HET LEVEN VAN F, L. KERSTEMAN, PROFESSOR HONORAIR EN DOCTOR DER BEIDE RECHTEN. BEKEND ONDER DEN NAAM VAN MEESTER FRJNCISCUS, TWEEDE DEEL. Te AMSTELD AM, bij J. B. EL W E, 7*1 D C C X C I I.   CjYoot zal voorzeker de verwondering geweest zijn over mijne gevangeneming, waar van ik in' het befluit van het Eerfte Deel voorloopig gewag gemaakt heb, nademaal de oorzaak weike daartoe aanleiding gegeven had tot nog toe onbekend gebleven is; maar behalven dat ik deeze voorgewende oorzaak voorbedachtlijk verzwegen heb, uit aanmerking dat mij dezelve toenmaals zo onbekend was als tegenwoordig aan den Leezer, zo heb ik het volledig verhaal van fommige weetenswaardige ontmoetingen, die bij gelegenheid II. DEEL. A  Ca; van mijne afhaaling van Schoonhoven na Rotterdam , voorvielen, tot de befchrijving van dit tweede Deel willen befpaaren, ten einde mijne Lezers zo lang, uit redenen van noodzakelijkheid, in zodanige welgegronde verwondering te laaten blijven. liet gehengt mij kortlijk aangeftipt te hebben, dat ik door den Rotter damfchen Onderièhout van driel, met een rijtuig van het Raadhuis afgehaald werd; dit gcfchiedde oi?der zulk eenen onbedenkelijken toevloed vanaanfchouwers, waarvan de meeste mijne belangen zo fterk toegedaan waren, dat ik onbefchroomd, en zonder aan de waarheid te kort te doen, kan verklaaren, dat niets mij gemakfijker zoude gevallen hebben, dan gewelddaa-, dig uit de handen van de Justitie te geraken, in gevalle ik zulks begeerd hadde: wij werden zelfs door een talrijke menigte van hetzamengevloeide volk tot buiten de ftadspoort, alwaar' wij een oogenblik moesten 1H1 houden, gevolgd , wanneer mij andermaal door eenige omifanders gevraagd werd, of er ook gevaar bij de zaak wa*? na dat ik hun verzekerd had dat er geen kwaade gevolgen voor mijn perfoon te duchten waren, liep deeze ontmoeting zonder verdere beweeging nog redelijk vriendlijk, ten minften ongefcoord, af, te meer toen zij klaar  C 3 J fcèmerkten dar ik vrij en onbedwongen naast den Onderfchout zit: vervolgends te Tolker■fluls aangekomen zijride, alwaar wij eenigen tijd blezen pleisteren, en inmiddels een glas wijn dronken, maakte onze aankomst aldaar veel gerucht onder dé boeren, die mij iedeft lange jaaren als Advocaat gekend hadden, en niet heel gemaküjk of zachtzinnig van humeur vallen, zo dat ik nevens den Schout veel werks had om hen tot bedaaren té brengen: om kort te gaan, wij geraakten ten laatften aan de herberg van de tweede fchuur. gelegen ten halven weg tusfehen Gouda en Rotterdam, alwaar wij meer dari twintig rijtuigen, opgepropt van Ileeren en Dames aantroffen, welken uit èene bloote nieuwsgierigheid om mij te zien, zig derwaards begeeven hadden, en met welke wij bijna een paar unreii lang in allerhande vrolijke gefprekken bleeven doorbrengen, tot 'dat men mij eindelijk vandaar na het Raadhuis der laatstgenoemde ftad overbragt. Ziedaar mij dan gevangen, in een tijd dat ïk 45 jaaren oud was, want ik had juist deezen ouderdom bereikt, op denzelfden dag dat ik voor de eerftem al verhoord werd: ik werd den eerden avond opgefloten in een donker en gantsch onvermaaklijk vertrek, dat veel na een önderaardfche fpelonk geleek, en van geen A s  C 4 ) andere meubelen 'voorzien was, dan van twee kribben, bekleed met ftro-matrasfen, een houten bank, en een flaauw brandende aarden lampjen , door middel van 't welke ik aldaar een hoog bejaard man van ten minflen 75 jaa« ren zag zitten, die mij vroeg wat ik daar kwam doen? — Ik kom u gezelfchap houden vader, beantwoordde ik hem: gij had beter gedaan van- gezelfchap in ee?i' wijnhuis te' gaan zoeken,, hernam hij al fpottende: ondertusfchen gaf de befchouwing van de akelige plaats alwaar ik mij bevond, de ijzeren deuren, en het gerammel van de fiooten en grendels, mij ftof tot alierleie ernflige overdenkingen, zo •dat ik genoegzaam den geheelen nacht flaaploos bleef zijn dat nu de vruchten, (overwoog ik bij mij zeiven ) van mijne Jangduurige omzwervingen, van mijne voordgangen ia fommige letterkundige weetenfchappen, van dien grooten naam, dien ik als Advocaat en Autheur verworven heb, in één woord, van die luisterrijke waardigheid waartoe ik in de Rechtsgeleerdheid geftegen ben ? — wel te waar, mijn gantfche levensloop is niet anders geweest dan eene geduurige of liever onophoudelijke ebbe en vloed van aaneengefchakelde gelukken en ongelukken: ik behoor mij derhalven niet te laaten verblooden door fom-  ( 5 3 öflgé uitwendige vertooningen , die in den eerden opflag wel wat angstvallig fchijnen , maar doorgaands niets om het lijf hebben, wanneer men zig onfchuldig bevind, of bij voorraad in het denkbeeld is van het te zijn; en daarom befloot ik, na alles rijplijk gewikt en gewogen te hebben , van in het tegenwoordig geval, hoe zwaar de befchuldigingen ook mogcen weezen, niet te zullen afwijken van die bedaardheid van geest, noch van die kloekhartigheid van ziel, waarvan ik in menigerleie gevaarlijke tijdsgelegenheden weleer doorflaande blijken gegeeven , en die mij nimmer in alle mijne ongnnftige wederwaardigheden verlaaten hadden. Den aanvolgenden morgen werd dit onaangenaam fchouwtooneel met de eerfte verhooring geopend, waarin de Prefident Schepen molewater, die bij onpasfelijkheid van den Hoofdofficier c ordelois, zijn post bekleedde , mij, volgends gebruik, ondervroeg aangaande mijn' naam ,• ouderdom, geboorteplaats, beroep , en religie : zo dra deeze gewoone ondervraagingen afgelopen waaren, vertoonde men mij een zogenoemden valfchen wisfelbrief, getrokken, door de firma van elzevier en rocquette, te Rotterdam, die men beweerde van mijn maakzel te zijn; doch A 3  jf 6 3» ik ontkende zulks volftrekt, zeggende dat ik daaraan geen kennis had: de Onderfchout va^ driel, als bij die varhooring tegenwoordig zijnde, en daar op het woord opvattende, zeide vervolgends, al fcbertfende, dat het fchrift veel naar mijn hand geleek — Wel Mijnheer, beantwoordde ik op den zelfden toon, daar doet zig een merkelijk onderfcheid. op, tusfehen iet dat wezenlijk is, of als zodanig gelijkt; gij zoudt bij voorbeeld na een deugeniet of een lichtmis kunnen gelijken, en on~ dertusfehen een braaf eerlijk man, (zo als ik vertrouw,) kunnen weezen: men begon in de Rechtbank eens over die tegenwerping te meesmuilen, cn hiermede bleef het voor ditmaal bij dat eerfte verhoor berusten. Om tot de worteloorzaak opteklimmen ,welke eene bijzondere betrekking heeft, tot het geval waarvan ik hier boven gefproken heb, en waarover ik eigenlijk voor de eeriTemaal was verhoord geworden , dient men nood' zaakelijk te weeten, dat ten tijde wanneer ik nog te Zalt-Bommel woonachtig was, ald;:ar op een avond in een gezelfchap, daar ik mij tegenwoordig bevond, toevallig het gefprek viel over de Utrechtfche Loterij , waarvan de Loten zo min in de lieden van Gelderland als in die van Holland vrij ver-  c 7 ; kocht misten worden, en het was uit aanmerking van dien , dat wij vervolgends beflooten om onder tien of twaalf goede vrienden een zeker getal Loten van Utrecht te ontbieden, op den voet als de Correspondenten van de gequalificeerde Colleéleurs in de buitenlieden gewoon zijn dezelven te krij gen, naamlijk onder voorwaarde van één clasfe credit, zo dat, volgends gebruik, de betaaling van de heele kooploten der eerde clasie, doorgaands bij de verwisfc-ling van de tweede clasfe, na aftrek van de daarop vallende prijzen , eerst gefchiedt: ingevolge van dit beraamd ontwerp tusfehen deeze Maatschappij Loterijminnaars, werd de bedelling daarvan aan mij opgedragen, en ik verzuimde geen oogenblik om, ter voldoeninge van dien, een' brief aan den Colleóteur van brakel, te Utrecht, te fchrijven, dien ik hem met onze reizende Stadsbode toezond; dan, onaangezien hij in dit geval geen wanbetaaling te duchten had, en de Bode hem bovendien mondlijk verklaarde, dat ik als een gegoed Inwooner van Bom* mei, aldaar met een bemiddelde burgerdochter getrouwd was, zo weigerde hij echter zig deezen voorflag te laaten welgevallen, en fclireef mij tot antwoord, niet gewoon te zijn aan particuliere perfoonen Loten te verko»pen of afA 4  ( 8 ) tezenden, dan onder contante betaling: wij fchreven daarop met het voorendaande oogmerk, aan den overleden Collecteur willem mulder, die, zonder de minde bedenking daaromtrent te maaken , ons aandonds de ontboden Loten , onder de gevraagde voorwaarden , met den Bode van Bommel toezond: het gebeurde vervolgends twee of drie jaaren daarna, dat zeker onbekendperfoon,zignoemende vander laan, zig ten huize van den Collecteur van brak el vervoegd hebbende, om in de laatde clasfe van de Utrechtfche Loterij, een groote partij heele en gedeelten van Loten te koopen, hij aan dien zo genoemden van dek laan, welke bij, volgends zijn eigen voorgeeven, nimmer gezien of gekend had, onder afgeeving van een geaccepteerden wisfelbrief, ten laatften van elzevier en r o q u k tte, te Rotterdam, niet alleen de gevraagde Loten, maar bovendien nog een aanmerkelijke fomma gelds,zamen meer dan duizend guldens bedragende , zonder . de minde zwarigheid, goedwillig overhandigde; dan, terwijl naderhand, bij onderzoek, bevonden werd, de afgegeeven wisfelbrief valsch te zijn, en de perfoon van van der laan nergens bekend of te ontdekken was, zo viel de Collectear van brak el, daardoor in het verkeerd  c 9 5 denkbeeld dat ik de; perfoon moest zijn, die hem deeze Hechte part gefpeéld had, en in dat begrip werd ik aangaande • deeze zaak crimineel aangeklaagd; maar behalven dat de ongegrondheid van zulk eene zwakke verdenking aanitonds bij den Rechter in het oog liep, vermits iemand ftapelzot moest zijn,om, na dat hij eerst aan een welbekend en gegoed Burger van een nabuurige ftad , op voorgaande verklaaring van een' Bode , van dezelfde plaats, het verzochte credit had geweigerd, naderhand aan dezelfde perfoon , die hij nooit gezien had, onder een verbloemden naam, op zijne eerfte vertooning, zuik een capitaal op een losfe >voet voortefchieten , zo gaapte het als een oven, dat ik, die federt lange jaaren als Advocaat en Profesfor binnen de ftad Utrecht, bij mijnen rechten naam bekend ftond, het zoude hebben durven waagen, om, ter bedervinge van mijnen gantfeben welvaart, en buiten vooruitzicht van crimineele gevolgen, dergelijken ftap van falfiteit, en onder eenen aangenomenen verbloemden naam , te begaan. Hoewel het verhaal rakende het tegenwoordig tijdperk mijner levensgevallen waarfchijneHjk aan het meerder getal van mijne Lezers wat verdrietig en droog zal voorkomen, kau A s  ik nogihans zodanige belangrijke gebeurtenis fen welke de voornaamlTe pronkftukken va» mijne gedenkfehriften uitmaaken , met geen welgevcegelijkheid overflasn; ik zal daarom vervolgen aantemerken , dat er tusfehen den 20 maart van het jaar 1773, wanneer de eer11e verhooring voorviel, tot den 19 augustus van het zelfde jaar, toen ik in een ordinaris proces werd ontvangen, nog twaalf andere verhooringen voorgevallen zijn, waarvan ik in forsmigen van dezelve een fcherpe ondervraging van drie , vier , tot zeven uuren achter eikanderen onderging, en bij dergelijke .gelegenheden tegen een menigte Getuigen dia mij bezwaarden , en wier verklaringen door den Hoofdofficier cordelois, met dat oogmerk ingewonnen waren, geconfronteerd werd, als wanneer, gelijk in crimineele Rechtspleeging doorgaands gebruikelijk is, aan zulke bezvvaarende getuigen den eed in mijne tegenwoordigheid moest worden afgenomen: onder anderen gebeurde het in een der verhooringen, waarin de confrontatien van getuigen plaats had, dat een zekere Dame, die ik niet geheugde al mijn levenstijd gezien of gekeni te hebben, haar afgegeeven verklaring ten voordeele van den Hoofdofficier zullende bezwecren, vóór het afleggen van den eed in  de Raadkamer voor de volle Rechtbank van Schepenen, in een flaauwte viel; men bragc haar een' ftoel, en bediende zig van een behulpzaam reukwater, om haar van die bedenkelijke bezwijming te doen herkomen, terwijl ik van dit kortftondig tijdftip gebruik maakte, om een woord tot Schepenen te fpreeken: Zie daar Rechters, zeide ik, de voorboden yan een"" eed die niet veel goeds belooft? na dat nog verfcheidene verdachte wisfelbrieven en andere foorten van handfehriften, die ik meest allen ontkende tot mijnen laste ingebragt waren, en de verhooringen vijf maanden lang geduurd hadden, werd ik vervolgends in een ordinaris proces ontvangen , en daarop terflond in de burgergeizeling geplaatst, alwaar ik de yrije toegang van alle mijne Bloedvrienden, en bijzonder van de Praöizijns verkreeg, die ik verkozen had om mijn zaak te verdedigen. Het begon nu hoog tijd te worden, om op mijne zelfverweering bedacht te zijn, en de handen aan het werk te (laan, ineen geval dat ik niet alleen met eene al te groote onver* fchilligheid behandeld, maar zelfs tot hier toe als een louter kinderfpel befchouwd had; het eerfte hulpmiddel waarvan ik destijds gebruik maakte7 helrood inzonderheid hier in, dat ik voor eerst den Advocaat hartog, een kun-  dig en voorzichtig man, met wien ik federt lange jaarcn eene onverbrekelijke vriendfchap onderhouden had, bij mij in de gevangenis ontbood, met verzoek dat hij zig met de verdediging van mijn proces wilde belasten,het geen hij goedwillig aannam, en naderhand ook met veel roems volbragt, terwijl ik ten zelfden tijde den Procureur van der me ij, niet minder beroemd door zijne bekende ondervinding en bedre« venheid in de Rechtzaaken,verzocht om mij tegen den Hoofdofficier te willen bedienen: ondertusfchen dat deeze alleerfte poogingen met eenen volmaakten goeden uitflag gelukt waren, raadpleegden wij vervolgends van hoedanige bekwaame maatregelen wij ons in de tegenwoordige omftandigheid behoorden te bedienen, en na verfcheidene zamenkomfien aam gaande dit onderwerp gehouden te hebben, waren wij eenparig van begrip, dat men, zonder zig in de aanklagten van den Hoofdofficier voor eerst in te laaten, beginnen moest, met de exceptie van incompetentie, of, om het in de moedertaal uit te drukken x de onbevoegdheid van de rechtbank te Rotterdam, ten opzichte van mijn perfoon, voortewerpcn, en waarlijk dit had zijn grond, want behalven dat ik, te Bommel- woonachtig zijnde, te Schoonhoven gearresteerd werd, zo bleek het daar ik  X '3 ) te Rutterdam, alwaar ik geen misdaad begaan had, noch daar op betrapt was geworden,.gevangen gehouden werd; doch om alle bedenkelijkheid daar over wegteneemen , beflooten wij, voorzichtigheidshalve, dienaangaande hec icbrifceüjk Advijs van drie onpartijdige Rechtsgeleerden, nopende dit gewigtig