d e SPREUKEN SALOMONS, Het HOOGLIED e n de PROPHETIE van JESAIAS.   D E B IJ B E L VERTAALD, OMSCHREVEN en door. aanmerkingen OPGEHELDERD. ZEVENDE DEEL. te utrecht en amsterdam, bij G. T. van PADDENBURG en ZOON en J. ALLART. iiccLxxiiin  APPROBATIE. D E Thcolosifche Faculteit van 's Lands Hooge School te Leyden geeft ook aan dit deel des Bijbehverks van den Wel Eerw. zeer Gel. Heer W. A. van Vloten hare goedkeuring op de zelfde wijze, als aan de vorigen; onder hartelijke toebidding, dat God over deezen en den volgenden arbeid des kundigen Schrijvers zijnen zegen geve! Leyden den 16 Meij 1793. EWALDUS HOLLEBEEK. iEGIDIUS GILLISSEN. CAROLUS BOERS. BRÖERIUS BROES. JONA WILLEM TE WATER. SEBALD FULCO JOH. RAU,  VOORREDE. D e klagte, dat dit Deel niet eerder het licht ziet is wederom bij mij niet te zoeken ; ik ben van befluit veranderd in zo verre dat ik geene beoordeeling van mijn arbeid meer aan mijn lezer begeer te geeven; daar men van de Heeren Recenfenten niet wel vergen kan hunnen naamen te ontdekken, en ik niet gaarne met iemand tot nader onderzoek van zaken wil komen, ten zij hij zijn naam, in navolging van mij opgeve. Alleen wemchte ik, dat men mijne gedagte over den XLVilife Pfalm niet verkeerd opvatte; de toejland onder Josaphat's bewind, en niet die onder Hiskia, heb ik den ganfehen Pfalm door ingevoerd; de talrijke otarivging der vijandelijke benden kan als een belegering van het geheele land befchouwd worden; ik heb eenige aanleiding gegeeven tot misver/land door eene duistere uitdrukking in de noot: belegering onder Josapiiath; deze betreft niet Jeru- fa-  VOORREDE. falem, maar het ganfche land; ik had naauwkeuriger ge/proken als ik den aanval en influiting van het geheele land door vijandelijke benden onder Josaphat's bewind dus duidelijker opgegeeven had. Dat mijne pogingen niet nutteloos zijn, moedigt mij aan, en ik geve dit Deel weder met mijne ondertekening in het licht. ■) ' 9  INLEIDING op DS SPRE UKEN VAN SALOMO. Ï)e nagelatene Schriften van hrach derden Koning volgen m rang op die van zijnen vader; en fehoon Salomo ZIjn gclieffle zoon was, onder zijn opzicht opgevoed, ymd men nogtans op het eerfte inzien, al aanftonds een verbazend verfchil in zijn voordragt als Schrijver; dit is met alleen een gevolg van verfchillende gcfteldheid, Ievenswjze, enz. maar verfiand en hart beiden, waren in Salomo gansch anders dan in David werkzaam. Wijhebben m de Inleiding op de gefchiedenis der IsraëllUil fche Vorften,hem reeds in verfcheide trekken keren kennen; doch als febrijver van een aantal boeken, waarvan eenigen ons nagelaten zijn, hebben wij hem niet naar waarde kunnen roemen ; dit is nogtans van veel belang, want de opfiellers van de Joodfcbe annalen verheffen hem met alle mogelijke verheffing, als den wijsten man, die immer geleefd heeft of keven zal He dendaagfche vernuften, wederom, die meenen dat zij alken . VII. Deel, a 4\ oyer  INLEIDING oi' dé over fchriften van fnïaak kunnen oordeelcn; denken hier gansch anders, op zijn best zijn het bij hen eene menigtejoodfche grillen,' eene onnatuurlijke zamenraping van Spreuken. Men leze hier tegen de brieven van eenige Jooden aan Voltaire. Het is nodig, dat wij hier een onpartijdig onderzoek doen; dit kan ons tot het rechte gebruik dezer fchriften zeer bevorderlijk zijn. De opvoeding van Salomo trekt aireede onzen aandagt. Naar der Oosterlingen gewoonte, fleet hij zijne eerfte leevensdagen onder vrouwen, onder het moederlijke opzicht. En 1'choon wij te weinig van B at h se ba uit de gefclriedénis Weten, móet zij nogtans een edeldenkende vrouw zijn geweest, daar zij aan den geest van haren David beftendig zo veel genoegen konde verfchaffen, dat zij de gunftelinge gebleven is. Vooral is het mij uit de verlcheide {pelingen i.i de Spreuken, op de moederlijke onderwerping, zeker , dat Salomo's kindfche vermogens onder haar opzicht het eerst gevormd zijn. — Zijn vader, die wegens zijne dichtkunde, ouder den rang der geletterde Vorften moet geteld worden, heeft omtrent hem een ander gedrag gehouden clan omtrent zijne overige zoonen, wier opvoeding mogelijk van verwaarlozing niet vrij te pleiten is, hoe kmderlievend David ook was; altans de onaangenaamheden , welke het Vorftclijkc huis aireede door verwaarlozing der opvoeding ondervonden had, heeft het ouderlijke paar te fterker aangezet om hunne gunfteling en den opvolger in de regeering, de best mogelijke opvoeding te geven. De eerfte indrukzels op zijn ftil en zagtgeaart karakter moeten wij derhalven aan vrouwen , onder het beltuur van Batiiseua, toekennen. Krijgsbedrijven maken zelden de gefprekkeu in de Harams leevendig en gewigtig, daar zag hij gene legerhoofden, anders zijn 's vaders begunfligt gezeldfchap, en kon dus geen aanleiding verkrijgen tot die krijgszugtige indrukzels, welke hij door dagelijks bij zijn vader te zijn zou verkregen hebben. Voe-  SPREUK li N van SALOMO. Voegen wij hier bij dat David waarfchijnlük ook al vroeg dadelijke inzichten in de vreedzame regeering gehad heeft, welke het bewind zijnes zoons van het zijne zo aanmerkelijk onderlcbeiden zoude, en dus vermijd heeft alles wat hieraan hinderlijk konde wezen; zijn oogmerk is alleen geweest, gelijk hij op zijn doodbeddc zelfs getuigt heeft, zijnen zoon in den aart der godsregeering te onderrigten , op hoopc dat hij hierin ook de man naar 's He er e n hart mogte zijn, dan had hij allen voorfpoed w zijn beltuitr te wagtcn. Mij is het dan vrij zeker, dat de eerfte befchaying en oelFening, welke Salomo door het vaderlijk onderwijs genoot, in de dichtkunde geweest zi: de invloed daarvan is mij kennelijk in de dichtftukjes/b'i| ons onder den naam van het Hooglied het best bekend; in dezen vind men zoms meer vuur dan men in hef ftil temperamem van Salomo. verwagfen zoude; dit fteekt zeer door tusfchen denkbeelden, die Davids oplettenheid nimmer konden bezig houden, bijzonder omtrent de kleding der vrouwen; maar vooral moet men de harderlijke ideën, daarin heerfchende, aan David s onderwijs toekennen? zo keerde hij tot zijn jongelings - ftand in zijne denkbeelden terug, waardoor hij meer oorfpronglijk in zijne voorftellen wicrd. Dit alles heeft Salomo naar zijne leevenswijze verfijnt, en eene anderen zwaai gegeeven en alles met het hof-leeven opgefierd. - Van deze vrugten zijner jeugd op eene andere plaats uitvoeriger. Salomo is in mijne oogen voortreflijk door andere' vrugten van zijn brein, waarin een anderen geest en waarfchijnlijk een andereu invloed der opvoeding zich vertoont; ik bedoel zijne kunde in het verzamelen of opbellen van Spreuken. Ik voor mij geloof, dat de eerfte aanleg tot die kundigheden niet zo zeer aan zijne ouders maar meer aan zijn' leermeester Natiian, moet toege? kend worden. Een man, in de order der Profeeten opoekweekt, aan het afgetrokkene meer gewoon: het is waar, A a Aa  4 INLEIDING 01» de de dicht- en zang-kunst was weleer hunne hoof-ftudie, maar liet wij'sgeerige of liever het meer plechtmatige van den Godsdienst viel geheel in hun vak; daaruit leide ik het af, dat geene poërifche fchriften meer overeenkomst met die van Salomo hebben dan de profetifchc. Hun afgetrokken voordragt, het paralelismus , de fmaak der geleerdheid van dien tijd', maakt dit alles voor elk kennelijk. Ik wil niet ontveinzen dat 'er mogelijk in dit Roek weinig origineels zij; (wat evenwel Dathe en Doed e r l i n hier tegen inbrengen , kan ik niet zien dat Salomo in het minfte benadeeld; de heilige Schrijveren, van zijne kunde (prekende, verklaaren hem dan nog niet voor uitvinder van zo veele duizende Spreuken , maar wel voor uitgever) de meeste Spreuken waren misfchien al voor eeuwen bekend , waarfchijnlijk zal NathAn niet weinig toegebragt hebben tot die verzameling, en dus onder de oorzaaken te noemen zijn, waarom dit Boek door de opeenftapeling in de order der Zedenfprcuken niet zeer aangenaam leest ; dit zo beziende kan zelfs de gedagte invallen; hoe zeer heeft Nathan het geheugen van zijn leerling bezwaart, om het vermaak te genieten van hem als een veelweeter in de kundigheden van dien tijd te doen uitfehitteren! dan, niettegenftaande dit alles, zijn de proeven van menfehenkennis daarin zo meesterlijk, en zijn zommige Spreuken zo origineel , dat deze verzameling daarom alleen 'boven anderen den voorrang verdiend , en dit alles word verhoogt, word iinicq in dit Spreukboek, zonder dat wij meer aan de nalatige en eenigzins vcrveelende orde denken, zodra wij ons voorftellen, dat de wijze man de gewoone gebreken in bet gebruik van zoortgelijke moraal, zorgvuldig heeft tragten te vermijden; integendeel, door zijn wijze van voordragt jiiist, die, zo veel mogelijk was , liet best bruikbaar heeft tragten te maken. Zij zijn, ja wel het refultaat zijner  SPREUKEN van SALOMO. s ner mensenkennis, door Iangduurige ervaring bij ons van het hoogde gezag, maar dit word meer bedekt, dan wel door redeneering voor elk lezer overtuigend door hem zo gefield • dit is zijn khrijftrant, met opzet, in het Boek de Prediker, maar in het Spreukboek heeft hij alles het geen hij opgetekend had,met willen beredeneeren, veel min in eene kundige orde fchikken, hij heeft dit Boek, boven alle zoortgelijken zijner voorgangeren,bruikbaar willen maken, door den invloed van den Godsdienst op de zeden gertaag onder den aandagt te honden; en dit alles word niet in eene llijve gekunfielde orde gedaan, maar zeer eenvouwig, zo dat men het, hier op niet lettende, voor een verveelend herhaal zou kunnen verklaren: zijn moraal rust op een groudbeginzel naar de uitdrukking van zijn leeftijd befchreven. De vrees voor Jehovah is bij hem het beginzel van alle kunde; geen eene Spreuk kan iemand met nadenken dan lezen, of hij moet, al deed Salomo zulks niet, daar bij denkende eerbied voor God moet de betragting van deze les gelukkig doen flagen, dan alleen kunnen wij met de m»c Hoofddeel onderfcheiden. De beste letterkundigen zijn het daarin eens, dat poëzie- en fpreuk-ftelling zo niet van den anderen oorfpronglijk, ten minde zusters van eene moeder zijn; bij de Arabieren zijn de Spreuken zelfs meest-al in rijm gedeld, dan daar de voornaamde fchoonheid van de Hehreeuwfche poëzij in de paralellismus gezogt moet worden , en dat ook altoos in de Spreuken heerscht, hierom hebben zij de naauwde'verbintenis met de poëzij; maar zij verfchillen in aart aanmerkelijk, ook in wijze van voordragt. — In de onbefchaafde tijden was die kunde tot dit leeven noodzakelijk, de wetten wierden , daar ze datig in het geheugen bewaard moesten worden, in den fpreuk-dijl voorgedragen, in latere verzamelingen vind men dat zoort dikwils; zij werden niet om heure fchoonheid, maar om het gezag, het welk men 'er aan toekende, aangevoert, dit ziet men duidelijk in Jobs dichtduk: waarneemingen, uit de natuur overgebragt op de lotgevallen der menfehen, zijn meest-al haar inhoud; naar mate nu het verdand meer befchaafd werd, wierden de waarneemingen naauwkeuriger en meer verfijnd voorgedragen ; waarheden die de mensenkennis aan de hand gaf, wierdeu meer ingekleed; eigentlijke zedefpreukeu werden het reful- taat  ia INLEIDING or de taat van Iangduurige waarneemingen; en deze werden weder of ftatig of in den boenenden itijl voorgedragen, naar den aart der zaken, of naar de inzichten van den opfteller. — Spreuken, meer tot opheldering van het verftand, dan wel tot vorming van de zeden dienende, werden of als (lagen van het geestig vernuft, of als raadzeis, of als paradoxen voorgefteld, en tot opfcherping van het verftand, en tot uitlokking van het genie in de gezeldfchappen der geletterden, ja zelfs in alle vrolijke partijen van befchaafdbeid, opgegeeven. Van bijna alle deze zoorten vinden wij proeven ia de verzameling van Salomo, fchoon deze of gene clasfe wel het meeste heerscht, en wij danken de goede Voorzienigheid aireede in ons hart, al befchouwen wij ze niet anders dan als eene verzameling zonder orde, voor dit gefchenk; nemende de woorden van EiciitioRN over: „ wij vereeren u als fchatten der oudheid! gij vroege wijzen! wij eerbiedigen uwe asfche en verdienften, zonder u zou ons verftand niet vatbaar zijn geworden, om de volmaakte lesfen van deugd te ontfangen, welke ons de grootfte Lecraar van het menschdom van den hemel aangebragt heeft; maar veel meer dank ik den Geest, die het beduur gehad heeft over de verftaudige vermogens van dezen Zamelaar, voor de wijze van voordragt, welke hij in de zameling gehouden heeft, waardoor hare bruikbaarheid boven allen zoortgelijken zo uitftekend is. Op zich zeiven kan zodanige voordragt met de volkomendc zijn. Spreuken mogen proeven zijn der oudfte, zij zijn het niet altijd van de beste, ervaring. Zoms wel zeer geestig, maar niet altijd even bondig; zij zijn wegens beknoptheid zoms donker en dan nog voor het algemeen gebruik dikwijls te onbepaald; maar waar is de methode tot onderwijs, welke niet hare gebreken heeft? Dit alleen wil ik derhalven mijnen lezer infeherpen, dat hij toch onbevooroordeeld dit gefchrift van Salomon nadenke, en ik houde mij verzekerd, dat hij, 's mans methode volgen-  SPREUKEN van SALOMO. 13 cïe , nimmer door die gebreken zal belemmerd worden. Salomo kende inderdaad, beter dan wij, de gebreken van dien wijsgeerigen voordragt, en heeft het daarom nodig geoordeeld zulk eene uitvoerige Inleiding voor dit Gefchrift te plaatzen, waarvan ik u en mijn zeiven nader bet gewicht moet doen keren kennen. De meesten Spreuken zijn deugd - Spreuken , het was altans des Schrijvers doel daartoe lesfen uit de oudheid te zamelen, deze moeten voor verftf.nd, hart en geheugen, door klaarheid, kragt en beknoptheid, hare grootfte lchoonhcid verkrijgen; hij die van zoortgelijke voordragt 'de beste nuttigheid wil plukken, moet ze gewis in zijn geheugen opgefloten hebben, want zij dienen meest-al om in omftandigheden , waarin men de tijd, tot overleg wat -te doen , niet heeft, bij wijze van inval, ons het \e{ul'taat van eenes anderen overleg op een oogenblik kevendig voor den geest te brengen, en daartoe zijn ze van de uitftekenfte nuttigheid : — maar de deugd - Spreuken zijn weder zeer onderfcheiden in het paralellisimts , zommigen zijn zamengeftemd, en de aanmerking van Hunt is gegrond, die ze ons leert kennen door het woordje en; anderen zijn door regenftelling kragtig, meest-al in onze overzetting door het woordje maar uitgedrukt, en A. Schultens heeft ons groote dienfkn bewezen door de Spreuken van dien aart, zo veel mogelijk was, weder te herllellcn, door de Overzetteren niet genoeg in agt genomen; doch de meeste deugd - Spreuken zijn van die geaartheid, dat het eerfte lid de deugd, en het tweede de beweeggrond aanprijst, en die vereifchen meer overdenking, wil men 'er nuttigheid van plukken. — Deugd cn geluk: als beweeggronden, ftaan in verband tot den anderen. En de aanmerking van Eiciiiiorn is gegrond (Inleid, p. 560.) dat de ouden deugd en tijdelijk geluk al te naauw verbonden, dat ze al te mild waren in het I li van aardfche goederen aan den deugdzamen, doch dit  j4 JNLEIDING op de dit is S a l o m o's gebrek niet , zijn beweeggrond is meest-al ware godsdienftighcid , of vreeze voor Jehovah; hierdoor ontwijkt hij doorgaands dat gewoone gebrek,en de aauprijzing der deugd word veel zuiverder;- de edele hoedanigheden van het Opperwezen, worden dan meest-al de beweeggrond tot de deugds - betragüng, en zo 'er al beloningen bijgevoegd worden, dan worden ze bedeeld door de edele hand der Voorzienigheid , en verminderen het genoegen niet, zo 'er uitftel tusfchen loon en deugd plaats hebbe: het godsdienftig vertrouwen beloond den deugdzamen reeds op zichzelven: dit is het alleen nog niet het welk S al om o's Spreuken boven die van anderen aanprijst. In zijne Inleiding heeft hij door eene zorgvuldige onderfcheiding tusfchen wetenfchap, wijsheid en tugt, ons nog verder het beste gebruik van deze ;:ede - Spreuken aan de hand gegeeven. Wij moeten , zullen wij in de deugd goede vorderingen maken , het verftand opfcherpen , dagelijks ons in der deugd - wetenfehap, oefienen, niet alleen om dat wij verkeerde begrippen van dezelve hebben, maar om dat wij door zinnelijkheden en bedriegelijke ervaring dagelijks verleid worden: de wetenfehap der deugd is derhalven eene beoefening van het verltand, een onuitputbaare bron tot opheldering daarvan , daarin moet men zich dagelijks kwijten , wil men die regt volgen , dan moeten die denkbeelden door godsdienltigheid beftuurd en gezuiverd worden. Edoch, zo ligt het verftand kan misleid , zo ligt kan het hart vervoerd of ongevoelig worden; in dat geval is het ware wijsheid de aandoeningen voor het edele dor deugd te verfterken, en alles van alle kanten te overleggen. De beproeving der middelen , de ware wijsheid, moet wederom door den Godsdienst beftuurt worden; edoch, niets is gevaarlijker voor de deugd dan zichzelven de begaane fouten ai te ligt te vergeven: zodra dit plaats hebbe , raakt de deugd bij ons in verval; de /«cfo-leere of die middelen welke dienen kon- nen  SPREUKEN; van SALOMO. t5< nen om ons intetengelen, en ons het fmartelijk gevoel van onze gebreken langer te doen behouden, moet, zoo ze niet in de uiterfte geftrengheid overflaan zal, door den Godsdienst of de vreeze Gods geleid worden. Zie hier de uitvoerigfte zedeleer, door den voordragt of de wijze inrichting van den Vorst daartoe allergefchikt. Waardfte lezer! nooit zal Salomo u de deugd aanprijzen om u te pijnigen, om u alle de genoegens van het leeven te benemen , maar om u ware troost en vreugd te bezorgen , en daar dit altijd niet terftond op de goede daad volgt, laat hij de ftem van den Godsdienst tusfchen beiden geftaag horen, om uw vertrouwen op de Godheid in de bedoeling der uitkomften te verfterken; befehouwt gij alles in dat licht , het zal u dan niet verveelen bij herhaling de aanprijzing van de vreeze voor Jehovah te lezen. De Schrijvers: door mij bijzonder naargëzicn, zijn i Wat de bijzondere verklaringen betreft, word onder de ouden Ge ie rus het meest geroemd, nogtans is deze bij mij verre beneden Mercerus, doch deze allen zijn door A. Sciiultens met zo veel naauwkeurigheid gebruikt, dat wij veilig verzuimen konden hen naarteflaan; Cartwrigt is zeker van minder belang voor de eigenlijke verklaring. DeLaunaij fur les Proverbes, Charenton 1652. in 4w; is voor zijn tijd, vooral in de aanmerkingen, eene goede uitkgging, die elks opmerking verdiend. A. Schultens Proverbia Salomonis, is ongetwijfeld de beste, die ons in de overzetting de aanmerkelijkfte dienften bewezen heeft; niet zonder billijke redenen heeft Vogel van dit Boek eene verkorting gegeeven, waar bij Tel-  i6 INLEIDING op bè ènz. Teller, aanmerkingen gevoegd heeft, en Semlee. eene Voorrede geleverd hebben. H aNSsèn, Betrnchtungen vber die Sfiïkhe Salomos 4t0; Hij was een weldenkend man, naauwkeurig, ingenomen met 'het gezag der accenten, onbekend met. de hieuwde grammaticale kundigheden. Hirts, Erklaruirg der Spriiche Salomons, Jsnh i-flSdi -4:0; eene uitgave van Hanssen, gemengt met 'irleuwe wa?.rfreemingen, doch niet van veel belang. 'D 0 ed e rl 1 r\'"s Vberzrttung der Sprtiche 'Salomons: de beste van allen, doch zumwerf veel te vrij, meer beknopt verklarende, dan wel getrouw vertalende. flünt, Obfervatiom in -fiveral Pasfages 'in ïhe Proverte-* 'door Kenmcot uitgegeeveu ; het bruikbaare daarvan 'heeft ons Schnurrer gegeeven, wij kunnen derhalven het Boek zeer wel ontbeeren. Verhandelingen van verfcheide geleerde mannen over het J_I]Jde Hoofddeel, Amft. 177S.; de Verhandeling van Swavi xg heeft zeer veel bruikbaars tot verklaring. Schonheiüer, Pred. zu Kopenhagen, Salomons denk-Spriiche, 1784. 8»; in het practifche van eenig belang. Arnoldi , Obfirvat. ad quzdem loca Proverhiorum, Zngd. Bat. 1783.; hebben hier en daar gewichtige aanmerkingen, onontbeerlijk tot regt verftand van het Boek. J ï. e g e r , Obferv. in rerfionem Alexandrinam Proverbiormn 1788.; voor den minnaar van het Grieksch en niet voor den Uitlegger van belang. Z1 e g l e r , ncuc ueberzetzung der denk - Spriiche S A"Lomo's, 'Leipfig 1791.; het bruikbaarfte van allen, evenwel minder gevende, als de belovende uitzichten deden "vermoeden. SP REU-  SPREUKEN VAN SALOMO. P' HOOFDDEEL. ï. De ainrijke gezegden van Salomo, vs. r. Sprenkra&s derden Koning, zoon van den beroem- ™,"*davÏ£ den David. z"°" > Gratis Koning. vs. i. Tot begrip van wiisheM en firenge deugd, Ttt verftand van vernuftige regelen. vs. J. Tot omhelzing van voorfcbiften van gezond verftand, Poor regtvaardigbeid, regc, en allt billijkheid. 2. Zeer dienffig om die kundigheden en die wijsgeerté te verkrijgen, welke het hart vormt, en zuivert, en tevens de korte regelen van vernuft uit een lange ervaring zamengefteld, in heure fcherpte wel te bevatten. 3. Zeer tot opleiding van onze verplichting tot alle de zedenvoorfchriften, die de redelijkheid vorderd, bijzonder omtrend billijke handelingen, het regtmatig beoordeelen van alles het geen de wet ons heeft voorgefchreven , of door de menfchelijkheid als betaamlijk, voorgedragen is. 4. Van »». 1. Het woord door de onzen tucht vertaald, is Biet wel in een woord üittedrukken. VII. Deel. B  i8 SPREUKEN TS. I. Tot tpfcberping van den ftompen, Tot meerder kunde en beradenheid voor den jongeling. vs. 5. De opmerkende wijze zal zijn kunde vermeerderen. De doorzichtige» er goede maatregelen in vinden. vs. 6. Tot verftand om z£, 7. De vcrt«Jing van Mus. en anderen, eene beftendige gezondheid ïou Ik de vgoikeur geven, zoo de psraltlusmvs deze betekenis niet uit-  van SALOMO. Hoofdd. II. 25 VS. 13. Als ook van hen die braafheid vaarwel zeiden. Om verkeerde wegen te bewandelen. vs. 14. (£« van ten) die al hun gmoegeu in verkeerdheden vinden, ±.u over de toenemende boosheid der fnoodaards juichen. vs. 15. Wier paden »<f.  van SALOMO. Hoofdd. III. 29 VS. 14. Deze handel is heter dan die van zilver, En haar voordeel is grooter dan die van het beste goud, VS. 15. Zij is kostbaarder dan pnarlen, Gene edel-gefteenten zijn daar bij te fchatten. vs. 16. In haar rechterhand draagt zij een lange leeftijd; In haar linker rijkdom en aanzien. vs. 17. Op hare wegen zijn genoeglijkbeden, Op hare iy-paden ftille rune. vs. IS. Voor elk die 'er na tast is ze een leevens-boem, Die zich aan baar houd is gelukkig. VS. 19. Jehovah vormde het aardrijk door wijsheid, Hij bereidde de hemelen door vernuft. vs. 20. Door Zijn beleid kliefden zich de afpronden, £u geven ae wolken dauw met druppen. te maken , en in alle zijne handelingen een wel beraden overleg toont. 14. In den handel der wijsheid zijn betere uitzichten dan in die der kooplieden voor baar- geld , voordeeliger dan een goud-mijn/ van de beste alloi tot zijn dienst te hebben. 15. Sierlijker dan de fchoonfte koraalen of paarlen, en welk edel - gefteente men ook den hoogften voorrang in waarde mag geven om hare fchitterïng , dit alles komt niet bij de wijsheid. 16. Daarbij is zij, als eene edeldenkende matrone, voordeelig in de verkeering; het naaste het geen zij geeft is een genoeglijk uitgerekt leeven, terwijl zij met de andere hand bezitting en aanzien aan hare opwagters bezorgt. 17. In alle de handelingen , door haren invloed beftuurd, zijn aangenaamheden te ontdekken , in de minst bekend wordende daden zijn nogtans ftille genoegen te raapeu. iS. Zo 'er waarlijk een leevens - boom is, dan is het deze wijsheid; zij die beftendig van hare vrugt eeten, kunnen op een duurzaam geluk rekenen. 19. Zij was al vroeg de gunileling van Jehorah , met haar overleg vormde Hij het heel - al , en vergroote de onmeetbaare hemelen met het uiterfte beleid. 20. Met dat zelfde overleg fcheidde Hij opper- en beneden-wateren, en deed de wolken de zagt lekkende dauw tot verfrisfehing der planten uitgeven.  SPREUKEN VS. SI. Mijn zoon ! duld niet dat ze uit uw gezicht wijlte , Bewaar die beftendige wijsheid en voorzichtigheid. vs. 22. Laat ze aan uwe neigingen het leeven geven, liet viaare fier aai aan iiw hals. vs. 23. Dan znlt gij uwen weg gerust bewandelen, En uwen voet zal nimmer llooten. VS. 24. Dan zult gij u te ruste zonder vrees begeven: In uw rust zal B de Qaap vcrk'.viklijk zijn. VS. 25. Snelle huivering zal u niet bevreesd maken, Zelfs niet den val der fnoodeards in baar eerfte aanval. VS. 26. Jehovah zal aan uwe zijde zijn , Hij zal uwen voet bewaaren voor ftruikcliirg. VS. 27. Onthoud aan hem die 'er recht op heeft zijn eigendom niet, Als het in uw macht is dit aan hem te ge'jeu. ai. Waardfte leerling ! gij merkt dus aireede van hoe veel belang het is, dat gij u nooit van haar verwijdert; bedagtzaam moet gij daarom zijn , om de bondige wijsheid, en hare zuster de zorgvuldigheid, in uwen vriendelijken omgang intefluiten. 22. Ik verzeker u, dit zal aan uw gansch gedrag eene leevendigheid door de zagt werkende driften bijzetten, en iiet zal u veel fraaier liaan dan het beste hals-fieraad. 23. Gij zult dan met veel gelatenheid alle uwe oogmerken in de waereld kunnen uitvoeren , voor misgrijpingen zult gij onbevreesd kunnen wezen. 24. Hoe onbezorgd uw Hand dan fchijnt te zijn, 'c is geen roekeloosheid ; zonder angflige uitzichten begeeft gij u te ruste , flaapt ongeftoord, zonder door nacht-beelden in den droom verfchrikt te worden. 25. Gij zult dan op de minde verandering, welke 'er rondom u gebeurt , niet vervaard worden ; neen ! gelaten zult gij zelfs den eerften aanval van het vernielende onheil des fioodaards kunnen zien. 26. Zijt gij onbevreesd om dat Jehovah u begunftigd, en zorgt, dat gij in de ftrikken der verkeerdheid niet verward word. 27. Dit moet u omtrent uwen evenmensen, niet onverfchillig doen zijn , maar goedwillig' doen geven den behoeftigen , recht op leevens - onderhoud hebbende ; hem zelfs moet gij van het uwe zo veel toereiken als uw vermogen duld. 28. Geene fchijnbaare voorwend-  van SALOMO. Hoofbd. III. 31 vs. 28. Zegt nooit tegen uw naasten: ga nu, kom weder! Morgen geeve ik u , als gij van daag zulks doen kunt. vs. 29. Smeed uwen vriend geen kwaad, Vooral wanneer Iiij vertrouwlijk bij u verkeert. vs. 30. Twist met niemand ongegrond, Daar bij u in 't min/Ie niet beledigd heeft. vs. 31. Ziit nimmer nijdig over den tijran, Verkiest gene zijner inzichten. vs. 32. Van dien febenner heeft Jehovah eene afkeer, fVeest altijd vertrouwelijk met den rechtfehapenen. vs. 33. De vloek van Jehovah is in het huis des fnoodaards, Hij zegent de woningen der braven. vs. 34. Hij behandeld de fpotters veragteliji, Hij bewijst den befebeidenen alle gunst. zeis moeten hier plaats hebben, nimmer zij uwe gezegden: vertrek nu, kom nader, op een ander tijd zal ik geven , zoo gij het heden zonder moeite had kunnen doen. 29. Schuw de gedragingen van 't valsclï vernuft, uwen vriend ongenoegen te berokkenen , daarvan moet gij altans afkecrig zijn; vooral wanneer hij u al zijn vertrouwen geeft. 30.'Niets is meer ontzierende, dan het lage kibbelen met uwen gezel, vooral wanneer gij overreed zijt, dat zijn hart omtrent u wel gezind is. 31. Over den voorfpoed des geweldenaars moet gij nimmer voor een oogenblik wangunftig wezen; de middelen waardoor hij zo gelukkig fiaagde , moet gij nooit gebruiken. 32. Voor u is het genoeg, dat Jehovah over den overtreder het innigfte ongenoegen heeft, fchuwt dien; maar den regt -handelenden mensch, hoe langer hoe meer Zijne hooge vriendfehap geeft. 33. Zie op het einde der zaken. De weelde mag in de woning van den trotsaard bloeijcn , haar vrugt rijpt niet; maar daar recht en zegen woont, bij dien weihandelenden mensch is ze beftendig. 34. Lichtzinnigen, die vcragtelijk omtrent hunne verpligting' denken, behandeld Hij naar hunne waarde zonder vs. 32. Eigenlijk met meer naif- heid : zijn geheimen omgang is met die een ontdekt hart hebben, SCH. vs. 34. Eigenlijk gedween naar de kragt van het woord, en uit tegenflelling van liet karakter der fpotters, Doed.  32 SPREUKEN VS. 35. Wijzen zijn erfgenamen der eere, • Maar fclwnde it de adel der zotten. oplettenheid ; maar den zagten , volgzaamen, gaat hij nimmer ongedagt voorbij. 35. Zij die waarlijk den naam van wijzen dragen, zullen aanzien als erfgoed bezitten; veragting is de ondcrfcheidende rang die laagdenkende en onkundigen erven. ryde HOOFDDEEL. TS. 1. Merkt toch, kinderen! op de vaderlijke beflrafïng , TAjt om doorzicht te verkrijgen regt oplettend. VS. 2. Ik tragt n bet bette onderwijs te geven, Houdt u dan aan mijn voerfchrift. vs. 3. Ik was de tedergeliefde zoon mijnes vaders, De eenige loevende zoon mijner moeder. vs. 4. Beide vermaanden zij mij , en zeiden .• Uw harie hegte op de gefprekken , Houdt u om wel te loeven aan mijne bevelen. vs. 5. Koop wijsheid, koop kloekheid, Vergeet, verwaarloosd mijne gefprekken niet. fde leerlingen! vaderlijke vermaningen zyn toch nimmermeer verveelend, maar toont, dat gij nimmer fcherper oplet, dan, wanneer uwe denkbeelden daardoor kunnen verrijkt worden. 2. Gij weet dat ik alle poging doe om u de beste onderrigting te geven, — Laten mijne voorfchriften dan door u zorgvuldig bewaard worden. 3. Stuursch zal ik niet zijn, ik herinner mij daar onder noch het onderwijs mijner jeugd, een lieveling van mijn vader zijnde, en de lust der oogen eener tederhartige moeder. 4. Beiden waren over mijne opvoeding bezorgt, en zeiden menigmaalen met een gevoelig gemoed, hoor altoos als wij u onderhouden , denk dat al wat wij eisfchen, het genoegen van uw eigen leeven uitmaakt. 5. Tot welk een prijs 't ook zij, zoek wijs, zoek voorzichtig vs. 3. Het kan zijn, dat de overige kinderen van Batiiseea gcftorven waren, of dat zij haren gunltcling als de eenige behandelde, vx. 4. Beide volgens eene anderen lezing, Mus.  van SALOMO. Hoofdö. IV. 33 Vs. 6. Scheld u van baar niet af, dan zal zij u behoeden, Bemin ze, dan zal zij u befcbermex. vs. 7. Wilsheid het voornaamuV zijnde, koop dan wijsheid! Be/leed vrij alle uwe bezitting cm bedagtzaambeid te kopen. VS.£8. Omvat ze , hieiom zal ze tl te meer beminnen, Door baar te omhelzen zal zij n meer agting bewijzen, VS. 9. Uw hoofd zal ze met eene bevallige krans Jieren, Met een prachtig diadeem U befchenken, VS. 10. Luister, niim zoon! maakt u mijne /«j/è« eigen: Daardoor zullen uwe leevens-jaaren vermeerderen. vs. 11. Ik /we u den weg der wijsheid, Ik wijze u ee» ^ati. vs. 12. Jn uwen gang z;///«2 uwe treden veilig zijn, r ƒ* lnop zult gij niet ftruikelen. VS. 13. Houd u onwankelbaar aan de vermaningen, Bewaard die , want ze bevorderen uw geluk, te wezen, hebt daartoe agt op mijne gefprekken, veronagtzaam ze niet. 6. Houd ze voor de voedller, van welke gij u nimmer vervreemd , hierdoor zult gij rampen ontwijken, en hoe meer gij haar bemind, hoe zorgvuldiger zij voor u waken zal. 7. Wijsheid is de grootfte kostbaarheid , welke men ooit verkrijgen kan; geef 'er alles voor, fpaar niet van uw vermogen om voorzichtigheid te verkrijgen. 8. Handel 'er mede als het klim op, het welk het geboomte omllingert, het hegt, en naar mate het zich meer omüingert, ondervind het meer ftut van het geboomte. 9. Hoe menigmaalen zeide mijn vader, lieve zoon ! dit is de beste krans voor uw jeugdige blos, geen diadema (laat den jongeling zo fierlijk dan zij geeft. 10. Wees dan graag om bij herhaaling mijne lesfen te boren, maakt ze uw eigen, zulks kan u het genoeglijkfte, het beftendigfte leeven bezorgen. 11. Hierom breng ik u op de baan der wijsheid , en tragt alles zo interichten, dat gij onbelemmerd in de betragting derzelve kunt zijn. 12. Word hier zorgvuldigheid toe vereischt, ik zal het zo tragten interichten , dat mijne lesfen aan u bevallig voorkomen, en gij dan , rustig doorzettende , zult voor geene onverhoedfche belemmering behoeven te vrezen. 13. En dit zult gij zo bevinden, mids gij aan mijne waarfchu» VII. Deel. C  34 SPREUKEN VS. 14. Zet geen voet op het pad der roekelozen, Betreed nimmer den we;4 der fnoodaards. VS. 15. Keur dien af, ga nut of denzelven, Keer 11 om , en ga elders. VS. 16. Want zij bobben geen rust dan door het kwaad doen, 'Er is geen Uaap zoo ze niet iemand hebben doen vallen. VS. 17. Zij eeten onregtvaardig brood, Der gevjcldcnaaren bt uifchende wijn is bun drank. VS. 18. Der braven pad is als het morgenrood, Het is tteneemende tot aan den vollen middag. VS. 19. Der ondeugzaauieu weg is duisternis , Zonder te zien waarover zij ftru kelen. VS. 20. Mijn zoon! let op mijne g/zegden , PVeest graag tot let hooren mijner redenen. Vs. ai. Dat ze van voor uwe oogen nimmer wijken, Sluit ze in uw hart of. wingen gehoor verleent; houd gij die in waarde, gij zult bij ondervinding keren , hoe zeer ze uw leeven veraangenamen. 14. Nimmer kome het in uwe gedagten op , om den onbedagtzamen in zijne handelingen te volgen , en nog veel minder den gewoonen gang van geoeffende boosaards. 15. Wend u fchielijk, zo het onverhoeds gebeuren mogt die te volgen , zonder u een oogenblik te bedenken , en herfteld u op den weg der deugd. 16. De boozen hebben geen ander rustpunt , dan door verkeerdheden te doen, zij gaan niet te bedde zonder anderen misleid te hebben. 17. Niets fmaakt hen, dan de vruchten van hun fnood gewin ; zij vervrolijken zich dan, en (lillen hunnen dorst alleen met geweldenarijen. iS. Geheel anders gaat het niet hen die aan de deugd gewoon worden; in het eerfte is hun geluk als het licht der morgenftonds, en 't klimt tot dat het zo volkomen word, ats de zon in haar middag-glans. 19. Maar de weg der boozen word van de avond-fchemering af enkel donkerheid, zo zelfs, dat zij door geene fcbemering zich voor vallen kunnen behoeden. 20. Dus mijn waardfre leerling ! dat mijne redenen dan uwe opmerkzaamheid verdienen, mijne gefprekken uwe graagte opwekken. 21. Nooit wijken ze uit uwen aandagt; bewaar ze niet alleen in uw geheugen, maar dat ze in uw hart blijven  van SALOMO. Ho ofdd. IV. 35 T5. 22. Veor den betragter flreHen ze tot geluk, Zelfs zijn ze lot voeding voor bet ligcbaam. VS. 23. Wees vooral omtrent uw hart bezorgt, Dit is de oorfprong van alle geneugten. VS. 24. Verwijder u van alle verkeerde gefprekken, Wees verre van leugenagtige uitfpraken. VS. 25. Dat uwe oogen altoos recht uit zien , Uwe oogleden altijd eene goede richting hebben. VS. 26. Overleg elke voetiljp, En laten alle uwe wegen wel beraden zijn. vs. 27. Zonder ter regter- of ter (linkerhand te wijken, Onttrek uw voet van al wat verkeerd is. opgefloten; 23. Want hare betragting baart alleen genoegen, en die is zelfs ter verkrijging van een beltendige ligchaama gezondheid dienftig. 23. Maar Iet vooral op de neigingen van uw hart; verfrisfehing, en helderheid, welt daaruit voornamelijk op. 24. Wagt u voor vertoning; dat geen verkeerde oogmerken immer in uwe gefprekken plaats hebben ; vei mi.d de valfche en vleiende , op het zorg» vuldigfte. 23. Zie altijd op 't regte wit , bedoel dat met uwe gefprekken ; de minfte fchijn van vleijing vertoone zich niet in de richting uwer oogenleden. 26. Overleg elk bedrijf, befchouw alle uwe daden , — en houd u altoos aan dezelven tred, en wees uw zei ven in uwe daden gelijk. a7. Laat u nimmer lliugeren, en op de geringfte ontdekking van eenen misftap, zo laat die daad varen zonder verdere bedenking. Vde hoofddeel. VS. r. Mijn zoon! merk op mijne wijsheid, Wend uwe ooren tot mijne bedagtzaambeid; 1. Welaan mijn waardig jongeling! vorm u geheel naar mijne wijsheids - lesfen ; hoor verder de regels tot welberadene gedragingen met toègenegene ooren ; vs. aa. Eene fpeling op de bezorgdheid die men heeft voor eene fchoone waterwel iii het Oosten. c ?  3*5 SPREUKEN vs. 2. Op rlat gij u met behoedzaamheid gedraaid, En toont dat gij uwe lippen kunt bebeerfeben. VS. 3. Want de ecbtbreekflers lippen zijn honig-druppend, Nog gladder als olie haar gehemelte. vs. 4. Maar vervolgens hitter als alsfem , Scherp als een twee-fnijdend zwaard. vs. 5- Hire voeten ijlen ten dood, Hare treden omgrenzen den afgrond. VS. 6. Zij [laat het leevens-pad nimmer in, Har- gangen waggelen zonder dat gij het merkt. 2. De eerfte gunftige gevolgen daarvan zullen wezen eea meerder bedaardheid in uwbeftaan; bijzonder zal ftilzwijgenheid of zorgvuldigheid in het fpreken uw fiudie wezen. 3. Van hoe veel belang dit is blijkt uit het Sirene -gezang van eene ontuchtige vrouwe; zoetigheden , als natuurlijke honig verfrisfehende, mogen in den eerften opflag in hare gefprekken wezen, onbelemmerdheid iti haar fpraak, zonder de minfte misdag in haar tong. 4. Maar de nafmaak is bitterder als alsfem, een vergif zelfs; en haar zo zagt tongetje is een vlijm in fcherpte. .5. Alle hare bedrijven zijn gevaarlijk , ze kunnen ^doodelijk wezen in de uitkomst; elke geile misftap is reeds omgeven van den verdikkende damp des afgronds. 6. Hier geit niet ter verfchoning als of het gevaar zo groot niet zoude wezen; eene oneerbaare echtgenoote ziet men zeldzaam van haar doolweg opregt te rug komen; hoe nabij zelfs het gevaar is, waarin zij zich ftort, zij weet zich nogtans voor u konftig te bedekken. 7. Hierom vermaan ik vs. 1. Mus. geeft hier een vouwige zin aan: leer de fpreuk uitwendig en fpreek ze uit, — doch hij heeft te weinig aan het paralellismus gedagt. vs. 5. Zal men opklimming hebben, 't geen de paralellismus hier bedoeld, men kan 't niet in 't algemeen van den Haat der afgefcheidenheid neemen, Sciiultens heeft dit gevoeld. vs. 6. Andere lezen: zonder dat zij bet zelfs merkt, de zin is kragt> ger als wij de andere lezing behouden.  van SALOMO. Hoofdd. V. 37 VS. 7. Ik bid u leerlingen', boor naar mij , En verlaat nim-ner mijne waarfchuwende redenen. vs. 8. Blijft in uw weg altijd op een af/land van haar, Komt nimmer nabij haare huis-deur. VS. O. Want anders zon een ander uwe bloeijende eerbaarheid hebber., Een wreedaard uw /«oenj-jaaren {verkorten.) VS. 10. Vreemden zouden dan het genot uwer bezittir.g hebben, Uw zweet in een onbekend huis genoten worden. ; VS. II. Gij zoudt dan op het einde brullen, Als de kragten van uw ligchaam uitgemergeld waren. VS. 12. En roepen: waarom was ik van vermaningen afkeerigi Waarom fchuwde mijn hart de waarjcbuwingenï VS. 13. Waaromheb ik niet gehoord naar mijn leeraars raad, Eu naar mijne raadgevers niet geluisterd? u ernftig jongeling! wees toch op uw gedrag ten naauwfte oplettend , herinner u veel de taferelen welke ik u in mijne gefprekken malen zal. 8. Schuw een ontuchtige vrouw, daar uw hart ligt ontvonkt, maakt liever een omweg als gij denkt haar te zullen ontmoeten ; nooit moet gij de deur van haar huis kunnen vinden. 9. De gevolgen zouden gewis zijn, dat uw goede naam, en uwe gezondheid., aan eene, u in den grond onbekende, als het dierbaarftc opgeofferd zou wezen, en mogelijk zou haar echtgenoot geen ruste hebben , voor dat hij u het leeven geroofd had. 10. Ten minfte zouden zulke lieden , indien het met onderlinge verftandhouding ware, het cp uw vermogen toeleggen om dit meester te worden, en dan kan het familie - goed, door de noesthcid uwer ouderen verkregen, fchandelijk in onbekende handen vallen. 11. Het wakker worden uit dien dronk zou al brullende en woedende wezen : van verdriet zoudt gij uitteeren tot een uitgemergeld ligchaam. 12. De klagte van het naberouw zou misfehien wezen — mij rampzalige! waarom was ik van alle inteugcling afkeerig, helaas! waarom was mijn hart zo fchuw van alle trouwhartige vermaningen. 13. Nu weet ik wat het in hebbe mijne trouwhartige onderwijzers niet te geloven, waarom de dierbaare waarfchuwiugen in den wind geflageu? 14. Hoe donC 3  35 SPREUKEN vs. 14. Hoe fchielijk ireigd mij allerlei onheil, Zelfs voor de volks-vergaderingen in de rechtbank? vs. 15. Drinkt bet water ;/;'/ uw eigen regen-buk, tn de epborrelingcn van uw eigen bron. VS. 16. Dat uwe arferx vloeijen buiten uw buis, Mis bccken langs de openbaare wegen. VS. 17. Uwe eigene moet ook alleen noor a zijn, Zonder dat immer een vreemde daar van mededeele. VS. 13. D« nwe blijve rijk voorzien , Vermaak u met uwe jeugdige huisvrouw, vs. 19. Z<7 »i een aangenaame hinde! een lieve gazelle! De liefde bedwelme u vrij, Verdoold ze//j rfa«r in ii/ aanboudenbeid. ke.r waren toen alle de uitzigten die mij vervaard maakten ? ik voorzag alle de minagting in de gezelfchappen der burgeren , zelfs de veroordeelingen in de rechtbanken der Overheden. 15. Schuw dit tooneel, kies genoeglijker ; geen taak wil ik u opleggen ftrijdig met de driften der jeugd , — geniet die geneugtens , maar in het huwelijks-bedde, — 't kuifche huwelijk geeft die bij herhaling. 16. De aangenaame gevolgen van huwelijkstrouw zijn zoonen die uw huis verlatende, uwe familie vergroten ; en dochteren die zo vermaard worden als de kriftalle beken aan geneuglijke wegen zijn. 17. Hebt het genoegen dat gij u in uwe huisvrouwe verblijd, zonder dat jaloersheid u immer eenig ander vermoeden gegeeven heeft. 18. Beftendig blijve uwe liefde, uwe liefde-bron onderga geen fchijn van opdrooging; in rijpere jaaren zelfs zij de huisvrouw van uw eerfte liefde nog beftendig uw genoegen. 19. Weleer een rappe hinde , een bevallig geitje, nog moogt gij u zeiven toegeven in minnelusten , en het vuur der minne aanhoudend levendig vs. 16. Anderen voegen hier niet in, en dan is het eene herhaalde afmaning van ontugt; doch in eene tekening van huwelijks-liefde, wagt ik op de kinderen, die dan openlijk zich mogen vertonen, en de huwelijks - voordeden vermeerderen. vs. 19. Van het fteengeitje, is naar het oordcel van Hal LEB., die het Waargenomen heeft, de tekening van Scheuchzee. vrij goed.  van S A L O M O, Hoofdd. V. 3g VS. 20. Maar nooit, mijn zoon! moet gij' verdoolen in vreemde, Nog u aan de omhelzing van eene onbekende geven. VS. 21. Want elks handelingen leggen voor Jehovah open'. Hij beoordeeld alle gedragingen ! VS. 22. Snoodheden van.;en den fnoodaard , En de touwen zijner misdrijven boeijen hem. VS. 23. Hij zal fterven zonder beftrcffingen geleeft hebbende, In de menigte zijner omdolingen verliest hij zichzelven. doen blijven, 20. Maar nooit moogt gij omtrent ontuchtige dat vuur aanwakkeren , en nooit de voldoening bij een echtbreekfter zoeken. 21. Gij kunt wel poogen om uwen lust voor menfchen te bedekken , maar bedenk , dat alle onze bedrijven voor de Godheid bloot leggen; — Hij is 't die de zwaarte daarvan naar hare wezentüjke aart beoordeeld. 22. Het lok-aas der verkeerdheden , het geen den fnoodaard inflokt, diend om zich zeiven te bederven; de banden der onkuisheid, die hij zichzelven bereid, zullen hem tot zijn bederf geboeid houden. 23. Ongelukkig derft hij eindelijk, geen banden van inteugeling willende gevoelen; de dikke zelen zijner wanbedrijven knellen hem tot zijne geheele verdoving. Vide HOOFDDEEL. vs. I. Mijn zoon! zoo gij voor uwen naasten borge geworden zijt Of uw hand in die eenes vreemden gelegt hebt; ijn waardfie leerling ! hoe zeer ik u weldadigheid aanprijze, denke ik echter anders omtrent het borg worden voor uw medeburger , vooral als gij u plegug voor eenen vreemdeling verbonden hebt. 2, Is de zaak gedaan, dan VI. In het Staatsregt moet in Salomo's tijd merkelijke geftrengheid gekomen zijn, waar hij hier bij herhaling zo zeer tegen waarfchuwd. Eene Verhandeling van Jona Pred. te Reijfum in de Ned. Bibl. III. Deel N°. n. verdiend aanmerking; zo ver veranderde Salomo het plan, dat hij den handel boven den akkerbouw deede bloeijen; en dit gaf aanleiding tot grooter geld-opneeningen; en dus kwam de handel in de magt der groote-of zee-iteden, en dus in het familie-geweld; »— zo ver gaat het wel, maar de geestige Schrijver voegt 'er bij, dat Rkhaüeam 00!; groote C 4 borg.  40 SPREUKEN vs. 1. Zo zi.it gi j Hoor uwe gezegden gehouden, En door uwe mondelinge belofte verltrikr. vs. 3. In dat geval, mi jn zoon 1 raad ik u , a te redden , Gil zijt nu onder de ma^t van hw naasten, Maar dring bij hem aan om ovtflag. vs. 4. Duld aan uwe oogen geen flaap, Uwe oogenleden geene fluimeriog, vs. 5. '"oor dat gij u , als het reetje , gered hebt, Of als een vogeltje uit de hand des vogelaars, vs, 6. Luiaard, begeefu tot de mieren! Keem hunne levenswijze waar om wijs te worden. vs. 7. Onder hen is geen Vorst, Noch Schrijver, noch Voorzitter. moet gij om uwer eeren wille dat woord geftand doen, al zijt gij daartoe onbedagtzaam misleid. 3. Om 'er u op de beste wijze van aftemaken , zou ik u raden, u niet te vervoegen bij den Sclmldheer, maar bij den fchuldenaar; zoek, op de vriendelijkfte wijze, van de borg-togt ontflagen te worden. 4. Maar draal niet, geene rust, geen ftilte moet gij u zeiven vergunnen , voor dat die zaak afgedaan is; door woelen zult gij misfchien , als het jonge reetje, den ftrik nog ontworftelen , of als het vogeltje dat ontkomt nog tusfchen de hand van den vogelaar doorglippen. 6. Vlijt en fpoed komen altijd te pas, den traagen moet ik daarom door een klein diertje, als hun leeraar, aanfporen;uit de dagelijkfche woelingen van der mieren-diertje, kan hij wijsheids - lesfen zamelen. 7. Ongedwongen verrigten zij alles; zij hebben geen opgelegde last van Emirs of beamp- tsorgtogten op zich genomen had, waarvan zijn vader hem wilde affchrikken , on wel voor rekening van de Tijriers en Sidoxiers; dit loopt mij te ver. — In veele getallen is het leenen of borg zijn een deugd; Mhs. heeft dit in zijn Aant. zeer wel behandeld. vs. 3. Eigenlijk, floot met den voet, voor doe moeite, zo als Ziegi. er dat ophelderd; volgens de onze raad ik u. vs. s. 't Reetje uit den ftrik door transfofiiie , aangetoond door Munting h e. vs. 7.'t Onderfcheid dezer woorden is moeijelijk, 'teerlte komt't naast met de Kadi der Oosterlingen overeen.  van SALOMO. Iïoofdd. VI. • 41 ts. 8. En toch bereiden ze in den zomer fpijze, En leggen in den oogst voeder op. vs. 9. Luiaard! hoe lange zult gij finpen? Wanneer uit uwen vasten llaap opitaan ? VS. 10. Nog een weinig gefhpen, nog iets gefluimerd, Nog een weinig handen-£fr«i , lot Qtaegift') van den flaap. Vs. 11. Dus nadert u onverwagts de armoede als een rover, Volflagen gebrek als een gewapend rover. vs. 12. Geen veragtelijker mensch onder de ondeugdzamen ft v, Dan die zich aan bedriegelijke gefprekken gewend. VS. 13. Die knipt met zijne oogen , Die met zijne voeten een teken maakt, En die met zijne vingeren wijst. ten, die elk tot zijn bijzondere plicht opfchrijven , geen familie-beheerfcher die zulks nagaat , is 'er owder hun, 8. En evenwel zijn ze geduurende den zomer ievirig bezig om de kost te zoeken; in den oogst wanneer 'er dubbel te vinden is, verdubbelen zij ook hun iever. 9. Lusteloos mensch! kan u dit nog niet uit uw droomig leeven doen ontwaken, noch uit uwe geheele werkeloosheid tot gevoeligheid overbrengen? 10. Gij hoort, maar fielt uit, — nog een poosje, een weinig llilte om te bedaren , — al rekkende met de handen blijft gij legger. 11. Zo leeft gij voort, en intusfchen fluipt de behoefte in uwe woning als een dief, en word agtervolgd door algemeen gebrek, 't geen uw wakker zal maken en treffen, even als een ftruik-rover wel gewapend den reiziger aanvalt. 12. Onder alle de zedelooze menfchen, is 'er geen mij meerder hoon waardig, dan den man die aan kwinkflagen gewoon, niet dan fpotagtige gefprekken houd. 13. Die zijn ganfche houding daartoe inrigt om met oogen, voeten en vingeren te fpreken. 14. Onder dat alles is zijn hart vs. 8. Laatere Waarnemingen maken het waarfchijnlijk, dat deze diertjes op zommige tijden van den winter eeten, altans in den zomer voorraad opdoen, het eerfte is noch niet beflist. C 5  4i SPREUKEN vs. 14. Terwijl zijn verkeerd hart altijd kwaad fmeet, Eu altijd tiveedrsgt tragt tl Jligten. VS. 15. Maar onverwagts komt zijn ongeluk, Schielijk, en zonder herflel zal zijn val zijn. VS. 16. Van zes zaken beeft Jehovah eenen afkeer! Het zevende is Hem ook een gruwel. , vs. 17. Trotfche oogen, en leugenagtige long, Handen dis onfchuldig bloed jlorten. vs. 18. Een hart dat hoos overleg fmeed, Voeien, die fnel zijn tot fnode verrigtingen. VS. 19. Een valsch getuige, die de leugen vermeerderd, En die onder naastbejlaandcn twist veroorzaken. vs. 20. Mijn zoon! bewaar liet bevel uwes vaders, Verzuimt bet voeifcbrtft van uwe moeder niet. eene vergiftige bron, die borrelt om uittcbreken, en zelfs het bedaarfte gelprek inricht tot verwijdering. 15. Zulk een gedrag kan geen gewenscht gevolg hebben. Neen : zeer haastig zal zijn geheel en onherftelbaar bederf hier uit als van zelve, vloejen. 16. Ses karakters zijn 'er die de Godheid bijzonder misbaagen; om het getal te volmaken zal ik 'er een 7de bijvoegen, waar van Zij zeer afkeerig is. 17. Een trotsaard in houding en gedrag, 2. een vleier die fraaie woorden geeft om fnoode oogmerken te bereiken, 3. bloeddorltigen die zich vermaken om de onfchuld te moorden. 18. Een hart altoos bezwangerd met boosheid , tot de mogelijkfte rijpheid, die koesterende; en een man altijd vaardigen vlug om fnoode handelingen te plegen. 19. Een man die onwaarheid uitvind en zich vermaakt door den mond van anderen , die tot verzwaaring te verfpreiden en dan eindelijk de gevaarlijkfte, de hatelijkde van allen is hij, die tusfchen naastbeftaauden en waare vrienden altijd tvvistzaad firooit. 20. Daar 'er in den omgang zo veel behoedzaamheid nodig is, dring ik, mijn waardfte leerling ! met reden aan, om de achtbaare lesfen uwes vaders in waarde te honden, en ook om de hartelijke voorfchriften uwer moeders u herhaald voorgefteld , te gehoorzaamen. 21. Deze leden  van SALOMO. Hoofdd. VI. 43 VS. 21. Bind bet geduurig 0p uw hart, Slinger bet om uwen hals. TS. 22. In «wen gang moet bet u geleiden, In uwen flaap u beveiligen , En bij uw ontwaken u onderbonden. VS. 23. Het bevel is verplichtend, wet een licht, 4 En de beltraffenden waarschuwingen de weg fof gelui. VS. 24. Om u te behoeden voor eene booze vrouw, En van de huichelarij eener vreemde. vs. 25. Uwe neiging begeere nooit haare fchoonheid, Nimmer bekoore zij u door hare lonken. vs. 26. Een (luk brood is weieens de prijs van een hoer, Maar een vrouw loert op het kostelijke leeven. zijn u meerder waardig als een kleinood op uwe borst vastgehegt, als een lange gouden keting, verfcheiden malen om uwen hals gedingerd. 22. Dit moet gij nooit verzuimen , zij hebben altijd nut ; in uwe bewegingen kan dit firaadje u ais een orakel den weg wijzen; in tijden van werkeloosheid moet gij het niet afleggen , — bij de eerfte en zuiverfte gedagten van den morgen, moeten die leeringen u onderhouden , en tooneu wat op den dag te doen of te laten. 23. Zeker, de kennis van onzen plicht, is een konst-licht in de donkerheid; de wet van ons geweten, een helder licht op den vollen dag; en de inteugelende berispende middelen dienen den gelukkigen mensch best om hem tot zijn waar geluk te geleiden. 24. Vooral om uw weelderige jeugd te beveiligen, voor vrouwen ontuchtig in heur gedrag, voor de gevaarlijke vleingen van inneemende vrouwen. 25. Nooit worde uwe genegenheid door eenige van hare aanvalligheden opgewekt; komt nooit zo digt bij haar, dat haare lonkende misleidende oogen op u kunne werken. 26. Denk toch in, eene hoer om eene kostwinning te hebben, geeft zich zelve over, en laat zich dus gemakkelijk voldoen; maar een overfpeelfter fielt ter harer voldoening het leeven van haar minnaar in gevaar. vs. 16. Duidelijk is 'nier het oog op de hoeren, die in het Oosten op •Winst onderhouden worden, en welkers kostwinning dit is.  44 SPREUKEN VS. 17. Geen mensch znl vuur op zijn horst kunnen verbergen, Zonder zime kJ eed eren te zengen. VS. 28. Geen mensch kan op gloeiende kolen gaan , Zonder zijne voeten ffi zengen. VS. 29. £fe« zo win W; die het met eenes an&ers vrouw houd, Beftendig onaer die behandeling ongewroken zijn. vs. 30. Een dief laat men niet ongejiraft, Al fteelt hij zelfs maar 0111 zijn honger te /lillen. vs. 31. Betrapt men hem , "hij moet zevenmaal meer haaien, Of al wat hij in huis heeft, geven. VS. 32. Ken echtbreker is gansch onbedagtzaam , Hij is een zelfs-moorder die zulks onderneemt. VS. 33. Slagen en (chande vind hij zeker, £» z 34» De jalouzii is een onuitblusbaar vuur in een regtfchapen man, In den dag der wrake weet hij van -geen /paren, vs. 35. Aan verzosn-geld valt niet te denken, Al vergroot men het gefchenk, hij neemt bet niet aan. 34. Daarbij is de jalouzij, in een edeldenkenden grootsch gemoed, een fel glimmend vuur, aan blusfcben is niet te denken , al brand het niet altijd, maar zodra 'er de regte gelegenheid is berst het uit. 35. Wat Richter, wat naastbeftaande ook mogen doen om bevrediging te bewerken, naar voorwaarde luistert een edeldenkend man niet, hij agt het zich niet „tot fchande, alle aanbiedingen, indezen, te weigeren. Vilde HOOFDDEEL. ts. i. Mün zoon! hewaar mijne gezegden, Sluit mijne bevelen zorgvuldig bij u weg. vs. 2. Bewaar mijne bevelen tot uw leeven , Mijne bijzondere vooifchriften als uw oog-appel. vs. 3. Slinger die om uwe vingeren, Hegt ze op de plaat van uw borst. vs. 4. Spreek de wijsheid als uwe zuster aan, Kloekheid zij uw boezem-vriendin. ar de gevolgen van het"vergeten der wetten zo gevaarlijk zijn, mijn zoon! is het vooral nodig mijne gezegden hieromtrent wel te onthouden , en alle mijne bevelen bedagtzaam op te volgen. 2. Doe dit zoo, dat de rusten het genoegen van uw leeven nimmer geftoord worde; waak voor uwe zuiverheid, als over uw oog-appel. 3. Schrijf de les hieromtrent op eenen firook, en flinger ze om uw vingeren; uw hart, zo ik hope, is zo week als een fchrijftafel, met de volgende waarfchouwing befchreyen. 4, In uw verkeer met de fexe worde de wijsheid als uwe zuster door u vertrouwelijk behandeld , uw beste jeugdige vriendin is de bedagtzaamheid. 5. Op dat gij in uwe verkeering te rug ken Europeer is 'er meer gevaar in het tegengeftelde, en om een laf laag man te worden. vs. 3. Wij l ebben nog te weinig doorzicht in het vroegere ge'iruik van gedenkcdels voor de vingeren, om hier ids bo.;digs c e zeggen.  4 SPREUKEN vs. 5. Met iet bijzondere oogmerk om u voor entncbtige vrouwen te beveiligen , Voor onbekende, zo vleiende in henre gefprekken. vs. 6. Ik zag eenmaal door bet venlfer van mijne woning, Door de tralie kon ik alles waarneemen ; vs. 7. Op onervaren jonge gezellen »/«/ mijn aandagt. Ik lette bijzonder op cencn onbezonnen jongeling; VS. 8. Hij wandelde op de ftraat, langs zekeren hoek, Toen nam hij de tred naar zeker huis. vs. 9. Inde fchemering, in de voor-avond, Toen bet gansch donker was, zelfs in de nacht. vs. 10. Ziet een vrouwe trad hem te gemoete, Ligt gekleed, en met een verleidend harte. moogt gehouden worden van het gezeldfchap der ontrouwe vrouwen, of ontuchtige onbekende, geoelFend in de konst van verleiding. 6. Ter uwer waarfchuwing' zal ik u verhalen iets door mij waargenomen ; zoortgelijke zaken gebeuren meermalen, — eenmaal voor mijn venlter (Taande, had ik een ruim gezicht op ftraat, ik kon niet gezien worden, dewijl de traliën 'er voor waren. 7. Een aantal van ontluikende jongelingen zworven daar : doch een onbedagtzaame losbol in het aanzien , trok al mijn aandagt al rasch. 8. Hij wandelde door de ftraat, met eene lugtige tret, bijzonder aan zekere hoek, al dwarrelende, gierde hij op eens naar zekere woning. 9. Dit gebeurde bij herhaling, dan eens in het vallen van den avond, in den voor-avond, in den voor-nacht, ja in 't holfte van den nacht zomwerf. 10 Dit moet in de ftraat door deze of gene opgemerkt zijn, altans op zekere tijd, kwam hem eene vrouwe tegen , die in kleeding en houding , vooral met hare oogen genoeg te kennen gaf, wat in hare boezem blaakte. 11. Ik vs. 6. Het is gewis Romanesk, Salomo kan 'er nog geen oogetuigen van geweest zijn, 't waarschijnlijke is zeer wel bewaard, — de tralie is de jalouzic bij de Oosterlingen, Kioske, het verkoel - venfter. vs. 9. In de nacht toen het maanlicht ook niet (cheen; Ziecler agt dit onwaarfchijnlijk in den rover, maar dan kan de waarnemer wel niet zien, — maar zo veel te beter horen.  van SALOMO. Ho o fdd. VIL 47. VS. II. Zij was zwervende, onrustig, Had geen duur in haar huis. vs. 12. Dan op Aeftoep, clan op de (traaten, Eu op alle hoeken loerende. vs. 13. Eindelijk vatte zij hem aan, kuste hem, Zij wierd vrij in baar gelaat en /preken. VS. 14. Zij zeidf, 'er waren dank-ofieren voor mij , Ut heb heden aan mime belotie voldaan. VS. 15. Hierom ging ik u tegen, Op hope u te ontmoeten, en nu tref ik u aan! VS. 16. Mijn divan is met bonte fpreijen belegd. Met bloem-vieik van bet Egyptisch katoen. VS. 17. Mijn matras is be/prengt met perfuum , Van mijrrhe, aloë, en wilde kaneel. had opgemerkt, dat zij veel aan de deur op ffraat was, altijd in zekere onrust, nimmer beftendig bij hare huisbezigheden, ia. Dan een wijl uitziende , dan uitgaande , dan op de hoeken der ftraaten en pleinen ftaande, en naziende. 13. Eens kwam de jongeling, door mij waargenomen , haar tegen; zij valt hem onverwagts om den hals, geeft hem vuurige kusfehen , fpreekt (erftond vrij en gemeenzaam tot hem. 14. Over mijn gedrag moet gij u niet verwonderen, zodra gij de reden daarvan weet, aanminnig jongeling! — Ik heb een offer - maaltijd in mijne woning gereed , een gevolg van mijne godsdienftigheid, door vrijwillige belofte mij daartoe verplicht hebbende, en nu door mij zorgvuldig volbragt. 15. Bij zulk eene maaltijd voegt vrolijkheid, wie kan dan alleen zijn; niet onverfchillig zag ik u menigmaalen voorbijgaan, mij dagt u zo lustig , zo deelneemend, dat ik wenschrte u tegen te komen , en dit is gevallig gelukt. 16. Mijn zaal, mijn divan, alles is in order, de tapisferijen zijn van Egyptisch doek met het fchoonfte bloemwerk. 17. De matrasfen zijn aangenaam geparfumeerd; ik heb de beste met verfrisfehend vogt rijklijk gefproeit. 18. Bekoorlijk vs. 17. Olie van mijrrhe, wilde kancel-water en agellocbus, een weiriekend houd dat gebrand wierd.  4S SPREUKEN vs. 18. Kom', dat wij ons in geneugten bedwelmen, Tot den morgen , ons in liefde vtrjtrtkken. VS. 19. De man is toch van huis, Hij beeft een lange reis begonnen. vs. 20. Hij heeft een goede beurs in de hand genomen, En zal tegen bet loofhutten-feest eerst te rug komen, VS. 21. Door deze dringende reden nam zij hem in, En floepte hem al vleijende zagtkens veert. VS. 21. Hij volgde haar met wijde treden, Als een os ter flagtbmk gaande, Als een bert in het net woelt; VS. 23. Tot dat de pijl hem doodelijk trof. Gelijk een vogel ijlende naar de ftrik, Onbevreesd dat men zijn leeven belaagt. vs. 24. Nu dan kinderen! hoort naar mij, En luistert zorgvuldig naar mijne gefprekken. ongeling! alles is in orde tot eene lustige avond-maaltijd; en wij kunnen onder 't gebruik van geestige wijn in zoete bedwelming ons ongeftoord tot den rijzende morgen verlustigen. 19. Gij kunt veilig bij mij zijn, mijn lastige huis-voogd is niet bij de hand, die jalouri'ehe ziel is op eene verre reize. 20. Dit merkte ik uit het geld het geen hij met zich nam ; niet voor het genoeglijk feest der loofhutten wagt ik hem te rug. 21. 't Gevolg leerde , dat zij in hare oogmerken flaagdc; het inneemend, het gerustftellend bericht, deed hem horen; haar vleiend tongetje hield hem van nadenken te rug. 22. Hij volgde dan als een os ter flagting gaat in een weilfelenden tred, en dan als het hert dat verftrikt in het net woeld, 23. Tot dat het in de borst getroffen is, en als een vogeltje al klapwiekende tot den verborge ftrik haast, gansch onwetend dat het om zijn leeven te doen is. 24. Nu dan, waardige jongelingen ! mijne hoorders, let toch op mijne tafereelen , en dat zoortgelijke gefprekken door u gretig aan- en overgenomen worden. 25. Nooit welle vs. 23. Host heeft het eerst deze vertaling aangevoert, en tevens eene kleine verbetering, doch te los om ze te volgen. Arnoldi heeft ze taalkundig geftaafd, en word met reden door de beste Uitleggers ge* volgd, de verandering is alken in de puntten.  van SALOMO. Hoofdd. VII. 4S vs. 25. Nooit belle uw hari t t zn ie gedragingen , Vi.rdwa.ilt niet in zulke gangen. vs. 26. Velen 71'n deer baar „ewmid en gevallen, Zij beeft 'er een aantal vermoord. VS. 27. Haar woning is de weg t t "et ^raf Haare trappen tot de geheime vertrekken des doods. in uw hart zoortgelijke trek , die in zulke gedragingen zou eindigen , op; kom nooit in zulke kronkel-paden. 26. Veele jongelingen zijn d >or zoortgelijke verleidflers jammerlijk vervoerd, hoe groot is het getal dat aan huune kuisheid door haar den doodfteek gegeeven is. 27. Zij mag haar woning aangenaam fchilderen, het is een moordhol, het is de afgang tot de zinnelooste verblijven van het verderf. VUIlte HOOFDDEEL, vs. 1. Hoe luide roept de wijsheid! Hoe zeer verheit de bedagtzaambeid haare Item! VS. 2. Op de toppen, de hoogten aan de wegen, Midden op de kruisftraten, ftaat zij ; ,0 p de tekening van eene gevaarlijke vrouwe, zal ik eene andere invoeren en die zelve laten fpreken. Zij zal u den veiligen weg tot het leeven wijzen , hoe fchel klinkt haare wijsheids-ftem, hoe onderfcheideu fpreekt haare zuster de voorzichtigheid? 2. Voor elk is ze gereed, op alle bekwame plaatzen, gelijk de kruisftraten, waar veei volk langs komt; waar allerlei zoort van menfchen ftaan, daar houd ze üil. . In de zaaien der Ricliteren, op VIII. Over dit Hoofddeel en de domheid van de figuur, zo algemeen in den (maak der ouden , waarvan Ce bes in zijne Tafelen eene proeve gegeeven heeft, zeg ik niets. Dat elk dit gevoele. 't Kondigde waaraan geen Uitlegger dagt, is , dat in de uitvoerige tekening onbepaald gelaten word, of de Wijsheid Gemalin, dan dochter is; 't waarfchijnlijkfte uit hare verordening tot Konintinne is dal zij Gemalin is, en gewis is dit de rein de wijsbegeerte omtrent het hoogde Wezen, maar als minnaresfe zou ze gevocglijker als dochter in komen. VIL Deel. D  59 SPREUKEN vs. 3. Aan de zijde der poorten, b'j den ingang d?r flati. Bij de intrede der deuren , doet zij zich luide hoeren. VS. 4. Tot u , mannen! is mijne reden, Om u, ADAMS zoenen! verhef ik mijn flem. vs. 5. Onervartntn, leert kloekheid! Onhezonnenen , word eens regt gevoelig! vs. 6. Groctfche zaken zal ik bondig aanvoeren, Kn niets dan billijkheid zulten mijne li;ipen gev;n. vs. 7. Mijn gehemelte zal »irr beleid en getrouwheid geluid geven, En v.in fnoodbeden zijn mijne lippen afkeerig. vs. 8. Alle mijne gezegden fieünen of billijkheid, Niets dat verdraait of verkeerd is word er in gevor.am. vs. 9. Voor den verltandigen is a!les rechtmatig, Beproefd voor hem die doorzicht verkregen beeft. VS. 10. Vi:t kies miine inteugeling boven zilver, itf//B« «» ervaring boven het 4«r« natuurlijk/ie goud. de marktpleinen der poorten , op de voortpleinen van bijzondere gebouwen , deeld ze hare lesfen uit , — en die komen in de hoofdzaak hierop uit: 4. Mijne aanfpraak is tot u mannen van aanzien! maar ook tot allen, die als zonen van Adam, de vermogens tot hooren hebben. 5. Ondoorzichtigen, onervarenen! komt tet mij om fnedig te worden; — onbedagtzamen , losbandige:! ! luistert, op dat gij van uwe fmakeloosheid herfteld wordt. 6. Met klaarheid zal ik de verhevenfte zaken u bevatbaar voordragen, en wat ik aanvoer, zijt vooraf verzekerd, dat het ten hoogde billijk wezen zal. 7. Zonder misflag van mijn tong of reden, zal ik oprechte hartetaal voortbrengen; van misleiding zijn mijne redeneeringen ten uirerfte vervreemd. 8. Beproeft zulks vrij, gij zult bevinden dat alle mijne uitfpraken billijk zijn, en dat 'er niets flxijdig met de oprechtheid en openhartigheid in kan gevonden worden. 9. Zo moet ik fpreken ; maar voor den doorzichtigen behoef ik dat niet te doen , die zal alles inftemmen, zulks hen ik verzekerd; die een goed begrip bij ervaring, heeft zal alles regt beoeffenend vinden. 10. Dat elk, zo ik betrraffen moet, dit boven een gefchenk van zilveren vaten fchat; het beste goud uit de mijnen zal hij niet agten in vergelijking met mijn praktijk.  van SALOMO. IIo o fnd. VUL si TS. II. Zeker is de wijsheid verkieslijker dan koralen, E i geen kleinood komt bij haar in vergelijking. TS. 12. Ik Wilsheid bewoon de kloekheid, En heb de diepfle doorzichten verkregen. VS. 13. De cgte eerbied voor Jehovah is af'keerig van ondeugd, verwardheid en V;rkeerde inzichten, en verkeerde gefprekken ,fihaw ik. (hoogmoed , VS. 14. Overleg en moed zijn mij eigen, Ik hen regt doorzichtig, en daarbij kloek. VS. 15. Door mij beerfchen de Koningen. En dtor mij /preken de Aanzienlijken recht. VS. 16. Door mij heerfchen allen Cebiedvoerders, En werden de Handhavers der gerechtigheid gekoren. VS. 17. Die mij beminnen heb ik ook lief, En die mij zoeken vinden mij. VS. 18. Bij mii is rijkdom en aanzien , Be/iendige goederen , en voorraad voor billijkheid. 11. Zeker geeft de wijsheid meer bevalligheid dan een koraal- fnoer ; en geen edelgeffecnte, hoe fchoon ook, heeft dien glans. 12. Waar iever en lust tot onderwijs is, daar ben ik te huis , en breng voor de voorraadkamer, de wel bekookfte maatregelen ten gebruike mede. 13. De egte godsdienftigheid is eenen afkeer van de ondeugd , van trotsheid in begrippen en gedrag, te hebben; zeer afkeerig ben ik in alles van onoprechte bedoelingen en listige gefprekken. 14. Mijn hoedanigheden wijzen aan met hoe veel inzien en doorzetting ik gewoon ben te handelen, alles van alle zijde te bezien, en in weerwil aller belemmeringen doortebreken, is mij eigen. 15. Door mijn beleid is het dat de Rijks-Gebieders regt Koninglijke daden verrigten ; door mijnen raad geven de Richters de billijkfte vonnisfen [uit. it5. Alle Vorftelijke Beftuurders hebben hun gezag door mijn invloed alleen; best valt de keuze der Richteren uit,indien zij mij geraadpleegd hebben. 17. Die mij blijken van genegenheid betonen, behandel ik ten uiterfte liefderijk, en men behoeft zich niet lange aftcmatren om mij te gewinnen, ik ben al ligt overtehalen. iS. Men behoeft geene fchatten te verfpillen om mij inteneemen; ■vs. 18. De vertaling van het tweede lid heeft Ziecler bondig behandeld en bewezen. D a  r- SPREUKEN vs. 19. Mijne voortbrengzels zijn edeier als bet beste goud, Mijn inkomlten rijker dan bet beste zilver. VS. 20. Ik bewandel altoos den weg der billijkheid, En ga altijd midden in de regte paden; VS. SI. Om mijnen minnaaren wezentlijkheden te bezorgen, En hunne fchatten aantevullen. VS. 22. jTebovab was met mij verbenden lang voor den aanvang Zi'ineïwerken , Eer Zijn oudfle gewrogten daar waren. VS. 23. I!t was gezalfde Koningin voor het begin des tijds, Lang voor het begin van alles , voor den ouderdom van het hee,-al. integendeel, fchatten en rangen deel ik uit, ais ook geluksgoederen minder wisfelvallig dan gewoonlijk; 't voornaamfte is den fchat van edele regtmatigheid, waardoor alles wel gebruikt kan worden. 19. De voorraad van fchatten die men door mij aanwinnen kan , zijn kostbaarder dan het goud , glansrijker dan het beste goud; en de dagelijkfche inkomften zijn van meer waarde dan het blankfte zilver. 20. Voor verleiding of vervolging door mij behoeft men niet bedugt te wezen, rechtmatigheid is in mij handel doorfiaande, en de wegen die ik aanwijze waardoor die bezittingen verkregen worden, zijn altoos ten hoogfte beftaanbaar met het geweten. 21. Mijn zorge gaat daar voornamelijk over , dat de gefchenken welke ik mijne minnaars bij hunne opwagting geeve , niet in de gewoone fmaak der vrouwen zijn, maar van meer gebruik en waarde; en in plaats dat men om mij veel kostbaarheden zou verfpülen , voorzie ik hen zelfs van zulke die de fchatkist vermeerderen. 22. Ik zal meer zeggen , en u mijne betrekking tot de Godheid ontvouwen; ik was reeds zijne beftendige begunftigde medgezellinne , lang voor dat de Heer Zijne inzichten ter uitvoer bragt, en dus zeer lange voor dat iets beltond, dus gewis voor het aanwezen van de eerfte grondllagen der waereld. 23. Ja meer zal ik zeggen: lange voor het aanwezen der dingen was ik al verordend, en gekozen tot Koninginne van het heel-al, toen 'er aan het daarftellen der waereld noch niet gedagt wierd , en 'er noch geene fchijn van voorbereiding was. 24. Toen 'er noch zeeën, noch oa-  van SALOMO. Hoofdd. Vlfl. 53 VS. 24. Toen lk reeds was, waren 'er dé zee-dieptens noch niet, Ik was 'er voor de wellen en rijke fprengcn. vs. 25. Eer de bergen neergezonken waren, Lang voor de hemelen was ik aanwezend. vs. 26. De aarde, noch de valeien waren 'er niet, Ook was 'er geen (tof tol de woestijn zanden. vs. 27. Toen Hij den hemel vormde was ik 'er hij, Toen Hi| een boog over de oppervlakte des oceaans maakte. vs. 28. Toen Hil de bovenwateren in genoegzaame voorraad zamelde , En de fprongen uit den afgrond bepaalde. vs. 29. Toen Hij de zee zijn ,vaste plaats aanwees, Op dat bare vloeden niet over de grenzen zouden treden , Toen Hij de zuilen der aarde beej't vastgezet. VS. 30. Toen was ik daar als konjlenaresfe hij tegenwoordig . En ik verlustigd^ mij daar mede dag aan dag, En dan/Ie van genoegen in Zijne tegenwoordigheid, vs. 31. Ik dartelde op den kreits van Zijne waereld, En vermaakte mij met Adams zaonen! deraardfche wateren , noch wellen, noch fonteinen waren was ik'er reeds. 25. Ja eer zich noch de aarde , noch bergen, noch lucht-hemel zich vertoonden. 26. Toen 'er noch fchrale woestenijen , noch groene velden; toen 'er noch geen woestijnzanden waren, waarmede onmeetbaare landen bedekt zijn. 27. Mijn tegenwoordigheid en invloed was wel te bemerken bij den bouw en de vorming der hemelen, toen de Alvermogende den boog des dampkrings zo ftatig (telde. 28. Toen de blauwe lucht den fchat der bovenwateren ophield, en de benedenwateren in de onderaardfche wellen opgefloten wierden. 29. Toen de oceaan in hare geweldige golven beteugeld wierd, en geen andere beweeging dan door ebbe en vloed zoude doen; toen de uiterftens van den aardboog een beftendige vastigheid verkreegen. 30, Zeker, toen fchitterde mijn overleg en (maak in medetewerken tot het groote plan door; dagelijks was dat mijn (treelend vergenoegen ; 't genoegen, 't geen de Godheid in zijne gewrogten had, bragt mijne blijdfehap in dat gezeldfchap ten top. 31. Och l met welk een innig genoegen doorkruisde en zweefde ik door de ruime, jmaar nu met voortbrengzels verrijkte, waereld, — nog ben ik niet onverfchiilig, integendeel, al de afftammelingen van het eer/te paar aijn D 3  54 SPREUKEN v. 32. Nu dan leerlingen! hoort naar mij, Gelukkig zijn ze die zorgvuldig omtrent mijne ban delingen zijn. VS. 33- Hoort de beflraffing ter uwer wijsheid, En verfmaad ze nimmer. vs. 34. Gelukkig is die mensch die naar mij hoord; Die dag aan dag aan mi]n deur wagt, En mijne deurposten bezet. vs. 35. Hij die mij vind ontfangt geluk, En de goedkeuring van Jehovah Jïroomt hem toe. vs. 36. Maar die mij fcbuwt is een tijran zijner ziele, En die voor mij vlieden beminnen de rampzaligheid. mij van belang, liet is mijn beste uitfpanning, mij met huil bezig te houden. 32. Daar ik dan, waardige leerlingen ! door zulk eene grijze ervaring ben beproefd , zo bid ik u, zijt zorgvuldig omtrent mijn onderwijs ; zij zullen regt gelukkig zijn die met allen iever hunne gedragingen daar na regelen. 33. Hoort dan met graagte alle de vermaningen die u tot wijsheid belluuren, en overfchrijd toch nimmer die gewigtige voorfchriften. 34. Voorzeker bereid hij zich geluk, die op mijne lesfen gezet is, die daartoe dagelijks zich aan de gehoor - plaats laat vinden, en met zorgvuldigheid en eerbied aan de deur-post naar mijn komst wagt. 35. Die mijne liefde wint, bezorgt zich een leeven van de grootfte geneugten , en daarenboven zal de Godheid Zijnen zegen over deeze verbintenis hem rijkelijk doen toevloeijen. 36. Maar die weigerig blijft, en mij hoon aandoed, benadeeld zichzelven op de wreedfte wijze; en die eene afkeer van mijne lesfen ter hunner gelukzaligheid hebben, fchijnen alle akeligheden en den doodelijkften wanhoop de voorkeur te geven. IXde HOOFDDEEL. VS. I. De Wijsheid fligile voor zich een paleis , En voorzag (de zaal) met zeven Jleeneu pijlaren. t. X)e Koninginne over alle de wetenfehappen , heeft ook voor zichzelven kunst-gewrogten bereid; onder anderen een paleis, waar vooraan een eetzaal is, lugtig, rustende op verfcheide gebeeldhouwde kolommen. 2. Ua-  van SALOMO. Hoofdd. IX. 55 VS. 2. Zij liet viel gemest vee Aagten , Kruidde de wijn, en hield open lafd. vs. 3. Zij z/W hare dienstmaagden om nodigen, Op de /pilzen der hoogten van de ftad. VS. 4. Den berooiden verzoekt zij binnen te tree den, Zelfs den verftandelozen nedigd zij. VS. S. Komt, houdt de maaltijd met ffiij, Drinkt »>ef my den gekruidden wijn. VS. 6. Schuwt losheden, wordt gelukkig , En betreed den baan van beleid. VS. 7. Wie den fpotter beteugelen wil, verwerft ontere, Wie den fnoodaard belbaffen wil, behaalt fcoande. VS. 8. Beftraft dan den fpotter niet, hij zal 'er u om haten, Maar beftraft den wijzen, hij zal u beminnen. re gerichten zijn het beste vleesch in den volftè overvloed, geurige wijnen in water gekoeld, en om hare mildadigheid en komnglijke pracht te beter te vertonen, laat zij elk toe. 3. Hare vorftelijke llaats-jufferen zond /.ij overal henen om minnaars te nodigen ; zij Süipen niet bedekt de huizen in, maar roepen op de toppen der (ladsgebouwen, op .de aanzieulijkfte hoogten geitigt. 4. Die gansch behoeftig is, holle ingewanden heeft, kan verzekerd zijn dat 'er overgenoeg is om zijne honger te (tillen; zij agt zich niet beledigd, die van eene gansch tegengeftelde finaak zijn, aan hare disch te vragen. 5. Komt aan, zegt zij, zet u met mij aan den disch, den vervrolijkenden beker tot opwekking uwer geesten zal ik u toereiken. 6. En deze genoegens kunt gij dagelijks hebben, en mijne liefde 'er bij , mids uw bandeloos gedrag door u vaarwel gezegd word; de voordeelen en genoegens zullen dan bij den dag toeneemen, mids gij u voorzichtig en bedagtzaam als mijn beminnaar blijft gedragen. 7. Aan den lichtzinningen verwaanden, die eene eerlooze vrouw met opzet de vr.orkeur geeft, is geen eer te behalen; wie een mensch van openlijke verkeerdheden wil wederltaan, zal in naamrovende ongelegenheden komen. 8. Hierom moet men hem die met alle gronden van deugd (pot , zijn gedrag niet onder het oog brengen. "t verbittert hem maar meer ; doch alle vermaningen van dieu aart hebben t>p den wel- D 4  5« SPREUKEN ts. 9 Oiderr/gt den wi'zen, hij zal gewis wiizer Worden , Onderrtgi den braven, zijne kundigheden zullen toenemen. ts 10. De eerbied voor Jebooah i< de bron der iviish 'id , En de kunde omtrent den volmaakften het besie doorzicht, vs, li. Door mij vermeerdere de /ee: cnj-dagen , En de leevens-jaarui greeijen aan. vs. 12. Zijt gij wijs, gij hebt 'er bet genot van, Zijt gij een fpotter, gij zult 'er alleen den last van dragen. vs. 13. Een ligte vrouw zwerft om, Is onbezonnen en op niets bedagtzaam. vs. 14. Zij zit voor haar huis-deur, En zet baar zetel op een der (1 ads hoogten; denkenden de uitwerking, dat zijne genegenheid meer aangroeit. 9. He: is een geduurig vermaak bij hem aantehouden, zijne denkbeelden te vermeerderen, en optewekken tot de betragting, men zal 'er dagelijks genoegen van zien: geeft lieden van een bnaf gedrag al meer inzicht in het volkomene van bun plicht , men zal in hen de ervaring dagelijks zien toeneemen. 10. Maar wil men die gunftige gevolgen altoos zien, dan moet de Godsdienst de grondflag van deze zedeleer wezen; de toeneemende kunde in de eigenfchappen der Godheid, moeten de trekken van mensch- en zelfs-kennis verhogen, n. En alle die genoegens duuren niet eene maaltijd, eene nacht, , maar leiden tot genoegen en gezondheid en zij brengen eenen genoegljken ouderdorr^ aan. 12. Eigen voordeden bedoel ik niet, alle de voordeden van mijn verkeering zijn voor u zeiven; maar die mijne liefkozingen befpot, breekt mijne genoegen niet af; edoch, zal 'er voor zichzelven de wrange vrugten van ondervinden. 13. Verbazend is het verfchil in 't gedrag tusfchen een wijze en eene ontugtige , of openbaare hoere; laf woelen, zonder eenig indenken , is zij onbefchaamd in haar liefkozen. 14. Eindelijk is zij in eene agtelooze houding op haar voorplein , of bezet eene hoogte met matrasfen gedekt op de openbaare ftraat. 15. Waar voorbijgangeren moeten wezen, waar  vax SALOMO. Hoofdd. IX. 57 vs. 15- Zij nodigt daar elk voorbijganger, Die maar regt door wil gaan; VS. 16. Wie onbedagtzaam is, mag vrij mij bezoeken, En onverftandige nodigt zij bet Jlerkst. vs. 17. Het geitooien water is zoet, En het agtergebouden brood fmaakt het best. VS. 18. Maar hij merkt niet dat daar dooden zijn, En dat haare gasten doemlingtn zijn. men haar in het oog moet krijgen, is ze onbefchaamd genoeg om zulken die doorgaan, intenodigen. 16. Die zijne lusten vrij volgd, daaraan geene voldoening weigert, vind bij mij 't geen hij begeert, — de onnadenkende onder de voorbijgangeren, roept zij 't eerst en meest. 17. Zij fchaamt zich niet te zeggen: in het verbodene is het beste genot, 't brood dat in den donker gegeeten word, eet men met meer graagte, 18. Hij onoplettend genoeg merkt niet, dat alles, door haai bereid, doodelijk vergifc is, en dat veroordeelde fchimmen de gasten zijn die aan de tafel waaien. /^•V Xde HOOFDD. \_s p de aanprijzing en de aanwijzing, hoe Salomos deze Spreuken met de beste uitwerking te Spreuken' gebruiken, volgt nu de zameling van SaloMo's Spreuken. vs. I. Een wijze zoon is zijn vaders vreugd, Maar een laffe moeder tot verdriet. VS. 2. Onrrgivaardige fchatten ffrekken niet ten nutte, Maar de regtvaardigbeid red zelfs van den dood. 1. Een jongeling vroeg rijp, doer de lesfen der deugd, maakt al 't genoegen van een weidenkenden vader uit; maar eenen onbedagtzaamen en agtelozen, ftrekt tot grievende fmarte van haar die de eerfte vreugde over zijn geboorte had. 1. Der rijkdommen voordeel hangt af van de wijze waarop zij gezameld zijn; was zulks op eene knevelende wijze, zelden zal men zien, dat zij haren bezitter in tijd van nood beveiligen , maar zoms zal het eerlijk vermogen in het uiterfte gevaar 't middel van redding D 5  58 SPREUKEN vs. 3. Jehovah laat den honger der brave» niet ongejiild, Maar prikkelt dJS fnoodaards begeerte. v vs. 4. Die met een trage hand arbeid word arm, En de arm .ies vlijtigen verri.kt. v». 5. Die des zomers zameld is een overleggend man, En dij in den oogst llaapt is een veragtenwaardig meuscb. vs. 6. Op het hoofd der braven vernachten zegen-wcnfcben, Maar den mond der fnoodaards is met belediging bedekt, vs. 7. Dc gedagtenis des braven blijft eere waardig, Maar den roem des fnoodaards verrot. vs. 8. Een wijs hart omhelst bevelen , En de dik-lippigaa jioot die vjeg. worden. 3. De He ere laat den wensch van iemand, wiens oogmerken zuiver zijn, zelden onvervuld: de aanprikkelende maar tevens razende drift van den fnoden mensch , doet Hij tot zijn draf fleeds geweldiger worden. 4. Een mensch, die met al zijn vertoning van arbeid niets uitvoert , zal niet alleen verminderen , maar moet tot armoede komen ; doch de vlijt van den arbeidzamen , geeft hem altoos meer dan voor zijne behoefte gevorderd word. 5. Die den tijd wel waarneemt, ten zijne voordeele, handeld als iemand die de zomervrugten plukt op den besten tijd; maar als iemand in den goeden tijd tot liet rijkfte voordeel lusteloos is, handeld hij als een landman, die den fchoonen oogst door zijn traagheid voor zich en anderen verderft. 6. Heilwenfchen fleren het hoofd van den braven, fraijer dan een krans; maar den veragtelijken en tijrannifchen fchraper dienen de verwenfchingen als den fluier voor den ter dood gedoemden. 7. Met een ftil en achtbaar genoegen denkt men aan de daden van een agtenswaardig geltorven mensch; maar hij die door knevelarijen groot wierd, is in zijn agting al eer verteerd dan zijn ligchaam. 8. Een mensch van een welgeflooten brein, zal altijd met graagte wigtige lesfen aauneemen; eene dommeu , eigenzinnigen , zal integendeel in zoort- vi. 8. F.ene regel in de hedendaagfehe gelaatkunde Salomo reeds niet vreemd.  van SALOMO. IIoofdd. X. 59 vs. 9. Die eerlijk gaat wandeld zeker, Maar die in Jlingcringen gaat, verdeeld. vs, 10. Een oogwenk kan breidelen, Blaar de ij£-lippige floot alles om. vs. II. Der braven mond is een leevens-we/, Maar des fnoonaards mond is door beledigingen gedekt. vs. 12. Haat wekt twist, En liefde dekt beledigingen. vs. 13. Op de lippen der deugdzamen rust wijsheid, Maar op dat weg der zotten woont de isede. gelijke gelegenheden, zijne veragting op allerlei wijze uiten. 9. Een mensch in zijne bedrijven de regels van billijkheid volgende , mag zonder omzien daarin voortgaan ; maar die zich met bedriegerijen ophoud, hij zal wis zeiven bedrogen worden. 10. Weinig is 'er nodig om zoms verkeerdheden te fluiten; een ernftige blik kan zelfs veel uitwerken ; maar de gedragingen van den agtelozen en ruwen mensch, ontftellen zelve de beste maatregelen. 11. Gefprekken van agtenswaardige lieden zijn als een leevendige waterwel , zij geven verkwikking;. maar de brutaale uitvallen van den ruuwen mensch , belemmeren hun zeiven het meest. 12. Een wrokkige beftaan moet altijd verdeeldheid in de verkeering veroorzaken ; anders handeld de ware menschliefde, zij werpt den fluier van befcheidene ftiizwijgenheid op verkeerdheden. 13. In de gefprekken van den braven mensch zal men altoos beleid ea zorgvuldigheid ontdekken; maar de plompaart met zijn gecsfelende tong dingt naar Hagen. 14. De regt bedagtzaame, fpa- vs. 9. 't Tweede lid neemt Arnoldi dus: is in geduurige vreeze, d.m moet ook het eerfte gerust zeker zijn, uitdrukken; 't verfchil in het denkbeeld is vergroot , — in de zaak zijn zulke karakters zeldzaam, 'er hoort veel fterkte en adel van ziel toe. vs. 10. Omtrent het eerfte lid zijn de Uitleggers onzeker; Schultens heeft ons de tegenflelling zoeken te herftelkn, maar zulks ten halve laten fteken, mij dagt het was natuurlijk zo als wij dat bepaald hebben.  6c SPREUKEN vs. 14. De wijzfn fparen kundigheden, En mord der dwazen is als een lekkende fcheur. vs. 15. Riikdom is in de fcbalting des aanzienlijken eene vesting, Maar de armoede beud den geringen voor een gefcbeurde (muur.') vs. 16. De arbeid der braven diend tot heil, Maar des fnoodaards oogst is verkeerdheid. vs. 17. Die waarfchuwingen waardeerd betreed den leevens-iau» , Mn.ir die beftraffingen fchuwt word zelfs een verleider. vs. 18. Wie zijn toorn bedekt, huichelt, En die een les gerucht verbreid handeld onbezonnen. vs. 19. In een vloed van woorden ;'j altijd vergrijping, Maar die fpaarzaam met zijne woorden handeld wijs. ren hunne kundigheden tot de beste gelegenheid alleen; maar de zot geeft ontijdig al wat hij heeft, op. 15. De rijken agten zich veilig, meenende dat hun vermogen , hun aanzien genoeg verfchaft om voor geweld beveiligd te wezen ; anders oordeeld de behoeftige van zijn omHandigheden als zijnde tegen niets beftand, maar 't naast bij den puinhoop. 16. De vlijt van den deugdzamen mensch geeft hem ongetwijfeld aangenaamheden; maar de winst, die de fnoodaard van zijne vermogens heeft, is, dat zij aanleiding tot veelerlei wanbedrijven veroorzaken. 17. Die met de uiterfte zorgvuldigheid de lesfen der bedagtzaamheid opneemt, is op den weg der ware deugd; maar hij die 'er beftendig van afkeerig is, word niet alleen verleid, maar verraad anderen zo wel als zichzelven. 18. Die hatelijkheden in zijn gemoed zamelt, en nogtans die in gefprekken over die zaaken weet te verbergen, moet noodwendig eenigzins misleidend fpreken ; evenwel hij die de oorzaak van zijn toorn overal verbreid, doet ook verkeerd, hij handeld zeker niet voorzichtig. 19. Want in het veelvuldig gefnap , is men nooit van misgrijpingen beveiligd; maar die zijn mond bedwingt, doet eene goc- vs. 14. Arnoldi, als een Iedere vies met een ruime fcheur, hij brenj.! 't geheelc vers tot het bewaren van geheimen. vs. 18. Men denke hier aan het Oosterfche karakter, dat wrokt, e» niet aan de opene drift van den Duitfcher.  van SALOMO. Hoofdd. X. 61 vs. 20. De tong der braven is als blank zilver, Het hart van den fnoodaard is drek. VS. 21. De lippen der braven voeden velen, En door armoede des geestes derven de zotten.] vs. 22. Jehovabs zegen verrijkt, Hij veifpreid geen verdriet over den arbeid. VS. 23. feragte/ijie bedrijven is voor den dwazen maar Tpel, En voor een man van doorzigt is een wijze daad ligt. vs. 24. Des fnoodaards vreeze komt wis, (Elobim) bezorgt des braven wenscb. VS. 25. Bij een vernielende ftorm-wind is den fnoodaard weg, Maar de braven /laat vast. vs. 16. firat edik voor de tanden en rook voor de oogen is, Dat is rfen tragen loper voor zijn meester. de daad het best tot rijpheid komen. 20. De gefprekken van den braven man zijn als het zilver, hoe meer gebruikt hoe blanker ; maar het hart van den tegengeftelden is modderen üijk,hoe kunnen dan zijne gefprekken zuiver zijn? 21. De leeringen van den braven man dienen tot zielenvoedzel van velen, die met hun omgaan; maar een zot geeft niet alleen niets, maar word door anderen ook niet gevoed, en fterft dus door gebrek van ziele - voedzel. 22. De beste zegen die altijd voordeel aanbrengt, is, die meer onmiddelijk door de Godheid ons toevloeit; dan juist ontgaat men meest die onaangenaamheden, welken anders de genoegens vergezellen. 23. Eerrovende bedrijven zijn het gewoon tijdverdrijf van lieden , die in dwaze onagtzaamheid hun leeven doorgebragt hebben ; maar handelingen van braafheid zijn den man van beleid natuurlijk eigen. 24. De eerfte .vrucht, welke de fnoodaard van zijne wanbedrijven inoogst, is befchuldiging van zijn geweten door zijnen angst zichtbaar;' maar 't verlangen van den regtgeaarden, hoe bekommerend in het uitzicht, field de Godheid daar. 25. Het eiude van een tijran is meest - al als die van een hevige orkaan, fchielijk is haar kragt, maar heeft ook een fchielijk einde; maar des braven fiand is diep geworteld en kan geweld wederfiaan. 26. Die in zaken van fpoed zich van een traag mensch bediend, heeft 'er geen minder onaangenaamheden van  C2 SPREUKEN vs. 27. Eerbied voor Jehovah vermeerderd ie /eepenr-dagen, Blaar des fnoodaards jaaren neetr.cn altijd af. vs. 28. De uitzigten der goeden zijn altijd genoeglijk , Maar de uitzichten der fnoodaards verdwijnen. vs. 29. Jebovabs handelingen dienen tot fterkte van den braven, Maar ftrekken tot bederf voor de fnoodaards. vs. S°- De brave word in zï'/b vastigheid niet gefchud, Maar de fnoodaard verkrijgt £eee vastigheid of aarde, vs. 31. Des braven gefprek beeft rijke wijsheid in, Dj lasteraars tong verwoest die. vs. 32. Der braven lippen geven aangenaamheden, Maar des fnoodaards mond braakt laster. dan van fcheïpe zuuren voor't ontftoken tandvleesch, of, als van houdrook voor de oogen. 27. Godsvrugt geeft altijd aan het leeven van den braven vermeerderende genoegens, maar als men op de vervulling der begeerten van den tijran ziet, mag men wel zeggen: zijn leeven kort van tijd tot tijd aanmerkelijk af. 28. In de verlangens van den braven , hoe lange ook onvoldaan, is altijd een zekere kalmte die genoegen geeft; maar hoe nabij het verlangen van den bozen mensch ook fchijnt te zijn, zo veel te eerder is het dikwils beflisfend weg. 29. Gods beftuur over de waereld diend altijd, 't zij regtsftreeks of zijlings, tot voordeel van den braven ; maar (loopt ook allengskens al de vastigheid van den ondeugdzamen tevens. 30. De braven word door tegenheden wel gefchud, maar nooit waggelt of zinkt het gebouw van zijn deugd; maar hoe voorfpoedig een boosaard voor eene wijl moge zijn , een erfgenaam der belofte als waereld-burger word hij nimmer. 31. Der deugdzamen gefprekken geven altijd voor den opmeikzamcn eene fchat van leering ; maar de gefprekken van kwaadfprekende lieden verwoesten elk heilzaam onderwijs. 32. En geen wonder, hoe aanneemelijk weten zij de deugd te fchetzen; maar al wat de verkeerde met zijne gefprekken beoogt , is nadeelig , onaangenaam , ja walgelijk.  van SALOMO. I-Ioofdd. XL 63 Xlde HOOFDDEEL. vs. I. Jehovah is afkeerig van eene bedriegelijVe weegfehaal, Maar een bepaalde weeglteen beeft Zijne goedkeuring. VS. 2. Als de euvelmoed komt vergezeld haar fchande, Maar de befebeidene voert de wijsheid aan de band. VS. 3. Opregtlieid leid den braven veilig, Blaar huichelarij drukt den onopregten. VS. 4. Rijkdom beveiligt niet in tijd van algemeen ongeluk , Regtvaardigbeid kan zoms uit doods-gevaar redden. VS. 5. De eerlijkheid des braven houd zijn weg effen, Een fnoodaard valt door zijn eige verkeerdheid. ver. allen bedrieglijken handel in de zamenleving, agt zich de Godheid beledigd; maar eenen handel waarvan de regtmatigheid de weegfchaal is, vergezeld Hij met Zijn zegen. 2. Naar mate den waan , waardoor men zichzelven verheft, terwijl men andere beledigt, aanwast, zal ook de veragting van anderen, voor hem zo bijtend, toeneemen; naar mate iemand meer ootmoedig in zijn beftaan is, zal men van zijn edele hoedanigheden te loilijker fpreken. 3. Zuiverheid van zeden leid den oprechten in zijn beftaan altoos, zo dat hij veilig gaat; maar de draaijerijen van flinkfche lieden, werken altijd ten hunnen nadeele. 4. In de rijkdommen, die zeker eenige invloed op de genoegens van dit leeven hebben , is de minde heul in tijden van algemeene rampen; maar een weldenkend burger kan zoms in de uiterfte nood, redding bewerken. 5. Een man van goede grondbeginzelen, zal in tijden van algemeene verwarring het best de gevaren vermijden; maar de fnooden veinsaard, hoe veilig ook, verwart al veel in de flrikken voor anderen gefpannen. 6. Deze vs. 1. Hoe zeer 'er in de Gods-regeering voor gewaakt was, moet Salomo zeer veel misbruik ontdekt hebben, die hen in de koophandel zeer (Iremde , en hem daarom zo herhaald, hierop, geduurig doet aandringen.  <54 SPREUKEN VS. 6. De regtvaardigbeid 'Ier goedhartige» red bun, Maar d; onredelijke» wor len door hunne wandaaden virftrikt, vs. 7. Als de fnoodaard derft /7fr/"< «o* /.• n uitziebt, Alle zijne verwagtingen zijn op eens weg. VS. 8. De regtvaardige word /'» «oorf gered, Terwijl de fnoodaard veel-al Zijn plaats bekleed. VS. 9. De lasteraar benadeeld z'jn vriend do 'r z/;'» reden, En door verjtand word ■*«*£ ee» gered. VS. 10. Overliet welvaren der btaven verheugt zich «ne dad, Maar rfe rfosrf des fnoodaards doet allen juichen. uitkomst moet daarom plaats hebben , dewijl de welmeenende, zonder te wankelen , de voorfchriften der billijk eid volgt, terwijl de veinsaard doorhet onregtmatigè zijner begeerte gewoonlijk zichzelven bederft. 7. \ erbazend is de verandering , die de losbandige mensch door den dood ondergaat; voor hem is niets meer te hopen, 'er valt zelfs niets te beproeven , alles is beuisfend gedaan. 8. Hoe verfchillend is zoms der ftervelingen ongedagt lot, men ziet wel eens den braven in het uiterfte gevaar, maar ook gered, terwijl de tijran die hem bedreigde, juist het zeiven lot moet ondergaan, waar voor de anderen beveiligd word. 9. Gefprekken hebben eene zeer verfchillende uitwerking, die van eenen kwaadfprekenden zijn altoos nadeelig, zelfs voor zijn vertrouwden vriend: intusfehen word door het beleid in de gefprekken der braven menige nadeelige uitkomst afgefneden. lo. De keur des volks weet de braven burger zeer wel te onderfc ieiden,, over zijn toeneemend aanzien is elk vergenoegd; maar als de kueevelaar der burgerij zijn oogen fluit, is elk uitermaten blijde. 11. Wanneer braven in het heil yan eene Stad veel beur. 10. Tekenagtig is het; uitgelaten is de vreugd over den dood van den tiirannifchen Regent, bij zijn dood verbergt 'zich de vlcijerii , en de ingehouden driften breken op eenmaal los , — zo uitermaten is de vreugd niet bij het derven van den waardigen Regent, de jaloëzij bind die vreugde wel in.  van S AL O M O. Hoofdd. XL 65 VS. II. De zesen-wenscb van den eerlijken jirekt eene fiad tot eere, Maar door de redenen des fnoodaards voord dezelve ontluifierd. VS. 12. Die zijn medenmenscb fmaad handelt verftandctoos , Maar een re^t doorzigtig man weet te zwijgen, vs. 13. Die hes fnappen gewoon is kan geen geheimen bewaren, Maar een getrouwe ziel weet eene zaak te bcd.kken. VS. 14. Als 'er geen goed heil uur is moet een maatschappij vervallen, Doch baar benoud beftaat in goede Raadslieden, vs. 15. Aan vreemdelingen te borgen doet zeker rehade, Alair die bet handen-^aa» vermijd leeft gerust. VS. 16. Een fchoone huisvrouw trekt eere tot zich , Ktet minder als aanzienlijke de rijkdom tot zich trekken. VS. IJ-. De goedhartige voed zijne eigene neigingen , Maar de wreed aard betadeelt zijne eige gezindheid. lang (lellen, denkt men zelfs güöftig om rent derzelver bëwoonderen; maar al wat de tijran tot haar lof zegt, diend inderdaad tot haar oneer. 12. Die zijn evenmensen door beledigende gezegden, goedsmoed, benadeelt, handelt zeer onwijs; een man van beleid gaat in de gevallen, waarin hij aanleiding tot beledigend (preken heeft, dit voorzichtig en ongemerkt veelal voorbij. 13. Die als een ftads nieuwstijding is, dien is het onmogelijk een geheim toetevertrouwen; een geflooten gemoed, getrouw in de vriendfehap, weet zelfs de aandagt afteïeiden van dat gene, 't welk reeds half ontdekt was. 14. In den Staat, zo wel als in elk huishouden , heeft de goede orde het meeste d d aan den welftand , en zelfs wanneer 'er wanorde is, dan zi:n *de beproefde middelen van kundigen nog in ftaat he herftel uittewerken. 15. Die vreemden leent, geene vaste bezittingen in het land hebbende, moet noodwendig zichzelven benadeelen; die zoortgelijke handelingen alto s ontgaat, beveiligt zich voor bek' immernis. 16. Een bevallige huisvrouw, moet noodzakelijk de achting verwerven van hun die met haar omgaan , en gewisfeir dan de vermogende gewoon ziin , allengskens fchattën naar zich te halen. 17. In het mededogen van den menschlievenden is altijd een zekere geneugte , het geen hem meer t>s. 17 De goedhartigen (Iaat ook zet len tof eene ftrenge onthoudiag , over, dat valt in zijn karakter niei:, maar wel ftil genot. VII. Deel. E  66 SPREUKEN TS. 18. Des fnoodaard: eerbied is bedrieglijk, Maar in des regtvaardigen daden is een zeker loon. vs. 19. Regtvaardigbeids eindpaal is geluk, De baan der bozen eindigt in den dood. vs. co. Van dnbbelbartigen beeft Jehovah eenen afkeer , Maar die in daden oprecht ziin behagen Hem zeer. vs. ii. De erfgenamen van den boosaard zullen niet vrij komen , De nakomelingen van den braven redden zich alleen. vs. 0.1. Eene fchoone vrouw, zeer onfiuimig van karakter, Is als een goudc ring in een varkens fnuit. vs, 23. De vienscb des braven is alleen regte deugd. De inzichten der fnoodaards zijn vireedbeid. aanwakkerd; maar die van een tegengeweld karakter is, verwekt zich eene onrust die zijn lichaam zelfs benadeelt. 18. Van des fnoodaards onderneemingen is zelden de winst te berekenen; maar die eerlijkheid bemint word geloont, al was het alleen door de redelijkheid des daads. 19. De uitkomftcn van regtmatighe'd zijn altoos goed, maar de bedrijven der fnooden eindigen altijd tot zijn verderf. 20. Dubbelhartige lieden mishagen in den Godsdienst de Godheid het meest ; maar die regt door ongemaakt handelen, dien toont Hij zijn genoegen. 21. Die erfgenaam is van des knevelaars vermogen, ontgaat zelden de vervolging van de benadeelden; dan alleen ziet men dat de kinderen van een braaf mensch in eene algemeene opftand ontzien worden. 22. Al heeft eene vrouw.fehoonheid van gelaat, maar eene onedele ziel, zo is hare bevalligheid even zo wauftallig , als dat men een varken eene goude ring in de neus liet dragen. 23. Een braaf man kent geen grooter genoegen , dan gelegenheid tot deugdzaame daden te hebben en die te doen; maar alle de uitzichten tot genoegen der fnooden zijn barbaarsch voor de menfchelijkheid. 34. Zo verfchillendehet karakter is, zoon- vs. ai. Dit band aan hand, zo als 'er eigenlijk ftaat, ziet op de goede? ren die als erfenis van den een tot den anderen overgaan, Schultens. vs. 11. Men denke aan de gewoonte bij de Oosterlingen ringen in den neus te dragen.  van SALOMO. Hooide. XI. 67 TS. 24. De één ftrooit rijkelijk en houd ever, En een ander houd weer dan billijk is in en beeft tocb gebrek. VS. 2S. Weldadige zielen worden zelfs vet, En die andere verkwikken zwellen zeiven. VS. 26. Wie koorn inhoud word van de menigte gevloekt. Maar voor den billijken prijs des verkopers zijn ze vergenoegd. VS 27. Die vlijtig het goede zoekt begeert geluk , Maar die naar het kwaden jaagt vangt het. vs. 28. Die op zijn rijkdom bouwt valt om, Maar de braven groenen bladenrijk. VS. 29. Wie zijn eigen huis doorboort erft wind, Jf««r de pr«£f van den braven is eene leevens-boom. derfcheiden is veelal het geluk; de eene mensch geeft uit met geen minder onbekommerheid als de zaaier, die verkwistende het zaad in den akker werpt, en evenwel komt hij niet te kort; een ander is wrekkig, houd onregtvaardig in, en hij is de man die het minfie genot heeft. 25. Al was het alleen het (tredend genoegen, het welk de eerfte heeft, het meest tot den bloei van zijn gezondheid dienende; daarbij is het in het zedelijke ook waar , dat die anderen ten voordeele (trekken, daarvan altoos een wederkeerend voordeel te wagten hebben. 26. Die van het gebrek eener natie zich bediend, handelt als de koornkoper, die in fchaarsheid den haat van het gemeen door zijn weigeren om te verkopen op zich laad, maar zodra hij voor een billijke prijs zijne magazijnen openzet is elk over hem voldaan. 27. Die deugd tot zijn hoofddoel bejaagt, vangt gewis genoegen ; de ondeugdzaame word al veel in de uitkomst met gelijke munt betaald. 28. Die niemand ontziet, maar alleen op zijn vermogen, en zijne handelwijze, zich verlaat, zal wis van die hoogte nog eens afgefloten worden; maar de braven groenen als de palm tot elks genoegen. 29. De onregtvaardige bezitter gaat het als wanneer iemand een gat in zijn eige muur brengt, wat heeft hij 'er anus. 26. Men moet hier over de zaak waarom Paleftiim van andere landen altans van het onze aanmerkelijk verfchilt Mus. in zijn Mofaiscb recht raadplegen. E 2  63 SPREUKEN VS. 30. Dc domme is dienstbaar aan den doorzichtige», Maar de vernuftigcn weet genegenheden dienstbaar te maken. VS 31 De brave moet zoms op de waereld boeten, Wat zal dan de fnoodaard en den zondaar ondervinden ? ders van dan togt ? maar een braven is als een leevens - boom, die vrugt heeft tot een beftendig genot. 30. Onwetenden worden al veel alleen door de fchranderen geregeerd; de man van beleid weet genegenheden aan zich te verbinden, en als zijne huis-flaven zich te eigenen. 31. Daar zomtijds een braaf man om billijke reden wegens misvat'ingen geftraft word, wat heeft dan de fnoodaard, wat de rukelooze boosaard van hunne opzettelijke wanorders te wagten? Xllde HOOFDDEEL. VS I. Die vermaningen bemint, bemint kunde, Maar die voor beftraffiing vlied blijft dom. vs. 2. Den goeden ftroomt van Jehovah gnnfte toe , Maar Hij veroordeeld den man van fnoode listen. 1, 13 ie kundigheden zoekt, om dat ze de beste breidel vo >r zichzelven zijn, is een egt beminnaar der wetenfchappen; maar die dc inteugeling fchuwt, is als het vee dat door reden nimmer kan geleid worden. 1. Een man die oprechr en hartelijk in zijn doen is, kan verzekerd zijn, dat Jehovah hem met Zijn zegen zal tegen komen; maar die de eene verkeerdheid op de andere knoopt, kan op het einde Zijn vonnis niet ontgaan. 3. Het mag w. 30. Scnut.tens blijft na-Ier aan onze overzetting: die zielen vrugtbaar maakt is wijs : met fpeling op het bevrugten der palmbomen. vs. 31. Anders denkt hierover Mhs., namelijk dat het voordeelig kan zijn dat het goede van een fnoodaard zoms in dit leeven beloond word', dewijl ook zulks weieens den braven wedervaart; ik zie geene rede voor deze waarneeming zo gevaarlijk eu zo vreemd voor de »>•raai der Jooden.  van SALOMO. Ho ofdd. XII. 69 VS. 3. Door wandaden komt de mensch niet tot ft'and, Maar des braven ftam ftaat onbuipbaar. vs. 4. Eene kloeke vrouwe is eene kroone voor haar' man, Maar eene agtelooze is tot uitteering van zijn gebeente. VS. 5. Der rcgtvaardigen oveileg is tot regt, Maar des boosaards beramingen zijn op bedrog. VS. 6. Des fnoodaards gezegden zijn moorddadig, Der braven gefprekken dienen tot bevrijding; VS. 7. Snoodaards worden verwoest, vernietigd, Terwijl het huis des braven vaster word. VS. 8. Die met verftand fpreekt verkrijgt lof, Maar die dubbelhartig is krijgt veragting. jemand, die ondeugend is voor een wijl wel gaan, 'er is toch voor hem geen beftendig geluk; maar de deugdzaame man mag geflingerd worden, van zijn grond word hij niet afgerukt, maar wortelt al dieper. 4. Eene wakkere vrouw is het genoegen van het huis, geeft nieuwe beraad aan de mannelijke agtbaarheid ; maar door ligtzinnigheid of traagheid, waardoor alles in verwarring gebragt word, verteert eene vrouw 'smans beste kragten. 5. De geheimfte gedagten van den edeldenkenden onder de firengfte beoordeelings-regelen gebragt, zijn altoos billijk; maar die van ontrouwe menfchen komen altoos op fchade van hunnen evenmensen uit. 6. De meeste gezegden van een fnood mensch zijn niet alleen beledigend , maar beoogen zelfs het uiterfte; terwijl die der braven zo menigmaalcn dienen om anderen uit eene gevaarlijke dooling te rug te brengen. 7. Eindelijk word het ook de beurt van den boosdoener, op eenmaal afgefneden fterft zelfs .de nagedagtenis met hem; maar het geflagt der braven groeit intusfehen aan. 8. Een man die met fchranderheid en doorzicht nuttige zaken voordraagt, word met reden algemeen geroemd ; maar die met verkeerde inzichten zijne redenen bezielt , zal bij de ontdekking te minder geagt worden. 9. Iemand die zo nedrig denkt dat hij zich de E 3  7o SPPvEUKEN VS. 0. Die laag van zich zeiven denkt is zijn eigen knegt, £n is beter dan dc zelfs-verbeffer in gebrek. VS. 10. De brave is zelfs voor het loeven van zijn vee bezorgd , Maar des fnoodaards medelijden is reeds wreed. VS. 11. Die zijn land bouwt zal overvloed lebben. Maar die leediggangers navolgt is zelfs ledig. VS. Iï. De fnoodaard mint het verderfelijke net, Maar de wortel des braven geelt fpruiten. VS. 13. Verkeerde gefprekken zijn voor den fnoodaard ftrikken, M.iar de brave red zicb uit dit gevaar. VS. 14. Elk geniet voordeel op tffcn goed gefprek, Zo voel als bet handen-bedrijf vergelding beeft. laagfte arbeid tot zijn eige behoeften , niet fchaamt , is hoger van ziel dan de trotfche die gebrek lijd, om dat hij zich tot den arbeid niet vernederen wil. 10. Een weldenkend man is zulks in alles, een trek van wreedheid omtrent de dieren kan hij zelfs niet dulden; maar in het mededogen van den tijran is altijd iets onmenfchelijks. 11. Die vreemden handel vermijd, zijn vaderlijk landgoed wel bebouwt, zal met zijn huisgezin rijkelijk kunnen leeven; maar die het gedrag van luiaards volgt, toont dat hij weinig hersfenen hecfr. 12. Van den bozen zal men altijd zien , dat zijne neiging hem tot de gevaarlijkfte verftrikking voert; maar al de fijnere en lichtte overleggingen van een braaf man zijn om_ voor zichzelven meer beftendig te worden. 13. Erglistige gefprekken, dienen menigmaalen om den flegten onherftelbaar te verderven ; maar een braaf man het gevaar voelende, weet zich met roem te redden. 14. De invloed van een goed gefprek, kan vrij fterk tot iemands voordeel dienen ; zoms niet minder dan de winst , die men van een goed handwerk verkrijgt. 15. De laatdunkende dwaas is met zijn vs. 9. Dit is de ware maatftaf van den rang, waar de Natuur fpreekt en niet de gewoonte alles bcheerscht; men denke hier aan het Spaanscb nationale, wil men den regten cirkel van den dienaar van zichzelven keien kennen.  van SALOMO. Hoofdd. XII. 71 vs. 15. Der dwazen weg is billijk in zijnen dunk, Maar die raad opvolgt is wijzer. vs. 16. De gramfcbap van een dwaas word oogenbliklijk openbaar, Maar die eene belediging bedekt handelt vernuftig. vs. 17. Die waarheid fpreekt handelt altijd billijk, Maar een valfche getuige altijd bedrieglijk. vs. ï8. Onvoorzigtige gezegden kwetzen als dolken, Maar de tong der wijzen is ter heeling. vs. 19. Waarheid blijft voor altoos. Maar een valsch berigt geld zeer kort. vs. 20. In de harten van tweedragt-fiigters vioonen aan/lagen, Maar de vrede-makers hebben genoegen. vs. 21. Bij de brave rijpt het leed niet, Maar de fnoodaards zijn 'er mede overladen, beftaan ingenomen, acht alles wel gedam; die zichzelven wantrouwd, en naar het oordeel van anderen begeerig is, doet veel beter. 16. Een mensch onverftandig omtrent het leiden van zijne driften, zal men in zijn zwak al zeer ligt ontdekken; iemand die fnedig is, maar den toorn vervoerd, weet zich dikwijls verflandig te herftellen. 17. Die de waarheid altijd door zijne redenen verfterkt, zal de billijkheid doen bloeijen; maar die onwaarheden wel befpraakt weet voortedragen, geeft aan de ontrouw nieuw voedzel. 18. Onbedagtzaame gezegden kunnen dikwijls meer fmarten veroorzaken dan de diepfte wonden van een zwaard; doch gelukkig is de taal van een verftandig man, hij kan dit al dikwijls weder verzagtend genezen. 19. Die trouw is in de woorden, weet altoos zichzelven te handhaven; maar hoe fchielijk vervalt een leugenagtig bericht, als eene nieuwstijding verdwijnt ze. 20. Lieden die fteeds het ongenoegen in de zatnenlecving met hunne gefprekken zaaijen , bedoelen heimlijke zamenzweeriugen ; maar de minnaars van den vreede , bezorgen zich kalmte en het aangenaamfte beftaan. 21. Gevaar of onheil mag de braven dreigen, zijn' zaak komt tot zijn fchade nooit vs. 2t. Sciinurrer berispt hier Schultens door mij gevolgd, als donker: mijns oordeels ongegrond, altans niets duidelijker geevende, betreffende het eerfte lid. E 4  f2 SPREUKEN VS. 22. Jehovah is afeerig van bedrieglijke gefprekken, Maar die reilelijk handelen waardeerd Hij. VS. 23. Een vernuftig mensch kan zijn kunde verbergen, Maar de adem van den zot gilt zijne dwaasheid uit. VS. 14. De hand des vliitigen weet te gebieden. Maar de tragen Komen tot beeten-dienften. VS. 25. Kommer drukt her hart des menfchen, Maar een enkel goed woord kan het weder vervrolijken. VS. 16. De hraie zoekt zijns naastens voordeel, I\Taa- rfej fnoodaards doel is hem te verleiden. vs. 27. De fiYi£e zal zijn wild niet braden, Maar nd befiuurt zorgt voor zijn leeven, Maar den wijd-llppr^ct) bezorgt ze febade. vs. 4. De Iniaart begeert wel d icli bekomt nie's, Blaar der vlijtigen begeerten word voldaan. ï. jBetf.r middelen tot de deugd kan de Jongeling niet aanwenden , dan z ch aan het vaderlijk gezag te onderwerpen; die de vaderlijke beveelen agtèló >s in den wind flaat, kan veilig onder het getal der genen die met allen gezegden den fpot drijven, geteld worden. 2. Voor een manlijk géirioed zijn de voordeden , die uit een aangenaam gefprek vloeijen , de verkieslijkfte; maar van de bedoeling des trouwlozen mensch in de gefprekken is niets dan het uiterfte nadeel te wngtcn. 3. Zeker is het, dat het goed beleid in de gefprekken den meesten invloed heeft op de duurzaamheid van de genoegens dezes leevens; maar die praatzugtig alles uitbrak zal verdrietige kleinigheden elk obgenblik- ondervinden. 4. De fterkfte begeerte van den lustelozen mensch komt altijd op niets uit'; de begeerten van den noesten mensch worden niet alleen vervuld , maar hij heeft 'ei zelfs aangenaamheden bij, waarop hij niet gerekend had. 5. Een dig niGt door, derhalve on(lerfeli;khcid, het kan hier ziin in roem en niet in beftaar, want de denkbeelden van onfterfelijkhcid zijn in dit Bock in den fmaak der ouden. E 5 1  74 SPREUKEN vs. 5. Dc rechtfchapen mensch beeft een afkeer van den lengen, Maar de booze mint een kwaade reak en fchaamt zich. VS. 6. Den oprechten van inzichten beveiligd de billijkheid, Maar de fioodbeid doet den ontrouwen vergaan. VS. 7. De ién is naar zijn gedagten rijk en bezit weinig, En een axrfsr boud zien arm en iez/V veele middelen. VS. 8. Schatten doen iemand weieens zijn leeven kopen, Maar de arme r«/f het dreigen zo Jlerk niet. VS. 9. Het licht des braven brand al helderder, Maar de lamp des fnoodaards gaat uit. VS. 10. Onagtzaambeid kan niet anders dan . De veiligheid van het leeven en allerlei genoegens worden wel voor geld gekogt; maar iemand die van geld verfioken is, denkt omtrent alles zo angstvallig niet, en ontglipt ook veel de aandagt van zulken die den rijkaart bedriegen. 9. De welvaard, het genoegen 't welk in de familie van dSn braven heescht, is voor elk ooggetuige zigtbaar, en word kennelijker; maar de welvaard van een wreed mensch is van korten duur en eindigt voor hem in de onaangenaamfte gewaarwording. 10. 'Er is maar weinig onbedagtzaamheid nodig om een felle twist te ontfteeken; ma:r die in al zijn doen bedagtzaam handeld, toont vs. 9. Eigenlijk: brand boog, de aanzienlijken bedienden zich van de beste olie voor dc lampen in de gezeldfchappen.  van SALOMO. IToofdd. XIIL 75 TS. II. Schatten, gemaklijk bekomen, verminderen ligt, Die langzaam zamelt vermeerdert beftendig. Vs. 12. Een uitgeftelde hoop krenkt de ziel, En de naderende verwagting is een leevcns-boom. TS. 13. Die een vermaning veragt brengt zich zelf in gevaar, Maar die voor het bevel eerbied vertoont die zal loon hebben. VS. 14. Der wijzen lesfen zijn eene leevendige fprong, Daardoor ontgaat men de doods-ftrikken. VS. 15. Een goedhartig beftaan vind altijd ingang, Maar de gang des onredelijken is altijd Jiootende. VS. 16. Een kloeke handelt altoos met overleg, Maar een zot vergroot zijne dwaasheden. dat hij de man van beleid is, die den twist weet te blusfen. 11. Rijkdommen die men zonder moeite bekomen heeft, ziet men ook dat, om dat men de waarde 'er niet van kent, ongevoelig verminderen; die noeste is en langzaam zameld, word onder de handen ongevoelig een vermogende man. 11. Een uitzicht waarop men gegronde hoope heeft, en nog draalt, wanneer men 'er het best van in het genot konde wezen, foltert wis de ziel; maar komt iets onverwagts , waarop geen de minfte uitzicht was , dit geeft dikwijls in 's menfchen gansch beftaan als een nieuw leeven. 13. Die bedreigingen op zedelooze daden in den wind flaat, zal zich wis ftraffen bezorgen ; maar die eerbied en onderwerping in zijne daden betoont, die kan 'er de voordeden niet van derven. 14. Dat een frisfche fprong in de hoven is, dat zijn de vermaningen en raadgevingen voor het hart; de kwijnende flaat des leevens, de gevaarlijkftc ongevallen worden daardoor voorgekomen. 15. Een reklijk beftaan, altijd toegevend, is overal welkom; maar de brutaale heeft altijd iets in zijn verkeering dat belemmert , dat fluit. 16. Een wakker mensch doet alles met het grootfte overleg; maar wat de onbedagtzaame vt. 11. Als men Arnoldi's vertaling de voorkeur wil geven, leze men: fchatten door valfche ivoeher neemen af, maar kleine xvinften door vlijt en eerlijkheid neemen altijd toe , doch ik geef mijne vertaling de voorkeur om dat 'er minder eentonigheid dan in de Spreuken vau dat zoort is.  ?6 SPREUKEN VS. 17. Een trouwlooze fcheidsman verergert liet kwaad, Blaar een re lelijke zal herflel aanbrengen. VS, lS. Iemand door fcliande overvallen kan de vermaning fchuwen, Maar die iet op de bedrading word geacht. vs. 19. Ken begeerte die geftild is geeft kalmte in de ziel, Maar de dwaze is afkeerig van het kwade te laten, vs. 20. Die met wüzen omgaat neemt toe. Blaar der zotten vriendfclaf is altijd nadeelig. VS. 21. liet ongeluk volgt de fnoodaards op de hielen, Maar het gtluk flaat met den braven in verbintenis. VS. 22. De kindskinderen van den eerlijken man hebben nog genot van zijn erfenis, Blaar de rijkdom van den tijran word voor den eerlijken man gefpaart. onderneemt, hoe hij 't aanvat, het diend maar om hem meer in zijn zotheid te leeren kennen. 17. Verkiest men een eerloos mensch in eenig verfchil, men kan verzekerd zijn, dat de verwijdering grooter zal worden ; maar de man van billijkheid zal door het vertrouwen het geen hij wint, 't gefchil heelen. 18. Ongeluk en veragting zijn gewoonlijk 't gevolg van den man die alle banden door zijne hollende driften verbrak; maar de man die zich door dien teugel gemakkelijk laat leiden, maakt zich om zijn volgbaarheid geagt. 19. Een drift tot zwijgen gebragt door kragt van redenen, geeft eene genoeglijke gewaarwording aan de ziel; maar de onbedagtzaame wil hier niet aan denken, hij rust niet voor dat zijn kwaade daaden voltooit zijn. 20. Die met doorzichtige lieden dagelijks omgaat, zal 'er ongevoelig zijne kunde door vermeerderen; maar die dagelijks met zotten verkeert, moet noodwendig verminderen. 21. Die van de eene verkeerdheid in de andere (lort, moet ook de eene ftraf met de andere vereenigd, plukken; maar met den braven is het anders, alles loopt zo wel af, als of 'er de geregelde verbintenis plaats hadde. 22. Al veel ziet men dat het kroost van den eerlijken man , wanneer hij reeds lang bij veelen uit het geheugen is , nog zijn braafheid met blijdfehap vs. 19. 'Pr is dan geen tegenftelling in het tweede lid die kennelijk it, dan in zo \erre hij nooit rust heeft.  van SALOMO. IIoofdd. XIII. 77 vs. 23. Be noestbeid des behoeftigen verfchaft ben verfcheidenheid van fpijs, Maar alles woid opgeteerd door onordentlijkbeid. VS. 24. Die zoms de roede fpaart mint zijn zoon niet, Die hem waarlijk lief heeft beftraft hem vroeg. VS. 25. De goedhartige eet tot verzadiging, Maar de ingewanden des fnoodaards zijn altijd ledig. zich kan herinneren; en de fchatten van den fchr per moet eindelijk in de handen van den regtvaardigen vallen. 23. Hoe weinig de vlijtige ook beeft , hij weet door zijn beleid daardoor zich eene verfcheidenheid van genietingen te bezorgen; maar waar geen goed overleg is, hoe groot de voorraad ook is, daar komt gebrek. 24. Die in zekere gevallen uit tederheid zijn zoon niet ftraft, toont dat hij hem waarlijk niet bemint, hij lieft hem best, die zo vroeg mogelijk is de verkeerdheden in den jongen tegengaat. 25. Een mensch van een wel gefielde geaartheid , is in alle genietingen altijd te vreden , voldaan ; maar wat een boos mensch ook verkrijgt, zijne begeerten zijn altoos hol en onvoldaan. XlVde HOOFDDEEL. VS. I. Eene vrouw van veel beleid kan een huis weder in ftaat ft ellen, Maar al den arbeid van het doorflegte wijf is tot meerder verwoesting, i. TC ene braave noeste vrouw kan eene familie door wel geregelde beramingen in ftand brengen ; maar eene vrouw van de uiterfte agteloosheid in haar doen, zal met al haar arbeid de verwarring meer vermeerderen. 2. Een vs. 24. Merkelijk verfchil tusfchen Salomo en de vernuftige Leeriars in de opvoeding in onzen tijd; als ik toegeeve dat Salomo hierin als een Oosterling denke, waar het (laaffche vroeg ingeplant werd, bedenke men ook, dat de nieuwerwetfche wijze veele eigenzinnige en onhandelbaare Rehaseams aan de waereld geven zal, al zijn het dan geen Vorfien, zd het willekeurig onafhangelijke, lever zeg ik, Ritje despotifche, de maatfchappij genoeg verwar,.n.  78 SPREUKEN VS. a. T)e eerliike heeft in zijn beftaan eerbied veer Jehovah! Maar bij wiens daden gansch verkeerd zijn is een veragter vilt Hem. VS. 3. In den mond des dwazen is een fcberpe pijl, En dc lippen der wijzen weten 'er zicb bet best tegen te befchermen. VS. 4. Bij gebrek van osfen /laat de krib ledig , Kaar mate die meerder zijn zijn de voortbrengzels rijker. VS. 5. Een eerlijk man getuigende fpreekt de waarheid, Maar een valsch getuige zal altoos de leugen helpen. vs. 6. Feu fpotter wijsheid zoekende vind niets, Maar voor de hedagtzamen valt de kunde ligt. VS. 7. Houd u niet op in het gezeldfchap van den dwazen, Een verftandig woord zult gij uit zijne gefprekken niet opdoen. man in zijn beftaan door en door eerlijk, en geen vreemdeling zijner gebreken, zal de eerbied voor God en Godsdienst in alles toonen; maar het is onmogelijk, dat hij, wiens daden van zijn ontrouwheid gewagen , regte godsdienftige gevoelens kan hebben. 3. Een onbedagtzaam onkundig mensch, wind met zijn gezegden dikwij s meer als de gefcherpfte dolken; de gezegden der menschkundigen zijn best gefchikt om het kwetzende daarvan voortekomen. 4. Als 'er geen vee op ftal is , behoeft men voor het onderhoud en het fchoonhouden van den ftal niet te zorgen ; maar zijn 'er veel :n , de moeite en kosten worden door land • vrugten rijkelijk beloond. 5. Een eerlijk man zal men in gevallen van bedenking niet ligt van onwaarheid verdagt houden; maar die het kwaadfpreken gewoon is , zal altoos het zelve in de gevallen voorftaan. 6. Een mensch die ftekelig met de eerfte waarheden lchiuipt, zal wat hij zich verbeelden mag, geen vaste denkbeelden verkrijgen ; maar hij die op bondige grondbeginzeleu voortgaat, valt het verkrijgen van kundigheden niet zwaar. 7. In de verkcering van zotten, al zijn ze zelfs aanzienlijk, is geen voordeel te halen voor uw verftand, welke agtbaarheid zij ook vertoonen mogen; aan waare kundigheden zult gij hoe langer hoe duidelijker zien dat het hen hapert. 3. De voornaamfte plicht van den welden- . 3. Andere vertalen: het is een doorn.  van SALOMO. IIoofdd. XIV. 79 VS. S. De wijsheid van den braven is heoordeeling van zijn eigen inzichten. Der zotten groot/ie dooling is zelfs bedrog. VS. 9. Een dwaas verjlerkt altijd zijne verkeerdheid , Maar de oprechte is daarin welmeenende. VS. 10. Het hart kent best eigene droefheid, In barte-vreugde kan een vreemden ook niet doelen. VS. II. Het huis des Jhoodaards ftort in, Maar de tcritc des braven groent al meer. vs. 12. 'Er zijn gevallen waarin iemand zijn gedrag regtmatig keurt, Schoon het einde daarvasi gevaarlijk is. VS. 13. Onder het iagchen kan het hart wel pijn hebben, Maar dan is liet einde van die vreugde gewis kommer. denken man , is, een goed onpartijdig oordcel van de oogmerken zijner eige handelingen te verkrijgen ; maar het maakt den zot onherftelbaar, dat hij zich door zijn eige hart vrijwillig laat bedriegen. 9. Een onbedagtzaam mensch zal altoos ten voordeele van zijne verkeerdheden pleiten; maar de regtfchaapene zal daarin altijd onbewinpeld handelen, noch gemaakt, noch bedekt. 10. In treffende gevallen voelt het getroffen gemoed alleen den waaren graad van droefheid ; en hoe veel aantreküjker het genoegen ook is, een ander kan van de vreugde dat gevoel niet hebben, daar hij 'er dat deel niet in heeft. 11. 't Familie-huis van den tijran mag de hoogte van een paleis bekomen, het moet toch eenmaal gefloopt worden; maar een regtfehapen man moge een woning hebben, zo ligt, zo beweegbaar als een veld-hutte, elk zal zien dat ze hoe langer hoe digter word door het loof. 12. In 't oordeelen over onze daden is voorzigtigheid nodig, 'er zijn gevallen waarin men alles beziende niet anders oordeelen kan of men gaat eene geregelde en billijke weg, en evenwel kan men wel eens bij de uitkomst zien dat alle middelen ten uiterfte nadeelig waren. 13. Men moet op de uiterlijke vertoning niet altijd aangaan, op het gelaat kan zich wel eens eene grimlach opdoen , terwijl het hart diep gewond is, dan is het uitgelaten vreugd voor eene korte tijd, het pijnlijk inwendig gevoel zal naderhand zo veel te fcherper prikkelen. 14. Een mensch,  Co SPREUKEN vs. 14. De gansch afkeerige van beftaan heeft genot naar zijn beftaan f Maai- de goedhartige man zoekt dit i» zich zeiven. vs. 15. De onervarene betrouwt elks gezegde, Maar de doorzichtige let op de daadeu. vs. 16. De wiize is zorgvuldig in liet kwaad te vlieden, Maar de dwa^t rent 'er zorgeloos in. VS. 17. Die ligt geraakt is begaat ziker eene dwaasheid, Maarten man van lasterlijke verdigtzels word meer gefebuwt. vs. 18. Losfe lieden erven dwaasheden, Maar doorzichligcn zamelen kundigheden. vs. 19. Booaards zijn in de tegenwoordigheid sier braven eerbiedig. De geweldenaar maakt zijn opwagting in het huis des regtfebapenen, die altoos tegen de deugd hartnekkig indruischt, fmaakt in alle zijne voordeden het ware genot niet; maar een minnaar van de deugd, al krijgt hij niet het geen hij begeert, heeft nogtans eene te vredenheid die hem verzadigd. 15. Eene onbedagizaame volgt het ligtlte aanraden, maar de bedagtzaame doet als de worftelaar, hij zet geen voet vooruit, of hij let wel op, waar hij die plaatst. 16. Hoe zeer de brave afkeerig is van ondeugd, maakt dit hem niet gerust, hij is in alle gelegenheden op zijne hoede; gerust en zorgeloos ftort de onberadene van het eene in het andere ongeluk. 17. Die op de nvnfte belediging in het volle vuur is, moet noodwendig in mfsflappen vervallen; maar die wrokkig alles nadeelig zamenfmeet, word van ieder als veel gevaarlijker gefchuwd. 18. Losfe onbedagtzaame lieden hebben van hun beflaan op den duur niet dan onheil ; maar lieden van beleid zullen bij alle gelegenheden de nuttige kunde uit ervaring vermeerderen, 19- Altoos zal men aan de agterhoudenheid de ingetogenheid der tijranncn in het gezeldfchap der braven hunne ftille agting voor zulke lieden zien, en als dc gevtaren den geweldenaar bedrijgen, dan zoekt de tijran de yriendfehap van den weldenkenden burger, sö. Een mensch wiens ftaat vs. 17. Eigenlijk : kort van neus, in de Pbijttognomieknnde der Bcbretn: een lange neu', is een teken van zagtmocdigheid . zeer oud. vs. 19. Wel is dc noot van Zienr. er: de hc.oze vereert hem in ft'site , in de nood zoekt hij bij hem hulp en niet bij zijns gelijken.  van SALOMO. IIoofdd. XIV. 81 VS. ló. Do arme heeft geen vriend die hem bemint, Maar de rijke heeft een aantal aanbidders. vs. 21. Die zijn buur verast, zondigt, Maar die met den fchamelen mededogen beeft, verkrijgt lelt. VS. 22. D:e engeluk veroorzaken dwalen gewit, Maar die anderen wllen gelukkig maken erven gezelligheid en trouw. VS. 23. In allen moeijelijken arbeid n toch eenig genot. Maar een bloot gezwets alleen geeft niets dan nadeel. VS. 24. De praai der wijten is wezenlijk , Maar de fchat der Zotten geeft zotheid. VS. 15. F.cn waar geiuigenis kan het heren redden. Maar de vooijlander der leugens bandeld altijd bedricgelijk. deerlijk- vervallén is, zal men zelden zien" dat een deelneemend vriend heeft; maar de fchatrijkcn heeft een aantal van allerlei rang die hem c'erbiedigen. 21. Die zijn vriend en nabuur minacht om dat zijn (land zo laag is. handeld onbillijk en trouwloos; maar hij mag op geluk hopen , die door mededogen dubbel opmerkend Omtrent dien mensch is. 22. Die met hunne bedrijven onheilen bewerken , moeten noodwendig eenmaal zich zelfs benadelen; maar zij wier toeleg, in al hoïi doen is, hun evenmensen voordeelig te zijn, hoe het uitvalt, zij worden om dat beftaan geagt, men is om rent hen gedienfcg. 23. fa alle pogingen , hoe öfoeijeiijk , hoe weinig belovend, is toch altijd op het einde eenig voordeel; maar die met den mond alleen alles doet, verflapt niet" alleen in zijn woelen, maar werkt inderdaad tot'zijne fchade. 24- 't Aanzien , de agtbaarheid van een weldenkend mensch is wezentlijk ; maar de webefleldheid van den verftandeloozen is logheid en plompheid. 2,-. Waarheid fpreken is van belang, kan in het Uiterfte gevaar zamé redden ; maar onwaarheid loopt altijd ten nadcele uit al was het alleen voor den (preker zclvcn. 26. In de' vs. 24. De fpeling in het oorlbronkelijke t, fehoon; de vetheid word in «ne goede en kwade zin in den Bijbel gebruikt, - alles hangd van he, gebruik af. VII. Deel. f  92 SPREUKEN VS. e6. In de eerbied voor Jehovah is de meeste vastigheid, Voor Zijne lievelingen is Hij een veilige oort. vs. 27. De eerbied voor Jehovah is eene leevende bron , En doods-g£f<ïr£K leert ze ontgaan. VS. eS. In bet aantal van het volk is des Konings luister, Maar dc ontvolking geeft een Vorst verwarring. VS. 19. De zagtgeaarte heeft gemeenlijk veel bedagtzmmbeid, Maar die opvliegend is Moef dwaasheid opwekken. VS. 30. Een bezadigd gemoed geeft den bloei aan de gezondheid, Ma.ir afgunst doet de beenderen zelfs aanfleeken. VS. 31. Die den beboefi;gen drukt hoont z'jn oorzaak, En die den dorfiigen laaft bewijst hem eere. hulde van Jchovahs hoedanigheden , is de grootde derkte voor liet vertrouwen; de ervaring leert dat Zijne gunfteTmgen in de moeijelijkde gevallen het veiügfte zijn. 27. De godsdienftige gevoelens omtrent Jehovah zijn altoos tot verkwikking en lafenis ; men ontduikt daardoor gevaren , waarin men anders radeloos zou omkomen. 28. Waar het getal der noeste burgeren vermeerderd daar mag men zich van het koninglijke gezag iets gunftig beloven ; maar waar verhuizing, verlating van het Vaderland, plaats heeft, daar is het beduur noodwendig verkeerd. 29. Bij een man van zagte geaartheid zal men het meeste geduld en bedaardheid vinden ; maar die altijd zijn driften doet werken most noodwendig verkeerdheid in anderen opwekken. 30. Een gemoed van die aangenaame neiging, heeft kalmte in zijn ligchaam en geest beide, terwijl hij die altijd in zijn naasten wat te berispen heeft, zelfs zijne beste kragten verteerd. 31. Die een weerloos mensch onderdrukt, hoont hem die zi'n lot zo beduurd heeft, en oordeeld dat hij verkeerd handelde; die integendeel hem verkwikt, toont dat hij wel omtrent het Opperwezen denkt. 32. Een vs. 27. De noot van Mus. is voor Vorften van belang, ik geloof dat hier bepaald van alles wat tot de bevolking van een Staat diend alleen gefproken word.  van S A L O M O. IIoofdd. XIV. E3 TS. 32. In zijne boosheid rent de fnoodaard voort, Maar de brave beeft in de doods-ang/leu kalmte. VS. 33- Wijsheid beeft haar vaste zetel in liet gemoed van den kloeken, Maar wat het hart des zots opgeeft is raseb bekend. VS. 34. Billijkheid is de roem van een volk, Maar nationaale ondeugden zijn ichandvlekkcn. vs. 35. Een verftarrdig hof-bediende kar. 'sKonings gunst ligt winnen, Maar die dun Forst verlegen maakt kan op zijn ongenade rekenen, fnood mensch word door de (broom zijner verkeerdheden al verder voortgefleept; maar al dreigd de dood den braven met de beroving van alle aards genot, nog houd zijne tevredenheid niet op. 33. Het goed overleg woont best in het hart van hem die lustig en handig is ; maar wat iu laage zielen huisvest, word, al doet men 'er geene moeite toe, openbaar 34. Wanneer eerlijkheid en braafheid een natie kenmerkt, dan word die achtbaar; maar de minde heerfchende ondeugden worden billijk voor nationaale gebreeken gehouden. 35. Een hoveling die altoos met beleid handeld, valt het niet moeijelijk zijn meester gundig voor hem intenccmeu; maar die den Vorst door zijn onberadene gezegden verdoort, zal niet lange op zijn vertrouwen kunnen te rekenen. XVde HOOFDDEEL. VS. I. Een zagt antwoord lahnt de verbittering, Maar een grievend gezegde doet den toorn klimmen. VS. 2. De gefprekken der wiizen zetten aan He kunde bevalligheid bij, Maar die der zotten is bet fchuim hunner dwaasheid. VS. 3. Jehovabs oogen gaan overal, Hij befchouwt zo wel bet booze als bet goede. 1. Een gezegde met inneemenheid , kan het hevigfic gemoed zoms bedaren; maar wil men dekende gezegden in zulk een geval geven , men zal de ontvonkte drift al rasch zien gloeijen. 2. Lieden van beleid weten aan hunne kundigheden nieuwe aantrekkelijkheden bij te zetten; de zoutelooze gefprekken van een mensch , geven bewijzen hoe veragtelijk zijn gansch bellaan is. 3. Het waarneemend oog van God is aan alle plaatzen; de veikeerdheid ontgaat zo min Zijne oplettenheid als het goede. F 2  $4 SPREUKEN VS. 4. Verzagtende gefprekken zijn een Irevens-boom, Maar rle fcherpe zijn als een fcheur door den wind. VS. 5. De dwaas veragt de vaderlijke heftraffing, Maai hil hand.lt bedagtzaam die z/£ ««» de kastijding onderwerpt* VS. 6 Ia rftff braven huis is inderdaad welft and, Maar des f.oodaard, middelen zijn altijd tot onrust. vs. De gefprekken der wi:zen verfpreiden de kundigheden , Manr het hart der zotten g-ce/< niets. VS. S. Der boosdocneren offeren mishagen Jebovah! Maar rfe bede van rfeu welgezinden is /ie;» regt aangenaam. VS. 9. Hes fnoodaards gedragingen mishagen Jehovah! Maar de minnaar der regtvaardigbeid bemint Hij. VS. 10. Di inteugtling is ty«/«c nj onaangenaam tioor 4e« die bet pad doolde , ^Maar die f*g£« beftraffing s/ri verzet word wis ongelukkig. 4. Een gefprek tot verzagting ingericht, is a's dc vermaarde balzem van den leevens- boom; maar de fcherpe gezegden kunnen zelfs meer fchade doen dan de wind een muur fcheurende. 5. Een onbuigzaamc blijft hardnekkig de ftrenge vermaningen zijner ouderen wederfïaan; maar dan alleen is 'er goed overleg, wanneer men geduldig de verdiende bedrading ondergaat. 6. Een zeker vergenoegen heerscht altijd, in het ganfche gezin van den weidenkenden huisvader ; maar eene zekere onaangenaame verwarring maakt den overvloed bij den tijran onfmakelijk. 7. De gefprekken der lieden van overleg, van welken aart ook , hebben voor het oplettend beftaan altijd iets leerzaams; wat zou men dan van het gezelfchap der zotten zich beloven , daar hunne harten zelfs ledig zijn. 8. Des fnoodaards godsdienftige vereeringen zullen hem nooit bij Jehovah veraangenamen; maar al komt de weldenkende met ledige handen en met kiagte over gebrek, dien wijst Hij nooit af. 9. En geen wonder, het geheele beftaan van den fnoodaard mishaagt Hem; maar den deugdminnaar trekt ook al Zijne genegenheid. 10. De befiraffende middelen om weder op den regten weg te geraken , mishagen hem die afgedwaald is in den beginnen wel eens , maar die hardnekkig onverbeterd voortgiat, zal eindelijk onder de ftrafleh omkomen.  van SALOMO. IIoofdd. XV. 85 VS. II. Het doodenrijk , bet graf, zijn VOör Jehovah epen, Nog voel meer dc harten van Adams zoenen. VS. 12. De fpotter kan niet minnen die hem beftraft, Daarem febuwt hij der wijzen omgang. vs. 13. Een vrolijk £fwo»rf /«Werf ae//i het g-cW , Maar door finarte des harten gaat zelfs den adem zwaar. VS. 14. Een verftar.dis gemoed zoekt altijd naar kunde, Maar de mond der dwazen gaapt naar zotbeden. VS. 15. De gaufche leeftijd van een zwaarmoedigen is onaangenaam, Maar de lustige i.s zijn leeven een aanhoudend vreugden-mail, VS. 16. Beter is 'l weinig in ftillen eerbied voor Jebovah te hebben, Als fchatten onder aanhoudende woelingen. VS. 17. Beter is een fchotel groente in vriendfebap, Dan een gemeste os in ongenoegen. 11. De zamelplaats van alle leevendigen, de onnaakbaarfte oorden der verwoesting, zijn vlak voor liet albefchouwend Oog ; nog duidelijker ziet Hij dan de harten en werken der erglistige menfchen. 12. Het is onmogelijk dat iemand , die met al wat zedelijk is fchimpt , een vriend van den ftrengen zedenmeester kan wezen; hij vermijd zelfs den omgang van bedaarde lieden zo veel mogelijk is. 13. In een gemoed waar het vergenoegen woont, kan zelfs het gelaat zulks niet verbergen; maar een ziel door rampen bezwaard, zijn de ftille zugtingen belemmerende. 14. Een gemoed dat waarheid zoekt, grijpt alle gelegenheid tot opheldering zijner denkbeelden aan; maaide houding van een zot vertoond altijd, dat denkloosheid zijn beste voedzel is. 15. Het leeven van een zwaarmoedig denkend mensch , is hem niet anders dan een fchakel van rampen; maar een lustig beftaan handelt met alles of hij in eene gedutirige feest-dag verkeerde. 16. Beter is een matig beftaan, met bedaardheid en godsdienftige gevoelens, dan een bezitter van fchatten te zijn en gefolterd te worden door woelende begeerten. 17. Beter een fober maal onder een aangenaam gezeldfchap, dan een kostbaare maaltijd, en de doorflaanfte bewijzen van wan- v». 