftaan meer fterkte krijgen, en daarop in de zaroenleeving hoogmoedig zijn. 7. Uit mijn geval is het zeker dat het aanzien, niet van de grenzen door onderfteuning van magtige nabuuren, veel minder door onderfteuning van roofzugtige woestijn-bewooneren komt. 8. Alles hangt af van het beftuur van God, de regtvaardige Richter over alles; Hij is 't alleen die aan den een, doch naar billijkheid, aanzien en magt geeft, terwijl Hij weder een ander diep doet dalen. 9. Wij' hebben hiervan proeven gehad in onze dagen, den beker der veroordeeling kwam op Jehovahs hand, bloedrood was de wijn , onzuiver zelve ; — het zal nu de beurt van alle de geweldenaren in mijn Vaderland worden , den v Hen beker te drinken; ja zelfs het onzuivere het geen meest bedwelmd en onder legt, te ledigen. 10. Andere uitzichten heb ik voor mij zeiven, ik hoop beftendig mij te beroemen in Goddelijke beveiliging en redding , en mijne hoofd-bedrijf zal wezen voor den openbaren Godsdienst het ftatige gezang in meerder aanzien te brengen, n. Onder dat alles zal ik evener. 9. De Oosterfche wijnen, vooral wanneer ze geopend worden, raken al ligt onfehoon; dit is Mus. aanmerking, zijne gedagte is mij natuurlijker dan die van Fabers Waarneming III. D. bladz. 155.  der PSALMEN. Psalm LXXV. 477 VS. II. De misbruikte maclt des fnoodaards zal ik knotttn, Des braven macbt f erken. wel de overheerfching van magtige Grooten tegenftaan en fnuiken , terwijl ik mijne poging verdubbelen zal om den braven vermeerderend aanzien te bezorgen. ELXxvmo e n gezang met bet muzijk , voor WALM. het openbaar gebruik, wijze bepaald. pnim, een ried van Asapii, voor den ttrften Zangmeester, op Neginotb. VS. 1. In Juda is Elobim beroemd, In Israël is Zijn naam verhoogd. VS. 3. In Salem ftaat Ziin tent, - Zijn vast verblijf op Zion. vs. 4. Daar brak Hij de gevleugelde pijlen van den boog, Den fchild, het zwaard, al bet oorlogstuig. VS. 5. Beroemder , veel uitftekcnder, Zijt Gij dan de roofbergen, 2. ja, God is in Zijn erfland regt vermaard, in de ftam, waar het koninglijk bewind is; daarenboven zijn door het ganfche land weder Zijn hoog bewind en doorlugtige bedrijven beroemd geworden. 3. 't Van ouds vermaarde Salem , weleer voor den Godsdienst zo achtbaar, heeft het genoegen, binnen zich , Zijn - ligte veld - tent opgeflagen te zien , 't voorneemen is op Zions burgt beftendig vast verblijf te houden. 4. Daar gebied Hij, van daar voert Hij den krijg , pijlen met geweld en fnelheid afgefchoten en wederftaat Hij alle dappere fchermutzélingen. Den krijg beflisfend te doen eindigen is ook Zijn werk. 5. Hierdoor juist zijt Gij vermaarder en hebt indedaad meer nuttige hoedanigheden dan de hogere bergen rontom vermaard geworden, deze zijn door LXXVI. Omtrent de aanleiding van dezen Pfalm zijn wij onzeker; dat die van a s a p h gedicht is airede bedenkelijk, en het laatfte vers zou ons benevens andere uitdrukkingen op geweldige Monarchen , in Davids tijd nog niet bekend, liever bepalen; doch wij willen hier niets aanvoeren dat los is, vs. 5. Dat de Libanon en andere Paleftienjcbe bergen de fchuilplaats der re.  4?S Het BOEK vs. 6. Moedigen ziin zelfs berooft geworden. Zij bobben den eeuwigen flaap gejlapen; Geen kriigs-mannan vinden zich gefterkt. vs. -. 0/> Uw dreigen, Jakobs Elohim ! Vond ruiter en paard hun dood-ilaap. vs. 8. Gii zijt alleen gedugt, Aïm is tegen U heftand , Als Gij begint te toornen ! vs. 9. Als Gij uit den hemel bet ooordccl uitfpreekt, Dan beeft de aarde en zwijgt. vs. 10. EP*;» Elohim ftaat om te oordelen, De benaauwde des lands reddende. liare ongemene lioogtc van geen meerder gebruik dfln dat ze door het roof - gedierte bewoont worden. 6. Van hier gcfchicdcn andere jachten, van hiér wierden de dap perfte benden aangevallen , geflagen, en hun ganfche gevolg genomen; het getal der gèfneuvèldètl was niet alleen groot, maar het is zonder voorbeeld dat de overgeblevenen zich weder zo herdelden , dat zij een kans dorden wagen. 7. Zoms was voor Ja kous beftendige BefchermGod maar eene gedugte donderbui genoeg , om het moedig krijgs - paard met den dapperen bcduurder te gelijk bet einde hunner woeling te doen vinden. 8. Het is doch zeker , Gij alleen verdiend met regt den naam van agtenswaardig: wie durft moedig TJ wederdaan , als Gij maar de eerde tekens van ongenoegen toont. 9. Wen Gij uit Uwen vasten hemel, omringd van ontzaggelijke donderbuien, Uwe Richterdoel plaatst, en uitfpraak doet, dan grijpt eene aardbeving het land aan , en de bewooners zijn gansch roerloos. 10. Zo gaat het als die God maar in aantogt is om wanbedrijven te vonnisfen, om daardoor den weerlozen, maar gedrukten, uit de overheerfching te ontdaan; 11. Hoe meer aanzienlijken roveren wien wil Datiie, doch het derde van vergelijking, zo dit al waar is, zou mij nog te laag zijn. vs. 7. De R0ss 1 heeft deze lezing geftaafd.  der PSALMEN. Psalm LXXVI. 479 ys. ii. De grimmigheid der grooten bezorgt U lof, Wat 'er van hun gram overblijft, dat bewaart Gij! VS. 12. Doe vrij beloften aan Jehovah Elobim l Maar volbreng ze naarew , Gij die. hem omringt, Dat men vrij gefchenken brenge, Aan Hem die alleen eerwaardig is; ts. 13. Die den hcldenr-oed als drniven-froi/ïn affnijd, En zelf voor Monarchen gedugt is. hun afkeer tegen U in hunne maatregelen doen zien, zo veel te fneller en grooter word Uw zcgenpraal over hun bekend , en al is het dat Gij hun niet geheel verdelgt, Gij alleen weet nogtans hunne vijandelijke woelingen zeer naauw te beperken. 12. Dat vrij elk beweldadigde zijne vrijwillige offers aan zijnen God en Befchermer belove, maar dat hij alle naauwkcurigheid in de uitvoering gebruike, dat men uit den buit zelfs het beste zamele voor Hem die alleen als groot en achtbaar behoort behandeld te worden. 13. Dien Koning der Koningen! even als de wijnlezer de fchoone druiven-trosfen behandeld , om het vogt uitteperfen , zo weet Hij de helden tot Zijn oogmerk te persfen , — de grootfte Monarchen , anders geesfels der waereld, zijn voor Hem ten flerkfle bedugt. ELXXVITrte PSALM. en zangfluk met muz'ik , voor het , ° ■> ' vs. i. asaphs algemeen choor. Pftim ««» uen eerften Muzijkmeestcr, voor het zang-cboor. vs. 11. Muntinghe heeft, met eene fteike invulling: haar ganfche woede trekt Gij als een trlumph aan. LXXVII. De Dichter en den tijd wanneer dit Zargff.uk is gedicht, is weder alles onzeker, met Knapp uit den naam Joseph te befluiten, dat het na de feheuring der rijken van Ifraël en Jnda moet wezen, is mis gedagt. Joseph werd hier genoemd om dat zijn lot en dat van zijn geflapt in Egypte in veel opzichte zeer onderfcheiden geweest is van de andere kinderen van Jakou, en hij zeker toen in zijn geflat't het eerfte bewind gehad heelt.  4^o Het BOEK ts. i. Tot Elobim klimt mijn fmeken, mijn roepen! Tot Elobim'. mijn fmeken mogt Hij hooren. vs. 3. In ba'ige tijden , buijten gewoon , mijn Adonai zoekende , Onafgebroken flrek ik in de donkerheid mijn hand uit, Ik ben ontroostbaar in miju geest. vs. 4. Denk ik aan Elobim dan ben ik onrustig , Verdiep ik mijn gedagten, dan word ik ovcrftelpt, vs. 5. Gij mi' wel wakker, Maar verflagen en fprakeloos. vs. 6. Ik herinner mij dan vorige tijden, En klim of tot de eeuwen. vs. 7. Dan denk ik aan mijn geliefd fpeeltntg, lk hou met miin hart zamenfpraak , Mijn geest vofsïii alles na- 1. God mijns Ieevcns ! in angst wend ik mij herhaald tot II, — ik gil het uit, ik verdubbel mijn fmeken tot God; ach mogt ik eenmaal gehoor vinden. 3. Meermalen was ik dat gewoon in bange tijden , hulpeloos, 'mijn Herken God aanteroepen, gaf mij verademing, maar helaas ! tans is al mijn fchrcuwen om hulp in de bangfte omftandigheden te vergeefs, en dit maakt dat mijn ziel gansch eh al ter neergedagen is. 4. Zoek ik mij zeiven vertrouwlijk optebeuren, door mij de ekenfchappen van mijn Befcherm-God voor den geest te ftellen, dat baat tans niet; in plaats van vertrouwen in mij optewekken werkt zulks het tegengeftelde; denk ik dieper in op vorige tijden en de redding toen mij befchikt , dan word ik gansch overmeesterd door de gedagte: zo ver kwam het toch nooit. 5. In zulk een ftand heb ik geen oogenblik kalmte, — ik ben wel wakker maar gansch verzuft , werkeloos en gansch fiom. 6. Om mij optebeuren ga ik oudere lotgevallen in vorige tijden na, en doorloop de gefchiedenis mijns volks tot haren oorfprong toe. 7. Dan denk ik eens weder aan mijn dicht -'kunst, aan mijn muzijk, ik hou in de eenzaamheid een gefprek met mij zeiven, mijn geest daardoor eenigzins opgewekt, doet mij een aantal van duistere vragen. b'. Kan dan ecu God die het aan  der PSALMEN. Psalm LXXVÏÏ. 4 Si VS. 8. ('f Zr) 2»» dan Adonai altoos verftoten? Van nu af Zijn genade intrekken ? VS. 9. Is bet voor altoos met Ziin goedgunftigbeid geilaan? Zijn de grijste beloften gebroken ? VS. 10. Heeft Elobim bet ontfermen reeds vergeten? Of werd Zijn mededogen door gramfchap beteugeld? VS. 11. Dan denk ik weder: het klagen is mij gelaten. Maar die wegteneemcn is alleen onder bet beftuur des Alvermogenden. VS. 12. Ik 7t>i7 m/; evenwel Jehovahs verrigtingen te binnen brengen Alle Zijne zo zeldzame daden van ouds af, VS. 13. Uwe daden Qwil ik~) bepeinfen, Uwe verrigtingen bedenken, VS. 14. Elohim ! Uwe oogmerken behoren tot Uw geheim-kabinet. Waar is een £/otó« zo groot als de onze ! de magt niet faalt, de vriendfehap voor altoos laten varen ? is 'er dan van nu af niet meer op een bewijs vafl koninglijke genade te rekenen ? 9. Is 'ef op Zijne koningrijke edelmoedigheid niet meer te tellen? — is 'er geen hope dat Zijue toezeggingen reeds voor eeuwen gedaan , ooit tot ftand zullen komen? 10, Is het al zo ver, dat God niet eens meer op het geen voorbij is eene aandagtige blik wil flaan , heeft gramfchap de gevoelige aandoeningen gansch verdoofd? 11. Dan denk ik weder, dat is nog de eenige ontlasting, die ik heb: ik mag vrij uit klairen^ meer kan ik ook niet , want de zaak te veranderen is geheel buiten mijn magt en alleen onder een hoger beftuuring. 12. Dit geeft lucht: - nu dan, ik wil op Jehovahs verrigtingen, waar door Hij't meest bekend geworden is, peinfen • Zijne buitengewoone reddingen van ouds mij leevendig voor den geest brengen. 13. Dit brengt mij tot een ftil gepeins, of tot een ernffig gefprek over alle Uwe verrigtingen , waar door mijne denkbeelden leevendiger worden. 14.. Ik zoek dan doortedringen, maar (tuit geduurig; ik kan de geheimen der Godheid in den zamenhangniet beoordeelen, dan alleen door de uitkomst, en dan is dat zeker, dat mijn God alleen onvergelijkelijk groot is. 15. Ja onze God, men mag verhalen wat men wil, doet VI. Deel. Hh  4S2 Het BOEK vs. 15. Een Elobim'. alleen wonderdoende, Beflisfend Lhv aimagt onder volkeren bewijzende, vs. 16. Gif hebt !c>or Uw magt Uw begunjligd volk gered, Het ganfche geflagt van Jakoe en JoSEPH. vs. 17. Wateren zagen U, Elobim! Stromen zagen U. Zii deinsden te rug, Diepten borrelden op. VS. 18. Lage wolken ftroomden water, Hogere donder den , U.v pijlen fnelden voort; vs. 19. De weerklank was onophoudelijk , 't Geheel rond was enkel blikfem, '/ Land beefde en sidderde. VS. 20. Door de zee liep Uw weg, jDoor een meir Uw pad, £«» fpoor zo onbekend. alleen zulke daden die de kragten der natuur overfchrijden j dit is geen volks - vooroordeel, maar de afkeerigfte volkeren in dien tijd hebben zulks ingeftemd. 16. Met welk een magt is Israël gered van onder zulk eene overheerfching ï Hoe is het vaderlijk erf zo wel als den vorstelijken Joseph, op wiens geflagt de haat het fterkfte viel, gered! 17. Dit vervrolijkt mijn toon, zodra in die gedenkwaardige nacht de bloedrode dromen ö tegenwoordigheid zagen, al meer en meer naderend zagen , traden zij ook zo veel te meer te rug, zij rolden niet alleen agterwaards; — maar de bodem zweette van angst. 18. Intusfehen had een zwarte donderbui onder het ijslijk geloei der hogere lucht, en der aanhoudende weerlichten zich ontlast. 19. Die bui verfpreide zich geheel over dien oort en bleef daar hangen ; onophoudelijk was de donder, de blikfem was geen oogenblik van de lucht, de oort daar om ftreeks, bergen zo wel als vlakke land , 't was alles in de uiterfte fchrik. 20. Gij baande door de zee een reisweg, (lapte vooraan , midden door een zee-tong maakte Gij een bckwamn gang-pad, — het wierd een wagenfpoor voor de Egyptenaren, maar verdween ook al rasch. 21. Toen wende Gij met verdubbelde zorgvrd-  der PSALMEN. Psalm LXXVII. 4"3 vs. 21. Als een kudde leidde Gij Uw volk, Ouder bet opzicht van Moses en AaRON. digheid Uw oog naar de menigte, die Gij als eene kudde weerloze fchapen onder Uw opzicht genomen had ,■ gaf hen twee getrouwe onder- herderen, zo geroemd geworden iu den Godsdienst en burgerftaat. ELXXVIIIfle en Vaderlandsch lied van Asaph, 1>salm- ..... , . AsArus leer' bij wijze van redenvoermg. md. vs. i. Miin volk! wend uw aandagt tot mijn ouderwijs , Zijt opmerkzaam onder mijn reden; VS. 2. In fpreuken zal ik mij verklaren, Gedenkwaardige zaken van oude tijden voordragen ; vs. 3. Die ons zelfs bekend zijn geworden, die wij weeten, En door het verhaal onzer vooronderen tot ons kwamen. j VS. 4. Die wij hunne kinderen ook niet willen onthouden, Zelfs niet voor het ganfche nageflagt, Maar wij willen Jehovahs roem vermelden, Zijn macht, de wonderen door Hem gewrogt. i. Waardde landgenoten! ik verzoek tans uw aandagt, onder mijn onderwijs; mijne rede houde uwe oplettenheid gaande. 2. Iu fpreuken , die wegens beknoptheid en duidelijkheid meest behagen, zal ik alles aanvoeren, wat vorige tijden als aanmerkelijk voor onze natie opgeven. 3. Gebeurtenisfen ons verhaald, gedeeltelijk ons bij ervaring bekend, zal ik met die, welke door eene eerwaardige overlevering tot ons kwamen, tot mijn oogmerk aanvoeren. 4. Zulks is nodig op dat het opkomend geflagt daar van kundigheden verkrijgen, die tot het laatlle nakomelingfchap behoorden overtegaan, op dat die prijzenswaardige eigenfehappen van Jehovah, en de zonderlinge proeven van Zijn vermogen, onder'hen bekend blijven. 5. Tot lxxviii. Dit is een leerzaame gefchiedkundige redenvoering, doch he£ oogmerk daar van zo wel als de opfteller is onbekend; te deuken aan Ephraim nu beroofd van de eer om een Koning uit hun ftam te hebben , is alleen gebouwd op het ode vers, waar van wij niets kunnen zej^> gen, doch het ware doel blijkt duidelijk, vers 67—7». Hh a  4S4 Het BOEK vs. 5. Hij richtte verordeningen in Jakob 175 , Wetten in Isreül gegeeven, Hij beval onze voorouderen, Die hunne kinderen te leeren; vs. 6. Op dat bun kroost daarvan niet onkundig zoude zijn, En groot zijnde,dan weder aan de hunne verkondigen zouden; vs. 7. X>fl/ ze op Elobim zicb verlaten zouden ; Elobims daden nimmer vergeten , En Ziine geboden nakomen. vs. 8. Ontgaande hunner vaderen gedrag, Een oproei ig, een onhandelbaar volk, OngcQadlg van hart, En ontrouw in bun ziel jegens Elohim. vs. 9. D ■ Epbraimiten , de beste boogfehuttertf^ Wendden zich 't eerjle bij eene veldjlag. dat einde maakte Hij zelfs fchikkingen', reeds in de familie van vader Jakob , en gaf Zijne koninglijke verordeningen aan het vorftelijke Israël, en bepaalde zelfs dat men zorgen zoude, dat de nakömelingfchap hierin behoorlijk onderrigt wierde. 6: begeerde das dat de gedagtenis daarvan niet alleen bewaard wierde , maar met alle naauwkeurigheid overgedragen werd aan hun, die hun plaats weder vervangen zoude. 7. Dit alles met dat gewigtige oogmerk, op dat zij door deze verhalen gefterkt zouden worden in die gewigtige waarheid, dat al hun uitzichten alleen op hun Befcherm-God zijn, en daarom Zijne verordeningen en wetten zich zö veel te kragtiger in het geheugen zouden infeherpen, en in betragting brengen. 3. Tevens kon hun dit tot de ernftigfte waarfchuwing dienen, om der voorvaderen gedrag niette volgen, en hunne nationale gebreken, ftugheid en verregaande muitzucht, te fchuwen, vooral in het godsdienftige, die onvaste grondbeginzelen omtrent de Godheid, en die fchandelijke afwijking tot bijgelovige eerdienften, eene neiging in hun zo heerfchende. 9. Van daar die ongelukkige uitkomften menigmalen , van daar dat een Ephraimy de krijgskundige Ephraimiet, die altijd in de lTagorde den voorrang om hun behendig boogfehieten had , door zijn te rug. deinzen, de oorzaak van een ongelukkige veldflag ware.  oer PSALMEN. Psalm LXXVIIL 4R5 TS. IO. Elobims verbintenis kwamen zii niet na, Ei. begeerden niet volgens Zijn wet te leeven. VS. II. Zii ver utei Zijne roemrijke daden, De wónderen die Hij bad doen zien vs. 12. Voor het .oa hunner vaderen had Hij wonderen gedaan, Zo in Egypte als in Zoans veld. TS. 13. De zee fpleet, Hij leidde hun daar door, De wateren ftonden als een dam ; VS. 14. Leidde bun des daags door de wolk, Die des na^ts als een kaars lichtte, vs. 15. Kloofdde rotzen in de uoestcnije, Als uit oorfpronglijke wellen wierden ze gedrenkt. 10. Eene nationale misdaad, zo algemeen in hun was clan de plegtigfte yerbinte;iisiën met hun Koning te verbreken, en halfterrig hun fmaak, vrij van alle wetten, te voldoen. 11. Beroemde daden , die hup uit dankbaarheid moesten aangeprikkeld hebben, wisten zij zorgvuldig uit hun geheugen te bannen, nimmer fpraken zij van die beroemde zeldzaamheden. 12. Waar van hunne voorouderen allen ooggetuigen geweest .waren , en derhalven door hun niet konden tegengefproken worden, waar van gansch Egypte gewaagde, maar vooral den omtrek van de koninglijke hofftad Tanis verbaasd ftond; 13. En belloten wierd door een aftogt midden door den Arcibiefcfo zeeboezem, die op hun aanmarsch zich van een fcheidde, zo dat de opeengeltapelde golven hun aan beide zijden dekten. 14. Toen de Godheid het behaagde, het teken van Zijne geleide zichtbaar te maken, daags door een wolk laag hangende, 'snagts als een veld-lantaarn de voorfpits genoegzaam verlichtende. 15. Die in alles bezorgd was; gebrek aan water, in Sins wocstenije gewoon, wierd door Zijne zorge voorgekomen. 16. Graniet-klip- vs. 9. Voor dit vs. weet ik geen plaats, het kan op gene natuurlijke wijze hierin komen , en de beste Handfchriften geven geene aanleiding om het aan zijn plaats te brengen, want meer dan waarfchijnlijk is liet dat het uitgevallen is, en door een Affchrijvcr van weinig vernuft verkeerd ingelast; ik heb gedaan wat ik konde inliet verband. Hh 3  436 Het BOEK Vs. I<5. Van een (leen-*/!/) forto een waterval, Het afvlielend water vormde zelfs een rivier, vs. 17. Doch zij vervolgden zich tegen hem te verzetten, En den Allerhoogften zelfs 111 de woestijn te beledigen. VS. 18. Tergden Elohim door hunne bedenkingen, Eifcbende fpijze naar hunnen trek. VS. 19. Tot vergramming van Elohim zeiden zij openlijk: Zou Elobim in de woestijn eene behoorlijke maaltijd kunnen geven? vs. 20. 't Is waar, Hij floeg de rots, Water vloeide 'er uit, Stromen verfpreidden zicb , Zou Hij ook teefpijs kunnen geven? En wel toegemaakt vleesch voor Zijn volk? VS. 21. Dit merkte Jehovah of in ongenoegen, Een vuur ontvlamde tegen Jakob , Een wraak-vlam tegen Israël. pen, maar even aangeroerd, gaven zulk een overvloed van water , als of zij op die hoogte natuurlijke altoosloopende bronnen, ontdekt hadden. 17. Zoortgelijke treffende vertoningen bragten evenwel geen weekheid in hun bedaan , • hun muitzuchtig hart was even woelig , en menigmalen brak het tegen de koninglijke Hoogheid opentlijk uit; 18. En dit niet in eene verrasfehing, in hevige drift, maar wel overlegd, en met de uitgezogde vernederingen; zij waren onredelijk genoeg om, in zulk een fchralen oort, de rijke leevensmiddelen welke Egypte boven andere landen geeft, op hunne tafel te begeeren. 19. Stout genoeg was men openlijk te durven zeggen: God die ons in de woestijn voerde, behoorde ons hier, daar wij in kragten door de reizen afgemat zijn, wil Hij zorgvuldig zijn, ons rijke maaltijden tot hartfterking te bezorgen", 20. Wij mogen dit vragen? want door een enkel aanraken van een klip bezorgde Hij ons water, en dit aanhoudende, maar wat hebben wij aan drank alleen? malsch Egyptisch vleesch en goede groenten zouden hier bij zeer wel voegen. 21. Dit kon niet anders dan het ongenoegeu van Jehovah hoe langer hoe meer opwekken ; het wraakvuur fmeulde lang , eer liet in de tenten van Jakobs nakomelingfchap uitborst, eer het de Isra'èllitifche burgerij aangreep, 22. 't Beledigende was,  der PSALMEN. Psalm LXXV1II. 4S7 VS. 22. Daar zij Elobiut niet eerbiedigden, Op Zijn hulp geen vertrouwen hadden. VS. 23. Schoon Hïj de bovenwolken beval, En 'sbemels fchatkameren opende; vs. 24. En Man op hen tot filjs deed regenen, En hun dus hemels voedzel gaf. vs. 25. 7,o aten allen de fpijs der aanzienlijken, Teefpijs hadden zij dus in allen overvloed; VS. 26. Daarbij deed Hij den oostenwind van den hemel komen, En liet door Zijn macht de zuidenwind daar op volgen. vs. 2J\ Toen regende het vleesch op hen als zand, Een vlucht van vogelen als zeezand. dat in hun gansch beftaan altoos in plaats van diep ontzag het hooggaande wantrouwen heerschte , in weerwil van de treffende proeven welke Hij aan hen gaf cn die hun zo kragtig moesten overreden. 23. Daar Hij zelfs de orde der Natuur voor hunne behoeften dienstbaar maakte: den wolken gebood regen te doen druppen; 24. De voorraad boven den blaauwen boog, den voorraad aan de aanhoudende regenbuien der beneden wolken verfebaffende, beval Hij nu gedolde druppels tot aangename fpijze te geven , en dit niet nu en dan maar telkens, en bij aanhoudenheid, in de ruimde overvloed; 25. Eene fpijze zo aangenaam als het keurige ontbijt der greoten, en daar het op allerlei wijze kon toebereid worden , hadden zij verfcheidenheid van gerechten tot fpijze. 26. Daarbij bleef het niet, op eenmaal ontdak een felle oostenwind; een landwind menigmalen de felde hitte gevende, doch nu anders werkende; op eenmaal wendde die zich en fchoot in het zuiden, toen ontdekte men een vlugt van vogelen , door dien feilen oostenwind gevoerd naar de woestijne, en door die wending was de ganfche vlugt tot nedervallen gedwongen. 27. Nu viel 'er zeker een dortregen van vleesch, — 'er lagen vogelen opeengedapeld als het drand-zand aan de nabijgeleegen zee. 28. Met jagen en vangen behoefden vs. ;-. De groenten, welken die trek-vogels eeten, veroorzaaken , vooral als zij onmatig gegeten worden, die toevallen, naar de opgave der ReisVefchrijveren. Hh 4  463 Met BOEK ys. ïS. Dit vielen in het midden van bet leger nier, llontom hunne tenten. vs. 29. Toen aten zij tot overladens toe, Zo tiet Hit hun hunnen trek voldoen. VS. 30. Hunne lusten waren n.;ig niet gcflild, Schoon de fmank der fpijs nog daar was. VS. 31. Toen borst reeds Elobims gramfchap uit, Hij (/trf hunne meest geiMstcn flikken, Ve jeugdif/le Israëliërs 'met doodelljkc pijnen worjleleu. VS. 32. Zij gingen evenwel voort iu hunne euveldaden, J'.n mierden door Zijne wonderen 1 iet afgefchrikt. VS. 33 Toen verdween hun leeven als een damp Met fclirik liepen de jaaren «j/: VS. ' hu.i reA/«r. zij niet aftematten , zij lagen te wórftelèii rontom hunne tenten, zij hadden ze maar te grijpen. 29. Toen aan het bereiden, het gulzig eeten was algemeen , tot de keel toe waren zij opgepropt; 30. Maar evenwel niet voldaan, niet regt vergenoegd, eer de nafmaak verdween, waren zij al weder aan het woelen ; 31. Nu brak Gods gramfchap Éindelijk uit, — de gezondfte , de beste eeters, wierden door eene verdikking op een oogenblik ontzield, de bloem van Israëls jongelingen zag men in de krimpende pijnen het einde hunner woelingen vinden. 32. Niets werkte dit op de' overigen uit , deze zo gedugtë waarfchuwlrig fcfirikte hen niet af. 33. Bij de terugkomst der verfpieders uit Kanaïm bleek zuil ?, — dit had ten gevolg dat het leeven van allen, even als de moreers nevel door de opkomende zonneftralen ópgéflórpt word, verdween; zij die het langde leefden bragten dat elendig uiterfte hunner beperking in angften door. 34. Eene kwalijk gcplnatfle moed en de nadeeligc gevolgen daar van foheen iets meer te werken , en verandering in hun bedaan te veroorzaken, altnns zij begonden den invloed der Godheid op hunne lotgevallen door gebeden meer te èi'. kennen. 35. Herinnerden zich de voorvallen, waarin God bedendig zich gelijk gebleven. was, en bekenden openlijk  der PSALMEN. Psalm LXXVIII. 489 Vs. 3<5. Dan bet aas vleien met den mond, Een lengen onder de tong. VS. 37. Hun hart was nimmer omtrent Hem welmcenend, En bun verpfutenis kwamen zij nooit na. VS. 38. Zijn mededogen gaf vergiffenis ever die misdaad, Jn plaats van verdelgen koelde Hij menigmaal Zijn toorn, En wederhield Zijne hevige gramjebtp. VS. 39. Hij ticdagt dat zij zondig vleesch waren, (Hun leeven) een damp die gaat zonder wedcrteltecren. VS. 40. Hoe menigmalen begonnen zii opftand in de woestijn ? Hoe menigmaal beledigden zij Hem in dien oort? VS. 41. Herbaalden hunne tergende proeven omtrent Elohlm\ En wilden den eerwaardigen in Israël zelfs de wet voorfchrijven. VS. 41. Zii dagten niet aan Zijne macht, Morden neg in den dag hunner redding op den Vervolger van hun. hun Bel'cherm God, zo alvermogend was tot nog roe t!e oorzaak van alle hunne reddingen. 36. Doch hat waren inderdaad niet dan goede woorden die de mond wel voorbragt, maar waarmede het hart niet overeenftemde, en hunne belofte, die zij gelukkig niet plegtig uitfpraken, was in den grond logen, zij hadden geen voorneemen daar aan te voldoen. 37. 't Was drang wegen? gevaren, maar nimmer overtuiging van hun hart, daarom waren hunne daden altoos Ihijdig met dat bellaan. 38. Hoe tergend zulk een bellaan ook is , het Goddelijk mededogen bleef niet werkeloos, Hij liet zich verbidden , wendde de gevolgen van dat beftaan genadig af, hond Zijn zo regtmatigen toorn in 39. Herinnerde zich hïïri heimelijk beftaan, en (telde zich voor hoe hun leeven eenmaal in de woestijn zo deerlijk eindigen zou , en zii allen, als wegfmelten zouden, zonder hope van het einde hunner reize te bereiken. 40. En hoe dikwils vielen zij in dat beftaan, geduurende hun verblijf aldaar, hoe beledigend was het bij elke aanleiding. 41. En dan meestal met honend overleg en met eene ftoutheid, als of het in hunne macht was de voorwaarde van onderwerping te bepalen. 42. Zijne hoge bedrijven, tot zelfs die zo verbazende redding aan de fcbelfs-zee uit de hand van hunnen onderdrukker, toen hun openbaren vijand geworden, werden als verpligtende niet eens in opmerking genomen. 43. Zo min als de overige bewijzen Hh 5  49o Het BOEK vs. 43. Toen Hij tekenen midden in Egypte ftelde, Zeldzaamheden in 'Loans velden. VS. 44. Hunne flromen in bloed veranderde, Zo dat zij uit hunne regenbakken niet drinken konden. VS. 45. Een aantal ongedierte onder hun gezonden , plaagde lien , Vorfchcn onder hun verdorven alles. vs. 46. Het veldgewas was voor den kruiJworm; De fprinkhaan at bet uitirffé van hun vlijt. VS. 47. Hun wijnftok werrf door den hagel vernield, Hun jeugdige vijg door koude. VS. 48. Hun vee werrf te» prijs voor den iajs/, Alle hunne beesten worden door bet onweder vernield,. vs. 49. Zo gaf Hij Zijne beete gramfchap lugt, Wrevel, föorw en angst 1 Een heir van rampen zend Hij af; VS. $0. Bereide zelfs den weg voor Zijn wreul-.' Spaarde niemands leeven in dat tijdftip, Zelf de dieren wierdeireen prijs der hefmetting. van Zijn majestieus vermogen in Egypte of in den ftreek van Gofen gegeeven. 44. Toen de bevaarbare wareren van Egypte zo wel als hunne gewone drenkbakken , allen eene drabbige bloed-kolcur op een oogenblik aannamen. 45. Toen een heir van infec^en hen plaagde, en kikvorfchen alles onrein maakten; 46. Toen het veldgewas door de rups , en al de voortbrengzels van den akker door den fprinkhaan verteerd werden ; 47. Toen de fchoone wijnftokken door hagelbuien verpletterd werden, en de vrugt van den vijgenboom door de koude ftierf. 48. Het meeste klein vee in het open veld werd door den hagel gansch verpletterd, en het gtootere door het zwaar onweder. 49. De eene proef van Goddelijke. verbolgenheid volgde de andere, algemeen waren die, 't was als of een gansch leger van rampen op de trotfche Egyptenaaren afgezonden waren. 50. De vorige plagen fchenen maar voorbereidzelen tot de laatfte en z ■ aarfte; toen wierden de Egyptenaaren in perfoon aangetast, en daar toe voorbereid door eene algemeene pestziekte onder het vee. 51. Een ; onbekend?  der PSALMEN. Psalm LXXVIU. 491 VS. 51. Hij doodde Egyptens oud ft e zoonen, De eerftelingen der kragten in Ciiams wooningen. VS. SS- Maar voerde Zijn vulk als fchïpen , En weidde ze in de woestijn als eene kudde. VS. 53. Zonder fcbrik voerde Hij bun, Want hun vijand had in de zee zijn graf. VS. 54. Hij bragt ze in 't afgezonderd land, Tot den berg, door Zijn rcgter-iirw zicb geëigend. VS. SS- Voor hun intrek verdreef Hij de bewoneren, Verdeelde hun portie door het fnoer, Liet Israëls ftammen in hun eigen tent woonen. VS. 56. Al weder beproefden zij Elobim ! En verbitterden den Allerhoogflen, Zonder aan Zijne beramingen te denken. VS. 57- Maar wecken te rug, werden afvallig als hunne Vaders, Sprongen zij waards uit als eene trouwloze boog. kwaal doodde toen op eens de oudfte mannelijke zoonen der Egyptenaaren , geenen van hun tot C 11 a m s geflagt behoorende vvierden gefpaard. 52. In het midden van al die verwoesting droeg Hij zorg voor de Israëliërs, even als een herder die de fchapen in veiligheid brengt, en die zijne kudde weder tot rust en voeding daarop bezorgt. 53. Hij wilde zelfs befchikken dat 'er geen angst in hun zoude overig zijn , hierom moesten hunne vervolgers allen voor hun oog verdrinken. 54. Eindelijk naar vele moeijelijkheden bragt Hij hun in het beloofde land, en veroverde den fchoonften oort door Zijn vermogenden invloed. 55. De meeste landen wierden ingenomen door hun geweld, fchrik deed de krijgszugtigfte die ontruimen, cn gaf hun ruste om elk burger zijn portie toe te declen , cn de vorftelijke ftammen in hun aandeel te vestigen. 56. Die verwisfelde. ftand, hoe vrij, hoe meer befchaafd, bragt in hun geene verandering voort, de oude terging van God kwam al rasch weder boven, de verbittering van den Alvermogenden werd weder algemeen , en alle fchikkingen daar tegen werkten niets uit. 57. De zelfde weg die hunne voorouders zo veel gekost had, was ook die, welke zij betraden, en geen bepalingen , geen banden verhinderden hun die verkeerde gedragingen te ftakeu. 58. De zo zeer verboden hoogten en ge-  492 Het BOEK VS. 58. Verbitterden Hem door hunne hoogten, En maakten door beelden 21» iever-zncif gaande, VS. 59. Elobim merkte op , werd gram , En vatte veragting tegen Israël op. VS. 60. Toen verliet Hij Zijn viooning te Silo, Dc tent die Hij otiuer cje me. ich».n bewoonde, VS. 61. Liet Zijn teken gevangen noemen, Ziin Jieraad in de magt der vijanden. vs. 62. Liet Zijn volk Doch als een aie fcbielijk ontwaakt, kivam Adonai ep, Als een held verbit door den wijn. wijde bosfchen waren door het land algemeen , afgodsbeelden onder allerlei gedaante waren ontallijk. 59. Eindelijk toonde God dat Hij ook hieromtrent niet ongevoelig was; Zijn verftoortheid dulde dat Zijn eige onderdanen in de diepfte veragting en overheerfching vervielen. 60. Zo zelfs dat Hij het teken van Zijne tegenwoordigheid te Silo liet vervoeren; nu was de veldtent onder de Ephraetniten van geen gebruik meer. 61. Hij liet Zijn arke zelfs aan Dagon aanbieden, dat pronkftuk werd in zegepraal onder de vijanden gevoerd ; 62. Terwijl de bloem der Israëliërs in den flag gefneuveld waren. Zo treffend toonde Hij Zijn ongenoegen op Zijne onderdanen. 63, Nu hield ook alie vorige geneugten op, want de beste manfehap was dood. en gebrek aan jeugdige mannen deed dc Isiaëllitifche meisjes liet huuwelijk misfen. 64. Zelfs waren aanzienlijke Priesters in den flag omgekomen, en de dood of gebrek aan gelegenheid ftelde de weduwen buiten Haat de laatfte pligt aan haare egtgenoten te bewijzen. 65. Eindelijk fcheen het als of de Godheid gelluimerd had, zonder geweeten te hebbeu wat 'er omging; op eenmaal vertoonde Hij zich weder werkdadig, als een jeugdig held door den wijn verlevendigd. 66. Toen overviel Hij den  dér PSALMEN. Psalm LXXV1II. 493 VS. 66. Toen viel Hij tien vijand in den rug, En deed hen de uiterfte fmaadheid aan. VS. 67. Doch Josepiis geflagt bleef Hij veragten , En berftelde Epbraims ftam niet. VS. 68. Maar koos Juda nog, Zions berg viaar van Hij genoegen had. VS. 69. Hij böuwde'jz/c£ een aanzienlijk heiligdom, En grondzuilen beftendig als der aarde, vs. 70. Verkoos David tot Zijn lieveling'. Onttrok heni bet barder-leeven. VS. 71. Ontvoerde hem iie melkgevende fchapen, OniZün JakoS te beftuuren, En /jr«ë/Zijn crl-volk. vs. 72- oprechtheid ü«« hart heeft Hij ben beftuurd, Met kloeke daden onderriebt en ben geleid. erf- vijand op eenmaal , benaani hun door ziekte de beste kragten en deed hun onbekende fmarten aan, die hen tevens zeer vernederden. 67. Merkelijke verandering voerde Hij in het hoofd - bewind ; J o s e p h s geflagt , dat dus verre altijd eene voorrang gehad had , bijzonder Ephraim, werd voor altoos dat trouwloos bewind ontzegt. 6$. jFuda werd de vorftelijke ftam, en de burgt op Zion de koninglijke hoofdftad, 69. Daar werd een praal-gebouw voor Hem geftigt op fundamenten , zo prachtig en tevens zo vast als die vaia het aardrijk. 70. David werd toen Zijn eerfte ftaatsdienaai en gunfteling, — Hij wilde hem, fchoon een veehoeder, daartoe zelfsopbrengen; 71. om zij'!e zorgvuldigheid omtrent het vee * nu met die zijner landgenoten te vervvisfelen , en als Koning over de kinderen van Ja rob te gebieden, ook de vorftelijke ftammen van Israël te gelijk ten hoofd te dienen als een bekwaam herder. 72. Met eene goede gezindheid heeft hij dat bewind gehad , en door zijn gansch beftuur hen zo geleid , dat het zeiven een fchakel van bra.ve bedrijven en heldendaden geworden is. VLXXIXfte PSALM. oor de Afatkit en. 1.-BeoSfiimwi AsArH. LXXIX. De Uitleggers die meenen dat alles op de verovering van het laad door Nebucabnezau, ziet,, hebben de natuurlijkfte denkbeelden  494 Het BOEK v*. i. Elobim'. afgodendienaars in Uw eigendom gedrongen! Uwen geivijden Tempel verontreinigd ! Jerufalem tot een puinhoop gemaakt! vs. 2. De lijken van Uwe dienaren tot een aas der vogelen! Uwe gunftelingen aan de <-«r>/"-dieren des lands! vs. 3. Bloed ais water in den omtrek van Jerufalem doen ftremen'. Aan bet begraven der lijken niet eens ge dagt! vs. 4. Nu ten fpot.van onze nabuuren! Hoon en fchimp van allen ,met wien wij omgaan! vs. 5. Wel Jebovab'. zult Gij dan onafgebroken toornen , Zal Uw icver een alvertecrend vilüT-glocd zijn? vs. 6. Stort die toorn uit over afgodifche volkeren, Niets van U wetende, Over ganfche Koningrijken, Die U niet willen verceren ; Wel Befcherm-God! — fla een blik op onzen toeftand: bijgelovige volkeren zijn in het bezit van Uw erf-land, Uw eigen wooning, waar niemand dorst komen, is gefchonden, beroofd, en met de ganfche hefftad tot eene fteenhoop gemaakt. 2. De lijken zelfs van Uw hofbedienden zijn onbegraven tot een prooi der raven, Uwe begtinltigde onderdanen zijn in den ftrijd gefneuveld, en een aas voor verflindende dieren. 3. Hoe veel burgerbloed fpatte op fchavotten , in den omtrek van Jerufalem, in de dalen! — wie zou het durven onderneemen de lijken van zo veel aanzienlijken, daar omgebragt, te begraven. 4. Eu dan nog zijn wij tot een geftadige veragting bij nabuurige volkeren, die wij te voren beheerschten; zij die nu met ons het land bewoonen, doen niet dan ons verguifen. 5. Is dat nu overeenkomftig Uw naam, Uw zeiven altoos gelijk, dat Gij op ons zoo aanhoudend toornig zijt ? zal dien iever dan altoos even zeer woeden , wie kan zulks denken? 6. Neen , bijgelovige volkeren mogen dit gevoelen, in welken alle godsdienftige gevoelens verdoofd zijn, — rijken van magtige Monarchen, die in de gelegenheid geweest zijn U te leeren kennen , maar U veragten , mogen Uwen iever-beker drinken. 7. Die daarenboven nog het den van deze Pfalm: is de Opfteller al niet Jeremia, dan is het zijn tijdgenoot, die zijn eige woorden gebruikt.  dér PSALMEN. Psalm LXXÏX. 495 V5. 7. Die Jakob gansch vernield hebben , En zijn aangenaam verblijf verwoest. vs. 8. Denk niet aan vorige misdaden, Kom ons voor door verrasfend mededogen , Wij verlangen dat al fmagtende. vs. 9. Help ons Elobim ' onze redding om Uw eigen' eere! Red ons , bevredig U met ons om Uw achting. vs. 10. Waarom zou dan Heidenen langer zeggen: Waar is nu hun Elohim? Het Moed Uwer knesten door bariaaren vergoten, Worde voor onze oogen door U gewroken. vs. ii. Tot U dringe het klagen der gevangenen door ! De ter dood veroordeelde worde gered, (Dit kan) Uw verrr.ogenden arm. kroost van Uw lieveling gansch verftrooid in het anders aangename Kanaan, deerlijk behandeld hebben. %. 't Is waar aan onze zijde is Uw handelwijze regtvaardig, maar ach! denk niet meer aan het groot getal onzer misdrijven , maar het vaderlijk mededogen ; volge verrasfend op het ilraf - gericht, — wij durven 'er niet om vragen, maar ons oog — eene aandoenlijke blik getuigt ,i wat wij wenfchen. 9. Ja wij durven vragen als wij gedenken dat Gij onze Befcherm - God , onze redder zijt; wij nu gevangenen ! — kan dat Uw roem gedogen ? ons te herftellen, vaderlijk onze wanbedrijven te vergeven, zal nieuwen luister aan Uwe zo vereerenswaardige hoogheid geven. 10. 'Er is immers geen rede , dat Gij aan het fmaaden der afgodendienaaren langer voedzel zoudt geven: — wat word 'er nu op den duur van de hulp hunnes BefchermGods! — ó dat wij eerlang mogen zien, dat Gij onze Goël zijt, die voldoening neemt van zo veel bloed door die barbaren geplengd, n. Uit de akelige kerkers dringt de klaagftem; — de in doodsangften , reeds gedoemden , worden door U bevrijd! 't is veel dat wij vragen , maatniet te veel voor Uwe kragten. 12. Laten onze zo vt. 8. Koppen heeft door eene goede aanmerking, ons hier in de vertaling op den weg geholpen.  