X» £ APOKRYFE B O EK E N.   HET BOEK B A R U C H en de B R I E F J E R E M I A. AANHANGZELEN tot E S T H E R DANIËL. en het GEBED van M A. N A S S E. Naar het Grieksch. DOOR YSBRAND van HAMELSVELD. * ' Te AMSTELDA M, bij MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischlteeg, Noordzijde. MDCCXCVII.   HET s BOEK B A R U C H EN DE BRIEF VAN J E R E M I A.   HET È O E K BARUCH. ï)e Ballingen te Babel zenden dit gefchrift, door baruch opgejleld, naa Jerufalem, met geld, om voor hun in den Tempel te offeren. — Zij doen in hetzelve belijdenis van hunne zonden, en betuigen hunne hoop op eene ver* iosfing uit de ballingfchap. liet volgende is de inhoud van het Boek, Hoofdji, hetwelk baruch, zoon van Neria, van Maafeja, Zedekia, Afadia\ Helkia, m Baby Ion, heeft gefchreven, in het vijfde jaar, op den 2. zevenden der . . . maand, toen de Chalde'én Jerufalem ingenomen, en in brand gedoken hadden. Den inhoud Van dit Boek las baruch vooï, 3. ten aanhoren van jechoniS, zoon van jojakim, Koning van Juda, als ook ten aanho- f. ren van al het volk, dat gekomen was, om dit Boek te hooren, ten aanhoren der Groo- ' > ten, en der Koninglijke Prinfen, en der Overheden , ja, ten aanhoren van al het volk, klein en groot, van allen , die in Babyion, bij de rivier Sud, woonden; welke allen $< A 3 ween-  HET SOEK Hoofdft. weenden, en vasteden, en voor het Oppefrt. 6. wezen hun §ebed deden » en elk naar zijn vermogen , geld bijëengebracht hebbende, 7- zonden zij dat naa Jerufalem , aan jojakim , den zoon van Helkid, kleinzoon van Salomy den Hoogenpriester, en aan de overige Priesters, en al het volk, dat zich bij hem te 8- Jerufalem bevondt, toen hij de vaten van Gods Tempelhuis ontving, die uit den Tempel waren weggevoerd . om die in het land van Juda te rug te brengen, op den tienden van Sivan, de zilveren vaten, die zedekiS, de zoon van josia, Koning van Juda, hadt laten maken; nadat nabüchodonosor [nebukadnezar] , Koning van Babyion, jecho. Ni3, en de Vorflen, en gevangenen, en Groo. ten, en het gemeene volk, uit Jerufalem weggevoerd, en hem naa Babyion overgebracht hadt. to. Zij fpraken: Zie daar! wij zenden ulieden geld, koopt voor dat geld brand - offers, en zond-offers, en wierook, en bereidt fpijsoffer; en offert op den altaar van het Opperwil, wezen, onzen God. — Bidt ook voor het leven van nabüchodonosor , Koning van Babyion, en voor het leven van zijnen zoon baltazar , opdat hunne levensdagen zijn als 12. de dagen des hemels op de aarde; dan zal het Opperwezen ons vermogen fchenken, en onze oGgen verlichten, zoodat wij onder de fchaduw van nabüchodonosor, Koning van Ba.  i A r u c h. 7 Baby Ion, en van zijnen zoon baltazar, zul- Hoofdjf, len leven, en, daar wij hun, langen tijd, ' zullen moeten dienen , gunst en genade bij hun zullen vinden. — Bidt ook voor ons vs. 13* het Opperwezen, onzen God, dewijl wij tegen het Opperwezen, onzen God, gezondigd hebben, en de toorn en het misnoegen van God niet van ons geweken is, tot heden dezen dag toe. — Leest verders dit Boek, *4' het welk wij u zenden, om het in Gods Tempel openlijk voor te lezen, op den feestdag, en op gefchikte dagen. Spreekt dan: Bij het Opperwezen, onzen 15* God, is rechtvaardigheid, maar bij ons befchaamdheid op 't gelaad, gelijk het heden is met alle de ingezetenen van Juda en burgers Van Jerufalem, met onze Koningen,Vorften, i< hebben naar zijne Item niet gehoord , wij hebben ons niet gedragen, naar de geboden van God, die hij, ten onzen behoeve, gaf. En nu, o Opperwezen! Isra'éls God! gij, U« die uw volk, uit Egypte, met eene magtige hand, onder tekenen, en wonderen, door een geducht vermogen, en verheven arm , hebt uitgevoerd, en u eenen naam en roem gemaakt hebt, die nog heden beftaat! Wij heb» 12. ben gezondigd, wij waren godloos, wij hebben onrecht gepleegd, 0 Opperwezen, onze God, tegen alle uwe inzettingen. — Ach! 13, dat uw toorn zich van ons wende, want, wij zijn weinigen in getal overgebleven onder de volken , onder welken gij ons verllrooid hebt! Ach God! verhoor ons gebed j^. en fmekinge, verlos ons om u zelfs wil! en verleen ons gunst bij hun, die ons in ballingfchap vervoerd hebben! Ten einde de ge- 15, heele wereld erkenne, dat gij het Opperwezen, onze God, zijt, en dat uw naam en A 5 gods-  26 H E T B Ö E R HoofJft. godsdienst beleden wordt door iSRAëi,, eri f*" zijn kroost. iis. 16. O Opperwezen! zie neder uit uwen heiligen Tempel, en gedenk aan ons! Neig, 17. 0 God! uw oor, en hoor ons! Open uwe oogen, en zie. — Immers, de overledenen, in het fchim men rijk, wier geest uit hunnen boezem is weggenomen, zullen de heerlijk, heid en rechtvaardigheid van het Opperwe38. zen niet belijden: maar de ziel, die, grootlijks, bedroefd is, die gebogen en krachteloos daarheen gaat, de oogen, die bezwijken, de ziel, die hongert, zullen uwe heerlijkheid , en rechtvaardigheid , o God! erkennem ij>- Wij gronden ons fmeekgebed , 0 Opperwezen, onze God! voor u, niet op de deugden onzer Voorvaderen, of onzer Koningen, *o. trouwens, gij hebt uw misnoegen en toorn over ons gebracht, gelijk gij , welëer, bedreigdet, door den dienst van uwe knechten, fti. de Profeeten, toen zij fpraken: „Zoo fpreekt „ God! Buigt uwen fchouder, om den Ko„ ning van Babyion te dienen, dan zult gij „ beftendig in dat land bliiven wonen, het„ welk ik aan uwe Voorvaderen gefchonken aa. „ heb. Doch , indien gij aan de ftem van „ het Opperwezen geen gehoor geeft, door 23. j) den Koning van Babyion te dienen, dan zal „ ik uit de lieden van Juda en uit Jerufas, km het geluid van vreugde en blijdfchap „ doen  ü A R U C Hi ii 55 doen ophouden , het gejuich van bruide- Hoofdft. „ gom en bruid , dan zal het geheele land ** „ woest, en van bewoners ontbloot zijn!" Doch, wij hebben aan uwe (tem geen ge- vs. 24. hoor gegeven, noch den Koning van Babyion gediend, waarom gij ook uwe bedreigingen bevestigd hebt, die gij, door den dienst van uwe Knechten, de Profeeten, deedt, darmnet gebeente van onze Koningen, en het gebeente onzer Voorvaderen , uit hunne plaatze, zoude weggevoerd worden. Ja, helaas! het 25. ïs daar heen geworpen , voor de hitte van den dag, en de koude van den nacht — zij zijn geftorven , door zwaaren nood, door hongersnood, het ftaal, en pest, ook hebt 26. gij dien Tempel, die uwen naam voerde, gemaakt, zoo als het heden ten dage blijkt, wegens de fnoodheid van Israëls en Juda's nakroost. Dus hebt gij, 0 Opperwezen! onze God! 2f. met ons gehandeld, naar alle uwe billijkheid, en naar alle uwe groote barmhartigheid, zoo st. als gij gefproken hebt, door den dienst van MOSES,uwen knecht, toen gij hem geboodt, uwe Wet te fchrijven, ten behoeve der Is* raèïiten, op deze wijze: „ Indien gij aan mijne ftem geen gehoor 2p. „ zult geven, zoo zal, gewis , deze zoo „ groote en veeltallige menigte tot eene klei„ nigheid worden, onder de volken, onder „ welken ik hen verftroojen zal. ■— Ik weet 3°- „ toch  ia het boek Moofdjl. „ toch, dat zij naar mij niet hooren zullenr w.31. " want het is een hardnekkig volk. — Maar, „ in het land van hunne ballingfchap, zullen „ zij tot hun hart wederkeeren, dan zullen . „• zij erkennen, dat ik het Opperwezen, hun „ God, ben , dan zal ik hun verftand en 32. „ hoorende ooren geven, dan zullen zij mij „ prijzen, in het land hunner ballingfchap, 33. ,1 en aan mijnen naam gedenken. — Dan „ zullen zij zich van hunne hardnekkigheid „ bekeeren, en van hunne booze zeden, de„ wijl zij de handelwijze hunner Voorvade„ ren zullen herdenken, die tegen God ge- 34. zondigd hebben. — Dan zal ik hen doen ,i wederkeeren naa het land, hetwelk ik, „ met eenen eed, aan hunne Voorvaderen, „ abraham , isaük , en jarob , beloofde, „ dat zullen zij weder bebeerfchen, ik zal „ hen vermenigvuldigen , en zij zullen niet 35. „ verminderen. — Dan zal ik een eeuwig „ verbond met hun vastftellen, dat ik hun „ ten Schutsgod zal wezen, gelijk zij mijn „ volk zuilen zijn — en vooidaan zal ik „ mijn volk niet meer uit het land weeren, „ dat ik hun gefchonken heb." Boofdft. Albeheerfchend Opperwezen! God van 1c* vs. 1. raèi! eene ziel' die in benaauwdheid is, en 2. een beiingfle geest, roept tot u. — Hoor, o God! en ontferm uzelven. Helaas! wij 3- hebben voor u gezondigd! — Gij zijt beftendig, door alle eeuwen, maar wij vergaan in  BARUCH. 13 tn alle eeuwen. — Albeheerfchend Opper- Hoofdft. wezen! God van Israël! hoor toch het ge- y^'^ bed der overleden Israëliten, en der nakomelingen, die tegen u gezondigd hebben, die aan de ftem van u, hunnen God, geen gehoor gaven, waarom ook deze rampen ons hebben aangekleefd. — Gedenk niet aan de 5. ongerechtigheden van onze Voorvaderen , maar gedenk, in dezen tijd, aan uwe magt en aan uwen naam; gij toch zijt het Opper*. 6. wezen, onze God, u, o God! zullen wij loven. Daarom , immers , legdet gij uwen 7, eerbied in ons hart, opdat wij uwen naam zouden aanroepen. — Ja, wii zullen u loven , in onze ballingfchap , dewijl wij alle ondeugden onzer Voorvaderen van ons hart hebben afgeweerd , die tegen u gezondigd hebben. — Ach ! heden bevinden wij ons 8» in onze ballingfchap, in welke gij ons verftrooid hebt, ten fchimp en vloek, en eene fchuldvordering, naar alle de ondeugden onzer Voorvaderen, die van het Opperwezen, onzen God, zijn afgevallen. O Israël ! hoor naar de levensgeboden , 9. Sieemze ter ooren , opdat gij verftand moogt ervaren. Waarom, o Israël! zijt gij in der 10. vijanden land ? Gij zijt oud geworden , in 11. een vreemd land, gij zijt verontreinigd onder de dooden, gij wordt gerekend onder hen, die in het fchinypenrijk zijn nedergedaald. -~ Gij hebt de bron der wijsheid verlaten. — 15, ïn-  ï4 hetboek Hoefdfl. Indien gij den weg van God hadt bewan* de'd' zoudt 'eij'' eeuwif?» in vrede en voorin fpoed , gewoond hebben. — Leer, waar verftand, waar fterkte, waar vernuft, is, opdat gij te gelijk moogt weten, waar lang leven en heil, waar oogenlicht en vrede is. —« 15. Wie heeft hare plaats gevonden? Wie is in 16. hare fchatkameren binnengegaan? Waar zijn de Vorften der volken, en zij die heerschten 17. over het wild gedierte op aarde? Die fpotte» den met het gevogelte der lucht, die fchatten van zilver vergaderden, en van goud, ■ waar de (vervelingen op vertrouwen , zoodat 18. hunne bezittingen onëindig zijn? —- Zift die het zilver bewerkten, en daar hunne zorgen aan befteedden , wier daaden men niet 19. kan uitfpeuren, zijn verdweenen, en in het fchimmenrijk nedergedaald, terwijl anderen in 20. hunne plaats zijn opgedaan. — De nakomelingen zagen het licht, en woonden op de aarde, maar den weg der wetenfchap hebben 21. zij niet gekend, noch derzelver paden onderfcheiden, noch haar aangenomen. — Hunne kinderen wa>ren ver verwijderd van haren 22. weg. —. .Zij werdt in Kanaan niet gehoord-, 23. noch gezien in '("beman. Het kroost van Hagar zoekt wel wetenfchap op aarde, als ook de kooplieden van Merran en Theman, en de fabelkenners, en andere onderzoekers der wetenfchap, maar den weg der wijsheid heb-  BARUCH. 15 hebben zij niet gekend, noch aan hare pa- Hoofdfl. den gedacht. • O Israël! hoe groot is het huis van God! vs. 24. hoe uitgeftrekt de plaats van zijne bezitting! Groot en zonder einde, ,hoog en onafmeet- 25. baar! Daar waren de van ou !s vermaarde 2é. Reuzen, groot van geftalte , en ervaren in den krijg, maar deze heeft God niet verko- 27. zen, hun fchonk hij den weg der kennis niet. — Zij zijn vergaan , omdat zij geen 28. verftand hadden; omgekomen, om hunne onberaden dwaasheid. — Wie klom ooit ten 29. hemel op, en vatte haar, en bracht haar neder uit de wolken? Wie voer ooit over zee, 30. en vondt haar, en bracht haar aan voor uitgelezen goud? — Daar is niemand, die ha- 31ren weg kent, noch haar pad bezeft. — Alleen hij , die alles weet , kent haar, hij 32. vondt haar uit, door zijn vernuft. — Hij, die de aarde vormde, voor eenen eindelozen tijd, die ze vervulde met viervoetige dieren, die het licht uitzendt, en het fchiet voort, 33. die het roept, en het gehoorzaamt hem, trillende , daar de ftarren flonkeren op hunne 34, posten, en zich verheugen; die ze riep, en 35. zij antwoordden: Tot uwen dienst! zij flonkeren, met vreugde, voor haren maker. — Deze is onze God, geen ander is met hem 36. te gelijken ! Deze heeft den gantfchen weg 37. der wetenfchap gevonden, en haar aan jakob, zijnen knecht, aan israül, zijnen bemin-  l6 HET BOEK minden, gefchonken. — Daar na is zij op aarde gezien, en heefc onder de menfchen verkeerd. Hoofdjï. Deze v/etenfchap is het boek van Gods vs 'u geboden, en de wet, die in eeuwigheid beftaat — allen, die haar onderhouden, ten leven , maar, die ze verlaten, zullen fterven. — 3. O jakob! bekeer u, en neem haar aan, wan- 3- del, ter verlichting, in haar licht. — Geef uwe eere niet aan eenen anderen, noch uwe eigendommen aan eenig vreemd volk. 4- Zalig zijn wij, o Israël! dewijl aan ons kenbaar is, het geen aan God behaagt, 5- Houd moed, mijn volk, gij gedachtenis van 6. Israël! Gij moogt aan Heidenen verkocht zijn, doch niet tot uw verderfj omdat gij God vertoornd hadt, zijt gij aan de vijan- 7. den overgeleverd. — Gij hebt uwen Schepper tot misnoegen verwekt, door aan Demons , meer dan aan God , te offeren. —- 8. Den eeuwigen God, die u fpijsde, hebt gij vergeten, ook hebt gij Jerufalem, hetwelk u voedde, bedroefd. tf. Zij zag den toorn, die u van God overkomen zou, en fprak: „Hoort, gij nabu„ rinnen van Sión! God heeft mij eene groo« io. „ te droefheid aangebracht, want, ik heb de „ ballingfchap van mijne zoonen en dochte„ ren aanfchouwd, welke de Eeuwige hen ïi. „ heeft doen overkomen. — Hen, die ik, „ met blijdfchap, had opgekweekt, heb ik „ met  S A R U C H. 17 „ met geween en treurigheid laten gaan. — Hoofdfl „ Dat niemand zich over mi], eene wedu- Wr „ we, en van velen verlaten, verblijde! Ik ben eene woestijn geworden, door de zon„ den mijner kinderen, omdat zij zijn afge„ weken van de wet van God. — Zij er- 13„ kenden zijne rechten niet, zij bewandelden s, niet de wegen van Gods geboden, zij be„ traden niet de paden van zedentucht, naar „ zijne gerechtigheid. Komt gij, nabu- 14. „ rinnen van Sïön, gewaagt van de balling» „ fchap mijner zoonen en dochteren, in wel- „ ke de Eeuwige hen heeft weggevoerd. — „ Hij voerde tegen hen een vergelegen volk 15. ,, aan , een onbefchaafd volk, en van bar» „ baarfche taal, zoodat zij geen ontzag had- ' 16, „ den voor den ouderdom, noch medelijden „ toonden met de kindfche jaren, maar d© „ geliefde zonen der weduwen wegvoerden, „ en de eenzamen van dochteren beroofden. „ — En ik, helaas! hoe was ik in ftaat, 17. s, om ulieden te helpen? Maar, hij, die u 18. „ deze rampen deedt overkomen, zal u uit „ de magt uwer vijanden verlosfen. „ Gaat, kinderen! gaat, want ik ben woest 19„ en verwoest gelaten. — Ik heb het vreug- ao. „ dekleed afgelegd, en het treurkleed mijner „ fmeking aangetrokken. — Ik zal, in mijne „ dagen, tot den Eeuwigen roepen. — „ Schept moed, kinderen ! roept tot God, 21. „ die zal u uit h»t geweld, uit de magt der B » vij-  18 HET BOER Hoofdfl. „ vijanden, redden. — Zeker, ik heb hoop r]^'a2 >» °P uwe verlosfing, door den Eeuwigen, „ de vreugd is bij mij ontloken van den ,, Heiligen, op de barmhartigheid , die u ,, haast zal geworden, van onzen Eeuwigen 23- „ Verlosfer, Gelijk ik u vaarwel zeide met ,, geween en rouwe, zoo zal God mij uliei'i den wederfchenken, met blijdfchap en eeu24. ,, wige vreugde. — Trouwens, gelijk Si'óns ,, naburinnen uwe ballingfchap gezien heb-» ben, zoo zullen zij dra uw heil van God ,, aanfchouwen , welk u zal gebeuren, met „ groote heerlijkheid en den luister des Eeuwigen. e-, „ Kinderen! lijdt geduldig den toorn, die ,, u van God is overgekomen : de vijSnd „ heeft u vervolgd, maar haast zult gij zijn „ verderf aanfchouwen, en hen op den hals aö. >j treden. •— Mijne tedere kinderen zijn „ door ruwe wegen gegaan, zij zijn wegge„ voerd, als eene door den vij3nd geroofde „ kudde , doch , hebt moed , kinderen! en roept tot God, — Hij, die u dit deedt 38. >» overkomen, zal aan u gedenken; alleen, „ gelijk uwe gezindheid was, om van God ,, af te dwalen , zoo verdubbelt nu uwen „ ijver tienmaal meer, om u te bekeeren, 3^. „ en hem te dienen; dan zal hij, die u ram« „ pen deedt overkomen, u eene eeuwige ,, vreugde, met uwe verlosfing, doen we» ?, dervaren. Schep  B A R U G H. 19 „ Schep moed, o Jerufalem! hij, die u Hrefdft. „ zijnen naam fchonk , zal u vertroosten. Wee hun, die u mishandelden, die zich '3,. „ verheugden over uwen val! — Wee de 3»« fteden, in welken uwe burgers Haven ge„ weest zijn! V/ee de ftad, die uwe burgers „ ontvangen heeft! Immers, gelijk zij zich 33* ,, verheugde over uwen val, en zich in uw „ onheil verblijdde , zoo zal zij zich ééns „ over hare eigene verwoesting bedroeven. „ Ik zal haar van de volksmenigte beroven, 34- die hare blijdfchap was, en zal haar ge- „ juich in rouwklagt veranderen. Een 35. „ vuur zal haar overkomen van den Eeuwi„ gen , voor lange tijden : zij zal , langen „ tijd, door Demons bewoond worden." ,> O Jerufalem! zie uit oostwaards , én 35. „ aanfchouw de vreugde, die u van God „ toekomt, zie daar, uwe burgers, die gij 37. ,, vaarwel gezegd hadt, komen, zij komen, „ vergaderd van het Oosten tot het Wes- ten, door het magtwoord van den Heili„ gen, en verheugen zich over de heerlijk„ heid van God. „ Leg af, Jerufalem, het rouwgewaad van Hoofdfl. uwe droefheid en fmarte, en trek het v« vs 1 „ ftaatzijkleed der majefteit aan,u van God, voor eeuwig, gefchonken: hang den man- 2. j, tel der gerechtigheid, u van God gewort, den, om; zet het hoofdhuizei der maje•„ fteit des Eeuwigen op het hoofd: dewijl 3. Ba „ God  20 HET BOEK BARUCH. Hoofdft. „ God aan alle ondermaanTche volken uwen v7.\. " luister zal vertonen; voor eeuwig z^l uw „ naam van God genoemd worden: vrede „ der gerechtigheid, en majefteit der godza* „ ligheid! 5- „ Rijs weder op, o Jerufalem! en fta op ,, de hoogte, zie uit nnar het Oosten, en „ aanfchouw uwe burgers, verzameld van „ het Westen tot -het Oosten , door het „ magtwoord des Heiligen, en zich verheu- 6. „ gende, omdat God aan hen denkt, ~ Zij „ gingen van u uit, te voet, gedreven door „ de vijanden, maar God brengt hen weder „ tot u in, verheven in heerlijkheid, als 7> „ Konings-kinderen. — Ja, God heefc be* „ floten, alle. hooge bergen, en de eeuwige „ zeeduinen, te vernederen, en alle dalen te „ vullen, en met den grond gelijk te maken, „ opdat Israël zeker ga, in de majefteit van 8- „ God. — De bosfchen en alle welriekend geboomte zullen Israël overfchaduwen, 9. „ door het magtbevel van God. — Ja, God ,, zal Israël voeren, met vreugde, door het „ licht zijner majefteit, met barmhartigheid „ en gerechtigheid, die van hem ooriprongj, lijk is." P E  de brief vam je r e mi 3» d e BRIEF VAN j ER È M I A, Befchrijving van de ongerijmdheid van dén afgodsdienst, den Israëlitifche ballingen voorgefield, opdat zij de Afgoden niet voor Goden erkennen of verëeren. ^^.ffchrift van den Brief, weiken jeremü aan de ballingen zondt, die naa Babyion ftonden gevoerd te worden door den Koning der Babyloniërs, om hun aan te kondigen, hetgeen hem van God bevolen was. Om de zonden, welken gij voor God ge- vu j, pleegd hebt, zult gij, als ballingen, naa Baby* Ion, gevoerd worden, door nabüchodonosor [neburaonezar] , Koning der Babyloniërs. — In Babyion dan gekomen zijnde, zult gij daar 2. vele jaren, eenen langen tijd, blijven, tot zeven gedachten toe, doch , daarna zal ik ulieden, met vrede eh voorfpoed, van daar uitvoeren. — Nu zult gij, in Babyion, zil- 3. veren, gouden, en houten, Goden, die den Heidenen vreeze aanjagen, op de fchouderen zien ronddragen. — Wacht u dan, dat gij 4, B 3 den  22 DE BRIEF den onbefchaafden Heidenen niet eenigzins gelijk wordt, laat geene vreeze of ontzag 5- voor dezelven u bevangen. — Wanneer gij eene menigte volks voor en achter hen ziet aanbidden, zoo zegt in uwe gedachten: TJ 6. moet men aanbidden, o Opperheer! Dewijl mijn Engel bij ulieden is, die uwe zielen onderzoekt. 7- Trouwens, hunne tong is door den werkmeester wel fijn gefneden , en zij zijn, met goud en zilver opgefchikt, doch met dit a! zijn zij leugenachtig, en kunnen niet fpreken» 8- Als voor eene jonge dochter, die geern opgefchikt is, nemen zij goud, en maken kro- 9- nen voor de hoofden van hunne Goden; maar fomtijds onttrekken ook de Priesters het goud en zilver aan hunne Goden, en beueden het io. voor zich zei ven, ja geven daar van aan de hoeren, die onder hun dak zijn. — Men fchikt de zilveren , eu gouden, en houten Goden, als menfchen, met klederen ïi. op, maar zij kunnen, ondertusfchen, zich zeiven niet bewaren tegen den roest en de ic motten; wanneer zij eenen purperen mantel omhebben, veegt men hun aangezicht, van het ftof uit het huis, het welk er dik op ligt. 13. Hij voert eenen fcepter, als iemand, die de Opperrichter van het land is, maar hij kan den genen, die tegen hem misdoet, niet 14. ter dood brengen. Ook houdt hij een zwaard, ea  V A N J E R È m I 'ié "53 en heirbijl, in de hand, maar kan zich zeiven van den oorlog en roovers niet bevrijden : waar uit blijkt, dat zij geene Godert zijn» Vreest hen dan niet, want gelijk iemands vs. 15. gebroken vat onnut is, zoo zijn ook hunne Goden: als zij vastgezet zijn, in de huizen, nS. zijn hunne oogen vol dofs, van de voeten der genen, die binnengaan. En gelijk voor 17. iemand, die zich tegen den Koning vergrepen heeft, de zalen rondom bezet worden, als die ter doodllraffe gevoerd zal worden, zoo verzekeren ook de Priesters hunne Tempels, met deuren, floten, en grendels, opdat zij van geene roovers geroofd worden. — Zij ontfteken voor hün kaarsfen, zelfs meer 18 dan voor zich zeiven, fchoon zij geene van dezelven zien kunnen, dewijl zij als één der balken van het huis zijn, ja men zegt, dat 19* hunne harten geknaagd worden, van het geringfte gewormte, zij worden het niet gewaar, wanneer deze henzeiven en hunne klederen verteeren.— Hunne aangezichten wor- 20. den Zwart van den rook, uit het huis. — De nacht-uilen, zwaluwen, en andere vogel- 2(, tjens, ja zelfs de katten , vliegen en zitten op hun ligchaam en hoofd. — Hier uit kunt 22. gij weten, dat zij geene Goden zijn, vreest hen dan niet. Indien iemand den roest niet afwischt ^ van 33. het goud , dat tot fieraad om hen hangt, 13 4  £4 ^> e brief zuilen zij niet blinken, doch zij hadden er zelfs geen gevoel van, toen zij gegoten wer**• 24- den. — Zij worden voor een' hoogen prijs gekocht, hoewel er geen geest in hun is. —25. Zonder voeten zijnde , draagt men hen op den fchonder, en vertoont dus aan de men» 25. fchen hunne fchande. — Die hen dienen, fchamen zich, omdat zij, zo zij eens op de» grond vallen , door zich zei ven niet weder kunnen opftaan; gelijk zij zich ook niet bewegen , door zich zeiven , als iemand ze recht op plaatst, noch zich oprichten, alsmen ze nederlegt, maar men zet hun gaven 57. voor, zoo als voor de dooden. Hunne offeranden verkopen hunne Priesters, en verkwisten ze. — Hunne vrouwen zouten ze zelfs in, zonder daar v»n aan de armen of 28. onvermogenden mede te deelen. — Maanftoudige en kraamvrouwen raken hunne offeranden aan. — Erkent daar uit, dat zij geene Goden zijn, en vreest hen niet. 29. Waarom zouden zij Goden heeten?— Omdat de wijven aan de zilveren, gouden, err 30. houten, Goden iet voorzetten, en de Pries-ters hen, in hunne Kapellen, rondrijden,, zelve gefcheurde klederen aanhebbende, de hoofden en baarden kaal gefehoren, en met 31. ongedekte hoofden.