14. Weder eene gelaatkundige trek van veel betekenis: ie opca ttiond. F 3  25 SPREUKEN vs. 18. Een bevig mtnteb verwekt twist, Maar een langmoedige weet die zelfs te doen bedaren. vs.£io. De weg van den luiaard is (omzet) met een doorn heg, Maar dc weg des braven is onbelemmerd. vs. 20. Een wijs zoon is zijn 's vaders vreugde. Maar de zot beeft zelfs voor zijne moeder geene achting. vs. 21. De vcrfhndelooze begaat dwaasheid met genoegen, Maar de man van vciltjud houd den regten ftreck. vs. 22. De ontweritn worden vernietigd als 'er maatregelen ontbreken, Door bet aantal van goede komen zij allen, tot ft and. vs. 23. Elk mensch heeft genoegen in een gepast antwoord, Een wooid ter regten pas, hoe kragtig is 'f ? vs. 24. De geluks-weg van den doorzichtigen legt hemelwaards, Hij verwijderd zich al verder van den diepen afgrond. gunst onder de gasten. 18. Die ligt geraakt is zal altijd in ongenoegen moeten leeven; maar een man van geduld weet zelfs 't onftuimige door dat beftaan te kalmen. 19. De gedragingen van den ondeugd-minnaar zijn altoos nadcelig voor anderen ; men kan onbelemmerd het pad van den eerlijken man betreden. 20. Een jongeling, 'svaders wijze maatregelen volgende , voltooit het vaderlijk vergenoegen ; maar de zot vermindert de achting welke hij aan 's moeders eerfte gronden van opvoeding verfchuldigd was. dc inzichten. I; "Ei IK mensch heeft zekere inzichten, waartoe hij aile zi,ne pogingen inricht ; de ondervinding leert hem evenwel, d.it de uitkomst niet in zijn hand is, maar enkel van den invloed der Godheid afhangt. 2. Het kan zelfs wezen dat een kloek man zijne verrigtingen voor zuiger fchattende, den goeden uitflag zeker denkt, — doch vs. 1. Elk mensch voele hier het onderfcheid tusfchen behoefte die ots doet bidden, en eene begeerte, eeue trek die ons tot het gebsd aandrijft.  van SALOMO. Hoofdd. XVI. 89 VS. 3. Beveelt uwe daden aan Jehovah, Om den gang uwer overleggingen vervuld te zien. VS. 4. Jehovah maakte eenmaal alles tot zijn oogmerk, Zelf, den fnoodaard tot tien dag oor //)«/: VS. 5. Va; het trotfche hart is Jthovah afkeerig, Ik geef 'er de hand »/>, dien man /.al cri; komen. VS. 6. D -or infchiklijkheid en trouw word een vergrijp herfleld, Macr door eeraied voor Jehovah komt de regie afkeer van het kwaad. vs. 7. Dan heilagen iemands Handelingen aan Jehovah, Als vijanden daardoor vries,den worden. de Godheid merkt den zamenhang der oogmerken; geen wonder dan dat de uitkomst zoms faalt. 3. Het veiligde is daarom , onze bedrijzen in de uitkomst alleen Gode te vertrouwen , dit is het beste middel om den gewenden uitfiag op onze pogingen duor dien invloed te verkrijgen. 4. Hierom verwonderen wij ons niet, als wij bedenken dat de Godheid in den aanvang alles naar Zijne inzichten daai llelde, nooit kan de fnoode ilerveüng daarin door wanbedrijven eene verwarring maken , alles loopt geregeld te zamen tot zijne veroordeeling; 5.'Maar die in zijn overleggingen dout is qp zijn vernuft, daarvan alles wagt, die mensch zal Jehovahs mishagen niet ontgaan : die mensch zal ongetwijfeld voor zijn waan moeten boeten, dit durf ik u wel ten derktle verzekeren. 6. Angstvallig moet men daarom niet denken; door meerdere toegevenheid, en door meer gelijkheid en flandvastighcid kan men zich weder herdellefl , vooral zoo de Godsdienst op het hart kragt doet, dit is de beste weg om van de zonde afkeerig te worden. 7, Bijzonder neemt de Godheid genoegen , en toont over iemands gedrag Zijn hoogde goedkeuring, als zijne grootde benijdigers daardoor genoodzaakt worden zi'ne beste vrienden te worden ; voor de deugd is geen groo- «i. 4. Datiif. en Doederlin lezen het tweede lid: hij voed eok den fnoodaard tot den dag des kwaads, doch in weerwil van het grammaticaal gezsg, en dus veel te ftout, naar bijoogmerken gefteld. F 5  5» SPREUKEN vs. 3. Het hezitten van weinig, maar regtvaardig verkregen, Is ie.'er d.\n de uvetvloed door ontrouw. vs. 9. iIet me 1 cbelijk 'nart overlegt altijd zihi doel, Maar iet is Jebovrb die zijne bedrijven daartoe beftuurt. vs. 10, Godfpraken wonen op 's Koning! lippen , Zijn rnond zal in rechtzaken niet mis Jpreeken, TS. II. Gewicht en fchaal zijn door Jehovah bepaald, llij heeft de weeglt<-en in gebruik gebragt. ts. 12. ivmiigen moeten van geweld hoogst afkeerig zijn. Daar door regt eerdigbsid alleen bun troon vast Jlaat, vs. 13. Rrgtvaardige uilfpraken moeten den Koningen het best bevallen , Elk 1'er. 1 moet hem dien altoos billijkheden voordraagt beminnen. ter zegenpraaï1. 8. Uitwendige tcgenfpocd geeft al, veel een bekr impen beftaan, dan dit, als Vtugf van ftrenge regtvaaroigheid, geeft dikwijls meen genot dan de onregtvaardite fchatten van den rijkaart. 9. Het is dan voorzeker te betluiten, dat het den mensch natuurlijk is overleg en doel 111 zijne bedrijven te hebben; maar dat Jehovah de middelen (luurt, en alles aau Zijne oogmerken onderfchikt. 10. Men denkt veiligst, wanneer men in des Souvereins beflisfende uitfpraken de hoogfte doorzie t vooronderltelt, en dat hij altans in dc richterlijke vonnisten zich niet misgrijpen zal. 11. Billijkheid en regtvaardigheid heeft Jehovah hen als eene maat en i'cliaal voorgefebreven, hoe die wel te gebruiken in de zamenleeviog heeft Hij zelfs verordent. 12. Daarom ftaat een Vorst niets afzigtiger, dan tegen reden en billijkheid te handelen; de vastigheid van het Opper-beftuur is alleen in deszelfs regtvaardigheid te zoeken. 13. Hierom zullen ook die PJchters die het onpartijdigfte handelen Zijne gfoótllé gunftelingen zijn, en onder de vertrouweV: gen moet hij uitmunten bij den Vorst, die altoos in vs. 10. Hier denkt Salomo aan het theocratisch bewind zo wel als aan dat in den fmaak der Vorften van zijn tijd. v. 12. Zodra het denkbeeld van regtvaardigheid, waarom Vorften het hoogfte genot van de genoegens dezes lecvens ten loon hebben, uit de tarten wijkt, is 'er niet alleen misnoegen, gevaar, maar vrees zeiven dat dc vooritander daarvan onder zijne omgekeerde rijk-zetel zal begraven worden.  van SALOMO. IIoof^dd. XVI. '91 VS. 14. Des Konings toorn is als een doodshoode, Een wijs man kan alleen die Billen. VS. 15. liet vrolijk gelaat van een Koning verfpreid genoegen , En zijne guujie is als een regenbui in de lente. VS. 16. Wijsheid te verkrijgen is heter dan het mijn-goud, En kloekbeid beeft meer waarde dan het beste zilver. VS. 17. De lecvens'.vijze van den zveldenkendcn is «o ahvijken van het vcrkeei de, En hij zorgt voor zijn heven die /'» zijn gedrag oplettend is. VS. 18. Hoogmoed gaat bet ongeluk vooraf, En het geweld voor den val. VS. 19. Verkieslijker is het niet zagtgeaarten laag van z/c/ te zijn, Dan met den boogbartigen buit te dcclen. zijne raadgevingen onzijdig is. 14. Als een Vorst tegen iemand in toorn lievig gaande is, mag men dit wel als eene voorboode van groote rampen aanzien; een wijs mensch zal alles doen wat mogelijk is om het uiterfte daarvan voortekomen, door maatregelen , welke hem kunnen bedaaren. 15. Als een Vorst wel gehumeurd is, dan verwagtcn de gunftelingen aangenaamheden, en als die kennen, dan zijn ze hen als de regendruppelen , die door de eerfte zwelling van het zaad de eerfte hoop op den oogst geven. 16. In het zamelen der wijsheids • lesfen is een genoegen , veel flreeiender dan in het genot van het beste goud is; en dat beleid in zijn gedrag , het welk ik aanprijze , is lieflijker dan het glanzigüe zilver. 17 Be grootfte oplettenheid van den deugdlievenden mensch gaat voornamelijk, om het hebbelijke kwaad het meest te lchuwen, en inderdaad het is voor het belang van zijn eigen leeven te zorgen, en daarop in al zijn doen oplettende te wezen. iS. De ondervinding leert dat de zwellende zelfsvcrheffiiig haare grootfte uitzetting doet kurt voor haar Hinken, en de uiterfte geweldige poging door heerschzugt is, meest-al, het naaste middel tot deszelfs ondergang. 19. liet is daarom veiliger zoms met den behoeftigen zich kruipend te gedragen ; eene laagheid welke iemands ftand zoms nog dragelijk maakt , liever dan met den trotichen geweldenaar in vriendfehap te ftaan, en dus in gevaar om mede fchuldig in het  92 SPREUKEN VS. ÏO. Die zich door de belofte verkloekt vind het mede, Maar heil zij hem die zich alteen opjehêvab verlaat. vs. II. Dan woW de man van een wijzen geest , als doorzichtig, gereend, Wanneer zijn ooordragt door wel heftraaktheid leerrijk is. VS. 22. Het fehitterend verftand is eene altijd ff ringende bron, Maar de epftopping der divaazen is zelfs dwaasheid. V». 23. Eenes wijzen geest legt \r zich op toe wel te fpreken, Dan Jlroomt het onderwijs van zi ne lippen. VS. 24. Iuncemendc gezegden zijn als een honiggraat, Aangenaam voor den geest, balzemend voor het ligchaam. VS. 25. Een kloek man kan zoms denken dat zijn inzichten zuiver zijn. Maar let men op hiteii.de dan worden ze van alle kanten gevaarlijk. plegen van geweld te worden. 20. Die zich aanpriklcelt door de beloningen op de betragting van het goede toegezegd, zal wis in de uitkomst niet befehaamd worden; maar hij, wiens geheele ziel liet beftuur aan Jehovah betrouwt , zijn geluk in het uitzicht is niet te berekenen. 21. De ondervinding leert dat een man van kunde, als uhftekend bekwaam, overal geroemd word, wanneer zijn ontleding der wigtigfté lesfen in den bevalligften voordragt gefchied. c2. De voordeden van een gcoeffend verftand, zijn zo min te berekenen als de rijkheid van een waterfprong, maar de beteugeling van het onverftand is dikwijls verkeerd, daar het hen in de verkeerdheden al veeltijds te meer verhard. 23. Een man van een bondig verftand tragt door bevallige gefprekken zich te veraangenamen ; vind hij daartoe gezetheid, dit zal aan zijne vloeibaarheid, in het leerzaamst onderhoud, meerdere voorftuwings kragt geven. 24. Inneemende gefprekken geven meer aangenaamheid aan de ziels-genegenheden dan de verfche zuivere honig aan den fmaak, zij verkwikken de ziel menigmaalen , en verzagten ligchaams-fmarten. 25. Veeltijds kan een man van doorzicht door den fchijn misleid worden, en van zijne bedrijven in de uitkomst zich iets goeds beloven , en nogtans van agteren zien dat ze inderdaad ten uiterfte fchadelijk voor hem waren. 26. Hoe vtt. 2ft. Maar een Jlrik is den dwazen de dwaasheid, Arnolds.  van SALOMO. Iïoofdd. XVf. 93 vs. 26. Dc graagte van den arbeidsman maakt hem noestig voor zichzelven, En zijn mond verzoekt hem eerbiedig. vs. 17. Een oproermaker bewerkt beimiijk fcbade , Zijne gefprekken zelfs zijn als een opgeblaze vuur. vs. 2u. Dc woo^d-verdraaijer maakt noodwendig twist. Maar een opfloker fcbeurt de bsite vrienden. vs. 29. De geweldenaar verleid zelfs zijn vriend, En ««« hem op den bozen weg gebruiken. VS. 30. Met lonkende nogen verzint bij listen, En bijt op /.iji e lippen als het voleind is. VS. SI. Grijsheid is ccn feboon diadeem, Op bet deugden-pad is ze te bekomen. zwaarder iemand werkt, zo veel te gre'iê-er zal hij in het gebruik van voedzel wezen; geen wonder dat daar de honger hem dikwijls fmeekt zijne naarftigheid te verdubbelen. 27. Van den man die altijd twist ftookt, van diens geheime bedrijven moet men ook niets anders verWagten , danr Zelfs zijne gezegden reeds als glimmende kolen in Haat zijn alles in ligte laije vlam te brengen. 28. Iemand genegen om aan de woorden van een ander een listige zwaai te geven , moet flinkfche oogmerken hebben, en dus tegenftand vinden; gevaarlijker nogtans is hij die heimelijk vrienden tegen den anderen opruit, zo een kan de beftendigfte vriendfehap van een fcheuren. 29. De geweldenaar fpaart, om zi n oogmerken te bereiken niemand, hij weet zijn vriend in zijne belangen te krigen, tot zijn eigen veiligheid hem in gevaarlijke gevallen intewikkelen. 30. Met de grootfte infpanning weet hij in angst eene listige afwending voor zich uif edenken, houd zich gansch Uil , verdoofd alle menschlijkheid als zijn doel gellaagt is. 31. De zilvere haïren van bet grijze hoofd maken den ouderdom fierhjk, men zal al Veel zien dat ze het loon van een deugdzaam leeven is. vs. 16. Schultens is omtrent het onderwerp anders gezind, verklaard het gehcclc veis van het nadeel 't geen een brntral mensch zich doei; was 'er meer verband in de Sprcukm , wij zouden hier hem bijvallen.^ ^  M SPREUKEN vs. 31. De zagtzium'ge is verkieslijker dan de heldhaftige, Dj behfeeifcher van zijn geest hoven de ftads veroveraar. vs. 33. Als het lot in den zak gedaan word, Hangt de uitkomst reeds van 'jehovah af. 32. Geen' grooter uitdekenheid is 'cr, dan het vermogen over zijn eigen geest te hebben , die zichzelven zo meester is, dat hij met geduld alles dragen kan, is eerwaardiger dan een dapperen krijgsmaH; die zo meester van zijne hartstogten is, dat hij ze volkomen in zijn bedwang heeft, is meerder dan de veroveraar van fteden. 33. Het lot in zommige gevallen in de regtbank gebruikt, fchijnt meer toevallig dan billijk te wezen; maar men bedenke dat het onder het beduur van Jehovah getrokken word. XVIIde ii o o f D D e e l. VS. I. Aangenamer is een flnk brood en rust daar onder, Dan een luns vervult met offermalen en vol twist. VS. 2. De febrandere knegt bchcer.-cht wel den onhedagtzamen zoon, Eu deéld weieens onder de broederen dc erff er tien uit. vs. 3. Gelijk dc kr..cs het zilver, de fmel't-ovea het goud (zuivert'), Zo beproeft Jehovah het hart. 1. Cjenoeg lijkt, r is eene fobcre maaltijd, en waar bij het gemoed in kalmte is, dan aan eene maaltijd van de keungde en voedzaamlte fpijze te zitten, en waar de paniifchappen alle genoegens benemen. 2. 't Gebeurt wel, dat een braaf huiskuegt door zijn beleid en doorzicht meer beduur in het huis heeft dan de oudde zoon; 't vertrouwen op hem kan wel zo ver gaan , dat hij de boedelredder is die de zoonen hunne erfpörtie toebedeeld. 3. Word liet zilver om het te zuiverder te hebben, met nauwkeurigheid door het vuur bearbeid, het harde goud door derker vuur tot dat einde gefmolten , waartoe veel v>. sr,. Eilli'k zou het lot zijn , als men het bezigte in plaats van de nodelooze kosten, die in zo menig donker geval gedaan worden, zonder dat 'er sioccHJbkJjieid is dat dc rechter door Advokaten in kundigheden zal verlicht worden. ,  Van SALOMO. IIoofdd. XVII. 95 Vs. 4. Een kwaadaartige neigt zich naar onreg'-vaardige raad. Maar een leugenaar belt altijd ener naar vcrKeerce gefprekken; TS. 5. Die den geringen befpot onteert zijn maker, En die blijde is over een anders onheil word zelfs geftraft. vs. 6. De kroon der ouden zijn zijne ttfftammelingen, En de ze-enen het fieraad hunner voorvaderen. TS. 7. Een voortreflijke rede vloeid van den onkundigen niet, PJocb veel minder past een aanzienlijk n:an onwaarheid. vs. 8. Een gefchenk is in Aefchatiing van zijn bezitter een edel geftcer.te, Hoe men het wend bet valt in het faog. TS. p. Die tnisflagsn hedekt zoekt eendragt, Maar die zaken aanbreng febeid gewis vrienden. oplettenheid vereischt word; maar met meerder zorgvuldigheid bearbeid Jehovah het gemoed om de deugd te ondeifcheiden, en daaraan de zuiverheid door affcheidlag te geven. 4. Een kwalijk gezind mensch is altoos r:enegen om de nadeelige maatregelen van anderen bi tevrdlen; en men zal in een onwaarheid fpreeker altoos zen, dat verdagte geruchten het eerst zijn bijval hebben. 5. Die een behoeftig mensch om dien Rand veragr, beledigt Hem die zijn lot bepaalde; en hij die ziel-genoegen door zich in eens anderen ramp te vermaken vind, zal zich door die onmenfchelijkheid niet lante ontreftraft vinden. 6. Het aanzien van een grijs Ram-fnofd word door de klein kinderen merkelijk vermeerderd; en hoe rijst het aanzien van zijn familie , als hij verfcheide mannelijke zoenen voor den geflagt boom gegeeven heeft. 7. Bondige, verheevene gezegden, pasfen orgdukkiu in de gefprekken der onverftandigen, maar nog; minder past het een man van aanzien en tevens groot van ziel, losfe beloften, valfche wellevenheid te volden. 8. Voor den geldgieri^en is het verleidend gefchenk altijd aantrekli;k; hoe hij het beziet, het is als een brillant aan alle ziiden geflepeu, de fchoone fchittering is overal een. 9. Die beledigingen verRandig weet te verzagten , toont dat hij een vrcedelievend karakter hebbe ; maar die ze weder ophaalt, vergroot, vontpraat, is in Raat om de beste vrienden van den anderen te veuvijderen. 10. Eene en-  SPREUKEN VS. 10. F.rne treffende berisping doet een verflandig man goed, Meer clan honderd Hagen den zot. vs. II. Het is ge-nis dat de of/land-jl-'gter ongeluk verwekt, Hoe I'gt bezoekt hem de ontzettende doods-boüe. VS. 12. Liever ontmoet de mensch een bcerin van jongen beroofd, Dan eencn onbezonnen in zijne woede. VS. 13 We goedheid met kwaadheid vergeld, Mag wel op ongelukken in zijn familie rekenen. VS. 14. Als het openen van eene welle is de aanvang van een verfchil,' Men ontvhede de twist eer men 'er in gemengd word. VS. 15. Wie fnoodaards verontfcbuldigd en braven verdoemt, Die beide zijn Jehovah aff huwelijk. kele trek van verftandige berisping, kan op bet gemoed van een weldenkend mensch meer uitwerking doen, dan honderd dagen ter verbetering van den verftandcl zen. 11. Die rebellie Rookt, moet noodzaakelijk een (taat onheilen veroorzaken; zijn eige Hand is de allergevaarlijkftc; hoe ligt komt de hof-bode, die hem dood of leevendig moet leveren, 12. Het is bijna minder gevaarlijk een beerin, die dan het woedenst is, wanneer hare jongen door den jager genomen zijn, te ontmoeten , dan eene dolzinnige zot in zijne hevige woede. 13. Een mensch zo hatelijk van karakter, dat hij vriendfehap met kwaadheden beantwoord , mag een wijl genoeglijk leeven , hij zal i:i zijn familie bitterheden ervaren. 14. Een verfchil, als men het tijdig zoekt te (tuften , is als een welle, rijk van water, die ontdoken word; fluit men die niet, dan kan het een vloed sreven die men genoodzaakt is te ontwijken, wil men zelfs niet nat worden. 15. Die boosdoeners in regts-gedingen ontziet, en brave lieden, om dat voor hun niet te vrezen is , in het onselijk field, zulke Richters m-gen verzekerd wezen van in jehovahs oogen verfoeijclijk te zijn. 16. Rijkdommen onder vs. 14 Dc zwarigheden tegen Schultens vertaling zoeke men bij Arkoloi.  van SALO M 0. Hoofdd. XVII. 97 VS. iö. Waartoe zou een koop-prijs in de hand des zots dienen Om wijsheid te kopen, daar hij toch geen vcrftaüd heelt? VS. 17; Een vriend is in genegenheid zichzelven gelijk, En in nood word bij zelfs een broeder. VS. 18. Die handflagen geeft is van verftand ontbloot, J'.u hij moet voor zijn medebroeder een borg wezen. VS. 19. Die verfchillen bemint begeert ongeluk , En die zijn deur wil verhogen zoekt een ftheur, vs. 20. De m/jcl-hartige vind het geluk niet, En die valsch redent overkomt onheilen. VS. 21. Die een zot opkweekt verwekt zich kommer. En de vader van een zot kan van hem nooit geneugten hebben. liet beftaan van den zot doen hènl geen voordeel , altans niet om 'er- voor te kopen, het geen hij het meest ontbeert; hij is toch als een man zonder hersfencn, hij weet ze niet te gebruiken. 17. Een waar vriend is in zijne genegenheid nooit onllandvastig, in zorgelijke omftandigheden bewijst een vriend dikwijls meer trouw, dan men immer van een eigen broeder zou hebben durven verwagten. 18. Een onbedagtzamen, ligt gereed om zich voor anderen te verbinden, toont daarin de hoogfte graad van onbedagtzaamheid, daaruit moet noodwendig eene fchadelijke borgtogt zoms geboren worden. 19. Die in kijvaadjes genoegen vinden kan, moet groote ongelukken willen inroepen; die zulks doet om zijn gezag te doen gelden, handelt als iemand die zijn huisdeur onvoorzichtig willende verhogen, een fcheur in de gevel brengt. 20. Een dubbelhartige kan zoms wel eens flagen, maar op den duur heeft hij geen waar genot; die valfche oogmerken met zijne gefprekken heeft , zal zichzelven wis benadeelen. al. Die eenen verfïandelozen jongen met tederheid opkweekt zal zijn bitterheid zien aangroeijen; en de vader van zulk een losfe jongen moet nimmer op genoegens reke- vs. 17. Zo men uit de hedendaagfche gefchiedenisfen voorbeelden begeert, moet mijn lezer, om geen groote moeite te hebben, de gefchiedenisfen der Americaanfche wilden doorzoeken. vs. 19. Dathe vertaald, liever zegge ik, paraplrafecrd dit; die eens infolente mond beeft zoekt ruïne. VII. Deel. G  53 SPREUKEN vs. 22. Een vrolijk hart maakt let gelaat aangenaam, Maar een drocfgeeflig beftaan teert zelfs het gebeente tilt. vs. 23. Een fnoodaard haalt het gefchenk uit den huidel, Als hij regie handelingen wil ontduiken. vs. 24. In het ge/aaf van den fchranderen man is wijsheid , Maar het oog des zots vliegt onbepaald. VS. 25. Een onverflandige zoon iaarf zijn vader gcjlaag verdriet, En is tot innige grieving voor zijne moeder. vs. 26. Het is niet bra,-.f den regtvaardigen mede te doen boeten, O»* is het fcbandelijk den braven mede openbaar te Jlraffen. VS. 27. Die kunde bezit heeft zijn woorden onder bedwang , Maar een bedaarde vau tcest is nog kloeker. nen. 22. Een vergenoegd gemoed heeft zo veel invloed dat de gelaatstrekken 'er zich na zetten; maar nog veel meer invloed heeft een bedrukt hart, het teert de zappen op, waar door de kragten uitgemergeld worden. 23. Een fnoodaard ontziet zich niet om heimlijk anderen door gefchenken omtekopen, vooral als hij daardoor de billijke eislchen van anderen afweeren kan. 24. In het gelaat van den helderdenkenden man is het beleid te lezen; gij hebt maar op de rigting der oogen van den zot te zien, om te bcfliiiten, dat hij op niets bepaald kan denken. 25. Een jongeling altijd onbedagtzaam blijvende, moet zijnen vader altoos nieuw verdriet veroorzaaken; en de blijdfehap van de moeder word dan eene grievende fmart. 26. 't Mag eene gewoonte wezen in het volks-regt zoms de braven eene geldboete met den fchuldigen opteleggen, zulks is niet regt; maar het onteerd de hoogheid van den Vorst, wanneer men in volks-verlchillen de braven als fiagtolfers van ftaat doet fterven. 27 Het is een bewijs van verftand niet altoos alles te zeggen , maar wil men tevens doorzicht doen blijken, dan moet men op het fpreken van den deftigen, bedaarden, man letten. 28. Dit is van zo veel gewigt, dat vs. 27. Naar dc cerfie betekenis in het Arabisch: koud van hart, van daar zagt , bedaard.  van SALOMO. Hoofdd. XVII. 99 V3. e8. Ah de dwaas zwijgt kan men hem nog roor wj's houden 9 Kil die niet veel fpreekt voor een vooizigtig man. een man van geen verftand, zwijgende, dikwijls niet zal aangezien worden voor die hij is; en in zommige gevallen zal zijne ftilzwijgenheid toevallig zo wel te pas komen, dat een ander daaruit afleiden zal, dat hij een mensch van beleid zij. XVÏÏTdê HOOFDDEEL. vs. i. Die tivisten wil zoelt iets op voor die neiging, En hij glnrllkt teven let bondigjle beleid. vs. 2. Of /o' hééft geen fek om te overleggen, Maar wel tot alles het geen zijn hart verraad. vj. 3. Als het ge-'-eld beerscht dan kimt ook de veragting, En op de Jcbtmf komt ook de fmaad. 1. 1D F- zonderlinge is gansch met zichzelven ingenomen, als een menfchen - hater grijpt hij alle gelegenheden aan om zich van de banden der zamenleeving te ontdaan; de beste menschkundige voorzichtigheids-regelen tegen de gevaren der zamenleeving verwerpt hij met fpottende veragting. 2. Zeldzaam merkt men dat de onverftandige eenig vermaak vind om orde en beleid in zijn zaken te hebben, op den duur zou men van hem denken dat hij geen ander doel had , dan om zijne zotheden meer openbaar te maken 3. Men zal in de zamenleving zien dat fnoode. overbeerfching algemeene, fchoon meer ft 11e, minagting ten gevolge heeft; en de geweldenaar voortgaande befpot alle tegenfland ; maar ook dan heeft hij de grievende hoon te wagten. 4. De uitdrukkingen van een mensch die (louter. i. Schut.tf.ns heeft den weg gebaand tot eene goede let'erlijke vertaling. MiCHA-ïtis is op dat fpoor gevolgd. Schnurrer heeft zeer wel gevoeld de grote vrijheid welke men zich veroorloofde, gaf eene betere door ons gevolid. Zieoi. er meer zakelijk dan wel naar de letter: de zonderlinge volgt zijne driften, over alle geejles Jlerktl lacht bij. Wij hebben de aart der taal zo nauw gevolgd als mogelijk is. G 2  SPREUKEN vs. 4. Mannelijke gefprekken zijn als diepe wateren, En de wijsheids-Am»jjec/J eene Jlroomencle beek. VS. 5. Het is aftckeuren den geweldenaar vriendelijk te behandelen, Met oogmeik om de zaak des braven gerichtelijk te benadeelen. VS. 6. D.r zotten gefmp diend lot twist, En zijn mond roipt om Dagen. vs. 7. Zijn mond diend hem altijd tot zijn ongeluk , En zijne gefprekken verftrikken zijn éigen leeven. VS. 8. De gezegden van den aanbrenger zijn lekkere betin, En gretig ingezwolgen dalen zij diep. moedige inzichten heeft, geven zoms bewijzen, hoe onpeilbaar zijne kragten in dat vak zijn, en toont, al maakt hij 'er geene vertoning van, hoe geva'rlijk hij zon kunnen wezen; maar de deugd-oeffening is een bron van kundigheden , die vloeijende een beekje maakt, waarvan men den bodem wegens de zuiverheid altijd zien kan. 5. Geen eerlijk man moet, onder welke voonvendzels ook, geweldige maatregelen begunlligen, altans niet om de verdienfielijke handelingen van een braaf man eene llrafwaardige zwaai te geven. 6. Wen men zich met den brutaalen dcm-oor in verfchil inlaat, zal men rasch in woorden-ftrijd geraken; Voortgaande, zal men zien dat zijne gezegden u vuistflagen zullen afdwingen. 7. Zijne verdedigende gezegden zijn zelfs niet tot afwending, maar tot vermeerdering zijner rampen ; zijn gefnap veroorzaakt dat hij in den geyaarlijkften ftrik, hoe langer hoe onherftelbaarder, verward word. 8. Nadeeüge berichten van den nieuws brenger fmaken den nijdigaards best, hoe raauwook zwelgt hij ze in, tot voedzel voor zijn verkeerd hart. 9. Die in zijne bezigheden op vs. 4. Men denke hier aan zommige geflootc karakters, die de waarde hunner kragten kennen , en ze door geen niensclilicvendheid weten ie temperen. vs. 5. Dit fmoort het laatfte 't geen de weerloze mensch anders nog overgebleven is tot zelfs-verdediging, nam. de klagtc over zijne gedrukte (laat.  van SALOMO. Hoofdd. XVIII. 101 VS. 9. PViea zijn arbeid verveelt , Mag men viel onder de famile van den verkwister rekenen. VS. 10. De boedanigheden van Jehovah zijn als en weei haare toren, De braven begeeven zich daarhenen om befeherming te vinden. VS. II. Des rijken bezitting is zijne vesting, En zijn waan is de boog/ie muur. vs. 12. Voor den val verheft zich bet menfchelijk hart bet fterkjle, Maar ootmoed loept oe eere vooruit. V3. 13. Die' vo->r hij bet begrepen beeft antwoord, Kan "iet anders dan verkeerdheid en feh inde veroorzaken. VS. 14. Een kloeke geest draagt de ligchaams-zwakheden het best. Maar wie zal den neergeflagen geest helpen dragen? VS. 15. Een vernuftig mensch bekomt altijd meer denkbeelden, En der wijzen OJl' ontdekt altijd leering. den duur lusteloos is, rankt ongevoelig tot den (land van hem, die door verkwisting allengskens zijn vermogen ziet Verminderen. 10. De beminnelijke hoedanigheden vari het Opperwezen zijn voor den godlievenden meer dan eene Veilige haven; de weldenkende kunnen zich in gevaar met de beste uitkomst daarhenen wenden. 11. Anders denkt de rijkaart; in zijne fchatten vind hij alleen zijne veiligheid, in vervolging oordeeld hij, dat zij hem meer zijn dan de weerbaarfte vesting in tijden van inval. 12. De trotsaard, onbedagtzaam tevens, zal dikwijls het onbeichroomfte fteigen , wanneer zijn gedugfte val het meest nabij is ; maar juist de handelbaarheid, het lage bukken, baart menig mensch den veiligen weg tot het grootfte aanzien. 13. Die in twist met wederlegging al gereed is eer een ander uitgefproken heeft, ontdekt zijne verkeerde neiging, en zal wis met oneer van het gefprek ontflagen worden. 14. De verheeven geest, met kloekmoedigheid bezield, valt de ligchaams-fmarten het allerligfte; maar als de geest door moedeloosheid gedrukt is, wie zal dan dien zieken eenige opbeuring bezorgen? 15. Een man van doorzicht weet uit alle omftandigheden nuttige waarnemingen voor zichzelven te trekkenen vermeerderd daardoor zijn denkbeelden; vs. 11. Ongelukkig land waar Grooten in dien waan gefterkt worden door de taal der welgemanieerdhcid. O 3  102- S.P REUKEN VS. 16 't Gefchenk van den Milt» mensch geeft hertl altijd eenige ingang, En Hat baart hem weg 0111 Grooten /« magen zien. VS. 17. In »c« twist toept de zaak rffj «nfchuldigtti wel bet n eest in'* »£, Rliar ö/j */ƒ'> partij komt moef »;e» ««* onderzoeken. VS. 18. liet lot bejlist verfchilien, En vereenigd best magtige partijen. VS. 19. Wrfchl order broeders is onverwinnelijker dan eene vesting, En familie - twisten zijn als dc grendels van een palcis. vs. 20. Elk mensch geniet de vrugten zijner gefprekken , En wat zijne lippen geven daar onder houd hij ifcl mede. VS. 21. Dood en leeven hangen van de tong »ƒ En owr elk trek naar heelt (/«f geniet hij. en een man van diep overleg zal uit de verkeering altijd eenig endenvijs zamelen. 16. 't Gefchenk baant de gemakkelijkfte toegang tot de zaaien der Grooten aan den man van geenen rang of vermaardheid; dat alleen kan uitwerken dat men zoms de eer heeft gemeenzaam en bedaard met hun te mogen fpreken. 17. Bedagtzaambeid is 'er voor een Richter nodig, de belangen voor de onfchuld pleitende, lopen in het onderzoek al rasch in het oog, maar dit moet niet verhinderen dat men onpartijdig, wat partij inbrengt, onderzoekc. 18. Het lot bellist zeker het beste in dat geene, het welk van alle kanten bezien, onzeker blijft; het is altoos de beste weg om twee partijen van hetzelve aanzien daardoor te vereenigen. 19. De ondervinding' zal in zoortgelijke gevallen leeren, dat gefchil'en onder naastbeftaanden ontdaan zijnde, demoeilijkde om bijteleggen z'jn, zij zijn meest-al zó ontoegankelijk als de paleizen der aanzienlijken, ingewikkeld in familie-donkerheden. 20. Elk zal zien dat zijne gefprekken in de gezelfchappen gevolgen hebben; maar de inlichting, de voldoening, de verzadiging, is naar den aart der zamenfpreekingen. 21. Gefprekken zijn van het uiterde belang, allerlei geluk of de akeligde onheilen zijn 'er veeltijds de gevolgen van, wat het hart 'er mede bedoeld word ook meest-al daar door verkregen. 22. Hij die tot eene medgezelle des leevens vs. 16. Alf;hoon eene gewoonte in het Oosten, is het eene Satijn van Salomo.  van SALOMO. Ho o fdd. XVIII. 103 ÏS. 22. Die een vrouw vind bekomt geluk. En hij verzvagte jfehovabs goedkeuring* vs. 23. Dc behoeftige fpreekt fmekend, M.tar fnauwend antwoord de rijke. vs. 24. Ken mensch die veel vrienden heeft, heeft veel te doen, En een waar vriend leeft beter dan een broeder. trel: gevoelt, en zijn genegenheid bepaald vind, mag dat als een waar genoegen befchouwen; de man mag in dat zuivere oogmerk bij de uitkomst op de goedgunftigheid van Jehovah hopen. 23. Dit is algemeen in de zamenleeving; behoeftige lieden zijn gewoon op de nedrigfte wijze hunne verzoeken interigten; maar van den rijkaart moet men zelden anders dan een onvriendlijk, een ftraf antwoord, verwagten. 24. Die een aantal van vrienden heeft moet veel medte en koste doen om het in dien ftand te houden ; een enkel waar vriend, zal men op den duur bevinden, dat meer genot geeft dan de nauwfte banden van bloedverwantfehap. XIXde HOOFDDEEL. VS. I. Verkieslijker is een geringe die oprecht in zijn verkeering is, Dan een rijkaart die in zijne gefprekken draait. 1. E)en mensch van lagen rang en gering vermogen, maar die in zijne handelingen braaf en oprecht is, is meer onze achting waard dan de rijkaart, die met zijn aanzien in zijne gefprekken zijn lage ziel verraad. 2. Bij noeste vs. 11. Zeer wel merkt Doederlein in Schoüa , dat dit bij conjectuur te verbeteren een goede vrouw tegen het oogmerk is; het is algemeener , die tot eene vrouwe als beitendige gezellinne trek heeft. vs. 24. Dit is wis eene Satijre — want die veel vrienden heeft, zal in moeiclijke tijden, intusfehen ervaren dat hij 'cr geen heeft, en zijne kosten en moeite te vergeefs zijn, — het fijner gevoel van den menschkun* digen word door de weldadigheid van een vriend minder dan door die eenes broeder beledigd. G 4  i°4 SPREUKEN vs. i. Drift ronder beleid is altijd nadeeiig, En de fnehi lopende jiruikelt bes ligjle. vs. 3. De menfche]}jke dwaasheid veroorzaakt de oneffenheid van zijn 'Jitg, S/hoon zijn liarc daarom tegen Jehovah ep/fuift. vs. 4. G»V maakt vrienden, .Maar de armoede doet de vriendfchap f leuren. VS. 5- Een vaiscli getuige blijft niet ongeflraft, En de leugenaar /c»/>f niet vrij. X'5. £. Vecle dragen zich ontrent de Groeten ootmoedig,' Altans elk begeert de gevende lieden. VS. 7. De naastbcflaandcn van den behoeftigen minnen lem niet, Zijne vrienden verwijderen zich nog meer, En als hij aandringt op beloften beandvjoord men hem niet. arbeid behoort overleg; al te groote diift verwart, en dit is algemeen zo; de loper, hoe links ter been, heeft eerder gevaar van vallen dan die een trage tred houd. 3. Onbcdagtzaamheden zijn meest-al de oorzaak der onaangenaamheden , welken de menfchen ondervinden; hoe fchandclijk is het over die gevolgen tegen den Albeftierder zich heimlijk te vergrammen. 4. Bezit men geld, waar voor de wellusten van dit leeven kunnen bekomen worden, dan mist het zelden aan vrienden die in dat genot willen deelen; maar nauwlijks valt men in een' behoeftigen (laat, of elk zoekt een voorwendzel om de vriendfchap aftebreken. 5. Hoe bedekt iemand van een ander valsch bericht geeft, het komt tot zijn nadeel aan den dag; hoe konftig de logenaar ook mooge zijn, hij (toot evenwel eens aan. 6 Een aantal menfchen zijn ten uiterfte gedienftig, kruipend onderdanig ontrent aanzienlijken die voor mild bekend ftaan.; elk beijvert zich om voor een vriend te boek te ftaan van hun die gewoon zijn de minfte vriendelijke daad rijk lijk te belonen. 7. De naastbeflaanden van den mensch, tot een lage flaat gebragt, zullen hem met onverfchilligheid, zo niet met afkeer, behandelen; zijne dagelijkfche tafelvrienden honden zich dan op den verften affland; herinnerd hij hun de zo plegtige betuigingen, zo menigmaalen do'-r hun gedaan, hij heeft 'er niets van te wagten, men vermoeit zich niet hem anderen te doen. 8. Die voedzcl  van SALOMO. Hoofdd. XIX. 105 VS. 8. Die verftand verkrijgt bemint zichzelven, En die kloekheid fchat zal geluk vinden. VS. 9. Een valseh getuige blijft niet ongeflraft, En de leugenaar komt om! VS. 10. Het grootfche leeven misitaat den zot. Blaar nog meet dat groeten door /laven l-ehcerscht worden. VS. II. Het beleid des menfchen weet den toorn te rug te houden, En het is oneer de belediging te overzien. vs. 12. De toorn eens Konlngs is als het leeuwen-gebrnl, Maar als de daauvv op het gras zijn vergentegdheid. vs. 13. Een zotte zoon is voor zijn vader een poel van elende, En de onvergenoegdheid eener vrouwe is als eene geftadige lek. voor zijn ziel zoekt, toont dat hij de waarde van zichzelven kent, en die met overleg zijn kundigheden bruikbaar maakt, zal in zijne zuivere oogmerken gewis (lagen. 9. Hoe bedekt iemand yan zijn evenmensch ook mag kwalijk (preken, hij zal het niet ongewroken doen; het is een oude ervaring, dat die grijs in de leugen word, zelfs in den ftrik voor anderen gefpannen, omkomt. 10. Pracht misitaat den gek altijd, nooit heeft hij 'er eer van; maar nog minder vlijt het, dat (laven, lieden van aanzien, met heerschzugt op een toon van minderheid behandelen. 11. Een geodTend verftand beteugelt bijzonder'de toorn, en hoe groot ook van ziel , weet hij zeer wel dat het zoms iemand de grootfte eer aandoet eene belediging ongevoelig te laten voor bij gaan. 12. Een Vorst moet zichzelven beheerfchen, want zijn drift is gevaarlijker dan de woede van den jeugdigen leeuw; maar zoekt hij harten te gewinnen door mildheid, het is als of alles rontom hem vervrolijkt en verfrischt is. 13. Een zoon die onverbeterlijk liegt is, is voor zijn ouders een bron die gefiadig fmarten opwelt; en de geduurige kijvaadjes van een vrouw, zijn als de druppels die geftaag vallen en den (teen zelfs uitholen. 14. Een goed huis en wel gemeu- »s. li. In dat licht is dit door Mus. met reden geplaatst , hoeveel verpligting ;een Vorst heeft om zich voor drift te wagten, en harten door goedheid té winnen. G 5  IOfj SPREUKEN vs. 14. Huis en goederen zijn wel een erfdeel van ouderen, Maar een verftandige vrouw bekomt men door Jebovab. vs. 15. Traagheid maakt onvermogend, En de laffe mensch zal honger lijden. VS. 16. Die zich aan het gebod boud behoed zijn leeven, Maar die onagtzaam omtrent zijne gedragingen is word ongelukkig, VS. 17. Die armen goed doit leent Jebovab, En ziine gifte za' Hij hem vergelden, vs. 18. Straft uwe zoon we! op hoope, Maar word niet gram tot zijn verderf. VS. 19. De blakende gramfebap ftraft zichzelven, Maar red gij ie!» eenmaal, gij zulteer :» moeten aanhouden. beid, kan men door vlijt of door regtmatige erfenis als zijn eigendom waarop men regt had , berekenen; maar op eene brave vrouw te verkrijgen kan men zo weinig rekenen, dat men wel zeggen mag: bet is een gefchenk van God indien men 'er zo eene heeft. 15. Traagheid werkt uit dat alles in werkeloosheid ftort; die aanhoudend in dien ftand verkeerd, en daar voor ongevoelig is, moet eindelijk in gebrek vallen. 16. Die zich aan de wetten naauwkeurig houd, zorgt ongetwijfeld voor zijne veiligheid het beste; maar die alles verwaarloost in zijne gedragingen wat zijn plicht is, kan niet ontgaan dat hij eindelijk onder de bedreiging der wet valt. 17. Die behoeftigen met eene medelijdende ziel behandeld, zal daar bij winnen ; zijne uitgave rekend de Godheid als eene leening om renten, hoofdfom en renten zal hem gewis niet ontgaan. 18. Is een zoon onhandelbaar, houd aan met beftraffen of het hem nog gedwee mogt maken; gij moet evenwel hem nooit zo verbitteren, dat door de (traffe zijn herftel onmogelijk word. 19. Die hevige gramfchap en dezelve viert, (lort eindelijk zichzelven in ongeluk ; maar hoe menigmaalen gij hem voor de gevolgen beveiligt, gij zult dit geduurig moeten doen, zo eigen is zijne woede hem geworden. 20. Naar goeden raad te luisteren, tot vs. 19. HuRT, bet vermeerderd de toorn indien men de f.raf epheft, doet gij het eenmaal gij zult bet meermaal moeien doen.  van SALOMO. Hoofdd. XIX. 107 ts. 20. Hoor naar raid, en neem beflraffing aan, Om op bet einde eens wijs te worden. ts 21. Overleggingen doorkruis/en het menfcbelijk hart, Maar Jehovahs befluit geld alleen. ts. 22. Mildadigheid word in meofchen gef.hat, Maar de arruc boven den milden ui bet beloven. ts. 23. Eerbied voor Jehovah leid tot geluk, Wel verzadigd geniet men ruste. Zonder door ongeluk daarin ge/loord te worden. vs. 24. Hes tragen har d zinkt in i\efcbotel, En hij brengt ze naauweüjks weder aan den mond. vs. 25- Den fpotter heflrafende word de onervaren wel eens hedagtza.tm , Maar die fuedigen beltraft maakt hen altoos doorzichtiger. bedwang van uwe lusten, is toch op den duur de beste weg om tot een regt bedagtzaam beftaan te komen. 21. In den geest van den diepdenker welen vcele overleggingen, maar wat men woelt, hoe men overlegt, de oogmerken der Godheid Hagen in alles alleen zeker. 22. Men tragt gemeenlijk naar aanzien , ook onder het Voorwendzel van hoe veel belang het is miïdadig te kunnen wezen; maar inderdaad een behoeftig mensch, edoch vergenoegd, is beter vriend dan iemand die vrij gevende in beloften is. 23. In de betragting van den Godsdienst is altoos het ware heil voor den geest, daarin is waare voldoening, de aangenaamfte kalmte, die het minfte door de gewoone onheilen van dat leeven geftoord word. 24. De trage mensch is zichzelven in alles gelijk, zijne lusten zeiven werken traag , zelfs in zijn eeten houd hij eene lustelooze mine. 25. Iïet gebeurt wel eens dat men den ligtzinnigen fpotter beftralrende, dezen of geenen onbedagtzaamen toehoorder opmerkzaam maakt, dit is evenwel toevallig; maar wend gij uwe vermaningen tot den man van oordeel, die zullen hem altoos nader verlichten. 26. Hij is met reden een zoon van veel beroer vs. 23. Ik vind geene reden op het voetfpoor van Schui.tf.ns met de Uitleggeren , hier eene tegenltclling te zoeken ; men kan niet ftvtkeunen dat 'er zulke , die het eetlte lid uitbreid , gevonden worden.  ïoS SPREUKEN vs. 16. Die zijn vader aanvalt of zijn moeder weg jaagt, Is een befchamende en fchandelijkc zoon. VS. 27. Staak, mijn zoon! ecnen raad gelioor te geven, Die van de regelen van gezond ver/land verwijderd. vs. 28. Een fnood geiu ge fjiot met het recht, Blaar des fnoodaards mond zwelgt het onrecht in. vs. 29. Straffen zijn voor den fpottLr bereid , En Hagen voor den rug der zotten. ring, en de grootfte veragting waard, die zich tegen zijn vader verzet, en gramftórig zijü moeder van zich dreift. 27. Hebt gij, mijn waardfte leerling! de uiterfte afkeer van zulk een bellaan; geeft dan ook nimmer gehoor aan zulk onderwijs, dat u middelen zou doen verkiezen, die het gezond verftand tp het eerfte indenken afkeurt. 2fj. Die de losbandige in verkeerde zeden fterkt, verzaakt inderdaad de regelen van billijkheid; erger is hij die aan het kwaad gewoon, maar alles inzwelgt het geen hem begeerlidc voorkomt. 29. Gerichtelijke beftralfingen zal de veragter van allen gezag nooit daarmede ontduiken; de gecsfelllagen zullen des onbedagtzamen zots rug gewis teifteren. XXfte HOOFDDEEL. vs. I. De wijn fpeelt, de fterke drank fchuimt, En die 'er zicb in te buiten gaat handelt niet wijs. vs. 2. Des konings toorn is als hei brullen van een leeuw, En die ze aanzet brengt zijn leeven in gevaar. 1. "X^i^ijN vervrolijkende, kan tot ongezouten fpotternij aanleiding geven ; de verwarmende gekruide drank, kan de togten als eene zee-brand doen fteigen; die zich in een van beiden te buiten gaat, kan nimmer den naam van een deugdzaam mensch dragen. 2. De woede van een Vorst gaande te maken is als een jeugdige leeuw te tergen; heeft iemand den moed om in dat beftaan aantehouden, op het einde zal 't zelfs voor zijn leeven zor- vs. 1. Waarfbhijnlijk de fterke drank, de uit gerst geftookte drank der Egyptenarcn, bij Herodotus befchreven.  van SALOMO. Ho o fdd. XX. 109 TS. $• f» twist te wijken doet een man eere aan, Maar de onvoorzichtige wikkelt 'er zicli ligc in. VS. 4. Om de koude ploegt de gemakkelijke niet, Wagt hij dan op den oo^st zo is 'er ook voor hem niets. VS. 5. Als een diepe welle leggen de beramingen van den kloeken verborgen, Maar een overleggend mensch weet ze optehalen. vs. 6. Eene aantal menfchen roepen hunne weldadigheid zelfs uit, Maar waar is de regt trouwhartige man te vinden? VS. 7. De deugdzaame wandelt gerirt in zijne braafheid, En zijne kinderen gaat het na zijn «W/ ine/. VS. 8. Als de Koning in de richter /loei zit, Dan moeten zijné oogeu Aef vei keerde f heiden. gelijk worden. 3. Het vermeerderd de achting van een mensch, indien hij zich eerlijk en voorzichtig buiten verfchilien weet te houden; en hij verdient met regt den naam van onvoorzichtig, die op de minde aanleiding 'er zich in mengt. 4. Een traag mensch is als de landman, die nog Voorraad van den herfst hebbende, om het guurs weder zich te huis houd , zonder aan het bereiden van zijn land te denken; hij mag verwagten dat als zijn buuren oogften 'er voor hem niets intezamelen zal wezen. 5. üe maatregelen leggen in eene (taalkundige ziel zo diep verborgen als de bodem van een put ; een mensch van beleid en doorzicht kan 'er bij herhaling zo veel uithalen tot dat hij op den bodem zien kan. 6. liet grootlte gedeelte der menfchen zijn 'er voor, om het nut het welk zij hunnen evenmensch toebrengen, bekend te maken; maar de ervaring leert intuslcben, dat het zeldzaam is een regt menschlievend man te vinden. 7. Een deugdzaame is evenwel ligt te kennen aan zijn ongeftoorden regten gang zonder bijoogmerken ; gelukkige erfgenaam ! zijn oogen reeds lange gefloten, dan geniet gij de vrugten noch van zijne braafheid. 8. Als de Monarch zijn waarde kent , zal hij dagelijks in de richtbank verschijnen om uitfpraak te doen ; fcherpziende moet hij zijn, op alle omftandigheden letten , op dat hij voor misleiding beveiligd worde. 9. Zorgvuldigheid komt in alle gevallen te  I 13 SPREUKEN vs. p. Wte Surft zetteen: mijn hart is zuiver, En van eigene fouten ben ik vrij ? VS. jo. Fen verfebilleni stewiet, . VS. 3Ö. Voor Aen fnoodaard dienen oplopende builen, Ook Hagen «ïe inwendig kwellen. 28. Een edelmoedig beftaan, en zichzelven altoos gelijk te zijn, zet aan de agtbaarheid van den Vorst veel bij; ia zommige gevallen zal hij de zekerheid van zijn bewind door mildadigheid het best fterken. 29. Ongemaakiheid, natuurlijke hoedanigheden, fchitteren best, jeugdige fterkte in een jongeling, de grijze kruin in de beproefde en ervarene. 30. Voor een mensch die gansch ontaard is, moeten niet alleen de middelen tot verbetering uitwendig zeer pijnelijk zijn, maar zo, dat hij 'er ook inwendig tot in zijn geweten gevoel van heeft. XXIite HOOFDDEEL. VS. I. Het koninglijk hart is in'.Jebovabs hand als ee» kanaal, Hetgeen Hij op alles naar begeerte leid. VS. 2. De menfchen keuren bunnen gang in bunne befebouwing billijk Maar Jehovah is bet die de harten beproeft. VS. 3. Regtmatige begrippen, billijke handelingen , Zijn Jehovah aangenamer dan een offer. ONiNGLijKE mildheid is als eene waterleiding in den moestuin , veele planten befproeijende ; maar het is Jehovah, die deze deugd aanwijst, waar zich uittegeven. a. De mensenkenner, lettende op zichzelven, valt al ligt in de gedagten om het gunftigfte van zijne eigen daden te oordeelen;- maar Jehovah handeld anders , Dij beoordeelt meer de bron, waaruit de daden ontftaan , en kan nimmer dooien. 3. Billijkheid in het oordeelen, zuiverheid in de uitvoering der daden , zijn Jehovah aangenamer dan de pligten van den uitwendigen Godsdienst, door Hem zeiven voorgefchreven. 4. Een vs. 1. Men moet aan de wijze van het befproeijen der hoven in de Oesterfcbe landen door den tuinder denken. VII. Deel. H  H4 SPREUKEN vs 5 Het overleg van den arbeidzaam» geeft hem overvloed, Maar die zich overijlt lijd gebrek. vs. 6. De poging naar fchatten door bedrog e» vleijerij , ls eene damp te vervolgen die does. fikken. VS. 7. Verwoesting herbergt bij den fnoodaard, Hij blijft weigeren regt te bandelen. vs. 8. De fcbuldige neemt zijn weg door bet kromme, Maar die vrij is gaat regt roe regt aan. vs 0 Beter is bet in een hoek mb het dak te zitten, ' Als met een kijfagüge vrouw, zelfs in een huis met gezcldichap. trctsch voorkomen, lusten die onverzadelijk zijn, en de aanhoudende geluks-dand, zijn de zekerde middelen tot eenen gewisl'en val. 5. Een noestig mensch , en daarbij met oordeel werkende , moet noodwendig van het zijne over houden; maar die zonder order en overhaasting broddelt, moet natuurlijk in ongelegenheden komen waardoor hij gebrek lijd. 6. Een mensch, die al zijn ftudie bedeed, om door laage vleijerij of bedrog zich te verrijken, gaat het, als iemand die door de voortgeduwde en daarna 'verfpreide damp van den wind gedikt word. 7- Welk vertoning van welvaren een tijran mag maken, de plundering heeft zijn intrek aireede bij hem genomen, zodra hij bedendig blijft, in al zijn doen door onregtvaardigheden zich te verrijken. 8. Die beladen is met verkeerdheden, en daar onder waggelt, moet wis kromme draaien neemen; maar de man wiens geweten onbeladen is, gaat lugtig en onbelemmerd voort. 9. Op het dak van het huis, eenzaam in een hoek , is het beter in de vrije lucht te zitten, dan in een der beste vertrekken van het huis in „,, 4. Dathe fchijnt ml) de heldetfte in de vertalingen dit donkere vets: trotsheid en brutaalheid, ivaarin de fnoodaard zich gelukkig acht zij» de oorzaak, enz. vs. 6. Alles word klaarder als men de befchrijving van den mist leest, farat, genaamt, die zich van verre als water vertoont. - Volgt men dan Arnoldi zijn vertaling en denke men tevens aan een algrond waarover defarab hangt, dan is alles gevonden.  Van SALOMO. Hoofod. XXL 115 VS. 10. De trek van den fnoodaard gaat altijd naar het boozi, Zelden vind zijn vriend gunjle bij hem. VS. 11. Bij bet beltraffen van den fpotter word de onkundige ivel eens wijs, En de wijzen ie onderrigtcn doet zijn kennis zeker toenecmet). VS. IS. De brave merkt op des fnoodaards ge/lagt, En ziet de fnoodaard in ongeluk Horten. VS, 13. Die bij het kermen van den elendigen ziin oor (topt, Die zal ook roepen zonder gehoord te worden. VS. 14. Een heimelijk gefchenk kalmt den toorn, En een gïfte in den fehoot de hevigfle gramfebaf, het gezelfchap van een kibbelig wijf. 10. De driften van den booswigt zijn ncoit anders in beweging dan om allerlei fnoodbeden te bejagen: als om voldoening derzelven zijn vriend 'er aan moet opgeofferd worden, zal men zelden hem zien fparen. 11. Bij gelegenheid dar gij den fp >tter zoekt te beltraffen, meest-al eene vergeeffche arbeid, kan u het geluk nog wel eens gebeuren, dat een onbedagtzaame, daarbij tegenwoordig, tot nadenken komt; maar zodra als een oordeelkundig mensch overreed word, vind hij zijn wiijsheid vermeerderd. 12. De verftandige is oplettende op alles wat het geilagt van den tijran bejegent; alles wat hem deed fteigen dient om zijn val des te grooter te maken. 13. Men mensch ongevoelig onder het hartbrekend klagen van zijn medemensen, moet'zich niet verwonderen als hij in tijd van nood klagende, eenen even zo ongevoelig omtrent hem aantreft. 14. Een tijdige gift, als een teken van onderwerping, kan de drift bedaren; en met beleid zoms een gefchenk onverwagts gegeeven, kan de uitge- t>j. 10. Sciionheidees vertaling is bedenkelijk: de trek van de» fnoodaard is anderen in gebrek te zien, nooit ziet zijn oog met vergenoegen op zijn naasten. vs. 12. Dof.derlin vrij eenvotiwig: de regtveerdige flrekt zijn familie tot geluk, maar de fnoodaard wiklelt anderen in zijn ongeluk in: of wil men met Arnoldi eene geringe vcrandeiing in den tc.xt maken , men leze 'dan : de brave zorgt voor de familie des fnoodaards dat hij niet geheel verderve ; doch ik twijfel of dit in de zedekunde van dien tijd niet eene gansch vreemde menschlievenheid was. H 2  IIU SPREUKEN vs. IS. De brave verkwikt het recht te doen, Maar die geween is fnood te bandelen fchrikt 'er voor. vs. 16. Een mensch van den wee; der deugd 'Gedwaald, Zal eerjf rust hebben in bet rijk der fchimmen. VS. 17. Die vrolijke partijen zoekt komt tot score» . En die wiin en parfum bemint zal niet ri k worden, vs. 18. De boze is veel-al de losprijs van den goeden, En de valsaard voor den oprechten. VS. 19. Het is beter in een woestijn te wonen, Dan bij een netelig en gramftorig wijf. VS. 20. Een ko-tbaare fchat en reukwerk is 'er in bet buis ier wijzen, Maar de onbedagtzaame teert alles op. vs. 2:. Wie regtvaardigheid en menscblievendbeid bemint, Verkrijgt heil, regtvaardigheid en eer. broken woede (tillen. 15. Wat moeite de deugds - betragter hebbe , het genoegen het geen de deugdzaame in eene brave daad heeft is hem genoeg; verwarring en ongeneugte heerscht 'er in het hart van den tijran als hij tot deugd verpligt word. 16. Een mensch die zijn vermogens misbruikt om de ondeugd natejagen, kan zich verzekeren, dat op alle die onzalige woelingen eene akelige rust onder rustelooze fchimmen volgen zal. 17. Een mensch die de eene dartele en lustige partij op den anderen bemint, en dit tot zijn hoofd bezigheid maakt, moet noodwendig zijn beftaan verwaarlozen; — en die bij vrolijke en kostbaare maaltijden altijd van de partij is, zal men zelden rijk zien fterven. 18. In tijden van rampen ziet men al veel, dat fnoodaards ook voor de kleine gebreken der deugdzamen het (lagt-offer worden; als ook dat de veinsaard voor de ingetoogen handeling van den eerlijken boete doet. 19. Het is kieslijker in eene eenzaame woestenije zijne dagen te flijten, dan met een trotsch, twistzieken ligt gramftorig wijf, gefladig omtegaan. 20. Kostbaarheden vind men wel in het huis van den wel overleggenden man, zoms zelfs zulken die tot de we lust van het leeven behooren; maar de onverftandige doorbrenger weet dat alles al rasch te verftrooijen. af. Die billijkheid en allerlei toegevenheid in zijn verkeeri g betoont, zal met een genoeglijk leeven, met billijkheid en agting in  van SALOMO. Hoofdd. XXL 117 vs. 22. De wiize beklimt helden-Heden, E, ftort de hoogten van btiu vertrouwen ter neder. Vs. 23. Die zijn mond en tong behoed, Beveiligt zich voor veele onaangenaamheden. vs. 24. De onbedagtzaame poccber noemt men met regt een fpotters En die trotsch handeld is altijd beledigend, VS. 25. Der tragen trek is hem doodeli k, / Want zijne handen willen niet medewerken. TS. 26. De gierigaart wenscht allen da? naar meer, Maar de milde geelt zonder ophouden. VS. 27. Des fnoodaards offer is affcbuwelijk, Want bij brengt 'l met grotizvel. VS. 28. Een val aard redenkavelt (altijd') tot fchade , Maar de oplettende man fpreekt tot evertuiging, de zamenleeving beloond worden, 2a. De doorzichtige weet Heden, die de grootfte veroveraars moeite om ze te veroveren baarden, ligtelijk inteneetnen , en vastigheden, in liet aanzien onverwinnelijk , tot den grond teflegten. 23. Een mensch die gefprekken, ja enkele gezegden zelfs, met het uiterfte beleid inricht, befpaart zich duizend ongeneugten en naberouw. 24. De opgeblazene, de zelfs - verheffer, noemt men met rede een fpotter; maar die niet alleen met den mond fpot maar in daden verwaant is, die is brutaal en kwest inderdaad. 25. De trek van iemand die geen lust heeft om handen aan het werk te flaan, is meest-al zeer gevaarlijk als hij vlijtig word, als zijn vlijt dan niet evenredig zijne drift beftuurd word. 26. Die enkel begeerte is, vlugt van het een op het ander, is nooit voldaan, maar voelt aanhoudend gebrek; — juist het tegengeftelde is de milddadige , altijd heeft hij overvloed, altijd vind hij gelegenheid anderen te helpen. 27. De uitwendige Godsdienst van den tijran mishaagt altijd, is walgelijk; want met welk een bevlekt hart geeft hij een offer ? 28. Die ten koste van de waarheid tot nadeel van anderen fpreekt, benadeelt op 't einde zeker zichzelven het meest; — rje man van bedagtzaamheid , fchoon onbewimpeld waarheid fprekende, overreed altijd best. 29. Een H 3  Ij? SPREUKEN VS. 29. Een fnoodaard vertoont in zijn gelaat kalmte, Maar de Araoe roe»/ dit meer in zijne gangen. VS. 30. iVWj wijsheid■ noch doorzicht. Noch overleg , wederfiaan 'Jehovah. VS. 31. Het paard word wc/ /of den veldflag gevoerd, Doch de Zf^e J'omf alleen van Jehovah. tijran geeft zich wel eens moeite om bedaardheid en onverzaagdheid in zijn gelaat te vertonen, fcho >n zijn hart vol angt is ; maar de oprechte man fpreekt met zijne daden hoe gerust hij in al zijn doen is. 30. Hoe Veel ervarenheid , hoe veel fchranderheid , hoe veel uitvindings-kracht iemand ook bezitten moge, om Jehovah van Zijne oogmerken aftebrengen, dat alles baat niet. 51. Een Vorst mag de beste maatregelen in tijd van oorlog gebruiken, op de meeste fterkte van zijn armöe, en de ruiterij alleroplettendst zijn ; de ervaring leert dat de gelukkige uitllag van den ftrijd alleen in Gods hand is. XXtllte HOOFDDEEL. VS. I. Een goede naam is uitneemender dan riikdommen , En ge iefd te zijn hij anderen is beter dan goud en zilver. VS. 2. Rüken en armen bejegenen elkander, Je'ovab heelt alles zo geordend. VS. 3. Een doorzichtige voorziet ongeluk en bergt zich , M.iar de onervarene gaat maar sieorf en moet betalen, 1. (jteagt te zijn wegens verdienden is meer in de fc'iatting dan enkel beroemd te zijn wegens aanzien en geld ; daard or de genegenheid van zijn eveumensch te hebben geeft meer wezentlijke praal dan het kostbaarfte vaatwerk van goud en zilver. 2. Geringen en aanzienlijken moeten den anderen in de kleinfte omftandigheden ontmoeten, malkanderen dienstbaar wezen, dit is volgens het gr ore plan. der G idheid zo ingericht. 3. Een men.sch van doorzicht ziet altoos vooruit , ziet hij nadeelen te gem>et, hij zoekt zich op eene eerlijke wijze te beveiligen ; onbcdagizainen houden wat ook gebeurt maar hun-  van SALOMO. Hoofdd. XXII. "S> VS. 4, Het loon van toegevenleid , en eerbied voor Jehovah, Is vermogen , aanzien en genoegen. VS. 5. Doornen en ftrikkenbtzttttn de isa» des fnoodaards, Maar die zijn leeven bemint verwijderd 'er zich van. VS. 6. Gewent bet kind aan zekere leevens-regel, Dan zal bet tot zijn ouderdom zich daaraan houden. VS. 7. De aanzienlijken beheerfchen de armen, En de leene; de word al veel de ftaafvan den leen-Heer. VS. 8. Die boosheid zaait oogst ongeluk, En t'.e vlegel zijner boosheid zal wel uitdorfchen. VS. 9. Dc ui van een goedhartig oog word geroemd, . . Want hij geelt van zijn eigen onderhoud al veel aan den behoeftigen. nen gewoonen tret,en moeten maar al te veel voor deze hunne zorgeloosheid boeten. 4. Een zagtgeaard karakter niet gegrond en gevoed door zelfs-heid, maar in tedere agting voor de Godheid, is in de zamenleeving zo bemind, dat men daardoor rijkdommen, rang en een leeven van aaneengeschakelde vergenoegen verwerven kan. 5. Gansch andere ondervinding heeft dc booswigt ; moeijelijkheden en gevaaren die hem tot zijn verderf dreigen , ontmoet hij in zijn ganfche leevensloop, om die reden zal elk die zijn eige welzijn mint zich van zijn omgang geheel verwijderen. 6. Tragt het jeugdig hart naar zulke grondbeginzelen , volgens zijii temperament, te leiden, zo dat ze hem gansch eigen worden; in gevorderde leeftijd zal men den invloed daarvan nog kennelijk zien, en hij wijkt 'er bijna niet van af. 7. Lieden van aanzien gewoon over flav-en te heerfohen, zullen altoos den geringen burger met heerschzugt behandelen, en dat zij doen tot onder, fteuning gefehitt al veel bij wijze van leening, en daardoor raakt men ongevoelig tot den flaven - (land. 8. Overal door onregtvaardigheden zijn eigen voordeel te behartigen , kan niet anders dan op het einde wezentlijk nadeel veroorzaken; dan komt eindelijk nog om het te voltooijen de bellisfende roede die het goede affcheid. 9. Een mensch die op 'het aanzien zelfs zijn goedhartigheid openbaar maakt, zult gij algemeen in achting zien; vaa hem moet gij verwagten dat hij van zijn eigen be» fi 4  lio SPREUKEN ts. 10. Jaagt den fpotter weg wilt gij. gejank fleren, Dan rust met een de twist en fchimf. vs. tl. Wie lustig van hart is zal bet ook in zijn ge ff rek wezen t "» Hij is dc gunfleling van een Monarch, VS. 12. Op waarheid is Jehovah altijd naauw lettende , Maar onwaarheden floot Hij om. vs. 13. De Iuiaart zegt wel: ik mogt een leeuw ontmoeten, En mijn leeven op den weg laten. vs. 14. Eene verleidende vrouw is eene diepe groeve, Op wien Jehovah toornt die valt 'er in. vs. 15. Domheid kleeft het beftaan in den jongen wel eens aan , Maar de roede kan ze van hem vervreemden. hoeften iets voor den hongerigen afftaan zal. 10. Als 'er in uw gezeldfchap geftaag ongenoegen is, denk dat een ftoüt vermetene die met alles fchimpt 'er onder is, verwijderd hem, en alles zal in kalmte komen. li. Een opgeruimd gemoed zal ook dezelve man veelal in zijn gefprek wezen, dit geeft hem zo veel bevalligheid, dat de Vorst hem wel eens tot zijn vertrouweling maakt. 12. De beftierende Voorzienigheid gaat bijzonder over de bedrijven, op billijkheid gebouwd ; maar bedriegelijke handel, op valsheden gegrond, vernietigd zij veelal. 13. Een traag mensch heeft de onwaarfchijnlijkfte voorwendzels om zijn lusteloosheid te verbergen ; op den morgen uittegaan , wanneer 'er nog vreeze is dat het verfcheurend gedierte nog niet in hun hol is, agt ik roekeloos, zo fpreèkt hij. 14. De vleierijen van eene ontuchtige vrouw zijn gevaarlijker dan in eene diepe regenbak te Horten; de mensch moet al lange de Goddelijke bewaaring zich onwaardig gemaakt hebben, die 'er door verleid word. 15. Losbandige roekeloosheid is de jeugd al veelmaalen eigen, zij fchijnt zoms wel onverwinnelijk ; maar bij vermaningen moet men dan emftige beftraifingeni voegen , wil) men het hem af lecren. 16. Verkeerde middelen om zich te vs. 11. Met eene kleine verplaatzing leest Schonheider: die zuiver van hart is mint de Koning, is hij daarbij genoeglijk in zijne geffrekten zo werd bij zijn vriend.  Stan S A L O M O. Hoofdd. XXII. ui ts. ï6. Die den armen drukt wil zicb rijk maken , Maar die rijken geeft komt tot gebrek. VS. 17. Neigt u tot de fpreuken der wijzen, Eu bereit uw hart tot mijne lesfen. vs. is. Ze zijn /{telende, mids gij ze bewaart, En gepast, als gij ze in uwe gefprekken vltgt. vs. 19. Op dat uw vertrouwen op Jebovab zij, Geve ik ze u daartoe, doe gij ook x«. VS. 20. Ik geef u ititgezogte waarbeden op, En allerlei regelen van billijkbeid en kunde. verrijken flaat men gewis in , wen mgn geringen uitmergeld, dan ziet men veelal dat Gpd hnn zaak te ernftiger aantrekt; die aanzienlijken verrijkt, geeft hem middelen aan de hand om geweldiger te worden, in plaats van door hem groot te worden, zal hij die zulke geeft pp het einde uitgemergeld wezen. 17. Op deze proeven wil ik u nog anderen geven, zoek toch de beknopte lesfen van grijze ervaring u eigen te maken, en hoor met graagte nog andere lesfen om ze in uw hart optefluiten. 18. Het grootfte genoegen geven ze , wel onthouden, en op de gelegenheden toegepast; ook zal het geen gemaaktheid wezen als gij ze zoms in uwe gefprekken invlegt. 19. Mijn oogmerk is evenwel ze aan den Godsdienst te onderfchikken; nooit moet gij de uitflag van uw beftaan, maar van uw vertrouwen op Jehovahs beftuur verwagten , op die wijze deelde ik ze u mede , volg dit na ais gij anderen daarin onderwijst. 20. Gij zijt overreed dat ik u uitgekipte waarheden mededeelde , die met oordeel gebruikt, allerlei middelen tot een bedagtzaam beltaan behelzen. 21. Als zij u gansch eigen vs. 17. Het was zeker beter indien men hier een nieuw Hoofddeel begonnen had, want gewis is het eene andere verzameling met eene nieuwe Voorrede; de gebondenheid aan het paralellismus van dat zoort welke men van te voren gehad had, is 'er niet in, de ftijl is zelfs anders", en de zaken hebben meest een (taalkundig uitzicht. — Ziegler heeft dit alles zeer wel opgemerkt. H 5  122 SPREUKEN vs. 21. Om u grondige waarheids-redenen te leemt , Op dat g:j gepaste antwoorden bezigt in uwe gefprekken. vs. 22. Plukt den armen niet om dat hij beroofd is, En verfloot den weerlozen in de poort niet. VS. 23. jebovab is hun ijverig recht-bczorger, En hij zal den dood der roveren eisfeben. VS. 24. M.-t een korfelig mensch moet gij geen verkecring hebben, En inet een gramftorig tnenscb u niet inlaten. vs. 25. Gil zoudt mogelijk /\}n wijze van doen leeren, En u.v zeiven nadeel toebrengen. vs. 26. Doet niet mede om in de hand te klappen, Met bun die voor aanzienlijke i'chtilden borg worden. VS. 27. Indien uwe betaling faalde, Zou men »/ //jr uw jlaap-malras wegneemen. zijn, zult gij altijd bondige redenen hebben voor uw gedrag , en voldoenend antwoord kunnen geven op alles het geen u betreklijk de deugd -leere gevraagd word. 22. Zijt bijzonder bedagtzaam om lieden in hun ftand weerloos, daarom niet te onderdrukken en uittemergelen; noch veel minder moet gij in den richterftoel zulk zoort van lieden daarom in het ongelijk Hellen. 23. Want fchoon bet hun aan een Schuts-IIeer mangelt, jehovah de Richter van het heel-al, is hun voorfpraak , die hun door plagerijen uitmergelden, zal Hij ten draf doemen. 24. Met een mensch die op het minde vuur vat , moet gij nooit vertrouwde vriendfchap aangaan, en altans u niet in gefprek vermengen met iemand die altoos verdoord word. 25. Want behalyen het onaangenaame in zulk een verkeering, zoudt gij mogelijk ook met dat kwaad befmet worden; die manieren volgende zoudt gij u alle genoegens dezes leevens benemen. 26. Wagt u van de verkeering der losfe menfchen, die oubedagtzaam voor anderen al ligt borg worden; plegtige borgtogten van belang moet gij altoos tragten te ontgaan. 27. De rede is baarhüjklijk, hoe ligt zou het kunnen gebeuren, dat gij betalen moest en daartoe op dien tijd niet gereed waart, zonder mededogen zou men u dan misfehen van het ai. lernoodzaaklijkde zelve beroven. 38* In de eigendoms-  van SALOMO. Ho o fdd. XXII. 1*3 VS. 28. De landfcbeidingen moet gij niet verzetten, Die door uwe voorouden gefield zijn. vs. 29. Ontmoet gij een man, zim werk noestig doende, B>eng bem bij Vorften in het werk , o»«er */e trage en eaamlooze zal hij niet beftendig verhoeren. rechten van uw familie moet gij niet ligt veranderen, vooral geen vermindering daarin maken. 29. Treft uwe opmerkzaamheid een mensch aan , die al wat hij doet met vernuft verricht, en daarbij met zekere vaardigheid, zo dat het hem als van de hand vliegt, denk dan vrij die man zal gro 'ter worden ; prijs hem zelfs den Monarch in zijn dienst aan, hoe het zij, de man van vernuft zal zelden onbekend blijven , en in de clcvfe der niets betekenenden nooit zijn leeven Hijten. XXIIifte HOOFDDEEL. TS. I. Met den despoot aan den maaltijd zijnde, Moet men fjcherp op alles letten. Ts. 2. Zet een mis aan uw keel. Zo gij een mensch van groote graagte zijt. vs. 3. Toont geen trek tot zijne lekkernijen , Want het is eene bedrieglijke fpijze. 1. 2!joo het gebeurt dat gij bij lieden van het volfireklte bewind in den (laat, ter maaltijd gevraagd zijt, dan bidde ik u op de kleinlte bijzonderheid oplettend te wezen. 2 Zoo gij u voor hem bewaren wilt , dan moet gij niet tuiaüklijk in lustig eeten naar gewoonte; bedwing ditmaal uwe graagte wilt gij laagheden ontgaan. 3. Altans , toon niet dat gij op zijne overdadige maaltijd gezet zijn , — want zeker het aantal van gerichten is geen bewijs van zijne neiging om u de uitgezogte geneugten te bezorgen. 4. Vermoei u niet om een rijk vs. 29. Wel zegt Doeberuk: waarom blijft zo menig uitftekende genie onbekend? dewijl hij geen aanmoediging bekomt om zich buiten zijn kring te wagen; ik antwoord, om dat de beloning van verdienften aan faaiilien en rang meest - al verbonden word.  IH SPREUKEN vs. 4. Sloof niet om rijk te worden, Maar fta van uwe zinnelijkheid af. VS. 5. Uwe'oogen flaaren nimmer op een niets, Dat met arends vleugelen naar den hemel Jiijgt. VS. 6. Eet het brood van den gierigaard niet, En heb geen trek tot zijne lekkernijen. ys. 7. V Gc«» zijn ziel rf««£r fpreekt zijn mond niet: Eet en drinkt; zijn hart meent het niet. VS. 8. Gij zoudt mogelijk uwe gekaande beete te rug willen geven t En uw aangenaam gefprek foren. VS. 9. Ze«i den zot niet te onderwijzen , Hi| veragt de verftandigfte redenen. vs. 10. Verzet de oude grenspalen niet, Noch zoek u der wezen akker nooit toe te eigenen. man te worden , zoo gij eenig oordeel gebruikt, onder? druk die zinnelijkheden ten fterkfte. 5. Bedenk daartoe geftadig , dat die heftige trek in de voldoening waarlijk van geene betekenis is , en daarbij dan noch zo onzeker, zo dat zoms de begeerte onder uw bereik op eenmaal als met eene arendsvlugt zich van u verwijderd. 6. De tafel van den nijdigen gierigaard moet gij altans niet bezoeken, zijne maaltijden mogen keurig en rijk van fpijze zijn, wagt 'er u voor. 7. Al nodigd hij u fterk, gelooft hem niet, hij denkt, hoe veel het hem kosten zal terwijl hij u verzoekt fmaaklijk gebruik te maken, vals is zijn hart, hij gunt het u niet, 8. Te laat zijn beftaan ontdekkende, zoudt gij fpijt hebben, en denken: ik wilde dat de wrek zijn kost te rug had, vooral dat gij zo verplichtend niet gefproken had , en zulke betuigingen niet gedaan had tegen een wangunftig mensch. 9. Vermoei u niet om met inlpanning en bondig tegen een dwaas ongevoelig mensch te fpreken ; de eeniglte vrugt daarvan is, dat hij met houding en bedrijven de bondigfte gezegden befpotten zal. 10. Sta nooit naar onregtvaardige vermeerdering van goed, altans naar den ftaat van vermeerdering uwer landgoederen niet, door het ongeluk van andere familien zoek de aanwas van uwe goederen nimmer. 11. Al denkt gij , dat gij het zonder gevaar  van SALOMO. Hoofdd. XXIII. 125 TS. II. Want hun Goe'l is magtig, En zou de zaak met ti afmaken, VS. 12. Neig uw gemoed tot beftrajfende redetfen, En uwe ooren tot de regelen van beleid. VS. 13. Gij moet omtrent bet kind geene kastijdingen ff aren, De roede-flagen zullen hem niet doen ftervcn. VS. 14. Door hem met de roede te tugtigen, Bewaart gij hein mogelijk van bet gezeldfcbap der onzalige». VS. 15. Mijn zoon1 zo gij een wijs beftaan heft, Zo verheugt zich mijn hart, ja mijn ganfche ziel. VS. 16. Mijn hart zal genoeglijker flaan, Als uwe gefptekken braaf zijn. VS. lf. Erger u niet re zeer ov r ftoute boosaards, Maar zorg om in alles agiing voor Jehovah te behouden. doen kunt, bedenk toch da- zij eenen hogen Go'él hebben, die hunne belaugens kragtig en ontzettende voor u zou kunnen verdedigen. 12. O n van gevaarlijke misltappen bevrijd te blijven, prijze ik eene deugd-leere, die de inteugeling ten hoofd oei heeft, ten (terkfte aan; 1'pan al uwe aandacht in om de oordeelkundige regelen tot uwe beoeffening aanteleggen. 13. Bijzonder komt dit te pas in de jeugd , een jongeling onder uw opzicht hebbende die ftug en onhandelbaar is, dan moet gij met voorzichtigheid die inteugelende middelen, al zijn ze gevoelig, zelfs niet fparen; fchoon die pijn-verwekken, ze zullen hem geen wezentlijk leed toebrengen. 14. Integendeel zal misfehien eene ligte fmarte dienen om hem van groote rampen te bevrijden; mogelijk diend het om hem van het rampzalig gezelfcbap der doemelingen aftehouden. 15. Zodra ik zal bemerken , mijn zoon ! dat 't u eigen word bedagtzaam in alles te handelen, ó! hoe veel geneugten zal mij dat geven? mijne zelfs-liefde zal daardoor aanmerkelijk geftreeld worden. 16. Och, welke zaligheid, welk een inwendig genoegen zal ik hebben, als ik bemerk dat alle uwe gelprekken, uwe ganfche verkeering in de waereld, zekere edelheid en braafheid, openbaar maakt. 17. Gij moogt wel te onvreede zijn over roekelooze boo?aards,en uw afkeer dan laten blijken; maar zo altoos dat het uit den grond van achting voor het Opperwezen ontftaat; 18. Dit zal  135 SPREUKEN VS. 18. Dit en! ft goede gevolgen btfcbikken, En deze hoop zal nooit te leur gefield worden. VS. 19. Hoor, miin zoon! gedraag uw wijs, En u.v hart helle over tot de effene haan. VS. 20. Ziit geen vriend van dronhaarts, Ook niet van overdadige eeters. vs. SI. De zuiper en vraat worden arm, En de lustelooze loopt in f efcheurde klederen, vs. 22. Hoor uwen vader die uw opvoedde, E:i veragt uwe moeder niet om bare ouderdom. VS. 23. Koop waarheid zonder ze weer te verkopen, Wijsheid, beteugelt!g en kloekheid. VS. 24. Des braven vader is regt vergenoegd, Eu die een bedagtzaam zoon opbrengt is verheugd. u voor uiterften bewaren , en daar zij gewis geftraft zullen worden, zal uw ijver gekroond worden, en uwe uitzichten' nimmer falen. 19. Veel, mijn zoon! is 'er in agt te neemen , zijt dan toch voorzichtig, en draag u als iemand die de remfte trek tot deugds - beoeffening heeft. 20. Boven alles is het verkceren met minnaars van den drank of overdadige wellust-maaltijden te fchuwen. Ei. Want boe aanmerkelijk hun vermogen mag zijn, zij komen eindelijk in eenen verwarden Maat omtrent hunne geld - middelen , 't'gaat hen als de tragen en handelozen, die men zo menigmaalen met een verwaarloosde kleeding ziet gaan. 22. Al zijt gij reeds tot mannelijke jaaren , vergeet dan noch niet het gezag het welk uw vader door zijne opvoeding op u hadde , en al helde uwe moeder reeds na de kindsheid over, door de hooge jaaren, geen fchaduw van kleinagting moet gij haar niet betonen. 23. Verdubbel uwe pogingen om een edelen fchat van zuivere denkbeelden te verkrijgen , koopt ze, maar verruil tot geen prijs , wat gij u geëigend hebt van ware kundigheden, tucht-leere en beproefde voorzichtigheid. 24. Want inderdaad geen grooter wellust kent een regt geaard vader, dan wanneer zijn zon een deugdzaam mensch is; hoe doorzichtiger hii is, hoe geruster hij is, dat zijn genoegen niet ligt afgebroken zal worden. 25. Dat zo  van SALOMO. LIoofdd. XXIII. 127 75. 25. Laat vader en moeder over u vergenoegd zijn, Vergun haar die u baarride die vrevgde. vs. 26. Mijn zoon! geef mij uw \nns-geheimen, En uwe oogen zien vrij fcberp op mijne gedragingen. vs. 27. Een ontngtige vrouw is eene modd.rige gracht, En eene vreemde vrouw eene enge put. vs. 28. Zij loert als de bijena , En fleepe den eenen losbol op den anderen na zich, vs. 29. B'j wien is wee en hlagte? Bij wien twist en hommer? Bij wien wonden zonder Jlagen 1 En bij wien lopende oogen? beide uwe ouders hare huwelijks - geneugten door u gedrag beftendig mogen hebben ; beloon de moederlijke tederheid voor hare finarte met , die ftrelende genoegens. 26. Bij uwe genegenheid bid ik u dan ernftig om Uw vertrouwen, laat ik uw raadsman wezen, en let vrij op mijne handelingen, of ik beoeflen, het geen ik u als de beste raad aanprijze. 27. Welk een ongeluk zou het wezen indien een ontugtige vrouw uw genegenheid en vertrouwen won, dat zou ongelukkiger zijn dan in een mourasfige kuil te zinken; en van eene geflepen hoer kan men minder gered worden , als uit eene enge put, waar men zich zelfs niet roeren kan , gevallen was. 28. Die menfchen - moorfter is onvergelijkelijk bloeddorftiger, ijslijkcr verfcheurende dan men denken zou; zij fleept met onverzadelijke neiging de eene prooij op den anderen in haar moord-hol. 29. Geen minder gevaarlijke fland is de dronkenfehap , fchnon anders werkende, —. een uitgelaten klagen , en aanhoudend kermen , een geduurig gekibbel, altoos onvergenoegd, inwendige pijn door alle de leden, zonder uitwendige kneuzing, eil eene verflauwing en lodderigheid in het gezicht. 30. Dit alles vt. 28. De bijena is geloof ik niet in Salomo's tijd zo bekend geweest, geen dier drukt in hare konst-drift echter beter de kracht der Woorden uit. vs. 29. Scholtens heeft navolgers gevonden, bij wien dartelheid, hevige togten, krakeelen en geweld; willende ontgaan , het ftcunen en kna-  »8 SPREÜKÈN TS. 30. Bij hun die lang onder den Wijn zitten , Die zamelen om ft erken drank te zwelgen. VS. JI. Begeert den wijn niet die al te rood z<t. ttuven.  VAN S A L O M O. HoOFDD. XXIII. i29 TS. 35. Men doeg mij maar ik voelde bet niet» W'lctnftiet mij en ik merkte bet niet! Ocb! wanneer zal ik regt wakker worden* En wanneer zal ik wier gelegenheid hebben* over zulk eene dcoling is ook van weinig kragt, in 't eerst fchijnt het wel zo, — wonder is het met mij gefield, 't is als of ik gebeukt was, zo pijnlijk zijn mijne leden, en ik weet van geen flagen; ik kan mij geenen val bezinnen en evenwel ben ik overal gekwest; ik ben lusteloos en bedwelmd, en zal mij in het vervolg wel wagten ; nog naattwelijks herfteld haakt hij Weder naar eene lustige avond, Waarin hij zijn trek voldoen kan. XXIVde HOOFDDEEL» vs. i. Ziit nooit jaloers over Jl'eg te lieden. En hebt geen trek om met hun te verhoeren* ' TC. i. Hun hart fmeed verleiding, En hunne gefprekken baren verdriet. TS. 3. Door beleid word een huisgezin verbeterd, En door kloekheid gevestigd. TS. 4. Door vernuft Worden de voorraad-\:m\eKn voorzit», Van den kostbaarfteu en aangenaamjlen voorraad. i- \ 1[et geeft gewis moeite het ruime leevens-gedrag der ondeugende grooten zonder aandoening te kunnen zien, maar wagt u en zoek geen omgang met hun om 'er mede het genot van te hebben, a. Denk toch op alles dieper in, hun harts-beftaan is affchuweliik, daarin zijn de over'eggingen om hun evenmenfehen flagt-offers hunner weelde te maken; zelfs zijn hunne gefprekken meestal beledigend. 3. Van andere middelen bedient zich het gezond overleg om den bloei van zijn gezin te verkrijgen; door ernftig en wakker alles doortezetten, verkrijgt het welvaren vastigheid. 4, Bijzonder wanneer de toeleg is met vindenrijk overleg in den voorraad van kleederen en leevens-middelen te voorzien, en zich aangenaamheden wel eenvouwig, inaar voldoende tot het oogmerk te verkrijgen, 5. Een man van ve-rftand handeld in dit alles bondig, VII. Deel. I  »3o SPREUKEN vs. 5. De wijze man is vermogend, En een man van vernuft beeft geflooten krachten, vs. 6. Door wel overlegde maatregelen kan men best een krijg beginne». En door bet getal der goede Raden is de overwinning, ▼a. 7. Voor den dwazen is alle beleid te onbereikbaar, En hierom zwijgt hij in de cpenbaare verzamelingen. VS. 8. Die zicb toelegt om onrust te verwekken, Kan men met regt een meester in boeven-flukkèn noemenVS. J. Der dwaazen overleggingen zijn zondig, Maar van den fpotter is elk ten boogften afkeerig. VS. 10. In tijd van benaauwdheid moet men den moed niet laten zakken, IVant dan word de kracht nog meer bepaald. TS. H. Red die «1» leevensgevaar zitten, En ontzie u niet als zij ten flagtbank gevotrt worden. om dat hij üandvastig is, zichzelven altoos gelijk, zijn vernuft doet hem alles vereenigen wat zamenwerken kan, en hierdoor voert hij zo verbazend veel uit. 6. Het geen in het bijzondere van zo veel nuttigheid is, moet het ook in het algemeen zijn ; een oorlog met overleg begonnen belooft reeds veel, vermeerderen het getal der doorzichtige krijgskundigen daaronder , men mag zich van den goeden uitllag verzekerd houden. 7. Maar voor den losbol is alles moeijelijk, hij kan zo veel niet denken; bondig redeneeren gaat boven zijn kring; heeft hij door zijn familie-rang den toegang tot vergaderingen, hij zal daar den ftommen moeten fpeelen. 8. Die zijn verftand zo fchandelijk misbruikt dat hij enkel onlusten in de zamenleeving zoekt te verwekken , van dien mensch vvagte men, dat hij nog als de oorzaak van zamenrottingen zal geftraft worden. 9. Alle de overleggingen van een zot mensch zijn fchadelijk, ten minne zeker fchuldig; maar de kvvaadaartige befpotter van de deugd is de fchandvlek van alle gezeldfchappen. 10. In bekommerlijke tijden komt het meest te pas dat de moed niet begeeve, want anders worden de kragten die men nog heeft verdoofd en meer werkeloos gemaakt. 11. Hebt gij de macht om lieden in de gevangenis geworpen en onfchuldig gedoemd vrij te krijgen, doe die edele daad; en als gij kunt, ont»e u niet op wat tijd ook, al was het dat gij ze naar  van SALOMO. IiooFDO. XXIV. t|l VS. 12. Ouf huldig u 'liet daardoor: ik wist het niet; Die de hanen doorzoekt, weet beter, Die uw leeven beveiligd heeft, wist waarom, Hij zal elk mensch loon naar werken geven. VS. 13. Mijn zoon! eet vrij, honig, ze is gezond, De verfcbc honig is zoet voor den fmaak. VS. 14. Maar denk dat bet zamelen va» wijsheid zoeter is Voor UW£ neig igg ttt, Bekomt gij ze, zij zal uw genoegen geven , En de volde, ning gaat niet weg. vs. 15. Loert niet afgunflig op i« woning des braven, En beftermt zijn verblijfplaats niet. VS. 16. De braven mag zevenmaal vallen, £/ƒ ftaat weder op', Maar de fnoodaard ftruikelende /s ongelukkig. het fchand - fchavot gevoerd wordende, nog redden kunt. 12. Hebt gij die macht, nooit moet gij dan in zulke geval» len aan eenige uitvlugten bij u zeiven gehoor geven, kl* tans niet: dat gij te weinig van de onfchuld verzekerd zijt om zo iets te wagen; die de harten doorzoekt t weet of gij die bedenking zelfs wel kragtig genoeg oordeeldj die goede Voorzienigheid heeft uw leeven zo onbelemmerd, zo kragtig doen blijven, om u in die gunftige omftandigheden te nellen, — Hij zal als Hij elk mensch loont uwe liefdeloosheid of trouw vergelden. 13. Honig moogt gij vrij eeten, mijn zoon ! indien gij 'er trek toe hebt, het is een natuurlijk vocdzel, de plant-honig is zeker regt fmakelijk. 14. Maar geloof mij dat in deugdzaam te zijn geen minder verkwikking voor den geest, is; dit geeft lirelend genoegen niet alleen in het genot, maar de fmaak daarvan gaat niet over; zij blijft beftendig, gansch anders dan in de zinnelijke genietingen. 15. Benijd nooit met een boosaartig oog het geluk , het genoegen, van den regtfchapen man ; nimmer kome het in uw gedagten op, zijn genoegen geweldig te ftoren. 16. Uw wensch zou u niet gelukken, hem mogen al eens ongelukken treffen, hij herfteld zich toch; maar een boos mensch aan vs. 12. Meesterlijk! de trage voor ontfchuldigingen voorden anders beter denkende mensch, ftaan hier in onvergelijkelijke trekken. */. 13. Men zou de waarheid hier van meer ondervinden, had de ZÜ> ker de eigenfdiappen van den honig niet verdonkerd» I 3  i32 SPREUKEN vs. 17. Doch zo uw viian.1 valt moet zulks u niet verblijVfen, Heb geen h.irtc-t"eugd «p het g zicht van zijn wankelen. VS. 18. Jeh"vah zou dat Zieri en niisbagen , En Zi n toorn zou mogelijk daarom omtrent hem Jiaaken. VS. 19. 8«»v"J dan d■■ fnniaaris nooit, Wees nooit jaloers urtr den tijran. VS. eo T>e verkeeide bekomt nimmer loon, En ie/ des fnoodaards gaat weg. VS. 21. Mi n zoon! eerbiedig Jehovah en den Koning, En mua* nooit eene verbintenis mee hen die anders denken. VS. 22. Onverwagts Horten zij »'n ongeluk , En de ftraf van beiden is onnagaanbaar. het waggelen rakende, zuifeft zo lang tot dat hij roerloos ter neder ligt. 17. Wanneer een mensch door zijn belang wangunllig in ongeluk geraakt, past het de menfchelijkheid niet daarover vergenoegd te zijn; als hij door misgrepen zijn ondergang befiisfend, verhaast, zou innige vreugd daarover uw harts - gefteldhcid zeei-j ontfieren. ib'. De eerbied voor Jehovah moet u daarvan te rug houden, wis mishaagt Hem dat; uwe ontaardheid zou mogelijk de bezoeking rasch op u overbrengen, om' u het zelfde te doen proeven. 19. Nooit moet 'er onrust in uw ziel ontdaan over den welflaiod van ontrouwe menfchen ; nooit moet gij den tijran zijn gezag benijden. 20. Want al dat aanlagchende komt op het einde kwalijlc uit, als het huis-licht w >rd het wel eens fchielijk uitgebluscht, en dan is alles Hik donker. 21. Lieve leerling! wees niet ongeftadig in uwe godsdienfligheid omtrent de Godheid, noch in uwe gevoelens omtrent den regtmatigen Vorst, laat u niet in zulke gezeldfchappen in, waarvan het hoofdocl is veranderingen in Godsdienst en burgerftaat te maken. 22. Het zaad vai tweedragt mogen zij voor een wijl onbelemmerd ftrooijen, op eenmaal Horten zij in rampen; en wie kan, nagaan op welk eene wijze de gefchonden Majefieit in beide de gevallen zich wreken za'. vs. 17, 18. Durft men nu nog zeggen dat de Joodfche Godsdienst hun nationaal karakter hatelijk voede, als men zulken trekken leest?  van S A L O M O. Hoofd d. XXIV. 133 Nog eenige lesten van menschkundige He- Mgnnigtrt*. ^ firn «er wijzen. vs. 23. Partijdig in den Richter-ftoel te zijn is aflekeuren. vs. 24. Die den fnoodaard regtvaardjgd, D.en vloeken de volken , en natten vergrammen 'er op. VS. 25. Maar die tulken uv«.fr vind genoegen , En de iej/e weifcuèn ft • omen hem f'o», vs. 2ó. Men zal «Vb geenen kusfeh, jDi> billijke redenen tot antwoord VS. 27. Z«>£ voor uw buitenwerk: bereid eerst den akker, En zo-g dan boor den bomv uwes huizes. v5. 28. G tuiii niet zondergewigtige reden tegen uwe naasten, Vooral verleid bem niet met uwe gezegden.' 23. Niets is affchuwelijker in het oog der burgerij, dan in de Gerichtshoven zelfs den zweem van partijdigheid te laten zien , dit neemt al den eerbied daar voor weg. 24. Die dan ftoüt genoeg is den tijran vrij te (preken, haalt zich de vervvenfchinge'n van het algemeen op den hals; de veragting van zulk een beftaan gaat zelfs tot de nabuuren over. 25. Maar een Richter die zulke dwingelanden vonnist, galmt men de achting algemeen toe, van alle kanten hoort men hem heil toewenfehen. 26. Een mensch die gepast weet te antwoorden , zal men geen minder liefde bewijzen dan die men gemeenzaam kust. 27. Houd die order in uw huislijk beltuur , dat gij eerst het geen het verfte van u af is, in order brengt; de zorg voor den landbouw, voor uwe inkomften, moet altoos gaan voor die van uw huis en deszelfs gemakkeu ; eerst het noodzakelijke en dan het aangenaame. zl. Buiten noodzake moet gij nooit een getuigenis ten nadeele van uwen naasten geven; vooral moet gij zorg dragen , dat gij niet meer zegt dan met de waarheid beltaanbaar is. vs. 26. Hermer brengt dit op de gewoonte, een gefchrift uit eerbied Of uit blijdfchap te kusfen, het ziet bij hem op een vonnis. i 3  *34 SPREUKEN VS. 29. Denk niet: zo als hij mij deed zal ik ook doen, Nu wil ik elks handel vergelden. VS. 30. Ik ging voorbij den akker eens tragen , En langs den wijngaard van een onoverleggend menscb. VS. 31- De distelen [laken bet hoofd op , Doornen,dekten zijn kroon, En de lleenen muur lag gebroken; VS. 31- Dit ziende, nam ik het ter harte, Ik zag het in om 'er een regel uit cfteleiden, VS. 33- Een weinig fiapen , nog wat fhvmercn, En nog wat rekken onder bet leggen. VS. 34. Zo komt de armoede als een dief, En de berooidheid als een ftraatrover. 29. En dit moet altijd zo zijn, — al hadden zij kwalijk van u gefproken, en gij, volgens het recht van wedergelding dagt de vrijheid te hebben van zo te handelen. 3:. Mijn ondervinding omtrent de traagheid zal ik u in eene proeve voor uw geheugen geven; — de akker van den tragen mensch kon ik onder het wandelen al rasch onderkennen ; de wijngaard van de lallen mensch was ligt te onderfcheiden. 31. Doornen in plaats van granen zag men op den eerllcn akker, het onkruid ftond zo digt dat het alles verflikt hadde ; hoe deerlijk lag de muur die de bedding aarde moest fchoren, aan den voet der heuvels verwoest; zo ligt, door 'er de hand aan te houden, te bewaren, 32. Die deerlijke gefïeldheid zag ik niet aandoening en indenken, en trok 'er voor mij zelven dat gevolg uit. 33. Dat zijn de vrugten van het verwoestend uitftel, — de ronkende op zijn bed is uitftel, uitftel, nog een weinig geilapen, een oogenblikje, — nog een weinig gemak. 34. Dat is de regte weg om zo flil beroofd te worden van alles, als wen een dief het geflolen had in de diepfle ftilte, en het zal dan in weerwil van alle pogingen als door den partij - ganger , u geweldig ontnomen, gorden.  van SALOMO. Hoofdö. XXV. 135 NXXVfte u volgen nog andere Spreuken van iioofddeel. Koning Salomo, uit zijne Schriften geza- V0]*ëB 'sprTumeld; ze 'zijn diepzinnig en raadzelagtig, en doorkundige lieden onder Hiskia's regeering, leerden bij de rolle van Salomons Spreuken ge- gebragt. voegd. ts. 2. Het is Elebims eere zijn plan te verbergen, Maar bet is 't belang des Vorften bet zijne tc ontwikielw* vs. 3. Zn hoog de hemel, zo diep de aarde is, Ze onberekenbaar is het geheim der Vorften. vs. 4. Het fehuim van het zilver kan men afdoen , Als de fmelter 'er een vat uit gieten zal; vs. 5. Zo kan men fnoodaards van de verkeering des Vorften fcheidtn, En dan ftut regtvaardigheid zijn troon. 2. Voor de Goddelijke Majefteit (trekt het tot de grootfte eere, dat Zijne beramingen en oogmerken onnagaanbaar en uitvorschbaar zijn; maar anders is het met den Vorst, hoe meer alles door hem zeiven nagegaan word, hoe duidelijker zijne welmeenende oogmerken worden, zo veel te meer genoegen heeft hij. 3. Zo ver gaat dit nooit dat alle de maatregelen der Vorften doorzien mogen worden ; in een derde is 'er gelijkheid tusfchen de Godheid en den Vorst, zijn geheimen zijn zo min nategaan als de hoogte des hemels en de diepte van het fundament der waereld. 4. Wil men het zilver regt glanfig hebben, men moet het bij de fmelting eerst zuiveren, en dan het vat gegooten, polijsten. 5. Even zo, wil een Vorst genoegen van zijn bewind hebben moet hij de booze hovelingen van zich affcheiden , dan eerst zal zijn regtmatig bewind luister en vastigheid verkrijgen. 6. Groote voor- is. 2. 't Geringde kruidje heeft iets ondoorgrondelijks; 't veragtelijkfte diertje iets verborgen, Mosheim. Hier is het onderrcheid tusfchen Cod en de reprefentanten der Godheid ; het Opperwezen mag Zijn inzichten verbergen en ons vertrouwen eisfchen, maar zo lang reprefen1 4  ff* SPREUKEN .vs. 6. Bij Koningen voegt de trotschbeid niet, Noch om zicb den rang der grooten te eigenen. VS. 7. Aangenamer is c dat men u zegt: trci hoger op , Dan in tegenwoordigheid van den adel' vernederd te worden , Als gij reeds zo nauij gezveest waart. VS. 8. Begeef n niet rasch in twist, Bedenk eer viit gïi doen zoudt, Als uw gezel u befchaamt gcmaak t bad. VS. o. 7.o gij verfchil hebt met uw gezel doet het af, Maar mengd 'er eenes anders geheimen niet in. VS. 10. Die het verneemt zou 'er u ouer befchimptn, En bet is niet mogelijk dat gij die febande ontgaat. vs. 11. AIS »** guide appei 0/1 eeu zilveren pijlaar. Zofciitteri een fraai gezegde, in eene goede reden, vuurig uit. wichtigheid is in het liof-leeven noodig; 't is eene misdaad, door een trotfche houding en fwier in het gezeldfchap van den Monarch uittefteken, en zich al te gemeenzaam in den kring der Staatsdienaren te gedragen. 7. Veel voorzichtiger is het aftewagten, tot dat men nader in hogere rang geroepen word; dit ilaat beter dan de verkleening te ondergaan in de tegenwoordigheid der hof- lievelingen , die men reeds zo nabij was , dan te rug gewezen te worden. 8. Stel 'er geen eer in de eerde te zijn, die een zaak in verfchil op u neemt, hoe ligt zou het gebeuren dat gij door uw partij in het naauw gebragt word, en uw geest dan niet alleen uitgeput maar gansch belemmerd was. 9. Als gij onverhoeds in gefchil geraakt, maakt het kort af, doch in het afdoen moet gij ter uwe verdediging geen zaken aan anderen, onbekend, en die eigenlijk tot uw verfchil niet behooren, intebrengen, om eene afleiding voor u te maken. 10. Dit zou niet geheim blijven, en zou hem billijk die zulks raakte met verontwaardiging omtrent u vervullen, en dan zouden 'er gewis dingen van u in het licht komen die altoos tot uw oneer zouden blijven. 11. Korte, maar tevens zeer fchitterende en vloeibaare gezegdens in eene openbaare redenvoering, doen geen minder uitwerking, dan de gulde appelen die den kroon van tantin uit de clasfen der menfchen zijn, verbied onze Godsdienst ons ep menfchen te vertrouwen.  van SALOMO. Hoofdd. XXV. 137 Vs. 12. Een wijs berisper is voor bet hoorend oor, Als een oor-knop en als een asxh-keten van goud. vs. 13. Als de verfrisfcbitig van de fheeuw in den oogsttijd, Is de trouwe bode voor zijn zender, Hij laaft 'f verlangen van zijn Heer. vs. 14. Die man die met gefchenken praalt, Is als een zwarte bui zonder regen daarop. vs. 15. Door langmoedigheid laat bet geweld zicb overmeesteren, En eene weeke tong kan de knokken doen hreeken. vs. 16. Vind gij honig eet ze met mate, Maar eet u niet zat bet mogt u opbreeken. den pijlaar voor opfehriften fieren. 12. Twee lieden ontmoetende, waar van de een met veel beleid den anderen berispt , en de ander met geduld en overtuiging zulks aanhoort, denk dan dat de laatfle fierlijker is dan dc oorknop , en de eerfte dan de goude halsketen. 13. Een dronk fneeuwater, in de brandende hitte van den oogst, geeft ongemeene verfi isfehing, maar nog meer de berichten van de gunftige uitflag eener handeling door iemand die men gebruikt heeft in een zaak van belang, maar die ver van de haud zijnde, dezelve treffelijk volvoerde. 14. De man die belofte en uitbiedingen doet, maar zelden tot het geven komt, is zo verdrietig voor de zamenleeving als een regenbui door den wind aangevoerd in tijden van droogte, zoo 'er geen druppel regen op volgt. 15. Al langzaam en met taai geduld kan men den ftrengften mensch gevoelig maken, een mensch die de bekwaamheid heeft om inneemend te fpreken, kan dei ftugften kragten breken. 16. Van honig hoe aangenaam ook, moet gij niet meer dan tot yerfrisfehing nodig is gebruiken, niet tot ftilling van den honger, want de maag met honing overladen moet noodwendig walging verwekken. 17. Even zo moet gij met vs. li. Celsius heeft tegen zijne gewoonte vrij bondig bepaald, dat Ait d» malus Cijdonia is. Faber wijkt met zijne gulde appelen in de Zilvere mandjes te ver van den text af. vs. 13. Nog word het fneeuwwater ,in Paleftina veel gedronken. Opien Libanon vind men zelfs plaatzen waar het verkogt word. I 5  13» SPREUKEN ts. 17. Betreed niet te dikvjils het huis uwes vriends, Hij mogt u moede en daardoor afkeerig worden. TS. 18. Iemand die zijn vriend valsch betigt, Is inderdaad eenjirijd-lmmer, zwaard en fcherpe pijl. TS. 19. Het vertrouwen op een trouwlozen in een gevaarlijke tijd Is in gebruik alt een gebroken tant en verftuikte voet. ts. 20. Dat lugte klederen bij vogtig weder zijn, Dat azijn met potascb gemengd, veroorzaakt, Dat werken vrolijke gezangen of een treurig bare. de vriendfchap leeven , zo wel voor u zeiven als met opzicht tot uw vriend; want overloopt gij hem te veel, het zou eerst verveeling worden, en eindelijk zoh hij u fchuwen. 18. Iemand die van hem, welke inderdaad vertrouwen in hem ftelt, kwalijk fpreekt, doet meer fchade dan in de ftrijd alle de wapens , waar van men zich in den oorlog, om het meest te bcfchadigen, bediend. 19. Vertrouwen op iemand die het niet verdiend, en die zich in tijden van nood openbaar maakt, is inderdaad eene vriendfchap van minder gebruik dan de losgemaakte tand in het kaauwen, of als een verftuikte voet als men hard moet lopen. 20. In nijpende natte koude een zijden kleed hoe prachtig ook te neemen , hoe nuttig het fchuimend potasch is om het linnen te zuiveren , is het evenwel in de geur onaangenaam, even zo lastig , zo ontijdig handelt men, indien men zich uitgelaten vrolijk vertoond in de tegenwoordigheid van een diep neergebogen of onftuimig gemoed. 21. Menschlievenheid, vooral in het vs. 19. O e Rossi heeft verfcheide codices welke zeerwel lezen 1 iet trouwloos vertrouwen. vs. 20. J. j. Sc hul te ns leest zeer eenvouwig: gelijk azijn in eeit dief en wond gegoten , die wringt en bijt, zo bijten en knagen de vrolijkt liederen een ver/lagen gemoed; men kan zeker, zo lang men niet analogisch de conftrudtie nagaat, die de toeftemming niet weigeren. — De ge, woone gedagten verdiend evenwel de voorkeur, en word door Forskall's bericht gefterkt; in het wasfehen der kleeden bediend men zich van zekere fetescb welke zodra 'er azijn bij komt zeer fchuimt.  van SALOMO. Hoofdd. XXV. *39 vs. U. / de voorzichtige heeft al zijn cp» fflerkzaamheid nodig om over het tegenwoordige wel te denken en W9J te handelen. VK. Deel. K  ii[6 SPREUKEN vs. 3. F.en fffpn is zwaar en zand is wichtig. Maar de gramfcbap der zotte» overtreft ze beiden, vs. 4. Cri.nmie.heid is grouwzaam , toorn fbuimende , Maar voor ijv.rzugt tlaat niets. vs. s. Openlijke beftraffing is beter, Dan agterbouiende genegenheid. VS. 6. De beledigingen van vrienden fpruiien uit getrouwheid, Maar de vriendtlij heden van d.'ii hater zi n een ft ank. vs. 7. Ken zad mensch zal voel eens honi zi .111 met voeten treden, Maar de hongerige fmaukt zelfs het bittere zoet. vs. 8. Als een vo?el rond. m zija n:sr In onrwt doold, Zo is een man die buiten zijn woning zwe,ft. zant! te vetkruïen, dan geftaag de kwaadaardigheden van een brutalen zot te moeten verduuren. 4. Grimmig te zijn is wegens het onaangenaame en aauhoudende een aflehmvelijk beftaan , de uitvallen van toorn werpen altijd iets veragteïijksop, maar zijn inderdaad nog draagelijker voor den doorzichtigen ; maar jalouzij in een man kan noch beftuurd, noch aanhoudend geduld worden. 5. Veel kiesbaarder is den omgang met iemand die openhartig en befcheiden ronduit onze gebreken berispt, dan agting te genieten van zijnen vriend die in weerwil van de bewijzen zijner toegenegenheid altoos even gefloten , even bedekt in zijn ompnng is. 6. Want inderdaad eene regt gevoelige beftraffing van een trouwhartig vriend, al fchijnt zij in den eerden op (lag beledigend , is heilzaam ; maar alle de beleefdheden van een mensch die ons inderdaad niet meent, betekenen niets. 7. Een mensch aan den overdaad gewoon, zal dikwijls uit voldaanheid groote aangenaamheden veragten; msar die aan de bitterheden van dit leeven gewoon is, zal dikwijls in het ongenoeglijke op zichzelven nog eene zagte veraangenaming ontwaar worden. 8. Even als een vogel bui en zijn nest, al fijlpende zijn onm t te kennen geeft, even zo is een mensch wel eens buiten zijn Vaderland leevende ; een geheime trek maakt hem veel onrustig. 9. Balfem en parfum zijn zeker een vs. 7. De fpeling is op de honig die uit de bloemen vloeit, en die in de mogelijkheid is door den onagtzamen vertreden te worden.  VAN SALOMO. IIÖOFDD. XXVU. 14? Vs. 9. USalfem en reukwerk vervrolijken het hart, Maar vrienden-raad is aangenamer dan het reukboud. VS. io. Verlaat den vriend van uwen vader nimmer, Maar bezoek uw broed r in lijd vin nood niet, Een vriend die nabij is is beter dan een broeder die verre iu vs. 11. Mijn zoon! zijt wijs , ioi bHjdfcHap van nlijn hart, Dan weet ik den lasteraar te wederleggen. vs. 12. Ben kloek mensch ziet het kwaad vooraf en verbergt zich, JlJtf voorraad duurt niet altoos, En zelfs gaat de kroon niet altijd tot een ander geflagt over. vs. 25. Als het oude gras 'er »/»» m«fr en bet jonge teder, Zamel dan ne kruiden of de bergen, vs. 26. Kleed u met lammeren (vellen"), Dan is dc jonge bok de prijs van bet land. vs. 27. D««r i»7 0»* overvloed van geitenmelk, tot voedzel Van uw gezin, zelfs voor uwe dienstmaagden. den landbouw nalatig maken; de veehoederij moet nimmer onze zorge ontgaan, de kudde moet men niet altijd onder een anders opzicht betrouwen. 24. Hoe groot uwe rijkdom moge zijn ze neemt natuurlijk altijd af; het aanzien zelfs, het welk men'er door verkrijgt, is niet zeker 311 een familie door felsten te behouden, maar de landyrugten komen elk jaar nieuw in. 25. Vooral als de zomer voorbij is , en als 'er geen lang gras meer is, noch het teere lente-gras voldoende is, dan moet uwen zorge gaan om het berg-groen voor den winter voor het nuttige vee bijeentebrengen. 26. Hoe aangenaam zal die ijver beloond worden door de zagte en warme wol tegen de guurheid van het weder, het beste gefchenk, het geen men dan boven alles van den akker begeert; men denke dan aan den jongen bok niet agteloos, als of hij maar enkel een eeter ware. 27. Hij is de oorzaak dat gij de zo aangenaame en nuttige geitenmelk in uw huishouden hebt, 't geen voor uw huisgezin van zo veel gebruik is ; daar ze zelfs als gij die in overvloed hebt? ]iwe jonge dienstmaagden een gezonden blos zal geven. XXVIIIfte HOOFDDEEL. vs. I. De boosaardige vliedfeboon niemand vervolgt, Maar elk rcgtvaardige^a«r fa! als de leeuw. !. J~Jet veroordeelend geweten baart meest-al ee.ie zekere beangstheid, al is 'er zelfs de minfte reden niet; maar een eerlijk onfchuldig gemoed zal in gevaren zelfs, vs. 24.. Dit bleek aan dien zoon van SitiL, die alleen van ïijiie landgoedereu, Gndi David Koning was, leefde.  van SALOM O. Hoop pd. XXVIII. 151 TS. t. Om de verkeerdheden van een land zijn 'er veele Vorften, Maar a/i 'er dan nog menfchen kloek en braaf zij» Zeis er langer iew»n«f. YS. 3. Een tf/ivm m,Vie/e,; e» de ondeid-akker van behoeftigen , Is eene wegvaagende regen zonder vrugt agtcr te laten. VS. 4. Veragters van de wet prijzen de fnoodaards, Maar beminnaars der wet zijn op hen verftoord. VS. 5. Snoodaards doorzoeken niet wat hilhjk is, Maar die Jebovabs gunfle zoeken fpeuren alles op. door de onfchuld van zijn geweten gefterkt, met leeuwenmoed 't dreigende te gemoed treden. %. Zodra 'er in een land tweedragt heerscht, uit onvergenoegdheid over het bewind, zal men onder de hoofden der partijen drukkende heerfchers zien; zijn 'er dan nog weldenkende doorzichtige Vaderlanders , die zijn dan alleen in ftaat om het land ftaande te houden, en het bewind eenmaal vastgefteld, te bevestigen. 3. Een mensch van geringe afkomst en middelen over den geringen het bewind verkrijgende, is gemeenlijk een dwingland, in de uitwerking gelijk aan den geweldigen ftortregen, die in plaats van het land te verkwikken , alles wegfpoeit , zo dat de hope zelve van 'er vruchten van te hebben geheel weg is. 4. Lieden die niet zeer teder van geweten zijn, en zich over eene heimelijke misgreep tegen de wetten niet veel kreunen, hebben al veeltiids de hoedanigheden van zommige fnoode menfchen hemelhoog te prijzen, maar in het karakter van den eerlijken burger zal men altoos zien, dat hij zijn ongenoegen over zulk een beilaan doet blijken. 5. Snoodaards zijn met opzet onwetende van alles vhet geen de wet der billijkheid hun voorfchrijft; maar een regt godsdienftige , die zich toelegt een vriend Gods te zijn, is ten uiterfte naauw ziende. 6. De rang is op vs. 3. De tegenftelling is geestig , het geen de mitden regen voor het gezaaide is, dat is eene goede regeering voor den minden burger; een kwaad Regent is ten dag - regen , die den arbeid van deu burjer zelfs verwoest. K 4  Ig» SPREUKEN ys. 6. Do geringe man, zich redelijk gedragende, is beter Dan rfe rijkaart die een verkeerd geding volgt. VS. 7. Die de wet van betamelijkheid velgt is een kloek zoon, Maar de vriend der vcellu-.tigen onteert zi.m vader. VS. 8. Die fchatten door woeker en renten vermeerderd, Spaart gewis voor hem éie medelijden met den behoeftigen beeft. TS. 9. Die van cie wet zijn aandagt afwend, Diens gebed is zelfs affchuwelijk. VS. 10. Die een braaf man vervoert tp een doolweg valt zelfs in den flriie, Maar braven zijn toch altijd de beervers van genoegen. VS. IJ. De rijkaart is meest-al eigen wijs. Maar die gering en fcbrander is ziet hem door en door. ys. 12, Als Vr onder braven ongemeene vrolijkheid is . dan is'er algemeen feest ■ fl7««r als fnoodaards groot worden rf.ïw ij e/it mensch neerjlagtig. zichzelven, niets, een mensch die eene geringe vertoning maakt, maar braaf in zijn gedrag is, is eerwaardiger dan de deftige rijkaart, wiens gedrag ongunftig is, 7. Een jongeling, die de wel gemanierdheid en zedelijkheid in zijn jeugd, ten fhplte volgt, is wel beraden ; maar die zich aan de ontugt en losbandigheid toegeeft,' onteert zelfs zijn 's vaders goede naam. 8. Die door renten cn woeker zijn medeburger benadeeld, zal waarfchijnlijk een erfgenaam hebben die hem het hatelijkfte is: een vriend, een weldoener van den behoeftigen burger, 9, Die omtrent da wetten cn burgerlijke verplichting niet met bedagtzaamhenl denkt, hij mag eene godsdienftige gedaante aanneemen, zijn Godsdienst is hatelijk. 10. Een zeker zoort van lieden altijd werkdadig om eerlijke lieden tot eene onbedagtzaamheid te vervoeren, kunnen zich verzekerd houden dat zij het eerfte vervoerd zullen worden; het is toch zeker dat niemand bellendiger cn veiliger leeft dan den braven. 11, Rijkaards, die geen gebrek aan vleiers hebben, zijn meest-al waanwijs, en weten hunne onkunde zorgvuldig te verbergen; doch menig gering mensch, maar fchrander tevens, ziet al ligt door hoe berooid dat brein is. 12. Als in een burgerhaat de weldenkende burgers eenparig I regt vergenoegd leeven, dan is 'er een algemeene vrolijkheid, zo als bij een openbaar feest; maar wanneer de onregtinaugc fchrapers aan het bewind komen,  van SALOMO. Ho of dd. XXVIII. 153 vs. 13. Die zijne mis/lappen verbergt kan niet gelukkig wezen, Maar die zc erkent en laat vind genade. vs. 34. Gelukkig is de mensch die altijd omtrent zijn geweten bezorgd is» Maar die zijn gevoel verhart valt gewis ia ongeluk. vs. 15. Een tijran over een behoeftig volk, Is een brullende leeuw , eene rafende beerin. vs. 16. Een onberaden Vorst geeft aanleiding tot veel afpersf.ng, Maar die afpersfingen febuwt vermeerderd zijne genoeglijke dagen» vs. 17. Een mensch aan een moord fcbuldig, Zal ten grave ijlen al vervolgt men hem niet. vs. 18. Die eerlijk gaat komt altijd te regt, Maar die twee wegen wil gaan valt gezvis tp een van heiden. dan ziet men voorai in de hofplaats, niet alleen fomberheid, maar dat elk zich der gezeldfchappen onttrekt. 13. Een mensch, die door kundige verbloeming zijn verkeerdheden weet te vernisfen, kan op den duur in zijne bedrijven geen zegen hebben; maar hij kan op ganftig kwijtfchelden hopen die ze onbewinpeld bekend en fchuwt. 14. Hierom mag een mensch op geluk rekenen die altijd bedagtzaam de ftcm van zijn geweten volgt; maar die deze verdooft, en dus hoe langer hoe ongevoeliger word, zal gewis in deez' of geene ramp ftorten. 15. Een geweldenaar, een uitgemergeld volk beheerfchende, is woedender dan eene hongerige leeuw , of als een beerin, die voor hare jongen prooi zoekt; wéé die in zijn handen valt. 16. Een Vorst, die onbedagtzaam leeft, geeft aanleiding tot veele verkwisting, en moet noodwendig tot uitmergeling van de onderdanen komen; maar elk Vorst, die zuinig omtrent de belastingen is, vermeerdeerd zijne dagen van geneugten. 17. Een mensch bezwaard door eene gepleegde moord, hoewel onbekend, zal men al veel zien kwijnen, en in dien Hand het lot waar voor hij zo zeer vreest, te gemoed ijlen, al is 'er geen fchijn van ontdekt te zullen worden. 18. Een mensch altijd eerlijkheid tot zijn richtfnoer hebbende, zal door alles vs. ló. Ik heb Hurt hier het meest gevolgd, als het meeste voldoende aan Salomo's oogmerk.  SPREUKEN VS. 19. Die zi'n land bouwt beeft gewis voorraad, Maar die ieiiiggangers navolgt zamelt armoede. VS. 20. Fen milddadig mensch geniet veele zegeningen, Maar die fchielijk rijli. wil zijn ontgaat zelden flraf. VS. 21. Aanzien van perfonen is aftekeuren, Altans 'in een Richter om een beete broods. VS. 22. Een gierig oog vliegt naar rijkdom, Maar zonder te bedenken dat hem armoede agteihalen kan, VS. 23. Een beftraffend mensch zal ot> bet laatst veelmeer goedkeuring viadta, Dan de vleijer met al zijn gezwets. VS. 54. Dij zijn ouders berooft zonder 't misdadig te agten> Is een broeder van denftraatrover. beenen gelukkig doorbreken; maar die een dubbelhartig beftaan heeft, heeft dubbele kans om te vallen. 19. Een mensch, hoe gering ook, die zijn ftukje lands wel behandeld , heeft zeker onderhoud voor zijn gezin ; maar die zich aan luiaards overgeeft, zal in hun verkeering overvloedig gelegenheid opdoen om te weten wat gebrek is. 20. Een mensch bekend onder de burgerij als milddadig, zal de hartelijke gelukwensen, van elk regtfehapenen hebben; maar die al fchraapt wat mogelijk is, zal zelden in den burgerftaat ongewroken blijven. 21. Een onzijdig oordeel over zijn naasten is altijd aftekeuren ; maar in een Richter misitaat het meer, vooral wanneer zijn genot daarvan gering is. 22. De mensch die zo doldriftig genegen is om rijkdommen te zamelen, denkt zelden anders dan op voordeden om vooruitgaan; maar zelden hoe zijn onverzadelijkheid hem inderdaad in eene armoedige ftaat kan Horten. 23. Een rondborftige, dit leerde mij de ervaring al veel, die naar waarheid gebreken berispt, zal heimelijk meer achting hebben bij elk een, dan de vleier met al zijne innemenheid op den duur geniet. 24. Die omtrent de bezitting zijner ouderen verkwistend is, en het tegen hun wil,.onder voorwendzel dat het eens het zijne zal vyezen , roqfr, behoort inderdaad onder die rovers, welken gewoon zijn de reizigers naakt uittefchudden. 25. Die te  van SALOMO. Ho o fdd. XXVIII. 155 TS 25. Die al te zeer ep zichzelven flaat raakt in twist, Maar die zich op Jehovah verlaat vind genoegen. VS. 2t>» Die zich op zijn neigingen verlaat is een zot, Maar die bedagtzaapi verhoert ontgaat veel. VS. 17. Die behoeftigen geeft zal geen gebrek hebben, Maar die zijn oogen fluit dien volgt den vloek. VS. 28. AH fnoodaards groot worden dan krimpt elk mensch Sn, Maar zo haast zijn ze niet weg of de braven zetten neb uit. hooge gedagten van zichzelven heeft, moet noodwendig met anderen , die hem zo niet waardeeren, in ongenoegen geraken ; maar die ftil en gelaten in alles op jehq.va^s zegen zich vestigt, fmaakt de beste voldoening cn ftilte van het leeven. 26. Die op eigen vernuft, door driften geflepen zich vertrouwt, handelt inderdaad tpa uiterfte onbedagtzaam; maar die altijd zorgvuldig is, en op zijn oogmerken let, die zal de gewoone rampen nog ontworftelen kunnen. 27. Die fchamele lieden nooit ongetroost yan zich laat gaan, behoeft voor zijn eigen welftaud niet bekommerd te wezen; die zich ongevoelig gedraagd, mag vreezen , want hij heeft ten minfte de veragting der behoeftigen al geërfd. 28. Als oneerlijke lieden in het Staats-bewind veel en meer invloed krijgen, dan houden zich de nuttigde amptenaren fchuil; maar zo haast is 'er hun val niet , of zij vertonen zich weder in het openbaar „ met al hun luister. XXIXde HOOFDDEEL. TS. I. Een mensch die bedradingen hardnekkig wederftaat , Zal al rascb zonder hulp omkomen. i. Iemand die het geluk heeft om de ernftigfte berispingen op zijne wandaden te ontfangen , maar nogtans daarin voortgaat, ongevoelig niet alleen, maar zoms met vs. 25. S wa ving in zijne Proeve vertaald het: die onverzadelijk begeerig is. vs. 1. Ar nol di heeft cenvouwig en kragtig deze vertaling in het Kgte licht gepiaats:.  JS<5 SPREUKEN VS. ï. Als éérlijke lieden aanmerkelijk worden dan verblijd zich de burgerij , Maar als tijraunen heerfchen dan zngt '/ ganfche volk. vs. 3. De man. die een minnaar van wijsheid is, ftrekt tot genoegen van zijn Maar de minnaren der hoeren brengt zijn vermogen door. vader, vs. 4. Een Koning flut het Jand door regtvaardigheid, Maar die de omkoping bemint verwoest het. VS. 5. Een mensch zijn vriend vleiende, Spreit gewis een net voor zijne gangen. VS. 6. De fnoodaard word door zijn verkeerdheid verfirikt, Maar dan zegenpraald dc goede en is blijde. opzet, in liet aanzien van den berispcr, die mensch heelt te wagtcn, daar hij door ftrenge middelen niet kan verbeterd worden , dat ' zijn verderf gewis cn nakend is. 2. Als weidenkenden van de burgerij bemint, in posten voorgetrokken worden , dan ziet men het vergenoegen zelfs op het wezen van de ganfche burgerij; maar naauweüjfcs valt het bewind in handen van heerschzugtige geweldenaren , of elk is even beducht, het is als of het geheele volk kwijnt. 3. Een jeugdig hart het welk de deugd met geene mindere zorgvuldigheid dan eene minnares behandeld, zal de genoeglijke uitzichten van zijn vader aanmerkelijk vermeerderen; maar een die anders gezind is en hoeren zijne losfe liefde geeft, is niet alleen ondeugdzaam, maar de vaderlijke uitzichten zijn wegens zijn doorbrengen allerbekommerlijkst. 4. Een Vorst die de gerechtigheid in zijn land de ruimfte handen laat, maakt de rust voor zich beftendig en genoeglijk ; maar is hij op gefchenken gefteld, agt hij de uitmergeling de grootfte kunst van het regeeren, al haast zal hij de omkoping onder de amptenaren zien heerfchen , en de klagten der misnoegden tonen dan haast liet diep verval aan. 5. Een mensch die zonder reden een ander gedienftig behandeld, en beneden zijn karakter zich verlaagt, voor dien moet men op zijn hoede zijn; eigen belang zet hem gewis aan tot de verderfelijkfte inzichten voor den ander'. 6. Hoe gevaarlijk ook, zuike zijn nog her aheimeest ongelukkig voor zichzelven, want de ander op zijn hoede zijnde,,valt hij zelve  van SALOMO. Hoofdd. XXIX. 157 vs. 7. De goedhartige heeft inzicht omtrent de zaak der hehceftigen , Maar de booswigt beeft geen regt begrip. VS. 8. Spotters hunnen eene ganfche ftad in bet vuur zetten, Maar een hedagtzame weet den twist te hlusfen. vs. 9. Een wijze en een dwaze in een twistgeding, Komen zelden al foogen zij alles, ttt rust. VS. 10. Wraagz'igtigen haten het meest eene zagtgeaarde , Maar de braven zorgen voor zijn leeven. VS. II. Een zot laat zijn ganfclicn geest zien, Maar de wijze weet dien in te houden. al veeltijds in het bereide ongeluk; de deugd, wint dan beflisfend, en verheugt zich in den val van den ander over het geen hij ontging. 7. Een mensch zorgvuldig omtrent het belang van zijn naasten, heeft het beste begrip van het geen de toeftand van een behoeftig mensch eischt; maar een verweild gemoed, dat zich daar omtrent nimmer moeite geven wil, zal nooit de belangens van zijn naasten goed doorzien. 8. Oproer-ftokers kunnen de diepfte rust van een burgerij geheel Horen; het moet een man van bedagtzaamheid zijn, en die het vertrouwen der burgerij heeft, die ze weder tot vorige kalmte kan brengen. 9. Een verftandige in verfchil met een onhandelbaar mensch, komt niet ligt tot ruste, of hij ernftig fpreekt of fpot, hij ziet 'er nog het einde niet van, en kan 'er zich niet afmaken. 10. Wrokkige lieden zijn altoos het meest ingenomen tegen zeer handelbaare lieden , duizend gevaren zouden hun treffen indien weldenkende hun zelfs niet beveiligden, n. Een verftandelooze zegt al veel alles Wat op zijn hart legt, goed en kwaad; maar de bedagtzaame, al valt hij, bind zich evenwel in, als zulks tot zijn welzijn dient. 12. Zodra een man van aanzien zich vs. 7. Als de raildaciige eens de billijke regten der bedrukte onfclmkl voorttond, hoe veele opofferingen zou hij doen; maar hoe veel meer Voordcelen zou 'er de maatfehappij van trekken, dan nu door zijne groote geldfommcn.  155 SPREUKEN VS. 12. tZen'Regtttt die onwaarleden gehoor geeft, Moet noodwendig feburken tot bedienden bebbsn. vs. 13. D> fchamele en de pronken ontmoeten elkander, Hun beider vrolijk geland is van Jehovah. VS. 14. Een Verst die den geringen onpartijdig behandeld, Geeft aan zijnen zetel eene beftendige vastigheid. VS. 15. De roede en de beteugeling werken tot bedagtzaambeid, Maar een jonge aan zichzelven overgelaten doet zijn' moeder oreert VS. 16. Als de fnoodaards vermeerderen groeit dé oneere aan; Maar de regiveerdige ziet dan hun val te gemoet. VS. 17. Beftraft uw zoon, zo zult gij van hem ruste hebben, En dan zoekt gij genoegen voor uw leeven. bediend van lieden , die valschheid en bedrog tot hunne oogmerken weten te verzinnen, hij kan zich verzekeren dat zijn huis-bedienden dit zullen navolgen; en op het laatst heeft hij dan geenen eerlijken meer in zijn dienste 13. Lieden van uitwendige niets betekenende vertoning, en de pragtigen , zijn beiden die bedeeling aan de Gods - regeering verfchuldigd; cn niet alleen die uitwendige (laat , maar beider geraoeds - beftaan , als het vergenoegd is , moet men voor een gefchenk van God houden. 14. Een Monarch die altijd belangeloos zonder op rang te zien , eene uitfpiaak doet, zal gewis het algemeen vertrouwen hebben, en mag derhalven op befteudigheid hopen. 15. Gevoelige (tranen gepaard met redelijke vermaningen, kunnen den losfen jongen nog oplettend maken ; maar laat men den jongen zijn neiging opvolgen, elk zal rasch zeggen: dat is een verwaarloosdmoeders-kind. 16. Zodra de fnoode lieden in een (laattot meerder aanzien (lijgen, moeten ook de guite (lukken hand over hand toeueemen; de eerlijke man worde daar over niet al te zeer geroert, hij weet dat dit niet lang kan duuren, door hun val komt alles weder te regt. 17. Schuw die kleine onrust niet door uw zoon te beftraffen , wen hij zulks verdiend , die korte onrust zal uwe beftendige rust mogelijk bezorgen in een tijdvak van het leeven, waarin ze u het meest te (lade zal komen. 18'. Als de meer onmiddelijke  van SALOMO. Hoofdd. XXIX. 159 Vf. 18. Als 'er geen gods dien/lig onderwijs is word een volk woest, Maar gelukkig bij die zich aan de w.t bond. Vs. 19. Door zagte woorden word zelden een knegt beteugeld, Al is hij overreed hij zal U nooit billijken. VS. 20. Ah gij een mensch ziet van driftige gezegden, Verwagt van hem minder dan van den zot. VS. 21. Een flaaf, van zijn jeugd al' dartel ojige ragt, Zal vrevelgens al te vrij zijn. VS. 22. F.en driftig mensch verwekt mscb twi't, En een gram mensch valt geduurig in misgreeten. invloed van den Godsdienst, niet meer geëerbiedigd, niet meer in deszelfs gezag gewaardeerd word, dan ziet men meest-al zulk eene natie hoe langer hoe ongebondener in zeden worden; in zulk een toeftand doet men best zich ten naauwfte aan de lands-wetten en gebruiken te houden. 19. Men zal zelden zien dat een huisknegt die uwe bevelen niet opvolgt, fchoon hij uw meening zeer wel vat, door zagte woorden daartoe gebragt zal worden; zijne ffilzwijgenheid is een bewijs dat hij uwe vermaningen wel gevoelt , maar haUfterrig uwe redenen verwerpt. 20. Als iemand altoos in zijn fpreeken de overtuiging vooruitloopt, wagt van hem niet veel beterichap, hij is moeijelijker te overtuigen dan den verllandelozen, die voor geene tegen-redenen vatbaar is. 21. Een huisflaaf in huis bijna een en dezelfde opvoeding met de zoonen van het huis genoten hebbende , en daardoor ontwent , zal bij meerdere jaaren zich hetzelve aanmatigen , waarop de zoonen des huizes alleen aanfpraak hebben. 22. Een mensch ligt tot gramfchap vervoert , moet zich niet veel rust in zijn leeven beloven; die op 't minfte tot driften komt zal in de grootfte misdagen noodwendig vervallen. 23. Lieer. 18. Dat de minnaars van den natuurlijken Godsdienst alleen, veragters van allen uitwendigen dienst, deze Spreuk beftuderen en met de gefchiedeni» van de- menscblisid vergelijken,  it>o S P R E U KEN TS. 13. De hoogmied van een man vernedert hem, Maar de oetmocdigen winnen eer. VS. 24. Die met den dief deelt haat zijn leeven, Hij hoort den eed zonder te Happen, TS. 25. Menfchenvrees legt ftriUken, Maar het vertrouwen op Jehovah is eene zekere vesting. TS. 26. Veele zoeken de vriendelijkheid der grooteu, Maar elk ontvangt echter van Jehovah het geen hem toekemt. VS. 27. De fnoodaard is voor den braven affchnwelijk , Maar de brave is bet ook voor den booszvigt. den die door hun grootfpraak altijd zichzelven willen verheffen , moeten dikwerf de meeste verkleening ondergaan ; die ongemaakt gering van zichzelven denken, verplicht bijna elk hun te agteu. 24. Die met een eerloos mensch in zulke bedrijven te Zanten doet , fielt zich billijk aan dezelve llraffen bloot; hij kent voor zichzelven reeds de vloek op dc oneerlijkheid, al weet hij zich fchuil te houden , vervolgd ze hem evenwel aireede. 25. Al te groote angstvalligheid in de zamenleeving, kan nooit bevordelijk voor de deugd zijn, de zwakte moet noodwendig misgrepen veroorzaken; de man van Godsdienst kent Jehovah voor de veiligfte toevlucht, en ontwijkt dat beftaan daardoor best. 26. Veelen zoeken onvoorzichtig de vriendfchap en de befcherming der aanzienlijken; maar iemand die wel omtrent den Albeftierder deukt, gelooft dat elks bedeeling alleen onder Zijn billijk opzicht is. 27. 'Er blijft altijd, hoe bedorven de maatfehappij is , een verbazend verfchil tusfchen een booswigt en een eerlijk man, beiden fchuwen den anderen , en blijven dus afgefcheiden. Eerfte fragment. XXXfte ^ HOOFDDEEL. vs. 1. Spreu- i- O i'reu ken van Agur; cioor eene j7keVbT zoon' bogere godsdienftige verlichting bezield; — XXX. Dit fragment is ten opzichte van 'den inhoud zeker moeijelijk; naar het werd ia allss doaksr s dooidisn bet epfcjuiic ons geene aan* lei"  van 5 A L O M O. Hoofdü. XXX. iüi > tot antwoord en overtuiging van zijne onder- orakei gpréiizoek lievende leerlingen. ""n Ziener met Itmcl . . . . cn ÜCHAtu ts. 2. Niemand is zo onkundig ais ik, En ik bezit naaazvlijks mevjcbelijk vernuft. vs. 3. Ik heb nooit wijsheid geleerd, Noch kennis van den heiligen verkregen. Hebt geene verbeelding van mij, waardfte leerling! ik veet inderdaad niets , ftomper in natuur-vermogens kan 'er niemand wezen, — en verftand door tijd cn oeffening gefcherpt, kan ik mij zeiven niet toekennen. 3. Daarbij heb ik nooit de gelegenheid gehad , om in de fchoder waereld-wijzen onderwezen te worden; nooit heb ik de regte gelegenheid gehad, om door da vertrouwelingen der Godheid aangaande dat zuiver wezen nader onderligt te bekomen. 4. Waartoe zou mij dat alles ook gediend heb» leiding gepfr, om 'er iets anders uit te ontdekken. Agur is geheel onbekend, naar zijn rang en leeftijd zoekt men te vergeefs. I tui cl cn Uchal zijn niet minder onbekend. Niemand is in ftaat reden te geven waarom de eerfte in de Maforetifcbe text tweemaal genoemd word. Kknnicot en de Rossi doen hierin ook niet veel af, fchoon zij 3 Handfchriften hebben, die irjfir eenmaal die naam opgeven. — Verfcheiden Uitleggers hebben die eigen naamen ook vertaald, maar niet met het gelukkigtte gevolg; alleen Zeltner heeft uit het Arabisch eene betekenis opgedolven van den naam des eerften, die hem eene overzetting aan de hand gegeeven heeft, die dragelijk is: zo fpreekt de man, mijn God! ik ben molde! — ii ben moede ,God! ik Zzvijge. Doeberlin en Dat tl & houden het voor een zamenfpraak tusfchen Agur en Itiiiël; de laatfte is bij hen een heiden, de eerfte een Joodsch Profeet; in allen opzichte eene vreemde en (foute gedagte. — Herder, in zijne Brieven over de Theelogie fpreekt gematigder en natuurlijker: — eene reden van Agur, een Profeet,tot zijne leerlingen. — Ik heb mij zo na bij onze Hebreeovvfche text gehouden als mogelijk is, — alleen heb ik eenmaal den naam van Itiiiöl uitgelaten, als veels te Rotende. De geestigfte van alle gisfingen is wis die van Hbzel. Agur een Jood, flaaf bij Ithiël, vader van Uchal. ■Vcrfcheide bijvoegzels waarmede Hezel zijns voorocderflellirg op- VII. Deel, L £«c  i6fl SPREUKEN ts. 4. Wie flijgt ten hemel en daalt wéér aft Wie vat den wind in Zijne vuisten? Wie kneopt de oceaan in een kleed? Wie Helt . Een zoort van Gecfo's meest eenzaam leevende, en evenwel zeer vergenoegd en gezellig, zo dat hij zelfs menigmaalen tot vermaak diend, door zijne aartige bewegingen met zijn voorpootjes voor tien despoot, 1 vs. ïC. Met hare korte voorpootjes graaft ze in de holen, verftopt ai Veel de ingangen harcr holen op de konftigfte wijze, en weet zich eenen uitgang te bezorgen; — het is een landdiertje van Palejiina. Nieburu tp Hass elqui s t hebben 't befclireven. vs. 27. ik kan niet zien, dat de betekenis van hunne radheid in huq tpgt door Schnurrer aangenomen, hier eenige opheldering geeft; ik ben in het vermoeden dat de zamelaar heeft willen leeren, dat 'er wel c.rder, gcregelheid, vernuft, kan plaats hebben al is 'er geen despotlsmus , om dat wij omtrent het Iaatfte nog zo weinig'1 natuutkundige waarr.emitgén hebben, durven wij 'er ons niet zeker op verlaten; — vlijt, h.'fchcrming door vernuf: , gercgelheid , order in aanval en onverzaagdbeid» Werken wel eens zonder hoofd, vs. 28. Oit kan geertzins de Salamander wezen, fchoon tot het geflagt der GtfkSt behorende, xlie is mentenen fchuw, bemint het nveste, koude In donkere plaatzen: maar deze is ook nooit giftig , vermakende zich in zij-  van SALOMO. Ho o fdd. XXX. 169 V3. 29. Drie voorwerpen zijn fraai in den gang, Ja een vierde fchoon in den flap. vs. 30. De volwasfen leeuw de fterkfte onder de dieren, Die voor niemand uit den weg wijkt. vs. SI. De Zibra met gevlamde lendenen en de ram, Een Koning voor zijn heir gaande, vs. 32. Hebt gij door hoogmoed eene verkeerdheid begaan, Denk niet aan wraak, de hand op de mond. 29. In het rijk der viervoetige dieren zijn drie, die door eene edele en moedige gang vermaard zijn geworden; ik ken een vierde, die deze drie in ftatigheid bij zekere gelegenheid overtreft. 30. De Koning der woud-bewoneren, die nimmer uit vreeze uit den weg wijkt, maar zijn treden moedig vervolgr. 31. De geftreepte ezel, wiens fraaije geftalte en zijn gevlamde rug hem tot een der bevalliglle viervoetige dierten maakt; de bok in de kooij zijn aanzien onder de geiten en zijn meerderheid gevoelende, — en een Vorst die voor een zegenvierend heir vooruit treed. 32. Zo gij door zelf-verheffing misftappen begaan hebt zijn de gevolgen daarvan voor 11 nadeelig, behandeld men u daarom veragtelijk , denk dan aan geen middelen van weerwraak , maar wel , zoo gij niet tot belijdenis van uwe verkeerdheid befluiten kunt , om door ftilzwijgenheid, alle verdere onheilen voortekomen. 33. Denk zijne eenzaamheid met de grappigfte fprongen en bewegingen. Bo mare heeft het in zijn Woordenboek, het zekerfte, het naauwkcurigfte getekend. vs. SI. Dit eerfte dier bekend onder den naam van Kaapfche Ezel, heeft volgens de algemeene aanmerking der natuurkundigen eenen verrukkelijken gar.g; ik ben evenwel no..; niet volkomen overtuigd, en zou in geval van zwarigheden, die mij noodzaakte van dit dier aftezien, aan een paard denken, toegerust tot den ftrijd, en met een zadel voorzien, niet alleen voor den ruiter goed, maar tot zijn eigen beveiliging; die Homerus gelezen heeft, zou 'er al ligt toe kunnen overgaan. — Hezel heeft de gedagte van Herder op nieuws natuu-kundig verfterkt, de tred van den haan befchrijvende, doch zij blijft mij nog het minst behaaglijk, De bok L 5 is  17* SPREUKEN VS. 33. Want de Mudding des melks geeft boter, Het ftbaddin van den neus geeft Moed , En bet febudden van den tooru geeft twist. hoe veel van de gedragingen in de gevolgen afhangt, — de melk door eene geregelde kleinzing in de Iedere zak, brengt de zagte en aangenaame boter voort; maar een felle febudding- van de neus kan zelfs een ader openen, en neus-bloeding veroorzaken; niet minder moeten de geduurige fchokken van een gramftorigen noodwendig de grootfte fchade onder menfchen verwekken, want de herhaling dwingt die af. xxxirte r~w HOOKDDEEL. af v j 1. Zjede-Spreoken voor den troon» vs. I. Spreu- 7 len voor den bezitter LEiuuëL, — die zijn moeder hem JattudiTzVmk aIs Goddelijke vvaarfchuwingen ten hoogfte Getelde!™ vs, 2. Wat, mijn zoon! zoon van mijn hart, Ja de zoon van al mijn tvenfeben. 1. Mijn waardige zoon! dien ik reeds minde, met tederheid koesterde, toen ik u onder mijn hart droeg; waardige zoon! in wien ik dagt dat mijne grootfte begeerte hare voldoening volkomen zouden erlangen; gun dat mijne moederlijke toegenegenheid harte-taal voere. is voor onzen fmaak hier gansch oneigen geplaatst, anders dagten de ouden; herinneren wij ons maar Virgilius, hen tekenende: vir-gregii ipfe caper. vs. 33. Ik ben niet vreemd van de vertaling: het optrekken van de neus ian zelfs tviist maken willende dan leeren;men behoeft niet eens geweldige middelen te gebruiken om zich onaangenaamheden te veroorzaken, ecu enkel veragtclijk neusoptrekken is zoms genoeg. XXXI. Wie I,EMUëL zij is eene vrugtelooze gisting, zijn naam is te algemeen om daar uit alles te beftuiten; de tekening komt mij voorin de jeugdige jaaren van Salomo niet te pas te komen; — kon men op de bersten van Bruce in zijne Ahijsfinifeht Reizen iets vertrouwen; had  van SALOMO. Hoofod. XXXI. 171 VS. S. Vertrouw aan vrouwen uw rermogen niet, Noch uwe gedragingen aan Koning! verieidjlers. vs. 4. Geen Koning past het, Lemuëll Geen Koning voegt het zich in wiin te Ja/ten te gaan , En £e«w Vorften trek naar (lurken drank te hebben. VS. 5. Dof den drank mojf hij i«f regt verwaarlozen. En de zaak der gedrukten bezwaren. vs. 6. Reik den Herken drank aan hopelozen, En wijn ««» ƒ> moedelozen. VS. 7. Hij drinke ze om zim armoede /e vergeten, En zijn jammer niet «ivr ;'a /e denken. 3. Wijd toch al de kragten van uw ligchaam, uwe fchatten, uw ziels - vermogens, niet aan het ferail; laat uw toch door geene Matresfén bellieren ; bedenk dan hoe veel onheils dit wel eens in Staten, anders gelukkig , voortbragt. 4. Nog een ander gevaar, het geen 'er zo ligt niede gepaard word, moet uw bewind nimmer befmetten; — mijn zoon! die ik als een Gods-giüe voor den troon befchouwde , gij moet in den bedwelmende wijn uwe lusten nooit boeten; geen Vorst die het leeven van zo menig, en het geluk en ongeluk zijner onderdanen in de macht heeft, moet zich altans nimmer van aangezette heete dranken bedienen. 5. Misftappen tegens de rijks - belangen , tegens de eerfte regelen van billijkheid kunnen daaruit geboren worden, mogelijk zoudt gij hoe afkeerig anders1 daarvan , den reeds gedrukten onderdaan in zulk een vlaag nog meer bezwaren. 6. Maar wilt gij mild in die dranken wezen , geef ze dan den bijna wanhopenden, die geestige dranken mogten hem nog opbeuren ; de afgefloofde door droefheid, en zorge verkwikke zich met den wijn. 7. Dit zal u meer genoegen en wellust geven ; mogelijk word hij zo kalm, dat had het verhaal, hoe de Koningin Scheba, een zoon bij Salomo gewonnen hebbende, die haar opvolgen moest, febijn van waarheid, dan kon dat de vrouw wezen, welke met zo veel gezag, vermengd met liefde, tot haar zoon fpreken konde; wij zija voorzichtig genoeg alles in het onzekere te laten,  1/2 SPREUKEN Vs. 8. Opjn voor den (lommen uw mond, Voor de zaak van ben die weerloos %ijn. TS. o. Open uw mond om regtvaardige uiifpraak te doen, En verdeedig den gedrukten en behoeftigen. ys. 10. Wie eene deugdzaame vrouw vind, Steld in baar meer waarde dan in de kostbaarjle koraalts, TS. II. Het mannelijk hart kan zich op haar verlaten, Ilcm kan niets goeds ontgaan. hij aan zijn treurige flaat niet meer denkt, en zijn vorig leed vergeet. 8. Geeft aanleiding, dat gij door hunne vrijmoedigheid geleerd, voor het vervolg de verdediger der onderdrukte onfchuld word , de befchermer van den gansch weerlozen. 9. Dan zou niet de wijn, maar uw ijver voor regtveerdigheid, u in de Gerichts-zaal mogelijk regt vlot maken, en gij zoudt het heilig recht voor alle geringere ingezeten op het ijveriglte befchermen. Fragment , het beeld van uitmuntende vrouwelijke bekwaamheden. 10. De hoedanigheden van eene huisvrouw, door noestheid en beleid fchitterende, zijn het fchoonfte fieraad voor haar, de beste fnoer-paarlen, die haar ha's fiert, betekent niets bij die edele eigenfehappen. 11. De gelukkige echtgenoot kan zich veilig ontdaan van alle huislijke zorge, zonder de minfte vrees voor verwarring; zij zal nimmer wegen zoeken die flings zijn om agteloosheid te herftellen; integendeel alles moet zijn huis-genoegen merkelijk bevorderen. 12. Dit ondervind hij; altoos is zij zichzel- vs. 10. Inderdaad eene andere tekening dan de Romans van onze eeuw gewoon zijn te geven, een regt tegengift voor het fchadelijke, het welk in den voordragt ten opzichte van de huislijke bekwaamheden maar al te veel gevonden word; hoe zeer belemmerd door het gedwongene der verfen met het Alphabet te beginnen, heeft dit Dichtftuk nogtans vee! vloeibaarheid en veele gepaste fchoonhe ien. vs. II. Met ÜREVE het tweede lid: een febat die niet begeeft, beeft bij verbregen.  tan SALOMO. Hoofdd. XXXI. 375 Y3. 12. Ze doet liem goed en nimmer leed, En dat gedurende hare ganfche loeven. VS. 13. Z\'\ gewint wol en watten, , En bewerkt het met lustige handen. vs. 14. Het is als of zij koopmans fchepen had , , Zo veel onderhoudt komt 'er uit andere landen. VS. 15. 7e is voor den dag al op en vervaardigd ontbijt van haar huU j En elke maagd ontvangt haar aandeel. VS. 16. Staat zii «aar een akker, boe rascb beeft zij ze , Van haar eigen verdienften bekostigt zij een wijngaard. vs. 17. A*« gort zij hare lendenen krafitiger, Eu verdubbeld de kragt van haar armen, ven gelijk, in een humeur; geen norfche, onduimige vlagen verbitteren eenigzins haar zagt rollend genoeglijk leeven. 13. Vlasch en katoen is een hoofd - voorraad, waarvan zij zich rijkelijk voorziet op de minst kostbaarfte wijze; met dien voorraad houd zij in de ftille tijden voor het gezin zich bezig, om dat voor zich en de haren uittefchieten en gereed te maken. 14- Haar vlijt bezorgd haar door verruiling alles, zonder dat 'er geld behoeft uitgegeeven te worden; men zou zeggen: dat een fchip geduurig af- en aanging om haar alles aantevoeren; want men vind bij haar 't geen men dikwijls op de rijkfte handel-merkten niet vinden zou. 15. Men behoeft zich daarover niet te verwonderen, zodra men hare dagelijkfche leevenswijze nagaat; — de kostelijke morgen is bij haar goud waard; naauwelijks is het dag of zij is over huis, laat haar oog gaan over het ontbijt van het gezin , op dat zulks geregeld toega , en zij is niet gerust bij zichzelve voor dat de dienstmaagden haar taak hebben, op dat de order in alles moge heerfchen. 