befluit, alvoorens intewinnen. .Dit drietal Advifeureh bettoni in de. meer dan eenig ander beroemde Advoeaaten van hamel, van old enb a r nb v e ld genaamd, witte tullingh,. en nog een ander on» bekend Rechtsgeleerde van een beproefde ondervinding, welken, bij wijze van een zeer volledige misfive adviTeerden, gelijk zij dit hun uitgebra^t Advijs met eene menigte beflisfende Wetten ftaafden, dat ik wel degelijk en met veel gegrondheid de exceptie van onbevoegdheid , raakende het rechtsgebied van de Rotterdamjche Rechters, ten aandien van mijn perfoon, kon voorwerpen: achtervolgends dit eenftemming, gevoelen werd die exceptie door den jongilen Advifeur, zijnde de Advocaat tullingh, tegenwoordig Fiscaal van Braband, met eene ongemeene welfpreekendheid bepleit: wij verlooren echter deeze voorgeworpene excepde, zo als wij zeer wel voorzien hadden, om dar het van zelf fpreekt, dat een  ( H ) Rechtbank die tegen iémand ten onrechte eëtf Decreet van gevangenneming heeft verleend, niet gaarne door zijn eigen vonnis zijnen bedrevenen misflag, ten dien opzichte, Openbaar ten toon gelteld ziet: hoe zeer, uit redenen van noodzaakelijkheid, van dat vonnis aan den Hove van Holland geappelleerd werd , zó moest dit hooger beroep blijven fleekert, uit aanmerking dat Mevrouw bogerd, mijne Tante, volftrekt weigerde, mij met dé bentf* digde penningen, ter voordzetting van het proces te onderfteunen, onder uitdrukkelijke verklaring, dat zij mijn perfoon als een Verrot lid van de familie affneed, en dus befloot ik,' inet gemeen overleg van den Advocaat hartob, en den Procureur van dermeij om regelrecht tot de verdediging van de principaale zaak overregaan. Ik had waarlijk geen berouw van de voorgeworpene exceptie, op zulke eene wijze verloren te hebben, en bij Schepenen van Rotterdam gebleven te zijn, want behalven dat zo wel de crimineele als de burgerlijke zaaken in dit, (zonder vergrootende loffpraakj' roem verdienende Collegie van Justitie, met de uiterfle oplettendheid en nauwkeurigheid behandeld worden , zo werd mij onder de voorzitting van den nooit volprezen Prefident S'che-  ( 15 ) pen, Mr. tjalk van te ijlingen, ceri man die bij zijne onbegrijpelijke kundigheden alle de ncodzattkeiijke eigenfchappen van het Kechtersampt volmaakt bezat, de weg van defenfie geiöifelijk gemaakt, en ik heb mij uit pligtfchttldïge gevoelens van dankbaarheid, naderhand hartWjk verblijd, dat de weêrgaêlooze verdionfren van zulk een puik-verfhnd van ons vaderland, met de aanzienlijke waardigheden van Raad in de vroedfehap, Bewindhebber van de Oost-bidijche Compagnie, en Raad Fiscaal Van het Collegie ter Admiraliteit te Rotterdam, vervolgends zijn bekroond geworden. Om de befchrijving van alle de omftandig* heden belangende dit zo veel geruchts gemaakt hebbende proces, zo veel Mogelijk te bekorten, zal ik mij alleen bepaalen om als in vervolg van dien te verhaa!en, dat mijne zaak iri het laatst van de maand December van het jaar 1774, en bij gevolg na ruim een-en-twintig maanden lang gevangen geweest te zijn, door den Advocaat hartog, geduurende vier dagen achter elkander, en onder eenen onbefchrijvelijken toevloed van aanhoorders, die van alle kanten, wegefls de zeldzaamheid van het geval, derwaards uitgelokt waren,bepleit werd:, alle de Praétizijns, daarbij tegenwoordig zijnde , hebben zonder partijdigheid openhartig  C is ) moeten bekennen, dat er, zo van wegen ds Advocaaten van den Hoofdofficier, als van de mijnen ; alles bijgebragt werd wat de kunst der Rechtsgeleerde weetenfchap in dergelijke gelegenheid kon opleveren , waarom ik het der moeite waardig acht fommige gedenkwaardige bezonderheden die Pro en Contra aangehaald werden, hier door eene nader verklaring, optehelderen. Men, beweerde onder anderen aan de zijde Van den Hoofdofficier, bij de pleidooje van eisch, dat ik het ontvangen geld van een geprotesteerden Wisfelbrief, onmiddelijk na het protest weder betaald of terug gegeven had, om dat ik wist dezelve gefabriceerd te hebben of valsch te zijn, en de gevaarlijke gevolgen daarvan door zodanige volvaardige betaaling had willen voorkomen; hier tegen werd aan onzen kant, op het gezach van welbekleede Rechtsgronden ihandegehouden, dat alfchoon iemand een wisfelbrief endosfeert, dien hij wist of ten minden prefumeerdevalsch te zijn, zonder den maaker of fchrijver van de valfche handtekening van dien te weezen, niet ge. zegd kan worden een blijkbaare en bij de wetten verboden falfiteit te hebben begaan, zo dra hij na het. gedaan Protest de genoten penningen, met de daarop gevallene onkosten aan- flonds  ïtohds en zonder de minfte uitftel voldoet | om reden dat in een zaak waarbij niemand Verkort wordt , onmogelijk eénig bedrog > list, of falflteit onderfleld kan worden begaan te zijn: boven en behalven alzulke voornaame aanhalingen die van weêrskanten tot mijn lasteu op het tapijt gebragt^ en door den Ad. vocaat hartoö, even volgeestig wederlegd Werden > kw. ,en nog foilmige andere dingen raakende den zwendelhandel al pleitende in aanmerking, doch welke, als van minder belang zijnde, ik onaangeroerd voorbij zal gaan. Men zal zig moeten laatert welgevallen, dat ik, zonder de paaien van eene welgefchikte levenïbefchrijving te overfchrijden, vooreen poos den draad afbreeke, van het verhaal rakende het verder beloop van dit zo veel ge» ruchts gemaakt hebbende proces, terwijl ik mij in de noodzaakelijkheid bevind , van eene aanmerkenswaardige ontmoeting te moeten gewaagen, welke geduurende de laatfte agt maanden van mijne gevangenis onder het Raad* huis te Rotterdam voorviel, en het geen destijds zo ongeloof baar voorkwam, dat men eerst in het denkbeeld viel dat ik van mijn verftand beroofd was, en vervolgends in het begrip ge« raakte, dat ik onder den dekmantel van krank- II. deel. B  C is -> üin'.iigheid bedoelde', om van de gevolgen van die crimineel proces op eene gemaklijke wijze ontflagen te worden , hoe wel deeze beide ongegronde verdenkingen na voorgaand onderzoek1 van zaaken welhaast in rook verdweenen; alvoorens tot ontwikkeling van zulke een ongehoorde err bijna voorbeeldelooze gebeurtenis toetetreeden, behoor ik voor eerst den leezer te waarichouwen, dat hij de navolgende driederleie onderfcheidene zaaken in overweeging gelieve te neemen, eer hij een onpartijdig oordeel over dit oplettenswaardig geval veile: naamlijk in de eerfte plaats, dat ik nim« mer met het zwak van bijgeloof bezet ben geweest , ten tweeden dat ik toenmaals, als van een .vrolijk of blijgeestig humeur zijnde, nog zeer onbezorgd in den gevangenflaat leefde, en ten derden dat ik, zo als naderhand gebleken isr wat al te ilerk vooringenomen was mét den onzekeren uitflag van mijn proces, om mij van eenige beplimpingen, hoe genaamd, in dat tijdftip te hebben willen bedienen , welken misfehien den loop daarvan hadden kunnen flrem» men. Sedert den tijd dat ik in e?n ordinaris proces ontvangen, en in een der geizelkamers overgebragt was , had ik vervolgends kennis gemaakt met zekeren deutz, een ordentelijk.  C *9 O jong "nan i van de ftad Rotterdam ^ en eèti Wijnkooperskneclu van zijn beroep, welke wegens voorgewenden fluikhandel aangeklaagd ge. worden zijnde , mee den Hoofdofficier daarover in proces was geraakt, en juist destijds naast mijn vertrek in de andere geizelkamer zat, zonder dat wij elkander konden zien; wij verlieten doorgaands halve nachten met allerhande vrolijke vertellingen, of ook fomeijds met zulke reden wisfeiingen die. tot onze toenmalige omftandigheden betrekkelijk tvaren, behalven dat ik, om onledig te blijven, uit tijdverdrijf verkoos de meeste winteravonden en nachten, met Ichrijven of leezdh van hoeken» naar mijnen .'maak, doortebrengen: het gebeurde eenmaal dat mijn vriend dkutz, mij het leven der Hollandiche zeeheiden geleend hebbende, om op mijn gemak uitteleezen, ik zo veel behaagen in deeze leevensbefchiijving en inzonderheid in de gevallen en daden van den beruchten zeerover compaan fchepte, dat ik befloot dien geheelen nacht te zullen opblijven , ten einde aan mijnen weetlust te voldoen : in gevolge van dit beiluit was de ftadshuis klok bereids middernacht geflagen, rzonder dat ik zulks gehoord had, wanneer ik jn het midden van mijn leesvermaak plocfelijk gettoord werd door een zachte ftem, die mij, Ba  ( 20 ) bij mijnen naam riep; trouwens dit gebeurde heel dikwijls in den laaten avond, en nog meer in de voornachten, wanneer de een of andere goede vriend, na zijn huis gaande, mij'voor het gefloten vengfter kwam aanfpreeken, of uit vriendfchap het voorgevallene nieuws van delrad kwam verhaalen : in dat denkbeeld mijn boek opde tafel nedergelegd hebbende, begaf ik mij na het voorlte gedeelte van mijne ongemeenruime gevangen kam er, om te hooren wie tog deeze lastige nachtbezoeker rnogt zijn; doch daar mijne herhaalde vraagen geen artwoord kreegen, ging ik half boos weder terug, na den achterhoek van de geizelkamer, welken ik gewoon was al fchertfende mijn ftudeerkamer te noemen; dan, ongevaar een half quartier uurs daar na, werd ik met een veel harder Hem andermaal bij mijnr naam geroepen, waar» op ik de kaars in mijn hand nam, en met een groote drift na het vengfter liep , vragende heel misnoegd of men de fpot met mij dreef? doch , terwijl zulks wederom onbeantwoord bleef, vroeg ik vervolgends aan mijn* vriend deutz, of er iemand aan zijn vengfter geweest ware? hij; antwoordde, tot nog toe niémand vernomen te hebben, zo dat ik hier door niet uit den droom geraakt zijnde, met geen minder verwondering dan onvergenoegd^  C «i ) heid ten tweedenmaale na mijn achterfalet keerde , met het oogmerk om het overige van de nacht met leezen te zullen doorbrengen, zonder mij verder aan eenig geroep te bekreunen: ondertusfchen hoorde ik de klok één uur flaan, toen ik voor de derdemaal met zodanig een vervaarlijke en ontzachlijk harde Mem bij mijn1 naam geroepen werd, dat ik van verbaasdheid het boek uit mijne handen liet vallen-, doch nademaal, ongeacht deeze kleine fchrikbevanging, mij op dien tijd geene ontmoeting, hoe akelig ook, verbloden kon, vloog ik met een blakende gramfchap, na alvoorens twee kaarfen ontdoken te hebben, tot de galderij waarop het vengfter van de ftraat uitkwam , vraa«ende aldaar al vloekende, of men mij den gantfchen nacht de rol van een zot zocht te 'doen fpeelen? maar hoe onuitfpreekelijk mijne ver wondering in dit geval moet geweest zijn, zal men gemaklijk begrijpen wanneer ik zeg dat mij ah met een zachte ftem in de ooren geblazen werd: Ik ben de duivel die u komt bezoeken! hoe weinig geloof ik in den eerden opflag aan dit oorengeblaas floeg, en hoe onbevreesd ik mij bij zulk eene angstvallige gelegenheid ^edragen heb, blijkt onder anderen daaraan, dat ik mijn vriend deutz, aandonds al [pottende toeriep: Ik heb van deezen nacht MijnB 3  c H i heer den duivel tot gezelfchap gekreegen, mogelijk dat zijr.e gantfche familie volgen zal! Wij begonnen daarop te zamen hVrtjijk te lagchen, en terwijl ik zo min als hij de ontknoping van dit wonderbaar voorval begreep, verbeeldde ik mij dat zulks een harfenfchim was, niét waardig om 'er een oogenblik langer over te denken. Onaingezien zulke eene betoonde onverfchilligheid ten opzichte van eene onbegrijpelijke ontmoeting, waardoor ik voorzeker met een oogfchijnelijk gevaar bedreigd werd, bleef het echter 't overige van de nacht daar bij niet berusten, want behalven dat het ongewoon gedruis hoe langer hoe meer in] mijn gevangekamer begon te vermeerderen, zo hoorde ik vervolgends met een klaare item, gepaard met een onnatuurlijke uitfehaatering van ge« lach, genoegzaam alle mijne voorgaande lotgevallen en bedrevene misftappen zo nauwkeurig vertellen, dat mijne tot nog toe geblckene onvervaardheid daardoor welhaast verdween, te meer om dat verfcheidene gebeurtenisfen welke mij door langheid van tijd uit het geheugen gefchoten waren, hierdoor aanftonds weder te binnen kwamen, zo dat op onfeilbaare gronden, ligt te befluiten viel, dat geen mensch dezelve wist, of met eenige mo  ( =3 ) gelijkheid verhalen kon; intusfchen liep- die altereerde verfchrikkelijk bezoek in den mórgenftond, wanneer ik niets meer vernam, nog gélukkig af, zonder dat ik zeggen kan, geduurende'al dien tijd iets zichtbaars ontdekt of beipeiird te hebben, dat na een fpookgeval geteek, gelijk voorbarige perfoonen het naderhand daarvoor hebben willen doen doorgaan: Ha dat ik een paar uuren gdlapen had, en bij mijne ontwaking deeze voorgevallene ontmoeting eens wat nader begon te overweegen , befchouwde ik zulks als een loutere verbeelding, of liever als eene foort van droom, waar* van geen wezenlijkheid beftond, en ra dat begrip nam ik mijne gewoone vrolijkheid weder ran: hoe zeer nu zodanige kwalijk geplaarfté kloekhartigheid mij wel voor een poos gerust ftelde, vielen nogthans dc gevolgen van die zaak vlak tegen mijne verwachting uit, dat is te zeggen, dat ik federt den iafjvafrg van dc voorverhaalde wonderbaare en onaangenaame ontmoeting, niet alleen onophoudelijk alle nachten, maar wat meer is, geheele dagen door de aanvechrngen van den duivel op eene onzichtbaare wijze geplaagd werd, waardoor ik ten laatften tot zulk eene bedwelmdbeid van verfland geraakte, dat mij in het af» gemecne denkbeeld, dat ik krankzinnig gcB 4  C M ) worden was, op last van den Rechter, een perfoon uit het ftads werkhuis tot gezelfchap en bewaaking toegevoegd werd. Ik kan met geen dilzwijgen voorbijgaan, eene aanmerkenswaardige bijzonderheid welke tot dit geloofwaardig en oprecht verhaal eene bovengemeene betrekking heeft, naamlijk dat ik in het midden van mijn losbandig en ongodsdiendig gedrag wel altijd aan een Opperwezen, maar nimmer aan een duivel noch hel geloof geflagen had, welk wezen ik, in navolging van fommige zogenaamde fterke verhanden , of liever dwaaze vrijgeesten, voor een kinderfprookjen hield, en dat mij in het eerde nachtbezoek van den plaaggeest verfcheidene maaien met verdaanbaare woorden toegeroepen werd, dat hij van hooger hand gezonden was om mij daaraan te doen gelooven. Zo lang de perfoon die men tot gezelfchap bij mij in de geizelkamer geplaatst had aldaar verbleef, fcheen het dat ik voortaan van alle ondraagelijke kwellingen zoude ontfiagen blijven; want geduurende al dien tijd vernam ik niets dat mij ontrusten kon, weshalven ik, het geen verwonderlijk voorkomen zal, dikwijls daardoor in de onzekerheid, of om mij beter üittedrukken, in eene foort van twijfelmoedigheid gebragt werd, of al het gebeurde ten  C *5 J dien opzichte geene inbeelding ware, welkg