456 Met BOEK vs. 12. Onze nabuuren werde Iuin fchimp overvloedig ter bewaring toegeteli, Zij hebben 'er U Adonai door onteert. vs. 13. Dan willen wij als Uw volk, als fchapen door U gehoed, U voor altoos roemen. En Uwen roem door alle de eeuwen been vermelden. honende nabuuren nu ondervinden dat al die veragting op hun rijkelijk te rug komt, want zij hebben den Koning der Koningen daarin zeer beledigd. 13. Doet Gij zulks, dan willen wij, als Uwe onderdanen, onder Uw vaderlijk opzicht, als een bezorgd herder levende, U den dank daar voor toebrengen ; volgende gedagten zullen de geheugenis dan daar van beftendig bewaren. LXXXfte j~\ vfSA^M"Een l. Hf en opwekking - lied , voor het openleeriied en baar gezang, op bepaalde wijze. Pfalm , voor den eerften Zangmeester, op bekende wijze, van AsAPH. VS. 2. Herder Israëls! merk op, Gij die To'SEpfrs fchapen leidde, 'j Uzettede tusfehen Cherubs, , En fchitlerde met Uw blikfem. vs. 3. Voor Epbraim, Benjamin en Manasfe, Uw magt getoond, Schiet toe ter onze redding \ 2. Gij die weleer als een getrouwe herder met zo Vëel zorge Israël beftuurde, Gij die de bende onder aanv ering van Joseph, door de neteligfte oorden leidde, die met de Schechina voorgaande, eindelijk boven den donderwagen uwe ruste naamt, en vau daar Uwen glans in fchitterenden luister door den blikfem vertoonde. 3. Die voor de voorhoede van het leger tradt, waar, bchalveu Joseph , ook Benjamin dc gelederen floot, en gij Uw pragt vertoonde; mogt Gij nu ook ter onzer redding eens ftatig aandagen. vs. 12. ScHR'oëDEk denkt aan de zakken, die de opper-kleederen der Oosterlingen bij den boefem hebben, doch de toepasfing van die fpeling is mij hier te gedrongen. LXXX. Men kan aan het opfchrift wel bemerken , dat de affchrtjvers hier de hand in gehad hebben. De tijd, zo wel als het doel des lieds, zijn ganscï on-  der PSALMEN. Psalm LXXX. 4^7 TS. 4. 5 Elobim'. v»>r ons te mg! Dal Uw gezictt ons aanla^dte, Dan zijn wij gered. vs. 5. Jehovah Zebaotb ' hoe lange , /l/ef een toorn-nevel het gebed Uwes volks omhuld? vs. 6. Gij fpijst /jen met tranen Mof voedzel, G// fc» uit Ah ie/ter W tranen. vs. 7. Onze nabuuren zi/« omtrent ons verdeeld, En onze vijanden drijven den fpot »ie; vs. 8. Elohim Zebaotb! voer ons re Laat Uw gezicht «»r toelagehen, Dan zijn wij gerei/! 4. Waardig Befclierm - God ! herflcld ons weder tot de vorige kragten; wij hebben daar toe niet meer nodig dan Uw vriendelijk toeknikken , en onze redding zal zeker wezen. 5. Jehovah 1 aanvoerder der herneifché bende ! ach , wanneer! wanneer! zal dat zijn, nog kan het reuk-werk onzer gebeden niet ojidijgen, ecu donkere wolk van verbolgenheid verhindert zulks. 6. Uwe eige onderdanen kennen naauwlijks ander voedzel dan het geen met tranen doorweekt is , en hun beker is tot aan den rand daarmede gevuld, — geen voeding, geen verfrisfehing of het is met droefheid voor Uwe onderdanen gemengd. 7. Bij onze nabuuren zijn wij niet meer gevreesd, neen, zij krijgen onderling, wie ons tot buit zal hebben, en die ons reeds vijandelijk overheerscht hebben belangen al onze overgebleve fterkte. 8. Befcherm-God, tevens de God der hemelfchc benden ! herflcld ons weder tot de vorige kragten , niets hebben wij daar toe nodig dan een vriendelijk toeknikken van U, en onze redding is zeker. onzeker. De fpreekwijs van beirfebaren 7.0 wel als de ganfche inhoud, brengt ons tot eene tijd, waarin de twee rijken reeds van een gcfc'.ieiden waren, — doch wij willen liefst niets bepalen. vs. 7. De Ros si én Kf.nnicot hebben beiden de egre lezing bpgegecven , wil men eene vrijer vertaling, men volgc dan Muntingh e uit de Paralelie, wiens aanmerkingen over de beelden iu deez' Pfalm behoort opgeflagen te worden. VI. Deel. Ii  493 Het BOEK vs. 9. Uit Egipten bragt Gij een wijnftok , Verdret ft volleren, Eer Gij die plantte, vs. 10. Zuiverde den grond voor hun ; Drug zorg voor zijn wortel malen} Op dat bij den grond Irjlaan konde; vs. ii. De bergen mierden door zijn loof befchaduwd, Zi ne ranken fchoten op ais cederen; vs. 12. Hii maakte loten tot aan de zee, Zlfzetzels tot aan den Euphraat. VS. 13. W#«r waarom z//» zijne mimren omgehaald'} De voorbijganger kan nu veilig plukken, vs. 14. Het woud-zwijn heeft hem omgewroet, Het y?«;;ewild leeft hem ofgeknaagt. 9. Dat wij tot aanmoediging onze vorige toeftand ons herinneren: in Egypte waren wij zeer ongunftig geplaatst, doch Gij, als een wel bedagtzaam landman, wist ons los te maken uit dien grond , na dat Gij alvorens de volkeren , die den grond heilagen hadden waar Gij hen planten wildet, ontwortelde, ic. De grond omgewerkt, van onkruid gezuiverd, zorgde Gij dat zijne tedere vedels nergens bcletzel vonden ; waar hij wilde , konde hij de kleine worteltjes veripreiden. 11. Het gelukte , heuvels zo gefchikt voor den wijngaard waren bekleed met het wijngaards-loof, hier en daar klom een rank tot een hoogte als de fteiffte cn rijzigfte ceder. ia. De zijloten , die de meeste vrugt geven , liepen aan de eene zijde tot aan de Middelandfihe zee, cn aan de tegen zijde was de Eupkraat heure beperking. 13. Van dat alles is nu niets meer te zien , in plaats van zo lustig te flaan, is zelfs de befchuts-hage rontom den wijngaard weg ; een voorbijganger kan nu zonder hinder 'er zo veel van plukken als hem lust. 14. En was het dit alleen; maar het woud-zwijn, zo geweldig verwoestende, heeft dc aarde omgewroet , zo dat de wortels bloot leggen, de takken die nog zappig gebleven zijn, worden dooide jakhalzen zo gulzig afgevreten. 15. Befcherm-God, dj. 14. Mus. heeft in zijn Lexicon de betekenis van fout *M Waar» door de jakhals verftaan moet worden, duidelijk ger, ;e; bewezen,  der. PSALMEN. Psalm LXXX. Ai9 VS. IS. Elobim Zebaotb \ keer te rug, Let uit Urnen hemel, Eezie, bezoek Uw wijngaard; VS. 16. De plant van Uw regterhand, Het eerfte afzetzel door U verfterkt. VS. 17. Door vuur is ze gezengd, Zelfs omgehouwen , Alles is vernield door het vuur van Uw dreigenden lift, VS. 18. De man van Uw regterhand worde door U gefterkt, Die mannelijke fpruit door U opgekweekt'." VS. 19. Dan zullen wij ons van U niet afwenden , Doe ons herleeven. Dan roepen wij Uwen naam aan'. VS. eo. Jebovab Elobim Zebaotb! voer ons te rug, Laat Uw gezicht ons toelagcben, Dan zijn wij gered. der hemelfche Iegermagten aanvoerder! ó , keet3 ons niet langer den rug toe , een blik uit Uw hemelsch heiligdom, bezie met aandagt onzen toeftand, en denk gunftig over Uw wijngaard. 16. Het is doch het plantfoen van Uw eigen alvermogenden hand, Uwen Onder-Koning, die als Uw eerfte dienaar aan Uw regterzijde ftaat, hebt Gij in dien ftand gefterkt. 17. Het is waar, ze is deerlijk gefteld , Uw gramfchap heeft als dc Samum de bladeren gezengd, ftammen omgerukt, 'er is niets onbefchadigd gebleven door het alvernielend vuur Uwer gramfchap. 18. Maar dat edel afzetzel, de aanzienlijkfte van allen na U, behoeft maar door U aangemoedigd te worden, die zoon der helden, dat uitftekend afzetzel, behoeft maar door U befproeit te worden om uit zijne kwijning te herleven. 19. ó Doet Gij zulks, dan zullen wij, het omzwerven moede , ons niet meer verwijderen, — een nieuw leeven aan de dorre toeftand gegeeven , hoe zeer zullen dan de liederen van bevrijding tot Uw roem opftijgen. 20. Wel Jehovah God! Heer van het heelal zo wel als van 'de hemelfche legeren, ons weder tot vorige herftel ' vs. 18. Mijne overzetting vind ik de natunrlijkfte in dit verband, waar anders Uitleggers zich over vermoeijen, elk opmerkende zal dit zelfs gevoelen. fi 2  5oo Het BOEK kragten ; niets anders is daar toe nodig dan een vriendelijk toeknikken van U, en onze redding is gewis. LXXXlfte a psalm. _ /X s A p H VQor den eern;en Muzijk- v5. i. ASAPH , , .. , , , aan den eerfte» meester, dc wijze bepaald. Zangmeester , op een bepaalde wijze. vs. 2. Zaïgreije veer EleVim onze macht, Jubelt veer den Elobim van Jakob. vs. 3. De fnaar aangeftagen tot den zangi De pauken vprreftoken ! De barmonifebe hr.rp en luit. vs. 4. Op de bazuin voor de nieuwe maan geblazen, '* Is de tijd, '/ is de feestdag! vs. 5. Eere bepaling voor Israël, Een inrichting van Jahoiss Elohim ! Pricstcren. 2. Dat de reijen der voordanzende Zarigeren toetreden , om Gods grootheid en vermogen te bezingen, dat het hooge choor van Zangeren en Muziekanten den aanhef voor den God van Jakob beginne. 3. Stemt de cijther - fnaar tot den zang , dat de bas en de trommel in gereedheid zij, dat de zagte harp en de fchelle luit daar mede acctimpagneereri, het zilvere bazuin-geklank doe zich met hare ftatigheid horen ; 4. Op dat elk verwittigd zij, ja dat dc Israëliërs weten, dat in den voorhof de ftatige dienst voor het maan - feest haren aanvang neemt. 5. Dit is een verordening voor het ganfche nakomelingfchap van I s n a ë l bepaald , eene inrichting al vroeg voor den weldoener van den aartsvader Jakob gevierd. 6. Bij Jose'piis leeftijd naar Zijne LXXXt. Dat deze Pfalm een dichtftuk zij op het maan-feest, hetwelk met nieuwejaar inviel, is mij gecne vreemde gedagte. Daar ik weinig gezag geef aan dc opfchriften, welk* wij hier en vervolgens hebben, en die telkens van Asaph fpreken, ben ik niet vreemd van de gedagte, dat het lied vanieen veel vroegere zamenflelling is. De Republiekijnfcbe geest van Moses en Joschua heerscht 'er fterlt iu; niets van den leeftijd vaa  der PSALMEN. Psalm LXXXI. 501 VS. 6. Cefleld ter gedagtenls voor Joseph , Teen ik uit Egypte epirok : Mam- zagt, — ik hoor een ftem mij vreemd, VS. 7. Ziin fchoudcr ontnam li; den last, Zijne handen bevrijdde Ik van du potten. VS. s. In den nood riept gij, Ik redde u, Uit bet hol der donderende wolken ancwoorde Ik, Beproefde tl aan Meriba'i wateren. VS. O. Luister, Miin volk ! Ik wil u wetten ge oen, Israël, Ik wentch dat gij gehoorzamen zult. VS. 10. Geen vreemd Elobim zult gij veieeren , Op generlei wijze een ander Elobim Godsdienst - buide doen. fchikking eene beftendige gewoonte, vooral in kragt zinds Ik Egyptens geweldenaar beoorlogd bad, — doch ik zwijge en luister naar eene rede ïr.ij meer ongewoon. -, iirM)f|||'||jli:||i'i|illl' «bi;-; 'ilSi^W , t&vwL thié uil' 'ila'Sli 7. Ik ben bet die ken uit den flaven - ftand voerde, het torsfen van alle de materialen tot de aard-bakkerijen hield op eenmaal op , — bang viel het u, dat beken Ik. 8. Maar naauwlijks riept gij ook ernftig om redding of ftraks was 11c gereed; uwe bevrijding was 'er eerlang , en iu alle omftandigheden gaf Ik op uwe verzoen, ken en vragen uit dc Schcchina Mijner donderen gehoor, maar leerde ook uwe nationaal zwak al vroeg aan Meriba's bronnen kennen. 9. Toen was het., Mijne oudeiv daneii ! het is volfirckt nodig dat Ik bevelen voor u make en doe afkondigen om u te vormen, hoe hartelijk wensch Ik dat Isracls kroost daar aan door getrouwheid beantwoorden zal. 10. De eerfte , de hoofdwet was: geen zon, geen maan of Befcherm-Goden van andere volkeren zult gij immer erkennen ; allen eerdienst aan andere Goden voor altoos vermijden, 11. Maar dan, van David: wij hebben hier evenwel geen betlisfende redenëp, ik zeg dus niets meer. vs. 7. Dc invoering is ftout van dit Solo , maar door de toon van den Dichter. Door de Overzetters van het laatfte lid des 6de vers worden v/ij 'er van zeiven toe geleid. L 3  502 Het BOEK VS. II. Ik, Jebovab'. ben UW Elobim'. Die u uit E^ffe opvoerde, Toen gij uw mond opende, vulde 11; dien. vs. ie. Maar Miine onderdaanen hoorden naar Mijne bevelen niet, Israël bad geen trek naar Mij. VS. 13. Ik Het ze toen aan hunne overleggingen over, En liet bun hunne beramingen volgen. VS. 14. Hadden Mijn onderdaanen op Mij acir gejlagen, Had /jraéV Kaar Mijne bevelen geleifd. VS. 15. Hoe rasch zou Ik hare vijanden vernederd hebben , En die zicb verzet hadden, met Mijn arm gewroken. VS. ió. Jehovahs haters zouden , a/ war ier gedwongen, zich gefebikt hebben , Hun bloei zou altoosdtiurend geweest zijn. eenen anderen Befcherm - God erkend dan Jehovah, dien naam heeft Hij zich gegeeven, en dien zich waardig gemaakt, toen Hij u uit Egyptens llavernij bevrijdde, — van dc offer-maal;ijd af, waarmede Gij uwe verbintenis gemeenzaam verzegelde , en vervolgens hebt Gij nimmer iets tot onderhoud begeert of het is in overvloed ook door Mij geworden. 12. Helaas! Mijne beweldadigde onderdanen, waren 'er ver af Mijne bevelen ter harte te neemen, het ganfche kroost van Isracl toonde niets minder dan eene begeerte om Mij boven alles te lieven. 13. Ik liet hun toen aan hunne verkeerde lusten en valfchen trek over , en de fchikkingen die zij openbaar, fchoon onbefchaamd maakten, daarin liet lk hun geworden. 14. Hoe menigmalen dagt Ik, toen Ik de gevolgen daar van treurig inzag, hadden Mijne onderdanen maar eenige oplettenheid omtrent Mij gehad: had Israël 'er zich maar op toegelegd, met ernst Mijne bevelen naar te komen. 15°Hoe rasth zou hun ftand veranderd zijn, hoe fcbielijk zouden dan de magtigfte vijanden voor hunne overmagt gezwigt hebben; die het had durven onderncemen hun aanreroeren, zou lk al fcbielijk Mijn magt hebben doen ondervinden. 16. Al de afgodendienaaren zouden dan, overtuigd of niet, vóór fehóvah's grootheid hebben gezwigt , de burgerftaat zou gebloeit hebben. 17. Ou-  der PSALMEN. Psalm LXXXI. 503 Srs. 17. De natie zou de beste tarwe in overvloed gebad hebben, Ja u zou Ik met honing der rotfen gevoed hebben. derdaan en flanf, elk zou de beste middelen tot lecvcnsouderhoud gebad hebben, en u Israëliërs zou Ik op het beste gericht, de verkwiklijke dibs, dagelijks onthaald hebben. VLXXXIirte PSALM. A N As A P H. Asapiis Pfalm. VS. 1. Elobim'. (taande in alle de vergaderineen der grooten, Vnnnis-vellende in 't midden der anzlenlijl.cn. vs. 2. Zult gijl. nog langer onregtvaardig vtnnisfen? En de partij des onderdrukkers toevallen? VS. 3. Doet den beboeftigen, den weerlozen goed recht Ilerjlel onderdrukten, berooiden. VS. 4. Bevrijd den armen, den fcbawelen geheel; Door ben van des tijrans euvelmoed te ontflaan. 1. De waardige Befcherm-God vertoont zich als Voorzitter in alle de vergaderingen der aanzienlijken, in de regtbaiikcn zit Hij niet alleen voor, maar fpreekt daar ten befluite 't vonnis uit. 2. Beroerende denkbeelden; —zukGij U dan nog lange toegeven, richters ! aan het onrechtvaardig uitfpreeken van vonnisfen, en altoos des onderdrukkers belangen voortrekken? 3. Waarom den magtelozen burger, den weerlozen in de maatfehappij, niet naar billijkheidsregelen verfterkt en door Uw gezag naar recht behandeld"? waarom niet tot terug gave gedwongen, op dat de geknevelde, de uitgemergelde burger zich weder herftelle; 4. Waarom den tot den bedel- of flaven -ftand gebragten burger niet naar de wetten behandeld, en dus een vrij burger, zugtend onder eene tijrannifche behandeling , waar de wet wegens de eigendoms-voorregten geen kragt heeft, vs. 17. Dit dibs bij de Arabieren, is fijroop van rofijnen; de betekenis is kragtig jn landen waar de druif tot wijn geperst word, geeft het maken van rofijnen-fijroop den overvloed van druiven te kennen. LXXXII. Gelegenheid tot het opftellen cn den Maker van dezen Pfalm zijn beide vrugteloze onderzoekingen; de k.houd fpreekt fterk en helpt zichzelven in 't oogmerk. y li 4  5Q+ II ct BOE K vs. 5. Die zulks niet mille» weten, nooit daar aan gehoor geven , Die in bel duister werken , IVaar door 'stands fundamenten ondergraven worden. vs. 6. Ik noemde u wel eens Goden , Ja zoonen van den Allcrhooglten. vs. 7. Als lage menfchen zult gii echter derven, Als Vortten die door geweld omkomen. vs. 8. Rijt op Elohim ! oordeeld over het land; Over aller natiën gebied gaat Uw regtbank. niet vrij gelaten? 5. Hoe gevaarlijk zijn zoortgelijke menfchen , die of onwetend zijn omtrent hunne ambts,pligten, of daar aan onderwerping weigeren, vooral wen zij bedekt en onder fchijn vau regt zulks doen, gevaarlijker zijn ze dan de oproermakers, die den ftaat ontftellen , die de grond-conftitthte van den ftaat allengskens afbreken. 6. lk heb u wel eens om den eerbied des volks te vermeerderen, en om 't gewigt uwer bediening, Goden genaamd, en u tot het geflagt van den Allerhoogften gerangfehikt. 7. Maar gij zult niet alleen met alle menfchen fterven , maar als onwaardige leden der maatfehappij, als tijrannen , die meestal dooide hand van • het oproer , zonder vonnis , hun leeven eindigen, ook omkomen. 8. Welaan, waardig Befcherm-God! behartigd de rechtbank des lands, bewerkt daar hef» ftel, Gij zijt het regtmatig vonnisten, daar alle volkeren tot Uw hoogst gebied behoren , en door U gevonnisd worden, gewoon. Lxxxmac psalm. -f-\ vs. 1. Een lied, een T. Jjv E N dichtftuk door ASAI'H. Pfalm van Asaihi. vs. 8. Verschuur heeft dit wel vertaald: Gij ziet over alle volkeren. LXXXIII. Deze Pfalm kon met veel gevoeglijkheid op Josaimiats regering gebragt worden, en de omltandigheden te dier tijd, zo niet Michaül is in Cosnm. Gott. II. I). ,pag. 89. ons aan een tweeden oorlog met den Koning van Stjrjën Zoba 2 Kou. VIII. had doen denken; in ie poëzij is ool# té ve-I van Davids g^est cn dichtraat  der. PSALMEN. Psalm LXXXIII. 505 VS. e. Elohim! waarom gezwegen, Waarom U geveelhos gedragen ? Elobim ! wees niet ftil. VS. 3. Geef acht, boe Uwe vijanden woelen, Uw erfvijanden bet hoofd optieken, vs. 4. Listig en geheim zijn hunne maatregelen tegen Uwe onderdanen, Hunne beramingen tegen Uwe bondgenoten. vs. 5. 't Bejlult was: — wij willen ze uitroeijen, Altans geen vrij volk meer, Aan den ftaat van Israël moet niet meer gedagt worden. VS. 6. Eerst heimelijk met den anderen overlegd, Is 'er toen eene verbintenis te^en Ü tot ftand gekomen. VS. 7. Tusfcben Edoms hewooners en Ismaël, Tusfcben Moab cn de Hagarenen. VS. 8. Tusfehen Gebal, Ammon en Amalek, De oude Paleftiners met Tijrus gemenebest. a. Ei Ecfcherm - God ! waarom zulk een diep ftilzwijgen? waarom in baiigén nood zo gansch onverfchillig ? zijt toch in eene dringende nood niet langer werkeloos? 3. Ei Waarom niet op de oorlögzugtige bewegingen der vijanden gelet , waar door de gezworen vijanden onzer natie zo veel te iterker aangemoedigd worden,? 4. Zamenfpanning , de fterkfte verbintenisfen , ontdekken wij, dat onder velen plaats beeft; het zijn maatregelen tegen U en hen die met U in verbintenis mogen ftaan. 5. Wij hebben hunne voornecmens ontdekt: — het is ; alle kragten willen wij vereenigen, om dat volk geheel te vernietigen, altans hun tot een onderworpen ftand te brengen ; 'Israëls volk, beroemd in de gefchiedenis der natiën, moet gansch in vergetelheid geraken. 6. Dit alles is eerst onder weinigen overlegd , en daartoe alles gereed zijnde, durft men nu openlijk voor het eed-genoodfchap tegen Uw ltaat en Godsdienst in de uitvoering, zich bekend maken. 7. Hoe aanzienlijk is 't, Edoms provintien , alle hunne troupen zijn vereenigd met de Isma'èllten, aan de zuid-westzijde; Moabiten vereenigd met Hagarenen. 8. Met Ammon cn Amalek vereenigd zich het Pho'ènifchichs Gebal; aan de zeekant de oude oorfpronglijke »j. 8. Gibla anders Zijblas bij de Grieken. ü 5 •  5o6* Het BOEK vs. o. Tot Asftjri'èn toe heeft zich ie verbintenis uitgeftrekt, Die hebben Lots nakomelingen in hunne befcberming genomen. vs. 10. Behandel hun als MlPIAN, Als Sisera en Jabin aan Kif eb ons beek. vs. ii. Verdelsd bun als bij Enior, Doe hen mest voor den grond worden. vs. 12. Behandel hunne legerhoofden als Ou kb en Zf.öb, Alle hunne gebieden als Zebaii en Zalmuna. vs. 13. Die onderling beraamden : Wij willen de fchonc landen van Elobim aan ons trekken. vs. 14. Elobim ! maak bun tot woelend ftof, Als ftoppelen, des wimls (fpeli) vs. 15. Even als een vuur een woud in de asfebe legt, En een vlam van bergen opgaat; vs. 16. Zo grijpe Uw onweder ben aan, Uw ftorin- w'wd jage ben fchrik aan. landbewooners, door Tijrus handelaren gefterkt. 9. Op eene verdere afftand, geen nabuuren zijnde, hebben zelfs de Asfijriers onderftand in geval van noodzakelijkheid beloofd aan Moabiet en Ammoniet. 10. Dat die verbondenen een lot wedervaaren met de oude verbon delingen in Kanaaii, onder aanvoering van eenen dapperen S1sera en vorstelijken Jabin, aan Kifchoiis beek, waar zij gelegerd waren! 11. Endors vlakte was het flagveld waar de lijken haar grafplaats in zulk een aantal vonden. 12. Dat vrij hunne legerhoofden delen in het lot vau Oreb en Ze en, hunne onafhanglijke gebieders worden met Zebaii en Zalmuna in het krijgs-lot gelijk gefteld! 13. Zwetzende dorst men zeggen: de zo voordeelige landen door de magt van God reeds veroverd, zullen wederom herroverd worden. 14. Deez' vermetele taal koste hun den ondergang, als droog ftof wierden hunne Soldaten , als kaf door een felle wind hun beste krijgstuig door den anderen geward. 15. Met geen minder geweld werde alles verwoest: als wanneer het blikfem-vuur een gansch woud in de asfehc legt, wen men zelfs het, met hout beplante, gebergte op eens in den brand ziet ftaan. 16. Even zo worden ze door het onweder vernield , of vatten door Uwen zo zonderling werkenden wind, eenen dodelijken fchrik 17. In plaats  der. PSALMEN. Psalm LXXXIII. 507 vs. 17. Gloeiend van fcbaamte zij bun gezicht, Om dat zij, Jebovab ! Uw eer, niet voor/tonden. VS. Iï. Verlegen, verfchrikt voorden ze voor altoos, En vinden door hunne befchaamdheid bun ondergang. VS. 19. Dan zullen zij gevoelen dat Gij, Jehovah'. Alleen ae Hoogte over bet heel - al zijt. van heldenmoed leeze men in hun gelaat niet alleen blozing, maar angst en hitte door het zwellen, fchoon zij niet bloosden, toen Jehovah door hun gehoond werd. 18. Altoos hebben zij zoortgelijke ervaring, en zulks alles maar als een voorloper hunner gehele verwoesting. 19. Dan zullen zij eindelijk gedwongen zijn te erkennen, dat Gij, wiens eernaam bij ons zo waard is , tevens de Heer van het heel - al , de God, Heer, en beheerfcher zijt. WLXXXIV. ede r om een openbaar gezang voor y^SA^^9? den eerften Zangmeester, op bepaalde wijze. Pfalm voor den eerften Muzljk- meester, onder Korachs zoonen, op gewoone wijze. VS. 2. Jebovab der legermagten'. Hoe aangenaam zijn Uwe tenten. vs. 3. Hoe zeer voel lk trek , Hoe fmagt ik naar Jehovahs voorzalen'. Hart en leden zijn even vrolijk over Elobim den leevenden. 2. Jehovah! beheerfcher van alles, — hoe verrukt is mijn ziel, als ik aan Uw plaatfelijk verblijf denk, als ik mij voorftel al die woningen rondom U. 3. Dan worden miine neigingen te fterker geprikkeld om het voorportaal van 'sHeeren woning te mogen betreden! alles fpant zamen, de warmte van mijn hart, de huppelende beweging mijner leden , werken eenftemmig om mij eenen Befcherm-God te verlevendigen, altoos werkdadig om zich dien eernaam waardig te maken, — 4. Het vlugge maar vs. 19. Muntingh e heeft dit voelen mij fmakelijk gemaakt. LXXXtV. De uitdrukkingen vleien zeer wel voor een openbaar , het liefst voor het loof-hutten-feest.  5o3 Het BOEK vs. 4. De musch Jceutiart woning, De zwaluw bet veilige nest voor haar kroost, Jk hij Uwen altaar. Jebovab der \egermagtcn'. mij'n Koning en mijn Elohim'. VS. 5. Hoe gelukkig zijn Uw jjWe/V-bewooneren , Zonder floomis roemen zij U wïef gezang. vs. 6. gelukkig is de man d/e #ƒ U is! Wiens gedagte altoos oji dien gcbaandcn weg is! vs. 7. Trekkende door het dtmrnigc dal, Vinden zij 'er een Are;/ . En werden door tien Aer/j'-regen verfrischt. anders fchmve musehje kiest voor zich eene veilige woning uit, de gierende I wal uw, zo bezorgt voor haar kroost, is in h ar keuze gerust: ik vind voor mijne veiligheid geen betere plaats dan in den omtrek van Uwen altaar, mijn Jehovah! die iu den hemel gebied , mijnen Heer! en tevens mijn Schuts-God. 5. Dan denk ik menigmalen, hoe genoeglijk is de Band der Priesteren en Leviten, die om Uw paleis een vast verblijf hebben, wier Godsdienftige gezangen door gene bezigheeden afgebroken , nog geftremd worden , zo als ik menigmalen ondervond. 6. Niet minder genoeglijk is de ftand van hem die al zijn veiligheid in de neteligfte gevallen alleen vao U ver-, wagt , en die fchoon afwezend van Uw heiligdom, zich verkwikt in het uitzicht dat hij met de fchaar van feestgenoten de platgetredene wegen naar Jerufalem bezoeken zal. 7. De eenigftebekommernis is dan dikwils voor de zandige cott van Bakach, niet wel te ontgaan; doch hoe worden zij verfrischt, wanneer zij een bron mogen bezoeken, nog meer wanneer een ftortregen , eene aangename koelte in de zand-woestijn veroorzaakt. 8. Zo geur. 4. Forskall zegt dat de zwaluw een trek-vogel bij de Arabisren is, en dus bekend. *j. 7. Veele overzettingen zijn 'er door verbeteringen , van dc Uitleggeren gemaakt , het komt mij voor , dat onze vertaling ongedwongen is. Driessen heeft met veel belezenheid tragtcn te bewijzen, dat men oudtijds bij den altaar gewoon was vogel-jongen te voeden. — Men zie de nuttige Aanmerking van Muntinghe tot opheldering in,  der PSALMEN. Psalm LXXXIV. 5°9 vs. 8. Dan verbatist zicb bun marsch, Elk komt dan bij Elohim op Zion. Vs. 9. Jehovah'. Elohim der legcrmagten , hoor mijn bede, Jakobs Elobim merk tocb op. vs. ic. Elohim 1 onze fchild, Sla een gunftigen blik op onzen Gezalfden, vs. 11. Een dag in Uw voorzaal is beier dan duizend elders, Naar mijn keus woon ik liever op den drempel van 't Godshuis, Als inwooning te hebben in de tenten der fioodbeid. vs. 12. Elohim, Jehovah'. is zon en fchild, Jehovah febenkt genade en eere! Den braven weigert Hij nimmer gunst. Iterkt verdubbelen zij hunne fchrceden , elk beklimt evenlustig Zions kruin, — daar hoort men dan van de reijen der godsdienllige burgeren zingen! 9. Jehovah! BefchermGod cn gebieder des hemelfche heir, gun onze verzoeken gehoor, ■— de God onzer vaderen, en grondlegger van onzen ftaat, zij opmerkzaam op het geen wij vragen. 10. Dien waardigen naam dragende, ftrekt gij voor ons vaderland en voor alles wat ons dierbaar is, ter beveiliging, ó laat dan ook de vorst door U verkoren, beftendig Uwen gunfteling wezen ! 11. Dit indenkende, iets van dat genoegen gevoelende, herhaal ik mijn keus: liever eenige weinige iiuren godsdienftig doorgebragt in den voorhof, dan duizend dagen elders in der grooten voorzalen, ja ik herhaal dit vrij , al mogt ik niet verder komen , dan aan de vernederende plaats des dorpels, en mij dus op een afftand houden , liever dat, dan in de paleifen der ondeugende grooten vrij naar keus te leven, ia. Niets ontbreekt ons dan; onze Befcherm-God, onze He er, is door zijn beweldadigende invloed een zon, zo wel als een fchild ter befcherming, Jehovah bewijst alleen weldadigheid, geeft alleen aanzien, en den waardigen vrager ontzegt Hij nimmer uit ongeftadigheid zijne bede. vs. 9, 10. Dit fchijnt een zoort van formulier-gebed te zijn, ter dier tijd in gebruik. vs. 12. Zon en fchild; — Muntinghe wil een fchild tot dekking tegen de zon; al was zullts gebruikelijk is het mij te flout.  5io Het BOEK vs. 13. Jehovah der legermagten'. Hoe gelukkig is de mensch die aan U getrouw O! 13. Zeker is het dat Jehovah .' de heirvoerder der hemelbenden is en dat de mensch zich alleen gelukkig berekenen kan, die als een waardig onderdaan zich altoos getrouw aan Hem gedraagd. LXXXVfte __ rsALM. vs. t. Een i. jl2j en muzijkaal lied, aan den eerften ™jhn°°zmg- Zangmeester, voor het choor van Kor ach meester derKe- beftemd. racbicten. VS.. 2. Jehovah'. veeleer liefde Gij Uw land, En bragt Jakobs gevangenen te rug. VS. 3. 's Volks misdaden vergun ft Gij, Bedekte hunne misdrijven. VS. 4. Deed Uw toorn bijna gansch bcdaaren , Liet altans die niet tot het uiterfte '.verken. VS. 5. Keer tot ons nu te rug Elobim '. onzen redder, Staak over ons Uwe gramfchap. 2. Heer ! te voren had Gij' groote genegenheid voor ons Vaderland, het land Uwer keuze, al vroeg zelfs toen Gij het kroost van Jakob, daar als beftendige bezitters uit Egypte terug bragt. 3. Der inwoonderen regtmatige ftralfen, over hunne ontrouw, hielden op, en Gij zaagt hunne oproerigheden met een toegevend oog voorbij. 4. Duidlijk zag men toen dat Uw gramfchap , wen ze ontftoken was, al rasch weder verflaauwde, ja nooit heeft het vaderland ondervonden , dat Gij alles tot het uiterfte deed komen. 5. Maar ach ! nu is onze toeftand anders ; ach, nu moeten wij zeggen: wees Gij onzen redder, anders is het onmogelijk dat wij Baande blijven! zo ver bragt ons het verlaten van U, maar keer terug: eh laat bet ons ervaren dat Uw gramfchap geweeken is. 6. Gij vvj. 13. Herder drukt dit naar onze oude ftijl wel uit: houw en getrouw , van burgeren gebezigd. LXXXV. Ik kan nog niet afgaan van het denkbeeld, dat dit lied tot den toeftand van Israël na de Bahijlonifche gevangenis zou behoren, fchoon ik \  der PSALMEN. Psalm LXXXV. fju Vs. 6. Zoudt Gii beffendig op ons toornig wezen? Zoudt Gij rfïe van iet ee« geflagt tot bet ander doen overgaan? vs. 7. Zoudt Gii ons niet weder deen herleeven? Op dat Uw volk zich in U verheugt, VS. 8. Jebovab < bewijs ons Uwe gunjlt, Èn befcbik ons Uw heil. vs. 9. Ik wil luisteren wat Elobim Jebovab antwoord, Kil wil bei! beloven aan Zijn begunlligd volk , Blits zij vorige dwaasheid vermijden. VS. 10. Ja gewis is Ziin hulp bereid voor de Godvrugtigen, En zo kan in het Vaderland bet aanzien weder huisvesten; VS. II. Zo kan goedgunj!:gheld en trouw malkanderen ontmoeten, Rigtvaardigbeid en. vrede malkanderen omhelzen. kunt immers niet beftendig op ons vergramd wezen? het is onmogelijk , dat die regtmatige wrok tot een volgend geflagt zou overgaan. 7. Kan het zijn , dat onze Itaat in haren bloei niet weder herfteld zou worden , en Uw eigen onderdaanen zich nimmer in die wending zouden verheugen. 8. Heer! wij fmeken U om nieuwe bewijzen van de oude goedgunftigbeid , dat Gij ons proeven van welvaren bezorgt, — in ftille bedaardheid wil ik afwagten wat mijn aandrang mag uitwerken: 9. Wagt ik gunftig andwoord , zegen en voorfpoed wilde Hij altoos aan Zijne gehoorzaame onderdaanen, onbepaald zelfs beloven , ja gewis geven , mids zij zich maar wagten voor de oude trouwloosheid der afgoderij, zo misdadig. 10. Want dit is zeker, redding is 'er altijd te wagten voor hun wiens Godsdienst beftendig is; word die algemeen , de luister die ons Vaderland weleer had, kan zich dan weder vertoonen. 11. Hoe het ook gefteld mag wezen , dan zal een edel menschlievend beftaan en aankleven aan den waren dienst , geen verfchillend pad meer betreden, maar te zamen werken; braafheid, eerlijkheid en het genot van allen [voorfpoed algemeen den ik gaarne toettaan wil, dat zuiverheid van taal, en zagtheid vau denkbeelden, eene vroegere opftel fchijnt te eifchen. vs. 11. Ik ben met het woord verlejen geweest, het is dat denkbeeld kec geen wij -gewoon zijn piete-clt te noemen.  5ia Het BOEK Vs. 12. Redelijkheid weder in het land bloei jen , Gerest.gheid van den hemel nederzien. vs. 13. Jehovah ! befehik ons heil , Dat bet land bare vocrtbrengzels gevel vs. 14 Gerechtigheid ga voor Hem henen , Hij Jlelle haar op Zijn betreden weg! anderen verwelkomen. 12. De ganfche gedaante van het land zal daar door veranderen , overal zal men groen en de bloefems der lente zien, al wat billijk is in het burgerlijk gedrag, en het heilig recht, zal overal zo bediend worden , als of het door de hemelfche vierfenaar beflraald wierd. 13. Ei Heere! bezorg ons die weldadigheid, doe op onzen vadcrlandfche grond die vrugten uitbotten, dat wij van den hemel met dit uitzicht bcgunftigd worden. 14. Regtvaardigheid zij de Hemelbode die alles bereid, de weg Zijner voorzienigheid welke hij houd zij den regel naar welk zij zich beftendig fchikken. LXXXVMc tta psalm. H/ene bede van David, waar in ^davids be- gCtrouwiie;d cn onderwerping uitneemend fchitteren. v6. 1. Jehovah'. neig Uw oor, verhoor mij, Èlendig en behoeftig ben i!;. vs. 2. Beveilig miin leeven . het leeren van Uw eunSeling i Elobim '. red Uwen dienaar zich op U verlatende. 1. Heer! zo algenocgzaam, dat Gij nu Weder gunftig Uw aandagt wendde op mijne verzoeken, die inwilligde, — ik behoef geen drangredenen , gansch zorgelijk en ten uiterftcn hulpeloos ben ik. 2. lk ï'mcek om beveiliging van mijn leeven , een leeven aan den Godsdienst geweid, mijn Befcherm-God, een uwer Ministers, die ge- vs. 14. Of met Muntinghe: op ellen weg, waar hij zijne treden zet. LXXXVI. Daar 'er hier gelijkheid in fpreekwijzen roet den LlVfte Pfalm is, bieng ik de aanleiding, ook tot die tijdsomftauJikheden.  der PSALMEN. Psalm LXX.WI. 513 VS. 3. Adonai ! wees 111 ïï goedgunftig, U fmeek ik dagelijks. VS. 4. Verheug den geest Utves dienaars, Want Adonai ! tot U ftrekken mijne neigingen zicb uit. VS. 5. Gij Adonai'. zijt goeigtinftig en vergevende, Groot 1» goedgunftigbeid voor alle Uwe aanbidders. VS. 6. Jebovab '. boor mijne bede ! Merk op mijn finekende ftem! VS. 7. In tijd van wederwaardigheden roep ik U aan, Gij /oei verhoort mij. vs. 8. Onder de Elobims komt niemand bij U, Adonai'. En zulke bedrijven als de Uwe zijn 'er «ï'ef. vs. 9. De volkeren, door V gemaakt, Adonai'. zullen komen, Om in Uwe tegenwoordigheid neer /e knielen, En Uw hoogheid te verceren. heel zich aan U vertrouwt roept om redding. 3. Vermogend Heer! ichenkt mij eene proeve Uwer gunde omtrent mij, ftandvastig ben ik om niemand hulpe te vragen dan U alleen. 4. Verras den neergedrukten geest van Uwen Onder-Koning op de aangenaamftc wijze; ik durf dit vragen? want mijn Heer! ik gevoel, hoe zeer mijne genegenheden zich aan U hegten. 5. Mijn Heer! zou ik mij hier in te veel vleien? neen, Uwe hoedanigheden zijn mijne waarborgen, - onvergelijkelijke weiwillenheid, neiging tot vergeving, onnavolgbaar mild omtrent alle uwe vereerders, daar voor erken ik U. 6. Wel nu Jehovah! willigd mijn verzoek dan ditmaal ook in, verleend aandagt op mijne zo hartelijke, zo aandoenlijke finekingen voor adresfen. 7. Ik vrage dit in tijden , waar in angften en zorgen mij treffen, dan immers is bij U de gunftige inwilliging zeker. 3. Onder de magtige befchermers kan toch niemand met U* mijn Heer! om den voorrang twisten, — daden fpreken hier, zulke proeven van macht geeft niemand, dan Gij alleen. 9. Valt de fluier van doling, dan zullen de volkeren , die hun aanwezen U verfchuldigd zijn , ook gewillig zich tot U begeven , voor Uw troon U hulde doen, en aan Uw oppergezag den regtmatigen roem g& vciij iOi Want Gij alleen verdient den naam van groot,* VI. Deel. jfek  5H Het BOEK vs. io. Want groot zijt Gij, wonder-doende, Gij alleen zijt Elobim 1 VS. Iï. Onderwijs mij, Jebovab'. in Uw vilt , Uw lier wil ik bttragtin , . , Harts-vereeniging ie// ik met de vereer;»ffUwer hoogheid. VS. Iï. Adonai \ mijn Elobim'. Met a//e »n'j»e neigingen wil ik U loven j Geftaag Uw hoogbeid vereeren. VS. 13. Uw goedgunfligheid is uitjlekend omtrent mij, Uit den zoon van Uw lijf-eigenen. vs. 17. Geef mij een gunftig wondcr-tcken, , Op dat mijne benijders op dat gezicht verlegen Worden^ Ziende dat Gij, Jebovab! mij helpt en troost. niet agteloos in gegeeveii woord, maar onvergelijkelijk U zeiven daar in gelijk. 16. Ik heb dan niets meer te Vragen, dan om een blik van Uw gunfte , kragten vool' Uwen Minister in zijne ongelegenheden, — hulp aan den lijf-eigenen , U getrouw van zijn geboorte af; 17. Ik heb zelfs vrijmoedigheid te vragen om een buitengewoon bewijs Uwer gunfte, niet om daar mede te pralen, maar om dat mijn partij daar door overtuigd en verlegen mag werden, het woelen ftaken ; daar het uitgemaakt is dat ik in U niet alleen een helper, maar een voltoijer van mijn genoegen vinde. ELXXXVIIfte psalm. en lied voor het muzijk, het choor vs. i. Een der Korackieten geweid. ,oor%Ö kroost. ts. 2, Jebovab bemint Zions poorten, Wier fundamenten op heilige bergen zijn, Boven andere woonplaatzen Jakoes. 2. Gewis neemt Jehovah veel genoegen in de fchoone vesting, welke op Moria's, Ad-a's en Bezeiha's toppen, met den fchoonften omtrek en de ftatigfte poorten pronkt, geen wonder dat Hij ze den voorrang gaf boven de andere fteden aan Ja roes nakomelingen toegewezen ; vs. 16. Lijf -eigenen of een gebooren flaaf, wier moeder flavin in her. huis was, is de regt gepaste aanmerking van Koppen. LXXXVII. Wisten wij dat deze Pfalm DX viii ten maker had, dan zouden wij denken aan de tijd toen hem de plaats waar de Tempel zou ee* ftigt worden, bekend werd; veel natuurlijker is het met Venema te denken aan den leeftijd van Hiskia, zijne overwinningen op de Asftj. riers, en derzelver invloed op de hofftad a Cbron. XXXII: aa. Kk 2  5i6 Het BOEK vs. 3. Stad van Elobim! boe luisterrijk [is alles, Het geen u befproken is. vs. 4. Rncbab en Jlabel noem ik onder mijne vereerders, Pbilifiijn, Tijrier en ICufchiet zijn 'er in geboren, vs. 5. Van Zion za! g.mei, d worden, DU" cn die is daar geboren , Zo zal de Allerhoogfte Zion verjlerken. vs. 6. Jebovab fcbrijft zelve in de vo\ks-lijst : Ook d'?.e is geboren burger. vs. 7. De reijen vau Zangeren en Danzers zeggen te gelijk , Al mijn vermaak is in u. Met regt Gods Bad , waar de Befcherm-God zijn zetel heeft, alles is daar pragtig naar ingericht, en hoe veele voortrefiijkheden zijn 'er voor U nog in de uitzigten. 4. -Egypte* en BabijIons hoofdlieden zullen U in de keuze zelve den voorrang geven; ik zie vooruit dat de vijandige Philiftijn, de handeldrijvende Tijrier, en de rijke Kufchiet , daar als geboren burger, zijn beftendige inwooning zal hebben. 5. Met zeer veel ophef zal men nog in de Chronijken dier Had aangetekend vinden , deze en die groote man kwam binnen hare muuren te, voorfchijn, der Goden-Heer ! zal in het Zion zijne keuze meer en meer billijken. 6. Jehovahs oog, van daar op alles wat de ftad betreft, lettende, zal de burgerlijsten zelve beftieren en daar in tot genoegen den, aanwas van elk nieuw geboren burger optekenen. 