16,17. Denk. niet dat haar vlijt binnen haar huis befloten blijft; de landbouw van zo veel invloed op het huislijk leeven, ontgaat haren aandagtniet; eene akker voor hare landhoeve, zo wel gelegen, weet zij terflond in de beste flaat aanteleggen; de wel gelegenfte oort bepoot zij met wijiigaards-flekken , meer aan het vrouwelijk beduur overgelaten. i3. De nieuwe zorgen  J74 SPREUKEN ts. iS. Zij Maakt nu bet zoet van haar handel, En haar lamp brand 's nagts door. vs. 19. Zij fteekt rfe handen lastig naar Aer fpinrolt, En haar beide -vuisten bevatten bet fpinwiel. vs. 20. Voor den beloeftigen flaat die vuist open , En AuiVe handen fteekt ze den elendigen toe. ts. 21. Voor «e huis-g«»o(e» is zij bij den fbeeuw niet bekommerd , En geen een van de \s\\\%-genoten of bij is dubbel voorzien. ts. 22. Tapijten beeft ze met eigen banden gemaakt, En haare kleeding uit boom-wol gepurperd. flaan haar niet ter neder; met meer rapheid, en onbe* lemmerde kleeding (laat zij maar handen aan het werk, aan alles het geen voorkomt, het is als of ze de kunst verftond aan hare armen nieuwe kragten te geven. 10. De uuren waarin zij rust, daarin herhaald zij zich niet met gevouwe handen; met lust en handigheid vat zij het fpinrok aan; in een oogenblik gaat de draad haar al door de vingeren door. 20. Hoe overleggend ook, geen fchaduw van gierigheid ontdekt zich in haar beduur; als 'er mededogenswaardige voorwerpen zich opdoen, vertoont zij zich nooit met ledige handen, met édne gifte is zij niet voldaan ; vereifchen de voorwerpen van elenden ook dadelijk hulp, hare menschlievenhcid, hare ervaring, bied hun altijd wezentlnk hulp aan. 21. En in dat alles is een ongemaakt overleg en order, zonder verveelend vooruitlopen ; naauwelijks zijn 'er winter-guure buien, of haar kleerkamer levert alles tijdig, 't geen elk voor de winterkoude bij dag en bij nacht nodig heeft. 22. Dan heeft ze ook tijd om voor de netheid van hare vertrekken, karpette te maken; mantels van katoen en purper houden haar in de avonden bezig. 23. Haar beleid heeft niet weinig in- vs. iS. Ook kan men het eerfte lid lezen : zij ondervind de voordeden van den morgenflond, dan is de aart van het fiaralellismus tegcnftellig. vs. 20. Voor het gewoone leest Greve hier met andere vocalen: dan honrt het rog tot haren arbeid; ik heb 't gewoone nog gehouden, gewis niet zonder invulling.  van SALOMO. Hoofdd. XXXI. 375 TI. 13. Haar man is geagt onder de aanzienlijken , En bezit een plaats nevens lands-oudlien. vs. 24. Zij maakt /luiers om weder te verkopen, En den Pboenicier bezorgt zij gordels, vs. 25. Agtbaarbeid en eerbaarheid is haar k'eeding, En zij lagt den volgende dag al tegen. vs. 26. Haar mond opent ze met wiisheid, En van haar tong rolt het zagt bevel. VS. 27. 't Gedrag harer hah-genoten gaat zij »a, Daar zij ze//} luiaards broot eet. VS. 28, Zo groeijen haar zoonen op en roemen iaar ge/ai , Haar man zelfs roemt haar re recht. vloeds gehad op het aanzien en de agting, welke liaar eclitgenoot onder de lieden van rang heeft, het heeft hein niet alleen den weg tot eere-posten gebaand, maar zijn onbelemmerde leevenswijze van huislijke zorgen doet hem met allen ijver dien post waardig bekleden. 24. Hoe zeer haar aanzien toeneemt , vermindert hare noestheid niet; integendeel hare handen-arbeid is evenredig naar haar toeneemende ftaat; pragtige fluiers, keurig. geborduurde gordels, levert zij op zekere tijden voor de reizende kooplieden in aanmerklijke getallen. 25. Op haar zelve heeft dit geen buitengewoone invloed; ftatigheid en eerbaarheid in kleeding zijn de regels waarna zij alles inrigt, en aan haar gewaad zet haar vergenoegd uitzigt de meeste bevalligheid bij ; geen fomberheid , geen angstvalligheid, maar het ftil genoegen , lagt haar voor het toekomfh'ge tegen. 26. Niet minder bevallig zijn hare redenen en omgang, beleid en doorzicht bezielen alle hare gezegden, en elk is gereed om hare bevelen met zo veel lieftalligheid gegeeven, met de uiterfte zorgvuldigheid te gehoorzamen. 27. Hare goedhartigheid flaat nimmer tot onagtzaamheid. over, elk huisgenoot kent zij in zijn gedrag door cn door, en daar aanfporing vereischt word, beroept zij zich op haar eigen voorbeeld, en zegt rondborftig: dat zij eene regel «lïe zij zichzelven oplegd , ook in hun wil waargenogen hebben. 28. Zo groeijen hare zoonen, lange onder haar opzicht gehouden, tot brave jongelingen op, ta  i;6 SPREUKEN VS. 29. Veele vrouwen moven braaf zijn , Maar gij overtreft ze allen. VS. 30. Vertoning is bedrieging en fchoonhcid vergankelijk, Maar een vrouw tfÏ£ Jehovah eerbiedigd is roem waardigi VS. 31. Beloon haar wcf v/;;'f van haar handen , En-roem hare bedrijven onder aanzienlijken. door gedrag en gefprekken prijzen zij de moederlijke verdiende ; en haar man fchaamt zich niet in de gezeldfchappen haar de grooifte lof toe te wijden. 29. In de ftilfte vergenoegens-uuren met haar doorbrengende, voert hij menigmalen dezen toon waarin geen fchaduw van vleijerij is: 'er mogen eenige waardige huis-moeders zijn , maar uw wederga heb ik nog nimmer gevonden. 30. Zo kan men met allen grond zeggen: vriendelijkheid en innemenheid in houding, zou vertoning kunnen wezen; fchoonheid heeft geene beftendigheid , maar verwelkt ; doch Godvrugt, ware godsdienftigheid, is' het egte ficraad van eene vrouw. 31. Dat wij zulke waardeeren, dat wij haar hare vrijheid la1 en, om hare goede hoedanigheden te meer te doen fchitteren, dat wij haar voorbeeld ia de gezeldfchappcn der aanzienlijken als een model aanprijzen. vs. 29. 'Er zijn 'er onder de Uitleggeren die het eerfte lid vertalen: veele doebteren geven aanzien aan een gezin; ik ben niet geheel vreemd van deze opvatting, zij maakt de tekening vollediger, zij ziet dan op de doebteren die wel opgevoed en dan wel uitgehuwelijkt , het aanzien en het vermogen van een familie aanmerkelijk verfterken; zijn vro.utv geeft hem in dat geval meer dan de beste uithuwlijking van dochterew geven kan.  HET BOEK VAN DEN PREDIKER.   INLEIDING op den PREDIKER. D i t Gefchrift, een ander ovcrblijfzel van het vernuft des wijsten Konings, is een betoog over de ijdelbeid van het aardfchej Daar zijn naam in het gantfche Gefchrift niet uitdrukkelijk voorkomt, en hij, volgens de Hebreeuwfche wijze van fpreken,2oo» van DaVid, zo wel een naneef als een eigenlijke zoon van dien Vorst zou kunnen geweest zijn, kan men hier wel aan Hiskia of aan Z er u babel als Schrijver denken. Evenwel als men niet te zeer aan het gezag van anderen, en aan zekere zogenaamde geleerdheid verflaafd is , zal men weinig helling gevoelen om aan iemand anders dan aan Salomo te denken. 'Er blijven wel zwarigheden over, mijns oordeels zelfs onoplosfelijke , maar evenwel van zo veel klem niet, dat zij ons verplichten zouden van Salomo af, en naar een ander opfteller om te zien. Twee gewigtige bedenkingen vorderen onze opmerkzaamheid. — Is dit Gefchrift van Salomo, hoe komt het dan dat zijn fchrijfftijl zo verfchilt van die der Spreuken ? en hetgeen meer klemt, hoe komt het dat zo M a veel  ïSo INLEIDING veel taalgebreken , onzuivere woorden , zo uit het Chaldeeuwsch , Grieksch , zelfs Petfiaansch, daarin voorkomen ? Kon Salomo die met mogelijkheid in zijn tijd gebruiken ? Ten tweeden , hoe komt het dat de leer der onfterflijkheid in dit Boek veel meer uitgewikkeld voorkomt dan in eenig gefchrift des O. T. ? De eerfte bedenking is door G rot i u* s het eerst en meest aangedrongen, door laateren, als Doederlin en Eichhorn verfterkt ; van der Palm, en van Nuis Klinkenberg, vooral Bonnet in de Voorrede van den tweeden druk, hebben het hunne gedaan om die opteheffen. Het een tegen het ander opwegende kan ik 'er niet van tusfchen , hoe zeer alles van zommigen verzwaard is , om die bedenking te blijven behouden. Het is onmogelijk dat een Gefchrift, zo gefield uit Salomons pen, zonder bijvoeging , of verandering, zou gevloeid zijn ; ik zal mij ftraks nader verklaren. De tweede bedenking over de leer der onllerfelijkheid is door de uitleggeren , het zij om ze te verfterken, het zij om ze te wederleggen , niet genoeg in dat verband, en in die kracht, behandeld, zo als behoorde ; hier heerscht een toon van zekerheid, en beflisfende uitfpraak over dat onderwerp, die men elders zeldzaam ontmoeten zal. Om meer zekerheid in onze denkbeelden te verkrijgen , zou veel kunnen dienen den tijtel van het Gefchrift te overweegen ; edoch omtrent het woord Prediker is weder een verbazend verfchil. De grootfte taalkenners J. J. Schultens, Schroeder en Sciieidius, leiden het af van een werkwoord, dat hen verplicht het te vertalen de berouw - hebbende , de afkeurende : hoe veel waarde egte taalkennis in zoortgelijke gcfchillen mag hebben , zo voelt elk nogtans , dat zulk eene betekenis niet ftrookt met het gezegde van het 12. vs. des I. hoofddeels. Ik berouw hebbende was Koning enz. Vee- len  op den PREDIKER. iSi len zijn nader gekomen aan de betekenis, en door onze Overzetteren gevolgd; des Voeux en Eiciiiiorn, hebben geftemd voor de betekenis van redenaar; nader komt de tijtel met den inhoud overeen door Mendelzohn daar aan gegeten, Samelaar, want 'er is gewis hier meer gezameld uit anderen, uit waarneemingen, dan 'er wel aan gefchakeld geredeneerd is; ik heb voor mij zeiven geen bedenking of de fpreekwijs de %voorden des Predikers drukt oorfprongliik hetzelve uit, het geen de Franfchen door een woord Confesfions zeggen. Rousseau heeft een Werkje gefchreeven , in veel opzichte aan dit gefchrift gelijk , meer eene belijdenis dan dagboek , ook dien naam gegeven. — Ik zou het dan bekentnis* redenen noemen, fchoon op verre na zo naif niet als het Franfchc Confesfions: deez' tijtel vlijt wel met den inhoud, en met Salomo's karakter. Maar als de inhoud onbevooroordeeld behandeld werd , dan is alles bedenkelijker; 't hoofd-oogmerk, de order en wijze van behandeling, zou men in den eerden opflag zeggen, is geregeld; 'er heerscht zelfs eenheid in , waarom wij ons over het Hoofd-oogmerk niet behoeven te bekommeren, te meer, daar de wijze van uitvoering aaneengefchakeld is ; eenige weinige tusfchen in komende fpreuken uitgezonderd, ja zo aaneengefchakeld als men eenig duk der bijbelfchrifren aantreffen zal ; en niettegenfkiande dat is de fchakel van het betoog zo donker, zo gapende, dat vrugtbare geniën daar door de fchoonde gelegenheid bekomen hebben , om Salomo's gezegden op de vernuftigde wijze volgens hunne aangenomen delling te plooijen. Die zieh daarmede niet wilden verpijnigen, hebben maar dat gemakkelijk oordeel geveld: het Gefchrift is eene Rhapfodie waaraan niet veel eer te behalen zij, en dit heeft de Alexandrijnfche overzetteren reeds verward; zo denkt ook, fchoon een weinig vcrzagt, Hoefnagel ; maar H e s s wil, doch op een bedaarder en befchaafder toon: de Vorst wierd te wijsgecrig door zijne ftudie , te M 3 t».  i8a INLEIDING tolerant omtrent zijn Godsdienst, en te onverfchillig omtrent den openbaren, om de zwarigheeden welke zijne ervaring aan de hand gaf uit den geopeubaarden Godsdienst optelosfen; met een woord, de wijze man werd Deïst, en wel in den hedendaagfchen fmaak; men leze het FIIl. Deel bla.h. 447. van zijne gefchiedenis. Herder en Eichho rn hebben dit verzagt door twee fprekeren intevoeren , waar van den eenen bedenkingen maakt , en den anderen oplost. Eichhorn had echter te veel fmaak om zich dit op te dringen, en zegt daarom: de order en het opftel is zo, dat hij 'er geen naam aan geven kan. Nonnen , zo vindingrijk , heeft al vroeger aan eene correspondentie tusfchen Salomo en heidenfche uitlauders gedagt , over de vraag hoe het best tot ruste der ziele te komen? die zou in dit gefchrift beandwoord zijn: inderdaad eene geestige gedagte, maar te ver van het doel af. Nader komt Eschauzier in zijn verhandeling ; de fchrijvcr wederlegt eene grondttelling , welke hij fchijnt te onderwijzen — eene verftandige list , waar door de tegenftrijdigheden van de eene gedagte beter gevoeld word , en het gewicht van de andere van zelve in het gevoel valt, zo als elk oordeelen zal: het is veiligst te geloven , dat God alles in het licht zal brengen; God te vreezen is daarom het beste — het ganfche betoog leert dan ftellig, 'er is een leven na dit leven; zo nogtans dat, indien voor een ogenblik aangenomen kon worden, zulks was 'er niet, wat was dan 't genot van goederen of wijdheid ? niets: — het beste dan was, eeten en drinken zo lang men 'er is; voor het overige was niets minder verkieslijk als aanzijn te hebben om de moei'elijkheden; met een woord, h:cr hebt gij dc tekening van de denkwijze, naderhand'onder den naam van Sadduceristnus, bij den Jood het hoofd opfteekende. Die de Prediker herhaald gelezen heeft, vind in 's mans gedagten, gewis iets natuurlijks , maar evenwel ook iets, hetgeen hem nog on-  op den PREDIKER. tSj onvoldoende is omtrent de keuze der woorden, en de wij» ze van betoog , daarin gehouden. De meer uitvoerige verklaring van des V o e u x in bet Engelsch , en in H e n r ij's verzameling in bet Nederduitsch te vinden, is meer kunftig; de betogende trant , in den fmaak van Leibnits en Wolf f, behaagde waarfchijnlijk dien man, hij fierde daarmede dit gefchrift op; drie (tellingen waaren de vrugt van Salomons waarneemingen geweest , naar zijne gedagten , uit het genot van het zinnelijke met eene indenkende en onvergenoegde ziel getrokken. i. Niets is 'er in de waereld door onzen vlijt te verwerven, het geen beftendig genoegen geven kan. 2. Aardfche goederen brengen niet alleen weinig toe tot ons wezentlijk geluk, maar ze zijn 'er zelfs hinderlijk aan. 3. De mensch weet al dikwijls zelve niet wat hem al of niet voordeelig zij, vooral als men op het tockomftige ziet; niets is 'er derhalven in het genot,— uit deze drie voorftellingen vloeit dan van zelve de ongenoegzaamheid der aardfche voorregten , en daar evenwel dit alles onder het opzicht der Voorzienigheid gebeurt, is het best van allen God te eerbiedigen, te wagten op, en te handelen om' een voordeelig vonnis eenmaal te ontfangen. — Deeze waarheden in een fluit-reden gebragt , heeft de eerwaardige man meesterlijk uitgevoert; niemand, eenigzins geoeffend in de Bijbelfchriften, zal dit alles in dien leeftijd, op dien trant, verwagten; integendeel , het karakteristieke dier leeftijd en denkwijze, word door zulk eene verklaaring van dit Gefchrift geheel verloren. Een ander Uitlegger trad hierna, voor de Nedsrlanderen vooral, op , daar ik hem als Leermeester heb mogen kennen, zou het vreemd zijn, indien ik zijne bekwaamheden tot deez' arbeid wilde waardceren; gegronder zou ik dit nogtans kunnen doen dan anderen, wegens mijn gemeenzame verkeering met hem, waardoor ik het boven-natuurkundig brein M 4 van  iU INLEIDING van dien agtbaren man meer gewoon werd, en daarenboven , bijna alle de leerredenen over dit Gefchrift gedaan, niet aandagt en graagte gehoord heb ; hierdoor was ik in flaat gefield om den Heer van der Palm, maar vooral van Nuis Klinkenberg, te kunnen verzekeren , dat de Profr. 'er ver van af is, om de analijtifche methode in zijne fchetswijze verklaring van het Predikerboek gevolgd, als natuurlijk te befchonwen; integendeel waren de Leerreden de fchoonfte vertogen, waarin bondigheid, menschkennis en fmaak, naar den nieuwften trant, om den anderen naar den voorrang dongen; wat Profr. Bonnet bewogen hebbe om voor deze vertogen ons nu geraamten te geven, kan beter gegist, dan wel vastgefteld worden ; deze aanmerking was ik aan de agting voor den man, en aan de waarheid verfchuldigd; een man met dat brein te verdenken , als of hij in dc gedagten kon geweest zijn: Salomo is den *nalijtifchen voordragt niet vreemd geweest, wil ijk niet ontveinzen dat mij geweldig ftiet. — Hoe gefnipperd dan ook ailes moge zijn, het geheel komt bij den Profr. hier op uit; de Schrijver betoogt de ongenoegzaamheid van al het wacrelds genot, om daar onder ware rust en vergenoegen te hebben; twee algemeene toetfen zal hij voor deez' waarheid opgeven: het kromme kan niet regt gemaakt, en het geen ontbreekt kan niet geteld of aangevuld worden. — Is dit zo, best dan is 't zo veel genot te neemen, en zo veel kwaad te ontgaan als mogelijk is; — dit voert tot het befluit, het best van alles is onder alle die waarneemingen God te vrezen en Zijne geboden te houden. Eer ik mij verklaare, waarom ik dit reden-beleid niet overneemen kan, moet ik eene andere wijze van verklaring des Predikers aanvoeren, later door den Heer van der Palm in eene Disfertatie onder H. A. Schult e n s opgefteld en verdedigd, eene rédenvoering die men zeg-  op den PREDIKER. i*5 zeggen zou, dat de jaaren en de kundigheden van dien Heer verre voorbij fnelden , zo niet de latere voorbrengzeis van zijn' geest ons duidelijk genoeg hadden doen zien , tot welke groote dingen hij bekwaam is , en hoeveel Neêrlands predikftoel aan hem verloren heeft. Hij brengt alle de waarneemingen des Schrijvers onder twee hoofd-clasfen , alle de woelingen en bedrijven der menfchen , van wat aart ook, zijn allen te vergeefs , geven niets wezentlijks; van Hoofdd. I-VI. wat men derhal ven onder dat alles als het beste om 't in dit leeven dragelijk te hebben, onder het oog moet houden; H. VI —XII. maar het geen het meest opmerking verdiend, is, dat de Opfteller beweert, dat bijna alle de waarneemingen door Salomo gedaan zijn in een tijd, wanneer zijn geest omtrent het godsdienftige zeer koel was, cn door verdrietelijkheden verduisterd, waarom zijne redeneeringen en gevolg-trekkingen, niet altoos te vertrouwen zijn, als volkomen met de waarheid overeenkomende. — Het zou mij mishagen eene verhandeling, waarin zo veel goeds gevonden word, de beste leidsman, die ik voor mij, als ik iemand wilde raadplegen, verkiezen zoude, in het minfte door mijne aanmerkingen in verdenking te brengen, waarom ik ze nogtans niet volgen kan zal ftraks blijken. Ik agt mij verplicht onder de Uitleggeren ook den Heer van Nuis Klinkenberg te noemen, en doe zulks gaarne, daar ik mijn lezer verzekeren durf, dat zijne Inleiding op den Prediker, doorwerkt is, en door elk begeerig dit Boek wel te verdaan, met veel nut kan gebruikt worden; fchoon ik geen reden vind om de opvattingen door hem wederlegd te verwerpen op zijn gezag, kan ik evenwel ook niet zijne gedagten door hem zelveu als afwijkende van den betredenen weg bezien. — Dit is het ougewoone naar 'smans opgave: Salomo heeft M 5 dit  tSri INLEIDING dit Boek in zijnen hogen ouderdom gefchreven, toen hij was opgericht uit zijn zonden-val ;'t zijn waarneemingen omtrent de waardij der onderanrdfche zaken, zo voor-, onder-, als na zijn zonden-val. — Het hoofd-oogmerk is dan de ijdelheid der aardfche dingen ; gelukkig dat de man niemand zal vinden die deze nieuwe gedagten niet gretig overneemen zal. Zonder de minfte aanprikkeling in mij te gevoelen om iets nieuws te willen zeggen, wil ik evenwel ook mijne gedagten over den fleutel van dit Gefchrift openhartig opgeven. In den eerden opflag kwam het mij altijd als natuurlijk voor , dat een Gefchrift, waarin zulk een algemeen heerfchenden toon doorlfak , zulk eene fterke betoogtrant , zo ver leeftijd cn fmaak zulks opgaven , in het hoofd-oogmerk altans duidelijk moeste wezen; nogtans hebben zo veel mannen van gezag, wier gedagten ik daarom, fchoon anders tegen mijne gewoonte, mijn lezer niet wel konde onthouden , onderling of niet overeenftemmend waren, of malkander al vrij hevig wederfprooken; waar het dan haperde, kon ik in het eerst niet ontdekken; in het verfchil of Salomo de maker al of niet was, behaagden mij geen van beide de partijen; — want dat 'er overeenftemming in ftijl tusfchen dit Gefchrift en de Spreuken is, daartoe behoefde men D a n a e i Harmonia in Proverbia et Ecclefiaften Salomonis niet opteflaan ; doch aan de andere zijde waren,verfcheiden woorden, lpreekwijzen en voorzetzels, zo vreemd voor het Spreukboek, zo Chaldeeuwsch, dat ik niet nalaten kon aan een later hand te denken. Ik geef Hezel toe, dat aarde hier beftendig onder de zon genoemd , be/luit en goed in Gods oogen enz., eene overneeming zou kunnen wezen, door het veelvuldig lezen van die Chaldeeivvfche Gefchrifren, welke zijn tijd onder de Wijsgeeren gaf; dat een andere hand het hoofd cn het flot uitmaakte , dagt mij, is voor den onpartijdigen; behalven de kleine ver-  op den PREDIKER, 187 veranderingen in ftijl, die men door het lezen van zulk een mal niet aanleert, allerduidelijkst; daarbij de wijze van voordragt van de leere der onftèrfelijkheid , gaf aan dat vermoeden nog al meer Kerkte; fchoon ik met velen onder dc nieuwen niet kon geloven, dat de leer der onftèrfelijkheid als leerftelling befchouwd , zo gansch in het donkere lag, agtte ik nogtans het gebruik van dat leerftelzcl zo oneigen voor het fomber, ontmoedigend beftaan van Salomo, zo onnatuurlijk zelfs, dat ik niet twijfelde, of hij die het Boek tot openbaar gebruik fchikte, heeft door kleine invullingen, een leerftelling in dit ftuk van belang en oplosfende, juist tot dat oogmerk 'er ook ten algemeene nutte ingevoegd, en alfchoon wij voor dit alles uit de gefchiedenisfen geene de minfte aanleiding hebben , verzwakt dit het gezag van het Bock niet; in de Pfalmen, in de Spreuken, ja wat, bijna in alle de Gefcbriftcn des O. T. vind men zo iets; wie dan die man geweest mogt zijn, was mij onverfchillig; gewis de Schrijver was een man van goede inzichten, en met gezag bekleed, die even als Koning Hiskia zorge voor de zeden droeg. Langs dezen weg kan ik het zeer wel mogelijk vinden , dat in eene ftijl zeer gevoelig, hartetaal iiit waarneemingen geboren, zo veel wijsgeerige zamenhang gebragt is. Wat tegen het laatfte ingebragt is heeft mij nooit regt overtuigd; gewis is 'er geen poëtifche wijsbegeerte in, zo als in Jobs Dichtftuk, en niets van dat wijsgeerige over het geheel, welke aan den leeftijd van Salomo nader komt, nam. om door Spreuken teleercn; nogtans is 'er iets in dat wij nog gewoon zijn wijsgeerig te noemen, immers afgetrokken denkbeelden uit waarneemingen, en gevolgen daaruit getrokken , en dat alles aaneengefchakeld, verdienen met allen recht dien naam. Nu komen wij een weinig nader , evenwel weeten wij noch niet of de confcsp.es van den Vorst bedenkingen zijn door hem alleen opgegeeven, en niet opgelost; dan of  i88 INLEIDING of zijn hart zo fpreekt, dat hij alles geeft, zonder meer daarbij gedagt te hebben. - Hoe voordeelig men ook van den Inhoud moge denken, het is geen gewoone taal van een kalm mensch ; de zwaarmoed;ge toon van den OpHeller, fchijnt zoms meer te zijn dan de natuur der zake op zichzelven, en in de fchatting van een ander weldenkenden, vereischt. Deze vraagen zouden zo oneigen in onze ziel niet opkomen: fpeelt Salomo de rol vaneen hedendaagsch Deïst, die de waereld in het genot moede is om dat hij 'er van verzadigd is? of moet men de berouwhebbende Godvrugtige hier indringen , die het wettig gebruik zelfs fcheen aftekeuren, om de gevaren, welke hij daarin voor zichzelven voorzag ? het een zo min als het ander kan hier mijns bedunkens aangenomen worden; het ging mij zo als het mij meermaalen gebeurde, hier moest, oordeelde ik, eene vooronderftelling ingeflopen zijn, die gansch niet met den Inhoud ftrookte en alle die dobberingen veroorzaakte; eindelijk, dagt mij, had ik dc oorzaak van alles gevonden, en dit wil ik nu den waarheid-minnaar ter beproeving geven. — De beste Uitleggeren beweeren uit eenen mond, het geen ik tot dus verre ook aangenomen had; Salomo heeft op het laatst van zijn leeven berouw over zijne afwijkingen gehad , toen in dat gemoeds- beftaan dit wichtige Boek opgcfteld; om dit nog een hogere waarfchijnlijkheid te geven , fpreekt men van' hem als van een afgeleefd, hoog bejaard man , eenen anderen Barsillaï, zonder intedenken dat wij van een man op den leeftijd van 58 ten hoogfte 60 jaaren toen hij ftierf, op dien toon fpreken. Het gewoone denkbeeld van berouw, het zif men het theologisch , of zo als het meest - al fchriftuurlijk begrepen word, kan hier gewis niet aangenomen worden, al was het nog zo oud, al had het allen grond in het gezag van agtbare mannen ; waar is toch het bewijs ? zeker niet in  op den PREDIKER. 189 in de Boeken der Koningen of in de Chronijken; bij de opgave van het leeven dezes grooten mans word daar van geen woord gerept, de traditie heeft het ook niet; Jesus Sirach, die hem vrij uitvoerig getekend heeft, zwijgt geheel van dat berouw , en het geen alles afdoet; uit de Bijbel - gefchiedenisfen weeten wij met alle zekerheid, dat de vervoerde Vorst nimmer openbaare bewijzen van berouw gegeeven heeft, anders zou hij de gedenktekenen van zijne verkeerde toegevenheid wel hebben laten afbreken; hoe veel later nu is dit eerst door Koning Josias gedaan; — wat de zwarigheden betreffen, gemaakt tegen de gedagten van de weinigen, die het berouw ontkend hebben , deze zijn zo wel als de ftelling zelve uit de zamenftellen van elfcs Godgeleerdheid ontftaan; neem , bij voorbeeld, of een man die beloofd was, wel getugtigd te zullen worden, in geval hij ontrouw wierd , maar nimmer verlaten, wel immer kon verloren gegaan zijn? zoortgelijke bedenkingen doen alleen bij zulke lieden iets af die een onbepaald gezag aan zekere begrippen geven, en werden wederom door anderen bezien als moeijelijkheden, zichzelven veroorzaakt door eene fteilheid omtrent begrippen , nimmer zo naauw door het woord der waarheid bepaald. — Berouw kan in wezen, geaartheid, en omftandigheden zo zeer verfchillen van dat geene 't welk men theologisch zo noemt, dat het daar van niets karakteristieks heeft; in zulk een geval doet men veiliger om verwarring en misleiding voortekomen, zulks te ontkennen , dan al dringende en plooijende zulks te willen vereffenen ; dit komt mij voor hier het geval te zijn, ik wil allengskens dit ontwikkelen. Als Niemeijek Salomo's beftaan beoordeeld, zegt ihij zeer wel : „ men moet tusfchen het aandoenlijk beftaan, het vuurig geitel van David in het godsdienftige , en het meer wijsgeerige van Salomo, een verbazend onderfcheid maken, dan ook in de  ïpo INLEIDING ie zaak zelve; het berouw, het geen in den voordragt van den Lille Pfalm heerscht, is geliecl iets anders als dat geen, het welk men in den Prediker zo noemt; het eerlte had, uit overtuiging, een afkeer van zoortgelijke bedrijven ten gevolge; maar Salomos atkeer is niet om dat hij geen meer genoegen in die zaken had, maar om dat ze hem die voldoening weigerde , die zijn trek begeerde; dit berouw te noemen zou in het zedelijke zeer gevaarlijk kunnen worden; vermoeidheid, walging, tegenzin, verbeteren hem, zegt Niemeijer; de bron van vermaak wil voor hem niet meer vloeijen, of kan hem niet meer fmaken; zo verward men met den karakter-Schrijver gewis het berouw met de middelen dienstbaar om zonjS het berouw te werken , optewekken , en hierom is het dat ik liever verkies de ftelling geheel te ontkennen, om dat wij niets van het berouw in het Boek , maar wel van de middelen, welke daartoe konden dienen, vinden. Ik wil dit om de aandagt van een zeker clasfe van menfchen op des Konings confesp.es te bepalen, nog een weinig uitvoeriger behandelen ; eerbiedigende tevens de verfcitillende middelen en wegen , waar van eene vaderlijke voorzo r / zich bediend, om het hart der menfchen te vormen; eenen Job luchtte het flil genot toe, de man was regt gelukkig in zijn kring; zijn genot van dat alles was geoorloofd, onzondig zelfs; door lijden moest hij in Gods-i vrugt zo groot, nog uitneemender worden. — Hier zien wij voor ons het beeld van een diep denker, minder ecnvoawig, minder natuurlijk, in het gevaarlijk hof-leeven opgevoed , met de despotifche kroon op het hoofd , gevleid geworden van elk die toegang tot hem kreeg , op zichzelven deugdzaam, kalm ten opzichte van zijne driften, door en door geleerd , vindingrijk , van den besten, gi ootfchen fmaak; door niets belemmerd, in alles dagende wat zijn bvt cok begeerde; met een woord, de man, die geen weder-  ©p den PREDIKER. 191 derga op de waereld gehad heeft, in wien alles zamenliep om hem het hoogde genot van dit leeven te bezorgen ; — en wat bidde ik, is het refultaat van deez' mans waarneemiiigen zo gelukkig bewaard ? dit kan ik niet beter uitdrukken dan met de woorden van den grooten Mos 11 eim, reeds bij zijne landgenoten te veel in vergetelheid. — „ Salomo was de uitgezogte man, tot dit ftuk best gefchikt; de man, die nieuwe wellusten kon uitvinden, die bij het genot dagt. — Hij vermaakt zich en ftudeert om van het vermaak een regt oordeel te kunnen vellen. — Zeldzaame eigenfchap alleen bij buitengewoone menfchen te vinden. — Hoe meer hij onderzoekt, hoe meer hij begeert te onderzoeken, hoe meerder verveeling; hoe meer hij voorneemt zich te vermaken, hoe meer hij het moede word." — Op deze regt menschkundige denkbeelden zal ik verder bouwen. — Deeze man zonder de jaaren nog bereikt te hebben, die hem voor het genot ongevoelig konden maken, moest tot aan zijn dood daarin voortgaan; geen denkbeelden van berouw moeten hem tot verlochening of afkeer drijven , waar door zijne waarneemingen afgebroken zouden zijn geworden; neen! niet alleen onzijdig, maar eenzijdig in zekere opzichte moet hij over de aardfche genietingen denken, ahoos daarvan een gunftig gevoel en fmaak hebben , dien trek voedzel geven, daartoe alles met vernuft uitdenken, in de uitkomst niets dan onaangenaamheid , vcrveeling, zondige verdonkering van andere waarheden , welke de ftille wanhoop in zagte vrede des gemoeds zouden veranderd hebben. Ik denk zelf dat elk onpartijdig denker mij bijvallen zal, die gevoelt dat de Schrijver der confcsjiss bijna altijd fchreef als hij onvergenoegd zwaarmoedig was, en zo 'er dan al gevoelens van Godsdienst in komen , dan zijn zij meest al van dien aart dat zij dienen kunnen om aan zijne verveeling , onrust en onvoldaanheid nieuw voedzel te geven. Hier-  i9i INLEIDING Hierom kan ik ook niet ligt op die gedagte komen, dat Salomo in het optekenen immer gedagt zou hebben, dat deze zijne aantekeningen in handen van een aantal menfchen zouden geraken; zijn menschkunde zou hem dan meer bedagtzaam gemaakt en minder harte-taal hebben doen fchrijven; hoe zeer is 'er dan gezorgd, daar dit Gefchrift in de handen zou komen van allen die aan eene Goddelijke openbaring gezag geven , om van algemeen nut te wezen; voor hem die niet gewoon is veel te denken, is hier cn daar iets ingevoerd,.waar Salomo de treurige ervaring van zijn onvoldaanheid in alle de genoegens van dit leeven enkel ter nederfleld , zonder iets in de plaats te geeven voor het godsdienftig gemoed, waardoor hij ook hier in dit leeven tot de vrede des gemoeds geraken kan. Begeert hij meer , verlangt hij minder wijsgerig en meer gevoelig godsdienftig beftuur, hij kan in andere Schriften des Bijbels zichzelven voldoen ; maar welk een fchat is dit Gefchrift voor hem die gewoon is zielkundig over het harts - gellel te oordeelen. Hier vind hij een verheven geest d.ie zijne aantekeningen naakt ter neder field , zo zelfs dat als zijn woelend hart meer de taal van den hedendaagfchen Materialist voert, dan van den deugdzamen , fchoon reeds in zijne vroege jeugd door Godsvrucht gevormd en die hij onbewinpeld zo ter neder field; de Heer van der Palm heeft met een taalkundig oog en een eerlijk hart daar van verfcheide proeven gegeeven, die wij op zijn plaats zullen aanwijzen, welke hoe zeer door de overzettingen verdonkerd, nogtans de doorflaanfte proeven zijn, hoe een door en door wijs man om meer voedzel voor zijne zomberheid te hebben, zich onwaarheden opdringen kan; kan het anders wezen als onvoldaanheid onze ziel in de ftilte gansch beheerst, of het refultaat daarvan moet twijfel, verlaging van zichzelven en alle hogere uitzichten zijn, om, maar in en aan de ftille wanhoop voed-  op den PREDIKER. 193 Voedzel te kunnen geven ; niemand dan die bij ervaring zulk een gemoeds-beftaan kent, weet hoe weinig de ftern van den Godsdienst, hoe weinig de ziel-ftreelende vertroostingen dan vermogen op zulk een ziel ; maar hoe kragtig predikt dus dit Gefchrift tot zoortgelijke harten ! ik wil dit uitdrukken met de woorden van Profr. Bonnet, fchoon met een ander oogmerk gefield, — zegt iemand: wel aan ik wil de proef eerst neemen; als alles ijdelheid is moet ik dit bij ervaring hebben, dan zal mijne overreding daarvan in eene volgende leeftijd te ftërker wezen; — dien antwoord ik niet alleen met den Profr.; dat hij zulks fpaaren kan, dewijl Salomo het reeds voor hem gedaan heeft; maar ook dat niemand verwaand genoeg zal weezen om te oordeelen, dat Salomo van de zijde van het verftand, en van de fchatten welke 'ertoe gevorderd worden, 'er minder in ftaat toe was; dan ik zeg meer , en ik zeg het waarfchouwende, de proeven zullen dan gewis ook zijne verkeerdheden , zoo als 't met den Vorst ging, openbaar maken; zijne overtredingen vermenigvuldigen, en hij mogelijk, als den Vorst, eer zijne waarneemingen hem tot het befiuit gebragt hebben, en hij de ruste van zijn ziel na zijn omzwerven gevonden heeft, door den dood afgefneden worden; en daar die waarneemingen zo treurig vervolgen, alfchonn met eene blijde en opgeklaarde hoope op de onfterfelijkheid, en het genot van deez' waereld, met een gelukkiger ligchaam; fchoon evenwel met eene ftille wroeging, om dat hij in het genot op de waereld, niet de eer van zijn grooten gever , maar alleen de voldoening van zichzelven , en de ftreeling van zijn eerzugt en zinnelijkheden zogt; waarom ook murmureering en niet vrolijke verruimde dankzegging, de herhaalde nitflag zijner befchouwingen geweest waren. — Hieruit kan elk lezer opmaken van hoe veel belang dit Gefchrift, niet alleen voor elk mensch, maar vooral voor den man van aanzien in de groote waereld is. Vïï. Deel* N Her-  194 INLEIDING Herder zegt vernuftig en aartig: lieden van het Kabinet lezen den Prediker op den avond hunner dagen; niemand dan een uit hen behoorde hem uitteleggen ; dan ik wensch liever: dat Vorften het ten allen tijden in hun Kabinet lezen mogen, op dat zij leerden wat geneugten zijn en wat grootheid zj! 'Er blijft nu niet meer overig, het geen in eene Inleiding behoort behandeld te worden, dan dat ik met een woord nog iets zegge van den ftijl door den Schrijver in dit Gefchrift gebezigd : niemand heeft dit uitvoeriger behandeld dan van der Palm; ik wil evenwel niet ontveinzen , dat hij het wijsgeerige, het diepdenkende , als geheel oneigen aan den Oosterling, al te fterk voorgefteld heeft; ik geef dien Heer zeer gaarne toe, dat niets aan Salomo vreemder is dan de wijsgeerige betoog-trant, mid men mij ook toegeeve , dat het temperament van Salomo, gevoegd bij het ftille en in zichzelven inkeerend beftaan van den Oosterling , hem zeer gefchikt maakte tot wijsgeerige waarneemingen, die herhaald, overzien en nader bevestigd, noodwendig een zoort van betogende trant, zo ver die in een Oosterling vallen kon , veroorzaken moest; dit nogtans te ver te trekken, is de fchrijf-wijze in dit betoog te verwringen. Niemeijer heeft hier het natuurlijkftc gevoel laten werken, als hij de wijsgeerige proeven hier opgegeeven, niet zo zeer in den wijsgeerigen dan wel in den fleependen melancholifchen ftijl overbrengt ; Salomo's onvoldaane ziel, hoe zeer hij zich ook afgeflooft had, moest hem daar heenen voeren, en IIezel heeft daarom voor elk het hart tragten te openen , die genegen is om uit dit Boek te willen leeren dat het hoogfte genot dezes leevens, fchoon zulks met de genoeglijkfte en aantrekkelijkfte omftandigheden omkleed mogte zijn, inderdaad niets wezentlijks opgeeft of immer opgeven zal. — Nog een woord moet ik zeggen omtrent de  op den PREDIKER. ips de poëtifchen voordragt welke in dit Gefchrift naar de meening van weinigen gevonden word. Van dep. Palm heefr hier den goeden middenweg ingeflagen, tusfchen hun welke ontkennen dat 't opftel poëtisch is, en hen die 'er voor pleiten; 'er is veel in dat den zweem van poëfii niet heeft, ook niets van dat parr.ldlhmus, 't geen den Profeeten eigen is, maar doordien 'er veel Spreuken in gevlogten zijn , moet 'er noodzakelijk een gemengde ftijl in heerfchen ; voor het overige kan men niet zeggen dat 'er fraaiheid in den voordragt heerscht; integendeel, moet elk een toeftaan dat 'er gewis nalatigheid en onnaauvvkeurigheid in voorkomt; hier is in dat opzicht niet alleen de natuur zonder opfchik, maar eene voordragt zo als men verwagten zoude van iemand die aantekeningen voor zichzelven maakt , op eene vrije en zeer beknopte wijze , zoms zo kort, dat men de woorden veeleer als tekens tot herinnering vöor den dagboek-Schrijver, dan wel tot onderwijs van anderen, gebezigd vind; deze al te groote beknoptheid veroorzaakt hier wel eens duisterheden , die niet ligt, zelfs niet door de fchranderfte Uitleggers, optelosfen zijn. Men treede met mij het Gefchrift in, om van het geene ik fchrijve overreed te wezen. Uitleggingen over dit Gefchrift. Der Prediger Salomo vort den Verf'tsfer der Phaedon^ Anfpach 1771. 4t0 ; van weinig belang, dan voor hun die der Rabbijnen gezag in de uitlegkunde met der accenten invloed verbinden. Doederlin's Salomon's Prediger; meesterlijk in bevalligheid van ftijl en menschkennis, doch te vrij. K leuker, Salomon's Schriften, Leipfig \J77- 8ve; geestig gefchreven, voor de uitlegging van het Gefchrift N 9 we**  ioS INLEIDING enz. weinig bruikbaar, in de aanmerkingen philofopheert hij beter dan Gusset. G. Bonnet; , Voorbereidzelen tot verklaring van Salomon's Prediker, Utrecht 1781. ; reeds in de Inleiding aangewezen. Van der Palm fub J. A. Schultens, Ecclefiafles Philolog.et critic. llhiftratus, Lugd.Bat. 1784.; onontbeerlijk voor elk die beknopte ophelderingen over dit Gefchrift begeert, de critiek daarin derk doorftekende, voegt aan bet jeugdig vernuft van den Oplleller. Neuhófer , Verfuch einer Ueberfetzing des Prediger s , Leipftg 1787. 8v0; van geen belang, gedrongen, eene enkelde geestige flag tegen de nieuwe Hervormers uitgezonderd. Be-  BEKENTENIS-REDENEN ANDERS PREDIKER GENOEMD. Ifc HOOFDDEEL. i. A-ante ken in gen of proeven oyer vj, -u^j de waarde der waereldfche genietingen, open- va„ davïds hartig naar ervaring voorgefteld door Davids^^, beminden zoon en opvolger, die na hem in Israeh hoofd- en hofftad Jerufalem regeerde, vs. a. Hongtt 2. Onvoldoende, niets wezentlijks geeft gij,Mf.^'g"'fa aardfche toneelen van afwisfelende geneugten ! h\oV, 'ijdri dus is 't begin van mijn belijdenis; niets beteke- "jd|nSd', c 18 nende zijn uwe vleienfte uitzichten; al wat 'er is, al wat geneugte genaamd word, is op zijn best een fchaduw. 3. Welk een loon toch heeft n Js' heeft de vi. 1. Dat 'er ook Israël geltaan hebbe is niet vreemd , maar het is aiet noodzakelijk. N 3  193 Bet B O E K mensch van a 2ijn arbeid, di( hij onder d£ zon bearbeid i vs. 4. Hei eene gedag! gaat, bet amtci gefl.igt volgt de aarde atleet, bliift beftendigi vs. 5. De zon rij'st op , de zon gaat onder; zij ijlt naar de plaats van waar zij opkwam. vs. 6. De wind gaat naar het zuiden , en wend zich naar het noorden, zij loopt bier en daar , en iotr.t aan de vorige oorden te rug. vs. 7. Alle de rivieren lopen in zee, zonder dat de zee sol word; waar de rivieren ontjionden daar keeren zij weder benen. vs. 6. Over den geregelden loop der winden in Paleftina, cn de kleine veranderingen, is Sc 11 r. v c n z er's Bijbel lezens waard. vs. 7. Lulots heeft ons eene naauwkeurige lijst van de uitlooflng der rivieren in de zte, en de uitdampingen gegeeven. de noeste mensch van al zij'n vlijt, beleid en zorge; waar is iets van al wat door de zon lufchenen word, dat hem voordeel geeft ? 4. De grot (te verandering nog daarenboven is treffend , ja vernederend, en breekt van zelve alles af; lieden van onzen leeftijd zien wij den een na den anderen verdwijnen; een volgende treed van tijd tot tijd alleen op het toneel waarop alle die veranderingen voorvallen, dit blijft tot nog toe onveranderlijk haar ftand houden. 5. De veranderingen in het natuurrijk zijn eentonig; de zon van den meesten invloed voor alles, komt ftatig te voorfebijn , zij loopt den dag af, daalt in de westerkimmen; het is als of ze met den avond zich fpoed naar de plaats van waar zij vrolijk kwam. 6. Even zo is het met den wind, de veranderingen daardoor komen op het zelve neder; op de middag in het zuiden ftil , 's avonds noordwaards koel en flerker waaiende , welke Breken zij geregeld houd; dan of zij al uit eene tegengeftelde hoek waait, ze komt al weer in dien hoek waar wij ze begonnen waartencemen. 7. Alle verandering is maar een wederkceren tot het vorige, zelfs in dat geen waar van men in den eerften opflag zulks niet vermoeden zoude; de beekjes van de bergen vlietende, en bijeen 'opende om een rivier te vormen, foellen voort :ot dat zij zich in zee ontlasten ; hoe veel vaters die in haar boezem ontvangt, niemand  Van den PREDIKER. Hoofdd. I. 199 merkt dat ze hoger word; en geen wonder, de zee-dampen die om de bergen het meest hangen, geven ze, met die kleine verandering, dat ze hare zoutdeelen verloren hebben, haar weder tot vorming van beekjes te rug. 8. Alle die veranderingen op het fchouwtoneeh der natuur zijn aanhoudend, maar met eene verveeling die niet onder woorden te brengen is, — altijd in arbeid om het zelve in wezen voortebrengen, — en geen zintuig, hoe fcherp ook , hoe aanhoudend in waarneeming, kan genoegzaame voldoening voor den mensch ontdekken. 9. Alleen die zo zeer verveelende waarneeming, — niets nieuws, alle de veranderingen maar vcrwisfelingen, en dit zo wel in de zedelijke bedrijven als in de natuur; het is toch zeker, op de waereld gaat alles naar den loop, zonder fchijn van verandering. 10. Durft iemand zich wel vermeten iets nieuws ontdekt te hebben, dat anders wellust voor den geest is, het is louter onkunde, het was reeds van ouds, en het liep onze kundigheden al vooruit. 11. Nog iets treuriger: van zedelijke bedrijven, hoe aanmerkelijk ook, in vorige tijden voorgevallen , is naauwelijks meer de gedagtenis, hetzelve hebben wij dan te wagten, onze handelingen zullen bij de nakomelingfchap ook rasch vergeten zijn. 12. Var niemand minder dan van mij zou men, was '1 anders , zulk eene belijdenis verwagten, daar tt het koninglijk bewind had over een befchaafc volk, en mijn hofftad, door mijn vlijd, het mid denpunt van allerlei genoegens was. 13. It mijne opvoeding wierden de zaden geflrooh tot het onderzoek van alles met een wijsgee N 4 vs. 8. Al dat rejladig gewoel, ronder ftilfyand, in al die zaken , is niet uit te ftSreken : tiet oog verzadigd zich niet in het (tien , noch het oor is van het horen niet voldaan. vs. 9. Dit'er geweest is zal 'er weder zijn, dit verrigt is zal weder gefehieden • want 'cr is geen nieuws onder de zon. es. 10. Ts 'er wel iels waar van men zou kunnen zeggen: dit is nieuw? zeer dikwijls , van oude tijden die ons vooruit gegaan zijn was het. vs. 11. Daar is geen geheugen van de voorgaande dingen , zo min als van die welke gebeuren zullen, zeker van die zal geen.eeheugen zijn bij hun welke nog volgen zullen. vs. 11. Ik Zelfs die dit heli jde , was Koning over lsrai'1 te Jerufalem. I vs. 13. Ik on- . dernam mijn 1 hart wijsgerig te oeffenen , en  Het BOEK natevo'fcben a] v*it onder dc zon voorviel : dil is eetie verdrietelijke bezigheid , door FAohiir. aan alle menfchen zoonen gegeeven, oin zich daarmede afteniatten. vs. 14. Ik lette op al de bedrijven die onder de zon voorvielen • en ziec het was al ijdel, en zielskwelling. vs. 15. Het kromme kan evenwel niet regt gemaakt , dat ontbreekt kan niet aangevuld svorden! vs. ïó. Ik dagt in , en fpr Jc tot mij zeiven : ik heb in geu-igtiger cn meerdere Wijsheid - kunde mijne voorgangeren in Jerufalem verre overtreffen; mijn ziel heeft veel wijsheid en geleerdheid opgedaan. vs. 17. Toen ik mijn hart Zetlede om Wijsheid en ge- vs. 16 Mkh. N. O. B. VII. Deelbladz. 2:5. leest volgens Hsndfchriftcn van de Rossi: ik heb allen die voer mij te Jerufalen geweest zijn, in wijsheid en wetenfchap voorgegaan, — Jerufalem, bij mijn 's vaders leeven een krijgfchool, word nu de zetel der wetenfchappen. rig c>og, — ik deed navorfchingen in het natuur-rijk, en in de zedelijke waereld; — en wat was het een alleronaangenaamlte oeffening, naar de bellemming der Godheid, voor alle AuAMS-zoonen eene hoofd-bezigheid; dit is niet om zich te vermaken, maar inderdaad voor mij eene afliovende , niets gevende befchouwing. 14. Toen heb ik mij in menfchenkennis geoeffend, op alle de bedrijven, de inzichten mijner medenmenfchen gelet, zelfs volgens de gefchiedenjs der volkeren van de bekende waereld, maar wat won ik daarbij? — Volmaakt niets, niets betekenende was het alles, grievend ziels-verdriet was 'er de vrugt van. 15. Wat al verkeerdheden ontdekte ik; aan berltellen viel niet te denken , dat verkeerd was kon niet in orde gebragt worden; en bedrijven , ten deele goed, konden nimmer tot de volkomenheid geraken. 16. Toen wendde ik het over eene andere boeg, indenkende op alle mijne pogingen, tot dus verre zo vrugteloos afgelopen; geen Vorst, geen beroemd geleerde, noch bewoner van de hofllad, heeft het zo verre gebragt dan ik; ik heb de geleerdheid in algemeene agting gebragt; ik heb voor mij zeiven een fchat van zedekunde, en eene uitgeflrekte kennis, hoe andere dagten, verkregen. 17. Maar waar is het genot, wat bezit ik nu toch ? — toen heb ik onpartijdig alle die zogenoemde voorregten in hare uitwerking be-  van den PREDIKER. Ho o FDD. zien; maar wat heb ik toch opgedaan in het ze- >_ delijke? eene verzameling van bedrijven, die 1 eer aan menfchen van verftand beroofd voeg-j den dan aan dooivdchtigen en geleerden ! ja' onverftand! vooroordeel! enkel onvernuft. — Ziels - verdriet was, helaas! de rijkfte bron in dit alles. i$. Want naar evenredigheid onze wijsbegeerte , onze zedekunde, dieper^ gaat , naar die mate neemt het verveelend niet weten , niet oplosten toe ; en naar mate men meer leert wat andere gedagt hebben, naar die mate heeft men meer ongenoegen, want men leert niet anders dan het oppervlakkige, het niets betekenende van anderer kundigheden kenneii. ra ■ i. X of.n ik op de proef bevonden had, dat de vermeerdering van kundigheden mij die voldoeding niet gaf, welke ik begeert had, viel mij geduurig in: zouden zinnelijke vermaken , de afwisfelingen, de nieuwigheden welke daarin zijn , mij dat niet bezorgen het geen ik zogt? maar ook was bij de proefneeminjï dit niets betekenende voor mij. 2. Die opgeruimdheid van geest, die vrolijkheid welke i', mij eigen maakte, verveelde mij zo geweldig. vs. 18. Hoe menschkundig de aanmerkingen van Doederlin ook mogen zijn, dat de Godsdienst - onderzoeker meerder genoegen heeft dan de blinde volger; dat de doorzigtige Regent meerder genoegen fmaakt dan die door vleijingen verblind word; is het evenwel ook waar, dat in die onrust meer waar voedzel, voedzel voor de ziel, en meer egte menfehenliefde gefmaakt word, dan de minder doorzichtige immer fmakcH zal. N 5 I. 201 terdbeid te ieien ; onzinnigeden en onveruft; ik wierd ;ewaar boe teel ziels-kwcling dit was. vs. 18. Want in veel wijsheid is veel vervee' lends; en die kundigheden vermeerdert , vermeerdert verdriet. Hde HOOFDD. vs. r. Toen overleitle ik bij mij zeiven : wel aan I ik zal het met vermaken beproeven , en dan zien wat goed is; maar ook dit was niets. vs. 2. Tot liet lagchen /prak ik: gij zijt dolmakende, tot de  202 Het boek ver maken: v maakt gij? vs. 3. Ikji] in flilte na, mijn trek, m meer aan de wiin begeven mijn hart daai ander wijs bi fliercnde .milt ik mij in d, dwaasheid tot geven, tot di ik ontdekt bad wat voor A d.uys - zoone be<-[ ware, wa het verkieslijk Jle onder de zot geduttrende hunne leevens dagen. vs. 4. Wdeet toen mat groots ik b->uwde pa leizen, en la& wijnwaarden voor inij aan. vs. 5. Ik liet tuinen Gnpara' vs. 3. Zeer wel kan dit met van der Palm verklaard worden: ik te/loot afgemat van de ftudie der wijsheid in den mijn en andere dwaasbeden mij toetegeven; maar het 9. vers houd mij in weerwil van zijne oplosflng daarvan te rug. '«maakte mij zo wreevüg, dat ik ze voor vlagen van krankzinnigheid begon te houden; de hof - vreugde en alle de toneclen van geneugtens daar onder, welken, zodra ik inzag en vertoning van het ware onderfcheide, wierden mij zo gewoonlijk dat ik wel eens zeide: wat verfoeit gij? 3. Toen dagt ik om konst-middeU led , om mijn geest door wijn en maaltijden te nt verleevendigen, ik zou mij, befloot ik heim. lijk , daar zo veel in toegeeven dat mijn e geest niet bedwelmd, en mijn gevoel niet ver. doofd werd ; ik wilde mijne waarneemingen ^doorzetten, alle de vernederende uitfpoorighe; den welke daar onder plaats hebben , liet ik tmij welgevallen, mids het mij maar diende ; om te ontdekken wat voor den braven mensch 't genoeglijkfte, het verkiezelijkfte was, om de moeijelijke dagen van zijn leeven eenigzins dragelijk, ja genoeglijk te doen aflopen. 4. Naar 1 de fchatting van veele menfchen, ging ik mij 'inderdaad op bedrijven, waarlijk gro..tsch en roemrugtig toeleggen; eerst maakte ik ontwerpen en begon toen aan het bouwen van koninglijke hof-verblijven , zo in de ftad als op het land; de hecrlijkfte wijnen van Knnaan moesten niet alleen op mijn tafel komen, maar voor mijn hof-gebruik liet ik met verdubbelde zorgvuldigheid mijne wijngaarden met verfcheidenheid van in- en uitlandfche flikken aanleggen. 5. Voor de land-vermaken liet ik de uitgeflrekfle  van den PREDIKER. Hoofdd. II. 203 tuinen voor natuurkundige planten, zo wel als < voor moeskruiden aanleggen, als ook lommerrijke 1 dreven met de fraaifte uitzichten en vrugtboomen j voor mijn tafel in fmaak en zeldzaamheid even1 keurig. 6. Waar de natuur niet genoeg gaf, daar nam ik de konst te baat; ik liet vijvers graven , ruim en van vers water uit Bethlehems bron! niet de grootften kosten afgeleid,wel voorzien;: deze door bomen en afleidingen voedden en" befproeidden de digte bosfen zelve. 7. Ik had aanzienlijke hofitoet, een aantal van flaven en Bavianen, eene menigte in mijn hof geboren, en die dus de zugt om te behagen met de moeder - melk ingezogen hadden ; daarbij' voor mijn hof-teering eene kudde van groot- en klein vee, zo talrijk als eenig vermogend man nog immer in de hofftad bezeten had. 8. Allerlei vaatwerk en meubilen van kostbaarheden , rijkheid van goud en zilver van alle oorden , verfierden mijne vertrekken, behalven de fchattingen welke de afhangelijke Koningen en landfchappen onder belasting gebragt,mij 's jaarlijks opbragten; ik had zangers voor flatige plegtigheden, zangeresfen voor de maaltijden en festij'ns ■- vooral eene hoofd-wellust vs. 7. Doibeuin denkt aanS alomo'seigen kinderen,het beste huisvermaak, doch ik kan daartoe niet overgaan; ik geloof dat zijn vader daarover anders gedagt heeft dan hij , en dat dit genoegen voor zijn ziel zo Teele aantreklijkheden niet gehad heeft, behalven dat de fpreekwijs dan meer van de gewoone betekenis in de Bijbelfchriften in gebruik, afwijkt. vs. 8. Omtrent het laatfte woord ben ik noch niet voldaan, de fmaak der Oosterlingen, en bijzonder die der Turken , doet ons de betekenis door Coccejüs het eerst opgegeeven, 't naast denken. ijzen aanleg' en; vructnbonen van allerei zoort liet k daarin planen. vs. 6. Vij- fcrs, rijk van nsier,groef imhetgeboome,ttaarom groeiende, te 4e"proeijen. vs.7.Jk/H>*/'e mij kneg:en en maagten aan , had ingeborenen , uitgebreide kudden van runderen en fchapen, ver boven allen die Jerufalem bewoond hadden. vs. 8. Ik bragt goud en zilver bijeen , fchattingen van Koningen en Staten ; voor de beste Zangers en Zangeresfen zorgde ik ; trotjcbe vermaken van ADAMS-zoonen; fchoone vrouwen , de fchoonJie zelve.  204 Het B O E K rs. g. 2 Wierd ilc aai zienlijk, ffee, 'grooier bove mijne vóórgat, geren ; mij wijsheid hlei tnder dat alle. vs. 10. Waa mijner ooge trek naar uit ging dat wei gerde ik haa nooit, van geei vermaak hielt ik mijne nei gingen te rug . tk voede mij it bet vermaal over al mijn ar beid, en dal was al bet hor, van mijn vlijt, vs. It. Want toen ik op al nnm arbeid e.n al mijn vlijt, zo ijverig aan gewend een regt oog floeg, was alls niets dan ziel, -kW Clling, zonder eenige vrugt van iets dat onder tic zon is. vs. ia'. Op zijn best zal de , Koninklijke op volger het zei-; en praal onder de ADAMS-kinderen , eene talrijke Haram van eerde fchoonheden, de o aamrcklijkfie zelve. o. Zo had ik de ftree's üng, ja , dat mijn aanzien en luister fteeg * boven al wat immer in de hofflad was vertoond geworden ; door dat alles wierd ik . evenwel zo niet vervoerd , dat mijn gevoel verflompt en mijne fmaak verdoofd wierd; integendeel, de invloed mijner kundigheden werkrte onder dat alles tot mijn verhoging. 10. Wat ! mijne begeerte mij ook als wenschbaar voorbelde, daarin beteugelde ik mij zeiven niet; | mijne verbeeldens- kragt vond in de uitvoering geene belemmeringen door mijn macht en beleid , — het hart vol zintuiglijke geneugten werd mij hebbelijk; het gelukkig flagen van alles gaf een zeker vergenoegen, en (Ireelend vermaak, zo dat ik menigmaalen dagt, dat alleen is reeds een beloning op mijn ijver en zorge die mij voldoet, maar hoe rasch ontdekte ik dat dit ook waarlijk het al was. 11. Want in een nadere herfchouwing van alle die verrigtingen vergeleek ik de moeite der uitvinding tegen het genoegen der voltooijing, — en dat wat mij dagt looms genoeg te zijn en eene voorbijgaande ftreljng was, wierd opgelost in zekere onvoldaanheid , welke mij het belluit itperfte; het betekent ook al niets; — wat beftendig genoegen ! — enkel oprust, afmaten van de ziel, raapt men op de waereld, alleen van alle pogingen; geene pogingen op ie waereld geven aan iemand iets wezentlijks. t2. Zelfs ook niets vo n: hem die mijn oprölgfcr wezen, en bezitter van al dien arbeid lijn zal, valt hij al in dien zeiven fmaak ; hij  VAN DEN PREDIKER. Ho O FDD. II. 205 zal ook zoortgelijke gedenktekens ftigten; aan verbeteren van mijn plan tot mijn eer valt niet te denken; in die moedeloosheid nam ik nog eene algemeene herfchouwing van wijsheid, 011verdand en onbedagtzaamheden. 13. Dit evenwel was mij klaar onder deze llingeringen,dat een geHepen, wel denkend vernuft, boven domheid z< veel vooruit heeft, als het vrolijke dachlicht boven de donkerheid van de nacht natuurlijke voorrang heeft. 14. Ook heeft hij, zo mij toefcheen. voordeden: de doorzichtige man ziet in veele za ken vooruit,terwijl de onbedagtzaame maar don toeloopt zonder reden voor zijn doen te hebben . als met geflooten oogen gaande; met een vie mij de bedenking in: — was uwe fclratthu gegrond, dan zou beider noodlot op de wae reld ook meer onderfcheiden zijn, en dit is immers zo niet? 15. Het is waar, dagt ik: it wagt het zelve , 't geen men in een dwaa; mensch het onaangenaamfte befchouwd ; df verveeling en voldaanheid , zal mij zo we als hem verder onbeftendig maken , waaron zou ik dan de redelijkheid de voorkeur geven' haar macht is niet toereikende om mij te -be zorgen het geen ik zoek; toen dagt ik: te voren betekende ze wel niet veel in mijne fchatting, maar nu is het gewis, fchranderheid betekent niets. 16. Kan wijsheid onze naam vs. 12. Dat hier verplaatzing zij, dunkt mij, kan bijna een ijder geroeien hoe te herftellen is moeijelijk, daar 'er geene Handschriften zijn; ik ben nog een weinig minder vrij geweest als van der Palm; dc bedenkingen van Profr. Bonnet tegen de uitlegging van van des. Palm, vind men in de Voorrede van de 2de druk bladz. 181. die tevens bij de overzetting 'in zijne vertaling blijft. vc doen dat voor bem gedaan was, toen nam ik nog een herfebouvjing van wijSheid , onzin en zotheid. vs. 13. Dit alleen bleef mij duidelijk , dat wi sheid boven dwaashei l zo veel vooruit beeft als het lient boven de duisternis. vs. 14. De wijze heeft zijn oog in het hoofd, maar de zot dwaalt in heïdonkcre; met een viel mij in: eenerlei lot bejegent evenwel allen. vs. 15- Het dien inval dagt ik : dat den zot gebeurt zal mij ( ok gebeur en , waarom mij dan zo beijverd naar wijsheid! I toen hejloct ik ook : dat betekend niets. vs. 16. Een dwaas of ten wijze , in dt  £95 Het BOEK toekomjlige tijden. Zijn zij beiden buiten bet geheugen ; wat i nis zal dan gansch vergeten zijn ,nar of wijze hij derft toch. vs. 17. Tk breeg toen verdriet in mijn Jeevcn , niets van al wat onder de zon gedaan wierd is goed , het is niets dan zielskwelling. vs. 18. Al mijn arbeid onder de zon mishaagde mij ook zeer, om datW die toch voor mi in opvolger moest nalaten. vs. 19. En,wie weet of hitwijs of dwaas zal wezen ? evenwel lieer over al miin arbeid , bewerkt met wiisheid, en voestheid onder de zon , welk een nietsl vs. 20. Met een wanhopend gemoed zag ik nu af' van al mijn arbeid onder de zon beijverd. vs. ai. Want; nog onfterfelijk maken , wij zouden eenige dreeling daardoor hebben, maar wat betekend het een beroemde wijze of een onbekende zot geweest te zijn, zodra de gedagtenis van beiden, en hoe rasch gebeurt zulks, verdorven is; hoe fchijnbaar nu het onderfehei i fchijnt te zijn, hoe kort duurt zulks ? want de dood kent geene verdienden maar neemt beiden weg. 17. Nu week ook zelfs de trek bij mij om langer te leeven, eene werkdadigheid met lust en vlijt, welke met zulk een einde bekroond word, was ontmoedigende, en geene verrigting van welken aart ook, kan mij van dit oogenblik af meer bekoren, het is alles ijdel, en verveelend ziels-verdriet. ifj. Toen verloor en alle mijne verrigtingen waar door ik mij voor zelfs - verveeling bewaard had , ook in mijne aogen hare waarde , geene gedenktekens van nijn vernuft op deez' waereld zullen mij meer rekken, — ik moet ze vaarwel zeggen, ik noet ze aan mijn opvolger overlaten , om laar mede naar welgevallen te handelen, tg. Een erfgenaam zal van mijn onrust, ja iet genot hebben, Heer! voldrekt bezitter van tl die kostbaarheden zal hij wezen , of"hij kundig ii dom zij; aan mijn aflloven en uitputten om rem dat genoegen te bezorgen zal hij niet :ens denken ; wat zijn nu mijne konst-gevrogten op deez' waereld? gedenktekens van tierigheid! 20. Welk eene verandering gaf lat aan mijn ziel , welk eene werkeloosheid n mijn bedaan? met een doodelijk verdriet, net een dille trek naar de ongevoeligheid der looden, bezag ik nu alles waarover mijn vlijt 10 aanhoudend gegaan had. 21. Ik kon  van den PREDIKER. Hoofdd. II. 207 mij niet genoeg verzadigen in deze gedagte: < al wat een groot man met een uitgebreid ver-, nuft, fneedig oordeel, in de beste fmaak be-, werkt beeft, daarvan zal hij zelfs geen genot j hebben, willens of onwillens daarvan het onbe-; paaldfte gebruik aan een ander te moeten geven,, dien het niets koste, cn die zal dat naar welgeval- \ len kunnen verwoesten en veranderen, — dus isj dan niet alleen alles vrugteloos wat ik deed, maar het is zelfs fchreeuwende onregtvaardigheid. 22. Op deeze wijze zijn 'er geene goede uitzichten, noch voor zichzelven, noch voor zijne erfgenaamen, de man heeft van al zijn Haven en van al het afmatten van zijn ziel inderdaad niets; — hoe meer bewijzen hij van zijn vlijt heeft zo veel te meer bewijzen van onvoldaanheid. 23. En dit klimt naar evenredigheid, dat de gelegenheid tot werkdadigheid vermeer derd; elke dag baart een nieuw verdriet waaraan men te voren niet gedagt had, elke verrigting is vergezeld of agtervolgd van eene onaangenaamheid, die men zelfs niet voorzien had; — de tijd zelfs door de natuur tot ruste beftemt, laat de mensch dikwijls ook niet zonder intedenken voorbijgaan, en wat baat het, wat geeft het, immers niets? 24. Zomen op den inval mogt komen die eenige waarfchijnlijkheid heeft, om onbelemmerd zo veel mogelijk is , alle voldoening, zo vAor den fmaak als andere zinnelijke genoegens zo ver die zich aanbieden , te genieten ; doch wel bezien ftaat het gebruik wel aan ons, maar het genot is niet in onze magt, maar hangt enkel van de Goddelijke goedgunftigheid af. 25. Zo 'er iemand is geweest die daartoe meer ge- Hes wat van en mensen. iet wijsleitt en veruft , en door rder bijeengeragt is, daar'an zal een snier mensch de 'ragt hebben lie 'er niets oe gedaan leeft; welk een jdelheid, welk :en roepend* twaad. vs. 11. Wat leeft nu die nan van al zijn verken , van al djn harts-kwetdng die zijn arbeid onder de lonbsin baarde f vs. 23. Alle dagen fmarccn. elke bezigheid ti verdriet ; 's nagts laat zijn ziel bem geen rust, boe niets is ook dat? vs. ij.. Is het dan beter voor den mensch , maar te eeten en te drinken,e« zijne neigingen tot genieting te voldoen in al zim pogingen ? maar boe duidelijk zag ik, dat zulks enkel van Elobims beJtuur afhangt. vs. 25. Wie kan meer nee-  208 men, wie zich meer haasten , dan ik? vs. 16. Maar Hii geeft wijsheid , vernuft en vergenoegen, den mensch die Hem behaagt; den hoosaard legt Hij den arbeid op om te zamelen en \efcbrapen, om het in banden te feilen van hem dien Elobim behaagt , dat ook niets als ziels - kwelling is. 1 vs. es. Doederlin's vertaling cn verklaring zou hier best ftroken, indien ze aan de taalkenners voldoening kon geven; wie heeft omftandigheden, en alles wat den fmaak benetnen kan, in de hand? vs. 26. Hier uit meent Hezel, dat men met de meeste waarfehijnlijk Salomo's gunftige verandering of berouw moet afleiden, doch als zijn Helling doorgaat,moet hij voor zijn dood dat genot gehad hebben; de woorden niet alleen, maar de Helling is donker, altans voor mij voldoet h^t niet; ik kan nog niet anders denken of dit vers is van later hand, — het ftrookt niet met Sjlomo's gemoeds - beftaan, — en het is 'er verre af dat het ziels-kwelling en niets zoude zijn, het is wezen en waar vergenoegen. vs. t. In dit Hoofddeel heeft van der Palm verfcheide veranderingen gemaakt , die Schulze, mijns oordeels, goed wederlegd heeft. HIdeHOOFDD. \ vs. 1. Aiies1' iiLLE de veranderingen die voorvallen \efaaidenjyid}n dit leeven•> en die verfcheidenheid geven, cn alle beften, het zij ze vrije bedrijven der menfchen zijn, Het B O E K legenheid gehad heeft, meer gefchikheid toe had dan ik ; wie heeft zich zo beijverd in alles wat mogelijk was van dien aart ? zo rasch mijn trek mij prikkelde, wist ik mij op de fchielijküe wijze voldoening te bezorgen. 16. De hooge uitdecler van het menfchelijk lot bemerkte ik maar al te wel, dat ook het beste voor Zijne gunllelingen befpaart , dien geeft Hij dan ook doorzicht, een fneedig beduur om ■ dat vergenoegen wel te kunnen aanleggen, terwijl de ondeugdzaame meest-al als een werktuig onder Zijn opzicht zamelt, niet om te genieten , maar om het bijeengebragtte latelaten aan de gunftelingen Gods, daar illes dan zo geheel buiten onze macht is, naakt zulks het genot op zichzelven niets, )f geeft alleen maar ziels - verdriet.  Van den PREDIKER. Hoofdd. III. 209 het zij geheel buiten hun willekeur, zij zijn j aan zekere order van opvolging verbonden; 't perk onzer beftemming te verkleinen , te vergrooten of te veranderen, flaat aan ons niet, en van hoe veel belang is evenwel dit alles voor ons ? 2. Dan leeft men eens in het ftil genoegen van burgers aan de waereld gegee- ] ven te hebben, en verblijd men zich in een talrijk | kroost; dan is 'er weder eene aanhoudende ijver om een aantal menfchen van de waereld wegteneemen; en men agt dit voor het algemeen belang heilzaam; met hoe veel ijver legt men zoms een boomgaard en een wijngaard aan ! zoms ziet men met dezelve ijver en fiil genoegen alles verwoesten. 3. Zoms zal men met eene zekere ftille voldoening zo veel wonden aan anderen toebrengen als mogelijk is; hoe gevaarlijker hoe beter; op eene andere tijd zal men met medelijdende handen de verzagtende olie aan de gekwetfte dienstvaardig toereiken; op de eene tijd zal men het afbreken, het ter nederwerpen van gebouwen , waarin men dagen van genoegen doorgebragt had, met blijdfehap zien; op een andere zal men rusteloos met alle bezorgdheid bouwen. 4. Even zo is het met de aandoeningen, zoms acht men het plicht, ja, ftil vermaak te weenen; dan weder om regt lustig te zijn, — zoms is men bijna wanhopend door droefheid ; dan eens tuimelt men van de eene dartelheid in de andere. 5. Dan eens om met wrevel en wraakzugt den misdadigen den doodelijken fteen toetewerpen, en dan zamelt men fleenen ter nagedagtenis van een ander; dan eens is men de tederheid, het gevoel zelVII. Deel. O •ing onder rlen emel ïijniyV. vs. 2. E"ti ijd om kindeen te geven , in een tijd om e dooden • een :ijd om te jdan:en en een tiid ral het plantzoen uitierukeen. vs. 3. Een tiid van kwetzen en een tiid van boelen ,-een tijd van verwoesten en een tijd van botïwen. vs. 4. Een tijd van weenen en een tijd van lagchen ; een tij I van misbaar en een tijd van uitfiïaten vrolijkbeid. vs. 5- Een tiid om fteener» te werpen en een tiid om fteenen te hopen ; een tijd v&u ombelfinf  ito Het BOEK «n een tijd van verwijdering. vs. 6. Een tijd van znmeling en een tijd van verlies; een tijd van opfluiting cn een tijd van weewerpiug. vs. 7- Een tiiu van fcheuren cn een tijd van ter/tellen ; een tijd van zwjgen en een rijd van Ipieekeu. vs. 8. Een ti d van beminnen en een tijd van haten; een tijd van oorlog en een tijd van vreede. vs. 9. Waar is toch bet voordeel, het welk de bezige mensch van zijn doen heeft ? vs. 10. Ik zie duidelijk dien taak , welke Elohim elk om zich daarin aftejloven opgelegd heeft. vs. 11. Alles wat Hij ge¬ tij. 11. Ik ben hier nader aan de gethgte van van der Palm, ga tusfchen die van hem en Bonnet door, de laatfce is gewis zeer rijk van gedagten, terwijl d e van den eerften meer naar zijii ouameik geleid is. vê, en dan weder blaatst men bet vuur van verwijdering aanhoudend op. 6. Dan is 'er eens een vak waarin de middelen ons toeftromen , dan volgt eens weder de eene 1'chade op den anderen; dan gaart men vrijwillig om fchatten opeentehopen, en dan verkwist men weder met de uiterfte losheid. 7. Dan agt men wanorder, verwaarlozing, als plichten, en dan ijvert men -om met welvoeglijkheid alles in de keurigfie order te brengen; — dan eens is men de zombere itilzwijgenheid en agterhoudenheid zelve, en dan fpreekt men weder vrij uit de borst, en geeft een vloed van gefprekken. 8. Dan mint men eens vuurig, liefde is ons al; en dan is men rusteloos om de inwendige haat en afkeer te koesteren; dan leeft men onder krijgs-woelingen, en dan beijvert men zich om de ftille vrede en de eendragt aantekweeken. 9. Zie daar eene lijst van afwisfelende en tegenfirijdige handelingen in het menfchelijke leeven ; ik vraag nu elk onpartijdigen, wat wezetitlijk nut heeft de woelige mensch van de verfcheidenheid van tijdvakken, die gewis veranderingen in zijn leevens-trein veroorzaken? 10. Men vrage mij niet of ik daarin dan niets wezentlijks zie, en of alles maar zo toevallig gebeurt? neen, ik zie zo menigmaalen de hand der Godheid daarin; de mensch mng zich affloven zonder oogmerk, de Godheid heeft gewis het Hare. ïx. Want zeker alles in de natuur door God  VAN DEN PREDIKER. HOOFDD. III. 211 gemaakt, is niet alleen op zichzelven fchoon,' en in de beste zamenhang geplaatst, maar" voldoet naauwkeurig aan Zijne inzichten; — de afwisfelingen, de tegenfhïjdigheden in de zedelijke waereld, zijn gewis ordentlijk aaneengefchakeld , maar de ontdekking daarvan blijft een diep geheim voor het menfchelijk hart! Gods oogmerken in haar geheel nategaan blijft voor den mensch een onbereikbaar onderzoek. 12. En hierom houde ik onder alle de onbeflendigheden die dit leeven vergezellen , het nog voor het beste en het best overleide voor den mensch , zijn geest zo veel mogelijk is optebeuren en opterui men, en zo lang men 'er is of het genot van de dingen dezes leevens zich aanbieden , zulks dan onbelemmerd te neemen. 13. Dit houde men nogtans onder het oog, dat de gefteldheid van onze ziel onder het genot van al onze vlijt, ook . niet in onze macht is, maar enkel van de toegenegenheid der Godheid afhangt. 14. Hare inzichten kan men niet afleiden of veranderen , dit weet ik zeker; niet een genoegen kan men zichzelven toevoegen , geen eene ramp verminderd van onze beftemming, en daarin is geen verkeerd oogmerk , maar de Godheid handeld zo om ons dus in de egte afhanglijkheid en onderwerping te oeffenen , en daartoe met de hand te geleiden. 15. Dus, het geen in onze oogen toevalligheid, on genadigheid is , dat is in 't oog der Godheid dezelve zaak; een wederkeeren van hetzelve, of zo men liever wil, het was maar geweken en word weder ingeroepen; zo is hei O a naakt heeft is 'raai tot Zijn iet hart des n-nfehen heeft dij verzegeld , :o dat geen nensch Elo'timt bed'ijf ,'an het begin :ot het einde kan nagaan. vs. 11. Ik maakte daarom iit bejluit: het beste voor hem Is , met een vrolijke geest zichzelven hij zijn leeven goed te doen. vs. IJ. Hl aar voor elkmeusch is eeten en drinken en allen genot van zijn noestheid ook eene gave. vs. 14. Dit weet ik ook, wat Elobim doet zat beftendig zijn , 'er iets toe tf af te doen kan men niet, Elobim doet zo op dat men eerbied voor Hem 20a hebben. vs. is. Het zelve dat geweest is , is 'er nu weder, en wat totkomftig is gaat ook al vorbij, Elobim roept het »* rug.  212 Het B O* E K ! 1 vs. 16. Daar ik verder onder de zon opmerk- 1 te onbillijkheid •waar trouzv , onregtvaardig- \ leid waarregtvaardigbeid \ haar zetel moest hebben. ] i I vs. 'if. Dagt ik bier op •* Élehim ral evenwit den braven en den fnoodaard vonnisfen, ivant daar is een eindpaal van alle onderneeming en uitvoering. vs. 18. Ik 4agt 'er bij : dan zal Elobim alle de omftandigbeden voor de Adamszoonen ontwikkelen, die nu bemerken dat Zi| f.ich nret de dieren gelijk fielten. vs. 19. Want een lot wedervaart en den zoonen van Adam en den beesten, waar- vs. 17. Volgens Mendelzohn. net het voorledene, het tegenwoordige, het oekomftige, dat alles kent de Godheid zo niet. 16. Men denke niet dat wij dan omtrent Je zedelijke bedrijven die deugdzaam of onleugdzaam zijn, zo niet redenkavelen kunnen; — ncn raadplege dan de ervaring, zo als ik dede; 10e mènigmaalen zag ik in de waereld fnoode voelingen voor zuivere beginzelen , de fnoodfle nisleiding en geweld, de heerfchende toon voe■en; en dat fterker is, de zitplaatfen der gerechigheid, waar het heilig recht gebieden moest, net de fnoodfle onderdrukking van den om •echt fchreuwenden burger verwisfeld. 17. Eene zedagte zo beroerende , bragt eene andere voort, die treffend en niet minder waar is: de Godheid zal als Opperrichter van het heel-al deze fchijnbaare wanorder door rechts-oeffening lierflellen, dan zullen braven zo wel als fnoodaards zich moeten onderwerpen; — zie daar de grenspaal, het wit waarop alle onderneemingen en zedelijke bedrijven uitlopen. 18. Al dieper hierop indenkende , bragt mijne peinfende befchouwing mij op eene andere waarheid ; dan zullen alle de raadzels, de zedelijke bedrijven, waarvan gij geen andere reden nu dan van toevalligheid weet te geven, gansch ontknoopt worden, daar men nu veelal even zo handeld als de dieren; men is in bedrijf en men weet niet waarom en waartoe ? 19. Maar deze vergelijking van den mensch met de dieren, brengt mij op eene treurige, vernederende waarheid, voor het ganfche menschdom; 'er zijn helaas! meer over-  van den PREDIKER. Hoofdd. : eenkomffen; een lot hebben zij beiden op de wae- j reld, zij derven en weeten niet waarom, of eene : zagte of eene tijranrrifche dood, het is veel al. ongewroken; het leevens-beginzel fchijnt daarom ook al een en hetzelfde te zijn; ik kon, wat moeite ik mij gaf, geen onderfcheid in hun leevens-beginzel vinden, beiden betekent niets. 20. De hoofdzaak is dezelve , alleen is 'er in de omflandigheden eenig verfchil, — beide worden zij op 't einde onder den grond bedolven, waaruit zij zo vergankelijk haar oorfprong hadden ; beiden worden door de verrotting daarmede weder vereenigd. 21. En fchoon men uit gefhlte en houding opmaakt, dat de menschlijke ziel edelder is, en een hoger hemel-vlugt zoekt, wie zal bij ervaring kunnen zeggen dit waarheid en gene gisfing te wezen? —- laat vrij de dierlijke adem als in de aarde verdwijnen , het is fpeling van ons vernuft. 22. Zulk een onzeker , treurig vooruitzicht bragt mij al weder te rug, waar ik begon om mij zeiven optcbeuren; het verkieslijkfte, het meest voldoenende is in zijnen arbeid om de tijd-verveeling voortekomen, tot zo veel lust en genoegen zich optewinden als mogelijk is , en dat hebbende , zulks maar als het eenigfte genot te be fchouwen , en niet vooruit te .zien, hoe het verder gaan zal ; want hoe klaar het ons toefchijnt , dat 'er nog meer genietingen uit kunnen voortvloeijen tot ons genoegen is het onzeker , want voor geen oogenblik wee- vs. 21. Da the vertaald het: wit kent den geest des menfchen die naar teven gaat, en die der dieren enz. O 3 [II. 213 ijk bun deel s eenerlei ; ;o de een fterft tertt ook de inder; zij heb>en een en dc•selve geest, ik 'ten gene uitjleienbeid van len een hoven icn anderen , die zijn ze een vs. eo. Zij taan ook beiden naar eene plaats, zij zijn nok allen uit [tof, en kecren ook all 10 tot Hof. vs. 21. Wie iveet bet cf de zecst (ies menfchen naar boven ? wie of die der dieren naar beneden in dengrond gaat? vs. 22. Dus befebouwde ik als bet beste, dat de mensch vergenoegen heeft in zijne bedrijven, want dat is ziin eenig eigendom , daar niemand bem duidelijk kan maken , en doen voorzien wat hem nog overkomen zal.  ai4 Het BOEK IVdc HOOFDE vs. r. Toe, brg if ik mii to het bcfcbou-ve, der onderdruk kingen, welk onder de zoi voorvielen ; il Zf/f« op di tranen der ver drukten , ei v e troostte san de hanc des onderdruk' kers was hei gezveld, zij deden bet ongewroken. vs, i. Toen prees ik de dooden .onlangs geftorven , gelukkiger dan delet" vendigen, wiet leeven nog gerekt wierd. vs. 3. Veel gelukkiger dan beiden febatte ik hem , die nooit geleefd bad, en dus niet aanfebouwd had het boze onder de zon. ten wij wat gebeuren kan, om dit alles te verftoren en alle de geneugten op eenmaal aftebreken. oen ik tot andere waarneemingen i overgong , om de menfchelijke maatfebappij . te doorzoeken, of ze iets aan het genot de1 zes leevens konden toebrengen , deed ik dc ; rreungfte ontdekkingen ; hoe veel geweldena, rijen , mishandelingen, zag ik, — hoe alge: meen was die elende! de zwakke lagen niet alleen onder, diep gevoelig over hun toeHand , maar hiinnej tranen kon niemand zo bewegen dat men eenigzins hun zaak aantrok, die nog het hart hadden waren te zeer bevreesd , en zagen allen op de magt die de geweldenaren ten hunnen voordeele hebben , waarom zulken, anders in aart vreesagtig, flout genoeg waren , wel bewust dat 'er aan tegengeweld niet te deuken was. i. Diep trof mij dit, wel dagt ik: gelukkig zijn ze, die al lange hunne oogen door den dood gefloten hebben, en dus geen deelneemcrs daarin kunnen wezen; veel verkieslijker is die ftand, dan een langer leeven ; want zulks is niets anders dan de tafereelen van elende , in onze ervaring, te vermeerderen. 3. Door mijne verontwaardiging vervoerd, vermeerderde mijn afkeer tegen het leeven zo, dat ik van alle wezens hen als de gelukkigfte prees , die altoos boven de mogelijkheid geweest waren, om zulke onmenfchelijke behandelingen te leeren kennen, dewijl zij zo van de baarmoeder naar het graf gedragen waren.  van den PREDIKER. Hoofdd. IV. $1$ vs. 5. Het is zeker een trage nijdigaard, om de eerfte hoedanigheid een zot genaamd, en in het eerfte lid getekend word, in het tweede Zijn nijd. O 4 vs. 4- N«g lerkte ik. dat Me de vlijt n de gcfetukteid tot het verk der msn'chcn de nijd 'an zijn evennetiscb verveki; koe nieig , bie zielstwellend! vs. 5. Daar- jhi dan vouwt ae zot de handen en eet zijn eigen vlecsch. vs. 6. F.en hand vol met rust is beter dan beide vuisten vol srbe.d en z»«/i-kweiling! vs. 7. Toen nam ik weder eene andere ijdelheid onder de zon waar : vs. 8. Tewt- ten een eenzaame zonder gctél zonder kind noch broeder , en nogtans zonder einde in oen arbeid, zijn oog is zelfs onverza, tlelijk «aar 4. Een andere waarneeming trof mij niet_ minder; de werkdadigheid en de fchitterende 1 bekwaamheden van den man vanl verdienden ■ voor de zameleeving, waren juist het middel] om de onrust van zijn leeven te vermeerde-; ren; want hij verwierf zich door dat ver-, plichtend beftaan, een aantal van vijanden, alleen om dat hij uitmuntede, welk een ijdell welk ziels - verdriet! 5- De tegengeftelde is ook niet gelukkig, zijne traagheid, zijne werkeloosheid , is niet alleen dwaas en onvoorzichtig, maar de nijd om dat de noeste wat heeft, hinderd hem zo, dat hij van verdriet uitteert. 6. Wel, dagt ik, dan is de middenweg nog de beste , half te werken, zo veel als tot de behoefte nodig is en dan ongeftoord van de nijd te leeven, liever dan met wakkere vernuften alles aftedoen, nergens voorteftaan , en dan tot loon - grieving , onrust te hebben. 7. De befchouwing van de uiterften des luiaards bragt mij tot de uiterften van den vlijtigen, om een ander gebrek en niets betekenende woeling in de maatfehappij te bezien. 3. Hoe menig mensch flooft zich af, zonder 'er bijna de oogenblikken van genoi voor zijn behoeften afteneemen , cn dat zc zijn ganfche leeven door, fteeds jaagende naai meerder en meerder rijkdom , en ziet hij '11 gansch alleen, heeft dus weinig nodig; heef geen zoon, geen naastbeftaande; —nooit komt d<  2lf> Het BOEK 5*«fvo7rwT«"be*nKing in liem °P: vonr w5en foofiktnij arbcide ik, cn zo af? heb zelfs het geringde genoegen niet zieV°"//e»m^'-van allés door mijn kommer; ó ! welk een ijdeib'dd iS en t»eIaiïehe 1 ijk niets, verzameld in de onaangeeene viririeu- naamfte omllandigheden , die anders in zn'n lijke bezigheid; , . _'. , J vs. y. Twee maait waren. o. De ware genoegens van een,S^dit Ieeven worc1en «*« door de gezelligheid van'"hun l0aTverll00gt ' ^ onderlinge deelneeming is de béid. aangenaamde beloning van alle de zorgvul- vs. io. Want digheden dezes leevens. io. Daarbij zijn 'er bii aldien zij ,, - , . vallen, richten onvoorziene gevallen, waarin de hulp van r« op\ maaree" tvvccde!1 tot redding 0f herltel, volltrekt or,gei„kkiS de nodig zij; hoe treurig' is daarom veeltijds de eeuzaame Ut „ , , J gevallen ;v, hij itand van den mensch op zichzelven en voor *«fUfhëm^pzichzelven alleen leevende; geen trouw vriend te heipen. hebbende, zal hij in zorgelijke omdandighevs. ii. zoden, zich zelden ook weder herdellen, n. Dit twee te zamen , , , , ,. . liggen , heb-1S 20 algemeen, dat de natuur zelve dit m- w"nneVïnlarfcherpt : tvvee menfchen bij «den anderen in hoe zal de een- de koudfle nachten liggende , hebben gewis zaam liggende ■ ° si eb verwal- meer warmte , dan een die alleen legt, en mvnJ Gs_ koud zijnde, nimmer kan verkrijgen. 12. En jieid: die een al is het dat de eeuzaame al vrii veel kracht zij flerk , twee ■ ' zullen hem toeb in zichzelven heeft, tot znne befchermiug "«""'drie 7i1tn zelfs - verdediging , tegen twee is hij toch breken*'* niet niet Welland; naar mate de gezellige verbintenis uitgebreid word vermeerderen de krachten; een draad uit drieën zamengeffeld, is op verre na zo ligt niet te breken dan dén alleen, vs. ij. Beier !3- 1" de gezellige verbintenisfen komt het wiis" jotTgciingmeer °P verdienden dan op rang aan; ik beven een oud geef daarom altijd de voorkeur aan de vriend- vs. 13, 14. Dat die verfen met 15 en ie", verbonden, dunkt mij is in ■weerwil van alle de onzekerheden der Uitleggeren gewis; 13 en 14. zijn al-  van den PREDIKEN. Hoofdd. IV. 217 fchap van een jeugdig, rustig en doorzien « J»«? Kotig mensch, hoe gering ook, dan aan een af-niet meer wil ° , late» raden. geleefd, ihffende Vorst, en aan de onverzettelijkheid van den ouderdom z) toegevende, dat hij in niets zich laat gezeggen. 14. Van vs. 14. uit • het Haven-mxis daar dat dit verfchijnzel wel eens met gansch „eet wel eens ongezien is, een mensch uit den geringften, ^ "'"ei" ZTrd alt den naven - ftand , door zijne verdienden ^ore™5 in een onafhanglijk Vorst veranderd, en ookninggering. dat iemand door zijn geboorte en rang tot een troons-opvolger beftemd, tot de geringde clasfe der burgerij verviel. 15. Ik zelve?J^'Jheb bii mijn leeven een voorbeeld gezien vendigen', at ,• 1 •• , .weemelend or- van die verbazende omwenteling; bijna al wat tler de zon • in den Staat werkdadig was , werkte ten J^Vm? voordeele van eenen jongeling, wel de twee-tweeden in ,/',,. j rang van of- den in rang met betrekking tot den troon , veigi»g. evenwel naar alle vermoeden, de opvolger in het Staats-bewind. 16. Het is niet uitte- vs. 16. Tai- , , .. , . ■ ..hos was de drukken welk eene aanhang hij maakte, metfittar^ zelfs alleen onder de jeugdige van zijne jaaren , »»• fe Je°°rt waar mede hij opgevoed was , maar Zelfszuïonder grijze Staats-bedienden ; evenwel zalien evenwei , 1 i c--j over hem nooit niemand 111 eene volgende leertijd, en onpar-verg,„-egd tijdig denkende , zijne gedragingen en zijn g^j'* kunde prijzen , en hem verdienden toeken- geest-kwelling! nen, — wat is dan ook die hoogheid onze- algemecne waarheden, maar 15 en 16. is gefehiedkundig en brengt Salomo te rug tot zijne waarneemingen. — Hij had met genoegen den man van verdienden jeugdig ten troon gevoerd, met een vallen zijn gedagten op een die zonder verdienden den troon van zijn vader had doen waggelen. Absalom , die de dem van het volk door zijn vleien verwerf, maar over wica naar de omwending van zijn lot, men gansch anders gedagt heeft. O 5  2'8 Hbt BOEK ■ker, en ook is de troon van ziels - kwelling niet beveiligd. Vde HOOFDt). TT vs. 17. Bij 17. In den flatigen Godsdienst moet eerde i"treei1c van , . , , _ Xhhinu huis , med omtrent het Opperwezen uw eerfte plicht ZTeS",wg "rulwczen ' en al!e luve d;llien c:i neigingen engetioorzaam- kei onderwerping ademen, zulk een Kedrae lieid zijn; o ö rfr is dit dan is Gode aangenamer dan de rijklte gefchen'l'»,Znièt"iw!cen' der wellustige denkelozen, die de grootbtgrijpipij dat fie oneerbiedigheid in alles , bijzonder in' hun- alt zondig is. „ *■ • * ■ 3 ne ohermaalcn betonen, zonder zo veel nadenken vs. .1. ritte hebben, dat dit Gode mishaagt. 1. Bib ruet om met „„ 1 - .. a J d n mond zonc1cr moeten wij op onze meer onmiddelidrr^ti^'^ Godsdient-oeffening ten uiterfte opletbZ/u» d1oo\tendC Z'-fn' ~~ bedaardheid, bedagtzaambeid, £hbims tegen- moet onze beden bezielen, en nooit moeten v. Dus ontga ik vrij ongedwongen om deze verfen met van der PAlm te verplaatzeri, en vs. 15. zeer fterk te veranderen, na de aangenoome veronderftelüng en verplaatzing. Doederlin dit naar de gefteidheid der Duitfcbe hoven plooijende , vind hier liet beeld van een onbezielde pop; de Vorst die eenzaam flaat, terwijl allen zijnen fnegen Minister volgen en aanbidden; dah zou ik nog eerder aan Rehabeam en Jzrobeam denken, maar ik kan niet geloven dat Salomo, hoe verdrietig hij ook was, zichzelven een oud, een zot Koning zou genoemd hebben, voor geen waarfchuwingen meer vatbaar; — in zulke waarneemingen als hij deed kon zijn ziel niet ongevoelig wezen. w. 17. Het fpreekt van zeiven dat dit tot het Vde Hoofddeel behoort, dat dit tot het 6de vers, hier door den zamelaar niet wel geplaatst is, voelt elk; het behoort niet tot de waarneemingen van Salomo, die bewijzen alles ijdel te zijn; waar het dan te brengen? met van der 1' a l m op het einde van het Xde Hoofddeel liever dan agter het Vilde kan taan, waar in plaats van fpreuken zedelijke bedenkingen in de profaftijl behandeld worden, daar kan de lezer het in zijne gedagte het gevoeglijkfre brengen.  van den PREDIKER. Hoofdd. V. 219 onze aandoeningen ons zo beheerfchen, dat ™"iigègfoi£ ze de grond worden van onze Harige toe- is in den hezeggingen en verbintenisfen aan Gode ; het™„„'t ^ aar_ verfchil moet geduurig ons voor den «ndagt^^^'""^ wezen; aanmerkelijker dan de affland van uwe woorden, den hemel en aarde is de Heer van het heelal en de behoeftige waereld - burger ; hoe beknopt , hoe eerbied - vol moeten onze gezegden wezen! 2. Daarbij is het op zichzelven v?. 2.. Vecic 3 1 bezigheden ver- wanvoeglijk; de droomen die men heeft, op oorzaken droo- , . , ■ men; het aan- . eene menigte van veranderingen en woelingen tal van woor. op den verlopen dag ondervonden,' zijn méest-al verward, de beelden woelen door den ande-./?«/. ren , even zo is des denkelozen godsdienfb'g gerammel door den anderen in een vloed van woorden ingeward. 3. Maar is het dat vs. 3- Hebt ... n 3*1 3 • gü Elohim gij, wel overwogen uwe omftandigheden, mwplt,ch,;s i)e]0faandrang van- uwe verplichting eene ftadige ^Jniêt beloften aan Gode gedaan hebt, dan moet aan te voldoen; zotten behagen gij de uitvoering daarvan met vertragen, aan Hem nimmer; geen uitftel denken; — het is een trek v*p der zotten beftaan ongeftadig te zijn, dit moet we beloften^. gij, wilt gij edel denken, zorgzuldig van u afweeren; met de uiterfte naauwkeurigheid en vrijgevenheid uwe beloften nagekomen. vs. 4. Anders is het beer niet .te beloven, Dan te beloven en niet natekomen. 4. Al had gij 'er zelfs eenig berouw van , leer dan liever niet te beloven , als gij het bedaard berekend hebt is dit minder aanltotelijk, dan te beloven en geen woord te houden. <. Hebt in zulk een geval, zo veel gezag vs. 5. Duid ^ . met dat bet lid over u zeiven, dat gij altans een uwer klein- des mcwds u fte leden bedwingen kunt; zo dat uw geheel Jcbuld,£  230 Het BOEK »t den dut'Jr '^cbaara daardoor van gevaren , die gij anders ^e£*ii,MZOaÓt verdienen> bev'1'iJ'd blijft; wat zou het mi/ vergist; 11 oneer aandoen, indien gij onbedagtzaam den Z%^Dié»MBt van den Godsdienst zeidet: dat gij u v!rgr7mmen"nniet wel in llvve belofce uitgedrukt had , en ai "uw urbeid daarom nu veranderd waart, misfehien zou dit verderven. j gedrag in uwe oogen eene kleinigheid, een fpaarzaam overleg zijnde, het gevolg hebben dat de Goddelijke zegen in uwe bedrijven vs. 6. want geheel zich onttrok. 6. Daar de gevolgen betekenende ais20 aanmerkelijk kunnen wezen , zijt dan in liT, ÏT-ïïjnUW£ S°dsdienftl'Se oefeningen, bijzonder in r',7s *Zfr7*.UWC £ebeden bedagtzaam, oplettend op uwe ge,,eerbieTig betuigingen; fchrik voor het gedrag der gro£hbim' ve fnappers in de fiatiglle oefening, die is een zamenhang van kragtteloosheid, "bijna een vs. 7. ziet tafereel van nacht-droomt n zonder zin- of pij in zamenhang. preek op liet ö dmtking°"dvan 7' ÜVLT de knevelariIe" die men te platte d.n' bthetfti-faade, het verfte van de hoold-(leden verwij*'V'/^lvanderd' ?t meeste ziet, moet men niet al te f^i^r?0**1*00*al gaat het z°ver dat de bu- ^wo2nd" ' ulijkheid beledigd, en de uitoeffening van het jèrLemilgen'' recht verkragt word; men agt zich daar mcest"£w"TtaI bLliten Ilet ber«k van hogere collegien, die luniPk.n °Vcr hun gedrag het oog moeten houden , mant 'er zijn hoe onafhanglijk zij ook zich verbeelden mo»^«ai7rOS°bó"8en' ZIJ "ebben doch hunne Richters weder. JZisl.™ *"8, Efl al Iiebben Z'J die Züms °P hu""e zijvs. 8. Aiien de, het kan zelden aanhoudend en tot uit- heiben belang in de mergelmg wezen , want de ganfche gemeente brengzeis des Leeft te veel belang in de vrugten van den m. 8. Anders Da the: zeker gelukkig gaat de landbouw indien de Koning zelve die begunftigd; de zaak is waar, maar de overzetting te ver af  van den PREDIKER. Hoofdd. V. *m landbouw, dit ontgaat de koninglijke zorge zelfs niet, daar bij in zijne hof-houding de van de veiilands-vrugten zo wel nodig heelt als de ge-toarf4». ringde burger. g. Het'is een eigenfchap van den VKk^^^j nooit genoeg te hebben, hoe veel fchatten hij minnaar der ,j ï, ui, ftinmii van ook aireede moge verzameld hebben, eengejdverzadigd; overdadige, die zeker onder die clasfe mttf^rfaad geteld worden, om dat hij alles moet bijeen«,;*• joerfchrapen wat mogelijk is voor zijn al ver- dit is al^„'s flindend beftaan/heeft ook nimmer genoeg; ook«delUeitü ó! hoe niets betekende is beider noeste pogirig. io. Hoe vermogender men word, zo ys. io.Bmj t-,lub. iw ö ,. veel jcbatten veel te meer handen heeft men nodig omu»ar het te verzamelen, en dus moeten 'er nood- ^™jjfjeters; wendig ook zoo veel meer monden gefpijsd wat h dan het worden; om van andere uitgaven te zwijgen; bezitteren *w- t i 'j Ar* ten net geziekt de bezitter kan naar evenredigheid van Acl. 00ge„t vermeerdering niet meerder eeten, alles is in ■ zijn genot vertoning, praal. n. -Meer heeftit^V*«iis^« dikwijls de arme dag-huurer 'er genot van ynimani flaap, dan hij ; Op zijn zober maal, of zijn gro-^j, vevfor°f tere portie van ligte voedzels, heeft hij een gg^ maar de regt, de kragten herftellende rust; der rijken*en wellustige maaltijden doen hen op het zagte e°' dons vrugteloos woelen , de weinige flaap nog die zij' hebben, brengt hen matheid in de leeden aan. 12. Zij zijn meest onder alle orKler dc zon- ... 1 - )• „1 nc hebbe ik als de aardfche bedrijven van dat zoort, die al-„s kratlkhcill lerlei treffende ongeneugten aanbrengen; d»n£^*~««» eens dat de fchatten van den rijken vrek de dommen van ftrop worden, waaraan zij zichzelven om zo tot zijn febad» af van de analogie; - naar de letter: * Koning I, zelf, een dienaar ■tan den akker.  £22 Hel BOEK bewaart *.tt fpreken moonhdur onihrel]gf> ^ ri;kdo,r!menDieeenS *" °nder aI del1 «** 60 Otfge die verteeren rfa» rijkdommen, door de gewoone ongevallen op rcakéiiike »«."de waereld, op eenmaal vernield worden zo ' ^Thi,^™ vernield, dat zijnen erfgenaam zo veel niet vind zoms niets heeft, -dat hij voor de noodwendigheden van meer aantevat- ■■ . . 0 ten. Z1jn gezin voldoaning kan bezorgen. 14. Dan naakt 'at ifijziet men niet a"een de onbelteudigheid van ï"ei2TkVaem,het ' maar hoe beboeftig de mensch is, moet hij het zo ongedekt hij ter waereld intrad, moet die zo 'er in hij gewoonlijk het leeven verlaten, hulpeloos ^""hij aïVOor altoos ontbloot; en gefield dat hij tot veel gearbeid, geen ongeluk vervallen was, maar alles hegeen handvol1 , , , . . . ' kan hij mede- notulen nact, in de woningen des grafs mag hij niets inbrengen, waar het hem ook niets ge- ^i)niifkie- Ve" 2011, I5* Hoe trcuriS 5s maar intusfehen veel tijds en %lfie°"nart ^modte *èdaan had gedüurende zijn leeven bad te tobben, om wat te zamelen , en zich daarvan veel van al wat voor i,„i „pi - ,. , den wind gear-Deloorde> en mtusfehcu nu, op het einde bebeid was. hoeftig, ziet, dat alles zich vleugelen gemaakt w%rdl"itteeft' l6' Te meer daar hij 20 menige fom- genot van zijn be're avond doorbragt in zijn bijeenfehra* lT7retlgbe?d^n ' h P]aats van eene genoeglijke avond, vée7£I'verddetniet ee"S zij'n behoeften voldaan, maar geduuhaCft d'ïar fnï"-ge geUTaarwordinS van de angst en zorgen krfnkte'en en-dle hct zamelen gaven, en daarbij de OOriprbng veimoed. werden van zijne ziekte en van de onlluimige herLf/'^eIngemoed-bewegi»gen in zijn ziel. 17. Mijne /"^^I0Ud°\Waarneeming bliJft da;irom nog de besnomen te zijn^- die is: het behoorlijk genot in eeten en k^en zoveel drinken cn a!!dcre geoorloofde uitfpanningen, Êijrfarb!Z'vZ V*° ** arbeid deZCS l^VeilS heb- z-jn vlijt on- ben kan , te genieten en de toeleg om dit  VAN DEN PREDIKER. Hoofdd. V. 223 geregeld door zijn ganfche leeven te hebben, er de zon te zo ver het beituur der Godheid zulks duit,niTmen^eefi', dat is toch 't eenige het geen hij dan'nog™,*, f^f*. genieting; en loon mag noemen* 18. Heeft z'.e i"ar z'in 0 0 eigendom. men dan rijkdommen en overvloed van lee- vs. 13. Eik vensmiddelen door Gods gunflig beftuur, een £/„S ' ziel en ook • gezondheid om ze met fmaakciomi1ien en 0 voorraadt ge- te kunnen gebruiken, zich van die gelegen- geeven heen, . met de macht neid te bedienen met eene ruime regt vergc- 0m met fmaak noegde ziel, dit is inderdaad nog het groot-^^"-1 "g7n, fte gefchenk, het welk de Godheid ons ge- om zo zijn li- • 1 • ,1 n 1 arfceid te ver- ven koude, hij geniete dan m zulke uonaev genoegen , die tot verkwikking, indenkende dat zulke tijden, '™"c Ava{' ^ zo kalm, niet veel, altans niet aanhoudend in*""5zijn leeftijd zullen inkomen. 19. Het is maar vs. 19. Hij zeer fpaarzaam, dat de Godheid, die maat *„'lk™e,: Jae^ van genoegens zonder inmengzels aan den dat ... Elobim aan behoeftigen en voor misoruiken zo zeer bloot-zijn hanen leggenden mensch, toereikt. vreugd voldoet. "%T VIdeHOOFDD. 1. J_^joG eene andere onaangenaamheid le- Vs. 1. Een vert de ervaring uit de zamenleeving op, diek>vaacl 'ieb * o o r •> onder dc zon zeker hoe onnatuurlijk zulks, fchijnt te zijngezien , en hét al vrij algemeen plaats heeft. 2. Te weten: \\meen' onder verfcheide menfchen hebben van den Bedee- ^"^Een Ier der aardfche geluks - fchatten eene rij- door . r . , J Elobim met ke verlcheidenheid van alles bekomen, zo datri.ik.-iom, o„ermen kan zeggen : Huk mangelt niets , waar Sjw"^ftfyi] naar hun trek zou kunnen uitgaan, alles kun-Jie'sfbr^t- .. . ° ' van kis heeft, nen zij zich bezorgen , en evenwel zou men waar naar z)jn bijna zeggen: het is als of God elk hunner ten *«»'»««'L*/e«1 ftrengfte daarvan de genieting verboden had, EniJh)'mwelXfx-\ zo pijnlijk, verdrietig, onthouden zij zich?"" vermogen van alles; het word alles met de grootlle te gebruiken;  224 Het BOEK en die' geen ie- kommer verzameld voor erfgenamen, die zeer trekking daar- 1 op beeft, £#-verre in graad van vriendfchap hen beflaan, a'hans 'is' zeeren die het niet alleen gebruiken , maar verTng'e'noel";^-T: twistend doorbrengen; dit is niet alleen zeer kwelling. ijdel , maar welk eene vrugtelooze pijn bevs. 3. ai won zorgde de fchraper zich! 3. En gefield, derd kfnderen^wanneer iemand een meer fchijnbaar voorleerde jaaren wendzcl zou hebben , hij fpaarde voor zijn aan den ande- ? * - * ^ ren zonder dat kinderen en kleinkinderen reeds tot honderd goed "verkwik t vermeerderd , en hij was grijs onder alles ze"if' gen" ke- geworden, en hij had voor al zijn zwoegen booriijke uit- in zu]i{ een aantal jaaren zelfs geen genot vaart van had, * J dan keur ik ecu gehad, en zijne kinderen beantwoorden zijn ongekende mis- i • i i dragt beter. zorge met eene kaarige begraavems met alleen, maar oordeelden hem de familie-begrayenis " of niet , of naauwelijks waard , dan zou ik inderdaad liever een misdragt geweest zijn , die men gewoon is zo te handelen , dan iemand aan wien de nakomelingfchap zulken verplichting heeft en ze zo beantwoord, vs. 4. Want4. Het aanwezen van een misdragt, zo men fchijnt"di*"en bet zo noemen mag, is te vergeefs; het is gaat over tot maar om mog^e te hebben hem naar het de duisternis ; en hare gedag- donkere graf te voeren ; verder word 'er tcnis word met , , duisternis be- naauwelijks meer aan gedagt, want er zijn Warf geen bedrijven die zijner herinneren. 5. Edoch, doordien zij de fchoon zo een misdragt niets genoten heeft, zon niet gezien, . , ,. , , en niets ge- zelfs niet het daglicht , zo algemeen voor heeft''ze'meer elk die op de waereld is, zo heeft hij door rust dan de an- net geiT1js 00\r het genot niet gekend, en kent vs 6. Gefield dus ook geen onrust uit het gebrek. 6. Doet duizend jaarent dan zelfs op de leeftijd van den zamelaar zonder genoe- ZQ vgcj t0£ fat j j- eetlWeil Zelfs door- gen gekend te 7 ■ hebben; zij *»-gebragt had met zamelen, en geene genieeenverblijf, ting daarvan gehad heeft die bijblijvend is,  Van den PREDIKER. Hoofdd. VI. 225 ik bidde u welk onderfcheid maakt het in vS. 7. c«de algemeene zamelplaats der dooden. 7. Ikheid'"" aës ken geen ander genot van dit leeven dan ™0e?£'^mondi* voor den fmaak, dit is het eenige loow door en loe moeije- ... , .... , .. .... . , . lijk worden vlijt; en hoe zorgelijk, hoe moeijehjk is het zij-nl begeerten dan te voldoen zo al dien trek blijft? 8. Maar v°^""\ Wat nog treuriger is de fmaak van den verheven g>«<'* Ioch Jde a 0 , wiize meer dan geest, is ze verhevener in de fpijze dan die van de zot, wat de den dommen wellusteling? wie durft dat zeg-^°^'/de™«gen , waarin verfchild de graagte van den teieeztnerkdsbehoeftigen mensch , in zijn zobere portie, met die van den zo werkdadigen mensch in de zamenleeving? 9. Ik fia toe, het zinne- vs. 9. oo?enlijk genot kan nog eenigzins onder den naam-£*°*w £ fhc* van genot gebragt worden, altans vergeleken dvoariend vtr- D ' ° langen; dit is niet die fchimmen der begeerlijkheden, welke ook niets en eene vrugtbaare verbeeldings - kragt aan de z"/i"kweliinshand geeft, die een ijdel niets en vermoeijende kwelling zijn. 10. Het is waar, dit beken ik , hij vs. 10. wie zou door fchatten te zamelen zich den naam van hoT^geeen veel vermogend mau kunnen verwerven, roemd ««* in /_ naam, hii is toch en dit geeft gewis (heling; — maar houd hij e*» mensch, daarom op mensch, behoeftig mensch tevotw'zUn'fter. zijn, leert dit zijne ervaring? en genomen al-kerenzv"e'">les zij eens zo, hij moet toch in geduurige vrees, dat een vermogender dan hij zich opdoen zal voor wien hij gehouden is onder te doen, geftaag leeven; weg is dan die gewaan- vs. 9. Lentz neemt dit anders, doch in de zaak verfchilt het niet; voor vloeijend water waar van hij de betekenis ontleend, dan ben ik meer voor het heen- en wederwoclen der kabbelende golven. vs. 10. Van der Palm heeft dit zeer wel opgemerkt, en net ïs eenvouwig naar de conflruStie; geestig is hier Nieüwlam»,»»/ is dat isf zijn naam is reeds genoemd, •—< bet is lekend dat die AüAM is. VII. Deel. P  2a6 Het BOEK vs. ii. Daar (]c meerderheid, n. Om dan te zeggen zo dan inderdaad \ 1 ' zo vcei ijdei- als het is: men moge alles nagaan, het zo \Tet heéfc "de S110^» bezien als men wil, dit blijft evenmensen dan? wei vvaarheid, die ons in alle (tanden vergezelt , wat is toch het wezenlijk genot van vs. 12. v/ie den mensch? 12. Wie kan 'er zich zelfs weet zelfs wat . voor het iee- met al zijn Jtudte op toeleggen , om meer mensch"™»»»/"dan Aderen te genieten? wie weet het plan is gednurende van net zo broos leeven wel iiiterichten , wie 'er zijn zo nietig . _ leeven , dat in te voegen wat voordeelig, en artelcneideu fchadtiw ^er. wat nadeeKg is ? alles wat 'er toe behoort bijfneit, wantzj:n fchjmmen, die ons vooruitlopen, en dan wie kan den J ' * mensch ander- nog blijft die moed-bcnemende onzekerheid, dat d'e"" geïeurZ wij in het toekomffige volltrekt geen inzien zal? hebben, en dus niets kunnen bepalen. Vilde HOOFDDEEL. vs. ï. De naam is beter dan goede olie , En de fterf-dag beter dan de geboorte-ifej. vs. e. Beter is het bezoeken van klaaghuizen dan die der maaltijden, Daar ziet men de uitkomst van alle menfchen , Waarop de gezonden moeten letten. ,.\v are achting voor verdienden blijft lange, zelfc na den dood overig; hoe veel waarde heeft dan den naam van braaf te zijn boven alle de Harige beleefdheden, welke men den rijke dwazen bewijst?in dit geval is het beflisfend zeker, dat het doods-bedde de voorkeur boven het kraam-bedde moet hebben; hoe onzeker is het lot van den geborenen op deeze waereld, hoe gelukkig is het lot van braave ftervendeu beflist. 2. Hierom zou ik de vertrekken, waar de rouwe en het treurig gevoel haar intrek heeft, boven vs. 1, Zo kom ik nabij de fchoone vertaling van den Heer van deï Palm zonder invullig of verplaatzing; ik denk zo zeer niet aan de treurmalen met Rau, dan wel aan het compliment, het geen Jijen ^es aanzienlijk man door olie of bal-fem wil maken.  VAN DEN PRE Dl KEU. HOOFDD. VIL S$ vs. 3. Treurigheid is beter dan pelagch, F.en treurig gelaatï geeft dikwerf een blijd hart. vs. 4. De wiize is met zijn hart in het klaaghuis , En de dwaze in dat der feesten. vs. 5. Het is beter van een wijze beftraft, Dan van een zot gevleid te worden. vs. 6. Zo als let knappen van den doorn onder een pot, Zo onaangenaam is liet gelach van den zot; Waarlijk 't is ook al ijdelheid. vs. 7. Tegenlcden polijsten let hart des wijzen, Maar gefchenken bejlaan het hart. die gezelfchappen kiezen; waar alles van vreugde dartelt, daar boezemt alles die ware onrust in , welke bij het plechtige tijdftip van verfcheiden voor elk mensch hcerscht; hoe gezond men ook moge zijn verdiend dit nogtans onze opmerking, daar het ilerven niet ontgaan kan worden. 3. Kieslijker is de aanleiding tot indenken door een fomber gezeldfchap, dan de verftrooijingen, die uit de vrolijkheden geboren worden; hoe menigmaalen gebeurt het dat iets met een treurig gelaad voortgebragt, een bron van beftendig vergenoegen en rust voor ons hart word. 4'. Hierom ziet men dat de man van kunde door zelfs-oeffening de meeste neiging naar zulke gezelfchappen gevoelt ; terwijl de denkelooze, losbandige, daar waar men lustig is, met al zijne verbeeldings- kragt, altijd heenen helt. 5. Al word het zeldzaam gekozen, bëmih ik de ernftige berispingen der deugdzaamen meerder, dan de fixerende loftuitingen van denkelooze lieden. 6. De dartelende vermaken zonder vernuft of fmaak zijn al'e zo kragteloos als de doornen onder een ketel, zij maken veel geraas en weinig gloed of damp, en weinig warmte; zo is gelach zonder ware vreugde. 7. Verdrietelijkheden en rampen , dienen om de deugden van een braaf man te meer te doen fchitteren; maar vs. C. Ik ben in het vermoeden dat dit belUrt verplaatst is, wij kunnen altans niet opgeven hoe veel kracht het hier doet. vs. 7. Verschutst. heeft dit in eene Disfertatie fraai opgehelderd. ' ' P 2  2!èS Het BOEK vs. 8. De uitkomst van een zaak is altijd beter dan het begin, Zo is geduld beter dan vnurigbeid van geest, vs. 9. Dat uiv geest niet raseb genegen zij tot toorn, Want de gramfebap beeft baar zetel in de borst der dwazen, vs. 10. Klaag riet dat de vorige tijden beter waren dan de tegenwoordige; Daarna te vragen agte men niet wijs te zijn. vs. 11. Wiisheid beeft den voorrang boven erfgoed, En is bet grootfte voordeel voor de aanfehouwers der zon. VS. II. Evenwel verdwijnt wiisheid als een fchaduw, Rijkdom gaat als een fchaduw voorbij, Nogtans beeft kundigheid dat vooruit, Dat ze hare vereerders ten leeven onderbond. voorfpoedigen word al ligt omgekogt, en hoe rasch benevelen dan de fel itterendfle deugden. 8. Op de uitkomst van een zaak kan men gewis veel meer gegronds onderneemen , dan bij deszelfs begin; even zo kan men door bedaardheid alles veel wisfer onderneenen, dan met al te opgewonden ijver. 9. Voor alles wagte men zich, op het minne onverwagts en onaangenaams boos te worden, dat onvergenoegde, ligt vuur vattende, beftaan heeft haar ware zetel in den boezem van dwaze lieden. 10. Ontga de gewoonte van velen , misnoegd te zijn op het lot van onzen leeftijd in vergelijking van vroegere dagen; zo klagende zou men al ligt zijn onoplettenheid verraden, dat men van de tegenwoordige omflandigheid geen goed gebruik wist te maken. 11. Doorzicht geef ik nog den voorrang , zelfs boven de fchatten ; ten allen tijden en voor elk een kan ze voordeden geven, ook daar waar anderen niets vermogen. 12. Ik beken hoe verdienftelijk de wijsheid is , ze kent een tijd dat ze niet meer dan fchaduw is , zo wel als de rijkdommen, die men naloopt, doch als eene fchaduw voor ons te vergeefs; dit is evenwel zeker, dat verïïands-fchatten dit vooruit hebben , dat ze waar voedzel tot onderhoud der ziele geven. 13. Sla dan vrij opmerkzaam gade al wat de Godheid vs. 10. Behalven dat de inbeelding hier meest-al het oordeel velt, moet men ook met Klei;kek. denken, dat het gevoel in de tijd der jeugd altoos aan de zijde van het vrolijke, het genoeglijke overhelt.  van den PREDIKER. Hoofdd. VII. 229 VI. 13. Hebt opmerking op Elobims werken, Dat Hij gekromd heelt zal men niet regt maken. VS. 14. Neem bet genot in de goede, Mist bet in de treurige dagen , Die tegengefielde afaisfelingen ziin van Elobim , Op dat de mensch op het toekemfiige niet zoude rekenen. VS. 15. Nog !>ad ik eene opmerking in de dagen mijner ijdelheid; Er is een brave die door zijn deugd omkomt, En een fnoodaard die door zijn sxandaaden zijn leeven verlengt. VS. 16. Zijt niet al te braaf noch al te wijt. Daardoor zoudt gij de oorzaak van uw verderf kunnen morden. daarftelt en aaneenfchakelt , maar geeft 'er uw vernuft niet al te veel in toe; de fchijnbaare wanorders, het verkeerde het geen gij ontdekken zult, daaraan moet gij niet arbeiden , dit is boven uw kragten, nooit bezeft gij hier het Goddelijk oogmerk. 14. 't Best is, in de genoeglijke tijden, met een dankbaar hart , onbelemmerd , uwe voorregten te genieten; worden ze al rasch door andere ongenoeglijke gevolgd, die u dat doen ontbeereu, waarin gij u te voren verkwikte, fchik u onder dit gemis , door intedenken dat de Voorzienigheid het een door het ander zo ingevlogten heeft, met oogmerk op dat de mensch zou lecren, dat in deze zaken nimmer het beftendig genoegen moet berekend worden. 15. Andere oplosfingen kunnen wij niet geven, dit heb ik geleerd in alle die dagen waarin ik mij door vrugtelooze waarneemingen afgemat en veel te lang vermoeid heb , hoe menigmaal heb ik de waardigfte vriend van het menschdom, jammerlijk in ongeluk zijn einde zien vinden, terwijl de booswigt juist door de fnoodfte handelwijze zijn veeg leeven verlengde , en door zulk een gedrag zijn ondergang zien voorkomen. 16. Deze waarneeming geeft u vs. 16, 17. Dathe leid dit uit het voorgaande 15de vers af; onder het beduur der Voorzienigheid gaat het wel eens omgekeerd, men moet dan niet arrogant genoeg zijn om wijzer te willen zijn dan de Voorzienigheid. P 3  a3o Het BOEL vs. 17. Zijt ook niet al tefuood noch al te zot, Waarom zoudt gij voor uw tijd derven ? vs. IS. Beter is 't het eene te doen en het andere niet te verzuimen; Die Elobim vreest ontgaat dan alles, vs. 19. Wijsheid geeft den wijzen inecr befcherming, Dan tien Bevelhebbers in een ftad. vs. eo. Waarlijk, op aarde is geen mensch zo braaf, Die zonaer te misdoen altijd deugdzaam is. VS. £1. Zijt niet al.te naauw lettende op de gezegden van anderen, Mogelijk zoudt gij dan ontdekken dat uw jlaaf u vloekte. I die nuttige les, dat men de eerlijkheid nooit tor zulk eens overdrevenheid moet brengen, dat ze met onze natuur zich niet kunne vereenigen; een wijsheid die nimmer eene zwakke zijde heeft moet gij niet algemeen leeren, hier door zoudt gij u in de zamenleeving onbruikbaar maken, en u zeiven groote onheilen veroorzaken, 17. Al te t egevend moet gij echter ook niet zijn in het (luk van regtvaardigheid , en de onbedagtzaame vlagen die de wijsheid benevelen, niet dulden; uw eigen welzijn, uwe wezentlijke genoegens en het ware voedzel voor uwen geest, zou daardoor geheel afgebroken worden. 1S. De middenweg is ook hier de veiligfte, en niets is daartoe gefChikter dan de bcoefl'ening van den Godsdienst. 19. Hierdoor de wijze lesfen te bezielen, verfchaft den deugdzamen meer veiligheid, door voorkomende aanvallen meer verdedigens - middelen, dan die door tien dappere legerhoofden ter befcherming van een ftad bedagt worden, ao. Daarbij leert de ervaring ons, dat 'er geen fterveling op aarde gevonden word zo zuiver in alles, dat hij nimmer op de een of andere wijze de volmaakte regel van zijn plicht overfchrijt. 21. Voor de rust van uw leeven moet gij zelfs niet al te naauw uitpluizen wat anderen van u oordeelen , uw nieuwsgierigheid zou u dan mogelijk het verdriet kosten , dat uw vertrouwde hnisknegt ontdekt word als van u met de uiterfte veragting fprekende. 22. Hoe vs. 19. Driessen heeft in een Disfert. onder Schroöder deze fpreuk toegelicht.  van den PREDIKER. Hoofdd. Vil. 231 ys. 22. Heeft dan uw hart u niet veroordeeld, Dat gij zoortgelijke ook menigmaalen anderen aandeed. TS. 23. Met alle infpar.ning heb ik die wijsheid opgefpoord, Evenwel is zij mij nog vreemd. vs. 24. Het geen ver af of diep is, wie kan dat vinden? figt men daartoe kan komen, dit zult gij mogelijk het best bij u zelveu weten, als gij indenkt hoe menigmaalen gij zelfs ten opzichte van anderen ongunftig oordeelde. 23. Alle de opgegeeven proeven heb ik met de uiterfte aandagt van alle zijden doorzien , en ik moet betuigen dat de oorzaaken en den zamenhang, welke zo zeer tot verklaring van dezelve vcreischt worden , mij nog onbekend zijn. 24. En bevinde hoe mocijelijk, hoe onmogelijk het is, iets, het geen op zulk een affland en zo diep verholen is, met die volkomenheid te bezien. 25. Ik moet evenwel eene waarneeming niet J^^J^ verbergen onder het groot getal van mijne gen van mijne c , , 11113 waarneemingen nav.>rfchmgen naar de egte denkbeelden van om fe zie„ t zaken, en eene billijke fchattiug van alles, kg^jg&rf de beoordeeling van de uiterften als belet-oor-hen wijsheid . n en de regte zaken, van die onhandige handelingen der liegt- fcbatting , en hoofden, en wat zij al uitwerken, en van het ^/^/"Zt verlokkende fchijn des onverllands. 26. Ont- a«rJ £ dekte ik eene wanorder in de zamenleeving, glans ' der , j dwaasheid, mijns oordeels voor den geenen die er me- vs. „6. Vond de door vervoerd word, zelfs van fchade-{*t«£ «Jjj lijker gevolgen dan eene rasfe dood, die al-den dood, te J 0 0 , . weten eene les affnijd; een echtbreekfler die de gevaar- vrouw weikers vs. 15. Voor fluit-reden fcbatting te neemen, heeft van der Palm als de beste en algemeen pasfende vertaling, duidelijk genoeg aangetoond. vj. 16. MicHAëLis en Datiie denken hier aan de zonde onder de gedaante van eene verleidende vrouw; Doederlin heeft dit meer opgcGeri, doch dit zijn vrijheden die verwrongen worden, algemeene waarP 4 "M-  =32 Het BOEK ^wvtw?r»"lij^e hoedanighedcr> bezit om mannen te verh«re handen voeren, hare driften en neigingen ziin zo ketenen ; wien , . , , , , Ehbim bevalt verleidend voor dezelven , dat men ze wel be'ir'jj"" h"umet de uitgeipreide netten van den voge»««, word d.,r laar, of met de verborgen (frikken van naai omwoelt, . ° den jager in de uitwerking kan vergelijken, alle hare ftrelingen zijn nieuwe koorden om hen te weerloozer te maken ; hij alleen) dien de Godheid met de grootfte zorgvuldigheid mint , word uit hare vleijingen bevrijd, — die de Godheid verwaarloost, word ongetwijvs. 17. Ditfeld haar prooi. 27. Bij gelegenheid van de- Tind ik, voegt . J ° ° 'er de belijder ze waarneeming zogt de belijder uit zoortge"hf 'ii/eem'te1^ gevallen, alle zijne ervarings - proe7e'li'm™iaiïven omtrent de fexe in eene algemeene zafcbatte, men te trekken , waardoor men zijn ooi deel vs. 28. r de ge. afwenden; — hier valt niets te doen, tojjgJg^W' deze worftelingeii baten geene verdedigende roemd gewor- , , den , zal bem, wapenen ; de ftoutfte , de roekelooste daden ni(.t tr,y ma. van de grootfte waaghalzen kunnen hem \\\lendat. tijdftip niet redden. 9. Zoortgelijke overdenkingen hielden veel- gj*9; al mijn geest bezig, en werden weder z\-gen deed.k, tot 1 b , ,, .. dar ik met alle gewisfeld door andere , die mij met een ^unenbeid de menschkundig oog op de zedelijke handelin- Jj£*£" opB'Ü gen der menfchen voor dit toneel, weder $e«£^*J*tf rug bragten ; — eene trok nog mijne gehcele is, waarin de . .., •, ti j i i eene mensen opmerkzaamheid ; ik ontuekte dat er zekere ovcr den ande_ tijdvakken zijn waarin de eene mensch gC^g^^g Over den anderen oeffent, op zulk eene wijze, dat men zeggen zoude: de heerfcher bedoeld niets anders dan de ruïne der menfchen , en fielt daar zijn ware grootheid in. io. Dit vs. io. Zo i'-ii j i vl n merkte ik, dac ging zo ver , dat ik wel eens de hatehjklte f„00daards ftaverwoesters der maatfehappij op de ftatigfte^f £fgve„yl wijze ten grave zag voeren, en naar °Pe11"ggbragtpl\yfeer" baare- plaatzen, ter gedagtenis van hun gewijd, den; maar aan , t • rde vergetelheid overgevoerd; en anderen die zo menige proetwierdesr,„e,.ge. io. De Rossi en Kennicot hebben codices gevonden, die lezen : en uit bet heilig paleis uitgedragen wierden; doch ik heb bier die verandering liever gevolgd, die andere, fchoon minder in getal, opgeven. Zo men den letter volgen wil, dan zal Ni.euwt.ands vertaling de duideiijköe en vloeijenlte wezen, Olia II. Deel .bladz. 13?.  236" Het BOEK ^'*e™Xïvan bilIiJ'kh«id en doorzettende belangloos- ,-egtmatig be- heid vertoond hadden voor de sranfche bur- landeid had- ........ ° den; i»e ijdeü gerij, die bij hun leeven bewonderd, maar nu niet meer in gedagtenis in bet burgerlievend hart deVS>"«>^nTetWaren' il0G "ietig 'S Zlllk ecn gedraS? Gefirakt op een deeltelijk is dit evenwel te verklaren , altans vo7edt\ ww*»bet gedrag der geweldenaren is zo vreemd rnenrchen"d?eorTliet' de feir'°P zoortgelijke onregtvaardige ftc.a in het bedrijven komt zelden fpoedig; dat uitftel maakt kwaaddoen. , , , .. „ , hun verharder , zij fiapelcn dan het eene wanbedrijf op het andere met eene koenheid, vs. li. JMaar boven alle verbeelding gaande. 12. Hierom een jhlodZ'rdzal men ben ook zelden te rug zien kee- Xn&,m,«ren' en daartoe zich van de Sunfti§e ge'enord daar in genheid bedienen , al brengen zii door een grijs, lk boude o j nogtans vast, buitengewoon lang leeven , het geweld tot dT « w*//« eene verregaande volkomenheid, en worden grijs 1','fbièd dievoAol 'm de °"dei"drukking; zo blijf ik nog daaraan Eiobims tegen- als een grondbeginzel vasthouden, dat de uit■wcordigbeid j.omst: treurig wezen zal , en dat hij oneindig gelukkiger is, die, wat zijn lot ook moge zijn, altijd de tegenwoordigheid der Godheid zich in al zijn doen godvrugtig voor vs. 13. Het oogen fielt. 13. De voorfpoed van den tijran fnoodaard niet hoe aanlagchende, hoe gelukkig ook dagende, goed "£*tm'?e»Zal niet beftendig zijn, hoe langduurende ook; grijs worden ]iet is meer fchijn dan wezen, het betekent in dagen die , 3 ah een f,ha-mets en voldoet ook niets, als de Godsdienst ten", om'da/htj nhnmer daar onder zijn hart aandoet en befle°tf*/il:t"r~ duurt. 14. lk beken wel, 'er blijft iets over vs. i±.Even- dat niet opgelost is, en niet wel te verduuTe'ts Nietigs op wen is, en zeker zeer vreemd voorkomt, dat de aarde, 'er znn menfchcn veei aj cen iot 0p cje waereld brave men- feben, *e^en hebben , het geen zij anders den bozen mensch, naar fnoodaards Oeil beul van zijnen evenmensch, zouden toe-  van den PREDIKER. Hoofdd. VIII. 237 leggen; terwijl de trotste geweldenaren de eer^f'f^ ot genoegen proeven van Zijne gene2'/^*. "'genhdd' en 0,1geluk Proeven van Zijn ongenoegen zijn, hieromtrent weet de mensch, al ondervind hij die in perfoon, niets te onder- *fM;n%ijA^!fc:,eiden- * En zuiks danr°m ook, om dat meen; eener-zij dit al veeltijds gemeen hebb-n , hoe tc- l.L nen''regt- gengefte!d van karakter ook, de vriend der vaardigen, den menfchen zo wel als de onderdrukker, de goeden \ den zuivere van grondbeginzeien zo wel als de bozen, den rel- i , , nen cn onrei- roekelooze , de oprechte in inzichten en de Sen^nnl !iet welk gij als uw eigendom, als doch evenwei is een vrucht van uw noestheid op deez' waereld t uw deel van bet leeven, en gemeten kunt. io. Als gij de waarde van van al u w vlijt, • • , n der u onderuwe verngtmgen kent, en tevens uwe ongellade zon hefteed, djgheid, moet u dat niet lusteloos maken ; vs. io. Al ° ' wat u voor- integendeel het moet uwe vlijt vermeerderen, dat" met^a'ife indenkende dat alle dadelijkheden , alle uitzigien, dalri^Trtgëénalle vernuftige beramingen , alle diepe maatverrigting regelen, op eenmaal ophouden, als gij naar geen over/eg , r ' °3 geen kunde, geen wijsheid in het graf, waar gij heenen ft reeft. vs. 3. Ik geloof dat hier niet zo zeer op die gebruiken dan wel op de welgemanierdheid, waartoe de konften geoefend worden, gezien is, wclka konften in liet graf van geen dienst meer zijn.  van den PREDIKER. IIoofdd. IX. 241 het graf als uw beftendig verblijf overgevoerd word. 11. Maar deze waarneeming leid mij van vs. 11. Een» zeiven tot eene andere, niet minder waar en "Zemirg deéde door de ervaring bevestigd; wat werken toch *n ond^0dt! gewoonlijk alle pogingen op deze waereld n°e «>«/- .... . . , „ , 4 nig de fnclhcid uit, ter bereiking van haar einde ? bet is ge-zoms tot den wis dat op ijver niet altoos eene goede uit- datSofn^m^ ilag volgt, zo min als op flerktè zegenpraal; b^f„B'llüeov^rZ noch goed genot op een verftandig overleg , de wijsheid noch op doorzicht in de waereld fchatten, noch^lie't noch op een lieftallige megaanheid , algemee- d'J;''ft:"1di ^dom' ne achting van menfchen ,maar dat alles afhangt men, zeip niet of van zekere gunflige omftandigheden, of naar.»» "genOeg"»"* onze denkbeelden, zonder verband, ons zo welSJi7/tt«ar'dat gelukt. 12. De mensch, die men anders dit aiies aan tiid en toeval on- m zo veel opzichten met reden doorzichtig derfchikt is. mag noemen, weet niets van het gewichtigfle mensch12'«Jet tijdpunt, en zelfs niet, wanneer zijn geaot ^Jg* in dit leeven zal afgebroken worden; hij ziet visfen die met de toebereidzelen niet vooruit, zo min als ge», noch ais™» de visch die al dartelende naar het net ^/''dên ftrte zwemt, of als de vogeltjes naar het aas agterl,«0*'aworden; den verborgene ftrik vliegen; als het ftond daar worden " de is, is het ontworftelen ook voor Adams-^rrr1kr*e'n"- ZOOnen even zo VrUgteloOS. vermag ts over- P valfe» overmel- 13. Hoe de gunflige uitzichten van een digd letten. fchrander overleg dikwijls niets geven, heb heb'een'e3'wijsik in eene aanmerkelijke proeve, bij mijn leef ^ opg^erkf tijd voorgevallen, waargenomen; het was miiv*» voor mij ten uiterfte leerzaam. 14. Zekere vs. 14. kleine ftad , door het geringe getal van in-^ft^ ^elwooners en weerbaare manfehap, buiten ftaat een beleg te verduuren , was in de ongunst een magng i<0van een machtig Vorst geraakt, die zijn troe- de dit-'flte'tz* VIL Deel. q  242 Het BOEK in, en wierp perl bijeen had gebragt , en tegen de ftad gronte belege- r 1 , & . , , , rings - werken was aangerukt: hij had die belegerd, en ten tegen haar op. naauwfl.e zon(jer ontkomen of hope van ontvs. 15. sin- zet ingefloten. 15. Toen men in de ftad nen de ftad , . . , . vond men een tot het uiterite gekomen was, en er mets meer arm , maar overjp. yeef ^an de overgave, of om door uit- WIJS tiitttt 9 UI1- 0 de ftad door hongering , of door ftorm omtekomeu , trad een zijn beleid ver- , , ,. . . , . loste ; dan ongekend en ongeacht burger m die beklemdwrw/?»rme«heid te voorfchijn, die een man van door- aan den armen was. nj: IjqqJ z\c\- aan de ftad , Op de man. ' 3 beste wijze voor haar eer, van het beleg te willen bevrijden; mids men hem liet geworden; — het wierd aangenomen, gelukte, elk was even verrukt; de blijdfchap over de verlosfing was zo groot , dat niemand zich de tijd gunde om te denken aan dien waardigen man , wien den roem daarvan toekwam, vs. 16. Toen 16. Wel dagt ik bij mij zelven: ik wil voor heidk lk:z™s«-mij zelven beter denken, van nu af zal ik een praait over doorzichtige in 'zaken, altoos den voorrang in fterkte , al 0 , word des ar- mijn vertrouwen geven boven een geweldige in niet fè^aar-macht, al word dan het doorzicht niet beloont, luisfert Cn«e»aIs bet in een man van geringe (laat plaats naar zijne les- heeft« ia al was het vooroordeel zo fterk fen niet. ' J . . ., , dat men naar zijn raad niet wude noren, wil ik zulks doen. vs. 17. De ftille lesfen der wijzen worden veel eerder geloort, Dan het gefebreeuw van den eerften der dwaazen. 17. Nu herinnerde ik mij, ter bevestiging dier fpreuken, hoe de wichtige lesfen der waarli jk wijzen , zonder praal gefproken, meer uit werken dan het woest gefchreeuvv, vs. 17, 18. Men kan het ook neemen, waartoe Profr. Bonnet hat «leest fchijnt overtehellen , dat de man niet gehoord was, verhinderd door  van den PREDIKER. Hoofdd. X. 243 Tr. 18. Wijsheid is beter dan oorlogstuig, Want een doldriftig menscb kan vee! goeds verderven. en het driest geweld van hem die over een aantal onbedrevenen heerscht. 18. Beleid en doorzicht is kragtiger dan de gedugte krijgs - toerustingen ; een onbedagtzaam oproerig mensch kan door zich te verzetten, al dat voortreffelijke verhinderen. Xde HOOFDDEEL. VS. I. Een gejlorven vlieg doet des Apothekers balfem gisten en (tinken, Zo eek eene kleine n.isgreep de eer des mans. j. Jl_C ve n gelijk een klein infeB, in de geurigfte balfem , door verrotting eene gisting veroorzaken kan, die de aangenaame geur in een onaangenaam zuur veranderd; even zo kan eene toevallige of eenigzins onbedagtzaame trek van een wijs man hem van zijn roem gansch beroven. 2. Maar dit is echter ten voordeele van den doordoor eenen die dat goede had willen verderven; maar mijns oordeels was dan de ondankbaarheid tegen den man, als de redding niet gevolgd was, minder geweest, dan wanneer hij gedaagd was in zijn oogmerk; hoe veel de wijsheid dan ook voor heeft, volgens 18. kan ze toch al weder belemmerd worden, en hoe verkieslijk, is het nogtans onzeker in de uitwerking. Niet alleen zeer ingenieus heeft van berPalm hier eene transpofltie gefield, maar heeft ook duidelijk 't ongewoone van de conftruütie int de vertaling van het i, vs. aangewezen. >— Het tweede lid van het 14. vs. is bij hem: een weinig wijsheid geld dikwijls boven een fclat van dwaasheid; en het tweede lid van het 1. vers: zo verderft een zondaar veel goeds. — 'Er kan om de onzuiverheid van den ftijl nog al iets toe verfchoning gezegt worden voor het 1. vers het tweede lid, maar her derde van de gelijkheid gaat naar de gewoone opvatting gewis mank; ik geef dan^de gedagte van dien ïHeer de voorkeur, maar heb die in den text niet ingebragt om mijn lezer vrij te laten. vs. 1. Mus. denkt aan een vergiftig inf.it, zo als de SpaanfeU vliegen. Q •  244 Het BOEK ts, 2. Het hart des '.vijzen is aan de rechter-zijiif, Waar dat des zots aan de linker-z/yaV. vs. 3. De dwaas wandeld op zijn weg bandons, En bekend dus in alles dat hij dwaas is. vs. 4. Als des Vorften drift tegen tl gaande'n, vergeet danniet 11 te verdedigen, Het is het eenige middel om grooter onheilen voortekomen. zichtigen, dat zijne neigingen altoos op de gunftigfte wijze werken , daar die van den onbedagtzamen altoos naar de ongunftigfte zijde overhellen. 3. Over het geheel ziet men in den ganfchen leevens-trein des onkundigen eene zekere onberadenheid, en hij verraad dus bij elk bedrijf de ledigheid van zijn brein. 4. Wanneer uw Souverein, of over uw gedrag onvergenoegd is , of niet wel gehumeurd, u onbillijk berispt, veilaat dan niet onbèdagt uw post, noch wijkt ftilzwijgende uit zijn gezicht ; het beste is dan u nedrig te verdedigen of met dubbele oplettenheid uwen post verder te vervullen. vs. 5. Nog 5. Dit brengt mij op een groot gebrek, een kwaad heb , , j . ik onder de door mij, onder de waereldburgers opgemerkt; Tetis elnerf"»-eene ware misgr^P > die hare geboorte vernng , die u'n fchuldigd is aan de onmatige en al te onge- de gunst der . Vorften -nt-mezureerae ïmluadigheid der despoten, aan hunvs.' 6. Te we-ne gunltelingen dikwerf bewezen. 6. Een ten een zot tot inderdaad onbekwaam mensch, tot de gewig- grootc eeramp- * ten te verbef- tigfte Staatsampten te bevorderen, terwijl zij j6aard7or"] m lieden die door rang en bekwaamheden daarverntderen. or} aanfpraak hadden, onder de vergceten burgers lieten leeven. VS. 7. Ook heb ik wel ftaven te paard gezien , En Vorften als ftaven te voet zien gaan. 7. Het gaat zelf zo ver, dat (laven, niet eens inborelingen, zelfs tot eerfte Viziers in de uiterfte ftatie om- vs. 1. De Uitleggers verwarren zich hier cn brengen dit tot hit »erfland, tegen het figuurlijk gebruik der fpre»kvrijs.  van den PREDIKER. Hoofdd. X. 245 TS. 8. Die een kuil graaft valt daar zelfs in , En die puin opruimt kan de flang bijten. TS. 9. Die fteenen afdraagd word 'er wel eens door gekwetst, En die hout klooft komt zoms in /sewnx-gevaar. VS. io. Als het ijzer ftomp is, Dat dan de geflompte fnede worde ge/iepen, Dan doet het nieuwe kracht, Niet minder is wijsheid om regt te bandelen.. gevoert wierden; 't gevolg daarvan is niet vreemd, en ik heb het gezien, dat lieden van het hoogde aanzien, van inkomften verdoken , en door zulken gedrukt, tot zodanig een nederigen Hand vervielen, dat zij als de ouaanzienlijkfte burger op ftraat, geen de minfte figuur kóuden maken. 8. Die onder de hovelingen de gewoone koristgreep gelukkig gebruikt, zijn mededinger uit 'sVorften gunst te lig en, zal mogelijk op zijn beurt langs denzelVen weg ondervinden hoe dit fmaakt; en die, om tot zijn oogmerk te komen de gronden van ftaat niet ontziet , maar ondermijnt, kan het wel eens gaan, als de man die in een oud gebouw werkende, een (lang in zijn rust jftoort , en daarvan gebeten word. 9. Iets van dien aart is even zo zorgelijk als van eene hoogte de onderfte fteenen uittehalen , hoe ligt kan' 'er van boven het een en ander inftorten, en hem dan kwetzen; een-onhandig houtkloover kan wel eens zichzelven gevaarlijk wonden. 10. De Vorst of de Staatsdienaar deze gevolgen ziende, handelt best, indien hij even als de werkman zijn ijzer, door den arbeid bot geworden , op nieuws aanzet, om met minder kracht meer arbeid te kunnen doen; kunde en beleid kunnen weder fpoedig en zonder veel arbeids alles herftellen. 11. In Staatzaken moet men altoos op vs. 9. Naif zegt Profr. Bonnet ten opzichte van het eerfte lid, die het gezag van anderen wil verminderen, en zijn eigen uittebreiden, brengt zichzelven in moeijelijkheden: dit alles met eene kieïne verandering, * ■ Q3  a46 Het BOEK vs. II. Wat baat de leste bezweerder, Als de (lang vooraf gebeten heeft? VS. 12. De redenen der wijzen ziin bevallig, Mair de gefprekken der dwazen bederven zieh zelven. vs. 13. Het begin van ziin reden is dwaasheid , Het {lot de affcluwelijkfte dolheden, vs. 14. De zot gebruikt wel vcele woorden, Geen mensch weet wat volgen zal, En wie zal men beduiden wat 'er het einde van wezen zal. vs. IS. -dtl' de pogingen der zotten matten ben ganscb af, Vooral als zij van de fteielingcn niets heren, voorbehoed-midden het meest agt geven, doet men het te laat, het is even als of men (langen - bezweerders wil halen, voor iemand die van een onbezworen (lang reeds gebeten is. 12. In Raadsvergaderingen zal men zien dat de redevoeringen van verftandige en overleggende , lieden altijd met genoegen en geduld gehoord worden ; terwijl die van de onkundigen niet alleen rasch verveelen, maar gewoonlijk hun eigen zelven verraden. 13. Al in het begin door het ongepaste, ontdekt men al wat van den man te wagten is, word hij in zijn ijver vuurig, de fchandelijkfte zotheden worden door hem, eer hij geëindigd heeft, aangeprezen. 14. Gemeenlijk gebruiken zij, die het minst bekwaam zijn, eenen vloed van woorden; zonder zamenhang zijnde , kan men niet bemerken wat nog komen moet , maar hoe gemakkelijk men 'er de uitwerking van opmaken kan , men zou die hem niet ligt kunnen beduiden. 15. Onbedreeve hovelingen , met hunne vrugtelooze woelingen , lopen eindelijk van zelfs te niet, vooral wanneer zij door de zamenleeving in den befchaafden kring niet zo veel geleerd hebben, dat zij fatzoenlijke lieden wel weten te behandelen. vs. 14. Het derde lid meent van der Palm dat door Affchrijveren hier ingeftVpen zij. vs. 15. Zeerwel heeft Sciiultz de anomalia daarin aangewezen, niemand heeft bewezen dat het een fprcekwoord is, ik. ben dan hier tegen mijn gewoonte zeer vrij geweest.  van den PREDIKER. Hoofdd. X. 247 VS. 16. Ellendig land! wiens Koning een kind is, Wier Vorften in den morgcnftond maaltijden! TS. 17. Gelukkig land! wiens Koning edel is, Wiens Vorften op behoorlijke tijd eeten , Tot verfrisfching en niet tot overdaad'. VS. IS. üjör traagheid zakken de verbindzels uit een, En door flappc handen doorlekt h, t huis. VS. 19. Maaltijden worden tot vreugde aangericht, Het leeven door wi.n opgebeurt, En het geld voldoet voor alles. VS. 20. Vloekt den Koning niet, zelfs niet op uw bed, Noch veragt den lijken niet In uw geheim-vertrek , De lucht-vogels zouden het geluid overbrengen, En de gevlerkten het gefprokene openbaren. 16. Ongelukkig land, waar de Vorst zelfs geen verftand heeft, een kind in rijks-zaken is! hoe rasch is dan het ganfche hof bedorven ? — de grooten van het rijk die rust en recht moeten handhaven, flijten hunne dagen dan in ledigheid en wellust. 17. Gelukkig land, door een weldenkend Vorst beftuurd , wiens geboorte en opvoeding hen tot een goed bewind opleide! dan ziet men dc grooten hun plicht doen , en de uiifpanning alleen neemen, om met verdubbelden ijver in Staats-zaken te kunnen arbeiden; geen luxe maar order heerscht in den Staat. 18. Niets is gevaarlijker dan agteloosheid in' het Staats - beftuur ; de vastigheden van het Staatsgebouw, door het naarkomen der wetten aan elkander gebonden, raken anders los; dat te voren befchutting was, word 'dan onbruikbaar; men kan niet meer veilig wonen. 19. Is de Staat inwendig zo gefteld, dan ziet men uitwendig meest - al de wellustige dartelheid van het hof ten top geftegen; aan verzuim denkt men niet eens, dit word , zo het al gebeurt, door cirkels en bals verzet, en de gebreken die in het oog lopende zijn, weeten zij door geld afpersfingen te floppen, en het dus gaande te houden. 20. Op zulk eene vrije trant van Staatszaken fchrijvende, moet mijn . lezer het perfoneele en het vs. 20. Deze waarfchuwing moet in verband opgevat worden, als het hof zo gefteld is, is het gevaar van te fpreken groet, i.ewijl door ftrengO 4 b<* Het BOEK iJ' Het ?• I|J alle onze daden is eene helderheid ik nt is ivaar- Ujk aangenaam, vsxi geest zo nuttig als het dachlicht genoegde zon te zien,.., . . . behaagt het ge- iijKer is boven de zombere nacht, vooral z,chl- wanneer eene heldere zonnenfchijn een nieuw ya,a*'aM*argenoegen aan den dag geeft. 8. Maar denk gefield dat de . ° c mensch veeie daarbij, dat allchoon iemand dat geluk heb- jaaren leeft, en , . , , , .. die genoeglijk be jaaren aan den anderen, zo moet hij even- il7rw™ff'hijWel bert'k-"en dat 'er donkere dagen volgen tocbd&t'erden-kunnen, die zeer zomber en onaangenaam ziin; kere dagen ko- .. . D J ' men kunnen en zulke kunnen de vorige aangenaame weinig fcn!enwat'lrgenoegen of verzagting aanbrengen , vooral reeds is, be- wanneer zij velen in getal ziin, waardoor teieent mets. J ° 1 ' het ongenoeglijke aanmerkelijk verzwaard word. vs. 9. Neem 9. Jeugdige harten! denk hieromtrent wel be- dan jongeling! , . , genet va» u-rade , zegt niet: ze z\\x\ voor ons nog zo vve ]en%ngT»va af' vervrolijk u vrij in kindfche onbeverinstigen zich zorgde dagen , in rijpere jaaren moogt gij in .uwe jonge- . f. » ,J ,, üngs - jaaren jj uwen jeugdigen trek al eene betaamhjk voldoe- jêggingen "van*n>ug bezorgen , voert noestig uit, en geniet tiw hart, cn [iet geen luv j^,.;. ajs ^redend en uw oog nwe oog-w;-- . 0 imtigingen ; als aantrcklijk beziet ; maar vergeet daaron- maar bedenk , . .... , , , dat Elobim uder niet 5 °P dat gij mets onberaden doet, bedrijven redendat de Godheid u eenmaal onderhouden zal zal vragen. over de redelijkheid, de billijkheid dier gedragingen. vs. 10. Verban bet verdriet uit uw hart, Ontwijk alle ligebaams-fmarten, Want de jeugd vergaat als de damp in den morgenfiond. to. Het gaa u vrij naar uw wensch, — leef zo vrolijk als u mogelijk is, laaten uwe neigingen u daartoe voedzel verfcbaiTen , geniet het onafgebroken zonder dat ziekte u daarin belemmerd, maar denkt 'er bij, dat de vs. S. Komen kunnen en niet komen volgens Glassius,  van den PREDIKER. Hoofdd. XII. 251 ontluikende roos en blos der jeugd, zo wel als de eerfte mannelijke kragten, zo onbeltendig, zo ligt verdwijnende ziji1, als de daauw in den morgen, die door de opkomende zonnenftralen opgetrokken word. Xllde 1 >j , , .. HOOFDDEEL. 