- — Voor hunne Godera roepen en brullen zij, gelijk fommigen op 32. een lijkmaal over eenen dooden. — Hunne Priesters nemen van hunne kleding, en be- klc-  V '21 N j £ R ï M I Si feicden daar hunne vrouwen en, kinderen mede. Het zij zij kwaad of goed van iemand dul- vs. 33. den, zij kunnen het niet vergelden; zij kun» nen geenen Koning aan- of afzetten. Even 34 ren, zijn gehoorzaam , als zij tot haar ge- 60. bruik worden afgevaardigd, zoo is ook de blikfem zichtbaar, als hij licht, dus ook 61. waait de wind in alle landen; zoo volbrengen ook de wolken, als hun van God bevolen wordt , dat zij over de geheele wê. 62. reld drijven zullen, hetgeen bevolen is, en het vuur volbrengt het bevel, wanneer het van boven afgezonden wordt, om bergen en bosfchen te verteeren — maar deze Goden zijn noch aan derzelver gedaanten noch 63. krachten gelijk. — Daarom moet men ook niet meenen, noch zeggen , dat zij Goden zijn, alzoo zij niet magtig zijn, zoo min om ftraffen te oefenen, als om den menfchen wel 64. te doen. — Wetende dan , dat zij geene Goden zijn, zoo vreest hen niet. 65. Zij kunnen de Koningen vloeken noch ze* 66. genen. — Zij kunnen ook geene tekenen in de'lucht, onder de Heidenen, vertonen* zij kunnen niet lichten , als de zon , niet 67. blinken, als de maan. — De wilde dieren zi|"n voortreflijker , dan zij: deze kunnen zich zeiven helpen , door in een hol te 63. vluchten. — Op geenerleië wijze dan blijkt het ons, dat zij Goden zijn, daarom vreest hen niet. Ge*  VAN JEREMla. ao Gelijk een molik in een kersfenboomgaard vs. 63. niets bewaren kan, zoo zijn ook hunne houten, gouden, en zilveren, Goden. -7— Op dezelfde wijze, zijn zij gelijk den doornboom in eenen hof, op welken allerlei gevogelte gaat zitten, — Insgelijks, zijn hunne hou- 7 ten, vergulde, en verzilverde, Goden eenen dooden gelijk , die in het duister geworpen ligt. — Aan het purper en fcharlaken, dat ï%* zij aanhebben , en dat vergaat, kan men erkennen, dat zij geene Goden zijn. — Zij zullen zelve, eindelijk, vergaan, en tot een' fpot op het land zijn. — Zoo is dan de deugdzame man, die geene Afgoden heeft, voo'rtreflijker, want hij zal verre zijn van befpotting.   AANHANGSELEN TOT E S T H E R,   AANHANGSELEN tot È S T H E R. ïé a a n h a w g z e i.. Zeldzame droom van mordecha! — Hij ont» dekt eene famenzwering, tegen des Koningi leven, waar voor hij door den Koning vereerd, maar door hAman gehaat, wordti (Foor esther I. i. — In de gewone verid^ ling, Hoofdft. XI. 2. — XII. 6.) In het tweede jaar der regering van ar- FiofJ/l. taxerxes, den grooten Koning, op den eer- y$Xï^ Hen van Nifan, hadt mardocheus (mordéChai), zoon Van Jair, zoófl van Se mei, zoon vah Kis, uit den ftam Benjamin, een Jood, die in dé ftad Sufa woonde, een groof man,' en bediende aan het Hof des Konings, een droomgezicht. — Hij was één van dê 3. ballingen, die naSuchodonosor, Koning van Babyion, uit Jerufalem, met jECnoNia, den Koning van Jude'ê, in ballingfchap gevoerd hadt. — Dit droomgezicht was' het volgende : Men hoorde een vreeslijk geluid en' ge- f, C druisch,  aan hangzelen" Uoofdfl. druisch, donder en aardbeving, en beroering* op aarde, waarop, onverwachts, twee groo. te draken te voorfchijn kwamen, beiden ge. reed, om met eikanderen, te kampen. «• 5- Door hun geluid , werden alle volken ten oorlog opgewekt, om het volk der deugdza6. men te beoorlogen. — Dit was een duistere en fïikdoBkere dagj er was verdrukking en angst, mishandeling en oproer, op aarde. — 7- Al het deugdzaam volk was ontlteld, en voor onheilen bevreesd, zoodat zij zich tot 8. Kerven bereidden, en tot God om uitkomst fmeekten Op hun geroep, kwam, als 't ware, uit eene kleine bron, eene groote 9. rivier, cn veel water, voort. Nu brak het licht weder door, en de zon ging op, de nederigen werden verhoogd, en verflonden 10. de aanzienlijken. — mardocheus, dezen droom gedroomd hebbende, ontwaakt zijn. de, bepeinsde, wat God wilde doen? Ook behieidt hij den droom in zijn geheugen, op ailerleië wijze zijn best doende, om denzelven te verftaan, tot den. nacht toe. Honfdfl. Als mardocheus ééns fllep, bij gabathaen tharra, twee gefnedcnen van den Ko- 2. ning, die aan het Hof de wacht hadden,, hoorde hij hunne gefprekken , en ontdekte hunne voornemens; hij verliondt, dat zij gereed waren, om aan den Koning artaxerxes de handen te Haan. Dit hun voornemen 3. maakte hij aan den Koning bekend, waar op de  TOTESTHER. 35 de Vorst deze twee gefnedenen liet onder- Hoofafi. XII vragen, en de zaak beleden hebbende, werden zij opgehangen. — Dit voorval fchreef 4* de Koning in zijn gedenkboek op, ook heeft mardocheus van deze gebeurenisfen gefchreven. Tevens möest mardocheus, op 'sKo- 5nings bevel, ten Hove dienen, en de Koning befchonk hem, wegens deze ontdekking,, met gefchenken. — Maar haman, de zoon van hammedatija, de Bugeër, die thans bij den Koning in aanzien ftondt, zocht, om den Wil van deze twee gefnedenen, mardocheus eh zijn volk te beledigen. ïïi AANHANGZEt. Affchrift van den Bevelbrief'van artaxerxes, aan de Landvoogden, om de Jooden , op èènen bepaalden dag, om te brengen'. {Twfchen esther III. 14* en 15. — In de gewone vertaling Hoofdil;. XIII. 1-7. Dit is het affchrift van dezen Brief: Hoofdft; „ Dus fchrijft de groote Koning artaxer- ^\ ±es aan de Stadhouders der 127 Landfchsppen van Indië tot aan Ethiopië, en aan de onderhorige Landvoogden: Over vele volken 2heerfchende, en gebied voerende over de geheele wereld, heb ik mij nooit, trots op mijne magt, willen verheffen, maar, altijd C 2 met  30* aanhangzelen Hoofdfl. met befcheidenheid en zachtmoedigheid regerende, heb ik mijne onderdanen altijd zonder opfchudding gerust willen doen leven, en in mijn rijk de veiligheid handhaven, zoodat men hetzelve tot aan de uiterfte grenzen vrij kon bereizen, dus heb ik de van alle menfchen gewenschte vrede fteeds willen vernieu- w. 3' wen. Hier over met mijne Raaden raadplegende, hoe dit best te volbrengen, heeft haman, die bij ons in verftand uitmunt, die door onveranderlijke goedwilligheid, en onwrikbare trouwe, beproefd is, en de tweede plaats van eere in ons Koningrijk verkregen 4- heeft, ons vertoond, dat er, onder alle de volksftammen op de wereld, zeker hatelijk volk vermengd leeft, in wetten ürijdïg tegen alle volken, en de bevelen der Koningen beItendig verachtende, zoodat onze onberispelijk ingerichte regering niet kan bevestigd worden." 5- „ Wij dan vernomen hebbende , dat dit eenigfte volk met alle andere menfehen altijd oneens is, veranderende de zeden, door hunne vreemde wetten in te voeren, en dat het, jegens onze belangen kwalijk gezind , zeer liioode ftukken bedrijft, zoodat ons rijk niet tot zijnen welftand geraken kan , bevelen-, 6. mids dezen, dat zij, die u aangewezen worden, in de aanfehrijvingsbrieven van haman, die onze zaken waarneemt, en onze tweede vader is, allen, met vrouwen en kinderen, tot  tot esther» 37 tot den laatften man toe, door het zwaard Hoofdfl. XIII. hunner vijanden, zonder eenig medelijden en verfchoning, worden omgebracht, op den 14 der 12de maand Mar\ van het aanftaande jaar, opdat zij, die, gelijk eertijds, dus ook *A 7nu, vijandlijk gezind zijn, op éénen dag, door geweld, in het graf komen, en onze zaken, in vervolg van tijd , in volmaakten welftand en zonder beroering mogen laten." lil. AANHANGZEL. Gebed van mardocheus — en van het gantfche volk — als ook van de Koningin esther , om uitkomst en verlosfing. — es» ther maakt hare opwachting bij den Koning, op wiens vertoornd gezicht, zij in onmagt valt, het welk den Kening tot medelijden beweegt. (Achter f.sther IV. 17. — In de gewon* vertaling, Hoofdft. XIII. 8-19. — XIV. en XV.) Nu badt mardocheus tot God , alle de 8. daaden van het Opperwezen herdenkende, met deze woorden: „ O God! o Opperwezen! albeheerfchende Koning! dewijl alles in uwe magt is , zoo 9kan u niemand tegenftaan, indien gij Isracl wilt behouden. — Gij hebt hemel en aarde ioC 3 [het  aanhangselen P'tff, [het gantsch Heel-alj gefchapen, en al dat - • wonderbare, op deze ondermaanfche wereld; «• gij zijt de Opperheer van alles, daar is niemand, die u, den Opperheer, kan weder- 12. ftaan. — Gij kent alle dingen; gij weet, o God! dat ik, niet uit fchimp, noch uit trotsheid, noch uit eerzucht, dit gedaan, en, den hovaardigen haman niet heb willen aan- 13- bidden. — Ik zou zelfs, tot behoud van Israël, geern de voetftappen van zijne voe- H- ten gekust hebben. — Maar, ik heb dit gedaan, opdat ik de eere van eenen mensen niet zou Hellen boven de eere van God. — 15- Ik zal niemand aanbidden, behalven u, mijnen Opperheer, en wanneer ik in 't vervolg even zoo handel, zoo gefchiedt het niet, uit itf. laatdunkendheid. — Wel nu, o Godlijk Opperwezen o Koning ! God van abraham « ach! fpaar uw volk, vermids men ons aanziet, om ons te verderven, en begerig is, om uw alöud erfëigendom uit te roejen. W-> Veracht uw eigendom niet, hetwelk gij voor 18. u uit Egypte verlost hebt. — Verhoor mijn gebed, en wees uw erfvolk genadig. Verkeer onze droefheid in blijdfchap, opdat wij leven, en uwen naam, o Opperheer, loven. — Ach doe den mond niet te niet van hun, die u prijzen!" S£. Ook fmtekte geheel Israël, met alle kracht, nademaal de dood hun voor de oogen zweefde. De  TOT ESTHERi ?9 De Koningin esther nam, insgelijks, in 'hffófldezen doodsangst} den toevlucht tot het Op- yj> ^ perwezen , hare fierlijke praalgewaden afge- 2. legd hebbende, trok 'zij klederen van angst en droefheid aan; in plaats van den uitmuntenden geur van fpecerijen , dekte zij haar hoofd met (toffe en asfche; ja zij kwelde zelfs haar geheele ligchaam zeer ; in plaatze van allen (ieraad en vrolijkheid , ging zij thans met gefcheurde en geplukte haairen — zij badt het Opperwezen, den God van Is- 3< raël, en fprak: „ O mijn God! die gij alleen onze Koning 4* zijt! help mij', die thans alleen ben, en geen redder heb , behalven u, daar mijn gevaar tegenwoordig en voor de hand is. Van jongs 5af, heb ik, in mijnen vaderlijken Stam, gehoord , dat gij , o Opperwezen ! Israël uit alle volken aangenomen , en onze Voorvaders, boven alle hunne Stamvaders, ten eeuwig erfëigendom, uitgelezen, en aan hun al. les, wat gij hun beloofd hadt, ook volbracht hebt. — Thans hebben wij tegen u gezon- 6digd, daarom hebt gij ons aan onze vijanden in handen gegeven, omdai wij hunne Goden vereerd hebben. O God! gij zijt rechtvaar- 7« digi _ Doch,.nu zijn zij niet vergenoegd, met onze bittere ballingfchap, maar zij heb- 8. ben zich, bij handtasting, aan hunne Afgoden verbonden, dat zij de bepaalde uitfpraak 9. van «wen mond te niet doen, uw erfëigenC 4 dora  49 aanhangzblen ^tlf' tïom uitr0ejetl • den mond van hu"> die u loven, doen zwijgen, en de eere yan uwen Tempel en het vuur van uwen Altaar zullen; f?' I0, uitblusfchen; dat zij den mond der Heidenen zullen ontfluiten tot lof der Nietgoden, en om eenen fterveling yoor eeuwig te bewon-? li. d.eren. — O God! geef uwen fcepter niet over j aan dingen, die geen wezen hebben, laat hen niet lagchen over onzen val, maar. wend hun overleg en voornemen tegen hen, en Hel hem, die dit tegen ons heeft begonT nen, ten toon. — O God! gedenk aan ons' maak u bekend in dezen tijd yan onze verdrukking, en bemoedig mij, o Koning de? Gode*n ! en beheerfcher van alle heer.fc.hap- J3- pij! — Geef mij gepaste redenen in den mond, om voor dien leeuw te fpreken, wendt zijn hart tot haat tegeu onzen vijand, tot zijn' ondergang, en verderf van allen, U' die, als hij, gezind zijn. ■— Maar verlojs ons, dopr uwe magt, en help mij, die al» leen ben, en geenen redder heb , behalven. ï5- u, o God! — Qij draagt kennis van alles, gij weet, dat ik de eere der godlozen haat? pn een afgrijzen heb yan het bed der onbefnedenen en van alle vreemden, maar gij weet ook, dat ik genoodzaakt ben, dat ik yan het teken van hovaardij een'gruwel heb, hetwelk mijn hoofd bedekt, zoo dikwijls ik mij in het openbaar vertonen moet. Ife gruwe er van, als van een vuilen doek, pok draag  ï O t esther» 4£ draag ik het nooit, wanneer ik ftilte en een- Hoofdjt. zaamheid genieten mag, — Zelfs heeft uwe *w dienstmaagd nooit gegeten aan de tafel van haman 5 ik heb des Konings drinkmaal nooit vereerd, noch van den offerwijn gedronken. — Uwe dienstmaagd heeft geene vreugde ge- js. had, van den dag af,, dat ik hier overgebracht, ben,, tot nu toe, dan alleen in us p Opperwezen! God van abraham! O God, 59. die alles vermoogt ! hoor het gefmeek der hopelozen , en verlos ons uit de magt der onrechtplegers, ach! red mij uit mijne vreeze!" Qp den derden dag, eindigde zij met bid- jj00fdjl, den, en de treurklederen afgelegd hebbende, XV. trok zij hare ftaatieklederen weder aan ; en " 2^ heerlijk uitgedoscht zijiide , nam zij, onder het aanroepen van God, den Voorziener van alles, den Verlosfer, hare twee Haat juffers, pp de ééne yan welke zij leunde, om zich 3. teder en kiesch te vertonen, de andere volg- 4. de- haar, en droeg haren fleep. — Zij zelve 5. was, blozend in den bloei harer fchoqnheid, haar gelaad ftondt vrolijk en aanminnig, maar haar hart, was beangftigd van vreeze. Dus, if alle de deuren doorgegaan zijnde, ftelde zij zich voor den Koning, die op zijnen koninglijken troon gezeten, en met al het gewaad zijner majefteit bekleed was, geheel in goud en juweelen, zoodat hij zeer ontzachlijk was. — Zijn wezen, dat van majefteit 7. C 5 fchjt-  4* aanhangzelen Botfdfl. fchitterde, opheffende, zag hij haar in vollen toorn aan, zoodat de Koningin nedérzeeg, hare kleur veranderde , en zij viel iii onmagt, nederzijgende op de ftaatjuffer , die vs. 8. voor haar ging. — Nu wendde God het hart van den Vorst tot zachtmoedigheid; verlegen geworden zijnde , fprong hij van zijnen troon, en haar in zijne armen vatten, de, tot zij weder tot zich zeiven kwam, troostede hij haar, met vriendelijke woor. den, vragende: „Wat begeert gij, esther? » Ik ben uw broeder, fchep moed, gij zult „ niet fterven. Ons gebod is algemeen. 9- „ Kom, nader!" — Tevens den gouden fcepter opligtende, legde hij haar dien op 10. den hals, en haar omhelzende, geboodt hij 11. haar, vrij uit te fpreken, waar op zij tegen hem zeide: „O Vorst! ik befchouwde u, ,, als eenen Engel van God , toen ontlielde „ mijn hart, uit ontzag voor uwe majefteit. ïs. „ Want gij zijt ontzaglijk, Vorst! hoewel 13- „ uw wezen vol genade is." Dit gezegd hebbende, viel zij, andermaal, in onmagt, 14. zoodat de Koning ontftelde, terwijl alle zijne Hovelingen hun best deeden, om haar te vertroosten, iv. aan-  totesther. 4* ■ iv. aanhangzel. Schriftelijk hevel van artaxerxES, waar in . hij het doodvonnis tegen de Jooden herroept — en beveelt, dat zij een jaar lijksch Feest, ter gedachtenis van hunne verlosjing, vieren zullen. {^Achter esther VIII. 13. — ln de gewonevertaling Hoofdft. XVI.) „ De groote Koning artaxerxes aan de H™fd$127 Stadhouders der landvoogdijen, van In- vu 'u die tot Ethiopië, en aan de Waarnemers van onze zaken, in dezelven, heil!^* „ Velen, die, door de grootlte goedgun- -• ftigheid van hunne weldoeneren, dikwijls vereerd zijn geworden , hebben zich daar op verhovaardigd , en zoeken niet alleen onze S« onderdanen te beledigen, maar, hunne weelde niet kunnende verdragen, trachten zij zelfs hunnen weldoeneren lagen te leggen. Dus niet alleen de dankbaarheid uit de men- 4fchen wegnemende, maar ook, zich op de pracht van hun ongemeen geluk verheffende, verbeelden zij zich, de wraak van God, die het kwaad haat, en altijd alles befchouwt, te ontvlieden. — Odk gebeurt het meerma- S". len, dat velen der genen, die in eenige magt zijn gefield, en aan welken toebetrouwd is, de  H AANHANCZBLEN ffxvf' dC Zake" VaD vrienden te behandelen, dezeh ven door aanraaden maken tot deelgenoten in het vergieten van onfchuldig bloed, en hen in onherftelbare zwarigheden hebben inge- 6. wikkeld, omdat zij, naar hunnen fnooden en valfchen aart, de eenvouwige goedwilligheid van hunne Vorften, door opgefierde fchijnre- 7- denen, bedriegen. — Hetgeen wij gemeld hebben, kan niet alleen uit de oude gefchiedenisfen worden opgemaakt, maar ook, en wel voornaamlijk, uit hetgeen voor onze voeten gebeurt, zo gij overweegt, hetgeen onrechtvaardig volbracht is, door het vergiftig gedrag van hun, welke de magt, onbe. ». hoorlijk, hebben gebruikt. - Wij behoren, derhalven, voor het vervolg, acht te geven, dat wij ons rijk, voor alle menfchen, zon' 9 der beroeringen en in v.rede, beftuuren, veranderingen makende, en de zaken, die onder de oogen komen, altijd, met alle billijke infchikiijkheid, onderfcheidende.'* 10. „ Te weten , als haman , de zoon van hammedatha, een Macedoniër, in waarheid vreemd , van het bloed der Perfen, en heel veel verfcheelende van onze zachtaartigheid, bij ons als een vreemde gast ontvangen zijnde, de beleefdheid, die wij aan alle volken bewijzen , in zoo verre ondervonden hadt, 11. dat wij hem zelfs onzen Vader noemden, en dat hij, van allen aangebeden wordende, de tweede plaats na den Koninglijken troon bekleed-  TOT ESTHEIU . 4f> kleedde, heeft hij, zoo groote hoogheid niet Hoofdfi. kunnende dragen, eenen aanflag gemaakt, om ^Vj2 ons van ons rijk en leven te beroven, en mardocheus, die ons altijd een behoeder en 13« weldoener geweest is, als ook de onberispelijke deelgenote van ons rijk, esther, met hun geheele volk, door menigvuldige bedrieglijke ftreken, ten ondergang en verderf te helpen. — Op deze wijze toch, heeft hij r^ gemeend, ons te ontbloten, en dan de heerfchappij der Per/en aan de Macedonièrs over te brengen. Doch, wij bevinden, in tegen- 15. deel, dat de Jsoden,- die deze booswigt ter uitroejing beftemd hadt, geene kwaaddoeners zijn, maar dat zij,volgends zeer billijke wetten, belluurd worden, dat zij zoons zijn van «J, den hoogden en grootflen levenden God, welke dit ons Koningrijk voor ons en onze Voorzaten, in den fchoonlïen ftand, gebracht heeft. Gijlieden zult dan weldoen, dat gij 17. geen gebruik maakt van de bevelbrieven, die door haman, den zoon van hammedatha, zijn afgezonden: dewijl.hij, die zulks te vo- 18. ren hadt uitgewerkt, reeds bij de poorten van Sa/a, met zijn geheele gedacht, gekruist is, en zeer fpoedig zijne rechtvaardige ftraffe, volgends het vonnis van dien God, die alles regeert, ontvangen heeft." „ Gij zult een affchrift van dezen Brief tj>op alle plaatzen, openlijk, laten aanflaan, en de Jooden hunne eigene wetten, met alle engs-  46 AANHANGZELEN Maofd^. geftoorde vrijheid, doen genieten. —- Öofc *s?l'o Sezamenl'jk hun behulpzaam zijn, opdat zij de genen kunnen ftraffen, die hen, ten tijde hunner verdrukking , zullen overvallen , op den i3den der 12de maand Jdar, op dien 31. zelfden dag. — Want deze vreugde heeft God, die over alles heerscht, in plaats van het verderf van het uitverkozen gedacht, hun te wege gebracht." *3. „ Verders , zult gijlieden , Onder andere uwe vermaarde Feesten, ook dezen luisterrijken dag, met alle vrolijkheid, vieren. — 93. Opdat het ons, beide nu en na dezen, welga , benevens hun , die den Perfeit gunftig zijn; maar, dat het den genen, die ons belagen, een gedenkdag zij van hunnen ondergang." 94. 25 Alle ftad of land, dat zich, naar den inhoud dezes, niet zal gedragen, zal, zonder genade, te vuur en te zwaard, verwoest worden. Zij zal niet alleen ontoeganglijk voor menfchen, maar ook voor de wilde beesten en het gevogelte voor altijd gehaat gemaakt worden." 35. „ De affchriften van dit bevel zullen, alomme, openlijk, in het geheele Koningrijk worden aangeflagen, opdat alle Jooden zich tegen dien dag gereed houden, om hunne vijanden te beftrijden." V. AAM-  TOT ESTHERV 47 v. aanhangzel. I '. .' Mi»' Thans herdenkt mardocheus zijnen droom, eft verfiaat deszelfs betekenis» — Hij beveelt de viering van het Feest. ■— Bericht noptnt -het Boek zelve. ^Achter esther X. 3. — In de gewone ver* iing Hoofdft* X. 4-13. XI. 10 Thans fprak mardocheus : „ Dit is van Hoofitjli God gefchied! Nu herdenk ik den droom, yJX' dien ik van alle deze gebeurenisfen gehad 5. heb. Daar heeft niets gemist. De kleine 6. bron, die eene rivier werdt, ook was er licht, de zon, en veel water, deze rivier is esther , welke de Koning getrouwd, en Koningin gemaakt heeft. De twee draken zijn 7. ik en haman. Doch, de Heidenen, die verzameld waren, om den naam der Jooden te Verdelgen, en mijn volk, dat is Israël, die 9> tot God riepen, en behouden zijn, want God heeft zijn volk behouden , God heeft ons uit alle deze rampen verlost. God heeft deze groote tekenen en wonderen gedaan, zoo als nooit onder de volken gebeurd zijn. Daarom heeft hij twee loten gemaakt, het 1». één voor het volk van God , en het ander Voor alle de overige volken, en deze twee n. loten zijn, op uur en tijd, tegen den dag van  4# Aanhangselen tot esther.' , thofdjl. van het geric t, voor God en voor alle vol» ia. ken 2ekome«- — Dus heeft God aan zijn! volk gedacht, en zijn erfëigendom gerecht- 13. vaardigdó — Daarom zullen deze dagen van hun gevierd worden, in de maand Adar, op den i4den en i5den tfan die maand, onder een plegtig vergaderen van het volk, met vreugde en vrolijkheid voor God, van eeuw tot eeuw , voor altijd , onder zijn volk Israël! " Boofdjl. In het vierde regeringsjaar van ptolemeus 'til '1. en KLÈÖPATRA5 bracht dositkeus, die zeide, een Priester en Leviet te zijn, en des"zelfs zoon ptolemeus , den bovenftaandeji Brief van het Purim, zoo als zij zeiden, dat hij het was. en dat lysimachus, zoon van ptolemeus, dien, te Jerufalem, vertaald.' hadt. t AAN.  I. AANHANGZEL O P DANIËL. HET GEBED VAN A Z A R I A. EN DE LOFZANG DER. DRIE JOODEN, J N DEN V U U Pv-0 VEN.   II E T GEBED VAM A Z ARIA. (Achter dan. III. 23.) 2jïj wandelden, in 't midden -der vlamme, vs. 24. zongen Gode eenen lofzang, en prezen het Opperwezen. azari3 bijzonder ftondt en £j. badt, -als volgt; hij ontfloot den mond, mid- , den in het vuur, en fprak: Gelooid zijt gij, o Opperheer, God van «g. onze Voorvaderen! Uw naam zij geloofd en verheerlijkt, door alle de eeuwen. In alles, 27. wat gij ons gedaan hebt, zijt gij rechtvaardig, alle uwe weiken zijn waarachtig, uwe wegen recht, en aile awe richterlijke uitfpraken waarheid. — Billijke ItralFen hebt gij %%, geoefend, in alles, wat gij ons, en de heilige ftad onzer Voorvaderen, Jerufalem, hebt iaten overkomen; ja, naar recht en billijkheid, hebt gij dit alles doen gebeuren, van wege onze zonden, dewijl wij gezondigd, uwe wetten overtreden hebben, en van u afgevallen zijn, ja ons, op allerhande wijzen, D 3 ia  5* het gebed «.30. in alles, bezondigd hebben; wij hebben uwe geboden niet gehoorzaamd, noch waargenomen , wij hebben njet gedaan, zoo als gij ons, tot ons best, bevolen hadt te doen; Sr. alles derhalven, wat gij ons hebt doen overkomen, alles, wat gij ons gedaan hebt, hebt gij, naar een rechtmatig oordeel, gedaan, 32. dat gij ons in de magt van fnoode vijande», en de boosten der afvalligen, aan eenen onrechtvaardigen Koning, en den ergften Dwingeland op de gantfche wereld, hebt overge- 33- geven. -— Daarom mogen wij den mond niet openen; fmaad en fchande rust op uwe 34. dienaren en verëerers. — Ach! geef ons niet voor altijd prijs, om uws naams wil, achf 35. doe uw verbond niet te niet, onttrek ons uwe ontferming en mededogen niet, om abraham, , uwen beminden , isa5k , uwen 35. dienaar, en jakob , uwen heiligen, aan welken gij weleer beloofd hebt, hun nagedacht te zullen vermenigvuldigen, gelijk de darren aan den hemel, en gelijk het zand 37 aan den oever der zee. Helaas! 