7. Het choor van Zangers en Danzers zullen te gelijk eenmaal aanheffen: ftad mijner keuze! - de lust mijner oogen! — vs. 4. DatRacbab een der hoflieden van Egypte , die zo menigmalen veranderd ziin, genoemd word is zeker, fchoon de rede van benaming onzeker is het geen van de fteden al dikwils in het donker ligt; waarfchijnlijk is het Bubastls. vs. 7. Het komt mij voor dat dit de gemakkelijkfte wijze van vertalen en van de verandering der ptmetatie is'; één exemplaar der Handfchriften begunftigd dit; Scunurrers verbetering ftrookt wel met het verband, maar is al te vrij.  der PSALMEN. Psalm LXXXVHI. S'7 ELXXXVfflrte I's ALM. en zangftuk voor de muzijk, tevens vs < Een aan den eerften muziikus , voor het choor der lied, eenpfdm . . , voor der Kora- Korachieten, — de wijze bepaald, een leer- Meten beofd, lied, ten maker hebbende He man. &jZè ,heh"ee£ lied van Heman de Esrablei. vs. i. Jehovah! Elobim mijner redding'. Aanhoudend zugt ik tot U. vs. 3. Dat mijne gebeden bij U gehoor vinden , Wend aandagt op mijn bermen! vs. 4. De tegenheden maken mij bet leeven moede, Mijne gezondheid is op den rand van het graf. vs. 5. Al geteld onder hen die in het graf zinken , Ben ik als een weerloos held. 1. Jehovah! Befcherm - God ! mij'n eenigfte redding, merk toch, dat ik onophoudlijk in mijne treurige toeftand mij tot U wend. 3. Och! dat mijn aandrang ingang bij U vinde, dat mijn jammcrklagten met geduld gehoord wierden. 4. Miju gefolterd leeven weigert langer de rampen te tonen, mijne kragten zijn zo ver weg, dat mijne fchreeden reeds op den rand des grafs ftaan. 5. In de zamenleving word ik wegens mijne werkeloosheid airede behandeld als iemand die in het familie-graf bijgezet is, op zijn best denkt men aan mij als aan een kloek man, maar die reeds in kragten gansch afgeleefd is. 6. Daar bij de LXXXVHI. Wie Heman was is onzeker, of hij een kleinzoon van Semuël is, dezelve met die van 3 Kon. IV: 31. en 1 Cbron. VI: 33. hieromtrent durf ik niets bepalen; óf het lied voor zichzelven dan voor den zieken David opgeftcld zij , is niet minder onzeker; de gedagte van Schrocdek. is mij in zo verre de ' waarfchijnlijkfte, dat ik met hem geloof dat het lied een dubbel opfchrift heeft; hoe dit gekomen zij weet ik niet, met dien grooten man aan Jeremias in den kuil te denken, zijn lot daar beklagende, durf ik niet; eene befmettende ziekte word in het lied het meest bezongen, en dan denk ik liever aan de pestziekte van Hiskias. Mus. gedagte dat het een choor-zang zij, in den volgende Pfalm beantwoord, behaagt mij het minfte; tot Ussia fchijnt Muntinghe met Ik en het meest oveitehellen, — zijne gedagten dat bet maar Kk 3 een  5'iS Het BOEK vs. 6. Onrein als een doede, Als een verflagcne in het graf legt, IVaar aan niet meer gedagt word , Voor altoos door Uw hand abelheden, vs. 7. In den diepften kuil deed Gij mij zinken, In «/gnsnrfi-duisternisfen. VS. 8. Uw grimmigheid ie mijn zark, Gij hebt mij door Uwe baren onderdrukt. VS. 9. Gij hebt mijne vrienden van mij verwijderd, Hun ben tot affebuw door U, Ingefloten ben ik zonder ontkomen. VS. 10. Van verdriet treurt mijn oog, Jebovab'. dagelijks roep ik U aan, Hef mijne handen tot U op. ziekte maakt mij voor anderen zo befmetlijk als een doode gerekend word, en als een gefneuvelde in] den veldflag , omtrent wien men naauwlijks tijd neemt hem onder de aarde te delven ; hope op herftel doet 'er zichj bij niemand meer op uit den aart der kwaal, men rekent mij door eene buitengewone ziekte aangetast, waar voor geen middelen zijn uittedenken. 7. Het is zeker dat Gij mij in den afgrond van akeligheden , en moedeloosheid hebt doen zinken. 8. Daar heb ik geen andere gedenkteken dat mij dekt dan uwe gramfchap, geweldige baren van rampen ftapelen zich op den anderen, en doen mij al dieper zinken. 9. Geene verkwikking hoe ook genaamd, onder dat alles, mijne vrienden op een afftand, fchuwer zijn ze omtrent mij dan omtrent een Livitisch onrein huisgenoot , men fchijnt mij wel te bewaren, om dat ik niet onverwagts mij ten nadeele van anderen vertoone. 10. De overmaat van verdriet perst aanhoudend mij de tranen uit de oogen, en zonder hope; want Gij, Heere! weet dat jk aanhoudend om hulp vrage, en dat mijn handen diep een fragment van een groote zang is met choor afgedeeld, is mij vrij aannemelijk. vs. 6. Deze vertaling geef ik de voorkeur boven die van Verschuib, fchoon die met het ade lid meer ftrookt, doch het denkbeeld is dan n'm rijk genoeg,  der PSALMEN. Psalm LXXXVHI. 5'9 vs. II. Zult Gij onder dootlcn wonderen doen? Zullen afgefcbeidcne om U te loven ven ijzen? VS. 12. Zal Uwe geedgunjligbeid in het graf vertaald worden! Uw trouw in derdcemlingen eert? vs. 13. Worden Uwe wonderen in de duisternis openbaar? Uwe regtvaardigheid in het land der vergetelheid? VS. 14. Evenwel roep ik U, Jebovab ! nog aan , In den vreegen morgen breng ik U mijne bede. VS. 15. Jebovab! waarom m\\aleeven verftoten , Waarom Uwe gunjle voor mij ingebonden? vs. 16. Ik ben gedrukt, en jlerf onder Uive jlagcn , Gedrukt door verfcbrikkingen, raak ik buiten til) Ulvtn, vs. 17. Uw grimmigheid gaat over mij, Uwe vonnis/en /Iepen mij weg. vs. 18. Dagelijks omringen zij mij, Sluiten zicb rontom mij als water. aangedaan, van den hemel hulpe roepen. 11. Hoe zeer vrceze ik dat alles vrugteloos is; met fterke fchreden nader ik mijn einde ; onder dooden verrigt Gij geene buitengewone genezingen , de geftorvene verrijzen niet meer om een lofzang van bevrijding U te wijden. 12. In het fombere graf zwijgen de gezangen van Uwe goedgunftigheid; waar verrotting woont, waar ijslijkheden zijn, daar word Uw, woord-houden niet geroemd. 13. In het rijk der fchimmen zijn wonderbare reddingen gansch vreemd; in het land waar fchuldigen en onfchuldigen beiden bedrijveloos zijn, daar word aan Uwe regtmatige bedoelingvan beloning cn ftraifen niet gedagt. 14. Nog op de lijst der levenden, wende ik mijne bede tot U, en wil met den aanbrekenden morgen , wanneer Uwe regtvaardigheid gehoor verleent, mijne klagten inbrengen. 15. Ei, Heer! waarom mij alle hope tot het leeven ontzegd, waarom de minfte trek van goedgunftigheid mij geweigerd ? 16. Zo diep moedeloos, gefolterd door de bezoeking, ben ik bijna redenloos , afgemarteld door alle de ijslijkheden, heb ik flaauwte op flaauwte. 17. Een vuurgloed van toorn, als opeengeftapelde golven, drukt mij, - Uwe ontzettende aanvallen voeren mij weerloos mede. 18. Ik leg in dien vloed rondom ingefloten, zonder verademing dringd het als water van rondomme in. 19. Ik ben mistroostig, daarenboven Kk 4  52J Het BOEK ys. 19. Vriend en vertrouwden zijn van mij verwijderd, En mijne bekenden mij ontrooft. eenzaam , cn nog trouwhartige vriend, nog vertromvling vertoont zich aan mijn ziekbed, mijne bekenden zelfs zijn door hunne aanhoudende afwezigheid reeds onbekend voor mij. LXXXIXfte 7-^ PSALM. li ,. . . . , . vs j F ï- XI/en lied tot onderwijs omtrent dc vasleerüed vau tigheid van de erfelijken kroon in Da- Etiian des Es- r ... raebiet. VI DS familie. vs. 1. Jebovab'. geftadig wil ik van Uwegoedgunftigheden zingen, Van Uwe trouw door de geflagten benen, openlijk gewagen. vs. 3. Want Uwe goedgunftigbeid zal altoos ftaan, Uwe trouw is in de hemelen verzegeld. vs. 4. Gij belt gezegd: Ik verbond Mij met Mijnen gunfteling, lk zweer Mijnen dienaar Oavid. 2. Mijn begunftigd onderwerp, het welk ik gaarne bezinge, en mij onuitputbaar is, zijn 'sHeeren weldadigheden: mijn dichtader vloeit, aanhoudend, jehovah! als ik aan Uwe milde goedheid, onverwrikbaare ftandvastigheid, omtrent de koninglijke familie, nu zo veel eeuwen aan den anderen betoond, gedenke. 3. Ongunftige tijden kunnen dien loop niet Buiten, Uw gunfte is een gebouw op onwrikbaare fundamenten gevestigd ; in dc hemelen kent men geen verbreken van de plegtigfte toezeggingen. 4. Woordelijk herinner ik mij die : vrijwillig verbind lk Mij met Mijnen gunfteling David, hoort Mijn Stedehouder wat ik uplcgtigverklaare. 5. Uw kroost zal niet verzwakken, vs. 19. Tredend Sciinurrek.: duisternis is alleen mijn vriend. LXXXIX. Twee tijdvakken zijn 'er in de gefchiedenis des rijks, welke hier als de aanleiding tot het dichten van dezen Pfalm, aanmerking verdienen , de dood van Josias in een veldflag gefneuycld, — en dc gevaarlijke ziekte van Hisku, toen de troons - opvolging zulke zorgelijke uitzichten baarde, ik helle het meeste tot de eerfte gedagte over; Muntingh e denkt ann de laatfte tijden van de koninglijke regeering, doch de taal is mij te zuiver voor die laatfte vcrwerde tijden. Wie Ethan was,  der. PSALMEN. Psalm LXXXIX. 5*1 vs. 5. V-eer altoos zal Ik uw kroost ft'eiken , Uw rijks-zetel door de gedagten vast doen jlaau. vs. 6. Hierom weergalmen , Jebovab'. de hemelen Uwe zeldzaamheden, Haar gewijde cbooren Uwe trouw. vs. 7. De hemel heeft niemand Jebovab gelijk , Bij Jehovah komen geen zoonen der Goden. vs. o. Elobim ! zo £flfl£ eerwaardig, In den kring der onbevlekten, Zo majestueus voor dc lijfwagten rondom Hem. vs. 9. Jebovab Elobim der legermachten ! Wie io?«» J*y {ƒ ƒ» grootheid? Jebovab bekranst door trouw! ys. 10. Bevelen gevende aan de verbolgen zee , Gij gebied kalmte aan bruisfende baren. Ik zwij'ge uitfterven ; eeuwen mogen 'er verlopen , geen naneef zal 'er voor den openftaanden troon om breken; milde toezegging! 6. De hemelfche gewesten zijn verrukt, de beurt-reijen bezingen de zcldzaame daden, waar door Gij Uw woord hebt geftaafd, — de algemeene chooren fpreken vau niets dan van Uwe trouw. 7. Die gewesten hebben geen mededinger U gelijk, Jehovah! daar zijn geen opvolgers tot den troon, van hoe veel verwagting ook, die U nabij komen ; daarom is de zang algemeen. 8. Befcherm-God! zo onvergelijkelijk eerbiedenswaardig voor hun, zelfs aan Uwe tegenwoordigheid meer gewoon, den kring van onbevlekte zuivere hemelgeesten Uw lijfwagt, zijn enkel eerbied ; Uwe gunftelingen, de naaste hovelingen bij den troon , zijn doordrongen van majeBieufe gevoelens. 9. Gij, de aanvoerder der hemelfche legerbenden, Jehovah God! Gij alleen hebt geen mededinger in dien ftand; de lauwerkrans, altijd groenende, die U fiert , is beftendigheid in Uwe toezegging. ïo. Daar toe moet ook alles dienstbaar wezen; fchuimende golven van eene grimmende zee zwijgen op het oogenblik als was , daarvan durf ik niets zeggen, hij was altans naar mijn gedachten geen tijdgenoot van David, en die Ethan niet waarvan i Kon. IV: 31. gewaagd word. Kk $  52a Het BOEK vs. II. Racbah maait Gij tut een veld van verflagenen, Op Uwen uitgereiten arm verftruijen Uwe vijanden. VS. 12. U beheert den hemel, U beboert het aardrijk. De waereld en hare bewoneren zijn deer U gevestigd. VS. 13. Nacht en dag zijn door U gemaakt, Uw roem vermeld Tbabor en Ilermom. VS. 14. Kragtig is Uw arm! Vast Uw vuist! Zegenrijk Uw rcchtcr-ari».' VS. 15. Billijkheid en regt-oeffening zijn de zuilen van Uw zere/, Goedgunjligbcid en rroato jiraltn van Uwe tegenwoordigheid af\ VS. 16. //«e gelukkig is het volk il/er het bazuin-gefchal bekend! VS. 17. Jehovah'. Gij verlicht bet door Uw glansrijk licht, Bet verheust zicb dagelijks over Uw roem, En word moedig op Uwe regtvaardigheid. Gij haar woede niet duit, 11. Het vruchtbaar en bei volkt gedeelte van Egypte is dan een ijslijk flagveld, — men behoeft geen hulpmiddelen, als Uw gewapende arm zich vertoont, dan ftaat geen vijand meer. 12. Eenigzins evenredig aan Uw almagt is Uwe heerfchappij: het rijk der hemelen, de uitgeftrekte rijken der aarde, ja de onbekende ftreken der wereld met alle hare bezielde bewoneren, zijn onder Uw fcepter. 13. De ordeningen der natuur , zo wel als hare rijke voorbrengzels , zijn Uwe gewrogten; dag , nacht, den vruchtbaren Thabor, den be-: fneeuwden Hermon, alles is door U. 14. Werkdadig is Uw beftuur, onverwrikbaar, en allen tegenftand ligtelijk vermeesterende. 15. Maar het geen hoger rijst, — de wetten waar aan Gij U onderwerpt, in Uw onbepaalde macht, zijn zuiverheid en handhaven het heilig recht; op dit voetftuk rust Uw troon, — en al den glans des troons, het zilver en goud, in blanke glans zo ver overtreffend, is enkel weldadigheid en beftendigheid. 16. Hoe gezegend is dan een volk, dat door de zilveren bazuin tot bet vereeren van zulk een Koning ftatig opgewekt word. 17. Dat volk, als door de Schechina voorgelicht , is regt vergenoegd , en vind eiken dag nieuwe ftof tot blijdfchap in Uwe roemrugtige daden, t~ en  der PSALMEN. Psalm LXXXIX. 5^3 VS. ï8. Van al hun fterkte ziit Gii bet uitzicht. Op Uw genoegen groeit onze heldenmoed, vs. lp. Ons fchild behoort Jehovah ! O.izen Koning is van den eerwaardig'en in Israël. VS. 20. In een gezicht verklaardde Gij U weleer over dien geborenen, Sprekende: een held zal redding geven, Uit de natie heb lk dén gekozen tot dien hogen rang. vs. 21. David, Mijnen dienaar, beflemdde Ik daar toe, Ik zalfde hem met de gewijde olie. vs. 22. Mijne hand zal hem houden , Mijnen arm zal hem ftériien. vs. 23. Geen vijand zal hem dringen, Geen enregtvaardige hem dreigen. vind zelfs in de ongclegenfte tijden hartfterking in Uwe billijkheid: 18. En dus moet de loon niet falen, de uitkomst van hunne wakkere daden zijn door fJ, en zodra zij maar van Uwe inftemming verzekerd zijn, durven zij veel meer ondernemen. 19. Onze verdedigingwapenen , al wat ons beveiligd , is door onzen Heer daar toe gewijd , en ons aanzienlijk legerhoofd is door Hem aangefteld, wien elk met regt de hoogfte eerbied geeft. 20. In eene openbaring, meteen duidelijke ftem aan ons medegedeeld, deedt Gij de toezegging: lk heb gezorgt dat u een legerhoofd zal gegeeven worden, door Mij zeiven tot dien vorftelijken rang verheven , die den ftaat herftellen zal. 21. De rijk-zetel verklaar Ik daarom open ten behoeven van Mijnen gunsteling David, die op Mijn last de gewijde olie ontfangen zal. 22. Hij is 't die het genoegen zal fmaken Mij ten leidsman te hebben , wiens heldenmoed lk geftaag nieuwe fterkte bezorgen zal. 23. Met eenen goeden uitflag zal geen vijand tegen hem vermogen, geen tijran hoe magtig ook, zal aanhoudend hem onder zijn ijzer juk brengen. 24. Hij zal de genoeg- vt. 19. Ons fchild, ons Vorst; Muntingiie om de paralelismus. vs. 20. Zommige lezen: heiligen; de Rossi heeft geen Handlfchriftcn gegeeven die 'er ons toe noodzaken.  524 Het BOEK vs. 24. Voor zijn oogen zal Ik zijn partij vernielen, En zijn haters geesfelen. vs. 25. Mijn trouw en Mijn gunfte zullen hem vergezellen Zijn groelbeid zal ep Mijn eer ftelgen. VS. 26. Zijn zal over de zee gebieden , Zijn regter-arm mer den Eupbraat. vs. 27. Hij zal Mij noemen, vader, Mijn Ehbim ! mijn veilige rotze. VS. 28. Ik zal hem /en eerstgeboornen benoemen , En den eerften rang onder de aards-Koningen geven, VS. 29. Miin ga»j« oto»- altoos doen ftand houden, En Mijn verbintenis met hem envrikbaar maken. VS. 30. Zijn nakomelingfcbap voor altoos bevestigen, Zijn zetel als de hemel-dagen. VS. 31. Verlaten zijne zoonen Mijne wet, Leeven zij naar Mijne verordeningen niet. Mjke ervaring hebben , dat Ik zijne vijanden zelfs aantasten en geheel kragtcloos maken zal; en die een verborgen wrok in hun boefem koesteren, zullen door Mij met verborgen fmarten geteisterd worden. 25. Mijne onveranderlijke toegenegenheid , lievelings - gunsten , zullen op alles eenen zigtbaren invloed hebben, zijn koningrijk aanzien zal bij den dag, dit verzeker ik u, verbazend toenemen. 26. De middelaudfche zee zal de uitbreiding daar van niet verhinderen, maar door de zee zal zijn aanwas aanmerkelijk wezen , en zijn heldenmoed zal hem tot den Euphraat doen zegenvieren. 27. Regt vertrouwlijk, en met kinderliike eerbied, zal hij omtrent Mij verkeeren , Mij als zijn Befcherm-God, en onverwinlijke vesting altoos behandelen. 28. Zulk een gedrag zal Ik niet onbeandwoord laten, van alle de vorften door geboorte een' regt tot den throon hebbende , zal hij niet alleen de eerfte in rang, maar ook in roem worden. 29. Nimmer zal ik van hem Mijn gunst onttrekken, Mijne beloften niet breken, maar die tot zijn nakomelingen uitbreiden. 30. Ik zal hem niet alleen koninglijke troons-opvolgers geven uit zijne familie, en het koninglijk beftier in het rijk voor altoos beveiligen niet alleen, maar zelfs voorfpsedig maken. 31. Evenwel iu geval zijne nakomelingen de grondwetten van den ftaat, door Mij zeiven gegeeven, fciienden, Mijne burgerlijke in-  der PSALMFN. Psalm LXXXIX. 5^5 vs. 32. Ontwijden zij Mijne godsdienftige fcbikkingen, Onderbonden zij mijn bijzondere bevelen niet. VS. 33. Zo zal Ik Iiunne trouwloosheid jlrctffen, Hun onrechtvaardigheid hen doen gevoelen. VS. 34. Zonder evenwel Mijne goedgunfligheid intetreklen , Of Mijne trouw te doen feilen. vs. 35. Neen. nooit ontwijde Ik Mijne verbintenis, Dat Ik ecuwaal beloofde neem lk niet te rug. vs. 36. Eenmaal zwoer Ik op mijn eerwaardigheid! Aan David kan Ik dan geen trouwlooze worden. VS. 37. Voor alteos zal zijn kroost heerfchen, Zijn rijks-zetel voor Mij als de ftandplaats der zonne. VS. 38. Altoos aan zijn plaats als de maan, Omringd van getrouwen in de hemel. richtingen niet behoorlijk in acht neemen. 32. Gaan zij echter zo ver dat zij den Godsdienst door bijgeloof bezwalken , en Mijne nadere bepalingen van Mijnen wil niet naarkomen. 33. Zo zal zulks Mijne aandagt niet ontglippen , over die ontrouw zal Ik gewis Mij zeiven wraak bezorgen, van hun onregtvaardig gedrag zullen zij de vrugten ongetwijfeld plukken. 34. Evenwel nimmer zo, dat Mijne gunst in haat veranderd , of dat Ik Mijn gegeeven woord breeke , en voor altoos Mij ontflagen reken van alle gemaakte verbintenis. 35. Koningen mogen zulks als flalen van hun mngt, behoudens hun eer, in gebruik brengen , hoe vrijwillig Mijne verbintenis ook zij, lk fchende die niet, en weet Mij wel te klerken zonder gevaar voor Mijn eenmaal gegeeven woord. 36. Evenwel geef Ik zulks op Mijne onfehendbare trouw, nimmer zal Ik David iets anders doen ondervinden, onder welk voorwcndzel ook, dan Ik beloofde. 37. Dat zijn nakomelingfchap , den vorftelijken fcepter voeren zoude, en dat zijn rijk zo laug de zon ftand houd, ook onvernietigd zoude ftaan. 38. Dat het zelfs zou ligten in donkere tijden, als de maan af- en toenemende, maar altoos van hare gezellen het gefternte omgeven. vs. 34. Houbigant zag de noodzakel^heid vam deze lezing en vcrplaatzing alredc. vs. 38. Hier geloof ik dat men in het meervoud getrouwen lezen moet, Kot-  5iö Het BOEK vs. 39. Maar ach! Gii hebt verlröten eh verworpen'. Gij zijt gram tegen Uwen Gezalfden. vs. 40. Nu is de verbintenis met Uw dienaar vernietigd i Ziin kroon op de grond geworpen. VS. 41. In zijne mnuren is bres gemaakt, Zijne vestingen zijn afgeworpen. vs. 42. Van de voorbijgangeren beroofd, Is hij zijne nabuuren tot een fmaad. vs. 43. Gii hebt de regterarm van ziin partij gefierkt, Gij hebt zijne vijanden het zcgen-gejuicb hef bikt. Vs. 44. Zijn zwaard hebt Gij geftompt, En hem in den ftrijd niet ftaande gehouden. VS. 45. Zijn zegen hebt Gij doen taanen , Zijn troon met den grond gelijk gemaakt. 39. Maaf ach! evenwel hebben wij nu ondervonden, dat Gij lieden van dien rang van Uwe gunste verwijderd , jazelfs aflhijden kunt, en dat Gij de ftcrkfte bewijzen van ongenoegen Uwen gunftelingen kunt doen gevoelen. 40. Gij hebt met Uw verkorenen nu alle verbintenis gebroken, ja zelfs zijn koninglijke waardigheid op het flagveld Veragtelijk gemaakt. 41.Niet minder hebt Gij het rijk vernederd, hoe veel fteden zijn 'er niet geweldig veroverd, hoe veel fterkten tot den grond geflegt? 42. Het land is voor den eerften aanval van de ligte troepen blootgefteld, en in veragting bij nabuurige Vorften , die het zo Zeer ontzagen , gebragt. 43. Woordelijk hebtGij het tegengeftelde van Uwe verbintenis gedaan, de wapenen zijner vijanden door Uwen invloed gelukkig doen werken, en aan zijne grootfte vijanden den zegen befchikt. 44. Daarentegen Israëls krijgsmacht is gansch onbruikbaar gemaakt, en daar hij nog iets ondernam met moed, hebtGij bem voor de nederlaag niet behoed. 45. Ach! het is verder gegaan , zijn luister is weg , al zijn uitftekenheid is niet meer kenbaar. 46. Alle hoop is ver- KorrEN het enkelvoud behoudende, heeft het dan zeer wel op de regenboog gebragt, doch die komt bij de maan als het naaste niet zeer gevoeglijk, waarom wij dit verkiezen van de darren te nemen ; het geftarnte lezende kan men het enkelvoud ook behouden. vs. 40. Muntingue: gij werpt den vloek op het geen Uw knegt veer' fprak.  der PSALMEN. Psalm LXXXIX. 5*7 Vs. 46. Zijn jeugdige jaaren hebt Gij verkort, En hem met boon overdekt. VS. 47. Acb, Jebovab'. hoe lange, aanhoudend U verborgen? Zal Uw gram als een vuur branden? VS. 48. Denk, hoe ver mijn leeftijd reikt, Zouden menfchen zoonen door U te vergeefs gefchapen zijnï VS. 49. Waar leeft de held die niet eenmaal flerftl Wï« ioa ziYA van de overmacht des gral's vrij makent VS. 50. Adonai'. wat is 'er van Uwe vorige goedgunftigbeid , Aan David op Uwe trouw toegezegd. VS. 51. Denk,^on«i'! aan den Aoow Uwer dienaaren, In (few boezem vau aanzienlijken volkeren opgeftoten. VS. 52. Door worrf Gij, Jebovab'. van Llwe vijanden gehoond, Daar ># ook alle de bedrijven van Uwen gekorenen. VS. 53. Pöor fl/fooJ zij Jebovab geloofd, Amen, ja Amen. dwenen, de Vorst van wien wij ons zo veel beloofden, is in zijne jeugdige jaren afgefneden , afgefneden op zulk eene wijze , dat bij zelfs in de nederlaag veragtelijk gefneuveld is. 47. Ach, Heer! is 'er dan nu geen mededogen , duurt Uw verbolgenheid zo lang , moet ze als een fel vuur nog al meer vernielen ? 48. 'Er is geen evenreedigheid tusfehen de langduurigheid en kortheid van onze leeftijd , ach ! denk hier op , reeds hebben vorftelijke zoonen , naar onze gedagten , te vergeefsch geleefd, als ze in de beste uitzichten ftierven. 49. En al was zulks zo niet, de grijste held door ervaring onverwinlijk, moet eenmaal voor den dood zwigten , geen overwinnaar kan zich van de flavernij des doods vrij maken. 50. Magtig Heer ! wat is 'er nu van het genot Uwer goedgunItigheden geworden, zo heilig evenwel David toegezegd? 51. En noch is het einde 'er niet, mijn Heer! ftel U maar voor, waar mede de zegenpralende Vorften in hunne inzichten bezwangerd zijn. 52. Dit treft Uw eer in het bijzonder, Uw karakter is gehoont, zo wel als de maatregelen van Uwe Onder-Koningen, gefnuikt. 53. Hoe het ook ga, de Heer zij geroemd voor altoos onafgebroken! vs, 53. Bet blijft mij bedenkelijk, of dit bijvoegzel niet van later hand en het werk van een Affchrijver is.  5-S Het B.0 E K XCllo PSALM. Q Een bede van O T ATI GE bede Vati MOSES, dlCll gÜÜï timsgünfieiing'. Heling bij zijn Beicherm- God. vs. i. Adonai'! onze toevlucht, Waart Gij, door alle de gedagten. vs. 1. Voor der benren oorfprong, Voor de wording der woesienije , ja van dc waereld , Altoos blijft Gij Elobim ! vs. 3. Den mensch doet Gij tot ftof keeren, Op bet bevel: Adams zoonen komt te rug. vs. 4. Ten Uwen aanzien zijn duizend jaaren, Als de dag van gisteren voorbij gegaan , Als een waake van de nacht. vs. 5. Gij doet hen verfterven als graan, Zij zijn als het gras 's morgens veranderd. Magtig God! geen leeftijd is 'er waarin bet geflagt van Au ra 11 am niet de doorflaandlte bewijzen bad, dat liet bij U fchuilplaats vond. 2. Eer de grijze gevaartens van bergen, als proeven Uwer almagt, aanwezig waren , eer de onbegrensde woestenijen der waereld daar gefteld waren, ja tot welke eeuwen wij ook opklimmen, wij zouden altoos eene voorgaande vinden , waar iu Gij de SchutsGod van al het gefchapenen waart. 3. De voornaamlte bewoner der aarde de mensch, is verordend om in het graf zijn baarmoeder weder te vinden; over alle' Adams zoonen is Uw onbepaald vonnis: gij allen moet Weder tot uwe moeder , de aarde. 4. In Uwe ondervinding komt noch bloeijende jeugd, noch grijze ouderdom in aanmerking, — onze hoogfle berekening is bij eeuwen, maar wat zijn eeuwen in Uwe fchatting? een gedagre, zo leevendig als de verlopen dag, alle derzelver veranderingen zijn zo fchielijk als eene genoeglijken avond voorbij gerold. 5. In een oogenblik is 'de woelige mensch even zo roerloos, als iemand overvallen door den flaap , eer eene XC. Over de inhoud cn den Schrijver duidelijk genoeg, zie men Mun- tinche. vs. 5. Driessen onder SchroSder denkt aan zeker kruid het welk fchielijk dort.  der PSALMEN. Psalm XC. 529 VS. 6. In den morgen ftond het groenende, Des avonds lag het afgemaail en verdord. VS. 7. Door Uw toorn verwelken wij, Schrikken y> Uwe grimmigheid, vs. 8. Stelt Gij U onze verkeerdheden voor, Dan komen de geheimfte bloot voor Uw gezicht. VS. 9. Op 't vonnis-fpreken verdwijnen onze dagen, Onze jaaren lopen af als een zamenkouting. VS. 10. Zeventig i»ar is het bepaald getal, Ten hoogfte tagtig; Het beste daar van kommer en verdriet, Snel rollen zij voort, en zijn weg. vs. II, Wie gevoelt het gewicht van Uw toorn! En Uwer gramfchap zo zeer te dugten. nieuwe dag zich vertoont zijn ze aireede als het gras van gedaante verwisfeld. 6. tiet ftond in de vroege morgen, door den daauw verfrischt en door de morgen - zon befchenen, regt genoeglijk, — maar 'savonds met den feis geveld is het reeds hooi. 7. Maar behalven onze beftemming komt 'er voor ons nog een ramp bij; wij ftervcn niet volgens den loop der natuur, maar door Uwe verontwaardiging, en doods-vreeze wegens Uwe gramfchap maakt ons zeer beangftigd. 5i. Dan herinnerd Gij ons onze fchandelijke oproerigheden : bij het gezicht der lijken, ontdekken wij wie al fchuldig waren, en dat de verborgenfte muitzucht door U ontdekt is. 9. Want niet de tol aan de natuur, maar Uw vonnis doet ons in de beste leeftijd fierven , en de beperkte leeftijd ons gunftig toegedaan , loopt dan nog daarenboven als de opeenvolgende redenen van een gefprek ongevoelig af. 10. Welk een verfchil met onze voorouderen, ook zoonen vau Adam, ons gewoone perk is nu 70, buitengewoon fterk worden wij gerekend zo wij 80 jaaren bereiken, de beste kragten worden in zorge en verdrietelijkheden doorgebragt, de beste en talrijkftc familicn als kaf door een zagt windje voortgeftuwt en uit den anderen verftrooit. 11. En helaas.' het geen nog het tretirigfte onder alles is , wie leert 'er regt te handelen op zulke doorflaande proeven van Uw ongenoegen niet alleen, maar van Uwe werkdadige vonnis-uitvoering, zo ontzaggelijk VI. Deel. LI  530 Het BOEK vs. 12. Och'Aeer ons zo (dagen) te teilen, Dat wij een wijs hart verkrijgen. vs. 13. Keer te rug Jebovab'. ach, hoe lang, Hebt mededogen met Uwe dienaaren ! \'S. 14. Laat ons al fpoedlg Uwe gunfte genieten, Dan zullen de overige leevens-Aigca vergenoegd en vrolijk wezen. VS. 13. De lange druk-Ja en verwisten in vreugdige, Jaaren lang hebben wij rampen gezien. VS. ï6. Dat Uwe dienaaren Uw gunftig bedrijf, Hunne kinderen de volmaking daar van zien'. VS. 17. 0>'er ons glanze bet liebt van Jebovab, onzen Elobimt Dan ftaagt al onze arbeid, . . 1 Ja, mogten alle onze pegingen gelukken'. anders. \i. Och ! mogt Gij dat onderwijs 't geen wij uit de ervaring hier van hebben, toch zelve voor ons zo vrugtbaar maken, dat wij daar door niet alleen bedagtzaam in onze handelingen , maar zelfs in onze groiidbeginzclcn wierden, waar door wij alleen in de verleidende gelegen* heden beftand zijn. 13. Och , Jehsvahl mogt de natie Uwe vorige gunde weder genieten , mogt het toneel van fmarte een einde hebben , het is nu aanhoudend, mogt het mededogen bij U zegcnpralen! 14. Mogt dat als het zonne-licht in den vroegen morgen voor ons verrijzen, welk een vergenoegden dag zou het ons baren, regt lustig zullen wij dan onzen dag eindigen. 15. Dat wij voor de donkere en voor ons zo uitgerekte jaaren van rampen nu eens weder eene fchakel van genoeglijke beleefden. 16. Dat Uwe gunftelingen, beftuurders van het volk, bewogen met hun toeftand , dit nog bekeven en hun kroost 'er het beftendig genot van mogten hebben. 17. Ja, Jehovah God! Uwe goedgunftigheid is nog meer voor ons dan dc Schechina, Uwe heerlijkheid verfpreide zich over allen, — dan zullen alle onze ondernemingen wel fiagen, — draag Gij zorg iu Uw goedgunftig bellier dat zulks zo zij.  der PSALMEN. Psalm XCI. , 531 XClfte PSALM. vs. i. Die in de n»yi»plaats van den Hoogden gerust is, Woont onder de fchaduw van Scbaddai! vs. 2. Hij ban Jebovab noemen: mijn toevlugt, mijn burgt. De Elobim vau mijn vertrouwen. vs. 3. Hij red uit des doods ftrik, Van de moordende ziekte. vs. 4. Met Zijne /lag-vleugelen dekt Hij u, Onder Zijne vleugelen verfcbuilt gil u ; Zijn tromv Jirekt tot klein en groot fchild. Zang van Joschua. 0 e gelukkig is hij, die, terwijl rondom gevaaren woeden , een wijkplaats vind bij den hoogden Monarch, waar hij geen oogenblik zich in bevreesdheid behoeft toetegeven, daar tegen de brandende dralen van rampen de Alvermogende genoegzame verkoeling geeft. 2. Zo een mag Jehovah veilig zijn fchuilplaats bij overrompeling, en zijn burg bij belegering noemen, — en draagt zo waardig den naam van Befcherm-God, waar op men zich verlaat. Moses. 3. Ja gewis red Hij uit ongelegenheden zo gevaarlijk waar in men met anderen ingewikkeld was, de pest-ziekte die alles afmaakt, moet hier zwigten. 4. Want even als de huisvogel al flodderende zijne wieken uitfpreid, zo doet Hij: onder die fchildcn acht gij u ook even zo veilig, en in meer geregelde aanvallen is men voor zwaard en pijl beiden beveiligd, doordien Hij U ten fchild verdrekr. XCI. Dat deez' Pfalm met den vorigen in verband ftr.at, kan elk lezer duidelijk gevoelen; dat Mos es in zoortgelijke omitandiglieden als in de vorige Pfalm die gedicht heeft, komt mij het waarfchijnlijkfte voor; dat alles op zijn lotgenoot en lieveling Joschua ziet, komt mij ongedrougen voor, deez' gunfteling had ook bemoediging nodig. •er. 2, 9. Hier moet de lezing op gezag van de Haodfchriften Veranderd worden. LI 2  53a Het BOEK vs. 5. Zender te vrcezen voor nacht-fchrikken , Voor den pijl op den da? vliegend, vs. 6. Voor de pest in de donkerheid overvallende. Voor de deodclijkfte aanval, op den middag geruit makende'. vs. 7. Duizend vallen aan Uw //«A-er-zijde, Tien duizend aan Uw regterhand, Maar niets treft U! vs. 8. Alleen zijt Gij van nabij aanfchouwer, En betragt fnoodaardt loon. vs. 9. Jebovab tocb is mijn toevlugt. Den Allcrhooglten hebt gij tot Uw fcbuilplaats gekozen. vs. 10. U treft geen leed, Geen plage omringd nw tent. vs. ii. foor u zijn zijne bevelen lot Zijne dienaaren, Om u in alle wegen te beveiligen. 5. Gevaaren die onder begunftiging van de donkerheid te zorgelijker zijn, maken u niet bekommerd , openlijke aanval hoe Berk ook doorgezet , op het beste van den dag, benadeeld u niet. 6'. Geen vrees is 'er voor befmettende ziekte, als eeu nacht-dief influipende, noch voorden feilen oostenwind zo fchielijk op het best van den dag ontzielende. 7. Zonder vervaardheid zult Gij het akelig toneel overzien, hoe duizend medeburgers weggerukt worden , eene ontelbare menigte anders even krijgskundig dan Gij, de beginzels dier ziekte zal zich niet eens bij U dreigende vertonen. 8. Bijna alleen zult Gij zijn, die inlUw leeftijd bloot ooggetuigen zijt , belevende dc uitvoering vau het vonnis over den oproerigen. Joschua. 9. Ja, Jehovah ftrekt mij in deze benaauwde tijden tot de verligfte fchuilplaats, waar ik mij zeker bevinde. Moses. Uwe keuze, de Alvermogende tot de rotze uwer beveiliging te verkiezen, heeft u de beste voordeelen aangebragt. io. Daar zijnde, hebt gij voor geen onheil te vreezen, terwijl de woningen van anderen mogen beroerd zijn door ongeval; kalmte woont in de uwe. 11. Niet alleen itaat Gij onder het opzicht van Jehovahs Engel, maar Zijn Jijfwagt heeft zelfs order voor uw beveiliging te waktn,  der PSALMEN. Psalm XCI. 533 VS. 12. Op vleugelen veer en zij u, Zo dat uw voet aan geen (leen ftoot. vs. 13. Op leeuwen en adders treed gij, Zet op jonge leeuwen en draken den vier. VS. 14. Hij mint Mij, hierom help Ik hem, Hem wil Ik ïerhogen , Want hij waakt voor Mijn eer. vs. 15. Mij aanroepende hoor Ik hein, In neerl veil lk bii hem zijn, Redden en verheerlijken hem. VS. 16. Met lange dagen wil Ik hem verzadigen , Hem met Mijn hulp vervrolijken. en zulks onbepaald in allerlei gevallen. 12. In 't midden van het gevaar zelfs zullen zij u, als de bezorgde vogel in de vlugt, beveiligen, cn hoe omringd ook vu1 gevaren geen een zal u dreigen ten val. 13. Een vijand openlijk of heimlijk op 11 aanvallende, zult gij onverzaagd onder de oogen durven zien; die woedend als leeuwen zijn, als de befchadigende kop van den draak, zullen voor u moeten zwigten. Jehovah. ïl\. Niet vreemd zijn die uitzichten , hij toont in al zijn gedrag dat hij agting en liefde omtrent Mij heeft , Ik zal zijn aanzien nog meer doen fteigen , want hij toont in de gevallen waarin Mijn eer beledigd word , hoe veel agting hij voor mij heeft. 15. Naauwlijks begint hij te vragen of zijn verzoek word airede ingewilligd, in gevaaren wil Ik zelfs bij de hand wezen, zijn redding niet alleen bezorgen, maar meer doen, met eer hem doen pralen. 16. Tot eenen hogen ouderdom zal hij gezond en voorfpoedig zijn, en geduurig door Mijn invloed zijne genoegens vermeerderen. EXCIIfte e n zangftuk, voor muzijk en ftem , 1>S^LM. ten dienfte van den Sabbath. pfaïm, eén sab- baths-lied. XCII, Men was gewoon op den Sabbath Dent. XXXII. te zingen, wie der Vorften dit lied opgcltcld heeft, ten gebruike van den Sabbath, is on- Ll 3 ■»  534 Met BOEK VS. I. Jlangeraam is het Jebovab te loven ! Uw roem, Allerhoogfte! te bezingen. VS. 3. 's Morgens ÜW goedgv.njligbeid te prijzen, Uw trouw bij tien avond'. vs. 4. Op het titnfnarijr Jf eettuig, op P/alter, Op de harp, een gcj'cbikt lied. VS. 5- Jebovab ! Gij vermaakt mij rfour Uwe daden! Over Uw handen-werk £e« ik re^r vrolijk. vs. 6. Jebovab! hoe groot zijn Uwe rfWe» ? //os diep leggen Uwe overdenkingen? VS. 7. De verjlandeloze denkt daar «O» niet , De dwaze sief daarvan niets. VS, 8. //«e fnoodaards als plantin groeijen, l)e onregtvdardigen in bloei ftaan, En daar op seer altoos uitgerukt worden. a. Hot is een der beste verrigtingen voor den beweldarïïgden Israëliet, den Heer eenen lofzang te wijden, in liet Batig Pfalm - gezang de hoogde Majefteit te roemen, 3. De ganfche dag brenge men daar mede door, met het aanbreken vau 't vrolijk licht al te gewagen van Uwe weldadigheden , in den diepen nacht nog niet te zwijgen van Uw getrouwheid in allen gevallen van den dag, is plicht. 4. Dat daar aan het fpeeltuig van hogen en lagen toon gewijd worde , dat de harmonifche harp het gefchakeld lied verderkc. 5. Bijzondere weldaden verpligten mij, IIeer e ! verrukt hebt Gij mij door de treffende daden, ik voel mijn blijdfchap buitengewoon over Uwe heldenbedrijven klimmen. 6. Waar ik mijn oogen wende, vind ik dat Uwe daden regt edel zijn, welk een diep doorzicht als ik op het overleg in dcrzelver beraming acht geve. 7. Iemand die zonder indenken gewoon is te verkecren, ziet daarvan niets; een zot kan daarin niets edels vinden. 8. Bijzonder, wen boosdoeners als de tuin-kruiden fchielijk cn weelig opfchieten, lieden die door geweld in de zamenleving zich beroemd maakten, als een veel belovende boom in de lente daan , — maar op het onver- zeker, perzonecle omftandiglieden des Dichters komen 'er in, maar niet duidelijk genoeg om den perfoon te bepalen.  der PSALMEN. Psalm XCTI. 535 vs. 9. Gij, de Allerhoogfte, blijft Jebovab voor 'altoos. VS. 10. Uwe vijanden, Jebovab! bomen om , Uwe vijanden bomen om! Verftrooit worden de ouregtvaardlgen. vs. 11. Miin hoorn fteekt tilt, Als die des wilden fiers , Met friste olie ben ik begoten. VS. 12. Mijn oog zal genoegen hebben van mijne benijdigers, Mim oor zicb zat horen, Omtrent boosaards tegen mij muitende. VS. 13. De brave zal als de palmboom groenen , Groeien als Libanons cederen. vs. 14. Als boomen in Jehovahs woning geplant, Befcbaduwigen zij Elobims voorhoven. wagts ziet men ze zonder hope van hcrftel, door een geweldige dood fneevcn. '9. Hoe magtig zij ook waren geworden , zij moesten voor Uwe hoogheid zwigten die onveranderlijk is , zo als Gij Jehovah altoos zijt. 10. Bij mij is het derhalven zeker mijn Heer! dat Uwe vijaii- ' den vroeg of laat het einde hunner woelingen zullen vinden, ja, zulks vinden zij gewis, .— weinig moeite kost het U tijrannen hoe wel vereenigd, uit elkander te drijven, ix. Andere ervaring zal ik hebben, dat de wilde buffel . onder de woud-bewoouers is, zal ik wezen door mijne fteeds toenemende magt in den aanval zelve, mijne verdroogde zappen zijn reeds door de frisi'che olie gelenigd, ia. Van alle zijden zal mijn geluk toeueemen, mijne heimelijke benijders zullen in alle hunne bedrijven mij kcnneliik wezen , muitzugtigen, fluülerendc overleggingen, zullen mij ontdekt worden. 13. Anders is het lot van den wel handelenden, in plaats van rampen zal hij als de palmboom, het beste , het Badigfte groen geven , en tevens in hoogte fchietcn niet ongelijk aan de rijzigfte Libanons - cederen. 14. In ftand zo welig als de boomen die in den omtrek van 'sHeeren heiligdom ftaan, en daar eene aangename vs. 11. Hier voegd Muntinche een vierde lid bij, en leef in vreugd ,«« overvloed; gering is het verlies, indien die woorden uit den text uitgevallen zijn, want in de zaak zelve moest 'er dat genoegen wezen. LI 4  53ö Het BOEK vs. 15. In den hoegften ouderdom geven zij nog vrugt, cstaan volzappig en groen. VS. .16. Zo leert men Jehovahs regtvaardigheid kennen, is Hij mijn rotfteen niet wankelende. verkoeling vnor de voorhoven bezorgen, 15. Zelfs in de grijste ouderdom zullen zij niet traag in het vrugt geven zijn, maar fleurig en zappig blijven. 16. Het eenBemmig choor - gezang verheffe 'sHeeren regtmatigheid, door zulke bedrijven zich beroemd makende, - Hij is de rotfteen die nimmer feild om eene aangename fchaduw tegen de felle zonjieftraJen te maken. XCtlIfle P S A. L M. VS. I. Jehovah is IToning ! Majeftieus gekleed, Jehovah is prachtig gewapend, Hij is vast gegord, Onwrikbaar flaat de waereld, Zij wankelt niet. vs, 2. Van ouds ftaat Uw troon vast, Gij zelfs van eeuwigheid af. 1. J ehovah is onzen grooten Gebieder, Hij is niet alleen koninglijk gekleed , maar vertoont zich als legerhoofd, in het beste krijgs - gewaad; Zijn gordel is enkel krijgsmoed , voor de uitkomst behoeft men niet te vreezen, nög ftaat de waereld, door Hem gevormt, in haren ftand, zonder de minfte helling tot hare ondergang. Reije van Priesteren. 