door verftandberoving veroorzaakt kon zijn; ondertuifchen werd ik rasch uit dien maal-' ilroom getrokken, door een nieuw voorval, dat niet alleen mij, maar zelfs de gevangenbewaarder en zijn' knecht ten uiterilen ver* baasde; want toen christiaan, zijnde de perfoon die men mij tot gezelfchap toegevoegd had, na drie dagen bij mij geweest te zijn, op een nacht zo luidkeels begon te lagchen, dat ik er van ontwaakte, en, in de verbeelding dat hij droomde, hem willende wakker maaken, zag ik dat hij al lagchende uit zijn bedftede fprong, en plat op den grond ging nederzitten; ik vroeg hem na de oorzaak van zijne ongewoone blijdfchap ? vermits hij doorgaands niet alleen zig in een zwaarmoedig hu» meur, en vol gepeinfen bevond, maar bovendien zodanig fomber gelaat had , zijne wezenstrekken zelden tot lagchen gefchikt waren, en terwijl ik geen ander antwoord van hem kreeg, dan dat hij zig niet bedwingen kon van lagchen , om dat het zo plaifirig regende , hoewel het toen helder weer was, meende ik in den eerden opflag, dat hij deeze kluchtigs vertooning verzonnen had om mij vervaard te maaken , zo dat ik , in dat begrip opgedaan zijnde, vervolgends voorfloeg zamen ee« B 5  C *<5 J pijp tabak tè rooken, doch nademaal et geen middel was om hem tot bedaaren te krijgen, en ik geen kans zag, hem door treurige verhaaien van zijn onbegrijpelijken lachlust aftetrekken, moest ik geduldig de komst afwachten van den knecht die ons tegen den mor genftond het ontbijt bragt : inmiddels was Christiaan, door zijn flerk en onophoudelijk lagchen, in eene foort van ftuiptrekking vervallen , waardoor op last van den Cipier aanflonds een' Geneesheer gehaald werd, die hem door het gebruiken van een flaaprniddel tot bedaaren bragt: ik vroeg christiaan, zo dra hij herfteldWas, Wat de beweegendc oorzaak van zijn onnatuurlijk gelach was gewees-? „Mijn lieve vriend", zeide hij, „ik weet er geene andere reden van te gèév'èn , dan „ dat ik nu met u in één begrip ben, dat hie; „ de duivel regeert"! met deeze verklaaring voldaan zijnde, Werd christiaan, na verloop van vier weekén tijds, op vrije voeten gefield, en dus bleef ik federt zijn vertrek alleen in de geizéïkarher zitten. Indien ik geduurende al mijn levenstijd in mijne verwachting bedrogen ben geweest, zo was het onwedeifpreekelijk in dit tegenwoordig geval, als Waarin ik mij voorftelde voortaan van alle bovennatuurlijke overlast, of,  C V ) om beter te zeggen, van duivelfche nachtplaagen bevrijd te zullen blijven, maar de ondervinding deed mij den zelfden avönd dat christiaan vertrokken was, op eene Overtuigende wijze zien, dat deeze allervcrfchrikkelijkfte gebeurtenis nog niet ten hoogden top geklommen was: ik beken ter goeder trouwe, dat ik geheel onbekwaam ben om door mijn pen dit akelig fchilderij van angstvalligheid met levendige kleuren te kunnen afmaaien, te meer aangezien mij door onoplettendheid, en door verloop van tijd, verfcheidene merkwaardige omftandigheden uit het geheugen ontfchoten zijn: ondertusfchen kan ik met eene volftrekte zekerheid zeggen, dat deeze nijpende nachtkwellingen ten laatften zo hoog liepen, dat de Rechter, uit goedwilligheid, goedvond, mij te verplaatzen, na hij mij alvocrens zulks in tegenwoordigheid van mijne Pra&izijr.s, die daartoe voorbedachtlijk ontboden waren, aangeraden had ; het geen eigenlijk aanleiding tot die verplaatzing ' gaf , moet ik inzonder beid toefchrijven aan het geval van een zeker voornamen ftalmeester, te Rotterdrnn , die zig zeiven de ftrót afgefneden had, waardoor de Hoofdofficier, met eeftige Schepenen , in het midden van den nacht op het Raadhuis vergaderd zijnde, de Onderfchouc  van priel bij die gelegenheid van buiten door de vengfters ontdekte, dat er in mijn vertrek een ongemeen geraas voorviel, en daarop nevens den braaven Cipier sluijter, terftond onderzoek gedaan hebbende, bevonden zij dat tafel en ftoelen omver geworpen waren, en dat ik in een' hoek van mijn gevangenkamer op mijne knieën te bidden lag, zo dat zij niet verzuimden daarvan terftond aan de vergaderde Rechters kennis te geeven: om kort te gaan de voorverhaalde nachtplaagen^ na agt maanden en drie dagen lang geduurd te hebben, verdwenen op den dag dat ik mijn vonnis kreeg, doch het geen mij nog overig blijft daaromtrent aantemerken, beflaat onder anderen hierin, dat de beruchte ka at mossel, die meer dan tien jaaren daarna in het zelve vertrek gevangen zat, over eene dergelijke ontmoeting die zij voor eene fpook vertooning aanmerkte, geklaagd heeft gehad: zonde waarheid of onwaarheid daarvan te kunnen beflisfen, uit aanmerking dat ik mij nimmer, zo als ik wel gewenscht had , in de gelegenheid bevonden heb, haar daar over te ondervraa" gen, zal ik mij niet alleen, geduurende mijne overige levensdagen, maar zelfs onbefchroomd op mijn doodbedde kunnen verklaaren, dat mij een dergelijke voor de meeste tijdgenooten on«  ( 29 ) geloofbnare ontmoeting, in de gevangenis té Rotterdam gebeurd is. Elf weeken waren verloopen na dat mijn proces bepleit was, toen ik op een namiddag door een verzegeld briefjen van mijne Praétizijns verwittigd werd, dat zij den zelfden morgen, nevens de Practizijns van den Hoofdofficier, in de Raadkamer van Schepenen ontboden zijnde, hun aldaar was aangezegd , dat mijne zaak door een gewijsde van d^n Rechter volkomen beflist was, en dat mijn vonnis eigenlijk hierin beflond, om geduurende den tijd van dertig jaaren in het ftals werkhuis gevangen te blijven, en vertWgends na verloop van dien voor al mijn Jewn gebarnen te zijn, uit de Provincie van Holland en Weslyriesland. wordende aan den Hoofdofficier zijne verdere eisch ontzegd, doch dat Schepenen alvoorens de uitfpraak van dat vonnis te laaten doen, goedgevonden hadden om zo wel den Hoofdofficier, als mij drie dagen tijd te vergunnen, ten einde ons alle beiden gelegenheid te geeven van ons te kunnen beraaden, of wij van die condemnatie aan den Hove van Holland wilden appelleren, dan niet; men zal gemaklijk kunnen begrijpen, dat ik dien bepaalden tijd niet verloren liet gaan om met mijne  ( 30 ) Praétizijns rijplijk te raadpleegen , hoedanig wij ons ten opzichte van dit geflagen vonnis behoorden te gedragen , en na alles wat ten aanzien van het Pro en Contra in aanmerking kwam, met veel bedaardheid gewikt en gewogen te hebben, befloten wij om deeze tweederleie aanneemlijke beweegredenen bij dat vonnis, zonder hoogerberoep, te zullen blijven berusten , als vooreerst dat ik onvermogend was, om de kosten van zulk een zwaar pro» ces, hetwelk ten minden een paar duizend guldens beloopen kon, zonder de geweigerde onderiteuning van mijne rijke Tante bogard, te kunnen draagen, en wel voornaamlijk, dat ik waarfchijnelijk nog drie, vier, of misfchien langer jaaren, op de voorpoorte van den Hove gevangen zoude moeten blijven, eer mijn zaak in cas van appel, zo voor het Hof als voor den Hoogen Raad van Holland, uitgewezen zoude zijn: weshalven achtervolgends dit ons genomen befluit, en terwijl de Hoofdofficier verklaard had, met het gewijsde van den Rechter te Rotterdam genoegen te neemen, de uitfpraak van het bovengemelde vonnis op dingsdag den 7 Maart, van het jaar 1775, in de Raadkamer van Schepenen ge. fchiedde, dat is te zeggen, na dat ik ftaande  ( 3» ) bet proces, weinige dagen minder dan twee jaaren onder het Raadhuis aldaar gevangen gehouden was. liet was bij die gelegenheid dat de edelmoedige PrefïdentSchepen van teij lingen, onmiddelijk na de uitfpraak van het vonnis, geen minder hartroerende dan vertroostende aanfpraak aan mij deed, welke ik, zander de muite ontileltenis, mee korte woorden, en een klaare flem aanftonds beautwoordde: het was vervolgends door zijne bewerking dat ik, met eenparig goedvinden van het Collegie van Schepenen, des avonds, zo dra het duister werd,, door den Onderfchout vink, zonder van eenige Gerechtsdienaaren verzeld te zijn, na het werkhuis werd overgebragt, alwaar ik de Regenten van het zelve huis op mijne aankomst vergaderd vond. Zeker Oudvader noemt niet oneigenaartig de gevangenis het graf der levendigen; en waarlijk geen wonder, want ik befehouwde mijn perfoon door een dertigjaarige afzondering uit de maatfehappij, zo goed als levendig dood; wel is waar dat mij de gevargenfhat door mijn langduurig verblijf onder het Raadhuis niet zo ondraagelijk of verfchrikkelijk voorkwam, als aan zulke perfoonen welke nimmer opgefloten zijn geweest, vermits het zulke een fraajigheid is da*  t 32 ) men daaraan ongevoelig gewennen' moet, «aaf Ik kan daarom niet ontkennen, dat ik mijn hart door een inwendig verdriet als vericheurd gevoelde, Wanneer ik begon te bedenken dat ik misfchien voor altijd van het gezelfchap van vrouw en kinderen ftond beroofd te blijven, en voortaan vaar wel aan allerhande focrten van wereldfche vermaaken en zoete tijdkortingen moest zeggen; ondertusfchen hoe beneepen ik bij mijne aankomst in het gevangenhuis ook geweest moge zijn, zo verborg'ik zo veel mij mogelijk viel mijn treurig gelaat, onder eene blijgeestige vertooning, waardoor verfcheiden aanfchouwers die zig verbeeldden dat ik mij als een wanhoopig mensch zoude gedragen hebben, in hunne menig bedrogen werden; zelfs kon ik mij niet bedwingen te glimlagchen, toen koenraad, de oudfte knecht van het werkhuis, mijn gevangekamer ontfloten hebbende, tot mij zeide — Ga daar zo lang in kersteman, gij zult dat bagatel van tijd fchielijk en gemakkelijk overbrengen! ]k bekeek hem een poos met verwondering, als niet begrijpende wat hij daar mede bedoelde — Gij hebt gelijk koenraad, gaf ik vlug ten antwoord, ik zoude zulk een beuzeling van dertig jaren gevangenis weinig tellen, als ik wist dat ik methusalems ouderdom bereiken  t 33 D ken kon: waar op vervolgends zo wel alle mijne medegevangenen die in dit vertrek zaten, als de knecht welke mij die wellekomgroet gedaan ha3, zo hartelijk begonnen te lagchen, dat hun de lever fchudde. Ik moet tot roem van de Regenten of zogenoemde Buitenvaders van dit gevangenhuis, liog voorloopig aanhaalen , dat zodra zij mij in hunne vergadering de orden en wetten van het huis mondling aangezegd hadden, zij mij nier alieen alle mogelijke gemak toebragten , welke men in diergelijke ongelukkige omftandigheid verlangen kan, maar bovendien eene bijzondere zorg droegen, dat ik bij de beste en orden, telijklte gevangenen geplaatst werd; ja wat meer is, bij oogluiking gedoogden dat ik een nachtkaars branden mogt, hoe zeer zulks te. gen de gewoonte van zodanig gevangenhuis aanliep : het bleef bij alle deeze weldaadigheden niet berusten , aangezien de goedwillige Regentesfen mij een goed bed , en een nieuwe (laapbank befchikten, die mij op den dag tot een fchrijftafel diende, zo dat door dit vriendlijk en edelmoedig onthaal, ik geen oorzaak had mij wegens de hardigheid van mijne gevangenfchap te kunnen beklaagen ; te meer, wanneer mij door den Binnenvader kennis gegeeven werd, dat een gezelfchap, zaaien- II. DEEL. C  r 34 ) gefield uit Rotterdamfche Pracltzijns en vocrnaame Koophandelaaren ,mij een jaarlijkfchefomme gelds tot verkwikking hadden toegelegd: inmiddels bekeek ik met veel oplettenheid den eerften avond, de gevangenkamer waarin ik mij bevond, en ik kon, na zulk eene kluchtige befchouwing, dezelve niet beter vergelijken dan bij een Uitdragers winkel, daar men oude vodden verkoopt; doch dit belettede niet dat ik den eerften nacht, toen ik mij van de lastige kwellingen van den boozen geest ontflagen zag» zo gerust fliep als of ik mij, met een toereikende goudbeurs, in het voornaamfle logement van de ftad Amfleldam bevonden had. Na ik vervolgends wat 'meer gewoon aan de treurige .vertooningen van deeze fchrikverwekkende gevangeplaats geworden, en bijgevolg ook wat meer gemeenzaam met de bewooners van dezelve geraakt was, ging ik. eens op mijn gemak alle mijne mede-gevangenen welken destijds aldaar zeer talrijk waren, bezoeken: fommigen van hun die voor de doorfleepenfte misdaadigers te boek ftonden, met de uiterfte nauwkeurigheid ondervraagende nopens den aart en natuur der misdrijven, die oorzaak tot hunne beklaagelijke omftandigheid gegeven hadden, en waarvan zij al of geen bekentenis aan den Rechter gedaan hadden, want  C S5 )' federt het eerfte oogenblik van mijne komst in het werkhuis te Rotterdam, had ik bij mij zelvên heimelijk beflooten-, eene onfeilbaare wiskunst uittevinden , raakende de ontdekking van de fchuld, en onfchuld in het onderzoeken der crimineele misdaaden, voor zo veel dezelve bij de derde of zevende verhooring te onderfcheppen vielen: dit plan dat mij, na onbedenkelijke zwarigheden daarin ontmoet te hebben, ten laatlten wonder wèl gelukt isj heb ik korte jaaren na mijn cntflag ter uitvoer gebragt, in het befchrijven van zeker werk, voerende ten tijtel: rechtsgeleerd kweekschool, of fleutel van de crimineele fractjjk, het welk in den jaare 1788, bij den Boekverkooper el we, te Amfleldam, in twee Deelen uitgegeeven is : ik zal van zodanige merkwaardige ontdekkingen die ik van tijd tot tijd, geduurende mijne elfjaarige gevangenis gedaan heb, nader gewaagen, terwijl jk voor het tegenwoordige mij tot de befchrijving van onderwerpen van een verfchillende natuur verledigen moer. Behalven een zo genoemden Poolfchen Baron, die kort na mij in het werkhuis kwam , en dien ik tot gezelfchap kreeg, was ik bijzonder in mijn fchik van geplaatst te zijn bij een ver» ftandig Framchman van hooge afkomst, dip C a  c 3 6* y zig por te let liet noemen, en die, overtuigd van valfche munt, niet geflagen maar gegoten te hebben, echter uit oorzaake van dien , door den Hove van Holland gecondemneerd werd om gehangen te worden , doch door den Erfftadhouder, bij gelegenheid van de geboorte van eene Erfprinfes, van de doodliraf gepardonneerd zijnde geworden , vervolgends voor al zijn leven aldaar gevangen blijven moest: ik was zodanig bekoord over het vernuft, en de doordringendheid of liever vlugheid van geest, welke in deezen ongelukkigen man op eene doorliralende wijze uitblonk , dat ik niet alleen eene onverbreekelijke vriendfchap met hem aanging , maar bovendien een zonderling vermaak fchepte, om hem in fommige noodzaakelijke wetenfchappen, die best met zijne neiging en denkwijze iïrookten, te onderwijzen: het gelust mij thans om alhier de niet minder gedenkwaardige dan belangrijke lotgevallen van mijn' vriend portelet getrouwlijk te befchrijven, zodanig als hij mij dezelven onder vier oogen woordlijk verhaald heeft gehad. „ jan martiN-us portelet, anders, „ naar zijnen familienaam, d'hautbuil ge„ noemd,wasafkom(iig