0 Opperheer ! wij zijn thans kleiner geworden, dan alle andere volken , wij zijn, wegens onze zonden , de geringften , op de geheele we- 38. reld. Wij hebben, ten dezen tijd, noch Vorst, noch Profeet, noch leidsman, noch brand-offer, nee';) dacht-offcr, noch fpijs* 39* offer, noch reak-*offer, noch plaats, om u 009  VAN A Z A R I 3t 53 onze vruchten aan te bieden, en genade te verkrijgen. — Ach! laat ons, met eene ver vs. 40. brijzelde ziel > en verootmoedigden geest* aangenomen' worden; als of wij met een brand-offer van rammen en (tieren, en met duizenden gemeste fchapen , kwamen , zoo zij heden het offer van ons zeiven bij u, dat wij u opofferen. — Neen, zij worden niet befchaamd, die op u vertrouwen. — Wij 41* ■ volgen u, met ons geheele hart, wij eerbiedigen u , wij zoeken uwe gunst , laat ons 4a. dan niet befchaamd worden maar bewijs ons uwe goedertierenheid, uwe veelvuldige barmhartigheid. Red ons , gelijk gij meer 43» wonderen gedaan hebt, o God ! verheerlijk uwen naam en roem. Dat zij allen be- 44, fchaamd Worden, die uwe dienaren mishandelen, dat zij, met al hun vertrouwen op hunne magt , befchaamd , en hunne kracht verbroken worde. — Laat hert ervaren, dat 45* gij de Opperheer, de eenige God, ;ijt, heerlijk over den geheelen aardbodem! Ondertusfchen hielden 'sKonings dienaars, 4& die hen in den vuur-oven geworpen hadden, Biet op, den oven aan te (loken met naftha, pek, werk, en rijzeren, Zoodat de vlam ne- 47. gen en veertig ellen boven den oven uitfloeg, en zich naar alle kanten verfpreiden- 48. de, de Chalde'ên, die zij rond den oven aantref, verbrandde. ■— Maar* te gelijk, daalde 49' P 3 een  54 »e lofzang der dri2 jooden* een Engel van God tot azariü en die in »»S* den oven neder, die de vuurvlam uit den oven dreef, en den oven van binnen als een zachtkoelend daauwluchtjen maakte, zoodat bet vuur ben volftrekt niet aanraakte, noch? hun eenige fmart of bezwaar veroorzaakte* D É LOFZANG DER DRIE J O O D E Ny ÏN BEN VUUR-OVEN. (Fèrvo'g vo73 hut voorgaands.y gP> Toen zongen deze drie, aïs uit éénénmond, eenen lofzang, zij verheerlijkten, en loofden God, in den vuur-oven, als volgt: - S2- Geloofd zijt gij, o Opperheer, God van onze Voorvaderen! geprezen en hoog verheven in alle eeuwigheid. - Geloofd zij uw heerlijke en heilige naam, hoog geprezen erf 52„ hooq verheven, in alle eeuwigheid! ; Geai loofd zijt gij, in den heiligen Tempel vat? nvte  II» OEN WÜR-OVfcwï SS tlw majefteit, hoogst geloofd en verheerlijkt, in alle eeuwigheid! — Geloofd zijt gij, die, vt. 54' öp de Cherubs gezeten, in de afgronden nederziet, geprezen en verheven in alle eeuwigheid! — Geloofd zijt gij, op den troon 55» Van uw Koningrijk, hoogst geloofd en verheven in alle eeuwigheid!,— Gelcofd zijt 5& gij, in het uitfpanzel des hemels, geloofd en Verheerlijkt in eeuwigheid! — Looft God , alle gij werken van God} ST: «ingt zijnen lof j en verheft hem, in eeuwigheid. Looft God, gij hemelen; zingt zijnen lof, $8; #h verheft hem, in eeuwigheid. Looft God, gij Engelen van God, Zingt 59. enz. — Looft God , gij wateren , en alles, wat ooi fciider den hemel is, zingt enz. — Looft God, alle gij heiren van God, zingt 61. enz. — Looft God, gij zon en maan, zingt enz. — 62. Looft God* gij ftarren des hemels, zingt 63° -tnz. — Looft God, gij regen en daauw, zingt 64. enz. — Looft God, alle gij Winden, zingt enz. — <$5i Looft God, gij vuur en hitte, zingt enz — 66. Looft Gód, gij koude en vorst, zingt enz. — 67. Looft God, gij daauw en rijm, zingt enz. — 68, Looft God, gij nachten en dagen, zingt 69. £nz. — D 4 Looft  ^5 Looft God5 gij dienaars van God, zingt enz. — 26. Looft God, gij geesten, en zielen de* deugdzamen, zingt enz. —, Looft  IN DEN vuur-oven» 57 Looft God, gij heiligen, en nederigen van vs. 87. hart, zingt enz. —■ Looft God, gij ANANia , azariü , en mi- 8ï. saüï,! zingt zijnen lof, en verheft hem in alle eeuwigheid! Hij toch heeft ons uit het fchimmenrijk gerukt , hij heeft ons uit de magt des doods gered , hij ons verlost uit de brandende vlam van den vuur-oven, hij ons uit het vuur behouden ! Dankt God, ty* want hij is goedertieren , zijne barmhartigheid verduurt alle de eeuwen. — Looft der Goden God, gij allen, die het 90. Opperwezen eerbiedigt, zingt zijnen lof en dankt hem , dewijl zijne barmhartigheid de eeuwigheid verduurt!   II. AANHANGSEL O P v DANIËL. GESCHIEDENIS V A W S U S A N N A«   GESCHIEDENIS van S U S A N N A. (DANlëL XIII.) zusanna werdt op de valfche befchuldiging van twee Ouden, richters van het volk, alt op overfpcl betrapt , ter dood verwezen, maar, door de wijsheid van DANlëL, vrijgepleit , en de valfche befchuldigers over* tuigd, en geftraft. Ook woonde er zeker iemand te Sabylan, vs, t; met name jojakim , welke met eene zeer %, fphoone en tevens godvrezende vrouw, susanna genaamd , eene dochter van helkiü, trouwde; wier ouders, insgelijks deugdzame # lieden , deze hunne dochter , naar de Wet van moses, hadden opgevoed. — Deze jo- > jakim was een heel rijk man, die eenen lusthof bij zijn huis hadt, gelijk ook de Jooden dikwiils bij hem faraenkwamen, omdat hij boven allen aanzienlijk was. In dat zelfde jaar, werden twee Oudften i$t het volk tot richters aangefteld, van welden het Opperwezen gefproken heeft, dat de ongerechtigheid uit Bahylon haren oorfprong hadt 'V  ti «eschiedeni6 hadt genomen van de Oudften en Richters» vs. & die het volk lcheenen te beftuuren. — D«^en onthielden zich in het ïïJls »/an joj*. kim,'alwaar allen, die cenige rccftsza.ak hadf. den, zicli bij hen vervoegden. — Wanneer het volk, op den middag, vertrokken was, ging susanna , doorgaands, in den lusthof S. van haren man wandelen. Als dus deze Oudften haar, , daagnjks , zagen gaat» wandelen , werden zij van begeerte naar haar ontftoken, 9. zoodat zij hunne zinnen bijster werden, en de oogen afkeerden, om niet meer naar den hemel om te zien, of aan rechtvaardige so. rechtfpraken te denken. Evenwel, al- fchoon zij beiden op haar in minnedrift ontftoken waren, durfden zij eikanderen hunnei Si- ftnart niet ontdekken, dewijl zij zich over hunne lusten, om haar te genieten, fchaarnia. den, maar, daaglijks, loerende, om haar te 13. zien, zejde de dén dikwijls tegen den ande! ren: Kom aan, laat ons naa huis gaan, het 14 is etenstijd, maar uitgaande en van elkander 4 gefcheiden, keerden zij te rug, en ontmoeteden eikanderen weder; hier van eikanderen de reden vragende , beleden zij de één den anderen zijne liefdedrift; waar op zij gezamenlijk eeuen tijd beraamden, dat zij haar *) alleen zouden kunnen vinden. 15. Als zij dus op eenen gelegenen dag loerden , ging susanna eens , gelijk zij doois gaands gewoon was, alleen van twee dienstmeid  f A H SUSANNA. é$ aieisjens verzeld , in den hof, om zich te jjaden, dewijl het warm was; alzoo daar nu vs. iét. niemand in den hof was, behalven die twee Ouden, doch welke zich verfteken hadden» en heimlijk haar begluurden, geboodt zij hare dienstmeisjens, haar oliën en reukbalfémen te haaien, en de deuren van den hof te fluiten s dewijl zij zich wilde baden; de meis- i&? jens gehoorzaamden, en de deuren van den hof gefloten hebbende, gingen zij een zijdpoortjen uit, om het geen haar belast was, te haaien, niet wetende, dat de Ouden zich daar verftoken hadden. De meisjens weg zijnde , rezen de twee ig. Ouden op, en op haar toelopende, deeden üij haar den voorflag, dat zij hun tè wille as, a.oude zijn, en zich aan hun overgeven, dewijl de deuren van den hof gefloten waren, niemand hen zag, en zij van minnedrift brandden. Indien niet," vervolgden zij, s, zullen wij tegen u getuigen, dat gij een' v jongeling bij u hadt, en daarom uwe meis- jens van de hand gezon ien hebt." — Op «a* deze redenen loosde susanna diepe zuchten. ?, Helaas 1" zeide zij, ,, het is mij van rond„ om bang; indien ik dit doe, is het mij de £ doqd, doe ik het niet, zoo zal ik uwe 3, handen niet ontvlieden. Doch het is mij $3, „ nogthans raadzamer, dit niet doende, in k uwe handen te vallen, dan tegen God te 3, zondigen." Daar op begon susanna luid- sf| keels  64 GESCHIEDENIS keels om hulp te fchreeuwen, maar de twee vs. 25-. Ouden fchreeuwden tegen haar aan , ja de één liep, en deedt de deuren van den hof 26. open. Als de huisgenoten dit gefchreeuw in den hof hoorden, kwamen zij, door de zijdpoonjens inlopen, om te zien, wat haar ty. overgekomen ware; wanneer nu de Ouden hunne redenen zeiden , fchaamden zelfs de flaven zich, omdat er nooit eenig foortgelijk gerucht van susanna gefproken was. »8. Den volgenden dag, als het volk, ten huize van haren man jojakim, vergaderd was, kwamen de twee Ouden, vol van een boos opzet tegen susanna, om haar ter dood te *f. doen brengen. Ten dien einde, droegen zij aan het volk voor, dat men susanna, de dochter van helkië , en vrouw van joja- 8p. kim, zou laten halen, gelijk gefchiedde. Zij kwam, verzeld van hare ouders, en van hare kinderen, ja van alle hare bloedver- 11. wandten. susanna was zeer fijn befneden 3t. en fchoon van gelaad , daarom geboden de booswichten , dat zij zich zou ontdekken, want zij hadt haren fluiër om, opdat zij zich met hare fchoonheid zouden verzadigt gen, terwijl niet alleen, die bij haar waren, weenden, maar ook allen, die haar zagen. —- 34. Nu rezen de twee Ouden op, en legden haar, ten overflaan van het volk, de handen ^j, op het hoofd. — Zij weende % en floeg de oogen hemelwaards, dewijl «ij op God ver» trouw-  van susanna^ 05 trouwde, terwijl de Ouden haar dus befchul- vs. 36. digden: ,i Als wij alleen in den hof wandelden, „ kwam deze daar in met twee dienstmeiss, jens, en de deuren van den hof gefloten „ hebbende , zondt zij de meisjens van de j, hand. Toen kwam er een jongeling bij 3?„ haar, die zich verftoken hadt, en nu bij „ haar ging liggen; Wij, ons in eenen hoek 38. „ van den hof bevindende, en deze fchafid„ daad ziende, liepen op hen toe, en hen 39« „ bij elkander betrappende, konden wij hem „ geen meester worden , omdat hij fterker was dan wij , zoodat hij de deur open„ deedt , en zich voortmaakte ; maar haar 40. }i grepen wij, doch, als wij haar vraagden, 51 wie deze jongeling was ? heeft zij het ons „ niet willen te kennen geven. Dit getui„ gen wij." De volksvergadering, hun geloof gevende, 4*als oudften van het Volk en richters, fprak het vonnis des doods tegen haar uit. — Nu 42riep susanna luidkeels uit : ^ o Eeuwige ,, God 1 die al wat verborgen is, kent, en ,, de dingen weet, eer zij zelfs gebeuren! U 43„ is bekend , dat dezen leugens tegen mij getuigen. Helaas! ik moet fterven, fchoon „ ik niets gedaan heb van het geen, waar i5 dezen mij fnood over befchuldigen." — Dit gebed werdt van God verhoord. 44. Te weten , als men haar ter doodftralfe 45» E weg-  éü" GESCHIEDENIS wegleidde , wekte God den heiligen geest van zekeren jongeling, daniöl genoemdv vs. 46. op, die overluid uitriep: ,f Ik ben onfchul47- „ dig van dit bloed!** waar op zich al het volk tot hem wendde, en vraagde: „wat j, hij met deze woorden wilde te kennen ge» 48. „ ven ?5' Deze vraag beantwoordde hij, ten aanhoren van allen, met deze redenen: „o/;. „ raéliten! zijt gij zoo dwaas, dat gij eene „ Isra'clitifche vrouw ter dood veroordeelt, „ zonder de zaak onderzocht, of derzelver 49. „ zekerheid vernomen te hebben ? Keert te :, rug naa het gericht, want, dezen heb-. „ ben valschheden en leugens tegen haar ge» ■ 50. 5, tuigd!" Haastig keerde het volk te rugn terwijl de Oudften hem geboden, onder hen plaats te nemen, en hun opheldering te geven, dewijl God hem het richters-ambt ge5:- fchonken hadt. danicl verzocht, dat meiï de befchuldigers verre van eikanderen zou fcheiden, dan wilde hij hen ondervragen: 52- dit gedaan zijnde, riep hij den éénen, dieu hij dus aanfprak: Gij veröude in fnoode „ dagen! nu zijn uwe zonden tfe voorfchijn „ gekomen, die gij voorheen gepleegd hebt* 53- „ daar gij onrechtvaardige vonnisfen veldet9 „de onfehuldigen veiöordeelende, en de „ fchuldigen ontflaande , fchoon God ge„ biedt: Gij- zult den onfehuldigen ei» 54. „ deugdzamen niet dooden. Wel nu, zo, v g'j deze gezien hebt, zeg mij, onder wel» » kea  VAN SWSANNA» 'fy ken boom hebt gij hen bij één gezien?" Hij antwoordde , „ onder eenen mastiks/} boom!" DANlëL hernam: „ Heel wel! vï.55* „ Gij hebt, ten koste van uw hoofd, gelogen 5 een Engel van God zal dra van God „ bevel ontvangen, en u door midden hou3, wen." Dezen hebbende laten wegbrengen, ge« 5& boodt hij den anderen te halen , wien hij dus aanfprak: „ Gij Kanaans , en niet jFu„ do's kroost! de fchoonheid heeft u bedro- gen, en de drift en lust uw hart verkeerd. „ Zoo hebt gij met de hra'èlitifche dochters 57. ,, gehandeld: uit vreeze waren zij u te wille, „ maar deze dochter van Juda heeft ulieder „ boosheid niet geduld. Wel nu, zeg mij, 58. „ onder welken boom hebt gij hen bij één „ betrapt?" Zijn antwoord Was: „ Onder „ eene eike." danicl hernam: Recht! 5«* „ Ook gij hebt gelogen, ten koste van uw „ hoofd. De Engel van God ftaat reeds „ met het zwaard gereed, om u door mid» den te houwen, ten einde ulieden uit te „ roejen." Thans loofde de geheele Volksvergadering 6». God, met luider ftemme, hem, die de ge« nen , welke op hem hoopen, verlost, en te- 6u gens de twee Ouden opftaande , welke DANlëL , uit hun eigen mond, van valsch getuigenis overtuigd hadt, deeden zij hun, C2. handelende naar de Wet van moses, hetgeen E a zij  68 geschiedenis van susanna. zij tegen hunnen evenmensen zoo fnood voorgenomen hadden, en brachten hen ter dood. — Dus werdt, op dien dag, onfchuldig bloed gered. vs. 63. HELKia en zijne vrouw prezen God, wegens hunne dochter, tevens met jojakim , haren man, en hunne geheele namaagfehap, omdat er bij haar niets onëerbaars gevonden «54. was. Doch, DANlëL werdt, van dien dag af, en voordSan, groot bij het volk. III. AAN-  III. AANHANGZEL O P DANIËL. GESCHIEDENIS VAK BEL en den DRAAK.   GESCHIEDEN^ VAN BEL en den DRAAK. (DANlëL XIV.) Jïanicl weigert de» afgod bel aan te lidden, > en ontdekt het bedrog der Priesteren van bel, welke daar op ter dood gebracht worden. — Hij doet den Draak, dien de Babyloniërs aanbaden, door vergiftige kruiden berften, wordt daarin vervolgd, in den leeuwenkuil geworpen, door habakuk gefpijsd» en op den zevenden dag levend uit den kuil gehaald, en zijne vijanden in denzelven geworpen, TFoen de Koning astyUkes met zijne voor- vs. i, vaderen ontflapen was, aanvaarde cyrus de Perfiaan zijn Koningrijk, van welken Koning DANlëL de vertrouweling, en boven alle zijne vrienden de meest geëerde was. — Nu z# hadden de Babyloniërs eenen afgod, met den naam bel, voor welken, alle dagen, opgedischt werden, twaalf mudden tarwe, 40 fchapen, en zes metreten wijn. Dezen vereerde 3. ook de Koning, gaande daaglijks, om hem E 4 v  7* 0 GESCHIEDENIS ^ te aanbidden, maar danicl aanbadt zijnen God. — Als hem de Koning óéns vraagde : „ waa^v*. 4. „ om hij bel niet aanbadt?" gaf hij ten antwoord, „ dat hij geene afgoden verëeren „ wilde, die met handen gemaakt waren, „ maar den levenden God aanbadt, die he„ mei en aarde, het gantsch Heel-als gefcha« pen, en die de opperheerfchappij over al 5- *» het fchepzel heeft." Als de Koning hernam, en vraagde, „of hij dan niet dacht, » dat bel een levende God was? Of hij dan „ niet zag, hoe veel hij, daaglijks , at en » drog niet bij u!" — danicl meesmuilde, en den Koning tegenhoudende, om niet binnen te gaan, verzocht hij hem, op den vloer te zien, en op te merken, wiens voetip. flappen dit waren. — „ Ik zie," zeide dc Vorst, „de voetftappen van mannen, vrouwen, en kinderen." - co. Nu ontftak 's Konings toorn; hij liet de Priesters vatten , met hunne vrouwen, en kinderen, en als zij hem de geheime deuren vertoond hadden , door welken zij binnenkwamen, en het geen op tafel Mondt, opgesp i. geten hadden, liet de Koning hen ter dood brengen, maar bel gaf hij aan DANlëL over, die denzelven, met zijuen Tempel, vernielde. * * * sa. Daar was ook een groote Draak, dien de 23. Babyloniërs godsdienftig verëerden. Eens vraagde de Koning aan DANiëL : „ Of hij ,, ook zeide, dat deze van koper was? De„ ze leefde toch, hij at en dronk; van hem „ kon hij niet zeggen, dat hij geen levende „ God was." Hij geboodt hem, dien te «4. aanbidden. Maar daniöl gaf ten antwoord: „ Ik zal den Opperheer, mijnen God, aan. „ bidden, nademaal die een levende God is. 55. „ Geef mij, o Koning, verlof, dan zal ik dien Draak, zonder gwaard of Hok, dooden." Do  van BEL EN den draak. ?5 De Koning hem dit verlof gegeven hebbende, nam danicl pek, vet, en haair, dat hij onder één kookte, en daar van klompen gemaakt hebbende , ftak hij ze den Draak in den muil; de Draak ze opgeflokt hebbende, berftede er aan , waar op daniël zeide: Zie daar uwe Goden!" Als de Babyloniërs dit hoorden, waren zij a7« «eer geftoord, en een oproer tegen den Koning makende, fchreeuwden zij: „De Ko- ning is Joodsch geworden! Hij heeft bel „ vernield, en nu den Draak gedood, en de ,, Priesters omgebracht." Dus eischten zij 3,« van den Koning, „dat hij hun daniSl zou overleveren, dreigende anders, hem en zijn huis te zullen vermoorden," zoodat de *9t Koning, ziende, hoe zeer zij op hem aandrongen, genoodzaakt was, om DANlëL aan hun over te geven, welken zij in het leeu- S«. wenhol wierpen, alwaar hij zes dagen was. — In dit hol waren zeven leeuwen, aan welken SU men, daaglijks, twee ligchamen en twee fchapen gaf. — Thans was de Profeet habakuk in Judeë, 3s> die pap gekookt, en brood in eene diepe fchotel gebrokt hadt, waarmede hij naa het veld ging, om het aan de maajers te brengen. Aan dezen habakuk geboodt een En- 33. gel van God, dat hij dit middagmaal, hetwelk hij daar hadt, naa Babyion, aan DANlëL, jn het leeuwenhol, zou brengen. Op het 34» ant-  7? GESCHIED. VAN BEL EN DEN DRAAK. antwoord van habakuk , dat hij Babyion nooit gezien hadt, en van dat hol niets vs. 35. wist, vatte de Engel van God hem bij het hoofd, en hem bij zijn hoofdhaair dragende, zette hij hem in Babyion neder, op het hol, in eene geestverrukking. 36. Hier riep habakuk: daniöl, danicl { „ neem het middagmaal, hetwelk God aan u 37. „ zendt."— Daniël antwoordde: „0 God! ,, zoo gedenkt gij dan aan mij, en hebt de „ genen , die u beminnen, niet verlaten." 38. 'DANlëL rees op, en at, waar na de Engel van God habakuk op ftond weder op zijne vorige plaats te rug voerde. y). Op den zevenden dag kwam de Koning, om DANlëL te beweenen, en bij het hol gekomen, en in hetzelve ziende, zag hij, met 40. verbazing, daniël zitten; waar op hij luid. keels uitriep: „ Groot zijt gij, Heere, God „ van danicl! Daar is geen ander, behal„ ven gij." Vervolgends liet hij hem uit 41. den kuil trekken, maar tevens de oorzaken van zijn bederf in den kuil werpen, welke, op (taande voet, voor zijne qogen, verflonden werden, «ES  HE T GEBED VAN M A N A S S E.   HET GEBED- m a n'a s s e. (2 chroniken XXXIII. ii, 12.) ,/\.lmagtige Opperheer! God van onze voor- vs. i. vaderen , abraham , isaük , en jakob , en van hun deugdzaam nageflacht, die den he- SU mei en aarde gemaakt hebt, met alle derzelver lieraad, die de zee gefloten hebt, door 3. uw gebiedend magtwoord , en den afgrond gefloten en verzegeld, door uwen hoogheerlijken en lofwaardigen naam. — Voor wien 4.; alles ontzag heeft, voor wiens alvermogend gezicht alles fiddert, dewijl de luister van 5« uwe Majefteit onverdraaglijk , en uw dreigende toorn tegen zondaren onlijdelijk is. — Maar, daartegen is de barmhartigheid, die i. gij belooft, onmetelijk en onnaarfpoorlijk, want, gij zijt de Opperheer, de Allerhoogfte, goedertieren, langmoedig, zeer medelijdend en aandoening hebbende, met de boos. heden der menfchen. — Gij, Heere ! die naar de grootheid van ?« uwe goedertierenheid beloofd hebt, dat het .u berouwen zal , en dat gij vergeven zult aan hun , die tegen u gezondigd hebben, naar de menigte van uwe barmhartigheden , geeft, volgends uw befluit, boetvaardigheid aan zondareu, tot zaligheid. Gij dan, o Opperheer, God der deugdza- ti men! hebt de boetvaardigheid niet opgelegd aan  êo HET GEBED van manassen aan de deugdzamen, aan abraham, iSAak* en jakob, die tegen u niet gezondigd hebben, maar mij, eenen zondaar, hebt gij de 9' boetvaardigheid opgelegd. — Ja, mijne zonden zijn menigvuldiger dan het zand der zee, mijne ongerechtigheden, o God! zijn veelvuldig; mijne ongerechtigheden zijn veelvuldig; ik ben niet waardig, den hoögen hemel, met mijne oogen, te aanfchouwen, wegens de menigte mijner overtredingen. ia. Ik ben gekromd in zwaare ijzeren boejen,' zoodat ik mijn höofd niet kan opheffen. Ik heb geene verademing; dewijl ik uwen toorn verwekt, en hetgeen in uwe oogen kwaad is, gedaan heb. Ik heb uwen wil niet volbracht, uwe geboden niet waargenomen. — Ik heb gruwelijke afgodsbeelden opgericht, en de ergernisfen vermenigvuldigd. tl. Maar thans buig ik de knieën van mijn hart^ en fmeek U om genade. Ach God ! ik heb gezondigd , ik heb gezondigd, en erken mijne ia. misdaaden. Daarom bid en fmeek ik u, verbeef het mij, o God! vergeef het mij, en verderf mij niet in mijne zonden, houd de rtfmpen niet vertoornd eeuwig tegen mij, verdoem mij niet, in de onderfle deelen der aarde. — Gij zijt im- 13, mers God, een God der boetvaardigen. ■— Betoon in mij alle uwe goedheid, behuu.1 mij on» waardigen , naar uwe groote barmhartigheid. 14. Dan zal ik U, levenslang, looven, geluk tt al het heir des hemels looft, gelijk u de heerlijkheid toekomt in aller eeuwen eeuwigheid* AMEN.  HET EERSTE BOEK Dl 1 MAKKABEËN.   HET EERSTE BOEK der MAKKABEËN. Naar het Grieksch. DOOR YSBRAND van IIAMELSVELD, # * * Te AMSTELDA M, bij' MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de ViSchfleeg, Noordzijde. MDCCXCVII.   HET EERSTE BOEK der. MAKKABEËN. i. Na de dood van alexander den Grooten, wordt zijn rijk onder zijne Bevelhebbers verdeeld. — Vele Jooden neigen tot de bijgelovigheden en zeden der Grieken, — antiöchtjs epifanes , Koning van Syrië , doet eenen krijgstogt tegen Egypte — ontheiligt den Tempel te Jerufalem — legt eene jlerkte aan op den berg Siön — onderneemt den Jood fc hen Godsdienst af te fchafen. — Zwaare vervolging om den Godsdienst. INfadat alexander, de Macedoniër, zoon Hoofdfi. van FiLiPPüs, vele overwinningen hadt be- *• VS \. haald, (te weten, eenen krijgstogt ondernomen hebbende , uit het land der Chittiten, . hadt hij darius, den Koning der Perfen en Meden, verflagen, en was in deszelfs plaats Koning geworden, hebbende te voren over Griekenland geregeerd, vervolgends hadt hij 2. vele oorlogen gelukkig ten einde gebracht, vele fterke vestingen veroverd, en magtige F 3 Ko-  36 met eerste boek Moofdft. Koningen het leven benomen, hij was tot vs. '3. aan de uiterfte grenzen der wereld doorgedrongen, en hadt den roof van eene menigte volken bijeenverzameld; doch , als nu alles *. vredig voor hem bukte, verhief hij zich, in 5- trotfchen hoogmoed. Hij hadt een zeer magtig leger onder zijn gebied , en heerschte over landen, volken, en vorften, die hij aan zich cijnsbaar gemaakt hadt.) 6. Na dit alles, bedlegerig geworden zijnde, 7. en Zijnen dood voelende naderen, liet hij zijne aanzienlijkfte Hovelingen en Vrienden, die van jongs af met hem opgevoed waren, bij zich komen, onder welken hij, nog bij zijn [ 8. leven, zijn Koningrijk verdeelde. — Dus overleedt alexander, na eene regeering van twaalf jaren. Na zijnen dood, namen zijne Rijksgroten, elk ih zijne landvoogdij, de regering aan, 9. en zetten zich allen den Koninglijken hoofdwrong op, welken zij aan hunne nakomelingen, geduurende een' lang tijdsverloop, na*o. lieten, terwijl zij veel kwaads en rampen op de wereld aanrichteden. 11. Onder anderen fproot uit hen eene zon. dige en verderflijke plant voort, antiöchus epifanes, zoon van den Koning antiöchus, die, te voren te Rome gijzelaar geweest zijnde, in het 137de jaar der Griekfche Tijdrekening, aan de regering kwam. . sa. & Ten dien tijde, kwamen er uit Israël fnoo- ds  der MAKKABeSn. 'óe lieden op, welke velen, met deze en der- Hoofdjt. gelijke redenen , verleidden: „ Welaan ! laat „ ons in verbond treden met dë omgelegen „ en nabuurige Heidenen, want, zèdert wij **■ ij. ,-, ons van hen hebben afgezonderd , hebben „ ons vele onheilen bejegend." Als deze redenen ingang vonden, begaven fommigen van l¥ het vólk zich vrijwillig ha den Koning, die hun vrijheid gaf, bm de zeden en gébruiken der Heidenen aan tè nemen. Dezen bouw- I5« den te Jerufalem eene openbare fchouwplaats voor kampfpelen en andere ligchaams-oefeningen, naar de gewoonte der Heidenen; ja, i& het teken der bèfnijdenis te niet doende, vielen zij geheel af van het heilig Verbond, en Zich met dè Heidenen verbroederende, verkochten zij zich zeiven, tot Haven van alle boosheden. antiochüs, zich op den troon gevestigd i7; hebbende, en lust krijgende, om ook Egypte te beheerfchen, ten einde deze beide rijken in zijn' perfoön te vereenigen , rukte met 18. een magtig leger, krijgswagens , olijfanten, ruiterij, en eenen geweldigen nafleep, in Egypte, alwaar het tusfchen hem en ptqlemhus, 19. Koning van Egypte, tot eenën veldflag gekomen zijnde, werdt ptolemeus , met eed groot verlies van dooden en gekwetften, op de vlucht gèflagen, waarna men de fterke 20. plaatzen van Egypte veroverde, en veel buit ttit Egypte bijeenbracht. F 4 Na 4.  