KORTE AANMERKINGEN OVER DE APOKRYPE BOEKEN.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET BOEK BAR U C H EN DEN BRIEF VAN J E R E M I A, VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET BOEK B A R U C H. 33aruch, de zoon van nerija, ïs ons, uit de gefchriften van jerimiü, jer. XXXVI. enz., bekend, als een vlug Schrijver, een vriend van jeREMia, en zijn getrouw medgezel, in alle zijne lotgevallen, welke de Godfpraken van dezen Profeet, op deszelfs last, volgends zijne opgave en onder zijn oog, heeft te boek gefteld, jer. XXXVI. 4. 18. enz., gelijk hij ze ook, op bevel van den Profeet, in het vijfde jaar der regering van jojakim, zoon van josia, Koning van Juda, op eenen grooten vastendag, openlijk, in den Tempel, aan het volk, vervolgends aan de Overheden, en toen, in het Paleis, den Koning, voorlas, en, wanneer de Koning dit affchrift verbrand hadt, op nieuw, uit den mond van den Profeet heeft afgefchreven. Geduurende de belegering van Jerufalem , door ifjEBUKADNEZAR, werdt hij, volgends josefus, $ven als jkremiS , in eene enge gevangenis be« \4 aj waard,  # korte aanmerkingen waard, cn ontvong, na het overgaan der (rad, gei lijke gunstbewijzen van de overwinnaars, als jeREMia, wordende hem de keuze gelaten, om naa Babel te verhuizen, of in het Vaderland te blijven. Hij verkoos het laattie , gelijk wij hem , in de daad, bij jeremïM, in Palceflina vinden, na het vertrek der Ballingen naa Babel, jer. XLIII. 3. Vervolgends, veTtrok hij, met jeremiü, naa Egypm te, gedwongen medegevoerd door de overgebleven Jooden , die derwaards vluchtten, om het onge* noegen van nebukadnezar te ontgaan, jerem, XLIII. 6. Verder lopen de zekere berichten nopens baruch niet. Alleen, volgends overlevering, zal hij, na het overlijden van jeremiS, wien hij, tot zijnen dood toe, getrouw bijbleef, uit Egypte naa Babel gereisd zijn, alwaar hij, na een verblijf van twaalf jaren, zal overleden wezen, doch, volgends anderen, ftierf hij in Egypte. Dan, dit alles js onzeker. ' Onder zijnen naam (lelde een later Jood het gefchrift op, hetwelk wij/ nog onder de dpokryfe Boeken lezen. Dit zal een Brief zijn , welken baruch , in het vijfde jaar der ballingfchap van jechonië , geduurende zijn verblijf, in Babel, (want, volgends dit gefchrift, zal baruch, nog bij het leven van jeremiü , derwaards, gereisd zijn, waar van echter de gefchiedenis van jere*ua ons niets bericht,} in den naam van den Koning jECHoma en der Ballingen in Babel, zal hebben gefchreven, aan de ingezetenen van Jerti» falem , en medegegeven met den genan, die de Tem-  OVER HET BOEK BARUCHa > Tempelvaten en gereedfchappen weder naa Jerufa-* lem bracht, gelijk deze Brief onderltelt, dat nebu» kadnezar die te rug zou gegeven hebben. „ In dezen Brief, Of vermaaning, opwekking»fchrift, vermanen de Ballingen in Babel de ingezetenen van Jerufalem, om hunne gehoorzaamheid aan nebukadnezar , en zijnen zoon baltazar , door gebeden en geloften te betuigen, opdat zij5 onder hunne regering, tot eene gelukkige rust geraken mogen. De Ballingen belijden, in denzelven, dat zij, wegens hunne ongehoorzaamheid aan de uitfpraken der Profeeten, met recht, in de ballingfchap geltraft worden, en waarfcnuwen hunne Pa± Jaftijnfche broedersj om zich, door gelijke ongehoorzaamheid, geeiie gelijke gevolgen op den hals te halen ,"*maar de voorrechten indachtig te zijn, die zij, boven andere Volken , doof eene betere kennis der Gödlijke Wet,' geno ten * en door derzelver (tipte waarneming den weg tot waare wijsheid en geluk te bewandelen. Zij herhalen, daarom j ét gewlgtigfte geboden van Israël^ en troosten, de achtergeblevenen in het Vaderland, met de uitzichten der Oude Profeeten * dat ook zij weder uit de ballingfchap te rug keeren, en Israël, in het vesvolg, nog een magüg en onüfhanglijk volk, onder eenen grooten Koning, zal uitmaken." Dewijl jEREMïa Wel van eenen sèraja , zoort van nerija, gewaagt, die met den Koning zedem'i eene reize naa Babel gedaan heeft, maar niet van baruch, zoon van nerija, jer. LI. 59* Z01* IA 3] «ö«  6 KORTE AANMERKINGEN dit al reden genoeg kunnen zijn, om dit gefchrift voor onëcht te houden. Doch, er zijn meer en ontegenzeglijke blijken van verdichting van dezen Brief, onder den naam van baruch, welke eichhorn bij een verzameld heeft, en die, hoofidzaaklijk, de volgende zijn. —* Het geheele opftel is een famenraapzel, met fpreekwijzen uit verfcheiden fchriften van het O. Testament, bijzonder uit DANié'l , faamgelapt, en gelijkt volkomen het werk van eenen lateren Jood9 die meende, in den geest en het karakter van barüch te fchrijven , als hij, met eene gebrekige kennis van de gefchiedenisfen van dien tijd, uitdrukkingen en fpreekwijzen opvatte, zoo als baruch ze ééns uit den mond van jeremiü opfchreef. Uit gebrek aan gefchiedkunde, vermengt de Schrijver om Handigheden uit den tijd van zedekir , met zulken, die tot den tijd van jechonis behoren, en omgekeerd. „ i.) Hij verbeeldt zich Jerufalem, als in het vijfde jaar van zedekiü, door de Chalde'èn verbrand (I. 2.), en tevens eenen nog ltaanden Tempel, in welken geofferd werdt, waaröm hij de heilige tempelfieraden in denzelven te rug brengen (I. 8.), en van de Ballingen geld bij een laat vergaderen, tot de offeranden, die in denzelven voor hun geofferd moeten worden. Nu is het verbranden der Had eerst voorgevallen, ten tijde der ballingfchap van zedekiü O kon. XXV. 9. volgg.},, maar  - óver het boek BARÜcfri $ rnaaf' de Tempel ftoridt nog lang na den tijd, toen JechoniSs uit het land gevoerd was ; gevolglijk, is de toeftand van Jerufalem , zoo als het, ten tijde van twee geheel onderfcheiden wegvoeringen, gefield was, tegen alle gefchiedenis aan, tot dén geheel verbonden." n 2.) Hij laat de TempelgereedfchafSpett, onder den Koning zedekiü, naa Jerufahm te rug brengen, die echter eerst, onder cyrus* na het eindigen van de Babylonifche ballingfchap, te rug gebracht zijn. — De valfche Profecten, het is waar, beloofden wel aan de Ballingen, dat deze heilige fieraden, te gelijk mét de Ballingen, naa het Vaderland, binnen kort, zouden wederkeeren, maar JeremiS verzekerde, met allen ernst, het tegendeel jer. XXVII. 6. XXVIII. 3. XXIX. 4. Wan^ Heer men hiermede baruch IV. 25. vergelijkt, ziet fflen, dat deze geheel, met de valfche Pfofeeten,inltemt. Maar kan men dit van den vriend van jEREMia vermoeden?" 55 3.) Hoe kon baruch deze heilige fieraden, welke webukadnezar, bij de wegvoering van zeijERia» naa Babel liet brengen, vaten noemen, dié zEDEKia— kadt laten maken, (baruch I. 8.) daar ,het alle gewijde gefchenken van vroeger eeuwen Waren ? „ 4.) Hoe zou baruch hebben kunnen fchrijVen , dat het geld , tot offeranden naa Jerufalem , beftemd, gezonden ware aan den Hoogenpriester jojAKiM, zoon van helkië, kleinzoon van salom? \A 4] AW  0 korte aanmerkingen AIS tijdgenoot, wist hij, immers, dat toen serajjÏ Hoogenpriester was. Ca kon. XXV. r&) „ 5.) Hoe kon baruch , wien, onderfteld, dat hij te Babel geweest is, zeker de naam van den Vorst, en deszelfs Kroonprins, niet onbekend kon zijn, den Prins baltazar als zoon van nebukadnezar melden? (I. n.) beltsazar, die niet de zoon, maar een afftammelihg van nebukadnezar, was, zal hier, waarfchijnlijk, baltazar zijn, maar dan is dit, openlijk, tegen de gefchiedenis. „ In gevolge van deze aanmerkingen," zegt •eichhorn, „krielt dit opftel van hiftorifche dw*. lingen en misflagen, welke een tijdgenoot, als bakuch, onmogelijk begaan kon , maar wel een later ievende Jood, volgends de bekende onwetendheid dezer Natie in de vroegere niét alleen uit- maar ook inheemfche gefchiedenisfen: en het Boek baovuch is één van die menigvuldige ongelukkige Joodfche verdichtzelen, zoo als zij bijzonder bij de Hellenisten zeer geliefd waren, diè van de ééne of andere daadzaak of overlevering haren oörfprong hadden, maar laf, zonder kennis van het Welvoeglijke, en van den geest der tijden, in welken zij" zouden behoren, en van het karakter der genen, in wier naam men fprak, werden opgeffeld." grotius meende wel, dat men deze tegenwerpingen, ten minften, voor een gedeelte, zou kunnen affnijden, als men onderftelde, dat dit gefchrif; van eene latere onkundige hand bijvoegzels ontvangen mogt hebben, ja hij meende zelfs eene fpoor  csver wet boek barucs.' 9 gevonden te hebben, (Hoofdft. III. 37.) dat dit gefchrift zelfs door Christen handen gegaan en veranderd zou zijn. Doch, deze onderftelling van grotius kan de eere van dit gefchrift niet redden, omdat de misflagen te menigvuldig zijn* naar ■ evenredigheid van deszelfs grootte. Het is niet zeker, of het gefchrift oorfpronglijk In het Grieksch, zoo als wij het thans hebben, is opgefteld, dan of dit Grieksch eene vertaling is, uit een oorfpronglijk Hebreeuwsch opftel, hetwelk te min kan beflist worden, ómdat het opftel meestal een Cento is, uit fpreekwijzen van Hebreeuwfehe Schrijvers des O. T. faamgefteld. Het Vaderland van hetzelye is waarfchijnlijk Pateftina, gelijk men fchijnt te mogen befluiten uit den Griekfchen ftijl, die meer Hebraïsmen bevat , dan wel de Egyptifche Jooden gewoon waren te gebruiken, en die dus of een Hebreeuwsch op ftel, of ten minften, eenen Pateftijnfshtn Grieksfprekenden Jood ontdekt." Zeer onderfcheiden is het oordeel der oude Christen Schrijvers over dit Boek. —• Volgends den Opfteller van de zoogenaamde Conftitutïèn der Apostelen, werdt dit Boek, met- de Klaagliederen van jEREMia, door de Jooden, jaarlijks-, op den grooten Verzoendag voorgelezen; maar aan dezen ombekenden Schrijver kan weinig gezags' gegeven Worden, daar HiëRONYBius en epifanïus, bekende Kerkvaders , uitdruklijk , erkennen, dat het nooit geen deel van den J'oodfchen Kanon des O. T. jueeft uitgemaakt, — Echter werdt het al vroeg [A $] van  ■ :0 KORTE AANMERKiNÖEtf van de Christenen ijverig gelezen, en van de Kerk vaders in hunne fchriften aangehaald. — Eindelijk heeft de Kerkvergadering van Trente het voor Kanoniek erkend , en in de Latijnfche vertaling, welke de Roomfche Kerk gebruikt, vindt men het achter de Klaagzangen van jeremiü geplaatst* HOOFDSTUK I, vs. ê. Der .. „ maand.'] De maand wordt nief uitgedrukt, het zij door achteloosheid van den Schrijver zeiven, of door fchuld der Affchrijvers. En In brand enz."] Dit is eerst gefchied, tea tijde van ZEDEKia, toen deze Iaatfte Koning van Jerufalem door de Chaldeèn in ballingfchap werdt weggevoerd, wanneer ook tevens de Tempel in de asfche is gelegd, orotius, geen* raad wetende, om deze misvatting in den Schrijver te verfcho. nen, heeft deze woorden voor een laf bijvoegzef van eenen onkundigen Affchrijver gehouden. Zie de Algemeene Aanmerking. 3. Ten aanhoren van enz~] Om te vernemen, of hij hunne mening wel hadt gevat, zegt grotius. vs. 4. Der Koninglijke Pn'nfèn.] Uit het Huis van davId. De riviere Sud.j Ons onbekend, alleen vindeff wij. bij den Aardrijksbefchrijver ptolemeus, eene' ftad Soita, tusfehen den Eufraat en Tigris. vs. 7. Aan jojakim.] Men zie de Algemeene Aanmerking* vs. 8»  «DVER het tsoék baruch ï. 8-Ï5,—II. 8-ï&. 33 vs. 8. Toen hij de vaten."] Dit is vrij duister, ja genoegzaam onverllaanbaar, alzoo wij niet ontdekken kunnen, wie deze hij zij, die de Tempelfieraden zou ontvangen hebben, om naa jferufalem te brengen, hetwelk ook niet gebeurd is, teta dezen tijde. zedekiü — hadt laten maken.] Dewijl dit weder ongerijmd is , houdt grotius het voor een bijvoegzel van eenen Affchrijver. ■ vs. 10. Bereid fpij's-ofer.] Manna ftaat er ïn het Grieksch, dit is zeker het Hebr. woord Mineha , fpijs-offer, het welk de Schrijver, of de Griekfche Overzetter, behouden heeft. vs. iï. baltazar.] Zie de Algemeene Aan» Snerking. vs. 14. Dit Boek.-] Of dezen Brief. VS. 15.] Dit is overgenomen uit dan. IX. 7è Volgg. en nehem. IX. 32. j HOOFDSTUK. II. vs. 8.] Uit dan. IX. 13. vs. 9. God was wakker.] Uit jerem. XLIV. 27. en dan. IX. 14. vs. 11. U eenen naam.] Uit nehem. IX. io. en dan. IX. 15. VS. 12.] Uit dan. IX. 5. vs. 13. Weinigen.] jes. XXIV. 6. jer. XLII. 2. vs. 15. Uw naam.] dan» IX. 19. vs. i§. Die hongert.] Die zich door vasten vernedert. psalm CVII. 5.  f* korte AANMERKINGEN vs. 19.] DAN. IX. 18. VS. 21.] jer. XXVII. 12. vs. 23. Uit de fteden.~\ jer. VII. 34. vs. 24. Het gebeente.] jer. VIII. 1, 2. vs. 25. i£« ƒ><;#.] Dus verklaart grotius hef woord, uit de Grieklche Vertaling van jerem. XXXII. 36. vs. 26. Israéls.] De X Stammen, gelijk Juda de twee overige Stammen bevat, uitmakende de beide Koningrijken, in welken het Joodfche Volk, na de tijden van rehabeüm, verdeeld was. vs. 27. Barmhartigheid.] Dat gij ons riiet geheel verdaan hebt. vs. 39.] deüt. XXVIII. 62. XXXI. 19. enz. vs. 33. Pan hunne hardnekkigheid.] Letterlijk % van hunnen harden rugi vs. 34. Vermenigvuldigen.] jer. XXIX. (5. 35-3 jer. XXXI. 32. volgg. HOOFDSTUK III. vs. 4. Overleden.] Dit verklaart Grotius- uit vs. 7. van de ballingen, welke in den burgerlijken zin, als dooden, konden worden aangemerkt. Aangekleefd.] Boven I. 2ct. vs. 5. Aan uwe magt.] Letterlijk: aan uwe hand. vs. 12. De bron der Wijsheid.] De wet van God. vs. 14. Oogenlicht.] Levens-voorfpoed. VS. 16. Zij, die heerschten.] Misfchien noerrt hier de Schrijver de Heidenfche volken, het wild gedierte der aarde, onbefcijaafde volken. Vergeüjï DANr  over het boek baruch III. X7-37. 5£ ban. IV. ai. enz. grotius verklaart het van de jagt, welke bijzonder bij de Parthen het werk en. de uitfpsnning der Vorften was; gelijk het volgende vers van de vogeliagt. vs. 17. Hunne bezittingen.'] Die nooit einde maken, om hunne bezittingen te vermeerderen. *vs. 19.3 Rijken zijn ondergegaan, en andere in derzelver plaats verrezen. vs. 20. Wetenfchap.] De kennis en dienst van den waaren God. ys. 22. Kanaan.] Bij de Fenicicrs, die anders voor de uitvinders van vele kunften en wetenfchappen geacht worden. Theman.] Een deel van het land der Edomiten> vermaard door zijne Wijzen. — jer. XLIX. 7. VS. 23. Hagar.] De Hagarenen of Isma'èUter,. Marran.] Misfchien Maara, onder het gebied Van Sidcn jos. XIII. 4. Wijsheid.] Den waaren Godsdienst , hoe zeer zij, in burgerlijke en menschlijke kuoften en we' tenfchappen, ervaren mogten zijn. vs. 24. Huis.] „ Het Heel-al, waar van de Tempel te Jerufalem, als een beeld, vertoonde." grotius. vs, 27. Reuzen.] Zie het Boek der Wijsheid XIV. 6. VS. 29.] Uit deut. XXX. 12. ys. 3ï.] plato zeide, „ dat men niets zekers s, van God kon weten, ten zij God zelve het ,j, openbaarde." ys, 37. Is zij op aarde.] In de Wet naamlijk, - . div  14- Korte aanmerkingen enz. die de Israèliten van God ontvangen hadden. —* grotius verftondt dit van hem, die de Logos, da Wijsheid van God is, jesus, en geloofde, daar-, om, dat dit een infchuifzel was van eene Christelijke hand. Doch, onnodig. HOOFDSTUK IV. vs. i. Is het Boek.] Drt bevestigt onze verklaring van het laatfte vers des voorgaanden Hoofd.fluks. VS. 4.] deut. IV. 7. vs. 5. Gedachtenis.] -Gijlieden, door welken de gedachtenis van Israël bewaard blijft. vs. 6. Niet tot uw verderf.] Tot geheelen ondergang. vs. 7. Demons.] Aan de Afgoden. vs. 9. Naburinnen.] Naburige lieden en volken* vs. 12. Fan velen.] Van mijne burgers. vs. 15. Een onbefchaafd volk.] deut. XXVIII. 50. vs. 25. Zijn verderf] Den ondergang van Bom bel, door cyrus. vs. 32. De flad.] Babel. vs. 35. Door Demons.] Zoo heeft ook de Griek» fche Vertaling jes. XIII. 21. HOOFDSTUK V. vs. 1. Uw naam.] jes. I. 26. LXI. 3. enz. vs. 5.] Vergelijk Hoofdft. IV. 37. vs. 6. Verheven in heerlijkheid.] jes. XLIX. as, vs. 7.] jes. XL. 4. KOR-  KORTE AANMERKINGEN o v e & den BRIEF van | E R E M ï A. Als een aanhangzel van het vorige Boek baruch , en als deszelfs VI. hoofdstuk , wordt, doorgaands, deze Brief van jeremiS, bij dat Boek gevoegd, welke gericht zal zijn aan de Ballingen te Babel, gelijk de Brief van baruch van deze Ballingen aan de achtergeblevenen te Jerufalem. —Evenwel, «iet men, duidelijk, aan de geheele inïichting en ftijl, dat deze Brief eenen anderen Op-> fteller heeft. Deze Oplleller is zeker niet jeremi&, onder wiens naam hij verdicht en uitgegeven is, alzoo het genoeg uit den Griekfchen flijl blijkt, dat het Griehch het oorfpronglijke is. Wij hebben jerem. XXIX. eenen Brief van dezen Profeet aan de Ballingen te Babel, in welken hij hen waarfchuwt, dat zij aan die valfche Profeeten het oor niet zullen leenen, die hen poogden wijs te maken, dat zij, binnen kort, uit hunne ballingfchap, Zouden wederkeeren, daar uit fchijnt eert Jood van later tijd, waarfchijnlijk buiten Pslajiina wonende, aan»  16 korte aanmerkingen aanleiding genomen te hebben, om dezen Brief te verdichten, en in denzelven zijne welfprekendheid te beproeven, om de ijdelheid van den Afgoden- dienst af te fchilderen, en ten toon te (tellen. De oudheid erkende reeds, dat de Brief niet echt was, gelijk wij uit origenes, en piëRONVMua weten. Den tijd van het verdichten en optellen van dezen Brief kunnen wij niet bepalen, eichhorn giste , of mogelijk de Schrijver van het Tweede Boek der Makkabeën II. s. op denzelven het oog gehad hebbe, als hij meldt, dat de Profeet jerewia de ballingen gewaarfchuwd heeft, om aan den afgodsdienst van vreemde volken toch geen deel te nemen. Doch, dit kon die Schrijver, buiten dien, zeggen, dewijl wij zoodanige waarfchuwing aan Israëlitifche ballingen , in de echte fchriften van jEREMia' X. i —16. ontmoeten, en dus niet nodig hebben, om tot dezen Brief toevlucht te nemen. Stonden gevoerd te worden.] Dus zal hun dan deze Brief, bij hun vertrek , zijn medegegeven, volgends de verdichting. De echte Brief jerem. XXIX. is gericht aan de Ballingen, toen zij zich reeds In Babel bevonden. VS, a.. Zeven gefachten.] Hier elk gedacht voor 10 jaren 5 want deze ballingfchap zou 70 jaren duuren. vs 3. Zilveren — Goden.] Dat is, Afgodsbeelden, wan|, in de daad, waren deze Goden niet anders dan zoodanige beelden» 0  OVER DEN BR. VAN JEREMta' VS. 6-2$. IJ Op de fchouderen.] Bij plegtige omgangen, Procesfiën, welke het Heidensch Bijgeloof vierde. vs. 6. Dewijl enz.] Uit de Boeken van moses. — Gods Engel beeft het toeverzicht op de Jooden, op hun gedrag, en op hun behoud. vs. 7. Kunnen niet /preken.] ps. CXXXV. 15. vs. 13. Hij voert eenen fcepter.] Zoo wordt jutiter, bij de Romeinen, met eenen fcepter afgebeeld. vs. 14. Een zwaard.] Dus verbeeldde men de Goden des oorlogs. Fan den oorlog.] Deze Goden werden, meermalen , van de vijanden, en van roovers, buit gemaakt. vs. t8. Als één der balken.] Even ongevoelig, en zonder leven. vs. 19. Hunne harten,] Van binnen, inwendig, worden zij door het gewormte verteerd. vs. 23; Toen zij gegoten werden.] Wanneer zouden zij dan dat gevoel gekregen hebben? vs. 25. Hunne fchande.] Dat zij zeiven niet gaan, noch zich bewegen kunnen. vs. 26. Zoo als voor de dooden.] Of men aan dooden gaven voorzet, of aan hun, is hetzelfde, omdat zij er even weinig aandoening van hebben. vf. 27. Zouden ze enz.] Te weten, hetgeen zij daar van overhouden. vs. 28.] Soortgelijke vrouwen werden , bij de Hebreen, als onrein, voor dien tijd, van de famenleving, vooral van het Heiligdom, afgezonderd. Zoo kiesch waren de Heidenen niet. [B] vs. $0.  IB kor tb aanm. over den br. van jer. VS. 30-62. vs. 30. Gefcheurde.] „ Te weten, omdat zij, die, bij de Babyloniirs en Egyptenaren, als Goden vereerd werden, in de daad, geftorven menfchen waren; daarom vertoonden hunne Priesters alle tekenen van rouw, hetwelk, om die reden, aan de Hebreeuwfche Priesters verboden werdt, levit. XXI. 5. io." grotius. vs. 3G. //; nood.'] In verlegenheid, in onheilen. , vs. 40. belus.] Deze zal een Vorst geweest zijn, die naderhand vergood is. Bel, en Baal, zijn dezelfde benamingen. vs. 41, Geen gevoel.] Geen gezond verftand ps. CXV, 7, 8. vs. 42. Zemelen.] Deze is de gewone vertaling. — grotius heeft eene andere, die beter in den zin voegt, doch, weike ik liever wil, dat bij hem gelezen wordt Voords verhaalt ons hkrodo tus insgelijks deze fchandelijkè Afgodsdienst, waar bij de vrouwen hare eere opofferden, en voor hare Goden veil hadden. vs. 43. Biezenband gebroken.] En zij nu van Iiare gelofte ontflagen. vs. 46. Geen' langen tijd,] Niet langer dan andere menfchen. vs. 59. Gekaarzaam.] Aan God, den Heer der Natuur. vs. 62. Derzelver.] Te weten, van de zon, maai), fiarren enz, KOR-  KORTE AANMERKINGEN OVER » E AANHANGSELEN TOT EST HER*   KORTE AANMERKINGEN over de AANHANGZELEN tot E S T H E R. Ïl/en Ègyptifche Jood, gelijk wij uit zijnen ftijl kunnen opmaken, beftudeerde het Boek esther, en vondt,zoo hij zich verbeeldde, eenige gapingen in de gefchiedenis, èn eenige vragen, welke men, bij dezelve, kon opwerpen, zonder dat het oorfpronglijk gefchiedverhaal dezelve beantwoordde.— Dit gaf hem aanleiding, om zijnen ftijl te oefenen^ en, door het opftellen van eenige Aanhangzelen of Bijvoegzekn , de gefchiedenis van esther aan te vullen, en de bedenkingen, die men maken kon, op te losfen. Deze ftukken vindt men, iri de Griekfche vertaling*'der LXX, ingelascht, op de plaatzen, waar zij toe behooren, gelijk ook te vo* ren, in dë Latijnfche Overzetting, gefchied was, doch in deze laatlie zijn zij, na HiëRONYMus, bij e'fcander gevoegd, en achter het oorfpronglijk Boek van JM 3] ES'  22 korte aanmerkingen esther geplaatst , als het X Hoofdftuk vs. &. tot het XVJ. ingefloten, gelijk zij dus ook, in de gewone Nederlandfche Vertaling der Apokryfe Boe. ken, voorkomen. Wanneer? en van wien? deze Aanhangzeis dus verdicht zijn, is ons onbekend. Het onderfchrift, hetwelk achter het Boek van esther in de Griekfehe Overzetting gevonden wordt, en hetwelk wij, in onze Vertaling, daar uit hebben overgeaomen, is veel te onzeker en dubbelzinnig, om daar uit iet te beflisfen. Ten tijde van josefus fchijnen zij reeds een gedeelte van de Griekfche Overzetting van esther uitgemaakt te hebben, dewijl men duidelijk ziet, dat hij ze gebruikt, en er het één eii ander van overgenomen heeft, echter met oordeel, zoodat hij blijken geeft, dat hij ze , over het geheel, niet voor echt aanzag, maar hetgeen al te openlijk onkunde verraadde, voor den uitvinder overliet. Bij de Kerkvaders, die zich van de Overzetting dér LXX bedienden , worden zij , menigvuldig, aangehaald, alhoewel origenes, uitdruklijk, heeft aangemerkt, dat zij in den Hehreeuwfchen Tekst ontbreken; doch, desniettegenftaande, dewijl zij ook in de Latijnfche Overzetting, de Fü/gata, ftaan, welke de Trentijche Kerkvergadering voor de echte Verklaard heeft, kan het ons ook niet bevreemden, dat dezelfde Kerkvergadering deze (tukken als Kanoniek, en een deel der Heilige Boeken, «rkend en gewettigd heeft. Ondertusfchen vertoont zich de onechtheid van de-  over de &anhangz. tót esther. XI. 2-10. 23 deze ftukken voor eiken oplettenden Lezer van zelve. De ftijl is geheel onderfcheiden van den eenvouwig verhalenden ftijl van het oorfpronglijk Boek esther. — Zij bevatten verfcheiden bijzon, derheden, welke met de berichten van dat Boek ftrijdig zijn, verfcheiden, Welke onbeftaanbaar zijn met andere gefchiedkündige berichten, en, terwijl zij voorwenden, de bedenkingen en zwarigheden, die men in de gefchiedenis van esther mogt ontmoeten, op te losfen, geven zij tot anderen aanleiding , die geene oplosfing toelaten* — Van het één en ander zullen ons voorbeelden genoeg voorkomen in de volgende bijzondere Aanmerkingen, zoodat wij niet nodig hebben, hier langer bij ftil te ftaan. 1. aanhangzel; HOOFDSTUK XI. a. enz» w. 2 —io.] ,» Oorfpronglijk kan deze droom, in welken de geheele inhoud van dit Boek, zoo ver die de Jooden betreft, voorgefteld is, geen deel van het Boek esther uitgemaakt hebben, dewijl anders het Stamregister van mordechai, en het bericht, dat hij door nebukadnezar , met jECHONia, naa Babel vervoerd is (vs. 2-4.), niet weder in het vervolg (esther II. 5, 6.) nog ééns, met dezelfde woorden, herhaald zou wezen, en dewijl anders de inhoud van den droom niet met het volgend verhaal ftrijden zou. Te weten, volgends [5 4] dit  24 korte aanmerkingen dit Bijvoegzel, i8 mordechai, reeds in het tweede jaar der regering van artaxerxes, in dienst aan het Hof, maar, volgends den oorfpronglijken Tekst, dien echter de Griekfche Vertaling daar ook volgt e geschiedenis van susanna. 49 & toeh ten eerften, dat de beide Ouden de plaats ■„ van de begane misdaad valseh hadden opgege„ ven!" Doch, dit |ij genoeg* Elk opmerkzaam Lezer Zal uit de gelchiedenis, over het geheel, gemaklijk tot derzelver onechtheid het beiluit trekken. In de volgende Aantekeningen zullen nog meer bijzonderheden voorkomen , en opgemerkt worden. Wij weten den Auteur van dit verdichtzel niet aan te wijzen, noch ook den tijd te bepalen, wanneer het is uitgevonden $ èn in 't licht gebracht, maar de aanleidende oorzaak kunnen wij, met vele Waarfchijnlijkheid, opgeven, te ligter, omdat zelfs Jooden, die deze gefchiedenis ook kennen, maar als een verdichtzel kennen, daar in zijn voorgegaan , en de aanleiding hebbert aangewezen. In de fchrifteh van jeremiü Hoofdjï. XXIX. 21-23. vinden wij een bericht van twee bedriegers, achab , zoon van kolaia, en zedekiü, den zoon van maaseja, die zich te Babel, bij de Joodfche ballingen aldaar, als Profeeten hadden opgeworpen , maar die door den Koning van Babel, nebukadnezar , met langzaam. vuur verbrand . werden , omdat zij een gruweiftuk in Israël gepleegd hadden, en — „ overfpel bedreven met de vrouwen van anderen." Men zal het zeer waarfchijnlijk vinden, dat deze twee aanleiding hebben gegeven , om dit vertelzel vari susanna te verdichten, wanneer men het één met het ander vergelijkt , en daarbij voegt, dat de Griekfche Uit. m ga-  S« korte aanmerkingen gave der LXX van deze gefchiedenis, daadlijk, ês ftraffe der twee oude boeven in verbranden ftelt,. als ook, dat DANiët vertoond wordt, als toen nog zeer jong geweest zijnde, zoodat ook de tijd overeenkomt, enz. Wanneer men vraagt, met welke bedoeling de Opfleller deze gefchiedenis verdicht zal hebben? moeten wij vooraf weten, dat er ook van dit Bijvoegzel van DANiët, even als van het voorgaande, twee Griekfche Tekften zijn, die der LXX en die van theodotion, welke, fchoon in de hoofdzaak overëenftemmende, echter in bijzonderheden merklijk verfcheelen. De Uitgave der LXX eindigt met zekere zedeles, welke tiieodotions Uitgave , die ik, in mijne Vertaling, gevolgd ben, niet heeft: „ Daarom waren jongelingen fteeds de s, lieveüngen van jakobs kroost. Laat ons daar„ om ook jonge mannen van aanzienlijke geboorte „ in eere houden. Want zulke jonge mannen zul* „ len godsvrucht vertonen, en altijd vol verftand 3, en kundigheden wezen." — Hier uit zou men mogen opmaken , dat het doel van den Opfteller geweest is, door deze gefchiedenis, als door eerr* zedelijken Roman, de keuze van eenen jongeling tot hoofd of leidsman des volks te billijken, niet zonder van ter zijde op zekere oude Richters, of Volks-Overheden, te doelen. — Maar dit bij. voegzel vindt men niet in de Uitgave van theodotion, in deze komt de gefchiedenis in als een gedeelte van danicls levensbijzonderheden, en wei  ovSr de geschiedenis van susanna. 