van deftige en aanzienlijke voorouders, welken volgends seloofwaardi» ge berichten, de eerite waardigneden in het  C 37 ) „ Fratifche Rijk, voor deezen, bekleed heb„ ben gehad; men zegt dat zijn Grootvader in in zijnen tijd Raadsheer van een der Parle» ,. menten van Frankryk is geweest, en dat zijn vader Intendant was van een ftad niet 5, ver van Parys gelegen: om kort te gaan, „ portelet werd op het landgoed van zijne ,, ouders geboren, en verkreeg, als de oudfte 3, zoon van zijn genacht, eene voortreffelijke ,, opvoeding, wordende, geduurende zijne jeugd, „ door bekwaame leermeesters in de eerfte „ grondbeginzelen van allerleie noodzaakelijke „ weetenfchappen onderwezen; doch hij trof s, het ongeluk van zijne moeder vroegtijdig te „ verliezen, en, ter vergrootingevan dien, dat zijn vader met eene jonge vrouw te her- trouwen kwam, die, korten tijd daarna, al ,, mede overleden zijnde , twee zoonen en eene dochter naliet,welken, als nog heel jong „ zijnde, onder de beftuuring geraakten van „ eene kwaadaartige ftiefmoeder , met wie „ zij zig geen van allen verdragen konden, ?, zo dat portelet, zijn hoofd door haare flechte behandeling omloopende, in den ou„ derdom van zeventien jaaren, zijn ouders „ huis ftil verliet, en vervolgends als foldaat „ dienst nam, onder een Fransch Regiment, „ dat toenmaals te Rysfel in bezetting lag: bij C 3  C 38 ) „ zijne aankomst in datvermaaklijk guarnizoen.:; ,, had hij het genoegen van te zien, dat du „ Majoor van zijn Regiment, die een vertrouwd „ vriend van zijn overleden vader was geweest, „ hem alle mogelijke vriendfehap bewees, en „ onder meer andere gewigtige dienden, wel„ haast wist uittewerken, dat zijn ftiefmoeder „ hem een toereikende fomine gelds moest „ overzenden , waardoor hij in ftaat geraak„ te van een Officiers monteering te kunnen draagen, zonder verpligt. te zijn ais foldaaf „ dienst te doen, hoewel hij, overeenkomftig „ de befchikking bij testament gemaakt , na „ het overige van zijn vaderlijk erfgoed zp „ lang moest wachten tot. dat zijn ftiefmoeder „ hertrouwd of overleden zoude zijn, of dat, buiten deeze voorwaarde, zijn jonger broeder en zuster meerderjarig geworden waren''. „ Behalven deeze zamenloop van geluk„ ken, waardoor portelet in het krijgsle„ ven een pronkrijke vertooning kon maaken, „ was het fortuin hem van een anderen „ kant niet minder gunftig, bijzonder in zulk „ eene behaagebjke ontmoeting, waarin de lief. „ de de voornaame hoofdrol fpeelde : ze„ kere rijke Dame, niet minder verflingerd op „ de welgemaaktheid van zijn perfoon, dan op „ zijn vlug verftand., wikkelde zig met. hem  ( 39 ) in een' minnehandel, die hem ten uiterften voor» deelig was; want behalven dat zij hem van ,, een paar goede kamers, naast haare wooning, „ op haare kosten voorzag, vergunde zij hem w de vrije tafel aan haar huis, en befchikte „ hem boven dit alles zo veel zakgeld als hij ,, nodig had, om, even als een Officier, zijn ,, fatfoen in de coffij huizen en verdere gezel„ fchappen daar hij dagelijks verkeerde te kun,, nen ophouden: dan, aangemerkt er geen ge„ luk op de wereld volmaakt of beflendig „ is, ten minften niet altijd duuren kan, zo ,,, gebeurde het, na dat deeze minnehandel bij„ na twee jaaren lang had aangeloopen, dat het ,, Regiment waaronder portelet zig be„ vond, onverwachts patent bekwam, om van w Rysfel na Duinkerken te raarcheeren, waar- door hij tot de noodzaakelijkheid gebragt x, werd, om zulk eenen profijtelijken liefdehan'-; „ del te moeten afbreeken, hoe zeer hem, „ volgends zijne eigene verklaaring, door het „ beminnend voorwerp zodanige voordeeüge „ aanbiedingen gedaan werden, onder beding dat hij den krijgsdienst terftond verlaaten „ zoude, dat hij zig naderhand, fchoon te laat,. „ beklaagd heeft gehad, van die ongemeen. „ gunftige voorflagen destijds niet te hebberj, p aangenomen", C 4  C 40 ) „ Zo dra het Regiment zijn nieuwe guar„ nizoensplaats betrokken had, en de exerci„ tietijd te Duinkerken afgelopen was, Ver„ kreeg portelet, opzijn verzoek, een ver- lof voor zes maanden, om zig na Parys te „ begeèven, ten einde zijne ftiefmoeder en ver„ dere bloedvrienden , die hij in geen drie jaa,, ren gezien had, eens te gaan bezoeken; „ ondertusfchen was zulks het eenigfte oogtt merk niet, waarom hij te Parys gekomen ,, was; want,behalven dat zijn broeder,,geheel „ onvoldaan over de ftrenge behandeling van „ hurtne ftiefmoeder, bij verfcheidene brieven; „ zijn verlangen te kennen gegeven had om „ hem na Duinkerken te willen volgen, be„ doelde portelet, die, gelijk de mees5, te krijgslieden, altijd geld benoodigd had, „ om een verdrag van afkoop wegens zijn vaderlijk erfgoed, dat hem nog toekwam, „ te bewerken, en terwijl zijn ftiefmoeder zig „ daartoe niet ongenegen betoonde , werd vervolgends de koop geflooten voor vijf„ honderd kroonftukken, of viftienhonderd „ Franfche guldens, die zij vooreerst aan hern „ zoude uitkeeren, onder uitdrukkelijke voor„ waarde dat hij zo wel als zijn broeder en. w zuster, nog tweemaal zo veel, na haar over- lijden, uit haare nalatenfchap zoude genie-  C v- ) s, ten: met dcezen aanmerkelijken onderftand 3, van gereede penningen geholpen, voerde ,, portelet een prachtigen flaat geduurende „ den tijd dat hij te Parys verbleef; want na „ zig aldaar van een kostbaar goud horologie, „ en een gegaloneerd kleed voorzien te heb„ ben, maakte hij zulke ongemeene geldver„ kwistingen met de Paryfche Dames van den n galanten fmaak, dat zijn goudbeurs meer dan „ drie vierde parten gefmolten was, toen hij „ met zijnen broeder te Duinkerken aankwam ; „ dan, offchoon hij om deeze breuk fpoedig „ te herftellen, zig eerst nog na Rysfel be„ geeven had, om bij zijne geweezene min„ naresfe aldaar een bezoek, van noodzaake„ Iijkheid afteleggen, vond hij de deur van „ toegang tot haar gefloten j terwijl zij inmiddels getrouwd was". „ Alle dergelijke onaangenaame wederwaar„ digheden, deeden waarfchijnelijk bij por;, tel et de gedachten opwellen om van hec Regiment te deferteren, en zijn fortuin ver„ volgends in Holland te gaan zoeken; maar „ dit gevaarlijk befluit, hetwelk aan veele zwaa„ righeden onderworpen was, viel gemaklij- ker te neemen dan te volvoeren, uit aan„ merkinge niet alleen dat hem het benoo„ digd reisgeld daartoe ontbrak, maar wel in. C 5  C 42 ; ,, zonderheid vermids aan den postmeester te Duinkerken uitdrukkelijk verboden was, ee-, „ nige postchais of paarden , aan een mi„ litair perfoon van het garnizoen, zonder ver- tooning van een fchriftlijk paspoort, onderfi tekend door den commandeerenden Officier van het Regiment, te laaten volgen: om «, nu deeze beide hinderpaalen met een goed „ gevolg en zonder gevaar te boven te ko„ men, bedacht de vondrijke portelet „ twee kunstgreepen , die tot het gelukken ,, van zijn oogmerk volmaakt wèl uitvielen:, „ want om in het gebrek van geld te voorzien , „ begaf hij zig na zijn' Majoor, die aan alle „ Officieren, onder voorgaande pandgeeving, tot een zwaaren intrest, geld fchoot, en nade„ maal portelet hem aanbood zijn goud „ horologie voor tien louizen te willen be~, „ leenen, vroeg de Majoor, alvoorens hem dat geld te geeven, waartoe hij zulks benoo- digd had? — Ik ben van voorneemen mor„ gen vroeg met het opfiuiten der fiads poor„ ten te gaan deferteeren, en daarom heb ik „reisgeld van doen, gaf portelet alt fchenfende ten antwoord — Ik. kan wel „ begrijpen , hernam de Majoor, met een vro„ lijk gelaat, dat zulks maar louter gekfche- ren is, want iemand die zoekt te defertee°.  C 43 ) .-. ren zal het mij niet eerst komen zeggen^ 3, of hij moest van zijn verftand beroofd zijn: de tweede zwaarigheid, die tot bereik van zijn genomen befluit nog overig bleef te „ overwinnen, kwam hij met meer gemak* te «• boven, nademaal hij door middel van zijn' „ broeder, die geen militair perfoon was, een „■ postchais op zijn' naam liet beftellqn, om des „ morgens, bij het openen van de poort, over „ Brugge na Sluis in Vlaanderen te rijden: portelet bediende zig van die. gelegen„ heid om, als een burger gekleed, op den naam van zijn' broeder, met het beitelde rij„ tuig te vertrekken, terwijl deeze., volgends „ affpraak, hem met de gewoone postwagen „ na Sluis in Vlaanderen volgen zoude: de „ Postmeester door deezen list bedrogen, Het n hem, zonder verder onderzoek, gerustlijk af,, rijden, en op die wijze kwam portelet „ in behouden haven aan, onaangezien hij, op „ last van zija' Majoor, die op zijn woord „ van eer gezworen had hem wegens die „ bedrog mee den kogel te zullen iiraffen, door „ vier ruiters vervolgd werd: den volgenden „ dag na zijne aankomst te Sluis, uit het fchuif„ raam van zijn logement liggende, zag hij zija' broeder, met de postwagen aankomen, waac-  ( 44 ) p na zij zigmet den eerften afvaarenden beunfcfaijt. per over Dordrecht na Amfteldam bepaven"„ „ Het was aldaar dat zij, na een kort ver„ blijf, eerst reeht het gebrek aan geld be?, gonnen te gevoelen, zo dat hier wel dege„ lijk. een goed hulpmiddel te pas kwam , „ weshalven portelet, uit aanmerking van „ dien, genoodzaakt was van zijn vernuft en „ fchrandere uitvindingen gebruik te moeten maaken: hij verklaarde mij openhartig dat „ het bij zulk eene hoogdringende gelegen„ heid was geweest, dat hij voor de eerfie3, maal zijne gedachten had laaten gaan , op „ de compofitie en zamenfmelting van ver. „ fcheidene metalen s die hij, door middel var, 3, proefondervindelijke onderzoekingen genoeg?> zaam tot volmaaktheid gebragt had, zo dat hij „ 's Lands muntfpeciën ongemerkt had kunnen namaaken, op zulke eene wijze dat hij verfchei. dene jaaren , te Amfteldam, een menigte gul?, dens, zeeuwfche rijksdaalders, en driegul» ,, densftukken gegoten hebbende, op een ftem„ pel die hij daartoe vervaardigd had . niet ,, alleen van deezen gevaarlijken handel rijklijk „ en onbezorgd kon befhan , maar zelfs van „ de behaalde winffen, op dat kunstgeheim ge- vallen , de weduwe van een Engelsch Oflï*  r 45 j „ der -, bij wie hij twee kinderen verwekt haci, onbekrompen had kunnen onderhouden: ondanks dat was portelet on„ voorzichtig genoeg geweest om die kunst „ te leeren aan zijn' broeder, die voor een ligt„ mis bekend ftond: na deeze, op de daad be,, trapt zijnde , te Amfteldam in hechtenis „ werd genomen , wegens gemelde misdaad „ vervolgends bij vonnis van Schepenen met ,, een geesfeling, brandmerk, en een confine„ ment van 25 jaaren in het tuchthuis ge,, ffraft was geworden , ontvlugtte port ble t, „ oogenbliklijk na de gevangenneeming van „ zijnen broeder, uit Holland, en begaf zig „ na Manheim , alwaar hij zo lang zijn ver„ blijf hield, tot dat hem door volzekere tij„ dingen bericht werd, dat zijn broeder de „ doodflraf gelukkig ontfnapt was". „ Het was in deeze tijdsgelegenheid bij. zonder opmerkelijk, dat, onderwijle por» „ te let zig te Manheim bevond, hij op een „ middag dat hij in zijn logement aan de ge,, meene tafel fpeisde, door een' koopman die „ uit Holland kwam, hoorde verhaalen, hoe „ er kortelings geleden te Amfteldam twee „ valfche munters , gebroeders zijnde, ontdekt „ waren, waarvan de eene broeder in hech„ tenis was genomen, en eerlang binnen die  C 4°~ ) flad zijn ftraf ftond te ontvangen, terwijl „ de andere op de vlugt was, zonder dat men ., hem tot nog toe had kunnen achterhaalen; „ hij heeft zig naderhand menigmaal beklaagd, „ van deeze bedekte waarfchouwing toenmaals „ geen gebruik gemaakt te hebben, door uit ,, Holland, alwaar hij het gevaar zo gelukkig „ ontfprongen was, voor altijd gebleeven te „ zijn: ondertusfchen bleek het door de ge„ volgen hoe weinig de fchrandere porte„ let dat vermogen op zijnen geest bezats „ om de beide onwederfhanlijke hartstochten, „ naamlijk de kracht der liefde en die van het „ bloed, te kunnen bedwingen, want aan den ,, eenen kant geperst om zijne minnaares met zij„ ne twee jonge kinderen heimelijk te gaan „ zien , viel het hem, uit hoofde van zij„ ne groothartige denkwijze volftrekt onmo„ gelijk, om de belangen van een ongelukkigen „ broeder zo fchielijk te kunnen verhaten, „ te meer, nademaal hij begreep de bewer„ kende oorzaak van zijn ongeluk te zijn ge- weest". „ Het waren zodanige overdenkingen wel„ ken hem deeden befluiten om, zonder ver„ der beraad , na Holland te keeren: hij „ begaf zig voor eerst na den Haag , om al„ daar den uitilag van zijn broeders zaak té  C 4/ ) Hijven afwachten, wanneer hij, nog rijk/„ lijk van valfche rijksdaalders voorzien zijn„ de, op een zomerdag ondernam een wan„ deling na het aangenaam dorp Scheveningen „ te doen, verzeld van een fraai krulhond„ jen , waarvan hij veel werks maakte: het „ gebeurde bij die gelegenheid dat hij voorbij „ een zekeren galanterijwinkel gingj alwaar hij „ een paar ellen zijden lint kocht, en bij on,, geluk een van de valfche rijksdaalders uit „ zijn'zak haalde ,waarvan de koop vrouw, zonder „ het bedrog te bemerken, hem ander goed „ geld in de plaats terug gaf, na een zonderlinge „ oplettendheid op zijn' hond geflagen te heb„ ben: portelet vervolgde hierop zijn voor„ genomen wandeling na Scheveningen zeer ge- rust, echter, ontdekte de koopvrouw kort na „ zijn vertrek het bedrog van den valfchen rijksdaalder , die zij vervolgends aan den „ Drost ter hand ftelde , en daar bij zulk „ eene welgelijkende affchildering van de per„ foon en den hond maakte, dat men zig „ daaromtrent onmogelijk vergisfen kon: por„ te let, dien in het wederkeeren na den „ Haag de flaap beving, begaf zig op de dui„ nen, om aldaar van zijne vermoeidheid een poos te gaan uitrusten, doch door het ge„ raas van een menigte roofvogels die ron-  ( «3 ) dom zijn hoofd vloogon, in zijn ilaap ver- hinderd geworden zijnde, vervolgde hij zij- nen weg, en was naauwlijks de gevangen„ poort gepasfeerd , om over het buitenhof na „ zijn logement te gaan, of een gerechtsdie„ naar 'greep hem bij de mouw, zeggende, „ dat er iemand was die hem noodzaakelijk „ fpreekeo moest, doch zodra hij binnen de „ gevangenpoort getreden was, werd hij in een fpionkamer opgefloten, daar men hem meer „ dan een half uur alleen liet , van welken tijd hij zig bediende, om al de valfche „ rijksdaalders die hij bij zig droeg , uit „ zijn broekzak te haaien, in een papier te „ pakken, en vervolgcnds onder een daar ftaan„ de porceleinkast zorgvuldig te verbergen: „ dit ongemerkt befpied zijnde geworden , ,, werd de koopvrouw ontboden, die met den „ Drost in de kamer trad, en het voorverhaal,, de geval, raakende den vallenen Rijksdaal„ der ftaande hield, waarop men portelet „ in een gevangenkamer oplloot, en hij werd „ nog