88 HET EERSTE BOEK Xt*filfl. Na deze overwinning op Egypte, trok any$. 21. TIOCHUs in het jaar 143 van daar te rug 22. keerende, in het land der Israëliten, en rukte, met een zwaar heirleger, voor Jerufalem. -3- Hier ging hij, in zijnen hoogmoed^ in het Heiligdom, waar uit hij den gêuden altaar, den kandelaar, met al zijn toebehoren, de tafel der toonbrooden, met de, daar toe behoorende, kannen, fchaalen, en gouden kommen, het voorhangzel, de kroonen, het gouden fieraad, daar de Tempel mede overtrok, ken was, en van welken hij dien geheel ont- *4- blootte, als ook het zilver, goud, en kostbare gereedfchappen , ja alle de verborgene fchatten, die hij vinden kon, wegnam, en »5« met dezen roof naa zijn land keerde, na vele moorden gepleegd, en trotfche lasteringen uitgeflagen te hebben. 26. Thans heerschte er eene groote droefheid -7. m Israël, door het geheele land. Overheden en regenten zuchteden, jongelingen en maagden treurden, de fchoonheid der vrouwen «8. verloor haren glans. Elk bruidegom hief den treurtoon aan; de bruid, in het bruidsver- 19. trek gezeten, fmolt weg in droevenisfe. Het land beefde, wegens zijne inwoners. Het gantfche nagedacht van jakob was met fchaamte overdekt. 3«>- Na verloop van twee jaren, zondt de Koning eenen Opperfchattingmeester in de Joodfche fteden, welke, met eene groote krijgg. magt,  OIR MAKKABEëN. 89 magt, te Jerufalem gekomen, in het eerst, Hoofd}!. bedrieglijk, vriendelijke woorden gaf, maar, * toen men hem geloofde, de ftad onvoorziens **' |£ overviel, en een groot bloedbad aangericht hebbende, veel volks van de hra'èliten doodde, en de ftad geplunderd, en in brand ge- 33ftoken hebbende, de huizen verwoestede, en de muuren rondom flegten liet, de vrouwen 34. en kinderen in ballingfchap, en het vee, als eenen roof, medevoerende. — Ook omring- 35. den zij de Davids-fiad, met eenen grooten fterken muur, en vaste torens , zeodat zij van toen af hun tot een kasteel of burgt verftrekte. Hier plaatften zij eene bezetting 35. van fnoode booswichten en godloos volk, waar door zij zich hier vestigden. Hier 37. richtten zij magazijnen van krijgs- en mondbehoeften op , ook bewaarden zij hier den roof, dien zij uit Jerufalem ophaalden; dus 58. werdt dit flot tot een' gevaarlijken ftrik, en bijzonder gevaarlijk voor het Heiligdom, en, zoo lang het ftondt, tot eenen boozen breidel voor de hra'èliten, •— Ook verontreinig- 39. den zij het Heiligdom, door rondom hetzelve onfchuldig bloed te vergieten. Uit dien 40. hoofde, vluchteden de ingezetenen van Jerufalem, en de ftad werdt eene woonplaats 41. van vreemdelingen. Zij werdt vreemd voor haar eigen kroost, en hare kinderen verlieten haar. Haar Heiligdom ftondt woest, als eene 41. woestenij, hare feesten waren verkeerd in F 5 droe-  §Ó HÊT EERSTE BOER •'Btofdft. droévenisfe, hare fabbathdagen in verfmaw1- ding, bare eere in veradhting. Zoo groot haar vorige luister was geweest, zoo groot was thans haar fmaad: hare hoogheid was in rouw veranderd. 44. Ook zondt de Koning antiöchus , door zijn geheele rijk, eenen brief rond, dat allé ■» zijne onderdanen één volk zouddrt worden, en elk, ten dien einde, zijne bijzondere wet- 45. ten zou affchaffen. Aan dit Koninglljk bevel 46. gehoorzaamden alle volken, zelfs vonden velen uit de hra'èliten genoegen in zijnen godsdienst, en offerden aan de afgoden, terwijl 47. zij den fabbath ontheiligden. Nög zondt de Koning, door afgevaardigden, opene brieVen naa Jerufalem, en in de overige Jood* fche (teden, met last, dat men zich, naar de zeden en gewoonten der vreemdelingen, die 48. in het land Woonden , zoü gedragen 5 dat men de brand-offers, flacht- en dank-ofFers, 49. in het Heiligdom affchaffen; den fabbath eh feestdagen als gemeene werkdagen hóuden; 50. het Heiligdom en de heilige Perfonen verönt- 51. reinigen; altaaren , tempels, en afgodsbeelden , oprichten; zwijnen, en andere onreine 52. beesten, offeren; hunne zoonen onbefneden laten; en zich zeiven, door het eten, van al wat te voren ongeoorloofd was, ontreinigen en ontheiligen zoude: ten einde dus de wet vergeren , en alle godsdienftige eebrui- 53. ken afgefchaft zouden worden. Wie dit Ko-  DER MAKKABÉëN. 91 Koninglijk gebod niet gehoorzaamde, zou Hoofdfl. fterven. ** Soortgelijke bevelen liet hij, door zijn ge- vs. 54. heele Koningrijk, rondgaan , Hellende onder alle volken toezieners aan, of zijne bevelen werden naargekomen, en bijzonder gebieden. 55de, dat. in het Joodfihe land, van ftad tot ftad, geofferd wierdt. — Bij dezen vervoeg- 56. den zich velen, allen, die de wet verlieten, Welke vele onheilen in het land veroorzaakten , zoodat zij de Israëliten noodzaakten, 57hunnen toevlucht te nemen tot geheime plaatzen, daar zij zich verlchuilen mogten, om veilig te zijn. Op den Vijftienden van de maand Kisleu 58. (December), in het jaar 145, (lichteden zij den gruwel der verwoesting op den altaar, en richtten, wijd en zijds, in alle Joodfche fteden, altaren op. Men offerde voor de deu- 50. ren der huizen, en openlijk op de ftraten; de boeken der wet, die men vondt, werden 60, in (tukken gefneden, en in het vuur geworpen ; ja, de doodftraf was, op uitdruklijk 61. bevel des Konings, er op gefield, zo men bij iemand het wetboek ontdekte, en indien iemand zijne achting en genegenheid voor de wet vertoonde. Dus ging men, met het ui- 1S2. terst vermogen, te werk tegen de Israëliten, die men ontdekken kon. Op elke nieuwe maan offerde men, van aiaand tot maand, in de fteden, en op den fa. «5ften  92 het eerste boek Boofdft. 25(len der maand, op den altaar, dien men *• op den Godgcwijden altaar geplaatst hadt. — vs. 64. Zelfs bracht men , volgends het bevel des Konings , de vrouwen ter dood, die hare 65. kinderen lieten befnijden, men hing haar de kinderen aan den hals, plunderde hare huizen, en doodde ook de genen, die de befnijdenis verricht hadden. .66. Nogthans vermanden zich velen der Israëliten, en namen een vast befluit bij zich zel- 67. ven, om niets onreins te eten, verkiezende, liever te ft erven, dan zich, door eenige fpijzen, te bevlekken, en het heilig Verbond te breken. — Ook ondergingen zij den dood. — 6t. Het oordeel, hetwelk Israël trof, was zeer zwaar. 2. De Priester mattathjüs, met zijne vijf Zoonen, verzet zich het eerst, tegen de onderdrukkers, en geeft, door het dooden van 's Konings toeziener ie Modin, het fein tot elen op/land. — Hij wijkt naa het gebergte, en wordt van vele godsdienftigen gevolgd, ft» Duizend van dezen, op eemn fabbath, omgebracht , omdat zij zwarigheid maakten, óm op denzelven te vechten. — mattathüs verklaart dit geoorloofd. Hij verzamelt een klein leger van vluchtelingen, en handhaaft de zaak van den Godsdienst en Vrijheid. — Zijn dood. — Zijn zoon judas Makkabi, of de Makkabeër, volgt hem, als bevelhebber, op» Ia  DER MAKKABEëN. "93 In deze omftandigheden van tijden, wierp Hoofdjl. zich MATTATHias, zoon van joSnnes, kleinzoon van simeÖn, een Priester uit het genacht van jojarib, van Jerufalem, tot verdediger der vrijheid op. — Zijne woonplaats was te Modin, en hij hadt vijf zoonen: a. jo3nnes, met den bijnaam Gaddi. (De Geroofde,") simon, met den bijnaam Thas/i. (De Was- 3. fende.j judas , met den bijnaam Makkali. (De 4. Strijdhamer.) ILEazAR, met den bijnaam Chauran. (De 5. Dieren- doorfteker.) En jonathan , met den bijnaam Chappus. (De Loozef) Deze, de godslasteringen aanfchouwende, 6. welke in Juda en te Jerufalem gepleegd werden , berstte in deze klagten uit: „ O wee 7. „ mij! Waarom ben ik daar toe geboren, om „ den ondergang van mijn volk te aanfchou„ wen, en het onheil der heilige ftad? Waar „ toe moet ik hier thans een ingezeten zijn, „ daar zij in de magt van hare vijanden, en 8. „ het Heiligdom, ten prooi van vreemdelin„ gen , overgegeven is ! Haar Tempel was „ voorheen het paleis van een' aanzienlijken » Vorst ge'ijk ! Maar thans zijn alle hare 9. j, heerlijke kostbaarheden, als een buit, weg- « ge-  94 HET EERSTE BOEK Heofdjl. „ gevoerd, hare zuigelingen op hare ftraten H> „ gedood, en hare jongelingen door 's vijands vs. 10. „ fraai geveld. — Welk volk heeft zich van „ hare heerfchappij geen meester gemaakt, ir. „ en haren roof bemagtigd? Al haar luister „ is weggenomen, van vrij is zij eene flavin ja. „ geworden. Helaas ! onze heiligdommen, „ alle onze fchoonheid en heerlijkheid, is ver„ woest! de Heidenen hebben het ontheiligd! 13. „ Wat baat het ons, langer te leven?" 14. Met deze klagten, fcheurden tevens mattathiSs ,• en zijne zoonen, hunne klederen, zij trokken treurgewaden aan, en bedreven zwaaren rouw. 15. Toen nu 's Konings Gelastigden, om het volk tot den afval van den Godsdienst te dwingen, ook in de ftad Modin kwamen, om 16. aldaar te offeren, en velen van de Israëliten bij hen hunne opwachting maakten, hielden MATTATHias, en zijne zoonen, zich bij een, J7. en wanneer 's Konings Zendelingen matta» THias aanfpraken, „dat hij, als een hoofd. „ des volks, een aanzienlijk , en groot man „ in deze ftad, die.. vermogend was , door it. „ zoo vele zoonen en bloedverwandten, het. „ eerst behoorde toe te treden, om het be„ vel van den Koning te volbrengen , zoo „ als reeds alle de volken, en zelfs de Joo„ den, en de nog overige ingezetenen vare „ jerufalem, gedaan hadden. Da.t hij, ber nevens zijn ftamhuis, in dat geval, onde?.  DER MAKKABEëN. 95 „ 's Konings vrienden behoren, en benevens Hoofd „ zijne zonen, met zilver, goud, en andere II' „ gefchenken, verëerd zou worden", verklaar vs, 19. de MATTATmas hun, rondborftig en open- lyk, ,, dat, alhoewel alle volken, in de ge- „ heele uitgeftrektheid van 's Konings heer- „ fchappij, den Koning daar in mogten ge- „ hoorzamen , dat zij , elk van den Gods- „ dienst hunner Voorvaderen , afvielen} en „ zijne wetten verkozen, nogthans hij, met aa- „ zijne zonen en broeders, bij het verbond „ van hunne Voorvaderen blijven 'zouden. — „ Het zij verre van ons", zeide hij, „dat 91. „ wij de Wet en den Godsdienst zouden ,, verlaten. Hier in zullen wij 's Konings «a, „ gebod niet gehoorzamen, dat wij, in het „ minst of geringst , van onzen Godsdienst „ zouden afgaan !" Hij hadt naauw uitgefproken, of'er tradt «3. een Jood, ten overftaan van allen, toe, om op den altaar te Modin, volgends 's Konings gebod, te offeren, mattathiüs, dit ziende, a*. werdt ijverig, zijn hart klopte, en in zijnen toorn de ftraffe daadlijk uitoefenende , 'liep hij toe, en flachtede hem bij den altaar, te- «j. vens floeg hij den Koninglijken bedienden dood, die tot offeren dwong, en wierp den altaar omver. — Dus ijverde hij voor de 26. Wet, gelijk eertijds pinehas tegen simei, den zoon van sallu; vervolgends riep mat 27. TATHias, zoo luid hij kon, in de ftad uit, „ dat  9» HET EERSTE BOEK Hpofdft. „ dat elk en een ieder, die ijver hadt voor 1 „ de Wet, en bij het verbond volhardde, „ zich met hem uit de ftad zou begeven." vs.. s8. Dus vluchtte hij, met zijne zonen, naa het gebergte, met achterlating van alles, wat zij in de ftad hadden. *£• Op dien tijd, begaven zich velen, wien de deugd en Godsdienst ter harte ging, zuidgo. waards, na de woestijn, om daar hun verblijf te zoeken , nemende hunne kinderen, en vrouwen, en vee, mede, dewijl de ram» »i. pen hoe langer hoe hooger klommen, 's Konings Bewindslieden en Krijgsbevelhebbers in Davids ftad te Jerufalem dit vernomen hebbende , dat een aantal Jooden, met verachting van 's Konings bevel, zich in de woesja. tijn in de bergholen hadden begeven , vervolgden hen in groten getale, en hen ingehaald en omfingeld hebbende, maakten zij fchikkingen, om hen, op eenen fabbath, aan te tasten , na hen echter vooraf te hebben 33. toegeroepen, dat het nu genoeg was, dat „ zij te voorfchijn komen , en 's Konings „ bevel gehoorzamen zouden, in welk geval 34. „ zij hun het leven aanboden." Maar als dezen ten antwoord gaven , „ dat zij niet te „ voorfchijn wilden komen, en ook het be„ vel van den Koning niet zouden gehoor„ zamen, om den fabbath te ontheiligen", 5. begonnen zij terftond den aanval, waar tegen 36, de Jooden zich niet te weer ftelden , zij wier-  DER MAKKABEëH. #7 wierpen zelfs geen' fteen tegen hen, o*>k üo» Hoefdfi' ten zij de holen niet. maar riepen: t% Wij ^ ,, willen allen , in ónze onfchuld , ftd-ven; ,, Hemel en aarde is ons een getuigen, dat gij „ ons, onrechtvaardiger wijze, vermoordt." Dus, op den fabbath, overvallen , fneuvel- 38. den zij allen, met hunne vrouwen, kinderen4 en vee, omtrent 1000 perfonen. Toen MATTATHias , en zijne vrienden, 39, daar van bericht kregen , hieven zij eene groote rouwklagt aan , maar overlegden te- 40. vens, onderling, dat, „ indien zij allen dus te ,, werk gingen , gelijk hunne landgenoten gedaan hadden, en niet voor 'hun leven, en Godsdienst, tegen de Heidenen voch„ ten, deze hen welhaast uit het land zou„ den uitroejen," waar op zij; nog dien 41; zelfden dagï een beiluit namen, dat, ,, wie hen ook, op den Sabbath, zou aantasten, Jt zij zich tegen hem zouden verdedigen» „ ten einde niet allen, in de bergfpelonken, „ om te komen, gelijk hunne broeders;" Thans verzamelde zich bij hen eene me- 42; nigte van Chafidebn , of Oprechten, de dapperlten der Israèlitea , zoo velen er bereid waren , om alles voor de Wet te wagen; ook verëenigden zich met hun allen, die, 43, om de vervolging , gevlucht waren , waardoor zij ongemeen verlterkt werden , en nu 44. een krijgsleger uitmaakten, waar mede zij de zondaren floegen in hunnen toorn, en de afG val-  os het eerste boek Hoofdfl. valligen van de Wet, in,hunne gramfchap, tervvi,! aj, die het ontkwamen, hun behoud zoch/ten, door tot de Heidenen te vluchten. vs. 45. — Ook trok mattathiüs , en zijne vrienden , overal rond , en verwoesteden de alta- 46. ren, befneden de kinderen met geweld, zoo velen zij er, binnen de Israëlitifche landpa- 4.7. len, onbefneden vonden, vervolgden de trotfche vijanden, en alle hunne ondernemingen 4g. gelukten hun. — Dus handhaafden zij de Wet tegen de Volken en Koningen, en lieten den zondaar geene magt overblijven. 40. Wanneer mattathiSs zijnen fterfdag voelde naderen, fprak hij zijne zoonen dus aan: Thans is overmoed, fmaad, een tijd van „ omwenteling, en een zwaar oordeel, van • 50. „ God befloten. — Ijvert derhalven, mijne „ zonen! voor de Wet, en fielt uw leven 51. «voor het verbond onzer Vaderen. Ge„ denkt aan de daaden onzer Vaderen, die „ zij, in hunnen tijd, verricht hebben, en „ verwerft uzelven grooten roem, en eenen 5a. „ eeuwigen naam. Is niet abraham getrouw bevonden in de beproeving, zoodat hem 53. „ dit tot gerechtigheid gerekend is ? joseP „bleef, in eenen tijd van tegenfpoed , dé ,, wet waarnemen, en hij is Heer van Egypte 54» >» geworden, pinehas, onze ftamvader, ver,, kreeg , door zijnen betoonden ijver , de 35. „ belofte van een eeuwig Priesterfcbap. jo„ süa werdt hoofdbeftuurer van Israël, onr- » dat  der mak ka be ë n. 99 i9 dat hij vrij uit de waarheid fprak , ter be- Hoofdfi; ,, vestiging van de belofte, kaleb verkreeg ,, eene erfbezitting in hét land , omdat hij voor de geheele volksvergadering een goed „ getuigenis aflegde, david ontving, door 57. ,, Gods genade, een erflijk Koningrijk ; het Di welk eeuwig belïaan zal, eliüs is, ot^ 58. „ zijnen voor de Wet betoonden ijver, ten hemel gevaren, ananih, azariS, en mi- 55, „ SAëL, zijn, dewijl zij geloofden , uit het ,, vuur gered, en dani5l, wegens zijne op- 6». rechtheid, uit den muil der leeuwen ver- lost. Behoudt gijlieden ook zoodanige ge« tfi. ,, voelens, van het één tot het ander ge„ flacht, en gelooft, dat allen, die op God hopen, niet zullen bezwijken. Vreest niet 6i. ,, voor de bedreigingen van een zondig |, mensch, zeker, zijne heerlijkheid zal tot ilijk en wormen worden. Heden verheft 63, ,, hij zich, maar morgen is hij niet meer te vinden, dewijl hij weder tot (lof wordt^ „ gelijk hij was, en dan zijn zijne voorne„ mens te niet. Gij dan, mijne zonen! be- 64. i, toont u dapper en manlijk voor de Wet, ,, daar door zult gij een' onfterflijken roem ,, behalen. Uw broeder simon is, gelijk'ik 65, weet, een man. van beleid, geeft hem, ten ,, allen tijde, gehoor, hij zij ulieden tot een' vader. — judas Makkabi was, van zijne 66. 4, jeugd af, dapper in den oorlog , die zij uw krijgsbevelhebber, en voere den oc rlog Ga te-  ioo het eerste boek Hoofdfl. ,, tegen de volken. — Vergadert bij u alvsléj. " len» de ^et onderhouden, wreekt uw „ volk, vergeldt den Heidenen, hetgeen zij ,, verdienen, en let op de geboden der Wet." 69. En nu, hun den laatften zegen gegeven hebbende, werdt hij tot zijne Voorvaderen verzameld. — 7 wien zij van alles, wat er was voorgevallen, wijdlopig bericht deeden, op deze tijding was 27» hij zeer mistroostig en moedeloos, omdat het met, de hra'èliten geheel niet naar zijnen wensch, en naar het bevel van den Koning, was uitgevallen. In het volgende jaar echter, deedt lysiSs 28. nieuwe wervingen, en bracht 60,000 uitgelezen manfchappen te voet, en 5»000 te paard , bij óén, ten einde op ééns een einde van dezen oorlog te maken. Thans namen 29. de Syriërs den weg over Idumeë, en legerden zich te Bethzur, alwaar judas hun, met 10,000 man, te gemoet kwam. Als hij nu 30. -zag, hoe lterk het vijandlijk leger was, deedt hij het volgend gebed : „ Geloofd zijt gij, „ o Israëls Verlosfer! die weleer het geweld ,, van den Reus , door de hand van nwen „ dienaar david, gefnuikt, en het leger der Filiflijmn aan jonathan , sauls zoon, „ en aan zijnen wapendrager, in handen hebt ,5 gegeven. Geef nu ook dit leger in handen 31» van uw volk Israël. Dat zij, met alle „hunne ovcrmagt, en ruiterij, befchaamd „ worden! Stort hun fchiik en vreeze in, 39. » en  112 het eerste boek Üoofdjt. n en laat hun euvelmoed verfmelten, en da« „ zij zeiven over hunne nederlaag verbaasd vs. 33. „ liaan. Doe hen bukken voor het zwaard „ van hun, die u beminnen, opdat allen, die „ uwen naam en dienst kennen, u met lof„ zangen verheerlijken I" 34. Als het vervolgends tot eenen veldflag kwam , fneuvelden er, bij den eerden aan. val, 5,000 man van LYSias leger , zoodat zij het flagveld aan de Jooden overlieten. 35. Als Lïsias de nederlaag van zijn leger, en den aanwnsfenden moed der Jooden , ontwaarde, hoe zij bereid waren, eerlijk te leven of te fterven, keerde hij te rug naa Antiöchië, alwaar hij vreemde troepen aanwierf^ en het verftrooide leger verzameld en verllerkt hebbende, eenen nieuwen krijgstogt voornam tegen Judeë. 8. judas reinigt den Tempel, en fielt het Feest der Tempel-inwijding in — Hij ver fier kt den Tempel en Bethzur. 36. Maar judas, en zijne broeders, hun volk hebbende opgewekt, om, na het behalen van eene zoo aanzienlijke overwinning op hunne vijanden, naa Jerufalem te trekken, ten einde het Heiligdom weder te reinigen, en op 37. nieuw in te wijden, kwam het gantfche leger bij een, en trok gezamenlijk naa den berg 38. Ziön* Hier zagen zij het Heiligdom ver¬ woest,  DER MAKKABEëN. I13 woest, den altaar ontheiligd, de deuren tot Hoofdfl. den grond toe verbrand, de voorhoven met IVgras en onkruid begroeid, gelijk in woeste plaatzen, en op eenen gemeenen berg, en de Tempelvertrekken gefchonden. Door dit ge- vs. 39. zicht getroffen, fcheurden zij hunne klederen , hieven een treurig klaaggefchrei aan, ftrooiden asfche op hunne hoofden, vielen op 40. hunne aangezichten ter aarde, bliezen op de alarmtrompetten , en fchreeuwden tot den hemel. Vervolgends gaf judas bevel, dat men de 41. bezetting op den burgt zou ontrusten en in teugel houden, opdat hij het Heiligdom, ongeftoord, zou kunnen reinigen; waar toe hij 42. Priesters verkoos , die zonder gebrek, en ijverige voorfianders der Wet, waren. Dezen 43. reinigden het Heiligdom, en brachten de fteenen van den fchand-altaar naa eene onreine plaats. Doch, over den brand-offer-altaar, die ontheiligd was , raadpleegden zij, wat men met hem doen zou. Het befluit viel,zoo 4J> als het behoorde, om hem te Hechten, opdat hij hun tot geen verwijt zou flrekken, dewijl de Heidenen hem ontreinigd hadden. Dus hechteden zij den altaar, en legden des. 4*. zelfs fteenen, op den Tempel-berg, in eene gefchikte plaats, tot er een Profeet zou komen, wien men, over dezelven, zou kunnen raadplegen. Vervolgends namen zij, volgends 47. H de  IÏ4( HET EERSTE BOE K fiotft*;!. de Wet, ruwe fteenen, waar van zij eenen IV . nieuwen altaar opbouwden, zoo als ae vonge vs. 48. geweest was. Ook bouwden zij liet heilige, en het binnenfte gedeelte van den Tempel, 49. - heiligden de voorhoven, roaaktan nieuwe hei¬ lige huisfieraden en gereedfehappen, plaatfien den kandelaar, den reuk-altaar, en de heilige 50. tafel, in den Tempel, rookten op den altaar, fiaken de lampen op den kandelaar aan, 51. om den Tempel te verlichten , legden het brood op de tafel, hingen de voorhangzels op, en brachten het begonnen werk geheel 5?> ten einde. Vervoigends kwamen zij , op den vijfëntwintigden van de negende maand. Kis. Jeu genaamd, (December), in het jaar 148, 53- 'smorgens heel vroeg in den Tempel, alwaar zij, op den nieuwen brand-offer-altaar, diens zij opgericht hadden, een offer brachten, voh 14. gends het voorfchrift der Wet. — Op dien zelfden tijd en dag, op welken de Meidenen den Tempel ontheiligd hadden, werdt hij weder ingewijd, met lofzangen, cythers, harg5„ pen, en cymbalen. —- Het gantfche volk viel, biddende, neder, en loofde, met de oogen ten hemel geflagen, hem, die hun deg£. zen voorfpoed gefchonken hadt. Dit feest der Altaar-inwijding duurde acht dagen lang, met bliidfehap brachten zij brand-offers, en 57. offerden lof en heil-offeranden, de wanden 4el T?mP?'s Yer£erc*e^ zij met kroonen, en  der MAKKABEËN. Hg gouden platen, gij herftelden de deuren en Hoofdfl, Tempelvertrekken, die zij insgelijks met deu- 1Vren voorzagen. Het volk betoonde ongemee- vs» 5^ne blijdfchap, omdat de fmaad der Heidenen van hun was afgewend. — Thans bepaalde 59* -ook judas , en zijne broeders, met de geheele gemeente der Israëliten, dat men deze Altaar-inwijding, jaarlijks, op den gezettea tijd, acht dagen lang, van den 25ften van de maand Kisleu af, met blijdfchap en vreugde, vieren zou. Ook verfterkten zij, ten zelfden tijde, den 6o. berg Si'ón, door hem met eenen hoogen muur en fterke torens te omringen, opdat de Heidenen niet wederom hem met voeten zouden kunnen vertreden, gelijk zij te voren gedaan hadden, ook legden zij er, ter befcherming, <5i. «ene bezetting in , en ten einde hem te meer te verzekeren, en om tevens eene grensvesting tegen Idutneè te hebben, verfterkten zij ook Bethzur» ej. judas doet eenen voorfpoedigen veldtogt tegen de Edomiten, den Arabifchen Stam Baijan, en de Ammoniten. Wanneer de omgelegen Heidenfche volken Hoofdfl. vernamen, dat de altaar weder opgebouwd, ^" en de Tempel in zijtien vorigen toeftand herfteld was, waren zij woedende, en fpanden Ha ü,  ïiö het eerste boer Jioofiïft. famen, om die van jakobs nakomelingfchap, ^V-2 welke onder hen woonden , uit te roejèn, ook begonnen zij, werklijk, onder het Israëlitisch volk, te dooden en te moorden. 3. Baaröm wendde judas zijne wapenen tegen de nakomelingen van esau, die hij, naar den kant van Akrabattene, in Idume'è zelve, beoorloogde , omdat zij den Israëliten lagen hadden gelegd; hij bracht hun eene groote nederlaag aan, en behaalde veel buits, doch, hunne dooden liet hij begraven. 