5i bëhoorende tot de gefchiedenis zijner jeugd, met dat oogmerk opgefchreven, om Ons te leeren, hoe DANiëL, door dezen rechtshandel, bij zijne volksgenoten in eere en aanzien gekomen is. Trouwens, deze gefchiedenis zal behoren tot danicls jeugdigen leeftijd te Babel, onder eenen Chaldeeuwfchen Koning, want het bericht van cyrus, in de vertaling van theodotion , moet, gelijk wij zien zullen, het begin van de gefchiedenis van Bel en den Draak uitmaken, en behoort niet tot deze gefchiedenis van susanna. Alhoewel eichhórn , in zijne Inleiding in de Boeken des O. T., neigde, om te geloven, dat dit Aanha 'ngzel ao llinaris, en inëRONYMus, verwierpen ze voR ftrekt, als met behcorende tot den Kanon der Jooden. En dit oordeel moeten wij ook onderfchrijven; 1!iQien wij de gefchiedenis willen volgen; de Gfjèhudenn van .„sanna is „ooit een gedeelte van den Joodfchen Kanon geweest." eusebius en apollinaris makèn deze gefchiedenis tot een gedeelte van zekere Profeetie van ha bak uk , zoon va!i jesos, uit den lam levi waar uit ook de gefchiedenis van bel en den draal ontleend zal 2ij„, waar Van wij> pp in t vervolg, zullen fpreken. vs. i.] I„ de Uitgave der LXX worden de Vier eente verzen even eens gevonden, doch, naar bet fch,nt, uit de Uitgave van theodotion overgenomen, eigenlijk begint de Uit^rve der LXX «et de woorden vs. 5. vsn mlken het Opper. we-  over de gesch. van susanna w. 4. 53 wezen gejproken heeft, zoodat in dezelve het begin ontbreekt. jojakim.] Nader kennen wij dezen perfoon niet. Zeker is het, dar wij hem niet behoeven te houden voor den Joodfchen Koning jojakim, die door nebukadnezar overwonnen en gevangen is genomen , dewijl de Tekst er geene aanleiding toe geeft, dan alleen den naam. Even min weten wij iet van helki3, den vader van susanna, de heldin van deze Gefchiedenis, welke in eene Syrifche en in de Arabifche vertaling, die er van deze Gefchiedenis voorhanden zijn, helkana heet. susanna.] Haar naam betekent, eene lelie, om hare fchoonheid uit te duiden, volgends de Arabi fche vertaling zal deze gebeurenis zijn voorgevallen , toen susanna reeds weduwe , en haar man jojakim lang dood was. VS. 4. Een' lusthof.] Paradijs, in het Grieksch. Dat jojakim , te Babel in ballingfcbap, nogthans een heel rijk man was, en eenen lusthof bij zijn huis hadt, behoeft ons niet te bevreemden, en zou op zich zelve geene tegenwerping tegen deze gefchiedenis-behoeven uit te maken. De Jooden, die naa Babel overgebracht werden, waren geene gevangenen, werden niet van alle hunne bezittingen beroofd , zij waren ballingen , die door de overwinnaars alleen uit hun land werden overgebracht, opdat zij daar geene nieuwe bewegingen van opftand zouden veroorzaken. Dit is het denkbeeld, hetwelk men zich van deze ballingfchap vormen moet. [Z> 3] vs. 5.  54 KORTE AANMERKINGEN vs. 5. In dat zelfde jaar.] In hetwelk jojakim met susanna getrouwd was. ïwee Oudften — van welken enz] Indien hier ..mede gedoeld wordt op die twee valfche Profeeten te Babel, daar wij, in onze algemeene Aanmerking , van fpraken, zal de Schrijver ons willen wijzen op jeremië XXIX. 21-23. vs. 6. Aden, die eenige rechtszaak hadden.] De Uitgave der LXX voegt er bij: „ dat de rechts„ zaken uit ftndere fteden tot hen kwamen." — Heel onwaarfchijnlijk. Dit is veel verzacht, in de Uitgave van theodotion, en met meer waarfchijnlijkheid. Voords, hangt het verhaal hier bij de LXX dus famen : „ Deze (Ouden) ziende eene vrouw, die fchoon van gedaante was, de vrouw van hunnen broeder uit de Israëliten , met name susanna , dochter van helkiS , huisvrouw van jojakim, des avonds wandelen in den lusthof van haren man, werden van begeerte" enz. De Uitgave van theodotion geeft de aanleiding tot de minnedrift der Ouden in den' Tekst veel waarschijnlijker op. vs. 12.] Volgends de LXX: „ Als het ochtend geworden was, haasteden zij zich, zich aan elk,, ander heimlijk onttrekkende , wie het eerst van haar gezien zou worden"^ en met haar zou fpre- ken." Weder onvoegzaam, 's Avonds (vs. 7.) hebben de beide Ouden susanna in den hof gezien, en 's morgens zijn zij vroeg in den tuin, hopende op de vervulling van hunne "wenfchen. ■ Hoe.  «ver »S gesch. van susanna VS. 21-2?. 55 Hoe wisten zij dan , dat zij het voorwerp van hunnen wensch des morgens hier zouden vinden? Veel natuurlijker in den Tekst van theodotion. 's Middags, bij het eindigen van de vergadering, zien zij susanna in den hof; de één zoekt den ander, onder voorwendzel, dat het reeds laat is, op te wekken, om zich naa huis te fpoeden, en dan alleen, zonder medeweten van zijnen Ambtgenoot, naa den hof te mg te keeren. Misfchien nog natuurlijker de ééne Syrifihe vertaling: „zij „ loerden alle dagen, om susanna alleen te zien. „ Nu gebeurde het op zekeren dag, dat zij, na „ het fcheiden der vergadering, loerden, om haar „ te zien, als zij in den hof ging. Nu wilde de „ één voor den ander niet heengaan. Eindelijk, „ zeide de één tegen den anderen: „Kom, laat „ ons elk naa zijn huis gaan, want het is tijd om „ te eten," enz. Men ziet, hoe elk der Vertalers zijn best heeft gedaan, om het vertelzeltjen wat op te fchikken. vs. 21. Indien niet.'] Van deze bedreiging heeft de Uitgave der LXX niets, alleen verhaalt zij vs. a8.°dat de Ouden bij zichzelven op wraak bedacht waren. — De invulling van theodotion knoopt het verhaal voegzamer aan één. vs. 27.] Hier heeft de Syrifche Vertaler aan het verhaal weder een kleurtjen gegeven, men mogt, naamlijk, vragen, wat hadden die Ouden toch in den hof te doen? Hij laat daarom de Ouden tegen de huisgenoten het volgende zeggen: „ Voorbij in 4] den  5* korte aanmerkingen den hof gaande, keeken wij er in, om den hof te bezien. Daar zagen wij susanna bii eenen jongeling flapen. Wij liepen toe, om hen beiden te verrasfen; maar hem konden wij niet vatten, om. dat hij fterker was, dan wij." vs. 3a. Zou ontdekken.] Zij werdt dus , voor den aanvang van het verhoor, behandeld, als of zij reeds van de misdaad van overfpel overtuigd was. Immers, zoo lang dit niet gefchied was, * moest eene vrouw, in 't gericht, met den fluiër bedekt blijven. vs. 33. Die bij haar waren.] Haar verzclden, haare Ouders enz. vs. 30. vs. 34. De handen op het hoofd.] Zij willen niet als richters, maar als aanklagers en befchuldigers, voorkomen, omdat zij niet te gelijk befchuldigers en richters konden wezen. vs. 39. Zich voortmaakte.] De LXX: Zich bedekt hebbende, voortmaakte, te weten, in zijnen Hyk,of mantel, wikkelende, zoodat zij hem niet hadden kunnen herkennen. vs. 41. Sprak het vonnis enz.] Dit is overgeflagen in de Uitgave der LXX, maar door theodotion, naar eisch der zaak, ingevuld. — Voorts, is dit, reeds van ouds , een overtuigend bewijs van de onechtheid van deze gefchiedenis, dat zij aan de Jooden een recht over leven en dood toekent , geduurende hunne ballingfchap in Babel, waar van het tegendeel genoegzaam bekend is. En het zijn niet meer dan uitvluchten, wanneer men vraagt,  OVER DE gesch. VAN susanna VS. 45' 57 vraagt, of het ook in een' foort-van opftand gebeurd zij? Of deze gerichtshandeling ook in het geheim is gehouden geworden? Of men het den Jooden, in dit geval, oogluikend hebbe toegelaten? Ten minften, daar susanna, veroordeeld, ter ftad uitgeleid wordt, ter voltrekking van het vonnis, onderftelt zulks eene openbare en plegtige richtshandeling. — vs. 45. Ben heiligen geest.] Volgends de LXX den verjlands-geest van DANiëL, zijn diep doorzicht in zaken, zijne kundigheden in het voeren van een ïjfftrafiijk rechtsgeding, dat hij niet kan goedkeuren. Men kan door het geen theodotion heiligen geest noemt de eerlijke denkwijze , den edelmoedigen geest, van DANiëL verftaan. DANiëL.] Deze zal zeker de bekende Profeet DANiëL wezen. Maar hier is weder iet bevreemdends in het verhaal. Hoe kan DANiëL de voltrekking van het vonnis der Synagoge, in die omftandigheden , in welken hij hier wordt voorgefteld, ophouden en fchorsfen? Even onbegrijpelijk is het, dat, na een even onvoegzaam onderzoek, als het eerfte geweest was, het eerfte vonnis ingetrokken, en de eigendunklijke uitfpraak van DANiëL bevestigd en ten uitvoer gebracht wordt. Al wil men ook zijn onbetaamlijk woest gefchreeuw niet gedenken, was dan DANiët, toen "de man van dat aanzien en gewigt, dat zijn woord. en *züne ftem alleen kan doordringen, en eene geheele omWenteling der volksbefluiten kan bewerkftelligen ? v> 5] m  5$ korte aanmerkingen Hij immers was flechts een jongeling volgends d« LXX, volgends het Grieksch van onzen Tekst, een jong jongeijen. De Syrifche Vertaling zegt, dat hijniet meer dan 11 jaren oud was, toen hij zich tot verdediger van susanna's onfchuld opwierp. Hier mede Hemmen cok sulpicius severus en andere Kerklijke Schrijvers overëen, vs. 53. Schoon God gebiedt.] exod. XXIII. 7. vs. 54. Onder welken boom enz.] Volgends de LXX. deedt DANiëL twee vragen: 1.) onder welken boom? en 2.) in welk gedeelte van den hof de daad gepleegd zou zijn ? Maar zoo dra de eerfte vraag beantwoord is, laten zij DANiëL het vonnis fpreken , zonder het antwoord op de tweede vraag af te wachten. Dit was al .te ongerijmd. theodotion Iaat dan de tweede vraag weg. Mastiksboom.] Zoo vertaalt men het Griekfche woord gemeenlijk. Zoo veel is zeker, de boom, zoo als hij in het Grieksch genoemd wordt, is in Gelukkig Arabic eigen. VS' 55. U door midden houwen.] Hier is een woordfpeling, tusfchen het Griekfche werkwoord, door midden houwen, vertaald, en den Griekfchen naam van den mastiksboom. — Eene woordfpeling, die laf genoeg is, en van het valsch vernuft van den Opfteller getuigt. Echter, ten blijke, dat hij er veel fraaiheid in vindt, wordt eene dergelijke vs: 58 en 59. herhaald. — Men merke hier verders op , hoe overhaast daniëls vonnis zij. Wist hij dan, qu er flechts één geantwoord heeft,  pver de gesch. van susanna VS. 56-64. $9 beeft, of de ander niet met'hem zal overëenftemmen ? of wel roisfchien zal zeggen, daar zoo naauw geen acht op gegeven te hebben, onder welken boom de daad gepleegd was? Het welk hij' toch, met grooten fchijn, hadt kunnen voor. wenden. vs. 56. Kanaans enz.] Die in uw gedrag en zeden de Kanaaniten navolgt, maar niet hetgeen den Jooden betaamt. vs. 58. Eene eike.] Eikenbomen vindt men juist niet'in lusthoven, maar waarfchijnlijk heeft de Opfleller eene eike in jojakims tuin geplaatst, enkel en alleen, om gelegenheid te hebben tot eene woord fpeling. vs. 62. Brachten hen ter dood.] De LXX breeider: „ Hen gebonden uit de ftad gevoerd hebben„ de, ftieten zij hen in eene diepte van boven ne, der, en de Engel van God wierp vuur door Z hun midden." Zij willen zeggen , zij werden verbrand. Dit zou overeenkomen met jeremiï XXIX. 03. — vs. 64.] Zie, wat wij omtrent dit befluit, en dat, hetwelk hier bij de LXX voorkomt, gezegd hebben,, in de Algemeene Aanmerking over deze Gefchiedenis. 1   korte aanmerkingen OVER HET III. AANHANGZEL o P V rr\ \ XT T t? T DE GESCHIEDENIS VAN BEL en den DRAAK.   &ÖRTË AANMERKINGEN over. r> e GESCHIEDENIS van OlLl^ EN DEN DRAAK. zoutelozef dan de vorige gefchiedenis v&h susanna, is deze van bel en den Draak, gelijk zij ook voor lang van niemand, als eene waars gefchiedenis, erkend wordt. Zij is in het Grieksch opgelteld, door eenen onkundigen Joodj wanneer? weten wij niet: welke de dwaasheid van den Afgodsdienst, benevens de bedriegerijen van derzelver Priesters, de nietigheid der Afgoden, en de ópperheerfchappij van den waaren God jehova, door deze verdichting, wilde aantonen. Om den uit leem gevormden en met koper overtrokken bel als eene bezielde Godheid te doen verëeren, fpelen zijne Priesters bedriegerijen, en vinden, van hunnen God verlaten, hunnen ondergang en dood; de Draak , door de Afgodendienaars vereerd, is een tterflijk, dier, het welk aan doodlijke fpijze berst;  04 korte aanmerkingen berst; jehova alleen weet middel, om zijne aart* bidders uit gevaren, uit welke geene redding mogelijk icheen , te bevrijden , en openbaart zich, daar door, als de Beheericher der wereld. Doch, in het famenftellen van zijn verdichtzel, legt de Opfleller zijne onkunde onbefchaamd bloot, Hij laat den Tempel van bel door daniël omwerpen, fchoon wij, uit de gefchiedenisfen, weten, dat dezelve nog lang na danicls leeftijd geftaan heeft. — Hij voert den dienst van dieren, van een' Draak of groote Slahg, bij de Babyloniirs in, die nooit den dieren Godlijke eere bewezen hebben, gelijk de Egyptenaars. — Hij verdraait de geheele gefchiedenis van DANiëL in den kuil of het hol der leeuwen, en ftaat regelrecht in ftrijd met de waare gefchiedverhalen desaangaande in het Boek van DANiëL enz. Wii hebben van dit vertelzel weder twee Griekfche Uitgaven, ééne onder den naam der LXX Taaismannen, en ééne van theodotion, welke even als in de gefchiedenis van susanna , in vele bijzonderheden, met eikanderen verfcheelen. Mijne vertaling is weder, gelijk de gewone Nederlandfche, volgends den Tekst van theodotion. Uit het bovengezegde blijkt genoeg, dat, alhoewel de Kerkvaders dit ftuk menigmalen aanhalen, als een gedeelte van den Grïekfchcn DANiëL, en de Jooden ook dit vertelzeltjen op hunne wijze opgefchikt hebben, hetzelve echter geheel niet kan verwaardigd worden met eenig Kanoniek aanzien of gezag* vs. i.]  6Vèr de gesch. van bél en den draak. 63 vs. ü] Deze Tijdsbepaling, die de LXX niet hebben, kan volftrekt niet behoren, tot de gefchiedenis van susanna, Waartoe zij van fommigen gebracht wordt. Dit is al te openbaar onger.jrnd; Ten tijde van cYrus, was DANiëL geen jongeling meer, maar èen oud bedaagd man. .styüges.] Deze zal de darius de Meder van DVNiëL moeten zijn. Doch, ook dit is tegen de waarheid der gefchiedenis. ffAÜIüs de Meder was KYAXARES 11. Z0011 van ASTYaGES. Met zijne ^vaderen enz.] Overleden was. Eene navolging van eene Hebteeüwlche uitdruk- ^"cyrus.] Onder cyrus wordt deze gefchiedeni* onkundig geplaatst. Hij was geen voorftander van het Veelgodendom. — De LXX noemen geenen bepaalden Koning, doch, ook onder geen' Baby lx nifchen Koning kan de- Tempel van bel verwoest zij-., die zeker nog lang naderhand geftaan heeft. Zijne vrienden,] 's Könings vrienden zijn zijne geheimfte en vertrouwdfte Hovelingen. — DANiëL.] De LXX. noemen hier DANiëL, „eenen „ Priester, een' zoon van abal." Maar dan is i'nj niet dè Profeet daniöl , deze was uit het Koninglijk gcflacht van juda, dus zeker geen Priester. Voords hebben de LXX een Opfchrift boven deze Gefchiedenis, uit de Voorzegging van ambakcm (habakuk), zoon van jesus , uit den ftam Levi. Dus fchijnen zij zeiven te erkennen, dat dit verdichtsel geen gedeelte uitmaakt van het Boek [E] *W  €6 korte aanmerkingen van DANiëL. Zo deze habakuk dezelfde is, die in liet vervolg rs. 32. voorkomt,en indien die Profeet habakuk zal bedoeld zijn, wiens verheven dicht-, kundige Voorzeggingen wij onder de XII zoogenaamde kleine Profeeten lezen, is de verdichting flechts zoo veel tastbarer. Men leze de algemeene Inleidende Aanmerking op de Voorzeggingen van habakuk. vs. 2. bel ] belus. Men zegt , dat hij één der aloude Koningen zou geweest zijn. Bel, Baal, is hetzelfde, betekenende Heer, Opperheer. Onder den naam van belus is deze Afgod der BabylonïèrS bekend. Mudden,] Artabae in het Grieksch* Dit is eer.e Egyptifche maat, welke, naar de Atheenfche gerekend, één mud en drie fchepels bevatte. Uit dit gebruik van eene Egyptifche maat, kan men veilig ook een beuuit trekken, dat dit verdichte Huk in Egypte verzonnen en opgefteld is. Metreten.] Zekere maat van vochten. Zie joa^n. II. 6, 8. vs. 3. De Koning] Zeker cyrus, de Perftaan, niet. — vs. 5, 6.] De LXX met eenige verandering: „ Is deze dan geen God? Ziet gij niet, hoe veel „ dagelijks voor hem wordt opgedischt ? DANiëL „ fprak : Geenszins! Laat niemand u misleiden. „ Want, deze is wel van binnen van leem , en „ van buiten van koper. Maar ik zweer u bij het „ Opperwezen, den God der Goden, dat hij nooit „ iet gegeten heeft.** ft. 8.  OVER DE gesch. VAN BEL en den DRAAK. 6*7 vs. 8. Berustede in zijne uitfpraak.] De LXX: „ DANiëL zeide tot den Koning: Het zij zoo! in3, dien ik niet aantoon, dat het bel niet is, die „ dit opëet, mag ik frerven, en allen, die tot mij „ behooren." vs. g. Met DANiëL.] Dit hebben de LXX niet. vs. lo. Spraken de Priesters.] Bij de LXX fpreken de Priesters niet, maar DANiëL voert veeleer het woord, als of de eerden zich van hunne kwaade zaak bewust, maar deze op de goede zaak fteunende, even daarom moediger was. vs. 13. Met 's Konings zegelring.] De LXX laten ook de Priesters hun zegel op de deuren zetten. Onvoegzaam genoeg! vs. 14. enz.] Ook hier hebben de LXX eene verzetting van woorden en fpreekwijzen. vs. 18. Den Koning te rug houdende.] Hier weten de LXX niet van, maar gaan dit in hunnen Tekst voorbij. ys. ai. Denzelven — vernielde.] De onwaarheid hier van is door ons te voren reeds aangetoond. De Tempel van belus heeft lang na cyrus nog geftaan. vs. 22. Draak.] Eene groote Hang, het is waar, velen van de Heidenfche volken vereerden de Slangen godsdienftig, dit deeden ook de Egyptenaars, maar nooit de Babyloniërs. vs. 26. Pek.] De LXX hebben: dertig Mina's pek. Mina is een zeker gewigt. vs. 27.] De Koning.] grotius wilde liever le\E s] zen 3  63 KORTE AANMERKINGEN ENZ. zen: Een Jood is Koning geworden! Heeft zich tot Koning opgeworpen. — Doch, ik zie geene rei den voor deze opvatting. vs. cS.j Dit hebben de LXX niet. vs. 31 ] Men heeft nog bijvoegzels bij dit vertelzel in de Arabifche taal, welke hier, onder anderen, den Leeuw onder Gods troon, welke één der vier bezielde wezens is, die dien troon fchragen , aan^de leeuwen in het Hol, waar DANiëL in geworpen werdt, laten bevelen, dat zij hunne kaaken tegen dezen ongelukkigen DANiëL niet zullen openen. vj. 32. habakuk.] Dezelfde Arabifche Bijvoeg, zeis hebben jeremiü, in plaats van habakuk, — De Profeet habakuk leefde zeker ten dezen tijde Biet. — In jTadeë.'] De LXX laten dit uit, en dus eiken Lezer vrij , om habakuk's luchtreize zoo ver en zoo kort zich te verbeelden, als hij verkiest. vs. 35. Bij zijn hoofdhaair.~] Eene ongelukkige verdichting van den Opfteller, misfehien ontleend en nagebootst uit EZECHiëL VIII. 3 om ons een hoog denkbeeld van Gods magt in te boezemen, die DANiëL, wien hij zeker van nabij hadt kunnen redden, zoo ver, heel uit jfudec, fpijze laat toevoeren. yj. 39. Op den zevenden dag.] Dit ziet er vrij ffcodsch uit. Doch, aanmerkingen genoeg voor een zoo laf verdichtzel I KOR-  EORTE AANMERKINGEN OVER HET GEBED van M A N A S S E. De gefchiedenis a chron. XXXIII. ia, 13. heeft aanleiding.^gegeven tot het verdichten van dit gebed, hetwelk manasse in zijne banden te Babel zal gebeden hebben, en waar van de Schrijver van de ConfliMiones Jposlolicae het eerst gewag maakt.— Een ftuk, hetwelk zoo duidelijk blijkt een opftel te zijn, misfehien enkel ter oefening van den ftijl uitgevonden, en hetwelk van niemand voor Kanomek erkend wordt, zelfs niet van de Trentifche Kerkvergadering, behoeft ons niet langer op te houden.   KORTË AANMËRKÏNGËN OVER HET ÉÉRSTE BOËK DER MAKKABEËN.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET EERSTE BOEK DER MAKKABEËN. UL/it en de twee volgende Boeken dragen den iiaam van Boeken der Makkdbè'èn. De benaming Makkabi, of Makkabe'èr , is, eigenlijk, een bijmaan) * dien men aan den dapperen judas, zoon :van den Priester mattaThjIs, gegeven heeft, gelijk alle zijne broederen, met bijzondere bijnamen, onderfcheiden zijn geworden, i makkab. II. a-5. De naam betekent bij de Chaldeën, een flrijdhamer 9 das kan hij, met voeg, aan eenen Held, die, als een ftrijdhamer, zijne vijanden vermorsfelde, (vergelijk zachar. II., 3, 40 gegeven worden, behal* iven, dat de daarmede vermaagdfchapte woorden, in de Oosterfche talen, een heirvoerer, beftuurer} worst des volks, betekenen, van een wortelwoord, !hetwelk eigenlijk betekent, doorboren, doorftekent \y*ïi daar, iemand aanvallen, en dan, een legerhoofd f iF 23 H*  74- korte aanmerkingen bevelhebber, zijn. Dit is zekerer, dan de gisftng van fommigen, die gedacht hebben, dat judas de eerfte letters van de Hebreeuwfche woorden, Mi Kamocha Ba'éelim Jehova, Wie is u, o jehovaï gelijk, onder de Goden? exod. XV. n. en dus M. K. B. T. in zijne vaandels gevoerd, en van daar , benevens' zijne aanhangers , Makkabi , of Makkabe'èr, genoemd zoude zijn. — Vervolgends is de naam Makkabe'èr, die eigenlijk tot judas behoorde , omdat hij door zijnen vader aangefteld, en door zijne broederen erkend was, als hun bevelhebber en legerhoofd , die zich als een Held gedragen heeft in alle voorvallen, ook gegeven aan het geheele geflacht van den Priester mattathiüs , en zelfs heeft men reeds heel vroeg denzelven beginnen verder uit te ftrekken, en daarmede alle de Helden te bedoelen, die hun leven veil hebben gehad voor Godsdienst en Vaderland. — In den eerften zin zouden de Boeken der Makkabe'èn, dus naar derzelver inhoud, genoemd zijn, die de dappere heldendaaden van judas verhalen, en van zijne broederen, en dan dragen het eerfte en twee. de Boek dien naam , met het meeste recht, maar wanneer het woord Makkabeèn genomen wordt\ gelijk de Kerkvaders doen, in den uitgebreidften zin, ook van Jooden, die reeds, lang voor judas tijd verdrukkingen leden, en aan den Godsdienst getrouw bleven , onder ptolemeus pilopator, en van allen, die voor de Wet vervolgingen door» ftonden, dan mag ook het derde Boek dezen naam voeren, in hetwelk de wreedheid van dezen Egyp- U»  OVER HET I. BOEK DER MAKKABEeN. 75 . tifchen Koning tegen de Jooden, en hunne, in het i einde met eene gelukkige uitkomst bekroonde, ftandvpstigheid belchreven wordt. Dus wordt ook zeker Boek , hetwelk onder de Werken van den Gefchiedfchrijver josefus ftaat, en welks inhoud is het lijden en de dood van zeven zonen eener moeder, om den Godsdienst, genoemd: Over de Makkabeèn. Reeds vroeg gaf men ook aan het dapper geflaciit van mattathiïïs den naam van L'asmoneen, i niet van eenen zekeren hasmon, maar in de beteI kenis van aanzienlijke, vermogende, lieden, om deze reden heeten deze Boeken fomtijds: de Boeken der Hasmoneën. De naam van Chafideërs , godvruc'ntigen, oprech- ( ten, is meer algemeen, en eene benaming van godsdienftige Jooden, welke , ter verdediging van hunnen voorvaderlijken Godsdienst, de wapenen tegen d~ Syriërs hebben opgevat, i makkab. II. 42. 2 mak- KAB. XIV. 6. Wij hebben drie Boeken onder dezen naam, welken wij het eerfte, tweede, en derde, noemen, waarfchijnlijk naar de tijd-orde, in welke zij opgelleld, en in het licht verfcheenen, ten minften onder de Christenen bekend geworden zijn. Anders zou de orde moeten omgekeerd, en het derde Boek het eerfte geplaatst moeten worden, dewijl het eene vroegere gebeurenis verhaalt, die reeds onder den Egyptifchen Koning ptolemeus filopator zal voorgevallen zijn. Dan zou het tweede Boek moeten volgen, welks inhoud eenen aanvang neemt, [F 3] ï«et  ?Ö ' KORTE AANMERKINGEN met de onderneming van heliödorus , onder de regering van den Syrifchen Koning seleükus filqpator3 om den Tempel te plunderen, en van zijne fchatten te beroven, waarna het de vervolgingen der Jooden onder antiöchus epifanes befchrijft, en hunnen opftand, onder aanvoering van judas den Makkabe'èr, doch reeds eindigt, met den dood van den Syrifchen Veldheer nikanor. Het eerfte Boek wordt dus natuurlijk het derde in orde des tijds van de verhalen, — Het bevat den tijd der vervolgingen door antiöchus epifanes, en de gefchiedenis der oorlogen, welke de Jooden, niet alleen onder judas den Makkabeër, maar ook na zijnen dood, onder zijne broederen jonathan en simon, gevoerd hebben. Dus loopt het verder, dan één van de beide overige Boeken. Men vindt ook nog gewag van een vierde Boek der Makkabeèn, doch hetwelk verloren is gegaan, en onze tijden niet bereikt heeft. Misfehien befchreef het de daaden en regering van joSnnes hyrkanus, zoon van Vorst simon, den laatilen der Makkabe'ifche Broederen. Wij behouden echter, om alle verwarringen te vermijden, de gewone orde, en gaan thans over tot eenige Algemeene Aanmerkingen over het eerfte Boek der Makkabeèn. Het eerfte Boek der Makkabeèn is, volgends het getuigenis van origenes en hicronymus , hetwelk door den geheelen ftijl en verfcheiden bijzonderheden, welke den Griekfchen Tekst voor eene oversetting verklaren ? gefterkt wordt, in het Hebreeuwsch  over het L boek der. makkabeèn. 