2. Neen, gewis 'er is niet te vreezen, de arke mag zich bewegen , Uw koninglijke zetel ftaat beftendig aan haar plaats, Gij als de Koning waart reeds in de onbegrensde eeuwen aanwezend. 3. Vijanden mogen als een XCIII. Mijns oordeels is dit een veldfluk. Schoon de Maker onbekend is, geloof ik dat het van David is, en wel bij gelegenheid dat de Vorst zich met het krijgs - gewaad voor den veldtogt voorzag, — in het eerde vers hoort men eene reije van foldaten, aanheffende met ftem en muzijk, beantwoord door de Priesters in het overige van den Pfalm.  der PSALMEN. Psalm XCIH. 537 VS. 3. Stromen fteigen, Jehovah! Stromen fteigen al bruifchendc ! Stromen op den andere gtfiapeld, fteigen ! vs. 4. Jehovah '. fteigt meer in de hoogte, Dan de bruifchende wijde meiren, Ja dan de grootfte zee-baren. vs. 5. Uwe toezeggingen blijven getrouw, Jrhevahs heiligheid is bet fieraad , Van Uw huis veer altoos. onftuimig meir in beweging zijn, — de gelederen als een digte drom den anderen voortduwen, bun trots onder den geweldigen aanval deigen. 4. Jehovahï over de bovenwateren heerfchend, kan meer geweld maken dan bet woeste geweld van een onduimig meir, dan de derkde branding der Miadelandfche zee. 5. Onze moed is gevestigd op de toezeggingen, voor ons godsdiendig gedaafd , en die allen Uw woord houden daven; ja, Jehovah! het grootde fieraad van Uw heiligdom , pragtiger en glansrijker dan het beste goud der arke, is de zuiverheid die zich in al Uw doen zo fchitterend vertoont. » XCIVfte PSALM. VS. I. Elohim'. wreeker, Jehovah! Ehbim ! wreeker, vertoen U. VS. 2. Aards Richter, fta op '. Geef den ftouten hun loon. 1. Schuts-God! verdediger der gefchondene rechten, Jehovah! wees in die hoedanigheden eens werkdadig. 2. Oeffent Gij over het gansch heel-al zo waardig het heilige recht, da dan van Uwen zetel op, vel vounis , dat de geweldenaar evenredig aan zijn gedrag gehandeld worde. 5. Hoe zorgelijk is onze dand, zullen dan fnood- XCIV. Schrijver en oogmerk liggen in het donker, dit vordert ook de denkwijze der Oosterlingen , men voelt evenwel het ftille klagen over eene onregtmatige regeering,gelijk die van Manasse en andere Koningen, buiten allen twijfel geweest is, in volks - liederen kan men niet duidelijker fpreken. LI S  53« Het BOEK vs. 3. Jebovab'. hoe lang zullen fnoodaards, \ Hoe lang fnoodaards juichen 'i VS. 4. Ilee lange braken, dreigen? Enkel onregtvaardige zwetzen. VS. 5. Uw volk, Jehovah! onderdrukken, Uw erf-land drukken. vs. 6. Weduw en den vreemdeling dooden, Wezen worgen. VS. 7- Zeggende: Jehovah let daar niet cj>, JAKOUS Elobim acht ziilks niet. vs. 8. Onvernu'tigen onder de let op, Uij dwazen, wanneer zult gij bet begrijpen? vs. 9. Zou die ief oor flelCe, ze/fs niet horen, Die de oogen maakte, zelfs nitst feberp zien? VS. 10. Die woeste volken tugtigt, Qccn ftraf gerichte houden? aards aanhoudend zegenpraalen, zich in hunne trïumf vermaken? 4. Zal dan hun lasterende mond niet ophouden, zullen zij moedig op hunne kragten elk vervaard maken, onbefchaamd op hunne fnode Rukken pocchen? 5. En dan nog dat alles aitoeffenen omtrent Uwe cigere onderdaanen , Heere! door knevelarijen Uw land gansch uitmergelen ? 6. De weerloze weduw, de vreemdeling, niet onder de befchutting der burgerlijke wetten , ontzien zij niet van het leeven te beroven, ouderloze doen zij moordadig fneven. 7- Hunne daden geven bewijs van hun ongeloof aan Jehovahs zorge , aan de trouw welke onze God voor het geflagt van Jakob zou hebben. 8. Onbedagtzamen onder een zedeloos volk, komt eens tot nadenken, onvernuftige beoordeelaars, tragt den zamenhang eens te doorzien. 9. Kan het wezen , dat Hij, die het zo konfiig zintuig van het gehoor aan het hoofd geplaatst heeft, zelfs harthorend zou wezen ? is het mogelijk dat Hij , die ons het oog in het voorhoofd plaatfte, niet naauwkeuriger op den verften afiland zien zoude? 10. Wiens moed de onbefchaafdfte volkeren, hoe tomeloos ook, door kastijdingen bekend is , zou die vrezen, om den rechtbank over u te fpannen? 11. Hier is geen grond voor, want  der PSALMEN, Psalm XCIY. 539 vs. II. Jehovah'. geeft den menfchen zelve inzichten, Hij is bewust dat menfcbelijke overleggingen niets zijn. VS. II. Gelukkig is de man , Jpbovab ! Hoor Ugeleld, Door U in de wetten onderwezen. VS. 13. Om kalm te zijn in engeluks-tijden , T. it dat de groef voor den boosaard bereid is. VS. 14. Nooit verftoot Jebovab Zijn volk , Zijn eigendom verlaat Hij niet. 1 VS. 13. Regtvaardigheid zal in liet regts-befnnr te rug keren, Alle braven zullen dat navolgen. VS. 16. Maar wie ftaat voor mij teven fnoodaards? Wie ftaat mij bij tegen den enrecbt-di ijveren ? VS. 17. Tfas Jebovab niet mijn redder geweest, Ik had «/ in het land der (hits gewoont. VS. 18. Teen ik tfVig-f -• mijn voet knikt, Teen hield Uw goedheid mij ftaande , Jebovab'. de beste beramiugen der menfchen , waar van men iets wagten mag, is men aan den Heer verfchuldigd , Hem is ten overvloede bekend, dat alle gewone overleggingen op zich zeiven niets betekenen, ia. Ondertusfehen mag die man van geluk fpreken, die door U langs verfchillende wegen beftuurd word, dié door Uwe openbaring zo duidelijk geleerd word, wat goed en wat kwaad is; 13. En dus zich weet bedaard te houden in tijden, wanneer rampen algemeen zijn, cn geduldig den dood des tijraus afwagen14. Hij getroost zich daarmede , dat Jehovah nooit Zijne ondeidanen geheel laat varen , nimmer beftendig aan Zijn land Zijne tegenwoordigheid onttrekt. 15. Men zal nog beleven dat regtvaardigheid weder haren zetel door het ganfche rijk beklimt, en het voorbeeld aan den braven en eerlijken onderdaan zal geven, hoe in de gevallen te handelen. 16. Maar ach ! wie zal tot nog toe den vloed des fnoodaards eenen dam zetten , wié zich met mij in de bres ftellen tegen dat onregtvaardig rot? 17. Zo zwaar zijn de tijden dat buiten de befcherming van jehovah ik gewis al lang omgekomen zou zijn , buiten alle gelegenheid om mijn bezwaar intebrengen. 18. Toen mijn val nabij was, en mij niets overig bleef, toen ondervond ik hoe veet Uwe goedgunftigbeid , Jehovah! vermag. 19. Als de ecue  540 Het BOEK TS. 19. Vermeerderen mijne angstvallige gedagten, Dan verkwik ik mij met Uwe vertroostingen. VS. 20. Met verdervende rlcbter-Woel verecnigt Gij U nooit, Die onheilen uit de wetten doen komen. VS. 21. In zamenrottingen den braven belagen, En onfchuldig bloed veroordeeld. VS. 22. Maar Jebovab is mijn land-vestiw , Mijn Elobim ! mijn ongenaakbaare rots. VS. 23. Die zal ie.' onrecht vergelden, In hunne boosheid ie;; fneuvelen Jehovah'. onze Ehbim'. is bun verdelger. gedagte de andere wegens de akelige uitzichten verdringt, dan wenden de invallende gedagten op Uwe toezeggingen die al ras af , tot verkwikking van mijn geest. ao. Dan indenkende befluit ik: ik verlaat mij daarop, dat Jehovah nimmer Zijn zetel zet bij de Boel der onregtvaardige Richteren, die den burger allen overlast doen , onder den fchijn van burgerlijke inrichtingen ftip te volgen. 21. Die de handen intusfehen in een liaan om den beminnaar van het recht ongelukkig te maken , onder allerlei voorwendzeis het doodvonnis over den gansch onfchuldigen onderfchrijven. 22. Hoe het ga, mijn Jehovah is mijn burgt, waar ik voor belegering veilig ben , en overvallen wordende , is mijn Befcherm-God mij een rotfe, voor anderen ongenaakbaar. 22. lk wagt dat Hij hunne fnode bedrijven op zijn tijd flraffen zal , iu hun godloos bedrijf hun den dood doen vinden ; zij vinden geen verdediger als Jehovah God zich wreekt. XCVlte psalm. VS. I. Op, voer Jehovah gejuicht! Den rots onzer redding bezongen! Zingend en danzend choor. ,K . 0 m mijne broederen, lustig ter eere van Jehovah gezongen, onze vastigheid; de bron van ons welvaren in een lied geroemd. 2. De reijen van hen vergezeld die XCV. Wanneer is onzeker, getvis bij den ftatigen Godsdienst, (misfchien bij het lezen van de wet, denkt Mustikoiie.)  der PSALMEN. Psalm XCV. 541 VS. 2. Met lof-zang Hem te gemoet getreden! Hem-gejuicht met Pfalmen. VS. 3. Jebovab is een magtig Elobim! Een Koning, grooter dan alle de Elobims! vs. 4. Onder wiens beftuur de holen der aarde zijn, De berg-jpitzen zijn Zijnen. VS. 5. Zijns is de zee, door Hem gemaakt, Zijne hanelen hebben het vaste land verfierd. vs. 6. Wel aan, dat wij aanbidden, buigen , Knielen voor Jebovab onzen Maker. VS. 7. Hij is onze Elobim I wij 'j lands volk, De fchapen deer Zijn hand geleid, Heden hoort gij Zijn ftem 1 i'S. 8. Wees niet onhandelbaar als te Meriba, Als in de woestenije op den f roef-dag. len voorhof intreden: onze ftem met het ftatig Pfalm-ge Tusfehen Cherubs zit Hij, lies aardrijk ziddere! VS. 2. Groot is Jebovab in Zion'. Boven alle volkeren verbeven. vs. 3. Uwen bogen en gedagten roem vermelden tij, Als allen eere-waard'. vs. 4. De macht onzes Konings is liefde ror het recht,- Billijke westen verordend Hij , Regt en billijkheid betragi Gij onder Jakob. VS. 5- Verhef Jebovab '. onzen Elobim! Bui; u voor Ziin voet-fcbabcl, Hoe vereerenswaardig is Hij ! 1. Jehovah is de eerwaardige Konning ! — op zijn gezicht zijn de krijgszugtigde volkeren bedeest, zijn troon is omduwt met Cherubs, het geluid der donderwagens doet zich door de ganfche vlakte horen. 2. Op Zii» s kruinen heeft zich Jehovah als vermogend beroemd gemaakt; Hij is in Zijn gebied uitftekende boven alle volkeren. 3. Hierom bezingen wij Zijnen roemrijken en hoogst eerwaardigen naam , die Zijns gelijken niet heeft. 4. En geen wonder, niet in geweld en overheerfching is het aanzien van onze Koning gegrond; het handhaven van het heilig recht maakt Hem ontzaggelijk, Zijne wetten hebben wegens gronden van billijkheid geene wederga , 'er heerscht in de rechtbank der zoonen van Israël de aangenaamde overeendemming tusfehen wet en uitvoering. 5. Billijk dan Jehovah onzen Befcherm-God bezongen! dat elk voor de arke op zijn aangezicht valle, het teken van Zijne tegenwoordigheid is zelfs eerwaardig. 6. Bij deez' bond - ark hebben de XCIX. Duidelijk bij eene onderneerninj, of eerfte veldtogt, na de raadvraging is dezen Pfalm gedicht.  der PSALMEN. Psalm XCIX. 549 ts. 6. Moses en A5ron waren Zijne buii-belicnim , Scmuël onder de eerfte vereerders van Zijn roem, Allen Imeeklen Jebovab, En verkregen gehoor. VS. ?. In een wolk-kolom fprak Hij tot hen, Zijne bijzondere bevelen onderhielden zij, En de bepalingen waar onder Hij hun gejleld had. TS. S. Gij Jebovab'. onze Elobim! verhoorde ben , Gij waart hen een vergevend Elobim, Schoon Gij hunne daden wraakte. VS. 9. Verhef Jehovah! onzen Elobim 1 Buig u 'voor Zijnen gewijden berg, Heilig is Jebovab! onzen Elobim ! zo waardige mannen Moses cn Aüron zo menigmalen hun ampt bediend, de groote Semuül haren luider zo fterk voorgedaan, allen hebben aan dien voet hunne fmekingen gedaan, en het genoegen van een gunftig antwoord gefmaakt. 7. In eene fchitterende wolk, omringt van Majefteit , gaf Hij Zijn eerfte datig gehoor; hoe zorgvuldig bragten die achtbare mannen de bijzondere voorfchriften aan hun om die dan verder intevoeren, en bleeven zorgvuldig bij hunne eige ir.firuclie. 8. Geen wonder, dat Gij Jehovah, BefchermGod! dan hunne verzoeken inwilligde; om misdrijven waarmede zij U eenigzins beledigden, deed Gij hun niet afzetten ; neen, Gij waart edelmoedig, maar deed hun evenwel de gevolgen hunner misgrepen gevoelen. 9. Naar waarde worde Jehovah onzen Befcherm - God vereerd! — val eerbiedig ter aarde op de hoogte aan Hem gewijd ; het is toch Jehovah onzen God die daar zo eerwaardig woont. vs. 6. Semucl komt hier in .als het hoofd van die orde, die voor den Hoogenpriester met de Uriml de plaats vervong. vs. 7. Dat daden hier kwade daden zijn is beflist, maar dat zulks hier pasjlve en niet aStive moet genomen worden wil Sciirocder en Muntingh e met eenigen grond, de laatfte geeft toe dat'er eigenlijk ftaat: en gij deed wrake over hunne daden ; en verklaart nogtans grammaticaal met SciiROëDER dan den zin: wrake doende over het geen ben van anderen aangedaan werd, ill geloof te onrecht daarliet naar de letter in het vet- Mm 3 b™A  55» Het BOEK Cfte PSALM. VS. ï. Jubel veer Jebovab! Allen aard-bewoseren! VS. 2. Dient Jebovab blijde, Verfchijnt met vrolijk gezang voer Hens! VS. 3. Ondervind dat Jebovab Elobim zij! Hii heeft ons gevormt'. Wij zijn Zijn volk! Schapen Zijner weide, vs. 4. Treed danbend Zijne poorten in, Lefzingcnde in Zijne voorzalen, Prijs Hem, jubelt ter Zijner eere! VS. 5. Jebovab is tocb goed! Zijne goedgunjligbeid is altoosdutirend, Zijn trouw gaat de geflagten door. 1. "N^v^ aereldburgers! voor Jehovah met een talrijk choor van Zangeren en Muzijkanten aangeheven. 2. De Godsdienst , Hem gewijd, moet met een vernieuwd hart verrigt worden ; de opening daarvan bij uwe intreede met eene lustige zang gefchieden. 3. Uwe ervaring bevestige u dagelijks, dat Jehovah den naam van Befcherm-God zo waardig draage, die daarenboven onzen Schepper is, de grondvester van den Baat, wij dus Zijne onderdanen, die Hij bezorgt ais de fchapen in eene malfche weide. 4. Nu met gevoel van uwe verplichting den voorhof van alle zijden ingedrongen, ftaat daar met uw eenparige zang; het gegalm daarvan ter Zijne eer rolle door het ganfche gebouw, en doe zich ovoral hooren. 5. Zeker, Jehovah is alleen de milde goedheid 1 Zijne weldadigheid is onafgebroken , en Zijn trouwe, en beftendige toegenegenheid, gaan van het eene bewcldadigd geflagt tot het andere over. band het meest ftrookt en men dus als het naaste verplicht is zich daar aan te houden. C. Allen zijn het genoegzaam eens, dat dit lied bij gelegenheid der offeren gezongen zij, Levit. VII: 12. vs. 3. Wij volgen de lezing der Randtekenaaren , ongetwijfeld de beste.  der PSALMEN. Psalm CL 55i CHte PSALM. IS rr n i Een Pfalm J^AVIDS Zaïlgfluk. van David. vs. I. Van menschlievenbeid en regtvaardigheid wil ik zingen , Wanneer ik voor U JelJovab muzlceere. vs. 2. Biet beleid zeek ik bet deugdenpad te beuden, IVil nii, daarop ontmoeten ; Uit zuivere grondbeginzels wil ik werken , In mijn geheim-kabinet. vs. 3. Geen wandaad wil ik voor mijn oogen dulden , Der muitzugligen handelingen haat ik; Mij kleeft daarvan niets aan. vs. 4. De arglistige zal van mij wijken, De boze nimmer mijn vriend zijn, vs. 5- Die zijn medeburger heimelijk lastert, Dien zal ik vinden, Tegen den vermetenen en tretsaard zal ik mij verzetten. 1. Mijne gedagten wil ik aan de befcbouwing der op• rechtheid in vrije handelingen, en aan liefde tot het heilig recht wijden, vooral wtti ik het ftatig muzijk voor Jehovah wil regelen, 2. Mijn vast voorneemen is , met bedagtzaamheid en beleid, zonder omwegen , de pligten mijnes befluurs te betragten ; veel wensch ik Uwen gunftigen invloed daaronder te ondervinden ; onder mijne hovelingen verkeerende, zal het mijn toeleg weezen de zuivere beginzels van mijn hart , in alle mijne geheime maatregelen te volgen. 3. Geen lijdelijk aanfchouwer van de daden der grooten wensch ik te zijn, maar 't verkeerde zal ik tegengaan ; afkeer heb ik in 't bijzonder van partijdige woelingen , die op muitzucht uitlopen ; altans van zoortgelijke handelingen, ben ik altoos ten uiterfte afkeerig ge-, weest. 4. Listige veinsaards zullen wel zorgen mij niet te na ouder de oogen te komen , en ik zal de verkeering van den geweldenaar voor altoos fchuwen. 5. De inblafers aan het hof, uitgeleerd in laster , zal ik in het bijzonder het zwijgen leeren; den trotsaard, die zich fterk genoeg rekent openlijk zijn rol te fpeien , zal in mij den vs. s, 8. Verdelgen, Knafp heeft ons op de weg geholpen om eene andere betekenis te verkiezen. Mm 4  55* Het BOEK vs. 6. Miine oogen /laren op de braven in den lande, Die zet ik neven; mij, Die aan eerlijkheid gewoon zijn zuilen mij diene». vs. 7. De bedrieglijke zal In miin huis niet vernagten , De leugenaar door dezelve bij mij niet klimmen. VS. 8. Eiken morgen wil ik den beesaard vinden. Alle onregtvaardigen uit Jehovahs ftad verbannen. grootften tegenftander hebben. 6. Ik zal fieeds waardige burgers wenfehen te ontdekken , die hun Vaderland regt genegen zijn zal ik als mijne Raden en Raadsheeren nevens inij plaatzen; ik begeer geene andere hof-bedienden dan die proeven van hun wclmeenend beftaan geeven. 7. Ontdek ik zulken die zich op de gewoone hof-Breken toeleggen , fpoedig zullen zij hun ontflag bekomen; de minnaar van het hof-geklap zal met geen aanzienlijken post bij mij beloond worden. 8. Integendeel wensch ik het heilig recht te bedienen, geweldige grooten , die men te vergeefs wederftond,'hope ik bun loon toetewijzen, mijn hoofdbezigheid zal het zijn uit Jehovahs hof-ftad den boosaard te verltrooijcn. Cntte PSALM. "|-^ vs. 1. Eene i. en zeer ernftig gebed van iemand, die der In den"'ui- onder gevoelige befefféns van benauwde omftank'apé digheden zijn hart voor Jehovah in een ge- hed voor Jeho- bed llitftoit. vah brengende. vs. 1. Jehovah, hoor mijne bedel Dat mijne klagte tot U opga. 2. Ei Jehovah! mogt Gij nu eens op mijn bede achtflaan, en ik bemerken dat mijn fteigend klagen U behaagde. 3. Altans, laat ik de blijken van Uw gun- CII. Dat het lied op de flaking der Babijl. gevangenis ziet bemerkt elk, zo het van DANiëi. is, dan ziet het op het IXde Hoofdd. vs. e. Tekenagttg zegt Herder omtrent den inhoud: de Dichter zinkt op den y/eg der beloften neder, de God der beloften is bij bem aanwezig.  der PSALMEN. Psalm GIL 5J3 SfS. 3. Ontrek mij Uwe tegenwoordigheid nier, Neig U gunftig roe mijn benaauwd kingen: Als ik U tot roepe , j'chiet dan fpoedig toe. ys. 4. Als rook vergaat mijn leeven, Als hcuts-kolen zijn mijne heenderen verdroogd. VS. 5. Mijn hart verwelkt en verdort als gras, iVaar y^yr heb ik ze//> £ees 'rei- weer. VS. 6. Van wegens mijn aanhoudend klagen, Bedekt enkel de huid mijn gebceme. VS. 7. De woestijn-ueje/ ben ik gelijk geworden, De nacht-vogel van onbeweonae f reken. VS. 8. Als een vogel waak ik, Eenzaam op het dak. VS. 9. Dagelijks honen mii mijne benijdigers, En bezwoeren al tierende mijn val. ftig gehoorgeven hebben , ja, dat Gij Iuifterde met aller» ernst naar mijne voordragt; ei mogt het wezen, wen ik het van angst uitgil , dat Uwe redding dan ogenbliklijk kwam. 4. De genoeglijke dagen van mijn leeven zijn weg , als de nevel voor den zon 's morgens verdwijnt, alle de zappen zijn uitgeteerd en befproeijen dus het dorre gebeente niet meer, als de doffe houts-kolen zijn ze. 5. Ik gevoel zelfs dat de bron van mijn leeven opgedroogd is , van daar mijne neigingen zo dor als hooij; de lust tot voedzel is zelfs geheel bij mij vergaan. 6. Uitgeteerd ben ik, geraamte met vel overtogen, en dit alles komt meest wegens mijn inwendige droefheid. 7. Als een woestijn-vogel van Arabien zit ik eenzaam, en zelfs als de fchuwe nacht-vogel, die door haar fteunend geluid de akelige verblijven nog meer fomber maaken. 8. Ik ben wel niet geheel fchuw, nog van de zamenleving uitgefloten, maar zit evenwel eenzaam, als een der hujsvogelen zonder, gade, op de naat van een huis, treurend, wakend wegens de inwendige onrust. 9. Van buiten heb ik evenwel ook geen rust, mijne vijanden vvoelen niet anders dan om mij vs. 6. Niet vleesch maar buit is hier de betekenis door Knapp aangewezen. in, 8. Geen muscb; Meijer heeft dit duidelijk aan gewezen, wij zijn «venwel onzeker, wat regel hier moet befchreven worden. Mm 5,  55+ Het BOEK vs. io. Zo eet ik asch als brood, En vermeng mijn drank met tranen. Vs. ii. De oorzaak daar van is Uw toorn en hevige gramfchap } Gij die mij verhoogd had. wierpt mij op der; grond. vs. ie. Mijn leeftijd is als de dalende fchaduwe , Als gras verwelkt ik. vs. 13. Gij, Jehovah! houd ecuwig (land, Uw roem klinkt door alle leeftijden. vs. 14. Rijs op, erbarm U over Zion'. De tijd harer redding , De tijd haar beloofd is daar. vs. is. U»e dienaren ftaren op Zions ruinen, En denken weemoedig aan haar puinen. VS. 16, Afgodifche volkeren zullen Jehovahs roem eeren, Vermogende Koningen Uwe Majefteit. maar hoon op hoon aantedoen , en al het gewoel word' befloten met het voorneernen mijn ondergang te zullen bewerken. 10. Zo zijn bitterheden mijn dagelijks voedzel, en al is drank op zich zeiven verkwikkend, het ziltige mijner tranen maakt dit onaangenaam. 11. En geen wonder dat ik zo ben, Gij zijt op mij toornig, ja hevig tegen mij gaande , door U had ik eene aanmerkelijke hoogte van aanzien beliegen, door Uwe eige macht ben ik nu veragrelijk tegen den grond gefmeten. 12. Mijn leeftijd is als de lang gerekte fchaduw des zonnewijzers tegen den avond, kort duurt ze dan en is weg, als het verzengde gras ben ik zonder herltel. 13. Dit is zeker: ik mag afnemen, Gij houd altoos (land, het aandenken aan mij mag haast ophouden, maar het Uwe loopt door alle de leeftijden en gedagten der menfchen, 14. Gij zult dan ook nog leeven, om aan Zion te gedenken , ach, mogt Gij U nu bereiden om Uw mededogen uitteoeffenen , ik verlaat mij daar op , want Uwe llandvrstigheid is groot, daarbij is volgens Uwe toezegging hare omwending zeer nabij. 15. Donker ziet het 'er n. gtans uit, Uwe eige Ministers zien treurig de overblijfzels van het vervallene Zion aan, hunne oogen Baan met tranen, als zij hare fteenhopen zich voor de verbeelding brengen. 16. Hoe' zeer zullen dan bijgelovige volkeren door het gunftige  der PSALMEN, Psalm CII. 555. VS. 17. Jehovah zal Z;öb herbouwen'. Wen Hij zich in Zijn luister vertoont. VS. 18. Als Hij let op het kermen des reddelozen, En niet mcsr 4«ai;j Aerfe verwerpt. vs. 19. 2)// */ƒ bcfchreven voor de nawaereld , Een ongeboren volk zal Jebovab loven. VS. 20. Als Hij uit Zijn heilige hoogte nedirziet, Als Jehovah van den hemel op aarde blikt. vs. 21. Om het gezucht der gekote nden re horen, En de ter dtodgeioemden te redden. VS. 22. Op dat men de roem van Jebovab te Zion vermelde, Zijn lof te Jerufalem! VS. 23. Dan zullen volkeren zicb verzamelen, Koningrijken Jehovah vereeren! van ons lot den luister van Jehovah erkennen , magtige. Heerfchers U den voorrang geven als de Opper - Majefteit. 17. Zodra zij zien dat het hof-flot weder herbouwt word, en de luister weder daar haaren zetel door Uwe tegenwoordigheid innemen zal; iS. En daar van zullen wij de beginzelen zien, zodra Hij op de taal der ter dood gedoemden begint opmerkzaam te worden, en niet langer hunne verzoeken afwijst. 19. De uitredding zal dan in alle de bijzonderheden aan de nawaereld bekend worden , en dit zal lang in de geheugenis wezen: volkeren nu nog niet in aanwezen, zullen daar over Jehovah nog groot maken; 20. Zodra Hij uit Zijne hemelfche woningen heil befchikt, en Zijne hemelfche beramingen op de aarde uitvoert; 21. Wen Hij op de klagten Zijner gevangenen zal beginnen acht te flaan , en zich niet ontzien zal om uit doodsgevaren, zelfs hun door Zijn magt te regt te brengen ; 22. Zo zal de roem van Jehovahs. daden weder op Zions burgt vermaard, en Zijn eer binnen de hofftad openlijk bezongen worden. 23. Op dc plegtige feesten aldaar zullen allerlei zoort van volkeren zich laten vinden, afgezanten van vermogende rijken hunne gefchenken dan eerbiedig brengen. 24. Maar he- vt. 18. Schnurk.ee. heeft het verklaard: van bet reutelen de taal der ftervenden.  555 Het BOEK vs. 24. Hij die mijne kragten op den weg deed afneemen} Die mijne dagen verkorte. vs. 25. Dott mij zeggen: miin Elohim'. Netm mij in het i«r< wan mijn leeftijd niet weg, Uwe jaaren zijn eeuwigheden op den anderen 1 vs. 26. Ouwlings gromie Gij het aardrijk, hémelen waren Uwer handen-werk. ys. 2?. Nogtans zulle; zij vergaan als Gij nog flaat, Als een verjleeten kleed e» vcrwi>feld gewaad, Daa zullen nieuwe daar zijn. ys. 28.. Gij za/r dezelve blijven , ■: Uwe jaaren kennen geen einde. vs. 29. De kinderen Uwer dienaren zullen duuren, 1 Hun zaat ia Uwe befchutting blijven verkeerett. laas ! hoe ver zijn die uitzigten nog voor de gewone loop der Natuur; mijne kragten znn door de moeijelijkheden te veel verteerd om zich weder te kunnen herfiellcn , ik gevoel maar al te wel het afnemen van mijn leeven. 25. Van daar dat ik zo menigmalen zugte, mijn God! watv word 'er van mij , moet ik dan in het beste van mijn leeren jammerlijk omkomen; hoe zeer verfchilt Uw Band ? eeuwen flapelcn zich op den anderen zonder dat 'er in Uw leeven fchijn van afnecmen zich opdoet. 26. Van de grijze aarde zijt Gij zelfs de formeerder, de onmeetbare hemelen van vroeger oorfprong zijn Uw maakzel. 27. Hoe fchoon , hoe ftaudvastig heure ftand is , zij zullen eenmaal verlieten zijn als Gij nog geen fchaduw van afneemen kent, hoe weinig ftoornis zal het U aanbrengen, als een onbruikbaar kleed door ouderdom, zullen nieuwe hemelen uit Uwen voorraad zich vertonen. 28. Onder dat alles blijft U ftand altoos ongeftoord, en nkts kan Uwen leeftijd verminderen. 29. Hierom durf ik geloven dat het kroost van Uwe dienaren nog de vrugt van Uw beftendige geluks - bedoeling zullen ge- vs. 27. Wel zegt Sterk, hier word niet van de ontfloping der waereld als een gevolg van het Goddelijk befluit, maar als een natuurlijk gevolg van 'swaerelds ouderdom gefproken, en dat moet men vvcl onderfcheiden.  der PSALMEN. Psalm CII. 557 nieten , en dat hun kroost zich in nog meer belovende uitzichten verblijden zullen. Veinde psalm. AN DAVID. Een Pfalm Davids. vs. 1. Mijn ziel, loof Jebovab! Op bet innigfte Zijne hoge Majefteit'. vs. 2. Mijn ziel, loof Jehovah! Zonder eene Zijner weldaden te vergeten? vs. 3. Die uwe zonden vergeeft, Uwe kranktens wegneemt. vs' 4. Uw leeven voor ondergang beboed, En u met goedgunftigbeid en barmhartigheid kroont. vs. 5. D/'etnet zegeningen uw mond vervuld, En u als een arend verjeugi. vs. 6. Jebovab ! bandeldt billijk , Hij bezorgt recht den onderdrukten. Voorzang. 1. Mijne ziel - vermogens, aandoeningen, nu geheiligd om met het diepfte gevoel, de Majefteit der Godheid te vereeren. 2. Een liefde - vuur , mijn ziel! brande'in U, zo dat 'er overeenftemming tusfehen maat en verpligting zij, en 'er niets ontbreke. 3. Welk eene goedheid! alle de walgelijke daden zo regt vaderlijk voorbij te zien , de ongefteldheden die het lighaam afmartelden, weg te nemen. 4. In zo veele onheilen waar onder het uiterfte leevens-gevaar dreigde, redding befchikt, met weldadigheid en voorfpoed , met een teder mededogen in tegenheden begunftigde; 5. De keur van zegeningen tot onderhoud des leeveus door U befchikt, in hoge jaaren jeugdige kragten gegeeven, zelfs de vlugheid der arenden! Middenzang. 6. Gewis is het dat Jehovahs bedrijven in alles onze iuftemming verdienen wegens hare regtmatigheid; de beste proeven daar van ziet men in de door rampen verneder- CIIl. De inhoud te algemeen om ta bepalen op welke omffandigheden van Davids leeftijd deez' Pfalm ziet, Dathe denkt aan zijn gemoed" wending na de dood van liet overfpelige kind uit Batiissda.  553 Het BOEK vs. 7. Hij verklaarde Mosf.s Zrne inzichten, Het geflagt van Israël Zijue bedrijven. vs. 8. Barmhartig en genadia is Jebovab'. Langmoedig, onnavolgbaar goed. vs. 9. Niet aanhoudend ftraffende , Niet altoos verholgen indenkende. vs. 10. Neen, naar onze zonden bandeld Hij niet, Naar onze misdaden regelt zicb Zijne vergelding niet. vs. ii. Neen, zo veel hoger als de hemel boven de aarde is, Zo fteigend boog is Zijn goedheid over Zijne vereerder:. vs. 12. Zo ver den affiand van oosten en westen is, Zo verwijderd Hij onzen fcbuld van zicb. vs. 13. Even zo als zicb een vader over zijn kroost erbarmt, Niet minder doet Jebovab Zulks over Zijn vereerders. vs, 14. Ons beflaan kent Hij, En denkt gefladig dat Wij Itof zijn. derden en hulp behoevenden. 7. Van dit Zijn uitheemend karakter deed Hij reeds opening aan Moses, de grondlegger van den .Staat, en alle Zijne wonderdaden onder de Israëliërs bevestigden die ontdekking. 8.' Met eigen mond droeg Hij Moses voor, dat Hij verzekerd kori wezen, dat mededogen, goedgunftigbeid, taai'geduld, en onvergelijke edelmoedigheid Zijn beftuur kenmerkte. 9. Wel billijk, maar niet altoos Breng in de uitoeffening, niet onverzettelijk in Zijne wraak , maar gevoelig daar onder. 10. Altans de ftrikfte evenredigheid tusfehen misdaden en ftraffen niet houdende en opzettelijke vergrijpingen firaftc Hij zelfs niet altoos naar verdienste. 11. Neen, onmeetbaarder is Zijne ontfermende liefde dan de afftand van hemel en aarde, en zulks over allen die eerbiedigers van Zijne verdiende zijn. 12. Zo ver het oosten en westen van den anderen blijft verwijderd , op zulken afftand verwijderd Hij de gevolgen onzer misdrijven van Zich af. 13. Als een regt geaart Vader, altoos tederhartig bezorgt omtrent het welzijn zijner kinderen , is Hij omtrent allen die kinderlijke eerbied voor Hem hebben. 14. En dat met meer zorgvuldigheid dan die , daar Hij beter onze kragten en toeftand kent, en weet wat wij kunnen veelen , en vs. 12. Niet van ons maar eene nieuwe lezing van zicb.  der. PSALMEN. Psalm CITI. 559 vs. IS. 'sMenfchen leeftijd is als het gras! Als clii vcld-blocm pronkt hij. VS. iö. Maar ten adcmtogt des vvinds, en 'er is niets! De plaats waar bij ftond is dan onbekend. VS. 17. Jehovahs genade is voor Zijne vereerders altoosduurend, Zijn gunst gaat tot volgende geftagten over. VS. 18. Wanneer zii Zrti aan Zim wet houden, Zijne geboden zicb herinneren om daar na te bandtien. VS. 19. In den hemel is Jehovahs koninglijke zetel'. Zijn gebied gaat over alles. VS. 20. Looft Jebovab, Cij hemelboden'. Moedige helden, op Zijn bevel, Op Zijn donderende ftem naauw lettende! VS. 21. Looft Jebovab, hemelbende'. Dienaren, Zijn uitvoerende. denkt het meest aan de broosheid vau ons geitel. 15. Hij oordeeld het jeugdige leeven gelijk met het lente-groen, de beste kragten met de op de pragtige fteel pronkende lente-bloem. 16. Eene golf van den zuigende oostenwind is 'er maar nodig, en van al dien praal is niets, alles verliest zijne gedaante, men weet de plek niet meer waar de bloem boven de groente uitftak. 17. Maar dit is zeker , zo is de weldadigheid van Jehovah niet, die duurt door alle de eeuwen, Zijn goedgunltigheid verduurt de1 leeftijden zeiven, en rolt door de gedagten henen. 18. Als 'er maar zorgvuldigheid bij de menfchen is, om Zijne grondwetten niet te fchenden , en alle Zijne bijzondere bevelen geftaag zorgvuldig in de betragting te brengen. 19. En zeker, Zijne Majefteit vertoont zich niet alleen op Zion , maar vooral in de onmeetbare hemelen ; Kanaans bewoneren niet alleen, maar het gansch heel-al is onder Zijn fcepter. Slotzang. 20. Welaan hemel - boden , voeg u bij het choor van hun die Jeho'rih roemen! heldhaftige uitvoerers van Zi;ne bevelen, de donder-wagen Zijn mogenheid beftuurende! 21. Aile legermachten dier gewesten , gij zeiven die nader bij Zijnen trpon den rang van hovelingen bekleed, paart uw ftem tot verfterking der reijen. 22, ja, at wat  5ö"ö Het BOEK vs. 22. Alle zijne gewrogten prijzen Jehovah eenparig, Aan al de grenzen van Ziin gebied , Mijn ziel looft ook gij Jebovab! Hem als Maker kent, eerbiedige Jehovah met eenparigheid , in Zijn onmeetbaar gebied zij zulks algemeen; en gij mijn ziel befluit dit hoge choor met uw dankende ftille lofzang. Loof, mijn ziel! Jehovah! CIVde PtAlM. Vs. i. Loof mijn ziel Jebovab, Jebovab, mijn Ehbim'. boe groot zijt Gij? Hoe Majeftieüs . boe prdcbtig gekleed? vs. 2. Hij bediend zich van het licht ten mantel, Den Hemel is Zijn tent-tapijt. vs. 3. Wiens boveufie vertrekken boven de vjater-vjolken zijn, Die van wolken zich als wagenen bediend, ■ '^tl Die op de vleugelen des winds voortrold. vs. 4. Die de winden tot voorboden gebruikt, Schitterende bïikfems zijn Zijne bedienden. vs. 5- Die de nar Je op hare fundamenten Jleldt , Nu, noch nimmer zal ze wankelen. 1. 2jiels-neigingen! vereenigd u nu om Jehovah te bezingen: — mijn God en Heer! waar is eene hoogheid bij U in vergelijking komende ? verfchijnt Gij in Uw praal, alles is even Batig en koninglijk. 2. Verrukkend gezicht! — het fchkterend licht ftrekt Hem ten wijde koninglijke mantel; wolken naar believen ontrold, zijn de tapijt-gordijnen dezer Majefteit. 3. Zijn Olia's ter verkoeling en verkwikking zijn op de voorraads - wolken gcftigt; van losfe wolken bediend Hii zich als van eene reis - zetel; op de wieken van den fnellen orkaan laat Hij zich gerust vervoeren. 4. Winden die de donderbuien aanvoeren zijn Zijne voorlopers; fchitterende bïikfems verfpreiden zich als vorftelijke dienaren overal op Zijne bevelen. 5. Hij zelve bezorgde de. fundamenten waar op het aardrijk geftigt is, voor ondermijning of verzakking is CIV. De meeste Handfchriften hebben hier David niet ongegrond als Maker opgegeeven. vs. 3. 0/i« zijn vertrekken in de Oosterfche paleizen waarin de- Vorften voor de Jtoelten huisvesten.  der PSALMEN. Psalm CIV. gJ5i vs. 6. £a mef zes?» als in een kleed iarf gewonden, Waar mede zelfs de bergen gedekt waren. VS. 7. Op Uw dreigen vloden rfVe tvateren, 0^ Uw donder-ftem verfcbuilden zij z;VA. vs. 8. Bergen rezen toen op, Dalen zonken neder, Aan den oort door U bereid. Vs. 0. Gij ftelde bun grenzen, niet te overfchrijen. Om nimmer de arrde weder te overdekken. VS. 10. In de dalen Hij bronnen ontfpringen, Tusfehen de berden ruisfeben zij. VS. II. Het veid-gedierte drenkt 'er uit, De woud-ezel lest 'er zijnen dorst uit. nimmer te vreezen. 6. Dat aardrijk was met een Zee als met een linne kleed omwonden, geen toppen van bergen fiaken hier of daar uit. 7. Maar naauwlijks fpraakt Gij dan , of de ftille wateren raakten in beweging, deinsden af, en borgen zich op Uw donderend geluid in de afgronden. 8. Toen zag in en de kruinen der hoge bergen zich in de wolken verftekeu , oumeettelijke valeien vertoonden zich al lager en lager van die hoogten , elk voldeed aan de eigenfehap , hen een gebruike toegewezen, g. Welke flag het geweld des waters aan de oevers ook moge maken, zij mogen de duinen door U. gefteld, niet beklimmen, veel min het ganfche land overdekken, hoe bepaald ook ontbreekt het het vaste land evenwel niet aan water. 10. Leevendige bronnen ontfpringen in vlakke landen , iu eene zagtruifchende kronkeling ziet men kristalle beken , tusfcben de bergen al kabbelend vlieten, of in een waterval al rtufchend voortfnellen, 11. Uit de hellere beek drinkt de weide bewoner frisfehe ruime teu°-en, — in de heete zand-woestijn drinkt de woud-ezel ongeftoort uit het frisfehe beekje. 12. Hoe veele verkwikken zich daar door, dc beeken door wilge en andere bomen vs. 8. Biina helle ik tot de gedagte over om met Mi chablis te le» zen: het klimt in bergen op, bet fmelt weder in dalen, en blijft in de vlakte, eene natuurlijke gedagte, maar voor de waarneemingen van diea tijd te ftout. VI. Deel. Ne  Het BOEK vs. ia. Het /«cif-gevogelte woont boven dezelve, Zingende tusfehen bet lemmer. ys. 13. Uf Zijn ween-vertrek voorziet Hij de bergen van water $ Met vrusten door U eezorgt, voorziet Gij bet aardrijk. vs. 14. Gras doet Gif voor de velddieren wa'fen, Moer-kruiden door 's menfchen at beid. üe peulvrugten uit den grond doende komen. vs. 15. Den wijn des menfchen neigingen opwekkende, Het gelaat doende meer glinsteren dan den balfem , Terwijl het brood het harte fterltt. vs. 16. Jehovahs boomen worden zelfs gedrenkt, Libanons cederen door Hem geplant. VS. 17. Waar in de vogelen ne de aarde een blik, dan ziddert zij, Roert Hij bergen aan, dan roken zij. VS. 33. Zo lang ik leef wil ik Jebovab bezingen, Ze lang ik 'er ben, èp Bfalmett Elobim loven, vs. 34. Mijn gezang zal ik lieflijk maken , Om inij in Jebovab te verheugen'. 7s. 35. Ou fnoodaard worde van de aarde verdelgd'. De boosaard boude op*. Blaar gij mijn ziel, loof Jebovab'. kenen , hier zijn geen perken , niets fluit als het Hem lust Zijn vernuft werkdadig in het daarftellen van konstftukken te doen zijn. 32. Is het omgekeerd, dreigd Hij verwoesting, dan is de ganfche Natuur beklemd , een dikken damp fteigt boven de bergen dan zoms uit, in den brand geftoken zijnde door Zijn Almagt. 33. Dit ftoort mij evenwel niet, fchrikt mij niet af, ik wil dien Jehovah! zo lang in mij den adem overblijft, met lof-zang vereereu , mijn geliefkoosd muzijk aan mijn BefchermGod vooral wijen. 34. Mijn vlijt zal ik veel eer verdubbelen, om het zo genoeglijk, zo aangenaam te maken als mij mogelijk is , op dat mijne godsdienftige geneugten mogen aangroeijen. 35. Dat tijrannen vreezen, zij zullen eenmaal van het toneel met fchande en veragting verwijderd worden , eenmaal zal de naam van den magtigften tijran zelfs in vergetelheid geraken, door de ftille kalmte, — intusfehen zal ik voortgaan mijn ziels - lust en neigingen in befchouwingen omtrent Jehovah cptelosfen. CVde psalm. VS. I. Dankt Jebovab! erkent Zijnen roem '. Dat Zijne d ideu onder volkeren verbreid worden. 1 • 13 eweldadigdeZiotiieten.' Zing een lof-zang voor Jehovah! erkend Zijne volkomenheden, laat door uwe gezangen Zijne bedrijven onder befchaafde volkeren bekend worden. 2. Heft een lied aan; paard het muzijk CV. Verfcheide verfen zijn ongetwijfeld, vooral in den aanvang van Pavid — de uitbreiding is ongetwijfeld van eene lafcrej hand, bet kan Nll 3 zijn  566 Het BOEK vs. 1. Zingt, fpeelt ter Zijne eere'. Bezingt ftatig Züne wonderen! VS. 3. Verheft Ziin zo hoogwaardig beftaan'. Het hart van Jehovahs vereerders zij blijde! vs. 4. Zoekt Jehovah en Zijne hefeherming, Vraagt Hem gejiaag gehoor. Vs. 5. Denkt aan de wonderen door Hem verrigt , Aan de flraffen voer Hem zeiven bedreigd. vs. 6. Oij kroost van Abraham, Zijn dienaar. Nakomelingen van JakoU , Zijn gunfteling. vs. 7. Hij Jehovah is onze Elobim ! Hij beoordeelt de gehele waereld. VS. S. Aan Zijne beloften boud Hij zicb altijd. Om de toezeggingen tot duizend gedagten gedaan, vs. 9. Aan AnRAHAM gedaan , Bezworen aan ISAa'K. daar mede ; wijd alles aan Hem; uw Godvrugtig gez moed verlustige zich in Zijne zonderlinge bedrijven. 