d e B IJ B EL VER.TAALD, OMSCHREVEN EN DOOR AANMERKINGEN OPGEHELDERD. BENEVENS EENE verhandeling OVER DEN TOESTAND der VOLKEREN, DOOR DE PROFEETEN BEDREIGD. negende deel. te utrecht in amsterdam, bij G. T, van PADDENBURG en ZOON en J. ALLART. HDCCLXXZZIV.  APPROBATIE. De Theologifehe Faculteit van ',Lindi Hooge School te Leyden geeft aan dit negende deel des Bijbelwerks van den Weleerwaard-gen e, zeer beerden Heer, W. A. van Vlooten hare goedkeuringe op de zel.de wi;ze, als aan de voorige; onder hanelijke toebidding, dat Cod over deezen cn den volgenden arbeid des kandijen Schrijvers x». nen zcege geeve. Leyden den 18 Junij 1794. EWALDUS HOLLEBEEK. Fac. Tihol. h. t. Dkcanus. JÏGIDIUS GILLISSEN. CAROLUS BOERS. BRÖERIUS BROES. JONA WILLEM TE WATER. SEBALD FULCO JOH. RAU.  VOORREDE. Daar ikreè* verre gevorderd ben met V bearbeiden vun het N. T., /, Het mij dubbel aangenaam in ftaat te zijn V laatfte deel des Ouden Tcstaments te kunnen uitgeven. Ik heb DANiëLS gezichten kier bij moéten voegen, om eemgzins de evenredigheid te bewaren; ik heb in dat bo:k velheiden moeilijkheden aangetroffen, en na het afdrukken van hetzelve nog betreklijk dit onderwerp gekzen: Frijmuthige verfuche uber verfcheidene in Theoloofc «nd R;bl,fche kritiek einfchlagende materiën, bij NicoLAi te Berlyn uitgegeven. Ik heb daarin versheide ver«ufnge bedenkingen tegen hetzelve gevonden- doch gen, te tets bewezen, of mijne verdediging ontzenuwd hebbenerp,n veele goede aanmerkingen in, die fchoon ze kritisch te ftout gefield waren, nogtans voor den ftijl en de wiH van vo,rdragt in Daniêls boek belangrijk zijn Ve geschiedkundige verhandeling, agter dit deel ge™gd, dte mij ongelooflijk veel moeite gekost heeft is roer den lezer der Profetien van het uiterfle JbeLg»J » t voor elk, die de gefchiedenis der volkeren Iezende „aar de oorzaken der verfchillende lotgevallen ee. ™n„ te zoeken, mdus eene handleiding ^ h^ het  VOORREDE. het bewonderen der wijsheid eener hooge Poorzienighei-l over dezer waereld. Ik had gaarne hier uitfliande tafelen bijgevoegd', om dus mfn lezer in de tijdrekening van di.nst te kunnen zijn, doch wat ik dede, ik kon dt gaapingen 'en wanorde in de gebeurenisfen niet eens dragelijk wegneetr.en. lk verkies in zulke gevallen altoos niets te doen , veel minder door fc'noon fchijnende rtdeveeringen , mijn lezer gedagten aan de hand te geven, welke, van nabij bezien, aan de waarheid der zaake niets dan vertoning bijbrengen. Die verfcheidenheid van voorwerpen en van voordragte bemind, zal in dit deel eenen overvloed ter voldoening van die begeerte vinden. Ik heb lot mijn blijdfehap bemerkt, dat mijne landsgenoten omtrent de jirofeetifche fchriften des O. T. gansch niet onverfchittig zijn; hei zou mij niet bevreemden, indien deze ftudie opwakker de , en kon mijn arbeid dan iets toebrengen om u te keren grondiger daar over te oordeelen, dan zou ik mij verblijden. Ik teken weder naar gewoonte  INLEIDING DANIELS GEZICHTEN. Onder de reije van ÖpftaHers der Gefchriften, welke ons de openbaring der Godheid ten nutte van Israëls volk gaven, is Daniöl vooral aanmerkenswaardig; het zij men op zijne geboorte, zijn perfoneel karakter, of de ampten ziet, welke hij bekleed heeft, waar door hij niet in den engen kring van Judea, maar in het Kabinet der grootfte Vorften van dien tijd geplaatst, zijne kundigheden vermeerderen en verfpreiden konde. DaniëL waarfchijnlijk uit koninglijken bloede geboren, moest al in zijn jeugd het treurig lot ondergaan van uit zijn vaderland vervoerd te worden, om aan het Babylonisch hof eene opvoeding te verkrijgen , die hem op den glibberigen baan van het hovelings - leeven onder de despoten van het oosten bragt. Hoe verheven hij in oorfpronklijk vernuft, hoe uitftekend hij in alle de wetenfchappen van zijn leeftijd geoeffend was, hoe onvergelijklijk teder en naauwgezet zijn deugd en godsvrugt geweest is, hoe zeer ook EzEciuè'l daarop roemde, met hoe veel vuur de IX. Deel. A Ce-  * INLEIDING op Gefchiedfchrijver Flavius J o s e p h u s van hem fpreeketi moge, wai met een woord, in alle omftandigheden zou dienstbaar kunnen zijn om aan 'smans ichriften eene hooge waarde toerekennen, heeft hogtans geen Schrijver van het O. T. zo veel tegenftand ondervonden, dan Daniél wegens deze zijne gefchriften: en dit lot hebben dize gederikftukkèn al vroeg ondergaan, atfchooti hij onder de Profeeten, die door Gezichten een blik in het lot van rijken en ftaten floegen, de eerfte in rang was, wierd hij echter van zijne landgenoten niet onder die clasfe toegelaten , alleen om dat 'smans wijze zo geheel onderfcheiJen is van die methode , welke de Profeeten volgden , dat zij daarin geene overeenkomften vinden konden. Zo zeer kan iemand aan denkbeelden, aan uitdrukkingen VLrflaafd zijn, dat men al aanftonds in plaats van te onderzoeken, en zich met dubbele vlijt, om ongewoone zaken te verdaan, toeteleggen, flegts uit gemak-zugt, en door vooroordeelen verfterkt, een waar' Profeet van de lijst der Profeeten weert. Had men veel liever gedagt: een Staatsman aan het hof van den grootften held en veroveraar van het Bahijhnhch rijk, een gunfteling van een der grootden Monarchen, die immer de vvaereld gekend heeft, van Cijrus; een hoveling gr ijs geworden in den waren toeftand van Haten en volkeren, kan den gewonen weg der Profeeten niet gaan, maar moet zich in bijzonderheden zo wel als in den grootfehen omtrek van algemeene denkbeelden zo verdiepen, dat als hij een blik in het toekomltige werpt, alles zo gebijzonderd is als of men eene gefchiedenis, door inzichten en oogmerken wijsgeerig aaneengefchakeld en bezield, las. Hierbij kwam, het geen de Jood beter benordeelen konde dan wij, dat wij in dien fmaak van zijn tijd geheel onbekend zijn, dat hij eene opvoeding genoten heeft, en tot aan'zijn dood toe in een kring gebleven is., dat men van hem geene beelden kon wagten , die den Joodfchen Profeetcn eigen waren, maar wel zulken die bij  DANIELS GEZICHTEN. 3. bij de Babijloniers , en vooral bij de Perfiaar.cn in gebruik waren. Wat zouden wij verbaast liaan als wij de fprekende dier-beelden van hun in de ware betekenis regt verftonden! Wij zijn reeds verlegen als wij met de weinige ruinen, die tot ons gekomen zijn, wat gemeenzaamer willen worden; en die daar lust toe heeft, verzoek ik flegts Herders Perfepolis te doorbladeren. Maar bij de Christenen, de befchaafdere Christenen, rijker in denkbeelden, en niet zo zeer door den Jood gebonden, heeft echter Daniël geen gunltiger onthaal genoten, vooral zinds men met meer fmaak en vrijheid de ftukken der oudheid beoordeeld heeft; al vroeg oordeelde • Porphijk ius, aanleiding neemende uit de uitvoerigheid van den inhoud in zommige bijzonderheden, dat het eene gefchiedenis was van later tijd als eene voorzegging uitgegeeven; het gefchrift niet meer overig zijnde, moest dit het vernuft van anderen als een bewijs vergoeden ; Collins, in zijn zoon kundig en zedelijk befcheiden , ondernam het, doch vond in Chandler een manaelijkeu en befcheiden tegenftander; deze heeft, vooral in zijn Vindication of hls Defence, het een en ander zeer goed behandeld. Maar daar het voor onze eeuw bewaard is, volgens bedagtzaame regels, de egtheid der Bijbeldukken te onderzoeken, begon men al vroeg hieromtrent woelingen te befpeuren; Beausobre was de eerlle die op eene losfe bedenking een vrij fterk befluit trok; J. D. MiCHAëLis, inderdaad een voorflander van de authentie des Bijbels, kon niet nalaten hier en daar aanmerkingen te maken , die bewijzen gaven , dat hij zich verlegen gevoelde, zinds Eichiiorn dit Boek met gewigtige bedenkingen bezwaard had; fchoon het onpartijdig gelezen, meer de zwarigheden oplost, dan wel verzwaard , heeft het getal der beftrijders nogtans verre de meerderheid bekomen, en men kan niet zeggen dat zij A a die  4 INLEIDING op die met opzet zich tot verdediging gezet hebben , zo als Luderwald gedaan heeft, alles opgeruimd hebben ; en het kan nog minder ontkend worden dat 'er meer voedzel voor tegenbedenkingen is, dan wel goede voorraad tot bondige wederlegging. Wij moeren meer tot bijzonderheden overgaan na deze algemeene voordragt van den toeftand, waarin zich dit Boek bevind , en niet met een opzet beginnen om het zclven met alle kracht te verdedigen , maar de zwarigheden opgeven, en die niet kunnende oplosfen, alleen zien of ze van dien aart zijn, dat de gevolgtrekking, die men daar van ontleend, bondig is. Daar dit Gefchrift de duidelijkfte fporen oplevert, dat het niet door een en dezelve hand agter den anderen opgebeld , maar uit verfcheiden fragmenten bijeengezameld is ; daar deze echter niet zeer gelukkig in order des tijds geplaatst zijn, daar zommige zo gefteld zijn, dat ze billijk het vermoeden verwekken , van door eene andere hand dan die van Daniël opgefteld te zijn; daar een gedeelte daarvan, van het IIe Hoofddeel het 4 Deze proeve is genoeg om te toonen hoe gemakkelijk het is zoortgelijke bedenkingen te ontzenuwen; 'er zijn anderen van eene gansch andere geaarcheid die meer zwarigheid hebben, altans in onze eeuw, waar in men anders denkt, en daartoe gegronde redenen kan bijbrengen ; ik bedoel de godsdienitige bedenkingen, bijzonder de tekening van het Opperwezen in het gezicht van het VIIde Hoofddeel, heeft meer bijzonderheden en A 5 min-  io INLEIDING op minder zorgvuldigheid dan men anders in de Bijbelfcbriften gewoon is. De naam van Gabriël en Michaël, en hunne verrigtingen, is zo ganscii in den fmaak van het Chaldaeismus, 't geen niet alleen Befcherm- Engels voor elk mensch vastltelt, maar over rijken en (laaten hun als opperbeftuurders aanilelt, zo dat wij moeite hebben, aan soortgejijke wijze v;;n philofopheeren niet gewoon, zuivere denkbeelden in onze bevatting te bewaren ; met Hess nemen wij evenwel dit volkomen inltemmende, denkbeeld aan: de Befcherm-Engelen (luiten niets in de Godlijkheid der openbaring onwaard, maar deeze Chaldeefche fmaak is eene fchoone proeve voor de egtheid dier Gefchriften. Het rijk van den Me spas word niet zo veele gansch Joodfche denkbeelden aangaande het zelve, en de natie, met zulke Chaldeefche benamingen van de rangen der hemeltekenen ontleend, befcnreven , dat men naauwelijks weet, hoe dit op eene gevoeglijke wijze voor onze bevatting en denkwijze te ontvouwen; hier is de wiierfte omzigtigheid nodig , dit beken ik openhartig; aan de eene zijde moeten wij zo angstvallig niet alles overneemen het geen tot den omtrek behoort , op dat wij geen wezenlijke bijgelovigheden in onze godsdienftige gevoelens inmengen; en aan de andere zijde, moeten wij weder niet te verre gaan om met de misbruiken, aangaande eene zaak, tevens het aanwezen van de zaak zelve te lochenen. De befchrijving van de Godheid als Richter zittende met fneeuwwitte, wollige, hairlokken, is eene tekening , die in een gezicht, een droom , en dan nog naar de zinnebeeldige Godgeleerdheid van dien tijd geoorlooft is, maar die wij anders in den zuiveren loop van er.ze gedagten, in geestelijke overdenkingen geenzins mogen invoeren; zij zijn ook voor ons niet treffende, terwijl zij voor de lieden van dien tijd een fchat van goede en zuivere denkbeelden opgaven, die meer betekenende voor hunne vatbaarheid waren dan een uitvoerig wijs-  DANIELS GEZICHTEN. m wijsgerig vertoog ons zoude opleveren; even zo k het gelegen met de leer der Engelen, hunne huishouding, hun invloed op de waereld ; wij belijden daaromtrent onze onkunde, verklaren de oorzaken en redenen, waarom men onder de Chaldeërs die rangen en bedrijven zo uitvoerig behandelde , voor loutere valfcbe verbeeldingen, en onnatuurlijke gedachten; maar ontkennen daarom de rangen der Engelen niet, noch, zomtijds, hunnen bepaalden invloed op de lotgevallen van rijken en perzonen. Wat de denkbeelden het Mesfiaanfche rijk betreffende aangaan, wij keuven alle de misbruiken en valfche verklaringen af, die Flavius Josephus opgeeft, en waar uit naderhand zo veele Tnhnudifche misvattingen geboren zijn ; maar wij Christenen die door Johannes Openbaring, vergeleken met zo veele voorzeggingen des O. T., hier het zuivere van het onzuivere kunnen affcheiden, maken niet de minde zwarigheid om daaromtrent de fpreekwijzen zonder ons te wringen , onverflaauwd haar kracht te doen behouden. Edoch ik fpoede mij ten einde: de verwaande tegenwerping, die men op het gezag van Porpiiijrius de gewigtigde meent te zijn, is de zeldzaamde van allen. Dat namelijk in dit Boek zo veele bijzonderheden voorkomen, altans in het XI'le Hoofddeel omtrent het rijk der Scleuciden en der Ptolemeusfen waardoor het ongetwijfeld meer een gefchiedenis dan eene voorzegging-gelijkt, en dus ook door de een of ander kort na den tijd van Antiochus moet opgedeld zijn. Maar is 'er dan geen onderfcheid in de verklaring over 'smans woordeu en zijn opdel? in het laatde zijn de bijzonderheden zeker in den fmaak van eene voorzegging gewis opgedeld, en die omtrent het eerde het uitvoerige werk van Venema over dit Hoofddeel met naauwkeurigheid gelezen heeft, en daarin de zuivere bronnen nagegaan waaruit die grocte man de zaken verklaard heeft, dan dunkt mij Hat elk dit volgende toedaan zal: het was niet mogelijk een Jood te vinden in de Mac-  12 INLEIDING op enz. Maccabeefihe tijden, die zulke nette kundigheden van zaken konde hebben, dat ze met die woorden zo volkomen konden omvat en uitgedrukt worden. Het was de zaak van zulk een grijs hoveling als Daniël alleen, dit onder zulke bcvyoordingen te brengen, dat de geest van den Profeet, met die van den Staatsman , hierin gelukkig vereenigd werden. Ik wil hierom mijnen onbevooroordeeiden lezer niet langer ophouden van zelfs te proeven, dat hoe veel zwarigheden 'er in dit Gefchrift zijn, de wüze van voordragt betreffende, die echter van weinig belang zijn om het gezag van dit Gefchrift te ontzenuwt n. Die de Latijnfche werken van Venema, zo wel zijn Commentarius als zijne Verhandelingen over Daniëls voorzeggingen niet kunnen lezen , voor hem zal zeer veel wigtigs in de uitlegging van Profr. Vos over deze voorzegging zijn, die met oordeelkunde en geleerdheid behandeld is, fchoon die anders geen nieuwe uitleggingen aan de hand geeft. Harenberg s Jufklaring Daniëls, 1770. is in den gewonen fmaak, en geeft niets bijzonders om de zwarigheden opteheffen. Welk een gefchenk is de uitgave van Daniël in het Grieksch te Rome, en nagedrukt te Gottingen, 1773? waar uit den onbevooroordeelden nu duidelijk blijkt dat dit Boek oorfpronglijk in het Hebreeuwsch is, en dus alle bedenkingen omtrent den Schrijver als een Griekfchen Jood vervallen. KET  HET BOEK VAN DANIËL. Ifle HOOFDDEEL. !• B ij gelegenheid van de ontrouw van vs. i. in het Jojakim, die al vroeg in zijn bewind doorftak, was Nebucadnezar als Veld- J°ja.kim a's „ Konine van Ju- overlte van het Babylonisch heir aangerukt <<«, Nenaar het Joodfche land , en doorgedrongen Koning van tot Jtrufalem, het welk hij met een beleg dreigde. 2. De Vorst van Juda had moetente belegeren, zwigten voor de overmacht, doch bleef in gafS" Jojakim het bewind; evenwel oordeelde Nebucad^Ï,?^ zar het van gewicht hem intekorten en met ■ _, ' een aantal va- door eene zwaare fchatting hem gedwee te«n van £/»- vs. 1. Dit derde jaar is of een fchrijffbut , of Nebucadnezar moet toen Jtrufalem met een beleg bedreigd hebben, waarvan de gefchiedenis zwijgt, en welk beleg bij verdrag afgelopen is; MicHAëLis heeft dit, fchoon in alles niet voldoende, zoeken te vereffenen; HeZel deed het beter met die gedagte dat het was het derde jaar van Jojakim als Vafal van den Koning van Babel.  1.6 Het BOEK acht ■ meer misfchien de gevolgen , welke die leevensdan"da*t v'a'nwijze van u had, in vergelijking van de annndene '""Stedere jongelingen dit openbaar maken j op met u gti'jk m\\ eene wiize zou ik met de ongenade gif mijn" hoora van miin Koning misfehien mijn leeven ook ÏÏiïJÏÏt&i* de waagfchaal brengen, n. Dit fchrikte Daniël niet af, hij hield aan bij zijn MelkeljANi'ë^aanZAR, die door den hoveling aangefteld waste Mei zar , het wai(en over de vier Joodfcha jongelingen opvoe- hoofd der ge- J , c . freonen, aan-ding. 12. Hij mogt het voor een dag ot tien SSL, cl"eens beproeven hem toefpijzen te geven, en «•,ƒ# , w«- al tot drank zij aten gezamentlijk aan fchael en Aza- • i ria dus «//«-eene tafel. 13. Was 'er na verioop van *%s. w. Be-dien tijd geen fchijn dat zij minder fleurig rienedagennmft ' dan de andere jongelingen , die de UWe geUorza- koninklijke lekkernijen aten , dan was de "chaffe ons fpi" zwarieheid opgeruimd; hij verzogt men mogt ^/.«'"thet beproeven, en was dat gefchied hijdoe ons water zou njet meer aanhouden. 14. Deze liet drvskeniV Dat 7.ich voor die dagen tot die leevenswijze van oogloze 7- hun gevraagd, overhalen. 15. Met den gedtaDten Wenschten uitflag viel het uit; zij waren veel gelijke met 0 . , die der jonge- frisfeher, en gezonder in hun voorkomen Koning dan de andere jonge lieden. 16. Waarom 'er f47*7hanedeei geen zwarigheid gemaakt wierd om hen de d«n' met uwe koninglijke gerechten niet voortezetten, en aisenhetnu g™d hen de levens-regel naar hunne verkiezing 14. Hij volkomen toeteftaan. 17. In de opvoeding tewüiigde dan _ deze v[er jongelingen zag men duidelijk jn dit verzoek, Vi i j t, en beproefde de goedguiiftige zorge Gods werken; hunne zulks tien da-vatbaarbeid ^ de 0llde monumenten, hunne verioop^**. tiji zag hun in hc- vleesch, dan dat der tien jongelingen die het overblijf zei «er Koning «ten. vs. .6. Toen beval M*ai hunne ftrijz/hen te onthouder, ook^djnw,„, tot d»*.^ Z  van DANIËL. Hoofdd. I. rijkdom van kundigheden met het fchoonfte hij met de r , .... , garf tot aller- verm.tt nam dagelijks toe; Da Nier. onder-?ei gezichten fcheldde zich duidelijk door zijn genie, enen droomen. 11 i , ,. . , vs. ili. Als Vruchtbaare verbeelding, in het verklaren van de tiïd die de gezichten en droomen van veel gewigt. 18. Toen ^"^ad^om zij de beftemde iaaren hadden , wierden zij *e hen , 1 ' ■ lie'.len daar door den opperhofmeester bij den Koning ter was. eeieide gehoor ingeleid, 19. Die alle de jongelingentea daartoe opgeleid , onderhield ; doch geenen ™°A1^BUCAD" vond die deze vier eenigzins in bekwaam- „ «■ '9- De heden nabij kwamen , waarom hij ze aan- met Tien, doch ftonds tot kamerdienaren aannam, 20. Waar- l^itV^ct*' mede hij tot zijn uitfpanning zich vermaakte "<"•)" - m- r , , ?, fcbaSI en Aza- in gelprekken over wetenichappen ; en rIkia geleken; •rasch ontdekte de Vorst dat geen van zijne ?nJ wicr^ingï Magi en wijsgeeren bij deze jongelingen kon - 1,561,51 scn°den genoemd worden. 21. Dan'Iül heeft vs'. 20. inaizich lange aan het hof vermaard gemaakt; »Vr^/J"kuntot het eerfte jaar van Cokes bleef hii jn'digneden waar- J J over de Koning algemeene achting, toen alles eene andere6enonévbitii, gedaante kreeg. veelervarene?! dan de wichelaren en Jlarrekundlgen, die in zijn rijk waren. vs. 21. Daniël was daar tot het eerfte jaar des Konings Cor.es. Ellde HOOFDD. ene omflandigheid maakte Danië l vi. i.--in*et aan het hof van Nebucadnezar al rasch 'Z*v^™l™ zeer beroemd ; de Koning had op zekere *ARS ïijfcs:l*!' ... , , fttiur, had Ne- tijn rroomen, zo leevendig, zo zeldzaam . sucadnezar dat hij daarover ten hoogfte verontrust wierd,rnen^ die^n vs. 1 Geene der uitleggingen van dit tweede jaar behagen mij, de willekeurigfte is van Stinstra, brengende het tweede jaar van Daniël tot het tweede jaar van zijn opvoeding; in het voorgaande Hoofddeel was dan al verhaald wat in het derde jaar aan des Konings hof-verblijf voorgevallen was; Michaëlis gedagte, het tweede jaar van NeïuIX. ÜEKU B ca».  ïS Het BOEK geest intfiti' en bij zich zelven dagt , wat mag toch top afbraul dit betekenen? deze leevendigheid van geest vs. ï üeKo-werkte uit dat de Monarch niet meer flapen ^]T,ero%t% Uonde. i. In dien toeftand gelaste hij zijne «it/tggers yan kamerdienaren, de venuaardfte onder de ver- VingTnt'deftar-fchijlende ordens den Chaldeefehe geleerden, deTióch'Cf.'bijeenteroepen, om met hen over deze zijne en de Magi, drc,omeil te fpreken ; binnen kort werd aan den of ze den Ko- r * ningzim droom koninglijken wensch voldaan , een aantal van L^tTzij'ver: heden toonden zich bereidvaardig. 3. De warden bi" Monarch fprak: ik heb deze nagt een droom den koning ter oehad , die mij ten uiterfte beroerd heeft; gehoor f#it/f ^ d;epe .ndruk daarvaa doet m-,j geen 00gen- ning'verkhar-blik aan derzelver gewicht twijfelen, en naar "'w^den Oeutel verlangen. 4- De voorzitter der «enen druom j,,r ■ f ny. „Jt ai]er na;UI1 tot dell Vorst, gedroomd, die Iuus' r ..." ' , mijn geest o„t- }n de taal aan het hof gebruiklijk, dus. ST'ite'SttS Koning! wiens leeven wij wenfeheu dat tot beierde11001"ecn volgend geflagt moge gerekt worden, vs"! Dkdoe ons de gunfte van ons uwen droom te iTTiaideL verhalen, en wij zijn bereid om u de beden Koning in tckenis daarvan ten duidelijklten te verklaren. d"s De Monarch werd gemelijk, beantwoorde haai uwe^.^» hem op eene wijze voor hem gansch onverden _droom , ■ p]aats van m;j daarmede optehou- wi.i zun dan r SarfBitlêg^g te geven. vs. 5. De Koning antwoorde hierop den CbalrfsL: de liak is bij mij afgedaan;zoo %ü den droom en zijne verklaring me. cadnezars bewind, door de grootfte veroveringen uitgebreid, geeft eene onnatuurlijke tijdrekening, die Josephüs wederfpreekt; ik denk dat 'er een fout in dc getallen is, maar weet dit niet te vereffenen. vs. 2. Is iemand belust de denkwijze der ouden omtrent het gezag der droo.r.eu te weten, hij ra.i.lplege S avkis Vnccrs Tom. VII.pag.408. vs. 5 De meeste overzettingen zijn het met de onze eens; doch de Sijrifclt, die van dit geval liet meeste moet geweten hebben, leest zo  van DANIËL. Hoofdd. II. 19 den, moet ik u maar kort af zeggen, dat ik te gelijk kunt van 11 den droom en de uitlegging beide eifcbe, gfjTn' ftukken dan zal ik van de egtheid uwer uitlegging verze- uwe°"^huizen* kerd zijn; kunt gij die niet doen, gij allenaan.de goden hebt niets anders te wagten dan een fpoedigen den?1* wor" dood, en den ondergang van uwe familien. „ Te/drf ag*j 6. Maar zijt gij daartoe bekwaam, dan zal™"'" .. *»«•» ik u waarlijk fchatten als lieden, waar voorlègging'^opgel gij u uitgeeft; aan eer-gefchenken, aan ver-12 kg1j' gemeerdering van het aanzien uwer orden, ëri ^eilken» »ng meerderen invloed bij mij, behoeft gij niét"mij te twijfelen; maar ik moet tot mijne ge-moetTend™"™ rustheid weten dat de uitlegging egt is , ook den droom zelve moet ik van u horen. vs- 7- z«ant7- Zij herhaalden nogmaalen dat zij bereid ™°™X»hJS waren den Monarch te dienen, en hem^V %Ueve" van de waarheid der uitlegging te verzeke- f1™ "fl^en ren, als hij maar geliefde den droom opte-de"edee?en,daa geven. 8. Dit maakte de Koning nog ge-2&,$™4! mehjker : nu zie ik, zegt hij, dat gij""0?'?*, oit niet doen kunt, maar alleen zoekt uni»s beantop die wijze 'er aftemaken; die de mt-ZT^T.', legging onfeilbaar verftaat, behoort ook den 52 g™^^ droom te kunnen uitvinden; waarom mij lan-zoekt " ?"'»ger opgehouden , gij hebt gemerkt dat ik bemert^datf hieromtrent tot mijn gerustftelling een fproeve^^'^ begeer, ja mijn befluit genomen hebbe. 9. Indien ben. gijlieden met alle uwe onderfcheiden zoorten gijlieden ' dien van kundigheden aan deze mijne vordering weT niet voldoen kunt, dan is het billijk dat' als wij opgegeeven hebben; ik zie hier zo zeer den woesten dwingeland in dezen eisen niet, dan wel den despoet die met de kunst fpot. — Ik ben Michaëlis gevolgd, de erven wierden aan de goden gewijd, en konden dus nimmer in handen van andere menfchen komen. B 2  sc Het BOEK mt te w«g-men allen op een en dezelve wijze bemantel' dfe toch 'ele ; ik vrees dat uw toeleg met alle door leugens en _tgejj:^e pralende kundigheden niet anders ledriegerijtn " & j r zoekt te jSi dan mij door beo rog en een vaMcne uitlcgdar" 'de tijden ging gerust te ftellen, en mij met zékere gunftigermapn hcmichelingen zo lang te paaien tot dat mijn ■worden; mer- *•& " ' . om begeer ik beiiisfend lot u redde ; om zeker te zijn da" berfVk^n'voor uwe misleiding, begeer ik mijn droom iT/r van u te weten, kunt gij dien zeggen , dan Dezal ik geloven dat de ware ui legging u Cbdütin' tnt- ook mogelijk is. 10. De Chaldfin wierden o,T?U'dnaarhi"shoe langer hoe angftiger; zij moesten nu geen mi"ic,h. onbewimpeld fpreken, verklaarden daarom op de waerclu r r die 'sKoi.itigs rondborftig aan den \ orst dat het voor geen klsH'h; hierom fterveling op den aardbodem mogelijk was hCerfte°nkenKo-'s Konings begeerte te voldoen; zij voegden ning hoegroot»er vrjj befcheiden bij, dat nimmer de ge^«/"«'^«/«ilchiedepis een voorbeeld toondde , dat een fefï"'wiche" Monarch hoe onbepaald in magt , immer laar, ftarrekun- nuline orden iets dergelijks gevergd had. ifsr'. ° ii, Het behoorde ook tot hun vak van vs. ii. De kundigheden niet, en hij zou daarom ook Knninghégeen.door niemand daarin voldoening ontfangen , I» « „fJJJJJJ men mogt zulke eisfehen aan de onfterfelijke d,e ien Koning g0(jen doen, maar die waren, door hun verblijf, boven zulk een dringend voorftel ver- atendïefóiH*''heven' I2* Dk rondbl,rfti6 antwoord maak" paaid yrhiuf[{i den honing zo boos , dat hij in woede Ztinget'heeTt. een 0rder gaf, ten uiterfte wreed, om zonder vs. ia. Dh genade alle zoortgelijke geleerden in zijn hof£f lot Kde (tad, met hunne niets betekende geleerdfit»// hff bê- beid, om het leeven te brengen. 13. Op v"ai 10'en al de djt beye] van den Oosterfchen despoot werd niet %'abT'''ornT- jrezamipeld; — men had 'er reeds een aantal omw!"l8°'D« wet wierd afgekondigd , de gcUtrim wierden ter dood  VAN DANIËL. Ho O FDD. II. *I gebragt , toen men zo ver was dat men ook Da.mcl en zijne landgenoten alt doodschuldigen aanzag. 14. Toen m n bii hun indrong was DANlët, zeer bedaard, en verzogt den overlten der üjfwagt niei Voortevaren ; hij was van oordeel dat 'ei een middel was te vinden, om dar treurig toneel te doen ophouden; hij voegde 'er ter Hot b'i, dat hij niet konde begrijpen, waarom een vonnis zo gefrreng, zonder voorafgaande waarfchnwing was bekend geuiaakr, eer d, zaak over lieden van die rang uitgevoerd wierd 15 ITerop verklaarde hem A moe 11, wa 'er met den Koning in een mond - gefpn.-l met verfcheiden lieden voorgevallen was 16. Toen veiztkerde Daniël den krijgs bevelhebber: hij kon het veilig zo lans fiaken, hij zou zich terftond bij den Koninj aanmelden, gelik hij deede, in dit onderhoiu verzogt hij den Koning eenen tijd te willei bepalen, waarin hij den droom met de uit legging begeerde , hij wilde hopen dan di Koning voldoening te zullen geven. 17. Hierop vertrok hij in allerijl naar zijn woning, onderhield zijne drie landgenoten over hei voorgevallene. 18. Hij bragt hen onder he oog in hoe veel gevaar hun keven was, hoe nodig hij het oordeelde aan God, dii Daniël naar zön woning; hij deelde de zaak «an zi-'ne Iai nanja, Mifcbael en Azakia mede. vs. 18. Op dat ze de gu vi. 13. Daniël was wel geen lid van htm, anders zou hij ook in 'sKonings vertrek ontboden zijn, maar zijn geleerde opvoeding in die kundigh.den bragt hem in leevens - gevaar, ze?t Mus. te regt. vs. 18. Het is nu niet Adenai Jtbowb! Jehtvab Zebaotb ; nu zwijgen de B 3 »»- gebragt ; Daniël en zijno ia'"igenoten werden ook opgezogt om ze ter dood te brei gen. vs. 14. Daniël ontveinsd* zi n oordeelkundige denkwi-ze niet #0 >r Abioch , den ee-lt n van de üjfwagt des ■ Konings ; die het ombrengen der geleerde» uitvoerde. vs. 15. Hij vroeg Arioch 's Konings Kri gsoverfte , onbewinjield , waarom moeten de heveelen des Konings met zo veel verhaasting uitgevoerd ward n? toen verklaarde Ari- t oru Daniël hoe de zaak gelegen was. vs. 16 T en ging Daniël . ien gehoor , en verzout van den Koning, om eenen bepa ilden tijd , waarin hij den Koning zijne uitlegging Zoude bezorgen. vs. 17. Hierop begaf 'ch dgenoton, Wj- nst van den Elo-  Het BOEK */» des hemels de geheimen der frervelingen bcftierde, om mogren verzoe- leen ,w gens die zijn bijzondere goedguniugheid te vragen 111 ^AaiëL1,0Pderitdit buitengewoon geval, waarvan niet alleen zij. e landgeno- nun iceven, maar van zo veele vooroor teelten, met de ' . overige' geinr den afhing. 19. De zaak viel gunltig uit, nietTèr^doodeen hemelboode tekende Daniël in den mogten gebragt droom die zelve fchilderii, welke de Koning YiorJen. J ' vs. 19. Toen z0 beroerd maakte; hij was van de egt- werd Daniöl . , , . .... n j :_ in een nacht- heid zo wel overreed, dat hij terltond in hemiChC bekend vtfnrige dankzegging, na dat hij in de rein- gemiakt. waar ffe uVerdenking van de Goddelijke grootheid voor bij 'Ie , Eiobim des he- zich verrukt hadde , uitborst , het was : rneis dus loof- 2o_ Ach, wiej.d het Goddelijk beftnur in vs. 20. Da- axie deszelfs volkomenheden meer gekend, Shel ffirak dus: de naam van meer geëerbiedigd; het is toch onbegrensd, doormalle'' dten rolt door alle de eeuwen henen; wat men li'nes"his"edemet den naam van ^linde beftempelen mag, wijsheid en de js oorfproiiglijk van Hem; als iets het menfchelijk vermogen overfchrijd , is het eene vs. st. Die proeve van Zijn dadelijkheid. 21. De tijdkringen iliUnTJaurt', voor gewigtige gebeurtenisfen , de gedugte die Koningen «ogenblikken , welke zulk eene verbazende onttroont, en n ' Koningen vast naQeep van gevolgen hebben , werken allen ve*iiian'ugeCne" Hipt naar Zijne befiemmiiig; het kost Hem iTrigTi1 kJde ^ee)1 moci:e een m*èüS en ' voorfpoedig desaan een geenen p00t het gebruik van den troon te ontzegdie begrip van' ' . ,. , zaken hebben, gen , en zonoer eenige woelingen weder anjnededeefd. deren jn h^ uitgebreid gebied te verfterken; de wijsgeer zal moeten zeggen : de ware wijsheid is een gefchenk van Hem, en hij die vernuft en gezond verlland heeft, moet zeggen : de gezonde uitlegging leert Hij onfeil- betreküjke namen tot den Joodfthen (tut; het beeft nu de betekenis van de AUerhooglte Godheid.  VAN DANIËL. Hoofbd. II. 23 baar. 22. Zaken die op den verften afftand a*jeHi*j* zijn, en in haar aart ;voor het menfchelijkdiepe geheim r , , 1 , 1 , op.-nbaar kan vermin te hoog, kan Hij zonder donkerneiu makt n ; Hij overtelaten , aan menichen mededeelen ; ei; juist wat voor ons duister is, komt tot deugt, want om eerlle gronden Zijner kundigheden; al watverHebt. den naam van waarheid verdiend , fehittert voor hem in de eenvoudigfte en zuiverde helderheid. 25. Welk een verpligting heb ik vs. 23. Hoe dan aan zulk een God , mij bekend als E1)b)m mijner weleer de Befcherm - God van mijne natie ; ^T^m''doerhoe toondde Gij dat Gij het ook van mij "icbt en »»-//- .. . " moedigheid ver- zijt, daar Gij mij geheimen ontdekt, en ïeend nebt;mij aan mijn vernuft den geest van uitlegging h«"geen wije(J mededeelde ; zo dat ik duidelijk weet, en »*fz<«'.?*; °°s ' J hebt gn sKo- volkomen overreed ben, dat ik zal kunnen nings begeerte , .. bekend doea uitvoeren dit geene, waarom wij u gezamen - worden. lijk zo ernftig baden ; wij hadden het niet durven vragen, maar het was eene koninglijke eisch die zo 'veel rampen baarde, en voor ons doodelijk zou geweest zijn. 24. Daniöl begaf zich daarop al vroeg- vs. 24. Hiertijdig naar den opperbeftuurder over de dood- DpA^=af ^ vonnisfen, naar Arioch, die nog geene na- akioch , aaa wien de Kadel' bevelen had , waar door de doodvon ning het om- nisfen over de geleerden van Babel ingetrok- gehef- ken werden; hij verzogt hem vrijmoedig voor?™, betrouwd ' J ° had; m het zijn rekening het ombrengen van die onge- bezoek fprak , , , . . , hij hem dus lukkigen met verder voortezetten , en ten tan: ftaak bic bewijze dat hij hem in geene moeijelijkheden X/?»/"8*»/»*1*bij den gebelgden Monarch wilde inwikkelen, de»s dien m« , . ,. , , . bij den Koning verzekerde hij hem dat, indien de Koning aan, ik zal de hem wilde horen, hij dan in ftaat zou zijn z™£ ^KoMngs den Koning het volfte genoegen te kunnen begeerte, geven. 25. A a 10 c ii zeer vergenoegd op zulk och maakte B 4  £4 Het BOEK «Hen rpoed om een aangenaam bericht, verzuimde geen oogenbil°den Koning blik hem ten gehoor te leiden, hij ging algehoor te be- leen naa net koninslijklijk vertrek om voor kranci ; hl) ver- ° ■' J kiaanie iie™ Uaniëi. die vrijneid te vragen; het was tVst^ondac^dein zekere verrukking, lieer Koning! de man 9«^'fd"e'SK™is gevonden, hij is een der hrailitifche balnings'begeerte iingCn t die het kouinglijk ongenoegen bevokoen zou-en voldoen jjan> 20-# Op het oogen- KoVningl6'fP^k blik dat de Koning het teken van toeliemterftond P*-min°; gaf, was Daniül voor den Vorst; MéL , wiens o r> 7 ...... naam nu bu.-deze vraagde aan hem: zijt gij delzaau»*«nv zi.it2ar? zoudt gij in ftaat zijn mij mijn gii in naat mij droom te kunnen vertellen, en de betekenis den droom te ' • ■ zeggen , door dan voldoende te ontvouwen i ipreek. 27. Hier'met"' de op antwoorde Dan i ë l vrijmoedig: billijk v"jl;!,-nWaar.verwonderd zich de Monarch over mij; het oP Daniël ant- geheim waarop de Koning blijft liaan , is geheim,' het zeker boven het begrip van alle wetenfchapJJing vordert pen en konden tot dat einde ingeven, en is buiten de v0,,ra] ju uw hofilad; hier zwigt de kunst, wetenfchappen ' . ,. van geleerden, hier kan het bedrog niets doen. 28. Maar f/w,"if«gf*en-?er is een Gxi in de hemellche gewesten, maarztsgtry, di i| a| n beflemt , en dus hen bezit kunnen den lu>~ """v ' _ . Koning daarin |-end kan doen worden ; deze Godheid heeft ïiiet voldoen. . , vs. 28. Maar Nebucadnezar met een m zien in latere «pinTn^tijden begunftigd, door eenen droom, die mei, die ge-jj( de eer zal hebben u met de uitlegging heinr n epen- üiemedetedeelen. 29. Ik moet alvorens iets zeg- ring'NEBucAD-gen van de aanleidende omftandigheden: kezar bekend wejjj|jS u ter nachtruste fchikkende peinsd- s emaakt wat J in latere tijden de den Koning op den toeftand van zijn f,wedro" men', rijk in het toekomftige; in fluimer geraakt, uwer deelde Hij, die onfeilbaar het toekomende weet ding op uwe , bedde zijn deze: v«. 20. Gij, Koning! ter rtute gaande. vermemgvuldiïde uwe gedagten op totkcmjlige gebeurtenis/en} toen heeft Hij, die bedtkte  van DANIËL. Hoofdd. II. =5 u mede, waarin gij nieuwgierig uwe over-geheimenopenpeinzingen had toegegeeven. 30. Mij, hoe dek"'wat °géjong , weinig beroemd onder Babeh geleer ëc^u''g" ^-j den, en daarom niet ontboden; mij is die"", is dat ge- . , ' heim niet be¬ zaait duidelijk, niet door mijn kunde om kend gew >rden dus den eerenprijs door den Monarch ont- de°,r"diekTk boden te mogen behalen ; het is mij alleen bov"e? a|_lc Iee" , , , J vendige heobc; bekend geworaen, op dat de Koning zi n maar op dac verlangen mogt hebben, en daardoor wel* ^JfftJ kwaad afgewend, daarom moesten uwe diepftez?.Brfe*"",n ea , . .» r gtj beproeven geüeimen voor mij bloot liggen. 31. Hetzoudt wat het 'geen u in een droom zo zeer beroerde, was"7 Wa"rnft1g een beeld zuil van eene zonderlinge zamen-pe^sd^- Gi; ftelling; behalven de groote gedaante , znKles vernielen . . . door vermaling n k mag noemen; er zijn bijna geen me- en verplettetalen of harde ftoffen, welke niet do >r het r"'g' ijzer bewerkt, of vernield kunnen worden; genader Oneven zo zal het door geweld alles aan haredektte ■ VfH' en D en teenen van inzichten dienstbaar maken. 41. Doch hetp»ttcbakkers ...... , , klei, vermengd geen uwe opmerking bijzonder trok, en ook met ijzer % verdiende, was: dat de voetzolen, vooral aantaeen'gedeeld de teenen, uit leem en ijzer beftonden , hetrik wezen zaï, 1 , , „ • , , . , dat voor eea geen wel verdeeldheid aanduid , maar tevens gedeelte de ook iets van de hardheid en duurzaamheid t^^Zt van ijzer, doch met vogtige en niet metben; hiero«» hard gedroogde klei vermengd. 42. Dit zal zich ijzer net «afin de verdeelde teenen van de voeten, waar meng*'." ver" de vermengde ftof door de vogtigheid en door al ^^terfS de mindere dikte te duidelijker is, het allerfterk- der voctl-'n » mi .1 .. . gedeeltelijk ij- ite vertonen. 43. Het verdiende zeker uwe Ier, en gedeeiopmerkzaamheid, dat de kunst van menfchenSïonf'S deze zo flrijdige Honen van leem en iizer ,dilJj* ten dee- ■' le fterk , en ten vrij wel aan den anderen had doen kleven; «eeie broosch doch het fpreekt van zeiven, het kon nim=^vs*1£?'b« mer door de konst zo gefchieden, dat de ^ 'kz,^ eigenfchappen onder elkander overgaan , en vermengd men dus kon zeggen: het word een lig kemi) datziï chaam. 44. Doch op dien uiterften aftand „uU^zunen tragien te vereenigen; maar zij zullen zo weinig vereenigd ziin, als ijzer met klei vermengd, vs. 44. Maar in den tijd van die Koningen, zal de E/obim  Sft Het BOEK «nMn»;» , ruste , viel in den gewonen misflap van ™ z"üg° * veele overwinnaren, om de landen in godsüienïen, en ms ei- ^ denkbeelden te vcreenigen; hij liet dan len de breed- '"o" te; bij //•* «et ^ gouden beeld vervaardigen van eene aanmerkelijke groote, en liet dit in eene daartoe fthaptfta Bab,l gefchikte viafete jn de nabijheid van Babel opKo-richten. 2. Om die reden was het feest van ^Af«etAdeinwijing zeer (latig, daarop wierden genodigd Gouverneurs . Sattape„. Legerhoofden, Landvoogden; met tV»7aeW-een woord alle aanzienlijke ampttenaren , J^',"»', 'de wier invloed en afhanglhkheid hem in deze oog* fH'a"h,Lrsmerken konden begunftigen. 3- Zij verfchej£u£T'*'an- nen met blijdfehap, om de eer van 'sKo- aienlijke ainp- rT To'en'lloeTdèn K" > „ebben , dan is 'er «neer dan 600 millioenen Hollandfche Guldens aan goud aanbefteed, eene met alle reden ongehoorde fomme, waar voor geen fchijnbaar bewijs is; men komt dan ligt in het vermoeden , het geen door het yatikaanfeie Handfehrift van den Griekfchen text te Rome tutgegeeven, r ., (.n rp lezen ; doch dan heeft men ook beguntligd word, om 6 voor 60 te lezen, eene monftreufe ia lengte en breedte, en dan hebben wil nog 6 millioenen Guldens voor het beeld, ten zij men dan met Ltlientiial en anderen denkt, dat het met gouden platen overdekt geweest is, wanneer de fom voor die evenredigheid zo aanmerkelijk „iet is, en het dan van de dikte van het gellagen goud alleen afhangt. Het Doura is mij onbekend, evenwel twijfel ik niet of het is een eigen naam, mogelijk het Sufiana bij net is »ü onzeker voor. gekomen of dit beeld voor 'sKeizers Vader, naar de OosterfCe zeden, dan voor Bel opgericht wierd. „ o MicHAéi..s geeft verfehillende betekenisfen aan deze ran gen,' Satrapen, Voorzitters, Gouverneurs, vuur Priesters, Godgeleerde,, ^.geleerden, Lijfgarden en ander* ****** nmptenaaren de tweede lijn hem zelfs onbeke-nd, en de vierde cn vijfde weet ik Biet van den anderen :e onderfcheiden.  van D A N I E L. Hoofdd. tlt S3 hiogs tegenwoordigheid bij die gelegenheidfcb«ttit>t • **r ■ ii n 1*1 vorderaars , te mogen hebben ; zij (Joegen rondom netAwfr*, boege beeld bij den zetel van hunnen Vorst eenen "^/'['"flZtden kring om aan de koninglijke begeerte te vol- va" '«ndfchapsj . doen. 4. loen de Monarch verlchenen was, do inwijding begon de plegtigheid, die geopend werd door ^Vik^dê de afkondiging, welke een heraut van wa- £0Iiin8 Nebu; 0 07 CDN'r.zAK. had penen uit naam van zijnen Monarch deed, opgericht; zij voor eene onnoemelijke fchaar van allerlei rang kving rondom .en voor veel natiën, om aanfchouwers van zuik*.ótl*'eèld^d00? ' Koning Nebu- cen plegtig feest te zijn,, hij begon: 5. Ucadnrzar opword aangezegt, dat gij u in de diepfte -"Si ' ■ En ftilte zult hebben gereed te houden tot de co"^crautt fie? eerbiedige hulde van de Godheid; op het volkeren,'nar oogenblik dat het mufijk, met de fchoonlle J'rjvord'aaninftrumenten uittevoeren, zich zal doen ho- seZfet: vs. 5. Op ren, moet elk op den grond neervallen, en het horen van zichzelven aan de nieuwe Godheid aanbeve-$«,7, cijther,' Jen. 6. Ter waarfchuwing word u aangezest: tr'mmtt.\ " o o tcrs, fijmphe- aat, zo er iemand mogt gevonden worden,»'«>»?'enandere die omtrent deze kniiinglijke wil weigerig ^è^tSgen/, mogt gevonden worden, hij zonder' verderJSffiiS verhoor in een heet geftookten oven aan de- ?0,lden bcc'd» , , . . . , door Koning ze plaats tot dat einde opgericht , oogen- Nmwsadne. bliklijk zal overgegeeven worden. 7. Op zulk z%.ZS" wU eenen aandrang aarzelt geen hart, in de bii-niet r'<"dervalt 0 0 ' J en aanbid, zal gelovigheden van der jeugd af opgekweekt, op den zeiven en geene andere voorbeelden voor zich heb- own"j- bende; — eene ontzettende ftilte heerschte^n*^ordeew°r- vs. 7. Hierom , zodra de meniste het geluid der bazuin, fluit, cijther, trommel .pfalteren , en van andere mufiek-inflrumenten hoorden, zq vielen alle volkeren en natiën vs. 5. Satibuce , een Sijiiscb mufiek - inltrument met vier fnaren; de fijmpbonie was waarfchijnlijk een handtrommel waar op met Itokkeu geflagen werd. IX. Deel. C  24 Het BOEK van verfcbsi- 'er in de vlakte, en naauwehiks deed zich Jende fpraaken ' J neder, en a-n-net mufijk horen, of elk lag op den grond deteeid? tfoor voor Nebucadnezars gekooren Godheid. Konin Neeu- 8- j\,'aauwelijks was deze plegtigheid afgelocadnezar. op- J ... .. gericht. pen, of 'er deden zich eenige aanzienlijke He— opVS' droiigen^en °P ult ^e provincie van Babel, die bezwaar toen eenigejnbragten tegen de Joodfchc natie, als weder Cbaldeeufcbe ,' , , grooic, djor, ongehoorzaam aan de komnghjke bevelen. dëndef%UÓdegn9- De Monarch vond de zaak van zo veel openlijk. belang, dat hij ze zelfs van nabij beoordee- vs. 9 /.li fpra- D 7 ' ken denKoning (en wilde; zij wierden dan door hem geÏT»UdusNaün:boord; op de gewoone aanfpraak, zo vleienKoning ! leeft ie voor dien Monarch, de eenige die zijn door Si de lecl- ' ° tijden henenr hart begeert, om onfterfelijk te mogen zijn, Koning'0'hebt io. Zeiden zij: 'er is niemand onder uwe gteVenT' dit onderdanen die zeggen kan onkundig te eik die het ge- zjjn omtrent de bevelen door uwe Majefteit ruin, fiuit, gedaan', en op het praal-veld' nogmaals af^/1%>J^*gekondtgd, u. Met de nadrukkelijkfte bedreien fiivpbo- „jng om ajie ongehoorzaamheid zo veel te ze- r.ie, en ande- ° D re we/?»*-»»-kerder aftewenden. 12. Nu is de naaste ijore™*""moes" oorzaak van der Jooden gedrag te zoeken in hcf^udënbeew ^e provinciaale amptenaren over die provinaanbidden. _ cie5 waarin wij dat ftatige feest vieren, die nier3' neerviel geen de minfte agt gellagen hebben op uwe zou "beén S fchikkingen ; geen fchijn van eerbiedigheid brandende,, o- voor den God van onze Majefteit hebben, ven geworpen . , ■worden. t en geen beweging hebben gemaakt om uw goud zijn8'?crBjoo4*beeld te vereeren. 13. Nebucadnezar door ulie over voelde zeer wel welke gemoederen het waren , het bewind van die deze vrolijke dag zo zogten te ftoren; van «e- hij was evenwel door deze gunftelingen in fteld. Scha- , „ iracb, Mefcbscb en Ahf.tj-Nkgo , die hierop niet achten, en uwe ooden niet willen eeren. «Kans het gouden beeld door u opgericht, niet aanbidden, vs. 11. Nebucadhezak werd hierover zeer geftoort', en beval Scbadrach, Mtfcbaeb en Abed Nego bij hem te brengen; zij wierden  van DANIËL. IIoöfdd. III. 35 zijn koninglijk gezag 1 op het verrogaandflehem dan voorgehoond; hij hoopte nog, dat hier iets vs. 'u. Ne« agrer mogt fchuilen ; hij wil hen dan de 'c.™TiTdic genade bewijzen hen alvorens te horen, volgende: hebt ' ci) met opzet 14. Op de koninglijke geftoordheid en ver- sAiJracb ,tu. ontwaardiging was elk gevleugeld om hem neco te «men fpoedig te dienen, binnen kort zag men de£f,tt,'md «SM 1 0 ' 0 klobims niet drie provinciaale beduurders voor den ko- te vereeren, ningliiken zetel; de Koning was aireede mer- den beeld door kelijk bedaard; en zegt: ik begeer van ülie-Jjjjjj ,ePgw;I*a den aiieen te weten, of het bij toeval dan aanbidden? wel bedagt is, da gij aan mijne koninglijk gij dan nie: bebevel omcrend deze plegtigheid, ontrouw ge-het haren v»n weesi zi|t. 15. Ui; herhaald zich nogmaals ten 'let geluid der bazuin, fluit, bewijze hoe gaarne hij deze misdadigers bevrijd cijther, tre zorg~a»id0atén!valdigheid omtrent 'sKonings bevelen, was 'AiffittoA^ftaio te binden, om in bet midden van den brandenden {vé te werpen, vs. ai. Die lieden wierden dan in hunne otiderkleedeTen b,Z 1,,/W-- en povenkleederen, geworpen in bliWa van' den brandenden oven. vs. MË En dewijl het bevel zo drijvende vs. «, Voor onderkUedirtn denkt Mi ciia ët is aan Hongaarfehe laarsjes, die bij hun in naam nog genoegzaam dezelve zijn, als hier ge•vonden word. vs. 22. Hier heeft de Altxandrijnfcbt verj7, veele bijzonderheden , . een  van DANIËL. Hoofdd. III. S7 zelfs oorzaak dat de ongelukkige uitvoerdersen oen . °" n ° ven zeer neet in hunnen ijver het met den dood bekogten; was , zo ver- .-i . , .. , .. , „ i , ftikte het ver- zij kwamen in hun ijver zo nabij, dat het ie,ldt vuur terugkeeren door een oogenbliklijk flikken ^)ke ma™ej,rf» hen benomen was: 25. Zo veel tijd had- rad,aufcbacb , .. , , , .. , , en AbED-NECO den zij nogtans gehad , dat zij hun werk opgenomen hadden kunnen volvoeren. 24. De Koningnidden* fcheen wel bedaard, maar zat in eene pein-^"jicdae3n'dane zende houding; op eenmaal vliegt, hij UitScbadraeiMe- °' r * fcbach en AilED- zijn zetel op, zjjnde zijn oog niet van deNcoo, waren plaats af geweest waar de flraf volvoerd dendert oven was; hij vraagt aan de grooten die hem om-,gebünden d0°r J . ° hen gewor- ringen: wij hebben immers maar order ge- pen. geeveu dat drie Joodfche mannen aan het ee"vuur zouden opgeofferd worden ? het geen ontroerde de door hun beantwoord werd met inflemmin cfniiEZAR.zeer, ge, dat zij den Vorst verzekeren dat zulks % ook flipt zo volvoerd is geworden. 2?. Wel"' cp' 0 ° vaagde aan zij- zegt de Koning: ik zie duidelijk van de ne Raadsheehoogte zo ver mijn gezicht reiken kan, endrie li" het vuur toelaat, vier lieden in den ovenden in netvuur ' , geworpen wa- in eene beweging, die vrij en onbelemmerd is; ren, wei ge- i • j r. c u .. • , bonden ? zij de vierde heelt op het aanzien een glans , zo beantwoorden als men gewoonlijk toefchrijft aan zulken die di„g dtenrft0nd: dit is juist zo. ▼s. 25. Waarop hij zeide: wel ik zie hier vier mannen vrij en hs in het vuur, zij fchijnen onbezeerd, en de vierde heeft een uitzicht als een een gebed van die mannen in den oven , en hunnen zeer uitvoerigen lofzang in den toon der fijmbolifcbe Boeken. Hieronijmus verhaalt, dat men in zijne kerken verbood openlijk dien text voortelezen, zonder voorafgaande onderzoek of ze verdiende bij den Hebretawfhen text ingevoegd te worden. vs. 23. Hier geeft de Alexandrijnfcbe text eene zeer waarfchijnlijke invulling , zij zongen in den oven een loflied , het geen zij mededeeld. Men zie het eerfte en tweede aanhangzel in de Apocrijphe Boeken, C 3  35 Het BOEK zoon der Eh- uit het getlagt der Goden zijn, en daarme*''*''' . de zich onder de menlchen verfchijnende, opVS' ^"crdeonderfcheiden. 26. Hierop gaat hij met eene ^"""m'eerangstvalligen ijver na den oven, zo digt moto rirlir ""gelijk was, en roept met eene luide en trilden brandenden - •' n .• ..„„ jQrl oven , en riep (en de ftem : waardige gumtelineen van ueu S^f^tn'Allerhoogften! ik bid u allerviendelijkst uw t,hrZdersEZn plams te verlaten, ik beloof u naar uwe de., nonnen verdienften te zullen behandelen. 27- Nu fod/uiA Snaderen ook de eerfte grooten van het S?w«f£5ffri]k, elk was even begeerig om van_ nabij fchrcb.nabed- aues te Dezien; hoe gaarne zouden zij, invuur? W' "dien 'er bedrog onder gefpeeld had, zulks vs. 27. Nu den Monarch ontdekt hebben , om hunnen toZtZJ',^ over deze gunftelingen te kunnen koede boog, over-, f neen; nur,ne ligchaameii hadden Keien ,de Land v ' . . . ïioojrfcn, en denjgt geleden, geen hair was in nunne jeug- Konings bi?- dige lokken gefchroeit, geen mantel gezengt, ^Vndfmanlnien kon zelfs de minfte reuk van vuur aan nen. wier lig-hun n}et ontdekken. 28. Men zag duidelijk thainen door , , ^_ het vuur nie.^-dat de Koning verrtikt was, hoe meer nij ^fnerSalles indagt; op eenmaal borst hij uit: de van btm ho.d-dli00gr).e egr verdiend eene Godheid, die door hüCtnege"pper-deze drie waardige mannen als hunnen Bevond "l"f^^ zo getrouw vereerd word; dit geen zweem ... Hij ; t onbeloond laten; een Zijner zelfs van cene"lluc A1J , ■. brandende reuk |ienieifche gezanten moest de uitvoerder zijn fTbemeS,nvin Zijn wil ier begunftiging van die geUde- Strouwen, welken geen koninglijk dreigen koncadnezar: sc-den vervaaren, maar liever, in dat geval, aan mLW van de onzekere uitkomst van leevendig verbrand }ei1&^'.tt worden z ch wilden wagen, dan een andieZiindpre Godheid te eerbiedigen, buiten dien Er gt 1 zond om B v""" f^t^t zich op Hem verlieten en het koninglijk bevel J^njjwamen, maar hun ligchaam in gevaar ftelde», om geen anderen j.mi»  van DANIËL. Hoofdd. HL 39 welke zij daar voor hielden. 20. Hierom is,ove'? » cn te aani-vidden , dan het mijn komnglijke wil aan aile de natiën den hunnen, van mijn wijd uitgeftrekt gebied, zich op^■ ^°-fnierhet zorgvuldigfte te Iioeden van iets on-nu order, dat eerbiedigs omtrent den Befcnerm-God dezer ^nèn van lieden te zeggen; die het onderneemt, zal'^j^ietonend eeagt worden een Majefteitfchennèr te zijn: rpreekcn van I- , ' , .. den Elohim van hij zal oogenbhkhjk ter neergezabcld, en zij sdmdracb Ment goederen verbeurd verklaard worden , want-^„*""„ het is maar al te zeker dat geen Golheid,tetl lk:'PtKUl- len worden, en in (laat is zo buitengewoon de getrouwheid hunne huizen .11 m _i aan de goden zijner dienaren te belonen. 30. JNu wierden gewijd zuilen déze drie weder in hunne waardigheid be ,woï"den' want a er is geen ander vesiiid. en waren de gunftelingen des Ko- EhUm dierednings; zij wierden door de fchikkingen des vs. 30'. HiërKóning§ in het doel hunner gödsdienftige °£n^g^fJagedra^ingen niet belemmerd. iracb > M'- 0 1 fcbacb en Abed- Nego weder in hunne posten, over het landfchap van Sabel, met meerder aanzien. Tpv IVde hoofdd. I. _L/ e Monarch Nebucadnezar aan vs. i.d-ko- alle Haren en landen van zijn wijd uitge- «mar ftrekt gebied, van welke zeden of talen ook,aUe Y°lk;ren 7 en natiën van allen welke deze koninglijke verklaring ter verfchiiiende , j , , tt 1 talen, di.-over- ooren komt , word door hun Vorst wel- ai op den i>e- IV. Dit ediSt zegt Hess te regt, is eene verklaring, een bericht, maar geenzins een wet voor de natie; Hess heeft over dit gehcele Schrift veel goeds, alleen is het te fterk in zijne gedagten over de theocratie en te kunftig ingeweven. vs. 1 — 3. Ik kan mij niet begrijpen, dat de Uitleggers omtrent deze verfen zo onzeker zijn ; zij zijn ongetwijfeld het hoofd van het koninglijk ediii, door den Vorst uitgegeeven; zij hebben geen verband, Hoch met het voorgaande, noch met het volgende, en zijn gewis niet door den Zamelaar van de eerde Hoofddeelen dezes Boeks hier ingevoegd, anders zou hij die wel verbonden hebben met de gefchiedenis van C 4 '*Vor-  4° Het BOEK kenden aard- varen en vonrfpoed gewenschr. 2. Het is tlLfzTgZ'mijn komnglijke wil, dat, met het. volgende vs. 2. .Het verhaal, de zonderlinge veri'ciiijnzels, en buiPfitttrtMk» , tengewoune gebeurtenisfen, mij door de bewnnderen", '' helling van de opperlte Godheid toegefchikt, weike de höoR- hekend worden. 3. Ze zijn bewijzen van Zijn fte Elobim mij 7 . , ij :ir betoond heeft, grootheid, tekenen van Alvermogen, dia ik "• ..3- Ho? met de diepften eerbied aanbidde ; hier veel zijn Zijne 1 . tekenen! hoe komt geen aHeetthéerfching op aarde dij; Aijn "e^wÓnlten! beftuur is eeuwig, en gaat onafgebroken voort fel" ^e^uwil'door alle de eeuwen. 4. Bij gelegenheid dat duurend rijk,zeer vergenoegd mij in mijne ruste vermaciu^a.u't'it kvvikte in mijn koninglijk verblijf, en onder over. gC'la°CL'n de lommerrijke fchaduw mijner koninglijke vs. 4. ik,tuinen^ mij met genoeglijke gedagten bezig zar! was zeer hieid ; 5. Zo gefield , ging ik ter ruste, S^wïoSr.tnaar werd rasch door een droom in alle het lommer van ;;ne ];aimte zo belemmerd, dat ik niet an- milii paleis, J . , vs. 5. Toen ders dan peinzen en woelen konde; mijn ver^.ntrT-'debeeldings-kracht gaf allerlei denkbeelden op, ^.rrHnz-agen kctrcirende eenen ontróerenden als veel be- op mijn leger , L met de-gezichten van mijn brein, deden mij zeer aa;i. fs Vorftéh Iecven; wie dit gedaan heeft, en waarom zij zo afgebroken zijn , mag niemand zo veel eeuwen later vraagen; de inhoud geeft geen genoegzame grond om het te verwerpen; het hoogfte het geen men zeggen kan ,is: het ziet 'er Chaldtescb uit, maar dit juist leert dat het van geen lattr tijd is, en pleit dus ten voordcele. vs. 5. Er Zijn gewigtige bedenkingen tegen dit fragment, of liever koninglijke deaarat'e, te mr.ken; de 70 Taaismannen hebben dit eenigzins anders; Josephus verhaalt de inhoud, maar fehoorvoetende; Ougene» dorst het niet letterlijk als een gefchiedenis verklaren; Porphij«uus fchijnc het niet in zijn exemplaar gehad te hebben ; — M i c » * el,i Ir.eft alles zeer onpartijdig en grondig uit de ware gefchiedkuudige bronnen behandeld.  van DANIËL. Hoofdd. IV. 41 lekenenden droom. 6. Zo gansch ingenomen vs. 6. Hier. " om gaf ik een met dat denkbeeld , belloot ik alles aante- bevel, dat men wenden wat mogelijk was om agter het ge- ^ v-ai/l'^eï heim van dezen droom te komen; alle deblJn"J tcr gf" ' hoor zuude geleerden van Babel, in dat vak beroemd, leiden; om mij , , .... , . , van den droom werden door mij ontboden om hen uitleg te vra- uitlegging te gen. 7. De ondericheiden clasfen dezer liedengevenwaren op het eerfte opontbod bereidvaardig, ve^i;he7i;enro^ - maar wie ik ook den droom mededeelde, ««'<*«'«»■«■, de 1 Astrolngisten , niet dén was m Haat , en dorst uitlegging chui.hm, en van den inhoud geven. 8. Eindelijk werd ^,7, }wa"^ Daniïl, anders Brltzazar ter eere vertelde hen den droom, yan mijnen Belchermer Bel benoemd , op maar zij kon- ■ t , , . ....... den mi dien wien ik niet gedagt had , doch bij mij niet verklaren. anders wel bekend voor een man in naau- vs- 8- Eta- were verbintenis met de zuivere Hemel - Goden Nicr. toe, wiens ftaande, wier invloed ik ondervonden heb, ont- bIltzazar^s™ boden; oogenbliklijk vond ik mij gedrongen hem dus genoemd J ° 0 naar mijnen alles te verhalen. 9. Trouwe dienaar! zeideElobim; een ■1 j. •! . , , man door den ik, die ik met zo veel recht tot den eer-heiligen£/»w«* Hen in rang, en voorzitter van alle geheim-bMie}'j8 di?,n *-' ° vertelde ik zinnige weteiifchappen benpemde, ik wagt van den droom. ,,/'...; , VS. O. BELT- 11 ailes, gij zijt gemeenzaam met de gewesten ZAZAR zeide: der hemelfche Godheden, geen geheimen zijn1,12' e,crll der de wicbe- 'er voor u verzegeld! ai, wilt dan zonder/««», ^ nou- , , .. , c , .... de mij verze- oralen, mij de tatereelen , welke mijn ver-kerd, dat gij beelding in den flaap hadde , ontvouwen; ^°T£^bimbt zield zijt, en dat geen geheim (van dien aart) voor u bedekt is; ai geef mij zeiven den droom door mij gezien, in de bijzonderheden, tot nadere verkla¬ pt. 8. De Monarch is zickzelven niet gelijk; het is ook een ftaatkundig opllel om den hoogen God te vereeren , hij Iaat evenwel niet na om in algemeene uitdrukkingen den Godsdienst van de meesten zijner lezers of hoorders in het voorbijgaan ook inteftemaien; in alle gevallen moeten Vorften de land-Godsdienst Herken. C 5  4 + Het BOEK mki-n onder de rein over de koningrijken der waereld is, menlchen heeft, ,. , •• «1 zeseeu aan die • oi.bepaald tot den troon roept die hij S^zdft 'den begeert , en zonder verplicht te zijn zich geringftendaar-aan familieu te binden, en dikwijls geringen in toe benoemen , _ . kan. rang den Scepter doet voeren. 10. Z,;e daar vs. 18. zie den droom die mijne koninglijke rust en gebaar de droom „, . ., „ n _ , „, ~ , weiice ik, Ko- noegen afbrak; ik wagt van u, LeltzapEzarEIJTd";zAR ! de uitlegging met alle verzekering, nu moet gij om dat juist niemand van mijne geleerden uitlegging daar-dit konden doen; hierom lcliuilt hier gewis ^erP£daurn'deiets wichtig agter; nu die hoger Geest welgeleerden in %e u bezielt zal dit wel openbaren. 19. Da- buju rijk mij , en wel 1 een heilige, trotsch pralenden boom aan, rukt zijn tak van den hemel ken af, verniel bladeren en vrugten, zorgrfep^'^nouw dat hij niet uitfchieten noch herftellen kan ,den .b,oom af» > ' verniel hem, maar laat hem aan de ongemakken van de maar iaat nam lugt over tot dat hij de bepaalde proeftijd f„n den^ond™doorgedaan hebbe. 24. Dit beduid iets, mijn^'^2 Vorst! voor u allerontzettendst, vernederendst,»'1 het , . , gras, om door maar evenwel ook de hooge begeerte van den hemeldauw den onbepaalden hemelfchen Gebieder, waar-wfrdw? om in voor mijn Koning niets te veranderen is. "!1 lot te heb" ben met de 25. Ik aarzel het u te zeggen: gij zult eer- veiddieren, tot lang met veragting uit de zamenleeving der fijden verio^S vs. 24. Dit heeft de aanduiding, dat de Allerhoogfte benoten'heeft, wat mijnen lieer den Koning zal overkomen, vs. 25." Het iV; dat men u uit de menfchen verftoten, bij het veidgedierte doen wonen zal, men zal u •'• 2S" Zeer SePas£ is de aanmerking van Hess;Nebucadnezar, die geeM'el der volkeren , moest door zulke zeldzaame openbaringen ziin afhanglijkheid van de Godheid zo ontzettend leeren kennen , te meer dewijl hij in zijn perzoon, tot zijn dood toe, hierover geene onaangenaamheden ondervonden heefc.  4G Het BOEK kruMen »H de menfchen ten eenenmaal zelfs verbannen wofefgij znirSet den, en op zijti best het gezelfchap van wSVwo^het huis vee hebben, op handen en veten don; «even tij-ovcn a]s net runddier doet, het gras atmaaizo" doorbren" jen ; nagt en dag zuit gij in dien (tand !i,ne'rt-ènt, dÜt doorbrengen, tot dat uw proef- en vernedede Ain-rho,.?,- rings _ tijd bij den beftelLr van der ftervelin- fle de opper- J . , lte mncbt over gen lot ten einde is; wanneer uwe eerlte mend!rrideenm°en-lchelijke gedagte zal wezen, de erkentenis rchen heef,, jat >er een boger bo.en u is , die over en ze geeft . , , „ aan wien Hij het lot der Koningen zo wel als over dat wts. 16. Datvan de geringfte menfchen beilist. 26. Met •er bevolen is, hoe veel genoegen deel ik u het verzagtende woneien6" dis daarvan mede, de tronk moest zorgvuldig te°nT bedidd blijven, dit duid aan dat onder uwen deernisdat ' uw rïjk waardigen toeftand het rijk voor u zal be™n\ "zodra gü ftuurd worden, tot dat gij bij u zeiven koden'hemefd" mende, de hemel-heerfchappij boven alles eerW/»HV//M-blediedi en u ais daarvan at hanglijk gedraafd. vs. 27. Hier- a ' .om,mijnri;jr;27. j>jog iets, mijn Vorst! de taal van mijn SST raad "uhart; mogelijk zouden deze treurige uitzichbreekt"*'uweten noS uitgefteld of opgeheven konnen wormerkuntheien ^en, indien gij de flappen van willekeurige dwingelandij ten fpoedigften met die van de TaZdiglYilT hoogfte billijkheid verwisfelde, en de vlekken door a«#«fg««- van geweld en onrecht door koninghjke mildtÊ'tftigmT heid omtrent die ongelukkigen verruild wierSfflr * den ; zulke handelingen kunnen de _ hemelverienging van \iafefl:eit nog wel eens verbidden, zij kun- .liwe genoegens J , , komen. nen altans u met lciaden. alles" -™f Ko- 28. De gevolgen leerde dat Dan 1 cl in ning Nebucad- zij[i£ uitlegging zich niet vergist hadde. • vs. 29. Naar2()i Want een jaar daarna wandelde de Mow.*?P maT-narch op de kunst - terrasfen, door zijne Gekheid jdft malin, als in haar vaderland, aan berg-gezichien  van DANIËL. Hoofdd. IV. 4? gewijd; deze waren niet alleen zeer uitge-wandelde op « , ' , • , . , "et koninglijk itreKt, maar gaven net uitgebreidfte gezicht paleis van Baover de ganfche ftad. 30. Nu geraakte de Ko- beiv\_ 30. Dagl ning in verrukking over de fclioonbeid vande Koning bij zichzt'lvcn het honderdpoortige Babel,,waar het koning dus: dit is de lijk paleis , de tempel van Bel, en de door- ll%^f^M, fnijding van de ftad door den Euphraat .door , mi' in ' een paleis voor eene verfcheidenheid van treffende gezichten het ganfche opleverde, die den Koning luid deed uit-"ifeeTbéwijs' roepen: een ftad van twintig uuren in denvan miin vf~ 0 mogen, en tot omtrek is door mij zo verfraait en verbe- rM:m vaa miia terd, dat het ganfche vak meer gelijkt naar een paleis van een uitgeftrekt gebied dan naar eene ftad; fchoone proeve van mijn gedugte macht, en van de aanwasfende luister van mijn koninglijk bewind! 31. De vs. 3r. Het laatfte woorden waren naauwelijks zijne lip- ^"^en k" pen ontglipt, of een forfche item liet zich n[ns u0' ni« op eenmaal horen, het was geen ontrollende toen een ftent donder, maar eene verftaanbaare bedreiging: §,% trotfche Monarch! van dit oogenblik zijt eii"^'"'"sNeih*. ontroont, geen lchaduw van genot zult gij meer word aangehebben, geen geheugenis van uw grootheid, l\wind 'u\ÏT32. Zelfs zult gij in de zamenleeving niet ge m^.e%w>M^ duld worden, en u als tot den rang van gemestzal 11 v:m de wordende dieren verlagen; in plaats van koning- Z»,°u" véflijke tafels zult gij in het gezelfchap van het ÏSddtoe^wt rund de weilanden afgrazen; in dien ftaat zul:ze:i' men zal gij eene vrij lange tijd flijten, tot dat gij tutn seven , zo als de osfen, vs. 30. Berosus heeft hier goede berichten van de kosten en moeite die de Koning zich gegeeven heeft om de Had te verfraaijen zo wel «ls te verfterken , en voor zijn Gemalin de beroemle tarasfin of perken op de daken van zijn paleis; zij was de dochter van den Midifehin Koning, welk land bergachtig was.  4o Het BOES «even tüden zo ver van uwe trotsheid genezen zijt, dat «^oorWj^gij uwe afhanglijkheid en een Opperregeerder kTnd,ad3tdeAi-ov'er de rijken erkent, die Koningen af- en lerhooefte over aaaftelt en dit onbelemmerd, zoals Ilij dit verkiest, 33- De Vorst die weinig ogenblikken heèft?'^*'d« te voren in kalmte en genoegen zich baadde, Hii '*er mcdewas zo ontlield door deze zonderlinge waarHHwiL ^"fchuwing, dat hij op het oogenblik in eeue jenbiikUik °°" zwaarmoedigheid verviel die zijn zielsvermogens werd de be- onfjt:rJrnkte ; zijn vcrbeeldings - kracht deed dreiging over ... , r Mebucadnezau hem geloven , dat hij een nmdüier was, we^van de men kon hem niet bedaren dan wanneer baennen,e"atRnS" men hem ftfl afgefcheiden van menfchen in ais de 'osfen, ecne grazige weide op handen en voeten liet wert^deïkruipen, hier vergenoegde hij zich met gras, SST*» bevond zich nacht en dag in de open lucht; hair wies ais „:;„ eaufciie ligcbar.m werd zeer haairig , dc uren den j 0 a ■ r en zijn nagelenen de nagelen aan handen en voeten wiesien als de vogelen. ^ ^ krom qnl . mec eell w00rj vS. 3+. op zijn toeftand was ontzettend. 34- moet het 'einde vanden bepaalden tijd zoo doorgebragt hebben; dit ,'id ,bnoeglleikalleen weet ik dat mijn eerfte redelijke werk- 5;neUCADoogenzaamheid weder was, mijne oogen eerbiedig hemeiwaards, ]iemelvvaards te flaan, en met hartelijke danken mijn ver- .... mift kwam in betuiging den hogen God te vereeren, ine SoWeWdl» m- ik nu gevoelde zo aanmerkelijk van mij on- prts'en"^ derfcheiden te zijn; — op een oogenblik vs. 33, 34. Dit fchijnt eene melaxcbolifcle krankzinnigheid geweest te zijn, wa.rvan de geneeskundigen treffende voorbeelden geven, bijeengezameld door Reinhard in zime JSijbelz.tkte. - Het verbaal van Berosus verfchild in de uitkomst van deze ziekte merkelijk volgens dit m.num.nt; ik zie geen reden waarom iemand aan dat verhaal meer gezag zou geven dan aan dit het welk zo omftandig is , en als een openbaar êiiSt alleen gezag verdiend.  van DANIËL. Hoofdd. IV. 45* van alles beroofd, en zo laag mij gedragen- beerüikte den de, terwijl liet beduur van den Allerhoog- a'nv wfet»Ta-> iten van de zelve geaartheid als zijn bedaan, ™™ft en Zijn bewind door niets afgebroken werd,z>m r'ik , , . . . . •. ftendig is door maar door eeuwen , in ruime tijd-krmgén , voort- aiïe de eeu- duurt. 35. Niemand, hoe'hoog ook onder wfkn »0™r ^jj de aardbewoners, betekent bij dien Beheer-**ne eeflagt w „ , J net andere o- fclier der waereld niets; ïn hemel noch öp vergaat, aarde kan niets Hem tegendand bieden; geen deVS' voikérerf gevoelige , geen doute berispingen k«'nneii][;^dèden Jj£ in Zijn beduur dremming veroorzaken. 36. Ai bodem zijn on- u 1 r 1 >i_ ,'. ». . - der Hem, Hij rasch belpeurde ik dat dit geen vlugtige, voor- doet naar Zijrï bijgaande, verdandige vlaag was; ik voelde ^Xir,™ mijn geheugen door herinnering van mijn wei ais met rr 1 , ■> •■ de aardbewo- vongen Hand terug komen; ik het mijne ge-ners; niemanddagten weder ovei'mijn rijk gaan, gedroeg mijJ^J^* koninglijk: met de agtbaarheid mij eigen, tzX°*JliWd?'nhtm rispen. ik weder onder mijne rijks-Raaden ; mijne yS. 36. Toen Legerhoofden kwamen mij weder bezoeken; S zo terug' elk wenschte mij met mi;ne herdelling, en het ^7v^"1r' ™!de„opvatteii van het bewind, geluk, en rhijn **W van mij* koninglijk beduur werd door- nieuwe voor- nmgiijk^anregten aaiimerkelijker. 37. Hierom wil ik v^ennn^; door deze bekendmaking mijnen' eerbeid' en hul-n,iine R»^* , , T, beeren , en mij¬ tte aan den koning der hemellche gewesten ne Legerhoof- betuigen; en erken gaarne dat vooripellingen o" en6ik wnd en uitkomden altoos geregeld den anderen ver du- wcder ^ D 0 «viv.li »u m]]n [roon be¬ vangen , en dat 111 de lotgevallen die Hij vestisd ; en over de menfchen brengt, altoos de hoog- z\Vn wierd mli de billijkheid te vinden is, en gevoel krag- 'T^Hi^ „ , over pW'ze ik, Nebucadnezar, beroeme en verbeerlijke den Koning des liemels; omdat al Zijndocn billijkheid, en Zijne wegen regtmatig zijn, bij wien de vs. S5. Op de band fiaatt j hier ben ik A. Sciiultens ïn Animalv. gevolgd. IX. Deel. D i  50 Het BOEK maciit isom de t!» dat Hij de fteittcrendfte hoogmoed tot trotsaanls te . " '. , Ternederen. de dieplle veragtmg kan doen verzinken. Vde H00FDD. T7~ vs. 1. De1- JTV^oning Biïlzazar, een van NeKoninz Bfl- bucadnezars bloeuverwanten, en zijn op- za/.au gaf eene ., , fraebtigt maal- volger, deed een groot feest aanrichten, bij wei»irA««»<» y«- ^e gelegenheid de meeste Rijksgrooten , bij duitai ;,.u;zieniu- zeriden de eer hadden van onder het drinken den Cen ; hu liet. onder die etui- Koning ten voorganger te hebben. 2. Toen zenden rijklijk •• .? r . ... . , ■wijn fcbênbtn. de wijn hem fmaakte , en hij lustig werd, $BVLZAZARdien beval hij uit Bels tempel ten fpoedigilen de beviel, paf hij gouden en zilveren fciialen te halen, die zijn order om de , gunden en zii- fchoonvader uit Jerafalems tempel gevoerd zi)n'lad!rnnE-hadde; 3. Toen werd uit dezelve gedroneucadne/ar. j ^O0T Koning, de Grooten, en zelfs Uit Jcrujalems 1 tempel gtno- door de vrouwen, die tot vermeerdering van do'en "haTeri" geneugten het gezelfchap met zang en fpel de Kening had ... trek da.ir uit met zijne Grooten, zijne Gemalinnen en bijzitten, te drinken.' vs. 3. Men voerde dan het gourle vaatwerk aan, het welk men ttit 'den tempel van Elobims verblijf te Jtrufalem geroofd had; de Koning, de grooten, Vrouwen en bijzitten, dronken uit dezelve. vs. r. Of deze Belzazar Nabonedo dan Laborosochardus zij, hierover twisten de Uitleggers; de laatfte heeft maar 9 maanden geregeerd, wanneer hij door Nabonedo opgevolgd werd; deze is niet te Babel geweest toen CijRus de ftad veroverde,' maar was toen te Borjtppa , en heeft nog lange daarna geleefd; wij kunnen dit uit gebrek van berichten niet vereffenen; ik houde dezen nogtans liever voor den Bet.zazar, dan met Berosus Darius den Medir en Nabonedo voor een en dezelve te houden; ik wil wel geloven dat C ij rus Babel, als Legervoogd van Darius den Me der, veroverd heeft, maar kan aan die verwarde gedagten geen toefremming geven, dat hij Nabonedo zou genoemd zijn. De gedagte van Schutte is eene vinding in het Hiftorifche. vs. 3. Miciiaölis vertaald het: boerin en zangrresfen; ik geloof dat hij in het denkbeeld, maar niet lp de betekenis van het woord ge-  van DANIËL. Hoofdd. V. $1 vermaakten, en uit den Haram daarom toegelaten waren. 4. Onder het drinken wierden de vs. 4. O'ndef _ , , het drinken vare gezangen ter eere van de afgoden van onder-0Cn wijn,r„m- fcheiden zoon en waarde, rijklijk gteohgérï,* zijnde tevens eene heimelijke befchimping voorvercn,koperen, ,. , . , i ijzeren, houten dien God , wiens kostbaare meubelen nu en «eenen aftot vermaak van het gezeldfchap gebruiktgddsbedden' werden. 5. Doch op een oogenblik werd al vs. 5 In die de vreugde afgebroken, door een verfchijn- vertoonde zich zei, het geen zieh aan den muur van de™*>vaa!n groote zaal, waar zii zaten, vertoonde; Azmenfchtiijke ZL \ ' . J hand , welke Koning viel dit het eerfte in het oog, om fchreven, regt dat hij onder de licht-kroon zat, waarmede J^^* ^ de ganfche zaal verlicht werd; de weer-de *«»«*«t' ' van hetkoning- kaatzing van den muur, met kalk beftfékeii, fiik paleis, en maakte alles op dien afftaiid te duidelijker; daidefiik Z&1 zonder iets dat naar een mensch zweefde te^^'''"0*' zien, ontdekte hij nogtans eenen enkelen arm en hand welke met vrij groote Chaldeefche letters, eenige woorden op den muur fchreef. 6. Op het vs. 6. op 1 ,.< . , „ . . een oogenblik oogenblik waarin s Konings oog op dat ver- verbheiu het fchijnzel viel, veranderde hij van houding , )°™fiX$rf£. hij werd bleek, zomber, peinzend, hoe meer« »" geP"'»ss , , .. ziine krasten hij zich zogt te verbergen, hoe meer zijn begaven hem, angst toenam; hij werd flaauw , daarop j}""teen l"gll overviel hem eene beeving , zo dat zelfs 'len anderen, zijne knieEn tegen den anderen hevig aan- Vs. 7. Angflieten. 7. Op' eens borst hij met een ijslijk^n rie^nthbI{e geluid uit: laat de vermaardfte uitleggersftarretundigen, . n Cbuldeërs , en van geheimzinnige zaken ten eerfte komen! waarzeggers!en die bij de hand waren fchoten terftond toe, totK^«/?g#ï felijk heeft; de 70 melden niets van de vrouwen; ik geloof dat ontugtige vrouwen hier zeker bedoeld worden; waren het Gemalinnen dan zou ook de Koninjinne moeder tegenwoordig geweest zijn, D a  5* Het BOEK teerden, dat, en vraagden wat 's Konings begeerte was? ach! wie onder hun . , . , het e.-fcnreve-zegt hij, die het geen nier aan den muur cn uïdeggen™gefchreven ftaat lezen en uitleggen kan, verdat die in het wagte vaa mij den koninglijken kaftan, een purper gekleed ° ' ° zou worden ,gouden keten, en eerfte amptenaars plaats op f"tó™e:keCte" den Vizier volgende. 8. Doch van allen die omhtngen'wor-van tot tijd kwamen , was 'er geen den, en .lat ïüj een, die het lezen konde, ik laat Haan uit- den derden in , , , , , _ rang onder de leggen. 9. Dit vermeerderde den angst des teST"**Konings, nu twijfelde hij niet meer, of daar vs. 8 Hoe ttak voor hem iets noodlottig in het gefchre- veei koningitj-veDe IO- jrjk vvas even verlegen over de Ke geleerden . 'er ook kwa-verbazende verandering in den Koning; het van? hen kon gerucht daarvan kwam in den ffaram der zen noch dén vr0llwen * c'e K°mnh'nne moeder, eene fchranKoning iets van dere en bedaarde vrouwe, begaf zich in deze ' 1 ° ken,natiën van was ; hij leelde m:t de gekroonde hooiden en voór/fhen'-'''hij belluurders van ftaten qaar zijn willekeur net0Chem goed'n a"lS ' 20 onbcpaald ^was zijn gezag, dagt, of/tiopi 2p. Maar toen dat onbelemmerd gezag door verhoogde naar hem misbruik wierd , en hij tijrannifche grond^ï'^/jj-^fbeginzelen aankweekte, en onverzettelijk in vs. ao.'ioenzj;,ie verwaande bevelen werd, vond hij Zijn hart trou J .... werd, en zijn zich in een oogenblik van alle koningnjke wa1"; waardigheid, ja van de fchaduw zelfs van den l'iroon z™ aanzien beroofd. 21. Buiten de gezelfchapper belismming p611 der menfchen verbannen , met dierlijke v{fAali'es'oiir-neigingen, in plaats van heerschzugtige be^ys ii z,ozield» Sedrucg Wj zich als den i'chuwen woud^ dat hii uit uc C/,ej. buiten het gezicht van menfchen, was hij menfclielijke ... , , i pancHietving kalm, hij kroop op handen en voeten langs andeT^'nlvr"-den grond, leefde onder den bloten hemel, pikt gtwaar- tot dat hij weder tot zichzelven gekomen, z.i verkeerde zicnzelyen befchouwdc als a.hanglijit, in t ïoudn-Jezcisde, ^ringfte zelfs, van den Albertuurder over graasde onder gekroonde hoofden. 22. Ik moet de oslen, en 1 p •werd njet hemelsdauw befpreeit. tot dat hij de Ehbim, de Hoogtle, de Al^eheetfcher over de menfcbelijke rijken, erkende', als aanftellendt f;ieu liet Hem lust. vs. 22. Maar gij Belzazab. zijn zoon, hebt u niet  tan DANIËL. Hoofdd. V. 55 M, Koning! rondbordig zeggen dat gij een naastbeitaandeii, en ook een zijner opvolgtren, zeer Wel weet hoe hij oat vei bazend lotge val in zijn leeven getiad heeft, maar niet geleerd hebt u voor verwaandheid, uit zijn voorbeeld, zo veel u mogelijk was, te behoeden. 33. Zelfs zjt gij een ftap verder gegaan ; gij hebt den Regeerder des hemels openbaar gehoond, toen gij met tiw lustig gezelfchap den wijn uit de fchalen van Jerufalems tem pe! droint, en daarbij de liederen tot fehimp der G idheid, waarover gij meende gezegenvierd te hebben, zongt, terwijl die gezangen tevens de eigenfehappeu van uwe zo talrijke afgoden met den hoogde lof vereerden; ó, mijn Vorst! had gij voorzienig gedaan gij had veeleer den God, die op een oogenblik u van het leeven beroven kan, even zo ligt als gij reeds in uwe grootite lustig beid gedoord zijt; en die alleen het belle! heeft over alle de gebeurteuisfen, waar aar gij met den geringden dervehng blo>t ligt, met koninglijke agtbaarheid, de nederige huldt behoren toegebragt te hebben; doch dit is voorbij. 24. Dit gedrag is evenwel de oorzaak van het verfchijnzel, voor u zo ontzettend, zo onoplosbaar. 25. De inhoud is eenvou wig, gewogen! gewogen! te ligt verdeeld, 26. Er is weinig kunst tot de uitlegging nodig; — de hooge God heeft den tijd var uw bewind berekend; het herhaalde betekent: afgerekend, ten einde gebragt. 27 Uw gedrag is zo dat 'er geen verfchoning, geer pleiten ten uwen voordeele kan zijn ; gi word het hoog bewind niet lacnger waardij; D 4 nedrig gedragen , fc )un gij dit allei wel wist. vs. 23. Maar hebt u verzet te^tn de" Souvertin nes hemels, daar men u de vat' n uit Zijn paleis bragt. waaruit gij met uwe grboréi), vrouwen en bijzitten , wijn gedronken hebt, (.luier het zingen ter eere der goden van goud , zilver, koper, iizer, hout of fteen , maar zonder gezicht , gehoor of gevoel ; e.ioeh de Elobim . in wiens macht uw adem is, en die ai%\ uwe lotgevallen befchikt, hebt gij niet vereerd. vs. 24. Hierom werd u van Hem deze hand toegefchikt, en dit fchrift vttrgefebreven. ■ s. 25. üus is letteriiik het leesbaar gefchrift : Mene , Ment, Tektl , Vpbarfin. vs. 26. En dit is de verklaring dezer woorden: Mene , Elobim heeft uw bewind geteld , het houd op. vs. 27. Tekel, gewogen als in de fciiaal, .naar m WH bevonden.  Sü Het BOEK vs. as. Pera, geoordeeld. 28. Na 11 zal die onafhanglijke gedeeld is uw . ;i .. ... rii'; , en 't is "pperheerichappij niet meer zijn, maar uw rijk 7e" cu " plr- «1 onder Ar/è» en Afofc» afhanglijk bezefen beflemA. ten vvorden. 29. Hoe ongunftig dit ook was, Kcinstre beT.za" hcval de Koning , waar uit elk zien kon ïnRhet purper'dat hiJ voldaan en overtuigd was, Daniöl te kieeden,te vereeren, waar door hij voor alle gevaz'in keten onj ren van vleiende hovelingen bevrijd werd. men riép'voor 3°- D')ch D.\Niëi. had daarvan geen gerum luiue: da; not : nog in dien zeiven nacht kwam de lil de derde ' , Ui 1 J in rane in het Koning om door eenen geweldigen dood. yijk zou wezen. l ; vs. 30. Doch in die zelve nacht liet Belzazaf. de Cbaldeëit Koning zijn leeven. VIdeHOOFDD. vs. 1. Da-1. VJver het Babijlonhch bewind, door W'de«^'«»»ClJ"R.üS a!s Veldheer veroverd\ word DaWnToenÉthfj^IÜS de ^eder toen Soüverëin Vorst, zijnde dat rijt ver-, p dien tijd reeds een man van twee en 'vt 1. pA-zestig jaaren. a, 3. Darius maakte die lat5 honderd verandering in het ftaatsbéftuur, dat hij het en twintig Sa- in honderd cn twintig provinciën verdeelde, trapen, het be- , ,, . . , . fi,,ur over het elk door een Stedehouder beituurd ; drie ktud^n he^eern:e Ministers, naderhand onder den naam ben- i van Satrapen bekend, wierden door hem vs. 3. O,'er 1 ' dezelve warenaangefteld, aan welke'de Stadhouders veranto"der ^wdkè woordelijk waren , en die bijzonder voor Pt. 08. Ftirjin zegt ook Perfen; het is een woord van eene dubbele betekenis. vs. 30. Bij de belering van Babel kwam de laatlte Koning naar het verhaal vair Xenopihn, na dapper gevogten te hebben tot befcher;ning van zijn paleis, door zelfs - moord om, niet willende den overwinnaar leevendig in de hand vallen, en hij werd dood gevondenj hier kunïien wij de Cefchiedfchrijvers niet vereenigen. pi. 1. Asnuers Cijaxakeüs de li.  van DANIËL. Hoofdd. VI. 5? de inkornften van de koninklijke fchatkist Pani5l de eer- a J fte zou we- uit den ontfangst der provinciën, aan den zen; aan welke Koning verantwoording moesten doen, onderis s"Jerantdie drie de eerfte in rang. 4. Al rasch ont- woording ° T zouden doen , dekte de Vorst, door jaaren en ervaring ge-of de Koning „. , , t~. ... ook benadeeld oeitend, hoe zeer Dani cl boven zijne wierd. amptgenoten uitftak; een groote ziel voor al- vs. 4. dales vatbaar in hem befpeurende, ook dat hij van"ènI'diejV7*»ïri onverbeterlijke trouw was, befloot hij hem toten Satr'iïe» zo ' J uit, wegens de zijn eerfte Minister en eerfte Staatsman voor uitmuntende zijne wijd uitgeftrekte ftaten , tot beloning ^'anes™ dat de tevens van zijne verdienden, te benoemen ; ^atot deze voornemens hield hij niet geheim. 5. De hem het be- . , . _ wind over het geest van jaloezij 111 de twee andere Staats- ganfche rijk te dienaars werkte zo fterk , dat zij met be-la!C1" Hulp der Stedehouders beraamden om iets 0vT-rieidden°de uittevinden waardoor men Darius wantrou- yiziers en Satrapen , om wen tegen zijn beltuur inboezemen konde; aanleiding temaar alles was vergeefs , geen fchijn van fver he^berm'sgreep, van zelfs - zoeking , niet eenmaal een misvatting die drafbaar was, kon een van konden geen hun uitdenken. 6. Men belloot dan onder- i«zw"* vïnHng : daar het feperpfte belpeurden geen d,e*'w g^g fchijn van oneerlijkheid kon aan den da? h'J zictl > ™ , 0 dat misvatting brengen, moet men, en dat was het eeni- of wandaad te ge het geen overig bleef; iets doen van l%%t weV^'" de zijde van den Godsdienst om hem te vs; .4, fo.e.,, overleiddeit zij: doen vallen. 7. Dit werd algemeen goed daar wij te gekeurd; bij zekere gelegenheid dat de Ste-'SK* dehouders ten hoove waren, zogten zij met ÉÏ^'ïSoS de twee Staatsministers aan het hoofd, den wi> 'Zl!iks «tKoning ongevoelig in hunne belangen overte- de" vlêrfibrifi halen; naar de gewoone aanfpraak verklaar- G"d J£nSt zijn vs. 7. Toen fpanden de Viziers en de Satrapen te zamen, hem onderling bij den Koning te beklagen, zij drongen weder de volgende wet door: Koning D.aiuus P 5  §3 Het B O E K u verzaakt, mal karakter gegeeven heeft; hij fchijnt in «bod'door uzijne behoeften bij ü geene voldoening te viujJwraopdidrieden '■> betoont kleinagting voor zulk eene tijden van denplegtige afkondiging, maar bid zijnen huisdavs. is Toen God driemaal daags aan , wij zijn daar de Koning dit oo°-&etui»en van geweest. 15. De Koning boorde, werd so ^ ° , hij zeer i„g>- was onder dit gefprek al ontroerd geworz"vl,bienZhijden, voelde nu wat hun oogmerk geweest dagt ,p ««f/was; hii viel in eene peinzende houding, wat mogelijk ' J 1 was, om' da- en dagt op niets dan hoe hij zijn gunftehng uit 'tot raadn dien ftrik te redden; tot het vallen van «rt'JdSdoden avond hield hij zich daarmede _ bezig, hij op iets ter 1g< Wanneer die rijksgrooten weder vrije» toerevs!''fö. Toen gang hadden; toen was hun zaak het uitftel ma°nneen tnm- of verfchuiveii van het vonnis voortekomen, ren aaniiag j1jeroni (Waken zij van niets anders als van door bij den 1 _ , Koning; zijde onverbreekbaarheid der wet, en cle nooctd^Monarch- zakelijkheid om dezelve door ftrafjefiening te bedenk wei, hand|iavcn , altans in een man , die door Koning ! dat * bet een wet der zifn invloed een groot getal gemoederen van Meden en Per- 1 r, ... „„ fen is, en hunnen règtmatigen Heer verwijderen , en of bfvri doordoor zijn «oorbeeld de ganfche afkondiden Koning eing befpottelnk kon maken. 17. Toen zwigtkan veranderd te de Monarch, en liet hun geworden; met W°vrsdei7. Toen zekere verrukking werd Daniël, reeds in Ding1 utïfpnthuune handen geraakt ) toen ziJ* hem 0Ver"' Daniöl werd vielen, naar het leeuwenhol gevoerd; de ^0"'^ Koning had moeds genoeg om zijne lieveling in hethoU«rieeu-het heenen voeren toeteroepen: hartelijk wensch ring' deed ^ ^ ^aar gij z0 oprecht en getrouw uw God aanwenich: uw kleefd, uw leeven moge door Hem gered zien. ?ó'W*beM i3. En op dat alles nu te zekerder in de vereerdde.red-yjtyoerjijg , zonder list of verfchoning, mogte dCvs.'i8. Toenaan de uitkomst overgelaten worden, werd aïngelZdT™ op de opening van het hol gelegd: en de Koning verze-  van DANIËL. Hoofdd. VI. $i de zark voor het hol door den Koning zo s»^e mies met , , zijn ring, eri vel als door de Rijksgrooten verzegeld. 19. Opdien der grocdeze plegtigheid begaf zich de misnoegde «i^'w1*»^ droefgeestige Monarch terftond naar zijn pa-van o.wkl . J 1 tot verandering kis terug ; toen het de tijd van maaltijd te gaan in het werk was, wilde hij niets nuttigen; hij weigerde beterden. m°st gewoone mufijk bij den avond te horen lpee- Vs. 19. Hier- len , begaf zich naar zijn flaap - vertrek , ^ K^fg ^ fchoon geen lust tot flapen hebbende; zijneder teruB naar j " ,. . . ziin paleis, en gedagten waren te leevendig op dat treurig hij maainjdde voorval gevestigd. 20. Tegen zijne gewoon- mufijk te. was hij al vroeg in beweging, en zodramo& zich , , boren: en net nem mogelijk was , was zijn eerfte hij bleef 'flapt' werk zich naar der leeuwen - diergaarde te'""' begeven. 21. Hij was nog naauwelijks voor weHjks°'Nwas het hol of hij riep al met een bewoogen d^ ^sf™^ ftem en onrustig gemoed : mijn DA-NjëL,! öf'hij ftondop, trouwhartige eerbiediger van den God, iklafr^™"*/* het leeven aan allen geeft; heeft uwen God,d^lechuetven^ dien gij daar voor houd, waarom gij Hem vs. ei.Naauzo ftandvastig in weerwil van alle o-evaren weIj.iks was h'ï .... fe nabij het bol, diende, u dan ook kunnen bevrijden van of hij riep den roofzugtigen klaauw der leeuwen? ra. Ter-mef'eéne tf. ftond hierop hoort hij duidelijk een ftem, het is de ftem van zijn Minister! mijn Koning!DAN,ëL dus: wiens leeven en geluk ik hartelijk wenfche, twTnZT.sZ dat uitgerekt werde: 23. Ja, mijn God be-%7.i™™ïij zorgde mij een Zijner Befcherm - Engelen.z,) ftan«vastig , , _ , , , " . ' vereerdde , u zonder zegel ot hol-bewoners te ontzien, ook van de drong die in, en muilbandde de grimmige ne^Tedden™" leeuwen; ik ben ongefchonden, mijn God vs. 22. Toen kendde mijn oprecht en fchuldeloos gemoed ïoTdenKoS voor Hem , ook ben ik mij niets ten ^jg,' js. 23. Mijn Elobim zond zijp bode, die beeft de kaaken^der"leeuwen genoten, zo dat zij mij niet befchadigdeu , daar ik voor Hem onfebuldig  di He* BOEK v?. a. Dit voor de vergetelheid beveiligde. 2, Dus luid Krö"dnsw°r-het woordelijk bericht van Daniöls hand: *chtgez1chteeB in eene openbaring droomsgewijze, was het zag ik de vier eerfte het geen zich aan mijn verbeeldingshaar "fikuiitoe- kracht opdeed , eene' woedende zee door een öc%a7%hX hevige orkaan uit alle de windftreeken in vs. 3. Toen oewening gebragt. %i Ik zag uit die oiiftur- re~zen vier non o ^ groote dieren mige zee op den anderen vier wouddieren te cikd vaZne den voorfchijn komen, zeer onderfcheiden van tltl}t\ï?Zt gedaante. 4. liet eerfte had de gedaante en ' v«. 4. Het (jeil moed van een leeuw, evenwel had het ook «aarcenieeutv, vleugelen als die der arenden, waardoor zijn rends'vUedfnelheid nog vermeerderd werd; ik bleef een len; verder wj:i op beweging Haren , en zag toen ziende, mtrk- ' 1 .. , , „ 1 j te ik dat het duidelijk, dat int zijn vleugelen allengskens de %hoT?gtr\Zpennen vielen; eindelijk zag ik dat hij zich door bief het zich j,ivloed Van buiten op de agterfte poten van tien grond * ... . op, ais eenp]aatste', die al rasch 'in menlchehjke voenvéeCh voeaPn ten, en in den gewonen tragen gang van kreege'en«7»-"een zwak menseh veranderden; en eindelijk wij hier geen overe'enfteromende denkbeelden.bij de Uitleggers vinden, wij zijn verplicht, willen wij onzen lezer in een zaak zo onzeker niet al te zeer aan ons oordeel binden, de waarfehijnlijkfte optegeven. vs. 4. Omtrent het eerde komen de Uitleggers vrij wel overeen; de leeuw met arendsvkugelen is Nebucadnezar, ftigter der Babijltttl* fche monarchie, die met leeuwen dapperheid en arends rapheid veroveringen maakte; .de laatfte zijner opvolgeren was ten tilde van dat gezicht den menarchalen troon beklommen; noch dapperheid, noch rapheid in .veroveringen te maken , zouden in hem te ontdekken zijn ; het gemakkelijke leeven van dezen Vorst behoefde geen vleugelen meer, .het was meer vertoning dan werkzaamheid; al ftoud de leeuw nu op ztjr.e agterfte poten , een goed (taalkundige zag niets meer dan vertoning, en indedaad in plaats van dapperheid een zwak wellustig gemoed.  van DANIËL. Hoofdd. VII. 65 zag ik duidelijk dat zijn leeuwen - meed fó ftMïJi ver- de vreesagtigheid van een weerloos mensch ""{-i i. Hier- verviel. 5. Hierop wendde ik mijn aandacht °r?,lc^',m «*g op het tweede dier, het geen toen te voor- tweèèé dier <-,.., , , .. .. te vo"rfchijn- lctnjn kwam; het lag vi ij gerust en op zijn gelijk aan een gemak, bezig met drie ribben, welke bet%V*m™t in den bek had, afteknatren; — toén op 12. Omtrent de verdere dieren merktte ik Vs. 12. a™ niets anders, als, dat \ bun de macht van te S*33?a fmt verflinden geheel onthouden wierd, maar zij rewem ' •' nomen ; cu,hcc in net leeven gefpaard wierden tot nadere ei: Keven werd bepaalder beftemming van hun lot. 13. I^rSST^wE eene kleine tusfchenpoos, waarin dat gezicht k'"'s' van den achtbaren vierlchaar in mijne verheel- 'J|" ding bleef, zag ik eene verbazende veran-ri'e W**^- , . ,. , , zichten : een dering; hgte dunne wolken daalden allengs- op wolken da. liens; ui: dezelve trad eenen ia eene jeug-&z^ecn dige en achtbaare houding. zo als de fchoon-ïixtif wtns.cb _ ° celeek; hij be- ite mensen et uitziet, bij begaf zich naars»ï kich naüt j ,„ „ . 1 • 1 ,'. den eerwaardï- Oen zetel van den eenvaardigen; men open-gen, beflteijdig de eerbiedig den kring, en hij trad met eene & fö'V00S ftaige en vrijmoedige houding tot voor ^W&lwfif?h zetel. 14. Nu zag ik dat hem het bewind w*/he" met allen luister en onderwerping toevertrouwd 'jcftuur > ,uis- , . ter en koning* werd op de onbep^aldftc wijze; het wasiük aanzien de beègfle wil, dat alle volkeren hoe WfrSfST&S derfcheideu in zeden of taal, hem hulde «n. natiën van , ' vtrfchtllenae zouden bewijzen; het bewind werd hem talen, hcmi.nivoor altoos onafgebroken opgedragen, en toe- g$£5S?5 ..... . , een altoosdun- rend bewind, dat me: ophoud, en zijn rijksgebied kan niemand verftoore». vs. 12. Uier vind ik niet, als Ven e ma, mij genoodzaakt de lezing te veranderen, maar volg het min accurate van een droom; in het overige is de kleine hoorn, om dat die bezield en werkdadig getekend was, en met het dier vercenigd, nu voor hef dier zelve genomen; de vnordragt in het 12de vs. is maar in het voorbijgaan, en wil flegts aanduiden, dat bij gelegenheid van in de vierlchaar over de vier rijken of menarcbiïn, in het algemeen, niet verder gevonnisd werd, dan dat de magt om menarcliën te ftigtén, dat is zich op nieuw, of beter zich werkdadig te vertonen , hen ontnomen wierd , en zij alleen aanwezig bleven ; ik zie hier dan niets van de overwinningen der Maccabeers, en de overwinningen der Romeinen op het Sijrifcbt rijk. E 3  ['Met BOEK vs. is. ik, gezegd, zo dat zijn rijk nimmer omwenteling Daniël! was , J 1V7 , , , .. daarover diep noch verval zou Kennen. 15. J\u gcvoeldcle ik, SèólcfegericS fchoon anders aan zoortgelijke \tfioenen vrij ten ..hadden mij gewoon, wegens de gevolgen, merkelijk onderwerk cntreerd. * . . , rr fcheid ; ik was diep getroffen , en tevens bc^'f dan brandend nieuwsgierig, fchoon mij de meeste paarceiien daar tafereeien meer ontroerd dan vervrolijkt hadzogt hem om den. I 6. Dit werkte evenwel uit, dat ik van d'i*iHesfin mijne verbeeldens - kragt ook vrijmoedigWj beantwoor- néj j genoeg had om eenen van die talrijke de mij , door ba _ mij de d« r*'"- menigte, die het naaste bij mij itond te vracnT,w^-gen:° of hij de goedheid wilde hebben mij '"vs. 17. Dezeeene voldoende uitlegging van alles te geven? groote dieren, waarop hij zich teiftond bereid toondde, en Sta l"erg"rif-dus begon : 17. Het geheel door u gezien «Trdè omft.»hangt aan een; de vier dieren zijn beeldzuilen. fprakige tekeningen van vier magtige Vorlten, vs. ï8. Maar ' ° „. „ n ta u j-, de gewijdden&e. Motiarchijen ftigten zullen. 18. Uoch dit zfuien dafgrijk ganfche bewind zal eenmaal geheel in het verkrijgenj en l ];ornen yan die afgezonderden, die den net vo<»r al- ' . . , toos bezitten, hoogden rang onder de ingewijden bekleeden; Toffeeuwi". ' zij zullen dit ganfche bewind voor altoos vroeg'knalrrdëhebben, onafgebroken door alle de toekom, betekenis van ijj,Te eeuwen henen. 19. Dat bericht was het vierde dier, ° .., zo zeer van zeCT kort, en volueed mij niet ten opzicme „erfdVeufenr'van het vierde dier, én de verfcheiden omhet was grit, handigheden, dje op derzelfs verfchijning gefuiam, metijze- " • s ' ' , .. , , ., , re t.nden, en volgd waren; elke bijzonderheid dagt mij, wm,r'hetlaatU;beljoot eene waarheid fflij onbekend; - een «. J8. .Heilige der beoge plaatzen; dit is eene fpciing, genomen uit d; tbfohgie der Cbaldeërs, die zich den hemel hoger of lager voordellen , en daarin de meer of minder volmaakte hemelingen plaatzen; het zijn lij.er nienfchen aap G>de gewijd,, cn aan de hoogde plaats Y»n godsdienstigheid , op Zier. te huis horende, dat toekennen.  van DANIËL. Hoor do. VII. 71 dier zo wreed met ijzere tanden, koperen£nrb[ja"ldjlleJ klaauwen , gulzig , verfclieurende en baldadig, met voeten. ^ , . > r r j vs. 20. Ook 20. Daarbij nog gewapend aan het hooid met wegens de tien hoornen, waarvan 'er drie door een nieu- m';nzijnho we hoorn uitgefloten wierden, en een zo zon-hoofd, en het j andere dat op- derl'mg met een menfchehjk gezicht en ipraak, kwam, en dat maar tot godloosheid alleen bekwaam , en d"^iet findeiaI™ daarbij ook fterker dan de overige hoornen.ook wegens de J ° mond 01e las- 21. Want ik had zelfs gezien, het geen ikteringen fprak, , .. , 1 1 1 j „en wiens muil te voren niet bijzonder opgetekend had, maargrooler werd nu mij van gewicht voorkwam, dat het bij-^oornso'0"8* zonder zijn geweld geoefrend had tegen die vs. ». Want , , ... , ik had gezien, gewijdden, aan eene heilige plaats, en overdat dit zeive hen tot mijne verwondering gezégenpraald *°°™^°§-™£ had. 22. Tot zo lang, tot dat de achtbaaregen de gewijd- _, . r , , den, en gezc- Richter vcrfchenen was om uitlpraak te doen gCnpraaid had, ten voordeele van de gewijdden verhevene daï^deh' et°l oorden, en de tijden aandaagden dat zij inw^ardigenoude ' J vcrfcheen, en het bezit van het rijk zouden gefield wor- het gericht epgeden. 23. Hierop verklaardde hij zich nog eenlg- de^'gewïdd'en zins uitgebreider ten opzichte van het vierde g"dehb0e^erandj beftuur , het welk op de waereld een wijl tijd daar was, , , ... 1 .. dat die heiligen gevoerd zoude worden ; hij verklaarde mij het rijk verdat het daarin van de anderen zeer onder- 'yf61^ Toen fcheiden zijn zoude, dat het dan alles zich fprak hij: het J vierde dier be- eigenen moeite en daarvan veel verwoes- tekent netvierten, en dartel door geweld veel vernietigen de/ond'êrfcheizotide. 24. Hij leidde mij verder uit, dat de»<'*» «tv*, . . tot ctJt, en het mojst, waardoor, en den tempel, en de heiligdom , en bedienaars van denzelven öp het deerlijkfte mis- ^eden wordT handeld zouden worden? 14. Dit beantwoorde, ..vs- Én ... 1 .. , , •, ■, !W zeide w nij zo, dat ik het duidelijk verftond; dat 'er nog hem: tweedui- twee duizend en drie honderd ofiertijden ver- honderd" aanlopen zouden, eer de Godsdienst - fchennis ge- d^"5 .t'nd m?£j wroken, en dus de tempel in haar eer zouhe« heiligdom berflcld worden. 15. Nu raakte ik aan het^4 wbraén. indenken, mij' kwamen daarin verfcheiden don- da^'ik'a'it Zekerheden voor, daarover nader indenkende zicllt se]™d , , had, verlangde en het een met het ander vergelijkende; maar ik, dam£l! op het onverwagtst zag ik iemand voor mij feggtag;*1 vnör fiaan. 16. Daarbij fcheen het als of eenm,J 'tord »?- „ . r mand , m de item van de overzijde van de rivier kwam rijzige houding li j- r t 1 «■ van een man. aanrollen, die iprak tot hem, die nu zo on- vs. ió. En verwagts nevens mij Hond , en dien ik nu j^gg? ve™ door de liem leerden kennen, want de in- menfchen ftem, ij ■■ , , .die luide nep: houd was : Gabricl verklaar den pem-gabriöl! verzenden het viftoen. 17. Toen hij nader kwafflj^f!" !** aan de plaats waar ik flond, overviel mij vs- '7- Toen ... . . ,. J kwam hij na- eene huivering tut eerbiedige vrees; daar ik der tot mijn een Engel zag, viel ik op den grond; on-f^t^'/ve.1der het vallen zeide hij tot mij: ftervelins:! fe::rikte }M J J 0 zeer, en viel kunt gij dit gezicht het geen een veruirzichfcpkt °p. 4'en op het toekoaiftige geeft, wel begrepen?lemij-menski wees opmerkzaam, want dit gezicht nadert tot de uitkomst. vT. 14. Dit op de helft gebragt, levert 1150 dagen, die dan verfchilJend door de Uitleggers berekend worden om ze tot jaaren te brengen; een profetiesch jaar moet zeker hier berekend worden, en dat dit doet 360 dagen zal Venema u zeggen, terwijl Mich aölis ons zal verzekeren dat de Jooden altoos bij maanjaaren van 353 dagen rekenden, en dan hebben wij 1073 of 1105 dagen; het is gewis dat hier drie en een half jaar bedoeld worden; eene rekening de profetiefche Schriften niet ongewoon.  So Het BOEK gezicht, dochien, doch niemand wist of kon gisfen wat nie and merk- , .. . te het. de reden van mijne ongelteldheid ware. IXde HOOFDD. T vs i in het1, -»-N het begin van Darius bewind toen eerfte jaar van het veroverd Chaldeefche rijk, met het Me* Darius, de * J , . , 20011 van i\-difche vereeiugd werd; 2. Was dat bewind \wlifibt''o©? vóot mij van zeer veel invloed op het fpmng, die tot 'taatsbeftuur. Hier door was ik in godsdienftge Koning awge- .V, V -■. , , I fteid was over overdenkingen op zekeren tijd bezig met net cfotóts-«. doorlezen der redenvoeringen van den trouwhar. vs. 2. in hetijgen Jeremia. Het eene gezegde met het tiinftC bewind" andere vergelijkende, was het mij duidelijk, . niL f deD£dat de bedreigde verwoesting van ftad en mtrking uit de tempel niet langer dan zeventig jaaren duuren Schriften, dat 1 - ■■ het getal vanxoude. 3. Dit gaf aan mijnen geest eene ïveïke de open-zekere hoope. Die jaaren waren ten einde; barirg van jt- jk i{on eene gunftiger omwending nog beleven; hovab , aan |e- , 11 rlmia gedaan bij den Alvermogeiiden was de macht om zicl'te van je- het daarteftellen; dit wekte mij op tot een woetnsg ITt ernftig gebed en tot afzondering; ik befloot mij zeventig ' jaa- daartoe een wijl geheel te verledigen, en eenen Ttht. " "* ' plechtigen boetdag daaraan te wijden. 4. Op wenddemijnM- dien tijd was, na voorafgaande overdenkingen laad naar Eio- j:. het plegtig gebed, en de inhoud mijner bim, naar Ado- r ,. , n -i j „ai, om Hem verzoeken van dien dag, weke ik door eene methaandranCg; ootmoedige belijdenis binnen de boorden van zak enStea"ciin betamelijkheid, ten opzichte van mijnen vuilte zoeken. ' rigen aandrang , hield, terwijl ik mij de ballot 4'ebevab mijnen Elobim, eii deed de volgende belijdenis: Och, Adonail gij groote caMajestueufe Elobim, die ivoord houdt en gurjte betoont aan rs. 1. Jeremia XXV: II, 12. XXIX: 10. maken het duidelijk dat die 70 jaaren nu om waren, en dat 'er geen fchijn van vervulling voor D A N1 ë L s doorzichtig oog zish opdeed. vs. 4. Ik volg nu de lezing van bijna alle de oude overzettingen.  van DANIËL. Hoofdd. IX. 81 Onveranderlijkheid, en de betrekking der God- jju££edie u 'jjf heid tot Israël geftadig voorftelde, de inhoud we geboden i.akwam hierop neder: komen' Allcrhoogfte ! waarlijk groot , gedugt vs. $. wy /, ii . , . ,. , % misdeeden ,han- Cjod! nogtans uitmuntend menschhevend, t delden behaagt U plegtige beloften te doen aan l™r^o;bej™] zulken die z. >rgVuldig omtrent de onderhou- wij rebeiieer- j. tt •. t,-,.. ■• , . den, door U- ding uwer wetten zijn: 5. Wij ziju billijk uit-we wetten en gefloten van die gunfte, aan de zulken toe-^wi». " gezegd; wij handelden niet alleen ontrouw, maar volsden de' onbillijkfte grondbeginzelen, en deeden alleen verwoestende bedrijven, tot openbaaren opftand zelfs toe ; dit bleek in het hardnekkig en ontrouw fchenden van Uwe bevelen en ingeftelde gebruiken, zo in het burgerlijke als in het godsdienftige. 6. Hoe «s. 6. wij. zorgvuldig en trouwhartig wij ook van zalk gu«u,erd na* een gedrag afgemaand wierden,. door de be Jf'pg;* fchermers van den Godsdienst en der confti oie van Uwenc- . ■ . i , , wege reden- tutte, wat zij ook deden om de oorzaken a» , rot on- daarvan wegteneemen, het was vrugteloos; gre00fe°nn,invSo"r: geen aandrang bij den Koning , geene bij 0,U('ers> e? '0I . . _ , , ■' al het volk des onze lands - Overheden , geene bij de grijs- Jands. aards , hoofden der familien, geene voor het zamengevloeide volk in den tempel openlijk gehouden, werkte iets uit. 7. Dus vs. 7. Bij u, hebben wij niets , den fchijn zeiven niet de Ad°"wujt van verontfchuldiging; alles wat wij nu heii> maar hi> , . . ■ , . ons zelfs be- zo veele jaaren ondervonden hebben, is van fchaamdheid Uwe zijde befchouwd, mijn God! de hoog-17 *ïs"a*L\ fte billijkheid , en van onze zijde is niets""" gefield 1 1 , - , ,. , ' is bil de aan- betamelijker, dan in de diepfte verlegenheid ziemiiken van en zelfs verfoeijing ons tegenwoordig lot te bij van befchouwen; dat moet zo wel de gefteldheid van Juda's Vorften, als van Jerufalems bur-zo wel nabii" IX. Deel. - F  8a Het BOEK als verre , in welke landen zij ook gedreven zijn, om hunne wanbedrijven, waarmede zij U beledigd hebhen, vs. 3. ö, Adonai! wij moeten rcgt befchaimd zijn; onze Koningen , onze Overheden, onze varieren; om dat wij tegen U wildeden. vs. Q. Doch l>ij den Adonai onzen Elobim hee:fchen gunfte'i en vergevin , llaan lebben. waardig maakte is de onze. 12. Wij nebben vs. 12. Hij de treurige ervaring dat die Wetgever Zijne ^igifg^ vtrl bedreigingen niet vrugteloos doer, fchoonvullt< «"m-Hem ° tegen ons ge- lange en dikwijls herhaald voor overheden fproken, en teen volk, welke door gerechtigheid te oetferien ««, aoorover alleen moesten ingeteugeld hebben 5 toen alles'™* ^^reuhare hoogte had bereikt , moest Jerufakm sen van eene een ftraT - toneel opleveren, waarvan de jaarboeken der volkeren geen wederga gceven. 13. Het is evenwel niet boven verwagting; het is letterlijk zo als in de Mofdifche wet toi meerder aandrang voor onze getrouwheid geboekt is; niets meer is ons overkomen9 er toen 'er de beginzelen van gefmaakt wierden , bragt het ons niet tot een ernftip zoeken van de gunfte van onzen BefchermGod, de Jehovak! wat daarvan gezien wierc was vertoning; 'er was geen wederkeeren van verkeerdheden te ontdekken, niet eens een geloof aan de bedreigingen, fchoon die reeds in den aanvang begonden bewaarheid te worden. 14. Dus kon 'er geen oogluiken, geen verfchoning plaats hebben; het was ook oi Jehovahs bijzondere oplettenheid daarover ging, daar niets onbeproefd bleef; de beker moesi uitgeledigd worden, wij hebben dien gedronken , en hoe wrang ze ons fmaakt * wij zeggen nogtans met eene ongedwongen ziel: Jehgvah onze God heeft billijk zo gehandeld; wat hij ons ook deed overkomen, het is niet meer dan evenredig de hardnekkigheid van onzen opftand. 15. Gezondigd in weerwil van zulk eene verplichting, daar wi door U als Heer en B'fcherm - Gud ui' F 2 zo als er geen onder den hemel vóorgevaüen Ik , zo» als jtruCuIem die ondervond. vs. 13. Even zo als in het wetboek van Moses getekend Hond, is ons dien ramp overkomen ; fchoon 'wif niet fmeekten om de tegenwoordigheidvan Jebovab onzen Elobim. noch om afwen-" ding van verkeerdheden , noch op Uwe waarheidnaauv/ letteden. vs. 14. Hierom ivaaktte Jehovab omtrent dien ramp, Hij bragt die ons aan ; Jebovab onzen Elobim is billirk ins alle zijne bedrijven, door Hem daargefteld, daar wij Zijne waarfebuwing niet opvolgden. vs. 15. Hierom Adonai, onze Elobim ! die Uw volk uit Bi>ypn voet-  Het BOEK der. met «et Herken arm, waar door Gi U roem heb verworven , zelfs tot hedet toe; wij hebbet misdaan , wi Zijn fcbnldig. vs. 16. Dat Jldenai ■ naai Vwe billiikbe den, nu Uwet toorn en grim migbeid ga leg gen, over Uwi azdjerufalem over Uwen ge wijden berg want het wa om onze zon den t en en onzer vaderei tronv/loosheden , dat Jeru falem en uv volk tot ver fmading wierd bij allen di rondom on woonen. vs. 17. Hier om, onze Ele bim! let toe op de bed van uw knent op zijn aan dringen; doe Uw licht ove uw heiligdor fchijnen. , fchoon vei woest; onde inltemming va Jtdenai vs. 18. Mij Ehhim ! U toch om or te horen, (la de oogen 0 ons, om onz verwoesringei te bezien , e die van de fta naar Uw naai benoemd; w leggen onz verzoeken nu voor Uw gi de flavernij van Egypte tot öwe onderdanen opgeroepen waren, en door eene gedugte macht vrij waren geworden, waar van tot heden toe zelfs de geheugenis bij de volkereu niet gansch uitgewist is ; dus hebben wij niet alleen misdaan, maar de fnoodfte >n ondankbaarfte ontrouw begaan. 16. Mijn Heer! zo zijn dan nu Uwe zo billijke bedreigingen zo zorgvuldig door U bevestigd ; mogt nu ,Uwe zo billijke veront- • waardiging dan bekoeld zijn; eene verontwaar' diging waarvan Jerufalems en Zions ruïne de [gedenktekens geeft; het zijn de fprekende 'tekenen van onze en onzer voorouderen wanbedrijven, en 'er is geen land waarin wij 'verftrooid zijn, of wij ballingen zijn, waar ;voor onze medeburgers niet daarvan de zigti baarde bewijzen zijn. 17. Naar Uw woord blijft .Gij evenwel nog onzen Befcherm-God, hier ; toe hebt Gij door beloften U vrijwillig verbonden; hierom bid Uw dienaar U, en durft '■ zulks met aandrang doen: mogt het verli vrolijkende licht van gunst, vrijheid en voor1 fpoed over ons opgaan, de glans van on-zen uitwendigen Godsdienst weder op Zion 'fchitteren; Gij verliet dieu, en toonde dus Uw inftemming te geven dat dien dienst * afgebroken werd. 18. Konden aandoeningen aU bewegen, ik zou dringen om een gunftig l gehoor, ik zou U verplchten een blik op onze toeftand , op Jerufalems puinhopen, te liaan, "om de aandoening van mededogen optewekJken; maar wij durven niet dringen op onze etdaden als vruchten van ootmoed, en diepe ■■ verbrijzeling des harten , evenwel voelen wij  van DANIËL. Hoo>dd. IX. 85 den vrijmoedigen aandrang zodra wij op dat Goddelijk mededogen in U zo onpeilbaar agt flaan. 19. Och, Heer! een teken in Uw Voorzienigheid, dat Gij het oor begint te leenen, dat Gij tot verzoening genegen zijt, toonde Gij dat gij ook door [daden de bede wilde geven , zonder daarin te vertragen, ziende op onze gefteldheid ; maar als Gij het doet , zal Uw roem 'er U alleen toe moeten bewegen, en dan gevoel ik , mijn God ! fterkte; het vervallen Jerufaiem is Jehovah's ftad, ftad des rechts! 20. Zo luid biddende bij herhaling, in de ootmoedigfte houding, met tranen van boete voor mij, en gevoel van de fchuld mijner landgenoten, dus geknield mijne verzoeken voor Jehovah brengende , met de zuivere inzichten, dat toch de Godsdienst van onzen Befcherm - God weder in zijn luister mogt herfteld worden. 