17 breeuwsch opgefteld, in welke taal het den naam zal gevoerd hebben van Sarbeth Sarbane El, gelijk origenes getuigt, welke woorden, verfcheelend, . worden uitgelegd, maar, zeer waarfchijnlijk, betekenen: ,, Gefchiedenis van den Forst (of der Vor» ffen,) van Gods volk." Dit Boek is voor ons van zeer groot aanbelang. Het bevat de gefchiedenisfen, wel van een kort, maar tevens zeer merkwaardig , tijdsbeftek , van niet meer dan 40 jaren, het jaar 137 der Grieken, tot 177, of van het jaar 175-^35 voor Christus geboorte. Een tijdsverloop , het welk onder de fchitterendfte, en zelfs voor de gefchiedenis van den Godsdienst allermerkwaardiglte, tijdkringen des Joodfchen volks behoort. De inhoud van dit Boek is voor eiken Lezer der Voorzeggingen van de oude Profeeten, bijzonder DANiëL, onontbeerlijk, welke, zonder dit Boek, een onöploslijk raadzei blijven zouden. Doch, laat ons eenige bijzonderheden opmerken, en wij zullen te beter in Haat gefield wezen, om over de wezenlijke waarde van dit Boek te oordeelen. Het is waar, wij kennen den Schrijver van dit Boek niet, alleen kunnen wij, met zekerheid, opmaken, dat hij een Jood, en wel een Jood uit Palajiina, geweest is. Dat de Schrijver een Jood geweest is, leert de gantfche toon en het geheele beloop van zijn verhaal, en de deelneming in de lotgevallen van het Joodfche volk, land, en Godsdienst; dat hij in Palt de Kanonieke Boeken des O. T. behoore. Ën dan heeft de hitte des ftrijds veroorzaakt, dat, gelijk de eerden hetzelve te hoog verhieven, velen van de laatften het te gering gefchat hebben, De onbevooroordeelde zal, zonder zich, door partijfchap, te laten flingeren, de waarheid, naar billijkheid, opfporen. Men heeft tegen den ftijl van den Schrijver ingebracht, dat hij, nu en dan, fchijnt te vergeten, Gefchiedfchrijver te zijn, en zich In eene foort van Dichterlijke fpraak verliest. Maar wie zal hier eenen volmaakten historifclen ftijl verwachten? Deze is de moeili i< fte voor eenen Schrijver, en wij zouden den man daar toe onder de Israèliten willen zoeken! — Bij onzen Schrijver moeten wij vele fierlijke en bijna dichterlijke plaatzen niet flechts veröntfchuldigen, maar zij moeten ons zelfs, als een bewijs der fterke aandoeningen van het hart, cn als de taal van een' man, die aan de lotgevallen van zijne Natie veel meer deel nam, dan de koele Gefchiedfchrijver na verfcheidene eeuwen kan nemen, zelfs aangenaam wezen. -— Dus oordeelt niemeijer. — Zwaarer luidt de befchuldiging, dat onze Sehrijver zich in zijne verhalen niet zuiver onpartijdig vertoont, dat hij de daaden der Jooden, opzetlijk, in zulk licht plaatst, dat zij verwondering verwekken, terwijl 'hij,, in tegendeel, de daaden der vijanden van zijn volk in de fchaduw zoekt te brengen en te verduisteren, ten minften hunne on-  over het I. boek der makkabecn. $3 ondernemingen niet bet verdiende recht laat wedervaren. Doch, ook deze befchuldiging kan, zo niet geheel afgeweerd, echter veel verzacht worden, door de aanmerking, welken invloed, bij eenen Is* raëlitt, het heil van zijn volk, vaderland , en Godsdienst,, noodwendig moest hebben! En, inde daad, dit in overweging genomen zijnde, zullen wij ons veel meer over de eerlijke en eenvouwige oprechtheid van den Schrijver moeten verwonderen, dan hem, wegens te groote partijdigheid, veröordeelen. In de daad, judas de Makkabe'èr is een zoo groot Held, dat wij het den Schrijver, ligtelijk, kunnen vergeven, dat hij met hem is ingenomen, en met dit alles, kunnen wij niet zeggen, dat hij hem tot het wonderbare verheft. —— De meeste bedenkingen tegen den Schrijver ingebracht , welke , in de daad, voor een groot gedeelte niet kunnen ontkend worden, bepalen zich, tot hetgeen hij van Griekfche of Romeinfche , of andere uitheemfche zaken of om Handigheden , bij gelegenheid vermeldt. In dezen begaat hij tastbare misflagen; eichhorn heeft ze bij één verzameld, en zij zullen ons, op hunne plaats, voorkomen, wanneer wij tevens niet nalaten zullen, bij te brengen, hetgeen tot verfchoning van den Schrijver, ten dezen, kan worden bijgebracht. Wij hebben geene de minlie berichten, (hetgeen vreemd is,) betreffende den Griekfchen Overzetter, en deszelfs vertaling, josefus kende deze vertaling ,reeds, en heeft ze, dikwijls, woordelijk, overgefchreven. Zoo veel men beoordelen kan, is zij ' ge-  84 korte aanmerkingen getrouw aan den oorfpronglijken Tekst gebleven, en, eenige weinige misvattingen uitgezonderd, die Wij, in 't vervolg, aanwijzen zullen, vrij naauwkeurig. Men heeft van deze Griekfche vertaling» weder, eene Syrifche en eene Latijnfche. Bij josefus vindt men de eerfte melding van dit Eerfte Boek der Makkabeèn. Deze Gefchiedfchrijver heeft hetzelve als eene bron gebruikt, Waar uit hij zijne verhalen van dit Tijdperk heeft ontleend, en meer dan één voorbeeld zal ons voorkomen, in hetwelk hij dit Boek niet begrepen heeft, zoodat zijn verhaal volgends hetzelve verbeterd moet Worden, terwijl echter, van den anderen kant, josefus, meermalen, veel toebrengt, om gebrekige leeswijzen van den Griekfchen Tekst te helpen verbeteren. Hoe hoog josefus ook dit Boek geacht moge hebben, echter heeft hij het, duidelijk, onderfcheiden van de Heilige Schriften zijner Natie, even gelijk de Kerkvaders klemens van Alexandrïè, eüsebius , en anderen, het niet tot den Joodfchert Kanon hebben gerekend, origenes en hicrony* mus ontzeggen het, rondelijk, eene plaats onder de Kanonieke Boeken. — De Christenen hebben het, echter, al vroeg, als Kanoniek gefchat, gelijk ons uit augustinus blijkt. Het derde Concilie van Karthago nam het in het jaar 397 onder de Kanonieke Boeken aan, en de Kerkvergadering van Trente heeft, voor de Rootnschgezinde Kerk , de vraag, of dit Boek tot de Kanonieken behoore? eindelijk beflist. Thans  OVK R I. MAKKAB. I. I» tS Thans ga ik over tot de bijzondere Aanmerkingen over dit Boek, nadat ik den Lezer heb herinnerd, dat de vertaling van hetzelve door michaslis, met 's mans geleerde aantekeningen, uit het Hoogduitsch in onze <-uai is overgebracht door wijlen mijnen Broeder, en dat ik deze overzetting in het jaar heb uitgegeven bij den Drukker dezes. Mijnen arbeid , • echter , op nieuw aan dit Boek hefteed , zal men, hoop ik , niet voor [ overtollig rekenen, gelijk aan den anderen kant mij• ns beknopte Aanmerkingen de meer uitgebreide vaa den Ridder MicHAëLis niét nutteloos maken. HOOFDSTUKL vs. ï. aLEXander de Macedoniër.] Letterlijk begint dit Boek :. Ende het gefchiedde enz.. Dus terftond, in 't begin , een bewijs, dat het oorfpronglijk in het Hehreeuwsch gefchreven is. alexander is de vermaarde alexander de Groote, de overwinnaar van het Oosten, die de Griekfche Heerfchappij gedicht, en van de Perfifche een einde gemaakt heeft. DANiëL heeft van hem voorzegd dan. VIII. 5. volgg. en XI. 3, 4. Hij was ■ een zoon van filippüs, Koning van Macedonië, welke dat Koeingrijk, tot hier toe min aanzienlijk, tot eenen hoogen trap van aanzien verheven, en de meeste Griekfche Staaten van zich afhanglijk gemaakt hadt, gelijk hij ook reeds door dezelven tot Veldheer was verkozen, om den oorlog tegen de Perfen te voeren, toen hij door zekeren pau- sa-  86 korte aanmerkingen SANias vermoord werdt. — alexander, zijn zoori^ volgde hem op, en werdt tevens door de Grieken als Opperveldheer tot den Perfifehen oorlog erkend» Hij volgde zijn vader in de regering op in het jaar 336 voor christus geboorte, na de fchepping der wereld 3657. Der Chittiten.'] Ik heb in de Aardrijkskunde des Bijbels V. Deel Bladz. 187 volgg. van de Chittim gehandeld, en getoond, ,dat door deze benaming, in hetf.O* T. doorgaands, zeer waarfchijnlijk, Italië verftaan wordt. De Schrijver van dit Boek fchijnt er Macedonië door aan te duiden, zoo hier, als Hoofdjl. VIII. 5. alwaar hij „filippus en perseus, Koningen der Chittiten, noemt, die toch Koningen van Macedonië waren, gelijk men weet, even gelijk hij hier van alexander den Groeten, die uit Macedonië in Afië overtrok , zegt * dat hij eenen togt ondernomen heeft, uit het land der Chittiten. Evenwel, wanneer ik overweeg, dat hij alexander den Macedoniër noemt, en tevens de Grieken hunnen naam geeft, twijfel ik, of hij de benaming van Chittim of Chittiten niet meer algemeen neemt, voor de Westerfche landen van Europa, aan de overzijde of ten Westen van de Middellandfché Zee en den Archipel, die Afië van Europa fcheidt, gelegen, zoo dat men misfehien het denkbeeld van den Schrijver het naauwkeungst zou treffen, als men voor Chittiten Europa zettede. darius.] kodoman bijgenoemd, den laatften Keizer van het Perjisch Rijk. — nehem. XII. 2a, *' .. ■' - ... . ; -ypègi  OVER I. mak KA b. I. ï. Hf ï>arius de Perfiaan genoemd; ten minften, zoo als men gemeenlijk gelooft. Der Perfen en Meden ] Zoo heet het Perfisch rijk doorgaands bij DANiëL. Verflagen.] Eerst zijne veldheeren in eenen veldflag bij de rivier Granicns, ^rervolgends darius zei ven, bij Isfus, en eindelijk'bij Gaugamela, of Ar~ hela. — Waarna darius , door den verrader bessus , fchandelijk is omgebracht, welke verrader door alexander rechtvaardig met de dood geftraft i is geworden. In desze/fs plaats enz.] Het Grieksch is hier zeker dubbelzinnig, zoodat men, niets van de Gefchiedenis wetende, het zou kunnen opvatten, als of alexander de opvolger van darius in Griekenland geweest was. Sommigen vatten het , in de daad, dus op, en befchuldigen dan den Schrijver van onkunde in de gefchiedenisfen; onder dei zen is zelfs eichhorn. Doch, zeker zonder grond. ! Men lette flechts op. Indien alexander de op'volger van darius in Griekenland geweest was, ien onze Schrijver dit hadt-willen zeggen, hoe kon idan alexander de eerde zijn, die over Griekenland geregeerd hadt? Ik Item, derhalven, michaclis volkomen toe, dat men de woorden, in eenen anderen zin, moet vertalen, zoo als ik ook gedaan heb, hebbende te voren enz. alexander hadt, ;fchoon niet in naam, evenwel in de daad, te vo: ren over Griekenland de heerfchappij gehad , en lalle de Griekfche Staaten hadden hem a's opperleigerhoofd het beleid van den oorlog tegen de Per. . [C] fin  88 KORTE AANMERKINGEN fen opgedragen. De bedenking, welke eichhokw maakt, dat men dan in den Tekst meer onderscheiden zou lezen, maar te veren enz. komt mij voor weinig kracht te hebben, omdat men uit den Griekfchen ftijl van dit Boek, hetwelk flechts eene over» zetting is, niet veel beflisfen kan. In allen gevalle, zou ik dan nog liever neigen tot de gedachten van drüsids en grotius , dat Griekenland hier genomen wordt, voor het Griekfche rijk, zoo als het door alexander gefticht is , en dat de mening: zou zijn, dat alexander, darius overwonnen hebbende, in plaats van het Perfisch, het eerst het Griekfche rijk gefticht en beheerscht heeft, dan dat ik den Schrijver van eene zoo lompe fout zou befchuldigen, dat hij darius in Griekenland zou hebben laten regeeren. vs. a. Oorlogen gelukkig.] michaölis vertaalt ï Hij hadt vele veldflagen gewonnen. Hoe het zij, na het overwinnen van het Perfisch gebied, heeft alexander, met vele volken, nog vele oorlogen gevoerd, en is tot den Indut toe doorgedrongen. Sterke vestingen.-] „Nooit," zegt justinus* heeft hij eene ftad belegerd, die hij ook niet „ heeft ingenomen." Magtige Koningen.] Deze woorden ontbreken in de Syrifche vertaling, en, in de daad, men leest veeleer van alexander, dat hij zich edelmoedig jegens overwonnen Koningen gedragen heeft. Hij beklaagde het lot van darius, en betitelde porus, nahem overwonnen te hebben, in zijn rijk. — Het is waar, bessus, die zich tot Koning van Baktrië ver-  over t makkab. I. 3-jt. 89 verklaard hadt, gevangen gekregen hebbende, heeft hij laten ombrengen; doch, deze was de verrader en moordenaar van darius geweest. — grotius neemt het woord, Koningen, in een' flaauwen zin, voor gebieders, bevelvoerers, in eene ftad, of landfchap, en dan ontbreekt het niet aan voorbeelden, dat alexander zich ftreng, ja wreed, tegen hen heeft gedragen. Men denke flechts aan den dapperen verdediger van Gaza. — vs. 3. De ui ter/ie grenzen.] Tot aan den Indifchen Oceaan. vs. 4. Verhief hij zich.] Het is, of de Schrijver de Godfpraak van DANiëL op het oog hadt. dan. VIII. 8. alexander liet zich tot die verwaandheid verleiden, dat hij voor eenen God wilde gehouden worden. , vs. 5. Forften.] Tyrannen Haat er, dus noemden de Grieken beheerfchers eener ftad, of klein rechtsgebied , hebbende dit woord, oorfpronglijk , die kwaade betekenis niet, in welke het, naderhand, gebruikt is. — Andere lezen, Forftendommen , Tyrannién. — Zoodanige kleine Vorften, Afhangelingen en Vafallen , van den Perfïfchen Keizer, gelijk de Koningen van Tyrus, Cyprus enz., heeft alexander velen overheerscht, en aan zich cijns, baar gemaakt. vs. 6. Bedlegerig.] Letterlijk: „hij viel te bed" •— dat is, hij werdt ziek. vs. 7. Nog bij zijn ieyen enz^ Dit ftrijdt met de gefchiedenis, welke alleen verhaalt, dat alexander, op zijn doodbed, gevraagd wordende, aan [G 2] wicn  KORTE AANMERKINGEN «wien hij zijn rijk wilde nalaten, geheel Lakonisch geantwoord hebbe: aan den besten en waardigften. Ondertusfchen verfcheelen de berichten nopens alexanders daaden, en ook nopens zijn' dood, bij onderfcheiden Schrijvers, zeer. — En, hoe het zijn moge, onze Schrijver roert hier buitenlandfche gebeuremsfen, welke, eigenlijk, tot zijn doel niet regelrecht behoorden, flechts van ter zijde aan. — Misfehien, hebben die bevelhebbers van alexander, welke zich de heerfchappij, elk in den hunnen, hebben aangematigd, uitgeftrooid, dat alexander. onder hen, reeds bij zijn leven, het rijk verdeeld hadt. En dit algemeen gerucht volgt onze Schrijver. V* 8. Twaalf jaren.] En eenige maanden, in den bloejenden ouderdom van 32 of 33 jaren. Na zijnen dood.] Niet terftond na zijnen dood, ook niet alle. Zoo lang er Vorften uit het bloed van alexander leefden, hadt men voor dezen overwinnaar te veel eerbied, dan dat men zich den Titel van Koning zou hebben aangematigd. — antigonus was de eerfte van alexanders bevelhebbers , die zich Koning noemde , wien daarna ptolemeus , kassander , en anderen, gevolgd zijn. — vs. 9 en 10.] De Schrijver zal, waarfchijnnjk, in het bijzonder doelen, op de Koningen van 6> rië, de Seleuciden, en de Koningen van Egypte, de Lagiden, welke menigvuldige oorlogen met elkander gevoerd hebben,met betrekking tot welken het Jood* fche land, tusfehen deze beide Mogendheden in gelegen ,  over I. makkab. I. ii. gen, te recht, door josefus , bij een vaartuig vergeleken wordt,■ hetwelk, door ftrijdige ftormwinden «n golven, dan hier dan ginds, gefmeten wordt. PANiëL noemt deze Vorlten, de Koningen van het Noorden, en de Koningen van het Zuiden, het eerfte, Syrië, het laatfte, Egypte. vs. ii. Plant.] Of fpruit. Vergelijk deuter. XXIX, iS. hebr. XII. 15. De fpreekwijze duidt eenen deugniet, booswicht, ook dwingeland, aan. antiöchus epifanes] Een eertitel, welke men aan de Goden plagt te geven, die zich zichtbaar en tegenwoordig vertoonden, door weldaaden. —Anders vertaalt men het ook, edelen, doorluchtigen. — Naderhand, hebben de Grieken hem, wegens zijn ongeftadig en woest gedrag, epimanes, den nnzinnigen, genoemd. Zoon van antiöchus.] Den Grooten bijgenaamd, bekend, door zijnen oorlog met de Romeinen, in welken hij overwonnen werdt, en eene nadelige vrede moest fluiten. Gijzelaar.] Van wegens zijnen vader, antiöchus den grooten; doch, als, na den dood van dezen, seleukus filopator hem was opgevolgd, keerde antiöchus naa Syrië te rug, en demetrius, zoon van seleukus, ging, in zijne plaats, naa Rome, als gijzelaar. v Het i37j?e jaar enz,] De Griekfche Tijdrekening ts de Tijdrekening der Seleuciden, of Syrisch-Maaedonifche Koningen, welke een' aanvang nam, ten tijde van seleukus nikator , 31a jaren voor christus geboorte, en welke de Schrijver van dit [G 3] Boek  ^2 korte aanmerkingen Boek gewoon is, te volgen, gelijk wij, in de Algemeene Aanmerking, gezegd hebben. Dit I37fte jaar is het 175de voor christus geboorte. vs. 12. Snoode lieden.] Volgends josefus XII. 5. 1. was de bron van het kwaad gelegen, in den twist, om het Hoogenpriesterfchap, tusfchen.de zoonen van den Hoogenpriester simon den II. jesus of jason, en omas, of menelaus, de eerfte hadt den grootften aanhang onder het volk, de ander werdt onderfteund, door de zoonen van zekeren TOBias, wanneer deze laatften te kort fchoten , namen zij het befluit, om zich nader met de Heidenen te verbinden, en vervoegden zich, met dit voorftel, bij den Koning antiöchus. In verbond treden.] Ons, in Zeden en Godsdienst, nader met hun verëenigen. vs 13. Zedert enz.] Meermalen hadden hunnen voorvaderen zich iet dergelijks in het hoofd gebracht, volgends het bijgeloof der Ouden, dat fommige Befchermgoden der volken magtiger waren dan anderen, en op dien grond, hadden zij de afgoderijen der nabuurige of verder gelegen volken aangenomen. Men vergelijke jerem. XLIV. 18. alwaar dezelfde beweegredenen, tot voorftand van het Afgodisch Bijgeloof, worden aangevoerd. — Na de wederkomst der Jooden, uit Babel, was echter de zucht tot afgoderij ongemeen verminderd, gelijk dan ook deze lieden thans, onder hunne landgenoten, verre weg de minderheid uitmaakten. vs. 14. Vrijheid gaf.] En tevens zijne befcherming beloofde.  over L mak kab. L 15-ïS. 93 En gebruiken.'] Rechten ftaat er in het Grieksch, dat zijn, gebruiken, plegtigheden, enz. vs. '15. Eene fchouwplaats,] Gymnafium , eene plaats, waar men naakt kampt. Vergelijk 2 mak- kab. IV. is. vs. 16. Het teken der hefnijdenis enz.] Zij wisten zich, door kunst, weder de voorhuid aan te trekken. Vergelijk 1 kor. VII. 18. Het heilig verbond.] Door God met abraham opgericht, waar van de Befhijdenis het verbondstefeen was. Verbroederende.] 2 kor. VI. 14. Verkochten enz.] I kon. XXV. 20. vs* 17. Op den troon enz ] Die hem in het eerst door Tegen-Koningen betwist werdt; vooral rekende hij zich veilig op den troon, toen de Romeinen hem erkend hadden, en geen gehoor pven aan de verzoeken van zijns broeders zoon demetrius, die, te Rome gijzelaar zijnde, aanfpraken op zijns vaders troon maakte. vs. ï8. Rukte enz.] antiöchus epifanes heeft vier veldtogren tegen de Egyptenaren gedaan. Den eerften, in het jaar 141 of 142 der Grieken, in hetwelk hij de Egyptenaren tusfchen Pelufium en het Kafifche gebergte floeg. Van dezen togt wordt hier niet gefproken. Hij hadt toen alleen ten oogmerk, om Palceftina en Coele-Syrië te verdedigen.— Den tweeden, in het jaar 142 of 143. In dezen floeg hij de Egyptenaren bij Pelufium, veroverde die ftad, en drong dieper in Egypte in. — Deze is de hier befchreven veldtogt. Vergel. 2 makkab. [G 43 V.  94 korte aanmerkingen V. i. alwaar hij, uitdruklijk , de tweede veldtogt van antiöchus genoemd wordt. — De derde togt valt in het jaar 143 of 144, doch zeker na de verovering van Jerufalem vs. 21. enz. In dezen won hij eenen zeedag bij Pelufium, en kwam voor Alexandrïè. — Eindelijk valt zijn vierde togt in het jaar 144 of 145, wanneer hij, op het bevel van den Romeinfchen gezant popilius, met fchande te rug keerde — vs. 19. ptolemeus.] Bijgenaamd Filometor. 2 makkab. IV. 21. Een vadzig Vorst, die alleen fcheen te leven, om zich zei ven vet te mesten. Verlies van dooden enz.] Waar bij antiöchus echter zijn best deedt, om de flachting te verminderen , rijdende overal rond, en belastende , den Egyptenaren het leven te fchenken. vs. so. De fterke plaatzen.] Onder dezen bijzonder Pelufium. Vergelijk dan. XI. 25. volgg. en de Aanmerkingen aldaar. vs; 21. In het jaar 143.] In het Grieksch is het twijfelachtig, of dit jaartal behoort, tot de overwinning op Egypte, dan, of het het jaar is van den terugtogt, en' het inrukken in het land der Israëdten. Mi'cHAëLis houdt het eerfte voor het waarfchijnlijkst. Dit 143de jaar iet Grieken is het 169de voor christus. vs. 23. Den gouden altaar.] Den reuk-altaar. Den Kandelaar.] Eigenlijk, den Kandelaar des lichts., waarop het licht genadig in den Tempel brandde. vs. 23. Kannen, enz.] De betekenis dezer woorden is eenigzins onzeker. Dezelfde Griekfche woorden  over I. makkab. I. 24-30, 95 den komen ook voor in het Apokryfe Boek ezra II. 13. alwaar zij vertaald zijn drank • offerfchalen, fchalen, en rookfchalen. Het voorhangzel,~\ Voor het Heilige der Heiligen. josefus fpreekt van voorhangzels, omdat er, in zij» nen tijd, ook een voorhangzel voor den ingang van het Heilige hong. De kroonen.] Gefchenken der Vorften , die in den Tempel waren opgehangen — of de hoofdkapiteelen der pilaren: michaclis gelooft het -laatfte. Het gouden fieraad.] De gouden platen met fi« guuren, waarmede de Tempel van binnen, maar, bijzonder, de voorpooit, overtrokken en verlierd was. vs. 24. Met dezen roof.] Van 1800 Talenten. 2 MAKKAB. V. 21. vs. 15. Trotfche lasteringen.] Vergelijk dan. VII. 8, 20. vs. 2.6.] Hier valt de Schrijver geheel in het Dichterlijke, en deze is ééne van die plaatzen, om welken men den Schrijver berispt heeft, waarvan wij gefproken hebben, in onze Algemeene Aanmerking tv er dit Boek. vs. 27. Treurden.] Dus vertaal ik het Grieksch, hetwelk men ook kwijnen, enz. overzetten kan. vs. 29. Wegens zijne.] Of tegen, dat is, uit hoofde van de zonden en godloosheden , die zij pleegden, en de rampen, welke hun, deswegens, overkwamen. vs ■ 30. Twee jaren. ] In 't Grieksch, jaaren der dagen s d. i. volle jaren. In het jaar 145. voor christus 167, [G 5] . Op,  96 korte aanmerkingen Opperfchattingmeester.] apollonius. 2 makkAb. V. 24. Met eene groote krijgsmagt.] Van 22,000 man. 2 makkab. V. 24. vs. 33. In brand gejioken enz.] Voor een groot gedeelte, volgends josefos. vs. 35. Davids-ftad.] De burgt Sibn, op den berg van dien naam, aan de Zuid-Westzijde der ftad. josefus heeft dezen burgt niet op den berg Siön, maar op den berg Akra, in de benedenftad van Jerufalem geplaatst, doch men leze de aantekeningen van MicHAëLis op deze plaats, en vergelijke mijne Aardrijkskunde des Bijbels, II. Deel, Bladz. 54 — 57. en men zal neigen, om te geloven, dat josefus, in dit opzicht, een' misflag begaan heeft. is. 36. Eene bezetting,] Beftaande uit Syriërs of Macedoniërs, en bij dezelven woonden ook in den burgt afvallige Jooden, die van de wet van moses waren afgevallen. Dus verklaart het josefus, te recht. vs. 37. Een gevaarlijken frik.] Waar uit geduurige en onverhoedfche uitvallen konden gefchieden tegen de ftad, waar tegen men zich niet genoegzaam beveiligen kon. vs. 38. Bijzonder gevaarlijk.] Letterlijk: Eene hinderlage of belaging tegen het Heiligdom. — Zoodat niemand, gerust, den Tempel kon bezoeken. Eenen boozen breidel.] Dus wordt het Grieksch hier het best, volgends het geheel beloop des verbands ,  over I. markab. K 39"S5' 97 bands, vertaald. Letterlijk: „een booze tegen„ partijder, Satan" Zoo lang het ftondt.] En in de magt der Syrièrs was, geduurende omtrent 25 jaren. vs. 39. Onfchuldig bloed.] Misfehien heeft de Schrijver gedoeld op psalm LXXIX. 3. vs. 41. Foor haar eigen kroost.] Burgers en ingezetenen. — De Schrijver valt hier weder in het Dichterlijke. Vs. 44. Eén volk zouden worden.] Hebbende dezelfde gebruiken en godsdienstplegtigheden. vs. 45. Alle volken] Die aan de Syrisch-Macedonifche heerfchappij onderworpen waren. Onder dezen behoorden de Samaritanen, die zich gewillig naar het goeddunken van den Dwingeland fchikten, gelijk wij uit josefus weten; misfehien ook de Idumeërs of Edomiten, vs. 46. Den Sabbath.] Welks heiliging de Jooden als verëerers van den Schepper der wereld van alle andere volken onderfcheidde. vs. 48. Brand-offers affchaffen.] Ook heeft, in de daad, volgends dit bevel, de Tempeldienst ruim 3 jaren , of 3^ jaren , ftilgeftaan , gelijk daniöl voorzegd hadt. dan. VII. 25. VIII. 14. XI. 31, Vs. 49. Den Sabbath.] Dus veranderde hij de vastftellingen en den Godsdienst, dan. VII. 25. vs. 50. Heilige perfonen.] De Priesters. vs. 55. Van ftad tot ftad,] In alle Heden, geheel tegen de wet, die maar ééne plaats, de ftad en tempel te Jerufalem. tot den plegtigen Godsdienst Wijdde, vs. 56,  9* korte aanmerkingen vs. 56. Vervoegden zich.] Hun bericht geven* de, van alles, wat in de huizen omging, en van alle verwaarlozing en veronachtzaming van het Koninglijk gebod. vs. 57, Geheime plaatzen] Spelonken en bergho- ien. 2 MAKKAB. VI. ii. he br. XI. 38. ff. 58. Den vijftienden] Misfehien moet dit zijn vijfëntwintigjlen. Den gruwel der verwoesting] De fpreekwijze is ontleend uit dan. XI. 31. Xil. 11. Zij komt ook voor matth. XXIV. 15. Velen verftaan er door het afgodsbeeld van jupiter olympius ,. volgends 2 makkab. VI. 2. waarfchijnlijker, jupiter kapitolinus. MiciiAëus verltaat er door, een afgoden-altaar op den heiligen altaar geplaatst. Vergel. vs» 63. op welken men zwijnen offerde. vs. 59. Men offerde voor de deuren] Of wierookte. Men kan aan beiden denken. vs. 62] Deze is de eerfte opzetlijke vervolging om den Godsdienst, bij welke ook de eerfte martelaren of bloedgetuigen , belijders der waarheid, die dezelve met hun bloed verzegelden, zich hebben voorgedaan. Op elke nieuwe maan] Ik ben hier, in de vertaling, en fchikking der woorden, de gisfing van MicHAëus gevolgd. vs. 64. De vrouwen] Men heeft er 2 makkab, VI. 10. een voorbeeld van in twee vrouwen, welke , met de kinderen aan hare borften, van de ftads muuren zijn afgeworpen. vs. 66, 67] a makkab. VI. VIL VIII. vinden wij  ovêr L makkab. L 68. — ïï. ï. 99 wij bijzondere voorbeelden van deze ftandvastige belijders van den Vaderlijken Godsdienst. ■ vs\ 68. Het oordeel.] De rampen, die, als een oordeel en ftraffe van God, werden aangemerkt. HOOFDSTUK II. vs. i. jojarib.] Deze komt i ciiron. XXIV. 7: voor . ais de ftamvader van bet eerfte der 24 Priestergeflachten, welke daar, volgends hunne dagordeningen, worden opgenoemd. —- Sommigen leiden zifn geflacht af van eleüzar, omdat hij pinehas zijn' vader of voorvader noemt vs. 54. — Ook is er, die hem Hoogenpriester noemen, doch. dit laatfte zeker tegen de waarheid, onze Schrijver noemt hem ook, eenvouwig, een Priester. Van Jerufalem] Alwaar hij, voorheen, gewoond,, maar, bij gelegenheid dezer vervolging, de wijk genomen hadt, gelijk velen, hoofdst. L 40. volgg. Tot verdediger enz]. Eigenlijk, flaat er, in het Grieksch, alleen, hij ftondt op, doch, het is bekend, dat deze fpreekwijze , bij de Hebreen, te kennen geeft, zich tot een hoofd, en voorlhnder, of verlosfer des volks, opwerpen. Modin.] Of Modëim. Eene ftad, die niet heel verre van zee, ten westen van Jerufalem, moet gelegen hebben, op eenen berg, zoodat zij uit zee zichtbaar was. hoofdst. XIII. 29, 30. De plaats, welke men, hedendaags, aan de Reizigers aanwijst> k  ICO KORTE AANMERKINGEN is Modi» niet. Men zie de Aardrijkskunde des Bijbels, V. Deel Bladz . 41 volg. vs. 2.] Ten opzichte van de bijnamen dezer zonen van den Priester mattathiës, moet men in het gemeen aanmerken, dat dezelve hun, naderhand eerst, naar zekere lotgevallen, handelingen, of karakter derzelven, gegeven zijn, gelijk de gewoonte der Oosterlingen is. Gaddi,] Is, ongetwijfeld, van Gad, het welk eene roversbende betekent, en beduidt iemand, die van zoodanige rovers overvallen, en in hunne handen geraakt was. Dit was het geval van dezen joünnes hoofdst. IX. 36. vs. 3. Thasf] Dit woord zegt: hij zal wasfen, voortfpruiten, als het gras, in de lente. — Een gepaste bijnaam van simon, onder wiens beduur, na alle zijne broederen overleefd te hebben, als 't ware, de eerfte lente der vrijheid voor de Jooden ontloken is. vs. 4. Makkabi.] De flrijdhamer. Wegens de dappere oorlogsdaaden van judas. Zie onze Alge* meene Aanmerking over dit Boek. vs, 5. Chauran.'] De dieren-doorjieker. Van een woord, hetwelk betekent: een dier van achter, of van onder, doorfleeken. De naam ziet op de daad, door dezen ele3zar verricht, die befchreven wordt hoofdst. VI. 43-46. Chappus.] De looze — Loosheid en list ftralen, In het karakter van jonathan, door zijne geheele gefchiedenis, uit, vs» 6.  