3. Gij hebt roem-doffe over de voortreffelijkheden van dien zo inajeftieufen Heer; nu kan het hart van Jehovahs vereerders zich onbepaald daarin verlustigen. 4. De hooge gunst van Jehovah zij boven alles dierbaar, zoekt Zijn gunfte aanhoudend in uw gehoor-vragen. 5. Denkt ter uwer vrijmoedigheid veel aan de zeldzaamheden ten uwen beste, weleer door Hem gedaan, —■ de uitkomften van zo veele bedreigingen door Hem gedaan. 6. Echte zoonen van Abraham, dien lieveling! kroost vau Jakob, niet minder in die genegenheid delende! 7. Dien Jehovah, door ons als Befcherm-God gecert, voert zelfs het hoogde gebied in Zijne rechts-gedingen over de ganfche waereld. 8. Zijne gegeeven woord breekt Hij nimmer, en als Zijne gundige toezeggingen voor het nakomelingfehap gedaan zijn, mist 'er niets van. 9. Beloften het eerst aan Abraham bekend gemaakt , aan zijnen zoon zo Batig bevestigd. 10. Voor Jakob tot zijn dat Datiif.'s gedagte gegrond is, willende dat bij de herdelling van den Godsdienst na de Babijlonifcbe gevangenis dit lied opgedeld zij, hoe het zij, het is een Vaderlandsch gedenk-lied uit de oude nationale gefchicdenis, tot een bijzonder oogmerk gedicht.  der PSALMEN. Psalm CV. 567 vs. 10. Jakob tot een grond/lag, Een eeuwige verbintenis met Israël gemaakt. vs. II. U geef Ik, fprak Hij, Kanailn. eori, Dat zij u bepaald erl-goed. VS. 12. En dat, toen zij nog niet talrijk waren, En zelfs daarin omzworven. vs. 13. Zo dat zij volk op volk, En rijk op rijk bezogten. vs. 14. Niemand mogt hun toen (reeds") onderdrukken, Koningen beitrafte Hij daar over. vs. 15. Het was: Mijne Priesters zult Gij niet beroven, En Mijne vertrouwelingen niet beledigen. vs. 16. Hij aeed honger in zulk een land komen, En benam bun bijna allen voedzel. vs. 17. Zond ten veordeele een man weg, Tot flaat' werd JoSEru verkogt. de grondilag van het volks - aanwezen gelegd, en onder het vordelijk kroost door naauwere -betrekking verzegeld. 11. Hoe gewigtig was de inhoud; het beloofde erf-land zult gij' verkrijgen, in het bezit van uw erf-portie geraken. 12, En dat werd gezegd in eeii tijd toen 'er de minde fchijn niet was, de familie meer af dan toenam , en moeite had om de Nomadiefche voorregten overal in Kanadn, voor zich te behouden; 13. En daarom dikwils niet alleen van oort, maar zelfs van OpperGebieders in dien dreek verwisfelen moesten. 14. Hoe donker ook, Gij duldde nogtans niet dat ze mishandeld wierden; geen kouinglijk hoofd werd in zulk een geval voor Uwe draf beveiligd. 15. Hoe ontzettend was voor hun die taal: dulden zal lk niet dat de voordanders en bedienaren van mijnen Godsdienst eenige laagheid aangedaan worde , en die uit Miin naam hun volk beduuren , wil lk niet dat de minde minagting wedervaren. 16. Dan het bleef bij geen dreigen, een felle honger werd zo algemeen, dat elk het benodigde tot onderhoud miste , onder de aanzicnlijkden zelfs was 'er dat wel eens het gevolg van. 17. En op dat Zijn Israël geen gebrek zou hebben, had Hij al gezorgd, dat Joseph al lange te voren, fchoon als flaaf en in de donkerde uitzigten het koornrijk Egypte leerde kennen. Nn 4  563 Het BOEK VS. 18. Aan de voeten geheeld, Gansch omgord met ijzere ketens. vs. 10. Geoefend in Jehovahs hepreevingen, Tot dien tijd dat 'er bevel kwam. vs. 20. De Koning om hem zendende, omfioeg hem, De Sotiverein der volkeren bezorgde zijn vrijheid. ys. SI. Blaakte hem opziener over ziin hof, Tot een beftuurder over alle zijne goederen. vs. 82. Met onbepaalde magt boven ,Jads Vorften, Door raad de overheden ftuurende. vs. 23. Daar op trok Israël Egypte in, Toen verkeerde Jakob onder Cham als zwervende. vs. 24. Ondet tusfcben deei hij i«r volk aanwasfen, liet wierd talrijker dan £si>s« benijders. vs. 23. W;rr i arr 21'ch omkeerde tot haat, ün trouwloos handelden omtrent Zijne dienaren. 18, In omftandigheden waar van men zich niets konde beloven , werd hij als een zwaar misdadiger in de veragtelijkfic ketenen geflagen. 19. Zo in den druk regt gevormd, en door vernedering regt gevoelig geworden, kwam het gerucht van het kbriinglijk opontbod in de gevangenis. — co. Van de poeljen bevrijd, werd hij tot het koninglijk gehoor gekleed, gelukkig geflaagt, verkreeg hij van den Vorst niet alleen volkomen zijn vrijheid , door vermogende Staats-dienaren hem benomen; 21. Maar werd zelfs aangefteld tot eerBen beBuurder van zijn hof-houding , hij vertrouwde hem het beduur van de koninglijke fchatten geheel toe. 22. Strekte zijn burgerlijke macht verder uit, dan zij ooit door eenige gr. .oten in Egypte bezeten was, onder de Hofraden had hij zelfs een voldrckt gezag. 23. Na zulke voorbereidzels, bezogt de grijsaard Jakob het nabij gelegen Egypte, en doeg (dien man) zich, met het herder-leeven blijvende geneeren , onder het nageflagt van Cham ter neder. 24. Wexlig woonden zij daar, namen buitengewoon toe in talrijkheid , zo zelfs dat het der Egypienaren bekommernis opwekte. 25. De achting voor Joseph verwisfelde nu in haat omtrent zijn natie, en de vrije bewoners van Cüfen werden töen op^ de fchandehjkfte wijze onderdrukt.  der PSALMEN. Psalm CV. S&9 vs. 25. Toen zond Hii Moses ah Staats-dienaar, Met AaltON door Hem gekozen. vs. 27. Die vcrrlgtten op zijne bevelen tekenen , fVonderen in Chams land. vs. 28. Duisternis riep Hij in , zij kwam , Op zijn dreigen veranderden zij niet. VS. 29. Het water veranderde in bloed, Hunne visfehen ftierven. VS. 3c. f'si; vorsfehen wierd bun land bedekt, Tot in 'sKonings^«op-kamer ze//j. vs. 31. Op Zijn bevel kwamen vliegen , Zen zwerm van infeelen door bet ganfche land. vs. 32. Voor regen gaf Hij hagel, Tslijke weerligten overal in /icf land. vs. 33. Trof hun wijnflok en hunnen viigeboom, Tot de boomen op de Innd-fcbeidiug worden verfebeurt. 26. Niet lange duurde die benaauwde toeftand, Hij koos Moseo tot redder van Zijn volk, riep Aüron alsfprekcr voor volks belangen. 27. Deze beiden wierden gefterkt met gezag in hunne posten , en ftaafden hunne zending, en bevestigden den wil hunnes Heeren met zeldzame verrigtingen, onbekend in Chams oorden. 28. Donkere wolken omgaven toen geheel Egypte, en vorftelijke bedreigingen fchrikten deze dienaren niet af om voor het volks-belang te waken. 29. In dien tijd zag men alle de wateren van Egypte, door Natuur en konst daar aan gegeeven, een bloed-kouleur op eenmaal verkrijgen, het veranderde zelfs zo in geaartheid, dat de visch daar in flikte. 30. In die modderige poelen vonden vorsfehen in menigte voedzel voor hare eieren , op eenmaal groeide het getal zo aan, dat de koninglijke flaap-kamer voor haar bezoek niet kon beveiligd worden. 31. Toen vertoonde zich uit die verrotting een verbazend getal van paarden - vliegen, allerlei lastige infeelen vervulden Egypte. 32. De plasregens die 'er vielen, (tolden in de lucht en veroorzaakten in Egypte gansch vreemde hagelbuien , vergezeld van onophoudelijke onweders. 33. Toen werden de beste vrugten van het rijkfte land vernield, druif en vijg werd niet alleen beïchadigcf, maar 't geboomte zelfs'werd gefcheurd. 34. Op Nn 5  5?o Het BOEK vs. 34. Op Zijn bevel vertoonden zicb fbrinkhanetl, Ke-vers in onnoemelijke getalle. vs. 35. Al het veldgewas opetende, En geen vrugt van dien oort ontziende. VS. 36. Alle oudfte zoonen des lands jlierven , De eerire vmgten der jeugd. vs. 37. Met goud en zilver voerde Hij ze uit, Onder alle de Hammen was geen- die waggeldf. VS. 38. Egypte zag met genoegen bun aftogt, Voor Israël waren zij nu regt bevreesd. VS. 39. Hen firekte een wolk ten paviljoen , En tevens ten fakkel in bet donkere. VS. 40. Op bun bede zend Hij wagtels, En gaf bun overvloed van hemcl-Jpijze. vs. 41. Spleet een rots die overvloedig water gaf, Beeken vertoonden zicb in een dorre oort. het overblijfzel werd een heir van fprjnghaneu genodigd, ja kevers, nog op het geringe voedzel azende. 35.Nu werd geen kruidje meer gefpaart; wat nu maar eenigzins eetbaar was, werd gretig afgeknaagd; 36. En het toneel befloten met den dood van alle oudfte zoonen, de ftut en de eerfte vreugde van een huisgezin. 37. Toen zweeg de overheerfching: om hun het heengaan gemakkelijk te maken, voorzag men hun zelf van goud- en zilver vaatwerk , en de Israëliërs waren zeer gemoedigd en gefterkt bij het uittrekken. 38,. Nijd en overheerfching hadden uitgewerkt, zagen hun affcheid met blijdfchap, want de Egyptenaren hielden zichzelven zo lang zij bleven geen oogenblik des leevens zeker. 39. Op reize befchikte Hij hun een' wolk, die hun in de heete zand-woestijn als ten zonnen-fcherm diende , terwijl dezelve hun in de nacht-reize, om de koelte , de aanmerkelijkfte dienden deed. 40. In dien fchralen oort bezorgde Hij hun vleesch en toefpijze , aan wagtels ontbrak het niet, Man viel 'er dagelijks uit de lucht. 41. Ook hadden zij geen gebrek aan water ; deen - klippen werden gefpleten , de waterval was zo aanmerkelijk, dat zij een beekje konde maken eer zij zich geheel in het zand verloor, 42. Eindelijk,  der PSALMEN. Psalm CV*. 57* ys. 42. Hij dagt om Zijn zo heilig woord, ABRAHAM Zijn dienaar gedaan. VS. 43. Toen Hij Ziiri volk al juichend uitvoerde, Zijne lievelingen zo blijde. vs. 44. Befcbikte hun de landen der Heidenen, Z;>' verkregen in eigendom de W;'.U bezitting der volken. VS. 45. Af/ri zij Zijne inzettingen Volgden, En Zijne wetten gehoorzaamden. Halelu-Jah ! raar veel zwervens, dagt de Godheid aan de beloften Zijner gunfteling Abraham, het eerst gegeeven 5 43. En nu hij hun uitlogt en geduurende de reize bleek het, dat zij Zijne gunftelingen waren'. 44. Nu voltooide blij het genoegen, toen Hij hun de lande der afgodifche Kanatïnieten in bezitting gaf, en zelfs uitgeftrekte rijken in het Over - Jordaanfche hen deed veroveren. 45. En dit alles onder de voorwaarde, dat zij Zijne burgerlijke en godsdienftige fchikkingen zouden volgen , en de wetten door Hein ftatig gegeeven, zouden gehoorzamen. Halelu-Jah! CVIde PSALM. Halelu-Jah ! VS. I. Gelooft zij Jehovah'. zo goedig, Zijne goedgunftigbeid duurt altoos. VS. 2. Wie kan de groote daden van Jehovah befpreken? IFie Zijn lof vermelden? VS. 3. Gelukkig zij hij die de wetten volgen, Altijd naar billijkheid handelende. j. J~Je f aan gewijde fchare, zing ter eere van Jehovah! wat 'er ook gebeure de ftof Zijner goedgunfhgheid te bezingen , is altijdduurend. 2. Het is waar niemand kan naar waarde 's He eren verrigtingen verhalen , niemand naar waarde Zijn roem verbreiden. 3. Het best doet, hij die gehoorzaamheid aan Zijne bevelen betoont, en in alles zich naar het geweten richt. 4. Dat CVI. Men kan uit het 47. vs.- duidelijk genoeg bemerken bij welke gelegenheid en tot wat einde deze Pfalm gedicht zij, zo naauw verbonden met de vorige; — het is genoegzaam eene uitbreiding van Exed. XXXII.  57* Het BOEK vs. 4 Gedenk miiner. Jebovab! Volgens Uw vn}ks-lhfde! Schenk mij Uwe hulp! VS. 5. Op dat ik het welvaren Uwer gunftelingen beleve, Deele in de blijdfchap van Uw Volk, En met Uw eigendom mij beroetne. VS. 6 Wii hebben gezondigd, ooi onze vaderen, Onregt gedaan , fnood gehandeld. VS. 7. Onze voorouders in Egypten waren op Zf/a wonderen niet oplettende, Het aantal van goedgnnftlgheden het snnerden zij zich niet, Maar wierden oproerig aan de fcbelf-zee. VS. 8. Nogtans redde Hij iun om Zi n e/'^e eer, Willende Zijri wnrii* bekend «oe» weiden. VS. p Hij rfeerf 4e( meir «Voo£ worden, Zij wa. del len op d»u bodem, A s door eene vlakte. ik Jehovnh ! deele in de gunfte die Uw volks-liefde zo duidelijk bevestigd, verblijd mij door Uw bijftand. 5. Dan beleef ik nog, dat herftelde bloei onder Uwe begunftigde onderdanen zich vertooiie, dan deele ik in het genoegen van Uwe burgers, en verheffe mij op de eer dat wij tot Uwe Domeinen behoren. 6. Wij zijn het niet waardig , want wij zijn trouwlozen zo wel als onze voorouders, wij hebben tegen onzen plint niet alleen gehandeld, maar zijn zoms opzettelijk halfrerrig geweest. 7, Dit is een verouderd nationaal kwaad, zo deden onze voorouders reeds in Egypte , waar de gedugte wonderen door U gedaan hun hadden behoren aftefchrikken , waar zij de opeengeBapelde bewijzen van goedgunftigbeid en redding ondervonden, maar met muitzucht aan de roode zee beantwoorden. 8. Dit verhinderde de Godheid niet hun vrij te maken , Zijn eer was te voltooijen het bewijs van Zijn onwederflaanbare macht voor het aanziender waereld, 9. Hierom deed Hij hun door den zee-boezem, waar door zij ingefloten waren, te klieven, als een gebaand pad doortrekken ; een pad zo ruim dat het was als of zij door eene va- vs. 4. Ik geloof niet dat men hier met Kennicot volgens zommige Handfchriften ons moet lezen. vs. 7 Hier dunkt mij heeft Hqubigant wel gegist dat Ehbim uitge» gevallen is.  dér PSALMEN. Psalm CVI. 573 VS. 10, Van de macht hunner benijderen bevrijdde Hij bun, Redde hun uit vijandelijk geveeld. vs. II. Een vleed bedekte den vijand, Ze dat 'er niet een ontkwam. vs. 12. Toen geloofden zij Zijne gezegden, En bezongen Zijn roem. Vs. 13. Dan bee haast waren die daden vergeten, Zij wagten niet op de uitkomst der voorzeggingen, VS. 14. Zij werden belust in dc woestijn, Verzogten Elobim in de wildernis. VS. 15. Hij gaf hunnen wensch, Evenwel teerde hun leeven weg. VS. 16. Moses vergramden • zij in het ganfche leger, Zelf, Aa'RON den Priester van Jehovah! Vs. 17. Zo dat de grond fpleet en Oathan injlokte , Het ganfche rot van Abiram bedekte. leie trokken. 10. Zo ontgingen zij het geweld van den jaloer* fchen Egyptenaar, die nu al zijne kragten verzameld had om hun in eens te vernielen, n. Bene overftroming deed het ganfchen heir {heuvelen, niemand bleef 'er zelfs ovef om die droeve maare in het land te brengen. 12. Deeze proef maakte het volk gevoelig, de zangen van bevrijding wierden regt hartelijk gezongen. 13. Maar hoe fchielijk was die doorluchtige daad met de gevolgen reeds weder uit het geheugen ; zij dagten toen niet eens meer op het geen hun beloofd was , waar van het gebeurde maar een begin was. 14. Een wellustige en kwalijk geplaatlte trek naar vleesch in eene fchrale zand - woestijn , deed hun. in dien oort, hun Befcherm-God tergen. 15. Hij voldeed die trek volkomen, maar zij onmatig in hun lust, teerden uit door die te voldoen , in plaats van meerdere kragt door de vleesch-fpijze te vei krijgen. 16. Moses zelfs, die langmoedige volks-vriend, maakten zij gramfforïg iu het gezicht vau het ganfche leger, zelfs ASron, met zo veel achtbaarheid den rang van eerften Priester bekledende! 17. Dat woelen duurde zo lang, tot dat een muitzugtig hoofd door de fplijtende aarde ingezwolgen werd , en al den aanhang van die hoofden met hun den ijslijkften dood vonden. tS. Der Korachieten hoofden werden door hemels-  574 rlET BOEK vs. iS. Onder de zamengezviorenen out/lak een vuur , De muttzugtlgeu vlierden door de vlam verteerd. vs. 19. ii'.] Iloreb maakten zij een kalf, En knielden vaor een gegoten beeld. vs. 20. Zii bevoezen bun eerbied, Aan bet beeld van een gras-eetend dier. VS. 21. Zo vergaten zij Elobim, bun redder! Die zo veel grootsch in Egypte had gedaan. vs. 22. Wonderen in Chams landen, Gedugte daden aan de fchelf-zee. VS. 23. Hierom bedreigde Mij ben te zullen verdelgen, Had Moses Zijn indringen nies verhoed, En Zijn zugt tot verdelgen niet geftilt. vs. 24. Met veragting fpraken zij van het gewenschte land, Aan beloften geloofden zij niet meer. vs. 25. Stookten den anderen in' de tenten op, Zonder op Jehovahs bevelen iets te letten. vuur gedood, men zag duidelijk hoe flreng hun Koning en Heer zulk een muitzugt wilde draffen. 19. Aan Iloreb gelegerd, waar met zo veel achtbaarheid de wet tegen de afgoderij afgekondigd was , maakte zij een beeld van een Jpis der Egyptenaren, en bewezen godsdienftige hulde aan een door konst gemaakt beeld. 20. De tekens der Godheid zelfs tegenwoordig in de Schcchina, verwisfeleïeu zij nu met die van een ftil , graseetend en onder menfchelijk bedwang leevend huis - dier. 21. Zo toonden zij door hunne daden dat zij hunnen redder al vergeten waren, en hoe veel het gekost hadde hun uit de flavernij te brengen. 22. Waar het trotfehc geflagt van Cham nog de geheugenis van hadde, en waar van de gedenktekens aan de roode zee zo zigtbaar waren. 23. Toen begon Jehovah hen te dreigen , en het zou gedugt voor hun afgelopen zijn, had Moses door eene regt tijdige vrijmoedigheid, de wrake niet ingebonden , en de gehoonde Majefteit, niet verbeden. 24. Hoe veel verdienden dien man had, zij waren laag genoeg het land waar naar hij haakte te laken, wat hij hun 'ter aanmoediging zeide , daar aan wilden zij geen gehoor verlenen. 25. Maar zij ruiden malkanderen op , in weerwil van de afkondiging door Jehovah om  der PSALMEN. Psalm CVI. 575- VS. 16. Toen dreigde Hij met opgeheven hand, Dat Hij ze in de woesrijn wilde ombrengen. VS. 27. Hunne kinderen onder woeste volkeren zou doen vellen , Hun in vreemde landen verftrooijen. VS. 28. Zij verhonden zich toen aan Baai-Peer, En aten dooden offer. VS. 29. Met zulke bedrijven vertoornden zij Hem, Toen brak dc pest onder hen uit. VS. 30. Pinehas trad toe om te richten , Eer de pest ophield. vs. 31. Verdienstlijk word dit hem gerekend, Hem en zijn nakomclingfcbap. VS. 32. Aan Meriba's wateren vertoornden zij hem, IVaar Moses om hunnentwege leed. de muitzugt te bekoelen. 26. Een oordeel, daarop ontftaan, deed zien, dat bun dood in de woestijn, indien zij voortgingen , zeker zoude zijn; 27. En dat hun kroost of door vijandelijke aanvallen fneuvelen zoude, of als flavan onder de volkeren zouden veritrooit raken.- 28. Nader aan de grenzen van Kanaiin gekomen, en met de Moaliet in kennis geraakt, zag men ze eerlang met den tulband der gewijden aan Peor pralen, en de offer-maaltijden gemeenzaam bijwonen, 29. Geen wonder dat dit hun Koning mishaagde, en eene doodeïijke ziekte al rasch hun bezocht ; 30. Die ijslijke vernieling zoude aangericht hebben, had de ieverige Pinehas niet een middel gevonden , waar door de oorzaak der ftraffe verminderde, en dus ook het gevolg. 31. Aanftonds deed zich de Goddelijke goedkeuring daarop zien , het waken voor Zijn eer werd met de Iloogenpriesterlijke waardigheid iu 'smans nakomelingen erff'elijk beloond. 32. Meriba s water-vallen zo vermaard , moesten weder ten gedenkteken van hun muitzucht dienen, hoe belangloos Moses ook was, daar waren zij zo achterdogtig, dat de zagte man, driftig wordende, zichzelven van het genoegen beroofde, Kanaan te zien. 33. Zijne groote ziel werd zo gaande te- vs. 28. Dit woord word in het Arabisch van een hoofdband gebruikt , volgens Kkapp.  S7Ö Het BOEK vs. 33. Zij verbitterden zijn ziel zo, Dit hij onbedagizaam fprak. vs. 34. Die volkeren verdelgden zij nok niet, Welke Jebovab wilde vei daan hebben, vs. 35. Maar verbonden zicb met afgodifche volkeren , Ën volgden hunne zeden. vs. 3(5. Dienende hunne afgod'en ., Verjlrekten die hun te» ftrik. VS. 37. Z ionen en dochteren daarenboven, Offerden zij aan zwarte Goden. VS. 38. Zo vergoten ze onfchuldig bloed, liet bloed hunner zoonen cn dochteren; Aan Kanaiins afgoden wijdden zij dat , Zo werd het land door moorden ontwijd. vs. 39- Zij verontreinigden zich door zulke daden , tn maakten zicb door alle verrigtingen ontrouw. VS. 40. Waarom Jebovab tegen Zijn volk gaande werd, Afkerig omtrent Zijn eigendom. gen hen, dat hij onbedagtzame redenen vöortbragt , zijnen Heer mishagende. 34. Onder zijn opvolger gedroegen zij zich niet veel beter, de afgodifche bewoneren uitteroeijen, anders een hoofdregel, kwamen zij niet na, maar wel het tegendeel. 35. Door verdragen met hun te maken, volgden zij in dat verkeer al rasch hunne zeden. 36. Vervielen tot die zelfde afgoderij , waarom deze verbannen wierden uit hun Vaderland; zo werd eene onbedagtzame verfchoning de bron van hun verderf. 37. Den Molochsdienst, de onmenschlijklfe van allen , het Ieevendig offeren van eige kinderen , om kwade Godheden te verzoenen, had bij hun plaats. 38. De kinderen, zo zorgvuldig gefpaart om Kanaiin te bezitten, werden nu aan de Godheden van het land overgegeeven, grooter verontreiniging kön het land Kanaiin niet ondergaan dan zulke weerloze offers te moeten dragen. 39. Zo wierden zij in hun eigen perfoonen befmet , en werden zo walgelijk als de hoeren, die zich aan elk een overgeven. 40. Geen wonder, dat Jehovah van Zijn eige onderdanen walgde, en omtrent Zijn land zo zorgvuldig niet meer was. 41. Maar vs. 37. Zwarte Goden zegt Mus.; een dienst aan Bemens aangebeden cm 't kwaad aftewenden.  der PSALMEN. Psalm CVI. 5:7 VS. 41. Hij bragt ze onder de macht der volkeren, Toen heerschten over hen de vijanden. VS. 4a. Hunne vijanden drukten ben, Zij bukten diep onder het geweldl VS. 43. Menigmaalen heeft Uil ze gered, Maar zij beledigden Hem weder docr hunne beramingen , En teerden uit onder hunne onregtvaardigheid. VS. 44. In angst was Ilii oplettend op hen, Zo dra hun gefchrei gehoord werd. vs. 45. fl»7 daet onder hunne redding aan Zijne belofte, En ontfermde zich naar Zhfie uitmuntende goedheid, VS. 46. ƒ//ƒ J^ëifé ze/p- fee medelijden in hun , Die ie?; ma oc , En vergeve de misdaad hunner moeder niet. VS. 15. hag-lijks berin, ere zich Jehovah hunner, \ Scloon hun aandenken of aarde vergeten raakt. VS. 16. Afa»y/ hii aan ir.cnfchelijkbeid mei dagte, Maar den elend Img en beboeftigen meer bezwaarde, Den neergebegenen nog met den dood bedreigde. loze weduw. 10. Haire belangens trekke zich niemand, aan, als fciiandviekken der zamenleving zwerven zij bedelend om, men vergunne hun zelfs geen verblijf ouder de puinhopen van de woningen der misdadigers, n. Een geldzugtige legge het beüag op al zijne bezitting , en wat hem oefc toebehoren mag, nooit zij 'er kans, dat het in de handen van iemand uit zijn familie kome. 12. Geen edelmoedige treffe hij immer aan die uit mededogen iets verzagtens doe ; nooit vinde iemand van zijn geflagt eenen die week word over hun lot. 13. Integendeel , elk dt;e zijn best om het kroost van dien fchandvlek uitteroeijen, en de naneef van een geflagt, waarin naauwelijks geheugenis meer van hun overig is, blijve nog een fchandvlek der maatfehappij. 14. En dewijl hij altoos met de Godvrugt wilde pralen, zo ondervinde hij dat de ware God zelfs hem de wanbedrijven van de vaderlijke voorouders roerekene , waar door hij tot dien ftand geraakt was, — voor demisgrepen van het moederlijke gedagt moet hij nog daarenboven betalen. 15. Op dat barmhai igheid met verzagting niet tusfehen beide kome, zo ftclle zich Jehovah zijne bedrijven altijd leevendig voor, als het aandenken daar aan bij menfchen reeds in vergetenheid zij. 16. Billijk treffe hem dat, daar Hij, onder welke voorvvendzels ook, nimmer het minfte medogen  der PSALMEN. Psalm CIX. 58? VS. 17. Zo den vloek begeerende , treffe ze hem, Den zegen fchuwende, -oliede uie van hem. VS. 18. De vloekJluite om hem als een kleed, Als het water valle ze in zijn ingewanden, En balzeme zijne ledematen. VS. 19. 'sNagts zij ze zi)-» deken'. Zijn gordel a/J hij z;VA Jlerken wil. VS. 20. y« zo z«' Jebovab m\jne partij vergelden, Al de belagers van mijn leeven. VS. 21. Jehovah, Adonai! handel met mij mar Uw karakter. Uwe gviKjr is alleen gunst, hierom red mij! VS. 22. Want ik ben beklaaglijk en behoeftig, Mijn hart is ze//j «.i zij Uw bedrijf ziende , Erkennen dat het Jehovahs werk was. VS. 28. Z/7 mogen vloeken 0/1 Ci: zegent, Eedeest zijn als Uw dienaar vrolijk is. vs. 29. Zo worde mijn r/>>»rf fo febande gekleed, En balie zich in verlegenheid als ia een mantel. VS. 30. Maar lk zal openlijk Jebovab loven! Onder een aantal wil ik Hein roemen '. dooien, en van de eene plaats naar de andere verhuizen als de vervolgde fprinkhaan. 24. Afgemarteld knikken mijne beenen, lust tot eeten heb ik niet, verbazende ben ik vervallen. 25. Dit brengt mijne benijders niet tot indenken, tot mededogen; integendeel, hier over grimlacht men of flaat het hoofd in de nek. 26. Ei Heer en SchutsGod! Ba Gij mij bij, Uwe zo alleen eigene goedgunBigheid, befchikke mij die uitkomst. 27. Dan alleen zullen zij overtuigend kunnen zien, dat 'de opvolging des troons niet het werk van mijn eerzugt, maar van Uw hogen wil was. 28. Dat zij dan voortgaan om vloek-fpraken te brengen over hun, dien Gij in dien Band geluk toegezegd hebt; dat vrij de uitkomst voor hun bedwelmende zij , als Uw dienaar dan het blijde genot begint te knaken. 29. Zo werde mijne vijand met veragting als met het fchande-kleed der vooroordeelden gekleed, het minst knellende , van al wat hun gebeurt, zij nogtans diepe verflagenheid. 30. Maar ik hoope nog met een blijde ziel openlijk Jghovahs redding te bezingen , in de vergadering der braven en getrouwen wil ik dat lustig doen, 31. En betuigen vs. 23. Ik denk niet, met S n A ws befchrijving, aan het voorftuwen der fpnnghanen door den wind, maar aan Nif.buriis befchrijving x'an de middelen waar van dc Arabieren zich bedienen om de fpringhtnen te verdrijven.  dér PSALMEN. Psalm C!X. 5"9 73. 31. Den bebocftigen bijftaande, llem reddende van hun die Item gedeemd hadden. dat ik ond< rvonden heb , hoe Gij altoos den hulpelozen bii ftaat en kragteloos maakt alle de vervloekingen waar mede zij zijne ziel bezwaard hadden. ECXde PSALM, en Zangftuk van David. davids Pfalm. VS. t. Jehovah beval mijn Adonai: Zet U aan mijn rechterzijde, Toe dat Uw vijand onder Uwe voeten ii. I. Het is Jehovah die Albeheerfcher die tot hem, wien ik als Onder-Koning met zo veel recht den naam van mijn Koning en Heer geven mag, in de duidelijkfte bewoordingen zeide:' plaatst Ü nevens mij, en voe? uit dien zetel met mij het bewind, zo lang , tot dat Uwe vijanden' voor öw voetbank in het ftof gebogen, ter neder-gelegd zijn. 2. Zeker is het toch, dat Uw zo Majeftueus CX. Een Pfalm zo verfchillende van inhoud met de anderen, zo afgebroken in de voordragt, moest noodwendig verfchillende uitleggingen voortbrengen; onder die welke van de gewoone afwijken, verdienen die van Eichiiorn Btbl. iï. Deel bladz. 222. en van Mendèlzohn aanmerking, de een ziet op 2 Sam. XXI. de andere op XI: I, 12, 27. Eiciiiior.Ti vertaald ook vrij willekeurig, naar zijn oogmerk het begin van David; Mendelzóhn heeftin FRied'lander een verdediger gevonden, 'maar ook een wedcrleggcr in Persciike, die ik wenschte dat veel navolgers in befcheidenheïd en kundigheid onder de voorftanders van dé gewone denkwijze moge vinden. — Dat de Pfalm Mesfaanscb zii, daar over heb ik nimmer een oogenblik bedenking gehad; — hoe zeker dit voor ons ook zij, uit het gebruik het welk 'er de Apostelen van gemaakt hebben, mogen wij dat nimmer rot een bewijs aanvoeren; dan alleen om de bewezen gedagten te verfterken, —willen wij dat deze Pfalm met de Ude verbintenis heeff , en de uitkomst opgeeft van het geen dnarÜ'bedreigd' word, dan komt vs. 4. hier niet' zeer gelukkig in, dit voelt van der Palm zelfs, de voorft'ander van die gedagte, zijn oplosfing is nogtans zwak; Khapp heeft met een Woord de plaats aangewezen waar wij flaan moeten als wij dit zo fchoone (luk regt bezien wil-  59° Het BOEK VS. i. Uw Xa/tfiiHsft Scepter van Zion: Door Jebovab uitgerekt'. Heerfche zelfs over vijanden ! vs. 3. Tot den dag der zameling , Stroomt Uw volk bijeen , Op de gewijde bergen: Als de dauw uit des dageraads febeot, Vertonen zicb Uwe jeugdige belden. gebied over het geheel-al van Zion, het eerst in kragt en praal zal gezien worden; het is de wil van Jehovah zelve , dat die Scepter dan over de harduckkigBe vijanden hare bevelende tekenen geven zal. 3. Plegtige "dag, die de grondslag daar toe leggen zal! dag van opontbod, van monflering, hoe verbazend is de menigte die 'er deel in begeeren te hebben, de bergen van Zion en hare gewijde heuvelen zijn bezaaid met een getal van jeugdige helden , — de reijen vertonen zicb als de morgendaauw op de bergen , van agtcren door het morgenrood opgehelderd ! 4. Vreemd is dit alles niet, want Jehovah heeft willen, het is: „ zijt als Mesfias mederegent over mijn volk, tot dat ik uhet zigtbaar bewind geheel overgeve". Het tegengeflelde van Mus.; — de onrustige regeering van David, het vervoeren van de arke naar Zien, de gedtiurige onderneemingen, veroveringen, welke door hem bij de arke bezongen wierd, bragt hem op de gedagte dat die naneef, hem beloofd, zo onafgebroken woelende niet regecren zoude: in die gedagte gansch verdiept en toegelicht, zijn Mesfias, zijn Heer, in zijn naneef herkennende, breekt hij op eenmaal in de overvloed zijner gedachten uit; — (bij mij is het zeker dat hier dan op het zigtbaar bewind van den Met lias over de waereld als de Heer van het heelal door den dich ter gezien word, dat nog aanftaande is, waarom wij hier de bijzonderheden niet ophelderen kunnen.) vs. 3. Op den dag der zameling, Persciike heeft dit taalkundig getoond, bladz. 4e. vs. 3. Herder en MichaSlis komen in een derde overeen, dat zij dc verkiezing van den mede-regent van zijn geboorte af bij de tekening van den morgen-dauw vereenigen, — h,e veel de generatie des zoons volgens Pfalm II. daar bij winnen mogte, vind ik alles te gedrongen, en gansch vreemd. — Ik heb eene lezing die volltrekt hier de voorkeur  der PSALMEN. Psalm CX. 591 VS. 4. Jebovab zwoer! Het zal Hem niet rouwen: Voor altoos zult gii. Priester zijn, JN:i?r MelchiZEDeRs wijze, vs. 5. Jebovab• (Hij is) aap Uw regter-zyVe! ƒ» Zijn grammen moed\ Zal Hij Koningen vernielen'. vs. 6. Hij wreekt zicb over dc Heidenen, Bezaait den grond met lijken , Voor Zijn zwaard valt een groot Monarch! VS. 7. Op den weg drinkt hij uit eene beek, En Jleekt het hoofd weder op. eenmaal op het plegtigfte beloofd, U zeiven dit gezegd, en daar het Hem nimmer berouwt iets gezegd te hebben , heeft ook niets in uw medebeftuur daartoe aanleiding kunnen geven : — voor altoos zult gij de Opper - Priester in uw rijks- bewind zijn , en ouder M e l c h i z e d e k , een regtvaardig Koning 5. Het zal zo zijn als Gij gezwooren hebt, Jehovah! hij is U de naaste, die , als Zijn regtvaardigheid te lang getergd word, grammoedig, trotfche volklïoö'fdeti verpletteren ; 6. En onder de afgodifche volkeren Zijn richterlijke zetel planten zal; 't wraaktoneel zal a's een flagtveld, met de lijken op den grond uitgeftrekt, bekleed Wezen, — de grootfte waereld-Vorst valt op eenmaal Voor den flag van Zijn wraak-zwaard. 7. Zonder veel vermoeijing, vermindering van kragt of praal, onder al die ontzettende omftandigheden bedaard, uit een beek langs den weg zagtkens vlietende, een teug drinkende , gaat hij weder moedig gelaten, verfrischt. en vrolijk voort. keur moet hebben wegens het verband, cn door de Rossi opgegeeven, van bergen, ftrokende met latere voorzeggingen gevolgd. vs. 4. Welke inzigten in het toekomftigej een Koning, en Priester te gelijk, 1— een Koning der geregtigheid; altijd Hoogenpriester daarenboven, dit alles was voor David weder nieuw, zijn naneef Koning.en Priester tevens, dit mogt hij niet zijn, zelf niet eens een Tempel bouwen. »i. 5. Kesïjicot heeft de lezing van Jebovab aangevoert en beflisfend bewezen, dat ze de voorkeur verdiend. vs. 7. Aan bloeddrinken te denken hoe poëtisch, is voor den opvolger van Melchizedek, zo eerwaardig door zegeningen, te vreemd.  55>2 Het BOES CXlde P S At M. Halelu-Jah! .., VS. i. Met mijn ganfche hart voil ik Jebovab lover,! In de raad-za/e» , in de gezelfbappen der braver.. VS. 2. Groot ziin Jehovahs gezerogten < Fermetelijk voor allen die "er trek .naar hadden. vs. 3. Mijeftieus fclittercnde zijn alle Zijne handelingen} Zijn billijkheid (laat éedwig' valt. vs. 4. H'üftigtte een gedenbnaal'd Zijner wonderdaden'. Jebovab'. de genadigfe, de mededogende'. VS. 5. #y bezorgde Zijne vereerders inkomfien, Altoos aan Zijne beloften gedenkende. VS. 6. ƒ/>ƒ Zijn volk Zijne helden-daden, Als Hij hun der Heidenen bezitting geeft. 1. Ï^.oept mij dc Batige Godsdienst, dan is miju geheele ziel bereid, om Jehovah ter eere te zingen, zo wel in de raadzalen als in de gemeenzame gezelfcbappen van alle die het met den Godsdienst en het Vaderland hartelijk meehen. 2. Onuitputlijke ftof! uitftekend is al wat onze Heer daargefteld heeft, elk wiens fmaak edel is, zij opgetogen! 3. Zijne koninglijke verrigtingen zijn altoos luistervol, altoos redelijk, ftandvastig, 'er is geen fchijn van verandering in. 4. Hij heeft zich zelf door wonderdaden een gedenkzuil voor Zijn Alvermogen opgericht, het opfchrift mag wel zijn: voor Jehovah dentgoedgunftigen den menschlievenden ! g. Ja, gewis voor Zijne trouwe onderdanen is Hij bezorgd, in droogte doet Hij het om hunnent wil van den hemel regenen, — al is Hij gefronst van gelaat, Hij handeld daarom tegen Zijn woord niet. 6. Neen, Hij doet groote daden tot heil van Zijne onderdanen, de veroveringen op der Heidenen landen zijn voor hun. 7. In dit alles is wel heldenmoed, CXI. Maker, gelegenheid, enz. van dezen Pfalm zijn onbekend, Hij is mij te leevendig, te rein van fpraik om het voor een opftel na de Babijlonifebe gevangen-is te houden, — dit is zeker dat die in later tijd bij de paaschmaaltijden wel gezongen wierd. Wij weten te weinig van de poëzij om te kunnen zeggen waarom in de twee laatfte verfen drie regels zijn, of dit tot 'tfraaije behoort, of toevallig zij, kunnen wijniet beoordeelen.  oer PSALMEN. Psalm CXI. 553 VS. 7. Alle Ziine verrigtingen zijn billijk en recht. Alle Zijne bevelen zijn aan ricb zeiven gelijk, VS. 8. Beftendig gehandhaafd. , voor altoos, Naar billijkheid en zuiverheid opgemaakt, VS. 9. Hij bcfchlkte Zijn volk redding, Zijn verbintenis ftaat duurzaam vast, Eerbiedenswaardig en gedugt zijn Zy»e hoedanigheden. VS. 10. Godsvrugt is de z/e/ va» «//e kundigheden , Die /e betragten toond het beste doorzicht, Zij bezorgt onvergelijkelijke roem. maar geen zweem van dwingelandij te befpetiren, redelijkheid, regtvaardigheid is 'er genoeg in te vinden, in alle Zijne koninglijke bevelen heerscht de fchoonde overeenftemming. 8. Daarbij altoos door het billijke gezag onderdeunt, zijn ze dandvastig in haar kracht; zij rusten op een voetduk zo vast als die van een gedenkzuil, op redelijkheid en belangloosheid rust alles. 9. In bange tijden bezorgde Hij Zijnen onderdanen altoos gelukkige uitkomflen; Hij hield daarin Zijn eenmaal gegeeven woord; en bevestigde dan al weder, hoe zuiver , hoe ontzag-verwekkend Zijn gansch beftaan zij. 10. Ons grootfte belang, onze beproefde fchranderheid, is de betragting Zijner bevelen; daarin herhaald werkdadig te zijn, is beleid, egte kloekheid; in de uitkomst bezorgt die roem en agting, onberekenbaar in waarde. CXIIde psalm, Halelu-Jah! VS. I. Heil zij den man die Jehovah eerbiedigt! Die in Zijne bevelen waarde fielt! l e r l e 1 genoegens zijn het lot van hem die gehoorzaamheid aan den Heer bewijst! Hem tot het hoogde doel van zijn gedragingen maakt, altoos zonder aarteling , of uitzondering, zich dipt aan de Goddelijke voorfchrlften houd. s. In Kanaan zal zijn nakomeling- CXII. Het is gene ver gezogte vinding, dat deze Pfalm in eenig verband ftaat met den vorigen; daar werden Jehovahs handelingen omtrent den Godsdienst-vriend getekend, hier de hoedanigheden van den laatflen, den eerften nog al meer uitlokkende. VI. Deel. Pp  £94 Het BOEK VS. 2. Zi.in nakomelingfchap zal in bet land aanzienlijk zijn. Het g-llagt der braven is altijd gelukkig! vs. 3. In zijn huis is overvloed en rijk lom, Zijne mildadigbeid is duurzaam. VS. 4. De brave jlraalt in donkerheid licht aan, Jebovab tocb is genadig, mededogend en billijk! VS. 5- Het gaat hem wel die uit mededogen leent, En al zijn doen op billijkheid bouwt. ys. f5. Zo èln zal nooit wankelen , De nagedagtenis van den billijken fterft nloit, VS. 7. Hij is voor valfcbe betigtingen niet bevreesd, Ziin hart Jleunt onver zaagt op Jebovab! VS. 8. Door dien ftut blijft zijn moed onoerzaagt, In de uiterfte nood van zijn partij. fchap zelfs vveelig groeijen , het nageflagt van den eerlijken man zal altijd do. r bloeiende welBand onderfcheiden zijn. 3. Vaste goederen hem een verfcheidenheid van jeevensmiddelen en andere rijkdommen gevende , zullen in dat familie-huis niet ontbreken; hierom zal de bron zijner liefdadigheid ook nimmer opdrogen. 4. In ongelegenheden gaat 't hem, als wen in een donderbui de lucht fchielijk breekt, — niemand behoeft daar aan te twijfelen , die gedenkt welke de eigenfehappen zijn, waar door Jehovah zich onderfcheid: 5, Ja, hij heeft zegen te wagten die zijn evenmonsch onderdeunt door eenvouwige leening; al geeft de wet hem vrijheid tot renten, en in de zamenleving, in gevallen waar de wet hem niet bepalen kan, altijd dc grootde welvoeglijkheid in acht neemt. 6. Waarlijk men ziet nooit dat zo een ten ondergang dreigt; neen, zijn ftand is te vast ; al fterft de regtvaardige, immers hij leeft in 't geheugen van alle gevoelige medeburgeren. 7. Laster, die zo zelden kan beftreeden worden , ftoort zijne kalmte niet; hij is geenzins onverfchillig , maar hij voelt dat zijne neigingen gefterkt worden door zijn vertrouwen op den Bedierder van het hart. 8. Onbevreesd zet hij daarom zijn weg voort, zonder zich ergens aan te ftoren, al is het zelfs dat men tot uiterften vs. 4. Het is uit verfcheide Handfchriftcn zeker dat het woord Jeif vab hier uitgevallen is.  der PSALMEN. Psalm CXIÏ, 595 TS. g. Hij ftrooit door aan den behoeftigen te geven ; Zijne mtldadigheid is duurzaam , Zijn magt klimt onder alles roemrugtlg. YS. 10. De fnoodaard ziet 'er op met vergramming, Al knarfende met de tanden vergaat hij, De wensch des fnoodaards word verijdeld! komt en de laagfte aanval doet, hij ftaat en wint. 9. Hij verdubbeld zijne behoeftige en mildadige invloed in de maatfchappij, — de vrugt daar van is tot zijn blijdfchap beftendig , en onder dat alles klimt met zijn rijkdom zijn aanzien. 