21. Werd ik op eens onder mijn bidden door het bezoek yan GABRiëL verrast, dien ijyerigen en kloeken onderrigter voor mij meermaalen in de gevallen van verrukking, die mij zelfs voor bezwijming door zijn inyloed onderfteunde; ik kan mij nu wel herinneren, dat ik zijne verfchijning toen genoot, op den tijd dat men ge woon was weleer het avond - offer in den tempel met de gebeden der godsdienftigi n te ai. Doederlin leest dit nog eefivouwïger: toen ik gebtsl van mij xtlvtit geraakt was; MlCHAëLis leest: bij febetn vtrmoeid. zicht, om onze brave duim, maar om Uwe mededogenheden , die zo uitftekend zijn. vs. 19. Aid' nai ! hoort , Adenai 1 vergeeft, en let op, ftel daar, zonder te verfchuiven , tot Uw zelfs - genoegen , 6 , mijn Elobim ! want Uw ftad en volk ziin beide naar U benoemJ. vs. io. Terwijl ik nog fprak en bad, en mijne zonden , en die van mijn volk bekende , en mijne fmekingen liet vallen voor de tegenwoordigheidvan Jebovab mijnen Elobim, naar den berg van mijnen Elobim. vs, 21. Dus biddende, verfcheen de jtnge man 0aBRxëL , door mij weleer in een gezicht gekend , hit fcheen vermoeid van het lopen, het was toen degcw.iQne tijd van het avond-offer.  36 Het BOEK vergezellen ; dit punt had mij verleevendigd voor mijn aandrang om herftelling van den vS. K» Hü Godsdienst. 22. Zijn komst was ditmaal niet fènniilji aa" ontzettende , maar gemeenzaam \ even als «"e* ben een vriend met den anderen doet, begon ïkgekimen, om .fij: zjjn 011derricht omtrent het orakel, het u eene duide- J 1 , , jijke verklaring o>een hij te voren donker gelaten naa, en w i,v/;fe«. °;ets verder daarbi. gevoegd hacj 5 nu vervolgde hij, dat het oogmerk van zijn komst was, mij hieromtrent nader toetelichten ; ik zou de mening tans nader begrijpen, en tevens vs. -3. Bij in hoe verre mijne bede omtrent de wijze verva," uwTbedboord werd: 23. Mijn vriend! gij waart tnditv^lX- n°g rauwelijks in uw bid-werk, of ik ontgeven, en ikfirjir aireede het bevel, en tevens de inhoud kome alleen , ., ;i- oni u fü 'zijtwas volvaardig gelijk gij ziet, om u, wien de een gmlfteiing; ^c\m„m van Godsdienst en vaderland zo let dan op de ° , ., , , ofenbari„g, en naauw ter harte gaan, onder alle de grootheid mertgelnet ge- van het hof, eene nadere ontwikkeling te zicht- „ «even; prent dan het volgende tafereel diep vs. 24. Ze-0 7 r . p. ventig zcve-\w uw geheugen in. 24. Het is zo, u\- voor uw voikNiëE! gij hebt de tijd der gunftige veran- xs. 24 — 27. Als mijn lezer, volgens de gewoone wijze van verklaring, ■vcrfcbillende wijzen van uitlegging begeert te vergelijken, kan hij in irAR.ENiJEls.GS Comtnentarie, of in den Bijbel der Natuur Xde Deel, overvloedigen voorraad vinden, en zien, hoe elk Uitlegger op zijne wijze de zwarigheden zogt te ontduiken, welke zijn aangenomen gevoelen drukte; onder dezen zijn de uitleggingen van V e n e m a en van Schutte, fchoon onderling aanmerkelijk verfcheiden, de naaste om naar den prijs van goedkeuring te dingen; de eerfte heeft Chronologisch berekend, niemand gehad voor hem of na hem die het verder bragt; op 9 jaaren na, heeft hij den toeltand van het hcrftel van den ftaat, en den ondergang van .?eynfalem gevonden} durft men zon voor maan-jaaren in de rekening aan-  van DANIËL. Hoofdd. IX. 87 dering door de Godheid belooft, zeer wel V^v wei ai* aanncemen? is men niet afkeerig om, wanneer 'er knopen in den fdiakcl voorkomen, die mede optewinden, dan kan men in een zaak van dat gewicht zich gemakshalve daarmede voldoen; Schutte heeft boven Venema dit voeruit, dat hij meer vakken van zijne uitgebreide geleerdheid in dit ftuk heeft doen werken; boven zijne Cbronohgifibe bekwaamheden, heeft hij zijn fpraak-kennis, in den hoogden graad, doen werken; zijn Gcograpbifcbe kundigheden, zijn vruchtbaren geest om de gefchiedkundige denkbeelden toetepasfen, zijn onvergelijkelijk maar ziet! terwijl wij den man bewonderen, gevoelen wij onder de hand dat deze zo aanmerkenswaardige voorzegging ons niet alleen donkerder word , maar dat overal de onnatuurlijkfte verondcrftellingen de aaneenlasfing van het geheel bezorgd hebben; het is zeker, wilde men met vrucht iets onderneemen, men moest onbevooroordeeld nader onderzoeken , wat hieromtrent door anderen als waarheid aangenomen was, en men moest zich een duidelijk begrip van het ware (landpunt der zwarigheden maken ; in dit opzicht heeft niemand aan dit Schaftuur - bewijs meer voordeel aangebragt dan j. D. M i ch a ë l i s in zijn Verfucb uber die 70 wechen D ANiëLS , daar hij ten grondflage heeft gelcgr, dat Danicls begeerte om het herflel van ftad en tempel te weten, niet beantwoord werd door het opgeven van den fterftijd des MesJ-as in de laatfte verwoesting van ftad en tempel; uit Theodoretus kan men zien dat de kerkvaderen aan zoortgelijke verklaring zelfs niet gedagt hebben ; — de text is evenwel noch niet genoeg voor bedenkingen beveiligd om zich daarop te kunnen gronden; hoe veel randlczingen zijn 'er niet? hoe veel vreeze, dat 'er vooral in de getallen fouten mogten ingellopen zijn? daarbij hebben wij DANiër. niet naar de egte overzetting der 70, maar van Theodotion, welks gebrek uit een Handfchrift te Rome in den jaare 177a, gelukkig herfteld is, en een verbazenden invloed op deze uitlegging heeft; het ftandpunt, waarin MiCHAëLis dezq woorden plaatst, komt hierop neder: voor de 70 jaaren ballingfchap, zullen 70 jaarweken ter vergoeding komen; van Cijrus af tot aan de komst van Pompejus ging het den Joodfchen ftaat voorfpoedig , cn toen had alles ailengskens vervulling, het geen in het i4.fte vs. als voorregten opgenoemd werd; het tweede gezichtpunt is in hec e5lte vs. F 4 e»  88 Het BOEK de'i»ry?< °PSemerlit» W zal ra'j hierover nader veren gaat van den herbouw der ftad tot aan deszelfs ondergan»; daarin zijn de volgende aanmerkelijke vakken: binnen 61 maan-jaaren begon de treurige oorlog met het veroveren van het fort Anttnia duor de Jooden, 'oen Cestius Gallus geflagen , en de ftad weder van beleg be rijd werd, dan hebben wij nog eene week dat is 7 jaaren van het beleg door Titus tot de ganfche verwoesting van den Joodfclun ftaat, een beftek van 7 jaaren, beginnende met het 66fte zon-jaar, op de helft van die week hield het offer op , en de ftad werd veroverd op het 70de jaar; nog drie jaaren daarop duurde dien oorlog over het ganfche Joodfche land. — Elk ziet dat wij ons hier bekort hebben, en maar alleen opgegetven hebben de tijds-bepalingen, waar naar Daniël begeerig was, en welke hier de moeijeliikheden veroorzaken: zo die gevonden zijn, laat zich het overige zeer wel vereffenen; het gevoelen van den Ridder Michaölis heeft dit boven anderen van later tijden vooruit, dat de Mes/Tas hier zeer wel inkomt , doch als Richter over het lot vin Jerufaltm, naar de beste lezing der Handfchriften heeft dit egter ook veel dat gedrongen of willekeurig is ; men necme alleen de jaarw'eeken dan voor 7 jaaren te neemen , en dan eens voor een jaar; hoe veel moeite heeft het daarenboven in, om alles te wringen in' het tafereel der gefchiedenis van Cijrus af tot Pompejus: de gcdugte vervolgingen onder Ant i och us Epifanes zijn dan maar kleine donkere wolkjes voor den Joodfchen ftaat, die nergens toe dienden, dan om aan de natie vrijheid en dapperheid te bezorgen; hoe veel leerzaams , zonder agterhoudenheid, 'er in 'smans voorftel is, voor eik die ware Bi belkennis mint , vind ik het nogtans onnatuurlijk , alle die vooronderltellingen aanteneemen. Toen onder verfcheiden Schrift - Uitleggers het gp-zag der aanhalingen uit het O. T. en het N. T. niet meer zo onfeilbaar verklaard werd , begon men gansco anders over deze Woorden te denken; een ongcnoemden gaf in Engeland een free inquirij in tl vijion of D a n i é l , Lond. 1776. dat tweern, al in het Hoogduitsch vertaald i»; deze brengt dies op Cijrus, en de lotgevallen, die de Jooden onder het herbouwen van ftad en tempel eha.1 hebben; zeer velen gevoelden het verbazend ftoute eh gewronvene ai k-ze verklaring , en floegen dan een natuurlijker weg in ,«_waa'in Marska m had voorgedaan; men  van DANIËL. Hoofdd. IX. 89 klarende, mi] om de gevvoone rekening bi,om„d.en afvtt ' J ,° ° J te /luiten, de men begon het ftandpunt toen van Cijrus af tpt aan Antiochus Epifawes te plaitzen in de Kntifcbe Cefchicbte des Cbileasmus 1781. I. Theil bladz. 247. en uitgebreider in eene Freijmutbigt Verfucbt uber Biblifche Kritiek, Btrlia 1783. waar alles op Antiochus gebragt word. Die nog een flap verder gaan, en de geliefde ftudie van Duitscblani minnen, hebben deze verfen voor eene glesfe der Rabbijnen verklaard, gelijk Weisner en anderen meenen. Ik wil riet ontveinzen dat Eichhorn, die onbetwistbaar de beste proeven gegeeven heeft van doorzicht in de beelden, welken in DANiëL, en in de Openbaring van Johannes voorkomen, in zijn Atgmeine Biblotbeek III. Band 5. Stuk, zeer veel leerzaams gegeeveu heeft, het welk elk minnaar van waarheid behoorde te onderzoeken. Want het is geen eerbied voor de Bijbelfchriften, maar ftijfheid, een gevoelen eenmaal omhelst te verdedigen; men moet ook in ftaat zijn zulks van bedenkingen die waarfciiijnli;kheid hebben te ontheffen; ik wil mijn lezer behulpzaam zijn in het onpartijdig onderzoek , het welk elk weldenkende over dit fchriftuur bewijs behoorde in agtteneemen: 1. Het kan niet ontkend worden dat de vijf laatfte Hoofddeelen van Daniël, die zim eigen opftel wis zijn, meestal in de bijzonderheden op Antiochus Epifanes nederkomen; het is dan ook niet vreemd dat in deze nadere ontwikkeling van GABRiët zulke omftandigheden inkomen, die hem betreffen, omtrent welken DaNiëLS geest zich in zijne voorfpellingen het meest bepaalde, dit is zijn ultimaat zelfs in zijne gezichte in het VII. Hoofddeel ; 2. Men moet ook de uiterfte naauwkeurigheid, en tevers bepaalde denkbeelden uit vergelijking van de beste lezing, omtrent de getallen in agt neemen, en niet eerst met Eichhorn alles maar bep den op Antiochus Epifanes; en ziet men dan dat de 70 weken van het 24. vs. dezelve verklaring van jaarweken vorderd, wil men dan de ftoute gedagte maar aanneemen, dat Jeremia geen 70 jaaren, maar 70 jaarweken bedoeld heeft, en dit zo in den text irtedringen, en dan bij het flot van alles zeggen: deze rekening ruikt vrij Kabbalfiiscb, zulks is bil mij of n.et eerlijk, of overgegeeven los; 3. Eindelijk moeten wij omtrent de lezing en de betekenis van het woord Mesjias zeker zijn; hij word in eenen adem met den Vorst of met het leger van den Vorst genoemd; volgens deze F 5 sron"  Het BOEK derkeering. en voor den opbouw v. n Jerufalem , tot op MesRas , de" Vorst, zijn zevenen , op twee en zestig zevenen; dan zullen marktpleinen , cn emgravingen geftigt zijn , doch in eene zergelijkentijd. vs. 26. Na .twee en zestig zevenen , zal moet betekenen, alfchoon het zo meest gebruikt word ; dit gevolg gaat jewis niet door, hier verlaat ons de Roomfche verjie; Eichhorn leest teg^en de conftruflie bij de Iltbreïn: den gezalfden overwinnaar voor Mesjias den Vorst; of wij het ais een eigen naam moeten neemen, kan niet dan door het geen volgt bcflisfc-.worden: wij gaan dan voort: zijn 7 weke» en 62 weken in de oude Hebreeuwfcbe Handfchriften vind men niets daarvan in dit vers, maar wel vind men deze woorden in het 27de vers geplaatst; het is zeker dat dit vers dan vlotter leest; de vermaarde overzetting leest: na zeven en ceventig en 61 jaaren zal de zalving afneemen en ef houden te zijn; en vereenigd het dus met het 26 vers, deze fpreekt ook niets van het hei bouwen van ftraten in beangftigfte tijden; het is ongetwijfeld dat de Hebreeuwfche codices enz. vrijheid geven te lezen : zevenen, zeventig jaaren , zeventig -weken, dus wij hier niet bepaald worden, alleen 62 weken zijn bepaald ; hier valt niets verder te onderzoeken ; — omtrent het laatfte lid heb ik geene moeijelijkheden gevonden , en kan niet zien waarom andere Uitleggers zich hier zo vermoeijen. vt. 26. Na twee cn zestig zevenen of rxekia 5 zal de BUsjlas uitroei. der het oog, dat- van de herflelde vrijheid, en van de hexbouw des tempels tot op den Mesfias, den waren Koning van zijn volk, 'er eene aanmerkelijken .tusfehenftand van tijd is, en aanmerkelijk . verfchillende tusfchenvakken; zevenen yan een zeer verfchillenden aart: dit zij u nogtans tot bemoediging, omtrent dat geene, waar naar gij bijzonder begeerig waart; langzaam zal het herflel voortgaan, 'er zullen twee en zestig zevenen verlopen eer jferufalem in dien flaat zal zijn, dat daar alles geregeld is wat tot de rnaatfehnppij en het bewind gevorderd word, en eer dat de ftad in ftaat van tegenweer zal zijn, daarenboven zal dit alles nog onder veele belemmeringen en tegenftand daargefteld worden. 2C. Een niet minder aanmerkelijk vak zal 'er verlopen, dan zal Hij, die het  van DANIËL. HoofrDD. IX. 93 einde en middenpunt van alle uwe verwag- de M"pt »<"/- ^ , 1 , roeijen , doctl tmg is, toelaten dat eene aanmerkelijke ver-niet voor zich} woesting gebeure, doch deze zal ing^ &veH&i*3ï volge zijn vonnis tot gunftige en bete- komen zaï, zat ... .. . ftad en heilig- re uitzichten dienen; de werktuigen daar- dom verfteren, van zullen wezen de zoldaten van een ge- £"1 ^"wezent weldig en baldadig Vorst, die zal al de rust™ tot tof */* . D ' het emoe des en veiligheid, en het beftuur en geluk van krijgs, zuilen ftad en tempel doen ophouden, en fchoon l"ig,B?stmea hij door een onverwagte dood zijn woelingen zal moeten ftaken, al is die veldtogt roeijen of uitgeroeid worden, beiden kan buiten de punttatit gelezen worden; volgens de punüatie moet het zijn: uitgeroeid worden; maar Jesus Christus zich van deze woorden bedienende, heeft ongetwijfeld gelezen: zal uitroei/en; — het volgende is donker, eigentlijic ftaat 'er: decb met voor hem; dit heeft men volgens een Rbetorifcbê figuur vertaald, en zal niet meer zijn; eene andere lezing geeft ons letterlijk: tem zal bet gerichte zijn; wat hier het ware is, moet het verband der woorden, zoo het mogelijk is, alleen beftisfen; — 'er volgt naar den letter: e» een volk van den Vorst , bet welk komen zalt zal ftad en heiligdom vtrftoren; in de woorden op zich zeiven is noch moeijelijkheid , noch dubbelzinnigheid in de lezing; onzekerder zijn de volgende woorden, de zin is ongetwijfeld: 'svolks einde zal zijn ten fnelle vloed; bierdoor wierden volgens Mattb. XXIV. de dagen afgekort, hierom zie ik niet zo zeer op de algemeene overftroming, dan wel op de fnelheid van den vloed; hiermede ftroken de volgende woorden : en tot het einde van den oorlog reiken de verwoestingent Kennicot heeft .een Handfchrift gegeeven dat leest: na bet eindt van de» krijg velgen vtrwocstingtn op dtn anderen ; waren 'er verfcheiden Handfchriften die zo lazen, wij zouden die verre de voorkeur geven ; het Gfiekfche Handfchrift te Rome uitgegeeven, valt in het tegengeftelde: de verwoestingen zullen weggenomen worden; Bleijneij heeft hier weder een anderen weg gegaan, die nader door verandering van lezing in de gewoone verklaring en berekening invait, tn Oanié& ÏX. Oxf. i76s.  $6 Het BOEK. maar had ook eenig djorzicht in de bedoe* ling. ' 'vs. s. Op 2. Ik weet zeer wel dat ik in die tijd iiT" 'rjANlal over den toeftand van mijne natie, en den «en vatten , wederftand. die ik aan het hof heimelijk vond, die drie dag- , . _ , , weken duurde, w gens mijne pogingen tot heritel, zeer bekommerd was; ik had hierom voor mij zeiven eene levenswijze van onthouding voor■ - • gefchreven, die drie weken moest duuren, om op die wijze mijne bedruluheid over het lot van mijne landgenoten betaamlijk uitte' vs. 3. Toen drukken. 3. Zo veel mijn hofleeven het niéts" toeliet, onthield ik mij van alle gerechten, van vieesch en di meer behelsden dan tot voeding van wijn onthield .. ik mij geheely het leeven vereischt worden; vieesch of wijn riet "dan6 toen nam ik, hoe hoog mijne jaaren ook waren, wekende tollet; de gewoone zalving die wij Ooster/inkomen afgeio- eeti naauweliiks ontbeereh kunnen tot verfris- pen waren. « J fching, veioorloofde ik mij zeiven 111 al dien vs. 4. op tijd n.iet. 4. Maar een dag, na mijne groote twïntigrten dag vaSten ,ieP ge,ieel af' ZOndel' eemge hijZ011" van de eer- derheden gewaar te worden, die naar eene fte maand , ' . , bevond ik mij nadere openbaring zweelde, maar op den volvfn ddeen grnmé g^den dag gevoelde ik mij in mijne verrivier, /Vfrfrfe- beeldïnp- aan de boorden van den vermaarden kei genoemd. ö _ Tiger , het fchouwtoneel van verfcueiden ge- vs. s- Win zip-ten voor mij. z. Ik doorkruiste dan in oogen op/laan- *> ' , r i ie. en t,nd mijne verbeelding al rasch den gamellen oort een"rf'm"g ïn met mijn oogen, of ik iets ontdekken kon; vs. 2. Het kan zijn dat DANiëL even voor die drie weken eerst de woelingen der Samaritanen ontdekt had, om het herltel der Jooden kij Cijrus te verhi deren. vi. 4 Toen Alexander over den Tiger getogen was, werd het voor Darius het zorgelijklte; in zulke zoottgelijke uitzichten bad de Staatsman.  van DANIËL. Hoofdd. X. £7 eindelijk zag ik iemand in een achtbar houding met den lange Egyptifche r k aan, niet eenen zeer breeden met goud geborduurden gordel toegebonden. 6. Het glanzig rood van zijn ligchaam , het vonkelend*licht van zijn gelaad, even als het weerlich. flikkerende, zij e tintelende oogen als toorsfen in het gezic'.t zich vertonende , ziine uiterlle ledematen wel glanzig , maar niet zo doorfchinend ; bet geluid het welk hij maakte even als net gerommel van eene groote menigte op eenen verren afltand ; dit alles trok geheel mijn aandagt. 7. Maar het geei. mij bevreemde, was dit: de lieden die met mij op dat oogenblik in gezelfciiap waren; hadden geene andere gewaarwording van die treffende verfchijmng, dan alleen eene zekere onrust en eene angstvalligheid; deze overviel hen zo fterk dat zij in eene zekere drifi de plaats verlieten. 8. Ik bevond mij dan alleen, en bleef (laan, en 't wierd mij hoe langer hoe helderder, dit maakte dat ik hoe langer hoe aandoenlijker werd, eindelijk bezweken mijne kragten, m jn gelaad zelis verviel, ik zonk eindelijk in zekere bedwelming. 9. Evenwel zo niet dat mijne zintuigen al verdoofd waren, maar toen ik duidelijk zijn fpraak hoorde , raakte ik geheel gevoelloos op den grond, voor >ver op mijn aangezicht. 10. Toen ik uit de gevolgen merkte dat iemand mij eenigzins moest had ik dat gehoord, of ik viel onmachtig voor over op iet flof, vs. 10. Toen een hand mij even aanroerde, < w. 6. Dit is het Tembak, of gemengde metaaicn. IX. Deel. G katern gekleed; ;n om zijn midJel een goroel met goud van L7/n gezicht [cliirerde als een bl kf m ,en ziine oogen als brandende fakkels, zijne armen en voelen geleken naar het glanzig ki'« «««yfchoot *> ' ' tot mijn tmlp zo dat ik vrij met mijn invloed op den geest toe, zo dat ua r, „. . . ,,. ■ bij den Pfr/7- van de Ptrfifche gruoien ter begunluging xzxij-che„ Mouarcb de zaak kon werken. 14. Zodra mijn te-ttand hlcldgenwoordigheid ook daar niet meer nodig nuv^j|- Boch was , heb ik mij naar u begeven, en wel om wei gek .men , , , ,, , om u medete- U met genoegen medetedeelen welk lot uwe na- dmun wat uwe tie nog te wagten heef:, die doch, fchoon op "ervoi/van djcene vrij verre afftand" van tijd, zeer aanmer-dcn bejegenen J 1 zal» evenwel kelijk zal zijn. 15. Toen hij op dien toon het gezichte is met mij fprak oyerviel mij weder eene kou «f^B^w! de fchrik ; ik was zelfs in mijn fpraak Vs. 15. Toen belemmerd. 16. Maar toen iemand mij in j£uidi\l de gemeenzaamfte gewoone houding weder»'*-«"Stegen ? ,. , , ., „ «en grond, ik mond en lippen aanraakte, begon ik allengs-was geheel kens onbelemmerd te fpreken, en fprak tot hem*^*^" Wan, die nu kort voor mij fiond, mij verontfchul-neer iemand 3 ? J een menfehc- oigende over mijne angstvalligheden, doordien ïijke gedaante, ik mij niet in ftaat gevoelde om zulke bui pe'n aanroerde; tengewoone ftarJge verfchijningen te kunnen w,ararop '^ewem wederftaan. 17. Daarbij, hoe verbazend is ging tot fprede aftand? zeide ik; ik, een dienaar van een merken, en fterfelijk mensch, en gij van den Höögfteni,'ö*£ mij fchoon ook mijnen Hker! ik betuig u,ttond, toedat ik gevoel dat mijne kragten zo bezwij- Heer • betreken , dat mijn ademhalen zelfs door de ont *cht jff JJ roering belemmerd gaat. 18. Toen verander-trofFen > dat ai mijne kragten zijn bezweken, vs. 17. En waarlijk kan de dienair van mijnen Heer wel fpreken met dien Adon.u? inderdaad mijne krachten zi:n daartoe niet toereitei/d, ik heb naamvelijks vrije ademhaling, vs. 18. Hierop behandelde hij maakt wierden. Deze dagen met MicriAëLis vdor jaaren, en wel voor maand-jaaren te neemen , zijnde 210, die de Perjifcbe Monarchie ftond, is mij in dit verband der woorden te ver gezogt; 't voor eHkele jaaren te neemen en dus zi, kan ik ook niet zien dat hier noodzakelijk vercischt word. G i  10O Het BOEK mü weder tn de hij nog meer van gelaad en houding, m-nfchelijke J ° ö ö ' boudingi en'uelp mij in mijn zwakke toeftand , en fterkti. mij. roaajire dat ik kloeker werd onder die gevS. 19. En meenzaame behandeling. 19. Vooral toen hij fprak : wees . , ,. . . . . , niet ieitom- zeide: waardige man! hebt toch 111 het minn-ar1ikwn;sLh,le geen angstvalligheid, gij hebt voor geen weès" kfeic'ramPen te vreezen, die uwe kalmte zoude kom wees itoren ; hervat u dan tcch , en ftoör mij hit zo fpr?.k! ;Uet verder; nu werd ik zo onbefchroomd, voelde ik mij Jat ik dorst zeggen: wel nu, mijn Heer! geflerit .en r -i zei: nu. n-i n vervolg dan uw gefprekj ik gevoel dat ik dnn j ife'P fceii gêbard ben hoedanig dan de inhoud moge Toen ZlJ°« 2°' Gij weet aireede het oogmerk van fprak hij: gij mijn komst, zeide hij: ik moet fpoedig mij van veearom ik liier weder begeven, en dan op de bewehTateroiU*om g'Dgen van den kwaden geest in het Ptrfkch teigendcnVorstj-ljfc agt nemen, en die zoeken aftewenden; te ftrijden; ais en naauwelijks zal ik mij weder verwijderd ben !Z°zaïdë hebben voor een wijl, of die geest die in Vorst van Gr/«- Griekenland het beftunr heeft, zal invloed iienland komen. vs. 21. Doch op de zaken verkrijgen. 21. Doch ik wil ik wii 11 ook u ^vorens mededeelen , wat zonder vrees mededeelen ' wat in het van vervalfching in het Kabinet des hemels heid 'gefehre-bewaard is, in weerwil van den tegenftaud ïrniemami dtéAie daaromtrent zal plaats hebben ; want mij in den te- üc verzeker 11 dat onder de Hemelgeesten geuftand onder- fteunde,dan u-naauwelijks iemand uwe zaak aantrekt, en cHAeu01" **weerftand aan partij bied, dan alleen uwen aanzienlijken Befcherm - Engel MiciiaSl: XldellOOFDD. \ ° . 1. Dit ben ik al gewoon ; 111 het twee- vs. 1. Ik heb D hem ook in de jaar van Darius moest ik aireede daarvan "'dariüs toe alles doen, om den Vorst in zijn voor- v!. 1. Elk lezer gevoelt, hoe ongelukkig hier de vcrdeeling van het Hoofdliuk gemaakt was.  van DANIËL. Hoofdp. XI. ICI neemen ten voordeele van uw natie te doen den Meier Kij- gcftaa:i , en fiand houden , en hem voor ontzetting te hem ('.oor m ju bewaren, i. Edoch ik wil overgaan tot de hulP ^"ktaanmerkelijke ontdekking welke ik u te doei- % heb: ' uwe tegenwoordige Monarch WJ**.£**Jj£ drie opvolgers hebben , die met een onbe- nug drie ko- _ „ ,, ningen in per- paald gezag den Scepter over Perjtè zuilen^, regeere»i voeren, die dan volgt, de vierde in gei al,"™ Jjjgj* zal aanzieueliike fehatten bij den anderen Ujie fckam» J J bezitten . als vinden, en die nog vermeerderen met hethifop.zi.infchat groote oogmerk om voor die oimoemehike ^g^^^11'^] kosten zich met de verovering van Grieken- ^gcn b*»^ land te bet.deu. 3. Hierop zal een kriigs het rijk der zugtig overwinnend Vorst verfchijnen , dfe.0^.'"' ^.j zijn rijk op de ongehoordlte wijze u#fcre}-'óif zaFeen-wiV- 11 dip. Koning op- den zal, eu zo gelukkig 111 alle zijne (HUm$*-m'mt derneniingcn zijn, dat hij eene volftrek- '±^rJ^ te alleenheerfching zal bezitten. 4. Doch en airèi voi- ... ,. . , voeren zal in de aanwasiende grootheid van dit bewind, wat hij onder. z.al zijn magtig rijk door zijn onverwagte "e""\. Zn f„ dood, na veele woelingen, in vier deelcukrachlzi ' ,1 , de , z-d zfja gefcheurd worden, zonder dat een van zijn rijk gefcfieiird, familie daarvan een deel zal bekomen; het *»s^nieis fpreekt van zelve dat het daardoor verzwakt,verdceKI woj- * 7 den, doen nifl nimmer weder tot vorige hoogte zal komen, v°»r zijn »«zelfs die, welke het door fcheuring verille- niet naar da tigden , zullen het beftendig bezit daarvan "Z'llTcT. te; want zijn. rijk eenmaal uitgerukt door anderen, zal weder tot endoren (komen.) wr. e. De eerfte was C a m is ij s f. s zoon van Cijrus; — de bedtieger S.merdis en Darius Hijstaspes, die zijn fchatkist zeer opgevuld had; Xerxes zijn z«on' en opvolger, bragt bchalvcn de armée te land, ongelooflijk talrijk, een vloot van nco fchepen bijeen tot dat zelfde einde. vj. 3. Die is Alexander di Groten G 3  ioi Het BOEK vs. 5-En de niet hebben. 5. Een der eerden zijner lesrer- Komng van liet , r, , , J ö zuiden , die hooiden zal aan hei zinder rijk Egypte wegeloofden 'e"der de onafhanglijke kroon bezorgen, doch tigS'vvordTng"eeu ander Iegerlioofd van den vorigen Modoch een an- narch, weleer een der EgyMifcheti \ orden der zal em in ,. . " . , macht verhef- dienstbaar , zal eerlang zijn vriend en begiet' alleen fe- lchei'mer in macht voorbijdreven , en aan geeren , .yaar z;;n onafhangli|k bewind uitgeitrekte landen zun bewind zal « zeer uitgejirekt n.evoegen. 0. Deze jaluLiie zal verdeeldheid Z'J"s. 6. Naverwekken; die tot de erfgenamen van bei- verhop van liC kroonen zal overgaan; doch die zal eindelijk verfcheiden jaa- 0. 7 j ren, zuilen zij door een huwelijk van de dochter des zui- zich onderling , „ . ,. . verhinden; de W Konings met die van Sijrie, khijnen bedenhzuridcr k*"-tlelldi§ weggenomen te zijn; de invloed van die ning, zal aan Koningin ten hoove, zal men meenen daartoe het hof van , . dennoordfehen de beste grondltag ie zijn; d'.ch zij zal haren on"zo to^"'invloed °P liaar Oemaal niet lang behouden, drag te scr-en deze Vorst wijfelende, zal zelfs al zijn Herken ; doch ' ' J zij zal geene gezag verliezen, en die ongelukkige Gemalin befcherminz behouden, hij z.lfs zal in zijn macht geen Jland houden; zij zal gevangen vs. 5- Dit is Ptolemeus, zoop van Lacus, Koning van Egypte, een natuurlijke brueder van Alexander, die zijn moeder bezwangerde; en de weduw van Filips van Macedonië huwde, doch die zich voor een zoon van Lacus uitgegeeven had om zijne geboorte te bedekken; hij was de eeifte onafhanglijke Koning van Egypte na den dood van Alexander; — Scleucus Nicatou was een legerhoofd van Alexander, naderhand Gouverneur van Babijlcnie ; liet heeft lange geduurd eer hij het rijk der Scleucleden ftigtte als eerfte Koning van Sijrie; hij was naar het hof van Egypte gevlugt, en daar als Generaal der aimeen beroemd geworden, doch vervolgens zichzelven Souverein verklarende, is hij magtigcr dan Ptolemeus geworden, wiens Generaal hij was. vs. 6. Zij zal in macht geen Jland houden ; 'er zijn Handfchriften Jic dus lezen; dit is de zaak, Ptolemeus Ph i l a del piius gaf Zijn docLter Escenice ten huwelijk aan Anti0c 11 us ©£05, met dat bs-  van DANIËL. Hoofdd. XI. 103 zal met haar ganfche aanhang ongelukkig worden met ° . haar buwilijks- worden, zelfs haar zoon bij den koning wr- met hen wekt; de plaatzen, die haar befchenniiig gaven, *^n'c [i:"r £. hare partij kiezende, zullen met haar ook fjlP£*J^*"4oeJl ondergang vinden. 7. Doch een naastbeftaande een e&smmuit dat beroemd huis van de ongelukkig vermoor tak' Ziu zich in de, ook zeer magtig zal met een talrijke armee^ni>cn diep in het Sijrifche land dringen, niet J*'"*^^** leen in zijn onderneeming (lagen, maar 't land ta\ de aerine met het onbepaaldfte gezag als overwinnaarnJ^^n lange behouden. 8. Hij zal zulk eene onbe- Koning,tam*paalde overwinning hebben, dat hij alle de t«„'en land-G Kien zo wel van hei land als van ' *vs. S. Hü zat andere landen daar gevonden, met alle d*^^***: kostbaarheden ten gebruike van de afgods-den, keurig c vaStwerk van beding dat de zoon uit dit huwelijk de kroon moest erven; — op do dood van haar vader vertier, hij haar, cn Laodice zijn vorige Gemalin had weder invloed op alles; deze ziende de ongeftadigheid van haar Gemaal , bragt hein door vergift om, en befluurde het rijk in naam van haar zoon. Berenicf. was het gevaar ontweken, met haar zoon, naar Dafhnt, waar zij, fchoon de nabuurige fteden haar ontzetten konden, verraderlijk met haar zoon omgebragt werd. vs. 7. Ptolemeus Euergetes broeder van de vermoorde Bnrenice, zoon van Philadelphus uit de ftam der Lagi, de dood zijnes zusters willende wreeken , drong in Sijrie met een talrijke armee, ten fpocdigllen bijeen gebragt , cn deed een aanval die Scleucus Callinicus niet wederftaan konde, waarom hij zien moest dat zijn moeder Laodice ook haar leeven verloor. vs. 8. Deze buit door Cambijsis veroverd en verfpreid , bragt hij naar Egypte terug, bekwam daarom den naam van Euergetes ft Weldadige. Inrusfchen waren 'er in zijn rijk onlusten ontdaan, die hij door eene vrije gifte van 40 duizend talenten zilver wist te ftillcn, en zelve in zcgenpraal terug keerende, zich beroemd maakte door de vrijheid welke hij aan c\e \Egy?t:fcbe landgoden naar 't oordeel zijuw ontterdanen bezorgd had.  ïi8 Het B O E K koningrijke legertent tusfchen twee zeen , in de nabuurfchap van den berg des Jierlijken lands, „pjlann ; daarop zal hij zijn einde vinden , zonder een redder te hebben. Slld- hoofd- _ DEiiL. vs. i. opi. JTIierop zullen voor uw land weder torcHA|Ld, aiizulke benaauwde tijden volgen, dat de Vorst de gi-ootiie van iiet hemelsch legioen, die altoos als de krijgsheld zich rt ' _ ve> tonen , die Befcherm - Engel van uw ftaat zich heeft beprfch^nu"'mkend gemaakt, verplicht zal zijn, zijn macht zal het zuik fot behoud yan uw volk te gebruiken: nooit een bckom- meriijke tijd zult gij, zederd gij een vrij volk gewor2en'aisU'erooeitden zijt, tot zulke radelooze uiterften ge- vs. 45. Hij had nu het beleg voor Jerufalem geflagen,en het tot den uiterften nood gebragt, toen hij de tijding ontüng dat P h i l i p r u s, met Perfifcbt en Medifcbe troepen gefterkt, een inval in zijn land gedaan had, en reeds zijn hofftad belegerde ; toen maakte hij vreede met de Maccabeefche helden , rukte in zijn vaderland, leverde, onder het beleid van zijnen dapperen Generaal Lijsias, den anderen flag, en overwon; maar kort daarop kwam een mededinger naar zijn kroon uit een andere familie - tak, weleer te Rome gevangen gehouden , die nu onderfteund door de Romtinen zijn land inrukten, hem doodden, en hij geen kinderen nalatende, hem te geruster opvolgde. vs. ï. Zo rasch Demetkius het bewind in rust bezat, verbrak hij de verbintenis met de Maccabeefche Vorften, zond een beroemd Generaal B achidis met een leger naar Paleftina; hoe dapper men ftreed hun vrootfte held Judas was evenwel geva'len; was Jonathan mer «leer beleid en bedaardheid niet opgeltaan, het was. gedaan geweest-. hij zijn koninglijk hoofdleger zo gefteld, dat hij met de vleugelen zijner armée van de doode zee tot aan de Middelaadfche eene linie gemaakt hadde , in welkers midden hij Zions gewijden heuvel met het middelpunt zijner kragen benaauwde; hij zal niet alleen niet flagen, maar in zijn geweldigen dood het einde van zijn woelen vinden, eu hij zal geen opvolger uit zich hebben om zijn verloren eer weder te hcrftelleii.  van DANIËL. Hoofdd. XII. 119 komen zijn, evenwel zal uwe natie dansfeest is, 1 ' zinds zij een gered worden ; boe veelen 'er ook mogen volk geworden , .... ,,11 zijn; doch in omkomen; zij wier leeven als behouuers van zulk cen tijd het zelve , in de rolle van het noodlot2,1 ,llw ^"lk 7 gered worde» , onder die gelukkigen Honden, zullen behou- doch alleen , ,.. . „ , die welke ui- den blijven. 2. Als de ftaat zo ontwaakt getekend ?«- uit haren dood, zullen zich veele uit de fchuil h^i^. hoeken waarin zij zich verfcholen hielden, vensboek. ' vs. 2. Enve- vertonen , en als het ware verrijzende een ien van hun die , , . • in het ftof' der nieuw leeven beginnen , maar in zeer ver- z?sde rustenj fchillende omftandigheden; die in alles ge- ™"endoX d£trouw gebleven waren aan Godsdienst en zen'ten eeuwiplicht, zal het leeven een voortmaak van pnen Vtot 'verde hemelfche geneugten, eenmaal altoosduu ° o ? wige vtrjmte* rend, wezen; maar in anderen, overladen ding. met fchande en fchrik over hunne onftandvastigheid, zal het een voorfpelling van de afgrijzelijke beloning hunner ontrouw wezen. 3. Gelukkig zii, die door leer en voorbeeld vs. 3. Doch d& Lccritïirs de ftandvastigheid in velen tot rijpheid brag zuilen fchitte- vs. 1. Deze woorden zijn zeer moeijelijk: aan eene bijzondere opftanding der Jooden in dien tijd, is niet te denken, dit wederfpreekt de gefchiedenis; niet Venema dit geheel van hun verrijzen, in cen burgerlijken zin, optevatten is mij te gedrongen; ik wil niet ontveinzen dat hier mij moeijelijkheden overblijven ; de woorden zijn ontleend door fpeling op Jefn'ia XXVI: 14, 19. LVI: 24. en van daar die ftoute tekeningen. vs. 3. Ik ben zo gansch vreemd niet van eene vroegere opltanding der voortreflijke Joodfche Godvrugtigen; wij willen in eene bijzondere verhandeling het fchoone tijdvake, in de fchitterende hoedanigheden, van Mattathias , zijne zoonen Judus, Jonathan, maar vooral van den uitmuntenden Simon in het geheel befchouwen; dan zal het kragtiger werken; wij hebben nog te weinig denkbeelden in onze kundigheden van der Jooden lotgevallen in die tijden, en hierom is de efflitutte oas zo fiaauvr. H4  Ï20 Het BOEK ren als de glai van een be deren hemel en die 'er vt len tot bratij ieid opgelet hebben, als d fiarren, bellet dig en aliet duurend. vs. 4. IVfaa gil' , Danicl gij moet dezi Woorden voor t «Heen bewaren in ditB iek ver zegeld hnuden *ot aan de uit komst ; veler Zullen pogingen doen, tot vermeerdering hunner kundigheden (hierin.} vs. 5- Hierop zag ik, DaNiëL! nog twee andere lieden Haan; de een aan deze ziide van de boorden der rivier, en de andere aan geene zijde van den oever der rivier. ■ s. 6. Eu een fprak tot den man in katoen g kle d. die op den ftroom der rivier ftond: h..e lang zal het nog duuren, dat deze donkerheden zullen belloten ' blijven ? \ vi. 7. Toen ' fprak de man ; || ten; welk een annzien zullen zij in eer» , nieuwen ftaat bekomen, een voorlinaak van \ den fchitterenden glans des onbewolkten hemel, \tx\ die eerwaardige leidsmannen en voörgan• geren op het pad van geftrenge d ugi , zullen in dien onbewolkten hemel de tintelende ftarren in glans gelijk zijn ; dit zal de dood voor hun niet afbreeken, reeds in den nacht der ontbinding en afgefcheideuieid zullen zij met dien luister pralen. 4. Nu - besloot de Engel met eene bjzmdere aanbeveling aan mii, boe mj omtrent deze geheime gebeurtenisfen, a's nog aanftaande te gedragen; 'ik mogt wel alles zorgvuldig optekenen , maar dit in de zwi gtèls van het toekomftige laten ; hoe veel ik 'er ook van d- .orzag, tot op den tijd der vervulling moest dit bedekt worden; 'er was genoeg gezegd om den liefhebber der profetifche Schriften optefporen, tot eene naanwkeuriger onderzoek, als de aanleidende omftandigheden daartoe geleidden. 5. Nu zag ik iets het geen ik wegens mijn afgetrokkenheid te voren niet opgemerkt had; ik zag nu behalven den {preker nog twee andere van die orden aan elke zijde van de rivier liaan. 6. De aanleiding was , dat een dier twee iets toeriep m den Tpreker met mij, die den (latigen iatoenen lijk ruk aan had, en op het over■dak van de rivier al dien lijd geftaan had; :ijn gefprek beftond in eene vraag, die juist foor mij van zeer veel gewicht was, hoe reel tijd 'er nog ■ aanl ipen zoude eer die jpeenftapeling van zeldzaaine gebeurtenisfen laiizijn zouden verkrijgen. 7. Dit werd door  VAN DANIËL, HüGFDD. XII. ' 121 den muidennen, die mij de bijzonderheden ^J»«t kb=^ medegedeeld had , dus beantwoord : on- «ten ftrtfm jèr der het opheffen van zijne handen , even m"tc' „pb^ng als bij een plechtig eed-afleggen gewoonlijk**™^™11 gelchied, en met aanroeping van den Eeuwig van den n:nkcr..ii i '; hand naar dea leevcnden, zeide hij: dat dien tijd beperkt washemei.enzwec- na zevenen, en op de helft van eenen, ZOJUJjfJ** die geweldigen aanval op het gewijde volkleel\' ü*< 'LT 00 . een hepa.nl I Zf- gellaakt worden, en dan zou het meer jwareri zevenen, gunllige hare volkomene vervulling hebben. 20uzi]'n,cer'üe 8. Dit hoorde ik wel duidelijk, maar even- jj**?^»^ wel vatte ik het niet recht, waarom ik degêwijden volks 11 1 ZOU ophollen , vrijmoedigheid nam te vragen, welke de en dan 201l o0ic omftandigheden waren die ons de vervulling w1örden_vervu:d aanwezen. 9. Hierop zeide hij mij tot ant- w- 8. Dit , , . hoorde ik wel, woord: naak hierop verder aantednugen; maar verfto.d deze bijzonderheden moeten verborgen blii- om"Sk'vn^'- ven tot dien tijd dat zc beginnen in ver-mIm neer 1 ■* 0 wanneer is het vulling te komen. 10. Onderfusfchen mag ik einde van pit ^ alles* u dit zeggen: dat onder de lotgevallen van v,. Q. Hieruwe natie, en dit zij u tot troost, een ^ zeDd*NI^',! aantal uwer landgenoten van onteerende heb- want deze , .... , , , ..\ . ■ , ,, woorden zljq behjkneaen bevrijd en gezuiverd zullen wor- , en geden, ja nieuwe denkbeelden zullen verkrij „^Vvervuï- gen, en door verdrukkingen en vervolsin- H** c ' a - vs. io. Ve¬ gen nog edekier in beftaan zullen worden; ie» zuilen fe- op den bedorven man moge dit geen goede Tgl*afé 'en f'- uitvverking hebben , deze zullen onbelem- '"""rd wPf ° ' den; doch de merd voortgaan zonder iets van deze bedrëfc f oodaard zal fnoiul blijven ging in overweging te neemen , maar elk handelen, en gemoed dat bedagtzaam voor zichzelven J^er'ldJ'ÏÏÈ wenscht te handelen , zal hierop tot zijn "«men, toni 1 ' de voorzicbts' vs. S. Hier verlaat ons het Rnmfcht Codes in den voordrage , v;zt volgt is gewis van eene andere hand. H 5  I2ft Het BOEK enz. gen zuilen het aanmoediging het oog tragten te houden. vs. II. Doch 11. Zo veel wil ik u evenwel zeggen: de afndatdhet da- treurige tijd waarin den openbaren Godsdienst gc!ijlk', „offerzal ftilftaan , en in plaats van dien in zal ihl ftaan, 1 en de verwoes-den tempel de alfchuweh'ike afgodendienst zal za"dheeHchen \ gevierd hebben, zullen twaalf honderd en nezui!ennd tWrn §ent'S dagen , of drie jaaren en een half, honderd en diiurcn. 12. Op eenmaal zal alles niet geheel negentig dagen. .. , _ vs. 12. Maar ophouden; hij mag van geluk fpreken, die dieU'hetS door-noS honderd en vijf en dertig dagen daarop ftaat, en be-Vuigende doorftaat, dan eerst zal de gunltige reikt tot dui- p . ' .. zend drie hon-omwending gezien worden. 13. ISu hebt gij denigedag'en.en afgedaan, gij kunt u weder tot de bezigvs. 13 Maarnec[en uwer beftemming fchikken ; gij zult gil, begeef u J> ' ö 1 tot uwe be-dan reeds lang in het ftof des doods liggen, ?us?miïn' uwafvvagtende uwe altoosduurende beliemming, hogWotouder"als uw leeftijd is afgelopen in vreede. dom. t»r. li. Te voren waren in zoortgelijk geval 1150 dagen opgegeeven, mogelijk dat hier aan zijn dood gedagt werd als het nader eindperk. vs. 12. Dat is onder de zoon en opvolger: dan vyaaren nog treurigeie gebeurtenisfcn te wagten.  HOSEAS VOORSPELLINGEN. 127 volgen van het rijk hunnen oorfprong genomen hebben, en zulks al vroeg, "dewijl ■ naar alle vermoeden de bejaarde Vorst door eene partij , waar tegen hij niet beftand was, om het leeven is gebragt; altans, de tusfchenvakken waarin den troon open ftond, de burgerkrijgen, de aanllelling der Koningen door eenige rijksGrooten of Legerhoofden, fchijnen tot op den onder* gang van het rijk zelve, de noodlottige gevolgen van zulk een al te groote toegevenheid geweest te zijn. In zulke binnelandfche oorlogen ftijgen de wreedheden, die door de dartele zoldaat op het aanhitzen hunner Legerhoofden begaan worden , waar van men in de Jaarbo'ken der Koningen onder Menahem's beftuur ijslijke proeven vind. In zulk een verwarring kreeg het nabuurig Asfijfitcb hof eenen verbazende invloed op het rijk van Israël, en wist door fchattingen, geld-afpersfingen , dit rijk nog meer te verzwakken. Dat rijk fcheen zich wel onder Pekach weder een weinig optebeuren; maar deze Vorst meer dapperheid in het veld, dan wel beleid in het ftaatsbeituur bezittende, had dit geene gunftige invloed op den Staat; integendeel, zijn onrustige oorlogszugt deed hem het betluur van zrjn rijk verliezen, en tevens de voornaamlte inwoners ballingen worden. Dus trad de laatfte Koning, Hosea, den wankelenden troon op. Vafal van Asfijrie zijnde , kon zijn heerschzugt dit onmogelijk dulden; hij ging dan verbintenisfen aan met Egypte, in dien tijd gewis zwakker dan Asfiijrie. Hij baande zich daardoor den weg, dat de Asfijrifche Monarch hem beoorloogde, en het rijk, zonder dat de Egyptenaaren kragtdadige middelen in het werk ftelden, met het veroveren van Samaria, een einde deed neemen. Dit algemeene agtte ik noodzakelijk hier aantevoeren; om dat ik niet in hef. vermoeden ben met veele Uitleggers , dat meu in dit Gefchrift verfcheiden leerredenen in  148 INLEIDING op in verfcbiilende tijdsomftandigheden moet zoeken, maai meer eene algemeen inzicht in het toekomftige; en zoms eene opklimming tot vorige tijden , waaruit de oorfprong van de rampen en der ondeugden, welke de Profeet beftraft, moet afgeleid worden. Het is niet te denken dat de Profeet immer geregelde redenvoeringen zal gedaan hebben; tijd en plaats was daartoe ongefchikt; dus men niet verwagten moet dat deze redenvoeringen in den gewonen vorm gebragt zijn. Van 'smans lotgevallen, zelfs niets van zijn karacler wetende, kunnen wij ook hierin niets tot opheldering geven. Dan daar ik nogtans zijn huwelijk eigenlijk en niet zinnebeeldig verklaar, kunnen wij daaruit gewis iets nader leeren. Dit huwelijk met eene eerlooze echtgenoot, was v>or htm als mensch en als Profeet een lecrfchool van veel aanbelang en van verbazenden invloed. Hoe vee! geduld, zagtmoedigheid, en, zo 'er liefde voor haar in zijn boezem woonde, hoe veel medelijden zal hij betoond hebben geduurende zijne huislijke verkeering 1 Dit alles moest, daar hij het oogmerk van zijn huwelijk wist, hem fchetzen genoeg aan de hand geven, om te leeren hoe grievende de ontrouw der Israëliërs omtrent den waren Godsdienst en zijnen Heer moest wezen. De duurzaamheid van dit beilaan, vergeleken met zijn gedrag, onder de handelwijze van zijne eerlooze vrouwe, verfchaflën hem tederlte denkbeelden omtrent het Opperwezen, en tevens eene regtmatige jaloëzij en verontwaardiging, welke in geen Profeet zo gevonden word. Van deze zijde befchouwd, is zijn voorflel belangrijk, en regt leerzaam ; en dan kan men ook de lleutel vinden , waarom de man in zijne beftraffende redenen tot zijne landgenoten altoos de bedaarde berisper is, zonder eenmaal door hartftogten vervoerd te worden. Hij voelt het kwaad zo wel als anderen, het flond hem niet minder als iemand tegen de borst; maar de gewoonte had het aan-  HO SE A'S VOORSPELLINGEN. 129 aandoenlijke daaruit genomen, cn zijne ware genegenheid tot zijne landgenoten deed hem, hoe onwaarfchijnelijk het was, op verandering hopen ; het is zijn eenige verlustiging zich hierover- uittebreiden. Nu kunnen wij ook te gemakkelijker bevatten , waarom zijn ftijl minder pr fetisch - dichterlijk is dan die van anderen ; dit is zeer wel opgemerkt door N1 e m e ij e r , en gaat zoms zo ver, dat men inderdaad met hem in het onzekere is, waar v>or men het houden moet; het is meer dan waarfchijnlijk, dat zijn huishoudelijk leeven, maar vooral de fpaarzaame omgang met Profeeten, daartoe aanleiding gegeeven hebbe ; vooral fchrijf ik de oorzaak daaraan toe, dat hij met zijne vergelijkingen zo fterk ingenomen, en met de invallen van anderen zo bekoord , dat hij aan geene dichtmaat denkt; als hij in den fpreuktrant valt of als hij tragt te roeren , dan valt hij 'er zeer wel in , en dan fhagt hij ook "zeer goed. Hij is een man die ik wegens den profeetil'chen fmaak van fchrijven veel gezag toeken; Eichhorn zegt zeer tekenachtig van Ho se as wijze van voordragt: ,, het is een krans met bloemen, beelden in beelden gevlogten, vergeliikmgen in vergelijkingen geflingerd, die zijn ftijl fchoon uitgehaald hebben; — eenheid is 'er minder in dan in andere Schriften van dien ftempel, maar zulks toont aan, dat zijne vrugtbaare verbeelding hem zelden toelaat de beeldt n te voltooijen; —■ Eichhorn voelt het Goddelijke, als hij het in het oorfprongelijke leest," maar voegt 'er in eene adem bij: in eene overzetting kan hij niet behagen. Maar eer ik dit eindige, moet ik het wagen mimen lezer nog mijne gisfmgen omtrent dit Gefchrift medetedeelen, die mijns oordeels het meer vreemde van het voorftel een weinig ophelderen. Het komt mij voor dat het zinnebeeldig voorftel, in de drie eeifte Hoofd- IX. Deel. 1 dee-  ïSo INLEIDING op deelen, zeer Jludieus genomen is, om ons ongevoelig in te leiden in den toeftand van het rijk onder Je robe am den llden van de ongunftige zijde befchouwd, maar zeer bedekt den voorfpoed, welke het onder dit bewind genoten heeft, teen de Koning en zijn onderdanen in eene gemakkelijke en wellustige leevenswijze gedompeld waren, waaruit niet één wakker geworden is. In zulk een tijd ziet men wellust bloeijen, en de afgoderij krijgt, al is het noch niet openbaar , zo veel nieuw voedzei, dat de gevolgen daarvan allerontzettenst moeten zijn; dit alles doet zich in het huwelijk van Hosea met Gomer fprekende op, en de wederkaatzing op Jerobeams regeering is duidelijk te voelen. — Het rijk van Israël is eene vrouwe, die reeds voor haar huwelijk, met Hosea, onegte zoonen gaf; nu huwt hij ze; ze komt in eene meer gevestigde , bedaarde , onbekommerlfke leevenswijze ; haar karakter op zichzelvcn niet. in haar nadeel zijnde, fchijnt het huwelijk in den beginne optencemen; zij verblijd hem met een zoon, die hij zijn kind konde noemen; iets treurends was 'er evenwel in het uitzicht, daar het koninglijk huis toch zou ondergaan, waarin nog veel goeds was, waardoor dit alles nogtans van gedaante zou veranderen ; nu valt de vrouw weder in de aanftotelijkfte zeden, baart kinderen in eerloosheid; daarop wijkt de genegenheid, en zelfs het mededogen; 'eindelijk komt de beflisfende fcheiding; alle beelden van den toeftand des rijks tot op deszelfs ondergang. In een ander bedrijf werd nog met veel kunst de tekening doorgezet, daar 'er anders natuurlijk door de fcheiding eene gaping is, die de zaken moeijelijk doet aaneenlasfen; het moest eene tekening wezen van den toeftand en het gedrag der IsraëlUtifche ballingen; en ik beken dat de eenheid hier niet alleen bewaard is , maar met zeer veel kunst door den Profeet is behandeld. Neemt men dit over, dan  HOSEA'S VOORSPELLINGEN. i$t dan zal men van het Hoofddeel af tot het einde toe, een fchilderij vinden van den toeftand des Israeiitifche rijks , van Jerobeams bewind af tot aan de terugvoering uit de Asftjrifche gevangenis, zo dat men niet meer verlangen zal, om hier bij bijzondere omftandigheden bepaald te worden, waardoor het geheel minder krachtig kan werken. Ik breek hier af, en laat mijn lezer over het zelfs te beproeven , wat hij hier als waarheid meent te vinden. De algemeene Schriften over de ïi Profseten zij;i door mij ingezien. Mercrrus, een goed taalkundige voor zijn leeftijd: Tauno vius, zeer goede aanmerkingen tot Inleiding gevende; Pi sRnN, Commenta&e fur les Profetes, Paris 1693. voor de Hiftorieele ophelderingen van zeer veel belang. Behalven de gewoone Uitleggers heb ik mij bijzonder bediend, van SciiRoëDERs Akadtmifche Lesfen, die mij leerden, hoe lange die groote man nog met de gewoone vooroordeelen der Uitlegseren geworfteld heeft, eer hij zich vrij maakte, daar Hosea onder zijne eerfte voorlezingen is. Voorts Bahrdt, Apparatus Criticus, 1775. van zeer weinig belang, en veel windrige oppervlakkigheid. Van andere geaartheid is Mangers, Commentarius in Hoseam: een oordeelkundig Gefchrift, het geen 'smans doorzicht, en gelukkige toepasfing van Ooster1 2 fchc  J4ö Het GESCHRIFT r'chtcrüjk onderzoek u in verband met de misdaad wil voorhouden: Daar er geen trouw, geen menscblievendhcii, geen Godsdienst in liet land is; vs. 2. Maar xvel meineeden, liegen , moorden, ftclcn en overfpel; Deze woeden, daar bioedfchuld op bloedfchuld volgt, vs. 3. Iiierom treurt het land, de inwoners kwijnen, rnet de velddie- ren, en de vogelen des luchts; Zelfs de visfehen der zee worden weggeraapr. vs. 4. Doch niemand berispe, cf beftraffe den an 'eren; Waut uw volk zijn rebellen, ook zelfs de Priesters. Daar alle burgerlijke oprechtheid uit de zamcnleeving geweken is ; daar de onderlinge behulpzaamheid, die de band noodzakelijk maakt, geheel ophoud; daar geen kennis veel min eene ware openbaare betragting van den Godsdienst meer onder de natie over is. 2. Maar integendeel, het verbreeken van de heiligde verbonden, het onbefchaamd en misleidend vervallenen van al wat waarheid is, het geweldig afmaken van het leeven , het misdadig roven van des anderen bezittingen, de wellustiglte huwelijks-ontrouw algemeen zijn, en de natie van deze tijd kenmerken , en dan nog, door het heilloos woeden in elkanders ingewand, de offers van wraakzugt onafgebroken zijn. 3. Hiervan moet het natuurlijk gevolg in alles wezen de treurige toeftand van het ganfche land , en eene uitteering onder de inwoners zo algemeen , dat zelfs de lucht met hare bewoners , en de zee - bawoners daarvan gevoel hebben. 4. Het is zo ver gekomen dat geen mensch moeds genoeg heeft, of het onderneemen durft hierover eene beftraffende re- vs. 3. Hier moet men zich den treurigen toeftand van Isra'cls rijk na den dood van Jeroeeam voordellen; een toneel van akeligheid door Rcgeeringloosheid , invallen der /lsfijriers, en de verregaandfte zedenloosheid onder het zoldaaten-leeven. vs. 4. Ik ben met Michaölis hier volkomen in het verraoedeto, dat hier anders moet gelezen worden, dan behoeft 'er ook in het 6de vers ge o-  van H O S E A. IIoofdd. IV. 147 vs. 5. Hierom zult gii in kort vallen, zelfs de Profeet, engedagt! Ja Ik «Vil uw moeder uitroehen. VS. 6. jVlijn volk gaat uit gebrek van kunde verloren; Daar gij oak oe kunde weragt hebt, heb Ik 11 ook afg-keurd tot dea dienst des Priesterampts» Daar gij de wet van uwen Elobim verwaarloosde , wil Ik ook uwe kinderen verwaarlozen. den te bonden; bet is cen volk, dat van niets anders weet dan van opftand, want hunne Priesters zijn zelfs regte Koraciis; wat wil men van zulk een volk en van zulke geestelijken dan wagten ? 5. Het kan niet anders wezen, of in zulk een gefteldheid moet het volk de flagt-offers van alles worden, in de beste tijden zelfs, en als — in het laatfte lid ben ik Schrocder gevolgd, die met behulp van het Arabisch de ware betekenis aanmerkelijk verflerkt heeft. vs. 1. Die hier eene nieuwe reden vinden, denken aan Salmanesar's inval tot verwoesting van het geheeie land 2 Ken. XVII.; anderen aan de eerften inval der Asjijriers onder Menaciiem's bewind 4 Kon. XV. — Huis en familie werd zeer veel verwisfeld bij de Profeetcn; zeldzamer i» de tijtel: huis van Jelovab, die van huis van L 3 Eh-  166 Het GESCHRIFT vs. 2. Zij zullen wel roepen: mijn Elobim ! wij Israël zijn de Uwe, VS. 3- Israël heeft de bron van hun welvaren uitgedroogd; De vijand moet hem op de bieten volgen. vs. 4. Zij hebben Koningen gemaakt, maar niet op Miin gezag; Vorften aanacfleld, maar lk heb ze 'er niet voor erkend; Zij maakten van hun guud en zilver voor zich afgoden, Op dat ze daarvan heden bertofi worden. te behoren , fchoon zij alle verbintenisfen zeiven verfcheurd hebben, en de grondweten door Mij gegee^en, gansch ontrouw behandeld hebben. 2. Als de nood klimt , zal de kreet wel opgaan ; 6, waardige Befcherm - God ! red ons, wij vereeren U in die betrekking volgaarne. 3. Dat ongelukkig Israël heeft zelfs aanleiding gegeeven_, dat die bronwel van genoegen en welvaren, welke voor hun zo geneuglijk had kunnen vloeijen, nu niets geeft; en dat nu, integendeel, een moedig vijand hen met een gewenst gevolg zal aanvallen. 4. Men behoeft hiervan geene andere proeven te geven, dan alleen in de keuze hunner gekroonde Hoofden, die, hoe veel hunne keuze den ftaat ook moge kosten, nimmer op Mijn aanraden benoemd zijn ; niet minder ongelukkig is tans de keuze hunner Staatsleden , die altans behagen Mij in het geheel niet, maar zij moeten eene vrije keuze hebben in hunne Goden, zij gaven daartoe hunne fchatten, ongetwijfeld om dat zij zo veel te eerder van den last der fchatten zouden ontheven worden. Eltbim is zeer gewoon; ik denk dat zij, om dat zij geen tempel hadden, zich op Jebovab als hunnen Elobim niet dorften beroepen, wel als Befcherm - God , maar niet in den zin van Godheid die daar woonde. vs. 3. Over de betekenis van verftolen, fchijnt Schroóder in zijn Ortginis , en in zijne Aanmerkingen over deze voorzegging eenigzins te dobberen; dit heeft Manger aanleiding gegeeven, 'smans gedagten te verlaten; mij dunkt die betekenis ftrookt hier evenwel vrij wel.  van HOSEA. Hoopdd. VUT. 167 Vs. 5. Uw kalf, Samarial is uitgemergeld geworden; . Mijn toorn is gaande over hen, om dat ze voor geen reiniging vat' baar zijn. vs. 6. Daarenboven was het uit hraïl, het maakzel van een konftenaar , Het was geen Elobim, dit kalf van Samaria moet tot /paanders wor- (den. VS. 7. Zij zaaiden wind, en zij moeten ftorm maaijen; v Er moet geen uitfchietend kourn zijn, altans de balm geen meel 0^Zo het dit al heett zullen de vreemden het opteeren. ibetti vs. 8. Israël is geledigd, als een vat; En onder de volkeren gelteld tot veragting. 5. De pralende Godheid van uw hofftad maakt reeds eene treurige vertoning; zij is niet meer glad, maar geheel ongans; — dit zijn reeds de vrugten Mijner verbolgenheid ; het moet zo zijn, daar 'er bij u toch niets te hervormen is. 6. Dat ichandelijke voor de menschheid moest geene uitvinding der Egyptenaaren alleen zijn ; de Israëliërs moesten door de handen der kondenaren zulke Godheden kunnen fcheppen; hoe rasch werd het openbaar dat het geen eigenfchappen der Godheid heeft, als men den hof-God tot fpaners vermorzeld ziet. 7. Met zulk eene godsdienftigheid, zo ijdel, kan niets dan wind gezameld worden; die bijeenpakkende moest een ftorm worden die boven hunne fchuldige hoofden uitbreekt, zo algemeen vernielende, dat geen koorn-halmen zullen blijven ftaan, altans geen gelegenheid hebben om hunne halmen te rijpen; en werd hier of daar nog eene ftreek verfchoond, waar over den wind niet ging, dan zullen nog de Landzaten daarvan het genot niet hebben. 8. Ja, het vorftelijk Israël moest nog tot die ftaat komen , dat het als cen vat, het welk goede waaren inhield, maar daarvan beroofd zijnde, geoordeeld werd tot geen ander gebruik meer dienstbaar te zijn; zodanig zijn zij, de veragtelijkfte vs. 7. ScHRoëDER leerde mij dat de beelden van wind en gewasfen hier in den text aan den anderen geketend waren; — het geen de onze door uitfpruitzc! vertaald hebben, is bij mij, naar de kragt des woords: iet gezwollens} doch dit was te kort oin in de overzetting intebrengen. L4  Het GESCHRIFT vs. 9. Zij.reisden naar Asfur, even als de ontembaare woud-ezel; Die van Epbraïm nuurden hunnen minnaaren zelfs, vs. 10. Die zij onder de volkeren door gefcfaenken gehuurd hebben, wil Ik .. rondom hen een kring doen makent Zij hebben daarmede al cenigzuis begom.cn op order des Konings en oer Grooten, vs. ir. Daar Epbraïm de altaren om te zondigen vermeerderde, Moesten du alnrcn hen ook ten val dieiien. vs. 12. Ik frehlc hun d*. geurigbeden Mnncr wet voor; Doch zij oordeelden die /tinkende te zijn. onder de waereldbewonejs. 9. Moest dit liet gevolg zijn van verbintenisfen waar naar zij zo vuurig Houden? moest men daarom naar yhfijrie gezandfcïiappen maken, en die met de tronwlooze drift van een togtige wond-ezel bcgecien? moest het huf zelve met zwaare gefchenken die verbintenisfen te gelijk met de Sijrifche afgoderijen kopen? 10. Daar men dan zich met afgodifche volkeren 20 diep in verbinteHisfen inliet, is het billijk dat die huurlingen ook komen, en den veragtelijken kring om u flaau; — men ziet maar al te duidelijk uit de voorbereidzelen, die op order van een groot Monarch over verfcheiden afhanglijke ftaten gemaakt zijn, wat gij te wagten hebt. 11. Het geluste Israèh rijk tot gemak der onderdanen de altaren te vermeer Ieren , men agtte dit eene kleine Jtruikeling; ondertusfehen wierden de altaren de voorhaame oorzaak van hunnen beflisfeiiden ondergang. 12. Zij wisten evenwel beter, Ik had hun Gods- vs. 10. ScHRoëDER vind hier veele moeijelijkhcden in de conffructle; miins oordeels vloeit alles wel; het dikwijls gedwongen hegten aan dc eerfte betekenis der woorden, maakte een gezegde, in dien tijd gefebreven toen de taal leevendig was dikwijls glad, nu frrocf en moeijeli.k; MicnAër.is heeft zeer wel opgemerkt., dat de gewoone lezing is: Kaning der Fo'Jien, en niet en van Vorften. ■vt. tl. Ik geloof dat men om de fpcling van Hosea te vinden, eene andere betekenis van het woord zondigen, op het einde het kragtigfbe-, mo.t plaatzen. rr.> eeten; Hij aenkt aan hun ontrouw, wil hunne verkeerdheden ftraffen, en zij moeten weder naar Egypte. VS. 14. Want Israël vergeet ziin ftigter onder het paleizen bouwen; Juda vermeerderd! zijne vestingen; ma.ir lk wd een vuur zenden, bat , en zijne ftcden, en hunne paleizen opteert. dienst en burgerftaat door Mijne fchikking gegeeven, waar van zij de aangenaamheden zelfs gekend hebben; dat die in hunne fchatting onaangenaam, verveelend waren, daarvan zijn zij zeiven oorzaak. 13. Het is waar, het dagelijks offer zwijgt nog niet geheel , maar in de vieesch - offeren tonen zij hunne gulzigheid, en dus het hart waarmede zij die brengen; daarbij moeten zij Jehovah mishagende zijn, om dat ze niet naar de wet ingericht zijn; in plaats van bewijzen van verzoening, bebb.n zij om hunne ontcering Zijn hoog ongenoegen te wagten, ftraffen voor de fchreuwende boosheden; —■ die lieden welke zulk een trek naar Egypte hebben, moeten de Egyptee'rs weder bezoeken. 14. Hoe billijk is zulk een lot, Israël denkt niet meer met hoe veel zorgvuldigheid zij tot eene vrije ftaat wierden, het is tot eene hoogte geftegen dat hunne Groote'n vorflelijke paleizen bewonen ; Juda mag zich zo gedtigt gemaakt hebben , dat verfcheiden van deszelfs lieden zo talrijk als weerbaar zijn, het oorlogsvuur zal, en fteden van den een, en de hofpaleizen van den anderen, verwoesten. IX.Ie HOOFDDEEL. vs. 1. Verblijd u niet, Israël', met uwe danszende reife naar de wijze der volkeren; Gij zijt ontrouw orhtrent uw Elobim; mint hoerenloon op eiken dorschvloer van het koorn. nt aar te Israëliërs', die uwe blijde oofst-feesten met zang en dans viert; maar helaas! in navolging van Heidenfche volken, ter eere van mindere afgoden, aan welken men gewoon is dien zegenenden invloed toe- L 5  »7* Het GESCHRIFT VS. 9. Zij hebben zich diep bedorven, als in Gitem'e tijden; Hij zal aan hunne o .'rechtvaardigheid gedenken, en hunne wandaden VS. 10. Israël verraste Mij in dc woestijn als druiven (bezoeken. 7i?pwtfe'' Wïen,^ij als de ';«fte«"ecn van rijpende vijgen; Fn m£ V1'1 £a"!-Pe°r , en wijdden zich aan die (chaamtelooze, ün wierden zo vcnoeijelijk als hunne liefde was. vs. gi» Wat Epbraims tahijkheid aangaat die zal als een vogel vervliegen; In de baarmg, in het moederlijke graf, bij de vereeniging. geestelijken die aan het hof voor dc belangen van de Godheid moesten waken, waren het tcgengeflelde van hun plicht; de volks - Profeet gedroeg zich omtrent hen die nog trek naar den openbaren dienst te Jerufakm hadden, als de vogelaar die overal ftrikken uitzet. 9. Het is maar al te waar, dat 'svolks zeden ten uiterfté bedorven zijn; eene dartelheid, zo als ouwlings te Gibea de natie in beroerte bragt, is hun eigen geworden; de Rcgtvaardige herinnert zich die wandaad, en wil den fchakel van fnoodheden niet ongefiraft laten. 10. Ik herinner Mij nog Mijne liefde-zorge bij de grondlegging van den ftaat; geen reiziger is meer vergenoegd als hij in eene fchraale zandige oort door eene frisfefie tros druiven Verrast word, dan lk; een volk Mij afzonderende van de befmettende afgoderij meer vrij; de eerfte rijpe vijg is niet aangenamer voor den liefhebber in het vroege jaargetij, dan Mij het kroost van dit volk was in de woestenij, maar toen moesten zij hunne eerfte bloczems aan den fchandelijken, oneerbaaren, BaatPeors dienst geven; moest ontucht den grondflag van alles wezen. 11. Epbraïm met zo veel zorge boven andere ftammen met volkrijkheid begunftigt , zal ongedagt en fuel, als het opvliegen van een vogel is, hunne fterkte ontnomen worden; — van dc baarmoeder naar Datiie wijken zeer ver af van het gewoone; Manger houd zich het meeste aan den text, ik ben hem meest gevolgd, maar heb niet nodig geoordeeld het naamwoord wachter in een werkwoord te moeten veranderen.  van HOSE A. Hoofdd. IX. 173 vs. 11. AI zagen zij al hunne kinderen tot volwasfenheid opgroeiden, Ik tal ze beroven, dat 'er naauwlijks menfchen meer zijn; Ja, waarlijk wee hen ! als lk van hen zal geweken zijn. VS. 13. Epbraim was Mij op het gezicht als een rotze, beplant in eene lieflijke oort; Maar dit Epbraim zal zijne kinderen evenwel naar den flagter moe- r™ 1 «. , r. cu r.~ ., ""l voeren, vs. 14. (Wel Jehovah'. geeft hen wat G11 «even wilt; Altaus misdragten en gejlonken borden.) het graf; in de eerfte beginzelen der bevrugtiging omtekomen zal gewoonte worden. 12. Werd al hier en daar een van die gewoonte uitgezonderd, wat zal het baten? het genoegen van kinderen groot te zien, zaljhet verlies zo veel te fnjartelijker maken, te meer, daar 'er eene ganfche ontvolking plaats zal hebben, en 'er dan naauwelijks een gemist kan worden; — zeker lk ben bewogen als Ik indenk, wat het te zeggen zal zijn, als Ik ze geheel aan hun lot zal overgelaten hebben. 13. Een rijk het geen Mij op het aanzien was als eene granieten hoogte, op de bevalligfte wijze bewerkt, en in de vrnchtbaarfte en welgelegenfte hof was veranderd; kan 'er akeliger bedagt worden, dan dat de bewoonfter van deze hoogte 'zo bevallig, zelfs gedwongen zal wezen haar kroost aan hare moordenaren ter hand te (tellen. 14. Gun mij, Heer! dat ik, als zulk een lot Israël zal te beurt vallen, dan als eene gunde van U mag vragen, de misdragten in Israël te willen vermenigvuldigen , of de zuigelingen in dien leeftijd waarin geen indenken plaats heeft, wegdrukken; laten dan liever de borden der treurige moeders indrogen. 15. Maar, vs, 13. Baiirdt heeft met vrij wat waarfchijnlijkheid uit overzettingen den text herlteld: Epbraïm heeft, zo als ik zie, zijne fpruiten aan de jacht bloot gegeeven, Epbraïm beeft zijne kinderen tot de fagtbank geleid; — Schrocdf.r is de eerfle geweest, die gemeent heeft dat men den naam van Tijrus moest verlaten , en beplante rotze moest lezen; daar die betekenis ouder en vroeger is dan die van Tijrus, hebben wij volkomen vrijheid dit te volgen.  iri? Het GESCHRIFT vs. 4. Zij vlegten woorden aan een , zweeren valsch onder het aangaan van verbintenis; Hierom moet hunne ontucht opgroeijen als het Lolium in de voren ,.■ . ' - • ' der akkers. vs. S- De bewoners van Samaria moeten over het kalf van Detb-Aven verbleekt zijn; Zijn volk zal hen beklagen, zijn offer-Priesters gewoon zich over het zelve te draaij'en, Zullen nu, met al htm aanzien , gansch vervallen wezen. voering treft, moeten zij hunnen Koning misfen, en regecringlocsheid gevoelen; dan zeggen zij koeltjens: het is waar wij misfen een hoofd, maar daar wij buiten den openbaren dienst en hulde van- Jehovah zeer wel leeven kunnen, kunnen wij zulk een etninènt hoofd zeer wel jmisiln. 4. Al de vertoning van verbintenis en van ondergefciiiktheid, die zij nog maken, het zij in het godsdtenftige, het zij in het burgerlijke, zijn los, ontrouw en onftandvastig , cu dit bellaan groeit met hun welvaren te gelijk, even als het fchadelijkfte onkruid tusfchen de akker-voren te gelijk met het graan opwasfeiide. 5. Nu mogen de inwoners van de hofftad zich over de nieuwe Godsdienst-inrichting van het van ouds vermaarde Bethel zich vermaken; het is geen huis Gods, maar één tempel van bijgeloof, voor eene opgerichte veerze; dit toneel zal wel veranderen, de aanhangers van zulk eenen vernederenden dienst zullen zeer ter nedergeflagen zijn, zo wel als de afgods-Papen, die uit godsdienftigheid de belagchelijkfte draaïngen maken , zodra zij zien dat al die ijdele praal voor altoos geëindigd zal zijn. 6. Dat pronkftuk moet eerlang naar Asp.jrie, het vs. 4. Dit is Ulium; een bitter, voor de gezondheid zo fchadelijk, onkruid. Michaclis heeft het in zijn Mofaiscb Recht, fchoon befchreven. vs. 5. De aanmerking van onze Randtckenaaren is hier rijk; — de Dervifclen, bij de'Tuikcn, hebben nog die ronddraijingen in gebruik; Muller in zijn Satara pag. 79. zal volgens den aart der taal hier den lezer de meeste voldoening geven.  17» Het GESCHRIFT vs. II. Sw Spbvim een tamme veersfe is, het dorfchen gewoon , Wil Ut aan zijn vetten hals den ruimen toom doen ; Ik zal Epbraim aanfnannen ,Juda zal ploegen, Jakob agter hem eggen. vs. 12. Zaait voor u naar evenredigheid, maaijet tot aan den mond • Braik het braak leggende lami zelf», ' Daar het nog tijd is om Jehovah te zoeken, Op dat Hij komende , weldadigheid over u doe regenen. flavernij is gewis; Ik zal zorgen dat het aan geen volkeren , als aanfehouwers, ontbreken za!, als Ik hen over het paar hunner misdaden, wellust en afgoderij, aan den anderen vleugelen zal. u. Het vorftelijk Ephr. ïn, het geen zich altoos onderfcheidde, gedroeg zich meestal als het jonge rund in zijne eerfte kragten; het was aan het oorlogen gewoon even als het rund onder het dorfchen gewoon is aan het vertrappen der halmen; hierom wil Ik zijnen vleefchigen hals met een Herken toom voorzien, om hem naar Mijn genoegen te beftuuren ; Ephraïm zal nu moeten werken; het zal niet dorfchen, waar onder het al bukkende zich voeden konde, maar aan den ploegwagen gebonden, zal Juda den ploeg te gelijk met Ephraïm beftuuren; voor eiken zoon van Jakob zal Ephraïm zelfs de egge op het ploegen moeten voortliepen. 12. Doe dan geen vergeeffchen arbeid; als de egge over het land gegaan is, firooi dan vrij het zaad, op de beste en gelijkfte wijze, waaruit gij u even zulke voordeden voor den burgerftaat beloven kunt, als de oogst geeft; verheugt u dan vrij over den fchoonen overvloed van uwe nuttige vrugten tot heil van anderen; bebouw intusfehen die landen die lange uitgemergeld zijn. door ze door omzetting te bekwamen; het is meer dan tijd om door zulk een gedrag Jehovahs gunfte te zoeken; wagt op Hem op dat Hij Zijne goedgunftig- vr. II. Over dit vers is het: zo veel hoofden, zo veel zinnen; men kan 'er veel over zeggen,. maar de fprekende beelden moeten maar in heure harmonie werken, dan is alles gevonden; dit kan ik beter in de omfchrijving dan door aanmerkingen bevatbaar maken.  van HOSEA. Hoofdd. X.' 179 VS. 13. Gij hebt verkeerdheid gezaait, fhoodheid gematie, de vrucht de» aftials gegeten5 Gij hebt op uw gedrag betrouwt, op het getal uwer zol iaten. VS. 14. Hierom moet onder uwe benden een groot rumoer ontdaan; Alle uwe vestingen zullen verftoord worden, zo als Schatman BethArbel bij den (lag verltoordc, Waar de moeder met de zoonen opeengcftapeld werden. Vs. 15. Dit heef' Betb-Et u bewerkt, door het boogflijgende uwer boosheid; ' Israïls Koning is in den vroegen morgen reeds doodelijk getroffen. heid als een lenteregen u toefchikt. 13. Het is gewis lang genoeg, dat gij het heilloos onkruid in 'slands akker zo dwaas zaaidde, waar voor gij dan ook geen anderen oogst dan heillooze, onrijpe, godloosheden inzamelde; de voeding van dit alles was de hardnekkigfte afval; onder dit alles waart gij nog gerust op uwe ftaatkundige maatregelen , en op uwe geoeffende legerbenden. 14. Verlaat gij zulk een beftaan niet, dan zult gij eerlang onder uw krijgsheir eene ijslijke verwarring en verftrooijing zien; te gelijk met de verovering van uwe weerbaarfte fteden, met zulke vreeslijke omftandigheden als nimmer bij den vermaarden (lag bij Arbela door Schal man veroorzaakt zijn, toen de zoldaat zo wel als de weerlooze vrouw, zonder onderfcheid ter neer gezabeld wierden. 15. Dit zijn de vrugten die gij van Bethels afgoderijeu te wagten hebt, waar uwe trouwloosheid alle palen te buiten ging! aan herftel is niet te denken, al is uw Koning, als heiriianvoerder, nog zo moedig, al vroeg zal hij den bellisfenden flag geleden hebben, die zijn lot tevens bepaaldt. Xlde HOOFDDEEL. VS. 1. Toen Israël nog een kind was, beminde Ik hem reeds, En riep hem als Mijn zoon uit Egyften. Israël, waaromtrent Ik nu zo gevoelig ben, heb lk al ouwlings Mijn genegenheid waardig gekeurd, vs. 14. Dit Arbela, door de Perpen op Asjijrie veroverd, heeft weinig gefchiedkundige opheldering; ik geloof nog dat op Ricbteren VIU., een bekende gefchiedenis, het oog is. XI. Dat hier eene nieuwe redenvoering begint waarin de dreigend» M % w°»  Ü6 Het GESCHRIFT vs. S. In der Kananeers hand is de bedriegelijke fchaal, Die het misleiden bemint, vs. 9. Hierom zegt Epbraim: ik ben rijk, ik heb viel fchatten; In al mijn pogen zal men geen ontrouw vinden, die mii fcbuliig maakt. vs. 10. Nogtans was Ik de Jcbovab uw Elobim van Egypte af En deed u in tenten wonen als in de feestdagen. ' vs. 11. Ik fprak door de Profeeten , vermeerderde de gerichten, En het in de redenen der Profeeten gelijkenisfen voordragen. vs. 12. Gewis, is Gilead ontrouw, allen zijn ijdelbeid; Te Gilgal offert men osfen op altaren.op de hoogten hunner akkervelden. delingen, en billijke bedrijven omtrent uwe medeburgereu, dan moogt gij gerust op den invloed en de befcherming van uwen God hopen. 8. Het zijn regte Katianeërs die in hun handel altoos met fiinkfche bedrijven zich verrijken, zulke kooplieden leeven dan, het is zijn hoofdzaak altoos te misleiden. 9. Hierom rekent het vorflelijk Ephraïm zich afkecrig , zij durven ronduit hevveeren dat zij wel aanzienlijk zijn, ja, zich vorfrelijke fchatten bezorgd hebben, maar dat zij zich geenzins bezwaard vinden van iels door bedriegerij verkregen te hebben , zij achten 't vruchten van hunne noeste vlijt. 10. Ik bleef dan ook Mij zeiven gelijk als de Jehovah uwen God, zinds Ik u als een volk uit Egypte onbelemmerd voerde; zonder de minfte vreeze voor aanval leefde gij lang in uwe tenten, zo genoeglijk en vrij, zo als gij op uwe loof-hutten-feest gewoon zijt u te gedragen. 11. Kieuw voedzel, om u tot een volk te vormen, bezorgdde Ik u door eene reije van Profeeten; nieuwe ontdekkingen van Mijnen wil volgden de cen op den anderen , en door de regt bekwame handelingen der Profeeten werd uwe zinnebeeldige Godsdienst hoe langer hoe rijker, leerzamer en bevatbaardcr. 12. Maar Gilead zo gedenkwaardig door de billijke verdragen van uwen vader Jakob, is nu gewis het gedenkteken van onbillijkheid ; men vind 'er Averi's van eenen niets betekenenden Gods- vs. 12. Te Gilead had Jakob de fleenhopen voor zich en Laian opgerjcht; •— tc Gilgal waren de Lra'iliten befneden. ,  van II O S E A. Hoofdd. XII. itf vs. 13. Tak»ï vlood naar de vlakke velden van Sijrie; IsRAëL werd (laaf om eene vrouwe, en hoedde voor eene vrouwe, vs. 14. Door een Profeet voerde Jehovah Israël uit Egypte; Door een Profi t beftuurde Hij hem. vs. 15. Epbra'm verbitterde Jehovah ten Iterkfte; Hierom moet ziin fchuld op hem bii ven, Zijn Adonai zal hem zijn verfmading vergelden. dienst; te Gilgal mogt men zich door een téken aan den uitwendigen Godsdienst verbonden hebben ; nu werden 'er offeren geflagt, en wel op de altaren die tevens tot eenen ringmuur voor de bouwlanden dienden. 13. Het is waar, uw vader moest om zijn gedrag zijner ouderen tent verlaten, en naar de weilanden van Mefopotamie vlugten , waar hij zeven jaaren eene dienstbaare Hand had, wilde hij zijne nichte verkrijgen, en nog zeyen om eene andere vrouw, en daarenboven eene ongegunde drifte met vee. 14. Anders gedroeg.zich Jehovah omtrent zijn kroóst toen Hij dat uit Egypte in Sein vlakte bragt; het had een aanzienlijk voorganger , die met wisheid en volksliefde het oppcrbelluur over hen voerde. 15. Toen aireede was Ephraïm fnood, ondankbaar en onhandelbaar, het verzette zich openlijk tegen Zijn weldoener; die misdaad is nog niet geftraft , en het is gewis dat zijn Heer hem hierover gevoelig vernederen zal. XUIde HOOFDDEEL. vs. i. Ephraïm fprak met overhaasting, verhefte zich in Israël; Maar fchutdig aan den Ba*i, i» hij ter dood gedoemd. i. I~Ïoe aanmerkelijk is reeds de luister van Ephraïm als kroonftam gedaald; hij wist zich te doen gelden, al XIII. Dc Uitleggers meenen dat dit een onderfcheiden redenvoering zij, uitgegeeven na dat het rijk van Israël reeds ondergegaan was, waar tegen zich Manger anders zeer voor het verdoelen dezer redenen billijk verzet heeft; ik kan hier door het drukken geene aanwijzing van doen. vs, 1. Manger gaat hier af van het denkbeeld: Epbraim fprak belemmerd voor den regtbank der Godheid; het grondwoord is ons vreemd, ik ge-  van II O S E A. Hoofdd. XIV. 195 vs. p. Epbraim zegt: Ik heb niets meer met de afgoden te fchaffen; Dan wil Ik Epbraim ook gunfiig zijn, Dan zal Ik hem als eene groenende den zijn; En gij met Mij zo verbonden, dat uw vrugt de Mijne zal zijn. VS. 10. Wie wijs is , begrijpe dit, wie doorzichtig is, neme 't zeer ter harte; Jchtvabs wegen zijn toch recht, de braven bewandelen dezelve, Maar de aanftotcrs vallen daar op. geen oogenblik op liaan, veel min 'er mi] aan ftrengelen ; — hierom wil Ik Ephraïm ook niet meer befnoeijen, maar zal al Mijn oplettenheid tot zijn meerder groei aanleggen; — word dit bewaarheid, dan zal Mijn ftam in dikte en kroon de fchoonfte doen voorbijftreven; «- dan zal het u ook aan geene vruchten, aan geene rijke eerftelingen voor Mij mangelen. 10. Nu dan, landgenoten! hier eindig ik mijne waarfchuwing : de bedagtzaame, hoope ik , zal door dit zinnebeeldig voorftel doorzien, en wie waar doorzicht heeft zal het in de betragting zoeken te brengen; elk zal dan overtuigend zien dat Jehovahs handelingen met menfchen enkel billijkheid ademen; hierom zal hij die ook billijk denkt, daarna tragten te handelen; die zulks niet begeert, maar in het misdrijf voorgaat , die zal, op het einde van zijn weg, zien welk een kuil hij voor zichzelven gegraven heeft. vs. 9. He ben hier het Repertorium gevolgd , dat hier eene korte, tiaive zamenfpraak invoert; den Oosterlingen in korte redenen nog wel eigen, maar in lange zamenfpraken hen vreemd; ScHRoëDEK. wijkt fterk af, mecnende dat het zinnebeeld uit vorige verzen doorloopt: ik heb geen breidels meer van doen , waarmede anders de welige takken enderftut worden ; ik wil niet ontveinzen dat de figuur doorloopt, maar dan zou ik meer aan het befhoeijen dan aan het binden als natuurlijkst denken; de zin in het zedelijke is dan ook te Hout en buiten voorbeeld. vs. 10. De aanmerking van Datiie is zeer goed, dat de Profeet in zijn leeftijd weinig hoope had dat 'er vele zulke wijzen op de waarfchuwing zouden te vinden zijn. N 2  INLEIDING o p J O Ë L 'S VOORSPELLINGEN. W ii.de ik proeven van belezenheid toonen , dan had ik hïer een ruim veld voor mij om over den perzoon, het vaderland en den lijd, waarin Jpëi heeft gekeft, veel te fchrijven. Die daar toe lust heeft, fchoon hij zich zijn arbeid beklagen zal wegens veele onzekerheden, leze Carpzov. fier meest van allen belemmerd ons hier de onzekerheid van 'smans leeftijd; daar zijne tafereelen, zo fchoon, zo rijk in verfcheidenheid zijn, zijn allen zo ftatig ingekleed, dat men hierin zijn meester elders te vergeefs zal zoeken; daarbij is hij ftout, en voor den Oosterling tevens natuurlijk, ten opzigte van de befchrijving der fprinkhanen zo wel als inde zuiverde tafereelen van den geest-regen, de hervatte bloei van den ftaat, is hij rijk hl poëtifche uitdrukkingen en geographifche fpelingen , die de dichtkunde in zijn taal veroorloven , maar die juist ook oorzaak geven, dat den aart der zaken door hem bezongen voor ons meer v r orgeti blijft; met cen woord, ik ben het met Eichhorn eens, dat hij wegens origineelheid van ftijl den voor-  JOËL'S VOORSPELLINGEN. 197 voorrang boven anderen verdient. De moeite welke wij ons zeiven mogten geven om die wel te gevoelen, zal ons eene dubbele nuttigheid aanbrengen; wij zullen hem dan in zijn charaktarhtieke hoedanigheden niet alleen te beter kennen , maar' zullen de beelden in de Openbaringen van Johannes, meestal uit dit Pantheon genomen, in fchikking en fpraak veel beter bevatten, en daardoor een nieuw licht over dit anders zo duiftere Gefchrift verfpreiden; edoch hoe veel fchoons wij ook in den voordtagt vinden, betreur ik nogtans de wijze van fchrijven, waar door wij geen wenk hebben, waaruit wij• zijnen leeftijd kunnen bepalen, en dus nimmer de aanleidende oorzaken der bezongen gebeurtenisfen zoeken kunnen; hieromtrent zijn wij zeer onzeker; van E lisa's leeftijd tot aan den gelukkigen held in de regeering der Maccakejche Vorften zoeken de Uitleggers die aanleiding. Wij vinden evenwel alles zo radeloos niet: de redenvoeringen betreffen Juda en Jerufalem , en wel in een tijd waarin! ongetwijfeld de uitwendige Godsdienst zeer bloeide, en 'er geen trek was tot afgoderij, waar van de profetifche Schriften anders mede bezaaid zijn ; voegen wij hier bij de zuiverheid van ftijl, dan kunnen wij onder het bewind van Josaphat, Josia of Hosea naar een zekere grond zoeken om niet langer te dobberen. Onder den eerften vinden wij eene droog e die i Chrqn» XX. voorkomt; onder Josia eene die Jerem. XIV. befchreven werd ; maar eene droogte is geenzins volgens het desfcin der profetifche fchilderijen de zaak , waar naar wij moeten zoeken, maar hoort meer tot het bijwerk; het is gewis dat eene verwoesting door fprinkhanen de aanleiding tot .zijn boetzang is; en om dat hij die ftatige reden met een geest-regen wil doen eindigen, brengt hij onder , of op de verwoesting der fprinkhanen 'er eene felle droogte in, om dat hij de lieflijke regenen N 3 zou  INLEIDING op zou kunnen fchilderen, die de natuur weder zou doen herletven. — De andere fchilderij, liet oordeel der volk-ren in ecu dal, fchijnt meer op zichzelven te ftaan, en overal gevoelen wij, onder het lezen, dat Jool dit zeker zeer goed in zijn ideën onderling verbonden heeft. Het is van belang dit llraftoneel in Josaphats dal nader te leeren kennen ; alles wat de Uitleggers hieromtrent opgegeeven hebben, is voor de tekening te flaauw, en de eerfte die hieromtrent aandagt verdiend heeft is Pesron, Esfay fur les Profetes, inderdaad een man van genie , een minnaar van den letterzin, maar te weeldrig in zijn vernuft; hij denkt aan invallen der ScijthsH in Paleftina, en fielt dat dit tot driemaal gebeurd is, fchoon in aanmerkelijk verfchillende tijden, waarvan 'er twee in dit Gefchrift bezongen worden; C. T. Cramer heeft in zijne Scijtifche Denkmahler in Palaftina, in eene elegante , en tevens bondige voordragt, zijne voorganger en wegwijzer met meer bedagtzaamheid gevolgd en verbeterd, en bondig bewezen, het geen ook door Profeet EzEcmëL bevestigd is, dat (in Josia's regeering) 'er eenen inval door de Scijthen in Paleftina plaats gehad hebbe; zodra wij op deze gedagten komen , dan maken wij bedenkingen wegens den ftijl als te zuiver voor dien tijd, maar rasch verkrijgen andere gedagten, die voor Josia's tijd pleiten, en alles fchijnbaar maken, overwigt; niet eenmaal word 'er van Israëls rijk gerept , als zijnde nu reeds verwoest; geen fchaduw van klagten is 'tr onder de regeering van dien Vorst over afgoderij. Alle de beelden omtrent den hervormden Godsdienst zijn üatig, gefchikt voor de regeering van een Vorst die zich door eene algemeene hervorming zo vermaard gemaakt heeft; jammer is het intusfchen dat wij zo weinig van dit Noordfche volk weten; Herodotus befchrijft ze het beste, maar gewaagt van hun niet eer-  JOËL'S VOORSPELLINGEN. 199 eerder dan bij gelegenheid van den oorlog van Darius tegen dit tallooze volk. Om dit volk -nader te kennen, kunnen wij niet veiliger dan Josephus en andere Hiltoriefchrijvers te volgen, die ze met Magogiten verwisfeld; (bij Mic na ülis, die, wat den oorfprong der volkeren betreft, eene voomaame ftem heeft, zijn het Gogen Magog, Mefech en Tubal of Mefchers en Ti bar en ers, waar van elders nader;) het zijn ongetwijfeld Noordfche volkeren aan den Araxas gewoond hebbende 3 maar door geduurig verhuizen is 't moeijelijker hunne vaste woonplaats aantewijzen ; deze fchijnen in het icde jaar van Josia's bewind ingevallen te zijn in Judea, en daar alles ïn verbazende beklemdheid gebragt te hebben; te bejammeren is het dat wij noch in gewijde, noch in ongewijde Schriften van de Scijthen noch in die betreffende de regcering van Koning Josia , niets van belang tot opheldering dienende, zullen vinden. Hoe zeer mij Cramer op den weg geholpen heeft, ben ik 'er nogtans ver af met hem inteltemmen in de gedagten dat de inval der fprinkhanen in het lrce Hoofddeel, in het IIde Hoofddeel niet word herhaald, maar dat daar de inval der Scijthen, met fprcekwijzen van de fprinkhanen ontleent, befchreven word. Zo mag men, aan uitlegkundige regels gezag gevende, niet handelen; daarbij maakt het eerfte en tweede Hoofddeel een geheel Gedicht uit, onafgebroken aflopende, en word door algemeene tusfehen-chooren aan den anderen verbonden, zo dat men geen oogenblik in twijfel kan ftaan of 'er fchijn van verandering in het onderwerp zou kunnen zijn. Ik zal in plaats van aanmerkingen onder den text te geven , hier na mijne voorónderftellingen het geheel van dit Gefchrift van Joëu aaneengefchakeld, met inlasfching van de hijpothefen die mij het dragelijktre voorkomen, opgeven. N 4 In  S.GO INLEIDING op In de twee eerfle ïloofddeelen komen gedugte landplagen door infSten voor, de een op den anderen natuurlijk volgende, die alles wat te veld Hond deerlijk verwoestten; en aanleiding gaven dat de godsdienllige Koning eeiten ftatigen vastendag uitfehreef; deze plaag werd op het einde nog verfvvaard door het aanhoudend waaijen van heete winden, en daaruit, volgende droogte, waar door den toe;ftand nog deerniswaardiger werd ; het gedrag des Konings en des voiks behaagde de Godheid zo zeer, dat Hij niet alleen beloofde de ongunltigfte uitzichten voor een volgenden tijd, door de vernieling van het ongedierte zelve, te zullen wegneemen, maar zelfs hunne eijernesten zo geheel uitteroeijen , dat het aardrijk verfris bt door dien regen, het jonge groen geenen nieuwen vijand aan de fprinkhanen zou vinden, maar dat integendeel tegen alle vermoeden een goed zomer, en eenen voortrefhjken oogst zoude plaats hebben; hoe aanmerklijk, hoe gunliig dc verandering op den eerlten en zagten maar milden regen voor het land was, nog veel aanmerkelijker zou deze omftandigheden op den geest van Vorst cn volk werken, doof den invloed van eenen Geest-regen. Dan, hoe aanlagchende nu alles ook Haat; dit zou weder een ijslijk afgebroken tafereel worden, eenen allerverwoestenden oorlog, met de allerfchrikbaarlte tekenen, door den inval der Scijthen, die ijslijke verwoestingen, moord en brandltigtingen zouden aanrichten. Jerufalem zou evenwel van die ijslijke rampen bevrijd blijven, en eene veilige wijkplaats voor de Judeërs blijven; en in de uitkomst zou de Godneid door een treilend oordeel die invallende volkeren, in een dal gelegerd, treilen; dit dott den Profeet een inzicht krijgen in den lateren inval vap dat volk door EzEcmé'L uitvoerig befchreven ; bij die gelegenheid raakt hij in de lotgevallen van JuJ.ea onder de Maccabeefche helden , en de wraak die  JOËL'S VOORSPELLINGEN. 201 die over de vijanden van Paleftina van dien tijd niet minder dan nu over de Scijthen zou genomen worden; dit brengt hem even als EzechiGl tot een later en ftaüger vernieling van der Jooden. vijanden, niet alleen van Scijthen, maar van alle de vijanden van Paleftina, wanneer de nieuwe ftaat der Judeërs voor altoos-zou gevestigd worden; en om te duidelijker te zijn fchetst hij den uitneemenden voordeelige Itaat des lands, onder het ftoute beeld van eert fontein die uit het heiligdom uitfpringeu zoude, welk beeld door Iizechiël overgenomen is, en door hem, naar zijn manier, veel uitvoeriger weder uitgewerkt is. — Met deze gisfingen, daar dit G-fcbrift zo weinig bepaalds opgeeft, heb ik mij moeten behelpen. De Uitleggers over dit Gefchrift zijn behalven Crame 11 van geen belang; EcrbrmANS joel, een discipel van J. D. MiciiAëLis, is redelijk; wil men een proef hebben, hoe groot het verfchil der uitlegkunde is binnen 40 jaaren, dan vergelijke men Baueb Comm. in JoëLis Prophetiam, Wittenherg 1741. in 4t0 ; Turreti.n en Pocock in JoëLEM geven iets meer; JóëE üherfezt von C. VV- Jus ri, Leipftg i792- is fa den fchoonften ftijl met gevoel van JoëLS voortreilijkbeid geschreven ; de zwarigheden zijn 'er niet in opgelost, hij bevestigde evenwel veel, het geen door mij reeds gefchreven was. N 5 DE  HET GESCHRIFT VAN JOEL. IKe HOOFDDEEL. bevel Jan""1, J 0 'é L s inzichten in het toekomflige op bevabaanjoei.,Goddelijken aandrang den volke medegedeeld: den zoon van . £. f-:'. ' .fireW gegeeveo : vs. I. £er/üf hierop, oudftcn! ioe«f opmerkzaam alle gij land-bewoners! Is iets dergelijk voorgevallen bij uwen leeftijd, of in dien uwetwrVS. 3- Vertelt zulks aan uwe kinderen ; (ouderen? Uwe kinderen aan den hunnen, en die aan tateren leeftijd. 2. Hoofden des volks ! eerwaardige grijsaards ! ik vrage uwe opmerkzaamheid over het geen ik u voortehouden heb. Burgers des lands! van welken rang ook, dit eisch ik van u! daar gij elk even veel belang in deze zaak hebt, en ook elk ooggetuigen geweest zijt van eenen ramp, zo zwaar, dat niemand zelfs de jaarboeken van de oudfte tijden niet één voorbeeld van dien aart in gelijkheid zal kunnen geven. 3. Dat de geheugenis daarvan in een lied bewaard worde , op dat het opkomend geflagt zich dit herinneren moge, en een veel latere leeftijd het nog als een gedenkteken van eene treurige bezoeking bewonderen moge. 4. Ik moet de  Het GESCHRIFT van JOËL. FIoofdd. I. £03 VS. 4. Wat de Chazir overliet, at de Arliek ; Wat de Arhek agter liet, at de Jehk; Wat de Jelek agter liet, at de Chajil. VS. 5- Wordet nugteren, dronkenen! en huiiet! Maakt misbaar, gij wijndrinkers'. De nieuwe wijn fchuimt niet meer voer »w txor.d. treurigfte hongersnood, gevolgen eener vreeslijke verwoesting, bezingen: — waarlijk alles is vernield 1 op eenmaal vertoonde zich op de malfche veldplanten eene knagende rups, die alles opat, wat voor hem maar eetbaar was; dit vernielend geflagt, verzadigd, herleefde in den gewonen fprinkhaan, die met nieuwe graagte en minder 'kiesheid op alles wat hem eetbaar was, aanviel; naauwelijks was deze hongerige vijand verzadigt, of een ander van dit zoort, nog veel vernielender, vertoonde zich, en viel op alles aan wat maar groente was; en tot voltooijing van den treurigen toeftand, kwam de houdworm, en liet noch boom, noch blad ongefchonden. 5. Wat nu gedaan, weeke wellusteling! zou het geen tijd zijn dat gij uit uwe bedwelming ont- vi. 4. Omtrent deze zoorten van infeSten is Boschart de eerfte geweest, die uit den aart der tale daar aan eene onderfcheiden betekenis heeft tragten te hegten. ScriROëDER heeft dit niet alleen naargevolgd, maar heeft uit den rang waarin zij geplaatst waren, tragten optemaken, dat zij bij opklimming naar hun zoort eerst planten, daarna boomen aangetast hebben, waaruit wij ze zeker weder een weinig nader leeren kennen. MicnAëLis in zX^Vragen pag.55- heeft gewis meer gedaan om natuurkunde met taaikennis te verbinden. Ocdman, die in dit vak tot nog toe niemand gelijk heeft , deed meer, bewijzende dat Chazir de rups is waar uit de gewoone Sprinkhaan Arhek, anders Grillus Gregarius te voorfc'.iijn komt; Jelek is bij hem de Grillus Crijftatus, de Chajil is cen veel kleiner zoort, de Cimex Egyptius; in de ftaat van rups hebben zij dan de eerfte en zwaarfte verwoestingen aangericht; de Arbek laat het harde nog onbefchadigd; Jelek doet weder in den worm-ftaat de grootfte fchade, knaagt aan den fchors; Chajil, eet wortels, het zaad onder den grond; dat is een zoort van luis.  Het GESCHRIFT vs. 4 Derzelver beweging is als die der paarden; En zij rennen als ruiters ! VS. 5. Zü rukken aan ds een gedruis van vtngenen op de toppen der bergen; Al- H. t gt.ki.np van een brandend vuur hat ftoppeien verteert; Als t en magttg heir in flagorder gefcbaard. wecil chi, terwijl ze zich in de agterhoede dezer bende rot er als eene tel brandend vuur vertoont, en dus alle hoope van omwending affnijd ; ja, het is zo: geen hof', door de konst verfraaid, ftond bevalüger voor hun komst, maar waar zij rustplaats gehouden hebben, ftaat geen zandzee woester en Ichraler dan deze oort; de verwoesting is algemeen; hier baten, wegens het onnoemeliik getal, geen middelen om ze te veriagen. 4. Sneller kan geen paard lopen, met eene lugte tret , en tevens in de fchoonfre order wel gefloten, komen zij aangonzen, en verfpreiden zich dan met eene ongelooflijke fnelheid. 5. Op eenen afftand doen zij zich horen , niet minder ontzettend dan de weerkaatfing van her geluid der ftrijdswagens van de bergen afkomt, en fchrik in de lagere landen veroorzaakt; nader bij zijnde; halte houdende, maken de tanden nu in beweging een geluid als heeft; zeer gewichtig is zijn aanmerking, dat de groeven die gegraven worden, en met brandftoffen opgevuld om hen niet affchrikken doortezetten; — de eerfte gelederen voortgedrongen woedende, en daarin zinkende, zijn die de burg voor de volgende ; twee dagen zijn genoeg om de jongen, die zij agter laten, in ftaat te ftellen om de nalezing van het eetbaare te houden; Volneij heeft in zijne Voijage en Sijrie I. Deel pag. 277. eene aanmeiking ni. t minder ophelderende; hij vind bij de landbewoners nog bijna dezelve fpreckwijzen omtrent de fprinkhanen dien wij hier vinden, dus men dit niet voor pocufche trekken moet houden; — hun grootfte vi;and is dc zuiden en zuidoosten wind, en een vogel Samarmar, die ze niet alleen eeten, maar zo veel vernielen als hun mogelijk is; de zuiden wind voert hun gewoonlijk naar, de Middelandfcbe zee waar zij meestal hun 1 raf vinden. vs. 4. De Arabieren beminnen de huppelende, fpringende,paarden die zo als de fprinkhanen gewoonlijk lopen.  van J O ë L. Hoofdd. LT. siï vs. 6. Op het gezicht derzelver zullen volkeren in pijn zijn ; Alle wangen zullen met vlammen gheijen, VS. 7. Zij lopen als zeidaten, beklimmen als lelden de mnuren; En zij trekken henen, elk gaat regt int, geen een zal de marscb veranderen. vs. 8. Zij zullen malkander niet verdringen , maar zullen elk het pad houden } Eu zij klimmen op de wapenen, zonder gekwest te worden. knappende ftoppeis in een brandend vuur geworpen; zijn ze weder in het voortrukken , dan kan geen heir in den aanmarsch geregelder zich in flagorder houden dan dezen. 6. Hoe klein en weerloos elk op zichzelven is, kunnen ze de ftrijdbaarfie manfehappen in grievende angften brengen; het. ontftoke gelaad van allen duid aan wat in het harte omgaat.' 7. Ja, gewis mag men ze wel bij een leger in flagorder vergelijken; geene zoldaten kunnen met meer moed en rapheid in den eerften aanval invallen, dan zij; geen geflote gelederen in het ftormlopen met meer moed de hooge muuren beklauteren ; zij zetten door, weten van geene belemmeringen, laten zich niet verlokken om op het gezicht van het een of ander de gefloten gelederen te verlaten. 8. Ook geene vreeze baart wanorder onder de gelederen; of 'er al op de plaats fneuvelen, terftond is alles weder herfteld, en rukt maar door; zij kunnen ook nog al wat wederftaan, hoe klein ook; hunne fchubbige harde huid maakt dat ze zo ligt niet gekwetst werden. 9. Zij we- F- of. 6. Als een pet; de betekenis die het woord elders heeft , komt hier niet te pas, wij moeten nader bij het febitteren als een vlam , de oorfpronglijke betekenis blijven; Veldhuizen was op d"n weg toen hij het van de fchrik in de gelaatstrekken nam, maar gistte naar de betekenis. vs. 7. Zeer wel merkt Justi hier aan, dat hier aan geen werkingen van een leger van menfchen in optogt kan gedagt worden, want dac de zin dan zeer mat zoude zijn: belden Iepen als belden , zeidaten beklauteren de muur als zoldaten; wonderlijk fchoon is de natuur hier gevolgd, dit zullen alle de Reizigers die de fprinkhanen nefchrijven uit eenen mond bevestigen. O 2  «12 Het GESCHRIFT vs. 9. Zii zullen de ftad doorkruizen , op de muuren omlopen, Dc huizen beklauteren , door de venfters als een dief influipen. vs. 10. Op dat gezicht z-.'I de aarde beroerd, de hemel ontfielt zirn; Zon en maan zal verduisterd worden , cn Herren heur glans ontrekken. vs. ii. Jehovah gaat het heir bevelende voor, Zijne bende is talrijk; Hoe dapper zijn ze in het nakomen Zi]ner bevelen; Die dag Vla Jehovah isftatig ,fi 'x iUiarende, en door niemand te dragen. vs. ii. Hierom gelast u Jehovah: veen.iet u tot Mij, maar mot u ganfche hart; Ook met vasten, geween en fchreijen. ten ook hunne overwinning met een goed gevolg doortezetten; naauwlijks hebben zij flads muuren beklauterd, of zij yerfpreiden zich onbevreesd door de ganfche ftad; de muuren die de huizen omringen, hebben zij in weinige oogenblikken beklauterd; en waar maar venHer of opening is , daar fluipen zij met geen minder behendigheid, en met meer onverfclirokkenheid dan een dief, in. 10. Alles heeft geviel van dit verfchrikkelijk toneel; het ganfche land, wegens deszelfs vale gedaante, kan men als bleek van ontzetting aanmerken, het is als of de lucht zelfs ontzet is, en buiten hare gewoone vrolijke werkdadigheid; de zon is op den vollen dag beneveld, maan en Herren geven bij de nacht naauwelijks eenige fchemering. it. Nog meer vreeze is 'er, daar Jehovah zelve dit gedugte leger zelfs voorttrekt, en daaraan bevelen uitdeeld die verwoestender zijn; hoe ontzaggelijk talrijk zijn de uitvoerders Zijner wraake, en daarbij , hoe onwederftaanbaar kan Hij aan Zijne bedreigingen kragt bijzetten; — wij mogen wel befluiten , Jehovahs uitvoering is altijd ontzettend en zeer gedugt; hoe klein in de beginzelen, of in de middelen, is ze in de uitkomst inderdaad niet uittehoudeu; de kloekfte moet daar onder bezwijken. 12. Daar gij dan vs. 10. Justi geeft voorbeelden van zulke ftoutc frituren bij Latijnfche Clasj7a:te - Dichters, in de natuur dier zwermen gegrond, naar het eenparig verhaal der Reizigers. vs. 11. Hier ben ik niet ver af van Michaclis gedagten, dat eene voerafgaande donder de bevelende ftem van Jehovah hier betekent.  van J O ë L. Hoofdd. H. 413 VS. 13- Doch niet zo zeer met liet fchenren van uw gewaad, Dan wel met «rik een hart u gewend tol Jehovah uwen Elobim; Zeker Hij is weldadig, mededogend en geduldig , Uitlïekend in mildadigbeid, het jammert Hem te moeten ftraffen. Vs. 14. Mogelijk zou Hij zich wenden , en inkeer hebben; Hij kon een zegen agter zich laten , tot fpijs- en drank - offeren voor Jehovah UW Elobim. VS. 15. Blazer op dc bazuin te Zioni een vasten afgezonderd ! Een algi .neene boeldag uitgeroepen 1 VS. 16. Het volk verzameld, de gemeinte afgezenderd! De Raadsheeren vergaderd, de kindertjens tot zuigelingen toe , bij— eengebragt! De bruidegom verlate zijn kamer, de bruid haar Qaap-venrek. onder de gedugte bevinding dier rampen leeft, is Gods roepftem daardoor aan u, niet alleen van gedrag, maar op dat 'er heftendigtieid in uw beftaan zoude kómen, ook zelfs van grondbeginzels u te veranderen; dan' alleen voegt het u, en zijn de uitwendige tekens van droefheid en treurigheid u geoorloofd. 13. Staak veeleerde vertoning van eene wanhopende droefheid, maar breek het vlies van vooroordeelen, het geen u zo ongevoelig mankt, al kost het u pijn, dit is de weg van berouw die uw jehovah en Befcherm-God van u eischt; wantrouw Hem onder die verrigtingen niet, Hij bezit alle die inneemende eigenfehappen die u alles guuftig in het uitzicht doen beloven, edelmoedig, ontfermend, lang verfchonende , onvergelijkelijk mild, en veel rasfer in het vergeven dan in het ftraffen. 14. Dit past u ten alle tijde, maar altans ook nu, misfehien zou het regt tijdige daarvan de Godheid zo bewegen , dat Ilij beval dat het verwoestend heir hier en daar nog zo veel liet ftaau, dat gij 'er door verrast uit dankzegging Mij nog een gefchenk daarvan op den altaar kondet bezorgen. 15. Nogmaalen u tot plegtige boete opgewekt, dat tot dat einde de bazuin, het teken van de ingaande vasten, en van de plegtige bijeenkomften, aanduide. 16. Dat vs. 14. Dit agter hem hier zo nadrukkelijk, ben ik aan ScHRoëDER. verfchuldigd, en breng het dus tot het fprinkhanen.-heir. O 3  41+ Het GESCHRIFT vs. 17. Laten Priesters, Jebovabs dienaren, tusfcnen het voorplein en den altaar, weenen; Laten ze zeggen: ei Jehovah < fluit over Uw volk de oogen , Geef Uw erfenis aan de veragtiug, «an het honend gelach'der Heidenen niet over; Waarom zou men onder de volken vragen: waar is nu hunnen Elobim ? VS. 18. Mogt Jehovah zo over zijn land jaloers worden; Mogt Hij Zijn volk rparen. VS. 19- Mogt Jehovah verhoren, en Zijn volk aanzeggen: Ik zal u konrn, most en olie in overvloed bezorgen; lk zal u niet meer tot een fchimp der volkeren ltelien. , de ganfche natie bijeenvloeije; dat elk lid zich godsdienftig daartoe wije; dat Overheden hier voorgangeren zijn; dat men zelfs de kinderen beneden de twaalf jaaren medeneeme, en om moeders onbelemmerde gelegenheid te geven , voeren zij de zogende kinderen met zich ; het jonge paar in de bruilofts-vreugde verlaate heure vertrekken tot de plegtigheden bereid. 17. Dat al wie tot den rang der Priesteren als huisbedienden van Jehovah behoort, niet alleen te zamen komen, maar gezamentlijk zich (lellen aan die plaats waar anders de dienstdoenden alleen mogen komen; dat de inhoud hunner bede zij: — verfchoon toch, Jehovah! Uwe natie, die fehuld belijd, maar toegevenheid vraagt, daar het toch Uw oudfte aandeel is, Gij wilt immers daarover geene veragtiug brengen, altans niet dulden dat ze onder het honend juk van onbefnededenen zouden moeten bukken; zoud Gij niet zorgvuldig alle aanleiding onder de volkeren vermeiden, dat men laag en veragtelijk over de macht van hunnen Befcherm - God zoude denken. 18. Mogelijk zou Jehovahs betaamlijke eergeest over Zijn eigen grondgebied daardoor opgewekt, en Hij om die reden dan ook Zijne onderdanen gelukkig uit den nood redden, en in hun ftand verzagten. 19. Dat kan ten ge- vs. 18. Die de inperativ. voor het fatnrum in dit en het volgende vers te ftoiit oordeeie, raidplege Sciirocder en Koolhaas, die deze vrijheid grammaticaal veroorloven , en met voorbeelden bevestigen.  van' j O ë L. Hoofdd. II. 215 VS. ao. ïk zal (het leger) uic het Noorden verre van u verwijderen, Efl hei. weïdrijvèn in eene pcbrmeUe en MMl oort, Zijn voorhoede /.al gaan naar de Oostzee, en zijn amfcotte Htfe En zijn ftank zal opgaan, zijn aas zal zich opdoen, hoe veel ver■voetringen et ook aangericr.t w«ren, VS. 21. Vrees dan niet, C> land! maar huppelt vrolijk; Want Jehovah deed groote daden. volge hebben eene guuffige verhooring van uwe bede, en Volgende belofte aan den y'olke: Ik zai door Mijne zonderlinge bejtëiïrrig zorgen , dat gij nocti aan koorn , noch aan nieuwe wui , zelfs niet aan olie g brek zult hebben, maar het ruime genot van dat altës; lk kart toch niet dulden dat gij langer als eene ölét w. 1 bezorgde natie bij uwe nabuuren beffchöüwa zouol worden. 20. Dan zal Ik die bede, die met zulk een felle drooge Noorden wind zo rasch tot u overgekomen ,vas, weder zeer fchieii'k uw land doen ruimen ; het art van dat leger zal Ik naar de woestenij van Jralien heenen zenden, terwijl de voorhoede re.ds zijn graf in de doode zee zal vinden, en aan de agferhdette geen tijd laten om in de vlakke oèVers aan de Oceaan te vertoeven , maar zal ze ook daar doen omkomen in zulk eene menigte, dat het ftrand eene onaangenaame reuk van de aangedreven wegens het getal van zich geven zal; dat belove lk u zal het einde van zulk een ijslijk heir zijn , het geen zulke gedugte verwoestingen reeds aangeregt had. 21. Erfland van Immanuël! zijt dan ook niet langer bezorgt, maar gaat zelfs vrolijk in reije tot vs. 20. Wel merkt Schrob der. hier op, dat de ouden hun armee in het ligchaam, de voor- en agterhoede verdeelde, en dat hier op de fpeling is; — ik geloof dat men in het denkbeeld niet alleen (tellen m.jet, dat dc fprinkhanen in zee geftort zijnde weder in menigte aan ftrand gefpoeld zijn, maar dat daarop dan wegens de ftank kan gedoeld worden; ~ het laatfte brengt Dathe op God, en niet op de fprinkhanen, daar nogtans liet Hot van het volgende vs. moet zijn: grootere dingen deed Jehovah; dit kan de Hcbrceuwfcbe text niet uitdrukken ingevolge den aart van de taal. O 4  2i6 Het GESCRIHFT vs. 22. FJddieren, zijt niet bevreesd, de weiden der vlaktens zullen nieuw gras hebben; boomgaard vrucht dragen, de wijnftok en vijgebóom haaren voorraad hebben. VS. 23. Zijnieten! huppelt en weest Wijde st en olie overvloeijen. vs. 25. Zo wil Ik u de zomers terug geven, door de fpriukhann . de kever, de kruid worm en rups vernield; Dat" ontzettend heir door Mi, u toegezonden. vs. 26. Dan zult gij weder een ruim deel ter v :rza liging hebben, En de naam van Jebovao uwen Elobim omtrent u zo .vonder handelende , vereeren ; En M:;n volk zal nimmer weder in hune --erwagting befchaamd worden. VS. 27. En gij zult erkennen dat Ik onder Israël woone. Ei dat Ik 'Jebooab uw F.lobim ben, en gee 1 ander; Nooit zal uwe verwagting u ook meer bedriegen. geven zal ; deze zal door de andere gewoone regens agtervolgd worden; die rijke, die in uwe zaaitijd gewoonlijk zo overvloedig valt, en die welke legen den oogsttijd aan uwe gewasfen de laaifte zwelling naar gew lorite geeft, 24. Weest dan regt blijde op uw oogstfeest , als gij de koornhopen op uwe dorschvloeren met verrukking befchouwd , en als uwe persfen voor wijn en olie dromende volle kuipen op'everen. 25. Dan zullen uwe oogen zien dat Ik u de pnderfcheide oogften kan terug geven, die het vierderlei ongedierte u zo deerlijk ontroofd hadde; gij zult erkennen dat Mijn beitel u die verwoesting aanbragt , maar dat Ik ook hunnen aftogt gebood. 26. Dan zult gij onbelemmerd uwe graagte weder kunnen voldoen, en onbezorgd van alles het genot hebben, en uit het gemis en de wijze van herftelling rijke aanleiding hebben om Jehovah uwen Befcher de eer toetebrengen , die zulk eene zeldzaa ne herftelling u zo fpoedig bezorgde; en gij zult al weder op de proef hebben dat Mijn volk nimmer bekommernis behoefd te hebben, dat zij in hunne verwagting op Mij als Befcherm-God niet kunnen te leur gefield worden. 27. Dan zult gij erkennen door de ondervinding geleerd dat Mijn oog op u is, terwijl Ik onder u woone , edoch dat Ik Mijn eernaam als Befcherm-God in allen gevallen zo kragtig wil waar maken, als mogelijk is; dat zelfs geen die de naam van Befcaerm-God draagt O 5  220 Het GESCHRIFT vs. 29. Ja zelfs over (laven en fiavinnen zal Be ter dier tijd Mijn Geest deen regenen, vs. 30. Ik zal znvdetlinge verfch'jr.zeh aan den hemel geven, En op aarde bloed, vuur-regens en rook-pijlaren. komflige duidelijk befpeiiren; uwe grijsaards, in welken tot nieuwe denkbeelden, anders de verbeeldings-kragt reeds verlLrven was , zullen een fchat van nieuwe gedagten in den droom bekomen ; en jongelingen aan geene afgetrokke befpiegelingen gewoon, zullen de rijkfte en uitvoerigrte tafercelen leveren. 29. Daar eene zagte regen overal gelijk valt, moet bet ook in dezen Geest-regen volgen , dat uwe dien;--; baren zonder onderfcheid van fexe, in dien tijd yerfrischt zullen worden. 30. Ik zal ook zonderlinge tekens in de natuur veroorzaken , die waarborgen zullen wezen van Mijne bijzondere tegenwoordigheid, bij ftraf-gerichten; men zal die zo wel aan den hemel als aan de landen kunnen waarneemeu; de laatlle zullen allcrbloedigde oorlogen, ijslijke verwoestingen door heete aanftekende ziektens, en het vernielen van aanzienlijke en fterke fteden geven. 31. De zon zal, om v;. 