OVER I. MAKKAB. II. 6«lf. ÏOt vs. 6. De Godslasteringen] Den afval van vele Jooden, ?n de Godtergende vervolgingen, door de Heidenen aangericht. vs. 8. Het paleis] Ik volg de gisfing van michaclis, omtrent deze woorden. vs. 10. Welk volk] In oude tijden, en heden.; AUe de omgelegen Heidenfche volken en ftammen verëenigen zich met de Syro- Macedoniërs, tegen ons Vaderland en deszelfs hoofd ftad Jerufalem. vs. ii. Van vrij] Onder de Perfifche Heerfchappij, leefden de Joden, wel afhanglijk van deze Monarchie, maar nogthans naar hunne eigene zeden , wetten en Godsdienst, Dit had ook alexander de Groote, en zijne Opvolgers, tot hier toe, hun vergund. In dezen zin , genoten zij, in de daad, vrijheid. Doch, deze werdt hun thans, bij deze vervolgingen, geheel ontnomen. vs. 14. Scheurden enz] Zij gaven alle blijken van het grievendfte harteleed en droevenisfe. vs. 15. *s Konings gelastigden] Boven hoofdst. I. 54- vs. 17.] Dewijl mattathiHs een aanzienlijk mati, een Priester was, en door een aantal wakkere zoonen, en eene groote familie,onderfteund werdt, moest zijn voorbeeld veel invloed hebben op zijne landgenooten. vj. 18. Onder 'sKonings vrienden] Gunftelingen, bevoorrechte onderdaanen. Zilver enz] Gelijk de Oosterfche Koningen gewoon waren, hunne meest begunftigde onderdanen,, met gefchenken te verëeren. vs. iot  ÏOi KORTE aanmerkingen vs. 19. In de geheele enz,~\ Letterlijk ttaat in het Grieksch, in het huis des Koningrijks van den Koning. vs. 21. Het zij verre van o\is] Wij vinden hier dezelfde fpreekwijze, welke petrus gebruikt, Mank, XVI, 22, vs 22. Het minst of geringst] Letterlijk: terechte of linkehand. vs. 23. Een Jood] Een afvallige veriater van, den Godsdienst zijner voorvaderen, die zich gewillig toonde, om 's Konings bevel te volbrengen. Te of eren] Het woord betekent ook wierooken, maar fchijnt hier, in de daad, offeren aan te duiden. vs. 24. Ijverig] Waarlijk, het was een ondraaglijk fchouwfpel voor eenen vriend van den Godsdienst en het Vaderland, éénen zijner landgenooten,zoo lafhartig, beiden te zien verraaden, en zulks gewillig, ten einde anderen, met zijn voorbeeld voor te gaan. Zijn hart klopte] Zijne nieren fidderden. Dus letterlijk in het Grieksch. De ftraffe enz ] Volgends de wet van móses hadt ongetwijfeld deze Jood, als fohüldig aan hoog verraad jegens zijn vaderland en Godsdienst, den dood verdiend, deut. XIII. 9. — mattathiüs, een Priester, handhaafde thans deze wet, en zijne daad was, onder zijne omftandigheden, lofwaardig. vs. 25. Den Koninglijken bedienden] Met name apelles, volgends josefus. — Deze zal geweld heb«  over L makkab. th 26-29. ÏOj hebben willen gebruiken, om mattathiSs, als eefl oproermaker, te vatten en te ftraffen, maar deze gaat geweld met geweld te keer, en toont moeds genoeg te bezitten, als het op de rechten van de waarheid en den Godsdienst aankomt, . ys, 2.6. pinehas.] num. XXV. 4. Ik heb zijne daad, tegen de befchuldigingen der Deïsten, verdedigd. Bijb. Verd. III. Deel Bladz. 305, 306. vs. 27.] „ Deze daad", zegt niemeijer ," wel* ke even zoo min het gevolg was van een Welbe* raden ontwerp, als het de meeste beginzelen van. gevvigtige gebeurenisfen der wereld zijn, is de eerfte leuze tot alle de volgende ondernemingen, welke het lot der Lraëliten ten minften verdraaglijker, en in vele opzichten fchitterend, moeten maken." vs. 28. Na het gebergte] In het gebergte van het Joodfcke land, vonden vluchtelingen, meermalen, veilige fchuilplaatzen voor de vervolgingen der Vijanden, gelijk uit de oude gefchiedenis der lsraë-> Ut en bekend is. vs. 29. Velen enz] * Hier wordt3 gelijk mert uit het volgende ziet, niet gefproken van die ge_nen, die zich bij mattathiüs voegden: hij ontvluchtte op de bergen, en zij gingen afin de woes* tijn." michaclis. Zuidwaards, naa de woestijn] Eigenlijk: zij gim gen af, Afgaan is bij de Hebreen, dikwijls, zuidWaards gaan. De woestijn is de woestijn van jü* da, die zich zeer ver naa het Zuiden en Zuid* Oosten uitftrekte, in welke zeer groote onderaard* [#] fcbJ  104 korte aanmerkingen fche holen en bergfpelonken waren, gelijk wij ürt de gefchiedenis van david weten. vs. 31. In Davids ftad] Op de Burgt. Boven hoofdst. I. 35. vs. 3a. Schikkingen] Na het berghol rondom bezet te hebben, zoodat de gevluchten nergens ontfnappen konden. — josefus fpreekt van het aanvoeren van hout en brandftoffen, om vuur te maken voor de opening van het berghol, ten einde, die daar in waren, te verbranden, of te doen verflikken. Doch, daar van gewaagt onze gefchiedenis niet. vs. 33. Dat het nu genoeg was] Men kon hunne wederfpannigheid niet langer dragen. Zij hadden ƒ dan te.kiezen, zich te onderwerpen, of den dood te ontvangen. vs. 34. Om den Sabbath enz.] Hetwelk de Dwingeland bevolen hadt. hoofdst. I. 49. vs. 36. Niet te weer fielden] „ Het was mosesnooit in gedachten gekomen, om het vechten, zelfs niet het aantasten der vijanden, op den Sabbath, te verbieden, maar de Jooden, die nu, in vele jaaren, geen' oorlog gekend, ook zelfs tegen vreemde wervingen den Sabbath voorgewend hadden, verklaarden zijne wet verkeerd. Meer hier van in de I96fte §. van het Mofaisch Recht." michaclis. vs. 37. In onze onfchuld] Zonder de wet over. treden te hebben. Onrechtvaardiger wijze] alexander de Groote, en zijne opvolgers, zelfs nog antiöchus, de Vader van den tegenwoordig regeerenden antiöchus, had-  ÖVÉR ï. MAKKAB. tl. 38-45^ i0$ hadden hun plegtig toegedaan en vergund * haaf hunne eigene wetten, te leven, en vrije Godsdienstoefening te genieten. Van dit hun wel verkregen en bevestigd voorrecht werden zij, onrechtvaardig, beroofd, en wanneer zij het wilden verdedigen, ter dood gebracht. ys. 38. Sneuvelden zij allen.] j, De naaUWgezet" heid van deze menfchen verdient lof, maar hunne kennis was zeer gebrekig.1' michaclis. Vs. 39- 41.] Wanneer het vooróórdeel ontdaan Was, dat men, op den Sabbath, geheel niet, zelfs niet verweerender wijze, mogt vechten, weet men niet» Dit weet men, dat de Arabifche Stammen, bij hunne oorlogen , elkanders feestdagen ontzien; indien de Jooden met zulke vijanden te doen hadden gehad, kon men hun gevoelen niet laken, maar deze was niet de gewoonte der Gtieken en Macedoniirs, dus Was het prijslijk eri grootsch , dat mattathiës voorflaat, en dat hij en zijne vrienden een befluit nemen, om, wanneer zij, op ded Sabbath, worden aangevallen, zich te verweeïen. Zedert is het ook bij de Jooden een ftelregel geworden: Levensgevaar doet den Sabbath wijkem vs. 42. Chafideën.] Van deze benaming is reeds gefproken in de Algemeene Aanmerking op dit Boek* vs. 44. De zondarèn.] De Heidenen* Tot de Heidenen.] De naburige Heidenfche volken. vs. 45. Met geweld.] grotius verklaart dit, zób Veel zij konden. — Doch, josefus verftaat het, gelijk de zift des Schrijvers fchijnt fnede té brèri< gehi dat zij alle Joodfche kinderen, met geweid, [#4  io6 korte aanmerkingen hefteden, dat is, belasteden te befnijden, al ware het dan ook tegen wil en dank der ouderen. vs. 47. De trotfche vijanden] Letterlijk: de zoonen der Jloutmoedigheid, vs. 48. Den zondaar] Den Heidenen. Geene tnagt] Eigenlijk, geenen hoorn. D. i.'zij lieten de Heidenen niet magtig worden, Heten niet toe, dat zij eenen vasten voet in het land behielden. vs,. 49. Zijnen flerfdag] „ Het fchijnt, dat mattathiüs maar even zoo lang heeft geleefd, om den Heldengeest in de zijnen, door zijn voorbeeld, op te wekken." niemeijer. vs. 52. Getrouw bevonden] Toen bij aan God geloofde, en bereid was, om zelfs zijnen eenigen en geliefden isaük. aan God op te offeren, hebr. XI. i7-I9- Tot gerechtigheid] gen. XV. 6. Vergelijk ook de fpreekwijze ps. CVI. 30. De Schrijver, of mattathiSs , dien hij fpreken laat , voegt twee gevallen bij elkander, gen. XV. 6. en XXII. Vergelijk jakob, II. 21-24. vs. 53. In eenen tijd van tegenfpoed] Toen hij flaaf was in Egypte'. VS: 54. pinehas.] num. XXV. 12, 13. vs. 55. Vrij uit de waarheid enz] Letterlijk: omdat hij de belofte vervulde. Men leze hier de aantekening van michaëlis. vs. 56. kaleb.] num; XIV. 6-10. Eene erf bezitting] num. XIV. 24. jos. XIV. 12. vs. 57. Door Gods genade] lk verkies, met mi-  OVER f. MAKKAB. II. 58 - 6b. I07 michaëlis, deze vertaling, uit hoofde van fommige plaatzen van het Oude Testament, 2 sam. VIII. i ps. LXXXIX. enz., boven andere mogelijke, bij voorbeeld: door zijne barmhartigheid, die hij, naamI lijk» jegens saul bewees, of, door zijne oprechtheid. Hetwelk eeuwig beftaan zal.] grotius verklaart dit, van een erflijk Koningrijk, hetwelk, verfcheii den eeuwen , van vader op zoon overgegaan is. . Beter michaëlis : „ Letterlijk : in de eeuwigheden , „ der eeuwigheden. Dewijl nu, zedert vele honderd , „ jaaren, geen Koning uit het huis van david ge1 „ weest was, en mattathiSs echter zoo fpreekt, i „ zoo is het klaar, dat hij nog, in het vervolg, . telt over de 9,000 dooden, in het Syrisch leger. — Maar meldt ook niets van den togt van GORGias. vs. 17. Waarfchuwde.] Dus toont judas , dat zijn heldenmoed, met voorzichtigheid, gepaard ging. Men hadt het ligchaam foldaten, onder ooaGias, nog te bevechten, hetwelk, op zich zeiven, fterk genoeg was, om hen te overmeesteren, en dat' hen, onder het plunderen, zou overvallen hebben, vs, 18. Dan konden zij ] Na ook dit gedeelte van het vijandlijk leger geflagen te hebben. vs. 19. Van hun.] Van het leger van gorgiüs. vs. 20. De opftijgende rook.] „ Het fchijnt, dat judas geen' lust hadt, om de vijanden beneden in het dal te lokken, eri het geluk van den dag, door eenen tweeden flag, andermaal te beproeven, omdat toch zijn volk vermoeid was, hij liet dus in het leger vuur ontfteken, opdut de vijanden ter» ftond van verre zien zouden, wat er gebeurd was, en van den aanval afgefchrikt zouden worden." vs. 22. Filiftijnen,] Allophylen, in het Grieksch, Vreemdelingen, doch zoo noemen de LXX Taaismannen gemeenlijk de Filiftijnen. vs. 23. De legerplaats.] Van nikanor, welke, volgends 2 makkab. VUL 34, 35, in het gewaad van een' flaaf ontvlucht, en over zee naa Antiöchië ©inkomen was. [/ 3] Veel  Ï2+ korte AANMERKINGEN Peel goud enz] Al het geld der kooplieden, boven hoofdst. III. 41. Zie 2 makkab. VIII. 25. Juweelen] Letterlijk: Hijacinthen, hetwelk ook Hijacinth-verwige klederen of lakenen zou kunnen zijn. Purper] Letterlijk: zeepurper. Wat de Schrijver daar door verllaat,is onzeker. Men heeft, een heller rood, maar ook violetkleurig, in het blaauw fpelend purper, misfehien wordt het laatfte gemeend, ys. 24. Dat hij goed] De lof, die in de Pfal* ■men zoo gewoon is. Zie vooral ps. CXXXVI. De veldflag was daags voor den Sabbath voorgevallen, des vrijdags, nu vierden zij den Sabbath, met vreugde, en deelden ook van den buit, aan kranten, aan weduwen en weezen. 2 makkab. VIII. 26-28. Welke Schrijver, vervolgends, nog eenige overwinningen verhaalt, die hier niet gemeld worden. vs. 25, Eene groote overwinning] De eerfte in eenen geregelden veldflag , of hoofdtreften , dus groot op zich zelve, maar ook groot in de gevolgen; als brengende dezelve niet weinig toe, tot het wederkfijgen der vrijheid. Volgends josefus. vs. 26. LYSias,] De Schrijver van het 2 Boek der Makkabeèn verwart hier alles onder een , en plaatst Hoofdji. X. 10. en Hoofdft. XI. dezen togt van LYSias, die nog onder antiöchus epifanes gebeurd is, onder de regering van deszelfs zoon antiöchus eupator. vs, 27. Hei bevel enz] hoofdst. III. 35. volgg. vs. 28.  6ver I. MAKKAB. IV. 28-30* 12S vs. 28. In het volgende jaar] Naar de Griekfche Tijdrekening 148, voor christus 164. 60,000.] „ Dus ook josefus. De evenredigheid der ruiterij tegen het voetvolk is hier veel kleiner, dan de vorige reize: toenmaals als 1 tot 6, nu als 1 tot 12. Men kan de reden hier van genoeg begrijpen: de Syriers komen ditmaal van de Edomitifche zijde, daar bergachtige ureeken zijn» en de ruiterij minder tot eene actie komen kan." MicHAëus. De Schrijver 2 makkab. XI. 2. heeft 80,000 man voetvolk, en de gantfche ruiterij. ft. 29. Den weg over enz] Volgends deze vertaling is alles duidelijk, en men behoeft, met drusius en grotius, Idumeë niet in Judeë te veranderen. . „ De Syriers komen thans niet weder van de noordelijke zijde, over Emmaus, naa Judeë, maar nemen den weg, over den Jordaan en de Doode Zee, naa Idumeë, om van daar den Jooden in de rug te vallen. Zij fchijnen hen uit het gebergte, waar in zij fchuiiplaatzen vonden, in de westelijke vlakten te willen verdrijven, of geloven anders, dat deze 'weg voordeliger is. hoofdst. VI. 31. zullen wij ook , bij eenen anderen togt, zien, dat zij den weg door Idumeë nemen." mi- CHAëLIS. Bethzur] Eene grensvesting tegen Idumeë, 20 Romeinfche mijlen van Jerufalem , op den weg naa , Hehron. Vergel. Aardrijksk. des Bijbels, IV. Deel Bladz. 34. vs. 30. Reus] Goliath. Aan jonathan.] i sam. XIV. 13, 14» MeH [/ 4] moet  i2ö korte aanmerkingen roret voords de godsvrucht van judas prijzen, die, als een waar held, 'sHemels bijftand, met een vertrouwend gebed, over zich en zijn volk, fmeekt. vs. 32. Verfmelten] „ De Hebreër zegt: hart of moed verfmelt, wanneer men moedeloos wordt." MICHAëUS. vs. 34. E«nen veldflag] „ josefus heeft hier weder meer, dan wij in de bron vinden, dat judas alleen met de voorhoede geflagen heeft, en de OVeriaen waren weggelopen." MicHAëLis. 5,0:0 man] 11,000 voetknechten, en 1,600 ruiters, heeft de Schrijver van 2 makkab. XI. n. lysiMs.] Die, volgends alle omftandigbeden, in perfoon, op dezen togt, het Syrisch leger kommandeerde, Het flagveld enz] Letterlijk: Zij vielen voor hun aangezicht. vs. 35. Naa Antiöchië.] De hoofdllad van het Syrisch Koningrijk. vs. 36. Weder te reinigen] Van de Afgodifche gedenktekens , welke de Syriërs daar in hadden Opgericht, en waar mede zij denzelven befmet hadden. In te wijden] Door den Tempeldienst, die zoo. lang hadt ftilgeflaan, weder te aanvaarden. vs. 37. Naa den berg Si'ón] Dus noemt onze Schrijver doorgaands, hoewel niet naauwkeurig, den Tempelberg, wiens naam eigenlijk Morid is. vs. 38. Verwoest] Den Tempel ledig, zegt josefus. Ont:  OVER I. MAKKAB» IV. 39-A1- I27 Ontheiligd.'] Doordien er een afgodifche altaar boven op geplaasst was. hoofdst. f. 62. Verbrand.] hoofdst. I. 33. Begroeid.] Omdat het den Jooden niet toegelaten werdt, dezelve te bezoeken, hoofdst. I. 37» 38» Tempelvertrekken.] De kamers voor de Priesteren, — Het Griekfche woord betekent, eigenlijk, eetzalen, zulke vertrekken, die tot de offermaaltijden gebruikt werden, waartoe de Priesters, aan welken zij behoorden, die verleenden. vs. 39. Scheurden enz] Zij bedreven alle tekenen van eene openbare en algemeene droefheid. hoofdst. II. 14. vs. 40. De alarmtrompetten.] „ Om wraak en oorlog tegen den verwoester en ontheiliger van den Tempel te verklaren. Zie hoofdst. III. 54." MICHAëUS. vs. 41. De bezetting enz.] „ Daar fchijnt van niets meer, dan van eene blokkade, en, op zijn hoogst, van eenige valfche aanvallen , gefproken te worden, waardoor de Syrifche bezetting belet werdt, om de Jooden, bij het feest hunner inwijding, te ftooren." michaclis. " Opdat hij' enz.] judas , die uit een Priesterlijk gedacht, de Priesters kon aanwijzen en voorgaan, in het geen, bij deze inwijding, te verrichten was. „ Bij alle de verflroojing," zegt niemeijer, „waar in het gevaar, en de hoedanigheid van den post, waar op hij zich éénmaal hadt gefield, dezen merk. waardigen man moest inwikkelen, gelijkt hij evenwel ook daar in naar de oude helden van zijne U 5] Na-  125 korte aanmerkingen Natie, dat de Godsdienst altijd deel neemt in zijne daaden." vs. 42. Zonder gebrek.] Zonder ligchaamsgebrek, hetwelk hen, volgends de wet levit. XXI. 17. van de bediening van den Tempel en Altaar zou geweerd hebben , en ook , zonder Levitifche onreinheid. — vs.. 43. Den fchand-altaar.] Den Heidenfchen altaar, die op den altaar van God gefticht was. Zij namen ook andere Heidenfche altaren weg. 2 makkab. X. 2. vs. 44. Over den brand-offer-altaar.] Dewijl hij éénmaal ontheiligd was, door den fchand-altaar, was het twijfelachtig, of men hem voortaan zou mogen gebruiken. — Men koos eenen middelweg. — „ Zij fchijnen de fteenen , die weleer voor den brand-offer-altaar genomen waren, voor heilig te houden. Volgends het oordeel der Farizeen, ten tijde van christus, waren zij het niet, want die hielden den eed bij den Altaar en Tempel zonder kracht, even daarom, dewijl de ftoffen, uit welke Tempel en Altaar beftonden, niet geheiligd waren." michaclis. vs. 46. Een Profeet.] „ Bij gevolg, zij geloven, dat er , in hunnen tijd , geen Profeet was. De Profeeten hadden, met maleüchi , opgehouden. Men verwachtte weder eenen Profeet, kort voor de komst van den messiSs. Zie hoofdst. IX. 27. en XIV. 41." Het ftrekt voords judas en zijnen broederen tot eere, dat zij zich nooit voor Profeeten hebben uitgegeven. vs. 47.  over I. makkab» IV. 47-53. 129. vs. 47. Ruwe f eenen] Geheele, dat is, ongehouwen fteenen, waar aan geen ijzer gekomen was, volgends de Wet deut. XXVII. 6. vs. 48. Het binnen/Ie] Het Heilige der Heiligen. — Bouwen is hier herftellen, hermaken. vs. 51. De voorhangzels] Voor het heilige en heilige der heiligen. — vs. 52. 148] Dat is, voor christus 164. VS. 54. Op dien zelfden tijd] Vergel. hoofdst. I. 48. josefus zegt ook, uitdruklijk, dat de inwijding van den Tempel, juist drie jaren na zijne verontreiniging, gefchied is, en noemt beidemalen den vijf en twintigften. — Het was drie en een half jaar, na het ophouden van het daaglijksch offer, gelijk dan. XII. 7- voorzegd was. 1 vs. 56. Der Altaars-inwijding] „ De inwijding wordt, eigenlijk, aan den Altaar, en niet aan den Tempel, toegefchreven, omdat op den eerften de offeranden gebracht werden. Intusfchen was het tevens de inwijding van den Tempel. vs. 59. Bepaalde enz] Dit Feest wordt ook in het N. T. gewaagd, en jesus zelve heeft het mede bijgewoond joaNN. X. 22. — „ Het ftrekt het Boek der Makkabeèn tot lof, dat het geheel niets van die Joodfche Fabelen heeft, die wegens dit Feest verdicht zijn." MrciiAëLis. Altaarwijding] Van daar heet dit Feest, het Feest der inwijding, josefus noemt het, het Feest der verlichting, waar van hij tot reden opgeeft, omdat den Jooden toenmaals, tegen alle verwachting, het ücht der vrijheid is opgegaan. — In jd»  13° korte aanmerkingen josefus tijd was het, bij gevolg, de gewoonte nog niet, om de huizen op dit.Feest te illumineeren, zelfs dat men , vo'gonds het voorfchrift van maimonides, bedelen of de klederen verkopen moest, wanneer men het geld tot het illumineeren niet heeft , want , anders zou josefus , wegens den oorfprpng der benaming, niet verlegen geweest zijn. — vs. 60. Den berg Siön.] Is hier weder de Tempelberg. Gelijk zij te voren gedaan hadden."] hoofdst. I. 33- vs. 61. Tegen Idumeë.] Zo de Syriërs weder ondernemen mogten, om, van dien kant, in Judeè, in te dringen. HOOFDSTUK V. vs. 1. De omgelegen Heidenfche volken.] Onder welken zich de Edomiten, Ammoniten, en Filiftij. ven, bevonden, van welken de gefchiedenis zedert de ballingfchap bijkans gezwegen hadt, maar welke erfvijanden der Israëliten rhans fchijnen te herleven. Waarfchijnlijk grepen zij, bij deze tijdsömftandighëden, moed, om, daar zij min of meer afhanglijk waren van het, Rijk van Syrië, hunnen ouden haat tegen de Israëliten te voldoen, en zich met derzelver landen te verrijken. — vs. 2 Onder ken.] Gelijk vele Jooden, in vorige tijden van verwarringen, en ook bij deze omftandigheden, onder die nabuurige volken, de wijk had-  OVER I. MAKKAB. V. 4 , 5- I31 hadden genomen. — josefus verzekert, dat zij ook bedacht wiren, de Jooden, in Judeë zelve, met list, te benadeelen, en, zo mogelijk, uit te rcejen. vs. 3. Akrabattene.] Een landfchap van Idumeë, dus genoemd naar de berg-engte Akrabbim, hedendaags de bergen Accaba. Aardrijksk. des Bijb. IV. Deel IMadz. 363. In Idumeë zelve.] Of het land der Èdomiten, die zich, geduurende de Babylonifche ballingfchap, van het geheele zuiderdeel van Judeë meester hadden gemaakt. Dus ging judas thans, voor het eerst, buiten de Joodfche grenzen. Lagen hadden gelegd ] Uit welke hinderlagen zij hen, geduurig, aanvielen Zie vs, 2. Hunne dooden liet hij begraven.] Eene blijk van zijne menschlievendheid en gematigdheid , in het voeren van den oorlog. Het werdt, van ouds, voor barbaarsheid gehouden, de dooden, ook zelfs vijanden, onbegraven te laten. vs. 4. Den fiam Baijan ] De Bene Baijan , van welken omzwervenden ftam wij nergens iet lezen, dus fchijnen zij door judas, op dezen togt, ge. heel uitgeroeid te ztfn — Of zij tot de Idumeërs, of Edomiten, behoorden, is, op zijn best gefproken, gehee.1 onzeker. vs, 5. Als verbannenen.] Eene gelofte doende, en hen en den buit aan God toewijdende, gelijk josua jos. VI. 17. vs. 5. Hunne torens.] „ De omzwervende herders hebben, fomwijlen, tot eenen toevlucht, bij eenen  I32 korte aanmerkingen eenen vijandlijken overval, torens, wachten, kas"teelen , die ook gen. XXV. 6. voorkomen. —Van het vuur aanleggen bij eenen toren, in welken de vijanden gevlucht waren, zie richt. IX. 49." MICHAëLIS. vs 6. De Ammoniten] Deze fchijnen thans met de Mo'dbiten één volk te hebben uitgemaakt , en vrij magtig geweest te zijn. timotheus ] ,, Uit dezen naam moet men niet nanftonds befluiten, dat hij een Griek was: zelfs de Jooden hebben fbmtijds Griekfche namen. Deze timotheus fchijnt een Vorst of Volksbeftuurer der Ammoniten geweest te zijn. — Wij vinden, in het Tweede Boek der Makkabeèn, van meer dan éénen timotheus gewag gemaakt." vs. 8. Jaëzer ] Eene aloude ftad , die welëer den Mo'dbiten hadt toebehoord, aan welken sihon, de Koning der Amoriten, haar ontnomen hadt; na de overwinning op dezen behaald, bemagtigden de Israèliten deze ftad, onder moses, maar in laater tijd, bij het verval van het Israëlitisch rijk der X , Stammen, namen de Modbiten haar in bezit, gelijk zij er ook nog ten tijde van jeremiü XLVIII. 32. meester van waren. — Misfehien behoorde het thans nog aan de Mo'dbiten , die, waarfchijnlijk, met de Ammoniten verëenigd waren. Het lag 10 Romeinfche mijlen van Rabba of Filadelfid , de hoofdftad der Ammoniten. Aaardrijksk. des Bijb, III. Deel Bladz. 144. Bemagtigde.] „ josefus voegt er nog bij, dat bij  ®ver I. makkab. V. q-13. r$3 hij de ftad in brand heeft geftoken, en vrouwen lippus naamlijk." MicHAëLis. vs. 31. Door Idumeë.'] Gelijk ook te voren ge» fchied was hoofdst. IV. 29. Bethzur.] De grensvesting tegen Idumeë. Die zij maatyen.] Zij, naamlijk, de Syriers. In brand jïaken.] Geduurig gelukkige uitvallen doende. Beth-Zacharid,] Eene plaats, waar een naauwe doortogt was , omtrent 70 Jiadiën van Bethzur. Vergelijk Aardrijksk, des Bijb. V. Deel Bladz. 23. vs. 33. De Koning.] „ Het geen den Koning hier toegefchreven wordt, onder wiens naam het gefchiedt, doet eigenlijk LYSias, want de Koning was een kind van 9 jaaren. lysiüs vertoont zich hier,  over I. makkab. VI. 34, 35. 155 hier, in de daad, ais een' groot Generaal. Hij ontneemt judas alle de voordeden, door welke hij tot hier toe gezegepraald hadt, bijzonder den woedenden aanval. In plaats van hem den aanval te laten doen, doet hij dien zelve, blijft fteeds in fla^örde, toont hem, of veel meer zijn volk , de geheele grootte van zijne armee, doet, als of hij hen wil influiten, en brengt hen, voor de eerftemaal, daar toe, om voorzichtig, en dit was hier hetzelfde, als vreesachfig, te worden, en het veld te verliezen." MICHAëLIS. vs. 34. Druiven- en moerbesfenbloed] Dat is; het roode fap van druiven en moerbesfen. Dit fchijnt het teken te zijn, waar aan de Olijfant gewend was , en dat hem gegeven werdt, als hij bloed moest vergieten. Men leest hier van, echter, nergens elders; maar wel 3 makkab. V. 1. dat men hun wierook en wijn gaf, om hen woedend te maken, gelijk men nog heden in die bidu fche landen doet, waar men de Olijfanten tot vechten gebruikt. vs. 35. Falangen] Falanx was de naam bij de Macedoniër:, van hun in zekere orde gefchaard voetvolk, bij de Syriers hadt men er eene be aaide betekenis aan gegeven. Bij hun was Falanx een vastgefloten korps voetvolk, bij hetwelk één of twee Olijfanten waren, zoodat zij elkander onderfteunen konden. Geheel geharnast] Kurasfiers, zouden wij hen noemen. Olijfant] Letterlijk, bij elk beest. Zoo noemen [i 3] de  I5<5 KORTE AANMERKINGEN de Grieken den Olijfant, bij uitnemendheid, gelijk de Latijnen, bellua. Uitgelezen.'] De zin is, dat dit voetvolk en ruiterij reeds te voren bij den Olijfant geplaatst geweest was. „Dit diende daar toe, dat de Olijfant hen leerde kennen, en terftond van de vijanden pnderfcheidde; verders, dat zich de Paarden, die anders voor Olijfanten fchuw zijn , aan hem gewennen. — De Olijfant is een zeer fchrander en goed Dier, dat zijne vrienden fchielijk leert ken. nen en ze verdedigt." — vs. 37. Met twee of drie foldaten] In de gewone Ipzing (laat 32 foldaten. Bit is tegen de waarheid. De volvvasfen Olijfant kan, op zijn meest, 28 menfchen dragen, grotius haalt «wel plinius aan, als> of die fchreef, dat men fomtijds wel 60 menfchen op eenen Olijfant plaatfte, dit zegt plinius niet, hij zegt, dat 20 Olijfanten, met torens voorzien, 60 vechters op den rug droegen, dat is, elk drie man, dit komt met onze plaats over een, indien wij, door eene zeer waarfchijnlijke gisfing, de lezing verbeteren. De affchrijvers fchijnen in de war gebracht te zijn, door het getal 32, dat boven ys. 30. van de Olijfanten voorkomt. Behalven den Indiaan.] In Indië vindt men de uitmuntendfte Olijfanten, de IndiSnen zijn ook best afgericht, om ze te regeren en te befluuren, van daar wordt de meester van den Olijfant, in 't gemeen, bij Griekfche en Latijnfche Schrijvers, de Indiaan geroemd. vs. 39. Goudin] Dit zal zeker zijn, vergulde.— ALEX-.  over I. makkab. VI. 43-46' '57 alexander de Groote, en dus ook zijn navolgers, hadt een korps troepen , Argyraspiden genoemd, die zilver-vergulde fchilden droegen. vs. 43. eleüzar enz] \ Eigenlijk ftaat er in het Grieksch: eleüzar , zoon van sanaron , maar, volgends josefus, is hij de broeder van judas, en dus de zoon van mattathiïs, met den bijnaam chauran, hoofdst. II. 5, ^t is, dieren-doorjleker, welken bijnaam hij, van deze daad, gekregen ^Ko'ninglijk toegerust] Men verfierde de Olijfanten, op welken de Vorften zelve reden, met purperen dekken enz. Meende enz] „Volgends alle omftandigheden, kan bet wel de Koninglijke Olijfant geweest zijn, alleen dat de Koning, die nog jong, en in den flag onnodig, was, daar op niet gevonden werdt. michaölis. vs. 46. Van onder op ] De Olijfanten hebben een weeken buik, en kunnen daar, ligtelijk, gewond worden. Verloor hij dus zijn leven] Dit heeft men als een' zelfsmoord aangemerkt, en den Schrijver van dit Boek gelaakt, omdat hij deze daad fchijnt te prijzen, Eigenlijke zelfsmoord, echter, kan men dit niet noemen, wanneer iemand zijn leven opoffert, ten voordeele van zijn volk, vaderland, en Godsdienst. Men denke aan simson ! niemeijer fchrijft: „Waarlijk, een grootfche trek, zoo onvermij dlijk in den dood te gaan, enkel omdat men, door denzelven, zijn volk hoopt te verlosfen! Waar \L 4] , toe  15* KORTE AANMERKINGEN toe is de mensch niet in ftaat, als hij eens iet groots bedoelt En welke krachten ontwikkelen zich in hem, door de gelegenheden, waar in hij gebracht wordt 1" — Doch, josefus heeft eene andere aanmerking op dit geval. Hij meent, dat, indien ook de Koning op den Olijfant geweest was, ele3zar zelfs dan niets meer zou gedaan hebben, dan alleen roem voor zich zeiven te behalen, zond r z.jn volk een waar voordeel te bezorgen. Ik geloof, integendeel, met MicHAëLis. „ Indien de Koning gebleven was, dan was, denklijk, de flag Weder, gelijk de vorigen, door een' ijdelen fchrik der vijanden, gewonnen geweest. Bovendat was het geheele Syrifche rijk in werkloosheid tegen de Jooden gebracht, want, LYSias kon zich, ten dien tijde, nog voor niets, dan voor voogd van den minderjarigen Koning, uitgeven, en de waare erfgenaam van den troon was te Rome gijzelaar." vs. 47. Deinsden zij te rug] „ Het treffen fchijnt niet algemeen te zijn geworden, en judas trekt te rug, om niet ten vollen geflagen te worden. Hij week naa Jerufalem, zegt josefus, op ééne plaats, maar op eene andere zegt hij, dat judas in het land Qofna gevlucht is. Misfehien, was zijn oog-, merk, om naa Jerufalem te wijken, doch van hier afgebeden, volgends ys. 48, wendde hij zich naa Qofna, dat in het gebergte lag, — Voords, befchuldigt men hier onzen Schrijver, als of hij de nedor'aag der Jooden, opzetlijk, verkleinde, maar h.ij wordt door MicHAëLis verdedigd. „ Van waar i?.?n ? dat de overwinning der Syrrërs grooter . - '' • ' . ge*  over I. makka'b. VI. 49-53* J59 geweest is, dan dezelve hier befchreven wordt? Want, het is immers toch mogelijk, bijzonder in eene zoo bergachtige landftreek, om een algemeen gevecht te vermijden, en, met een matig verlies, in goede orde, te rug te trekken. — En dikwijls kan, in oorlogen, het verlies van het veld zeer beflisfend zijn, beüisfender, dan eene anders groote bloedige veldflag." vs. 49. Gaf zich enz.] Letterlijk: En hij (de Koning) maakte vrede met die in Bethzur, en zij, gingen tot hem uit. Een Sahbathjaar.] Men heeft verfcheiden blijken , dat de Jooden , na de Babylonifche ballingfchap , het Sabbathjaar naauwkeurig hebben in acht genomen, hetwelk, onder hunne Koningen, voor de ballingfchap, eene lange reeks van jaaren, verwaarloosd was geworden. vs. 51. Stormtuigen.] Zie vs. 20. Scorpiöenen ] Een foort van gefchut, dat pijlen, maar ook wel fteenen, wierp. Slingertuigen.] Met welken groote fteenen in de belegerde ftad geworpen werden. vs. 53. Het zevende jaar was.] Het Sabbathjaar vs. 49, waar in het land niet bebouwd, maar de opgelegde voorraad der voorgaande zes jaren gebruikt werdt. Die zich na enz.] Deze zijn de ingezetenen van Gilead en Galileë, die door judas en simon waren overgebracht hoofdst. V. grotius heeft dit vers niet begrepen, daar hij het verftondt, van de Heidenen, die nog in het land gebleven waren.  