1. J^enk toch bedagtzaam, mijn waardige vs< l Cedenfc jongeling! in die leeftijd, waarin de &nfc«^w»-*£ beelden vlug en gevoelig zijn, vooral aanee„ jongeling uw Maker; die de oorzaak van alle uwe geneug- "l^Zam, daten is, maak dit u eigen eer de fombere min-jj»^ der o-evoelise leeftijd voor u aanfnelt ; jaa- eer de jaaren ö , , 1 • vil J naderen, waar ren van zwakheden en verdrietelijkheden , in gij getn!gen die u dan omtrent alles, wat u als genie- «JJ ting aangeboden word, weigerende zullen doen »«. zeggen : ik ben (lomp voor alle die aangenaamheden. 2. 6 Winter des leevens waar- vs. 1. Voor dat de zon, net in de eene hoop na de andere begeelt! geen licnt> de maan, heldere zonnefchijn, - geen bekoorlijk dach- ^rren™ licht, bij den avond zelfs geen maanlicht,£1^«genade en door de geduurige vogtige dampen niet komen, eenmaal de verfchijning der tintelende darren , waarin de minde gunftige verandering niet te wagten is; maar naauwlijks heeft de eene bui zich ontlast , of de opeengeftapelde wolken, al lager en lager dalende, voorfpellen eene nog zwaarder bui. 3. Waarlijk vs. 3-Tenda- c - 0 ge op welken de een dag, die alle ftille genoegens zelven bin- huiswagters benen in 't huis wegneemt, daar de beevende han-ven ' 611 de vs. 1. Kennicot heeft Handfchriften , die het enkelvouwd Schepper hebben, minder ongewoon voor het gebruik in de heilige Schriften. vs. 3. Met van der Palm vertaal ik dit, niet van gebrek in de maalfters, maar gemis van dezelve. — Die het gebruik der venlteren, heure hoog-  25i Het B O E K gTnPTr?ikT?» *^en al lecren, hoe weinig men nis dan vermag, cn 'er geen tor zelfs - beveiliging, en de waggelende kuiën lu.iaificis meer , . . . . , zijn om ï/«/«zeggen, hoe weinig beweging de verllramdle^dtor' dede ft^W* meer maken kunnen; 'er zijn geen v.rft ven zien uitzichten op nieuwe krachten, daar de tanverduisterd , zlfm, den weigeren het voedzel behoorlijk klein te maaien , geen gelegenheid om van die onguure denkbeelden door nieuwe voorwerpen zich te ontdoen, door het verminderende vociit vs. 4. En de in de oogappelen ; 4. Ook kan het gehoor valdeuren van . . iuiien gerio-geen nieuwe genoegens en veranderingen gede" raair^«wv'en » weKens de belemmering en verflapping *ow*is,#«mender gehoor-zenuwen; het fpreeken zal wegens ™sa°"J eriisaard, gefchied met zo veel geweld als r\&fi^enfpringt o 1 ' 0 0 de tfarer-krlllk gulde lamp van den zilveren keten, waaraan aan de bornput hij hong, afgerukt word; en de laatfte (loten het rad "aan V van het hart zijn even als een kruik bij een putpuc an0°Pt- den kunnen vereenigd worden , de tortel in het voorjaar zich latende horen om hare drift te kennen te geven. vs. 6. Ik kon hier met de Uitleggeren door dc twee zinnebeelden, het merg voor de leevensgeesten, en het bloed , bij de laatfte vergelijking, zeer duidelijk onderfcheiden; maar gefteld dat dit in Salomo's tijd bekend was, zo zou de Dichter gesvis maar een zinnebeeld gekozen hebben; ik denk liever aan de fcheidirtg van de ziel, die in wijze niet kan befchreven worden, maar wel het dierlijk leeven door het tweede zinnebeeld. — De lamp is een zinnebeeld van het leeven niet alleen, maar bijzonder van den invloed die het leeven op de zamenleeving heeft. Mhs. heeft dit inftrument en het derde van de vergelijking zeer wel opgehelderd.  =54 Het B O E K in het ophalen brekende , wen het rad met vs. 7. En het horten en floten fnel afloopt. 7. Door de Hof naar de aarde gaat , verrotting word dan al rasch het li;k: getwlm'l en "f" Aoopt, en met de aarde van het graf vert0i#)fe//j'mengd ' 20 word liet bgchaam weder het Maker, kecre. geen het te voren was, komt tot zijnen eerHen oorfprong te rug , terwijl de ziel helderer en fijner dan het licht vluchtig keert tot dien God, die haar met het ligchaam zo vs. 8. lang vereenigd had. 8. Hier fluit de v/HfayttewTarneemel-l ueemer billijk, en eindigd met reden zo als ijdeihdd''5 ** '"J begon; alles is niets! zulk een wisfelvallig leeven! zulk een einde! zo een niets ! vs. 9. voor 9. Tot flot voegen wij 'er tot opheldering de'waa'rneème'rbij) dat de opflcller van alle deze bijeengezeer wijs,tier- zatrieide waarneemingen , een man van uit- otn onderwees 0 7 hij Acnatiedoor muntende wijsheid geweest is ; hij heeft ten nut- zijn kundig-^ .. .... . beden; bij nam te van zijne tijdgenoten, en tot vcrmcerdezogt''en bragtT'mS hunner denkbeelden zeer gearbeid; hij veeie fprcuken nam altijd zelfs proeven waaruit zij ontbijeen. leent zijn, en behandelde die niet oppervlakkig, maar bezag de zaken van alle zijden; al wat in andere fchriften de geur van waarheid en mensenkennis had, wist hij in een zamenftel vs. io. De te brengen, io. Dus hebben wij niet alleen 2ogt""em'be,te z'Jne eigen waarneemingen, maar daar onder zinfpreuken be- (je oeste en r\M!it fpreuken , door anderen val lig te geven, j r v met woorden opgefield , en tot zijn oogmerk zamenge- der waarheid . , . .. , epgefleid. voegd, en daarbij, hoe vreemd voor zommi- vs. 9—14. In weerwil van de bedenkingen welke van der Palm opgeeft, tegen de gedagten dat deze verfen van later hand zouden zijn, dunkt mij, dat elk lezer de noodzakelijkheid daarvan gevoelt, en dat dit inderdaad een fleutel is voor elk lezer die bedenkingen mogt hebben, om-  van den PREDIKER. Hoofdd. XII. 255 gen, zijn ervaring van nabij bezien , is overeenkomende met de waarheid. 11. Zulke be- vs. n. Per , . ... , wijzen gczeg- knopte en kragtige gezegden zijn van de ui- je„ merken ais teriïe nuttigheid, zij werken niet alleen drgj^ {£ de prikkels om onzen gang op het pad deirgeiiagen door , , 1 de opzieners deugd aantezetten, maar zij hegten door zul-der ven ke ervaring begeleid, als nagelen; kondig zijnge^veVvan^déa ze bij den anderen gevoegd door hem, die "rflen herder, de zorge daarvan toevertrouwd was geworden , door hem die ,deze koninglijke gedenkdukken als rijks - kleinodiën bezat , en als een weldenkend herder voor zijne kudde wilde nuttig maken. 12. Hierom, waardde vs. 12.Ontbond , ,. . .... , , , u, mijn zoon! leerlingen! prijs ik u dezelve ten hoog- van al!es, wat ften aan, als anderen verre in waarde voor-*// 'vlm"^e. bijttrevende, vermoei u niet om meerdere teke" te verza- ... ,. , , - melen is geen verkrijgen , in dit vak zou het opltellen en einde, en ai te bijeenbrengen ontelbaar kunnen zijn , 't gre- vémoeit^het tig lezen daarvan zou ook het ligchaam kun- ligchaam. nen benadeelen , en daardoor den geest belemmeren. 13. Het gewigtigde deel is reeds Vj. 13. Het van den beginne en bij herhaling opgegee- f.'fjf"jf£e ven, ik voeg daarom 'er zamentrekkende bij:vrees ^»*>'«> 0 J en gehoorzaam eerbied voor de Godheid, en de zorgvul-Zijne geboden; omtrent den gehoudenen voordragt van Salomo in dit Boek; mij dunkt dat men merken kan dat de Uitgevers dit zelve gevoeld hebben, en ze met zekere delicaatheid hebben willen oplosfen; de eerfte herder kan of Hosea of Zf.rubabel zijn, die aan zekere lieden 't overzien der heilige Schriften cn 't bijvoegen van een en ander aanbevolen hebben. vs. 11. Heinius heeft volgens zijn fpelende Genie, in alle zijne verhandelingen heerfchende eene verklaring gegeeven, regt vindingrijk, en die voor den Nederl. lezer in Profr. Bonnet's fchetze opgegeeven is, doch die mij op het flot van het Boek te vreemd is.  256 Het BOEK enz. fis \el'r zuê d'ge ^etraSr'nS Zijfier bevelen is blijkbaar voor menfchen. . elk mensch , van welk eene rang en ouderdom, noodzakelijk, in alle zijne bedrijven zij dit niet alleen de grondflag zijner godsdienfl:igheid,maar het doel van alle de waarneemingen voor een vs. 14. Wam ieder. 14. Eenmaal zal de Godheid niet alvan elkl leen de bedrijven maar zelfs de oogmerken werk reden fex menfchelijke verrigtingen doorzoeken en vragen , hoe J o c verborgen ooi, toetfen ; alles zal zich dan ontwikkelen het het zij dan goed , „ , . .. , of kwaad f geen nu in het donkere ligt, zo wel van de billijke als van de onrechtmatige zijde.  HET HOOGLIED VAN SALOMO.   INLEIDING op het HOOGLIED van SALOMO. CjEEN Gefchrift, geplaatst in de verzameling der Gedenkftukken voor den geopenbaarden Godsdienst, heeft zulk eene behandeling ondergaan, als dit zo onfchuldig Gedicht heeft moeten lijden; vrienden en vijanden van den Godsdienst 'er hebben zich toe vereenigd , om het uit de plaats , welke het befloeg, te verdringen ; wat Voltaire, Rousseau en Basedouw gezegt hebben wil ik niet ophalen; de bezwaren van groote Taalkenneren en beroemde Godgeleerden, om het uittezonderen, ga ik ffilzwijgende voorbij; de beste en vreedzaamfte tijd voor deze Dichtftukjes is geweest, toen men door Kerkelijk gezag den grootften leerling van Chrijsostomus bet zwijgen opgelegd had; niemand die de rust zijnes leevens voorftond, dagt anders van dat tijdpunt af, dan dat het Gedicht de liefde tusfchen Christus en Zijne Kerk bezong, en dat dit en niets anders het hogere uitzicht van hetzelve was, waarmede de BijbelminR 2 naar  s"o INLEIDING op het naar zich alleen moest bezig houden; agter dit zo veilige bolwerk heeft men lange gefchuild, en men kon de uitdrukkingen der Rabbijnen , hoe buitcnfporig anders, daarop gelukkig toepasfen; — neem, bijvoorbeeld, dat 'er wel een waereld had mogen gefchapen worden, om dit gewigtige Boek vau derzelver bewoneren te kunnen doen lezen; zo lang men den letterzin niet poogde opteheldercn, bleef alles in dien Haat; maar zinds dien tijd waren de beste aanklevers van den oneigcntlijken zin ecnigzins genoodzaakt hun voordel te veranderen; P u ffendorf en Luderwald vereenigden de ophelderingen van den letterzin met dat hoger uitzicht. De eerfte met die verandering, dat de Engelen in eene reije van Godvrugtigen in tweeën verdeeld, om het O. cn N. T. te beter te onderfcheiden, dit Gedicht bij Jesus graf zongen; de laatfte had Maimonides ten voorlichter , en dagt aan de liefde , welke God voor Israëli ftaat had geduurende de regeering van Koning Salomo. Ik agt het eenen vruciitelozen arbeid , mij hier over nader te verklaren, al neem ik de woorden van Dat me niet over: „ zo men eene verborge zin kan dulden, dan kunnen geen denkbeelden van waarheid en valschhcid meer van den anderen afgefchciden worden;" de Heer van Nu is Klinkenberg heeft niet alleen edelmoedig voor de letterzin gepleit , maar ook alles wat ten voordeele van den geestelijken zin kan gezegd worden, gewogen ; dus zal hij voor hem, die nog niet genegen is die te laten vaaren, mogelijk het duidelijkfte en overredende fchrijven. Zodra wij ons bij den zin der woorden alleen bepalen, dan kunnen wij tot roem van onze eeuw veel gi'eds zeggen; 'er zijn merkelijke veranderingen gemaakt in uitdrukkingen , welke men te voren voor onverklaarbaar hield; in de vorige eeuw had Bisfchap Bossuet hieraan reeds begonnen; maar de misbruiken der Joodfche oudheden  HOOGLIED van SALOMO. 261 den door hem hier verkeerd toegepast, verminderde dit goede weder; voor LowtH kan men wel zeggen, dat niet veel wezentlijks tot opheldering der fchoonheden dezer Dichtltukken gedaan is; alle de onderzoekingen kwamen vervolgens op deze eene vaststelling neder; ,, een of meer liederen, waarin de liefde bezongen word, is de hoofdinhoud." Welk zoort van liefde bezongen wierd, bij welke gelegenheid, door wien, en in welk een zoort van Gedicht? waren de vragen, waarmede de Uitleggers zich nog vermoeiden ; de viering van den zevendaagfebe bruiloft ter eere van de Egyptifche Prunes, met welke Salomo gehuwd was, werd als eene gefchikte gelegenheid nu verworpen; de herderlijke toneelen daarin voorkomende, de verandering van failbenau daarin duidelijk , maakten dit ondraaglijk; zo bekwam B in nel zijn affcheid, en Harmer. trok de aandacht van eenige weinigen tot zich ; hij maakte onderfcheid tusfchen de fuster en de geliefde, dit bragt hem op het denkbeeld van twee vrouwen , eene Joodinne en eene afgodifche, welker beider liefde onderfcheiden bezongen wierd; toen wierd de vraag ernftiger: word hier dan huwelijks-liefde bezongen ? dan wél verliefdheid? Groïius had weleer den eerden weg ingellagen, en was daarop van veelc Uitleggeren gevolgd die een geestelijk huwelijk wilden tekenen; men vond toen in den letterzin huwelijks-geheimen, zo men dagt, zonderde eerbaarheid te benadeelen, en in plaats van in de grondtrekken de hoogde maar reinde huwelijks-liefde te fchetzen , trad de onbefchaamde jonge vróuw te Voorfchijn; dit gaf natuurlijk aanleiding dat de bedenking meer op het nuttige van dit Gefchrift viel: een buiten tegenfpraak achtbaar man, nam: Jacobi, deed eene poging om dit Gedicht regt leerzaam te maken ; een veehoeders vrouw, getrouw in hare echt-verbintenis , word in hare uitrekende fchoonheid door den verliefden Koning bezongen, belaagd, maar door haar beantwoord met de naive tekeR 3 Rjng  s6a INLEIDING op het ning van de aanminnigheden hares cchtgenoots; deze gedagten wierd in Duitsdüand niet als geheel onnatuurlijk verworpen, maar als te Gerk verwrongen, befchaafd en veranderd; in ons Vaderland had men door de vertaling van dat werkjen ook deze gedagte voorgedragen, maar ook den vromen grijsaard mishandeld, tot dat een vragend voorftel over Salomons Hooglied eenige gemoederen bedaarde. De zo belezen Velt hijsen en later Ammon verzagten J a c o b i's denkbeelden dus : „ het zijn onderfcheide Gedichten tot lof van een dochter eens wijngaardeniers, door haar broeder aan Salomo voor het ferail verkogt; welkers hart nogtans aan eenen onfchuldigen jongeling gebonden was, wiens bevalligheden zij zich voorilelde, zo dikwijls Salomo haar met liefkozende dichtjes aanvalt; Hezel heeft dit nog al meer verzagt, door te bewceren dat Salomo op het meis-'en niet verliefd was, maar alleen wilde beproeven, of 'er c-éne bij de fchoo-* re fexe zo llandvastig in de liefde kon gevonden worden , die 't waagen dorst hem te weerftaan. Onder alle Uitleggers is evenwel maar een Herder, die zonder veel praal, beknopt ons zijne lieden der liebe gaf, met zo veel betoverende bevalligheid gefchreven, dat het bijna niet mogelijk is hem met Eichiiorn niet hier en daar mttefchrijven; hij zal altijd de beste, de nuttigde handleiding tot deze Gedichten blijven; al is de bedenking van Ni e me ij er waar, die zeker niet uit het oog moet verloren worden, wanneer men Herders aanmerkingen regt gebruiken wil: „ de fijnheid van gevoel , welke in de ophelderende aanmerkingen van dezen waarlijk bevalligen Schrijver gevonden word, veronderftelt eene graad van befchaafdheid, welke onmogelijk tot die tijden kan gebragt worden;" hoe veel danks zijn wij dien waardigen man , evenwel voor dit gefchenk fchuldig; hadden Michaclis en Hoefnagel onder hunne uitlegging dit Boekjen in handen gehouden, z;j zouden de Lie-  HOOGLIED van SALOMO. 263 Liederen der onfchuld met geene onreine denkbeelden bezoeteld hebben , of ten minlte daarvan niet verdagt hebben; om deze redenen zal j. van YperEN bij onze Nederlanders altoos in achting blijven, om dat hij in zijne Brieven over het Hooglied, die proeven van 'smaus vlugheid en belezenheid, alle denkbeelden naar onkuisheid zweevende, vrij gegrond afgewend, en ons bij de bevallige kleding in beide de fexen bepaald heeft. Nu zijn wij door deze korte gefchiedenis over de uitlegging van dit Gefchrift zo ver, dat wij de inhoud met genoegzaame zekerheid vastllellen kunnen, „ de liefde word 'er in bezongen; maar wie is toch de Opiteller van deze minne-Dichten? niemand heeft dit Salomo meer betwist dan Eichiiorn; ik kan nog niet zien, dat dit met een goeden uitllag gefchieden kan; hoe komt Eichiiorn aan die kundigheden in de Oosterfche talen, en waar kan men die ook verkrijgen ? daar 'er toch te weinig Hebreeuwfche Gefchriften voor handen zijn, dan dat wij zouden kunnen bepalen welke uitdrukkingen, woorden, voortzetzcls, tot de bloeijende tijden der Hebreeuwfche taal behoren, en welke niet. Wie zal ons van de taal in Salomons tijd, zo als die op het land gefproken wierd, de verzekering kunnen geven , dat ze geenzins nader kwam aan die" welke in later tijden gefproken wierd ? wie zal al of niet zeggen, of deze en geene nalatigheden niet met opzet zijn ingevoerd, om der herderen en wijngaardenieren taal te beter te kunnen nabootzen. Salomo al vroeg door zijn vader in de dichtkonst onderwezen, tot het huwelijk zo jong opgevoed, moest met een jeugdig hart van liefde zingen; en ♦alle deze Dichtllukjes zijn eeuwen aan den anderen bij de Israëliërs ook in den grootllen roem geweest, van daar de tijtel: Lied der Liederen of uitltekende Liederen. Van minder gewicht is het voor den lezer , dat wij weetcn wier liefde hier bezongen word , dc afwisfcHu11 4 8«i  jc'4 INLEIDING op het gen van UeveUngs-namen: lieflk, vriendin, zuster, bruid en fi/lamith, zou ons van eene perfoon niet aftrekken, zoo eene aandagtige lezing ons niet dede bemerken, dat ze niet vervvisfeld , maar dan eens zorgvuldig gebruikt worden ; en dan weder geheel vermijd zijn; — de cngewoonfte en evenwel niet vreemde gisfing omtrent de perfoone, zoo men zich tot eene bepalen konde, is die van Hess: Suh.mith is bij hem de zo fchoone Abisag, op welke Salomo zeer verliefd geweest zou zijn, en nogtans nimmer eene andere dan Platonifche liefde met haar onderhouden zou hebben; dan zou zinnelijke liefde hierin het geheel niet bezongen worden; maar eens aangenomen, dat Salamith een perfoone zij op zichzelve , dan blijft het nog onbepaald of 'er maar ééne perfoon in hare liefde bezongen word, en of het dus een doorlopend, aaneenhangend Gedicht zij? dat 'er eenheid ia de dicht-coupletten hcerscht, al zijn het zelfs onderfcheiden Dichtftukjes , is bij mij zeker , en dit heeft Eichiiorn duidelijk genoeg aangewezen; onfchuldige, naakte liefde te bezingen, Herder zou zeggen, paradijs-liefde , is de hoofdzaak; maar de denkbeelden zijn of uit de natuur van het land-leeven, zeer Arcadisch genomen, of ook wel uit de hof- pracht, men kan 'er de herder en de Koning zeer wel in onderfcheiden , want aan perzoons-verbeeldingen in de fmaak van het toneel, dagt 'in Salomons tijd geen mensch; de Vorst zo wijsgeerig denkende, zo edel van gevoel, zal gewis als hij het hof-leeven, vooral in den Haram bij het land-leeven tusfchen een beminnelijk paar onderling vergeleek, niet een oogenblik getwijfeld hebben wat de voorkeur verdiende ; edoch de hof-praal waardeerde hij evenwel vrij hoog, en hij moest, daar mogelijk deze Dichtftukjes al vrij algemeen onder de natie op zijn naam verfpreid zijn , bedagtzaam wezen , geene wanorders daardoor te ftigten ; men kan daarom niet Heilig zeggen: het hof-leeven word 'er in gegispt; uit die  KOOGLIED van SALOMO. 265 die zelve bron leide ik het af, dat 'er donkerheid, bedektheid in de aanleiding, waarom de liefde bezongen word, doorgaande in heerscht. Dat onfchuldige liefde hier van haren lieveling, het zij met opzet of ter beproeving afgetroond word, door haar de waarde van hare eigen fchoonheid te doen gevoelen, is voor elk onbevooroordeelde zeker; de Waarneemer, de groote menschkenner Salomo, zal mogelijk meer dan eene proef genomen hebben, eer hij tot het zo ongtmUige befluit in den Prediker kwame: dat eene flandvastige, eene zichzelve gelijke onder de fexe, eene zeldzaamheid was, door hem noch niet ontdekt , maar op de jaaren waarin wij met reden dellen, dat hij deze Dichtftukjes maakte, komt dit niet te pas; voldaane, geoefiende huwelijks-liefde, kan wel tot zulke proeven overgaan; maar dit valt niet in den rein blozenden , pas ontlokenen jongeling; wat hij dan eigenlijk hier-mede op het oog heeft, als hij een landmeisjen zo verrukkend tekent, moest voor zijne landgenoten meer of min bedekt worden ; al was het geoorloofd, onfchuldig zelfs, moest de Oosterfche Souverein in het denkbeeld van de burgerij niet al te gemeenzaam te voorfchijn komen ; hierom denk ik dat alle ophelderingen van dien aart niet mogelijk zijn, en dat de Uitleggers te vergeefs daartoe pogingen doen. Nu twijfel ik niet of velen mijner lezeren zullen met eenige verwondering bij zichzelven denken : wat gij ook aanvoert, het flot blijft toch; liefde, natuurlijke, zinnelijke liefde, word hier dan alleen bezongen ; maar hoe komen dan minneliedjes in de reijc der gewijde Schriften, waarom bekleden zij die plaats ? welke nuttigheid kan dat hebben? in plaats van godsdienftige eerbied voel ik eene aanftotelijke, onaangenaame gewaarwording ! — „ maar, waardig lezer! ik wende u zo gaarne te gewinnen, (laak daarom deze klagte! en onderzoek eens of vooroordeel, verkeerd gephatfte kuisheid , of valfche godsdieuftigheid II 5 - niet  £66 INLEIDING op het niet de oorzaak van alles is." — Wij twisten niet over de Goddelijkheid van dit Gefchrift; in dien zin zo als gij zulks gewoonlijk noemt , kunt , noch gij, noch ik het beoordéelen; de gefchiedkundige proeven bewijzen eenftemmig, dat ook deze Liederen behoren tot dat zoort van Gefchriften, die voor den geopenbaarden Godsdienst van bet uitgeftrekfte gezag zijn ; dit kan niemand met eenige fchijn wederleggen; en dan komt het eerst in, welken zin dit Gefchrift moge hebben onder die, welke onzen aandagt boven allen verdienen; en al was die hogere betekenis, welke men daar ouwlings aan gaf, de eenige ware, deze geeft dan deze Liederen nog geen recht om onder dat getal van Goddelijke Gefchriften geplaatst te worden ; hoe veele ftigtelijke Boekjes zouden dan naar dien plaats kunnen dingen; denkt gij: „ het lust mij niet mij met minneliedjes te vermaken , daartoe gevoel ik mij veel te eruftig, ik vermeng het reine met het onreine geenzins: ja dan word het verfchil wigtiger, zulks beken ik, maar daarom zal ik bij mijne openhartigheid ook ernst paren, lieve lezer ! kunt gij in het O. T. Gezangen op deze of geene overwinning door Mos es of David behaald, zonder aanlloot lezen, of, zelfs als een voornaam gedeelte van den openbaren eerdienst, zingen, met ftigting zingen? het oorlog, zo verwoestend voor het menschdom, te bezingen, behaagt u dan beter dan eenvouwige onfcbuldige Liederen der liefde te lezen; is dat Godsvrugt? of zijn het kloppingen van een bevlekt hart, in uwen boezem? zijt gij dan vergeten, hoe het eerfte paar reine menfchen, die pronkftukken van Goddelijk genoegen, gefteld moesten zijn, toen de vaderlijke ftem tot hun zeide: ,, wast en vermenigvuldigt. " De zinnelijke driften veroorzaakten toen eene vlam in die onbevlekte harten, welke het paradijs-leeven zo zeer verhoogde; welk eene fomberheid had Adam bekropen , toen hij al waarneemende het dieren - geflagt onderling zo vergenoegd, zag dartelen; werd  HOOGLIED van SALOMO. 2.6? werd niet alles nieuw leeven na dat hij ddne vond met welke hij zijn genoegen konde deden ; ik beken het, de zonde trok over alle die gelukzaligheden der natuur al rasch het floers; maar raakt dit wel de natuur-drift op zichzelven? hare donkere zijde, door de overtreding befchaduvvd, is gelukkig het beste bolwerk tegen onkuifche driften, en is zo voor de fterkere trek in de zwakke fexe eene meerdere beteugeling , de eerbaarheid vaak merkelijk fluitende ; houd dan de natuur op natuur te zijn, als de zonde ons hart bevlekt heeft ? of moeten wij dan zo nabij de natuur te rug keeren, in hare onbevlekte naaktheid, als mogelijk is; bevestigt dit de ervaring niet? volkeren het minst befchaafd, en daardoor het minde geoeffend in de fchoolen der fijnere, maar ziel - verwoestende onkuisheden, het naast dus aan de natuur, zijn immers de minst bevlekte; Salomo moest, wilde hij liefde en niet wellust bezingen , meest de deden ontwijken, het gezeldfchap der verdartelde grooten fchuwen, en het eenvouwige laudmeisjen bezoeken , wilde hij regt en vrij van liefde zingen; op 't land woont geen Romaneske, maar onfchuldige , zinnelijke liefde, voor den befchaafden te naakt, te onbefchaamd, maar voor den beoordeelaar van het Goddelijk plan der waereld-bevolking het best voldoende; ik ontken hier mede niet dat de verdorvenheid ook niet in deze harten zoude ingeflopen zijn; dat een onreine hitte ook niet in het meer eenvouwige hart kan opfteigen; maar al is ze 'er, ze vind dagelijks geen nieuw voedzel en aanwas in de verfijnde leevenswijze. — Hoe ongelukkig is het, dat men hierin zo onnatuurlijk denkt; zoo 'er ooit eene algemeene verbetering van het menschdom op deze waereld te wagten is, van waar kan ze eenvouwiger en zekerder in haren invloed aanvang neemen , dan van die kleine en eenvouwige maatfchapp;ien door liefde verbonden ; — en waarom dan jeugdige harten door de Platonifche wijsheid en liefdens - regelen, en niet door  aG.8 INLEIDING op het door eene zagte leiding en opwekking van de natuur daartoe onderwezen; langs dezen weg konden deze Liedereu haren invloed-, waartoe zij bellemd zijn, eenmaal weder te rug bekomen, en niemand zou dan meer klagen over de onvrugtbaarheid van dezelve voor den Godsdienst-vriend; welke behoedzaamheden voornamentlijk in agt te neemen zijn , kan ik niet kragtigcr uitdrukken dan Herder gedaan heeft: „ dit is een Gefchrift, buiten vooronderftelling , door eenvoud en naakte onfchuld zo onwederfprekelijk klaar, — eene mijrrthc thuin der liefde, door uitleggingen zo jammerlijk ontwijd, en aan elks oog daar over zwevende ten prooi gegeeven, — hare gratie , die zuster der onfchuld, is zo gansch en al op den leerdoel als een ontuchtig meisjen ontfluiert, en blozende jongelingen aan haar geërgerd; van hoe veel belang is het derhalven hier bedagtzaam te zijn, om ook in deze gebreken niet te vervallen? ik beken, het is ten uiterften moeijelijk om dat het geen bij ons Europeërs befcheiden genaamd word, den Oosterling dikwijls ondragelijk is; en als daarentegen de Oosterling zich ongedwongen en mannelijk uitdrukt, hoe onfchuldig ook, dan jeuken onze ooren, en onze fmaak is beledigd, én wij zoeken Crebeljonfche dubbelzinnigheden." Verwagt dan niet, van mij, gunflige lezer! dat ik eene omfchrijving van deze Dichtdukjes zal kunnen geven, aan hare fchoonheden eenigzins evenarende ; als de taal van het gevoel omfchreven word, dan verliest zij haar kracht ; ik zal alleen de fpelingen op gewoonten en kleeding, zo natuurlijk ontlluicren als mij mogelijk is ; ik beken dat dit zo veel zal wezen, als een zeer bevallig gekleed beeld zo niet te ontkleeden, ten minde in wanorder te brengen, doch dit zal mijn lezer zich moeten getroosten. Alleen wensch ik dat elk uit het meer naauwkeurig lezen, zo veel nuttigheid moge trekken , als de koninglijke opfteller 'er uit genoten heeft; al vroeg aan hemel-  HOOGLIED van SALOMO. 269 melfche wijsheid door een hoger beftuur gehuwd, heeft hij in zijne andere Gefchriften de diepe indrukken daar van behouden; al ziet men hem verkoeld, befmet, onder alles blijft hij verliefd op wijsheid, en dicht van haar op de inneemenfte wijze; en al is zijne ervaring ten tiadeele van hem zelven geweest, voor zijn lezer is hij regt gevoelig als hij de ontrouw, de onkuisheid in eene vrouw, al waarfchuwende fchetst; maar ook dan zal men die reine onfchuld niet weder vinden, veeleer de ftille zugt uit de borst over verloren onfehuld in zijn ganfche opftel zien heerfchen; ik kan hier niet van affcheiden, dewijl wij in eene eeuw leeven, waarin de dichtkunst hare aanbidders heeft, waarin men van liefde zoo veel zingt, maar op eene koele onnatuurlijke, en op zijn best vleiende wijze, zonder denkbeelden voor het gevoel; hoe gaarne zag ik dat dit Gedicht als het fchoonfte model gevolgd wierd, van de eerfte kus af tot de fel opftijgende vlam der liefde toe , bevat het niets of men kan het de jonge, engelagtige onfchuld in de handen geven; en al mag men van niemand de onfchuld van 't paradijs, eenmaal zo treurig verloren , te rug verwagten, zal men evenwel zo veel kunnen uitwerken, dat men zich over de liefde niet fchainen zal, maar de edelwaasfemende zuiverheid zal eerder gloeijen ; zo rasch de eerbaarheid gekwetst word, dan vlugt ware liefde, waar het mogelijk, in het digfte loof van het paradijs des bnfchulds ! — Edoch treuriger uitzichten zijn 'er voor hem, wiens hart in de fcholen der valfche befchaaldheid bevlekt , vereeld is geworden, met betrekking tot het gevoel van fchaamte; voor hem is dit Gefchrift niet gefchikt; maar noch veel minder voor hun , die als lang opgefchoten boomeu met ecu verflensd groen, buiten het paradijs der liefde ftaan; en altans niet voor de doornen, die onnatuurlijke gewasfen , welken op Sodoms grond geworteld zijn , ten zij 'er trek tot wederkeeren zij, en waren ernst on de o::-  £70 INLEIDING op iie t enz. onkuisheid tot in het hart te vervolgen ; gaat dit zo ver, dat gij in plaats van de natuur te reinigen , te rug te brengen in haare beperkingen, over alles treurt; wat naar liefde hoe onfchuldig ook zweemt, fchaamt u dan vrij over u zelven; het is te laat voor u om weder te keeren, uw fakkel is tans in de afgrond der onkuisheid gedoofd, of uw hart is geheel verdorven, gij kunt met het uitrukken van eenige ledematen u niet weder herftellen; voor u zal de liefde niet meer de toneelen van dit leeven bezielen, verfraaijen, nog u met een week hart tot dat gevoel van liefde of vriendfchap te rug brengen, het geen het harte van den lieveling aan Jesus borst eenmaal te fneller deed flaan. Het  HET HOOGLIED VAN SALOMO. la' HOOFDDEEL. i. en fnoer van licfdens-Liederen uit vs. t. Zm Salomos Dichtftukken over dat onderwerp,Liederen"*'»*» als de fchoonfte bij den anderen gezameld. Salomo. vs. i. Hij knsfe mij! Met kusfen van ziin mond! Uwe liefde is /makelijker dan wijn. vs. 3. Geuriger dan uwe voelriekenfle parfum , Uw naam een vloeijend balfem (beekje), Hierom lieven u de onfcbuldige meisjes. Alleenfpr aak. 2. Eene omhelzing van hem die mij mint , en die, herhaald, hoe vuurig ook, zijne reine genegenheid verzegeld, leid mijn trek naar mijn harte-vriend; uwe zoete aanvalligheden verkwikken mijne Icevensgeesten meer clan de geurigfte wijnen. 3. Mier zwijgt de konst, wat is uw parfum voor mij in vergelijking van uwen zuiveren adem? op het horen van uw naam, mij zo dierbaar', vs. i. De Oosterlingen zijn zeer kies op eene frisfehe adem, de fpeiing kan ook hierop wazen.  272 Het HOOGLIED VS. 4. Voer mij henen! Wij dillen u volgen! De Koning geleide mij in zijn vertrek! Wii zi;'» blijde, en verheugen ons over ü, Wiy zingen meer van uwe liefde dan van den wijn, Hartelijk lieven wij u! ■ vs. 5. Jernfalems fehoonbeden! lk ben zwart, evenwel bevallig , /lis der Kedarenen tenten, Als de tapijten Salomons! heb ik mecr vèrfrisfching dan wanneer een beekje van balfem zich voor mij uitwaasfemde; en waarlijk ik denk alleen zo gunftig niet omtrent uwe aanvalligheden; alle mijne fpeclgenootjes betonen u dc doorflaandiie toegenegenheid. Tot hare gezellinnen. 4. Ei! vergezel mij, breng mij, waar mijn trek mij voert: — wij zijn gereed waar gij ook gelieft te gaan, u te vergezellen, — als was het dat de Koning mij in de ontoeganglijkfte vertrekken van zijn Haram bragt, — dan zouden wij nog niet ophouden, hoe betoverend die pracht mogte zijn, ons met u te vermaken, cn met uw regt vrolijk te zijn, ja, wii zouden dan meer als door den geestigen wijn vervrolijkt zingen; het zou evenwel van u zijn , zo veel ziels-verkleefdheid voelen wij in uwe vriendfchap. Tot de meisjes uit de koojdjlad. 5. Bevallige Jerufökmfche maagden, gij flaart op mij,— gij vind mij vrij verbrand, hoe aanminnig in het voorkomen, het zij zo! maar der Ismaelleren temen hoe ccnvouwig, (leeken door baar zwart op het groen af; de overige bevalligheden mogen dan daar vrij op afdeeken als vs. 4. Ik heb dit derde lid niet kunnen omfehrijvcn, ten z'.j ik mij meerdere vrijheden geef dan in de vertaling , waartoe de gronden niet genoegzaam zijn ; maar in de omfehrijving «'ist ik mij niet anders te redden. vs. 5. De tenten der Kedarenen zijn met zwarte geitcnvel'en gedekt, naar het getuigenis der Reizigers; — de tapijten zijn tapijt-gordijnen die in  van SALOMO. Hogfdd. I. 273 TS. 6. Staar niet op mijn zwartachtig bruin, De zon heeft mij verbrand, Mijne moeders zoonet behandelden mij geflrcng, Zij fielden mij tot oppaster van den wijnberg. Toen kon ik mijn eigen' wijnberg niet bezorgen, vs. 7. Zeg mij toch, • Dien mijn ziel bemint! Waar weid sij ? Waar legert gij op den middag? Waarom zou ik mij verfcbuileh Onder de kudde uwer medeberderen? de kouleuren in de tapijten Van onzen Koning. 6. Die taanige kouleur is mij evenwel niet natuurlijk ; daar ik u zeggen kan dat ik niet teder opgebragt ben; want in de brandende zou gebakerd van mijn jeugd af, en ik nog naauwelijks een opgefchoote meisjen was, of broeders van eene moeder, die mij als haar oogappel moesten befchermen, vertrouwden hunne wijngaarden aan mijne zorge ; hoe wreed, door die verwaarlozing van mij zelven, verzuimde ik niet alleen mijn eige voordeden uit het land, maar mijne blankheid kon ik niet meer vieren. Alleenfpraak. 7. Och! gij die oorzaak zijt dat een kwijnende trek mij over uw afzijn bezielt, mogt ik weten waar gij op dit Hond de kudde met uw vriendelijke oogen bewaakte; och! wist ik waar gij uw rustplaats, als de zon op het hoogst is, houd! dan hadden wij den tijd tot kouten, ik zal gaan; gij begeert niet dat ik als eeuzaame zwerffler onder de herders, wen de kudden verzameld zijn, fomber omdoole. in plaats van deuren voor de deurramen hangen, om meer koelte en nogtans vrijheid in de vertrekken te hebben. w. 6. Broeders niet alleen van eenen vader, maar van eene moeder, waren zo hard eer haar geweest, van haar zo jong het opzicht over hunnen wijngaard toe te vertrouwen , 1 geen men wel eens aan de noestige huismoeder , maar niet aan een teder meisjen in het Oosten gewoon was te doen. VII. Deel, 3  574 Het HOOGLIED vs. 8. Weet gij zulks niet? Schoonde der" vrouwtn! Wel, volgt dan de flappen der kudde, Drijft uw geitjes naar de herders-f«»f«». vs. 9. Ik vergelijk u, mijn vriendin! Bij bet paard in Pharaos wagen. vs. 10. Hoe bevallig flaan uwe wangen tusfchen de fnoersn, Hoe fchoon uw hals in den keten ! vs. II. Goude fnoeren zullen Wij u maken, Gefundeerd met zilver. Herders haar aanfprekende. S. Bekoorlijkfte onder uwe fexe! zijt niet bezorgd noch beangftïgd over uwen minnaar; volg maar de teke s der fchapen in het molle zand, drijf daar uwe kudde henen, laten uwe jonge geitjes in de omtrek der herders - tenten ' eer.e rustplaats hebben, uw begeerte zal dan tevens voldaan worden. De Koning haar agter op komende. 9. Lieve vriendin ! uw gang van agteren met een ftil vergenoegen beziende, kwam ik op de gedagten van den (langen gang van den merrie en de prachtige wagen , welke de Egyptifche Monarch mij ten gcfchenke gaf, en uw hoofd vertoonde zich niet minder zijlings als dat fpan. 10. Even zag men uwe wangen tusfchen het hulfel uitkomen, welke eene hals! door eene fnoer los geboeit. 11. Kom, dat wij u een hoofdftel bezorgen, in fraaiheid dat van mijne paarden verre overtreffende, van het beste goud, bevallig, doorzaait met zilvere fteentjes. vs. 9. Eigenlijk marrie; de Egyptifche is fchoner dan de Aralifche, anders bij de Engelanderen het meest geroemd. — Het is Oostersch, waar men met een paard zoms niet minder ingenomen is dan met eene vrouw; — van Kooten meent dat he: derde der vergelijkenis in de (leep met de paarde ftaart moet gezogt worden doch dit is mi] te onnatuurlijk. vs. 10. De fpangen zijn wawfchiir.lijk de talpicks def Oostirfett vrouwen.  VAN SALOMO. Hoqfdd. L vs. 12. Terwijl de Koning betn en weder ging $ Verfpreide mnn nardus zijn geur. vs. 13. Al een mijrrhe-ra/ier is miin lief! Gij' zult tusfchÊn mijne borden rusten. vs. 14 Miin lief is mij als bet keurig/Ie reukwerk^ Vit Engtdi's tuinen. vs. 15. Bevall g ziit gi', nwn waardfte! », Bevallig \ gij met uwe duivenoogen. Tot zichzelven. ia. Toen de Vorst zich met mij inliet, en heen en weder wandelde, rook ik op het oogenblik hef. vérfrisf'end bitter van mijnen bergnardus, op dat oogenblik viel mij de gedagte in. 13. Mijn lieveling! u ichatte ik meer dan al de wie-moks-geur, meer dan het bevalliglie mi;rthe - ruikertje; zijn gefchenk , het geen wij gewoon zijn op onze borst te dragen; — ocli! op mijnen boezem zult gij ook rusten. 14. Ja, wat fiaai, wat koibaar moge zijn , het komt bij hem niet in vergelijking ; de musk us - geur van de Alkanna, hoe zeldzaam ook, met hoe veel zorge in de koninglijke tuinen ook aangekweekt , haalt niets bij hem die mijne liefde geheel heeft. Haar beminde haar verrasfende, 15. Regt bekoorlijk, in alles even behaaglijk, zift gij vor mij, mijne dierbaare! — hoe verrukkend die groote heldere oigen, wat is: — , vs. 12. De geur van de berg Nardus is een ve#risfebend bicter. — De Indin-he Nardus heeft de meeste geur in de wortelen. Banks heeft dc befchrijving en de tekening van deze phnt gegeeven. vs. 13. Het kan het reukdoosje zijn door ScHUoëDER uitvoerig befchreven. tij. 14. De Alcanna is een Egyptifcbe plant van muskus-geur, bleekgeel Van bloem, h >og van fteng, zij bemint warmte, en zal daarom fn de ttrien van Engedi het best op de koude grond hebben kunnen voorkomen. Forskal en Oödman volg ik hierin liever dan Hfüdf.r, die aan de palmboomen de voorkeur geeft. — In den omtrek van Jericbe had men die phnt-tuinen aangeleid. vs. 15. De Sijrifebt duiden onderfcheiden zich meest door hare groote oogen, S a  276 Het HOOGLIED VS. 16. Zeker, gij zijt fchoon, mijn beminde'. Ja rijzig', boe groent onze zitbank'. vs. 17. Cijpresfen zijn dc gebinten van deze woning, Onze gangen van terpentijnboomen. Zij, hem in de rede vallende. 16. Ja, hartenvrien 1 ! onvergelijkelijk bevallig zijt gij ook voor mij, die mannelijke houding; — maar zie hoa aangenaam onze zitbank met het zagte groen bekleed is; dat wij nederzaten. 17. Nu zijn ook onze zolderingen, onder de fchaduw van den altijd groenende cijpres rustende , van het fchoonfie hout; en de lamhizeering van onze gallerijen zijn de zo bevallige terpentijn - hagen. Ildc hoofddeel. VS. I. Ik ben maar een Sarons roosje, f.en lelie der dalen. VS. 2. Dat de lelie onder de doornen is, Dat is mijne getrouwe onder de maagden. Zittende te zamen. Zij. t heb ik toch zo aantrekkelijks voor u , op zijn best ben ik een fris blank roosje van Saron , het geen agteloos groeit, door de hand der natuur overal geplaatst, waar de lucht eene balzemende geur geeft; en onder de landmeisjes ben ik flegts eene dal-lelie, die het veldtapijt mede helpt verleevendigen. Htj. a. Het zij zo; maar als die lelie nu tusfchen de kleine bloemdragende heesters uitfteekt , door hare blanke onfchuld , dan denk ik aan mijn' lieffte! wanneer ik u ais zoodanig onder mijne landmeisjes in eenen kring vind liaan. vs. 1. Waarfcbijnlijk de witte veldroos van Egyfte, fterk var. reuk, het water daarvan gemaakt gebruiken zij zeer vee!.  van S A L O M O. Hoofdd. II. 277 V5. 3. Dat dc appelboom onder bet woudgeboomte is, Dat Is mi;n lief onder de jongelingen! Ik bemin zijn fchaduw, zit ctattr onder, En zijn vrucht is in mijnen mond zoet. vs. 4. Voert hij mij naar het wijngaard-huis, Dan is zijn banier, voer mij opgericht, liefde, vs. 5. Sterkt gijlieden mij toch met wijn, Laaft mij met zijne appelen , Ik ben van liefde krank. Zij. 3. Wel als ik u in mijnen boomgaard zie, waar de fchoonfte appelboomen door (tam en kroon zich onderfcheiden, dan denk ik: ja, zo aantreklijk is mijn beminde, wen ik hem in de reije der vlugge harders-knapen zie; het zal u dan niet bevreemden , dat deze boom mijn gqnfteling is , dat ik zijne fchaduw boven ander loof, den voorrang geef, daar veel onder zit, en op zijn tijd tot verfrisling zijn vrucht boven anderen de voorkeur geef. Zij alleen, bezwijkende. 4. Och, hij is mij in alles onontbeerlijk; — ga ik zoms met hem in gezclfchap naar den wijngaard , begeef ik mij naar de plaats waar de wijn geperst word, dan durf ik daar onbekommerd verkeeren; zijne kloeke reizige mannelijke houding, verfchaft mij alle veiligheid, maar voor mij is dat zo achtbaare enkel liefde. 5. Mijn teder hart fluipt door het fterke gevoel weg; gezellinnen! verfterkt met een weinigs wijn mijn geesten ; — neen , liever verkies ik het zap van zijne hartfterkende appelen; ik voel dat mijne zo zeer opgewekte gevoeligheid mij doet bezwijken. vs. 3- Onder de aangenaamheden in het Oosten behoort onder een boota te gaan zitten, en de vruchten dan aftefchudden in den fehoot. vs. 4. De Ros si heeft een Handfchrift 't welk dus leest. vs. 4. Van Yperen denkt aan die zaaien waar een vijver in het midden is en welker rand met geurige wijnen omzoomd is , daar te koelen ftaande. ■ vs. 5. De Sijrifbe appel is gezond, Inrtverlterkend, en ong; meen geurig. S 3  27i Het HOOGLIED vs. 6. Zijn linkerhand zij ondermijn hoofd, Zijn rechterhand omvatte mii. vs. ?. Ik bezweer u, Jerufalemfcbe maagden'. Bij de rheen en bij dé huiden des velds, D.it gij de liefde zo min fioort als opwekt t 'l Moet baar welgeval/en. VS. 8. De Item van mijn lief! Zie hem, hij komt, Bij fpringt over de nergen, Huppelt over de heuvelen, vs. 9. Als een rhee is mijn liet! Als een jong hert, Ziet daar fraai hij achter de muur, IVt, ziet bij door bet venftcr, Zijn Jcbaduv) is op de jalouzij. Weder bijkomende. 6. 0! Had ik in zijne armen gelegen, hoe handig zou Eijn linkerhand mijn hoofd opgehouden hebben - terwijl ziin rechter mij geheel omvatte. 7. Jerufalemfche meisjes! wier gefprekken meest-al liefde zijn, ik bdde u bij de rapheid der gazelle, bij de fchuwheid der hnde, noch mijne gedagten te Horen, noch tot liefde opgeleiden, dan ziet men zulke gevolgen, zij moet hare eigene natuurlijke vrije loop hebben. Met een fchcïïer ftem en fchielijker. 8. Maar wat hoor ik, ója! het is de Hem van mijn harte-vriend! maar zeer verre, — ik zie wel, — daar naderd h j, — ik ken hem aan zijne lugtige tred; hoe zweeft hij over bergen, hoe rijst en daalt hij over de dartelende heuvelen. 9. Ja waarlijk, als het rapfte fteengeitje is de gang van mijn lief! met flappen van het jeugdige hert komt hij aanfnellen, nu is hij reeds agter de laage muur, — op een oogenblik aan en voor het vs. 7. Dc gazelle is vrij algemeen op de bergen van Paleflina. — In bijna alle Oosterfcbe Dichtftukken worden jeugdige fchoonheden daarbij vergeleken, haar voornaamfte is eene zeker onfchuldige fchuwheid die de eerbaare blooheid aartig uitdrukt. — Daar bij te zweeren is regt herderlijk. Longus. **■ De hinde Iaat zich van het bronzend hert lange nalopen.  VAN S O L O M O. HoOFDD. II. e-? VS. IO. Mijn lief fpreekt, bij fpreekt tot mij! Rijs op mijn getrouwe ! Mijne fchoone! kom buiter.. VS. II. Zie toch de wuncr is oier, De plasregen ib voorbij, gebeel benen. VS. 12. Dien ziet reeds bloemen op bet veld , De zangtijd nadert al. En de tonel kirt reeds op onze hoeve. VS. 13. De vijgeboom beeft zijne vijgen reeds gevormt, De bloezem van den wijngaard ruikt, Rijs op mijm trouwe! Mijne fchoone! k'.m buiten. VS. 14. Mijn Inifie in de kloof der rotzen, In rf« hoeken der (teilten , Laat mij uw aangezicht zien, Laat mij uw (lem horen, U v Item zo aangenaam , En uw geftalte zo bevallig ! venfler, ik zie zijn fchaduw op het voorhang. 10. Ja wel, ik hoor zijn ftem duidelijk ; het is zo, — mij fpreekt hij, zo als ik wachtte, het eerst aan: mijn ziels-vriendin! wier hart altoos voor mij klopt, verlaat nu uwe fombere ftulp; kom, zet aait de fchoonheden van den dag een nieuw leeven bij. li. Het onaangenaame faifoen heeft ons verlaten, alles wagt op u, — de guure regenen zijn voorhij , geene dreigende bui vertoont zich meer aan de lucht. 12. Al een wijl heeft de natuur zich veranderd, de lente-bloempjes beginnen aireede hier en daar haar hoofdden optelteken; eerlang verwagten wij het zangerig choor der vogelen; ik heb reeds op onze landhoeve de korrende tortel , die wij menigmaalen beluisterden , gehoord. 13. De geprikte lente - vijgjes vertonen zich reeds in haar veranderde koulcur op het ftatig groen; de wijngaardranken ruiken fris door hare geurige knoppen; wat toefc gij mijn waardfte! aanlokkelijk meisjen , koom en ga naar buiten. Hij zingt. 14. Aanvallig meisjen! mijn tortel! mij zo getrouw, gij houd u fchuil als het duifje, wel eens in de holte van vs. 13. Dit zijn de lente vijgen welke door de konst rijp gemaakt Wór> S 4  sSo Het HOOGLIED vs. 15. Oeh, vangt toch de vosfen, vooral Ac jongen, Die wiingaards-verdervers, Want de wijngaard bloeit alreetle. vs. 16. Mijn liefde is mijn! Ik ben de zijne, Mij weid tusfchen de leliën. een rots op eene ontoegankelijke fteilte , waar zij haar gewoon verblijf genomen heeft, zo eenzaam woont; het komt evenwel op het korren van den doffer wel eens te voorfchijn; doe ook zo; kom uit; beantwoord mij ten minfte met uw lieflijke ftem, mij zo betoverende, maar vertoond u liever naar buiten in uwe zo regt aanvallige houding. Zij antwoord zich verfchoonende. 15. In plaats van nog uittekomen, en de tijd te verkouten , bid ik u de jakhalfen te vangen, die mij niet alleen in de ftille avonden van den winter zo verveeld hebben, maar wier jongen zo fchadelijk zijn voor het jong plantzoen; ó! ziet gij de wijngaard botten, hoe rasch kunnen zij die belovende uitfpruitzels afknagen , en ik mijn fchoone uitzichten misfen; — zie daar voor u mannenwerk. Zij alleen. 16. Ja, mijne zo waardlle! dit gevoel ik, heeft alle mijne genegenheden onverdeeld, 'er blijft niets overig, en ik heb ook de zijne , dit houde ik mij verzekerd; hij mag onder mijns gelijke , met aanvallige landmeisjes, op dat den. Velthusen heeft met eene menigte van voorbeelden bewezen, dat de bloeijende wijngaarden derken reuk van zich geven. vs. 15. De jakhals van grootte als een vos, is niet alleen fchadelijk voor de kudde, maar ook voor het groen, zij fchuilen meest in holen onder de hagen- en heescerboomcn. — Aartig is 't: als die wijngaard-verdervers gevangen waren, dan zou ze gerust kunnen in- en uitgaan. vs. 16. Hier fchijnt mij toe een nieuw gezang te beginnen , evenwel bliiven dezelve onderwerpen. — II; vind het in Herder niet eenvouwig, dat hij ze al te veel geflipperd heeft.  van SALOMO. Hoofdd. II. 281 vs. 17. Tot dat de dag ademt, De fchaduwen verdwijnen, Keer om */ it gekranst I Met de kroon , door zijn moeder hem opgezet, Op den dag zijner verkiezing, Den dag van zijn hms-genoegen. houding, zo ontzag-verwekkend, met de vuist aan hun zwaard, alle, zijn gewapende, geoeifende mannen met het zwaard boven den gordel uitltekende om op de minde onraad gereed te zijn, op eene reize bij nacht, die anders door de koelte te aangenamer is. Een ander. 9. Dit reis - paveljoen is een uitneemend konsth.uk op koninglijke order vervaardigd, al wat 'er van hout aan is, is zelfs van best cederen hout, van de uitgezogfte op Libanon geveld. 10. De bovenhemel word gehouden door pijlaren van louter zilver, daar ze van binnen enkel gouddraad is, keurig bewerkt; de zetel zelve is katoen, als purper gevcrwd; de kusfeils welke daarop leggen zijn van het keurigfle borduurwerk met de naald, door de bevalligfle Jerufalemfche aanzienlijke vrouwen uit achting voor den Vorst gemaakt. Een ander. 11. Bewoneresfen van het hofflot, koom digter bij, om den Vorst zelven te zien, die binnen uwen ringmuur woont; ditmaal weder gefierd met die (tatige kroon , waarmede zijne koninglijke moeder hem verraste, bij gelegenheid van zijne verbintenisfe; eene verbintenisfe niet alleen van zo veel belang voor het rijk, maar met de aanwas zijner grootheid en ook aan zijn eigen genegenheid zo zeer voldoende.  van SALOMO. Ho ofdd. IV. «85 IVde hoofddeel. vs. i. Schoon zijt gij mijn Wr j-vriendin! Schoon zijt gij met uwe duiven oogen, Van tmfcben uw wenkbraauwen fcbitterende; Uwe lokken zijn als eene kudde geiten , Op Gileads afbelling weidende. vs. 2. Uwe tanden zijn als een gefchoren kudde , Zo uit de wasch-ieei opgeklommen , Als tweelingen geworpen, Geen een ontbreekt 'er. vs. 3. Uwe lippen zijn als fcharlaken fnoeren, Lieflijk is uw fpraak, Uwe flapen bij de vlegten van uw baïr, Zijn als doorgefneeden appelen. Hij. ijne dierbaare! hoe aanvallig zijt gij? hoe bekoorlijk |zijn voor mij uwe oogen? hoe betoverend ? welk een leevendigheid fchitterd tusfchen de wenkbraauwen mijner lieffte? en die fchoone door de natuur zo aartig gerolde haaïrlokken, zo agteloos uw hals en borst verfierende, zijn als de dartelende geitjes op de fcbuinte van Gileads grazige heuvels. 2. Uw lagchende mond verrukt mij; welk eene reije tanden, hagel wit, digt en aan den anderen gefloten, het is als of ze allen tweeling-fchaapjes waren, nog naauwlijks de waschbeek ontkomen, nog glanzende van het water. 3. Uwe koralen - lippen zo net gekronkeld, zijn zo fris als een fcharlaken fnoer, van welke de zoetfte woordjes afglippen, die mijn ziel zo menigmaalen ftrelen; — uwe blozende wangen zijn als twee halve zo zagt getekende appelen, aan de beste zijde; — het zo ronde aangezicht fteekt tusfchen dc zwarte haaïren zo fraai uit, dat geen appel dit in bevallige ronding evenaaren vs. 1. Reizigers verhalen dat de geiten in dien omtrek zeer fijn van liaïr zijn, het geen tevens gitzwart is. vs. 2. MujNtingue in zijneDisfertatie onder Schroëder, denkt niet alleen aan de witheid, maar ook aan de vogtigheid van het fpeekzel of fcliuim, waarom de fchapen hier getekend worden, niet gefchoren alleen, maar sok uit het wascti- bad opkoniande. De Oesttrlingen hebbtn veel zorg om de  sSó* Het HOOGLIED vs. 4. Uw hals it als Davids toren, Gebotiwt tot wapenbuig , Behangen met duizend fcbilden , Enkel fcbilden voor aanzienbjken, VS. 5. Vw boezem is ah twedirgs-hertjes, Als een paar jonge gezellen, Onder de leliën we dende. VS. 6. Tot dat de dag ademt, P fthaduwen vlieden, ll'il ik naar mim mirrhe berg, Tot den wierook.s-ht.uvel. kan. 4. Uw rijzige hals met de verrukkende ptooijeri , is mij meer dan het gedenkftuk van den held David voor de veroverde wapens; de kieine koraaltjes die dezelve fleren , mag ik dan ook best vergelijken bij de fcbilden met welke dien tooren behangen is, ten gebruike van de duizend der lijfwagteii van den Vorst. 5. Op uw blanke boezem dartelen al huppelende twee bokjes op en neder, even als de vrolijke geitjes die zich tusfchen de witte dalleliën al grazende vermaken. Zij. 6. Doch ik moet vertrekken , en zing uw bes'unHïgd, liedjes met eene kleine verandering; al fcheidendc ; ik vertrek tot dat de morgen - koelte zo verfïsfchend de n.-veis welke de berg omzoomen verdund , en doet verdwijnen, — ik wil mijn mijrthe- heesters, wrarmede de heuvels begroeit zijn, gaan bewerken; ik zal altans de u zo aangenaainc heuvel niet onbezugt laten. de tan 'en wit te houden, zie Maili.et B>febrijn'na van Bgyfte Made. — Hezf.l geeft als eene waa;neeniing op, hoe een fehnap het welk twee jongen geert, ahoos Kerker en betere joven geeft dan wen zii 'er maar een baart; is dit waar dan wotd ook op de kloekheid d r tanden hier g zien; alle de beelden zijn iritusfctien narr der her leren ervaring, vs. 5. In de vertaling heb ik ten grootften deele Vki.tuusen uevolgd, doch hij brengt het tor de amuletten of ficraaJen wei: e van dei) hals d. r Oosttrfde vrouwen afhangtu , du is .Wj D;j uc btfdfriMM Vledir.g met nmuurlijk fctnueg.  van SALOMO. Hoofdd. IV. »3- ys. 7. Geheel fchoon zijt gij, mijn getrouwe'. Eer is geen gebrek aan u. vs. S. Biet mij van den Libanon, bruid! Kom met mij van den Libanon I Zie van Amanas top af, Van Scbenirs en Hormons fpitzen, Der leeuwinnen verblijven , De tijgers-bergen. vs. 9. Gij zuster, bruid! fteelt mijn hart, Met. een lonk fleelt gij mijn hart, Met het knikken van uw hals. 7. Zeker ik kan mijne voorige denkbeelden niet vergeten, zo dikwijls ik u aanzie; zeker gij zijt regt bevallig, en mij itandvastig toegenegen, — waar de aandagt ook op mag vallen , aan u is geene misvorming te ontdekken. Hij. §. Dierbaare! voor altoos aan mij verbonden; och, wanneer komt gij! — met mij durft gij immers wel van Libanons toppen afreizen , van den Libanon zo fchoon in gezichten! de beste zal ik u dan doen zien van Amana's ileile heuvel; en begeert gij Sijrifche gezichten, ik zal u op Schenirs en Hermom kruinen brengen , wel fchoon, maar zo zelden bezogt , wordende meest - al in omtrek door de leeuwinnen en door de luipaarden bewoond. 9. Gij mijn naaste bloedverwante nu, mijn naaste bloedverwante! voor altoos aan mij verbonden, — nog herinner ik mij den eerden itond, toen gij mijn hart zo op eenmaal door een lonk van uw bevallig oog voor altoos aan u ketende; vs. 8. Ik geloof dat Hezel hier alleen het fraai je gevat heeft, de kleine veranderingen tusfchen Libanon en haar begunltigde wierook - heuvel; nu wil hij haar te rug hebben, en maakt eene fpeling als zij op fraaije gezichten in geur en verliefd is, dat ze dan Saron die ftreken aan de afhelling des Libanons moesten bezoeken. Bi. 9. Het laatfte lid brengt Greve op haar neigen zo als wij het zouden noemen: eene omvatting in baar vriendelijk knikken; het geheel gevoel van haar toelagchend groeten met het lonkend g befchrijvende.  283 Het HOOGLIED vs. io. Hoe treffend, hoe allerbekoorlijkst, Zijt gij, zuster, bruid! o, Uw liefde is geestiger dan wijn, Dan de geur uwer zalven , Dan allen wierook. vs. ii. Uwe lippen druippen van honig, Melk en honig is onder uw tong, En de reuk uwer kleederen is als Libanons ge«rs vs. ia. Gü zuster , bruid! in den belloten tuin, Gij bi) de gefloten bron , De wel verzegelde fontein. maar toen ik u voorheen vraagde, wat was die bevallige eerbaare dille toeknik van uw hoofd voor mij? welk eene vreugd voor mij! io. Streelende aanminnigheden, mijn zuster! aan mij zo duur verloofd; eene liefdensblijk van u geeft meer verfrisfehing aan mijne geesten, dan de geurigfte wijn; een kusje is balfem; geen wierook haalt bij uw lieve adem, als ik u omhelze. n. En die lippen welke mij met eene kus beantwoorden, geven al drukkende plant-honig uit; het fmakelijkst morgen-ontbijt haalt niet bij die zoete en zagte gefprekken, welke gij met mij voert, en de eenvouwige maar frisfche geur welke gij aan uw gewaad geeft, is mij aangenamer dan die welke Libanons vermaarde heuvelen geven. 12. Gij mijn lieve zuster, mijn aanliaande wederhelfte! gij vermaakt u tans in den tuin, veilig wegens den wel omringden muur, — gij waarfchijnlijlc zittende bij de bron, zo zorgvuldig tegen de hitte, en alle afleiding beveiligd, bij de fprong die wel bewaard is; vs. 11. Deze kus befchrijft Driessen in zijn Disfert. pag. 54. Van Koten j%b Ravio pag. 17. Doch ik geloof niet dat hier op het kusfeit gezien word. Het laatfte neemt Greve: uw vriendelijke groet is meer dan Libanons geuren. vs. 12. Best befchrijft B o ss cn 1 sc de beflooten fontein een half uur van Bttblehem; fchoon ik niet geloof dat hierop gefpeeld word, deze lag bij den Libanon. Het zijn twee verwelfde kelders waarin het water uit zekere openingen ingelaten worden, waaruit de vijvers vervolgens verfrischt, en vervolgens door buizen naar Jerufalem geleid worden. Ik kan mij niet fcejtrijpen nit alle de Uitleggers, de beste zelven hier eene fpeling maken, die  VAN SALOMO. Ho 0 FDD. IV. 289 ys. 13. Uw plantzoen is een paradijs van appelen, Met de keurigfle vruchten , NJrdus en krokus. vs. 14. Kalmus en faffraan, Wierook-wefjrei-i in zoorten, Miirrhe en aloë, En de kostbaarfte fpecerijen. vs. 15. Fontein dezer hoven < Bron van Wevend water, Dat uit den Libanon opwelt! vs. 16. Waakt op Noorden wind, Volgt Zuiden wind, Doorw ;ai mijn tuin ! Laten ziine geuren vloeijen; Zo kome mijn lief in zijn hof, En eete zijne beste vrugten. 13. Omringd van de fchoonde warande der beste en nuttigde appelboomen, zo uitdekend vruchtdragende. 14. En uw wierook -heuvel is bezet met de kostbaarde heester-gevvasfen voor de beste bewierookingen; behalven de mijrrhe en aloë, die fchoon op hoger dam daande, nogtans niet minder geurig zijn, en alle andere fpecerijen. Zijt 15. Aangenaame fontein waar ik mij tans verkoele, en die deze kruid-terrasfen zo keurig bevogtigd! Bron, zo klaar, zo uitdekend koel, door de natuur zo rijk voorzien, altijd vloeijende, daar gij van Libanons uitgedrekte toppen uw voorraad ontfangt, wat is het hier regt bekoorlijk ! 16. Mij onüVeekt evenwel iets , ik mis hem die al dit genoegen verleevendigd; kom verkoelend Noordewindje blaas eens lustig op, verfprei de geuren door mijn hof; maar zagt dreelend Zuidewindje volg daarop, om de die haren oorfprong in het Rabbinismus dan in de Óosterfche poëzij heeft, dat de maagdelijke zuiverheid en kuisheid hier in aanmerking zoude komen; dit word ftellig door haar zelve in het 16de vers wederfproken, en het verband aangetoond. vs. 15. Hamels veld bladz. 294. VII. Deel. T  ego Het HOOGLIED geuren, in beweging gebragt, niet al te fchielijk te doen verdwijnen, maar door nieuwe uitwaasfemingen te verllerken; eerlang zal mijn lief ongetwijfeld zijn hof bezoeken , verwelkom hem dan op uwe wijze, terwijl ik mij gereed make om hem met de fchoonfte vruchten die gij oplevert, te verfrisfehen, wie kan die zich meer eigenen dan hij. Vde HOOFDDEEL. VS. I. Ik kom naar mijn hof, Miin zuster, bruid! Ik breek mijn mijrrhe, Eet mi n honig en honigzeem , En drink mijn wiin en mijn melk, Eet nu mijn geliefde'. Drink, mijn liel! tot vervrolijking. Hij verrasfende, i. 2ie daar, mij op uwe nodiging tegenwoordig, mijne zo beminnenswaardige bruid! ik zal hier en daar naar genoegen de versch gegroeide mijrrhe plukken, en naar mijn fmaak mij met der bijen- of planten - honig verfrisfehen , en dan eens van de geurige palmwijn , en van de fmakelijke geitenmelk gebruik maken. Tot het gezelfchap door hem medegebragt. Komt, getuigen van mijn geluk en genoegen , zet u aan den disch, gebruikt wat het zo gulle leeven op het land u geeft. Tot haar. En gij mijn fchat! drinkt lustig, om door uwe vrolijkheid aan onzen kring nieuwe vreugde te geven. vs. i. Dm essen pag. 56. heeft hier fpe.'i-.gen op het kusfen, die ik nog niet overneemen kan; hij vertaald het eerllt' Int: ik kom naar mijn hof mijn zuster , bruid '. ik kan zeer wel geloven dat de fmaak der lief-  van SALOMO. Hoofed. V. coi TS. 2. Ik fiuimer, maar mijn hart waakt: Hoe, de ftem van mijn lief! bij klopt! Doe nnj open, zuster! mijne waarde, Mijne duive ! mijn reine ' Mijn hoofd is nat van daauw, Nachtdruppen hangen aan mijne lokken. VS. 3. Mijn kleederen heb ik reeds uit, Kan ik die weer aantrekken ? Mijn voeten zijn al gewasfchen , Zou ik die weer vuil maken ? VS. 4. Mijn lief Jlak zijn hand door de opening, En mijn ganfche bare fchudde toen om zijntni wil. Zij, met eenige jerufalemfche meisjes. 1. Ik wil u verhalen, wat mij onlangs gebeurde: ik had mij ter ruste begeven , maar met een woelig onrustig hart; mijne gedagten zweefden op mijn lieffte, zo dat ik den flaap niet regt kon vatten , in die bedwelming was het of ik aan de huisdeur hoorde kloppen; duidelijk was het de ftem van mijn hartenvriend: — laat mij binnen, zusje! hij gebruikte ook andere hart-inneemende woorden, hem eigen; en voegde 'er tot aandrang bij: och, laat mij niet langer toev.n, de nacht is koud, de daauw valt fterk, mijn haïr is reeds nat. 3. Ik was bedremmeld en had hem geheel niet verwagt; — mijn antwoord was dus weigerende: ik ben gansch ontkleed, kan zo fchielijk niet gereed zijn, ik heb mij gewasfchen, ik mag op nieuws mij niet weder baden , — ik kan nu bezoek hebben. 4. l\u hield ik ftil, en hoorde duidelijk dat hij aan het flot der deure bezig was; meisjes kiesheid worftelde met liefde, lïefdens-poëzij in de laatfte dagen van S alom os regeering nader gekomen is bij die voorbeelden , welke men bij andere Dichters vind, maar in de jeugd van Salomo was dat lascive in den Joodfchen ftaat nog onbekend. vt. 4. De houten (loten befchrijft Thevenot; Hezel heeft 'er een figuur van; het is in het vrijen bij de Oosterlingen eene gewoonte de finten te Parfumeeren en kranfen om de deur te maken. T 2  292 Het HOOGLIED vs. 5. Toen fl-ond ik op om mijn lief te eptnen, Op mijn handen droop mijrrhe, Mijn vingers waren met mijrrhe , Op (V aanraken') van den regel des flots. vs. 6. Nu deed ik voor mijn lief wel open, Maar mijn lief was weg, was verdweenen , Ik zegt naar bem maar vond hem met, Ik riep hem doch kreeg geen antwoord. VS. 7. De wagters, de (lad doorkruizende, vonden mij, Zij floegen mij bloedende builen, De muurwagters namen mij den fluier af. TS. 8. lk bezweer u, Jerufalemfcbe maagden! Als gil mijn lief vind, Dat gij hem zegt boe ik van liefde krank ben. maar op een oogenblik evenwel mij eene zekere tederheid waardoor ik gemelijk wierd op mij zelve. 5. Toen was ik in een oogenblik het bedde uit, in der baast was ik toen gekleed en fluks aan de deur, orn die te openen; toen ontdekte ik dat hij alles zo verlrist'eheiid met mijrrhe - balfem beftreken had; mijn handen cn vingers waren enkel mijrrhe, druipende van boven het (lot af. 6. Deze trek van zijne genegenheid deed mij nu te eerder haasten om de deur te openen, maar het was te laat, hij was weg; nu was het of ik gansch wegzonk van aandoening, zo dikwijls ik mij zijn fterk aanzoek herinnerde; — dit icheurde mij 't hart; toen ging ik onbevreesd en met een angftig hart aan het dwalen om hem te zoeken, maar te vergeefs! in mijn drift riep ik hem bij zijn naam, maar wat ik riep , ik bekwam geen antwoord. 7. In die drift liep ik, zonder nadenken, overal; op eenmaal ftond de nachtwacht der ftad voor mij, — ik hield mij ftil, wilde mij niet ontdekken ; hierop floegen zij mij, en mishandelden mij zeer veragtelijk; eindelijk raakte ik in de handen van hun die de wagt aan de poort en muuren der ftad hadden, die, tegen mijne eerbaarheid, nog verder gingen, dewijl zij mij mijn' fluier afligtten, toen ontdekten zij hunne doling, maar te laat. 8. Wat zegt gij nu, Jerufaleir.fche meisjes! van mijne liefde ? mag ik nu uiet van u eisfehen dat gij, wanneer  VAN SALOMO. IIOOFDD. V. =93 vs. 9. Waarin is uw geliefde liever dan anderen? Schooi,(Ie onder dc fexe ! Waarin is uw liefden beminnelijker dan anderen, Dat gij ons zo dringt? vs. 10. Mijn' beminden is blank en rood, Onder tien duizend fteekt hij fcbitterende vit. vs. ii. Z<;« hoofd is als het geW/?e goud , Het dichte goud, Zijn haaïrlokken fladderen, Mn zijn zwart als een rave. gij het geluk moogt hebben, hem aantetreffeh, aan hein ten fterkften verzekerd , dat ik mij in de treurigfte kwijning over zijn gemis bevinde. De ftach meisjes. 9. Daar gij ons zeer dringt, zegt ons toch, welke bekoorlijkheden uwen minnaar heeft boven andere jongelingen , bevallig meis'e ? hij moet zeker iets uitftekends hebben dat gij zo veel voor hem waagt, en waarom gij zo openhartig en vrij aan ons zulke ernftige verzoeken doet. . Zij. 10. Gaarne! 6 zeer gaarne! teken ik zijne aanminnigheden; verbeel u den jongeling! blank, maar met een purperroozen blos zo frisch vermengd, en zijn geftalte zo uitftekeud rijzig als een hooge krijgsvaan voor duizend man. 11. Aan zulk eene houding beantwoord dc kleeding in alles, een goudgeele tulband dekt zijn hoofd, fchooner in kleur dan het beste gee'.e goud, en onder zijn' tulband verfchuilen zich de fraaifte haaïren, fchitterend zwart, en onge- vs. 10. De vertaling van Nanninga over dit 2de lid waar het woord beminde niet in komt, verdiend gewis allen aandagt. Mi 11. Van Koten denkt aan het geelverven van het haaïr, doch ik geloof dat de landlieden het zeldzaarade tot zoortgelijke onnatuurlijkheden overgingen, en zo al, dat ze in het Gedicht dan nog onaangeroerd zouden gelaten zijn. vs, 11. Michaölis denkt dat goudgeel geverft waren. T 3  *9+ Het HOOGLIED vs. II. Zijne oogen als die der duiven bij de beekjes, In melk gebaad, Zwemmende in volheid. vs. 13. Ziin wangen zijn bloembedden, Welriekende heuvels, Zijn lippen ir«/-lclien, Zij druipen van mijrrhe. vs. 14. Zijn handen zijn gouden eijlinders, Met turkofen omzet, Zijn ligchaam een glanzend ijvoor , Doorzaait met faphieren. VS. 15. Zijn dijen zijn marmerpijlaren, Op voet/lukken van fijn goud, Ztjn gedaante is als de Libanon, Rijzig als de ceder. kuufteld tot op zijn' fchouder afhangende. 12. En hoe zou ik u die betoverende oogen befchrijven! die zagte, aanvallige , zwarte appels, zwemmen in het hellerite wit, en hebben eene kwijnende zagtheid als die der duif, die zich in melk al dartelende wast. 13. Zijn blozend gelaat , de gezondheid en jeugd tekenende, is mij aangenamer dan de geurigfte bloemvelden, — zijn ronde konen zijn zo fris als rozen; zijn lippen zijn in koleur en gedaante bij den Martagon - lelie het best vergeleken, — cn op dezelve is een daauw van aanvalligheid en ze zijn geuriger dan de beste mijrrhe. 14. Zijn kloeke handen zijn verfierd met fraaije goude armringen , getand als of ze met edelgefteenten omzet waren , — zijn ganfche ligchaam is als zijn open borst 't is als het witlte ijvoor, hier en daar met faphier kouleurige aderen doorflingerd. 15. Zijn bovenvoeten, in de wijde broek, vertonen zich als de fneeuwwitte pijlasters die op voetflukken van goud rusten, fchijnende door de aartigfte gcele laarsjes; en zou ik u befchrijven hoe dit beeld bezield is , ik kan niets anders zeggen, als dat het de ftatige agtbaarheid van den Libanon voor mij uitdrukt, — en dat zijn lengte mij aantrekkelijker is dan de fchoonfle regt opgefchoten ceder van den Libanon. 16. De gezondheid woont in dat lig-  van SALOMO. Hoofdd. VI. 295 VS. 16. Zijn adem enkc] zoeticheid, Alles is even aautreklijk , Zo is mijn liefden, Ja, zo is mijn vertrouwden, ■fervfalemfcbe maagden I chaam, zijn adem is niet alleen zuiver, maar zijn fpraak, zijn hoedanigheden, alles is mij even bekoorlijk; verg mij niet meer, voor mij is alles wat aan hem is betoverende; — zo ziet 'er mijn minnaar uit, Jcrufalemfche ichoonheden! zo is hij bezield, die al mijn vertrouwen heeft, zijt gij nu voldaan? Vide HOOFDDEEL. V8. I. Waar is 11 beminden heen gegaan, Schoonde onder de fexe? Waar henen beeft Bieb uw' beminden gewend? Wij willen u helpen om hem te zoeken. vs. 2. Miin liefden ging naar zijn hof, Tot de *r«iV«W;-bedden, Om in de tuinen te weiden, En leliën te zamelen. Meisjes uit de flad. 1. Rullen wij u van dienst zijn, gij moet ons zo nabij mogelijk zeggen waar de vriend van uw hart het meest verkeert , wij willen dan uit genegenheid voor u, beminnelijk meisjen! hem gaan opzoeken; kunt gij uit den weg die hij nam , want zeker nageoogd hebt gij hem niet vermoeden waar hij zich ophoud , kom dan willen wij te zamen hem gaan opfporen. Zij. 1. Welaan, ik kan dit bijna zeker zeggen: dat hij in zijn bloemhof is om zijn gunfteling te bezoeken, en hij zal ongetwijfeld in de kruidtuin het nodige werk met alle zorgvuldigheid doen; mogelijk plukt hij ook een ruiker van de gettriglle leliën — ik zeg niet meer hier van. T 4  IQtf Het HOOGLIED vs. 3, Mijn liefde is voor mij, En ik voer mijn liefde , Hij weid onder de leliën. VS. 4. Schoon als Thirta zijt gij, mijn vertrouwds! ' Bevallig als Jerufalem '. Agtbaar als banieren. vs. s. Wend uwe oogen van mij, Z;] overweldigen mij; Uw haïr is als der geiten , Geleid langs Gileads heuvelen. vs. 6. Uwe randen z//» een kudde lammeren, Uit het wasch-A«rf verreezen, Aile z*7» tweelingen, Gecu een ontbreekt 'er. I Alleen zingende. 3. Ja gewis ben ik zijne lievelinge! en ik ken geen ander die mijn hart bezit dan hij alleen; lieve onfchuldige, bloemen verwelkomen hem mogelijk op dit ftond door hare geuren onder eene wandeling. Hij onverwagts en zingende! 4. ó Hoe verrukkend fchoon zijt gij , mijn hartvriendin ! — 't zagte Thirza door haare legging mag aantrekkelijk zijn , maar het fchoonfte van het land moet voor u zwigten ; de koninglijke hofltad heeft voor mij zélfs dat achtbaare niet het geen ik in u vinde, en voor mij zijt gij meer ontzag barende, door uwe maagdelijke eerbaarheid, dan een wel gefchaard leger. 5. Och! laat uw oogleden zagtkens vallen, ik kan uwe oogen niet dulden, zij zijn pijlen die mijn hart treffen; alles aan u is even bevallig; hoe zagt rollen de krullen van uw zvvart haïr langs uw fchouderen, zij zijn als de aartigfle geitjes op Gilead weidende. 6. Zulk eene reije van ijvoorwitte tanden zo wel gekast , zo gelijk en zo gezond in het vleesch ftaande. vs. 4. Als troepen van uit/lekende tekens voorzien , NanNINCA, Thirza zal zeker wel beplant geweest zijn, wegens hare aangenaame ligging, met verfcheide tuinen, en daarom door latere Koningen tot een hofvei"  van SALOMO» Hoofdd. VI. 297 VS. 7. Uwe wangen zijn nis een balven appel, Als een tonden appel tusl'cten uwe lokken. vs. 3. Er zi;n zestig Koninginnen, Tagtig mindere vrouwen, En maagden zonder tal. «S. 9. il?a«r éene is mijn duif, mijne reine'. De eenige Qdocbter) van haarer moeder, De onfcbuldigfle die zij baarde; Als de meisjes haar zien, zullen zij ze roemen, De Koninginnen en bijwijven zullen ze prijzen. VS. IO. Wie fchittert als let morgenrood, Zo blank ais dc maan, Zo zuiver als de zon, Zo achtbaar als banieren? 7. En daarboven nog die wangentjes als de zo fchoon getekende appds, en een gezicht zo rond en zo lief tusfchen het zwarte haïr uitltekende. 8. Laten 'er vrij in des Konings vrouwelijke paleizen zestig uitdekende fchoonhedeu zijn , die daardoor de rang van Koninginnen verkregen hebben; laten tachtig mindere fchoonheden aan den Vorst verfcheidenheid bezorgen, dien (loet mag door aankomende pas ontluikende dienstbaare fchoonheden, in getal niet te noemen, nog vermeerderd zijn. 9. Dit alles zegt bij mij niet, ik geef daar voor die ééne aanvallige niet , die volmaakte onfchuld , dat onbevlekie door de natuur gekoesterde meisjen, al vroeg het troetelkind , de bemindde van hare brave moeder;^ de opende, de eulde van alle hare kinderen , zodra ze onder de gezellinnen van haar jaaren door verkeering meer bekend zal worden, zal elk mij dit toedaan, zij zal de prijs van fcho^nheid zo beOisfend wegdragen, dat de kuifche koninglijke vrouwen haar ziende, voorzeker den voorrang aan haar zullen geven. Ztj al nader komende. 10. Wie vertoont zich daar op een affland, in gedaante en kleeding als het zagte morgenrood, met een gezicht verblijf verkoren zijn, na dat Epiiraïm de hoofdftam onder de- Konineen van Israël was. T 5  293 Het HOOGLIED vs. II. Ut "jias tot den notenhof gegaan , Om de groenende «/rf-vru.ten te t-ezien , Om te zien of de wimftuk knopte, Of de appelboom reedt u.ceide. Vs. 12. Zonder angstig vermoeden , iffas ik) gezet op de wagens der edelen. vs. 13. Keer om, keer om, Sul mitbl Keer om , keer om , Wij willen u zien , Wat wilt gij van Sulamitb zien? Zij is tusfchen een kring van twee heiren. zo. blank als de volwasfen maan, w'er oogen zonniftra' n zin, zo zuiver, zo flonkerende, die eene eerbaai e losheid in haar gang heeft, als een met eene banier in aart» togt zijnde bende. Verhaal van haar. 11. Ik had mij begeven in mijne eenzaamheid naar den hof, die met walnoten - boomen omzoomd is; mijn oogmerk was met het faifoen de veranderingen welke in de moeshof te ontdekken waren, opteneemen; bijzonder dagt ik aan mijne taak door mij zo lange waargenomen; ik bezag wat de wijngaarden ons beloofden ; ook vergat ik mijne zo fmakelijke oogst-boomen niet en zag of die hare bevallige bloezems reeds vertoonden. 12. Maar wat gebeurd 'er, zo in diepe gepeinzen voor mij ziende, raakte ik bezet met eene angst aan mijn hart, die in een oogenblik zonder fchijnbaare reede opkwam; op eens vond ik mij omringd van reiswagens en een ftoet van aanzienlijke lieden, j 3. Toen heb ik het met een verhaasten tred ontlopen , en ik boorde aanhoudend roepen: Su'amith! wend u toch, vlugt niet, laat ons het genoegen hebben u van nabij te zien ; ik in vs. 11. Siiaw befchrijft deze walnoten best. vs. 12. Hier kan men het naauwüjks ontgaan om aan hare vervoering te denk«n, of men moet, zo als ik in'de omfchrijving deed, vooronderstellen dat zij, zodra zij bemerkte, dat zij van dartelen begluurd wierd het cp een lopen zette, terwijl dezen haar nafchreeuwden.  vak SALOMO. Ho of do» VIL £99 angdige Mijdfchap, toen ik mij weder tusfchen de twee herders kooijen bevond, riep weerom: wat zou 'er toch aan Sulamith te zien zijn ? zij is alleen vergenoegd als zij onder de herder-reijen befcherming en veiligheid vind. Vilde HOOFDDEEL. vs. r. Hoe fchoon zijn uwe treden in de fchoenen, Gij ('ochter der edeler.! De [luiers cm uwe heupen . Zijn als ketens van eene meesterlijke hand. vs 2. Uw navel is een ronde beker, Die het nimmer aan volheid ontbreekt, Uw buik is een tarwen heuvel, Met leliën omboort. Hofgezang op eene aanzienlijke vrouwelijke fchomheich i. Welke eene edele gang, in de kostbaarde brozen, waarmede uwe voeten gefchoeit zijn, edele vrouwe! hoe golven de rimpels van uw kleed onder uw gang , door de beweging welke gij met de heupen maakt, opgehouden door de kostbaarfte gordels, door de kundige handen van den bekwaamden man gemaakt, t* Onder uwe borst vertoond zich de gordelgesp, zo keurig met edele gedeenten bezet, in den fmaak als een beker met dc gloeijend-roode wijn tot aan den rand gevuld; uw gouddraade vest is in de rondte van den buik als bet goudgeele gedorde graan op een hoop daande, waar het linnen bij de openingen zich het best opdoet, als leliën die den rand van vs. r. Oman is de naam van den mode-kramer in het Oosten; — men moet in alle deze dragten van Y peren raadplegen, het geen men hierin veilig doen kan, dewijl zijne min natuurlijke voorondeiftellingen ons hierin niet vervoeren kunnen. w. Verbazend onderfcheid, hier is alles hoofdsch! — konst! — mode! r~ het moet bij het geen volgt geweldig aftreken.  3°° Het HOOGLIED TS, 3. Uwe twee borden zijn als een paar jongen, Tweelingen van eene rhee. Vs. 4. Uw bals is een elpenbeenen tooren, Uw oogen zijn als Cbesbons vijvers, Bij de poort Betb-Rabbim ; Uw neus /leekt uit als Libanons tooren, Die naar Damaseus uitziet. VS. 5. Uw rijzend hoofd is als Karmel, De hoofband voor uw haïr als purper, Koninglijk gevlogten. vs. 6 Hoe fchoon zijt gij, Hoe aantreklijk zijt gij, ö Liefde! vol wellust! vs. 7. Uw ftatuure is te vergelijken bij den palmboom, En uwe borden bij trosfen. den graan-heuvel omzetten. 3. Uwe boezem is r zij van andere geestelijken voor altoos onderfcheiden bleven ; om voor mijn lezer duidelijk te zijn, zal ik de ruuwe Icltets van hun karakter nu eerst geven, en dan alles nader en uitvoeriger behandelen. De Profeeten waren als Leeraars, van de zijde des burgerftaats reeds van den aanmerkeüjkften invloed; zij waren de Cenfors der gebreken van de gekroonde hoofden, zo wel ais van die der mindere Overheden, ja ook der Priester-order, met hun aanzienlijk hoofd; aan welke allen zij vrijmoedig en onbewinpeld de gevolgen van verkeerde gedragingen op de zeden der natie ontwikkelden en de rampen welke daaruit moesten geboren worden, voorftelden , en zoms buiten dat natuurlijk verband de aangenaame of onaangenaame nog aanftaaude gebeurtënisfen, volgens den Souvereincn wil van hun Heer, Israëls waren Koning, voor uit bepaalden; en eene buitengewoone aandrang hiertoe word dan eigentlijk alleen den naam van voorzegging gegeeven; en dien naam droegen zij billijk , het zij die dan in zich zelven in aart en inzichten donker waren, het zij die voorzeggingen meer zamenhang hadden met de lotgevallen, welke op de zedelijke bedrijven van volken en Staten gemeenlijk volgen; van het eerfte geval zijn ze meestal ver af, zo als de meeste voorzeggingen van Daniül zijn ; terwijl anderen die nader bij de vervulling zijn, meest-al door den invloed hunner kundigheden als eene fludie befchouwd, opgehelderd cn geftaafd wierden. — Ik zal dit nog duidelijker voor zoolange mijner kzeren maken. — Het hoofd-karakter van een Profe t was een Leeraar der deugd te zijn, en als 'er hervorming V 5 ver-  3H ALGEMEENE INLEIDING vereischt wierd dit te toonen; liet Hoofddoel van hunne voordellen, Leerredenen genaamd, was de bloei van Godsdienst en burgerdaat op de hoogst mogelijke wijze te bevorderen; om meer gezag aan deze bediening te geven, en zoms hunne waarfchuwende Leerredenen meer klem bijtezetten, wierden ze veel in hun voordel aangedreven om het toekomdig noodlot van een verkeert bedaaud volk nader te fchetzen; en van dit buitengewoone in hun voorde! , verkregen hunne redenvoeringen den naam van Profceufche Leerredenen , daar eigenlijk gefproken, de profetien meer de bekragtiging van hun voordel dan wel het voordel zelve waren; en hierom heeft men de benaming van Profeetifche Leerredenen niet van hun karakter , maar van den inhoud derzelve, al was zulks ten uiterde gewrongen, afgeleid. S *. Hunne waarde bij de natie. Zodra wij deze Godgeleerden, tevens Staatsmannen, in dat licht befchouwen, word de Bijbel-Gefchicdenis voor ons bevatbaarder, en verfpreid over hunne Schriften een veel natuurlijker licht; de achting voor deze orden, van het gekroond hoofd af tot den geringden burger toe, hing alleen af van de denkwijze, die men in het algemeen van Godsdienst- en Vaderlands-liefde hadde; gloeide Godsvrucht en Vaderlands-liefde welken bij niemand, altans niet bij den Jood , van den anderen behoorden gefcheiden te worden, vrij algemeen, al bezielden dan die beide grondbeginzels het hart des Vorst niet, op dien tijd het bewind vi'erende, dan bewees de Vorst hun om 'svolks wille inderdaad alle hoogachting, erkende hunnen invloed, raadpleegde hen als de vertrouwelijkde geheim - Kades , vooral in onhandigheden, die andere rijken in betrekking tot  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 315 tot hunnen Staat betroffen ; hieruit volgt dat zij het oor van weldenkende Vorften altijd hadden, en zich nooit behoefden in de gunst van het hof door list intedringen ; integendeel, elk edeldenkend Staatsman waardeerde hun als de onzijdigfte Raadsmannen in de neteligfte gevallen ; niet alleen als zulken die het best den fchakei der zaken inzagen, maar die ook zoms voorgelicht door de Godheid , met alle zekerheid de uitkomst konden voorfpellen ; niemand , die het Oosterfche despotisimis in het oog houd, zal het dan meer vreemd vinden, dat zij genoegzaam alleen de lieden waren, wien men de gefchiedenis van het volk of de lecvens-bedrijven der Vorften met eene ware, fchoon vrije pen, toeliet te befchrijven, en bijzonder in Judaai rijk, waar altoos afftammelingen van den overledenen Vorst, wiens leeven door hun wierd uitgegeeven opvolgden; hierom kon men niet wel aan eene levensbefchrijving eenig gezag toekennen, dan aan die van zulke lieden die uit dit fchool hunne kundigheden en rang verworven hadden. Mijn lezer! hoe belangrijk worden dan de Joodfche Jaarboeken voor ons? hoe veel voortreflijkheids hebben zij nu boven de Chineefche Keizerlijke archiven , die wij door den ijver van eenige Franfche Geleerden zouden kunnen lezen; welk eenen invloed konden zulke berichten op de troons-opvolgers en afftammelingen maken , wen ze de onopgcfmukte daden hunner voorouderen naar waarheid en tot waarfchouwing of tot beftuuring in bedaardheid konden lezen. Edoch zo groot hunne achting in de fchatting des braven mans ware, zo groot was de minachting jegens hun bij lieden die door zedenloosheid in het godsdienftige en door geweld in het burgerlijke hun aanzien en gezag verfterkten: dagelijks het verzuim van den Godsdienst, en de gebreken die in den burgerftaat plaats hadden, uit den mond van deze lieden onbewinpeld te horen voordragen, zulks moest aan deze ontaarte van hun plicht geweldig mis- ha-  3id ALGEMEENE INLEIDING hagen; en daar zij in hun ampt, Godsdienst en Staatkunde naauw verbonden, moesten zij natuurlijk tot den waren fchakel van oorzaken doordringen, waaruit misbruiken ontdaan waren, welke zo menigmaalen kondig bedekt of afgefcbeiden werden voor den weidenkenden doch niet genoeg verlichte godsdienltigen; en uit deze kunde vloeide het dat ze in hunne Leerredenen tot hervorming van den Staat of den Godsdienst, zich altoos bepaalden in hunne aanfpraken tot de gekroonde Hoofden , Hovelingen, Staatsmannen , Priesters en valfche Profeeten, de ware oorzaken en de zedelijke misleiders eener volgzieke natie ; hadden deze Leerredenen eene ongundige uitwerking, dan volgde hun de dille haat der hoofden in kerk- en burgerdaat op de hielen; naar mate zij getrouw bleven aanhouden , naar die mate nam dan ook de verbittering tegen hen hand over hand toe, en doeg dan eindelijk tot vervolging over; zulk eene handelwijze moest het tegengedelde uitwerken bij allen die prijs op Godsvrugt delden , die den rechtfehapen burger waardeerden. Hunne achting voor de Profeeten werd aanmerkclijker; de braven dorttcn dan hunne klagtcn over dc onderdrukking in den boezem dezer eeiv waardige mannen, die weder in plaats van hunne aanhangelingen tot rebellie opteruien , hun geduld en ootmoed om als dillen in den lande daar onder te bukken, bij alle gelegenheden voorhielden. Hoe zeer , waarheidminnend lezer! verfehilt deze tekening van die, welke u Franfche Wijsgeeren , uit vijandfehap tegen de openbaring, fchoon met een lugtige zwier, wel eens in de hand gaven; lees onpartijdig de rode der Profeeten en beproef zelfs of ik hier de waarheid verdedig. Eene order van zulk een verbazenden invloed op de maatfchappij der menfchen, waar onder zij leefden, en van welke zij zo zeer verfchillend behandeld wierd, kan ook juist daarom voor alle verleiding niet volkomen beveiligd wezen. — Wierden zij zoms aan de hoven met de grootde  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 317 fte onderfcheiding behandeld, dan raakten zij ook wel eens in gevaar, om door zich al te fterk in die achting te willen vestigen, fchoon de Vorften in denkwijze veranderd waren, het ware doel van hun ampt uit het oog te verliezen, dan wierden zij hof - vleiers en zogten om meer gezag bij de menigte te verkrijgen , zamentefpannen met eenige Priesters, meer door winzucht dan wel door liefde tot den openbaren Godsdienst aangevuurt, zo wierden zij de gevaarlijklte lieden voor den Staat; en de achtbaarlle mannen onder de Profeeten, moesten zich geweldig tegen hun verzetten ; deze gevaarlijke menfchen worden dan onder den naam van valfche Profeeten in dit zoort van Leerredenen voorgedragen, niet zo zeer om dat zij ftoutmoedig op openbaringen der Godheid zich beroemden boven anderen; dewijl zij niet in flaat waren om dit voldoende voor de natie te bekragtigen , hierom ontdoken zij gemeenlijk zoortgelijke onderzoekingen; maar dan waren zij de helden , die met voorgewende openbaringen te voorfchiju traden zodra de brave Profeeten de gevaren die Kerk en Staat dreigden zo voorgefteld hadden, dat de grooten zich daardoor beledigd agtten; dan bezagen zij niet alleen alles van de gunfligfte zijde en prenten dit het volk met allen ijver in, maar zij beloofden zich en de natie nog grootere geneugten, als aangenaame gevolgen van de gelukkige regeering welke de natie, zo gewenst, genoot. s 3. Aart en oor fprong hunner voordragt. Daar de misleiding dan zo groot konde wezen , was het daarenboven van het uiterite belang te mogen weten, voor dat men zulks uit de gevolgen duidelijk opmaken konde , of zij waarlijk de egte zendelingen der Godheid waren, dan niet ; dit was voor den Joodfchen Haat van veel be-  3i8 ALGEMEENE INLEIDING belang; Moses de grondlegger van denzelven, voorzag dit natuurlijk, fchoon 'er nog eeuwen verliepen, eer dit gedeelte van de Joodfche conflitutie tot dand kwam, daar S e w u ë l eerst vastigheid aan deze orde gegeeven heeft; Mos es heeft evenwel niet nagelaten de grondtrekken, liever zeg ik de omtrekken , waardoor zich de valfche en ware Profeeten van den anderen onderfcheidden, aan de hand te geven, Vde Boek XVIII^e Hoofddeel; edoch zodra de volks-verleiders, deze trekken die hun van ware Profeeten onderfcheidden, meer verborgen hielden, wierd het moeijelijk ze van den anderen te onderkennen. Om derhalven grondig, en in alles voldoende, hun gezag te kunnen beoordeelen, is het van belang, te onderzoeken , op wat wijze zij deze kundigheden verkregen : eene buitengewoone order in den Staat, was onder Semuïi, met de conflitutie naauw vereeuigd; deze hunne openbaringen even als hunne zending meer onmiddelijk order verkreeg , en wierd nogtans middeiijk tot die kundigheden opgeleid; dit alles wel te onderfcheiden, en nogtans vereenigd te houden, baart voor elk waarheid - minnaar moeijelijkheden; vooral daarom, om dat 'er geen Profeeten als van ouds, en dus geen Profcetifche voordragt ten diende van Kerk en Staat den Christenen bekend is.Ik beken, dat hier over met veel geleerdheid, vooral in de voorige eeuw, veel gefchreven is, maar mijn's oordeels zeer weinig ter zake dienende, door eene optelling te doen, langs welke wijze de Profeeten hunne openbaringen ontfingen, en anderen mededeelden; dromen men moge van gezichten, gezichten van verrukkingen der zinnen al vrij naauwkeurig afgefcheiden hebben; men moge verder gegaan zijn, en de kemerken van echtheid, rakende de zoorten derzelve, opgegeeven hebben, ik kan tot nog toe met dat al niet befpeuren, dat 'er voor hem, die met woorden niet te vreden is, iets- wezentlijks gezegd is geworden. Een ander zuorc van Geleerden lloeg eene andere weg in.; wat  op de SCHRIFTEN d£r PROFEETEN. 319 wat men onder de befchaafde Heidenen als orakels opgaf, hebben dezen met die orakels van onze openbaring ver eléken, en daaruit de egte kenmerken tragten afteleiden. Ik wil niet ontveinzen dat mij altoos dit zeer verdagt voorgekomen is; het verfchil is in de theorie reeds te groot, en duld niet alleen geene vergelijking, maar kan de minfte hope van eenige opheldering uit vergelijking te verkrijgen , niet geven; — de redenlooste afgodendienst, de gedrogtelijkde denkbeelden van Godheden, bleven de grondflag van alle de meesterlijke voordragten over orakels, enz., welke uit de pen van eenen Cicero of van anderen vloeiden. Eicuhorns losfe en beledigende denkbeelden aan de openbaring, hebben Hamels veld en vooral Hasenkamp in het ware licht geplaatst. In dit donkere ftuk is de Lmiddenweg, niet te veel te ontkennen, ook niets meer te bepalen dan wij bevatten kunnen; in het eerde geval zouden wij wezen, indien wij met veele Wijsgeeren van onze eeuw de mogelijkheid van voorzeggingen ontkenden; betreffende het tweede kunnen wij niets gegronds zeggen, ten zij wij opgehelderde begrippen van de voorwetenfchap der Godheid hebben, en wie durlt dat zeggen? de eigenfchappen der Godheid zijn ondoorgrondelijk; maar niemand kan anders denken of dat Wezen heeft niet alleen vooruitzicht in de zedelijke daden der menfchen, maar ook een bepalenden invloed, die door niets buiten zich verandert, en niettegenftaande deze donkere, maar tevens ware gronddelling liaan meest alle voorzeggingen in deze rolle, in dat licht geboekt, als of ze van zekere voorwaarden, door uitwendige omilandigheden, van het menschlijk vermogen alleen afhangende, bepaald wierden; eene wijze van voordel mijns bedunkens regt natuurlijk, daar niets voor onzen geest, maar bijzonder voor onze deugd fchadelijker is dan wat in den voordragt een zweem van voldrekte noodzakelijkheid heeft; de dem der heilige Schriften is ons te doen gevoelen, hoe vrij onze zedelijke bedrijven  3oo ALGEMEENE INLEIDING ven zijn, terwijl de voorzeggingen vocronderftellcn, èni zeer velen door de Goddelijke voorwetenfchap bepaald zijn; hoe dit te zamen ftrookt, fchoon elk op zichzelven zeker is, betuig ik niet te kunnen verklaren. Nader tot ons doel is het onderzoek » hoe deze order die kundigheden verkregen liecft, welke het onderfcheideude hunner Leerredenen uitmaakt; hier ons tot het onmiddelijkcn , tot de invloed van den II. Geest alleen tc bepalen , wederfpreekt de Bijbel-gefchiedenis; waartoe dan de fcholen der Profecten in verfchcide (leden geftigt, zelfs onder de rook van de hof iad ? daarbij was de leevenswijzc van deze order gansch anders ingericht, dan men in maatfcbappijen, het onmiddelijke voorwendende, gewoon is; — het onderzoek der Gefchriften welke dc openbaring der Godheid bevattede, was hunne hoofdftudie; de aart der Gods - regeering, de wetten daarin gegeeven , to onderzoeken, te verklaren, te verdedigen, was eene andere aanmerkelijke tak hunner bezigheden ; maar het geen in den eet (ten opilag ons vreemder is, en nogtans voor het algemcenfte onderwijs voor lieden van die order moet gehoudèri worden, is de poëzij en de mufijk; zo deze kunde zich alleen bepaalde tot eenige weinige volk-liederen, die de lotgevallen van den Staat verlevendigden, en de godsdienftige denkbeelden belluurdeu, dan is dit wegens den invloed voor den menschkenner zo vreemd niet, dit kan betreklijk het opftellen derzelve nog verklaard worden; maar waarom moest zangkunde cn mufijk op onderfcheiden inftrumenten daarmede ten naauwfte vereenigd wezen ? zo zulks voor hun van belang wns , dan zou men meer de invloed daarvan in de profeetifchc Schriften ontdekken , en bii_romtrent is een diep ftüzwijgen; laat ons hier langzaam en voorzichtig voortgaan; de poëzij van een Profeet verfchilt gewis aanmerkelijk van die du- gewoone godsdienftige Dichteren, altans verbazender van die der volks - liederen; voetmaat, toon, alles wat het oorfpronglijke hier opgeeft, hoe weinig  op de SCHRIFTEN der PROFEETkN. 321 nig wij 'er ook van mogen weten, bevestigt zulks; en 't gezang en het mufijk, kon noodwendig den leertiugen aanmerkelijk van dienst zijn om dat gevoel in hun optewekken, 't welk hun tot die verrukkingen kon bekwaam maken, welke de Profeeten zo duidelijk gevoelden in 't eerde opkomen , en het gewichtige en dan ook naar mate van de hevigheid die verrukking vooraf konden bepalen. In hoe verre deze verrukking nu onderfcheiden is van die des Dichters , welke zomwerf gevoeld word , kan ik niet bepalen ; maar elk gevoelt dat ze 'er van onderfcheiden is uit de uitwerking, maar ze grenst evenwel in andere opzichten al vrij fterk aan den anderen. ~- Genoeg hebben wij aireede gezegd om menig Bijbellezer voor die verwarring te bewaren, dat hij het natuurlijk middel om den aanleg tot profeteeren te verkrijgen , nu niet verwarre met het profeteeren zelve ; de Gefchiedfchrijvcren van Semuüls en Sauls leeven fchijnen zulks te doen ^ doch dit is volgens eene bekende regel, dat men eene zaak zelve wel eens verwisfeld met het middel j waardoor ze best geoeffend word ; hierom is naar de maat te zingen bij hem profeteeren genoemd; hier wederom met mannen van een zeer gezond oordeel zo ver te gaan dat alles zeer natuurlijk afloopt, maar ook eene beftudeerde kunst word, is mij veel te flaauw, te onvoldoende, en het karakter van een Profeet gansch onteerende; wie hiervan overreed wil zijn, verzoeke ik Niemeijer over het profeteeren opteflaan; nog veel iTouter maar beknopter zal Eichhorn hem op dat fpoor volgen. De Ipreekwijzen van Elohims Geest, de Geest van jfehevah, het fpreeien door den Geest, zijn gefchikt; naar de aart der taal, en men moet niet denken dat de aart der zaken hier de fpreekwijzen bepaald heeft; dit alles is zonder de minde intentie alles natuurlijk, in de Oosterfche denkwijze. Ik beken dat dan alles recht bevatbaar voor ons word, dat wij dus eene menigte moeijelijkhedcn en VII. Deel, X * vra-  322 ALGEMEENE INLEIDING vragen best ontgaan , maar met dat al voldoet het mij niet. lk kan het denkbeeld niet laten varen, dat zo niet alle, ten minde eenige Profeeten , buiten het gewoone onderwijs der fcholen , onder het meer onmiddeiijk opzicht van Gods Geest in hunne voordellen geweest zijn; en al kan men om dit te bewijzen, weinig gronden hier aanvoeren , om dat het perfoneel bedaan des H. Geestes in het O. T. zo ingewikkeld is dat men 'er naauwlijks gebruik van maken kan, zo is dit alles nogtans door de voordellingen van Jesus Christus, en door de uitdorting van den H. Geest op het Pinxterfeest, zo verre voor ons ontrold geworden, en eene btiitengewoone bedeeling van gaven heeft zich lange daande gehouden, dat wij gerust hierom aan deze fpreekwijzen zonder fchijn van misleiding eene' meerdere kracht kunnen geven; dan hoe ver hare meer of min der onmiddelijken invloed vastgedeld moet worden, durf ik niet bepalen; ook niet, wanneer zij alleen plaats had, en wanneer niet ; ik dein over het geheel met A pt h o r p in ' zijn Discour fes on Prophecij in, dat tot het geheel van een Profeet behoort, eene natuurlijke opheldering van het verdand, volkomener geworden door ftudie, en geheiligd door zuiverheid van hart; want daaruit is hun onderfcheiden taal en voordragt gewis geboren , maar de aart der zake vorderd boven dit alles nog iets meer. Ik geloof voor mij , dat als de Godsdienst der Christenen eenmaal in luister en algemeenheid zijn ware hoogte bereikt zal hebben, dat dit dan duidelijker zal ontwikkeld worden. Ik wil daarom, om dat ik hier niets verklaren kan, niet alle daad-zaken, maar dout van hare geloofbaarheid beroven, al ben ik ver af van al wat naar infpireerders en geestdrijvers zweemt. Al hebben wii proeven van zorgelijke tijden in onze latere gefchiedenis , zo ben ik nogtans ten opzichte van zulke tijden ook zorgvuldig om niet alles te ontkennen. Die de gefchiedenis der Reformatie, die Ne al Hijiorie der Puriteinen ge-  op De SCHRIFTEN der PROFEETEN. 323 gelezen heeft, zal mij hierin best begrijpen, en met de billijkheid mijner aanmerking inltemmen. — Die nogtans in de profaifche Schriften overal dit zou willen zoeken , zou bij mij niet vrij van verdenking wezen, de voordragt der Profeeten verfchilt aanmerklijk, en wijst ons aan hoe uitgebreid, hoe rijk de profetifche ftudie was. § 4- Wijze van fchrijven. Het verfchil dezer Gefchriften hangt niet alleen af van den verfchillenden fchrijf-ftijl der Profeeten, maar vooral van de manier volgens welke zij hunne denkbeelden voordroegen, en dan nog komen daarenboven de tijden waarin zij leefddeu hier zeer in aanmerking, om daaruit de wijze van voordragt met meerdere zekerheid te bepalen; dan eens word hun voordragt in zinnebeelden gekleed , een gewoon hulpmiddel bij de Oosterlingen, waartoe de Joodfche Godsdienst nog daarenboven veel aanleiding gaf, en welke het bevatbaarfte cn tevens het reinue waren waarvan zij zich bedienen konden ; deze zo gansch verfchillleud van het geen bij veele Uitleggeren geestelijke zin genaamd word , werd van hun in eene geregelde voordragt gebruikt, waarin men duidelijk den invloed van het onderwijs in fenolen zien kan; zo zullen zij, om een voorbeeld te geven , als zij de algemeene verwoesting welke eenig land treffen zou, ingevolge van hunne bedreiging, bijna altijd dit onder de tekening van eene aardbeving befchrijven, en dit meest-al, wanneer of de oorzaak van de verwoesting min in het oog lopende was, of als zij hunne hoorders alleen op de uitwerking, welke deze of geene ramp agter liet, opmerkzaam wilden maken. Deze ftudie werd bij hun zo fterk geoeffend , en was aan de natie zo eigen, dat hunne bedrijven dikwijls zinnebeelden X 2 wa-  3=4 ALGEMEENE INLEIDING waren, waarmede zij het volk meest-al fterker overtuigden, ten minde opmerkzaamer maakten , dan door uitgebreide redenen. Er is veel voorzichtigheid nodig om hierdoor de nieuwde Uitleggeren niet van het fpoor afgeleid te worden; veele zinnebeeldige handelingen verklaren zij als inderdaad niet voorgevallen te zijn, maar enkel in de tekening, zo bij voorbeeld: het lang leggen op eene zijde , het trouwen van eene oneerbaare vrouwe enz.; zodra men de Profeeten in dat gewichtige licht, voor kerk- en burgerdaat plaatze, waarin wij ze hebben zoeken voortedragen, dan moeten zulke bedrijven, hoe paradox zij waren, het volk te fterker getroffen hebben, en hoe langer die aanhielden , hoe meer aandoeningen die altans van fchaamte en verlegenheid moeten verwekt hebben; en waarom zouden wij hier de letter van het verhaal verlaten, dewijl zulke daden in het minfte niet kunnen vergeleken worden met zo veele eerloze en zedelozen daden welke de konftenarijen der waarzeggeren en Profeeteh in de rleidenfche waereld vergezelden; wij moeten dan met Niemeijer en anderen hier niet zo ligt over beenen flappen, maar ons ' meer houden aan 't gene de leeftijd de denkwijze cn godsdienftigheid van zulk een volk vordert. Bij het zinnebeeldige voorftel kwam het naast dat der gezichten, waarin zij zoms hunne voordellen verkleedden; deze waren in hunne ampts- bediening de natuurlijkde voordragen, en wierden derhalven het meest gebruikt, wanneer zij het volk overtuigen wilden, hoe hunne voordelling een gevolg was van hun inzien in de geheimen der Godheid; zij gingen dan meest - al vergezeld, of hadden vooraf iets buitengewoons in de aandrijving; de voordragt zelve was niet poëtisch, maar meest-al gefchiedkundi.;; zij was in zichzelven reeds ingewikkeld genoeg, en' moest derhalven ook niet donkerder gemaakt worden door eenen meer gebonden flijl; daarbij was ze aan de 1  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 325 den Profeet, die ze voordroeg, zijn vcrbeeldens'kracht zeer behulpzaam om ze geleidelijk voorteftellen ; want hij deed eigenlijk in dat geval niet anders dan de tafereelen welke diep in zijne verbeelding ingedrukt waren , den volke te befchrijven; om deze gaal' voerden zij weleer den naam van Zienders ; naar mate nu die ftudie in de Profeeten -fchool verminderde, de befchaafdheid onder de natie meer week, en alles met een woord grover en zinnelijker werd, rees deze voordragt meer en meer; bij de laatfte Profeeten, bij EzECHI'er., zo armoedig in taal, maar zo rijk en ftout in verbeelriings-kracht; bij Zaciiaria zo zeer met een ongevoelig volk woïftelende; bij Danicl den rijkdom van zijne diepe ftaatkundige inzichten op geene andere wijze konnende verbinden, vinden wij dit voorftel genoegzaam algemeen; terwijl wij in Jesaïa, en andere, verhevenen van den eerften rang, 'er naauwelijks fporen van zullen vinden. Over het algemeen waren hunne opftellen enkel volksredenen , naar den fmaak dier tijden; zoms, indien zij enkel wilden overtuigen, waren zij eenvouwig in gefchiedkundige beelden gekleed; zoms, als zij wilden roeren, hoog poëtisch; meest-al nogtans in eenen trant die wel poëtisch, maar niet onnatuurlijk profetifche poëzij zoude kunnen genoemd worden. Lowtii, en vooral Greve, geeft ons grond om hier dit onderfcheid te maken; in Jesaïa, in PL\eakuk,zal men van het zuivere poëtifche, afgefcheiden van het profetifche, de duidelijkfte voorbeelden vinden ; dit wel te onderfcheiden, is van belang, en zou menig Uitlegger kunnen verwarren, indien hij Ei c n hor n hierin wilde navolgen; de eigenlijke poëtifche beelden behoefden niet altoos een beftaan te hebben , maar konden fteraadjes zijn om het tafereel zo veel te leevendiger te maken; neem bij voorbeeld de verfchijning van den Monarch van Bahel in het rijk der dooden; anders is het met de profetisch-poëtifche ornamenten, deze moesten op X 3 daad-  326 ALGEMEENE INLEIDING daad - zaken rusten , maar zijn getemperd of geplaatst, in licht of fchaduw ,. naar de verichillcnde inzichten welke hij bedoelde die dezelve gebruikte ; hadden de Chiliasten dit wel doorzien , en met yerftant dige bewijzen zich daar van bediend , zij zouden menig Uitlegger gegrond van ontrouw befchuldigd, en in de engte gedreven hebben, ten zij die tot de algemeene fchuilplaats, den geestelijken zin, den toevlucht wilden neemen. Maar op deze wijze het een en ander zich ontwikkelende , kan ik het niet voorbij iets van het geheel eener profeetifche redenvoering te zeggen. Eïchhorn die gewis boven anderen in dit vak gearbeid heeft, geeft mij wegers zijn weeldrig vernuft aanleiding om hier nog een weinig te bijzonderen; zeer wel zegt hij: de meeste Leerredenen van onderfcheiden Profeeten fchijnen naar ecnerlei vorm bearbeid te zijn; dit is ongetwijfeld, het brengt veel toe tot het één-tonige, het herhalende tot verveelens toe , hetwelk elk, aanhoudend in de Profeetcn lezende, ontwaar zal worden ; zeer goed is 'smans aanmerking; dat twee zaken daartoe meest aanleiding gegeeven hebben: i. Dat zij vooral de algemeene inzichten van Moses, op het laatst van zijn leeven aaneengefchakeld gegeeven, ten grondflag leggen, en dan nog daarenboven malkanders yoorftellen naarftig lazen , navolgden en uitbreidden; maar ik kan niet dulden dat zij altoos den tweeden regel zouden aangenomen hebben; te weten: dat zij oordeelden in tijden van geluk en voorfpoed moesten zij altoos met een bang gevoel van ellende eindigen, en in tijden van ellende met vrolijke uitzichten ; dit is meer de denkwijze van fombere Separatisten, dan van mannen, die met buitengewoon gezag bekleed, Vorften en geestelijken, en allen zonder onderfcheid onbewinpeld de waarheid gew ion waren te zeggen; en die, met toezeggingen of bedreigingen; naar de zedelijke omftandigheden ; welke den naam van profetien met regt verkregCH hebben, bekragtigden. S 5-  op db SCHRIFTEN der PROFEETEN. 327 S 5- Het oogmerk der Leerredenen. De vormen hunner Leerredenen hangen enkel af van het doelwit derzelven; hebben wij boven de ware tekening van hun ampt gegeeven , dan kunnen wij in het oogwit hunne Leerredenen en gefprekken niet dooien ; moet men ze voor de Cenfores van den Joodfchen kerken burgerftaat houden, dan kunnen hunne openbaare redenvoeringen over het algemeen niet anders dan beftraffingen wezen; de aandrang waarvan zij zich bedienden, onderfcheidde hun nogtans van de gewoone HervormingPredikers ; daar dezelve niet zo zeer uit den aart der zaake, uit de natuurlijke gevolgen van zedelijke deugden of ondeugden door hun afgeleid wierden, maar wel uit de toekutnftige lotgevallen, die zij op bevel naar den wil der Godheid voordroegen; — gaat deze gedagten door, die voor elk bevatbaar is, en zo natuurlijk onder het lezen invalt, indien men door vooroordeelen niet bedwelmd is; hoe gewigtig word dan een groot gedeelte van de Schriften des O. T. voor alle Christen - genoo;fchappen, in welke men zich beijvert den bloei van den burgerftaat ten naauwIle met de zuivere betragting van den Godsdienst onaffcheidelijk te verbinden; hoe gelukkig zouden de volkeren hebben kunnen wezen, indien zij van dit doel een goed gebruik gemaakt hadden; nooit had de burgerlijke inrichting' dan tot die uiterften kunnen geraken , die haar met eene geheele omkeering dreigden, en nooit had de Godsdienst zulke verfmadende aanvallen ondervonden , als wij nu een eeuw na den anderen hebben kunnen waarneemen. Maar hier zal bij iemand mogelijk de bedenking opkomen : zou men dan zo veele eeuwen het ware doel dier gewigtige vóórhellen gemist hebben, zulks is mij onwaarX 4 fchijn-  3*3 ALGEMEENE INLEIDING fchijnlijfe J dezen lezer zal ik zulks ligt begrijpelijk maken door hem te herinneren, dat men over het algemeen, vooral ïia de hervorming, mogelijk met de beste cn godvrugtigfte inzichten, eene Helling aangenomen heeft, welke elk van den weg afgeleid heeft; de Helling is: het hoofddoel van alle de profetifche Schriften is de komst van den Messias en de lotgevallen des N. T. te voorfpel/en; — deze Helling alleen is de ware neutel. Hierom oordeeld men deze Gefchriften voor het Christendom even zo gewichtig als die van het N. T. Dan wil ik niet ontveinzen, op dat men mij niet verdenke, als of ik lust had anderen te bezwaren , dat men omtrent het tweede gedeelte van deze Helling ook in ons Nedeland heeft beginnen te aarzelen, en zich tot den aanvang van het Christendom of tot tijden die nog aanfiaande zijn, meer heeft beginnen te bepalen; over het geheel heeft men nogtans met zekere bepalingen die Helling blijven behouden; ik vind mij derhalven genoodzaakt dit uitvoerig en naauwkeurig te behandelen, en gecve elk vrijheid om hier te beproeven wat waarheid is. Er komt in den geest van elk onpartijdige al aanflonds verdenking op, zodra hij zichzelven voorbij ziet, en zich bepaalt tot het tijdvak, waarin deze gewichtige mannen leerden; plaatzen wij ons in de denkwijze van het hof, de geestelijkheid en het volk tot wien zij fpraken. — Vergeten wij niet de heerfchende verkeerdheden van hunnen tijd, door hun met zo veel ijver beflreden ; welke invloed heeft daarop, bidde ik u, hun hoofddoel; de voorfpelling van de komst des Messias, en de ware toefland en lotgevallen Zijner gemeente? — Ik weet wel dat men hier uitvlugten maakt, maar men moet op hoofdzaken blijven Haan; hoe Hrookt die Helling met den aart der Gods - regeering over een bevoorregt volk? welk verband heeft dit met hun karakter in den burgerHaat? men verHa mij hier wel: ik geloof zeer wd, dat de denk- beel-  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 3*9 beelden aangaande eenen Messias, in latere tijden een zeer gewichtig verband gehad hebben met hunne voorHellen ; hieraan twijfel ik geen oogenblik, en zal zulks ftraks tragten te verfterken , maar dit alleen blijft de vraag, is dit hun hoof-doelwit geweest? ik ontken niet dat zij zoms tot gewichtige oogmerken van den Messi as fpraken, al was het alleen om het Godlievend gemoed te verfterken, te vertroosten in bekommerde tijden; en ik ontken niet dat zij van de gelukkige regeering onder den Messias vaak de fchoonfte . en uitvoerigfte tekeningen gaven , waardoor zij hun opbeurden die onder de tegengeftelde gebreken gebukt gingen , en die dus, was het niet voor hun zelven, betere tijden hoopten voor de nakomelingfchap, en die getroost onder die gunftige uitzichten al hopende ftierven; ik ontken niet", dat, wen deze doorzichtige mannen de heiilooze gebreken der geestelijkheid afmaalden, het deugdzaam gemoed dan verkwikt wierd door dc hoope dat de Leeraar der gerechtigheid, hun voorfpeld, de met edelfte perfoneele hoedanigheden voorzien , zijn ampt met de heilzaamfte gevolgen bekleeden zoude; maar ik ontken dat dit hun hoofd-bedoeling geweest, zij; nooit hebben de Profeeten met dat hoofd - oogmerk geleerd om alleën den Messias, en de tijden des N. T. te voorfpellen; neen, zij predikten voor hunne natie, onder welke zij leefden, en niet voor de genen die eerst eeuwen na hun zouden geboren worden;' en dus hadden zij een zeer gvwigtig zijlings oogmerk, waarin de ganfche ichaduwdienst, die meer op de verzoening der zonden en deszelfs gevolgen zaa, genoegzaam zweeg, en de minfte aanleiding daartoe niet gaf; zij ontwikkelden nadere beloften, waartoe de 'MtifaU fche dienst weinig opleidende denkbeelden gaf; de beloften namentlijk aan Moses van een Profeet als hij was, uit het midden zijner broederen, en aan David van eenen allerwaardigilen opvolger uit zijn huis, die een beftendig, X 5 ccn  33° ALGEMEENE INLEIDING een eeuwig rijk ffigten zoude; als zij dan in hunne voor(lellen tot het volk zich gedrongen zagen om de gebreken der Leeraaren, om de onnutte bedrijven van de gekroonde hoofden, afftammelingen en opvolgeren van David, naakt te fchetzen, floegen zij meest-al dien weg in, dat zij tot verzagting van de gemoederen, welke dit regt doorzagen , de hoedanigheden van. dien Leeraar en Koning niet op zichzelven, maar alleen als gefteld tegen dïe donkere beelden, maalden. - Even zo is het met&de fchakel der gebeurtenisfen in het toekomftige gelegen; — in de bemoedigende komt alles altoos op de redding uit de Bahijlwifche gevangenis neder; gaan zij een flap verder, dan verliezen zij zichzelven aanftonds in die aangenaame en volkomene tijdvakken, welke de burgerftaat der Jooden eenmaal te wagteu heeft onder het opzicht van den beloofden troons - opvolger. § 6. Het algemeen Mesfiaanfche der profetien in het gunftigfte licht geplaatst. Wij moeten in het onderzoek der waarheid altoos edelmoedig tragten te zijn, ik zal daarom hier mijne inzichten een weinig verder ophelderen en verfterken, maar tevens met de duurde betuiging, dat ik al mijn vlijt hefteed heb, om alles wat tot (laving van de gewoone (telling als het allergewigtigfte kon gezegd worden , op te zamelen , en .dit onbevooroordeeld heb zoeken te overwegen. In den eerften opflag loopt mijne ontkenning lijnrecht in tegen de woorden van den grootften Profeet des N. TV„ de Schrijver der Openbaringen, bij mij Johannes, deze zegt in zijn XIX^ Hoofdd. i0de Vers: het getuigenis van Jesus is de geest der voorzegging ; ik beken dat deze fpreekwijs zo duidelijk niet is, als men in den eer-  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 331 eerden opCag zou denken , merkt ieder die gewoon is re denken; maar eens toegedaan dat de zin van deze fpreekwijs zijn zoude: Jesus Christus is het groote doel van alle de voorzeggingen , dan volgt daaruit nog niet het geen men wil; derhalven moet alles in de profetien van den Messias en de tijden des N. T. verklaard worden : 't onuitvoerüjke van deze gedagten, heeft men voor eeuwen reeds gezien, maar men heeft ook een uitweg bedagt, door een dubbelen zin der voorzeggingen te dellen, waarover wij ons in de algemeene Inleiding reeds uitvoerig genoeg verklaard hebben; maar daarenboven komen de oordeelkundigde voordanders van deze gedagten ons zo nabij, dat 'er naauwlijks verfchil is, dan alleen, dat zij de zeer onnatuurlijke en mogelijk gevaarlijke fpreekwijs van wezentlijk ééne dubbele zin blijven behouden; de gedagte komt dan hierop uit, die ik met de woorden van een der grootde mannen, Bacon wil omfchrijven , hij zegt: 'er legt zoms eene wijde uitgebreidheid van tijd in der Profeeten - woorden, wier vervulling door verfcheide eeuwen henen loopt, van het punt af dat zij begonnen vervuld te worden, tot dat zij de hoogde trap van volkomenheid bereikten. — Wichtig zeggen van een der oorlpronglijkde geesten, welke immer aan de waereld gegeeven is; was dit gezegde in de vertrekken der Bijbel - Verklarers opgehangen , met goude letteren , men zou zulke vrij-geestige verklaringen over de aanhalingen uit het O. T. niet voor den dag brengen. Ik weet dat men hier mogelijk zeggen zal: wij verdaan niets meer door den geestelijken of dubbelen zin dan dit opgegeevene, ik laat hier elk oordeelen die lust tot onderzoek heeft; ik ken niemand die dezelve met meer kragt verdedigd heeft dan Warburton in zijn Godd. Zending van Moses, V<*e Deel bladz. 406.; men zal daar zien hoe wezentlijk men voor twee zinnen, aan een en dezelve woorden gegeeven , pleit; de door en door belezene man, anders gansch  B* ALGEMEENE INLEIDING ranselt niet in den fmaak van onze kerk denkende, bekent zelfs dat ze haren oorfprong heeft uit die veronderftclIfrtg, dat de Profeeten vol waren met de denkbeelden van eene Christelijke bedeeling, bladz. 46",., en dit is het -een niemand zo ligt durft ontkennen , dewijl het vrij algemeen aangenomen is , en men zelfs aan elk wil diets maken, dat dit altoos zo geleerd is geworden, tot dat weeldrige, gevaarlijke vernuften, hierover anders begonden te denken. — Waarlijk het tegengefielde van het geen de gefchiedenis der kerk ons opgeeft; men heeft de dubbele of geestelijke zin al vroeg ter kerk ingedrongen , met dat ftigtelijke oogmerk om zo veel te fcragtigér bewijzen te hebben tegen de Jooden , dat Jesus van Nazaretii de ware Messias is; eindelijk heeft het fchool van Origenes aan dit ftelzel de grootfte volkomenheid bezorgt; die onpartijdig hierover begeert te lezen, wijze ik naar Ernesti's verhandeling de propheiiis Mesfianis in opufc. Thcol. pag. 495. Er is ook geen vak geweest, in de gefchiedenis der Bijbelverklaring, waarin het aan zulken ontbroken heeft, welke dit gevoelen wederfpraken, en de voorwendzels van 011regtzinnigheid zijn niet anders dan bewijzen van onkennis der gefchiedenis of verdonkering van dezelve. $ 7. • Het plan van 't O. T. nader beoordeeld. Edoch, in zaken van die natuur zijn wij verplicht het geheel in verband te bewaren; niets is beter in flaat om ons voor uiterften, van door deze of geene ftclling vervoerd te worden, te bewaren. Het naaste en algemeen heerfchend doelwit van alle de voorffellingen der Profeeten, is noodwendig het onderwijs omtrent de pligten , welk elk in zijn rang jegens den Staat  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 333 Staat en vooral omtrent den Godsdienst verfclnüdigd was; de aandrang dier plichten moest meest-al uit den aart dar Gods-regeering ontleend zijn, waardoor men Israël afgezonderd wilde houden van andere volkeren, om de afgoderij zo veel te fterker te kunnen ontduiken , en de vervulling van de gedaane belofte langs dien weg te gemaklijker te maken; om de eerlte oorzaak zal men zelden eene reden der Profeeten zien aflopen, zonder dat 'er iets de afgoderij betreffende inkome; fom de laatfte rede flaat de Messias als de waarborg in , dat alle bedreigingen cn beloften altijd hare vervulling bekwamen. Hier behoort men de betrekking welke dien verheeven perzoon tot de geheele waereld had, zorgvuldig te onderfcheiden van die, welke hij tot het geflacht van Abraham had. — lu het laatfte geval'is de Messias de ware geest der Gods-regeering; dit wil niet zeggen ^ derhalven moeten alle de voorftellingen onder die Gods-regeering gedaan, bijzonderheden zijn perzoon betreffende opgeven, op dat wij zouden kunnen zeggen : die Schriften zijn het die van hem getuigen; dit is inderdaad vooroordeel. Herder zegt hieromtrent zeer wel, fchoon anders daarin van zijne landgenoten zeer onderfcheiden, daar hij een ijverig voorftander voor het Mesfiaanfche is: „ het certte cn naaste altijd op Christus te brengen, bederft en de Uitlegger en de Profeet, dat wij die heilige mannen laten het geen zij zijn , niet zo als wij ze willen maken." Elk opmerkzaam lezer van het N. T. zal in het gedrag van den Heiland reeds overtuiging hieromtrent kunnen verkrijgen; zeer zeldzaam bediende hij zich van het gezag der Profeeten ten zijne opzichte; maar beriep zich meest-al op zijn leer en op zijn leeven; Hij kon het ook niet doen, want de meeste voorzeggingen wierden toen in hem niet vervuld, waarvan flraks nader. Hier zijn wij verplicht de ganfche fchakel, zo als de Messias daarin ingevlogten is, rakende Ai openbaring des  334 ALGEMEENE INLEIDING des O- Tij onze lezers weder te herinneren. Sc herlok heeft door zijn nuttig Handboekje: Oogwit der profetien, daartoe aanleiding gegeeven. — De eerfte vooripelling is reeds, hem betreflende , onder het denkbeeld van vrouwen-zaad aan de eerfte waereld voorgedragen, hoe veel belang had hij derhalven in de vermeerdering en het geluk van het menfchelijk gellacht ; in Abrahams tijd, die als Nomadier onder de volken verkeerde, is het dat zaad, in hetwelk alle de gedachten der aarde zouden gezegend worden; word dat gellacht eene ganfche natie onder een Ariftocratisch. bewind, dan verfchijnt een lier in Jakob, een heerfcher ftaat in Israël op, en met betrekking tot den afgezonderden dienst een Profeet als Moses; onder Davids regeering is het een koninglijke zoon, en held die overwinnen zoude. — Onder Salomo is het de vreedzaame, wiens regeering, welvaren en overvloed in den hoogften trap opleveren zoude, toen vervolgens de meeste troons - opvolgers van Salomo zich niet onderfcheidden, of de tegengeftelde waren om voorbeelden van den Messias te kunnen zijn, toen wierd dit niet ontwikkeld , maar men keerde te rug tot de perzoneele verdienften van den Messias, welke allen de fterkfte verzekering ten grondflag gaven voor de betere tijden bij de volkomenheid van zijn bewind; daar nu deze grondtrekken meest-al door de Profeeten gegeeven worden, naar de behoeften van dien tijd, moest het gevolg gewis zijn, dat de meeste Profeeten Hem geheel anders befchreven, dan wij hem door de Euangelisten afgemaalt vinden. — Het is meest-al een zegenvierend Vorst die zijne onderdanen zelfs in het uitwendige geluk aanbrengt; het tegengeftelde van de Euangelisten , bij hen is hij de perzoon van weinig aanzien, wiens aanhangelingen rekenen mogen dat hen bijna al het genoegen dezes leevens op hun aankleven geheel ontzegd zon worden; het kan niet wederfproken worden, dat dit of lijn-  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 335 lijnrecht drijd, of dat Profeeten en Euangelisten in de befchrijving van den perzoon een zeer onderfcheiden doel hebben; hoe vergeefs is dan de moeite, hoe gevaarlijk is het dan zelfs hun onderling onbepaald te willen doen harmonieeren ; men heeft op deze zo gewigtige fchijnflrijdigheid niet gelet, om dat men door het vergeestelijken den aandacht daarvan kundig wist afteleiden. Van de oplosflng of vereffening hiervan, hangt genoegzaam het geheele voordel der profetien aangaande den M e ssias geheel af, en hier is de groote midden-oorzaak waarom het onmogelijk is dat een verdandig Jood tot eenige overtuiging kan gebragt worden. Laten wij hier dieper indringen. i S 8. Wat de Profeeten naar dit oogmerk van den Messias moesten leren. Elk die maar oppervlakkig de Profeeten en Euanglis'en leest voelt deze tegendrijdigheden. — Nedrigheid en hoogheid , de diepde armoede en veragting te gelijk met de grootde rijkdom en aanzien, laten zichzelfs door het vergeestelijken of dogmatifeeren niet vereenigen, en in de Schriften zelve waarin die fchijn-ftrijdigheden zijn is niets gedaan tot vereffening. Zo laten zich de denkbeelden van den XLV, LXXV CX ALGEMEENE INLEIDING te beduiden dat zijn koningrijk geestelijk zoude zijn 5 maar om zijn lezer een wenk te geven, dat hij op het huis, waaruit de Messias zoude voorkomen, niet moest ftaren, als een huis 't geen uitwendig alle gunllige uitzichten had; het was geen boom zo uitgebreid van kroon, dat elk daar veilig onder zitten konde, maar een uitfpruitzel uit een harer wortelen. — Hoe hij zo groot zou worden, en wanner dit komen zoude, legt bij hem gansch in de fchaduw ; ik wil dit niet verder bijzonderen , ik fchrajf eene Inleiding en niet een vertoog over5 den fchakel der voorzeggingen. Wij kunnen en mogen van hun niet meer als Profeeten des O. T. vcrwagten; in hunne bediening hadden zij den grootllcn invloed als buitengewoone verdedigers der Gods-regeering ; op den burgerftaat en Godsdienst beiden ; zo veel betrekking als de Messias op beiden had, werd door hen naar hunne bediening voorgelfeld: van zijne verzoening, cn de vervulling der fchaduwen, zwegen zij over het geheel; dit behoorde tot het priesterlijk onderwijs , tot den uitwendigen openbaren Godsdienst , niet verder onder hun opzicht, dan in zo verre zij de conftitutie daaromtrent overtraden, om dat zij hun plicht - verzuim maar al te dikwijls ontwaar wierden, en het gebrekkige onderwijs met fcherpe arends-oogen doorzagen; daar dit alles nogtans aan het Aaronitsch gellacht verbonden was, konden zij daarvan niet als met de grootHe omzigtigheid (préken; in dat geval maalden zij den volke eenen Leeraar die alle de edele hoedanigheden in zich vereemgde, welke 'er gevorderd wierden, en alle de gebreken miste, welke hun nu zo benadeelden; zij moesten noodwendig, uitvoeriger, milder wezen in hunne voorzeggingen zijn rijk betreffende , om dat de aart hunner bediening hun meest-al tot de gebreeken in den burgerftaat bragt, en hunne betuigingen die in hunnen mond billijk den naam van voorzeggingen verdienden, hun wilde  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 337 de zij tevens vertroosten, met de hand geleiden moesten tot de betere tijden van den Messias; hier konden zij niet fpreken van zijn geestelijk bewind, want ik bidde u , welk verband kon dit hebben met de toenmalige treurige uitwendige omllandigheden, waar onder zij leefden? maar tot oeffening van hun geduld en onderworpenheid wierd hen verzekerd, dat God zijne beloften in hun kroost onder het bewind van den Messias, fchoon zijn komst vertraagd wierd, dubbel vergoeden' zoude; hier konden zij aan geene geestelijke vervulling denken, want die was van de eerfte toezegging aan Abraham tot de laatfte onder Mal e ac hi zo duidelijk en zo uitvoerig bij een land en bij een volk bepaald, dat zij hierop zelfs met hunne gedagteu niet konden vallen, om flegts dit uitwendige met het inwendige te verbinden. Daar niemand , die in de Bijbelfchriften des O. en N. T. een weinig ervaren is, geen oogenblik aan de herflelling der Jooden zal twijfelen , hij moge dit een toeh\ngeh noemen, cn 'er zulke denkbeelden aan hegten welke hem het best behagen; dit is om 't even: de herftelling der Jooden is zeker, en hier alleen moet de opios'ling van de fchijn-flrijdigheid gevonden worden, dit voelt elk; hier zullen wij dan ook een nader onderzoek doen, en ik zal eerst mijne gedagten rondborftig opgeven , en dan de nuttigheid derzelve tragten te bewijzen en het gevaar wen men ze niet verkiest, een weinig uitvoeriger ontwikkelen. §9- Onderfcheid tusfchen de eerfte en tweede komst van den Messias. De groote hoofdzaak, waaruit alles moet opgelost worden, is, dat men onderfcheid moet maken tusfchen de eerfte en tweede komst van den Messias; bij zijn eer- VII. Deel. Y fie  338 ALGEMEENE INLEIDING fte komst moest hij alle die hoedanigheden hebben, welke naar de hoofd - inzichten van den Levietifchen Godsdienst gefchaduwd waren; zo fchetzen hem ook de Euangelisten als zij van zijn Leeraarampt zwijgen, maa« de verzoening door hem aangebragt, als de vervulling van den ichaduwdienst, opgevende, dan noemen zij Hem, het lam Gods hetwelk de zonden draagt; bij zijne laatfte komst moeten de voorzeggingen des O. T. , dé Jooden betreffende , en wel in zo verre alle de gellagten der aarde in dat gellacht zullen gezegend worden , eerst hare vervulling bekomen; zodra wij het geluk hebben van die komst te genieten , dan zullen de Jooden daarvan de edelfte vrugten plukken, dan zal de geheele waereld daarin deelen. Deze tweederlei komst van den Messias legt voor den opmcrkzamen in de hoofdtrekken van de meeste voorzeggingen , dan zelfs, wanneer zij in den eerften opflag zelfs daarmede lijnrecht fchijnen te ftrijden; laat mij dit bewijzen. — De twee groote eindpalen van geluk in de profeetifche Leerredenen zijn de verlosfing uit de Babijlonifche gevangenis, en de herftelling van hun ftaat; en hunne volkome algemeene herftelling is het toppunt hunner welvaren; deze twee einden zijn bij allen zo naauw verbonden als of zij aan den anderen grensden; ongevoelig lopen ze dikwijls van het eene vak in het andere, en welk eene gaping is daar tusfchen beiden? wat gaping ! — 'er is geen verband ; 'er zijn reeds een menigte van eeuwen tusfchen beiden verlopen, en het laatfte is nog onvervuld; hoe donker is alles; het verband te zoeken in de komst van Jesus Christus in het vleesch, zou eenige fchijn hebben indien daarmede vergezeld of daarop gevolgd was, de verlosfing van de overheerfching der Romeinen; als burgers zouden de Jooden, die in Christus geloofden, daarvan geen meerdere nuttigheid hebben, dan de Jooden trokken , welke onder de Babijlonifche gevangenis aan Jeremias en an-  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 339 andere Profeeten gehoor gegeeven hadden, namentlijk, dat ze de treffende vervolgingen ontgaan hebben. — Maar waar is de reden? die is niet aan de zijde van God, en is het dan niet duidelijk dat 'er zulk een verbazend onderfcheid is in den voordeeligen uitwendigen invloed van de eerfte en tweede komst van den Messias der Jooden? dit beantwoord ik liefst met eene vraag, welke ik gaarn van den Jood met een eerlijk gemoed beantwoord zag: ,, wat is toch de reden dat de voorfpelling van de redding uit Babds flavernij maar naauwlijks in de uitkomst daaraan beantwoord heeft, daar nogtans deze een teken, een onderpand en een voorloper moest zijn-van die, welke de natie eenmaal genieten zoude?" — Hier ga ik niet verder , maar wensch wat overtelaten voor de overpeinfing mijner lezeren, na dat ik hen op den weg geholpen heb, verlaat ik hen, en ga bezien hoe de Schrijvers van het N. T. Messias eerfte en tweede komst aan den anderen fchakelen. De herfteller van den Godsdienst der openbaring , de vervuiler van den uitwendigen Joodfchen dienst , fchetzen de Euangelisten vrij volledig; in enkele trekken is 'er de Messias ook de Koning die beloofd was, en enkele blijken van zijn bewind komen 'er in , dan nam. als de roeping der Heidenen, tot deszelfs uitgeftrektheid zo veel toebrengende, moet aangevoert worden. In de Apoftolifche brieven vinden wij ook niet dat hierin verandering gemaakt is; alleen, het geen alle opmerking verdiend; Paulus doorkundig in zijn vaderlijken Godsdienst, bemoeit zich om in zijn brief aan zijn land- en geloofgenoten, Jesus Christus als de Hoogenprister ter verzoening aftemalen, en alles wat in zijne eerfte komst tot vervulling van den fchaduwdienst behoort, te ontwikkelen, als ook om de fchijn - ftrijdigheden zelven, zo veel mogelijk was, uit den weg te ruimen; in het overige blijft Jesus de groote Leeraar die den Jood niet alleen, maar de geheeY a ie  34° ALGEMEENE INLEIDING le waereld verlichten wil en zal; zij zijn 'er daarom verre af om de vijanden van die leer in dat licht te plaatzen, waarin de Profeeten de vijanden der natie gewoon waren te nellen; deze noemen zij eenvouwig Antichristen, en waarfchuwen hunne aanhangelingen tegen hunne verleiding; van de tweede komst van den Messias zwijgen zij ook niet, maar in hun vak fpreken dan alleen de beelden , om de algemeenheid van kundigheden door zijn invloed te fchètzen. — Zij zijn meer algemeen , en ftaan niet in verbintenisfe met de Gods-regeering; ik heb mij wel eens verwonderd over het gedrag van den Heiland in zijne gefprekken met de Jooden; de denkbeelden welke zij van den Messias vormden, als zij die alleen in uitwendigheden zogten , gaat hij met opzet tegen , maar als het 'er op aankomt om te bepalen, of uitwendige voorregten dan geheel geen plaats zouden hebben , waarvan bij zijne eerfle komst niets openbaar zoude worden, dan fpreekt de Zaligmaker met de uiterfte behoedzaamheid. — Om maar twee voorbeelden te geven: als volgens Maleachi's voorzegging, de komst van den Messias door zijnen voorloper Elias, die hervormen zou, zo naauwkeurig beperkt was Matth. XVII: n. ontkent Jesus niet dat Elias komen zoude om alles te hervormen , maar beweert ook dat ze in Johannes den Doper, dien Elias in den tegenwoordigen tijd duidelijk konden ontdekken; maar nog fterker fteekt die behoedzaamheid door in het gefprek, het welk de Heiland met Pilatus hield volgens Joh. XVIII. dat hij de Koning der Jooden was, ontkent hij geenzins, en zegt ook niet, zo als genoegzaam allen onbedagt aanneemen: »*» min, mijn rijk is niet van deze waereld, dat is: mijn rijk is geestelijk, maar tot dit tijdvak bepaald zich mijn rijk niet, anders zoude mijne dienaaren geftreden hebben; uit zulke kleine beginzelen is de grootfte doling, zo gevaarlijk voor duizenden van menfchen geboren; geluk-  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 341 lukkig dat hier en daar een enkel Uitlegger zich zoms opdeed, die naauwkeuriger en minder bevooroordeeld dagt. Ik zal hier Wit siu s , boven zijn tijdvak en ftudie verheven , met een zeker genoegen noemen in zijn Egyptiaca beweerende, dat men de voorzeggingen aangaande den uitwendigen Haat der Jooden bij de Profeeten , in hare letterlijke verklaring behouden moest , mids dezelve het Christendom niet benadeelde, of niet tegen de fchaduw-dienst inliep. — Schoone regel die wij zullen volgen. De grondflag tot deze tweede komst van Je sus Christus word reeds gelegd in zijne opftanding uit den dooden ; die hope groeit voor den Bijbelminnaar aan, die tevens waereld-befchouvver is, zo'dikwijls hij 't een met het andere vergelijkt; ik beken 'er zijn tusfchénvakken, die het tegendeel fchijnen te leeren, ziet men op het gellacht van Abraham, dan verdaauwt de hope hoe langer hoe meer, geen vonkje fchijnt 'er te glimmen, dat het een bloeijend volk worden zal; een wijsgeerig betragter van de lotgevallen der menfchen zoekt évenwei geene zagte voorbereidende overgangen in de grootfte omwentelingen welke gebeuren. Ik zie evenwel in de naatfie met B urn et in het karakter des volks iets, het welk mij regt opmerkend maakt. Er is geen theocratie meer, het blijft een afgezonderd volk, in Godsdienst zo wel als in zeden, in ballingfchap zich nergens vastmakende, en als tot verhuizen gereed; een gedrukt volk, jalours over de vrijheden van anderen, en daarom werkdadig om ketenen voor anderen te helpen fmeden; jalours omtrent hunne vrijheden, en nogtans gjebonden, gedrukt niet alleen door de Vorften, maar vooral door hunne eigen hoofden, die allen geest van onderzoek en vrijheids-liefde in hen uitdoven. Die de huishouding der Jooden inwendig kennen weten, dat nimmer eenige Ariftocratie zo drukkende , zo onwederftaanlaar , zo tijrannisch op de waereld, Y 3 dan  342 ALGEMEENE INLEIDING dan onder hen, plaats hebbe, en dit zijn de redenen, waarom alle pogingen hier niets baten; geen leerlingen van Mende l s z o n n kunnen hier met hun licht iets uitwerken, zo lange die geweldige overheerfching in de Sijnagogen, haren ftraffenden invloed blijft behouden; dit volk moet nogtans herfleld worden, een' Koning uit Davids huis bekomen, die onder hen regeerende, tevens de ganfche waereld onder zijn Scepter zal doen bukken. Kanaan moet weder bloeijen , Jerufalem herbouwd, de Tempel herfleld , eenen dienst daarin gevoerd worden, beflaanbaar met die der Christenen, eenen dienst zo meesterlijk door de Profeeten befchreven, zonder eene trek'van tegenflrijdigheid, een volk zo aanzienlijk, dat Vorstinnen zich zullen aanbieden om de eer te mogen hebben hunne kinderen te zogen, de natie zal talrijk, de landbouw bloeijende, de poorten van de hofflad bij nacht niet gefloten zijn voor de Karavane , die gefchenken ter eere van den Vorst, en voor dat bewind brengen; ik beteugel mij hier, elk zal dit onnavolgbaar fchoon vinden, zo als de Profeeten het opgeven; ik wil alleen maar mijn Medechristenen opwekken zich te wagten, om geene medewerkers tot der Jooden blindheid of liever verblinding te zijn; hier moet ik eerst een vooroordeel wegnemen, zal ik wel Hagen. § io. De oorzaken van der Jooden ongeloof. Mogt de Christen eenmaal afflaan van die gedagte , dat het middel hunner verharding gelegen zij in hunne aardsgczinde begrippen ; die begrippen zijn wel in de woorden der Profeeten gegrond, fchoon zij het zamenflel daarvan overdreven uitgelegd hebben ; zij hebben daarin meest-al den fmaak van het IVde Boek van Es ra gevolgd , een Gefchrift bij alle Cutici in hare waarde be- oor-  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 343 ^ordeeld. — En zodra men de Jooden verplichten wil om van den letterzin aftewijken, en alles in een verborgen zin op Christus en de Kerk des N. T. toetepasfen , dan flaat het hen ook vrij om met P n i l o en de Kabbalisten alles met afwijking van de letterzin te verklaren, mids zulks eene verklaring dan maar redelijk zij; deden wij niet veel beter dat wij de Jooden in hunne grondftellingen volgden, met affcheiding van het geen latere tijden tot opfiering en uitbreiding daar bij gevoegd hebben; en hoe na komen de grondtrekken van hun ftelzel aan die der Profeeten, vooral omtrent den Messias? en hoe veel zouden wij op zommigen onder hen kunnen winnen ? — Het teken van Messias komst op die van zijn voorloper Elias is als de toefland der natie het allerzorgelijkfte is; hij zal zich 't eerst vertonen in Galilea ; volgens deze gronden hebben zommigen onder hen geflcld: de Messias zij aireede in de waereld gekomen, maar is nog niet in het openbaar verfcheenen, in Berefchit Talmud. Hierof. doch zijn komst doet geen kracht, om dat hij nog niet door Elias gezalfd is, en hij houd zich onbekend om zo veel te ongefloorder voor anderen te kunnen boeten, cn op dien grond heeft Jonathan in zijn Targum en andere Rabbijnen het LIIlfte Hoofddeel van Jesaïas op den lijdenden Messias gebragt, hoe natuurlijk komt dan een Jood op het denkbeeld van zijn tweederlei komst, doch hier zijn zij grover aan het dolen geraakt, en hebben twee Messiassen in hun Godgeleerd ftelzel ingevoert , fchoon zij den Messias der Christenen verwerpen , om dat hun geene uitwendige voorregten bedeeld wierden; maar dat dit gevolgen zijn van hnnne letterlijke verklaring der profeetifche Schriften, ontken ik ten fterkfte, fchoon ik toefta dat die gedagten de gevolgen zijn , wanneer de geest van den uitwendigen Godsdienst verloren gaat, en in fteile regtzinnige begrippen alken overblijft. De ftoute hardnekkigheid Y 4 heeft  344 ALGEMEENE INLEIDING heeft hen nu eeuwen aan den anderen zulk een bitter noodlot doen ondervinden. Mogten wij 'er dan eenmaal van afzien om bij den Jood op de vervulling daarvan aauteonngen, op eene geestelijke wijze verklaard; zo lang zij eerM voor den Bijbel hebben, zo lang gezond verftand dit verwerkt, kunnen zij langs dien weg niet overgehaald worden. Een Jood kan in de Kabaliflifche wijze van «■Heggen zorgvuldig geboeit worden, 20 ver kan hij wel gebracht worden; dan dit is ook de reden dat iemand die de correspondentie van Orobio met den Heer Limbo oen, anders de grootfte man in dat vak, met een onpartijdig gemoed leest, de tegenwerpingen veel kragtiger dan het antwoord vinden zal; en geen wonder, een aardsch rijk word in alle de voorzeggingen voorfj'eld, van de eerfte tot de laatfte toe, bij elkander gevoegd, maken zij een fchoon geheel; een R. Is aks heeft daar van een zamenftel gemaakt, woordelijk uit de H. Schriften overgenomen. De grondflag door beiden gelegd en ingeftemd is goed, alles wat oudtijds beloofd'was, en vervuld is geworden, is in dit vak voldoenend bewijs; maar is het voldoenend, als 'er beloofd is, David zal een opvolger op zijnen troon hebben, en de Jooden zullen geweezen worden op Jesus in den hemel tronende; is dan Davids rijk een hemelsch koningrijk geweest? Wat de gevolgen zijn zo rampzalig dienstbaar om den Jood in zijne ,verhardbg te verfterken, kan ik voor u niet aandoenlijker maken, dan met zommige mijne lezeren te verhalen wat 1650 te Buda gebeurt is, waarvan de uitvoeriger berichten meer verdonkerd , dan wel ter waarfchuwing en meerder onderwijs opgetekend zijn. „ 3co Rabbijnen waren vergaderd in den omtrek van Buda, in een valeie die onbewoond was, daar werden tenten opgeflagen, en vervolgens wierd tot het oogmerk der bijeenkomfte overgegaan; eerst wierd eenen voorzitter gekoren, ZacbariAs uit Levi's ftatn, en men dolde niemand, als lid of bijwoncr der  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 3,5 der vergadering, dan die zijn afkomst berekenen konde, en in bet Rabbijnsch - Hebreeuwsch redenvoeren konde ; hierdoor word een aanmerkelijk getal van meer dan 500 afgewezen; — in de tweede fesfie kwam de hoofdzaak ter tafel; nam. of de Messias gekomen was, dan of men nog grond van bemoediging had om hem te vervvagten ? — de meerderheid dagtte: „ hij ware noch niet gekomen; hierop kwam de vraag ter baan, op wat wijze hij komen moest, zo dat men door deze bepaling voor verleiding beveiligd bleef? —■ nu was het gevoelen van de groote meerderheid dus: naar inhoud der profeetifche Schriften als een groot Koning , die de natie verlosten, de ftad en tempel herbouwen en de Godsdienst herftellen zoude. Vervolgens bragt men de vraag in overweging wat men van den Messias der Christenen moest denken? — en men bèfióöt: hij kon 'de Christus niet wezen , om dat hij als andere menfchen, op de gewoone wijze, ter waereld was gekomen , van geringe afkomst ware , en vervolgens een vijand van de Mofaïfche wet geweest was, en dat zijn wonderwerken Magifche konften moesten geweest zijn , om dat zijn perfoneel karakter met die gave ftrced. — Och! waren 'er verftandige menschlievende, geduld geworden! eenige Roomfche geestelijken verzogten bij eene zitting te mogen gehoord worden — dit wierd toegedaan: — zij lagen toen, '>m tc zekerder te gaan in hunne overtuigiriK, dc onfeilbaarheid vao den Paus ten grondflag. — Ond r dat voorftel raakte alles in beweging , alles liep déèr den anderen, — *t krasfend gefchreeuw: geen Christus! geen vrouw-God! — geen Maria! Godslastering! Godslastering! — zie dit is het gevolg als men door vooroordcckn, onderzoek-lievenden, maar bevooroordeeldcn verlichten wil, en op deze wijze de Jooden op Jesus opmerkzaam wil maken. Hier zal men mij gewis eene bedenking maken, die ik ditmaal niet gaarne wilde behandelen, maar waarover ik mij een weinig Y 5 na-  346" ALGEMEENE INLEIDING rader verklaren moet, om dat ze onder liet lezen va» mijne uitlegging over de Profeeten zommige lezers belemmeren kan. Mijne verklaring, letterlijk in alles, moet mij noodwendig tot het dwaas fijt erna onder Jooden en Chiliasten aangenomen, brengen, dat hier op aarde een duizend jaarig rijk zijn zal; ik beken dat dit ftelzel oud is, en reeds is te vinden bij Justinus Martijr, Irene us, en vooral bij Lact anti us; maar al laat ik dit ftelzel in zijne waarde, mij houdende aan de letterlijke verklaring, dan zie ik noch niet dat ik genoodzaakt zou zijn daartoe te vervallen. Eene uitwendige herftelling der Jooden, gelukkiger tijden op de waereld, hebben JesJs Christus en de Apostelen bijna allen voorfpeld, en nader aan dat ftelzel van het duizend jaarig rijk komt ongetwijfeld de Schrijver van de Openbaringen van Johannes; wil men met opzet daarvan zo ver vervreemd blijven als mogelijk is , dan moet men met den Schrijver van de Critifche Gefchichte des Chiliasmus tot de ftoute gedagten komen, dat de Schrijvers van het N. T. dit ftelzel hoe onwaarfchijnlijk ook, door uitdrukkingen , begunftigd hebben, en daartoe kan ik zo ligt niet komen, ik kan mij 'er evenwel niet over verklaren, om dat zulks tot het N. T. behoort, evenwel vind ik de gedagten van den genoemden Schrijver, waaruit die fchijnbaare begunftiging van het Chiliasmus zou ontilaan zijn; namentlijk, om dat men zonder behoorlijke onderfcheiding, de egie Boeken van het O. T. en dc /Ipocrijphen las, II. Thcil bladz. 