dien zelfden avond door den Fiscaal en „ twee Raadsheeren van het Hof ondervraagd". „ Hoe wel portelet, zo in de eerde als „ in verfcheidene opvolgende verhooringen , „ bij de ontkentenis bleef volharden, werd hij nogthans welhaast van de aangeklaagde „ mis-  r 49 ) ,) misdaad overtuigd, niet alleen door de weg?, geflopte valfche rijksdaalders die in de fpion„ kamer gevonden, en juist gerold warén in een papier het welk voor een groot gedeel„ te met zijn éigen hand befchreeven was, maar Wel voornaamlijk door een kistjen, op- gevuld met allerhande foorten van valfche i, muntfpeciën van zijn maakzel, die hem door „ den Fiscaal, in tegenwoordigheid van de i, Raadsheeren van het Hof, vertoond werden, „ zo dat portelet, bemerkende dat hem i, geen uitvlugten meer te ftade konden ko- men, vervolgends tot eene volledige beken» „ tenis overging, onder het nadrukkelijk ver„ zoek dat men hem, ter zaake van zijne ge„ pleegde misdrijven, niet zwaarder zoude „ ftraffen, dan men zijnen broeder te Amftel„ dam, over een foortgelijke misdaad, gedaan „ had: op dit laatrte voordel werd hem door „ een der Raadsheeren ten antwoord gege- ven: dat de ftad Amfteldam, gelijk alle de „ overige Rechtbanken van Holland, de zaa„ ken van Justitie tot hun Rechtsgebied be-, „ hoorende, na haar welgevallen konde be„ fchikken, maar dat mijne Heeren van den „ Hove, zonder de vonnis/en van andere Rech* ,, ters tot een voorbeeld te neemen, gewoon „ waren daarin zodanig te handelen als me>^ II. deel. D  ( SO } „ de wetten beflaanbaar was! om kort te gaarv „na dat portelet- op zijne voorgaande „ bekentenis als een valfche munter bij fen„ tentie van het Hof verwezen was, om met den koorde geftraft te worden, werd hij ee« ,,. nige dagen in de treurkamer geplaatst, en„ hem aldaar de doodftraf aangezegd". „ Onder de Predikanten welken hem in de „ treurkamer tot zijne vertroosting, en om „ hem tot den dood voortebereiden, kwamen bezoeken, bevond zig ook de Franfche Hof- prediker r oijk r, een waar menfchenvriend, „ en een oprecht edelmoedig man, die zijne gedachtenis door ontelbaare weldaaden ge„ noegzaam als onflervelijk bij de nakome„ lingfchap heeft gemaakt: na langen tijd met den ter dood gevonnisde misdaadiger over „ onderwerpen raakende zijne beklaagelijke „ omftandigheid gefproken te hebben, wist „ hij behendig de ontdekking zo van zijne „ geboorteplaats , als aangaande zijn' famille„ naam uit hem te trekken, het geen tot nog „ toe zelfs voor den Rechter geheim geble„ ven was, waardoor de Hofpredikant r o ij e e. , fi na eene korte bedenking, zig begon te her„ inneren, voor deezen den overledenen va„ der van portelet gemeenzaam gekend te „ hebben, en getroffen, door een telg uit liet  ( 5i ) ,5 aanzienlijk gefiachc van d'hauteuIl, tot zulk eene beklaagenswaardigen ftaat gebragt ,, te zien, beloofde hij hem alle menschmo,, gelijke poogingen "zonder verzuim te zullen s, aanwenden , om zijn leven te behouden: < „ in gevolge van deeze belofte, kwam den „ volgenden morgen de Advocaat van ,, swinüeren in de treurkamer, om, na „ opgeving van zaaken, die hij van porte„ let vorderde, een request ten zijnen voor„ deele aan den Prins Erfttadhouder opte,, ftellen, het geen van die gelukkige uitwer„ king was, dat hij op de veelvermogende voor„ fpraak van den Hofprediker roijer, ter „ gelegenheid van de kraambevalling van Me- vrouw de Prinfesfe van Orange , pardon voor het leven verkreeg, mits dat hij ge„ duurende zijn leven in een verzekerde be„ waarplaats gevangen moest blijven, waar op portelet, vervolgends, na 't werkhuis ,, te Rotterdam werd overgebragt". ,, Meer dan elf jaaren lang heeft hij in „ die gevangenis verfleeten, waarvan ik on,, der anderen zeven jaaren aldaar in zijn ge„ zelfchap heb doorgebragt; na verloop van zulk een langduurigen tijd werd zijn broe. „ der, die een gelijk getal van jaaren geconfi- neerd was geweest, uit het tuchthuis te D 2  C 5* O ,y Amfleldam ontflagen, bij welke gelegen„ heid hij, te Rotterdam gekomen zijnde, om affcheid van hem te neemen, alvoorens hij. „ na Frankryk vertrok, ónder dat voorwend„ zei middel vond, den ongelukkigen por„ telet, zijnen nog gevangen broeder, hei„ melijk van fommige breekinftrumenten te voorzien,, door behulp van welken, na onein„ dige gevaaren ontworteld te zijn, het ein„ delijk aan mijnen kloekhartigen lotgenoot ge-: „ lukte, op den 3 April van het jaar 1782, met nog vier andere gevangenen uittebree„ ken, en in vrijheid te geraaken: ik had mede van de partij kunnen zijn, doch ter„ wijl ik mij vleide binnen korten tijd mijn* ontflag te zullen bekomen , floeg ik het „ aanbod dat mij daarvan gedaan werd, van „ de hand, ondertusfchen heb ik naderhand door geloofwaardige tijdingen vernomen dat „ portelet, na aldus gelukkig ontvlugt te zijn, zig na Parys begeven hebbende, op zijn aankomst aldaar zijn ftiefmoeder over„ leden gevonden had, en na, nevens zijn' „ broeder, zijn' vaderlijk erfdeel ontvangen te hebben, zij zamen, volgends het algemeen „ gerucht, van Nantes na Amerika waren „ fcheep gegaan". Ik heb tot nog toe onder aile de voom-e£«  ( 53 } fchjke en meest beroemde Schrijvers van onze geleerde eeuw, geen één gevonden die het niet minder ongemaklijk dan zeldzaam onderwerp van de waare vrijheidberoving, uitvoerig behandeld heeft gehad , waar voor men ia eenen volftrekten zin den gevangenftaat houden kan; waarlijk geen wonder! want behalven dat verre het meerder getal van hun gelukkig genoeg geweest zijn, van zig nimmer in het geval te bevinden, om er bij eigene ondervinding over te kunnen fchrijven, heb ik bij verfcheidene gelegenheden heel duidelijk opgemerkt, dat men, over het algemeen genomen, de gevangenis in zulk een haatelijk en verkeerd daglicht befchouwt, waardoor men zig vervolgends onbekwaam maakt, om een onderwerp van dat aanbelang in zijn gewricht te vatten, of onpartijdig te kunnen beoordeelen: ondertusfchen verdient de uitzondering welke men daaromtrent maaken moet , eene bovengemeene oplettendheid, als zijnde het eene onwederfpreekelijke waarheid, dat er geen nimmer of betreurenswaardiger omftandigheid kan uitgedacht worden , dan een altoosduurende gevangenis , waardoor iemand zig voor al zijn leven buiten de menschlijke maatfchappij gefloten ziet, gelijk onder anderen aan ïortelet, van swieten, en eenjg* D 3  C 54 ) andere perfoonen te beurt gevallen is ; maar behoudens deeze gegronde uitzondering ben lk van begrip dat de gevangellaat , die voor een bepaalden tijd van jaaren gefchiedt, en dus niet buiten hoop van de verlorene vrijheid te zullen wederkrijgen, niet alleen zo wel zijne aangenaamheid als onaangenaamheid heeft, maar bovendien voor weldenkende verflanden wel degelijk van nut is, en fomtijds zodanige onbegrijpelijke voordeelige gebeurtenisfen opleveren kan, welken men door een ongebonden gedrag te vergeefsch in den fteat der vrijheid zoude willen zoeken ; behalven dat het denkbeeld raakende het voorrecht van vrij langs de firaatcn te mogen gaan, waarvan alle gevangene perfoonen uitgefloten, doch waarmede zij zo krachtig vooringenomen zijn, volgends mijne gedachten niet kan opweegen, tegen fommige flerkere bedenkingen, welke bij bedaarde wereldlingen noodzaakelijk invloed behoorcn te vinden, en die ik hier ais een bcfpiegelende overweging, met eenige daar toe betrekkelijke voorbeelden, aanhaalen zal. Hoe dikwijls gebeurt bet niét dat burgers van de wereld, hoe zeer van een onberispelijk gedrag zijnde, zig in hunnen levenstijd, of liever in' den ftaat der vrijheid, buiten hunnen fchuld in ongelukkige wederwaardigheden  ( 55 ) bevinden, waarvan zij waarfchijnelijk bevrijd zouden gebleven zijn , indien zij geduurende deeze ongunilige tijdperken van haar leven , in de gevangenis opgefloten waren geweest! bij voorbeeld een volks opftand in het vaderland voorgevallen, waarin iemand, fchoonvan eene gefchikte levenswijze zig ongevoelig zoude ■kunnen ingewikkeld vinden, heeft in vroeger tijd misfchien duizende gelukkige huishoudens bedorven , en glad in den grond geboord, terwijl hij geen een gevangen perfoon met eenige mogelijkheid kan bëfchadigen ; men moet daarom niet begrijpen dat ik de welverdiende gevangenftaat, veroorzaakt door bedrevene misdaden, als een bekwaam hulpmiddel aanprijzen wil, om fommige lotgevallen die nog niet gebeurd zijn, te voorkomen: mijn oogmerk in het handelen over deeze ftoffe, is eigenlijk om te doen zien, dat, hoe jammerlijk het lot van een gevangen mensch, in het algemeen, ook befehouwd dient te worden, er .nogthans verfcheidene oorzaaken kunnen zamenloopen, waardoor zij minder ondraagelijk fchijnt, zo dra men tot zijne vertroosting begrijpt, dat zulks een noodzaakelijk behoedmiddel tegen erger ongeluk is geweest: aldus zoude een menigte worstelaars van het fortuin welken door armoede en meer andere onvooi'D 4  C 5<5 J zierje rampen aan het tukkelen of liever tot verval van zaaken in den burgenftaat, buiten bun fchuld, geraakt zijn, fomwijlen verblijd weezen van een bepaalden tijd gevangen te mogen blijven : indiervoegen zoude iemand die zig in tijden van oorlog, zo te water als te land, in een oogfchijnelijk gevaar bevindt, mislchien niet minder in zijn fchik weezen, als hij het dreigend gevaar, door middel van een kortduurende gevangenis, ontduiken kon: om kort te gaan, iemand van een gezond verftand zal niet kunnen betwisten, dat de gevangenflaat bet allerbeste geneesmiddel tegen de lastige kwellingen der fchuldeifchers is, zo lang men zig in zodanige bewaarplaatfen bevindt. De goedwilligheid van het vijftal der Huisregenten, de voorfpraak en onderfteuning vau fommige edelmoedige vrienden, doch Voornaamlijk de befcherming van de Regeering der ftad Rotterdam, maakte mij deeze langwijlige gevangenis hoe langer hoe meer draagelijk, zodanig dat door middel van dezelve op eene gemaklijke wijze bewerkt werd , de vergun, ning om na voorgaande onderzoek, en onder zekere bepalingen, voor. de drukpers te mogen fchrijven, het geen mij naderhand van een onbedenkelijk voordeel geweest is, en welke aangenaame bezigheid vervolgends niet minder ge>  ( 57 3 fïïend heeft, om den onoverkomelijker! tijd vat) mijn confinement te bekorten: ondertusfchen werd in de maand feptember van het jaar 1776» en dus ongevaar anderhalf jaar ca dat ik gevonnisd was, op aanrading van mijne Praétizijns, en meer andere welmeenende perfoonen, door mijne huisvrouw, een request aan den Prins Erfitadhouder geprefenteerd, houdende het verzoek van ontflig uit de gevangenis, onder die uitdrukkelijke voorwaarde dat ik mij eenige jaaren, naar goedvinding van zijne Hoogheid, en met bepaaling van den Rechter, het zij na een der Oost-, of West-kusten uitlandig zoude moeten begeeven: dan, hoe zeer deeze Vorst niet ongenegen fcheen, om, ten gevalle van mijne ongelukkige vrouw en kinderen , in dat verzocht ontflag, onder de voorverhaalde bepaaling, met eene ongemeene groothartigheid te bewilligen, werd echter, na dat dit Request alvoorens ter bericht aan den Hoofdofficier der ftad Rotterdam overgezonden, en daarop het Advis van den Hove van Holland ingenomen was, bij den Heere Erfitadhouder verklaard, dat in het verzoek bij dezelve requeste gedaan, voor als nog niet konde worden getreeden. Het fpreekwooid dat er geen ongeluk zonder geluk is! heb ik in verfcheidene opzichten, D 5  C 58 ) en onder anderen in dit geval bewaarheid gef vonden; want onaangezien deeze gedaane pooging ter verkrijginge van mijn ontflag uit de gevangenis, mislukt ware, zo werd zulk een ongunftigen uitflag van zaaken naderhand rijklijk verzacht, door den aanmerkelijken afflag van gevangentijd, die ik alle jaaren bekwam". onaangezien het zelve, was dit toeval waar. fchijnelijk de bewerkende oorzaak dat mijne huisvrouw federt, uit droefgeestigheid, in een uitteerende ziekte verviel, waaraan zij in het jaar 1778 kwam te fterven. Geduurende de drie eerde jaaren van mijne gevangenis bezorgde het Bataafsch tienootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, waarvan verfcheidene voornaame Leden mijne belangen toegedaan waren, mij bij aanhoudendheid, zo veel werk rset de pen, dat zij de benoodigdheden van mijne bedroefde omftandigheid in dien tijd merkelijk onderfchraagden: vervolgends ontwierp ik, na verzochte en verkregene toelating van de Regeering, eenTreurfpel in vijf bedrijven, in dichtmaat, onder de benaaming van so li pater, enperzalina, of de Vitgebluschte echttoorts door bloedhaat, hetwelk ongedrukt gebleven is, en nog werkelijk berust onder een' Boekverkooper te Zwol, die mij geld op de  C £9 ✓ copij gefchoten had: behalven eenige vertaalde werken, vervaardigde ik aldaar op onderfcheidene tijden voor de drukpers, fbmmige compoiiti^werken , zo van eigen vinding als die mij beiteld werden, en die allen gedrukt en uitgekomen zijn, waarvan onder anderen wel. de voornaamfte waren , de Leeyensbcfchrijying van den Astrologht ludeman, de Historie ran scipio, of de Bereisde Kat, en het geen het meeste in aanmerking kwam, zeker flaatkundig trachatjen, voerende ten tijtel : 'slands pacificator, dat ik in de laatfte dagen van mijne gevangenis, toen de onlusten en tweedragt zig in het vaderland begonnen te openbaaren, ter bemiddelinge van de twistende partijen befchreef, en onmiddelijk na mijn ontflag onder mijn' naam als Autheur uitgaf, met een zodanig gevolg dat het de goedkeuring van alle weldenkende verftanden wegdroeg. Ongeacht het fchiklerij der gevangenis dat niet zonder oorzaaken met zwarte kleuren afgefchetst wordt, doorgaands treurige vertooningen verbeeldt, of ten mimten verbeelden moet, heb ik in verfcheidene gelegenheden, geduu:ende mijn verblijf in het werkhuis te Rotterdam, ondervonden gehad, dat er fomtijds zulke kluchtige cn vermaaküjke avantu-  C 6b ; ten, bijzonder op kermistijden, voorvallen, waaraan het minde aantal onzer tijdgenooten die zig fteeds in de vrijheid bevonden hebben, en mitsdien gewoon zijn het lot van opgeflotene perfoonen oppervlakkig te befchouwen, misfchien geen geloof zullen flaan: het is een bekende zaak dat onder alle de jaarmarkten welke 'mHolland, op onderfcheidene doch bepaalde tijden plaats hebben, de Rotter damJche Kermis wel als de voornaamfte van die kan gerekend worden, uit aanmerking van den groeten toevloed van vreemdelingen, die van alle kanten derwaards komen om de kermisvreugd bijtewoonen, en het is vervolgends aan de meeste mijner landgenooten niet minder bekend, dat ter gelegenheid van zodanige jaar., feesten, het werkhuis aldaar geduurende een week lang zonder onderfcheid , zo voor inborelingen als