4. Hij gedacht ook aan de (hoodheid van den Stam Baijan, die voor het volk een valftrik waren geweest, en hetzelve belemmerd hadden , door hun de openbare wegen onveilig 5. te maken. Dezen werden fpoedig door hein in hunne torens gedreven en belegerd, hij behandelde hen als verbannenen , en hunne torens in brand (lekende, deedt hij allen, die er zich in bevonden, in de vlammen om-, komen. %■ Van hier trok hij verder tegen de Ammo-*, niten , van welken hij een gFoot en talrijk leger in de wapenen vondt, onder het op» p. perbsvel van timotheus. Met dezen hieldt hij vele veldftagen , in welken hij hen her» g. haalde keeren verfloeg, en rru meester van het veld zijnde, bemagtigde hij Jaëzer, met de onderhorige landlieden, waar na hij in ^udeë te rug keerde. ïo, Feld*  DER MAKKABEeN. ÏI? io. Fddtogt van judas en zijnen broeder si- Hoofiji, mon naa Galileë en Gilead, tot hulp van v* hunne landgenoten aldaar — Hunne overwinningen — Zij geleiden de Israëliten uit die landjlreken , en brengen hen over naa . Judeë. Ook hadden de Heidenfche inwoners van vs. $>; het iand Gilead tegen.de Israëliten, die binhen hunne grenzen woonden, faamgefpannen, om die geheel uit te roejeh. — Dezen, in* i& de vesting Dathema gevlucht, gaven aan juDas , en zijne broederen, door afgezonden brieven, hier yan bericht, hoe de Heidenen \U van rondom zich verëenigd hadden, om hen Uit te roejen, en zich gereed maakten, oni de vesting, in welke zij geweken waren, té. belegeren , en dat tiwothéus hun legerbevelhebber was ; zij fmeekten derhalven ju- ia. das , dat hij hun, ten ipoedigfien, re hulp wilde komen , nademaai er reeds velen van hun omgekomen, aÜe hunne broeders, die iri Sg, het land Tob zich bevonden, verflagen, hunne vrouwen , kinderen , en bezittingen , iri flavernij weggevoerd , en er dus reeds éërt '" geheele Stam vernield was* Terwijl men nog bezig was, deze brieven 14, te lezen, kwamen andere boden aan uit Galileë, met gejcheurde klederen, welke tijding. tA brachten, dat die vart Piolemaïs, Tyfus, ert Sidon, en allen, die, van uitheemfehen oorH 3 fprorig,  ïl8 het EERSTE BOEK Hoffdft. fprong, in Galileë woonden , eene famerïv* zwering gemaakt hadden, om hen te vermoorden. vs. 16. Op dit bericht, het welk judas en zijn volk ontvingen , werdt er eene algemeene volksvergadering gehouden, om te overwegen, wat hun voor hunne broeders, die in nood waren, en met oorlog door de Heide- 17. nen beftookt werden, te doen ftondt. Het befluit was , dat judas aan zijnen broeder simon opdroeg, om, met een uitgelezen bende , hunne volksgenoten in Galileë te hulp tetrekken, terwijl hij, met zijnen broeder jonathan, den togt naa Gilead zouden doen. 18. — Intusfchen liet hij josep, zoon van zaCHARia, met azariüs, als bevelhebbers, met het overige leger, tot beveiliging van het -9. land, in Judet, echter met bevel, om zich in geenen veldflag tegen de Heidenen in te laten, tot dat zij zeiven te rug zouden geso. komen zijn. simon nam 3,000 man met zich tot den togt naa Galileë, terwijl judas zelve, met 8,000 man, naa Gilead trok. m. simon in Galileë gekomen, overwon aldaar de Heidenen, in verfcheiden gevechten, en vervolgde hen tot voor de poorten van Pt*ï2. lemaïs, waarbij 3-°°° van de Heidenen fneuf3. velden , en hij veel buit behaalde. Vervol-, gends , bracht hij zijne volksgenoten y die zich, in Galileë en jfrboth, bevonden, met vrouwen en kinderen, en alles, wat zij be-  DER MAKKABÈËSi zaten, met groote blijdfchap, naa judeê /fcjpj over. Maar judas de Makkabeër, ën zijn broe- vs. 34* der jonathan, den Jordaan overgetrokken, en drie dagreizen, door de woestijn, afgelegd hebbende, ontmoeteden de Nabateërs, 25; die hen vriendelijk ontvingen, en nader beticht gaven, van alles, wat hunnen landgenoten in Gilead was overgekomen. Velen s& van hun waren reeds in Botsra, Bozor,Elimi Chasfor, Maked, en Kar min, alle groote en Vaste lieden, en in de overige fteden van s/; Gikpd. gevat, eh de vijanden voornemens, öm, den volgenden dag , de vestingen te beftormeri, en na dezelven veroverd te hebben, hen allen , op ééuen dag, om te brengen. Hier op wendde judas zich, terftond, met ifc zijn leger, door de woestijnen, naa Éozor, welke ftad hij beüwgtigde, en alles, wat manlijk was, daar in nedergcfabeld hebbende, liet bij de ftad plunderen en in brand" {teken; Van daar bij nacht opgebroken, nam ||i hij den weg naa de vesting. Toen het dag a& werdt, zag men eene ontelbare menigte volks, het welk dé ftormladders, en ander ( itormtuig, aanvoerde, om de vesting te beftormen j en werklijk reeds aan het beftorrneri ■was, juoas dit ziende, dat het gevecht he- $tt vig was, terwijl het krijgsgefchrei der belegerden èn de trompetten ten hemel kk>rikeria vermaande zijne foldateti, om thans dapper1 |«f H 4 «W  Ï20 het eerste boek Hoofdfl. voor hunne broederen te vechten, en viel, w. 33. vervolgends, met drie kolonnen, den vijand van achteren in den rug, onder het (teken der trompetten, en een geweldig krijgsge- 34- fchrei, al biddende. Toen het leger van timotheus vernam , dat het de Makkabeër was, floeg het aan het vluchten, en werdt, met eene groote nederlaag, verflagen, zoodat er van den vijand dien dag 7,000 man op 35- het flagveld bleven. Van hier wendde ' hij zich naa Mispa, welke ftad hij; ftormenderhand, innam, alle mansperfonen daar in doodde, en de ftad plunderde en in brand 56. ftak. Van daar verder getrokken, veroverde hij nog Chasfor, Maked, Bozor, en de overige fteden van Gilead. 37- Doch, timotheus, intusfchen, een ander leger verzameld hebbende, floeg zich met hetzelve neder tegen over Rafon , aan de 38. oevers eener beek. judas, dobr uitgezonden verfpieders, hier van verwittigd, en bericht zijnde , dat alle de rondom gelegen volken zich bij timotheus hadden gevoegd, J9- en een zeer fterk leger uitmaakten, als ook, dat hij, tot zijne verfterking, Arabieren in foldij hadt genomen, dat dit leger zich aan de overzijde van de beek hadt nedergeflagen, gereed zijnde, om hem aan te tasten, trok 40. hun te gemoet. Als nu judas, met zijn Teger, de beek naderde, zeide timotheus tor zijne krijgsbevelhebbers : „ Zo hij toe ons „ over  «er makkabecn. _ I2l }, over de beek komt, kunnen wij niet tegenHo;,fdftt. „ hem befl-aan, en hij heeft het gewonnen, v- maar, durft hij den overtogt niet onder- vs. 41* ,> nemen , en blijft hij aan de andere zijde ,» van de beek, dan zullen wij overtrekken, j, om hem aan te tasten, dan is de overwin„ ning aan ons." judas, tot aan de beek 42« genaderd Zijnde, plaatfte de geren, rjie de monfterrol van het volk hielden, bij de beek, met bevel, om zorg te dragen, dat niemand zich aan deze 2ijde van de beek opbieldt, maar dat zij allen ten ftrijd moesten komen. Dus kwam hij de vijanden voor, en trok 43. over de beek, wordende van al zijn volk gevolgd; nu werden dé Heidenen allen geflagen, die , hunne wapens wegwerpende, in den Tempel te Karnain vluchteden , doch, 44, de hra'èliten,ftad bemagtigd hebbende, ftaken den Tempel in brand, met allen, die er in waren. Dus werdt Karnain te onder gébracht, en kon judas niet verder tègenftaan. Vervolgends, liet jüdas alle de Israëliten 45, in Gilead, groot en klein, met vrouwen, kinderen, en bezittingen, eeile heel groote menigte uitmakende, bij een roepén, welke hij medenam naa judeë. Dus kwam men te 4Ö, Efron, eene groote en ongemeen fterke ftad, aan eenen naauwen doortogt, alwaar meiï noch rechts noch links voorbij kon , maar die men noodwendig door moest trekken. Die 47. van de ftad wilden hen niet inlaten , maar 48. H 5 ftop-  JiS het eerste e 0 e të Hoofdfl. flopten de poorten, en vulden ze met fteé» v- nen. Hoe vriendelijk judas hen ook om den TAÈ, doortogt verzocht, dat zij alleen naa hurt eigen land te rug wilden keeren, zonder iémand te willen benadeelen , dat zij flechts eenen vreedzamen doortogt verlangden, evenwel wilden zij hem de poorten niet openen; gi. judas liet daar op, door zijn geheele legerj uitroepen, dat elk, ter plaatze, daar hij ftondt, zijn pakkaadjen zou afleggen, de foldaten, dit gedaan hebbende, heftormden toen de ftad, dien dag,- én den geheelen volgenden nacht, töt zij zich van dezelve hadden fc». meester gemaakt, wanneer judas al wat manlijk was, nederhouwen, zonder iet te fpaaten, en de ftad plunderen liet, waarna hjjj over de dooden, door de ftad trok. Vervolgends trok men , tegen over Btihfan, deri Jordaan over, en kwam in de groote vlakte; <3. judas verzamelde fteeds de achterblijven den,en fprak het volk, den gantfchen weg over j moed in, tot dat men in het land Juda aan34- kwam. Hier ging men, met Vrolijkheid eri blijdfchap, op den berg Siön, en offerde brand-offers, om dat 'er niet één eenige vasï hun gebleven, maar allen gelukkig te rug gekomen waren.  DÉR makkaeecn. 1-3 II. Zte achtergelaten bevelhebbers, tegen het HooVJl. verbod van judas, eenen veld/lag gewaagd hebbende, worden door de Syriërs gejlagen. Geduurende, dat judas en jonathan in vs. 55Gilead, en zijn broeder simon, in Galileë, tegen Ptolemais, te veld waren, als josef, 56' zoon van zachariSs, en azariüs, de achtergelaten bevelhebbers der Jooden, hunne krijgsverrichtingen, en de veldflagen, door hen geleverd , vernamen , meenden zij zich Stook, door eenen veldtogt tegert de nabuurige Heidenen , eenen naam te maken. Derhal- 5»ven, hunne manfehap opontboden hebbende, trokken zij op tegen Jamnia. Maar gorgiüs 59een' uitval uit de ftad gedaan hebbende, met zijn volk, werden josef en azariSs gefla- 60. gen, en tot aan de grenzen van, het Joodfche land vervolgd. — Op dien dag leden de Israëliten een verlies van omtrent 2,coo man. Zoo groote nederlaag leedt het Israëlitisch volk, omdat zij, uit een verkeerd begrip van 6u dapperheid , aan judas en zijne broederen niet gehoorzaamd hadden. Te weten, zij 61. waren niet van het genacht van die mannen, Voor wien het beftêmd was , Israël, door hunne dapperheid , te verlosfen. Maar de 62. groote judas, en ziine wakkere broeders, werden door geheel Israël, en bij alle volken, waar hun naam gemeld werdt, beroemd en vermaard, en bet' gafitTctfé volk vervoeg- 64. de zich bij hen, met algemeène toejuiching. 12. N:eu-  124 het eerste boek Hoofdfl. 12. Nieuwe veldtogt van judas tegen de Edó* initen en Filiftijnen. #s. 65. Vervolgends ondernarh judas , met zijne broederen, eenen nieuwen krijgstogt, tegen de Edomiten , ten zuiden van het Joodfche land, op dezen togt veroverde hij Hebron, tjö. met de onderhorige landlieden, waarna hij derzelver vestingwerken deedt floopen, en de torens rondom de ftad verbranden. Vandaar trok hij naa het land der Filiftijnen, trek* 67. k^nde door Samaria. Ten dien tijde fneuvelden er eenige Priesters, die, uit verkeerde ^ dapperheid, zich, zonder overleg, in een ge* $8. vecht hadden ingelaten. Maar judas wendde zich naa Aschdod, in het land der Filiftijnen, alwaar hij hunne altaren verwoestede, hunne afgodsbeelden in het vuur wierp, de fteden plunderde, en toen naa judeë te rug keerde. 13. antiöchus epïfanrs, êenën rijken Tem* pel in Perfië willende plunderen, wordt van dé ingezetenen ge/lagen, en fterft -— zijn onmOri~ dige Zoon antiöchus eupator volgt hem op.- Hoofdfl. ïntusfchen trok de Koning antiöchus dé' bovenlanden, of noordelijke landgewesten, door, alwaar hij, vernemende , dat er in Perfië eene ftad, Elymaïs', lag, zeer vermaard , door hare rijkdommen, van goud en' É. zilver, welke eeneh zeer rijken Tempel hadt, vol gouden pantfieren, harnasfen, en wapenrustingen, die alexander, zoon van filip- fus,  DER MAKKA V. E ë N. 125 pos, Koning van Macedonië, en eerfte alleen- Hoofdfl. iieerfcher der Grieken, daar gelaten hadt, vL derwaards trok, met oogmerk, om deze ftad vs. 3. te overrompelen en te plunderen. Doch dit ontwerp mislukte hem, omdat de inwoners kennis kregen van zijne bedoeling, en er zich 4met geweld tegen verzetteden. — Door hun op de vlucht gedreven zijnde, trok hij, met groote droefheid, af, befloten hebbende, naa Babyion te rug te keeren; ook kreeg hij in 5. Perfië bericht, dat zijne legers, die in Judeë waren ingetrokken, geflagen waren. Dat ly- 6, sias zelve, zich aan het hoofd van een groot leger gefteld hebbende , insgelijks geflagen was, terwijl de Jooden, van de legers, die zij„verflagen hadden, wapens en grooten buit behaald hebbende, thans fterker en geduchter waren dan ooit, gelijk zij dan ook den gru- • wel, dien hij op den altaar te Jerufalem gebouwd hadt, nedergeworpen, en het Heiligdom, gelijk het voorheen geweest was, met hooge muuren omringd, en zijne ftad Bethzur verfterkt hadden. — Op dit bericht, g, ontftelde en verfchrikte de Koning zoo zeer, dat hij bedlegerig werdt, en van verdriet, omdat hem alles tegenliep, in eene ziekte viel. Hij bleef hier een' langen tijd, dewijl j>. hij geduurig nieuwe aanvallen van zwaarmoedigheid kreeg, en zelfs vast ftaat makende, dat zijn dood nabij was, liet hij alle zijne 10, getrouwde bedienden en vrienden bij zich ka»  i«ö het eerste boek Hoofdfl. komen, welke hij dus aanfprak: „Daar komt v** „ geen flaap in mijne oogen, mijn hart is, „ door zorgen , overmand en moedeloos. vs. si. Dikwijls denk ik: Helaas! in welke diepte „ van rampen ben ik thans nedergedort! in „ welken maalitroorn! ik, die, in mijne re3, gering, genadig en bemind plagt te we- 12. j, zen! Thans denk ik aan het kwaad, dat j, ik te Jerufalem bedreven heb, toen ik alle „ de gouden en zilveren heiligdommen van „ daar wegvoerde, en legers uitzond, om de ,, bewoners van Jude'è, zonder reden, uit te •3. „ roejen. Thans ondervinde ik, dat deze „ rampen mij daarom overkomen en bejege,, nen. Helaas! ik derf, door overmate van „ droefheid, in een vreemd land." •4, Hier op riep hij filippus , éénen zijner vertrouwdfte bedienden, bijzonder tot zich, aan wien hij het beduur van zijn geheele 15. Koningrijk opdroeg, ook gaf hij hem de kroon, den Koninglijken mantel, benevens het rijkszegel, om die aan zijnen zoon ah* tiöchus ter hand te dellen, daarenboven beval hij hem de opvoeding van denzelven aan, die hem eens in daat dellen zou, om 16. den troon waardig te bekleeden. Dus overleedt de Koning antiöchus aldaar, in het jaar 149 van .de Griekfche Tijdrekening. 17. Zoodra LYSias tijding hadt gekregen van 's Konings overlijden, liet hij deszelfs zoon antiöchus , dien hij, in zijne kindsheid, op-  der makkabeën. 127 Opgevoed hadt, tot Koning uitroepen in zijns Hoofdfl. vaders plaats , en gaf hem den naam eu- v*' PATOR, 14. judas belegert den burgt der Syriërs op den berg Siön. — LYSias en de jonge Koping antiöchus trekken op, om dien te ontzetten. Zij belegeren Bethzur , hetwelk judas vergeefsch poogt te ontzetten. — Stoute daad van eleSzar. — Bethzur gaat bij verdrag over aan de Syriërs, ook de Tem. pelberg. — Stil/land van wapenen met de Jooden gefloten, die hunne vrijë Godsdienstoefening behouden , maar de vestingwerken van den Tempel worden, tegen het verdrag, geflecht. LYSiSs fpoedt zich naa Antiöchië, om filippus het hoofd te bieden, en bemagtigt die hoofdflad. Cndertusfchen benaauwde de Syrifche be- vs. it. zetting op den burgt de Israëliten, van alle zijden van het Heiligdom, en poogden hun zoo veel kwaad te doen, als zij Hechts kon- . den. — Dewijl dit de laatfte verfterkte plaats der Heidenen was, die zij in het land inhadden, nam judas voor, hen van daar te ver- 19. drijven, en verzamelde, ten dien einde, het gantfche volk , om denzelven te belegeren. Het volk kwam bij een, en begon de belege- a», itng, in het jaar 150, men wierp katten en Undet belegeringstuig op, echter vonden fom- ai. mi-  123 HET eerste boek Hoofdfl. migen middel, om uit de ingeflotene plaats te ontkomen. Bij dezen vervoegden zich eenige afvallige Israêljten, en zich gezamenlijk tot den Koning begevende, droegen zij 22. den Vorst voor: „ Hoe lang zult gij uitftel}j len, ons te redden, eu onze broeders te 23. „ wreken? Wij waren gewillig en van harte „ onderdanig aan uwen Vader , wij waren „ altijd gereed , om zijne nitfpraken op te „ volgen, en zijne geboden te gehoorzamen; „ maar, daar voor belegeren onze eigene „ landslieden ons thans op den buigt, en „ gedragen zich jegens ons , ais vijanden; 24. ,,- ja, zoo velen zij van ons kunnen magtig „ worden, benemen zij het leven, en onze 25. j> goederen worden geplunderd. Zelfs voe,, ren zij niet alleen oorlog tegen ons, maar 26. 35 tegen alle aangrenzende volken. Thans „ houden, zij den burgt te Jerufalem bele„ gerd, om dien te bemagtigen, terwijl zij „ den Tempel en Bethzur verfterkt hebben. «7. .., Indien gij hen niet fchieüjk voorkomt, zul. „ len zij nog meer doen , en dan zal het „ voor u niet meer mogelijk zijn, om hen „ te beteugelen." 28. Op dit voordel werdt de Koning toornig, en liet terftond zijne vrienden en geheime raaden, als ook de bevelhebbers van zijn leger, en van zijne ruiterij, bij een komen. jjc>. Ook nam hij volk in foldij over, van andere Koningen, en deedt wervingen op de Eilanden  DER MAKKABEëNi I29 den der Middellandfclie Zee, Zoodat zijn Ie- Hoofdflger 120,000 man te Vöet, en 20,000 ruiters, ^ *^ fïerk was. Daarënboven hadt hij 32 Olijfanten, op den oorlog afgericht. Dit leger nam 31. den togt door Idutneë, en belegerde Bethzur. De belegering duurde langen tijd, alaoo de belegerden telkens de krijgswerken en ftormtuigen, die zij maakten, in brand naken, en zich dapper verweerden. Hier op brak ju- 3^. das de belegering van den burgt op , en rukte tot Beth-Zacharia, tegen het Koninglijk leger, voort* Maar de Koning brak 3$. 's morgens heel vroeg op, en trok insgelijks , met eenen verhaasten togt , na BethZacharia; alwaar het leger zich in flag-orde Helde, terwijl de trompetten geblazen Werden; aan de Olijfanten vertoonde men drui- 3^ ven- en moerbesfen-bloed, Om hun het teken van den flag te geven, vervolgends werden zij 35; tusfchen de kolönnen, (Falangen), verdeeld, bij eiken Olijfant waren 1000 man, geheel geharnast, en met koperen helmen gedekt, gefchaard f met 500 paarden , die voor elk dezer dieren uitgelezen, en in orde gefchikt waren — paarden , te voren aan dezelven gé,gewend , die beliendig met dezelve voorttrokken, en ze nooit verlieten. Elke Olij- $7* fant droeg een' houten toren, die hem tevens tot befeherming diende* en met werktuigen op hem was vastgemaakt, met twee of drie fcldaten, die op zijnen rug ftreden, behaiveii 1 óm  I30 HET EERSTE BOEK Hoofdfl. den Indiaan, die hem regeerde. De overige vs.%. ruiterii was °P de beide vleugels van het leger geplaatst, deels, tot fchrik van hun, die zouden willen vluchten, deels, tot dek- 39. king van de kolonnen (Falangen). — Wanneer de zon op de gouden en koperen fchilden fcheen, fchitterde alles, als vuurvlammen. 4°- — Een gedeelte van 's Konings leger breidde zich uit naar het hoog gebergte, en een ander in de dalen , maar altijd trokken zij behoedzaam , en in goede orde, voort. —• t.1. Allen , die hun krijgsgefchrei hoorden , het gedruisch der menigte, en het gekletter hunner wapenen , ontltelden , dewijl het leger zoo talrijk en geducht was. — 42. Evenwel ging judas, met zijn leger, hun tegen, om hun flag te leveren, en in eene fchermutzeling fneuvelden 6c6 man van het 43. Koninglijk leger, eleüzar, met den bijnaam Chauran, eenen Olijfant ziende, die Koninglijk was toegerust, en boven alle de anderen in grootte uitftak, meende, dat de Koning 44. daar op zat; derhal ven, bereid, om zich zeiven, tot behoud van zijn volk, op te offeren , en zich eenen eeuwigen naam te ver- 45. werven, liep hij, moedig, op het dier toe, in het midden der kolonne, rechts en links alles ter nederhouwende, zoodat zij aan bei- 46. de zijden ruimte voor hem maakten. Dus kwam hij onder den Olijfant, en (lak hem van onder op dood, en de Olijfant op hem val-  DER MAKKABEëN. 13* vallende, verloor hij dus zijn leven. Doch, Heofdfi. als de overigen de fterkte van het Koninglijk ^ ^ leger zagen, en de hevigheid van den aanval, deinsden zij te rug. Maar een afgezonderd 4*» gedeelte van 's Konings leger , hen vooruit geraakt, fneedt hun den weg af naa Jerufa~ lem, en de Koning legerde zich vervolgends in Judeë, en om den berg Sïön. Hier op gaf zich Bethzur , bij verdrag, 49* waar bij men echter den vrijën uittogt bedong, over, alzoo de bezetting, door gebrek aan levensmiddelen , dewijl het juist een fabbathjaar was, de belegering niet langer kon uithouden. Dus kreeg de Koning Bethzur in S". zijne magt, en lag er eene bezetting in. — Vervolgends belegerde hij den Tempel, een' &h langen tijd , en liet tegen denzelven vele ftormtuigen, gefchut, om vuur en «eenen te werpen, fcorpiöenen, die pijlen fchoten, en flingertuigen, aanvoeren. De belegerden rich- 59. teden van hunne zijde ook ftormtuigen op, en verdedigden zich lang. Maar het ontbrak 53» in den Tempel aan mondbehoefte 5 alzoo het juist het zevende jaar was , en die genen, die zich naa Judeê begeven hadden, om voor de Heidenen veilig te zijn, al den voorraad van het opgelegde koorn verteerd hadden. Daarom bleven er Hechts weinigen in den 54. Tempel, wegens den overhandnemenden non» gersnood, en de meesten fcheidden uit één, elk naar zijne woonplaats. I % 03?  I32 het eerste boek Hoofdfl. Ondertusfchen kreeg lysiüs tijding, dat vV'55. FILIPPUS< wien de Koning antiöchus, nog bij zijn leven, opgedragen hadt, om zijnen zoon antiöchus tot de regeering behoorlijk 56. op te voeden, met des Konings leger, uit Perfië en Mtdië te rug kwam, en zich de 57. rijkszaken zo'cht aan te matigen; weshalven hij zich haastede, om te rug te trekken, en aan den Koning en de voornaamfte krijgsbevelhebbers voorftelde, „ hoe zij hier daag„ lijks gebrek leden, en niet genoeg te eten „ hadden, hoe de plaats, die zij belegerden, fterk, en de zorg voor het rijk hun aan« 58. 33 bevolen was. — Dat men derhalvén deze „ lieden, en het gantfche volk, de hand van vriendfchap behoorde aan te bieden, en 59. ,, vrede met hun te maken ; hun vrijheid ,, van Godsdienst belovende , gelijk zij die „ voorheen genoten hadden , dewijl zij aL 3, leen daardoor, dat men hunnen Gods,, dienst hadt vernietigd, in woede geraakt „ waren , en alle deze onheilen en rampen 60. n veroorzaakt hadden." Dit vooritel vondt bij den Koning en de bevelhebbers ingang, zoodat de Koning den belegerden een verdrag liet aanbieden, hetwelk zij aannamen,  H6 het eerste boek • Hoofdfl. lieten, en niet meer dan 800 man bij eets IX* bleven. — vs. 7. judas, ziende, dat zijn leger verliep, en dat een veldflag niet te ontwijken was, werdt zeer neêrflagtig, omdat hij geene gelegenheid of tijd hadt, om hen weder bij een te breir» t. gen. In deze vertwijfeling , vermaande hij de genen , die nog bij hem waren, om de vijanden, onverwachts, aan te tasten,dat het hun dan misfehien nog gelukken zou , hen S>. te overwinnen. Maar zij weigerden dit, „de,, wijl er", zoo zij dachten, ,, geene hoop was om te overwinnen, maar, wanneer zij" ,, thans hun leven fpaarden, konden zij, in ,, "t vervolg, zich met hunne broederen vereenigende, te rug keeren, en den vijand „ flag leveren. Thans waren zij te weinigen 10. „ in getal". — judas echter verklaarende, ,, dat hij, in geèuen deele, tot vluchten ver„ ftaan kon", en hen opwekkende, „om, „ indien hun tijd gekomen was, veel liever, „ moedig, voor hunne broederen te Iterven, „ en hunne eere onbevlekt in het graf mede 11. „ te nemen", brak het leger uit de legerplaats op. De Syriërs ontvingen hen in flagorde, zijnde de ruiterij op de beide vleugels gefchaard, en de flingeraars, boogfehutters, en de dapperfle foldaten, die het gevecht beis, ginnen moesten, in het front geplaatst, bacchides bevondt zich op de rechte vleugel. Als nu de Falanx van de beide zijdeq voor-  der MAKKABÈëN; Ï4? voorwaards ruktë, gaven de Syriërs, met de Hoofiijii trompetten , het fein tot den aanval. Het ^ ^ volk van judas beantwoordde dit, met insgelijks de trompetten te fteken, zoodat de aarde beefde van het gedruis der beide legers, en de flag duurde van den morgen tot den avond, judas, opmerkende, dat bac- t4< chieès, met de kracht van zijn leger, zich op de rechte vleugel bevondt , deedt daar op, met de dapperfte vrijwilligers, die hij bij zich hadt, hier zelve den aanval, ook werdt ig. de rechte vletigel werklijk door hen geflagen, en tot aan den berg bij Aschdod vervolgd. Maar, als die van de linke vleugel iSs zagen, dat de rechte geflagen was, zwenkten zij, en floten achter judas op, hem op den voet volgende, en in den rug vallende, waar xfi op een verwoed gevecht ontftondt, waar in een groot aantal van weêrskanten fneuvelde. Éindelijk viel judas zelve, waarna de overi- iSi. gen de vlucht namen , maar Jonathan en igi; simon droegen hünneh broeder judas vari het flagveld, en begroeven hem in zijn vaderlijk graf te Modeim, onder eene grooté weeklagt, ook vierde geheel Israël vele da- tê> gen lang een' grooten rouw, en zong klaag, liederen: ,,Helaas! hoe viel de held! ach! Israëls verlosfer!" iU Ki dl  <48 het eerste boek tioefdü. De overige gefchiedenisfen van judas, zijne velduagen>. en de dappere daaden, door hem verricht, zijn , wegens derzelver menigte, niet allen befchreven. 