l6o korte aanmerkingen Al den voorraad] „ Door eene geheele volkplanting van Galileefche en Giledditlfche Israëliten, met vrouwen en kinderen, werdt het getal van de eters zoo vermeerderd, dat, in de beide vestingen, geen genoegzame voorraad bleef, nadien juist de tijd in een Sabbathjaar viel. vs. 54. Hongersnood] Gebrek. — De Syriers begunftigden, naar het fchijnt, dit weglopen, omdat zij zich haasteden, als hebbende nog andere oogmerken. vs. 55. filippus.] Die het leger in Perfië bijeen verzameld en verfierkt hadt. vs. 59. Hunnen Godsdienst] hoofdst. II. 31. vs. 60. Aannamen] „ Niets kon redelijker zijn, dan het voordel, dat lysiSs doet, hij mag er nu een bijzonder belang, wegens de voogdijfchap, of alleen gegronde reden , en het best van het rijk mede voorgehad hebben. — Tevens ziet men, dat de geheele oorlog ten einde is. De Jooden hebben de vrijheid van hunnen Godsdienst weder, waar voor zij geftreden hebben, en, indien er niet, naderhand, op nieuw wreedheden tegen hen waren voorgevallen, zoo zouden zij gehoorzame onderdanen van den Syrifchen Koning gebleven zijn. In de daad, zij hadden, hetgeen zij vorderden. — In hoe verre juda*, de Makkabecr, zelve in dit verdrag van vrede deel heeft genomen, is onzeker. — Volgends hetgeen josefus, in zijne Oudheden, fchrijft, is judas zelve, in den Tempel, door de Syriers belegerd geworden, en heeft zelve gekapituleerd. — Integendeel, volgends het eerfte Boek der  OVER I. MAKKAB. VI. 61-63. l6l der Joodfche Oorlogen, is judas, omtrent dien tijd, in het land van Gofna, toen de Tempel belegerd werdt. Die het Boek der Makkabeèn, zonder vooroordeel, leest, zal geloven, dat hij van Jerufalem is afgefneden geweest: daar men dan echter niet hoort, dat hij verder iet onderneemt, nadat het Syrisch leger te rug is getrokken, zoo fchijnt het, dat hij zich het verdrag heeft laten welgevallen, dat den Jooden dit alles inruimde, waar over eigenlijk de oorlog gevoerd is, dat is, de vrijheid van den Godsdienst. vs. 61. De Koning en de Bevelhebbers] „ De Bevelhebbers bezweeren de vrede mede, omdat de Koning nog minderjarig was." MicHAëLis. De vesting overgaven] De vesting is de Tempel, het Heiligdom, hetwelk, tot eene vesting verfterkt was. Letterlijk: zij gingen uit, dat is, gelijk vs, 49 , zij gaven zich over. „ De Jooden hebben den Tempel niet ingeruimd, ook heeft er de Koning geene bezetting in gelegd, want anders zou hij immers deszelfs vestingwerken niet hebben laten Hechten, gelijk, in het volgende vers, verhaald wordt." MICHAëLIS. vs. 62. Den berg Siön] Den Tempelberg. Gedanen eed] Evenwel heeft de Schrijver,?.'-. voren , niet verhaald , dat, onder de punten van het verdrag, ook dit geweest is , dat de muureu en vestingwerken in den ftaat zouden blijven, waar in zij waren. vs. 63. filippus.] Wij hebben reeds gezien, dat, volgends a makkab. IX. 29, filippus naa Egyp-  i6» korte aanmerkingen Egypte zal gevlucht zijn. josefus zegt, dat LYSias hem zeiven in zijne magt heeft gekregen, en laten ombrengen. HOOFDSTUK VII. vs. i. In het jaar 151.] Voor christus geboorte 161. demetrius.] demetrius, naderhand soter, behouder, of verlos Ter, bijgenaamd, was een zoon van seleukus filopator, kleinzoon van antiöchus den Grooten. antiöchus epifanes , zijns vaders broeder , hadt den troon , na seleukus overlijden, beklommen , die aan demetrius toekwam, welke toen te Rome gijzelaar was, voor de trouw der Syrifche Koningen. Terftond na de dood van antiöchus epifanes , hadt hij bij den Romeinfchen Raad verlof verzocht, om te rug te mogen keeren, en van den troon van Syrië bezit te nemen, toen het hem geweigerd werdt, vertrok hij in ftilte. De Gefchiedfchrijver polybius was daar toe zijn Raadgever, en verzelde hem, op de reize, welke hij ook omftandig befchreven heeft. Met eenige weinige lieden.] Acht reisgenoten, vijf dienaren. In eene zeeft ad] Tripoli in Syrië, volgends josefus en 2 makkab. XIV. i. Liet hij zich enz] Letterlijk , hij was aldaar Koning, d, i. hij liet zich terftond voor Koning uitroepen, en de inwoners der ftad namen hem, als Koning, aan. vs. 2.  over t makkab. VII. 2-0. *H vs. 2. De refidentiefiad] Antïóchïè, in Syrië. Verboodt enz] „ Hij wil zelfs het verwijt niet op zich halen, om eenen zoo na verwandten, als de jonge Koning was, te dooden, en dit liever aan de foldaten overlaten. — Anderen verhalen de zaak anders, en laten demetrius de aan hem overgeleverde gevangenen dooden. — Het bericht van dit Boek komt mij echter waarfchijnlijker voor, omdat het omffandiger is, en het tegengeftelde Ichijnt mij toe uit een kwalijk verftaan hooren zeggen te wezen, nadien men den Koning toefchreef, hetgeen, waarlijk, volgends zijnen wil en begeerte, gefchied was." MicHAëLis. vs. 5. alkimds.] Misfehien heette hij eljakim, of jakim, maar hadt zijnen naam naar de Griekfche buiging veranderd. — Volgends josefus was hij reeds, door den vorigen Koning, antiöchus, tot Hoogenpriester aangefteld, in plaats van menel au s, dien hij ter dood hadt laten brengen, en alkimus zocht alleen de gunst van demetrius, om het Hoogenpriesterfchap te behouden. vs. 6. Uwe vrienden] „ De mening is: allen. van ons volk, die het met u houden, hebben zij, zoo velen zij daar van in hunne magt konden krijgen, gedood, maar ons gedwongen, om uit ons Vaderland te vluchten." MlojHAëLis. VS, 8. bacchIdes over den Eufraat] Hij was Stadhouder van Mefopotami'è, volgends josefus. vs. 9. Den fnooden alkimus.] Zie daar een' Opper-  IÓ4 KORTE AANMERKINGEN perpriester, die het Godsdienftig gedeelte van zijn volk, te vuur en te zwaard, vervolgt. vs. io, bedrieglijke voor/lagen.] „ alkimus judas en zijne broederen in zijne magt te \i j, om even zoo met hun te handelen, als fe ■•volgends vs. i6> met de goedaartige geleerden. Dg; \, judas is fchranderer dan die." vs. 12. Schriftgeleerden.'] Dat is, in 't gemeen, Joodfche geleerden, doch wier geleerdheid zich alleen tot den Bijbel plagt te bepalen. Deze goede lieden kenden de wereld van den toenmaligen tijd minder, dan judas. Billijke — eifchen.] Vrijheid van Godsdienst, en een onveranderlijk behouden van den Vaderlijken Godsdienst. vs. 13' Chafideën.] De mening'is t de Chafideën, dat is, die genen, welke den vaderlijken Godsdienst wilden behouden, waren onder de Jooden de eerften, die afgezanten aan hem zonden, en om vrede verzochten. — Dit is waarlijk nog wat donker, want judas, en de zijnen, waren immers ook Chafideën, en de afgevallen Jooden waren uit het land verdreven. Ik denk, dat de zaak dus famenhangt : Chafideën was een foort van eerlijke Piëtisten onder de Jooden, die voor den Godsdienst ijverden, en ook bereid waren, het leven daar voor te laten; in een zeker opzicht behoorden ook die tot hen, welke de vrijheid van Godsdienst, met het zwaard, verdedigden, maar andere'Chafideëri •maakten zich daar van eene gewetenszwarigheid, om  over I. makkab. VII. 15" 19- l6"5 b. óm tegen den Koning het zwaard te trekken, dit enkel geval uitgezonderd, als men volftrekt de afgodsdiens c van hun afvorderde, of hun het leven wilde benemen.. Deze eenvouwigen nu, die zeer óp de • gehoorzaamheid jegens de Overigheid ftonden, kwamen tot hem." MicHAëLis. ys. 15. Zijne redenen.'] Of er van ba~chides, of van alkimus , gefproken wordt, is onzeker. josefus verftaat het van beiden. vs. \ê. -Gefchreven ftaat.] psalm LXXIX. s. en 3. 'ys. 19. Bezeth.] „ Bezetha is, gelijk men weet, ééne van de fteden, waar uit Jerufalem, ten tijde van christus en josefus, beftondt, te weten, die ftad, welke, op eenen heuvel, aan de noordzijde van de ftad gebouwd was. josefus zegt uitdruklijk, dat deze heuvel, voor dezen, niet mede tot Jerufalem behoord heeft, waarom hij Bezetha in het Grieksch de Nieuwe Stad noemen kon. Bij gevolg, was Bezetha, ten tijde der Makkabeèn, nog, of alleen heuvel, zeer gefchikt, om daar op te legeren, of een heuvel en vlek, dicht bij Jerufalem. Men heeft flechts eene goede kaart van Jerufalem in de hand te nemen, dan ziet men aanftonds van waar hij den naam heeft; niet van de olijfboomen — maar van zeep. Dicht bij Bezetha ligt de nog heden zoogenaamde heuvel van zeepasch. — pccock zegt ons ook, dat er, ,aan de zuidzijde van dien heuvel der zeepasfche, een lange waterbak is, en zoo hadden wij dan ook den grooten waterbak, in welken de lijken geworpen werden."  x66 korte aanmerkincen den." MicHAëLis. Vergel. Aardrijksk. des Bijbels II. Deel Bladz, 57. vs. 21. Te handhaven.'] „ Uit dit vers ziet men^ dat de Jooden hem niet als Hoogenpriester erkennen wilden: en waarlijk, hij hadt het zoo gemaakt, dat het te verwonderen zou geweest zijn, indien zij hem daar voor erkend hadden." vs. 23. De Heidenen overtrof.] Gelijk het, gemeenlijk, gaat, dat in Burger-oorlogen de grootfte Wreedheden gepleegd worden. vs. 24. In het land te reizen.] 7a\ vreesden, buiten de ringmuuren der ftad te gaan, omdat judas, op het open veld, op hen paste. „ Zd veel ziet men, dat de oorlog op nieuw begint, en dit, openlijk, door de fchuld der Syriers, die dé gefloten vrede niet hielden. Geen volk kan eenen Koning gehoorzaamheid fchuldig zijn , die, doof zijne foldaten en bedienden, laat moorden, en nog daarenboven, tegen eed en gegeven woord." MicHAëLis. vs. 26. nikanor.] josefus voegt er van nikanor nog bij, dat hij één van de .dtervërtrouwdftë vrienden des Koning*, geweest is, en één van die Weinigen, die hem, bi] zijn ontwijken uit Rome,verzelden. Volgends 2 makkab. XI7. 12. was hij bevelhebber of overlle van de Olijfanten. vs, 30. Ontweek hem.] Men ziet hier wpderörri eene blijk, dat judas , met zijne heldhaftigheid, behoedzame voorzichtigheid wist te paren, en zich dus, in alle opzichten, een' groot man betoont. vs. Ji<  over I. mar kab; VII. 3^, 34. lO? vs. 31. Kefat-Salarha.] Een vlek, niet ver van Jerufalem, waarfchijnlijk ten zuiden dier ftad, naar het gebergte, want nikanor trekt, na dat hij voor jt-d s geweken was, eerst naa Jerufalem, vervol- , gends van daar, noordelijk, naa Bethhoron. Die laarlïe hadt hij niet kunnen doen, indien judas in die landftreeken geweest was. Aardrijksk. des Bijbé V. Deel Bladz. 37. vs. 32. 500 J Eene andere, en wel de gewone j lezing,'heeft 5000. Ik volg, met MicHAëLis, hier, de lezing, die de Syrifche overzetting gevolgd heeft. Week hij te rug.] Volgends josefus, zal nikaNo;i de overwinnaar geweest, en judas naa den burgt geweken zijn; Doch, tegen den famenhang der zaken. De burgt was immers in de magt der Syriers , hoe kon dan judas daar in zijnen toevlucht nemen? Naa de ftad davids ] Daar de burgt of het flot Was, met eene bezetting der Syriers. vs. 33. Op .den berg SiSn] Den Tempelberg, ónder'eheiden van davids ftad vs. 32. Vreedzaam ] „ Men moet zich hier bij te binnen brengen, dat de Tempelberg onbevestigd was, zedert antiöchus eupator deszelfs muuren hadt laten nederwerpen ; dus konden de Priesters aan den geflagen nikanor den toegang niet beletten." Foor den Koning.'] „ Zoo lang de Jooden ondet de Heidenen ftonden, offerden zij voor hunne Hei denfene Overigheid, ook, naderhand, voor den Ro tneinfehen Keizer." michaclis. vs. 34. Befchimpte hen.] Letterlijk: hij vertint [MJ r*  ï6S korte aanmerkingen reinigde hen. „ Waar in deze verontreiniging beftaan heeft, kan ik niet zeggen, josefus, de zoon van goriön , wil, dat hij teaen hen-gefpogen heeft. grotius verftaat alleen hoonende woorden." MicHAëLis. Lasteringen] Tegen God en den Godsdienst. vs' 35' In handen leverde] „ Hij fchijnt hen te willen dwingen, om .judas, door verraad, in zijne handen te leveren, want, met geweld, konden zij het niet wel doen, omdat nikanor, met het geheele leger, zich daar toe niet in ftaat vondt." Met overwinning] Thans wilde hij van Jtrufa. lem aftrekken, om zich , met eene uit Syrië komende verfterking, te verëenigen vs. 40. Wanneer hij dan jddas geflagen hadt , en zij dien niet, vooraf, aan hem verraadden, zoo wil hij den Tempel verbranden. **• 37» 38.] 35 Hit gebed is van zoodanigen inhoud , dat men vragen kon: durfden de Priesters het wagen, om het te doen? Dan, nikanor was waarfchijnlijk aanftonds, nadat hij uit den Tempel ging, met zoo veel volk, als de Burgt ontbeeren kon, naa Beth-Horon getrokken, opdat judas hem niet, onder weg, op nieuw overvallen mogt, eer hij zich verfterkt hadt." MicHAëLis, vs. 39. Een nieuw leger] Eene nieuwe verfterking uit Syrië. — Om zich met deze te verëenigen, was hij van Jerufalem naa Beth-Horon getrokken. vs. 40. Met 3,000 man] Volgends josefus, hadt judas maar 1,000 man. —- „ Voor den onge- hïk-  over. I. makkab, VIL 41"43» lukkigen flag met eupator moet judas tot 18,000 man gehad hebben: hoe heef: het leger zoo kunnen afnemen, daar die flag eigenlijk maar een verlies Van plaats was? Eik kenner van het krijgswezen zal deze vraag, ligt, beantwoorden kunnen. Na eenen mislukten flag, verliest eene Armee fomtijds" ongemeen, door het deferteeren, en dit moest, bij eene Armee; die geene geregelde bezolding hadt, en alleen daardoor toegenomen was, dat zij zich voor onverwinlijk hieldt , nog veel grooter zijn* nadat zij, door het verlies van de plaats, van hare gelukkige dwaling te rug kwam. Ook was het eenige maanden vrede geweest, en toen hadt ook judas zijne foldaten meest naa huis moeten laten gaan." micha«us; Adafa.~] Volgends jösEfus , een vlek, go ftadicn van Beth-Horon. vs. 41. Koning van Asfyriè.~\ sanherib , téri tijde van den joodfchen Koning hiskiü. — Daar deze veldflag is voorgevallen, op den dag voor het Feest Purim, is het, in de daad, opmerklijk, dat judas niet gewaagt, van de verlosfing der Jooden, door èstker én mordechai. Doch , deze was niet, in oorlógstijden, voorgevallen. vs. 43. Eén der eerflen."\ Letterlijk: de 'eerflèi, doch, ik heb, volgends den zin, vertaald, joceïus zegt: Ten laatfien viel ook nikanor , nadat hij roemruchtig gevochten hadt. Ik zou echter het verhaal van onzen Schrijver liefst volgen; Zijd fneüvelen zal de fchrik en verwarring in zijn legec [M 2] HÉ  f?» korte aanmerkingen verfpreH hebben , en oorzaak der nederlang geweest zijn. vs. 45. Eene dagreize ver.] Deze wordt in het Oosten op i\ tot 5 Duitfche mijlen gerekend. Gazeera.] hoofdst. IV. 15. V. 8. vs. 46. Zonder dat er één enkele.] Eene fpreekwijze, die niet, in den volftrekten zin, te verdaan is, maar alleen eene groote algemeene nederlaag aanduidt. vs. 47. Hadt uitgeffrekt.] Tegen den Tempel. Ten toon opgehangen.] josefus , zoon van go* riön , zegt , dat deze hand van nikanor tegen over de poort van den Tempel is opgehangen, welke de poort van nikanor heette, en daar van den naam zal gekregen hebben. vs. 49. Een vreugdefeest.] Daags voor het Purimfeest 2 makkab. XV. 36. Men meent, dat dit het klein-Purim is. vs. 50. Een7 korten tijd] Op zijn hoogst, anderhalve maand. HOOFDSTUK VIII. vs. 1. Hoorde judas] Die thans, volgends josefus, reeds Hoogenpriester, en Opperbeltuurer der Jooden was. — Men mag denken, dat de Romeinen niet geheel onbekend konden zijn , aan de Jooden, evenwel, dewijl de oude wereld weinig gemeenfchap van vergelegen volken hadt, waren de berichten verre van naauwkeurig te wezen. Wij ontmoeten, even daarom, in dit hoofdstuk, ver- fchei-  over I. makkab. VIII. i. 17» fcheiden onnauwkeurigheden , betreffende de Romeinen , welke fommigen aan onzen Schriiver te last leggen, doch, die hier tegen, door MiCHAëlis, verdedigd wordt. — En, in.de daad, de berichten, welke wij, bij Romtinfche Schrijvers, nopens de Jooden vinden, zijn nog veel onnaauwkeuriger. Ik zou echter, in alles, den Schrijver niet willen ontfchuldigen, fchoon ik geloof, dat judas zelve, in de daad, geene volkomene berichten van hun zal ontvangen hebben. Immers, halt hij die gehad, bij voorbeeld, in plaats van hetg-en vs. i, 12. (laat, deze, dat de Romeinen hunne bondgenoten, onder fchijn van vriendfchap, listig onder het juk brachten, en dat e?n vólk, zoodra het met de Romeinen in een verb nd tradt, zijne oniifhanglijkheid verloor, zou hij waarlijk niet gewen scht hebben, een verbot.d met de Romeinen te maken. — Ondertusfchen, was het een bewijs, hoe zeer het den Jooden, in dit Tijdperk, aan Godl'praken en Profeeten ontbrak, dat men, bij eenen zoo gewigtigen ftap, waar van de gevolgen zoo uitgeftrekt konden zijn, niets van dien aart kun raadplegen.— Immers, een verbond met eenen veel magtiger Staat kon, ligtlijk, eene bron van nieuwe verlegenheden worden, fchoon, voor het tegenwoordige, geen wijzer maatregel, voor de Jooden, die'van de Syriers, gelijk, op andere tijden, van de Egyptenaren, tusfchen welke beide volken hun land gelegen was, het uiterfte te vreezen hadden, fcheen bedacht te kunnen worden, dan de vriendfchap der Romeinen te zoeken, terwijl deze Staatkundige Republiekeinen \M 3] niet  KORTE AANMERKINGEN niet onverfchillig konden wezen, of de Staat van Judeë, die tusfchen Syrië en Egypte in lag, al dan niet afhanglijk ware, waarom zij zich ook , ter. ftond, genegen toonen, om een verbond met de Jooden aan te gaan. Om verbonden enz] De Staatkunde der Romeinen bracht mede, dat zij volken en gewesten, die ia opfland, of in oorlog, waren tegen magtiger volken, ligtlijk, in verbond en befcherming namen, ten einde dus hun eigen gezag uit te breiden, maar, daar bij, hielden deze bondgenoten fpoedig op, onafhang]ijke volken te zijn. vs. 2. Tegen de Galatïèrs] Die drie Gullifche Volken, die, over den Hellespont, naa Klein-A/is gegaan, en lang de fchrik van het geheele land geweest waren, zoo zelfs, dat de Syriers hun fchatting betaald hadden, knejus manlius overwon hen. Zij hadden zich in Galatië nedergezet, en aan dat landfehap den naam gegeven. Men zie de Inleidende Aanmerking op paulus Brief aan de. Galatiërs. — De overwinning van dit landfehap was van veel belang voor de Afidtifche volken, en deze is de reden, dat zij hier, bijzonder, in aanmerking komt. En cijnsbaar] Dit verhaalt livius niet, en Galatië is, eerst laater, tot eene Romeinfche Provintie gemaakt. «V. 3. In Spanje] Ten tijde van den tweeden Tunifchen of Karthaagfchen oorlog, tegen de Kar\haginïènzen, en vervolgends, tegen de volken van Spanje zeiven. Goud-  over I. makkab. VIII. 4"6' Goud- en zilvermijnen] „ Wegens de zilvermijnen, is Spanje, voornaamlijk, beroemd geweest, en de rijkdommen, die de Romeinen daar uit trokken , waren onvergelijklijk. Ook heeft het zeer rijke goudmijnen gehad." MiCHAëus. Standvastigheid] De Schrijver ziet, waarfchijnlijk, op het gedrag der Romeinen, geduurende den Tweeden Punifchen oorlog, wanneer zij, bij de overwinningen van hannibal, ongemeene ftandvastigheid betoonden , en daar door hunen Staat behielden. vs. 4. De Koningen] MicHAëLis gelooft, dat hier bijzonder hannibal, en zijn togt naa Italië uit Spanje, hetwelk als de uiterfte grenzen der aarde ten westen door de Ouden werdt aangemerkt, zal bedoeld zijn. Men heeft toch, bij de oude Schrijvers, meer voorbeelden, dat Karthaagfche Bevelhebbers Koningen heeten. vs. 5, filippus en perseus.] Vader en zoon, in de beide Macedonifche oorlogen. Chittim] Zie hoofdst. I. u vs. 6. Affe] antiöchus, Koning van Syrië * bezat een uitgeltrekt Koningrijk, hetwelk vele landfchappen van Afië bevatte. 120 Olijfanten] Het is waar, dat livius het getal der Olijfanten van antiöchus , die hij, in den veldflag bij Magnefia, tegen de Romeinen, bij zich hadt, flechts op 54 bepaalt, maar hij kan er, bij het begin van den oorlog, meer gehad, of ze ook wel niet allen, die hij hadt, met zich genomen [M 4] heb"  £74 KORTE aanmerkingen hebben, zoodat dit juist geene ïtrijdigheid tusfchen onzen Schrijver en livius uitmaakt. Krijgswagens.] Wagens met zeisfen, die echter voor de Syriers zeiven in den flag bij Magnefia, zeer nadeelig waren, en verwarring in hun eigen leger veroorzaakten. vs. 7. Levend] Dit is een misflag, die, vruchteloos, ontfchuldigd wordt. De Romeinen hebben antiöchus overwonnen,hot eene voor hem rnidee. lige en fchandelijke vrede genoodzaakt, maar niet levend in handen gekregen Misfehien, is hetgeen pers us, Koning van Macedonië, vs. 5. overgekomen is, verkeerd overgebracht op antiöchus. Eene groote fchatting ] Zoo noemen het de Jao* den, de Romeinen noemden het, eene vergoeding van de oorlogskosten. Gijzelaars] Ten getale van twintig. Een gedeelte van enz] Hier fhat één woord in het Grieksch, welks betekenis duister is. Ik volg grotius. Het woord betekent, famtijds, eene verdeling. De Romeinen noodzaakten antiöchus tot eene verdeling, dat is, om een gedeelte van zijn rik af te fiaan, te weten, alles, wat hij, aan deze zijde het Taurisch gebergte, bezat, wanneer ook alles met het volgende famenhangt. MicHAëus verftaat het van gijzelaars, die van tijd tot tijd moesten verwisfeld worden, doch, twijfelt zelve, en, in de daad, elk Lezer voelt reeds het flaauwe in deze, vertaling. ys, 8* h)die\ Medië] Ik geloof, met grqtïu$, dat  over I. makkab. VIII. 9»IO« 175 jat hier de Tekst bedorven is. Deze misflag zou al te groot zijn, indien de Schrijver dus gefchreven hadt. Voor Media zal men My/ië, en voor Indië, waarfchijnlijk, Jonië, lezen moeten, welke beide landfchappen van Klein-Jfië, of Natolie, door de Romeinen, aan antiöchus ontnomen, en aan Koiiing eumenes gefchonken zijn. vu 9. Hoe die van Griekenland] Ik verfta dit van de AZ'-odërs, die zich met antiöchus verbonden hadden, en wier Opperhoofd, trotsch genoeg, zich liet verluiden, dat hij den Romeinen, die eenige voordellen gedaan hadden, zijn antwoord wilde brengen, aan de oevers van den Tiber. — „ Maar daar bij fta ik toe," zegt michaclis te recht, „ dat het gerucht, in Judeë, van dezen oorlog meer gezegd heeft, dan waar wa9. Inzonderheid, hebben de Romeinen geene vrouwen en kinderen in flavernij weggevoerd, dan ht t gerucht befchreef, in Palmftina, den oorlog, zoo als de Jooden, wanneer zij overwinnaars waren, gewoon waren te handelen. De Schrijver is onfchuldig; hij verhaalt, hetgeen judas gehoord hadt, niet, hetgeen hij hadt moeten hooren. Of hij zelve betere berichten gehad heeft, weet ik niet, ik geloof het ook haast niet. Romeinfche Gefchiedenisfen willen wij ook niet van hem leeren, maar Joodfche" vs. 10. Eènen enkelen Bevelhebber] fulvius no- bilior. Van flavernij] Dat is, zij hebben hen van zich afhanglijk gemaakt. [M 5] vu iu  lyS korte aanmerkingen vs. ii. Koningen en Eilanden] Sicilië, Sardi* nië, enz. vs 13. Maakten zij Koning] massinissa, eü» menes , PRusias enz. vs. 14. Niemand van hun] Na het uitdrijven der Koningen, en het verjagen van tarquinius. vs. 15. 320.] Deze is een openbare misflag. vs. 16. Aan éénen man] Weder een misflag. De Romeinen hadden twee Bewindslieden, die onder den naam van Confules, voor één jaar, het uitvoerend bewind van zaken hadden. De misflag fchijnt daarvan oorfpronglijk te zijn, otfdat, in geval van oorlog, doorgaands één dezer Confules naar zoodanig landfehap gezonden werdt, om het beleid des oorlogs te voeren. Zonder dat er nijd enz] Dit is, de zaak van de fchoonfte zijde voordragen. De Romeinfche Staat was, anders, aan menigvuldige inwendige twisten, en fchokken, blootgefteld, maar, tot dien tijd toe, hadden dezelve geene voor de Republiek, in 't gemeen, verderflijke gevolgen gehad.. vs. 17. eupolemus.] „ Dènklijk, een onder de Grieken verkeerd hebbende, en Grieksch fprekende Jood. Zijn Griekfche naam laat dit reeds denken." MICHAëLIS. vs. 10. Eene zeer verre reize] Uit hoofde van ^den omweg , dien zij moesten nemen, want de Jooden hadden, toen ten tijde, zeive-Jgeene haven. ■Ook, omdat men de vaart langs de kusten deedt, en omdat de zee, geduurende den winter, gefloten was. *  OVER I. MAKKAB. VIII. 21,22. 177 was. Uit dit alles is het niet onmogelijk, dat er een half, of zelfs een geheel, jaar, met de reize naa Rome, verlopen is. vs. 21. Aangenaam.