30—32. Het is onbetwistbaar dat deze woorden in het verband nog veel moeilijker zijn dan dc vorige van het 28 en 29de vers , zij (laan met betrekking tot die in geen verband, noch in de zaak, noch door verbindings - tekenen, maar alleen duidelijkst met die welke in het lilde Hoofddeel volgen ; is dit bedisfend zeker , dan is het onmogelijk, wat moeite men zich geven mag, deze woorden op de verwoesting van Jerufulem, en het Joodfche land onder ïitus Vespasianus, te brengen; want der Jooden zegenpraal over hunne verdrukkende vijanden, en niet hunne vernietiging als burgerftaat vlgt cp die verfchijnzels; niemand der Uitleggeren is hier zichzelven meer gelijk gebleven dan Sciirocder, op de herleeving van den Godsdienst onder Hiskia zoekt hij ook het tafereel het welk volgt, vind dit in de verwoesting der 10 (lammen, waar bloedregens van vernielende oorlogen vielen, pestvuuren , rookpijlaren van verbrande (leden , zon- cn maans-verduistering, en ondergang van den (laat en Godsdienst; veiligheid op Zien, cn te Jerufalem voor de vlugtelirgen, en die nog in  van j O Ë L. Hoofdd. II. in vs. si. De 7^n zal in duistcreisfe zijn, en de maan hheiiig) Eer die groote en verfchrikkelijkc dag van Jebov.ih komt. VS. 32. Dan Zal het gebeuren, dat al wie Jebovabs naam aanroept, behouden zal worden; Z^ker op den berg Zion en te Jervfalcm zal ontkoming zijn; Dit beloofde Jehovah aan de overgebleven door Jehovah opgeroepen. aan deze ijslijkheden nog meer zomberheid bijtezetten, het is als of bij zijn ftralen niet durft uitzetten, zo beneveld zal hij wezen; de maan zal in dien nevel een vuürfcHijf fchijnen te zijn, die fchaararood is over alle de gebeurtenis&n; dit zijn gewis de voortekens van den ge ïatigen en gedugteu vonnisdag van Jehovah. 32. Niet zonder ver/iagtiug en uit, mededogen zullen die tekens voorafgaan; wie in zulke gevaarlijke tijden den Godsdiens: van Jehovah regt betragt, door Hem als Redder te eerbiedigen, die zal gewis redding vinden; want het is zeker dat Zion niet alleen, maar gansch Jerufalem eene zo veilige toevluchts - plaats zal wezen , als de hoornen des altaars; eh zulken zullen 'er zijn, dit heeft Jehovah toegezegd; God zal overgeblevenen heb- in het land overgelaten waren onder het bewind van Koning Hiskia; in de Inleiding hebben wij den inval der Scijthen onder Josia hier in de tekening bedoeld ; het zou ook kunnen zijn dat de (lag tegen de Egyptenaaren in het uitzicht, waar in de Koning Josia zelve gefneuveld is, de aanleiding tot die ftoute beelden gegeeven h 'ft; — ik verblijde mij dat ikjusn en Hezel vond met mij cenltemmcnd; —. Jdsti heeft het ongelijke tusfehen wind en regen, en in dc uitkomst tusfehen algemeene opgetogenheid, en befpotting van zommige aanwezenden, op het Pinxterfeest duidelijk bekragtigd. vs. 32. Met zeer veel fmaak zo wel als oordeel, heeft C ram er weder eene vrage op de baan gebragt, die meh anders als voor lange beantwoord en afgedaan befchouwde: word hier onder het beeld van fprinkhanen met eenen de inval van een krijgshcir befehreven ? hij grond zich op het 17de vers, waaruit zeker eenig vermoeden opreist, dan draaft hij hierop voort, cn gri.pt Pesron's veronderflclling aan dat hier een inval der Scijthen befehreven werd, kort gevolgd op het oordeel door de fpringhanen.  «24 Het GESCHRIFT vs. S. Ik zal uwe zonnen en dochteren aan de Judeërs ter hand {tellen; Zii zullert ze verk pen i iri die van Scheba , en ver gelegen volk; jebovab heeft dit s-edreigt. VS. O Ivnidig het af' onder de Heidenen, dat 'er een kreigt'gt moet beginnen'; Moedigde helden aan, Iaat Hijeentrckken, en aanrukken al wat zolduat is. vs. 10. Bereid uwe fpaden tot zwaarden, en uuc ü .kels tot fpiesfen; De bloodaard zeeè'«; vs. 11. Doch gij drong den Nazire'én wijn te drinken; En gij gelastte de Profeetcn, dreigende: gij zult niet meer profeteren. vs. 13. Ziet, Ik zal u op uw grond drukken; Zo als een zwaar gelade wagen dien doet. vs. 14. Dus zal de foelie het niet ontvlieten, de fterkte zijn bloehte niet En dc held zal 'er zijn leeven niet afbrengen. (hervatten ; ten te geleiden ? hebt gij in uw geflagt zelfs geen trouwhartige Zieners te voorfchijn zien treden die u waarfchuwden ; waren 'er geen jeugdige lieden onder u, die zo veel gevoel van godsdienftigheid hadden, dat zij de jaaren van genieting voor de onthouding opofferden; vergroot Ik dit, zijn 'er dan getuigen bij de hand, verdedig u vrij, Israëliërs! zoo gij Jehovah van het tegendeel overtuigen kunt. 12. Maar hoe handelde gij met deze lieden ? gij ruste niet tot dat gij door list en geveld de Nazireërs, fchenners van hunne beloften, in het onthouding van wijn gemaakt had, en de trouwharftigfte wist gij wel het zwijgen opteleggen. 13. Weest dan ook verzekerd dat die lust tot overtredingen u aan elke plaats van uw land zal drukken; geen wagen zwaar beladen kan meer het geen ouder de raderen komt verpletteren dan gij het ondervinden zult op uw eigen dorschvloer. 14. In zulk een toeftand zal niets in ftaat zijn om u te beveiligen; noch vlugheid , noch mannelijke kragten , noch onverzaagde moed zal zo veel uitwerken kunnen dat gij 'er maar alleen uw leeven veilig uit r dden zult. 15. Aan tegenweer valt niet te denken; de vs.' 13. Ludeke befchrijft een wagen die hier zeer te pas komt, hebbende i zwaare brede raderen, welke gebruikt worden bij de inzameling van het koorn , en door osfen voortgetrokken worden , I. Deel bladz. 90. zijner Reizen. SCHROëDER houd zich aan de dorschwagen met de breede raden, met fteenen beiaden, om zo veel te zwaarder te gaan.  i*4 Het GESCHRIFT vs. 15. Die handig met den boog omgaat zal niet bcftand zijn; Die ligt op zijn voeten is zal zich niet redden; Ook zal de paardrijder Zijn leeven niet beveiligen. VS. 16. De kloekfle onder de Jlrijdbaren zal in dien tijd naakt vlieden, bedreigt Jehovah. handigde Ephrdimietifche boogfehutter zal her* veld niet houden; de fnellte loper zal her. gevaar niet ontvlugten; de beste ruiter zal niet vrij komen. 16. Zo ver zal het gaan, dat de beste onder de geoeffenfte krijgslieden , geweer en gewaad, al wat hem maar belemmert zal wegwerpen, om met zo veel te meer overhaasting te kunnen vlugten; dit is Jehovahs bedreiging. lilde HOOFDDEEL. vs. 1. Hoort de vermaning welke Jehovah aan u heeft, Israëliërs! Te weten aan de gai fche familie, die Ik uit Egypte opbragt. VS. 2. Onder alle de familien des aardbodems onderhoude Ik u; Hierom moet Ik ook Uwe misdrijven ftraffen. vs. 3. Is het mogelijk dat twee met den anderen kunnen gaan zonder bijeengekomen te zijn? x. XsRAëLLERs! weest toch opmerkzaam op de redenen , die uit deze bedreigingen ten uwe gebruike vloeijen ; Ik bedoel u niet alleen wier rijk van hunnen Ham vader benoemd werd, maar Ik bedoel alle Jakobs zoonen, die evenveel verplichting aan Mij hebben, door de vrijheid die Ik hen in Egypte bezorgde, 2. Geene natie is 'er in de waereld, die zich beroemen kan met zo veel onderfcheidirg behandeld te zijn; de zorgvuldigheid moet dan natuurlijk, zal ze regtgeaard zijn, zo wel in de beftraffingen als in de weldadigheden kenneliik zijn. 3. Is het wel mogelijk, dat in de toevallige kleine gebeurtenisfen van het leeven twee mei fchen met den anderen zouden kunnen wandelen , zonder zich bij den anderen vs. 1. Dit is gewis geene nieuwe redenvoering , maar beredeneerde gevolgen uit de bedreigingen tegen Juda, en vooral tegen IsraU afgeleid.  van A M ö S. Hoofdd. IH. 24! VS. 4. Hfult cen leeuw in het woud al« hij geen roof ziet ? Doet de jeu^düe leeuw zich wel fors horen als hij geen buit ge, maakt heelt? VS. S. Zal een vogel in het ftrik op den grond vallen zo 'er geen ftrik boven hem is? Zal men de ftrik van den grond zich zien opheffen als men niets gevangen heelt? vs. 6. Zal de bazuin in de ftad gehoord worden, zonder dat de inwoners bevreesd worden? Kan 'er eenonhed in de ftad voorvallen , het geen Jehovah niet bewerkt? VS. 7. Dit is zeker dat Adonaï Jebovab riets van dien aart doet; Het geen Hij niet bij openbaring aan Zijne dienaren de Profeeten ntt± dcdeeld. gevoegd te hebben. 4. Zelfs in de konstdriften der dieren volgt het een het ander; zal men ooit den leeuw van. verre geweldig horen brullen, zonder daarbij te denken, dat hij op een prooi jagt maakt? en is het dat men de jonge leeuw in zijn leger liggende hourt brtillen, men kan verzekerd zijn, dat het uit genoegen is over de goede maaltijd waardoor hij zijne kragt en moed verfterkt vind. 5. Zal men ooit zien dat een vogel verlinkt op den grond zal vallen als zijn og geen aas gezien heeft, welke hen daartoe vervoerde ? zal de jager den gefpannen ftrik voor het viervoetig gedierten wel zien öpfpringèn als 'er niets in is. 6. Zal men ooit wel in een ftad het geluid van onraad met den bazuin maken, zonder het gevolg, dat 'er beweging en onrust onder de ftedelingen zou ontftaan? kan 'er dan eenige ramp in de burgerlijke zamenleeving immer ontftaan , waarin Jehovahs beftuurende Voorzienigheid niet zoude medewerken? 7. Hebben den natuurlijke zelfs dierlijke, en dus veel meer zedelijke, voorvallen verband; is 'er altoos overeenilemming tusfehen oorzaak vs. 5. SciiRoëDER vat dit eenïgzins anders, en brengt het ep het opfpringen van den vogelftrik van den grond, het geen niet gebeurt of 'er moet iets in zijn, de zaak eischten de woorden; maar ik geloof dat men in het tweede lid zich niet bij den vogelaar, alleen behoeft te bepalen, maar meer algemeen bij den jager. IX. Deel. Q  242 He t GESCHRIFT VS. 8. Als de leeuw brult, wie zou niet vervaard zijn? Als Jebevab dreigt, wie zou dan niet profetccren? VS. g. Laat het vrii gflioord worden in Asdods paleizen , in die van Egypte; Verklaar: fcbaard u op Samarias beraen bij den ander, En zie de beroering in haar , en de verdrukkingen daar gepleegd. VS. 10. Van het recht doen betngten zij niets, zegt Jebovab; Die in hunne paleizen fchatten door geweld en onrecht verzamelen. VS. li. Hierom dreigt Jebevab dit: de vijand, die uw ganfche land omzet; Zal uw vermogen vellen, uwe paleizen uitplunderen. en uitwerking? is het dan wel vreemd meer dat Jehovah geen ramp van aanbelang over eene natie brengen zal, of LJIJ zal door Zijne Profeeten onder die natie leevende hen daarvan alvorens verwittigen. 8. Op het brullen van den moedigen leeuw is het zeer natuurlijk, dat de wond-bewoners die dit horen bevreesd worden , even zo natuurlijk is het, dat, als Jehovah beveelt te dreigen, dat dan ook geen Profeet zwijgen zal. 9. Daar dan de bèdreiging zo zeker is, moogt gij vrij uwe aanzienlijke nabuuren , het zij vijandige, als die van Asdod, of vrienden, zo als die van Egypte zijn, nu alrcde nodigen om aanfchouwers te zijn van alles wat gebeuren moet; daartoe is alleen genoeg Samaria's nabuurige heuvels te beklauteren, en van daar op de ftad intezien ; hoe veel oproerigheid , wat al grouwzaame onderdrukkingen zal men daar kunnen waarneemen. 10. Jehovah verzekert u zelFs, dat men daar de denkbeelden van recht reeds voor lange verloren heeft, de fchijn daarvan is verdweenen , de gevolgen leeren het ook; welke paleizen vind men daar opgehoopt met kostbaarheden door list of geweld zich geëigend. 11. Hierom heeft de bedreiging van den 'machtigen Heer, de Jehovah! gewis verband: eene wraakzugtige vijand moet u gewis zo geheel influiten, dat het vjugten onmogelijk is; uwe misbruikte macht moet binnen u vernield, en uwe verfoeijelijke fchatten moeten eene vijandelijke buit worden. 12. Als Jehovah dreigt, is de uitkomst  van AMOS; Hoofdd. IE. H% ts. 12. Dus dreigt -Jebovab: een herder mag twee beenderen of een ftule van éen oor uit den leeuwen muil redden} Even zo zullen die Israéders gered worden, die te Samaria in der» hoek hunner rustbedden op Damasceenfebe tapijten zitten. vs. 13. Hoort en verhaalt het in Jakobs familie, wat Adonaï Jebovab, de Elobim Zebaotb bedreigt.' vs. 14. Als Ik Israëls overtredingen ftrafTen zii, zullen de altaren van Besb-El ook door Mij bezogt worden J Dcszelfs hoornen zullen afgerukt worden cn ter aarde nederftorten. vs. IS. Ik zal het winterhuis zo wel als het zomerhuis vernielen; De elpenbeenen paleizen vernietigen, en groote gebouwen doen ophouden, bedreigt Jebovab! zeker; heeft het geene waarfchijnlijkheid, dat een kloek veehoeder , een ft uk van een verfcheurd dier uit den muil des leeuws zou kunnen rukken; geen oor van een fchaap zou hij durven neemen; wagt dan ook niet dat een Israëliër zal vrij raken ; altans geen lieden van rang die de eerfte plaats op de Divans bekleeden, en op prachtige tapijten en kusfens gemaklijk nu rusten. 13. Neemt dan toch ter harte, en denkt na, zoonen van Jakob! op eene bedreiging die de magtige Jehovah! die zelfs over hemelfche legerbenden het gebied voert, u Iaat doen. 14. Ik zal Israëls muitzugtige geaardheid in hunne openbaare afgodsdiënst bijzonder ftraffen , vooral die op koninglijk gezag te Beth-Èl ingevoerd is; de hoornen van die altaren moeten geen toevluchts - oorden meer wezen ; de altaren moeten zelfs' omgerukt worden. 15. Natuurlijk is het, dat de bewerkers van zulk eenen ftaatkundigen dienst geftraft worden; al die grootheid moet weg, in de hofftad zo wel als op het land; die paleizen van binnen met ijvoor gevloerd , die uitgeftrekte erven moeten weg , bedreigt Jehovah. vs. 12. Harmer heeft in zijne Waarnemingen die divan en die kusfens in de hoeken der vertrekken duidelijk befehreven, IJl. Deel bladz. 18. Q 2  S44 Het GESCHRIFT IVde hoofddeel, vs. I. Hoort deze bedreiging, koeijen vsn Bazan! op Samaria weidende; Die armen onderdrukt, behoeftigen ukniergdd; En hun daaronder toeroept: zorgt dat wij te drinken hebben. vs. 2. Adonnï Jebovab zwoer bij Zijn eer: Iit zaï u ti lden duen beleven waar in men u met prikkels zal doen op- En uw overgeblevenen met neus-ringen. (rijzen, vs. 3. Eén voor één zult gij gewónd gaan; En op de flagtbank geworpen worden, bedreigt Jehovah ! *• IVÏerkt toch op de volgende bedreiging, gij aanzienlijke vrouwen van Samaria ! die u in weelde en wellust baad, en u nimmer bekommerd, hoe veel tranen ook uwe weelde den behoeftigen kost; wat hét in hebbe door onderdrukking den weerlozen burger te vertrappen, en dan nog de tijrannifche beheerfchers van zulke ongelukkige nog te durven aanmoedigen, om nog meer voorraad voor uwe dartele bijeenkomften te bezorgen. 2. Bedenkt toch dat een veel magtiger Heer dan uwen egtgenoöt, Jehovah! bij Zijn ongekrenkte naam u plegtig bedreigt: de treurige dagen zullen aanfehieten , dat men u geweldig behandelen zal; men zal u van uwe zagte rustplaatzen met fcherpe Hokken vrij geweldig doen opftaan, en u beftuuren op zulk eene wijze, dat gij genoodzaakt zult zijn te vertrekken. 3. Gij moet nog beleven, dat gij als ballingen geboeit den anderen zult volgen; verzwakt, »i. 1. Ik kan met Miciiaclis noch niet zien dat dit beeld zo onbefchaafd is; Bafans weiden leverden de zwaarfte koeijen, het fterk gebruik der wijnen onder de dames van Samaria, vooral als zij bejaard waren, moest hen zeer lijvig maken, het is naif gezegd; ScHRoëder maakt met redende bedenking, dat het geen van de koeijen gezegt word in het mannelijke ftaat; ik heb in dc omfekrijving dit volgers de riikfte zin tragten nittedrukken. vs. 2. Dit laa.fte ziin geen vischhangels, maar hier om in de figuur te blijven een ring voor den neus van Bafans koeijen; Schroöder heeft dit naauwkeurig behandeld. *r. 3. Men heeft in dit vers de Chaldeefche vertaling gevolgd; S c b r o ë-  van AMOS. Hoofdd. IV. £-45 vs. 4. Begeef u vrij naar Be tb- El om te misdoen, naar Gilgal om uwe wanbedrijven te vei meerderen; Brengt allen morgen offeren, uwe ticden voor de drie jaaren. vs. 5- Ontffeekt van dat alles verzuurde danlt-offers, kondigt vrijwillige aan; Maakt bekend hoe gi] het gaarne hebr , Israëliërs! zegt Adonai Jebovab. VS. 6. Hierom gaf Ik u reine tanden in fteden, broods -»ebrek aan alle oorden; Nogtans keert gij niet lot Mij terug, zegt Jebovab'. gewond, en met de grootlle veragiing naar de ftrafplaats van den vijand zul; overgebragt worden ; denkt tocli dat Jeho\ah dit bedreigt. 4. Zoekt vrij met verdubbelden ij Ver heul in den afgodsdienst; laat Beth-Els kalf uwe hulde meer ontfangen , wat zal liet baten , het moet immers tot uw bezwaar dienen; vermeerderd het door Gilgal te bezoeken met dat zelfde oogmerk , fchoon Uwe voorvaderen daar plegtig beloofden zich aan den ingeftclden Godsdienst te zuilen houden , brengt daar uwe dagelijkfche offers, geeft 'er de lienden van uwe lands-inkomflen vrij. 5. Daar moogt gij zeker uwe gereeze offervladen brengen, en gij kunt, ten bewijze hoe geer gij ingenomen zijt met zulk eene godsdienftitiheid, uwe vrijwillige ofièrs vermeerderen ; fielt 'er zelfs eer in, dat gij, ondankbaare Lra'èllersi daarin uw hoogst Vergenoegen llelt; maar denkt ook dat de Heer Jehovah u 't volgende verwijtend zegt: 6. (Jm dat beftaan is het, dat Ik ook zorgen zal, dat 'er in uwe beste fteden gem voorraad voor den overdaad zal zijn tot bederf van uwe tanden; duor het ganfche land is reeds gebrek, zelfs aan het nodige onderhoud des leevens; maar helaas! der blijft in de figuur, en vau daar de overzetting door mij gevolgd. vs. 4. Mi cuAëlis heeft in een noot op Deut. XXVI: 12. bewezen, dat op zijn hoogst op het derde jaar de tiende moest inkomen, de wet ftaat XIV: 28. vs. 6. Dat dit reinheid der tanden aanduid» heeft Bijlert in Exercit. Sacr. Daventr. 1711. bondig bewezen, jfoiogelijk ziet het op het geval 4 Ken. VIUi 1. Q 3  #4* Het GESCHRIFT VS. 7. Daardoor onthield Ik u den regen drie maanden iarg voor den oogst, En Ik deed over de eene ftad regenen, over de andere niet; Het eene ftreek Jands werd Deregcnd, en het andere verdorde uit ge- hrek van regen. ys. 8. Twee, ja drie fteden begaven zich naar een andere ftad, Om water te halen, doch hadden niet genoeg voor den dorst; Evenwel wendde gij u niet tot Mij, zegt Jebovab. VS. 9- lk bezogt u met verfchroeijing en met verrotting; De rups at den vuorraari uwer tuinen, wijngaarden , vijg cn olijf. Maaroader dat alles keerdet gij u niet tot Mij, zegt Jehovah. (boom op; zo veel heeft dit noch niet bij u uitgewerkt, dat gij tot nadenken omtrent uw gedrag jegens Mij komt. 7. Ik heb ook gezorgd dat gij op betere uitzichten u niet verlaten kondet; gij dagt mogelijk: eene rijke oogst zal dit alles vergoeden, de voorjaars-regenen tot rijping en zwelling uwer granen, begonnen niet te vallen op den gewoone tijd , fchoon Ik het evenwel zo inrichte tot verzagting, dat 'er nog fteden en oorden van het land waren die eene milde bui genoten , terwijl andere door de hitte en droogte verfchroeiden. 8. In alles was Mijn hand zigtbaar; waren 'er fteden en plaatzen die gebrek hadden , en vernamen die dat ?er elders water gevallen was, dan was die voorraad daar noch zo aanmerkelijk piet, dat uwe behoefte voldaan werd; hoe oplettend u dit behoorde te maken, gij bleeft dezelve, en dagt ?er niet aan u tot Mij, de Jehovah! te wenden. 9. Moest gij niet voor u oogen zien hoe fchadelijke ongemakken uw akker - vrugten genoegzaam onbruikbaar maakten; welke deerlijke verwoestingen hadden de rupfen in uwe moeshoven, in uwe wijngaarden, zelfs aan vijg- en olijfboom airede aangericht; onder dat alles toondet gij geen fchaduw van eenige gezindheid om tot Mij, de Jehovah, vs. 7. De Heer Hamelsveld meent, dit duid den langden regentijd aan; bet is mij gansch niet onwaarfchijnlijk dat ze op den beginne het fterkfte was, en dan allengkens verminderde. v:. 0. liet e.rfte komt door de droogte; het geen de onze honigdauw hebben, zegt ejpentliik: vaal worden, en dit onftond door de rotting; Schrocder heeft dit Etijmologiscb bewegen.  van AMOS. Hoofdd. IV. 447 vs. 10. Ik zond u eene aanftekende ziekte als die van Egypte toe; Ik deed uwe jongelingen door liet zwaard omkomen, uwe paarden. ge. ao..en worden; En de flank van uwe legers wierd uw eisen neus gewaar; IJügians wen de gij u niet tot Mij, zegt Jebovab. vs. ii. Onder u kecrd • Ik om , zo als Elobim S'dom en Gomorrba omkeerde i Gij waait een aangeftoken hou: int net vuur gerukt; Evenwel keerdet &ii 'ot Mij niet lerug, zegt Jebovab. vs. ia. II emm wil Ik niet verder voortgaan, Israël', u zo te behandelen; Maakt dan toebereidzelen, Israël', om uwen Elobim te ontmoeten. terug te keeren. 10. Eene vernielende pestziekte, zo als uwe voorvaderen in 'Egypte wel gezien hebben, rigte deerhjke verwoesiingen aan,; in eene ongelukkige veldtogt deed lk uwe beste jeugdige manfchap vallen, en uwe ftrijdwagens en paarden gevangen neemen; Ik heb zelfs in uw eigen vaderland u door nederlagen de onaangenaamfte gewaarwording doen ondervinden; dit alles heeft evenwel niet uitgewerkt dat gij u naar Jehovah wendde. 11. Verfcheide van uwe fteden hebbe lk door het oorlogsvuur zoo deerlijk laten verwoesten, als door een Goddelijk oordeel weleer Sodom en Gomorrha haar ondergang vonden; in zulk een uiterfte noot redde lk nog de overige van den nabijzijnden ondergang, maar niemand dagt om Jehovah hierin te vereeren. 12. Daar lk dan u nu beflisfend en onherroepelijk bedreigd heb, zonder verzagting, weet Ik 11 niets anders te raaden, dan het te' beproeven, of gij uwen God in Zijn oordeelen zult kunnen wederftaan. 13. Denkt toch, die u vs. 10. Onder Jerobeams regeering was 'er zeer gelukkig tegen den Koning van Sijriën Benhadad ge (lagen, deze wendde toen de wapenen naar Judea, waar hij deerlijk geflagen wierd bij Gaza; hierom vertalen het veele Uitleggers, altans Pesron om de Vulgata te verfterken op den weg naar Egypte. vs. 11. In den beginne van Jerobeams bewind had Beniiaöad merkelijke voordeden , en verwoestingen in Israël veroorzaakt, waarop mogelijk gezinfpeeld werd. Q4  H$ Het GESCHRIFT VS. 13. Hij die de bergen maakt, die den wind voortbrengt Plc den me fcnen aankond-gd wat Hij voornemens is, Die het morgenrood verdu tért'.en op ne kruinen der bergen treed; Z.jn naam is Jebovab, d. Eiokim Zebaotb. ' dreigt, is Hijj die de grijsde gebergte aanzijn gaf, die over de zigthaarfte elementen het gebied v>ert, die alleen ^ met zeerheid de geheimen van het toekomftige ogetdiaart., die het uitzicht van voorlpoed oogenblikiijk in- een nacht van rampen veranderen kan, vor wien de ongenr.akbaarfte fteilten een gebaand pad zijn, die in alLs toont de Jehovah, de Beheerfciier door het geheelal te zijn. Vde HOOFDD. \V/ ys. 'i.ïuh-x. Wel aan, Israëliërs! vergun mij dat teit , familie •, , f> va. istasr naar1K u net treurlied op uw gedrag, en de het wK'o-daarLlic voorkomende rampen voorhoude. ver u aanheffe. vs. 2. De jongvrouw van Israël is gevallen zonder weder opteftaan; Zij is op den grond geworpen zonder dat zij opgericht kan worden. vs. 3. Hierbij dreigt Aaonaï jebovab: een ftad in 1 raëls familie, die met r ,. , . „ duizend uittrok, zal honderd ceven; En die honderd gaf, zal maar tien knnnen geven. h VS. 4- Nogtans zeÈt Jebovab tot Israëls familie: zoekt Mij, wilt gij leeven. s. Israël, die als eene fiere aanvallige fthoónh id praalde, is van alle hare aanvalligheden berooft, onherftelbaar berooft , op haar eigen grond ligt zij veragtelijk uitgeftrekt., zonder dat iemand lust of moeds , genoeg heeft om haar hulpe toetebrengeii. 3. Het oorlogszugtige Israël , gewoon zulke talrijke heiren in het veld te brengen, bedreigt de magtige Jehovah dus : zo ontvolkt zult gij eerlang wezen, dat cen ftaat, die gewoon was duizend zoldaten in de opfenrijving te bezoigen, nu geen honderd zal kunnen leveren; eeh volk dat honderd mah leverde, zal geen tien kannen leveren. 4. Hoe zeer uw ftaat ook wx.-o. De ftaat--werd bij perzoons - verbeelding in hare kwijning zo doodelijk in dit Hoofddeel gefchetst.  &6o Het GESCHUIF T Admaï jet», eenen dreigenden toon verklaarde Hij een vrees* vab verklanr- .... de , dat Hü lijk onweder te zullen doen nederdalen, en om door vuur wil- •• de richten; en111'J m'e proeve van deszelfs uitwerking te het verteerde gcven. was fireek waar op het viel moetoen eene uiige- D 7 e ftrektc moeras; rasiig, waar men weinig uitwerking van het ook vernielde . . . . . . .. , het een iireckzelve zoude verwagt hebben; in weinig tijds land*. was het uitgedampt, en alles raakte in ligte laije vlam; het hogere land waar van het omringd was, vatte het vuur al rasch aan, . vs. 5. Toen ' * fprak ik: och zo lnel liep het voort. 5. Toen ik die ge.™i7ftaak?och'.volgen zag, riep ik in eenen angstvalligen en wat zou '«fmeckenden toon: ai Heere Jehovah! Haak van Jakob • j n :„ op zond Ama- een der Pnesteren van den eerften rang, in ZIlA prjesters te de Godsdienst - inrichting te Beth - El, en^*BBAM,*z° van veel gezag ten hove , den Koning had doenrac/i Koning, r , , , .. . dit bericht: A- waarlchuwen, dat onder zijne regeering eenen M0S heeft eenp Amos zeer woelde tegen de koninglijke oog- ^"n"2^"gemerken in het godsdienftige , met bijvoeging, maakt, ondet dat zoo zulks niet in tijds geweldig verhin-het tand kan derd wierde, het dan te vreezen zoude zijn, S^l^t'S dat de Israëliërs, die veel gezag aan zijne ™st blijven, woorden hegtten, al rasch tot eenen opftand zouden overflaan. 11. En ten bewijze dat dit, vs- »• Want . , ' Amos durlt zeide men, geene gisling was, was de man ver- zeggen: Jerowaand en roekeloos genoeg om te verklaren, door liet zwaard dat Koning Teroeeam eenen ontijdige dood omkomen, en ° J Ja Israël zal en- door geweld zou ondergaan, want in weer-getwijfeld uit wil van de groote verdienden van den Vorst, aiT ..balling en den bloeijenden ftand van het rijk dorst hij ^oerd w°r,> voorfpcllen, da; de Israëliërs, als een gansch overwonnen volk, ballingen buiten hun vaderland zouden worden. 12. Toen hij dit uit- vs- I2- omgewerkt had zonder dat daarop waarfchijnlijk fprak ook a- andere reden voor, dan die van de beste Uitleggeren, uit de betekenis van den naam Laccben ontleend is. vs. 10. Niet het zwaard, maar een hamer die een beitel tevens is, moet hier als de ware betekenis des woords ftand houden. R 3  2Ö2 Het CESCHRI F T ï1azia tot A Mos: gij, Zien èer'. moet ver trekken, vlug naar jfW«;daa kunt gij lee ven, en vri profeteeren. ( vs. ij. T< Betb-El zult gi in het vervolg toch niet kunnen profeteeren ; het i< 's Konings heiligdom, het i< ook de tempel voor de natje, vs. 14. Amos beantwoordde Amazia dusi ik ben geen Profeet noeli geen zoon van een Profeet ; maar wel een csfenboeder, er fieke wilde vijgen. vs. 15. Maar Jebovab riep mij van agter de kudde; het was Jebovab vs. 14. De Sijcbomoer - vijgen zijn boven de gewoone laf en zoet, en gering in waarde; door prikken worden zij rijper, en zijn mees: een verfnapcring der landlieden geweest. ;iets het geen hij vervvagt had volgde, nan> hij een zagter toon aan; hij behandelde :Amos vriendelijk, rekende hem voor een : man die hogere inzichten had , maar zeide dat hij evenwel vrugteloos in dat rijk pogingen deed, en 'er niets anders mede uitwerkte dan zijn leeven iii gevaar te brengen; hij zou hem dan als vriend raden hoe eer hoe beter het rijk te ruimen , en zich naar Juda te begeven ; daar dagt men anders, daar kon hij in aanzien leeven , cn zonder het roinfte gevaar de aandrijvingen van den Geest opvolgen. 13. Altans zou hij hem raden nimmer te Beth-El zijne orakels bekend te maken ; dit kon geen goed gevolg hebben, dewijl daar de godsdienftige inrichting gansch naar Konings wil ingevoerd was, en ook de Israëllitifche burgerij' vrij algemeen dit heiligdom boven Jertifalems tempel den voorkeur gaf. 14. Dit zo ftaatkundig gefprek beantwoordde Amos dus: waar voor gij mij houd, laat ik daar; dit weet ik, dat ik nimmer tot het Zienderambt opgeleid ben in mijn jeugd, zelfs is dit ambt in mijn familie niet bekend geweest; ik heb mij altijd met de veehoedelij geneerd, en was in die eenvouwige leevenswijze zeer wel vergenoegd; de tijd die mij die bezigheid overliet befteedde ik, om in den natijd de wilde vijgen tot eene verfnapering optezamelen. 15. Ik heb 'er mij dus niet eerzugtig in gedrongen, het was  van A M O S. Hoofdd. VII. 26} Jehovah die mij verplichte dien post omtrent Je mij beval: de Israëliërs te bekleeden. 16. En hieraan teer tot Mijn natie lsratu heb ik voldaan, maar gij zijt vermeten ge- vs. 16. Hoort noeg om mij dit afteraden; hierom heb ook eene waarfchuwing aan een man, die|ö*?|üstocta» mij onder dit voorwendzel het profeteeren te- tegen hraëi , . ■ * maar druipt te¬ gen Israël wil verbieden , en 111 een zagte gen IsXaRS ge, toon de familie van Isaüic daar door week"^ ^^ wil maken. 17. Ik zeg u dan uit naam van om bedreigt u , , Jebovab 1 dus : Jehovah: veinsaard! uw vrouw zal door open-uw VVOUw zal baare ontrouw in haar eer, in Beth-El, ver-J^^ormaard worden, en uw nageflagt zal door den, ™e»het krijgzwaard hier afgemaakt worden; uw,eren zuilen . ° „„. „„_ doorhet zwaard aanwinst van landerijen in uwen post ver- flieuvelen J en kregen, zullen in de verdeeling aan de Vplfe"^^^ planters toegexheiden worden, en gij zult in verdeeld wor- ■t ° c . , den; gij zult een afgodisch land uw grat vinden, waar in een onrein uwe misleide medevaderlanderen als ballingen eerlang zullen verblijf hebben. Jgg**}0 voerd worden. TV l\ VIIIftelIOOFD» i. JLVJLijn Heer Jehovah het met na deel. op dit voorval nog andere gezichten te doen vs-[le,(;dHin"j" volden, en aangaande het aanftaande lot der «^„„„i duideIsraëllers mij medetedeelen: in mijne verheel-^ cenZ0I^rÜ dingskragt zag ik nu eenvouwig een mand vrugten zien. met goede fruit. 2. Op de gewoone vraag, ^ _ Hij of ik wel onderfcheiden opgemerkt had wat mos wat ziet voor mijne verbeelding gelchetst was, ant- woordde. een. vs. 17. Het woord lotreeren heeft ook in de Bijbclfchriften de bete kenis: met geweld te febendeai zo kan het ook hier genomen worden. vt. 1. De oude overzettingen hebben hier zeer verfcbille'nde vertaUagen, elk gevoelt dat die van korven met zomervrvgtea tegen bet, velband Itrijd. R 4  afó Het GESCHRIFT enz. VS. 21. Er zullen helden op Ziens heuvel ontftaan , om Efaus gebergte te beEn het rijk zal aan Jebevab behoren. , (fluuren} zouden dan de overige Israëliërs van eene erfportie verdoken zijn ? neen, de ballingen van hun die men zo treurig in talrijke Karavanen ten lande zag uitvoeren, zullen zich in de. vlakke ftreken der oorfpronglijke Katianeërs neerflaan, en tot Sarphat toe uitbreiden; en de ballingen van Jertifalem zullen uitgebreider ftadsgrond hebben, van Sepkarad af, en verfcheiden fteden in Judad's gebergte. 21. Men verwagte vrij" dat Zions hofllot beroemde Staatsmannen, aanzienlijke Legerhoofden zal geven , die de verovering' van Edoms grond bewerken, cn gelukkig befchermen zullen, zij zullen in alles gelukkig Hagen; het rijk zal evenwel geen gekroond hoofd op dien tijd buiten Jehovah hebben. de Israëliërs die geen erfportie zouden hebben, dan te Sarepta tusfehen Tijrus en Sidon ; het Sepbarad is geheel onbekend , ook de fpeling; voor het naaste geloof ik dat het een ftad geweest is van eenige Jerufalemmers die daar als Kolonisten heenen gezonden zijn , en welke ftad zij nu weder in eigendom zouden hebben.  INLEIDING op de VOORSPELLINGEN van J O N A. JCen zonderling man!.die als een Galileër in zijn vaderland, geboorte ftad, ouders en leeftijd, ons bekend is geworden door het bericht, het welk wij in het leeven der Koningen van hem hebben, 4 Kon. XiV: 25. enz. onder Joas en Jerobeams regeering over de beide rijken, en dus onder de vröegfte Profeeten, zou hij dien naam naauwelijks verdienen; maar naaukeuriger dien van Boetprediker voor Nitiive; wisten wij niet dat hij gunftige voorfpellingen over Israël uitgegeeven had, mogelijk bij de krooning van den grootften Koning van Israël, Je robe am'den Ilden. Wij hebben nogtans het genoegen niet om die te mogen lezen, waaruit wij anders gelegenheid zouden hebben 'smans karakter nader te leeren kennen. In hoe veele onzekerheden zweeven wij dus met betrekking tot dit Gefchrift, als wij maar alleen twee vragen wilden beantwoorden: is Jona de Opfteller van dit Gefchrift? is het volledig en niet het /rag* ment van een Gefchrift ? op het eerfte weet ik niets te antwoorden; het laatfte fchijnt mij toe met ja te kun-  2S4 INLEIDING op de kunnen beantwoord worden; het is wel waar, dat het zeer afgebroken eindigt, maar dit kan met opzet het doel van den OpfteJler geweest zijn, om zo den lezer aanleiding te geven om over het doelwit van het Gefchrift nader te peinzen. Geen Boek, in de rolle der gewijde Schriften geplaatst, is partijdiger behandeld dan dit. Na dat het ten magazijn gediend heelt voor de Deïsten, waaruit zij de geestige Hagen van hun vernuft, zo als zij die noemen, ontleend hebben, zijn 'er meer ernflige lieden, en tevens kundige Bijbelverklarérs, te voorfchijn gekomen , die over hetzelve een zeer ongunftig oordeel geveld hebben. Mic ha cl is, die zich gewis eenen duurzaamen roen verworven heeft in de verklaring des Bijbels, en zeer ftreng in vergelijking zijner landgenoten is, ten opzichte van het Godlijk gezag des Bijbels; in weerwil mogelijk van zijn kond gevoel omtrent de kragt van den Godsdienst, is den eerften geweest, die het geweldig aanviel; het is bij hem een leer-fabel om der Jooden verwaande hooggevoeligheid van zichzelven, en lage fchatting van andere volkeren te gispen; dit zou nog dragelijk zijn, dewijl men niet kan ontveinzen dat in dit Gefchrift zeer veel Jaodfche zelfs - waardeering gevonden word; weinig belooft J ona zich voor den roem zijner eigen grootheid door de verbetering van zo veel honderd duizenden ; hij wenscht niets minder dan den bloei van Ninhe, de zetel van het Asfijriefche rijk. Zulke bedenkingen moet elk belcheiden meusch dulden , wen die gemaakt worden; maar dit mishaagt mij in Michaclis, dat zijn toon omtrent de fchatting van Jona dan eens zeer hoog ernftig ftaat, en dan eens zeer fpottend is. Eichhorn, die op de vooronderftelling van Michaclis bouwde, fchildert zijn perfoneel karakter zo affchuwelijk, dat hij als een kibbelaar tegen God bij hem een man van een duivelsch beftaan is. Zulken onder de Uitleggers dit  VOORSPELLINGEN van JONA. 285. dit zoort van zwarigheden zo zeer niet drukten, hebben de onwaarfchijnlijkheden in de verhalen , welke M1CHAëLis en anderen meenden te vinden, zo gewigtig geoordeeld , dat zij aan eene onwaarfchijnlijke uitvinding , maar 'die aan hun zeiven hun aanzijn verfchuldigd was, meer geloof gaven, dan aan deze zonderlinge verhalen ; — de ganfche togt naar Tarfis, met de uitkomst, is een droom, doch een droom die JoNa verlichte, en hem de reis naar Ninive deed onderneemen Zo denkt Grim, en zelfs Blasche, welke laatfte de hoogstgeftemde regtzinuigheid boven alles de voorkeur geeft, en nogtans van deze gedagte geenzins afkeerig is. Ik weet niet dat één Uitlegger in zijne denkwijze ontrent Jona billijk is, allen hebben overdreven gehandeld, Niemeijer alleen uitgezonderd. Maar waarom zouden wij ons vermoeijen om, het geen weeldrige vernuften uitvinden, met angstvallige naauwkeurigheid, te willen wederleggen ? het gefchiedkundig verhaal is gansch eenvouwig , in alle opzichten ongekunfteld, zonder de minde behoedzaamheden, die wij in onze eeuw zouden in acht neemen, als wij zoirtgelijke verhalen wilden mededeelen , daarbij geheel in den trant der ouden , der Hebreen bijzonder; en zo wij van dien aart meer hadden, dan zou in het wonderbaare mogelijk [het waarfchijnlijke niet alleen gevonden worden, maar wij zouden over onze eigen bedenkingen ons fchamen, om dat ze duidelijk onze onoplettenheid aan den dag lagen ; daarbij komt nog het vermoeden , dat den text toevalliger wijze ook kleine veranderingen ten zijnen nadeele fchijnt geleden te hebben, altans het verhaal van het lied, zo wel in tijd, als inhoud, heeeft iers dat zich niet gemakkelijk laat bevatten. Uit het verhaal zou men bijna befluiten, dat de maag van den visch de plaats was daar het op gefteld was, en geene enkele trek komt 'er evenwel in, die ons aau die geheele gebeur-  a8S INLEIDING op de daarvan hem verrasfende, maakt hem weder zo overdreven, dat hij naar zijn dood verlangt; dit is niets minder dan de taal van zijn hart en van zijne begeerte; het tegendeel is in zulke karakters waar, maar het is zijn overdreven gemelijk gevoel; dit alles Haat in dat licht, niet zo zeer om zijn karakter zo zwart en affchuwelijk als mogelijk is te maken, maar om het uitmuntend menschlievend beftaan der Godheid op den voorgrond met allen kracht zo te doen werken, dat het hart van elk lezer die voor God eerbied heeft, van aandoening fmelt, en uitroepen moet: beminnelijke Vader van het menschdom! waar is eene tederheid, een mededogen dat bij het Uwe in vergelijking kan komen? met vertrouwen wijden wij U een hart, hoe het ook gefteld mag zijn; welke onbezonnen driften dan ook de braven mogen flingeren ; Gij weet hen te redden! Gij weet hen gekalmdj in de haven van betaamlijke en deugdzame onderwerping te voeren! Uit die zelve bron van zijn inborst heeft NtEmeijer zeer wel zijn ongevoeligheid omtrent der Ni' nivieten lot, van de gevolgen welke daaruit zouden kunnen afgeleid worden, bevrijd; als wij die zelve man in het midden van die rampen als aanfchouwer gezien hadden, zou hij den weemoediglten voorbij geftreefd hebben; het eenige het geen den man in de oogen van veelen zeldzaam maakt, is dat hij openhartig genoeg is te zeggen, wat zijn boezem doet kooken , het geen anderen kunftig weten te bedekken, ook voor zichzelven; nu kan mijn lezer eenigzins bevatten waarom de Godheid hem niet ftrengerberispt, maar hem week maakt; nu geeft hij zich lucht, ontziet niets, God verzagt daarop door verrasfching; daarop is hij verrukt, het genoegen verdwijnt onverwagts; terftond is hij bijna wanhopend, zijn God berispt hem zo , dat 'er geen voedzel voor zijn onftuimigheid in te vinden was, maar genoeg voor hem om zich met fchaamte weg te maken; diep gewond  VOORSPELLINGEN van JONA. 289 wond over de verregaande uiterften van zijne driften. Uit dezen voorraad van denkbeelden kan mijn lezer dén ftijl en de wijze van voordragt het best beoordeelen. De Schriften , hier bij bepaald ingezien, zijn : Lessing, Obferv. in Jon/e Vaticinia 1780. buiten den ftijl van geene betekenis hoe genaamd. G kim ai, ate' Jona, 1789. heeft buiten de vooronderftelling dat de reis van Jona een droom is, die vrij wel uitgewerkt is, niet veel uitftekends; — dan is de aanmerking van Hassenkamp beter: liever (zegt hij) houden wij het voor een parabel dan voor een droom. Lavaters Leerredenen; hoe veel nuttigs ook behelzende, verwagt een lezer aan zijne fchriften gewoon, bij hem evenwel geene exegetifche kundigheden. Hugenmoltz Leerredenen, zullen in het nuttige zo wel als wegens de regt fmaakelijke Bijbel - verklaring aan den Godsdienst-minnaar bevallen. IX. Deel. T HET  Het GESCHRIFT van MICHA. Hooedd. I. 31s, ~ys. 3. Hierom Jet wel, hoe Jebovab Zijn verblijf verlaat; En nederdalende de toppen der hoogten drukken zal. vs. 4. De Hjergeii zullen onder Hem fmelten, de dalen klieven; Als wascli door het vuur, als wateren die in een valei Horten. VS. 5. Dit alles om Jakobs misdaad, en om de wanda ien van Israëls familie > Ve.n waar Jaboks misdaad? is hei met Samaria? Van waarde hoogten van JuJa ? is het niet Jertifalem? vs. 6. Hierom zal Ik Samaria veranderen in een bemuurde vcl lhnogte. voor oe wijngaard-planting; En Ik zal de Iteencn in de valei doen rollen ,fuudament zal blootleggen. y/ib zal geen onverfchillig aanfchouwer. meer zijn van den hoon' Hem aangedaan; Hij maakt zich gereed om Zijn woning te verlaten, in het veld te verfchijnen , om de yerzekerdfie plaatzen zonder de minne belemmering doortetrekken; het wasch fmelt zo rasch voor het vuur niet als de beddingen der ba-gen doen op den val van Zij' ne dondervlagen ; geen waterval ruischt met meer geweld van eene hoogte , als de reije van heuvelen bij zulk eene ftortvlaag in de dalen neerftortende. 5. Vêrwagt zulke beroerende toneelen , alleen om de lhoode misdragingen van de kewtldadigde zoonen van Jakob, om den opftand van de Israëliërs tot eenen yorftelijken rang gedegen! Jakobs honende muitzugt in haar toppunt moest door het hof van Samaria met koninglijk gezag gefterkt worden, en Jcrufalems troons-bezitters moesten de hoogten des lands met voorbeeld en vorftelijke vergunning verhogen. 6. Het vorftelijk Samaria op eene hoogte zo fchoon gelegen , moet hierom eene vlakte worden, met puinhopen bezaaid; men mag wegens de gunftige ligging de fteenen opruimen, en daarmede .de beddingen ojituinen, om 'er Hekken van wijngaarden in te planten, het is te vergeefs, Ik zal die fchikkingen vrugteloos maken; een ftroom van water zal die wegfpoelen, en tot aan den wortel des berg alles wegwoeien. 7. Judaas konffige heuvels zullen niet oubezogt vs. 6. Eene fpeling op de ftad Samaria, die te vorsa ook een wija.- bcr^, geweest was, V 4  Het GESCRIHFT ys. 7. Hare gcfnedene beelden zullen vermorzeld, en al haar hoeren-?».,',„, fchenken door het vuur vernield worden; lk zal alle hare afgodsbeelden doen verbrijzelen; Door hoeren prijs waren zij verzameld, en zij zullen als hoerenlo- ncn weggaan.. vs. 8. Hierom ben ik droevig, ik huil, ontbloot mij, en ga naakt; lk gil als dc draken, en klage als de jonge ftruisfen. vs. 9. Gewis zijn hare wonden doodelijk, aij lopeil voort tot ?r«7«,- Zij raken tot aan de poort mijns volks, tot aan Jerujaiém. vs. 10. Doe het niet te Gath bekend worden, weent zo luide niet; Maar wentelt u in het/ftof te Besh-Letphra. gelaten worden; alle de naalden met de zinnebeeldige figuuren, de zigtbaarfte bewijzen van hunne zo vrijwillige ontrouw, zullen verteerd worden; II wil genen der afgodsbeelden , hoe zeer ook 'door eene langduurige vereering een meerder gezag bekomen hebbende , onvermeld laten ftaan; het zijn alle be .vijzen van de uiterfté ontrouw aan hunne verbintenisfèn, 'er moet niets van overig blijven dan het bewijs, dat zij juist om deze ontrouw bijzonder geftraft zijn geworden. 8. Dit, mijne landgenoten! is de ware reden van mijn jammerlijk klagen, mijn misbaar maken; ik wil mij'van alle tekens van agtbaarhcid, van al mijn gewoon gewaad ontdoen, in zulk een (laat voegt de treurzak; geen draak kan onaangenamer geluid, geen jonge druis vreesagtiger misbaar maken. 9. Gewis ik ben ontroosbaar; de ftaat is zo gefield dat alle hoop verdwijnt; ze is volftrekt ongeneeslijk; 't kwaad is tot aan Juda voortgelopen; ik weet maar al te wel in welk eene zorgelijke toeftand zich de Overheids - vergaderingen te Jfenifakm bevinden. 10. Men dagt toch voor het Philiflijnfche hof zijn zwakke toeftand te verbergen, al zou men zich daarom alleen van vs. 8. Om het geluid vertaalt Micha i lis dit niet draak m««r krokodil; ScsRoêDtR helt daar ook henen. — Siiaw verhaalt van de ftruisfen, dat zij 'snagts een geluid kunnen maken als of zij in doods angst warén. vs. 10—15. .Dit zijn in de namen der (leden alle woordfpelingen van de naams-betekenis vau elke, ftad «mleeut; voor ons is hier niet veel raai-  van M I C H A. Hoofdd. I. 1i3 TS. II. Caat weg inwoneresfe van Sebafir, gansch ontbloot; De buvgeresfe van Zaanan zal niet veilig uitgaan; Een gehuil is te Bttb-Ilaëzel, uwe vastigheid werd u ontnomen. VI. 12. De burgeresfe van Maroth woelt op hoope van iets goeds; Een onheil van Jehovah daalde tot aan Jerufalems poort. vs. 13. Eurgeresfe van Lacbis fpant de rappe paarden aan den wagen ; De eerfte misdaad der Zionilifcbc maagden onder u is de oorrprong der Israëlitifche trouwloosheden. VS. 14. Men make overdragten voor Merefchet-Gath; De huizen te Acbzib moeten Israëls Koningen misleiden. de uitwendige tekens van droefheid onthouden; alleen geeve men zich de vrijheid tot de treurigfte houding in die Had, welke van het ftof haren naam ontieent heelt, ii. Talrijke burgeresfen van Saphirl vlugt vrij, in de ongefebikfte toeftand , die u anders uwe eerbaarheid verbieden zoude; inwoneresfe van Zadnan! 'er is geen hoope dat gij zonder gevaar het dreigende outworftelen zult, want Beth-Haezel mag fterk zijn, het is nu in nood, geeft daarvan de zigtbaarfte tekens; het gevoelt dat de ramp'haar zwak maakt. - 12. Maroths burgeresfen voldoan ook aan haren naam , zij woelen als de i.,troom des waters, zij zijn ziek van verwagting, om goede tijding te mogen verneemen; hoe veel verfchilt de uitkomst van hare hoop? , men bericht, dat, in gevolge het bedreigde oordeel van Jehovah, het gevaar reeds tot Jerufalems wallen doorgedrongen is. 13. Burgeresfe van Lachis! gij moogt, nu wel de fnelfte paarden aan den wagen ('pannen, om ware het mogelijk alle de rampen té outvlugten ; maar men bedenke dat dit Lachis het eerfte voorbeeld van misleiding in het 'godsdienftige gaf, door de navolging der Israëlitifche afgoderijen. 14. Merefchet mag eene wettige erf - bezitting zijn, in den'omtrek van het PhiUJlijnfche Gath gelegen, men kan het' fraaiheid in; het valt meer in den fmaak der Oosterlingen; daarbii komt, dat te Etijmologifche betekenis in eene doode taal, het geestige zelden zal aanduiden; maar wij hebben de meeste hulp uit bflt geen dan vsn die fteden gczeg.1 werd. v s  H4 Het GESCHRIFT Vt. 15. Bur^resfe van Marefcha,\k zal u een erfgenaam bezorgen; 1 e Adullam , ailders W/). roem j M, «, , W. 16. Plukt u kaal, fdieert u, om uwe lievelingen ■ Doe uw kaalheid klimmen ais die des glers, wegens hun weggaan in ballingfcbap. veilig overdragen niet afftand van het erfrecht; 'Acfuib mag eene hartelijke naam in hare oorfprong hebben, de verdediging van de ftad zal ook de IsraWti* Jche Vorften in hunne verwagting jammerlijk misleiden. 15- Ja, burgeresfe van Marcfcha! gij zult ook een erfgenaam hebben, maar dit zal eene zegenvierende geweldenaar wezen , die zal zo flagen, dat hij de aangcWaanifte oort van het ganfche land," het Adulhm, "in bezit zal neemen. i<5. Ja, hraëlktfóke ftaat! huilt vrij over het verlies van alle die fteden , als eene, tedere moeder over het verlies van haar kroost; volgt dien vogel die niet alleen de kop kaal heeft, maar de borst uitplukt, als gij aan de van u verwijderde in flavernij ' denkt. Ilde HOOFDDEEL. VS. i. Wee den uitvinderen van het boze, die onheil op hun leger beramen t uie net in den vroegen morgen ter uitvoer brengen, zever zi} kunnen. VS. 2. Begeren zij akkers, zij rovenze, verlangen zii huizen, zij nemenze' Zij plegen geweld omtrent Huisheer en huis, ja, aan het land en des. zelfs eigenaar, *• O* ngelukkige aanzienlijken ! wier gedagten op niets anders fpelén , dan hoe onregtvaardigheden te plegen; die zich zeiven flapelooze nagten bezorgen om zul. ke verfoeijelijke inzichten, en dan de reine morgenflond aan het recht gewijd , zo jammerlijk misbruiken , zo ver hun gezag dit maar brengen kan. 2. Niets fluit dien Joop; valt hun trek op de landerijen hunner burgeren, die volgens de wet niet mogen vervreemd worden, zij eigenen ze zich; even zo handelen zij met de famih'e- »x. 16. De gier of de vultur barbaius heeft eene kaalo kop, en werd hier gewis bedoeld. Oedman heeft dit zeer wel opgemerkt,  van M I C H A. Hoofdd. Iï. 315 vs 1 Hierom verklaart Jehovah: Ik beraam c^.n ramp over dat geflajt, die J' gij van uw hals niet zult febmven j En zelfs niet regt op zult kunnen gaan , zo drukkende zal de tijd zijn. vs. i. Dan zal men fpreuken op u invoeren, en een zeer treurig lied in eert v c droevige toon: Wii 7*in verwoest! het erfgoed mijr.es volks is gezuiverd; ■ Het is mij ontwrongen , uitgedeeld, onze akkers zi;n overgedragen. VS. 5. Hierom zult gij ook niemand hebben die het fneer ter venieejing huizen in de (teden ; noch de perzoonen, noch de eigendommen zijn immers veilig voor die tijrannij; op her meer algelegen land kan niemand op zijne regtinatige eigendommen rekenen.. 3. Om zoortgelijke gedragingen bedreigt Jehovah ook bezwangerd te zijn roet maatregelen, die bun eene ramp naar verdienfte zullen bezorgen'; zij moeten ook gevoelen, wat geweld, wat overJieerl'ching is,, zonder mogelijkheid om zien te helpen; hoe ra.-ch /al dan die trotfche houding vervallen, en zij gekramd onder de drukkende rampfpoeden gaan. 4, Zo treilende zal die ramp zijn, dat men 'er voor de gefprekken fp.eekwoordeu uit ontleenen zal; als men in de diepfte .treurigheid gedompeld is, zal men de hartbrekende . klagten uit die onhandigheden ontkend, opiteljen: _— vvij zijn onlierftelbaar verloren ! niets is ons overig, onze. erfportien zijn in zalk een ftaat gebragt', dat geen erfrecht, op dezelve de minlte werking kan hebben.; alles wat nog fchijn van recht zoude zijn, geld voor mij niet meer, want naar welgevallen deeld ■men landerijen uit, en doet overdragten van dezelve aai' de bevolkeren. 5. Ja , onregtvaardige Grooten ! dan zal 'er niemand ftout genoeg wezen , om u ook een flrook lands bij meeting toetedeelen. 6. En niette- ' o;. 4. In dit vers zo moeijclijk, ben ik voor cen groot gedeelte do fchoone ophelderingen van van Waanen in Disf. de BtmtMit gevolgd, pag. Si. • vt. 5. ScnuoèpER heef: mij het eerst aanleiding gegeeven on> de woorden: gemeente van Jebovab , die hier niet te pas komen , aan  0 Het GESCHRIFT vs. 6. (Men zegt O over de gemeinte van Jebtvab zult gij niet druippen ï Gewis zullen zij druipptn ; en al druipten zij niet toch zouden de 'fmaedbeden niet agter blijven. VJ. 7- Maar dit brengt Jakebt familie in: is dan Jebovabs Geest te kort? is dat Zijn werkT Zijn dan Mijne gezegden niet vrugtbaar voor hem die regt doet? vs. 8. Maar onlangs gedroeg zich Mijn volk alseen vijand omtrent het gewaad; Gij ftrqopte een mantel van hun die veilig terug kwam uit den llrijd. genfïaande zulke aauüaande onheilen durft men nog opentlijk ons verbieden de zagte, fchoon diep indringende, bedreigingen medetedeelen, onder voorwendzel: men mag aan de ledematen van Jehovah zulke onnatuurlijke dingen niet voorftellen, gelooft vrij dat zij onbelemmerd op dié wijze zullen voortgaan; en al eens gefteld, dat zij ophielden, meent gij dan dat daarom de fchakel van rampen . door hun bedreigd agter zoude blijven. 7. Nog brengt net nakroost van den geliefden Jakob de bedenking in: wij kunnen niets van dien aart vermoeden, of wij moesten kunnen geloven dat het karakter van onzen Jehovah driftig, altijd tot wrake overhellende was, en dit is onmogelijk; wij kunnen uit Zijne handelingen met ons als een volk, dat niet opmaken; maar billijk vraagt u Jehovah: of dan de voorfpellingen van Jehovah, hoe dreigend , niet eene rijke ader van vertroostingen en verkwikkingen zijn voor hem, wiens ganfche gedrag op de regelen van billijkheid gegrond zij. 8. Wat zoudt gij op uw gedrag kunnen roemen? nog zo kort geleden aan zijn regte plaats in het v»Igende vers te brengen; ik zie het evenwel met dien grooten man niet nodig, dat men vs. 6 en 7. tusfehen twee haakjes ftelt; perzoons-invoeringen in de gedaante van tegenwerpingen, zijn den Hebreen zeer eigen, zonder dat men ze als tusfehen. redenen mag aanzien. vs. 7. De fprcekwijs: de Geest des Heeren is kort; zo als 'er eigentlijk ftaat, ij onder die welke aan onze ooren gansch vreemd is; een korts geest is een gecstgefteldheid die zich rasch uitlaat, niet geduldig. vs. 3. Daar ons dc omftandigheden van dat gebtrnrde onbekend zijn> hunnen wij 'er geene verdere ophelderingen van geven.  van M I C H A. Hoofdd. ïl. 31? ït. 9. De vrouwen van Mijn voll; drijft gij elk uit het huis van haar welvaren; Gij rooft hare kindertjes, Mijn fieraad, voor altoos, vs 10. Rrst op cn vertrekt, hier zal voor u geen rust wezen; Dat verontreinigd is, zal verderven , gansch onbruikbaar zijn. VS. II. Een man die den wind, en verdigte leugen volgde, en zeide: lk zal onder wijn en fterke drank druifpen , zou dat een volks-Pro- feet kunnen zijn ? Vs. 12. Gewis zal Ik u Jakob bijeenbrengen , gewis uw overfchot uit hran vergaderen; Ik zal ze te gelijk bij den anderen zetten, als fchapen te liosra; Als een kudde in het raidden der kooijen door menfchen overrompeld. hadden wij eene proeve van uwe onrechtvaardigheid ; hoe fchandelijk rotten eenigen van Mijne natie bij den anderen , en gedroegen zich omtrent hunne medebürgeren als of ze een vijand van kleederen beroofden; zag men niet het opperkleed met geweld die lieden afrukken, die goeds moeds, en niets vermoedende, uit het oorlog waren terug gekomen, en nu zich met den gemaakten buit d.agten te verkwikken. 9. Nog onbefchaamder handelt gij; de weerlooze vrouwen, ook burgeresfen met ons, zit gij wreed genoeg als het u goeddunkt uit hare huizen te drijven, waaraan zij wegens de geneugten in liet huwelijk zo verkleefd waren; en vaderlooze kindertjes beroofd gij daardoor van die uitzichten waar over lk met betrekking tot den Israëliër zo bezorgd ben. ïo. Snoodaards! wagt niets goeds, maar maakt u tot vlugten gereed, zulk een land moet voor u geen rustplaats meer wezen , door zulke fnondheden moet het te gronde gaan; dien vloek moet als een geweldig voortlopende kanker alles opeeten. n. Maar wat baat het? voorfpelde men ü niets betekenende dingen, zwetfte men u voor met leugenachtige berichten, meer ingegeest door wijn en fterken drank dan door een hoger Geest, dit zou de man wezen in den fmaak des volks; zulk een Profeet zou algeraeene achting hebben. 12. Sprak lk dan om den bedreigenden toon die u mishaagd te ver- vs. ie. Deze woorden zijn in den hoogden graad moeijclijk, dit gaat *o ver dat veele Uitleggers hier eene aa.iDenaanie, guuftige, voorfpelling vin-  ji8 Het GESCHRIFT vs. 13. De verwoester zal hun voortrekhen , zii zullen met geweld uitbreken; De poort overwkligcn, die uittrekken; En met hunnen Koning aan hun hoofd, cn Jebovab tot hun Gids. zagten, zeide Ik: geliefde kinderen van Jakob! eerlang komen de tijden dat Jehovah u op de verltrooijing weder verzamelen; en wat van het vorltelijk Israël hier en daar door het lot van den oorlog verfpreid mag zijn, zorgvuldig opneemen zal, en weder in hun land brengen zo talrijk als de fchaaps - driften in Bosrats nagt - verblijven zijn, en daar met zo veel ijver in gedreven, en met zo veel graagte in zullen dringen, dat zij bij het intreden den anderen overdrijven zullen. 13. En al is het dat een geweldenaar u noodzaakte hen als ballingen te volgen , dan zullen die ballingen zich nogtans weten vrij te maken; de fterktens die hun befloten hielden, overweldigen, zegenpralende uittrekken onder het opzicht van hunnen wettigen Koning, en met Jehovah aan het hoofd. vinden, die zij in Serobaeel of in den Messias als onvervuld verklaren ; ik ben het volkomen met die üiileggers eens die zulks buiten het verband en het oogmerk als ontijdig en onwaarfshijniijk befchouwen. Sciiroëder meent, dat de woordeu eigentlijk eene bedreiging zijn, maar zo kondig ingericht , dat men ze in den eerden opdag voor eene belofte zou aanzien, terwijl ze intusfehen de fterkde bedreiging zouden influiten; hier helde ik zeer toe ovek; maar het 13de vers dan ironice ook in eene nadcelige zin optevatten , is den aart van die fpreekwijs: Jebovab is bun fpits, het welk dan is: Jtbovab in de veorfpits, de Gids van de Karavane in de gevangenis gaande ; gansch oneigen en onzuiver te behandelen. MicHAëLis is mijns oordeels nader aan den zin; fprak ik in een toon die u behaagde, dan moest ik zo fpreken; doch de geleerde man heeft te veele vrijheden in den text genomen; elk gevoele hoe ik het opvatte, en of het hier gemakkelijk en natuurlijk vleit. Dathe is hier op den weg geweest, maar heeft door zich te veele vrijheden te veroorloven, den waren zin ontgaan.  van M I C H A. Hoofdd- III. Jï$ lilde HOOFDDEEL. vs. i. Verder fprak ik: hoort, Hoofden van Jakeb! Richters van Israïlt h het ulieder zaak niet het recht te verft aan? (fa.nilie; vs. 2. ó! Gi die'het goede haat, en het kwaade bemint!- Hun van den huit berovende, en van 't vieesch hunner beenderen, vs. 3. Dit zijn ze die het vieesch van Mijn volk ver/linde»; - Die hunne huid afftropen, hunne beenderen krakende breken; in die voor den pot verdeelen, het vieesch in het midden van den keteï, vs. 4. Hoe zullen zij dan kermen tot Jekevab 1 doch Hij zal niet horen; Hij zal Zijn gezicht van hun afwenden, die niet dan fnoode hande. liiigeu bedrijven» *• Ï~Ïoe danig de toeftand van Mijn volk ook wass ruste Ik niet met beftraffen; eenmaal iprak Ik de aanzienlijken van Ja koes familie, bijzonder hen die dc rechtbank onder Israël beituurden, aan: uw plicht, begon ik , behoorde altans te zijn , voor de uitoeffening van het heilig recht ten (lerkfjen te waken. -a. In plaats van dat te doen, tonen zij zich van zulk een beftaan gansch afkeerig; eerlijkheid fchuwen zij als de pest, onderdrukking beminnen zij vuurig; dit gaat zo ver dat zij niet alleen wreed het vel afdropen, maar door uitmergeling nog alles wat hun gading is, affcheuren. 3. Ja, zij zijn het die het eigendom hunner burgeren zo gewis, als het vieesch tot iemands ligchaams behoort, tot hun eigen voedzel fchaamteloos gebruiken; die 'et zich op toeleggen om de inwendige fterkte te beneemen , als of zij de beenderen kraakten om het merg uittezuigen, na dat ze hun uitwendig reeds weerloos gemaakt hebben, en door onderlinge tweedragt gefcheiden, leeven zij met hun naar welgevallen om voor hunne overdaad rijken' voorraad te bezorgen. 4. Dit is evenwel ook zeker, dat zij eenmaal een ijslijk gevoel van fmartera over deze wanbedrijven zullen hebben ; dan mogen zij uit angst tot God roepen , zonder verzagting zal dit vs. 3j MiciiAéLis leest dit beter, maar evenwel met meer vrijhe. iilï: alles in ftukken fnijden en ia de pet werpen.  3*o Het GESCHRIFT tl. 5. Dit bedreigt Jebtvab: dc Profeeren die Mijn volk misleiden 5 Die met hunne tanden bijten, die vreede uitroepen; , Die hunnen mond niet voorziet, tegen dien wijen zij krijg. VS. 6. Hierijim zal het voor u in plans van een verfchijnzel nacht worden; Donkerheid zal de waarzeggingen vervangen; En de zon gaat over zuike Profeeten onder, en de nacht word zwavt. VS. 7. De Zieners zullen befchaamd, de tekenkenners fchaamrood worden} En zij zullen gezamcntliik de bovenlip bewinden; Om dat 'er geen antwoord van Elobim wezen zal. VS. !. Maar ik inderdaad vol kracht, doch door Jebovabs Geest; Vol Uitfpraak en moed, om Jukob zijne misdrijven, en Israël zijne' boosheid opcnteleggeji. nogtans zijn; Hij zal zich niet laten verbidden, Zijn medelijdend oog zal op hunne gruwelen gekeerd zijn. 5. Bijzonder is Jehovah bedreiging gericht tegen de Profeeten , die onder den fchijn van Godsdienst de natie zo grouwzaam misleiden; die, fchoon zij als de flang vergiftige beten doen, nogtans fchreuwen: 'er is geen gevaar in, het tegendeel, heil wagt op u; ongelukkig , die aan hunnen vervloekten geldhonger niet voldoen, zulken hebben zij den onverzoenlijk den haat gezworen. 6. Dit gedrag is de ware oorzaak, dat zii in plaats van eene vertroostende opheldering uit den Godsdienst te hebben, integendeel in de akeliglle donkerheid zullen moeten verkeeren; alle de uitzichten in het tockomftige zullen zo dreigend zijn als eene zwarte bui aan de lucht; de zon van voorfpoed moete zulke Zieners nimmer befchijnen, en alle hunne geneugten zullen in de bitterne fmarten veranderen. 7. Hoe zullen dan die gelukvoorfpellers bij zulk eene uitkomst, zo ongedagt, ten uiterfle verlegen zijn ; zij mogen dan wel als de melaatfchen ter waarfchuwing van anderen, om niét befmet te worden, een teken dragen, omdat geen eene /hunner voorfpellingen in de uitkomst door de Godheid bewaarheid word. 8. Maar ik gevoel eene aandrijving in mij; eene rijzigheid die naar lucht verlangd , het zijn geen geesten van den wijn , maar het is de hooge Geest van Jehovah, die mij bezielt; ik zal onbewim-  van M I C II A. Hoofdd. III. vs. 0. Hoort dit, Grooten van Jakobs familie, en gij Richters van ïsriïït fam.lie; Wien de regtveerdigheid totaanftoot is, die al wat billijk is verdraait, vs. 10. Gij die Zion op bloed grondvest, En Jertifalem op onrechtvaardigheid, vs. II. Hunne Hoofdei) vohnisfen volgens giften; Hunne Priesters geven onderricht om f>on, En hunne Profceten voorfpellen voor geld; Dan fteunen zii nog op Jebovab, zeggende: Jebovab woont onder ons, wij hebben gsen leed te wagten. vs. ia. Hierom zA Zien om uwentwil als een akker omgeploegd worden 5 Jertifalem een uitftekende ruïne zijn, Èn den berg des tempels een woud-heuvel. peld het dreigend oordeel voordellen zonder den fchijn van vreesagtigheid; ik zal het kroost van Jakob hunne wandaden niet bedekt voordragen; de Israëliërs wil ik om hunne afgoderij bedreigen*- 9. Grooten van beiden de rijken! maar gij bijzonder, die voor het heilig recht in Israël behoorde te waken , die fchaamteloos in uw gansch gedrag toont, dat regtvaardigheid in anderen u geweldig tegen de borst aanduit, en door uw fnood beduur het goede nog kragteloos weet te maken. 10. Snoden! die het hoftlot waar gij vergaderd, door de verfoeijelijkde tijrannij derkte bezorgt, en op allerlei onregtvaardigheden aan de hoofddad aanzien bezorgt. 11. Zo die Grooten in de hofdad 'er nog aan denken om het heilig recht te bedienen , geloof dan vrij dat 'er opofferingen voor moeten gedaan worden; geen Priester, die de uitlegger der wetten moet zijn, zal den zin bepalen, dan naar de waarde welke hij daar voor denkt te zullen verkrijgen; hunne Zieners worden aangeblazen, en zijn kragtig naar de maate van het voordeel het welk zij hebben ; onder dit alles zijn allen nog onbefchaamd genoeg om godsdiendig op Jehovah te durven betrouwen; is het niet in hun mond bedorven: hoe gelukkig zijn wij , die de tegenwoordigheid van Jehovah hebben, zulks geniet geen volk, waarom zouden wij dan bekommerd voor rampen zijn! 12. Ja, gij vs. ii.Korte in zijne een door eerlijk man, en op zoortgelijke din. IX. Deel. X *en  van MICHA. Hoofdd. V. 331 vs. 5. Dezen zullen het land van Assur. afweiden door het Zwaard, En het land Nimrods door derzelver grensfleden; Z" zal hij ons redden van Assur , 'Als hij in ons land wil komen, zal hij onze grenzen betreden. vs. 6. Jakobs overblijfzel onder volkeren, zal zijn als Jebovabs riike regen op de planten; Die geen man verlangt, noch naar geenen ilerveling uitziet. roerd zullen blijven; en gefteld, dat dan een volk, zo jaloers over ons welvaren als Assur, in ons land mogt dringen , en zelfs tot aan de aanzienelijkfte plaatzen des lands was doorgedrongen, zal men geen overgifte van fchatten, geen onderwerping daaraan moeten verwagten; eene bende, verzameld onder het opzicht van Bethletnitifche herders, en billijke legerhoofden, zal genoeg zijn om de volkomenfte zegenpraal te behalen. 5. Deze zullen het ganfche rijk veroveren, en de oudfte en fterkfte provincie, een helden land, het vaderland der Nimrods, in eenen beflisfenden flag te onder brengen; dit zal het gevolg zijn als een woelig en nijdig Vorst ons ontrust , en ftout genoeg is over onze grenspalen te rukken. 6. Dit zelve kroost van Jakob, dat men in den aanvang wel het geringe overfchot van dien ilatn had mogen noemen, zal in bloei en welvaren zijn als de planten in den moeshof, die door den daauw des hemels 'snagts verfrischt worden, en op den dag door de zagtfte en aangenaamfte regenen befproeid word; en dit genot zal van geen Vorften, van geene ftervelingen, hoe genaamd, afhangen, maar zal een milde gifte van Jehovah zeiven zijn. 7. Dit zelve weerlooze overfchot van Jako- vs. 6, 7- Zeer wel heldert dit MiciiAëi. is op met weinige woorden: vs. 6. tot zegen voor de volken, tot fcbrik en vernieling voor de vijanden; als ik al eene fpeling in de woorden: die naar geen man viagt, wilde toelaten, zou ik die van Stinstra niet verkiezen, planten niet zo dor, dat ze den maijer behoeven, maar wel den tuinman om het te befproeijen.  332 Het GESCHRIFT ts. 7. Ja, Jakobs overblijfzel zal onder de Heidenen cn onder veele vol- i ' keren zijn , Dat de leeuw is onder de vjouddieren, de jonge leeuw onder de fcbaupskudde ; Als die invalt, dan vertrapt, dan verfcheurt, hij zonder redden. vs. 8. Uwe hand zal altoos boven uwe benijden liaan; Eu alle uwe vijanden zullen uitgeroeid worden. ts. g. Op dien tijd belooft u Jebovab: uwe paarden onder u af te fchaffcn; En Ik zal alle uwe wagenen vernielen, ys. io. Ik zal de lieden van uw land afbreken; En alle uwé (lands-) vestingen flegten. vs. ii. En Ik zal al de voorfpellingen uit uw land verdoen; En gij zult geen Jiarren-ivicbelaren meer hebben. lieten , zal dan voor afgodifche rijken en onrustige natiën wezen, het geen de leeuw is onder het verdere woudgedierte; elk zal zijne meerdere fterkte erkennen; is hij genoodzaakt een vijandelijken inval te doen, de uitkomst zal wezen, als wen een jonge grage leeuwin onder eene kudde fchapen valt; waar hij indringt, moet alles zwigren, alles vernield worden, zonder zich weder te kunnen herllellen. 8. Altans. zult gij over jaloerfche natiën dan zegenvieren , en de erf- vijanden van uwe natie zullen dan eenmaal geheel ophouden. 9. En daarom zal Ik dan ook zorgen , belooft Jehovah! dat het elendig oorlogen een einde zal neemen: paarden tot den oorlog geleerd, zal Ik niet meer onder u dulden, zo min als krijgswagenen die men in het oorlog van zo veel belang rekende. 10. Steden aangelegd om de langduurigfle belegeringen te kunnen uitflaan, zal Ik dan als nutteloos ontmantelen; 's lands vestingen aangelegd om ü voor ftropende invallen te beveiligen ^ zullen dan afgebroken worden , als van geen dienst meer zijnde. 11. Bijgelovigheden, volks misleidingen, die zo veel onrust baren, zal Ik bij u gansch in onbruik brengen; Ik zal geen Astrologisten onder u verblijf doen zoeken. vs. 8 —14. Die eene vergczogte verklaring van eenen man van fmaak wil zun, (la Datiie hier op, die dit alles brengt op den ondergang Tan het Babijlonif.be rijk.  vAn MIC H A. Hoofdd. VI. 337 V5. 13. Zo moest Ik u (laan en wonden zelfs, Ook over uwe misdrijven tot verwoesting toe. vs. 14. Ciizulteeten maar niet tot verzadiging, tot uw bezwaar za!'tin u zijn; Gij zult wel aangrijpen maar niet redden, dat gij beveiligt, geef lk aan vs. 15. Gij zult zaaijen, maar nimmer maaijen; (het zwaard. Gij moogc olijven persfen, maar gij zult u met olie niet fmeeren; Most (zamelen), maar zult geen wijn drinken. vs. 16. Gij volgt alle de gebruiken van Omri, En in al den grouwel van Achabs familie houdt gij dezelve maatregelen; Hierom geef Ik u aan den fclirik, de inwoonders der Itad tot fchunpj Zo moet gij de veragting van Mijn volk torsfen. 13. Zo ben Ik niet alleen genoodzaakt de firaffende roede te gebruiken, maar daarmede doortezetten tot dat ze builen en wonden gemaakt hebbe; Ik ben daartoe genoodzaakt om dat uw wangedrag tot uwe eigene vernieling werkt. 14. Allengskens eti met eene zeer zagte tred zal uw vermagering, uwe uitteering komen; gij moogt genot hebben van uwen arbeid, zij zal u nogtans niet tot zegen zijn; van welke gelegenheid gij u moogt bedienen tot vermeerdering van uwe fchatten, gij zult dié tegen de roofzugtige inzichten van anderen voor u niet beveiligen; en al gelukt het u tegen vermoeden, wat zal het u baren; in de oorlogsrampen die Ik over u brengen zal, moet alles toch weg. 15. Laat geen fchijn u bedriegen; het kan wezen dat alles u toelacht in uwe verwagting, de aangenaamfte zaaitijd zelfs, maar aan de inzameling behoeft gij niet te denken; al komt het nog zo ver, dat de geplukte rijpe olijven binnen uwe fchuuren gelukkig komen, gij zult 'er geen gebruik van hebben; uw most mag op de vaten te teeren liggen, gij zult u niet vervrolijken met den wijn. 16. En al noem Ik maar eene misdaad, waarom zulks billijk is, moet dit u genoeg zijn; de ftaatkundige Godsdienst in de familie van Oiiip^i ingevoerd, de zo zeer verzwaarde bijgelovigheden in Achabs familie geliefkoosd, en door u zo greetig gevolgd, zijn de egte oorzaaken Van uwe uitteering; de aanzienlijke bewoners der hofIX. Deel. Y  33? Het GESCHRIFT ftad moeten tot de Jaagde veragting dalen; en de volles* vertegenwoordigers zullen de eerde in rang zijn, in her. dragen der volks - draffen. Vilde HOOFDDEEL. vs. i. Ai, mij! ik ben als na de ingezamelde zomervrugten op de nalezing van den wijnoogst; Er is geen druif meer te vinden, mijn trek gaat naar eene overgcbleys. a. De wensehlievende is in het land ondergegaan; tvcn vruc l" Er zijn onder rie menfehen geenc opreebien meer; AHen loer.u op Qnfchuldig bloed ; Elk jaagt zijn medeburger in de ftril-ken. VS 3. Om mctbeidehan«lcno»Aeore«jrf/cM«j/>/« gaf haar tallooze kragten; Put en Lijüien gaven haar hulpbenden. vs. 10. Evenwel is zij geboeid in ballingfchap gegaan; Eu hare kinderen lagen vertrapt in den ingang der (traten; O^er hare edelen werd het lot geworpen; En alle hare aanzienlijken werden in ketenen geboeid. het welk zo weinig jaaren geleden het fchoone en volkrijke Tkebe ondervonden had , waar de oorlogs - God zijn vasten zetel fcheen te hebben,' die door hare natuurlijke ligging reeds onverwinnelijk ware; hare voorfchanzen waren doch des Oceaans ftranden, en de afleidingen des Nijls hare nadere bedekkingen. 9. De uitgezogfte manfchap van Ethiopifche en Egyptifcbe zoldaten maakten hare gewoone bezetting uit; talloos was de menigte, ook zelfs van huurlingen uit Macedonië en Lijbie, die hun leeven ten duurfte voor u veil hadden. 10. Dat Tkebe is nogtans vermeesterd, de inwoners zijn ballingen geworden , die de vervoering niet waard waren, wierden maar op de ftraat overal afgemaakt; die familien, welke in rangen en oudheid zo vermaard waren , eri voor den troon zelve Koningen leverden, moesten nu gedogen dat zij een wijl in de onzekerheid bleeven, wiens eigendom zij zouden zijn; en men zag geen onderfcheid in den rang der Staatsieeden of het moest wede overblijfzels kennelijk. Eichiiorn heeft zich moeite gegeeven om de tijd van hare verovering te bepalen, op hoope van daardoor aan dit Gefchrift een vaste tijds - bepaling te bezorgen; ik heb mij daarmede in het geheel niet opgehouden, het doet niets tot Nahums oogmerk, hoe en wanneer dit gefchied zij; wij weten van elders, uit de Bijbel-gefchiedenis, zq veel, dat wij verzekerd zijn dat deze verwoesting van die volkrijke ftad waarlijk gebeurd is; ik heb naderhand gezien dat Greve zulks gedaan heeft, die uitvoerig tot driemaal toe die verwoesting verhaald zijnde, opgeeft, doch niet bepaald, deze bedoeld omfchreven heeft. vs. 10. Djor Saiacon den Etbïofifcben Koning verwoest; ~ Ivoor *delto leest Greve niet onwaarfchijnlijU fchatten.  van NAHUM. Hoofdd. flï. i6t vs. ii. Gij moet ook bedwelmd worden, u verbergen; En een fchuilplaats tegen den vijand zoeken, vs. 12. Uwe fterkten zijn als de boccore der vijgeboomen; Gefchud wordende, vallen zij den belusten in den mond. vs. 13. Ziet uwe zoldaten onder u als wijven; De deuren van u land worden voor den vijand open gezet; Uet vuur zal uwe vlugtelingen vernielen. Vs. 14. Bezorgt u water in het beleg, verftcrkt uwe vestingen; s Werkt in het klei, treed leem, en herftelt uwe fteenovens. vs. IS. Het vuur zal u verteeren , het zwaard u vernielen; Alles moet als door de kevers opgeteerd worden; Al zijt gij fterk als kevers , zo talloos als fprinkhanen. zen in de meerder pragt der boeijen. 11. Ja, gij moef ook uit Thebé's beeker tot bedwelming drinken , maar rust zal 'er niet op volgen , dit is te vergeefs, voorden drang van uwen vijand is voor u geen plaats te vinden, die hen zulks beletten zal. 12. Want inderdaad «de overige vastigheden van uwe monarchij zullen den zegenpralenden Vorst niet lange ophouden; zij zullen hem als de voorjaars-vijgen van zelfs in de hand vallen, .uw lot moet alles beflisfen. 13. En wat is daar van te hopen'? uwe bezetting door de overdaad verbasterd, zijn meer weeke wellustelingen dan dappere zoldaten geworden; voor verraad zullen zulken ook te eerder bloot liggen, dit zult gij ervaren; de toegangen van het grootfte belang voor u zullen onbezet, en de beste verzekeringen het eerfte gedoopt, zijn. ' 14. De beste toebereidzelen tot eene hardnekkige verdediging zullen niets betekenen en vrugteloos zijn; een voorraad van kcvcnsmiddelen, versch water, verbetering van vestingen, en zelfs eene nieuwe aanleg van wallen van binnen, met de ijverige bewerking van alles wat daartoe behoort, dit is alles te vergeefs. 15. Het is doch ten vuure gearbeid, en het loon voor den arbeider is het moord-zwaard; het ongedierte kan niet meer alles kaal opeeten dan alles bij u weger. 12. De tocctrs druipt genoegzaam van den boom af als hij rijp ïs; volgens Shaws berichten, daar de Carmoufe lange aan den boon» blijft hangen, Riizt blaclz. 224. Z 5  • VOORSPELLINGEN van CHABAKUK. 3^5 gelegenheid om zijn Asarhaddon of Sardanapalus hier op den voorgrond te brengen , en in zijne lotgevallen de treurige bewijzen van der Asfijriers rampfpoeden te zamelen; tegen een man van die kunde dorst nu naauwelijks iemand reppen, éénen Niemeijer. uitgezonderd, en naderhand Eichhorn, die zeer wel aanmerkte dat alles op eene verkeerde uitlegging van het eerfte Hoofddeel gebouwd wast de Chaldëèrs worden daar gefchetst als uitvoerders der wraake Gods over Judea} niet als dienstbaar aan , of als bondgenoot van Asfijrie, maar als een volk geheel vrij en onafhanglijk op zich zeiven leevende; hier bijkomt, dat der Joden toeftand onder Man as se noch zo niet was, als hier door alle de Hoofddeelen doorgaande vooronderfteld werd; al waren zij afhanglijk , zo maakten zij nogtans nog eene maatfchappij in hun vaderland uit, voor een gruot gedeelte overgebleven, het geen men van den Joodfchen ftaat niet zeggen kan, toen die door Nebucadnezar, te ondergebragt was; ik ben dan in het vermoeden dat hij onder het bewind van Jo ach as of Jojakim geleefd hebbe, en dus als een tijdgenoot van Jeremia kan aangemerkt worden; Greve plaatst hem op het einde der regeering van Uzia, of het begin van Jotham, met veel waarfchijnlijkueid zich daarop grondende, dat de Chaldeèn toen nog een nomadisch zwervend volk waren, toen Juda onder Jotham de aangenaame gevolgen van de bloeijende regeering onder Uzia genoot; ik beken dat de Heer Greve hier aanmerkelijke toelichting in de oude gefchiedenis , vooral met betrekking tot de Chaldeèn en Asfijriers, in overeenftemming met de beide regeeringen des Joodfchen lands en met Egypte, gegeeven heeft; dewijl dit alles nogtans zo jong is, en eene uitvoerige behandeling en betoog verdiend, wilde ik die hijpothefe met betrekking tot beide de profetien niet overneemen, maar vvagtc tot dat dit alles meer rijpte zal heb- i ben.  366 INLEIDING op dé ben. Eichhorn's reden, waarom. hij hem vroeger doet keven, is niet genoegzaam ; hij moet om zijn fchoonen ftijl ten minde een tijdgenoot van Jesaïa wezen , want in dien herfst' voor den Joodfchen ftaat konden zulke lente-bloemen, als zijne Gedichten zijn,, niet bloeijen ; het is geen regel die zo allerzekerst doorgaat, dat geen getóe zich meer boven zijne tijdgenoten zou kunnen verheffen in ftijl en voordragt; het tegengeflelde leert de ervaring van alle eeuwen. Het is bij mij zeker, dat Chabakuk onder de zuiverde Schrijveren der Hebreuwen, en onder de ftoutde en oorfpronglijkde Dichters, eene eerde plaats verdiend; maar durf noch niet hem onder allen van den eerden rang met Eichhorn de eerde plaats inruimen; zeer veel is 'er in hem als Dichter vereenigd dat verrukkend is; hij is gewis onvergelijkelijk in vloeibaarhud ; zijne beelden zijn poëtisch befchouwd , meesterlijk fchoon; maar die zijn in Jesaïa, wat het denkbeeld, en niet wat het poëtifche betreft, meer grootsch; zijn origineelheid daarenboven is meer fludis dan wel rijke genie, het welk de Heer Greve mij vergeven zal; men merkt overal dat hij met zijner medcProfeeten Schriften bekend is, zich daarna vormt, maar ook dan aan alles eene ronding in hem oorfpronglijk geeft, waar door wij zijnen voordragt met meerder genoegen lezen dan die in andere Schriften, tot welke de denkbeelden, door hem gebruikt, anders behoren; en als hij kragt aan iets wil geven in de uitdrukking, dan belet hem ook daarin niets, al zou hij daartoe zelfs woorden fcheppen; met een woord, dit ganfche Gefchrift, maar bijzonder het Dichtduk op het dot, is wel waardig om door de fchoonfte en verbevende geniën met alle naauwkeurigheid beftudeerd te worden; het Gefchrift heeft ook het geluk gehad, dat het in handen van Uitleggeren gevallen is, die een waar gevoel hadden, en de kundigheden die daartoe ver- i' , - /  VOORSPELLINGEN van CHABAKUK. 367 vereischt worden, uit de taal ontleendden, en du< in ftaat waren om ons het fchoone bij eiken ftap te kunnen aanwijzen. Behalven Kalinskij en Bahrdt verdienen *> hier aanmerking: Sc hel tin ga in Habacuci profetiam Comm. als een ftijl leerling van Schultens en Coccejus, is te ingewikkeld en te ongevoelig voor de ware fchoonheden van het zelve. Habakuk Illmtratus, Francof. 1777. komt nader, de Schrijver een Discipel van Zacharias cuHeijne zijnde, heeft boven zijne voorgangeren meer ware fmaak gehad om dit Gefchrift te behandelen; een Benediktijner fchijnt deze anonijme Schrijver te hebben gekend, en heeft zich moeite gegeeven om hem te wederleggen, doch behalven belezenheid heeft hij geen aanfpraak op eenige ware fmaak; de tijtel is Habakuk von Luding, Francof. *779- Habakuk von Gunther Wal 1790. behelst niets nieuws, en de overzetting van den text is ftroef; het Gedicht heeft anders het beste lot gehad; Herder heeft in zijn Hebreeuwfche po'èzij dit mannelijk gedaan, maar van alles niet altoos bondige redenen gegeeven; dit fcheen voor twee mannen bewaard te zijn, voor Sc 11 nurrer Canticum Chabacuci, en voor W. A. Schrocder in Dhfert. fub SciiRoëDERo; beiden hebben den wensch van den Bijbelminnaar verleevendigd, dat het getal van zulke Uitleggeren mogte toeneemen, dan zoude men al rnsch eene Bijbel-verklaring bekomen, die boven de nijdige onkunde van veele Schrift-verklaarers verre verheven was. HET  II E T GESCHRIFT VAN CHABAKUK Ite HOOFDDEEL. vs. ï. Het i. chten in het toekom(lige 9 chabakuk de die den Ziener Chabakuk aanleiding gaProfeet voor-ven tot het voigende Gefchrift; zijne Godgewijde overdenkingen nemen dus aanvang: ts. 2. Hoe lange Jehovab zal ik het uitgillen, zender dat Gij hoort? Over geweld fchreuwen zonder dat Gij red? vs. 3. Waarom laat Gij mij onrecht zien, en oordeeldet Gij tot onderdrukking? Voor mij ftaan geweld en uitmergeling, men twist en het verichil rijst, De Profeet. 2. Ai Jehovah'. moet ik dan nog langer mijn geest in bange klagten toegeven! zonder de minfte aanflikkerende hoope te gevoelen, dat zulks eerlang veranderen zal; moet ik het dan nog langer uitgillen over de ongehoorde geweldenarijen, zonder dat eenige gegronde uitzichten op redding het mij dragelijker maken. 3. Helaas! waarom moet ik het verdriet hebben, dat Ihoode onrechtvaardigheden het geheel van der menfchen gedragingen uitmaken; waar door verdrietelijkheden op den anderen geftapeld worden? wat ik vooruit zie is enkel befiisfende ondergang, onvermijdelijke overheerfching; het is dus niet om anderen te kunnen waarfchouwen, want naau-  van CHABAKUK. Hoofdd. I. 369 vs. 4. Hierom zinkt de wet, het recht komt niet meer in het licht; Dn Juoodaard befcuuldigt den braven, hierdoor word het recht verdraait. vs. 5- Ziet onder de volkeren, let wel, verwondert u, ftaat verhaast'. ]3ij uw leeftijd doe Ik daden, voor u ongelooflijk, als zij u verteld zullen vierden. Vs. 6. Zie daar! Ik zet de Chaldeèn op, een verwoed en fnel volk, Het geen de ruimte der waereld doortrekt, om landen te roven, waar op zij geen aanfpraak hebben. welijks begon ik daarvan te fpreken, of men nam reden van ongenoegen daar uit, en wederlegt mij met bittere kijvagien. 4. Het is zo onder mijne landgenoten gefteld, daar zij van zulk een inborst zijn, en zo onbefchaamd de waarheid wederftaan, zo dat het geen wonder is dat onder de zulken aan gronden van billijkheid, aan regtvaardige daden, niet eens gedagt werd; de geweldenaars weten den braven zo te belemmeren, en zijn gedrag dien draai te geven , . dat de beste daad den fchijn van onregtmatigheid - verkrijgt, en dus ftraf baar verklaard word. Antwoord door het Orakel. 5. Maar, Chabakuk!, hou gij het oog op het geen Ik reeds onder volkeren tot Mijn oogmerk bcrame; als gij dat inziet, zult gij verbaast, ten uiterfte verbaast zijn; denk vrij dat al deze toebereidzelen waarlijk onder de uitvoering zijn, het zal u en elk eenen ongedagt, ja ongelooflijk toefchijnen. 6. De Chaldeèn onder de volkeren wel zeer oud, maar zeer onbefchaafd in} oorfprong, vadzig in beftaan, maar nogtans in hunne ondernemingen doortezetten vlug, zal gansch Aften in kriigstogten als overftromen, en de eene overwinning op den anderen van lauden, waar op zij geene betrekking hebben , behalen. 7. Hoe gedugt men het ook oordeelt, vs. 6. Men moet hier met MicHAëns aan dat noordelijk volk denken, het geen Cbaldea bemagtigd had, en van die geaardheid, welke hier befchreven werd; hij gist dat het Scijthen waren van oorfprong» IX. Deel. Aa  37o Het GESCHRIFT vs. 7. Het is ontzachgeliji, ja allergeduchtt; Zijn billijkheid cn Zijn oppergezag bepaalt Hij zelve. Ts. S. Hierbij zijn Zijne paarden rapper dan de Panther dieren , En fchcrper dan de wolven biimacDt, hoe nroedtg zim die paarden; De ruiters komen van verre als de vliegende arend naar het aas fpoed. Vs. 9. Het is ginsch tot geweld aangelegd; Zijn gezicht gheit ais de oosten wind, en de gevangenen woelenals" VS. IO. Hij hsont Koningen, en befpot Viziers; nct zand. Hij lacht met vestingen, werpt 'er een wal om en vereven ze. het is in de ervaring nog veel ontzachgelijker; 'er (Iaat niets voor Zijne dreigende bevelen; en de diepfte onderwerping- zijn de eerfte vrugten zijner veldtogt. 8. De voornaamfte kragt zijner legers is in de ruiterij, die in den aanval den luipaard, en in het roven den wolf, de loef aflteken ; de houding waarin zij zitten, de moed der paarden boezemd reeds ontzetting in, en bij hunnen inval kan geen arend fneller op zijn prooi door hem in het oog gekregen, neerftorten, dan zij doen. 9. Met een woord, het is een volk, het geen alleen fchijnt gevormd te zijn om veroveringen te maken; de heete oostenwind kan geen gedugter vertoning in hare aankomst maken, dan deze verhitte gezigten in hun overval doen; en die wind kan geen meer ftof in haar doortrekken medevoeren, dan zij in hunne zegenpralende doortogten gevangenen medevoeren. 10. Er is onder de onafhangelijke Vorften, onder de Emirs van fhijdbaare volkeren genen, waar voor hij zich inbind, of zich van zijn oogmerken zou laten afwenden, hij weet van geene -fterke vestingen ; met ontelbaare troepen weet hij het beleg zo wel te neemen, dat hij van de verovering verai. 8. Schultens heeft de betekenis van tretscb zijn voor verfpreiden hier regt te pas gebruikt; de Dieu en Bosciiart, hebben de geoorloofdheid om het Hebreeuwfche woord dan eens voor het paard, en dan voor den ruiter, te gebru ken , met voorbeelden bevestigd; — het beeld werd natuurlijker als men uit de Reizigers in aanmerking neemt, hoe de Qesterfibe Vorften wel eens luipaarden tam maken om die voor de jagt te gebruiken.  van C II A B A K U K. Hoofdd. I. 371 Vs. 11. Als de wind verandert hii en nikt weder voort, Nogians verzondigt hij zich, zijn macht is zijn Elobim, vs. ts. Evenwel Zrji Gij van oüds af de Jcbovah, mijn Elohim'. Mi zo eerwaardig, hierom komen wij niet om; Ja. Jebovab, tot hejlrafmg (telde Gij dit volk; ia, Rotfteen ! Gil verbidt hen om ze tuchtigen. vs. 13. Maar Gii ziit te zuiver van oogen cm fnoodheden te zien , pij klint geene wreedheden dulden; Duldt Gij fnoode lieden, en zwijgt Gij ? Wanneer de fnoodaard hem , die braver is dan hij, vermeit. Ëekerd is. iu Men kan op zijne onderneemingen niét veel vooraf rekenen, om zich in den besten ftaat te kunnen ftellen; geen wind verloopt fneller dan hij van plaü verandert, en weet zulks dan met alle macht doortezstten; en juist deze on .vederflaanbaare macht maakt hem zo ftout, dat hij geen hoger invloed dan zijne begeerte kent* Antwoord van den Profeet* 12. Zeker, Jehovah! deze tekening is gedugt! maaf beroert mij zo niet, dat ik buiten alle hoope ben: van de grondflag van onzen burgerftaat af betoonde! gij ü, de jFehovah! de Befcherm-God te zijn, die de hoögllé hulde waardig zijt, hierom vreezen wij niet voor eenö geheele vernieling door dat gedugte volk; het kan zeer wel zijn, Jehovah! dat dit volk de geesfelrocdc voor ons zal wezen; het kan zeer wel zijn , dat Gij dit Volk zo groot hebt gemaakt, om door het zelve oordeeleii over de landen te brengen; maar Gij blijft evenwel een toevluchts-oort. 13. Wij mogen daarop rekenen, al billijken wij Uwe beftraffingen, Uwe zuiverheid kart ook hun gedrag niet goedkeuren, en mishandelingen van menfchen zo tijrannisch zult gij nooit ongemerkt laten doorgaan; het is U onmogelijk onder de fnooditd wreedheden U zo ftil te houden, dat Gij bloot aanfchouWer zoudt blijven; als tijranneu tot vernieling van den bra- vs. 11. MiciiaSlis leest: tij maakte zich aan zijn gewijden fchitldig, mqt fpeeling op de geweldenarijen het Joodfche volk aangedaan» Aa 2  37a Het GESCHRIFT vs. 14. Znudt Gij de menfchen als de visfchen in het meer doen leeven? Of als infeSten die zonder bcfchermer zijn. VS. 15. Die (laat men met den angel op, ftrikt hen, zamelt hen in het net; Dan is men blijde en regt vergenoegd. Vs. 16. Hierom wijd men alles aan de ftrikken en bewierookt de netten; Hierdoor bekomt^men olie en vette fpijs. vs. 1?. Zullen dan zijne ftrikken nimmer ledig zijn? Zal hij zonder mededogen maar altoos volkeren vernielen? Ven woeden, dan zijt Gij niet onverfchillig. 14. Uwe inzichten met de zedelijke waereld zijn anders dan die in de dierlijke; de Oceaan mag hare monfters hebben, die al de zoort van visfchen als hunnen prooi onbelemmerd inflokken; de trage infe&en overal verllrooid, om voedzel zwervende, mogen, weerloos, de verfnapering zijn van elk dier het geen 'er op aast. 15. De mensch mag door de konst hen ook de gelegenheid zich door de vlugt te redden , kunnen benemen, en hen door aas of net verftrikken, hij mag zich gevoelloos over zijn rijke vangst verheugen. 16. Hij mag dat geluk, dien rijken voorraad aan zijn vernuft toekennen. 17. Maar zo gaat het op den merifchen-jagt niet altoos, hij wint niet doorgaands door list of geweld; 'er is een einde aan het vernielen der volkeren, eenmaal houd het woeden op. ïlde HOOFDD. rï^ vs. 1. Zei. X er wijl ik mij dus vaii mijne gendjndpoH, ennegenheid tot mijne natie kweet, en mijne had mij op den betrekking als Profeet nader intezien verlangde, tooren geplaatst, a ° 7 om te zien wat ja het ruime toneel van gebeurtenisfen reeds Hij mii te zeg- .. . . , . . . , . gen zou heb-met mijn vooruitziend oog befpiegelde, ver^i]neQnkUgtefi langende door eene nadere openbaring der aandringen Godheid toegelicht te worden, en overleg- zoude. ° vs. i. Ik heb hier voor uwe mijne moeten lezen, fchoon ik noch geen gezag van een Handfchrift voor mij had; die zich vergenoegen kan met de gewoone lezing, moet in het wederleggen zich aan de bedenkingen door den Profeet gemaakt alleen houden.  van CHABAKUK. Hoofdd. ÏÏ. 373 gende hoe ik de treurige toeftand mijner natie tot meerderen aandrang op redding aanleg- . gen zoude, 2. Werd ik al rasch met Je- vs. a. Toen , ' , antwoordde mij novafis openbaring begunfugd, die mij nadere yehovai,, dus: toelichting gaf; vooraf gelaste Hij mij alles^f^u^fH het geen mij medegedeeld zou worden i^jf/*^'^ woordelijk op te tekenen in de gewóone in, op dat _ , ,, . , '• t de veorbijgan- graveer-tafels, en zulks niet geheim te hoiv ger duidelijk den, maar aan elk, daar naar begeerig, gele-lezen kangenheid te geven zulks te lezen. 3. Hij vs. 3. De ° ft t voorfpeLlmg voegde 'er bij dat de inhoud evenwel onbe- tocft eene belemmerd hare vervulling zoude bekomen; wat PS*1^ Z0"Jdde; ook voorviel het geen fcheen te ftremmen , j^J*1™ bde! hieraan zou niets mangelen, en al fcheenen zorgen; , , , traast dte , de uitzichten zo donker te zijn, dat menwagt haar ge. veeleer befluiten zoude, 'er was uitftel, ingf**' gej£ de plaats van fpoedige hulp op het beperkte zonder te iaat j. 1 te komen. tijdftip zo lang verlangd, zal die gebeurtenis gewis in al haar kracht werken. 4. Onder- Vs. 4. wiens fcheiden kan de uitwerking dier openbaring^' dienc'is wezen; het gemoed dat trotsch, woelagtig^ metjecht, en onsefladia; is, kan 'er geen voordeel van hoed zich door . , i , n 1 .. zün vet trou- hebben, ten zij het door het voorftel totwe„. eene bedaarde kalmte, en ftil afwagten mogt geraken; maar hij die gewoon is zich regt te gedragen omtrent zulke voordellen, zal 'er voedzel genoeg in vinden om kloek en vs. 3. Deze bepaalde tijd is waarfchijnlijk de gewoone van 70 jaaren; Cbaldea,s verftoring zou de aanleidende oorzaak der redding wezen voor de Judeërs. vs. 4. Eigentlijk: wiens hart of gezwellen is, daarin kan geen kalmte zijn; SciiROëDER heeft in zijne Origines dit vers uitmuntend opgehelderd, en daardoor voor den onderzoeker van het godsdienftig hart een fchat vau denkbeelden aan de hand gegeeven. Aa 3  m Het GESCHRIFT moedig, al loopt zelfs alles tegen, daar op te wagten. VS. 5. Zo als dc wijn den roekelozen bedwelmd, zo blijft de trotsaard met in rust; Wiens trek als het dodenrijk , en als de dood ni timer voldaan word; Die rijken bij een zamelde, en natiën tot zich bragt. VS. 6 Allen zullen een fcbimplied over hem maken, met invoering van het madzelagtigo, fpreekt men: Wee hem! die verzamelde het geen berr. niet behoorde; Hoe lang zal hij nog de lagen van aarde op zich hopen. VS. 7. Onvoorziens errijzen zij, die u wonden zullen; Zij rijzen op om alles opteneemen, zo werd gij hun buit. vs. 8. Daar gij veel volkeren plunderdet,moeten de overigs , u weder plun- Om uw bloeddorst tegen menfehen , het geweld tegen land, ftad eq derzelver bewoners. 5. De onbedagtzaame, onmatige zweiger ziet men nooit verhit door den wijn in bedaarde kalmte blijven ; zo min zal deze woelige vermetenen van alle zijne overwinningen het waare genot hebben; die onvcrzadclijker is naar veroveringen, meer dan het doodenrijk naar inwoneren, of het graf naar prooi in hare ingewanden, wiens verovering - trek noch rijk, noch volk, verfchoonde, waar naar hij maar verlangde zulks moest ook onder zijne heerschzugt bukken. 6. Die zelve moet een gedenkteken van een fcbielijke val zijn; men zal onbevreest fchimpdichten op hem maken, waar van het donkere voor elk een in het oog lopende zal zijn; diep vernederende, doodelijke uitkomst van een onverzadeliike trek naar het gecne waarop hij het minfte recht niet hadde; het fchijnt dat hij landen veroverde op dat ze als lagen van aarde hem zo veel te beter drukken zouden. 7. Hoe onvoorzien overkwam u dit alles? aan niets minder dagt gii, dan dat uw eigen vafalkn u een doodelijke wond zouden toebrengen ; in hunnen opftand met zo veel heldenmoed uwe kragten vermeesteren , en het uwe ten loon van hunne wel gedaagde onderneeming zich eigenen zouden. 8. Het is nu de vergelding, tijd voor u, naar de wet vair billijkheid door alle volkeren geëerbie-  van CHABAKUK. Hoofdd. II. 375 vs. 9. Wee hem! die door faoode gierigheid zijn huis MffijM , ta En in de hoogte zijn rustplaats fteltom voor onheil verfchoind te ziju. vs. 10. Gij broeit fchande voor uw huis; Door volkeren te verwoesten, woed gij tegen uw eigen leeven. vs. ii. De Meen uit den muur roept; De hoek van eiken balk beantwoord het. vs. li. Wee hem! die de ftad met bloed bouwt! En die de ftad op onrechtvaardigheid grond. digd; natiën door u in hunne rust verftoord, en uitgemergeld moeten op hun beurt u doen ondervinden, hoe zij daaronder te moede waren, gij ontzaagt niets, menfchenbloed was bij u niets ; Kanaan, het gewijde Jerufalem, de ganfche burgerij der ftad moest de grootHe wreedheden van u ondergaan. 9. Treffend voorbeeld! hoe ongelukkig hij is die onverzadelijk fchatten op den anderen hoopt, die rusteloos zwoegt om ze in veiligheid te brengen, aan eene plaats die ongenaakbaar is , even als het arends nest. 10. Wat hebt gij van dat alles? hoe jammerlijk misrekende gij u ! uw eerzugt prikkelde 'er u toe aan*, en in de uitkomst erfdet gij fchande, gij fneuveldet niet heldhaftig tegen een moedig, onafhanglijk Vorst; neen, uw wrekkig en tijrannisch drukken der volkeren baande u natuurlijk den weg dat men uw leeven belaagde. 11. Dat was gewis uw verouderde en inwreetende kwaal, de huiskanker die zelfs de zijdmuuren aangetast had, eenen die de bindzels-balken aangeftoken had. 12. Het blijft toch gewis dat zulk een Vorst gewroken zal worden; die zijn refidentie ftad tos. 8. Als men deze woorden met eenige aandagt overweegt, zou men haast de gedagte van Venema bijvallen in Ilifl. Ecclef. Tom. tl. pag. 297. et feq. dat deze voorzegging opgetekend is na de verwoesting van ftad en tempel, en dus de voorzegging alleen betreklijk tot Cbaliea moet gemaakt worden; het laatfte vers alleen van dit Hosfddeel, is het eenige het geen bij mij hier nog bedenking doet overblijven. vs. 9—11. Er is zeer veel waarfchijnlijkheid dat hier op de lepra gezien word; Nonneu in Disf. de lepra, heeft dit bladz, 14. vrij waarfchijnlijk gemaakt. Aa 4  3?ö' Het GESCHRIF,T v?. 13. Ziet, het is van Jebovah Zebaotb , dat volkeren voorhet vuur werken, Kn natiën om een ijdt 'i zich afmatten. vs. 14. Want het land moet met den luister van Jcbovab vervuld worden; Zo als de wateren de zeeën vervullen. vs. 15. Wee hem ! die zijn naasten dronken maakt, hem met wijn befchenkt; En daarom dronken maakt op dat men zijne fchaamte zoude zien. vs. 16. Gij zult ook met fchande voor eer befchonken zijn; Als gij dronken zijnde de voorhuid doet zien ; De beker van Jthovabs rechterhand komt tot u, En over uwen luister komt een uicffomvztl. door het bloed van overwonnen burgers inwijd, en alle hare onverwinnelijke fterkten door het onregtvaardig vertrappen der voorregten, op onbepaald gezag vestigt. 13. Zeker moet men het aan het onvergelijkelijk beleid van Jehovah , dien onverwinnelijken Legervorst, toekennen, dat alle de volkeren die u gehoorzaamden, maar gearbeid hebben om veel voedzel aan het vernielend vuur te bezorgen; hoe vergeefs hebben ganfche natiën gewoeld om aan eene niets betekenende hoogheid aanzien toetebrengen. 14. Wijds en zijds zal zich dat verwoestend vuur verfpreiden, de volkeu op ruimen affland zullen 'er Jehovahs grootheid en oppergezag in eerbiedigen; de golven der zee kunnen geen ftatiger gang hóuden, dan deze verfchijnzels zullen doen. 15. Ja, zelfs zal hij ongelukkig zijn die den dwingeland in zijne inzichten bijftond, en zijne medeburgers, in gelijken rang met hem itaande, vervoerde, door listige vervoering, en hem met geen ander oogmerk woelig en onrustig maakte, dan pm dus gelegenheid te hebben hem in de befpottelijkfle yeragting te kunnen brengen. 16. Ja, trouwlooze misleiders ! gij zult ook uw beurt hebben, gehuurt tot zulke onteerende daden, wagte gij daar op aanzien, maar het zal diepe veragting zijn, de vergelding der verraders, veel meer dan anderen ondervonden; uw geheele geaartheid zal daardoor openbaar worden; wagt niets anders; Jehüvahs magtige arm zal 11 dit lot befchikken ; hoe bdachgelijk zult gij dan alle uwe kostbaarheden, den  van CHABAKUK. Hoofdd. II. 377 V5. 17. De moedwil tegen Libanon moet u ook omringen, De vernieling van de verbiiiven der wilde dieren, moet ook hen treilen , Om het vergoten menfchenblocd. het geweld in land, ftad en alle de landbewoners. VS. lS. Wat aeeft dan het gefneden beeld door zijn meester bearbeid? Het gegoten beeld van den ouden 'misleidenden leeraar; Zou men vertrouwen op het geen bij zelfs gemaakt heeft, daar In) ftomme beelden vormde. vs. 10. Wee hem! die tegen het blok zegt: rijs op! tot den onbeweeglijke* ' fteen: gevoelt Hij leert, dat het met goud en zilver mag bekleed zijn, fchoon het zielloos is. vs. eo. Doch Jebovab is in Zijn gewijden tempel, zwijg dan voor Hem, waereld! loon van uw verfoeijelijke misleiding zelfs veragtelijk bezoetelen. 17. Geen orkaan kan op den Libanon meer verwoesting aanregten dan gij anderen deed ondervinden; eerlang zult gij in dezelve omftandigheden zijn; de bewoners van die ftille oorden konden bij zulk een gelegenheid in geen meerder angst wezen, dan gij zult zijn; billijk trefFe u dit lot, daar gij Kanaiins hofflad en ganfche burgerij zulk een treurig lot befchikt had. 18. Wat dan gedaan om u te bedaren? den afgod, al is het de vinding van eene meesterlijke hand, aanroepen? het konftig gegooten beeld heeft geen vasten voetzuil dan vervoerende kunst; hoe kan iemand raad verwagten van iets, het geen dat zijn eigen maakzel is, waar van hij met zekerheid weet dat hij geen goed beftuur te wagten heeft. 19. Hoe ongelukkig zal hij zijn in zulke radelooze tijden die tot het roerlooze beeld zegt: fchiet tot mijne hulpe toe; die het koude fteenen beeld toegilt, hebt ontferming met mij! het mag op het aanzien iets- betekenen , de omtrek kan goud of zilver zijn, maar wat is het binnenfte? een onbezield 'blok. 20. Hoe gelukkig is hij die Jehovah erkent, eene Godheid die het teken van zigtbaare tegenwoordigheid in zijnen gewijden tempel heeft! zulk eene hoogheid voegt u , befchaafde waereld ! met de diepfte onderwerpinge in Zijnen weg te volgen. Aa 5  378 Het GESCHRIFT IIIdeHOOFDD. -T~\ vs. i. Èene i. ]j__j ENE Ode, de daden Gods, ten voor- Bedezmg van , , T ... , . . . chabakuk den deele van Israël bezingende, tevens eene 5^/J«U:°Pbede van Chabakuk die voor het openbaar gezang op eene bekende wijze gebragt is: vs. 2. Toen ik, Jebovah\ Uwe redenen hoorde , beefde ik; Zer Uiv werk door, Jebevab ! onder het verloep der jaaren; Ontdek wel bet bejlèk der tijden, maar deuk onder Uwe gramfchap aan mededogen. ü. Toen ik, Jehovah ! beftuurder van het heelal, met een befehouwend oog Uwe bedreigingen over een vermaard volk, ons zo vijandig, bepeinsde, vermeesterde eerbied mijn ganfche ziel; mijne aandoeningen werden gaande over het ontzettende daarin; de liefde tot regtvaardigheid, en de nationale zugt doen mij wenfehen, dat die uitzichten, hoe veel jaaren 'er reeds verlopen zijn , en nog moeten voorbijgaan , niet mogen afneemen, maar dat wij veeleer in Uwe toebereidzelen Uwe majestieufe komst mogen voorzien; welaan! ter onzer bemoediging, wanneer de tijd van geduld afgelopen is, laat ons onder de ijslijke toneelen van Uwe verontwaardiging, de zagte trekken van Uw Goddelijk mededo- vs. i. SciiROëDER in zijne voortreffelijke Disfertatie , heeft dit lied in chooren verdeeld, de eerfte of de voorzang vs. 2. dan 3 —IS. het gezang zelve, en 18 eerfte zich hervattende ten (lot, 16, 17. de tweede vs. 18, 19. doch de leeftijd des Dichters, de treurige eenheid van het Dichtftuk zelve, doen mij gansch en al van die gedagto afzien; Schnurrer heeft dit ook afgekeurd. <— De .lezer die gaarne zag dat dit fchosne Dichtftuk tot eene gebeurtenis bepaald wierd, zal veel waatfchijnlijkheid vinden in de gedagte van Greve, die het brengt, en ook zulks volgens zijne vooronderftelling doen kan op de nederlage van Sanhehis voor Jerufalem; de beelden zijn mij te lijk en te Harig voor de uitwerking van den heten wind. vs. 2. Om de paralellismus heeft Herder dit zeer wel vertaald: zet uw werk docb voort; fchoon hij veid.r den zin der woorden niet wei getroiTen heeft.  Het GESCHRIFT van ZEFANjA. Hoofdd. I. 391 vs a. Tegen fuda zal Ik Mijn vuist gebruiken, tegen alle bewoners van f 9 •> Jetu/alem; En aan dezen oort zal Ik vernielen de overblijf zeis van Bcüil met Papen en Priester*. VS, S. En die op de daken buigen voor het hemel-hcir, . En die met buiging zweeren bij Jebovab, en den grooten Koning. VS. 6. Ook die welke vaii Jebovab zich afgekeerd hebben; _ Ook die welke Jebovab niet. zoeken, en omtrent Hem onverfebühg zijn. zal niemand beveiligen, noch de vrije lucht, noch de diepte der wateren, en vooral niet die overblijfzels van de onteerende Baak-dienst die 'er in den lande zijn; die opgerichte tekenen van trouwloosheid , want zulks is de voornaame reden waarom Ik de bewoners van dit land wil wegnemen. 4. Mijne bevelen zal lk met eenen dreigenden arm op Mijn tijd geven tegen een rijk, het welk Ik zo lange boven dat van Israël met onderfcheiding behandeld hebbe; de burgerij van Jerujalcm, die het voorregt zo lange genoot Mijnen tempel onder hun te hebben, zal Ik geenzins ontzien, niemand verwondere zich daar over, maar lette maar met hoe veel zorgvuldigheid Ik dan de Beials afgodsdienst, waar van gedenktekenen genoeg zullen overgebleven zijn, te gelijk met de afgods - papen, en de al te toegevende Priesterfchaar zal één en het zelve treurig lot doen ondervinden. 5. Denk niet dat zij Mijne oplettenheid zullen ontgaan, die uit bijgelove overal uitwendige tekenen daarvan uitoeffenen, die op de daken hunner woningen hunnen godsdienltigen eerdienst aan de hemellichten bewijzen, zullen Mij niet onbekend zijn, zo min als die dubbelhartige Judcërs, die in den openbaren dienst ijveraars voor Jehovahs eerdienst fchijnen te zijn, terwijl zij heimlijk gehegt zijn aan die van der Ammonieten Goden van den eerften rang. 6. Zelfs zal Ik hen niet voorbij zien, die in gunftige tijden voor den Godsdienst fcheenen tot inkeer te komen , maar niet ftandvastig waren; Ik zal hen zo min verfchonen als die welke agteloos omtrent Mijn dienst waren, gaiisch onverfchilligen omtrent den Bb 4  39* Het GESCHRIFT vs. 7. Zwijgt in de tegenwoordigheid van Adonai Jebovab! Jebevabs dag is 'er, Jebtvab heeft een Uagt-offer gereed, Zijne gasr ten zijn geweid. ts. 8. Op den dag van Jebevabs effermaal zal Ik de Vorften beftraffen, De Konings zoonen , en alle,) die vreemde dragten volden. vs. ). Ook zal Ik beftraffen elk die over den dorpel fpringt; En het huis van hun Heer met belediging en bedrog verfieren. godsdienst. 7. Daar het zo onverzettelijk is, tragte men niets te doen om den magtigen Jehovah te verbidden, de tijd is bepaald, zij nadert zelve met rappe fchreden; men denke niet dat Jehovah uit mededogen van Zijn voorneemen/zal afzien; neen, het zal Hem zo min aandoen als of het zelfs een vreugden-maal was; die 'er op verzogt zijn heeft Hij aireede geboden daartoe zich 'te bereiden. 8. Op dien zo plegtigen dag voor veele aanfchouwèrs , zal lk naar een ftreng onderzoek vonnisfen; de gekroonde hoofden, de vorftelijke afllam> melingen , en alle die de gewoonte van kleeding 4er anderen volken ten hove invoerden, uit bijgelovigheid of uit wellust. 9. Dan zal Ik ook niet ongemerkt laten voorbij gaan het gedrag van zulk een Minister, die om eenes anderens bezitting te vermeesteren met heftigheid ten huize liet indringen , om zo hunnen Vorst aan zich te verplichten door hun de fchandelijke vrugten van *• ?• Eigemlijk ftaat 'er een feestdag, een hoveling zou zeggen: festijn; MlCH AëLIS. vs. 9. Dit fchijnen hovelingen te zijn; ik kan niet zien dat men met MichAëLis op hovelingen onder volgende Koningen moet denken; wij hebben te veel proeven van het groot gezag van eenige grootcn in weerwil van de braafheid hunner gekroonde hoofden in den Bijbel. — Vogel neemt de eerfte fpeckwijs : over den dorpel te fpringen, met geweld in een buis te dringen cm te roven; Glassius heeft al de eeifte aanleiding tot die gedagte gegeeven; Paulzen neemt het anders , — vertaalt het: die op den dorpel fpringt , en meent in de paleizen der Vorften moest men 'er overheenen flappen, wilde men niet beledigen; want aan de gebeurtenis van Dagons tempel bij Samuïl te denken komt in de fpeling hier nicc te pas.  van Z E F A N j A. Hoofdd. I. 393 . vs 10 Ta. bedreigt Jebovab : ter dier tijd zal 'er een klaag-kreet opftijgen , J ' van de vischpoort af, Een gehuil uit de tweede wijk, en een moordkreet van tusfchen de (heuvelen. vs. II. Hullet vrij, bewoners van de valeie! De kooplieden zijn verftrtoid, en de beladene met geld zijn 'er niet meer. vs. 12. Op dien tijd zal ook Mijn onderzoek van Jerufalem met lantaar- nen voorvallen; Ik zal dan die mannen (traden welke kragtig op hunnen droesfem En dagten: Jebovab beloont noch ftraft niet. (waren geworden. geweld, of onder fchijn van regtmatigheid tot verfraaijing hunner paleizen aantebieden. 