19. Treurige toeftand der Jooden na den dood van judas. — jonathan, veldheer in de plaats van zijnen broeder, wijkt in de woestijn Thekoa. — Hij zendt de vrouwen en kinderen, onder het geleide van zijnen broeder joaNNES, naa de Nabatheërs. — joa'Nnes wordt door de inwoners van Medeba overvallen en gedood. — jonathan oefent wraak over hen — wordt door bacchides bezet, maar redt zich , door den Jordaan over te zwemmen. 23. Na den dood van judas, bloeiden de afvalligen, door het gefceele land, de ondeugd- 24. plegers (taken vrolijk het hoofd op. Ook was er, omtrent dien tijd, een groote hongersnood, het land was met hun afvallig. — 2£ bacchides accht alöm de fnoodften uit, en 26. (lelde hen tot heeren van het land: Dezen zochten de vrienden en begunftigers van judas met alle zorgvuldigheid op, en leverden hen aan bacchides over, die hen (trafte, en 27. allen fmaad aandeedt. Dus ondervondt Israël thans eene benaauwdheid, zoo groot er niet geweest was, zedert den tiïd, dat men geene Profeeten onder hen vernomen hadt. On-  DER MAKKABEËN. 149 Ondertusfchen verzamelden zich alle de Htofdji» vrienden en aanhangelingen van judas bij jonathan , wien zij dus aanfpraken: „ Na ' a9" „ den dood van uwen broeder judas, heb,, ben wij niemand hem gelijk, die tegen de „ vijanden, tegen bacchides, en de haaters „ van ons volk, te veld kan trekken; wij 3®» ,, verkiezen u dan heden, om zijne plaats ,> bij ons te vervangen, en ons opperhoofd, „ en bevelhebber, in den oorlog, te zijn." Dus aanvaardde jonathan, ten dien tijde, 3I« het bevelhebberfchap, en tradt in de plaats van zijnen broeder judas. Op de tijding hier van, maakte bacchides 3*eenen aanflag op zijn leven; maar jonathan 33zijn broeder simon, en allen, die hem aanhingen, dit ontwaar géworden zijnde, vluchteden in de woestijn Thekoa, alwaar zij zich bij den waterbak Asfar legerden. Op zekeren Sabbath, kreeg bacchides van 34hun bericht, waar op hij, met zijn gantfche leger, over den Jordaan trok. Te weten, 35. jonathan , de Nabatkeèrs , zijne vrienden, verzocht hebbende , de menigvuldige vrouwen en kinderen bij zich , en onder hunne befcherming, te nemen, hadt zijnen broeder joaNNEs, als geleider van den togt, met dezen afgezonden. Maar de ftam Jambri te 36. Medeba joaNNES overvallende , kreeg hem, en alles , wat hij bij zich hadt, in hunne inagt, en gingen met den buit weg. Eenigen 37. K 3 tijd  IJo het eerste boer lïoofdfl. tijd daarna vernamen jonathan en zijn broader simon; dat de Ham Jambri een groot bruiloftsfeest hadt, en dat de bruid, de dochter van éénen Kanaanitifchen Grooten , met een groot gevolg en pracht, van Nadabath vs. 38. daar heen geleid werdt, op welk bericht zij, denkende aan hunnen broeder joHnnes, optrokken, en zich achter eenen berg verbor- 39. gen hjeldgH, totdat zij eenen grooten Heet en een zwaar geleide ontwaar werden, hetwelk de Bruidegom, met zijne vrienden, en hloedverwEüdten , onder pauken en andere muzijktuigen, en met vele kostbaarheden, te "40, g^moet kwam.-— Nu kwamen de Heden van jonathan uit hunne hinderlage te voorfchijn , en richteden een groot bloedbad aan, velen werden gedood, de overigen ontvloden, 41. naa het gebergte. Dus werdt het bruilofts» feest in droefheid, het muzijk in klaagzan* 4a. gcn verwisfeld , maar zij hadden het bloed van hunnen broeder gewroken, en trokken, dit verricht hebbende, te rug naa de moerasfen van den Jorctaan. Als dan bacchides dit vernam, kwam hij nog dienzelfden Sahbath, met eene groote magt, ar.n de oe- 44. yers van den Jordaan. Thans fprak jonathan zijne bijhebbende manfehap aan: La„ ten wij thans voor ons leven vechten, „ want, wij zijn nooit in zoo groot gevaar $5- w geweest , als nu. Hier hebben wij den Ypnd voor,daar achter ons, en aan weêrs- sj kan-  DER MAKKABEëN. ï5* „ kanten het water van den Jordaan, moe- Hoofdfl. „ rasfen en het woud, en men kan nergens „ ontkomen. Roept dan den hemel aan, vs. 4& „ opdat gij van uwe vijanden verlost wordt." Tevens begon het gevecht , waar in jona- 47» than bacchides met eigen hand zocht te dooden, maar deze deinsde te rug. Teen 4 • fprong jonathan en de zijnen in den Jordaan. en zwom denzelven over, zonder dat de vijanden hem over den Jordaan volgden. Op dien dag verloor bacchides omtrent 491 ,cco man. VervUgends keerde bacchides naa Jerufalem te rug, en verfterkte vele fteden in Ju- 5»deë, de vesting bij Jericho, Emmaus, Bethhoron, Bethel, Thimnath, Farathon, en Tefon, met hooge muuren, poorten, en grendelen , ook legde hij er bezettingen in, om 5*den Israëliten nadeel aan te doen. Daarën- Schoven verfterkte hij de ftad bij Bethzur, Gazara, en den Burgt, alwaar hij insgelijks bezettingen legde, en magazijnen vulde. Ook 53liet hij zich de zöonen der voornaamften van het land tot gij eU»»tf geven, welk. hij op d^n Burgt te Jerufalem in bewaring hieldt. 20. alkimus flerft aan eene geraaktheid. bacchides verlaat het land, hetwelk twee jaren rust geniet. Hij wordt door de afvallige Jooden op nieuw in het land geroepen, belegert simon in Bethbali — maakt K 4 we-  15% het eerste boer flwgff. vrede met jonathan , en keert weder * rag- — jonathan wWf r/Vfoer ftuurer van het landy In de tweede maand, in het jaar 153, gaf alkimus bevel, om den muur van den binnenflen Voorhof des Tempels af te breken, willende dus, het geen door de Profeeten ge' bouwd was, verwoesten. Doch, op denzelfden tijd, als men een begin maakte, met af 55- 'te breken , werdt hij door eene onmidlijke krankheid geflagen, en zijne onderneming gefluit ; zijn mond was gefloten, en hij hadt eene geraaktheid, zoodat hij geen enkel woord meer kon fpreken, of over zijne huishoude$6. Jijke taken eenige befchikking maken. Dus flerf alkimus op dien eigen tijd, onder groo57- te pijn en fmarten. — Op de tijding van zijnen dood keerde bacchides tot den Koning te rug, en Judeë hadt twee jaren rust. |8. Maar toen raadpleegden alle de afvalligen van de wet met eikanderen, en namen" in overweging, hoe jonathan en de zijnen thans zorgeloos en gerust waren, dat, indien z'j ru baccudbs konden te rug brengen deze hen derhalven, in éénen nacht, zou SS- kunnen overrompelen, van deze hunne raadpleging gaven zij aan bacchides kennis, en fa. hem daar toe overgehaald hebbende, brak hijmet een talrijk leger op, hebbende, in het geheim, aan alle zijne begunftigers m judeè brie*  der MAKKABEëN. I53 brieven gezonden, dat zij jonathan, en al- Hoofdfl, len, die het met hem hielden, moesten vat- Ix* ten. Doch, daar toe waren zij niet in ftaat, omdat hun voornemen bekend was geworden, integendeel, liet jonathan van die in- vs. 61. gezetenen van het land, welke de aanvoerers en beleggers van deze fnoodheid geweest wa« ren, 50 man gevangen nemen, en ter dood brengen. Vervolgends begaven zich jonathan , en 62. simon, met hunne aanhangers, naa Bethbc.fi, in de woestijn, alwaar zij de verwoeste vestingen herftelden, en de plaats verfterkten. Op de tijding hier van, verzamelde bacchi- 6%. des zijn gantfche leger , terwijl hij tevens een algemeen opöntbod liet afkondigen door geheel Judec... Vervolgends floeg hij zich 64. voor Bethbafi neder, hetwelk hij' , een' geruimen tijd, belegerde, en er ftormtuigen tegen opwierp. jonathan, zijnen broeder simon in de van dezen inhoud: „ Ko.  Ï$S HET EERSTE BOER tioofdjt. „ Koning demetrius aan het Volk def x' „ Joótien, heil!'* vs. 26. „Wij hebben, met genoegen, vertlaan, dat „ gijlieden de verdragen met ons houdt, eri ,, bij onze vriendfchap blijft, zonder u voor' «7. „ onze vijanden te verklaren. Volhardt iri „ deze uwe trouwe jegens ons, zoo zullen „ wij de dienften, die gij ons bewijst, een* sS. „ maal vergelden, u vele vrijheden toeftaanj sp. „ en u gefchenken geven. Nu vooreerst* „ onthef en ontfla ik alle de Jooden van de volgende belastingen, van den impost op „ het zout, van de gouden kroonen, van dé 30. ,, belasting van het derde fchepel, en van de „ helft der boomvruchten, die ons toebehö„ ren. Van heden af, en voor altijd, fta ik ,, toe, dat deze belastingen nu en voorda'ari j, niet geheven zullen worden van het land „ Juda, en van de drie daarbij gevoegde ge- 31. „ richten van Samarië en Galileë. — jerü' falem zal heilig, ën vrij van lasten zijnj insgelijks het rechtsgebied van deze ftadj „ benevens de tienden en de fchattingen voor 32. den Tempel. Ook fta ik u de bezitting j, van den Burgt te Jerufalem af, en geef „ dien aan den Hoogenpriester , zoodat hij er eene bezetting, naar zijn goedvinden, in kan leggen, tot bewaring der plaats. — g3. Alle lijfeigene Jooden, die uit hun land in „ flavernij gevoerd zijn, waar zij zich Ook it in  ÖER MAKKABEÜfJ. i$$ s, in mifn rijk bevinden, ontfla ik, zonder Hoofdfl. & losgeld. Niemand zal heerendienften van *" „ de Jooden of van hun vee mogen vorde- „ ren. Alle Feestdagetk, Sabbathen, Nieuwe vs. 34. 3, Maanen , of andere uitgezonderde dagen, „ insgelijks drie dagen voor, en drie dagen na de hooge Feesten, zullen vierdagen ,, zijn , op welken de Jooden , door mijn „ gantfche Koningrijk, vrij van dienst zullen wezen. — Niemand zal op dezelve van 35. eenigen Jood eene fchuld invorderen , of „ hen gerechtelijk 'ontrusten mogen. — Men zal onder de Jooden 30,000 man tot des 3, Konings. krijgsdienst werven, welke de ge- wone bezolding zullen genieten , die aan 's Konings krijgsknechten toekomt. — Zij s, zullen ook in de gewigtigfte vestingen des „ Konings in bezetting gelegd worden , en %?' 3, tot de gewigtigfte posten van het grootfte „ vertrouwen in het Koningrijk kunnen ge,, raken , zij zullen hunne bevelhebbers uit „ hun eigen volk hebben , en naar hunne „ eigene wetten leven, gelijk de Koning dit 3, ook door het geheele Joodfché land bcvo3, len heeft. — De drie gerichten, die van 3$. „ het landfchap Samarië tot Judeë gevoegd ,, zijn, zullen volkomen tot Judeë behoren, 3, en daar toe gerekend worden , en onder ,, niemands beheering ftaan, dan alleen van , den Hoogenpriester. Ptolemaïs, en het ,3* „ daar van afhangende land fchenk ik aan 3, den  ï6tf> het eerste boek Hoofdfl. „ den Tempel te Jerufalem, tot goedmaking X- „ der nodige uitgaven van het Heiligdom. vs. 49. Ook fchenk ik daar toe, uit de Koninglijke „ inkomften, jaarlijks, 15,000 fikelen zilvers* „ die op de gevoegüjkfte plaatzen zullen kun- 41. „ nen ontvangen worden. — Eindelijk al „ het overige, hetwelk zij, die daar last toe ,, hadden, niet hebben opgebracht, zoo als „ in vorige jaren, zal in het vervolg, ten ,, diende van den Tempel, geleverd worden. 42- ,, Bovendien worden de 5,000 fikelen zil» ,, vers,welke men tot hier toe jaarlijks voof „ zekere behoeften des Tempels genomert „ heeft, kwijtgefcholden, omdat zij aan de „ Priesters behoren, tot verrichting van hun* 43. ,, nen dienst. Ook zullen allen, die tot deii „ Tempel te Jerufalem. zoo verre zijn om- trek gaat, wegens fchulden den toevlucht „ nemen, die zij den Koning, of anderszins, „ fchuldig zijn, veiligheid hebben, en hunne ,, goederen zullen in mijn gantfche Koning„ rijk niet beflagen of hun onthouden kun- 44, »» nen worden. Eindelijk, zal tot den bouw 45. „ en herftelling van den Tempel , als ook „ tot het oprichten van Jerufalems muuren , ,, en de verwerking der ftad, en als er nog „ andere fteden in judeë verfterkt moeten ,, worden, het geld verftrekt worden, uit de „ Koninglijke fchatkamer." 46, Toen deze brief, ten aanhooren van jonathan en het volk, gelezen werdt, gaven zij om  dér MAKKABBëN. Ifjt om alle deze beloften niets, dewijl zij de Hoofdfl, groote rampen nog gedachten, welke hij aan x' de hra'èliten, door zijne zwaare onderdrukkingen, veroorzaakt hadt, ook namen zij ze niet aan, maar hielden het met alexander , die het VJl 47eerst een begin gemaakt hadt, om in vriendelijke onderhandeling met hun te treden, ook bleven zij hem onderfteunen, zoo lang hij leefde. De Koning alexander , een groot leger 48. op de been gebracht hebbende, legerde zich met hetzelve in het gezicht van demetrius, waar op het, fchielijk, tusfehen de beide Ko- 49. ningen, tot eenen veldflag kwam, in welken het leger van demetrius moest wijken, wordende door alexander , die de overhand bleef behouden, vervolgd, demetrius, zich 50. dapper verweerd, en de overwinning, tot den ondergang der zon toe, betwist hebbende, frieuveide eindelijk zelve nog dien eigen dag. 22. alexander trouwt met de Egyptifche Prinfes kleöpatra , dochter van ptolemeus filometqr. — jonathan is Op de bruiloft te Ptolemaïs tegenwoordig, en wordt mei alle achting behandeld, maar zijnen vijanden wordt het flilzwijgen opgelegd» Hier na zondt alexander een gezantfehap 51. aan ptolemeus , den Koning van Egypte, • L ten  102 het eerste boek Hoofdfl. ten einde hem kennis te geven, dat hij ïtt X- zijn Koningrijk was te rug gekeerd, dat hij/ VS' zijnen vaderlijken troon beklommen, de regering aanvaard, demetrius geflagen, en zijn 53. eigen land bemagtigd hadt, dat demetrius in den veldflag gefneuveld, en zijn leger overwonnen zijnde, hij thans in het gerust 54. bezit was van den Koninglijken troon. Verders floeg hij hem een verbond van vriendfchap voor, en verzocht zijne dochter tenhuwelijk, en de eet van zijn fchoonzoon te zijn, belovende hem en de Prinfesfe gefchen- 55. ken, aan zijne grootheid voegende. Het antwoord van den Koning ptolemeus behelsde , dat hij den dag gelukkig rekende , op welken alexander in zijn vaderland was te rug gekeerd, en den troon zijner voorvade- 36. ren beklommen hadt. Dat hij geern, in al het geen voorfchreven is, bewilligde, alleen, dat hij wenschte, dat zij elkander te Ptolemals mogten ontmoeten, en in perfoon leerden kennen, wanneer het huwelijk, volgends zijne begeerte, kon voltrokken worden. Sj In het jaar 162 begaf zich ptolemeus, met zijne dochter kleöpatra verzeld , uit 58 Eg°JPte-> en kwamen te Ptolemats, alwaar de Kor.ing alexander hen ontving, en ptolemeus hem zijne dochter kleöpatra over» gaf, waarna het bijleger te Ptolemais, met groote pracht, op eene Koninglijke wijze, gevierd werdt. De  der MAKKABEëN. iöj De Koning alexander hadt ook aan jo- Hoofdfl. nathan gefchreven, dat hij hem zou komen x* ° ' 3 vs. 59. opwachten. Deze ging daar op, met groote 6». ftaatzij, op reize naa Ptolemaïs, alwaar hij bij de twee Koningen zijne opwachting maakte, en hun goud en zilver fchonk, en andere aanzienlijke gefchenken, als ook aan hunne vrienden en vertrouwelingen, waardoor hij hunne gunst behaalde, zoodat, alhoewel er 6l. fnoode lieden uit het Israëlitisch volk, die van de wet waren afgevallen, zich ook derwaards begeven hadden, om hem te befchuldigen , de Koning op hun geen acht gaf, maar integendeel geboodt, dat men jonathan 62. zijne gewone klederen uittrekken , en een purperen gewaad'aandoen zou, gelijk gefchiedde. Ook deedt de Koning hem naast zich zitten, en geboodt zijnen Hofbedienden, hem door 63. de frad te leiden, en te laten uitroepen, dat niemand zich zou onderwinden 9 hem over iet te befchuldigen, of onder eenig voorwend- . zei te ontrusten. Toen de befclntldigers de 64* eere, dié hem was aangedaan, en hem met purper gekleed, zagen, terwij! zij tevens deze uitroeping hoorden, zoo maakten zij zich al len weg. Zelfs bewees de Koning hem nog 65. meer eere, en liet zijnen naam onder de vrienden des Konings van den eerden rang (tellen, en maakte hem bevelhebber en beftuurer van het landfchap. Dus keerde jo na- t 66. L a than  164 het eerste boes Hoofdfl. than veilig en wel vergenoegd naa Jerufa* x- tem te rug. 23. demetrius, zoon van den vorigen Koning demetrius , maakt aanfpraak op het rijk van Syrië. — De Jooden blijven alexander getrouw. — Overwinningen, door jonathan en zijnen broeder simon, op apollonius , veldheer van demetrius , behaald. alexander fchenkt aan jonathan de ftad Ekron in eigendom. vt.67. In bet j*aar IÖ5» kwnrn demetrius, zoon van den vorigen demetrius, uit Kreta weider , in zijn vaderlijk land en Koningrijk. 68. De tijding hier van ontltelde alexander zeer, zoodat hij zich te rug na Antïöchi'è be- gp. gaf. demetrius , apollonius aangefteid hebbende tot landvoogd over Coele-Syrië, bracht deze een groot leger bij een, waarmede hij zich bij Jamnia legerde, en van daar den Hoogenpriester jonathan liet aanzeggen: 70. >» Gij zijt de eenigfte, die u tegen ons blijft verzetten. Door u ben ik tot eenen fpot „ en belagching. Wat heerscht gij, ons ten 71. »» fpffc, op het gebergte? Wel aan , zo gij „ u op uwe legermagt durft verlaten, zoo „ kom beneden bij ons in de vlakte, opdat ,, wij daar de zaak met eikanderen afmaken, t 72. „ ik heb het leger der dalen bij mij. Doe „ vrij onderzoek, wie ik en mijne bondge- „ ao»  der makkabe ün. ió£ <$% noten zijn ? Allen zeggen, dat niemand Hoofdfl. 3f tegen ons beftand kan zijn. Uwe Vaders x»9 zijn ook zelfs één- en andermaal, in hun eigen land, geflagen. Wel nu , gij zult vs, 73. 3» de ruiterij, en zoo groote legermagt, in de vlakte , het hoofd niet kunnen bieden, m waar geene rots, ja zelfs geen fteentjen, „ noch plaats, is,/^vaar gij heen kunt vluchM ten." Op het ontvangen dezer boodfchnp van 74. apollonius, was jonathan in zijn hart getroffen, en trok, aan het hoofd van 10,000 man uitgelezen volk, uit jerufalem, waarbij zich ook vervolgends zijn broeder simon met andere troepen voegde. Dus legerde bij 75, zich bij Joppe, alwaar de ftedelingen hem de i poort floten , omdat er eene bezetting van apollonius binnen ffoppe lag, maar, als hij de ftad beftormde, openden de burgers hem, 76, uit vreeze, de poorten, en dus werdt jonathan meester van de ftad. — Op deze 77. tijding brak apollonius, met 3,000 man ruiterij en zeer veel voetvolk, op, nemende 7%. den togt op Azotus, of Aschdod, en , zich houdende, als of hij hem voorbij wilde trekken, trok hij hem vooruit in de vlakte, omdat hij zich op zijne fterke ruiterij, welke hij bij zich hadt, verliet. — jonathan hem naa 79. Aschdod gevolgd zijnde, kwamen de wederzijdfche legers tot eenen veldflag. — apol- 80. xonius hadt nog 1,000 ruiters in eene hinL 3 der.  ififj HET EERSTE BOEK Hoofdfl. derlage achter jonathan gelegd, maar deze x- hinderlage was jonathan ontwaar geworden. *** Dus zijn leger omringd hebbende, fchoten zij, van 's morgens tot op den middag, met pijlen, tot zij die allen verfchoten hadden, maar jonathans volk ftondt pal, gelijk hij bevolen hadt, totdat de vijandiijke paar82. den waren afgemat. Thans rukte simon, met zijn leger, aan, en floeg tegen den Falanx, of het voetvolk, want de ruiterij, die afgemat was , floeg terftond aan het vluchten, g3_ en vetdrooide zich over de viakte; bok werdt het overige leger op de vlucht gebracht, het welk na Azotus {/ischdod) week, en zich, om het leven te behouden, in den Afgodsg+. tempel, Bethdagon genoemd , begaf, maar jonathan, Azotus (Aschdod) en hare voorlieden in brand gedoken hebbende, ha hij dezelve geplunderd hadt, verorand'de ook den Tempel van Dagon, met de genen, die in 88 HET eerste boek Hoofdfl. hem den verbranden Tempel van Dagon, XL Aschdod, en hare voordeden, in puinhoopen, de nog onbegraven daar heen geworpen lijken, en die in dezen oorlog verbrand waren, welke men, langs zijnen weg, op hoopen vs. 5- bij een gelegd hadt. Men verhaalde den Koning, wat jonathan gedaan hadt, om dien bij den Vorst zwart te maken, maar de Ko- 6. ning zweeg ftil. jonathan zelve kwam den Koning, met groote daatzij, te joppe te gemoet; na de gewone begroetinge, bleven zij 7. dien nacht te joppe, vtrvolgends verzelde jonathan den Koning , tot aan de rivier, den Eleutherus, van waar hij weder naa Jerufalem keerde. 8. Das maakte de Koning ptolemeus , die tegen alexander Hechte oogmerken hadi, zich meester van alle de zeededen, tot aan Seleució aan zee toe; daarenboven zondt hij een gezantfchap aan den Koning demetrius, om hem een onderling verbond voor te dellen , met belofte, van hem zijne dochter te zullen geven , die alexander ter vrouw hadt, en hem aan zijn Vaderlijk Koningrijk 10. te zullen helpen, onder voorwendzel, dat hij berouw hadt, zijne dochter aan alexander gegeven te hebben, wien hij befchuldigde, 11. dat hij hem naar het leven dondt. Op deze wijze maakte hij hem verdacht, alleen omdat ï2. hij zin hadt in zijn rijk. Hij ontnam, hem ook, daadlij k , zijne dochter, die hij aap  der makkabeën. ic*0 demetrius gaf; waar door zijn afkeer yan Hoofdfl. alexander, en hunne vijandfchap , open- *** baar werdt. ptolemeus eindelijk te Antid- vs. 13» chië binnengetrokken zijnde, zettede zich de f beide Kroonen van Afië en Egypte tevens op. De Koning alexander, welke zich thans 14. in Cilicië bevondt, omdat de ingezetenen van de overige landfchappen van hem afgevallen waren, hoorende, wat er gebeurde, fpoedde 15. zich met zijn leger te rug. ptolemeus trok hem, aan het hoofd van eene groote magt, te gemoet, en floeg hem , waar op 16. alex.inder naa Arabië vluchtede, alwaar hij veiligheid hoopte te hebben, maar zab- 17. DiëL, een Arabisch Vorst, liet alexander het hoofd afhouwen , om den overwinnaar te behagen, en zondt zijn hoofd aan ptolemeus.. — Doch den derden dag daar na, 18. fterf ook de Koning ptolemeus, waar na zijne bezettingen alöm in de vaste fteden ! door de inwoners werden omgebracht, en 19. dus verkreeg demetrius den troon in het jaar 167. 25. jonathan belegert den burgt te Jcntfalem. Misnoegdheid van den nieuwen Koning demetrius tegen hem. Ihj met zich bij drmetrius te ontfehuidigen, en in zijne gunst te dringen. Groote voorrechten door demetrius aan de Jooden lotgejtaan. ■ Ondertusfchen hadt jonathan het volk in 2a L 5 >-  170 het eerste boek Boofdfl. Judeë bijeenverzameld, met oogmerk , om X1- den burgt te Jerufalem te veroveren, en ten dien einde vele krijgswerktuigen laten veryi.si. vaardigen. Doch, hier op vervoegden zich fommigen, die hun eigen volk hateden, en ven de wet afgevallen lieden , bij den Koning, aan wien zij kennis gaven, dat jona! ia. than den Burgt belegerde. Op dit bericht ontflak de Koning in toorn, en zich in allerijl naa Ptolemaïs begeven hebbende, fchreef hij van daar aan jonathan, dat hij de belegering van den Burgt op ftond opbreken, en hem te Ptolemaïs ten fpoedigften zou komen opwachten , om met hem in perfoon te fpre| S3. ken. Op het ontvangen van dezen brief, gebood jonathan, dat men met de belegering zou voortgaan, terwijl hij , fommigen yan de Israèütifche Oudflen en Priesters tot reisgenoten verkozen hebbende, zich vrijwil, r t4. lig in gevaar begaf, en zilver, goud, klederen , en andere gefchenken meer , medenemende, naa Ptolemaïs tot den Koning reisde, wiens gunst hij zich ook wist te verkrijgen. s5. Want, alhoewel fommigen van de afvalligen - *6. uit het volk hem befchuldigden, echter behandelde hem de Koning, gelijk zijne Voorzaten gedaan hadden, èti bewees hem, I t7. voor zijn gantfche Hof, groote eere, bevestigende hem in het Hoogenpriesterfchap, en in alle de andere eereposten, die hij te voren hadt  der makkabeën. 