68. niet alleen onwaarfchijnlijk , maar ftrijdig met aile gefchiedluindige fa&a. — Noch vrees voor llhabhinisnnis, noch Chiliasmus kunnen mij zo ver vervoeren, dat ik de .letterzin des O. T. verlaten zou, en dus een trouwloos Uitlegger worden, ik wil liever zwarigheden die ik niet doorzie, aan anderen overlaten, dan ten koste van den Bijbel alles oplosfeu. Een  op de SCHRIFTEN der. PROFEETEN. 347 Een lezer aan de gewoone denkwijze gehegt , hier 'door geroerd, fchoon noch niet overtuigd geworden, vvenscht mogelijk in zulk een licht deze fchoone bundel van Gefchriften niet te lezen ; zulks zou voor hem te fchraal, te eentonig wezen; fmoutiger en minder eentonig is het, wanneer hij de Euangelie-gefchiedenis en de lotgevallen der Kerk hier bij overweegen kan, en vergeet dat de hoorders der profeetifche Leerredenen zo niet hebben kunnen denken , want welk belang hadden zij bij de lotgevallen der Christenheid ; van zo eenen neem ik affcheid met eene zo nadrukkelijke les van den regtzinnigen Ernesti: „ kunt gij Christus in „ het O. T. vinden daar hem een ander of geheel niet, of niet duidelijk vind, overweegt dan dit tafereel voor uw „ zelven met aandacht, en dankt God, maar draagt zorg „ dat gij hem in u ontfangt met den geest van zagt„ zinnigheid en infchikkelijkheid , cp dat gij hem niet „ te vergeefs moogt gevonden hebben;" — vind een ander Christus zo duidelijk niet, maar wel in vollen luister in het N. T., hij danke ook God voor deze weldaad. Eer ik hier van affcheide, moet ik van de nuttigheid, waarmede de rolle der profeetifche Schriften, volgens de egte begrippen van hun ampt, kunnen gelezen worden, iets zeggen: menigmaalen dagt ik onder de bearbeiding derzelve , welk eene dorre grond is het, waarin mijne denkbeelden voedzel zoeken; edoch hoe belangrijk word alles, als ik mij voorftelle dat de geheele openbaring haar oogmerk met eene rijke verfcheidenheid om ons te verbeteren , tragt te bereiken; heure gewichtige zede-lesfen mogen op verborgenheden gegrond zijn, zij dienen doch meest-al om ons in en v>or deze waereld door haar invloed te vormen; voor het hart zijn bijzonder de Pfalmen , voor de zamenleeving de Spreuken ; maar hoe noodzaakelijk zijn de profetifche Leerredenen voor de betrekking in wel-  34» ALGEMEENE INLEIDING welke elk lid tot de burgerftaat zich bevind. — Het verband tusfchen Godsdienst en Staat, - de voordeelige en fchadehjke invloed van gekroonde Hoofden en Overheden op dezelve; de verbazende invloed der Geestelijken op de Grooten, en wederom op het volk; het heil, de rampen welke daaruit voor eik burger volgen. — Gewigtiger taak waarlijk dan de rol van geichiedkundige te fpclen, en zich bezig te houden met de droge verhalen van der volkeren lotgevallen! men leze deze Leerredenen om de ware denkbeelden van vrijheid, onderwerping, conflitutie van een Staat, of overheerfching onfeilbaar te leeren bepalen naar de inzichten van mannen , wier hoofdfttidie dit was, en die daarenboven nog een hoger en buitengewonen invloed ondervonden ; had de Christen zo de profetien gelezen, 'er zouden geen duizend pennen verfchreven zijn in deze laatfte tijden, om hun de ware of valfche Vaderlandsliefde te leeren ; hier bedwing ik mijn pen, de tijden naderen , waarin de Jood deze Schriften met nieuwe graagte lezen zal, terwijl de Christen, rans, of door ongeloof, of door bijgeloof, kragteloos, om het zenuwrijke van deze voordellen te beocffenen , dan daarin nieuwe fchoonheden ontdekken zal. — Dan wanneer Kerk- en burgerftaat een zijn zal, en het onderfcheid van de Joodfcheen Christenkerk niet meer genoemd zal worden, maar 't waare Christendom onder een beminnelijk en regt koninglijk Hoofd, op de onbelemmerde wijze, door geene vijanden geduit, door geene valfche daatkunde beteugeld, zijne zagte Scepter voeren zal. Ik eindig dit met de nadrukkelijke woorden van Apthorp, op het dot eener Leerrede over de Openbaring van Johannes; „ waar 't Christendom (dan bloeijende) een geest van perzoneele, buishjke en maatfchappelijke deugden fzal vertoonen), waar de neigingen en driften niet uitgeroeid, maar wel beduurd zullen worden, in 't welke God aangebeden word door Jïïsl'S Christus, niet liefde, verwondering, vreeze en dank-  op de SCHRIFTEN der PROFEETEN. 349 dankzegging, door welke de burgermaatfchappij dagelijks verfierkt en gezuiverd zal worden; terwijl elk lid eiken dag vernieuwd , en door de zegeningen en rampen van dit tegenwoordige leeven, bereid zal worden voor het eindeloos geluk van een toekomftig leeven." § ii. De voorfpellingen over nabuurige rijken. Nu wij het algemeene plan behandeld hebben, blijft 'er nog het een en ander over, voor elk die belust is deze Gefchriften van hoogst belang, en hem ten wegwijzer dienende, nader te leeren kennen. Zeer verfchillen de Schrijvers onderling in wijze van voordragt, en leeftijd, waarvan bij elk in het bijzonder; de meesten hebben dit nogtans gemeen , dat zij het noodlot van verfcheide volkeren behalven Jurla en Israël in Leerredenen fchetzen. Van waar die kundigheden? waartoe dienen deze? dit zijn vraagen welke iemand hier billijk doen kan. Dat in veele van deze voorzeggingen, fchranderheid en ftaatkunde gevonden word, die ons verrukt, ontken ik niet; de tafereelen welke Ezechiel van Tijrus, als eene handelftad geeft, die van Daniël omtrent de monarchijen , zijn daarvan onwederfprekelijke proeven; de bijzonderheden nogtans van hunne inzichten daaruit voor het toekomfiige afteleiden met Sewler en anderen, is eene onwaarfchijnlijke gedagte; al kenden zij die rijken inwendig door en door , al zagen ze met een wijsgeerig oog in de gefchiedenis der volkeren waarin die omwentelingen, welke Daniël befchrijftzo onvoorziens, zo onwaarfchijnlijk in het toekomende aanwezig wierden. — Edoch wij moeten nog een oogenblik op het oogmerk dezer voorzeggingen Haren; de Profeeten blijven zich in hun karak-  35° ALGEMEENE INLEIDING enz. rakter altoos gelijk; zij zijn daarom ten uiterfte afkeerig van alle verbintenisfen met andere Vorften, en zijn ze verplicht hunne Leerredenen tot die rijken te richten , of liever hun lot te voorfpelleu , zij doen alles ter bemoediging van hunne landgenoten, welke dan altoos den fchadelijken invloed dier Vorften ondervonden; Vorften die de ganfche waereld beroerden, malkander vernielden, en in dat lot dan menig vrij volk deerlijk infleepten; Asftjriers, Chaldeeërs, Babijloniers en eenige trouwlooze nabuuren; Edom, Egypte en Tijrus worden het meest met de ftoutte trekken , waarin het Vaderlandsch gevoel boven de algemeene menfchenliefde heerscht, afgemaald; te betreuren is het, dat wij uit de gefchiedenis der volkeren , zo wel van oude als van nieuwere Schrijvers zo weinig wezentlijks tot opheldering fcheppen ; hoe edel zouden alle deze voorzeggingen of bedreigingen over die volkeren in ons gevoel worden, zodra wij de oogmerken van de hoogfte Wijsheid met de zedelijke toeftand dier rijken konden vergelijken; het denkbeeld van een willekeurig opperbeftier in den Beheerfcher der waereld zou op het oogenblik uit ons hart uitgewischt worden ; en een deugdlievend gemoed zou die ftreelende inftemming met de Goddelijke inzichten gevoelen , welke hem in we. rwil van de vuurigfte menfchenliefde, tot een geftadige kalmte zoude brengen, zodra hij doorzag, hoe de deugd ook in volkeren geloond, en de ondeugd regtmatig geftraft word. Indien mij de middelen om zulk eene Verhandeling te leveren, waaraan ik jaaren lang vrugtelooze pogingen deed, nog aan de hand komen, hoope ik met het fluiten van het O. T. deze Verhandeling aan mijne Medechristenen te bezorgen, waarom ik hier mijne algemeene Inleiding afbreke, en de Gefchriften van elk Profeet op zichzelven zal doorlopen. IN-  INLEIDING 9P DE REDENEN van J E S A I A S. D e bundel der voorzeggingen, door verlcheide Ziercders opgefteld, is, naar onze overzetting, in die orde geplaatst, dat de Leerredenen van Jesaïas daarin de eerfte plaats bekleeden; men moet hem geen voorrang geven, uit zijn leeftijd genomen, want lange voor Item hebben Jonas en Amos, en voor de Israëliërs in het algemeen IIosea geprofeteerd, Micha fchijnt zijn tijdgenoot geweest te zijn, en Joel en Nahum deeden zich in zijn hogen ouderdom horen; mijn lezer zal zeer weldoen, als hij Micha, die ook de zeden van zijn natie en de lotgevallen der Asfijriers en Babijloniers , befchrijft, doch in zijn ftijl met' hem volgt, vergelijkt; voldoende reden kan men van de plaatzing der voorzeggingen niet geven , en het was te wenfehen dat ze meer in de tijd-orde geplaatst waren geworden, zulks zou voor den onderzoeker veel natuurlijker wezen. Van  35* INLEIDING op de Van Jesaïas afkomst en lotgevallen kunnen wij niets zeker zeggen; een zoon van Am os den Profeet is bij gewis niet, duidelijk word hij Amots en niet Amos zoon in den oorfpronglijken test genoemd ; of hij uit koninglijken bloede ware, en de leidsman der jeugd van Koning Hiskia geweest zij, kan niet met eenige fchijn uit de oudheid bewezen worden, maar zeer wel kan men in zijiie Schriften de man van geboorte , de hoveling, de gemeenzaame vriend en raadsman van weldenkende Koningen vinden. Niemeijer heeft dit wel opgemerkt, hij moet gewis vrij oud geworden zijn , daar hij volgens zijn Gefchriften vier Koningen op Judaas troon beleefd heeft; deze vier hebben te zamen honderd en dertien jaaren geregeerd. Viirinca kent hem zestig jaaren toe, geduurende welke tijd hij geprofeteerd zou hebben, en dus ten minden een leeftijd van tachtig jaaren; doch als men 't geen vrij waarfchijnlijk is, Helt, dat hij in het jaar van Ussia's dood eenen aanvang met zijne bediening gemaakt hebbe, dan heeft hij ten hoogden zeven en veertig jaaren dien post bekleed; of hij onder Manas ses bewind de marteldood zou ondergaan hebben, zo als oude overleveringen der Jooden opgeeven , is bij mij eene onverfchillige beuzeling, zo lang 'er geen bewijs voor die gedagte is, evenwel ben ik zo vreemd niet van de gedagte, dat hij 't begin van Manasses aandotelijke regeering nog beleefd heeft. De vier Koningen over jFuda, toen na den anderen gebiedende, waren van zeer verfchifende karakters, en dit heeft oorzaak gegeeven, tot die verfcheidenheid in de zeeden des volks, welke men duidelijk uit 'smans Leerredenen opmerkt. Onder Ussia's bewind had de Staat vrij gundige tijden beleefd, hierdoor hadden veele leden van den Staat aanzienlijke fchatten aangewonnen, daardoor was de weelde aanmerkelijk toegenomen , maar vooral het Ariftocrathch geweld der Grooten tot eene verbazende hoog-  R E B E N E N van JESAÏAS. 353 hoogte gedegen, nimmer naar dien tijd weder afgenomen', maar dit heeft geftaag al verder en verder tot het verval van den Staat medegewerkt; Jesaïas heeft daar meermaaien het oog op, en welk goeds kan men van zulke Grooten vervvagten, als zij eenen koninglijken voorganger hebben, die zich met Kroon en Scepter noch niet voldaan zag, maar om meer invloed te bekomenj' ook naar de eerde waardigheid in 't godsdienftige dong , fchoon dit hem betwist wierd, en aan zijne heerschziigt, door de ongefteldheid van zijn lichaam voor, altoos beperking gefteld wierd. Zijn opvolger Jotham was een zeer werkdadig Vorst, onder wiens bewind het rijk yeele voordee-* len genoot; bijzonder heeft hij 't in den besten ftaat vatt tegenweer gebragt, zo wel door geoeffende legerbenden optericlnen als door het verfterken van fteden in gansch fftida; ongetwijfeld heeft die doorzichtige Vorst al voor-> zien , dat de Israëliërs door verbintenisfen met Sijriën gefterkt, het niet alleen noodzakelijk maakten zich daar Op toeteleggen, maar om die arméen zelfs talrijker te maken dan wel de evenredigheid van de groote des landseen krijgsmacht fcheen te eisfchen, — Hoe veel verdien-* ften hij daardoor bij zijne Vaderlanders moge gehad hebben, wierd nogtans zijn vlijt door zijnen opvolger Achaz zeer flegt beloond, daar hij een man was onder wien bijna alles te gronde ging, Hier moet ik mijnen lezeren ver-* fchoning verzoeken voor eene fout, welke bij de uitgave van het Vde Deel ingeflopen is op bladz. 16—21. waar de Letterzetter door de overeenkomst der namen Aciiab en 'Achaz tot den eerften eene uitvoerige aanmerking gebragt heeft, die tot den laatften behoort. Inderdaad zijn ook de beide Voiften in karakter zeer verfchillend, beiden wel minnaars van den afgodsdienst, maar de eerfte meer uit toegevenheid jegens zijne Gemalinne, dan wel uit fmaak; maar Achaz was uit ftaatkundige weelde, uit haat tegen al wat waarlijk godsdienVÏI. Deel. Z iüg  354 INLEIDING op de ftïg was, een afgodendienaar; zijn kwaardaartigheid tegens den Godsdienst van den Staat ging zo ver, dat hij zelfs den Tempel liet fluiten , en fchoon ik niet wil ontveinzen , dat hij gedugte verbintenisfen , en daaruit ontftaane veldtogten tegen zich gezien heeft; zo is het ook zeker dat hij daaruit gered op de zonderlingfle wijze , zich van die gelegenheid, door zijne traagheid, niet bediend hebbe om zich in flaat van tegenweer te Hellen, maar zijn land tegen zijne nabuuren de Edomkien en PbiHftijnen niet behoorlijk befchermde. In zulk een fland zou Juda's rijk van zelfs zijn ondergang gevonden hebben, zo niet Achaz opvolger Hiskia, fchoon een jongeling, van andere denkwijze geweest was; deze zich ongetwijffeld van den raad der agtenswaardigfte mannen bedienende, verkoos Jesaïas tot zijne gunfteling; door dezen gelukkigen invloed, flaat hij op de lijst der Koningen als de beste Staat- en Kerk - Hervormer aan het hoofd; hij gevoelde zelve, in zijne zwaare ziekte , hoe veel de Staat aan hem zou verliezen, zo hij door den dood afgefneden wierd; hij doorzag zeer wel, hoe grondig hij zijne hervorming had zoeken intevoeren, door ware verlichting over den Godsdienst te verbreiden, en dat nogtans het bijgeloof zo veel invloed behouden had, dat hij de fchijnbaare godsdienfligheid in den Staat voor onzeker houden moest , en op zijn best afgoderij met een huichelagtig mom-aangezicht gedekt, ware. Uit dit alles kan elk opmaken, hoe verfchillende deze Leerredenen in heure voordragt moeten wezen, daar de zeden van 'smans leeftijd door den verfchillenden invloed van het hof, zo zeer van den anderen verwijderd waren. Geen der Profeeten is met meer ftatigheid tot zijne bediening aaugefteld , waarvan genoegzaam elk hunner gewoon verflag te doen; een gezicht vol Majefteit en grootheid bij zijne aanflelling , Helde hem ook in Haat om maatregelen te neemen in zijnen voordracht ,  REDENEN van JESAÏAS. 355 dracht, om zo veel mogelijk ware, tegen alle ongevoeligheid zijner toehoorders te waken ; God had hem de onbuigzaame, de onverzettelijke gedeldheid der natie vooraf voorgehouden ; daarvan maakte hij een gebruik, 't geen men van den opgehelderden Godvrugtigen altoos te wagten heeft; hij fpreekt daarom niet flaauw, moedeloos , altijd verwijtende , altijd dreigende, maar alle zijne fchetzen zijn leevendig, vuurig, krachtig en meesterlijk; hij is in alles met eerbied voor God werkzaam, altoos op 't einde te rug keerende, waar hij begonnen had; het Oratorifche en het poëtifche zijn zoms hier door bet Poputaire en Sattjrik* zo getemperd en verwisfeld, in weerwil van de eenheid der zaak, dat ik zeer wel kan begrijpen, dat veele Uitleggers hem den eerden rang onder de welbefpraakte Bijbelfchrijveren gegeeven hebben , ten minde op Job volgende, die zeker als zuiver Dichter den voorrang verdiend. Hoe veele dankzegging zijn wij aan de Voorzienigheid vcrfcluüdigd, dat juist ook dit Gefchrift al vroeg in de beste handen onder de Uitleggeren gevallen is, een man boven zijn leeftijd groot: ik bedoel Vitcinga! deze was niet alleen taalkenner, volgens de beste gronden van zijn tijd, maar door en door geleerd in de oude gefchiedenisfen, die, al wist hij ze niet bevallig voortedragen, nogtans zijn lezer niet op zichzelven liet drijven, maar altoos gewoon was de egte bronnen optegeven , waarvan hij zich bediend had, en dan nog ongevoelig zijn lezer menigmaalen in het oordeelen helpt door aanmerkingen, waardoor hij in Haat gedeld word, eene grondige keuze te doen ; ik moet erkennen dat zijne overhelling tot den verborgen of geestelijken zin, velen op zijn gezag hebben doen dwalen, maar kon men wel iets anders van hem verwagten in een tijdvak, waarin de geestelijke zin bijna alles alleen ingeruimd was; die zijne Voorrede inziet, en zijne vergelijking tusfchen Coccejus en Gro- Z a TlUSr'  35r hem afgehandeld ziet. Ik wil niet ontveinzen dat mij in dit Gefchrift eene donkerheid belemmerd heelt, welke de Schrijver misfchien nooit hinderde , om dat hij hier zijne vaste regels gtvolgd heelt, welke aan ons onbekend gebleven zijn; ik bedoel zijne overgangen zo gansch ongevoelig van de gelukkige en vrije toetland van zijne natie na de te rug komsf uit Batist, en die algemeene Haat welke nog aanftaande is; welk een affland van eeuwen zijn daar tusfchen beiden, deze moeijelijkheid heeft Jesaïas niet kunnen gevoelen, zo als wij tegenwoordig zulks ondervinden, zo min als de zo flaauwe overeenkomften, welke 'er tusfchen die beide herftellingeii zijn; ik kan mij niet ontdaan van de gedagten dat Jesaïas daarvan grootere denkbeelden gehad heeft, dan de uitkomst geleerd heeft; midden-oorzaken hebben dit geÜremt, mogelijk regtvaardige van de zijde der Voorzienigheid, zo wel als natuurlijke ons onbekend , maar door den Albeftuurder voorafgezicn; zo lang wij hierin donker blijven, zullen wij met zwarigheden moeten.worftclen, en ik zie geene mogelijkheid die optcheffen; genoeg is het mij, wanneer ik mij verzekeren kan in mijn karakter als Uitlegger, de meening van een Schrijver getroffen te hebben ; als Uitlegger vind ik mij nimmer verplicht om de wijze van betoog en de aaiieenfchakeZ 5 ling  $6z INLEIDING or de en*. ling van denkbeelden, door eenig opfteller gevolgd, té moeten verdeedigen ; dit alleen heeft de meeste clsafque Schrijveren meer misformd, dan wel bevoordeeld, en hierom wil ik mij, altans in de Boeken aan den geopenbaarden Godsdienst gewijd, fpeenen van eene gewoonte welke nadeelige gevolgen hebben kan. De Uitleggers, door mij 't meest gebeezigd, zij». Vitringa,Cornmentarius; dat monument van ware eruditie , geen land zal ons dergelijke geven, maar zij is ook vervuld met den fmaak zijner landgenoten omtrent den geestelijken zin. Whijte, on Ifdiah in 4™; aanmerkelijk om de beftrijding van den verborgen zin; hij was een volgeling van Grotius, evenwel zoms al te gewrongen. Vogels, Umfchreibung der Profetifche Bucher des A. T. 2 Vol.; vrij duidelijk maar oppervlakkig, de letterlijke verklaring is 'er te veel in verwaarloosd. Holden's Paraphrafe on Ifdiah, Londen 1776.; vrij goed, maar als Paraphrafe te woordenrijk, hij heeft een goed gebruik gemaakt van de Philol. aanmerkingen door A. Sc hul te ns en anderen. Jefdias, von Seiler, 1783.; aan het oogmerk voldoende, een vernaanbaaf Huisboekje. Hensler's, Jesaïas 1774. in §vo ; heeft goede aanmerkingen, en is zeer wel door eiken Uitlegger, van Welke gedagten ook, te gebruiken. Lowth's, jefaïas, uitgegeeven door Koppen; de fmaak van den Uitgeever en van den Autheur in het critisch, verfchillen aanmerkelijk; L o w t h is zeer regtzinnig, gaat niet Verder dan Secker hem voorlichte; Koppen is zoms Mout. Koecher, Vindtcice textus Jesaïas adverfus Lowtiiii criticam, Bom 1786. zoms zeer bondig in zijne aanmerkingen, en dan wel eens gewrongen. En dan als Handfchriften, SchroSderi, Obferv. in JeS aï a m usque ad Cap. XXIX. EiChhorns Vorlefungen, 1789. Het  Hét BOEK VAN JESAÏAS. £fle HOOFDDEEL. t. De opmerkingen door een hoger ^^t^ vloed gemaakt door Jesaïas Amotssaïas , amots Zoon,' betreklijk het rijk van Juda, en de ™° toeftand van de hoofdltad, onder het opper- * en Je*fr bewind van die Koningen, onder welke hij™*«w». Maar het geen vs. 5. Eigenlijk: fnoeimesfen voor den wijngaard. Mus. vs. 6. Gij , word door velen ingevuld , Gij Jehovah hebt U vervreemd , dit is te hart om de verbinding met het fragment te maken 5 het Oo'teijebe is hier gewis met fpeling op Sijriën, noord-oostwaards van Paltflina gel-gen; Lowth denkt dat hier een woord uitgevallen is; S,cnEiDies r.iaakt eene kleine verandering; Koechen heeft mij hier de beste voldoening en, mijns oordeels, meest befli»fend, gegeeven.  van JESAÏAS. Hoofdd. II. :~5 vs. 8. Hun land is met afgoden gevuld, Voor het werk hunner handen buigen zii zich, Voor 't geene hunne vingeren veroorzaakten. vs. 9. Dat zich de geitieene man bukke, En de aanzienlijke zelfs zich kromme, Gij zult hen nogtans dit niet vergeven, vs. 10. Schuil in den rots, ver/leek u in het ftof, . Voor Jebovahs gramfebap en wegens het ontzaggelijke Zijner Majeitcit. VS. II. Der menfchen ftoute oogen zullen neergeftagen worden, Den trots der mannen zal neergedrukt worden, Jehovah alleen zal te dier tijd hoog zijn. door vreemde landen word ingeoost is niet minder, hoe talrijk zijn hunne afgoden! huisgoden zijn door het ganfche land verfpreid als ook de onbefchaamdde beeldendienst, zelfs de goden van hun eigen maakzcl geven zij eerbied; over de kwast daar de fchoonheid aan gaf, zijn ze niet verrukt, maar die voortbrengzels van eigen vinding verzoeken zij in hunne behoeften te voorzien. 9. üu dat het treurigde is, die dwaasheid is algemeen, het is niet alleen de onbefchaafdc onkundige die zich vernederd tot zulk eene godsdienftigheid, maar ook de aanzienlijke, de vernuftige man buigt Zich op het eerbiedigde voor deze kunstdukken ; daar zulks zo algemeen is, mag men billijk vreezen, dat Gij, He ere! dit niet ongedraft zult aanzien, maar over deze belediging U zult wreken. 10. Ik zie dit toneel van ftraffen duidelijk voor mij ; — angdig roep ik daarom allen toe: 6! zo zulks mogelijk is, verfchuil u voor uwen verdoorden God in een nabijgeleege fpelonk ; — of zo gij zulks niet kunt , verberg u in het molle zand als voor den famum\ Jehovah de gefchonden Majedeit, zal Zijn eer in het draffen verdedigen, n. Mij dunkt, ik zie reeds de trotfche uitzigten van den douten in neergeflaagen blikken veranderd; de rijzige deftigheid en heldhaftigheid met zidderende knieën zich krommen, al- »j. 9. SchroSder neemt den zin rijker: die zich voor de Goden krommen, zullen 't nu voor de vijanden doen; 't verband bedoeld die, maar de woorden op zichzelven cisfehen zulks niet. Aa 4  37<5 Het BOEK VS. 12. Jehovah der legermachten dag zal zijn, Tegen >Y« verwaanden en ftenten „• £W aanzienlijke zal vernederd worden. vs. 13. Tegen alle hoog aitlckende cederen d=s Libantnt Era legen alle eiken Boftins. ' vs. 14. Tegen alle hooge hergen, En tegen alle uitftek-ends heuvelen, vs. 15. Teren allen hogen toorec, En tegen allen hoog opgetrokken muur. vs. 16. Tegen alle fchepen van Thar/is, En tegen alle beroemde zeilen. vs. 17. Dat zich het trotscb des menfche buige, lht trotscb der belden zich bukkc , Jehovah zal in dien dag alleen verheven wezsn. les in eene lage houding; Jehovah alleen, de hoogde Richter is, alles flatig overziende. 12. Als Jehovah, de Alvermogende! hierover rechtdag zal houden, zal het gewis wezen om de trotsaards, verwaand op hunne waardigheden, en daarom tijrannen, fchoon "de uitdekende in den Staat, dan tot de laagde veragting te brengen. 13. Gedugte orkaan! dc hoogde ceders op Libanons kruinen worden ter nedergeveld en Bafans grijze eiken tegen den grond gefmeten ! 14. Hoe geducht! rijken als uitgeftrekte gebergten worden niet verfchoont; ftaten als een reije van heuvelen aan den anderen grenzende, worden geteifterd. 15. Geen land - kasteel blijft onbefchadigd daan ; geen beroemde vesting blijft ongefchonden. 16. Aan de zee zelfs vertoont zich die woede tegen de fchepen van Thartesfus; geen kust kan het wand der fchepen beveiligen. 17. Zo moet nu de dartele weelde van den burger vernederd worden en de dugheid der Grooten zich krommen; in die vernedering zal alleen Jehovahs eere daan en zich verheffen. 18. De tergende afgoden des lands, zullen dan de vs. 12. En vervolgens is waarfchijnlijk het oog op de nabuuriga Staten welke tegen Nebucadnezar verbintenisfen floten. vs. 13. Hier begint Nebucadnezars ijsluke verwoesting, met fpeling op den oort waar dit voorviel; dit is vrij koaftig in de tekening.  van JESAÏAS. Hoofdd. II. 377 VS. 18. En de afgoden zullen in den algemeenen brand glinjieren. VS. io. In de holen der rotzen, in aard-*«.V«» zullen zij zijn, Vooi Jebovabs gramfchap en wegens bet ontzaggelijke Zimer Majeftcir , Wanneer Hij oprijst om de aarde te verfchnkken. VS. 20. Op dien dag zal de mensch zijne zilvere goden, Z ne gouden afgoden, gemaakt om ziek daar voor te bli'gen, Voor de berg- en vledermuisfen werpen. TS. ai. En vlugten naar de reten der rotfen, En naar de neslen der (teenrotzen, . Weger s de gramfchap van Jehovah en bet ontzaggelijke ZnnerMajelteit, Wanneer Hij oprijst om de aarde geweldig te vcrfclinkken. TS. 22. Zie af van den mensch die door den neus ademt, Wie kan van zijne waarde iets zeggen? brandende houtftapcl uitmaken, en, in ligte latje vlamme , het offer voor Jehovah wrake zijn. 19. En heure eerbiedigers zullen dan ia de rotzen der bergen, en in de onderaardfche voorraadfehuuren hun heul zoeken, en zulks uit angst voor de gehoonde Majefteit van Jehovah; z\] zullen de voltooijing niet afwagten, maar zodra Hij 't land beroert, zullen zij reeds verfchrikt vlieden. 20. In die beroerende tijden zullen de afgodsbeelden den aankleveren geen troost aanbrengen , zij mogen ze om hare kostbaarheid al vlugtende vervoeren, in den angst zullen zij ze in de ontoegankelijkfte holen waar de bergmuis of de vledermuis alleen komt, overhaastend verfleken. 21. Terwijl zij voor zichzelven een fchuilplaats in de vetborgenfte hoeken der holen, of op de ontoegankelijkfte rotzen zullen zoeken, en zulks alleen om de felle vervolging van Jehovah, die gedugte gehoonde Majefteit! daar Hij verder bevelen geeft, om Zijne meer treffende geesfels te doen gevoelen. 22. Is hier tegen niets beftand, wel bouwt dan op geene aardfche hoogheid, hoe aanzienlijk ook; met al zijn' gramfchap haalt hij maar adem door den neus, wie mag dan iets met zekerheid, met vertrouwen van zijn macht zeggen, wie kan 'er op rekenen ? Aa 5  378 Het BOEK lilde hoofddeel. VS. I. Merkt toch, de Adona'i, Jehovah der legermachten , Ontneemt Jerufalem en juda den flut, den Haf, Allen voorraad van fpijiallen voorraad van drank. vs. 2. Den htld, den krijgsman, Den Richter, den Propheet, Den Staatsman en den grijsaard; vs. 3. Den irijgt-Overtten, den aanzienlijken (burger,') Den Raadsheer, den vernufiigen werkman, Zalft den hekwaamjlen redenaar. VS. 4. J mge'knapen (lel lk tut Vorften, En zuigelingen zullen over hen heerfchen. 1. Ja, gewis is het, dat Jehovah de onverwinnelijke krijgsheld, dc bloeijende hoofdftad, ja, 't ganfche rijk van Juda 20 aanmerkelijk vernederen zal, dat alle verdediging, alle gezag van machtigen zo wel als van geringen, hetzelve gansch begeven zal; in deze zo weerlooze toeftand zal het aan leevens - behoeften over het geheel mangelen. 2. Geen moedig onderneemcr, geen bedreven Gebieder, geen Richter door Vaderlandsch - liefde aangevuurt, geen bemoedigend Ziender, geen vooruitziende Staatsman, geen grijsaard door ervarenheid beproefd; 3. Geen Hoofdman over vijftig , geen amptenaar van eenigen rang, geen meer geoeffend in de rechten, zelfs geen vernuftig kunftenaar in eenig handwerk, zelfs niet iemand die de konst verftaat om iemand door zijne kunftenarijen en voorfpellingen te bedaaren, zal 'er overig wezen 4. Bij gelegenheden van zulke treurige uitzichten, zullen zij minderjarige Vorften de eene na den anderen, vs. 1. Wij hebben zoortgelijke fpreekwijzen niet fltk en ftaf, mannelijk en vrouwelijk, anders hetzelve woord; het geen 'er door uitgedrukt word, is mij duidelijk. 4 Koningen XXIV, XXV. heeft men het tafereel van deze toeftand. vs. 3. Het laatfte fchijnt iemand te wezen , naar de kragt van het woord, die met de Amuletten wel weet om te gaan, dan komt de eerfte o»k onder die ciasfe. vs. 4. De vier laatfte Koningen van Juda waren zeer jong.  van JESAÏAS. Hoofdd. III. 379 ys. 5. De éene bende zal de andere verdringen, De eene burger tegen den anderen opflaan, De jongeling tegen den grijsaard, de fnoodaard tegen den braven. T». 6. De een zal zijn bloedverwant, van dezelve familie , eerbiedig eau- fpreken: Gebied gij over ons om bet verval door uw befluur voor tel'.ome*. vs. Dan zal hij zweerende zeggen: 11; kan geen berfteller wezen , Daar is nocb fpijt noch kleed in mijn wooning, Ik kan dus geen voorganger wezen. den troon zien beklimmen , of Vorften zo zwak en onftkatkuridig dat zij in machteloosheid aan zuigende kinderen gelijk zullen wezen. 5. Daarbij zal de verdeeldheid zo groot wezen, dat 'er volkomen regeeringloosheid uit ontdaan zal; partijfchappen, burgertwisten zullen algemeen zijn, allen gezag van den minderen jegens lieden van rang en ervaring zal ophouden ; geen verdienden zullen in aanmerking komen; de laagde ziel zal dout den eerlijken man durven wederdaan. 6. De eerzugtigde zal dan van alle bewind een afkeer hebben; men mag iemand, die wegens familie-rang de naaste rechten tot het bewind heeft in de eerbiedigde houding fmeeken om de opendaande post te aanvaarden , en zo het zijne toetebrengen om verdere verwarring voortekomen, het zal te vergeefs zijn. 7. Hij zal zich niet fchamen zijn eigen diep verval tot reden van verfchoning optegeven ; om den Staat optebeuren, moet men altans zulken niet hebben, zegt hij, ik heb naauwelijks zo veel als tot onderhoud van de behoeften mijnes gezins diend ; aan kleederen, om openlijk betaamlijk te verfchijnen, ontbreekt het mij zelfs; dat men mij niet dringe om langs deze weg, mijne veragting te grooter en algemeener bekend te maken. 8. Zo zal het hof vs. 7. Aan aanzien was gast - vrijheid verbonden , en aanzienlijken moesten eene rijke garde - robe hebben, hier is alles 't tegendeel. — Naar de lett:r: voor gebied gij over ons, gij hebt een opperkleed.  3»o Het BOEK vs. 8. Zo waggelde Jerufalem en Juda viel, Wijl hunne woorden en daden tegen Jehovah waren, Enkel om den glans van Zilu luister' te bezwalken. V». 9. Hun betrokken gelaat getuigt tegen hen, Schoon zij anders openhaar als SWow zondigden, Zonder ttgtirhoulint, Ach tiun leeven! zij berokkenen zich onheil. VS. 10. Roem den braven , ja geluk zij hem ! De vrucht zijner handelingen zal bij eeten. vs. ii. Ongelukkig de fnoodaard, ongeluk zij hem! De vrucut zijner handelingen zal hem gewiWe*. vs. 12. De tijrannen miines volks zijn kinderen, De wiiven beheerfchen hun, JMijn volk ! uw befluurders leiden u op bijpaden , Op welke zij u voortwandetende inflokkea en het land door onheilen den val zien aankomen ; dit zijn de vruchten van het tijrannisch dreigen en handelen; dit zijn daden die Jehovah verbitteren, en tot inteering van Zijne zo vlekkelooze luister dienen. 9. Als het zo na komt, zullen zij wegens inwendige wroeging dan beroert worden, fchoon anders als weeleer de Sodomiten (lotit en doorzettende, in weerwil van alle vermaningen; och! hoe ^ongelukkig leggen zij het op hen eigenen ondergang aan, hoe zeer vermeerderen zij hunne rampen. 10. De oprechte man , wiens geweten zich niet veroordeeld , durf ik onder dat alles nog troosten, zijne verdienden erkennen , en hem uitkomst voorfpellen ; hoe 't ga, het loon op zijne brave daden zal hem getrouw geworden. 11. Maar wee de tijran! hij moge nu gerust zijn, zijn ondergang is zeker; hij zal fmaken wat hij anderen onregtvaardig heeft doen proeven. 12. Befchreienswaardige toeftand, diep verval! de dwingelanden zijn in zichzelven veragtelijk, zonder kragt tot wederftand; hunne gemoederen zijn verwijfd, en door dien invloed geregeert, voeren zij een uitmergelend bewind; en de geestelijke verleiders beftuuren u op een wijze , dat gij hen raad volgende, zo veel te eerder de prooi der vs. 8. Schultens in zijn Origines heeft dit tweede lid veel Merker vertaald. vs. 12. De twee laatfte fnijdingen ben ik aan Koeciien verfchuldigd, die overzetting is fchoon en rijk. — Wijven,; Cube maakt eene kleine  van JESAÏAS. Hoofde. III. 38* VS. 13. Jehovah maait zich tot bet recbgeding gereed, liij is gereed om de volkeren te vonnisfen. vs. 14. Jehovah ftaat om de oudflen zijns volks en de Vorften Khefchuldigen, Hij zegt: gij hebt Mijn wijngaard afgeknaagt, Den rooi' der behoeftigen is in uwe woning. VS. 15. flPï» dringt u Mijn volk fe trappen. En bet gelaad der treurigen te doen vervallen, Dit vraagt u de Adondi, Jehovah tier legermachten, vs. 16. Hierbij voegt Jehovah: Dewijl de doebteren van Zt'o» zo trotscb zijn , Dat ze met uitgerekte halzen voortreden, Met geblankette oogen, In ia«r gang korte treeden maken , En huppelende hare voeten nederzetten. uitmergeling word. 13. Denk niet, dit alles is mogelijk maar nog ver af; neen, Jehovah zal eerlang richtdag houden, en ftaan om het ontzettende vonnis over rijken en Haten uittegeven. 14. Mij dunkt ik hoor aireede Jehovahs befchuldiging tegen de Staten dezes lands, de gekroonde Hoofden; — 'tluid: gij Souvereinen , gij Opzieners, ja verdervers van het plantzoen mijner verlustiging, — 'er behoeft niets bewezen te worden , men heeft maar uwe huizen intetreden om daarvan terftond de zigtbaarfle blijken te hebben. 15. Wie maakte u zo Hout , dat gij Mijne onderdanen zo fchandelijk dorst behandelen, hun vermagerd gelaad bewijst dat gij uwe onderdrukking tot zulk een uiterfte doorzettede , fpreek nu ter uwer verfchoning, maar denkt dat de Opper-ÜEER, de Jehovah u nu onderzoekt. 16. Bijzonder is Jehovah waarfchuwing tegen de aanzienlijke vrouwen gericht, aller bijzonderst die , welke aan het hof zich onderfcheiden, door zwier en pracht, aile vorige tijden verre overtreffende ; vrouwen die niet meer die vrouwelijke eerbaarheid en fchaamte bezitten, maar fier in houding, wel- ne verandering die zeker met de paralellismus beter ftrookt : werkeloos. vs. 15. Eigenlek afgebroken : wie geef u bet recht. — (Door gebrek) moet ia het tweede lid ingeiloten worden als oonaak van de vermagering.  3Sa Het BOEK Vs. I". Zoo zal Adonïi bet haïr der dochreren Ziens etffaijdin,' j'a , Jebovab zal haar nakend uitfebudden. Vs, 18. de prdcbt zal Adondi cp dien tijd wegneemen, De voetketenen , zonnétjes cn ia/ue maantjes. VS. 19. De reukdoosjes met dc ketentjes, Cn de zijde /luiert, VS. 20. //dsdienst zal voor de maatfchappij wezen , en eene bijzondere befcherming naar zijne behoeften genieten. 6. Op den dag zal ze als de tent voor den reiziger in de woestijn hen tot verademing dienen, ja, zelfs bij felle onweders bij nacht een dag van benaauwde hitte voorafgegaan en door felle regens gevolgd; zal ze tot eene veilige befcherming wezen. Vde hoofddeel. vs I Mijnen geliefden ter eere, zal ik een Wed,op zijnen begunftigJen\i\]n~ gaard zingen! Mijn beminden heeft een wijnberg op eenen vrugtharen heuvel. t. Naar den fmaak der herderen, wil ik ditmaal dichten ; het onderwerp zal den wijngaard van mijnen vriend wezen, waaraan hij al zijne zorge gewijd heeft; Christenen onder de hitre van vervolging zouden ondervinden, is mij te vreemd een dankbeeld om het aaneentefchakelen met den ftaat der Jooden na de Bahijl. gevangenis; dat de beloofde voorregten ook door hun toen genoten zijn, is aller moeijciijkst te bewijzen, het eenige dat mij mogelijk nog overig blijft, is, dat dit eene onvervulde voorzegging is wanneer de zuivering door de Bahijl. gevangenis zo voldaan had, als de bedoeling geweest is , zouden die aangenaame gevolgen Zo uitftekend geweest zijn. vs. 5. Ik weet dat de geagtfte Uitleggers , hier op het gebruik bij de Joodfche huwelijken zien , maar ik kan aan zoortgelijke fpelhigert mijne toeftemmingen niet geven. SciiRoèDEB. verzagt het door de gedagte, dat de wolk-kolom nu als de huwelijks -fcherm zoude we» zen. vs. 6. Met fpeling op de regenen welke 'snagts veel vallen. V. Wat het geheele Hoofddeel betreft, het is waarfchijnlijk dat kort naar Ussia's regeering, toen de voorfpoed tot de grootfte weelde ovorge- (U-  van JESAÏAS. IIoofdd. V. 38? VS. i. Deze, omgewerkt en van fteenen gezuiverd, Heeft hij beplant met de fcboonfte fereki-üyUken', In het midden heeft hij een boog gebouw aangelegd, Van binnen met een /leenen voorraad-bak voorzien; Hij heeft verwagt dat hij goede druiven zoude geven j Maar hij heeft wo//ï-dniiven voortgebragt. het is een wijnberg uitdekend gelegen, de grond is vruchtbaar, en de gedaante zelfs reeds daartoe gefchikt. 2. Kosten heeft hij ook niet gefpaard, om dien welgelegen oort tot zijn oogmerk interigten; de grond heeft hij wel laten losmaken , het onkruid met de wortels vernield, en de fteenen, die den voortgang der kleine vezels zouden kunnen be* lemmeren, zorgvuldig laten uithalen; toen de beste dikken van de eelde zoort daarin geplant; hij heeft ze voorzien van een gebouw, 't geen in de boven-verdieping tot een wachthuis konde dienen, terwijl het onder den grond bekwaamt wierd door eene deenen kuip tot den ontfangst van het dunne nat, en ter bewaring van hetzlve in koelte; alles werkte zatnen om hem hoope tot de edelde druiven te geven, maar de uitkomst gaf hem niet dan het fchadelijkde onkruid, 't geen in de wijngaarden de mees» (lagen was, deze prophetie uitgegcevcn zij; in de bedreigingen zijn 'et verfcheiden trekken die ons tot de Babijloniers als uitoeffenaars van het Goddelijk vonnis bepalen, doch anderen fchijnen meer beflisfend de beftendige ondergang van den Staat te vooronderftellcn door de Romeinen $ ik hel nog meest tot de eerfte gedagte over. vs. 1. Mijn geliefde is in de earmina bucolica. Eigenlijk: mijn vriend. vs. 1. Men bediende zich van een inftrument, daar men in de wijngaard niet ploegen kon, waar men het onkruid mede omwroet. — Niet de wijnpers, maar de bak daar het vogt in zamenvloeit word hier bedoeld; deze was onder den grond op eene koele plaats tegen de fermentatie, Napellus, aconitum wolfs - wortel; men moet het fraai der gelijkheid niet zoeken in de overeenkomst tusfchen den wijngaard en dat onkruid, miar in de taal waar de woordfpeling eene zeer geringe ongelijkheid veroorzaakt, in onze taal niet mogelijk natevolgen. Rb a  3»3 Het B O E K VS. 3. Jerufalemfcae burgers! aanzienlijken uit Jada ! Befast over mij cn mijnen wijnberg, vs. 4. Weet gij of et nog meer aan mijn wijngaard te doen is dan ik deed? Van welke ik druiven wagtte maar hij gaf wolfs-besfen. vs. 5. Ik wil u wel medcdeelen wat ik me; mijn wijnberg voorneemt: lk zal de beining jlegten en hem laten afweiden, De buitenjle ringmuur wegneemen,' op dat hij vertrapt worde. TS. 6. Zo zal ik een wildernis van dezelve maken, Zonder aan fnocijen of aan graven te denken; Onkruid en doornen zal ik daar laten groeien, En de wolken zal ik beletten daar over te regenen. TS. 7. Be wijnberg van Jehovah tier legermachten is Israëls familie, De aanzienlijke van Juda zijn lievelings-Jlikken ; Op recht heeft hij ge/taan, maar 'er is wrangheid gekomen, Naar billijkheid maar 'er is ijdelheid. te verwoesting aanrigt. 3. Burgers van de hoofdftad ! aanzienlijken in Judaas gebied! ik had gaarne , dat gij uw bciiisfend oordeel gaait, wat naar uwe gedagten door mij omtrent dien wijngaard behoorde gedaan te worden. 4. Zeg mij vrij onbewimpeld, of ik nog meer zorge en vlijt omtrent denzelven zou kunnen aanwenden, en dus gelukkiger uitkomst mij zelven beloven. 5. Gij zwijgt; wel nu, ik wil u dan openhartig mijn voorneemen mededeelen: ik zal de hage, waarmede hij omringd is laten omhakken, dan geeft hij nog eenig voordeel; 't gras 't welk 'er in groeit kan dan nog tot voedzel van het vee dienen ; de fteenen muur die den heuvel omringd, en meest diend om de bedding aarde te bewaren, zal ik flegten , zo kan men onbelemmerd en langs een effen pad denzelven doorlopen. 6. De wijngaard - (lammen zal ik laten groeijen zonder aan fnoeijing of aan vooren , om de vogtigheid te behouden, meer te denken; ook zal ik het onkruid daaruit niet meer laten uitroeijen, maar zelfs zorgen dat geen regenvlagen hen verfrisfchen. 7. Als zulk eenen begunftigden wijnberg behandelde Jehovah der legermachten Israëls familie; de ftigters van dien Staat waren Zij- vs. 6. Dit omgraven gefchied om zo veel meer vogt van den regen te behouden. vs. 7. Tijrannij is hier de wrangheid. — Hier is weder eene woord- fpe-  van JESAÏAS. Hoofd d. V. 3S9 v ts. t. Wee hunner die huis aan huis, akker aan akker zich eigenen -, Er is zo weinig vrij dat gij alleen als bezitters het land bejlaat. ts. 9. Duidelijk verklaarde mij Jehovah der legerbenden: Zeker zal een aantal van buizen verwoest worden , En de grootlle en de fchoonjle zullen ledig ft aan. ne beste flikken, in den gezuiverden grond van Katiaaa geplant, met de fchoonfte hofftad in het midden, waar een tempel kon dienen om hunne werken te zamelen; toen dit mistte heeft Hij te meer zijn vlijt verdubbeld; regtmatigheid ware de beste ftaatsvrucht geweest, maar wrange overheerfching was de vrucht in de zamenleeving; voor die liefde, die goedwilligheid, die de handen der burgeren onderling verbind, was het gekreis der verdrukten; verdeelde onrustige gemoederen was de treurige uitwerking. 8. Gewis zal hun de verantwoording zwaar vallen, die in weerwil van de conftitutie der Gods1 - regeering zo zeer de gelijkheid in de maatfchappij beoogende, Ariftocratie invoerden ; tot onderdrukking paleizen in de fteden, met eene menigte van huizen en lustplaatzen op het land van akkers en huizen maakten; — dit gaat zo ver dat 'er naauwelijks iets overig blijft voor mijne burgers; hebt gij dan het uitfluitend recht, grooten! om alleen wel gezeeten burgers te wezen. 9. Zo gij dit denkt dan wil ik 11 uit Jehovahs mond, zo machtig in de uitvoering, Zijn voorneemen wel openhartig mededeelen: Hij zal die paleizen of in puinhopen veranderen, of van gezin en hofhouding nu zo talrijk, ontbloot, genoegzaam ledig door eenige weinige overgeblevenen bewoond laten worden. 10. De land-goederen fpeling die niet in het Nederduisch kan overgebragt worden, waarmede de Oosterlingen veel meer op hebben dan wij; voor wrangheid leest Schroëder: bloedftorting, en voor ijdelheid, gekrijs. vs. 8. Wel maakt Mhs. de aanmerking, dat het huizen kopen niet verboden was door de Mofaïfche wet, maar dat dit voor de burgerij over het algemeen drukkende was , om dat het fchaarsheid van hutecii vau middelmatige groote veroorzaakte. Bb 3  39» Het BOEK vs. io. Tien akkers van den wijnberg zullen maar een Batli wijn geven, En een Cbomer zaats, maar een Epha opbrengen. vs. II. Wee hen die in den vroegften morgen alin üeweer zijn om fterke drank, Die tot den ontluikende morgen zitten en zich door den wijn verhitten, vs. 12. En cijther, harp, trom en fluit, en wijn over tafel bobben, Op Jebovabs daden achten zij niet. En op het gewrogt Zijner banden letten zij niet. vs. 13. Daarom zal mijn volk ongevoelig tot wegvoering geraken; Hunne edelen zullen van honger flerven en de geringen door dorst VS. 14 Hierom opent het graf zich en fpert zijn wijde kaken op , vergaan^ liet ontfangt de edelen, de ganfche menigte, En at bet gerammel der zo vrolijken. zo vergroot, om daaruit de kostbaarfte hof-houding te kunnen voeden, zullen dan niet meer het tiende gedeelte geven, en dit zal zo wel omtrent de voorbrengzels naar den fmaak als voor de behoeften van het leeven plaats hebben. 11. Dat vrij de dartele grooten beeven, die nu reeds in den morgen bij hunne bijcenkomften, malkanderen op den gekruiden en aangezetten wijn onthalen, en ganfche dagen over blijven zitten aan maaltijden , om door onmatigheid nieuwe fterkte aan hunne tomelooze driften te geven. 12. Bij tafel-mufijk en den vrolijken rondgaande beker verzetten zij alle bekommernis, zonder intedenken wat Jehovah reeds ter beftraffing aan Israëls rijk deed ondervinden; nog minder wat hun te wagten ftaat uit de voorbereidende proeven , welke in de noodlottigheden van den Staat zo zigtbaar zijn. 13. Gaat dit zo voort, dan zullen mijne onderdanen zo ongevoelig en onberaden van den ftaat der vrijheid tot die van flavernij buiten hun Vaderland dus bedwelmd overgaan , en die wellustige grooten, verdervers van den Staat, zullen dan op de reis naar hunne kerkers fmagten om een dronk water. 14. Ja, 't gedugtfte lot zal veelen treffen, bet onverzadelijke graf zal genoodzaakt zijn hare opening te verwijden, wil ze het aantal der aanzienlijken gelijktijdig op het moordfchavot ftervende, ontfangen, tevens met de mindere door ftrijd en ziekte gefncuveld; zo zal dat dartelend mufijk in het fomberlle treur-mufijk op een  van JESAÏAS. Hoofdd. V. S9i VS. 15. Zo zal de geringe menscb vernederd, En de aanzienliiken verlaagt. En alle hooge oogen neergejlagen worden. YS. 16. Jehovah de- legermachten zal door recht verhoogd , Én blobim de eerwaardige door gerechtigheid geesrrf worden. VS. 17. Defchapen zullen engehoed zwerven. Me hokken zullen 4«f /eA?e /«»<< der wellustigen afweiden. VS. 18. Wee is» die het geweld tot eene lange dunne draad rekken, En de grouwelen tot w^en-ftei.gen. VS IQ. Zeggende: fnel voltrekke Bij Zijn dreigen, dat wij het beleven, Dat de bedreigt g van den eerwaardige» in ƒ»■«« vervuld worden , Wij zullenze afaiagten. oogenblik eindigen. 15. Dus zal men zien dat de geringe burger nog verbazend lager en veragtelijker worden zal, terwijl de lieden van den eerden rang tot het fchandfchavot vervallen, en alle de trotsaards tr..oosteloos, en op eenmaal in de diepde neerflagtigheid, geraken zullen. 16. Ja, dan zal Jehovah de Vorst der hemclfche legerbenden , door het handhaven van Zijn eer, zich verhoogen, en Israëls Befcherm-God zal dien naam dan even waardig dragen, wen Hij door vonnisten Zijn aanzien verdedigd. 17. De overgeblevene in het land, zullen dan even als de fchapen in een woestijn, ongehoed en onbefchermd, en in wanorder omdolen; en de dartele overheerfchers die de naam van herders niet verdienden, zullen als de fchadelijke bok alles vernielen en afknagen. 18. Heillooze inzichten voor hun die nu hun onregtvaardige overheerfching zo uitgebreid maken als zij kunnen, en de grouwelen om zich in dat bewind te verfterken, zo onberekenbaar maken als mogelijk is. 19. En dan nog vermeten genoeg zijn om te durven zeggen: — wij willen ons gedrag zo inrichten dat wij de bedreiging in baar komst verhaasten , wij dagen Hem tot de fpoe- vs. 1?. Ik lees bokken voor vreemden met eene kleine verandering, de 70 hebben dit ook gedaan, het voegt beter met de paralellitmus; men kan wel vreemden behouden, zo als ScHRoéoER ook doet, 't zijn dan de Nomadiers van andere volkeren, die ongeftocrd de beste wei. landen zouden gebiuiken, Bb 4  392 Het B O E K vs. 20, Wee hen die het goede boos en het bonze go«d noemen, 1 Die duisternis in licht en licht in duisterni. veranderen, Die bitter in zoet en zoet in bitter verruilen. vs. 21. Wee die in hunne gedagten doorzichtig zijn! En bij zichzeh-en welberaden ; vs. 22. Wee de helden in bet wijn drinken! En de bandigen in den gekruiden wijn te maken. vs. 23. Die den fnoodaard om een gefchenk ongeflraft laten, En het recht des fcbuldelozen dan doen zwijgen. TS. 24. Zo als de fioppel door de felle wind, en het kaf door de vlam verzwolgen word, Zo zal haar wortel als vermolmd bont, en haar bloezem als (tof worden, Om dat ze de bevelen van Jehovah der legermachten en de uitffraak des eerwaardigen in Israël verwerf en. dige uitvoering uit; de bedreiging van Hem die zich eerwaardig wil maken, en Zijne ftraffen zullen wij niet verbidden maar gerust te gemoet zien. 20. Ongelukkig in het bijzonder die Leeraars der waarheid en het heilig recht, die het billijke voor onbetaamlijk, en het fnoode als deugdzaam achten ; die vooroordeelen voor egte waarheid , en waarheid voor onwetenheid of doling willen doen doorgaan; die zegeningen als oordeelen, en rampen als weldadigheid beoordeelen. 21. Ongelukkig die verwaande orakels onder hunne tijdgenoten, wiens ganfche gedrag leert, dat waan-wijsheid hun hoofdftudie is. 22. Ongelukkig die zich beroemen in hun overdadig wijndrinken, en die fnoeven op hunne kunst om den wijn het fterkfte te maken. 23. Rampzalige Richters, die om eene gifte den geweldenaar naar welgevallen laat handelen , terwijl zij tevens tot hunne beveiliging de regtmatige zaak van zijn partij eene fchijnbaare zwaai geven. 24. Om alle deze redenen zal zelfs de ftam des Staats uitteeren, vermolmen in ftam en wortel , en haar loof en bloesfem zal als de ftoppel door een draaiwind , en als het kaf in een oogenblik door de vlam verteerd word, verdwijnen; en deze gedugte onheilen zal hen alleen treffen, om dat ze jehovah Zebaoth, en de bedreiging van den eerwaardigften in Israëls in den wind floegen. 25. Hierom is  van JESAÏAS. Hoofdd. V. 393 vs. 25. Dit was bet waarom Jebovabs toorn tegen Zijn volk ontftalc, Waarom Hij Z*jn hand tegen haar ophief, Zo ll"ej dat de bergen beefden, En de lijken midden op de llraaten tot drek werden. Noch wend zich Zijn toorn niet, Ziin hand blijft nog uitgettrekt. vs. 26. Eene booge banier zal Hij opjleken voor de verlte Heidenen, Die aantzisfen van de afgelegenfte oorden, En ziet! onverwagts fchielijk zullen zij Vr wezen. vs. 27. Geen matte, geen ftruikelende, geen fluimerige, geen flapende is onder hen, Geenen metsen losfe lenden-gordel noch'een ongebonden óf gefcheur• ■, • u .„ a-r de fchoenriem VS. 28. Wier puien lcherp en wier bogi'n jtijf zijn , Wier p.iarden-hoeven rots baidagtig en hare «w^en-raden als een wind zijn. het, dat de gramfchap van Jehovah reeds voor lange gaande ware tegen hun die Hij anders gewoon was te befchermen, en Hij op Zijn dreigende hand reeds zo veel treffende flagen deed volgen , dat nabtmrige rijken zelfs daarvan beroerden. — Men denke niet dat de hoogheid Gods zich reeds gewroken hebbe; neen , nog is Zijn toorn aan het blaken, Zijn draflende hand trekt zich noch niet in. 26. Hij zelfs zal zorgen, dat in een zeer uitgefïrekt rijk de krijgsvaan ontrold en opgedoken word, die een aantal volkeren bijeen zal brengen; Hij zal het teken van bijeenzameling geven, als een zwerm bijën zullen ze onverwagts komen aangonzen. 27. Talrijke legers van de beste manfchap , geen afgematte , geen afgeleefde daar onder, maar allen wakker en moedig, voorzien van alles, en in de geregelde krijgstucht. 28. Handig in 't affchieten van den pijl, en fterk in het fpanncn van den boog, voorzien van de beste ruiterij, en van krijgswagens zo kondig dat zij zich draaijen en wenden vs. 25. Eij JoëL en Zacharia word van een gedugte aarbeving gefproken onder Ussia's regeering, waarop de fpeling zou kunnen wezen, liever dan op de pest onder Hiskia's regeering. vs. 26. Dit aantzisfen is een herders zein voor de omdolende friiapen gebruiklijk en word gebezigd van de beijen en hoeders; — het zijn ongetwijfeld de Babijloniers, en niet de Romeinen. vs. sS. De paarden hadden toen geen hoefijzers, dus was dit toen van jneer belang. Bb 5  394 Het B O E K VI. 20. Hun dreigen is als dat van den volwasfen leeuw, hun brullen al* der jonge leeuwen, En brullend zullen zij den prooi aangrijpen en di* wegjlepcn zonder ontzet te worden. vs. 30. Zij zullen als het zee fcbuim dan al flaaude bru;fchen, Aan den hemel zal duisternis en op aarde benlauwdbeid zijn, En het licht Zal nog door dikker wolken verdonkerd worden. op de gemakkelijklle wijze. 29. Hun moed zal in den aanval wezen als die van eene leeuwin die hare welpen helchermd, of als de rappe leeuw in zijn eerfte kracht; hun krijgsgefchrei zal als de brullende aanval van den leeuw zijn , die zijn prooi niet weder los zal laten. 30. In hunnen inval en overmeestering zullen zij als de vcrb dgen zee al fchuimcnde alles bedekken ; alles zal zamcnfpannen om de ijslijkheid te vermeerderen; de hemel zal donker van verbolgenheid en de aarde in bange nood zijn, en een nog ijslijker onweder zal dit alles nog akeliger maken en verzwaren. Vide HOOFDD. T vs. 1. in het j J[N ]iet |aar 't weik door den dood van frerftaar van 11 Koning uzzia, Koning UzziAvoor den Staat een gedenk- zag ik Jehovah vs. 30. Mn s. heeft dit vers fraai opgehelderd uit een onweder bij nacht; de 70 hebben hier waarfchijnlijk de regte lezing gegeeven , door ons gevolgd. VI. Dit Hoofddeel waarin zo veele beknoptheid en Majcfteit in het voor» ftel heerscht, fchijnt gewis het eerfte in rang van tijd geweest te zijn, de beknoptheid van het voorftel geeft hier dc eenige duisterheid; 't fchijnt dat de Profeet dit jaar tot de openbaare bediening van zijn ampt ten hove geroepen, daarover bedenkingen gehad hebbe, en dat hij daarom met dit gezicht verwaardigd is; zijne beden tingen fchijnen van dien aart geweest te zijn, als die van Jeremia, betreffende zijne onbekwaamheid; het is dan niet alleen eene goede introductie op zijn ampt, maar tevens de hoofd-inhoud van zijne inflruclie, tevens met opgaave van de uitwerking welke zijn voorftel hebben zoude; Cube ontkend dit alles met vrij aanmerkelijke gronden, fchoon niet voldoende , nogtans te waarfchijnlijker om dat hi«r een hoofd gemist word aan het Hoofddeel. vs. 1. Veele Handfchriften lezen Jehovah; de Rossi heeft de voorbed-  van JESAÏAS. IIoofdd. VI. 395 jaar geworden was, na eene zeer langduüri-e^™er^ ge ziekte, een gevolg zijner handelwijze, werd van troon zit- . , ,. , , , ten , en de (leep ik met een gezichte verwaardigd; de verruk- „„„ Zijn kleed king waarin ik mij bevond was zeer aan- xempeif d6* merkelijk; ik vond mij in mijne verbeelding voor het Heilige der Heiligen geplaatst, 't geen openftaande mij een treffende vertoning gaf; ik zag de Jehovah op eenen koninglijken zetel, veel hoger en prachtiger dan de bondarke; ik zag niets meer dan de pragtige lange fleep van een zeer wijd en kostbaar gewaad , dat in de breedte volkome het Heiligdom befloeg. 3. Eene ftoet van Seraphsfto;s'^fo;a£ floegen den kring rondom den zetel; zo veel Hem, eik van , . .. .hun had zes kon ik onderlcheiden, dat zij van zes vieu-vleugelen, met gelen voorzien waren en daarvan twee gebruik- g^ch^dekkên* ten voor hun gezicht, uit eerbied voor dedc' met twee a 7 de voeten en tesenwoordigheid der Majefleit, twee vouw- twee uitgerekt . , , , . . in vliegende den zich zo dat hun onderlij! niet te zien loilli;„s. was, twee Honden uitgeftrekt. 3. Bij beurten rievps-^,Daencdcen. zongen zij: ren*»».- Heilig! heilig! heilig! is Jehovah der heirfcharen! Zijn Majefleit vervuld let ganfche aardrijk ! Heilig! heilig! heilig! is Jehovah Zehaoth! het ganfche heelal geeft de overvloedigfte blijken van Zijne hooge volkomenheden. beelden, en het is ongetwijfeld de ware lezing. — SciiRoëDER heeft 't duidelijk gemaakt dat zoom hier niet moet inkomen. vs. s. Over dit woord Serapb in de overzetting, zijn de Uitleggers gansch oneens. Mhs. vertaald het: rokende Priesters; Cube: bcmelfche Edelen; ik beken dat hier de befchrijving welke Ezechif.l en andere Profeeten van den Serapb geven, hier zeer te onpas komt; maar ik denk dat men omtrent hunne gedaante zinnebeeldig en natuulijk het onderfcheid behoort te bewaren. — Het bedekken van aangezichten en voeten  3?6 Het' BOEK ys. 4. van 4. »t Gezang deed eene trefFende uitwer- pet geluid der ftemmen beef- Ring, de pijlaaren van het Heiligdom bij den den de zuilen ■ ., „ , ., , , , vaa de :al daarin zijn, fchoon ook om wegteneemin, flus gelijk de therhintben en de eik afgehakt, Een enkele ftaak blijft'er dan over, Alzo zal het gewijde zaad de ftaak des landt wezen. naar het oude Kana'dn gelijken zal. 12. Het is Jehovah zelve die de inwoners van hun Vaderland zo ver verwijderen zal, en dat alles zal tot in de volkrijkfte oorden des lands plaats hebben. 13. De tiende man zal op zijn best, van alle de inwoners overig blijven, doch het zal niet zijn om tot herhaal te komen , maar om ook verder uitgemergeld of elders vervoert te worden ; het teken van eene vervallen ftaat zal wezen even als een teerbinth of eik, van tak en blad beroofd, waarvan maar de enkele knoest is blijven ftaan; die gewijde overblijfzels in den tronk zullen alleen het uitzicht verleevendigen. DVilde HOOFDe regeering van Judd's Koning Achaz, ^Gedmtwien het rijk door zijnen vader in eene vrij rende het *»bloeijende ftaat was agtergelateu, zo als het ™„AZ > a ZQOö • vs. 13. In de vertaling van dit vers ben ik meest Koechen gevolgd, het heeft bij mij zeer veel nadruk naar de inzichten van Paolus, ongetwijfeld Jesaïas gansch onbekend; in de wegvoering door Nebucadnezar mag het ifte doel overig zijn, het zal ook zijn om wegtevoeren, de Ham zal in de treurigfte gedaante blijven, in dien ftaak zal het gewijde zaad overig zijn, het geen eenmaal in de fchoonfte olijf, boom weder groenen zal, zo breed, zo bladeriid, dat de natiën der waereld de groenende fchaduw met genoegen zullen zoeken. De welvoeglijkheid van het beeld der bomen heeft Mus. allerfchoonst opgehelderd; «Je eik kan 700 jaaren ftaan, de teerbinth 1000 eer hij fterft, — dan heeft zijn afgevalle zaad gewis geworteld in dien tijd, en 'er komt dan een ander voor den dag aan dezelven oort; een fchoon beeld voor de natie der Jooden. vs. 1. Het leeven van deze Vorst is gewis een zamenweefzel van rampen en reddingen; de verbintenis door twee Koningen, had hem geweldig gekrenkt ;  400 Het B O E K v-n Jotham, onder Ussias beduur gekomen was, werd ihin-aaon van 1.. ,, Ussia, Koning al vroeg ontrust door (tropenjen en invallen kenREz^n^Ko- der twee nabuuren, de Sijriers en de IsraëleV*REMA-lers' want Rez1n en R-emalia hadden ha . Koning zich vereenigd om het rijk van Juda geheel van Israël, vij- _j •' , n , .., »ndig naar je-te onder te brengen; Rezin zogt dat rijk VJcb'ktt belegd zich te bekken, en de Israëllitifche Ko«.«ri r«rW»-ning oordeelde zich te vreden , zoo maar geen aframmeling van David dat bewind in handen had; met drie onderfcheiden legers viel men dat rijk aan, het derde ftond onder het bewind van een aanzienlijk Ephraëfniet, Zichri; toen Rezin aanmerkelijke vorderingen gemaakt en rijken buit opgedaan had, agtte hij zich voldaan en trok af; Pesach had met Achaz (laags geweest, fchoon die zulks lange ontweeken was, willende alleen maar zijn land dekken, maar moediger geworden door den afmarsch des Sijrifchen Vorst, had hij gedaan, maar met dat gevolg, dat meer dan honderd en twintig duizend man gefneuveld of gevangen waren-; een gedeelte van zijn armée onder bet bevel van zijne zoonen, was ook door Zichri geflagen , en zijn zoon gebleven ; doch aan een beleg van Jerufalem kon men dit jaar wegens de aftogt van den bondgenoot niet krenkt; meer dan 100,000 burgers hem ontroofd, die door dc edelmoedigheid van eenige Epbratmieten weder ontflagen wierden; tans ftond de zaak weder zeer treurig; op Asjijrifthc hulp fcheen weinig hope, evenwel liep deze veldtogt vrij gelukkig af, fchoon met het verlies van Elath; maar toen hij tegen de Edomieten en Pbiliflijnen de hulp van AiCijri'in zogt en kogt, werd hij ongelukkiger, een vleijcr en mishandelde afhangeling van dien Vorst.  van JESAÏAS. HoOFDD. vu. 401 denken, s. Bij eenen volgende veldtogt be- vs. 2. Tom men z'ff fami- nchtte men Achaz al tijdig, dat de Ayr/- Ut-beofd van /c/;c» hare boorden jiijgen. 6. Daar de natie waaronder gij leeft zo weinig gunftigs gelooft van de fterkte van den ftaat, en voor de zagt murmelende beek van Siloah, liever ontleende en vertoning makende macht verkiest, en 'er reeds de toebereidzelen zijn die voor Rezin en 11e mal ia zullen wezen, als de gefmolten fnecuw, de rivieren buiten hare oevers brengende. 7. Zo sal Jehovah hen ailen met eenen vloed overflromen; de Euphraat zal de grenzen van die landzijde niet meer wezen', zodra Jehovah door eene geweldige vloed alle gewoonlijke middelen om haar afteleiden vrugteloos zal gemaakt hebben, en zij over alle afleidingen en hooge oevers zal henen gerold zijn. 8. (Die vs. 6. Men moet hier onderfcheid maken tusfchen bron en beek ; de bron die uit Zion uitfpringt, doet zulks op zommige tijden des daaes, met zo veel gerucht, als of ze van binnen een waterval maakte, maar in een vijver Hortende , maakt zij vervolgens een beek die zaclukens vloeit, tot in de koninglijke tuinen. — Vreugde komt hier in het zinnebeeld niet te pas. Mus. is in zijn Supplement nader bij de betekenis gekomen welke wij gevolgd hebben. vs. 7. Wel merkt Mhs. aan, dat de Euphraat tweemaal 'sjaars overvloeit en om Bagdad alles onder water zet, dit word door afleidingen weder afgetapt of verhinderd. — (Ik kan noch niet zien dat dit eene randglosfe is, ik acht het eene verklaring, maar van den Profeet zelve;) maar nu zou ze zelfjs dea oever van den Tiger overftromeu.  van JESAÏAS, Hoofdd. VIII. 41$ V5. 8. Dan zal hij tot in Juda doordringt», en ooi dat overflromen, Ja gansch overdekken, eene mans lengte , En de breedte zal van het een tot bet ander einde van uwland, Immanuel'. dekken. VS. O. Verzwager u vrij volkeren, het zal toch tot verbreking zijn! Let 'er of bewoners van afgelegene landen, Rust u vrij toe, bet is tot verbreking! Rust u toe, bet is tot verbreking! VS. IO. Beraamt alles naauwkeurig, bet zal tot niets worden, Dreigt vrij, 'er zal niet van worden, Want Elobim is toch met ons I zelve is As/ïjrifche Vorst met zijne talrijke bende) Bij die gelegenheid zal de vloed dan ook doorbreken tot Juda, en daar niet alleen veel nadeel aanrigten, maar ze zal geweldig zijn, alles zal onderdaan, in hoogte zo wel als in breedte; ja uw geheel Vaderland, mijn Immanuel! 9. Intusfchen moogt gij vrij, nabuurige rijken ! de nadeeligde verbintenisfen tegen Juda aangaan; vereenigde kragten zullen toch verbroken worden; laten volkeren die verder van de grenzen af wonen, en ganfche uitgedrekte provinciën bcflaan vrij alles doen wat tot eene machtige veldtogt vereischt word, uw óorlogs - kans zal niet gelukken ; verdubbel vrij alle kragten , het is te vergeefs. 10. Hoe wel overlegd uw plan ook moge zijn, 't zal niet flagen; al uw fnoeven op de wisfe ondergang van het Konings huis zal in rook veranderen , — hoe, weten wij niet ; maar dit is ons genoeg, wij hebben God aan onze zijde. vs. 8. De beelden heeft Cube zeer wel onderfcheiden, Siloah en den Euphraat, veragt het volk Siloah, zo zal de Eufbraat hun overftromen; dit kan of door de listige geweldenarij van Tiglath Pileser, ouder den fchijn van bondganoot gefchied zijn, of later onder Sanherib die met zulk een gedugt leger in Juda viel. Immanuel! dit komt hier nadrukkelijk in om Jehovah aan Zijne belofte te herinneren. Stinstra en anderen brengen het tot het volgende vers, dus: God is met ons, — verzamel u dan vrij, doch ik geef het gewoone hier verre de voorkeur.  4ió Het BOEK Vt. II. Want zo fprak Jebovab tot mij in een bevelende bonding. Toen Hij mij ouderrigite om in de denkbeelden der natie niet te ver- vallen, vs. 12. Dus fprak Hij: noemt geen verbintenis, bet geen dit volk zo noemt, Gij moet op hunne wijze niet bevreesd nocb verfchrikt zijn. VS. 13, Jebovab der legermachten moet « heilig wezen, Hij moet uwe vreeze, uwe ontzetting wezen. vs. 14. Dan zal Hij li een toevlncht-fieen wezen, Maar eei> fteen des aanltoots, een rots der duikeling voorbelde huizen , Een ftrik en een net voer Jerufalems inwoneren. vs. 15. Velen van hun zullen ftruikelcn en vallen; verbroken, Of verlinkt en weggevoerd worden. II. Zo te denken was een gevolg van de houding, welke Jehovah vertoonde , toen Hij mij waarfchuwde van aan de neiging der natie om verbintenisfen met andere Vorften te fluiten, mij niet toetegeven. 12. Eindelijk zeide Hij : gij moet voor die zo gevreesde alliantie van Sijriën en Israël niet bekommerd wezen ; volg dit ontmoedigende en zondige niet na. 13. Jehovah de Beheerfcher der hemell'che legermachten moeten allen wcldenkenden vereeren, en als Die dreigt, weest dan beroerd en Verflagen. 14. Gij allen die zo Godyrugtig denkt, gij kunt u verzekeren dat gij aan Jehovah in alle ongelegenheden de veiïigfte wijkplaats hebt; een fteen waarop gij met uwen aartsvader het hoofd ter rust kunt Vleien; terwijl Hij voor uwe broederen in beide de rijken, een fteen zal leggen, waaraan zij wegens hunne valfche begrippen zich zullen ergeren,eh geduurig floten; ja,'zelfs voor de burgers vati Jerufatem eene oorzaak van hunne (lavernij en ondergang wezen. 15. Het is waar, het aantal is zeer groot, dat door valfche godsdienftigheid hunne doling, val en ondergang veroorzaken zullen; in hunne verkeerdheden verward , zullen zij ligteüjk uit hun Vaderland vs. 12. Hier volg ik de lezing van eenige Hand fchriften bij Kennicots en de Rossd SchroSder houd de betekenis van zamenfpanning, zamenzwering; in de zaak komt het op het zelfde uit. vs. 14. Cube neemt dit van huizen die het recht van de vrijfteden hadden, Ezecb. XI: 16. fchijnt het die betekenis te hebben.  van JESAÏAS. Hoofdd. VUL 417 vs. 16. Rolt dit getuigenis toe, verzegelt deze waarfchuwing onder mijne vs. 17. Daarom zal ik op Adonaï wagten, leerlingen. Schoon die zich tam voor Jakobs huis verbergd , Ik wil Hem evenwel verbeiden. VS. 18. Zie , ik en de kinderen , door jehovah mij gegeeven, Zij zijn tot tekenen cn wonderen in Israël, Voor Jehovah der legermachten , die op Zion troond. vs. 19. Als zij dan ulieden dus aan/foren: Vraagt de waarzeggers en de tovenaars , Die piepen , en met gefloten mond geluid maken , (Zegt dan:") zou een volk niet zijnen Elobim vragen? Of zal men de dooden boven de leevendigen raadplegen? vervoerd kunnen worden. 16. Nu Jesaïas! wind de rolle, waarin dit gezegd word, toe; en fluit ze als eene wet, door de leerlingen in mijn Profeeten - fchool te volgen. 17. Ik wil in alle deze donkerheden op den mngtigflen Heer mijn hoope blijven bouwen; al wijkt Zijne zorgvuldige genegenheid hoe langer hoe meer van de natie, op Zijne redding zal ik blijven wagten. 18. En zou ik niet, daar ik zelve, daar mijne zoonen op de zonderlingfte wijze, het onderpand zijn, van het geen de Gebieder zo wel in den hemel als op Zion, en der hooge legermagtcn, gezegd heeft. 19. Maar weest gewaarfchuwd, • oprechte eerbiedigere der Godheid ! geeft geen gehoor aan het verleidend beuuur in zulke tijden; nooit moet'het in u opkomen om zulken die zich voor waarzeggers en doodenvragers uitgeven, te horen, en dan op zonderlinge wijze vs. 16. Vitringa doet hier Immanuel fpreken, de aanleiding daartoe «it het verband begunftigt dit niet; het is den Profeeten niet eigen dcu Messias op die wijze intevoeren; hij zou dus hier als Leeraar fpreken .en weinige verren daarna als een kind dat kortling geboren is voorkomen. Ik volg hier Holden in Paraph. on Ifaiab. vs. 17, 18. Green denkt dat hier een verplaa-zing ontftaan is door de Affchrijveren, dat deze verfen agter het 4de vers hadden ben ren te volgen; ik beken dat ze daar veel beter zouden vleien, doch ik wil aan mijne lezers de keus laten. vs. 18. In eiken naam lag eene waarheid opgewonden, die de gefchie- VII. Deel. Dd dc-  4iS Het BOEK TS. 20. De bedreiging en het getuigenis! - D/e na rf/'f woord zich niet richt (veer hem) is geen dageraau. Vs. 21. \Dan zal f/i van hun dwalen in kommer en honger, D«« zal hij uitgehongerd en vol wanhoop. Vloeken op zijnen Koning en op zijnen Elobim opwaards zenden, VS. 22. Op de aarde nederziende ,zal daarbenaauwdhciil en duisternis wezen, " ja beangftigenJe cn opeenpakkende duisternis. VS 23. Het beklemde land zal niet geheel verduisterd worden, Een nevel moge voormaals geweest zijn naar den kant van Zehulon en Napbtali, Hii zal bet licht maken op het laatfte aan de zeekant, bij den Jordaan , bet land der Heidenen. die .voortbrengen; — antwoord hen dan vrij uit: het past een volk zo uitneemend beweldadigd door God Hem te vragen; zou men ook om het aanftaande lot der leevendigen te weetcn, de fchimmen, in eene andere waereld reeds overgegaan , moeten vragen. 20. Ons richtfnoer is de profeiifche bekendmaking, de grondregels voor hun zo plechtig door tekenen bekragtigd; die zich daaraan niet wil houden, daarbij niet zweert, voor hem zal geen geluk aaudagen, daar hij dit vrijwillig heeft afgewend. 21. Want als de rampen aankomen, dan zal elk van hun in de uiterfte beklemdheid, behoeftig, overal omzwerven ; eindelijk geheel kragteloos, en zonder eenig ftreelend uitzicht, wanhopig een woedende blik naar boven flaan, en dit aan de ontrouw van zijn Koning en Befcherm-God tevens wijten. 22. Afgemat, zal het angfiig oog rondom zien naar hulp, naar redding, maar 'er zal geen uitzicht, noch bondgenoot zijn; maar beklemdheid, reddeloosheid in het tegenwoordige, en voor het toekomffige nog ijslijker rampen, nog al meer zamentrekkende onheilen. 23. Maar, gelukkig! zulke beroerende tijden zullen niet denis' der natie behelsde: bet overblijfzei zal behouden worden door de Goddelijke befcherming en de fpoedige verdelging der vijanden. ' vs. 20. Koeciien denkt hier aan de Aurora mali, doch ik twijfel of dit beeld den Oosterlingen wel bekend ws<. Ik kan niet begrijpen dal men zich over deze fpreekwiis zo zeer vermoeid heeft. vs. is. Het fpreekt van zelv2 dat dit vers aficfehcurd is van het vol-  van JESAÏAS. Hoofd d. VIII. 419 aanhoudend zijn, veel min den ondergang veroorzaken; het Zebuhnitifche en beo Naphtalitifche land, aan de grenzen den eerden aandoot, en van de grondlegging des Staats af zulke onaangenaame proeven daarvan gehad hebbende, zal in latere tijden gelukkiger uitzichten hebben , vooral in de omtrek van de Galikefcha zee, zo wel aan geene als aan deze zijde. IXde HOOFDDEEL. vs. 1. Het volk in duisternis wandelende, ziet een groot licht, Over dc bewoneren des lands van dikke donkerheid, fchijnt een hel- . der licht. rrukkende uitzichten, onkunde, gebrek van befchaving en godsdiendigheid, mogen als een nevel daar over hangen; een licht kragüger in werking als het zonlicht , zie ik door alles henen dringen; en dat zo algemeen zelfs aan de overzijde waar Heidenfche onkennis en laagheid troonde, vertoont zich dat glansrijke licht bedeudig. a. Het is waar dat ongelukkige gende Hoofddeel en daar behoort ; het is toetegevcn , daar dit vers zeer donker is; verbazend veel is daarover gefchreven; het fchoonfte maar ook het meest afwijkende door verandering van lezing, en puuSatie, en met behulp van de Alexand. overzetting, is de vertaling van Koppen in een programma: niet donker zal het daar «teer zijn, waar te ;voren angst woonde, fpoed n naar Zebttlons land, naar Napbtali en aan de overzijde, aan de andere zijde van de zee, aan geene zijde van den Jordaan, tot der volkeren grenzen; de zee is hier gewis Cinneretb, en het Overjordaanfcbe naderhand benoemd Perea en Galilea. vs. ï. De Rossi heeft niets beflisfend omtrent de verfchillende lezing. Koechen behoud de lezing van niet, doch zo, dat ze te fterker bevestigt; wij kunnen hier eenvouwiger zijn en den rand volgen, welke en overzettingen en het verband beiden begunftigen. Dd a  4%a Het BOEK vs. ï. Gij hebt dit vo]kvermeerderd fbuunebYiidCchariaaHmerkelij'k gem!L3kt t Het is blijde door Uwe tegenwoordigheid als in de oogst-vreugde , Als de vrolijke chooren bij' de uitdeeling van den buit. vs. 3. Het last-juk, den ltok op derzelver fehouderen, den Haf des drijvers, Is door Ü gebroken als ten tijde der Midianieten. US. 4. De ganfche toerusting der ftrijdenden, met zo veel gedruis, Met de kleedcren in bloed gedoopt , zullen «3» de vlam geofferd, En aen voedzel voor bet vuur zij 11 i yolk, hoe zeer gedrukt, word door Uw invloed vrij' talrijk, en heeft zelfs de ftoffe tot vreugde onder hen doen aanwasfchen ; — bij de proeven van Uwe weldoend Alvermogen , is 'er onder hun meer dankbaare blijdfchap dan in het oogst - feest , of als 'er is in een krijgsleger op eene aanzienlijke overwinning. 3. Nu zie ik reeds, fchoon in de verlte vooruitzichten, den zwoegenden last van overheerfching waaronder ze zugtten, den geesfel der tijranr.en, en de onregtvaardige beftauringen van hunne eigen Overheden , door U zo beflisfend, als de overheerfching des Midianiten over onze voorvaderen, vernietigd. 4. Nog meer voorzie ik de aangenaamfte dc beflcndigfle vreede , voor hun die aan de grenzen wonen van zo veel belang ; — ik zie reeds al het oorlogstuig, den beroerenden toeftel, de kleederen van de zichzelve afgemaakt hebbende bende , op de vreugde - flapel fel flikkeren en tot asch verteeren. 5. Maar wie kan zich dit alles be* vs. 1. Over At volkrijkheid van Galilea^ en die ftreken, verklaard zich Josephus duidelijk. vs. 4, In het eerfte lid, om dat het werkwoord maar eenmaal voorkomt; ïs de zin moeijelijk; ik ben meest Herder gevolgd, die dit niet op hqt gebeurde Richt, VII. brengt, maar op de vreedzaame tijden welke die ftreek van Palefiina genieten zoude; hier in word hij door Rosenmuller. gevolgd en Cube voegt 'er tot meerder verfterking bij, dat dit verbranden met alleen een teken van overwinning zij, maar voöral van de beften,flaardoor verkregen.,  van JESAÏAS. Hocfdd. 12, 4a* 73. S. Zeker voer ons is een kind geboren , Ons is een Zoon .gegeeven! De heerfchappii is op Zijn fehouder gelegd} Billijk noemt men Hem : Wonderbaar ! Raadgever! magtig Held! Vader der eeuwen! Vorst des vredes I loven, — genoeg, een Kind is tot ons heil ter waereld gekomen, een Erfprins voor ons bewind, van wien wij reeds de fchirterendfte hoedanigheden met alle Zekerheid kunnen opgeven; hoe gemakkelijk draagt hij den last van het uitgeftrekfte bewind; met regt draagt hij den naam van Zonderling, Eenige, het Orakel voor elk onderdaan, die Helden - God voor de vijanden , een Vader des Va-* derlands niet alleen, maar van de eeuwen , die onder zijn vreedzaam bewind zullen voortrollen. 6. Een bewind in ■os. 5. Ik ben niet vreemd van de gedagten, dat deze profetie vitl het 13de vers hier inkomende, en zo weinig verband met het voorgaande en volgende hebbende, zijne uitgaave onder het volk verfchuldigd U aan eene gebeurtenis, die de Profeet meer dan eenmaal heeft kunnen beleeven; de geboorte van een Erfprins, misfehien bij de geboorte van Hiskia, waar over zeer veel blijdfehap was; dit gaf aanleiding tot deze zo fchoone voorzegging, waar elk duidelijk eene verfchillende leiding van onze gewoone denkwijze gevoeld, — eerst eene verlichting door een groot volks-Leeraar, — en dan de geboorte van een Erfprins met de edelfte hoedanigheden, beftendig onafgebroken heerfchende; het eerfte is reeds bewaarheid, het laatfte zijn koninglijk bewind is nog aan ftaan de; dit alles komt hier zeker in het fchakel-verband vrij afgebroken in, dosh hier over verwordcre zich niemand. Hassenkamp in zijne wederlegging van Èiciihorns Inleiding, zegt zeer wel: deze gebeurtenis interesfeert «et geheele menschdom , de ganfche waereld - monarchie, al was het maar alleen door den invloed van zijn leer op de waereld. Dan, hier komt nog bij, dat hij het verzoen - offer voor het menschdom zou wezen; ik beken dat het 6de vers meer bepaald zijn tweede komst betreft, en dat dan eerst zijne koninglijke bekwaamheden regt zullen fchitteren; maar het is een bewijs hoe weinig tusfehenftand de Profeeten tusfchen zijn eerfte en tweede komst ftellen, — het fligtelijke over deze woorden heeft Heryei beknopt: Brieven I.Deel bladz.224. nier denkt hij op zijne febou- Dd 3 ds-  4*2 Het BOEK vs. 6. De groei van dit bewind en dezen vrede zal geen einde hebben, Ter beveiliging van Dav.ds troon en ziin riik, Om dat door recht cn gerechtigheid te flut ten, Van nu «/tot in alle eeuwigheid; De ijver van Jebovab der legermachten zal dit volvoeren. vs. 7. Jebovab zond een geluid in Jakob, Het 01'fi klaterend in Israël. vs. 8. Al ie; volk Zal \\c\opmerken, Ephraïms en Samariaas iüwoners zo trotscb en grootsch/prekende: ys. 9. Depuinen zijn ua» tichel-ltcenen, de herbouw z«/ z//n roet groote zerfo». De Jijcomoren zija omgehakt, wij zullen '#r cederen mor in de plaats /lellen. aanwas onbegrensd, in geluk altoosduurend; en dat alles zal onder hem, als Davids opvolger j over Kanaam oorden plaats hebben; billijke wetten, regtmatig uitgeoeffend, zal dit alles regt eeuwigduurend maken , — hoe ver is 'c 'er nog af, — maar genoeg, Jehovah de Gebieder van het hemelsch heir , zal met Zijnen doorzettenden geest dit tot ftand brengen. 7. Jehovah deed onverwagts eene bedreiging aan Jakobs zoonen doen; onverwagts, maar treffende, als een donderdag was ze voor het gellacht van dien held. 8. De waarheid daarvan zal voor elk kennelijk worden; aan eene flam zo moedig op haar koninglijke meerderheid; aan het koninglijk hof te Samaria zo verwaand op hare gemaakte verbintenis. 9. Zij durven zich vleien: de Staat mag een wijl merkelijke fchokken ondergaan hebben, die hare vorige bloei ontluisterde, eerlang verwagten wij" deren: die de Griekfche Dichters gewoon is te lezen, met reden aan den ftaf, mantel of zwaard, van gezach op den fchouder gedragen, liever als aan een (leutel of ander teken bij de Oosterlingen, mecr de af hanglijkheid uitdrukkende. vs. 7. Billijk mogen wij over de plaatzing dezer voorzegging klagen; dit en behoort aaneengefchakeld, tot het 12de vs. van het VUIfte Hoofddeel tot Hoofdd. X: 4. — Een aantal Handfchriften lezen Jehovah.' en dit is door ons gevolgd. vs. 8. Hier word der Israfliten verwagting van de verbintenis met de Sijriers getekend. vs. 9. De "Sijeemort draagt fmakelooze vrugten en levert gemeen timmer-  VAnt j E S A 1 A S. IToöfdd. IX. 4^3 Vs. Io. Jebovab zat Rezins Vorften togen hem dein epftaan , Hij zal Zijne vijanden ten krijge aanvoeren. VS. II. Dc Sijriers oost-vaards , de Pbilijlijnen ■westvcaard; , Om met [bongtrigt*] mond Israël op te eeten. y/iVr mede is Zijn toorn niet geftild, . Maar Zijn dreigende hand W///> UitgCufrektl vs. ii. En dit, om dat het volk niet bult onder Heni die flaat, Noch de gunst van Jebovab der legermachten zoekt, vs. 13/ Hierom zal Jebevab.zoo den kop als den ftaart afhouwen, Met de paimfteng ook de bieze, en dit op eenmaal. een herftel door vereenigde kragten; verre boven den ouden luister; onze huizen van ligte fteenen zullen marmere paleizen worden; voor de wilde vijgeboom, al veel omgehakt, zullen wij ftatige ceders planten. 10. Maar wat zegt Jehovah! — Rezins grooten zullen in eene zamenfpanning tegen hun Vorst al die venvagting verijdelen, zij zullen zulks doen in een tijdpunt, wanneer hij hem een magtig vijand in den Asjijrier bezorgd heeft, in Welke eene beklemde toeftand, de muitende Vorften van Sijri'ên, in verbintenis met A'sjijri'èn , zullen van de eene zijde invallen ; de oude vijanden aan de kant van de Middelandfche zee, altijd loerende op eene guuftige gegelegenheid, in den rug; plunderzieke benden zullen het dan ongeftoord uitmergelen ; noch is daarin het einde' van 'slands rampen niet; neen, het zijn maar voorlopers van nog zwaarder onheilen. 12. Niet onregtvaardig , deed hen Jehovah het eerfte fmaken .om hen tot verootmoediging te brengen ; en hun macht en aanzien bij Jehovah den magtigen Ileijervoerder te zoeken. 13. Dit is de ware reden waarom alles in Israël zal te gronde gaan , van de aanzienlijken tot den geringen , van den merliout. — Zoortgelijke voordeden als zij nu verwagtten, had gewis* het Israëllitifcbe rijk onder Jerobeam de Hde genoten. vs. 10. Ik heb mijn Handfchriften gevolgd , toen het Asfijrifcbe rijk het Sijrifcbe veroverd had, vereenigden zich Sijrifcbc afhanglijke Vorften' om Israël te veroveren; volgen wij den text met Koechen dart is' óê tegenpartij de Asjijrier. Dd 4  4*4 Het BOEK vs. 14.. Dc nuden en aanzicnliiken ziin bet hoofd, D.' valfche Profeer is de ftaart. vs. 15. Voorzeker zijn de leiders des volks tam verleiders, 1)' 'zich door hun laat leiden, word opgeteerd. VS. 16. Ad«» een fel vuur. eijeren gedaan worden ; — was het alles niet een verlaten nest; aan befcherming dagt niemand; geen vlerk beweende zich tot flaan ; geen klagend geluid dorst men zelfs maken. 15. Welk eene onnatuurlijke vermetelheid! zal dan eeri bijl, in de uitwerking zich boven de arm die hem beftuurt, verheffen? zal de zaag zich eigenen het geen de drukkende en beftuurende hand van' een fcheid ? dan zou ook de roede de nijpende flagen aan zichzelve kunnen eigenen , en de flaf zich kunnen verheden boven hem die ze als een teken van gezag draagt. 16. Doch de Al vermogende, de Jehovah, des hemelsheir Vorst! fpreekt eene andere taal: deze door dwaaze verheffing van opgeblazen doorvoede grooten, zullen op eens dor en uitgemergeld zijn, door Zijn onmiddelijke macht, de bloem van zijn leger als door een geweldig vuur in eens verflonden worden. 17. Israëls licht weleer in de Schechina fchijnt men aan geene verdediging die den Asjijrier woedend maakte meer te moeten denken. vs. 15. De twee laatfte coupletten zijn moeijelijk, en hebben Mhs. genoodzaakt de punSlatie te verlaten, even als of zij (de zaag) namentlijk heftierde den fee! en dien welke die fluurde, en den ftok hem dit niet hout is, ftaat 'er woordelijk; in het derde lid ben ik een groot aantal Handfchriften volgens de R o s s i in de lezing gevolgd. vs. 16. Ik geloof niet zo zeer door de pest dan wel eene andere aanftekende woedende ziekte, — eigenlijk in zijn binnenfte, in lever en gal; wel zegt Mus. dat in zulke befraettende krankheden die twee ingewanden het meest aan^eftc-ken worden.  van JESAÏAS. Hoofdd. X. , 431 vs. 17. Israëls licht zal een verteerend vuur -worden, Zijn heerlijke glans eene felle viam, Die zullen eenmaal doornen en d Melen aan/leken, ja verbranden. vs. 13. Ook al de pracht des vvouds en van zijn wel bebouwden akkers Zal hij cpteeren , van binnen af tot naar buiten, Naauwelijks zal een uitjiekende bet ontkomen. vs. 19. Wat''er van de boomen zijnes wouds overig is, Zal zich gemakkelijk laten tellen, een kind kan ze opfebrijven. vs. 20. Van d'en tijd af zal Israëls overbliifzel en de ontkomene van Jakoes Niet meer vrrwagting hebben op ben, die bun tuchtigde ; gejlacbt , Maar op 'jebovab den heiligen Israëls zullen zij zich oprecht verlaten, zo vermaard geworden, zal dan fc':;ittcrende blikfems uitgeven , die alles ligt zullen omfteken ; die Majesticufe en ftatige glans zal een ijslijke brand geven, die alles zo ligt als distelen en doornen op bet land tot asfche zal' verbranden. 18. Dat voortlopend vuur zal ijiet alleen de legerbenden die als een'woud praaiden, opteeren; maar al den voorraad-floct die de armée volgde, zo geheel verteeren , als of ze leevendig geheel aan het vuur geofferd wierden; geen gedaante zal meer overig blijven; ter naauwernood zal iemand van aanzien zich redden. 19. Van zulk een talrijk leger zullen eenige weinige leger-Bevelhebbers vrij gaan, zo weinig dat een kind ze zou kunnen berekenen. 20. Op dat gedugte tijdftip zal men in den Joodfchen (laat dan noch niet oveiheerscht, eene verbazende omwending in denkwijze befpeuren; zij zullen dan gefpeend zijn van de zucht om door verdragin- vs. 17 — 53. Lowtii en Cube denken dat dit een fragment is en niet eene doorgaande befchrijving van Sanheribs verwoesting voor Jsrufalem, maar van den ondergang des Joodfchen ftaats en bevrijding uit de Babijlonifche gevangenis. f vs. 18. Schultens in zijn Origines, heeft reeds deze plaats vertaald: ttls een glinjlerend ftuk vleoscb dat door bet vuur verleerd word van de ziel af tot bet vleescbe toe; omtrent het eerfte lid blijf ik in twijfel omtrent den akker. De 70 hebben aanleiding gegeeven , het laatfte lid te lezen: naauwlijks zal een uit/lekend man de vlam ontkomen, nog duidelijker maar vrijer Stinstra: bet vuur zal zap en merg uit den boom uithalen. > vs. 10. Aan de uitdrukking, zo voorzichtig ingericht, kan men zien dat de  432 Het BOEK vs. ei. Dat overig is zal zich omwenden, Jakobs overgelatenen tot den Alvermogen jen., vs. 22. Want al is uw volk nu, 6 Israël', als liet oesjr-zand, Een klein overblijfzel zal echter maar bebinden worden , De voleinding is vast belloten en Jtroomt regtvaardig reeds toe, vs. 23. De verdelging is belloten , De Adonaï, J.bovab der heirfcharen, zal ze in het hart des lands brengen. gen of groote fchatten den Asfijrifchen Monarch te gewinnen, en die hen zo trouwloos de gevolgen daarvan deed gevoelen; Jehovah! die zich zo eerwaardig, zo beroemd onder Israël gemaakt had , zullen zij dan ongeveinsd voor hunnen Befchermer, waarop zij zich veilig kunnen verlaten, erkennen, ai. 't Gevolg daarvan zal wezen voor hun die verfchoond zijn gebleven onder alle de Hammen, eene onbelemmerdheid, eene ernst om den ftatigen dienst van dien God te volgen, die boven alles Ziin macht zo kennelijk betoonde. 22. Hoe gunflig deze uitzichten ook fchijhen te zijn, mijn Israël! al wierd uw (laat nu zo bloeijcude, zo volkrijk, dat het ontelbaar was, 'er zal evenwel nog maar een klein getal den algemeenen ramp van vernieling ontgaan; hoe lagchend zich alles nu vertoont, uw ondergang is eene beflistc zaak, en dit niet uit onverzettelijkheid; overvloedig komen de redenen van billijkheid ons airede tegen. 23. De geheele verwoesting is onherroepelijk; de opperde Heer Jehovah der heirmachten zal ze over debeste kragten van den fiaat brengen. 24. Doch dit moet u de Profeet hier meer denkt dan hij zegt; de eerfte redding zal het hart gewis oprecht getroffen hebben, maar Hiskia zal al rasch weder in de oude misftap vervallen, zodra de babijlonifche gezanten ten hove komen. vt. 21. ScHitoëDER herinnerd hier ons billijk den naam van Jesaïas zoon. vs. 23. Men kari het laatfte lid ook volgens eene ^Rbetorifcho figuur met Rosenmullek. vertalen, de ver toerende ondergang brengt».  van JESAÏAS. Höofdd. X. 433 Vö. 24. Maar de Adonaï, Jehovah der heirfcnareni fpreekt tans: Mijn volk ojo Zïofc wanende, vreeze voor Assun niei, Al flaat hij u mee de roede, Al heft hij den ftaf op naar der Egyptensren wijze, vs. 25. Nog eenen korten tijd, en Mijn gramfchap zal op 't boogjle zijn, Dan zal Mijn toorn zijn ter vernieling. VS. 26. Jebovab der heirfcharen zal Zijnen geesfel opheffen, En zal eene flagting maken als te Midian aan Ürcbs rots, En Hij zal Zijn ftaf over de zee vei heffen naar de wijze der Egyptenaaren, vs. 27. In Ahgerugt zal het gebeuren dat ziin last van uwen fchouder zal vallek , En zijn jok van uw hals, het jok zal verjlapt zijn door de olie. voor liet tegenwoordige, ware Zioniten! niet bedugt maken; de magtige Heer, jehovah der legermachten! beloofd 11 , al benaauwt 11 tans de Jsfjrifche Monarch, al gevoelt gij de gedugte gevolgen zijner overmagt, al dreigt hij 11 nog zwaarder, dan de rampen welke gij weieens van de Egyptenaaren hebt ondervonden, welke zij nu zelfs fmaken. 25. Nog zeer kort zal het duuren , en Mijn getergde wraak door zijn trotfche wreedheid , zal hem zo duur vergolden worden , dat ze niet minder dan zijn ondergang zal bewerken. 26. Zodra Jehovah der heirmachten Zijnen vernielenden knots gebruikt, zal de flagting niet minder wezen dan de grootfte, welke bij de verovering van Kanaün aan Orebs rotze plaats heeft gehad; zo fnel, zo onverwagts zal ze zijn als toen Egyptens Gebieder het agternavolgen ondernam, en in de zee fmoorde. 27. Dit zal het gelukkige tijdftip wezen waar door gij van alle overheerfching zult bevrijd worden, zo wel als van die zwaars vs. 25. Zijne geheele vernieling vond hij onder zijn opvolger, toen a rbaas de Medier afviel, en vervolgens Asfjrii'n overmeesterde, waar door de toenmalige Koning Manasse door zijn benijders, ook weder zijne vrijheid verkreeg, en den troon op nieuws beklom. vs. 16. Het is eene gewoonte in de oudheidkunde Goden en helden een geesfel in de handen te geven; — de flagting hier is bij ia gelijk in getal van manfehap. — Der Egyptenaaren ondergang was eene tweede zo beflisfende doch in rang eerder, maar in getal de tweede. vs. 27. Da the behoud de overzetting; — rfleesc alle de vertalingen verfchillen verbazend, — de gewoone overzetting is evenwel ontrouw; blijft VII. Deel. Ee meo  434 Het BOEK VS. 28. Hii rait tiaar Ajath, trekt door Migron, En laat te Micbmas *r>ygt-gereedfchap agur. VS. 29. Hii raJ-f door de engte van Geba, overnacht tiaar, En Karna ziddert, Gibea Satils vlucht. VS. 30. Maagden van Gillim! roept vrij luide , Dat bet te Lalt gehoort vierde, te Anatbotb beantwoorde men het fchatting; gij zult geheel vrij zijn; trotsheid zo ligt in wellustige llapheid overflaande, zal 'er de naaste oorzaak van wezen. 28. Schrikt intusfchen om de tijdingen zo 'gansch tegenftrijdig ; de legerbende over de Jordaan gelukkig getrokken , fpoed ,zieh naar Ajath om Benjamin Ai inteneemen als eerlte legerplaats ; onbelemmerd zal hij daar langs en door Migron gaau, en om meer fpoed te maken, en wegens het rotsagtige van dien oort, bet zwaare oorlogtuig agter laten. 29. De fleutel te Michmasch is 'onbezet; onbelemmerd kan hij nu Geba voor zijn nacht-rustplaats houden; Rama is nu de naaste plaats; alles is daar even beroerd; de toenmalige hofllad van Saul zo zeer door de natuur gefterkt, denkt aan geen weerlland. 30. Ja , dochters van Gallim! maakt reeds misbaar in fiede van krijgsgefchrei , dat hetzelve tot Laifa doordringe, en door de reije der Anathotifche burgers te rug gekaatst worde. 31. Nu begint het vlugten van men bij de woorden dan moet het zalf wezen en niet gezalfde. Ilabak. i: 16. vind men de ware betekenis; wellust, verwijfdheid was de oorzaak van den ondergang. vs. 28 — 32. Zonder bedenking ziet dit op Sanhacheribs vijandelijkheden tegen Jerttfalem, of dit van de noordzijde of zuidzijde gefchied zij, doet niet ter zake, want de eene inval van R ai; sake, of die van den Monarch zelve, zijn zeer onderfcheiden cn van vcrfchillende kanten, en het ftaat hier vrij te kiezen zonder in de woorden gedrongen te zijn. Ajath waarfchijnlijk te voren Ai. vs. 30. Niet Laiscb, waarvan elders, dit legt veel verder van JtrufaItm, maar Laifa in de Maceabeefcbe tijden beroemd.  van JESAÏAS. Hoofdd. X. 435 VS. SI. Dat Madmena ledig lepe, En Qebims Inwoners user ganfche henden vlugten. VS. 32. Nog eene dag kan men te Nob Mijven, Dan zal hij zijn aagt wenden naar den berg van Ziens dochteren, Naar den vermaarde heuvel waai op Jerufilem is. vs. 33. Doch de Adonat, de Jehovah der legermachten , Zal nu de tikken afkappen, De hooge Hammen oederhouwen, En de JloUifte znlkn geveld werden. VS. 34. Met bet ijzer zal Hij het korte houd des wouds veilen, Eu de Libanon zal door den fermogenden vallen. allen te Madmena; maar de ganfche ftad word ontvolkt; Gebebims inwoners trekken nu met geheele troepen agterwaards. 32. Edoch de Vorst blijft met zijne hoofd-armée te Nob-Benjamin leggen; daar overlegd hij, om met vereenigde kragten, en niet in verfcheiden diviftm op de höofllad aantetrekken, en nu door zijn zwaarüe aanval het kasteel op Zion het meest te benaauwen. 33. Evenwel zal Adonat, de Jehovah der legermachten , Zijne bedreiging weten te volvoeren ; Hij zal eenmaal de beste inkomlten van den Staat niet alleen voor altoos verderven , maar de aanzienlijkfle in den ftaat, de helden, de gekroonde Hoofden,'doen vallen. 34. De mindere zullen niet verfchoont worden; met geweld zal de ganfche burgerij uit hun grond gerukt worden; de Libanon zelfs zal van die verwoesting' door dien held niet verfchoond worden. vi. 33) 34- Kan niet op de Asfijriets zien, zegt Mms. zeer wel om het lfte vers van het volgende Hoofd leel, maar dit behoort tot de hraëllers. Ik beken dat alles hier zeer gebroken inkomt; de verwoesting door het Asfijrifcbe leger in Juda hier intevoeren, kan geen plaats hebben, om dat het zinnebeeld van een woud ons tot de overwinning van een land en niet tot de verdelging van eene armée bepaald. — In dit Hoofddeel is het Jesaïa meer eigen bij eene redding de volkome verdelging te voorzeggen, om daar toe te komen dat hij bewijze hoe het ovcrhlijfzel behouden zal worden. De laatfte verovering van Ju1a. door Nebbbadnezab. is mij hier het natuurlijkfte. Ee a  436 Het BOEK Xlde HOOFDDEEL. VS. i. Maar uit den afgehouwen tronk van Isaï zal een rijsje fcbielen , En een fcheut uic een zijner wortelen zal vrucht geven. VS. 2. Op hem zal Jebovahs Geest rusten , Den Geest der wijsheid en des doorzichts. Den Geest des raaes en der dapperheid, Den Geest der kundigheden en der vreeze van Jebovab. el uk ki ge tijden verkwikken mijn geest; een buom in Bethlehem opgegroeit, uit Isaïs wortel, tans hoog en zo rijzende, maar voorheen genoegzaam een doode knoest, zal blijken van eere geven, en een lot uit den vermolmden grond , dat maar even voedzel uit den wortel heelt, zal de fchoonfte vrugten dragen. 2. In hem zullen zich weder als een aframmeling van David, de edelfte hoedanigheden vereenigen; Jehovahs Geest zal hem niet nu en dan aandrijven, maar op hem beftendig blfven; en hij zal alle die bekwaamheden bezitten, welken men van een Sceptervoerder begeert; het diepfte doorzicht, het uitftekendfte beleid zal hij hebben , en in alle moeijelijkheden onuitpuibaare middelen ; hij zal kloek in de uitvoering zijn, en rijk in godsdienftige denkbeelden, en niet minder Godvruchtig omtrent Jehovah. 3. Zo bekwaam zal hij zijn dat hij ware Godsvrugt van ge- vs. 1. Het zinnebeeld is gansch niet vreemd, en is zeker alleen om het 33 en 34 vers hiermede te verbinden , door den Profeet verkozen, — bij de Oosterlingen is eene familie een boom, de ftamvaders de wortels, de alflammclingen de takken, de bladeren hunne bezitting; — de overgang van een fpruitje tot de vruchtgeving is verbazend fchielijk; zonder van zijn groei iets te fpreken, doch dit baant hem den weg tot liet volgende, nu hij het zinnebeeld verlaat. — Dat hier aan niemand buiten den Messias altans aan geen Hiskia kan gedagt worden, heeft Mhs. onwederfprekelijk bewezen, en leert het volgende onbetwistbaar. vs. 1. Stond 'er tronk Davids en wortel Isaïs, dan kon ik het met de denkwijze der Oosterlingen vrij naauwkeurig overbrengen, nu weet ik va , deze fchikking der woorden geene reden te geven; te zeggen ze ligt in het poëtifche, is gemakkelijk, maar dit is noch niet bewezen.  van JESAÏAS. Hoofdd. XI. 437 ys. 3. Hij zal de vreet voor Jebovab rieken, Hij zal naar oogenfchijn niet richten, En naar elks belijdenis zal hij geen vonnis vellen. vs. 4. Hij zal den geringen rechtvaardig beoordeelen , De laagdeniende met befcbeidenheid berilpen; Doch hij zal de aarde met zijn mond geesfelen, En met een lippen-geblaas den fnoodaard ontzielen. vs. 5. Regtvaardigheid zal zijn lenden-gordel zijn, £« billijkheid die van zijne heupe wezen. veinsheid op een afftand , en hoe diep verborgen, zaj--kunnen onderfcheiden ; en hierom behoeft hij als Richter zich van de daaden niet te bedienen om 'er zijn oordeel naar te richten, nog minder op iemands belijdenis het vonnis te bouwen, daar hij de vrije toegang tot het menfchelijk hart heeft. 4. Menfchen die wegens hun nedrigen ftaat waarin zij leeven, meestal aan den euvelmoed van geweldige grooten overgegeeven zijn , zal hij toewijzen wat hen billijk toekomt ; lieden die nedrig van zichzelven denken, en daarom minder werkdadig zijn, dan hunne kragten cn vermogens konden uitwerken, zal hij niet ftreng maar inneemende tot hun plicht brengen; het algemeen bederf der zeeden in de maatfchappij, zal hij in reden voeringen ftreng berispen ; en door wien hardnekkige tegenftand geboden word, dezen zal hij met een enkel dreigende blik afmaken. 5. Zijn fterkte zal niet zijn zo als de grooten die in hunnen brede ' gordels vertonen ; niet op praal, maar op billijkheid zal ze gegrond zijn ; en word het vereischt, dan zal hij zich gorden tot eene mannelijke verdediging voor alles wat regtmatig is. 6. Onder zijn vs. 3. Verfcheiden vertalingen zijn 'er omtrent dit eerde lid, die, welke ik verkoos en rijk is, is opzettelijk door Bohne in een Disjertatie bewezen. vs. 5. Ik zie geene noodzakelijkheid dit woord gordel ten tweedemaale te doen uitvallen met Koppen; fchoon hetzelve woord hier is kan men onderfcheid vinden in het gebruik, en even zo fterk door het paralellismus tusfchen billijkheid in het maken van wetten en derzei ver handhaving. Ee 3  43» Het B O E K vs. 6. Dan zal de wolf en het lam onderling verkeeren, De luipaart bij den geitenhok gerust lip;en, Het kalf, de inngé ieeüiv en het mcsi-fcbaap bij den anderen, En een klein jongske zal ze boeden. VS. 7. De koe en de bterhi zulltn te zamen weiden, Heure jong<-n zullen onder den anderen leggen, En de leeuw zal als de os ftroo eeten. vs. 8. Een zuigend kind zal boven het adderen-hol dartelen, En een naauvilijks gefpeeut, zijn handjen over den nek van den bafi« liskus flrijken. bewind zal vreede en eendragt in nadruk gekend worden; volkeren zo roofzugtig, zo verduidend als de wolf, zullen met de onfchuldigfle en weerlooste minzaam omgaan; volkeren die als de luipaard zo fnel als geweldig op ód boschgeiten aanvallen, zullen zamen weiden met hun die zo fchuw als 't freengeitjen waren ; zij die als jonge leeuwen ftout waren op hunne kragten en krijgskunde , zullen met den fiillen landman, even als het buigzaame Jandvee, zich aan het malfche voedzel en aan melk-fpijzen gewennen; geene moedige kragten zullen 'er nodig zijn om ze in dien flaat te houden , zij zullen zo gedwee zijn dat zij een kind zullen gehoorzamen. 7. Nationale zeeden, even als de kunstdriften in de dieren veelal werkende , zullen vallen , fchoon zo tegendrijdig als of men een beerin die welpen heeft te gelijk met de melkgevende koe zag grazen ; een leeuw hongerig, anders niet voldaan dan met een bloedige maaltijd, zal met de werk-os zich met het uitgedorlte graan vergenoegen. S. Lieden zo gevaarlijk als de Hangen, zullen geen trek om te befchadigen hebben ; een klein kind mag veilig zijn armpjen over zijn nest laten gaan; en een fpelend jon- vs. 6 — 8. De Oosterlingen minnen dien trant van- voordel , ze ïs lijk in denkbeelden. J o n e s geeft ons voorbeelden in zijn Pol'jl Afiat. vs. 7. Het is flroo uitgedorst , maar niet naauwkeuvig genoeg; ik wist daar geen enkol woord in onze taal voor. vs. 8. Ik volg STiNSTRA.in de vertaling; men zegt dat de (lang aan den nek bet gevaarlijkst .is o:n aantetaste», of om hem gaande te maks*  van JESAÏAS. Hoofdd. XT. 439 VS. p. Leed te doen ofte verderven, zal op mijnen gewijden berg gansch onbekend Want bet aardrijk zal door Jebovab zo verlicht wö'rden, zijn, Als de wateren dè zeeén vullen. vs. 10. Ojs tijd zal het gebeuren dat de Heidenen naarlSAÏ's wortel zullen Die Ai» reedj een bogen boom voor de volkeren zal zijn, vragen , En zijn ftand zal uitftekend wezen. TE. II. Ter dier tijd zal Jehovah ten tweedemaale Zijn hand uitfteken, En zicb eigenen het overige van Zijn volk, Agtergelaten in Asfiir. 'ên en Jigypten, Pathros, Cuscb en Elam , Singar, ilamath en aan de zee kusten. getfen kan onbevreesd met den bafilisk dartelen. 9. En dit alles zal niet hier en daar als eene zeldzaamheid gebeuren; neen, niet alleen in en om den hofplaats zal men van de treurige gebreken der maatfchappij niéts meer verneemen, maar het ganfche heel - al zal door eene ware verlichting van Jehovah uit overreding zo handelen, en dit zo algemeen, zo overvloedig, als de Middelandfche zee water bevat. 10. Die verbazende veranderingen in dat gewigtige tijdvak zullen daaruit ontdaan , dat zeer veele volkeren hem, die uit Isaïs wortel zo fchoon opfchoot, als een orakel zullen houden, en zijne gewortelde en fteeds toeneemende fland zal ftatig en eerwaardig zijn. 11. Tut vermeerdering van dit aanzien, zal Jehovah de Joodfche ballingen die omzwervende gebleven waren , buiten hun Vaderland , even als uit Egypten allen te rug voeren; niet een van Zijn gekozen volk zal agterblijven, al hadden zij hun verblijf in Jsftjriën, Egypte , of zelfs in Thebaule, Abijsfisfinïën , Perfiëu, Babij tomen of in Sijriën, of aan de zeekusten van de Middelandfche zee. 12. Tot dat einde zal Hij even als de vs. 10. Ik ben hier ScHRoéDER gevolgd, 'er is fpeling op het gewijde geboomte van de hoogten; — hier zal het zonder bijgeloof kunnen gefchieden. vs. 11. De beste Handfchriften hebben hier Jebovab. Ee 4  440 Het BOEK vs. 12. Daartoe zal Hii een banier onder de volleren oprichten, Hij zal de verdrevenen van Israëli zamelen , En de verftrooidc van Juda van de vier hoeken der waereld voeren '. vs. 13. Ephraims nild zal dan wijken, De nijdigaards in Juda zullen uitgeroeid worden; Ephtaim zal Juda niet meer benijden, En juda Ephraim niet benaauwen.. vs. 14. Ten westen zullen zij de Philiflijnen op den fchouder vliegen, Gezamentlijk de (lammen ten oosten beroven; Aan Edom en Moab zullen zij hunne handen leggen, Slmmons kinderen zuilen hen onderworpen wezen. legerhoofden bij het bijeenroepen der benden gewoon zijn te doen, onder alle die volkeren de ftatige ftandaard ter verzameling oprichten; niemand zal 'er aan deuken om hen te willen houden; zo zal men de aframmelingen van het afgefcheurde rijk van Israël, die vroeger ballingen geworden zijn, zo wel zien komen als die uit Judaas rijk; uit de afgelegenfle oorden zullen zij komen. 13. Beide rijken zullen dan door eensgezinde inzichten ten naauwlte vereenigd zijn;bij denEphraimiet zal dan het trotfche denkbeeld: eenen Koning uit zijn fiam te mogen hebben, niet meer in de gedagten opkomen, en die in Juda de nationale haat gewoon waren aantefioken, zullen voor altoos verbannen zijn uit hon Vaderland; — geen jalouzij zal Ephraim, geen misbruikte macht zal Judaas gekroond hoofd fporen om Ephraïm te drukken. 14. Maar de vereenigde kragten zal men tegen den verouderden en meest belemmerenden vijand van den Staat gebruiken , zo wel aan de westzijde van bet land , waar de krijgskundigfte wonen, als aan de oostzijde, waar de firopende invallen het meest plaatst hadden ; zulken die te voren door hun moeijelijk te overwinnen waren , zullen zij dan volkomen onder hunne macht doen bukken. 15. Alle belemmeringen in hunne vs. 12. Zeer naauwkeurig zijn de proeven welke Vitringa van deze onderlinge jaloëzij geeft. vs. 14. Die (treek aan de Middelandze zee is daardoor gelijk afgebroken. — De grazielte oort van Paleftina werd ouwlings door de Pbilifiij%en bewoont; dc gtographifche legging moesten de Profeeten volgen, fchoon  van JESAÏAS. Hoofdd. XI. 441 VS. 15. Jebovab zal den inham van Egyptens meir verdrogen, Ziin arm zal zwaaijen over de rivier moe bet geweld des winds , Waardoor Hij ze in zeven takken zal verdeelen, Zo dat men met droge zolen daar door zal gaan. vs. 16. Zo zal 'er vo>r de overgeblevene mijns volks een ijebaand pad zijn, Om door de Asjijriers de daar wel wonende (re laten dienen,") Even als rs<« ltra'èl weleer uit Egypte toog. reize zal Jehovah wegneemen; de gemakkelijk (Ie reize uit Egypte is langs de tong van den rode zee, deze zullen zij nu niet behoeven omtetrekken, maar 'er zal zelfs eene valeije voor hun zijn; van de flerk (fromende Euphraat aau de andere zijde zal de kracht gebroken worden, door ze in bevaarbaare kleine beeken te verdeelen; zo zullen zij onbelemmerd van die zijde in hun Vaderland komen. 16. Allen , waar zij mogen zijn, hoe lange ook ballingen geweest, zullen zo onbelemmerd, en in zulk eene goede flaat te rug keeren als Jakobs familie weleer uit Egypte. Xllde hoofddeel. vs. I. Ter dier tijd zult gij zingen: Ik wil u, Jebovab! danken, feboon gij op mij toornig waart, Uw toorn wendde zich en Gij troost mij. 1. In die gunflige tijden zullen de liederen van bevrijding aanhoudend gezongen wordeu, waarvan de voornaame inhoud bij elk hierop uitkomen zal: welk een dank ben ik U, Heer! verfchuldigd, die met zo veel reden ons lange Uw ftralfènd ongenoegen had doen gevoeleu ? hoe verheugd ben ik dat die gramfchap geluld, en onze fchoon wij niet denken dat de bewoners in dien tijd nog hunne afftammelingen zouden wezen. vs. 15. Wind-wolken of waterbofen zijn niet gefebikt om de rivieren te verdeelen, maar wel om dc wateren optetrekken; Dathe heeft dit Wel aangevoerd. XII. Het is voor elk lezer duidelijk dat dit proeven van reis-lieder«n zijn voor hun, die in die laatfte gunftige tijden naar hun Vaderland te rug keerden, en bij hun aftogt , onder den weg bij een bron, cn bij hun Jankomst in de hoofdftad zongen. Ee 5  4J2 Het BOER •ys. t Jebevab! roept zijn naam aan! Ma k< Ziine daden den volkeren bekend! Verhaald bos verheven Zijn roem is. fïnarren zo kennelijk met de aangenaamfte vooruitzichten verwist'ell zijn? 2. Met hart en mond zeg ik nu: van nöijn i>e!cherrn-God komt alleen redding en geluk! wat neg otitbreekt bezwaard mij niet, mij zal dat niet ontgaan; — bij den Heer der He e re n is mijn uitzicht zo zeker, als of' ik reeds voor het genot dankte; — genoeg voor mij is 't, dat Hij reeds begonnen heeft met ons te verlotfen uit de flavernij. 3. Op die te rug reize naar liet Vaderland, zal op den weg niets ontbreken; — bij eene bron kom'endè, zult gij' eénê frisfche en gezonde dronk uit eene rijke bron kunnen neemen ; — aan' den overvloed van verkwikking zal het u niet mangelen. 4. De voorttrekkende gelederen zullen dan reijen wezen , die Jehovah dus zullen bezingen : —- dat die H e e r' do >r ons op het (iadigfte vereerd worde ! laten overal zijne goedgunflige daden onder de waereld - burgers ons' ten voordeele, verfpreid worden ! — dat elk de uitdekenhcid van Zijn onwederllaanlijke kracht daar uit zien'1 moge! 5. Nü dan reijen van Zangeren en Mufijkanten' vs. 1. Ik heb het verfchil der Han:!fchnften nagegaan , en heb gekozen da" mij het meest voldoende was. vs. 3. Ek zie- hier dutdclik, welk een gebruik dc Schrijvers des N. T. van de aanhalingen uit het O. T. maken ; op den la'aiften dag van het loof-hu ten-feest werd het water rijkelijk i:\tSUoas bron gehaald en' niet wijn langs den altaar geplengd, hierop kan hier niet geziêh wordeTl, want al is het gebruik al in dien tijd ingevoerd geworden, zo is het" nog'ans"' niet volgens de mfaï/cb'e itiftelling, maar een later bijvoegzel.  van JESAÏAS. Hoox dd. XII. 443 vs. s. Zingt en fpeelt voor Jebovab! Hij heeft eene uit/tekende zaak gedaan, Ze weide door de garfche waereld békend. vs. 6. Juicht en gaat ter reije , Zious burgeres feit'. Want de eerwaardige Israëls is groot onder u. heft lustig aan! — Ilij is 't waardig! Jehovah beeft ongelooflijke daden verrigt; — verhoogt uwe tonen! kon onze ftem tot 'swaerelds grenzen rijken, wij zouden dien zo verre uitzetten. 6. Komt ons vrij tegen, reiien van Jerufalemfche burgeresfen! met uwen dans en gefpeel; — uw groote koninglijke inwoner is dat alles waardig, en onze komst is voor u weder nieuwe roemens-ftof. HXIIlde et uitgegeeven vonnis over het Ba- ROÖFKDEÊt. bijlonisch gebied, bijzonder over de hooi'ftad.rithiirupn«»*door Jesaïas voorfpeld: Amots zoon voorzien: XIII. Nu volgen aan den anderen een aantal van voorzeggingen, denkelijk door Jesaïas op verfchillende tijden uitgegeeven, maar door eenen onbekenden voor ons agter den anderen, in eene bundel gebragr. Het is vanweinig belang, naar de tijd te zoeken, waarin zij door Jesaïas bekend gemaakt zijn; de meeste lopen veel verder dan zijn leeftijd, dus komt eene naauwteeuriger bepaling niet te pas. Deze voorzegging het Babijhniscbrijk, bijzonder de hoofltad betreffende, met Rosenmuller niet aan Jesaïas toetekenncn, is bijna in 's mans ftiil eene vreemdeling te wezen ; hij onderfcheid zich zeer fterk door zijn ftijl van de clasfe dier Schrijveren; en men kan hier zo min om de zuiverheid van taal, als om het ruime perk waarin het noodlot van Babijlon befioten was, en dus met geert vermoeden van een later opftel hebben; hoe grijs Babeis oudheid ook; moge geweest zijn, zij was in Jesaïas leeftijd van geen groot belang om onder de wac-reldfteden eenen rang te kunnen vorderen; de dicpfte völks- kennis kon daaromtrent zelf» niets vermoeden. — In deze twee Hoofddeelen is uitneemend veel fchoons. Cube komt zelfs zo ver dat hij vs. 1. De betekenis van last is buiten kijf ongepast, en is uit verkeerde begrippen geboren.  444 Het BOEK vs. 2. Steekt het veldteken op eenen feilen her» op ! Roept met luider ftem, wenk met de hand om hoog! Dat men voor de woningen der legerhoofden verzamelt. vs. 3. Ik heb aa:i mijne gtwijdden reeds bevelen gegeeven, Jk riep toornig tot mijne helden , De miinen , zo lustig in hun krijgsmoed. vs. 4. Daar is reeds een geruisch op de bergen, Even als hij het bamenrukken van een krijgsheir , Een kreet en gewoel der koningrijken en z'cb zamelende natiën; Jehovah der heirfcharen zal knjgs-monftering houden. 1. Welaan , dar men toerustingen ten oorloge make , dat alle hooge bergen en hoogtens, die door geen gegeboomte belemmerd worden , de krijgsvaan opdek en ! dat elders de oproeping des volks met 'net gewoone krijgs-gefchrei gefebiede ; dat men de aankomende van verre aan wij ze, waar benen zich te begeven; dat men bij de huizen der legerhoofden bij troepen op de omfchrijving wagte! 3. lk heb reeds de nodige bevelen uitgedeeld om hen, die door den krijgs-eed reeds aan de uitvoering van mijn plan in deze veldtogt verbonden zijn, opt;geven welke de voorwaarde zijn van aanneming voor elk; ik heb reeds aan hen die gewoon zijn te overwinnen, in mijn ijver de grootde vrijheid tot wraak gegeeven; vrolijk ziet hun krijgs-dapperheid alle de gevaren te gemoet. 4. Het gaat wel; men hoort van verre het geweemel op- de hoogten; de wapenkreet is zo derk , als of men reeds een armde bij den anderen hoorde ; van alle oorden, uit rijken en daaten , hoort men het geruisch der zamengerukte troepen; elk wagt: — nu zal hij Bahels voorfpelling hier boven Jobs meesterlijke ftukkeri fteld; ik beken dat zijn fatijre onvergelijkelijk, en zijne veranderingen boven verbeelding rijk en ftout zijn, eerst heeft hij een monftering, dan eene verwoesting van een der grootfte waereld-fteden; in dit toneel is eene reiie , juichende over haar val, — de inhoud van de triump-zang is de uitvoerigfte fchildering van het doodenrijk. vs. 1. Zo naauwkeurig is de t.kening, volgens Xenophon's verhaald, dat ;ot dat einde de legerhoofden door Cijrus met groote gebouwen tot woningen befchonken waren.  van JESAÏAS. IIoofdd. XIII. 445 ts. 5. Zij komen uit verre lande, van 'shemels einde, Jebovab zelfs met de werktuigen Zijner wrake , Om bet ganfche land te verwoesten. vs. 6. Maalt vrij gefcbrei, Jehovahs dag naderd, De inval des Almacbtigen is met verwoesting, vs. 7. Hierom zullen de handen flap hangen, En aller menfchen hart zal verfmelten. vs. 8. Hoe verflagen zullen zij wezen, van fmart en angst aangegrepen? Zij /.uilen zldderen als in barens-roeeë», Met een verbleekt gelaat zullen zij malkanderen aanzien, Eu haa»t zal bun gezicht weder vuurrood wezen. Jehovah, der legermachten Heer ! op de algemeene monftering, de laatfte bevelen geven. 5. De armée zal rasch op marsch zijn, men ziet van de hooge Perfifehe gebergten de benden al aanrukken, het is als of ze uit de wolken komen, — even of Jehovah met Zijne ontzettende vernevelingen te voorfchijn trad, om alles in de lage landen van Sinea te vernielen. 6. Babijloniers! gij moogt nu wel van alle kanten de waarfehuwende tekenen van eenen * gedreigden inval verhaasten , gij zijt niet bedrogen ; het is nu de tijd waarin jehovah wrake neemen zal; en de Almachtige zal niet voldaan zijn voor dat Zijn aanval de geheele vernieling bewerkt heeft. 7. Treurige toeftand waarin gij u bevind, en die 11 aireede weinig goeds voorfpeld! Gij zijt werkeloos, verflagen, en geen moed ter verdediging is bij iemand! 8. Op deze verrasfmg zal in de ftad de verflagenheid onbefchrijfelijk zijn; ijslijk toneel van pijnlijk gevoel! vreeslijke vervaardheid ! wringende aandoening als van vrouwe in hare zwaarfte pogingen ter verlosfmg, — doodelijk verfchrikt zal de eene burger den anderen te gemoet lopen ; op een oogenblik zal op het gezicht der verrasfende bende het bloed naar het gezicht vs. 5. Schoon is de aanmerking van Mus. als van het Perfifehe gebergte in de vlakte van Babijlon de troepen aankwamen, was het als of zij uit den hemel daalde. vs. 8. Dit is gewis bij gelegenheid van de verrasfing der ftad, door Xenophon zo meesterlijk befchreven.  446" Het BOEK VS. 9. Jebovnhs dag «adert grevzaam , verbolgen en blakende, Üm het lanö in een woesternij te veranderen, En om de fnoodaards , die daar /» wonen , te verdelgen. VS. IO. De Herren des hemels zuilen donker worden, zelfs't glinjletendê gt* De zun zal verduisterd worden in haar opkomen , fternte, En de maan za' geen licht geven. TS. II. Ik zal het land om deszelfs boosheid jlrajjen , En den booswicht over zijn tijrannij; Ik zal dc trol beid der Houten doen zwijgen, En den euvelmoed der tijrannen ter neder flaan. vs. 12. Ik zal een foidaat duurder maken dan digt goud, En een mensch als het kosbaarfie goud van Opbi<-. Hijgen, 9. Ontzettende tijd, waarin Jehovah zich ©vef eene gehcele natie, die zo barbaarsch gehandeld heeft, wreken zal; welk eene ijslijkheid! welk eene verhitting ! welk eene woede onder den foldaat! de ganfche uitgeftrekte monarchij is in de uiterfte verwarring; binnen kort eene woestenij, en alle de wreedaards, die zo gerust waren, zijn in hunne diepfle fchuilhoeken aangevallen en vernield. 10. IJslijk tijdffip ! zonder de minne uitzichten, even als wen een vreeslijk onweder den hemel zo bewolkte, dat noch vaste fier, noch eenig gefternte, zelfs tegen den morgen zich vertoonde; — de zon, als verfchrikt, zal, als zij haar morgenrood m iest vertoonen , zich verbergen ; ja, geen flaauw fchijnzel van de maan zal dat kunnen verzagten. 11. Nu zal Ik, zegt Jehovah! 't gedrag dier monarchij, zo fnood, regtvaardig beftraffen, die grouwzame onderdrukking der geweldeuaaren zal Ik niet ongewroken laten; die ondragelijke wreedheid, in de geweldeuaaren zonder voorbeeld , zal in ontzettende verfiagenheid veranderen; op eens zal al de dartele en ondragelijke mishandeling in de fomberfie werkeloosheid vervallen. 12. Zo verwoestend zal 't gefield zijn, dat 'er naauwelijks weerbaare mannen in het land zullen te vinden zijn, en zelfs vj. 10. Alle dc beelden Inreken, als wij ons een onweder in de nanagt of in den vroegen morgen voor den geest brengen. vs. 12. Eigenlijk ftaat 'cr: fterveling; ik heb meerder vrijheid genomen, en meer in de vertaling op het oogmerk gezien.  van JESAÏAS. Hoofdd. XÏÏÏ. 447 »s. 18. Ik zal hiertoe den hemel doen daveren, De aarde zal uit haar j?«»rf-plaats verruit worden, Van wegen de verbolgenheid van Jehovah der legermachten Vooral wegens den dag Zijner blakende gramfchap. YS. 14. Die nog overig is zal wezen als een verftrooit hert En als fchapen onder niemands opzicht, Elk zal naar zijne landgenoten omzien, Elk zal tragten naar zijn Vaderland ie vlieden. TS. 15. Die agterhaald word ij zeker doorfloken, En die zich met hun vereenigd moet toch in den flrljd fneuvelen. TS. 16. Hunne kinderen zullen voor hunne oogen verpletterd, Hunne lunzen zullen ledig geplunderd, Eu hunne wijven gei'chonden worden. burgeren die den dood ontkomen , onder de zeldzaamheden zullen gerekend worden. 13. Geen minder verwoesting zal 'er zijn, dan wanneer door een ijslijfc onweder de ganfehen hemel klaterd , en het aardrijk zal door eene gedugte aardbeving in eene golvende beweging geraaken, en dit alles niet natuurlijk # maar als een gevolg van Jehovahs vergramdheid die zich nu door de ijslijkfte uitlating ontlast. 14. Die nog uit andere gewesten zich daar bevinden, zullen in deïi beklemdften toeftand wezen , als het vervolgd wordend rheetje , of als de fchapen verlaten van alle opzicht ; elk zal poging doen om zijn landsman te vinden, om gezamentzijk naar hunne flulp, ware het mogelijk, te rug te keeren. 15. 't Vlugten zal, hoe verhaast zelfs, gevaarlijk wezen ; die agterhaald word zal een man des doods wezen, die door het meerder getal durven ftaan, zullen toch neergezabeld worden. 16. Overal, vooral in de verovering van de ftad, zal de ijslijkheid van de ontzieling der weerlooze kinderen, voor de oogen hunner ouderen, boven verbeelding gaan , en al dien fehat en pracht, vs. 14. Ik kan hier zeer natuurlijk aan een hoofïtad die fchielijk belegerd word denken, en aan een aantal vreemdelingen welke zich daarin be« vonden , maar niet met Rosenmuller, aan zulken die voor het inneemen van de ftad het gevaar zogten te ontviugten ; de twee eerfte regels laten zulk eene verklaring niet toe.  44 8 Het BOEK vs. 17. Ik zal de Metiers tegen hun aanvoeren, Die het zilver niet achten, En geen goud-dorst kennen. vs. 18. Hunne bogen zullen de jongelingen afmaken, Die geen mededogen hebben met de jong/Ie vruchten der baarmoeder , Wier oogen onm'edelijdende zelfs omtrent zoonen zijn. VS. IO. Dit zal Babijlon, de bliem der rijken, De luister en de praal der Cbalde 'ên , voorden, Dit als Elobim Sodom en Gomorrha vernietigd heeft. waarin Sabels woningen zo uitfiaken, zal geroofd en vernield wórden; de trouwlooze foldaat zal in de eerde verwarring zich zelfs met vrouwen -fchennis vermaken. 17. 't Gedugtde , 't welk men in oorlogen te wagten heeft, zal door mijn beduur, door de Mediers het derkde tot den oorlog aangevuürt, uitgevoerd worden; lieden die niet alleen wreed en dapper zijn, maar door geen kostbaarheden , door geen geld zijn omtekopen, om iets te ontzien of te verfchonen. 18. Met hunne bogen zo beroemd onder de foldaaten, zullen zij, met forfche hand beduin d wordende, de bloem der manfchap te pletter fchieten ; voor der weerlooze kinderen-gefchrei, al zijn ze zelfs vaders, zullen zij niet week worden; hun woedend krijgs-oog zal niet zien op de aanlagchende verwagting van de zoonen. 19. Zo zal Babel, dat zich boven alle monarchale deden, zo uitdekend beroemd gemaakt heeft, waar de Chaldeërs, na dat zij het met hunne volk-plantingen vermeerderden , al hun krachten vereenigd hadden , zo deerlijk verwoest zijn, als of men de doode zee zag, waarin Sodom en Gomorrhd's overblijfzels door de invloed der Godheid bedekt zijn. 20. Dat droog is zal zich evenwel nimmer vs. 17. Cijrus noemt zelfs bij Xenopiion dien geest van onbaatzugtigheid in de Mediers. vs. 18. Hunne bogen waren van metaal naar het verhaal van Herodotus, en 3 ellen lang, welk eene kracht konden zij daarmede niet doen? vs. 19. Door de afleiding van den Euphraat door Cijrus bij de belegering, is naderhand de ftreek van Babel moerasflg geworden, al vroeg na dat dc vijver doorgefloken was.  van JESAÏAS. Hoofdd. XIII. 449 VS. 20. Daar zal bet overige ledig zijn, zonder in teekomftlge ooit bewoond te Ges» zwervend Arabier zal 'er 2i;«e tente fpannen , Worden, £» gec» herder «Wr z//« kudde doen grazen. vs. 21. Daar zal het wild gedierte der woestenijen gerust wonen , ////««e huizen zullen door vervaarlijk gedierte bezeten worden, De jonge ftruisfen zullen 'er verblijf'hebben , En de fatijrs heure danferijen houden. VS. 22. Uit de verwoeste paleizen zullen de jakhalzen eikanderen toefcbreeiiwcn En draken uit de landpaleizen, waar wellust woonde, Haar tijd komt rascb, geen uitftel van dagen zal 'er wezen. herftellen ; altijd verlaten van inwoners ; zo fchuw zal men zijn dat de zwervende Arabieren geen trek zullen hebben om in hunne nabüurfchap zich neerteflaan; geen • herder zelfs uit deze ftréken , al vind hij verblijf genoeg voor zich, zal daar zijn, kudde heen voeren. 21. 't Weleer zo volkrijke Babel zal geen andere inwoners kennen dan allerlei zoort van roofgedierte , het onbekenefte zelfs; de treurigfte, de affchuwelijklte, zullen in de woningen ongeftoord nestelen; jonge ftruisfen, zo menfchen fchuw, zullen in de ftraten onbekommerd woonen; en de fatijrs, zo 'er nog eenige vreugd is, zullen daar in zich vermaken, sa. Daar, waar de dartele vermaken weleer de lucht deeden weergalmen , hoort men nu het eekreis der toasfen , en der fchuifelende flang, tusfchen de vermorfelde reijen pijlaren der paleizen; 't oordeel rijpt aireede; uitftel, verzagting, zal Babel nooit ervaren. vs. 21. Het is anders wel eens de gewoonte van herders in 't Oosten , in de ruïnen der gebouwen hun nacht - verblijf te houden. Het eeifte lid werd door dc meesten wilde katten vertaald; volgens Shaw iets grooter dan de gewoone kat, van de bomen op andere dieren jacht makende. Voor jonge ftruisfen neemt AvR.-ivEi.Liu s nachtuilen s het is zeker bedenkelijk of de ftruisfen wel zo kort bij gebouwen komen , ik Iaat ftaan daar verblijf in zouden nemen. — Het kan wezen dat Meijfr gelijk heeft, dat wij voor fatijrs de orang outang moeten lezen; msur het is bij mij nog zeer onzeker of dit dier toen bekend was, Jes/.ïas heeft zich veele poëtifche vrijheden veroorloofd ; de jakhalzen maken altijd een vervaarlijk geluid, waarin zij den anderen gaande maken. vs. 22. Dit Babel zo grijs in. oudheid, naar het Bijbel • verhaal, cn reeds Vil. Deel.- „ Ff door  450 Het BOEK X'.Vde HOOFDDEEL. TS. i* Dan zal zich Jebovab over Jakob ontfermen, Hij zal Israël weder berflellen , Hij zal hen eene gelukkige woning in hun land geven; Vreemdelingen zullen zich zelfs onder hen neerfaan, En zicb met Jakobs huis vereenigen. vs. 2. Volkeren zullen ben behulpzaam wezen en in hun land brengen, Israëls huis zal in Jebevabs land eigendom hebben, De ftaven en flavinnen zelfs, Zulken die hen gehangen hielden , zullen zij de vrijheid benemen , En over hunne enderdrukkers heerfchen. ï. Deze gedugte rampen over dit rijk zullen den weg banen tot de duidelijkfte proeven van mededogen over het geflagt van aartsvader Jakob; alle zijne zoonen zullen daarin kunnen deelen; herfteld in hunnen ftaat, zullen zij hun Vaderland kunnen bewonen; en zo goed zal hun ftand wezen, dat uitlanders daardoor uitgelokt zullen worden zich onder hen nederteflaan, en beftendig onder hen zich vereenigen. 2. Andere natiën , op welke zij geene betrekking hadden , zullen hen op allerlei wijze in hunne inzichten bevorderlijk wezen; eenigen zelfs met genoegen hen diens'.baar blijven tot den flavenftand toe; het zal gebeuren dat zij weder tot ballingen zullen maken zulke, die hen te voren tot dien ftand drongen; altans, zij zullen zegenvieren over hunne verdrukkeren. door Nimrod gebouwd, werd tot Ninus toe meer verwaarloosd; door de Chaldeërs fterk bevolkt, en door twee Koninginnen Semirasmis en Nitocris zeer verfraaid; door Cijrus veroverd, heeft het zeker zeer veel geleden, en is als een verbaten ruïne geworden, door het bouwen van eene andere hofftad. De Perfcbe Koningen gebruikten Babel voor een dier-gaarde, een wijl tiids, naar het verhaal van Hieronijmus ; Ra u wol f f heeft in zijne Reisbefehrijving fterke trekken van de vergiftige dieren daar haar verblijf hebbende. — De ruïnen van deze ftad moet men van die van Bagdad wel onderfcheiden.  van JESAÏAS. Hoofdd. XIV. 451 vs. 3. Het zal gebeuren dat op de ruste van uwe fmarte, Op den angst en de ftrengc Jlavernij maarmede men u bezwaard bad, Gij dan dit {pnt-Iied op Ëabels Koning zult maken: vs. 4. Nu beeft de drijlYler ook ruste ! Nu zwijgt de dorftige naar goud. vs. 5. Jebovab verbrak de knods der onderdrukkeren, Den Scepter der tijrannen. vs. 6. Die de volkeren zo adnhoudend geesfelde, Is nu zelfs zonder afwending geteisterd; Die in euvelmoed over natiën heersobte, Word nu zelfs bebeerscht, zonder verfcboning. 3. Gij zult u zelfs, tot rust gekomen , en verzagt van het leed, de benaauvvdheid en de flayernij die gij onder*vondt, verlustigen in de voldoening, welke gij over uwen tijran zult hebben; een fpotlied op den Babijlonifche» veroveraar zult gij onbelemmerd dan kunnen zingen. 4. Wel nu dan, eindelijk is het vakantie voor die moeijehjke, die zo lastige opzichter over zijne (laven; eenen Monarch die alles naar zijn zin dwong, en daartoe alleen woelde; eindelijk is uw fchraapzucht, uwen plundergeest voldaan; het invorderen van fchatten houd nu op. 5. Dat ons onmogelijk fcheen, is gebeurd; maar het is Jehovah die de vervaarlijke knods, waarmede de tijrannen mishandelden , uit hunne hand rukte, en in tweeën brak; die zelfs den Souvereinen Scepter , het hoofd der dwingelanden uit de hand wrong. 6. Eenen (lok, niet tot belfuuring maar tot wreede mishandeling alleen gebruikt, zal vs. 3. Ik beb mij zo na aan den grondtext gehouden als mij mogelijk was, om het krachtige der woorden voor elk duidelijk te maken; wij moeten het vrouwelijke wel in het oog hebben, dat drukt de monarchie uit, flraks zal derzelver beheerfcher zijn beurt hebben. Dat het fpoiagtige hier zo fterk heerscht, meent Herder dat zijn oorfprong heeft uit de dwaaze onderneeming bij JSabels toorn-bouw in Nimrods tijd, dit is mij te ver gezogt. vs. 4. Ik heb mij in het tweede lid meer vrijheid toegeftaan; ScHRoëber blijft hier meer bij de letter, maar de zin is ook min of meer lam in het tweede lid. vs. 6. Dit vers is door de Uitleggeren zeer mishandeld; de aanmerking Ff 2 van  451 Het BOEK vs, 7. S ;!, deed (lil, zijn r>': rfe uitgeftrekte landen, Alleen hoort men van di bergen een juichend gefchal. vs. 8. Over u zijn de dennen in vreugde, dc cederen Libanons; Nu gij ruit komt geen houthakt er om ons te veilen. vs. 9. Maar het doodenrijk is nu over u in onrust, om u te ontfangiH, Om uwentwille komen de fchimmen der helden te voorfebijn , Zij doen alle Koningen van hare prachtige zetels opftaan. nu onophoudelijk zijn om hem te kneuzen, die nooit het koningïijk bewind tot heil der volkeren , maar tot dwingelandij voerde, hij zal nu (maken wat onbeperkte overheërfching zij. 7. Verkwikkelijke ruste , welke nu zo veele fchoone en welgelegen landen in Babels omtrek genieten; ongehoord genoegen: hier cn daar van verre, uit het bergagtige hoort men een geruisch, geen oorlogskreet, maar eene vrolijk gezang. 