10. In zulke tijdsomHandigheden zal in de hoofftad eene akelige gefteldheid zich opdoen; dit is Jehovahs dreigende taal: het ijslijk gegil zal van de waterpoort af tot den middenftad doordringen, het akelig moord-gefchrei zullen de heuvelen Aha en Befetha terug kaatzen. 11. Weest gij bijzonder bitter bedroefd, bewoners van Machtfa', waar alles in de beste bloei was, wegens de bedrijven der handelaren; hoe is alles in eene roerlooze kwijning? gij ziet die rijkaards nu niet meer in de wijken, prachtig met goud en zilver omhangen, ia. Dan zal ook dat plaats hebben het geen men anders in tijden van verwarring zo zeer niet verwagt; die zich in de eerfte woede het zorgvuldigst verfcholen hadden, zal Ik weten te vinden , vooral die zoort van lieden die op hunne boosr heden ftout geworden waren , en van geen vlugteu wisten; en daar tans de grooten gewoon waren te denken: de Godsdienst kan ons niet belemmeren, de Godheid trekt zich gewis zulke kleinigheden niet aan, noch ten goede, noch ten kwade. 13. En intusfchen vs. 10. Dit is Macbna een wijk van de ftad. vs. 11. Dit eerfte lid heeft de Uitleggers veel moeite gebaart; ik heb mij in de overzetting, om dat ik niet zekers bepale konde, bij de gedagten van onze Overzetters gehouden; ik geloof evenwel dat het een eyen naam is, maar dan weten wij nog niet veel meer, ' B.b 5  394 Het GESCHRIFT vs. 13. Hierom moet hunne bezitting tenbuit, en hunne huizen een puinhoop At boawen zii meningen t zij zullen die niet betrekken} (zijn; En al planten zij wijngaarden, zij zullen den wijn niet proeven, VS. 14. De ftatige dag van Jehenab nadert, hij nadert, hij Hit aan; De kre*t van Jebovabs dag, op welke de held angftig roept, vs. 15. Deze dag is gewis een dag van verbolgenheid ; Van angst op angst, van verwoesting op verwoesting; Een dag van duisternisle enftik donkerheid; Eeu dag van wolken en van dikke nevel. VS. 16. Een bazuin-dag van krijgsgefchrei; Tegen de fteden, en tegen de land-kasteelen. vs. 17. Hoe bang zal Ik 't die menfehen maken, als de blinden zullen die misdadigen voor Jebovab dan gaan; En haar bloed zal als het ftof op den grond zijn, en hun vleesch, als drek. Is het 'er zo ver af, dat juist daarom hunne bezitting een prooi voor de vijand moeten zijn, hunne woningen vernielde roofnesten; en al zijn ze al lustig in de weer om ze te hernieuwen en te verfraaijen, zij zullen 'er het befiendig genot niet van hebben; van de aanleg der uitgeftrekte wijngaarden zullen zij de geestige wijnen niet tot hun gebruik opleggen. 14. Ja, die gedugte dag van Jehovah nadert al met groote fchreden; Hij verdubbeld den fpoet, de ijslijke aanval van Jehovah op dien fchrik-dag, die zo menig krijgsman wanhopend zal doen gillen uit enkele vertwijfeling. 35. Welk eene bange tijd; geen zee-orkaan kan meer woedend raazen , en alles overftromen; geen golven Hijgen meer door den angst op den anderen; geen uitzicht hoe genaamd ; een zamenloop van onheilen zonder de minne verademing, alles al meer verzwarende , als het fchuiven der bezwangerde wolken zoms op den anderen; het is als een nevel die de vrije ademhaling belet. 16. Onder dat alles nog een aanhoudend krijgsgefchrei, beantwoord door de nood-fchreuwen der ftedelingen; en dit overal, zo wel in de groote fteden als in de kleinere ilerkten op het land. 17. Aan ontvlieden van de zorgelijkfte rampen valt niet te dekken; in huil ziels-angst nu gevoelende hoe zij zich tegen  van Z E F A N J A. Hoofdd. II. 399 vs. ii. Jehovab zal ben gedugt zijn, als Hij al dien tiid zal men tot Jerufalem zeggen: zijt niet bevreesd, Zion\ laaten uwe handen niet Hap hangen. VS. 17. De Jebovab uwen Elobim is onder u een heldhaftig Redder ; Ilü is innig vergenoegd over u;, Hij is doof door liefde; Hij zal zich door zang regt over u vrolijk maken. vs. 18. De afgefebeurde van de feesten zal Ik verzamelen; Die u tot unie fchande waren , zal Ik ten gefchenke geven. drukten dan zullen opgeheven zijn, maar Hij zal zorgen dat uwen grootften en meest nijdigen vijand niet meer zijn zal; en daar dan Jehovah beftendig in Zijne hooge Gods - regeering zich onder u zal vertonen, zult gij voor geene nieuwe vijanden of andere rampen u meer onbekend behoeven te dugten. 16. Ik kan mij leevendig verbeelden hoe tegengefteld men van u dan onder de Jerufaiemmers zal denken: geen burger zal den anderen meer ontmoedigen , maar in allen gevallen tot kloekheid aanmoedigen; men zal onder de grooten des rijks dan die moedeloosheid en die werkeloosheid met de bondigfte redenen beftrijden. 17. Redenen in haar aart zeer kragtig voor het gelovig gemoed; Jehovah de Onveranderlijke, is beftendig nu ook de Befcherm-God der natie, daarvan hebt gij dagelijks de bewijzen; zoudt gij dan een oogenblik twijfelen, dat, wen uwe omftandigheden het vorderen, Hij als uwen Bcfchermer uwe zaak tegen vijanden verdedigen zal; al wat Hij doet, geeft bewijzen dat Hij niet bekoeld is om uw gedrag, wat 'er aan ontbreekt, zulks uit genegenheid voorbij ziet; ja, Hij zal zelve regt vergenoegd zijn , als Hij u aanleiding tot jubel-gezang mag geven. i3. En om uwe vreugde te vermeerderen , zal Ik zulke die door druk en elende buiten ftaat waren uwe vrolijke feesten bij te vs. 18. Dit gehcele vers is zeer mocljelijk, en aan do verfchillenfte vertalingen om die reden onderworpen , daarbij verfchiüen de oude overzettingen allen onderling; ook heeft Kennicot verfchillende lezingen opgegeeven ; Datiie heeft door veranderingen van den text hier alles tragten goed te maken; Sciirocder neemt het tweede li-1 ook  van Z E F A N J A. Hoofdd. III. 407 VS. 19. Op dien tijd zal Ik uwe verdrukkers vernielen ; Ik zal de hinkenden verzamelen, de verjaagden bijeenbrengen, In het land hunner fchande zal Ik ze tot roem en tot aanzien maken, VS. io. Op dien tijd zal Ik tot het terugvoeren verzamelen; Gewis zal lk u tot aanzien en tot roem Hellen onder de volkeren der waereld; Zodra Ik u opcntlijk zal uit de flavernij brengen, beloolt Jebovab. wonen, oproepen tot de plegtigheid; dan zult gij uwe broeders tot uwe vernedering, van u afgefcheiden, en daarvan nog getuigen gebleven, terug bezorgen; dit zal aan die genoegens van de feesten eene nieuwe aangenaamheid bijzetten. 19. In zulke genoeglijke omftandigheden zal Ik alles nog vermeerderen door de vernieling van uwe tïjrannifche overheerfchers , en zal onder dat alles voor de Mijne zorgen, die, of uit vreeze , of door geweld naar elders gebragt waren, en daar veragtelijk leefden, Ik zal ze zorgvuldig bijeenzamelen, in het land voeren, om daar voor al het leed dan aanzien en genoegens te finaken. 20. Het is gewis dat lk u tot dat einde bijeenbrengen zal, en u gelukkig in uw vaderland zal inbrengen; dan zal Ik zelve zorgen dat Mijne belofte van nieuwe luister volkomen bewaarheid worde, en erkend bij de bekende waereld ; gij zult uit alles dan doorflaande opmerken dat Ik uwe redder was; dit alles belooft u de Onveranderlijke. ook gansch anders op: ongelukkig zij die de febande ep a geladen beeft; hij meent door het volgende vers daartoe aanleiding te hebben, maar juist om dit vers vond ik de vertaling te onpas, dat vernield is kan geen gefchenk zijn; ik heb zonder de minde verandering in den text te maken, eene dragelijke zin tragten te leveren. Cc 4  INLEIDING op de VOORSPELLINGEN ^van H A G GAL D ë Schriften der drie laatfte Profeeten bepalen ons bij de herftelling van den Joodfchen Haat onder de befchutting en vveldadigen invloed van verfchèide Perfifche Monarchen; en het is gewis van belang de tijd waarin elk leefde, wel te bepalen , op dat wij te beter in ftaat zouden zijn het gezicht-punt, waarin elk geplaatst moet worden, wel te treffen, waartoe ons de opfchrifzeer dienstbaar zijn. Haggai, een oorfpronglijke Jood, fchoon waarfchijnlijk buiten zijn vaderland als balling geboren, bekleed hier billijk de eerde plaats. Toen Hij als Profeet voor zijn volk zich bekend maakte, zag hij aan het hoofd van den burgerftaat eenen man, die men als pen waar vaderlander achting verfchuldigd was; terwijl het hooge Priesterambt, waaraan nu meer gezag en. invloed op den burgerftaat, dan ooit te vooren, gehegt was, nu door Josciiua bekleed werd; de inderdaad groote Ctjrus, is door alle zijne troons - opvolgers als een model van de beste regeering geëerbiedigd; deze Vorst  INL. op de VOORSPELL. van HAGGAI. 409 Vorst naauvvelijks eenige rust genietende, had evenwel in itille oogenblikken zijn gedagte over de Jooufche natie laten gaan. Hij, zeer afkeerig van de afgoderij, die in het Oosten den hoogften toon voerde, vond fmaak ia der Jooden hoofdleere, de eenheid van liet Opperwe* zen; met een groot man onder die natie gemeenzamer geworden, wil hij dat volk zo veel mogelijk is begunftigen; herfteld hun in den vorigen ftaat, begiftigt hen met de kostbaarheden des tempels, onderfteunt hen met geld, draagt zorg, dat de. Bevelhebbers van nabuurige landen hem in zijne gunftige oogmerken, ten voordeele van de natie, onderfteunen zullen; zijn zoon en opvolger volgde ook hierin eerst de voetltappen van zijn grooten vader, doch fchijnt door hovelingen omgezet te zijn; edoch het rampfpoedige tusfchenvak, onder de regeering van Sfondadates of Smerdes, had veel invloed op dezen naauwelijks gevestigden Haat; het verbod om den tempelbouw niet verder doortezetten, had in den beginne ongemcene verflagenheid in Judea veroorzaakt ; 'er waren eene menigte van werklieden tot dat einde in de ftad; nu dit ftil ftond, was die onkosten te vergeefs; om deze lieden te gemoet te komen, hadden verfcheide aanzienlijke Jooden hen intusfchen in het werk gefield tot den opbouw of tot verfraaijing van hunne eige woningen, en waren dus rasch uit den anderen overal door het land verlpreid ; gelukkig dat de bedrieger maar kort den teugel des rijks in handen had; Darius, Hijstaspes zoon, was met het regeerings-bcftuur van Cijrus ingenomen, en dus een begunftiger der Jooden, hij gelaste de Gouverneurs van Sijrie en Phoemcie deze natie op allerwijze in hunne oogmerken bij te (ban, het cederenhout van den Libanon voor den tempel te laten volgen, en hen zelfs des noods met de prnvinciaale inkomften te onderfteunen. Eene Karavane van Jooden met gefchenken overladen , gaf Cc 5 we-  4io INL. op de VOORSPELL. van HAGGAL weder een nieuw leeven aan de volkplanting. De vrijbeid van alle belastingen deed de Jood met ruime handen tot herftel arbeiden, de teruggave van landen, door de Idutmërs en de Samaritanen geroofd; en de vrijwillige koninklijke verordening, om alles wat tot den tempel , en de orde der geestelijke behoorde, te bekostigen, gaf aaif alles eene gansch andere gedaante;, daarbij zijne regeering van langen duur zijnde, was deze gunfte voor de natie zo veel te belangrijker. In. den aanvang van deze gunftige omwending fchcen die minder invloed op de volkplanting te maken, doordien elk zich naar tijdsomftandigheden gefchikt, en voor zijn eigen belang geijverd, hadde; of Sorobabel ook wel dien geest van doorzetten bezat, welke bij het oprechten van een ftaat gevorderd werd, kunnen wij uit gebrek van berichten niet bepalen; altans Ha go ai oordeeld het van zijn plicht, of zijn vaderland te bezoeken, of daar reeds zijnde, op aandrijven van een hoger Geest dit gedrag ernftig doorteftrijken, met dat gunftige gevolg dat binnen vier jaaren de tempelbouw voltooid werd. Wat het Gefchrift zelve betreft, men vind daarin,' wat ftijl en voordragt aangaat, niets uitftekend boven anderen mannen van zijn order; weinig van den poëtifcheu voordragt der Profeeten: noch veel minder van den Perfifchen fmaak of zinnebeeldige toon, welke in DaNiëL en Zacharia zo zeer doorfteekt; hij is in zijn voordragt eenvouwig, naauw beperkt bij zijn doel, en heeft geene nieuwe denkbeelden dan die het toekomftige lot des tempels beflisfen; het een en ander zullen wij in de weinige opftellen die wij van hem hebben, nu m de bijzonderheden nader bezien. HET  II E T GESCHRIFT VAN H A G G A I Ine HOOFDDEEL. vs. I. In het tweedejaar van Koning Darius , op den eerden dag van de zesde maand, werd het bevel van Jebovab aan den Profeet Haggai bekend voor Sorobabel, den zoon van Scbealtivl, Opperbeftuurder van Juda , en voor Jcfchua , den zoon van Jozadak , den Hoogenpriester, van dezen inhoud: vs. 2. Dit beveelt Jebovab Zebaotb : het volk zegt: men moet aan den o[ bouw van Jebevabs tempel noch riet denken. Jen mond van i. ISFaau welijks was het jaar van Darius inhuldiging tot den Perfifchen troon verlopen, of zijne zorge bepaalde zich tot de Joodfche natie; op de helft van het tweede jaar zijner langduurige regeering voelde men daarvau al den invloed te Jerufakm; eenen Haggai, Profeet onder de natie, werd door Jehovah gelast, de twee hoofden van den kerk en burgerftaat een bezoek te geven , en hen uit naam van den Alver mogenden Jehovah aantefpreken : 2. Het fchijnt een algemeen aangenomen gevoelen onder de natie tans te zijn, zich noch niet met den bouw des tempels te bezwaren ; en dat het veiliger is meer gevestigd te zijn in eene geregelde huishouding, om zo veel te onbelemmerder dan aan het nodige herftel van den tempel zich geheel overtegeven. 3. Dit was de algemeene denkwijze waar te- vs. 3. Hier tegen was het bevel van Jebovab door  4i» Het GESCHRIFT VwSet, tegen Haggai op hooge last zich moest ver- Wvs. 4. Gij2""6"' 4- Zulks deed hlJ "iet alleen bij de denkt m. ni aan befiiuirders, maar hij fprak ook bii eeleeen- liet bewonen i ia j i o^-A1 van wei *«.1,em zlJne medeburgeren aan, vroe* hen of £';"Szii 'er billiikheid of betamelijkheid in konden woest blijft, zien, dat het gebouw voor den Godsdienst gefchikt, nog de treurige bewijzen van verwoesting opgaf; in zulke gunftige tijdsomftandigheden waarin zij niet alleen woningen tot hun gebruik hadden, maar waarin men zich bediende van den overvloed van hout, welke 'er in voorraad was, om de huizen door het bekleeden met het duurzaa- oPVSiaat yeïï™ aAa te vei'fraai!e"- 5- jehovah wist vab z^aotb zeer wel wat men tot verfchoning inbfögt' ^gen;o^rtandde behoeften van elk huisgezin waren nog „aamvkeurig. z0 groot, en ZQ ^ aaufah^ fa men aan de algemeene belangen met dien doorzettenden geest noch niet konde denken; doch Jehovah wilde, men zou hierop indenken en zichzelven vragen : wat mag doch de reden zijn dat wij dien gunftigen en weldadigen invloed op onze bezigheden niet zien vs. 6. cij welke wij verlangden ? 6. Zo gaat het wan- znau veel, maar , • . , ° 1 <,ogst weinig^ net zelf zoekend beftaan het algemeene ™aarwércienie;welzi.;n verwaarloost; gij hebt met allen ijver «fwS bnJen t0C de» - akkerbouw met granen beniet ut voldoe- zaait, maar is de oogst wel evenredia: aan flii'iE z uii kleed ■ n " u, maar nietUWe verwagtmg? g,j moogt al eene heimetó;;gnêr:lijk goede winter"voorraad hebben, is 'er maard brengtWd dat genoegen, die verkwikking voor u liet in een Z1gtbaar in, die gij op uw vlijt verwagtte ? gij doorboorde moogt eene góe(£ voorraad van winterkleeding voor uw gezin bezorgt hebben, is 'er wel die gehardheid tegen het guure winterweder  VAN HAGGAI. Ho O FDD. I. +13 bij u te zien, welke men verlangde? ontdekte gij dan niet dat uw toeneemen in welvaren, naar evenredigheid van uw ijver, juist het tegendeel was. 7. Op zulke zaken wil, uwen onveranderlijken Heer dat gij nader[ indenken, en daarop tot inkeer komen, zult. 8. Neem dan eens eene andere proeve, met nieuwen moed naar Moriaas heuvel u begeven ; het hout tot den tempelgebouw gefchikt, daar henen gevoerd, met ijver den herbouw doorgezet , en beproeft' of lk in uw arbeid genoegen neemen zal, en al is 'er de minde evenredigheid niet tusfchen Mijne grootheid en de pracht van het gebouw, Mij daar mede zal voldaan rekenen. 9. Mij dunkt gij had voor lange al hierbij uw aandagt bepaald moeten hebben, gij kunt het niet ontveinzen dat gij wel alles gedaan hebt om uwen ftaat te verbeteren , maar dat de uitkomst aan uwe verwagting niet beantwoordde, en zo al , dan wierd daar die beftendigheid in het welvaren zo klaarblijkelijk niet in gezien, maar wel het tegendeel, en als gij daarvan reden wilt weten , dau zeg ik rond uit op hoger bevel , dat Jehovah hierdoor beledigd is, dat eigenbelang altoos boven de eer, welke men aan Zijne hoogheid verfchuldigd is, voorgetrokken word. 10. En aan deze oorzaak moet gij het toekennen, dat de verfrisfchende daauw in den verlopen zomer zo fchaars geweest is, en de landerijen zo weinig aan het geen zij beloofden, voldeden. 11. Trekt vs. n. Deze bedreiging in liet toekomftige, is eene gcdagte die ik aan vs. 7. Nognaals zegt 'ovab Zehantb : ispeins uwen oeltand»:eurig. vs. 8. ISetlimt het gebergte , voert ïout aan, vol;ooi het huis; [k zal 'er genoegen in neeMen , en Mij daar mede verterd honden , belooft u Jebovab. vs. 9. Gij haakt naar veel, en bekomt weinig; al bragt gij 't naar huis , bloes Ik het weg, en waarom dit ? zo vraagt u Jebovab Zebaotb : daarom, om dat mijn huis woest is, door dien gil u haast om elk voor zich een buis te hebben. vs. 10. Hierom onthouden u de hemelen. den daauw, en het land weigert u de vrugten. vs. 11. Daar-  414 Het GESCHRIFT eene^ctoogt"^ uwe opmerkzaamheid niet, dan moet ik bevel gegeeven uit naam van Jehovah nog voor het toekom- tegen het land, n. r,, de bergen, het llIge waaricliouwen ; Hij ontdekte mij dit: «o°st" de oile"lk heb reeds de Schikkingen gemaakt om voonbrengzeTmet ee"e volgende zomer zulk eene algedes lands; zelfs meene droogte te doen heerfchen, dat hoofchen, beesten,'§e en laage landen daardoor bezogt zullen denaarberid.han'worden; dat al de boo,n- en aard-vrugten vs. 12. En daarvan de treurige ondervinding in eene Scbeaitiëh algemeen misgewas zullen hebben , zelfs febua, cjoJa-mensch en vee zal die ondervinding hebben, daks zoon, en de vrugtelooze pogingen van den landde Hoogen- ... priester , en man om door belproeijmg nog iets te ververgewev" °"kwikken > zal duidelijk leeren dat hierin iets volk , fchikte bijzonders optemerken is. 12. Dit voorftel zich naar de bedreiging van van den Profeet HaGGAi had eene zeer ien°V"hEiobim', voordeelige uitwerking op de gemoederen van in gevolge deSoROBAEEL en Toschua, en op alle redenen van de J ' r Profeet_ hag-de leden van den toenmaaligen burgerftaat; zij s*cVihunn£/J-waren overreed dat de man dit alles op ho- zSd;heën'hetger geza° voordroe§' en daardoor getroffen, volk toonde verootmoedigden zij zich voor Jehovah, en eerbied voor . . jebevabs tegen- waren bedugt voor de bedreiging door Hem "v^f m«.gedaan- *3- Niet lanSe daarop vertoonde op fprak Hag-zich Haggai weder onder het volk met al GAi de gezant van jebovab , dat gezag en dien nadruk in zijn voorftel, van jeblvah welke men in de bloeijende tijden van den Set voïk henStaat en Godsdienst voormaals gewoon was; ' aan : ik ben Hij betuigde eene zeer aangenaame tiiding op met tilieden , , , , j o r verklaart u je- hoog gezag van Jehovah aan hen te heb- bovah. aan SciiRoëDER oorfpronglijk verfchuldigd ben, en dezelve uit verfcheide voorbeelden den O. T. duidelijk gemaakt heeft, en dus de text van een aanftotelijk herhaal bevrijd, waartoe men in de tot nog toe algemeen aangenome verklaring verplicht is te komen.  van II A G G A I. Ho O FDD, I. 415 ben ; Jehovah was niet alleen over hun laatst gehouden gedrag voldaan, maar verklaarde zelfs daarin zo veel genoegen te willen neemen , dat Hij de natie op allerlei wijze begunfligen zoude. 14. Het was ook inderdaad den volke ernst geweest, dit zag men al rasch in hunne gedragingen, waartoe de invloed van den Godsdienst hen zeer bevorderlijk was; Sorobabel en Joschua, ja, de ganfche natie, loonden zich zeer ijverig om alle de materialen tot den tempelbouw in gereedheid te brengen ; men zag eene algemeene vlijt onder allen om voor den Albeheerfcher Jehovah eenen tempel te bouwen, r. Dit begon reeds op den vier en twintigflen van die zelve maand, in welkers begin Haggai de waarfchuwing aan het volk medegedeeld hadde. 2. Op den een en twintigften dag van de volgende maand, had Haggai weder eene andere boodfchap uit naam van zijnen Heer aan het ijverige volk; 3. In de tegenwoordigheid van de hoofden uit kerk en burgerftaat moest hij dit voorftellen; 4. Grijsaards onder de natie! die nog de leeveudige geheugenis behouden hebt van de pracht waar mede de tempel van Salomo zich boven alle zoortgelijke gebouwen onderfcheidde; het kan niet wel anders , of gij moet in de toebereidzelen, welke uwe oogen tans zien voor den tempelbouw, hierover gevoel hebben , en den volke de tekens van uwe zo treurige herinnering door tranen mededelen; — maar ik wil 11 zo wel als de natie niet gebouw in zijn vorige luister gezien heeft? hoe befcbouwd gï} vs. 14. Want Jebovab ontÜak den ijver van Sorobabel, Schealticls zoon, Regent van Juda, cti den ijver van Jofcbua , den 'zoon van Jozadak , den Hoogenprester, en den ijver van de overgebleve menigte ; om zich gereed te maken tot den arbeid aan het tempelgebouw voor Jehovah Zebaotb hunnen Elobim. vs. 1. Het was toen de vier en twintigften van dezesde maand van Dakius tweede jaar. 11de HOOFDD. vs. 1. In de zevende maand, en wel op den een en twintigfte der maand, kwam Jehovabs voorftel door middel van den Profeet Haggai, dus: vs. 3. Zeg nu aan Sorobabel , Schealiiëls zoon, den Opper-regenc van Juda , aan Jo febua .den zoort van Jozadak, den Hoogenprester, en aan het overgebleve volk. vs. 4. Wie is 'er onder u overig, die dit het nu? febijnt  4i5 Het GESCHRIFT het u niets t betekenen. vs. 5. Hou u eremy^ kloek gil So robabel \ maan 11 Jehovah aan houd u kloek Jofchna ! Jo zauaks zoon Hoogenpriester, houd i kloek, land volk ' dit zeg U Jehovah: ze ti werk door Ik begunftig u verkla irt u Je hovab Zebaotb vs. 6. in ge volire de be lofte, welke 11 u reeds deed toen gij Egyp te verliet; ei jn gevolge dei ijver onder i on'ftoken, zii dan niet neer jlagtig. vs. y. Wan dit belooft t Jebovab Zebaotb: eenmaa, en wel binner een zeer kor ten tijd, za lk de hemelen de aarde, zee. en de vlakter doen bewo ncn. vs. 7<—. Versciiuir heeft in eene doorwerkte Dis'fertaiie deze woorden naauwkeurig behandeld, en duidelijk aangetoont, dat men de woorden die eene tijds- bepaling als zeer nabij ziinde befchrijven, baar kracht behoorden te geven, of laten behouden, die haar toekomt, en heeft nogtans de gefchiedkundige kring zeer ruim genomen; daar wij natuurlijk het naast bepaald worden bii de oorlogen die de Perjifcbc Monarchen met Griekenland gevoerd hebben. ; gaarne door deze gedagte moedeloos zien i worden. 5. Integendeel, verdubbelt uwen vlijt . zo wel, gij hoofden des volks als burgers, [om het werk ten einde te brengen: onder , die bemoedigende gedagte, het is Jehovah , zelve, die ons begunftigt, en die genoegen fleemt in eenen opbouw, evenredig naar de ; omflandigheden, waarin wij ons bevinden. ■ 6. Om u van die gunfte nog meer te ver' zekeren , belooft Jehovah uwe uitredding te ■zullen voltooijen , met die zelve doorzettende kracht, welke Hij voor de natie vertoonde, bij gelegenheid van hunne wording ■ tot een voik op Egyptens grondgebied; ja, tot uwe meerdere bemoediging belooft Hij dien bijzonderen ijver in u op allerlei wijze (taande te zullen houden, en verder aantekweken; gij hebt dan voor niets te zorgen, dan u te wagten van door geene ontmoedigende omflandigheden u geheel te laten nederllaan. 7. Integendeel, ontfangt gij bij deze gelegenheid eene zeer gewichtige en ver-uitziende belofte, die Jehovah als de Alvermogende u laat voordragen; de afftand van tijd , waarin dezelve tot vervulling haren aanvang zal neemen, is niet alleen gering, maar naauwelijks noemenswaardig in verge-  van HAGGAI. Ho ofdd. II. 417 lijking van de gewigtige gebeurtenisfen die dezelve vergezellen zullen, eu die zo algemeen zullen zijn als of de ganfche lugt , 20 wel als de bewoonde aarde, in beroering gebragt waren; de landen aan zee gelegen . zullen daarvan zo min verfchoond zijn, als die welke in de waterlooste en zandigfte oorden gelegen zijn. 8. En dit ftrekke u vs. s. Ja, Ik , , , c j. 1 •• zal alle volke¬ ten waarborge van eene belofte, die ik bij ren rcnUdden , deze gelegenheid weder plegtig herhaale: een- ™™ maal zal Ik alle de volkeren van den gan- f°eaz^om^zl £chen bewoonden aardbodem in de verbazend- tempel met fte beroering brengen; hun geest zal niet' eer tot kalmte komen, tot dat zij in zulk looft 3«*«w* , , Zebaetb. een Hand geraken , die altoos onder weldenkende volkeren de begeerlijkfte op deze waereld geweest is, en ter verzekering dat zulk een heerlijk uitzicht niet ongegrond zij, zeg Ik u toe, dat dit zelve gebouw, het geen uwe grijsaards met zulke treurige oogen aanzien, eenmaal eenen luister zal genieten, waarbij de majestueufe Schechina bij vs. 8. MiciiAëLis geeft zich hier veel vrijheid i tot u zullen de kostbaarheden der volkeren komen , door verandering der punclatie ; Versciiuir heeft met veele reden tragten aantetonen, dat dit rie Messias niet kan zijn volgens het verband; —. maar dat Jcru/aleat ter dier tijd, het verlangen, het genoegen, der volkeren zou zijn, cn brengt dit dan op de Maccabeefcbe tijd, en fpreekt van den roem, welke de ontwijde tempel dan weder verkrijgen zoude. —« Stinstra (laat weder eenen anderen weg in, vertaalt het: zij zullen komen tit de rust der volkeren; dat is tot de verzoening. —• Geene noodzakelijkheid is 'er voor de fijne onderfcheiding van Ernesti, om Josephüs met Haggai te doen overccnftemnicn. IX. Deel. Dd  41* Het GESCHRIFT de inwijing van Salomons tempel niets wezen zal; hoe vreemd dit u voorkomen vs. 9. Mij mag, denkt toch wie het u belooft. 9. Laat zilver, en liet die gedagte u niet beroeren, dat evenwel al Mam'jibivah'c,ac kostbaar vaatwerk van goud en zilver, zebattb. welke Salomo's tempel hadde, hier maar in de weinige overblijfzels te zien is, maar denkt 'er ook bij dat zulks om Mij te vereeren weinig maken kan, daar Ik een vrijeigendom heb aan alle de fchatten welke de vs. 10. De fchoot der aarde bevat. 10. En om u alle laaifte luister , ' . , ties huizes zal moedbenemende gedagten op eenmaal te ontne- vt. 9. De Aanmerking van MiciiAëLis is gegrond; dat Heroües met zeer veel fmaak den tempel herbouwd heeft; dat Vespasianus dit best beoordeelen konde , die daar mede fcheen ingenomen te wezen. vs. 7 —10. Het geheel komt mi] het duidelijkfle voor in dit verband te moeten begrepen worden; door eene langduurige, hardnekkige en algemeene oorlog, waarin het Perjlfcbe rijk met Griekenland zou ingewikkeld worden, en waarvan de zaden in Darius regeering zouden geftrooid worden, zou 'er eene gelukkige afleiding komen voor den Joodfchen ftaat; — deze kalmte kon hen ten onderpand dienen van de belofien zo menigmaal gedaan, dat de Joodfche ftaat eenmaal in de bloeijenfte omflandigheden tot eene algemeene vrcede zou komen; dit zou niet gebeuren zonder de grootfte opfchuddingen onder de waereld-burgeren te zien ontftaan, maar die zouden niet zo als gewoonlijk eindigen met de vernieling van volken en landen, maar in de aangenaamfte regeering , welke de beste ftaatkundige , en het naar waarheid zoekend brein, immer begeert had; en om zulk eene belofte te vervullen zou de grondilag gelegd worden, door die tegenwoordigheid van Hem bij wien de Scbecbina maar fchaduw was; ai was de uitwendige pracht van dat gebouw al zeer gering, dit zou aan de toezegging de minfte verhindering veroorzaken, maar beflisfcnd zeker zou het blijven, dat het tempelgebouw op haar einde veel meer ware groot-  van HAGGAI. Hoofdd. II. 4.19 men, verzeker Ik u, dat die zo weinig in grooter wor. 1 1 • 1 c,en dan da her ooglopende aanzienlijke vertoning op net eerite; dit be- einde gekroont zal worden met eene groot-^zsLotb^""-^ heid, waar bij de inweijing van het tempel- deze plaats zal ' J n ■ . . Ik de vreede gebouw in het eerst, hoe flatig ook, mets bezorge». behalen kan; eii om deze ongedagte en don- 1z°laotb.'l"""'i kere toezegging voor u te verllerken , belooft Jehovah Zcbaoth de inweijing' van dit vs- »• Op l , i . , llen Vler en gebouw met eene zeer langduunge vreede, twinngfk-n van van zo veel belang voor deze opkomende „mnd "^van Haat, te zullen verfterken. het tweede ' laar van Da- 11. In dit jaar zo aanmerkenswaardig voor mus, kwamen den ftaat, had Haggai negen maanden la- véhTn"*' door ter nog weder een voorftel van Jehovah aan p^e\ hét volk, het was bij den afloop van dien , dus ïuimaand. 12. Dus luidend: Jehovah Zebaoth vs. Dit heeft eene gewigtige vraag voor de Priesters. wien het regt toekomt in gevolge de Levie-raen de Pries- .^7,i- -r 1 j 1 rters uitlegging tifche bepalingen uitipraak te doen, wat al of der wet vrage. niet geoorloofd is. 13. Stel het geval dat . vs; '3- stel, ö J , ° dat iemand ge- iemand offerende, door den Priester tot het wijd vieesch offermaal een Huk van het gewijde vieesch z"jnden "Xmel ontfangt, en dat hij het, geen pot bij'j^^.*j de hand hebbende, in de flip van zijn raakte aan grootheid zou genieten, dan bij de eerfte inweijing van zulk een geb»uw, en welke lotgevallen ftaat en Godsdienst intusfchen te wagten had, de vreede welke de ftaat der Jooden genieten zou, onder de felfte oorlogen van hunnen befchermende Monarch, ftrekte ten onderpand , dat de belofte van eenen gevestigdcn, beftendigen en onafhanglijke burgerftaat, en zuiveren Godsdienst, ook eenmaal vervuld zou worden. ■vs. 10. Twee honderd jaaren onder het Ptrjïfehe kewind hebben zij vreede genoten. Dd 2  420. Het GESCHRIFT brood, aanmP.ntel naar de keuken vvegdraagd, en dat groente, ai.n • ° ° •wijn, olie of net daar bij toeval meel, of groente, of was, zou°hctingefchonken wijn, of gereedftaande olie aan- weT(f°u'ordene?raakt' zal me11 rekenen dat die fpijze of de Priesteri drank ook daardoor geweid zijn; dit wierd beantwoord- , , . . . den dit met door de Piiesters eenpang met neen beantneen. woord, en voor reden 'er bijgevoegd: dat de Levietifche verordeningen zwegen van eene mededeeling van zuiverheid aan andere dingen, die daartoe niet afgezonderd waren, vervolgde hag- 14. Toen vervolgde Haggai door eene mand Z°onreuï andere vraag: gefteld nu dat iemand iets was, die een .n,.e;ns een dood aas of wat dergelijke dood aas, en 7 o j iets van de zij, aangeroerd hebbende, daar mede fpijs de , zou het of drank behandelde , zou dan die fpijze denT enW°dêof drank ook voor befmettende gehouden ^oo'rdden^lt'' worden' hierop antwoordde de Priesters zonhet zal onrein der bedenking: ja, dewijl de befmetting wel Wvs^™5. Hier-van net een tot het a"der overging. 15. Hierop verklaart0p verklaarde zich Haggai over het doel zich Haggai . nader: zo is zijner vrage nader, en bekragtigde dit, als zo isedeze°gan- niet alleen zijne gedagte zijnde, maar de beMune'iaóogenn,msfende UltfPraak van Jehovah zeiven, dat verklaart u Hij alle de tegenwoordig zijnde leden van ven"zo' zijn den Staat met de ganfche natie hielt voor ^"n"e enecWaj zulken, die niet rein geworden waren door zij ginds ofte- de zorgvuldigheid die men gehad hadde, ren is onrein. ' ° om eenen altaar optenenten, waarop men konde offeren, dat in plaats van het volk daar door te reinigen, om dat 'er geen tempel geweest was , en dus geene befprenging had kunnen gefchieden, men volk en offer beiden voor Levitisch onrein houden konde, gelijk ook alles was, dat niet naar  van HAGGAI. Hoofdd. II. 421 de voorgefchreve regelen ingericht geworden was. 16. Om eene proeve te hebben voor vs. ió. Merkt r , toch wel op, deze waarheid, zo houd deze dag voor net van dezen dag begin van den tijd waarop gij vergelijking itnket„\"ra^t moet maken tusfchen de dagen van voor- d«n 'eftreenn°^ hpoed, die Ik ü belove, en die van dezen af den andere* terug gerekend, tot den tijd dat gij uwen altaar J,a*/tempe!.' Iteldet, zonder dat 'er aan het tempelgebouw nog een hand geflagen was. 17. De uiikomsr ys. ,7. was zult gij in dien tijd altijd zo vinden, dat^^"^"* men naauwelijks de helft genoot van het wjg m** geen men zich eenigzins gegrond volgens deweid ' toen D , , , , 1. tien; dagt men gewoonte beloven konde, en dit was zo vijf,ig uit de wel in de voortbrengzels van den akfeer- peppen, bouw , maar zelfs van den wijngaard nog had toen twfrjveel fterker te zien geweest, zonder dat men"6' daarvan eene natuurlijke rede konde geven. 18. Het was waar, Ik had onder alles in vs. 18. Ik , bezogt u met die jaaren ook om die zigtbaare oorzaken roest. met hou Mijn ongenoegen doen ondervinden, dan\ af,™ eens door het kwalijk flagen der granen ™ lanadJ™sdoor al te groote droogte' of al te groote werd op Mij vogtigheid ontdaan de , ook wel eens door£ègt°$éV«v«i.** de verwoestingen welke donderbuien aanrigten, waar door al uw vlijt op de kennelijkfte wijze in de uitkomfle verijdeld wierd; maar geen van alle die proeven van Mijn ongenoegen, hadden de uitwerking dat gij met meer ernst de reden van Mijn ongenoegen onderzogt , en u daarbij bepaaldet. 19. Maar ga ook nu eens rekenen om an- vs. 19. Maar . ... merkt ook wel derc proeven te neemen, van dien merk- 0p dezen dag, vs. 19. Uit vergelijking zijn 'er zeventien jaaren van ongenoegen ver- Dei 3 lo-  422 Het GESCHRIFT terugdenkende tot den rier e twintigften va de negend maand, toe het fundamen des tempel van Jehova gelegd werd let hier wel of vs. ïo N bliif't 'er no zaad in d fchuur? en dei wijnltok , e den viigeboom den granaat appelboom, ei den olijf boom noch niet ora gende, beloo Ik te zuilen ze genen. vs. 21. An dermaal kwan 'er be vel vai Jebevah aai ÏIaggai , oj den vier ei twintiglten de: maand, van de ze inhoud: vs. aa. Ze; aan Sorobabe. den OppcrbeHuurder vat Juda dit: II zal de hemeler en de aardt doen fcltud den. vs. 23. \V zal de trooner der rijken omkeeren, en d£ fundamenten der rHten van ma tige volkeren omrukken, en Ik zal den wagen met den rijder oir lopen, waarin zij gaworftcld hadden wegens hunne nalatigheid in tïea tempelbouw. «vvaardigen dag dat men met allen ernst aan iden tempelbouw aanvang maakte; reken nu ,eens in het toekomftige van dag tot dag [om proeven voor u tot overtuiging te za'■> melen. 20. AVat zult gij vinden ? naar 'Mijne belofte; dat het graan, het welk gij l in de fchaarsheid nog met alle zorgvuldig: heid bezuinigd en bewaard had, nu de bron 1 van uw welvaren wezen zal; dit zult gij ; zelfs tot in de boomvrugten, welke tot dus 1 verre, of weinig beloofden, of in de ver■ wagting niet gaven , van nu af gansch anders : in de belovende uitzichten gefield zult zien; van dezen dag af moogt gij op de verandering voor u ten goede beginnen te rekenen. 21. Nog op dien zeiven merkwaardigen dag moest de Profeet uit naam van zijnen Heer. leen bezoek aan Sorobabel in het bijzonder geven. 22. De Profeet moest dien befluurder van den Staat het volgende tot bemoediging mededeelen : het is onder Mijn hoog opzicht dat algemeene beroerte der volkeren bijna de bekende aardbodem in de uiterfte beklemdheid zal brengen. 23. Deze zo woelige uiizichten zullen de verbazendfie veranderingen en omwentelingen in de uitgeftrekfte monarchijen, in de bloeijenfle ftaten veroorzaken; men zal geen tijd zich kunnen voorftellen waarin felle oorlogen zulke ijslijke verwoestingen onder de beste en fterk- froten; de paarden met de ruiters doen vallen in het zwaard  van HAGGA I. Hoofdd. II. 425 fte legers zullen aangericht hebben; nederlagen vin den andezo algemeen zijn als of man tegen man gevogten had. 24- Maar dit moet u niet bekommeren, om alles wat tot welzijn van ^'1 beio.^^ Staat dienen kan onbevreesd werkltellig te Ik zal u opnemaken; denk vrij dat gij uw plicht betrag-^»***''» tende, Mijne befcherming niet alleen, maar^n^ M.jn zelfs Mijne zorgvuldigheid in den hoogften ^belooft graad genieten zult; geen zegelring kan met|JenzlZCg'eIring meer zorgvuldigheid door eenig eigenaar be-**^» gewaard worden, dan Ik, de Jehovah f>mW£*ï baoik, u en de familie Mijner keuze onder <^hmab Zealle die beroeringen beveiligen zal. o, Waarfchijnlijk ziet dit op den tijd, waarin Dar.us door oorlógen tegen de Grieken veel geleden heeft; 'er zou gezorgd worden dat Sorobabel onder dat alles niets nadeelig voor den ftaat te dugten had; Dathe heeft door zijne Aanmerking mij oP den weg geholpen. Dd 4  INLEIDING op be VOORSPELLINGEN van ZACHARIA. t het opfchrift van deze voorzeggingen, waarin men altans de meeste naauwkeurigheid verwagten moest blijkt het duidelijk, dat zijn vader Berechia geweest zij' en zijn grootvader Iddo, daar Esra hem nogtans Idd o's zoon noemt , zal waarfchijnlijk de vroege dood zijnes vaders, en de opvoeding bij zijn grootvader genoien , de aanleiding gegeeven hebben , dat hij gewoonlijk Iddo's zoon genoemd is; Vitringa heeft dit reeds zeer aannemelijk geftdd : hij moet al kort op Ha r, g ai in zijn ambts - bediening gevolgd zijn; de omflandigheden van den ftaat verfchilden een weinig; de traagheid in den herbouw des tempels was wel geweken , irair de koelheid, de agteloosheid in den tempeldienst, en de ongevoeligheid des volks, niet voldaan o er hunnen dierlijken toeftand, vereischte een man die zulke gebreken openlijk te keer ging. Wat  INL. op de VOORSPELL. van ZACHARIA. 425 Wat zijn manier van voordragt betreft, dezelve is verbazend onderfcheiden; van het lfte tot het VU.fte Hoofddeel is alles ingekleed in gezichten , en komt daarin het naaste aan Ezechiüls voordragt, fchoon ze gewis , en in beknoptheid, en meerdere natuurlijkheid, van dien merkelijk onderfcheiden zij; beiden hebben één algemeen doel, en hangen daarom zo naauwkeurig te zanten, waarom Eichhorn zelfs in de gedagte gekomen is, dat ze op een en dezelven nacht den anderen gevolgd zijn; dit word waarfchijnlijker om dat na den eerften geen tijd van de verfchijning meer opgegeeven werd. Een oplettend lezer zal evenwel duidelijk genoeg zien, dat zoms de veranderingen van voorwerpen in het gezicht gegrond zijn , om iets te geven het geen de nieuw gevestigden ftaat, op dien bepaalden tijd, tot eenige opheldering konde dienen, waarom ik eenige hoofd-verdeelingen in de gezichten, zoo niet naar den tijd-order, ten minne naar de verfcheidenheid der voorwerpen, gemaakt heb. Zoortgelijke manier van voordragt, waar van wij de werking niet kennen , hoe veel verder wij in de zielkunde, op ervaring gebouwd, anders gevorderd zijn, is ons vreemd , waarom ik het vermetenheid noem, derzelver werking niet alleen te willen verklaren, maar met Eichhorn zichzelven aftematten , dit zonder hoger invloed te doen, en ons dan met een of ander uitgevonden woord te paaijen; dit vordert altijd duidelijkheid ten opzichte van het oogmerk; al de aandacht moet op het een of ander beeld, of deszelfs houding, of handelwijze vallen, waarom de Profeeten zich dan ook nimmer bedienen van dien poëtifchen voordragt hun eigen , maar enkel van den vertellenden toon; naar de leeftijd en de omflandigheden is Zacharias taal al vrij zuiver, boven verwagting; de invloed van een tagtig jaarige ballingDd 5 fchap  426 INLEIDING of de fchap is op de taal gering, en ik fchaam mij dat ik langer op het gezag van anderen zulk eenen voordragt als zeer moeijeiijk, ten uiterfte duister, befchouwd heb; het is 'er zeer verre van af, en de Schrijver van de Openbaringen, op het einde van het N. T. heeft hieromtrent gansch anders gedagt, zijne voorfpellingen meestal ook in gezichten inkleedende, heeft hij altoos aan de manier van Zacharias verre boven andere Profeeten den voorkeur gegeeven; het moet alleen aan de wijze van uitleggen geweten worden, dat men zulke zwaare klagten over donkerheden aanhief; had men het cenvouwig doel van elk gezicht, waarin men zich niet vergisfen kan, doordien hieromtrent altijd een Engel-Uitlegger ingevoerd word , maar bepaald gevolgd, en de om Handigheden die het gezicht meer fieraad bijzette of verlevendigde, niet doen fpreken, of zo als men het noemt, niet uit den verbloemden zin in eenen veel betekenende Theologifchen voordragt doen werken ; men had dan, in weerwil van den leeftijd en de vreemdheid van zoortgelijke voordragten, alles duidelijk , en aan het oogmerk volkomen voldoende gevonden; het is ongelukkig dat men hier door het gezag van eene aangenoome methode van verklaren veelal zich Iaat vervoeren; daar ik niet weet dat 'er een voorbeeld in zoortgelijke Schriften kan opgegeeven worden, waar de Schrijver zelve niet door zijn wijze van voorftel ons dan gewaarfchuwd hebbe, waar wij moeten ophouden. Van het IXd= Hoofddeel tot het einde veranderd het geheele voorftel geheel van gedaante; geen gezicht komt 'er meer in, alles is in den poëtisch - profetifchen ftijl ingekleed; alles hangt naauwkeurig aan een, en de denkbeelden zijn ftout en verheven, wel niet vreemd aan vorige Profeeten, maar alles beflisfender voorgedragen, • 5 of men nader aan het tijdvak ware, welkers inhoud  VOORSPELLINGEN van ZACHARTA. 4*7 houd bezongen werd. Hierbij komt nog eene hiflorifche omftandigheid , welke opmerking verdient; Kennicot verzekert ons, dat in de meeste Handfchriften door hem gebruikt, eene aanmerkelijke ruime open plaats gevonden wierd tusfchen het VIIl^ en IX<»e Hoofddeel; ook leest men in de laatfle Hoofddeelen nergens den naam van Zacharia meer; daarbij voegt men, het geen ik nogtans niet inftemme, dat alles in eene manier gefield is, die veel vroeger tijden aarjduid, zelfs eer Judea door de Babijloniers verwoest was geworden; het is moeijelijk, daar wij geene berichten uit de oudheid kunnen gebruiken, die ons hierin konde toelichten, daarom iets te bepalen; en het zoude ftoute vermetenheid zijn hier iets te willen gisfen; de lieden die aan deze zo zeer geroemde hooge oordeelkunde van Duitscbland veel toekennen, hebben zich omtrent dezen vraag ndch niet gewaagd die te beantwoorden; hun aanzienlijk hoofd Eichhorn, heeft deze Hoofddeelen aan Zacharia's naar een rijp onderzoek, zo als hij ons verhaalt, toegewezen; maar waagt zich niet om reden te geven van het aanmerkelijk verfchil in den voordragt, waarom men zelfs op die gewaarwording onder de Affchrijveren een open vak gelaten heeft. Mag ik op mijne wijze eene gisting maken, ik zou dan denken, dat alles het geen in gezichten gekleed is, opentlijk naar den trant der Profeeten aan de natie voorgedragen is; maar dat alles het geen wij van het IXde Hoofddeel af vinden , vrugten der ftille overdenkingen van Zacharia zijn, door een hoger invloed bezield, en aan de natie regtijdig ter bemoediging nagelaten; de hernieuwde burgerftaat kan men niet ontveinzen, dat in veel opzichte nog eene treurige gedaante had, altans niet voldoende aan de verwagting die men volgens oude voorzeggingen daaromtrent gemaakt had; in  4^8 INLEIDING op de in zijne gezichten had hij verfcheide redenen gegeeven,' waarom 'er in de uitkomst zo weinig aan de verwas* tlng en voorfpelling voldaan werd, dit deed wel de gemoederen zwijgen, maar bluste het verlangen in de ziel niet geheel uit; dit wil hij ook niet doen, maar tracht dat aftetrekken van het tijdfiip waarin zij leefden, en tot de latere eri volkome herftelling, in al den luister, van den Joodfchen ftaat te brengen; en om te tonen dat hij hierin geen vreemd pad bewandelde, ontleent hij zijne denkbeelden' veelal van de andere Profeeten, als zij dat zelve tijdvak bezingen; maar voegt daar uitbreidingen , ophelderingen bij, hem origineel, en meer flrokende met de behoeften van zijn tijd, en de denkbeelden die het volk toen aan de voorzeggingen hegtte; fpelii^en op lotgevallen onder de Maccaleefche Vorteri nog aanftaande , kunnen hier geen andere plaats, naar zijn oogmerk hebben, dan om een onderpand te zijn van de zekerheid dier aangenaame gebeurtenisfen, welke op een verderen afltand van het oog zijn; en om in de fchoone vakken 'dier heuglijke tijden het licht te meer te doen uitkomen, heeft hij donkere vakken tusfchen beiden geplaatst, die de Euangelisten als leevensbefchrijvers van Jesus Christus zeer wel opgemtrkt hebben, en die voor den geoeffenden Bijbellezer het verbazend onderfcheid tusfehen Jesus eerfte en tweede komst malen, terwijl zij tevens ons den weg banen om die twee zo zeer uit den andere lopende, en in tijd zo aanmerkelijk verfchillende, tafereelen in een geheel te copieeren en overtebrengen; — ik waag het niet hier iets meer te zeggen, daar die tijden noch niet geopenbaard zi,n. Ik  VOORSPELLINGEN van ZAClIAïlIA. 4=9 lk heb mij in dit Gefchrift bediend van eene: XJebertzetzung des Profeten Z ach aria's, Oedüngb. 1780. waarin ik weinig vond, fchoon hij is onder de nieuwere Uitleggers, wat zijn fmaak betrof. Die Weisfagungen Zaciiari/e, Hamburg 17S4. meestal conje&wen, door geen taalkennis verfterkt of waarfchijnlijk gemaakt. Vitringa in Zachariam eden te Venema, i 7 3 / T de IV eerfte Hoofddeelen in den geest van dien man gefchreven. Venema in Zachariam; een der latere werken van den grijsaard, minder bruikbaar, om dat die man zijne uitgeleze gefchiedkunde gebruikt heeft om Zacharia in vouronderftellingen zo intewikkelen, dat wij weinig vrucht van zijn arbeid kunnen hebben, ten zij wij ook die geheel overneemen. HET  H E T GESCHRIFT VAN ZACHARIA. Fe HOOFDDEEL. vs. i. In de i. D e voorzeggingen welke de Profeet Z a- achtfte maand , r van Darius c ii ak i a s uitgegeeven heeft, een man uit i^^de ^Ma'een priesterlijk geflagt , wiens voorouders baring van gi- hoofden van het priesterfchap waren; deze bevab aan Za- r r ciiaria , den namen haren aanvang met de agtfte maand RECHiAV,a" dénval1 het tweede jaar des bewinds van den do°" fiT Pro- Perfifci7en Monarch Darius Hij staspe s. feet, van dezen a. Het is uit de tegenwoordige ervaring inhoud: ... , , ,. , vs. 2. jebo- ulieden zeer zeker, hoe verontwaardigd Je- ltmVtewZ\hovah was over het §edrag uwer voorvadeover uwe voor-ren, daar Hij eindelijk de bedreigde ftraffen vaderen. ~ vs. 3. Maar heeft doen woeden. 3. Maar nu heb ik ook difwu|rf.""i een last door den magtigen Jehovah: dat gij vs. 2 — 6. Is duidelijk eenen inleiding op den bundel van gezichten en voorzeggingen. vs. 2. Het woord vergrammen geeft hier eene kragt aan het gezegde niet wel overtebrengen; Schro&der heeft bewezen dat het eigenlijk van een oikaan , het geen een bosfehaadje verwoest, gebruikt word.  Het GESCH. van ZACHARIA. Hoofdd. I. 431 'er u op toeleggen zonder, om een ander Zebaotb: keer gedrag in alles te houden dan uwe voorou- urag, di:eischt deren deden; dan zal die magtige en onver- ^ttbfdsn ^'i winnelijke Jehovah u ook tegengefteld ber)an- Iked00^ etot u delen, dan Hij nu een wijl tijds gedaan beioofr jehe'hebbe. 4. Wagt u toch voor de zeden uwervah Zei"""1' „ vs- 4- W|« voorouders, die, hoe ftjrk ook vermaand niet uwe voordoor de Zieners in hun tijd, toen de ftaat vorig" 'profeenog hare vrijheid had, ongevoelig bleven; ^ dezt^zewat die hen ook voorhielden omtrent hunneaf van .... , . , • 1 1 fnoode inzicb- denkwijze, en daaruit gevloeide gedragingen; ten, en fnoodat dit aanhoudend hun beftaan was, ver-^B. fcm^'^j zekert u Jehovah zelve. <. Het is waar,"oorden niet> ..... ... , .... , en luisterden dit alles is voorbij en onherroepelijk, de niet na Mij, voorouders zijn allen door den dood weggemait; lovVb.mU die Profeeten hebben hoe getrouw ook dat. ys- 5- Wat 0 , is er van uwo zelfde lot moeten ondergaan , al bleef die voorouders getoefland aanhoudende. 6. Maar in hun zijn be^-w* db» ook voor het grootlte gedeelte bewaarheid de Pl'ofoe!en wel 0 ° altoos blfjven bedreigingen, zelfs de vonnisvellingen, dieièeven? ■n .-j •• 1 1 1 t*. c , vs. 6. Kvcn- lk van tijd tot tijd door de Proreeten hen wei zijn Mijne ter waarfchuwing deed algemeen worden; en i^mifnklepeZ linden aan Mijne dienaars de Profeeten gelast, en uwe vaderen herhaald «eworden; hebben de weder leevende niet gezegd: zo als Jebovab Zebaotb voome- vs. 5. Uwe vaders zijn niet meer, dit wil VENEMA voornamjntlijk genomen hebben in den zin: zij zijn in bet land niet meer; maar ik geloof dat men aan die voorouders moet denken, die gelijktijdig met de Profeeten geleefd hadden; Schrscder meent het fluit ft'ilzwijgend in, dat het voorregt van Profeeten nog te hebben eerlang zjude ophouden, waarom zij te meer oplettend moesten zijn. vs. 6. Eigentlijk ftaat 'er: zijn zij niet wedergekeerd en hebben gezogd; Sciiroöder meent men moet dit in de betekenis zo verklaren, dat is: zij hebben de uitiimst gezien; doch ik geloof dat men dit zo moet neemen, dat zij wedergekeerd eerst met die opmerking en overtuiging dezelve zo verklaarden.  432 Het GESCHUIF T men* was te gij die het uiterfte van alles gezien hebt, handelen , in- .. 3 ' gevolge onze gij kont 'er best over ocrdeelen , of over onztTandeih"'U!nne verkeerde grondbeginzels en verkeerde fie'èf't Hij" hetzedea nict door Jeflova!l letterlijk gebragt over ons mhis , het geen Hij bedreigde. 7. Omtrent een r%. 7. oPmaancl later? hij de Chaldeèn Schehat genoemd, den vier en en wel op den vier en twimigfte van die twuuiglle dag * dereifdemaand, maand, had Zac HARiA s een nachtgezicht maamf ^Sebtvan eencn nicrkwaardigen inhoud: 8. Deze gebat,) van het beurde hem in een droom, onder begunfti- tvveede laar 7 ° van DARius,ging van de diepe ftilte des nachts, dus chariI , de hüd het: op het onverwagts zag ik iemand RECHiAVan Bdêkomen aanrennen in eene aanzienlijke houzoon van in- ding, rijdende op een ros-verwig paard, fce't, j'ebovabs hij ftond ftil in een mijrthe bosch, het geen ^fd^>"'duszeer digt was; nader toeziende ontdekte ik vs. 8. in een duidelijk dat hij nog van andere reisgenoten nacht - gezicht J J ° ° zag ik een man vergezeld was , die ook te paard zaten , "«CpaardP, "u maai', of op bruine, of op witte; zij hadMeid ftii on- jen geen rujters toerusting, maar deden zich der de mijrtne, 0 0 ' welke zeer eer op als gewoone post-boden. o. Op dit fchaduwrijk . . ., . _ , .. waren; agtergezicht vroeg ik aan den Engel, die mij kbruine Sewoonhjk in de gezichten als uitlegger van cn witte paar-zulke tafereelen, en als tolk bij ftond: wat vs. 9. ik toch de lieden in die houding betekeuEnge? die g«-den ' "ij beantwoorde mijne vraag zagtkens, wooniijk mij dat hij mij in het vervolg alles in het gezicht Onderhield: J J miin Heer! wat beduiden dezen, en hij antwoordde mij: ik zal u doen zien wat zij beduiden. vs. 9. Er fchijnt zeker iets te ontbreken, of eene trnnspojitie in de woorden plaats te hebben; de Engel van Jehovah moest hier nog nict inkomen, maar wel dc Engel uitlegger; — Venema heeft zeer wel opgemerkt, dat 'er ia dat gezegde: die in mij fprah; niets geheimzinnigs ligt, maar alleen aanduid van nabij met iemand te fpreken.  van ZACHARIA. Hoofdd. L 433 v^el duidelijker zoude maken. io. Met vs. io. Nu J , r fprak die mm, eenen hoorde ik die perloon op net rosle weike tusfchen paard, duidelijk en onderfcheiden mij aanzien-^"^^f/^ de, zeegen: de lieden welke mij volgen op deze wijze: ' 00 j dezc zun d zijn de post-boden op Jehovahs order ge- jehovah uitge- zonden om het Perfifche land te doorreizen,f°nndcle"e^oren verflag van deszelfs tegenwoordigen toe- krv^sfeInI,_ Ook ftand te doen. li. Met eenen hoorden ikfpraken zij , n 1 ^» 1 r i- den Engel van de renboden verflag doen aan Jehovahs b,n- jebovah, tusgel, die onder de fchaduw der mijrthe- »« heesters ftond; eenparig betuigden zij, dat beanan! zij, waar zij zich opgehouden hadden, allesïanddoorkruist^ in de diepfte ruste gevonden hadden; geene *]; krijgstoerustingen waren ergens te ontdek- ""^-^ ,focn ken. 12. Toen hem dit bericht gedaan was, fprak jebevabs zag ik hem duidelijk in de ernftigfte houding f"J^jah "|(! tot Jehovah Zehaeth al biddend zeggen: -\^'J'\^ ^ helaas! hoe lange zal het nog duuren dat mededogen o- , r>o 7 1 n-i ver Jerufalem Jerufalem en ganseh Juda dat fhl genot en juda\ ftevan vreede en voorfpoed zal moeten derven ?d™5 0™h™{_ het heeft nu zeventig jaaren ruim reeds uw te Gij zeven- tig jaaren verdrukkende en kastijdende hand gevoeld; meerboigen geweest is hen immers niet bedreigt. 13. Ik bemerkte Z1,^s ,3_ Dic nu duidelijk dat Jehovah mijnen leidsman'^amwoordde^ / vs. 11. De Engel van Jehovah is, indien die met den Enge! van Jehovahs aangezichte verwisfeld werd , dan uit Jefaïa LXIII: 9. zeer kenbaar. vs. 12. Ik zou het mijrthe bosclije, het geen hier op den voorgrond ftaat, nict doen werken , indien de afgebroke woorden van dit vers ons daartoe niet noodzaakten; als het beduidenis heeft, dan word alles klaar; Jebevabs Engel die het opzicht had over Judea, een mijrthe bosclije voor Jehovah onder de linden, ontfangt bericht van de vreedzaame ftaat van het Perjifcbe hof na alle de behaalde overwinningen; het tegengeftelde van Judea's nieuwe volkplanting , die door nijdige nabuuren ontrust en onderdrukt wlerd. IX. Deel. Ee  434 Het GESCHRIFT J&iJSbZZnader 0PCI""g e» antwoord omtrent de bcmcr guitige', de ffioèst gegeeven hebben; altans deze FpraS tro 'stnike ge- ,. . , 1 zegden. tot mij met mneemend zagte en bemoedigende gezegden omtrent den toefland van mijn vs. i4. Do vaderland. 14. En befloot dit gefprek met Engel die ge- , , . ...... r wöoniijk metecI1 bevel om 111 mijn bediening de vólgende'^uf *t'mif i'!e bekendmaking uit naam van Jehovah ZeToep tuide- zobaoth te doen, die tevens de voornaame inhoud 1preekt ;eho- r *ab zeb'attt.-van ons gefprek geweest was; Ik, Jehovah! betaiëi geen man die zijn vrouw teder be'£("J'mmet eéamil'd' kan aandoenlijker, bezorgder omtrent vrij ' fteikeu zijne vrouw zijn, en ergwaniger omtrent zulken die haar de verfchuldigde achting niet bewijzen, dan Ik omtrent Jerufalem en deszclfs vs. 15. Maa»burgt bezorgd ben. 15. Deze oplettenheid niet, minder, r , , . , , „ » . ben ik ver- heelt daarom ook uitgewerkt, dat Mijn ver- verméuT' ve* ontwaafdiging over de zo trotfche en belekeren; want digende volkeren . welke haar mishandeld toen Ik een... , n „ weinig onver-hebben, ten hoogden top geftegen is; het k17% Telt".was dar Ik wd onvergenoegd was aartig aoor. over Mijn volk, en daarom toeliet dat het in hunne handen geraakte; maar Mijn oogmerk was gansch anders dan het hunne; hun beledigend trotsch heeft alles verzwaard. orTbetoóft'ft~. 16. 0ra deze toedragt van zaken doet u Jeho- vs. 15. De Aanmerking van Venema is fchoon: al waren de Cb»I. deïrs, en de nabuuren van Paleftina door Cijrus overwonnen, zo dat die overheerfching ophield, begonnen zij nogtuns al van tijd tot tijd zich te hervatten; dit noodzaakte Dariüs, wilde hij de rust in zijn rijk bewaren, hen weder te befnoeijen en inteteugelen; want Babels geh.eele verwoesting is later onder Xerxes voorgevallen, en hie.d >or werd der Jooden rust, hen belooft, bevordert; het mijrthe boschje is dan de niéuwe volkplanting, welkers Ichuts - Engel naar de omflandigheden van andere landea vraagt.  van ZACHARIA. Hoofod. I. 435 vah de navolgende aangename belofte: Ik M^g*^*,*. nu al Mijfl tederheid, Mijn innigst medelijden riedelend naar _ , i in JeruCalsm ire- op Jerujakm bepaald, daarvan zal lk eer- wend, Miin lang de zigtbaartle bewijzen geven; om tej|»jd™£**'tonen dat lk beftendig bij haar verkeeren beveelt Jebo- . vab Zebaoth ; wil, begeer Ik dat Mijn woonhuis met al- en het metklen ijver en Vlijt opgebouwd werde; ja, ffleèr.yjj^^"^ belooft Jehovah Zebaoth: eerlang zullen alleende maatregelen tot een volkome herftel der hiuuren van Jerufalem beraamd worden, vs. 17. Roept 17. Het ftaat u zelve vrij om onbelemmerd ^Jdbèiooft en zonder angstvallige bezorgdheid uit n «dM-**"* van Jehovah Zebaoth te verkondigen: men zuilen door zal de tijden nog beleven dat alle de fteden ufrg"zèrb,"vnr■vau Mijn land in bloei en welvaren zeer ^."^ zullen toeneemen ; het is gewis Jehovahs He» we ét . verkwikken , beloften, voor al het leed Zion nu weder en Hij wil jtverkwikking te bezorgen, en Jerufalem tot 'vuf^ezkh de ftad van Zijne keuze te maken. kiezen. Tweede gezicht. 18. Kort daarop had ik weder een ander v-s. is. Bij . , , ,. .. een gezicht , vifioen ; in mijne verbeelding mijne oogen mijne 0o< en rond wijdende om een voorwerp van belang °™„r"e', ontdekte zoeken , zag ik duidelijk vier hoornen ; ^ & vic»llcorverder ontdekte ik niets, 'er was geen meer bijwerk in het gezicht , dat mij de zaak vs. 18. ScHRoëDER vertaalt het: vier verflrooijende beamen, en brengt het dus niet tot dc oogen , maar tot de werking der hoornen, het geen ik nog niet kan overnemen. — Hier heeft de cele.''' , .. maal mime oo- ik weder een nieuw voorwerp het geen mijn Ren ,^«„ha, aandacht naar zich trok; nu deed zich een za| ^nwn, man voor het gezicht op, waaraan men be- ^nwi^t(^ halven zijne deftige houding niets anders ont- was. dekte, dan dat hij met een fnoer in de hand voorzien was, om de platte gronden vs_ „_ Ik te meeten. 2. Ik vroeg hierop hem, wat vroeg hem: a j waar henen hij toch voorneemens was te willen doen gaaf gij ? en Mi met dat inftrument? hij beantwoordde het,^m^Thet% dat zijn oogmerk was het bedek van >"J"j2jjfJt2| rufalem, zo als het in de lengte en breedte optcmaken hoe J . , 1 , - lang en breed zoude moeten beperkt worden, naauwkeung het„crje„ zal. aftemeeten. 3. Ik vond den Engel niet digt^»^* bii mii, die anders gewoonlijk in de gezich-mij gewoneiijk J , , .. \, , ., , nad m,J ten het naaste bij ltond; ik zag hem 1111 verlaten ; en op eenen afftand van mij verwijderd , en tegengekomen door eenen anderen Engel, ■ *» "'S 4. Die hem verzogt aan mij iets te zeggen, vs. 4. Die het geen ik uit zijn mond reeds duidelijk „^ftojS verfïond: verbaal aan den jeugdigen mensch %£k™digL :te wat 'er gebeuren zal tot zijn innige blijd- Jerufalem zal fchap ; Jerufalem zal van tijd tot tijd in g"oatl getal van vs. 4. Venema fchijnt afkeerig van zoortgelijke verklaring te wezen hij zoekt de kragt der beloften in de verbazende volk - rijkheid van Jerufalem ter dier tijd; doch dan verminderde dit de noodzaakelijkheid der belofte, dat Jebovab hen tot een ringmuur zou vertlrekken; het groot getal der ingezetenen zou de beste borstweering voor de ftad kunnen wezen; maar dit is de zaak, veete nieuwe aankomclingcn zouden niet tthamel en behoeftig daar komen, maar met zich voerc* fclioone kudde vee, de fchat van dien tüd; hierom zou men genood* 7. .akt zijn de ftad met ruime vakken tancts voorcest aantere.»gen; dif w*s eene aangertaame belofte, die door niets dan door gebrek vaa ver Jijheid in waarde veranderen konde. ' Es 5  433 Het GESCHRIFT iv.cnfchen en gegoede inwoners zo foeneemen, dat men het beesten daar 7 zich onthou- even als de landvlekken geduurig al meer dc dc, vleks- , . ' gewijze be- en meer zal moeten uitzetten, waartoe het woond wor- groot geta] aankomelingeu met hunne veevs. 5. En ik kudde hen geauurig zal noodzaken. <. Dit zal , bi looit i . , jehivah, voflr moet hen nogtans omtrent hunne veiligheid egri"gltim bezorgd maken, want dit belooft JehofiZWe^j{yah de ftad: Z'ine zorgvuldigheid zal voor haar onder haar tuis- meer zijn , dan of zij muuren van het 'i\sa'! ••' fchoonfte rood koper haddfl die onverwinnelijk gerekend worden; Mijne achtbaare tegenwoordigheid in het midden van dat vlek zal meer zijn dan de Schechina weleer was tot ontzetting voor hra'èh vijanden. vs. 6. Op '. op', verlaat het NtorderUnd, zégt Jebovab'. lk wil u als de vier bemels-flieken uitbreiden, verklaart Jebovab ! vs. 7- Op , Zion '. tragt u te bergen, bij-xoonfter onder dc maagden van Babeï. 6. Om deze beloofte rasch hare vervulling te doen bekomen , hoor ik reeds Jehovahs aanmoedigende, en tevens waarfchuwende, rede aan een aantal wel gezete landgenoten, in de llreeken van Babel in het bijzonder, fchoon lk beken het is door Mijne toelating, dat gij overal in de waereld verfpreid raakte wegens het oorlog. 7. Nogtans begeer Ik nu, aanzienlijke Zioniten! die een wijl tijds onder de burgerij van Babel geteld waart geworden, dat gij u zo haastig mogelijk is tot de rei- vs. 7. De Aanmerking van Venema is zeer gewigtig, dat 7 jaaren na deze voorzegging Babel een lot ondergaan heeft, waarop hier gezinfpeeld werd , en wel onder Darius bewind; in dien tijd was de ftad oproerig geworden, had het hoofd weder opgeftoken, dit nookzaakte den Monarch den Generaal Zopijrus daar henen te zenden, die daar zeer woest huis hield; terwijl de fte-ielingen in de belegering wanhopend waren, en de mannen zelfs hunne echtgenoten uit woede wurgden.  van ZACHARIA. Hoofdd. ïï. 439 vs. 6. Dit belooft u Jchcvah Zebaoth: Tot uw roem heeft Hij mij naar de volkeren die u beroofden geHet is: die u beledigen wit, kwetst Mijn oogappel. (zonden; vs. p. Want Ik zal Mijn hand over hen uitltrekken, 7.o dat zij den buit hunner (laven zullen worden; Dan zult gij ervaren dat Jebovab Zebaoth mij zond. vs. 10. Juich ! jubel! dochter van Ziosi! fit koom om onder u te wonen, belooft u Jehovah. ze gereed maakt, wilt gij* een gedugt lot voor Babeh burgerij ontwijken. 8. Vrees voor geene moeijelijkbeden in deze onderneeming , want dit kan lk u berichten uit naam van Jehovah, dien opperften Veldheer! dat ik op Zijn bevel een aanzegging gedaan heb aan die volkeren door welker land gij zult moeten trekken, en die weleer als gij maar buiten de grenzen van uw land waart, op allerlei wijze u mishandelden en uitplunderden, dat zij u ongeftoord moeten doen doortrekken; bekommert u dan daarover niet, ik heb uit alles gemerkt dat Jehovah hieromtrent zo zorgvuldig is als een bedagtzaam mensch zijn kan om zijn gezicht voor rampen te beveiligen. o. Ik kan deze beloften nog verder uitbreiden, daar Jehovah 'er bijvoegde: Ik zal het minfte, het geen zij ondernemen mogte, hen zo duur doen boeten, dat zij daar in Mijne beftraffing ten düidelijkfte zullen kunnen ontdekken; hun macht zal dan zo gefuikt worden , dat zij zelfs onder de overheerfching van hunne eige (laven, tegen hen zamenlpannende, zullen geraken; als gij zodanige gebeurtenisfen ziet voorvallen , dan zult gij ten volle overreed zijn; dat Jehovah mijnen dienst onder u- als Profeet ten kragtigfle heeft gelieven te verzegelen. 10. Aanzienlijken, weleer flotbewoners! gij ziet dus niet alleen dat 'er grond van vs. 8. De Conjlrudie is hier zeker moeijelijk, 'er fchijnt eene verplaatztng van woorden ingefiopen te zijn; doch hier laten ons de Handfchriften ongetroost, dus wij aan geen herfte'IIing hier denken; SciiRoëbek is hier zo belemmerd niet, fchoon hij de fprcekwijzen onder de gewonen niet rekent. Ee 4.  44» Het GESCHRIFT VS. II. Veele volkeren zullen in dien tijd Jebovab onderdanig voorden, Zij zullen mijne onderdanen zijn, fchoon ik onder u blijf woonenj En gij zult ervaren dat Jebovab Zebaoth mij zond. vs. 12. Zo zal Jebovab Juda als Zijn erfgoed bezitten; Onder het geweide land zal Hij Jerufalem blijven verkiezen. —"3 vs. 13. Houd u dan (lil, ftervelingen! op de tegen woordigheid van Jebevabs Als Hij uit Zijne gewijde zetel opreist. bemoediging voor u is , maar zelfs om verrukt van blijdfchap in de gunftige vooruitzichten te wezen; denkt toch dat Jehovah belooft weder onder u met Zijne luisterrijke tegenwoordigheid Zijn beltendig verblijf te willen neemen. 11. Gij zult niet alleen zien dat de vijanden ingebonden zullen worden , maar volkeren; jaloerfche nabuuren nu , zullen dan den waren Godsdienst van Jehovah omhelzen , eu in den burgerftaat ingelijfd worden; als gij zo beftendig de zigtbaare bewijzen van mijne rijke gunfte omtrent u zien zult, dan zult gij overreed wezen van de waarheid dezer mijner voorfpelüngen uit naam van Jehovah Zebaoth. ia. Hoe duidelijk zal het dan zijn, dat Juda Jehovahs kroons - land ' is, en dat onder die Hem gewijde landen Jerufalem de hofzetel wezen zal. 13. Hoe zorgvuldig zult gij dan, volkeren! moeten zijn, als gij die Majefteit van Jehovah befpeurt , vooral wen Hij als de Richter uit Zijn zetel oprijst om vonnis uittefpreken. IlIdeHOOFDD. r\ vs. 1. Hier- 1. H/en wijl daarna, toen de dag der nlij ^jofebul verzoening volgens de Mofdifche inftelling pr"esterlj°ziaï?iabii was, had ik een gezicht, het welk hü ftond voor mijne denkbeelden omtrent die plegtigheden Jehovahs kn- t .,, , » o d gei; am zijn zeer ophelderde en aanmoedigde; Jehovah verftoCn7rdet,CL»- waardigde mij met dit volgende tafereel voor ie'se'befluid?-mijne Weiding?*kragt; ik zag Jehova'.s £en, Engel in eene zeer lladige houding zitten, voor hem ftond in eene zeer verlcge en bedeesde houding dc agtensivaardige Joschoaj  van ZACHARIA. Hoofdd. III. 44* ziin aanklager hield zich op de gewoone J ° , vs. i. Doch plaats gereed om bezwaar tegen hem mte- jebovab fprak brengen. 2. Tot mijn blijdfchap bekeurde*™ ik dat Jehovahs Engel hem het zwijgen op-™^ *r«** .«» las:, onder deze bedreigende bewoordingen: jeioM* ftraffe , ..... .cv u, Die bemint Jeiovahs verontwaardiging zij over u ; Je- jerttfalem. en rufalem zal toch de Had van Zijn vermaak hg: isho^m^ wezen , her mag in de deerniswaardigftchec vuur gc- ftand geweest zijn, als een hout half door vi%.j,febu* het vuur verteerd, het voortlopend vuur is^w^ 'm vj® geblust, de ftad gered. %, 4. lntusfchen was kleed, toen nij 0 ' ö J» t ... voor Jehovahs de gedaante van Josciiua m net uitzichtEngeiHond. zeer ontroerende ; hij had naar de ge- zJdsc vvoonte der misdadigers of gevangenen, zeer'«]detot 1 den, dit: ontdoe merkte ik eerst op toen jehovahs tingel nem net vuil aan de omftanders die zijnen zetel omring-||wa^któ^*J den, beval, dat men hem dat onfierlijk ge- hem aan•. merk , r • hier uit , dat waad uittrekken moest; tot Josciiua zei- ik uwe wande hij in de vriendelijkfte houding: uwe^*^™^ ^ misgreep, waarover men u bij Mij bezwa-wil u zelfs ''l ren wilde, wil Ik u goedgunftig vergeven,kieeden. en ten bewijze van mijne achting en vriend- Verroigde hu) fchap , zal Ik u de zinlijkfte kleederen aan ^n2'^"rcht^ uwen rang en post voegende bezorgen. 5. In baad op het , . hoofd z m zet- cenen adem beval hij dat men den zuiveren tcn • terftond katoenen tulband zou brengen), om zijn hoofd opgeiet* te dekken; in een oogenbÜk was zijn hoofd zij helpen hem ' kieeden, ter- en ledematen gefierd ; dit alles gelchiedde wijl jebevaH voor den zetel van Jehovahs Engel , die f^d\ ""& t"ur vi. 2. Hier is het meer dan waarfchijnlijk dat 'er een woord uitgevallen is, want het is Jehovahs Engel die fpreekt. vs. 4. Het fier-gewaad is hier naar de let:er goudf kleed,ertn; waarfchijnlijk die met gouddraad geborduurd waren. Ee <  442 Het GESCHRIFT vs. 6. Jehi-üit alles ftaande uiifprak. 6. Terwiil zjfö valis E.gel ver-. ■ 1 J J ; klaarde bevel uitgevoerd werd, onderhield hij Jo- /cZ/k» , onder , . ' ■ , , dit aiies: sciiu a, das aanmoedigende: 7. Dit heb veivékert' ?«-C ik uit den mond van Jehovah Zebaoth te bchovab Ztbaotbloven: zo gij u naar de inzichten, welke »i: zo gij naar Mijne inzien-de voetirappeO van Mtjn betruur aanwijzen, drai>e;0VlkM'j-u &etrollvv reSeIt, en in uwen post als eet- «én dien» w«i ften hof-bedienaar u met alle oplettcuheid wilt waarne- r men, dan zult van dien plicht kwijten zult, zo wel in het op- pij Mim huis . . , . . , , . . beftnnren , de"s,c"t over de uitlegging der wetten, als in het voortovè^heo-£ecn bepaaldelijk tot het tempel - werk behoort; ben; en ik zal wel gelijkende naar een olie kruik, iPampenin'heb-die 'er "S1 boven hong> dat d" kandelaars ben zeven pij- lampen door pijpen met dat vat gemeenfehap «len kegel zicb fcheenen te hebben. 3. Dat ik aan beide zij, Uivs[ek3?'Terde van den kandelaar twee frisfche olijfboogde twee olie-men zag ftaan. 4. Dat ik hiervan weinig boomen , aan , - T, -v,-' , , eik? zijde ee- begreep, en dat ik derhaiven mu'nen Heer Mn'deZreehTeerdeu EnSel ten fpoediglte om verklaring hier- ker^de^ Un 0ver vroeS' 5* ^Je mÜ met eenige verwon, vS. 4- ik dering vroeg, of ik dan het doel van dit dén* Entè" diê Sezldn nicr gevat had , daar het zeer dui%kendVrbfeTi:At^ fctaea < het geen ik andermaal met mijn Heer! wat betekent dis alles" vs i Toen vroeg mij de Engel al voortredende: vwet gij niet wat dit betekentt ik weder; neen. min liter 1  van ZACHARIA. Hoofdd. IV. 445 neen beantwoordde. 6. Nu was hij gewillig b^J^g* om mii de uitlegging te bezorgen, hij be- hij door het . r volgende ge- gon op deze wnze: gij ontrangt eene ge- zegde: het duid wichtige belofte 'van Jehovah ter bemoedi- ^fJ^nvfai ginff van den braven Sorobabel, onder robabel, dus *> ° , « luidende : niet zijne pogingen tot "erltel van den ltaat en door macht of den uitvvendigen Godsdient; men moet den 8^,^^'^' voortgang zijner onderneemingen, zegt jfeho- ^■I']emaQL?°°r yah , niet verwagten van een inwendig zegt u jehova* vermogen daartoe, noch veel minder van Zel""ltb toeeene onwederftaanbaare macht, waarmede men alles naar genoegen dwingt , maar van mi n ftil werkenden en zagtkens onderhoudenden invloed. 7. Wat betekent gij , vs.7.Watbeberoemde monarch:'}! bij die kragten welke nV^ende'' 'he'rgï de ftil werkende en geenzins pralende geest^ le°^bet\ zal doen werkdadig zijn; alle belemmeringen moet gu eene' , .. . effe vlakte wor- voor Sorobabel, al waren zij voor hem den ; hij zal eene uitgeftrekt gebergte, dat onmogelijk tefaennv^enfoTverzetten was, zullen eerlang voor hem als der het gejuich: . heil hem ! bei: eene effenbaare vlakte zijn , die hij onbe- hem \ lemmerd zal kunnen doorwandelen ; gewis zal hij het werk in weerwil van allen tegenlland voleinden; hij zal den laatlten fteen zo wel als den eerden met plegtigheid onder zijn opzicht aan het tempel - gebouw zien brengen, onder het blijde geroep der menigte van aanfchouweren: geluk! geluk! geniete het voltooide werk. vs. 6. De fpcling zelve is op het branden van den kandelaar, die nn onafgebroken door den overvloed van den olie bij nacht en dag zou kunnen bran.len. vs. 7. Het fchijnt dat de ouden ook eenige jjlegtigheden omtrent het leggen van den laatlten (leen hadden; wij hebben hieromtrent in de oudheid tot nog toe geen aanleiding.  44 6 Het geschrif ï bJofce van je- 8" Tcr nadere opheldering van het een eri havab wicrden ander voegde 'er Jehovah voor mii tot on- wij nader ont- , ..... TT _' wiküeid, hecderwUs blj: 9- Het geen gij Sorobabel WavS:. 9. pemoet aailzeggen ter bemoedigeng, zal gewis handen van so- zo uitkomen; gij weet dat hij den grond. robabel hebben ui, den grondftecn'teen tot dit gebouw lag, en veel belcmfebouw,'01 d1emtrinSei1 in den voortgang ondervonden heeft, zelve handen hij za] evenwel het geimetren hebben het zullen het vul- J o ^ tooijen; dan werk des tempels te voltooijen; Ik begeer zult gil erken- i • , , , „ Den aat jei-o- *'^ g'j uw naöe daarvan zo wel als Soromij tot uiiéden B A B E L de verzekering zult geven, uitnaam zend. van Jehovah Zebaoth. io. Voeg 'er tot aan- fchat de'gerin-drang vrij bij: niemand zij zo ftout om uit /^?dezuikende omflandigheden bij den aanvang van een zuilen zich vol-werk in zijn oordeel vooruittelopen, als of komen verblij- , \ , ' den, die het men van dc voltooijing niet veel te wagten ment in'swnad' het *s tocn zeker, dat zij, die Soroiabeh handen BA CEL bij de legging van den eerften fteen, zagen; het is ' toch zeker dat met het inftrument in de hand, met aanfen^het gan-dacIlt•> maar tevens met geringe moed befiTrJ.anA bt~ zaSen' verrukt deszelf's voltooijing zullen befchouwen, en moest maar deze waarheid geduurig onder den aandagt hebben, als men zich de bedenking maakt, hoe zal dit kunnen zijn? dat men zich voorftelle hoe oplettend Jehovahs voorzienige zorge over de kleiufte bijzonderheden in Kanaan VOOrval- sj. io. Wie bepaalder aan de woorden wil blijven, en niet zo zeer naar de duidelijkheid van den zin zoekt, leze Herwef.den's Observatie fa zijne Disfertalie s D a t n F. geeft zich te veel vrijheid, het woord zeven brengende tot den kandelaar wiens 7 oogen dan ziino 7 armen zijn; wel zegt Eichhorn: zei-en oogen zijn een embleai* van de volmaakte wijsheid, ea het doorzicht der Godheid in het beftuur van zaken.  van ZACHARIA. Hoofdd. IV. 447 lende, gaat. 11. Ik herinner mij hier nog vs. n. fc eenige bijzonderheden die ik omtrent het ge-i&r ët? wit zicht nader door dien Engel ontwikkeld begeer- betekenen de de; te weten of de olijf boomen die nevens den men aan de ... n . 1 1 • > 1 rechter- en aan kandelaar ftonden ook eenige betékenis had- ae imker zijde den. 12. Ik voegde 'er bij, dat ik «iitt*^^!^ twi;felde, of de twee kruiken, voor eiken herhaald* de vraag der zoort- boom eenen, die ik nu zag dat van goüdgeiüke; was waren , en een vogt van dezelve kouleur I^ee et" kken raven, betekenden ook iets. it. Hij vroegüor oiufboo- ° ' men , tot m •mij met eenige verwondering, of ik dan den gouden kodaarvan de betekenis, die zo kennelijk was, pe'mie Jen'bet niet begreep? dit bevestigde ik andermaal.f^even?*°5<: 14. Wel nu, dit zijn dan de twee beroemd- vs. 13. Toen n 11 1 o .. j- vroeg hij mii fte mannen voor kerk- en-burgerhaat, -die dit: of ik dan met de nodige vermogens door den Qppeï-SeVe«*e*Seï ften Heer van het ganfche heelal gehaagd herhaalde-. " ° .. neen , mi]u voorzien worden. Heer! vs. 14. Dit ziin de twee olietakken, welke onder het opzicht van den Adimaï der waereld werkdadig zijn. | V Vdc KOOFDD. ï. \_Jp'it gezicht verloor ik uit mijn aan- vs. 1. Mijne dagt, door de vertoning van een ander vo'qr- Jta^pn7«n*£ werp, het was een open en befchreve perka-zas lk du'4'e,1lte L ' 1 r een ontroldper- ment. 2. Miju leidsman deed mij de gewoone **»«»*. vraag, die ik inftemmend beantwoordde, met vroeg mij weder: wat ziet vs. 12. De takken zijn in de egte betekenis, om dat dit woord niet meer voorkomt, met geene zekerheid te bepalen; Schroëder denkt aan zekere buizen waar in de olie bijcenliep, die wij om het figuur-hei welk zij boven den kandelaar maakten, dien naam geven. vs. 14. Elgentlijk eliczoonen , volgens MiciiAcr.is zoonen van Jitzhan, vader van Kor ach; hij vermoed dat Haggai en Zacharia uit dat gellagt waren; op dien onwaarfchijnlijken voet voortgaande, zijn dit d; twee ófitböoHrerj of oliekruiken.  44§ Het GESCHRIFT gij? liet geen bijvoeging , dat dit gefchrift buitengewoon ii; beantwoord- c B de: een ««(-lang en breed was, en dus nog al wat van^twiuTg ei-' woorden bevatten konde. 3. Toen beduide len de lengte, hy mjj ^at de inhoud een vloek-vonnis been van tien el- J 1 len de breedte, lielsde , die betrekking tot het geheele erfzeidê hü -T°ditianCl bad; eik trouwloos burger, die zich behelst de aan roving van goederen of aan meineed vloek die het r , ,,. , . , , ... ganfche landIchuldig maakte, zou ingevolge deze bedreiLT'ddiek fteeit SinS van alle de voorregten van den burger, zal ingevolge ftaat voor altoos beroofd worden. 4. Zoort- denzelven om- , ... komen; die gelijke misdaden zijn niet ligt te ontdekken, *ed8do«,rchzai en ontgaan dus veelal de billijke gevolgen ; volgens den- maar JJ- verklaart de magtige Heer! zal zelfs zclven omko- ' 00 men. de uitvoering van de ftraf meer onmiddelijk vaV' 4z/I««(j bezorgen; het gezin dat zich aan oneerlijkaf^ren^enVonïbeid, dat zich aan meineed, vooral in het intedringen in godsdienftige , fchuldig gemaakt heeft, zal niet het huis van ° r j, ,, . „ den dief, en in alleen geen voorlpoed hebben, maar allengsden h"airchen kens uitteeren, even als in eene woning, fterk zweerder bijvoor de inwreetende melaatsheid befmet, en dien naam; deze ' zal in dat imis verouderd, alles vergaat. ven!"dagt ver- 5- He Engel die mij zo lange onderhou- zoCrwe'ih(ais°deden 'iad , fchecii mij nu alleen te laten, fteenen. doch dit duurde maar zeer kort: al rasch , vs. s- De En- , , ' gei die ge- en zonder dat ik hem gewaar geworden m°i°nllj! fprak'!vvas' ge,aste bij mij om naauwkeurig opte- kwam weder, neerneii wat zich in weinig oogenblikken veren zeide mij : laat uwe 00. tonen zoude. 6. lk zag wel iets, maar gen rond wijden, en Iet naauwkeurig op het geen 'er uitkomt, vs. C. Ik vroeg, wat vs. 4. SciiROëDER meent, dit zij eene Rbstoriefcbe figuur: die' ftcelt en zweert; dat is zo iemand die menfehen en God beledigt; ik kan niet zien waarom wij die algemeene betekenis boven de eigentlijke den voorkeur zouden moeten geven. vs. 6. A. Sciiultens in Disf. ad b. I. vertaalt het ook: de Epba  van ZACHARIA. Hoofdd. V. 449 kon niet onderfcheiden wat 'er zich opdeed, het weder^ het en vroeg hem of hij mij wilde zeggen wat hij voegde 'er , , . , , bij: dit is des het was, wel zeide hij: het is de gevvoo-/„„^ uitzicht ne maat voor drooge waaien ; hij voegde j)nn™nfcheB 'er in eenen adem bij: dit zal u aanduiden , welke de heerfchende gefleldheid van het land is, en deszelfs omvang, zo als die maat de waaren, die het zelve inheeft, vs. 7. loeu gewoonlijk omvat. werd 'er een 7. Ik bleef nog al (laren, toen ik zag datgg^f^J een loden dekzel, waarmede de Epha boven, ege^ jrowm gedekt was, opgeligd werd; toen had ik in den Epha gelegenheid om te zien wat hij inhield , zl"s"öeHij veren tot mijne verwondering zag ik een vrou fcjpje weliike gedaante op den bodem naauw in opgéreebfig- - , -i -j _:-.hcid, toen een gedrongen. S. Mijn leidsman zeide mij. wierp hij ze dit is het zinnebeeld der afgoderij; met*M«^ eenen greep hij ze geweldig aan, en fmeete.^deed^bet haar met veel verontwaardiging op den bo- den mond der dem van den Epha, en floot met eenen hetklstves- p Ik dekzel daarop. 9- & bleef nog al liaan; door Joeg mijne 00eene onverwagtfte beweging floeg ik behoor- ven, en ik zag t. ,1 , . toen twee lijk weder mijn oogen op, en ontdekte twee vroHwen Vervroweliike gedaanten, voorzien van vleuge-fc^n« j^™* len als die van roofvogelen, welke door de-hare vleugelen, , .. , r . want zij had- Zelve in ftaat zijn lange togten afteleggen; dcn vleugelen is hun oog op de tiitgejirektheid van het land; eene vertaling die moeijeIijk voor den letterzin is, lost dit niet op, maar gaat over tot de zinnebeeldige betekenis , zijnde dan de Epha. de Jtjnagoge der Jooden; Verschuif., de Baar en Venema, zijn het eens ten opzichte van de vrouwe, als de afgoderij fchetzende, de Epha haar gevangenis; omtrent de geenen die haar vervoeren zijn ze zo eens niet; Jonathan en Simeon, zijn die twee naar V ene ma's gedagte. — Dit is hunne ongerechtigheid; zo leest een Handfchrïft door KennICOT ons opgegceven. IX. Deel. Ff  45o Het GESCHRIFT tót" !4Sz?ver-dezen namen den Epha met deszelfs dekzel op, voerden den E- en ftegen met denzelven al vrij hoog in de pha tusfchen de, , j o aarde en lucht. Iucnt op, tot dat ik ze uit mijn gezicht ikVSvroèg ai"verloor- I0- TSw vroeg ft. aan mijn leidsmi" E"ver'zèi ' of mij' nieC I{onde zeggen waar éê: waar heendë Epha heen gebragt werd? ir. Zonder Zen Epha': 1 ie'de minfte agterhoudenheid beantwoordde hij opVS'zéideHihiiriit: men voert hem naar £abd; daar zal mij: men zal hij zijn verblijf, hebben: men zal haar daar haar een wn- . „. ning ftigten ineene gevangenisfe ftigten; daar zal men den JSWdtV *z*E?ha op een **** zei ten zo als gij die hij bedendig gezien hebt met het geen hij bevatte. znn , en op zijn J voeiftuk ftaan. VIdeHOOFDD. \Y7 vs. i. Toen i- Wieder naar andere voorwerpen zoewed™"'1 °r"oTd ' Jj" len, twee üaten als vereenigd, aanduidende w, en in zijGodsdienst- en burger-inrichting, altijd zal doen de neeifcken; pralen, en dus de belofte bevestigen; in een j£'n zalg^** priesterlijk gewaad zal hij den vorftelijken ze-pi' *en troea 1 3 ° 1 hebben, en de tel beftendig bezitten; en altoos zal men degroorfte overfchoonfle overeenftemming en zamenvverking SS^-miSw van Godsdienst- en burger-inrichtingen totbddcn wt! onderftand van den anderen onder zijne re- kroonen4zuiien geering zien doordeken. 14. Op de me- J?,tIFLEe[1c]r , ™£ dedeeling van die beloften , ftel dan de dia- Tobia , erJ van , . , . , ,. Jeoaja, en van deerns m handen van de mannen die u ver- chkn , zegezenen , op dat zij die in uw naam en J^^^JjJg tot een onderpand voor de beloften in Je- "» «*t hovahs tempel bewaren. 15. Hoe gering men vs. 15. E>ie ook van het tempelgebouw moge denken SSJfS^S het zal tnch gebeuren , dat lieden van deme," "m raa ° Jehovahs tem- afgelegenite oorden der waereld door Gods- pel te hap. n dienst-ijver bezield, het hunne zullen toe- z^t^an*"!!»! brengen tot vermeerdering des luisters van ^mme,n . dat e> Jehouab rarj ,ot Jehovahs tempel; en dan zult gij de« zond; dit ... .. r m- aücs zul gebeu- waarheid van mijne voortelling op naam ren, mi is gij van Jehovah Zebaoth gedaan, kragtig ver-g^f^^ vuld zien; dit zal zeker zo bij de uitkomstfift- teua boort. vs. 13. De overeenftemming betreft het hoofddoel om het volk gelekkig te maken; zo vatten Verschuir en anderen naar de gewoone denkbeelden het op; Venema flaat hier eene vreemde weg in, denkt aan de overeenftemming tusfcken Jood e'n Heiden; dit is eene onnatuurlijke gedagte, waartoe het verband geen aanleiding geeft; zijn ganfche verklaring is flout en onnatuurlijk. vs. 14. Uit vergeliiking van vs. 10. IcMJnen deze raamen veYfehrevefl te ziin; hier kan ik eer toe overgaan dan dit niet voor eigen naamen te i.eemen.  454 Het GESCHRIFT zo zijn, mits gij getrouw blijft in de Godsdienst van Jehovah uwen God. Vilde hoofd- ■*—\ v*l"i. in hetI* 'R v'e' *ets voor, het geen aanleivierde jaar^an ding gaf tot de bekendmaking van de volrius , kwam gende voorfpelliug, uit Jehovahs naam, in tÓt zlcn\ai\l üc negende maand van het vierde jaar des en wei op den' Perfifchen Alleenheerfchers. 2. Namentlijk vierden van de J , . negende maand, een plegtig gezandfchap van aanzienlijke man- C'vs a Toen!ien' ^ SciIAREZER en ReoEM-Me- na«r Eiobïms lech aan het hoofd hadden, begaven zich wa^eclci»re- tempelwaards, met een oogmerk om daar, onMELECH^mc't der a^'c de tekenen van af hanglijkheid , Jehovahs nog anderen; begeerte in eene plegtigheid te mogen weten. om Jebevabs Ix . , ~. ... r , gunde te 20e- 3. Door gebed en olrer ingewijd, ipraken kCvs. 3 vra- Z'J de Priesters en Profeeten werklijk in dienst gende aan de voor Jehovah , dus aan : elk godsdienftig Priesters voor .,.*'• . , , n. , . het huis van Israëliet zmas de gunltige verandering van TaictTh afge-ftaa., is onzeker, hoe te handelen omtrent fcheiden, ook de boetdagen, ingefteld tot herdenking van aan de Profee- , , ten: moet eik de rampen welke de ftaat geleden heeft; door afzonde- , , .. , , j i •• ring in de vijfde' in het bijzonder was er een vastendag bij ST,t»B*0v«?h«denkmg van de verwoesting des tempels;' fcheiden jaaren zui[c eeii dag fcheeeu mi vreemd intekomen. aan den anderen gedaan hebben, nog treuren? ■vs. e. Voor buis Geis leest Venema niet de eigen naam Betbei, want 't is bij hem niet de naam van een plaats, maar van een perfoon, de eerfte van dit gezandfchap, het geen ik weder hem zeer gaarne ït-.ftem, iemand die afgezonden fchijnt te zijn van de Jooden welke nog buiten bun vaderland leefden. vs. 3. De Jooden hadden vier zulke treurdagen reeds, betreffende de rampen die dc ftaat geleden hadde, onder deze was die van het verbranden des tempels; nu was de vraag, of zulk een dag wel weer te pas kwam.  van ZACHARIA. HoofDd. VII. 455 4. Toen werd mij door de Goddelijke openbaring Jehovahs wil nader bekend, 5. Die ik aan den ganfchen burgerftaat zo wel als aan de order der geesteli|ken moest mededeelen: toen gij die onderfcheiden boetdagen infteldet, welke gij jaaren lang herhaald hebt, hebt gij zulks op Mijne, ordonnantie gedaan ? en was uw geest-gefleldheid daar onder zo , dat men zeggen kon, gij vereerde Mij door het ootmoedig diep getroffen bellaan , het welke gij in uwe godsdienftige onthoudingdeed doorfteeken. 6. En zo 'er al tusfchen beide vrolijke dankdagen op volgden, door offermalen gevierd, kan men dan wel zeggen , dat uw dankbaar gemoed Mjj vereerde ouder het gebruik der fpijze; of gaf de maaltijd de vrolijkheid? 7. Op zulk eene wijze verklaarde zich Jehovah meestal omtrent den uitwendigen dienst, geduurende den voordragt van reeds overledenen Zieners, zelfs in die tijden toen men in Jerufalem en den tempel het ongeftoord genot van alle voorregten had , 'en die algemeen over het ganfche land waren. 8, Jehovah gaf nader bij die gelegenheid Zacharia in last, waarop meerder dan op zoortgelijke uitwendigheden door hem moest aangedrongen worden. 9. Uit naam van Jehovah moest 'er dit voorgefteld worden; de oorzaken waarom 'er treurdagen ingevoerd waren, moeten zo veel mogelijk is weggenomen worden ; laat het daarom uw hoofrizorge zijn om in alle uwe rechtsgedingen, en onderlinge verfchillen altoos de waarheid onbelemmerd te doen zegenpralcn, en door goedgunftigheid en. mededogen de Ff 4 vs. 4. Hierop kwam Jehovahs Zcbaotbs openbaring tot njjü, dus: vs 5- Vraag aan alle de bewoneren del lands, ook aan de Priesters, dit: toen gij gevast en getreurd hebt, uu zeventig jaaren geleden , op den vijf. den van de zevende maand; hebt gij dit wel op eenigerlei wijze voor Mij gedaan ? vs. 6. Of als gij gegeten en gedronken hebt; at en dronk gij dan ook niet voor u zei ven ? vs. 7. Waren dat de vermaningen ïvet welke Jehovah luide deed voordellen door den mond der vorige Profeeten , toen Jerefalem volkrijk , en in ruste was ; met hare fteden rondom, en hooge en laage landen goed bevolkt waren ? vs. 8. Jebovab vervolgde zich hicropaan Zaciiakia te verklaren. vs. O. Dus fprak Jebovab Zebaoth in dien tijd: vonnis naar een onpartijdig oor4«eJ , bewijt'  45^ Het GESCHRIFT dan anden toegenegtihe en toegeve heid. vs. io. Ve drukt, no weduwe , no weeze, no vreemdeling noch behoe tigen; en '> waart in u hau niet . onderlinge b lediging. vs ii. Mi zij ir.enden/.H onwillig o da irop te Ie (en', onttrol ken zich daa van ; jloot< hunne o.>re Voor alle ve: maniugen. vs. 12. Z verhardden z htm Bart a de diamant Zij luistere dan naar gee wet, en naa geene vermi ningen van Jt hovah Zebaoth «Mg van Zijne peest, door de; d' ■ ,^t der vo i ge Profeeten hierdoor ont fton 1 die ge 'dngis verhitte ring vin Jeké van Zebaoth. * vs. 13. Hier op gebeuren liet, dat ever zo als Hij g.-' roepen had zonder dat zi antwoord gaven , dar zi. onk roep ndc, dorrrMij niet ge ho.,r I wierden dit verklaar: Jebovab Zebaosl ot bekend,en hi 'erdoortrok, ol •™ gemeenzaame zamenleeving u te veraangena» 1- men. 10. Hierom moet gij ten uiterde afr_ .verig zijn van her mishandelen der weduwen, h' ezen, uitlanders en behoeftigen; integen:ti deel moest men ' zich wagten om aan het r'gljsijg 1 art daartoe overhellende, het min>'le voedzel niet te geven! ii. Zo fpraken ie du1 Godsm innen eenparig togen uwe voorou!'ders, maar met weinig vrugt; integendeel, £ oe meer zij hiertoe aangemaand wierden, zo «Véél te afkeriger wierdeu zij van een beftaan, - (et geen de burgerfchap zo naauw onderling ? verbond, 12. Met zulk een gedrag moesten "zij hoe langer hoe ongevoeliger worden; met de menfchelijkheid week ook allen eerbied ]voor de Goddelijke wet, en de waarfchu- * wingen van Jehovah door den dienst van l regt ijverige mannen; en hier door is die langrduurige verontwaardiging van Jehovah tegen ^ztilk een volk ontdaan. 13, Van daar eene i beklemde tijd , treurdagen onder hen van , langen duur, anders Jehovah vreemd; zij : hadden te vergeefs Hem doen vermanen zonder in het minde dit ter harte te neemen; ■ hu laat Hij ze op de vastendagen ook te Vergeefs roepen om redding. 14. Integendeel ontziet zich Jehovah niet opentlijk te bekennen: in de uiterde verontwaardiging verdreef Ik ze niet alleen uit Mijn gezicht, maar -ked her geweldig het land ruimen, liet het deerlijk verwoesten, zo dat het lange eene akelige woestenij werd, het geen eerr>:ils eci Eden was. • vs. 14 Hiei om dit Ik hen van Mij weg inder volkeren , hen t land door hen verlate.: we d gansch verwoest, zo dat niemand weder in keerde; het zo ge wenschte land was eene wildernisfe.  van ZACHARIA. Hoofdd. VIII. »\S? EVIIIfte ... , .c-r cv 1, hoofddeel. en wijl daarna ontflng ik van Jehc- ys t Hier, vah Zebaoth een veel gunftiger en uitvoeri- °p ontfing ik ger openbaring om den volke medetedeelen. vei van jebo- a. Dit bekent Jehovah zelve': vs. 2. Dit verklaart Jebovab 'Zebaoth Ik ben over Z;'s» met eene vuurige naijver jalours geweest; Ja, met eene verbazende verontwaardiging ben Ik- over haar jalours geweest* VS. 3. Doch nu verklaart zich Jebovab: Ik zal tot Zien terugkeeren; Ik zal in Jerufalem weder wonen; Jerufalem zal een ftad van waarheid genoemd worden, En de berg van Jebovab Zebaotb een heiligen berg. VS. 4. Nader verklaart zich Jebovab Zebaoth: Op Jerufalems ltraten zullen nog oude mannen en oude vrouwen r zitten; Zelfs een man,om zijne hogen ouderdom,met eenen ArsHndehand. Ik heb met geen minder vuur, als een echtgenoot over de eerbaarheid van zijne wederhelfte bezorgd is, Mij gedragen; ja, toen Ik gegronde redenen over Zions gedrag hadde, heb Ik Mij in de zigtbaarfte bewijzen, van Mijn honend ongenoegen toegegeeven; dit wil Ik geenzins ontveinzen. 3. Maar ook dit beloof Ik, Jehovah, nu weder tot verzagting, tot vertroosting: Ik wil weder inwonen bij Zion, Mijn vast verblijf wederom te Jerufalem houden; lk wil in plaats van den vorigen billijken hoon het zo aanleggen, dat de ftad weder, door rechtvaardigheid in het beftuur, allerberoemst worde , en de tempelberg als het grootfte heiligdom der Godheid geëerbiedigd zal zijn. 4. In zulke tijden zal men de oude belofte van het ftil en langduurig genot op Kanaans grond in volle kragt weder zien herleeven; waar men op markten de bijeenkomfte der burgerij ziet, zal men een aantal van bejaarde lieden van beide fexen kunnen vinden ; zelfs zulken, die wegens hunne hogen ouderdom verplicht zijn den kruk tot onderfteuning te gebruiken ; evenwel met de zilver - blanke vergenoegdheid op het gelaat. 5. Aan bevolking der ftad zal het Ff 5  45» Het GESCHRIFT vs. 5. De ftads (traten zullen krielen van iongens en v.eisies, Op de markten zullen die vrolijk fpelen. VS. 6. Zn verklaart zich Jebovab Zebaoth: Om dat dit vreemd is in de oogen van het volk in dezen tijd. Zou het daarom voor Mijn gezicht ook iets vreemds zijn , vraagt vs. 7- Zo verklaart zich Jebovab Zebaoth: (bovab Zebao'tht Wel aan, lk wil Mijn volk zo wel uit de oosterfche als westerfche landen redden. vs. 8. Ik wil ze herwaards brengen tot bewoning van jerufalem t Zij zullen Mijn volk, en lk hun Elobim zijn; En du alles is billijk en getrouw. in de uitzichten nog minder ontbreken; men zal naauwelijks onbelemmerd de openbaare pleinen der ftad bewandelen kunnen , wegens het aantal van kinderen, welke gezond en lustig zich daar vermaken zullen. 6. ik beken wel, verklaart Jehovah Zebaoth: dit alles moet noodwendig vreemd luiden in de ooren van de tegenwoordige bevolkers des lands, vooral zo zij doorzicht in den inwendigen zwakken toeftand van den ftaat hebben; maar behoeft Mij, die alles in Mijn hand hebbe, geenzins vreemd te luiden. 7. En om u ook van bedenkingen te ontheffen, zo hoor de belofte van Jehovah Zebaoth: Ik zal, tot fpoedige bevolking van het land, altans die • maatregelen nemen, dat Ik de ballingen, de vlugtelingen uit hun vaderland van alle ftreeken, waar heen zij zich begeven had Jen, zal oproepen. 8. Ja, zelfs veilig de reize herwaards bezorgen, en te Jerufalem aangekomen in het burgerfchap van Kanaan weder inwijden om beftendig Mijne onderdanen te zijn ; en zij kunnen zich verzekeren , dat zij in Mij een God zullen vinden, die woord houd in Zijne toezeggingen, en onpartijdig handelt in het uitdeden van Zijne gunften. zelt' jebovab 9' Hierom eischt Jehovah Zebaoth tans van Zebaoth: gij ulieden ; dat gi| u kloekmoedig gedraagt, die in deze tl d , .. n *> ö » de wooroen uit daar gij aanhoudend door de Profeeten van $ote«nvtlehons4Ze4: op dien tijd zal jevelmij voor, dus: vs. 19. Dit verklaart Jebovab Zebaoth: iet vasten op ie vijfde, op ien zevenden , ;n op den tienien, zaXJudaat iamilie, tutaanjenaamheid , :ot blijdfchap, sn tot hooge Feesten worden ; als gij naar oprechtheid en vreeielievcnheidbemint. vs. r.o. Dit verklaart Jebovab Zebaoth: liierbij zal nog: jebeuren, dat volkeren en jewoners van ■leele fteden tullen aankoïien. vs. 21. Na iat de bewoïers den anderen aangezet 'ladden: komt ustig, laat ons le tegenwooriigheid van }cbovab zeeten, Jebovab '.ebaotb gevinnen ; ik ben eeds bereid! vs. 22. Op :ulk een wijze uilen een aanal natiën en aagtige heïren oevloeijen,om Jebovab Ztfttb te fmaken. het gebeuren,  4*> h°e «««' c u pi ■ ie/Wrf het ook lenoon arhanghjk gemaakt. 3. ïïjrus maghebbe. .zich onverwinnelijk gemaakt hebben door derJs'^tEn^jj flerktens en legermachten , door haar zo forkten bouw- /.,.'« "e ,enzilv.-rals lclioon ingericht , en zich door den han- niik bijeen del onmeetelijke fchatten verkregen heb- goud aisXaten ben. ft"f- vs. 4. Ziet, Ader.ai zal ze uit het bezit floten} Hii zal de Perkten door de zee doen opjlokben; En alles moet door het vuur verteerd worden. VS. 5. Askelon dit ziende zal beroerd worden, Gaza zo wel als Ekron zal grnote fmarte hebben, Door dien hetgeen waarop zij zich verlieten verteerd is; Gaza's Koning zal verdwijnen, en Asielen onbewoond wezen. Tl. 6. Die van de laagfte gebiorte zal te Asdod wonen; Ik wil den hoogmoed der Pbilijiijncn dus vernielen. 4. Dit alles zal niet baten, als de Heere haar uit haar geluk wil uitligten, dan zullen de onver win nel ijkfte vestingen aan de zeekant door de zee verder vernield worden ; terwijl het van de landzijde door het oorlogsvuur verwoest worde. 5. Het grijze AsJtehn der Philiftijnen, altoos in de naauwfte verbinrenisfe van hulp met hetzelve geweest zijnde, zal beangdigd zijn voor zoortgelijk lot; het nabuurig Gaza zal de bekommernis ten hoogde top drijven, zo wel als het vorftelijk Ekron, dat zo veel prijs op dat bondgenoodfchap Helde; het zal geen vrugtelooze angst zijn , want Gaza zal haar opperbeftuurder misfen , en Askelon verwoest liggen. 6. Asdod zal zo laag voor den overwinnaar moeten bukken, dat het de geringde zoort van volkplanters bin- dit gedeelte, in zo ver het op het lot der volkeren ziet, is door MichaSlis voortreflijk opgehelderd; die Sidons wijsheid roemt in de toegevenheid welke het omtrent den zegenvies-enden Alexander gebruikte. vs. 6. MiCHAëtis maakt twee woorden van bastaart, door Dathe ingeflemt; Schroöder heeft de eeifte betekenis van het woord in het ware licht gefteld.  4r{<»> e" Iosephs familie behouden, Ti; Zïul\ vV"ee» . »«« Ik had met hun mededogen; Zij zullen met meer verftoten zijn, lk ben Jebovab hun Elobim die ▼s, 7. Zu /uilen Epbraïius helden gelijk zijn,; O'en hoort. Verbit zullen zij zijn als door den wijn; Hunne kinderen, dit ziende, zullen vrolijk huppelen. En over Jebovab zal hun hart verrukt wezen. ' ▼s. 8. Ik zal ze fluitende verzamelen als Ik ze zal redden; t-n zij zullen talrijk worden, zo talrijk als zij immer waren. TS. 9. lk zal hen onder volkeren zaaijen, waar onder zij aan Mij zullen En zij zullen niet hunne kinderen onder hen leeven, en bludè^te- rugkomen. genwoordigheid bezielen; en al is 'er een verbod van geen ruiters in hun leger te mogen hebben, zal dit door hunne vlugheid dubbeld vergoed worden. 6. Hoe kragtig zal Ik dan de hoofdikm als heir aanvoerder maken; en de ftrijdbaare talrijke manfchap uit José phs familie zal Ik met de uiterlle zorgvuldigheid dan behandelen ; Mijne zorgvuldigheid, Mijn mededogen zal zo fterk zonder herinnering werken , als of zij zich nimmer Mijne gunfte onwaardig gemaakt hadden; Ik zal als Jehovah hun G;>d hun alles wat hun hart begeert fchenken. 7. Elk krijgsman onder hen zal in dapperheid den vermaardften held onder hun ftaan, den meest geroemden, in zijne gedragingen volkomen gelijken; elk van hun zal in den aanval vuuriger zijn, als iemand die door de geesten van den wijn opgewekt is; als hunne zoonen hen zo gemoed zien, zullen zij zich al in het uitzicht van den zegenpraal verzekeren; hunne gedagten zullen dieper gaan; Jehovahs Geest hunne ouders bezielende, zal hunne hoope verfierken. 8. Dit is zeker , hoe verftrooit zij ook mogen zijn, een lot het Welk de ftrijdbaarfte ftam noodwendig in neerlagen het meest moest ondervinden, Ik zal bij hunne bijeenroeping het teken daarvan zeer wel tot hunne ooren weten overtcbrengen; en dan hun zo talrijk gemaakt hebben, als zij onder Havids bewind, toen zij omzagchelijke armeen leverden, injaier geweest zijn. 5, Dit zal hen, noodhaken, selfs  van ZACHARIA. Hoofdd. X. 47* vi. 10. Want Ik za! hen uit Egypte terugbrengen, en uit Asfur verzamelen; Ik zal ze in het land van Gilead en' Libanon brengen, fchoon voor hun dan niet toereikende. VS. II. De aanvoerder zal zelfs vooruit door de zee trekken; Hij zal de golven der zee (laan, en de bodems der rivieren zullen droog worden; Zo zal Hij het trotsch van Aifur doen vallen, en Egyftes Srepter VS. 12. En Jebovab zal dan de Merkte wezen! tdoen °ib™il!"' En óp Zijn naam zullen zij handelen; dit belooft Jebovab. zich buiten hun vaderland nederteflaan, maar ook daar zal Mijn oog op hun zijn; zij zullen godsdienft'g aan Mij op dien afïtand verkleefd blijven; zij zullen vrij zijn, lust het hen, zij zullen met een talrijk en vergenoegd kroost in ganfche Karavanen naar hun vaderland terugkomen. 10. Van alle oorden zal men hen dan zien komen, al waren zij eeuwen aan den anderen ballingen geworden; zo wel uit Egypte, hoe aantreklijk ook, als uit het magtig Asfijrie; zij moeten voor een deel hun oude vaderland , het aangenaame Gilead, en den voet van Libanons gebergte weder betrekken, fchoon het voor hunne volkrijkheid niet voldoende zal wezen, hoe uitgeftrekt dit deel ook moge zijn. 11. Niets zal hen in dien hertogt belemmeren, zo min als bij hun eeriïe intreede in het vaderland; Jehovah zal in ongebaande wegen voorgaan, een andere Mos es zal hun heirvoerder wezen ; baaren der zeeën zullen zich klieven voor hun gezicht, fnel vlietende rivieren eene drooge bodem leveren; hoe rasch zal Asfurs trots door zulke verfchijnzels vernederd, en Egyptes despotisme vernietigd worden. 12. Ik zal hun moed fteeds aanwakkeren op de herinnering van Jeho'ahs naam; en op dat gezag zu'len zij met den gelukkigften uittlag ook alles ondemeemen, belooft Jehovah, vi. 12. Hier word op de fchets van den bloeiienden ftaat des volks, waar van de fcliaduw in de Maccabeefcbe tilden viel, nu de ondergang van den ftaat ouder de Romeinen met de trcffcutifte kouleuren gff: Eiaald. Gg 4  m Hit GESCHRIFT Xldg HOOFDDEEL. Vf, i. Open uwe toegangen , 6 Libanon ! Op dat het vuur uwe cederen aangrijpe 4' »rc«eT^ Cden>^^ T 3..Ntusschen moet een allertreurigst toneel alle wrwagemg fchijnen aftefnijden , fchoón het land aan de ^ van den Libanon het o„toeganglijkst moge *ezen, kan men het veilig aan de zijden des £ »*no» meer onverdedigd laten; maar nu zal de vijand 2>jnen moed aan het verbranden van de vermaardlle ced.ren bekoelen. a. Staat vrij treurig, gij den - die, hoe hoog ook opgefchoten, nogtans u onder de kroonen der cederen verfchoold, de uitgelezenfle zelfs zal niet verfcoond worden; maakt vrij een ruifchend misbaar, erken: op Bazans hoogte is het bosfehaadje het geen geen wederga kende, omgehakt. 3. De veehoeders zo memgmaalen aangelokt om aan de vlakten van die fpecerijagtige oort hunne vee te doen grazen, gillen het uit over de t.shjke verwoesting, daar aangericht; aan den voet van het gebergte doet zich van verre het hongerig gebrul van den gragen jongen leeuw horen; hare zo koele fchuilplaatzeh in het korte hout langs den oorfprong van «len Jordaan zijn zelfs niet verfchoond geworden. 4- In zulk een bekommerlijke tijd vroeg mij Jehovah. cu beval mij die God, welke ik als mijn Eefcherm- w. 1. Zeer fraai is de Aanmerking van Venema, dat Vespas-akus het eerst de vastigheid van Galilea veroverde, toen hij Paleflino ii.-ions-. «". 3. Men Iexe Faju op Harmek l| Deel. * + ****** m '»cr ie, Z/.har.a, maar den Mes,tas :"ieV0C''d Zij" «f* "«o u-cgkunde: ia de profc, ifc'.e Schdneu /  van ZACHARIA. Hoofdd. XI. 473 VS. 5. Hunne kopers dooden ze zonder dit voor misdadig te rekenen i Elk der genen die ze verkopen durft zeggen: Geroemd zij Jebovab dat ik rijk geworden ben; Wee hen! weid ook, fpaar ze niet. vs. 6. Hierom wil Ik 'slands inwoners ook niet langer verfchonen, zegt Jebovab; Merk zelfs op, hoe Ik de menfehen elk onder de mtgt van zijn nu buur en Koning brengë ; Zij zullen dit land vernielen, en Ik zal ze uit hun magt niet redden. God eerbiedige , het opzicht over een volk te neemen , het geen men nu aanzien könde als eene kudde fchapen, allen voor den flagtbank der verwoesting afgezonderd. 5. Maar wat, voegde Hij 'er bij, dat zij, die zich het eigendom over dezelve door koop verkregen hebben, 'er geen ander gebruik van maakten dan de een na den ander te Aagten, zonder daar voor van iemand aanfprekelijk te zijn , en die ze geleverd hebben zijn daarover ook in het minffe niet bezwaard; onder den fchijn van godsdienftigheid beroemen zij zich over de voordeden, door die aanzienlijke verkoop verkregen; van daar dat niemand hen voor de tijrannij hunner tegenwoordige hoederen befchermt. 6. Gij moet niet wagten dat Ik hen verfchonen zal , zegt Jehovah .' neen , Ik zal de onderdanen zo wel als den Opperbeftuurder onder de volflrekte macht van anderen laten; zij zullen onder des Veldsheers opzicht het ganfche land geheel vernielen zonder fchijn van redding voor de burgerij. moet de Messias meestal onverwagts inkomen; al fchoon ik dien regeï niet dan in de uiterfte noodzaakelijkheid wil toegelaten hebben, is 'er nogtans geen ander onderwerp in het ganfche beloop van deze redenvoering intevoeren; het is echter geheel llïijdig met den leeftijd en de omftandigheden waarin Zacharias zich bevond. vs. 5, 6. Hier ben ik Venema weder gevolgd; hoe nadrukkelijk is de fchilderij, in de wijze van handelen door Helodes en de Hoogepriesters', die het bewind van de Romeinen kogtcn , en dan het volk op de grouwzannfte wijze mishandelden en uitmergelden; dit kan nict (louter vojrgedragen worden dan in zulk een fchilderij. Cg 5  m Het GESCHRIFT TS' 8" Mita wil6 drie hoe'Ws in eencn den weg; Mijn ziel was zeer graraftorig op hen , ë ' fcn ook was hun ziel regt wrokkig omtrent'Mij. VS' 9' W,?*Prak Ik: ik wil u niet meiden; En die n^hd m CTVe' en wat ëekeeld wor[1' zii gekeeld, m die overig blijven mogen den anderen verQinden. 7- Doe nam Ik het beduur der fchapen op Mij, die toch allen ongelukkig waren, en reeds in de deerlijkde geiteldheid leefden; Ik bediende Mij van twee herders ftaven , die Mij de eigenfchappen geduurig verleevendigden, welke in Mijn bewind het meest moesten uitfchitteren, en op deze wijze trad Ik in Mijn post. 8. Ik weet wel dat Ik hier menige onaangenaamheid ondervond; dit ging zo verre dat Ik genoodzaakt ware om in den tijd van eene maand drie onderherders, die Mij in Mijn oogmerken zeer tegen de borst waren, geweldig van het beduur afzetten; aan vermanen, beftraffen van hun, om hen tot betere gedagte te brengen, was niet te denken; zij gaven in alles te kennen dat zij op Mij ook verbitterd waren. 9 Die invloed was zo fchadelijk geweest, dat Ik van verdriet op de bezigtiging van der kudden toedand zeide: wel, Ik wil Mij ook met uw beduur niet langer ophouden, het is toch alles te vergeefs; dat omkwam daar zou Ik niet verder op denken ter redding; dat verdoold was zou Ik niet meer opzoeken; en of dat geene het »i. S. Wie deze drie zijn, bepaald in eene maand weggenomen , blijft mii onzeker; Venema meent Agrippa met wien de koninglijke waardigheid ophield; Ananus de laatfte Hoogenpriester Bit dien tak, en GaMaliSi de grootfle Leeraar in den Joodfchen Godsdienst; wie zn ook zijn, het fchijnt mij toe dat zij in het Verband inkomen als drie welken nog onder het beste zoort waren, nvnr dia Hogtans w.-gen- hunne verbittering tegen den herder noodwendig uit der» weg moesten geruimd worden.  van ZACHARIA. Hoofdd. XI. 475 vs. io. Toen nam Ik Mijn (laf van zagtbeid, en brak dien aan Hukken; Zo vernielde lk de verbintenis met dat volk aangegaan. vs. ii. Op die wijze werd alles op dien tijd vernietigd; En de zwakke onder de fchapen op mi; hopende zagen dat dit ingevolge Jebovabs bedreiging was. Vs. 12. Ik zeide dan tot hen: behaagt het u,'geef mij loon , zo niet, laat het; En zij woogen mij toen dertig zilverlingen toe. V5. 