10. De fnoodaard alleen ontfteekt hier over geweldig , al maakt hij 'er zich woedend over, hij zal veel eer fterven , dan dat hij in dit geval zijne wraakzugtige begeerte verkrijgen zoude. CXIIIde PSALM. Halelu-Jah ! vs. i. Bedienaars van Jebovab, jubel;! Jubelt, ter eere van Jebovab'. VS. 2. Geroemt zij Jehovahs beftaan'. Van nu tot in eeuwigheid! Vs. 3. Van der zonnen opgang tot derzelver ondergang, Worden Jehovahs boedanigheden bezongen ! VS. 4. Boven alle volkeren ft rekt Jehovahs hoogheid uit'. Zijn luister fteigt boi'en de hemelen ! VS. 5- Wie is te vergelijken bij Jebovab , onzen Elobim? In die hoogte gezeten. i. 13 ed ie na ars van het heiligdom, reijen van Zangers en Muzijkanten , — doe u lustig horen! om Jehovahs volkomenheden te bezingen. 2. Zulke hoedanigheden werden aanhoudend bezongen , men heffe aan en eindige nimmer. 3. En zulks overal , van het eene einde der waereld tot aan de tegengeftelde grenzen , worden die verheven eigenfchappen geroemd. 4. Ai .wat onder de magtigfte volkeren als verecrenswaardig genoemd word, is bij Hem niets, — boven de magt der hemel-bewoneren fteekt ze zelfs verbazend uit. 5. Het is te vergeefs, hier iemand met Jehovah God te willen om den voorrang CXIII. Waarfchijnlijk ook een Paasch-lied. Pp 2  59« Het B O E K VS. 6. En nogtans ze laag neerziende , Vim den hemel op de aarde. VS. 7. Die lagen van bet ftof opbeurt, Den behoeftigen van den drievoet. VS. 8. //.'/i pla'atzende onder Vorften , Onder de edelen zijner landgenoten. VS. 9. Die kinderlozen een talrijk huisgezin bezorgt, En tot vergenoegde moeders maakt. doen twisten , — Zijn zetel is reeds boven ons bereik; 6. En nogthans is Zijn invloed tot in den afgrond werkdadig , — van dien onmectbaren afftand overziet Hij alles met de uiterfte naauwkeurigheid; 7. En geeft de treffenfte bewijzen van onbepaald gezag , met mededogen gebaard; :— hoe menig veragte brengt Hij op eenmaal uit dien ftand, wiens rang ten hoogften onedel was ; 8. En zet hen op de tapijten der aanzienlijken , doet hun op de divans onder de vorftelijke landgenoten den hoekplaats bekleedcn. 9. Vrouwen veracht om dat ze geen kinderen gaven in het gezin , worden dan fchoon al klimmende in jaren , vervrolijk door het koesteren' van eigen kroost op haren fchoot. CXIVde PSALM. Halelu-Jah! Vs. I. Israël trok uit Egypten ; Jakobs familie van een volk anders befpraakt} VS. 2. Toen wierd jftida het heiligdom, Israël het volkome rijt. alelu-jah! Israël verliet de Ejtyptifche landen , de beminde familie van Vader Jakob , een volk in taal en zeden verfchillende ; 2. Zulks moest de aanleiding wezen , om Juda ten Heir-voerder onder hen tot koninglijken Gebieder te maken , cn de overige vs. 7. M;ts. heeft in zijn Lexicon deez' betekenis geftaafd, het is het inftrument waar op de Arablers hunne potten zetten. vs. 9 Uileltiiab is hier verfehrevcn en ■ hoort tot het begin van den Volgenden Pfalm. CXIV. Herder telt dit onder een der fchoonfte lierzangen. Mü»> hnghe meent dat deze en de vorige maar een zijn.  der PSALMEN. Psalm CXIV. 597 VS. 3. Op dat gezicht vlood de zee, De Jordaan deinsde te rug. VS. 4. De bergen huppelden als rammen, De reijen van heuvelen als lammeren. VS. 5. Zee ! waarom zijt gij gevloden ? Jordaan waarom te rug gedeinst? vs. 6. Bergen' waarom hebt gij als rammen gefprongenS Heuvelen! —• als lammeren? VS. 7. Beef aarde op den blik van Adonai'. Op een blik van Jakoes Elobim '. vs. 8. Die een rots in een vijver veranderde, Een keij in een water-fprong. families tot een welgevestigd rijk' te Verhogen. 3. Verandering van ftand , welke tafereelen leverde gij op ? —• Toen Israël tot den togt verzameld was , week de fchelfzee op het befchouwen van die Karavane ; de Jcrdaan zo fnel in loop, kromp in, keerde agtefwaards, toen daï volk den voet in hun êrf-Iand wilde zetten. 4. Bij de grondvesting van den' Baat dóór wetten, trilden de toppen van SinaTs gefchakeldé gebergten; de heuvelen, die de plechtige valei, waar het vulk Bond, omzoomden, waareiï nog fierker in beweging. 5. Zonderlinge verfchijnzéls i Statige zee zo' veel eeuwen' Voortgerold hebbende, waarom op dat gezicht zo ontzet ? en gij Jorclaah dén ingang van Kanadn zolang gedekt hebbendé, waarom den weg. tot den doortogt geopend? 6. Zuilen van graniet zo on-. beweeglijk, zo Batig , waaróm gebeeft ? Uw Band is onverwrikbaar ; heuvelen zo onbreekbaar aan den anderen geketend, waarom zo angftig? 7. Ja, volg het vrij na bewoonde aardbol , eén Blik van den grootften Héér is daar toe" genoeg; een kleine trek des luisters van Jakobs Befcherm-God!' 8. Die in eene rotzige oort een fiaand meir zonder moeite formeert, een graniet in een fpringbron hervormt. vs. 2. Goede Handfchrifren lezen: gij Juda word het heiligdom, en die lezing verdient zeker de voorkeur boven de genen welke onze Overzet" ters volgen. P.P 3  5oS Het BOEK CIVde PSALM. TS. I. Niet ons Jehovah] niet ons! Maar Uwen naam komt don roem toel Uwe goedheid en trouw behoort ze. vs. 2. Wat wil dan het geroep der Hcidenfche volkeren t Waar is nu hun Elohim ? vs. J. In den hemel is onze Elohim? Daar werkt Hij naar Zijn genoegen. vs. 4. Hunne Goden zijn van zilver en gouden j Maakzels van konftenaren. vs. 5. Met een mond zonder tong. Met oogen zonder gezicht. vs. 6. Met ooren zonder gehoor , Biet een neus zender reuk. j. (jTaarne bekennen wij, flat deez' gelukkige uitkomst niet aan ons moet toegekend worden, wij hebben daar in de minfte verdienfte niet betoont, ze behoort alleen Uwe zo edele hoedanigheden, Heere! bijzonder Uwe goedgunftigheid en ftandvastigheid omtrent Uw volk* 2. Ja wis, het was eene verdediging van Uw eer, het gefnoef der afgoden-dienaren was lang genceg geweest: waar is nu hun land-God tot redding? 3. 't Blijkt nu duidelijk dat onze Befcherm-God niet alleen de bergen maar den hoogen hemel ten woonplaats heeft , en van daar onbe^ lemmerd naar Zijn begeerte de gedugfte dingen op aarde daarftelt. 4. Maar wat is nu van hunne goden geworden ;• ja wel prachtig van ftoiTazie goud of zilver, fchoon bearbeid door meesters in die konst. 5. Gedaantens zonder leeven, zonder gevoel, te vergeefs zoekt men de nabootzing der zintuigen, — zij hebben geen fpraak, geen deelneeming door gezicht of gehoor; 6. Geen reuk, en dus kunnen zij niets aangenaams in het oifer gevoelen; 7. Beweegloze " CXV. Mij dunkt "hier is alles duidelijk genoeg om ons te bepalen tot Sanheries leger onder Hiskia's bewind; — zelfs Dichter en een vereerder der gewijde boeken; 2 Kon. XVIII: S, 6. bevestigd alles van vs. 9. af; ia—14. ftrookt volkomen met a Cbron. XXXII: 22,  der PSALMEN. Psalm CXV. ; 5» VS. 7. Met handen zender beweging, Met voeten zender gang. Geen geluid gaat uit hun binnenjie. VS. S. Hunne makers zijn hen gelijk, Ze zij 'er mei anderen op vertrouwen. VS. 9. Gii Isrdtt, vertrouw op Jebovab'. Hij is hun Helper en Schild! VS. 10. Gii Aa'RoNS huis vertronw op Jebovab I Hun ia//> en fchild! VS. II. Gii eerbiedigers van Jebovab, vertrouwt op Jebovél l Hun bulp en fchild! VS. 12. Jebovab denkt aan ons al zegenende, Hii zegent Israói s kroost, Hij zegent ASrons kroost. handen, voeten die niet van de plaats kunnen gaan , in alles gansch (lom ; 8. Inderdaad gewrogten van hunne maakers, hen in hoedanigheden gelijk; gevoelloze gedaantens te zijn zonder ziel of leeven, dat is het lot van zo veelen tans , die zich op hen verlieten. 9. Anders handelt gijk Israëliërs, anders is ook de uitkomst: gij vindet in Jehovah alle de edele hoedanigheden uw aanbidding Waardig l algemeene reije, - ja, het bleek dat Die alleen de naam van Redder en Befchermer verdiende. 10. Ook dit betuigt de ganfche Priefterfcbaar, al hun eerbied en achting aileen Jehovah gevende! algemeene reije, —ja, Redder en Schnts-Heer is Hij gewis. 11. Alle die met oprechtheid den Godsdienst behartigen , hebben al hun uitzicht op Jehovah alleen 1 algemeene reije, — Redder en Befchermer van hun is Hij gewis. 12. Ja, het is Jehovahl die ons zo goedgunftig was, en allen het genot daar van doed fmaken, — dit ondervinden alle de aframmelingen van Vader Israël in het algemeen; dit ondervinden alle de nakomelingen van AiiRON ; 13. De reijen van vs. 9. Van hier af fchijnt de Pfalm door verfchillende reijen gezongen te zijn, hoe die ingericht geweest zijn, is uit de ftclling der woorden niet optemaken. vs. 11. Knapp denkt dat men hier frefelijten, die den waren Godsdienst eerst aangenomen hadden, invoeren moet, ik kan neg gene noodzake daar toe zien. ?P 4  6cg Het BOEK vs. 13. Hij zegent alle eerbiedigers van Jebovab! Kleinen zo wel als grooten. vs. 14. Jebovab vermeerdere die , Over u, zo wel als over uw broost. vs. 15. Gij z>• t dan door Jebouab gezegend! Den Blaker van hémel en aarde. vs. 16. Want gewis de hemel is Jehovahs eigen goed. De aarde deeld Hij uit lot 'a menfciien gebruik. vs. 17. Dooden loven Jebovab niet! Zij zelfs nies die eerst in den afgefcbeiden ftaat gekomen zijn. vs. 18. Maar wij loven Jebovab'. Wij beginnen, nimmer eindigen dat. Godvrugtige betragters van den Godsdienst, jong of oud, ondervinden zulks. 14. Nu, wij zijn verheugt en wenfchen hartelijk, dat die go'edgunfiigbcid bevestigt en voltooit mag worden, dat gij vergaderde menigte, dat uwe nakomelingen daar vau nog het genot mogen hebben. 15. Gij zijt niet door priesterlijke handen , maar daar Jehovah zelvcn gezegend, en die is Heer over alles.' 16. De hemel is de plaats Zijner beftendige tegenwoordigheid , Zijne hofftad; groote voorregten en genietingen op aarde heeft Hij onder menfchen uitgedeeld. 17. Daar wij dan nu in het genot zijn, laat ons Jehovah daar voor danken, ontzielden zwijgen daar van , zodra men in het dooden rijk is begint die ftatige ruste ; 18. Maar wij willen aanheffen met den lofzang, altoosduurend zij ze, zo als Zijne waardigheid verdiend. CXVIde PSALM. Halehi-Jah! vs. i. Het is mij aangenaam ! Dat Jebovab mijn ftem, mijn febrijen beert! oe aangedaan, hoe verrukt ben ik, dat de Heep.. op mijn klagen, op mijn kermen, zo veel acht geflagen heeft, met toegenegenheid luifterde., mijn verzoek aannam. CXVI. Naar alle waarfchijnlijkheid behoort deez' Pfalm ook tot Hiskia's leeftijd, en fchetst ons zijn toeftand in de gevaarlijke ziekte welde hij hadde, in zijne gedagten beter geworden zijnde. vs. 1. Begint zeker vrij afgebroken; Langeoijs heeft de zin wel getroffen, fchoon te vrij in de vertaling: mijn begeerte vervuld.  der PSALMEN. Psalm CXVI. 6ot VI. i. Mij ter ftond een luisterend oor fcbenk. Ze lang ik leefvvil ik daarem Hem aanroepen, VS. 3. Reeds was ik in éoüds-zwagtcls, Omvat door beangffigeilie fcbimmen, Diep beklemd, en ter neergejlagen. VS. 4. Evenwel beriep ik mij op Jehovahs hoedanigheden, Jebovab red mijn leeven! VS. 5. Jebovab is goedgunftig, genadig, Medelijdend is onze Elohim. VS. 6. Jehovah fpaart eenvoliwigen! O/i Tïem !« benaauvidbeid [gezien^, — Hij i#e/> VS. 7. Mijn ziel icroaf uwe kalmte, Jehovah deed u wel! vs. 8. Mijn leeven is van het graf gered, Mijne oogen zijn zonder tranen, Mijn voet is niet meer knikkend. 2. ó! ,Nu wil ik mijn leeftijd aan Hem wijden , ik wii van nu af in zorgelijke omflandigheden mijne klagten tot Hem alleen wenden.. 3. Uit welk een toeftand werd ik ■gered! alle toebereidzelen tot het fterven waren mij reeds voor den geest; in de leevendigheid van mijn inwendig gevoel was ik dikwerf al bij de fcbimmen ; dan eens diep benaauwd , gansch neerflagtig onder die gefteldheid. 4. In zulk een hartbrekend beftaan , wendde ik het tot de edele hoedanigheden van Jehovah! van daar was uitkomst te wagten , en toen brak alleen een zugt los, - Och Heere! fpaar mij in het leeven! .5. Ja, ik heb ondervonden, dat 'sHeeren hoedanigheden altans goedgunftigheid cn edelheid zijn , en dat wij eenen Befcherm-God eerbiedigen, die ten uiterften oplettend, maar niet minder mcnschlievend is. 6. Vooral omtrent hen, die als de kinderen in hunne handelingen zonder inzichten zijn , zulken beveiligt Hij boven allen, —■. tuen 'er geen verdeeldheid in de uitzichten meer konden zijn , bleef zulks rein op Jehovah Baren, — de uitkomst zo gunftig was 'er rasch* 7. Het is doorgedaan mijn ziel! hervat nu uwe bedaardheid weder, gij merkt de aanhoudende bezorgdheid van Jehovah tot uw hcrdel. 8. Verbazende wending ! mijn leeven in het uiterde gevaar, begint weder te ontluikeu door nieuwe kragten,— Pp 5  €oi Het BOÉK vs. 9. Onder Jehovahs opzicht hen ik weer werkdadig, In het land der lec/endigen. VS. 10. Ik zal ftand houden, durf ik nu toezeggen, Al word ;k hard gedrukt. VS. 11. In miin angst zeide ik wel: Alle menfchen zijn ontrouw. VS. 12. Maar b»e zal ik Jehovah vergelden! Be gocilgunftigbeden door mij {genoten.) Vs. 13. Kom , laat mij de dank-ieier opnemen, En Jehevab' waarde daarbij roemen. vs. 14. Jehovah'. Zal lk mijne belofte betaalen , Nu en voor het oog der ganfche febaar. VS. 13. In Jehovahs oogen Is de dcod Zijner gunftelingen van belang, VS. IÖ. Jebovab'. Uw dienaar ben ik! hen dienaar in Uw huis geboren, Mijne bocijeu Zijn nu gcftaaki. mijne tranen zijn afgedroogd, — eene zagte beweging, Zonder merklijke zwakheid te gevoelen , durf ik ondernemen. 9. Ja, allengskcns onder Jehovahs opper • bellier wil ik meer aan mijnen taak en beftemming arbeiden , ten voordeele van de tans leevende maatfehappij. 10. 61 Nu hope ik, dat ik nu maar mij zeiven gelijk mag wezen, mij verlatende op God; dat belove ik nu, al was het dat ik onder flerke beproeving gebragt werde. 11. Ik herinnere mij zeer wel, in de grootfte beklemdheid, waar in ik was, mijne gedagte: — hoe bedriegelijk is toch alle uitzicht op menfchen , zij zijn of ontrouw , of hunne hulpe faalt. 12. Hoe verrukt moet ik dan wel zijn over Jehovahs opeengeftapelde goedgunftigheden , nu reeds in mijne aanvanglijke herftelling zo doorflaande. 13. Ik denk aan mijne belofte in mijn angst gedaan ; nu wil ik reeds de dank-beker, bij offer-maal tijden in gebruik , in de hand nemen, en het lof-lied daar bij ter eer van Jehovah zingen , en daar in 14. reeds aan mijne ftille belofte op dat oogenblik voldoen , tot dat ik zulks met eene groote fchare hervat. 15. Elk zal dan overtuigend zeggen: — hoe veel belang ftelt Jehovah in Zijnen Gezalfden, Zijnen gunsteling , hoe bezorgt was Hij omtrent zijn gevaar? 16. Ja, ik erken met dank , dat ik de eer heb U te  der PSALMEN. Psalm CXVl 603 Vs. 17. Mijn offer is dan rfVjjJ-offer, Onder aanroeping van Jebovabs naam ! ts. tS. Jebovab! zal ik mijne beloften betalen, Tans,voor bet oog Zijner onderdanen. ts. 19. In Jebovabs gewijde voorzalen , Binnen xt,mijn Jerufalem! dienen, een aanzienlijk lijf-eigenen in Uw ' groot gezin te wezen , en nog daarenboven door het redden van mijn leeven hebt Gij voor altoos aanfpraak op mijn dienst. 17. Wat zal mij van mijn plicht terug houden , ik wil zo rasch ik kan een Matig dank-offer U geven, en wil bij het opleggen der handen mijne betuiging van verplichting hervatten. 18. En zo voldoen aan de beloften, Jehovah gezworen, — die weldaad is voor het algemeen van belang; hierom doe ik mijn belijdenis voor het oog der burgerij; 19. In de gewijde voorzalen des Tempels, waar de menigte vergaderd omringd van geredde burgers der hoofdftad, mijne Jerufalemmcrs '. CXVIIde PSALM. TS. I. Afgodifche velkeren looft Jebovat! Allerlei natiën prijst Hem! «s. 2. Vitftekend is Zijne goedgunftigbeid over ons, Jebovabs trouw is beftendig. 1. Afgodische volkeren , verflaafd aan den dienst der afgoden, wijdt nu uwe gezangen eenmaal aan Jehovah alleen ! dar de gantfche waereld, dat alle befchaafde volkeren daar in inftemmen. a. Altans wij hebben Hof, 't blijkt dat wij lievelingen, uitftekend beweldadigden'zijn, niet toevallig, maar volgens Jehovahs beloften, zo onveranderlijk als Hij zelve is. CXVII. WaarfchijnHjk is deze Pfalm door David gedicht bij gelegenheid van eene overwinning, 4 Sam.VIII. en misfchien tot een algemeenen choorïang beftemt, tot een flot van andere gezangen, en hierom is die zo kort.  604 Het DOEK CXVIIIde PSALM. vs. i. Dankt Jebovab! zo goed!' Zijne goedgunftigbeid is onafgebroken! vs. 2. Israël zinge nu! Zijne goedgunftigbeid is onafgebroken! Algemeene reije,: e Heer zo liefderijk, zo uitnemend weHSdig^ wierde met een dank-lied vereerd, waar in met eenparigheid betuigd word , dat Zijne gunde onafgebroken xde eeuwen verduurt ; e. Dit betnige eenftemfnig hef hewéldadigd kroost van Israöl, allen zónder onderfcheid, uit dat geflagt oorfpronglijk. 3. Ook getuige dit de CXVIII. Lange ben ik in de gedagte geweest van Venema dat deez* Pfalm van een later opftel is, en of op de zuivering van den Tempel, door AntiocHbs verontreinigd, of op dc inhuldiging van Simon tot Hoogenpriester gedicht zij, doch bchalven het veelvuldig gebruik van den naam Jebovab, zijn 'cr nog andere fpreekwijzen in, die een vroegere leeftijd fchijnen te vorderen; 'er zijn weder andere fpreckwijzen die de vorige gedagte begunftigen, vooral als men door regtvaardige poort en regtveerdig volk verftaat, de regtzinnigen en de regtzinnigheid in den Godsdienst ; bij Davids leeftijd mij te bepalen , en op deez' of gene overWinnig in het heiligdom geviert, of op 'zijn kroning te denken, is oolc aan zwarigheden onderhevig; 'er is minder vuur in deez' pfalm dan wij" in hen gewoonlijk vinden , meer formulier - geest cn mnftcaale fchikktng dan wel origincelheld; aan den Mesfias zou niemand gedagt hebben was 'er in het 12. vs. niet eene gelijkheid van toon met de fpreekwijs elders gebruikt; die fpreekwijs is ongetwijfeld uit zekere gebeurtenis ontftaan, ouwlings meer bekend, en ons nu geheel vreemd, en zo lang wij dieniet'wetcn kunnen wij van dezelve met eenige waarfchijnlijkheid gean goed gebruik maken, alleen de toeeigening van deez'gebeurtenis op den Mespas gaat zeker maar doet niets tot opheldering van den oorfprongliike zin, — hoe het zij, het gebruik van deez' Pfalm in de tijd van het N. T. zo uitftekend de lofzang genaamd, zal ongetwijfeld de aanleiding gegeeven hebben tot de verfcheidenheid van reijen en fprekers daar in voorkomende. vs. 2 — 4. Ik geloof dat die onderfcheidene welken hier aangebroken worden of dit nazingen: at Zijne goedertierenheid enz. of Amen riepen.  der PSALMEN. Psalm CXVIIL 635 VS. 3. Aa'RONS huis zinge nu! Zijne geedgunfligbeid is onafgebroken'. VS. 4. Alle eerbiedigers van Jebovab, zingen nul Zijne goedgunftigbeid is onafgebroken! Vs. 5. /« ang3J zwaar, tor vallens toe, Z>oc4 Jebovab holp mij. VS. 14. Jehovah is mijn nxW! /«ƒ! Hij war mij «« Redder. vs. 15. In der *r«»e»tent is vreugd, Een ftem u^w zegenviering. Jehovahs regterhind deed 4«W#«-daden. VS. 16. jebovabs regterhand zegenpraaide, Jebovabs regterhand deed helden-daden. VS. 17. Nu vrees ik uoor dood, ik wil leeven, Om Jebovabs daden te vermeiden. de krijgs-eer van Jehovah mij verlatende , Boeg ik 'er dapper door heenen. 11. Niet alleen omringt, maar genoegzaam gevangen , altans zonder fchijn van hertret, Boeg ik 'er niet alleen door, maar zegenpraaide. 12. Als een zwerm bijen haren moeder koningin omgeeft, hadden zij mij ingefloten , maar het ging ook hen als die dieren, door den rook van een doorn-vuur geflikt, - Jehovahs krijgsmoed, deed ik ze fneuvelen. 13. Zorgelijk was het in den aanvang ; in den aanval fcheen mijn val, mijn nederlaag zeker, - doch ik voelde al rasch den magtigen invloed van God. 14. Alles was Jehovah mij toen eerst blies Hij mij moed in , vervrolijkte mij door overwinning, en was volkomen den ganfehen togt door mijn Redder. 15. Neerflagtigheid woonde reeds bij den beminnaar van den zuiveren dienst, nu juicht men daar op de tijding der zegenpraal! men hoort van alle kanten : Jehovahs krijgs-arm heeft de grootfte helden-daden verrigt! 16. Die zegenpraal was beflisfend, zodra Hij wonderen in den flag deed. 17. Voor doods-gevaren vrees ik nu niet meer, ik zal mijn leeven nog genoeglijk voortzetten om gelegenheid te hebben 'sHeer en gunftige verrigtingen td bezingen. 18. Het was waar, beklemd waren de om-  der PSALMEN. Psalm CXVIIÏ. 60? W. IS. Jebovab kastijdde mij wel, Maar niet deedelijk. VS. 19. Zit ntt de gewijde poort open! Ik zal dan binnentreden om 'jebovab te loven l VS. 20. Dit is Jebovabs poort, Waar door de braven mogen ingaan, vs. si. Nu wil ik U loven die mij boorde, En mi] tot bulpe geweest zijt. vs. 22. De (leen door de bouwlieden verworpen, Is een hoek ■ fteen geworden. VS. 23. Dit is door Jebovabs beftuur! Schoon een wonder in onze oogen. VS. 24. Dit is de dag deer Jebovab gemaakt, Laat ons op den zeiven regt vrolijk en blijde zijn. Handigheden, eene mgtigende hand van God was 'er in te zien , maar zij was gelukkig niet tot affnijding. 19. Dat men nu het gebouw aan den waren Godsdienst gewijd, openzette, ongeftoord kan die verrigt worden; ik begeer binnen te treeden om den ftadigen lof-zang voor Jehovah te zingen. Nu in de poort Jlaande. 20. Ja , ik herken U weder voor die poort van het heiligdom, aan Jehovahs dienst gewijd, het is de poort, waar door elk zuiver minnaar van den Godsdienst den vrijen toegang tot den openbaren dienst erlangt. 21. Mijn Godsdienst zal daar in beftaan, dat ik Uwe gunste belijden zal , die mij mijn wensch zo genegen gaf, door mij de uitgeftrekfte hulp te tonen. Eene reije den Spreker verwelkomende. 22. De fteen waar op het ganfche gebouw rusten konde, als kroonfteen de fieraad van het gebouw, wierd door de archite&en afgekeurd, ondiendig geoordeeld tot dat einde, werd evenwel de kroon-fteen. 23. Dit is gewis door Jehovahs beduur , maar ons is het ongedagt, onverwagts, zelfs vreemd. 24. 't Is nu een blijde feestdag, een dag die wij alleen Jehovah te danken hebben, dat wij dan ook recht vergenoegd zijn, dat wij alle tekenen van blijdfchap vertonen, 25. Biddende wijden wij het feest in, —  5o8 Het BOEK VS. 25. 6 Jebovab , bezorg heil! ö Jebovab, bezorg voorfpoed! VS. 26. Den binnentredcnden zij in den naam van Jehovah gezegendj Wij zegenen U va» binnen Jebovabs huis. vs. 27. Jebovab Elobim , verlichte ons.' iV« het feest met touwen gebonden word Aan de hoornen des altaars, vs. 28. «ii zijt mijn Elobim 1 U loof ik, 6 Mijn Elohim! U mV ik verhogen, vs. 29. Loof Jebovab, wamt Hij is goed! Zijne g»H/?e duurt altoos. ei , weldadig H eer! geef ons Uwe gunfle , bezorg nu allerlei genoegens. 26. Bijzonder zij liij , die nu aan het hoofd binnen treed , het voorwerp van Jehovahs goedgunftigheid beftendig , dit wenfehen wij n niet alleen toe, 11 ftatig te gemoet tredende , maar uit de binnenvertrekken van het heiligdom, roepen onze gewijde broeders u dit toe. 27. Nu de fchitterende glans van genoegen bij Jehovah, onzen God is! — nu mijn broeders de offerdieren voor het fees^, worden een korte poos aan de altaars - hoornen geboeit: — Solo van den Spreker voor den altaar. 28. fa gewis , Gij draagd met allen regt den naam van mijn Schuts-God! — Uwen lof zing ik daarom hartelijk, mijn begunftiger, tot Uwe grootheid wil ik alles toebrengen. 29. Dat de ganfche vergadering fluite met het algemeen choor: hoe gunftig is Jehovah,' Zijn gunst duurt onafgebroken, Zijn lof rolle door de eeuwen henen. er. 27. Ik zou haast in het vermoeden komen, dat men lezen moet: tnen vervrolijke bet feest, door de bundels met bloemen, waar mede me* de hoornen des altaars fiere; zo het gezang in het loof-hutten-feest gebruikt wierd komt dit wel, maar daar voor is het gewis niet opgefteld, mogelijk dat bij een zegenvierende feest-dag in den Tempel ook alles bekranst was, en dat men naderhand bij die bijzonderheden zich bepalende, bet lied voorliet loof- hutten -feest als gefebikt oordeelde, dan behoeft men zich met de Uitleggers niet te vermoeijen om de ftoute figuur, het feest voor het offer-dier niet met veel angftige geleerdheid goed te maken, en overtebrengen.  der. PSALMEN. Psalm CXIX. 6„t> CXIXde P S A L M. VS. I. Gelukkig ziin zè Ai! ongeveinst bandelen, Die Jebovabs wet volgen ! er lei heil is voor dien rriensch altoos, wiens bedrijven de proef van oprechtheid hebben , die tot het hoofd* doel zijner betragting altoos zich 's Heer en wet, op Sinaï zo plegtig afgekondigd, als de grondwet voorftelt. CXIX. Over dezen Pfalm denk ik vrij onderfcheiden van andereS; hfj heeft mij veèl moeite gekost, ik was 'er echter met genoegen omtrend werkzaam, daar ik 'er mede ingenomen was, en hierom mishaagde het mij dat Mendelzohn "er zo laag van denktj'cr is wel eenige dochongekunftelde zamenhang in, maer zo als den aart van fpreuken vordert. Verveelende herhalingen vinde ik daarin niec, op zichzelven geef ik Mendelzohn toe, dat ze onaangenaam leest, ja als zulke woorden geene vaste betekenis hebben, welke elders menigmalen verwisfHd worden, dan vind ik openlijk tegenftrijdigbeden in dk gedicht, zo fterk als men het gewoon is te noemen. Dat dit gedicht David ten Maker heeft is bijna zeker, de omfhndjgheden waarin hij verkeerde worden ook genoegzaam zeker, in deez* bundel bepaald tot. zijn zwerven buiten zijn Vaderland', afwezend van den openbaren Godsdienst; het is niet ver gezogt te denken, dat het een dagboek van 'smans godsdienfiig beftaan is, onder de uitwendige lotgevallen', van tijd tot tijd opgetekend; doch niet alleen, maar ook rekening houdende over zulken, die de voOrdeelen van den inwendigen Godsdienst onder allerlei wisfelvallighcden ondervindinglijk tekenen ; bevallig dan naar den aart der zaken , zielkundig naar' de egte bevindelijke Godgeleerdheid der Hebreen, word hier alles geftemd; evenwel hoe af keerig ik ben van vcronderftellingen, moet ik mijn lezer berigten dat ik 'er hier eene ingevoert heb, waar aan ik vrij vast houde en die mij. veel arbeids kosste; de Woorden: wet, woord, bevelen, geboden, rechten, getuigenisforf, inzettingen enz., hebben hier ongetwijfeld eene vaste betekenis, d'e, welke ik daar aan beftendig gaf en uit de overige Bijbelboeken genomen zijn ,zijn meestal de gewoonde, ten bewijze dat ik niet wringe djene, dat zodra ze nu in het verband eene goede zin geven, de natuurlijkheid d«r veronderftelüng zigtbaar is; verkiest mijn lezer dit niet te volgen, hij moff dan zoms onzin, ja tegen elkander inlopende gezegden verdauwen: ik VI. Deel. Qq hotf7  610 Het BOEK vs. e. Gelukkig zijn ze die Zijne getuigenisfen houden, En met onverdeelde harten Zijne gunst begeert». vs. 3. Die geen boze daden doen , Maar Zijne paden bewandelen. vs. 4. Gij hebt omtrent Uwe bevelen gebooden, Alle zorgvuldigheid in de betragting. vs. 5. Och wierden mijne treden bejluurd'. Tot bet bewaren Uwer inzettingen. vs. 6. Als ik op alle Uwe geboden let, Dan zal ik i*»ï» overtreden. 2. Ja, beil is het erf-goed voor hun , die Jehovahs bevelen als Heer en Befcherm-God, in de merktenen van Zijne Gods- regeering, zo zorgvuldig nakomen, en daar in zich Zijne gunst als hun Heer en Koning oprecht beieveren. 3. Die alle onrechtvaardige handelingen in de zamenleving zorgvuldig fchuwen, en integendeel al is bet in rampen die lotgevallen ondergaan, welken overeenkomftig 'sHeeren inzichten zijn. 4.Ja, Heer! met ernst, met de verpligtenBe drang, hebt Gij bevolen dat men Uwe rijksbevelen , zo plechtig bekend gemaakt, met dc uiterfte zorgvuldigheid en eerbied behandelen zoude. 5. Ach! wierden mijne gedragingen in mijne netelige omftandigheden zo beftuurd, dat ik Uwe godsdienftige voorfchriften, ons ter onderhouding gegeeven, noch overtrade, noch verzuimde. 6. Houd ik mij aan alle die zedelijke voorfchriften , die in mijn hart gedrukt zijn, vergelijk ik die onderling, dan is 'er geen gevaar dat ik geveinsd of onopletteud Uwen ingeftelden uitwendigen Godsdienst zal tegenftaan. houde mij 'er dan aan tot dat ik iets beter vinde ; uit de omfchrijving zal een oplettend duidelijk genoeg zien, welke betekenis ik aan die 'herhaalde woorden hegt, waarom de uitbreiding zo beknopt niet heeft kunnen wezen dan wel anders. — Indien iemand nog moeijelijkheden overblijven, hij kan voldaan worden, uit het treffend zeggen van Gellert in zijn Zedekunde bladz. 21. daar is voor het harte eigenlijk maar eene deugd, en deze beftaat in het levendig en kragtig voorneemen cm overeenkoniftig de Godd. inftelling te leeven.  der PSALMEN. Psalm CXIX. 6u vs. 7. Ik wil U loven met oprechtheid van hart, Zodra ik de rechten Uwer gerechtigheid verft'a. vs. S. Uwe inzettingen wil ik bewaren, Onthoud mij die niet te lang. VS. 9. //»e houd een jongeling zich onbefmet? Als hij aan Uw wourd 2;'ci> vast houd. VS. 10. Ik zoek U met volkomenheid van mijn hart, Doe mij van Uwe geboden niet afdeinzen. vs. 11. Ik tragt Uwe reden in mijn hart inteprentem Alleen om niet tegen U re zondigen. VS. 12. Jehovah'. Gij zijt geroemt! Dat Gij mij Uwe inzettingen leerde ! VS. 13. Mijne lippen verbeften ook, Alle de rechten door U uitgefproken. 7. Alles zal ongemerkt toegaan , ik zal U vrolijk daar voor danken, met een ongeveinsd gemoed, zodra ik de. flat ut en van Uw regt - oeffening meer grondig ken. 8. Intusfehen wil ik, zo veel ik kan, godsdienftige bepalingen .onderhouden , mids Gij mij het voedzel uit den openbaaren dienst niet te lang onthoud. 9. Billijk vrage ik naar de beste wijze, waar op het jeugdige hart zo ligt verleid, zijn gedrag zuiver bewaart, .dit zeker maakt het regt aanvallig ! ik voor mij geloof dat 'er geen beter middel is dan aan Uwe openbaring alle gezag uit de diepfte overtuiging te geven. 10. Tot mijn blijdfchap vond ik, dat ik, met een onverdeeld hart van mijn jeugd af, eene tedere gezindheid omtrent U had , och! beveilig mij maar, dat ik Uwe voorfchriften die in mijn hart. ingeprent zijn, niet fchende. n. Menigmalen onder de onbedagtzaamheden der jeugd , verlevendigde ik mij die vermanende reden door U met zo veel nadruk gehouden , om ons te beveiligen voor zondige bedrijven, die U meer onmiddelijk onteeren. 12. Uwe zorge, Heer! moet ik intusfehen met een dankbaar gemoed erkennen , daar Gij mij de rechten welken Gij Israël gaaft, in haar ware oogmerk zo duidelijk gemaakt hebt. 13. Hierom heb ik menigmalen Uwe handelingen vrijmoedig geroemd en verdedigd, door Uwe openbare uitfpraaken en verklaringen, zijn ze gewettigd. 14. Ik ben door de fchoonheid van den Qq a  6ï4 Hét BOEK vs. 14. In de betragting Uwer getuigenisfen, Ben ik vergeneegder dan over Jcbattettt vs. 15. Op Uwe bevelen denk ik door, En Ier op Uwe paden, vs. 16. Zo vermaak ik mii in Uwe inzettingen, En vergeet Uw woord nimmer. VS. 17. Vervolg Uwe weldadigheid omtrent Uw dienaar, Zo leevende bewaar ik Uwe geboden. vs. 18. Verfterk mijn gezicbt, Om dc zeldzaamheden Uwer wet meer te bezien. vs. 19. Ik ben een vreemdeling in bet land, Maar verberg Uwe geboden tocb voor mij niet. VS. 20. Bene trek breekt de kragt mi ner ziel , Een dagelijks verlangen-naar Uwe oordeelcn. Godsdienst, endoor denaauwkeurigebetragting derzelve veelmaal verlevendigd, en dan was mijn ftand genoeglijker dan door het genot van veele fchatten. 15. Op al wat van U als mijn gebiedende Heer komt, ben ik zeer zorgvuldig, en ben omtrent Uwe Voorzienigheid werkdadig en tevens altoos oplettend. 16. Ja ik vinde zelfs veel genoegen in alle de rijks - wetten door U gegeeven, en houde mij aan de letter van Uwe befchreven openbaring. 17. Gij gelieve gunftig te denken aan hem als Uw Mifiifïer, tot den rijks-zetel beftemt , vervolg Uw opzicht, onder dat genot zal ik zagkens voortleeven, zonder mij door mijne gedragingen aanmerkelijk te vergrijpen. 18. lk voel het , mijn ziels-oog heeft meer fterkte nodig, zal ik niet alleen den geest Uwer grondwetten meer inzien, maar de donkerheid die zich zoms over den zamenhang derzelve verfpreid, doorzien. 19. Denk toch, dat ik hier een zwerver buiten mijn Vaderland ben , verftoken van openbaren Godsdienst ; verlcevendig dan die geboden welke meer het hart raken, voor mij hoe langer hoe meer. 20. Bc gevoel wel dat 'er iets in mij is dat de kragt van godsdienftigheid opwekt, het is de neiging om dagelijks meer vs. 18. Ik kan nog niet zien dat men met Knap? het woord dat ik zeldzaamheden vertaald heb, door donkerbeden, nog veel minder atlegorien moet overzetten, zo als A, Se uur. i en s wil.  der PSALMEN. Psalm CXIX. 613 Vj. Si. Gij vloekt fnoode trotsaards, Om da: zij van Uwe geboden gansch afdolen. VS. 22. Ach , onthef mij van hoon en veragting! Immers onnerhoxide ik Uwe getuigenisfen.' VS. 23. Win Vorften gerust zaten, en mij bezwaarden, Heeft Uw knegt Uwe inzettingen nog gevolge vs. 24. Inderdaad ziin Uwe getuigenisfen, Mi]ne vertrouwelingen, mijne raaden. VS. 25. Treurig zit ik ter neder, Beur mij o/> naar Uw woord! VS. 26. Gij hoordet het verhaal van mijn /of gunftig , Leer mij meer Uwe inzettingen ! VS. 27. Laat mij inzien de inzichten Uwer bevelen, D«» za/ ik Uwe zeldzaamheden volgen. van mijn lot, en meer van Uwe ftrafFende handelingen over verkeerdheden te zien. 21. liet is waar, Gij zijt afkeerig, van den trorsaard en bedreigd hem die vermeten genoeg is om de wetten, door Li aan het menschdom gegeeven , openlijk te verkragten, 22. Maar ach ! ik ben nog niet van den iVnaad en de verguizing , welke zulk zoort van lieden mij aandoen, ontheven ; zo veel ik kan , houde ik mij getrouw aan Uwe verordeningen. 23. Dat heb ik zelfs getragt te doen , toen Vorsten, door richterlijke uitfpraaken mij bezwaarden, toen zelfs heb ik niet een van die bepalingen, omtrent den eerbied aan de overheden door U gemaakt, gefchonden , fchoon ik zelfs ten opvolger gekoren ben. 24. Ik verkies geen hovelingen tot mijne raadslieden , maar .Uwe getuigenisfen, beloften en fchikkingen, raaden, beduuren mij, en daarop verlaat ik mij. 25, Daar wederwaardigheden mijn leeven doen kwijnen, laat mij ten minden die verfferking genieten, dat ik door Uwe openbaring , vooral door Uwe beloften, mij gedaag verleevendigd gevoele. 26. Menigmalen , heb ik onder de wisselvalligheden van mijn leeven, U mijn nood geklaagt , zulks mishaagde U niet, Uwe Majedeits - bevelen wensch ik verder van U zeiven te verdaan, 27. Geen gepaster middel is daartoe , dan meer doorzicht te hebben in de xt. 21. Hier ziet het op de fiVer welke het gezicht bedekte. Qq 3  6i+ Het BOEK vs. 28. Van kommer ga ik langzaam en krom, Recht mij naar Uw woord op. vs. 29. Hond mij te rug van het gedrag der valfchen , Begunflig mij met bet onderwijs in Uwe wet. vs. 30. Ik koos toch den waren weg, En had Uwe rechten altijd voor de oogen. vs. 31. Ik hang Uwe getuigenisfen aan, Jebovab 1 maak mij dan niet vei legen. vs. 32. Op de Uwer geboden wil ii vaardig gaan , Als Gij mijn ion* verruimt. vs. 33. Jebovab! leer mij de volkomen baan Uwer inzettingen , 0/> rfdr ik ze geheel kan aflopen. oogmerken van Uwe afgekondigde en bekend geworden verordeningen , dan zal ik meer met die duiBere, en mij zo gansch vreemde, handelingen bekend wordende, ook gerust op U aangaan. 28. Als een afgeleefd man, met een gekromden rug en al Botende, loop ik nu mijn baan, — Gij ziet het, door openbaring heb ik Uwe beloften, dat 'er omwending zal komen 29. Gelaten, afwagtende, verzoek ik intusfehen dit; behoed mij van eeii gedrag , 't geen ik in mijne vijanden ten hove zo zeer afkeur; hunne treden zijn vol valschheid , geef mij een goed geweten en onderwijs mij dagelijks. 30. Voor verleiding was ik ten hove doof, — den koninglijken weg der waarheid betrade ik rustig; niet vorstelijke gunst, maar Uwe verordeningen, waren mij toen geduurig onder den aandagt. 31. Waarlijk aan Uwe godsdienfiige fchikkingen, zo bemoedigend, zo belovend, hield ik vast; och mijn Heer! Gij zult dan mij ook tegenwoordig niet hulpeloos laten. 32. Dit belooft U mijn hart: ik wil met verdubbelde fchreeden het pad der deugd betreden , als mijn beklemdheid van gemoed met eene vrolijke en lustige verruiming verwisfeld zal wezen. 33. Heer! ik verzoek, dat ik Uwe rijks-bevelen, als mensch, als Koning, als allen even gewigtig, moge kennen, en doorzien, op dat ik geduurende mijn leeven, van pligtver- vs. 28. Driessen onder Schroöder. heeft deez' fpreekwijs fraai ripgehe) 'crd.  der. PSALMEN. Psalm CXIX. 615 VS. 34. Geef mij kloekheid tot het houden van Uwe wet, Dan zal ik ze met meer volkomenheid betragten. VS. 35. Doe mij op de baan Uwer geboden aanhoudend gaan, Daar in heb ik regt genoegen. vs. 36. Voer mijne neigingen naar Uwe getuigenisfen, Vrij van alle hebzugt. VS. 37. Leid mijn gezicht van iedelen waan af, Maar verlevendig mij door Uwe wegen. VS. 38. Vervul Uwe toezeggingen aan Uw dienaar, Hij is gezet op eerbied voor U. vs. 39. Wend dien fmaad af waar voor ik dugte , Uwe rechten zijn zelfs weldadig. VS. 40. Daarom heb ik trek naar Uwe bevelen , Verleevendig mij naar Uwe billijkheid. zuim , de eene pligt flegts doende mnar de andere verwaarloozende, mag vrij zijn. 34. Gij zult mij zeker dien moed moeten geven, welke 'er nodig is om de grondwetten naar den letter en het oogmerk te volgen, maar dan alleen zal ik zonder praalzucht naar eene volkomenheid ftaan, die van zo veel belang is. 35. Doe mij intusfehen al wat billijk is voor mijn hart naauwketirig volgen; al wat redelijk , al wat betaamlijk is, dat fmaakt mij regt. 36. Mijne neigingen, die prikkels tot ware deugd, verfterk door Uwe zintuiglijken dienst meer en meer., dat ze vooral van winzugtige inzichten, voor het beftuur zo fchadelijk, bevrijd werden. 37. Trotsheid, dat ftruikel-blok voor een'Vorst, hebbe geene verleidende kragt voor mij , als mijn oogen 'er zich heenen wenden, verfterk en ftuur ze dan door het gezicht op de wegen Uwer Voorzienigheid. 