voor buitenlanders, onder betaaling van een kleinen prijs, openftaat, hoedanige vergunde toegang denkelijk meest gefchiedt tot verkwikking van zulke gevangen perfoonen, welke zwaar werken moeten, ten einde door middel van mildaadige kermisgiften hun ongelukkig lot te verzachten, en gelijktijdig in hunne behoeftigheden als een ongedvvongene weldaad te voorzien: hoe zeer ik niet gewoon was mij onverfchillig aan alle de  C 6! o nieuwsgierige' kermisgasten openbaar te vertoef» nen, waartoe ook niemand gedwongen kan worden , zo dat ik maar alleen aanzienlijke perfoonen en fommigen van den deftigen burgerhaat, die mij kwamen bezoeken, voor een oogenblik te fpraak ftond, was de toeloop van de beide fexen veroorzaakt door nieuwsgierigheid om mij te zien, zo verbaasd groot, dat men het eerfte kermisjaar ver over de agttienduizend perfoonen met dat oogmerk in het werkhuis heeft zien verfchijnenr ondertusfeherc moet ik hier als eene bijzonderheid die opmerking verdient, kortlijk aanteftippen, dat ik misfchien de allereerfte gevangene in 't werkhuis der ftad Rotterdam ben geweest, die met een gelukkig gevolg gebruik heeft weeten te maaken, van de niet onaartige *en algemeen gefmaakte uitvinding, om bij kermistijden' bo>. ven de post van mijn gevangenkamer eene infcriptie in rijmklank openlijk ten toon te hangen , gefchikt naar mijne toenmalige omftandigheid, waarin ik mij bevond, en het geen mij door uitdeeling van eenige honderde affchriften aan fatzoenlijke bezoekers, een aanmerklijk voordeel aanbragt: het geheugt mij niet meer of zulks in het derde, dan in het vierde jaar van mijne gevangenis voorgevallea  is, dat ik verkoos het navolgende zinfpeknd versje in dichtmaat uittehangen i De Wijsbegeerte was Boènus ten troost, Toen hij zig zag beroofd van goed en wettig"kroost, Door ostrogot, dieheminkluis'tren hield gefloten, Zo flrijdig met het huis waaruit hij was gefproten: Ik volg dien grooten man, met onverfchrokken moed, 'K verlaat mij op den tijd die alleen wondren doet! Ik kan, zonder aan de waarheid te kort te doen, met eene volflagene zekerheid verklaaren, dat van alle de verichillende infcriptiën, waarvan ik mij, gelijk ik hier vooren aangc« merkt heb, op kermistijden bediende, geen een zo algemeen beviel, en zo fierk getrokken werd, dan deeze, terwijl bijna twaalf, honderd affchrifrên, welken mijn vriend por. te let, in gereedheid gebragt had, daarvan afgehaald werden, het geen ons, behalven een onbekrompene winterverteering, een goede fomme gelds deed overhouden j inmiddels was de zonderlinge ontmoeting waartoe dit versjen aanleiding gaf, van zulk een kluchtigen en zeldzaamen aart, dat ik dezelve tot vermaak befchrijven moet: Zeker wiudmaaker, na den eerften flnaak gekleed, bemerkt hebbende op wien ik het gemunt had, vroeg mi]  C 63 ) nier een ondraagelijke trotschheid, waarom ik zo wel als BoëTius geen zorggedragen had, om mijn voornaame familie geen fchande aantedoen? ik vroeg, hem op mijn beurt, of hij mijn biechtvader was? „ Neen", zeide hij, „ maar ik zoude liever fterven, dan door mijn „ flecht gedrag zulk een vlek in mijn ge, llacht te veroorzaaken": ik verzocht hem daarop zijn doopnaam en geboortetijd te mogen weeten, en na dat hij, al boenende, mij dezelve opgegeven had, trok ik vervolgends in minder dan een half uur tijds zijn horoscoop, en terwijl hij onderwijlen op de voorplaats was blijven wandelen, riep ik hem bij zijn' naam; Mijnheer, zeide ik in tegenwoordigheid van portel kt, en den Poolfchen Baron, gij zult u, na alle waarfchijnelijkheid, binnen zes weeken tijds in dezelfde omftandigheid bevinden, waarin gij mij thans ziet: hij begon mij op die verklaaring wakker te befpotten, en vertrok, na mij tegen wil en dank een gouden rijder in de hand geflopt te hebben, doch wij hadden het genoegen van ongevaar een maand daarna, deezen trotfcheji' zedenmeester tot gezelfchap bij ons in de gevangenis te krijgen. vSoortgelijke kluchten heb ik meermaals op kermistijden aldaar bijgewoond: het gebeurde  C H ) eens bij een diergelijke gelegenheid dat, om de oppasfers te verblinden, welken gelast zijn zorgvuldig optepasfen, dat er niets onordentelijks of tegen de wetten van het huis gefchiede, men mij, onder voorwendzel van een fnuifjen aantebieden , een grooten fpinsbekken doos overhandigde, waarin ik twee horlogieveeren en een briefjen zonder handtekening van naam, befloten vond: ik was ten uiteriten verlegen met dit onverwacht prefent, en portelet die naast mij Mond, fehielijk het briefjen gelezen hebbende, gaf mij in korte woorden "te veritaan, wat er de zaaklijke inhoud van was; het zelve behelsde onder anderen dat ik van deeze gereedfchappen een nuttig gebruik moest zien te maaken, om uit de gevangenis te komen ; dat er vier weeken daar na, op een vroegen morgen, waar van men den juisten dag en uur bepaald had, buiten de Oostpoort, een chais met twee ihelloopende paarden, klaar zoude liaan, om mijne ontvlugting te begunfligen, en dat mij vervolgends op dien beftemden tijd een beurs met 80 ducaa.en, vóór het afrijden, door een onbekend perfoon zoude worden ter hand gefield , ten einde door behulp van dien , de reis na Braband, en verder na Parys te kunnen voordzetten: ik bediende mij van de wei- ni-  C *5 5 nige oogenblikken die mij overbleven, om iü haast achter een gewoon kermis infcriptie, die ik altijd klaar had, en in het bijzijn van de Opp.isfers in de fnuifdoos floot, te fchrijven, dat ik de edelmoedige vrienden voor hunne groothartige aanbieding in dat opzicht bedankte, terwijl ik, om wettige redenen , van de aangebodene hulp, ter verkrijginge mijner vrijheid, geen gebruik konde maaken: na deeze on ierhandeling gelukkig en zonder gevaar afgeloopen was, verzScht portelet, om de beide horlogieveefen, die hij meende hem in zijn kraa;n te pas te zullen komen, voor zig te mogen behouden, doch hij gaf ze nader* hand bu-'ren mijn weeten aan een vernuftig En-gel.chman, welk in dat huis gevangen zat, cn die er een nuttig gebruik tot zijne ontkominge Van gemaakt heeft gehad. Op een ander jaar kwam in het midden van de kermisweek , vóór negen uuren des morgens, een bejaarde Dame, gevolgd van een' lijfknecht, voor mijn gevangenvertrek, die beleefd verzocht mij een woord te mogen fpreeken, voorgeevende een zaak van het uiterfle aanbelang aan mij te moeten ontdekken: ik zat toen in mijn japon achter een gordijn een pijp tabak te rooken, als ongewoon zijnde mij Eo vroegtijdig aan mijne goede vrienden die II. deel, E  C 66 ) mij kwamen bezoeken te vertoonen, zo dat ik in den beginne veel zwaarigheid maakte om ongekleed voor die onbekende Dame te verfchijnen; doch portelet, en de Poolfchc Baron drongen daarop zo fterk aan , dat ik mij ten laatften het verlangen van deeze welgemanierde Mevrouw liet welgevallen, en derhalven zonder verdere tegenfporreling in mijn ja. pon voorkwam: na mij een poos lang met oplettendheid bekeeken te hebben, vroeg de verflandige Dame, met eene bevallige vriendlijkheid in de Franfche taal, of ik in mijn jeugd niet te Parys geweest was? ik antwoordde haar dat ik mij tweemaal in die volkrijke wereldftad bevonden had — „Wel nu", hernam zij > » terwijl ik vernomen heb dat gij de „ Advocaat kersteman zijt, die het onge„ luk heeft van zijne beste Ieevensdagen in „ zulk eene akelige gevangenis te moeten ver» „ flijten, zo is het echter met veel blijdfchap „ dat ik gelast ben u in zulk eene bedroefde „ omftandigheid een vertroostende boodfchap „ te brengen:" het was niet zonder eene onuitfprekelijke verwondering dat ik nader verklaring van zaaken verzocht, als wanneer zij mij vervolgends verhaalde, door Mevrouw rougemont, mijne vertrouwde vriendin, die mijn ongeval vernomen had, vriendlijk belast te zijn  om mij een kleinen wisfelbrief, ter waarde van 30 hollandfche Ducaaten , getrokken op een Koopman te Rotterdam, te moeten overhandigen : zo dra die mensdhlievende Dame vertrokken was, raadpleegde ik met portelet hoe ik mij best in dit geval behoorde te gedraagen, vermits ik geen kans zag om dat geld bui;en kennis van Regenten, of den Binnenvader, te kunnen ontvangen, doch wij wisten het middel uittevinden om onder eene goede belooning, den derden huisknecht, die kers vers uit zijn moffe'and aangekomen was, overtehaalen om mij ongemerkt dat geld te beichikken. Het was omtrent dien tijd dat het flerfgeval van mijn huisvrouw voorviel, waarvan ik hier voor ter loops gefproken hes: deeze treffende flag viel mij ondragelijker dan een dertigjaarige gevangenis: ik begon te bedenken, zo dra ik mij aan droefgeestige vlaagen overgaf, hoe federd de laatfle maal dat ik mijn affchéld van haar genomen had, toen ik van Zalt-Bom* mei na Schoonhoven vertrok, nu ruim vijf en een half jaar verlopen waren, dat ik haar weder had gezien, en, het geen mij het allergevoeligfte aangaande dit fmertlijk verlies deed treuren, zo dikwijls als zulks mij in de gedachten kwam, was inzonderheid, dat het mij niet had E a  C 68 ) mogen gebeuren mijn laatfte affcheid van dee« ze waarlijk deugdzaame vrouw te hebben kunnen neemen: niec minder bezorgd was ik over de opvoeding en het lot van mijne beide kinderen, welken destijds nog heel jong waren, hoe wel zulks door welberaamde fchikkingen, buiten alle verwachting, ten hunnen opzichte zeer voordeelig afliep: het was bovendien op. merkelijk, hoe van het ogenblik dat ik de tijding van mijn vrouws dood kreeg, de vrijheid mij voortaan onverfchillig toefcheen, zo dat eene altoosduurende gevangenis mijn verdriet in deeze tijdsgelegenheid niet had kunnen ver» groten: ondertusfchen wierden van alle kanten menschlievend? poogingen aangewend, om mijne bedroefde omftandigheid door allerleie aangenomene tijdkortingen, zo veel mogelijk te verzachten, doch onaangezien hetzelve, bleef ik meer dan zes weeken lang geheel ontroost baar wegens dit grievend geval, zonder vatbaar voor de reden te zijn, en ik moet er tegenwoordig niet meer aan denken, ten einde deeze wonde niet weder op nieuw opentekrabben. Niet alleen dat de veelgeruchtmakende gevangenfehap van mijn perfoon alle jaaren een onbedenkelijke menigte van kermisvolk in het werkhuis lokte, gelijk ik elders aangemerkt  ( 69 ) heb, zo werd die toeloop krachtig vermeerderd federd de komst van den Poolfchen Baron, van wien ik meermaals gefproken heb, en niet minder door de gevangeneeming van zekere alom beruchte avanturesfe, welke ten zelfden tijde aldaar voor agt jaaren geplaatst was geworden, en die wegens haare listige en doortrapte bedrijven bij uitneemendheid de alge-. meene nieuwsgierigheid aangewakkerd had; zij liet zich maria kantz noemen, fchoon zij meest bekend was onder den naam van de Be. driegelijke Juffrouw, zo als het opfchrift behelsde dat zij op haar borst droeg, toen zij een half uur lang openbaar te pronk ftöfid: ik wil den leezer niet van het vermaak berooven, van de merkwaardige levensrollen van deeze beide perfoonen alhier beknopt gefchetst te zien, en derhalven zal ik mij vervolgends gaan verledigen om zodanige wetenswaardige pronk ge vallen, voor zo veel ik met mogelijkheid heb kunnen nafpooren, naauwkeurig te befchrijven. Wat den Poolfchen Baron betreft, men heeft „ reden van te gelooven dat zo wel zijn va„ der als hij zelf onder de wilde Tartaren ge51 boren en opgevoed waren, en dat de ecr„ fte een opperhoofd van de Tartaarfchc Stroo„ pers is geweest, die de Karayaue weike E 3  C 70 ) „ jaarlijks van Turkyen over Perfiën te land „ na Rusland reizen, gewoon was aantevallen, ,, en als hij geen Herken tegenfland van ge,, wapend krijgsvolk ontmoette, zo- veel hij „ kon te plunderen: hec was bij een dierge„ lijke mislukte fchermutzeling dat deeze be„ faamde doch heldhaftige rover door de Turk„fihe krijgsbende gevangen genomen werd, „ en na zijne vrijheid, op voorfpraak van een „ zeker buitenlandsch Gezant aldaar, verkregen „ te hebben, zig vervolgends als Officier in ,, Poolfchen dienst begaf, doch ten laatften in „ een' veldflag gefneuveld zijnde, werd zijn „ zoon die toen naauwlijks den ouderdom van 3, tien j-.aren bereikte , door bewerking van „ een Zweedfche Gravinne, na Stokholm ge„ zonden, en aldaar niet als gevangene maar ,, als een kostganger bewaard, tot dat hij op „ zijn zeventiende jaar in de Lutherfche Reli„ gie gedoopt geworden zijnde, onder het „ hooge Peterfchap van den Koning van Zwee„ den den naam van gustaaf koning bekwam: men vergunde hem zo dra hij agt,, tien jaar oud was de vrijheid van eene bui„ tenlandfche reize te mogen doen, en vol„ gends zijn voorgeven werd hem gelijktijdig „ daartoe eene ordentelijke fomme gelds van „ wegen den Koning in handen geileld, dan,  ( 7- ) „ terwijl die nog maar half befchaafde jonge-" ,, ling geene andere dan de Tartaarfche, Pool„fche, en Zweed/che taaien fprak, kon hij zig „ in andere Landen bezwaarlijk doen verdaan, „ aangemerkt hij geen woord Fransch, of „ Hoogdtiitsch fpreeken kon , en zulks was „ waarfchijnelijk de oorzaak waarom een voor„ naam Staatsdienaar te Weenen, aan wien men, „ door brieven van voorfchrijving, zijn per„ foon aanbevolen had, hem, bij zijne aan- komst aldaar, in de Hoogduitfche taal, in „ de fchermkunst en in verfcheidene andere „ weetenfchappen, op zijne kosten, deed on„ derwijzen". „ gustaaf die op aanraading van fommi„ ge fpotvogels den naam en tijtel van Baron ,, ravidskij aangenomen had, vertrok uit „ ÏVeenen na aldaar een verblijf van zes maanden „ gehouden te hebben, en begaf zig vervolgends na Warfchouw , de hoofdftad van Poolen, al„ waar hij met verfcheidene edellieden in ken„ nis geraakte , die, zijn overledenen vader „ voorheen gemeenzaam gekend hadden, en ,, die, in het denkbeeld dat bij wezenlijk aan „ het Graaflijk Huis van ravidskij vermaag, fchapt was, aangezien hij de Poolfche taal ', zo volmaakt als een inboreling fprak, hem , een aanmerkelijken onderhand, zo aan conE4  C 72 ; fant geld als ?n wisfelbrieven , ter voord„ zetting zijner verdere reistogten bezorgde: « geholpen door zulke eene krachtige onder„ fteuning befloot gustaaf, of liever de „ gewaande Baron ravidsktj, onder het „ voordeel van dien, zig na Berlijn te begee„ ven , alwaar hij gelukkig genoeg was cm „ twee overheerlijke appartementen te betrek„ ken, in het Paleis, behoorende aan de Doch. ,, ter van den gefneuvelden Veldmaarfchalk van „ s * * * welke, in navolging van meer ande„ re perfoonen van hooge geboorte, aldaar ge„ woon zijn aan deftige en rijke vreemdelin„ gen, zonder daar door eenige laagheid te begaan, voor een hoogen prijs te verhuu- ren: meer dan ééns heeft gustaaf aan „ PORTELtT en mij