13. Doch Jebovab beval mii: wery ze weg op het potterbakkers veld, Eene heerlijke piiis , waarop zn mijn arbud i oor hen fchatten ! lk nam dan de dertig zilverlingen en wierp ze i.evens Jebevabs tempel op de erve des pottebakkers. welk mg bij den anderen bleef, door gebrek van voedzel malkander zouden opteeren, hierover wilde Ik Mij niet bezwaren. 10. Toen nam Ik ten bewijze dat het Mij waarlijk ernst was, de flaf die Ik met den naam va>; zagtheid benoemd had, brak hem door midden, ten teken dat ik Mij ontflagcn rekende van deze verbintenis , welke Ik met betrekking tot deze familien aangegaan had. n. Zo hield die betrekking, welke Ik tot hen aangenomen had, op; 'er waren onder de ongelukkige fchapen zulken, die naar Mijn opzicht gehaakt hadden, welke hierin Jehovahs bedreiging vervuld zagen. 12. Nu herinnerde lk Mij wat Ik met de eigenaars afgefproken had, dat Ik geen beding omtrent het loon zoude maken, maar dit alleen aan hun oordeel in de uitkomst zou overlaten of Mij iets toekwam dan niet; nu gaven zij Mij op het einde ongevraagd loon, maar 20 veel als men den allergeringden en naauwclijks iets waardigen fiaaf gewoen is toeteleggen. 13. Ik ftond verbaast over zulk eene behandeling, wist niet hoe mij te gedragen; doch Jehovah gelaste mij, dit geld naar den akker voor de potfeherven gefchikt, te brengen, vi. ie. Het fchijnt dat hier iets in den text gemist word; wat moeite zich de Uitleggers ook geven om dit te verelfcnen, het zijn gewis zij, die vs. 5. getekend worden als zulken die eigendom aan de kudde hadden; de grooten in burger- en kerkflaat bij wien de Messias op laage fchatting ftond, worden bedoeld, mast komen onherftelbaar afge^rokqn. 'cr in,  4/6 Het GESCHRIFT Vs. 14. Toen verbrak ik mijnen tweeden ftaf verbintenis; Toen hield de broederfchap tusfchen Juda en Israël op. vs. 15. Toen gebood mij Jebovab: bedien u van het injlrument eenes dwazen herders. VS. 16. Let toch wel op, Ik wH in dit land eenen herder doen opftaan, Die zal zich niets aantrekken wat ook in gevaar is om omtekomen; liet dwalende zal hij niet zoeken, het gewonde niet heclen, cnhet Het vette zal hij gebruiken, en geene klaaiHvzaT ïiffpïren.''"^11 * en daar veragtelijk neertewerpen! en inderdaad liet was een uitftekende beloning voor al mijn aangewende vlijt! ik volvoerde liet dan, doch zo, dat het meer openbaar wierd, hoe ik zulks bij wijze van cherem ten voordeele van dien akker gaf. 14. Nu was mij geen herders üaf voor dit volk meer van dienst; broeders van zulke verfchillende inzichten behoefden nu niet meer bij den anderen gehouden te worden , hierom verbrak ik ook mijn tweeden Haf, en burgerlijke eensgezindheid hield nu onder de natie geheel op. 15. Kort hierop volgde het bevel van Jehovah: neem nu een infirument waar van de wreedfte en onbekwaamile herders zich zoms wel eens bedienen, houd dat in gereedheid. 16. Want Ik verzeker u dat Ik dit land eenen herder zal toeleggen, gansch tegenftrijdig met zijnen plicht handelende; dat in gevaar is zal hij niet tragten te redden, het jonge', onkundige, het ligst afwijkende van het pad, zal hij niet aanvoeren , noch minder het kreupele herftellen, het afgematte nimmer op zijn arm of fchouders neemen, maar het geen hem het fmakelijkfte voorkomt zal hij naar zijn eigen inzichten voor den flagtbank fparen, en als het hem goeddunkt zal hij geen vee hoe ook ge- vs. 16, 17. Waarom de Heer Venema den zin dezer woorden geschiedkundig onbepaald gelaten heeft, tegen zijne gewoonte, betuige ik niet te kunnen doorzien; is het geheel fprekend in dat tijdvak, de perzoon, waarin wij liet brengen, is dan in Ce laarfte tij,len des Jpodfchen Ü4TS het hoofd der geleien , die zj ve.-.c ...i.k.l.jk Wreed le. beftuur voerde.  van ZACHARIA'. Hoofdd. XI. 477 Vs. 17. Wee dien dwazen herder! dien verwaarlozer zijner kudde; Het zwaard zal zijn arm treilen, en zelfs zija rechter oog; Zijn arm zal ganscii lam worden, en zijn rechter oog gansch donker zijn. naamd ontzien. 17. Rampzalig zal evenwel dien herdef zijn, zo verkeerd dien naam dragende, daar hij eerder een verwoester van de kudde is; eerlang zal zijn toeftand weerloos, werkeloos zijn, en zijn beftuur verkeerd; uit zijn rechter arm zal al de kragt vergaan , en uit zijn rechter oog het licht geheel verdwijnen. Xllde HOOFDDEEL. vs. I. De bedreiging op bevel van Jebovab voor Israël: Jebovab fpreekt, die Uitbreider der hemelen, Grondvester der aarde; Die den geest des menfehen in zijn binnenlte vormt. vs. 2, Ziet, Ik begeer dat Jerufalem zal zijn de bedwelmende beker voor hare nabuuren; Zij zal het zelfs zijn voor Juda in het beleg van Jerufalem. ï. Eene bedreiging van Jehovah, tevens eene belofte voor de Israëliërs; — dus fpreekt de Jehovah, de bevolker van de onmeetbaare hemelen , de ftigter van den aardbol, waarop wij wonen, en die tevens het allervolfirekst beftuur heeft over den geest, die der menfehen handelingen uitwerkt, a. Dat Jerufalem, het welk zo veele mishandelingen van oorlogszugtige woelige Vorften ondergaat , zal eenmaal voor de jaloerfche nabuuren in de gevolgen zijn, het geen een beker is gevuld met eene bedwelmende drank; de ganfche oort van Juda, zal ingevalle van vijandelijke oogmerken tegen Jerufalem voor die krijgszugtige volkeren dezelve uitwerking doen. vs. 1. Venema brengt de ganfche inhoud op de Maccabeefcbe tijden zijn begunftigde taak; maar ik denk dat het io— 14de vs. ons verplicht ons nog aanltaande gebeurtenisfen voor den geest te brengen, en dit te meer daar 'er, fchoon 'er tevens toefpeling op de Maccabeefcbe tijden is, dikwijls ook zulke toeren In voorkomen die lijnrecht het tegengeftelde zijn,  478 Het GESCHRIFT ts. 3. Op dien tijd zal het gebeuren dat Jerufalem eenen Iastigen fteen Zat Die 'er zich mede hebben beladen zullen vaneen lemen worden" * Want alle de waereld-bewoners zullen zich tegen haa? vër«tte ™' vs. 4. Op dien tijd, zegt Jebovab: zal Ik de paarden doen kolderen, etMaar op J„DAAS familie Mijn oOfen opflaan, £ïïa£ SSÜ der volkeren verblinde. vs. 5. Dan zullen de aanzienlijken in Juda in hun hart denken- Jerufalem, inwoners zijn Mijne, zo .cienkt Jebovab Zebaoth hunnen Eehbim, vs. 6. Ter dier tijd zal Ik de Vorften van Juda doen' ziin als een vuur in v:; „„„ , een wolld» '-'i een brandende fakkel in de fchoven; Zij zullen rechts en links de volkeren opteeren- tuioven, En Jerufalem zal nogtans op haren grond Jerufalem blijven. 3. Ik wil mij tot nader opheldering nog van een ander zinnebeeld bedienen ; in dat tijdftip zal dat zelve Je. rufalem voor de volkeren die 'er vijandelijke oogmerken tegen koesteren, als eene groote fteen zijn, die men willende verplaatzen, onder dien arbeid hen zelfs verpletterd; en deze uitkomst zal gebeuren al fpanden alle krijgskundige volkeren tot dat zelfde oogmerk te zamen. 4. De uitgelezenfte ruiterbende zal in zulke tijden niets baten wegens de bedwelming; dit zal de paarden buiten allen teugel brengen, en de ruiters door vreesagugheid als zinnelozen doen zijn; en terwijl Ik met de uiterfte zorgvuldigheid over Juda ter befcherming Mijn oog zal houden, zal lk alle de ruiterbenden van de vijanden onbruikbaar maken. 5. Op die ervaring zullen Judefs rijksgrooten en legerhoofden eenparig ter hunner bemoediging deze gedagren koesteren; Jemfalem, onze hoofftad, zal wegens de gunftige inwoning van Jehovah Zebaoth, onzen Befcherm-God, ons altijd eene onverwinnelijke burgt zijn, 6. En dit zal zo veel invloed op hun gedrag hebben, dat Judaas legerhoofden ft. 3. De Aanmerking van Hieronijm'ds uit een fpeel-gebruik onder de Joodfche jongelingen om met eene zeer groeten fteen te rollen, en die optebcuren, kan ik niet zien dat hier eenige opheldering geeft; mea kan hier op Nieuwland Periufi. 1. Deel bladz. 3S0. naflaan.  van ZACHARIA. Hoofdd. XII. 479 Vi. 7- Jebovab zal de grenzen van Juda beveiligen, Op dac de luister vau Davids huis, en het aanzien van Jerufalem: burgerij niet over hen heerfchen. vs. 8. Ter dier tijd zal Jebovab de burgerij van Juda befchutten, Die o-der hen als David in gevaar van te (truikeicn kwamenEu de familie Davids za* voor Elobim zijn, als Jehovahs Engel vóór hun. vs. 9. Op dien tijd zal Ik werk maken van het vernielen der volken die tegen Jerufalem opkomen. tegen alle vijandelijke aanvallen zo gevaarlijk voor de aanvallers zijn zal, als een brandend vuur is voor nabijgelegen droog hout, of als een fakkel is voor het nabi daande droo, op den minden wind zullen zij ter zijde uitflaan, en regts en lings vernielen; en Jerufalem zal onder alle die aanvallen onaangeroerd en 011gedoord de vreede-dad blijven. 7. Jehovah zal door Zijn hoog beduur de woningen der Judeïrs op de grenzen gelegen, zelfs door Zijn onmiddelijk beduur voor allen aanval beveiligen; hierdoor zal de gelijkheid in den ganfchen daat bewaard blijven; het koninglijk huis zo min als de aanzienlijke bewoonders van de hoofddad, zullen dan wegens de verplichting voor befcherming in hun gezag over de provintie van Juda zich niet te zeer uilbreiden. 8. Jehovahs oplettenheid zal in die dagen van voorfpoed, in het bijzonder, over de hoofftad gaan, waar, wegens het aantal van grooten, de verdrukking ligt zou kunnen influipen ; de zwakke, de weerlooze die als de hinkenden van het oude .Jebus weinig vermogen tot verweering hadden, zullen zulke vuurige helden wezen als David was; en de koningüjke familie zal zich als ware Gods-beelden, die altijd het welzijn van hunne cliënten alleen op het oog hebben, gedragen ; de honing als Jehovahs Engel die weleer met de uiterfte zorgvuldigheid het oppergezag onder hen bekleede. 9. Onder zulk eene gelukkige regeering zal Ik ook zorgen dat alle de natiën haren ondergang vinden zullen, indien zij met vijandelijke oogmerken tegen het rijk, bijzonder tegen de hofftad zwanger mogten gaan. 10. Eene zon-  42o Hitt GESCHRIFT VS* la Mefdcn'r^rf5 fami'ie' ,Cn ?"^'«' toners zal Ik fcnufej Met den Geest des ootmpeds, des gebeds, en zij zullen op Mn zied 7;; j„ die zij bele '.igden; F .Sl r0UW bedrii'en, als over eenen eeniggebo' En gelijk men luide gilt over een eerstgeborenen. (renett; vs. u. Op dien tijd zal 'er eene zwaare rouwklagte te femralem zijn. Zo als de rouwklagte was te HtJraiXJ.» fa i/^V vTaktê. VS' '2' ttfr !^1e 'and zal treurcn' elk gpn^ in het Bijzonder» liet geflagt van üavid, en hunne vïouwen bijzonder, Nathans fanulte bijzonder, en ook Minne vrouwen. derlinge geest-geaartbeid zal men dan in de koningüjke familie, en in de inwoners van de hoofftad, waarueemen kunnen , die allen aandagt van 'slands inwoners naar zich trekken zal; een geest van diep gevoel van fchuld, en van verzoening, tevens met eene vrijmoedige bekentenis gepaard , zodra zij Hem zullen erkennen , die zij eenmaal zo veel grievenden hoon aandeeden ; treurklagten zullen hierover eenparig aangeheven worden, met meerder (rarigheid en deelneem ing , dan wanneer men de vroegtijdige dood van den eenigen damhouder eener familie betreurt; het jammer• gehuil zal niet minder zijn dan over het gemis van de eerfte mannelijke vrucht der huwelijks-liefde, n. Nooit is bij u, Jerufalemmers! grooter dag van treurigheid geweest, zelfs niet toen men binnen u den ontijdigen dood van den braven gefneuvelden Josia betreurde. 12. En die rouwklagte zal zich over het ganfche land en door alle familien verfpreiden; onder de koningüjke familie van David zo wel als de vrouwen, die anders weinig met de daas-belangens zich bemoeijen; de zijdtakken van dat huis met heure familien, door hunnen invloed met raadgevingen vs. io. Wel ter fnede heeft de Rossr Handfchriften aangevoerd, die voor mij aatifchetmen lezen, hem aanfehouwen. I2- Er ziin Uitleggers die uit de opgave van de familien die treuren zullen, afleiden, dat het familien zoaden zijn waar uit Jesus ziin ooffprong had, en daarin veel fterkte zoeken ; om dat juist die familie genoemi worde welke den dood van den Messias zou betreuren; dan, dit is eert vreemd denkbeeld in de profeetifche Schriften.  van ZACHARIA. Hoofdd. XII. 481 VS. 13. De nakomelingen van Levi's familie bijzonder, en hunne vrouwen bijzonder; De familie van Simeï bijzonder, en hunne vrouwen bijzonder. fs. 14. Zelfs alle de overije familien, elke familie bijzonder, En alle hare vrouwen bijzonder. van zo veel belang voor den (laat. 13. Onder de Priesters zelfs met hunne vrouwen , onder de zijdtakken van het huis der Levieten; geen (lam, geen geflagt zal 'er zijn waarin men niet deelen zal met de vrouwen in die algemeene (tatige treurigheid; XlIIde HOOFDDEEL. vs. 1. Op dien tijd zal voor Davids familie, en Jerufalems bewonersopenEene fonteine ter verzoening, en tot zuivering. O'aan. Vs. 2. Het zal ook op dien tijd gebeuren, verklaart Jebovab Zebaoth: Dat Ik in het land den naam der afgoden uit liet geheugen zal uitroeijenj Zelfs de Profeeten, en de befmettende geest zal Ik uit het land ver- Cliannen. 1. In zulke tijden zal men nog andere voorvallen hebben die aller aandagt zullen trekken ; men zal eene leevendige waterfprong binnen Jerufalem hebben, en wel op het hofllot, waarvan zich de koninglijke familie tot het baden niet alleen zal mogen bedienen, maar ook de ganfche burgerij; doch zij zal tot dat zelve einde dienen waartoe de Priesters het waschvat gebruiken. 2. Als men die rijke fontein in de ftad heeft, zal men, belooft Jehovah, de magtige! geen aanlloot hoe ook genaamd ■ ..r afgoderij meer hebben, zij zal dan onbekend wezen; valfche Profeeten, misleidende, bedriegelijke Godfpraken zullen geheel onbekend zijn. 3. Het zal wegens de gezindheid der burgeren ook onmogelijk worden iets van dien aart intevoeren; gefield, een jongeling in zeker huisgezin, overdreven door eerzugt en valfchen fmaak, ondernam het iets te voorfpellen, uit bijgeloof, dan zullen zijne ouders uit zuiveren ijver hem hierover onderhouden, bedreigen; en blijft hij volharden zelve de magt hebben, en ook Godsdienst-ijver genoeg, om hem IX. Deel. Ha  482 Het GESCHRIFT vs, 3. Gebeurt het al dat iemand wilde waarzeggen, D:tn zouden zijn eigen vader of moeder hem bedreigen: Gij moet Réi-Ven, om dai gij leugens in Jebovab, naam opgeeft; Zijne eigen ouders zullen hem, ingevalle nij waarzegt, het leeveri ^ j- • ■ , ., . (benemen» VS. 4. Op dien rijd zullen de waarzeggers verlegen zijn , Elk over zij,, gezicht waarin hij waarzeide; Zij zullen geen haïren gewaad aandoen om te bedriegen. vs. 5- Elk zal dan zeggen: ik ben geen Profeet, maar een boert Iemand heeft mij daartoe van mijn vroege jeugd opgeleid. vs. 6. Vraagt hem iemand: waartoe dit lidteken in nwe handen? Zijn antwoord zal zijn: zo ben ik geilagen in het huis van mijn me. itminnaar. van het leeven te beroven. 4. Geen Profeet zal ook meer aanhang hebben, of in het minfte in zijne pogingen flagen; zij zullen zich zeiven wel wagten, willen zij de veragting niet ondergaan van elk een, om zich zo te kleeden,' dat men 'er uit gisfen konde waar voor zij zich uitgeven. 5. Wil hij zelfs zich boven alle gevaar beveiligen, hij zal verplicht zijn, indien men vermoeden uit zijn houding of gewaad opgevat had, zich te bedekken en te zuiveren door ontkenning, op deze wijze: dat hij als landbouwer gewoon was in die grove kieeding te gaan, dewijl hij van zijn jeugd af aan die leevenswijze en kleeding gewoon was geworden. 6. Vraagt iemand, daar men zo iemand waarop het vermoeden gevallen is, ten fcheipfte beziet: maar wat betekenen die inbrandingen in het vel uwer handen? dat fchijnt wel eene godsdienfiige daad te zijn ter eere van deze of geene gewaande Godheid ? zo zal hij 'er onbewinpeld op antwoorden: het is 'er verre af, dat zijn de gedenktekens van de mishandeling welke ik vrijwillig mij liet aandoen toen ik aan het huis van mijne liefde verkeerde. vs. 6. Het godsdienfiig misbruik het geen 'er van deze text gemaakt is, heeft de Heer Swaving in zijne Proeve II. Deel bladz. 14. duidelijk genoeg onder het oog gebragt. — IIarmer heeft het gebruik zeer wel opgemerkt; infnijdingen, inbrandingen om daardoor zijne liefde voor een meisje, te vertonen, is den Oesterfebe vrijer noch niet vrecmtS.  van Z A C.H A R I A. Hoofdd. XIIL 483 vs. 7. Zwaard! woed tegen Mijn herder en zijn gtzel, dreigt Jehovah ZeSla dien herder, laten de fchapen verfrrooit worden; (haetb: Ik wil Mim vtacht voor de wcerloozen aanleggen. rs. 8. Tegen het ganfche land , dreigt Jehovah: Daar zullen twee delen uitgeroeid worden, en den geest geven Maar een derde deel zal 'er overblijven. . vs. p. Dit derde deel zal Ik aan het vuur geven om het te louteren als zilver, En lk zal het toetzen als goud getoest word; Dan zal men Mijn naam aanroepen, Ik zal antwoorden, zeggende: Dit is Mijn vuik, het zal antwoorden: Jehovah is mijn Elobitn. 7. Maar zonderlinge afwisfelingen! lange voor dat die gelukkige omftandigheden zich opdoen , zal men het tegen gefielde in den hoogden graad zien, niet alleen onder Mijne toelating, maar zelfs op Mijn bevel. Ik zal aan het richterlijke zwaard gebieden zijne fchede te verlaten» en met doodelijke wonden te kwetzen Mijuen allergeliefden hoeder, die niet alleen in Mijn dienst de voorkeur heeft, die als Mijns gelijken dagelijks gemeenzaam met Mij omgaat, Mijn vertrouweling! (zo zal Jehovah Zebaoth bevelen) fla vrij toe, ontziel dien braven, laat de kudde, onder zijn opzicht gefield, dan vrij onbeftuurd en ongeregeld omdolen; Ik zal dit dulden, maar zal voor dat geene, waarop men minde agt doeg, het geen men zelfs veragtte, alle Mijne zorgvuldigheid bepalen. 8. Op het treurig toneel des lands waar dit voorvallen zal, moet men zien, bedreigt Jehovah, dat twee derden van die fchoone kudde onder Zijn opzicht gedeld, overal verfpreid raken; en of door eene geweldige dood, of door uithongering het leeven verliezen zal, het zal op zijn best een derde wezen het geen overig blijven zal. 9. Dit zal ook veel moeten uitdaan; het zilver kan niet naauwkeuriger gewasfen , het goud niet naauwkeuriger gefmolten worden dan zij; het zal eene goede uitwerking hebben; al hun vertrouwen in vs. 7. Dit ziet ongetwijfeld op den dood , waarmede de Joodfche volks - Leeraar Jesus Christus is gefrraft geworden; het is niet mogelijk hier eene andere verklaring intevoeren, hoe ouverwagts, hoe afgebroken het ook hier inkomt. Hh 2  484 Het G E S C II R I F T den nood zal op Mij gevestigd zijn, en 'er zal overeenftemming in Mijn gedrag omtrent hen als onder Mijne befcherming zijn, en hunne eerbiedige afhanglijkheid omtrent Mij zal zuiver zijn. XtVde hoofddeel. ts. i. Van Jehovah komt de dag dat uw buit onder u zal uitgedeeld worden* vs. 2. Want Ik wil alle volkeren te Jerufalem in belegering bijeenbrengen , De ftad zal ingenomen, de huizen zullen geplunderd, de vrouwen ge- fchnnden worden; De helft der ftad zal balling zijn, en de overige des- volks zullen in de ftad niet omkomen, i. ^Zonderlinge dag! die nog invallen moet, een dag door Jehovah zelve vastgefteld! een dag waarin men naar welgevallen met uwe bezittingen, zonder aan eene vlucht uit vreeze te denken, handelen, en die op zijn gemak onder den anderen uitdeden, zal. 2. Hoe vreemd u dit mogen luiden, het zal gewis zo gebeuren; bijna alle afgodifche volkeren zullen zich daartoe vereenigen , met een ontelbaar heïr komen aanzakken, Jerufalem veroveren, de huizen der burgeren vernielen, de vrouwen fchenden, en al wat men van den dartelen zoldaat wagten kan , werklijk doen; en de helft der burgerij, wel het aanzienlijkfte gedeelte, zal tot ballingen gevleugeld worden ; de andere helft van het geringde zoort als volkplanters zal daar blijven. 3. Doch als de be- vs. 1. Zo men het letterlijk neemt, is 'er geen geval voor ons bekend, dan dat onder Antiochus Eupator i Maccab. VI: 26. feq. ik verwonderde mij daarom niet dat Venema in gevolge zijne regels tot uitlegging der profeetifche Schriften daarop viel; zulk eene verklaring is dragelijker dan die van Jungius, die fchoon met eene goede intentie, en ware kundigheden, aanleiding tot fpotrernij gaf; het is het zelve tafereel het geen wij bii EzScHiëL en andere Profeeten, fchoon anders getekend, vinden; het is zeker toekomftig, maar ook de toekomftige tijden zullen eerst den fleutel geven vaa de donkerheden waarin het nu opgefloten is.  van ZACHARIA. Hoofdd. XIV. 485 vs. 3- Hierop zal Jebovab zich gereed maten, en tegen die volken ftrijden, Zo als Hij ge-jioon is in een fljg alleen "oor zichzelvcn te ftrijden. vs. 4. Zijne voeten zullen op den Olijfberg ftaan , oostwaards van Jerufalem .' ■ 1], De Olijfberg zal in tweeën fplijten , oostwaards en westw.an. s En zo eene ruime valei vormen; De eene helft des bergs zal noordwaards, en de andere zu, w i |s »S. 5. Door de valei van Mijne bergen zult gij dan vfeden, (wijken. Want dit dal zal zich uitftrekken tot Azal; Gij zult vlieden als bij de aardbeving onder UssiA, Juda's Koning; Dan komt Jebovab mijn Elobim ; en met u, Jebovab ! 'de Engelen, naauwdheid ten top geftegen is, zal Jehovah zich in Zijne fterkte vertonen, Hij zal aanrukken, eenen aanval doen, en krijg voeren zo als hij in oude tijden wel eens met vijandelijke legers meer onmiddelijk aanviel. 4. Daar Zijn luister Jcrufalems tempel verlaten had voor de veruvering, om geen aanfehouwer te zijn van de onmenfeheIjjkheden daar gepleegd, zal men nu het zigthaar teken van Zijne majestieufe tegenwoordigheid het ecrltc gewaar worden op den Olijfberg, de uitftekeiilie berg van dien ftreek, die de ltad van de oostzi|de befchnt; eene ijslijke aardbeving zal dat breede gebergte op eenmaal in tweeën fplijten aan de ooster- en westerftrecken, hier door zal tusfchen beide eene valei oötffaafl, die vrij uitgeftrekt zal zijn wegens den gedugten fchok, waar door die berg verfchoven zal worden, en in de noorder- en zuiderftreek zal blijven ftaan. 5. Deze opening zal u den weg banen tot eene vlucht, tot Azal toe zult gij door dezelve kunnen doortrekken; gij zult met geen minder overhaasting vlugten, dan weleer gebeurde in de aardbeving, welke den Olijfberg onder het bewind vs. 5- Gelukkig dat Flaviüs Josephus hier ons aantekening^» bewaard heeft die licht over deze donkere woorden verfpreiden, Sprekende van de aardbeving onder UsstA voorgevallen, zegt. hij; buitee de ftad fcheurde de oosterüjke helft des Olijfberg! af, rolde ftad* waards aan, en bleef ftaan aan de oostzijde , waar door de ftmef aan die zijdo met aarde gevuld , en de koainjljjlce Ius.tho.ven gm«5 verwoest nlerdeq, Hh 3  436 Het GESCHRIFT vs. 6. Op dien tijd zal 'er nog helder licht, noch fiilé donkere duisternis wezen. VS. 7. Het zal evenwel een tijd wezen die Jehovah bekend is, fchoon noch _ ,. ... , , dag, noch nacht; Op dien tijd zal het evenwel gebeuren dat het bij den avond helder wezen zal. vs. 8. Ook zullenop dien tiid altijd vloeijende beken uit Jernfalea uitkomen; De helft van dezen zullen naar de oostzee, en de hellt naar de westzee Zij zullen des zomers en 's winters zich vertonen. (gaan; van Ussia trof; maar de gevolgen zullen verbazend onderfcheiden zijn ; Jehovah zal nu als de God, de Redder van Zijn volk zien opdoen, vergezeld van Zijne hemelRaaden. 6. Op dien ontzetteuden dag zal alles zo beroerd zijn, en buiten den gewonen loop der natuur, zo dat 'er geen oogenblik zijn zal, waarin men zou kunnen zeggen: de zon fchijnt onbelemmerd, of het is donker, zonder dat zich hier of daar een buitengewoon licht doet zien. 7. Inderdaad zal het door geene waarnemingen te onderfcheiden zijn ; Jehovah zal in dien tijd, waarin men zeggen kan: het is zo min dag als nacht, de order, weten te bewaren ; evenwel tegen het vallen van den avond zal men, ten blijke van den verbazenden fchok der natuur, het voor den ganfehen dag het helderde vinden. 8. Onder alle de zonderlinge uitwerkzels dezer aardbeving ten voordeele, zal ook deze zijn: in de tij. 6. Faber leest hier voor licht en donker, nevel en vorst; met reden daarom van ter zijde door Venema berispt, want 'er is een fpeling op iets dat in Ussia's tijd voorviel, waarvan Josephus ons maar eene enkele trek bewaard heeft, zeggende: door de aardbeving kwam een fcheur regt tegen' over de plaats, waar de Koning in de fchaduw ftond, zo dat hem nu een zoHueftraal vlak in het gezicht fcheen. vs. 8. Hier word met reden de bedenking gemaakt, te weten hoe natuur* lijk onmogelijk het is dat eene beek zich in de doode zee zou ontlasten, het water loopt nimmer tegen de hoogten op; maar de Profeet heeft die tegenftrijdigheid zelve weggenomen, door ons vooraf eene gevormde valei te befchrijven , waar door W?) £eleid worden tot ds denkbeeh den yan laage landen.  van ZACHARIA. Hoofdd. XIV. 487 vs. 9. Jebovab zal dan de Koning der aarde wezen; Want Jebovab zal eenig zijn, Zijn naam eenig. VS. 10. Dit ganfche land zal eene vlakte wezen, van Geba tot Rimmon, ten zuiden van JernfuUm; Z'j zal verhoogd en bewoond worden aan die plaats, Van de poort Benjamins af tot aan de volgende , de Hoekpoort, En van den tooren Cbananeel tot aan des Konings wijnbakken. Vs. 11. Zij zullen daar wonen zonder uitbannen te kennen, Wunt Jerufalem zal gerust bewoond zijn. VS. 12. Daar zal de ftrafplaats der volkeren zijn, die tegen Jerufalem onrHij zal het vlccsch van elk die guzond is doen uuteeren . (.ocgu-n; Elks oog zal in haar bol diep liggen, en elke tong veiftnagten ftad zullen bronnen ontdaan , zo rijk van water, dat daar. uit beken zullen gevormd, en die ter ftad uitgeleid zullen worden , waar van de een zich in de Doods zee, en de ander in de Middelandfche zee ontlasten zal; zij zullen beiden in alle faifoenen van het araovervloed van water geven. 9. Van dat tijdltip af %al men kunnen berekenen, dat Jehovah alleen a's de volftrekte Alleenheerfcher der waereld zal erkend woi den; men zal geen ander opperde God, geenen anderen Goddienst kennen dan den Zijnen. 10. Want deze ganfche ftreek in den omtrek van Jerufalem zal als eene grasrijke laage weide worden, van Geba westwaarcls af, het naaste vlek .bij Jerufalem, tot aan Rimmon ;>e noord waards, een plaats weleer aan Simeon be de, en dus van die zijde de ganfche uitgedrekthei.i yap Judaas dam; de ftad zelve zal in twee voornaame ftreken, waar Nehemia vond dat zij het meest geleden had, het fchoonfte bebouwd, en het talrijklle t-cwoond zijn. 11. De ganfche burgerij zal dan in de ftad vergenoegd hunne dagen flijten, in niemands hart zal de angftige vraag opkomen: wie weet of ik deze oort nog niet als balling zal moeten ontruimen? Jerufalem zal dan inderdaad de meest bevoorreg'e vrijüad wezen. 12. De volkeren die ftout genoeg waren haar te ontrusten , zullen dan gevoelen wat zij ondernamen in de gevolgen; gaande weg zullen zij allen uitteeren; hef vunr in de oogen , waarmede zij in den aanval v% ;Hh 4  48? Het GESCHRIFT VS' I3' Zo'dit tiid een groot rumoer onder "en *>en omRam, En Uk zal tegen -J.en van zijn medgezel'in opftand wezen. VS. 14. Gansch Juda zal te Jerufalem (ïrijden- vs. IS. Het zal een ftrafplaacs zijn voor paarden, muilen, kemelen, eze,en Wat maar in de legers geweest is zal die uraffe onderlat diMen' I6- Dan 231 het gebeure" J" volkeren , tegen Jerufalem op- Van jaar tot jaar zullen reizen om te aanbidden den Ko,™den' Bij gelegenheid der viering van het Ioof-huttèn JestT** ^"'"^ verhit zich vertoonden, zullen diep in hun voorhoofd.wegZHiken , en de tong die in den woedenden aanval zo veele bitterheden uitbraakte, zal van dorst en inwendige verhitting verdrogen. 13, Die op zulk eene wijze niet omkomen, zullen eerder en geweldiger omkomen; Jehovah zal een verfchillend gerucht onder hen doen verlpreiden , waardoor alle vertrouwen op verbintenis uit de zarnenleeving zal wijken, en de angst zal hun doen ondervinden, waar voor zij zo zeer vreesden; die de hulp van een ander in zijn vervaardheid verlangt, zal door den ander befchouwd worden, als of hij doodelijke voorneemens koesterde, hij zal zich te weer Hellen, en zo zullen zij ongedagt, en geen kwaads in den zin hebbende malkander afmaken. u. Op dit gerucht zullen de judeers, het land bewonende, van alle oorden zich zamelen, naar de lioofflad aanrukken, waar het vijandehjke leger zo lange gelegen had; 2ij zulle„ op ho&p van buit maar op het leger necrftorten; zij zullen ongehinderd daarin kunnen voortgaan, en prachtig vaatwerk, kostbaare kleederen, naar genoegen kunnen opzamelen. 15. Eene befmettende ziekte zal het vee voor de armée tot den ftrijd zo wel als voor de * agogie, gansch vermelen ; het vee zelfs het geen voor het levensonderhoud van zulke talrijke armeen dienen moest, zal dat zelve lot treffen; met zulk een buit zal men zien niet mogen verrijken. l6, Die nog het geluk hadden den  van ZACHARIA. Hoofdd. XIV. 489 ses, 17. Dan zal het gebeuren, wie weigert onder die familien den waaren Jebovab Zebaotb te Jerufalem te aanbidden; Dat deze dan met geen regen begunftigd zuilen worden. vs. 18. Zo het geflagt eer Egyptenaaren dat geen regen heeft, niet op- trc' t of komt, Zo zal het geftraft worden zo als Jebovab ftraft die net feest de? loof-hutten niet viersn. vs. 19. Dit is één ftraffe voor Egypte en voor alle de volkeren, Die niet optrekken om bet ioot-hutten-feest te vieren. dood te ontvlugten, en in hun vaderland terug te komen , zullen nimmer aan zoortgelijke onderneemingen denken; integendeel zullen zij zich verplicht rekenen, op elk jaar eene reize naar Jerufalem te doen, om daar Jehovah als hunnen Souverein Koning te huldigen, en door gefchenken te vereeren; en het blijde loof-hutten-feest der gouden vrijheid, waarmede zij door Jehovah Zebaoth befchqnken zijn, verplichtend vieren. 17. Indien het al mogt gebeuren, dat hier en daar een verftokte zich mogt opdoen, die rebellig zulks heimelijk fchijnt te weigeren, zo een zal geen aanlpraak hebben op de gewoone land-zegeningen welke zijne medeburgers genieten zullen. iS. En al is 'er een volk dat even als de Egypr tenaaren, niet langs de gewoone wegen die voordeelen van de maatfehappij geniet, die zal daarom het gewoone gemis van dien voorfpoed, en de uitdroging welke de weigeraars van dien eerdienst zullen ondervinden , evenwel ook niet ontgaan. 19. Egyptenaaren of andere volkeren, nabuuren of ver afgelegenen, zullen een en dezelve ftraf ondergaan, zoo zij niet vrijwillig verfebijnen om het loof-hutten-feest te vieren. 20. Al den vs. 18. In de Bijbel der Natuur X. Deel bladz. 647. word dit vertaald: ze de Egyptenaar niet optrekken zal, zo zal over ben geen regen zijn; en met veel gegronde belezenheid aangetoond , dat de regen in Egypte tans niet ongewoon, en door verfcheiden Sc'irijveren bevestigd is, daarmen uit de bepaalde vaste winden de wsarfchijnhikhcid van regenvlagen aangetoond; en het wichtig onderfcheid gemaakt heeft dat het in Öpptn £dj}!.e zeldzaam regent, raaar in Neder - Egypte d,Uivyijl,s fterk. m 5  4?o Het GESCHRIFT enz. vs. 20. Op dien tijd zal op de dijën der paarden ftaanGeheiligd (aan) Jehovah'. De potten in Jehovahs tempel zullen als de/chotels voor den altaar i geagt zi ui. «. SI. Ja, alle de potten in Jerufalem en Juda zullen Jehovah Zebaoth ge- De offeraars zullen aankomen, die nemen, daarin koker,En in Jehovahs Zebaoshs tempel zal ter dier tijd geen Kananiet meer komen. rijkdom, al de pracht van Egypte zal Jehovah gewijd worden; het zal niet vreemd zijn, op de dijën der raspaarden te lezen met gulde letters: voor Jehovah gewijd; en al het vaatwerk door hun aan Jehovahs tempel gefchonken, zal ook even zo rein en van zo veel waarde gefchat worden, als dat bekken gefchat word, waarin men het verfche bloed ter befprenging gewoon is te dragen. 21. Er zal zulk eene aangenaame overeenftemming tusfchen de burgerij van de ftad, en het volk van het land van Juda wezen, dat men voor de feesten van Jehovah alle de goederen daartoe nodig, als allen in eigendom toekomende, vrij gebruiken zal; elke offeraar van welke oort hij komt, zal die voor zijn ofTermaal ongevraagd mogen bezigen; men zal geen vrees meer behoeven te hebben voor den vreemdeling als onrein; men zal niemand meer, vervreemd van den waren Godsdienst, in den tempel zien verfchijnen.  INLEIDING op be VOORSPELLINGEN tan MALEACHL (jeen der Profeeten heeft noch in manier van voordragt , noch in de zaken, zo weinig orde gehouden, dan de laatfte, die de rolle der profeetifche fchriften, en tevens dc gefchriften voor den geöpenbaarden Godsdienst , in dien tijd van gezag, befluit; in plaats dat wij, hoe nader wij komen aan het tijdvak, waar eene nieuwe ontwikkeling van Godsdienftige begrippen begint, meerder duidelijkheid zouden ontdekken , is hier alles met den fluier van donkerheid zo overtogen, dat 'er naauwlijks voor ons iets kenbaar is. De geleerde worüelingen hebben dit alles nog verzwaard, zinds men over den naam van Male ac iii heeft bedenkingen gaan maken en de betekenis van het woord zogt, toen werd de vraag geboren: zou het wel een eigen naam van eenen Joodfchen Profeet zijn? die dit ontkenden, vonden voor zich een nieuw veld, waarin zij gisfingen uitftrooiën konden, op hope van toeftemming te zullen inlogden, Viïringa dagt aan Hacgaj, Venema aan  49» INLEIDING op db aan Es ra; ik mag mij hierin niet begeven, ik twijfel voor mn mei of het is een eigen naam van eenen Profeet, van wiens leven wij niets weten, op wiens naam, ten opzichte van de betekenis, veel gezinfpeeld word in dit gefchrift; het is ook niet moeielijk te gisfén, wanneer hij geleeraard hebbe: hij fchijnt een tijdgenoot van Nehemia geweest te zijn, en zijn voordragt aan het volk gedaan te hebben, nadat Nehemia andermaal zijn vaderland bezogt, om nu niet als Staatsman zo zeer dan wel als reformateur regen de ingeflopen gebreken den Staat van dienst te zijn; hierin heeft Maleachi hem zeer gefterkt in de redenvoering die wij van hem hebben; want of wij hiervan maar uittrekzels hebben, zo als Eichhorn gist, dan of wij die geheel hebben, zo als ze voor de volkplanting van belang was, kan ik niet bepalen. Wat de manier betreft, waarin hij zijne denkbeelden gekleed heeft, ik kan niet zien , dat men over zijne onzuiverheid in ftijl zo veel te klagen heeft; hij is zoms wel kort en afgebroken, maar niet om donker te zijn; men merkt duidelijk, dat het is om te roeren, het is veel meer de gewone toon der famenleving in de beftraffende redenen, die ook andere Profeeten gewoon zijn te gebruiken; en ik kan mij niet begrijpen hoe het mogelijk is, dat de uitleggers ook daarin over duisterheden klagen; zijne zedekunde is zuiver, fchoon, maar (Ireng; evenwel is het de man, die daarom niet minder menfchenliefde in zijn boezem gevoelt dan anderen , die anders meer toegevender fchijnen te zijn; dit beken ik nogtans, dat zijne voorzeggingen eene donkerheid hebben, die niet kan opgeheven worden; wat moeite wij ook mogen aanwenden:, om dat wij bij geen der Profeeten zoortgelijken, ten minften in de kieeding of fieraadjes, ingevoerd vinder, ; ik geloof dat ze locaal zijn, en tot voorvallen van zijn leeftijd de naaste betrekking hebben, en dus. ter dier tijd  VOORSPELLINGEN van MALEACHI. 493 tijd zeer duidelijk waren, dewijl evenwel noch Flaviuö Josephus, noch ienland onder de Joodfch'e gefchiedfchrijvers, ons iets daarvan verhaald hebben, is 'er weinig hoop, dat wij voldoende, gronden zullen vinden, om, aan zijne verklaring eenen zin te hegten , die volftrekt zijn doel uitdrukt ; ik wil dus geene vergeeffche» moeite doen om den fleutel van dit gefchrift te vinden. Onder de weinige Uitleggeren van hetzelve is Baiirdt comm. in Maleachiam, Leipjijs 176S, een werkje van belezenheid en van verwaande praal, het geen echter weinig afdoet. Venema in Maleachiam, Lew. 1759, eene uitlegging van dien grooten man in de krachten van zijn leven, waarin de naauwkeurigheid om den grammaticale» zin optedelven allen roem en navolging verdient, hierin verre boven zijne latere gefchriften den aandagt van den Bijbel-uitlegger waardig. HET  HET GESCHRIFT VAN MALEACHI. I> HOOFDDEEL. itTi'gtnd'e r?fel' e d r ei c in g e n voor Isra'è! woordevan >j.9flilijk medegedeeld door Jehovah aan zijnen diedoor den dienst „„„_ ,.T . , vanMAr.EACHi.naar MflLEAciu. 2. Wantrouwend kroost otawS™ eenen beweldadigden Vader! heb Ik u kiaan Jebovab, boven alle andere natiën der waereld niet al- evenwcl vraagt . ... gij waarin toont tQos in Mijne genegenheid en zorgvuldigheid ons?'!ewaes nietals de Jehovah ftandvastig betoont? Ik weet dlrvan^jAKOB" g'J' durft onbefchaamd genoeg zulks in twijfel vraagt ^„.'trekken, en te vragen, waarin gij toch van andere volken door Mij onderfcheiden zijt? wel was dan niet Esau zo wel een kleinzoon, en wel den oudften van mijn beminden Abraham? en heb ik dan aan Jakob en zijn kroost niet altoos de voorkeur in alles vs. 3. Be- ScSeven ? denk in dat Jehovah dit vraagt. minde ik dan 3. En deze oiiderfcheiding betrof niet" alleen niet Jakob en .. .. «...',. was ik nict af- llin pcrzoon, maar zijne ganfche nakomehngsru7maVakteikrchaP' ziJn de fprekende bewijzen nog niet zijne bergen dagelijks voor ons gezicht ? kunt gij dit in niet woest, en , 0 01 zijn bezitting ue verwoestte bergen, en in de volkrijkfte  Het GESCHRIFT van MALEACHI. Hoofdd. I. 495 dalen, waarover ik hun eenmaal eenen zegen toezcide, niet ten duidelijkften zigtbaar zien? 4. Is dit niet zo kennelijk, dat gefield de Edo mieten eens weder trek mogten gevoelen naar hun vaderland, gefield dat zij 't weder wilde bevolken, ligt dan de bedreiging van Jehovah Zebaoth niet op hun, zullen zij daar in Hagen, zullen zij voorfpoed hebben, of zullen zij voor altoos de naam van het gevloekte land blijven behouden, moet het niet het fchouwtooneel blijven der Goddelijke wraake voor altoos? 5. Als gij het verbazend onderfcheid van lot zo met den anderen vergelijken zult, dan houde ik mij verzekerd dat gij Jehovahs grootheid met lofzangen verheffen zult, die onder dat alles landpalen in ruste fielt, zelfs uitzet. 6. Daar dan de bewijzen van mijne genegenheid meer zijn dan die van eenen vader, en in alle vriendlijke betrekking men na derzelver aart ook beantwoording verwagt, dan mag Ik wel billijk verwijtend vragen : daar een regtgea'arde zoon zijnen vader de toegenegenfie achting verfchuldïgd is, zo wel als de huisknegt, die de gunfieliug van zijnen Heer is; waarin toch bewijst gij mij kinderlijke eerbied, waarin betoont gij die onderwerping uit agting, die de weldenkende huisknegt bewijst, dit vraagt u Jehovah Zebaoth? bijzonder Priesters des volks, z:jne huisbedienden! die Ik befchuldig als onté'erders van Mijne hoogheid door uw openbaar gedrag, vraagt vs. 4. De gewoone betekenis ftrookt hier niet wel: wij zijn verarmd, maar wij moeten die van met geweld de klederen te fcheuren, die nader bij komt, om bet volgende lid invoeren. tot een draken verblijf! vs. 4. ai fprak hij dart al bij zichzelven: wij zijn gefchcurd, wij zullen evenwel de vernieide oorden weder tragten te her[tellcn ; zo bedreigde Jebovab Zebaoth hun: al bouwen zij , zo zai Ik afbreken ; men zal 't noemen: het land van dwinglandij , waar op Jebovab voor altoos verbolgen is. vs. 5. Als gij dit niet uwe oogen zult zien, dan zult gij belijden : Jebovab is hoog roemwaardig binnen den rutmen omtrek van Israël. vs. 6. Een zoon behoor: zijn vader re Eeren, en een tnegt zijnen Heer; ben Ik Jan vader , ivaar is de eerbied ? en ben ik de Heer, waar is het ontzag voor mij? dit vraagt Jebovab Zebaoth aan u, Priesters.' fihennert van Miin roeml gij durft Mij  Het geschrift Irf^zwaS met eenige verw°ndering, uit welke proeven wij uW roem?.dat toch kennelijk moge zijn, dat gij u van vs. r-Door-niets bewust zijt? 7. 'Er is weinig toe nodig MhnaitmWir-onl zulk eene befchuldiging te Haven; uw fP^e' brengr",plieht is MijoftO altaar als mijnen'tafel te beën dan nog dienen; als gij daar nu op dist toefpijzen, die vraagt : lioe c . , - kunnen wij u or in aart tegen de wet zijn, of door toebeomréta^t- re>ding die zuiverheid verloren hebben, welke £i?r'dusr toont s;evordel'd word — zijt gij nog niet overige gering .Mi'uigd, dewijl gij meent dat het onmogelijk t^Iun^f-is Mij altoos door zulke kleinigheden te beledigen ; wel ftaat dan op zulke handelingen niet gefchreven die gedagte, het homt 'er op Jehovafis tafel niet aan , wij behoeven vs. s. Geeft daar zo nauwlettend niet op te zijn. 8. Van tèn offer,^ulks daar die onverfchilligheid in uwe flagt-offereu verkeerd"; "aïs'voor den altaar; dan eens brengt gij zonder gij iets knu- bekommernis van te zullen misdoen , iets fel of tngar.s , , . ... geeft, het is dat gebrekkig van gezicht is, dan eens dat keerd ;1Cbreng °"gemak aa" de pooten heeft, ja, wel eens het uw Vorst dat ziek is; gij voelt zeer wel dat veragtelii- eensomhemte .. , . . 3 gewinnen, zaïke, gij zoudt immers iets dergelijke uw over- zoekomTnwiï- neden niet durven brengen , als gij tot de >!"JaIr'WL"eer van deil toeSanS mJ hun toegelaten wierd; b«etb\ billijk zond gij vreezen dat elk zulks voor beledigend zou opvatten, in plaats van u daarom te gunftiger te behandelen zie daar vs. 9. Pjegeer de klagte van Jehovah, de magtigfle! 9. En giT^Eh7iZmèt dit alles ziJt g"j nogtans vermeeten geus. 8. Het woord forst heeft hier de betekenis van de eerde van een ftad, die men bezoekende altoos met een gefchenk begroet. vi. 9. De woorden zijn in den grondtext veel kragtiger! maar ziin niet wel voor ons overtebrengen', om dat ze fpelen op gewoonten ons vreemd.  va» MALEAC II L Hooföd. t 42? hoeg om in de tegenwoordigheid van uwen Befcherm-God u te laten zien, en zelfs te yra.dns We b*gen om die algemeene gunsten uit onzen naam, zulk" mct van zo veel belang voor het algemeene Welr gjj^^g ziin, zo menigmaalen gij zulks gewaagd hebt, hebt gij gehoor J r , gevonden? alfchoon gij met geene ledige handen vertellenen vraagt Jebovab zijt, hebt gij 'er wel immer eenen goeden uit- Zti(""b '■ Hag op gezien, beproeft dit toch oplettende; bedenkt toch hoe groot Hij is, die het u vraagt, io. Was 'er maar iemand , die zo^.'^^ veel gevel had van het beledigende in deze deuren,. dj£j handelwijze, dat hij eerder bedoor den tempel- vueurop-Mijnen dienst te doen ftilfhan, dan zulks langer te dul- g^J^SS*!* den, en dar natuurlijk dagt, op z dk eene wijzege" behoeft men het gewijde vuur op den altaar „ebben , verniet langer gaande te houden; dit zou regt-^J^'tnuët matiger gedagt zijn, want Jehovah Zehaoth^-^^ verklaart u rondborftig door u beledigd teVan u is Mij zijn, waarom hij ook geene gefchenken van u meer wil ontfangen, daar zij nimmer aan uwe inzichten kunnen voldoen, maar te vergeefs zijn. ii. Het zal Mij daarom aan vs_ n- :vIl,v geene vereerders ontbreken; allengskens na-^jj" °£ deren de tijden, dat men over den ganfehen w^^^J aardbodem mijne hoge hoedanigheden onder Mijn roem oude afgodifche volkeren vereeren zal, en men verheven wor- zich overal verplicht zal rekenen, ai hs het inde^ove^ eeen tempel, zonder kaarigheid in zijne gifte, offers ter eete ^ 4i brengen n en Mij de aangenaamfte reukwerken te brengen, eenzuiTerfpijs. o*, io. Harhdt heeft zeer wel opgemerkt dat de lezing in de Hebreeuwfche text ftrucf is; van daar ook dat de oude overzettingen zo veel verfchillen; wij hebben de Arabifihe gevolgd, ten grootfte deele, die zeer eenvouwig is, en het meest aan 'c verband voldoet; Venema heeft ongevoelig zijne vertaling daar hene doen hellen. IX. Deel. H  49» Het GESCHRIFT SSTS" de fcurigfte fpijs-offoren voor de tafel; derroedëdheiaë:;het is t0dl 20 als ik la,1ëe voorfpelde; mijne nen zijn, ver- 'uisrer moet eenmaal als die van Jehovah Ze- zXZ\slehnah haoth tot eene hoge volkomenheid fteigen. giincdc-n" I3" Hü£ lijnreClU te§en§e[leld is uwe handelSie te bevlek- wl)z^■> als gij dus durft denken: wat komt 't gedrag?'even 'er °P aan üf Jehovahs tafel al niet zuiver berteïf,£ÏT.£dknd word' en al is de dagelijkfche verteebehoefie tering niet uit de beste fpijze, het voordeel het ziin , en de ■« 9 inkomiienvoor£een Wll er van hebben is toch even gering. t"",EtVen '3- En ™et dat al durft gij in uwe gedagten Z'"vs. 1,. Enhet gee" gij' gCcft' mer êrootfpraak prijzen, dan nog 'durft cn W£t verheffing uwe zorgvuldigheid en vlijt ?vatZmf;"ehettzegenei,5 en beziet men het, dan is het zo ons haat anle: lirrf . vn nroïnü* UQ»nl,„„ 3_ j-^ __. i . ïcrmon men het .... ' * "6 behoorde weg- teiijK met een veragtelijk' wegblazen zou uit k\sxm"jeievlb het gezicht kunnen verbannen, zo denkt Je- Wg\ftoTen!Aotó.^wA 'er Qver5 ^ blijft het even- «tw"Vdu 'aifWel "iet b'J*' 'er ZijD 'cr §enoeS onder u die ?eTkomtItdaanbefaalveB het magere ook zulken die anderen gTféieËiv;n0ntvreemd zii»> ^ die verminkt, of ongans .?;^jrkladietZ'J'"' brengen' al z°ekt gij het dan met de toeMij mishagen. *PUze goed te maken, kunt gij zelfs wel vermoeden dat zulke gefchenken van u Mij gunffiger omtrent u zouden doen denken'? dit vs. i4. ja, v^agt u Jehovah. 14. Ik wil üondborftiger Mij d7 bedrieger'! vcrk!aren voor 11' hiJ is een herloos bedrieger, d!eer o^dergz1j.fde hoogfte ve"gting waard, die vrijwillig be"endé*Wezueb" l0°ft ' al,ee" Uit geveinsdheid , dat hij het be" oft'aar^! fchoonfle manlijke beest zijner kudde Jehovah wtiWnVbXzaI wi'de,T' en als het op een geven komt, kig geeft; ze-dan met één komt het Aagten niet waardig; ■ vs. r+. Eigenlijk ftaat >er: engeMUg een gTnede», het geen tegen de wet was, en dus nict mogt geofferd worden.  van MALEACHI. Hocfdd. I. 4PQ zal men zo handelen zonder intedenken , hoe on- ^r!^*" eindig Ik in Maje'teit verheven ben, daar men ring, verklaart Mij met recht de Jehovah Zebaoth benoemt, en ^U'b'ta ivf™ zo gedugt Mijne grootheid zelfs ond.r de»p" {^gg afgodifche volkeren vermaard gemaakt hebbe. gedugt. T .,. HdeHOOFDP. i. I y aar het - alles onbetwistbaar zo ge- vs. i. Aanu, , , Priesters! heb field is onder de natie, en het tot uwe ambts- yK Qit bezigheden behoort, Priesters! daar voor te waken, heb ik dit volgende u nog ten be- fluite voorteftellen. 2. Zo gij van nu af hier ji.*. Zongïj 1 • j 1 lil n,et 'plettend* op geene meerdere oplettenheid zult hebben,'zijt, zoo gij en uwe zorgvuldigheid daarover niet meer zal ^wtfja gaan, dat Mijne eerdienst met de uiterfte "^dedi'-*' ™ naauwkeurigheid onderhouden word, dan be-dan (verklaart ü .. Jebovab Zedreigt u Jehovah: alle de zegeningen die gij wi-, zal ik. de tot nog toe geniet te zullen verbitteren, en ^ * tot uw onheil te doen werken; ja, Ik heb «He uwe zege- aireede alle fchikking gemaakt, om elk VOOr- ten vloek wor- deel, het geen u van de zegeningen toegelegdfgjsbN^otl^ is, zonder dat één Mijnen aandagt ontglipt is, *** "'ander te * 1 cox vervloeken , fchadelijk te maken ; uwe onoplettenhcid zal doch gij hebt lk zo met de uiterfte oplettenheid in Mijne niCT%dAgtjiaftraffen beantwoorden. 3. Ik zal dan zorgen .. ^ dat geene voortbrengzels van het land zelfs zo ïk zai het zaat „ . , , n ,. voor u vérder- Verte (lagen, dat men er u de eerflelingen ven t Cn zal van zal kunnen brengen; uw gelaat zal niet, %)$L zo als anders in de blijde feesten, glimmen van m« <%> drefe uwer feesten; vs. 3. Men kan het met Versciioir nog eenigzins anders nemen, om dat de woorden zo afgebroken zijn, ontftaat 'er eepe verfehillende vertaling: elk zal dit gefebenk van zicb wegdragen. MichaElis heeft zich hier groote vrijheden vergunt, die niet nodig zijn; Schrocder lreft 't wel dat hier 't gefebenk den gever als drek in het gezicht geworpen word. Ii 2  dit gegaan, ontzenuwd; let hier toch op, Jehovah& Zebaoth klaagt u hierover aan. 9. En hierin vs. 9. Hiers , T, om heb Ik u moet gij ook de ware rede zoeken, dat llf. veragteiïjk en de veragting dulde, waarmede gij gemeenzaam '*e™£'"h\f£et onder de natie behandeld word, en die men ganfche volk, , om dat gij u u anders als eerwaardigen nooit weigerde; in Mijne gangij hebt, als voorgangers in den openbaren maar naar'gun- dienst , die zorgvuldigheid niet geoeffend^* wet uk" welke Ik van u vorderde; integendeel hebt gij u laag gedragen, door zoms eene verklaring en uitlegging aan den Godsdienst te geven, die in uw voordeel meer dan naar waarheid uitliep , en zulks moest u veragtelijk maken. „, 10. Aanzienlijken m den burgerftaat! gij ben' wij aikn vi. io. Dit word, Nehemia V. uitvoeriger behandeld; Venema heeft li 3 *"  502 Het GESCHRIFT aè1Véw"eefiz^ Iliet minder ^huldig dan de gewijde or- W» "„"" r'°ider' daar W'J' als ledcn van den burgerftaat leh) gefcha-a"en gelijk zijn, allen erkennen voor eenen Eehandéten^w™ huisbezorger, den weldoenden vader van het re" iZen}ct: menschd°ra, ™ °»ze ftand en voorregten ge- rf/*de/cverb'n-fte!d te daar alIen ons aanzijn en tenis önzer va-onze befcherming aan een en denzelven God deren. verfchuldigd ziin, waarom dan die laage onder¬ drukking üitgèoeffend door de vermogende des volks ; dit is altijd ftrijdig met de grondwetten van den burgerftaat, die zo zeer de Nnïei?1;ro?u'!gelijkheid der bllr°eren boogden. ,r. Het loos, en een geen nog hoogcr rijst, bijna gansch Juda is WkW% en 5? meineeclig-; in gansch Israël ontftaan daar§S3^Ö.Jd00r affcliuwelijke gevolgen; Jerufalem, waar tere jehovahs het heiligdom en het recht haar zetel heeft *icjlifihci nnnden zij zelve de veelwijverij S^hrtS** Diet ds onafhanglijkde in dezen onder' tóïU-SSP V0°rVadfn' ee!1 A c r a ham, al was tto gifoofooY 66,1 ' iD Zijn tW£ede huW««jk blij. 11 ..ir uwen lust, 11 §enoeg gaf, mannelijke kragten tot tal üwer T&f* "ako:neling^bap te hebben, hij verontrouw om-"iet daarom zijne Saraï niet- met ircnt zijne <««*•- ,,:f„_fia „ j u , , ' nec net ff* vrouw/ Ulterne Sedldd verlangde hij het liefde kroost uit zijne zo vroeg geminde Saraï, met welke hij de huwelijks-verbintenis onder het oog der Godheid gefloten had; deed gij ook zo, beteugeldet gij uvve drifcn ? zou niemand eenig voomendzel hebben, om zulke heilige verbintenisfen in zijne bloeijeniJr\&1%rd? 'a,ai'en te fchendcn' «S. Dewijl gij dan te verzekerd zijt, dat Jehovah, de God van ?? ** altijd van het leheiden afkeerig wis" jy. Dit vers is in de Lfir.** moeijeiijfc; de vertaling van VEN1. Dee' b'adZ- IS* ™™ dat m volgens $.faL LI. een eertii « van Abraham zou geweest zijn; kon dit bewezen worden, dan wa, .e zwarigheid uit den text; de zin is gewis: , M „L gele d " T'1ZVE* ^ he£ft * ble . om het vrouwenrad te mogen hebben. H- 16. Venema's Verklaring is her onheum.K.,. i «. =r onBewijsbaar, dat een vrouw een  va ij MALEACHI. Hoofdd. II. 5^5 en naauvyelijks in eenige gevallen zulks kon- f"h^nvan ^ de dulden, en daarbij tot vertroosting aankeerigis, maar die treurige mishandelde egtgenoten door den 1^1" bedekt magtigen Jehovah befcherming tegen den erg °°^"sn!^t listige minijver beloofd word; past het uzijn kieed; , , _ wagt er u dart mannen, ook op de wagt te liaan, tegenvan in uwe Uwe driften naar nieuwigheden hakende, waarhr^}*ss"dnte door gij al ligt tot zulk eene eerloosheid ver- handelen, voerd word. 17. Landgenoten! het fchijnt dat gij lust vs. 17. Gij * , J «.ii vermoeit Jebo- hebt Jehovah met beledigende gefprekken en vah met uwe onbetamelijke klagte , in den tegenwoordigen durf^^an 'nog toeftand waarin zich de burgerftaat tans be- vragen s hoe, ö vermoeijen wij vind , gansch aftematten; zo gij met eenige daar mede ? j . 1 •• • . j door te zeg- verwonaermg mogt vragen, dat gij niets daar-gen: Wje vervan weet, dat zulks dan zonder erg of in-befc'houw/6e! denken zou moeten zijn, dan wil ik het uvenwei , . , , vah gunftig, ea nader ontvouwen: uit de tegenwoordige be- die moet Hem deeling van Jehovah zouden wij haast moe- „j^waar Z£ ten befiuiten, dat de fnoodfte geweldenarijen dan de ftraffen- _ , ? de Elobtmt de meeste aanlprake op zegeningen gaven, altans Hem niet zo zeer mishagen als wij anders geloofden; dit is altans zeker dat wij de fnoode bedrijven onzer vijanden noch niet door den Befchermer Zijnes volks naar waarde geftraft zien. een kleed zou genoemd worden, is onnatuurlijk; zo als wij het opvatten, is de fpreekwijs in het Oude Testament zeer gemeenzaam. •»< 17. Behoorde gewis tot het lilde Hoofddeel, waartoe het als inleiding dienen moet. li 5  5o6 Het GESCHRIFT Hlde HOOFDD. TTT7" ikVSz'cnd Mn„''' Wel db, zult gij dan beter te moeE"gg m het oog lopen, dan zijn God te aeven1"*^ontftelen ,iet geen Hem regtmatig toekomt, en'v^gtnoi;? ^ ^ ^ g!j inde-rdaad Opentlijk waarin bero-doet; dit doet gij zo wel in de tien- rnVetien,Wenden tot onderhoud van den tempel en desm het hd-offer. zelfs dienst, als in de bijzondere vrijwillige offeren der eerftelingen die elk wel brengt, maar zijt'reecfsdo^"'" 20 als bePaa!d & 9- En Wat gij Meteen viock Se-omtrent voorgeeft onkundig daarvan te zijn, •'' 8* h" is een list,'s trekken, het geen hier bedoeld werd, want de betekenis van het woord ons bekend, is genomen van het omflingeren van den tulband, zo als ze ee» gedeelte van het aangezicht bedekt.  van MALEACHL Hoofdd. III. ' eene ' beftraffing daarover heeft u reeds bc $J^*eij dJJgj vangen, juist daarom cm dat gij Mij kiberoofas't, gij Mijne godsdienftige inkom'ten hebt tragten*1 op een listige wijze te befnoeijen; en daar dit beftaan zo algemeen is, hierom is ook vs- ,0i Bren. de ftraf algemeen. 10. Wilt gij de proef heb- ^de*u?, ^t ben of het toevallig is, dan wel eene bijzon- w»rr«*thuis, dere beftraffing; wel nu, dat Mij regtmatig toe-Mijn woning komt van uwe lands-inkomlten, geeft dat zui-^lns. be^'^z Ver en onverminderd aan hun daartoe ge-Mü daardoor, ? verklaart u Je- fteid, op dat zij het opleggen, en ziet dan boveb Zebaotb, eens of Ik de ftraf niet al rasch in een ^ts'rTezegen veranderen zal: hoe rasch zullen dan demels met,01't" ° / nen , en zege- wolken door den invloed van Jehovah Ze- ningen doen ... , afregenen zal. baoth zie 1 ontlasten , en de aangenaamfte z3 dat etregen mededeelen; wagt van Zijn goedheid ^""^aitzen dat Hij het met overvloed verwisfeleh zal. wezen z^len-^ ii. Gij behoeft dan in het minfte niet be-zai 'zelfs' ten zorgd te wezen, dar gij mogelijk het fchoo-^ v^nfndèr ne te veld ftaande gewas niet gelukkig zoude bedwtage, dat inzamelen; Ik zou al wat het befchadigen vrugten niet zou kunnen, wel weten afteweren; gij hebt^jnftoV op zelfs in uwe laatfte inoogstingen der drui- nf£ land. .zal o n niet misdra- ven niets te vrezen, ook die zal gelukkig gen, belooft u zijn, belooft u Jehovah Zebaoth. 12. Uwe baetb. j'aloerfche i.abuuren zullen het zelfs opmerken, de¥S< H,f;;Ic^'J* en uw buitengewoone voorfpoed roemen ; en w»"en uw wei- j ■ j 1 1 , ,talu' roemen, geen wonder, uw land zal het aantrekhjk-want uw land fte wezen het geen men ergens aantreffen ^nd^wez^ kan ; zulke aangenaamheden belooft u dezill! Hebt niet vermeten genoeg is vrugteioos geweest om opentlijk te zeggen: het bete- Elobim te die- ua„t „,„:„•„ i r- nen; wat geeft ™UL weinig, net geelt geen invloed op ons wij zTrgvu,digtgduk' of W'J al of naauwkeurig zijn Zijn dienst in onze godsdienftige betragting; of wil in vvaarneemen ? i _ . ,. , ° ö ' j daar wij tochclen uitwendigen openbaren dienst de hoogst ^r*»9Wffl0geöJkB naauwkeurigheid in het oog hou- «'■jSf' ?p h0°Pe van ^meene zegeningen, Zebaotb. dan ot wij in zorgelijke omflandigheden , in tijden van rampen, treurdagen houden, waarin wij onze verootmoediging, in het gewaad met asfche beftrooid, uitdrukken; en zo tonen in onze plegtige bijeenkomften, voor Jehovah Zehaoth, dat wij ons voor Hem fctaen3'da^ dieP wilIen bui£en- 15, De ondervinding perst ZdVe' in verSeïijking met anderen die ger;die fnood. voorfpoedig zijn, tot die gedagten; verwaanvene" wo°rdrènde trotsaards! die met alle verootmoediging 0&j8 ^&&*akm den fpot drijven, moeten bovab, en gaan wij inderdaad als gezegend roemen in hun nogtans vrii. i i n gansch beftaan ; en heden wier dagelijks werk het is fnoode handelingen aan den anderen te knoopen, zien wij duidelijk dat in hunne bezittingen eenen aanwas en vastigheid verkrijgen die wij misfen; en al is zulk een gedrag door Jehovah met ftraflèn bedreigt, al fchijnt her zoms dat die zullen werken, zij wagen het Jehovahs langmoedigheid te  van MALEACHI. Hoov-dd. III. 511 beproeven , en flagen daar al vrij gelukkig in. 16. Het is waar, eenige naauwgezette vs. 16 NogGodvrugtige verllerken zich onderling om eerbiedigere onder dat alles ftaadvastig te blijven niet^'^*^*™zoortgelrke redenen ; wat wij ook mogen hunnen merfe- ' .... 3 „° burger: Jebovab zien, het geen wij met kunnen vereffeneniet toch op, dat blijft ons zeker; Jehovah is onder dat^n^m^t. alles oplettende, geen trotsch woord ontglipt denkboek voor Hem; Hij houd de naauwkeurigfte aanteke- voordeeiè van ningen van het gedrag Zijner burgeren, bij- vaV^wH zonder omtrent de Godvrugtigen is Hij naauw-en <"e z'in lettende, die in hun gansch beftaan verdedigers van Zijne zo geroemde eigenfchappen omtrent het waereklbeftuur zijn; maar wat baat dit alles? 17. Zo veel verklaart u Jehovah: vs. 17. Jebedat, wanneer de dagen van vergelding en verklaaw zt'iftj voorfpoed door M j zullen daargefteld wor- zü «uilen > in den, Ik ze dan, als Mijne bijzondere gunftelin- Mij teveroorzagen met de grootfte onderfcheiding behan fteUngen^l"" • delen zal; al is het dan tevens een dag,I]? zal ont- ° zien, als een waarin Ik als de egte God des oordeels ftrat- vader eenen feu uitdeelen zal; zij hebben niets te dug- ^c'n hemd°geten, met de uiterfte zorgvuldigheid, met de hoorzaamtinneemendfte zagtheid zal Ik ze dan regt vaderlijk behandelen. 18. Dan zult gij de fpree- *s. 18'. Dan kenfte en overtuigende proeven hebben van z1endU1het dat geene waarover gij nu klaagt; loon zal t^fcj^^^e,, 'er zijn voor den naauwgezetten regtvaardigen braven en den burg er, en den ontaarten geweldenaar; tusfchen fchen den'«rden naauwgezetten godsdienftigen en den ver- %en lla vs. 16. Venema heeft zeer wel aangetoond dat de reden der klagenden doorloopt, maar heeft hier aan te veel gekunlteld in zijne verklaring.  Het GESCHRIFT JST1 v8n waarlozer of veragter van alle godsdienftige onderwerping. die dagzaiziciïde Godheid zich als Richter vertonen zal, sedTandendeonder net volk gewis zal komen; maar ^Viie":durft $ daarna verlangen, bedenkt gij dan ««r biedViV vannis hebt SÜ lliet te verwagten, eerbiedigers Mijn naam ! van Mijne hoedanigheden !, al beleeft sii dien zal integendeel , ., b J de zon regt bo- dag; op dat ïjsh.k onweder, waarvan gij onfiaanT o^nderbezeerd aanfehouwer gebleven waart , zal dir%^l/2,y»a.voor 11 de lllcnt 0P'ilaren? de zon lijnrecht gij zuit blijde hare ftralen weder doen vallen; en gij zult gaan , en toe- , , „ , neemen aisdan ervaren cat er voor o, ontzet en onkaïveren. ^oor ^ , amper) ? waarvan gij ooggetuigen waart , 'er verkwikking en verfterkiiig vs. 2. Die dit vergelijk: met de gelijktijdige bf-lo<"te'] welke wij in. Zacharia vinden, zal zich verplicht vinden zulk eene vertaling te geven, in weerwil van het geen de onoplettenheid op de Hebreeuv.* fibe wijze van fpr«eken veroorzaakt hebbe.  van MALEAC II I. Hoofdd. IV. 513 in die koesterende ftralen te vinden is; eerlang zult gij weder in ftaat zijn van den grond te verrijzen, de plaats te verlaten, uwen arbeid te hervatten, en de toeneeming uwer kragten zelfs ontwaar te worden. 3. Dit zal zo Verre gaan, dat gij met heldenmoed de tijrannen, welke u zo zeer belemmerden , het u bang maakten, en u dan nog mogten tegenftaan , nijdig over uwen voorfpoed, geheel onder uwe macht zult brengen, zo dat zij van zoortgelijke pogingen voor altoos zullen afzien ; dit alles zal een gevolg van dien gewigtigen dag zijn, welke lk, de Jehovah Zebaoth, beltellen zal. 4. Intusfchen, zijt, tot op dien gewigtigen dag, naauwgczette godsdienffigen, ingevolge de voorfchriften door Moses, Mijnen zo geliefden ftaatsdienaar, door Mijn gezag aan hem mondeling op Horeb medegedeeld , laten die met alle de gebruiken en godsdienftige bepalingen u ten verplichtenden voorfchrifte dienen. 5. Tot dat die gewigtige verandering gebeure, waarop gij wel te letten hebt, te weten op de komst van den, uit Mijn naam voor Staat en Godsdienst, waren Elias voor dien tijd; nooit zal die plegtige, en in de uitkomst zo beroerende dag des oor- vs. 5. Hieruit is duidelijk genoeg optemaken, dat de verklaring van Venema, die het vorige op de Maccabeefcbe tijden bragt, enkel op veronderftelling gebouwd is; dit moeten wij in het fchrift - verklaren zo veel mogelijk is, vermijden. — Het is zeer moeijelijk hier door Elias Johannes den Doper te verdaan; Micii Aë l is heeft die moeijelijkheden zeer duidelijk gevoeld; — men zou eerder ia de gedag- IX. De ei». Kk _ « vs. j. Gij zult de fntsd~ tarii vertrappen , zii zullen als flaf aa3er uwe voetzolen worden, 3p dien tijd he Ik daarftelen zal: dit ver» tlaart u 5'ebevai Zebaetb. vs. 4. Züt jedagcig a»n de v/et door Mo. >es , Mijnen dienaar , op Miin order gegeeven op Hf rei aan gansch Israël, met al. Ie de gebruiken en bepalingen. vs. 3. Ziet, lk zal u den Profeet Ei.rAs zenden , eer die groten en gedugten dag van 'Jobevai komen zal.  Het GESCHRIFT enz. deels aandagen, voor dat gij tot verandering van beftaan, ter uwer beveiliging, zijt opge- F.r;r,/;whitleid £ewordcn' 6- H'J zal tot dat einde al. fcan der vade- les doen , wat mogelijk is , daartoe zijne Se? Tindere" kraSten verfpillen; de gemoederen van vagen'* ,eMbred«der e" kinderei1' verwijderd van den ande, der kinderente ren, zo wel in denkbeelden als in gedradér^vaderen; ",ngen •> zal hij over en weder, op de °-e. "nolT^md[^ w^e, tot één gewigtig oogmerk fnetfChdeen 'baB Vt*lfKa * vereeniSen , of het nog diende dat se flaan. ' zi.l van het oordeel veifchoond bleeven, als het ganfche land met de overig zijnde inwoners tot een chcrem aan de onvrugtbaarheid gewijd worde. !« komen, dat zijne prediking de tegengeflelde uitwerking zou hebben dan zij in zijn eerfte komst gehad hebbe; des Dopers boet-prediking beeft toch ongetwijfeld meer verwijdering, dan vereeniging bewerkt, daar de Johannicicn tot eene fefte op zicbzelven- alleenlijk vereenigd IÖW ~ want hier fchijrit geene verwijdering, maar eene vereeniging van denkbeelden niet alleen het hoofd-doel van zijne prediking te zijn, 8}aar opk de uitkomst in de belofte,  GESCHIEDKUNDIGE VERHANDELING.   GESCHIEDKUNDIGE VERHANDELING over den TOESTAND der VOLKEREN; IVier lot door de Profeeten roorjpeld werd. Hit belang der gefchiedenis, voor de ervaring, zal elk menschkenner geredelijk toeftaan , en de Godsdienstminnaar zal, met de uiterfte graagte, de zonderlinge treeden van eene aanbiddenswaardige Voorzienigheid naarfporen; maar hoe onontbeerlijk word zij voor elk één die waarheid en deugd mint, zodra die zelve gefchiedenis ons de regtvaardigheid der Voorzienigheid omtrent de treurige lotgevallen der volkeren uit hare inwendige toeftand overtuigend aanwijst; eindelijk hoe onontbeerlijk is de gefchiedenis voor hem, die erkent dat aan de waereld Gefchriften, door een hoger beduur, gefchonken zijn, van een onfaalbaar gezag in den Godsdienst; onder welke ook geen dubbelzinnige fententien, als de orakels, maar uitvoerige tafereelen gevonden worden, die zijn toekomftig lot, zoms zelfs in bijzonderheden op het oog gering, aanwezen. Elk die de achtbaarheid van Gods woord erkent, zal daar naar ongetwijfeld begeerig zijn, en elk weldenkend Uitlegger dier Schriften zal het zich ten plicht rekenen, hiertoe alles wat mogelijk is aanA % te-  4 De TOESTAND der VOLKEREN tewénden; en aan lieden, die met dat inzicht werkten, heeft het tot nog toe niet ontbroken; wij willen den roem van hunnen vlijt geenzins verdonkeren, dit zou ons het minde voegen, dewijl wij ons in dit vak op eenen man als landgenoot beroemen kunnen * wiens wederga nog niet verrezen is; en waarfchijnlijk met die uitgebreide geleerdheid, en naauwkeurigheid in het gebruik der bronnen, waarvan hij zich bediende, ook nimmer te voorfchijn treeden zal ; die maar een weinig beiezen is, weet op 't oogenblik dat ik den onverjelijkelijken Campegius Vitringa bedoelde. Ik vertrouw evenwel, dat iemand die gewoon is met naauwkeurigheid op zaken intedenken, daarom nog niet op de gedagte zal komen: wel waartoe dan deze verhandeling? moeten wij dan weder herhaald lezen het geen ons in een aantal van Gefchriften reeds voor lange voorgehouden is? Dan de wijze van behandeling der gefchiedkundige zaken, moet alleen de uitgave als noodzakelijk, of min noodzakelijk, beflisfen. Men heeft in de Gefchriften aan de uitlegkunde des Bijbels gewijd, in dit vak minder aan een geheel, de volledige gefchiedenis van een volk, kunnen denken, men heeft zich veel eer vergenoegd de vervulling der voorzegging, die men behandelde, aantewijzen; hierdoor heeft men zichzelven de gelegenheid gewis afgefneden om het ware doel der voorzeggingen, de rechtvaardigheid der Voorzienigheid, regt aantewijzen; ik beken als men de gefchiedenis der volkeren opflaat, heeft men ook weinig aanleiding om op dat gewigtig doel bijzonder te blijven daan; onze gefchiedkundige Boeken zijn een aaneenfehakeliug van verhalen, betreffende oorlogen , lotgevallen van Vorden, met een woord, gebeurtenisfen die eenvouwig aanwijzen , dat Vorden van de gewoone rampen des leevens niet bevrijd zijn, fchoon.de woelzieke inzichten van veelen hunner weder de oorzaak zijn van alle die ijslijkhe- den  door de PROFEETEN bedreigd. 5 den der oorlogen, welke men bij alle volkeren in elke eeuw, tot verveeling toe, leest. Het is waar, de beste Hiftoriefchriivers van de twee befchaafdfte volkeren, Grieken en Romeinen, hebben de lotgevallen hunner natiën op veel gewigtiger trant behandeld; zij vertellen niet om te vertellen, maar fchakelen de gebeurttnisfen veelal aan den anderen, en de drijfveeren waaruit ze ontdaan zijn, mengen 'er ook goede daatof meuschkundige aanmerkingen tusfchen in, en maken dus het voorledene, en anders reeds voor lange vtrfioi vene, nog tot nuttige onderrigtiug voor ons , ja, voor de nakomelingfchap, en tot roem van de eeuw waarin wij leeven , bijzonder betrekkelijk de laatfte helft derzelve mogen wij zeggen: de wijsgeerige of meuschkundige voordragt der gefchiedenisfen is genoegzaam algemeen onder alle befchaafde natiën geworden; geen lezer is 'er die hier aan zijn goedkeuring niet zal geven, en mij, indien ik- die wijze van fchrijven wil volgen, niet gaarne zal willen dulden; maar hij zal mogelijk van mij vervvagten, dat ik een zo uitvoerig en volledig tafereel van die volkeren gevende , wier lotgevallen in de Bijbclfchrifien voorfpeld zijn, ook de billijkheid van elke bedreiging uit de zedelijke toeftand van dat volk, of uit het gedrag van hunne Opperhoofden ten klaarde aanwijzen zal. Edoch op dat gij in de uitkomst niet bedro¬ gen zoudt zijn, en uw ongenoegen daardoor op mij niet gaande worde, moet ik u vooraf .leggen, welke hinderpalen , die mij volflrekt de handen binden , oorzaak zullen zijn, dat ik naauwelijks iets noemenswaardig b ivui mij.ne voorgangeren zal leveren, en dit komt met een woord op gebrek van gefchiedkundige berichten neder. In zo verre wij zeer goede en bruikbaare berichten van die volkeren, wier lot in de Bijbelfchriften voorfpeld word, hebben, gaat alles nog wel; maar zodra wij die met de weinige en onvolledige berichten, welke de oudheid A 3 out  6 De TOESTAND der. VOLKEREN  ït De TOESTAND der VODKEREN Roodc zee waren; maar toen men zich meer van het ftrand der Middelandfche zee dorst verwijderen , kreeg alies eene and,re gedaante; men vergenoegde zich nu niet meer langs de Pak/lijnfche kusten een gemakkelijker togt naar Egypte te doen dan over de Roode zee; maar verder in zee (lekende, en eilanden ontdekkende, ververfte men dan daar , en waagde het zelfs verder rot de Europeefche kusten doortezetten. Het gelukken van zulke ftoute togten moest noodwendig op den Phcenicier boven andere JJiatifche volkeren eene voordeelïge uitwerking hebben; leevendiger van geaartheid dan de overige volkeren in dien ftreek, en dus zeer van natuure gefchikt tot het uitvoeren van ftoute ondernemingen, moesten zij, door den goeden uitflag aangemoedigd, dit ook tot eene hoogte drijven, bijna zonder voorbeeld; en wij verwonderen ons dan niet meer als wij in dat Phoznicie eerlang een aantal fteden vinden, waar van elk wegens groote en volkrijkheid wel voor een hoofftad van het ganfche land kon doorgaan. Aradus, Berijtus en Bijblus hebben zich hi dé oude gefchiedenis zeer beroemd gemaakt, nogtans werd heure grootheid en beroemdheid door twee andere fteden zo ver overtroffen , dat men van Pkeemcie naauwelijks meer den naam overig hield; Tijrus en Sidoh zijn bij gewijde en ongewijde Schrijvcren het middenpunt van het vermaarde handeldrijvend Phcenicie. Beiden hadden zo wel door heure ligging als door haaren ijver daartoe eene natuurlijke oorzaak; beiden hadden aan de zee eene fchoone haven , beiden van agteren den Libanon ter befchutting hebbende, vonden ook daar de keur van het beste hout tot den fcheepsbouw; dit waren de voordeden die beiden gemeen hadden: Sidon eerder in oorfprong, was haren aanwas in den handel het meest aan de Egyptenaaren verfchuldigd; deze trager van aart, deedea buiten hun vaderia.id niets, en a! veel af«  door de PROFEETEN 'bedreigd. 13 afkeerig van zeetogten, begonden de Sidoniers al vroeg als hunne commisfionairen te behandelen; hun land had een verbazend gebrek aan hout, waar van den omtrek van Sidon overvloedig voorzien was; liefhebbers van visch, fchoon die overvloedig in hunne binnenlandfche wateren hebbende , lokte hun nogtans de fmaak der zee-visch, vooral zinds de Sidoniers die meer voor verderf hadden getragt te beveiligen, om ook dien tak van waaren bij hun te befleilen; de geest van uitvinding liet toen niet na om te z>tken, wat men al verder met graagte aan dat rijk zou kunnen leveren; toen zij het glas aan den Egyptenaar aanboden, en de zugt van dat volk naar zoortgelijke producten fterker werd, béijverden zij zich om uit dien zeiven moederlijken fchoot der aarde, die hen dit bezorgd had, nog andere kostbaarheden te verkrijgen. Bij die gelukkige verbintenis met Egypte kwam ook dit , dat het inwendig ftadsbeftuur in alles medewerkte om dien commercieelen ijver niet alleen optewekken, maar dezelve ook door vrijheden zo te beftuuren, dat elk die aan befchaafdheid reeds gewoon was, en nogtans zugt tot een meer onaf hanglijk leeven had, de befchaving niet alleen bleef behouden, maar meer verfijnt, door dien men haar boven Sidon van alle oorden de voorkeur gaf. Het was natuurlijk dat de volkrijkheid der ftad haar eindelijk noodzaakte volkplantingen elders te vestigen; de keuze kon niet gelukkiger vallen dan op een nabij gelegen oort, waar de kust door een eilandje of voorland voor den flag der zoms geweldige MiddenUndfche zee gedekt was, hieruit ontftond het Tijrus; eerlang zag men deze zo gelukkig geplaatfte kweekeling al rasch heure bezorgder in grootte en bloei voorbijdreven; hierdoor verviel al fchielijk den dand van afhanglijkheid; doch die van het belang in den onderlingen handel wist de gelijkheid, zonder de jalouzij optewekken, te bewaren; —- zodra men in het bevaren van de Middenland-  14 De TOESTAND der VOLKEREN hndfihe.zzt tot aan Melite, nu Maltha, het had durven wagen, en men daar, na herhaalde tngten, eene volkplanting opgericht had , moest men natuurlijk tot de kusten van Africa en Europa voortftevenen; na dat men daar ververscht had, wierd dit met recht in de uitkomst eene Kaap de Goede Hoop voor de Tijrifche handelaren. Zodra zij zich op de kusten van Spanje neergeflagen hadden, door het beroemd geworden Tartesfus aan zich te verbinden, moesten zij noodwendig de monopolie van alle de kostbaarheden hebben, vooral toen de meeste handel nog door verruiling gedreven werd ; wat Afrika, wat Europa aanmerkenswaardig opleverde, zamelde Tartesfus voor haar op, en naauwelijks ontfloten de Tijriers hunne,magazijnen, of Sijriers, Egyptenaars, cn Arabiers, belust op deze zeldzaamheden, moest noodzakelijk het beste en het rijkfte, het geen hun handel inhield, hun ter verruiling geven , wilden zij op de gemakkelijkfte wijze deze voortbrengzels zich eigenen; als wij dit maar oppervlakkig overzien, wie zou dan EzeCHiëL van dichterlijke grootfpraak of gezwetsch durven befchuldigen , als hij met eene meesterlijke pen de uitgebreidheid van dien handel tot eene bijna ongelooflijke hoogte drijft, lk beken dat het gelukkig (lagen van zulke verre zeetogten waarfchijnlijker werd, na dat de zeevaart door de uitvinding van het compas eene andere gedaante bekomen heeft, en aan veel minder gevaren, en dus aan veel mindere verliezen blootgefteld is; maar de fchranderheid der Tijriers had dit op eene wijze weten te vergoeden, waar door zij, het geen zij in den tijd verloren , weder in het minder gevaar vergoed vonden; het maakzel hunner fchepen, de riemen , roeibanken, alles was zo aangelegd, dat zij die meerdere gevaren ook beter konden trotfeeren dan de hedendaagfehe fchepen; daarbij hadden zij het voordeel van in eene dood ftille zee, wanneer andere goede zeilers in rust moeten  door de PROFEETEN bedreigd. ten zijn, ongevoelig merkelijke vorderingen konden doen; daarbij geen vreemdelingen in de wetenfchappen van dien tijd zijnde, vooral niet in de fterrekunde, wisten zij die meer tot heilzaame dan tot bijgelovige oogmerken te gebruiken; en waagden het al eens, al zagen zij geen ftrand, nogtans de zee te bouwen, en zich op het ftandpunt der fterren te verlaten ; zij ontzagen zich ook niet om van alle oorden de beste Huurlieden en bootsgezellen, met ongelooflijke kosten en vlijt, en met eenen geest van aantreklijkheid hun eigen, tot zich te lokken; de fciepen wierden onder het oog der zee-handelaren gebouwd; het eiland, het geen de ftad voor de holle zee befchermde, diende tevens om daar de fcheepsmatriaalen bijeen te brengen, die in zulk eene verfcheidenheid en overvloed daar re vinden waren, dat men alleen daaruit genoeg kon opmaken, wat men van een volk, het geen natuur en vlijt zo begunftigde, te wagten had; hoe groot de kosten waren die zij door den fcheepsbouw maakten, zo dat nimmer fchepen bij de hunnen in vergelijking konden gefield worden, bezwaarden dezen den handel geenzins; de ladingen welke zij te huis bragten, waren meestal zo ongelooflijk rijk, dat men aan de onkosten, die 'er op gelopen hadden, naauwelijks een plaats in de uitgave behoefde te ftellen. Dit zal niemand vreemd vinden, die maar indenkt, hoe de eerfte opening van een handel met de kusten, waar op te voren niet gehandeld was, altijd de grootfte winften leveren; kwamen zij aan oorden waar de goud- en zilver-mijnen een ruimen voorraad van die metalen opgaf, dan lieten zij hun glas aan deze lieden, hen gansch vreemd, zien; waren zij befchaafder en prachtiger dan kwamen zij met hunne purpere kleederen, waarvan zij ook volkomen meester waren, zo dat zij 'er de marktprijs van ftelden, ten voorfchijn, en wisten dan voor retouren rijke ladingen te verruilen, die hunnen meester op eenmaal vorftelijke fchat-  io De TOESTAND der VOLKEREN fchatten aanbragten; zulke winden moesten noodwendig den handel te Jucller uitbreiden, terwijl het genot van fchatten , die men in den handel niet waagde, natuurlijk moest befiaan in een aankoop van al wat het gemak, het genoegen, en eindelijk de weelde uitvinden kon ; deze fteeg tot zulk eene hoogte , dat men geen voorbeeld van eenig land of ftad in later gefchiedenis heeft het geen daarbij halen kan; ik zal daartoe mij alleen bij den zeehandel bepalen; voor den handel op Arabie en de Indie hadden zij tot fiapelplaats de haven Mlath; en om te korter die waaren te bekomen , zonder uitgeflrekte landreizen te doen , hadden zij Rhinoco/ura, waar door zij die twee zeën voor hunne behoeften het beste toen vereenigden; hunne grootfte aanwinst was nogtans Karthago, de zetel van hunnen handel met Africa; terwijl Tartcsfus hen van die, welke in Europa te verkrijgen was, verzekerde. Daar dan de kooplieden, die zulk een uitgefirekten handel voerden, en die onmeetelijke fchatten verzameld hadden, noodwendig op den burgerftaat veel invloed moesten hebben, zal zich niemand meer verwonderen als hij hunne flaats-inrichting geheel daarna gevormd vond; zij hadden, ja, eenen Koning, in wiens handen de uitvoerende macht gefield was geworden, maar men droeg wel zorg dat hij de wetgever niet ware, en dat hun lot naar buiten niet geheel in zijne handen onbelemmerd gelaten wierd; hunne ligging was hen ook daar bij zeer gunftig, zij hadden geene koningrijken tot nabuuren, die wegens hunne inwendige fterkte de ouverzadelijke trek tot veroveren konden bekruipen; voor eenen onverhoedfchen aanval waren zij zo wel in Tijrus als in de fteden die onder dat fiadsgebied behoorden genoeg gedekt; en daar het hun aan de fchatten niet ontbrnk , noch minder aan het vernuft, mag men wel befluiten dat men geen weerga van zulk eene inrichting ter verdediging zal vinden; hunne waercldkennis uit den handel geboren, maakte hen ook met  door de PROFEETEN eedreïgd. 1? met de meeste hoven gemeenzaam , en zi] zouden in nood ter hunner verdediging daarvan ook wel gebruik gemaakt hebben. Het fchijnt nogtans dat zij met verbintenisfen van dien aart niet veel op hadden; zo veel weten wij, dat zij in goede verftaudhouding, en waarfchijnlijk ook in verdrag leefden met het hof te Jerufalem i dit toch was voor hen van zeer veel belang; hunnen oudllen handel bij Karavanen, eer zij eene havar aan de Roode zee hadden, moest door het land der Jooden trekken, wilde men de veiügfte en korfte weg neemen, en dus was eene vriendfchap op befchaafdheid en eigenbelang gebouwd, hier van gewigt. Toen Salomo zulk een opzien verwekte doer zijn handel, zal dit hen mogelijk wel ontrust hebben; en ik geloof dat de huwelijken der vorftelijke ptrfonagïcn al veel aanleiding gegeeven hebben, dat het Judeefche hof daarop met zulk een gelukkig gevolg zich bepaald had; men vind evenwel niet dat dit in de Tijriers zo veel onrust verwekt heeft, dat zij hierom voor het verval van hunnen handel vreesden ; alle vrees van dien aart had ook rascbv moeten verdwijnen, toen het Joodfche rijk na de fcheuring bijna door geen andere bedrijven zich beroemd gemaakt heeft, dan door de toneelen van broedermoord, door koningüjke hoofden van wederzijde aangeftookt; zulk een voordeeligen toeftand van het fchoone Tijrus, kon niet anders dan het tot een model van 't hoogfte welvaren maken; zo veilig in den fchoot van hun land leevende, en door hunne reizen of door het onnoemelijk getal van vreemdelingen die hunne markten bezogten, tot den hoogften top van befchaafdheid geitegen, kon het niet anders zijn of de fiudie tot pracht moest ook binnen heure muuren het hooge fchool voor de waereld wezen; zo lang de weelde door vernuft? en ijver aangezet en onderhouden word, is zij voor een ftaat zo fchadeiijk niet; maar zodra ze tot werkeloosB heii  i3 De TOESTAND der VOLKEREN - heid overflaat, word zij zeer gevaarlijk; zo veel hebben wij uit de oudheid kunnen opdelven, dat het nadelige van den overvloed bij de Tijriers het eerst op de kleederpracht der vrouwen invloed hadde; de mode onder de Tijrifche vrouwen ingevoerd, had op het hof van Juda en Israël zelfs veel invloed , en fioeg al rasch over tot de aanzienlijke vrouwen, die de hoven voor beur model houden; op zichzelven, als ik dit aanvoer, agt ik daarom de mode noch niet verderfelijk voor. een land of volk; het vernuft; en den ijver van de modekramers werd daardoor hoe langer hoe meer gtflepen, en de afwisfeüng welke daarin plaats heeft, maakt het Vertier leevendig en aanhoudend, en de geduurige veranderingen daarin baren in handeldrijvende fteden geene aanmerkelijke fchaden; maar wil men verftandig handelen , dan moet men door de fchaduw der vertoning doordringen, en zien wat agter het kleed fchuilts de vrouwen der Tijrifche kooplieden, die de eer hadder» den toon der opfchik voor de befchaafde waereld van heur tijd te zetten , maakten al rasch daarvan haare hoofdftudie, met verwaarlozing van dat geene , het welk haren taak uitmaakte; de verfijnde zeden werkten op haare bijeenkomften, maaltijden, huis - meubilen , en zij vervielen ongevoelig tot zekere lascief heid, die de werkeloosheid, en de zo fchadelijke wellust al rasch algemeen deden heerfchen; men kan van hare hans-gefteldheid een begrip vormen, zodra men een blik op heure godsdienftigheid werpt, en welk model zij zich ter 'navolging voor de zeden voorftelden. Adonis was de begunftigde Godheid der vrouwen , wederkeerig moest de zucht om te behagen, zo wel als behagelijke voorwerpen te vinden, de hoofdftudie , en de praktijk in zulk eenen Godsdienst worden; en ik behoef maar daa^ bij te voegen, dat de Olijmpifche Herkules, de Merkuur onder den naam van Mel-Kath bij de mannen, alle9  door de PROFEETEN bedreigd. 19 tot het uiterfte in pracht en weelde dreef; de gewijde en ongewijde Schriften geven hier en daar maar een wenk van de overdreven kwistzucht, welke noodwendig verderfelijk moest worden; pracht zonder nut word enkel verkwisting, en deze verteert de onmeettelijkfte fchatten; het was niet vreemd in de fchepen de kostbaarfte zijde ftoffen tot wand; het fchoonfte hout, het kon= ftig ingelegd parlemoer, in de fchepen van binnen , gebezigt te zien; men ging zelfs zo ver dat zij zich zoms van zilvere ankers uit dartelheid bedienden; zulk een pracht te voeren moet noodwendig de jalouzij van anderen, en dus de nijd, gaande maken, terwijl 'er inwendig om zulk eene verkwisting te kunnen uithouden, oneerlijke wegen in den handel moeten ingeflagen worden , en dan is het verval gewis voor de deur; door den koophandel moet men zich voor krijgszugtige Vorften weten nood* zakelijk te maken; kwetst men hunne grootheid door pracht, beledigt men hen door misleiding, zij agtten het plicht, alles optezetten om zulk een welvaren uitteroeijen. Toen de Asfijrifche, woelige Monarchen, het hoofd begonden optefteken, en in de ingewanden der nabuuren van Tijras, de Jude'èrs en Israëliërs geftadig wroetteden, moest ook Tijrus een beurt hebben; zij zouden, zonder veel bekommernis, eene Asfijrifche armée, het hoofd kloek geboden hebben , zonder merkelijke vreeze voor zichzelve, zo niet de Sidoniers haar eene trouwlooze en gevaarlijke trek gefpeeld hadden; afgunst, op allerlei wijze door de Tijriefche pracht en weelde aangeprikkeld, fchijnt wel daarvan eene voorname oorzaak geweest te zijn; het kan ook wezen dat de Tijriers hare vriendfehap reeds te laag gefchat hebben, altans Sidon bezorgdde den Monarch eene goede vloot, waar door men Tijrus ook van den zeekant aanvallen konde; toen veranderde alles van gedaante, de Tijriers wierden zeer beangftigd, zij verzamelden al hunnen moed en kragten, en met eene B 3 klei»  so De TOESTAND der VOLKEREN kleine vloot, in vergelijking van die, welke ben aanviel, behaalden zij eene befiisfende overwinning; zo werd deze aanval maar eene waarfchuwing voor de ftad, en diende om haar meer uit hare werkeloosheid optecrekken ; toen dit geene gunftige uitwerking had, moest eene tweede fchok, veel later, hen ook gevoeliger treffen. Altans de groote overwinnaar van het Oosten, de geesfel van verfcheiden rijken, Nebucadnezar, had onder zijne veroveri gen den verbazenden invloed van Tijrus gezien op de volkeren, door hem beoorloogd en verwonnen, en oordeelde daarom, wilde hij zijne aangewonnen landen in rust bezitten, dat hij zich , zodra hij de handen ruim had, van Tijrus meester moest maken, dan was de bron om zich weder met frisfche kragten te hervatten den volkeren afgefneden. Twee jaaren, na de verovering van Pakfiina, verliepen 'er, eer hij het beleg der ftad ondernam , het geen den grootden overwinnaar van Afie nogtans dertien jaaren ophield; als een fiere maagd ftond ze eerst allen aanval moedig door, en toen men zag dat de (lad niet langer te houden was, weeken de voornnamften met hunne bezittingen naar Cijprus en andere volkplantingen, die zij elders hadden, en eer zij ftormenderhand veroverd wierd, week de bezetting naar het Schier-eiland agter haar, waar zij zich voor verdere woede beveiligde. Nebuc adnezar werd voor zijn lang geduld flegt beloond; hij had den zoldaat op den rijken buit regt belust gemaakt; hij vond puinhopen, op het einde, en had alleen het vermaak dat hij twee duizend burgers als offers voor zijn getergd geduld kon doen ophangen. Toen de overwinnaar teruggekeerd, en de geest van onbepaalde alleenheerfching in Nebucadnezars opvolgeren door werkeloosheid uitgebluscht was, begon zich Tijrus allengskens weder te hervatten; de inwoners van het eiland voor het oude Tijrus liggende, vereenigd met een aantal, die naar verfchillende koloniën ge-  door de PROFEETEN bedreigd. ai geweeken waren, befloten bet nieuwe Tijrus op dat eiland aanteleggen, om dus eene belegering te land zo veel te moeijelijker, zo niet onmogelijk te maken; al rasch kon de waereldbefchouwer het zel.e opmerken, het geen meestal gebeurt in zoortgelijk geval; de eerzucht der Tijriers moest de fchande van overwonnen te zijn tragten te vergoeden, door de nieuwe ftad veel fchoner te herbouwen dan de oude immer geweest was; niets werd daar aan gefpaard, en om zo veel te onbekommerder aan dien praalgeest alles opteofferen, zogten de Tijriers hunne uitwendige veiligheid , zodra zich eene gelegenheid daartoe aanbood, door de vriendfchap met C ij rus en andere Perfifche Monarchen te verzekeren; dezen werden nu de befcherm-Heeren of Bondgenoten , zo als men ze noemde, naar mate men zuiverder of onzuiverder gevoelens van onafhanglijkheid hadde, genoemd; en onder alle de vertoning van grootheid en uitgeftrektheid van den handel kon de oplettende duidelijk genoeg zien, dat dc Tijriers inwendig hunne vorige krachten niet wedergekregen hadden; geene volkplantingen wierden elders meer aangelegd, de oude hadden dien geest van getrouwheid niet meer omtrent het moederland dan te voren ; de fchok, die Tijrus geleden had, deed haar op zichzelve een wijl onafhangelijk ftaan; men had de voordeelen daarvan genoten , en men was daarom zo gewillig niet meer zich met de winst van commisftonairen te vergenoegen ; xle betrekking welke men op de monarchiën bekomen hadde, na dat de ftad veroverd was, gaf oorzaak dat zij op de ongelooflijke pracht dier hoflieden verzot wierd; men had onder de grooten, onder aanzienlijke burgers, een hofftoet van flaven en flavinnen gezien, die men met weinig kosten, door den oorlog, voor altoos van hunne vrijheid beroofd had; met zulke ongelukkigen hadden zij voormanis wel handel gedaan, maar ie llat.e - zucht der kooplieden moest nu het aantal B 3 der  ss De TOESTAND der VOLKEREN der dienstboden met een doet van flaven en flavinnen vermeerderd zien; wat dit uitwerkte, zullen wij ftraks zien; bij deze verkwisting kwam nog iets het geen de laatde hand lag aan den toeftand van het zo prachtige Tijrus; de meerder befchaving der volkeren, de oorlogen, de prachtige monarchale fteden, fcholen voor veele konden en handwerken geworden, hadden oorzaak gegeeven, dat zo den handel al niet verminderd was, nogtans de winden aanmerkelijk befnoeid waren; daar nu de pracht aanmerkelijk gedegen was, kon winst en uitgave geen goede balans maken; het vindingrijk vernuft der handelaren doeg toen om dit goed te maken tot [bedriegerijen over, die noodwendig den ganfchen ondergang van den gehelen handel met zich moesten liepen ; de Profeeten die op het zedelijk karakter der natiën meer dan op uitwendige vertoningen in hunne opgaven blijven daan, hebben hierop het meest het oog gehad, en hen billijke , maar I tevens fcherpe, verwijtingen daarover gedaan, en niet zonder reden; de zedenloosheid der dedelingen was nu tot zulk eene hoogte gedegen, dat eindelijk de ontrouw, en de omkoping, de flaven op het denkbeeld bragt om zich meester van de dad met alle derzelver fchatten te maken; het gelukte; eene zamenzweering borst uit, en was zo wel bedookt, dat zij zich van alle weerbaare mannen meester maakten , en dat zij vrouwen , kinderen en fchatten voor zich vermeesterden; in zulk eenen ijslijken toedand moest men naar vreemde hulp omzien, wilde men gered worden; hierin waren hun de Sidoniers zeer behulpzaam, maar juist daardoor weder van hun meer afhanglijk geworden, zijn zij in ongelukken ingefleept, die den ondergang der dad voor altoos befliste. Sidon raakte met heure befcherm-Heer Ocflus in eenen oorlog, en door haren eigen Koning verraden, wierd zij als §?n. wingewest, aan de monarchale kroon toegevoegd; dit  »oor de PROFEETEN bedreigd. 23 dit was wegens de nabuurfchap voor de Tijrifche vrijheid een zorgelijken toeftand; dit bleek Sto rasch een onderneemend Vorst den monarchalen Scepter voerde; Alexander gebijnaamd de Groote, wilde van geea bondgenootfchap horen, en zich met den tijtel vau befchem* Heer der ftad te zijn, altans niet laten vergeno g n hij moest volftrekt gehoorzaamd worden, waar wat te bevelen was; die hierin draalde, gaf aan hem maar de gelegenheid om nieuwe overwinnings- lauweren te | luk ken; met dien geest bezield, floeg hij het beleg vooï de ftad, en toen hij zag dat zij wegens de ligging niet gemakkelijk van de landzijde met al zijn macht te naderen was, liet hij eenen dam leggen, bediende zich daartoe veel van de ruïnen der oude ftad, door Nhïücadnezar verwonnen, die dus nu ook door de zee verzwolgen wierden, welke te voren haar anders niet had konnen omringen; hij zette vervolgens het beleg met kracht door; men is verplicht tot lof der Tijriers hkï aantemerken, hoe hunne weelde hen noch zo vadzig niet gemaakt hadde, dat zij de middelen tot verdediging flap bij de hand namen; integendeel, al vroeg (telde zich de ftad in den besten ftaat van tegenweer; vrouwen en fchatten wierden ingefcheept, en naar Karthago vervoerd, eene ftad door haar geftigt en groot gemaakt, en nimmer, zo als de Sidoniers, jaloers over hare meerderheid; iategendeel had hen eene andere geest dan die der Sidoniers beheerscht ; zij erkenden hunne verplichting aan de Tijriers, maar waren buiten dat lieden die de vrijheid met zucht tot den handel gepaard hebben, waarom zij ook zo lange tegen den Siciliaanfchen tijran, en tegen de dappere Romeinen hunne onafhangelijkheid ftaande gehouden hebben; naauwelijks waren de weerlooze inwoners de ftad uitgeweeken, of alles kreeg eene andere gedaante; nooit heeft het genie van het menschdom za vrugtbaar geweest in het uitvinden van de middelen tot B 4 ver*  *4 De TOESTAND der VOLKEREN verdediging dan nu de Tijriers deden bijken; dit fteeg zo hoog, dat, zo Alexanders eerzucht zijn geduld niet gevoed hadde, hij gewis van het beleg zou afg<* zien hebben; zijn geduld zou ook weinig gebaat hebben, zo hij niet meester van Sidon was geweest, waar hij eene vloot in gereedheid liet brengen, waar door hij de ftad ook van de zeekant benaauwde; aan dit beleg zijn wij de uitvinding van de branders reeds verfchuldigd, die, of de fchepen , of de houte kastelen ter verdediging van de ftads buiten posten gefield, in den brand ftaken. Eindelijk werd de ftad fiormenderhand veroverd, en tot een fchouwtoneel van moord en verwoesting herfchapen. Wat pogingen die naderhand dede om zich te hervatten, welke befchermers zij ook mogt verkrijgen, zij heeft het hoofd niet weder opgedoken , maar de rijke handel van Alexandria trok hare kooplieden allengskens daar heenen; dat herfleld was, verviel nu, en het geen 'er overig bleef eeuwen aan den anderen, was en is nog een fchamel behoeftig visfchers dorpje, waar eenige huisgezinnen van visfchers zich wegens de gelukkige ligging geneeren, en ongevoelig zo wel als onkundig omtrent de wisfelvalligheden dezes leevens hunne dagen flijten. Niemand zal zich meer verwonderen , dit gelezen hebbende, waarom een ftad zo nabijgelegen aan Judea, eene bondgenoote en medehandelaarfter met het vruchtbaare Palejiina, eene plaats onder de urtvoerigfte yoorfpellingen in de Gedenkfchriften der Jooden vond. Met meerder beknoptheid zullen wij kunnen handelen over verfcheiden nabuuren der Judeèrs, wier ongunftig ïot door de Profeeten bedreigd is, van welke volkeren men naauwelijks den naam in de oude gefciiiedenisfen vind, waarom het moeijelijk zoude zijn de regtvaardigheid der Voorzienigheid in de uilkomst der voorfpellingen aantetonen, indien de Profeeten niet meestal de bil-  door de PROFEETEN bedreigd. £5 billijke redenen van hunnen bedreigden ondergang bezongen hadden. De Philiftijnen Waren een grijs en dapper volk, het geen ouwlings zijn oorfprong en fterkte aan het vrugtbaarfte gedeelte van Egypte fchijnt verlchukligd geweest te zijn, daaruit door eenen beroemden held, eenen agterkleinzoon van Chan verdreven zijnde, hebben zij zich in Paleftina gevestigd, en de beste weilanden en vlakten aan de Middelandfche zee bezet, fterker wordende, hebben zij volkplantingen naar andere oorden van Paleftina gezonden, en door verbintenis met hun gefterkt, mag men ze met de Bijbelfchrijveren wel genoegzaam als de eenige bezitters van Kanaan erkennen; zinds de verovering van Kanaan door Moses en Josciiua, fchijnen zij de altoosduurende vijandfchap (billijk of onbillijk, hierover is elders gehandeld) geftadig aangekweekt, en nimmer opgehouden te hebben hen op allerlei wijze te benadeelen; hun land was voor de veehoederij en den landbouw allerfchoonst gelegen, de regeering zagt, het volk talrijk, vernuftig, maar woelig, en tevens zeer afgodisch van geaartheid; het heeft in den beginne menige zegenpraal over de Israëliten behaald; maar dit rijk onder David en Salomo tot eenen rang geftegen zijnde, verren boven hunne moed en kragten, hebben zij alleen door invallen en ftroperijen, en dan nog geruggefteund door machtige Vorften, iets durven onderneemen; hunne eigenzinnigheid en ingewortelden haat tegen de Paleftiners, is oorzaak geweest, dat zij de fchoone gelegenheid onder Davids bewind hebben laten voorbijgaan om veiligheid en vastigheid voor hunne bezitting, meerdere befchaving, en ware ophelderingen in het godsdienftige voor • zich te verkrijgen, en zelfs door hunne woelende oorlogszugtige geaartheid, die nimmer in rust was, hebben zij aanleiding gegeeven dat zij onder de Js- bs Pi-  flö De TOESTAND der VOLKEREN fijrifche Monarchen veel geleden hebben, en door hunne alliantien met Egypte Nebucadnezars verwoestende zegenpraal ook moeien ondervinden; de veroveraar Cijrus, die genoegzaam alleen tevens den naam van vriend der menfehen verdiend, heeft hen wel weder bsgunftigt; maar hoe veel zij geleden hadden, fchijnen zij hunnen ouden wrok behouden te hebben, waarom men in de helden-eeuw der Maccabeën het dienffig oordeelde, hen niet alleen te beteugelen, maar op de gemakkelijkfte wijze te onderwerpen, door hen te verdeden, en zo de Republiek intelijven. Moalieten, Ammonieten, Elamieten. Even zo weinig kan men van deze volkeren zeggen, fchoon zij den aandagt der Profeeten tot zich getrokken hebben, die hen bittere bedreigingen gedaan hebben; zij waren op zichzelven meestal te zwak om iets gewichtigs tegens den Joodfchen ftaat te onderneemen; ftroperijen, ongeregelde oorlogen, onbefchaafde, onmenschlijke handelingen daar onder, hebben hun het meeste beroemd gemaakt; en nooit raakte de Joodfche ftaat door eene geweldige nederlaag in beklemdheid, of zij deden invallen, mishandelden de vlugtelingen allergrouwzaamst, en onttrokken zich geheel van het inteugelend gezag van Juda en Israël; dit moest noodwendig , toen de machtige Alleenheerfcher die landen bemagtigd had , en overal met de onderwerping een geregeld ftaatsbeftuur invoerde, hunnen aandagt zo trekken, dat; zij tot de geheele vernieling van zoortgelijke ftaten of volken de ftrikfte bevelen gaven , waar door hunne herdenking al rasch in vergetelheid geraakte. Edomieten, Anders is het gelegen met de Idumeërs, oorfpronglijke bloedverwanten der Judcërs, zo wel als nabuuren; een volk het geen in hun lot gelukkig en vreedzaam had kunnen leeven, en ook deelen in den Godsdienst en de overige  door de PROFEETEN bedreigd. 2? rige voorrechten, welke het kroost van Jakob genoot; in plaats van deze voorregten zich ten nutte te maken, bleven zij altoos onhandelbaar; en alfchoon zij aan dat rijk eene overmacht boven hen zonder bedenken moesten toekennen , waren zij zo trotsch , dat zij zich een rang die hen de natuur wel gegeeven , maar het lot hen geweigerd had, op de onrcgtvaardigfte wijze wilden bezorgen; hierom bedienden zij zich altoos van de gelegenheden, welke hun gunftig fcheenen te zijn, om de Judeers geweldig te mishandelen; in plaats van hen befcherming, tot verzagting in hun leed, te verleenen, en op hunne ongenaakbaare hoogten hen eene veilige wijkplaats te bezorgen, behandelden zij hen vijandig, die nooit met opzet of zonder aanleiding dat zelfde gedrag omtrent hen gehouden hadden; maar altoos op vriendfchap, op bondgenootfchap geltaan hadden; deze onnatuurlijke gedragingen worden door de Profeeten berispt , hen den monarchalen geesfel in de bedreiging toegefchikt, die zij onder de Asfïjrifche en Babijlor.ifche Monarchen ook rijklijk gevoeld hebben, tot dat zij vervolgens ook uit de beste ftreeken van hun vaderland door Arabifche horden verjaagd, zich met eene geringere ftreek moesten vergenoegen , en eindelijk onder de Maccabeefcbe veroveraaren , met meerder gewilligheid, den minderen of jongeren broeder gediend hebben. Nog een en ander volk word in het voorbijgaan bediend, fchoon niet zo opzettelijk, maar welke nogtans om hunne handelwijze met betrekking tot Judea den aandagt verdienden; twee komen hier bijzonder in aanmerking, de Cufcheërs en de Scijthen. Cufi'heers. Verder af wonende in dat gedeelte van fteenachtig Arabie , het geen dan Egyptisch Arabie, dan eens Afiatisch JË.:hiop'.e genoemd word , ju onderfcheiding van  'at De TOESTAND der VOLKEREN van het Africaamch Althiopie boven Egypte gelegen, en tans onder den naam van Nubie of Abijs/ijnie het meest bekend; wij mogen op gezag van Sijnc ellus dit zonder bedenken wei aanneemen; dit volk leefde zeer onafhanglijk, onbefchaafd, geneerden zich van de invallen ; en als zij het geluk troffen eenen Emir aan hun hoofd te hebben , die door dapperheid en krijgs-geluk zich beroemd maakte, dan behaalden zij dikwijls gewigtige veroveringen voor zich; zij waren meest bondgenoten, zoms wel eens afhangelingen, van het Egyptifche rijk, naar mate de krijgskans veranderde; zoms met onnoemelijke talrijke horden in Judea, ook wel in Egypte invaliende, hebben zij zelfs die landen voor een wijl hen onderdanig gemaakt; maar geene geregelde regeeringsvorm en krijgstucht hebbende, moest dit geduurig vervallen; en zodra de machtige legerbenden der Monarchen de veroverde wingewesten meer befchermdeu, en tevens in teugel hielden, moesten de Cufche'êrs ook van zeiven de vrugten van hunne onbefchaafde zeden in hunne vernietiging ondervinden. De Scijthen, Hebben de aandacht van eenige Profeeten naar zich getrokken, die hun rampen voorfpellen, deels ter vergelding van het geen zij hunne vaderlanders hadden doen fmaken ; dit volk was niet alleen geen nabuur der Palejïiners, maar woonde op zulk een afltand daarvan, en wel zo zwervende, dat men naauwlijks hun oorfprong en vasten zetel ontdekken kon; eenmaal vind men met opzet van hun gewaagd, toen ze waarfchijnlijk op aandrijven van de Idumeërs daar henen gelokt wierden, en met een firoom van volk invielen, ook Betfan veroverden, en naar de gewoonte van dien tijd naar zich benoemden Sciftopolis; wij zouden zelfs hun geheel kunnen voorbijgegaan hebben, indien het XXXV11I en XXXIX*12 Hoofddeel van Ezechicl ons niet verplicht-  boor de PROFEETEN bedrp.igd. ao plichtte daarvan iets te zeggen; hunne gefchiedenis ligt in de dierfte duisternis bedolven; wij zouden hunne eigentlijke woonplaats niet eens kunnen aanwijzen, zo Baijer in eene verhandeling, geplaatst in de verzameling van die der Peterburgfche Academie, en door Klots om het gewicht bijzonder uitgegeeven, ons niet op den weg geholpen had. Het eerfte vind men van hun gewag gemaakt in de gefchiedenisfen der volkeretj bij Anarcharsis in zijne reize door Griekenland in de 47 Olijmpiade; Herodotus gewaagt ook van hun, en verhaalt dat zij het eerst aan de Araxis gewoond hebben , en vervolgens door het geweld van andere volkeren gedrongen zijn meer naar den Dnieper te wijken; deze Araxis is naar de gisfing van Baijer de Wolga, volgens anderen de Gihon of Oxus, in den togt van Cijrus bekend £eworden; gaat het gevoelen van Boschart en anderen door, dan zijn de Magogiten van hun oorfpronglijk, of zijn dezelve onder eene andere benaming, Ezechicl heeft hun dan zeer karakteristiek getekend, als een volk, op het paard leevende, handig met pijl en boog omgaande, wreed en fnel; tot vrouwen en kinderen waren in het boogfchieten geoeffend, zij hadden veel vee, van 't een en ander hebben zij proeven gegeeven in de verzwakte en gefcheurde rijken van Israël en Juda, en naderhand onder Cijaxares, toen zij Betfan innamen, den tempel van Venus te Askalon plunderden, en ook de ijslijkfte verwoestingen overal aanrigteden; wij zijn evenwel niet in ftaat hier de fporen van eene regtvaardige Voorzienigheid aantewijzen; daar wij omtrent hen zo weinig weten, en dan nog met zo veel onzekerheden en tegenftrijdigheden omfwagteld zijn, dat ik hier liever niets wil zeggen dan mijn lezer met onwaarfchijnlijke en losfe vertelzels bezig te houden. De  30 De TOESTAND der VOLKEREN De rijken die als nabuurig den Israëliërs in kragten na« der kwamen of overtroffen, zijn Sijrie en Egypte. Sijrie. Ik bedoel niet het holle Sijrie, maar die ftreek aan den Libanon , welke van haar hoofftad de benoeming van Damasceensch Sijrie heeft; eene fchoone ftreek lands, rijk befproeid door water, zeer gefchikt tot den landbouw en veefokkerij, deze lokte veel inwoners en zo werd het zeer volkrijk; de handel ter land, werd naar mate het toenam aanzienlijker; Damascus en verfcheiden nabuurige fteden wierden daarenboven het fchool voor handwerken, die overal begeert, overal geroemd, wierden, dit, en de zagte regeering hunner Koningen maakte het vrij aanzienlijk ; hun vernuft had evenwel ook eenen ongelukkigen invloed op hunne godsdienftigheid; zij waren zeer afgodisch, en wegens hunnen gelukkigen toeftand trotsch, en oorlogzugtig ; ongelukkig voor hun dat zij ook hunne kragten, uit jalouzij aangevuurd, tegen David wilden beproeven; door de zegenvierende wapenen van dezen waarlijk dapperen Koning, werden zij een rijk afhanglijk van zijn opperbeftuur; deze overheerfching maakte hij hun nogtans zeer draaglijk, zo dat die omwenteling weinig ten hunne nadeele gewerkt heeft; of men ouder het bewind van Salomo hen wel zo gematigd behandeld heeft, twijfel ik, waarom zij dan ook meer tot hunne oude onafhangiijkheid aangedreven wierden; dan of hun gebieder ftaatkunde genoeg bezat om alles te kunnen doorzetten, daar vreede en overvloed de kragten van Salomo's rijk gefloten hielden, kunnen wij uit gebrek van gefchiedkundige berichten niet bepalen; dit is zeker, dat de woelingen tegen dat rijk, al bij Salomo's leeven, begonnen, vermids hun Vorst onder de hand Je robe am begunftigde; deze ftaatkundige uitvinding flaagde daarna volkomen ; zij vvierden natuurlijk wegens hunnen dienst aan het Israëlitisch hof onafhanglijk, en tevens de  DOOR DE PROFEETEN BEDREIGD'. 