38. Mogt de zo rijke beloften in de omwending van Uwes dienaars ftaat, vervuld worden , Gij hebt immers in zijne proefwegen gemerkt, dat hij aan Uwe hoogheid eerbiedig verkleefd is. 39. Maar zorg toch dat de hoon, de richterüjke veroordeeling in een geval waar in ik gansch onfchuldig ben, mij niet treffe ; och! wierd ik door U geoordeeld , hoe weinig vreeze zou ik hebben; Uwe uitfpraken zijn altoos menschlievend, altoos gunftig; 40. En dat is de oorzaak, dat ik alle Uwe koninglijke weiten zo hoog Qq 4  die? Het BOEK VS. 41. Dat Uwe geedgtmjligbeden mii beflralen, Jebovab'. Uw hulp naar Uwe toezegging. VS. 42. Dan weet ik mijnen lasteraar te antwoorden, Op Uw woord verlaat ik mij, vs. 43. B. neem miin mond her woord der waarheid niet Want ik heb moed op Uwe rech cn. vs. 44. Dagelijks wil itt Uw wet onderhouden , Voor altoos onafgebroken. vs. 45. In de ruimte zal ik nog wandelen, Want ik z..gt Uivc bevelen op. vs. 46. Van Uwe getuigenisfen voor Koningen tt fpreken, Zal ik mij geenzins fchamen. waardeer; helder mijn geest op dat ik 'er de regtmatigheid van doorzoeken kan. 41. Hoe zeer verlang ik , dat ik de weldadige ftralen' Uwer goedgundigheid moge ervaren, ei mijn i'EEiU wil toch mijn verzuek dulden , daar het enkel gegrond is op Uwe edelmoedige beloften. 42. Al was 't alleen om der honende hovelingen valschheid aan den dag re leggen, als of ik uit Uw gunfte gevallen was; doch hoe bet zij, ik voor mij, verlaat mij gerust op Uwe openbaring mij zo plégtig medegedeeld , en geftaafd. 43. Behaagt bet U langer uiitcftellen , ik eerbiedig die weg, alleen laat mij dan niet verdoken zijn van de voordeden der belijdenis van den geopenbaarden Godsdienst , — dan zal ik in het uitftel niet moedeloos worden , Uwe geiichtelijke uitwijzingen ondergingen wel uitflel , maar bleven nimmer geheel agter. 44. Intusfchen wil ik mijn vlijt verdubbelen , om in den weg van ftille deugd mij te oeffenen, en mij daar op niet alleen in zekere tijden toeleggen, maar in alle gevallen , en op den duur. 45. lk heb toch allen moed, dat ik zulks nog eens met een min beklemde ziel zal kunnen doen, al was het alleen om mijn gedrag omtrent U te toonen ; Gü weet het, Uw koninglijke wil heb ik niet gedwongen gevolgd, maar ik deed moeite om die in alles te ontdekken. 46. Met een vrije ziel dunkt mij, zal ik dan voor gekroonde hoofden zelfs van Uwe gebruiken ter aanprijzing durven fprekea, geen zweem vaii bedekt-  dhr PSALMEN. Psalm CXIX. 61? W. 47. Al mijn genoegen is toch in Uwe geboden, Ik heb dit; lief. VS. 48. Met uitgefirekte handen wagt ik cf Uwe mij dierbare gebeden, Uwe inzettingen wil ik daarbij houden. VS. 49. Ilerimer U ief woord u«« Uwen dienaar. Daar op Aea- Gij mij hopen. 7s. 50. Z><7 is troost in al mijn lijden, Uw toezegging ga/ mij leeven. VS. SI. Trotsaards befpottcn mij onophoudelijk, Echter wijke ik niet van Uwe wet. VS. Sï. Jebovab'. ik Ain va» Uwe oordeelen! ilee hoger die zijn hoe meer troost [ik 'er door geniete.] held of agterhoijdendheid, zal 'er plaats hebben. 47. Met alle Uwe trdonantjen, van welken aart ook, vind ik overeendemming, zij zijn mij allen behaaglijk. 48. Ik verlang .naar den ftond , dat mij van dezelve nadere ontdekking gedaan worde, in de eerbiedigde houding wil ik die inwagten, en zal daar onder op alle godsdienftige gebruiken .niet minder zorgvuldig wezen. 49. Och, ftel U de belofte onder den aandagt, waar op Gij Uwes gunstelings-uitzichten zelfs gevestigd hebt, waar aan hij anders niet zou hebben durven denken. 50. Ondertusfchen blijft het in al mijn druk mijn beste voedzel, dat ik op alle Uwe beloften mij altoos veilig kon verlaten ; vorige ervaring, beurt miju ziel geheel pp. .51. Verwaande lieden mogen mij om dat bedaan tans befpotten , om dat ik 'er weinig voordeel van hebbe; ik Jeg mij dan 'er zo veel te meer op toe om de dem van, mijn geweten op te volgen. 52. Daar bij, mijn IIeerï herinner ik mij, hoe het trotsaards, als Gij vonniste, gewoonlijk op het cjnde ging, hoe hoger het gaat met den druk , hoe zekerder dat het einde yan dezelve naderd. vs. 48. Was de betekenis niet ongewoon, ik zou haast denken dat de opheffing der handen, hier het beëedigen der wetten betekende, als Uo-» niii£. Qq 5  6it Het BOEK TS. 53. Ontzettend» beroeringen grijpen mij aan, Als ik indenk boe de fnoodaards Uw wet verlate!!. TS. 54. lk vermaak mij in mijn pelgrims ftaat, Zoo met Uwe inzettingen als met gezangen. VS. 55. Tot in den nacht, Jebovab! denk ik aan U, En ben zorgvuldig omtrent Uw wet. VS. 56. Dat gebeurt mij geftaag, Om dat ik Uwe bevelen bewaard heb. VS. 5?. Jebovab is miin fcbat! Üierout beloofde ik Uwe woorden te bewaren! vs. 58. Ik bid U ernftig en oprecht, Zijt mij goedgunftig naar Uwe toezeggingen. VS. 59. Op mijn gedrag heb ik ingedage , En wend mijne voeten naar Uwe getuigenisfen. 53. In plaats dat ik jaloers zou worden op den voorfpoed der tijrannen , werd ik innig ontroerd, als ik indenk wat liet einde zal wezen van hun die alle banden van onderwerping fnood verzaken. 54. Dan kan ik in mijn eenzaam leeven, buiten mijn Vaderland, zelfs Bille genoegens hebben, hoe vreemd dit fchijnt; de ftttdie Uwer koninglijke bevelen geeft dan wel eens ftolfe aan mijn dichtgeest. 55. Zelfs tot aan den nacht kan ik zoms op Uwe verheven eigenfchappen denken, en dit prikkelt mijn trek naar deugd te fierker aan. 56. En inderdaad dit zijn geene zeldzame vlagen, ik geniet zulks aanhoudend , wen ik de pligtcn welke de Gods - regeering voorfchrijft, zo veel mogelijk is in acht neem. 57. Ja, de Heer is toch al mijn erf-goed! nu van alles verdoken is dit mijn troost: welke verpligting, hoe ruim kan ik dan geloven , daar ik alle afgekondigde bevelen van dien Heer dipt wil nakomen. 58. Ik beding daarom niets; mijn kragtigde cn zuiverde verzoeken gronden zich alleen op gunden, mij door U beloofd. 59. Ik zie zoms, als ik naar de reden van vertraging zoek, op mij zeiven , ga dikwils erndig op mijne gedragingen indenken , en volg dan meer tot aanmoediging van mijn iever den kragtigen aandrang bij Uwe bevelen gevoegd. vs. 54. Veeltijds vermaakten zich reizigers in eenen fchralcn oort met iet zingen vau liederen.  der PSALMEN. Psalm CXIX. 619 vs. 60. En ijle dan zonder vertraging, Tot bet onderhouden Uwer geboden, vs. 61. Snoodaards ftrikken omzetten mij, Echter vergeet ik Uw wet niet. vs. 62. Ter middernagt fta ik zelfs op, Om voor de rechten Uwer gerechtigheid te danken. VS. 63. Ik ben een makker der genen die U eerbiedigen, En Uwe bevelen onderhouden. VS. 64. liet beel-al is met Uwe goedgunfigheid vervalt, Jehovah'. leer mij tocb Uwe inzettingen 1 VS. 65. Ja, wel doet Gij Uw dienaar! Alles Jebovab is naar Uw woord! VS. 66. Geef mij den besten fmaak en inzichten , Want ik heb geloot' aan Uwe geboden. 60. Zulks heeft dan ook de uitwerking op mijn geest, dat ik mijn iever verdubbel, om in den weg van Godzaligheid aanhoudend betragtend te wezen. 61. En dat niet alleen in kalme tijden, — maar dan zelfs, als fnode menfchen met hunne woelingen het mij onrustig maken; dan in mijn gedrag hun niet gelijk te zijn, maar naar de Goddelijke wet mij omtrent hun te gedragen , is mijn hoofddoel. 62. Ik kan dan zoms in het holde van de nacht, flapcloos, alles nagedagt hebbende, oprijzen , cn danken voor de gewoone uitwijzingen die volgens Uwe riehterlijke gronden mij bekend worden. 63. En dat ik heimlijk doe, daar over fchaam ik mij in het openbaar niet; >— neen, de eerbiedigers van den Godsdienst zijn mijne beste vrienden , daar ik het liefst mede omga, die ten uiterde zorgvuldig zijn om de burger - pligten, door U voorgefchreven, naar te komen. 64. Ja, Heer! wie zou daar in niet zorgvuldig zijn, de ganfche waereld door zijn de proeven Uwer menschlievenheid ; geef mij meer inzichten van Uwe gebruiken, als uitwendige tekenen door U gedeld, ik zal dan nog meer opleiding hebben. 65. Heere! bij U moet alleen trouwe gezogt worden , dat ondervind Uw gundeling, in alle wederwaardigheden houde ik die vast, Gij zijt, Heer ! Uw zeiven gelijk naar Uwe gezegden. 66. En ik heb niet meer te verlangen dan alleen eene meer gevestigde trek  Het BOEK VS. 67. Voer mijn druk doolde ik om , Maar nu onderhoude ik Uw woord. VS. 63. Gij zijt goed en goedgnnffig , Vit leeren mij Uwe inzettingen. VS. 69. Trotsaards verdigten leugens omtrent mii, Maar met ten onverdeeld hart boude ik mij aan Uwe beveleB. VI. 70. Hun hart is wiek als bet ejfer-vct, Ik vinde meer genoegen in U we wet. VS. 71. Ot'der het gaaf i«f mij w»/, iV» leer ik Uwe inzettingen best. vs. 72. De wet deer U ultgefproken , /f ■»ƒƒ waardiger dan duizend ft ukken gouds e» zilver. VS. 73. Uwe handen febiepen en beelden mij, Geef mij doorzicht om Uwe geboden /e verftaan. en ruimer begrip van Uwe zedelijke inrichtingen , die ik over het algemeen met overtuiging als mijn regel volge. 67. Hoe bevorderlijk zijn mij daar toe de tegënheden; te voren vervoerde mij mijne onbedag'zaamheid menigmalen , maar nu hegte ik Bipter aan Uw befchreven woord , en vergun mij daartegen geene vrijheid. 68. In Uw bellaan, in Uw gansch gedrag, zijt Gij de ware weldoener, elk Uwer rijks - bevelen wijst mij zulks ten duidelijklte aan. 69. Dat dan vrij trotfe hovelingen mij van muitzucht tegen den Vorst verdenken , ik weet dat ik ongeveinsd mij aan Uwe koninglijke bevelen boude. 70. Wellustig zijn intusfehen alle hunne neigingen, zij kennen geene andere geneugten , maar ik vind niets treffender voor mij dan Uwe grondwetten zo Batig gegeeven. 71. Hierom kan ik onder den druk, in het gemis van alle genot, zelfs vergenoegd en vrolijk wezen, dan leer ik best waarom Gij iets aan Uwe onderdanen, of bevolen , of geweigerd hebt. 72. Voor alle omkoping ben ik veilig, fchatten van goud of zilver, mij aangeboden, zijn niets bij de koninglijke wil, door U in perfoon opgegeeven. 73. Ja, Gij zijt het ! die mij in den baarmoeder reeds r vormde., en voor mijn groei bezorgd waart, 6! dan hebt Gij ook invloed op mijn edelen geest, ik begeer niet meer dan een ruimer doorzicht in mijn' zedelijke verplichting. 74. Wat mij ook te laste gelegd word, dit  der PSALMEN. Psalm CXIX. 621 VS. 74. Uwe vereerders zien op mij met genoegen, Als ik op Uw woord hope. VS. 75. Ik bekin, Jebovab, dat Uwe rechten enkel regtvaardigheid zijtlS 5«, dat Gij mij gedrukt hebt »'j getrouwheid, vs. 76. Uwe genade is toch mijn troost, Naar de toezegging aan Uw dienaar, VS. 77. Uw mededogen verkwikt mijn leeven, Uw wet is tocb al mijn vermaak. VS. 78. Snoodaards, ze onfchuldig mij drukkende, worden beklemt, Aan de betraeting Uwer geboden boude ik mij, VS. 79- Uwe eerbiedigers houden het met mij, Allen die Uwe getuigenisfen kcnr.en. vs. 80. Miin hart blijve onverdeeld omtrent Uwe inzettingen, Dan zal ik niet tot fcbande worden. fterkt mij , dat Godvrugtigen met goedkeuring mijn gehouden gedrag zien, vooral als ik proeven geef,- dat ik zonder voor uit te loopen, maar lijdelijk wagt op Uwe beloften mij gedaan. 75. Ik word nu hoe langer hoe meer in de gedagten gefterkt, dat alle Uwe faii&ien op de wetten ten uiterlten billijk zijn, en ben voor mij zeiven zeker dat geen liefdeloosheid, maar tedere toegenegenheid, de inzichten mijner rampen zijn; 76. En daar ik niet vrij van misgrepen ben , is mijn heul en mijn troost in Uwe onwaardeerbare vergevende goedheid, ook daarom heb ik vrijheid zo gunftig te denken volgens Uwe verklaring, bij gelegenheid van de gunlfige beloften mij gedaan. 77. Ik wil dan niet om ontheffing, maar wel om verademing in mijn treurig lot U fmeeken, en wil mij intusfchen in de betragting der pligten, mij als een mensch opgelegd, verkwikken. 7S. De misleide ftreng , mij zo valsch betigt hebbende, zal toch eenmaal in al hun verwagting zich vergisfen; dat boude ik voor zeker,* maar zulks heb ik niet te wagten, zo lang ik de pligten opvolg die mijnen (tand van mij vorderen. 79. AI verlies ik onder dat alles vrienden , de minnaars van den Godsdienst blijven mij getrouw , ook zij die volgens hun ambt doorzicht in de Godsdienst-plegtigheden hebben. 80. Dit"verzoek ik van U alleen, dat al de gebruiken Uwer Gods-regeering zonder zweem van verdraaijing gevolgt worden; dan zal ik nooit  622 Het BOEK vs. 81. Om Uw hnlp kwijnt mijn verianeen, Ik bang evenwel aan Uwe toezeggingen. vs. 82. Met een kwijnend verlangen zie ik op Uwe toezeggingen, En vrage , wanneer zult Gij mij vertroosten ? vs. 83. Als een Iedere zak in den rook zie ik 'er uit, Onder alles vergeet ik Uwe inzettingen niet. vs. 84. Hoe veele dagen zijn 'er nog voer .Uwen dienaar, Eer Gij recht doet over mijn vervolger? vs. 85. Snoodaards graven mij kuilen , Dit altans is ftrijdig met Uw wet. vs. 86. Aile Uwe geboden zijn waar , Hunne vervolging van mij is valscb, help mij! beangftigd behoeven te zijn, dat mijne uitzigten mislukken zullen. 81. Mijn verlangen naar omwending doet mij intusfehen kwijnend leeven; het eenigfte mij overig , en dit is geen los vleien, is, dat ik mij op Uwe eige woorden verlaat. 82. lk ben afgemat door te Baren op de vervulling van die toezegging, welke nog op zulk een afftand is, en zugt menigmalen : och, wanneer komen mijne verademingstijden! 83. Onder dat alles is mijn uitzicht gansch niet bekoorlijk, ik ben als een Iedere zak te drogen hangende, en met rimpels trekkende; maar welke gedaante ik nog moge krijgen , aan Uwe gegeeven bepaling boude ik mij geheel. 84. Ik mag wel vragen , hoe veel tijds zal 'er nog verlopen , eer Gij de rechtbank fpant over mijnen zo gramftorigen Vorst? 85. Kwaadaartige trotsaards zijn onder Uw ftilzitten geenzins werkeloos, de eene laage op de andere fpannen zij mij, dit altans is flrijdig met de wetten van menschlievenheid , die Gij elk mensch gegeeven hebt. 86. Dit verkwikt mij, dat al wat Gij beveelt niet dubbelzinnig is, maar eenvouwig en duidelijk, doch hun ganfche befchuldiging rust op eene valfche uitlegging, hierom verzoek ik Uw bijftand; 87. Want het kan bijna niet hoger vs. 83. Nieuwland zo belezen, meent, dat als de zakken door het vogt te flap geworden waren, zij dan in den rook gedroogd wierden, dus zou het in zeker opzicht een voordeelig beftaan der ziele uitdrukken, ik geloof dat dit hier zulks niet al te natuurlijk in het verband vlijd.  der PSALMEN. Psalm CXLX. 623 Ys. 87. Zij hebben mij bijna uitgeroeit vit het land, Ik wijke echter van Uwe bevelen niet. VS. 88. Herflel mij naar Uwe goedgunftigbeid, Dan zal ik het getuigenis van Uw e/ge» Jet>e/ volgen. vs. 89. Jehovah, Uw woord »j eeuwig'. In de hemelen beraamd. VS. 90. Uw trouwe duurt door alle de gedagten, Hierom ftaat de aarde, door Ugemaakt, vast. VS. 91. Alles beftaat Ingevolge Uwer fchikkingen, Alles is U dienstbaar. VS. 92. Ware Uw wet niet mijn troost geweest, Al lang was ik onder den druk bezweken. VS. 93. Nooit vergeet ik Uwe bevelen, Door dezelve deed Gij mij bcrleeven. rijzen, zij hebben mij bedorven in mijn Vaderland, en mij bijna als een eerloos burger, verdelgd; het is echter zeker dat ik geen der rijks - wetten gefchonden heb. 88. Uw goedgunstigheid herftelle mijn ftand, dan zal ik mij ftipt aan den letter Uwer bevelen mij dan te geven , met dubbele getrouwheid houden. 89. Laten Uwe uitfpraken in de uitkomst vertraagd worden, dit is nogtans zeker, zij zijn onveranderlijk; genoeg is het, dat zij, fchoon op aarde bekend geworden, in hooger gewesten beraamt zijn. 90. Daar bij komt nog, dat Uwe beftendigheid in de onderhouding der geflagten onnavolgbaar is, die duurt van het een geflagt tot het ander, en dit is een der oorzaaken, dat de bewoonde aardbol, Uw gewrogt , nog die zelve ftand behouden heeft. 91. Alles volgt nog door eene reeks van eeuwen Uwe wetten en gemaakte bepalingen , allen volgen (tipt cle bevelen ter berei'king van Uwe oogmerken. 92. Zoortgelijke overdenkingen beuren mij op , komt hier bij de overdenking, wat Gij ons voorfchreeft, waar in ik het liefst uitwijde, dan vind ik zo veel verkwikking , dat buiten die hartfterking ik door mijn druk zou hebben moeten zwigten. 93. Nimmer vinde ik elders geneugten, dien invloed hebbende welke ik ondervind , wanneer ik flipt Uwe rijks-bevelen als onderdaan tragt te volgen; de kalmte van mijn geweten en ,de ffille voldoening, geven mij onder Uw beftuur dan  S£4 He* KOEK vs. 94. Ut beboore aan U, hierom wagt ik redding „ Ik zoek ook Uwe bevelen, vs. 95. Snoodaards loeren op m jnen val, Ik maar op Uwe eetuiee.nisfen. VS. 96. In alle begeerte merk ik dat een eindpaal Is , Uw gebod ü echter onbeperkt. VS. 97. Hoe aangenaam is mij Uw wet , Zï/ is den ganfeben dag «nor mijne overdenking. vs. 98. Z)llam- malotb. vs. 1. Op, Jebovabs lof gezongen! Gij allen bedienaars van Jebovab ! Eiken nagt in Jebovabs Tempel wagtboudende, vs. 2. Keert uwe handen naar het heiligdom, Zingt Jebovabs lof'. vs. 3. Jebovab zegcne u uit Zion'. Hij die hemel en aarde verinde'. 1. Beftuurt van nu af Jehovah ter eere in het heiligdom , als uw ambts - plicht, met lust, het gezang; gij daar toe verordende reijen van Levieten , en daar bij als Zijn lijfvvagt 'snagts den ordentlijken plicht waarneemende. , 2. Nu , ren bewijze van uw verbintenis en hulde de handen in uwe altoosduurende verplichting naar het heiligdom uitgeftrekt , onder het Batig gezang ter Zijner eere. 3. Gewillige belofte : van Zions toppen dalen nu allerlei geneugten voor uw orde, van Jehovah , uw He er! die u aanficlde, en tevens de formeerder van "het gansch heel-al is. CXXXVftê PSALM. Halelu-Jah! vs. i. Looft Jebovabs boedanigbeden, Sezingt die , gij Jebovabs dienaren'. 1. Wei. aan dienaren van Jéfrbmh ! fchikt u om de voortreflijke volkomenheden van uwen H e e r , als de u opgelegde aangename bezigheid, in gezangen te vereeren. der van Pocock, ziin geestige gedagten, waarop men geval'en is om het geliefdkoosd allegorizeeren te begimftigen; hier uit zijn aardrijks - kundige zwarigheden geboren, van zo weinig belang, dat ik biina zeker geloof, dat het doel des Dichters niet eens geweest is, om aan den eige naam van Hermen te denken, maar alleen aan de uitwerking van het zamenvleeijen van den daauw. CXXXIV. Ik wil wel geloven dat de nacht-wagten van den Tempel gewoon zijn geweest dit lied te zingen, maar geloof tevens, dat het bij de aanftelling der Levieten in den dienst van Salomons Temp.-l hun 't eerst overhandigd is, om toen gezongen te worden.  Ö5ö Het BOEK VS. 2. Gij dit in jebovabs Tempel dient, Iu de voorzalen van bet Cïerfj-huis. vs. 3. Geloofd 2;; TeioMii! Jebovab alleen ;'j goed! Bezing Zijne eere! fliV (i alleen goedhartig ! vs. 4. Jebovab verkoos zich Jakob , Israël tot zijn eigendom, vs. 5. Ja ik weet dat Jebovab groot is. Dat onze Adonai boven alle Elobims is! vs. 6. Wat Jebovab behaagt, voert Hij »»'#, In de hemelen en op de aarde, In de zeën, en alle bronnen'. vs. Hji doet nevel van rfe» ürra/o der aarde bomen, Verzameld weerlichten e;; regen. En ontf.uit daarop bet verblijf des windt. 2. Gij die bij afwisfelinghet binnenfle heiligdom, den altaar, en alles wat tot de hofhouding behoort , waarneemt. 3. Wie zou Jehovah den lof niet hartelijk toebrengen, Hem komt den naam van goed alleen toe , en wanneer men Zijne voortreffijkheden bezingt, dan valt men van zeiven in het beroemen Zijner edele mildheid; 4. En die Jehovah begeerde nog daarenboven Jakob tot Zijn lieveling, en nam zijn kroost tot Zijne begunBigde onderdanen op. 5. Ik ben overreed, dat Jehovah alleen den naam van groot verdient, en dat onze Heer boven alle grooten uitftekend is. 6. Hoe onbepaald is Zijn macht, zo in uitwerking als in uitgeBrektheid; over de hemelfche gewesten , op de aarde, in de zee;:n , de afgronden zelfs zijn onder Zijn hoog gezag alleen! 7. Bij een heldere lucht doet Hij aan den gezicht-einder eene zwarte bui zamentrekken , allengskens pakken donder- en regen - wolken zich op den anderen, Hij weet den wind te leiden om de buien tijdig aantevoeren. 8. Die weerftand bied, dien CXXXV. Een zamenftel uit andere Pfalmen, en dus ongetwijfeld naar de leerftellingen van den ftaat gedicht, cn in gebruik gebracht. vs. 7. Weerlichten tot regen ftaat 'er, Mus. dat om dat op het weer* licht in Paleftina al rasch regenvlagen- volgen.  der PSALMEN. Psalm CXXXV. 6$} *s. S. Hij ontzielde Egyptens ecrftelingen, Onder menfchen en vee. vs. 9 Hij deed wonderen en zeldzaamheden In Egyptin, voor Piiarao en zijne bovelir.gsr.. VS. 10. Hij iioeg talrijke volkeren, En ontzielde machtige Koningen. vs. 11. Sichoiï, der Amoritèn Koning, Oc . Koning van Bafan, En alle de bebeerfebers van Kanaiin. vs. 12. Hij gaf htm land afs een eigendom, Als een beftendig eigendom aan Zijn volk Israël. vs- 13. Jebovab < Uw luister is bejlendig , Uwen roem.loopt door alle geilasjten voort. Vs. 14. Jebovab richt Zijn volk, Eu heeft mededogen met Zijne dienaren. vs. 15. Der volkeren Elohim zijn van zilver en goud, Enkel gewrogten der kunftenaren. gaat het als de Egyptifche grooten, waar Hij de eerftelingen van mensch en vee wegnam. 9. Daden, zo zeldzaam als achtbaar, in het befchaafd Egypten, voor bet oog van P h a r a o , en zijn hot'hen zo gansch ongenegen % verrigt; 10. Daarop ganfche natiën verdelgende, en krijgskundige Vorften in veldflagen doende fheuvelen; n. Waar» onder het hoofd der ftrijdbare Amoriten was, en den beroemden veroveraar Og; met de beste Kanane'èfche legerhoofden; ia. Hij deelde hunne landen uit aan Zijn gekoozen onderdanen tot eene beftendige bevolking. 13. Jehovah'. Uw, aanzien is nog niet verminderd, Uw gedenk-naam word met het geheugen der gebeurtenisfen in den afloop der eeuwen niet verdoofd. 14. Wij zelve hebben daarvan de genoeglijke ervaring ; nu is het de tijd dat Jehovah de belangen van Zijn volk richterlijk beoordeeld, en Zijn ontferming toont over den druk waar onder Zijne hofhouding zugt. 15. Wat zullen de Befcherm- Goden hier tegen vermogen , de bekendtle en beroemdfte onder de befchaafde natiën zijn flegts van kostbaare metaal, door de konst des beeldhouwers in waarde verhoogt. 16, 17. Even» VI. Deel. Té  653 Het BOEK vs. 16. Ze zijn met een mond voorzien zonder te fpreken, Met oogen zonder te zien, vs. 17. Met ooren zonder te hooren, Met een neus zonder te ademen. vs. 18. Derrelver kunjienaren zijn hun gelijk, En allen die op hen betrouwen. vs. 19. Israëls huis, looft gij Jebovab'. Aa'rons huis , looft gij Jebovab'. vs. 20. Huis van Levi, looft gij Jebovab'. Eerbiedigers van Jebovab, looft Jebovab'. vs. 21. Jebovab vierde te Zion vereerd'. Hij , die te Jerufalem woont. Halelu-Jah! wel, hoe fraai ook, hoe evenredig, hoe menfchelijk, zij misfcn toch beweging en gevoel. 18. Kunftenaren en vereerders zijn hun daarin gelijk , dat zij wel de gedaante van menfchen hebben, maar verdandeloos en ongevoelig zijn, hoewel hen godsdienBig Vereerende. 19. Israëtitifche aanzienlijken en burgers! eerbiedigt Gij Jehovah ! 10. Doet dit insgelijks Priesters en Levieten! doet zulks, gij die Zijnen dienst uit ware overtuiging verkoost! 21. Hartelijk wenfchen wij, dat Jehovah weder op Zion vereert worde, en dat Hij in Jerufalem als Zijn hofftad beftendig moge gebieden! CXXXVIfte PSALM. vs. 1. Looft Jebovab, want Hij is goed! Zijne goedertierendheid is eeuwig. 1. Dat nu de dankzegging aan Jehovah gegeeven worde, wiens bedaan niet alleen goedgundig is, maar dit blijft, en altoos onafgebroken , dit in de uitoeffening Zijner macht dit bewijst! 2. Hij worde vereert als vs. 16, 17. Hier en elders vinden wij meest de befchrijving van het hoofd der beelden; Winkelman in zijne Gefcb. der Kunften I. Deel bladz.7. heeft duidelijk bewezen, dat het menfchelijk hoofd voor het meestentuk der kunst bij de ouden , niet zonder reden, gehouden werd. vs. 17. Ik geloof dat hier de lezing noodzakelijk moet veranderd worden , elk voelt de noodzakelijkheid daarvan. CXXXVI. De aart' van deze Gezangen brengt mede, dat het tweede lid  der PSALMEN. Psalm CXXXVI. 659 vs. 2. Looft Ehbim , die boven allen Elobims is'. vs. 3. Looft de Adonai, van alle Adonais\ vs. 4. Hem, die alleen beroemde wonderen verrigt'. vs. 5. Hem , door viien de hemel boogst viijs verordend is'. vs. 6. Hem, die de aarde op water vestigde '. vs. 7. Hem, die de groote lichten maakte! vs. 8. De zon, tot beheerfcbing van den dag! vs. 9. De maan en darren, om in den nacht te gebieden'. vs. 10. Hem die Egyptens eerstgeboornen doodde'. vs. 11. Die Israël uit het midden van bet land voerde '. vs. 12. Met een fterke hand eii uitgeftrekte arm ! vs. 13. Die dc fciielfze kliefde'. God boven alles , wat dien naam draagd! 3. Hij worde vereert als die Heerfcher , boven allen uitftekende ! 4. Hij , welke heldendaden verrigtte , alleen waardig den naam van wonderen te dragen ! 5. Hij een God, die met zo veel wijsheid den hemel daarltelde, en opfierde ! 6. Die zo zonderling de vaste aarde op het vloeijend element fielde! 7. Die de Maker is der hemellichten, van zo veel invloed voor Waereld-bewoneren ! 8. De zon, mild gebiedende door haare dralen bij den dag! 9. De maan en Harren cm de donkerheid van den nacht te temperen, iu tijd en wijze! 10. Die den Egyptenaar zijn vermetenhcid met de dood zijner eerstgeboorene deed betalen! 11. En de Israëliërs langs en door de volkrijke deden onbelemmerd naar de grenzen voerde! 12. Met een vuist zo fterk, met een gebiedende arm zo wel gewapend! 13. Die het beroemde Egyptifche meir een doortogt deed formen; 14. Waardoor Hij Zijne Israëliërs ruim deed lid door een ander choor gezongen is, Esra III: u. markt dit nog waarfchijnlijker. Da the heeft over het gebruik van dezen Pfalm zeer wel gefchreven, ik geloof evenwel onderfcheiden van hem en anderen; dat het opftel vroeger moet gezogt worden; in Sa lomons tiid waren die herhalingen in dc chooren reeds fterk in gebruik, vooral bij de offeren ter inweijing des Tempels, - daar wij niet het muficah, maar de zaken toeligten, waren wij verplicht dit zo te fchikken. vs. 13. Knapp fpreekt van het vormen der eilanden in de fchelf-zee T t a naar  66o Het BOEK vs. 14. F.n Israël daar door voerde! vs. 15. Die Pharao met zijn heir in de fchelf-zee fineerde'. vs. 16. En zijn volk door de woestijn geleide! vs. 17. Die machtige Vorften verfloeg! vs. 18. En Beroemde Koningen doodde! VS. 19. SlCHON, gebieder der Amoriten'. vs. 20. En Og, Baftins Konintf! vs. ïij Die het land gaf tot eene bezitting'. vs. 22. Een erf-bezitting voor Zijn dienaar IsitAëLÏ vs. 13. Die aan ons gedagtig was in onze vernedering! vs. 14. Hij ontrukte ons uit de magt der benijders'. vs. 23. Hij fpijst al wat leeft! vs. 26. Dankt tien Elobim des hemels! trekken ! 15. Die den moedigen Pharao met zijn uitgezogt heir vin dat meir zijn graf deed vinden! 16. Die vervolgens in de Arahifche woestijn de Gids en Verzorger van Zijn volk was ! 17. Die krijgszugtige volkeren onder de beste legerhoofden den flag deed verliezen ! iS. En de magtigfte gekroonde hoofden in een veldtogt deed fneuvelen ! 19. Sichon over de geoeffende Amoriten gebiedende! ao. Og de zegenvierende bende van Ba fan geleidende! 21. Die al vroeg die landen aan Israël gaf! 22. En vervolgens gansch Kanaan tot een eigendom aan Zijn lievelings - zoonen! 23. Die nu ook ons goedgunftig is, fchoon wij lange in eene vervallene toeftand leefden ! 24. Doch nu ons van den euvelmoed der nijdige volkeren zo zonderling heeft onttrokken! 25. Die al wat leeft, het zij mensch, het zij vee, het leevens - onderhoud verfchaft! 26. Dat elk Hem loove, die als de ware BefchermGod in den hemel gebied, wiens goedgunftige bedrijven onafgebroken voortduuren ! naar den grondtext, wij kunnen dit niet vertalen noch verklaren, dc bijzonderheden waarop dit ziet zijn ons niet bekend geworden.  der PSALMEN. Psalm CXXXVII. 661 CXXXVIHte psalm. vs. I. Aan Babels rivieren zittende, Weenden wij, als wij aan Zion gedachtten. vs. 2. En hongen de harpen Daar ter plaatze aan de wilgen. vs. 3. Die ons vervoerd hadden, Drongen om een lied van ons te horen, Onze vernielders wilden een vrolijk lied : Zingt op , een Zienitisch lied ! en wij onze treur-dagen ter gedagtenis van het lot onzes Vaderlands vierden , waren wij gewoon in zak en asfche, aan de armen van Chabor, Chiddekel en Vldi , neer te zitten. 2. Hoewel niet in de treurigfle omftandigheden , toonden wij evenwel geen geneugten te kennen ; onze muzijk - inftrumenten werden bij gelegenheid van onze feesten weinig gebruikt, maar fieren meestal de takken der wilgen, welke hier in overvloed gevonden worden. 3. Daar wierden wij wel eens bezogt van de ftedclingen , en vertroost , tot vergenoegdheid opgewekt; men drong ons zelf wel eens om een Vaderlands lied te zingen. De berovers van onze vrijheid, die alles wat prachtig was, onzen Tempel op Zion in het bijzonder , verwoest hebben , wilden een vrolijk lied menigmalen op de gewijde toppen gezongen, van ons hooren. CXXXVII. Men behoeft over den tijd, waarin dit Lied gedicht zou zijn,.niet te fchrijven; maar wie is de maker? zeker een Prcfeet van dien tijd; op Haogaï en Jeremia valt meest de aandagt; Stakk heeft het meeste voor den laatften; het is in den geest dier tijden, nationaal, voor ons is bijzonder het 9de vers zo ftotende, dat wij in plaats van 'er onbefchaamd voor te pleiten , of de befchaafdheid onzer tijden te beroemen, met verheffing van bet Christendom, bidden mogen, dat veroveraaren , voor altoos ballingen der waereld mogen worden; men herinnere zich dat de uitmuntende Cijrus dien wreker geweest is, en elk zal wenfehen, dat oorlogen te gelijk met het zorgelijke despetistnus verdwijnen mogen, op dat diergelijke ijslijkheden nimmer voorvallen, en dat nooit zulke wraakzugtige wenfehen in menfchelijke, ik zwijge Godvrugtige harten, meer mogen opkomen. Tt 3  r5rj2 Het BOEK vs. 4. Zouden wij een lied], ter eert van Jebovab, In een vreemd land zingen ? VS. 5- Liever vergete mijn rechterband (het fpeien,") Dan dat ik u, Jerufalem'. zou vergeten. VS. 6. Liever verftijve tong aan bet gehemelte, Dan aan u niet te denken, Gij Jerufalem ! zijt mij méér waardig Dan de uitgezogfle vermaken. VS. 7. Jehovah! gedenk aan Edoms zoonen, Mij den ondergang van Jerufalem roepende, Slegt het.' fiegt bet tot 'het fundament toe'. VS. 8. Verwoester, dochter Sabels' Heil zij bem'. die wreeken zal, Wat gij aan ons deed'. vs. 9. Heil zij hem I die uw gebroed aangrijpe, En aan dc rots verplette! 4. Wij weigerden zulks ftandvastig; wij zongen ter eere van Jehovah! op Zion tegenwoordig; maar buiten het Vaderland, verre van den . Tempel te zingen , zulks is ons niet te vergen. 5. Neen, dan liever de kunst van op de maat en met muzijk te zingen gansch ontwent, dan uwe aangenaamheden Jerufalem ! en uwe tegenwoordige toeftand ons niet te herinneren. 6. Liever dan door droefheid zo verhit en verdroogd , dat mijn tong in mijn mond onbeweeglijk is, dan dat ik mijn Jerufalem mij niet zou vertegenwoordigen ; afkeerig zijn wij van alle vermaken zo lang uw toeftand zo is. 7. Wij herinneren ons de kleinBe omftandigheden van haar noodlot, toen de afftammelingen van E s a u , onze nabuuren, het lot van de Bad ziende, den overwinnaren aanhitften, om de Bad tot de fundamenten toe te fleg'en; ach Jehovah! vergeet toch niet dat zeggen te wreken! £ef y2o»i waarin ik riep hoorde Gij mij, Hoe kragtig wektte Gij den moed in mij op. VS. 4. Alle Koningen der waereld zullen U Jehovah ! vereeren., Zorfra zij o«k Uwe waarfebuwende redenen horen. VS. 5. Dan zullen zij de handelingen van Jehovah bezingen! Den luister van Jebovab ! zo onvergelijkelijk '. 1. Ja, U, mijn Koning! wil ik ter eere, met opwekking van alle mijne aandoeningen zingen ! in het gezelfchap van alle de grooten zal ik mijn harp en ftem oeflènen, cn van Uw roem alleen zingen, i. Al biddende keer ik mijn aangezicht daarom naar het gewijde heiligdom, voor U opgeflagen, om daar Uwe volkomenheden, bijzonder Uwe mildadigheid en flandvastige zorge te verheffen; voor mij is in Uwe belofte, van mij den troon erflijk te zullen geven, Uw roem onwaardeerbaar. 3. Zo dikwils ik in nood was, en ik mij tot U als Befchermer wendde, holpt Gij mij, en wen ik diep neergedrukt, of radeloos was, bezieldet Gij mij met heldenmoed. 4. Mijn lof verdiend Gij niet alleen, maar die van alle Sceptervoerders in het gansch heel-al, cn zij zullen U die geven , zodra zij Uwe openbaring en de nadrukkelijke taal daarin gevoert, zullen ontdekken. 5. Dan zullen zij in de lotgevallen Jehovahs opper-beftuur .erkennen , alle Zijne bedrijven voor onnavolgbaare bewijzen Zijner grootheid ver- CXXXVIII. Men doolt wen men dit Lied aan David toecigend, derj tijd waarin het gemaakt is, voor zijn komst op den troon wil gefteld hebr ben; hij fchijnt al een hof - houding in Jerufalem gehad te hebben, en de arke had reeds aldaar haar verblijf, taen hij dit opftelde. Tt 4  6Ó4 Het BOEK VS. 6. Jebovab is verbeven '. maar Hij ziet op ncdrigen, Op eenen verbazenden afftand kent Hij den tretsaard. VS, 7. Toen ik in liet midden van den angst leefde, 1 ebt Gij mij gered:. Uw hand rigt Gii tegen deii woedenden vijand, Terwijl Uw rechter mij befebermt. TS. 8. Jebovab zal mijn zaak uitvoeren , Uwe geedgnnftigheid , Jebovab! is altoosduurende , Uwer handen-werk blijft nooit onvoltooid. / heffen, ó. Ja zeker, wagt ik zulks, want hoe oneindig verheven Jehovah ook is, de verfchoveling ontglipt Zijn aandagt liet minst; maar op eenen verbazenden afftand van den troon ziet Hij met verontwaardiging de woelingen van den vermetenen. 7. Altoos dezelve , in het uiterfte gevaar hebtGij mij niet alleen geredt, maar hield met de linkerarm den aanvallenden vijand te rug, en dekte mij met het fchild van Uw regterarm. 8. Wat bekommernisfeu mij dan nog drukken, 'mijn Heer zal mijn belangens voorftaau, dat verwagt ik van Uwe zo beftendirr'c goedgunftigheid, Jehovah l wat Gij begint, brengt Gij gewis ten einde. CXXXTXfte i~\ EenALIpfaim E N dichtftuk van David, tot algemeen Davids , voor gebruik , aan den eerften Opziener overhan- dc" eerften Mu~ , zijkant. dlSd' Vï. J. Jehovah'. Gij doorziet mij, Gij kent mij door en door'. 1. Gij mijn Heer! Gij altans zijt het die mijne inzichten , hoe diep verborgen ook, tot het uiterfte toe nagaat ; de aanhoudende oplettenheid op mijne handelingen , doen altans U niets ontglippen. 2. Of ik werkda- CXXXIX. Het is zeer duidelijk, dat de verdenking van Davids liefde tot zijn Vorst aan het hof, en de ftille beproevingen zijner oprechtheid, ,de aanleiding tot dit Dichtftuk gegeeven hebben, waarin de poëtifche fchoonheden meer kragtig dan fierlijk zijn.  der PSALMEN. Psalm CXXXIX. 66$ VI. 2. Mijn zi'ten, mijn opflaan, ftaat Gij gaade, Op een affland weet Gij mijn gedagten. VS. 3. In mijn gang, in mijn ftil zijn, omgeeft Gij mij, AI mijn reizen is U bekend. ys. 4. Miin gezegde is nog »»er na» rfcn tong, 0/het ij 17 Jebovab aireede bekend. ' VS. 5- W*' m'j agter en voor bejegend is door U, Die zelve hand ftuurt mij ooi! vs. 6. Zonderlinge kundigheid'. Zij is mij te hoog, ik kan die niet bevatten! vs. 7- Waar 7ou ik Uwen geest ontgaan ? Waar Uwe tegenwoordigheid ontwijken ? ys. 3. Steeg ik ten hemel, daar zijt Gij 1 Begaf ik mij naar den afgefcheiden ftaat, ook daar zijt Gij! dig ben dan niet, zulks maakt in Uwe oplettenheid geen verfchil; van welke aart de denkbeelden zijn, welke mijn geest zullen bezig houden , in het opkomen zijn ze U alrcde geheel bekend. 3. In mijn reizen , in mijne ftille nacht-verblijven, verwijderd Gij U nimmer van mij; wat ik verrigte, fchoon het menfchelijk oog mij niet befpieden kan, is U gemeenzaam bekend. 4. Voor U mij te verbergen , zou mij niets baten, eer ik nog uitgefproken heb met mijne redenen, weet Gij Jehovah! het geheel daarvan, ten naauwkeurigfte. 5. Wat mij in alle gevallen bejegend, hoe onverhoeds, is door U, daar Gij 'er de oorzaak van zijt, en onder dat alles mijn geest zelfs de ware richting geeft! 6. Hoe dieper ik dit indenk, hoe onbevatlijker mij dit word ; ik gevoel dat zulks boven mijn vernuft' gaat, en dat dit veld voor mij te onbegrensd is. 7. Vond ik mij zeiyen fchuldig , hoe treurig was mijn toeftand, waar toch zou ik Uwe doordringende oplettenheid ontduiken? waar mij met eenige zekerheid van Uwe tegenwoordigheid onttrekken ? 8. Al begaf ik mij naar den hemel en verftak mij onder hare taliooze bewooneren, ik zou 'er U gewis werkdadig vinden; begaf ik mij naar het ftil verblijf der afgefcheidenen, hoe bedrijyeloos ook daar alles is, Gij toont dat Gij 'ér zijt. •et. 5. Beter Müntinghe: Gij houdt mij om en om bezet. Tt 5  '664. Het BOEK VS. 6. Jebovab is verbeven', maar liij ziet op ncdrigcn, Op eenen verbazenden afftand kent Hij den iretsaard. VSf 7. Toen ik in liet midden van den angst leefde, Iebt Gij mij geredt. Uw hand rigt Gii tegen den -.voedenden vijand, Terwijl Uw rechter mij befebermt. VS. 8. Jebovab zal mijn zaak uitvoeren , Uwe goedgunftigbeid, Jebovab! is alloosduurende , Uwer handen-werk blijft nooit onvoltooid. / ' heffen, ó. Ja zeker, wagt ik zulks, want hoe oneindig verbeven Jehovah ook is, de verfchoveiing ontglipt Zijn aandagt het minst; maar op eenen verbazenden afftand van den troon ziet Hij met verontwaardiging de woelingen van den vermetenen. 7. Altoos dezelve , in het uiterfte gevaar hebt Gij mij niet alleen geredt, maar hield met de linkerarm den aanvallenden vijand te rug, cn dekte mij met het fchild van Uw regterarm. 8. Wat bekommernisfen mij dan nog drukken, 'mijn Heer zal mijn belangens voorftaan, dat verwagt ik van Uwe zo beftendige goedgunftigheid, Jehovah! wat Gij begint, brengt Gij gewis ten einde.. CXXXTXfle -rp. psalm. KEK Dichtftuk van David, tot algemeen Een Pfalm *-* „ ' .' ° , Davids , voor gebruik , aan den eerften Opziener overhan- den eerftenMu- \. , zijkant. dlgd. VS. I. Jehovah'. Gij doorziet mij, Gij kent mij door en door'. 1. Gij mijn H eer! Gij altans zijt het die mijne inzichten , hoe diep verborgen ook, tot het uiterfte toe nagaat ; de aanhoudende oplettenheid op mijne handelingen , doen altans U niets ontglippen. 1. Of ik werkda- CXXXIX. Het is zeer duidelijk, dat de verdenking van Davids liefde tot zijn Vorst aan iiet hof, en de ftille beproevingen ziiner oprechtheid, ,de aanleiding tot dit Dichtftuk gegeeven hebben, waarin dc poëtifch* fchoonheden meer kragtig dan ficrlijk zijn.  der PSALMEN. Psalm CXXXIX. 66$ ff. 2. Mijn zi'ten, mijn opftaan, ftgat Gij gunde, Op een af/land weet Gij mijn gedagten. V5. 