verhaald, dat hij in dit geval door zijne geringe ondervinding een „ gelukkige kans, tot bereiking van zijn fortuin, ^, als met de voet gefchopt heeft gehad, na„ demaal deeze niet onbevallige Dame, op de welgemaaktheid van zijn perfoon verliefd ge„ worden zijnde, hem zulke ongemeene voor- deelige voorflagen tot een huwelijk gedaan „ had, die hij uit befchroomdheid, en om aan „ zijnen reislust te voldoen moedwillig vern zuimd had aanteneemen". p De zogenoemde Poolfche Baron vervol-  c n ) „-gends in Holland beland zijnde, om er een fortuin te zoeken, dat hij door zijne onbe„ dreevenheid onmogelijk vinden kon, in een „ land alwaar men alle vreemdelingen,ontbloot ,, van rijkdom, bekwaamheid, en aangebore„ ne geestvermogens, doorgaands wantrouwt, „ doeg geduurende zijn verblijf in den Haag, met het overfchot van zijn geld een front ,, als een oorlogfchip, en maakte onder den „naam van Baron ravidskij, door zijne „ buitenfpoorige verteeringen en kostbaare klee„ ding, welhaast zo veele onbetaalbaare fchul„ den dat zijn uitgeputte goudbeurs te kort ,, fchoot, om die allen te kunnen voldoen, ,, waarom hij zig tot de noodzaakelijkheid „ gebragt zag, van in zulke dringende gelc„ genheid zijn toeviugt tot de niet minder „ fchrander dan bedriegelijke uitvinding van „ een winstzoekenden Jood te moeten neemen: „ die Jood, welke een doorfleepen bedrieger „ van zijn beroep was, wist een geldzuchti„ gen woekeraar overtebaalen, om aan gus„ ta af een paar duizend Guldens, voor drie „ maanden, tegen den intrest van tien per„ cent 's maands, voortefchieten, mits dat hij „ onder den naam van Baron ravidskij, , daarvan een Notariale Obligatie pasfeer„ de , en terwijl gustaaf de HollandE 5  C 74 ) s, fche taal toenmaals nog niet teagtig was, „ maakte hij geen de minfie zwaarigheid om „ alles te ondertekenen wat men van hem be„ geerde: de Baron en de Jood die verkre„ gen buit zamen gedeeld hebbende, zo ver. liep de bepaalde tijd van drie maanden, zon„ der dat de gepasfeerde obligatie voldaan ,. werd, dan, aangemerkt de woekeraar, die „ het geld gefchoten had , ten opzichte van „ zijne onvermogende fchuldenaaren niet ge. „ maklijk in den flaap te wiegen viel, zo ge, „ beurde het dat gustaaf, om zijne be„ drijgingen te ontwijken, heel fchielijk be„ floot over Rotterdam na Antwerpen te ver„ trekken , doch onmiddelijk op zijne aan„ komst in de eerstgenoemde ftad, ter oorzaa„ ke van die gemaakte fchuld, in de geize-. „ ling geplakt, en naderhand zo wel als de „ Jood, wegens het gepleegde bedrog, door „ den Hoofdofficier der ftad Rotterdam, in een „ crimineel proces betrokken werd, met dit „ gevolg dat na den Baron te pronk geftaan, en de Jood ftreng gegeesfeld was, zij beiden „ vervolgen ds tot een confinement van tien „ jaaren in het werkhuis verweezen werden: „ volgends het algemeen gerucht zoude de Ba„ ron, na zijn ontflag uit het werkhuis een  C 75 ) „ Officiersplaats in Franfchen dienst gekocht „ hebben, daar na met het Regiment, waar„ onder hij zig bevond, na America vertrok„ ken, en aldaar in een bloedig gevecht te,, gen de Engelfche troupen gefneuveld zijn. Om nu tot het verhaal van de zonderlinge levensbedrijven van de welbekende avanturesfe maria kantz overtegaan , die onwederfprekelijk meer zeldzaame en vermaaklijke geVallen bevatten, en daarom ook vrij meer opmerking verdienen, dan die van den Poolfchen Baron , welke ik hier kortlijk befchreeven heb, zal ik aanvanglijk dienen opteklimmen tot de zamenloopende oorzaaken die de eerfte aanleiding tot haare gevangenneeming , en' daarop gevolgde ftraf gegeven heeft gehad. „maria kantz betoonde federt haar vrijs„ terfchap een doorfleepen en listig vrouwsper. foon re zijn, die, gelijk naderhand gebleken ,, is, haarfortuin door allerhande flinkfche wegen zocht: men verhaalt dat zij in de ftad Ant„ werpen geboren is, en, nog heel jong zijn„ de, ftil van haare ouders wegliep: zonder „ voor de waarheid daarvan borg te willen ,, blijven, is het echter zeker dat deeze Be„ driegelijke Juffrouw, in den ouderdom van ,. ic> of 17 jaaren als dienstmaagd kwam te „ woonen bij een fmid te Rotterdam, die een  c 76 y „ eenige dochter van haare jaaren had , in ,, wier vriendfchap zij zig binnen korten tijd j, zo ver wist te dringen, dat zij ten eenen„ maale haar vertrouwen won: de overeen„ komst van beider humeuren, die fteeds tot „ de vrolijkheid overhelden, bewerkte dat zij „ zamen, buiten weeten van den fmids baas, „ allerleie kluchten bedreven , die tot haar „ wederzijds vermaak gefchikt waren: het ge„ beurde vervolgends dat maria kantz, van zodanigen vertrouwelijken omgang ge„ bruik maakende, als waardoor zij het fpoor , tot haar voorgenomen bedrog gebaand zag, j, daar op befloot des fmids dochter een ge„ voelige trek te fpeelen; want, op een' avoni „ voorbedachtlijk een boodfchap gedaan heb„ bende, terwijl de fmid haar' meester afwee„ zig was, omhelsde zij, met eene verrukke„ lijke blijdfchap, haare vriendinne, zeggende, gelegenheid gevonden te hebben, om bij „ een voornaame Dame als kamenier geplaatst „ te worden, indien zij haar daar toe de be„ hulpzaame hand wilde bieden: de andere, „ ongemeen in haar fchik van haare vrien„ din eenigen dienst te kunnen bewijzen, „ vroeg wat er eigenlijk tot het gelukken van ,, haar doelwit ontbrak? maria kan rz ver„ klaarde op deeze vraag, dat indien de fmids  C 77 ) s, dochter haar voor een paar uuren haare bes„ te kleederen wilde leenen , zij reden had „ te gelooven haar oogmerk, raakende het ,, kamenierfchap , te zullen bereiken , aangezien zü zig in een ordenteli'k gewaad „ voor de bewuste Dame, als zijnde een „ Burgemeesters vrouw, vertoonen moest : ,, het goednartig meisjen, dat bij gebrek van „ ondervinding nog onbedreven in de vrouw„ lijke kunstgrepen was, hierdoor in het net „ gelokt zijnde, befchikte haar niet alleen haare zondagskieederen, maar leende bovendien c i zilveren beugeltas, met het een en an„ der zilverwerk en geld daarin, ten einde zij „ daarmede op een fatzoenlijke wijze voor ,, de Burgemeesters vrouw kon verfchijnen t „ onder beding dat zij zorg moest draagen, „ van wedergekeerd en ontkleed te zijn , eer „ haar vader t'huis kwam: ondanks deeze aan„ genomene voorwaarde, welke zij vergat na. „ tekomen, bleef de Bedriegclijke Juffrouw fe„ dert onzichtbaar, en begaf zig den volgen„ den morgen heel vroeg met de zilveren beu* „ geltas en alle de geleende kleederen na ,, Braband, zonder dat men geduurende twee ., of dri'. jaaren iets aangaande haat perfoon }, vernam". maria kantz, na bier en daargezwer»  C 78 ) „ ven te hebben, waagde het om, na zulk 9, een merkelijk verloop van tijd , waardoor „ volgends haare verbeelding, alles vergeten „ en vergeeven was, zig andermaal na Rotter„ dam te begeeven, wanneer zij een meester„ ftuk van listige uitvinding aldaar bedreef, „ welke de grenspalen van het doorfleepen avan,, turierfchap ver te boven ging; om dit over„ waardig geval, (indien bedriegelijke onderne„ mingen met den raam van overwaardïg be„ ltempeld kunnen worden ,) uit geloofverdie„ nende verhaalen te befchrijven , behoor ik „ eerst, tot een noodzaakelijke verklaaring van „ zaaken, voorloopig tegewaagen, dat maria „ kantz, ontdekt hebbende hoe Doótor „leempoel, te Rotterdam, behalven een „ zuster, nog vcfcheidene perfoonen van zij„ ne familie te Antwerpen had woonen, was „ het vervolgends op grond van die ontdekking ,, dat zij ondernam zig onbefchroomd bij hem „ te laaten aandienen , onder het welbedacht „ voorwendzel van door zijne zuster te Ant„ werpen gerecommandeerd te zijn , ten einde „ hij de goedheid zoude hebben haar een or. „ dentelijk logement te willen bezorgen , om 9, dat haar kostbaare koophandel aan geen ge„ vaar, in een onbekende itad, onderworpen „ zoude zijn: Doctor leempoel antwoord-  C 79 ~) }t de met zijne gewoone vrier.dlijkheid , dac „ hij haar geen beter logement wist aantebie„ den dan zijn eigen huis, en dat, terwijl zij „ betrekking tot zijne familie fcheen te heb„ ben, zij van die aanbieding, naar haar wel„ gevallen en zo lang zij goedvond, gebruik kon„ de maaken, onder verzekering van haar, uit , aanmerking daarvan, alle mogelijke, hulp, ter „ bevorderinge van haaren koop i del , ge° „ duurende haar verblijf te Rotterdam, te zul., len toebrengen". „Men zal ligtlijk begrijpenda. onzegelukzoek„ Her geen ogenblik in beraad ftond om een' „ voorilag aanteneenien , w.-lke wtêrgaêloos „ met haare bedriegehjke oogmerken ftrookte; „ want bebaiven dat zij voor geen verteering te „ zorgen had, en als een Dame opgepast werd, ,, zo wist zij met eene ongemeene vaardigheid „ van geest, haar deeze bij uitftek voordceli,> ge gelegenheid, ter bevorderinge van haa„ re belangen, te nutte te maaken, met dat ge„ volg, dat de doortrapte maria kantz „ zig van den naam van Doctor leem poel „ bediende , om bij verfcheidene kooplieden „ te Rotterdam voor eene aanmerkelijke fomme gelds op credit te koopen, en het gekochte aan het huis van den bovengemel„ den Geneesheer te laaten bezorgen, zo das  ( 8o ) ',> de meesten van hun, daardoor in het denk* „ beeld gevallen zijnde dat de Bedriegeüjke „ Juffrouw aan de perfoon van deezen welge- (lelden en bekenden ftadgenoot vermaagfchapt was, geen de miniie zwaarigheid maakten „ om de gekochte goederen op zes weken „ uitilel van betaaling te laaten volgen: het „ gebeurde , onderwijle zij zig de aange- kochte koopwaaren voor de helft verlies kwijt gemaakt had , om door dat mid„ del contant geld in handen te krijgen, dat „ Doélor leem poel de fleutel verlooren had van een fchoorfteenkasjen waarin fommige „ noodzaakelijke dingen tot zijn gebruik ge„ floten waren, weshalven hij zijn'fmid ontbood om het flot daarvan te doen openlleeken; de ,, fmid, die juist op den middag geen van zij„ ne knechts bij de hand had, kwam in per„ foon, om dat werk te verrichten, wanneer „ hij, na maria kantz een geruime poos met „ veel aandacht befchouwd te hebben, en ten „ opzichte van haar perfoon eenigen tijd in de onzekerheid gebleven te zijn, haar ten last» „ ibn aan het lidteken van raar oog herkende „ voor zijne gewezene Dienstmaagd, welke hem bedrogen had: op zodanige belangrijke ont„ dekking verzocht hij vervolgends Doctor „ leem poel eens alleen te mogen fpreeken, „ vraa-  j, vraagehdê of hij die Dame kénde: de Doe* tor antwoordde dat deeze braave koopvrouw * ., door zijné familie te Antwerpen aan hem ,, gerecommandeerd geworden zijnde j zij fe-> ,, derd vijf weeken aan zijn huis gelogeerd was; waar op de finid hem verhaalde dat dit ondeugend vrouwsperfoon, ongevaar drie jaaren geleden, bij hem als dienstmaagd ge* woond had , en met de beste kleedereri ,j gelijk ook met de zilveren beugeltas van „ zijne dochter was doorgegaan: de verftendi^e Geneesheer , hierover ten uiterftert ,> verbaasd, raadde hem in dit geval voorziet tig te zijn, zeggende, dat hij zig aan den „ go den naam van deeze Juffrouw gelegen zoude laaien liggen, indien zijne befchuldi* ,i ging aangaarde tuar perfoon kwalijk uitviel; „ doch terwijl de fmid onverzettelijk bij zijrt „ woord bleef volharden $ befloot hij die zaak ,, in zijne tegenwoordigheid te onderzoeken; ,j en na dat de fmiJs dochter daarbij geroe,, was, viel maria kantz door zulke eene flerke overtuiging welhaast door de ben , „ waarop Doétor lumpoel haar vriend* „ lijk verzocht terflond zijn huis te ruimen, onder voorgaande belofte dat noch hij noch „ de fmid, die daarmede genoegen nam,tet II. deel. F  zaake van die gepleegde misdrijf, haar zou,, de aanklaagen". De volgeestige Avanturesfe , hoe zeer ver- fchrikc, door een ontmoeting die zij niet „ voorzien had, bedacht zig niet lang om het „ huis van Doctor leem poel fchielijk te „ verJaaten, en terwijl zij destijds niet alleen „ in een prachtig gewaad gekleed, maar bo„ vendien rijklijk van geld voorzien was , w begaf zij zig nog dien zelfden avond na het ,t*Zwynshoofd, een der voornaamfte logemen„ ten der ftad Rotterdam, verzeld van een „ zeker vrouwsperfoon van haare kennis, die voor haar kamenier doorging: men maakte geene zwaarigheid aldaar een Dame te lo,, geeren wier uithangbord oppervlakkig de „ deftigheid vertoonde, en nademaal zij zorg „ droeg van alle dagen haare gemaakte verteering „ te betaalen, geduurende drie weeken die zij in dat logement verbleef, had men geen „ de minfte nadeelige verdenking ten opzichte „ van haar perfoon opgevat: inmiddels had „ de Hoofdofficier cordelois, wel rasch „ het bedrog dat zij aan den fmid, aan Doe„ tor leempoel, en vervolgends aan ver„ fcheidene Kooplieden wegens gekochte goe}, deren gepleegd had, ontdekt, waarom hij be-  X 83 l „ floot haar op' een avond met zijn ëigeü koets, in gezelfchap van zijn' Onderfchouc, van het Zwynshoofd aftehaalen, en onder 3, het Raadhuis in befloten gevangenis over* „ tebrengen; dit aldus gefchied zijnde, werd 3, maria kantz, na voorgaande verhoorin. », gen, gevonttisd, onf met het opfchrnt van Bedriegelijke Jufrouw op bet fchavot te pronk (e ltaan, agt jaaren lang in het werk* „ huis gevangen te moeten zitten, om er met „ haar handen de kost te winnen, en daar na voor al haar leven gebannen te blijven". „ Na verloop van vier jaaren uit haare ge,, vattgenis te Rotterdam ontflagen zijnde ,wa« ren haare opgevolgde avanturen, voor zoveel ,, de zeldzaamheid betreft, niet minder merk« ,, waardig, dan de voorverhaalde gebeurtenisfen : men verhaalt , gelijk op nauwkeurig onderzoek uit geloofwaardige berichten ge* „ bleken is, dat maria kantz als kamenier bij een getrouwde Dame te Utrecht „ gewoond hebbende, het eerfte jaar, ledert haar ontflag uit het werkhuis te Rotterdam, ,, zig zeer ordentelijk gedragen heeft gehad, maar dat zij naderhand op nieuw aan hec „ zwerven geraakt zijnde , vervolgends ver* „ fcheidene kwaade flappen beging, waarvan w onder meer anderen de navolgende voorF a  C 24 ) beelden wel inzonderheid in aanmerking ko« „ men : vooreerst haar listig bedrijf dat zij „ gepleegd heeft in den tijd dat zij de wijk „ na de Meierije van 's Hertogenbosch geno« „ men had; zij nam haar intrek in een her„ berg te Tilburg, daar zij twee of drie doch„ ters, zo vrolijk van aart als zij, aantrof, door middel van welke in kennis geraakt zijnde „ met de beide dochters van zekeren metzelaars„ baas , te 's Hertogenbosch, werd zij door „ dezelven genodigd een paar weeken in de ,, ftad aan het huis van haare ouders te koT „ men doorbrengen : maria kantz ver,, zuimde niet zulk een behaagelijken voorflag aanteneemen, en zig van een buitenkansjen ., te bedienen, dat misfchien haare oogmerken tor een nieuw