31 de bondgenoot van het naast bij gelegen Israël; voot beide de rijken zijn zij ten uiterfte nadeelig geweest wegens hunnen woelzieken en ooriogszugtigen aart ; en terwijl zij op die wijze de kragten der beide rijken uitmergelden, hebben zij ook zichzelven aanmerkelijk verzwakt; zij waren wel listig of voorzichtig genoeg om bij afwisfeling altoos den magtigften Koning, van Juda of van Israël, beurt om beurt, als bondgenoot bij te ftaan, doch ook deze maatregelen moesten noodwendig de zwakkere weder naar eenen bondgenoot doen omzien, die tegen de beide vereenigde magten opwegen konde; dit gebeurde werkelijk; Judaas rijk riep de macht van den eerften monarchakn Koning van dien tijd tot zijn hulp in, toen werd Sijrie door de wapenen van Tigeatk P i l e z e r veroverd , en aaH de Asfijrifche kroon gevoegd; dit beftuur moet vrij dragelijk geweest zijn, en hnnnen wezentlijken bloei daardoor niet aanmerkelijk verhinderd zijn, en zij moeten met alle macht het nieuwe monarchale monfter, het geen het vorige dreigde intefiokken, weerftand geboden hebben; altans Nebuc adnezar heeft in zijn zegenvierenden veldtogt hen voor altoos de gelegenheid benomen om te kunnen dingen naar een onafhanglijk gezag, en om eenig figuur onder de Vorften van Ajie te maken; hun oorlogszugt, waar mede zij de nabuurige Joodfchen rijken befmetten, moest regtvaardig werken tot hunnen eigen ondergang op dat zij dus anderen niet meer konden fchaden. Egypte. Van veel meer belang is de andere nabuur, een der oudfte befchaaffte rijken der waereld, het model voor alle rijken; waarom de toon der Profeeten ook geheel anders geftemd is dan in hunne andere bedreigingen over de vorftendommen , die op Israël betrekking hadden; daarbij zijn wij in de berichten, die wij van Egypte overig hebben, zo armoedig niet, dan wel gewoonlijk in  3* De TOESTAND der VOLKEREN in de oude gefchiedenis plaats heeft; en had eenen dollen Cambi[ses niet bijzonder tegen de monumenten der Egyptenaaren zijne woede uitgeftort, wij zouden nog meer kunnen zeggen; wij moeten nogtans van dit kweekfcho 1 voóf dc : .3ving en ftaatkunde der hra'élleren iets meer en gewigtigs geven. Ik heb in mijne Inleiding op Exodus reeds zo veel van Egypte gezegd, als tot opheldering van de gefchiedenis in dien tijd nodig was, evenwel niet genoegzaam om de fpelingen der IWeetcn die gv>gr*phifche , llaatkundige en godsdienftige kundigheden verondcrftellen, in een geheel te kunnen bevatten, cd dus te zien , hoe zeer de Profeetcn veifchildcn van domme dweepers en volkverleiders , die lioh wel . eófl rodr Profeeten opdringen; hierom is de zaak dubbelwaardig hoger opgehaald te worden. Egypte ouwlings Mizraïm genoemd, ligt aan de Roode zee, en den Isthmus ten oosten, ten zuiden grenst het aan het Afrkaansch JEthiopie , ten westen aan Lijbie, ten noorden aan de Middelandfche zee ; het was in drie hoofd - diflrikten verdeeld, zeer in natuur verfchillende, Thebais, Hoptanomis en Delta; Thebais, was het oudfte, anders wel eens Opper-Egypte genoemd, doch naar de hoofdftad van hetzelve in naam veranderd; dit Thebe of Diospolis, roemt Homerus als een der oudfte en beste fteden der waereld; meer neem ik, zelf niet volgens Millot's uitlegging, uit dit dichtkundig bericht over; het Midden-Egypte of Heptanomis had Noph of Memphis ten hoofftad, in welkers nabuurfchap het beroemde vischrijke meïr Moeris, de Pijramiden, en de Spinxen gevonden wierden; de aangenaame luchtgefteldheid van Memphis heeft haar al vroeg tot den zetel gemaakt, die de Koningen boven het heete Thebe den voorkeur gaven; het is zo verwoest dat men ter naauwer nood meer weet waar het gelegen heeft. —« Het  •door de PROFEETEN bedreiod. 33 Het Neder-Egypte of de Delta had ook beroemde fteden; het Diospolis, of Leontcpolis, des Bijbels, en Tanis of Zoan, waar het hof ook zoms verkoos te wonen ; gee* ne Had in dit distrikt is ons meer bekend geworden dan O» , anders Ileleopolis, wegéns den vermaarden tempel der zonne aldaar genoemd; en het Pelufiium, de fleutel van Egypte, waar de Nijl zich in de Middelandfche zee ontlast; eene provincie van dit Neder-Egypte was Mareotishet geen de oude Schrijvers het liefst om de bevolkers van dezelve Lijbie noemen. Hoe uitgeftrekt dat rijk ooi : was, was het nogtans zeer bevolkt, men kon zonder vergroting zeggen: het krielde van fteden en dorpen; in deszelfs bloeijenfte ftand telde men meer dan zeven millioenen inwoneren; alles werkte ook daartoe gelukkig te zamen, de vrugtbaarheid van den grond, die van de vrouwelijke baarmoeder, en de fchikkingen op de bevolking, zeer wijs ingericht ; het was den Egyptenaaren hierom niet zeer bezwaarlijk, een armée van viermaal honderd duizend man op de been te brengen, fchoon men dit zeer zelden deed of nodig had; dewijl zij niet onder volkeren, die zucht tot oorlog hadden, moeten geteld worden, maar veeleer als landbcbouwers verkozen geroemd te worden; zij wierden daartoe ook als met de hand geleid, vooral in de lagere ftreeken in den omtrek van den Nijl', deze zo vermaarde rivier zwelt 's jaarlijks - door de geweldige regenen die in Abïjsfijnie vallen, overftroomt alles, en laat een vette flijm agter, die wel het land in een moeras veranderd, maar door de kunst en het beleid •der Egyptenaaren, door affnijdingen en dammen beftuurd, het in den fchoonften lusthof met weinig moeite hervormd; deze voordeelige invloed van die rivier, heeft naar de denkwijze van dien tijd haar eene plaats van den eerften rang onder de Goden , onder den naam van Ofuis, gegeeven; doch zo als het gewoonlijk gaat, C de-  34 De TOESTAND der VOLKEREN deze groote voordeelen hebben ook hare onaangenaame zijde; die flijm:;ror.den zijn de bakerraat voor een groot aantal 'asrige infekten; zij verwekken 's jaarlijks periodieke ziekten, en brengen ook het hunne toe aan de blindheid, de hoofdkwaal der Egyptenaaren. Uit de natuur van den grond en uit hunne leevenswijze, kan men hunne geaartheid al vrj naauwkeurig opmaken; deze onderfcheid zich daarin boven anderen, onder die hemelftreek wonende, door eene zagrheid, die zeer zelden tot het wreede overllaat, hierom hadden de vrouwen ook bij hen zeer veel invloed op de mannen , en vvierden nooit-flaafs behandeld, maar zij hadden meestal het beftuur van het huisgezin vrij onbepaald; in de zamenleeving waren zij den Sineefen al vrij gelijk, zeer op plichtplegingen, ceremoniën, gefteld, maar met eene zw armoedige graviteit, als die des Spanjaars, Waardeerden zij niemand boven zich, en geen land kon in aangenaamheden ooit in hunne fcbatting bij hun vaderland komen; van daar dien geest van vaderlands - liefde, die men bij geen volk zo fterk dan bij hun zal vinden. Uit die zagte geaartheid, fchoon het hun niet aan de kragten ontbreekt, volgt dat zij lange getrapt kunnen worden eer zij woelen, maar tot uiterften gekomen, zijii zij ook woedende, razende; gaat deze fiorm leggen, dan kunnen zij zelfs gevoelloos in den llavenftand diep verzinken zonder zich te roeren, zo als taus hun lot is, met een woord, hun omtrek en karakter is grof, lijvig, gezond, maar ook log, matig, hierom werkzaam; wel trotsch, maar ook indien men hun viert veelal grootmoedig. Omtrent den oorfprong van het rijk, de opvolging der Koningen ligt, wegens de grijze oudheid van het zelve, alles in het donkere; aan berichten ontbreekt het ons wel niet, maar ook juist dit maakt het moeijelijk om dat 'er overeenftemming in gemist word. Herodotus, het Chronicon der Egyptenaaren door Sijncellus bewaard; en dat van Ma-  door. de PROFEETEN bedreigd. 55 MAVETHONenDronoRusSi'cuLus laten zich niet wel verdienen , zo lang wij geen oudere berichten machtig worden ; is iemand' nogtans belust te weten, wie van deze, welke wij bezitten , het meeste geloof verdiend, hij fla dan Vitringa's Commentarie over Jefdia XIX. op, men zal daar alles met eene onnavolgbaare geleerdheid, maar ook tevens met niet minder moeijelijke donkerheid behandeld vinden; hoe men de Dijnastien der Egyptenaaren met de tijdrekening van anderen volkeren het besr overeentebrengen hebbe , hieraan hebben later Gatterer» en jongst Vierlander met zeer veel vernuft gearbeid, en zeker de korlle en eenvouwigde weg ingeüagen, naar den fmaak van onze eeuw, maar daarom noch niet de zekerde. Edoch dewijl dit weinig tot ons oogmerk diend, zullen wij van de gefchiedenis van het rijk zo veel zeggen als meer bepaald tot verdand der Profeeten vereischt word. Zo veel kunnen wij uit de verhalen der oudheid in donkere vertellingen ingewikkeld, opmaken, dat hunnen eerden befchaver Menes geweest zij, die de akkerbouw het eerst algemeen invoerde; naar alle waarfchijnlijkheid is hij ook de eerde aanlegger van Memphis geweest; hij was een fchoon voorbeeld voor zijnen opvolger. Edoch 'slands welvaren wierd in deszelfs eerde bloei gefluit door de herders-Koningen ; roofzugt lokte eene onbefchaafde menigte naar Egypte, dit was tegen dien vloed niet bedand, zij bemagtigden het rijk , gaven aan het zelve eenen Koning uit hun; nu raakte het land onder het voldrektde despotisme, waar onder het lange zugtte; hunnen eigenlijken redder is niet zeker bekend; de meesten bepalen zich bij Sesostris, terwijl anderen reeds voor hem eenen Os ij mandras opgeven, die door weldadige inrichtingen reeds den bloei deed herleeven» en door eene fraaije Bibliotheek de geleerdheid zeer bevorderlijk was, Ruttherford ancient Histori] Fblum. I, bladz. as.; hoe het zij, dit is ongetwijfeld C a dat  S6 De TOESTAND der VOLKEREN dat Sethos of Sesostris, Mocris zoon, bij Josephus Ra messes genaamd, den invloed der veroveraaren geheel ontworftelde, en zelfs - in onderfcheiden oorlogen met onrustige nabuuren het geluk hadde zijn rijk uittebreiden, maar daarbij zich veel meer toelag op inwendige fchikkingen die tot den bloei van het rijk konden dienen ; de grond-inrichting van den ftaat door den Minister Joseph, Jakobs zoon, ingevoerd, fcheen hem toe de zugt tot industrie te veel te onderdrukken; hierom gaf hij alle zijne onderdanen weder eigendommen in landerijen; maar hij was ook bezorgd dat zijne zoldaten in vredenstijd geen nuttelooze, kostbaare , inwoners wierden, maar beloonde hunnen ijver, in het leger betoond, met goede akkers, om daar met een gezin hunne zeden meer naar den aart der maatfchappij interichten. Zeldzaam had Egypte voor of na zulk een leger op de been gebragt, als onder dezen Vorst; hij had zes honderd duizend man voetvolk, en vier en twintig duizend ruiters; daarbij was het getal der ftrijdvvagens ongelooflijk; in vredenstijden liet hij zulk ,een aantal niet geheel werkeloos voor den ftaat, maar deed hun affnijdingen maken, waar door de zo weldadige rivier des lands nog uitgeftrekter vrugtbaarheid veroorzaakte, en hare nadeelen meer beteugeld wierden; anderen liet hij marmere Obelisken, en naar men verhaalt, wel honderd tempels in het land oprichten; eindelijk blind geworden, verkorte hij uit verdriet zijn leeven; doch gelukkig was het dat zijne opvolgeren zijne goede inrichtingen zich en het rijk ten nutte maakten; de geweldenaar Sisak, in Rehageaïis bewind gedngt, gaf aan het zelve een geweldige fchok, waar door het inwendig zo verzwakt wierd dat het in de treurigfte anarchie geraakte, waar uit, zo als het gewoonlijk gaat, het gevaarlijker ■despotismus van S a b a k o n geboren werd; de zagtgeaarde,. maar tevens vrije Egyptenaar, werd dit moede; nu  door de PR.OFEETEN bedreigd.- 37 nu beklom onder den naam van Sethon eenen Priester dien troon, een Vorst die zich zeer gehaat maakte, waarom bij bij den inval van Sanherib in Asp.jrie van zijne onderdanen verlaten wierd , die door den Ethiopifchen Tarakos bijgedaan, nu weder den zoon van Sabakon, Psamd.iiti.chu s, den gebiedenden Scepter in de hand gave; het land had nu al lange door vreemden invloed zijn ruste gemist; de ,nieuwe Kening bragt ook het zijne toe om dit onheil te verzwaren; zijn aandacht viel op de grootfte krijgskundigen van zijn tijd, de Grieken; allerlei wegen floeg hij in om zich naauw met hun te verbinden; de Griekfche fmaak moest in alles den Egyptenaar, zo zeer op zijn eigen gebruiken en gewoonten gezet, opgedrongen worden; hierdoor raakte hij zeer in den haat van de zijnen , en vond in alle zijne onderneemingen zulk eenen heftigen tegenftand, dat hij alle zijne plannen aan zijn zoon en opvolger moest overlaten, in hoope dat die daarin gelukkiger mogt flagen. Deze Necho of Nechao genoemd, fcheen veel goeds te beloven, doch wikkelde zich te vroeg in den toeftand der rijken van ziju tijd in; dit was de bron van al zijn ongeluk; om zich door verbintenisfen te fterken , was de eerde en zagte weg die hij infloeg, Josias, Judaas Koning, eenen voorflag te doen ; en die van de hand gewezen zijnde , achtte hij zich beledigd, viel in zijn land, en naar een bellisfenden (lag, waarin die Vorst omkam, bleef hij meester van zijn rijk. Edoch de overwinnaar van zijn eeuw kon dit niet gedogen; het was Neeucadnezar , die in zijn land rukte, de deerlijkde verwoesting te No-Amman aanrigtte , en hij en zijn zoon P sari mis werden zelfs genoodzaakt de ondragelijke vcfallen~ kroon te dragen. Nog veel donkerder wierd 'slands toefland onder Apris, een woelgeest voor zijn eigen volk niet alleen, maar ook voor zijn nabuuren daardoor geC 3 vaar-  $8 De TOESTAND der VOLKEREN vaarlijk; Zedekia, Judaas Koning, aan zijne inzichten verbonden hebbende, onderging hif , fchoon veel later, met hem een lot; na de verovering van Judea had Nebucadnezar zich jaaren lang met het beleg van Tijrus opgehouden, dat eindelijk veroverd wierd; maar de zoldaat in zijn ftandvastigheid niet beloond, wegens de fneegheid der Tijriers, vielen toen de afgematte en uitgemergelde benden als hongerige wolven in Egypte, en hielden deerlijk huis. Evenwel gelukte het Apris zich in een gedeelte van het land ftaande te houden, maar hij verftond de kunst niet, door zijn kwaden aart, zich van dat geluk te bedienen, waar door hij den haat zijner onderdanen zo hoog dreef, dat zijn armée hem outroonde, en eenen Generaal tot Koning benoemde, die van zeer geringe afkomst, en zedenloos onder den naam van Am as is het rijk aanvaarde; of hij zich beterde, dan of de invloed van zijn eerden Minister of Raden het goede uitwerkte, dit is zeker, hij werd den troon waardig; ten uiterfte bezorgd om den koophandel aantemoedigen, terwijl hij, om zo veel te zekerder te zijn van 'slands welvaren te willen bezorgen , tevens den landbouw ijverig voordond, dus veroorzaakte hij de gunftigde uitzichten; het rijk door veele wederwaardigheden ontvolkt, werd d >or zijne fchikkingcn, ten opzic'ite van den openbaren Godsdienst-vrijheid aan elk toegedaan, als op nieuw bevolkt, dewijl hierdoor de vreemdeling naar zijn land gelokt werde; doch toen hij al weder zich in verbonden met andere Vorden inliet, heeft die zelve Vorst de zaden van 'slands verwoesting al bij zijn leeven geftrooid. Zijn dochter aan Kambï'ses ten huwelijk gegeeven hebbende, raakte hij met dien ontaarden Vorst in cnmin, en liet dien als erfgoed aan zijn zoon PsamWenit of Amijrtaos over; na dat Kambijses Pelufium veroverd had , rukte die Koning hen met een !»rmée tegen; de flag was bloedig, en befiisfende voor Kam-  door de PROFEETEN bedreigd. 39 Kambijses die nu dieper indrong, Memphis veroverde, en grouwzaam tegen de koningüjke familie woedde, zelfs het gebalzemde lijk van Apris mishandelde; den God der Egyptenaaren, Apis, met eigen hand doodde, de Priesters vermoordde, en alles te vuur en te zwaard ver-, nielde; al wat prachtig was, ook alle konftenaren, werden naar Sufan of Perfopolis gevoerd; een zagtgeaard volk, zo grouwzaam mishandeld, deed wel alles wat mogelijk was om zich te redden , doch het moest voor overaiagt zwigten; üarius Ochus mishandelde hen nict minder, Egypte kwijnde lange deerlijk onder Alexander, maar evenwel onder de Ptolembussen, voortrefiijke Vorften , hervatte het zich , de wetenfchappm bloeiden , de handel op Indie en Arabie, en langs de Middelandfche zee op Griekenland werd uitgebreider; en daar de Vorften zagt regeerden, voelden zij het gebrek van hunne toenmalige (laats- inrichting, welke heure onttloping moest veroorzaken, toen noch niet. En dit leid mij van zelve om de zedelijke toeftand en de ftaats-inrichting van Egypte nader te befchouwen. Men kon hunne inrichting de fchoonfte noemen, die niet alleen de befchaafde waereld van dien tijd geven kon, maar eene zelfs die wij als het model van eene beste conftüu//«zouden durven aanprijzen; indien zij op middelen bedagt waren geweest om de fchadelijke gevolgen, .welke uit deze en geene goede gebruiken ontftonden, in tijds, door veranderingen in de ftaats-inrichtingen te maken , in heur uiurfte nadeel voortekomen; bedaard in hunne overleggingen , eerlijk in hunne beoordeelingen , en gematigd in hunne driften, kon men alles goeds van hun verwagten; daarbij ongemeen vaderland-lievend gezind, kende hunne verkleefdheid aan hunne confiitutie geen wederga; maar als dit alles niet gematigd word , hoe ligt ftaat het tot volks-hoogmoed over, men blijft bij het oude hardnekkig; de uitvindings - geest verlaat zulk een land, C 4 de  4$ De TOESTAND der VOLKEREN groot gedeelte van het vermogen der overige fleden en landen op; als het maar voldeed aan het oogmerk .en de trotfche inzichten van den Monarch , dan had zulks geene bedeling meer; Nebucadnezars waarlijk groote geest, had in tijd van vreede en rust daarin voedzel gevonden, als hij al zijn vernuft tot opfiermg van de hofftad befteedde ; grootfche gebouwen met alleen, maar een aantal van konftenaren, met de grootfte moeite bijeengezameld, maakten een groot deel der be woneren uit, enkel dienstbaar om de praalzucht van het hof te voeden; koophandel, manufacturen, welke in Babel gereed gemaakt wierden, waren van dien aart niet dat zij beftendige en wezentlijke voordeden konden geven; de dartele verkwisting moest meestal aan deze het ware voedzel bezorgen. De volftrekt despotleke regeering, welke 'er plaats hadde, kon wel onder het bewind van Nebuc adnezar zich ftaande houden, en zelfs, dewijl zijn trotsch door wezentlijke bekwaamheid in het oorlogen gevoed werd, merkelijke voordeden aan zijne onderdanen aanbrengen, maar zijns niet waarde erfgenamen van de kroon, gaven door hunne agteloosheid weder aanleiding dat alles in verval moest geraken; een aantal van grooten hadden den teugel van alles in handen, en moesten natuurlijk, na de ervaring van alle tijden, door fchraapzucht, door volftrekte overheerfching, de leevenswijze, welke hunnen rang voegde, onderfteunen; aan het algemeen belang van den ftaat dagt niemand als het met zijn eigen ftreed, zodra hij zijn eigen belang zóneer gevaar van ftraffen den voorkeur konde geven. Uit dien toedracht van zaken is zeer wel optemaken, hoe de overwonnen landen beftuurd en behandeld wierdenmen kan van Nebucadnezar niet zeggen, dat hij boven het knjgsregt van zijnen tijd, en naar den aart |ran zijn volk, een geesfel voor de overwonnen volkeren was;  boor de PROFEETEN bedreigd. 57 was; de naam van tijran fchijnt op hem niet te pasfen, dan alleen in de gevallen wanneer men aan zijne inzichten weêrftand bood; want gelijk wij meermaalen zagen, ■het gros der Jooden heeft in hunne ballingfchap , in hunnen overheerfcher een edelmoedig Vorst leeren kennen. Dit alles is bij mij dan noch niet de ware regtvaardige oorzaak van den ondergang dezer monarchie, deze moet mijn's bedunkens in de zedelijke denkwijze van de grooren en van de natie gezogd worden; de Godsdienst der Babijloniers was, ja, met de overige van dien tijd afgodisch, maar had, zinds een zeker zoort van geestelijken , onder den naam van Chaldeefche wijzen bekend, den meesten invloed op het volk bekomen hadden, eene andere gedaante aangenomen; deze geestelijken waren boos genoeg om den Godsdienst eene wending te geven , die denzelven in het oog van den min doorzienden, en troostrijk, en belangrijk fcheen te maken; een rijk dat uit zulke beginzels ontdaan was, het geen door zulke roerzeis gaande gehouden wierd, was aan duizende noodlottigheden , die bijna elk burger troffen, blootgefteld, deze moesten hun meestal onverhoeds treffen, en in de diepfle elende ftorten; nu was de geestelijkheid boos genoeg om het volk te leeren, dat de Goden zeer goedgunfhg omtrent de menfehen dagten , en zeer genegen waren, om door waarfchuwingen die regttijdig waren, alle de noodlottigheden zo veel mogelijk ware voortekomen; dit fleunde op geene losfe gisfingen; in den loop der planeten en derzelver invloed lag den zamenhang, van de ontwikkeling der toekomftige gebeurtenisfen; in deze wetenfehappen beoeffenden zij zich daarom aanhoudende , en men kon veilig tot troost van het leeven zich op hunne uitfpraken verlaten, en daardoor zijn leeven veraangenamen; door zoortgelijke misleidende beginzelen wisten zij het hart der menfehen aan zich te ketenen, I) 5 die  5? De TOESTAND der VOLKEREN die 'er ondertussen geen ander genot van hadden, dan dat dc rampen hun ongedagt overvielen, of dat zij door duizend angften over toekomftige noodlottigheden, welke nimmer voorvielen, zich affolterden; in het overige was de uitwendige Godsdienst naar den fmaak der eeuw, in beeldendienst gelegen; BelcaNebo, of zon en maan, waren de hoofd-Godheden; naar mate de fmaak en de geest der natie geleid wierd, veranderden die Godheden ook van ^ eigenfehappen ; Bel had den hoogflen rang, den prachtigffen tempel, om dat hij als de geluks-God in het beduur van den oorlog hunnen eerdienst waardigst fcheen. Voor het overige waren de uitwendige plichten ingericht naar mate hunnen fmaak, en de verfijning in dezelve, veranderden; wasfehingen enz. niets betekende plegtigheden, die op het zinnelijk genoegen werkten, maakte het geheel uit; zulk een Godsdienst kon den geest van eenen INebucadnizar geen voedzel geven, fchoon in die gronden opgekweekt; Godheden met zulke eigenfehappen waren zijnen aandagt niet waardig, en hij zag zich oneindig boven dezelven verheven; de vertoning van godsdiendigheid, die bijmaakte, moest alleen wezen om 'svolks wille, om door zijnen invloed hun te beteugelen; hij zag zeer wel door, hoe veel de Chaldeêrs konden medewerken om zijne onderdanen in het fijstema van noodlottigheden lijdelijk te verderken, maar ook, hoe veel zij konden tegenwerken, en de zaden van onrust in de gemoederen drooijen; hierom hield hij hen wel de hand boven, maar wist zich evenwel van de gelegenheden te bedieneii, om hen te doen gevoelen, hoe hij hun in den grond van zijn hart veragtte,, zeifs haatte, maar nogtans hun zou laten geworden, mids zij zorg droegen geene voorfpellingen te doen die met de rust van den daat dreden; zulk een doorzicht bezaten zijne opvolgers niet, en zouden derhalven den fchadehjkeu invioed der C::nldc:/bha wijzen op de rust des volks niet  door de PROFEETEN bedreigd. 59 niet hebben kunnen verhinderen; edoch een ander middel , door het voorbeeld van het hof aan de natie ingeboezemd, werkte genoegzaam om den geest der natie in die flaaffche onderwerping te houden, welke de Vorften van het gerust bezit van den troon verzekerde. Weelde en wellust moesten alles doen om het hart van den Chaldeïr, gelijk dat van een Tartaar, in dat van den weeken Turk, die zelden buiten de muur van zijn vrouwenhuis komt, te herfcheppen; zulk eene geest - gefteldheid werd hun door de vrouwelijke opvoeding met alle kracht ingefcherpt, en het was de zaak der vrouwen hiertoe al haaren vlijt te hefteden; zij wisten maar al te wel dat zij bij de ruuwe Chaideërs niet verder in fchatting als menfehen gerekend wierden , dan in zo verre zij aan hunne dierlijke driften beltendig voedzel konden bezorgen; het was dan haar zaak al vroeg de fmaak zo te leiden, dat men geen hoger gelukzaligheid kende dan in dat genot te vinden was; en het is ongetwijfeld, dat onder de regeering van den laatften Monarch de meeste aanzienlijken zo gefield waren, dat zij alles wat naar wezentlijke grootheid van ziel en naar vrijheid zweefde, gaarne wilde opoffereu, mids zij maar in de gelegenheid waren om aan de pracht en weelde van hunne vrouwen, onverzadelijk in hare begeerten, genoegzaame voorraad te kunnen bezorgen, waarmede zij naar hunne denkwijze dan ook nieuwe en verfijndere wellusten voor zichzelven kogten. Die onder mijne lezeren dit alles verbind, en met die inzichten de zo meesterlijke trekken, aangaande het Chaldtefche trotfche despotisme, bij de Profeeten leest, zal genoegzaame voldoening hebben voor zijn vernuft, zodra hij naar de billijkheid hunner lotgevallen onder een hoog beftuur der Godheid zoeken wil. 31e-  o"o De TOESTAND der VOLKEREN Medie, De andere monarchie, uit dezelve beginzelen van opftand geboren, is van eene andere geaartheid dan de Chah deefche; doordien het land meer noordwaards gelegen was, kon het op zulk eene gronds-gefteldbeid zich niet beroemen; de hogere landen waren fchraal, doch tot den wijnbouw vrij gefchikt; de lagere waren daarentegen zeer vrugtbaar, daar had men eene paarde - fokkerij, die der Egyptenaaren in getal en fraaiheid verre overtreffende; de hofftad Echatana was in eene Amphiteatrifche fmaak aangelegd, en moest derhalven het oog op het eerfte gezicht treffen; de zeven wijken der ftad waren allen met eenen bijzonderen muur omgeven; de kostbaarheden in den aanleg van deze ftad verfpild, gaan inderdaad, naar de berichten die wij daar van vinden, alle waarfchijnlijkheid te boven; hoe kort van duur de volfterkte Alleenheerfching van Medie geweest is, heeft het in haren oorfprong voortreflijke Vorften ten gebieders gehad; de minfte vruchten heeft hij 'er nogtans van geplukt, die voor Medie van het grootfte belang geweest is; Arbaces is 't die de Medieërs befchaafd, eene geest van dapperheid in allen opgewekt, en de zugt tot vrijheid in hen onuitblusbaar ontftoken heeft. Dejoces, die meer dan een halve eeuw het bewind gevoerd heeft, moest in het eerst worftelen met zwarigheden, welke van de gebreken des menschdoms onaffcheidelijk zijn, maar nogtans door de regte middelen ligtelijk overwonnen worden; de vrijheid was ook daar tot regeeringloosheid overgeflagen; om hen gevoelig voor de genoeglijkheden van een ordentlijk ftaats-beftuur te maken, floeg hij den zagften weg in, wist de harten door de regt* vaardigheid, en de eenvouwige kortheid van het rechtsbeftuur zo te gewinnen, dat elk een voorftander van de goede orde werd; die zoete vrede en het ftil genot van de aangenaamfte voorregten , fchijnen voor Vorst en  door de PROFEETEN bedreigd. 61 en volk niet die voordeden op den duur gegeeven te hebben, welke men billijk verwagten mogt; want, toen hij het vertrouwen des volks volkomen bezat, verviel hij geheel in den fmaak der despoten; hij heeft wel langzaame fchreeden gedaan, eer hij het tot die hoogte voerde, terwijl elk zijn vernuft roemde in het zamenftellen van een wetboek , regt gefchikt om een volk gelukkig te maken, terwijl hij met de uiterfte naauwkeurigheid , en tevens met zekere inneemenheid het gezag der wetten handhaafde, vraagt hij, zonder in het minde den fchijn van ergwaan te verwekken om eene lijfwagt tot zijn eigen veiligheid alleen; aan vefdere inzichten dagt niemand, tot dat hij de plaats van zijn hof-verblijf op allerlei wijze verderkt had, en men duidelijk zag dat het zijn hoofddudie geworden was, het koninglijk gezag nier alleen voor zich en zijne nakomelingfchap te verzekeren, maar tot eene onbepaalde alleenheerfching optevoeren; nu was Dejoces voor het volk niet meer dien, welke elk te voren met het beste hart bewonderd had; hij leefde afgezonderd in zijn hof onder vrouwen en hovelingen; men zag hem in het openbaar geen daden meer doen welke de harten hoe langer hoe meer aan hem verbonden; het hof, de grooten des rijks, waren ook niet meer die werkdadige lieden , welke het verzuim van alle daats-belangen , of het verfchuiven va» de gewigtigde bezigheden om het ceremonieel, als ontrouwe verklaarden; integendeel werd vermaak en praalzugt de hoofddudie en het zeden-bederf, het geen in weerwil van de beste wetten en gebruiken de overhand nam, lag den grond tot den vroege ondergang van de monarchie; zijn zoon en opvolger Puraortes, in de beginzelen van het despotisme opgekweekt, was daarenboven woeliger van aart, de eer-geest der Vorden werkte op hem natuurlijk ; daar hij van het voldrekde gezag in het' rijk genoeg ver-  62 De TOESTAND der VOLKEREN verzekerd was, werd hij op veroveringen en uitbreiding van zijn bewind belust; hij vond in het Asjijrifche rijk, waarvan hij zich afgefcheurd had nog eenen mededinger, die uit: den weg moest geruimd worden; geen grooter roem was 'er voor hem te behalen dan een rijk te veroveren, waaraan zijn voorzaten zelfs onderworpen geweest waren; na lange toebereidzelen rukt'hij te velde, dringt in Jsjïjrie, brengt het zelfs zo ver dat hij Ninive door een beleg benaauwde, doch vind het einde van al zijn wenfchen in eenen veldflag, die zijnen onrustigen geest in den doods -fluimer Overbrugt; zijn zoon en opvolger Kijaxares, anders Darius Medus, aanvaarde dus het rijk in de zorgelijkfte omflandigheden , maar fchijnt eenen bedaarden geest bezeten te hebben; de dood van zijnen vader te wreeken, zijn eer op die wijze te herftellen, was eene wijze van denken, die hem in zulk een leevcnsdand gezet, natuurlijk eigen moeste wezen; hij'fchijnt evenwel zijn wraak*zugt in bedwang gehad te hebben; koelder in zijn onderneemingen, en met veel vernuft, ging hij langzaam voort; eene veertig jaarige regeering moest hem rijpen tot zijne ontwerpen, hij beproefde het wel vroeger , maar met geenen gelukkigen uitflag; eene talrijke armée op de been te hebben, en in het veld te voeren, maakte hij minder tot zijn hoofddudie, dan wel zijne zoldaten met het taaide geduld te oeffenen , en tot het oorlog regt gefchikt te maken, hen in ruiterij, boogfchutrers en lanzendragers verdeelende; toen hij zich naar rijp beraad tot de onderneeming in daat oordeelde, rukte hij in Jsjijrie, met oogmerk om Ninive te vermeesteren; en het zou hem naar allen fchijn gelukt hebben, zo niet eenen inval der Scijthen in zijn land hem in allerijl naar huis gedreven had; nu werd het zorgelijker, want hoe geoeffend zijne zoldaten ook waren, togen zulk eenen droom van tallooze benden was niets te  door de PROFEETEN bedreigd. 63 te doen; evenwel zijn beleid wist hem te redden; hij veinst, toont zich in alles toegevende, en genegen zich met hun ten naauwfte te verbinden; 'er werden prachtige feesten aangelegd, waarin men de broederlijke vereeniging vieren zoude; bij deze gelegenheid weet hij den minder ergwanigen Scijth te overvallen, en door eenen algemeenen moord zich van zulk eenen vijand te ontdaan ; eindelijk in 1 verftandhouding , en met behulp van de Chaldeefche hulptroepen bereikt hij zijn oogmerk, werd veroveraar van Ninive, en de vernieler van de Asfijrifche monarchie; het overige der gefchiedenis ligt hier weder zeer in het donkere; dit alleen is zeker, dat zijn zuster Mandane gehuwd was met eenen Kambijses, welke de ouders van den erfgenaam der Medifche monarchie Cijüus geweest zijn. In de Bijbelgefchiedenis word het Medifche rijk zelden in de voorfpellingen anders dan in gemeenfchap met het Perfifche befchreven; de geaartheid nogtans der Psrfianen en Mediers verfchilden zeer, van daar dat zomtijds ook de Mediers onderfcheiden getekend worden, zij waren veel woester, in alles minder befchaafd ; hunne wijze van oorlogen gansch niet in den fmaak van Cijrus; hunne fterkte in het oorlogen was gedeeltelijk in hunne kunst van boogfchietten gelegen, zij hadden dan de onmenfchelijke gewoonte van meestal hunne pijlen met het zap van de Naphta-phnt te vergiftigen ; hunne ruiterij had wel de beste paarden tot den ftrijd, maar hunne ruiters vogten veel te woedende voor een Vorst als Cijrus, die de krijgskonst volgens regelen uitoeffende; hunne denkbeelden voor het despotismus waren zo fterk dat zij hunne Koningen voor meer dan menfehen hielden en vereerden. Perfie, In een gansch ander licht ftaat deze nmnarchie in d; profectüche Schriften, cn den roem die zij aan de  64 De TOESTAND der VOLKEREN de perfoneele verdienden van deszelfs digter toekennen, is buitengewoon voordeelig. In Cijrus ziet de natie hunnen Go'él tegen de Babijlonifche doutmoedigheid, hunnen herdeller, hunnen weldoener; en fchoon een grij's daatsman der Perfiaanen ondergang voorfpeld, gefchied zulks in den gefchiedkundigen, en niet in den dreigenden toon der Profeeten; het is derhal ven onze zaak onpartijdig te on. derzoeken , zo ver wij het kunnen brengen , of de keuze van Cijrus tot eenen vernielenden geesfel voor Babel te gebruiken en tot proteclor van de Joodfche natie, waarlijk den aandacht van elk billijk beoordeelaar verdient. Wij hebben gelukkig in de oude gefchiedenis zeer uitvoerige berichten omtrent dien waarlijk aanmerkenswaardigen Vorst, en daarbij gelegenheid om- het voor en tegen met den anderen te kunnen vergelijken, doordien de eene Leevensbefchrijver van dien Vorst boven alle verbeelding met hem ingenomen is , en al zijn welfprekenhen fchijnt uitteputten om hem uitvoerig en kragtig te tekenen , terwijl een ander Hidoriefchrij'ver uit bijzondere inzichten geenzins de vriend van Cijrus is; men kan voelen dat het gundige, het welk hij van hem geeft, hem afgedwongen werd; de tegendrijdigheden welke 'er gefchiedkundig in mogen voorkomen, zullen wij tragten zo ver te vereffenen, dat wij die met uitlating der naamen, waar uit de meeste verwerringen in de oude gefchiedenisfen komen, zullen behandelen, maar de zaak, zo veel mogelijk is, aaneengefchakeld zullen geven, om dus een geheel te hebben van 'smans karakter. De gaufche aanleg van dezen Cijrus fchijnt geweest te zijn om hem tot een der grootde mannen van verfcheiden eeuwen te maken; zijne moeder, eene zeer agtenswaardige vrouw, vertrouwde de eerde gronden der zedelijke opvoeding van haren zoon aan niemand toe; de wijze lesfen wilde zij met een moederlijke aandrang zelfs  Door de PROFEETEN bedreigd* ós- ze! fs zo diep mogelijk was inprenten; toen zij zag dat liet niet doenlijk was, met al haar doorzicht en voor* zigtigheid, hem van den fchadelijken invloed van het hofleeven te behoeden, wilde zij liever het verdriet hebben haren beminnelijken zoon van zich te verwijderen, dan, om dat genoegen te behouden, zijn hart en zeden in gevaar te brengen; zij vond in eenen Hijstaspes eenen leermeester en beftuurder van haren zoon, die zij hoopte dat de verwagting, welke zij van hem hadde, nog meer verfterken zoude; hij was een vlijtig leerling in het fchool der wijzen, die door Zoroaster het meest roem verkregen hebben, deze gaven hem de zuiverde zedekundige begrippen, die 'er, buiten den Godsdienst der Jooden., tot nog toe bekend waren; eene reize naar Egypte, een huwelijk met eene fchrandere wederhelfte, zijnes waardig, voltooiden, het geen 'er aan zijn vorming tot een uitftekend man nog ontbreken mogte. Zijne geboorte vermeerderde de hoope, dat zijne bekwaamheden van eene uitgeftrekte nuttigheid konden zijn; als opvolger van zijnen vader fcheen hem Perfie als een rijk, afhanglijk van Medie, niet te kunnen ontgaan, daarbij vermoedelijke erfgenaam van de Medifche kroon, kwam hier vervolgens nog eene omftandigheid bij, waar door hij alle de monarchïèn onder zich vereenigde; de Mediers en Babijloniers hadden met vereenigde magten als bondgenoten den ondergang der Asfijrifche alleenheerfching bewerkt, het grootfte deel daarvan was Medie ten deel gevallen ; de jalouzij van het Babijlonifche hof, de vrees van in Medie een rijk te zullen zien opgroeijen , waar tegen Babel niet beftand was, deed den jalourfchen Vorst naar verbintenisfen omzien, die hem in gevallen van verwijdering in de verftandhouding konden verfterken; in Croesus dagt men hem gevonden te hebben, die tegen de macht van Perfie en Medie mede konde opwegen; het brak tot dadelijkheden uit, E de  66 De TOESTAND der VOLKEREN de krijgskans viel ten nadeele van dc Bahijhniers, een en andermaal uit: Croesus, het bewind over de vereenigde armeen voerende, werd eindelijk geflagen, en zijn rijk, Lijdie, aan de Perfifche kroon gehegt; Cijrus rukte in het Babijlonifche in, floeg het beleg voor Babel, wel voorzien van alles, en in den besten ftaat van tegenweer, waar door men fpotte met die onderneeming; en evenwel werd hij op eene wijze, die wij elders reeds befchreven hebben, en zijn vernuft eer aan deed, binnen twee jaaren meester van de ftad, en vervolgens van de ganfche monarchie; zo werd Cijrus, in de Perfifche Annalen onder den naam van Gemschidis geroemd, de eerfte Monarch van Perfie, met zulk een uitgebreidheid van veroverde landen daar onder, dat men verplicht was om het geregeld te kunnen beftmiren hetzelve in honderd en twinting provinciën te verdeden. Edoch wij moeten dit Perfie, en het karakter van dit volk een weinig nader bezien; deszdfs ligging is overvloedig bekend, en de hofftad Perfopolis is bij de liefhebbers der overblijfzelen van ftatige grootheid zeer geroemd. — De Perfiaan in zijn eerfie aanleg, toen de befchaving aan de verfijning van dc zeden noch geene ongelukkige wending gegeeven had, openhartig, maatig, zelfs deugdzaam boven andere volkeren, dewijl zij op het verderf van het hart zo wel als de daden naauwkeurig agt namen; zij waren bijzonder delicaat omtrent waarheid, zeer dapper in het oorlog; maar het geen ook natuurlijk uit hun karakter vloeit\ boven andere Afiatifiche volkeren geneigd, om gebruiken van andere volkeren overteneemen; hier van daan do merkelijk nadeelige veranderingen welke wij zien zullen dat het land en volk vervolgens onderging. Hun flasrsbeltuur was wel van eene eenhoofdige, dcspotifc'ie, regeering, maar alles was zo getemperd dat men niets van dat tijrannifche in deszelfs aanleg vinden kan;  door de PROFEETEN bedreigd. C? kan; men kan onpartijdig zeggen: het was eene monarchie, op eene goede ftaaits ±,conftitutie gebouwd, en dit zo wel met betrekking tot het oorfprorigrijké rijk als tot de wingewesten door hetzelve veroverd; men had in alle die landen de Wetten en gebruiken, welke billijk waren, behouden, en als onfchendbaar beveiligd, voorde heerschzugt der provinciaale Landvoogden , die ook de verantwoording van hun bewind niet aan een coliegie, of aan een eerden Minister, maar aan den Koning zeiven gehouden waren te doen; de Monarch behielt ook voor zich alleen het recht van belastingen in de onderfcheiden provinciën uirtefchrijven, en Cijrus heeft geduurende zijn bewind nimmer hen eene blijvende fchatting opgelegd, maar zich met vrijwillige giften laten vergenoegen, terwijl het eigentlijke Perfie van alle fchatting, hoe ook genaamd, als het moederland, vrij bleef; om zulke uitgeftrekte ftaten in die regelmatigheid te kunnen beftuuren, en bij alle onverhoedfche voorvallen in die orde te bewaren, had de Vorst de posterijen ingevoerd, waar door hij met ongemeenen fpoed de correspondentie onderling onderhield, daarbij wierden 'er jaarlijkfche touren door het rijk gedaan, op het bevel van het hof, waardoor men den waren toeftand der landen, zonder dat het zich op berichten van ambtenaaren behoefde te veriaten, duidelijk ontdekte. Het rechtsbeftuur was voorbeeldig , naauwkeurig , en tevens zeer gematigd, verre boven de volks ■ regten of volks-gewoonten van dien tijd; de verregaande macht van de ouders over hunne kinderen, of der Heeren over hunne flaven, werd zeer ingebonden; en het geen de aandagt van den menfchenvriend bijzonder naar zich trekt: eene misdadiger ter dood gedoemd, werd om de zoort van ftraf niet geftraft naar de daad die hem doodfchuldig gemaakt hadde, maar 'er was verzagting of verzwaring in de ftraf naar mate zijn gedrag E a voor  68 De TOESTAND der VOLKEREN voor de doodfchuldige misdaad ten zijne voor- of nadeele pleitte; in hunne godsdienftige begrippen waren zij zichielven zeer gelijk, de grondflagen van alles lagen in liet Manieheisme; hunne hoofddelling was, zegeningen te vragen van örmuzd, en voor hunne vijanden onheilen te verzoeken van Akrbnan , tot dat Zer~ Susht, of Zoroaster bij ons, door zijn invloed eenen opperlten, mogelijk eenen eenigen God in zijn oogmerk, hun boven die twee Goden leeraarde, en vervolgens dit verzagtte, door in plaats van Goden den invloed van goede en kwade Engelen in hun Godgeleerdheid ïntëvoeren. — Zijn delzei had ook eene verbazenden invloed op de zeeden, om dat hij, de onderfelijkheid der ziele vastftellende, beloningen en ftraffen na dit leeven voor zeker hield; de uitwendige Godsdienst wilde hij dat zich alleen bepalen zoude tot den vuurdienst, om dus de zuiverheid en algemeene doordringende fijnheid of geestfjkheid van het Opperwezen eenigzins uittedrukken; de zon was dan bij hem niet dan de Schethina van Goddelijke luister; van allen beelden- en vooral van allen dieren-dienst, waren zulke lieden geheel afkeerig. Als wij het perzoneel karakter van den Vorst, de inrichting van het rijk, 'svolks zeeden, met een befchouwend oog overzien,, dan luid het gezegde van een Bijbelsch Cbroniek-Schrijver ons zo vreemd niet meer, dat Jehovah Zebaoth alle rijken aan Cijrus onderworpen, en hem bevoleri had, eenen tempel ter Zijner eere op Ziens heuvel te ftigten ; 's Vorden zo gematigd despotisme , zijne buitengewoone genegenheid voor de Joodfche natie, maakte hem daarenboven gefchikt om den grondlegger van de vrijheid en het welvaren der Jooden te zijn; zo veel kostbaarheden als 'er van den vorigen tempel te vinden waren, en nog meer anderen, waren het gefebenk van den edelmoedigen Vorst tot op-  docr de PROFEETEN bedreigd. 69 opfiering van denzelven; de beftuurders der naast aanliggende landen, hadden in last de Jooden in hunne inzichten op alle mogelijke wijze te begunftigen, hij bevestigde alles met privilegiën, zo in het burgerlijke als godsdienftige , welke aan zijne gunfte eene meerdere duurzaamheid gaven; eene donkere wolk trok over hen te zamen onder het bewind van zijn zoon en opvolger; en nog veel meer onder den bedrieger Smerles, maar deze toeftand duurde zeer kort, want met het aanvaarden der regeering door Darius Hijstaspe? veranderde alles weder ten goede; die Vorst maakte 'er ziin hoofdftudie van het patroon van Cijrus in alle zijne handelingen te mogen zijn, bevestigde niet alleen alles wat die Vorst ten voordeele van de jooden befloten had, maar vermeerderde dit met andere gunften; dit ging zo ver dat hij de kleeding der Priesteren en de dagelijkfche uitgave voor den tempeldienst uit zijn fchatkist betaalde. Het is mij altoos opmerkelijk geweest , dat deze zo beroemde weldoener van de Jooden tevens een fel tuchtiger hunner vijanden geweest is; het trotfche Babel verltoort, om dat de rijkszetel uit haar midden naar Sufan vervoerd was geworden, was aan het muiten geflagen; dan de Keizerlijke Generaal Zop ij rus dwong het weder tot onderwerping; drie honderd aanzienlijke burgers moesten hun leeven op het fcliavot laten; de muuren der ftad werden ontmanteld, en dus was het alle hoope om zich weder te herftellen voor altoos benomen. De opvolger Xerxes mogt door overwinnings-zugt gedreven de Grieken aanvallen, en hun land het toneel der oorlogs, en het kweekichool der helden doen worden , waardoor 's Vorften onmatige begeerte niet alieen gematigd wierd, maar waardoor Perfie zelfs dat oppergezag verloor; hij bleef evenwel zijne voorgangeren daarin gelijk, dat hij der Jooden begunftiger was; het Mofaisch fiaats-recht liet hij in hun E 3 land  ?o De TOESTAND der VOLKEREN land onbelemmerd gelden, en verklaarde de natie zelve vrij van alle fchattingen. Artaxkrxks Longimaj*us gaf wel in den beginne van zijnen opperbewind aan hovelingen, door de nijdige nabuuren der Pa/ifiitiers aangevuurt, gehoor; een Ne hem ia wist den Vorst vrijmoedig in de taal van zijn hart, tot betere gevoelens overtehalen, en het zo ver te brengen, dat de nieuwe volkplanting onder de Perfifche., befchenners nimmer betere tijden beleefd heeft. De fciierpziende menfehenkenner, maakt mogelijk, dit lezende, hier voor zich deze aanmerking: zo is dan de herftelling van den Joodfchen ftaat aan de eigenzinnige mildadigheid der Perfifche Monarchen haar aanzijn verfchuldigd; hoe die Vorften zelve over de waarde of verdienfte van de Joodfche natie dagten, laat ik, als mij onbekend, ook onbefiist; dit is nogtans zeker, dat deze begunftiging der Jooden voor de toenmalige waereld van zeer veel belang was; bunnen invloed op de hoefden der monarchie is in Nehemia, en nog meer in Moroechai belangrijk , en dit alles werkte te fterk er , om dat de Jooden in dien tijd bijna door alle de landen der be» fchaafde waereld verfpreid waren, en als eene begunftigde natie werd behandeld, en dus de aandagt zo trokken, dat men daaruit gemakkelijk de reden kan afleiden, waarom zo velen in dien tijd den Joodfchen Godsdienst overnamen; alfchoon ik niet geloof dat de Perfianen in het bijzonder hunne zuivere godsdienftige begrippen van de Jooden ontleend hadden, geloof ik nogtans met Remond in dusbreitung des Judenthums, dat hunne overeenftemming in begrippen omtrent het Opperwezen medegewerkt heeft om den Jfiatifchen afgodendienst den geyoeh'gften ftoot toetebrengen; de gunftige behandeling der Monarchen deed de volkeren aandagt (laan op een volk, wier Godsdienst zij tot nog toe hunne opmerking niet eens waardig gekeurd hadden. Edoch  door de PROFEETEN bedreigd. 71 Edoch eer wij na verder gaan om de lotgevallen der Jooden onder de Perfifche Monarchen naregaan , moet ik mijn lezer berichten, dat wij nu niet meer uit die bron•neu kunnen fc;teppen, welke wij met alle reden als onfeilbaar konden volgen, en ons met vrij fcbrale berichten moeten ophouden, tot dat gewigtige tijdvak toe, dat de volkplanting zich door onvergelijkelijke dapperheid volkomen vrij maakte; Artaxerxes Mnemon en Darius Nothus volgden dezelve maatregelen, het zakelijk karakter van den laatften was anders geenzins prijzenswaardig ; zijn wellustig leeven tot den hogen ouderdom van vier en negentig jaaren uitgehouden, had hem honderd en twintig zoonen bezorgd, maar hij werd ook de oorzaak van veele rampen en verwarringen ; goedhartig, maar niet doorzichtig zijnde, liet hij zich door zijne Ministers leiden; cn toen onder zijne zoonen de naijver over de opvolging ontdend, baarde dit hem zo veel verdriet, dat hij meer door afmattende geest-kwellingen dan wel door gebrek aan kragten, zijn einde bereikte; een zoon Ocnus had reeds bij zijn leeven zo veel gezag verworven, dat hij op de gewigfte zaken bij 's vader leeven den grootften invloed hadde , en hij toonde al rasch, erfgenaam van de kroon geworden, zijn tijrannifche geest-geaartheid; onder zulke Vorllen als deze beiden waren, kon het niet anders zijn of. 'er moeten wanorders en geweldenarijen ouder de grooten, die de uitvoerende macht in handen hadden, ontdaan; dit ondervond ook Judea; zinds de dood van hunne buitengewoone beduurders was de kracht van het bewind in de handen van den Hoogenpriester; onder Priester Jochanan en zijn broeder Joschua waren hevige verdeeldheden ondaan, een Keizerlijk Generaal Ba go sis was gezonden met een armée om dit alles weder te herdel'en , doch had, in gevolge de aart van her middel , zeer veele verwoestingen in den ftaat E 4 aan-  ?s De TOESTAND der VOLKEREN aangericht, en Jerufalem de diepfle verneedering doen ondervinden. Ochus nam die gelegenheid waar, naauvvelijks het bewind in handen hebbende, om uit de onderlinge verdeeldüeden der monarchie zijne voordeel te trekken , door eene talrijke en krijgskundige armée aan alles weder nieuwe vastigheden te geven, zijn voornaame richting was naar Egypte, nu ook afgevallen; bij die gelegenheid nam hij den togt door Paleftina, veroverde Sidon en Jericho, voerde een aantal aanzienlijke Jooden in ballingfchap ; met het gelukkigfte gevolg kon hij deze overwinning behalen, daar de nieuwe (laat ten uiterfte verdeeld bleef, dooreen eerzuchtig Hoogenpriester, die aan zijnen fchoon. zoon de vrijheid vergund had om eenen tempel op Gerizim te ftigten, en denzei ven als Hoogenpriester te bedienen; kwijnende, regt deerniswaardig was de toeftand der Jooden in dien tijd; en welke goede hoedanigheden de laatfie Monarch van Perfie, Darius Kodomanwus ook mogte hebben, hij was nogtans niet beftand om tegen de aanvallen van den zegevierenden Alexander. 't uittehouden, deze was het hoofd van een dier kleinere ftaten, welke de zwakheid van het opperbeftuur gebruikte om zich vrij te maken, en dit leid ons van zeiven om de Macedonifche of Griekfche Alleenheerfching, Vooral met betrekking tot Paleftina, nader te leren kennen; Xerxes zo wel als zijne opvolgers waren door den onverzadelijken geest der despoten aangevuurd gewordeji , om ook Griekenland- aan hunne kroon te jiegten; een land het welk noodwendig den trek der veroveraaren ontvlammen moest, onder eene getemperde luchtltreek liggende, met eene vruchtbaare grond, door zeeën omzoomd , en door menfehen bevolkt, 'die al vroeg het woeste barbaarfche leeven met het zo aangenaam?, zagte herder-leeven verwisfeld hadden. Men kan  door de PROFEETEN bedreigd. 73 kan zich naauwelijks verbeelding van hun vergenoegd leeven maken; de Dichters van dien tijd hebben in hunne Arcadifche fchilderingen, ons daartoe de beste gelegenheid aan de hand gegeeven; allengskens vormden zich eenige ftreken tot kleine Haten, onafhanglijk van den anderen, en daardoor meer of min verdeeld; doch de woelingen der Perfifche Monarchen deeden hun al rasch de noodzakelijkheid van onderlinge vereeniging bevatten; tot dat einde werd een raad van AmphijBioim verkoren, aan welke de onderlinge belangens van een volk, het geen in den Trojaanfchen oorlog reeds geleerd had, den herdersftaf met het zwaard te kunnen verwisfelen, toevertrouwd was geworden; hunne denkwijze zo wel als hunnen Godsdienst maakte ■ de onderwerping aan de Perfifche monarchie gansch onmogelijk; allen waren, of door eene republikeinfche geest bezield , of _ ijverden voor eene zeer naauw bepaald eenhoofdig bewind, en hadden het voorrecht om de fchoonfle modellen van eene goede ftaats - inrichting onder hun algemeen bekend te zien; Lijkurgus en Solon waren voor twee ftaten beroemde Wetgevers geworden; Sparta en Athene waren ftaten, gegrond op het Democratisme, maar door den raad, op'den Areopagus vergaderd, voor de onheilen van regeeringloosheid beveiligd , met een woord, gansch Griekenland moest noodwendig elk vernuftig waereldburger van dien tijd opmerkzaam maken, om nader met hen bekend te worden ; die naar befchaving dorften, moest dit leerfchool van vernuft bezoeken; de tijd welke het eenvouwige herders - leeven hun overliet, bragt dit vernuftig volk al vroeg tot de wijsgeerige befchouwingen der natuur; hierdoor befchaafd en rijker in denkbeelden , werd de zugt tot de poëzij , om aan hunne herders - mufijk nieuwe aantreklijkheden te bezorgen, al rasch algemeen, en die tevens zo fchoon, dat «een volk hun tot nog toe daarin overtroffen heeft; E 5 daar  74 De TOESTAND der VOLKEREN daar grootheid van ziel hun meer eigen was, werkte dit op hunne weliprekenheid ook treffende, en fchoon capnaeusheid in hun ook een gebrek was, werkte die nogtans al veel die ftaudvastigheid in hunne handelwijze uit, welke hen ongelooflijke daden deede verrig ten. In de kleeding, de meubilen zelfs, in de krijgswapenen was altijd eene fmaak te vinden, waardoor »j bevalligheid en grootheid op het gelukkigfte wisten te verbinden ; de burgerftatcn waren in règeeritrgwijzè wel onderfcheiden, maar maakten nogtans door verbintenis een geheel uit, het geen voortreflijk, een unica was; zo bezorgde Athene en Sparta de dapperfte legerhoofden en volks-befchermers; Corinthe de rijkfte burgers, Lacedemon de gematigde wel wikkende raadsheden. Dan van de zijde des Godsdiensts was hun Haat treurig gefield; de oorfpronglijke godsdienftige ftelHngen waren eerst in vertelzels ingewikkeld, waar de verbeeldenskragt dé zintuiglijkfte gedrogten daargefteld had, Inerdoor wierden zij ongevoelig tot afgodendienst vervoerd en alles was wegens den poëtifchen trant ook overdreven, bijgelovig; het was waar, hun fchoon vernuft had wel in de Olijmpifche fpelen , en andere plegtigheden eenen voordeeligen invloed op de geoorloofde eerzucht en heldenmoed der burgeren konnen maken, waardoor zulken het vermaardfte helden -fchool tot de behandeling der ledematen zo wel als der wapenen wierden. Met dit alles zouden zij in de oude Historie het beroenulfte volk niet geworden zijn, zoo de Perfifche Monarchen door zugt tot veroveringen aangevuurt, en zij door dapperen tegeuftand altoos te onverzcttelijker in hunne onderneemingen, zich niet in de krijgskunde volleerd hadden. Xerxes viel hen te water en te land aan, met eene bijna ongelooflijke menigte volks, dat op meer dan twee en een half millioen menfehen gefchat wierd In zuIk eene zorgelijke toeftand hadden de Grieken dit eene  door de PROFEETEN bedreigd. 75 eene vooruit, te weten , twee beroemde Athenicnfers tot beftuurders te hebben, die bijna ongelooflijke daden tot behoud van hun vaderland gedaan hebben; beiden waren van zeer verfchillende geaartheid, maar ook juist moest dit zamenwerken tot meerder voordeel voor hun vaderland; de een , Aristides, was trouwhartig, zeer regtvaardig, en in alle zijne verrigtingen zag men den fchijn niet van eene zugt naar glorie; de andere Tiiemistocles kan men in zijne hoedanigheden niet genoeg bewonderen, maar hij was met dat alles de man niet, waarop men zich onfeilbaar verlaten kon, dewijl hij op de geweldigfte wijze door zijne ambitie geregeerd wierd. Toen Xerxes tot aan de landengte van Thcrmopijlc doorgedrongen was, vond hij dien gewigtigen post maar met honderd man bezet; onder het beleid van Leonidas befchermden zij die zo wel, dat het den Vorst meer dan twintig duizend zoldaten kostte eer hij zich van dien doortogt meester zag. De Perfiaanfche legerhoofden begonden nu eerst regt te bezeffen hoe hagchelijk deze veldtogt in de uitkomst zoude kunnen zijn, waarop zij in het geheel niet gerekend hadden; de Grieken integendeel begonden nu meer vertrouwen op hunne dapperheid te hebben, hierom waren zij vrugtbaarder in onderneemingen,' gelukte 'er eene, dan ontvlamde die den moed der natie zo veel te fterker, en overal vond de Perfiaan daarom ook den hardnekkigften tegenftand. Toen de zeellag bij Salamis ten nadeele van den Perfifchen [Monarch uitgevallen was, werd hij genoodzaakt terug te deinzen, hij liet een groot deel zijner troepen agter, na dat hij terug gekeerd was in zijn rijk , maar deze voerden niets van belang uit, en verfmolten allengskens; een zijner opvolgeren Artaxer•xes, Mnemon gebijnaamd, zogt wel zijn eer in den veldtogt tegen de Grieken te herftellen, maar flaagde daarin nog minder; de zaaden van den ondergang der mo-  76 De TOESTAND der VOLKEREN monarchie ontwikkelden zich aireede, vooral in de affcheuring der Egyptenaaren, waar door zijne kragten elders verleid wierden. In zijn voordeel werkte wel eenigzins de verdeeldheden en oorlogen, die de kleine onafhanglijke ftaten van Griekenland onderling afmatten, maar alles bekwam eerlang eene gansch andere gedaante door de veranderingen welke in het Macedonisch rijk voorvielen; dit was tot nog toe afhanglijk van de Griekfche ftaten, beftuurd door hare eigen Koningen; veertien Koningen had het mogen tellen, die een bijna onbekend en onbefchaafd volk beheerscht hadden, tot dat een Filip, de vader van Al ex and er den Grooten, zich als een man zo wel groot in zijn Kabinet als in het leger beroemd maakte; toen Darius Codomankus met een millioen volks in aantogt was, had Filip reeds zo veel- invloed op de hoofden van de Griek fche gemeencbesten , dat hij tot algemeen legerhoofd van de vereenigde troepen aangefteld wierd; zo wist deze Vorst enkel door zijn beleid zich noodzakelijk te maken, bij een volk, waar zijne vooraangeien altijd hunne befcherming hadden moeten bedelen; het is gelukkig , om 's mans verdienfre wel te beoordeelen, dat de grootfte redenaar der befchaafde waereld, Domos the nes, zijn keven befchreven heeft, daar hij de ware oorzaak was van al het geluk het welk zijn zoon genoot, fchoon hij voor zich nimmer eenige vruchten van -al zijn arbeid geplukt heeft, en op de bruiloft van zijn dochter moordadig omgebragt, het rijk overliet aan zijn' zoon Al e x a nd e r , gebijnaamd den Grooten; deze Vorst had de best mogelijke opvoeding genoten onder het oog van Aristoteles zijn leermeester, en had met de grootfte tegenwoordigheid van geest, fchoon nog geen twintig jaaren oud, het oproer in zijn eigen ftaten, bij gelegenheid van zijn 's vaders dood, gedempt, waartoe zijn onverzaagdheid en krijgsgeluk meer hielp daa  door de PROFEETEN bedreigd. 77 dan zijne bekwaamheid. In ftoutheid, men mag welzeggen in onbedagtzaamheid, iets te wagen, heeft de waereld nimmer een man hem gelijk geleverd; door de Grieken tot Genernlisjimus tegen de wapenen van Darius Codomannus benoemd, gaf hij blijken van eene onbefcbrijfeiijke onverzaagdheid, maar beging grove misftappen, fchoon ze gelukkig afliepen, waar onder men het langduurig beleg van Tijrus, en zijn prachtig offer-feest, waarmede-hij veel tijds verkwistte, mag rekenen; altans in zijn voordeel werkte zeer veel de toeftand van de Perfifche armée; fchoon deze in Codomannus geen onbekwaam legerhoofd had , heerschte daarin nogtans de pracht en verwijfde zeeden, en hoe talrijk zijne legerbenden ook waren, tegen de doorzettende geest-gefteldheid, en onnavolgbaare werkdadigheid der troepen van Alixander konden zij niet opwegen, dewijl deze op zijn voorbeeld zich door geene moeijelijkheden van eenige ondemeeming lieten affchrikken; geen Babel, geen Sufan of Perfepolis wederftond zijn moed; de Paleftiners dankbaar aan het Perfifche hof, waren hetzelve getrouw gebleven , en hadden bij het beleg van Tijrus vrij fiout den toevoer van leevensmiddelen voor Alexanders armée geweigerd, doch hij na de verovering dier koopftad in Judea inrukkende, fchijnt de toenmalige Hoogenpriester Jaddua, de fierheid van den overwinnaar op de een of andere wijze verzagt te hebben; het buitengewoone daarbij, door de Gefchiedfchrijveren, bijzonder Josephus, verhaald, en door Hess als egt verdedigd, fchoon de getuigen, waarop hij zich beroept, alle Rabbijnen zijn , vind weinig grond in het karakter van Alexander, het geen voor zulk een godsdienftig ontzag niet wel vatbaar fchijnt geweest te zijn; dit is nogtans zeker dat hij op dien togt beftendig de maatregelen volgde om de Jooden te begunftigen en de Samaritanen te onderdrukken , zo dat PaIe-  7S De TOESTAND der. VOLKEREN kftina geduurende zijne verdere overwinningen ruste genoot. Zijn vroege dood, op zijn twee en dertigfte jaar voorgevallen, Militie zijne verdere overwinningen, en de door hem Opgerichte monarchie, die door den grijzen Staatsman Daniël zo meesterlijk getekend is, onderging de grootfte veranderingen ; zijn moeder, zijn gemalin eu kinderen mogten zijn dood betreuren ; de beftuurders der landfchappen vonden in den natuurlijken broeder van den Vorst Filippus Arideus gcenzins den man die hun gezag dorst beteugelen, Perdiccas des overledendn grootfte gunfteling, de voogd van den jongen Vorst, was eigenlijk de man, >die den teugel des rijks in handen had; Antipater, de Landvoogd van Macedonië, dit gezag moede, ondernam het, met een gelukkig gevolg, Perdiccas uit den weg te ruimen, hierdoor ontftond merkelijke veranderingen in het bewind der onderfcheiden landfchappen; toen die provinciaale Landvoogden ook onderling door verbintenisfen tegen hun tegenpartij, begonden te worftelen, raakte alles in de geweldigfte beroering , in welke de familie van den overledenen Vorst, de een na den ander hun leeven verloren; één der hoofden van die verbintenis, een hoveling van Alexander Antigonus was de eerfte die het masker afligte, en het bewind, het welk hij hadde, voor onafhanglijk verklaarde; dit voorbeeld werd rasch door de andere Landvoogden gevolgd; en Antigonus door een velddag uit den weg geruimd zijnde, was 'er niemand die hem verhinderde de kroon zichzelven optezetten; onder deze nieuwe rijken waren die van Egypte en van Sijrie, welke beiden in deze gefchiedenis den meesten invloed hadden ; een Ptolemeus Lagus had het beftuur over Egypte af hanglijk verkregen; Sf.leucus dat van Sijrie; Paleflina fcheidde deze landfchappen van den anderen, tus-  door tje PROFEETEN bedreigd. 79 tusfchen beiden inliggende; Paleftina was door Al ex ander zeer begunlligd; de Jooden genoten groote vrijheden, zo wel in het burgerlijke als godsdienftige, naar hunne eigen grondwetten leevende, en waren op het Sabbathjaar vrij van alle fchattingen hoe ook genaamd. Die zelve vrijheden had hij hun in de andere provinciën van zijn rijk ook toegeftaan , vooral in Egypte, waar zij zeer talrijk waren , en voor een groot gedeelte bevolkers van de nieuwe ftad, naar hem genoemd, waar hij hun uitrekende vrijheden toegeftaan had; Ptolemeus oordeelde uit dien hoofde regt te hebben om dat aan zijn beftuur bijcevoegen, fchoon zulks aan Laomedon, een van Alexanders Generaals toegelegd was; toen hij hierin tegenftand vond, deed hij zulks door geweld, veroverde jerufalem op eene Sabbath-dag bij een ftorm- loop, en voerde een aantal als ballingen naar Egypte; goedhartig van beftaan zijnde, verzagte hij hnn leed, en won hun hart door gunften, toen trokken zij den handel van Alexandrie genoegzaam geheel aan zich , ftigtten een tempel, hadden hun eigen overigheid, en hadden de ftad ter dier tijd genoegzaam alleen in het bezit, en breidden zich tot in Cijrene, Lijbie en Ethiopië uit; An j igonus, die op den naam van Alexander Ecus het rijk beftuurde, tragte dit wel te verhinderen, doch Lagus wist zich te fterken; Seleukus Nicator, de landvoogdijfchap van Sijrie in handen bekomen hebbende, oordeelde het noodzakelijk de Jooden zo veel mogelijk was op zijn hand te hebben, hij lokte hun uit Babijlonie, ftond hen groote vrijheden toe, dit alles was oorzaak dat die natie zeer aanzienlijk werd; hierbij kwam dat zij onder hunne priesterlijke opperbeftuurders ook brave lieden hadden, waar onder als een der grootfte mannen Simon, gebijnaamd de regtvaardige, mag geteld worden , een man in ftaat- en letterkunde ervaren, die naar alle waarfchijnlijkheid de laat-  8o De TOESTAND der VOLKEREN laatfte hand aan den bundel van gefchriften, welke den Joodfchen Godsdienst ophelderen , gelegd heeft; toen het onafhanglijk Egypte op Lagüs zoon, Ptolemeus Filadelphus overging, een minnaar van befchaafde weten fch appen, werkte 's Vorften fmaak mede om hunne denkbeelden meer algemeener te verbreiden, waar van de Griekfche overzetting op 'sKonings bevel, zo als men zegt, door zeventig geletterde Jooden vervaardigd, zeer veel toebragt; zo lang 'er Vorften op den Egyptifchen troon zaten, die de wetenfehappen meer dan het oorlog beminden, en der Sijrifche Koningen aandagt nog elders henen geleid wierd, ging het den Jooden wel; om verwijdering tusfchen beide hoven voortekomen, hadden zij zich door huwelijks-verbintenisfen tragten te vereenigen , doch dit middel werkte verkeerd, en werd eene vrugtbaare moeder van de Moedigde oorlogen, waarin Paleftina rijkelijk deelde; tot vermeerdering van hun ongeluk was Filopator anders T r ij p h o n een Egyptisch Koning, die door een wellustig leeven en fnoode zeden zich beroemd gemaakt had; terwijl Sijrie in Antiochus den Grooten een dapper Veldheer leerde kennen; de woelige inzichten van dezen Antiochus mislukten in zo verre, dat hij geenzins meester van Paleftina werd, evenwel was Filopator over het gedrag der Jooden, ten zijnen opzichte gehouden , ook niet voldaan , waarom hij hun veele vrijheden benam, en integendeel tot afgodifche gebruiken wilde dwingen; dit lag een grond van verbittering, die nimmer wederom gedempt is geworden ; daarentegen had Antiochus de Jooden onder zijn gebied de grootfte vrijheden toegeftaan; in Antiochie genoten zij het opzicht hunner eigen overheden en vrijen Godsdienst nog aanhoudende. Zodra Filopator overleden, en door Ptolemeus Rpifanes, een kind van vijf jaaren, opgevolgd was, dagt Antiochus de tijd geboren te zijn, om  door de PR.OFEETEN bedreigd.' om zich van Paleftina nict alleen , maar zelfs van Egypte, meester te maken. Edoch de rijks-ibeftuurders wiaten door invloed van den Romeinfchen Veldheer Scii'io dat afLewenden, en fchoon de krijgskans Antiochus in den beginne toelagte, zo dat hij zonder veel tegentland Paleftina vermeesterde, was evenwel eindelijk de zegenpraal der Romeinfche legerhoofden zo beflisfènd over hem, dat hij niet alleen tot den vreede gedwongen wierd , maar zelfs eene fchatting boven zijn vermogen moest opbrengen; zijn zoon, hoe zeer van zijn vader bemind, gaf in zijne opvolging de duidelijkfte bewijzen dat hij geen agtenswaardige hoedanigheden bezat; deze, Seleukus Filopator, een werkeloosleeven voerende , over niets bezorgd , dan hoe best zijne onderdanen uittemergeien, op dat hij, boven de drukkende fchatting aan de Romeinen te betalen, eene rijke fchatkist mogte hebben, werd door een fchandelijke moord door Heliodorus uit den weg geruimd; deze had nogtans niet lange het genot van dien geroofden troon, maar door den zoon van den omgebragterr Koning, Antiochus Epifanes, die verftooten was, verdreven, verkreeg deze toen het koninglijk bewind, en gaf rasch blijken dat hij van eene tegengeftelde geaardheid, als zijn vader was; woelig en onderneemende, tot in het vermetene, heeft men hem met eene kleine verandering den bijnaam van Epimanes of Dolleman bezorgt ; zijne handelwijze omtrent Paleftina heeft hen» vermaard gemaakt, en de aanleiding gegeeven dat de Jooden zich vrij gevogten hebben. Naauwelijks had hij de handen ruim, of hij viel in Paleftina, veroverde alles wat hem wederdond, mergelde den ftaat door fchattingen geheel uit; en toen hij meende de beste kans te hebben om ook Egypte te veroveren, was Paleftina de oort waar hij de winterkwartieren hield, zijne legers verfrischte, en zijne boosaarF tïge  3a De TOESTAND oer VOLKEREN tige luim, indien de veldtogt hem mislukt was, den vrijen teugel gaf; deze toeftand gaf aanleiding tot de merkwaardigfte verandering voor den Joodfchen ftaat, die door voorfpellingen in hunne Schriften met algemeene trekken getekend zijn, en inderdaad een der opmerkelijkMen in de gefchiedenis van den Joodfchen ftaat geweest is. Twee eeuwen hadden zij onder de Perfifche despoten zich verkwikt met het genot der weldaden, door hunne begunftigers, hen met eene ruime hand toegedeeld; ruim twee eeuwen daarop waren zij de fpeelbal geweest der Schudden en Lagiden, die malkander over en weder het bezit van Paleftina betwistten; toen eindelijk E pifa nes als tijran , door uitplundering en verwoesting, hen tot eene wanhopige zelfs - verdediging noodzaakte; hierbij kwam nog eene omftandigheid, door hen nooit te voren ondervonden, ramentlijk: dat hij om te meer van hunne onderwerping verzekerd te zijn, hunnen Godsdienst wilde uitroeijen; en toen hij in dit zijn oogmerk tegenftand vond, de bitterlte vervolgingen in den lande aanrigtte, te ijslijk voor een gevoelige ziel ©m 'er bij te blijven ftilflaan; hij, die daartoe lust vind, zal in de Oratie van Profr. Verschuir de republica Judaica tempora Maccabzorum, of in Hess Hift. der Isra'èiliten XII. Deel bladz. 200. voor dit onderwerp genoegzaamen voorraad vinden. Epifanes met zulke oogmerken bezwangerd, had veel tot zijn voordeel om hem te doen flagen; maar ook het een en ander, naar de toenmalige omftandigheden des tijds, werkte zeer ten zijnen nadeele; de hoofden van het kerk- en burger-beftuur ter dier tijd vereenigd, waren meestal eerlooze, heerschzugtige en baatzugtige lieden; ik heb maar eenen Hoogenpriester JaZon te befchrijven, om mijne gezegden te ftaven; gansch onwaardig om een post op de fchandelijkfte wijze verkregen, te bekleden, was hij nog op zijne wijze 20 tolt-  door de PROFEETEN bedreigd. 83 -■ tolerant, ik zeg liever zo eerloos, dat hij de fchouwfpeelen en andere vermaken door Epifanks ingevoerd om hen van godsdienftige gevoelens aftetrekken, zeer begunftigde; hij vleide zich dat hij het bij den Jood zo ver zou brengen als hij bij den Edomiet zijn oogmerk bereikt had, om de befnijdenis als een uitwendig godsdienitig teken agtertelaten; ^e toeftand der Jooden was ook cp dien tijd vrij zorgelijk , de zeeden jammerlijk bedorven, zeer velen, onder den toenmaligen geest van verleiding en afval, bezweken; zij die nog ftandvastig waren moesten de handen der dartele en moordadige zoldaten in holen en fpelonken ontvlugten; zulk eenen den Jooden in alle hunne lotgevallen waarlijk vreemden toeftand, moest de ware grondllag tot hunne burgerlijke vrijheid en godsdienftige verkleefdheid aan de Mofaïfche inftellingen veroorzaaken. Een zeker zoort van lieden Chafidlm (Godvrugtigen) , fchoon ik ze karakterkundig liever ftrengt ortodoxen zoude noemen, ijverden met eene onbefchrijfelijke naauwkeurigheid voor alle de leerftellingen in den Joodfchen Godsdienst daar voor algemeen erkent; terwijl een ander zoort die meer op het doen dan op het leeren aandrongen, de verbetering van de zeeden boven de naauwkeurigheid in leerftellige begripper als noodzakelijk aandrongen, den naam van Zaddikim, f braven, regtvaardigen, verkregen ; hun voorbeeldig gedn» onder alle de rampen, die den ftaat troffen, deed °^ inderdaad wonderen om het gemoed van velen t ver" fterken. — Ik zal zwijgen van eenen Eleaz*' eea negentig jaarigen grijsaard, zo tekenagtig fcb/n (*oor N ie me ij er gefchetst , in wiens gedrag r\ vruSteloos den dweeper, door valsch gevoel r1 eid •> zoe" ken zal; neen, maar gewis het redelijkfte iet veihevenfte der godsdienftige begrippen , die de ver'"kenfte ten onder de wreedaartigfte martelingen ,evereni minder voldoende is mij altoos geweest het ged5 van die moeder 1 Ft die  De TOESTAND der VOLKEREN die hare zoonen tot ftand vastigheid zo kloekmoedig aanfpoorde, en ons breedvoerig in het tweede Boek der Maccabeën befchreven werd; ik weet wel dat Saurin in zijn Discours Tom. VII. dit zeer aangeprezen, en van bedenkingen , heeft tragten te zuiveren; evenwel kan ik van mij niet verkrijgen , al geloof ik de waarheid van die gebeurtenis volkomen, het als een leerzaam voorbeeld onbepaald aanteprijzen; ik begeer alleen maar mijn lezer bij een voorbeeld te bepalen, het geen het oog van elk waar vaderlander en Godsdienst-minnaar ter dier tijd na zich trok, en van zo veel gewigtige gevolgen voor den Joodfchen ftaat door het gedrag zijner zoon n geworden is; ik bedoel, dit kunt gij ligt denken, Mat i athias, een agtbaar hoofd der Chaftdim, een man die eerst door de inneemenfte belofte, en vervolgens door de felffe bedreigingen tot den afval aangemaand werd , en die beiden met even zo veel ftandvastigheid wederftond ; niemand denke dat de hoope van zich eenmaal door geweld te zullen losmaken, zijnen moed aanvuurde, dan zou hij gewis in het gansch onwaarfchijnlijke gevallen zijn, en zich ook gansch anders gedragen hebben; toen hij den eerden ftap van geweld deed, was hij boven alle zorg voor eigen-bevei'iging, en ziin gedrag kan men eer een vervoering uit Vidsdienst - ijver, dan wel een gefchikt middel om de °heilen voor zich en zijne medeburgeren aftewenden, n0L^en; oordeel zelve, lezer! op zekeren tijd zag hij een onzienlijk burger aan het beeld der Godheid, dat de tijr. w,;ide geëerbiedigd hebben, een offer geven; in een oo^j^ ^jgt ^e verontwaardiging in hem zeer hoog, Zi„ driften Worden zo bedwangloos , dat hij op den aNjgel) j n0g 0nder zijne bezigheid, woedend aanvalt, he\ aan zjjne wraai{e opoffert; zo veel tijd is 'er voor hem ,erjg) dat hij indenken kan, dat, zoo hij zich van het oi.onjeil ^Q0I ]jeu]s handen bevrijden wil, hij  door de PROFEETEN bedreigd. C5 hij zich oogenbliklijk door de vlagt moet tragten te redden; en gelukte dit , dan verder zijn leeven tot heil van anderen zo duur, onder de gevaren, verkopen als maar eenigzins mogelijk was; hij bereikt gelukkig een der bergholen , die Paleftina in menigte heeft; hij houd zich daar een wijl fchuil, vind toen verfcheiden lotgenoten, die van tijd tot tijd door nieuwe aankomelingen al fterker aangroeijen; men befpreekt onderling de uitgeftaane rampen, hij vind vertrouwen onder de vlugtelingen, en toont al rasch dat hij eene te hooge ziel heeft om in lijden en martelingen zijn glorie te zcekeu, zo lang 'er voor hem zeiven en zijne medebroederen nog geoorloofde middelen van zelfsverdediging overblijven; elk erkent zijn beleid, men ftaat verrukt over zijne verhevene, opgeklaarde, godsdienftige denkbeelden ; hij heeft zelfs moeds genoeg om eenige godsdienftige vooroordeelen, die veele martelaren tot flagt-offers gemaakt had, te beftrijden; hij fcherpt hen in, dat het nimmer het oogmerk der Godheid in zijn wet omtrent den Sabbath geweest was van hen te vorderen, dat zij dan weerloos zichzelven aan hunne vervolgeren ten prooi moesten overgeven; hij komt tot dien ftap van hen voortehouden , dat de ware godvrugtige ijver in hun zoude wezen, om alles wat mogelijk was aantewenden om hun vaderland van die ijslijke verwoesting te helpen bevrijden; hoe meer zijn aanhang in fterkte toenam, zo veel te fterker drong hij aan op het uitroeijen van den afgodsdienst, waaromtrent men zederd 't PerJisch bewind onverfehilliger geworden was, en tevens vermaande hij hen zich niet rukeloos te wagen, maar altoos op een welberaden en nuttig gebruik van hunnen moed zich toeteleggen; zo behaalde hij van tijd tot tijd kleine , maar nogtans in zijne omftandigheden gewigtige, voordeden; onder dezen onvermoeiden ijver voelt de waardige man dat zijne kragten hem begeven, dat hij F 3 de  8(5 De TOESTAND der VOLKEREN de waereld zal moeten vaarwel zeggen; hij fpreekt zij» ne vijf zoonen op zijn üeribed aan, maant hen aan zijn voorbeeld te volgen , alles optezetten voor Vaderland en Godsdieust, zonder jalouzij onderling vereenigd te blijven; wilden zij zijne laatlle bede gehoor geven, zij zouden dan Judas, den jongden van allen, maar gewis ook den kundigflen, hoe dapper zij ook waren, hoe vol moed, het opperbefluur gaarne op zijn aanprijzing geven; en inderdaad de gefchiedenis zal ons in het vervolg duidelijk genoeg leeren, dat dit geen keus van een zuffend man, of van een al te zeer ingenomen vader met zijn jongden zoon was; Judas was gebijnaamd de Maccabe'ér, of de hamer, wegens zijn familienaam Has~ mone'êr, anders den verlichten: Judas had eenen rijken vrugtbaaren geest in het uitvinden van fbute onderneemingen ; hij had kloekmoedigheid om die doortezetten, en oplettendheid om alles wat toevallig kon medewerken om nieuwe kragten aan de onderneeming te geven, daartoe aanteleggen; de grijsaard, die het menfchelijk hart wel fchijnt beftudeerd te hebben, wil van de kinderlijke gehoorzaamheid niet te veel eisfehen; hij verzagt daarom zijne keuze in de aanflelling van den jocgften, door den oudflen broeder het gezag over de familie in zijn plaats aantebevelen , en de overige aantemanen zich daaraan te onderfchikken, env ook deze had de achtbaarfte ziels-hoedanigheden die hem dezen post waardig maakten; Simon is gewis onder de zeldzamen; dikwijls zal men eeuwen aan den anderen vrugteloos zoeken om een wederga van hem te vinden; onverfchillig omtrent eer en posten, werkte hij met de voorbeeldigfte ijver tot heil van zijn vaderland , terwijl zijn twee jongere broeders Judas, als Generaal, en Jonathan als Hoogenpriester, den roem, door de ambten die zij bekleedden , alleen inoogften; hij werkt om hunne vcroieniten te doen fcbitte*èn; al is het dat zijn eigen  door de PROFEETEN bedreigd. 87 eigen waarde daardoor bij zijn landgenoten hoe langer hoe meer in de donkere fchaduw ftaat; en hij zou mogelijk ongekend in zijne ware grootheid ten grave ge"daald zijn, had de ontijdige dood van zijne beide broeders hem bij den weldenken burger in zijn grootheid niet bekend doen worden, als de grootfte onder het kroost van den achtbaren Mattathias; vastheid van karakter, en het diepfte doorzicht in zaken, gaven hem onbetwisbaar den voorrang; en het is zeker dat de pas ontloken ftaat weder in hare oude kragteloosheid zou verzonken zijn, na de dood van Jonathan, indien een man van dat onvergelijkelijk beleid,.van dien vasten en ftillen gang hem niet opgevolgd had, wij moeten evenwel bedagtzaam zijn om de verdienden van de andere broeders niet te kort te doen; hierom moeten wij de redding van het vaderland in hare trapswijze vorderingen onder het beleid van dit driemanfchap wat nader bezien. Billijk wierd de toeftand van den Joodfchen fiaat, waar in de wreedaard Epifanes dien gebragt had, een grouwel van verwoesting genoemd, waarvan de gefchiedenis geen wederga kon geven, zo wel in langduurigheid, als in geaartheid; die woede tegen het hoofd en het hart van een volk, dat aan godsdienftige begrippen gehegt was, welker verzuim hunnen ftaat weleer zo veele bittere rampen gebaart hadde, ftreefde alle verbeelding te boven, en werkte de diepfte verftagenheid in de gemoederen, zelfs in het hart van lieden die anders doorzicht en heldenmoed genoeg hadden om alles te onderneemen tot behoud van hunne voorregten ; het was 'er verre af dat het monlter in wreedheid overtuigende begrippen had van den Godsdienst, die hij wilde voorftaan; neen, de dwingeland had zich alleen dien regel voorgefchreven: zal ik over verfcheidene volkeren beftendig naar willekeur heerlchen, ik moet alleen eenen Godsdienst, bij mij den besten baud van vereeniging F 4 voor-  38 De TOESTAND der VOLKEREN voorfchrijven; geen volk ftond hem hierin meer in den weg dan de Jooden, dat een Godsdienst had, gansch onderfcheiden van die van anderen volkeren, en waarin te zuivere begrippen waren om altijd Haven van de fchrapendfte verkwisting van eenen wreedaard te kunnen blijven; AIattathias had zijne zoonen de Godsdienfligé gevoelens op de redelijkde wijze ingefcherpt, zij zagen meer dan anderen in, wat het ware doel van den Vorst was, en waarom 'er geen einde aan te zien was, voor dat hij zijn oogmerk bereikt had; en hoe ongelukkig zou dan 't Joodfche volk voor altoos zijn! gezond verlland, een helden-hart, en een waar godsdienftig gevoel, Haat nooit ligt tot moedeloosheid, dille wanhoop, maar wel tot heldenmoed, over; zij wilden het beproeven, en zullen veeleer hun leeven ten duurde verkopen, dan langer fttlzfcten onder de folteringen hunner landgenoten; men befluit dan de donkere fpelonken wel gewapend te verlaten, en in kleine fchermutzehngen hunne kragten te beproeven; onder de band groeide hunne macht aan, Judas komt tot het befluit tegen Apollonius, een Sijrisch Generaal, een geregelden veldflag te ondeiueemen; hij overwint; het veroverde zwaard van den overwonnen Veldheer befluit hij voor altoos in het gebruik ten diende van zijn vaderland te wijden; hij ontwijkt geene gelegenheden om in de eerde verbazing door herhaalde veldflagen zijn 'geluk te beproeven; geen talrijkheid van de vijandlijke armeen, zo min als de angstvalligheid zijner eisen benden maken hem verzaagd; hij gevoelt h? de ieerftellifigën ;vaa de Godsdienst niet dagten, maar op allerlei wijze hunnen gedrukten, of misleid wordenden, burger zogten te beveiligen. Deze braven of regt vaar* digen (tonden 'er meer op om den Godsdienst inderdaad do..r een zijft'S waardig gedrag te bevestigen; op kleinigheden in hunne oogen, die tot de uitwendige gedaante behoorden, en weinig voedzel aan hunnen evenmensch konden geven, drongen zij niet zo zeer aan; toen zij zagen dac anderen zo veel gewicht aan zekere gebruiken begonden te verbinden * keurden zij die allen met ijver af, dewijl die niet konden opieiden om deugdzaame harten te vormen, en regtvaardige burgers aan den ftaat te geven; hoe verder zij in grondbeginzelen zich verwijder* den , zo veel te meer ontaarden zij in denkwijze % de eene partij viel meer in het bijgelovige, en wist zich daardoor aanzien te bezorgen; daagden die bij de grooten niet, werden zij daar naar hunne inzichten niet genoeg gefchat, dan drongen zij zich bij den dillen gods* diendigen burger meer in, die meestal door de vertoning t van heiligheid, uit gebrek van doorzicht en mensch* kunde, getroffen word, en wisten zo langs dien weg, al was het dan gedwongen, het ontzag bij de grooten te behouden; de Sadduceïn werden allengskens flapper in den uitwendigen Godsdienst, hielden zich genoegzaam voldaan als de Godsdienst maar zo veel werkte, dat de menfehen in hun gedrag brave menfehen waren J zij gaven zich aan een gezellig leeven j onfchuldige vermaken en omgang met de grooten over; zij zogten langö natuurlijke, maatfchappelijke wegen, elk tot een gelukkig burger voor den daat opteleiden; dus moesten zij natuurlijk meer en meer vrienden der aanzienlijken worden; aan den Mes'sias, aan beloften, die door zijrt invloed moesten vervuld wordenh tot heil van den daat, dagten zij minder, om dat zulke meestal verklaard wier* den door de audere partij, als niet cigentlijk gezegd eene g ta«  j)S De TOESTAND der VOLKEREN beloning op hun goed gedrag zijnde; hierom geloof ik dat Josepiius, die de partij der Farize'èn toegedaan was, de Sadduce'èn, als waren zij de naturajisén van zijn tijd , te veel bezwaard heeft, wen hij fielt dat zij de leer van eenen Messias verwierpen; en ik geloof zeker dat zij beiden , ten tijde van Josephus, na dat zij dien fcheurzieken rol aan het hof der Pakftijnfche Vorften gefpeeld hadden, zeer veel verllimmerd, en aanftotelijker in zeden, geworden zijn; wij zullen ben nader leeren kennen, als wij ze in den omgang met Jesus Christus van nabij bezien. Doch wij vervolgen hier den draad der gefchiedenis, en zullen duidelijk genoeg ontwikkelen, hoe door den invloed van beide deze feéten de zaaden van den ondergang des daats geftrooit, en allengskens opgegroeit, zijn geworden; toen de gevaarlijke moeder, de Koninginue, door haar dood den troon ledig maakte , had zij tor haren opvolger benoemd Hijrkanus haren zoon, den Hoogenpriester, met voorbijgang van den oudften, Aristobulus den tweeden, deze kende den tragen en lagen geest (zo als hij dien noemde) van zijnen broeder, en hoe hij zich door de Farize'èn zou laten leiden; de misnoegde grooten, door hun partij verbannen, leefden in de landlieden overal verfiröoid, maar waren zeer geagt; Aristobulus maakte zijn hof bij deze Sadduceefche aanzienlijken, bragt het zo ver, dat hij eene magt in het veld had , zijn broeder overwon , en den troon zelfs beklom; de gevlugte Hijrkanus meer vermaak in het ftille leeven vindende, verzoende met zijn broeder, ftond den troon gewillig af, en zou gewis tot aan zijn dood daarin volhard hebben , had hij onder zijne hovelingen niet eenen cerzugtigeh Antipater gehad , de vader van den zogeroemden Herodes deu Groeten; een man die aanzienlijke fchatten bezat, en in den twist der Vorden al vroeg ingewikkeld , niet ver-  boor de PROFEETEN bedreigd. 0f verduwen kon, dat hij op eenmaal van die hogere uitzichten ontzet w.rd ; hij dwong zelfs Hijrkanus, dien hij tot de ongelukkige pop zijner llaatkundige inzichten maakte, om op de kroon weder eene kans te wagen; hiertoe trok hij de Farize'èn op zijne zijde; om inwendig in het land eene partij voor zijn Vorst te bekomen, begaf hij zich met Hijrkanus naar het hof van den Arabifchen Koning Ar et as, verkrijgt eene armée, valt in Judea, verovert de hofftad; Aristobulus ontvlugt het ter naamver nood bij den Romeinfchen Veldheer Pompejus, toen bij de grenzen va» Paleftina gelegerd; de aanbieding van groote fchatten heeft op Pompejus den invloed dat hij zijne belangen behartigt; en Ar et as gebied met zijn armée aftetrekken, die toen door de bijeengebragte troepen van Aristobulus in zijn terugmarsch deerlijk gehavend wierd. Pompejus nu de kans fchoon ziende om beide broeders uittemergelen, wendde voor, geen partij te willen trekken, maar, na dat hij Aristobulus in zijn vorige ftaat herfleld hadde, gaf hij voor als fcheidsman in perzoon die zaak naauwer te zullen onderzoeken ; Aristobulus deze llaatkundige trek ontdekkende, ftelde zich in ftaat van tegenweer tegen Pompejus, deze zond Gabinius af, die Aristobulus in handen bekomt; in perzoon voor Jerufalem gekomen, opent de partij van Hijkanus aan Pompejus de poorten; maar die van de anderen in den tempel geweken, „moest hij door beleg des tempels bemagtigen; hij liet den prachtigen tempel, fchoon hij de heiligdommen bezogt en ontwijde, nogtans ongefchonden, waarom hem Tacitus van geldgierigheid vrij pleit; maar de uitkomst leerde dat hij zulks deed om de gemoederen der Jooden niet te zeer te verbitteren, en op zo veel te rustiger wiize hun onnoemelijke fchatten aftcpersfen; Cicero had dit doorgezien, en noemt daarom Pompejus in een G 2 Brief  loo De TOESTAND dhr VOLKEREN Brief aan Attic u s, fchimpsgevvijze Hierofolijmarius, wien der Jooden flaaffchen geest, altoos den despotifc.'ien magtigen believende, zeer mishaagde, en bij wien de zegenpraal van Pompejus te zeer in het oog liep; zijn vleiend gedrag heeft ook juist de Jooden van aanzienlijke fchatten zo wel als de vrijheid beroofd; gewoone gevolgen als men een overwinnend heir in zijne huislijke oneenigheden inroept; nu herftelde hij Hijrkanus in het bewind', voerde Aristobulus den ÏI«W met zijn zoon in triumph naar Rome, doch beide het ontfnapt zijnde, en weder onrust itokende, zijn ze door Gabituus gevangen, en ter dood gebragt. 1 Nu was Judea van hare onafhangiijkheid op eenmaal beroofd, en Hijrkanus moest zich met het Eitiarchaat over het land vergenoegen, was dus afhanglijk van de Landvoogden van Sijrie; toen op Gabinius, Licinius Crassus gevolgd was, begon het gejammer: hij mergelde het land uit, beroofde den tempel van zijne fchatten, en bragt den ftaat in de grootfte onrust; de zaak der Joden verkreeg door de ftaatkunde van den hoveling Antipater eene andere gedaante; deze koos gelukkig de partij vanJuLius Cesar voor die van Pompejus, wiens invloed op Sijrie nog het meest gold , terwijl Ces ar in Egypte zegenpraalde; deze fchrandere Veldheer gevoelde bet belang van Antipater voor zich, fteide hem aan tot Stadhouder-Generaal van Paleftina, en burger van Rome, met zo veel gezag, dat de naam van Hijrkanus naauwelijks meer genoemd werd; zo verkreeg Judea hare vrijheden wederom, en werd in het bondgenootfehap der Romeinen opgenomen. Antipaters zoon, Piiasael, werd Gouverneur van Jerufalem, en eenen anderen zoon, Herodes, Stadhoiuier van Ca'ilea; — nu wist de partij van Ptolemeus weder eenen overgeblevenen zoon van Aristobulus den lldc op den baan te brengen, als mededinger van Hijr-  door de PROFEETEN bedreigd. i«i Hijrkanus; deze valt in Paleftina, behaalt overwinning op overwinning, bekomt Hijrkanus en Phasa el gevangen , fnijd den ongelnkkigen (iaatspop de ooren af, en verovert naar een langduurig beleg jerufalem. Herodes was intusfchen naar Rome gcvlugt, en daar in kennis geraakt met Markus Antonius en Augustus, en langs deze weg raakte Herodes tot dien trap van grootheid, waarin wij hem nader befchouwen moeten; en hier mede zullen wij deze gefchiedenis belluiten, dewijl op het einde van zijn leeven de Heiland der waereld geboren wierd, met wien eene andere tijdrekening, met nieuwe veranderingen in den geopenbaarden Godsdienst, ontftonden. Naauwelijks waren Antonius en C/esar, beide vrienden van Herodes, onderling verzoend, of de laatfte genoot om ftrijd de grootfte weldaden van deze twee magtige vrienden; men wist het in den Raad daar heene te ftuuren, dat Herodes als een gekroond hoofd van Judea erkend werd, en dat de Raad orders gaf dat hij met behulp der Romeinfche troepen in het bezit van dat rijk gefield werde; de troepen van Antonius deeden hen hierin de aan merkelijk (te dienlten; bij de verovering van de hooflïad des Joodfchen lands werden ftroomen burgerbloeds vergoten; men mag dit aanzien als het offer bij de inhuldiging van een Vorst, die nu het bewind van eene familie, zo verdienftelijk bij de Jooden om hunne heldendaden, lange bezeten, niet alleen voor zich nu eigende, maar geen rust hadde voor dat allen uit dat huis, waardoor hij groot geworden was, door eenen geweldigen dood , uit den weg geruimd waren; een tagtig jaarige Hijrkanus, dien hij al te wel kende, en niets ondernomen zou hebben, al was hij in het best van zijn leeven geweest, moest onder dc fchandelijke voorwendzels van verraad gefmeed te hebben, het raoordfebavot beklimmen; hij fchijnt inderdaad het G 3 hes-  ïoa De TOESTAND der VOLKEREN beste en zagtgeaardde karakter gehad te hebben, en was daarbij een vriend van het menschdum; de gouden eerekroon, welke hem de Athenienfcrs toezonden, is 't bewijs van achting voor zijne weldadigheid omtrent zijne natie niet alleen, maar zelfs omtrent de vreemdelingen, en bijzonder de Atkenienfers; het befluit van den Raad wegens dat beftaan is door Krebs met goede aantekeningen uitgegeeven, Leipftg 1751.; zijn broeders vrouw die hij, fchoon om die familie, uit ftaatkunde gehuwd had, nogtans waarlijk liefde, was niet uitgezonderd van He rode s moordzugt; een veel beloovend jongeling van zeventien jaaren, moest door de fchandelijkfle bedriegerij eerst op het land zijn leeven eindigen, ik ga dit verder dilzwijgend voorbij; wij hebben reeds genoeg gezegd om aantetonen dat zijn karakter zeer gevaarlijk was, daar hij list met wreedheid zo kundig wist te vereenigen, en tot zijn oogmerk beiden te doen werken. Op zulk eene wijze aan de regeering geraakt, werd het zijne hoofdzorge, zijne begundigers deeds op de inneemende wijze te gelieven; en hij had het geluk in Antonius, in JuLtus Caesar en in Augustus, Staatsmannen te vinden, die hunne grootheid ook daarin zogten, dat zij hunne vrienden en aanhangiingen zo hoog deden fteigeren als mogelijk was; van daar dat men de jooden jiU overal in de Romeinfche daten met agting behandelde , hen van het burgerregt van Rome niet uitfloot, cn met privilegiën boven anderen begundigde; zulken tevens, die hen boven andere volkeren toegedaan Wierden; van krijgsdienden ontflagen, niet aanfprekelijk over hunne weerloosheid op tijden van den Sab» bath , hadden zij ook overal de vrijheid om Sijnagogen te ftigten; en daar ele leerc der eenheid van het Opperwezen, door het algemeen worden der wijsbegeerte van dien tijd, boven het veel Godendom meer ingang vond, werd het geen vreemd vcrfchijnzel, indien een aan-  boor de PROFEETEN bedreigd. 103 aantal menfehen onder den middenftand tot den Joodfchen Godsdienst overging; tijdelijke inzichten konden hier-^ toe ook veel toebrengen; daar zij in de meeste ftaten der Romeinen, door het oorlog aangewonnen, vèrfpreid waren , hadden zij , wier aanleg tot den koophandel zo fterk was, die ook genoegzaam geheel in handen, en verzamelden aanzienlijke fchatten; de gunfte welke men deze natie onder de Romeinfche grooten bewees, liep zo in het oog, dat een Cicero zo angltig omtrent den ftreng van C/esar, als de vrijheid van den ftaat belagende, over hun invloed op het publiek beftuur zeer klaagt; en andere Schrijvers fchimpen ook over de vrijheden die men aan dit volk vergunde. Niemand mijner lezeren denke nogtans dat alle deze gunften, door de eerfte mannen van het zegenpralend Romen ter dier tijd uitgedeeld, Herodes niets koste ; neen, wilde hij groot worden, hij moest laagheden bedrijven, hij moest zelfs den Godsdienst, waarin hij geboren was , verkragten ; onder zijn hmgduurig. bewind zag men de openbaare vermaken, zelfs in de godsdienftige feesten eenen zwaai bekomen, die meer geleek naar die van het afgodisch Rome, dan na die zuivere inrichtingen, welke in Sfa's woestenijen ingevoerd waren geworden; Spencer heeft dit zeer wel opgemerkt en den middenweg gehouden, terwijl Lakemacher, ook dit onderwerp met opzet behandelende, zulks te verre gedreven heeft; dit alles kon een Jood, die met de afkeer van alle bijgelovigheden in dien tijd geboren werd , en te gelijk met de vrijheids - geest daarin opwies, niet dan zeer mishagen; een order wier invloed tans zo algemeen was, en die in het Sanhedrin der Jooden de meeste Hemmen had, de Farize'èn, moest dit zeer verbitteren ; maar het ftaatkundig brein van Her0des wist voor dit alles raad te verfchaffen, om het volk de oogen te verblinden, en tevens aan zijne C 4 nei"  io4 De TOESTAND der VOLKEREN neiging tot de pracht en verkwisting voldoening te verfchaffen; ondernam hij het den Jerufalemfchen tempel te herbouwen, meer dan tien duizend werklieden dééd hij vooraf alles in gereedheid brengen , het pradrioftc marmer werd daartoe aangekogt, en met eene angstvallige zorgvuldigheid rigtte hij alles ftaande den opbouw zo in, dat de dagelijkfche dienst des tempels daardoor geen oogenblik geflremd werd; en fchoon hij de Farize'en in den grond van zijn hart doodelijk bate, wist hij die door kleine vrijheden of toegefelijkheden op zijn zijde te houden. Met betrekking tot den Romeinfchen ftaat wist hij zeer wel alles aantewenden om zich zelfs en zijn huis groot te maken, al was het dan ten koste van de ware vrijheid van dien ftaat, waarover hij het oppergezag bekleedde; in dat-opzicht geloof ik dat de aanmerking van Tacitus, dien doorzichtiger! Historiefchrijver, zeer gegrond is; de Vorften, die te Roms het opperbewind voerden, hielden de gekroonde hoofden der verbonden landen, onder den tijtel van hondgenoten, altoos aan hunne perfoneele belangen flaafs verbonden,' alleen met oogmerk om daar door hun gezag en hun fchatten te kunnen vei meerderen; terwijl die Vorften hen vleidden om in het bewind gefterkt te worden, vlcidden hen de Keizers weder op hun beurt om zich zo veel te meer van het oppergezag over die gewesten te verzekeren; al droeg dan Her odes den grootfehen tijtel van bondgenoot der Romeinen, was hij in den grond eenen lagen afhangeling van hem die het opperbewind in handen had; de edele Spaniieim heeft daarom niet ongegrond gegist, dat die zelve Herodes, bijgenaamd de Groote, geduurende zijn bewind, aan de keizerlijke fchatkist, uit zijne landen, de wezentlijkfte proeven van onderwerping gegeeven heeft. Hoe veele gelukkige veldtogten hij ook mogen gedaan hebben, welke uitwendige grootheid in gebouwen, wel-  door dé PROFEETEN bedreigd. 105 Welke pracht 'er in zijne^ hof h >uding te zien was, dit alles verblindde de natie zo zeer niet, of zij zagen over het algemeen zeer wel door, dat dit alles ten koste van hun beurs en vrijheid gefchiedde; hierbij kwam nog zijn ergerlijk huisleeven, waardoor hij in de oogen van eiken menfchenvriend een wreed mensch , ja , een monlter werd; bij zijn eerfte Gemalin Doris, had hij zijn oudften zoon, zijn gunfteling Antipater; toen hij gekroond Vorst werd, trouwde hij de naaste vrouwelijke erfgenaam van den troon uit de heldenfamilie, Ma rianne, en maakte haar Koninginne, en minde haar inderdaad zeer teder; deze onderfcbeiding wekte de jaloeursheid onder de vrouwen allerhevigst op, en S a l o m ë , H e r 0 d e s zuster, wist hierin zulk eene rol te fpelen, dat eindelijk het voorwerp van de nijd geweldig uit den weg geruimd werd ; het doet nog eere aan het hart van Her odes, dat hij hierover doodelijk bedroefd was , zelfs tot wanhoop toe, en dat toen al zijn genegenheid viel op de twee zoonen, die hij uit dat huwelijk had, Al ex and er en Aristobulus, die hij onder het oog van Keizer Aucustos eene koningüjke opvoeding te Rome deed geven; dit mishaagde zijnen oudflen zoon Antipater zeer, door duizend konftenarijen wist hij het zo ver te brengen, dat de ontaarde vader de lievelingen van zijn hart in weerwil van den Romeinfchen Saturninus, en tot innige fmart van de Jooden, als zijnde de laatften uit de heldenfamilie, deed ombrengen; nu dagt Antipater alles gewonnen te hebben, maar Sa lome wist bij den ergwanigen vader , uit ambitie, alle de intrigues van Antipater te verijdelen, daar hij anders onder de vrouwen van het bof een verbazende aauhang hadde, welke weder door de Farize'èn aangeblazen wierden, hij had die ook bij Saturninus den Landvoogd; dit aïies wist Herodss zuster Salome, weder met vcf- . zwa-  io en het keürigfte vaatwerk, onnoemedevoer. n; lelijke fchatten, «aar E y. ie voor altods cn et n i;e jaa , . , ' V' ren tegen den ten buit overbrengen; en hij zal verfcheiden no0onrdeV'"!chjairen ]at)g de vn.gtm van deze overwinning «taande t,»- genieten, én het ohbepaaldlte gezag over dat rijk gedtiurende zijn leeven behouden, vs. 9. Deze ,r ■ , , ...,„. zal wei in hetallcll00n "tt door zi|n eigen Ivnung zal be- zuideraKontngtluurd w'orden' 9- Na zulk een gelukkigen inrukktn^ doch veldtogt zal hij naar zijn rijk wederkerende hij zal genood- . zaakt zijn naar met de grootlte agtingvau zijne onderdanen uV™.»!""*ontfangen worden, na dat de Koning van «JV°crIzoo-'let Iloordc" eelie vTugteloóze poging gedaan nen zal oorlog zal hebben oin met ten vlOöt een inval 111 voeren, en zal c 1 ,^ , een gn.ot aan-^SJP^ te doetl. 10. Ducll een ZoOll Van zaméienTVzai"dien zwakten Koning zal zich weder heronverwagts vatten en beroemd worden, niet alleen d.ior aanrukken, als , , ... .. , , .. een vloed allest1e talrijke armeen, welke hij 111 het veld ll^ini^en;za! b,"ellge" ■> marir bijzonder door twee velden zelfs dé Hagen , in welke beide hij niet alleen in Jteruite plaat- , ., . .. . . ze» in zhn 'iet vijandelijk land ïnurmgcn zal, maar de vs. 9. Scleukus Callinicus had een vloot bemand, doch deze werd door ftorm verwoest, hij wierd ook te land eenen inval doende geflagen; — men km deze woorden zeker brengen tot de teru komst van den Egyptifchen Koning in zim rijk , ook tot den vrugteloozen inval van den Sijrtftben Vorst in Egypte; het laatfte beweert Venema ten fterkffe; het is nogtans uit de conjiruaie niet volflrekt noodzakelijk, fchoon beide gefchiedkundig waar is. vs. 10. Deze lezing bewijst Venema Grammatste; de andere flrijd lijnrecht tegen de gefchiedenis: de oudlle zoon, en opvolger van Calinicus was Seraunus, die geduurende zijn bewind niets gedaan heeft, maar zijn jonge broeder Antiochus de Groeten, werd door twee veldtogten vermaard; en de laatfte nam Tijrus, Pttlemaïs en Dura beroemde Heden in dien tijd in, veroverde Paleftine, onder twee Egyptifebi Koningen Philopatek. en Epifanes.  VAN DANIËL. IIoofdd. XI. i°5 beste en meest weerbaare lieden van ziine wederkeren J aanvallen. aangewonnen landfc^appen verovacn. U. De ° 11 vs. ii. De Voist van het zinder rijk een werkeloos Koning van , . i • , i-.i i •• i i het zuiden hier leeven voerende, zal eindelijk al zijn macht door verbitbifeen rukken, en den anderen (lag leveren, 'erd;, .?al, te J voorjcvtjn tre- met dat gelukkig gevolg, dat hij de niet minde», en den .... , ' , , ... ,v. .. Koning van het talrijke armée van zijn heldnattigeii vijand noorden fl^gliaan zal. 12. Op zulke overwinningen ftpüt ittnzjeniiilt geworden, zal zijn mie it in wreedheid ont-g" ■ verzamel^ 0 J hebbende, zal aarten; hierdoor de haat zijner onderdanen hij over dac op zich halende, zullen 'er veel duizenden ^ der zijnen omkomen, waardoor zijn rijk in vs. 12. over weerwil van zijne gelukkige veWflagén z&ïtfnguieU*, zal verzwakken zal. 13. Dit alles zal aanleiding m™ï geven dat de noorder Koning zich weder n»g bij tien du:'.enden ver- hervatten zal; deze zal een grooter magt melen, ennogbijeen brengen dan weleer, met een goed ge- testigd'1" worl f den. vs. 13. Want de Konirg vnn het noorden zal het hervatten , een grooter ar.t.ée dan voorhenen verzameld, verfcheiden jaaren daaraan bejieed heb- vs. 11. Deze fpreckwljs : tij werd toornig, verklaart Mus., hij zogt verdragen, was een weebling; maar eindelijk verbitterd, werd hij woedend en d:ipper; ziin zuster Arsinoe gedroeg zich heldhaftig ; hij overwon Antiochus, heroverde Paleftina , en zou het Si/riescb rijk hebben kunnen bema^tigen, had hij van zijne overwinning een goed gebruik gemaakt; — hij had in zijn armee alleen 70 duizend man voetvolk. vs. 12. Polijbius heeft den neutel dezer woorden gegeeven: zi n verwaandheid met wellust zal hem in den haat v.ni zijn onderdanen brenger. , door verdeeldheden zal een aantal omkomen. «. J3. Nu was Philopator overleden, en Epifanes nog een kind was zijn opvolger. Antiochus de Groeten deed een gelukkigen inval; en 13 jaaren later maakte hij zich door veroveringen waar onder Paleftina was ftcik; en door eene andere krijgstogt, nog veel beroemder, A G 5  ioS Het B O E K mar de zetkasten richten , zal verfcheiden veroveringen doen; doch een Veldheer zal die vernedering afwenden, en die op zijn hoofd doen wederkeercn. vs. 19. Hier• op zal hij onder, temen zijne eigen llrrktens te bereiken; doch hij Zal fluiten en vallen, en ophouden te zijn. vs. ao. In zijn plaats zal 'er een opvolgen , die mei koninglijk gezag , in zijn rijk ge'dperCngen zal doen maar hij za in weinif. tijds omgebrag' worden , niet vegtenderhand of in den krijg vs. 19. De beide Schipio's hebben hem niet alleen uit gansch /tfie verdreven , maar zo vernederd, dat hij gijsfelaars moest geven voor zijn volgend gedrag; dus afhanglijk van Rome , keerde hij, overal veragtelijk bejegend, naar Sijrie, waar hij uitgeput van geld, een tempd van Jupiter, in groote achting, en waar »cele fchattcn waren , dagt te plunderen , doch werd onder dlc onderneeming vernaoord. vs. 20. Scleukus Pimi.opator moest dulden dat Heliodorus overal belastingen invorderde, op de geweldigfte wijze, ten voordeela van de Romeinen, de Vorst ttierf door vergif. uingen in Griekenland naar den kant van Europa iragten uittebreiden, in den beginne zal bij veele eilanden in die zee veroveren, doch een Veldheer zal niet alleen den loop zijner overwinningen fluiten, maar hem zelfs tot dien ftaat brengen, dat zijne veroveringen hem de grootfte verzwakking veroorzaken zullen. 19. Dit alles zal hem in zulk een toeftand brengen , dat bij haaken zal zijn vaderland maar weder gelukkig te mogen bereiken , en zich in zijne laudsvestingen tegen den fmaad te mogen opfluiten; doch woelig van aart zijnde, zal hij met eene onderneeming in zijne inzichten zich zo bedriegen , dat hij het met zijn eigen dood bekopen zal. 20. Zijn opvolger zal geen minder ongunftig lot trekken ; een geweldige groote zal op hooger gezag de zwaarfte geld-afperzingen ook in zijn land doen, en ;zo gefterkt zijn dat niets hem daarin weder'ftaan zal kunnen, en hij zal in zulk eene deerniswaardige toeftand niet lange den troon behouden, en dan nog op het einde niet in ftrijd of in .dappere tegenweer, maar door  van DANIËL. Ho o fdd. XI. 109 list gedood worden. 21. Hierop zal 'eenen volgen , die in plaats van weidfche tijtels beroemd zal Wurden door de veragtelijkfte gedagtenis, wien men nimmer die waardigheid toegelegd had en ook lange betwisten zal; doch hij zal zich door eene fchijnbaare toegevenheid, en onderwerping zo weten intedringen dat hij eindelijk in het gerust bezit van het rijk geraken zal- 11. De magt van zijnen jaloerichen mededinger, die als des Nijls takken alles in een vloed bedolven, zullen, tot zijn redding, die zelve noodlottigheden ondervinden en daardoor hun kragt tegen hem afgewend worden; hij zal ook door zijn invloed een aanzienlijk hoofd van het volk des waren Godsdienst weten aanteftellen. 23. En fchoon hij zich weder in vs. 21. Dit is Antiochus Epifanes, met eene kleine verandering de Dolleman genaamd; zijn broeders zoon en Heliodorus, wedervonden hem, hij vleidde het Egyptifcbe hof, maar meest de Romeinen, en wist daardoor veel te winnen. vs. 22. Hier begeeft ons de gefehicdenis, van daar de vcrfchillende gevoelens; hij,heeft de Egyptenaren of door list, of door een vèldflag in het ombrengen van Tijphon, tot zijn voordeelweten te beituuren; — en heeft door het afzetten van den braven Onias den Iloogenpriester, Judea's kragten gebroken. vs. 23. Over dit vers verfchillen de Uitleggers zeer; de gedajte van onze Randtekenaren, hoe veel agting zij verdienen, ftrijd tegen de gefchiedenis; de Nederd. lezer kan hier over Vos raadplegen; Venema heeft eene andere gedagte ingevoerd, meer overeenkomende met de gefchiedenis; maar de woorden moeten dan gewrongen worden om ze daar mede overcentebrengen; ik breng het alleen op den Joodfchen ftaat; en kan het gefchiedkundig bewezen worden dat de Vorst Onias weder herfteld heeft, dan is 'er geen woord in dit vers of het is in de uitkomst bevestigd. \ vs. 21. Dezen zal opgevolgd worden dooreenen veragten in dien rang , wien men geen koninglijke waardigheid toegedagt had; deze zal zich. heimelijk indringen , en het rijk door vleijerijen vereveren. vs. 22. Alle overjlroo^.ende magten zullen na zijn belcii weder over. ftroomd , en overwonnen worden; en zells des Vorften bondgenoot. vs. 23, Want aan de verbin-  112. Het BOEK zal nog een bepaalde rijd zo vooriduuren. vs a!