-] „ Dat den Romeinen dl? yoorftel zeer gelegen gekomen is, daar aan twijfel ik in het geheel niet. Elke nieuwe bondgenoot was, onder eenen anderen naam, eene nieuwe aanwinning. Om den Syrifchen Koningen, wier magt nog altijd te Rome bedenküjk was, moeite te maken, zoo dikwijls men het, te Rome, ftaatkundig nuttig vondt, was dit eene voortreflijke verbmdenis; en de Romeinfche langzaamheid, met welke men, insgelijks, zoo dikwijls men het ftaatkundig nuttig vondt, de klagten der Bondgenoten vooraf zeer rechtskundig onderzocht, en goede middelen gebruikte, verzekerde Rome, om niet, tegen wil en dank, om der nieuwe Bondgenoten wil, in eenen oorlog met de Syriers ingewikkeld te worden." MicHAëLis. vs. 22. Affchrift.] Het inftrument van het verlag. Ik ftem geern, met michaclis, in, dat dit verdrag in ons Boek in het Hebreeuwsch ftondt, waar uit de Griekfche Vertaler het overgezet heeft, en dat gevolglijk de tegenwerpingen van geen gewigt zijn, wanneer men zegt, deze of gene fpreekwijze is geen Latijn, zoo fpraken de Romeinen niet. Bij dit alies blijkt het toch, dat het uit het Latijn in het Hebreeuwsch vertaald is. Wie kent niet vs. 23. het Romeinfche: Quod felix fauftumque fit? vs. 26, 28. Ut populo Romano vifum fuerit? enz. Verders, wij behoeven ons daar over niet  korte aanmerkingen niet te verwonderen, dat wij, bij de Romeinfche Gefchiedfchrijvers, niets van dit verdrag met de Romeinen lezen. De zaak kwam den Romeinen nog klein voor. Op koperen tafelen] Geliik de gewoonte der Romeinen was, welke tafels dan in bet Kap'vool werden opgehangen , zoo als ook, volgends josefus, met dit veMrag zal eT- ied zijn. Naa J rufalem gezonde*-] Wij moeten hier aanmerken, dat de tijding van het pefloten verdrag, eerst, na de dood van judas den MaMaè'eêr.i, te Jerufalem gekomen is. — Wij hebben rees s gezien, hoe veel tijds er met de reize der ge?a ren verinpen kan zijn, daarb-j komr, dat de S n kunde der Romeinen gewoon was, in fonrgeliike gevallen, met onbekende volken, ge'ifk het joodfche volk voor hun was, langzaam tot een verbond to kom n enz. vs 2.v Jooden.] Zoo noemen de Romeinen het Israëlitisch volk, met den naam, welke, eigenlijk, aan ^ie Israëliten toekomt, die uit den (fan Juda waren, maar welke naam, bijzonder in en na de Babylonifche ballingfchap, aan het geheele volk is gegeven geworden. vs 24. Zoo ver hunne heerfchappij] Het Romeinfche gebiedi vs. 16. Niet verpligt zijn enz.1 Ik volg den zin, dipn MicHAëLis aan deze woorden geeft. Gemeenlijk, vrrllaat men deze ven zoo, dat de mening zij, de Jooden zullen aan 1 e vijanden der Romeinen -geeue levensmiddelen enz, verleenen, maar, wat be-  OVER I. MAKKAB. VIII. ag-gl. 179 betekenen dan de woorden , naar het goedvinden der Romeinen? Integendeel, is de zin eenvouwig en duidlijk, als m n dien zoo verflaat, dat de Jooden verpiht zi;n, hulptroepen te leveren, ten hunnen eigenen koste, zonder dat de Romeinen die troepen van lev-nsmiddelen, geld enz. voorzien, ten ware zij zulks zeive goedvonden, maar zij willen er niet toe verpligt zijn. — Tot gelijke hulp verbonden zich de Romeinen, zonder dat de Jooden volftrekt verpligt zullen zijn, in zoodanig geval, die Romeinfche hulptroepen, van alle noodwendigheden te verzorgen , doch wederom , behoudens het goedvinden der Romeinen, indien die zulks nodig oordeelden. Dit is eene ongelijkheid in het verdrag, gelijk meer plaats heeft, in verdragen tusfchen Mogendheden, die in magt ongelijk zijn. De Romeinen zijn, in beide gevallen, wanneer zij hulp bewijzen, of ontvangen, de eenigfte Richters, of er geld enz. gegeven moet worden, dan niet. vs. i%. Schepen] Hoe kunnen de Jooden, die thans geene bezitting aan zee hadden , fcheepen beloven? Doch, het kon gebeuren, in vervolg van tijd, gelijk het, in de daad, gebeurd is, dat de Jooden van de zeehavens meesters werden, en die inogeliikheid alleen is voor de verziende Staatkunde der Romeinen genoeg, om er jn het verdrag gewag van te maken. — vs. 31. Betreffende enz] Hetgeen hier volgt, is eene mondelijke verzekering, welke de Romeinen ■ aan de gezanten gegeven, en deze naa Jerufalem overgebracht hebben. — Verders moet men aan- «ner-  j8Ö korte aanmerkingen merken, dat, dewijl er zoo veel tijds verlopen is j fliet dit verdrag, gelijk wij gezien hebben, de uitwerkzels daar van ten goede van de Jooden zicll Ook niet eer hebben kunnen openbaren , voordat alles zijn beflag hadt gekregen. Wij zullen er ieé Van moeten aanmerken op hoofdst. IX. 57. HOOFDSTUK IX. ys: li alkimus.] Volgends josefus, was alkimus reeds overleden, en judas, in deszelfs plaats^ Hoogenpriester geworden. De rechtevleugel."] Men ichrijft aan eén leger vleugels toe, niet alleen, wanneer het, irt flagörde^ ftaat, maar ook, als het in zijne kwartieren ligt. Wanneer het Syrisch leger in het Rijk verdeeld was, zoo was mogelijk, hetgeen Van hetzelve aan het noordëinde ftondt, de linke vleugel, en hetgeen tegen Egypte en Judeë ftondt, de rechtevleugel. vti 1, Over Gilgal.'} Dewijl Gilgal veel zuidelijker lag, dan Arbela, wil michaclis , hierj liever Galileë lezen. Het hol Mesfalèth bij Arbela."] ArbeJa was èen Vlek in Galileë, waarbij men een hol vondt, hoe» danigen men bij de Galileefche zee er velen vondt, waar de inwoners, in oorlogstijden, hunnen toevlucht namen. vs. 3. In de eerfte maand.] Maart.— Zoo fpdëdig rukte het Syrisch leger, na den dood van ni- ka-  over ï. makkas. IX. 4-8. iSl. kanoR, op nieuw in het land, hetwelk naauwlijkjf eene maand rust hadt gehad, hoofdst. VIL 50. Het jaar 152.] Voor christus 160. vs. 4. Na Berea] Hier is eenige duisterheid, zal dit Berea ook zijn Beer of BW richt. IX. ai.? Volgends josefus, zal men Bezethos voor de plaats van den veldflag, moeten houden, waar van men boven hoofdst. VIL 19. nazien moet. vs. 5. Eleafa] Ook in dezen naam is eene onze kere lezing, reland leest Adafa, vergel. hoofdst. VII. 40. MicHAëLis, de Vulgata volgende, leest, Ldis, eene ftad niet ver van Jerufalem, jes. X. 30, en gist, dat judas, door het Syrisch leger van de Joodfche bergen afgefneden , en dus tot den volgenden veldflag, op eene voor hem ongu.nftige plaats, genoodzaakt was. Met 3,000.] josefus heeft hier weder 1,000. vs. 7. Werdt zeer neêrflachtig] grotius wil het liever vertalen: hij trok te rug. Doch, het woord betekent, vreezen. Het is waar, judas was de man niet, die, ligtelijk, door vrees overmeesterd werdt, maar hier waren de'omftandigheden zoodanig, een ongefchikte plaats, afgefned€.;i van het gebergte, en het verloop van zijn leger, dat er alle reden van bekommering was, ei hij van eenen veldflag, waartoe hij genoodzaakt was, zich geen' gelukkigen uitflag voorfpelde. vs. 8. Onverwachts] judas, derhalven, fchoon bekommerd voor den uitflag, verloor zijnen bedaarden moed niet. Indien zijn volk hem, wakker, hadt  iSft KORTE AANMERKINGEN halt bijgedaan, zou zoodanige onverhoedfche aanval, misfehien, hebben kunnen gelukken, ten minften, hem een' open weg hebben kunnen baanen. vs. 9. Maar zij weigerden dit] De wanhoop hadt hen overmeesterd, zij zagen geen kans, om eenig voordeel te behalen, maar wilden liever het uiterst afwachten, en zich dan, met de vlucht, zoo goed mogelijk, bergen. vs, 10. judas enz] Het fchijnt, dat, eindelijk, het gevoelen van judas de overhand kreeg , om eenen woedenden aanvai te wagen , maar de tijd was voorbij, en de Syriers op hunne hoede. vs. 11. Op de rechte vleugel] Geli'k de Ko» ningen, of de Opperbevelhebbers, gewoon waren, zegt grotius. De Falanx] Het voetvolk, in tegen (telling van de ligte troepen, zoo even gemeld. vs. 15. Den berg bij Aschdod] Dit gaat alle geloof te boven, dat judas de eVhe vleugel zoo ver zou vervolgd hebben. MicHAëLis gist , met veel . fchranderheid, dat Aschdod hier een gemeen naamwoord en geen eigen naam is, hebbende bij de Hebreen de betekenis, van den voet van het ge bergte. judas zal dan de rechte vleugel te ruj gedrongen heLben tot aan den v>et van den heu •yt\Bezetho, bij v Jken de flag zal zijn voorgevallen. josefus noemt h.sï eenen berg Afd. dien wij niel kennen. vs. 19. Droegen hunnen broeder] Dit berich<: heeft geheel niets ongewoons aan Zich : veelmaal worden, in de fchermutzelingen, de geblevenen ter-  6vér t. makkab. IX. 22, &§. *8$ terftond mede weggenomen, maar den Opperbevelhebber, die valt, zal elk, die kan, terftond wegdragen, josefus voegt er bij, dat dit, met bewil* liging der vijanden, gefchied is. — Geheel onwaarfchijnlijk. vs. 22. Niet allen lefchreven] „ Het is twijfelachtig, of dit zoo veel moet zijn, als: ik heb zé in dit Boek niet opgefchreven — óf: zij zijn in dè Kronieken en Dagboeken der Jooden, of ook, in het geen ik van ooggetuigen voor mij heb, niet opgetekend, hoewel men ze mondelijk verhaalt, dan uit lloote mondelijke verhalen zal ik niet fcheppen. In het laatfte geval is het te begrijpen, van waar andere zoogenoemde Boeken der Makkabeèn, die mondelijke verbalen volgden", menige dingen hebben * die het onze niet heeft." michaclis. — Misfehien kan men, met dit befluit van dé verrichtingen van judas den Makkabe'èr, vergelijken het Hot Van joünnes berichten nopens jesus joaNN. XX. 3o. — Uit het gezegde van onzen Schrijver, itt dit vers, trekt eichhorn, onder anderen, een Iefiuit, dat hij later geleefd hebbe, dan dat hij eert ooggetuigen van de gebeurenisfen, door hem vérnaald, kan geweest zijn. ft. 23. Afe den dood enz] Dit vers valt wede* iet in het dichterlijke. — Bloeiden] Th2ns hadt er eene ftaatkundige verVolging plaats, gelijk voorhenen eene godsdienftige.. Men behandelde de aanhangers van judas, als op roermakers. Schoon Godgeleerde haat, of vervojging, er mede de hand in hadt. rjv] ;w. «4.  i$4 KORTE AANMERKINGEN vs. 24. Het land was met hun afvallig.} Dit kan heeten: Ook de overige inwoners des lands volgden de afvalligen, en vielen van de Wet af, om maar brood te hebben. Dus verftaat het ook josefus , maar het kan ook heeten : Zoo boos en verdorven de inwoners waren, zoo onvruchtbaar, en door den Godlijken vloek verdorven, zag er ook het land uit. » , vs 25. Heeren van het landJ] Hij gaf hun het bewind, en zette hen, overal, in de regering. vs. 27. Geene Ptofeeten.~] Omdat de Schrijver de Makkabeèn voor geene Profeeten houdt, is de aanmerking op hoofdst IV. 46. te herhalen, josefus omfchrijft het, na de wederkomst uit Babel: niet volkomen goed, want, toen hebben de Jooden Profeeten gehad, haggaï, ZACHARia, maleMchi. Maar, met dezèn heeft de opvolging der Profeeten opgehouden. vs. 28. jonathan.] Den broeder van judas, denzelfden, die den bijnaam van den loozen, (chappus,) voerde, hoofdst. II. 5. niemeijer tekent zijn karakter, met deze woorden: „ Op alle de zonen van mattathiSs rustte iet van zijnen geest; maar, evenwel, weet ik niet, of één van hun zich den weg wel zoo ftout, en evenwel ook zoo omzichtig, zou gebaand hebben , als judas makk^beus. jonathan is niet lafhartig. Somtijds zien wij hem, in verlegenheid, handelen met eene tegenwoordigheid van geest, welke den zekerden vijand tot wanhoop brengt. Maar, in zoo verre ik, uit de gefchiedenis, kan oordeelen, komt het mij-  óver ï. mAkKaë. IX. Jt. mij evenwel voor, dat de zuivere ijver, die, bij alles, zich zeiven vergeet, en niets dan vrijheid en rust, in den ftrijd, wil behalen, in hem koeler is, dan in zijnen voorganger- De aanmerking van eeni» ge Uitleggers, dat zijn naam, de listige, of de geVeinsde, zijn karakter zeer goed ten toon ftelt, kan men, naauwlijks, in zijne daaden, ontkennen."-~ En, elders, noemt hij hem „ eenen man, die, bij vele zwakheden, waar van men hem niet kan vrijpleiten, nogthans verdient, met de grootfte mannen zijner Natie vergeleken, en boven de meesten gefield te worden; het zij men ziet op zijn verftand, waarin hij, misfehien, wat de eigenlijke wereldkennis betreft, alle zijne broederen te boven gaat, of op zijne geheele werkzaamheid, geduurende den tijd, dat hij aan het hoofd der natie ftaat. Men zou misfehien nog in twijfel kunnen trekken, of een Bijbelfche Schrijver hem het getuigenis, hetwelk bij hen altijd het grootfte is, zou gegeven hebben: „dat zijn hart volkomen met jehova is „ geweest." De Staatkunde, waar van hier tevens zijn perfoneel gezag zoo afhanglijk wordt, doet hem menigen flap doen, ook wel menig leven opofferen, hetgeen de Godsdienst juist niet zou toegeftemd hebben. Maar, dit zijn natuurlijke gevolgen van zeker foort van befchaving, welke het voor den Wijsgeer evert moeilijk maken, te bellisfen, of hij dezelve, daar, waar zij onder een volk nog niet is, wenfehen of verwenfehen moet." VS. 31. Het bevelhebberfchap.'] Zijn broeder simon bleef, gelijk te voren, eerfte Raadsman. — [iV a] - **. $3'  18° KORTE AANMERKINGEN «. 33. Thekoa] Dus genoemd naar de ftad The. koa — Het is eene zeer groote woestijn, een deel van de groote woestijn, welke ook de woestijn van Juda genoemd wordt. Vergelijk Aard. rtjksk. des Bijbels I. Deel Bladz. 378. en IV. Deel Bladz. 242. volgg. Waterbak As/ar.] relanb hieldt dit voor een meir, ten onrechte. Een waterbak, gelijk er ia Palajlina, en in de woestijnen, gevonden worden. Aardrijksk. des Bijbels I. Deel Bladz. 231. Dt eigenlijke plaats van dezen waterbak Wfiten wjj met, doch, hij fchijnt heel ver ten zuid-oosten van de Doode Zee, in de woestijn , gezocht te moeten worden , dewijl bacchides den Jordaan overtrekt, om de broeders op te zoeken. Aardrijksk. I. Deel Bladz. 427, 428. vs. 34. Op zekeren Sabbath] Dit heeft betrekking tot vs. 43. om ons te beduiden, dat bacchl des eenen Sabbath heeft willen waarnemen, om jonathan te overvallen. vs. 35. De Nabatheërs] Vrienden der Jooden. Zie boven hoofdst. V. 25. Vrouwen en kinderen] „ Bij de Nabatheërs, dia diep in de woestijnen omzwerven , en welke het Syrisch leger niet kon navolgen, waren deze veilig. De weg tot de Nabatheërs kon ook, misfehien, niet ver zijn, wanneer er juit,t eene bende,(horde,) van hun ih de nabijheid zworf, want zij waren dan hier, dan daar." MicHAëLis. joünnes.] hoofdst. II. 2. bijgenaamd gaddi, de  over I. makkab. IX. 36,37. I87 de Geroofde, naar het geval, hetwelk hier, verders, verhaald wordt. vs. 36. De flam Jambri."] Zoo lezen de gewone uitgaven, maar eene andere, gelijk ook josefus, leest, de zoons Amri, dat is, de ftam Amri, en MicHAëLis gist, dat men Amri zou dienen uit te fpreken, Amori, dan zal deze ftam een overblijfzel geweest zijn van de Amoriten, gelijk vs. 37. de van hun ingehaalde bruid eene Kanaanitifche is. Medeba] Eene ftad, in het Overjordaanfche, noord-oostwaards van Hesbon gelegen, te voren, behoord hebbende aan den ftam Ruben, naderhand, door de Moabiten in bezit genomen, en thans in de magt van deze Bene-Amri. Aardrijksk. des Bijbels III. Deel Bladz, 142. In hunne magt ] Zij hebben joMnnes ter dood gebracht, gelijk men kan opmaken, uit vs. 42. vs. 37. Kanadnitifchen Grooten] „ Een' voornaam man onder de Arabieren" noemt hem josefus. Doch, onder de Arabieren zworven oók nog Kanaanitifche ftam men om. Van Nadabath.] Eene ons onbekende ftad of landfehap aan gene zijde van den Jordaan. josefus leest, Gabatha. De Syriër heeft Nabat, hier toe neigt ook-MicHAëLis, en verftaat dan het land der Nabatheërs, doch zoo, dat deze ftad zelve geene Nabatheefche maar eene Kanaanitifche ftad was. De Nabatheërs bebouwden , volgends hunne wetten, geene akkers; de plekken, in hunne w< estijnen, die tot akker- en wijnbouw bruikbaar waren, werden door andere volken bewoond. [N $} vs. 4s.  ï88 KORTE AANMERKINGEN vs. 4a. Gewroken.'} „ Deze wraak is, volgends onze denkbeelden, jonathan onwaardig. Want, eene ingehaalde bruid, die men , met vele plegtigheid, te gemoet gaat, door eene verborgene hinderlage te overvallen, kon ook, door een hoop van de gemeenfïe ftruikroovers, gefchieden, hoewel het niet zeer ftrijdig moge fchijnen, met de zeden van dien tijd." niemeijer. De moeras/en enz.] „ Deze landftreeken zijn ons te weinig bekend, dan dat wij hier iet zekers kunnen zeggen. — Hoe kwam jonathan aan den Jordaan? Waaröm nam hij niet den weg, langs den overkant van den Jordaan, te rug, dien hij gekomen waB? Vreesde hij, misfehien, dat denaaste terugweg hem, in eenen engen doortogt, kon afgefneden worden? Liep het water van den Jorm daan, als hij hoog was, mogelijk in eene laager landlireek, tot nabij Medeba, over? Kwam hij, op den terugtogt, in deze landftreek, en werdt hij, door de moerasfen, genoodzaakt, om tot aan den Jordaan te gaan?" MicHA-ëus, vs. 45. Aan weerskanten.] „ Is mijne gisfing goed, dan was de ligging van jonathan de volgende; ïusfehen den eigenlijken Jordaan, en eene uitwatering van denzelven, door moerasfige plaatzen , die tot dicht bij Medeba zal gegaan zijn, was hij ingefloten, en hadt vijanden tegen zich, deels, zulken, die hem uit Medeba vervolgd, en in de?e engte gedreven hadden, deels, bacchides, Öie hem tegenkwam," MicHAëLis, ys, 47, Me* e-igen hand,] Letterlijk; fftj ftrekt»  OVER l. makkab. IX. 48-50. l8? zijne hand uit, om bacchides te fïaan. Dat is, hij kwam bacchides nader, ging onmidlijk op hem los, en het fcheelde weinig, of hij hadt hem, met eigen hand, gedood. vs. 48. Toen fprong.] „ Of jonathan, met de zijnen, door den eigenlijken Jordaan gezwommen is, of alleen, door deszelfs overftromingen, kan tath.\n en de voorftanders der Vrijheid, dubbelzinnig zijn, omdat zij het volk der Jooden noemen, en over het geheel, hoe fchooner en vleijender zij waren, des te meer verdacht moesten voorkomen, omdat de ervaring van alle eeuwen, genceg, geleerd heeft, hoe weinig beloften gehouden ..worden, die, uit hoofde van de omftandighe. éeu, en als door den nood afgeperst, gedaan woriggl — Daarenboven, hadden de Romeinen zich VOQF  over I. makkab. X. 48*57' 205 voor alexander verklaard, welke alexander het eerlte de vriendfchap der Jooden gezocht, en door jonathan zijnen Broeder te noemen, de partij van dezen, duidlijk, begunftigd hadt enz. — vu 48 Een groot leger] Waar toe hem ptolemeus filometor, Koning van Egypte, attalus van Afié, en ariürathes van Kappadocië, enz. behulpzaam waren, en in ftaat ftelden. vu 49. Eenen veldflag] Daar zijn, in dezen oorlog , meer gevechten voorgevallen, maar onze Schrijver meldt flechts den laatften en beflisfenden, omdat de gebeurenisfen van het Syrisch rijk hem alleen van ter zijde belangrijk zijn, en voor zoo verre zij invloed hadden, op den ftaat der Jooden, wier gefchiedenisfen hij befchrijft. Moest wijken] De linkevleugel van het leger van demetrius behaalde voordeel, ook de rechte , bij welke demetrius , in perfoon , vocht, in het eerst, maar als deze Vorst het ongeluk hadt, met zijn paard, in een moeras te ftorten, en te fneuvelen , verklaarde zich de overwinning voor alexander. Onze Schrijver meldt alleen de uitkomst en hoofdzaak, omdat het eene buitenlandfche gebeurenis is. vs. 51. ptolemeus.] filometor bijgenaamd. vs. 54» Zijne dochter] iueöpatra vs. 58. yj. 56. Te Ptolemais] Dus fchijnt het, dat alex* ander, het Syrisch rijk bemagtigd hebbende, van Ptolemais naa Antiöchi'è. gegaan , en daar, in de hoofdftad, zijn verblijf pevesiigd zal hebben. vs. 57. 162.] Voor christus 150. [O 4] vs, 6ot  aoS korte aanmerkingen vs. 60. Gefchenhen] De Syrifche vertaling heeft, dat de Koningen aan jonathan gefchenken hebben gedaan, maar josefus fïemt met onzen Griekfchen Teksi overeen. - Uen kan, zekerlijk, vragen, Van waar jonathan dit goud en zilver tot deze gefchenken, en dit geld, tot eenen prachtigen togt n.-ra Ptolemah, geno-ren heeft? Zijn broeder judas JSlaHabem kan het zeker niet gehad hebben. Dan deze zorg kan een niet zoo wereldkundig Uitlegger van het Boek p.an dien man overlaten, wiens bijnaa n reeds zijn karakter uitdrukt. Het volk of de Tempel zal het hebben moeten geven, om het volk eer aan te doen , welke judas Makkabeus volftrekt niet anders, dan door het ftaal, wist te verkrijgen. Deze aan de bedienden des Konings uitgedeelde gefchenken fchijnen ook niet, zonderoogmerk en uitwerking, geweest te zijn." mi. CHAëLIS. vs. 62. Een purperen gewaad] „ Nog tegenwoordig plegen de Oosteriche Koningen hunne hoogfle Staatsbedienden, wel niet met een purperen, (want dit is voor lang uit de mode geraakt,) maar e:hter, met een buitengemeen kostbaar kleed, dat de Reisbefchrijvers de Kalaa of Kaftan noemen, te befchenken. Eene van de volledigde befchrijvingen van dezen Kalaa, die verdient nagele, zen te worden, vindt men in chardins Reizen. Dit gefchenk kan niet alleen aan bedienden, maar aan eigenlijke Onderkoningen, gegeven worden, (hoedanig hier jonathan, in zeker opzicht, is,) IR üog in de XVII eeuw, hebben de Turken de  OVER I. MAKKAB. X. 65-66. S07 onbeleefdheid gehad, om aan eenen Koning van Polen den Kalaa, door een gezantfchap, toe te zanden, maar dat', gelijk men wel denken kan, met oorlog vergolden werdt. — Inzonderheid, plegen de Oosterfche Koningen hunne voornaamfte bedienden den Kalaa te zenden, en ze daar mede door de Refidentieftad te laten omleiden, wanneer zij van eene befchuldiging worden vrijgefproken, en dit moet alsdan niet enkel eene vrijTptèking, maar tevens, eene betuiging van het hoogde genoegen in hunnen dienst zijn. Ook daar van vindt men meer bij chardin. - Het eenigfte, waarvan ik, in het Oosten, geen ten vollen gelijk voorbeeld gevonden heb, is het vs. 63. voorkomende uitroepen in de ftad, dat niemand jonathan mag befchuldi- gen." michaëlis. ft. 65. Fan den eerften rang.] „ Den titel vaH yriend des Konings hadt jonathan reeds te voren. Uit ons vers ziet men, dat de vrienden des Konings in onderfcheiden rangen verdeeld waren, en dat er van den eerllen, van den tweeden, misfehien zelfs, van den derden rang, waren; bijkans, zoo als men, in Spanje, Grandes van drie rangen heeft." mi- CHAëLIS. Bejluurer van het landfehap.] Judeë. — Ongelukkig maakt grotius hier, door het kwalijk uitleggen van het Griekfche woord, jonathan tot Hofmaarfchalk, of Opperkeukenmeester, of Spijs-opdrager. _ pit hier geheel onvoegzaam. ys 66. Veilig.] Dat is zeker, voor zijne befchul[O 5] di-  fio8 .korte aanmerkingen diners, en zoo, dat zij hun oogmerk niet hadden kunnen bereiken. vs. 67. In het jaar 165.] Voor christus 147. Van den vorigen demetrius.] „ Die vs. 50. in den flag gebleven was. Deze hadt, terftond in 't begin van den oorlog, zijne twee zoons, met zeer groote fchatten, buiten 's lands gezonden, en aan eenen vriend te Kmdus, op wien hij zich verlaten kon, toevertrouwd." wiCHAëus. In zijn vaderlijk land] In Cilicie, hetwelk een gedeelte van zijn vaderlijk Koningrijk uitmaakte. vs. 68. Qntfelde] Omdat demetrius de gunst van zijns Vaders naam voor zich hadt, en door de Jaulo der Kretenzen onderfteund werdt. Te rug naa Jntïöchïè] Van Ptolemais, alwaar ' hij, na zijn voltrokken huwlijk, zijn verblijf fchijnt gehad te hebben. vs. 69. apollonius.] Een Daher, waarfchijnlijk dezelfde, die te Rome een vertrouwd vriend van demetrius, den Vader, geweest was. Tot landvoogd] De Griekfche Tekst is hier duister, maar de zin laat zich, met hetgeen josefus duidelijk heeft, genoeg .bepalen. vs. 70. Op het gebergte] Het bergachtige Jood.fche land gaf den Jooden , in den oorlog, vele voordeden tegen de vijanden. Een dergelijk verwijt, als het tegenwoordige, werdt ééns, door .de oude Dqmasceenfche Syriers, aan de Israëliten gedaan. 1 kon. XX. 23. .■ vs. 71. Komaan enz] „ Een wonderlijke eisch, dien  OVER I, MAKKAB. X. 71-74- 209 dien men, in onze dagen, alleen met lagchen, zon beantwoorden: Maar, apollonius bereikt toch, daar door, zijn oogmerk, dat jonathan kwaad wordt, en hoewel tot een «echt voordeel van 'apollonius, in de vlakte komt." michaclis. ■ vs. 71. Het leger der dalen.j Deze leeswijze heeft MicHAëLis gegist, omdat de gewone, leger der fteden, geenen zin geeft. — De dalen zijn de vlakten, vlakke landen, dus een leger dappere ioléaten, gewoon, in het vlakke veld, te vechten. vs 72. Eén en andermaal] Letterlijk, tweemalen. Vergelijk hoofdst. VI. 47, 48. en IX. 6, 18., maar, daar zijn het jonathans broeders. vs. 73. Geene rots] „ Hij wil het, als eene verachtlijke lafhartigheid, befchrijven, om alleen daar te vechten, waar ment achter rotzen, veilig is, en wanneer men geflagen wordt, altijd eene wijkplaats heeft: de waare dapperheid vertoont zich daar, waar men zich op niets, dan op handen en wapenen, kan verlaten" michaëlis. Geen fteentjen] „ Eene ecnigzins hyperbolifche befchrijving van een geheel effen dal," daar men zich dus ook, met geen fteenen werpen, behelpen kan. — , , vs. 74. Getroffen] Hij werdt toornig, vertaalt de Syriër. 10,000.3 Dus was het leger der Jooden aanzienlijk in fterkte toegenomen, misfehien een gevolg van de vrede, die nien nu, eenigen tijd, genoten hadt, ook, omdat demetrius vergund hadt, troepen aan te werven. Van deze 10,000 man zijn r de  «O KORTE AANMERKINGEN de troepen, onder siM0N, onderfcheiden, ook bleef *>-g, thans, wel 2o,oco Jooden in de wapent geweest zyn zoo als te„ tijde yan ^ * den flag bij fo/W verloor. J 75- >/^.] Of Jafo, ee„e bekende zeeftad en haven aan de Middellandfche zee. vs 78. Z/cA De zin is , hi| hieHt z,ch niet, al wi|de m jonathan aantasten , amr trol a teen ^ voorbij) aIg «Wijken marsch voor, en hoopte daar bi] dat jonathan hém 2ou volgen of aantasten. zg heele oogmerk was , tonathaw ;„ a 7, jokken. * JONATHAN in de vlakte te ys. 8i. &y.] 3j AP0LL0NIÜS b hier, wetn.g kennis, van de waare krijgskunst, en' jonathan maakt zich zijne dwaling, bijzon er ten nutte. Zelfs bij ons, die vuurwapenen h hen doet het fchieten van de ruiterij weinig ui. werking en e.genlijk haar inhouwen !s het vree,, bj st: maar, tegen de pijlen, of werpfpiesfen, der' Ru-tenj was ee„ ge(]oten voetvo]k/door z l ichdden, nog meer gedekt. Daar bij vermoe de £ dejRu"erij' door d* herhaalde onnutte aanvallen dermate, dat jonathan de overwinning gemaklik werdt.» — michaclis. & Fan morgen^ Maar WQrdt dan ^ ^ jonathan niet insgelijks vermoeid , wanneer het «emre uuren onier de wapenen ftondt? - Doch het fchnnt, dat de troepen, onder bevel van n* won, géén deel in het gevecht met de ruiterij heb" ben  over I. makkab. X. 84-89* ben "gehad, en dus, na het afmatten der ruiterij door het volk van jonathan, met verfche krachten op het Syrisch voetvolk is aangevallen. Bethdagm ] Het huis of de Tempel van dagon, Dagon is een oude afgod der Filiftijnen, die reeds, in de Boeken van het Oude Testament, voorkomt. — ,süit onkunde van den Joodfchen Godsdienst,'' zegt MicHAëLis, „nemen hier, andermaal, de vijanden hunnen toevlucht tot eenen Afgodstempel, en meenen daar veilig te zijn; van de uit Kreta medegebrachte troepen kon men dit eer verwachten, dan van die, welke in Ftniciè en Coele-Syrië gew'orven waren." — Maar, mag men niet tevens aanmerken, dat aanzienlijke Tempels, te gelijk, eene foort van fterkten of vestingen waren? vs. 84. Verbrandde ook.] In de Syrifche vertaling ftaat dit omgekeerd, daar verbrandt jonathan eerst dezen Tempel van dagon, en dan Aschdod enz.— Voords zijn Aschdod en Askelon, bekende Filiftijnfche fteden. vs. 89. Gouden gesp ] Een fieraad, welke door de Oosterfche Koningen van dien tijd gefchonken werdt. Mansperfonen droegen ze op de fchouders, om een achter omgeflagen deel van het kleed op te houden , maar de vrouwen droegen ze op de borst. Akkaron (Ekron).] Eene Filiftijnfche ftad, welke, misfehien, aan jonathan, voor zijn perfoon, in eigendom gefchonken wordt. Over het algemeen , zegt MicHAëLis , is hij de man, die vele bijzondere voordeden verkrijgt. — HOOFD-  212 KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XI. vs. i. De Koning van Egypte.] ptolemeus fïlometor, die zijne dochter kleöpatra aan alexander ten huwliik gegeven hadt. Als het zand.] Eene dichterlijke uitdrukking, die bij de Hebreeuwfche Schrijvers niet ongewoon is, om een groot getal te kennen te geven. Met oogmerk enz.] „ josefus 'gaat hier geheel van onzen Schrijver af: volgends hem, hadt ptolsmeus FiLOME-poR het met zijnen fchoonzoon wel gemeend, en is hem te hulp gekomen, alleen alexander zal hem, waarlijk, naar het leven gedaan hebHen, en daar over wordt hij zijn vijand. Êeilisfen laat het zich hier niet wel, deels, wegens de duisterheid van de zaak zelve, deels , omdat ons, mist in dit tijdpunt, fommigen van de beste S hrijvers verlaten, die anders aan de Syrifche gejchiedenis licht geven. Het achterlaten van bezeten in alle fteden vs. 3. ziet er wat verdacht '' MICHAëLIS. i>s. 4. Op hoopen.] Om de zaak hem recht baat1 uèo'r te ftellen, hoewel het hun mislukt, omc di Vorst geheel andere bedoelingen hadt. vs. 5. Zweeg flil.] Hij floeg geen acht op de befcnuldigingen, en wilde zich daar niet mede inhïen, om in zijne oogmerken niet verhinderd te worden, wanneer hij jonathan zich tot vijand Bvaxte. vs. 6. Met groote ftaatzie.] Verg. hoofdst. X. 5S. is. 7.  