8. Mij dunkt de dennen in de afhelling van Libanons gebergten, de cederen op hcur fpits, r.iifchen vrolijker ; 't is als of zij vooruitzagen dat de beledigende bijl hare grijze (lammen niet meer zal vernielen. 9. Waar anders de meeste ftïlte heerschte, daar is nu de grootfte beroering; het fombere doodenrijk is in onrust op de komst, van den Monarch van Babel; op Wat gerucht komen de reusagtige fchimmen toefchieten, om hem te zien; alle de Vorften van aanzienlijke rijken dringen toe om hun meerderen te zien. io. Uit eenen van Green, dat men het dichterlijke in dit Hoofddeel moest op het oog hebben, hebben wij in acht genomen, en den aart van het paraJellismus in de fchikking der woorden van dit vers (lipt gevolgd. vs. 8. Het lager gedeelte van den Libanon was met doornen, het hogere met cederen beplant; bosfehen omtehakken door den overwinnaar, was cm oud krijgsgebruik. 9. De Refaim in de oude Hiftorie der waereld, Reuzen genaamd, waren geweldige overwinnaars in dien tijd, lange minnen, deze komen nu weder uit hunne fchuilhoeken. In deze ganfche befchrijving om dat niemand dit rijk kent, moet men de grondtrekken neemen van de plaatzen en de wijze op welke de Oosterfch, Vorften begraven wierden. — Verfcheide Reizigers hebben die befchievea.  VAN J È S A I A S. Hoofdd. XIV. 453 Yl. 10. Al zingende zullen ai'; « te gelijk aanfpreken , Gij zijt nu ook eenes fchaduw geworden als wii, en ons gelijk. vs. ii. Uw trots met al uw mufijk is in den afgrend'gezonken, De wormen zijn uw tustbed, en de maden uw dekbed] vs. li. Zo zijt gij onder de morgenfterren de eerfte van den hemel gevallen. En in bet ftof geworpen, gij volken gccfijl vs. 13. En gij zeidet in uw hart: ik wil den hemel beftormen, Mijn troon nevens Elohims Herren plaatzen, Ik wil mij plaatzen op den heuvel der goden in het hoogfie Noorden. mond als of de reijen der Vorften het u tegengaande toezongen , hoort men : — is dit nu het einde van uw praal! is dat nu de eeuvvigduurendc monarc'iiel ja wel, even als wij zijt gij geftorven, en uw rijk is even als de onzen vernietigd! 11. De alles te bovenfleigende praal, of de hoffche dartelheden, zijn met geweld in den afgrond, met gedruisch neergeftort; gij, die voor de Babijlonifche tapijten' en matrasfen, nu eene bedding van ftof hebt, door wormen opgebold ; voor purpere overkleden nu overdekt zijt met een vaal kleed van maden! 12. Gij die in uwe gedagten; fcheent een fter van de eerfte groote en helderheid te zijrf, die u zelve de fehoonfte dag beloofdet; nu zijt gij in het veragtfte ftof 't zelfde lot ondergaande, 't geen gij zo menig Vorst deed gevoelen ! i3i Welke gedagten hebben mogelijk uw trotsch hart nog mecr doen zwellen ? gij zeidet: ik zal niet voldaan wezen > tot dat ik onder de vaste fterren eenen rang heb; ik wil vergood wezen; mijn koninglijke zetel moet ftaan in dc ftadigfte raadzaal der Goden,'wier vs. 10, 11. Staat veel korter en afgebrokener in het Hebreeuwsch, behulpzaam aan het fchimpende in den toon. vs. 11. Het zijn fterren die in weerwil van den aankomenden dag nog het langst lichten. Mus. Het tweede lid heeft Sciirocder uit de be-, tekenis der werkwoorden fchoon opgehelderd. vs. 12. Dit eerfte lid is moeijtrlijk, eigenlijk ftaat 'ert uil van den vrotgfien dageraad. — R.osenmulj.ËR heeft mij hier het best voldaan : glans van den aanbi ekenden morgen; dit is de morgenfter Venus. vs. 13. Atlas, Olijmpus zijn bergen in de Mijthelogle, die ten zamelplaats der Goden dienden, Mas. heeft dit beeld uiivoerig opgehelderd} Ff 3 ten  454 Het BOEK vs. 14- Ik W'7 doordringen tot de bovenffe wolken, Ik zal mij den Albeheerfcher gelijk maken. ts. 15. Ja , in de helle zult gij geftort worden , In bet diep/ie graf! vs. 16. Zodra zij u daar zien zullen zij zonder afwenden met feberpe blikken Is dat nu de man die 't land beroerde en koningriiken deed zidderen ï VS. I". Die dc waereld in een woestenij veranderde, Die fteden veroverde en de gevangenen niet weder aan bun Vader' land te rug gaf'. pracht zich door het noorderlicht zo zeer naar buiten doet zien. 14. Dan wil ik noch niet voldaan zijn, maar zal door de blaauwe lucht tragten doortedringen naar het paleis des opperden Gods ; en wil mij ten minden nevens Hem op den hoogden zetel plaatzen. 15. Ja, trotsaard! het einde van zulke gedagten moet wezen: plotzeIfhg in den diepden afgrond neergedort te worden ; in de veragteüjkde plaats der verrtoting. 16. Op de ontdekking van uw lijk, zal elk met de uiterfte verwondering verdagen zijn, en met een onmedelijdend oog zeggen: is hij nu die groote Vorst die ganfche rijken voor zijn overmagt vervaard maakte , en alles wat onder uw hofdad gelegen was in gedadige woeling en onrust hield! 17. Die zo veele landen ontvolkt heeft en bijna woest liet leggen , die deden in puinhopen veranderde, en nooit was 'er voor een balling hoop hun Vaderland te zullen weder zien! 18. Dit ten noorden van Paleflina lag de hoogfte hunner bergen, — of den Tempel van Jerufalem aan de noordzijde. — De tekening wil zeggen, dat hij heimlijk dezelve Goddelijke eerdienst wilde hebben, welke de overwonnenen aan hunne land-Goden bewezen hadden. vs. 16. De meeste Uitleggers denken hier aan de nieuwsgierige fchimmen onder de dooden,'doch ik vind de gedagten van eenige nieuweren hier veel natuurlijker , dat is dit in den mond te leggen van hun die het lijk des Konings vonden, zijnde Belzazar; het heeft meer dan fchijn uit het geen dat wij in Daniels verhaal vinden dat hij onbekend gefneuvcld is, en echter, misfehien, naderhand ontdekt.  van JESAÏAS. Hoofdd. XIV. 455 VS. 18. Alle de beheerfchers der volkeren rusten met eere, Elk in hunne eigen woning. Vs. 10. Maar gij zonder begraven te worden daar benen geworpen als eert veragtelijk misgeboorte , Bedekt met gedoodden, en door het zwaard afgemaakte», Van op den rand des kuils met voeten vertrapte lijken. VS. 20. Gij zult zelfs met bun geene begravenis hebben', Gij, verderver van uw land! moordenaar van uw eigen volk 1 Nooit zal het gejlaebt dier fnoodaards eenen naam hebben. vs. ai. Dat bet bloedbad voor de kinderen om 's vaders misdaad gereed zïi$ Op dat zij nietopftaan , noch het land erven, noch üe waereld met fteden verrijken. hebben nu de groote waereld • Beheerfchers boven u vooruit, dat zij nu in hun familie-graf, of ten minde iö vorftejijke gewelven vreedzaam rusten. 19. Gij, verlaten van allen die u omringden , en onagtzaam als eene gedrogtelijk misgeboorte behandeld, zult geen fteenen hebben als de lijken der misdadigers 5 maar lijken der gefneuvelden , die deerlijk op u vertreden zijn zullen u bedekken , of gij zult met hun ten aas liggen, co. Gij, plaag van het menschdom ! gij zult nü met hun u op den koude grond , op het land, 't welk gij uitmergelde, bloot blijven leggen; het is billijk dat de nagedagtenis van zulke wreedaards enkel de reuk. van een krengen-aas geve. ai. Dat 'er zelfs gezorgd worde, dat het kroost der dwingelanden eene fchandelijke dood fterve; van hun is de navolging der zeeden te wagten, zou 'er tog altoos vreezen wezen dat zij die zich weder hervatten , de Janden heroveren, en de fteden zouden herftellen en op nieuws bevolken. 22. De- vs. 19. Hoe de Koning bij de overrompeling der ftad gcfneuveld zij, en wat 'er van ziin lijk geworden is, kunnen wij niet met zekerheid uit de gefchiedenisfen opmaken; ik heb hier liever met da Arahifche overzetting »an eene misgeboorte willen denken, dan aan een tronk - houds hetgeen gewis hier in het verband zo wel niet vlijt. "J- 11. Hier word als gevolg van de overwinning de onherftelbaare ondergang van het Bahijloniscb rijk gemaald. Ff 4  Het, BOEK vs. 11. Ik zal oprijzen , zegt Jebovab der heirfcharcn! tegen hen , En ik zal Jlabels naam', hun gejlacbt, hun zoonen en kléin-zoenen uitroeijen; dit zegt Jebovab! VJ. 13. II: zal '1 zelve maken tot een verblijf Ier flekelsvarkens ,en eenmoerasr, //cr zal z»/>*«« M rf»B Jli/mrgen afgrond der verwoesting , zegt Jebovab. vs. 24. "Jebovab der legermachten zwoer «/ dreigende: Zo als 1'; dagt z<*/ het gebeuren , En zo ö.'i Ik overlegd hebbe zal de uilkomst wezen. V5. 25. AssuR zal Ik vernielen in Mijn e/fe» land, F.u op Mini bergen vertrappen, z»/ ie; jok van hun hals en de last van hun fchouder glijden. zen wensch begundigt Jehovah der legermachten door Zijne verklaring, daar Hij zorgen zal, dat'er van de inwoners des hotflads, geen hoope, zelfs in volgende gellagten , van herdel wezen zal; de families zullen zo onbekend worden als de prachtige naam die de dad weleer droeg, zo fpreekt Jehovah! 23. Nog meer, dat fchoone Babel, vermaard door de kundige hooge tuinen, zal dan van de fchuwde dieren bewoond worden , anders vcragtclijk ; gragten, draten, vijvers , alles zal een moeras zijn; het een en ander zal medewerken, zo dat zelfs de ruïnen der llad ontbonden, niet dan (libberige beddingen van aarde veroorzaken zullen, dit zal de Heer der lcgermagteu doen. 24. Jehovah! Bevelhebber des hemelfchen krijgsleger , bed,lot en beloofde, dat Hij wegens regtmaiige verdoordheid, een dreng befluit getiomen had, voor welkers uitvoering en uitwerking Hij zelfs zorgen zoude* 25. En dit was, hoe vreemd zulks luidde, dat het leger der Aspjriers ingerukt in het erfland , daar de deerlijkde ncerlaage zou hebben; als de God der bergen zou Ilij het ook daar vernielen, het gewens'cht gevolg daarvan zou vs. 23. Latere Uitleggers hebben duidelijk genoeg bewezen, dat de egel hier de plaats van den nachtuil behoort imenccmeii, die in de moerasfea woont, en op 't aanraken inkrimpt. vs. 24 — 27. Schijnt zeker niet aan zijn plaats te ftaan, het komt mij voor dat het van het Xie Hoofddeel afgeraakt is, cn agter het 27lte vers daar ter jilaati behoort te volgen, — want Sanueribs üagiing is voor elk lezer hier vrij duidelijk.  van JESAÏAS. IIoofdd. XIV. 457 vs, 26. Dit is bet befluit beraamd over een uitgeftrekt lar.d, En dit is de arm uie alle volkeren bedreigd. VS. 27. Jebovab der legermachten heeft dit in Ziin rand befloten en het is onZijn hand ftaat dreigende, wie zal ze wenden" verbreekbaar, vs. 28. In bet jaar van Ach as dood kwam deze bedreiging: vs. 29. Wees niet al te blijde, Palefliners'. dat de roede die u lloeg verbroUit bei■ flangen-r<7* komt wel een baliliscus, ken is, Hare vrucht kan wel een gevleugeld cerast wezen. wezen , dat het jok van overheerfching die van Juda niet zou knellen in de uitzichten, maar' zelfs de drukkende fchatting zou ophouden. 26. üit zijn de maatregelen in het hoogde Kabinet beraamd over een groot koningrijk, door den arm van Hem die over aller volkeren lot het bedel heefr. 27. Jehovah der legermachten nam dit rijp befluit, wie zou 'er Hem van afwenden? Hij maakt zich tot de uitvoering gereed, Hem te verhinderen is niet mogelijk. 28.,In het jaar toen Koning Achas onverwagts in den bloei van zijn leeven dierf, en zijn opvolger nog zeer jong was, wierd onder het volk eene bedreiging bekend gemaakt, die de Philifieers, oude bewoners van Paleftina betrof. 29. Zijt niet al te zeer verheugd, moedige PhiliJUjn! dat een Vorst op Judaas troon , die uwe inzichten hoe langer, hoe meer wederdond , overleden is; het gebeurt al veel, dat het kroost gevaarlijker is dan de ouden waren; het vergift word door overerving weieens derker. 30. Gij zult dan op de listigde en on- vs, 28. Hij ftorf fchielijk in zijn 36Tce jaar. vs. 29. De Pbiliftijners vatten onder Aciias bewind moed, om hun oud aanzien weder te bekomen; doch dit verviel. II1 s k i a heeft hen dien waan afgeleerd, fchoon zij dagten, dat 'er voor zulk een grijs volk onder een onervaren jongeling meer hoope was. — De ouden geloofden dat het vergiftigend gedierte bij de jonge afftammelingen altijd befchadigender was dan bij de ouden. — Meijer in den Bijbel der Natuur leest dit laatfte lid: baar vrucht zal een vogel- verf.indende /lang wezen; dit ftr»okt beter bij den natuurkenner dan wel bij den taalkundigen. Ff 5  45$ Het BOEK Ti. 30. De groetjle armen zullen veiüe weiden, Dc nooddruftigen op bun gemak liggen; Maar uw worcel zal lk door gebrek doen Jtervin, En wat 'er van overig zal wezen, vernielen. vs. 31. Huik poort! fchreeuwt ftad! Gij, van fcbrik verteerde Pa'.eftinersl Van het noorden komt een vuur, iT'elkers geweld niemand zal afwenden. VS. 34. Wat zalmen den gezanten der volkeren zeggen? Jebovab heeft Zion bevestigd, En de bevreesden onder Zijn volk hebben 'er veiligheid, verwagtfte inval niet eens durven denken; aan uwe gren* zen zullen de weerlooste Judaafche herders durven wei* den met hun vee, en de door u uitgeplunderde lieden, zullen zich zonder vrees nederllaan; maar gij als een grijze boom in eene fchoonen oort zo veel eeuwen geplant , zult in dien grond verderven ; wat boven den grond is zal lk verwoesten, 31. Hef dan vrij 't gekerm aan , Philisteefche Vorden! burgers van Asdod! maakt krijgsgefchrei, maakt allen een ijslijk geluid! want gewis een gedugte armee komt van de noordzijde invallen , die als een fel vuur alles zal aantasten, 'er is geen bhisfchen aan, alles moet tot asfehe. 32. Dan moogt gij door gezanten om hulp bij Juda vragen , 't antwoord zal wezen: — Juda heeft niets te vreezen; Jehovah heeft Zlor.s fterkte wel voorzien; de vreesagtigfte kunnen 'er zeer gerust verblijven. XVde HOOFD- „ DEEL. f\ Het vonnist vJoRDEEt over het Moabit'isch volk. ever Uloab '. vs. 31. Het is mij niet vreemd, dat de Pbilijiijne» naar het hondgenoodfehap van Juda te.'en de AJij-iers dongen. — Zommige lezen hier met veel waarfchijnlijkheid: van bet roeden. vs. 32. S al man es ar heeft de Pbiliflijnen aangevallen, doch Hl*» Ha behield ongeftoord den vrede. Het XV, XVI. Hoofdd. behelzen eene overwinning over Moabs land, on» getwijfeld voorgevallen toen het Atjijrifebe leger in Israël zegenpraalende ge-  van JESAÏAS. Hoofdd. XV. 459 VS. I. Zeker is Ar-Moabs in den nacht aangevallen en veroverd, Gewis in den nacht is Kir-Moabs aangevallen en veroverd. VS. 2. Ga naar de hoogten van Baitb en Dibon om te vreenen, Over Nebo en over Medeba zal Moab huilen; Elks hoofd is kaal, aller baart is glad. VS. 3- Op alle flraten zit men in treur-zakkcn, Van de daken en op de markten boort men het klagen , Allen gaan gebukt en weenende! i. Waarlijk onverwagts als in een flaap is der Mcabiten hoofüad overrompeld , geplunderd en in brand gedoken; en in de treurige nacht van rampen heeft het fchoone KirCbetes, 't zelfde lot ondergaan! z. De radelooze Moabiet vliegt naar der Goden - tempels van Baitb , van Dibon aan den Arnon en Bamoth, — de fchoone fteden van de Rubeniten zijn veroverd; Nebo en Medeba zijn ook reeds in vijandelijke handen ; de verflagenheid is algemeen, kruinen zonder hair , gefchooren baarden , ten bewijze van hunne boete, zijn algemeen. 3. 't Verlies kan niet ontveinst worden, groot en klein zijn treurzakken gezeten; overal waar men tot vreugde zamen kwam, hoort men nu fchreijen; elk daalt als in een traanen-beek af. geoorloogd, en verfcheide ballingen uitgevoerd had; eer zij de hoofftad Samaria veroverden, fchijnen zij eenen gewigtigen togt gedaan te hebben in die (treek, en den Moabiet onverhoeds overvallen te hebben; men gevoelt duidelijk dat des Profeeten - doel zo zeer niet is dien oorlog te befchrijven, dan wel de ftaat der vlugtelingen, en dit doet hij met opzet, om dat de Moabieten, toen Sai.manesar in Juda gevallen was, de vlugtelingen in dat rijk zeer (legt behandeld hadden. — Over her. geograpbifcbe van deze beide Hoofddeelen zal men veel goeds vinden, in de verhandeling van van Yper en Vliifcb. Maatfchappij II. Deel bladz. 388. Jeremias heeft ook hunne rampen bcfchreven, maar doeld niet op dezelve tijd; ik kan niet zien waarom Koppen ook deze voorzegging aan Jeremia toekent; Aurivili.ius heeft hem daarover met grond berispt, doch Cube heeft de gedagten van Koppen zeker zeer bondig behandeld en verfterkt. tji. 1. Dit Baitb is gansch onbekend, Baal-Meon of Beth Baal-Meen noemt het Vitringa in zijn verklaaring, doch zonder bewijs, dan nog liever lees ik Baamotb -Baal.  4fo Het B O E K vs. 4. Ihe luide gilt Cheshon zo me! als Eleale? Tot Jttbaz toe hoort men bet gekrijs} Zelfs de Moabitifche foldaat treurt , Elks hart is gebroken. vs. 5. Mijn hart zugt over Moab! Hunne vlugttlinge» tot Zoar zijn als eene drie jaarige veerfe} Meu beklimt al weenende Lucbiti boogie, Op den weg naar Cboranaim verzwaart bet jammer-gefclirei! vs. 6. Nimrims bronnen zijn verdorven, Het gras ch de jonge groente is weg, 'er is geen kruidje meer'. 4. Nog drie fchoone fteden , weleer het eigendom van Juda, zijn in de uiterfte beklemdheid; Cheshon en Elealé zijn vervuld met alarm-gekreis , het klimt tot Johaz toe, dat1 hoger gelegen is; de foldaat ontzonk al den moed; niets ftaat 'er voor den vijand; elk is buiten zichzelven van aandoening. 5. Ik zelfs ben aangedaan over den befchreienswaardige toeftand , waarin mijne vijandelijke nabuureii zich bevinden zullen; — ik zie duidelijk reeds de vlugtelingen aan ZoaSs ftad, in angst , in brullende afgematte angst; Luchit is nog de eenige Had tusfchen Ar en Zoar, die wegens hare ligging, eenige weerftand belooft ; maar in plaats van moedigheid, zie ik de hoogte al treuiende door de troepen opftijgen; — dc ganfche weg naar Choronaim is met krijgsvolk, in den ftaat van eene verdagen armee, verward, en als in de laatfte doodsangHen fchreiende. 6. Waar is het fchoone vee geborgen ? iV/'.y;rims waterwellen zijn reeds onzigtbaar, en door den vijand geftont, 't gevolg daarvan is zigtbaar, alles is reeds fchoon vs. S'. Onze Overzetten zijn hier misleid , 't moet vlngtelingtn wezen; de drie jaarige"veerfe heeft Mus. voor de naam van een ftad aangezien, Auri vrr.t. ius heeft hen vun die gedagten afgebragt, die het vertaald: razernij-woede , — naar Zoar eene woedend gemaal te kudde, door het overdrijven en dorst; zeer wel heeft Rosr. n'.mui.t. er door proeven bewezen, dat het beeld hi.-r zol vreemd niet is, maar bij de Profceten de comparitie met eene veerfe op ver(chci.le wijze voorkomt. — Taalkundigen voelen zeer wel de klimming in het geluid , het eerfte van een jong rund, woedende, het tweede van cea gellage armee, het derde vaa een nie.:sch ia de doodfr.ikkcu.  van JESAÏAS. Hoofdd. XV. 461 VI. 7. Het geen overig is zal verzameld veerden , En. het geen verft eken was naar de weiden bron gevoerd worden. VS. 8. Door bet ganfcbe gebied van Moab verfpreid zich dat gefchrceuw, Tot Eglaim dringd bet gehuil, en bet gejammer tot Beër-Elim door. VS. 9. De wateren Dimons zijn met bloed geverfd: Dimon zal Ik nog meer doen zwellen, En dan leeuwen over de overgeblevene Moabs, Zelf tot in de ruinen van Adama, brengen. weleer een groen tapijt, nu een dorre (treek. 7. Alles is zo deerlijk gefield, dat de vijand zo min als de Moabiet meer vertoeven kan, maar dat men de kudde die verfchoond is geworden , naar elders zal moeten drijven ; wat men nog had kunnen verbergen, moet naar de grenzen van 't woest'Arabïcii, aan Scherids beeke gebragt worden. 3. Het alarm - gekrijs is overal, geen hoek des lands is verlchoont; het akelig gegil, het gejammer der vlugtelingen, beroert Eglaim en Beer-Elim; gelegen in de r,abuurfchap , waar de Moabieten, 9. Zo voordeelig gelegerd waren aan Dimmens wateren; helaas! door bloed nu reeds geverwd, en door een nieuwe flagting nog hoger in kouleur zullen worden; wat dan nog van de armée den dood ontfnapt, en al vlugtende zich red bij Adajna's ruïnen, en daar zich verfchuild, zal zo veel te eer een prooi voor den hongerigen leeuw worden. XVIde HOOFDDEEL. Vs. I. Zendet de lammeren des Emirs van de woestijn af, Van Selab door de vlakte tot aan den berg van de doehteren Zions. ,.\v ei.aan, geeft nu de fchatting in lammeren, welke gij aan Juda verfchuldigd zijt, door den Emir, der Nabathim in Arabihfs zandige ftreek, zend ze af van Sela naar Judaas gebergte, eer ze den vijand in handen vallen , wanneer hij daar zijn hoofd-leger hebben zal. vs. i. Genoegzaam alle de jongde Uitleggers verlaten hier den text en lezen voor lammeren erfprins; 'er zijn Handfchriften die ook zo lezen, men  462 Het BOEK T6. 1. Hierom zijn de Moabitifcbe maagden reeds bijeen aan de veeren van En als zwervende vogels uit beur nest gedreven, den Amen, VS. 3. Geeft tocb raad, neemt belang in ons I Bezorgt ons fchaduw op het felfte van den dag, als des avonds. Bergt de vlugtelingen , en verraad de zwervers niet! 2. Dat dit niet gebeurd is, daarvan word de oorzaak gehouden , dat de bloem uwer vlugtende maagden overal aan Arnons oevers niet weten wat te doen, en zich niet in Juda zich durven begeven , maar ais geftoorde vogels uit hun nest overal rondzwerven. 3. Nu voert gij mogelijk eene anderen toon, als weleer; ach! fta ons niet alleen met uw verftand maar ook met uwe kragten bij; och! waart gij nu voor ons het geen een lommerrijk bosch is, voor hun, die een wijl aan de volle hitte van den middag waren blootgefteld; allen, welke zich midden in u veilig agtten, bezorg hun befcherming, en die nog vlugtend omdolen, laat die niet van alles gebrek hebbende, agteloos zwerven ! 4. Kom! berg ze niet alleen , maar men denkt dan aan een gezandfehap, om bijftand aan den Vorst van Juda; doch ik kan nog geen reden vinden om de gewoone gedagten te verlaten; het is Jesaïas eigen een fchimpenden toon te voeren; van David tot Ach as hadden de Moabieten die fchatting betaald, en toen daarmede opgehouden. — Nu wil hij dat zij hunne kudde langs Sela tiaar Judas gebergte drijven zullen, eer de vijand ze veroverde, en die verzamelde om ze wegtevoeren. — Het is de Emir de Nabatbim zijn hoofdkwartier te Petra of Selab hebbende, waar aan men hier moet denken. Tjenk heeft in de Vlisfcb. Maatfebafjiij dit vrij naauwkeurig opgehelderd, II. Deel bladz. 407. vs. 3. Deze reden is aan zeer vcrfchillende Uitleggingen onderworpen, bij de een is het verzoek 't geen voormaals gedaan was bij de Moabieten, ten voordeele van de vlugtende Israëliërs, door der! Profeet zelven of door een van het hof; in die gedagten fchijnen ook onze Orerzetters geweest te zijn, en hebben daarom in 't 4de vers gelezen: ó Moab; — het 5de vers ftrookt dan zeer wel met Hiskia's karakter. — Het komt mij voor, dat zo eene fterke invulling als 'er dan met het begin van het 3de vers moet gemaakt worden ,1 in de Bijbelfdiriften zonder voorbeeld is. —  van JESAÏAS. Hoofdd. XVI, 463 VS. 4. Geef verblijf nis burgers atin de vlugtelingen der Moabiten, Befcbnd ben voor de uanwezenheid van den verwoester, Op dat de onderdrukking een einde neme, De tei woesting epbonde en de onderdrukkers bet land verlate». VS. 5- Voor weldoen word een troon gefterkt, Beftendig zal 'er een op denzelven zitten, in Davids tent, Ken Richter du doorzoekt en billijk beflist. VS. 6. Wij kennen Moabs trots. zijn verregaanden trots, Ziin cue./ moed, verwaandheid en grouwzaambeid, Zijn vleierij is al zijn wicchelarij. VS. 7. ifltff Moah hii beur te jammeren , laaien allen jammeren, Zuchten over Kir-Cbarefetbs fles/en, gewis zijn ze gebroken. behandeld hen als broeders, als medeburgeren; laat uw land een wijkplaats voor hen wezen, zonder dat gij voor de nabijheid van dien geweldigen rust verhoorder vreest; zo handelende zou de ramp die ons 1111 drukt al ra.-ch verminderen, en zij op die verandering het plunderen (laken, en de vernielers van het land zou 'en het eindelijk eens verlaten. 5. Zeker, door zo te handelen, zou bellendige vriendfchap kunnen geboren worden , mededogen, weldadigheid is doch de grootlte luister voor een Vorst ! hartelijk wenfchen wij dat van zulk een edel karakter beftendig Davids opvolger moge wezen ; vooral in dapperheid , en tevens op de richterftoel, onvergelijkelijk, doorzichtig en onpartijdig, en doorzettend in zijne vonnisfen 6. Ja, wij kennen den aart der Moabiten, hun trots laat zich zo ligt niet gedwee maken; wij hebben hunne ftoute veragting, verregaande verfmaading, ja, wreedheid gefmaakt; en hoe veel gunftigst zij ons mogen voorfpellen, wij hebben voor hunne gezegden geen gezag. 7. Laat dan nu vrij den Moabiten fmaken 't geen wij te voren ondervon- is. — Wij hebben dus eenen anderen weg ingeflagen, fchoon wij bekennen dat ze niet vrij van bedenking is , echter dunkt ons nogtans dat ze met de minfte zwarigheden belemmerd is. vs. 5. Tent, is in den fmaak der Moabietifcle Vorften vaeest - al hun verblijf in eene tent houdende ; anders is de fpreekwijs wat vreemd. vs. 7. De wijn van Kir- Cbarefetb word wijd en zijd ia flesfe verzon-  4^4 . Het BOEK vs. 8. Cbeshens velden zijn verdort, als ook Sibma's wijnftok, De bevelhebbers der volken hebben baar fcboonfte plantzoen vernield, Dat reikte tot Ja'êzer toe en zub in de woestijn verbreidde, En 1'cheuten maakte die zelfs over de zee hingen. vs. 9. AT*/ de huilers over Jae'zer bui Ie ik ooi over Sibma's wijnftok, lk tbj7 u met tranen befproeijen Cbe>bon en ElealeX ln het uogst-/ècjf tia» uw wijn-oogst is / gefebied. vs. jo. Vreugde en is v/f het vrugtbiare veld verbannen, In de wijn-AergeB word niet meer gezongen noch gedanst; De rói/a-treeder trappelt niet meer in den bak , Zijn gezang word niet meer geboord. den; dat de reijen die te voren dartelden van vreugde, nu vrij het treur-mufijk bezigen, vooral daar de fchoonfle voorraad van hunne edellle wijnen door den vijand vernield is. S. De uitzichten zijn niet minder treurig, de ganfche flreek zo fchoon is nu dor, Chesbon is door de vreeslijke verwoesting en droogte eene fchraale zandr woestijn; — de beste wijngaarden van Sibma zijn op hooge order onder het opzicht der legerhoofden gansch uitgerukt en verwoest; zo dat 'er voor volgende jaaren geene verwagting is; in den omtrek van jaïzen meir zag men het heerlijkst plantzoen; in de lagere lauden liepen ze door, tot aan Gilédds meir, die ze van rondsom met hunne rijke loten omzoomden. 9. lk vercenig mij hartelijk met de treurende over jaëzefs en Sibma s wijngaarden; fchoon ik in hunne oogen een Judeër moge wezen; gewis Cbesbon en Ekalel ja, ik wil met u regt deelncemen over uw lot; daar nu al uwe vreugde bij gelegenheid van oogst - feesten, vooral bij" de wijn-zameling zo beroemd was , en nu zo gedugt op eenmaal afgebroken is. 1®. Al het vergenoegen is nu uit uwe ftreken verbannen; het gekwinkeleer der arbeiders, en der verzamelaars der druiventrosfen; geen ethoos der vrolijke rèjien doen zich ergens horen; alles is in dc zomberftc flilte; de druiventreder, die zich in zijn zwaare arbeid vermaakte zorden; deze vertaling van fk-sfen vind men duidelijk llofea 111: j. fchoon Ros e,n ml lleb. dit wederfpretit.  van JESAÏAS. Hoofdd. XVI. 465 VS. ii. Mijne ingewanden maken geluid over Moab, En als een harp flaat mijn ban den treurtoon over Kir-Cheres. vs. 12. Als jT7oii/5 oi>er VS. 0. Op dien r;ïrf zulten zijne derkfte (leden veer de verlatene Israëls wezen , Als een verlaten bage , als een opperde tak, overgebleven in de verwoesting. VS. io. Want gij hebt den Elobim van al viw heil vergeten, En niet gedagt om den rotftecn uwer vastigheid,• ff'ant gij beht wel aar.gei.aamc dreven gemaakt, Maar gij hebt ze met uitlandfche Jlikken bezet. 7. Eenige Israëliërs zo verflaafd aan afgoderij, zullen dan den waren God erkennen , en zullen dien God in zijn dienst openbaar yereeren. 8., Van altaren, van afgodsbeelden , van gewijde bösfchèn, en van naalden ter eere van de zon opgericht, zullen zij dan voldaan wezen, om dat ze hen geen heil aangebragt hebben. 9. Want waarlijk der Israélleren toeftand zal dan zeer weerloos wezen, hunne beste fteden zullen zijn als een land waarvan de hagen vol gaten zijn, of als een kalen tak aan een boom; alles zal eene doodfche gedaante hebben. 10. Billijk is uw lot zo ongunftig, want gij zijt afkeerig geworden van dien Befcherm - God, van wien al uw welvaren oorfprohgfijk was, Hem als een veilige tocvlugt hebt gij niet geëerbiedigd, al was uw ftaat in eene aangenaame lusthof veranderd, gij waart te zeer gefield op uitlandfche verbitftenisfert, en dit is de bron uwer onheilen. 11. Wat vs. 7. Dat ze ten tijde van Hiskia tot het pafcha kwamen, door Hiskia uitgefchreven, geeft ons de gefchiedenis op; voor ware overtuiging is het nogtans niet te houden; hunne afgoden hadden hun geen heul tocgebragt , hierom wendden zij het daar hecuen. ScHRoënER. meent, dat het voorftel te algemeen is en zo niet in de uitkomst bewaarheid; hij neemt het daarom bij wijze van vermaning: dat men in die tijd enz. vs. 9. De 70 hebben gelezen: gelijk de Cbivei en Amoriten; dit is door Rins. het eerst aangenomen, en toen meest van alle dc Uitleggers gevolgd, lk kan het gewoone hier noch niet verlaten, want tot het zinnebeeld van het 6de vers behoort het, om siateduWen dat het zo ver zou ko»  van J E»S A I A S Hoofdd. XVII. 469 vs. H. Op den tijd van uw planting moegt gij ze zien groeijen, Op eenen volgenden morgen zelfs zien bloeijen', ' Het zal een kweekhof zi n van wijn/lokken voor den dag des ongeluks en vs. IZ. IVelk een gedruisch van magtige volkeren! van ondragelijke fmarte. Bruizende, zo als de zee fchuimt; het geruisch der natiën is als het geruisch van fnel vlietende flromen. vs. 13. Ja wel zullen de natiën fchulmen als een wijd warer, /J7ff«rgefcholden wordende zal bet verre te mg deinzen , En weggedreven worden, als het berg .ftof voor den wïnd , en een bal door een Wervelwind. al moeite hebt gij daartoe gedaan, gij hebt 'er de eerde beginzelen, ja, van genoten, in eene veldtogt de fchoonde bloesfems gehad van uw poging; het kwam u vuor dat ze 11 eene winst zouden aanbrengen, niet minder dan* die eene edele wijngaard geeft; en helaas! het werd de bron van uw ongeluk, en van de betreurenswaardigde onheilen. ie. Ongelukkige armée ! nu van alle oorden tot eene groote veldtogt zamengertikt ; welk eene toerusting , welk eene dreiging, het is als of de Middelandfche zee verbolgen de oevers floeg, als fchuimende wateren; als een vloed die door alles doorbreken zal , rukken zij aan. 13. Dat zij zich vrij zo gedragen, als dat ontzettend element, 't geen niets verfchoont; maar als hun de hertred bevolen word, zullen zij ook inkrimpen? neen, als het ligte droo voor den wind, of als een zwaarder ligchaam door een draaiwind opgenomen word, zullen ze wezen. komen, dat men in plaats van een overgelaten vrucht, een dorre tak zou vinden; men bedenke hoe dikwijls Israël, door wegvoering in ballinglchap, van tijd tot tijd verwoest is geworden. vs. 11. Dit derde lid heeft Tjenk zo vertaald en met bewijzen gertaafd. vs. 12 — 14. Dit fragment is moeijelijk om dat het hier zo gebroken inkomt; 't best vleit het met den inval der Asfijriers onder Sanheribs bewind, onder het beftuur van Hiskia; wij zouden het liefst na het XXXVIIfte Hoofddeel plaatfen, maar het ftaat met het XVIIIde Hoofddeel zeker weder in eenig verband ; _ zodanig was de toeftand der waereld in dien tijd; de Asfijriers en de Etiopifcbe Taraco waren de twee woelige rijken, die Egypte beiden bedreigden; Egypte inwendig zwak Gg 3 door  47o Het BOEK TS. 14. Ziet', op den avond zal de fchrik 'er zijn, En eer het dag is zal hij 'er niet meer wezen; Dat is het loon on/.er roveren , En het lot onzer plunderaren. 14. De nacht zal 't toneel der verwoesting wezen; met vrees beginnende, zal met den morgen geen overblijfzel van dit ontzettende monfter meer wezen, — maar wel dit algemeen gejuich : zo komen alle geweldenaren om! zo worden allen vernield, die. zich met eenes anderen bezitting verrijken willen! XVIIIde HOOFDDEEL. TS. I. Wee het land, welks grenzen lang en fmal is, Gelegen aan de uitwatering van Ethiopië ! anziexlijk rijk, het welk tans met voorneemens bezwangerd zijt, luistert! u raakt het, zo onderfcheiden van andere landen , in de lengte zo verbazend groot, in de breedte zo fmal, en doorfneden door een rivier, waar door het de gedaante van twee vleugelen heeft, nabuuren van een land 't geen heure riviertjes in uwe vermaarde rivier ontlast. 2. Volk! dat gewoon zijt u door een tijrannisch Vorst; Aspjrïê fchijnt een togt naar Egypte voorneemens geweest te zijn, en zijn mededinger in grootheid, dan eindelijk, als hij Palejiina en Egypten veroverd had, aantevallen; beiden is mislukt, nu wierd Juda niet alleen bevrijd, maar ook Egypte. XVIII. Dit gchcele Hoofddeel word daarom met zwarigheden gedrukt, om dat het eerfte en laatfte vers elkander in woorden zo gelijk, in de uitkomst die gelijkheid niet fchijnt te hebben. Volgens het eerfte vs. is de Asfijrifche nederlage oorzaak, dat 'er overal renboden gezonden werden, vooral door de Egyptenaaren aan dc Cufcbecrs, om dat Thirhaka zich aangeboden had tot hulp van Egypten, ook boden zond aan de volkeren die aan de Roode zee woonde, in het tand Confea; ook aan de Asfijriers zelven in hun eigen land wegens de nederlage hunnes Konings. Die volkeren kunnen wij niet fchiften zo als de onnauwkeurigheid der fpreekwijzen vorderd wegens gebrek van kundigheden, Egyptenaaren en  van JESAÏAS. Hoofdd. XVIII. 471 vs. 2. Dat netttn aan de oevers der zee ftelt, En biezen - fchepen op de ftromen; Zend uwe fnelle boden tot een volk, Dat vertreden, dut geplukt is, Tot een volk dat gedugt was vmi deszeifs oorfpreng af; Voorts tot een volk van fnoer aan fnoer, en vertreding , Welks land de rivieren afeeten. van de rijke visvangst, welke u de oevers van het nabijgelegene meir verfchaft, zo wel te bedienen, dat met 20 veel konst als fnelheid uwe biezen fchepen aan dat meir vertrouwt; zet nu de beste en fnellte lopers met die fchepen naar Arabïèn over , om berichten van groot belang te brengen aan een volk dat deerlijk mishandeld en uitgeplunderd is; aan een volk 't geen in haar oorfprong niet uit kleine beginzelen zo als meest-al ontftond, maar toen reeds zeer talrijk en aanzienlijk was; voorts aan een volk dat gewoon is hunne grenzen door en Asfijriers worden in veel opzichten aan elkander gelijk gefteld; van daar dat veele trekken in het eerfte vs. op den Asfijrier kunnen zien, die mogelijk vs. 7. alleen tot de Egyptenaaren behoren. vs. 1, 2. Zijn ten uiterfte moeijelijk, zo veel fchrandere Uitleggers 'er zijn, zo veel nieuwe gedagten heeft men; de fpreekwijzen zijn niet alleen vreemd, maar het is onzeker waar ze behoren, zo veel kan men opmerken, dat de indruk, die de ftagting welke Sanherib ondergaan heeft, op andere volken gemaakt heeft, hier fchoon getekend word; maar waar is dat land? is het Egypte? is het Abijsfijrie? of is 't over de Roode zee in Arabie ? vs. 1. Scbaduwagtig aan de frontieren, dit brengen zommige tot de mufijk - inftrumenten der Egyptenaaren die meest - al gevleugeld waren. Aurivellius cn Koechen, verklaren het (om het geograpbiscb te benoemen) een land dat tusfchen de tropici gelegen is, zo als Ethiopië; zwarigheid is 'er niet dat dit denkbeeld in dien tijd nog vreemd zoude geweest zijn; P. Wesseling heeft 't tegendeel daarvan overvloedig getoond; ik ben meest Greve gevolgd als de eenvoudigfte en analolifebt vertaling. vt. 1. Vertreden, zou ook kunnen beftaan,zo neemt hetScuRo 6de r met veel nadruk; 't ziet gewis op de Egyptenaaren ; dewijl het lang zijn weieens Gg 4 be-  47* Het B O E K vs. 3. Alle bewoners der landen, burgers der aarde, ziet toe'. Als men cle banier op de bergen opricht, Luistert dan als gij de bazuin hoort blazen! vs. 4. Dus fprak Jebovab tot mij : lk zal van Mijne zitplaats mij maar even vertonen , Even ah een licbtftraal in bet onweder, ais' een nevel inden oogst- hitte. aanwinning van landen uittebreiden, dat door geweld alles vermeesterd, wiens land door twee fnelle en fteeds overflromende rivieren omzoomt, en verminderd word. 3. Laat het bericht wezen : natiën der onderfcheide landen, befchaafde waereld-burgers ! weest in deze tijd ten uiterfte oplettende, als gij in een rijk, dat tans de waereld in onrust houd, de krijgs-vaan overal daar opgedoken vind , weest enkel opmerkzaamheid , als de krijgs- bazuin u de aftogt van een armée aanduid. 4. Ik zal u reden geven waarom gij tans zo oplettende moet zijn; Jehovah heeft mij bericht, dat 'er iets zeldzaams gebeuren zal: Hij fprak: ik zal Mij nu in Mijne hemelfche tent vertonen, en Mijn luister op eene zeer ongewoone wijze, in een glans, die zich meer verbergt dan wel vertoont, fchoon 't anders in de uitwerking zal wezen; het zal even wezen in het gevolg als de zonnedralen, die allengskens doorbreken door de zwarte lucht van een overdrijvend onweder, of als eene verfrisfehénde nevel op eene heete dag in den oogst-tijd. 5. Voor den wijnbetekend een volk van voorhuid onbefneden, dan is geplukt zijn kaal van baard te zijn, zoo dat die niet gefchoren maar uitgetrokken.is; die betekenis moeten zij aanneemen die dit op de Asjijries brengen. — Als dit Asfijrie is, waarop het best flaat, dan ziin Euphraat en Tiger de rivieren; bij de Egyptenaaren de Nijl en deszelfs takken. vs. 4. Dit is volgens Schultens en Sciihocder, doch 't eerfte moest nader ontwikkeld zjjn, als wij zouden zeggen: meteen dievcnlicbt zien, met een flaauw licht.  van JESAÏAS. Hoofdd. XVIII. 473 VS. S. Even als voor den oogst de bloezem geëindigd is, En de onrijpe druif in eene doorfchijnende veranderd, Dat de walerlottn met bet fnoeimes afgefneden , En de ranken weggedaan en ontbloot worden. vs. 6. Zo zullen zij ook gelaten worden voor de berg-vogc\e.n en land-dieren De roof- vogelen zullen 'er des zomers, ca Ae veld- dieren 'ywinters woncr. VS. 7, Op dien tijd zal Jebovab der legermachten een gefchenk ontfangen , Van het »ollt dat vertreden en geplukt was, Van het volk datgedngt was van deszelft oorfprong ; Voorts van een volk van fnoer tot fnoer en vertreding, Wiens land de rivieren afeeten , Voor bet beiligdom , voor jebovab der legermachten op Zions berg. oogst ziet men aireede de rijkfle bloezems der wijngaarden, in zijne groote, en vervolgens zijn groene druif die zich doorfchijnend begint te vertonen, dan ziet men overal de overtollige loten, door het fnoeimes weggenomen , op den grond leggen, en al het hout, 't geen de Hoving der trosfen door de zonneftralen zou kunnen verhinderen, weggenomen en verftrooid liggen. 6. Even zo 'zal men die armee op den grond verftrooid zien; aanzienlijke en geringe zullen allen roerloos, ten prooi, en tot vertreding van den roofvogel en het woud - dier zijn; al verzadigd zich dc roofvogel, de ganfche zomer door, aan de lijken, zo zal "er nog genoegzaame winterteering voor het woud-dier zijn, dat 's winters door den honger naar meer bewoonde oorden gedreven word. 7. Deze treffende gebeurtenis in het land van Jehovah voorvallende, zal voor de volkeren die 'er het meest belang in hadden, zo aangenaam als bedisfend wezen , als zulks door Zijnen invloed gebeurt , zo dat men van die onderfcheide volkeren, tot welke ik gelaste de tijding te brengen, kostbaarheden tot Jehovahs tempel op Zion zal afzenden. vs. 5. Schroëder heeft in zijne Origines dit vers fchoon opgehelderd , en hij is meest door mij gevolgd. vs. 7. Dit fchijnt te zien op 2 Cbrcn. XXXII: 23. toen de Egyptenaaren gefchenken voor de Godheid r.aar Jeriifalem zonden. Gg 5  474 Het BOEK XIXJc -wHOUl'ÜUEEL. , \/ _ uitfpraak C V o nni s OVCr Egypte, tvtr Egypte. vs. i. Ziet Jehovah , riid op een fhelle wolk naar Egypte benm! Egyptens afgoden zullen zidderen op Zijne tegenwoordigheid, En het hart der Egyptenaaren zal wegkrimpen in hun binnenfte. VS. 2. Want Ik zal Egyptenaaren tegen Egyptenaaren aanvoeren , Elk zal zijn naastbeftaanden , elk zijn medeburger beoorlogen ; Stad tegen ftad, landfchap tegen landfchap. vs. 3. ITet vernuft der Egyptenaaren zal dan inwendig geheel ledig zijn , lk zal hunne maatregelen gansch verllinden , Alfchoon zij hunne afgoden en waarzeggeren, De fchimmen der afgejlorvensn , de demons vragen. U Treffend gezicht, de Heere fpoed zich op eene fnel, door de luchtvliegeude damp-wolk, als op een wagen naar Egypten ! op dat bezoek waggelen de Egyptifche Godheden op hunne hooge voetzuilen; de anders zo onverzaagde Egyptenaaren niet gewoon in hun land gefchokt te worden , zijn in de uiterfte beklemdheid. 2. Ja, mijn oogmerk is gewis om Egypte door treffende onheilen te doen zugten; burger-opftand zal tot oorlog zelfs uitbarften en algemeen wezen; de akelige verdeeldheid in de provinciën , zal de laatfte , en de ftedelijke twisten zullen de eerfte geftaag voeden. 3. De Egyptenaaren, anders leermeesters in de ftaatkunde, zullen gansch uitgeput wezen in het beramen van maatregelen , en wat nog in het werk gefteld word, zal niet tot ftand komen ; in hangen nood mogen zij de Befcherm -Goden, bezweerders bij hen zo vermaard, buikfprekers en geestenzienders , vragen, het zal al te vergeefs zijn. 4. Het is mijn wil, dat zij ftreng XIX. Men moet Jerem. XI.III, XLIV, XLVI. hiermede vergelijken; dit hoofdd. behelst tot het 17de vs. zwaare rampen over Egypte], en dan volgen reddingen. vs. 2. Onder So, bij Herodotus Setho, is het land in 11 kleine rijken verdeeld, welke den grond tot verdere treurige inlandfche oorlogen onder «e tijrannifehe Ariftocraten gelegd heeft, — en dit is in een treurig despootisme onder PsAMMiTicaus veranderd.  van JESAÏAS. Hoofdd. XIX. 475 TS. 4. Ik zal de Egyptenaaren tot ftaven maken van grouwzaame tijrannen; Een barbaarseb Koning zal ze beheerfclien , Dit bedreigd de Adonat ,de Jebovab der legermachten ! vs. 5- Men zal de wateren van bet meer verdroogd zien, En de rivier zal verlopen en uitdrogen, vs. 6. Hierdoor zullen de takken der meeren ftilftaan en rottig worden, En de kanalen zullen gansch droog worden, Riet en bieslook zal daar ftaan. vs. 7. En het papier-»/<«i in de rivier aan de monden der kanalen, En al het gezaaide aan de wateren zal droog worden, Het zal verjlenjchen en niet meer wezen. door overheeifching zullen gedrukt worden van hunne despoten; één wreedaard zal hun in het bijzonder geweldig drukken, dit is Mijne bedreiging, die over de hoogfte magten het onbepaalsr gebied heb. '5. In zulk een deerniswaardige toelland zal dan het land zijn, als wanneer de Nijl door overftroming voor een wijl het land tot eene openbaare zee maakt , en nogtans zo gansch uitwafemd , dat de takken der nvieren ftil ftaan, ja zelfs droog worden. 6. Het fpreekt dan van)zelven dat de, door konst gegravene, gragten al rasch gebrek van water zullen hebben, en eene benaauwde reuk zullen geven; de kommen die men tot bewaring van het water uit de overftroming, hier en daar gemaakt heeft, zullen gansch uitgewafemd wezen; alle de waterplanten in zo veel verfcheidenheid , alles omzomende, zullen verwelken. 7. Zelfs het papier-riet zal de beste voortbrengzels tot het gebruik niet kunnen geven; de fchoone ftreken aan de uitwateringen van des Nijls takken in zee, zullen dor zijn; langs de oevers vs. 4. Dit is bij mij Cambijses de Perftfcbe Monarch, zo vreeslijk tegen de Egyptenaaren, bijzonder tegen hunne afgoden woedende. di. s—10. Het zal niemand berouwen over deze denkbeelden, Faeers denkbeelden op Harmes Waarneemingen nateflaan, IVde Deel bladz. £3. het geheel is een beeld van Egyptes toeftand ontleend en daar bekend, als de Nijl in een jaar niet behoorlijk overftroomde; mogelijk heeft zij ook onder So's bewind niet behoorlijk overftroomd. vs. 7. Over het papiervlies heeft Driessen in zijn Disfert. alle de Crsmm. bedenkingen opgeheven. De menden zijn de kleine eilanden naar de Mid-  476 Het B O E K vs. 8. De vi«fchcrs zullen treuren en weeklagen, Ook allen die angelen aan den oever, En die de netten zetten in de dromen, zullen in kommer wezen, vs. 9. De werkfters in de boomwol zullen troostloos zijn. Ook de kamjiers van de gebleekte wol. vs. 10. De jlengen zullen verbriizcld worden, En de loon-trekkende werklieden bedwelmd Zijn. vs. ii. Waarlijk Zeans Vorften zijn zotten, PRAraos wijze Raden zijn onvernuftige Raadgevers, Wat durft gij dan nog vnn Pharao zwetzenl Ik ben een zoon van een wijzen , een af/lammeling der oude Koningen! van den Nijl denr het ganfche land zal niets te vinden zijn; wat nog gebouwd is op hoope, zal in zichzelve verdorren en uitteeren. 8. De visfehers, de rijklre burgers in het land, door de menigte van visch , die in zo veel verfcheidenheid in het land verteerd worden, zullen van allen winst beroofd, innig bedrukt wezen, allen zonder onderfcheid , zal niets baten ; die met aas aan de oevers visfehen, of met werpnetten meer midden in den ftroom , zullen niets opdoen. 9. De voornaamfte tak van Egyptes manufa&uuren , de fijne katoen - weverij , zelfs het fpinnen en wasfehen van hetzelve, zal gansch ophouden. 10. Hier en daar moge men nog (tangen zien opfchieten; geen vogt genoeg hebbende, zullen zij door broosheid en flapheid breken; tot de bereiders van den zo gewonen drank der Egyptenaaren toe, zij zullen uit gebrek van koorn werkeloos zijn. 11. Tanis gewigtige rijksraden mogen weleer in hun beleid vermaard geweest zijn, nu zullen zij de dwaasfte maatregelen nemen, — en de geheim- aden voor den Monarch meest-al magi, Middelandfche zeg henen, aan de uitwateringen der Nijl, waar tans de meeste rijst groeit; het gezaaide zijn de akkers meer binnenwaards aan de oevers van den Nijl. vs. 10. Deze ftengen dienden voor de witheid van het linnen. In het tweede lid denkt Mus. aan de brouwers van bieren, een drank met gerst geftookt, zijtbus genaamd bij Herodotus; minder vrij is SchroSder, die nader bij het werkwoord blijft. vs. 11. Over der Egyptenaaren kundigheden is WarburtoN de man om  van JESAÏAS. Hoofdd. XIX. 477 ys. 12. Waar zijn nu uwe wijzen? laat ze opgeven of opdelven, Wat Jehovah Zehaoth over Egypte bepaald lieeft? VS. 13. Zoans Vorften ziin verdwaasd \ Nophs aanzienlijken misleid, , Alle de hoofden der Hammen zullen Egypte doen dooien. VS. 14. Jehovah heeft een verleidenden geest onder ben gezonden, Die heeft Egypte in alle onderneemingen doen waggelen, Als een droi,kaart al lpuwende Jlingert. VS. 15. Er zal niets te dien zijn voor de Egyptenaaren , Noch hoofd, noch ftaart, noch tak, ritcb bieze zal 'er meer zijn, mogen weleer voor orakels gehouden zijn; geen gezond Verftand zal 'er meer in hun voorftel wezen, al durven zij, verwaand genoeg den Vorst, om vertrouwen op hun voorftel te winnen, zich beroemen öp de order waartoe zij behoren , en op het vorftelijk aanzien en rang, zo dat zij weieens Koningen aan den Staat leverden. 12. Waar zijn nu die orakels, 'er is werk voor hun, dat ze nu eens pogen te outcijfreren wat Jehovah Zehaoth, Egypten wil doen ervaren. 13. Ja zeker zijn Tanis, vorftelijke ftamhoofden in hun beftuur gansch misleid, door anderen te vervoeren; Blemphis adel, waar zoms de koninglijke hofhouding haar zetel heeft, is tot de kennelijkfte verkeerdheden vervoerd; beide de hoffteden niet alleen, maar het ganfche land deelt] in de geftookte verwarring. 14. Want Jehovah is oorzaak dat de verderfelijke geest van verdeeldheid algemeen'heerscht, en goede maatregelen verdoofd heeft; elk Staatsman is daardoor als iemand die, tot walging toe befchonken , waggelt en zwiert. 15. In het vermaard Egypte, anders door ftaatkunde en Vaderlandsliefde vermaard, zal noch onder grooten, noch onder geringen , noch onder machtigen , noch onder weerlozen , iemand zich opdoen die iets tot redding zal onder.iee- om raad te plegen Godd: Zending III. Deel bladz. 31—42. in het Holl. De hoofftad tans Tanis en Mempbis anders Zoar en Nopb. — ScuRoëuER, merkt hier wel te pas aan , dat de politifche wijsheid in zommige familien huisde ja overgeërfd wierd. vs. 15. Dit fchijr.t een fchets van de regeringloosheid te wezen.  4?S Het B O E K VS. 16. Maar in dien tijd zullen de Egyptenaaren verwijfd zijn, En ztddere» en beven op de bewegende hand Van Jebovab Zebaotb, tegen hen uitgerekt. VS. 17. Dan zullen de Egyptenaaren voor Judaas land bevreesd zijn, Die 'er maar over denkt zal innig beangftigd worden, Om bet voornemen van Jebovab Zebaotb tegen hen beraamd. VS. 18. Ter .lier tijd zullen 'er in Egyptenland vijf lieden wezen, Die Kanaiins taal zullen fprelten, En bij Jebovab Zebaotb zullen zweren; Eén van die zal zonneftad genoemd worden. men. 16. Integendeel, een verwijfd gemoed zal bijna allen gemeen wezen, op 't geringde zal vreeze hen in alles belemmeren, zodra Jehovah maar Zijn dreigenden arm in Zijne oordeelen hen laat zien. 17. Daar anders de Egyptenaaren weinig bekommernis omtrent Juda hadden, fchoon zij nabuuren waren , zullen zij nu aan de onheilen die zij van dien ooit voorzien , met angst denken , en hier eèhe hogere en dreigende hand van dien Jehovah in zien , die hunne voorouderen weleer ondervonden ; en maar die hand zal nu als die van Jehovah Zebaoth Zijne voorneemens ter uitvoer brengen. 18. Maar ook zal men ais gunflige gevolgen van alle deze taferelen weder dit zien; zelfs vijf fteden zullen in dat land zijn, waar in den toon van eerbied en onderwerping omtrent de Godheid niet minder zal wezen als die der Gibeonieten en andere Kanadniten waren bij de verovering van dat land, men zal daar aan Jehovah de hoogfte eer bewijzen; een dier lieden zal zelfs van dien eerdienst zijn naam ontleenen. VI. 17. ScHULTENS leest: de Egyptenaaren zullen naar Judaas land in baast lopen, namelijk; om daar fchuilplaats te zoeken. ScuroEder denkt anders, houd 't gewoone, en meent dat zij om de bedreiging hen in Judaas land gedaan, zullen beangltigd wezen. vs. 18 — 20. Wat Mus. hie-r uit Heródotus wil ophelderen, is mijns oordeels te ver en te donker, om 'er eenig gebruik van te kunnen maken. Hezel heeft dit wel behandeld. vs. i3. Voor Lcontopolis pleit Muller en Ikcn. — Voor het naaste is het Le^ntopolis in het Heliopolitaauscb gebied gelegen ; hoe hier onze text aan ftad der verftoring komen, is verdagt van opzettelijk mis-  van JESAÏAS. Hoofdd. XIX. 479 vs. 19. Op dien tijd zal Jebovahs altaar in het midden van Egypte zijn , En een zuil aan de imfc-grenzen aan Jebovab gewijd. VS. 20. Het zal een gedenk-teken zijn van verplichting aan Jebovab Zebaotb, voor de Egyptenaaren, Zij zullen tot Jehovah roepen wegens de verdrukkers, En Hij zal hen een Redder en Heer fob enken die ze vrij maakt. vs. 21, Zo zal Jcbtvah den Egyptenaaren bekend worden, Zij zullen Jebovab in dien tijd erkennen, Hem met llagt- en fpijs offer vereeren, Eu zij zullen aan Jehovah beloven en het ook volbrengen. 19. In dat zelve tijdvak zal men een altaar in het Egyptisch land voor Jehovah hebben, ten bewijze van overeenftemming in denkbeelden, en alles wat tot den Tempel - dienst behoort; zelfs zal men aan de grensicheidingen des lands, waar de zuilen ter eere van de land-goden ftaan, éénen voor Jehovah zien. 20. En dit wel uit erkentenis van verplichting , 't welk die natie oordeelen zal aan Jehovah verfchuldigd te zijn; zij zullen Jehovah om redding aanroepen, wegens hunne overheerfching, en Hij zal hun gewis horen, en hun een held befchikken die hen van die ketenen bevrijden zal. 21. Zo zal Jehovah zich weleer door oordeelen bekend makende, zich dan door weldoen openbaar doen worden , en zal 'er dan ook openbaar de verfchuldigde dankzegging voor verkrijgen; zij zullen godsdienftige Che- misfehrijving; het moest dan de Tempel van O n wezen, maar daarom behoeft men met Kopten dit ganfche ftuk niet voor onegt te houden. Cube houd het voor een fragment geheel op zichzelve ftaande ; ik zie het gewicht van alle die zwarigheden niet; maar wel veel in de gefchiedkundige uitkomst waar van llraks iets; — de taal Kanaans te fprektn; de opheldering welke Venema Origine s pag. 112. geeft, heb ik hier in gevolgd, en die vind ik fchoon, de eigentlijke Kanaaniten zouden eenmaal als zoonen van Kanaiin zo vernederd worden , hier zou Ciiam zich ook vernederen fchoon hij anders de vader van KanaSn was. vs. 19. Aan de landsgrenzen; hier vind ScHRoëDER Leentopolis. vs. 20. Die redder fchijnt Alexander, de Groote gebijnaamd geweest te zijn ; niet verre van Leontopalis was eene Tempel van het Heliopolitaanfcte woud ter eere van Jebovab, naar de berichten van j o s eïhus, gebouwd.  4S0 Het B O E K vs. 22. Jebovab zal dtts Egypte wel ftaan maar ook degeftagenen verbinden j Zodra zij zich tot Jebovab wenden , Zal Hij hen verboren en £e>j berftellen. vs. 23. In ze/oe fyrf zal 'er een veilige weg z;';'« van Egypte naar As- fijrie, En ile Asfijriers zullen de Egyptenaaren en de Egyptenaaren de .<* j- fijriers bezoeken , Egyptenaars cn Asfijriers zullen ce»«« i i«» tijdftip zal /sra«7 de derde in' rang wezen, ftlet Egyptenaaren en Asfijriers , ten zegen voor de waereld. rems aan hem geven, zo wel als offeren van allerlei aart, aan Jehovah wijden. 22. Dus zal Jehovah, hoe zeer deze grijze natie vernederd zal worden, de kneufing weder verzagten, en brengt dit hen tot een oprechter en beftendige! , en tevens eenigen dienst aan Hem, zo zal Hij op hun ernftig verzoek hun ftaat weder in den ouden luister herftellen. 23. Deze volkeren welke in dien tijd, uit wraakzucht en ftrijdige belangen, malkanderen altoos verontrustten, zullen dan dén zijn; Egypte en Asfijrië altoos in belangéns tegenftrijdig, zullen dan.in Godsdienst en belangen één zijn. 24. En Juda tusfchen beiden gelegen , en dan eens door den eenen overheerst, en dan door den anderen mishandeld, als de zwakfte der drie, zal in hunne vriendfehaps-verbintenis de eenige zijn, niemand anders zal die genieten , en dit zal de vreede en rust in de landen der waereld zo aanmerkelijk bevorderen. 25. Jehovah vs. 24. Ik wil niet ontveinzen dat de Egyptenaaren vooral onder Pt0leiueus Pu i l ad el p n us aan de Jooden veel toegedaan hebben , zo dat de achting voor der Jooden Godsdienst gerezen zii en dat Egypte en Asfijrië ook onder den Christen Godsdienst merkelijke veranderingen ondergaan hebben; maar het is onwaar dat de Judéërs door verbinte»is daar aan behulpzaam geweest zijn , het geen nogtans de voorzegging letter_ lijk bedoeld; ik geloof dus dat deze profetie nog in het donkere en toekomdigc ligt, en dus ook die tripel ■ Alliantie voor ons envcrklaarbaar is.  van JESAÏAS. Hoofdd. XIX. 4Sx VS. 25. Jehovah Zehaoth za' ze te zamen, mijne dorschvloer tsijn de tarwev-treders , Wat ik van Jebovab Zebaotb, den Elobim der Israëliërs hoorde, Dat heb ik uiieden nu aangezegd. Het oordeel over Duma. vs. ii. Uit Seir roept men mij Wachter, &oe ver is de nacht? Wachter, hoe ver is de nachtI kclijke ontmoeting, zie ik op eenmaal een wagen aanrennen , wel voorzien van krijgsmannen , en gedekt door ruiterij, het was als of zij mij toeriepen: ze is veroverd! zij is overrompeld ! Babcls trots is gevallen , zo zelfs dat de fchoonfte afgodsbeelden uit veragting door den Per/taan met voeten getreden zijn! 10. Welk een gegil, nu zijn 'er ook op mijn grond , waar de bloem van zo veele volkeren verzameld was , de bekwaamde dorschosfen, die gewoon zijn de tarwe-halmen te treden; zie daar het geen ik van den dapperen Jehovah, Israëls Befcherm-God! hoorde, u aangekondigd. Het óórdeel over Duma of Dumat. 11. De ïdume'èrs zeer beangltigd omtrent het noodlot van het Babi/Ionisch rijk , waarmede zij in verflandhouding leeven, roepen mij uit hunne hooge gebergten toe: Ziender! die als dc wagters op alles naauw let, wat zal 'er worden van die donkere wolk van rampen, die 'er hangen, en noch niet wegtrekt? 12. De bezorgde vs. 11. Wat Nieburii ons van een Duma opgegeeven heeft, dat op 't einde van het rük Nedfai gelegen is, geeft hier niets onderrigtends. Dat Duma hier voor Edom genoemd word, meent Hezel dat eene fpeling is op het woelagtig Edumcesch volk; — dewijl Duma meest rust betekent, hierom denkt hij dat de fpeling van de nacht hier van genomen is; dat zij onder C ij ru s zulk eene gunfte hoopten te zullen hebben als de Jooden, word hen hier ontzegd; hiervan geeft X e n o p ii 0 n deze reden: zii waren vrienden van de Bahijloniers, en drukten daarom de Jooden , zij moesten langer wagten en geduld lubben,tot dat de dag voor!;hun aandage, dit is de bedoeling;  van JESAÏAS. Hoofdd. XXI. 4S7 vs. 12. De wachter antwoordde: De morgenfton /. breekt aan, fchoon liet nog donker is, Hebt gij iets te zeggen , doe zulks ? Ga anders te rug en kom weder , 't Oordeel over Arabiën. vs. 13. In het onbebouwd Arabiën zult gij overnachten, Gij Karavanen van Dadan! vs. 14. Komt de dorfh'gen met water te gemoet, De bewoners van Tbemans land zijn de vlugtclingen met brood ** gemoet gegaan. wachter beantwoordde deze vraag dus: — aan onze zijde in Juda, kan men al duidelijk de eerfte fchemeringen van den dageraad zien; bij u is het nog flik d. (ijker, gij hebt geen licht; hebt gij nog iets te vragen, doe zulks, ga anders voor uwe veiligheid fpoedig hecne, cn komt in gunftiger uitzichten weder. 't Oordeel over Arabiën. 13. Beroemde Karavanen van Dadan''s kooplieden ! het is meer dan tijd dat gij u van den gemeenen weg af begeeft, en in de bosfehen en firuiken u verfchuilt, wilt gij door geene troepen van zoldaten vreest overvallen te worden. 14. Na komt geen handel te pas, die menfcheüjkheid bezit, verkwikke de vlugtelingen met water, waaraan zij iu hun fchuilplaats groot gebrek geleden hebben; Tbemans bur- ling; J. H. Michaëeis had reeds de lezing in het opfchrifr veranderd en Edom gelezen. — Schroëder meent de Idumecrs hadden Jesaïa geraadpleegd over hun aanftaande lot. vs. 12. Koppen: kunt gij bidden? bid; Cijrus heeft hun beoorloogd, 'er was derhalven zeer veel aanleiding tot beklemdheid onder hen. vs. 13. Mhs. vertaald het: voorzeggen tegen den avond, door Cube billijk wederlegd; de voorzegging ftaat naar allen fchijn in verbintenis met de vorige ; Cijrus is vrij ver in Arabiën doorgedrongen, en heeft daar merkelijke veroveringen gemaakt. Dadan met de Tijries handelende , zonden Karavanen, die wegens den oorlog nu niet zeker reisden, in best deden zich in de woestijn fchuil te houden, het was ecu eiland zeer gefchiltt tot den Joodfchen handel, zo als die in dien tijd beftond. vs. 14. Tbeman waarfchijnlijk het tegenwoordige Tanina; de 70 lezen: zuidelijk Arabiën. II h 4  43S Het BOEK vs. 15. Zij vlugien voor het zwaard, liet trillend zwaard, Voor de gefpannen boogen , voor de grouwzaame flagting. VS. 16. WniK dus fj>reek Adcnai tot mij: Nog binnen een jaar,.«« eens dagloners rekening, Dan zal de luister van Kedar verdwenen wezen. vs. 17. liet getal der overgebleven fchutters cn Kedareenfchehelden zalweï- Dus fprak de Elobim der Israëliërs! nig zijn; gers hebben moeds genoeg geliad, om hun met fpijs, die zéér afgemat en hongerig waren, te voorzien. 15. Dit is iets zeldzaams, want het vlugt al wat kan wegens de oorlogst rampen; elk is bedugt, indien ze maar onder het bereik van eene bende komen te zullen doorfchooten en afgemaakt worden; fel is de woede van den zoldaat in dezen tijd. 16. Nog bii.nen éen jaar, volkomen op een uur berekend, zullen de Kedarenen, anders een der aanzienlijkde en oudfle volkeren in deze dreek, reeds al hun welvaren en rust verloren hebben. 17. Hunne vermaardde boogfehutters, zo uitdekend onder de Arabifche legerbenden , zullen bijna uitgeroeit zijn , zij reeds veel geleden , maar zij zullen nog zeldzamer worden ; dat hieraan niemand twijfele, het is de bedreiging van Jehovah, Israëls God! XXIlfle T j iiooiDDEEL. j—£ oorcieel, het welk uit het Profeeten- Ilet oordeel ' nit het dal des fchool uitgegeeven is, dat woonde in het dal g daarna benoemd. vs. 1. Hoe! wat is dit dat gij allen naar de daken rent? 1. Hoe, Jerufalemmersl nu zo woelig, zo angttig, z» gillende, waarom begeeft gij 11 met ganfche troepen naar de daken der huizen ? wij zijn anders gewoon de woelende leevendigheid, en de dartelende vrolijkheid onder u te zien. XXII. Het dal des cezichts lag tusfchen de boven en beneden ftad. VI. 1. W'at het bedoelde in deze profetie aangaat; Vitrinca heeft hier de natuurlijke ccdagte van vs. 1 — 5. cn dit op dc blokkecring van Nebucaunezar verklaard, en het overige op eene vroegere aanval onder San-  van JESAÏAS. Hoofdd. XXII. 4S9 VS. 2. Gii ziit nu vol van gefcbrei En w.iart anders een ftad ZO woelig, zo lustig'. Uwe zijn niet door bet zwaard doorboord, Noch in eene veld/lag gefueuveld. 1 vs. S- Uwe legerhoofden ziin te zamen gevlucht uerre van den berg, Die ingebaalt zijn vierden gebonden o/ vlieden verder beenen. vs. 4. Hierom klage ik: zis e^> mij niet, laat mij bitter weenen! Dringt mij geen troost op over de verwoesting der dochter mijnes volks. VS. 5. Het is een dag van gefcbrei, van vertreding,, van vertwijfeling, ƒ/« is van "Adondi, de Jebovab Zebaotb'. in liet dal des gezichts; Dc muuren weergalmen van het gefchreeuw »/* het gebergte. 2. Van waar toch die verandering? de vijand is immers noch niet voor de muur; dc burgers die gedorven zijn, waren immers niet op hunnen post ter verdediging, of in een veldflag gebleven. 3. Is dat nu de heldenmoed uwer legerhoofden, daar ze allen vlugten zo fpoedig mogelijk is, eer ze onder het bereik der ligte boogfehutters kunnen komen? waar toe dit! om agterhaald wordende, te eerder in ketens te geraken, of verder naar de grenzen des fands te vlieden , waar het gevaar nog grooter is? 4. Geen wonder dat ik klage : belemmert mij, niet ; ik moet door weenen en mij een weinig lucht tragten te bezorgen; ik kan niet dulden, dat men mij op eenigerlei wijze wil opbeuren; het jammerlijk lot der aanzienlijkde Vaderlanderen is te treffende. 5. Akelige dag! moest ikubeleeven! daar alles enkel moedeloosheid , verwarring, verregaande hoopeloosheid is! — men heeft het gewoel maar in de valeien even te bezien : ja, het is de hand van den machtigen God! men hoort een gegil tusfchen de dads muuren, die de echo der bergen weder dubbel te rug kaatst. Sanherib; en dit is bewijs genoeg, hoe donker hier 't beftemde punt ligt, 'er was eene influiting, zelfs zo zwaar dat uithongering en pest 'er uit volgde. — Het toneel in het dal des gezichts, raakt Zedekia waarfchijnlijkst, daar hij zich aan dien oort tot vlugten fchikte. De omftandigheden Schebna betreffende, zijn het alleen die ons tot Hiskias regeering zouden te rug brengen. vs. 3. Koechen heeft dit zeer wel: verre van den berg, dat it: zonder zich te weeren zijn ze gevangen. Hh 5  /o' Het BOEK Vs. 6. Hoe\ de Elamiet heeft den koker aangehangen ; Er is voetvolk op wagenen , 'er zijn ruiieren: Vit Kir ontbloot men de fehilden. VS. 7. Nu zijn uwe beste dalen met wagen en bedekt, En de ruiterij rend gewis rof aan de poorten. VS. 8. De vesting van Juda is weerloos, In dat tijdjlip loopt men om wapenen naar het hnis Betbjnar. Vs. 9. Let nu op de ficbeuren van Davids ftad die menigvuldig zijn, En verzameld de wateren des onderden vijvers. 6. Nu vertoont zich ook gewis alles in dc gedugfte toeftand , gereed tot deze aanval; de fcherpe Perfiaanfche boogfehutters, met we! gevulde kokers op den rug; ftrijdwagens met de uitgelezenfte zoldaten ; de fchoonfte ruiterij ; 't Perfiaanfche voetvolk met glinfterend fchild en zwaard. 7. De fchoonfte valeien rondom de ftad, de aangenaamfte hoven zijn nu vervuld met rennende krijgswagens; de ligte troepen zwerven reeds tot onder de ftads poorten zonder gevaar. 8. "Want Jerafalem, anders eene vesting wegens hare fterkte zo beroemd, is tans in zulk eenen ftaat, dat men ze eer een ontmantelde ftad dan eene vesting zal kunnen noemen; — in die beklemdheid loopt men nu naar het krijgs-magazijn, door Salomo geftigt, om meerder manfehap te wapenen. 9. Nu begint men aan den deerlijken toeftand van de muuren des kasteels te denken, men zorgt om de wateren in de ftad te vs. 6. Kir is een ftad en landfchap van dien naam in Midian. MhS. vind een rivier van dien naam Kar, in een landfchap der Asfijriers 1 Kon. XVI: 9. Cube met eenige fchiin leest dit laatfte lid, dus: docb op de» muur ziet men geen glanzig fchild. — De Elamiters en de overige Per~ fiaanen zijn ook onder de A>fijrifebe overheerfching een gedeelte der legerbenden geweest. vs. 8. Ook hier zijn verfchillende vertalingen van 't tweede lid, men denkt aan een van de gevaarlijkfte fcheuren in de muur, waar van de plaats genoemd word, maar die is in de gefchiedenis onbekend. — Ik heb 't onvertaald gelaten Bethjaiir anders het huis van Libanons woud. vi. 9. Dit is niet, die waterleiding te verzorgen, zo als Hiskia gedaan heeft, dat zou veel tijd en moeite gekost hebben: in 't vervolg heeft men  van JESAÏAS. Hoofdd. XXII. 491 VS. 10. En telt Jerufalems huizen , En doet buiten al breken om c!e muuren te berflellttt, vs. II. Gil zult een gragt graven tusfchen beide de muuren, Voor de wateren des ouden vij/ers; Maar op Hem die dit alles doet ziet gij niet, Op Hem die dit van verre bireidde. VS. II. In dien tijd zal Adonat , de Jebovab Zebaotb' roepen, Tot weei.en, klagen, tot kaalheid en den treur-zali. ys. 13. Maar ziet' tans is 'er vreugd en vrolijkheid, M t runderen te /lagten , fchapen te keelen , Vleesch te eeten , wijn te drinken , {het is:j Laat ons eeten en drinken, morgen zijn wij toch dood. leiden en den uitloop naar buiten te floppen, om meer voorraad van binnen te hebben. 10. Men brengt de huizen der ftad in loting om ze aftebreken, om met derzelver puin de muur zo veel te berdellen als mogelijk is. ii. Tusfchen de boven- en beneden - ftad, graaft men met allen ijver een kom om de boventak van de beek daarin te doen ontlasten,''en dus geen mangel aan versch water te hebben; maar alle die pogingen zijn los , zonder indenken, omtrent Hem onder wiens beduur deze belegering gefchied, en die reeds zo lange zoortgelijke toneelen voorfpeld heeft. 12. 't Is nu geen tijd meer om uw heul in uwe verdeediging te zoeken; voor u Jeri/falemmers valt niets te doen, dan naar Jehovahs wil u tot droefheid,verootmoediging,haïr uitrukken, te fchikkeu; een treurzak aan te doen moet uw eerlle werk wezen. 13, In plaats van zulks in tijds te doen, heeft dartelheid, en overdaad in maaltijden, en drinkpartijen, daar nu zo veel gebrek ontdaan zal, plaats; als men het vee daartoe gebruikt, gefpaard had , zou het gebrek zo verregaande geen plaats hebben; vermaande men u daarover,deldc men u voor wat nakende was, dan was 't: — zouden wij nu verzuimen goeden cier te maken, naar uw zeggen, is onze ondergang zo nabij, wij moeten ons dan haakten. men in geval van belegering altoos van die wijze van afleiding zich bediend.  49a Het BOEK vs. 14. Doch Jebovab Zebaotb openbaarde het mime ooren, Waarlijk uw misdaad bliift tot uw dood onverzuend, Dit kfdreigd de Adonaï, Jebovab Zehaoth ! V». 15. Dit beveelt Adonaï . de Jehovah Zebaotb ! Begeef 11 tot den Slot-voogd, Naar Schebna den Holmeester, (cn ~eghcm:~) VS. 16. Wat maakt gij hier? wat bedrijft gij? Met tt hier een graf te laten uithouwen; Een graf in dc hoogte, een eeuwig huis m een rots.' vs. 17. Ja, Jebovab zal u wegdrijven met geweid, En Hij zal u gansch in een kleed bewinden. 14. Doch gewis is 't, het geen Jehovah mi] zo menigmaalen zo duidelijk voorftelde, en daarom te zekerder om dat dit vermeten gedrag, in plaats van verootmoediging, 11 tot uwen ondergang als een fchuldigen brengen moet, zonder verfchooning; dit dreigd Jehovah, de magtige Heer! 15. Eene andere voorfpelling van mijnen Heer den machtigen Jehovah , ontfing ik op deze wijze: gaa J esaïa naar den man die het ftaarsbewind tans in handen heeft , en de naaste oorzaak van het diep verval is, den tiotvoogd van het kasteel, en den eerden amptman van het koninglijke hof, met de volgende boodfehap : 16. Wat woelt gij trotsaard, om u zelven en uw onbekend uitlandsch gefiagt , in het gezicht van de burgerij zulke praaiende gedenktekens toeterichten; een graf in dezen oort , op eene hoogte, met de fchoonfte naalden, een kelder in de rots, ter duurzaamefwoning voor uwe aanftaande verwisfeling! i?. Onbefchaamde ! wat voorbeeld gij u, dat daar uwe beenderen veilig zullen rusten ? het zij verre ! Jehovah heeft u een lot naar uwe waarde bereid; in ongenade zult gij niet alleen vervallen , maar van de toneelen uwer grootheid zult gij vs. 16. Omtrent dezen man zijn wij zeker bij Hiskias leeftijd, en wel bij de belegering van Sancherib, vinden wij Schebna en Er.iakim beiden. vs. 17. Staats-misdadigers ter dood gedoemd, wierden in een kleed gewonden ; hier fchijnt het dat ook gevonnisden tot ballingen het zelve iot weieens ondergingen.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXII. 493 TS. lS. Hij zal u gewis ah een bal voordrollen, Ah een rullende bal in een ruim veld; Daar zullen uwe wagenenen zijn , gij fchandvlek van let konlnglijk bof'. vs. 19. Ik zal u wcgftoten uit uwen ftand, En uit uw ampt vcrftoten. VS. 20. Daarop zal ik benoemen in uw plaats, Mijnen gnnfleling Ki.jakim, Hilkia's zoon! ts. 21. Ik zal hein met Üw opperkleed voorzien. En uwen gordel zal ilt htm ombinden; Uw beftnur bem in de hand geven, En Hij zal een vader voor Jerufalems burgeren en Judas/Jam wezen. VS. 22. Ik zal op zijn fchouder den flcutel van Davids buis leggen, Als hij ontfluit zal niemand fluiten, En als hij fluit zal niemand openen. met geweld afgerukt worden, en als een (laats - misdadiger in uwe vervoering in het kleed der veroordeelden gerold worden. 18'. En als een pak het geen men voortrolt wegens de zwaarte, zal men u vervoeren, en als balling in een groot en afgelegen land u overbrengen; daar zal uw koninglijke doet van wagenen, zo aandotelijlc voor de burgeren, dan door anderen gebruikt worden, gij Konings-verleider, die zo veel fchande over een heldhaftig huis brengt! 19. Geloof het vrij uw Koning niet, maar ik zal zulks doen; ik zal u van uwe ampten beroven, en uw trotsheid vernederen. 20. Die groote verandering zal men in dien tijd zien, als Eljakim, uw mededinger in rang, uwe posten bekleden zal; een man die ik als mijn gundeling hoogfehatte, en die zijnen Vorst andere grondbeginzelen inboezemen zal. ai. Hoe vergenoegd zal de burger hem met het gewaad van den eerden Minister zien inhuldigen, als hij uwe posten aanvaart; zo de Vorst als de natie, beidé zullen hem als eenen eervvaardigen vader des Vaderlands vereeren. 22. Ik zal hem bet onbepaalde bewind over het hof bezorgen, met al het gezag niet alleen, maar hij zal geen belemmering of' tegendand hebben in zijne welmeenende pogingen; dit voldrekte gezag zal vs. 22. De flcutel was het teken van een eerfte post aan het koninglijke hof.  494 Het B O E K vs. 23. Hij zat hegten als een nagel in een vasten wand, En Hij zal den beroemden zetel van het vaderlijke huis bekleden. vs. 24. Al de pracht van zijn familie zal aan liem hangen Kostbaar vaatwerk , geringe fieraadjes, ' Vaatwerk van lier lijk en minder zoort, Van bekers tot kruiken. vs. 25. Zo in dien tijd zegt Jebovab Zebaotb: zal die naiel wijken Schoon in een vasre plaats gejlagen , zal dan broeken vallen ' Dan zal de last daar aan hangende, ook afgerukt worden, ' Hat ureigd Jebovab zo. voor de koninglijke familie aller voordeeligst wezen ; 23. Maar het zal beftendig, niet van korren duur wezen, en ten naauwfte met het koninglijke huis verbonden, even als een nagel, die te gelijk met den muur daarin gemetféld is; d:e eere-post zal voor zijn familie een beftendig en gunflig, aandenken wezen. 24. Van hetzelve gebruik , als de nagel is, om 'er alles veilig aan tè kunnen hangen, zal zijn familie zo wel als zijne vrienden, aanzienlijken zo wel als geringen, zich veilig op hem mogen verlaten ; hij zal voor allen van even veel belang wezen. 25. 1 chter zal Jehovah zelve, dien amptenaar zo vast onbepaald in zijn bewind, doen wankelen; met geweld zal hij uit zijn post gerukt worden, en in de diepfte veragting geraken ; de familie en den aanhang van dien Minister zal te gelijk met hem vallen; dit bedreigd Jehovah ! vs. is- Cu ar dijn geeft ons de duidelijkfte bewijzen, hoe de nagels in de huizen der Oosterlingen te geliik met den muur opgemetfeld wierden, innaan is niet wel anders mogelijk, en dus het uitrukken niet minder moeilijk. vs. 25. Zornmige meencn dat hier aan Eljakim gedagt word, dat zijn bewind wel gelukkig maar niet van duur zou wezen, dit is mij te hart; dit geheele Hoofddeel in het verband, heeft gefchiedkundige zwarigheden, die 'op eenmaal verdwijnen, indien wii dellen dat beide Ministers in Manasses tijd nog leefden, dat schebna »s Konings gundeling en verderver was; en de toeftand in Jerufalem, de verwaarlozing, de weerloosheid, de zedeloosheid, ftrookt juist met ziin bewind; 'sKonings gevangennceming zo overrompelend, en niet iu een uitvoerig beleg; zijm her-  van JESAÏAS. Hoofdd. XXIII. 495 HXXTlIfte _ HOülDDEFX. et oordeel over de voornaamlte Phoe- Het oeritetj nifche handelftad. °"jer Tii>«s. vs. i. Huilt Tarffche fchepen, Uw te buis h verwoest en gansch ledig, - Uit Cbittims oort komt aan u dit bericht. vs. 1. Verftomt, bewoners der zeekusten'. Gij, die de Sedonifcbe kooplieden en zeevarende zo woelig maakte'. vs. 3. De ruime zee gaf aan u de rijkfle inkomften van Sichor, De rivier eenen oogst. En gij waart der volkeren koom -fcbuur. 1. Rijk geladen fchepen in Spanjens havens gereed leggende om naar Tijrus te rug te keëren, weest vrij getroffen over het noodlot van uwe ftad , uw t'huisvaren is gedaan, 'er is geen Had, 'er zijn geen inwoners meer, de tijding uit alle de zeekusten van halïèn bevestigen dit. 2. Rust nu, gij woelige inwoners van dit eiland, ftaat als zuilen onbeweeglijk; gij levert aan de oudlte handelflad , die gij de loef hebt afgeftoken, en aan alle die de zeebouwen , niet meer uwe zeldzaamheden. 3. De nabuurige zee gaf aan uw landje meer rijkdommen dan de uitgeftrekfte velden geven; meer granen dan de Nijl door herftel en zijn gelukkiger bewind, onder het ministerfchap van den braven Eljakim; dit alles word dan gemakkelijk en duidelijk, alleen de jaaren dezer Mannen moeten dan zeer hoog geweest zijn; ik voege dit hier agter aan, op dat mijn lezer het beproeve; zo vat het ook Prideaux op, gelijk ik naderhand gezien hebbe. XXII1. Deze voorzegging is vrij duidelijk: twee jaaren na dat Necucadnezar Juda verwoest had, doeg hij 't beleg voor Tijrus, dertien jaaren had hij werk eer hij de geblokkeerde ftad veroverde, die toen op het verfte land gelegen was, cn van daar miTijrut genoemd; de inwoners weken naar een eiland voor de ftad, waaruit het nieuwe Tijrus geboren is; toen Alex ander de Groote dit wilde belegeren, liet hij van het eerfte land ' tot aan het eiland een' dijk leggen , waar door het een fchier- eiland werd; die van 't eiland hebben zich toen ook aan Nebucadnezar onderworpen. — Tijrus is tans het armoedige Saï. vs. 3, Mas. merkt zeer wel aan dat Egypte niet in granen met Tijrus  406 Het B O E K vs. 4. Hoe droevig en befchaamd ziitg»/, Sidon! Nu de zee. nu de jlentel der zee : Er is geen barons wee meer . 'er word niet meer gebaard! Er zijn geen rijzige jongelingen op te voeden , geen lijzige meisjes opte vs. 5. Hoe zal Egypte op deze tijding in angst wezen, kweken1. Als bet Tijrus lot vernoemen zul ? vs. 6. Gij inwoners van bet eiland /levend huilende naar Tartafus'. vs. 7- Is dit »« die genoeglijke (lad van den grijsten ouderdom! Moeten nu uwe eige voeten « in ifj;;;'»-bc woneren, Men bouwde daar vestingen, enftigite paleizen, Hij heelt alles tot een puinhoop gemaakt. vs. 14. Weeklaagt, Tarjtfche fchepen! Uwe fterkte is niet meer. vs. 15. Op dien tijd zal Tijrus zeventig jaaren in vergetelheid blijven, Naar Konings dagen, op 't einde van zeventig iaaren, zal Tijr'tt het verleidend lied zingen. uwe moeder(tad,overtroft; — wat gij onderneemt, voor u is geen veiligheid mecr, u blijft niet over dan naar de Middelandfche zee te vlieden. 13. Verwagt het van een land 't geen hoe oud nogtans weinig in aanzien was; de Asfijriers mógten Babel tot een ftad verheffen , 't was niet meer dan een herders - verblijf; hare aarde wallen zijn in de prachtigfïe vesting veranderd , en hinten zijn paleizen geworden, die zelve zal uw pracht weder in puinhopen veranderen. 14. Tartcs/iers! dompelt u vrij in de dicpfte moedeloosheid, bijzonder gij die op Tijrus handeldet; voor u is geene verzekering , geen vastigheid in dien handel meer. 15. Denk niet dat een handelftad zich fpoedig gewoon is te herftellen; zeventig jaaren zal Tijrus in dién itand van vernedering blijven ; zeventig jaaren moge het weder door zoortgelijke kostwinning zich verrijken. kelijke maagd, zich diarop verheffende; men zie Driessen in Disf. juli SCHROéoERO pag. c8. — Cbittim neemt Mus. voor Cijprus een colonie van de ftad, waar Neb üc adne zar hen vervolgde en datirop Sicilië'n zelfs veroverde. vs. 13. Hezel heeft hier gefchiedktmdige anecdtien, die opmerking verdienen, maar niet genoeg., bewezen zijn evenwel, om 'er gebruik van te maken. — Ninus de Asjijrier heeft de Cbaldeërs als een volk• planting naar Babel gezonden, cn daarvan tegen dc roofzugtige Arabiert een vesting gemaakt. vs. 15. Mus. leest met de verandering van eene letter: op den tijd van eenen anderen Koning, — in zeventig jaaren werd het niet herfteld, maar onder Cjjrüs werd Tijrus weder in haren handel opgebeurt, en onder Ai.exander den Grooten vervolgens verwoest,enden koophandel vetleer.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXltl. 409 vs. 16. Verlaten hoere ! neem de cijther, ga door de (rail. Speel geed, zirg fraai, om weder aandenken te verwekken. vs. 17. Maar ten einde van zeventig aaren zal Jehovah u Tijrus bezoeken , Zij zal bare verleidende koAwlnring weder neemen. En met alle rijken in den omtrek van de waereld, handelen en hreleeren. vs. 18. De winst van haar handel en hoererij zal Jehovah gewijd zijn, Het zal, als een fdiat, niet in kasten gefloten worden. Maar de winst zal wezen voor de dienaren van Jehovah, Tot rijklijk onderhond en kostbaare kleding. 16. Nu gefchonden Tijrtfche maagd! beproef bet vrij , ga en doorwandel de vervallen ftraten; zing en fpeeld zo fchoon gij kunt, tragt'daardoor weder minnaars aam.elokken. 17. Gelukt het, 't zal van geen langen duur wezen; op 't einde van de eerfte zeventig jaaren, zal ze haren handel weder opvatten ouder gunftiger toeverzicht, zij zal weder eene uirgeftrekte handel drijven met rijken en Raten; 18. Maar de winst zal ze dan niet alleen tot rijkdommen en pracht aanleggen , maar ten voordeele ook van die naiie welker tempel en huishouding zo vermaard is, en haar niet alleen van leevens - behoeften, maar zelfs van kleding voorzien zal. XXIVfte HOOFDDEEL. vs. I. Jehovah giet het land uit, Wii ontlcdh'd het, Keert het om, en doet deszclfs inwoners wegvloeijeu. e t is de Hf.f.re die het land als een omgekeerde kruik, met geluid doet ledig lopen; de Iedere fles flinkt, als de drank uit is, even zo zal het land van inwoners ontledigd zijn, die overal verftrooid zullen we- vs. 17. Men beder.lce dat de ontugtige vrouwen in het Oosten meest Zanglters en Danferesfen zijn , om te beter de fpeling te vatten. vs. 18. Ter dier tijd gingen veel Jooden in Tijrus woonen, en deelden dus in de winden, en bezorgden hun Vaderland. XXIV. M11 s. klaagt zeer over de onnaauwkeurigheid in dit Hoofddeel, daar ditdoorgcen Handfchriften beflistis;nog moeijelijker is het te bepalen, waarop ^e inhoud te huis hoort; de beste gedagte is, dat het grootite gedeelte tot de Maccabeefcbe tijden zich bepaalt, en wel gediuirende het bewind van A n- Ii a 1IC"  500 Het BOEK ts. 2. Zo als het volk is, zo is het met den Priester, Zo als de knegt is, is r!e Heer, De diensrmaagd is als haare vrouw, 7.o dc koper i$ alzo is 't met den verkoper, Zo de geldfebieter is, is de fchtiltlenaar , Met den v/oeker-gevenden is het als met den woekeraar, vs. 3. Ledig , ledig zal 4«f land worden ja gansch uitgeplunderd; Het is Jebovab die dit bedreigde ! vs. 4. Het land treurt, het is verwelkt, De lage landen fmagten en verwelken , De aanzienlijk/icn , van het volk des lands, fmagten. zen. 2. Hier van zal niemand verfchoond wezen, geen rang hier in onderfcheiden wezen, noch geestelijken, noch waereldlijken, noch vrijen, noch flaven, noch handeldrijvenden, noch behoeftigen; noch hij wiens ftaat vervallen is; noch den rijken, noch verkwisters, noch geldgierigen. 3. Hoe bloeijend de ftaat ook moge wezen , ze zal uitgemergeld, ja, gansch uitgeplunderd worden; aan jehovahs bedreiging is geene verandering. 4. Mijn geest vertegenswoordigd zich leevendig die deerniswaardige toeftand, alles is in de vaalfte gedaante; de zappen des ftaats zijn verdroogd; de beste en vmgtbaarlte (treken in dezelve kwijnende ftaat als de fchrale oorden; geen vermogende daarin is verfchoont, allen zijn onder den druk even kwijnende. 5. liet is nogtans niet te bevreemden, dat aange- tiociiüs Epipiianes. Vitringa heeft met alle belezenheid dit voorgedragen en opgehelderd; Cdbe's zwarigheid is gegrond, dat het charakteristieke van dien tijd hier niet doorlleekt, de vervolging om den Godsdienst namentlijk; mijn lezer proeve zelve , hoe men het ook neeme, men moet geen naauw verband tusfchen dit en de volgende Hoofddeelen met de meeste Uitleggeren zoeken; 'er is geen bewijs voor in de Hoofddeelen zelve, en zoo 'er dit was, dan zou ik het liefst op da vervoering van Manasse in ballingfchap denken, en dan eindelijk de verovering van Asfijriën op 't einde van dit Hoofddeel, waar door dc Vorst nu onder de brave Koningen weder herfteld word. • vs. 1. De doorlopende figuur is genomen van eene lederen fles of ksuik; SciiRoëDER heeft dit fraai opgehelderd, die ik voor het grootfte gedeelte hier in gevolgd; in het aie vers is de toon van het klokken der fles nagebootst.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXIV. 501 rs.f 5. Want het land is door doszelft inwoners ontwijd, Zij agten geen wetten, veranderen de vastflellingen, Zij verbreken het eeuwig verbond. vs. 6. Hierom eet de vloek het land op; De fchuld drukt de inwoneren; Daarom fmelt de burgerij weg , En zeer weinig menfchen blijven 'er over. vs. 7. De most treurt, de wijnftok verdort , En alle die vrolijk van aart zijn zugten. vs. 8. Het is rustdag voor de vrolijke trommel, Het gejuich der danzende reijen zwijgt, En de lustige cijtber rust. vs. 9. Men drinkt geen wijn onder 't mufijk meer , En dc gekruide wijn fmaakt hem bitter die ze drinkt. vs. 10. De ledige ftad is doorboort, De huizen zijn gefloten en weigeren de intrede. gaarne Kanaan is door deszelfs bezitters gansch ontheiligt!; het is eene natie die noch duidelijke wetten, noch oude vastflellingen ontziet, maar zelfs de heiligde, de grijste verbintenisfen openbaar fchendt. 6. Hierom is Kanaan met den vloek gewagen, en teert uit, en de ftraffende gevolgen daar van, rusten op 't zelve , en dit is dc rede van deszelfs verbazende ontvolking, het getal het geen vrij komen zal , is naauwelijks noemenswaardig. 7. De gevolgen van die ontvolking zijn voor het land natuurlijk; de wijn-oogst is van geen belang, en gefchied in de diepfte fomberheid; elk is even neerllagtig, zelfs ook de zulken die anders regt lustig en vrolijk van geaartheid zijn. 8. De reijen der Mufikanten, gewoonlijk den dans op de maat bcduurende, vermoeijen zich niet, zo min als de reien der danzenden , de dille zangerige cijther zelfs doed zich nergens horen. 9. Men vergoed het niet weder in gezelfchap aan tafel onder mufijk en wijn; de geestige dranken zijn nu bezwaarende voor hun die 'er anders naar haakten. 10. De ganfche dad is in den elendigden toedand, is meer een moord-fpelonk dan een bloeijende dad gelijkeude, aan allen kanten zijn de dads vi. 10. Dit kan zeer wel op de invallen zien, welke J a s o n en A nTiocnus in de ftad deden, e SJaccab. V: 5- li 3  5°a Het BOEK vs. II. Een klagend geluid is 'er op ftraat, M de vreugd Is verdwenen, Met genoegen van het land is'weggevloden. Vs. 13. Beroving alleen h in de fta.1 ngtergelaten , Een bouwvallig kraken der poort-rfenre». Va. 13. In het binnenfte van het land. in den best bevolkten oort is liet zo, Als de nufchudding van den olijf, de nalezing van den wijn-oogst. VS. 14. Doch deze zullen met luider (temme vrolijk ƒuiehen ; De luister van Jebovab zullen zij van de zee af doen boren. VS. 15. Dan vereert men Jebovab in de valcijen. Aan de zce-kusien den naam van Jebovab , Israëls Elobim ! muuren geweldig mishandeld, de meeste bewoners hebben hunne huizen verlaten, en die 'er in gebleven zijn, hebben alles zo verzekerd, of houden zich zo fchuil, dat 'er geen mogelijkheid is hen te zien. 11. Het eenige afgebroken geluid , het geen men nog op ftraat hoort, is geileen; met een woord, geen fchijn van vergenoegen is 'er 'er meer in de dad te vinden; aangenaamheden en welvaren word 'er geheel niet meer gevonden. 12. De beweging, die men nog in de Had befpeurt, is van dien aart dat men daardoor nog moedeloozcr word; de verwoesting is zo zwaar , dat men hier en daar het knersfend geluid der gelchondcn deuren bij het (luiten of openen hoort. 13. Het is waar, alles is niet vernield; dieper landwaards in, en i.i de min bevolklfe oorden ziin nog bewoners, maar het gaat; 'er mede, als met de olijven, die op het inoogllcn zijn blijven Haan , of met de druiven die aan den wijnftok. gelaten zijn, ze zijn geen oogenblik zeker. 14. Dit Klein getal zal evenwel genoeg wezen, om onbevreesd en met een blij triumf- gegalm den lof des He eren te vermelden; als het ruisiclien der Middelandfche zee zal ze zich van dien kant doen horen, li- Dan volgen dit eerbiedig die weinigen, welke in de dalen wegens hunne veehoederij verblijf hebben; aan alle de oevers van de zee, word de Heer, de Bcfcherm-God van Israël, vs. 15. Hier is kennelijk eene verademing, eene overwinning , gelijk het in dien tijd ging, maar die weder wierd gevolgd van eene treurige omftandigheitt  van JESAÏAS. Hoofdd. XXIV. 503 YS. 16. Van de uiterfte grenzen des lands hoorcn wii Puimen ter eere der Doch ik verteer inwa.dig, ik verteer, wee mijner! braven : De verraders verraden , en door verraderij verraden dc verraders. vs. 17. Angst, kuil en ftrik zij over lx', bewoners des fanris! VS. 18. Die voor het verfchrikkcud geluid vliet valt, in den kuil, Die uit den kuil èntweffihlt, valt in den ftrik, " 'j Hemels (luizen /laan open, en dc gronden der aarde waggelen*. vs. 19. liet land febud, het land fplijt, bet land kooit. ■ VS. 20. liet Idnd tuimelt als een dronkaart. Het word gezviegt als een hangmat in het Deszelfi wanbedrijf is zo zwaar dat zij 'er o;«/«r bezwijkt, En 2;/ ïWr zonder weder opieltaan. geroemd. 16. Ja, tot aan de grenzen des lands zal men onder de braven, die zich fchuil hielden , dan de dankliederen horen galmen: — maar, mijne beklemdheid doet mij niet mede zingen, ik gevoel inwendig eene verteerende angst, — ach! hoe treft mij dat op nieuws; onregtvaardige zijn weder met hunne misleidingen op de been, verraders van hun Vaderland, die door de misleiding der volks-' verleiders werken. 17. ö! -Welk een' ruim veld van nieuwe rampen zie ik daardoor voor mij; — hde veel bekommeringen , hoe veel verwoestende onheilen cn onvoorziene rampen, trelfen u, misleide'burgerij! 18. Waarfchuwen kan niet baten , het is te listig beleid, die op 't eerfte gerucht het zal zoeken te ontvlugten, zal even, als het wild voor den jager vliedende, in een bedekte kuil ftorten, die bij geluk dit nog ontworfteld, al klonterende, verward worden in de (frikken; alles fpant zamen, wolk-breuken cn aardbeving zelfs. 19. Gedugt oordcel, dat landen verr.ielt, rotzen fcheurt, en aan het vaste land eene opborrellcnde beweging mededeelt. 20. Het Vaderland vvag- vs. 16. Dior zou 't mij niet vreemd zijn dat Alcinius den Hoogen. priester maar ook dien verrader bedoeld word. vs. 17, 18. Ter fnede merkt Mus. aan, dat het beeld van de jacht op wilde dieren ontleend is. vs. 19, 20. Aardbevingen zijn gewis in den Bijbel een zinnebeeld van oorlogen, maar misfehien is hier alles eigenlek, in dien tijd altans werd Sijrien met veel verwoestende aardbevingen bezogt. ü 4  5°4 Het BOEK vs. 21. Op dien tijd zal Jebovab Zebaotb, over de hoogde onder de hogen, En over de Monarchen op de waereld, regtdag houden. ys. 22. Zij worden verzameld als gevangenen in den kuil, die in den kerker Maar ten lange laatjlen weder ontflagen worden. zijn hefloten, vs. 23. De zon zal befchaamt, de maan fchaamrood worden, Als Jehovah op Ziont berg Ce Jerufalem, om/luwt van zijn eerwaar' digen, vonnis geeft. geit, omtrent als een' befebonkenen; men word gewiegt als in een hangmat aan de booiuen in dc ooft-hoven; hoe drukkend zwoegt nu het land om het te ontworftelen, maar het bezwijmt, het herhaald zich, maarzo dat het onherftelbaar weder inttórt. ai. Nu is ook het tijdltip daar, dat de magtige God over de onbepaalde Heerfchers, ja zelfs over de Monarchen, rechtdag zal houden. 22. Dan treft hun wel ligt dén noodlot, dat ze eene plaats digt op den anderen gepakt zijn, en als in de onderaardfche holen worden zij in boeijen geQageu , en het duurt zeer lange eer zij ontflagen worden. 23. De onafhanglijke Vorften zo wel als dc mindere grooten , zullen daarover even verlegen worden, ziende Jehovah omftuwt van de braven en cerwaardigen rondom Zijnen zetel,; XX-Vde HOOFDDEEL. vs. i. Jehovah! Gii ziit mijn Elobim ! Ik wil U verhogen! Uwen naam roemen'. Gij deed wonderen! Uwe beramingen worden]bewaardheld als enkel waarheid. e t eene blijde verkwikking erken ik, Jehovah! dat Gij zo waardig den naam van Befckerm-God draagt; hierom kan ik ook mijn dank-lied met den lof Uwer volkomenheden bezielen; wat Gij voorneemt, wat Gij voorfpeld, gebeurt zeker, is in de uitkomst altijd zeker. vs. 22, 23. Het kan zijn dat hier Bacuïdis, Demetrius en Af cinius bedoeld worden; en Jonathan een der braven is, men leze i Maccab. VU: t — 9. vs. 1. Die verband tusfchen dit en bet vorige Hoofddeel vinden, ciocten voor de MaccaUtfcbs tijden pl-itc 1, cn brengen dit dan op dc ver-  van JESAÏAS. Hoofdd. XXV. 505 vs. s. Gij maaktte van de ftad puinhopen, De flerkfte vesting tot ruïnen , De pracht der volkeren is geen ftad meer, En nooit is zij voeder optebouwen. vs. 3. Hierom eert U een zegenvierend volk, De hofftad van magtigt natiën zal U eerbiedigen ! ts. 4. Want Gij waart den armen een fchuilplaats, Een fchuilplaats voor den weerlozen in bange tijden, Eene feje» den vloed, een fchaduwe tegen de hitte, Scboou het woeden der magtigen overal in drong als een vloed. a. Dit zi n wij bijzonder bewaarheid in den ondergang van het vermaarde Babel; de fchoonde waereld - dad is nu eene enkele verwoesting; van de (lerkde, hoogde, en dikfte muuren , ziet men hier en daar een brok; een dad die wegens de trotfche huizen meer één paieis van de grootde uitgedrekheid mogt genoemd worden is gansch gedoopt, zo dat aan herllei nooit meer te denken is. 3.Geen wonder dat een zegenvierend, edelmoedig volk daar'11 Uw invloed erkent, dat wien in de hofdad van eene andere monarchie , U daarom vereert. 4. In het midden van de gedugtde verwarring, waart Gij een vrijltad voor den behoeftigen onder hen, eene toevlucht voor den weerlozen in de gedugde toneeien van bloeddorting; een eiland van befcherming, toen de guure winterbuien alles overftroomden; in de deekeiide hitte der vervolging , een ondoordringbaar lommer; en dat, fchoon het woeden der magtigen als een ijslijke waterval alles overdroomde. woesting van Antiocbicn; hier dunkt mij, dat elks gevoel dit afdolen noemen zal; anderen denken aan Bahels ondergang, anderen aan Moabs verwoesting; zo dit laatfte den meesten grond heeft, dan behoorde dit Hoofddeel agter het XVde en XVIde te volgen; ik kan nog niet anders zien, of de vijf eerfte veerfen behoren tot den val van Babel, en zullen naar alle waarfchijnlijkheid niet aan de regte plaats ftaan; Jesaïas heeft meer Zulke korte triumph- liederen gemaakt bij zoortgelijke gelegenheden. vs. 4, 5. Heeft Muntinghe in zijne Disfert. fraai opgehelderd pag. co. ü 5  5°S Het B O E K TS. S- De woede der wreveligen is als de hitte iri een on!el'emmerden eort, Die hitte doet Gij bedaren, door de fchadu w. van eene donkere wolk; Zo word het fr»»»j»4-ge'zsrjg der tijrannen beantwoord. vs. 6. Jebovab Zebaotb zal op deze berg nocr oec/e volkeren eene ryi« maaltijd aanrichten. Een maaltijd van rfs isire gerechten, van rfe keurig/te wijnen, Het vet, zal eu*e/ merg zijn en de wijnen zuiver en helder. 5. En als de vijandfehap der benden in de eerden aanval , even als de. brandende hitte op den feilen middag werkte , Gij alleen verkoelt de bezwangerde wolken, door eene benevelde koele lucht, en zo komt voor ons de tijd' dat wij den triumph - zang der geweldenaaren weder met eene triumph-zang op hun val vervangen kunnen. 6. Op den vermaarden berg waar Jehovah, de machtige 'heir-Vorst! beftendig rusten wil, zal Hij eenmaal het overwinnings-maal, niet alleen aan Zijn volk, maar aan veelerlei natiën, flem vrijwillig gehoorzaam, geven; een maaltijd evenredig aan de overwinning, waar de overvloedige vleesch - gerechten en beste wijnen zullen uitgedeeld worden ; waar het merg en de toebereiding der fpijzen zo wel vs. 6. Cube heeft deze voorfpelling, met alle poëtifche fmaak en enist op de eerde tijden van het N. T. getragt te brengen, toen door Jesus verzoening het leeven en de onderfelijkheid was aan her licht gebragt en daartoe de vertaling gekunfteld; maar welk verband is daarin met het vorige? Ik kan wel leering daarin met Stinstra vinden, maar noch geen verband. — Dc triumph - liederen , van dien aart, kunnen de geweldigen der -aarde in hunne onbezonnenheid wel eens inteugelen, cn in anderen dc moed der verdrukten opbeuren; evenvvd kan ik niet zien, dat de ze voorzegging op de tijden van den Messias in den aanvang van het Christendom kan zien; 'er is'niets in dat 'er mede drookt, ik geloof dat de woorden elders afgefcheurt zijn, en deze voorzegging nog vervuld zal worden als Jesus Christus over Zijn vijanden groote overwinningen zal behaald hebben; dan zal op Ziop, gijn hofflot, die maaltijd gegeeven worden. — Over dc wijnen is de aanmerking' van Lowth bruikbaar. — Ik kan hier met veele Uitleggeren aan geene doodmalen denken, maar wel aan een maaltijd bij gelegenheid van eeiie overwimünij.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXV. 507 vs. 7. Op dezen berg zal her hulzel v»iirréfftlffni£ri de volkeren omhuld, vallen } Het i;;/ae/ cm allé natiën gevltglen zil-verflonden werden. TS. 8. Hij zal den 'dood hefiispsnde virjtaan, Aion.il Jehovah Zal vin étk's gtv.i„t de tranen afdrogen, En de v'eragting Zi.nies volk o.er den gehelen aardbodem wegnemen; Jebovab fprak zu/ij! vs. 9. 'I er dier tijd zal men zingen : Ziet, dit is onzen Elobim '■ Wil hebben op bteuj ge wagt, en Hij heeft ook gered'. Deze is onzen 'jehovah'. Wij hoopte op Hem, cn Zijn verheugd cn verblijd over Zijn heil. als de oude en kragtige wijnen, voor elk zullen opgedist worden. 7. Op dezen zo vermaarden berg, is 't, waar de donkere" en vaale fluier, welke het aangezicht van zo veel volkeren als bevooroordeeldeli dekte, zal opgeheven worden, en de fluier als een tulband om het hoofd geilingerd, en die het gehoor verhinderende, weg genomen zal worden. S. En dan zal op eenmaal, den dood, zo veel prooijen, hem leevendig ge .flèrd, niet alleen ontnoomen, .maar voor altoos den invloed hem benoomen worden; hoe veel traanen zal Jehovah daardoor van behaauwde gezichten doen ophouden ; voor altoos zal de verregaande veragting van Zijne natie, bij de volkeren en natiën zo algeneem, in de grootfte hoogagting veranderen; — hoe vreemd., hoe onwaarfchijnlijk dit luiden mag , het is Jehovah die zulks beloofde! 9. In die vrolijke dagen, zullen de algemeene chooren aanheffen : — zo deed onze Befcherm - God! wii wagten niets van menfchen , wij hadden op hunne gunst niet te rekenen, Hij heeft ons geluk bezorgt, die God die het ons beloofde, is onzen onveranderlijkeu; wij, hoe outmoeiigende alles was, wij Haarden op Hem, Hij is de bron van onze vreugde, als het geluk van Hem komt dan rijst onze blijdfehap in top! 10. Wat willen nijdige vi. 7. Stinstra meent dat hier een fout door de Affchrijveren begaan is, zo dat men anders moet lezen, het verjlinden komt hier gewis niet te pas. Verfcheiden overzettingen lezen hier voor dekzel, tijrannen. — Treuriger^ of vooroordeelden gaan gebukt onder de tijrannen.  5o8 Het B O E K vs. io. Jebovabs arm rust op dezen berg, Als Moab gedorst word , Gedorsclit als het ftroo door wagenraden. vs. ii. Men moge onder ben de handen uitbreiden, Zo als een zwemmer die uitjlaat om te zwemmen, Hij zal hun trots en hunnen magtigen arm vernederen, vs. i;. Uwe booge muuren , uwe vestingen zij Hij buijcn en doen vallen, En op den grond in bet ftof doen liggen. volkeren en nabuuren daar tegen doen ? Jehovahs ftrijdbaaren arm rust veel kloeker op deze berg, als die van Moses; nijdige Moabieten zullen, als liet ftroo op den dorschvloer hol en dróóg ligt, vermaaleu worden. ii. Hunne vcrweering mag wezen als die van lieden , welke in het water gevallen, de handen boven tragten te houden, en al zinkende dan weder pogen te zwemmen , 't kan weinig baten ; noch trotlche euvelmoed , noch dappere krijgsvuist, vermag hier tegen niets. 12. Geen ichuilhoek waar gij u nestelen kunt, zal u overig we-, zen; hoe onverwimielijk uwe fteden, door booge muuren ook fchijnen te zijn , 't kost Hem weinig moeite om ze met den omgeploegden, en geëgden akker gelijk te maken. XXVIfte A hoofddeel. ^ Ls die zo gelukkige omwending komt, tiJtltimbZ zal in Judaas gebied , bij de vrolijke reijen land van Jmda f]er Zangeren, dit lied in gebruik zijn. een ander lied, " , gezongen worden. vs. 10. Dit verklaard Mus. niet als eige naam, maar van de vorming der fteenen , die bij de Oosterlingen niet gebakken, maar met ftroo vermengd waren om te hegten, cn dan gelijk getreden werden. Cube beproeft zijne gedagte fchoon. XXVI. Wat het geheele Hoofddeel betreft, zou ik wel aan den val van Babel en de uitredding uit de Babijlonifche gevangenis durven denken; ik kan geloven dat Jesaïas het bij de behandeling van deze voor hem aanftaande gebeurtenis uitgegeeven heeft, of na de bevrijding van de ftad, door de nederlaage van Saniierib, maar alles is mij te ftout, en te zuiver afgefcheiden van het eigeudommelijke. der Joodfche natie onder het o. t.—  van j E S A I A S. Hoofdd. XXVf. 5©9 Wi.i bewonen eene vaste ftad, Hare muuren en torens zijn fterk. ts. 2. Laat de poorten open voor het brave volk! Laaien daar in gaan die onwankelbaar in trouwe zijn! vs. 3. Het voornoemen is bevestigd, de bewaring der vrede is door 11 , Hierom verliet men zicb volkomen op u. vs. 4. Vertrouw altoos op Jebovab ! Jab'. Jebovab'. is een onveranderlijke rots! Algemeen choor. Wij zijn onbekommerd omtrent onze zekerheid; onze vesting is zonder wederga fterk; de fchoonfte en hoogde muuren, de fchoonde fehanién, maken de dad voor vijandlijken overal onbereikbaar. Aankomende Karavane. 2. Dan kunnen wij ook veilig ten alle tijde en onbelemmerd ingaan, met allen die deugd en oprechtheid waardeeren; en hun, die zich heilig aan verordeningen en verbintenisfen houden, mogen veilig naar binnen treden. 3. Wij vinden bevestigd, dat Jehovahs beramingen altijd tot dand komen, dat het ware welvaren van Hem komt; hoe zeker gaat hij dan, hoe ver ook dc zaak fchijnt te wezen, die op Hem alleen bouwt? Rei je van Leeraars. 4. Laat het dan voor altoos uw hoofddudie in den Godsdienst wezen, op Hem te vertrouwen; ja Hij, wiens dubbele naam zo veel uitdrukt, is als een graniete rots, O. T. — Aan de eerfte tijden van het N. T. en den wederbarenden invloed der" Christen-Icere, kan men in dit ganfche tafereel niet denken; ik geloof dus alles ligt nog in het toekomftige; van bijzonderheden mag ik dus niets zeggen, — ook niet bepalen, of de herftelling van den Joodfchen ftaat, of de eigenlijke opftanding der Jooden, een en het zelve denkbeeld zijn, dan of ze den anderen vervangen , en of hier eenige verbintenis is met die verrijfing , welke bij de opftanding van Christus plaats hadde? die in het toekomftige wil pbilofopbeeren doolt gewis. vs. I. Mus. leest hier anders, te vrij evenwel: Cube heeft dit hoe geestig ook , bondig wederlegd, het ftrijd volkomen met den Paralellismut.  5io Het BOEK VS. 5. De Viong verhever.en zet Hii laag'. De hoo«e (rad Hij ter neder , Slegt ze tot Aengrond, en -oicrw ze in ier ftof. VS. 6. Dan vertrappen de voeten ia» , Dc voeten uer gedrukten , de zo/e» der behoeftigen. VS. 7. Het ifor^ eer; ciFen pad co«r 7 vernielde ze, En gij hebt hunne gedagtenis uitgeroeid. vs. 15. Gij, Jebovab 1 vermeerderde t/ai volk, /ter volk wierd talrijk, en Gn heerlijk, £« verjpreid ze in de grenzen des lands. VS. 16. Jebovab'. men ziet in benaauwdheid 0/) U, En ftort &«< ftille gebed uit, als Gij hen tuchtigt, vs. 17. Als een bevrugte vrouw, wier barens tijd nadert, In hare weeën van fmarte fchreuwt, Zo zijn wij voor U geweest, Jebovab'. hebt, 13. Wij hebben zo menige ondervinding gehad, daar wij dikwijls hulp bij andere zogten, wat heerfcheis! wat despoten zijn! nooit hebben wij een jehovah, een BefeherrnGod onder hun gevonden, en hierom fpreken wij nu niet meer van zulken; Uw toegenegen invloed leerde ons allen Uw beduur te fchatten en dat te prijzen. 14. Wij treden daar niet verder in ; zij zijn niet meer vijanden, en zullen ze nooit weder herleeven , al zijn ze nog magtige fchimmen ; zij zullen ons niet meer verVaaren, Gij hebt ze gevonnisd en weggedaan van de aarde, ja 't geheugen aan de dwingelanden is reeds vergaan. 15. Ja, Jehovah! wij herinneren onze vorige tijd, toen Gij naar Uw beloften het volk deed wasfehen tot eene natie, tot eene volkrijke, eene aanzienlijke natie , en overal een uitgedrekt land alomme bevolkte. 16. Ook in donkere en beklemde dagen is de hoop en verwagting op U, Jehovah'. Uwe tucht-roeden zijn de veiligde toevluchtsoorden voor hun, zij binden het gemoed aan U. 17. Ja, wij denken nog aan ons wordelen voor onze redding; hoe wij gelijk waren aan eene vrouwe , die op 't einde van hare rekening is , en eindelijk door weeën overvallen word; wij gilden en fchreeuwden over vt. 13. BoëTius heeft dit tweede lid wel opgehelderd. • vt. 16. Eigentlijk ftaat 'er: uwe tuchtigingen zijn een behoedmiddel Itr* gen toverij ; dit zet Mus, over: tegen bet ktvade.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXVI. 513 vs. 18. Wij waren zwan\er, wij hadden weeën, Maar baardden wind; Wij bezorgden den lande geene redding, En geene waereld-bcwoners vielen ter neder, vs. 19. Uwe dooden zullen leeven, onze lijken ftaan op. Verrijst en juicht gij die in het ftof woont; Uw daauw zal een /s»w;;s-daauw wezen, En vallen op het land 'der overledenen, vs. 50. Ga, mijn volk! begeef u in uwe kamer, Sluit de deur agter u digt, Verberg u een wijl, tot bet onweder over is. onze godsdienftige bijeenkomftcn, zelfs daarover Jehovah. 18. 't Kwam ons nogtans zeker voor, het was wezentlijk , wat 'onze hoöp ons voorfpelde; hoe verlangden wij naar de vrucht, maar ziet! 't was niets dan pijnlijke opgeblazenheid; — met al ons Worftelen hebben wij den laiiden nooit heil aangebragt, nooit eene eenige vijand, die wij zo veeleu hadden, voor onze voeten magteloos zien vallen. 19. Hoe treurig, als een kerkhof vol lijken, alles nu ook zij; genoeg is 't, dat wij de uitzichten hebben dat diejbeweeglozen zullen herleeven en die lijken verrijzen: rijst dan nu blijde op, en fchud het graf- ftof af! hoe zal dit zijn ? ,6! als de daauw die in den vroegen morgen valt, en alles verfrischt, doet herleeven, en op de landen, waar veldflagen of ijslijke flagtingen geweest waren, haar meeste kracht doet. 20. Maar mijne natie! wien ik nü dit lied mededeelde, overijl u niet in uwe denkbeelden, 't is nog verre vs. 18. Al was de ziekte, die zeldzaam voorvalt, en onder den naam van Empncnmatojis bij de Medici befchreven word, ouwlings onbekend, zo heeft de tekening nog zo veel natuurlijks, dat wij aan zoortgelijke omftandigheden denken moeten. vs. 19. Dit behoort men eigentüjk, zegt Mas. te neemen, en hij denkt aan de bloedgetuigen; maar fchijnt evenwel geene bijzondere opftanding te willen bedoelen. — Eigenlijk ftaat 'er: malvadaauw, dienstbaar, naar de kruidkunde der ouden, tot bevordering van de geboorte; dit wedericgd Cube, fchoon de 70 daartoe aanleiding gegeeven hebben, VII. Deel. Kk  SJ4 Het BOEK VS. 21. Want Jchevab treed uit Ziin heiligdom , Om de fuoodbeii der «arrf-bewoneren te flraffen ; De aarde za! het onfcbu'.dig bloed ontdekken, En de vcrflager.en in haar niet langer verbergen. af; voor u is niet veiliger clan als uwe voorvaders in Gojin deeden te handelen , u in uwe woning wel gefloten optehouden; voor u is 'er geen tijd van opftanding, maar van optlniting, tot dat deze zwaare onweders over zijn. 21. Want Jehovah heeft zich gereed gemaakt om Zijn iiille kalmte te verwisfelen met toneelen van draiten ; Hij wil de wanbedrijven der fnoodaards bezoeken; dan zal alles ontdekt worden, de aarde zal het bloed baren van zo veel onT fchuldigen, op haar vergoten, en zal tevens de lijken der ontzielden opgeven. XXVIIfte HOOFDDEEL. VS. I. In dien tijd zal Jebovab met een vervaarlijk groot enfebtrp zwaard,Het monfter, en de Izng-ftaartige Hang, 't Monfter, de kronkelende flang, En de zee-flang, verflaan. 1. In dat zelve zo gewigtige tijdvak, zal jehovah nieuwe (lof tot dank - liederen geven, doordien Hij met een verbazend groot zwaard van het hartfte daal, 't Nijl- mouder dat van voren aangevallen zo verfchriklijk is, doch een dijf ruggraad heeft; en een ander, dat zich buigen kan, maar zo veel te gevaarlijker is, wanneer het aangevallen word, en daarenboven den verlchriklijken zee-draak met zijne breede walvisch-muil, ontzielen zal. vs. 1. Mij dunkt 'er is weinig opmerkzaamheid nodig, om te ontdekken dat dit vers nog tot het vorige Hoofddeel behoort, de zaken leggen daardoor, wat de vervulling betreft, in het donker. De drie monfters, ten minllc twee , zijn beelden van de drie monarebien , welke het Joodfche land het meest gedrukt hebben , en die in het toekomftige altoos van 't voorledcne, bij de Profeeten, om de denkbeelden te bepalen, genomen worden. De gedagte van Mus. verdiend rijp overleg, dat hier drie gefterntens naar de fchikking der ouden bedoeld zouden worden , om heel-  van JESAÏAS. Hoofdd. XXVII. 515 2. Maar 'er zal in dien tijd ook weder een _ys. i.opdien wijngaard aangelegt zijn ; alle de Hammen zul wijngaard' lm len ziin van de beste foreks-druiven, — ov-Ci".l'~ra',l''' 3 ■> ' r zijn; van welken dezelve zal een lied gemaakt en bij beurten ge-jv» bij be»n,eu zongen worden. Zie hier een gefprek tusfchen den planter en den wijngaard: , vs. 3. Ik, Jebovab'. zal dien bezorgen, Onophoudelijk hem befproeijen'; Ik zal hem bij dag bezoelien, En ik zal hem bij nacht bewaren. VS. 4. Ik ben met geen muur omgeven: Een doorn en distel kan ook geweld weder/laan : Maar als ik die geweldig aanval Jliek ik hem maar in brand. u*4 Reije. Jehovah fpreekt, door Priesters gezongen. 3. Mijn wijngaard met nieuwe zorge weder aangelegd, wil Ik met alle naauwkeurigheid van nu af behandelen; Ik zal hem op 't rijk He met water voorzien om zijne zaprijkheid geftaag voedzel te bezorgen ; met alle zorgvul- ' digheid zal Ik hem tegen alle onaangenaamheden van den dag en van den nacht, befchutten. o/e Reije. Burgers die den wijngaard invoeren. 4. Mag ik dit verwagten , daar'ik geen fteenen muur, geen de miufte omtuining hebbe, en dus voor allen aanbeelden te zijn van drie aanzienlijkef rijken, die bezogt zouden worden, — de eerfte is wel de duidelijkfte in overeenkomfle met den krokodil, die een onbuigzaame ruggen-graad heeft, — men leeze de rijke aanmerking van M. Tijde man op Shaws Reizen. Hezel heeft 't natuurkurldige vrij goed. vs. 2. In Juda groeide de forek het meest en best, dit rijk raakt 't bijzonder , de paratiomajte der Hebreeuwen maakt het invoeren van den wijnftok fprekende, natuurlijker dan bij ons. vs. 3- Hier heb ik de Griekfcbe en Sijrifcbe overzetting gevolgd. — Voor tooren lezen de 70 muur, — dit is door de meeste Uitleggers gevolgd; Lowth heeft dit wel behandeld in zijn Antagonist; Koechen heeft zich moeten wringen om de gewoone lezing te behouden. vs. 4. Forskall zegt, dat de Oosterfcbe doornen veel fterker en ftckelagtiger zijn dan de onzen. Kk 2  5i6 Het B O E K TS. 5. Och! print maar raiinc fterkte aan! OcA' fcbtnkt mi, «au >-«jrc, Jlhenkt mij rnite. vs. 6. I" het ocl." mfti ;e zal Jako". wortelen en Isracl bloeijen en knoppen, Zo dat de aarde met o'rucbten overladen zal zijn. vs. 7. D«w tfaat Hii zo als Hij doeg dien die hem doeg, E.i dood Hij .zo als de moordenaar door bem gedood is. val bloot Kgge ; eene haage zou ten minde nog 't indringen van het vee verhinderen. \fle Reije. 5. Miine befcherming is u genoeg, en tegen Mij, indien Ik gramdorig ware, is niets nut; met déne wind rukte lk de haage om , of dak hem zeer gemakkelijk in ligte laaije vlamme ; — 'l best van alle voor u, is, en dat is Mijn wensch, u om mij wel vast te llingeren, dit is de beste veiligheid voor de wijngaard dengen. zde Riqé, .> Wel nu, fchenkt dan ook aan mijne loten, bij die vastigheid, kalmte! ó ja! fchenkt mij toch groei en ongeftoerde geneugten. ift' Reije van Profceten. 6. Houd moed, in volgende tijden zal het u nog gelukken, dat gij, fpruit van vader Jakob! na den winter vo »r u, waarin gij onder den grond meer vezelen maaken, weder uitbotten, bloesfems en gezette beziën geven zult; uw vrucht zal tot rijp'ieid komen, en zo overvloedig, dat gansch Jiiclea ze zal kunnen nuttigen. 7. Het is waar, uw daat is kwijnend, maar niet hopeloos; Jehoyah heeft u zo niet behandeld , als Hij uwe vijanden deede ; is uw plantzoen zo vernield als uw vernieler, die voor altoos uitgeroeit is ? vs. 7, 8. Dit fteheelc Hoofddeel is donker maar bijzonder deze twee verfen grammaticaal hefchouwd; van 7—13. neemt Cuee voor een fragment, Tr ar aan alles ontbreekt om 't wel te verdaan, ook Koppen; maar het is onbetwistbaar dat het zim ebeeld van den wijngaard doorloop', en dus is dit, eene grove doling in deze Geleerden.  t van JESAÏAS. HooFnn. T. VII. 517 VS. S. "Vlot mate liraftte Gij, toen Gi' hen wegdreef, r«» een felle orkaan als die van den bete" oosten wind hen v egnint. VS. 9. Daarmede zullen de wan''edriiven van Jakob verzoet d «j-'zrr , Dit is het gfltllchè offer, waar door de fcbuld tal afgedaan zve e . Dan zullen alle fleemn des «titan als verftrooi ie tuUltecneu leggen ,4an hosfehen en znnvte.ziiilrn zal men xnctt denlcn. VS. 10. "eweer'mare ft: d zal dan outi ■ !kt, e^n veraf te en verlaten grondwezen, Een valei ter weiding voor den jo' gen ft Ier ziin. Om de takeen, terwijl het nedcrli d, te vcifcheurcn. VS. 11. Die verdorde takken zullen dan gemakkelijk weggenomen worden , De wijven die dan komen zullen ze branden; Vlet is ge^n volk van eenig i erna ft, ■ Hierom heeft deszelfs fnrmeei.ier 'er geene ontferming mede. En zal het geen gun/ie doen ervaren. Wijngaard, \fi' reije. S. Neen, na bare onvrugtbaarheid heeft Hij haar niet behandeld, fchoon II;j gevoelig en geweldig gt$:liüd heelt, toen de vutirige wind alles vernielde , wat vaa belang was. ifl' Reije. 9. Maar juist do-r deze oordeelen, zullen' de o rziken der llraffen opgeheven, en den gr. nd tot verzoei:i:ig gelegd worden; — befchouw 't als het zond-offer, waar door de onreinheid herfteld word; dit offer dat gansch verteerd, zal ook alles opteeren; de marmeren fteenen van de afgods-altaren zullen door dat vuur tot model - kalk inbranden; 't zal de gewijde bosfehen, het zal de zonnezuilen opteeren. 10. Doch alvorens moet de ftad, zo vermaard wegens hare (lerkte, gansch ontvolkt en een puinhoop wezen; een wildernis waar het dartele vernielende ltier naar lust in graast en ligt, en het groene loof dat blijven liaan zal , naar welgevallen fchetirt en afrukt. 11. 't 'Moet zelfs verder, gaan , de afgefcheurde takken dan verdroogd, moeten naar welgevallen door de fchamele vs. 9. Fen offer dat gansch verteerd; — hier fchijnt het dat de altaar zelfs mede verteerd word, en van marmer in kalkfteenen veranderd; een fraaie trek, ha zond-offer is wegens hunne afgoderij, dat fel brandend offer, dat de afgods - meubilen mede opteert. vs. ii. Dit word met zo veel naauwkeurigheid gezegd, om de grenzen i\ k 3 van  5lS Het BOEK vs. ii. In dien tijd zal Jebovab beginnen tc dorfchen, Van de overftroming des Euphraats af tot aan Egypte: dal toe , Dosh gij, kinderen van Lsra'él! zult één voor één bij een vergaderd worden. vs. 13- In dien lijd zal 'er met eene groote bazuin geblazen worden; Dan zullen zij komen , die in Asjïjrie ver/trooit waren, En de verdrevenen in het land van Egypte, En zij zullen Jebovab op den gewijden berg te Jerufalem aanbidden. inwoners , dier landftreek verzameld worden ; zo als de vrouwen weieens hout voor het vuur fprokkelen ; verwonder u daarover niet, wat dan blijft is een onvernuftig, dom volk, daarom behandeld Jehovah 't ook met geen mededogen, en doet hun geene geneugten , hoe ook genaamd , ondervinden. 12. In zulk eene radelooze toeftand zal evenwel de ongedagte groote omwenteling gebeuren ; Jehovah zal den dorschwagen beftuuren, en daar mede rondrijden van den Euphraat af tot den vrugtbaren oort van Egypten; de vijanden zuilen gedorst worden, maar gij, Israëliër;! zult op dien dorschvloer als airen verftrooid leggende, zorgvuldig opgezameld worden. 13. Dan zal voor hun welke buiten de grenzen des lands zijn, ook gunflige omwending komen; de bazuin, geen krijgs - bazuins - geluid, maar die gewoonlijk gebruikt word bij de hooge feesten zal gehoort worden , dit zullen de ballingen in Asfijrie en Egypte horen, en zij zullen zich haasten om zich weder naar Jerufalems Tempel-berg te begeven, om daar den ftatigen eerdienst te houden. van Paleftina, weleer, aanteduiden; — het dal van Egypten is in onderfcheiding van de woestijn die tusfchen Egypte en Kanaan lag, die vruchtbaare ftreek, waar de overftroming van den Nijl nog reikte; Muller. in zijn Satura pag. 133- heeft dit best. vt. 13. Waar dit gehecle Hoofddeel op ziet is moeijelijk, veel is 'er op de toeftand in en na de Babijlonifche gevangenis volmaakt pasfende in; veel ook dat 'er niet mede ftrookt, en is de aanvang ten dien dage vs. 2. egt, waaraan ik niet twijfel, dan is alles nog tockomftig, en is de aanvang van der Jooden toekomftig hcrftel, in veel opzichten, gelijk, en een beeld dcrzelve, van hnn in en na de Babijlonifche gtvan.enis.'  van JESAÏAS. Hoofdd. XXVIII. 519 XXVHIftc hoofddeel. VS. I. Wee de trotfcbe kroon der dronken Epbraëmiten'. tWier pralend» fieraad eene verwelkende bloem is, / Op het hoofd van het vruchtbaar e dal en der bedwelmden van den Wijn. TS. 2. Ziet! Jehovah zond eenen machtigen, eenen iterken , Die is als een geesfelenden hagel als een verwoestend tempeest, Als een vloed van geweldige wateren, alles over/lromende; Hij werpt ook alles ter neder. ys. 3. Met de band worden ze afgerukt, en met de voeten vertreden, Die trotfcbe kroonen der befcbonken Epbraëmiten, ,0 ver Ephra'im, die 't opperbeftier over tien dammen beeft , vooripeld mijn geest , de treurigfte onheilen; Samaria mag als hofïtad, niet minder onder de andere fteden uitftekende zijn, dan de koninglijke kroon boven de overige vorftelijke fieraadien, en dat het zich vrij daarop verhelfe; Sichors dal mag de wellust der hofftad wezen, op welkers einde Samaria als een bloem praalt, en aan de dartelende wellust voedzel aanbied; in mijn oogen is het reeds eene verflenfte bloem. 2. Want Jehovah zal bevelen geven aan een dapperen en wel gewapenden vijand, d:e zal Ephraïms bloem, zo rijfig op haar fteel pralende, even als eene felle hagelbui doet , vergezeld van felle winden, knakken en tegen den grond liaan; een flagregen die eenen vloed van water geeft, zal alles wat rondom haar ftond, t-n als de voorgrond voor hare bevalligheden was, geheel vernielen. 3. Zo zal men die fchoone bloem, op °t einde van de valei, in de afhelling Het xxviii. Hoofddeel fchijnt in His ki a's bewind uitgegeeven te zijn, en raakte meet de Israëliërs; maar daar 'er gelijkheid in.zeeden was, oilr der die van Juda, word dit in de beftraffende rede niet vergeten. vs. 1. Dit beeld is natuurlijk; Samaria, in een aangenaam dal op eene hoogte gelegen, was de kroon dier fchoone ftreek. vs. 2. De beste Handfchriften lezen zo voor Adonai, hier ftaat eigenlijk: fterke en machtige; ik denk dan, dat de comparatie is met Damascus Koning, op wien de Israëliërs wegens de verbintenis met hem zich zo zeer verhieven. Kk 4  520 Het B O E K vs. 4. Plet dc verzvelher.de bloemen-Jra»j, dat pralend fieraad, Op het hoofd van het zo vruchtbaar dal, Zat bet gaan als met de vroeg rijpe vrucht voor den oogst, Welke iemand ziende, met de hand grijpt en opeet. vs. 5. Op dien tijd zal Jehovah Zehaoth voor de overgeblevenenZijnes volks, De heerlijkfte Kroon, de fraaijjle krans wezen. vs. 6. Met bekwaamheid tot recht, zal Hij die in de rechtbank zitten , bezielen, En met heldenmoed de gene die den oorlog oa» de grenzen afwenden. vs. 7. Laaien deze w// zwieren door den wijn en tuimelen door den Herken drank, De Priesier en de Profeet mogen dwarrelen door den gekruiden wijn, Verzopen in den wijn , gansch door den Herken drank\zuizelende, Kunnen zij niet regt zien en waggelen in het gericht. van den heuvel, de kroonftad niet een geweldigen arm zien wegneemen en baldadig met voeten treden; treurige uitkomst van dartelende praal! 4. Want juist de fchoonlieid van die kroon , op 't hoofd van Sichors dal nu reeds met eenige verkwijning pralende, zal 't fterkt den aandacht trekken, even als in dc lente de rijpe malfche vijg, 't oog van den vruchten-minnaar trekt; op het oogenblik dat hij ze ziet, plukt hij ze, en eet ze zonder bedenking op. 5. In dien zo onaangenaamen toeftand van Israël, zal het in Juda anders gelteld zijn; hoe zorgelijk haar toeftand moge wezen , dit zal haar voorregt zijn; God zal hare fchittcrende en luisterrijk diadeem zijn, de bloemkrans voor Judaas dal, al fchijnt de bloem op zichzelven weerloos te ftaan, en maar een overblijfzel van Kanaiins fchoone landsdouwe te wezen, dit is nogtans haar roem. 6. Door dien invloed zullen de gebreken, die eiken ftaat inwendig verzwakken, met regtmatigheid omtrent het bewind, en voorzichtigheid in 't neemen van maatregelen tot veiligheid , verwisfeld worden; en de lafheid der beftuurdcren, waar door de oorlogs - ramp die Israël verwoestte, ontftond, zal van hunnen bodem afgewend worden. 7. Al is de uitkomst dan anders, als vs. 4. Van dien aart is de vijg die in den winter overblijft, en in de lente kan gegeeten worden. vs. 6. Poorten voor grenzen, is eene vrij algemeene en niet onnatuur» li.ke wijze van fpreken bij den Oosterling,  van JESAÏAS. Hoofdd. XXVIII. 5" VS. 8. Alle tafels ziin met ukfpQtrwfïl' bedekt, Zo zelfs dat 'er, geen plekje [ledig] is. VS. O. Hoe znii men bun dan kundigheden kunnen openleggen , En zulken de leerredenen bevatbaar ui*ken? Zij zijn als die aan de melk ontwent worden en van de borst zijn genomen. VS. IO. Hoe', 't is: bevel op bevel, bevel op bevel \ Voorfcbrift op voorfebrift, voor/ehrift op voorfchrift'. Hier tvar, daar war! VS. II. Hierom zal doorfiamelende lippen, En ecu vreemde tong, tot dit volk moeten gefproken worden. van hun , die zo dronken in trotsheid waren, zo zijn hunne zeden nogtans berispelijk , zij mogen met geen minder regt den naam van dronkaards dragen; onmatigheid in den wijn maakt hunne aanzienlijken los, de verhittende dranken brengen de verbazende misftappen te voorfehijn; Priesters anders de uitleggers der wetten, Profeeten, heure befchermers zijn hier de voorgangers ; zo algemeen is dit kwaad, zij misgrijpen zich daarom gedadig; wat kunnen bedwelmde harzenen dan over gezichten oordeelen of herkauwen; zulke wet-verklaarders over zhl en oogmerk der wetten bellisfend fpreken? 8. De gerichtszalen geven zulke Inrekende bewijzen, als hunne gedekte tafels , waar geen zitplaats vrij is van de tekenen der onmatigheid in die dronkaards. 9. In die verwaarlozing kan men ook door onderwijs, door waarfchuwende reden niets uitwerken; zij zijn lastig als de kinderen die gefpeeud worden; zij luisteren naar niets, zij zijn buiten hun element als 't kind dat geen melk bekomt, als hun den wijn onthouden word. 10. Aan beduur, aan beteugelende voorfchriften ontbreekt het hun geenzins; integendeel zij hebben de wakkerde Profeeten , die het een op den anderen dapelen ; maar het gaat met hun in de uitwerking even als met de jonge kinderen ; zij doen zo , om van het een op 't andere vliegen , blijven niet aan de uitvoering van 't e"dn • geheel, maar gaan ras tot het andere over, doch komen nimmer tot ruste. n. En om die rede is het vt. 11. Zeer wel brengt Datiie dit in liet onzijdige, en voert in het Kk 5 voi-  Sfr Het doek vs. ia. Tot wien hij zeide: hier is rust, gunze den mocdcii, En hier is ware verkwikking; doch zij wilden niet hooren, VS. 13- Hierom zegt Jehovah: Bevel op hevel, op icaW! Voorfcbrift op voorfcbrift, voorfcbrift op voorfchrift! Hier waf, daar ! Zo regtwaarts gaande, vallen tij agter oc«r, Zij bezeeren zicb , worden verlinkt en gevangen. ys. 14. Spotters! hoort Jehovahs bevel! Gij.', die bet volk van Jerufalem hehecrscbti te vreezen, dat zij nog eenmaal door zulken, die geene bekwaamheid hebben tot redenkavelen, en die voor hun gansch onverltaanbaar zijn , tot hunnen plicht zullen gedwongen worden. 12. Die God die anders in den vaderlijken toon handelde , en de fchoonlle aanwijzingen gedaan had, waar voor hun verademing was, die men de afgematte door woeling niet onthouden moest, ja den waren weg van genoegen en heil duidelijk aangewezen heeft, doch te vergeefs, zonder de minne uitwerking. 13. Hierom zegt Jehovah met eenen gebiedenden toon, maar in hunne ooren eenen llamelenden : de uitwerking van alle de bepalingen en voorfchriften, den een op den anderen, en hun woelig onvoldoenend beftaan, daarvan zal nu de uitwerking wezen, dat ze te rug gaan, aanftoten, en verpletteren , en vallen in den ftrik, over hun gefpannen en omwoelt daarin gehouden worden, zulke ijslijk e gevolgen zal ééne misleiding hebben. 14. Hierom heeft Jehovah over u misleiders, profane geestelijken! en over Allen die te Jerufalem den meesten burgerlijken invloed hebben , een vonnis uitgefproken, waaruit gij uwe misdaad kunt volgende vs. dan de inhoud, waarop die vreemde rede uirkomt , in: doch zij hebben niet willen horen; dan het kan dus niet verklaard worden. vs. 12, 13. Hier is inderdaad vriendenraad in den gebiedenden toon van een heerfcher. vs. 13. Dit en het iode vers kan niet wel in het Nederduitsch uitgedrukt worden, 't zijn alle woorden van eene pjllabe, die door de verdubbeling een geluid, als wen iemand fchetn t: Hameien, maken.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXVIII. 5=3 Ys. !J. Gij zegt: wij hebben met den dood verbintenis gemaakt, Met de beneden waereld een verdrag gefloten ; Als een flerken vloed aandruifehen Zal , Dan zal ze tot ons niet komen , Want wii hebben een fchuilplaats in dc leugen, En in bedrog verbergen wij ons. vs. ld. Hierop zegt Jah, 'Jebovab'. Ziet !k leg in Zion een fteen , een nitgezogte fteen, Ken zwaare wel fluitende hóektleen, Die 'er op betrouwt denkt aan geen vlugten. leeven, ver ftaan. 15. Mogelijk denkt gij: — gij kunt wel zwijgen , wij hebben wel gezorgd dat bedreigingen ons niet uit onzen luim brengen, wij zijn onbefchroomd, wij hebben alles overlegd; met doodelijke rampen ftaan wij in die verftandhouding dat zij ons niet bezoeken zullen; met het beftisfend verderf hebben wij vriendelijke verdragingen aangegaan; al kwam eene norfehe winterbui met eenen ijslijke watervloed, zij zal ons niet fchaden, maar voorbij rollen; wij hebben tot nog toe in onze bedriegerijen eene goede wijkplaats, en weren als 't ons nader komt, door listen het altoos te ontduiken. 16. Doch, op dat voorbarig zeggen, zal de Jah, Jehovah! nu belovende en niet dreigende beginnen : Ik zal voor de veiligheid zorgen tegen alle list; Ik bereide eene vastigheid in Zions hofplaats ; in voortretlijkheid en duurzaamheid een hoekfteen, een ware beveiliging uit; die 'er uitzichten op heeft zal niet woelig wezen , maar bedaard afwagten zonder fchuwheid, hoe alles bevestigd word. 17. Het heilig recht vs. TlS. Mus. denkt aan getyijde fteenen die het recht van vrijfteden hadden, en die men meest tot hoe! fteenen gebruikte; Hezel heeft zeer goede aanmerkingen over deze twee verfen; alles hangt af van de bepaling van 't geheclc Hoofddeel, of dit tot Hiskia's tijd behoort, dan later in dc tijden van Manasse invalt; dus kan Hiskia altans dc fteen niet zijn; doch latere Profeeten, en vooral zij die de oprechting van den ftaat naar de Babijlonifche gevangenis getekend hebben , zullen zich duidelijker van dit beeld bedienen, en dan zulks nader ontwikkelen: lijnrecht alles op den Messias te brengen is in verband bijna niet mogelijk, en zo I harde gevolgen kunnen \eroo'zaken, fenoon 'er gelijkheid is  524 Het BOEK VS. 17. Billijk zal Ik naar het meetfnoer her recht, Regt vaardigheid naar hot pasloot , beeerdeelen ; De hagel zal dc bedriegelijke fchuilplaats wivncemen, Ea door vloeden zal de w<;'A-pIaais overjtroom; worden. VS. IS. En uwe verbintenis met den dood zal verbroken worden , En uw verdrag met de beneden waeteld zal jee» ftand houden } Zodra dc geweldige vhed voortruifct' en zal, Zult gij 'er door ter nedergeveid worden. VS. 19. Naauwelijks zal zii vloeijen, of zii zal u aangrijpen , jE/*«« dag zal zij ftromen . bv dag en bij nacht, .Bi; » zal het gerucht genoeg zijn om enkel beving te worden. VS. 20. [Ttt bed is te kort om daarop te rusten, En het dekzcl te final om 'er » onder te voegen. zal dan weder herleeven , het ■ woord zal den fchakel van billijke wetten wezen , en de wijkplaats zal overftroomd wezen. 18. Met eenen zullen dan uwe verdragen met het gevaar, en uwe verbintenisfen met het beflisfend verderf op eenmaal wegfpoelen ; de ijslijke bui zal niet alleen alles overllromen, maar het gebouw van uw toevlucht zal boven uw hootd inlforten en u verpletteren, io ja, ik zeg meer, van welke zijde deze overftroming ook moge beginnen uittebreken , zal >ze aanftonds bij u haar geweld ook doen; geen dag van bedaardheid , waarin haar woedend geweld afneemt , zal 'er voor u berekend kunnen worden; onafgebroken, tijdig en ontijdig, zal ze geweld doen, 't gevaar zal zo groot, het toneel zo akelig wezen, dat de floutfte zelfs als een blad zidderen zal. 20. Geen oogenblik zal 'e angsvalligheid van u wijken; 't zal 11 gaan even als iemand naar ruste verlangende , in het leggen vind, als hij zijn leden niet behoorlijk uitrekken kan, of wen 't dek niet ruim genoeg is om zich behoorlijk voor de nacht-koude te dekken; zo zult gij dan woelig wezen in d:e oogenblikken, waarin gij u eeuige ruste beloofdet. 21. Jehovah is in zommige omftandigheden : verleide, dartele en dronk»nen in dezen, tijd, die zich vleien, en verflokte Jooden die in des Messias tijd zich met eenige uitvluchten vcrftcikten.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXVIII. 525 Vs. 21. Want Jebovab zal zich zo als op den berg Prazim opmaken, En donderen als in het dal f ibeons; Hij zal wel werker., maar gansch vreemd werken. Hij zal iets daa?fbellen, snaar het zal ongehoord wezen. VS. 22. Snot dan niet op dat uwe firaffe niet zwaarder worde, Van Adonaï, Jebovab Zebaotb' hoorde ik, Hat uwe verdelging vast bellotcn was. vs. 23. PJ^eest dan opmerkzaam en hoort mijn (lem! Men aebte en let op mijne re lenen. VS. 24. De bouwman ploegt niet dagelijks ziin land, Om 't te openen voor het zaad, cn dan te eggen. zal voor u alies omkeeren, wonderen die ten nadeele van den vijand anders werkten, gelijk onder den dapperen David, toen de hagelfteenen op de hoogte ten zijne voordeele (treden, of voor Gideon zon en maan de flagting der vijandlijke armee begunftigde; wonderen zullen het zijn, maar u onbekend, in alles ten uwen nadeele, en wat de uitkomst zij, zij zullen gansch geen wederga in uwe volks-gefchiedenis hébben: 22. 't Eenige, 't welk ik u fnoodaards nog raden wil, is dit: fpot niet meer met bedreigingen, op dat ze noch niet meer verzwaard worden , want de verwoesting zal gewis komen; ik heb met'alle bewijzen van agtbaarheid 't befluit van mijnen God ontfangen. 23. Nu dan, zoo 'er nog eenige bedagtzaambeid in 11 overig is, luister dan nog naar deze mijne waarfchouwing; en och! mogten de redenvoeringen, welke ik nog hieromtrent te houden heb , met eenige opmerking verwaardigd worden ; ik zal mij van een zinnebeeld bedienen. 24. De landman die ervaren is in zijn kunst, zal meer doen als het land tot het zaaijen te bekwamen, dit is met een afgedaan. 25. Zodra heeft hij met den vs. 24. Niet alleen dat de Oosterfi.be landman veelal tweemaal egt , zo als Mus. opgeeft, maar de dikke recpen in zwaare landen (la.it hij met houte knuppels klein, te noodzaakelijker om dat de eggen waarvan men zich bedient, klein cn ligt zijn; Nieburcii heeft ons tekeningen van hunne infirujnenten gegeeven; doch S cn o e tg e n l us in zijn Ar.tijm liit: et full: heeft de beste verklaring.  526 Het BOEK VS. 25. Hij doet za, dat hij het bovende alvorens klein maakt. Dan ilrooit hij wikken, en Jlingert komim uit, Óf hij bediend zieb van tarwe, gezuiverde gerst of fpelt, VS. 26. Elk aan ziin plaats naar dien regel, Welke Elobim hem voergefebreven beeft. VS. 27. Ook drijft men over dc wikken geen dorschwagen , En over het komijn gaan de radenen niet, De wikken flaat men met den Kok en de komijn met den kenpprl. VS. 2ï. De tarwe maalt men, docb niet door klein te dorfchen, Men breekt die niet met het wagenwiel. Noch men laat die niet door de paarden klein trappen. VS. 29. Even zo handeld Jebovab 7.ebaotb! Schoon Zijn raad ondoorgrondelijk en Zijne daden omnederfaanlijk zijn. ploeg den grond niet geopend, en effen gemaakt, of' hij breekt al rasch dc kluiten aarde; dan alles . aangehoogt hebbende, Ilrooit hij zijne mindere granen daarin, of de zwaardere van tarwengranen in zoort. 26. Het voordeelig onderricht 't geen de Mofaïfche wet hen alrcedc aan de hand gaf, van geene vermenging van granen' in gebruik te brengen, zal de welberaaden bouwman volgen. 27. Zo volgt hij ook in de inzameling de gewoone gebruiken, peulvrugtcn die ligt uit den-dop vallen, zal hij met de fcherpgetande dorschwagen niet bearbeiden, noch de wagens met breede raden voor de kleine kor" reis bezigen, maar de lange ftok en de kleinere knuppel tot de andere met een lugte hand gebruiken. 28. En fchoon de granen die tot brood dienen, zeer fijn moeten gemaakt worden tor dat gebruik, 't geen de meulen gewoonlijk verrigt, zo zal hij dit niet te 'gelijk op den dorschvloer doen door het zwaaré wagenwiel, waardoor hij 't verpletteren zoude; veel min zal hij door de paardshoeven het fijn laten trappen; als hij zo lang dorst tot dat het uit den halm rolt dan is hij voldaan. 