171 hadt gehad, tevens ook verklarende, dat men Hoofdfl. hem onder 's Konings vrienden van den eerften rang hadt te achten. Thans verzocht ionathan den Koning, vs. 28.dat hij judeë, en de drie rechtsgebieden van Samarië, fchattingvrij wilde maken, waar voor hij hem 300 talenten beloofde. De Ko- 29. ning bewilligde in dit verzoek, en gaf aan jonathan, betreffende dit alles, de volgende fchrifteüjke vergunning: ,, De Koning demetrius aan zijnen broe- 30, „ der jonathan, en het volk der Jooden, „ heil!" „Wij zenden ulieden een affchrift van den 31. „ Brief, door ons aan lasthenes , onzen „ Neef, aangaande ulieden, gefchreven, op. dat deszelfs inhoud ter uwer kennisfe ko„ me." „ De Koning demetrius aan Vader lasj, thenes, welvaren!" „ Wij hebben goedgevonden, aan het Jood- 32. „ fche volk, onze vrienden, die zich getrouw „ gekweten hebben van hunne pligten jegens „ ons , uit hoofde en ter vergelding van hun3, ne goede gezindheid t'onswaards, de voln gende weldaaden te fchenken: Wij beves- 33. „ tigen dan, aan hun, vooreerst, de volle „ grenzen van Judeë, en de drie rechtsge„ bieden, Aferema , Lydda , en Ramathem, welke van Samarië afgenomen, en aan Juv deë gehecht zijn, als ook alles, wat den » ge-  174 het eerste boek doofdfl. „ genen, die te Jerufalem offeren, toekomt XI- „ voor de Koninglijke inkomften, ,, welke de Koning anders jaarlijks van veldrs. 34. „ en boomvruchten plagt te ontvangen. Ook „ fcbelden wij hun voordaan al het overige „ kwijt, wat ons van de tienden en behoor„ lijke fchattingen toekomt, insgelijks de in„ komflen van de zoutmeiren , en de ons f 35- 35 toebehoorende kroonen. Niet één van de„ ze vrijdommen zal, van nu aan voor altijd, 36. „ weder ingetrokken worden. Draag zorg, „ dat hier van een affchrift gemaakt, en aan ,, jonathan gegeven worde, om het, op den „ heiligen berg, op eene openbare plaats, op „ te hangen." a6. demetrius maakt zich hij zijne onderdanen gehaat. Op/land te Antiöchië, met hulp der Jooden , onder veel bloedvergieten, gedempt. — demetrius houdt zijne beloften niet, maar begint de Jooden weder te onderdrukken. Een Zoon van alexander, te weten antiöchus, nog een kind, wordt door tryfon uit Arabië teruggebracht, en tegen demetrius opgeworpen — jonathan verklaart zich voor hem, 37. Wanneer de Koning demetrius zich in het gerust bezit van zijn Koningrijk zag, en' niemand hem hetzelve betwistede, ontfloeg hij zijn geheele leger uit den dienst, en zondt  v der MAR ka be ë N. I73 zondt hen naa huis, behoudende alleen de Hoofdfl. vreemde troepen, die uit de onderfcheiden X1, Eilanden waren aangeworven. Hier door werdt het geheele leger, dat onder zijne Vaderen gediend hadt, hem tot vijand, try- vs. 38. jon, die het voorheen met alexander gehouden hadt, dit algemeen gemor en ongenoegen van alle de troepen tegen demetrius bemerkende, begaf zich naa imalkua, eenen Arabifchen Vorst , welke antiöchus , een zoontjen van alexander , opvoedde , en 39; hieldt bij hem aan , dat hij dit kind aan hem zou overgeven, om hem op zijns Vaders troon te zetten, gevende hem tevens een bericht, hoe demetrius gehandeld, en welke vijandfchap van het leger hij tegen zich verwekt hadt. Echter moest hij daar een' geruimen tijd zich ophouden. Ondertusfchen hadt jonathan , door een ^ gezantfchap , den Koning demetrius verzocht, dat hij de bezetting uit den burgt te Jerufalem, en andere vestingen, wilde trekken, dewijl zij, zonder ophouden, vijandlijkheden pleegden tegen het Israëlitisch volk. demetrius liet aan jonathan ten antwoord 41. toekomen, dat hij dit niet alleen geern, ten behoeve van hem en zijn volk, wilde doen, maar dat hij hem en zijn volk nog veel meer voorrechten wilde fchenken, zoodra de tijdsomftandigheden zulks zouden gedogen. Doch, voor het tegenwoordige, zou jonathan hem dienst  174 HET EERSTE BOEK Hoofdfl. dienst doen, met hem eenige hulptroepen te XI- zenden, dewijl zijn geheele leger van hem vs. 43. afgevallen was. Hier op zondt jonathan hem 3,000 van zijne beste manfchap naa Antïöchiè te hulp , met wier aankomst de 44> Koning ongemeen in aijn fchik was. Te weten, de inwoners van Antïöchi'ê hadden zich in die ftad faam gerot, ten getale wel van 120,000 mannen, met oogmerk, om den 45. Koning van het leven te berooven. De Koning op het Slot gevlucht zijnde, bezetteden de burgers alle de llraaten en toegangen der 46. ftad, en begonnen hem te belegeren. In dezen toeftand, riep de Koning de jooden te hulp, die zich allen gezamenlijk bij hem vervoegden, en vervolgends zich te gelijk door 47. de ftad verfpreidden, en 100,000 menfehen nedervelden, waar na zij de ftad in brand ftaken, en zeer veel buit maakten, en dus 48. den Koning verlosten. De burgers, ziende, dat de jooden meesters van de ftad waren, en met dezelve konden handelen, zoo als zij wilden, verloren den moed, en fmeekten den 49. Koning om genade, biddende om de verzekering, dat de Jooden geene verdere vijand- 50. lijkheden tegen de ftad zouden plegen. Ver' volgends lagen zij de wapenen neder, en de vrede werdt getroffen. Dus behaalden de Jooden bij den Koning, en in het gantfche Koningrijk, groote eere, en keerden, met veel buit, naa Jerufalem te rug. Zoo-  der marrabecn. Ï75 Zoodra de Koning demetrius weder op Hoofdjt, den troon bevestigd, en de rust in het land XL VS *>!. herfteld was, hieldt hij niets van alles, wat ' 52', hij beloofd hadt, maar toonde zich veeleer ongezind tegen jonathan, zonder de genegenheid, welke deze voor hem geopenbaard hadt, te beantwoorden, maar hem integendeel zeer drukkende. Kort daarna kwam tryfon te rug, met 53. den jongen antiöchus , die nog maar een kind was; evenwel werdt hij als Koning uitgeroepen, en hem de Koninglijke hoofdwrong opgezet. Dewijl nu het geheele leger, het- 54.' welk demetrius afgedankt hadt, hem toeviel , kwam het tot een gevecht, waar in demetrius geflagen, en tot de vlucht genootlzaakt werdt, ook kreeg tryfon de Olij* 55; fanten, en Antiöchiè. zelve in zijne magt. Hier op fchreef de jonge antiöchus aan 56. jonathan, hem in het Priesterfchap, en de yier rechtsgebieden , bevestigende, en hem zijnen rang onder 's Konings vrienden latende behouden. Ook zondt hij hem een gou- 57, den tafelfervies, en gaf hem verlof, om zich van gouden bekers te bedienen, zich in het purper te kleeden, en eenen gouden gesp te dragen. Ook maakte hij zijnen broeder si- 58; mon bevelhebber, van Tyrusladder af, tot aan de grenzen van Egypte.  176 HET EERSTE BOES fioofdft. 27. jonathans krijgstogten — Hij bemagtigt Askaion en Gaza -— Slaat een leger van demetrius. simon verovert de ftad Bethzur, waar in hij eene bezetting legt. *>• E9- Thans deedt jonathan eenen krijgstogt door de landfchappen over den Jordaan, en door de lieden, alwaar alle de Syrifche troepen zich bij hem verzamelden, en hem toevielen. Toen hij voor Askaion vertelleen» ontvingen hem de inwoners dier ftad , met do, vele eerbewijzingen. Van daar voortgetrokken naa Gaza, vondt hij de poorten van Gaza gefloten, waar op hij die ftad belegerde , en de voorlieden uitplunderde, en in £1. brand ftak, hier op baden die van Gaza jonathan om vrede, welke hij hun toellondt, nemende de zoonen der voornaamlte burgers tot gijzelaars, die hij naa Jerufalem zondt, waarna hij het gantfche land doortoog, tot 62. Damaskus toe. Hier hoerde jonathan , dat de bevelhebbers van demetrius zich, met eene groote magt, te Kades, in Galileë, bevonden, met oogmerk, om hem van zijn ei- 63. gen land af te fnijden. Hij trok hun hier op te gemoet. Ondertusfchen hadt zijn broeder simon, 64. dien hij in het land hadt gelaten , Bethzur belegerd, waar hij lang voorlag, doch, ein» 65. delijk de ftad zoo benaauwde, dat de bezetting hem om een verdrag verzocht, hetwelk hij  db r makkabecn< 177 hij hun toeftondt, waar na zij de ftad ont- Hctfdft. ruimde, die hij in bezit nam, en met eene XI* bezetting verfterkte, jonathan met de zijnen gelegerd zijnde vs. 66> bij het meir Gennefar, brak van da^r , in den vroegen morgen, op naa de vlakte Nafor, in deze vlakte ontmoette hem een leger 67. Filiftijnen, hetwelk eene hinderlage in het gebergte verborgen hadt. Het leger zelve tastede hem van voren aan, terwijl de hin- 68. derlage van achteren opdaagde. In den daar €'j, op gevolgden veldflag, nam jonathans volk gezamenlijk de vlucht, zoodat hij niemand bij zich hieldt, dan mattathiss , den zoon van absalom, en judas, zoon van chalfi, die beiden bevelhebbers waren. Nu fcheurde 7»; jonathan zijne klederen, ftrooide aarde op zijn hoofd, badt, en den aanval vernieuwen- 71^ de, bracht hij den vijand aan het wijken; toen zijn volk, dat gevlucht was, dit zag, 7a. keerden zij weder tot hem , en vervolgden den vijand naa Kades, tot aan zijne legerplaats, alwaar zij zich nederfloegen. Van de 731 Filiftijnen fneuvelden dien dag omtrent 3,000 man. En nu trok jonathan veilig na Jerufalem te rug. M 38, jo-  I?8 HET EERSTE BOEK 28. jonathan zendt een gezantfchap naa Ro* rne — Ook aan de Spartanen — Met de beide volken wordt het verbond gemaakt of vernieuwd. Hoofdfl- Toen jonathan zag, dat de tijdsömftan- Xil. dialeden met hem medewerkten, verkoos hij vs< 1. eenige aanzienlijke mannen, welke hij als gezanten naa Rome zondt, om de vriendfchap a. te bevestigen en te vernieuwen. Ook zondt hij, op gelijke wijze, brieven aan de Spar~ tanen, en naar meer andere plaatzen. 3. Deze gezanten naa Rome gereisd, werden aldaar in den Raad ingeleid, alwaar zij zich van hunnen last kweeten; dat de Hoogen» priester jonathan, en het volk der Jooden, hen gezonden hadden, om de vriendfchap en het verbond te vernieuwen, als te voren. *%• De Romeinen gaven hun brieven mede aan alle plaatzen, daar zij door moesten trekken, om hun, op de terugreize naa Judeë, alle veiligheid te bezorgen. 5. Het volgende is het affchrift van den Brief, door jonathan aan de Spartanen gefchreven: . „ jonathan, de Hoogenpriester, de Hoo„ ge Raad des volks, de Priesters, en het „ overige volk der Jooden, aan hunne broe„ deren, de Spartanen, heil!" 7. „ Reeds in vorige tijden , is er aan den Hoogenpriester, ONias, een brief ter hand  DER MAKKABEêN; Ï79 gekomen van barius, die toenmaals u\\e-Hoofdjt. „ der Koning was, waar in gemeld werdt, „ dat gijlieden onze broeders zijt, gelijk het ,, affchrift daar van hier nevens gaat. ONias vs- 8. s, heeft den brenger van den brief naar wel,, voegeüjkheid onthaald, en den brief aan,, genomen , in welke een aanbod gefchiedt „ van vriendfchap en verbond. — Wij zijn 93, thans wel niet verlegen, om bijftand, alj, zoo wij onzen troost hebben in de heilige ,, Boeken, die in onze handen zijn, even- Iö- wel nemen wij eene pjpeve, om een ge„ zantfchap aan ulieden te zenden, ten ein- de de broederl'chap en vriendfchap onder it ons te vernieuwen, opdat wij niet van el- kanderen vervreemden; alzoo er reeds tijj, den verlopen zijn, zedert gijlieden dat ge- zantfchap aan ons gezonden hebt. Wij lil j, zijn echter gewoon, ten allen tijde, onöp,, houdelijk, op ónze Feesten, en andere ge)9 voegüjke dagen, ulieden, bij onze offer- anden, en in onze gebeden , zoo te ge„ denken , als het billijk en betamelijk is, j, aan broederen te gedenken , en wij Ver- iai; ,, blijden ons over uwen voorfpoed ën welti varen. Ons hebben wel zeer rampfpoedige 13. „ tijden, en zwaare oorlogen van rohdöm, getroffen, ook hebben ons de omliggende •33 Koningen oorlog aangedaan, evenwel heb- 14. ben wij, in deze oorlogen, ulieden, zoo ,, min als onze overige bondgenoten en Ma „ vriein  ï8g het eerste boee Hoofdfl „ vrienden , willen lastig vallen , met uwa vf1!'- *' huIp te verzoek£" •> alzoo wij de hulp des Hemels ren onzen behoeve hebben, gelijk „ wij ook thans van onze vijanden verlost, 16. „ en onze vijanden vernederd zijn. — Alzoo „ wij dan numenius, zoon van antiöchus, „ en antipater, zoon v?n jason, verko,, zen en afgezonden hadden aan de Romeu 17. „ nen, ten einde met dezen de vriendfchap „ en het vorig verboni te vernieuwen, heb5, ben wij hun te gelijk in last gegeven, om „ tot ulieden te reizen, u te begroeten, en „ u onzen Brief, betreffen 'e de vernieuwing ï8. „ onzer broederfchap, o/er te leveren. Wij ,, verzoeken hier op ulieder antwoord." 39. Het volgende is het affchrift vaii den Brief, die aan ONias g-zonden was: ao. „ oNiaRES, Koning der Spartanen, aan dei' Hoogenpriester ONias, welvaren!" si. „ Men vindt in een oud gefchrift, aan„ gaande de Spartanen en Jooden, dat zij „ broeders zijn, en beiden van abraham g2. afftammen. Nadien dit ter onzer kennisfe „ gekomen is, verzoeken wij u, dat gij on* 23, „ fchrijft van uwen welltand, wij zullen het» „ zelfde doen. Ons vee en goederen zijn de „ uwen, en de uwe de onzen. Wij hebbeii ,, onze gezanten gelast, ulieden dit breeds* ., aan te zeggen."  der makkabecn. l8T 29.: jonathan doet eenen niiuwen togt tegen Ho$fdjl, een leger van demetrius, hetwe.k, op zij ne aannadering, te rug trekt. — simon bezet Joppe. — jonathan verfterkt Jeru» falem nog meer, en trekt eenen hoogen muur op, om den Burgt geheel af ie /rijden, Ondertusfehen kreeg jonathan bericht, vs. 24. dat de bevelhebbers van demetrius , met nog grooter krijgsmagt, dan te voren, weder tegen hem in aantogt waren , hier op brak 35. ! hij van Jerufalem op , en truk hun te gemoet, na het land van Hamath, alzoo hij hun geen' tijd wilde gunnen, om in zijn land Iin te dringen. Door de verfpieders, die hij si6. in hun leger gezonden hadt, verwittigd, dat de vijanden voorhadden, hem den volgenden nacht te overvallen, gaf jonathan, toen de STzon aan het ondergaan was, zijn volk bevel, em te waaken, onder de wapenen te blijven, i en zich den gantfchen nacht tot den ftrijd ij gereed te houden, terwijl hij, aan alle kanI ten, rondöm de legerplaats, voorposten uit1 zette. De vijanden ontwaarende, dat jona- at. ; than en zijn volk op hunne hoede waren, 1 verloren den moed, en vele vuuren in hun ', leger ontdoken hebbende, trokken zij in ftilte I te rug. jonathan en zijn volk werden hun- af. j fien aftogt niet voor des morgens gewaar, | omdat zij de leger vuuren zagen branden; zoodat, tpen jonathan hen vervolgde, hij 3»; M 3 hen  l8a het eerste boek ffoofdft.hen niet kon achterhalen , dewijl zij reeds XII. 0ver de rivier Eleutherus getrokken waren. vs. 31. Van hier wendde zich jonathan, tegen eenen Arabifchen Mam, de Zabedeërs genoemd, 32. welken hij floeg, en veel buit behaalde. Van daar opgebroken, trok hij naa Damaskus, en toog dus het geheele land door. 33. Ondertusfehen hadt ook simon eenen krijgstogt gedaan , en was doorgedrongen tot Askalon, en de naburige vestingen. Vervolgends hadt hij zich naa Joppe gewend, en 34. die ftad bezet, dewijl hij vernomen hadt, dat de burgers van zins waren, om deze vesting aan het volk van demetrius over te geven, daarom legde hij er, veiligheidshalven, eene bezetting in. 35. Nadat jonathan te rug gekeerd was, hieldt hij eene vergadering van de Oudften des volks, en raadpleegde met hun, om vestingen in 36. Judeë aan te leggen , als ook, om de muuren van jerufalem hooger op te haaien, en eenen hoogen muur te bouwen tusfehen den burgt en de ftad, ten einde dien geheel van de ftad af te fcheiden, zoodat de burgt geheel alleen op zich zeiven zou zijn , en geen' handel of gemeenfehap meer met de 37. ftad hebben zou. Het volk kwam dan famen, en verfterkte de ftad. Een ftuk van de muur aan de Oostzijde tegen de beek was ingeftort, daar voor bouwde men het . 38. zoogenoemde Chafenatha. Ook verfterkte si- W9-n  DER MAKKABEëN, l5>3 mon Adida in Sefela of de Nederlanden, entf^SJj?. voorzag het met poorten en grendelen. 30. tryfon flaat heimelijk naar de Kroon van Syrië. — Hij lokt jonathan , met list, naa Ptolemaïs, en neemt hem daar, verra* derlijk, gevangen* Thans begon tryfon een ontwerp te fme- vs. 39. den, op het Koningrijk van AJié, om zich zeiven de kroon op te zetten, en ten dien einde den Koning antiöchus van kant te helpen. D ;ch, alzoo hij vreesde, dat jona- 40than hem zulks niet zou toelaten , maar hem veelëer zou btö Horen, zocht hij gelegenheid, om jonathan in zijne magt te krijgen , en vervolgends ter dood te brengen. Met dit oogmerk kwam hij te Bethfan. Hier 41. te Bethfan kwam jonathan hem te gemoet, verzeld van 40,030 uitgelezen en ten oorlog toegeruste mannen. Toen tryfon zag, dat 4a. jonathan van een zoo fterk leger verzeld was, waagde hij het niet, de hand aan hem te flaan, maar ontving hem, met alle eerbe- 43. wijzingen, hem aan alle zijne vrienden aanprijzende , en hem rijklijke gefchenken gevende, ja hij gaf zelfs aan zijne tropen bevel, om jonathans bevelen, even als zijne eigene, te gehoorzamen. Ondertusfehen vraag. 44, 1 de hij jonathan: „Waarom hij toch al dit volk zoo veel m >eite veroorzaakte , daar M 4 » ziJ*  184 het eerste boek HerfW- „ zij thans geen' oorlog hadden? Laat hen vs. 45. " naar huis Pan"j vervolgde hij, „kies al„ leen eenige weinigen uit, die gij tot-eene „ lijfwacht bij u houdt, en ga met mij naa „ Ptolemaïs, alzoo ik deze ftad, benevens de „ overige vestingen, bezettingen, en Koning„ Iijke bedienden, aan u wil overgeven, en „ dan vertrek ik, want met dit oogmerk al- 46. „ leen ben ik gekomen.''' jonathan , die geen wantrouwen hadt, deedt, naar dit voor- .ftel, en liet zijne troepen naa Judeë keeren, 47. behoudende alleen 3,000 man bij zich, waar van hij er 2,000 in Galileë liet, terwijl er 48. hem 1,000 verzelden. Maar, zoodra was niet jonathan| te Ptolemaïs binnengekomen, of de inwoners floten de poorten, en maakten zich van zijn perfoon meester, nadat zij allen, die hem verzelden, nedergefabeld had- 49. den. Terftond zondt tryfon voetknechten en ruiterij naa Galileë, in de groote vlakte, om ook de overigen, die bij jonathan ge- 5». weest waren, af te maken. Maar dezen, reeds vernomen hebbende, dat "jonathan , met zijn geleide, gevat en gedood was, moedigden eikanderen aan, en trokken, in vast- gi. gefloten'gelederen, tot den ftrijd. Toen zij, die hen nagezonden waren, zagen, dat zij voor hun leven vechten zouden, keerden zrj #2. te rug. Dus kwamen de eerstgemclden allen behouden in Judeë aan, alwaar men leed droeg over jonathan , en zijne geleiders, teri  der MAKKABEëN. 185 terwijl het geheele Israëlitifche volk in fchrik Hnofdft. en droefheid gedompeld was; terwijl alle de omgelegen volken hen thans weder zochten te overvallen, omdat zij hen zonder aanvoe- 54i rer en helper zagen ; en zich verbeeldden, de kans fchoon te hebben, om hen te beoorlogen , en zelfs hunne gedachtenis uit de menfchen uit te delgen. [ .31. simon wordt tot bevelhebber des volks ver* kozen , in plaats van zijnen broeder jona,THan. — Verraderlijk gedrag van tryfon. — Deszelfs vruchteloze togt tegen J udeë. — Hij brengt jonathan ter dood — dien simon laat begraven, en een praalgebouw te Modein opricht , ter gedachtenis van zijnen vader en broederen, tryfon doodt den jongen antiöchus, en zit zich zeiven de kroon van Syrië op. Als simon vernam, dat tryfon een groot Hoofdjl. leger bij één hadt gebracht, met oogmerk. Xlil. om met hetzelve in Judeë te vallen, en het- 'ï' r' zelve te verwoesten, en ziende, dat h»t volk s. neêrflagtig en verfchrikt was, begaf hij zich naa Jerufalem, alwaar hij, het volk bij één hebbende doen komen, dat een' riem onder 3, .het hart flak, met de volgende aanfpraak: Gijlieden weet, wat ik , en mijne broeders, en mijns vaders gantfche huis, voor |s, de Wet en het Heiligdom gedaan, de krijgsM 5 n tog-  iSÖ het eerste boek 'Hoofdfl. togten en moeilijkheden, die wij doorge- XiI1- „ ftaan hebben. Alle mijne broeders hebben vs. 4. " J „ voor de Wet en voor Israël het leven ge- 5.,, laten, en ik ben alleen overig. Doch, verre zij het van mij , dat ik, in eenen ,, tijd van nood en gevaar, mijn leven zou „ willen verfchoonen ! Ik ben toch niet be- t% ,, ter dan mijne broeders. Ik zal mijn vlk, „ het heiligdom , onze vrouwen en kinde. „ ren, wreeken, daar alle volken zich vijan,, dig verbonden hebben, om ons uit te del- f. gen." Op het hooren van deze aanfpraak 8. ontvlamde de moed des volks weder , zoodat zij allen hem, overluid, toeriepen: ,, Gij zijt ,, o; ze aanvoerer, in de plaats van uwe 9. „ broederen judas en jonathan ! Voer gij ,, onze oorlogen, wij zullen u in alles ge- 10. hoorsamen." Hier op verzamelde hij alle manichap, die in (laat was, de wapenen te dragen , en haastede zich, om den bouw van jerufalems muuren te voltrekken, en de ftad I j,. van alle kantin te verflerken; waarna hij jo- J| nathan, zoon van absalom, met eene genoegzame magt, naa Joppe zondt, welke de | burgers uit de ftad verdreef, en er zich bleef onthouden. ï2. Ondertusfehen was tryfon, met een mag- f tig leger , van Ptolemaïs opgebroken, met oogmerk, om in Judeë te dringen, hebbende ja, jonathan gevangen bij zich. simon legerde Zich bij Aaida, in het gezicht der vlakte. Toen  der makkabecn, I87 Toen trvfon vernam, dat simon , in de Hoofd'L y T TT plaats van zijnen broeder jonathan, het op- £ jj» perbevel op zich hadt genomen , en moeds genoeg bezat, om bem onder de oogen te . zien, zondt hij hem eenige afgevaardigden, door welke hij hem liet aanzeggen : Dat 15, „ men zijnen broeder jonathan alleen ge„ vangen hieldt, uit hoofde van het geld, „ hetgeen hij nog, wegens de pachten, aan „ de Koninglijke fchatkist fchuldig was. In- i£s „ dien simon 100 Talenten zilver zondt, en twee van zijne zoonen als gijzelaars, voor hem, dat hij, na het bekomen zijner vrij„ heid, niet afvallen en zich bij de tegen-: partij voegen zou , wilde men hem ontliaan." Alhoewel nu simon heel wel be- ingreep, dat dit enkel bedrog was, evenwel, om zich niet bij het volk gehaat te maken, en opdat men niet zou kunnen zeggen , dat 18. jonathan daarom het leven hadt verloren, omdat dit geld en de gijzelaars niet gezonden waren, zondt hij de gemelde fom en de twee 13. kinderen. Maar trvfon brak zijn woord, en ontfloeg jonathan niet. Integendeel trok tryfon terftond daarna ao. voort, om in het land in te dringen , en dat te verwoesten ; waar toe hij eenen omweg nam over Adora , maar simon bleef hem, waar hij ook heentrok, met zijn leger fteeds op zijde. — Ondertusfehen zonden die van 2x„ den Burgt aan tryfon, om hem te bidden, dat  188 het eerste boek Hoofdfl. dat hij toch, zoo fpoedig doenlik was, door XÏII ''ra 3 • de woestijn, naa den Burgt wilde koHen verkrijgen hunne vrijheid. — Nieuwe Tijdrekening. — siMOfj bemagtigt Gaza , en vermeestert den burgt te J 'rufalem, in welken hij zijne intrede doet, en ter gedachtenis een jaarlijksch Feest inftelt. Ondertusfehen bouwde sr&ioN de vestingen 33« |n judeë, en bevestigde die met ho^ge to. jens, zwaare muuren, po rten, en grendelen, ook legde hij magazijnen aan in de vestingen. Vervolgcnds, eenige aanzienlijke man- 34, nen uitgekozen hebbende, zondt hij die, als gezanten, aan demetrius, om voor het land vrijdom te verzoeken, dewijl alle de handei lingen van trvfon enkel roverij waren. De 35. Koning demetrius zondt hem hier op, monde'i g door de gezanten, als ook in eenen brief, het volgende antwoord: „ De  ijJÓ het eerste boek Hoofdfl. „ De Koning demetrius aan simon, den " rIo°genPriester» en vriend der Koningen, „ aan de Oudften, en bet volk der Jooden, „ heil!" 27. 31 Ds goüden kroon en het Koninglijk „ kleed, dat gij gezonden hebt, hebben wij „ ontvangen, en zijn geneigd, om uwe rust ,, en welvaart, op alle mogelijke wijze, te „ bevorderen, als ook óm aan de fchatting„ opzieners aan te fchrijven, dat zij geene 38. ,, lasten van ulieden vorderen. Hetgeen wij u voorheen bewilligd hebben, wordt hier. ,, mede bevestigd; ook zullen de vestingen, g9. die gij aangelegd hebt, aan u blijven. Ver,, ders vergeven wij ulieden alle vorig ver,, grijp eh mishandeling, tot op den huldigen ,, dag. De kroon, die gij ons fchuldig waart, ,, en als er nog eenige andere belastingen té ,, Jerufalem geheven worden , deze zullen 40. »' voordaan niet verder betaald worden. In3, dien er ook onder ulieden zijn, gefchikt, „ om onder onze lijfwacht te komen , die „ zullen daar toe opgefchreven worden. Ver3, ders zal het vrede zijn tusfchen ons." 41. Dus werdt Israël, in het jaar 170, van het 4a. juk der Heidenen verlost, en het volk begon , in alle gefchriften van verdrag , koop en verkoop enz., het jaartal te fchrijven: Iri het eerfle jaar van simon , Hoogenpriester, veldheer en befluurer der Jooden. 43. Ten dezen tijde toog simon voor Gaza, en  der maekabëch. !