over. L makkab. XI. 7-ïo. 213 vs. 7. Den Eleutherus.] Deze rivier maakte de landfcheiling tusfchen. %/ë en Fenicie. — Volgends hoofdst. VII. 25, 30. behoorde zij tot het landfehap Hamath. Thans heet zij Nahr-el Bird, of, de koude rivier, en loopt tusfehen Tripoli in Syrië en Orthofia in Zee. Zie Aardrijksk. des Bijbels V. Deel Bladz. 311 — 3*3- vs. 8. Seleucië aan zee."] Anders Seleucia Piëria genoemd, ter onderfcheiding van andere fteden van dien naam, aan den mond van den Orontes, waar deze rivier in zee loopt. Aardrijksk. des Bijbels V. Deel Bladz. 354, 355. vs. 9. demetrius.] nikatorbijgenaamd,hoofdst. X. 67. vs. 10. Wien hij befchuldigde.] „ Volgends josefus, zal antiöchus, waarlijk, fchuldig geweest zijn. Hij verhaalt de zaak dus: ammonius , alexanders gunfteling, ftondt den Koning van Egypte naar het leven, en te Ptolemais was het er dicht bij, dat hem de aanflag gelukt was. ptolemeus begeerde van alexander zijné overlevering, maar» nadien deze wordt afgeflagen, onderftelde hij, dat alexander zelve van dit voornemen geweten hadt. — Bij eene befchuldiging,die op enkel vermoeden en voorgeven rust, is het moeilijk, te beflisfen. Onze Gefchiedfchrijver is alexander genegen, orr dat de Jooden in Palajiina het, tot aan zijnen dood toe, met hem hielden, josefus zal, misfehien, zijne berichten uit eene Egyptisch- Joodfche bron halen , die filometor.genegen is. Over het algemeen, zijn de oordeelen over ptolemeus filomêtor zeer I  ai4 Korte aanmerkingen zeer verdeeld geweest. — Volgends fommigen verdient^ hij den hoogden roem, volgends anderen , juist het tegendeel. — Dat alexander een bedrieger was, daar aan heb ik geen' den minften twijfel, maar ptolemeus, die, met voordacht , in gezelfchap van andere Koningen, eenen zoodanigen bedrieger bezorgd hadt, om den rechtmatigen Koning van Syrië van den troon te flooten, en hem dan zelfs zijne Dochter gegeven, was ook wel niet die redelijk goede man , waar toe josefus hem maakt , maar iemand, bij Wien men de, in het Boek der Makkabeèn verhaalde, booze daad verWachten kan." MicHAëLis. vf. la. Zijn afkeer] MicHAëns vertaalt dit anders: het aangezicht van alexander veranderde, dat is, alexander zag nu de zaak, met geheel andere oogen, aan, nadien het zoo openlijk werdt, dat zijn Schoonvader niet hem te hulp, maar tegeri hem, gekomen was. ff 13. De beide Kroonen enz] De zaak is zeker, en kan niet geloochend worden , maar josefus weet er e^ne aardige wending aan te geven. Die van Antiöchië haateden alexander, maar waren tevens bevreesd voor demetrius , omdat zij van deszelfs Vader Waren afgevallen, ptolemeus nam, daar op, de Kroon zelve aan, doch, alleen met oogmerk, om die, op zijn' tijd, aan demetrius af te ftaan , en dus die van Antiöchië te misleiden. Fan Afië] „ Niet tot Korting van Syrië, maar van Aftë, laat hij zich de Kroon opzetten, en Ko. nis-  OVER I. MAKKAB. XI. I4-18. Sl£ hingen van Afië heeten de Koningen van Syrië, als zij nog Klein-Afië, aan de Noordzijde van den Taurus, bezaten. ' Hij fchijnt dus begeerte gehad te hebben, wanneer hij op den Syrifchen troon gevestigd is, om eene aanfpraak op het, weleer tot Sy~ rië behorende, en hun van de Romeinen afgenomen, Klein-Afië te maken." MicHAëLis. vs. 14. Cilicië] In Klein-Afië, ten westen van Syrië. Be overige enz] De overige landfchappen van 1 het Syrisch Rijk, maar Cilieië was hem getrouw gebleven. ys. 15. En fioeg hem] Bij de rivier Oinopara, Volgends strabo. vs. 17-zABDiëL.] Een Arabisch Vorst, ook volgends ; josefus. Van deze vlucht van alexander, die i hog 500 man bij zich hadt , naa Arabiê, maakt ook diodorus van Sicilië gewag, doch verhaak daarbij, dat hij, door zijn eigen volk, omgebracht I is geworden» vs. 18. Den derden dag] „Volgends josefus, hadt hem zijn Paard, dat voor eenen Olijfant fchrikte, afteworpen, daar bij was hij door den vijand zwaar, aan het hoofd, gewond, en nog naauwlijks, door zijne lijfwachten, gered. De derde dag is, volgends josefus, van dien dag af te rekenen, dat hij het hoofd van zijnen vijand ontving. Vier dagen lang, hadi hij buiten fpraak gelegen, op den Vijfden, kwam hij weder wat bij, en zag het hoofd van zijnen vijand met een groot genoegen , den [P] de#»  216 korte aanmerkingen derden dag daar aan, dat is, den zevenden na de verwonding, fterf hij." MicHAëLis. vs. 19. Het jaar 16?.] Voor christus 145. vs, 20. Den burgt] Deze was nog in de magt der Syriers. demetrius Vader hadt wel de ontruiming van deze vesting, die fteeds een breidel voor de Jooden bleef, aangeboden hoofdst. X'. 32. maar, dewijl de Jooden de partij van alexander hadden gekozen, was de uitvoering niet gevolgd. Thans oordeelde jonathan het een' gelegen tijd, om zich, door geweld, in het bezit van den burgt te Hellen. vs. 23. Met de belegering enz] Geduurende zijn afwezen; de zaak van zijn Vaderland dus hooger achtende, dan zijn eigen gevaar. Men heeft', in de Griekfche Gefchiedenis, in het leven van themistokles, eene dergelijke vaderlandlievende daad, toen hij belastte, dat men de muuren van Atheene zou voortgaan te herftellen, terwijl hij zelve, als gezant, naa Spar te ging, welke ftad zich tegen het opbouwen der muuren en het verfterken van Atheene kantede. vs. 24. Wist te verkrijgen] „ jonathan moet, waarlijk, eene zonderlinge wijze van welfprekendheid gebruikt hebben, om nog de voortgezette be. legering van den Burgt te ontfchuldigen. Wat hij gezegd zal hebben, weet ik naauwlijks te gisfen. Des Konings Vader heeft dien aan hem gefchonken, en de bezetting weigerde, om dat bevel te gehoorzamen? of, de bezetting heeft het, of met alexander, of met ptolemeus, gehouden? of, de;  ÖVER L MAKKAti. XI. 28, 3T0 Si? de Joóden belegerden denzelven tegen zijnen wil? Eene zekere buigzaamheid van zéden , waar van hij den naam hadt, kan er wel veel aart gedaan hebben, en nog meer de vs. 24. gemelde g.-ic.ienken, op de rechte plaats, bij de Hofbedienden, aangebracht." michaclis. vs. 28. Drie rechtsgebieden.] Zie hoofdst. X. 38. Schattingvrij.] „ Men ziet, hoe jonathan meef en meer alles zoekt te verkrijgen, hetgeen demetrius, de Vader, in het X. hoofdstuk, hadt aangeboden." michaëlis. 300 Talenten,] Eene aanzienlijke fóm, bedragende meer dan een milliöen guldens; of hij dit aanbod voor ééns deedt, dan wel als eene jaarlijkfche fom, als eene pacht, waar Voor hij dan zelvé de fchatrihgen zou heffen, hetwelk toch reeds een trap was tot de onafhanglijkheid , is n et zeker. Echter fchijnt dit laatfte het waarfcbijn ijklte te zijn* lv. 30. Broeder.} „Zie de Aanmerking op hoofdst. IX. 18, 25. demetrius , de Zoon, is of van zeiven wijzer, dan zijn Vader, in het geven van de* zen titel, of jonathan hadt de bekwaamheid, om eenen titel te bekomen, die hem zoo vleijend was." MIchaGlis. vs, 31. lasthenes.] Volgends josefus, ëen Kre~ tenzer, die vele hulptroepen voor demetrius, uit Kreta, hadt aangevoerd. Onzen Neef.] „ Dit fchijnt eert titel te zi-'n, bijkans, zoo als wij hem thans ook in d.j Hooffche Taal hebben, Oom, Neef,CouJth." MiCHrtê'us. IPa] fa  3.18 KORTE AANMERKINGEN Vader lasthenes.] Misfehien is die^ lasthenes de vriend, aan wiens zorg demetrius , in zijne jeugd, was aanbetrouwd. Zie de Aanmerk. op hoofdst. X. 67. dan zou hij, waarlijk, de pleegvader van den Koning zijn; anders is het eene foort van hoftitel, 2 chron. II. 12. IV. 16. enz. — Zonderling tevens is het Hofgebruik, dat dezelfde man een' hooger titel krijgt, wanneer aan hem gefchreven wordt, dan, wanneer de Koning hem, in zijne brieven aan anderen, noemt — Vader in het eerfte, en Neef, in het laatfte geval. vs. 33. De drie rechtsgebieden.] Hier zien wij duidelijk, welke de drie rechtsgebieden zijn, daar, in het voorgaande, reeds een- en andermaal van gefproken is, zekere ftreken, die weleer tot Samari'è behoord hadden, en naderhand bij Jude'è gevoegd zijn. Aferema ] De ftad Efraim. joaNN. XI. 54. Lydda.] Zie hand. VIII. 32, 35, 38. Ramathem] 1 sam. I. 1. Misfehien naderhand Arimathea genoemd. Zie verders van deze drie rechtsgebieden, of Kantons, de Aardrijksk. des Bij' hels IV. Deel Bladz. 355 en 357. .... voor de Koninglijke] Hier Tchijht iet, in den Tekst, te ontbreken. Misfehien uit vs. 28. dus in te vullen: En jonathan moet ons jaarlijks 300 Talenten geven voor enz. — de Koninglijke inkotnften, die de Koningen, te voren, genoten hebben van de veld- en boomvruchten. Zie hoofdst. X. %o. vs. 34. Zoutmeiren] Zie boven hoofdst. X. 29. n  over I. makkab. XI. 36"-38. 2.ig Zij zijn aan de Doode Zee, deels, de natuurlijke moerasfen, of lage plaatzen, die de Zee, in het voorjaar, overftroomt, en, bij het te rug keeren, met zout bedekt overlaat, deels, de groeven, die men aan den oever van deze Zee maakt, om, wanneer zij in het voorjaar overftroomt, zout te winnen. — Aardrijksk. des Bijbels I. Deel Bladz. 278 en 404. Kroonen.'] hoofdst» X, 29. vs. 36. Op te hangen.] Waarfchijnlijk in koperen tafelen gefneden, of gegraveerd, gelijk toen de gewoonte dier tijden medebracht, opdat het elk terftond in de oogen valle. - vs. 37. Hier door werdt enz.] De afdanking van alle binnenlandfche troepen, aan welken nu verder geene foldij betaald werdt, gelijk anders de Syrifche Koningen, zelfs in vredestijd, dit gewoon waren, te betalen, volgends josefus, moest de foldaten op het fterkst verbitteren, en daarbij zag het er tyranniek uit, en moest al het volk, ten uiterften , tegen de borst ftaan, wanneer de Koning zich enkel aan vreemde foldaten vertrouwde. — Eilanden.] Kreta, Cyprus, en andere eilanden van den Archipel. vs. 38. tryf0n.3 Eigenlijk heette hij diodorus , en tryfon was alleen zijn bijnaam, hij was uit Apamea, en weleer, als Generaal, bij alexander balas, in dienst geweest. imalkuü.] De naam wordt verfchillend gefchreven , ondertusfchen is deze Arabifche Prins niet de geen, tot wien alexander zelve gevlucht was IP 3] «• 17,  Sao KORTE AANMERKINGEN ff. 17, maar een ander vertrouwd vriend van hem^ aan wien hij zijnen zoon hadt toebetrouwd, bij het begin van den oorlog, zoo als demetrius den zijnen aan zijne vrienden, hoofdst. X. 67. vs, 39. Zich ophouden.'] De Arahifche Prins wilde niet ligtelijk in zijn voordel toeftemmen, als te gevaarlijk voor den jongen Vorst; en liet zich eerst, eene geruime poos daarna, overreden, na-^ dat gebeurd was hetgeen vs. 41 — 53. befchreven wordt. — vs, 40. Verzocht.] Zie hoofdst. X. 32. Het eene voordeel na het ander zoekt jonathan van den zoon te verkrijgen, hetgeen de vader hadt aangeboden, vs. 42, Afgevallen was.] De gefchiedenis van het oproer te Antiöchië, en de beteugeling van herzelve, door vreemde hulptroepen, heeft ook diödorus siculus, alleen meldt hij niets van de Jooden in 't bijzonder, hetwelk hij ook niet nodig hadt te doen, vs. 43. 3,opo van zijne enz,] Deze deeden de zaak niet alleen af, maar met andere vreemde troepen verëenigd. : Maar, onze Schrijver befchrijft de gefchiedenis van Jooden, en fpreekt dus alleen vaq de Jooden, vs. 47. 100,000 menfchen.] De burger-oorlogen plegen de wreedlje en bloedigfte te zijn. Volgends piÖDORUs siculus , verfchoonde demetrius zelfs de vrouwen en kinderen niet, en, gelijk josefus dg zaak verhaalt, is een zeer groot bloedbad be- grir  over I. makkab. XI. 52-58. 221 grijpelijk. Wie zal, ondertusfchen, voor de echtheid van het getal inftaan? vs. 52. Hieldt hij niets] Maar, brak zijn ééns gegeven woord, josefus voegt er bij, dat hij zelfs alle fchattingen van verlopen jaaren heeft ingevorderd — de verpachte fchattingen zal hij weder geëischt hebben, als van ouds. vs. 53. Een kind] Volgends livius, een kind vn:i twee jaaren. vs. 55 De Olijfanten] Niet in den flag, maar toen hij de ftad bernagtigde, daar zij ftonden. En dit was te gemaklijker, vermits het geheele oude leger, waartoe de Olijfanten behoorden, tot hem overging, demetrius hadt zelfs niet ééns Olijfanten tegen antiöchus te veld kunnen brengen, omdat zij niet aan de vreemde hulptroepen gewend waren. Zie verders de aanmerk, op 'hoofdst. VI. 35) vs. 56. De vier rechtsgebieden] Bij de drie bo» ven ft. 33.. genoemd, was een vierde bijgevoegd, het zij Am Ptolemais, hetwelk de oude demetriusaan jonathan beloofd hadt, hoofdst. X. 39. gelijk grotius dacht, of wel Ekron, dat, daadlijk, aan jonathan gefchonken was, hoofdst. X. 89. vs. 57. Tafelfervies] Dus verklaart het grotius. Dit gebruikte in Syrië de Koning alleen , en die geen, aan wien de Koning het vergunde. Gouden gesp] hoofdst. X. 65. vs. 58. Van Tyrusladder tot aan enz] Dat is, van de geheele zeekust. Tyrusladder is één van den Libanon afdalend fteeds lager wordende ge[P 4] ber&  222 korte aanmerkingen bergte of reeks van heuvelen, dat eindelijk aan de Middellandfche Zee nederkomt, en daar een voorgebergte maakt, dat, wegens zijne witte kalkfteenen, nog heden Capo Blanco heet. Zie Aardrijksk. des Bijb. I. Deel Bladz. 322. vs. 59. Eenen krij'gstogt] „ Deze krijgstogten van jonathan zijn geene togten van de Jooden tegen de Syriers, maar jonathan doetze voor den jongen antiöchus , en tegen demetrius : even daarom wordt ook gezegd, dat het geheele Syrifche leger, te weten, dat uit oude inheemfche troepen beflondt, zich tot hem verzameld en hem geholpen heeft, te weten, het was voor den jongen Koning; alleen moest het, nadien het verftrooid was, eenen geleider hebben, die het verzamelde, en deze geleider was jonathan." michaclis. Over den Jordaan] Verg. vs. 62. daar wij jonathan bij Damaskus vinden. De fteden] „ Zijn dit de fteden der Filiftijnen, of de zoogenoemde tien fteden, Dekapalis, onder welke Damaskus de voornaamlte was? De famenvoeging met Damaskus zou dit laatfte bijkans waarfchijnlijk maken." michaclis. Askelon] Eene Filiftijnfche ftad. Ontvingen hem] En hij overreedde hen, zegt josefus, de partij van demetrius te verlaten, en die van antiöchus toe te vallen. vs. 62. Kades] ^Eene bekende ftad in den ftam Nafthali. Zie èe Aardrijksk. des Bijbels, III. Deel, Bladzi 218. Af te fnijden] Onder alle de opgegevene verta-  OVER I. MAKKAB. XI. 63-69. ft2$ lingen en opvattingen van deze woorden, door Mi* cHAëLis aangehaald, komt mij deze zin de natuurlijkfte voor. Dit is overëenkomftig de ligging der plaatzen, zij wilden hem, die heel tot Damaskus was voortgerukt, den terugtogt naa Judeë beletten. vs. 63. Ondertusfchen.] „ Zoo kort dit verhaald wordt, van zoo veel belang was deze verovering voor de Jooden , die nu weder in het bezit van Bethzur, den fleutel van hun land aan den kant van Edom, kwamen." michaclis. In het land.] In Judeë. vs. 66. Het meir Gènefar.] Of de zee van Tiberias, of de Gatileefche zee. Aardrijksk. des Bijbels I. peel Bladz. 374. De vlakte Nafor.] Of Afor. Men denke aan Hazor jos. XIX. 36, 37. Aardrijksk. des Bijbels li Deel Bladz. 375. III. Deel Bladz. 213. VS. 67. Filiftijnen.'] Letterlijk, vreemden, doch, dit woord wordt, in dit Boek, gelijk bij de LXX Taaismannen des O. T., gebruikt voor Fi/ifiijnen. .— Zij waren van de partij van demetrius. vs. 69» Niemand bij zich.] Hier wordt eene befchuldiging tegen onzen Schrijver ingebracht, dat hij ons iet ongelooflijks en fabelachtigs vertelt; hoe, naamlijk, drie mannen een geheel leger zouden hebben tegengehouden en overwonnen. Doch, mijns erachtens , heeft MicHAëLis den Schrijver zeer wel verdedigd, door aan te merken, dat men dit dus te begrijpen hebbe, dat deze twee bevelhebbers, met hunne onderhorige manfchappen, ftand [P 5] heb-  424 korte aanmerkingen hebben gehouden, josefus zegt, met 50 man. Dus zal ook de vlucht der overigen maar weinige minuten geduurd hebben, en zoodra zij zagen, dat dezen, door eenen woedenden aanval, een klein gedeelte der vijanden aan het wijken brachten, zullen zij weder tot den ftrijd gekeerd zijn. vs. 70. Scheurde enz] grotius merkt hier zeer goed op, ter opheldering van matth. XXVI. 62 , dat een Hoogenpriester, in fommige gevallen, zijne klederen kon en mogt fcheuren. Vergelijk hetgeen op de Wet levit. XXI. 10. is aangetekend, en op matth. XXVI. 62. vs. 72. Alwaar zij enz] Het leger fchijnt eene zoo voordelige ligging gehad te hebben , dat zij niet dorften wagen, om het aan te tasten. vs. 73. 3,000 man] josefus heeft 2,000. Veilig enz] Dus hadden de vijanden hun oogmerk niet bereikt, en zijnen terugtogt na zijn land niet kunnen verhinderen. HOOFDSTUK XII. rr. 1. Hem medewerkten] Door de verwarringen, en burger-oorlogen, in het Syrisch rijk, waar 1 door nu aan de onafhanglijkheid des Joodfchen volks flechts zoo weinig ontbrak, dat jonathan zich meer, als een' bondgenoot, die dezelfde rechten lïadt, dan , als een' leenman der Kroon van Syrië, gedroeg. Na Rome] Van de vriendfchap der Romeinen hadden de Jooden tot hier toe wel eenige, maar toch  over I. makkab, XII. i. 2&S toch niet de verwachte voordeden getrokken, daarom wil jonathan het verbond nader vernieuwen. Vergelijk de Aanmerk, op hoofdst. IX. 57» Spartanen] Of Lacedemoniërs, die vermaarde Republiek in Griekenland. — Maar, hier ontdekt zich eene zeer groote zwarigheid, Tusfchen deze Spartanen en de Jooden zal, volgends deze gefchiedenis, een bloedverwantfchap plaats, en deze volken uit éénen Stam hunnen oorfprong,hebben. Dit is geheel 011 waarfchijnlijk, en kan , ten minden, niet bewezen, noch verklaard, worden; alleen zou men kunnen zeggen, dat eene misvatting in eene oude overlevering aanleiding gegeven heeft, tot dit gerucht, welke misvatting, en bij de Jooden,ea bij de Spartanen, zou moeten plaats gehad hebben, zoodat de geringe waarfchijnlijkheid, waar op men deze zaak gegrond hadt, allengs, tot den rang der zekerheden verheven zal zijn, In de daad , de Griekfche en Romeinfche Schrijvers hebben allerhande vreemde gedachten en gisfingen , nopens den oorfprong der Jooden, in het licht gebracht, dus zou er ook eene gedachten kunnen geweest zijn, dat zij met de Spartanen een' gemeenen oorfprong hadden.— Dan, daar zijn, behalven dit, nog meer zwarigheden, wanneer wij hier aan de Spartanen, in Griekenland, denken; bijzonder met betrekking tot den Brief van den Koning der Spartanen aan ONias den Hoogenpriester. Zou, vraagt men, eea Koning van Sparta alleen, met uitfluiting der Effen , of opperde Magiftraatsperfonen, enz. een' brief van dezen inhoud hebben kunnen fchrijven? Wat  526 KORTE AANMERKINGEN Wat moet men van dat oud gefchrift maken, daar de Brief van gewaagt, in welke het zonderling nieuws van de bloedverwantfchap der Jooden gevonden werdt? Hadden de Spartanen ook eene heilige Schrift, zoo als de Jooden? Om niet te fpreken, dat de Brief niet gefchreven is, in den Dorifchen Griekfchen ftijl, dien de Spartanen gebruikten, omdat men kan zeggen, dat deze Brief eerst, in het Hebreeuwsch, vertaald, en daar uit weder, in ons Boek, in hèt Grieksch overgebracht is. Behalven dit zijn er nog meer bedenkingen, hoofdst. XIV. 6. laat het zich aanzien, als of het Sparta van onzen Schrijver verder, dan Rome, van het Joodfche land gelegen was. Ook fpreken de Joo» den, in hunnen Brief, alhier, op dien toon, welke te hoog geftemd fchijnt, indien zij aan het beroemde Spartaanfcke volk onderfteld worden te fchrijven. Dit alles heeft MicHAëus aan een ander volk doen denken , hetwelk hij gemeend heeft te vinden in Sefarad, hetwelk obadja vs. 20. gewaagd wordt , en waar heen de Joodfche ballingen, bij den ondergang van hun land, ook gevoerd zijn geworden, welke, daar, eene aanzienlijke volkplanting gevestigd, en hun eigen Opperhoofd, of Koning, zuüen gehad hebben. Dit Sefarad kan men, met verandering der punten , Spard lezen , en fchijnt het landfehap Bosporus te zijn, gelegen tegen over Krimsch Tartarijë, op de Afiatifche zijde. Dus zullen deze Spartanen, hier gemeld, de Joodfche volkplanting in Sefarad wezen. — Deze opheldering is alszins zeer waarfchijnlijk , het is waar,  OVER I. MAKKAB. XII. 4. 227 waar, hess heeft wel deze bedenking daar tegen gemaakt, dat ,,het zeer ongerijmd fchijnt, op denzelfden tijd, en met denzelfden last, een gezantfchap te zenden, en aan het magtigfie aller volken, en aan het geringde, welks woonplaats niet ééns met zekerheid kan aangewezen worden." Doch, hier tegen kan men aanmerken, dat jonathan van deze Spartanen geene hulp verlangt, maar alleen ten doel fchijnt te hebben, om hun van de broederfchap te verzekeren, en tevens hun bericht te geven van zijnen en der Jooden voorfpoedigen toeHand. vs. 4» Brieven mede.] „ Hetgeen de Romeinen aan de Joodfche gezanten, hier, geven, is bijkans niet meer dan eene reispas, die naar een' brief van aanbeveling gelijkt, en het is den Gefchiedfchrijver tot lof, dat hij er flechts zoo weinig van zegt. In de daad, aan As Romeinen moesten toenmaals de, in Europa nog zeer onbekende, Jooden, wegens mangel aan fijner weelde, verfchil van zeden, en bijzonder wegens hunnen Godsdienst', zeer wonderlijk voorkomen, want, nog lang naderhand, wisten zij zich, van eenen Godsdienst, die maar éénen, nog daarenboven onzichtbaren, God ten voorwerp hadt, geen recht begrip te maken, zelfs cicero verbeeldde zich, dat zulk iet niet paste voor de grootheid, (de majefteit) van het Romeinfche volk , en het moest hun noodzaaklijk, bij het zien van zoodanige gezanten, voorkomen, dat één van beiden verbijsterd waren, of deze of zij, Intusfchen, volgends de zuivere Staatkunde, volgends welke de Ra-  228 korte aanmerkingen Romeinen fteeds hunne bondgenoten zochten te vermeerderen, worden de Joodfche gezanten zoo behandeld, dat zij fchijnen te vrede te zijn» vs. 6. jonathan enz] Wij zien hier üit, dat de regeringsvorm der Jooden thans eene gemengde regeringsvorm was, waar in de Aristokratie, en Demokratie, gepaard ging, terwijl men een hoofd aan het bewind van zaken hadt, te weten den Hoogenpriester. vs. 7. ONias.j ONias IÏI, die zijnen vadef simon IÉ in de Opperpiesterüjke waardigheid was opgevolgd, en die vermaard is, wegens zijne godvruchtigheid. 2 makkab. Hl. ï. enz. darius.] Zoo leest ook de Syriër, josefus heeft er arIus Van gemaakt, omdat men wel twee Koningen van dezen naam arius of areus ondtf de Koningen van Sparta vindt, maar geen' éénen, met den naam darius, maar in den Bosporus kon deze naam gemeenzamer wezen, gelijk michablis heeft aangemerkt. vs. 9. Wij zijn thans] josefus heeft dit in eenen anderen zin, dus: wij behoeven wel dit bericht niet, omdat wij door onze eigene heilige Schriften de zekerheid daar 'van hebben, dan willen de Jooden zeggen: het bericht, dat gij ons van uwe afkomst en verwantfchap met ons gaaft, was ons niet meuw, want wij weten de zaak reeds genoeg uit onze heilige Boeken, en dan zullen zij, misfehien, gedoeld hebben op obadja vs. 20. Heilige Hoeken] „ Dit laat zich Zoo aanzien, als of jonathan geloofde, dat de Jooden, in Se- fa-  over I. makkab. XII. 10,11. £20 farad, deze heilige Boeken niet hadden; en, indien er van den Profeet obadja gefproke'n wordt, dan kan men ook naauwlijks verwachten, dat zij zijne voorzegging hebben konden, want hij voorzegt, toen zij niet meer te Jerufalem, maar reeds in Sefarad, waren." michaclis. vu io. Nemen wij eene proeve] ,, Het fchijnt, jonathan is onzeker, of het gezantfchap ook waarlijk in deze zeer afgelegen landen zal kunnen aankomen," Tijden verlopen] Omtrent 60 jaren. / \* vs. xi. Ten allen tijde] Dat is, ten allen gelegenen tijde, in onze gebeden, en bij onze offeranden. Andere gevoeglijke dagen] Bij de nieuwe Maanen, en op de Sabbathen, enz. Aan broederen enz] „ De Jooden baden ook, op deze dagen , voor de Heidenen , en' brachten zelfs, dagelijks, voor hunne Heidenfche Overheid, offers. De zin is, bij gevolg: Wij gedenken u, in ons gebed, maar niet enkel zoo, gelijk wij voor alle volken bidden, maar, als onze broeders, en op die bijzondere wijze, gelijk wij aan andere, onder de Heidenen verftrooide, Jooden gedenken.