>. Hierop zal hij naar ziin land terug keeren , mei een aanzienlijke buit, en zal ziui wrok zetten tegen her heilig verban ff hi] zal dien uit oeren, na dat bij in zijn land za! teug gekeerd Zijn. vs. 29. Nï verhop var. eenigen tijd za Jvil zich hervatten . in eer onu rneeming tegen het zuiden ; doch he zal hem zo nie gelulvke'' al de eerltc ei tweede reize. vs. 30. Di lagen der Cbit teërs zullei hem benaau wen, dit za hem in engte vs. 28. Te Jerufalem zijnde, en daar den flatigen Godsdienst ziende uitoeffenen, nam hij daaruit aanleiding om velen tot het offeren aan de heidenfehe Goden overtebrengen, om hen dus naauwer aan zich te verbinden. vs. 29. Toen hij zag dat de broeders, Koningen, eenen lijn trokken, bcfloot hij het masker aftelij,ten, en beide met alle kragt te beoor logen. vs. 30. Dat hierdoor de Cbitteërs , niet de Macedoniers, maar de Remeinen moeten verftaan worden, heeft Venema uitgemaakt, die door eene kleine emendatie daarvoor Romer leest: ook niet fchepen, de febepen als ftrijdig met de gefchiedenis tragt hij hier te doen uitvallen; de beginzelen v,an ScHRoëi)er volgende in de betekenis van het woord is len geen van beiden oprecht zijn, de inzichten zullen ook niet bereikt worden, dit zal de tijd al rasch openbaren. 28. Want naar eene vrugtelooze veldtogt zich bereidende naar zijn rijk te rug te trekken; niet fchatten belaaen, zal hij rusten in het tusfchen beide leggende gewijde land , daar zal hij door euvelmoed dronken eene onderneeming tegen den Godsdienst van dat land doen , en zal ongelukkig in veel opzichten zijn oogmerk bereiken , en daarop na zijn hofltad wederkeeren. 29. Hierop zal hij naar eene kleine ruste weder eenen inval in het zuider rijk ondernemen, doe 1 liet zal hem nu zo wel niet gelukken als de twee vorige reizen. 30. Want de bondgenoten van den : zuider Koning , tegen wier macht hij niet heiland was, verplichtten hem op de laagfte wijze Egypte te verlaten; dit zal hem treffen , in zijn terug marsch zal hij door Pa•léjlina trekken, zijn hart tegen dien Godsbrengen, zo dat hij de terugmarsch zal moeten doen, zijn  van DANIËL. Hoofdd. XI. ti3 is zulks niet nodig; hij ontmoette in Egypte de gezanten van Rome, die zijnen veinzenden aart kennende, hem duidelijk, maar tevens in den hoogden toon bedreigden, indien hij langer in Egypte dorst te vertoeven; zo vernederd, en tevens verbitterd, trok hij in Judea, en koelde zijn moed aan de Jooden ; andermaal een Godsdienst vervolging, en eea plundering van den tempel, onderneemende ; en na dat hij naar zijn hofilad terug gekeerd was, liet hij door Apollonius de Jooden wreed behandelen, en den tempel te Jerufalcm aan JupiTia Olijmïius vviiden. vs. 31. Ziin Veldoverden hielden daar jammerlijk huis. Den verwoestende heuvel was Akra, het kasteel waar me.ie Jerufaiem in bedwang gehouden wierd. vs. 3i- Jas on , de Hoogenpriester, was de gevaarlijkde onder allen, m verleiding des volks, daarna Alcuinus. IX. Deel. ft wraak overhel heilig verboni voorneemen en volvoeren; en in zijn wederkeeren die afvallige van het gewijdde ver- ■ bend met oplettenheid behandelen. vs. 31. Door hem zullen de troepen aangevoerd worden f die het heiligdom zullen ontwijden, en het Hot ; zij zullen he- daaglijks 1 fT-r doen ophouden, en eene gruwelijke vcrwoes« ting aanrichten. vs. 31. En zif die godloos de verbintenis afzwoeren , door zijne vleijin*tn , zal hij gewinnen, maar 'iet volk dat zijnen Elobim ïent , zal , dienst weder opwakkeren , en zelfs in zijn afwezigheid ten fterffte laten Werken , en allermeest door hun met voorregten te begunftigen, die, geduurende zijn hertogt waa>lijk aan zijne iuzichten - in het gfcdsdienftige vol daan hadden. 31. Schandeli k zullen de troepen door hem agtergelaten huishouden; wat tot veragting van den openbaren tempeldienst kan gepleegd wordon, zal uitgevonden worden; men zal zelfs de frads vastigheden niet onaefchonden laten ; zornber" zal 'er alles uitzien ; men z;>l het dagelijks offer niet meer met zijne gebeden kunnen vergezellen, en in de p aars daar van niets dan affeliu welijke bijgelovigheden en wreedheden voor de oogen zien. 32. Een aantal van die ongelukkigen, welke in de verleiding van den Godsdiei st afvallig geworden zijn , zal hij op allerlei wijze met zijne gunften aan zich tragten te verbinden , en zo zeer als hij deze begunftigen zal, zo zeer zal hij woe-  114 Het BOEK fchoon gegrt- den tegen hen die zich ftandvastig houden, pen, fiend beu m0gen ^ fa boeijen flaan , mis¬ handelen en wreed pijnigen, het zal hen geenzins tot de afzweering van hun Godsts. ss. En dienst kunnen brengen. ;.,. Maar ook dat voiSent8-geluk zal in dien tijd plaats hebben, dat len aanmoecii-: moedïffe en ifvérige voorftanders voor den gen; fchoon zij ° _ . ,. , door zwaard, vaderlijken Godsdienst zeer velen zullen aangek'en^tm-moedigen tot ftandvastigbeid, en liever door zuiien ' bezogthet gerichtelijk zwaard in de hitte der vervierden. vólging , of in de boeijen zich zullen laten mishandelen, of minder ftandvastig zijnde, met berooving van alle hunne bezittingen voor lange in fchtiilplaatzen zich zullen bevs. 34. Doch geven , eene vrij lange tijd. 34. Juist in IXrTij doordien ftaat gebragt zijnde dat het verderf eene geringe onvermijdelijk voor allen fchiint, zal eene on- macht geholpen ' . * . worden; nog verwaste, fchoon geringe redding komen aandjT "angnige lagen"; die onderneming zal allerdomst wetijden zich tot . fa d n0P-tans zal oorzaak geven hem voegen. ? e> dat velen fchoon minder moedig zich daarbij zullen voegen tot aangroeijing van de macht van'de ïléraars der itrijderen voor de vrijheid. 35. Onderst. 33. Uit Jefdia XXX: 10. Haggaï Ut 5- worden deze woorden duidelijk ; in Maitiiatias, Judas, Eleazar zag men deze zo voortrefielijke afbeeldzels van volks- en Godsdienstliefde ; eer de beginzelen dezer woede afnamen verliepen 'er wel drie en een half jaar. vs. 34. Ik heb hier in de overzetting Dathe en MlcHAëLl* gevolgd; Venema verrukt den text meer; Mattatiii as onderfieund door zijne helden - zoonen, is de man die de eerlle flikkerenda hope bezorgde; die zich bij hem van tijd tot tijd voegden, worden 1 Maccab. II: 41. befchreven. vs. 35. Dit zijn de voortreflijke martelaren en helden die voor Godsdienst en Vaderland zonden vallen: Eleazar. Judas, Maccaseus^ Razias, enz.  van D A N I E L. Hoofdd. XI. 115 tusfchen zal de redding eer ze haar be-zul!en vaite*, „ . , , , .tot loutering, flag bekomt zeer veel kosten; een aantal reiniging en* voorgangers des volks zullen daaronder om-J,i0fOtSiietetakomen, doch dit zal den moed in anderende «J^ren; ' want het zat niet üitblusfen; integendeel, zij zullen door zo nog een w-y/ de rampen meer beproefd en geoeffend wor- ' * den , om zo lange de tegenftand duurt , alles optezeiten, want het zal nog een wijl vs. 35. in~ in die onzekere toeftand voor den ftaat blij-die' L Koning ven voortduuren. 36. Zo zal de Koning een wijl onbelemmerd zijne bitterheid op dezich tr°ts f«- . n •- dragen, en zicli natie uitftoiten; zijn verwaandheid zal daar-boven eudoor nieuw voedzel hebben, hij zal nu geen z'af ^jé™ 'd'^ Godheid nog heiligdommen meer fparen: bij-de.r eo- n r 7 J den lasteringen zonder zal hij woeden tegen den dienst des uitbrengen; het Allerhoogften, om dat hij bij Zijne aanbi4- gelukken ,*toe ders zo veel tegenftand zal vinden; het zal cl?t d,e bc'edi- 7 StflS haar boog- hem ongéftoord gelukken , want dit is zo '* &«jft< dat bepaald, het moet zonder verzagting vervuld ge wis gebeuworden. 37. Eu dit alles zal uit geen bij- rc'vS. 37. 0p gelovige zugt voor den Godsdienst van zijn zii.ne , »fgoden J zd hij ge- jeugd ontdaan; neen, hij zal de lands -Godenncei h,n usvan Sijrie niet agten, en al brengt hij eenden' r»t Offer voor de Godin der bevalligheden, zal *'£T ggêTm ** hij nogtans haar honen ; hij zal zich van *'> za' hü eegeene Godheid in de beteugeling zijner drif- bén "maa?zichten afhanglijk maken, maar zich de toqntfjj^^ looste voldoening bezorgen. 38. Voor den vs. 38. Evenwei zal hij den vs. 37. Oit is waarfchijnlijk de Venus Urania voor welke hij feesten hield, fchoon hij hare tempel beroofde ; deze Godin was anders in zijn fmaak , daar hij gcenzins van den omgang der öntüóhtigfte Vrouwen afkeerig was, maar daarin veel vermaak had. vs. 3». Mii dunkt, ik kan uit de betekenis eer op denOlijmpus dan op dfe ©nderaardfche holen denken, zo als anders Venema die hier Pluto inH ?. voe  llt Het BOEK EUbïtn en zijn Befcherm- God der familie , zal hij eenen kiezen Vtn^'èèa'Ëh- die aan zijne oorlogszugtige verwaandheid him aio zijne fa nieeste ftreling zal bezorgen: hij zal zich voorouders ° ° ' 1 niet kenden, niet ontzien deze nieuwigheid in zijn land fond en zilver uitevoeren; de grootfte kostbaarheden aldus zéi^'me^edèie geroofd, zullen voor het llandbeeld of ten geiteenten,^ cn dienfte dezer Godheid door hem geofferd laaibedtn worden. 39^ Hij zal op de verkwistenfte vs. 39. En w;jze ter eere van die ingevoerde Godheid, hii Zal Asjifnd- J °, . " f haizen v.m tempels en ren-perken vertieren1* en die in E^ilbimV™\ur- dezelve denkwijze met hem vallen, zullen ken; dte h m j- e p-unlielingen wezen, en zal die in rang en Voorltaan, zal J 0 0 » ° hij in aan- jn het bewind altoos de meerderheid bezien v, rheffen, , . . , ', .. , , en uitgeftreir. zorgen; hierin zal hij zo onbedagt en ver* enWizaiêchemkwistend handelen, dat hii zelfs Reden en land-u feiien- landen aan hen wechfehenken zal. 40. En ken voor be- ... . , , , , . taling. als dat rijk in hare verdrukking nabij zijnen nabij ü/tin- ondergang zal wezen, zal het nog eene de zijnde, zal poging doen: de zuider Koning door riemde Koning van r e> o 7 het zuioen he- vve oorlogen het zelve ontrustende, zal den ■vine aanvallen , ,. , . . , _ tegen hem noorder Koning eene zwaare armee in het nfngnivlne hetveld brengen, en zich ter zee en te land Koorden zaï jn eer)e gedugte tegenweer (tellen; hij zal in wel tegen hem aanrukken, met wagens en ruiters, en een aantal febetcn; : 1 in die lan- voerd; voor Herculus of Arono in zijn vaderland gediend, koos hij Jupiter Olijmpus, die men meest op de penningen van hem ziet; in Daphne had hij ter zijner eere feesten gehouden , cn fchatten verfpeeld. vs. 39. In de Maccabeefcbe Hiflorie vind men ftalen van zijne handel* wiize; in Livnis is eene notable plaats, welke bewijst dat hij zelfs buiten zijn rijk aan tempels en fchouwfpelcii Voor Jupiter groote geldzominen gaf; — ja aan zijne matresfen landen en lieden weg fehonk. of. 40. Hier bege«ft ons de gcfcluedenis; Miciiaclis denkt dat ze tem,' ^at; het is moeüelijk dit verband te bepalen; de woorden zijn evenwel zo gefchikt dat wij aan zijn opvolger ScfaToa Uier durven denken.  van DANIËL. Ho o fdd. XI. n? zijn marsch verfcheiden landen met de troe pen mishandelen, willende voortrukken naar E,ypte. 41. Bijzonder zal het gewenschie Kanaak in dien togt weder veel van zijne aanvaljen te lijden hebben , en hij zal op de Veroveringen dan geweldige verwoestingen aanregten; doch de nabuuren van dat gezegenn land zal hij zorgvuldig verfchonen , waaronder vooral de dappere Ammo-nitttn zullen wezen. 42. Hij zal door geweldige invallen en ftroperijen veele landfehappen gansch uitputten, cn altans Egypte zijne ftroperijen doen gevoelen. 43. En dit alles zal hij zo wel aangelegd hebben, dat zijne geldzugt gelukkig in de rijklle fchatten der Egypter.aren verzadiging zal vinden; de Lijbiers en Cufche'érs zullen in hunne ongenaakbaarlte toegangen dat zelve lot ervaren. 44. In den loop zijner overwinningen zal hij door Oesterfihe benden in het zuider land aangevallen, van zijne gunftige uitzigten moeten afzien , en met fchrik en overhaasting naar zijn land terug kceren; hij zal alles op zijn hertogdoen, om zich in ftaat te Hellen zich ever, dien hoon te wreeken, en de trouwloosheid« » 1 zijner onderdanen te itraffen. 45. En al had- 1 Vertrekken, tot vernieling en volkomen verwoesting, vs. 4 vs. 41. Met deze volkeren hadden óc-Eïaccabeeftbe helden oorlog, cBTace. V. natuurlijk dan dat ze door de Sijricrs nu verfchoond wierden. vs. 42. Hij heeft geene veroveringen van fteden in Egypte gemaakt, maar wel invallen gedaan. vi. 43. Volgens Michaclis dienden die troepen in zijn armée; maar dewijl hier voor , geflhiedkundig, geene bewijzen zijn, fchoon de accent: «sa yoordeele van die gedagte pleit, hebben wij dis laten varen, H 3 den indiintfcn , die overftromen en gansch onderzetten. vs. 41 liij zal ooi; in het gewenschie land inrukken , een groot getal zal 'er vallen; doen velen zuilen verfchoend blij' ven, altans Edom en BtoaTt* en de beste Ammonieten. vs. 42. Hij zal zijn macht nog tegen uwe landen gebruiken; het Egyftif'che land /ai ook niet vrij komen. vs. 43 Hij zal volkomen meester zijn van de verhortte fchatten van goud en zilver, en van alle de kostbaarheden der Egyplenaareu ; cn van fjjbie . cn fan Cu eb zulen 'er in zijlen lonp genonen worden. vs. 44. Maar ijdingen uit het >osten en noorlen zullen hens erosren; met roote onftuijigheid zal hij 5. Hij zal zijn  D E SCHRIFTEN DER TWAALF KLEINE PROFEETEN   INLEIDING o » lï O S E A'S VOORSPELLINGEN. Oen der oudfte Profeeten, die in een zeer aanmerkelijk tijdvak der Ista'êUtifche regeering leefde, is ons nogtans ten opzichte van zijn familie , vaderland en lotgevallen, zeer onbekend; alleen is 'er alle vermoeden , dat hij een burger van het rijk der 10 (lammen geweest zij; dat hij vier Koningen in het rijk van Juda beleefd hebbe , zegt het onfcbiïft ons; doch hoe fpaarzaam wij dan in het berekenen oik zijn, en hem bij het einde van Uzi a's bewind, en de bediening van zijn ampt, eerst doen fpreken; al (lierf hij in het eerfte jaar van Hjskias bewind, heeft hij echter dan 60 jaaren dien moeiielijken post bekleed; het vermoeden, dat aan velen Profeeten zulk eene hooge leeftijd tocgsfchreven werd, als bf deze opfchriftef) niet zeer naauwkeurig waren, rijst billijk in denkende lezers op. flet kan zeer wel zijn, dat de invulling van Judaas Koningen van later hand is, en niet zeer naauwkeurig gemeld is; dan hoe dit ook zij, het doet weinig ter za-  126 INLEIDING op zake , en men kan dit onderzoek veilig ftilzwijgend voorbijgaan. Genoeg voor ons, dat wij uit den inhoud duidelijk zien, dat hij nog lange na Jerobeams dood heeft geleefd, en dus meer die treurige tijden dan wel de bloeijende onder Jerobeam befchrijft. Van daar dat hij in zijn voorftelling van zijn tijdgenoot Am os zo veel verfchilt. Van meer belang is het, dat wij het tijdvak waarin hij leefdde , wat nader bezien. Hier zijn wij verplicht den omtrek van onze befchouwing ruimer te neemen dan de grenzen van Jerobeams regeering reiken; Je rob ram de IIde volgde wel in ftaatkundige grondbeginzelen zijnen voorgangeren in het Isra'êlitifchc rijk; was niet afkeerig van de godsdienftige fchikkingen, waar door men de Israëliërs van het bezoeken van den tempel te Jerufalem zogt terug te houden; maar overtrof in andere hoedanigheden zijnen voorgangers verre. Hij verftond de kunst van regeeren zeer wel, wist door aanzienlijke veroveringen en daarop gevolgde fchikkingen, zijn rijk in dien bloeijenden ftand te brengen, als het voor hem of na hem nimmer geweest is. Hij fchijnt ook niet, noch uit zich zelveu, noch door den invloed van zijne vrouwen, met bijgelovige denkbeelden in den Godsdienst intevoeren, zeer ingenomen te zijn; dit altans is zeker , hij komt nimmer voor als een Vorst die den waren Godsdienst opentlijk tegenftond, of de Profeeten vervolgde. Uit den toon die in dit Gefchrift heerscht, kan men duidelijk zien, dat H o5ea van dien kant geene bekommernisfen hadde. Eene naauwkeurige lezing van zijne voorzeggingen heeft mij in het vermoeden gebragt, fchoon 'er anders in het leeven der Koningen niets van gerept word, dat onder de regeering van dezen Vorst eenige aanzienlijke Staatsmannen of Legerhoofden tot een al te groot vermogen gedegen zijn, waar uit alle andere noodlottige gevol-  13* INLEIDING op enz. fche taalkennis duidelijk aan den da? legt, daar hij het bondige, fchoon vrije bemint, moet hij het oppervlakkige gispen, hier van daan dat hij zoms Dathe's gebreken in het volle daglicht zet. Volborth, Erkl'drung des Prophete» Hosea, Gotiittg 1787. Deze heeft bijna alle zo oude als latere Uitleggers gebruikt, alleen Mangers arbeid uitgezonderd ; het werk doet zich niet aangenaam voor , dewijl het gedagten opeenftapeld, zonder iets te bepalen; men kan het niet wel anders dan als een Register van de verfchillen.de uitleggingen over deze profetie befchouwen.  D E VOORSPELLINGEN VAN HOSEA. I«= HOOFDDEEL. e bijzondere ontdekkingen in het toe- vs. i. De , „. „ .. T. .. , openbaring van L.-nntige, welke Hosea, Becris zoon, jebovab , *«door Jehovahs ophelderingen van tijd tot tijd^^oslT.den bekend wierden, en die voorvielen toen vier ™n Bl-ë,r . t r- tt W ten tli_ Koningen van Jotham ar tot Hiskia toe, de van üzia, over het rijk van Juda het bewind hadden, en c„™mh'iskia,* Ieroeeam de tweede een lang en voor- Koningen van J . ° Juda,- en in de fpoedige regéerifig over het rijk van Israël tijd van jkro, n .li* beam , zoon voerde, s. De eerlte ontdekking was eene van jOAS, ko- ftille aandrijving, die hij rasch voor een ni°^f™/'d™ bevel van Jehovah erkende, van dezen in- aanvang der openbaring van Jehovab aan Hosea , was een bevel van Jebovab aan Hosea : vs. 2. Hier dobberen de Uitleggers in het onzekere, en twisten over de geoorloofdheid van zulk een huwelijk; Eichhorn keurt 't in het eerst ïoed, en fchijnt dan weder daar over berouw te hebben; het dan Sijmbo' liscb en het niet natuurlijk te neemen, betekent in het oogmerk niets; dan z»u ook de Grammaticale betekenis der woorden niet zo zorgvuld'g I 3 be-  134 Het GESCHRIFT ga.en huwiijkthoud: gij moest u in het huwelijk begeven, ccnc ontugti- . . i i iv fie vrouwe mot en wel met eene oneerbaare vr >uwe, al lieett tucnt'r'wamze zelfs panden van haar wellust in bet leeguucn trouw-yen. mern ze onbefchroomd in uw huis op; loos h.uidcld ' ^ het land om-als gij indenkt op de ontrouw omtrent jetrcut^W. ^ in den afg0t1sdiensr düor het ganlche land heerfchende, zal u dit bevel niet vreemd voorkomen, en gij weet dus wat gij met uw vs. 3. Hij huwelijk den Israëliërs leeren moet. 3. 1 lij ^SÖf&WMa dan eene Gomer, onder zijne landgeiie dochter van noten ais oneerbaar, genoeg bekend, in het Dim aim ; zij ' 1 werd bevrugt,huwelijks-bed op; zij werd al haast z.vane"nhzoon!h"nger, en -gaf hem het genoegen van een zoon vs. 4. Toen uit zijn huwelijk te mogen hebben. 4. Toen "I hem?noem ^ plegtige uaam-geving van het kind zoude hem jisREéL; gefchieden, wierd hem in dit veel betekenend behoeven [gefield te zijn, als wij die inderdaad vinden; Scwroöder pleit zeer voor de letterlijke verklaring . maar verzagt alles zo veel mogelijk is; — hij fchijnt haar wel eene oneerbaare trek voor het huwelijk toe te kennen, maar noch niet als dadelijk oneerlijk aantemerken; als wij de reden naargaan waarom de Profeet ze moest trouwen, dan vervalt die gedagte geheel. Er was in Isratl nu meer dan trek naar afgoderij; Hosea moest nu alles doen in zijne betrekking, om haar van dat beftaan terug te brengen; dit fchijnt in den beginne ook zo geweest te zijn, want de eerfte zoon fchijnt hij voor den zijnen erkent te hebben; hem werd vooraf gezegd, dat zij ontrouw zoude zijn; dit bleek ook in het vervolg; hij had dagelijks de proeven-haarcr ontrouw in haare kinderen voor het gezicht. Profr. Loers heeft in eene Latiinfchc verhandeling de gefchiedenis der beide rijken in een treurfpel, naar dien tijd gefchikt, met genie en elegance behandeld. vi. 4. Jisreël lag in Jsfafckar, Achab had daar een koninglijk paleis gciligt: in de betekenis: God za! verjlreoijen, is het mij i niet vreemd, dat hier aan Hosea den wenk gegeeven werd, dat nu de genegenheden van zijne vrouw weder verdeeld zouden worden; — ZacHAR-ia de laatfte Kaning is geweldig omgebragt.  van HOSEA. Hoofdd. I. huwelijk Voor Israël ontdekt, daar hii her want nog maar 1 een wnl , en jongetje Jisrecl moest laten noemen, met dan zal ik bijvoeging tot nader verklaring: in dit dal £n bhyJï^ll zijn een aantal moorden gedaan, bij de uit-°v*r ^ roeiiing van Achabs familie; daar Tehu's zoeken, en zal famdie die zelve gedragingen volgt , moet tiratlitifcbt dit Hamhuis door een geweldigen dood ge:u^^:doen wroken worden; Israëls rijk moet zelfs ten gronde gaan. 5. Dit zal tevens het rijk een ts.^. indien zo gevoelig nadeel toebrengen, dat van dien {Jenreri , dartt tijd af de voorfpoed van de krijgstogten in Israëlj^^S van geen belang meer zullen zijn; men zal van breken. Jisrecls nederlage, waar ter plaatze men in Gideons tijd de overwinning berekenende, nu het verval gaan berekenen. 6. De vrouw vs. 6. zij , _ , -, . * , werd weder werd kort daarop weder bevrugt, net was zwanger, baarnu van eene dochter; hem werd weder ontdekt ^""^j tai hoe haar te noemen ; dit ftemde met de s<-lastj *«««•» haar Lorucha- ondervinding van zijn hart overeen, niet be-ma; wam om- 7 ij n » i •• j j trcnt het huis geerd, en de reden welke er bijgevoegd werd lsraih^ Z3\ ik was nadrukkelijk: — voor het vervolg zal Ik n,iet té,ieJ Z1-n» J ° Ik zal het ge- die zorge en dat medelijden niet meer heb- wis niet meer ben; integendeel, het is Israël, een veragt' volk ; in Mijn dulden zal Mijn jaloersheid al meerder en meerder gevoed worden , en Ik het naar verdiende behandelen. 7. Maar vs. 7. Maar anders zal Ik met Juda doen; als dit rijk^ Ajufamz'a^ in de uiterfte beklemdheid geraakt, en ver- Jk, mededogen & ' hebben, zi] zal flagenen, en ballingen in menigte heeft, zal gered worden vs. 6. Het ladtfte lid is niet naar de letter door de onzen vertaald; 'er ftaat: Ik zal ze dragende dragen, geduld in Mijn grammeed hebben. vs. 7. Ik twijfel niet of dit ziet op de veldtogt van Pek ach en Rezin, bondgenoten tegen Juda, waarvan 'mjefala Vil. uitvoerig gehandelt word. I 4  i35 Het GESCHRIFT ■ haren £Ubïm'-üi het l"c enkel mededogen redden als Jchomaar Ik zaï ilyah haar God; geen midden-oorzaken zuidoor boog, 'en hiertoe zigtbaar medewerken, noch dapzwaard, noch Perheid j noch eene bloedige veldllag, door door krijg, noch de beste ruiterbenden verlkrkt, zal dit uitpaarden, noch , door iuiteren, werken. 8. hort na dat Lorucuama de Loruci^maZi> moedermelk onthouden was, was haar moewlrd' z'ij wi'der weder zwanger , en gaf een zoon. der zwanger, 9. Dit kind. moest, op hoog gezag, den naam en baarde ce- , , , . , nen zoon. van LoAMMi gegeeven worden; bij de aanzei™': llll wiJzi"S va" -t1e t$<ïsp der benaming bleek hem LoAMMivhet, dat de Hei.re de natie niet meer voor want gil zijt . .. , Mijn voikniet, net volk erkende dat Hij minde, en dus £/0ILbnkt.U>V°ok niet meer zich Befchermer gedragen zoude; dus bekwam Hosea ook vrijheid zich van die verbintenis te ontdaan met dezen vs. 10. Even-wenk. 10. Zeer verzagtende warende uitzich- wei zal het , . , , getal van is- retl welke er bijgev>egd wierden: evenwel zal wezênkl"s'ehethet der niet uitllerven ; het zee zand, dat zal ais de zandige oevers der zee onbere- niet berekend , , . .. .... of gcteid kan kenbaar blijven; zij zullen niet altijd in die «r^beuren"veragting verftrooid omdolen; daar men met vs. 9. KENNl'coT heeft Handfchriften die lezen: Ik niet uvj Elobimj welke wij hier in volgen. of. 10. Dt vers baart de Uitleggers moeiielijkheden; om die te ontduiken heeft Grotius alles in het voorleedene vertaald; eene te groote vrijheid. Sciiroöder brengt het op de uitbreiding van den G dsdiensl in den aanvang des N. T., ftrijdig met de regelen var» uitlegkunde, bij de vermeerdering door den Christen Godsdienst zijn de ware>Jooden immers niet vermeerderd? ik breng het dan op de laatfte vermeerdering en herftelling der Jooden, waarvan de uitbreiding en herftelling uit Sabels tijrannij een voorfch.ts en onderpand zoude wezen. — IVfen zou hier voeglijk het Hoofddeel hebben kunnen afbreken.  van I-I O S E A. Hoofdd. I. 137 reden hun als egte kinderen van vader Is-dat m°" fte- ..... de van hen r a e l weigerde te erkennen, zal de tijd te zeggen: gij nog geboren worden dat men ze aanfpreken vh°u^ zal als zoonen en dochteren van den Eeuwiglee- fze&d»' wo.r- den : gij zijt venden God 11. )a, n'og meer, de familien kinderen van ... .'- , , 1. den leevendeii m twee rijken gefcheind, en altoos vijan- Ehbim. den in oogmerken , zullen eenmaal één in dcvs> ^ gezindheid , en in het oppergezag wezen , van juia en ., .... , .... van Israël zul- en zullen zo talrnk wo den, zo dat zij 111 groo-ien bijeen verte Karavanen elders zich zullen nederflaan; ^L'rden het veld van fiSREëL dat zo menig bur-ond zij zu'n toch onvermoUn- gend om Mij in deze handelwijze te ftremmen. ik'za'i aife har" I0- -Alle gelegenheid tot onfchuldig vermaak vreugde d<.en anders zullen haar dan worden onthouden; verdivnncn; ha- ' re Resten, hare geen feesten van vroegere of latere oogst nieuwe maan- ... ... ,r- ■ , den , hare zal zij mogen bijwonen, zelfs niet die der f«bb»iïeagharë"ieuwe maanden, of de weeklijkfche Sabbaths- bepaaide hooge malen; noch veel minder zal zii de hooge leesten: ' ' 0 vs. 11. En leesten mogen bijwonen. 11. Ik zal meer viinitoi' ^doen; Ik zal alle uitzichten zelfs voor het vijgeboom toekomflige wegneemen; eeii heeten oostendoen verzen- . pen, van wei-wind zal bare ichoone wijngaarden cn vij!ie: dit Sistl'het geboomèu verfchroeijen en gansch verbranïjon mijner jen» ,— 0p ^M jlct verfmadend roemen van ontucht, mij ' r ooor mijneliaar een einde hebbe, zeggende: dit alles is Schonken! dan het edelmoedig gefcheuk van mijne minnaren, wLd worden"'11 antwoord op ware genegenheid; dit inw ia» in het denkende, zal Ik met genoegen de wijngaar- wild gedierte , ..... , , , graast. den een wildernis zien worden, en mag dul¬ den dat het veidgedierte de vrugt-loten afknavs. ia. ik gen. 12. Dan zal Ik haar de tijden en jaawxhtaeBaSh toetellen door eene treurige ftaat, die feesten, welke zj: weieer zo dartel doorbragt onder het ver- Z1J wierookte, J D voor welke zij goden van haar Balïms , toen ze met al de met' Kttsring'e'» bevallige opfchik van eene bijgelovige ontuchtiren; "en'^hi" Se vrouw zich verfierde, en dan bij zulke ge¬ er. 9. Vervallenheid, uitgeleerdheid, en niet dwaasheid, is ongetwijfeld de ware betekenis van dit woord.  van HOSEA. Hoofdd. II. 141 legenheden hare minnaars lokte , terwijl zii re minnaarea Mj c i 7 , . i, naliep, terwijl ij, de jenovahl zo trouwloos, zo fchan zij Mij vergat,- delijk openlijk verwaarloosde. 13. Als zij zo 'e'eytJ'i$'v^ diep vernederd is, 'zal Ik ze weder, zonder ,IkZ;1'ze mis' ... ' leiden,haar naar dat zij weet dat zulks Mijn beitel is, zoe- de woestijn ken te vervoeren naar elders, en als zij in haw ««V«»#«3 eene eenzaame oort aan een rustplaats is, aanf-.)r£;k.en. zal Ik Mij aan haar ontdekken; Ik zal haar geene verwijtingen meer doen , dan haar zagt en inneemend, zo als Ik de eerfte reize deed, haar onderhouden. 14. Van dat ftond vs. 14. Tcaf zullen wij terug gaan, en Ik haar we-ï?f£?*wi£ der hare wijngaarden tot haar onderhoud aan "ftf hJ^0Tr's haar befhiur terug geven, en het deel waar- dal >.toc eL'ne in zij Mij aantrof zal haar geen treurig ning-daarmogê Ac hans deel wezen; integendeel zal het % da?nz,Ta« haar in het uitzicht de vroliikfte gedagten n>aagMii1" , . , , J 00 ftaat. toen zij geven, hierover verrukt zal zij niet minder w £gy?tet,ek. vrolijk zijn als in hare jeugdige ftaat, toen zij onder de reijen der vrije Israëliërs al zingende en danzende het llaafsch Egypten verliet. 15. Ja, hoe vreemd het moge luiden, vs. 15. r„ het is nogtans Jehovahs voorfpelling: in de- tijd' zegc .... , . , . Jehovab : zult ze genoegehjke verandering zult gij Mij be- & Mij noeftendig en oprecht uwen Echtgenoot, uwenEchtgenoo"en Befchermer, noemen; het zal niet in uwe ge*«..SS?/* ■dagten opkomen die met Baal dan te verwisfelen , hoe naauw in klank ook overeenkomende; van dat beftaan zult gij afkeerig «. is. Ik heb het woord verleiden hier over genomen in de vertaling, om dat ik geen enkel woord wist , het geen de ware betekenis uitdrukt, het is eigenlijk: naar huis onbekend lelden; anders: haar in de molttijn huwen; de tekening is fchoon, onverwagts vond zij haar man, die fprak inneemend, dit brak haar hart en wekte haare fchaamte op.  144 Het GESCHRIFT om een vrouwkens, trouwloos, alleen liet, beval Jehovak te minnen, die . , j r i, fchoon van haar mij baar nogmaals optezoeiien, die, ïcnoon , Vn™d ze van mij als haren echtgenoot, altoos op- tans werfpeiig recjlt hemind was, ook altoos ontrouw, tegen was , zo als jébovab de baar plicht, gehandeld had; dan dit moest mij IsTe? nef"iet verdrieten; die zelve ondervinding had heen, fchoon jehovah van de Israëliërs, die Hij met alle zn naaf andere J omza- zorgvuldigheid altoos geliefd had; en die geestige wijnen hef altoos beantwoord hadden door hunne beminnen. minneblikken te liaan op andere goden, en zich te prikkelen met de geestige wijnen op vs. 2. ik de altaren der goden gewijd. 2. Ik zogt gj ^ S haar daar op , om haar mede naar mijne aan, voor vijf- woning te geleiden ; ik maakte met haar tig zilverlin- ° , , , gen; cn een en een verdrag, waartoe hare omftandigheden baar menrgèrst' h°"te ligter noodzaakten, voor eeuig geld, en Dien ondergang was wel elders voorfpeld , maar nergens zo duidelijk de gevolgen daar van. David KlMCHl heeft in bewoordingen, die elk gevoelig roeren moeten, hier de toeftand zijner natie inderdaad aandoenlijk gefchetst. vt. 1. Ik ben het met de Uitleggers volkomen eens die hier aan Gomer denken, en niet aan eene andere vrouw, men zou het zeer wel hebben kunnen overzetten: vriji die evfrjpelig* vrouwe; dan waren de gedagten zeker nergens elders henen geleid ; het oogmerk van het ganfche voorftel eischt dit ook; - de aanmerking van Cocceus gaat hier door, dat zoenen brath hier alle de ift ftammen betekend, terwijl buis van Israël al veel van het gefcheurde rijk Israël gebezigd werd. vs. 1. De Uitleggers maken zich te vergeefs verlegen, zommige denken aan een heerinlie», waarmede deze vrouw overgehaald wierd; MlCHAëLis bewijst in zijn Mofaiscb Recht duidelijk genoeg, hoe vrouwen in het huwelijk gekogt wierden, maar dit alles, fchoon waar, komt hier niet te pas; het is een vrouw die buiten Het huis van haar man zoms zwerft, cn nu naar huis gelokt werd door gefchenken , die waarfchijnlijk aan haar keuze gelaten zijn.  VAN II O S E A. Ho0FDD» III. 1,15 een voorraad van gering meel bragt ik haar .vs- s- Ik , .. .. . J: . , ding van haar zo ver dat zij met mij ging. 3. loen fprak dit: gij zult een ik haar aan: gij* zult. een langen tijd moeten l^fa „Ublt' leeven als of gij weduwe waart ; de fchijnzom,er te |loe- , ' J reeren, of u van ontucht moet gij zelfs vermijden, terwijl met een man gij zonder man leeft; ik zal in dien tijd ookzS'^ook^'zo zo doen, geene andere verbintenis aangaan.(d°c"^ w 4. Dit zal het best den toeftand der Israël de Israëliërs Iers affchetzen, die een zeer langen tijd zullen fange" tifuTeewezeu zonder openbaar beduur, zonder be-}'cn.' zoniler r Koning, zon- fchermend hoofd, zonder openbare godsdienst- der Veldheer, „ 1 ,r 1 •• , zonder offeren, tekens, zelfs van bijgelovigen eerdienst, gee-zonder bceid11e order van geestelijkheid, of iets om over het z^\;d ™"d" toekomdige te raadplegen. 5. Onder zulk een der Terapbim. toedand zullen de Israëliërs tot inkeer ko-zullen 5de /rmen, en hun gedrag hervormen; het eerde ganse"hervörzal zijn, de bedendige genegenheid van hun- ;nen > f n 3'- • 0 ° . bovalj, hunnen nen Jehovah als hunnen waren Befcherm- Ehi,;m, zijn God weder oprecht te wenfehen , en zich IjTDAvi^nun^ onderling aan het onverdeelde beduur Van ne!',Ko"'"gi,-zij ° zullen diep hunnen zo waardigen Koning, eenen anderen aangedaan, , , bovab om Zijne David, te onderwerpen; met het diepst gunfte «anttou. ontzag , en een grievend indenken op hun jj^'é t^,cndie vorig bedaan , zullen zij het naar Jehovah wenden , en op Zijne onberekenbaare goedguudigheden, hun in die laatde tijden toegezegd , zich verlaten. GIVdeHOOFDD; ij, die u afgefcheiden hebt, fchoon vs.i. Hoort, evenwel uit één geflagt van vader IsraSl-j?g£" v*ills' uwen oorfprong rekenende; gij inwoners van va}s ' bedreu Israëls rijk, ik heb uit naam van Jehovah &olt\l%Zak eene bedraiTende reden 11 voortedragen ; ik wil liever zeggen, dat ik het befluit van Zijn IX. Deel. K  148 Het GESCHRIFT vs. 7. Hoe grooter zii worden, zo veel te meer zij misdoen; Ik zal hun aanzien daarom in -Minachting veranderen. VS. %. Zij eeten de zond-offers van Mijn volk blijde , En verlangen met drift naar hun miidrijven. vs. 9. Daar dan het volk is als de Priesters; Hierom zal Ik ze naar bunv.e inzichten behandelen, En naar hunne handelingen hun weder vergelden. vs. 10. Zii mogen eeten, maar zij zullen niet verzadigd worden ; ' Zij mogen hoereeren, zij zullen geen vermeerdering zien; Zij toch hebben verzuimd jehovah te erkennen. vs. 11. Hoerejij, wijn en most roven het halt. vestigd worden. 7. Inderdaad regtvaardig! want naauwlijks grocijen zij in jaaren en aanzien, of zij gebruiken de meerdere kragten tot meerder zondigen; hoe billijk is het dat Ik die baldadigheid fchande doe erven. 8. Zijn dat Priesters? hoe meer misdrijven des volks, hoe meer inkomiten, zo rekenen zij; hierom verlangen zij niet alleen met drift daarna, maar wekken het volk zelfs tot misdadige bedrijven op. 9. Daar 'er dan in het gedrag van beiden geen onderfc'ieid is, zou het onbillijk wezen hun in de fhaf onderfcheiden te behandelen; elk zal naar zijne handelingen gewroken worden, en Ik zal de oorzaken vau verleiding naar hunne meerdere inzichten vinden. 10. Laten zij dan maar voortgaan zich met zulke fchandelijke offers te mesten, zij zullen 'er niet door gevoed worden; laten zij wellustig leeven, zij zullen in geen talrijk kroost herleeven; waartoe zouden zij leeven, die Jehovah zo befteudig ontrouw waren. 11. Die bozen weten zeer wel, hoe regt gefchikt die lokaazen zijn om het volk tot zulk een Godsdienst te misleiden, waarvan onttigt, overdadige maaltijden, en bedwelmende dranken een gedeelte uitmaaken. 12. Hoe vs. 8. Onze Overzetters hebben hier de nadrukkelijke zin der woorden gansch verwaarloosd, 't is letterlijk: zij verblijden zicb over de zond-offers des volks; — het laatfte lid is in de conflruSlie moeijelijker overtezetten, dit kan niet letterlijk gefchieden.  van HOSE A. IIoofdd. IV. 151 vs. 16. Maar Itratl is los als een jonge koe; jeho a» zal ze als een bok in de ruimte doen welden, vs. 17. EpbraHm is aan de afgoden geketend; Luai ze los lopen. vs. 18. Kaar drank «V verhittend, zii vallen geftadig in hoererij; Hunne aanzienlijken minnen losheid, hunne vervoeringen zijn fchan- dehjk. jrudtërs'. vermijd toch Gilgal aan de grenzen van Juda; bezoek, Benjamietenl uw grensvesting Bethaven niet; is uw hart reeds bevlekt , onthoud u dan ten minde van de vertoning dat gij den Godsdienst van Jehovah zoudt ecren. 16. Aan de Israëliërs is niet te doen, zij fchijnen het met hunne kalveren afgoden 't eens te zijn in hun dienst; zij dragen zich even zo wulpsch; 'er is niet overig als dat de Jehovah hun na de woestijn verzend, om daar naar genoegen te leeven. 17. Maar, Judeërs! 'er is aan het vordelijk Ephrdim niet te verbe'eren, doe geen moeite om het door inteugeling tot betere denkbeelden te brengen. iS. Inderdaad hunne offermaaltijden zijn ' drinkgelagen tot de geweldigde verhitting; zo onnatuurlijk dan geprikkeld zijn de ontuchtigheden niet te berekenen; hunne goden die hunne befebertners behoorden te zijn, gaan voor in de verwoestende, zedelooste, losbandigheden, en fchijnen zij al gevoel te hebben , dan mag ik van hunne opgetogenheid, en godsdienftige geworden zederd de feheuring der twee rijken; het timtlre is duidelijk door Josciiua van Bethel onderfcheiden; het fchijnt dat de nabuurfchap van Israël ook meer vrijheid aan den afgodendienst bezorgd heeft, dan in de overige (leden van Juda; — het zweeren hij Jckttvab heeft Datiie, tot verderking van mijne gedagten zeer wel behandeld. vs. 16. De vlakke landen van A-fijriën worden hier een woestijn genoemd. t'j. 17. Schultens de Amhigins pag. 23. heeft dit vers opgehelderd, de vee-drijvers fchijnen inltm.nenten gehad te hebben om de tog> ten der dieren te bedwingen, ten mi ften in de uitwerkingen te verhinderen, waarop hier gefpeeld werd. K 4  152 Het G E S C H R I F T VS. 19. Een wind zal ze op zijne vleugelen opnemen . En over hunne offerhanden zullen zij dan befehaamd zijn. verrukking niets dan eerloosheid verwagten. 19. Hoe weinig zullen zij daarom betekenen in de rampen tot befcherming des volks; geen ftoppel word door den wind niet meer fpelend omgevoerd, dan zij zullen opgenomen worden uit den kring des volks ; dan zullen zij de Xchande van hunne inoode offermaalen in de gevolgen ondervinden. Vde HOOFDDEEL. Vs. 1. Hoort Priesters! merkt op, huis van Israël! Zijt oplettend die tot hetkoningüike huis beheert' uraaktbet vonnis; Gij zijt de ftnk te Mispa, het gefpannen net op Tbabor. ierop eisch Ik van 11, priesteiTchaar! opmerkzaamheid ! Isra'èlhifche Overheden weest oplettend, en gij die tot de koninglijke hofhouding behoort, onttrekt uwen aandagt niet! gij zijt allen betrokken in het vonnis , het geen Ik moet opgeven, daar gij allen medewerkte als oorzaaken der misdadigheid; Mispa in GiUad, het zo aangenaame Thabor werd door u tot verleiding der afgoderij aangelegd, even als de vogelaar zich van ftrik en net bediend naar de gelegenheid van de plaats. 2. Daar door deze fchaamteloos alle banden vs. 18. Onze Ovorzetters hebben zich hier in de engte gevoeld; Datiie heeft gemeend, 'cr was zonder verbeteren van den text niets aan te doen ; Manger heeft dit met reden berispt , en met behulp van het Arabi:cb , zelfs dc elegante van deze fpreckwijzen in het regte licht gcplratst. vs. 1. Ik zie nog geene reden om met Profr. Manger hier eene nieuwe reden te beginnen; om dat van het koninglijk huis gewag gemaakt word, zie ik nog niet dat het gevolg zou doorgaan: derhalven is het eene andere redenvoering; men merkt duidelijk dat dc Profeet de gevolgen van regeeringloosheid, en dc hof-gebreken, in cé.i tafereel zeer naauw aan den anderen fchakelt.  van H O S E A. ÏIoofod. V. 153 vs. 2 Die trouwlozen maaien dat het verduf zeer diep gaat; Ik ben hen zelve als een verjmader geworden. vs. 3. Ik doorzie Epbra'im! Israël kan zich voor Mij niet verbergen; Gij', Epbra'im'. hebt doen hoereeren, zo ctat Israël verontreinigd is. Va. 4. Hunne bedrijven dulden niet dat zij tot hunnen Elobim wederkecren; Dc drift tot hoererij heelt ze in het bezit, en Jehovah a»ten zij niet. vs. 5. Hierom zal IsraëLhim trots in het aangezicht wederfprektn ; Israël en Ephraim zullen in hun (hoodheid omkomen, en Juda inet hen vallen. vs, 6. Laten zij dan gaan met fehapen en runderen om Jebovab te zoeken, Zij zullen niet vinden; Hij heeft hun affcheid gegeeven. van verplichting geheel afgeworpen zijn, heeft de afgoderij zuike diepe wortels gefchoten, dat 'er geen genezen aan is; en wat zou vermanen gelden ? geen Godheid fchijnt meer veragtelijk, voor hun van minder belang , dan lk. 3. Ik heb de oorzaak van alles oplettend nagegaan; die kroonftam had de eer den Koning te leveren die de afgoderij invoerde, toen ontglipte het gedrag der Israëliërs Mijn aandacht niet; — het hof opende de toneelen der vervoering, en de burgerij werd algemeen beftnet. 4. Hunne zedelijke gedragingen zijn zo liegt, dat 'er nimmer aanleiding tot herftel in het zedelijke uit kan geboren worden ; de grondflag is daartoe ongefchikt ; de algètneene zugt tot afgoderij neemt elks hart in, en waar is een IsraelL-t die erkent eenige betrekking tot 'Jehovah te hebben. 5. Geen fterker bewijs is 'er voor Isra'èls ongeneeslijk!: :id , dan hunne hardnekkige verwaandheid; hierom moet, en volk, en Vorften in hun* ne afgoderij hunnen ondergang vinden, ook die zal liet rijk van jfuda eenmaal doen oudergaan. 6. Kr zal dan geen verbidden aan zijn; — geen zoen - offers zullen dan het vermogen hebben Jehovah weder te gewinnen , al wat ze daaromtrent onderneemen zulicn, zal te vcr0ecfs zijn; Hij] vs. 2. De contirv.fiic dezer woorden is hard; ik ben Manger. en ScuRoënr.R gevolgd, en men heeft dan meer gelijkluidende fprcekwijzen in de Profeeten voor zich, MichAölis is hier al te vrij, lezende: tij zoele» dc diepte tot afgedific cj/lrs enz. K 5  156 Het GESCHRIFT vs. 14. Want Ik zelfs zal Ephraim en de familie van Juda a!s een jonge Ik, ja lk zal verfcheuren en terug gaan ; (leeuw zijn; Den rooi vervoeren, zonder dat 'er een redder zijn zal. VS. 15. Zo terug keerende zal Ik in Mijn verblijf gerust zijn, Tot dat zij zichzelven veroordeelen, en Mijne guulte zoeken. Vide hoofddeel. vs. I. In hun angst zullen zij Mij vroeg zoeken, en zeggen : Wel aan! dat wij wederkeeren tot Jehevab; 1111 heeft wel gewend, maar Hij kan ons ook genezen ; Hij heeft gekneusd, maar Hij kan ook verzagten. vs. 2. Binnen kort zal Hij ons als doen bcrleevsn; En kort daarop zullen wij regt gezond voor Zijn aangezicht verkeertn. om ftrijd beijverden zij beiden zich, maar aan herftelling van het afgeknaagde, aan zuivering en genezing van de wond, is in het minde niet te denken. 14. Want juist door Asfur zal lk het rijk van Israël zo doen mishandelen als of het door een hongerigen, volwasfen leeuw aangevallen wierd, en Juda als of het door eenen gragen jongen leeuw gegrepen werd; hoe ijslijk zal het vernielen zijn, ongewroken zal hij 't in de ketens flaan, en niemand zal ter hulpe toefchieten, om hem den roof weder te ontnemen. 15. Ongeftoord ftraflèloos zal dat zijn; Ik zal het zelve kalm in alles aanzien, tot dat zij zich zeiven door hunne zugt tot verbintenisfen met Vorflen als oorzaak berekenen, en Mijne gunde weder ernftig beginnen te vragen. 1. Als zij in den uiterften nood zijn, cn zij dan van alles ontzet., waarmede zij zich vleiden, nu ontbloot zijn, en het cprtcht meenen in malkander te zeggeii; _ laaten wij ons n.eer oprecht en ftandvastig alleen aan Jehovah wijden, van Hem kwam de zo gevaarlijke wonde, wij weten nu dat de genezing van elders vrugteloos is; de deerlijke kneuzing waarmede wij geteisterd zijn is door Hem, van Hem alleen verwagten wij de verzagting. 2. Hij is het alleen, die ons binnen korten tijd, vs. 2. Schkoöder. heeft zeer wel aangemerkt dat de betekenis van leevendig maken hier niet te pas komt; veel na.ler aan de eerfte betekenis ligt die van berjletd worden, nietiwi kragten te hebben.  van HOSEA. Hoofdd. X. 177 vs. 6. Dat zelve zal na Asfur gevoerd worden als eene gave aan den Ko- maf,-befcbermer; Epbraim moet fcliande behalen , Israël om zijn beraming verlegen worden. vs. 7. De Koning van Samaria moet als fchuim op het water verdwijnen, vs. 8. De hoogten der ijdelbeid, Israëli misdaad, moeten vernield worden; • Doornen en disteien moeten hunne altaren bekranszen; En zij de bergen inroepen: bedekt ons! en de heuvelen: valt op ons! vs. 9. Zinds het veerval te Gibea hebt gij misdaan, 6 Israël1. Daar bleven in den ftrijd tegen Gibea verkeerd geaartte Heeren; 'er moet niets over blijven, vs. 10. Ik heb 'er Mij toe gezet, dat Ik ze zal doen binden; Volken zullen bijeen gezameld worden, als Ik ze om beide hunne misdaden binden zal. moet dienen om den Koning die men in alle de gevallen raadpleegde, wegens zijn invloed; wat zal dan Epbraïm de uitvinder van dezen dienst, en Israël de trouwe vereerder van dezelve , op deze uitkomst niet verlegen Haan! 7. Men zal in dit treurige tijdftip moeten bekennen: het koninglijk huis, het welk te Samaria met zo veel praal woonde, laat nu zo veel tekens niet agter, als wen van een boom aan een rivier weleer geplant hier en daar op het water nog een fpaander in den omtrek ziet drijven. 8. Even dan zal alles van gedaante veranderen; de afgodifche heuvels zullen in Israëls rijk algemeen verlaten zijn; de altaren met onkruid begroeit, om dat zij onbruikbaar zijn , en de gevlugte Israëliërs in rotzen en holen, zullen wegens hunnen elendige toeftand naar den febrikvervvekkenden dood verlangen. 9. Welk een ftraftoneel te Gibea ook ouwlings mogte opgericht zijn, zulks heeft u, Israëliërs! van het bedrijf der ijslijke fnoodheden niet afgelchrikt ; van die rebellen bleven toen , na. den zwaren flag, nog eenige Benjammitetz over, die verfchoond wierden; doch zo zal het met u niet zijn, 'er moeten geenen gefpaard worden. 10. Ik heb' alles in de voorbereidzelen daar na gefchikt, hun vi. 9—11. Over deze moeijelijke woorden leze men het Reperteriu» ie Mergenl. Litteratuur I. Tb. pag. 257. ik heb het «Heen gevolgd als men zich niet te veel vrijheden in de taal moest toeftaan. IX. Deel. M  38o Het GESCHRIFT vs. i. Hoe meer men riep, zo vee! te meer verwijderden zii zich; Zij offerden aan Bails, en rookten voor opgerichte beelden, vs. 3- lk leerde Epbraim de voeten opbeuren, nam hem op Mijn arm, Maar nimmer bekende hij dat lk hem gezondheid gaf. toen het als een teder wichtje aan de wreedheden der Egyptenaaren weerloos bloot Hond; geen vader kan een Jievelings - zoon meer met agting behandelen , dan lk hem deed, toen hij groot genoeg was om een volk te kunnen zijn; vooral in de wijze waarop Ik hem uit Egypte gelaste uittegaan. 2. In hunne jongelings-vrijheid, in Suphs woestenij, zag lk de geaartheïd wel; door wetten en vermaningen deed Ik alles om hen van mispasien te bevrijden , bijzonder omtrent den Godsdienst; maar het werkte niet alleen koelheid, maar vervreemding uit; en eindelijk begon het dienen der Baals, het wierooken aan affchuwelijkfte gedrogten. 3. Onder dit alles had Ik met Ephraïm nog een bijzonder oogmerk, die wilde Ik gaarne in krijgskunde oefFenen, zijn zonderlinge en onvaste gang zogt lk te verbeteren, ik wilde hen leeren wel te gaan, en in plaats van vreesagtig hem rustig en gefloten te doen ftaan. Waren de moeilijkheden te groot, dan ontzag Ik Mij niet hem daarover te tillen; maar wat lk zag, Ik kon niet bemerken dat hij oortoon door beloften verzagt werd, gevoelt elk; geen; omftandigheden zijn 'er in het voorftel die ons nader in den tijd bepalen. v;. 1. Dat IsraVl en zon hier een en dezelve is, eischt het verband, en vordetr de ParaUliismus volflrekt, de jongde Uitleggers onder die Manger, hebben dit bondig bewezen; het gebruik dat Michaclis hiervan maakt behoort hier niet; genoeg is het dat verband en oogmerk geen ander onderwerp mogelijk oordeelt dan Israïl; men behoeft maar de uitleggingen mei een bedaard oog naartegaan, en te begrijpen in welke verlegenheden men zich gebragt heeft. Herder heeft het zeer wel dat men lezen moet: ali; dit voorzetzels hebben onze O/erzetters ook altijd anders uitgedrukt. vr. 3- De Rossi heeft de betere lezing: mijns armen; ons gegeeven. — In dit geheele vers wijkt MiCHAëtis buitengewoon af.  van HOSEA. Hoofdd. XL iSi vs. 4. Ik leidde hen met kinder banden en liefde koorden; Behandelde hen als of men iemand den muilband afneemt; En Ik bezorgde hen rijklijk voedzel. vs. 5. Hij moet naar Egypte terug keeren! AssL'ït moet zijn Koning zijn om dat men weigert zich te bekceren. vs. 6. Het zwaard moet zijne fteden bezoeken ; Zijne valfche Profeeten aantasten, om hunne beramingen te verteeren. vs. 7. Mijn volk toch blijft befluiteloos omtrent den afkeer jegens Mij; Men roept wel naar boven, maar niemand erkend de Hoogheid. deelde dat dit alles tot zijn welzijn moest dienen, hij bleef ftug en onhandelbaar. 4.. Toen Ik die jonge rundsgeaardheid zag, deed Ik alles wat Ik konde om hem op de gemakkelijkfte wijze te leiden, het waren kinderbandjes, die met alle zorge en tederheid aangedaan wierden; het muilbanden was zo gering, dat hij 'er naauwelijks belemmering van had, en dan nog gaf Ik hem onder de hand zulk voedzel, waar naar hij den meesten trek had, om hem zo al meer en meer te gewennen. 5. Nog denk Ik zo over hem, fchoon Ik hem naauwer influite; het kan zijn dat hij een togt naar Egypte zal doen, zijn trek is toch daar henen; Ik wil evenwel niet dat hij daar balling zal wezen; hij zal een wijl onder den Asjijrifchen Koning in bedwang zijn , doch dit moet zo zijn, om dat hij hardnekkig weigert zijn gedrag te verbeteren. 6. Het oorlog moet in zijne landen en fteden woeden, het moet zijne volks-verleiders bijzonder treffen, geheel vernietigen; dat zijn zij, wegens de ftaatkundige Godsdienst door hun geleeraard, waardig. 7. Het is maar al te waar, dat eene natie zo zeer bewelda- vs. 4. Herder hoe veel gevoel hij heeft van de Cesterfibe poëzij, heeft hier de beelden niet barmenitcb vereenigd; kinderbanden of leibanden en muilbanden vereenigen zich niet wel. vs. 5. Manger meent dat niet is verfchreven en dan komt het met een voorafgaand Hoofddeel overeen; was het eene belofte dan was het mogelijk nog te behouden. t>r. 6. Dat het woord grendel hier niet beftaan kan, voelt elk die d*f. vergelijkt met Hoofdd, X: 6. M 3  18» Het GESCHRIFT Vs. 8. Hoe kan Ik u leveren, Epbraim'. u overgeven, 6 IsraëH Hoe kan lk'u behandelen als Adama'. u Hellen al- Zeboiml Mijn hart draait in Mij om, Mijne zugten verhitten Mij. vs. o. Ik zal Miin blaakende gramfehap niet doen uitwerken; Ik kan Mij niet wenden om Epbraim te verderven; Want Ik ben Elobim en geen mensch. de Heilige in u midden; Ik kan niet tot het uiterfte Mijner jaloersheid geraken. digd van Mij, en ook op zijn tijd getugtigt , noch door het een, noch door het ander tot een bepaald befluit komt, maar zich van Mij meer verwijderd; in benaauwdheid gaat wel het oog met een zugt ongevoelig om hulp roepende naar den Befcherm - God maar niet een doet het met die erkentenis da' niemand Mij gelijk is, en dat 'er niemand derhalven den dienst van menfchen waardig is buiten Mij. 8. Onbandelhaar Ephraïm! gij noodzaakt Mij u in andere handen overteleveren! Isra'èliers! Ik kan het naauwelijks van Mij zeiven verkrijgen u als ballingen te zien, uwe lieden als die van de .Sffdomitiefche valei eenen verwoesten puinhoop te doen zijn; lk voel, op het indenken, Mijn innigst mededogen, en werd verhit van angst over het geen u aanftaande is. 9. Ik voel het, het is Mij onmogelijk Mijne billijke gramfehap volkomen voldoening te bezorgen; Ik moet zulks intrekken, Ephraïm de onhandelbaarfie van allen, gansch uitteroeijen , — al kent gij 'er Mij niet voor, lk ben niet week , of laf, of wankelmoedig zo als menfchen zijn, maar Ik ben Befcherm-God, eerwaardig door de overeenftemmende werking Mijner volkomenheden ; hierom kan lk ook , daar Ik zo liefderijk ben, Mijne jaloersheid niet onbelemmerd laten werken. vt. 9. Hoe de Overzetters aan deze vertaling van het laatfle lid komen, is zelfs niet gemakkelijk te gisfen. Schroüder heeft in zijne Origines hier tot aller voldoening, de betekenis der woorden beftemt; men heeft in het Repertorium daarmede nog geworlleld; indedaad alweder een bewijs, dat de taalkennis in de beginzelen zo wel als in de volkomenheid den Niderhnderen moet toegewezen worden.  van II O S E A. Hoofdd. XI. 1S3 vs. 10. Zij willen Jebtvab volgen, al brult Hij als een leeuw; Op Zijn gebrul zullen zelfs i. IS. Hier fchijnt niet zo zeer de Asjijrifcbe ballingfchap,reeds voor bij, dan wel de BabijUnifcbe overvoering, die het ganfche geflagt van vader IsrAëi. drukte, als een Samum , belchreven te worden; — het laatfte lid is niet wel overtczetten, het is een fpeling in de woorden Ze zijn eigenlijk: die zal eene uitfpatting van alle vogte» met geweld veroorzaken. vs. i. Dit vers had het i6de van het vorige Hoofideel behoren te zijn, om verwarring te vermijden heb lk het agtergelaten.  van H O S E A. Hoofdd, XIV, 193 TS. $. Neemt in uw wedcrkeeren tot Jehovah deze woorden mede; Zegt hem: vergeet onzen fehuld, fchenk het goede; Dan betalen wij voor varren met onze lippen ! vs. 4. A'fur zal om -een heil aanbrengen ,nochons op paarden doen rijden; W11 /uilen het werk onzer handen niet meer aanlpreken als onsen Mhhtmi Bij U vind elk weezc gewis mediAogeu. vs. 5. Ik. zal hun afkeer genezen, Ik zal ze vrij liefhebben; Want Mijn toorn is van hen afgewend. keerd in uw gedrag, en Jehovah als uwen eeaigen dienenswaardigen God gezogt ; want al wit u tot heden toe overkomt , het geen in uw geval uwen nakenden ondergang aankondigd , is een gevolg van uwe erglistige handelingen. 3. Bedien u van het volgende voorfchrift; drukt het op uw hart, als gij pogingen doet om u weder tot Jehovah te wenden met uw gansch beftaan; fmeekt ontmoedig : óch, Heer é ! wil gij toch de fehuld onzer gruwelen vergeven, en ons voor regtmalige ftraffen, daarop bedreigd Uwe goedgunftigbeden weder toedeelen; met hoe veel warmte zullen wij dan in onze oprechte dankzegging U een beter oiTer geven, dan de brand- en drank-offeren voor U zijn. 4. Wij zijn nu door ervaring geleerd ; nooit zullen wij Jsfijrie in nood om hulp vragen, dit zou onzen ramp vergroten; nooit zullen wij verlangen naar Egyptifche ruiter - paarden tot verfterking van onze legers; nooit zullen wij weder tot de beelden, door onze eigen handen aanwezen bezorgd, zeggen: gij zijt onze befchermers! — neen, wij denken dat wij als ouderboze, weerlooze, kinderen ons met Uwe mededogende hulp mogen vleijen. 5. Bid men zo, dan kunnen zij zich verzekerd houden, dat lk ze van de oorzaken van hun afwijkend beftaan zuiveren zal, ja Ik zal met eene van zelfsheid , als ongevoelig , alle Mijne genegenheid hen wedergeven; Mijne regtmatige gramfehap zal geheel ten hunne opzichte gekalmd zijn. 6. Israël mag vs. 3. In plaats van varren, fchijnt de ware lezing te zijn; SciiRoëder heeft wel getragt de gewone lezing met den aart der tale overeen-, komftig te verklaren, maar het blijft nogtans bedenkelijk. IX. Deel. N  Het GESCHRIFT vs. 6. Ik zal Israël ziin als de daauw, hij zal als de lelie bloeijen;' En zijne wortelen zullen zicb als den Libanon verfpreiden. vs. 7. Ziine afzetzels zullen zich verlpreiden; Zijn kroon als die des olijfbooms; En hij zal een geur geven als de Libanon. vs. 8. Die wedcrkeeren zullen onder zijn lommer rusten; Zij zui.'cn egt koorn voortbrengen, bloeijen als de wijnrank; En zijn gloed zal zijn als die der Libanonfcbe wijnen. dan door de hitte der vervolging gansch verflenscht zijn, Mijne weldadigheid zal zo algemeen, zo zagt, zo verfrisfehend vallen als eene rijke daauw; elk, daardoor verrrjscht, zal even als de veld-lelie zijn, die zijn bloem treurig liet hangen, maar nu weder op haren fteel regtftandig pronkt, en zulks beftendig; geen ceder verfpreid op den Libanon vrijer zijne wortelen, dan zij, als zij in den vaderlandfchen grond zich vast zullen maken. 7. Daar mogen de vezels zijner wortelen overal het voedzel uit den rijken boezem der aarde zuigen; men zal zulks aan de frisheid zijner bladeren rasch zien ; geen olijfboom kan fchoner kroon maken dan elk hunner, en de uitwaasfeming van zijue overvloedige zappen zal zo kragtig wezen als een Libanom geur. 8. Elk die 'er bij gerucht van hoort, zal trek naar zijn vaderland gevoelen, en onder het vaderlandfche lommer het allerlieffle zijne dagen willen doorbrengen ; dan zal elk in zijn pogen Hagen ; egte vrugten, zonder onkruid daar onder gemengd, zullen de akkers dan geven, zij zullen bij de verandering van faifoenen niet minder beloven dan de wijngaard in de lente; en het gerucht van zijne daden zal niet minder verflerkende voor andere wezen dan de geurige wijnen van Libanon zijn , hierom overal zo flerk getrokken. 9. Op die ondervinding zal Ephraïm met een oprecht en gevoelig hart zeggen : ik heb nu geen trek meer naar afgoden, ik wil 'er zelfs mijn aandagt voor vs. 8. Naar de letter ftaat 'er: zij zullen kernen de waarheid voortbrengen. — Over de wijnen van Libanon kan men E s K u c|h e Erlauteringen I, Theil fag. 273. naflaan.  204 Het GESCHRIFT Vs. 6. Gewis eene bende is tegen mijn lam! aangerukt. dapper en ontelbaar,• Wier tanden zijn leeuwentanden, met /ai/'-taodeo van eene leeuwin. Vs. 7. Hij beeft mijn wiinftok verwoest, miin vijgeboom ve*i~r^tnri\ Afgefchilt, verfcheurt legt hij daar, zijtie ranken zijn reeds .oit. VS. 8. Weeklaagt als een vrouw in treurgewaad over haren jeugdigen echtgenoot. waakte, en in plaats van liet dartele gezang, u rm tot eene treurgeklagte gereed gemaaki? ■— en gij dronkaards ! 'er is voor eerst geen hoope dat de werkende jonge wijnen al dartelende over tnve lippen zullen glijden; voor lange is 'er geen hoope om wijn in geur en geaardheid u voldoende te zullen vinden; gij, aan luidruchtigheid gewoon, kunt u nu hierin, fchoon op de onaangenaamfte wijze oeflenen; zingt het treurlied. 6. Ongelukkig land! nu is het met alle de aangenaamheden, welke ik door u genoot, zeker voor een wijl gedaan; een vijand hoe klein ook, evenwel gedugt, om de verwoestende geaartheid en het onnoemelijk getal , vertoonde zich op eenmaal; het was in de uitwerking, dat de leeuwen tanden niet zo veel vernielen , en dat de flagtanden van de grijzen leeuwen zelden dat uitwerken, het geen dit kleine infeEt op mijne landhoeve deed. 7. In welk eene deerniswaardige toeftand is mijnen zo fchoonen wijngaard daar door gebragt ; een felle brand die de fchors van mijn vijgeboom gefcheurd had, kon dit niet uitgewerkt hebben, het geen dit diertje in weerwil van de bittere fchors gedaan heeft; geen blikfem kon meer fchade aan tak en blad gedaan hebben; treurige overblijfzels liggeu 'er rondom; en waar men het oog flaat, men ziet niet dan eene onfierlijke vaalheid. 8. Ja, Mijne vs. 6. Het moet fnijtanden zijn. Sctiui.TF.NS heeft dit reeds gevoeld, die het woord elders vertaald, uit/lekende tanden. vs. 7. Tot febuim; voortreflijk heeft SciiRoêDEii deze vertaling wederlegd, en die van verbreken, afrukken als door eene hevige ftormwind heVi stigd. vs. 8. Kxagtif is deze vergelijkirg; geen bruid zal in het Oosten ■f * oser  van J O Ë L. Hoofdd. L 205 vs o. Het rpïjs- en drank-offer is Jth.V0.ht tempel onttrokken; De Priesters, Jebovabs dienaars , treuren, vs. 10. Het veld is verwoest, den akker fuat droevig; Het koorn is bedorven, de most is wej , de olie bedorven. vs. 11. De akkerlieden zijn verflagen, de wijngaardeniers treuren; De tarwe en gerste, ja de geheele oogst, is weg. vs. 12. De wiinftok is zelfs .lor, dc vijgeboom kwijnend; De granaatappel, z lis dc pa'm- cn de appelboom; Alle de vcldboomen zlin vermeld. En al de vreugd onder de menfclien is verwelkt. hugenoten I het is meer dan tijd, dat gij eenrtemmig den treur-toon aanheft, met zo veel innig gevoel als een jong gehuwd vrouwtje zich gedraagd over het verlies van haren zo vroeg, zo ontijdig, geilorven echtgenoot. 9. Zo ver gaat liet, dat 'er geen Mogelijkheid is om den He».* van den akker of wijngaard eene dankbaare proeve te brengen; de huis-bedienden van Jehovah hebben "er te regt aandoening over, en liaan verflagen. 10. Waarlijk niet ten onrechte! alles roept haar toe: vernielde weiden! die voor het frisfche groen nu het vale kleed van dorheid hebben; het donker bruin van de graan-akkers vermeerderd de zomberheid van dat gezic' t. _ 0veral liggen op den grond de geraamten derkoornhalme'n; zo men aan den wijngaard nog een tros vind, dan hangt die verflenscht; en de olijf die men nog vind is rimpelig, taai, uit gebrek van zappen, n. Daar ftaat nu den bouwboer in de zomberfte houding, hij weet geen woorden om zijn verlies uittedrukken; de wijnlezcrs , die anders de regte (lag hebben om land vreugde rte geven, maken nu een akelig misbaar, elk klaagt op zijne wijze; de beste zo wel als mindere znorten van graanen, zijn allen weg, en het zaizoen des jaar zo ver, dat men met eenige hoop niets tot verzagting van het verlies te wagten heeft. 12. Waar men het oog (laat, over baar minnaar oponhaarc tekenen van rouwe maken ; het is Irer een jonge vrouw naauwelijks van haar ouders afgefcheiden, en nu van haar Egtgenoot beroofd.  206 Het GESCHRIF t vs. 13. Treurt vrij allen, maakt misbaar, gij Priesters! bedienaaren des altaars; Brengt zelfs den nrcht in trcurzakken door, dienaaren van Mijn Elobim! Spijs- en drank offers zijn Elobims tempel onttrokken. Vs. 14. Beflemt eenen vasten, roept een Verbodsdag uit; Verzamelt Overheden en alle de lands-bewoneren, Tot den tempel van Jebovab uwen Elobim ! klaagt voor Joboveh'. 'er is geen troost te halen; de wijngaarden zijn dor en bladerloos als in het winterfailben; de vijgeboom anders de zappigfte is gansch geel; geen granaat met haar aanlagchend rood is 'er te vinden; geene hoope dat men door infniiding de lieflijke palmwijn zal kunnen doen lekken; geen verfrisfende winterappel; geen enkele vrugtboom van welk zoort ook, is vrij gebleven; geen wonder dat de ganfche burgerij, anders in dezen tijd van het jaar zo regt vergenoegd, nu niets dan zomberheid in hunne verkering uitdrukt. 13. Eerwaardige geestelijken! nu valt 'er voor u niets te doen in het heiligdom ; gij moogt dan vrij, in den engen treurzak, nu aan uwe traanen den vrijen loop geven, daar zijn geen gerechten op den altaar van den oogst te brengen; gij moogt nu in uwe flaap-vertrekken met um familien op de treur-karpetten den ganfche nacht moedeloos fiijten, daar u anders, als de hof-bedienden van uw God, niets dan vergenoegdheid betaamde; ongefioord kunt gij zulks doen , want 'er zal geen wijn, geen olie, en geen bloem op den altaar in lange aangeboden worden. 14. Wilt gij in uw rang nog iets verrigten, het geen aan uw ampt het beste voegt; laat dan de treurige b"iet-bazuin de gemeente leeren dat de vastendag bepaald is, eene ftatige dag! waarop men, al is het niet vrijwillig, zal moeten vasten; laten 'slands Overheden hier als voorgangeren door hunnen invloed, daartoe alles beramen; dat ten bewijze van het treffende der ramp niemand van die plicht vs. 14. Verboisiagi eigenrtijk de tafte dag van het loof-hutten - feest, die met flrenge onthouding van allen arbeid, godsdienllig moest doorgebragt worden; Justi.  van JOEL. Hoofdd. I. 207 vs. IS- Helaas', welk een dag ! hoe nabij is Jehovahs dag! Een gedugte verwoesting door den Alvermogenden! Vs. 16. Dc fpijze is ons zichtbaar ontrukt; Alle genoegen en blijdfehap is wcch uit Elobims tempel. VS. 17. De granen zijn onder de kluiten vergaan ; De voorraadsbuize» vernield, de graanfchuuren nog ledig; Want het te veld ftaande koorn is der. uitgezonderd worde; dat zo veelen in Jehovahs voorhoven zich verzamelen als die bevatten kunnen; dat elk naar gelang van zijn verlies zijn boezem voor Jehovah ontlaste; dat het algemeen choor zegge: 15. Akelige tijd! befchreienswaardige toeftand! inderdaad eene roede van den Alvermogenden; op zichzelven een gering middel, maar in de uitwerking eene allerontzettendfte roede; die onder het hooge beftuur der Godheid alles is overtreffende. 16. Zonder eenige mogelijkheid van het te kunnen verhinderen , moesten wij aanfchouwers wezen van eene vernieling die ons van alles voor de ganfchen winter beroofde, en ons geen flikkering van hoope overliet, dat wij nog het oogs- feest zouden kunnen vieren. 17. En welke verwagting voor het toekomftige; het graan, het welk nog onder den grond voor die woede beveiligd was, is dor; de lagen zand in de felle droogte op de akkers gewoeld, heeft alles verflikt of 't is gegeten; de rijke graanfchuuren onder den grond waren niet ontoeganglijk, zij geven bij het openen in het minfte geen troost, en waarom zou men de fchuuren langer laten ftaan voor de vs. 17. Vergaan; dit woord heeft Cramer"gelukkig opgehelderd; het komt Richt. v: 21. voor, waar het wegfpoelen aanduid; in het Arabisch word het gebruikt iets met zand overfpocien; wij zouderi zeggen onder het zand verflikken; — ik geloof dat de voorraad - huizen , hier bedoeld , onder den grond waren, en dus billijk van de graanfchuuren onderfeheiden; hier heeft zichMichaëlis veele vrijheden gegecvcn;men kan duidelijk uit deze woorden opmaken, dat bij dit alles nog eene felle droogte gekomen is, die oorzaak geweest is dat dit fchadelijk ongedierte te feller konde woeden, zonder dat eijeren of rupfen voor de vogtighcid anders zo nadeelig behoefden te vreze.  20 S Het GESCHRIFT vs. 18. Ach! hoe zugt het vee' hoe vol angst zijn de runr'er kuc'den! Zij vindén geene weide; de fchaivp-kudden zijn re ftrooit! vs. 19. Tot U r en ik , Jebóvab't cen vuur heeft de weilanden in het la- En een vlam alle de veldboomen verzengd. (ge land zelfs verteert; vs. 10. Ook roept elk di^r op het l.md tot U ; Alle de waterbronnen zijn uitgedroogd, En een vuur heeft de weide der hoegere landen verteert. Inzameling opgeüagen ? 'er is geen hoop dat iets van het gewas zo fel uitgedroogd, zich hervatten zoude. 18. Har brekende toeftand! al liet huisvee fchijnt gevoel te hebben van den deerniswaardigen ftaat; de blatende runderkudde geeft heure verlegenheid wegens gebrek te kennen, 'er is geen voeder voor haar te vinden; wat nmeite de verdwaalde fchapen zicli geven om eeuig groen te vinden, het is te vergeefs. 19. In zulk eene diepe moedelooze toeftand bliift mij de klagte nog overig, daar ik dezelve voor U, Jeho-ah! mzs, openleggen: - welk een ijslijke hitte heeft de weiden in alle de lage landen zelfs gansch verzengd, en het is als of de boomgaarden allen door den woestijn - wind zijn bevangen. 20. liet veidgedierte geheel buiten de zorge der menfchen, wend zich in heure beklemdheid op hunne wijze tot U, want waar zij dwalen, zij vinden zelfs de ftromende beeken Bü pcheel uitgedroogd; de brandende fchraalte, de verzengende wind heeft overal de grootfte djrheid veroorzaakt. Tldc HOOFDDEEL. vs i Blazet op de bazuin te Zien, eene gebroken toon worde op Mijnen hcilic-n berg uchoord; Dat alle de inwoners des lands zidderen, want Jehovahs dag komt, (hij is er. 1. L/AAT men de zilvere trompet op Zions heuvel gebruiken om 's volks oudlten bijeenteroepen, in een zor- vt. 1. Dit is vok'ens Nam. X: 7—2. Zeer oordeelkundig merkt ScHRoëbf.r aan, dat hier gedwaald word, door vollen dag en daarop dageraad onderling te verbinden, eene tegenttrijdigheid in de natuur kan in den ftijl niet geduld worden; — de donkerheid op den vollen dag be-  van1 j O Ë L. Hoofdd. II. sop T5. J. F.enc du'stere dag, eene toenemende donkerheid! Een bewolkte dag. pen mot donkere nevels'. Een talrijk en machtig volk verfpreid zich op de bergen als de dageraad ; Zo een is 'er ctiwlings niet geweest, cn zal 'er niet zijn door alle de jaaren van volgende geflagten. vs. 3. Voor het zelve brand een vuur, en agter het zeWe licht eene vlam; Het land voor hein vertoont een lusthof, maar agter het eene dorre En niets kan 'er van het ze^ve vrij komen. (wildernis, gelijke tijd ij laat men vrij, als een bewijs dat het gevaar zeer nabij is, een gebroken geluid op den tempel-berg maken: — het is geen rasch voorbijgaande ftropende inval die dreigt te komen ; neen, de zaait is van zo veel belang dat alle burgers allen grond tor de utterfte bevreesdheid hebben ; alle de voorbereidzelen leren dat Jehovah gerichts-dag zal houden; Zijne oordeelen naderen met rasfche ichreden. 2. Inderdaad eene zeer akelige dag! die niet alleen al het genoegen ftoort, maar zelfs met het reizen der zonne nog aanmerkelijker neigt; welke zwarte en belade wolken fchuiven 'er op een, en bedreigen ons ; eene meer dan Egyplifcht duisternis vermeerderd de akeligheid , en wat mag de reden van zulke ontzettende voorbereidzelen zijn ? eene bende van fprinkhanen vertoont zich van verre, als de morgen - fc'emering in de afhelling der hoogten zich op eenen verren afftand vertoont; van zuhc eene groote zwarm heeft niemand geheugenis; zoortgelijke kan ook nimmer weder gezien worden. 3. De felle wind die deze bende beftuurt en voortftuwt, flikkert in hare nadering als het behoort tot de ramp als rmip, de dageraad tot de fprinkhaan als het middel in de uitvoering. Uit de Rcisbcfchrijveren kan men zien hoe de aankomst van fprinkhaanen altijd door het trompet en andere inltrumen» ten aangekondigd word. w. 2. Een volk; hieruit befluit VeneMa te llerk dat meu aan een heirleger van zoldaten moet denken. vs. 3 — 9- Siiaw heeft in zijne Reize I. Deel pag. 289 en 290. dit omftandig behandeld, evenwel zo, dat men duidelijk gevoelt uat hij zijne Waarnemingen naar de woorden welke wij hier vinden, gerich: IX. Deel. O h*cft;  aiS Het GESCHRIFT vs. 23. Eennr.nl gebeurt het dat Ik Mijn Geest over allen vieesch zal deen Uwe zoonen en dochteren zullen dan prófeteereri; (_reget.cn; Uive grijsaards zullen veel dtocmen, en uwe jongelingen gezicaten zien. tot iets dergelijken te doen , in (laat is; blijven zij zo denken, zij zullen dan ook nimmer in hunne uitzichten bedrogen worden. 28. Zal de gevoellooze natuur zo fchoon ontluiken; wat zal het zijn als Ik eenmaal Mijn Geest over de vs. 28 — 31. Men heeft met reden hier meestal een ander Hoofddeel begonnen, het word door het woord daarna wel daarmede verbonden; edoch mijns bedunkens moet men de verbintenis met het vorige niet in dit woord zoeken , daar het in het gebruik zo aanmerkelijk in betekenis verfchilt, kan het hier alleen door de zamenvoeging der woorden bcflist worden; ik beken dat de eenvouwigfte betekenis in bet verband zou zijn: hierop zal volgen; en verwonder mij daarom niet dat Grotius cn Cramer gezogd hebben naar eene zoortgelijke gebeurtenis, kort gevolgd, op deze droogte en fchraalte namentlijk door de fprinkhanen; doch dan laat ons de gefchiedënis geheel verlegen ftian; het komt mij tot dus verre voor, dat de verbintenis der gebeurtenisfen niet moet gezogd worden in dien tijd , maar in de wijze van bedeeling, en dc gelijkheid van omftandigheden: op een dor jiansdl afgeknaagd land viel dien regten zagen; — op een uitgedroogd volk gansch afgeknaagd, word zulk een zagten regen belooft, dus geen wind, maar een aangenaamen vruchtbaaren regen; elke druppel bijna een nï< uw denkbeeld, Want het moet in alles en over allen buitengewoon zin; wil men dit niet onder het oog houden, het geen zeker in de Uitlegging der profetien veel vastigheid geeft , dan zal men met M1 c b a t lis en anderen gedrongen worden om het gcheele Gefchrift naar deze woorden te vringen; dc gehecle inhoud is bij hem een vcorval onder het Maccabeefche bewind, dat ten einde loopt of verdwijnt in dc gebeurtenis van de uitftorting dc* Geestes op het Pmxt.rfeest; Schroöder die men boven alle Uitleggers in de grammaticale betekenis vertrouwen kan, waaraan hij ongemeen gehegt is, heeft de kragt van derzelver bepaling zo duideliik gevoeld, dat hij in 'sProfeeten leei'rijd na de vervulling gezogt heeft , cn die meende gevonden te hebben in het bloeijen van den Godsdienst onder Hiskia; hij verbind dit dan ver-  van j O 'é L. Hoofdd. II. geheele waereld, in de kwijnenfte, leevenlooste en verwelkfte toeftand , als een zagten overal gelijk vallenden regen zal doen werken, dat zagt gevallen Manna moet voor allen zijn; wonderbaar zal het in de uitwerkiHg zijn; welk eene hellerheid, welk eene uitgebreidheid van denkbeelden in de jeugd zelve anders zonder ervaring, zonder op fexe agt te flaan , zal men nu inzichten in het toe- vervolgens met de uitftorting van den Geest op het Pinxterfeest; doch aan deze gebeurtenis mogen wij hier niet denken als wij edelmoedig zijn willen, moeten wij daar bij de aanhaling al'es ongewrongen invullen; wij moeten maar in het derde van vergelijking hier blijven, waaruit de verbintenis der denkbeelden aan deze plaats alleen geboren is. Het is eenen zagt vallenden regen gevolgd van de gewoone voor- en najaars regen , toen alles zonder onderfcheid door verzengde hitte en gulzige Vertlinding, dor ftond; — hierom komt het woord uitgieten hier zeer te onpas; hier is geen wervelwind, hier zijn geen vuurige tongen, maar de zagten regen op eene buitengewoone tijd cn wijze vallende, brengt buitengewoone voorfcliijnzelen voort , het geen natuurlijk is , want alles moet nieuw zijn, 'er was niets overig zo het fcheen; deze geest- regen werkt in het effect; wat de nieuwe denkbeelden betreft, als eene openbaring van nieuwe denkbeelden gewoonlijk doet, maar ook daarvan moeten alle hevige aandoeningen afgefcheiden worden , evenwel geene verrukkingen, die leggen in het beeld opgewonden, die deze wijze van mededceling wel eens vergezelden, daar wij JoëL verklaren, en geenzins Lukas bedrijven der Apostelen, merken wij hierover nu niets verder aan; Struensb zegt hier mijn's oordeels zeer wel: ,, de Profeet fpreekt van iets het geen lang na de uitftorting van den Heiligen Geest gefchieden zoude; de aanleiding tot dat denkbeeld fchijnt de Profeet genomen te hebben uit de vrij algemeene aandoening , die het oordeel der fprinkhanen en den ingevoerden vasten op zijne landgenoten gemaakt hadden;" Justi zegt zeer wel, dat, als dit beeld ontkleed is, het zeugen wil: alle zullen vertrouwde vrienden zijn die dc geheimen der Godheid weten ; maar ik geloof niet dat flaven en flivinneu hier riet wil zeggen, zulken die geen Israëlitent zün, maar wel Israëliten in diens baaren Hand, zo ver ging de openbaring der Godheid in uitgebreidheid ter dier tijd nog niet.  HET GESCHRIFT VAN A M O S. Ifte HOOFDDEEL. e redevoeringen van Amos, die het vs. i. De ruineest onder de veehoeders van Thekoa ver- Mos, onoer keerde, aan hem nogtans door hoger invloed „bieren;door medegedeeld, gaande meest over het aan-hcm voorzien _ . over Israël, in ftaande lot van Israël; toen hij als Profeet de leertijd van bekend werd, regeerde Ussia over Juda , van"?»^"'"! en Te robe am de Ude over Israël; hii be-m ,lle" z'^d J ' van Jkrobeam, gon daarmede omtrent twee jaaren voor die Joas zoon.Kogeweldige aardbeving die in dat tijdvak zo tw"e jaaberugt geworden is. aardbeving. ^ vs. 2. Hij begon dus: Jehovah brult uit Zion, zijn ftem rol' uit Jerufalemj En hoe treurig ltaan de herders ftrikken, hoe verflenscht ftaat Kar- mels kruin. 2. Zijne reden , die het lot van veele volkeren in hield, begon hij dus: — het is Jehovah die op Zions vs. i. FlaviusJosephus fnreekt van zulk eene aardbeving, gefchikt om Ussia te beroeren wegens zijn gedrag; hier door zou men haast in liet vermoeden komen of dit van later hand was; dit altans is zeker dat dc aardberoerte in het laast van Ussia voorgevallen is, en dan kan de aardbeving daarmede niet verbonden worden. vs. 2. Wel ter fnede is de aanmerking van M ich aëlis , dat dit P 4 h;t  232 Het GESCHRIFT vs. 3. Dit dreigt Jebovsb'. wegens drie misdrijven van Damaskus, Om een vieroe is alles bij Mij enberreepelijk ; Om dat Ze Gilead met ijzere dnrschwag^ns verpletteren. vs. 4. Hierom zal lk een vuur in Hazaöi.s damhuis brengen; Oat zal Benhadads paleizen opteereu. vó. 5. Ik /.al cien grendel van Damasius verbreken , Ik zal den inwoner van het dal uitroeijen, Die den Scepter voert in het huis van Éden; En de burgerij van Sijriën ia ballingfchap naar Kir afzenden, zegt Je- (Jiovab. toppen zich doet horen; nllengskcns verheffen zich de lueijende donders; hoe majestueus rollen zij van Jerufalems kruinen; men hoort die vreeslijke flagen op eenen verren afit.md in de ftille hutte van Thekoa, zij verwekken daar verflagenheid tot op een veel verder affiand; Karmels grazige toppen zijn zelfs daardoor bevangen, veiilenscht. 3. De eerfte dreigende flag van Jehovah is over Sijriën: veele wreedheden verklaren dit rijk fchuldig ; een beflist dat hun vonnis noch verzagt, noch opgefchort zal worden; zij waren in de krijgen tegen Israël de uitvinders van krijgswagens, die in Gileads volkrijke landen meer vernielden', dan de wagen op den dorschvloer halmen verbrijzelt. 4. Koning Hazaül was de eerfte die met dien hevigheid dat rijk beftreed; zijn opvolger B e n h a d a d deed het zelve met nog beter uitllag ; dat familiehuis moet vernield , al de pralende grootheid van Ben 11 ad ad moet tot asfche worden. 5. De veiligheid, het aanzien van zijne zo fchoone hofftad moet het Karwei niet aan de Middelandfcbe zee , maar in Juda's woes"- t:jn is. vs. 3. Ik kan in de reden welke Dathe geeft niet berusten, dat hier een bepaald getal voor een onbepaald, volgens eene Rbeterifcbe figuur, gegecven werd; ik weet evenw»i geen betere; dit fchijnt zeker dat het een familie is die in dien tijd bekend was, waarom het ter dier tijd meer krach deed dan in onze 'm.ren. ff. 5. Dit da! werd door de Rei igers Aun of 17» genoem!. — (Schui.is befchrijft hc: Elen's iil ii d.n ftreek.) Dit Vn of On is beter le-  van A M O S. Hooked. L &33 vs. 6. Hierbij voegt Jshovab: wegens drie misdrijven over Gaza , En om een vierde bij iyiij' onherroepelijk; Om dat ze niet alleen gevangenen nuakte, maar die aan Edem overleverden, vs. 7. Hierom zal Ik een vuur tot den muur van Gaza brengen; Het geen hare paleizen tpteeren zal. eerlang gansch verdwijnen ; lk zal wel zorgen dat de misleidende zeden der bewoneren van Un geen vreemdeling meer trekken zal; de verrukkende landhuizen, waaronder dat des Konings uitmunt, te zamen a s een Eden vermaard, moeten vernield, cn ten belluit van alles dat volkrijke koningrijk geledigd worden, en de meeste bewoners aan een rivier, in de Caspifche zet zich ontlastende, voor de fchoone dreeven door hunne Abana begroeid, haar woonplaats hebben. 6. Eene andere dreigende flag zal in der Philijlijtien land vallen ; een aantal misdrijven omtrent hunne nabuuren hebben hen die uitkomst waardig gemaakt , maar eeneu zal die uitkomst verzegellen ; het Gaza, voorzittende onder de vorftelijke fteden der Philiftijnen, leverde op de verraderlijkfte wijze de vrije burgers der Israëliërs, bij hun eene veilige fchuilplaats zoekende, als gevangenen in handen van hunne dood-vijanden de Idume'érs. 7. Hierom moet het oorlogsvuur niet alleen Gaza's wallen, maar zelfs de vorftelijke paleizen hunner grooten vernielen. 8. Het zal ook de landgenoten lezing dan die der Mafcretben Aven ; de ftad lag tusfehen hooge gebergte van den Libanon, en was vermaard wegens de wellustige afgodifche zeden der in woneren, — door Tiglath-Pileser den Asjijrier werden hare inwoners baliingen gemaakt. •os. 6. Het geval waar op gefpeeld werd, fchijnt geweest te zijn een veldtogt onder Jerobeam den Ilde; een ftad der Sijritrs aan de Roode zee belegerende, verklaarde de Idumters hem den oorlog; hij verloor den flag, en een aantal vloden naar Gaza , meenende daar veilig te zijn, doch werden aan de ldumeërs overgeleverd, P 5  *34 Het GESCHRIFT vs. 8. Ik zal den bewoner ran Asdod uitroeijen; Deo Sc ptervoerder uit AAeton; o er Ekron Mijn band uitilrikken, En de ovcrgebleve Philiftijnen zullen omkomen , bedreigt Jehovah. vs. 9. Dus dreigt Jehovah: wegens drie misdrijven van Tijrus, En om een vierde zal het bij Mij onherroepelijk zijn; Om dat ze in eene algemcene balüngrchap ïuar Edom alles voerden. Zonder aan het broeder-verbond te denken, vs. 10. Hierom zal Ik een vuur iu de wallen van Tijrus zenden; Dat zal hare paleizen opteeren. vs. 11. Dus dreigt Jehovah: wegens drie misdrijven van Edom, Kn om eer vierde is Mij alles onherroepelijk; Daar bij zi n broeder duor het zwaar 1 vervolgt, zijn mededogen uitAltijd in toorn woed, en zijn wrok voor altoos benoud. (blusebt ; van dit gemeenebesr treffen; Asdods talrijke burgerij moet weg; Askehn's Sceptervoerder moet met al zijn macht nitgetoeit ; Ekran zo (terk , dat krijgfcbool voor de Philiftijnen, zal eindelijk voor Mijn macht moeten zwigten; hier is niets te hopen, want de magtige Jehovah heeft dit bedreigt. 9. Eene andere dreigende flag is 'er voor het vermaarde Ti/rus: onder alle de mishandelingen hunner nabuuren liet Joodfche land aangedaan, is 'er eene , welke hunne ondergang beflist; dat zij het voorbeeld der Philiftijnen volgden, en de vrije Israeliiifche burgeren aan den nijdigen Edomiet als ballingen leverden; zij waren niet als de PhWJUjnen erf-vijanden , maar hadden onder de regeering van de beste Koningen van dat rijk in de beste verilandhouding met den anderen geleefd. 10. Hierom moet ook het krijgsvuur eenmaal het onverwinnelijke Tijrus aanlteken, en de vorftelijke paleizen der kooplieden moeten ruïnen worden. 11. Eene andere zware flag rolt over Idumeq, fchoon alle handelingen der Idume'érs altoos hunne jaloëzij openbaar maakten , heeft nogtans de laatfte in het geheugen hunnen aanmaanden val beflist; het was hun niet genoeg een volk, uit eenen ftamvader 001•fpronglijk, den oorlog te verklaren ; maar in eene gelukkige veldflag moesten zij allen zonder eenige menfcheliü-heid aftemaken; hierin overtroffen zij hunnen ftamvader, wel haastig, maar niet onverbidde-  van AMOS. Hoofdd. I. 235 vs. 12. Hierom zal Ik een vuur in Theman zenden; Dat zal de paleizen van Bosra opteeren. VS. 13. Dus dreigt Jehovah: wegens drie misdrijven der Ammonieten, En om een vierde zal het Mij onherroepelijk zijn; Zij woeden tegen Gileads zwangere (vrouwen), en zetten hunne gren- VS. 14. Hierom zal Ik in Rabba's muur een vuur zenden, ])at zal hare paleizen verteeren; Met een veld-gefebrei op den dag van den flag, onder een onweder s J (met een orkaan. VS. 15. En hunlieder Koning zal in de boeijen gaan; Te gelijk met de Grooten, bedreigt Jehovah. lijk en verzoend de haat afleggende. 12. Hierom zal ook het oorlogsvuur het trotfche Theman aanfteken, en fiosra's hofflad met al heure pracht in rook doen qpftijgen. 13. Nog eene dreigende flag van Jehovah over de Ammonieten, nakomelingen van Loth, altoos de Judeërs benijdende, maar door eene wreedheid tevens hunnen ondergang beflist hebbende, eene mishandeling zo versch in het geheugen; van de zwakke toeftand des rijks zich bedienende, deeden zij een inval in Gileads landen; hielden daar onmenfchelijk huis; ontzagen zelfs geene vrouwen in een zwangeren ftaat; vergenoegden zich geenzins met den buit, maar trokken de ingenome landen aan hun gebied. 14. Hierom zal hnn hofftad met hare vorftelijke paleizen een prooi voor het oorlogsvuur wezen ; ijslijk zal hun val wezen , beflisfend de flag; geen hevige orkaan kan meer verwoesting aanrigten 'dan bij deze gelegenheid hun land treffen zal. 15. De fchielijke verovering zal zelfs hunnen Koning en voornaamfte grooten in de handen van den zegenvierenden vijand leveren; het is de bedreiging van Jehovah, derhalven zeker. vt. 15. ScHRoëDER uit vergelijking van de plaatzen bij de andere Profeeten, leest haarlieder Molecb, afgod; zo men dit verkiest dan moet men ook in het tweede lid voor Vorften Priesters lezen.  van A M O S. Hoofdd. V. 249 vs. 5. Maar bezoekt Beth-EI niet, komt niet te Gilgal, en gaat niet verder na.ir Berfeba; Want Gilgal moet gewis in de boeijen, en BetbEl nioec mets worden. . VS. 6. Z»ekt Jebovab voor uw leeven; Anders zal hij in Jafetiks familie als een vuur indringen, Dat verteerd, zonder da: iets in Betb El dat blunchen kan. VS. 7. ö' Zi) die het recht in bitterheid veranderen 1 En de onfchuld op den grona werpen. VS. 8. Hij is het die het zevengelternte in den Orion daarfielde, De uiter/le donkerheid in het fchoone morgenrood veranderd, En die op den dag een nacht doet volge; ; Die dc d, mpen der zee op de aarue doet vallen, Wiens naam Jehovah is. moge verlopen zijn, nog verklaart u Jehovah: dat 'er hoope van redding is, mids gij, Israëliërs! Mijtte vergevende goedheid met oprecht berouw zoekt, dan zult bloeijende herleeven. 5. Maar dan met geene afgodifche inzichten , zelfs aan den kalvcrdienst van Beth- El niet meer gedagt; de fchaamtelooze ontrouw te Gilgal in weer-' wil van uwe verplichting daar zichtbaar, niet meer gepleegd; geene reize naar het Berfeba , reeds bij uwe fta jivaderen, maar met andere inzichten een veel bezogté oort; want de verbintenis daar mede zou u ook in lotgevallen gelijk maken; Gilgals Goden moeten in vijands handen geraken; Beth - Els altaren moeten gansch vernield worden. 6. Nogmaals herhaal ik het: zoekt Jehovahs gunfte, dit zal den ftaat weder doen bloeijen; haast u eer het oorlogsvuur in Jofephs koninglijk familie-huis alles onherftelbaar verniele , met al de uitgevonde godsdienftigheid door dat zelve huis te Beth-El geftigt. 7. Deszelfs invloed is oorzaak, dat het ftaatsbeftuur, anders tot veiligheid ingericht, de bron van de onaangenaamfte en fchandelijkfte gevolgen is, en dat men voor billijkheid de weerldoze onfchuld aanhoudend op de laagfte wijze mishandeld. 8. En dit verrigt ■ voor het oog Van Hem, die aan het bekende zevengelternte, en den vs. 5. Hier is zeker eene fpelitig in het woord Betbei op waarheid en leugen die: in het Nederdu;t>ch niet kan werken. vs. 8. Hier heb ik eene kleine vrijheid genomen, eigentlijk ftaat 'er: q 5 iu  igo Het GESCHRIFT VS. 9. Dieongedagte verwoesting uitgiet op den geweldenaar; V*& En oorzaak is dat de vernieling de fterkfte'plaats bezet. vs. io. In de poort haat men hem die berispt, En men heelt de uiterlte afkeer van hem die oprecht fpreekt. VS. II. Daar gij dan den behoeftigen drukt, en eene ganfche dragt koorns van hem neemt; Zult gij wel huizen bouwen van gehouwen (teeucn, maarniet bewonen; Welfchoonewijngaarden planten, maar der^clver wijn niet dri .ken. vs. 12. Want Ik weet dat uwe overtredingen velen, en uwe zonden talhes z'jn; Zij verdringen den braven, neemen zoengeld, en veragten in 'de poort den behoef.igen. Orion hunne beftemde plaats aanwees ; die in het loc der ftervelingen, doods-gevaren in de aangenaamfte uitzichten verwhfeld; die al den vojrfpoed in de volde tracht door de zomberde tegenheden doet opgevolgd worden; die zich van ongedagte middelen bediend; de dampen uit den Oceaan biieen getrokken en verdikt, aan het land tot eene verfnsfehende regen doet dienen; die in alles toont zichzelven in naam en beftaan gelijk te zijn, altijd Jehovah. 9. Mem wederdaat niets; op een oogenblik vernielt Hij den onwederftaanbaren veroveraar, en weet de onwinnelijkfte vesting in een puinhoop te veranderen. 10. Waarlijk het tegengeftelde gedrag van hunne grooten, die zijn het meest ingenomen tegen hem, die onpartijdige onderzoekers en berispers hunner handelingen zijn, en niemand ftaat hun meer tegen dan die onbewimpeld de zaak na hare ware geaartheid befchrijven. 11. Ja, geweldige grooten ! gij hebt het reeds zo ver gebragt, dat gij den geringen burger al genooddwangt hebt u zijne mondbehoeften ten gefchenke te moeten geven ; in zijne fchamele toeftand vermaakt gij u met het bouwen van kostbaare paleizen; maar uw knevelarij zal oorzaak zijn dat gij 'er geen gebruik van zult hebben ; gij zult van uwe fchoone wijngaarden geene wijnen inzamelen» 12. Uwe tallooze die de zeewateren ; dan moet Zulks door een vloed gefchieden, de zeeën meer ongewoon.  van AMOS. Hoofdd. V. »5i vs; 13. Hierom zwijgt in zulk een tijd hij, die doorzichtig is» Want zulke tijden zijn zeer bedorven. vs u Zoekt de deugd, en niet de fuoodheid, dan zult gij leeven; d n zal Jehovah, de Elobim Zebaotb\ naar uw wensenu/;^»»/^*. vs is Hebt afkeer van het fnoode , mint de deugd, en berflel het r.cht 111 de poon, Mogelijk zal Jebovab, de Elobim Zebaoth I met het overbii fzel van Jofepb nog mededogen hebben. mishandelingen zijn Mij maar al te wel bekend; de opzettelijke beledigingen van Mij daarin zijn niet te berekenen ; overal word de invloed van den braven geftuit, het heilig recht onder fchijn tot omkoping aangelegd, en den eerlijkbehoeftigen zelfs in de rechtbank voor het hoofd gei toten. 13. In zulke ti jden is het dan ook niet vreemd dat de weerftander van billijkheid zich onttrekt, hij weet al te wel dat hij hen maar in de hand zou werken, hij agt alles onherftelbaar. 14. Nogmaals dan, en wel in de algemeenfte bewoordingen: met ernst u op menschlievende handelingen toegelegd, en de onteerende vaarwel gezegd, wilt gij geluk en zegen genieten, dan kunt gij' verzekerd zijn dat Jehovah uw magtige Befcherm-God zijn zal, waarop gij wel eens, maar niet op de regte wijze, u beroemde. 15. De grondbeginzelen moeten in u gansch veranderd worden; gij moet van al wat onrecht is fchuw worden, wilt gij voor verzoeking beftand zijn; gij moet liefde tot de deugd aankweken, het heilig recht moet overal werken; dit alleen kan de mogelijkheid van herftel in de vervalle familie van Ephraïm door Jehovah veroorzaken. 16. Zo lang daarvan mets vs. 13 S c 11r 0 ë d e r brengt* mij ïn het vermoeden, om eene zeer fchoon vleijcnde in het verband, en de voorkeur verdienende lezing te volgen: dt ftaatkundige is in dien tijd verflagen, want die tijden zijn trefend; de oordeelen zijn zo zwaar dat dc ftaatkundigen geen middelen van redding meer weten; daar dan de gewoone zin zo zwak is, misbruike men derhalve dezelve niet door een ongegrond gezag.  aD-2 Het GESCHRIFT TS. 16. Anders dreigt 11 Jebovab, de Ulobim Zebaotb, de Adonaï; Treurzangen zuilen 'er op alle markt-ph Inen ,-in, cn :n ilraren geklaag; Op bet land zal men tot treuren bijeenkomen, ai wie in treurzangen geoef'.nd is zal men bijeenroepen. VS. 17. Ja, tot in de wijngaarden zal de treurtoon wezen; Als Ik door uw land trekken zal, zegt Jebovab. VS. It. Wee hem! die Jehovabs dag inroepen , waarom begeert gij Jehovahs Hij zal duisternis weien, zonder eenig licht. (dag voor u? VS. 19. Voor dien dus , als wen iemand voor een leeuw gevloden , daarop . een beer tegenkomt } Of zijn huis bereikt, en aan de muur lenende , en door een Hang gebeten wierd. onder u befpenrd worde , blijft Jehovah de magtige Heirvorst's bedreiging omtrenr u volle kracht behouden; dat eerlang zal in uwe aanzienlijkfte en vrolijkfte vergaderingen de treur - toon alleen gehoord worden ; de billijke klagten onder de ganfche burgerij zal algemeen wezen; op het land, waar die ftille land genoegens anders heerschten zal die zelve geest heerfchen; die de kunst regt verftaat zullen 'er niet toe behoeven gehuurd te worden, maar zullen 'er van zeiven ü in vergezellen. 17. Daar onder de land - vermaken geene balen komen bij die , welke in den wijnoogst plaats hebben, verzeker Ik u, zegt Jeho\ahl dat bij Mijn bezoek met Mijne oordeelen geen fciiaduw daarvan te ontdekken zal zijn. 18. Maar boven allen zal het lot van hun ijslijk zijn , die Jehovahs wrake door hunne misdrijven nog durven tarten, en die door verwenfehingen zoeken te verhaasten; — zeker voor de zulken zal ze een dag van ijslijkheid zonder de minde fchaduw van opbeuring wezen. 19. Integendeel , ijslijke angllen en gevaren zullen den een op den anderen volgen, niet minder als dat iemand bij geluk den woedenden leeuvy ontvloden, door eene wreede beenn aangevallen wierd, of de ringmuur van zijne woning bereikt hebbende, daar onverziens de hand aan flaande, door eene toefciiietende Hang gekwetst wierd. 20. Hoe men hierover denke,  tan A M O S. Hoofdd. V. 253 vs. 20. Jehovabs dV moet enkel duisternis zijn, zonder licht; En enkel nacht, zonder aanbrekende morgenftond. vs. 21. Ik heb afkrer van, ja Mi; vërveelen , uwe feesten ; En de reuk van uwe plegtige clag>n kan lk met dulden. vs. 22. Al is het dat g:j Mij brand-offers raijii met fpijs-offers, Tk neem geen genoegens En uwe dank-off.*rs van het verfte, kan Ik niet genoeglijk bezien. vs. 23. Weg met het getier van uwe gezangen ! 'k kan het geluid uwer harpen niet horen. VS. 24. Maar laat billijkheid als een ruifebende beek vloeijen ; En het recht als eene fpringende lontein zijn. dit is gewis in Jehvahs wraak-oeffening, dat 'er geen lchijti van genoegen in vermengd is, en dan nog zelfs in het uitzicht geene fchijn van aanmoedigende en verfterkende hoope. 21. Zelfs in uwe meerdere godsdienftigheid zal niets tot verzagting te vinden zijn ; uwe gewoone feesten, al w;erden die dan met verdubbelden ijver geviert, (taan Mij geweldig tegen de borst; plechtige dagen zijn Mij reeds in den aanleg mishagende. 22. Wat gij op zulke dagen ook doen moogt, om Mij te verzoenen , zal het gevolg misfen; geen offers die gansch verteerd worden, zullen Mij verbidden, al vergezelde gij die met de keurigite toefpijzen , het baat niets; al wilde gij uwe dankbaarheid 'aan Mij uitdrukken door Mij het keurigfte vet te offeren, lk zal u daarom geene vriendelijke goedkeuring daarop geven. 23. De zedehjke bedrij'-en zelfs daaronder kunnen het niet vergoeden; uwe choor - zangen, hoe bekoorlijk in maat en inhoud, zijn Mij als een woest gefchreuw in de ooren; —■ het verfterken van dat alles door de mufijk, ftreelt Mijn gehoor niet, en vertederd Mij niet. 24. Weet wat Mijn ooren ftreelen zoude, als billijkheid in alle uwe bedrijven zo natuurlijk, en zo rijk doorflak, en zich deed horen . als eene rijke en altoos evenredig vallende waterval, en de uitoelfening van het openbaar recht even zo verkwikkende was als de ruifclieude fontein op uwe marktpleinen. 25. Om uw vee te fparen heb ik in veertig  254 " Het GESCHRIFT vs. 25. Al bragt gij Mij veertig jaaren in de woestijn fl.igt- en fpijs-offeren, Israëliërs! vs. 26. Taal droegt gij ook de tent vanuwen MelechenKiun , uweafgoJsbeelHet gefternte van dien Elobim, die gij voor u genaakt had. (.den, VS. 27. Hierom zal Ik u ook in balli'afchap hoger op voeren dm Damasktis $ Zo dreig: Jebovab, wiens naam Elobim Zebaotb is. jaaren zwervens door Siti's woestenijen u geene offers gevergd, en al bragt gij Mij die al, Israëliërs!, met welk een hart deed gij zulks. 26. Met veel minder verveeling en met meer genoegen, dan gij ondervond in het dragen van Mijn veldtent, belaste gij \u met die van uwen Koning en Koninginne des hemels, afgods - gedaanten ; die u naar uwe gedagten den Goddelijken invloed van zon en maan verleevendigden, en hoe veele Goden voor uwe vrugtbaare .verbeelding leverde u het fterrenheir op. 26. Zulke bedrijven zijn Mij zo honend, dat Ik die met eene gevreesde ballingfchap naar Sijriën en Damas* kus, wel eens door u als overwonnenen bedreigde, maar nog op eenen aflland, bedenk toch dat Jehovah onwederftaanbaar u dit bedreigt. Vide hoofddeel. VS. I. Wee den vrolijken over Zion. den zekeren op Samarins bergen; Dc aanzienlijkjlen onder de volkeren, tot welke Israëls familie zich (begeeft. ngelukkig in tusfehen zijn zij die op Israëls tegenwoordige bloei-ftaat zich verftoutende, Judd's af- vs. 25. SciiRoëDER meent dat het oogmerk is, dat God, al bragtcn zij geen off rs in de woestijn, daarom geen ongeneegen getoond, maar hun wel met weldadeH overladen had. vs. 26. Moloch, Meleg is de Koning des hemels; met reden keurt SciiROëDER. af dat men de Perfifcbe taal hier te hulp roept, ora op het gezag van de Griekfche overzetting in Kiun Satnrnus te vinden; ik kan evenwel ook niet met ScHROëDER het woord als naamwoord neemen , betekenende toeftel; ik geloof dat het de naam- van eene Godinne is, die ons tot nog toe onbekend gebleven is. vi. li AUc de overzettingen lezen : wee den veraderen van Sion; het  van A M O S. Hoofdd. VI. Vs. 2. Begeeft u naar Caïne, en van rinar naar de hofftad Cbamatb} Bezoekt het Gatb der Pbiliftünen , of die riiken gelukkiger zijn, Of nunner landpalen ruimer zijn dan uwe landpalen. VS. 3. Gij die de «io»BiJ-dag verPcbulft; Kn den ftoel der dwinglandij nader bij fchuift. vs. 4. Die op elpenbeenen albeven op hunne rustbedden zorgeloos leggen, De lammeren der kudde, en de best gemeste kalveren eeten. neeming met eenen blijden en fpottenden hoon kunnen aanzien , die denken al de veiligheid en het overwigt van macht is gansch aan de zijde van het hof van Samaria; waar altijd het aanzien der eerstgeboorte in Ephraïm zigtbaar is , het welk bijna alle de Israëliërs jongere broeders ook erkennen, zelfs de nabuuren. - a. Ik geef u toe, Samaria .' dat vermaarde nabuurige fteden u den voorrang niet betwisten kunnen, noch Calne hoe volkrijk ook, noch Chamath, hoe ruim binnen het beftek van hare muuren, noch het Philifiijnfehe Gath, hoe aanzienlijk in krijgsmacht ; het is zeker dat die rijken, noch in inwendige kragten, noch in nitgeftrektheid van grondgebied tans bij u kunnen halen. 3. Ondertusfehen veroorzaakt ook juist deze gedagte het, dat gij aan geen' rampen, u aanftaande, hoe zeer u bedreigt, denkt, integendeel, gij verdubbelt uwe pogingen om uw onbeperkt gezag met meer geweld te kunnen doorzetten. 4. Van daar die gedragingen in de grooten zo overeenftemmende met hunne ariftocratifche denkbeelden; men kan hun vinden op hunne elpenbeenen divans in de gemakkelijkfte en zorgelooste houding, tegen de kostbaarhet is ongetwijfeld dat tegen Israëls rijk alleen de bedreigende reden is ingericht; Hierom ij mus heeft op het gezag der Sijrifebe Verfie aanleiding tot deze doling gegeeven, verder lezende zal elk overtuigd worden dat Juda hier niet kan inkomen; Pezron heeft dit zeer goed opgemerkt. vs. 2. Anders Ctifopho» aan den Tlger, en Hamath aan de Oronses; het kan wel zijn dat Calne Calbinifum is, niet verre YMi Karcbenus, in deze tijd een zeer beroemde ftad.  Het GESCHRIFT vs. 5. Die op Tiet geluid van He harp zingen; En in navolging van David mofnk inftriimenten uitvinden. VS. 6. Die wijnfchalev ledigt, u met olie balfimif} Maar over Jofepb, wenden u niet bekommert, vs. 7. Hierom zullen zi; in de eerfte reije der gevanglijk weggevoerde reijen zijlij En de ovcrdaads-nialen der weüusrigen zulIeH fchraal zijn VS. 8. Adottaf Jebovab zwoer bijzich ze!ven, betuigt Jebovab Adenaï Zcbaotb : lk Iwaï liet trots van Jakob, en heb afkeer van hunne paleizen; En wil de ftad zo volkrijk overleveren. fte kusfens, in de hoeken van liet vertrek, onder de kenrigfte gerechten welke lammeren of kalveren aan de hand geven , die zij tot hunne wellustige maaltijden doen opdisfehen. 5 Terwijl men ónder de maaltijd de ftrelende harp voor de dischgenoten lusig doet horen , cn het keuriglle concert van allerlei mufijk - inurumentcn houd, maar met gansch andere inzichten dan de koninglijke David, die dit alles aan den (huigen Godsdienst dienstbaar maakte. 6. Terwijl onder dat alles de kostbaare drinkfchalen met' de beste wijnen vervuld, aan de maaltijd rond gaan , welkers geur met die der parfums hunne zalen vervult; men kan aan gelaad 'en houding zeer wel zien dat dit de lieden niet zijn, die met bezorgdheid aan de om.vendige en dreigende verzwakkingen van het bloeijende huis van Jofep'ts willen denken. 7. De grootheid, waar door dit huis zich altijd boven zijne broederen verheftc, zal tot hun ongeluk ook in hun ondergang zgtbaar zijn; billijk mogen zij de voorhoede uitmaken in de Karavane der ballingen, die genoodzaakt zullen worden hunnen vaderlijken grond te verlaten; wat zal de fchrale portie die dan aan de ballingen tot leevens- onderhoud omgedeeld werd, voor die lieden, welke aan prachtige tafels uuren lang fleten, ongewoon zijn. S. Het is ouze machtige vs. 7. De Heer Herwerden heeft in ziine Sisfertatii dit uitvoeriger naar de eerfte betekenis der woorden en meer Oo>tcrscb vertaald, ook het volgende vers nog fterker; — maaltijden heb ik moeten invuiien, het kan ook veedzet ziin; Ivertoe was ik genoodzaakt •m dat de woorden anders zeer donker zouden geweest zijn.  van AMOS. Hoofdd. VI. ig-f Vs. 9. Al zijn 'er tien mannen in een huis overgebleven, zij zullen toeft ■ ' ; " !?oi • n» '." n ■ e 1 -ftérvetf. vs. 10. Als de naaste vrienden elk. van die ter verbranding opriecmt, en daartoe ten huize doet uitd/agei>j Zal hij vragen of 'er nog meer zijn 111 een hoek van 't huis? Die zal het mét neen beantwoorden, en hii zal daarop Zeggen; zwijgt: zij erkenden Jebovabs grootheid niet» vs. ii. Jebcvab beveelt hierom: laat het groote huis gefpleten worden; Laat het kleine huis fcheuren hebben. Jehovah die over alle machten heerscht, die betuigt als de Heer Jehovah plechtig te hebben gedreigt: dat Hij geen trotsheid in het geflagt van Jakob ongefiraft ml dulden, en daarom die pragtige paleizen der grooten, "op onderdrukking gegrond , flegten wil; dan moet altans .de hofflad, als het magazijn der geroofde fchatten, uitgeledigd worden. 9. De woningen die nog blijven ftaah, zullen gansch ontvolkt zijn; van de tien bewoners van dén huis za! 'er geen een overig blijven, ig. Akelige fchildcrij! in èene woning, zo gansch uitgeftorven, zal de naastbeftaande binnens hüiS de fchikking moeten maken om de lijken opteruimen ; men zal in zijn tegenwoordigheid den een op den anderen uitdragen ; hij mag aan de lijkbezorgerëri wel vragen, of zij nu zorgvuldig alle de vertrekken doorgezogt hebbendé, niemand meer vinde? op het wederkerende antwoord, zal die bloedverwant over dat treurig overfchot de lijkzangen verbieden, onder het diep gevoel, dat zij zich zulk een veragtelijke bëgravenis door htm veragtelijk leeven waardig gemaakt hadden, li. Het is toch maar al te zeker, dat Jehovahs oordeelen en zijn bedreigingen zelfs, zeer algemeen liggen; de koninglijke paleizen, de gebouwen der grooten, moetëa vs. 10. Ik agt he* niet natuurlijk hier met de meeste Uitleggers een gefprek tusfehen den lijkbezorger en den eenigen in het huis overge-i blevenen, te vooronderflellen; dit loopt êenigzins in tegen het vorige vers; — het lijken verbranden is hier niet als bij de Rimtintn nit achting voor de overledenen, maar het is in het Oosten eene pcodz»kelijke en meer veragtelijke gewoonte in hefnwttelijke ziekten, IX. Deel. R.  258 Het GESCHRIFT vs. 12. Men ziet geen paarden op een gladde rots rennen, nocli die met runderen beploegen; Maar gij maakt het recht tot bitterheid, en doet de vrucht der gerechtigheid in alsfem veranderen. vs. 13. CU vermaakt u met verbeeldingen, als gij.zegt: Hebben wij niet door onze n heldenmoed die uitftekenheid verkre- ■ •iaow ir JtKo't- - aiuiï moomn»«t )«•! >t "/f ku «H \ ■ : " VS. 14. Ik zal over u, familie van Israël', zo dreigt Jehovah, de Elobim Zehaoth , een volk doen optrekken , Om u te onderdrukken; van Cbawatbaf tot aan de beekedcr woesiijne. door , iiivreeten d verderf gansch onbruikbaar worden , en het mindere moet door den hevigen fchok gefcheurd, bouwvallig worden. 12. Al is het geen gewoonte met fchichtige paarden op fteile rotzen te rennen; al werden graniet-rotzen van de aarde-beddingen gansch ontbloot nooit door den ploeg bezogt , zo zijt gij nogtans onnatuurlijk genoeg om het heilig recht tot een invretend kwaad te maken, en de billijklle handelingen op de verregaandfte wijze te verbitteren. 13. Gij vermaakt, gij fterkt u,.op gronden die inderdaad niets zijn, en zijt verwaand genoeg te geloven, dat uwe heldendaden u een beflisfende meerderheid bezorgd hebben. 14. Doch Jehovah , de God der hemelfche legermagten, bedreigt u, Israëliërs ! dat Hij eene natie zal weten optemaken , die de uitgebreide landpalen onder dat bewind , waar. op gij u zo verhovaardigt , zal weten te bemagtigen, en uw macht, van Chamath zuidwaard tot aan den Artiofi. noordwaard, zeer wel zal weten afteknotten. vs, 12. Op de gebergten bediend men zich daarom het meest van rrruify ezels. vs. 14. De aanmerking van Profr. Hamelsveld verdiend alle opmerking, dat hier de grenzen van het rijk Israël befehreven zouden worden , en dat derhalvcn de beek hier geene andere dan de Arneu zij0 kan; — nader is nogtans SciiROëDER.: de beek die de woestijn deerhopt; dit is bij hem de vlakte van Jtricbt, het zijn de grenzen vaaIsraëls rijk aan die zijde.  van AMOS. Hoofdd. VII. 25$ IVilde HOOFD1 ■ ,. , .. DEEL. n een zeker voorjaar verwaardigde mij vs t Adenk de He ere Jehovah met een gezicht: in mii- Jebrab . a J mij m een ge¬ ne veroeelduigs - kragt zag ik eene gedugte zicht zien hoe menigte fprinkhanen ten voorfchijn komen; mij "en deeToml dagt aan het gras konde ik zien, dat het in"f^ei/het naden tijd van het voorjaar was, waarin de S"s weder bekoninglijke paarde - fi:oetcrijè'n reeds hunnefen" na laTdê •eerde voorraad genoten hadden. 2. Ik liet-^y8?^^ mijn oogen nu over het groene veld rond >'ns «fohpe» ,. was. gaan, en zag het ongedierte met zulk eene vs. 2. Toen -ongehoorde graagte alles verffinden , dat ik "^ïand" 'eindelijk'uitborst, en zeide: wel He ere °?g'te als eene weduwe onderde dagen nade-vinden kan over het verlies van haren eeni- ren , dreigt ,. laünai jebo- gen zoon , die alleen nog aan het verlies van eên 'hoifger o- haren man eenige verzagting toebragt. u, Ja, zaT brenge'nfmen mag I1U raet veraSri"S aan een Profeet niet een hon- denken, op zijne dreigende taal de minfte geL°dorswi°aar'ag' niet Haan, de He ere Jehovah bedreigt, o^Tte mögeandat al rasch tVidcn zulkn komen waarin hebben een a°nt-men het grootfte gebrek van zulke lieden woord van , .. „ ', „ touab. zal hebben, en dat men dit ten fterkde ge- zuiien I2zwSwaar worden zal; hoe gaarne zou men dan ven van zee jets tot verzagting, tot vertroosting van "fe- tot zee, van , , i , , ° u het noorden novah weiucheii te horen. 