29. Zo befluurt Jehovah alles, die alles in de natuur en in de huishouding vs. 25. Met een fchop werd de aarde in vierkante vakken afgeperkt en opgehoogd, indien 'er verfchiilend zaad op de landen gezaaid word; omtrent de verfchillende zaaden hier genoemd, zijn wij veels te onzeker om 'er iets met grond van te kunnen zeggen.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXVffl. 527 met order Iaat verrigten; in Zijn beftuur gaat Hij daarin voor; die zelve is nogtans onnagaanbaar in Zijne onderneemingen zo wel als in de uitvoering derzelve. XXIXfte HOOFDDEEL. vs. i. Wee Ariël\ Ari'èl\ Davids hofftad. Waar 'sjaarliik de feestsofferen gedacht worden. riöl! Ariêll anders Davids altaar, in de hofftad opgericht, waar op zo lange onbelemmerd bij loofhutten en andere feesten , de rijke offers verteerden; treuriger tijden zijn u aanftaande. 2. Op 't onvervvagtst XXIX. Dit geheele Hoofddeel is donkerder dan men zou denken, 'er zijn geene overgangen van den eenen tijd tot den anderen, van oordeelen tot zegeningen , dewijl zij niet iri den fchakel, maar naar het plan der Godheid in deszelfs oogmerken opgegeeven worden ; — donkere voorfpcllingen, die ons meer vreemd zijn, maken eene omfchrijving, daar aan voldoende, onmogelijk; aireede in het begin Ephraïms trots doorhalende, brengt dit ons onder Hl ski a's regecring, en de zedenloosheid der geestelijkheid, verplicht ons aan latere tijden te denken ; het fpotten met allen Godsdienst doet ons ook aan Manasses treurig bewind denken, terwijl het 6de vers ons bij Hiskia fcheen te bepalen; — 't geheel ontwikkelt zich, fchoon 'er geen gebruik van gemaakt is door den Profeet, maar aan den Hoeder is overgelaten ; Gods handelwijze in het ftraffen is altoos billijk, ordentlijk, de geheele behandeling is naar den aart dan onderworpen , in alles is zorgvuldigheid, fparen van het goede , en al laat 't zich niet altoos met onze ervaring verelTenen, al fchijnt 't van den gewoonen weg aftewijken, moeten wij ons niet haasten, billijk is 't maar dikwijls onnagaanbaar. vs. 1. Ik kan Cube en andere niet bijvallen, dat dit Hoofddeel on dc belegering door Nebucadnezar zou zien, en niet op de infliiïting door Sanherib; ik fta wel toe dat men toen aan geene familiibelegering heeft gedagt, volgens de uitdrukkingen van de gewijde gefchiedfchriften, 't geen hier nogtans in 't 3de en 7de vers duidelijk fchijnt te wezen, maar men moet hier aan de poëtifche kouleuren iets toegeven, liever dan eene moeijelijke vooronderstelling aameneemen, die zich hier min-  52» Het BOEK VS. 2. Tk zn', nogtans Ariël benaauw-n , Treuren cn jammeren zal daar plaats hebben , Het zal 'er als een vuur baard- uitzien. vs. 3. lk zal een krans om u liaan. Met belegcrings toorens u injluitên, En aarde jwallcn tegen u op .verpen. vs. 4. Zo gedrukt, zult gii als uit den kuil klagen. Uw ftem zal als uit bet (lof voortekomen, Met een geluid als uit het bol des bdikfprekers, En uw fpraak zal a! fluifterende langs 't ftof wezen. VS. 5. Het getal uwer belcgeraaren zal als het fijne {tof wezen, En het getal der hoofden als het voortrollend kaf ; Dit zal « als in een oogenblik overkomen. zal ik de heldenftad ia angst zetten, 't beangfligd klagen en diepe neerflagtigheid zal algemeen wezen, ja wel zal 't 'er bij u uitzien als een vuurhaard , waar op het vuur woed. 3. Ik zal u hofftad bekransfen , maar door eene blokkade van rondsomme, ik zal de tooren tot de belegering aanvoeren, en door verfcbaiifmgen, de volkomenfte fiiflinting bewerken. 4. Hoe zal dan uwe gerusiheid en uwe veiligheid in de diepfte moedeloosheid veranderen'; diep neergebogen zal uw klagen als dat der in het ftof knielende fchuifelen, zo angstvallig als wen die uit een treurhol voortkwamen, cn al uwe gefprekken zullen (lepende wezen. 5. En geen wonder , want het getal der foldaten die u belegeren, zal verbazend wezen , den fbet van legerhoofden die rondom u woelen ontzettende; daar bij zal alles a minder Iaat vlijen. Harenberg in Bibl. Ifag. VI. Deel brengt deze profetie op Rek ach door eene gewronge uitlegging. vs. 2. Ariël word anders letterlijk Gods leeuw genoemd, edoch het reukwerk van den brand-altaar word Ezecbiël XLIH: 15, 16. zo genoemd, en moet hier de voorkeur hebben, fchoon ik gis dat de Profeet ook op de andere betekenis gefpeeld heeft. vs. 3. De 70 lezen: ik zal u als David belegeren; dit word door Lowth gevolgd; de verandering van eene letter is gering, maar in het verband is zc van belang en minder voldoende. vt, 4. Eigenlijk brengt het woord ons op 't geluid, 't welk uit den engen hals van eene Iedere fles met eene wijde buik komt, Tjenk heeft dit naauwkeurig.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXIX. $z°™r. En de artr.fe onder de burgeren zullen over den vs. 20. Dan zal de gezveldenaar verdwijnen, De fpotter zich niet meer laten zien , Die op niets dan Onrecht wagt ten, zullen verdelgd wezen. vs. 21. Die om een woord ter verdediging iemand fchuldig verklaren, En drinken fpannen voor den voorjtanier van recht, En die den braven door bedrog 'verftootcn. ts. 22. Hierom zegt Jebovab! de Redder van abraham! tot Jakobs huis : Nu zal Jakob niet meer befchaamt worden, Noch zijn gelaat meer verbleken. zeldzamer bewijzen van grootheid zien'. — Niet minder dan wen Libanons hoge en uitgebreide fchakel van bergen , in de fchone valeien van Karmel veranderde , en dat het groenende Karmel weder in een grijs boschaadje gevormd wierd. 18. Bij zulke ongedagte en onnatuurlijke veranderingen, zullen dan die omvatbaren, fchoon het hun zo vreemd niet behoefde te zijn , dewijl het hun voorfpeld was , het bevatten, en door de dikke nevelen van vooroordeelen de waarheid zien doorfchitteren. 19. De neergeflagen, de uitgemergelde burger, zal de eene geneugten op de anderen fmaken; de veragtde de geringde zelfs zal deelen in de voorregten en het aan den vereerenswaardigen Befcherm-God ook toekennen. 20. Dan zal de geweldadige groote zich moeten fchuil houden , aan geen uitmergelen meer durven denken; de kwaadaartige fpotter zal zijn rol uitgcfpeeld hebben, en die doortrapt in fchelmerijen was zal zijn draffend loon verkrijgen. 21. Geen uitzicht zullen zij meer hebben, die trotsch en baatzugtig genoeg waren om de edelmoedige verdediging van vrijheid voor muiterij te verklaren , en op allerlei wijze den voordanderen van restmatighcid in verdenking zogtcn te brengen; die 't zo veele braven bang maakten door hunne arglistigheden. 22. Ja 't zal zo zijn, de oorzaak zal weggenomen worden; de Jehovah! die Abraha w wel eens uit de gevolgen van zijn eigen, te angstvallige, overleggingen redde,  van JESAÏAS. Hoofdd. XXIX 533 'vs. 23. Als hunne hinderen zullen zien wat Mi ine handen dedtn , Dan zullen zij op dat gezicht Mijnen naam prijzen , Den eerwaardigen voor |akob zullen zij vereeren, - En Israëli Elobim eerbiedigen. vs. 24. De misleidden zullen vernuftig zvordcn, En de berispers zullen leering bevatten. zegt tot de familie van Jakob: — jfakobieten, gij behoeft nu om uwen vader wegens bedrog niet beklemd en over de openbaarmaking daarvan niet meer dood bleek te worden. 23. Een kroost, anders hunnen damvader indedaad niet ongelijk, zal dan gewis anders denken , als zij mijne wonderen zo treffend zien, zullen zij waarlijk dien eerbied aan Mijne volmaaktheeden geven , welken die vorderen; Ja kous vereerenswaardigen toevlucht zal de hunne in heure eigen fchatting wezen ; Isracls God dit voor hun onwederleglijk zijn, 24. Dit zal op de verdwaasde zelfs zo krachtig werken , dat zij nu alles zullen doorzien ; en zij die op alles zwarigheden intebrengen hadden, zullen dan roem dragen op de aangeleerde waarheid. XXXfte HOOFDDEEL. vs. i. Ongelukkig de trouwleoze zoonen, zegt Jebovab! Die zonder Mij rmuh-befiuiten neemen; Die verbintenisfen aangaan maar niet door Mijn aanraden; Zo ftapelen ze verkeerdheden op verkeerdheden. el, zegt de Heere! niet dan onheilen zijn 'er voor hun te wagten, die zo trouwloos 't vaderlijk beftuur ontduiken ; die buiten den vaderlijken raad in gewigtige ondernemingen tewerk gaan ; die vriend chap en bondgénootfchap aangaan met zulken, die drijdig met. Mijn oogmerken handelen, en dus nieuwe beledigingen bij de drafwaardige gedragingen voegen. 2. Hier van is eene doorüaau- i vs. 24. Dit woord fitters heeft Schultens in zijn Origines fchoon opgehelderd, en is door ons in de omfchrijving ingevuld. XXX. Men kan hier zeker in twijfel raken, of dit en de drie volgende HoofV.deelen tot Hosea's regeering behoren, dan wel tot het bewind LI 3 va»  534 Het B O E K VS. 2. Men trekt naar Fgypte, Èrtzi vragen Mijn orakel niet; ' , In Pharao's macht zoekt eene men vrijplaat', Men begeeft zich onder de vleugelen va . Egypte. vs. 3. Doei Pharao's macht zal u tot fchaamte, E fle l efebutting onder zijne vleugelen tot iuo» ftrekken. vs. 4. Dan reeds, als rm>« Vorften te Zoar aangekomen zijn , En tmtf afgezondene te Cbanes zijn. vs. 5. Dan zullen ze verdrietig roezen over een volk , Dat buiten flaat is, hulp, ot' voordeel r« geven. Maar iv«/ alles dat tot meerder fchande en vernedering diend. de proef in het reizen naar het Egyptifche hof, zonder Mijn wil daar over, door middel van de profeten, te vragen , denkt men zich tegen de Asfijriëu met een bondgenoodfehap der Egypte'iaren te dekken, en men is laag genoeg daar alle veiligheid te zoeken. 3. Treurig zal de uitkomst zijn, dit verzeker ik u; die koninglijke vriendschap zal u in hettijdltip van hulp'niets toebrengen; integendeel, dat bondgenootfehap zal uw toeftand bij uwen vijand te onverfchoordhker maken. 4. Men mag reeds de aanzienlijkften uit den burgerftaat te Tanis ten hove zien, om den Egyptifchen Koning te gewinnen ; de Karavane der hovelingen met de gefchenken mogen reeds aan de Arabifche grenzen rustplaats houden tot nader opontbod. 5. Vrugtloze kostbaarheden ! hulp bij een magteloos volk in vergelijking van van den Koning van Juda, H i s k i a's , moet gebragt worden, de eerfte gedagte is wel de algemeenfte, en word door het verhaal 4 Kon. XV: io, 31. XVII: 1 — 6. zeer begunftigd. Hosea ontfloeg zich door het bondgennodfehap met Egypte van de afhanglijkheid van den Asjijrier, vond daarin zijn ondergang; Hiskia zogt hulp bij Egypte tegen Sanherib. Ik kan noch niet anders denken of 'er was eene partij onder de regeering van Hiskia, die op de verbintenis met Egypte ftond, en het doorgedreven had in de uitvoering. vi. 2. Men leze de vertaling van Driessen onder Schroüdek. pag. kj. vs. 4. Cbanis is naar het verband eên hofftad, waar zoms het hof bij afwi^f üng huis hield; ik geloof voor het naaste dat het een der oudfte naamen van Mempbis 'ts.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXX. 535 Oordeel over de dieren die naar 't zuiden gaan. Vs. 6. Naar een beklemd en beangftigd land, Waar leeuwen cn leeuwinnen zijn , Waar ijslijke Jlangen en de vliegende cerast rs , Voert men hunne goederen op de ruggen der jonge ezelen , En fchoone fchatten op de bulten der kemelen, Tot een volk dat niets nuts kan doen. vs. 7. Egypte is een damp, het kan niet helpen , Hierom noem lk f Rabab, de Jlil zittende. VS. 8. Nu , graveer dit vo r hen op eene tafel, Tekent het op, op dat het bewaard blijve , Voor toekomftige tijden , voor altoos. uw vijand , te zoeken , dit kan immers niet anders dan tot nadeel en tot de flaaffche onderwerping medewerken. 6. Niets dan rampen bedreig ik de Karavane die voor mijn oogen den weg naar Egypte inflaat, om verademing te zoeken bij een volk dat in de uitzichten zelfs diep verlegen is over heure eigene toeftand, — daar waar de natuurlijke bewoners verfehriklijk zijn; daar leeuwen, Hangen en cerasten zich onthouden, maar meestal ook godsdienftig geëerbiedigd worden van de vreesagtige bewoners dezes lands; daarhenen voert men nu rijkbeladen muilezels, kameelen, welke op hunne ruggen onder de prachtigfte dekken , de koninglijke gefchenken aanvoeren, om het bondgenootfehap te kopen van een Vorst , volftrekt buiten ftaat om den 'Asfijrifchen Monarch het hoofd te kunnen bieden. 7. Inderdaad is de grootheid en de macht van het Egyptifche rijk tans enkel fchijn , 't mogt wel eer onder de oude namen, waar mede het in haar opkomst bekend was, wegens hare onverfebrokkenheid Rahab genoemd worden, 't mag nu wel werkeloosheid heeten. 8. Daar dit weder geen gehoor zal vinden bij de natie, wil ik, dat gij dit laafde op eene marmere plaat infehrijft , en de ganfche uitkomst door u voorfpelt op eene parkamente rolle wel verzegeld, om tot ecu gedenkteken van waarfchouwing te dienen voor de natie ten allen tijde. 9. Die voorbehoedzelen zijn nodig, want de vs. 7. Bubaftis anders Gofen, had de naam van Rabab; Mui.lek 5«tura pa^. 98. LI 4  Het BOE K vs. y. Het is toch een onhandelbaar volk , ze zijn tronwlooze kinderen, Kinderen die naar Jebovabs wee zich niet willen voegen. vs. io. Die tot de Zienders zeggen: zie niet sur eni. En tot de Profeeten: kondig ons niet a«n wat billijk is, Redenkavelt vleiende , doet ons kunftenarijen zien. vs. li. Begeef u van den openbaaren weg, u van de baane, De eerwaardige Israëls mag wel afdeinzen. vs. 12. Hierom zegt dien eervjaariigen Israëls'. Daar gij de bedreiging verfmaad, op onderwerping bouwt, En in verkeerdheden uw fteun v/mf, vs. 13. Hierom zal deze verkeerde daad u als een hogen muur wezen, Met een buik zich uitzettende en fcheurende , Hij iw\ fchielijk in een oogenblik van een rijten. natie is toch niet te raden; zij zijn in het geheel ongenadig, niet te vertrouwen, altans 't is geen volk dat in godsdienftig gevoel het vertrouwen op Jehovah bouwd, waar toe zij zo veel reden hebben, daar Hij zich zelven gelijk is. 10. Hoe veel proeven van dit gedrag ondervonden de Profeeten ; op hun gansch beftaan ftaat te lezen : vermoei ons niet, zienders! met tekenen die zelfs tot onze zintuigen overtuigend fpreken; gij moogt u wel van redenvoeringen onthouden , waarin de regnuatigheid der bedreigingen aangeduid word; wij houden van dat moed'oenemende niet , gij m iet in uwe redenvocringen ons niets anders zeggen dan het geen ons aangenaam is; wij houden van geen tekenen, maar veel meer van kunften die onze bewondering trekken, n. Ja, (louter lprcken zij: begeert gij den gewonen handel der Profeeten te volgen, dan moogt gij u vrij wegpakken uit ons gezicht, en wij mogen zeer wel lijden, dat hij, uit wiens naam gij met zo veel gezag fpreekt, zich ,meer van ons vervreemdt. 12. Heimelijk zulke gedagten koesterende, moet gij de bedreiging van den hoogwaardigften in Israël nu horen, — daar gij zo ftout waarfchouwingen in den wind flaat, en op eene flaaffche onderwerping bij de verdedigers van de Gods-regeering durft ftaan , en in valfche ftaatkunde al uw heul zoekt. 13. Z> zal de jonfte hoon mij aanftc-.'aau, de yoormuur van Egypte, voor uwe veiligheid voor u bouwvallig worden, zijdwaars zich met een groo-  van JESAÏAS, Hoofdd. XXX. 537 vs. 14. Ja, ze zal 70 ligt breken als de krui'; van een pottebakker, Zonder vcrfchoning, geen groote fchcrf zal'er overig zijn, Om vuur van den haard te nee:ncn , of water uit de keek te kunnen VS. fS. 7,o zegt de Adonat Jebovab , de eerwaardige Israëls! ^nepp-n. In ornkeerirrg en ftilzitten, zou uwe redding wezen, In (hlziiii en vertrouwen , uwe weerbaarheid, Edoch gij begeerdet dat niet, maar zeidet: vs. 16. Op paarden willen wij vliegen, zegt liever vlieden, Op ligt zadeltuig zullen wtj rijden, daarvan zullen uwe vervolgers voorzien zijn. vs. 17. Op het.dreigen vanéén zullen duizend, cnOTwvijf zullen allen vlieden , En gij zult zijn als ecu mast op den berg, als een banier op den heuvel. te bult uitzettende, zal ze op 't onverwagts eene fpleet maken tot hare ruïne. 14. Niets zal 'er overblijven, zo min als van aarde kruiken die met geweld verbroken, cn zo klein gemaakt zijn , dat 'er geen f'cherf groot en fterk genoeg overig is om 'er een kool vuurs of een weinig waters mede opteneemen. 15. Maar uwe vereerenswaardige Koning voegt 'er uit menschlievehhèid nog dit bij: zo gij nog van gedrag veranderdt, al de woelingen om hulp ftaakt ; zonder angstvalligheid u van binnen verfterkt , en al uw uitzichten van wei te Hagen, alleen naar den aart der regeering in God fteldet ; dan zou alies van gedaante verarfderen , maar gij begeert zulks niet. 16. Gij wilt helden wezen, gij moet de fchoonfte Egyptifche paarden onder uwe ruiterbenden hebben, om op de gelederen moedig te kunnen indringen; ja, om eene gelukkige hertred te maken; op' zijn minst, begeert gij die fchoone toerusting van de Egyptifche ruiterij, waarmede Gij den vlugtenden vijand op de beste wijze zult kunnen nazetten; ja, daarvan zullen de ligte troepen uwer vijanden het beste voorzien zijn. 17. Moe-" dige helden ! ja, waarlijk duizend uwer helden, zullen voor een rustig vijandelijk zoldaat te rug deinzen; vijf vs. 17. Ik ben niet vreemd dat hier tien duizend gellaan heeft voor allen; verder is de fpeeling op (taken waaraan tekens gedaan wierden, voor de lieden in de viakten wonende. LI 5  538 " Het BOEK vs. 18. Inderdaad, Jebovab verlangd it u gunjte te bewijzen, En WMi rfoör Zijne ontferming g>oot onder U woraen, Doch Jeuovab is een Elobim van bel heilig recht, Hoe gelukkig is hij die of Hem ionw.*.' VS. 19. 0> Z/o» . te Jerufalem, zal het volk gerasf ay«, in 'f min/Ie met bevende ziin. Op uw roepen zal Hij u aanftonds gumt bewijzen , Naauwlijks zult gij vragen of gij zult antwoord vs. 10. Adonaï mag in angst brood, en in beklemdheid water geven, Uw Leeraar zal voor u niet bedekt worden, Neen, gij zult of uwe Leeraarsftaren. vijandelijke zoldaten zullen eene ganfche armée van zulke helden in beroering brengen, van uwe gewaande hulp verlaten zult gij als de mast op een berg eenzaam ftaan, of als de krijgsvaan verlaten op den heuvel. 18. Och. hoe gaarne zag Jehovah dat gij tot inkeer kwaamt, hoe zeer zoude Hij u dan begunftigen, en zou u van Zijne vergevende goedheid , door de edelfte daad ter uwer redding verzekeren; doch bedenk dat de onveranderlijke, de befchermer van regtvaaardigheid, van regtmatigheid is; en door langs dien weg op Hem te bouwen, zal niemand in zijn verwagting te leur gefteld worden. 19 Hierom zullen de Jerufalemmers, bijzonder het hof, onder alle de donkere en dreigende uitzichten onbekommerd zijn , en hoe nader de dreigende rampen mogen komen, daarom niet beangftigd zijn; hun vertrouwen zal door aandrang om hulp tot Jehovah zich op het kragtigfte vertonen, en het antwoord zal zo fpoedig wezen als het gunftig zal ziin. ic. 't Is waar, in eene geflooten ftad moet men niet anders wagten , dan dat-alles in de fchaarsheid van leevensmiddelen noodwendig deelt, maar elk zal voedzel uit de redenen der trouwe Profeeten hebben ter bemoediging, zij zullen dan onbelemmerd te voorfchijn durven vs. 18. Deze rijke zin verdedigd Driessen pag. 30. Dhf — De mee^ te Uitleggers denken aan de gunflige omwending welke de ftad ondervond, na de flaking van Manasse; doch ik houde mij aan H1 sk 1 a's regeering.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXX. 539 1 VS. 21. Uwe ooren zullen eene Ifem agter u horen: Dit is de weg waarop gij wandelen moet, Zonder regts of links afteflaan. VS. 22. Zelfs zult gij het zilveren dekkleed voor onrein houden, En het overkleed de^ gouden yegoten ferapbs , Als een natuur/iik verontreinigd kleed; Fn gij' zult bevelen: weg! weg! vs. 23. Hij zal het zaad in den fcboot vdn uw land regen bezorgen , Zo zat bet koom van uw' akker rijk inkomen, Het zal keurig en overvloedig meel leveren En de weiden voor uw huisvee zullen zeer ultgejlrett zijn. TS. 24. Deosfenenjongewerk-ezelen voor deniandbouw, zullen enkel koom 't Welk door fchoifelen en dc wan gezuiverd is. eeten , treden , en gij zult allen grond hebben om in al uw kloekheid door hun voordragt u te Herken. 21. In deze netelige omftandigiieden, zult gij de beftuurende ftem dier trouwhartigen geftadig horen tot uw onderricht, hoe u in de beklemde tijd het best te gedragen , zonder u aan uiterften van onbedagtzaam vertrouwen , of weerlooze moedeloosheid ovenegeeven. 22. Te dier tijd zult gij eene ware afkeer hebben van de afgoderij, uwe nationale neiging; de zilveren en gouden huis-goden, zullen niet alleen geen eerdienst van u te wagten hebben, maar de dekkleden om de goden zuiver te bewaren , zullen in uwe fchatting met de Mofaifche bepaling omtrent het onreine gelijk ftaan; met buitengewoone ijver zult gij u van dat misleidende tuig zuiveren. 23. Jehovah zal uw vlijt tot verbetering van uwen uitwendigen ftaat zegenen; op uw landbouw zullen de zaai- en oogst-regenen niet ontbreken ; de fchomfte en ftreklijkfte granen zult gij met genoegen inoogften , en in de lage landen zal zulk een overvloed van gras zijn voor het vee, dat het de ruimfte velden naar keuze zal kunnen afgrazen. 24. Gii zult in het minfte niet karig behoeven te zijn, maar osfen en ezelen bij het dorfchen in arbeid, zult gij niet vs. 21. Naar alle waarfchijnüjkheid waren eenige aanzienlijke Profeeten uit hun Vaderland op den dreigenden inval gevlugt. vs, 2^. Het is zeldzaam, dat men aan de dieren, tot den arbeid gebruikt, 't  51» Het BOEK VS. 25. Op vrij' hooge bergen en niet min aanzienlijke heuvelen; Zullen bceken en water-vallen wezen. En dat wel in een tijd van beklemdheid, Wanneer de toorens zullen vallen; VS. 26. 't Maanlicht zal dan fcbijn-n a's her zonlicht, 't Zonlicht in de grootst mogelijke helderheid , Als of 't zevenvoudig waart; San zal Jebovab de breuk van Ziin volk hielen , En de wonde, waar mede het geflagen is, genezen. vs. 27. Jebovabs roem komt van verre zich vertonen , Ziin gramfchap vonkelt len allerjlerkfle , Zijn lippen zijn met fcbitim bezet en zijn tong is een verjlindend vuur. ftoren, al eeten zij hun genoegen van het uitgcdorde en reeds gezuiverde graan. 25. Overal zal die vrugtbaarlieid kunnen waargenomen worden , zo wel op bergen die anders minder bebouwd waren, als op lage hoogten voor den landbouw het gefchiktte ; uit den overvloed van daauw en regen op de hoogten , zullen waterrijke beeken, en kondige watervallen tot befproei ing uwer landerijen ontdaan, en dit alles zal u bedeeld worden, in zulke ongunllige tijden voor. anderen, dat men de ontzettende berichten van het verwoesten der trotfche en prachtigde daten verneemen zal. 26. Uw onderworpen ïlaat zal u zo veel voedzel aanbrengen , als anders van onafhanglijke daten in haar meeste luister verwagt werd; in de grootde volkomenheid zelve zult gij het vrij bedendig genieten, op zulk eene gundige wijze wil Jehovah 't leed, u, getrouwe burgers! aangedaan , weder verzagten , en zo uw daat, door oordeelen geteifterd, door /rijke weldadigheden weder'verzagten. 27. Tot verbazing van 't heel-al zal alles den luister der Godheid doorfiaande aanduiden; de eerde toebereidzels zullen reeds de aandacht wekken; Zijn gramfchap is als een vuur dat verbazend glindert; het fchuitn van woede bruist 't gezuiverde koom van den dorschvloer geven moest; hun gewoone voedzel is kahi een heestergewas, zijnde een tweederlei zoort, 't zoete en het zu' re, 't lnartte is hun banket, doch nu zouden zij zuiver koom «eten waarin, vrij meer voedzel was.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXX. 54, ts. 28, Zijn adem is een vlietende lava die tot aan den hals toe raskt; Zo worden volkeren weggevoert, dat 'er niets van overig blijve 9 In den mond der volkeren brengt Hij een toom die ben meer doet dwalen'. VS. 29. Maar bij a zuilen vreugde-zangen zijn, even als bij de inwijding van het feest des lafs , F.n hwe-vreugde als oWcr de reijen der Muji)kanten, Als i»e« den berg van Jebovab, die rots van Israël, beklimt. vs. 30. Dan zal Jebovab Zijne majestieufe ftem doen horen , Zijnen uitgeflrekten arm tl en zien en Zijnen vuurigen ac'ero, Een al vemieiei.de vlam, ijaijke dralen, Een vloed van water en hagelfteencn. op zij'n lippen , terwijl elke beweging van zijn tong een vuurige bliklemflraal is. 28. Bij verheffing van de woede, droomt een beek van vuur uit zijn neusgaten, 't geefi alles onder zet , dat 'er naauwlijks iets meer zigtbaar blijft; het gevolg van dit alles is beroering, vernieling van talrijke natiën, zo dat niets overig blijft, en Hij zelve zal hun tegen hunne eigene oogmerken dringen tot bedrijven die de oorzaken van hun val zullen worde;;. 29- Wanneer niet dan ijslijkheden onder hen waaren, 'zult gij geen minder vreugde hebben als bij uw inireede rail het paasch-feest, 't zal een regt reddings-feest wezen, elk zal even verrukt wezen, meer als onder het /pelen van het fehoonlle mufijk; elk zal met een lugtig hart, cn regt dankbaar, den Tempel-berg opfteigen om Israëls toevlucht te vereeren. 39. Ja, gij zult ooggetuigen wezen van de ontzettende Majefteit met welke Jehovah dan pralen zal; vuisten met blikfems welvoorzien, bulderende en klaterende donders, aanhoudende weerlichten, kronkelende blikfems, gedagte plasregens, ruifchende hagelfteenen. vt. 28. Ik heb dit beeld zo vertaald om de kracht, fchoon het anders geen Oosterscb beeld is; echter zouden zij, indien hunne ervaring hun aanleiding gegeeven had, gewis zich ook zo uitgedrukt hebben. vs. 29. De nacht voor het paascb-feest was altijd de vrolijkfte; Nieuwlamb heeft de vrolijkheid bij de feesten der Oosterlingen zeer naauw, keurig gegeeven, Lett. Verlust. II. Deel bladz. 128.  542 Het C O E K vs. 31. Door Jehovahs donder zal Ai en z/ci de talrijkfte volkeren. vs. 4. Zamelt dan voor u buit zo als .1e fprinkhanen gezameld worden, Men huppelde daardoor dan als de kreekels. vs. 5. jehovah is verheven' Hij woont in de hoogte'. Hij doet tegtvaardigbeid en billijkheid in Zion wonen l re goedgunfügheid; wij hopen geduldig op Uwe redding; elke dig, ja, elk oogenblik, hebben wij die in deze zo zorgelijke tijden nodig ; onze beklemde omdandigheden, eifchèn eene ongedagte hulp. 3. Het is tocli gewis dat, als de donders Uwer verbolgenheid door de lucht rollen, dat dan na iën beeven en voor Uwe hoogheid zwigten; toon Gij Uw hogere macht boven alle die Goden genoemd worden, dan wijken de drijdbaarde volkeren, hoe naauw aan den anderen verknogt, met de grootde verwarring. A- Daii kOttt 'er voor ulieden gelegenheid , getrouwen! om u regtmatig met de bezit!ing van anderen te verrijken; dan zult gij de'lijken uwer vijanden zamelen, als de fprinkhaanen opgezameld worden; gij kunt dan door die fchoone voorraad vrolijk wandelen als het krieltje door het malfche groen. 5. H«e zeer zal het dan blijken , dat , ja waarlijk Jehovah alleen den naam van groot Verdiend, wiens troon niet op Zion, maar in de hoogde hemelen is; fchoon Zion altijd de fchoonde proeven Zijijér gedugté regtvaardigheid en billijke befcherming ondervonden heeft'. 6. In zulke tijddippen is dc duurzaam- vs. 1. TTetst onzen arm, is eene andere lezing door overzettingen ge- flerkt. vs. 4. Als een zwerm infetten valt hier de JcruraUmmcr op het leger van San hek in; de fprinkhanen worden in het Oosten door vrouuen en kinricien gezameld, aan touwtjes geregen, cn zo gedroogd tot fpijs-gebruikt.  v'A-H JES.AIAS. Hoofdd. XXXIII. 553 vs. 6. De duurzaamheid dier tiiden , de vastigheid van uwe zekerheid, Zal in wijsheid en doorzicht gelegen ziin; Ue eerbied voet Jebovab z.il zijn rijkdom wezen, vs. 7. Men ziet tam de beld'n op de markten roepen, . De vreede-f»2 ming in onderworpen maarregelen, en beraden overleg gelegen; dan zal men zien dat eerbied voor Jehovah 's Vorder* onlehatbaarlte kleinnood is. 7. Maar waartoe dan zulk een tégéndrijdig gdrag ? de grooide krijgshelden zelfs, ontzien zich niet op openbaare plaarzen aan de moedeloosheid der dedelingen voeslzel te geven; terwijl de hovelingen naar buiten gezonden om vreedens - voorflagen te doen, de tekens van wanhopige verllagenheid vertonen. 8. Eb inderdaad is de toedand der dad zeer zorgelijk.; overal zijn de openbaare wegen met de bewijzen van verwoesting door een zegenvierend heir gerekend, en op 't land is in 't minde geen veiligheid wegens de droperij :n ; geen magrige fommen waarmede hij afgekogt is , fcfiijnèn hem te verpligten; de derke deden zijn voor zijn macht niets betekenende, en noch Vorst, noch zijne Minisfers, behandeld hij met eenige befcheidenheid. 9. Hoe vs. 6 Dit fchoone , maar tevens moeijeliike vers , word onderfcheiden overgezet, waar onder Cube's vcrtaMng hijzonder fraai 's, doch zij is te vrij, en niet taalkundig bewezen; ik zou liever voor duurzaamheid hier gelezen hebben: 't beerfebende onderfebeiding. karakter dezer tijden zou wezen. vs. 7. De meeste Uitleggers brengen het eerfte lid op de vijandelijke legerhoofden, en vertalen 't laatfte: van buiten; doch dan zou aan het tweede iid ook het woord binnen, moeten gegeeven worden; Grotius pn Vogil hebben dit wel opgemerkt. Mm 5  554. Het 'BOEK vs. io» Nu wil Ik opflaan, zegt Jebovab' Nu zal Ik Mijn aanzien cn hoogheid doen zien. VS. II. Met ftroo zijt gij bezwangert, en baart floppelen, En uw moed zal als een vuur u zelfs vei dioden. vs. li. Volkeren zullen als kalk uitgebrand worden, En als doornen bosfeben door bet vuur verteerd worden. VS. 13. Hoort afgelegenen'. wat Ik deed, En gij die nader bij zijt, eikent Mijne macht. treurig is alles, Kanaan heeft niets meer van hare oude gedaante; en lande en waterleidingen kwijnen; 't is als of de prachtige Libanon 'er zelfs gevoel van heeft; de verrukkende valei Saron gelijkt een wildernis; Bafan en Karmel hebben geene fchoonheden meer. 10. Houdt moed, landgenoten! wat betuigt Jehovah? — nu is het Mijn tijd, nu zal lk Mijn ware grootheid en Mijne opper-befcherming onbetwistbaar voor de waereld openbaar maken. 11. Trotfche vijand! Ik doorzie uwe voorneemens, waarmede gij u zelven vleit, als uitgedorst ftroo is Mij dat alles, en de uitkomst zal alles zo ligt opgenomen worden, als de korte ftoppel, en uw verwaandheid zal 't vuur wezen, 't geen alle die woelingen door u aanzijn gegeeven, op eenmaal verbranden zal. 12. Gij moogt de. fchoonfte benden der beroemde volkeren in krijgskunde bij uwe armée hebben, zij zijn voor Mij niets meer als uitgebrande kalkfteenen en zo ligt fijn te vrijven; — de reijen van digt in een gefchaarde zoldaten, zijn voor Mij niets meer dan doornen hagen, die zeer ligt in brand te fteken zijn. 13. Natiën, die op een verre afftand van Kanaan uw Vaderland zijt, onderzoekt vrij wat Ik als Jada's liefcherm-God deed, en gij, nijdige nabuuren! leert eenmaal van hoe veel gewicht het is, dat lk de Koning van dat land ben. 14. Ja, ftou- vi. ic. In zulk een tijd denkt men zo veel niet aan het begraven dm wel aan het verbranden der lijken.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXXIII. 555 ts. 14. De fnoodaards op Zion ziin bedeest, Becving overvalt den huichelaren (zij zeggen:) Wie onzer kan tegen een alvernielend vuur beftaan? Wie Kan het bij een altoosauurende gloed uithouden? vs. 15- Hii die recht handelt, billijk oordeelt, Onregtvaardige winlten veragt, Zijne handen zelfs van gefchenken ontledigt. Zijne ooren flopt om geen b\ned-wraie te horen, En zijne oogen voor 't gezicht van bet boze fluit. VS. 16. Zo een zal in de hoogte wonen, Sieenrotfen zullen hem een veilige oort van toevluebts wezens Aan levens-onderhoud zal bet hem niet mangelen, Eu aan water zal bet hem niet ontbreken. te , rukelooze en ongodsdienftige grooten , die 't hof zo menige tegenftand in hare godsdienftigheid doet gevoelen ; nu zult gij over zulk eene ongedagte uitkomst verlegen wezen; — veinsaarrfs ! die nog het momaangezicht van godsdienftigheid gebruiktet, om uwe lafheid eenen glimp te geven , krimpt vrij van angst weg; —■ hoe ijslijk ook het oorlogsvuur van zulk een gedugte armde was , het betekent niets bij de felle gloed der Goddelijke gramfchap; als dat onophoudelijk woed, dan is het met alle menfchelijke kragten op eenmaal gedaan ; bij zulk eene woede is niemand zijn leeven zeker, niemand ontgaat die. 15. Neen, onverzeért en zonder vrees is hij, wiens gedrag eerlijk is, wiens handelingen daarin altoos zichzelven gelijk zijn, wiens karakter als Richter, als Overheid, den fchijn van omkoping zelfs mist, die onder geene benaaming een gefchenk in die beirekking zal aanneemen of behouden, dieniet onveifehilhg aanhoort hoe de wraakzucht fel dreigt, en nooit zijn genoegen in fnoode handelingen met eenig inflcmmend teken vergezeld. 16. Zo een vreest niet, al omfingelt een Monarch zijne vastigheid, — hij vind voor zich granieten rotfen, waar hij tegen het geweld van belegering zich veilig acht; vs. 14. Ik val Manger toe, dar de fpeling van den brand-altaar en het geftadig vuur aan die plaats, genomen is, dit ftroukt het best in het godsdienflige.  556 Het BOEK vs. 17. Ja, gij zult dc Koning in al ziin praal zien, Zij zeif> uit een verafgelegen land zullen dat ondervinden. vs. 18. JJ-.n zal uw hart aan de Cchrik-««W«» denken, Waar is de heffer der belastingen; ivaar de uitgever derzelve? Waar is hij die de ftads ftcrktens naziet? vs. 19. Dan ziet gij dat woeste volk niet meer aanrukken , Een volk Zo bezwaard van fpraak , dat men het naauwlijks verft aan kan, Zo belaglijk van uitfpraak dat men ben niet vatten kan. vs. ïo. Bezie vrij Zion ! de ftad onzer vergadering, Uwe oogen zullen Jerufalem als eene veilige eert zien , ' Niet als een tente, die men op een oogenblik kan doen vallen, Maar welkers pinnen nooit znPen uitgerukt worden, En wier dekkleeden nooit zullen afgenomen worden. voor blokkering en dus voor uithongering, voor gebrek van water is hij niet bedugt. 17. Evenwel gij zult ook aanfehouwers van de Majelteit en de luister van uwen Koning zijn, zo ver verheven boven die van den door u gevreesden Sanherib, en de groote vlakte bezaait met vijandelijke troepen, zullen 't ontzettende zelfs ondervinden. iö. Wat is 'er nu van alle uwe angstvalligheden geworden? Israëliërs! wat van den eifeher? dc onnoemelijke fomme voor brandfehatting ? wat van hun die gefield waren om die op allerlei wijze intevorderen ? waar is hii nu die over de beste wijze om de ftad te verove-. ren geraadpleegd was ? 19. Nog zeer kort en al die fchrikbeelden zullen niet meer zijn, een volk zo ftout, zo wreed , wier onbefchaafdheid in hun uitfpraak zich alrecde verraad, wier (lotende trotfcbe hoon fchimpige veragting verdiende. 20. lk nodig u nu om Zions fterk kafteel te bezoeken , of 'er iets aan gefchonden is, of vs. 17. Dc meeste Uitleggers hebben dit pp San her in gebracht, met zijne belegerings-tuig; doch Cube en KorpEN hebben uit het 2ifte vers de waarfchijnlijkhcid dat het God is, aangetoond als Koning; de laatfte zelfs dat het woord nimmer oorlegs-tuig kan betekenen. vs. 18. Mus. brengt dit tot het opperbeftuur der armee waar door dan noodzakelijk andere amptenaaren komen in de optelling; andere Uitleggers brengen dit tot dc amptenaaren van binnen, en vinden daar dan geen legerhoofden, geen geld voor de troepen, geen Gouverneur voor de ftad; ik vind het ee.st veel natuurlijker, cn meer fltvkcuifc met liet vuttende ven.'  Van JESAÏAS. Hoofdd. XXXIII. 557 VS. 21. Dan zal Jehovah zich onder ons prachtig vertonen, Veele waterleidingen en hreede vijvers zult gij beblen. Maar geene fchepen zullen ze bevaren, Geen krijgs- fchepen zich daarop vertonen. VS. 22. Jehovah is onze Richter! Jehovah is onze Wetgever! Jebovab is onze Koning, die ons hulp betoont. VS. 23. Gij moet uwe riemen inhalen, Men kan den mast niet langer houden, De zeilen moeten niet meer opgehaald worden j Dan word de root, de rijke, buit, uitgedeeld, Lammen zullen in den buit mede deelen kunnen. de zaal, waar de booge lands -vergaderingen, Waar van gij leden zijt , gehouden word, u onbelemmerd den toegang verleent, — ja, al glimlacht gij mogelijk, gij zult met uw eigen oogen Jerufalem vrij en onbelemmerd zien; 't mag in uwe oogen nu zijn als een veldtent, waar van men tnaar de pinnen behoeft uitterukken om ze uit den weg te runnen; geen pin zal uit deze tent met geweld uitgerukt zijn, en zelfs aan de gordijnen, zal aan de koorden in het minde niet gèfchpnden zijn. 21. Terwijl Jerufalem, als een dad in het midden van de baren van eene geweldige vloed daat, naar uwe fcliatting, — zal dat alles voor uwe oogen jn nuttige waterleidingen , en fchoone kommen van water veranderen; en is uw angst noch niet bedaard, bedenkt dan dat het geen bevaarbaare rivieren zijn , en dat altans geene vijandelijke fchepen onderneemingen na noch onder de dad kunnen doen. 22. Hoe vreemd dit is, wij Wagtcn die uitkomst; want het is de Onveranderlijke, die onze regtmatige zaak zich aantrekken zal, Hij die de grondlegger der wetgevende macht is, en tevens de uitvoering in Zijne hand heeft; 't kan niet anders zijn, of wij moeten geholpen worden. 23. Ja, die armée u zo verfchrikkende, zal dan als een reddeloos fchip wezen , zo werkeloos dat geen riem «i. 23. Dit vers is moeijelijk en flaat op 't 2ifle, dit heeft Koppen zeer wel aangemerkt, het beeld van een reddeloos fchip is fchoon uitgewerkt. IloRATius heeft zoortgelijke beelden.  55S Het BOEK VS. 24. Geen inwoner zal over krankheid klagen, Want het volk daar wonende zal ontheffing van fchuld hebben. daar van gebruikt worde, waar van de mast niet bruik» baar, en de zeilen reddeloos zijn; en evenwel bevragt met eene goede en fchoone lading, zal die zo gemakkelijk te halen zijn , dat de onbekwaamde en weerlooste mensch die zal kunnen wegneemen. 24. En hoe ijslijk de dood rondom de ftad woeden zal, en de lijken ontelbaar zijn, in de ftad zal niemand over de minde ongedeldheid klagen ; de ganfche burgerij zal in deze uitkomst de vergeving van hun wantrouwend gedrag met grond ontdekken. XXXIVfte HOOFDDEEL. VS. I. Treed tot , afgodifche natie! en hoort; Gii volkeren verleent aandagt'. Elk land met zijne bewoneren ! De waereld met alle hare kinderen \ VS. 2. Jehovah is vertoorend op alle afgodifche natiën, Hij is vergramd op hare irtfji-heiren , Hij heeft ze gebannen en tot de flagtbank overgeleverd. an afgodifche natiën , die bij gerucht de ontzettende berichten ontfangen hebt van Asfurs nederlaagcn : weest opmerkzaam, ziet 'er uw vonnis in; en gij volkeren die nader bij gelegen zijt! bemerkt naauwkeurig wat 11 aandaande is; ik nodig daartoe alle aaftbewoners, alle drijdbaare manfchap der waereld. 2. Jehovahs grimmigheid is gaande over alle de bijgelovige na- XXXIV.Dat dit Hoofddeel met het vorige in eenig verband ftaat,is bij mij zeker; maar 't is mij zo zeker niet, dat hier alleen Edoms verwoesting voorfpeld werd, maar wej als een tweede proeve, hoe 't de vijanden van Israël gaan zou; de eerfte proef bedoeld geweldenaaren in Sanheries voorbeeld; de tweede de Idamelrs trouwlooze nabuuren; dat men de vervulling niet in den tijd van Nebucadnezer moet zoeken, maar veel later in die Act Romeinen, heeft Mus. duidelijk gemaakt; ik geloof dat het a'gcmcene voor Israëls nabuuren, als gelijk in lot met Edoui, nog aanftaande is.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXXIV. SS9 VS. 3. Hunne ontzielden zullen weggefmeten worden, Hunne lijken zullen ftank geven , En de bergen zullen met hun bloed doorweekt worden. VS. 4. 't Hemels heir deinst te rug, De hemelen zelf rollen toe als een perkament, Bet fiarren-beit ftaat kwijnende , Als bet blad van den wijnftok en vijgenboom dreigen zij te vallen. VS. 5. In den hemel is Miin zwaard reeds gewet, Ziet het valt ten oordeel op Edom , Een volk door Mij verbannen. VS. 6. Jehovahs zwaard is vol bloed , in vet gewenteld, Van fchapen en bokken bloed, van nieren-«; der rammen; Jebovab heeft een flachr-offer te Bosra, Een aanzienlijk ünchi-feest in Edoms land. tien, die in verbintenis met Asfur zijn en hun gelijk; Hij is verbitterd op alle de krijgsbenden, die hulptroepen geweest zijn; zij zijn bij Hem , als de aarde onwaard , gevonnisd, zij zijn aan het moordfehavot overgeleverd. 3. Ijslijke flagting! deerlijke verwoesting! nietmand krijgt eene bégravenis, zij worden als krengen veragtelijk weggeworpen; eene befmettende damp vervult de lucht, welke ijslijke tekenen van flagting vertonen de hoogten, nog van 't bloed doorweekt. 4. Gedugte toeftand! het is als of de ganfche natuur 'er over aangedaan is, zo gedugt is de omkeering ; — de hemellichten trekken hun licht in; de luchthemel fchijnt als een perkamenten rolle in een te krimpen ; de Harren zelfs aan den hemel, ftaan in gedaante flaauw, en verdwijnen den een na den ander , even als het verdorde loof van wijnftok en olijf, ongemerkt valt den een na den anderen. 5. Het wraakzwaard is in de hemelfche vuurfchaar reeds uitgetogen en fcherp gemaakt ; de flag valt op Èdoms land , weleer broeder van Jakob en daarom gevierd; dat zal nu ook de lijst der verbannen volkeren vermeerderen. 6. Algemeene flagting! waarin geene aanzienlijken zullen vt. 4. Dit is louter poëtisch in den fmaak der Oosterlingen, bij eene zwarte opkomende^ donderbui vertoont het zich eenigzins in dien fmaak. vs: 5. Wetten, is' eene zeer kleine verandering in den text hier zeer noodzakelijk; Koppen heeft die wel gewettigd.  Söo Het BOE R ys. 7. Dan ftortten de wilde buffelen neder, Rundeten en Pieren iegelijk; Het Ianu zal met bet bloed doortrekken wezen , En bet ftoT zal door het vet fmeerig zijn. VS. 8. Het zal de dag zijn waarop Jebovab zich wreken zal, Een jaar der vergelding met betrekking tot Zion. vs. 9. minne beeken zullen in pek, en hrin (lof in zwavel veranderen, ' - Ja, bet ganfebe land zal brandend pek worden. gefpaart wordenj het flagt-zwaard valt; alles is niet alleen met het gedolde bloed bezet , maar tot boven aan met vet befmeerd; 't is als of het voor de toebereiding van eene groote maaltijd gebruikt'moet worden , zo versch is h»t bloed als dat van lammeren en jeugdige bokken; het fmakelijkde en malfche vet ontbreekt 'er altans niet; men zou wel op de gedagte vallen dat in Bosra een der aanzienlijkde flagt - offers gehouden wierd , en dat 'er toebereiding van fpijzen voor bijna alle de Idumeefche inwoners gemaakt wierd. 7. Geen buffel zal in dit feest ■ verfchoond worden; de doorwasten koe, de fterk gefpierde ftier moet vallen; zij allen moeten van bloed geledigd worden; de grond is doorweekt van dat vogt, en het wanne vet hegt 't fijne Hof zelfs aan den anderen. S-. Ja, 't is Jehovahs dag, waarop Zijn. eer herfteld moet warden; niet een verzoendag, maar van voldoening voor^ hrnell dat zo veel onrust, zo veel bitterheid van hun uitgedaan heeft. 9. Verfehriklijke dag ! de bergen bezwangerd met pik, zullen nu, voor beekjes uit den daauw gevormt, dromen pik geven, en de zwavel-beddingen zullen los en vloeibaar worden en 't land overdromen , even als vs. 9—17. Zeer wel merkt Hf.ssi.ei aan, dat dit niet op bet geheele lmd kan gebragt worden, maar wel op die (treek waarin Besr* geltfgcn was. H r is mij zeer waarfchiinliik, dat de doode zee uit bet Uumiaith eebergte haar geftadig voedzel ontfangt in 't geen zij aan hare ei uitwerpt; men kan de damp van die zee ook zelfs tot op 't ldu~ t :e,cb gebergte ruiken; M h s. heeft daarover in dc Ceiam. Gttting. I. Ö. - ig. 96. eene fchoone verhandeling.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXXIV. 561 vs. 10. Noch hij dag, noch bij nadir, zal die brand ophouder.} Dien rook zal altijd opftijgen, Van den eenen 'eeftiid ior den anderen, Tot het einde der eeuiven zal 'er niemand doorgaan. VS. 11. Manr de houbara en de e^e/. zullen het erfüik bezitten, De uil en de ra. e zullen beftendig daar verblijf hebben; De fnoer der verwoesting is 'er over gegaan, En bet pasloot daarop geworpen. vs. 12. Hunne edelen moge men voor den ledigen troon hegeeren , Maar daar zijn 'er geenen, hunne Vorften zijn weg. VS. 13. In hunne paleizen zullen Hoornen wasfeben, En distelen in hunne lands vestingen; Het zal alleen een wot.ing voor draken, Een wijkplaats voor de jonge ftruizen zijn. Sodom vaieie door het blikfemvuur in vlam gebragt. 10. Sodoms vuur mag geblust ziin, maar dit zzl niet ophouden te branden; nooit zal die verflikkende damp boven hun land optrekken; eeuw in, eeuw uit, zal het land verdelgd wezen; nooit zal een frerveling het wagen dien oorf te gaan bezoeken. 11. Maar wilde .vogelen en andere wilde dieren, zullen 'er de beftendige bev dkers wezen , en die het van tijd tot tijd bezoeken, zullen alleen de fchuwe fchuif-uilen en de gierende raven wezen; niets is verfchoint of overgezien, toen het meetfnoer doorging; eiken oort heeft zijn gelijke deel, zo goed, als of het pasloot het afgemeten had. ia. Geen edelen zijn 'er nu meer om naar de kroon te kunnen dingen; geen Emirs om de ftammen ten hoofd te vertrekken. 13. Waar zouden zij zich ook nederflaan ? daar de vorftelijke paleizen tot puinhopen geworden , 't onkruid is 't eenige uittekende boven de muuren, en de brandnetel groeit rijklijk aan de plaats, waar weleer muuren van de fteden waren ; alles is nu een vast verblijf voor den puinhoop-minnenden Hang; en dan is alles nog zo eenzaam, dat 'er de jonge fchuwe ftruis, ongeftoord zal kunnen leeven. 14. Zo 'er nog omgang. vt. 11. Men zie dien vogel afgetekend bij Siiaw pag. 274,, tevens hef ftckelverken uitvoerig befchrijvende pag. 264. VII. Deel. , Nn  59= Het BOEK vs. 14. Wilde woud-katten, en wilde dieren uit de-Jage landen ontmoeten De later lokt er zim ue/el a. j Het'nacht .edicrte leeft 'er' ong.Jlocrt, ' En kan 'er veilig nestelen. vs. is. De wilde meerle nestelt daar, onder ham-opzicht leggen de jongen veilig. En daar zal de vergaderplaats der gieren wezen. VS. 16. Sla Jehovahs gefchrift op, leest of 'er iets aan ontbreekt: Niets zal er genist worden . ■ Jehovahs mond fprak het uit, Zijn bevel fielt het daar. plaats heeft en Ieevendige wezens den anderen ontmoeten , dam zullen het bosch- en moeras - bewoners wezen; — niemand kan 'er op genodigd worden; de nijdige Sater alleen doet zulks zijn gezel; best voegt het akelig nacht-gevogelte zulk een verblijf, ongefioord kunnen zij 'er met genoegen hunne dagen- flijten. 15. De wildfïe vogel kan 'er best tieren, en ongeftoord hare jongen van alles bezorgen, onder de fchaduw der puinhopen is 't haar goed; — de roofzugtige gier kan het nu tot haar fpijs-zaal verkiezen. 16. Doorzoekt vrij Jehovahs vonnis, en vergelijkt de uitkomst, of 'er iets aan ontbreekt, dan of het na de letter vervuld is; duidelijk heeft Jehovah zelve het vonnis gegeeven, en de uitvoering hangt enkel van Ziin Almacht af. 17. Billijk en met order bepaalde Hij dat lot, vs. 14. De wilde honden of?»* kunnen het niet zijn, of zij moeten 00K in de moerasfen zich ophouden. vs. 15 Mogelijk de fpringflang Arontia; wij zijn nog zeer onzeker omtrent die dieren., vs. 16. Ik ontroerde toen ik in Vor.NEiJs Voijage en Sijrie et Egypte, de volgende woorden las: - „ bij ons zijn de ruïnen voorwerpen' van nieuwsgierigheid ,. doch aan die plaats verwekken zij de treurigfte denkbeelden; twee uwen lang niet anders dan ruïnen en toorens te zien, geene andere beweging dan die der jakhalzen; een reiziger raakt bijna' aan hot fchreien, het hart word door droefheid aangedaan, terwijl mofos tien fi gedagten zich in de ziel verheffen: — Voor mij lees" ik Jehovah na dc beste Handfchriften.  van JESAÏAS. Hoofdo .XXXIV. &§ vs. 17. Hij zelve liet dat lot voor hen vallen, Zijn hand deelde het regtmatig hen toe, Hit is voor altoos hun crf-bezit, door alle Uevens-perken is dit hun verblijf. de naauwkeurigheid in de uitvoering gaat boven alles , 't is afgepast, en gelijk, 't is het eigendom van deze bevolkers voor altoos, door alle eeuwen zullen zij hét onbetwist bezitten. XXXVfte HOOFDDEEL. Vs. I. De woestenijen en fcbraale landen zullen zicb hier over verblijden, En het woud zich verheugen en bloejen. vs. 2. Vrolijk bloeijen, lustig juichen de (Jordaan) rieten, Haar is Libanons pracht gefchenken , De bevalligheid van Karmel en Saron , Alle hebben hare fiatigheid van Jebovab, de bevalligheid door onzen Elobim. 1. J)och zo zal het Kanaan niet gaan; eenmaal zal dat Eden in een woestenij veranderd , in de fcbraalfte toeftand, wagtende op eene vrugtbaare regen, weder uit hare kwijning ontluiken, en zich als de opengaande lentebloemen in haren aanvang vertonen. 2. Alles zal in eene veel belovende ftand komen , aan de boorden van den Jordaah zal aanhoudend het genoegen heerfchen; de ftatige trotsch van Libanon hervat zich weder* met nieuwe kragten ; de aangenaamheden welke Karmel en Saron zo bevallig maakten, hervatten zich weder; al- XXXV. Zo dit hoofddeel zamenhangt rhet het vorige, dan kan het niet op de bloeijende regeering van Hiskia's, op »t herftel uit zijne ziekte zien, maar moet dan verfchoven worden tot der Jooden te rug komst uit de Babijlonifche gevangenis; doch hoe poëtisch wij dan ook die gunflige toeftand ons voordellen, is het nog te fterk voor veele gezegden, daarin voorkomende; 't fchijnt mij toe in het toekomftige te leggen, en eene overgang te zijn van de vernieling van Israëls vijanden en het fchetzen van Edoms lot, tot de treffende veranderingen welke dan in Paleftina voorvallen zullen. vs. 2. Er zijn eenige Handfchriften die deze herhaling door het invoe' ren van den Jordaan vermijden, ook de 70 lezen ze. Nll 2  5^4 Het BOEK vs. 3. Verlterkt de krachrelooze handen, En fterkt de wankelende knieën, vs. 4. Z et tot het moeielooZe hart: zijt kloek en onbevreesdi Elobim nadert wreekerute, 't is Elobims vergelding, Hij komt zelfs om u te redden. vs. 5. Hoe zullen dan de oogen d r blinden opengaan, En der doven ooren gezuiverd worden. VS. 6, De lammen als een hert fpringen, En de tot.g des Hommen micheu! In bet woeste zullen water vallen uit fpringen , En beeken door zand-woestijnen lopen. Ie de ingezetenen, in 't ganttMc land zullen zich om den nieuwen luister van hunnen Jehovah, en over de hart-innemende aangenaamheden welke onzen God befchikt , regt verheugen. 3. Dat men dan eene gedrukte, ontmoedigde natie , hier mede uit heure werkeloosheid tragte optewekken; en die reeds zo ver kwamen, dat zij aan de reis naar hun Vaderland dagten , maar 'er tegen op zagen, verlterke men door nieuwe moed. 4. Alen fpreke vrij vertrouwelijk tegen het diep neergebogen gemoed: maak u rustig en zonder (chroom reisvaardig, uw Befcherm-God is nu ook uw wreeker; uw God vordert reeds voldoening1 gelooft dan vrij, dat Hij 't daar bij niet laten zal , maar uwe bevrijding volkomen zal maken. 5. Verbazende verandering! die daarbij in het hart van hun omgaan zal; zij die door vooroordeelen gansch verduisterd waren, zullen dan duidelijk het helder licht der beloften zien; en zij die ongevoelig waren voor alle aanradingen ten hunne beste , zullen met graagte en fcherpte luisteren. 6. De traagfle, de onbekwaamfre zal als een rhee vlug wezen; zij die gansch verdomd onder al den druk, het klagen reeds afgewend waren , zul- vs. 5, 6. Spreekwijzen, zamenhang en 't oogmerk van Christus reden, waaruit de gedagte ontdaan is dat dit op den Messias ziet bij Zijne omwandeling op aarde, verklaaren de gewoone uitlegging voor onwaarfchijnlijk; 't zii men het eigenlijk of oneigenlijk opvatte. vs. 6. 7. Hoe dc Reizigers naar 't Oosten dikwijls door de heete dampen misleid worden, kan men bij verfcheiden Reizigers cn Uitleggers uitvoerig vil)-  van JESAÏAS. Hoofdd. XXXV. 565^ vs. 7. Het dorflice land zal een golvende méér worden, F.n hcifcbraalfte land de moeder van wellen wezen, Waar de draken zich legerden, zal gras, riet en biezen wezen. vs. 8. F.ene algemeene boo«e en bresde weg, zal de heilige genaamd worden , Geen onreine zal ze betreden ; Tot genoegen van den wandelaar zal 11 ij voordgaan, En cie eenvoudige zal 'er niet op dolen. VS. 9. Geei. leeuw, noch verfcheuren I gedierte zal 'er zich op vertooren. Nooit zal men dit vinden, ze is voor de treden der verlosten gefebikt. kn regt vrolijk zingen; de natuur zal medewerken; onder dat alles zullen de oorden des lands door rijke natuur - bronnen aan alles een nieuw leeven geven, cn woestenijen daar men zoms de golven der heeie winden over zag ^weeven, zullen met zagt kabbelende beekjes aangenaam verkoeld worden 7. Hoe ujtgeftrekter die (treken waren , zo veel te verder en te zwaarder mogen 'er die lieete dampen over gehangen hebben, zo veel te verrasfender zullen wij daar' dan de binnelandfche, en door versch water verfrischte, meeren zien vloeijen; landen, in welken men aan geene befpoeijing dorst denken , zullen van zelfs fprongen opgeven. 8. En hoe fchoon , hoe ruim, hoe gemakkelijk zal de landweg zijn , die hun naar het Vaderland te rug brengt, zij zal zo vermaard worden, dat men baar den naam van heilige weg geven zal, en niet ten onrechte ; men zal 'er geen onbefnedetie, geen vijand van der Jooden op dulden, en dit zal hun't meest verheugen; Jehovah zelve, zal in dc voorfpits van de Karavane wezen, niet in het licht der Schechina, nogtans zo, dat het voor den onbcdrevenfteu onder de bende onmogelijk is om van den weg aftedwalen. 9. Hoe veilig zullen zij 'er over reizen; geen leeuw zal zich moedig midden in den weg plaatzen ; geen roof- gedierte uit het korte hout van de zijden vinden; — dit behoeft altans niet letterlijk opgevat te worden, maar 't is allen Oosterscb poëtisch om de vrugtbaarheid en de aangenaaamheid van Paleftina voor den Oosterling regt bekoorlijk te maken. vs. 8. Dat Hij hier voor den naam van Jehovah gefteld, dezelve kracht fceeft, bewijst Glassius door voorbeelden overvloedig. Nn 3  566 ■ Het BOEK vs. 10» Die van God geredden keeren naar Zion juichende te rug j Beftendige vreugd bekranst hun hoofd, Bliidfchap en vrolijkheid vergezelt hun, Maar droefheid en kommer vlugten weg. toefchieten, veel min'er zich een wijl ophouden; 't zal zijn als of elk hunner gevoelde, dat men ze aan de verloste Vaderlanders onbelemmerd moest laten. io. Zij zo ontflagen uit den druk , zullen eindelijk Zion weder met verrukking aanfcbouwen; beftendig zal dat vergenoegen wezen; met de vrijheids-krans omkrooir, zal vreugdegezang en dans aanhouden, zorge en bedruktheid zullen dan onbekende aandoeningen wezen. vs. io. Elk onbevooroordeeld lezer zal, hoope ik, bij de lezing van dit (lot, moeten toeftaan , dat dit Hoofddeel of eene belofte is omtrent de te rug keering uit de Babijlonifche gevangenis, het zij die onvervuld gebleven is, of dat de vervulling nog aanftaande is, al dromen wij dan niet tuet de Cbileasten, cn maken met hun geene bepalingen, zo blijft die nogKiis, mijns oordeels , tot dus verre onvervuld. Hoofddeel XXXVI: i. tot XXXVIII: 9. 4 Kon. XVIII: 13. tot XX: 11. Raar deze Hoofddeclen genoegzaam woordelijk in de leevens - befjirjjying der Koningen gevonden worden, behoeven wijze niet te herhalen; met ElCHHORN aan een laater opltel te denken na dc Babijlonifche gevangenis, of angstvallig naar den Maker te zoeken, en niet minder de kleine verfcheidenheden te vereffenen, agt ik onnodige arbeid; het is meer dan waarschijnlijk, dat de Opfteller van het genoemde Bock ook de inlasfching in dit Boek gedaan heeft, men ziet 'er niets van de angstvallige naauwkeurignt\& van den Alfchrijver in, maar wel de vrije pen van den Steller, nier en daar eene kleine verandering makende ; 't minfte denk ik met C jee aan Jesaïas zelven.  van JESAÏAS. Hoofdd. XXXVÏÏI. 567 EXXXVIrtïte en lied ter gedagtenis van de ziekte hooeddeel. des Konings Hiskia, en de zonderlinge endilujiuk' vin lpoedige herftelling daaruit. Sb* vpn jJda' bij gelegenheid van zijne ziekte, cn herftelling uit zijne kranktc. vs. io. Ik dagt bij mij zelve : Op den middag mijnes leevens, zal ik tot de poorten des grafsgaan! lk word in den bloei mijner jaaren weggeroot't! tfS. ii. Ja, dagt ik: nu bezoek ik Jebovab niet mecr , Jebovab in het land der leevendigen: Geen menfchen zal ik meer aanfcfcoüwen, Maar wel de waereld aller fon/berbeid. Vs. 12. Mijn hut is opgenomen en boven mij afgerukt, als een herders te.it, Mijn leeven als een afgewerkte webbe opgerold, Men zal mij van den draad affnijden , Bij dag, eer den avond daar is, is mijd webbe reeds ten einde. 10. Door het gevoel van mijne ziekte, en door 'r. geen ik van mijnen Je s a ï a s van het doodelijk gevaar waarin ik was, ter bevestiging gehoord had, namen de volgende gedagten mijnen geest geheel in: — nu de jeugdige, onbedaarde driften voorbij zijn, nu ik nog verre af ben van de tragere werking der ouden van dagen — nu het leevens-toneel te verlaten, voor den raadzaal, nu die der dooden te pezpeken! ftervenis aller ftervelingen lot; maar nu in zulk een toeftand, van mijn rijk, zonder opvolger of te jong, die mijne beste kragten vorderde, nu weggeraapt te worden! — 11. Tot meerder bezwaar en verflagenheid dagt ik verder: — nu zal ik nooit Jehovahs Tempel met een waar gevoel'meer betreden; nooit met mijne goede burgeren het genot van Zijne weldadigheid meer hebben; geen kinderen, geen hovelingen , geen trouwe onderdanen meer ontmoeten; mijne polsflagen zeggen mij: eerlang zijt gij burger in het rijk der fomberheid, en diepe werkeloosheid. 12. Ja, ik voel 't! verfchekle jaa- vs. o. Wie de Maker zij van dit Lied is niet zeker, altans Jesaïas niet. Koechen proeft dit wel; het is veel te afgebroken,"te ingewikkeld voor Jesaïas; de ftoute figuur en welk 'er in zijn, zijn ook zo edel niet, maar meer zwaarmoedig. vs. 11. Woordelijk ftaac 'er: maar de inwoners van alle ophouding. vs. II. Vel t hu SE n heeft wel aangewezen, dat men 't wegneemen Nll 4 van  568 Het BOEK VS. 13. Ik beefde tegen bet aanbreiend morgen->W , Een leeuw febetn mime beenderen te breken, Nogmaals eer het nacht is, is die taak ten einde. TS. 14. Als een Zwaluw gewoon is te gieren, zo gedroeg ik mij, Ik kirde als de duir; Mijn oogen Haarden ftüf naar boven; 't was: Jebovab, boe benaauwd! neem Gij mijner aan'. ren woonde mij'n ziel genoeglijk in dit verblijf, mnar nu zal die tent ontfpannen worden, en zo gemakkelijk als een herders' hut vallen voor het geweld ; mijn taak zo ver die bewerkt moest worden, is reeds af; is het mogelijk! de voorbereidzelen zijn gewis; nog eenige weinige leevenszappen verbinden het leeven; ja, de dag zal noch niet voorbij zijn, tegen den avond is aireede mijn leevensdraad afgeknipt! 13. Echter ging de nacht evenwel voorbij, maar met den morgen was ik niet minder beroerd door klimmende ongelleldheid ; de pijnen waren woedend, en vielen als een leeuw met vreeslijke verheffing op mij aan ; afgeknaad van pijn , dagt ik weder: ia, eer het avond is, zal het altans nu met mij afgedaan wezen. 14.. Mijn verdere toeftand dien dag was zeer onrustig, even als een zwaluw, die geftaag heen en weder zwerft; meer (lil liggende en doodelijk afgemat, (leende ik aanhoudend, als de klagende tortel; mijne oogen gezwollen door het ingehouden tranen-vogt, floeg ik zoms even opwaarts, en zugtte: hoe bang heb ik 't, mijn God! als Gij nu niet helpt, is 't gewis gedaan! van de tent niet door opnoemen, marr met geweld wegneemen. moet vertalen , dit heeft Datiie nier in acht genomen De Sijrifcbe verfie is mij alrecde voorgegaan om webbe voor wever te lezen. us. 13. Zo heeft Veldhusen het eerfte lid duidelijk gemaakt. vs. 14. Hier ben ik Schei mus gevolgd, en heb mij verwonderd dat deze geleerde man zijn gedagte niet algemeener bijval bij de Uitleggeren gevonden heeft. — Gezwollen traanvaten doen dc oogen als van zelve aaar boven gaan.'  van JESAÏAS. Hoofdd. XXXVIII. 569 'vs. 15. Wat zon ik Uaoent Hij beloof 1c mii. en friV/i" woerd, Nu io;V ik mij op 't aaujenaaut.t verkwikken. Onder alle de moeijelijkhedeu van mij.) eolgend leeven. vs. 16. Adonai'. zo kan men in die bijzonderheden leeven , i)o.-r deze ian z'A- mim zugt tot werkzaamheid /ierken, Gil fchonk mij hierom gezondheid en leeven: VS. 17. De allerbitterrte droefheid is mij in genoegen veranderd. Gij bevrijdde mii liefderijk va» rfcny?a«r der verrotting, En wierpt alle mijne wanbedrijven a^ter U. 15. Maar waarom zou ik nu klagen? de ftof daartoe is weg , — reeds gefterkt door eene zo nadrukkelijke toezegging van jnijnen trouwen vriend, en daar die treffend is bevestigd, ondervind ik nu boe zeer Hij Zijn woord geftand doet zijn; — nu weet ik zeker, dat ik nog jaaren lang kan voortgaan om mijn werk voor mij te verrigten, en boe zeer kan ik, nu in 't hart-veriterkt, daar onder verkeeren, al zijn 'er al bitterheden onder gemengd, als ik maar iets van mijn tegenwoordig gevoel mag behouden. 16. Ja, mijn Heer! nu gevoel ik dat mijn kragten door Uw bijzondere invloed kunnen gefterkt worden; nieuwe vooruecmens , uit nieuwe kragten kan verkrijgen, hoe lustig zal ik dan nu verder zonder mij te benaauwen of te beangltigen , al zagtkens mijne werkdadigheid weder hervatten; ó! het was mijn wensch nuttig te leeven, hier toe wilde Gij mij de belofte van herftel, en eene aanbrekende gezondhhid fchenkep, 't overige zal dan gewis volgen. 17. Zonderlinge weg ! zo moest de doodelijk- vs. 16. Schutte leest een weinig fïiif: Heer, om hunnent wille', en aangaande alles wat In deze dingen is, 't is het leeven van mijn geest, dewijl gij mij gezond zult maken zo verleevendig mij ook. -— VEltiiusen heeft met meer elegante cn naifheid dit zo verklaard , dat het een zoort van klagten is; de Dichter wil nu leeven om het nut 't geen hij doen kan, de zaak is kragtig, maar ftrookt niet met zijn gemoeds-beftaan. HEZEL denkt aan moed, kloekheid, dat hij daar bii leeven mogt, nu uit de diepfte moedeloosheid gered, die gedagte komt hier zeer wel in, maar heeft grammaticaal geen gezag genoeg; ik ben meest Koechen gevolgd. vs. i7. Dit is eene fchoone omzetting in den grondteju JNn 5  57.© Het BOEK VS. 18. Neen! in het graf dankt men U niet, De dooden loven U niet, Die in tleu kuil dalen wagtcn niet op Uwe vervulling, VS. Ip. Die leeft! die leeft! zo als ik lieden . kan U loven, De vader zal zijne kinderen Uw trouw bekend maken. VS. 20. 't was Jehovah die mii redde, Daarom vangen wii het mufikaal gezang aan, \ Voer onzen ga.j'cbcn leeftijd in 'Jetovaus Tempel. fte ziekte en 't bitterde uitzicht , cle vrugtbaare moeder van eene aangenaame kalmte , vertrouwen en geneugte worden! — 6! hoe vaderlijk is die liefde ? uit eene ziekte die mij reeds leevendig verteerde, bragt Gij mij Uit den daat der ontbinding te rug; Gij hebt niet gedagt aan de verkeerdheden voor en onder mijne ongelteldheid door mij begaan, maaralleen aan een verrasfentie bevrijding. 18. Aangenaame wending! hoe weinig dagt ik zulks; — in het dille zombere graf, voor mijn aandacht zo nabij, heeft altans nooit een danklied van bevrijding plaats , — daar voor kunnen zij U, die reeds afgefneden zijn niet loven, want 'er is geen wederkomen; op het bedde der ontbinding wagt men nooit naar de vervulling van gedaane .beloften. 19. 't Is de zaak van hem die nog leeft, die zijn leeven voor eene lange tijd weder werkdadig hervat, U vrolijk te danken; dat is ook mijn taak;"61 de vader zo zorgvuldig gefpaart, hoopt zijne kinderen dit bij herhaling, tot opwekking van hunne verplichting aan U, te herinneren. 0.0. Ja, jfekovak moet 'er alleen de eer van hebben, buitengewoon was mijn herllelling! Hij, dus de Oorzaak van heil zal ik in den Tempel zingende en fpelende danken , en geduurende mijn bewind , zullen de vrolijke dank-dagen voor mij geduurig wederkeeren. vt. 20. Ik geloof dat het meer dan waarfcliijiiliik is, als wii deze woorden inzien, dat dk Lied voor het Tempel-gezang opgefteW is ter gedagttnis.  van J E S A I A S. Hoofdd. XL. 57j XXXIX«e Hoofddeel. Zie 4 Kon. XX: 12—19. XLfte HOOFDDEEL, vs. i. Vertroostet, vertroostet, mijn volk ! zo beveelt uw Elobim. v. 2. Spreekt Jerufalem moed in , haar toeroepende : Uwe verueedering U geëindigd. uwe verkeerdheid u vergevev, Eene dubbele verzekering dat Jebovab niet zal ftrajfen. f. \^aakdice landgenoten! wien ik zo veel onheilen van tijd tot tijd voorfpelde, met ijver en innige blijdfchap kan ik nu u zeggen, dat uwen zo waardigen Jjcfeiicnn-God mij gelast heeft, om u, Zijn begunftigd volk, Zijne onderdanen, niet alleen verzagting yan leed, inaar de rijklle en genoeglijkfte uitzichten te voorfpellen. 2. Hij beval: lpreekt, als bode des vredes, geen fchaduw van bedreiging meer! fpreekt tot de Jerufakmmers op de ftreelendlte wijze, en zegt alleen : dat hunne moeijelijke taak, die hen zo veele vernederende tranen kostten , afgelopen is, en de balhngfchap is geëindigt; hun afgodisch bellaan is bij XL. Eik mijner lezeren zal ontwaar worden, dat alle de voorzeggingen van Jesaïas die nu op den anderen volgen, veel meer bewijzen van order en zamenhang hebben dan in de vorige Hoofddeelen ware; ik ben niet vreemd van de gedagte, dat deze verzameling van Jesaïas lateren leeftijd is en ziine eige. zorge en naauwkeurigheid om ze te fchikken genoten heeft, en een aanvang neemen met de redding uit de Eabijionifcbe gevangenis, en derzelver gunflige gevolgen, tot het LVfte of altans tot het Llllfte Hoofddeel vs. 12. loopt dit vrij ongekunftcld af, met kleine uitzonderingen; dan beginnen zulke van hogere en Houw uitzichten, doch allen van dien aart, dat ze aan de algemeene vertroostende voorreede welke wij in dit Hoofddeel van vs. 1 —11. vinden zeer wel voldoen. — Viïringa heeft ontkend, cn met goede redenen, dat dit Hoofddeel niet fpreekt van der Jooden te rug komst naar Paleftina, maar wel van Jehovahs komst tot hun; maar om naauwkeuriger te fpreken is het eigenlijk van Jebovabt te rug komst naar Paleflina, en hoe weinig verfchil is 'er dan ? Vs. 1. Welke verzoening hier bedoeld word , namentlijk die door ftrriTen, beeft Mus. zeer bondig behandeld.  57* Het BOEK vs. 3. Een geluid klinkt door de woestenij; Baant voor Jebovab den weg, Maakt in de wildernis een getijken -aieg voor onzen Elobim. vs. 4. j7"/» de dalen en liegt de bergen en heuvelen , Neem de kronkelingen weg en maakt bet ongelijke tot een vlakte, vs. 5. Jehovahs luister zal ztVi openbaar vertonen, Èn elk jicrveting zal erkennen , wat Jehovahs mond beloofde, vs. ó. Een ftem isose/f te roepen, i»fl«r wat zal ik ia/Ve z<^e« ? Alle fitcrvelingen zijn als gras , liunne aanvalligheid is maar eene veld-bloeme. Mij door vergeving, en bij hun door berouw, verzoend; doet hen de (terkfie , de volkomenfte verzekering van Jehovahs Alvermogen in de opheffing der (treffen. 3. Zelfs door de ruime vlakke landen, hoor ik een geluid: — 't is verftaanbaar, 't zijn renboden, die de bewoneren aankondigen, om tegen den komst van Jehovah den openbaren weg in den beste ftaat van reisbaarheid te maken, en om den weg regt en daarom te korter te hebben, moeten de (truiken en 't korte hout ten gemakke van onzen Befcherm-God, omgehakt; 4. De holligheden in den weg ten fpoedigfte aaiigevult worden; zand heuvels al waren het zelfs bergen, zo zii in den weg mogten wezen, wegsekruit; de minfte kronkeling zelfs weggenomen, en de mittfte belemmering tot den fchoonften weg gevormd worden. 5. Haast u, want Jehovahs pracht zal in dien togt op het Majestiëustë gezien worden , en alle de broze ftervclingen zo wisfelvallig, zullen dan bekennen, dat als de Onveranderlijke belooft , Hij gewis woord houd. 6. lk hoor weder eene andere (tem, die een ander gelast, iets van eenen anderen aart toeteroepen, hij vraagd wat? hem word gelast dit te zeggen: wagt niets van ftervelingen, dc beste van hun zijn als groenend gras; en hij die de uitftekenfte onder hen is, moet men niet hoger fchat- v,, 4. Ruwe velden eigcntlijk, door Ni eb uru .best befchreven. — Re naafle weg van Babijlon naar Judea is woest Arabiën. vs. 6. Zijne aanvalligheid; - Henslek. leest gv.nfte; de toegenegenheid der Vorften fchetzende.  van JESAÏAS. Hoofdd. XL. 5:3 V5. 7. 't Gras verdort, de bloem 'verwelkt, Zodra Jehovahs adem daar over blaast, Ja waarlijk, de jlerveïingen zijn maar gras. vs. 8. 't Gras verdort, de bloem verwelkt. Maar de belofien van Elohim hlijven eeuwig vast, vs. 9. Zions feiV-vcrltondiglter! beklim den top des bergs, Jerufalems Ae;/-verkondigfter ! zet uw item fterk uit, Verheft ze onhefchroomd en roept de lieden van Juda toe : Ziet, hier is uwe Elohim! Vs. io. Ziet, hoe magtig Adonat Jehovah aankomt! Zijn arm zal heerfchen, 't Loon beeft Hij bij zich, en de vergelding gaat voor Hem beenen. ten dan het veldbloempje, 't welk het hoofd boven het gras uitfleekt. 7. 't Gras word hooi, 't bloempje buigt op zijn (teel, en verflenst; zodra Jehovahs heete wind maar nnauwelijk begint te waaijen ; een volk zo fchoon, zo bloeijend als eene ruime weide is toch 'maar gras. 8. 't Is onbedendig, 't zal, 't moet daarom , als een bloem verflenfchen , maar de toezeggingen van God verdimren de eeuwen, fchoon menfchen gunst verwelkt. 9. Nu dan reijen der aanzienlijke maagden van het hofilot I gij moogt nu veilig den top des bergs beklimmen, 0111 't volk die blijde mare te brengen; Jerufalems burgeresfeu! die zo menigmaalen vertroostend uwe landgenoten bemoedigdet ; gij kunt onbelemmerd, en luide uwe aangenaame boodIchap bekend maken, dat de madr daarvan door alle de lieden van Juda klinke, — en welk is ze? Uw CefchermGod is hier weder met doorflaande bewijzen van gunde te wagten. 10. Twijfel niet, ziet op den machtigen Heerfcher, op Jehovahs prachtige reis herwaarts! niets kan wederdand lieden, Hij komt met eene zegenvierende macht tegen hun die zich durven verzetten, Hij voert fchatten met zich, en de voorlopers deelen gefchenken uit voor hun die den weg bereid hadden. 11. Niemand zie tegen vs. 9. Dathe heeft dit zeer wel aangemerkt, dat men 'Predik/Ier moest lezen; de bewoneren die in Jerufalem gebleven waren, moesten nu alom dit nieuws in het land bekend maken, dit is het doel van den Profeet, en moest dus ook zo verklaard worden.  if.4 Het B O E K vs. II. Hij weid Zijne kndde als een herder; Draagt de lammeren op Zijne armen, of aan Zijne berst J De zoogende zal Hij mild leiden, vs. 12. Wie bevat de boven wateren met de holle bandl Wie heeft deri gefpanncn hemel gemeten? Wie het aardltof in een drieling hef eten? Wie hergen in eene wage, en de heuvelen in een fchaal gewogen? vs. 13. Wie heftuurt Jehovahs Geest? Wie licht Hem ah raadsman voor? VS. 14. W'e raadpleegt Hij om 't regte doorzicht te htbheu? Wie onderwijst Hem in dc rcate keuze? Wie verrijkt Zijne kundigheden ? Wie wijst Hem den besten weg tot beproefds voorzichtigheid? de reize op. Hij is in de vooorfpits der Karavane, niet met de Majestieule Sc'iechina, maar met eene herderlijke tederheid en bezorgdheid, die alle kloeke lammeren wel veel belovende, maar noch te teer tot zulk eene reize, op Zijne armen zal dra'agen; Hij koestert ze zelfs aati Zijn boezem , en hoe fchraal de oort ook moge zijn, zal 'er voedzel genoeg tot de melk-geving wezen. 12. Wie vraagt, van waar dit alles? — wij beantwoorden het; wie is het die den onmeetbaren fchat van wateren boven de blaauwe lucht, daar als met de holte van zijn hand bevat ? wie heeft den dampkring, den blaauwen hemel, hare grenzen en affcheiding, zo net beperkt, als of ze naar evenredigheid afgemeten was ? wie de verfchillende beddingen der aarde als in een vat gemengd , en dan den vorm gegeeven ? wie de gevaarten van bergen, elk hare omtrek nis toegewogen ? en wie den fchakel van heuvelen , die zo bepaalde gelijkheid elk toebedeeld ? 13. Weet gij iemand uittedenken , wiens vernuft de Godheid daartoe bijfkmd ? of 't plan , zou het zo gelukkig (lagen , met Zijn wikkend oordeel beproefde ? 14. Was 'er iets, waar voor dat vermogen ffond , en waar de hulp van anderen van invloed wis ? wie gaf Hem de beste middelen aan de hand, ter bereiking Zijner vs. 12. Drieling, om dat het een derde gedeelre van een Epha was. vs. 14. Hier heeft de AUxandr. overzetting: wie heeft hein wat gegeeven  van JESAÏAS, Hoofdd. XL. 5751 Vt. 15. De natiën zijn Htm ais een druppel aan den emmer, Als een ftof je aan de weegfcnaal, De afgelegenjle zeekusten zijn Hem als niets. VS. 16. Geen Libanon kan voedzel genoeg geven aan Zijn vuur, Haar woud.bewoners zijn niet voldoende tot Zijn brand-offer. vs. 17. Ais niets ziin alle volkeren bij Hem, Minder fcbat Hij ze als i iets, enkel ijdelheid. VS. 18. Met wien zoudt gii dan Elobim gelijk jiellens Ot welke aftekening zoudt gij van Hem maken ? oogmerken ? wie verrijktte Zijne denkbeelden , waardoor de voorwerpen in aanzijn konden vermeerderen ? weet gij iemand die Hert den kortden en onbelemmerdften weg aanwees? om in alle zijne onderneemingen'zo. gelukkig re (lagen? 15. Wat! al wat de beïchaafdfte natie met allerlei vernuft en konst bijeenbragt, is in vergelijking van het Zijne , zo veel als de druppel waters doet aan de zwaarte van een put-emmer; de uitwerking is omtrent als die een dofje onder aan een fchaal doet op de balans; — de grootfte weerftand beduid hier niets; de zeekusten, die eeuwen lang de woede des Oceaans wederftonden, zijn ten aanzien van haar ktagt als een ligte ftof-wolk zonder fchijn van vastigheid. 16. Wilde Hij eenigzins naar Zijn hoogheid zich vereerd hebben, al verzamelde men dan tot een (latig offer, zo veel brandhout , als Libanons uitgeftrekte gebergte konde opleveren, al zamelde men al het woud-gedierte van alle oorden bijeen, was dit hout en brand-offer nnch niet evenredig ter vereering. 17. De eerbied van alle volkeren acht Hij voor 2ijn belang als van geene waarde , in Zijn fchatting acht Hij hun woelen als niets waardig. 18. Is dit zo? is 't dan mogelijk ? kan het in gezond verftand opkomen ? eenige Godheden bij dien, Befcherm - God in vergelijking te brengen ? is 'er zelfs mogelijkheid, om in beeltenis iets van Zijne hoedanigheden nmf te k ur.nen uitdrukken? 19. Een kundige hand mag eene vorm, fraai ven dat God niet zou kunnen wedergeven? dit fchijnt eenig gezag te hebben, om dat Paui.us 'er zich van bediend heeft.  S7( Het B O E K vs. 19. He kotiflenaar giet een gefneeden beeld , De goudfmit verguit het, Of overtrekt bet met een zilver net. vs. 20. De meer heh'eeftige in o\Ter-gave, zoekt hout dat niet vlamt, Poogt een goed meester daar voor te "-et-krijgen , Om 'er een beeld van te maken op een vasten voet. Vs 21. Weet gij dan niets? bebt gij 'er rfan niets i>«» g hoort? Is het u niet reeds van onrfe */ƒgheid m Israël. 15. U, in uwe fchatting zo verbazend zwak, cn niet ongegrond; u heb Ik nogtans gefchikt om volkeren te behandelen, even als een nieuwe met ijzer beflagen en met gefcherpte pinnen wel voorziene dorsch-wagen werkt op het zaad des dorsch-vloers, maar gij zult met de uwe fchijnen wonderen te doen; bergen zult gij 'er niette bewerken cn vermalen, heuvels tot het kortte kaf verpletteren eu breeken. 16. Dan zult gij de volkeren zuiveren, beter dan de wan onder begunltiging van een koel windje; en wat gezameld is aan eene hoop, zal door een felle kracht geheel uit elkander gedreven worden; —- gij alleen zult onder dit alles ware geneugten fmaken, cn al uw aanzien aan de vereerenswaardige hoogheid, en niet aan uwe inwendige kragten toekennen. 17. Geen tegcuwoorOo 4  ?84 Het BOEK vs, 17. De etendigen en de behoefigen , zoeken te vergeefs naar water, Schoon hun tong vcrfinagt, lk, Jebovab ! zal hen verhoren, lk, Israëls Elehim\ verlate hen niet. VS. l3. Op hooge landen zal Ik rivieren doen ontfpringen, Envoalerwellen in het midden der Inge lauden; De woestenij zal Ik in een moerasfigi vijver, En het dorre land, in een met water doorfaeden, veranderen' vs. 19. Ik zal in de woestiin den ceder planten, Den acacie , den mijrthe en den olijfboom,' In de boschagtige oorden , de den, Den olim en busboom te zamen. VS. 20. Op dat men opmerkende erkent, indenkt en doorziet, Dat Jehovahs hand dit daar/lelde, Eu dat de eerwaardige Israëls dit uitwerkte. dige behoeftige toeftand zal dit gunftige kunnen te rug houden; magteioos moge men onder de hitte der vervolging tans verkwijnen; vrugteloos moge men naar verademing cn naar laafnis 'zoeken; laat 't genoeg zijn, dat lk den (landvastigen hunnen wensen geven zal, dat lk als lkfcherin-God hen nooit hulpeloos zal laten. 18. Op eene ongewoone wijze zal hunne redding en verkwikking teve s komen ; een dörftige wagt op geene hooge landen rivieren; geene leevendige waterfprongen en vlakke landen ver van bergen afgelegen; maar Ik kan en zal de fchraallte oorden in waterige meer-gronden, en de zandwoestijnen in akkeren met waterleidingen doorlueden, veranderen, 19. Zo zal dc verwoeste en onbebouwde oort weder in de roemrijkde warande verwisfelen , waar dadige ceders, nuttige acacie- heesters, 't fchoone mijrthenloof, de voordeelige olijfboom, weeldrig groeien, terwijl de boschaadjes tot bedekking van die fchoone dreven , den olm en den busboom , tot befchutting zeer digt gegroeid, zal opleveren. 20. En dit alles zal voor dc waereld openbaar worden; elk waereld - befchouwer zal dat kunnen opmerken en erkennen, dat het de gevolgen van Jekuvahs Alvermogen alleen zijn, en dat al dat uhdeken- vs. 19. Omtrent de twee laatfte zoort van boomen zijn wij nog onzekar, welke zij zijn, cn alle gistingen zijn :e vergeefs.  van JESAÏAS. Hoofdd. XLT. 5«5 VS. 21. Brengt vrij uw gefcbil voor de regtbank , zegt Jebovab! Verfterkt uwe bewijzen; di: beieeit u Jakods Koning. vs. 22. Laat men aanvoeren en bewijzen 't geen nog toekomftig is , Ontwikkelen V g-eoï; reer/V voorbij is ; Op dat wij 'er op letten en Vr i/» oogmerken van ontdekken, Of verklaar ons daardoor bet toekomende. VS. 23. Ontwikkel ons dan wat in bet toekomftige zijn zal, Op dat wil erkennen dat Gil ooi Elobim zijt; »Vfe/ i/tfj (fotfr . voordeelig of nadeelig , Om oui te verbazen en owze» eerbied te bepalen. de aan Hem, die den hoogden eerbied van de Israëliërs, met zo veel recht verdiend, moet toegekend worden. 21. Deze uitweiding tot aanmoediging van mijn volk gehouden , breng ik voor mij zelven, tot mijn hoofd-oogmerk te rug, om de liefhebberen van den afgodsdienst te manen voor Jehovahs rechtbank de dugiigfte bewijzen ter begunftiging van hunnen dienst aantevoeren ; de Koning van een gellacht van Jakob, zo agteuswaardig, eischt, dat gij alles wat u mogelijk is daartoe zult aanvoeren. 22. ]3e gemakkelijklte weg is die der voortpeilingen; men geeve beflisfende orakels, niet die dubbelzinnig zijn, maar Heilig fpreken, of men geeve den flcutel van reeds gebeurde , maar noch niet in hare oorzaken ontwikkelde omitandigheden, waartoe zij verder moeten dienen ; onbevooroordeeld zullen wij 'er op letten, of geef ons alleen zuiver toekomftige gebeürtenisfen, die in geen verband met vorige ftaan, op; gij hebt hier keuze. 23. Nu dan, ligt den fluier van het toekomftige af, zegt ons duidelijk en uitvoerig, wat de waereld zien zal; — doet gij dit, wij zullen u dan ook de eer en den roem u van Godheden te zijn , niet langer onthouden ; behaagt u dat niet, geeft dan daadelijke proeven van uw Alvermogen, 't zij gunltig of ongunftig voor het menschdom, gij hebt keuze, laaten ze ons zelfs verrukken, en zo treffende zijn dat Ik u boven Mij zelven den rang moet afltaan. 24. lk vs. 23. Voor toezien heb ik met eene kleine verandering eene nieuwe lezing de voorkeur gegeeven; zij was hier noodzakelijk. Oo 5  586 Het BOEK vs. 24. Ziet, tot nog toe Zift gij minder dan niets, En uw arbeid is minder als niets. Hij, is affcbuwlijk die zicli op u verlaat, vs. 25. Ik verwek 'er een, uit het Noorden is zijn oerfprong, fclii zal komen uit hét Oosten , en Mij erkennen , Hij vertreed de grooten als lijm, En als de pottebakker de klei-aarde. vs. 26. Wie voorfpeldc voor lange tijd 't ^cen wii nn reeds weten? Os' iets vooraf waar van wil zeggen moeten: het is waar; Er is niemand die iets voorfpeld, Niemand die het uitgeeft, men hoort geen geluid van u. daag 'er u op 't fteïkfte toe uit; tot nog toe hebben wij' niets gezien, 't geen uw aanwezenheid zou beflisfen; wij zien niets als beelden, idealen, roerlooze blokken, zonder werking en leevenloos; — hoe ijslijk verdoolt moet de man zijn, die in nood, op zulks, zich g'uhftige verwagting belooft! 25. Maar nu zal ik ongehouden om u te befchamen op mijn beurt voorfpellen; ik zal uit de 110 rdelijke gedeelten van ylfiën \Medièn\ een koninglijke telg aan de waereld bezorgen , die het eerst als veroveraar uit een oosterfche landftreek [Per/ïëti] zal optreden , die mij in hoogheid boven anderen den voorrang geeven zal; — alle de ceweldenaaren zal hij behandelen, als zij die het lijm tot fteenen gelijk trappen; en het aanzien zal van zijn willekeur afhangen, even als bet van den pottebakker afhangt 't fatzoen aan zijne vaten te geven. 26. Bezie deze proeve van Goddelijkheid van nabij, vergelijk ze met de uwe; waar zijn uwe voorzeggingen lange tijden vooraf gedaan en lctterliik vervuld ? kunt gij wel iets opgeven, hoe klein ook waarop wij, moeten zeggen met overtuiging: — ja, het is zo uitgevallen ? tot nog toe is niets wezentlijk yoorlpeld, hoe zeer 't door 11 verlangt ks; 'er zijn geen Profeetcn onder u, die iets opgeven, 't welk opmerking verdiend; al wat orakel genoemd word z'wijgt in eeii »j. 24, Er is een gelijkluidend woord in het Hebreeuwsch; adder 't kwam niet te pas in het verband. ci. 26 - 29. 't Bewijs is kragtig, daar Cijrus van den afgodsdienst, door de Perffcbe geestelijken ingevoerd, afkeerig was , was het de zaak der God-  van JESAÏAS. Hoofdd. XLI. 5S7 vs. 27. Ik daarentegen Cvoorfpelle') Zion toekomftige zaken, Eu zend Jerufalem vrolijke boden. VS. 28. Ik zie wel rondom, maar 'er dos: zich niemand op, Zelfs niets van bun die voor orakels hekend zijn, Niemand dien Ik vragen kan , met verwagting van antwoord. VS. 29. Wat >. het is alles louter bedrog , Alle hunne bedrijven zijn louter inbeelding, Hunne afbeelzels enkel fchaduw , ja niets. tijd, waarin zij waarfchuwen moesten. 27. Anders handel ik, aanhoudende geef ik mijnen Zioniten, de eene voorIpelhng op den anderen, en bediene mij van een aantal Profeeten , om te Jerufalem openlijk 't genoeglijk toekomftige bekend te maken. 28. Maar wat ik doe , ik vind niet da iemand ter verdediging met bewijzen voor den dag komt, zelfs geen afgezanten van de beroemdfte orakels; wat ! ik kan nog niemand ontdekken , van wien Ik den fchijn van antwoord zou te hopen hebben. 29. Mijn uitfpraak is daarom: het is alles voorwendzel, bedriegerij, eh alle de dalen van Almacht der Godheden op de waereld, zijn op zijn best, misleidende verbeeldingen, en de gedaanten van deze fchaduwen der beelden zijn in den grond bëlaglijk. XLIIfte HOOFDDEEL. vs. i. Ziet Mijnen dienaar, dien Ik hij dc band boude, Mijnen gekozenen, Miin innig.t cenoegenl Op hem zal Münen Geest heflc-id'g wezen. Hij zal de volkeren tot billijkheid verlichten. i. ÏVTaar behalven dien van Mij begtmftigden held, doe Ik nog treffender beloften, van algemeener belang, niet alleen tot uitroeijing van de afgoderij, maar ook tot wezent- Godheden geweest, aan hunne eerbiedigers bij voorfpelling tot verhoeding van onheilen, 't toekomftige te zeggen; en in geen tijd hoorde men minder daarvan, dan in de toemalige, en dus mogt men vrij befluiten, dat het bedriegerijen der geestelijken waren. XL1I. Men heeft over dit Hoofddeel, altans over deze 8 eerfte verfen 'zeer verfchillende uitleggingen; eenige weinigen denken aan Jesaïas, meer-  Het BOEK vs. i. Hij zal niet fchreutven noch luidruchtig -roezen , Noch zijn ftem niet deer de üra;c.i tiocn kliukin. vs. 3. Hij zal het geknakte riet niet breken, Dc glimmende wiek niet uilblusfchen ; Maar Hij zal dc onfchuld recht verfchnjfcn. lijke verlichting; mijn gunftelïng, dien ik onbepaald in alle zijne oogmerken met de hand geleiden zal; dien ik met de uitgelezenfte bekwaamheden begunftigen zal; dien ik zelfs Mijn geest geven zal; deze zal de ware hervormer van den Godsdienst wezen; hij alleen zal met de grootfte overreding de ware godsdienftigheid in de gemoederen verwekken. 2. Dit is voor hem gefpaart, die de egte eigenfcbappen eens al genieenen hervormer bezitten zal; bij hem zal geen uitwendige praal zijn, die de oogen verblind, in plaats van die te openen; — hij zal geen ophef van woorden maken, niet verwaand noch ftoutmocdig zijn, en fchoon hij in 't openbaar fpreke zal, door de ftille overtuiging tot de harten en niet tot de hartftogten fpreken. 3. Nimmer zal hij met fierheid te werk gaan, alles omkeerende; lieden die welcens gronden hebben, maar geen genoegzaame fterkte om te kunnen wederftaan, zal hij nooit breken als men het geknakte riet doet , maar afgebroken integendeel tragten te herfteHen ; het kleine vonkje van godsdienftige kunde en gevoel, hoe kwijnend, zal hij niet uitblazen , maar veel meer dat aankweeken en zuiveren; maar die rein van hart zijn, doch gedrukt, diens billijke zaak zal hij met mannelijken ijver voorftaan. meer denken aan Cijrus, en ik, liefst aan den Messias; nooit heeft een Bijbel - Autbeur zo van zichzelven gefproken als dan Jesaïas zou gedaan hebben; C ij rus is wel een vijand van de afgoderij, maar nooit een hervormer van den Godsdienst geweest; maar 't geen aan Cijrus ontbrak werd in den Messias te voren „beloofd doorMossES, nu nader bevestigd, en wij kennen hem door zijne drie jaarige bediening 'er ook voor. vs. 3. Hier aan de verdraagzaamheid omtrent dePharizeën te denken is van den weg aftedolcn; een jongeling is een afdrukzel van dezen groten Leeraar;  van JESAÏAS. Hoofdd. XL1I. 5P9 TS. 4. Hij zelfs zal niet gebluscbt noch tolt geknakt worden , Maar aan c'e billijkheid op de aarde een vast beftaan geven; Dc afgclegenfte landen zullen op zijn onderwijs wagten. ys. 5. Dit zegt Elobim, de Jebovab! De Schepper der hemelen, en van het uitfpanzcl, Die de aar.le met deszelfs voortbrengzels uitbreidde, Die al derztlver bewonersn den adem geeft, En eenen werkzamen geest aan elk dien ze bewandeld. ys. 6. Ik de Jebovab: riep tl tot regtmatigbeid, lk leide u met Mijn hand, en befeberme u, En bejletun.e u tot den beloofden aan volkeren, den verlichter der af- godendienaaren. 4. Hij zelfs zal nimmer verfiaauvven, — nooit kan da: licht uitgedoofc , nooit zal zijn kracht ontzenuwd werden , 't oogmerk zijner pogingen zal hij gewis bereiken; Hij zal eenmaal de gronden van egte godsdienftigheid voor de ganfche waereld vastftellen, en in de afgelegenfb en onbefchaaf'e landen zal men eenmaal naar zijne voorfchriften ten (terkfte verlangen. 5. Zie daar eene voorfpelling van Hem, zo gewigüg, die de God, de Jehovah is, de Maker van het onmeetbaar ruim des hemels! die aan de waereld wezen en gedaante gaf, deszelfs betvoneren met het dierlijk leeven bezielde, en hen een werkdadig zedelijk befïaan heeft gegeeven. 6. Ja, Mijn gunfleling! u heb Ik verkoren, om alle Mijne toezeggingen op de proef te flaven; in het uitvoeren zal Ik u met Mijn invloed nimmer begeven; in uwen post zal Ik op de aanmer- Nanninga heeft in eene Disfertatie over deze woorden aan de waereld en zijne vrienden eerie nagedagtenis overgelaten van zijne fchoone uitlegkunde. vs. 4. Hier ben ik Stinstra in het eerfte lid voor het grootfte gedeelte gevolgd, die zeerwel opgemerkt heeft, dat dit het verband eischtc. vs. 5. Dit vers meent Stinstra, dat als een hoofd voor dit Hoofddeel, voor het eerfte vers moest geplaatst zijn, naar onze wijze van verbinding met het vorige Hoofddeel vervalt de noodzakelijkheid der verplaatzing. — Tot waar beid of met Vitri.nga om mijne beloften geftand te doen zijn. vs. 6. Mus. merkt wel aan, dat 'er eigemlijk ftaat:' tot een potasch, dat is ee>n volks-reiniger.  590 Het BOEK vs. 7. Om der blinden oogen te openen. . - .. Om geboeiden uit de koetenen te flaken, De bewoners der donkerheid ui: de akeligflc holen. vs. 8. Jehovah is Mijn naam, Ik deel Miin eer met niemand anders, Veel min Mijn roem met afgod'j-bcelden. vs. 9. Ziet dingen voorheen voorfpeld, ziin reeds voorbijgegaan , Nieuwe, /««je voor dat ze gebeuren zullen, doe lk u nu horen. vs. 10. Zingt dan Jehovah een nieuw lied! Zijn roem tot aan 's ivarelds eindpalen , Gij die de zee bevaart met alle hare hevioneren, Gij zeekusten met alle hare hevolkers! kefijkfie wijze u beveiligen ; gij zult bet hart van volkeren, die de openbaring kennen, vormen; gij zult het verftand der verdoolde afgodifche op het kragtigst overtuigen. 7. De diepst onkundigen, de door bijgeloof gansch verblinden, zult gij tot de zuivere en egte kundigheden brengen; ftaven aan godsdienftige begrippen geketend door Leeraaren , door volks - begrippen en volks - bepalingen, zult gij de banden flaken en in de ware vrijheid van denken herftellen; en zij die in den duisteren kerker van on wetenheid zo lange vrugteloos omtasten, zullen, 't helder licht der waarheid, als een zon haar ftralen zien fchieten, en deszelfs warmte gevoelen. 8. Ik behoef geen andere waarborg voor Mijn belofte te geven dan alleen Mijn naam, de Onveranderlijke; maar nooit zal Ik dit bij wijze van verdrag, en angstvallige toegevenheid, ten uitvoer brengen ; nooit fta Ik van 't geen Mij alleen toekomt, aan anderen iets af; nooit moet Mijn lof, hoe knielende en aanbiddende, met die aan afgodsbeelden gepaart worden. 9. Daar nu alle .voorfpellingen door mij gedaan, op zijn tijd bevestigd zijn geworden, en dus reeds tot de clasfen der voorledenen behoren, zo heb Ik U nu onderfcheiden nieuwe aan dc hand gegeeven , waarvan de eerfte waarfchijulijkhcden noch niet te ontdekken zijn, en die deele lk u mede , niet donker, maar met vermenging zelfs van verfcheiden bijzonderheden. 10. Ik durf u daarom zelfs reeds opwekken tot het opftellen van een gedagtenis - lied,  van JESAÏAS. Hoofdd. XLII. 591 VS. ii. Heft aan. valeitn met uwe fteden! Keda'eenfcbe /«if-bewoners in uwe dorpen 1 Mergboi-bcwviKi cn ! iuichet allen ! Van de toppen der bergen rolle bet gefcbal • VS. 12. Erkent Jehovahs eer! Vermeld Zijn lof in de everzeefcbe landen ! VS. 13. Jebovab zal als een held optrekken, Met faUgsfflans moed zal Hij ï/rf £«,v/£„ Als Hl) een kr,,gsg,Jibrei aanheft. Zullen Zijne vijanden daardoor bedwelmt zijn. om mijne voorfpejljng te vereeuwigen, _ welkers inhoud ter eere van Jehovah is, wiens roem tot aan 'swaerelds grenzen klinkt; - dat de handeldrijvende op de zee te gelijk met hare bewoncren die verbreiden, dat de echo aan de zeekusten onder hare bewoneren het beantwoorde. 11. 't Wijd uitgeftrekie Arabie, de ftedelingen en land-bewoneren, opcue de reije der Zangeren; de vrije Kedareenfche herderen komen uit hare tent - dorpen in reijen te zamen; onbefchaafde hol - bewoncren verlaten haar fombere fchuilhoeken, en houden onder het gezang eenen vrolijken dans; van de hoogde bergen kome het gejuich, het febatere door de valeien. 12. Vang aan met de belijdenis van Jehovahs uitdekende hoedanigheden ■ zijt zelve de eerde boden van Zijne voortreflijkheden onder de volkeren , die aan en over de Middelandfche zee wonen 13. Zeker is het doch, dat Jehovah zich in Zijn beduur eerlang zeer beroemd zal maken; Hij zal ineen gewigtige veldtogt voor aanrukken; Hij zal als den edélden held in Zijn moed wezen; Zijn krijgsgefchrei tot den aanval zal geen vertoning, gewoonte, maar hart- en moed-brekende voor Zijne vijanden zijn. i4. Hoort wat Hij in grammoedig- »». 10. en devolgende verfen zijn bij mij eene voorzegging van het ftrarfen van Israël, vijanden, door Cijrus, en de flaking door hem van Israëli banden. •« 13. ScnRoëoER heeft dit beeld in krach: opgehelderd: zijn kokende sneed zal febnimen.  59, Het B O È li VS. 14. ik zweeg lang, hield Mii ftil, cn hield Mij in , lk heb als een barende gekermt, ,,^,.,i;ken. Ik heb moeijelijk adem gehaalt en febeen te bez.ujken. vs. 15. Blaar nu zal Ik bergen en heuvelen vernielen, Wat 'er op wast zal uitdrogen; lk zal door rivieren eilanden maken, Door zeeën druge landen. vs 16 Ik voete blinden langs wegen hun onbekend, Op voetpaden daar zij niets van wisten; Duisterheid word voor hun Hebt, Kromme wegen worden gelijke banen ; Datlk,gezegd bob zal lk doen zonder dat iets achter bl.jv hicd zegt; meer dan een eeuw heb Ik Mijn geduld gerekt, en heb [tilzitteridè alles aangezien; op de barbaarsheden die bedreven wierden, Mijn wrake ingebonden; maar nu • heb Ik geen minder teder en fmartelijk gevoel, dan eene vrouwe in den arbeid heeft; in plaats van een l'fra met Mijn ademhalen te verwekken, fcheen ze zelfs moeije*j* en"afgebroken in Mij te zijn; 't was als of Mnn beldenkragt bezwijmde. 15. Maar eerlang zal lk Mij ganse* anders gedragen ; Ik zal dan monarchien , zo min als mindere volkeren fparen , al zijn ze hoog als bergen , zo uitgeftrekt als de reiien van heuvelen, zo zal lft ze vernielen ; niets 't welk van de voortbrengzels daar gevonden word , zal lk verfchonen ; lk zal de ganfche natuur in veele oorden omkeeren , door verandering van den loop der rivieren, eilanden en valcien vervormen, en zal zandvlakten tot meeren veranderen. 16. Liedert zo onbekwaam tot vlugten, als blinden, 't geen hun anders t moegelijkte is , zal lk door onbekende (treken naar hun vs. 14. Onnavolgbaar fchoon is dit vers, zo veel kostte het de Godheid, de mishandeling van Zijn volk door Asfijrifchc, en vooral door Babijlonifebe Monarchen hen aangedaan, geduldig te dragen; hoe moeijelijk dit vers is, hoe menfchelijk het voorftel fchijnt te zijn, moet Ik mijnen vriend NanniNGA in dit vers genoegzaam woordelijk volgen; - die dit evenwel mishaagd, kan dit met eene kleine verandering ZO lezen: nu zal ik eens vrijer adem balen en mij zelven op nieuw vertonen vs. 15. Ik ben iu het 3de Koechen gevolgd.  van JESAÏAS. Hoofdd. XLIf. fuj VS. 17, Maar zij zullen te rug deinzen cn befchaamt zijn', Die op gegraveerde heelden zich bctrou-.vden, El) tot gegotenc beelden zeiden; gij zijt onze GodLedcn. vs. 18. Hoort toch dooven ! Opent de oogen om te zien, gij blinden! Vs. 19. Wie is zo blind als den mii alleen dicn:tbaaren% Wie zo doof als mijn afgezant? Wie zo blind als dc vattoeijer? Wie zo blind als 'jebsvabs dienaar? Vaderland geleiden; Ik zal ze gemakkelijke en meer toefchic-, tende bijwegen doen betreden; de grootite moeijelijkheki en de zorgelijkfte omftandigliqden zullen tot hunne redding en hunne vrijmaking werken; al, wat dienen kan om. het gunflige weder aftewenden zal Ik zo befhunvn, dat het dient tot verhaasting van hun geluk ; zulks 'denk 11c Mijn onderdrukt volk te doen ondervinden, zonder 'c te doen ltaken. 17. Maar dan is het de tijd, dat de afgodendienaars beklemd , innig angllig mogen wezen , die. verwagting op domme beelden hadden, en een klomp gegoote metaal voor befeherm - goden verklaarden. iS. Daar ik zo veel proeven,- zulke doortlaande blijken gegeeven heb van aankondiging in het toekomftige, zonder dar 'er onder de natie, waaronder zij bekend geworden zijn, die behoorlijke opmerking praats gehad hebbe , rade ik nu de ongevoelige tot opmerkzaamheid op de Leerredenen en omtrent de uitkomst eene oplettende befchouwing, zonder bedwelming door vooroordeelen. 19. Wie is zo onkundig in de uitzichten dan hij, die mij in mijn plan zo getrouw zal bedienen als een huis-bezorger V wie is zó gansch buiten de mogelijkheid om 'er iets van te horen dan hij die door mij tot vredens-heraut zal gebruikt worden? wie zo onervaren afs hij die de vervulling moét volkomen maken? wie kent mij minder dan hij, die Jehovah ten dienst zal ftaan ? 20. Gewis aan gelegenheid out* vs. 19. Zie M v N T1N r. 11 r. fuh ScimoSrERO pag. 41. omtrent hét eetftt U3. — Hefganfche vers is moeijelijk',én word vcrfchiücnd uitgelegd ; dar hier de natie bij perfoneels-verbeelding geineend word, is hit algemeênfle} VII. Deel. Pp të  594 Het BOEK vs. 20. Gii ziet genoeg, maar niet met genoegzaame opmerking, Met geopende ooien hoort gij mets. vs. 21. Jehovahs troti-x was oorzaak dat Hij htm goedgnnflig was, En om Zijn wet groot en beroemd te maken. vs. 22. Tan: is het een uitgeroofd cn uitgephinderd volk . Verlinkt in heisa, verfcholcn in onderaardfche holen der beesten, Zij Ziin elks buit zonder redder, Ceroofden, zonder dat iemand wedergave eisebt. breekt liet u geheel niet, maar wel aan die oplettenheid, welke u gedadig in de hoope konde verfterken dat gij meer gezuiverd waart van vooroordeelen; gij fchijnt naar de Goddelijke orakels te haken, maar uit uw gedrag kan men niet opmerken, dat gij de zaken ten uwe nutte aanlegt. 21. 't Is alleen Jehoraln neiging, om 't geen Hij beloofde ten zorgvuldiglte natekomen, waardoor gij aanhoudend zo veele gunden van Herii genoten hebt, anders hebt gij ti zulks onwaard gemaakt; 't was alleen om de eer van Zijne openbaring, dat Israël magtig en vermaard werd. 22. Maar gevoelt gij dan nu niet, dat gij belaas! in uw loedand het tegengedelde zijt van het geen gij weleer waart; nu eene natie mishandeld, gansch uitgemergeld, de heldhaftigde zijn in onderaardfche holen, waar zij niet kunnen uitkomen , of in gevangenis, in llavernij, en cn mij het onwaarfchijnlijkfle ; maar dc tijd wanneer deze befchrijving 't best op hun past, word verfchillcnd begrepen; ik denk 't naast aan Juda's toeftand in do Babijlonifche gevangenis, toen de ontwikkeling van hun aanftaande gunltig noodlot vrugteloos hun voorgehouden werd ; (eenige weinige brengen het op Cijrus, die 't uitvoeren moest en 't miiifle wist waartoe;) hij kan gewis 't best de volbrenger van den Goddelijken wil genoemd worden; Hensler's aanmerkingen hieromtrent dit begunfligende verdienen alle opmerking; dan is 'er ook altans geen zwarigheid om tusfchen hem en den Messias te verwenen; in den Messias zijn volgens de tekening de dicpile doorzichten als Jehovahs dienaar; maar Jehovahs dienaar Cijrus, is geen Ziender, maar wel uitvoerder in volkomenheid, dit voldoet mij het beste, fchoon 't vers mij nog cenigzins raadzelagtig blijft; edoch men bedenke dat het eene voorzegging is, en wel •nurent e'ené bijzonderheid--, welke niet in het hefderfle -licht u.oest (laan.  van JESAÏAS. Hoofdd. XLIT. 5-5 VS. 23. Wie onder ulicden boort bier m'? Wie is oplettend op bet geen neg gebeuren moe; ? VS. 24. Was het niet Jebovab, Die Jakob tot plundering, en Isra'èl ten buit gaf? • Ju Hij is 't tegen wien gij misdeed, Wiens paden gij niet hebt bewandeld , wiens wet gij niet hebt geagt? Vs. 25. Daarom deed Hij Zijn gloetjenden toorn over hen ftromen , 't Geweld van de 00; logen; Van alle kanten zette Hij 28 in brand zonder dat zij 't merkten, £n al wakkerde Hij het vuur aan, zij gaven 'er geen acht op. een prooi voor elk een die hen vervolgd, zonder dat iemand zich uwe z?ak aantrekt, en dan nog zonder de minfte uitzichten , dat gij over deze mishandeling gewroken zult worden. 23. En nogtans in zulk een toeftand is niemand gretig genoeg om naar deze taal te" luisteren ; is 'er wel iemand die zich bediend van de goede gelegenheid welke hij heeft tot zijn eigen befluuring? niemand overlegt het toekomftige. 24. Zelfs ziet men niet verftandig op het voorledene, waarom de Onveranderlijke de zoonen van J akob tot zulk een uitmergeling, de erfgenamen van eenen vorftelijken Is ra cl ten prooi van moedvvilligers liet; 't is dan zijn bedrijf; maar vraagt gij daarom niet eens : wat mag 'er de reden van wezen? is ze niet eenvoudig;Hij, die door u beledigd is, deed zulks daarom; om dat gij nooit Zijne maatregelen volgdet, nooit regte onderwerping aan Zijne voorfchriften betoond hebt. 25. En daarom moest over zulk een volk eindelijk Zijn ongenoegen in hevige, gramfchap uitberftcn; dit wierd het in den verderfelijkften oorlog gewaar, hoe langzaam Hij dit verderfelijke vuur liet voortkruipen, hoe algemeen, hoe fel 't opwakkerde, 't was niet in ftaat hen tot opmerkzaamheid te brengen. P p 3  5Sré Het BOEK XLIIIfte hoofddeel. Vs. i, Tans voert Jebovab uw Schepper. Jakob! Ja, UW Vormer, Israël', eene andere taal: Beang/ligt u niet, Ik btn uw Redder! lk roep u bij uw naam op, ais dc Mijne. vs. 2. Als gii door wateren wandeld, zal lk met u zijn', Door de rivieren trekkende , behoeft gij voor geen verdrinken te ditgten ) Door bet vunr kunt gij gaan, zonder u te branden, De vlam zal zelfs uwe (kleederen) niet zengen. vs. 3. Ik ben Jebovab . uw Elobim'. de eerwaardige Israëls'. uw Goël! Ik heb Egypte, Cuscb cn Scbeba tot uw los^eU gegeeven. D aar. jehovah tegenwoordig niet meer' dreigt; integendeel de troostrijklie taal mededeeld, Dezelve die alle kinderen van Jakob aanzijn, en als afftammelingen uit het huis van Is ra cl aanzien fchonk; Hij vermaand u zelfs aan geene bekommernisfen gehoor te geven, maar op Hem alleen als de flaker van uwe boeijen te zien; zijt niet bevreesd te zullen vergeten worden, als gij met naam opgeroepen word; als Zijne onderdaan zal geen voorbijgaan kunnen plaats hebben. 2. Bekommer u niet over de móeijelïjkheid Of 't gevaar der re:ze; moet' gij wijde Itromen do -rwaaijen, Hij zal op u letten; als gij fnelvlietende dromen, zoals de Euphraat heeft, moet overtrekken, zult gij niet door het geweld van het water weggefleept worden , al ontmoette gij onder wegen de droge brandftoifen in vlamme , zo moet gij voor geen pijnlijk gevoel , zelfs niet voor fchade aan uwe kleederen bezorgd wezen. 3. Hoe vreemd het is dat Babel hare gevangenen zou te rug geven , denk maar dat Jehovah uw Befchenn-God is, alleen de hoogde eerbied der Israëliër è vs. 2. De fpeling is genomen naar alle waarfchijnlijkheid van dc droögè landen, die wel eens in brand raken, en dan ijslijke toneelen kunnen geven: de Rijzigers geven daar van verhalen op, die bewijzen hoe gevaarlijk zulke voorvallen voor hun waren. Ha km er. vs. 3. Het was zeker voor den veroveraar een verlies, zo veele flaven v/dkc hij vond de vrijheid te geven, maar ordar Cambijses wicref Mgffj  van JESAÏAS. Hoofdd. XLIII. 507 ys. 4. Daar gij Mii dierbaar, Mijner oogen lust vaart, Zijt gij hoog gefchat, en van Blij geliefd; Hier ;n gaf 11c anderen in uw plaats, En natiën voor uw leeven. VS. 5. Zijt dan niet verflagen, Ik ben mot u! Van 't Oosten zal Ik uwe kindereu oproeper. , En die uit bet TVesten zelfs opzamelen. VS. 6. Ik zal het Noorden gebieden te geven , En tot het Zuiden zeggen; houd niets te rug; Voer Mijne zoonen van verre aan, En Mijne dochteren van de uiterfte grenzen. vs. ". Kik die naar Mij den naam draagt. Dien Ik tot Mijn roem fchiep, vormde en voltooide. verdienende, tans ook uwLosfer, 't losgeld is aireede gereed; voor.u als flaven zal Hij, die u Haakt, Egypte, Ethiopië en Saba in plaats hebben. 4. Verdonder u over deze zorge 1 niet , denk alleen maar aan het uur dat gij Mijn genoegen,'Mij lief wierd, en bij Mij op hogen priis ftond , hier uit alleen is afteleiden de kostbaarheid van den prijs, zo dat de beroemdi'te natiën voor uwe vrijheid de hunne moesten verliezen. 5. Dit zegge Ik 11 alleen om u allen bekommernis te benemen: 't ga dan hoe 't ga, laten vrij ongunltige dingen gebeuren, Ik begunftig u, Ik zal middelen weten om uw kroost uit de Oosterfche ftreeken, waar zij verbannen waren, te rug te brengen; en al zijn ze aan de zee of zelfs over de Middelandfche zee verfpreid, 't is Mij geen moeite die bijeen te brengen. 6. In de meer onbekende flreeken, ten Koorden van uw land, zal Ik ze weten optezamelen , en aan de Monarchen ten Zuiden, onbepaald zulks bevelen; zonder onderfcheid van jaar of fexe, begeer Ik de te rug gave. 7. Het is Mijn koninglijke wil, dat elk. burger die.godsdienftig zich naar Mij benoemt, dien Ik opleidde tot Mün onderdaan , befchaafde en aanzienlijk maakte, djt privile- Egypte deszelfs bondgenoot, Etbiopiën aan de Monarchie van Perfiën gehegt; — hiertoe behoort ook Saba anders Mcroë in den Itreck van Ethiopië leggende, waar Cambijses de tekenen van zijn zegenpraai vertoond heelt. ?P 3  59S Het BOEK vs 8. Dit kunnen die open oog-n hebben , niet z!ent En die borende ooren henben, niet horen. Vi. 9. Laten vrij cfgodtfche volleren zomen/pannen, En natiën zich cnderli' g ;erflerken ,_ Wie zal zoortgelijke dingen U\ kon-ngon ? Laaten ze ons voorfpaïfën »» ƒ!*'■'*» Ltaten zij '» «»« netoigen-JBMt* ter billijking, Op dat men dc bekentenis boore : t is waal. v, 10 ?«, ze?» gil «•'/> *Ü« M'ine getuigen, " ' Zo «/ als Mijnen gtktoztn dienaar ; Ot> dat gil zie", geloven en doorzien zoudt, Dat Ik de onveranderlijke beu, voor Mij geen, en na IMij geea. vs. II. Ik, i« Ik ben ieh°?al'-. Er is geen Goël buiten Mij, gie geniete. 8. Ik wil zelfs niet, dat zij, die niet minder dan overtuiging en inllemmiug omtrent Mijne voorfpellmg hebben , onder dat voorwendzel zullen agtergebouden worden. 9. Zie daar Mijn koninglijk bevel; al vereenigden zich daar tegen de beroemdfte afgodifche volkeren, al fpanden de krijgskundigfte natiën daar tegen te zamen, 't is te vergeefs; laten zij proeven uit hunne oude gefchiedenislen van zoortgelijke voorfpellingen geven, of alleen maar ontwikkelen wat reeds als grondflagen daartoe werkelijk gebeurde, dat ze dan behoorlijk dit met getuigen bewijzen, en ons zo de waarheid van hunne gezegden afpersfen. 10. In dit geding kunt gij reeds, met betrekking tot vorige tijden, de bondigfte bewijzen in UW perfoon aanvoeren, en dien Ik als de uifvocrer van Mijnen wil gebruiken zal , zal door zijne ervaring 't zelfde kunnen betuigen; dit alles zal lk doen om u tot erkentenis en vertrouwen op het geen Ik 'belove, en tot doorzicht in Mijne handelingen te brengen, op dat gij eenmaal ^evcstigt moogt worden in die gedagten, dat Ik mij zelven gelijk ben, en dat geen God Mij ooit heeft of zal overtreffen. 11. 't Is dan bellist; Ik, ja Ik alleen, draag den ■naam van Jehovah! met allen recht, en gü zult bij niemand eenen Goël voor u vinden dan in Mij. 12. Dit si. 10. Dit is C ij rus.  Van JESAÏAS. Hoofdd. XLIII. 599 VS. la. Ik voorfoelle en felle de uitkomst daar, Ik wijs aan zonder dat andere d't kunnen doen , Ja, zegt Jebovab \ gij kunt getuigen dat Ik Elohim ben. vs. 13. Lange voor ailes was ik, uit Miin hand red niemand; Als lk werk dan zal Mij niemand hinderen. VS. 14. Dit zegt Jebovab, uw Goël', de eerwaai dige Israëls'. Om uwentwille zond Ik naar Mabcl, En wierp allen ter neder, De Cbaldeën ftorte Ik in de uiterjle droefheid, vs. 15. Ik ben Jehovah ! uw eerwaardige'. De Schepper van Israël, aller Koning ! voorfpelle ik u niet als een geheim , maar opentlijk ; Ik zal zonder medehelpers of uit zorge wegens tegenfWnd voor de daardelling indiaan ; Ik voeg 'er de tekenen bij, dit kan niemand Mij na doen; ja, voegt Jehovah 'er bij: Ik durf u reees oproepen als getuigen, dat Ik uw BéfchermGod ben. 13. Daar Ik reeds voor de wording van alles was, is 't niet mogelijk dat iemand magtiger zou kunnen zijn dan Ik; en tot nog toe is 'er niemand opgedaan , die Mij in Mijne verrigtingen zou kunnen verhinderen. 14. Zelfs betuigt u Jehovah, uw Redder', die zich omtrent Israël altijd zo eerwaardig gedroeg, dat Hij zelfs ten uwen voordeele, zich voor het trotfcbe Babel vertonen zal, en een volk dat onverwinlijk, fchijnt zal op het onverwagtst, en in een oogenblik, op het diepst verootmoedigd worden ; de anders zo dappere Chaldeën , wien de eene overwinning op den anderen toejuichte , zullen gansch verflagen en vreesagtig wezen. 15. Aan die uitkomst behoeft gij geen oogenblik te twijfelen , denkt alleen maar , dat uw Jehovah de Heer. van al het gefchapene is, zo eerwaardig om de vorming van uw daat, en die zich als uwen Kening zo gundig verklaarde. 16. Die vs. 14. Met eene zeer kleine verandering leest Schrocder dus, en heeft dit in aanmerkingen over Dettt, XXVIII: 68. duidelijk en allerwaarfchijnlijkst gemaakt. — In het tweede lid ben ik Handfchriften gevolgd, niet alleen door de Rossi opgegeeven, maar als eene noodzakelijke verandering door hem aangeprezen. Pp 4  6pq Hut BOEK vs. ij. Dit zegt Jebovab, die da ze? fo' een ca/s;", En'dé flromendi rivieren tof eéri pad maakt. vs. 17. Die wagenen, paarden, benden en gewapende zoldaten overjlrocmt, 7.0 dat zij ter neerftorteu zonder immer opteftaau , En uitgegaan zijn, als een lemmet verteert. 1 vs. 18. Maar denkt niet aak 't voorledette, En bepeinst bet vroeg/ie met meer.- VS, JO. Want ziet, Ik otfi wat nieuws doen, Binnen kort koomt liet, zonder j.at gij 'f merkt , Jn ae woestenij zal een weg zijn en in de zandwoestijnen een beele. VS. 20. 't Weestijn-zeX\ene zal Mij ontzien, zelfs draak en jonge Druis; Daar lk m de woestiin vijvers ,en in de wjldcrnisfen rivieren geven zal. Om Mijn volk, Mijne gtinjielingen, rijklij'k te /acen. zelve Jehovah, die u bij de grondlegging van den daat, sa veel proeven van Zijne zorge gaf; zo dat gij door de Roode zee als door eene gebaande vlakte gemaklijk door gingt, en later den waterrijken jfordaan zo ligt doorwaadde. 17. Die een moedig Koning met drijdwagens en ruiterij, 't uitgclezerdte zijner macht, in de zee fmoord<[e , zonder dat iemand het ontkwam ; op 'c oogenblik dat men hunne woede het meest te dugten fcheen , waren zij als de helder fchijuende lamp. uitgeblust, al!. Edoch het behoeft niet, dat gij u met oude voorbeelden, voor eeuwen gebeurt, en voor ü dun minder gevoelig, tot vertrouwen opwekt; 't behoeft niet, dat gij opklimt tot den oorfprohg van uwe volk - wording. 19. Want om uwen aandacht te'' bepalen, zal Ik, nieuwe wonderdadige verrigtingen daardeilen ; eerlang zult gij 'er de beginzelen van kunnen zien ; uit die zult gij nogtans geenzins het vermoeden opvatten, 't zal evenwel zo zijn r de onbebouwde woeste landen zullen eene goede reisweg voor u zijn, en de fchraalde zandwoestijn zal u eene aangena'ame beek ter vefversfmg geven. 20. De natuurlijke bewoners van zulke onge?ogte oorde;n zullen yit achting voor Mij hunne befchadigende konstdrift afleggen; gij zult zien dat lk tusreheu khppjge rotzen, breeds waterkommen , in dorre landen waterfnijdingen maken ;a!, alLen om Mijne eigene onderdanen te verkwikken,.  van JESAÏAS. Hoofdd. XLIH. Czt vs. ai. Dat volk. het welk lk Mij vormde, Dat zal Mijn lót bezingen. VS. 22. Waarom riep (rij Mii niet aan, Jakob? Hebt gij u wel om Mij vermoeit, Israëli vs. 23. Gij li !bt Mij uw buis-eee niet gebracht tot brand-ofler? Mij «net geen (lacht-offer Vereert ? Ik heb u «elfs 'niet geen fpijs-orlers bezwaart, Noch 11 door het veelvuldig wierook verveelt. VS. 24. Gil kogt Mij voor zwaar geld geen Kalmus, Gij Mii de-a overvloed van vet nsver flagt-offercn niet, Maar gij bezwaarde Mij niet uwe verke-.rdbedeu , En vermoeide Mij door uwe euveldaden. VS. 25. Om Mijnentwille, ja, delg Ik uwe wanbedrijven uit, En gedenke aan uwe wandaden niet «s tw. 21. Dit wil Ik alleen doen ten voordcele van dat volk , 't welk Ik tot zulke eindens opkweekte en wel deed; Ik' begeer van hun de verplichtend He erkentenis te hebben. 22. Het is waar, Ik zal het vrijwillig doen, nooit, dit weet Ik , zult gij 't door uw gedrag van Mij afpersfen, want Ik geve 11 zelve het onderzoek over, of gij, zoonen van Ja koe, wel als uwen vader, Mij al worftelende daarom verzogt hebt, veel' min door uwe herhaling Mijne verveeling gaande gemaakt hebt, en dus Mij als ware Israëliërs daartoe genoodzaakt hebt. 23. Gij hebt Mijne gunfle daartoe ook niet gezogt , cn li heb 't' ook van 11 niet gevergd geduurendc uw verblijf buiten Kanaan;' lk eischte geen brand -offeren, geen vrijwillige offeren uit uwe kleine kudde, ook geen huis - vee, meer gefchikï naar uwe omltandigheden, zelfs de meel-offeren niet, jiofh dat de kostbaar wieroken Mij tot vergoeding voor de andere offeren , zouden vermeerderd worden. 24. Gewis hebt gij 'er niet aan gedagt , fchoon gij u «elven al door den handel verrijkte, cn 'er gelegenheid genoeg was om Mij de geurige kalmus tot een wierookoffer te bezorgen ; Ik heb 't malfche vet van uw wel gemest vee niet gezien ; integendeel door een verkeerd gedrag fchriktet gij Mij af, en beledigdet' Mij inderdaad met uwe zo lastige tergingen. 25. Gij ziet dus, dat de redenen welke Ik heb van Mij zelven ontleend zijn, PP 5  rw4 Het BOEK vs. 0. Dit zegt Jehovah, de Koning IsraïlsX Deszelfs G«cl\ Jebovab Zebaotb1. It ben de eerfte cn de Inctite , Er is builen Mij geen Elobim. VS. 7. Wie doet als Ik? roept openbaar uit. kondigt aan, En ilelt alles na den anderen in order. Na dat Ik een duurzaam vuik gevormt bad; Laat men nu toekomftige dingen, die zeker gebeuren zu\len,vaard!g voorVS. S. Wel weest dan ook niet bevreest, ftaat niet verflagen , *J ztSg">- Ik heb 't u Immers al eene lange tijd gcieden voor/peld en medegedeeld; Gij zelfs zijt getuigen , dat 'er buiten Mii geen Elobim is, Er is geen ander roUteen, Ik altans ken 'er geen. VS, 0. De afgoden-makers zijn bedriegers , ' En hunne negeerde voortbrengzels hebben geen nut, Hier van kunnen zij zelven getuigen zij'1, Want zij zien en merken niet tot hunne lchaamte. den. 6. Zo fpreekt Hij, die de beloften doet, de Jehovah ? wieus koningtijk belang 'er mede verbonden is, die tevens van oiids uw Redder was, en over de hemelfche benden een onbepaald gebied voert; en die u alkn herinnert, dat Hij de onveranderlijke is, altoos zich zelven gelijk, en die alleen den naam van Befcherm-God zich waardig maakt. 7. Onnavolgbaar in dezen opzichte ook , wie voorfpeld alles zo duidelijk? waar worden de omftandigbeden zo bijzonder ontvouwt in het lot van eenige natie , als omtrent eene, welke voor altoos onafgebroken de Mijne zal blijven? dat men anders alleen maar vooraf zegge, wat iu de beginzelen zich als waarfchijulijk opdoet ? S. Laten dan nieuwe ongunftige omftandigheden 11 niet beroeren, vee! min gansch moedeloos maken; hoe donker bet 'er uit mag zien, Ik heb dat ook. vooraf gezegd, en u bekend doen worden; daarin beroep lk Mij op uw eigen ervaring; gij Wftét immers zeker, dat, 'er geen ander Beicnerm -God i? , onver wrikbaarder rots is 'er niet voor 11; al kende gij Mij daay voor niet, zjudt gij zulks nogtans uit Mijne handelingen veilig kunnen opmaken. 9. Dit is altans gewis, de uitvoerders cn v^oiftanders van den afgodendienst zijn de grootite verleiders, wispeltuurige vernuften zonder vastigheid ; de vindingrijkfte proeven van. ■hun konst brengen u geene wezentiijke voorueeien aan; zij  van JESAÏAS. Hoofdd. XLIV. 603 T3. 10. Wie zou een Elohim fuifden, een beeld rieten, Waar van men geen voordeel te wjgten heeft ? Vs, 11. Ziet hoe beféhaamd hunne gezellen worden, Dc meesters zijn niet waardig menfchen te ziin; Dat zij Zich bij den anderen zamelen, bedeesd ftaan, Zelf zidderen , daar ze alten even verlegen zijn. VS. 12. De ijzerfmid behandeld in het vuur alles met de tang, Fatzoeneert hei met den hamer, en flaat met zijn forfchen arm, Eindelijk voelt hij honger en word moede, Word doijiig , cn is gansch amegtig. die ze dagelijks behandelen, kunnen hier zelfs uit ervaring fpreken; nu dan, zouden zij voorlpellen, zij hebben niet eens gezicht; dagelijks worden ze gewaar, tot hunne eigen grieving, dat zij nergens aandoening van hebben. 10. Hurt eigen gedrag wederfpreekt zichzelven; zou men met vlijt een beeld graveeren , met veel kosten een metalen beeld vervaardigen, om 'er zich als Befcherm-God van te bedienen, en zou men van dat alles geen wezentlijk genot Zien? n. Belagchelijke handel, waar over hunne leerjongens zelfs verlegen zijn, — oorzaken van een misleidend aanzijn, 't geen hun den rang van menfchen onwaardig maakt; als zij door angst gedreven bij den anderen fenolen, zullen zij niet alleen verlegen zijn, maar zelfs gezamenthjk wegens de billijke veragting, welke zij verdienen, bezorgd zijn. 12. De een zo wel als de ander zal dit lot treffen, wier handen anders tot dat oogmerk zamenwerkten; de ijzerfmeder, zo wel als die, welke 't werk fatzoeneeren zal; hij móge het vrij met een indrtiment in het gloeijende vuur kundig behandelen ; hoe ncerftig hjj het dan ook op het aanbeeld met forfche flagen fatzoeneere , hij voelt toch onder het fcheppen van zijn God zijn eigen behoeften ; hij is mat, hitte en arbeid maaken hem dordig. 13. De beeldhouwer neemt zijn treklijnen, ■zs. 12. Hezel heeft bewezen dat de betekenis van tang door Lijthe r,, zonder bewijs van genie ingevoert, hier de ware betekenis is.  6o6 Het B O E K VS. 13. De beeldhouwer bediend zich van zijn hoort, ' Hij trekt 't af met 21';'» fcbe'p inflrv. deboomen.  van JESAÏAS. Hoofdd. XLÏV. 607 VS. iC. Een gedeelte daarvan brand hij, hij koelt en braad 'er bij. En eetjmaakjitki hij warmt zich verkwikkelijk, En zegt vergenoegd: boe warm ben ik het vuur. VS. 17. 't Overige daarvan is zijn gemaakte» Elobim, ziin beeld t Geen hij a! buigende. «/ knielende eere bewijst, ' En zegt: 6, Asise^ mij! gij zijt toch mijn Elobim'. Vs. 18. Zij bemerken niets, denken niet in Het is of hun oogen tcegekleefd zijn om niet'te zien, En hunne harten voor alle begrippen gefloten zijn. VS. 19. In niemand komt nadenken , overleg of doorzicht Om te heflaiten : een gedeelte heb ik verbrand, Me de kolen brood bakken, vlecsch gebraden om te eeten, Zon ik nu een gedeelte zo misbruiken Dat ik neêrknielde voor een blok van hout. heeft, dat hij die vertoning heeft, zult gij 'er hem eerbiedig voor zien neervallen. 16. De overgefchoten fpaanders dienen hem weder voor ziin huis - behoeften, 't zij tot zijne koestering, 't zij voor zijn keuken; .hij denkt niet aan den oorhprong, maar is voldaan met de warmte, met de fmaaklijkheid zijner fpijze, en is zo vergenoegd bij zijn vuur, als of 'er bij hem een ofi-er-feest was. 17. Eu evenwel gaat hij voort, indien 'er nog een gefchikt 'blokie van zijn boom overig is, daar wil hij dan voor zichzelven een huis-god van maken, ,met eenen gaat hij ijverig aan het werk; naauwelijks heefc hij een' figuur, of hijJs verrukt, maakt al godsdienftige bewegingen, en komt 'er beklemdheid van omftandigbeden bij, dan valt hij voor het zelve ter neder, en zegt .met eene diene zugt: och! bevrij , bevrij mij toch! uit mijne tegenwoordigebekommerlijke Haat, ik verlaat mij op 11 als mijn befchermer. 18. Zijn dat vernuftige konftenaars? welk een ven'landclooze en denkelooze handel is dit hun gedrag? 't'is of hun gezicht even zo (frak en (lijf &*id, ajs dat hunner beelden, en of zij inwendig zo veel gevoel hadden als het leevcnlooze hoor. 19. En waarlijk het is zeldzaam, dat niemand bij zichzelven overweegt, of bepeinst n-at hij gedaan heeft, en wat tct -het aanzijn van zijne goahcid aanleiding gaf; _ niet een komt zo ver, dat hij belluit: mijn God is van 'l zelve brandhout dat tegen de  6ci Hét BOEK VS. 20. Zo wi'dthijzy» aandacht aanssCchedoor de betovering van Zijn BttfJ Hij kan van zich niet verkregen te zeggen! Al mijn handen-teer* is énkel bedriegerij. VS. 21. Denkt vrij aan zulke handelingen Jakob'. ja, Israël'. Schoon fiii Mijti knegt zijt door Mi, gevormd, Israël, Mijn dienaar ! vergeet Mij toch niet. VS. 22. Ik doe uwe verkeerdheden als een nevel verdwijnen; Uwe fnoode afgoderij febeen eene dikke wolk, u tot Mij, lk beloof \x te zullen redden. VS. 23. Juicht vrij, hemelen! Jebovab deed het! juicht diepjle afgronden'. Gij bergen, woud en geboomte davert van het vrcu;den.gezr.n0 , Jehovah verloste Jakob en maakte zich aan Israël groot'. koude en voor mijn fpijs-bereiding diend ; maar zou ik uu eën ft uk' hout tot zulk eene de menschheid 011teerend einde gebruiken ; zou ik voor ten door mij zelfs gevormd blok, geheel zielloos, neervallen , eii dat aanbidden! 20. Zo verlinkt hij zich met iets, 't geen zijn eigen zintuigen hem leeren asfche te zijn; zo bedorven is zijn gemoed door bijgeloof, dat hij zich nooit van die banden kan losmaken, en vrij uit durft zeggen: mijn eigen hand werkte tot mijne eige misleiding, ar. Stel u zulke beeltenisfen veel voor oogen, zoonen van Jakob! ja van den getrouwen Isracl! gij zijt aan Mijn dienst" verbonden, aan Mij verplicht, lk heb aahfpraak op u als Mijn volk , verwaarloost dan Mijn eerdienst niet. 22. Denkt dan niet aan uw vorig gedrag, Ik wil de herdenking daarvan doen zijn als eené ligte nevel voor de znnneftralen; laat vrij uw afgodsdienst als eene zwaare donkere wolk u bedreigen; keert maar te rug van dat beftaan, dan is uwe volkomen bevrijding-zeker. 23. Ik ben van deze goedgunfligheid zo wel verzekerd, dat ik de hemel-burgeren wel durf opwekken om voor het choor onze verloting te bezingen ; ik durf zelfs de bewoners van den afgrond daartoe wel opwekken ; bergen die tot aan de wolken met uwe kruinen reikt , geeft al ruifchende uwe deelneeming te kennen digte bosfehaadjes met uwe pragtige boogftammen, zo wel, als met uw kort hout, zingt: heiig -Jehovah die Zijn beroemd Jakob redde, en  van JESAÏAS. Hoofdd. XLIV. 609 VS. 24. Zo fpreekt Jehovah , uw Redder, die u van 's moeders'Ujve vormde ; lk, Jehovah'. doe alles, en breidde den hemel alleen uit, En bereidde de aarde zonder dat iemand Mij hielp. vs. 25. Ik verniette de tekenen der bedriegers; Ik maak de waarzeggers onzinnig; lk doe wijzen agterwaards gaan, en verdwaas hun doorzicht. VS. 16. Maar Ik bevestig de aankondiging van Mijnen dienaar. En jtel daar, bet geen de door Mij gezendenen voorheen zelden * Ik zeg tot Jerufalem : gij zult bevolkt worden, Juda, gij zuk herfleld worden, Ik za! uwe: puinhopen doen oprigten. VS. 27. lk durve tot de diepte zeggen: word wetler gevuld , En Ik zal ieare bronnen verdrogen. aïü liet vorftelijk Israël nu uw aanzien bezorgde. 24. Zie daar de nadrukkelijke toezegging van Jehovah, als uwen Goël; die de eerlle grondflagen, waar door gij een volk wierd, zelfs bezorgde; — Ik, die zelve Jehovah, bekend als de oorzaak van bet aanzijn der hemelen , en die zonder dé minfie hülp de onbekende grenzen der aarde daarllelde. 25. Die zelve ben lk, die ten bewijze van Mijn oppermacht de voortplanters van valfche Godsdienfterf Grafie; die valfche orakels ontdekke, derzelver bedriegerijen open legge'; die gein/per eerden, naar hun voorgeven, van verrukking der zinnen tot zinneloosheid brenge; die de geagtfle wijs'geeren van hun tijd ten nadeele doe raden , en alle flaatkundige inzichten ongelukkig doe uitvallen. 26. Maar die zelfs oplettend ben, op alles wat door Mijn Profeet aan het volk bekend is gemaakt bij wijze van voorfpelling, en voor de uitvoering van alles, wat vooraf gezegd is, zo ftandvastig waake, en nu nog herhaale: eerlang beveel Ik dat Jerufalem weder rijk met bewoneren voorzien worde , en gebicdë, dat de overige verwoeste en? verlaten fteden weder opgebouwd worden; Ik zal zorgen dat heure puinhopen weder in eene bewoonbaare ftaat gebragt worden. 27. Gij wagt dit ook van Mij, daar Ik maar heb te bevelen, en de diepfte zee word dan een dorre zand-valei, daar lk de rijkfte en altijd lopende vs. 27. Eene fpeling op de wijze waar van Cijses zich bediende tot Bahels verovering. \1I. Deel. Qq  6io Het BOEK ys. 28. Die van Cok.es zegge: Iii.i is Mijn hoeder, Hij zal Mijnen mlt uitvoeren ,■ Jerufalem wordt ".ceder h.rbouwd, < En de Tempel worüe op nieuws gegrond. wateren kan opftoppen. 28. Die den uitvoerder van Mif11e ontwerpen, dien Vorst, tot den befchermer van Mijn! volk aangefteid hebdie daarin getrouw aan Mijne bevelen in cle uitvoering zal wezen , zodra hij de ftatige afkondiging in zijn monarchie van de herftelling van Jerufalem, en van de bevordering van den opbouw des Tempels, aan elk aanbeveelen zal. XLVrte HOOFDDEEL. vs. 1. Zo Cpreekt Jehovah tot Cores Zijnen verordenden, Wiens' rechterhand lk grijpt, om volkeren voor zijn aangezicht te doen lk omgorde de macttii'fte Koningen , vallen.; Opziiii/toOTj» openen zich de poorten , en de deuren blijven ongelloten. vs. 2. Ik trek u voor om de kronkelende wegen recht te maken, Om ue koperen deuren tefmelten,ea de ijzeren grendelen te verbrijzelen, j. (3 oii die zelve, welke dit getuigenis van den grooten Vorst geeft, deelt ook mede, wat Hij dezen, tot Zijn inzichten verordenden, beval, dien Hij beloofde in de uitvoering zó kragtig te zullen onderfteunen; zo zelfs, dat de magtigfte Koningen al hunne onafhanglijk gezag door zijn invloed verliezen zullen; ja, alles zai moeten medewerken; onvoorziens zullen de toegangen tot de paleizen geopend , en ftads poorten onbewaakt wezen. 2. Dus fprak lk hem moed in , en zeide : Ik trede u in uwe onderneemingen vooruit; voor alle de belemmeringen die *r. 28. Men zegt dat dit woord in het Perfisch maar alleen onbepaald heerfchen zegt; men wagte hem dan uit Perfi'Jn; hoe toevallig Cijrus zijn naam bekwam, heeft Justin us verhaalt, en komt; nabij met die van Czar bij de Rusfen. Hensler. vs. 1. Men zie over 't gorden Paulsen Reg. der Oosterlingen bi. 98, W. 2'. Nebucadnezars vader had voor Babel koperc deuren doen rf.aken ; Mij di verovering der ftad waren de ftads poorten, naar Xe-  van JESAÏAS. HoOfdd. XLV. 6u vs. 3. Ik geeve u de verborgepfte fshatten, de onhckendfte rijkdommc:: Op dat gij erkent, dat Ik Jehovah ben, Oie uwen naam wist, Lrac.'s Elohim'. vs. 4. Ter begunftiging van Mijn dienaar Jakob, Miin gtmfteling tsR\'ét. , Kiep Ik u bij uw naam op,en -verordende u, fchoon gij Mij niet ketitletj VS. 5. Ik ben Jehovah , 'er is geen ander Elohim dan lk! lk zal li gorden, fchoon lk u onbekend is». VS. 6. Met een i,.zicht, op dat men van '/ Oosten tot bet TVesten erkcnnt l Dat 'er geen Befcherin-Goi is dan Ik, geen Jebovab bujteu Mij. ti zouden kunnen fluiten , of vertragen in uwe groote onderneeming, (fa Ik in; de ftads poorten die men in brand kan fteken of verbrijzelen, om dat ze van koper zijn, 2al Ik onbruikbaar maken; en de hef'boomeu zal "lk ligtelijk verbreken. 3. Ouk befchenk Ik u met onnoemelijke fchatten , die lange in onnaakbaare onderaardfche gewelven lagen, en de kostbaarheden van Afién, noch nier berekend; in hoope dat gij erkennen zult, dat u dit alles door Jehovah befchikt is, die uw bekwaamheid reeds voor lange kende , en die Israëls Befcherm - God is. 4. Gij zult kunnen nafpcuren, dat dit geluk u te beurt valt op dat gij Mijne eigen onderdanen, de zoonen van Jakob, Mijne.vorftelijke Israëliërs, op allerlei wijze begunftigen zoudt; Ik riep u tot dien gewigtigen post, al fchoon Ik wist dat gij Mij in Mijne ware eigenfcHappen niet kendet. 5. Ik ben vermaard als de Jehovah, 'er zijn geen andere befcherm-goden; .Ik alleen ben God ! uwen luister; uw heldenmoed wil Ik uitdekend maken, fchoon gij Mij als de eenige Alve;mogende niet erkent. 6. En dat doe lk, om dat, door uwe bekendmaking aan de waereld, men in het ui;gedrekte Oosten zo wel als in de overzeefche landen , tot overtuiging en belijdenis kome, dat 'er geen befcherm-god in de waereld is, dien naam Verdient knophons verhaal, niet wel voorzien, en door vergisGng wierden de deuren van het paleis voor den overwinnaar geopend. vs. 3. Hij vond in Afiën 34000 tonnen gouds; die welke Cr. oÈ?r' verzameld had beliepen 1160 miilioenen Guldens. Qcj 2  012 Met BOEK ts. 7. Ik die de Schepper van de Went-ft reien, de oorzaak van de duisternis, hen , Ik genoegen veroorzake , en ongeluk uifdeele, Ik, Jebovab'. alle deze zaken alleen verrigte. VS. 8. Za-Jef druppelen, gii zagte booge keuvelen! Wolken! geeft rijkelijk goedgunstigheid; ^ Aarde ! opent u , op dat geluk te voorfchijn kome, Eh goedgunstigheid overal bloeije ; Ik, Jehovah'. fcheppe dit alles. vs. 9. Klaar, wee £«m die met zijn meester twist, Gelijk eenpotfeherf met andere fcherven! Zo» iA-j' zijn meester vragen: wat maakt gii? Zo»' het gevorogt moogen zeggen: hij is geen oorzaak. nènde buiten Mij» bekend als Jehovah. 7. Ja, Ik bert de groote formeerder van de vervrolijkende lichtdralen, en beb beduur over het akelig donker; lk ben de uitdeeler.van. het ware geluk; cn de onheilen zijn niet noodlottig, maar k-men door Mijn beleid; dit alles is de hoofd-bezigheid van Mij, Jehovah! 8. Daarom zullen hemel en aarde zameufpannen om Mijn volk te begundigen; welaan! blaauwe lucht - hemel! brengt uwe verfrisfende daauw rijklijk over Mijn land; — wolken! ontlast u van regendruppelen , bezwangerd met de aangenaamde voordeden; — ontfluit uwen fchcot, dordend aardrijk ! dat overal de groenende planten van geneugten opkomen; dat het aanzienlijk plantzoen hare bloezem-knoppen opene ; denk niet dat C Ij R u s, maar dat Jehovah 't is die dit alles daardelde. 9. Intusfchen zullen zij gewis met zeer veele natiën in angst mogen zijn, die zo dout zijn van aan dit alles geen geloof te daan, om dat hunne verlosfmg door een vs. 7. De wijsgeerte waarin Cor.es onderwezen was, maakte hem afkeerig van die der tweedcrlci beginzelen, 't eenig Allerhoogst Wezen, was bij den Perfiaan de oorzaak van licht en voorfpocd. vt. 3. Ik heb met dc Uitleggers hier niet nodig gevonden op dc goede hoedanigheden van Cijrus te fpelen, mij dunkt 't tegendeel cisfchen de woorden. vt. r«é7 «//«„ word door eene beftendige Iosfina: van Jebovab gered; Nooit, Nooit, word gij befchaamd of verngtclijle. »S. 18. Weet dit, zegt de Jebovab'. de formeerder der hemelen, Be Eiobim ! de grondvester en oppercr dei aarde , En haar onderhouder; Hij heeft ze hlst gefthapen om woestijn tez'm. Maar Hij heeft ze opgejiert om bewoond «t «-czeu ; Ik «//«ra ben Jebovab Zonder mededinger. VS. 19. Ik fprak niet in eenzame, in donkere, plaatzen onder den grond • Ik heli b menderhand toegaan ; niets minder dan dit zult gij u vt. 9. Had men de overrompeling in de dad eenigzins kunnen voorzien, zoude ingedrongen krijgsmacht van Cijrus omfingeld en de hertret onmogelijk geweest zijn, zonder gevangen te worden, naar het verhaal van Herodotus, altans als de poorten aan de zijde van den Euphraat gefloten waren geweest. vs. 10. Drie Handfchriften hebben dit ïaatfte lid niet, en 'er is inderdaad vermoeden, dat het door Affchrijveren en door verzinning 'er bij gekomen is. vt. 11. Ik heb geen noodzaak gezien om met de jongtte Uitleggeren t woord dageraad anders te vertalen, dan het bij de heilige Schrijveren «ewooalülc gebruikt word; voor aanblik, die betekenis vleit hier zeer wel.  6i4 Het Ë O E K vs. ii. £fW a Heek met uwe bezwccringen cn veelerlei begocbellngen , Waaraan gij van uw ietigd al' ver HaafJ maart, „ ... , Of 'er 'er Mor a W/> ware, cn gij t zo »oj afwenden kondet. vs. 13. Gij zijt afgemat van uwe menigvuldige raadplegingen , Kom . begeef u nu tot de A'trologittea , die de fterren ie/ese» . Die de noodlottigheden voerfpellen enwaar ze tor oorfprong uit neemen, vs. 14. Maar rf-e zijn alle ftoppelcn, liet vuur udaas bronnen gefproten zijt; Die hij Jebovab zweert, Israëls Elobim erkent ; Edoch, niet in waarheid en oprechtheid. VS. 2. Die u naar de heilige ftad benoemt , ' En op den Elobim van Israël u beroept, Wiens naam Jebovab Zebaotb is. VS. 3. Waf reeds vonrbij is kondigde lk lange te voren aan; 't Geen' van Mii kwam , liet Ik openlijk bekend maken j En onverwagt heb lk bezorgd dat het gebeurde, VS. 4. Schoon Ik wist dat pij onbuigzaam waart. En uw nek ijzeren zenuwen bad, En gij een koperen voorhoofd vertoondet. 1. JS^eemt dan agt op alles wat ik u voorhoude, gij nakomelingen van Jakob! dienaar eenen vorftelijken ftamv.ader genoemd wordt; vooral gij die uit de vrugtbaare aanzienlijke ftatn van Juda uwe afkomst rekent; die u aan den dienst van Jehovah zo plegtig hebt verbonden, en Hem als den waren Befcherm-God van Israël altoos vereerd hebt, fchoon nimmer ongeveinsd en in eenvormigheid des harten. 2; Die u zelve zo gaarne Zionieten laat noemen, om den Tempel op den berg Jehovah gewijd; die in zo veele gevallen, u op den invloed van uwen God beroept , als eenen , die tevens dc Jehovah, de Gebiedvoerdef van het hemels heir is. 3. Hoe veele gebeurrenisfen zijn u voorfpeld, die gij bevestigd gezien hebt; voor egte aankondigingen heb Ik niet alleen gezorgd, maar ze algemeen bekend doen worden ; ongedagt bfagt Ik ze tot ftand; zonder dat iemand zulks voorzag werden ze Volkomen bewaarheid. 