3. In mijn gang, in mijn ftil zijn, omgeeft Gij mij, Al mijn reizen is U bekend. ys. 4. Miin gezegde is nog niet van den tong, Of het ij U Jebovab aireede bekend. 1 VS. 5. 1%; mij agtcr en voor bejegend is door U, Die zelve hand ftuurt mij oo&j vs. 6. Zonderlinge kundigheid! Zij is mij te hoog, ik kan die niet bevatten'. vs. 7. Waar 7011 ik Uwen geest ontgaan ? Waar Uwe tegenwoordigheid ontwijken ! ys. 3. Steeg ik ten hemel, daar zijt Gii! Degaf ik mij naar den afgcfcbeiden ftaat, ook daar zijt Gij! dig ben dan niet, zulks maakt in Uwe oplettenheid geen verfchil; van welke aart de denkbeelden zijn, welke mijn geest zullen bezig houden , in het opkomen zijn ze U alrcdc geheel bekend. 3. In mijn reizen , in mijne ftille nacht-verblijven, verwijderd Gij U nimmer van mij; wat ik verrigte, fchoon het menfchelijk oog mij niet befpieden kan, is U gemeenzaam bekend. 4. Voor U mij te verbergen , zou mij niets baten, eer ik nog uitgefproken heb met mijne redenen, weet Gij Jehovah! het geheel daarvan, ten naauwkeurigfte. 5. Wat mij in alle gevallen bejegend, hoe onverhoeds, is door U, daar Gij 'er de oorzaak van zijt, en onder dat alles mijn geest zelfs de ware richting geeft! 6. Hoe dieper ik dit indenk, hoe onbevatlijker mij dit word ; ik gevoel dat zulks boven mijn vernuft' gaat, en dat dit veld voor mij te onbegrensd is. 7. Vond ik mij zeiyen fchuldig , hoe treurig was mijn toeftand, waar toch zou ik Uwe doordringende oplettenheid ontduiken? waar mij met eenige zekerheid van Uwe tegenwoordigheid onttrekken ? 8. Al begaf ik mij naar den hemel en verflak mij onder hare tallooze bewooneren, ik zou 'er U gevris werkdadig vinden; begaf ik mij naar het £1:11 verblijf der afgefcheidenen, hoe bedrijyeloos ook daar alles is, Gij toont dat Gij 'er zijt. me. 5. Beter Muntinghe: Gij houdt mij om en om bezet. Tt 5  666 Het BOEK ts. 9. Begaf ik mij op de vleugelen van 't morgenrood, Om aan 't einde des oceaans te vertoeven; vs. 10. Dan zou nog Uw hand mij geleiden, Uw rechterhand mij bonden. vs. 11. Dagt ik: de duisternis zal mij omheinen, De nacht zal een nevel om mij maken. vs. 11. Zo belemmert de duisternis U niet, De nacht licht voor U als de dag, Duisternis en licht zijn voor U gelijk. vs. 13. Gij Aeif mijne ingewanden bereid, Mij in mijn moeders lijf reeds gekleed. 9. Geen breedte kan mij van U verwijderen, al kon ik op de eerBe dralen der zonne bij den morgen mij plaatzen , en daarop in eenen dag afreizen , tot dat die zelve ftralen weder in de Middelandfchc zee duiken , en ik 'er wilde vertoeven ; 10. Dan zou ik nog den dillen invloed van Uw bedier ontwaar worden, en zou zelfs bemerken , dat Gij mij naar Uwe inzichten deed werken. 11. Zo ik in mijne overleggingen mij daar mede vleide ; dat ik in de duisternis wel eene gordijn zou hebben, het is toch zeker, dat de nacht zelve op zijn beste fchemering, meer belemmering dan opheldering geeft. ïz. Dan ondervind ik duidelijk genoeg, dat ook de duisternis U niet verhinderd, alles ten naauwde opteneemen; Gij ziet de voorwerpen zo onderfcheiden, als op den vollen middag, geen van beiden geeft eenig verfchil in Uw doorzicht. 13. En dit alles word door de omdandigheden U niet hellerder; neen, het delzcl mijne aandoeningen , waar door mijne ziels - werkzaamheden meestal beduurd worden, was bij het vormen van mijne ingewanden, waar mede zij ten naauwde verbonden zijn, reeds in haar aart bepaald, — dien zetel vau mijn ziel gaaft Gij reeds omtrek in de baarmoeder. 14. Hier vs. 11. Knapp en anderen, Mus. uit het Arabisch door eene betekenis van het werkwoord zich willende redden, hebben niet gevoelt, dat dit gchecle vers eene tCtenfiellin» was van het volgende; Schrocder heeft mij op den weg geholpen om 't anders te vertalen, cn fchoon dit niet dan door de invulling van niet zus menigmalen uitgevaHen door  der PSALMEN. Psalm CXXXIX. 667 VS. 14. Ik dank U dit zo wonderlijk door U gemaakt ben, Eerwaardig zijn alle Uwe gewrogten , Dit gevoelt mijn gebeele ziel. vs. 15. Mijn gebeente was voor U niet verholen, Toen ik in de donkerheid gebouwd wierd, En overal, als met een dekkleed , gedekt was. VS. 16. Uwe oogen zagen reeds de eerfie kieming, Toen ftond alles aireede in Uw boek, Niets was onopgetekend van de geboorte-dag afl VS. 17. Hierom zijn a//e Uwe beramingen , mijn Elobim I onnoemelijk ! Hoe verbazend groot is heur je;»/! op peinzende, ben ik reeds bij mijne geboorte, in mijn eerfte wording, een zonderling kunstfluit, en niet aileen ik , maar elk gewrogt geeft proeven van onuitputlijke wijsheid, mijn ziel is daarvan, bij de minfte oplettenheid op mij zelvcn, kragtig overreed. 15. Mijne ledematen hoe zeer in een gerold, waren U zo kennelijk, als of ik die reeds gebruikt had; en daar, toen ik allengskens ontwikkelde, in een plaats, waar geen licht- ftraal was, noch komen -kon , en waar ik zo naauw a's met een kleed omzwagteld ware dat in alles ondoordringbaar is. 16. Toen ik nog in de eerfte beginzelen der wording en mijne beweging voor het bloote oog niet zigtbaar was, toen was Uwe aandagt reeds op mij, alle mijne aanftaande bedrijven overzaagt Gij, als in Uw annalen opgetekend, en van den eerften dag mijner geboorte af, ontglipte niets Uw aandagt. 17. Dit alles mij voorftellemle, word ik met den huichelaar niet beangftigd , — maar integendeel, alle die verhevene overleggingen verfchaffen mij genoegens, welk eene rijkheid hebben zij, die de vrugtbaarfte voorbeelding overftijgd, want het zijn waarnemingen omtrent U ! 18. Het zeedoor de Affchrijveren , kan gefchieden , was zulks evenwel volftrekt noodzakelijk; ik volg Greve in den text. vs. 16. Gaarne beken ik, dat de kundigheden in de omfchrijving verre boven de leeftijd van David waren, beter woord als kieming was 'er evenwel niet te vinden voor het oorfpronglijke ; de lezer moet alleen maar zorgen de oude en nieuwe denkbeelden, wel aftefcheiden.  66$ Het BOEK vs. 18. Eer was bet Xff-zand dan die te berekenen, Keme ik tot mij zeiven ik ben nog door U omringt. VS. 19. Elobim'. dat Gij den fnoodaard verdelgde, Dat bloeddorftigen van mij wijken. , VS. 20. Zij fpreken van TJ veragtelijk, Maar zij verheffen Uwe vijanden ongegrond. VS. 21. Zou ik, Jebovab'. niet haten die U haten ? Geen affebuw hebben van bun die tegen U muitzuchtig zijn? VS. 22. Mijn haat is algemeen, ,Ze zullen altijd mijne vijanden zijn. zrmd, aan de oever zo digt opeengepakt, zou eer kunnen geteld worden dan zij, — maar ik, verfionden in die gedagten, keer tot mij zeiven naar mijne tegenwoordige omftandigheden te rug, cn gevoel op dat wederkeeren, dat de waarheid Uwer tegenwoordigheid mij dan niet begeeft. 19. Och, mijn Befcherm-God! mogt Gij den tijran. wiens toeleg mijn ondergang is , eens doen omkomen, en dat hovelingen zo bcgcerig naar mijn dood, eens ophouden mij te belagen. 20. Maar 't geen mij meer treft, dan dat ik belaster word, is, dat ze zo handelende inderdaad van U kwalijk fpreken, en noodwendig partij moeten trekken ten voordeele van hun die Uw beduur vijandig zijn. 21. Alfchoon ik mij tegen hun niet verzette, is dit nogtans zeker, dat ik een innige afkeer van hun heb, Jehovah! die zo hatelijk zich omtrent U gedragen, — en hoe zeer zij mij van muitzucht verdenken , ben ik de man, die van hunne muitzugt tegen U ten uiterden veragtelijk denk. 22. Met geen van hun , zelfs om eige inzichten , kan ik verzoenen , mij veeenigen in alle omdandigheden , ik befchouw dj. 18. Tweede lid Greve: een klein gedeelte overreiende ik en ik ben reeds verflagen. vs. 11. Bij u en bij uwe ftad zwoeren zij, —• bedrog en meineed is bun formulier , zo vertalen het de roeesten , doch mijns oordeels te vrij, — de verfcheidenheid van lezing in de Handfchriften leert ons, dat hier misdagen door de Affchrijveren begaan zijn, doch men kan ze noch niet herdellen , hierom ben ik 't naast bij het ooorfpronglijke gebleven , evenwel wil ik niet ontveinzen , dat van dezen zo fchoonen Pfalm 19 — 21. de beste fieraadjes niet zijn.  der PSALMEN. Psalm CXXXfX. 669 Vs. 23. Elobim! doorzoek mij zelfs, Doorzoek mijn nart om mij te beproeven, Delf mijne overleggingen op. vs. 24. En zie of ik den ongeluks-wsg betrede, En lei mij op den beftendigen weg. ze als vijanden. 23. Mijn God! de gunst die ik vrage, is Uw eigen rigterHjk onderzoek? ja, dit kan geen ander "Richter doen: dring door tot mijn grondbeginzels, om de drijfveeren mijner werkzaamheden te ontdekken, zoek diep of Gij beramingen bij mij vind, die diep verborgen zijn. 24. Doorzoek vrij of ik den weg van rebellie tegen den Vorst ingeflagen heb , en onderfteHn mij, in die pogingen waar van ik beftendig geluk te wagten heb. CXLffe PSALM. \/ vs- Davids 1. V oor het zang-choor, door David pfalm,vop*aëh zeiven gefchikt. mefster. Za"g" Vs. 2. Bevrij mij Jebovab ! van den boosaardi Beveilig mij voor den gronzamen ! ts. 3. Die in zijn boosbeid fmeedt; En dagelijks tot twist zamenrottet. vs. 4. Hun tong fcherper als een fcbeermes, Ze is adder-gift brandende onder hunne lippen. 2. Mogt ik eenmaal de lagen van dien fnoodaard, het hoofd der benden ontgaan, en ontflagen worden van de vervolgingen van een woedend gram mensch , die niets, ontziet. 3. De een met den ander onder de hovelingen woelt onophoudelijk, om mij onheilen te berokkenen ; van vijandelijkheden zijn hunne gefprekken altoos leevendig. 4. Hunne befchuldigingen zijn zo kragtig in werking als een wel gefcheipt fcbeermes, ieverig zijn ze, en onvermoeid, zij hebben voorraad van vergif, even als de fchadelijkfte adder. 5. Nogmaals fmeke ik om beveiliging cxl. Het doel van deez' Pfalm tekent zich leevendig. Hof-vleiers, die een boosaartig ongodsdienftig hart nog meer misformden , worden hier fterk doorgeftreken; het vuur is echter meer dat van den krijgsman voedend dan van den Godvrugtigen.  670 Het BOEK vs. 5. Behoed mii Jebovab'. van 't geweld der fnoodaards! JSeveilg mij voor de tijrannifche grooten , Die alles doen om mijne voeten te doen glijden. vs. 6. Trotsaards hebben mij ftrikken gelegd, En bedekte koorden (gefpannen ,) Een net zijwaards gefield, En overal ütik-koorden geplaatst. vs. 7. Tot Jebovab riep ik: Gij blijft mijn Elobim! Heer, Jebovab! tiaar mijn fmeken! VS. S. Jebovab, Adonai'. de oorzaak mijns geluks , Gij dekt mijn hoofd in den flag. -VS. 9. Vervul den voenscb des fnoodaards niet! .Drtf hunne aanflageu nimmer gelukken '. Zij zouden 'er troticb op worden. vs. 10. Op 't hoofd der genen die mij omringen, Daale de verkeerdheid hunner lippen. tegen dat boos rot, en tegen het onBuiniig woeden van hun hoofd; aan niets anders word door hun gedagt, dan om mijn ondergang zeker te maken. 6. Reeds voor een wijl hadden baldadige hoogmoedigen mij belaagt, kundig overal mij aanleiding tot misdragingen voor het oog der burgerij willen geven , daarbij zo veel mogelijk gezorgd , dat ik mij niet redden konde; geen zaak van belang ondernam ik, of ik ontdekte 'er hun gevaarlijke bedoeling in. 7. In den bangflen nood, vond ik mij wel bij mijn klagte tot mijn Befcherm-God, en vond mijne uitzichten altoos geBerkt, hierom wende ik het weder tot U, Jehovah! om gehoor bij U te vinden. 8. Gij zijt de Heer. van alle onafhanglijke VorBen, mijn geluk is Uw keus, hierom dekt Gij mij in de grootfle gevaren , meer dan het fchild in den flag, het hoofd beveiligt. 9. Ik wagt dan ook van U, dat Gij fnoodaards hun genoegen niet zult doen geworden , erglistigen hunne oogmerken niet zult doen gelukken, Gij weet hoe veel het tot grooter verderf van hun verwaand hart zou werken. 10. Uwe Voorzienigheid wende zelfs de gevolgen van hunne openbaare woelingen of heimelijke befchuldigingen op hunne eige hoofden af. 11. Laten zij 'er op hegten, cn uitwer-  der PSALMEN. Psalm CXL. 6>i vs. ii. Als vuurige kolen vallen zij 'er op, Door het blikfem-mm florten zij, Als een watervloed, zonder boop van herjlel. VS. iï. Geen lasteraar worde in bet land gelukkig, De fnoodaard worde vervolgd , Tot dat zijn ondergang daar is. VS. 13. Dit weet ik, Jebovab flaat onderdrukten bij, En red de zaak van den weerlozen. vs. 14. Braven zullen Uwen naam loven, Oprechten onder Uw opzicht blijven. king doen als gloeiende kolen gewoon zijn te geven; laten zij door het blikfem-vuur worden geveld, en door een geweldige .vloed weggedreven, zonder de minfte hoope van ontkoming. 12. Ik verwagt dit, want Gij doet de valfche befchuldiger in zijn ftand zelden gelukkig fiagen; de tijran worde zo lang vervolgd, tot dat zijn befchadiging voor altoos gedaan zij. 13. Hoe het zij, daarop verlaat ik mij; Jehovah onderfteunt onregtvaardig behandelde lieden , en trekt zich altoos de regtmatige zaak vau hun aan, die geen befcherming meer hebben. 14. Die oprecht zijn in al hun doen, zullen altoos Uwe edele hoedanigheden verheffen , die zonder kwade inzichten verkeeren, zullen in Uwe Voorziening altoos veiligheid genoeg vinden. VCXLTfie PSALM. AN DAVID. Een Pfalm van Da« VID. VS. i. Jebovab! ik roep U aan , ijl ter mijner bulpe , Merk onder mijne klagte op mijn Item. VS. 2. Mijne bede zij in Uwe tegenwoordigheid als reuk-werk , Onder het opheffen mijner handen bij 't avond-offer. 1. Ach Jehovah! mogt Uw hulp fpoedig komen! als ik met zulk een aandrang roepe; Gij zijt aan mijn ftem reeds gewoon, die nu weder klagende zich tot U wend. s. Mijn tegenwoordige en afgezonderde avond-bede zij U als heiligdoms - wierook op den gouden altaar; niet minder behagen U mijn uitgeftrekte armen, als de klimmende CXLI. Bij zoortgelijke omftandigheden als de vorige gedicht, doch de xvoelingen der vijanden nu meer openbaar uitgeborflen zijnde.  $7* Het DOEK vs. 3. Jebovab] waak over mijn mond! Beftuur de beweging miineV liepen. vs. 4. Behoed mij voor der hozen ion-del, Om geen mcdefchuldigen 'n Jnooiheii te worden, Met lieden die aan ffio'odbidin gewoon zijn ; Kooit eete ik van hunne vreugde-maaien. vs. 3. De brave 11a en heftrajfe mij, Ik acht dit liefde , Maar der fnoeden zalf kome nimmer op mijn hooftl. vs. 6". In hun ongeluk zij mijne bede liever voor hun, Dat de rotzen waar zij vrij kwamen hier Richters zijn, Toen mijne redenen ben verzagtcden. damp bij het offer op den brand-altaar. 3. Ik voel iets in mijn binnenfte woelen , het geen niet rein is; och , behoed Gij mijne rede, draag Gij zorg dat mijne lippen geen onbedagtzame gezegden uitbrengen. 4. Maar vooral, beveilig mij voor het bedrijven eener verkeerde daad; men mooge 'er mij al toe aanzetten; dat ik nimmer toeftemming geeve aan de aandrijving tot verkeerdheden; fchoon deze lieden, daar aan gewoon, zelden in den uitilag mislukken ; ik wil nimmer in de gunfHge gevolgen daar van een deelgenoot wezen; 5. Veel liever wil ik de fterke en herhaalde berisping van braave lieden ondergaan, dit is tle fterkfte blijk van welmeenenheid bij mij; liever wensch ik nooit de eerbewijzingen van fnoodaards te genieten , om van alle verleiding beveiligd te wezen. 6. In hunne ongevallen , voel ik op dit oogenblik eene neiging om voor hun behoud te zugten, en gelukkig blijft het bij de neiging niet: altans dat de graniet-klip, waar Koning Saul zich heenen begaf, hier Richter mijner bedrijven zij, dat mijn vervolger zelfs dit bevestige, dit door mijn taal zo week wierd, dat hij gunftig van mij fprak. vs. S, 6. Onze Randteke^aaren hebben airede hier de noodzakelijk, heid gevoeld van eene vrijere vertaling; Doederlin zal hier mijn lezer het best voldoen, ik heb hem niet in alles ge volgt, en kan dus de opgave van zijn gedagte ontgaan; wil iemand zo ver niet gaan, ma:r meer omflag en omwegen volgen, hij raadplege dan Venema, vooral 4e aanmerking van Muntingh e.  der PSALMEN. Psalm CXLI. 673 vs. 7. Wanneer onze beenderen al op den rand des grafs lagen, Zo verftrooid als het graan in de omgeploegde voren. ' vs. 8. Mijn oogen zijn op U gevestigd, Jebovab Adonai' Ik betrouw op U onder alle de gevaaren mijnes leevens. vs. 9. Beveilig mij voor den voet-angel mij gefpannen, Voor alle dc ftrikken des fnoodaards. vs- 10. Dat elk boosdoener zicb in zijn eigen ftrik verwarre, Tot dat lk gelukkig ontkomen zal zijn. 7. En zeker mijn toeftand was toen beklemd genoeg, om eene gelegenheid tot redding waarteneemen, _ onze verdeeldheid en de daardoor gebrooken kragten om niet ontdekt te worden, fcheenen onzen toeftand doodelijker te maken ; en wij lagen zelfs bloot als het graan in des landsmans omgeploegde voren. 8. Hierom is ook nu al mijn verwagting op'Jehovah, mijn Heer! op wien ik in de zorgelijkfle omftandigheden zo veilig mij verlaten kan. 9. Ik fmeek om beveiliging in het tegenwoordig gevaar en ontkoming uit alle de listen, die mij van tijd tot tijd door fnoodaards beraamd worden. 10. lk wensch, dat zij zo lang in hunnen eige verkeerdheden belemmerd en werkeloos mogen gehouden worden, tot dat ik de gevaren ontworteld zal zijn. ECXLTIfte en ftigteüjke gedagte van David, psalmtevens een gebed, bij gelegenheid van zijn oplang l?» verblijf in de onderaardfche holen van En- bêdè^lr ee°« geilt. ■ verblijf in de vs. 2. Ik riep luide, al klagende tot Jebovab'. fpelonk. Ik fmeekte Jebovab luide'. 2. In mijn klagte riep ik Jehovah om hulp! in mijn angften klaagde ik Hem luids-keels! 3. Menfchen hulp vs. 7. Zeker doeld David op het geval 2 Kon. of Om.) XXIV. Als men hier bij de inleiding op de Pfalmen vergelijkt, zal men de uiterfte agting voor het menschlievend karakter , voor het edelmoedig beftaan van deez' vuurige en regt driftigen held opvatten, het te rug keerea van drift werkt altijd op zoortgelijke harten zo kragtig. CXLII. Over het oogmerk van deez' Pfalm zie men Chandlkr of Muntinghe. VI. Deel. Vv  6>4 Het BOEK TS. S. Ik bragr mijn leed In Zijne tegenwoordigheid, Miine beklemdheid voor Hem, Mijn geest was gansch neerflagtig, VS. 4. Gij kendde den weg dien ik betrad, Hoe de ftrik gefpannen ftond , Waar lk treden moest. VI. 5. Niemand was in mijne belangen op mijne zijde , Hit tt ontvlugten was mij onmogelijk, Niemand trek zich mijn gevaar aan. vs. 6. Ik riep toen tot U, Jehovah'. zeggende: Al mijn toevlucht, mijn deel in dit letven. vs. 7. Let op mim eefehrei, lk ben afgefolterd, Red mij van mijne vervolgeren, Ze zijn mij veel te magtig. vs. 8. Bevrij mijn leeven van dezen kerker , Dan zal ik U roemin ; De braven zullen dan een kring om mij flaan, Als Gij mij zo bigunfligd zult hebben. is iedelheid, ik bragt mijn toeftand Hem onder de aandagt ; in benaauwde uuren, begaf ik mij met mijne donkere uitzichten voor Hem, ten uiterfte moedeloos. 4. Gij, en dit alleen hield mij bedaard, Gij wist zeer wel welk een gedrag ik hield, merktet op al mijn doen , zaagt het gevaar, door list tegen mij bereid , om mij tot misgrepen te brengen. 5. Inderdaad regt zorgelijke omftandigheden voor hun die mijn partij kozen; om mij tot fterkte te zijn; was 'er geen magtige die het met mij eens was; doorteflaan was mij niet mogelijk ; om te ontvlugten was ook geene hoope; niemand had aandoening genoeg om mij uit het leevens-gevaar te redden. 6. In dien toeftand bleef mij dc klagte tot U, Jehovah.' over; Gij zijt miju eenig uitzicht in bange nood , de bron aller geneugten voor mij, op dit toneel van wisfelvalligheden. 7. Geef acht op mijn gefchrei, bijna zijn mijne kragten opgeteerd, — bevrijd mij nu uit de overmagt van mijne jagers ; 't gaat nu te boog, 'er is voor mij nu niets aan te doen. 8. Dat mijn' leeven in deez' fpelonk niet in gevaar gerake ; als Gij mij red, zal ik U den lof van bevrijding geven, de geluk-wensch van een aantal bra- «. 4. Ook Knapp, brengt dit tot bet vorige 3de vers.  bêfc PSALMEN. Psalm CXLli. 675 ven zal ik dan hebben, die met mij over Uwe goedgun* ftigheid zien zullen verblijden. EcxLnme e n Gezang voor de muzijk gefield, door ™ALMDavid. Davids Pfair».- vs. r. Jebovab'. hoor miin bede! Luister naar mijn fmeken , Uwe billijkheid en trouwe verhoore mij! ▼s. 2. Daag Uw dienaar niet voor den regtbanit, Voor U kan geen leevendig mensch onfchuldig wezen; Vs. S. Maar een vijand belaagt mijn leeven, Zoekt mij in bet fiefte werpen , Mi| in den ftaat der duisternis te brengen. Onder bet getal der verftorvenen. vs. 4. Dit maakt mijn geest zo verflagen, Mijn hart beeft in mijn binnenfte. vs. 5. f!; herinner mij de vorige dagen, Overweege Ulve verrigtingen, Mijn geheugen gaat al Uw doen na, 1. Jehovah! geeft nu agt op mijn Verzoek, let op rflïjri fmeeken ! ik vrage gunfte om dat Gij billijk in vergelding, en trouw in Uwe beloften zijt? 2. Want naaf het recht zult Gij niet met mij handelen, dan was 'etvoor mij geen hoope , geen fterveling zou dan onfchuldig uit het verhoor gaan. 3. Maar denk aan mijn toeftand; een vervolger, fchoon ik onfchuldig ben, belaagt mijn leeven, bedoelt niets dan mijn val; mijn tegenwoordig fpelonken- leeven doet mij met de afgefcheideneü bijna in de donkerheid der vergetelheid vefkceren. 4. Dit maakt mij ook zo geheel neerflagtig, en mijn hart klopt wegens bevreesdheid op de minfte ontmoeting. $ Ik herinner mij dan wel eens zoortgelijke tijden in mijn leeven , nu reeds doorgeftaan , ik ga 'er de oogmer^ keu van na, zo als zij mij van agteren kennelijk zijn,, en zoek al Uw doen aan den anderen te fchakelen, en mij te verlevendigen« 6< Dan vat ik weder moed, eö cxliil Ik zou doeze Pfalm wel op de omftandigheden van Ab sa löss krengen, was de tekening van sijn vervolger niet voor Absalom, naar Vv a > JÊM--  676 Het BOEK vs. 6. Dan breide ik mijne handen tot U uit, Mijne neigingen zijn voor U als een dor land. vs. 7. Haast U Jebovaè ! om mijn geest optebeuren, Houdt toch nu uwe gunfte niet in+ Want ik ben niet verre van den ftand der bereiden tot bet graf. vs. 3. Ik hoore 's morgens vroeg van Uwe genade, Ik verlaat mij op U, Zeer mij hoe ik mij te gedragen hebbe, Daarom trekken mijne neigingen t' V-waards. vs. 9. Bevrij, mij Jebovab'. van mijne vijanden, lk verlaat mij op V. vs. 10. Leer mij «fl«r Uw te/7 fe bandelen, Gij foei zijt mijn Elobim , Uwe goedguntlige geest noere mij in een veilige oord. vs. ii. Jebovab! vernieuw mijn leeven! 2>r «ere tian Uw naam; üerf mijn leeven van augften, Wegens Uwe billijkheid. bidde U plegtig aan, ik voel mijne aandoeningen, mijne dörftende begeerten zoo Berk, als het aardrijk dat naar den regen verlangt. 7. Och Jehovah! mijn tegenwoordige toeftand vereischt eene fpoedige opbeuring; ik wensch nu Uwe goedgunftigheid te genieten, want ik ben reeds als iemand, van wien men al rasch de uitvaart vieren zal. 8. De nacht is niet voorbij, of ik merke reeds Uwe verrasfende gunst , ik fteun daar op ; och ! wil Gij mij in mijne netelige omftandigheden verder beftuuren, zulks heb ik ten hoogften nodig, en daarom is ook mijn trek naar U ook zo fterk. 9. Och! ontlla mij ditmaal van den euvelmoed mijner vijanden geheel ! veilig verlaat ik mij in dit geval op Uw magt. 10. Alleen onderwijs mij, hoe ik ontflagen, dan in mijn verlosfing mij naar Uw begeerte verder gedragen zal; ik wagt dat, want mijn Befcherm-God wilt Gij dan ook blijven, Uw geest mij altoos zo genegen zal mij dah wel aan de beste oord van veiligheid, waar geen nieuwe lagen iets vermogen , brengen. 11. 6 Jehovah! wil mij weder voorfpoed bezorgen , Uwe eer zal daar van alleen den roem hebben, zor- Davids gevoel te fterk, zoortgelijke toeftand als in de vorige faltn fchijnt de oorzaak van het opftel te wezen.  der PSALMEN. Psalm CXLIII. 677 TS. 12. Maar verflrooi mijne vijanden, Naar Uwe goedheid, Das mijne beangftigcrs verflikken , Want ik ben tocb Uw knecht. gen en bekommernisfen vallen nu eens weg, ik wngt zulks van Uwe regtmatige gevoelens over mijn onfchuld. 12. Maar laat mijne vijanden uit eikanderen gedreven worden ; ook dit wagt ik van Uwe goedheid; dat zij die mij het leeven zo bitter maken , vau angst fterven, — ik wagt dit daarom, om dat ik Uwen dienaar ben, door U zelfs hier toe benoemd. DCXLIVfte t. psalm. 00R DaVID' VanDAvtu. vs. 1. Geprezen zij Jehovah, mijn rotst Die mijne hand doet ftrijden , En mijne vuisten bet oorlogen leert. vs. 2. Mijn begunftiger, mijn flot! Mijn land-kasteel, mijn redder! Mijn fchild en mijn vertrouwen! Die volken aan mij onderdanig maakt. 1. U alleen komt lof toe , Jehovah ! die beftendig mij een rots zijt, die mij zo veel heldenmoed in veldflagen, zo veel krijgskunde in alle de vijandelijke aanvallen, gegeeven hebt. 2. Die niet alleen mij begunftigde, maar in belegeringen mij een onverwiunelijk kafteel, in onverhoedfche aanvallen een land-toren waart, mijn; fchild in gevaren, waar agter ik mij altijd gerust bevond , en die zelfs de vijandigfte volkeren onder mijn macht beftendig deed bukken. 3. Ik fta verrukt, Jeho- CXLIV. Over het uitneemend fraaie van dit Lied, zal men zich niet behoeven te verwonderen ; het fchijnt een zamenvoeging te zijn van denkbeelden, gezameld om de agting die men voor den maker had, van wien men niets wilde laten verloren gaan. Het is dan te vergeefs, opoogmerk en aanleiding te denken, waarfchijnlijk zijn het dichtregels in verfchillende gelegenheden opgefteld en bij den, anderen gevoegd M v N* tinghe denkt aan de behandeling van Hanün 2 San.. X, Vv 3.  P7,S Het BOEK 3. Och, Jehevab! wat is de mensch t Dat Gij in hem zo ■veil titel neemt, 's Menfchen zoon, dat Gij bem acht. ys. 4. De mensch is gelijk een nevel, Zijne dagen eene voorbijgaande fchaduw. ft. 5. Jebovab '. buig de hemelen en kom af, Óp U'.v aanraken roken de bergen, y». 6. Slinger bïikfems , verfprei ze, Schiet deze Uwe pijlen af, en doe haare kragt fmelten. vs. 7. Reik di handen uit de hoogten tot mijn ontzet. Ruk mij uit hreede vloeden, Uit de magt van vreemde volkeren. vs. 8. Wier mond leugens digt, Wier rechterhand meineed is. ys. 0. Elobim'. ik z»/ U rfuw een nieuw lied zingen, Met de luit 't en tienfnarig inftrument voer U fpeien. vs. io. Die alleen Koningen Woef zegenpralen, Die David Uot«» dienaar van 4e» meord-zween bevrijd. vah! dat Gij zo veel belang gefield hebt in een mensch; ach! waarom zo veel bezorgdheid omtrent den erfgenaam van zwakheden. 4. Al de hoogheid van een mensch ia toch maar eene nevel die ligt verdwijnt, de bedrijven yan zijn leeftijd zijn buigende fchaduwen. 5. Dat de blauwe hemel zich verlage, dat het onweder zo laag daale, en daarmede de toppen der bergen bezet worden en op Uw aanraken ontvlammen ! 6. Overal gieren Uwe fchitterende bïikfems, en treffen op verfchillendeu afftand, dat ze zijn als pijlen afgefchoten, wier pennen onder het voortfnellen nieuwe veerkragt fchijnen te verkrijgen. 7. Dat onder dat ftatige dier donder bui Uwe hulpe mij geworde , en ik uit een vloed, mij overftromende , uitgered worde; want zo geweldig is de overmagt van krijgskundige volkeren ; 8. Daar bij bedrieglijk in hunne vriend- 'en bondgenootfehap , die ■meineedig alle hunne kragten aanleggen. 9. Doet Gij zulks, mijn Befcherm-God! gaarne wil ik dan een reddings-lied U ter eere opftellen, luit en kfup wil ik onder het zingen daar mede paren. 10. Het lot van troon-gebieders en hunne zegenpraal hangt alleen van Uw goeddunken af; voor U die Uwen OnderKoning David van zo meenige gevaarlijke omftandig-  der PSALMEN. Psalm CXLIV. 679 ti. ii. Ontzet en red mij nu ook uit vreemde overmagt, Welker mond bedrog is, En wier rechterhand enkel meineed is. vs. 12. Onze zoonen geven een fieraad, Als rijzige planten, Onze dochters als pilaren, Bebijteld om een paleis te fieren, vs. 13. Dat onze voorraads-vertrekken wel voorzien mogen zijn. En onuitputbaar in bet uitgeven, Dat onze kudden duizend werpen , Die duizend vermeerdere tot tien duizend op onze weiden. vs. 14. Dat onze runderen fterk zijn , Geen inval, geen uitval, Geen mond-gefebrei zij op onze ftraten. vs. is. Gelukkig het volk dat dit beil geniet, Gelukkig het volk wiens Elohim Jebovab is: heid gered hebt. 11. Die ditmaal weder mij van vijandelijke overmagt hebt bevrijd, van hen die mij door fchijn van vriendfehap vervoerden, terwijl zij tegen alle beloften hun kragt verzamelden. 12. De voorfpoed keere weder tot ons rijk; onze jongelingen vertonen zich als planten die wel gevoed, zo breed als rijzig zijn , — onze meisjes als pilaaren van eene bekwaame groote niet alleen , maar zo fchoon gevormd, dat zij paleizen konden lieren. 13. Dat onze huisbehoeften van het fchoonfle zoort en in overvloed zijn, evenredig aan de rijkfte uitgaven; ons' melkvee , geiten en fchapen zeer talrijk, onze grazende kudde , het tiendubbel daarvan. 14. Ons groote vee zij fterk tot den landbouw en de fokkerij; geene vijandelijke inval, geen oproeping tot den oorlog, geene inwendige moordkreet, verontrusten onze ftille genoegens'. 15. Gelukkige natie die dit lot te beurt valt! Gelukkig volk, dat, daarbij, Jehovah als zijnen eenigen Befcherm - God eerbiedigd! ECXLVfte PSALM. en lof - lied van David. davids loWtd. CXLV. M«n kan omtrent maker,en inhoud, als te algemeen, niets gepalen, Vv 4  6So Het BOEK rs. i. Mijn Elohim'. Gij Koning! U wiVik eere», Uw roem in eeuwigheid bezingen ! TS. 1. U zal ik dagelijks danken , Uw roem in eeuwigheid bezingen ! VS. 3. Jebovab is groot en hoogst lof waardig, Onbereekenhaar is Zijne hoogheid! VS. 4. Laaten Uwe oW«» floor «We öe gefiagten geroemd, En Uwe wonderen erkend worden ! VS. 5. E/i bezinge den luister van Uw Mniefiiensch aanzien, Zo wel als Uwe zonderlinge bedrijven ! VS. 6. .rf/Ver fpreeke van de kragt Uwer mogenheid, Daarom wil ik r«» Uwe grootheid gewagen ! VS. De gedenktekens van Uwe uitneemende grootheid bezingen, De reijen verkondigen Uwe billijkheid. VS. 8. Geiia.iig en barmhartig is Jebovab! Langmoedig, onbegrend goed'. 1. Mijn Befcherm-God! wien ik alleen als den onbepaald Heerfcher eerbiedige, Uwen luister wil ik geftaag met mijne gezangen verheffen. 2. Bij alle gelegenheden met lust U mijne verplichting betuigen , en Uw roem ook daarin vermelden. 3. Gewis is Jehovah den eernaam van groot, hoogst verdienBelijk, alleen waardig! 't doorzichtigfte vernuft kan geen perken in Zijne macht ontdekken. 4. Döor alle de gedagten, de een op de andere, rollen de galmen Uwer bedrijven in die daden, die het onbeperkte van Uw macht zo duidelijk aanwijzen. 5. Met al mijn hart wil ik den achtbaaren glans Uwer Majefleit in een lied vereeren, te gelijk met Uwe zo zonderlinge geruchtmakende verrigtingen. 6. Elk zal mij een mond leenen, om van die treffende mogeuheids-proeven te kunnen fpreken , en waarom zou ik dan nu ook niet het choor dier loveren met mijn zang verzeilen? 7. Schoon zij mijn lof niet behoeven, zij fpreken zeiven door heure uitwerking; met kennelijke en vrolijke trekken zal 'er Uwe uitftekende trouw in te lezen zijn. 8. Het algemeene choor-gezang zal wezen : goedgunftig en onvergelijkelijk mededogend % is Jehovah ! onnavolgbaar in geduld, en zonder grenzen jn goedguiiftigheid ! 9. Zijne goedheid, is onbepaald, Hij  der PSALMEN. Psalm CXLV. 681 vs. 9. Jebovab is allen goedgunftig , Is ontfermend over alle Zijne gewrogten. VS. 10. Hierom prijzen U, Jebovab! alle Uwe gewrogten , En Uwe begunftigden zegenen U. VS. II. Zij bezingen de luister van Uw rijk, En de redenen van Uw aanzijn ; vs. 12. Om de menfchen kinderen die bewijzen te verkondigen, De glanzende luister van Uw rijk. vs. 13. Uw rijk is een altoosduurend rijk, Uw gebied gaat door alle de geflagten. vs. 14. Jebovab! beveiligt de vallenden, En richt rfe gebogenen op. vs. IS. Alle oogen fiaren op U, Gij bezorgt hen onderhoud op de regte tijd. vs. 16. Gij opent Uw hand, En verzadigd de leevenden naar Uw genoegen. betoont die aan allen; geen Zijner) fchepzelen kan klaagen daar van verfbken te zijn. 10. En dit is oorzaak dat bet dank-choor, dat al het gefchapene U Jehovah! zo algemeen vereert, en dat Uwe gunfieliiigen in 't bijzonder niet zo veel hartelijkheid, U hunnen wensch toegalmen. 11. Uw bewind over het rijk roemt de ganfche burgerij, en fpreekt in hunne volks-verzamelingen van Uw koninglijk gezag; 12. Op dat tot het overige menschdom , zo ver mogelijk is , die eigenfehappen verbreid wOr-' den , en dat zo zeer geroemde bewind , hen tot navolging wekke ; 13. En dit blijft beftendig zo, Gij kent geen opvolger anders gezind, maar Uwe beramingen hebben in volgende geflagten nog het zelfde gezag. 14. Jehovah vergeet het belang Zijner onderdanen nooit, een ftut is Hij voor elk burger die ten val dreigd, en die gebukt onder het leed ging, doet Hij weder vrolijk voortgaan. 15. Elk wagt zijn welvaren van U, en het mist niet, of zij worden op den tijd, waarin het voor hun best is, daarvan voorzien. 16. Uw milde hand ontfluit Gij geftaag, en niemand onder de leevendigen word vt. 17. Nog maar een Handfchrift is 'er, 't welk dit vers opgeeft, de 70 hebben het ook dus: Jebovab is in Zijne woerden getrouw, en weldadig in alle Zijne werken. Yv 5  68a Het BOEK VS. I?. Jehovah is billijk in al Zijn doen, En goedgunftig emirent alle Zijne gewrogten. vs. 18. Jebovab is nabij allen die Hem aanroepen, Die Hem met ernst fmeken. VS. 19. Hij geeft de begeerte van Zijne vereerden, Hij hoort hunne klagten en red ze. VS. 10. Jebovab beveiligt allen die Hem lieven, Maar alle fnoodaards verdelgt Hij. VS. 21. Mijn mond zal Jebovabs lof zingen! En alle vleesch Zijn heiligen naam in eeuwigheid! uitgefloten; maar elk behoud naar Uwe wijsheid zijn aandeel. 17. Het is Jehovah alleen, die in Zijne mildheid, ook tevens de meeste billijkheid vertoont, en onpartijdig Zijne goedgunfügheden uitdeelt. 18. Voor Zijne onderdanen zonder onderfcheid, altoos genaakbaar, ter hunner hulpe bereidvaardig, die oprecht en ernftig zulks begeercn. 19. Bijzonder mogen de eerbiedigers van Zijn roem verzekerd zijn, dat hunne verzoeken niet zullen afgewezen worden : — naauwelijks is hun klagte voor den troon of hunne hulp is 'er, 20. Die hartelijk met Zijn beftuur ingenomen zijn , befchermt Hij tegen den nijd, en de boosheid der verkeerden; en laat de fnoodaard dan, hoe mededogend anders, Zijn ftraffend ongenoegen ondervinden. 21. Met reden bezing ik dan den roem van Jehovahs hoedanigheden , met reden vormen alle ftervelingen het algemeene choor, om dien eerwaardigen onafgebroken te roemen! CXLVMe PSALM. Hilclu-Jah! vs. I. Mi n ziel'. Roemt Jebovab! an genegenheden! ftemd u nu tot den lof, het is Jehovah die door u bezongen moet worden l CXLVI. Schoon de gelegenheid niet bepaald is, kan elk lezer die duidelijk genoeg gevoelen: de edeldenkende Vorst, al te zeer in zijn voorfpped geroemd, heeft ongetwijfeld in dat gemoeds - beftaan , dit fermulier voor een godsdienftig Vorst gefteld.  der PSALMEN. Psalm CXLVI. 6B3 TS, s. Ik wil Jebovab'. geduurende mijn leeven mimen, Mijn Elobim Pfalm-zingen, zo lang ik 'er ben. ?S. 3. Verlaat U niet op Vorften , Op een menfchen kind zonder ware bulp, fs, 4. Zijn adem begeeft bem , Hij word w«der aarde, Met een gaat al zijn luister onder, vs. 5. Maar gelukkig is hij wiens hulp W/Jakobs Elobim fi, Die at zijn inzicbten öp Jebovab Elobim beeft'. vs. 6. De formeerder van hemel en aarde , Van zee , met alle bewoners , Die fl/j woord houd. vs. 7. Die den gedrukten altijd recht bezorgt, Wen beboeftigen fpijst, '1 li Jebovab, die de ketent /laakt. 2. Gaarne wil ik dit doen; nu niet alleen, maar ook in mijn ganfche leeven; en mijn inftrumenten met mijn zang vereenigen en verfterken, om zo lang ik de kragten heb mijn Befcherm-God te vereeren. 3. Waardige landgenoóten ! hier kunt Gij veilig roemen; op het gelukkige bewind van Vorften te zingen, is wisfelvallig; zij zijn alle Adams zoonen, in den grond is bij hen geen heil; 4. De beste, de voorfpoedigfte fterft; al zijn hoogheid vermengt zich weder , met die aarde waaruit hij ook gevormd was, en alle de pracht en ftaatfie, hoe fchitr terend voor een volk, neemt allengskens af en word vernietigd. 5. Neen, die burger mag eerst van geluk fpreken , die al zijn onderfteuning verwagt van den BefchermGod zijns flamvaders Jakob, en die in geene verwagting denkt te zullen fiagen, dan die door Jehovah als BefchermGod en Koning, beftuurd word. 6. Want Hij is Koning van alle onbegrensde macht over het aardrijk, de hemelen zijn onder Zijn Scepter, de onmeetbaare oceaan met de tallooze bewooners vind zijn oorfprong in Hem, — en hoe groot ook, is Hij nooit ontrouw in Zijne toezeggingen. 7. Gedrukten , die bij de hoven zo zelden heul vinden, genieten die altoos bij Hem, naar het ftipfte recht; armoedigen ontgaan Zijne oplettenheid niet; ja, Jehovah is het die de ketens door machtige tijrannen opgelegd, Zijne onder-  tfSd Het BOEK vs. 8. Jebovab opent de blinde oogen, jebovab richt de neergedruktea op , Jebovab mint de braven; VS. 9. Jebovab befcbut de vreemdelingen, Onderbond weduwen en wezen , Hij verijdeld der onderdrukkeren oogmerken, VS. 10. Jebovab zal «/foor regeeren! Z108! Uw Elobim leeft door alle geflagten ! Halelu-Jah! danen ontneemt. 8. De ongeneeslijkfte land-kwalen Zijner burgeren kan Jehovah herBellen; Hij is het die de moedelozen onder Zijne burgeren , kragtig weet optebeuren ; nooit ziet Hij den billijken burger onagtzaatn voorbij, maar toont hem Zijne genegenheid. 9. Die buiten hun Vaderland onder de befcherming der wetten leeven, beveiligd Jehovah! en zorgt voor huisgezinnen, door het Verlies hunner hoofden befcherming ontbeerende, en laat nimmer uit eenig inzicht de geweldenaren, hun drukkende, ongeftraft. 10. Daarbij zal die Jehovah onafgebroken regeeren , Hij kent geen onwaardig opvolger; daarom hofbewoners ! verblijd u over uwen Koning en BefchermGod, Hij leeft niet lang maar eeuwig! CXLVIIfte PSALM. VS. I. Looft Jebovab, want Hij is goed! Vereert Elobim, zulks is recbt overeen/temmend. VS. 2. Jebovab bouwt Jerufalem , Verzamelt Israëls verdrevenen; t. T vaat ons nu Jehovahs lof eenparig bezingen! Hem die alleen den grootBen eernaam van Beheerfcher draagt , Hij is goedgunfHg ! laat ons dien BefchermGod ! met Bern en muzijk vereeren ! 2. Jehovah is het die Jakobs kroost wijd en zijds verftrooid, tot een lichaam verzameld , en in Jerufalem eene goede woning befchikt; 3. Hij is het die de diepgaande CXLV