12. Men mag dan "en • iïj 'zuüra vr'j het ganfche land door zwerven, voor j^bevabs °n-eu agter en zijdwaards; voor dat verlangen kei te zoeken', zal men hoe afgemat ook, dan geene volte doen denken; — mogelijk is de fpeiing op Zacba&ias, Jss.0seams zopn, die in het best van zijn leeven omkwam.  van A M O S. Hoofdd. VIII. ffö doening bekomen. 13. Op dien tijd zal men ™«j£p niet de beroemdlte fchoonheden onder de y/OHr 'jf-ylfe (?§ wen, zo wel als de jongelingen van het eerfte 'de' bcvaiiigfte aanzien, om de ondervinding van gebrek aan de^"f^X'gen eenvouwige behoeften der naumr zien verkwij- JgJ$g$ ver" nen. 14. Die nu met zo veel ingenomenheid vs. ,4. Die den ftaatkundigen Godsdienst door het hof van ^v^höofdSamaria uitgevonden, verdedigen, die hetg*»^zue£ zo hatelijk gezegde geduurig in den mond EiMm^ «e hebben : eeuwig leeve Darts God ! lang bij den dienst blijve den weg naar Berfeha beroemd door™" *%r^ een aantal van vereerders, die dezelve aan- ^ftz!ullenedv0^ houdend bezoeken! helaas! die elendige ,j.n zondcr wé- zullen niet alleen in rampen komen , maaruer °PiCltaanzij zullen dat geroep met hun eigen dood moeten bekopen. BIXde HOOFDD. ij d.;ze bedreiging veranderde het ge- vs. 1. ik zag . , - -i • ,..:„.,r\ nr. Adotiaï boven zicht ecnigzms; ik zag eene majestieule ge- denaltaarllaan■ daante zich nu plaatzcnde boven den ver- h£vei™le ;md maarden altaar, die 'er in • Israël voor den dat aiie zijden . , , beven,en door- afgodsdienst opgericht was geworden ; metklpol-c den eenen hoorde ik eene dreigende Item in aéa^Wg^,^ gebiedenden toon: het is meer dan tijd die den beuk - ba- * . ., ... mer vermelen; zo geweldig te breeken dat hij vermorzeld de viugtende worde; zo het bovenfte gedeelte nog otffcé-jj*? $gt*öi£! fchonden is,- hakke men die door, dat alles vlicden, en die 7 J net ontvlieaen zorgvuldig met den hamer verpletterd worde, zuilen niet beveiligd zijn. - vs. 1. De 70 en andere Overzetters hebben hier eene gansch andere vertaling: doorklief let hoofd van allen, is eene die aan het verband bet best fchijnt te voldoen, cn zou dan zeer wel, of Jerobeam den • Ilden, of Ho se a den laatftcn Koning kunnen wezen; de woorden zijn niet voldoende door Sciirocdek toegelicht, hier blijven nog voor mij onoverkomelijke donkerheden in de letter-verklaring.  363 Het GESCHRIFT vs. a. Al be groeven zij zie in den afgrond zal lk ze daa vitrukken ; ei al fitgen zij tel hemel, zal Ik z< van daar uit/lf0:toc.deed Ik opk door Iviijp beffliur de ■vabs oogen zijn ïiftijnen Capihor verlaten , en riep uit Kir tegen dit Ihoo- , ^ . . r -de rijk gericht, de Armeniërs tof bevolking van Sijrie. 8. Het dennaa?di,odVem iS maar 2' lC Zc1ot> d^ Jehoveihs VCXOlM^X- m^^- AlWVM-n di^ misd^% rijk ten llerkfte de, d"at zal ik werkdadig is. Hij heelt mij ten dtiideliikfte jA\ornietVge-bekend d*t Hij ' vast bedoren heeft blfoJr?*fe0»:het ze!vü te yervvoesten, alleen heeft Hij vab. "die verzagting mij aangekondigd, dat Hij het ganfche gellagt van Jakoi; niet geheel wil ziet'' 9'ikVz"i d°Cn ^°er§|an; 9- Zijne inzichten zijn reeds bevelen dat onder de Heidenfche volkeren ter uitvoering van %IT%\Z Z'jn voorneemen in werking; alle de Israël- 11? inSeèné/t/7 moeteil $ de zeeve vni1 balïingfchap wel zeeve; nieteen gefchud cn gezuiverd worden; Jehovahs zors- korreltje moet ,,. < ... ... .„ , a 'er op den vuldfgheid zal zells inftaan, dat niets verlögr.Hi vallen, jen werd het geen wezentlijk waarde heeft. ] vs. io. Aiie io. Maar de hoofden , de ar.nftokcrs van .d«°M«n Vólk het kwaade, onder Mijn verbasterde natie, moe- he'tlezwaarddom-tC11 "kt deU Wa"' ^ Zl:licn °P W 'komen; dietoiieelcn fneövclen; die vefmetenen, op wel- gewoon zijn, „ , . , , , te zeggen: ons Ken geene waarlcnuwing vat nadde, wegens rên,nivedr'muïhunile denkwijze, die maar hardnekkig ftaanoverkomen. de hielden: wij hebben voor niets le dugten, 'niets het geen onaangenaam is kan ons zelfs verrasfen, wij zijn in den besten ftaat vs. n piar-waarin immer een volk zijn kan. n. Iu op zal lk de . 3 ■ vervallen hut zulke treurige tijden zal lk op dien algemec- vs. io. SciiRoéDER heeft het onzekere van dc laatfte fpreekwljs uit het Arabisch bepaald, eigentlijk is het: geen vezeltje van goed zaai zal 'er op aarde vallen. vs. ii, 12. Hier vind zich Lii.ienthal in dc engte, hij zegt, dit is niet letterlijk optcvattcn, zelfs heeft Herodes, een Edomiet, over ■ Judea geheerschtj dit moet dan geestelijk opgenomen worden denkt hij.  •van A M O S. Hoofdd. IX. 271 Den vloed gaan denken aan de familie van Mijnen lieveling David, die als een veldhutte in de deerniswaardigfte toeftand is gebragt. Ik zal 'er Mij op gaan toeleggen om de hagén, die hare tent tot beveiliging omringden, voor liet indringend vee, weder in eene bruikbaaren ftaat te brengen. 12. Ik zal zelfs zorgen dat zij ruimer omtrek in bezitting zullen hebben. Wat 'er dan van de Edomiettn 'land zal overig zijn, zullen zij als het erfgoed van de nakomelingen van Jakob naar het regt van eerstgeboorte bezitten; en wie onder die volkeren den waren Godstdienst 'van Jehovah omhelzen ztillen onder hun beftuur zijn; hoe vreemd dit moge luiden, men bedenke maar dat Jehóvah zulks belooft, 13. De tekening van deze gunftige tijden zijr maar grondtrekken van het fchoone tafereel, het geen eenmaal met de rijkfte ftoffagie gezien zal worden; — welvaren en voorfpoec zonder den fchijn van in deze kalmte te zullen geftoord worden ; rijke koorn - velden , waar van de inzameling zo veel tijd zal kosten, dat de landman in de oogenblikken var rust zijn ploegijzer tot het omzetten van d( landen voor de zaaijing maar even in gereedheit kan brengen; de doorrijpe druiventrosfen zuller op den fchouder van den vergenoegden wijnlezer getorst worden , terwijl het graan a vs. 13. Het gebeurde wel in het Oosten dat men om het ftroopen, de vrugten al vroeg inzamelde; — de wijn is anders in September rijp, blijven de trosfen tot November hangen, de gewoone zaaitijd, dan moet de wijn noodwendig zeer keurig zijn; ik ben in het overige hier eene andere lezing gevolgd die ongetwijfeld ook den voorkeur verdient, van David we. der oprichten; hare gefcheurde muuren weder herftellen , al becverwoestede weder opbouwen , en berftellen, zoals in vorige tijden. vs. 12. Zo zal men dan in erfbezit hebben het overgeblevene van Eilom, en de volkeren , die mij huldigen ; jebovab belooft het, die zulki daarfteit. vs. 13. Het moet eenmaal gebeuren, belooft Jehovah: dat het ploegen tot het maar/en za. duuren y lurc druiventreden tot den zaaitijd rijken; de bergen zullen den zoeten wijn doen druippen , en de heuvelen zullen beekea 'geven. [  27a Het GESCHRIFT enz. vs. 14. Zo zal Ik den vervallen Haat Mijns volks Israëls wenden, zij zullen de verWoeste fteden weder herbouwen en bewonen , wijngaarden aanleggen, en den wijn daar van drinken ; hoven aanleggen , en derzelver vrugten eeten. vs. 15. Ik zal ze in hun land doen wortelen; zij zullen uit den grond die Ik hen gaf niet weder uitgerukt worden, verklaart Jebevab UWCB Ehhim. met zorgvuldigheid aan den fehoot der aarde toevertrouwd werd; de bergen zullen dan de geurigfle wijnen in den rijkfteu overvloed geven, en de heuvels met kudden bezaait, zullen beekjes van melk opleveren. 14. Als zo de (laat der dienstbaarheid voor Mijne natie Is~ ra'èl geheel zal ophouden, hoe algemeen , hoe ijverig , hoe onbelemmerd zal dan de herbouw der fteden gefchieden? hoe verbazend bevolkt zullen zij in korten tijd wezen? hoe fchielijk zal de veldbouw her- leeven? overal zal men wijngaarden aanleggen, akkers overal omzetten; en geen ramp hoe ook genaamd zal hen het genot verhinderen. 15. lk wil dan elk burger als een kroonboom met het frischte groen in den vaderlandfchen grond zetten, zij zullen daar wortelen maken, zo dat het uitrukken van ten gansch onmogelijk is; het was toch de jrond, die Ik hen voor altoos ten gebruikc :oegedeeld hebbe; het was hun erfgoed ten seuwige dage. Dit verklaart Jehovah uwen Befcherm - God.  INLEIDING o p de VOORSPELLINGEN van O B A D J A. D e hulpmiddelen, welke wij hebben om van Obadia zijn leeftijd en karakter iets te leeren kennen, fchijnen in den eerften opflag iets te betekenen; doch [ze zijn inderdaad van geen belang. Uit zijn naam, een der gemeenzaamfte onder de Jooden van dien tijd, kan niets afgeleid worden, waar uit anders de Geleerden van voorige tijden zo veel meenden te leren. Het is daarom geenzins vreemd, dat wij ook verfcheidenen met dien naam benoemd in de Bijbel-gefchiedenis vinden; als één man van veel Godsvrucht onder Aciiabs regeering, één onder Josia, één op de lijst der terugkeerenden naar hun vaderland. Bij den eerden heeft zich Profr. A b r e s c h bepaald, en gemeend dat ook de Iiiumeers in dien tijd in Juda gevallen zijn. Men behoeft echter maar oppervlakkig den inhoud intezien, om overtuigd te worden dat deze voorfpelling van lateren tijd is, en niét een inval in Juda, maar wel de volkomen vernieling van dat rijk veronderdeüe. Maar dan komt eene andere vraag hierop in bedenking: daar wij genoegzaam dezelve woorden vinden in Jsremia XL1X: 7 — 14. en EzEcmëL in zijn XXXV«= Hoofddeel dezelve denkbeelden heeft , maar op verre na de woorden niet; daar Je rem ia integendeel alles met zorg" IX. Deel. S vu*  47+ INLEIDING op de vuldigheid gevolgd heeft, namentlijk deze vraag: wie van beiden de oorfpronglijke man is in zijn v orftel? Eichhorn heeft hier de meest aangenoomen gedagte verlaten, en Jeremia voor kopiist verklaard; Venema nogtans heeft met zijne gewoone maar gedronge geleerdheid duidelijk bewezen, dat Obadja de woorden van Jeremia tot eene grondlegging van zijne verdere voorfpelling gelegd heeft, en daarom zich van het meervoud in den beginne bediende; wij hebben bij geruchte van hem gehoord enz. evenwel befluit hij dan noch niet met Niemeijer, dat Obadja deze voorzegging in den tijd der Babijlonifche gevangenis zou gefchrevcn hebben, maar kort naar de wegvoering van J e c h onia, toen de volftrekte ondergang van het rijk voor de deur was. Van meer belang is het, dat indien dit Gefchrift enkel de lotgevallen van Idumea befchrijve, het dan ook het fterkfte door eene zwarigheid gedrukt word, die altoos het lot der Idume'èrs drukt, maar hier het fterkfte doorfteekt; het fchijnt toch dat hunnen ondergang voor altoos bij de Profeeten beflisfend voorzegd, zonder herftel bepaald is; en nogtans vinden wij de Idume'èrs onder de Maccabe'èn weder werkdadig zijnde, overwonnen, en ingelijfd in den Joodfchen ftaat, na dat hun land veroverd was. Doch deze bedenking ontftaat alleen uit gebrek van doorzicht in de gefchiedenis van dit volk; het was, toen Egypte en Babijloni'én worftelde om de overmagt over de mindere landen, meestal in bondgenootfehap van Egypte. In den beflisfenden llag bij Carchemis verloor het zijne onafhangüjkhcid, hervatte zich wel eenigzins, maar zo niet of Nebucadnezar, de handen meer ruim hebbende, konde hun ligtelijk in bedwang houden ; doch elders zijn aandacht en macht moetende gebruiken,, na dat hij Judea geheel veroverd, en. Jerufalem verwoest hadde, pleegden de Idume'èrs veel moedwil, vooral na dat Geda- l i a-  VOORSPELLINGEN van OBADJA. 275 l 1 a , waarfchijnlijk ook door hun [aanftoken, als Landvoogd, vermoord was geworden. Toen Nebucadnezar wat later Tijrus door een beleg wilde tot de overgave noodzaken, zond hij Nebuzaradan af smet een gedeelte van zijn armeé , om der Ammonieten, Moabieten en Idnmeën land, meer onder bedwang te brengen, om het noodzakelijke tevens voor zijn armee te kunnen leveren; en toen zwakkere en minder werkdadige Monarchen den Babïjlonifchen troon bezaten, deden die landen wel alles wat zij konden om zich te hervatten , maar maakten zich de Nabateêrs, Arabieren, die zeer krijgskundig waren, ten vijand; al rasch werd hun land door hun veroverd, en die volkeren maakten van Petra de hoffiad van hun gebied. Onder het bewind van Alexander den Grooten, roofden de benden der Arabieren Idumea verder- uit, en drongen dieper door. Onder Judas Maccabeus vind men den Nabatheefchen Koning, bondgenoot van den Joodfchen Staat, en dus nog in bloei; de overige Idume'èrs zogten zich in de Maccabeefche tijden wel weder te hervatten, doch wierden door die helden in hunnen aanval op Hebron geflagen en verwonnen, en één veroverde dat gedeelte van Idumea het geen zij in bezit hadden, en werden toen aan de Joodfche republiek ingelijfd. Behalven de Philologifche verhandelingen van Profr. Abresch en Schnurrer heb ik ingezien Ha pp ach, Ueberzetzung des Pr afeten Obadiau, Koburg 1779. heeft weinig bijzonderheden, en is in eenen ouaangenamen fmaak gefchreven , het geeft niets op voor de grammaticale zin. Beter is dan: Schröer, de Profeet O bad ia s, Breslau 1765. wel in den gewonen Philol. fmaak, ouwlings bruikbaar, gefchreven; de Inleiding verdiend nogtans opmerking. Sa HET  ' ' HET GESCHRIFT VAN OBADJA. vs. i. Het I. 13 UITENGE WOONE inzichten VaU badja.1 Du^iuid Obadja in het toekomftige lot der Iduvth'vooxfy'imeérs » in gevoloe de richterlijke uitfpraak ling , aangaan- van den II e e r aller volkeren, de fehó- de Edom: , 9 J van: Wij hebben Jebovabs aankondiging gehoord, een heraut is onder de volkeren gezonden; Wel aan, dat wij oprijzen', dat wij te velde trekken 1 Vs. 2. Ziet, Ik heb u tot de gering/Ie onder de volkeren gemaakt; Gij zijt zeer veragt geworden. Overeenftemmend zij'n de berichten aangaande het voorneemen van Jehovah; de toebereidzelen tot de uitvoering zijn reeds daar; men heeft het opontbod onder de benden der krijgcren gedaan, om zich marschvaardig te houden tot het beoorlogen van Edom. 2. Trotfche Edomietl in uw oorfprong zorgde Ik airede dat vs. li Happach vertaalt dit: wij hebben van "Jebovab deze brieven can de volkeren van deze inhoud; hij heeft hierin de zeventig O ierzetteren gevolgd.  Het GESCHRIFT van OBADJA. 277 Vs. S. De trotschheiel van uw hart verveerde u; Gij bewoonde rots fpelonken, ongenaakbaare hoogten ; Uw hart fprak: wie zon mij in de vlakte ff eeten? vs. 4. Al ftcigcrde gij met een arends-vlucht, en nestelde tusfehen de ftarreni Zou lk u daar tog afftoten, dreigt •Jebovab. vs. 5. Waren dieven tot u gekomen, hadden nacht-rovers n bezogt; Hoe zeer ook gedekt, zouden zij zo veel genomen hebben als zij konden; Waren 'er wijnlezeren gekomen, die zouden eene nalezing gelaten hebben. gij befnoeid wierd , en in aanzien verre beneden andere volkeren, ja, zelfs beneden uwen jongen broeder moest blijven; moest gij door uw gedrag nu nog daarenboven de billijke verontwaardiging van andere volkeren, om uwe lage handelwijze, op u laden? 3. De grond van dat alles ligt alleen m de zwellende, onftuimige, opgeblazenheid van uw beftaan; gij agt u zeiven onverwinnelijk, om dat uw land met de fteilfte hoogte voorzien is, naauwelijks toeganglijk, dan voor hem die 'er mede bekend is ; dit maakt u zo onbevreesd; nimmer denkt gij: kan men mij uit mijn vaderlandfche grond werpen? 4. Maar verwaanden! gefteld dat gij met de fteigerende krachten van eenen arend u verre boven het bereik van het menfchelijk oog kondet begeven ; ja, gefteld dat gij in het ftarrendak, verre boven het bereik van menfchelijk vermogen, uwe ftille woning kondet plaatzen, wat zou u dit baten ? meent gij dat het Mij dan moeite zou kosten om u even als een nest, het geen men verftoort, uit dien zo voordeeligen ftand u'tteftoten. 5. Zo denkende, verwonderd het Mij niet als Ik uwen toeftand zo gansch reddeloos zie; hadden ftruikrovers u overvallen en geplunderd, de aanbrekende dag of de overhaasting zou aanleiding kunnen gegeeven hebben, dat 'er nog iets voor vs. 5. Eigentlijk ftaat 'er: zouden zij niet eene nalezing evergelaten lebben? ik geloof dat dit niet hier verfchreven is, en men zou naar de-letter behoren te lezen: zouden zij wel eene nalezing agtergelaten hebben? Abresch verkiest dit niet, maar dan ftrookt het niet met; het laatfte lid. S 3  a7S Het GESCHRIFT VS. 6. Maar Efau is doorgezogt, zijne verboolen fchatten zijn ontdekt. ., vs 7 Alle uwe bondgenoten hebben u verlaten; Uwe vrienden hebben u bedrogen , en over u gezegenpraald; i Uw brood is ander u bederven, gij hebt dit niet opgemerkt. VS. 8. Want op dien tijd zal het gebeuren, dreigt Jebovab! Dat de doorzichtigfte uit Edom, en de vcifundiglte van£/ia s bergen .. (verdwijnen zal. VS. y. Uwe helden, Theman < zullen vertfaagt zijn; _ Elk een uit gebergte worde in denjlnjd vernield. u van waarde overgebleven was; een wijnlezer mag zo naauwkeurig bij de verzameling zijn als hij kan, het is zo vreemd niet dat hier en daar agter een blad een tros zich fchuil houd. 6. Doch ongelukkige Efavieten '. uwe holen en fteilten zijn zo naauwkeurig doorgefnuffeld, dat 'er nergens eenige kostbaarheden zijn agtergelaten, die uwe ligging u anders deed behouden. 7. Ik zal nader opening geven, hoe dit alles mogelijk zal zijn; volkeren, met welke gij de eer zult hebben verbonden te zijn, zullen u op den tijd van uwen ondergang uit uwe hoogten naar de grenzen van uw land doen bijeentrekken; intusfehen zullen zij die meer dan bondgenoten waren , die vriendelijk met u omgingen, en dus de wegen en flingeringen van uw land door gemeenzaamheid hadden leeren kennen, u het leeven zeer bitter maken; en in zulk een ftaat zult gij gansch ongedagt en ongemerkt geraken. 8. Het is waar, uwe ftaatkundige inzichten hebben u lange ftaande gehouden; maar op dien tijd zal Ik zorgen dat 'er een ftilftand, ja, zelfs eene verdwazing in de begrippen der Staatsleden plaats hebben zal. 9. Gij, grijs Themanl gewoonlijk het helden-fchool voor uwe Legerhoofden, gij zult nu de treurigfte ervaring hebben dat uwe Officieren vs. 7. Datiie blijfc bij den text in deze woorden, maar verftaae door bet zenden naar de grenzen het voeren in ballingfchap. Dit komt hier zeker verkeerd in; het laatfte lid is zeer mocijelijk, zegt na de letter: «w brood is verrot onder u; ScHRoënEP. heldert dit uit den Alkoran op; de fprcekwijs blijft ons intusfehen gansch vreemd.  van OBADJA. &;9 ss. 10. Wegens den hoon uwen broeder Jakob aangedaan , moet fchaamte En gij moet voor altoos uitgeroeit zijn. (u bedekken ; VS. 11. Gij ftond ook hem tegen, toen vreemden zijn manfehap in balling- Cchap voerden i. Toen uitlanden zijne poorten inrukten, en over Jertifalem 't loc wierpen , deed gij met hen mede. vs. ia. Gij behoorde geen genoegen gehad te hebben in den dag uwes broeders, den dag zijner flavernij; Noch minder u over de Judetrs verheugd hebben om hunnen ondergang} En uw mond niet dreigend gezet lebben in dien benaauwden tijd ; VS. 13. Gij moest nog veel minder de poort Mijnes volks ingedrongen zijn onder hunne verwoesting} Noch op zijn fehuld hebben blijven ftian , in den tijd van ziine verNoch zijn goed aangevallen hebben in zijii vemielings-ti}d. Cniclingi en gemeenen in vervaardheid boven andere Edomieten zullen uitfteken, en dit zal oorzaak geven dat de overal omringelde Edomiet zal afgemaakt worden. 10. Waarom toch moet zulk een ijslijk lot u ten deel vallen? om uwe ontaarte behandeling van uwen Heer, vaders, broeders kinderen. Nimmer zal Ik vergeten de veragting waarmede gij die behandeld hebt; hierom moet gij' voor altoos omkomen. 11. Ik herinner Mij zeer wel dien tijd; toen uw broederlijk mededogen gevorderd wierd, verklaarde gij u ook als vijand; toen de bloem zijner legerbenden als krijgsgevangenen vervoerd wierd , de eene ftad naar den anderen veroverd werd, en men befloot door beleg Jerufakms ondergang te bewerken, toen gedroegt gij u even zo afgunftig als deze vreemde volkeren. 12. Hoe ontaard was dit gedrag? het onheil raakte uwen broeder, uwen jongeren broeder, die uwe befcherming had mogen eisfehen; de uitkomst daarvan moest uw familie Haven maken; altans moest gij met den eerstgeborenen , J u d a en zijn kroost geduld gehad hebben: in zijnen nakenden ondergang, altans in zijne uiterfte beklemdheid den hogen en veragtelijken toon tegen hem niet gevoerd hebben. 13. Voegde het u, als de kragten door den vijand verbroken waren, dan plunderziek hunne huizen intedringen; voegde het u, zo gij al reden S 4  2S0 Het GESCHRIFT vs. 14. Noch de wegfnijding bezet hebben, tot verwoesting zijner vlagte- lingen ; Veel min zijne ontvlodenen in dien bangen tijd verraden hebben. VS. IS. Daar toch Jebovabs dag nadert over alle volkeren; Zal wat gij anderen deed u gebeuren, uwloon zal op uw hoofd rusten. vs. 16. Zo als gij op Mijnen gewijden berg gedronkenhebt, zullen ook de volkeren in den kring drinken; Zij moeten uitdrinken, verzwelgen zonder zich zeioen meer bewust te zijn. tot wrake meende te hebben over het gedrag van uw broeder, die te doen werken in dien tijd wanneer het vonnis over hem uitgevoerd wierd? — moest gij, ontaarden! dan nog uwe roofzugtige handen flaan aan de bagagiè van een vlügtend leger? 14. Voegde het u, bloeddorstig de uitgangen uit hun vaderland te bezetten, om zo de vlugtende voor uw wraakzwaard te doen vallen? moest gij die lieden zijn die eenen zegenpralenden vijand dienstbaar waart om de vlugtelingen voor hem optevangen? 15. De vrugten die gij van dat beftaan zult plukken , zullen door u niet lang genoten worden ; de oordeeldag van Jehovah over de volkeren febiet met rasfche fchreden aan, dan zult gij naar de billijke wet van wedervergelding behandeld worden. 16. Waart gij listig en hardvogtig genoeg om met de vijanden van Zio-.u Godsdienst zaïnen te fpannen, en met hun in gezel fehap den beker van overwinning te drinken; zo moeten zij met u gezamentlijk ook den beker der wrake drinken , en derzelver bedwelmende en vernietigende uitkomst ondervinden. 17. Op dien tijd zal dan het zelve ns. 16. MicHAëLis meent dat dit drinken der Edomieten en hunner bondgenoten vrolijkheid uitdrukt bij de verovering van Jertifalem; verkiest men dit niet, dan moet men het vertalen met eene kleine verandering om voor op; ScHRoëDER brengt het op de Jooden, dij vieit mijns oordeels hier in het verband veel minder ; ik vind het drinken van den beker der gramfehap op den gewijden berg door d» Joodeu wel natuurlijker, maar in het verband minder paffende.  van 0'B A D J A. »M vs. 17. Maar op den berg Zien zal een gewijd overblijfzel zijn; ■ Jakobs familie zal haar erfenis beftendig genieten. vs. 18. Jakobs huis zal een vuur, en Josephs huis een vlam geven; Esaus huis de ftoppelen-daar door deze aangeftoken, en tot asfche verEsaus huis zal geen overblijfzel hebben, bedreigt Jebevab. (brand; vs. 19. Die van het zuiden zullen Esaus bergen , en die van de vlakte, der Philiftijnen landen bezitten; Ook Epbraims velden, Samarias erf-bezit, aan Benjamin zelfs r Gilead. vs. 20. De gevangenen der legers van Israël zullen der Kananniten ftreek tot Zarphat hebben; En de gevanïcn Jervfalemmers rot aan Sepbarad toe; Alle de lieden van het zuiden zullen hun eige^dem wezen. Zion, het fchouwtoneel van uwe vreugde, een toevluchtsoort voor allen wezen, en niemand zal zich verftouten tot dien gewij'den grond doortedringen ; en dan zullen de Jakobieten hun erfgoed, hun voor eeuwen door Mijn lieftel toegedeeld, weder gerust en onbetwist in eigendom hebben. 18. Het familiehuis van Jakob zal dan een krijgsvuur onder zich zien ontdaan, het geen door de dapperen onder Josephs geflagt heviger zal aangeblazen worden; zo dat de familie van Es au even zo ligt vlam zal vatten en alles opteeren zal als het dorre en korte ftroo; men verwagte dan ook natuurlijk niet dat 'er iets van verfchoond zal blijven, het is Jchbvah die het bedreigde. 19. Het zuider deel van Paleftina, in de fcheuring het rijk van Juda genoemd, zal dan aan de bergzijde hare grenspalen verwijderen, met de bijvoeging van Edoim bergagtige landen ; en naar beneden aan de zee zal het fchoone land der Philiftijnen aan de lagere landen komen; ja, het is Juda die de fchoone weilanden van Epbraim, en de valei van Samaria in erf-bezit zal hebben; Benjamin altoos met Juda verbonden geweest zijnde , zal niet misgedeeld worden; in het Overjordaanfche Gilead zal het zijne grenzen verwijderen. 20. En vs. iS. Gewis werd hier gefpeeld op de overwinning der Idumeïrs. door de helden der Maccabeefcbe Vorften. vs. ao. ScHRoëDER meent in het eerfte lid de fpeling te zijn op S 5 de  üSÖ INLEIDING op de beurtenis doet denken; 'er is ook een diep ftilzwijgen of Jona bij de Ninivieten van deze gebeurtenis gebruik gemaakt heeft, het geen het doel der Godheid onzes eragtens in het zenden moet geweest zijn. Heeft men het alleen geladen op het wonderbaare, dan geloof ik, dat men in onze eeuw het regt heeft om zoortgelijke verhalen met alle billijkheid uittemonfteren; vond men ze onder de grollen der Rabbijnen, men deed wijs om ze voor gangbaare munt, alleen bij zoortgelijke denkende wezens, te verklaren; maar ik vind het eene ondragelijke ftoutheid de oudfle en beste monumenten , zonder den minnen fchijn van infchuiving, of vervalfching te kunnen aan de hand geven, met nieuwe bezwaren te overladen. Ik mag hier over niet langer uitwijden; ik verzoek elk die onpartijdig wil zijn, in dit verhaal, het wonderbaare met het naauwkeurige, juist naar den fmaak en denkwijze van dien tijd, in de fchaal te leggen; en ik hotide mij verzekerd dat op het gezicht van het overwicht, men zichzelven genezen zal zien van eene twijfeling, die voor onzen befchaafden tijd wel regt oordeelkundig, maar voor de eeuwen, waar het wonderbaare regt gepast ingevoerd werd, ontijdig was. Maar het geen ik van meer belang, en tot het regt verfland van dit Gefchrift van zeer veel gewicht agt te zijn, is de mishandeling, die het karakter van Jona ondergaan heeft; gebrek van menschkennis, oppervlakkige beoordeeling van uitdrnkkingen, zonder zijn karakter daarmede te vereenigen, zijn in dit geval, zo wel als gewoonlijk in de zamenleeving, misdagen, die dagelijks begaan worden. Niemeijer heeft dit zeer wel behandeld, en zoortgelijke lieden befcheiden wederlegd, hier behoefde ik dan niet verder intetreden, maar de trekken van J o n a's karakter met de bron waaruit Nieueijer die afleid, zijn mijn's oordeels niet zeer gelukkig bepaald. Jonas gemelijkheid, onhandelbaarheid, ontdaat uit eerzugt naar zijn gedagten; aan de hoogheid van zijn ik een millioen menfchen optcofferen, om de eer  VOORSPELLINGEN van JONA. ftS7 eer te mogen" genieten van de waarheid voorfpeld te hebben , zo fpreekt hij; ik durf daarentegen al vrij Heilig beweeren, dat de Schrijver der karakterkunde des Bijbels dat van Jona, en zoortgelijken, waa.van 'er zeker meer zijn, nog niet gekend heeft. Des mans harts - gefteldheid is boven dat van zijn evenmensen niet eerzugtig, ook niet oumenfchelijk, nog veel minder oproerig tegen God; men overwege onpartijdig zijn gedrag omtrent het bootsvolk; zijn 'er in die gefprekken van Jona wel eenige trekken van menfchen-haat, ongevoeligheid, overdreven eerzugt? Neen: hij is zagt, gedwee, geeft hen zelfs in den mond het geen hun hart begeerde; hij veinst niet om zijn leeven te redden ; is dat eigen liefde, eerzucht ? naar zijn gevoel op dien tijd fpreekt hij met het opende, het deelneemende, hart 't geen men zoude kunnen verlangen; maar hij is een al te gevoelig mensch, die te ligt vuur vat, wiens hare dus ook minder vervalscht werd dan dat van anderen, die de zagfte woorden gebruiken, terwijl hunne woorden zagtkens en zoet van de lippen vloeijen, daar zij nogtans met de fijnde overleggingen van hnn hart bedektlijk in alles zoeken doortedringen. Wat het zondige betreft, vind ik onder die, waarop de Uitleggers het meest gevallen zijn, de zwaarfte, zijn vlucht; dit is gewis eene ongehoorzaamheid tegen God, in een verzwarend licht billijk geplaatst, wat de uitwerking betreft, maar niet in de bron, die is mijns oordeels enkel vreesagtigheid geweest; ik vind daarin niets van het \nationaale Joodfche in werking. Hier is niets van het bruifchend onftuimige van zijn karakter, zulks vertoont zich alleen bij de waarfchijulijke verzagting in der Niittvtnen lot; had hij op dien tijd verandering van denkbeelden gehad, het had verdweenen; maar nu eenzaam zijnde, in gedagten verdiept, word het gemelijkheid, hardheid, edoch deze word vertederd, en verminderd op het enkel genot van eenig lommer; maar het gemis daar-  H E T / geschrift VAN JONA itte hoofddeel; vs. r. Hcti. D e profeetifche inzichten welke doof feevel van Je- n , . . Sovab aan ]0. jehovah. medegedeeld zijn aan Jona, gevin' A^nTTOAï" bourtiS van Hachafer in Zebuhns gebied, en dus imdde dus: een der oudfle onder de Profeeten, wier gefchrifvs. 2. Maakten in een bundel bij den anderen zijn: 2. Onaanzienlijke1 8der de bedrijven, die zijne bediening onderden f'en"btfcneidde» was onder anderen ook een aanJreig haar; drijven van God om zich reisvaardig te maken •want heure be- , , Cl, , , ~ drijven fiügen naar de noontad van de toenmalige monarÏÏrtr,• •"«*»>"» een &r oudfte en uitgebreidfte lieden van de oude waereld, Ninlve ; daar moest hij openlijk als Boetprediker zich vertonen, en de burgerij waarfchuwen, dat de zeden van hun nu in het oog der waereld - Beheerfcher niet langer ongeftraft konden geduld woruin^'wei maardèn' 3 J0NA was dit bevel geenzins weiom «aar Tarfss kom ; bij het indenken zag hij daarin duivoor jebewgtt zend onaangenaamheden voor zichzelven te vs, S. Tarfis, die ftreek word tans Girundel genaamd, nabij K.iSiec gelegen; — NUlve is taus het elendige Eski-Msfal.  Het GESCHRIFT van JONA. Hoofdd. I. 291 gemoete, èn beloofde zich ook niets vart de uitwerking; dit bragt hem eindelijk zo ver, dat hij het befluit nam zich, fchoon een Profeet van Jehovah, van dien plicht te oi.tflaan; in plaats dan van naar Ninive te reizen , neemt hij in zijn vaderland nog zijnde, eene andere weg; hij trekt naar eene zeehaven aan de Middeland fche zee, naar Joppe, waar veel vreemde fchepen lagen, naar afgelegene oorden beftemd; het geen hij begeerde, vind hij naai zijn wensch ; 'er lag een fchip gereed om naar Tartesfus, een der vermaardfte handelfteden van Europa, de reis te doen; met den fchipper over de kosten als pasfagier eens geworden, verheugde hij zich een land te verlaten , wiens Godheid hem zulke netelige dienften opleide. 4. Al rasch werd hem zijne verkeerde denkwijze een bron van verdriet; het oog van zijnen Jehovah volgde hem ook op zee ; de Levantijn - winden die op die zee de reizigers zo menigmaalen belopen, en het voor den kundigen zeeman , door zijne wendingen moeijelijk maaken . was nu zeer hevig, en zetten zich tot eer felle ftormwind, en een verbolgen zee; de ijs lijke rukwinden bragten het fchip in zulk een gevaar, dat men elk oogenblik voor hel te barflen floten (zijnde men ter dier tijd altijd gewoon langs de kusten te varen) var het fchip bedugt was. 5. De bootslieden zagen het gevaar in, waarin zij zich bevonden; zij, en de reizigers den dood vooi oogen ziende , namen den toevlugt in der nood tot de Gndheid, dien elk als BefchermGod eerbiedigde; en om het fchip mindei T 2 • daartoe begaf hij zich naar Japbo, en vond een fchip gereed voor Tarfis ,• over de kosten eens geworden , begaf hij zicb aanboord , en verreisde met hen naar Tarfis , om 'jebovab te ontvlieden. VS. 4. jfelf vab deed een geweldige wind op zee ontfteken ; de zee werd zeer onftuimigi zodat het fchip ia gevaar raakte . om aan ft akkert te (laan. rs. $. De zeelieden werden beangst , en riepen elk zijnen Elobim aan, en wierpen de vragt-waaren van het fchip in zee,  292' IkT GESCHRIFT t°™ teh™k"rf; diep te doen §aan' en dus I«t aan den grond hg"" be.iden rakCn Z° Ved moSeliik was voortekomen, wierp in de ziidenmen de zwaarfte lading over boort; onder iVnaneenen£irZee;dit a,ks laS J0NA benedendeks in een hoek diepen ii,ap. van het fchip te flapen, zo vast, dat hij nog door het een of ander gewekt werd. vs. 6. De 6. Dit kwam den fchipper ter oore, die zich Jcbeeps - Aapt- , .. . 7 ui» begaf zich oij nem begaf, hem wakker makende, en dus ii>rarkhhem'aan" aanfPrak : wa* beftaan is dit! in doods. mTharV'iïapen! gevaaren Z° zorSeInos te ronken; elk van ons nis op i bid heeft reeds zijn plicht gedaan", die zijn Gods- uwen Elobim 1: , ± , , _ • . aan ! mogeliik dienst nem aan de hand gat, doch te ver- ÏZ 'ons £h£?eefs > het v°ër U beter 0I1S voorbeeld te ren , en ons volgen, misfchien zou uwen God horen. en van vergaan .. , , , * "* bevrijden. wi] daardoor dus gezamentlijk gered worden, bood heden °e 7-Hier bleef het niet bij, fchoon het gevaar bleef fpraken »«* »B-aanhouden'', men raakte aan boord het on- aer elkander v 4 af het lot te dcrling eens, een ander middel nog te beproe- willen werpen, in , om te beproe-ven '■> de ttorn' was buiten gewoon , de ZTrzaak * vtloorzaak moest derhalven ook iets ongewoons dit gevaar was; zijn, een ftraf wezen die den een of ander zij trokken, en ... , het lot viel op op ne meien volgde; dit uittevinden was onJoIi4, mogelijk, maar bij loting kon men dit het on- zijdigfte beproeven; dit vond algemeenen bij val; het word uitgevoerd, en het lot verklaarde Jona voor den man om wiens wille men giste dat dezen ftorm ontftaan was. vs. 8. Toen 8. Toen drong elk toe om hem te horen, VfiCfflMl 7.1] i hem: zee: ons en te ondervragen; elk zogt de reden te 11 "ramp"1 onS" mosen uitvorfchen die hem met hun in lijden dreigt? wat is bragt; de een vroeg naar zijn kostwinning, vs. 6. Hier begint Grimms droom, in den droom van IJona werd hij in zijn verbeelding aangefproken door de bootslieden. vs. 8. Hugkmholtz vertaling em wiens wille, komt hier niet t»  van JONA. Hoofdd. L =93 de ander waai hij van daan kwam; de mees^^n wa^er°^ ten wat landsman hij was, en wat de Godsdienst gtj ? waar is J , , . uw vaderlani ? van zijn land was? 9. Jona antwoord hier- cn hoe denkt op koeltjes en bedaard: ik ben een Hehner^"sv°,k?Toen van geboorte , mijn Godsdienst is die van fpr;lk hij: ik Jehovah, die ik niet voor een Befcherm-God "n mi£ uit den vergoden rang der ftervelingen hou g"dsd icnst is o o die van jepe- de, maar voor een van hemeUchen oorfprong, vab, de Eio- , , , bim des he- die de Schepper van de zee zo wel als va" meJf) die zo het vas-e land, naar mijne gedagten, is. 10. HjJ^*^^ aine verder. eaf de oorzaak van zijne reize daaritehie , ■• 1 1 j j vs' 10 hier" op. Zo verre hoorden zij hem met bedaard- op Wjcrden die heid, maar toen wierden zij door verregaan- "°bsJ^ den angst onrtuimig, en zeiden hem bits:mgd, en ver- .... t / i 1 weten hem welk eene roekeloosheid is het Jehovahs bevel eenparig, dat op zulk eene wijze te willen ontduiken; zoJ*2J^?!rb^ zijt gij oorzaak dat ons leeven om uwentwil «j begrepen. 1 °•> rasch dat hij in het uitertte gevaar is, dit volgt immers jebovab o„t- uit uw eigene belijdenis. 11. On^er dat alles ^dtendit had eene zekere eerbied voor hem, uit zijnb'f; mo^"" koele wiize van fpreken, hen zo ver gebragt, gen. dat zij hem vn-egen wat hij hen rade, Want„p"vragen'*] daf hij best wist, hoe dan zijn God te ver^™^oemoe- zoenea; want het gevaar vermeerderde; de u handelen, , . , willen wii een zee ging nog meer veroolgen dan te voren. bcjaardèr ïee 12. Hij beantwoord dit weder vrij koeltjes:^'; ^ ik weet geen ander middel voor u, dan mij ««e langer hoe ,. , . r , . onftuimiBcr. maar fpoedig optevatten en buiten uw lchip vs. »*. Dit aan de woedende golven 0vertegeven , ik ^XTnèwut twijfel dan niet of het gevaar zal ophouden; ik m{> *>?'». et» •' 0 r w-rpt mn in ben overreed dat deze ftorm zo hevig woed zee, zo zat dia bedaard worden; want ik ben verzekerd dat deze hevige ftsrm n om mijnentwil- pas, zij hadden den perzoon al bij het lot uitgevonden , dien wij an» ders in die vertai'ng billijken. T 3  294 Het GESCHRIFT |i(;,efrovemUennm dat ik binnen uw boord ben. 13. Nu vs 13. Toen llonden zij nog meer bedeesd ; zij hadden T>', gden de n , ? J mannén door :-egenltand verwagt, en nu gaf hij hen zelfs in fchï«ïi>J3Aia mond» het gee» ziJ bedekt gehouden te brengen , hadden : de handen te liaan aan een mau ; doen te ver- 5 geets, want de die de omftandigheden duidelijk leerden, dat t"gerfl°h(fe onder de toeverzicht van zijnen God die over'- Wnkwam, daartoe konden zij nog niet befluiten; zij wilden al hun ijver verdubbelen om te zien of zij al roeijende op de gemakkelijkue wijze op ftrand konden geraken r altans zo vet als mogelijk was, en dit hoe eer hoe liever te doen, dewijl de ftorm hoe langer hoe meer (hoekten T°zij van riet land ^ te&en lien aandruiste. 14. Toen jebovab dus: dit niet baatte, riepen zij ook zijnen God, iaat ons ^n» de Jehovah! om redding aan; hun aandrang; Swen mannie" was' dat ziJ* volkomen onfchuldig waren en vergaan., re-tot 'smans ongehoorzaamheid de" minde aan- ken ons dit niet.... . , ais een bloed leiding niet gegeeven hadden; zij hoopten Wantdgi.i jeto-f'an dat ziJ niet raet bem mogten gedrafd ■.^r- hler worden; hierom gaven zii hem dan alleen in vrij ge- *■ bandeid. aan de woede der zee over; zij zeiden: wij zullen immers geerien onfchuldigen om het leeven brengen; Gh hebt door het lot zelve zo te doen vallen , hem voor fchuldig verklaard , en op de aanwijzing komen wij tot dit befluit. o'pV3'vauenHi|ij l5- Men rammelde nu niet langer: eeniJona óp, wier- ^e bootslieden varren hem op, en lieten hem peni hen ui . r ' zee, en de zee zagtkens over boort glijden, ..en in weinig Wvs. loV.DittijdS raakte de zee bedaard, 16. Op deze X&e^lièijlzo verbazende verandering, wel';e zij, in de eene dienen kalmte der zee, voor hun oogen zagen, wier- vs. 14. Hugeniioltz heeft ook de flroevc conürttcHe dezer woos. den zeer goed in de ze betekenis gevat jen verklaard.  van JONA. Hoofdd. I. «95 den zij met' nog -meer godsdienftigen eerbied **| omtrent dien Jehovah, en Zijn alvermogenJ^rde^ vervuld; wat binnen boord bij de hand wasolferj en aan niets minder dan aan zulke berichten wead af, en dagt; het had evenwel den Monarch zo getrof- ^"en^z^ fen, dat hij met aflegging van zijn koninglijke en ftlMPfi -oraal de burgerij ten voorbeeld ltrekte in de vs. 7. Bn Het in a J , Ninive duide- diepfte uitwendige vernedering. 7. JUe Ko- ]r k afkondigen ninglijke ordonnantie die voor de burgerij J&ni™meB %\ diende, wierd door de ftad, op naam des^grooten^ JConings en zijner Rijksraden, op het naauw- noch beest, vs. 5. De Schrijver geeft ons geen opening, hoe het kwam dat deze taal zo veel invloed had; El as cue in zijn Cemm. ever de Hebreen, die, hoe regtzinnig ook anders , dit ganfche verhaal niet voor ceis droom, maar voor een profetisch vijt'oen houd, heeft de niet onaartige gisfing, dat het wonder, Jona op zee bejegend, aan de Ninivieten was hekend geworden, en dc reden van deze uitwerking geweest is ; cn hierin was dan Jona voor de Ninivieten het. wonderteken geweest. vs. 7. Volgens Heroüotus en Plutarchus, is het niet vreemd denaarden en muil-ezels in treurtijden het hair afteknippen; Eskoschi heeft  3Ö° IIet G E S C H R. I F T &rUm';;sf!ccuri^ bekend gemaakt, en ftreng aftg» r/h wdIfen;V"ert; de griI3fche btegerij moest zulk eene noch water urenge vasten houden, dat mensch noch ZOys!'™kManrheest' geduurendc de beperkte tijd, eenig fpijSo"sf7nnbz;ek.tze ofdrank zou mogen gebruiken- 8.' Maar k.n gekleed met èngë treurzakken gekleed, God moeszijn . en zo» . , •ten fterktnten tragten te vei bidden; elk moest, op het fm,kenf°/,enziels*onderzock die zeeden afleggen", welke m'.esten zien hen het meest benaauwden: van het voedzel bekeeren , elk ,. van zijne fheo- voor zulk. een betiaan moest men zich fn va"n 'gewêi-'v0()1' altoos onthouden , en altans de in dlge; bandeiin. |:et oog lopende onderdrukkingen , welke vs. 9. Mis-deze Had zo zeer kenmerkte, door tegen- fchicn zou de a u u i i- , as/»*/»danW-i?ette,cte handelingen trag'en te verbeteren, met-"denheb"-9' 0f llet n°S d!e SeMkige uitkomst verben; mogelijkoorzaakte, dat de Godheid, hoe llvens ook zou Zijn ont- , . , , , , , 0 ftoken gram'- geareiga nebbende , in Zijne regtmariee verfe,r.^nnz"iH'aonlwaardi§inS daardoor bekoeld wierd , en O"vkomio' Dede" onder"'nn-- van fcttffi cen beroemde (lad dus tiébim zag de-voorgekomen werd. 10. Het viel ook gelukkig hoebez[r'vanzo l,it> de Godheid was oP de boete en op S,e,f'°°/den ernst' die in hun ?«*?ag doordraaide, jonde»; de zo oplettend, dat Hij tot inkeer kwam, en keer over Zij- de bedreiging door Hem gedaan , gansch Sleigtg? beEnbuiten «^werking frelde ; zo bleef Ninive deed- dezelve haare bloeijende welftand behouden. niet komen. IVdeHOOFDD. r~T vs. 1. Dit*. o veel blijdfchap als dit de beklemd?. L"?rhij lTrdharten. der Ninivieten in de uilkomst gaf, zo i^rom geme- veel verdriet baarde het den Prediker Jona; da blijdfchap over het behoud der menfchen kon 'heeft II. Deel pag. 463. deze gewoonte bij de Oisterüngen nog in gebruik, uitvoerig befehreven.  VAN JONA. HOOFDD. IV. i°J bij hem niet opwegen bij de gedagte: misfchien denken de burgers, de man is vergist, hij was wel ijverig , fprak naar het geen hij wist, het naaste was hem nogtans onbekend; hij vreesde dan meer fchimp als eerbied te zullen ondervinden ; dit maakte hem regt morrend bij zichzelven. 2. In zulk vs. a. Enbaci n . . tot Jebovab , een geest-geitel is het niet ongewoon nog dus: was het meer voedzel daar voor in den Godsdienst "ufs\' zoéa ƒ te vinden ; hij was vermeten genoeg te den- Pliin Iand * „ & & hierom wilde den: — zulk een uitkomst (telde ik mij al- ik het voorreede voor, toen ik tot de eerlte reize aan WlT^ ïirjfc°t© zoek oniling; daarom befloot ik die te ont v"edcn? ik wist 0' wel dat gij duiken door eene reize naar Tartesfus; mijne een weldadig, opmerkingen op Uw waereld-beftuur, had- S^zljt, den mij voor lange geleerd , dat Gij de^"'f/ ' *'£ weldadiglte, de mededogenfte , de mensch- e«»H'g, en Her lievendfte denkbeelden koestert, en al dreigt tot r,»i"™ko- Gij, altoos eerder overflaat tot het uitrekkenracnde' dan tot het uitvoeren. 3. Daar het'dan zo vs. 3. Hier- .... , om verzoek iku uitgevallen is als ik dagt, en ik mijn ach- mijn leeven mij ting hierin bij de Ninivieten voor verloren hetftervmTsnut rekene, begeer ik die niet te overleeven, en nuverkiesli'ker , , „ TT.. dan het leeven. wensch dus maar te lterven. 4. Hij gevoel- vs. 4. jeh„. de rasch in de fpraak van zijn geweten.,merop°?1s hoe onbetaamliik, hoe ontaard deze gedagte d.a", u.™ s'*'" « 0 hjkbctd bil' was, maar het verdriet bleef de overhand lijk* w. 2- Het is bij mij zeker, dat Jona in zijn draf - predikatie onbepaald den ondergang zal bedreigd hebben; hij had in zim eigen behoudenis de Godheid anders leeren kennen, maar zwijgt daarvan wegens zijne ftrcnge geaartheid, of uit godsdienftige begrippen de denkbeelden koesterende, dat zulk eene goedgunltigheid der Godheid alleen voor den Israëliet te hopen was.  fit Het GESCHRIFT »u^aS«rJftadh.ebbeji met eeniSe verzagting voor zijns uitgegaan, en eigenheid. 5. Jona, die tans in die onaan- liad zien aan , ' de oostzijciegenaame gemoeds-gefteldheid was, had zich Ieazet;dr,eadz.cndaai'in ™ veel toegegeeven, dat hij reeds een hut ge-werkelijk de ftad verlaten had, en zich ontmaakt, en zat J ' «laar onder het hield op een plaats oostwaards van de ftad. rtmmcr af- . ■wagtend'e wat waat hij den bepaalden tijd dagt te blijven worden zot!!1'1 om re zien wat uitkomst: alles hebben mogtj vs. 6. ne hij had zo veel mogelijk was gezorgd eend f5*tad fchaduwagtige plaats te verkiezen, die bem zeidzamen tevens een fraaij gezicht op de ftad oplever- boom bezorgd, . L r ^ie boven jo- de. 6. Om liem in dit onaangenaam bellaan ^fchoteïwaf," eenigBHis te gemoet te komen, had de Godheid ?° ,.dat, /^"een zoirt van boom in den omtrek van zijn hoofd befeba- J duwd was, en verblijf zo fterk doen groeijen, dat ze herri was dus van , verdriet be- eene aangenaame lommer gave, met een zeer was''on^i°«» s°ede uit!?:omst; z'in ftug gemoed werd doof in zijn febik, deze Goddelijke bezorgheid vertederd: hij was op het gezicht .. , van dezen zon- nu met zijne verkoelende hut ongemeen 111 zijn hoomgen kmk- 7' Evenwel voor zeer korten tijd , want m vs. 7. Maar de Goddelijke beftuuring had een worm op een den volgenden .. dag bezorgde vroegen morgen, een wijl daarop , aan den worhe'^'aanbrckentel doen knagen, die dezelve zo ver in het hart Jen worm duf §etroffen had ■> dat de boom al rasch zijne breedenboomitak.de bladeren verflenscht liet hangen. 8. Hier- waar door hij verdorde, vs. 8. Toen de zon meer klom, deed Elobim een zagten vs. 6. Of dit de Kiki der Egyptenaaren, anders de Ricinus zij, een zoort van boom, of de Kawoerde, een plantgewas ware, is mijns bedunkens nog niet te beflisfen; MicHAëLis is van de eerfte gedagte , en heeft ons in zijne Uitlegging van dien boom eene goede aftekening gegeeven; Nieburii en Forsckall fchijnen het meest oVertehcllen tot een plantgewas, een zoort van Kallebasfen die in de Oesterfil* landen vrij bekend zijn wegens heuren fctuelijken groei.  van 3 O N A. Hoofdd. IV. 303 bij kwam nog een ander ongeluk, hoe^0as.;f"n ;w!df meer de zon fteeg, boe meer dc wind oost- zon föhnen fel waards liep; deze wind niet doorwaaijende ' hoofd, hij werd brengt veel meer hitte dan verkoeling aa»;^$feJ ™ daarbij ftak de zon, nu onbewolkt, lel door,fhrven, hij J ' j fprak: hetder- zo dat Jona zeer magteloos zat, reeds ver- ven is bc_ drietig over het verflenfchen van zijn genoeg- ™a*™hfft lee* lijken boom ; hij dagt bijna aan niets dan aan het ondragelijke van de hitte die hem genoegzaam deede ftikken ; dit liep zo hoog dat hij zulks eindelijk verlangde, en daarmede zijn geweten zogt te voldoen , dat de dood in zulke omftandigheden natuurlijk boven het leeven den voorkeur verdiende. 9. Nu vervvaar- vs. 9. Toeii ..... ^. r 7 11 • fprak Elobim digde zich Jehovah evenwel hem 111 eene open- Iot j0NA : baring te onderhouden: wel Jona! is dit^bil^n°dv« ook al betaamlijk in uwe oogen , u van boom mimu- J - dtgd te znn ? verdriet te verteeren over het verlies van hy antwoontuwen lommerrijken boom ? de man is nog f,?^ "^""ii onbuigzaam, en tevens ftout; ja, zegt hij,<^ fi>™*» ik heb de billijkfte reden om doodelijk bedroefd te zijn in mijn tegenwoordig geval. 10. Onbillijk mensch! zegt hierop Jehovah, vs. 10. jeugij zoudt in uwe fchatting het eene billijke dc: gij hebt zorgvuldigheid in Mij geoordeeld hebben, in-den dien Ik voor een boom gezorgd had, waar dien gij niet i , , , geplant of groot aan gijniets gedaan hebt, om u maar dat genoe-gemaakt hebt; gen te verfchaffen ; buitengewoon fnel was°emnedat hnijac£ ze zo bladerrijk geworden; gij hebt 'er dan g^a™na hetn )* het genot zo lange van gehad, en nu zewn "'" honderd en twintig duizend wigjes zijn, die kunnen, be-geen bezcf van hun akelig lot zouden heblialven het vee ° daarin. ben; om niet van het verflandelooze vee te Inreken , evenwel veel gevoeliger dan uwen wonderboom. cen beneden de drie jaaren telt , dan moet de ftad omtrent anderhalf milüoen menfchen bevat hebben.  INLEIDING op dé VOORSPELLINGEN van M I C H A.1 J"Xet geen wij over de opfchriftèn elders aanmerkten , heeft hier altans kracht; het opfcbrift zegt ons, onder welke Koningen Micha geleefd hebbe, dit heeft wel die nuttigheid, dat het hem van naamgenooten doet onderfcheiden, die veel vroeger geleefd hebben; hierdoor word hij als tijdgenoot van Jesaïa ons, en als Judeër,, op de grenzen van der Philiftijnen land geboortig, bekend; maar buiten dit belemmerd het opfchrift ons meer, dan dat het ons voordeel zoude aanbrengen; het is zeer onbeftemd, de inhoud der voorzeggingen raakt de beide rijken, en de Koningen van Israël worden niet opgegeeven. Als men de inhoud der voorzeggingen nagaat, dan zijn twee denk'bceldeu de hoofdzaak; afgoderij en dwingelandij, en deze beiden nog met dit onderfcheid, dat de afgoderij meer van ter zijde, en de verregaande ónder* IX. Deel. V druk-  3orj INLEIDING op de drukking met opzet uitvoerig behandeld word; het is nogtans zeker, dat de regeering van Joth'am en Achaz, en altans die van Hiskia, gansch niet met dezen inhoud ftroken; zeer wel komt die overeen met het bewind van Pek ach, fchoon nader met dat van Hosea; dit alles zou ons ongevoelig tot de regeering van Manasse bepalen, wisten wij met, dat toen het rijk van Israël reeds geëindigd was, en Micha met ronde woorden den ondergang van Samaria, als nog aanltaande, voorfpeld. Mij dunkt dat wij ons de gefchiedenis tot recht verfïand dezer voortelling in dit dacfiHcht moeten plaatzen : Totham zeer gerust over Juda regeereude, Pek ach in voorfpoed over Israël, en de rijken onderling in goede verfïandhouding, waren de zeeden der burgeren van beide dc rijken al vrij eenparig geworden; de Grooten onder Israël waren bezwangerd met de denkbeelden van geweld en overheerfching; het vermoorden hunner Koningen, de gefladige onrustige oorlogen, het aangaan van verbintenisfen, dan met Sijrie en dan met Egypte, waren daarvan de treurige onderfcheidings - tekenen. Naauwelijks was Achaz op den troon van Juda gedegen, of de onrustige Pekach verklaarde, verbonden met den Sijrier, aan Juda den oorlog, die allerongelukkigst uitviel; terwijl Juda met Aspjrie verbonden, zegenpraalde, zo werd Israël geknakt, en een aantal van Grooten ballingen; de overige veragtten hunnen rampipoedigen Koning, hem moede zijnde, werd hijdoor Hosea omgebragt, die voor deze daad met de kroon beloond werd; dit was de proeve, waarom zij van hem iets groots verwagtten ; ondertusfehen vervolgde hem de Asfijrifche Koning met zijn legerbenden; hij zogt heul bij Egypte, en vond in dezen bondgenoot, den medehelper tot zij,, ondergang. Hïskia was een zeer braaf Vorst, een Hervormer, doch meer godsdienflig dan  VOORSPELLINGEN van MICHA. 3°7 dan flaatkimdig; hij fchijnt in het burgerlijke de fpeelbal der Grooten geweest te zijn; zijn woelingen tegen Asfi'rie, het gehoor geven aan de ftaatkundige aandrijvingen van het Egyptifche hof, en later zijne neiging om de vleijerij van het -Babi]'Ionisch hof te geloven, geven mij het vermoeden, dat hij, of uit trotsheid om groot te worden , of om dat hij niet beftand was tegen de macht van de Grooten des rijks, in weerwil van zijn Godsvrugt, dje deerlijke misftappen begaan heelt, die niet alleen voor de uitwendige rust des rijks nadeelig waren, maar inwendig noodzakelijk de uitmergeling der burgerij veroorzaken moeste; in zulk eenen inwendigen toefland hadden de itaatkundige Grooten , wilden zij in zulk een bewind zeker zijn, nodig, door kragten van buiten zich 'tegens de inwendige fterkte der burgerij te wapenen; dit alks had onder Hiskia's godsdienflig bewind nog eene goede vertoning; de braafheid van den Vorst hield de Grooten eenigzins in dwang , maar voor een man van dat doorzicht als Micha was, kon 't ware niet verbolgen blijven ; hij zag de gebreken , onder welke gedaante zij zich ook mogten verfchuilen, door en door; zelfs de konftenarijen, waarmede men aües voor hei ligchaam der burgerij wist te bedekken; de geheime - maatregelen tegen zulken die beter wisten, en beier oordeelden, kende hij, en klaagde daarom billijk over de gevaren, waar aan men in de zamenleeving blootgefleld was; onder dat alles zweeg hij niet; en de regeering van Man asse heeft in haren aanvang duidelijk geleerd, dat Micha niet iê vergeefs geklaagd had; men had dien Vorst eene opvoeding gegeeven, en. meest denkbeelden ihgeboezemd in den fmaak der Grooten; naauwelijks had hij het bewind in handen, of den Godsdienst, waar men vertoning van gemaakt had om Hiskia genoegen te geven, wierd verwaarloosd; en de zedeloosheid van Ma- V £ N AS- bi  ScS INLEIDING op d£ Mas se gaf oorzaak dat de Hovelingen en Grooten den fluier van regtvaardigheid, waarmede zij hunne uitmergelende hebzugt bekleed hadden , lieten afvallen , en ópentiijk deden het geen in Micha's tijd door hun in de fijnfte erglistigheid ingevvonden was; als men dit alles wil laaten werken , dan zal men M i c n a's voorfpellirigen ïiiet meer donker vinden , noch veel minder ontijdig; en men zal dan duidelijk genoeg bemerken , dat hij minder Hoveling zijnde dan zijn tijdgenoot Jesaïa, fchoon deze uitmuntende man niet minder oprecht was, echter evenwel behoedzamer dan Micha was, waarom ook deze veel onbewinpelder de gebreken befehreven heeft. Wat de uitvoering betreft, daarin heeft hij inderdaad veel gelijkheid met Jesaïa, en ik heb het een billijk oordeel in Eichhorn gevonden, wen hij betuigt met hem als Poëet veel op te hebben; die gladheid, rondheid en fioutheid van denkbeelden, welken men in het profetisch -poëtifche van Jesaïa vind, zijn hier niet, maar daardoor is zijn gevoel, zijn medelijden met zijn evenmensch in lijden of onderdrukking boven Jesaïa veel fterker; hierom keur ik het in Eicchorn af, hem die fijnheid en verhevenheid van Jesaïa toetekennen; daarvan heeft hij niets, en men ontdekt dit al in den beginne Hoofdd. I: 10—15. waar men meer dan 12 wo'irdfpeh'ngen vind, die in onze poëzie, zo ze al geen gebreken waren, ten mintte nimmer onder de fchoonheden zouden geteld worden; maar zodra wij Micha ons voorftellen als een menschlievend , dnor en door snenschkundig vaderlander, op wien het zuiverfte gevoel van Godsdienst en gewetens'-vrijheid krachtig werkt, dan heeft deze Profeet geen wederga; zo flout, ja geweldig, tot in het overdrevene zelfs toe, als hij fchijnt te zijn in de tekening der onregrvaardigheden, waarmede és burgerij gedrukt wierd; zo zagt, zo malsch, zo in-  VOORSPELLINGEN van MICHA. 3°9 Inneemend is hij, als hij ons de aftekeningen van de gelukkige ftaatsgefteldheid onder Messias fchetst. Welk eene krachtige Godsvrugt werkt *er dan in zijn ziel? hoe vertrouwend verkeert hij omtrent zijnen God? welke verrukkende denkbeelden geeft hij ons van de eigenfchappen der Godheid, die Het zelve ons vertrouwen zo waardig maken; elk lezer zal dan de kracht gevoelen van deze waarheid dat de Godsdienst in zulke tijden, als Micha beleefde, de eenige harttlerking is die 'er voor een' Godsvrugtigen overblijft, om met lust en moed zijn taak op deze waereld afteweeven. Deze rolle van Leerredenen heeft tot nog toe geenett Gitlegger gehad, die dezelve naar hare waarde uitvoerig en kragtig behandeld heeft; en het zou mij verblijd heb. ben indien ik zo eenen aan mijne lezeren had kunnen aanprijzen. V 3 HET  II E T G E S C H R I F T VAN MI C II A Ite HOOFDDEEL. vs. i, nebn-i. De inzichten in de lotgevallen van Sw- velen van Je- , r ... ,, - i»t/«i, bekend"^ cn Israël, welke aan Micha, een jfyMkha ' den ^V » niet verre van Jerufalem geboren , "'Tijden'Va" mede§edeelcl ziJn 5 hebbende betrekking op Jotiiam,Acha2de regeering van Totham, Achaz en KoningeijSKI^in Hiskia , en die in de beide hoofdlieden .?» het kinnebakken UI. Deel der Voorfpellingen bladz. 48. dit vloeit beter als met Verschuur in Disf. ad b. 1. de bedrijven van Pompejus in Judea, toen de Romeinfche legerbenden de Sonverciniteit van het volk zo deerlijk vernederden, hier intevoeren; in het begin van het vers ben ik GreVe's vertaling gevolgd, in het laatfte lid vind ik geen zwarigheid; in den JLichter en de roeie is eene woordfpcling die Micha bewoog voor Koning dus tefchrijven; Sanherib hoonde zeker Hiskïa zeer; dan hangen de volgende verfen in het het Vde Hoofddeel hier mede naauwkeurig te zamcn, zonder dat wij verplicht zijn hier onnatuurlijke yooronderflellingen aanteneemen; edoch men moet zich geheel in de omftandigheden van dien tijd plaatzen , wil men de comparatles treffen; de brave Hiskia, aan David in zo veel opzichten gelijk, had veel hooneuds ondervonden; de geboorte van eenen zoon Manasse had de liefhebbers van Davids familie verblijd, in het onzekere nogtans. — Dat zelve Bethlehem, het geen door de eer, de koninglijke familie uit haar oorfpronglijk te zien, niet zeer in aanzien gerezen was, zou andermaal een Sceptervoerder geven, wiens hoedanigheden niet in het pnzekere waren, maar die onder den naam van Engel van Jebovab, zo veel heldendaden ten beste van den Joodfche ftaat van de oudfte tijden af gedaan had; het kan zeer wel zijn, dat dit geboorte-feest yoor den ftaat door de verfmadende flagen der Ilerotlesfen zeer drukkende was, dat Betblebem ook gevoelde, waar de zwangere moeder ondervond de verplichting tot een keizerlijk gebod; het kan zelfs zijn dat dc J.aidsgeiibten van den jong geboorenen, die met hem op^roeid wa-  van M I C II A. Hoofdd. V. 32? had geen familieftam in den Raad der Judeefche Vor- waren, als vrije burgers van Juda in ftaat gelijk wierden, met die, welke zederd de Babijl hevige toorn f Zijn grimmigheid werkt als een vuur, door Hem worden rotzen ge- fmolteri. VS. 7. jfebovab is goed, Hij is een fchnilplaats in benaauwde tijden; Hij [laat aebt op alicn die zich op Hem verlaten. Vs. 8. Zijne tegen partijders weet Hij door een vloed wegterukken; Die drijft Zijne vijanden naar den afgrond. VS. 9* Wat wil men tegen Jebovab beramen? Hij verftaat het beflisfen; Geen twccmaalen behoeft Hij een onheil te doen omftaan. als of de aardrijk op het eerfte gezicht van fchrik opSpringt, het ganfche heelal met alle de bewoners gevoelen dien fchok. 6i Wat fterveling is 'er die weerftand durft bieden als Zijne verbolgenheid dreigt? noch veel minder is iemand geboren, die Zijne hoog woedende gramfchap zou durven uithouden; geen vuur kan heviger woeden dan de vlammen Zijner verontwaardiging doen; de granietfteenen zo ondoordringbaar , worden dan als het wasch door de vuurdeelen vloeibaar.- 7. Van dien zelven Jehovah getuigen wij nogtans, naar waarheid, dat Hij enkel goedgunstigheid is , daarbij zo mededogend, dat men in benaauwde omftandigheden altoos bij Hem eene volkomene uitwijk vind; uitnemend zorgvuldig is Hij omtrent hen, die Standvastig onder de omringende gevaren zich op Hem verlaten. 8. Weinig is 'er voor Hem weder nodig om de toevlugt - oort als in eene doorgaande overltroming gansch onzigtbaar te maken ; hoe ligt agterhaalt en belemmert Hij Zijne vijanden door eene enkele, fchielijke, duisternis. 9. Stervelingen!het is waarlijk te vergeefs, eenige maatregelen te bera* vs. 8. Ik kan de Uitleggers hier niet bijvallen , fchoon zij nogtans vrij eenparig zijn, dat hier de inleiding al door de aanduiding van jV;'nivi's lot tot afgewisfeld worden ; de ganfche toon', de algemeens voorftelling in de derde perzoon wedcrftTeekt dit; jammer is het dat wi! van het eerde lid geen lezingen hebben, daar wij voelen dat de donkerheid hier uit de lezing omftaat, doolt Creve heeft mij op deii pesten weg gebragt.  van N A H C M. Hoofdd. ï. S5i vs. io. Al zijn ze als doornen in den anderen gevlogten, en ,zo zappig zo verhit als dronkenen'; Zo worden zij nogtans ganscb opgeteerd als een dorre ftoppel. vs. ii. Onder u omftond een fnoodaard die tegen Jebevab beraadfiaagje. vs. 12. Zo dreigt Jebovab: al ziin ze voorfpocdig en talrijit, Zo zullen zij evenwel gefchoren worrten op zijn Joon-trekken; Ik zal u wel drukken, maar ook ophouden met drukken. men om Jchovah in Zijne inzichten te ftremmeri; het heflisfend uitvoeren, en het overleggen, is bij Hem in moeite een; voor mislukking is niet te vreezen; om een voldoende uitwerking te doen behoeft Hij nooit zich andermaal te hervatten. 10. Al zijn menfenen in maatregelen al zonderling vereenigd, al fchijnt het onmogelijk zijn die te breeken, zo ram als wanneer Iemand door eene doorne hage, die ki haare frischte kragten is, wilde doordringen, zo zegt dit nogtans bij deze alvermogende kragten niets; geen uitgedroogd firoo zon voor Hem ligter te verbranden zijn dan dezen. 11- Het kan niet, ontkend worden, dat 'er, en onder ulieden, een beweging is door zeer nadeelige beramingen, lijnrecht flrijdig met Jehoyahs inzichten, men mag *i hoofd daarvan gewis onder de oproerigfte en fchadelijkfle raakheden tellen. 12. Maar hoe denkt Jehovah hier over? zeer gunft'g, zca' vertroostende voor de natie ; gefield dat de bedoelde onderwerping zeer wel gelukken zoude, waartoe wegens hunne overmagt ook alle grond is; gefield, dat bij de doormarsch 'er eene verbazende vermindering onder de natie vs. io. Het is eene goede opmerking van Lessing, de doornen moet men hier begrijpen als dranken van zappen,' doch hij heeft 'er het ware gebruik niet van gemaakt; hoe zappiger een doomftruik is, zo veel te fterker zijn de doornen om te kunnen fteken; KalinsMJ die met ftudie bijzonderen wil, vind hier Man as se dronken in vocrfpoed, arglistig door den Asjljrijcben,Monarch verftrikt; schro ïdek. heeft het zinnebeeld behouden, en gedagt aan doornen waar van de bast afiefchild is, en dus'ook het riekende der doornen. vi. ii. Meer verwrongen vertaalt dit Da cue buiteq noodzake.  352 Het GESCHUIF T vs. 13. Ik zal liet ook van uwe fchouderén nccmen, En Ik zal uwe zcclen los rukken, vs. 14. Maar omtrent u heeft Jehovab gelast: uw naam niet voomepTameti 5 Alle degefneden en gegoten beelden uit uwe.i Ëiuhtms tempel zal Ik verdoen; Ik zal die bij uw graf tot de uiterfte veragting voor u plaatzen. vs. 15. Ziet op de bergen het huppelen der vreugde-boden, die geluk mar.Juda! viert uwe feesten, betaalt uwe geloften ; {kondigen : De booswicht zal niet meer bij u doordringen hij is volkomen verdelgd* die aangevallen word, te zien is , zo is dit r.ogtaiis zeker, dat zulks maar voor een tijd zal zijn; Ik wilde] dit toelaten, maar Vs. zal ook zorgen dat het al ra;ch een einde zal h.hben. 13. Zijt verzekerd, Juekërs! dat Ik zo wel zijne verdrukking, als de oorzaak waarom gij O daar aan moest onderwerpen, zal doen ophouden. 14. Maar gij die deze vijandelijke onderneming met zo veel vuur beraamdet, weet gij, wat jthovah in de uitkomt van alles over u brengen zal ? uw aanzien zal eerlang in de uiterfte en fchandeiijkfte verngting overgaan, gij zult geen opvolger hebben die voor uwen roem bezorgd zal wezen; c-n ten bewijze van den deerlijken ftaac waar in alles geraken zal, zullen de prachtige beelden en kostbaarheden waar mede uwe gewijde tempels pronken , door eene vernielende vijand met de uiterfte veragting behandeld worden; roemzugt moge u vervoerd hebben, fchande zult gij behalen, en op deze wijze uw veragtelijk uiteinde te gcraoet lopen. 15. Maar eene gewichtige gebeurtenis van zo veel belang voor Judea , neemt mijne verbeelding geheel in; vs. 14. Zover gaat KalinskiJ in het verwringen van alles, dat hij zonder op het eerfte lid agt te (laan, hier Manasse bekeerd, en daarop den openbaren Godsdienst invoerende, voordraagt; zo gaat het als men aan vooronderftellingen zich ia de Bijbel - verklaring te veel hegt; het raakt gewis den Asfijrifcben Koning, zo als ScHRoëDER zeer wel opmerkt. vs. 15. Daar ik mij voornam niet te willen bijzonderen, zal ik 'er mij ook au van onthouden, anders zou dit vers zeer wel vlijen ia de regeering van den  Van NAHU M. Hoofdd. II. 353 Ilde HOOFDDEEL. ys. i. De verwoester is tegen u in aantogt; . Verzorgt de vesting, fielt wagten, weest kloek, en vereemgt de kragten,; VS 2 Jehovab zal de trotschheid tegen Jakob, en tegen Israüls familit; J al wenden j De plunderaars hebben hen ledig gemaakt en hunne ranken vernield. mij dunkt ik zie reeds lieden van de bergen, aan de grenzen, met eene lugtige en vrolijke tret, de zo gelukkige verlosfing aankondigen; eene tijding zo befiisfende, dat ; gij, Judeërs, veilig van de grenzen van uw vaderland op de openbaare dank-feesten naar Jerufakm moogt reizen; gij behoeft voor geen inval te dugten, maar kunt onbevreesd en ongeftoord de dank - ofFers brengen; die |l woelige tijran heeft afgedaan, nooit zal hij uw land i weder met verwoesting geesfelen, voor altoos is dit ge- I daan; hij is niet alleen niet meer, maar 'er is aan geen hervatten voor de zijnen te denken, i. Zo genoeglijk , die berichten voor Judea zijn, zo beroerend zijn ze voor Ninive; aan u hoofftad van het grijze Aspjrifche rijk ' kan ik aankondigen, dat een Vorst die de konst verftaat van de vereenigde magten der rijken , waar door zij het meest geweld plegen, te ontbinden, met een armtfe aanrukt om het uitgefterkte Ninive aantevallen; gij : moogt wel alles ten fpoedigfte voor het beleg ih> gereedheid brengen ; gebruikt alle oplettenheid om de beweging der troepen natefporen, om niet ergens overrompeld te worden; toont nu dat gij helden zijt, en dat gij niet verzuimt om u in den besten ftaat van tegenweer te ftellen. 2. Dit zal de weg banen, waar langs Je- den braven Josia, in wiens tijd Ninive door Kijaxares zijn laatftï en befiisfende vernieling ondergaan heeft. vs. 1. Geheel anders vertaalt dit Greve: de roede is voor » in aanlegt ; het kan gevoeglijk gefchieden, indien de vooronderltelling die Vcreischt. vs. 2. Hier ben ik meer de 70 gevolgd, die den zin zeer wel ui!» drukken.- IX. Deel. Z  354 Het GESCHRIFT vs. 3. De helden-fchilden zijn rood, de dapperen zijn als fcharlaken; De wagens zijn als het fakkelvuur bij een aanval; En de fpiesfen in glinjlerende beweging. ys. 4. De wagens ratelen door de vlakten, en rennen door de ftraten ; Zij glinfteren als fakkels, en fnellen aan als blikfems. hovah de wreede overheerfching, en de lage behandeling der vrije, zoonen van Jakob, door hun aangedaan, op eenmaal niet alleen zal doen ophouden, maar zij zelfs de uiterfte veragting zullen ondervinden: de rovers op de openbaare wegen kunnen niet onmenfchelijker handelen als zij met Israël deden; het was hun niet genoeg hun uitteplunderen, neen, die nijdigaars wisten de bronnen van herftel zelfs te verwoesten. 3. Men mag vrij alles verwagten van zulk eene armee, als dan op Ninive aanrukken zal; over 't geheel in den besten ftaat; elk voorzien van een fchild van het beste en glanzigfte koper; de uitgelezene manfchap is in de ftatigfte kleeding; de purperroode rokken die de Mediefche pracht voor lange ingevoert heeft; de ftrijdwagens vertonen zich, als het leger met alle vaardigheid en naauwkeurigheid in dagorder gefield werd, op eenen aflland, als of ze door helder fchijnende fakkels omringd waren; en de menigte der esfenhouten fpicsfen vertonen zich van verre als een bosfchaadje dat door eenen wind voortgeftuvvt word. 4. Welk een gewoel in de onderfcheiden vlekken en dorpen, in de nabuurfchap van de ftad, van de aannaderende legerwagens , hoe kletteren de voorlieden door hun gonzend rennen, met eene fnelheid die verbazend is, en zo gewapend, dat zij op een afftand door de zon befchenen, als met heller lichtende toorsfen omzet zijn ; en geene blikfemen, kort op den anderen volgende, kunnen den anderen met vs. 3- Eenigzins onderfcheiden hteft dit Schroëder vertaald, en de fpelingen uitvoerig behandeld in zijn Camm. over Jefai* III. — De vértaling van Greve is fchoon: de lunzen der raderen zullen vuur vatten.  VAfj NAHUM. HooPtip. II. Ö55 VS. 5. Hij hoopt op ziine uitmuntemden, maar zii ftniikelen in hunne aShtögt, Zij dringen door tot den muur, als de bedekking in geleedheid is. VS. 6. De poorten aan de rivier ziin airede open, En het paleis zinkt reeds onder den vlam. vs. 7. Hazuba werd geboeit gevoerd, men dringt haar te gian; In gezeldfchap van haare maagden als duiven korrende , De borsten zijn de doffe adupben. meer verfcheidenheid en kragt voorbij fnellen dan zij malkanderen doen. 5. Daar het beleg der ftad nu gewis is, mag de koninglijke bewoner met ernst 'er aan denken, om andermale zijne Legerhoofden, de dapperfte, tot eene mannelijke verdediging van zulk eene onvergelijkelijke ftad aantemoedigen , tot dat einde de voorposten der ftad meer intetrekken; doch deze hertret zal aireede ongelukkig en niet zonder zwaare verliezen door hun gefchieden, in plaats van aan dappere uitvallen te denken , waar door zij de belegering in haren voortgang belemmeren ; zijn zij al zeer wel over zich zeiven voldaan, als zij zich agter de ftads mlmr maar fchuil mogen houden, na dat de belegeraaren de uiterfte voorposten naar de ftad gefield in den beste ftaat van verdediging gebragt hebben. 6. Hoe rasch zal alles zich beflisfend doen aanzien als onherftelbaar verloren; wanneer de poorten die op de rivier üzw^Tiger uitkomen, zelfs overmeesterd zijn, en men van tijd tot tijd het koninglijk paleis onder de woedende vlammen al krakende voelt neerftorten. 7. Wie had zulk een toneel kunnen vermoeden als daarop voigen zal? de ftad van zulk een aanzien, vs. s. StjPKENSin zijn fchoonï Disfertatie onder Schroêder pag, 54. heeft dit zeer wel opgehelderd. vs. 7. Hazuba voor de Gemalin of de gebiederesfe van den Harem te neemen, kan men niet wel doen, zonder aanleiding uit de gefchiedenis te hebben, noch veel minder, als zulks met de Hirtörifche berichten ftrijden zoude; het valt regt in der Oosterlingen fmaak eene aanzienlijke ftad onder den naam van eene ftatige bedaagde matrone voorteftcllen; SciiRoéDERS gedajte is vreemd, maar zsjn fteik hegZ 2 Ien  3# Het GESCHRIFT vs. S. Ninite had otnvlings eeu wa'ervijver, maar die is verlopen; ' Staat toch! (laat toch! maar 'er is geen terugkeeren. Vs. 9. Men rovc zilver, men rove goud, 'cr zijn aanmerkelijke fchatten 7 De uitmunteufte voorraad van de kostbaarfte vaten. vs. 10. Zij zal ledig uitgeplunderd, ja, gansch ontbloot worden; Aller banen zijn moedeloos, de knieën fchudden, De lendenen kloppen, en de aangezichten zijn verbleekt. vs. 11. Waar is nu der leeuwinnen woning ,en de weide der jonge leeuwen T Waar de leeuw, de moeder der leeuwen, en de leeuwen welpen. Zonder dat iemand hen durft verontrusten. (trappelen, van de grijste oudheid, nu van hare vrijheid, gedwongen om zich daar henen te begeven, waar haren overwinnaar zulks begeert; haar anders zo talrijk, zo ftatig gevolg, zal haar gcene verkwikking meer toebrengen, maar zij zal als de tortel aanhoudend klagen; zij zullen nu geen lust hebben den dans door den maat op den handtrommel te befluuren; de doffe flag der vuisten op de borsten is de eenigfte beweging welke men van haar ziet. 8. Is dat nu het Ninive, het geen van onheuglijke tijden een waterrijke vijver was, waar de burgerij als de visfcben in de vijver ongeftoord vermeerderden? nu verdringen zij elkander om het te ontwijken, zonder dat men iemand bewegen kan zich daar optehouden» 9. Tjaarbij, de overgave der ftad, niet bij verdrag, maar Stormenderhand, zal oorzaak wezen dat men zich onvermoeid en ongeftoord in het plunderen der kostbaarheden zal kunnen bezig houden, eenen fchat, van eeuwen herwaards, en van alles wat de pracht van alle oorden bijeengebragt had» 10. Welk eene ontzettende verandering! zulk eene Schatrijke ftad gansch uitg rooft; elke bewoner in de diepfte moedeloosheid verzonken; op het minfte gerugt zidderende, en op de eerfte vertoning dood bleek! iu Men kan naauwiijks een teken meer vinden van de grotte . en ooriogs-inftrument; in't overige werd door hen de ftad als eene matrone ingevoeld, waaromtrent hij mijne gedagte verfterkt heeft.  vAn NAHÜ M. Hoofdd. II. 357 VS. is. Waar de leeuw voor zijn welpen genoeg roofde , en voor de leeuwinnen zich waagde, Die zijn holen met roof en zijne weiden met buit opvulde ? vs. IJ. Wel aan! nu wil Ik u ook, fpreekt Jebovab Zebaotbl Nu zal Ik de wagenen in rook doen opfti'g<'n, Het zwaard moet uwe jonge leeuwen opteeren; Ik wil uwen roof van de aarde verdelgen, . En de ftem uwer gezante» zal nergens meer gehoord worden. waar het leeuwen - geflagt zo veel eeuwen gewoond had; jiïets meer van de warande waarin het zich vermaakte, en zo ongeftoord met haar kroost leefde, 12. Nooit ontbrak het de bezorger van dat gezin aan voorraad voor de zijnen; hoe menige prooi werd 'er tot de dartelende vermaken van zijne leeuwinnen gehaald; waar men ook de onderfcheiden verblijven, waar zij zich ophielden, bezogt, overal vond men dien voorraad onuitputtelijk. 13. Eene verandering van ftand fcheen hierom onmogelijk, doch de Jehovafi, de hoogde Bevelhebber, dreigde maar; en ftraks waren de beste kragten, om door een leger de ftad voor beleg te dekken, vernield; en de vorltelijke jonge familie , waar op men alle hoope had, moest de eerde zijn die in den vijandlijken aanval het leeven lieten ; onkenbaar, gansch in vergetelheid geraakten de onnoemelijke fchatten, in zulk een grijs rijk bijeengebragt; en van nu af waren de afgezanten van zulk een machtig rijk , door hunne eifchen, niet meer verontrustende voor de hoven der Vonten , die meestal genooddwangt waren daaraan te voldoen. lilde HOOFDDEEL. vs. I. Wee u, bloedftad! zo vol logen en geweld! Nooit van den roof verzadigd. ar hoe ijslijk is den toefland der flad zelve! die men wel het moordhol voor veele volkeren had moer. 13. Ik ben hier in het vermoeden dat de lezing van wagmttt met regt is; Schroödir fchijnt het onwaarfchijclijke van dtze woerden in dit verband niet cevoeld te hebben. Z 3  J59 Het GESCHRIFT tss 2. Reeds hoort men het geklap van den menner, het geraas van rumHoe fpringen de paarden, en bruizen de wagens, (melende raderen; ts. 3. De ruiter rent met het glanzend zwaard, en fcbitserenie fpies; Welk een aantal van gefneuvelden, hopen met lijken ! Er is geen einde aan de lijken, men rolt over de heuvels daarvan henen. vs. 4. Dit alles is om de wellust van eene zeer fchoone boere, de meesteres-in bezwering; Die volkeren door hoererij bedroog, en natiën door hare betovering. gen noemen , waar het krielde van (bijgelovigheden) bedriegerijen, waar de overheerfching van anderen een burgerrecht fcheen te zijn; het onrechtvaardig bejagen van de bezittingen van anderen hield toch nimmer onder u, wat ook gebeurde, flij. 2. Nu dreigt alles u met het zelve lot; hoe vreeslijk drijven de menners de paarden aan voor de ftrijdwagenen, om ruimte te maken tot het beroven der ftad! hoe rinkelen de raderen met allerlei werktuigen ter befchadiging voorzien! met hoe veel vuur flaan 'de paarden te trappelen voor die wagens, welke niet in beweging kunnen komen voor dat ze de eerfte ruimte gemaakt hebben! gebeurt dit, hoe gonzend rennen dan die wagens door ter vergoeding voor het geduld. 3. Dit alles word gevolgd door eene linie van de fchoonfte ruiterij, gedeeltelijk met uitgetogen zwaarden in den yuist, en gedeeltelijk met den ftalen en gevelden lans moedig aanrukkende; uit zulke toebereidzelen kan men veilig berekenen, hoe ontelbaar in de uitkomst het getal der doodelijk gewonden zijn zal; velden zo dik bezaait met lijken, dat 'er tot eene opruiming, veel min tot 't begraven de minne kans niet is; in de woede ontziet ook niemand zelfs waggelende die heuvelen van flagt-offers te beklauteren. 4. En waar voor waren deze ongelukkigen de vrijwillige flagt-offers? voor eene overheerfching, die duizend bevallige konftenarijen gebruikte, om deze San hare belangens te verbinden; die uitgeleerd was in mi. 2. Ik heb het gewaagd hier een ander woord te neemen als 'er ftaat. Sijntnijmtn zijn onze taal vreemd.  van NAHÜ M. Hoofdd. III, 559 VS. 5. Wel aan! nu zal Ik u vinden, dreigt Jebovah Zebaotb: Ik zal uwe kleederen over uw gezicht brengen; En aan afgodifche volkeren uwe eerbaare leden, en rijken uwe fchande doen zien. vs. 6. Ik wil u met drek doen werpen, en u zo verontreinigen; Gij moet tot een waarfchuwing dienen, vs. 7. Het moet gebeuren,dat die u zien, zich weg zullen ma ken, enzeggeni Ninive is geftoord, wie kan met haar mededogen hebben 1 Waar zou ik voor u troosters vinden! VS. 8. Zijt gij beter dan No-Ammen, door rivieren omzoomd? Nu een waterkom, rondom zee, een puinbtop in zee. alle de bijgelovige handgreepen om het volk te betoveren ; die onder de ftreelendfte verleidingen vrije voorfpoedige volkéren in de banden bragt, en de aanzienlijkfte familien zo haren ondergang deed vinden. 5. Ja, i'noode misbruikfter uwer aanvalligheden! nu zal Ik u, ais men de veragtelijke openbaare hoere doet, ten toon ftellen! de Bevelhebber der hemelem heeft ü dit toegelegd: afgodifche natie! de inwoners van verfcheiden rijken moeten ooggetuigen zijn, dat gij geweldig onteerd ftaat, tot elks befpotting. 6. In de handen van het lage gemeen wil Ik u een wijl overlaten, die iri niets anders dan in rauwheden, u zo vreemd, vermaak vinden; hoe zal die uitjpuwing u doorgrieven, maar het moet zo zijn , gij moet ter waarfchouwing voor anderen zo verregaande mishandeld worden. 7. Die nog onder de aanfehouwers een gevoelig hart bezitten, zullen de ftrafplaats zo rasch het gedrag zulks mogelijk maakt verlaten, en met ,de tijding terug keeren; ja, het is beflist, 'er is voor Ninive nu nimmermeer herftel te wagten; wie in haar toeftand wilde deel neemen zou zich zeiven in gevaar brengen; zij heeft nooit weder op minnaars te wagten, die haar door vleijingen haar geleden verdriet zullen tragten uit het geheugen te wisfehen. 8. Dagt gij dat zulk een verwisfelihg van ftaat voor u onmogelijk was , waart gij dan het noodlot vergeten , nu 8. Dit moest onvertaald blijven, het is Diospolis, and:rs Tbele met haar 100 pooten, nog tegenwoordig voor de Reizigers naar Kabira in Z 4 de  3^ Het GESCHRIFT TS. 16. Al hebt gij meer kooplieden als de hemel ftarren; Als kevers zullen zij zich verftrooijen en weg vliegen. vs. 17. Uwe Hofgrooten mogen als fprinkhanen zijn, en uwe Legerhoofden als groote kevers, In de guure dagen verfteken zij zich in de heggen; Als de zon fchijnt vliegen zij weg, men weet niet waar zij gebleven zijn. geroofd zal zijn; zo als die zwermen fprinkhanen omkomen zal her u ook gaan; noch rapheid, noch talrijkheid zal u geenzins van eene geheele vernieling bevrijden. 16. Het is waar, de handel die binnen u gedreven werd, was zeer aanzienlijk; de helderde avond kan geen meer ftarren opgeven, maar geen orkaan kan onder infeSten ook meerdere verwoesting aanrichten, dan onder die orde zal plaats hebben, om hen overal te verftrooijen, zonder immer de hoope optevatten van zich weder geregeld, en onderling door den handel verbonden, daar neerteflaan. 17. Uw adel, grijze ftad! mag in talrijkheid geen wederga hebben; uwe Legerhoofden al wat tot het krijgswezen behoort, zo groot in aantal zijn als de fpringhanen die in eene ftreek van eene hage digt bij den anderen zich. in ongunftige faifoenen fchuil houden, nooit zullen zij weder een gansch ligchaatn tij. 16. Gij' badt gekogte hulptroepen; zo leest met veel waarfchijnlijkheid Greve, het geen op zijn vooronderftelling zeer wel vleit. vs. 17. Hasselquist verhaalt, dat een Turkfcbe Pafcba wel 400a man had bijeengetrokken om de fprinkhanen te beoorlogen, Reize bladz. 502. Het tweede woord door de onzen kevers vertaald houd Ml chablis, in zijn Supplem. op zijn Lexicon, voor een zoon die na de lente reegen komen, en nog teder zijnde zich verfchuilcn, maar in de warme lucht tierig worden; Profr. Meijer heeft Harmer's Aanmerking billijk berispt, maar door zijne verklaring de meeste trskken in het fchilderij uitgewist; jammer is het maar dat wij geen meer waarneemingen hebben; ik geloof dat ze met ganfche zwermen in het guure weder op de hagen vielen, en daarin zich verfteken, maar bij warm weder dan niet in benden, maar ongemerkt een voor een, om, dat ze in verfchillende tijde.i zie 1 henatte.i, daar uit viicaen.  van NAHUM. Hoofdd. III. 363 vs 18. Uwe Raden, Koning van Assur.! iluimeren, uwe legerhoofden rusten niet; Uwe kudde doolt, verfpreid op de bergen zonder hoeder. vs. 19. Daar is voor uw wonde geen hegting, uw pijn is doodelijk; Die het gerucht van u verneemt klapt in zijn handen; Want over wien heerschte uwe boosaardigheid niet? vormen, 'een armée uit maken; elk zal daar van zijn hoofdwerk maken, om maar ongemerkt wegteftuipen, om in de eerfte verwarring zich zo door de vlugt te redden. 18. Asfijrifche Monarch! 'er blijft voor u niets overig, waar uit gij nog eenige hoop zoudt kunnen koesteren; uwe Rijksraden , uw Landvoogden hebben geen kloekheid genoeg om het gevaar in tijds te ontdekken; de logheid, de werkeloosheid van uw armée is zonder voorbeeld; uwe legers eenmaal op de vlugt geflagen, zullen zo uit elkander geilagen zijn dat 'er aan geen herftel meer te denken valt. 19. Voor altoos is het met u gedaan zonder herftel, en onder de bitter' fte omftandigheden moet gij uw aanwezen verliezen; die 'er de berichten van hoort of leest, zal 'er ten uiterfte over verbaasd wezen, in genen zal zich een waar medelijden over uw noodlot ontdekken ; gij hebt elk te algemeen verbitterd door uw trotfche en baatzugtige handelwijze.  INLEIDING 0 P DE VOORSPELLINGEN van chabakuk: I Ioe weinig wij ook van den perzoon weten, aan wieh dit ftuk toegekend werd, zouden wij nogtans al vrij voldoende hier alles kunnen bepalen, hadden Geleerde gistingen ons niet een wijl opgehouden; de minfle oplettenheid verdient hier een Apokrijph Schrijver, die hem aan Daniël in den leeuwen kuil fpijze doet toereiken; uit welk bericht wij evenwel opmaken kunnen, dat men in dien tijd al vrij algemeen dagt , dat Chabakuk als balling buiten zijn vaderland in Daniëls leeftijd verkeerd hebbe. Kalinskij, die zijn voordragt met gefchiedkundige bewijzen boven anderen wegens zijne kunde kon naven, is hier geheel van den gewonen weg afgeweken, plaatzende zijn leeven onder de rampfpoedige regeering van Koning Manasse; de vervoering van dezen Koning als balling naar Babel, ter dier tijd onder het Asftjrisch bewind, brengt hem tot de ftoute gisfing, dat de Profeet om deze daad in dit Gefchrift den ondergang van de Asfijrifche monarcbij bezingt; zo bekomt hij dan weder de ge-  van CHABAKUK. Hoofdd. III. 379 V"S. 3. Ehbim kwam van Theman'. De eerwaardige van Pharans gebergte! Zijn luister bedekte de hemelen, En Zijn roem vervulde het aardrijk. VS. 4. Zijn glans was als die der zonne; En Itralen fchoten uit dien ftuier. gen zien. 3. !k herinner mij hiertoe leevendig vorige tijden; toen de Befcherm - God Zijne wetten zoude afkondigen, boezemde alles, het geen vooraf ging, Matigheid in; men zag op Sinafs kruin duidelijk boven Theman aan Edoms grenzen eene donderbui zich samenpakken; op den afftand van eene dagreize zag men aireede het eerbiedenswaardig teken der. Goddelijke tegenwoordigheid boven Parans bergen ftaan; toen breide het zich verder uit; de ganfche hemelkring werd als met een zwarte fluier bedekt; in die donkerheid behoefde men evenwel niet te vragen of de Godheid naderde, elke verlichtende blikfemftraal kondigde zuiks aan. 4. De zon kan met geen reiner glans fchitteren dan men nu in het middenpunt van een naderende bui ontdekte; die majestieufe zuil der Goddelijke Schechina fchoot van tijd tot tijd de ontzagchelijklle vuurftralen uit, en nogtans kon men van dien fchitterende gloed zeggen: het was de fluier waar mede hij zijn Goddelijke luister bedekte. vs. s- ScHReëDER brengt dit alles in den toekomenden tijd, het word dus een voorzegging; doch dit loop: mij niet alleen te fiaauw af, 't was: God zal even zo doen als in vorige tijden; daarbij komt dat de uitkomst niet paralel geweest is, zelfs niet dichterlijk; de Hiftorie-dichterftïil is hier gevolgd, alleen om aamedniden dat Chabakuk om zulke uitftekende proeven in het voorledene, aan het toekomftige geenzins twijfelde. v vs. 4. Hier heeft Herder te vergeefs geworfteld om den zin te vinden; ik ben meestal ScnaoëDER gevolgd, die dit vers in een uitmuntend helder en natuurlijk licht voorgedragen heeft, men leze de Dtsfert. van Lentz onder Sciirocder, waar men alles naauwkeurïg zal behandeld zica.  380 Het GESCHRIFT VS. 5. Voor Zijn gezicht trad de pest; En de roofvogels volgde» Hem op de billen. VS. 6. Staat Hij, dan fchud de aarde, En flaat Hij een blik , dan beeven de volkeren; Oude bergen zinken, grijze heuvelen kromme» zich: Hem zijn de oudlte wegen. VS. 7. Ik zag der Cufcbeërs tenten in bevenden angst; Hoe fchudden de gordijnen van Midians tenten. 5. Onder zulke fchrikverwekkende toebereidzelen mogt men wel befluiten: de bleeke dood, in hare algemeene befmetting, zal de eerfte uitwerking van zulke beroerende toeneelen zijn, eene ganfche bende van roofvogels mogen den reuk daarvan weg hebben, die aireede op den agtergrond zich op doen. 6. Nadert het ontzettend verfchijnzel noch niet voor een poos, op dat de beangftigde mensch een weinig bedaare; hoe Harig is intusfehen die ruste? de valei, die aan de voet der hoogte ligt, maakt eene krimpende beweging, de ganfche natuur is dan in angst; de blikfems die als ftralen van het oog zich dan regt voor zich uitfehieten, brengen ganfche volkeren, voor Hem (taande, in den beroerften en eerbiedigde ftand; bergen, wier wortels met de gronden der waereld verbonden zijn, zinken in den grond; heuvelen zo talrijk, zo hard als die rondom Sinaï, trekken alle hunne kruinen in; hoe duidelijk ziet men dan dat zulke ontzettende reistogten, over die gebergten, Hem, voor eeuwen gemeenzaam geworden zijn. 7. Mijn geest ver- vs. 5. De dood voor pest onder de gedaante van een roofvogel, is het beeld door MicnAëLis zeerwel opgemerkt en door Schro ëDER. ingeftemt; in het tweede lid ben ik SchnurRer gevolgd, die dit analogisch bewezen heeft; korter weg gaat Greve, alles op de heete wind brengende. vs. 6. Herder heeft hier, door veranderingen in den text te maken , getoont dat hij verlegen was hoe den zin te treffen; het eerfte lid heeft hij nogtans zeer wel getroffen. vs. 7. Een beroemd volk in gelukkig Arabie, anderen denken aan Kuschen, Koning van Mefopotamiën,• Schnurrer heeft hier meer de  van CHABAKUK. Hoofdd. III. 381 vs. 8. Jehovah was verbolgen tegen de rivieren; Zijn toorn was tegen de rivier, Zijn gramfchap tegen de zee; Toen gij uwe paarden hebt beklommen, uwe zegenpralende wagens, vs. 9. Onder de breuk ontblootte gij uwen boog, Uwe pijlen werden verzadigd naar uw bevel; Vv/eftromen deden den grond fplijten. tegenswoordigd zich nog de angst, waarin zich op dat ftond de woestijn - bewoners bevonden; het was of Cufcham tenten in een gedrukt werden, om ftil te kunnen vervoerd worden; op eene veel verderen afftand zag men in de geruste verblijven der Midianieten den zigtbaarften angst, die zich aan den omtrek mededeelde. 8. Bijzonder fcheen het ontzettend onweder op den Jordaan en de Roode zee haar kragt te doen; het was als of de voortfnellende rivier en de beide ftroomen beoorloogd wierden; naauwelijks hadden de orkanen de gevleugende paarden van u aangevoerd, of ialles deinsde terug, en deed U het flagveld behouden. 9. Toen eindelijk de wolken fcheurden, was het als of de hemelboog van een reete; geen pijlen kunnen met meer fnelheid en kragt aangonsfen, dan op Uw bevel de regenftralen neerfchooten; noch hadden zij de betekenis der woorden uit het Arabisch, dan wel de natuurlijke, fchoon dichterlijke fpelingen in opmerking genomen. vs. 8. Men kan aan de zeeboezem van Sin denken, waar Pharao Israël benaauwde. vs. 9. Door de Sij'rifcbe overzetting te volgen zijn hier veele Uit. leggers misleid , lezende : gij haaldet uw hoog te voerfebijn} zelfs Schnurrer hoe elegant hij dit vertaalt, is hierdoor misleid; Chabakuk is onvergelijkelijk in het behouden van het zinnebeeld, dé wind had het onweder meer voorrgefluwt , de wolken tevens meer opeengepakt, borften nu uit; over deze wolkbreuk zie men om overtuigd te .Zijn Hermers IVaarneemingen van het Oosten III. Deel bladz. 19. hij bepaalt zich meer bij water-hofen, die in het vorige vers beter dan hier voegen; maar ik huiverde evenwel die intevoeren, ora dat ze in de Bijbelfche tafereelen meer onbekend fchijnen te zijn; — wij hebben verder moeten afwijken van onze gewoone overzetting, oni dat die omtrent het zinnebeeld in het donkere worftelde.  Het GESCHRIFT vs. io. De hergen u ziende, vloeden al ziddirende; De Jlaeregeneu zetten alles onder ; De peilloze diepte ruisebü dan hoger onder het zwellen. vs. ii. Zon en maan hadden zich in heur tent veffcholen'! Terug geweken op het gezicht Uwer,lichtende pijlen, en fïbihiritii (de fpiesfen. zo veel kragt toen zij aireede den grond bereikt hadden, dat die van een fpleet. io. Hoe meer van nabij de donderflagen zich deden horen, hoe meer de ijslijk hooge graniete rotfen rondom Sinaï door het vreeslijk geloei daverden: het werd natuurlijk afgebroken, dan door het bruifchend geluid der felle ftortregens , die alles in een Vloed veranderden; deze zich in de nabij zijnde (troomen ontlastende, maakten in het afftorten een ontzettend en kermend geluid, en zulks wierd vermeerderd naar mate zij meer buiten hunne boorden zwollen. ii. Het (lange donker onder het onweder zette dan aan alles majefteit bij; het was als of de hemellichten, an- vs. io. Voor nagreden neemt Michaölis in zijn Supplem. op zijn Lexicon de betekenis van koude Jlertregen aan, en vertaalt het volgende lid naar de letter in een ftoute Oosterfche figuur: de vloed deed zijn ftem boren, en bief zijne banden op ; Herder heeft dit zeer wel gevoeld, die het water daarom in eene fmeekende houding tekent; het was mij niet mogelijk bij de letter te blijven, wilde ik den Nederlandfchen lezer het fchoone doen beoordeelen. In het ganfche tafereel zo als het volgt, denkt W. A. Schroöder aan het ftatig toneel bij de verovering van Kanaan, door verdeeling van den Jordaan ff room; ik heb lange hier gedobberd, doch ik vond dan verwarring in de denkbeelden , vermenging van het oorlog met de Kanaanieten , en met de ftromen van den Jordaan; men is dan genoodzaakt, wil men het vol houden, geduurig van den letterzin tot eene hoget bedoeling den toevlucht te neemen. ex. ii. Verrukkend fchoon, maar tevens ftoUt is deze tekening, ze werd terftond flaauwer en min natuurlijk als wij aan de beruste ftilftand der zon in Joscnu^'s tijd denkc; het kan zeer wel zijn dat de Dichter de vinding daar van ontleend heeft, maar Hiftoritch fpeelt hij 'er niet op, dit zou hem van zijn doel hebben afgeleid.  van C'HABARU K. Hoofdd. III. 3S3 vs. ia. Met verontwaardiging rukte Gij het land door; In toorn vermaaldet Gij de volkeren, vs. 13. Zo trad Gij uit tot heil van"Uw volk , tot redding van den Gewijden j Gij ftonte den gevel van des tijrans huis ter tiedcr; Vernielde deszelfs vastigheden tot op den grond. vs. 14. Met uw ftaven verpletterde Gij het hoofd der benden; Die ftormend aangevallen waren, ter mijner verwoesting; En zich daar mede reeds vermaakten, dat zij de weerlozen helnie- (Jljk zouden ofjlokken. ders zo onveranderlijk in hun loop, nu d:ep verflagen zich agter het gordijn der zwarte wolken fchuil hielden; hoe ver zij ook reeds op weg waren, deden Uwe fchitterende blikfems hen terug deinzen, die als de gevelde lanfen regt uit ten prachtigfte voortfehoten. 12. Hoe ftatig waren Uwe handelingen in alle de togten aan de fpitze der Karavane; hoe fterk drukte Gij in alles Uw hoog ongenoegen uit; met hoe veel ontzagverwekkende macht behandeldet Gij vijandelijke volkeren. 13. Uit alles bemerkte men duidelijk dat Uwe zo ongewoone zichtbaare vertegenwoordiging alleen tot nut van Uwe onderdanen gericht was om, in gevallen van nood, het volk van Uwe keuze op het kragtigfte bijteftaan , daartoe had gij het aanzien van eenen Nimrod, voor zijn volk zo wel eenen dwingeland als voor zijn nabuuren , evenwel zo vernietigd , dat de uitwendige luister daarvan voor lange verloren was; zijne kragten werden niet alleen in veldflagen verbroken, maar Gij ruste niet voor dat het rijk gansch omgekeerd was. 14. Hoe rasch veranderde alles van vs. 13. Dit derde lid heeft Herder, fchoon, het vierde lid heeft SchroSder gelukkig vertaald, dan hier komt in het volgende geene toefpeling op het lied van Debora in aanmerking; maar wie is de Vorst die hier bedoeld werd? ScitRoëDER die hier aan het noodlot over Israël onder de koninglijke regecring denkt, meent dat het Asjijrie is; ik blijf nog aan de grenzen van Kanaan ftaan, en denk in het algemeen aan die Vorften die den meesten tegenftand ln de verovering van Kanaan boden; •— dit rijk is waarfchijnlijk Ba fan en O G de tijran. vs. 14. Dathe ward hier zeer om den zin te vinden, alleen door het  38a Het GESCHRIFT vs. 15. Uwe paarden wendde gij naar de zee; De diepe wateren wierden Jlijk ! Vs. 16. Toen ik zulks hoorde, leefde ik inwendig J Op die dreiging beefden mijne lippen; Trilling voer door mijne beenderen, En mijne knien knikten t02n ik flil ftond; Ik moet evenwel verbeiden tot dien tijd des jammers; Tot dat Hij aanrukken zal tegen het volk dat woedend aanviel. gedaante toen Gij Uw vertoonde als de Opperbevelhebber ; met hoe veel moed drongen Uwe Legerhoofden toen op den vijand in, en wel tegen het dappere Legerhoofd der vijandelijke benden, die met zulk een ontzettend geweld ingevallen waren, en van welke men niet anders dan eene geheele vernieling van mijne natie kon verwagten; en die zich van hunne overwinning ook reeds zo verzekerd hielden als het wouddier is, wanneer hij zijn buit reeds in zijn moordhol veilig gebragt heeft. 15. Niets was 'er het geen U in Uwen marsch konde fluiten; geen zee zelve was U in den weg, hoe rasch weekeu de golven als gij met Uwe donderpaarden U deed zien; zij door den wind als door vleugelen beftuurd, deeden zo veel geweld, dat haar bodem nu eene gebaande weg werd , in weinig tijds was haare vogtigheid ingedroogd. 16. Toen ik deze duidelijke ontvouwing van het geen eerlang ftond te gebeuren, indagt, en daarbij mij herinnerde wat ouwlings gebeurd was, werd ik zeer verfterkt in de denkbeelden, dat 't ook zo zijn zoude, maar voelde mij tevens zeer aangedaan; het dreigende had mij zo onfteld, dat mijne lippen beefden onder het tanhet in het toekomftige te neemen , en denkt aan Arbaces en Belesis, door Kalinskij daar heenen geftuurd of liever misleid; — ik ben hier genoodzaakt geweest eenige kleine veranderingen in de lezing te maken. vs. 16. Het laatfte lid vertaalt MiciiAëLis gansch anders: als dat volk te veld trekt, let geen tegen ons weldadig zijn zal; dit ziet dan op C ij rus en zijn legerbende, die de Jooden begunftigde; het is. gewis  van CHABAKU K. Hoofdd. III. £85 vs. 17. Schoon dan de vijseboom niet bloeijen; De wiinftok geen vrugt geven; De olijfboom misdragen zal; En de akkers geen voedzel geven zullen; Men geene fcbépen uit de driften Aagten, En 'er geen rund meer aan den krib liaan zal. vs. 18. Dan nogtans zal ik mij in Jebovab zeer vervrolijken; En ik- zal mij over den Ehbim mijnes hcils verblijden* den geklap, mijn ingewanden fchuddcn in mij, mijne beenderen knikken onder mij , die anders wegens verflagenheid roerloos fcheenen te naan; maar zagt! ik moet mij tragten te bedaaren; die tafereelen zijn nog zo nabij niet; het zal nog een wijl duuren, eer die angst, waarvan ik het voorgevoel had, een volk treffen zal, dat zo veel woedende aanvallen gedaan en zo vernield had, dat dan zelfs fmaken zal wat dit in heeft. 17. Al moet ik dan mijne dagen treurig llijten, zonder genot, zonder vervrolijken de toneelen tusfchen beiden te zien ; al is mijn vaderland in de zomberfte toeftand, zonder lentebloezems aan den vijgeboom, zonder rijpe trosfen die den herfst vervrolijken ; al mis ik de fmakelijke olie als bij het grootfte misgewas ; al is het te vergeefs met den fikkei naar de graan-akkers te gaan, en men niet zo veel fchapen overgewonnen heeft, dat men aan het flagten van een voor het gezin durft denken; al is het eene zeldzaamheid geworden een werk- os in bezit te hebben, die. ziji-e kragten, met het voedzel in den ftal te vinden, herfleld. iS. Zo zal ik nogtans niet zomber, treurig wezen, maar mij even zo vergenoegd over Jehovahs verzekering, in het toekomftige gegeeven, verblijden, als of de zaak werkelijk tegenwoordig was; al wekken mij de danszende reien niet op, zo zullen mijne genoeglijke togten het mij doen; daar ik Hem als tvis dat hij hierin het ftipst den Ilebreetnvfcben text gevolgd is; ik ben nader bij eene overzetting gebleven; Sch.nurk.er heeft met vrij goede redenen mij in die gedagte verfterkt. IX. Deel. Bb  386 Het GESCHRIFT enz. YS. lp. Jeintab Adena'i is mijne Merkte; Mijne voeten zal Hij als die der hinden maken , En zo mij mijne hoogte doen beklimmen; Voor den Opperzangmeester, voor den Neginotb. mijn Befcherm-God ken, zal ik mij over dien onuitputlijken bron van alle vreugde, al mijn rijkdom , mijn fchat, innig vervrolijken, io. Hoe het ga, Jehovah zo magtig, zo onovenvinnelijk, flrekt mij, in alle de gevaren, welke mij nog dreigen mogten, ten grar.ietsn rots, waarop men veilig is; is het gevaar zo groot dat ik dien beftijgen moet , dan ben ik niet beangst dat ik buiten Haat zal zijn om dien te bereiken; neen, geen hinde kan ligter en gemakkelijker de klippige fteiite beklimmen, dan ik door Zijn invloed doen zal'; zonder tusfchenpozen, onbelemmerd en onbevreesd zal ik zulks doen. vs. 19. Ik ben in het vermoeden dat dit vers na het herltel van den Joodfchen ftaat, en na dat de tempeldienst gefield is, door de hervormers van den Joodfchen ftaat en den Godsdienst, en dit vers ten flotzang biigevoegd hebben, toen zij het nodig oordeelden om dit fchoone lied voor het tempel-gezang met het mufijk bruikbaar te maken.  INLEIDING op de VOORSPELLINGEN van Z E F A N J A. D e Schrijver is boven veelen van zijn order ons bekend geworden, door het opfchrift aan het hoofd van zijn Gefchrift geplaatst, waarin wij vrij uitvoerig zijn gedacht vermeld vinden; niet zonder reden heeft men in de optelling zijner voorouderen bij Hiskia geëindigd; ik voor mij twijfel niet of het doel hiervan is, ons te beduiden, dat hij uit een koninglijk bloed gefproten, en dus een man van veel aanzien geweest is; de bedenkingen welke daar tegen ingebragt zijn, laten zich gemakkelijk oplos fen, en Eichhorn heeft dit voldoende, en zonder veel omflag, zeer naauwkeurig gedaan; dus een naast•beftaande van den Koning zijnde, en die Vorst in godsdienfdge denkbeelden verre boven velen zijner voorgan-geren uitmuntende, is het geenzins te verwonderen dat 'hij bij den Koning in veel aanzien was, en met veele •vrijmoedigheid de gebreken van den Staat, en die welke in den Godsd.'enst ingeflopen waren, maalde; daar hij de harts-gefreldlieid van zijnen Koning zeer wel Bb 2 ken-  388 INLEIDING op de kende, behoeft men niet meer te vragen, waarom hij niet van de gebreken van het gekroonde hoofd fpreekt? hij wist te wel wat het was dat den braven Josia tot neg toe verhinderde in zijne goede inzichten; dit alles werd duidelijker, zodra wij eene vraag die hier ontftaat , alvorens beautwoord hebben; daar Josia meer dan 30 jaaren het rijks-bewind in handen gehad heeft, mag men hier billijk vragen: in welken tijd zijn deze redenen uitgegeeven ? voor of na de zo gewenschte hervorming in den Godsdienst? hier zal Venema in het gefchiedkundige, zo doorkneed kundig, ons zeggen, dat die, welke in de twee eerfte Hoofddeelen geboekt zijn, waarfchijnlijk uitgegeeven zijn tusfchen het i2c,e en i8de jaar van dat bewind; dus wel na de hervorming van den openbaren dienst, doch nog voor de herftelling van die des tempels, welke hij eerst in het i8de jaar heeft tot ftand kunnen brengen, dan zou hij een tijdgenoot van Jeremia geweest zijn, die waarfchijnlijk met hem veel verkeerd heeft ; de uitdrukkingen onder zulk een godsdienftig bewind vond Niemeijer zo fterk, dat hij overhelde tot de onnatuurlijke gedagte, dat hij eerst na den dood des Konings zou hebben beginnen te profeteeren; ik ben het hierin volkomen met Cramer eens, die in zijne Scijtifche Denhmahkr beweert: Zefa nja was een tijdgenoot van JoëL, en profeteerde onder de regeering van dien godsdienftigen Vorst, lange voor de hervorming door hem tot ftand gebragt; fchoon ik geloof dat hij dan veel vroeger als JoëL de zijne uitgegeeven heeft; in J 0 ë l kan men duidelijk zien, dat de hervorming kragt gedaan had. Hier gevoelt men dat de Koning en het rijk nog met de deerlijke gevolgen van het flegt beftuur van den Koning Man as se te worftelen had. Ik twijfel niet of veele rijks - Grooten die in dat rampzalig bewind gezag gehad hadden, bezaten nog eene verbazende invloed op den Staat, waar door  VOORSPELLINGEN van ZEFANJA. 3S9 door zij de goede inzichten des Konings verhinderden: om deze in hun beftaan, en het fchadclijke van hun invloed wel te tekenen , zijn zijne uitdrukkingen zo verbazend fterk , dat men ze onder de regeering van dien Koning niet zou vervvagt hebben; houd men dit onder het oog, dan vleije ik mij, dat dit Gefchrift met minder zwarigheden door een denkend lezer zal bepeinsd worden. Men kan uit den inhoud duidelijk genoeg zien, dat hij met de Schriften van zijne voorgangeren gemeenzaam is, en zich daarna geheel vormt, hierom is hij ook minder origineel dan een van hen is; en wat de zaken betreft, kan men dit wel zeggen,. dat hij geen nieuw denkbeeld -opgeeft; en al is hij dan verre af van den Houten poëtifchen fmaak van JoëL, wil ik evenwel zo laag niet op hem vallen als Eichhorn doet, die hem van gebrek in netheid omtrent zijn voordragt befchuldigt, zoms zelfs van verveelende overtolligheid; ik geloof dat hij een egt leerling, uit het Profeetenfchool zijnde, zich al veel aan dien ftijl onder deze gebruikljjk gebonden heeft; van daar fpreekwijzen in dit Gefchrift, die men (kepende, langdradig of overtollig zou kunnen noemen, en die men als formuliers-uitdrukkingen, aan dat fchool eigen, moet kennen, die in dien tijd van belang waren, om dat ze autoriteit gaven aan het voordel, en het zegel der orden op zijne Schriften indrukte. Hierin beruste ik; mij is geenen Uitlegger voorgekomen, die bijzondere aanprijzing verdient. Bb 3 HST  HET GESCHRIFT VAN Z E F A N J A. I"e HOOFDDEEL. 'ts. t. Het i. e beftraftenende redenen door Ze- bentl van Je- . . bovab, gegeven f a n j a , een man van aanzien in jfada, "en zoonNvandie onder de regeering van Koning Josia CuscHt, zoon vrij algemeen bekend was: van Gedalia, r zoon vaa Amarja, zoon van Hiskia; onder het bewind van Josia, Amos zoon, Koning van Juda. vs. i. Jebovab fpreckt: ik wil vuldrckt alles in het land wegrapen. v6. j. Ik zal nienfehen en beesten wegrapen; Ik zal wegrapen vogelen des hemels en visfchen der zee,' En de fclandalen der godloosheid; Ja, Ik zal de menfcllcn uit het land vernielen, bedreigt Jebovab. 2. Hoe gunftig de uitzichten tans fchijnen te zijn, betuigt nogtans Jehovah, dat Hij in Zijne meerm alen gedaane bedreiging blijft berusten, om het land eenmaal zijnen ondergang te doen vinden; dit gaat zo verre, dat Hij alles wat van eenig belang gerekend mag worden, Wil bijeen gebragt hebben om zo te gemakkelijker naar elders te kunnen vervoerd worden. 3. Hier is aan geene uitzondering te denken, zelfs de gewoone onderfcheiding van redelijke en onredelijke, waar van de eerfte alleen ftraf baar zijn, zal Hij niet doen gelden; ftand of verblijf  VAN Z E F A N J A. Hoofdd. I. 395 vs. xl. 0E den dag van Jebevabs «r^U-Uii ^^^oud,^ Want het vuur van Zijn gramfchap moet het ganfiche la. * °£«*re£* Hij zal een einde maken inét allen Jfeed van alle de lanncn ncemen, en dit alles zal in den fterkften graad bewaarheid worden, als Jehovah over het lot van de Judeers, waar van de meeste ballingen geworden waren , eene gtmftige bdchikking maken zal. 8. Al ziet gij nu aan den internen oort van uw land verwoestingen, houdt moed, denkt dan: Jehovah toont ook opgemerkt te hebben, hoe veel hoons de Moahiet het ongelukkig Jtidecsch volk aandeed , hoe veragtelijk de vlugtelingen door de Ammonieten behandeld werden; die zelfs toen zij ruime handen kreegen, zich niet ontzagen door (tropen zich met het overgelatene in die landen te verrijken. 9. Detikt dan vrij: het is de magtige Legerheü, de Jehovah! die bij Zijn hogen roem zwoer, dit te zullen wreeken; Sodom en Gomorrha en hnnne nabuurfchap, had hen behoren te leeren bedagtzamer te zijn; naar den aart van hunnen grond zullen zij 'er aan gelijk zijn; de hogere landen zullen eene dorre wildernis zijn; de lagere, als de boorden van de doode zee, altoos onbebouwd en onbezogt, vol holen, en ongelijkheden als de zoutputten; wat van hunne landen nq# bewoonbaar is, zal door de bevolkers van Judea voor altoos geëigend worden. 10. Dat zal het loon van hunne ftoute infolence zijn; daar zij verwaand genoeg waren om zich met de onderdanen van Jehovah, den