$>1 en het ingeiloten hebbende, liet hij krijgstui- Hoofdfl. gen opwerpen, die men flededwingers noemt, XIi1, en tot aan de ftad brengen; met dezen eenen toren der ftads-muur omgeworpen hebbende, vattede hij daar post; vervolgends fproiigen vs. 44. zij, die in dit gevaarte waren, in de ftad, Waardoor alles in dezelve in rep en roere geraakte. De ingezetenen kwamen, met vrou- 45. wen en kinderen, op den muur lopen, met gefcheurde klederen, en fmeekten simon, met 46. I een luid geCchreeuw, om genade, biddende, dat hij hun niet naar de verdienfte hunner fnoodheid, maar naar zijne ontferming, wilde behandelen, simon ftondt hun een verdrag 47. toe, en gaf bevel, om den ftorm op te houden, doch onder voorwaarde, dat zij de ftad zouden ruimen , waarna hij de gebouwen deedt reinigen, in welke afgoden geftaan hadden, en dus trok hij, onder lof- en dankliederen, de ftad in. Vervolgends , al wat 48* onrein was, uit de ftad gezonden hebbende, zette hij er inwoners in , die naar de wet leefden, en verfterkte de ftad nog meer, ook bouwde hij er voor zich zei ven eene woning in. Thans was de bezetting op den Burgt te 49. jerufalem geheel afgefneden, zoodat zij niet meer in het land konden uit- of inkomen, om te kopen of te verkopen, waardoor de honger en gebrek zoodanig bij hun toenam, dat velen van honger ftierven. JSu verzoch- 5», t«n  i^s het eerste boek Hoofdfl. ten zij simon , om tot verdrag te komen, virr r*r hetwelk hij hun vergunde, mids dat zij den burgt ruimden, welken hij vervolgends van alles, wat tot den Afgorisdienst behoorde, vs- 51. reinigde, en er, in het jaar 171 , op den 23 der tweede maand (Meij; zijne intrede deedt, met lofzangen, palmtakken, cithers, cijmbalen, harpen, pfalmen, en dankliederen, flmdat Israël van zijnen gevaarlijkften vijand 52. bevrijd was; tevens verordende hij, dat deze dag jaarlijks als een vreugdefeest gevierd zou 53. worden. Ook verfterkte hij den Tempelberg tot aan den Burgt toe, en hieldt daar, met zijn g^, huis en hofgezin , zijn verblijf. In zijnen zoon joaNNES den wakkeren krijgsman opmerkende, ftelde hij hem aan tot bevelhebber van alle de troepen, eu deedt hem te Gazara zijn verblijf houden. 33. De Koning demetrius raakt bij de Parthen gevangen. — simons gelukkige regering. — Verbonden met de Romeinen en Spartanen. — Het Joodfché volk draagt hem, bij een volksbejlait, de Regeering erflijk op. Hoofdfl. ï'1 bet jaar 172 brak de Koning demetrius XIV. met zijn leg r naa Medië op, om daar nog **' l' meer hu'ptroepen tot zich te trekken , ten 2. einde tryfon te beoorlogen. Als arsaces , de Koning van Perfii en Medië, vernam, dat DB-  JBER JIAKKAEE ëlf. Iy^ Demetrius op zijne grenzen gekomen was, Hvofdfii zondt hij éénen van zijne bevelhebbers, met XIVlast, om hem levend gevangen te nemen, Dit gelukte, want, deze veldheer, het leger vs. van demetrius geflagen hebbende, kreeg hem zeiven in zijne magt, en bracht hem bij arsaces, die hem in de gevangenis zette. Ondertusfehen genoot het land van Juda & rust, zoo lang simon leefde. Deze zocht het heil en welzijn van zijn volk, hetwelk, insgelijks, zijn leven lang, zich verblijdde in zijne magt en in zijnen roem; bij allen dezen sroem kwam nog, dat hij Joppe tot eene haven maakte, en gemeenfehap opende met de overzeefche landen. Hij breidde de grenzen 6, van zijn volk uit, en beheerschte het gantfche land. — Hij maakte vele krijgsgevan. f, genen, en veroverde Gazara, Bethzur, en den Burgt, welken hij van alle overblijfzelen Van den Afgodsdienst zuiverde, zonder dat iemand hem kon wederftaan. — Men be- jj, bouwde de landerijen met vrede, en het land gaf zijn gewas, en de boomen op het veld hunne vruchten. — De ouden zaten op de ^ ftraten, en hadden allen den mond vol van het geluk des Vaderlands , terwijl de jonge manfehap het harnas aanfehoot, als het gewaad van eere. Hij verzorgde de fteden- met t@, j mondbehoeften , en voorzag ze met alles, wat bij eene belegering nodig is, zoodat zijn naam, met roem, gemeld wordt, tot aan de N uiter* ^  194 het EERSTE BOEK Wiofdft. uiterfte grenzen der aarde. Hij verfchafte XIV- het land vrede, en Israël genoot blijdfchap is*. en vrolijkheid. Elk zat, onder zijnen wijrtftok en vijgeboom, zonder dat iemand hun 13. eenige vrees veroorzaakte. Daar was niemand, die het land den oorlog aandeedt, alzoo de nabuurige Koningen ten dezen tijde 14. krachteloos waren geworden. — Hij hielp alle onderdrukten onder zijn volk op de been; hij handhaafde de Wet, en roeide alle verachters van de Wet en fnoode booswichten 15. uit. Hij verfierde het Heiligdom , en vermeerderde de heilige kostbaarheden. 16. Toen het gerucht van jonathans dood te Rome, en zelfs heel te Sparte, kwam, 17. verwekte het daar groote droefheid, maar toén men vernam , dat zijn broeder simon hem in het Hoogenpriesterfchap was opgevolgd, en Heer was van het land en deszelfs 18. fteden, zondt men hem de vernieuwing van het verbond van vriendfchap en bondgenootfchap, met zijne broederen judas en jonathan gemaakt, gefchreven op koperen tafe- 19- len, hetwelk aan de volksvergadering te Jerufalem werdt voorgelezen. Dit is het affchrift van den Brief, dien de Spartanen overzonden: 20. ,, De Overheden en de ftad der Spartanen „ aan den Hoogenpriester simon , aan de Oudften, Priesteren, en het overige volk der Jooden, hunne broederen, heil!" «De  der MAKKABEeN. igg „ De gezanten, door ulieden aan ons volk Hoofdfl, 5, afgezonden, hebben ons bericht gedaan van yxij,* „ uwen roem en voorfpoed, ook ié hunne „ komst ons zeer aangenaam geweest. Ook aa. „ hebben wij hunne voorftellingen in onze ,, volksbefluiten, op de volgende wijze, op», getekend: numenius , zoon van antiö„ chüs, en antipater, zoon van jason, 1 ,, zijn , als gezanten der Jooden, tot ons „ gekomen , ten einde de vriendfchap met ,, ons te vernieuwen. Het volk heeft beflo- *3„ ten, deze mannen, met alle eerbewijzin- , „ gen, te ontvangen, en een affchrift van hunne voorftellingen te plaatzen, onder de „ brieven , die van het volk ontvangen en „ aangenomen zijn. Het affchrift van dit j „ befluit is aan den Hoogenpriester simon gezonden." Vervolgends zondt simon numenius naa a^. Rome, met een gouden fchild van iooo Mi~ i nen gewigt, ten einde het bondgenootfchap j met hun te vernieuwen. Het volk, dit alles hoorende, nam in over- 35. I leg, waarmede men aan simon en zijne zoj nen zijnen dank zou bewijzen? ,, Hij, zijne aS. j ,, broeders, en het gantfche huis van zijnen „ vader", zeide men, „ hebben zich moedig ! 7» m het grootst gevaar gekweten, zij hebben 1 „ Israè/s vijanden afgeweerd, en aan hun de ; „ vrijheid bevestigd." Men liet derhalven f het befluit op koperen tafelen graveren, welN 2 ke  Io6 HET EERSTE BOEK Hoofdfl. ke men aan pilaren op den berg Sion hech* XIv*. te(je> jjfet; befluit was van dezen inhoud: VS* 27. „ [Op den achttienden der maand Elul, „ [(September,) in het jaar 17a, dit is het „ [eerde jaar van simons Hoogenpriestera8. „ [fchap, heeft.... te Saramel, in de groote * „ [vergadering der Priesters , en des volks, „ [en der volks - overheden , en der Lands„ [oudflen, ons een voorftel gedaan. — Bij „ [de veelvuldige oorlogen , die in het land 29. „ [hebben plaats gehad, hebben simon , zoon „ [van MATTATHias, uit het gedacht van „ [jarib, hij en zijne broeders, zich aan bet „ [gevaar blootgelMd, en, om het Heiligdom „ [en de Wet te behouden, den vijanden van „ [hun volk wederftand geboden , en voor 30. „ [hun volk grooten roem verworven: gelijk „ [jonathan inzonderheid zijn volk weder „ [verzamelde , .deszelfs Hoogenpriester ge3, [worden, en toen tot zijne vaderen gegaan 31. [is, waarna hunne vijanden op nieuw voor„ [namen, om in hun land in te rukken, eu „ [dat land te verwoesten, en hunne.handen 32. „ [aan het Heiligdom te flaan, maar simon „ [tradt te voorfchijn, en voerde den oorlog „ [voor zijn volk waar toe hij van zijn ei„ [gen vermogen grnote fommen befteedde, „ [de krijgslieden van ons volk wapende, en 33. „ [hunne foldij betaalde. — Hij verlterkte „ [de lieden van judeë, ook de grensltad „ [Bethzur, waar de vijanden voorheen hun » [tuig-  der makrabecn. I97 „ [tuighuis hadden, en lag er eene Joodfchr- fj*oft „ [bezetting in. Verders bevestigde hii Joppe ^IV' „ [aan de zp* ook Gazara, op de grenzen ^ „ [van Azoiui (' Aschdod •. alwaar de vijanden „ [zich te voren gevestigd hadden, maar in „ [hetwelk hij een Joodfché 'bezetting legde, „ [en hetwelk hij me: al het nodige verI „ [zorgde."] „ Het volk, gelet hebbende, op de han- 3 „ del wijze van simon, en hoe alle zijne be. j doeling is , den roem van zijn vaderland „ te verbreiden, heeft hem, uit aanmerking „ van dit alles, dat hij verricht heeft, van „ zijne rechtvaardigheid , en trouwe , aan j „ zijn vaderland en volk bewezen, waarmede. I 55 hij, op allerleië wijze, deszelfs welvaart 1 „ en grootheid gezocht heeft, tot he;rvoerer j „ en hoogenpriester aangefteld. Gednurendé 36. I „ zijne regering, is het hem gelukt, de Heti ,, denen uit het vaderland te verdrijven, ook | „ die in davids ftad, midden in Jerufalem, „ een' burgt gebouwd haiiden, uit welken j, „ zij uitvallen deeden, alles in het Heiligdom j „ ontreinigden, en op die fchuldeloze plaats j „ veel bloed vergoten. Daarentegen heeft jf, i „ hij er eene Joodfché bezetting in gelegd, j „ en dezen burgt verfterkt, tot veiligheid I „ voor het land en de hoofdltad, en JeruI „ falems muuren hooger opgetrokken. Ook j „ heeft hem de Koning demetrius , dien» ] „ volgends, in het Hoogenpriesterfchap baN 3 „ vei .  het eerste boek Hoefdfi. „ vestigd, hem den rang van zijnen vriend XIV- „ gefchonken, en verders vele en groote eere V$ 40! 53 bewezen , dewijl hij vernomen hadt, dat „ de jooden door de Romeinen voor vrien,, den , bondgenoten, en broeders , erkend „ waren , en dat de Romeinen de gezanten ,, van simon met achting behandeld hadden. 41. „ Uit aanmerking van dit alles , hebben de 3, Jooden en de Priesters goedgevonden, dat 3, simon, voor, nu en altijd, hun aanvoerer „ en Hoogenpriester zal zijn, tot dat er een 4a. „ geloofwaardig Profeet zal opftaan. — Dat „ hij veldheer zal zijn, en voor het Heilig„ dom zorgen, als ook, dat hij de aanftel„ ling zal hebben, tot alle lands-ambten, en ,, bedieningen, en tot veldheeren en gouver- 43. „ neurs van fteden en fterkten. Dat hij voor „ het Heiligdom zorge, dat elk hem gehoor„ zame, dat alle verdragen in zijnen naam „ gefchreven worden, en dat hij het purper „ en goudlaken dragen moge." — 44. „ Het zal niemand van het volk, of van „ de Priesteren, vrijftaan, hier in eenige ver„ andering maken, of het geen hij bevelen „ zal, te wederfpreken, of zonder hem eeni„ ge verbindenis (confederatie) in het land „ aan 1e gaan, of zich met purper te kle„ den, of eenen gouden gesp te dragen. 45. „ Wie hier tegen handelt, of er iet van 46. „ overtreedt, zal ftraffchuldig wezen. Het „ heeft het gantfche volk goedgedacht, dit » we-  DER MAKKABEËN, IQt) wegens simon vast te (lellen, en hij, si- Hoofdfl. „ mon , heeft dit van zijne zijde aangeno- XIV. ,, men, en het zich laten welgevallen, Hoo- " ^' genpriester, Veldheer, en Volkshoofd der ,, Jooden en der Priesteren te zijn, en het „ bewind des Gemeenebests op zich te ne„ men." Dit befluit geboodt het volk, op koperen 4-8tafelen te graveren, en het aan den muur des Heiligdoms op eene openlijke plaats op te hangen , als ook, om er affchriften van te 49. nemen, en, ten dienst van simon en zijne zonen, in de Archiven te leggen. 34. antiöchus, broeder van demetrius, komt in het Syrisch rijk te rug, en bevestigt aan simon alle de voorrechten, hem door demetrius gefchonken. Hij belegert tryfon te Dor, doch, deze ontvlucht naa Orthofia. De gezanten van simon komen van Rome te rug. Brief der Romeinen. — antiöchus eischt de fteden te rug, die simon, buiten de grenzen van Judeë, bemagtigd hadt. — De oorlog ontfteekt op nieuw. antiöchus, zoon van den Koning deme- Hoofdfl. trius , zondt, uit de overzeefche landen, xv' eenen brief aan simon, den Hoogenpriester VS' *" en Volkshoofd der jooden, en aan het gant» fche volk, van den volgenden inhoud: 2. Koning antiöchus aan simon , HooN 4 „ gen-  200 HET EERSTE BOER fJoofiïft. „ genpriester, en Volkshoofd, en aan het XV' „ volk der Jooden, heil!" ??• 3- >» Alzoo eenige rustverltorende booswich,, ten zich van het rijk onzer voorvaderen „ meester hebben gemaakt, en ik thans voor,, nemens ben,xom dat rijk te heroveren, ,, en het in deszelfs vorigen toeftand te her„ ftellen, heb ik, buiten *s lands, eene groo,, te legermagt aangeworven, en oorlogfche#. ,, pen uitgerust, met welken ik befloten heb, „ eene landing te doen , om die genen te j, ftraffen, welke ons land overheerd , en „ zoo vele fteden in het rijk verwoest heb5. „ ben. Bij dezen bevestig ik u de vrijdom„ men, welke de Koningen, mijne voorza,, ten, u hebben toegeftaan, en alle andere ,, tollen en gaven, die zij u hebben vrijge* „ fcholden; ook veröorlove ik u, een eigen 7. „ munt voor uw land te laten liaan. Jerufalem en het Heiligdom zullen vrij wezen: „ en alle de wapenen, die gij hebt laten „ maken, als ook alle de vestingen, die gij „ aangelegd en verfterkt hebt, en thans door ,, u bezeten worden, zullen aan u blijven. |. ,, Alle achterftallige fchulden aan de Koning. ,, lijke kas, en alle toekomende opbrengingen „ aan dezelve, zullen u, van nu en voor ,, altijd , kwijtgefcholden wezen. Zo wati' „ neer wij ons Koningrijk weder bemagtigd „ zullen hebben, zullen wij u, uw volk, en , uwen Tempel, zulke eere Jaten wederva- i> ren ,  DER MAKKABEeN. 101 ,, ren, dat het bij de gantfche wereld blijk- Hoofdfl. „ baar zal wezen." Xv* In het jaar 174 keerde antiöchus in het vs. 10. land zijner vaderen te rug, wanneer het gantfche leger hem toeviel, zoodat er Hechts weinigen bij tryfon bleven. Deze, alzoo de Koning hem op den voet vervolgde, nam de wijk naa Dora, aan de Midckllandfche zee, dewijl hij zag , dat alle rampen tegen hem 12. opkwamen, en de troepen hem verlaten hadden. — Hier op belegerde antiöchus Dora, 13. met een leger van 120,000 man voetknechten, en 8,000 ruiters; hij floot de ftad van 14. rondom in, terwijl zijne vloot zich van den zeekant met hem veré'enigde, zoodat de ftad te water en te land belegerd was, en er niemand uit noch in kon komen. Ondertusfehen kwam numenius, met zijne 15. ambtgenoten, van Rome, te rug, hebbende brieven aan de Koningen en Mogendheden, van den volgenden inhoud: „ lucius , Romeinsch Burgemeester , aan 16. ,, den Koning ptolemeus , heil! " „ De Joodfché gezanten , door den Hoo- 17. „ genpriester simon, en het volk der Joo„ den, afgezonden, zijn, als onze vrienden „ en bondgenoten , tot ons gekomen, om ,, het voormalig verbond van vriendfchap en ,, bondgenootfchap te vernieuwen, en heb,, ben een' gouden fchild , wegende 1,000 Minen, overgebracht. Wij hebben, der- 19. N 5 „ hal-  204 het eerste boek Hoofdfl. „ halvcn, goedgevonden , aan de Koningen Xv< en Mogendheden te fchrijven, dat zij der „ Jooden nadeel niet zoeken, hen, hun land, „ en (leden, niet vijandlijk bejegenen, noch ,, hunnen vijfinden bijfland verleenen zullen. vs. 20. ,, Ook heeft het ons behaagd, gemelde fchild ai. ,, van hun aan te nemen. Indien er dan eeni,, ge rustverflorers uit hun land tot u mog,, ten gevlucht zijn , hebt gij die aan den „ Hoogenpriester simon over te leveren, op,, dat hij hen, volgends hunne wet, ftraffe." 22. Ook liet luctus brieven, van gelijken inhoud , afgaan aan den Koning demetrius, insgelijks aan attalus, ariSrathes , en ar- 23. saces, als ook aan alle Staaten en Landen, aan Sampfame, de Spartanen, naa Dtlus,Myndus, Sicyön, Karië, Satnos, Pamfylië, Lyctë, Halikarnasfen, Rhodus, Fafelis, Kos, Side, Aradus, Gortyna, Knidus, Cypren, en Cyrene. 24. Ook bezorgde hij, dat er een affchrift van elk derzelven aan den Hoogenpriester simon werdt medegedeeld. 25. Inmiddels hadt de Koning antiöchus, den tweeden dag na zijne aankomst , de belegering der ftad Dora aangevangen, die van alle kanten aantastende , en de nodige krijgstuigen vervaardigende, hebbende trxfon zoo naauw ingefloten, dat niemand uit noch in de ftad 26.. kon komen, simon hadt hem ook 2,000 uitgelezen manfchappen te hulp gezonden, benevens gefchenken in goud, en zilver, en over*  DB r makkabeën.' 203 overvloedige kostbaarheden: doch, antiöchus Hoofdfl. weigerde dezelven aan te nemen, integendeel xv* herriep hij alles, wat hij te voren hadt toegedaan, en werdt simon geheel ongenegen.— Zelfs zondt hij aan hem athenobius, éénen 28. van zijne vrienden, die met hem in onderhandeling treden, en hem voorhouden moest: „ Dat hij joppe, Gazara, en den Burgt te „ Jerufalem, lieden en plaatzen, die tot zijn „ rijk behoorden, bemagtigd hadt; dat hij 29. ,, hunne grenzen verwoest, eene groote flag„ ting in het land aangericht, en vele land,, ftreeken, die tot zijn rijk behoorden, be,, magtigd hadt. Dat men hem deze inge- 3°. „ nomen fteden hadt weder te geven, bene,, vens de inkomften der plaatzen, die men, ,, buiten de grenzen van Judeë, in bezit hadt ,, genomen; of, dat men daar voor 500 Ta- 31. „ lenten zilver hadt te betalen, en voor de „ veroorzaakte fchaden, en de genoten in,, komften uit deze fteden, nog eene gelijke ,, fomme. Indien men hieraan niet voldeedt, ,, hadt men oorlog te verwachten."— athe- 32. nobius, 's Konings vriend, te Jerufalem ge> komen, befchouwde daar, met verbazing, de pracht van simon, zijn gouden en zilveren tafelgereedfchap, en gaf van dit alles aan den Koning bericht. Ondertusfehen beantwoordde 33. simon zijne voorflagen hier mede, „ dat de „ Jooden geens anders land ingenomen, noch zich toegeëigend hadden» hetgeen hun niet „ toe-  204 het eerste boek Hoofdfl. ,, toebehoorde, maar alleenlijk het erfland hun* xv- „ ner Vaderen. — Dat dit weleer, door hun,, ne vijanden, tóen de tijdsgelegenheid hun „ gunftig was, tegen alle recht, was overvs. 34. ,, heerscht, dat zij, nu de tijdsömftandigheden hun gunflig waren, alleen te rug had,, den genomen, hetgeen aan hunne Vaderen 35- hadt toebehoord. Doch, wat de thans te ., rug geëischte fteden , joppe en Gazara, ,, betrof, dat derzelver inwoners den jooden, „ en derzelver land, vele onheilen hadden berokkend, evenwel, dat hij bereid wasvoor ,, dezelven 100 Talenten te betalen."— Hier op verwaardigde athenobtus hem niet met 36. eenig antwoord, maar keerde, vol ongenoegen, tot den Koning weder, hem verflag doende van het antwoord van simon, en een verhaal gevende van simons pracht, en van alles, wat hij gezien hadt , waardoor de Ko- 37. ning zeer tegen simon werdt opgezet. Wanneer dan tryfon kort daar op, te fcheep, 38. naa Orthofia ontkomen was, ftelde de Koning kendebeus aan tot bevelhebber over de zeekust, en hem eene genoegzame magt van 39« voetvolk en ruiterij gelaten hebbende , met bevel, om eenen krijgstogt tegen Judeë te doen, Kedron te bevestigen', en deszelfs poorten te verfterken, en verders den oorlog tegen het Joodfché volk te voeren, vervolgde 40. de Koning tryfon in perfoon, maar kendebeus trok voort naa Jamnid, en begon, het volk  DER MAKKABEeN» 20j Volk te ontrusten,'en invallen in Judeë te Hoofdfl. doen, gevangenen te maken, en anderen te xvdooden; ook maakte hij Kedron tot eene vesting, waar in hij eene bezetting van voetvolk vs. 4.1. en ruiters plaatfte, ten einde die allerwegen invallen en ftroperijëii in Judeë zouden doen, gelijk de Koning hem bevolen hadt. 35. De Syriërs worden door simons zonen ge flagen. joaNNES begaf zich hier op van Gazara, Hoofdfl. naa jerufalem, om zijnen vader simon be- XVIricht te doen, van hetgeen kendebeus on- '* dernam , waar op simon zijne beide oudfte 2. zonen, judas en jos'nnes, bij zich ontboodt, en hen dus aanfprak: „Ik, mijne broeders, „ en het gantfche huis van mijnen vader, ,, hebben, van der jeugd af, tot heden dezen ,, dag toe, de ■ wapens voor het Israëlitisch volk gevoerd, ook is het ons meer dan ,, ééns gelukt, Israël, door onzen dienst, te verlosfen. Thans ben ik oud, maar gijlie- 3. „ den zijt, door Gods genade, in uwe beste „ jaaren: treedt dan in de plaats van mij en „ mijnen broeder, ftrijdt voor ons volk, en „ de hulp des hemels zij met ulieden!" —Vervolgends koos hij, uit het gantfche land, ^ 20,000 ftrijdbare mannen uit, te voet en te paard , met welke zij kendebeus tegentrokken, en hun nachtleger te Modein namen. — In den volgenden morgen daalden zij in de 5, vlak-  ao5 het eerste boek Hoofdfl.vlakte af, alwaar zij, onverwachts, een mag- xvi tig leger te voet en te paard voor zich von. vs. 6. den, zijnde Hechts eene beek tusfchen beide. Hier floeg joSnnes zijn leger, in het gezicht der vijanden, neder, maar ziende, dat zijn volk huiverig was, om de rivier over te trekken, ging hij er het eerst over, en zoodra zijn volk dit zag, volgden zij hem achter na. 7- Vervolgends zijn volk in dagorde gefchaard hebbende, verdeelde hij de ruiterij tusfchen het voetvolk, omdat de ruiterij der vijanden t. zeer talrijk was. Met de trompetten, het ! fein tot den aanval gegeven zijnde, werdt kendebeus, met zijn leger, met een groot verlies aan dooden, op de vlucht geflagen, 9. terwijl de overigen in de vesting weken. In dit gevecht, werdt judas, de broeder van joünnes, gewond, maar joünnes vervolgde evenwel de vijanden, tot aan de nieuwge- 10. bouwde vesting Kedron toe. Sommigen vluchteden in de torens op het veld bij Azotus (Aschdod j, welke joünnes in brand ftak, waarbij omtrent 2,000 mannen omkwamen. — Na deze verrichting, keerde hij veilig en gelukkig naa Jerufalem te rug. 36. simon wordt door zijnen fchoonzoon, ptolemeus, verraderlijk, vermoord. Befluit van dit Boek. 11. ptolemeus, de zoon van habüb, was als bevelhebber aangefleld over de vlakte van  der m a k ka be e n. 20? Jericko. — Deze was rijk, en bezat zeer Hoofdfl. veel goud en zilver, als zijnde een fchoon- XV1* zoon van den Hoogenpriester. — Deze be- 13" gon naar groote dingen te ftaan, en was be. geerig, om zich meester van het land te miken, en maakte, ten dien einde, eenen aanflag, om simon , en zijnen zoon, te vermoorden. simon, die gewoon was, ten einde zelve 14. voor alles zorge te dragen, de fteden en het land door te reizen, kwam, met dit oogmerk, te jericho, met zijne zoonen, mattathiSs en judas , in de elfde maand van het jaar 177, welke maand Sebat heet, (Februari]'). • Hier ontving hem habubs zoon, verraderlijk, 15. op een kasteel, genaamd Dok, hetwelk hij gefticht hadt, en verborg, op een groot gastmaal, dat hij voor hun aanrichtede, moordenaars in het geheim. Toen simon en zijne 16. zonen lustig waren, als zijnde wel onthaald, grepen ptolemeus en de zijnen naar de wapens, en simon op het gastmaal overvallende, doodden zij hem, met zijne beide zonen, en fommigen van zijne bedienden. — Met 17. zoo fnoode trouwloosheid vergoldt deze booswicht kwaad voor goed. Terftond zondt ptolemeus een fchriftelijk 18 bericht van het gebeurde aan den Koning, wien hij tevens verzocht, dat hij hem een leger te hulp wilde zenden, en het land en de fteden aan hem overleveren. — Anderen 19. zondt  2o8 HET EERSTE BOEK DER MAKKABEëN. Hoofdfl. zondt hij naa Gazara, om joünnes van kanÉ XVI- te heipén, ook fchreef hij aan de bevelhebbers van het leger , hun vooritellende, om zich bij hem te voegen, dat hij hun zilver en goud., en andere gefchenken, wilde geven. vs. 20. — Nog anderen zondt hij, om bezit te nemen van Jerufalem , en den Tempelberg. 31. Doch iemand, die hen voorkwam , bracht aan joünnes de tijding , dat zijn vader en broeders vermoord, en dat ér ook moorde- 22. naars tegen hem afgezonden waren. Hoe ontfteld hij ook op deze tijding ware, echter liet hij hen, die gekomen waren, om hem te vermoorden, vatten, en ter dood brengen, omdat hij wist, met welk oogmerk zij gekomen waren. 23. De overige gefcbiedenisfen van joSnnes, zijne oorlogen, en dappere daaden, door hem verricht, het herftellen der muuren, dat hij voltooide, en zijne overige verrichtingen, 24. zijn befchreven in het Dagboek van zijn Hoogepriesterfchap, van den dag af, dat hij zijnen Vader, in het Hoogepriesterfchap, is opgevolgd.