4. Ik behandelde alles met u onder de fterk(le betuigingen en dc piegtigfte verzekeringen, wel bewust, hoe gansch onhandelbaar gij waart, hoe onbefchaamd gij waart, van VII. Deel. Rr  6a6 Het BOEK vs. 5. Daarom kondigde Ik u alles vooraf aan; Langs voor het kwam, maakte ik het u bekend i Op dat gij niet zoudt zeggen, mij^ goden deden dit, Mijn geiiieden of gegoten beeld gaf dat bevel. vs. 6. C.ii hebt bet gehoord , en alles opgemerkt: Zult git het dan niet inftemmen? Vooral daar Ik u nu weder nieuwe geheimen aankondigt, Waarvan gij niets geweeten hebt. vs. 7. Nu verkrijgen zij aanzijn, en hadden dit te voeren niet; Gij hebt 'er zelfs voor heden niets van gehoon,' Anders zoud gij mogelijk zeggen : ik heb ze geweeten. vs. 3. Schoor, gij ze niet gehoort heb:, en 'er niets van wist, Uw oor was 'er niet toe geopend; Maar Ik wist hoe gansch ontrouw gij gewoon waart te handelen , En dat uw naam van de geboorte af trouwlooze is. geen blozen wetende. 5. Bij wijze van waarfchouwing* gat' Ik Mijne voorfpellingen lange vooraf, om ze zo veeï te belangrijker voor u te doen zijn ; Ik wilde uwe onopregtbeid geen voedzel geven; want had Ik niet lange, voor dat 'er voor de uitkomst eenige fchijn was, dit gedaan , zoudt gij onbefchaamd genoeg geweest zijn van te zeggen: dit is het werk van onze goden, daardoor wisten wij alles vooraf, wij erkennen 'er de bevelende macht van onze huis-goden in. 6. Gij hebt het onderfcheiden vooraf kunnen horen, en bij de uitkomst oplettende, het zo bevonden; gij waart verplicht dit zelve te belijden; vooral moet gij dan nu opmerken , daar Ik nu gansch ongehoorde zaken voordrage, waar geen vernuft met eenige fchijn iets van gisfen kan. 7. Dagelijks gebeuren 'er zaken* waarvan de vorige eeuwen geen ftalen opleverden; waarvan tot heden toe geen voorbeelden zijn, en dit moest alles zo ingericht worden, op dat gij niet onbefchaamd' zoudt zeggen: ja, wij wisten 'er aireede iets vati, zij zijn ons zö" vreemd niet. }!. En dat alles zo onbefchaamd , fchoon 'er de minde fchijn niet was, dat gij 'er iets van voorzien hadt; integendeel, hoe veel 'er u van voorfpeld was, waart gij nog veels te bevooroordeeld om 'er iets van te begrijpen, en hierom zijt gij mij niet uit de hand gevallen; Ik wist, vs. 8. Eene fpeling op den naam van Jakob.  van JESAÏAS. Hoofdd. XLVÏÏf. èïj VS. 9. Om Mijner eere wille beteugelde lk Mijn toorn 5 Om Mijns roems wil zal Ik Mij bedwingen; Anders zon Ik tl verdelgen. Vs. 10. Ik fmolt u, doch vond geen zilver, En Ik beproefde u in den fmeltkroes van finarte. vs. 11. Om Mijnentwille alleen, om Mijnentwille doe Ik zó; Want hoe zeer zou anders Mijn naam gelasterd worden! Ik zal Mijn eere aan niemand over laten. VS. 12. Hoort Mij, Mijn JaleobS Het BOEK VS. S. M*W*«*#««»,dle mij v.m mijn ,«ikw/« af t0tZ7;« oVVuNMr D.it Ja tob Mij den rug zoude ttekeeren, *c*1 u En ftr*« zich niec zoh <*f' veaargenemin,- Om Jakobs (lammen optenchten en IsRAëLS fiekken weder te planten , Mijn oogmerk was osk u de bijgelovige volkeren tot een licht te geven , £« i<* welvaren van de afgelegene volkeren te Zijn. rs. 7. Maar Jebovab, de GoeV van Z?/1 zijn eerwaardige, ïetf. tok , Tot ben die van elk verast«»« »«*'«» «»' "//"""ff behandeld Zelfs tot de J|nm der iljranntn: worden, Kuningen zullen het beleven en neerbuigen, Vorften zich eerbiedig ntdtrw.trftn, Ter eere van Jebovab, die woord hield, En voor den eerwaardige» in Israël die u verkoos, 5. Doch Jehovah! die mij, nog zo teder, reeds tot dien post beflemdhad, voorzag alles wél, en voorfpelde mij: dat'er bij de zoonen van Jakob vrugteloos door mij zon gearbeid worden om hen van de verwijdering te rug tf brengen; het nageflagt van den beweldadigden Is ra cl zou zich nimmer tot dat oogmerk vereenigen; dit was mij intuisfehen genoeg, ik had mijn post tot Jehovahs genoegen toch trouwhartig waargenomen; en ik behoefV de niet bevreesd te zijn, daar mijn Befcherm-God mijnt veiligheid was. 6. Hierop veranderde de last, 't was; Mijne achting en uwe waardigheid duld niet, dat gij nu langer den post hekleed om Jakobs {lammen, die al haar fieraad en groei verloren hebben, weder opregten, en nieuwe fpruiten, waar het nodig was, te planten; Mijn bellek is veel uitgebreider; volkeren door onkunde of door valfchen Godsdienst vervoert, zag lk gaarne door uw onderwijs tot de waarheid gebragt, en zo de dierbaarlle vooi> regteii aan de afgelegeliftê oorden der waereld befchikt. 7. Vooral belooft Jehovah! de bevrijder, en de hoogde gerbied van Israël waardig, dat Hij zorgen wil voor een volk, dat ten uiterfte vcragt, en b'j de ganfche befchaaf- vt. 5, Pit vers is moeiielijk, de lezing in de Handfchriften verfchilt; tonder kleine verbeteringen is 'er geen zin aan te geven. vs. 6. In het ode lid volg ik de lezing op den rand onzer overzetting,.  van JESAÏAS. Hoofdd. XLIX. 533 VS. 8 .Hier voegt Hij bij: in den tijd Mijner genade hoorde Ik u , In den dag van uitredding Hond Ik u bij, En beveiligde u, om door u te vervullen bet geen Ik beloofde: De herftelling van het land, en dc verdeeling der verwoestte landhoeven, VS. 9. Om tot degeheeenden te zeggen: gaat vrü! En die in de gevangeuisfen ziin: treedt in bet licht! Wandelt veilig op de openbare wegen , en verlustigt u op dehoogtens! VS. JO. Dezen zullen noch honger noch dorst lijden, Geen hitte van den grond of'der zonne zal bun verveelent Hun ontfermer leid hen zelfs, En voeit ze aan de bronnen. de waereld met de grootfte kleinagting behandeld word ; Ja, zelfs van de zwakfte tijrannen met de vtrregaandfte overheerfching gedrukt word; uw tiid van omwending zal komen; gekroonde hoofden zullen op het gezicht van die verandering 11 met de grootfte agting behandelen , en afhanglijke Vorften , u de diepfte onderwerping betonen , en dii alles niet om uwentwil, maar uit eerbied voor Mij en Mijne belofte, en om dat de hooge Majefleit u tot dien ftand begeerde te benoemen. S. Tot meerder verzekering voegt 'er de Heer bij: als gij weder het voorwerp van Mijne zich uitlatende goedgunftigheid zult zijn, dan zal lk den geringften in rang onder u hunnen wensch doen geworden ; en ben zorgvuldig omtrent U in het gewigtige tijdftip uwer bevrijding ; — en dit zal in het vervolg voor u eene doorfiaande proeve zijn, dat Ik zulks doe alleen om 11 als een volk te behouden; daar 't voorwerp Mijner grootfte toezeggingen, bijzonder in de herftelling des ftaats, om aan elk zijne vaderlijke erve weder te bezorgen. 9. Niets zal dit verhinderen kunnen, geen flavernij, geen boeijen zelfs; Ik zal dit bezorgen door Mijn macht, Ik zal hen naar hun Vaderland oproepen , en zal ze onder Mijn beftuur, als de wel bezorgde herder zijne kudde doet, veel'verkwikkende verai; deringen op de reize doen ondervinden. 10, Aan gezona voedzel, aan verfrisfehend water, zal het niet ontbreken; — de lastig e zand - woesti jn , de heetfte middag zai Jien niet vervcelcnd afmatten ; jlij befehikt hun de verRr 5  jg|4 Het B O E K vs. ii. Alle Mijne bergen worden effene wegen, En Mijne dalen verhogen zicb. ys. 12. Ziet hoe ver deze komen, Ziet anderen uit het Noorden, osi uit het Westen^ Weder andere uit Sinims land. ys. 13. Juichet hemelen! bttpfelt gij aarde! Davert vrij , bergen ! van bet gefebal'. Want Jebovab verkwikt Zijn volk; Eu ontfermt zich over Zijne lijdenden'. ?s. 14. Zion klaagt wel: Jebovab verliet mij! Mijn Adonat heeft mij vergeten! koeling, want Hij is onvergelijkelijk bezorgt omtrent da Zijnen; op den brandenden dag zult Gij ze aan een aangenaam beekjen onder 'het lommer vinden rusten. 11. De grootite verhinderingen, zo wel als de kleine behoeften zijn onder Zijn beduur, of uit den weg geruimd, of zijn genoeglijk vervuld. 12. Welk eene billijke verwondering heerscht 'er in die weinigen , welke in hun Vaderland gebleven waren, als zij de bevolkers, hunne medeburgeren, van alle kanten zien aankomen van de afgelegende landen; zeer velen uit eene monarchie, waar men zelden zijne vrijheid weder verkreeg; van de zeekant, uit Egypte, zo grijs in het geregeld Staatsbeduur. 13. Daar dit befloten is , moest het choor - gezang al in gereedheid wezen om bij zulk eene aangenaame gebeurtenis te zingen; dat hemel en aarde rn dat vooruitzicht reeds de voorreije uitmake ! dat de echo's van vrolijkheid de bergen ■doen daveren! 't is dc beminde natie, welke die aangenaame verzagting ondervind; 't Goddelijk mededogen verzoet op 't aangenaamst de fmarten. 14. Ik weet wel, dat deze taal het moedeloos Zion niet regttijdig zal voorkomen : waar zou ik op hopen, Jehovah laat mij op mij zelven geheel onverfchillig over; wij hebben niets te wagten, onze zo vermogende Beheerfcher, trekt zich onzer niet aan! 15. Onnatuurlijke gedagte, troostelooze vt. 12. AsCcran, bij anderen Ptlujium ; men zie Eztcb. XXX: 15, I*. anders Sijcne bij Doëdkrlin.  van JESAÏAS. Hoofdd. XLIX, 635 Vs. 15. Kan een moeder haar zuigeling zo vergeten, Dat zij geen mededogen meer beeft met de vrucht bar er ingewanden^ En al was dat al mogelijk, zo zal Ik toch u niet vergaten. VS. 16. Ziet in heide mijne handen ftaat tuv beeltenis, Uwe muuren zijn mij lieeds voor den aandacht. Vs 17. Uwe zoonen fpoeden zich ter herftelling; Uwe verhoorders en verwocsters maken zicb weg. VS. 18. 0'. Ziet maar eens rond , ziet, welk een aantal nadert u! Waarlijk, bij mijn leeven, zo fpreekt Jehovah! Hoe fierlijk zult git u met dezen kleedeu, En 'er als een gordel u mede omwinden. 7S. 19. Dan zal het woeste, bet eeuzaame, bet overbeerde land, Ongetwijfeld te eng worden voor de bewoonderen, En uwe tijrannen zullen op den verlren afjland wezen. wanhopende taal die gij u zelven opdringd: is het mogelijk dat het moederlijk hart bedaard en kalm, niet teder omtrent het kroost dat ze onder haar hart droeg en koesterde, kan ziin, dat zij het verwaarlozen zou? en genomen, 't was mogelijk zulk eene pntaarte moeder te vinden, dan blijft het nogtans onwaar, dat zulk een beftaan omtrent u in Mij zou kunnen vallen. 16. 't Onmogelijke zal Ik u bewijzen; — uw beeltenis is Mij zo leevendig, en word Mij zo geftadig herinnerd , als of die in de palmen Mijner handen ingebrand was, en de vertegenwoordiging van uwe verwoeste fteden herinnerd Mij geduurig, dat daar eene natie woonde door Mij begunftigd, welke Ik herftelling beloofd heb. 17. Het kloeke geflacht is reeds in beweging om u dat heil te bezorgen, en u van de overheerfching van hun te pntflaan, welke u in dien deerlijken ftaat bragtten. 18. Sla ter uwer bemoediging maar een oplettend oog op eene andere gebeurtenis: uwe verloslers komen al aan; Ik bezweer u op Mijn onverand er j ijk beftaan, verkwikt u met deze beloften, vervrolijkt 'er 11 mede, als iu feest-gewaad , laat dit u tot fterkte dienen. 19. Verwonderd gij 11 aireede! 't is maar eene flaauwe fchets, van uwe ei. 18. SciiRoëDER heeft zeer wel aangemerkt, dat hier 't zinnebeeld van een bruid niet moet ingevoerd worden, 't is wanltaltig in de ^verzetting, het werkwoord had hiertoe reeds de aanwijzing gedaan.  63é Het BOEK vs. 20. Dan zullen de kinderen, die vt onthouden waren, openlijk'totvizeggen: Mijn deel is mij te klein, ruim wat in , dat ik wonen kan. vs. 21. Dan zult gij bij n zelven denken: boe kome ik aan dit kroost? Ik was kinderloos, ik zat eenzaam, Ik was of balling of vlugteling , Wie voedde ze voor mij opV ik was verlaten , waar waren zij toen? vs. 22. Dit zegt Adondi Jebovab: Ik zal de HeuienenmetMijnhandu>S. 6. Ik verleen mijn rug aan mijne mishandelaren, En wend mijn wangen M?r hen die mij den baard uitplukken , Voor l.naad en fpeekzel draje ik mijn gezicht niet weg. waarom dan zich niet nader tot Mij gewend ? maar is al Mijn uitlokkend fpreken zelfs niet te vergeefs? aan Mij mangelt het niet, Mijne pogingen verflauwen niet onder de langduurigheid; Ik ken geen vermindering van kragten als het op helpen aankomt; dit weet gij, toen op Mijn dreigende adem de roode zee een valei wierd, .toen de Nijl°door gebrek aan goed Water, hare bewoneren niet kon voldoen, maar alleen diende om heure verotting te verhaasten. 3. Ben Ik het niet die in een oogenblik" de donderbuien tormeere, en de lucht in een rolle en in een gorde befluite. 4. Aan bemoedigende voorfpellingen ontbrak het u ook niet, daarvan ben ik getuige, die door Jehovah bekwaamd wierd met de gave van alleroverredenst te kunnen fpreken, en daarbij zelfs een hart hebbe dat door ervaring weet, wat men afgefloofden als de beste verkwikking toedienen moet; niet ipaarzaam, maar dagelijks oeffende Hij mij, maakte mij vatbaarder voor Zijne nieuwe ontdekkingen; nooit wierd ik dat moede, maar alles wekte in mij nieuwe graagte op. 5. Het is onbetwistbaar dat jehovah de Adonaï op mij zelven dien invloed haddat ik met overtuiging bevatte , wat hij mij voorhield; nooit toonde ik de minde verveeling, of toonde mif wegrende of fchoorvoetende. 6. Integendeel laat ik met het groot de geduld mij mishandelen; ik dulde het verfmadend uitrukken van den baard in plaats van die te kusfen; het grievend fpuuwen in mijn aangezicht laat ik ongedonrd toe om geen fchijn van ontoegevenheid te vertoonen. 7. 't Wa*  6\o Het BOEK vs. 7. Adonat Jehovah onder/leunt mij! lk worde hiet tot Ichan.lc; Mijn gezicht maak ik ais een (leen, Want ik weet dat ik niet verlegen zal worden. VS. 8. Mijn verdediger komt acndagen; Wie durft voor dit gertebt mij veroordeelen ? Wie bezwaar tegen mij heeft, trerfe «ge» mjj op. • vs o Ziet' Adonat Jebovab fpreekt mij ori/ , wie zal dan mii veroordeelt!,: . ■luiken zullen vergaan als een kleed van de mot gegeten. „ ie, Wie onder u Jehovah eert , den raad zimes dïe««orj acht, ' m trede in eui^nnsCc door de donkerhetd; Vertrouwende op jehovahs naain , op „s n Gii allen die vuur /W e« eet, ve'rfterkt licht hebt, VS> Om deer middel van dat ontdoken licht voorfpoedtg te gaan; lk zal maken dat gij vult en u zwaar bezeert. niet mogelijk zulks uittehoudén, zoo mijn Heer en Jehovah mij onder dit alles niet gefterkt had; de grootfte verfmading kan ik nu met bedaardheid afwagten; ik vertoon mij als ongevoelig , altans geen fchaduw van bevreesdheid komt 'er in mij op. 8. Die mij zend, let op mijn gedra-, Hij zal mij voldoening bezorgen, voor Hem durve ik u uittarten; zo gij iets tot mijne veroordeelmg weet, ik zal niemand belemmeren die regtmatige bezwaren wil inbrengen. 9. Hoe ftinks men alles een glimp moge geven- geen voorwendzels, geene valfche getuigen, zullen bij Hem iets uitwerken, die over mij voldaan is; den vloek der valfche getuigen zal hen verteeren , fpoediger dan de mot het kleed doed. 10. Maar trouwe godvrugtigen 1 die met onderwerping en in ftilheid de voorzeggingen'aanhoort, al zijn de tijden donker, zulks kan u niet bezwaren; in de donkerheid komt de gerustheid op Jehovah het best te Pas; ga dan maar zagtkens in uwen weg voort, Jehovah bezwoer u. - voelt gij belemmering, denkt' mijn Befcherm-God kan mij op de been houden. 11. Maar'gij weerbarffigen! die'in dezelve donkerheid van vs. 11. Dit beeld heldert Mus. het best op, iemand in den donker wandelende ontftcekt licht, meer gewoon geworden aan de donkerheid, kan het zeer wel wezen, dat hij dan daardoor te eerder valt, 't geen Schiii.- TSNS  van JESAÏAS. Hoofdd. L. Óft de leider, het konstlicht in uw zelven zoekt en verlevendigd, en door vooroordeelen al meer en meer doet ontbranden; ziet toe, Jehovah zal zorgen dat die valfche fchemering uw oordeel belemmeren zal, en gij gerust op die verkeerde middelen, daarom uw aanltoot en uwe zo 1'martelijke val, veroörzaaken zult. LIfte hoofddeel. »S. i. hui'fttr, gij die waarheid behartigt, gii die Jehovah getrouw zijt'. Ziet op den rotsftccn waar uit gij gehouwen zijt, Op de rijke bron-ader waaruit gij afgeleid zijt! vs. 2. Staar op Abraham uwen Vader, op Sara uwe moeder'. lk riep hem kinderloos zijnde, zegeude en vermenigvuldigde hem. 3. (jij minnaars van den Godsdienst $ die zo wel ge~ zag aan het tockomflige toekent, als gij in uwe godsdienftigheid zorgvuldig tragt te zijn! merkt toch op het gewigtige hetgeen ik u voordrage! naarvolgenswaardig is voor u het gedrag van uwen Stamvader, dien rots zo onbeweeglijk in de haggelijkfte omftandigheden; herinnert u hoe diep de waterwel was, waaruit gij allen uwen oorfprong naamt; hoe diep verborgen lag zij eer zij ontfprong, maar hoe veel water heeft zij gegeven. 2. Gij moogt u wel herinneren dat Abraham uw Stamvader en .Sara uwer aller moeder, in hooge jaren, geene de minde hope meer gaven van hunne familie - tak in het leeven te zullen houden; 'er was allen fchijn dat zij kinderloos zouden fterven; —hoe uitflekend wierd hij door zijnen Isaük van mijne toezegging te NS in zijn Örigines opgeeft van de pekkranzen óf touwen , waar naar zijne ganfche vertaling ingericht is, is veel te gedrongen; en ik kan niet begrijpen hoe Da the daaraan bijval geven kan. us. 1 — s. Het is ongetwijfeld, dat dit nog tot het vorige behoort; eene bemoediging voor den braven, hoe donker de uitzichten ook mogten wezen. »j. 2. Herder die 't fraai voor de poëzie in deze reden zeer duide- VII. Deel. Ss  64 2 Het BOEK VS. 3. Ja, Jehovah troost Zion, troost hare puinhopen, H.oe wocfbjn vnrd een Eden, haïr wildernis jehovahs tuin, Vreugdeen bUjdfchap, dauk1 ettlofzangen zal men daar hoMen'i VS. 4. luider naar Mii, volkeren! natiën! neigt naar Mij uw oor, Ik zal w.ttcn uitgeven, Eu Mijn rcc'.ttjpruak tot vei lichting der volken doen fcbitteren. VS. 5- Miin billijkheid gaat vooraf, Mon gunst gaat door ; Mini arm zal volkeren recht yetfcVafj n; Op Mij wagten zeekusten , en op Mijn macht verlaten zij zicb, ■bevestigd; hoe fterk de talrijkheid van zijne kinderen in het geheel vervuld. 3. Zo ongedagt, maar niet minde? rijk, zal Jehovah Zion weder zegenen; de akeligde ruïnen zullen op het kragtigfte vervrolijkt worden ; hare onbewoonde ftreken zullen den aangenaamden moesthof, en heure dorre woestenijen zo rijklijk van water voorzien, worden als den eersten vermaarden hof; vergenoegen, regte vrolijkheid, gederkt door bevrijdings-gezangen, en cantate's zullen algemeen wezen. 4. Ja, gij niet alleen, nrnr weest zelfs oplettende, alle volkeren , die in eenige betrekking tot Mij daan; natiën! tot wien het gerucht komen moet van dat geene , 't welk ik vooraf zeide, vestigt 'er al uw aandagt op! — Eerlang geef lk mijne koninglijke bevelen in het openbaar; het vonnis en deszelfs Uitvoering zal de afgodifche natiën tot zulk eene verlichting brengen, dat het onmogelijk is deze flikkering te kunnen verdoven. 5. Voor Mij heeft niemand te vreezen, in alle Mijne veranderingen is billijkheid de waare gfondflag , en zal rasch door goedgundigheid overal bekend worden, terwijl Mijn macht alleen dient om gedrukte volkeren te herdclien; op zulk eene zo gunllige veifchijning mogen de afgelegenfte zelfs wagten, zij kunnen 'er veilig op bouwen. 6. Blijft het u nog onwaarfchijnlijk gevoelt heeft, zet hier veel kragt op het wo?rd tikigitM 't geen fWj eenzaam of kinderloos vertalen, de eenige waaruit zijn tak konie blijven leeven. vs. 4. Zo lezen znrnmlgc Handfchriften cn overreutKigeit.  van JESAÏAS. Hoofdd. LT. 64? VS, 6. Sla een blik naar den hemel, werp die tiaar de aarde ! De hemel verdwijnt als een nevel; De aarde verjlije als een kleed , Haar bewoonders derven ah 't ongedierte ; ■ Maar Mijn gunst duurt eeuwig, En Mijn woord breek Ik nimmer. VS. 7, Hoor Mii, gij die waarheid kent, in wier hart Mijn wet 15 Bekommer u niet over den fmaad der menfchen, En beroer tl niet over hunne bedreigingen. vs. 8. De mot eetze al; een kleed . en als de worm de wolle; Maar Mi:n waarheid is duurzaam, En Mijn gunst rolt door alle gedagten benen. vs. 9. Waak ! waak op ! gebruik uw derkte, arm van ^febnvahl Waak op als in vorige dagen . als in de vroegfte 'tijden, Gij veldde immers R.AHAB, cn wondde den krokodil? 3ijk, flaat dan een befchouweud oog naar den hemel, ié ondoordringbaar, zo beftendig; of wilt gij het op de aarde vestigen die op zulk een vast voetftuk rust; 't kan nogtans zijn, dat ze beiden als de morgenmist voor de wind verdwijnen; 't kan wezen dat de grijze aarde eindelijk afgefleeten is; 't kan zijn dat de geflagten der menfchen even als de infecten ongemerkt daarop omkomen; maar Mijne toegenegenheid kent geene verandering, en 'er is geen voorbeeld dat Ik mijne beloften intrekken zoude. 7. Gij dan die aan mijne toezeggingen alle gezag hegt, die diep in uw hart Mijne begeerte bewaart; ei geeft toch geen gehoor aan het dreigen van brooze menfchen, laten hunne mishandelingen, 't zij bedreigd of reeds ondervonden, u niet zeer beroeren. 3. Op zijn best is de uitkomst dat ze in zichzelven verteeren, onbruikbaar worden als een kleed van de mot doorvreeten,, of als de wol door het kieené wormpie ongedagt tot (lof gemaakt; aan zulke veranderingen zijn Mijne toezeggingen niet blooigefield, en Mijn gunst in plaats van uitteteeren, breid zich tot de volgende geflagten uit. 9. Hierom durf ik in plaats van bevreesd te worden voor omflandigheden, in haar aart fchrikbarende, vs. 6. 't Woord door de onzen van gelijken vertaald, zegt eigenlijk afi «en luis fterven; Lowth en Stinstra pleiten daar voor; Mas. be- Ss 2 isfii  644 Hët B O E E vs. io. He zee en de diepe wateren uittedrogen , was Uw werk , De diepte van de zee wierd een weg voor den gang der geredden. VS. II. Zo moeten Jehovahs verlosten terug kecren en juichende Zion naderen', Altoosgroener.de vreugd bekranst hunne hoofden; Genoegen en lui flor ombelzen hun ; treuren en zuchten vlieden weg. vs. 12. Ik, Ik ben 't, die u troosten wil. Waarom zoudt gij voor menfchen die fterven hedttgt zijn? Voör een' aanzienlijken onder de menfchen die niet meer als hooi is? vs. 13. Vergeet gij Jebovab uw maker, die de hemel vormde en de aarde gronde ? Gii, dTe geduung in angst waart voor de woede des benauwers , Als Hij zich tot bederf bereid, Waar blijft dan de woede des tijrans ? wel dezelve inroepen: oorlogzwaard komt vrij uit uwe fchede! wraakzwaard vertoont u bloot! Goddelijke macht vertoon daaronder uw invloed! wij denken nog aan die oude heldendaaden voor eeuwen gebeurd, toen Gij den bloem der Egyptenaaren, en het wreede Nijlmonfter, zo dodelijk wondde, io. Toen de tong van een wijd meêr een pad baande voor onze voorvaderen; toen de wateren Honden , en hen dus beveiligden tegen den tijran en Gij door die nieuwe valei deed doorgaan, n. Ja met geen minder proeven van doorflaande macht mogen de geredden door Jehovahs hand eenmaal gerust en vrolijk hun Zion weder naderen; beftendig genoegen als een geduurig feest zij hun lot; allerlei geneugten, de lustigfte vrolijkheid verwelkomen hen; en onvergenoegdheid met droefheid verlaten hen voor altoos. 12. Bedenkt toch wie het is die u dit alles belooft; Ik verklaar Mij zelven plechtig voor uwen Verkwikker, uwen Heilbezorger; zoudt gij dan over de dreigementen van wreedaards u bekommeren, zij zijn maar zwakke menfchen; de grooifte onder hen mag als het gras op het veld weieens wat rijziger opfchieten, maar zo veel te eerder is hij verdort. 13. hi zulk eene gefteldheid moest gij altans niet verflaauwen in uw vertrouwen op Hem, die u, die het gansch heel-al vormde; geftaag denkt gij op meeider mishandelingen, gij ziet ze treurig te gemoet, zonder iritedenken, wat 'er van al dat ijslijke voor u worden zal, lagt het; ik geloof dat men 'er een algemeen woord voor moet neemen, niet zo zeer om net veragtelijke, maar om het onmerkbaars ujjtedrukken.  van JESAÏAS. Hoofdd. LI. 645 VS. 14. Tlingt word dan de gekromde gevangene los gemaakt, Dan fterft hij niet in den kuil, noch komt van honger om. VS. 15- Ik ben die Jehovah uw Elohim , die de zee golven febuimende doebrttisJehovah Zebaeth is Mijn naam! fchen; Vs. 16. Ik leg Müne bevelen u in den mond , bedek u onder Mijn hand ; Ikbouwe den hemel, Ik gronde de aarde, en zeg totZien! gij zijt Mijn VS. 17. Word wakker, word wakker, Jerufalem'. bef u van den grond'. vo!k! Gij die den bedwelmenden beker, door Jehovah u toegereikt, dronk Die den treur-beker uitgedronken hebt, den droefem zelfs üitgeledigi hebt. vs. 18. Geen van de Kinderen door haar gebaart verfchafte u een teugje, Geen een van die welke gij gtoot maakte kweekte n op. VS. 19. Deze tweederlii onheilen bejegenden u , niemand bad met u medelijden ; Verwoesting, verderf, honger, zwaard is 'er, maarte» troost van Mij. als Jehovah opdaat om hen te verderven. 14. Dan veranderd alles als in een oogenblik; dan vind zich de gevangene, aan handen en voeten gefloten, op een oogenblik in de volkomendde vrijheid; dan houd zelfs de vreeze op, als is iemand in een onderaardfche kuil opgefloten, om vergeten te worden en daar van gebrek te 'derven. 15. Het is mijn taak; lk die Befcherm-God van ulieden, die zelfs in de zo ftatige zee eene branding veroorzaake, welke de dranden zo ontzettend bezoekt; Ik gebiede als de Jehovah over hemelfche legermachten. 16. Ik heb reeds proeven gegeven ter uwer bemoediging; Ik deelde u rijke beloften mede; Ik vat 11 eerlang bij de hand en vergezelle u in de uitvoering, dan fterk Ik weder den waggelenden hemel, verderk op nieuws de aarde, en noem Zion weder Mijn hofplaats. 17. Nu dan; verrijst toch uit uwe moedeloosheid, Jerufalem t in de treuriglfe houding op den bloten grond zittende ; ftaa toch op , gij hebt nu uit den wraakbeker van Jehovah gedronken, de meest treffende rampen hebt gij ondervonden en naar Jehovahs bedek doorgedaan. 18. Ja gewis geledigd zonder verzagting; geen van de natie veelmin eene enkele familie dorden iets tot verkwikking aanbieden , niets tot ontnugtering uit die bedwelming; geen jongeling rijzig opgefchoten dorst het wagen zijnen zwakten wankelenden vader den arm aantebieden. 19. Al W iemand u al genegen , hij dorst het niet w^gen u Ss 3  Het BOEK VS. so. Uwe zoonen liggen van zichzelven, uitgestrekt op dc ftraten, " Of even nis dc wilde buffel in het net; Ze zijn beroerd door Jehovahs grimmigheid door de dreigingen van Ritvs. si. Komt nu nedergedruktcn, bedwelmden, maar niet door wijn. b,m' VS. 22. Zo fpreekt uw Adtttdi de ^fttfv^, uw Elohim1. Die tic zaak Zijnes voh;s behartigt; Let wel; de beker, zo bedwelmend, neem Ik uit uw hand,_ Pp gemengde beker Mijlief gramfchap zult gij niet tieiv/er drinken. »- 23 Maar lk zal hem uwen verdrukkeren in de hand few», Die tot u iof^M «*««• •• gaat op den grond leggen op dat wij over U gaan ; Rug aait rug gevoegd, wierd gij bun ten ftraat-wej. met eenig mededogen te behandelen; wat hebt gij al geleden, plundering, ganfche vernieling, gebrek, flagting, en in alle die omllandigheden had gij geene bemoediging door Mijnen invloed. 20. Zij, door welken uw naam en gellacht herleven moest, lagen in de zorgelijkfle geftalte bedwelmd overal ter neder, of boden tégenftaad even als de wilde buffel, wen hij gevoelt dat hij verlinkt is met eene onzinnige woede; onnatuurlijke kragten, woede, wegens Jehovahs grampfchnp, verhitting uit geftoordheid van den BefchcrmGod geboren. 21. In weerwil van dit alles zegt Jehovah u; komt gij bedwelmde voorwerpen van mededoogen, want gij zijt zulks niet uit onmatige vrolijkheid, maar uit overmaat van droefheid, komt, verkloekt u. 22. Bedenkt dat uw Heer Jehovah, uw Befcherm God u dit zegt, die altoos de zaak van zijne eigen onderdaanen boven alles ter harte neemt; Hij zegt 11 duidelijk, dat Hij u nu ontflaat om den beker der verdrukking verder te ledigen, — Hij begeert niet dat het (lerkfte het onaangenaamlte daarvan door u zal gebruikt worden. 23. Maar wil dit door uwe tijrannen uitgedronken hebben; die wreedaards, wier hoonende taal u zo menigmaalen griefde, als zij u als de verachtfle flaven behandelden, ten voetbank voor den ruiter, of als een zag: tapijt voor hunnen gang. es. 20. De wilde Jtfrikaanfche geit gevangen wordende met den ftrik, mv.kt een iizeliik geweld, zo rasch hij gevoelt dat hij gevangen is» jfjEZEL heeft dit uitvoerig.  ir-AN JESAÏAS. Hoofdd. LIL 647 Uitte ii O O F d d e e L. VS. i. Aij'sop, ci'ijdp, Zi'enl omgerietti, Zion'. Kleed u in feestgewaad, Jerufalem , gcmjdi ftad! Nu zal voortaan geen onbefnedeue , geen onreine u meer bezoeken. VS. 2. Schud betttnfaf, verrijs, zet u deftig, r;eruftlem\ Mtakt de ketenen aan uw hals los, gevangene Zionitifche maagden ! vs. 3. Dit zegt Jebovab: toen gij' verkocht wierd kondr gij niet gelden; Daarom zult gij o >k z nuter gel I weder vrij konen. VS. 4. Dit zegt Adonat Jebovab: weleer trok Mijn volk naar Efyfite om als m- En de Atfijrier onderdrukte 'Mtongewroken. made te Wonen, fs. 5, Wat moet lk hier doen, vraagt Jebovab1 Daar men mijn volk zonder ,eden aan Mii ontroofde; Ja waarlijk zegt Jebovab: buisus tijrannen deden bun gillen. En bierdoor wierd Mijn eer al den dag goboent. 1. iZ ioniet en! die in de treurfgfle houding zit, verkloekt u, fchud het ftof van verachting af, kleedt U fierhjk en rustig, — geen rouwgewaad — maar bruilofts-kleederen pasfen u tans , Jerufalemmers ! bevcorregt met de inwooning der Godheid, van nu af zullen de onbefnedene foldaten niet meer door uwe ftraten zwieren, en geene ongewijden mecr doordringen tot die plaatzen, welke de reinheid van den Godsdienst uitdrukken. 2. Hoe, toeft gij noch om de treur-asfche aftefchudden ? komt verkloekt u , plaatst u naar uw rang op den divan • draagt geen tekens van uwe flaaffche onderwerping meer ; ontdoe: u van die, welke, zo verachtelijk, uw hals en knieën gefloten hielden. 3. Vind gij het vreemd, onwaarfchijnlijk, denkt dan wat Jehovah die u alles belooft mij doet zeggen: de Jerufalcmmers zijn in zulk een aantal flaven gemaakt,dat ze ingeval van verkoop niet meer van eenige aanmerkelijke waarde waren; hoe billijk is dan ook hunne losfing zonder dat ze iets kost. 4. Daarbij voegt de Albeheerfcher Jehovah 'er nog tot uw troost bij : eenmaal ging mijne natie als vrij naar Egypte, om daar naar de regten der zwervende herderen te leeven; men deed alle pogingen om hen van de vrijheid te berooven; de Asfi riers waren naderhand ft >ut genoeg het grootfte getal van dezelven tot den Gayenftand te brengen. 5. Wat ver wagt men nu van mij? vraagt JehsSs 4  6-4S Het BOEK v$. 6. Hierom zal Mijn volk Mijn naam leeren kennen, Op dien dag zullen zij ontdekken dat Ik fprak: Hier ben Ik. vs. 7. Hoe wenfcbelijk zijn de voet-flappen der blijde-boden op de berger». Die gunflige berichten brengen van overwinning, die aankondigen , Die i/e Zionieten bericht sa : u.v Elobim is Koning! vs. 8. i/oorf »« de tijding uwer wagters, Zii v rheffen ziVó , zii vereenigen zich in de blijde maare, Zij zagen elk met eigen oogen, dat 'jebovab zich tot Zion wendde. «s. p. Maakt gcklank ! juicht eenparig, ruïnen van Jerufalem! Jebovab verkwikt Zijn volk, en red Jerufalem'. vah! hoe moet Ik tans handelen; durft men Mijue eigen onderdanen zo verachtelijk handelen, want het gekreis van Mijne mishandelde onderdanen doet Mij geduurig aan de vernedering, welke men Mij daardoor aandoet, denken. 6. Hierom ben Ik verplicht Mijne onderdanen duidelijk te bewijzen, dat lk macht genoeg heb Mijne beloften te verdedigen; wanneer hét tijdpunt van wraakneming daar is, zullen zij duidelijk zien, hoe ver die gaat, en hoe onverwagts Mijne befcheiming komt. 7. 6! mij dunkt ik zie reeds voor de Jerufakmm:rs de eerfte tijding-brengers , al huppelende, van den omtrek der bergen aanrennen; het zijn niet alleen aankondigers van yreede, maar welkome boden van allerlei genoegen, — men roept van alle Uiten: Zlonitenl van nu af zal uw Befcherm-God weder als uw Koning het bewind voeren. 8. Wel denkt dan ook ■ aan uwe Zienders, die als wagten voor u uitftaan om u vooraf te zeggen wat gebeuren zal; zij juichen reeds', vereenigen zich choorswijze, het is eene verrukkkende blijdfchap, elk zag in de Jeevendigfte gezichten die aangenaame vooruitzichten , dat Jehovah zonder bedenken Zion zeker weder herltellen zoude. 9- Jerufalem ! waar tans niet anders dan ftilte en verwoesting woont , treed nu met muziek en zangerige reijen den bodeii te gemoete ; laat het algemeene gezang wezen: het is nu de tijd vt. 7 en 10. Meent Stinstra, dat verfehovcn of kwalijk geplaatst rij en bcideu tot den Mf.ssias behoren; de bewijzen zijn Uaauw, weet een wensch dan be.vijs.  van JESAÏAS. Hoofdd. LIL 619 vs. 10. jehovahs ontzaggelijken arm is ui'tgeftrekt voor het oog cier heidenen; Aan de uiterfte grenzende* bewoonden aardbois reikt de hulp van onzen VS. 11. Vervsijdert, verwijdert u. vei laat dien'oort, Elohiml liiakc niets onreins aan, maar ontv'iet het; Stdat op uit het midden van hun en reinigt u, Gij die Jehovahs »»*'; worfteling zijner ziele zal hij f«»«,ei7e)„ Door welks genot hij zal verzadigd woulen; Mijn knegt, de regtvaardige, zal velen regtvsardigeni JJaar Hij voer hunne onregtvaardighedcn boette. VS. 12. Hierom zk//«b velen zij» deel worjra ■ Aanzienlijken zullen zijn loon wezen; Om dat hii zijn leeven gewillig aan den dood™/, fcn zicb als een overtreder liet behandelen; Dij die veler zontkn gedragen, En voor de misdadigers gebeden, heeft. hovah dit alles zo beftuurd had; hoe onfchuld.g hi] was hij moest diep getroffen, doodelijk gewond worden- zija leeven moest een fchuld-offer voor de zonde wezen- _i naauwelijks is dat voorbij, of hij verrijst in zijne zoonen zijne leerlingen, en hij herleeft, en geniet veele en genoeo-I lijke dagen; geen donkere blikken van Jehovah op zijn arbeid zullen hem meer grieven; maar hoe meer zijn beduureude invloed toeneemt, zo veel te meer zal Jehovahs welgevallen over het zelve aanwasfen. u. Zo moeten uit die zwoegende folteringen en innige grievingen voor dien vriend der menfchen de hoogde geneügtens geboren worden • volkomen zal hij voldaan wezen over de uitwerking en den invloed, welke dit op menfchen tot hun geluk maaken zalja waarlijk deze mijn dienaar, alleen den waardigen naam van zuiveren en onfchuldigen verdienende, zal zeer velen van vonnisfen vrijpleiten en hendellen, om dat hij zo treffend en tevens zo gelaten en diep ootmoedig'voor dat trotsch en vermeeten beflaan gefolterd is. ia. Billijk word zulk eene önnavolgbaare menschïievenheid beloond; die hij overreed, zullen zijn aanwinst wezen, en voor aju geduld, onder de gedugfle hand, zullen de kroonen der grooten aan zijn voeten gebragt worden; daar hij zich zo veragtehjk, als een uitvaagzei van het menschdom , liet folteren en zich als een muiteling tegen den daat liet n,islianaelen ; — dit bedaan kan nimmer bij mij vergeten  65ö He* BOEK worden; onnoemelijk is het getal der misdaden van ^ deren, welke hij daardoor ukwistte, en hierom gek zijne ttisichenfprake voor rebellen voldingend en altoos. LIVfte HOOFDDEEL. vs i. WcU nü onvruehtbaate die niet bauwde! v>. i. 7"<"> _.,c.-t van reen barens wis/! gsa^,a^5ït^ o. ^ des h— i ]VIaar gij zult evenwel ook aangenaame gevolgen, de verbazendlte veranderingen ondervinden, Israëliërs! die Ik befchoüw als uwe ftammoeder Saraï, die geen hoope had om egte kinderen aan Abr ah a *i te geven ; en naauwelijks is 'er hoop bij u overig; gij fait echter ook eenmaal in de verrukkeöfte vreugde over die omwending geraken ; hoe zoudt gij uwe imarten verzagt gevoelen, indien gij maar langs eenigen weg erfgenamen aan de waereld had kunnen geven; maar 't is onnodig daar naar te verlangen, gij kunt lustig met ftem en (haren zingen over dat zonderlinge, hoe eene weduwe, ten minne eene verlatene, talrijker kroost zal hebben, dan die welke een vrugtbaar huwelijks-bed aan het huisgezin gegeeven heek. a. IK LIV. Ik «m, fchoon zeer oordeelkundige Uitleggeren denken, dit We» de hertelling uit de Babijlcnfchc gevangenis gemaald word, daar aar, niet eens gedagt hebben, zo niet de uitdrukkingen van het 7de en 8rte vers daartoe aanleiding gaveri; over het geheel zijn de zaken veel te fterk gefcbetst, en de verbintenisfcn der redenen te Merk om niet aan een toekomftig herftel der Jooden te denken; flt kan mijn Lezer hier niet voorlichten, om dat ik zelfs nog donker ben in dien Profeetifchen rege., welke ik duidelijfe in hunne fchriften vinde ;'t verband of liever dei,™»»', welke 'er is tnsfehen de redding uit -Ie SsHJhnifitt gevangemsfe en de rog toekomdige, fchoon ik zeer wel gevoel, dat de eerfte bij hen oofc een fchaduwe is, bij de zaak zelve; nogtan. zoeken ze die dikwüs «■ zentlijk te maken door hunne ftoute fpreefcwijm.  van J E S A I A S. Hoofdd. U\\ 657 VS. a, Verwijdet den omtrek van uwe tente; Men zette vrij bet dak i>«» uw woning uit Verlengt uwe koorden, en fteekt uwe pinnen vaster. VS. 3. Rechts en links zult gii u uitzetten t Uw gejlacbt zal afgod!Jehe volkeren verdringen: tn ver/aten fleden bevolken. vs. 4. 2yV Onbevreesd, denkt niet aan uwe mis/lagen; Nooit zult gij over mislukking behoeven verlegen te worden* Het blozen van uw jeugd zult gij vergeten zijn, En de febaamte van uw weduwfehap niet herdenken, vs. 5. Uw Schepper is uw man! Zijn naam is Jebovab Zebaotb! Israëh eerwaardige is uw Redder! Hij zal de -E/ch met bejlendige gunfte omhelsde lk u werfcr ; .Dit betuigt jehovah uw redder. VS. 0. Ik zal BUI gedragen nis in NoaCHS fyV.' Op den Noachitifcben vloed zweer lk nooit een andere te zullen laten Daarbij zweer Ik nu , dat Ik voortaan Mij niet meer op u zal vergramds. 10. Bergen mogen wijken, h uvel n Wankelen, *»«« »ÜCh u ^"'S4"Nooit wijkt Mi ne tederheid meer van u, iVWf zal rf« toezegging van bevrediging onvoldaan blijven; Dit belooft Jehovah uw ontfermer '. doorflaande zijn , dat Hij voor de geheele vvaereld door deze daad als de cenige ware Befcherm - God zal bekend worden. 6. Toen gij van alle befchefming ontbloot waart, en uw toefrand allertreurigst was , toen wierd Jehovahs mededogen gaande , en belloot tot uwe gunftige verandering; Hij dagt aan Zijn eerfte liefde in uwe bloei ende jeugd; om uw gedrag waart gij billijk verlaten, maar nu nódigd Hij u te rug, voert eene taal die' u wakker maken moet. 7. Ik beken 't, Ik heb Mij. onttrokken, voor een Weinig tijds was Mijn genegenheid in afkeer veranderd, doch % v kort van duur, in vergelijking van de tijd dat Ik geduldig u drueg, maar met de vuurigfte genegenheid verbind Ik Mij weder op nieuws. S. Ik beken het, in Mijn gramfchap, feboon die rasch kalmde, belloot lk tot de verwijdering, maar enkel om u te verbeteren; maar Mijne gunfte zal u meer dan duizende kusfen zijn, en die zal voor altoos ouverbrceklijk zijn , dit belooft u Jehovah uw Redder zelve. 9. Ja, Ik zal Mij gedragen als in de leef* tij [ van den waardiger! Noach, wicn lk beloofde nooit eene algemeéne zondvloed weder te doen komen; Ik hield ar in, woord; zo zeg Ik u van Mijne zijde toe, nooit v:x\ Ik Mij weder in gramfchap over u toegeven; ja nimmer bedreig Ik u weder met verlating. 10. Ik zweer u dit op Mijne blakende toegenegenheid ; eer ziet gij de  Van J E S A I A S. Hogfdd. LIV. 659 VS. II. Elcndigen ! door allerlei nnweders voorlgeftuuwt; 'iiu (stcloz'en ! let toch boefeboon uwe gevel-jleenen werden: Op FapTiieren zuilen uwe fundamenten rusten. vs. ii. Uwe venfteren zullen van jaspis, uwe poorten van robijnen En uwe buitenfle ring-muur van edel gelteente zijn. VS. 13. Door Mij, de Jehovah , worden uwe ftigters onderwezen En iet genoegen van uw zal uitftekend wezen. ' VS. 14. Door billijkheid word gij gevestigd; De onderdrukkingen blijven verwijderd, vreest dan niet' Schrikken worden afgewend, zij naderen nooit. bergen, zo grijs als het .aardrijk, van haar Voetfïukkèn af» febemvn , eer heuvelen, in reijen gefchakeld, voor den llag der golven te rug deinzen, dan Mijne genegenheid weder omtrent u verkoeld; nooit zullen de aangenaame vrusten van verzoening agter blijven, dit betuigt de Onveranderlijke, zo innig bewogen over u. n. Ik kan ze onder* geen woorden brengen; gefolterde vrouwe! door ijslijke' rampen afgemarteld, verdoken van alle verkwikking, en daarom zo diep moedeloos, let toch! nu wil ïk anders handelen, uwe woning zal geen tent zijn , maar eeri paleis van het kostbaarfte en kunftigst bewerkt marmer zal uw woning worden; de fundamenten van dat gebouw zal lk bezorgen dat van de hardfte, de fchoonfte edelgesteenten zijn. ii. Alles zal naar evenredigheid wezen;de jalouziën van uw vertrek zullen fchitteren door her fchoonfte jaspis; uwe poorten zullen een gloed van zich geven, of ze met robijnen bezet waren; de ganfche omtrek van uw woning zal een ringmuur van de allerkostbaarfte fïeenen wezen. 13. Gelooft vrij dat 'er niets aan ontbreken zal; Ik zal zorgen dat alles'wat de kunst met het vernuft kan uitwerken, zich door Mijn invloed tot dat einde vereenigen zal ; Ik zal dit genoegen zo beftendig maken, dat''er in geene familie wederga zal gevonden worden. 14. De ongemeenc regtvaardigheid ïtï het bewind zal het inwendig duurzaam' maken; van buiten zult gij voor geene onheilen behoeven bedugt te We* Wen ; wat dreigen mag op de eerffe vertoning, zijt ver* Tt *  66b Het BOEK vs. IS. JVie Zich tegen u opmaken durft, doet zulks buiten Mij,' Die zich dan tegen u wapent z.il 'er als misdadig om vallen, vs. iö. Ik vormdde de fmit om de vuurkoolcn aameblazen, Om het inftrument te bewerken; Zo vorm Ik ook het inftrument om te vernielen. vs. 17. i>ïi! ziet gij in het yogtige jaargetij den regen of de fnecuw uit de lucht vallende, te rug gaan; eenvouwig valt en dringt overal de aarde in, en brengt door dien pm loop van vogten eene vrugtbaarheid in die moederlijf: fchoot; daarvan zien wij dan in den herfst de gevol ( 1 'er is voorraad tot zaaijen voor een volgend jaar èn tef fens tot fpijs voor een jaar. n. Zo is het met elke openbaring van Mijn wil, met elke belofte, die Ik \; den hemel geve; nooit geef lk die vrugteloos, nooit n ze onvervuld te rug, nooit trekt Ik die in; maar • die middelen tot derzelver vervulling (lagen altoos p, als Ik het gaarne had, en Ik bereik altoos volkomen geen Ik in Mijn plan beloofde te zullen doen. 12. ü. vreemd het u dan luiden mag, dat zal gebeuren ; beklemde gemoederen , zult u lustig onder de rei vs. 12. Eigenlijk: de handen zagtkens drukken; dit doet men w;l s men iemand met gulle blijdfchap geluk wenscht, 't is Oom en ia onze q , Tt 4/ , e«  664 Het BOEK vs. 13. Dan fcbieten voorde doornen dennen op, Voor brandnetels m\yct\\m-beisters} Dit zal tot Jebovabs roem wezen, Een bejiendig onuitroeibaar teken. naar uw Vaderland gereed maken; op de wegen naar uw land zult gij niet alleen ongeftoord trekker,, maar onder het vrolijk gejuich, 't welk door bergen en heuvelen verdubbeld te rug gekaatst zal worden; en 't is als of de bomen die in uw Vaderland ftaan, u door de beweging heurer bladeren, u hun vergenoegen al ruifchende wilden te kennen geven. 13. En geen wonder voor een doorn, de fchrale vrugt der verwoesting, Heken de rijzige en beltendige dennen overal hare hoofden op; en waar nooit dan vale brandnetel-heesters groeiden, komt de aangenaame mijrthc te voorfchijn , en dit zal niet kort duuren ; neen , zij zullen lange ftaan, en diep wortelen; en gij zult zo min als zij uit den Vaderlandfchen grond uitgeroeid worden. LVIfte HOOFDDEEL. VS. 1. Blaar, zegt Jehovah: bewaart het recht, oefent billijkheid! Mijn heil komt ffoedig aandagen , En Mijne beloning zal rasch openbaar worden. VS. 2. Heil zij dien man die zulks doet! Die bij billijkheid blijft; Die den Sabbath zonder ontwijding onderhoud, En zijne handen van verkeerdheden te doen terug boud, 1. Intusschen begeert Jehovah, dat gij 11 op de bewaaring der billijke wetten en verordeningen zo veel mogelijk is zult toeleggen, en op billijkheden in de zamenleeving onder de dille hoope, dat de uuren van uwe gezegende bevrijding al zagtkens naderen, en gij al fpoedig Mijne vergelding op uwe voorbereidzelen moogt ervaren. 2. Ja, zegen heeft dien klóeken mensch te wagten, die met allen ijver zich daartoe verledigd, en de regtvaardigheid altoos in allen en vreemd dat de Paleftijnfcbe gewesten de Jooden zo in hun Vaderland verwelkomen zouden.  van J E S A I A S. Hoofdd. LVI. 66$ VS. 3. De vreemde , die Jehovah beflendig aanhangt, denke nimmer : Jehovah zal zijn volk afgezonderd honden; En nooit zegge de gefnedenen: ik ben maar een dorre boom. 4 vs. 4. Zo belooft Jehovah den gefnedenen: Die de Sanbatben vieren, En Mijn genoegens volvoeren , En aan Miine voorfchriften zich houden ; VS. 5. In Mijn paleis binnen Mijne muuren , zal Ik hun een gedenknaam geven Voortreftijker dan die welke van eene familie komt; Elk hunner zal een alteesdurcnde rang hebben, die niet weder in vergetelheid zal komen. gevallen voorftaat, en niet alleen in het burgerlijke, maar ook in het godsdienftige die naauwgezetheid volgt, welke de wet ten opzichte van de Sabbathen bepaalt; en die zich in alles zo gedraagd, dat hij alle misftappen in zijne handelingen geheel ontwijkt. 3. In de omwenteling van den ftaat zal deze uitoeffening voor elk niet alleen verplichtende wezen, maar zal zelfs bijzonder beloond worden; en al is iemand geen geboren Jood, of burger in den ftaat, mag hij zich evenwel den zegen beloven; hij denke niet: ik ben door des Heer en bepalingen voor altoos van het genot der burger - geneugten uitgefloten; en hij die buiten ftaat is om dien zegen in de bevolking van den ftaat door nakomelingfchap te kunnen verkrijgen^ vatte de moed-benemende gedagte niet op, dat hij niets tot den bloei van den ftaat zal kunnen toebrengen. 4. Want aan de laatftcn belooft Jehovah uitdrukkelijk: indien hunne Godsdienst-offening in het uitwendige zelfs alleruaauwkeurigst is, en zij in alles Mijn wil tot de hoofdbedoeling van hunnen plicht houden, en de gebruiken en bepalingen in den burgerftaat als goede burgers nakomen; 5. Dan zal ik ze ontheffen van eene bepaling ten hunnen nadeeie gemaakt; gij zult burger-voorregten, zo wel als die van den openbaren Tempeldienst, kunnen genieten.; vs. 4. Hensler geeft in bedenking of gefuedene in de meeste bijbelplaatzen wel in die volftrekte betekenis moet genomen worden , waarin wij het hier nemen, want al geven wij hem alles toe, zo word in de Mofaifebe wet, waarop in deze rede gezir.fpeeld word, die gewone betekenis wis aan het woord gegeven. Tt5  666 Het B O E K vs. 6. De vreemdelingen die zich aan Jehovah zich hou Jet, Hem dienen en Jehovabs eer leêr beminnen, ln alles volvaardige dienaren zijn , Getrouw zonder misftappen zijn in 't houden des SabbatllS 3 . , En getrouw aan Mijne verbintenis/en. vs. 7. Die geleide Ik zelfs naar Mijnen gewijden berg, En laat hen geneugten in Mijn bedehuis fmaken ; Hunne brand-en ilagtoflers zullen op Mijn altaar tot Mijnwaar genoegen Want Mijn tempel zal 't huis ter aanbidding van alle volkeren worden"." VS. 8. Zo fpreekt Adondi Jehovah! de verzamelaar van Israëls verftrooiden : lk zal bebalven de gezamelden nog veel meer bijeen brengen. en om uw gedrag zal uw achting en aanzien onder de burgerij wezentlijker en beftendiger zijn , dan die men anders door eene aanzienlijke en talrijke familie bekomt. 6. En wat hen betreft die den Godsdienst omhelzen , geen Jooden zijnde, voor die zal gezbrgt worden; zijn ze daar in ftandvastig, beminnen zij reine Godsvrugt, de beminnenswaardige eigenLcliappen der Godheid hoog waarderende, en in alles een buigzaam en onderwerpend befiaan vertonende; den ftatigen openbaren dienst ftipt onderhoudende , zonder de minfte en in hun meerder in het oog lopende toegevenheid te voeden; maar in weerwil van verzoekingen zich als getrouwe burgers aan de verbintenis houdende ; 7. Die zal Ik zelfs vrijheid geven, ja, nodigen om Mijn gewijden berg te bezoeken; elk zal alle de wezentlijke geneugten en voordeden, aan de bijzondere godsdienftige vergaderingen verbonden, mede genieten; Ik neem niet alleen zijne brand- en flagt-offers aan, maar hij mag de vreugde der offermalen ook bijwonen en genieten, want het is Mijn begeerte, dat Mijn Tempel ook ter Godsdienst- oeffeiiing van allerlei natiën ingericht werde. 8. Dit zegt Jehovah! die met zulk een onbepaald gezag en naauwkeurigheid de Israëliërs, overal verftrooit, bij den anderen zamelt; Hij zegt vooraf dat Hij bij de Jooden door geboorte nog veele burgers uit andere volkeren in Zijnen nieuwen ftaat wij oproepen.  van J E S A I A S. Hoofdd. LVI. 66*7 vs 9. Vciddieren, mankt u ep 1 Zelfs onverzaadlijle woud bewooners! vs. 10. Hoe blind zijn hare wachters, zij ontdekken niets? 't Zijn domme honden die niet blafte 1 kunnen; Zij dromen, rekken zich, en beminnen het (luimeren, vs. ii. Nogtans zijn ze hongerig, zelfs onverzadelijk; Het zijn herders , maar zij kennen geen oplettenheid; Elk gaat zijn we< tot zijn voordeel eu zijn eigen winst: Den ecnen dit den anderen dat. 9. Ja nog meer tot uwe verwondering, zulken die als velddieren zonder opzicht overal zworven, en dus tot een geregeld beduur ongefchikt fchijnen , zal Ik 'er toe brengen ; zelfs zulken, die men als de tijger, woest, ontembaar, regt verflindend mogt noemen, wil Hij tot vreedzame burgers vormen. 10. Kan het trouwhartig beduur van eenen bekwamen, nitftekenden, leeraar zooveel uitwerken, hoe treurig is dan de tegenwoordige gefteldheid? hoe weinig belovende? de leeraaren zijn zelfs diep onkundig en ongevoelig, zij kunnen niets van al dat dreigende, fchoon dat natuurlijk up verwaarlozing volgen moet, vooruitzien; men plaatst gewoonlijk aan de deur de honden om al blaffende tegen onraad te waarfchouwen, maar zo veel bekwaamheid hebben zij niet; en geen wonder, zij vermaaken zich met de ijdele dromen hunner verbeelding, liggen log ter neder en denken aan niets dan aan genoeglijke bedwelmingcn. 11. En evenwel hebben zij die houds-hoedanigheid van zeer gulzig en verflindend te zijn, maar niet om het belang en de befcherming van hunne kudde te behartigen; elk bedoeld zichzclven in zijn post, en elk heeft naar zijne verfchillende neigingen zijn eigen vs. 9. Ik geloof dat hier de fpeling is op de verandering van geaartheid in de dieren, een ftout denkbeeld Je sa ï as eigen; zo men bij de gewoone overzetting blijft, dan moet men lezen: woud-dieren gewoon i* tammen tot fpijs te verfcbeuren. vs. 10. Wij mogen ons billijk beklagen over de ongelukkige verdeeling der Hoi fddeelen. — Hier word de fchoone voorzegging welke wij overwogen en die ons een blik in liet tqekóiftrge gaf, afgebroken: en wij wor-  663 Het BOEK ts. 12. Komt, (zeggen zij) ik brenge wvn aan! Wij zullen den gekruidenden wijn rijklij'i inzzvelgln; Morgen zal 't ons zo goed als van daag zijn, Rijklijk, regt lastig wezen. doel in zijn ampt. 12. Evenwel zijn ze in eene zaak vrij overcendemmcnd; als zij elkanderen nodigen tot het vermaak van wijndrinken, en om verhitte dranken onmatig te gebruiken, dan verzetten zij de vreeze voor rampen door anderen voorfpeld, en beloven zich, daar de dag zo genoeglijk door hun gefloten wierd, op eene volgende nog meerder goede cicr te zullen maken. LVIMe HOOFDDEEL. vs. i. On Ik zulk een vasten lust kunnen hebben flegfS °enC" dl* '*» ontbeid} Het hoofd als een bies laat hangen Of met een ruig kleed in de asfche zit* Kan dat een vastendag heeten, een dag Jebevab aangenaam * 6- «et vasten «,«/*, Ut is dit ■ De tijranniub gebendenen los /« /«/,„. Het jok hen afteligten ; De diep verbrijzelden vrij te laten ! En allen jok te vernietigen. een zeker verdrag met uw zelven, wat te laten en wnaf m onbelemmerd u toetegeven; en durft gij dan met zulk een beftaan 'er nog fterk op aandringen, dat u de vrucht mver verootmoediging niet langer onthouden zou worden? 4- Zegt M,j toch eens hoe is dit beftaan? 't is als of gy daar (Toffe tot wrevel en verdeeldheden zamelt en dan u zelven daartoe het best verledigen kunt; hoe memgmaalen barst het zelfs tot dadelijke beledigingen van anderen uit; dit gaat zoms zo ver dat het gegil der mishandelden den hemel eer bereikt dan uw geklap < Hop denkt gij toch van Mij? zou Ik Mij daarin kunnen vermaken, dat een mensch, wien het behoeftig zijn natuurlijk is, zich een dag door de onthouding pijnigde en daarb^de treurigfie houding aannam, en in plaats' v , oP tapnten dan op grove zakken ging zitten, en het hoofd metftof bedrooid, fcflg daar op peinst; kunt gij i«L mer vermoeden dat dit een feestdag voor >W katl wezen? kan Hij dir voor boete houden? 6. Neen X weet maar al te wel welke onthouding Mij behaagt, en Mij j 4- Het is eene Zeer menschknndige trek, die de beoerenaar der 72 6 ZZ Wd naSMt' * het m de "»«* -houding »» dikwijls zulk een gemoedsbeltaan geboren word Jh' 6o'fHT;ibertter,ii': dU bU J°°d' W2arde SabL bedenke! " * *** ^ *»" '* Vr 2  e76 Het BOEK vs. 7. Het brood aan den hongerigen uittedeelen , En de uitgemergelde vlugteling in uw huis opteneimm ; Den naakten op let eerfie gezicht te kleiden, En uwe oogen nimmer van uw eigen bloed aftewenden. Vt. 8. Doet gij dit. dan breekt uw licht aan als de dageraad, ' En uwe wonden zouden fnel toelopen; Erfds majejïenïZ^lbovab zal uwe achterhoede wezen, VS. Q. Dan roept Ai „/>i»™& antwoord u ; Dan fchreeuwt gij nauwelijks oi Hij Jiireent. lAlTma«r euvelmoed,verraderlijke wenk en valfebe uitfpraken weg w voor u gunftig inneemt; het is ongetwijfeld door zulken, die door geweld en onderdrukking in de uiterfte verlegenheid gebragtzijn, weder vrije handen te geven; de overheerfching waaronder zij zuchten, het ondragelijklte juk voor hun, met naiuurlijke vrijheid te verwisfelen; den vertrapten burger het vrije recht van zelfsverdediging weder terug te geven, en alle onrechtvaardige belastingen op eenmaal te doen ophouden. 7. Betoond het tegengeftelde in de maatfchappij van uw tegenwoordig gedrag; geen burger lijde onder uw overvloed immer gebrek; de bijna uitgeteerde en zwervende onder den bloten hemel, worde door u met een bewoogen hart in uwe woning opgenomen en gekoesterd ; dekt fchaamele leden uwer medeburgeren uit uw ' voorraad met eene genoeglijke ziel; ontduikt nooit behoeftige bloedverwanten, in welk geval ook, en onttrekt u van die goedwilligheid, waarop naastbeftaanden nooit recht hebben. 8. Leiden u daartoe uwe boetdagen op, brengt gij dit beftendig in de oeffening, dan kunt gij op'gunfte rekenen, ó dan zal de welftand van den ftaat veerfciooner dan het morgenrood zich vertoonen, en de gebreken van denzelven zullen eer gij het weet herfteld zijn; voorfpoed zal in alle uwe onderneemingen met opruiming van alle zwarigheden uw deel worden, en voor overrompeling, voor onverhoedfche onheilen, hebt gij nie'. te dugten, gij moogt dan op de befcherming van Jehovah, zo grootsch, voor u hopen. 9- Dan zult gij  van J E S A I A S. Hoofdd. LVIII. 677 vs. 10. Als Gij aan hongerigen gaaft waartoe gij zelfs trek hebt, En den amegtigen verfrischte; Dan zou in de duisternis liet licht opgaan, En uw middernacht middag worden. vs. ii. Jehovab zou u dan beflendig leiden , En uw ziel zelfs in droogt laven. Uwe beenderen zelf verfterken ; Gij wierd dan een rijk befpraelde hof, En een bron die nirr.mer verflopt word. vs. 12. Uw kroost herbouwt dan dc oude puinhopen wedlr op En legt fundamenten voor volgende gedachten; En bel om t den naam van bcrfiellers der vestingen. En ftigters van woningen aan uwe weven, iiaauwelijks om iets vragen of het zal u reeds geworden; naauwelijks roept gij dan in onverwagte ongelegenheden om bijftand of Hij antwoord: Ik ben reeds tot uw hulp toegefchoten; en daarop kunt gij altoos rekenen, als afpersfing, arglistige yerrasfing en valfche veroordeeling, onder fchijn van recht, voor altoos uit uw gezeldfchap verbannen zijn. jo. Komt gij nog een flap verder, gaat het mededogen in u zo (lerk door, dat gij den kwijnenden en uitgeteerden zelfs verkwikt met dat gene, het welk gij met graagte zelfs zoud kunnen gebruiken; vervrolijkt het u, wanneer gij den door fmarte verhitten eene verfrisfehenden dronk kunt bezorgen, dan zal voorfpoed u in de zorgelijkfle tijden verrasfehen, en al waren dan de omHandigheden zo, dat uw val gewis fcheen , zo zal alles zich zo wenden dat daaruit het hoogfle welvaren van den Staat geboren zal worden. 11. Jehovah zal dan zelfs uw herder zijn, zorge voor uwe genoegens dragen; in de brandenfle hitte en droogte zal Hij u aan de frisfche beekjes voeren; uwe matte kragten zal Hij op nieuws verflerken: waar gij uw oogen wend zal uw land wezen als een moeshof, waar alles weeldrig groeit en waar het nimmer aan water ontbreekt om de beddingen te befproeien. 12 D.>or de talrijkheid van uw familie zal men denken aan het ' **■ Ee™S™ Driessen zijne disfertatie gevolgd, maar om de paralellismus een weinig uitgebreider. Vv 3  6:3 Het BOEK Vi. ?3. Dit zal ze zijn,ais gij op den Sabbath u onttrekt van arbts$3 Ei cip Mijnen heiligen dag niets doet; Maar de Sabbath een dag van aitfpanning noemt, Om Jebovab dit zo waardig, dan te vereeren; En die zo eert, dat gii uw eigen weg niet gaat, Noch uw eigen lust voed, noch daarvan iets rept. Vi. 14. Dan zult eij u gewis in Jebovab verlustigen, Hij zal u 'slands hoogten vrij laten bezoeken; lk zal u doen genieten bet erfgoed van UW vader JaKOB ! Jebovabs mond heeft dit beloofd. herbouwen van fteden en plaatzen, welke eeuwen aan de anderen, zelve onder eene gunftige regeering zo gebleven waren, en gij zult in de gunftigfte uitzichten voor de duurzaamheid en vastigheid bij de herbouwing van fteden zorgen; als regte Vaderlanders vereeuwigt gij dan uw ïiaam in de herftelde fteden en dpor de herfielde gebouwen op de landwegen. 13. Ja gewis zal dit beftendig zijn, als uwe Sabbathen naar uwe boetdagen gevormd zijn; geen winzucht, hoe ook genaamd, ubekruipe, en niets ftremmende voor 11 in de afzondering van dien dag; en als gij daarin verlustiging vind, dat gij uit erkentenis voor 'sHeeren goedheid u eenen geheeleu dag ten Zijnen dienfte fteld, als gij in alle uwe verrigtingen nooit iets opvolgt, hetgeen uw eigen winzucht wel zoude begeeren, die trek zelfs in uw verdoofd, en daarvan den fchïjn niet in uwe gedragingen doed zien. 14. Dan zal de godsvrucht bij u geene vertoning maar wezenlijke geneugte en verkwikking wezen; en gij zult dan onbelemmerd en zonder nadenken zulke plaatzen mogen bezoeken, die anders voor uw verleidend cv afgodisch beiiaan gevaarlijk waren; dan zult gij eerst regte erfgenamen van Jakob wezen, hem met zo veel zegeningen daar onder te genieten, toegezegd. Zie daar eene rede welke ik op Jehovalis beveelen tot u houden moest, en met Zijne beloften verzegelen.  Van J E S A I A S. Hoofdd. LIX. 679 LlXfte HOOFDDEEL. VS. I. Denit niet: jfebovabs hand is te kort geworden om te kunnen verlosfen , En Zijne ooren zijn niet gefield om te kunnen horen. vs. 2. Maar uwe fcbulden fchciden « Van uwen Ehhim, En uwe zonden wenden Zijn gezicht van u af om u niet te horen. vs. 3. Uwe handen zijn met bloed bevlekt, Uwe vingeren met euveldaden; Uw mond fpreekt leugen, En uwe tonge onbillijkheden. V*. 4. Niemand pleit voor regtvaardigbeid, Niemand ftaat voor een regtmatige zaak in bij het gerichte,; Uien. vertrouwt op»/«ff, fpreekt onwaarheid, is bezwangerd met rampen, en baart onheilen. oe donker de tijden, hoe minder de hoope en het uitzicht worden; komt nooit op die denkbeelden , dat het de He ere aan de macht zou ontbreeken, om omwending in uwen fland te bezorgen; het is 'er verre af dat Hij voor beweeglijk klagen gansch ongevoelig zoude wezen. 2. Daar moet gij de oorzaak nimmer zoeken; uwe onverzoende gebreken zijn de ware oorzaak dat uw Befcherm-God zich op eenen afftand blijft houden, en uwe onbuigzaam , deugdenloos beftaan , is oorzaak dat Hij uwe klagten zonder aandoening horen kan. 3. Vraagt niet welke? ziet maar uwe handen bezoeteld met het bloed van anderen ; uwe vingeren krom van de onregtvaardige fchraperijen; kwaadaartig bedrog doet altijd uwe lippen bewegen, en uw mond brengt niet dan fchelmftukken te voorfchijn. 4. Wie is 'er die gezindheid gevoelt om billijkheid voorteftaan? niemand is 'er die voor de vierfchaar de zaak der onfchuld vrijmoedig zal durven bepleiten ; -— op niets betekenende uitvluchten Ï.IX. Omtrent dit Hoofddeel zijn de Uitleggers zeer onzeker, de een denkt aan der Jooden tocfland in de tijden der Maccabeën; een ander aan die bij den ondergang van hunnen ftaat door Titus VespasiA»us. ff. 4. Het tweede lid: vit zr/gt tot ixaarbeid pleit nitmnnii zo is de 2in, ScHKoëBER heeft dit duidelijk aangewezen. Vv 4  68o Het BOEK vs. 5. Men broeit bnGliskus-cijeren uit, weeft fpinnewebben, Al wie van die eijeren eet moet fterven; Drukt men ze aan (lukken dan fpringt de flang 'er uit. VS. 6. Hun weefzel is tot kleding onbruikbaar ; Met bun eigen arbeid zijn ze onvermogend zichzelven te dekkenï , Hunne bedrijven zijn fnoode handelingen , En geweld is onder hunne handen. VS. 7. Hunne voeten rennen naar het boze, En men haast zicb om onfchuldig bloed te vergieten; Hunne overleggingen zijn met boosheid bezwangerd , En elende en jammer volgt waar zij gaan. bouwt men gerust, en verfterkt zich door valschheid; men is altijd bezwangerd met onderneemingen ten nadecle van zijn evenmensen , en brengt het eene fchelmftuk op het andere ter waereld. 5. Zij zijn met verderfelijke onderneemingen, zo gevaarlijk, bezwangerd als de bafiliskus met eijeren; niet minder fchadelijk voor anderen als 't weefzel der fpin voor 't vliegje is; die met hun zamenfpant, bereid zichzelven een vergift, niet minder fterk dan wanneer hij de eijeren van een Hang gegeeten had; en wil iemand hen geweldig tegengaan, hij loopt in geen minder gevaar dan wanneer '1 ei van den bafiliskus aan ftukken gebroken word, en de flang daarop te voorfchijn komt. 6. Hoe wel overlegd hunne kunftenaiijen mogen wezen, zij zijn altoos voor anderen onbereikbaar; hoe fijn de draad van een fpin evenwel is, men kan 'er in de huishouding weinig nut van hebben ; alle hunne handelingen hoe fijn gefponnen , zijn doch in heur aart loos en broos, en hunne voortbrengzels zijn altoos iu den grond geweldige maatregelen. 7. Ijverig, vaardig zijn ze om in fnoode bedrijven zich intewikkelen, en moeten hunne onderneemingen moordadig doorgezet worden, dan zijn ze daartoe al rasch gereed; met een woord, hunne ganfche den wijze is een zamenftel van fnoodheden, en waar zij de hand in hebben daar zijn bitterheden en verwoesting ' vs. 6. Wat (.economifcli proeven omtrent de fpinnewebben in onze eeuw. bewezcnjiebben, 'r. blijft toch gewis, dat men die manifaCluar nietjia wein brengen zal.  VAN JESAIAS. Hoo FDD. LIX. 63! vs. 8. Zij kennen den weg des vredes niet, Billijkheid vertoont zich niet op hunne paden} Zij maken die krom voor zichzelven , Wie ze nawandel* vind geen ruste. vs. 9. Geen wonder dat het recht van ons verwijderd is , En dat regtvaardigheid ons ontvlugt; Wij hopen op licut en het blijft duister, Op den vollen dag en het is flik donker. vs. 10. Wij gasten naar den wand als blinden, En gedragen ons als of wij geen gezicht hadden; Op den vollen middag ftruikelen wil als in den avond, pti in vrugtbaare oorden zijn wij als fchimmen. al rasch het treurige gevolg. 8. Zo ontaard zijn ze omtrent alle de maatfchappelijke genoegens, dat men nooit op hun beduur ruste verwagten moet ; in "alle hunne handelingen kan men verzekerd zijn dat nooit een eerlijk gevoelen doordraait; altoos worden zelfs regtmatige daden onder hun opzicht verkeerd; die hun navolgt mag 'er wel op rekenen dat hij nimmer tot de rust van zijn geweten komen zal. 9. Kan het ons dan wel bevreemden , als wij in zulk eene gefteldheid der natie geen recht vinden wegens de mishandelingen ons aangedaan; integendeel hoe langer hoe meer daarvan in het genot vervreemd worden; in zulke tijden mogen wij zoms denken, dat aanlachende voorfpoed ons rasch bezoeken zal; 'er komt geene wezentlijke verandering; wagten wij eenen onbewolkten hemel in zulke tijden, 't kan niet anders wezen of de nevel moet hoe langer hoe zwaarder worden, iq. Geen wonder dat wij in zulke tijden maar handelen als de blinden bij den tast gewoon zijn te gaan; 't is als of wij van het nuttigde onder onze zintuigen beroofd zijn; zo handelen wij in zulke omftandigheden veelal, en hierom kan 't ook niet anders zijn, of elk, die vrij van gevaren zou kunnen verkeeren, moet aandoten, en al leeven wij in den volden overvloed wij moeten vermageren, ja gansch uitteeren. n. Wij worden dan gevoelig, — wij worden vs. ïo. Dathe heeft hier dit 4de lid analogisch zeer wel opgehelderd. Vv 5  f53a Het BOEK vs. li. Wij brommen ah de beeren, En zugten Jleeds als de tortels ; Wij verlangen naar recht, maar 't is 'er niet. Naar redding, maar ze is nocb ver. vs. 12. Want onze overtredingen tegen U zijn velen, En onze zonden getuigen tegen ons; Onze overtredingen Haan rondom ons den kring, En onze onregtvaardigheden zijn ons gemeenzaaia. VS. 13. Afval en leugen omtrent Jchovab, En het meer vervreemden van onzen Elobim ; Het bazuinnen van geweld en onheilen , .. En het overleggen van leugens, waarmede wij bezwangerd ZJja» VS. 14. Daarom moest liet recht te rug deinzen , En de gerechtigheid zich op een affland honden; Aan de gerichtsplaats ziet tr.en de redelijkheid vallen, En al wie oprecht is word den ingang geweigerd. woedend als eene beerin welke men de jongen ontrooft; of klaagen zagtkens als de tortel haar gade verloren hebbende; doch 't baat in zulke tijden niet; de verdediging onzer zaak wagten wij vrugteloos , en het ware geluk voor ons is noch ver te zoeken. 12. 't Blijft toch gewis; de euveldaden die 'er begaan worden zijn te talrijk, dan dat zij zouden kunnen overgezien worden, en de wanbedrijven moeten alle gunftige gedagten van ons verwijderen; de mishandelingen zijn de getuigen , die om onze veroordeeling aandringen , en het verwijt van ons geweten verleevendigt ons geduurig onze onregtmatige handelingen. 13. In eenen kring ftaan rondom ons muitzucht, bedrog en fchandelijke verlating van onzen getrouwen God; daarbij de brutale bedreigingen, de kwellende fmarte, de listige bedreigerijen, die men onder het harte koestert. 14. Hoe is het dan mogelijk dat wij, in zulk eene gefteldheid billijkheid van anderen zouden verwagten ; billijke wetten , handhaving van dezelve, moeten voor zulk een volk hoe langer hoe onbekender worden ; — integendeel moet men dan verwagten, dat de onfchuld op de fchavotten wreed mishandeld word, en wie maar eerlijk van karakter is mag 'er op rekenen, dat hij bij eenige rechtbank nooit befcherming in welke zaak ook, zal vinden. 15. Trouw word dan in zulke tijden  van J E S A ï A S. IIoofdd. LIX. CS? VS. 15. Ta, de waarheid is geheel onbekend; Die het kwade Jcbuwt ontrekt zich; jcbovab zag dit met mishagen, Dat 'er geen (jcliaduw) van recht meer was. VS. 16. Hij zag nu dat 'er niemand was, en verwonderde zich daar ner6 Dat er niemand was die zich daar tusfchen flelde; Toen moest Ziin arm Hem helpen , En regtvaardigheid iletn onderileunen. VS. 17. Toe» J/uejfcfc fcij zicb met regtvaardigheid ais een pander; f laat/te den helm van overwinning op Zijn huofd; HU kleedde zich in 't mrean-gewaad , * En ijvervuur verftrekte Hem ;«» ra/we» mantel. TS. IS. Zijne vergelding zal naar verdienflen zijn • Gramfcbsp aan Zijn partij, en /oo» aan Zijne vijanden; En de landen zal Hij naar verdienflen behandelen. gansch vreemd, en die noch eerlijk van hart is vind zich genooddwangt van de zamenleeving te verwijderen , zal hij voor zich veilig leeven; ziet dit alles, heeft Jehovah reeds lange opgemerkt, en niets mishaagd Hem meer dan dat 'er naauwelijks overblijfzels van billijkheid meer in de maatfchappij zijn. 16. Lang zag Hij bedaard 't af, en wenschte: 'er mogt tog iemand te voorfchijn treden die voor eerlijkheid en trouw iets dorst wagen; maar ook dit was vrugteloos, 't was dan niet vreemd wanneer Hij befloot Zijn hooge macht te gebruiken, en het herltel te bewerken; en het moest volgen dat Zijne hooge billijkheid Hem in deze macht belhiurde. 17. Toen veranderde alles van gedaante, nu moest alles zou men zeggen tegen Hem opitaan, maar Hij vond zich veilig voor alles in Zijne zuivere regtveerdigheid; voorfpoed en overwinning omkransde Zijn hoofd; de bloedige tekens van billijke wrake en ftraffe zag men op Zijn gewaad; en Zijn ontvlamden ijver ftrekte Hem tot 't voornaamile en fiatigfte fieraad. 18. Zo zich vertonende, bemerkte men rasch dat Hij geen onverfchillig aanfchouwer geweest was; Hij zal nu elk naar Zijne handelingen vonniste, ïs. Scheidius heeft zeer fchoon het tweede lid: waarheid is onder dt dcjideria of vergeeffche wenfchen. 16. In de vertaling beu ik hier mees:-al Koeciien sevoJjd.  (5b*4 Het BOEK VS. 19. Dan zullen zij ffehovahs naam eerbiedigen in bet westen , Zijnen luister in bet eesten; Komt de vijand ais een vloed, Zo zal Jebovabs wind zich als een banier doen zien. vs. 20. Foor Zion zal een Goe'l komen , En zulks voor de wederkerende uit den afval onder Jakob , zegt Jebovab, fen; die zich 't fterkst tegen Hem verzetten, zullen 't gewicht Zijner gramfchap meest gevoelen ; geen vijand zal voorbijgezien worden, en geen volk op welk eene afftand ook, zal in dat geval onbeloond of ongeftraft blijven. 19. Dit zal aanleiding geven om Zijn luister overal bekend te. doen worden, van den opgang der zonne tot aan haren ondergang; al komt dc vijand in eene digte drom en niet alle geweld, 'er behoeft geen fterke macht; genoeg is 't indien 'er maar een ademtocht van jehovah op hun blaast, Hij is de krijgs-held voor de IsrZeilers. 20. Wat de lotgevallen bij afwisfeling voor den Joodr fchen ftaat zullen uitwerken , dit blijft onder alles eene onveranderlijke toezegging : de Go'él zal eenmaal Zion beften dig met Zijn gunst vereeren, vooral die genen die in hun Vaderland te rug gekeerd, gansch aan het onbetaamüjk beftaan van hunne natie verftorven zijn. 21. Zie vs. 19. De vertaling is ecnigzins naar die van Boetius in zijne animadv. facroe gericht. vs. 10, 21. Deze twee verfen (laan in het naauwfte verband met alle de nog overige Hoofddeelen, en fchetst ons, naar P au lus denkbeelden het nog aanftaande berouw der Joodcn, hoe dit te begrijpen, hierover is Mus. uitvoerig; bij Jesaïas is z,e met een terug keeren naar hun land vergezeld, dit is duidelijk — vooral zo men de lezing aanneemt: hij zal van den afval van Jakob een einde maken; doch ik wil hiertoe niet overgaan; de zaak is zeker, nooit zullen zij dan weder afvallen, nooit hun land weder verlaten; liefst las ik: en zal den afval van Jakob afwenden: in alle deze tafereelen aan het herftel van de Jooden na de Bahijlonifcbe gevangenis alleen te denken, is mij onmogelijk: hoe fterk poëtisch alles is , het ftaat nogtans alles in het duurzaamlle licht, het geen van die tijden niet kan gezegt worden: de grondtrekken zijn gewis van de  van j E S A I A S. IIoofdd. LIX. 684 T3. U« Mij betreft dit is de verbintenis met hun zegt, Jehovah; Mijn Geest die op u raif, Mi,ne woorden in uw mond gclegt, Zullen in uw mond e» in die van uw zaad;en zaads zaad blijven, En dit voor altoos belooft Jebovab. daar eene aangenaame belofte, waar toe Ik met al'e mogelijke zekerheid Mij in de uitvoering verbinde; en wilt gij meer? dien Geest die in alle waarheid het best en onfeilbaarst leid, en de beloften in het herhalend voordel u eigen geworden, zullen altoos onafgebroken uwe kinderen en het kroost uwer kinderen verlichten, vertroosten en verblijden ; zie daar eene belofte vali eene altoos blijvende kracht. LXfte HOOFDDEEL. TS. I. Maakt u op! word verlicht! u licht breekt door; De luister van Jebevab treed over u glanzig te voorfcbija, vs. 2. Duisternis moge de aarde bedekken, donkerheid de volken, Over U rijst Jebovab op, en Zijn glans omfcbijnt U. i. Jerusalem! Joodfche ftaat! die lange als eene treurende weduwe zat, ftaat nu uit uwe bedrukte houding op! vertoont nu de vergenoegde en vrolijke blos van uw jeugd weder; uw geluk komt als de zon aan den onbewolkten hemel oprijzen; Jehovahs pracht, oneindig itatiger dan die der Schechina, begint zich te verheffen! 2. Vreest niet, al hangt 'er eene donkere bui van rampen over het vlakke land; al dreigt het onweder op de volkeren te vallen; bij u breekt de bui, de lucht word helder, Jehovahs vervrolijkende. zon doet zich zien, en een glans die u ter beveiliging dient, omzet u. de uitredding uit de Babijlonifcbe gevangenis genomen; maar dan alleen zulken, die het best tekenen en onderpand konden wezen van de beftendige lierftelling, die eenmaal algemeen zoude plaats hebben en die wij nog te gemoet zien.  €u6 Het B O È K vs. 3. jifgodifcbe volkeren fnellen naar uw licht, En gekroonde hoofden tut het morgenrood bij u opgegaard Vs. 4. Slaat de oogcn op, ziet rondom. Welke eene menigte zamelt zich rondom u! Van verren vertonen zich uwe zoonen. En aan «ie rechterzijde de dochters op dt armen. vs. 5. Tc recht ontzet gil u en beeft van vreugde, Uw hart kloppe en worde lustig; Wanneer ten westen de menigte tot u vloeid, En een verbazend getal afgodifcbe volkeren aankomen. v:. 6. Cij word ovcrjlroomt van kamelen, dromedarisfcn vin Midian en Efai Van veelen uu Saba , met goud en wierook beladen, Ter eerc van den al te bóvenjiijgenden roem van Jebovab. 3. Hoe fchitterend is dat licht op eene verre afftand l het trekt zelfs bijgelovige volkeren, die anders zich in de donkerheid der ouvve.enheid vermaken ; zelfs kofnen de grootfte Monarchen om uwe vriendl'chap te genieten , en vooral om daardoor iets van dien glans in den morgenftond van uw geluk met u te genieten. 4. Ja, ziet vrij onbelemmerd in den onbenevclden morgen rondom , welk een gewemel, welk een gewoel tot u van alle kanten ! naanwelijks onder het bereik van uw gezicht vertonen zich uwe zoonen; al digter bij komt men met uwe tedere dochters aandragen. 5. Uw hart voelt het eerder dan iiet uw oog ziet; hoope en vreeze* verbazing en blijdfcliap, Wfeffeien onderling bij u af; welk een aantal van de zeekusten, hoe veelen van volkeren , anders door afgodsdfenst vermaard , nu aankomen , het is niet te berekenen! 6. Van de oostzijde, naar den kant van Arabi'èn komen ganfch'e Karavanen; welk een floet van kamelen, geleid door Midbmiten, en hunne aanzicnlijkftc zoonen; de Efe'érs, de Sabeërs met hunne fnelle lopers, nu eene ftatige tred makende , om dat ze rijk beladen zij 11 met ftofgoud en de beste gommen tot wierook; die fchoone voortbrengzels van hun land moeten het eer-ge- vs. 6. Lowths aanmerking boven die van Dathe, Boschart volgende, gaat door; het zi:n geen jonge kamelen maar dromedarisfen, en lifter ras den Natuurkenncren bekend.  VAn j E S A I A S. Hoofdd. LX. G%? vs. ?. De Ktdsreenfcbe fchapen werden tot u heetten gedreven j Nebajotbs rammen moeten U ten diende zijn; Met genoegen worden ze op Miin altaar ontfangen, En Mijn pracbtigen Tempel wil Ik vereert hebben. Vs. 8. Welk eene wolke komt daar aanrukken? Zij reppen zich als duiven naar haar verblijf, vs. 9. Op Mij wagten de zeekusten : De eerde zijn de Tarfifcbe fchepen , Uwe kinderen van verre aanvoerende, Beladen met hun zilver en goud; 'Gewijd voor den roem van Jebovah, uw Ehhim'. Dien Eerwaardigen van Israël, die u 20 rfeea" fchitteretl. TS. 10. Vreemdelingen bouwen aan uwe muuren; Hunne Koningen zijn tot uw dienst gereed; In Mijne gramfcbap mishandelde Ik u, Maar in Mijn bedaardheid ontfermde Ik Mij weder over U. fchenk voor den Heer wezen. 7. Ismacls aframmelingen komen met hunne voornaamfte fchatten , met de fchoonfte fchapen, aandrijven ; de Nabatheefche rammen in de veehoederij zo gezogt, zijn 'er rijkelijk onder; 't zijn alle offers voor Mijn altaar gewijd; Ik neem ze aan om dat Ik aan Mijn Tempel allen luister door milde giften wil bijbrengen. 8. Maar weder een nieuw verfcbijnzel trekt al mijn aandacht; nog zeer ver af zie ik eene dikke wolk als van ftof opgaan; ö 't zijn Vaderlanders! verbazend talrijk, lustig en vlug, als duiven die al klapwiekende naar heure hokken te rug trekken. 9. Op die gelukkige tijden zien de befchaafde kust - bewoners uit, gewis zijn de eerfre de Tartesfers , wier fchepen altoos zo rijk bevragt zijn; hunne pasfagiers zijn meestal vaderlandfche burgers, terugkeerende en befchonken met alles wat rijke goud- en zilvermijnen opgeven; dit moet alles ten gefchenken dienen van Jehovah uw BefchermGod , dien Koning, die nu uw aanzien zo glanzig maakt. 10. Geen nabuuren zijn dan meer jaloers, zij bieden zich zelven aan om uwe ftadsmuuren te helpen opbouwen; zij ff' T' Ik ben gansch niet vreemd van de gedachten dat men lezen moest: vrijwillig komtnze om Mijnen altaar te dienen, met eene fpeling op onze denkwijze onder de offeraren niet vreemd, dat ze gaarne «ten dat het offerdier zonder geweld naar de plaats gevoerd ward.  68& Het BOEK VS. II. Uwe poorten (taan aanhoudend open, Zii zullen zo min bij nacht als op den dag kunnen gefloten worden; De heiren der afgodifche volkeren moeten 'er onbelemmerd intrekken, En hunne gekroonde hoofden moeten 'erin fiaatjie ingevoert worden. vs. 12. Dat volk en riik, dat u niet dienstbaar wil zijn, zal verdwijnen; En ganfche natiën zullen dan verwoest worden. VS. 13- Al de pracht van Libanon vertoont zich in li: De, den , de beuk en de busboom, te zamen, Om Mijn verblijf, het heiligdom, optefieren, Die plaats waar Mijne voeten rusten. VS. 14. Het geflagt der genen die u drukten komt gekromt; En die u veragteu , kruipen voor uwe voeten; Men zal u noemen Jehovahs hofliad, Het Zion van den boegst-eerwaardigen in Israël, vinden toch dat de onafhanglijkfte Vorften 'er eer in ftellen ti behulpzaam te wezen : ook dezulken door welke Ik u mijne gramfchap op het klemmende deed gevoelen ; maar naauwlijks werd lk over uw toeftand week, of Ik bewijs u Mijn mededogen, de grootfte tederheid, weder. 11. Hoe beftendig, hoe onbevreesd is dat genot; geen poortfluiten op het gerucht van aannaderende vijand zal nu meer plaats hebb:n, zij kunnen 's nachts niet gevoeglijk meer gefloten worden; die de verfte reizen doen kiezen meest den nacht; fcharen van natiën, weleer afgodifche, dringen ook dan ter Rad in — hunne gekroonde hoofden komen met de grootfte pracht de ftad bezoeken. 12. Gij worftelt dan niet meer met den nijd van anderen; een rijk, ftout genoeg om u uwen rang te betwisten, moet zijn ondergang vinden; zulke natiën zullen als verftoorders van de rust dan uitgeroeid worden. 13. Door verdragen of door koop zal u Libanom hout, zo als in Salomons tijd gebeurde, niet toegevoerd worden; neen, het beste timmerhout 't welk dien berg levert, zal ongevraagt in vlotten aankomen; alles een eergefchenk ten dienfte van Mijnen prachtigen Tempel; en waar Ik dagelijks de voetftappen van Mijnen "luister vertoon, moet alles prachtig gevloert zijn. 14. Hoe verbaast zult gij ftaan als uwe heeren en geweldige onderdrukkers u dan in de nederiglle en demoedigfte houding zullen komen bezoeken, die  van J E S A I A S. Hoofdd. LX. 6S9 Vs. 15. r„or verlatsn, gehaat en gansch ontvolkt, ■ Henk Ik u dan hefttndig gelukkig en uw genoegen zal onophoudelijk zijn. VS. 16. Dan drinkt gij de melk der afgod:file volkeren, En ledigt de borftjn der Koninginnen; Dan „„dervmd gij dal lk Jeborab hen, Uw Redder, uw Gs«, en de hoogheid in Jakob. VS. 17. ik zal voor koper Koud bezorgen , Voor ijzer, zilver Brengen , Voor hom koper, en voor fteenen ijzer, Voor jïraffen geluk , en voor tijrannen braven. tiitmünteden in u dc meefte veragtiijg aantedoen, zullen dan de flaaffche ondenverpiugs- tekenen u maken, in èlks mond zal het bedorven zijn ; de kromdad van alle hoofdlieden is deze! wat komt in vergelijking bij de datigheid m het Israëlitisch Zion te zien. 15. Welk eene omwending! voor verlaten te zijn nu aanhoudend bezogt, voor dodelijk veragt nu boven alle in rang vereert te zijn, voor gansch ontvolkt nu talrijk, zo wel van inboorlingen als van vreemdelingen, te zijn, en dit alles bedendig in de hoogde maat waarin liet ooit bedeeld is. 16. Al wat de vlijt der heidenen bijeenbragt zult gij gerust als het uwe tot uw onderhoud, mogen gebruiken; de fchatten voor het onderhoud der gekroonde hoofden gefchikt, zullen door u onbelemmerd kunnen gebruikt worden ; hoe treffend zult gij dan ondervinden, dat Ik de onveranderlijke ben, die edelmoedig u bevrijdde, en niet minder edel u wraak bezorgde, met een Majefteit door Jakobs kroost met zo veel reden geëerbiedigd. 17. De luister van den Sraat en de duurzaambeid van dit alles is niet onder woorden te brengen;' waar men zich van het beste koper én tin bediende, zal nu' alles vnn goud wezen; om dat het ijzer aan roest onderhevig is, zal men het blanke zilver nu deszelfs paars laten bekleeden m het gebruik; waar men gewoon was het dikde en hardde hout tot poorten te gebruiken, zal nu alles van knpere plaaten wezen; waar men met gebakken deenen voldaan kon zal het gladde ijzer nu pronken; geen drensheid zal 'er zijn in de overheid maar de inneemende toegenegenheid; voor dwingelanden zult gij geene .anderen dan onbaatzugtige Regenten VII. Deel. xx  C9o Het BOEK vs. iS. Men Zal van geweld in uw land niet meer weten, Plunds'ing en verwoeuing zullen binnen uwe grenzen onbekend zijn} Men noemt uwe muurcn overwinning, En uwe poorten roem. vs. 19. De zon diend voor u niet meer om bij dag te fcbtjnen,. Noch de maan tut verlichting voor u 1» rfe» nacht; Jebeaab z.d uw beficndig licht TOfZ«», 'Én uw Elobim uwen co//*» g/rtwJ. vs. 20. Uw zon gaat dan niet meer onder, En uw maan neemt niet weder af; Jebovab zal uw bejlenrtig bijluvren, Dan houden de donkere dagen voor altoos op. VS. 21. Uwe burgeren zullen allen braven zijn , Zij zullen voor altoos bet land bezitten; Zij zuilen een plantzoen ziiti door Mij bejproeit, Door Mijne handen tot Mijn roem bezorgt. kennen. iS. Dan komt u het gerucht nimmer meer ter oorens liet wanbedrijf, die fnoode geweldenarij heeft op 't land, hoe verre van onder het oog van het hof, weder plaats gehad; nooit hoort gij meer van inval, van roof, binnen de grenzen van uw land voorgevallen; — veiligheid niet alleen, maar overwinning heeft binnen uwe wallen heur vast verblijf, en de intrekkende in uwe poorten doen dezelve weergalmen van hunnen lof. 19- Geen afwisfeling hebt gij in dat geluk te wagten , maar zo als de zon eiken, dag op- en onder gaat, en de maan bij de maand toe- en afneemt, zal 't zijn; - de luister der Schechina weleer zal taaning wezen bij den glans van uwen inwonenden Jehovafi! onbeneveld zal de glans van uwen God zich overal verfpreiden. 20. Nooit taant uw geluks - zon , nooit gaat ze onder ; uw godsdienftige glans zo zuiver als het maanlicht verllaauwt nooit; genoeg voor u om het te bevatten; Je'wvah zal uw zon wezen, en dan komen 'er geene donkere, buijege, dagen meer. 21. Alle de burgers zonder onderfcheid zoeken dan eerlijke, edeldenkende menfehen, die nooit vrcezc voor ontburgering te wagten hebben; maar als grijze boomen in den vaderlandfchen grond (Taande, als het plantzoen, zullen zij door Mij bedaauwt en verfrischt , en dit alles zal door Mijn beduur tot Mijn luisur u bezorgd worden. 22. Eén éc'hige eu  van J E S A I A S. Hoofdd. LX. Cpt VS. 22. Het kleinfte buis word talrijk , Eu rfe gerivgfle familie een machtig volk ; Ik, Jehovab ! tt>;7 op Mijn tijd dit onverwagts doen komen. daarbij zwak, ziet zijn familie tot duizend vermeerderd; één Hamhuis word een volk op zichzelven ; hoe vreemd het klirike, Ik Jehovah za! het daarftellen, zonder dat iemand zulks voorzien konde. LXKte HOOFDDEEL, vs. i. De Geest van Aionaï Jehovah nut op mij; le^LVer-0rde"ie mij °,m den -"S'geaart'en vreugd aantebrer.gins H:j zond mi| om de a.in 't hart getoonde» te genezen, Den gevangenen de vrijheid aantekondigen, En den geboeiden öpene deuren te bezorgen. ■ N i- L^iet zo zeer aanblazing, verrukking, maar een beftendige en gemeenzaam- invloed van den Geest des Grooten Gods, waardoor ik meer 't geheel kan overzien , is mij gansch eigen geworden; 't is het hoofddoel bij Jehovah duidelijk , dat ik 't meest de aankondiger vau heuglijke tijden zijn zal; den weerlozen , door 't leed gansch gedrukten, moet ik de zagfte genoegens en de ongeftoordfte: vreugd toezeggen: wel zeer naauwkeurig vorderd Hij van mij als ambts-pligt, dst ik hen die innig bedroefd van ziele zijn door de ftreelendfte beloften verkwikke en vervrolijke; lieden die hun vrijheid gansch nrsfen , wil Hij dat ik met het plegtige jubeljaar , 't geen aanfhande is, verzekering van herftel geven zal ; die door 't geweld mishandeld zijn moet ik duidelijk toeroepen, dat zij zullen geflaakt worden, at In den fmaak der Priestereti LXI. Mas. wederfpreekt het dat hier dc Messias fprekende zoude inkoomen, maar meent wel duidelijk JesaïAs van den Messias (prekende hier te moeten invoeren, doch dan zou het tweede lid gewis moeten gefield zijn: Jehovab verordende Hem eenen enz. vj. i. Ik ben niet vreemd van Lowths 'gisfing dat Adonaï hier misfehien door een Joodsch affchrijver voor J,bnab ingekomen is. XX 2  69t Hst BOEK Ti. a. Om uitteroepen hc-t pr«7-j«ar van Jehovab , En tevens dt»««» <^ vrijheid, ■Ev Wi\ verlierdmv, met ha Jlatige opperkleed; Geen 'bruidegom 4ec/ï eene prachtiger priesterlijke kleeding, En geen bruid is bevall'ger ojigefchikt. alken maar, hoe doorgaande Mijn gansch bewind over de waereld, door de weldadigile regelmatigheid , zich vertoont; ontrouw, knevelarij, al word ze godsdienflig verzagt, en Mij ten dienlte aangeboden, fchuwe Ik; veel liever wil Ik het gemoed zo vormen , dat trouw 'c beweegrad der verrigtingen is , en van Mijne zijde fta lk onverwrikbaar in Mijne verbintenis. 9- ** Gevolg daarvan" zal wezen, dat de nakoinelingfchap van Mijn volk, van hun vroege jeugd in die denkbeelden opgevoed, als minnaren van braafheid onder alle afgodifche volkeren zullen geüert worden; 't geflagt der Israëli rs zal bij de ganfche waereld door hunne eerlijkheid vermaard worden, waar ze weleer als fchandvlekken van ontrouw en bedriegerij getekend ftonden: - waar men onder den kring der vreemdelingen maar een Jood ontmoet, zal men hem met agtitig behandelen als een bemind onderdaan van den He eb.. ' io. Daar Jehovah in Zijn toezegging getrouw is, past het mij, wil'ik mij naar zulk eene onfehendbaare getrouwheid wel gedragen, met innig genoegen en met uiterlijke vreugde mij te verkwikken in het uitzicht; dit alles zal mij gewogen, gewis geworden van mijnen Befcherm-God; — 1 ?o. Wel te pas herinnert ons Mus. aan de gewoonte, als iemand $oor den Sonverein .vrijsproken en in zijn eer hèrfteld word, dan or.tto« hij gewoonlijk den Caftan, ecu prachtig oppcr^waïd.  van J E S A I A S. Hoofdd. LXI. Öp$ VS. 11. Zo als het aardrijk hare gt'wasfen opgeeft, De mees-hnf het gezaaide doet bloei/en; Even zo zal Adona'i Jehovab ^braafheid en roem voor het oog der volkeren doen groeijen. aanmerkelijke verandering, nu op den treur-grond, mr.ar dan in het vrolijke en fchoone onder - gewaad, 'c geen ik in dien ftand niet mogt dragen dan het Hatelijke' en voro ftelijke opperkleed over alles henen; geen bruidegom kan immer pragtiger en met fraaijer fijn linnen opperkleed , zo als de Priesteren dragen, gefierd zijn, als ik dan zal wezen; een bruid mag fraai en met de rijkfte kieinnodiëii in ftaatiïe gevoerd worden, ik zal mij nog bevaliiger vertonen. 11. Zo fchoon als een akker in den vrugtbaare zomer hare groenende voortbrengzels op zijnen rug torst, zo weeldrig en in de rijkfte verfcheidenheid als zich de moeshof in hare planten vertoond, zo fchoon zal mijn land de rijzige (lammen en het eelfte loof geven ; de roem der edel denkenden, en alle mijne voefterlingen zullen zich wijd en zijds verfpreiden. iXUfte HOOFDDEEL. v». 1. Ik kan wegens Zion niet zwijgen, Ik kan wegens Jernfalem niet rusten, Tot dat haare hulp als het morgenrood aanbreekt, En haar geluk als een fakkel brand. aar de welftand van het hof-paleis des grooten Konings, daar mij den bloei van de hoflb.d zo na ter harte gaat, kan ik mij niet bedaaren, en mijne kalmte weder hervatten, tot dat ik iets van die gulde eeuw des geluks in de zagte rode ugtendflralen, voor dat de zon zich vertoont, zie aandagen; hoe aangenaam zal dan al haar leed verzagt en vergoed worden? 2. Ja, 't zal LXÏI. Hier word Jernfalem fprekende ingevoerd, dit kan elk gevoelen •iie maar eenigzins opmerkende is. Xx 4  <5o6 Het BOEI? vs. 2. De afgodifcbe volkeren zullen uwe hu'p zien, En alle Koningen uw lat ter; J)m word gii met een nieuwen n*am b-noemt}, Die Jehovahs mond ze,fs uitjp'eken zal. vs. 3. Dan voord gij eene fchoone kroon op Jeho-aks hand, En een koninglijke diadeem op de hand vai uwen Elobim, VS. 4. Da» noemt men u met meer: de verlatene; ' En van ftw land zegt men n e: in.er: de motsttmj; Maar dan won! gil genoemd: de geliefde van Mij, En üw land: de verbondene ; Want Jehovab zal u minnen , En uw land zal gehuuwt worden. V». 5. Zo als een jongeling eene jnngvrnuwc huwt, Zo zal zij die u' opneemt u huwen; Zo verheugd als de bruidegom over zijn bruid is, Zo zal uw Elobim zich o*er u verbengen, zo zijn; nijdige volkeren door afgodsdienst vervoerd, zullen 'er de onpartijdigfle ooggetuigen van wezen, en de Goddelijke vertroostingen in 11 verzegeld zien; gekroonde hooiden zullen die zon van uw geluk met bewondering zien; dan verkrijgt gij de grootfte eer, welke de gunftelitig van eenen Monarch zo zeldzaam bekomt; de verandering van uw naam is dan ook' gewis: Jehovah zal op de ftaiigfte wijze dien naam bekend maken. 3. Hij zelve zal u in de grootfte zorgvuldigheid die eere toebrengen, niet minder als of uw Koning het teken van Zijn opper-gebied op dc hand droeg, terwijl Hij de praal-tulband voor u jn de andere heeft. 4. Al rasch zult gij met dien nieuwen naam bekend worden, zeer verfchillende van de vorige ; niet meer verftotene, waar van men eene walge heeft, en uw land niet meer de ontvolkte woestenij , maar de teergeliefde en de echtgenoot door liefdens-keuze genaamd worden; want inderdaad zal Jehovah u de ruimfte liefde toedragen, en voor uwen ftaat als befchermer zorgen , zo als men de eerbaarheid van zijne echtgenote befchermt. 5. Met die vuürighéid , waarmede de huwbaare jongeling zijne benoemde 'echtgenote in de eerfte omhelzing zijne liefde uitdrukt, zo zal hij die zijne gene- vs. 4. Zo was Hiskia's Cemalin geneem' Chb.ziiai.  van J E S A I A S. Hoofdd. LXII. $97 vs. 6. Voor uwe muuren, Jerufaiem! beflel Ik wachters, Die chg en nacht door roepen, zander te zwijgen O ! Gij die u Jehovab herinnert, rust gij toch nooit! VS. 7. Laat Hem ook niet rusten, tot dat Hij Jerufaiem bevestige, En tot dat Hij het den roem des aardbodems maake. VS. S. Jeboaah zwoer Mi Zijn rechterband, e^ bit Zijn vermanenden arm: K wil uw gezaaide niet meer tor voedzel voor uwe viianuen geven, Ik wil niet dat de vre.m ien oe most, door u bearbeid , zullen'drinKeu, VS. 0. Die het maaiden zuilen; het celen , en Jehovah danken, Die ze zamelden, zulleu denzelven in de voorzalen van mijn heiligdom drinken. genheid 11 wil geven al teriloud zich aan u verbinden; en in ('e huulijks- voltrekking za. de vreugd niet mj .der wezgn, dan wen de bruidegom zijne bruid in tlaatfi. pub fangt, en in zijn woning opneemt. 6. Nog meer, Ik zal zorgen dat Mijne belofte M., geduurig herinnerd worde; — van nu af zal Ik voor Jerufaiem zulke Zieners daarltellen, die als wachters op de wallen van verre zullen zien , wat gebeurt aan hunne verwagting voldoende; deze zullen onophoudelijk en onafgebroken voor uwe belangens zorgen , — hierom gij allen wien Jehovah de onveranderlijke in uw beklemdheid zo dierbaar is, dringt toch aan dat de zaak zijn beflag moge krijgen. 7. Valt vrij Jehovah lastig, dringt bij Hem aan, dat Hij tans Zijn woord geftand doe, om Jerufaiem weder te herfiellen , ten onderpand dap die ftad eenmaal, de kroon der hoofdlieden van de bebouwde waereld worde. 8. Jerufalemmers! die nu zwoegt onder den drukkenden Scepter der dwingelandij, denkt toch dat Jehovah zwoer bij de macht van Zijn ontzaggelijke! vuist, en bij onoverwinnelijke macht waarmede die hami gewapend is; van nu af zal die tijrannij ophouden waarin gij als (laven de vrugt van uwen arbeid voor de voeten van uwe geweldenaren brengt; Ik kan niet dulden dat de aanzienlijke vreemdelingen die met u wonen , en over u heerfchen , zich vervrolijken met de most, welke u zo veel zuuren arbeid kostte. 9. Van nu af zullen de akkerlieden in hunne oogst-feesten 't beste genot ket eerfte hebben , en de wijngadeiiiers zullen de eerXx 5  f*>S Het BOEK vs. io. Gaat door de poorte, gaat door, Maakt den weg voor Mij» volk gelijk ; Baant de breede Jlraat, neemt ftcenen weg, En zet de banier uit voor de volkeren. VS. II. Jebovab doet roepen tot aan de grenzen des lands , Ziet,zegt Zion aan : uwe Redder komt; Met Hem komt zijn loon, Zijn arbeidsloon gaat vooraf. VS. 12. Dan noemt men bun het heilige volk, het geredde door Jehovab; En gij word ,;enoemt de gewenjie itad, die niet meer verlaten is. ftelingen van hunne vrucht in de Tempel-zalen aan de offer-maaltijden zelfs tot verkwikking gebruiken. 10. En gij ballingen, rijst op, gaat vrij door de poorten der fteden, welke u als ballingen tot gevangenisfen gegeeven waren; de voorlopers, de herauten, met de patenten zijn reeds vooruit om de wegen voor u reisbaar te maken, om alle beletzelen uit den weg te ruimen ; de banier overal op de hoogten geplaatst, duidt u aan, wat reeds de volkeren aan de wegen wonende ter uwer beveiliging gelast is. u. Men komt reeds aan de grenzen van uw Vaderland, de Zieners zéggen:'Ziahiëien uwe omwending nadert tot uwe verkwikking , voor uwe tijrannen door vvraake ijslijk. 12. En de nijdige nabuuren zullen dan gedrongen moeten erkennen dat gij een afgezonderd volk zijt, dat gij door God zelve geflaakt zijt, en gij word de ftad van elks begeerte, die bijna van elk, die overheerfching en geweld fchuwde, onbezogt bleef. LXIIIfte HOOFDDEEL. VS. i. Wie is hij die daar uit £ Au» komt, In gevlakte kleederen van Bosra? Die anders zo deftig in zijn gewaad is? Zo heldhaftig met zijn rijzigen bals trjed? Ik ben het die waarheid fpreek en machtig ben ter redding. j. nr^ERWijL wij waken en omzien wat 'er voorvalt, doet zich op een afftand een voorwerp op dat zonderling is. Wie of het toch is die daar komt van de LXHI. Velthuzen heeft in een Programma deze 6 verfen Pbihlotiicb] opgehelderd, mee meer kragtije woorden dan wel met natuurlijke en  van J E S A I A S. Hoofdd. LXÏIL fe$ ffs. 2. Waarom is uw gewaad zo rood ? En uw kleeding als die eens wijnpers treders? Edomitifèhe gebergten afdalen? — ik zie meer; aan de kouleur van zijn kleeding zou ik haast opmaken dat hij van B'isra komt, waar de meeste wijnpersfen zijn; maar houding en kleeding doen aan niets minder dan aan den arbeider in den wijngaard denken; moed en dapperheid bevestigen mii in liet denkbeeld , dat het de houding van een ov rwinnaar is , zo van het flagveld komende; hij naderd fterk: zie hier mij . die wel overwinnaar ben, maar geen tijrannisch v roveraar; die de balans der rechtvaardigheid onder de volkeren belluurt en daarna beloond en bedreigt, en het vermogen heb om uittevoeren wat ik billijk oordeele. 2. Maar gun mij u te vragen ; hoe komt het, dat uwe kleederen zoo rood bevlekt, mij op de gedachten brengen van iets anders, gansch ftrijdig met uw heldnaftig uitzicht? hierin verfterk ik mij om dat uw opperkleed opgefchort is, zo als de arbeider in de en gepaste denkbeelden5 wat den Ietterzin betreft, verfchilt men geweldig; de Messias of Judas Maccabeck, komen het naast op den voorgrond; de laattte is algemeen in de gedagten hij de nieuwe Uitleggers, die Grotius volgen, verfchillcn daarin van hem, dat zij dien held niet fprekende invoeren , maar de Godheid zelve; edoch aan dit tijdvak valt niet te denken, toen bloei.ie Besra niet; Lowth denkt uit verlegenheid aan den Goch en den Magog, — ook een vreemd denkbeeld; dit (laat vast, Idumea is het toneel; de Godheid fpreekt, en het oordeel ter overwinning is zonder hulp van menfehen of niet door menfchen uitgevoerd; ook is het waarfchijnlijk, dat met het 6de vers van het vorige Hoofddeel tot het 7de van dit, een en dezelfde fchilderij begint; — verder eene gansch andere uitkomst; ongelukkig is 't dat de Hoofddeelen zo biieengebragt zijn. ■os. 1. Die doortrekt} S c hr o ë d er heeft Etijmologisch deze fpreckwrs opgehelderd, ze is voor den Nederlander hier vreemd naar de kragt der oorden: bij Shaw is Bosra een naam die de Oosterlingen aan t!fae vqrlterkte plaats geven.  7.03 Het BOEK vs. 3. Ik trad de pers, /* alleen, .! :, / Niemand der volkeren hielp mij; lk trad ze in mimen t. orne , Eu ik li wipte ze in mijne grimmigheid? Doe fpatte hun bloed op mijne kliederen, En daarmede is mtjn gewaad geverfd. vs. 4. Ik had de dag der wrake bepa.rfd. En toen brak het jaar van redding voor de mijnen aan. vs. 5. Ik zag rondom, maar ik ontdekte gecnen belper; — • En ik flond verbaasd aat niemand toefcbeot; Toen bezorg/Ie mij mijii arm overwinning, En mijt', grammen moed fterkte mij. vs. S. Ik vertrad de volkeren in mijnen toorn, En vermaaldeze in mime grimmigheid ; En haar zuiverst bloed firoemde op den grond. wijnpers weieens gewoon is te doen. 3. Dat zal ik u zeg-, gen , maar tevens uw zinnebeeld dat mij bevalt behouden: —9 ja, ik h b druiven geperst, de gezwollen druiven allen verplettert; de fcbil bood wederftand, het koste daarom moeiie, en He was alleen zonder dat iemand der nabuu^en mij bijftond; geen gezel hebbende was ik te ijveriger; verhit onder den arbeid verdubbelde ik mijn kracht, ik ftarnpte daarom te heviger op dat grote en dikichillige b rsten; het vlugge zap met geweld dus uitfpa'rende verfde mijn kleeding fchoon opgtfehort, en ver'preidde zich tot aan het bovengewaad zelfs. 4. Waarom ik mij van geen hulp bediende wil ik 11 zeggen ; alles gewogen hebbende. en der Edomieten gedrag beoordeelende, befloot ik tot ftrafiiitvoering, en bepaalde daartoe den tijd, een tijd die tevens het tijdvak van mijne gunfte was voor een ander volk, hun vrij-jaar. 5. Ik dacht niet anders dan dat zij die mij zo veel verfchuldigd waren, mij hunnen dienst daarop zouden aangeboden hebben — en ziet, toen het de dagwas kwam niemand opdagen, dit verbaasde mij; ik ging aan het werk en zonder daar onder vermoeid te worden, of in 't minfte verdrietig te zijn, werkte ik ijveriger; mijn heldhaftige vuist was genoeg om de lauwren van overwinning te verkrijgen, daarbij mijn edele verontwaardiging gaf een nieuw vuur aan alles. 6. Ik vond weerltand, maar ik verdubbelde mijne kragtcn overal, en waar ik  van j E S A I A S. IIooïDD. LXÏII. 701 VS. 7. Ik Wil van Jehovahs goedgunflighoid zingen , Dei! uit/tekenden roem van alles wat Jehovab ons bewees; De uitjlekende weldaden aan her huis I.raëh , Hun bewezen naar Zi.,n mededogen en uitnemende genade. VS. 8. HWfprak toen: zij ziin toch Mijn volk, Geen trouwlaoze zoonen; Toen veierd llij hui; redder. VS. 9. Hij was in alle hunnen angst bezorgd; F.n de engel Zijnes aangezichts redde hen; Hij bevrijdde hen uit liefje en mededogen , ■ En Hij bieftze op en droegze in oie vroege tijden. fterke weerdand gevoelde daar verdubbelde ik mijn kracht; ik zag de vrucht van mijn arbeid, het ongedulde bloed vloeide als het zuivere druivennat over het flagveld. 7. Uwe omwending doet mij een loflied opdellen, waarvan Jehovahs uitneemende milde menl'cbenliefde de hoofdinhoud is: boe gaarne wenschte ik den H e e r de eer te ge» ven voor alle die treffende gunsr-bewijzen welke wij ervaarden en opeengedapeld zijn in het gezin van vader Israël! in alles fchittereu de trekken van teerhartigheid en onverdiende gunde uitdekend uit. 8. In het tijdvak 't welk ik bezing, veerde Hij die cdeldenkende hartelijke taal: hoe zij zijn, en zich gedragen , her is en blijft toch het volk van Mijne bedagtzame keuze, in Mijn verwachting ben Ik niet te leurgedeld; op 't llegts belchouwd zijn het toch kinderen niet ontaart van de ouderlijke zeden r die het nationaal karakter tot het ongundigde behouden; op die gedachte werd Hij geroerd, en was al rerdond weder bij de hand als hun helper. 9. In ongelegenheden bezwaarde Hij |um nimmer, maar zogt hun te verkloeken, en al onttrok Hij zijne tegenwoordigheid, in de Schechina zichtbaar, uit ongenoegen, dan bezorgde Hij nogtans hen overal, en gaf in beklemdheid uitkomst door Zijn gundeling onder de Engelen ; altoos dak zijn teerheid en bewogenheid over hun toedand door, zo dat Hij niet kou nalaten hun leed te ver- vs. 6. Dit bloed zo zuiver en zo versch, naar de kragt der fpreekwijs; Se HEID U's.  702 Het B Ö E K vs. 10. Mar.r zit wierden onhandelbaar, En tergden Zijnen heiligen Geest iet toorn; Toen wicrd Hij hun viiamt, en Hij bekrijgddc hen. vs. ii. Evenwel dagt Hij aan de oude tijden, aan M ses en Zijn volk, Toen Hii ze uit de zee met de herders zijner kud e opbragt; Ja, toen Hij die met Zijnen heiligen & est bedeelde. vs. 12. Toen Ziïnen majefiieufen arm aan Moses rechterzijde was, Die de baren van een kliefde voor hun gezicht, Waardoor, Hij zich een bejlendige gedagtenis jiigtte. vs is. Hij voerdeze door de diepte; Als een peerd gingen zij zonder ftruikelen door bet vlakke land, vs. 14. Gelijk een last-dier het zagte dal intreed, Zo voerde bun Jehovahs Geist zagt; Zo leidde Gij uw volk om Uw naam beroemd te maken. zagten; als een bezorgde tederhartigè voed!ter nam Hij ze in gevaren op den arm, en droegze door alle de zorgelijke omftandigheden. io. Zij wierden daardoor niet handelbaarder, verkleefder, juist het tegendeel: wat de riike bedeelende gaven van den Geest hen ten voordeele deedenj zulks vormde hun verftand niet , maar daaruit nam het gelegenheid tot meerder tegenkanting; hierom werd Hij billijk verfbord, droeg zich een wijl meer als vijand dan als voogd, en verzette zich openlijk tegen hun. 11. Onder dat alles vergat de Godheid gewis niet wat Hij Abraham beloofd had, altans niet toen Zijn gunfteling Moses ten hunne voordeele pleitte; eene proeve daarvan was, toen Hij die murmereerders en betwisters van de buitengewoone macht des Geestes, in weerwil van dat beftaan, uit den fchoot der roode zee op Sins ftranden plaatfte, met alle de getrouwen. 12. Moses ondervond die krachtig, daar zijn Alvermogen in alles bijftond^ zo dat de baafen Moses gehoorzaamden, en het duurzaam gedenkteken daarvan in de harten der volkeren opgerigt word; 13. Eu dat al'es ging geenzins angsivallig al zwemmende of wadende toe , maar als het moedig paard rn langzame tred op zijn gemak onbelemmerd ftapt op den effen weg. 14. 't Was waar, zij kwamen toen in de moeielijke woestijn, maar zo was hun intred en verdere intogt,als het last-dier op eene lange reize op zijn ge-  VAN J E S A I A S. Hoofdd. LXIIÏ. 703 vs. IS. Ziet van den hemel af, en fchouw neder, Van Uwe gewijde en majefiienfe woning! Waar is Uw i,ver, Uw macht, Uw innig mededogent Uwe barmhartigheden houden zich tans in. Vs. 16. Evenwel zijt Gij toch onze Vader: Abraham weet toch van ons niet, En IsRAé'r. kent ons niet; Gij, Jehovah! zijt onze Vader, onze Verlosfer! Dat is Uw naam van ouds af. vs. 17. Jehovah! waarom liet Gij ons delende van Uwe wegen gaan? Waarom verilokte Gil ons hart , zonder U te achten* Wendt U tot ons omUwes dienaars en Uwer (lammen wille. mak voorttreed onder afwisfeling van rust, en het genot der fchoonfte dreeven tot hernieuwing van kragten; zo voerde hun zijn Geest; dat Gij zo Uw volk geleidde moet elk van Uwe onderdanen getuigen, en w^rd door de verbreiding van Uw roem nader bevestigd. 15. Maar helaas! hoe zeer verfchild daarvan onzen tegenwoordige!! toefhmd! — die is evenwel niet hopeloos; vergun mij U te nodigen om zelfs uit Uw heerlijk verblijf een blik te Haan op de aarde, op het land, op het volk uwer keuze en oordeelt of 'er nog iets is van dat oude ijvervuur voor hunne belangens , van die beflisfende overmacht, van dat vaderlijke hart, — Gij fchijnt zelfs moeite te doen om U tegens Uwe gevoeligheid te wapenen. 16. 't Zij zo, dit maakt ons evenwel niet geheel hopeloos, nog noemen wij ü Vader, die betrekking zult Gij niet afleggen; onze Stamvader hoe edeldenkend kon omtrent ons niet meer bezorgd wezen, Israël mogt zijn harïsgenegenheid in den laatften zegen nog betonen; maar Gij leeft als onzen Vader, als redder van een ongelukkig volk, daarvoor houden wij U van eeuwen, en nooit deed Gij iets waar door gij U onttrokken hebt aan die betrekking. tf. Ach, Jehovah! kan het dan wezen dat Gij toelaat dat wij gedrongen worden om die gevoelens van gods- 17. Deze trekken noodzaken elk lezer, om aan de vervolging doof Antiochus Epifanes te denken; het eenige lotgeval van dien aart, ■ wek de Israëlitin voor de geboorte des Heilands ken.len.  7^4- Het BOEK vs. 18 Uw gewijd eigendom heeft bet niet lange bezeten, Eg onze 'vijand*. hebben Uw heiligdom vertreden. vs. 19. VV'j zim rccr lange als oi- Gij over ons peen gebied gehad hebt, En of wij ..iet nam Uw naam genoemd waren. flierifl held en ónderwerping ons door IJ ingeplant te v aken? afgefolterd worden wij ongevoelig, en noe ligt \v. d da.' ook tien eerbied uie wij U verl'chuldigd zijn? ei! geef r«>ci om\jtending, deuk aan Uwe gunltelingcri, denk aan de huizen Bodf U zelven groot gemaakt. 18. Een volk aan Uw dienst gewijd en naauwelijks in hun vaderlandfehen grond adem halende, word jammer'ijk geftoord in hunne veiligheid, men is baldadig genoeg om Uw heiligdom verfmadend te ontwijen , te vernielen. 19. 'Er is geen onderfcheid meer tusfchen ons en andere volkeren, geen fchaduw meer van dat verkwikkend denkbeeld, dat Gij onzen Koning en Befcherm-God zijt. ÉfciVfte hoofddeel. VS. I. Sclieurdet Gij de hemelen , daalde' Gii neder! Dat de bergen op Uw tegenwoordigheid fidderdenl VS. 2. Gelijk de vlam in het vuur het water doet opborrelen , Zo worde voor Uwe vijanden Uw glans openbaar; Zo moeten volkeren voor Uw gezicht beven! ogt nu uwe Hoogheid zich prachtig vertonen, mogten nu, zo als op Sinaï, de krakende wolken Uwe konrtt aankondigen; zag men, als Gij het oppervlak des aardrijks drukte, dat alles in ko-'keilde beweging was, zo als het hooge gevaarte van Sim gebergten deed 2. Even zo als een fterk vuur in de Rijgende en alles verteerende vlam' een krakend geluid maakt, en zo als het ziedend water gcfladig opborrelt; dat zo Uwe vijanden ook die krant. 1. 2. Ik ben niet van de gedagten van Da the, dat dit vers tot het vorige Hoofdde I nog behoort; konftig zi n de twee verfen, naar de regelen ran ae Paralelli.mus gefteld, en door ons zo veel mogelijk W4S m het Neücrduitsch overgebragt.  van J E S A I A S. Hoofdd. LXIV-. ro5 ^ 3' 0^%^tSc\fTnf°&: ^ Wii "^t verwacht-en, ts * £n\, "*'4"^tt cler bergen op üwe({;a,M,£.. VS> S' W* * doet, Wrtrtr ziet! Gij toorndet, want wii zondigden in dat aanhoudende; wierden wij behouden! kende vlam Uwer gedagte Almacht mogen ontwaar wordenlaten krijgszuchtige natiën zo ziedend beroerd zijn, als rif Uw wraakdreigende tegenwoordigheid doet zien. 3. Dat indenkende, hoe verfchillen dan onze tijden van die, welke bij de grondvesting van onzen Staat plaats hadden? hoe menig ontzettend wonder verraschte en redde onze voorouders? gebeurde het ons weder dat ontzettend toneel te mogen zien, als toen de grijze bergen trilden, hoe gaarne zouden wij die ontzetting wenfchen te ondervinden! 4. En hoe beflisrend majestieus en eenig in zoort waren toen die proeven Uwer almacht, zij hadden geen gelijken voor zich, van het begin der waereld af, - wat zijn verhalen, wat ervaring door alle de jaarboeken der volkeren, bij 't geen door uw Alvermogen voor den aandacht zweeft en wat Gij zelfs daar wilt (tellen, als men vertrouwlijk zulks van U begeert? 5. I„ zulk een beftaan onderchept Gij hen, en verrast met Uwe goedgunftigheden alen die deugd en godsvrucht als hun grootfte zielsvermaak beoeffenen , die in alle zorgelijke onhandigheden U als deu beftuurder der lotgevallen, met den onbepaalften invloed, werkdadig erkennen; wij bekennen daarom dat Gil billijk oP ons verfbord waart, daar het tegengeftelde nationaal bij onsheersente; muitzucht was onafgebroken, eeuwen aan d^n, anderen, het verbitterende kwaad bij ons; maar ach J kwam «. 5. Low>„ heeft door de iW/,,W mcc een fefe yerbetfri d.t vers weder tragten te hertellen., KoPPEN h=eft dk £en ^ vr,,er verbeterd; doch mijn lezer «uKo«„n raadplegende den nul denweg nier met ons verkiezen. VIL Deel. yy  7o6 Het BOEK vs. 6. Maar wij zijn allen bevlekt, En onze regtvaardigheden zijn als een befmet kleed; Wij verwelken als eoladeren, En onze wanbedrijven voeren ons weg als een wind. VS 7. Niemand roept Uw naam aan, En niemand verkloekt zichU te emvatten; Nu verbergt Gi, Uwe gunst voor ons, En laat ons door onze onrechtvaardigheden epteerett. vs 8 ftmtf rijt Gji/M>ch Jehovah! onze Vader; Wij Tij" tof kern , Gil de maker , wij allen zijn Uw werk. vs O Toornt dan Jehovah , niet al te zeer op ons , ' En de.,kt !>ie< aanhoudend aan ome wanbedrijven; Sla Uw oogen neder, wij zijn toch Uw volk! 'er noo- ongehoopt redding, die voor zulk een beftaan onmogelijk fchijrit. 6. Wij zijn niet het heilige volk, maar eene natie meer dan Levietisch onrein door eene hebbelijke ziels-befmetting; en al de godsdienftigheid, die nog vertoning maakt, kan ons niet dekken, nog minder zieren; de besten zijn als een uitgefketen kleed vol gaten ; van daar dat de vertoning die wij nog maken is als die van een bladrijken boom maar verzengt door dc hitte , waarvan ongemerkt het eene blad op 't andere valt; en die woelige hardnekkigheid is oorzaak dat wij als bladeren door den wind opgenomen al rasch in vergetelheid zijn. ?• Het is zo ver gekomen dat niemand in nood meer aan U denkt; ÜC zwijge met eeuige vertröuwlijkheid het naar U zoude wenden met worflelend aanhouden ; gewigtige reden waarom Gij ons Uw gunst aanhoudend doet derven; de rampen, gevolgen van een zo treurig en fnóod beftaan, doen ons daarom al kwijnende verteeren. 8. Daar 'er dan niets van onze zijde te hopen is, verkwikt mij nog evenwel de gedachte, dat hoe trouwloos wij zijn, Uw vaderlijke betrekking, de oorzaak van ons aanzijn, dezelve is, en welk lot wij ondergaan, wij blijven een werkeloos leem en Gij de onv.bepaalde in vernuft, die nog van ons maken kunt wat Gij wilt, en allen door Uwe vorming bearbeiden kunt. o Dit vervrijmoedigd mij om op leenigiug der rampen aantehouden, onder het ftraffen van onze verkeerdheden geef Gij dan ons toch tusfehenpozen van verkwikkende ademha-  Van J E S A I A S. Hocfdd. LXlV. 70? #5. 10. De gewijde fteden zijn een verlaten eert, Zion is een woeftcmj, en Jerufaiem een wildernis. vs. 11. pnze heilige en prachtige Tempel, waarin onze vaders U loofden, Is gansch dotr het vuur verteerd; En alle Onze pracht is puin geworden. VS. 12. En „ij dat alles ho.n I gij-U in, Jehovah'. en zwijgt, En laat ons zo diep bukken. Ü«g; Gij hebt maar onze toedand in overweging te nesmen, en Uw mededogen zal gaande worden; daarbij lijd uw eer niet dat het v,lk Uwer keuze zo behandeld word. 10. Deerniswaardige toeftand inderdaad! de geduurige oorlogen en invallen hebben het gewijdde land verontreinigd; de lieden in puinhopen veranderd; Zion voorheen zo vol gewoel in het burgerlijke en godsdiénftige is nu verlaten; het fchoone Jerufaiem een akelige eenzame oort gemaakt. 11. Ons Godshuis zo beroemd, de glorie van de natie, waar de fiatige dienst zo menigmaalen het hart van onze voorvaderen verkwikte, is nu door de woedende vlam uitgebrand, en het geen ons nu op een afltand in de oogen valt zijn zwarte ruïnen. 12. Kunt Gij op zulk een gezicht, Heer! U nog bedwingen? is het mogelijk dat^Gij die ftilzwijgend kunt aanzien, kunt Gij die wreede verguizing dulden? tXVfte HOOFDDEEL. ' I'S. I. Ik antwoorde wel aan die geenen die naar Mij niet vragen, En laat Mn wel vinden van hun die Mi: niet zogten ; t Tot het volk , niet u^rMijn naam genoemd, zeg Ik we/; Hier ben Ik 1 hier ben Ik ' en befchuldige Mij niét als onbuigzaam, als te fireng ffaande op een gedrag, waardoor men zich Mijner gunde waardig zou maken; geef Ik dan geene bewiizen dat Ik Mijne goedheid hen doe ondervinden die 'er Mij niet om vragen? geef Ik niet menigmaalen bewijzen van goedgundigheid aan zulken die zich over Mijne vriendfchap niet bek. mmerden? is 'er dan geen voorbeeld dat Ik een gansch gedacht, door geen waare godsdienfli^eiJ met Yy 2  703 Het B O E K vs i Ik breide Müne banden aanhoudend nittot een bcos.iartig volk, Die een verkeerden gang houden, en hunne inbeelding volgen. vs. 3. Een volk bet geen Mijne togen gefiadig tergt. Dat in hoven oftert, en op gebakkene Henen brand-ojjert. vs 4 Dat i« de graven bijeenkomt, overnachtende ('h geheime plaatzen, En dan zwijnen-vleesch eet, en uit drink vaten met griiwèl-ifra»***. VS 5. En dan nog durft zee; en : boud U op eer en afftand, Kon niet onder mijn bereik, ik mogt ont-xijd morden. Dit doet gewis Mijn toorn fituivend Hijgen , En veroorzaakt een vuur dat onuitbluscbbaar brand. Mij verbonden, op bet onverwagts door dc gemeenzaamtie proeven, als bereidvaardig tot hun opheldering en geluk Mij openbaarde? i. Maar uw toeftand is anders , en Mijne gedragingen moeten daarom ook anders wezen: op allerlei wijze, met de erootftën ijver vermaane en waarfchuw Ik ulieden; dit word door u met de verregaandfte ftugheid beantwoord; in weerwil van alles is uw gedrag niet alleen ten hoogften aftekeuren , maar gij voedt u geftadig in dc ejgénzinnigfte denkwijze. 3. Meer zal Ik zeggen : de toeleg der ganfche natie, zou men zeggen, is eeniglijk om Mijn taai geduld voor Mijne oogen te beproeven, te tergen; daartoe onder het fchaduwrijk lommer bijeentckomen, om te offeren , of op bijzondere altaren tegen eene uitdrukkelijke wet, of door kunstaltaren opterichten. 4. Die bij de grafplaatzen der vergode afseftorveneq tot den eerdienst zitten in de onderaardfche holen des nachts zich ophoud en om de fchimmen te vragen; en zelfs tergend genoeg zijn om, zoo de afgoden met zwijnenvleesch gediend zijn, zulks te offeren — en in hunne drank-offeren het bloed, zo ernftig verboden, niet vergeten. 5.En dan zijt gij nog onbefchaamd genoeg, wanneer anderen u waarfchuwen te durven zeggen: vertrekt, vertrekt fpoedig van hier, gij moet den ingewijden in den ftatigen dienst niet te na komen en hun niet ft oren. — Zulke n zijn "t die Mijn gramfchap a.mvuuren, en men behoeft zich dan niet te verwonderen als die dagelijks heviger in de uitwerking word. 6. Voorzeker zal Ik dat niet vergeten, nooit kan  van J E S A I A S. Hoofdd. LXV. .709 TS. 6. Ja het ftaat ter Mijner vertegenswoordiging npaefchrevcn, fin Ik zal hierop nier Jlii zijn , maar vergelden j ïof in hun boezem zal Ik bet ben doen gevoelen. 'is. 7. Uwe eigen zonden en tevens die uwer vaderen, dreigt Jehovab f Die rookteen op bergen en op heuvelen enMij onteerdden: Ik zal de vergelding des loon.s in den boezem van die leugenaars toetcl- '■>**■. len. VS. 8. Maar ooidat, voegt Jehovab'er bij.-men zegt viel van een faprijke rank , Schendt die niet, daar is vreugde in; Zo wil Ik om Mijne lievelingen ook niet alles verderven. vs. 9. Ik z/tl zaad uit Jakob trekken, En uit Juda erfbezitters Mi;ner bergen voordbrengen Waar op o//e Mijne vereerders zullen wonen. VS. 10. Voor het volk dat MflrMtj zoekt zal Saron nog een oort voor fchapen, Hrt Achors dal een weide voor runderen worden. Ik dat ongewroken doen voortgaan; zij zullen gevoelen , zij zullen 'er de gevolgen met aanwijzing der oorzaken van ondervinden, op dat hun geweten getuige. 7. De wrange vruchten van uw eigene afgoderij zult gij niet alleen proeven, maar de uitwerking van die uwer voorouderen fmaken, daarin u gelijk, dat zij op natuurlijke of aangelegde hoogten valfche godsdienst - plechtigheden uitoeffenden ; daarom moet gij niet alleen het zelfde met hun finaken, maar met verzwaring als hun kroost hen daarin verre overtreffende. 8. Maar Ik ben zo goedertieren dat Ik niet alles wil vernielen; Ik zal handelen als de wijngaardenier in het geval dat zijn wijngaard hem niets geeft, als hij vind dat hier en daar een lot is dat zappig is en nog vruchten zou kunnen geven, zo zal Ik ook doen; waar leeveu, waar hope tot vrucht is dit zal Ik {paren. 9. 'Er m iet nog wat overblijven dat gezaaid weder nieuwe vruchten kan geven; eenige fpruiten op Juda's bergen moeten daar blijven; die Mij waarlijk genegen zijn zullen Mijne zofge 111 hun Vaderland weder vinden, en de getrouwen mogen opeen vast verblijf daar ter plaatze blijven hopen. 10. Sarins dal, is zo verrukkend fchoon voor 't vee, dat het de fchaapskooi der natie zijn zal; Achors vette gronden zullen voor het zwaarder vee ter weide kunnen veriirekk.cn. Yy 3  7iq Het BOEK ys. II. Maar gij afvalligen van Jehovah l verwaarloozers van Mijnengewijdêü Die uw tafel vooi Gad toericbt, berg» En die voor Meni met dranken overlaad; ys. II. Ik zal u ook aan bet zwaard toetellen: Gij zult u allen op bet moordfebavot krommen; Pm dat Ik riep zonder antwoord te bekomen , Ik waarfebuwde, maar gij wildet niet luisteren , Gij deed bet geen gij wist dat Mil zeker mishaagde , En verleende den voorrang aan het geene Ik febttwae. VE. 13. Hierop zegt Adona'i Jehovab voeder: Zi 1 ! Mijne vereerders zullen eeten terwijl gij hongert, Mime dienaren zullen drinken terwijl gij dorst lijd. En Mijne knechten zullen vrolijk zijn terwijl gij befchaamd Jiaai. fi. Maar trouwloze afgodendienaren! van dit alles hebt gij jiiets t wagten; gij die Mijn Tempel verwaarloost en aan de zon Je keuriglïe gerichten ten offer brengt, en de drank* pfleren voor de maan plengt. 12. Gewis zal Ho, u naar Uwe verdie Hen behandelen; 't wraakzwaard op het moordi'c avot zal volgens het vonnis over u heerfchen ; die Jknieën, die voor de afgoden zo menigmalen boogen, zuilen dan ook voor den laaiden (lag bukken; dit alles,- om dat gij u vruchteloos liet waarfehuwen, zonder fchijn van opmerkzaamheid te betonen; integendeel gij toondet wel opmerking om uwen ijver tot zulke bedrijven aantgzetten, die Mij de meefte konden beledigen. 13. Om de :e zo fchreeuwende kleinachting zult gij ook de grievende ervaring hebben, terwijl Mijne getrouwe eerbiedjgers overvloed van allerlei genot zullen hebben, zult gij razende honger ervaren; terwijl alles wat zij behandelen vntneemend flaagt, zullen alle de vruchten van uw vlijt u bedriegen, dit bedreigt Jehovah de machtige! 14. Terwijl vs. 11. Omtrent deze Godheden zijn wij ongetwijfeld nog in liet onzekere s vooral omtrent den eerden, bij eenigen de zon, bij anderen het fortuin; Lakemachek. heeft hier de belezenfte onderzoekingen gedam, doch ons geenc zekerheid bezorgd; — in vroegere tijden waren }iet de godinnen van het geluk en van het noodlot; Hieronijmus heeft door zijne berichten dit gevoelen het al^erwaarfchijnlijkfte gehaakt.  van J E S A I A S. Hoofdd. LXY. 711 VS. 14. Ziet! Mijne dienaren zullen uit 's harren -grond juichen, Terwijl gi' luide gilt van vertwijfelenden angst, Unjleeds i«' bartgrieving treurd en febreijd, VS. 15. Uw naam zal Mijnen gunftelingen tot een vloek-/raak wezen, De Adonaijehovab zal u zo vernielen; Zijne trouwe dienaren integendeel^ zal Hii een nieuwen naam geven. Yï. 16. Zo dat wie zich zelven geluk wil toezvenfeben, Die zal bij den Elobim die getrouw is zweren; En wie in de maatfihappij zneert, Zal het doen bil den getrouwen Elobim; Hoe rasch zulicn dal de vorige angfien vergeten zijn, Enze//j voor mijne oogen verdwijnen? Vs 17. Ziet rui fchep Ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; Aan bet oude zal men niet meer denken , Het zal niet meer in de gedachten opkomen. Mijne getrouwen zich in blijde lofzangen met een gevoelig hart verlustigen, zult gij met de nijpende ziefs-angften bewaard wezen; als zij juichen van vreugde, zult gij door de bitterde folteringen als razende het wanhopend uitgillen. 15. Om het ijsiijke van uwe verwoesting zult gij in de geheugenis overblijven; Mijne gundelingen zullen als zij eene vervloeking willen befchrijven, als zij het niterde van 'sHeeken wrake willen fchetzen , dan de trekken van u cntleenen; en 's He er en gundelingen zullen door een nanm met dien dand overeendemmende vermaard worden. 16. Zo dra men dan anderen allerlei genoegten wil toewenfehen, zal men zich op 'sHeeren mildheid omtrent u beroepen ; wil men iets in de zamenleeving ten plechtigde bevestigen, men zal zich op die trouw beroepen, welke de Heer e u betoondde: hoe rasch zullen door het overvloedig genot van zegeningen de vorige treurige dagen vergeten wezen , en die zullen voor Mij al de kracht om u te befchuldigen of te bezwaren, gansch verloren hebben. 17. Laat u die verandering niet te groot en daarom onwaarschijnlijk voorkomen; Ik ben voorneemens nog veel grooter daartedellen, gelijk ik u meermalen beloofdde; zulken die eene algemeenen invloed op alles zal hebben, zo derk dat hemel en aarde eene nieuwe gedaante zullen hebben, en zo tr..ffend zal dat alles wezen, dat het voorledene daardoor geheel ■ uit het Yy 4  711 Het BOEK vs. iG. Gij zult vrolijk zijn, h zeer verheugd door alle tijden benen, Over alles wat Ik iamrfiellt; Ik baare voor Jerufaiem vreugde , En voor deszeU's mwoneren v rolijkheid. VS. lp. Ik wil Mij over Jerul'alem verheugen, En zal over Mijn volk /rölijk wezen; Men hoort niet meer Ae) /« flnt'ers 't naast de geboorte voorafgaande, wanr.eer dan de krachten ,(til (laan ie 'er het ulterile gevaar.  fii Het BOEK Vs. li. Want gij zult tot verzadiging toe zuigen aan de genoeglijke boriteff dier moeder, Gil zult ze zuigen en u in haaren overvloed verkwikken. VS. 12. Want dit zegt Jehovab: \kbreng over 'Jerufaiemgeluk als eenriviere , Rn de rijkdom der Ueidenei als een nverftromeiide beek; Gil zult zuigen, op den aim gedragc worden. En regt hartelijk in de moederlijke fchoot gekoesterd worden. VS. 13. Ik zal 11 troosten . zo als iemand zijr.e moeder vertroost, Zo zub gij door Jerufaiem vei troost worden, vs, 14. Gii zult hel gewaar worden, uw hart zal vergenoegd zijn, En uwe beenderen zullen als het gras groeijen; Jehovahs daden zullen onder Zone vereerders erkend worden. En Zijne vijanden zal Hij Zijn toorn doen zien. haar toeftand, deel neemt in hare fmarten, deelt dan ook in hare blijdfehap. 11. Gij zult niet alleen in haar een vru^tbaare moeder vinden , maar ook eene regt aangenaa■me voor de voeding; gij zult onbefchroomd en herhaald aan hare borften kunnen zuigen, zij zullen altoos rijklijk voorzien zijn, en gij kunt van dien overvloed tot uw fterkte het veiligfte gebruik hebben. 12. Met veel nalruk belooft Jehovah, dat de geluks- goederen als eene droom 't ganfche land befproeijen zullen, en zo aanhoudend en verkwikkende, als een uitdekende beek eene dreve vervrolijkt, zullen de kostbaarheden van andere volkeren u ter verkwikking dienen ; wien 't onder u nog aan mannelijke kragten ontbreekt, zal aan de zagte voedzelfs geen gebrek hebben; geen liefhebbende moeder kan haar kind zorgvuldiger dragen en behandelen, dan gij 't zult ondervinden ; van de fchouders in den arm zult gij als in de moederlijke fchoot gewenteld worden. 13. Als een weldenkenden zoon zijne moeder het verlies van hare echtgenoot door zijn iuneamend gedrag zoekt te verzagten , zal Ik u behandelen: gij moogt ook van uw moeder - dad die zelve aangenaamheden u zelven beloven. I+. Gij zult ooggetuigen zijn van de verrukkende genoegens, die vs. 11. Schrocder heeft dit vers fchoon opgehelderd: de Jiijvs borften door den overvloed van bet zog zullen glinfttren, ftaat 'er eigenlijk.  Van J E S A I A S. Hoöfdd. LXVI. 719 VS. 15. Jehovab zal dotr vuur Zijne zaak uitvoeren; Zijne wagenen zullenftorm-winden zijn, Om Zijn grimmende toorn te wenden , En Zijne blakende gramfcbap door vuur-vlammen. Vs. 16. Want Jehovab zal door vuur een zwaard "ver alle vleesch vonnisfett , En 4er aantal der Jlugt-ofereu zullen vermeerderen. VS. 17. Die zichzelven wijden en reinigen in de hoven, Aan Acbad in het diepste van het bosch ; Die zwijnenvleeschen asiijre onreine fpijzeu , zelfs muizen eeten ; Deze zullen allen verteerd worden, zegt Jehovab. uwe natie genieten zal; gij zult 'er u hoogst over verblijden, en 'er zelve in deelen tot aanwas van eene genoeglijke gezondheid, die als het lentegras veel beloven zal; hoe zeer zal dan de He ere overal geroemd Worden, zo wel over het goedgunftige van Zijn Alvermogen u zo door* flaande bewezen, als wegens de majestieufe verontwaardig ging waarmede Hij uwe vijanden bejegenen zal. 15. Want gewis zal Jehovah den blikicm Zijner verbolgenheid aanvoeren; felle donders, ijslijke orkanen, zullen vooraantrek* ken; — ontzag-verwekkende zal alles wezen als Hij regtvaardige verbolgenheid hen Zal doen ondervinden; naar mate dezelve ftijgt, zal 't vernielend vuur hen meer omringen. 16. Want met ijslijke onwedcrs en verwoestende oorlogen zal de He ere Zijne zo billijke uitfpraken over hen uitvoeren , over den ganfchen bewoonden aardbol ; het getal der gefneuvelden , de Godheid in zijne godsdienftige fchikkingen wederflaande, zal zeer aanmerkelijk Wezen. 17. Over alle de afgodendienaren, die zich ter reiniging en afzondering in de bosfchen en hoven begaven, en aan den zonne-God in het bijzonder den hoogfren eerdienst bewijzen; die het zo fcherp verboden zwfjiienvleesch en allerlei onreine fpijzen, tot muizen zelfs, bij gelegenheid van hunne offer - maaltijden eeten; _ alle deze zullen het offer wezen voor Jehovahs gramfchap. «. 17. Acbad of de Asfijrifcbe God, de zon of opperde God, volgen* ha: getuigenis van M*krobius.  7-io Het BOEK vs. 18. Ik lel op hunne Jaden en geclagten ; Ik vergader alle Heidenen en fpraken; Ik verzamel ze om Mijn luister te aanfcbouivcil, vs. 19. Ik druk aan elk een teken in ; Eu de geredden onder hen zal Ik tot de Heidenen zenden s Naar Tbarfis, Tul en Lud, de boogfchutteren, Naar Tbuhal, Javan en de zeekusten; Die bij gerucht na» flW/ niet hoorden, Noch Miin luister zagen, Zullen Mijn roem onder de Heidenen verkondigen. 18. Want Ik heb op alle hunne grondbeginzelen zo wel als op hunne bedrijven ten naauwfte agt geflagen, al dage jnen zulks niet; — maar de gevvigtige tijd zal komen, dat alle natiën van welken Godsdienst of fpraak, ook gelegenheid zullen hebben om Mijne zegenpiaal in Mijne ftraf- toneelen te kunnen befchouwen. 19. Mijne edelmoedige menfchenliefde zal zeer wel onderkennen, wie waardig zijn van de uitvoering verfchoond te blijven in het lot hunner landgenoten; deze zal Ik zorgvuldig affcheiden, en ze tot Mijne boden gebruiken naar andere gewesten, waar een valfche Godsdienst heerschte; bijzonder naar Tartesfiis, 't bevolkst gedeelte van Egypte, naar Abijsfmie, naar de ftreek aan de Caspifche zee, naar de Tibareners, naar de Grieken, en alle andere landen aan en over de zee; die nooit iets bij gerucht zelve van den waren eerdienst kenden, noch immer in de gelegenheid geweest waren om iets van Mijne zo overtuigende wondermacht te zien; en zij zullen in hunne taal en naar hunne denkwijze die volkeren verhalen , welke treffende en ontzettende gebeurtenisfen omtrent de afgodendienaren plaats hadden. 20. Dit zal het aangenaame gevolg hebben, dat vs. 19. Sterk ben ik in het vermoeden dat men hier verkeerd gefchreven heeft, dat men eigenlijk lezen moet: Mofchi aan dc Caspifche zee 5 — Tul is bij Norden Phile, weleer zo genoemd; Ltid is bij Mus. Alvabat, een vrugtbaare ftreek in Egypte.  van J E S A I A S. Hoofdd. LXVL 721 vs. 20. Uit alle de Heidenen zalmenuwe broeders voor^ijvaitenipijs-ofrcr Op paarden , gedekte wagenen, muü-ezelen en drommedarisrTn"^'' Naar Mijnen gewijde» berg te Jerufaiem , ze«r Jehova/.; Zo als de zooi.e» van IsitAër. gewoon zijn het fpiis offer in reine va. ten naar Jehovahs Tempel te brengen. vs. ai. Uit deze kies Ik dan eenigen tot Priesters en Levieten, ze&i Jehovab. vs. 22. Want enen als den nieuwen hemel en nieuwe aarde Door Mij te maken, blijven zal voor M m gezicht ' Alzo, zegt Jehovah , zal uw nakomelingfcbap in roem blijven. VS. 23. De eene ni. uwe maan op de andere, De eere Sabliath t.p de andere, Zal men alle ftervelengen zien toevloeijen, om in Mijne tegenweer. digheid te bidden, zegt Jehov,:b. men van alle oorden nog meer van uwe natie naar de hofllad zal aanvoeren; alle die nu uwe medeburgers en godsdienflige medeleden begeeren te wezen, zullen Jehovah als een gefchenk, in de plaats van fpijs-offeren, aangeboden worden ; de Karavanen van menfchen, paarden, wagenen , muil-ezels en drommedarisfen , uit alle landen, zullen verbazend talrijk en aanhoudend af- en aankomen; uwe openbaare feesten zullen dan niet minder aanzienlijk gevierd worden, dan toen uwe natie de fpiis - offeren in prachtig vaatwerk, ten gebruike van den Tempel gewoon was aantevoeren. 21. Dat gij niet zult vermoeden zal dan ook gebeuren, waardoor de algemeene overeenftemming zal vermeerderd worden ; Jehovah zal uit deze nieuwe belijders zommige aanltellen tot dienaren van Zijn Heiligdom, in hogeren en minderen rang. 22. En al dat nieuwe zo ongewoon, zo algemeen, zal beftendig en vreedzaam zo blijven, met alle de vruchten, welke gij in het bijzonder als de geliefde natie behouden zult; 't zal voortduuren in de geflagten; voor altoos zal uw agting en rang dan bevestigd zijn. 23. De hooge feesten, welke de burgerij zo naauw verbond, zullen bij elke nieuwe maan reeds plaats hebben; ja, van den eenen gewijden dag tot den anderen zal 'er een geduurig feest en godsdienftigheid plaats hebben; de eerdienst aan Mij , de Jehovah, zal onafgebroken zijn. 24. Begeeft men zich al VB. De£l. Zi  722 Het BOEK vs. 24. Zij zullen naar buiten gaan om de lijktn der van Mij afgevallene* Hun worm fterft nooit, te bezien. En hun vuur word nooit geblust; Maar is een affekrik voer alle fiervelingen. eens ter ftad uit, 't zal naar Tofits dal wezen, waar de bewijzen van het akelig gericht over de ftugge afgodendienaren zal te zien zijn; voedzel voor den lijk-worm zal daar aanhoudend wezen; men zal de lijken, om de nadeelen voortekomen, daar aanhoudend op brandftapels brengen; maar altoos, al houd de verleiding op, zullen de ftraftekens blijven voortduuren. vs. 24. In Mufc* Hagane IV. Deel pag. 355. is zeer uitvoerig bewezen, voor elks bevatting, dat hier aan geen hel, aan geen knagend geweten kan gedagt worden, maar aan eene poëcifche fchildering, dat 'er voor de wormen altijd voedzel, voor de houtliapcls altijd lijken zullen zijn.  7*3 BIJVOEGZELS en VERBETERINGEN. Bladz. 196 Op de Inleiding tot het Boek de Prediker, Paolus in het nette Repertorium I. TLeil bladz. 201. is mede in de gedagte dat de inhoud een fprekcnd gezeldfchap over de onvolkomenheid der waereld opgeeft; de Schrijver van de Verhandeling doet alle pogingen om door fterke verzetting der verzen David en Salomo als fprekers, met eenigen fchijn, intevoeren. Das gereste Preiiger-buch Sa lomo's 1779. behelst niets bijzonders, en is meest eeue wederlegging der overzetting van MictiAëns. 570 Nog gebruikt Salomo's Verfmatbto Heit, oder die ielobntt treue, Leipjig 1790. De hijpetbefe is niet nieuw, maar ze is door den Schrijver verzagt, en verfterkt doar getuigenisfen uit Grikfche en Latijnfcbe Schrijveren. In het Hooglied op onderfcheide plaatzen voor minneliedjes,^ lezen: liederen der liefde. ï75 Op Hooglied V, 12., in de noot: de Pbilofopbica! Tranfac" tient van 1792. geven waarnecmingen, volkomen overeeuftemmendc met de oude berichten van Arrianus, hoe deze plant met den voet getrapt wordende eene ongemeene geur in de lucht verfpreid. S64 vs. 1. In de noot: in Tbe critica! Obfervatiens on Betks, word beweerd, dat de Profeeten niet de tijd-order der gebeurtenisfen, maar die der vervuiling gewoon zijn te volgen: ik zie niet dat deze gedagten, zo bondig mogelijk uitgewerkt, nogtans aan de profeetifche Schriften licht geeft; het is wel waar dat oude Schrijvers wel eens algemeene zaken bij den anderen voegen, al komen ze in orde van tijd uiet overeen, alleen om eene introductie voor hun Gefchrift te hebben, dit vleit hier zeer wel.