— Ook bij de offeranden, zelfs die door moses bevolen waren, maakten de Jooden dit onderfcheid, dat eenigen derzelven voor de Heidenen gebracht werden, (b. v. op het Loofhuttenfeest,) maar andere alleen voor de Jooden. De brief wil, bij gevolg, zeggen : ook bij de offeranden, zien wij 11 niet voor  SgO korte aanmerkingen voor Heidenen aan, maar fluiten u mede in het ge* tal van ons volk in," michallis. vs. 13. Omliggende Koningen.] Van Egypte, en voornaamlijk, van Syrië. vs. 14, 15.] „ Eene wat vergroote uitdrukking, waar door jonathan den Sefaradeners een hoog begrip van de Jooden in Pal> harilijker genegen waren, dan fyem." mi- CH'vëLIS. vs. 33. Magazijnen.] „simon, die, waarlijk, alle ?ij;ie- voorgangers, in fchranderheid, overtrof, zorgt pu daar voor, dat het gevolg van onvoorzichtig, beid, die de vrucht van alle de groote overwinningen van judas makk\beus bijkans te niet gebracht ba It, niet ten tweedenmale zou plaats grijpen. Wij vinden de Jooden. hier, al geduurig verftan- di-  over I. makkab. XIII. 34' 3& a4r diger, hoewel, in het eerfte begin, uit wanhoop, veel dapperer." michaclis. vs. 34. Aan demetrius.1 Die thans in de oostelijke gewesten van zijn rijk zich bevoudt, over den Eufraat, alwaar hij, tegen de Parthen, oorloogde, en in 't eerst eenige veldflag 11 won. Zie de Aanmerking op hoofdst. XH. *4« Vrijdom] Dit kan zijn, vergeving, omdat zij het met zijnen mededinger antiöchls hadden gehouden, en hier op zal het antwoord van demetrius flaan, vs. 39. Maar het kan ook zijn, vrijdom van belastingen. Dan zal de mening m : de Jooden willen den rechtmatigen Koning erkennen, indien zij flechts geene fchattingen behoeven te betalen. In de omftandigheden, waar in demetrius zich bevondt, toen geheele gewesten ven hem waren afgevallen, en, bij de tegenwoordige dapperheid en magt der Jooden, was dit niet af te flaan. vs. 36. Den Hoogenpriester] Dit ambt hadt simon, volgends den wil des Joodfchen volks, aanvaard, na zijns broeders dood. Vriend der Koningen] ,, Misfehien zal het mee*vouwige, Koningen, zeggen, dat deze waardigheid ook op de Opvolgers in het Rijk betrekking heeft, en hij de waardigheid van eenen vriend,in het toekomende, onder alle regeringen, zou hebben. — Dit verdient ook aangemerkt te worden, dat demetrius , hier, aan simon niet den naam van broeder geeft, dien hoofdst. XI. 30. jonathan van hem gekregen hadt. Het één en ander in den Brief is ook meer, volgends de Koninglijke waardigheid, gefteld, b. v. de  &4a korte aanmerkingen de vergeving der vorige misdaaden vs, 39. indien a iders daar de Griekfche vertaling goed is." miCHAëLIS. vs. 37. Gouden Kroon.] Die men aan Koningen plagt te zenden, hoofdst. XI. 35. Het Koninglijke kleed.] Met bont, fabelbont, of bermelin. Men zie verder de aanmerking van MiCHAëus. Geene lasten enz ] „ De fchatting was reeds, eenige jaaren te voren, door demetrius kwijtgefchoiden, en in plaats daar van een pachtgeld van 300 Talenten aangenomen, hoofdst. XI. 28, 29, 34—36. Dan, het fchijnt, dat demetrius dit alles, naderhand, heeft ingetrokken, en wederom de oude fchattingen , door zijne ambtenaren, of geh.d, of gedeeltlijk, laten invorderen, hoofdst. XI. 52 , 53." MICHAëUS. vs. 38. Bewilligd hebben.] „ Alle de hoofdst. XI 30—37. gegeven, en naderhand niet gehouden, voorrechten. — Eigenlijk, verkrijgt dus simon hier niet meer weder, dan hetgeen jonathan reeds gehad hadt, alleen, dat het van nu af meer zeker is, bi■'zonder, nadat hij het geluk hadt, in he volgende jaar, den burgt te veröveren, en, van de Syrifche bezetting uit Jerufalem, geheel vrij te Worden." MicHAëLis. vs, 39. Vergeven wij ulieden.] Te weten, dat de Jooden het, met den Tegenkoning antiöchus, hadden gehouden. — Dit is Koninglijk gefproken, en men ziet daar uit, dat het met demetrius, in dien tijj, niet meer zoo Hecht geftaan heeft. — De  ©VER L MAKKAB. XIII. 40-42. Hi De kroon] Waarfchijnlijk, worden alle deze be. lastingen en fchatten hier, voor het vervolg, kwijtgefcholden, en niet alleen de achterftallige van voorgaande jaren, omdat dit laatfte reeds buitendien beloofd was hoofdst. XI. 34 — 36. Vs. 40. Op gefchreven worden] VergeL hoofdst. X. 36. vs. 41. Het jaar 170.] Voor christus 14^ Verlost] „De mening is niet, dat de Israëliten, in dit jaar, onafhanglijk, en een volle vrije Staat, zijn geworden; dit zou niet alleen aanlopen tegen de gefchiedenis, die in ons Boek volgt, bij voorb., wanneer zij, eenigen tijd, naderhand, het muntrecht als eene vrijheid van den Koning van Syrië bekomen, maar ook tegen den voorgaanden brief des Konings, en zijnen geheelcn inhoud. —■ Zij werden vrij, dat is, zij ftaan nu onder niemand, dan den Hoogenpriester, die een Vafal van den Syrifchen Koning is, en betalen aan andere beambten des Konings van Syrië geene fchattingen, oefenen tevens het bevestigings- en fchattingsrecht, en het recht, om eene armee te houden. Zij hadden dit te voren gehad, of geoefend, maar het waren deels ufurpatiën, en geene volkomene rechten, deels maar voorbijgaande oogenblikken van vrijheid, geweest." JMlCHAëLIS. vs. 42. In het eerfte jaar enz] Deze ip de eerfte gebeurenis, in de Joodfche gefchiedenisfen , waar van nog penningen overig zijn, op welke, gedeeltlijk, simons naam ftaat, maar het jaar dus opge- ge-  #44 KORTE aanmerkingen geven wordt:, In het.... jaar van de vrijheid van Jerufalem, of, van de verlosfing van Si'ón, Hoogenpriester.] Letterlijk: grooten Hoogenpriester, MiCHAëus gist, of er in het Hebreeuwsch geftaan hebbe, Rab, Leer aar, en dat dit een vierde titel van simon geweest zij. — Groot en uitgebreid was de magt, die men aan simon en zijne nakomelingen gaf; zij komt zeer nabij aan de Souvereimteit; naderhand werdt zij nog meer vergroot, en erflijk gemaakt hoofdst. XIV. 41. enz. vs. 43* Gaza] Het is twijfelachtig, of men hier Gazara moet lezen , gelijk josefus heeft, omdat Gaza door alexander verwoest was, (doch, die ftad moet naderhand weder opgebouwd zijn, dewijl zij ook elders in dit Boek voorkomt hoofdst. XI. 60, 61.) ook, omdat joar^es, simons zoon, beneden vs. 54. te Gazara zijn verblijf neemt enz* MicHAëLis neigt echter, om aan Gaza , hier, de voorkeuze te geven. Zie Aardrijksk. des Bijbels V. Deel Bladz. 461. Siededwingers.] Eene machine, door demetrius poliörcetes uitgevonden, om lieden te belegeren, doch, daar dit woord ook in 't gemeen andere fcrijgswerken betekent, bij de belegering van lieden in gebruik, en men uit de eigenlijke Heiepolis, of ftededwinger, niet op de muuren kon fpringen, fchiint het, hier, genomen te worden van de houten torens, die men in eene afgelegen plaats bouwde, en dan, op rollen, al dichter na de belegerde ftad bracht, tot dat men daar uit op de muuren ipringen kon. <. vs. 48.  over 1. makkab. XIII. 4§-54—XlV. U 24g vs. 48. Inwoners in] Dus maakte hij eene joodfche Kolonie van deze Filiftijnfche ftad. vs. 51. Het jaar 171.] Voor christus 141. Gevaarlijkjlen vijdnd] „ Dat de burgt zeer fterk v/as, ziet men uit de voormalige vergeeffche pogingen , om hem te veroveren; en zoo lang hij in de magt der vijanden bleef, hielpen alle groote overwinningen den Jooden niet genoeg, want, altijd behielden de vijanden, in de Hoofdftad zelve, eenen vasten voet, en dan kon eene matige Actie de gevolgen van alle vorige overwinningen vernietigen. Over de 25 jaaren hadden de Jooden deze geduchte vesting op den hoogften berg der ftad Jerufalem, in de magt hunner vijanden gezien: en nu eerst fchijnen hunne zaken goed te worden, nadat zij vaa dezen binnenvijand verlost zijn." MiCHAëus. vs. 52. Vreugdefeest] Dit feest is weder nagelaten, en wel, gelijk het fchijnt, zeer vroeg, want josefus fpreekt er niet van. vs. 53. Zijn verblijf] Waar? Op den Tempelberg? of in den burgt? dit is onzeker. vs. 54. Gazara] Eene fterke plaats, 4 Romeinfche mijlen van Emmaus of Nikopolis, ten noordwesten van Jerufalem. Zie Aardrijksk. des Bijbels UI. Deel Bladz. 199— 20i. HOOFDSTUK XIV. ys. 1. In het jaar 172.] Voor christus 140; Sommigen meenen eene ftrijdigheid, tusfchen onzen Schrijver, en andere Schrijvers, te vinden, omt:ent den  24Ó korte aanmerkingen den tijd van dezen togt van demetrius, dien zij vroeger (tellen, dan onze Schrijver. Doch, te recht heeft MiCHAëus aangemerkt , dat meer dan één jaar, met deze oorlogen van demetrius , tegen de Parthen, verlopen zijn. - Nog meer hulptroepen.'] Zijn oogmerk, op dezen togt was, de zaken zijns rijks in het Oosten te herftellen, en de Parthen te beteugelen, waar na hij, met alle zijne magt, zich westwaards zou gewend hebben, tegen tryfon. vs- 2. arsaces.] Deze was de algemeene naam der Parthifche Koningen van den toenmaligen Stam , de Arfaciden genoemd. Zijn eigen naam was, volgends appianus, fraates. Met last enz.] De echte ftoute ftijl van eenen trotfchen Ajidtifchen Vorst» — De mening fchijnt te zijn, dat men, in den veldflag, des Konings leven moest zien te fparen, en alles aan te wenden, om hem levend in handen te krijgen; en zelfs op eene listige wijze, gelijk ook gebeurd is, volgends den Gefchiedfchrijver justinus. — De Parthifche Koning hadt, daarmede, het ftaatkundig oogmerk, om hem, in 't vervolg, tegen de Syrifche Koningen, als een' Pretendent te kunnen gebruiken, gelijk hij ook hem, na hij gevangen geraakt was, zijne dochter ten huwhjk gaf, en beloofde, gewa» pender hand ] naa Syrië te rug te brengen. vs. 3. Kreeg hef zeiven.] Dus na het verliezen van eenen veldflag; justinus zegt, door list, en Onder fchijn van vriendfchap. Beiden kan famengaan, bij voorb. wanneer men vooraf, met elkan» de-  over ï. MAKKAtl. XIV. 4"** **? deren gevochten hadt, bij bedrieglijke vredehande» Üngen. — De Syrifche gefchiedenis heeft hier gapingen , omdat de boeken der goede Gefchiedfchrijveren van dezen tijd ons ontbreken. — vs. 4. In zijnen roem] „ De zin is, Zij hadde» vreugde oVer de eere, die hij inleidde, en befchotiwden die, als de eere van het gantfche volk, en iéder als zijne eigene, waar op hij grootsch kon kijft Dit pleegt bij eene gelukkige en roemrijke regering te gefchieden." MicHAëLis. vs. 5. Joppe tot eene haven] „ In de Jöódfche Gefchiedenis is dit vah groot belang, en ééne der grootfte weldaaden, die dit volk aan simon te danken hadt; want, van hu afhebben de Jooden het voordeel van eene eigene haven, eene gemeenfchap met de zee, nabij Jerufalem, en zij dreven diert, in 't kort, zoo wijd, dat zij, ten tijde van póivfpejus, mede onder de Zeerovers waren, die voor de Romeinen de Middellandfche Zee onveilig maakten." De overzeefche landen] Letterlijk, de EilandeH Jet zee. — Zie van de haven van Joppe dè Aard* rijksk. des Bijbels I. Deel Bladz. 390. en II. Deel Bladz 286. vA 7. Gazara] Hier uit willen fommigefi Béw*. ten , dat men hoofdst. XIII. 43. Gazara voör Gaza zou moeten lezen. Bethzur] hoofdst* XI. 36. Den Burgt] Te Jerufalem. vs. 8. Het land gaf èni] „ Het fchijnt, dat* bij het overige geluk der regering* nog üitöeineride IR] Vfttcfcfe  «48 korte aanmerkingen vruchtbare jaren kwamen. Men kan deze befchrijving niet lezen, zonder tevens te bemerken, hoe zeer de bijnaam Thasfi, hij of het zal wasfen, hel zal lente worden, hoofdst. 'I, 4, voor simon gefchikt is geweest." MicHAëLis. vs. 9. De ouden.] „ De fpreekwijze is, duidlijk, uit zach. VIII. 4. ontleend. — Over het algemeen, fchijnt onze Schrijver dat Hoofdjiuk van zaGHARia in het oog te hebben, en wel zelfs, als eene voorzegging op de gelukkige tijden van simon aan te merken." michaclis. vs. 12. Elk zat enz.s Eene befchrijving van vreedzame «m gelukkige tijden. 1 kon. IV. 25. micha IV. 4. zach. III. 10. enz. vs. 16. En zelfs heel te Sparte.] „ Dit Spatte, waar van, hier, de Schrijver fpreekt, fchijnt hem nog afgelegener, dan Rome, voor te komen. Dit past op Spart* in Griekenland niet, maar wel op Sefarad of Bosforus, aan de Zwarte Zee, aan de Afidtifche zijde van het Erims-Tartarijê." m. CHAëLIS. Groote droefheid] Niet bij de Romeinen, die zich niet zoo zeer, om den dood van den Jood. fihen Hoogenpriester, zouden bekommerd hebben, maar bij de Sefaradeenen. Hetgeen vs. 17. en 18. volgt, heeft, openlijk, betrekking, op dezen, ea niet op de Romeinen. vs. 20. De Overheden.] „ Zoo veel is duidlijk, dat het met de Jooden vermaagdfchapt volk, aan hetwelk dit gezamfchap was gezonden, thans geene Koningen meer hadt, gelijk te voren." vs. 24.  over. I. makkab. XIV. 44H9 fs. 24. Een" gouden fchild] Deze werden, meermalen , aan het Romeinfche volk vereerd, waar van grotius voorbeelden heeft bijgebracht. Minen.] Zijn dit Attifche of Atheenfche, dan maken zij omtrent 123,625 Dukaten uit; maar zijn bet Joodfche, dan ontbreekt het ons ten eenemale aan een' maatftaf, om ze uit te rekenen." michaSlis. vs. 26. Op den berg Si'ön] Den Tempelberg, en dus in den Tempel, alwaar foortgelijke publieke ftukken werden opgehangen, hoofdst. XI. 37. en beneden in dit hoofdst. vs. 43, 49. VS. 27 — 34O » Alle deze verzen ontbreken, in het Syrisch, in de Parijsfche Uitgave, maar zijn in de Londenfche, uit twee Syrifche Handfchriften , ingevuld, josefus heeft er niets van, ook, in het algemeen, niets, van het opgehangen fchrift op koperen tafelen. Zij zijn verdacht, en moeten ten minften in vele Hebreeuwfche Affchriften niet geftaan hebben: ook is de inhoud dan duister, daa verward, en valt, fomtijds, in het ongelooflijke." MICHAë'LIS. vs. 27. Heeft] De naam van den perfoon is uitgevallen, die het voordel, op den grooten landdag, zal gedaan hebben, waar op het volgende befluit des volks genomen is. Saramel] Dit woord is onverftaanbaar. grotius gist, dat het zijn zal, Afarmei, het voorhof Millo, doch, wat zegt dit? Millo komt, meermalen, voor, maar, wij weten niet van een voorhof muio. |[£ a] »• 3* 1  *$» korte aanmerkingen VS. ja. En kunne foldij betaalde] „ Het is te verwonderen, van waar simon zoo veel eigen vermogen kon hebben, als dit vers verönderftelt. Eene geheele Armee uitrusten, en die kunnen betalen, is juist, hetgeen zelfs krassüs rijkdom noemde. Het bericht ziet er wat verdacht uit." vs. 34. Gazara] Vergelijk weder de Aanmerking op hoofdst. XIII. 43. vs. 37. Bezen Burgt verfterkt] Volgends dezen zin, is dus simon ver af, om den berg, op welken de Burgt geftaan hadt, te Hechten, gelijk josïeus verhaalt, doch tegen alle waarfchijnlijkheid. vs. 41. Voor nu en altijd] „ Dit begrijp ik dus, dat hij, en zijne nakomelingen, deze waardigheden voor eeuwig zullen behouden." michaëlis. Een geloofwaardig Profeet] Niet, de rechte Profeet, gelijk luther Vertaalde, denkende aan den MESSia's. Volgends het Grieksch, moet men vertalen, een waar Profeet, te weten, die omtrent den messi2s, en de regering, verklaring en aanwijzing zal doen. Het is opmerklijk, in dit geheele verhaal, dat noch onze Schrijver, noch de Makka. beefcke Broeders, zich ergens vermeten, op iet onmidlijk Godlijks, of op eenige ingeving, of wonderdaaden. — „ De zin hier is", om de woorden van MicHAëLis over te nemen, „ dat zij simon met zijne Zoonen verklaren voor hunne Vorften, totdat het Gode behage, door eenen Profeet, iet anders te befchikken. Dit is gehandeld, gelijk een volk handelen moest, dat onder eene Godsregering ftondt: doch, hier komen nog bijzondere omftan- dig-  over I. makkab. XIV. 42-49. t5I digheden bij. simon was niet, uit het huis van david , waar aan God den troon beloofd hadt, en uit dit huis verwachtte men toch den messiüs, die , volgends de voorzegging van daniêl , niet i zoo heel lang meer weg kon blijven: wanneer nu God hun, door eenen geloofwaardigen Profeet, ten eenigen tijde, laat bekend maken, wie uit het huis van david Koning zou worden, wie de messiüs lis, dien zij zich, als eenen wereldlijken Koning, 'verbeelden, zoo hadt de regering, die alleen door 1 het volk aan deze nakomelingen van simon was i opgedragen, een einde, en week voor het Godlijk gebod. Ook behalven dit, wanneer God ooit iet, •wegens de regering des volks, door eenen Profeet, li zou befchikken, zoo houdt ditbefluit van het volk op." vs, 42. Dat hij veldheer enz] „ De hier gegeven magt bevat zeer veel in zich, 1.) het geheele beleid in het oorlogen, 2.) het zoogenoemde jus 1 circa facra, en de gehele voorzorg voor den Godsdienst, 3.) de rechts-ambten te begeven, en alle : ambten in openlijke zaken, bijzonder, gouverneurs, 1 bevelhebbers, opzieners van tuighuizen, enz. aan ite Hellen." vs. 43. In zijnen naam] Met de dagtekening van 1 het jaar zijner regering. Zie hoofdst. XIII. 42. Purper enz] De dragt van Oppervorften , die Ihij dan alleen, met uitfluiting van alle anderen, . zal mogen voeren. . vs. 49. Ten dienfle enz ] Opdat deze daar al1 tijd , tot hun gebruik, een affchrift van zouden I kunnen nemen enz. LR 3j HOOFD- li  352 KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XV. vs. t. antiöchus.] sidetes bijgenaamd, naar Side, eene ftad van Pamfylië, zoon van den ouden demetrius soter, en broeder van demetrius nikator, die thans bij de Parthen gevangen was, wiens vrouw hem, nadien zij, door de gevangenis van haren man, weduwe was geworden, in het rijk riep en trouwde. Hij is dezelfde, die joSnnes hyrkan^s , zoon van simon, naderhand tot onderwerping noodzaakte, maar hem en de Jooden zeer gunstrijk behandelde, waarom hem de Jooden toen eenparig den naam eusebius, den Godvruchtigen, gegeven hebben. Uit de overzeefche landen] Letterlijk : Eilanden der zee. Misfehien uit Rkodus, anderen uit Kreta enz, vs. 3. Rustverfloorende booswichten] alexander balas onlangs, en thans tryfon. vs. 5. De vrijdommen] crctius maakt hier de aanmerking, hoe mild deze Syrifche Vorften, gelijk alle overigen, waren, in het beloven en fchenken, van het geen zij niet meer bezaten — men kan er bijvoegen, en hoe weinig ftaat men op hunne beloften maken kon , zoodra zij in de gelegenheid waren, om dje ftraffeloos te verbreken. vs. 6. Een eigen munt] Een teken van opperge» ïag. Zie op matth. XXII. 20. Wij hebben hier Voor reeds gezegd, dat er nog penningen van simon voor harden zijn, reeds vroeger gemunt, dan Ko* »jn§ antiöchus deze vergunning aan hem deedt. VS. 10»  over I. makkab. XV. io-iö. 25£ vs. 10. In het jaar 174.] Voor christus 138. In het land zijner vaderen] In Syrië. vs. 11. Dora] Dor, de ftad, die thans Tartur* heet, en welëer fterk en van belang was. Aardrijksk. des Bijb. III. Deel Bladz, 222. VS. 15. Mogendheden] Letterlijk: landen. — Dat is, aan landen en lieden, die geene Koningen hadden, het zij dan dat zij eigenlijke vrijfteden waren, of onder de oppermagt der Romeinen ftonden. — Deze Brief aan ptolemeus is ingevoegd, om daar uit te zien, van welken inhoud de overige Brieven waren, doch naar de om Handigheden ingericht. —Voor het overige is dit geen Raadsbefluit , maar een Brief van aanbeveling, aan de Jooden gegeven, die uit het Latijn in 't Hebreeuwsch vertaald, en daar uit weder in het Grieksch overgebracht is, van daar vele duisterheden, en het één en ander, dat er zelfs niet Romeinsch uitziet. vs. 16. lucius.] „ drusius verftaat lucius metellus kalvus, die, in het tweede jaar van simon, Burgemeester (Conful} was; grotius, lucius furius filus, die in 't jaar der Grieken 174, en usserius, lucius kalpurnius piso , die in dien tijd, toen antiöchus sidetes naa Syrië te rug kwam, die waardigheid bekleedde. Nadien onze Schrijver alleen den naam van lucius noemt, durf ik niets beflisfen. — Zeer zonderling is het alszins, 1.) dat alleen de voornaam lucius gefteld is, 2.) dat de naam van den anderen Burgemeester ontbreekt. Dit zie ik voor gevolgen van onkunde aan van den genen, welke dezen>Latijnfchen Brief IR 4] het  *54 KORTE AANMERKINGEN het eerst voor de gemeene Jooden in het breeuwsch vertaalde," — MicHAëLis. ptolemeus.] Met den bijnaam euergetes of fyskon, yan Egypte. vs. 19. Te fchtijven] „ Het ondraaglijk gebiedend en ftoutmoedig gedrag der Romeinen jegens Koningen maakt het onderfcheidend karakter van deze hoogmoedige Republiekeinen uit. Ook het softe vers klinkt, naar de gewoone ftoutheid der Romeinen, die het bijkans voor eene'weldaad hielden, de gefchenken van andere volken gunftig aan te nemen." MicHAëLis. vs. tl. Over te leveren] „ Dit was alleen in de Brieven aan zoodanige Koningen of Staaten gefchreven, onder wier heerfchappij zich zoodanige Joa~. den hevonden, welke simon lust hadt, op te ei. fchen," MicHAëLis. vs. 22. demetrius.] „ De Romeinfche Brief fchijnt daaröm aan demetrius gezonden te zijn, omdat de Romeinen antiöchus Sidetes nog niet voor Koning van Syrië erkend hadden, en hem alszins be? fchquwden, als nam hij de regering waar, in de plaats van zijnen Broeder, zoolang die in de fVthifche gevangenis was." michaölis, ATTAlus.] Koning van Pergamus, die, nader* band, zijn Koningrijk , bij uiterften wil, aan dg Romeinen vermaakt heeft. ARiaRATHEs.J Koning van Kappadocië.. arsaces.] „ Koning der Parthen. Aan deszelfs genegenheid en vriendfchap, was simon, voornaamW% g«l«S€?» ««idat zee? vele Jooden, in d$ ge-  ©VER LfMAKKAü/XV. 2j. *55 gewesten van het Parthifche Rijk woonden , die met" de Jooden in Palteftina, zoo wel wegens jaar- ■ lijkfche fchattingen voor den Tempel, als vrijwillige giften aan denzelven, veel famenhang hadden: deels, omdat demetrius, die altijd als een mededinger van de Kroon opgemaakt kon worden, in de Parthifche gevangenis was, en de Koning van Parthië, daar door, in Syrië eenen grooten invtoed hadt. Hij was de gevaarlijkfte vijand der Syriers, en kon, in gevalle van nood, de natuurlijke bondgenoot der Jooden worden. Het is waar, de Rotneinen hadden hem juist niets te bevelen , maar hun woord moest toch bij hem zeker van gewigt Zijn." MICHAëLIS. vs. 23. Sampfame.] Deze plaats kennen wij niet, en de naam is, zekerlijk, kwalijk geichreven. De Latijnfche vertaling heeft daar voor Sampfacus-. — De Syriër Samfon — Daar lag eene Had Sam/on aan de Zwarte Zee, op de oostzijde van Sinope, en MiCHAëus gist, of dit de rechte lezing zal zijn. De Spartanen] Of Sefaradenen. „ Aan dezen behoefden de Jooden wel niet aanbevolen te worden, nadien zij, te voren, reeds met hun in ver. hond Honden: dan, een Romeinfche brief van aan» beveling gaf hun, bij deze landslieden en bondge» poten, een groot gezag." michaclis. Delus] Het eiland van dien naam, één der Cyiladifche eilanden, vermaard door zijnen Tempel aan apollo gewijd. Myndus] Eene ftad en haven in Karic. Sicyon] Eene ftad en haven in Achaïè. IR 5]  &55 korte aanmerkingen Karië.] Een landfehap in Klein-Afië, hetwelk de Romeinen, ten dien tijde, vrij verklaard hadden. Samos.] Een vrij en rijk Eiland. Pamfylië.] Een landfehap van Klein-Afiê. Lycië.] In Klein-Afië. Ook dit landfehap hadden de Romeinen vrij verklaard. Halikarnasfus.] Eene voorname ftad in Karië. Rhodus.] Het vermaarde Eiland. Fafelis.] Eene ftad, op de grenzen van Lycië en Pamfylië. Kos.] Een eiland op de Kust van Karië. Side.] Eene f^d in Pamfylië. Doch ook in Pontas, niet ver van Samfon, lag eene ttad Side, waar Van het landfehap Sidene den naam hadt. Aradus.] De Fenicifche ftad aan de il//V- dellandfche Zee. Deze hadt nog, gelijk men uit de penningen ziet, eenen eigen Koning. . Gortyna.] Eene ftad op het eiland ./freta. Knidus.] Een elhnd niet ver van Rhodus. Cyprus.-] Dit eiland ftondt, ten dezen tijde, onder de Koningen van Egypte. Cyrene.] Stad en landfehap in ook on- der Egypte behorende. Men ziet, ligtlijk,dat deze fteden en landen geheel niet, volgends haare ligging, in orde gefchikt zijn. vs. 25. Der ftad Dora.] In welke tryfon geWeken was. vs. 27. Weigerde enz.] josefüs verhaalt de zaak zoo, dat de Lezer denken moet, dat antiöchus Biet ajleen de gefchenken van simon heeft aange- no-  OVER t MAKKAB. XV, 28-33, 2ST «omen, maar ook, dat deze het leger van eenige noodwendigheden heeft verzorgd, vs. 28. En hem voorhouden moest] „ De eisch des Konings, wanneer ik die uitzonder, die den burgt te Jerufalem betreft, heeft een geheel billijk voorkomen. Wat de vorige Koningen aan jonathan en simon toegeftaan hadden, wit hij houden: dan, nadien hij ondervondt, dat, behalven dien, t simoï* nog fteden veroverd hadt, die té voren niet aan Judeë behoorden, zoo vordert hij ze te rug. De aanbieding, om ze voor 100 Talenten hem te laten, is nog daar bij zeer toegevend. Gazara] Vergelijk hoofdst. XIII. 43- ; vs, 33. BeSntwoordde] „ simon beroept zich cp overoude tijden voor de Babylonifche gevangenis, waar in alle deze landen den Jooden hebben toebehoord. Hij mag geloven; recht te hebben, dan zijn recht is toch zeer twi.feiachtig. Onder de volken kan zekerlijk de verjaring, zonder een eigenlijk vredeverbond, en afftaan van landen, niet gelden, om. dat de verjaring alleen een burgerlijk recht is, het welk ook den tijd der verjaring pleegt te bepalen. Dan de ftaat der Joeden was, ten vollen, door de Bahylonlërs verwoest, zij waren geen vrij volk meer, en werden zelfs in een ander land weggevoerd: de nabuurige volken eigenden zich hun land als verlaten toe, en namen het, met hetzelfde recht, in bezit, gelijk eerst elk volk elk onbewoond deel van den 'aardbodem. Hier was, indien ik zoo fpreken zal, dit volk zelve geftorven , en kon nooit aan oud eigendom weder vorderen. Hetgeen het, bi?  »5' R o rt é aanmerkingen bij zijne wederkeering, bekwam, hadt het aan de genade van cyrus, en der Perfifihe Koningen, te danken , in wier ' rechten alexander, de Groote tradt, en in deszelfs plaats weder eerst de Egyp. tifche, daarna de Syrifche, Koningen; van dezen konden de Jooden geene landen vorderen, die zij, onder cyrus, niet bezeten hadden. Ten minften,* de vraag is zeer in twijfel, wie recht hadt, of antiöchus, of simon? Maar elk kon geloven, het te hebben." michaclis. vs. 36. Van simons pracht] Deze fchijnt aan athenobius te groot voor eenen afhanglijken Vorst, en te KOnmglijk voorgekomen te zijn. vs. 37. Na Orthofd] Eene Fenicifche ftad', niet verre van den Eleutherus. — Anderen zeggen, dat hij naa Ptolemais ontvlucht is. josefus: naa Apa. tnea, en dat hj daar, op nieuw belegerd, gevangen genomen, en gedood is. vs. 39 Kedron] Dit moet men niet verwarren, met Kedron, de beek, ten oosten van Jerufalem. Deze is eene ons onbekende vesting, die niet ver van Jamnia, enz. gelegen moet hebben, grotius leest Gedor, uit de Latijnfche vertaling. HOOFDSTUK XVI. vs. 1. Begaf Zicb] Letterlijk: hij ging op, dat is, hij begaf zich naa Jerufale^, om zijnen Vader bericht te geven, van het aanleggen der vesting Kedron , door de SyrièrS. Jonnes , naderhand hyrkanus bijgenaamd, sifons zoon, hadt zijn vei.  over I. MAR KAB. XVI. A-IA. *59 verblijf te Gazara, hoofdst. XIII. 53. dus moet Kedron niet ver van daar gelegen hebben. vs. 4. En te paard.] „ Hier vinden wij het eerst weder ruiterij bij de Joodfche krijgsheiren. simon is hun aanlegger, zoo als hij den Jooden eene haven verzorgd hadt. In de Gefchiedenis van dit volk is dit altijd van groot belang, hoewel de vraag ontftaat, of voor de Jooden het aanleggen van eene ruiterij nuttig was?" MicHAëLis, vs. 7. De ruiterij.] „ De nog niet genoeg geöefende ruiterij, die in getal den vijanden niet gelijk is , zal door het voetvolk onderfteund worden. Gemeenlijk pleegt zij anders de flanken te dekken, maar van deze inrichting van dagordening gaat joünnes ditmaal geheel met reden af, nadien hij zich op zijne ruiterij nog niet genoeg verlaten kan, en ze meer en meer wil wennen," MiCHAëus. vs, 8. In de vesting.] Kedron. vs. Io. Na deze verrichting.] josefus verhaalt, dat simon, in perfoon, dezen veldtogt heeft bijgewoond, en daar in, aan het hoofd van een ander ligchaam troepen , de volkomene overwinning op de vijanden behaald heeft. vs. 11. ptolemeus.] Wij kennen dezen niet anders, dan uit dit verhaal — alleen, van dezen tijd af, begonnen de zaken der Jooden weder te vervallen, daar, onder hen allerhande ftreeken, inwendige verdeeldheden enz. de overhand namen, en zij ook fpoedig tot eene Koninglijke regeertngs▼orm kwamen. vs. 14. Het jaar 177.] Voor cristus 135. «. i5«  t6o korte aanmerkingen vs. 15. Dok."] Ten rijde van pompejus lagen er twee kasteden bij Jericho, misfehien is één van beiden het onze, met eenen veranderden naam. Voor het overige fchijnt ptolemeus te gelooten, dat hij in de ftad Jericho zelve zijne daad niet kan uitvoeren; hij lokt dus zijnenfchoonvader in de vesting Dok, daar alles van hem afhanglijk Was. **• l6- Lustig waren] Ik geloof niet, dat men genoodzaakt is, dit te vertalen, dat zij dronken waren, maar zij werden rijkiijk onthaald, waren vrolijk, en dachten op niets kwaads. Met z.ijne belde voonen.] JOSEFUS Verhaalt, dat *imon gedood, maar zijne beide zoonen gevangen zijn genomen, welke ptolemeus , naderhand, toen hij van joannes hyrkanus belegerd werdt, op de muuren heeft laten pijnigen. Misfehien , zegt miCHAëLis, verfpreidde zich eerst het gerucht, dat ook deze beide zoonen van simon gedood waren. —- Als nu onze fchrijver nog fchreef, voor dat deze zaak zich ontwikkelde, kan hij verhalen, het geen men algemeen geloofde. Dit is echter eene geheel onzekere gisiing. Ook is het niet uitgemaakt zeker, of onze fchrijver toen, dan wat later, gefchreven heeft. T vs. 19. Joa'NNEs.] Naderhand hyrkanus bijgenaamd. vs- 23. De overige] Of dit van den Schrijver Zeiven , of door eenen affchrijver er bijgevoegd zij, laat grotius in het midden. — Omdat hier volftrekt niets verhaald wordt, van de groote omwen-  over. I. makkab. XVI. 23. *6l wenteling van het geluk, hoe josnnes genoodzaakt werdt, zich aan antiöchüs Sidetes te onderwerpen , als ook, omdat er volftrekt gezweegen wordt, van de achting, die jo&nnes verkreeg, als ware hij een Profeet, befluit michaëlis, dat dit Boek terftond na simons dood zal gefchreven zijn. Eichhorn integendeel befluit, dat de fchrijver laater geleefd moet hebben, wanneer de daaden van joankes hyrkanus reeds waren befchreven. Mea zie de Algemeene Aanmerking op dit Boek.