bedrog in het een of ,, ander opzicht begunftigen kon: in dat denk„ beeld befloot zij, geduurende haar verblijf „ aldaar, om ook eens op haar beurt haare „ beide vriendinnen ten haaren koste op een „ plafierpartij te onthaalen; tot dat einde liet „ zij een rijtuig met twee paarden infpannen, waarmede zij, in gezelfchap van die twee burgerdochters, na Uden reed, en in het „ beste, of liever het deftigde logement, dat „ in die plaats te vinden is, een kostbaaren maaltijd deed vei vaardigen: er werd twee  ( 85 > dagen lang,dat zij daar verbleven, op haar „ bevel allerleie keurelijke fpijzen, als ook „ verfchillende foorten van fruiten die het jaar,, getijde opleverde, rijklijk opgedischt, en het „ ontbrak aan geen fmaaklijke wijnen om „ de vrolijkheid van dit drietal jonge Dames „ tot eere buitengewoone hoogte te doen ftij„ gen; maar toen het verteerd gelag moest „ betaald worden, kwam het hinkende paard ,, achteraan; dat is, te zeggen, dat zij, geen „ kans ziende om de rekening, die agttien gul„ dens en eenige duivers bedroeg, te kun* „ nen voldoen, nogthans, hoe zeer zij zig „ nimmer in dat logement bevonden had, en „ bijgevolg aldaar geheel onbekend was, met ,, haare gewoone onbefchaamdheid de vrouw „ van den huize verzocht, daarmede tot den „ volgenden dag geduld te willen neemen, „ als wanneer zij dat geld door een' Heer van haare kennis, die te Uden woonde, en haar in het terug rijden na den Bosch verzelde, , zoude overzenden; zo dat de goedhartige Waardin, die beide de metzelaars dochters kende, geene zwarigheid maakte, in dat h verzoek te bewilligen; doch zo wel de ge„ maakte veneering m het logement te Uden, als de onkosten van net afgehuurde rijtuig zijn tot nog toe onbetaald gebleeven, onF3  C 80 ) s, aanzien de metselaars baas verfcheidene maaien voor het aandeel der verteering , „ voor zo veel zijne twee dochters betreft, „ aangemaand is geworden , en terwijl hij „ weigeren bleef die fchuld te voldoen, veroorzaakte zulks ongemeen veel opfpraak in de ftad, het geen hem weinig eer toebragt, „ te meer toen men ontdekte dat maria „ kantz een Hecht en bedriegelijk vrouws„ perfoon was, waarmede zijne dochters zig „ opgehouden, en op die wijze haaren goe„ den naam in de waagfchaal gefteld had„ den". Het verhaal van het bovenftaande geval doet mij gedenken aan een foortgelijke kluchtige ontmoeting, die kort te vooren in het zelfde logement, te Uden, voorgevallen was,doch ten Opzichte van derzelver grappige gevolgen van een vermaaklijker natuur, en van onbedenkelijk meer nafleep fchijnt te weezen, en die, fchoon geene betrekking tot mijne Leevensbefchrijving hebbende, ik echter overwaardig oordeel als een bij-geval alhier te boekftaaven. „ Zekere Graaf van g * * * wiens Graaf„ fchap van dien naam in de nabuurfchap van 3, Gelderland gelegen was, kwam op een' mori9 gen» bij zijne wederkeering van een Brch  C 87 ) „ bandfche reis, in het voorgemelde logement „ te Uden, om er het ontbijt te neemen, en „ liet met dat oogmerk zijn rijtuig aldaar uit„ fpannen; men bragt hem op zijn bevel een „ fchotel met bisfchuit, rookvleesch, boter, „ fuiker, en theewater, dewijl hij verkoos zijn „ eigen thee die hij bij zig droeg, te gebrui„ ken: ondertusfchen dar: hij ongeveer een paar „ uuren tijds in deeze voornaame uitfpanning ,', wat uitgerust , en niets overgelaten had „ dan de boter, vroeg hij na het verteerd ge„ lag: men gaf hem te kennen dat zijne gant„ fche Graaflijke verteering Hechts zeven en „ een halve ftuiver beliep; hierover betoon„ de hij zig ten uiterften onvergenoegd, en ,, wierp met een ftuurs gelaat een zesihdf op " de tafel , zeggende dat zulks rijklijk kon ij volftaan voor het geen hij genoten had : , de Waardin, een vrouw zijnde die wel klein van perfoon maar groot van verftand was, weigerde de aangeboden zesthalf aantenee* men, en belastte vervolgends een van haare \ zoonen om fchielijk twee dorpelingen te gaan " haaien, welken, amptshalven, bevoegd zijn bij voorvallende gelegenheden arrest op een „ perfoon te kunnen doen, ten einde Mijn", heer den Graaf van o * * * voor de nog ontbreekende twee ftuivers van het gelag te F 4  C 88 ) >, arresteeren, terwijl hij, hier van niets wee„ rende, onderwijlen zijn voerman beval he* „ rijtuig terftond intefpannen, na alvoorens „ deezen wakker beknord te hebben, dat hij ,s hem in zulk een flechte herberg gebragt ,, had: daarmede niet vergenoegd, had hij inmiddels de onbefchaamdheid van zig over „ de behandeling van de casteleinesfe van dat „ logement bij den Dorpfchout of zogenoemr 31 den Richterbode te gaan beklaagen; deeze „ beloofde ham zig zo fpoedig mogelijk der„ waards te zullen begeeven; doch aangezien hij een kreupel man was, verliep er meer dan een uur tijds eer hij aldaar verfcheen,: „ dana aangemerkt het infpannen van het rij S1 tuig zeer langzaam toeging, ging de Graaf „ zo. lang daar inzitten, at uit tijdverdrijf ee3, nige kerfen , waarvan hij de fteenen uit fpijt in het voorhuis wierp, wanneer onder dit bedrijf twee perfoonen, voorzien van fnap. „ hanen, zig voor het portier vertoonden, en „ hem het arrest aanzegde, zo dat hij, daar„ over verbaasd, bijna een uur lang aldus in ,a het rijtuig te pronk bleef zitten ; maar ten „ laatften een Ekcaat uit zijn goudbeurs trok „ om daarvan zo wel de twee geweigerde „ ftuivers verteering, als de opgeloopene onn posten te. betaalen;, doch. o.p het oogenblik  C 89 > dat hij meende afterijden, kwam de Dorp,, fchout, aan wien hij zig beklaagd had, en „ die ook eerst voldaan moest worden; doch „ op deeze vraag onverduldig wordende, ge„ bood hij zijn' voerman de zweep over de „ paarden te leggen, en vertrok, na door dit „ laag gedrag de algemeene befpotting ver,, diend te hebben, uit het Dorp, niet zonder gevaar van de Richterboden door het ,, fchielijk afrijden nog kreupelder te maaken „ dan hij toenmaals was". ,, Boven meer anJere trekken van bedrog „ waardoor de doorfleepenheid van m a,, ria kantz op eene doordraaiende wijze „ gebleken is, zo heeft echter haar fchran„ der vernuft, of liever haare geestrijke vin„ dingskracht, bij uitneemendheid uitge'olonkee „ in het navolgende geval, dat aan haar be,, drijf toegefchreeven wordt, en in den tijd dat zij zig nog te Amfteldam bevond , ,, gebeurd moet zijn: men verhaalt dat zij het ontwerp zou gemaakt hebben, om een „ voornaam Koopman binnen die ftad voor „ eenige duizende Guldens opteligten , met „ oogmerk om, gelijk het fpreekwoord zegt, door een wanhoop'ige onderneeming een „ gouden of een ijzeren ketting te behaalen; L. dan, terwijl de kunst eigenlijk beftond in F 5  ( 93 J „ zonder gevaarlijke gevolgen dit meesterftuk l, van bedrog op eene gemaklij ke wijze be,, kroond te zien , bediende zij zig van eene uitvinding die misfehien eenig in zijne foort „ is: zij ging eerst na een voornaam Apothe„ car, te kennen geevende, dat een zeker jong„ man, wiens ouders haare goede vrienden wa. „ ren, het zedert eenige tijd ongelukkig in „ het hoofd geflagen was, en dat zijne zin„ nelooze vlagen meest uit geldgierigheid ver- oorzaakt werden , zo dat hij geduurig van „ hetaakn fprak; dat zijn ouders over de ver,, drijviug van deeze kwaal met fommige Ge„ neesheeren geraadpleegd hebbende, dezelve „ van oordeel waren en fterk aangeraden „ hadden, dat zij hunnen zoon na het gebrui- ken van eenige medicamenten moesten laa„ ten klisteren; doch, aangemerkt hij ondanks „ alle aangewende poogingen daartoe niet over., tehaalen was, en men hem niet volllrekt „ tot de klistering wilde dwingen, derbalvea „ na een rijp beraad goedgevonden was om „ hem tot dat einde, onder het een of ander „ voorwendzel, aan het huis van een bedree„ ven Apothecar te lokken , weshalven zij „ verzocht dat hij Zulks verrichten wilde, onder „ verzekering van daarvoor rijklijk beloond ,, te zullen worden» — De Apothecar door  ( 91 ) „ die belofte gewonnen, maakte geene zwa„ righeid in dat verzoek te bewilligen , zeg„ gende, dat hij drie winkelknechts had dat lterke knaapen waren, die deezen zinneloo„ zen Jongeling, tegen zijn wil en dank, tot „ het ondergaan van de klistering wel zouden „ weeten te noodzaaken, en daar werd ver„ volgends tusfchen hun beiden de affpraak „ gemaakt, dat, ommeerder waarfchijnelijk,, heid aan de zaak bijtezetten, zei hem Oom, „ en hij haar Nicht noemen zoude: dit al. „ dus met een weêrgaêlooze vlugheid van ,, geest bewerkt hebbende , begaf maria „ kantz zig daarop aanftonds na den Koop* „ man die zij voorgenomen had te bedriegen, en „ kocht bij denzelven voor de waarde van vierduizend en tweehonderd guldens aan Juwee„ len, welke zij verzocht in een doosjen te pak„ ken, en een zijner bedienden met haar na het „ huis van haar' Oom, dien zij bij den naam „ noemde, mede te geeven , om aldaar het ,, geld voor de gekochte goederen te ontvan„ gen: de Koopman geen de minfte achterden„ ken van zulk een listig bedrog opvattende, „ belastte zijn* Neef, een Jongman van agttien „ jaaren, om met deeze bedriegzoekende Dame na het huis van haar' Oom, die hens  CC 9K ) j, vooreen welgefteld burger bekend was, ms. „ de te gaan, en behandigde haar in dat goed „ vertrouwen het doosjen met juweelen: zodra „ zij bij den Apothecar gekomen waren , „ werd de Jongman in een vertrek gebragt, „ terwijl maria kantz, volgends affpraak „ fchielijk haar affcheid van haar gewaanden „ Oom nam; doch toen door haar lang uit,, blijven de Jongman verdrietig begon te wor„ den , en mistrouwen over deezen. handel „ fcheen optevatten, vroeg hij wie hem de. „ geleverde Juweelen betaalen moest ? da Apothecar, in de verbeelding dat zulks een „ zinlooze vlaag was , antwoordde al fpot„ tende, dat het woord Betaalen zijne harfe„ nen op den hol deed loopen, en dat hij „ daarom geklisteerd moest worden, maar op „ de nadere verklaaring van den Jongeling wie „ zijn Patroon en Oom was, werd hij, aan„ gaande het bedrijf van de ontvlugte Dame, „ zodanig verligt, dat hij opflaande voet van „ befluit veranderde, en haar met zijne drie ,, winkelknechten buiten de Utrechtfche poort ging opzoeken, alwaar zij op het punt Hond „ van in de trekfehuit te flappen: zij ontnamen ,, haar terftond het doosjen met Juweelen, zon.„ der haar verder over die zaak te. vervol..  C 93 P gen, en voor dit maal kwam maria ., kantz wegens de gepleegde misdaad ■ met „ ce bloote fchrik ftrafloos vrij." „ ()m de afgebrooken Historie van maria k a n ; z te befluiten, behooren, met bftrek^ipg tot haar perfoon, nog de vol„ gende gedenkwaardige bijzonderheden aan'„ge.aald te w rden . naamltjk dt zij een „ beruchte rol te Amfleldam ëfp cld beeft „ gc ad, die hoofdzaaklijk merop uitloopt, „ dat zij na verfche.öene bedriegerijen aldaar „ gepleegd te heboen, onder anderen een zeè„ keren logemenrhoiader in het wapen van El„ berveïd voor meer dan driehonderd gj.dois „ heeft opgeligt gehad, onder voorwenezei dat „ zij eene aanmerkelijke fomme gtlds van de „ weeskamer in die ftad te ontvangen had, „ gelijk zij ook inderdaad, om aan ceezen be„ driegelijken handel meer geloofs bij te zetten, verfcbeiden maaien op de weeskamer verfcheen, en naderhand zig van dat zelfde „ voorwendzel bediende om een huis te Leyden te huurtn, en vaneen' turffchipper an« „ derhalf honderd tonnen turf te koopen; , doch op de ontdtkking van dit bedrog werd „ noch het een noch het ander aan haar ge„ leverd: vervolgends kwam zij te Alkmaar „ als dienstmaagd te woonen , en aldaar te  C 94 ) s, trouwen met zekeren de haan, een mi„ litair perfoon, die voor deeze als foldaat of „ ruiter gediend heeft gehad; en. voor zoveel ,, men uit geloofwaardige verhaalen heeft kun„ nen onderfcheppen, zoude maria kantz „ federt haar huwelijk tot een armoedigen „ ftaat vervallen zijn, zonder dat men heeft „ kunnen ontdekken wat haar al verder weder„ varen , of alwaar zij federt dien tijd ge„ bleeven is". Ik had, onberoemd gefproken , het geluk dat genoegzaam alle de gevangenen die zig in mijn tijd in het werkhuis bevonden, een onbepaald vertrouwen in mij fielden , waartoe de vriendlijke gemeenzaamheid met welke ik met hun omging, waarfchijnelijk veel toebragt, te meer toen zij zagen, dat ik mij niet fchaamde om des zondags openbaar in de kerk te antwoorden, ter gelegenheid van de Godsdienstoeffening die aldaar regelmatig gehouden wordt, en waardoor ik niet alleen het algemeen genoegen der toehoorderen, maar bijzonder de goedkeuring van de Regenten van dat huis wegdroeg; het was dan zulk eene gewonne vertrouwelijkheid die denkelijk de oorzaak aan de hand gaf, waardoor ik fommige geheime zaaken onderfcheppen kon, welke mij buiten dat volftrekt onmogelijk zouden geweest zijn,  ( 95 ) op gronden van zekerheid te ontdekken : ik liet het dierhalven niet berusten om de Leevensbedrijven van fommige beruchte gevangenen, die ik hier vooren befchreeven heb, in mijn gedenkboek aantetekenen , maar mijne, oplettendheid ging voornaarnlijk daar heen, om te onderzoeken, hoe en op wat wijze de bekentenis of ontkemenis, en de daarop gevolgde vonnisfen van den Rechter, ten opzichte van de gepleegde mhdaaden, plaats konden gehad hebben. De eerde merkwaardige ontdekking die ik daaromtrent kwam te doen, was het geval van een' Jood, die, fchoon hij nauwlijks den ouderdom van 19 jaaren bereikte, echter een bedreven zakkerolder van zijn beroep was, ik ondervroeg hem aangaande verfcheidene omftandigheden die zijn zaak betroffen, en hij verhaalde mij daarop openhartig, dat hij door de paalgeesfeling welke binnens kamers gefchiedt, gedwongen was geworden, om zestien gevallen van zakkerolderij , die hij waarlijk bedreven had, te moeten bekennen, doch dat men hem een zeventiende geval van gelijke foort had willen opdringen, dat nimmer door hem begaan was, maar dat hij almede na een kort beraad, uit vrees voor de paalgeesfeling vrijwillig bekend had, terwijl bij begreep  < & ) dat een misdrijf van zijn beroep die hij meer of minder gepleegd had, zijn draf noch verligten noch verzwaaren kon: dan, aangezien de doorzichtige Rechters welhaast begreepen, dat achter zodanige vrijwillige bekentenis iets fchuilen moest, het welk hun onbekend was, beflooten zij, uit voorzichtigheid de perfoon te ontbieden , van welke de Jood befchuldigd werd zijn goud zakhorologie gerold te hebben; doch nadien deeze man verklaarde nimmer een goud horologie gedragen te hebben,en dier* halven niet kwijt geraakt te kunnen zijn, werd de Jood, bij een nadere verhooring, gevraagd, waarom hij een misdaad beleed die hij niet bedreven had? hij antwoordde zonder de minde bedenking, dat het uit vrees voor de paal was, zo dat de Rechter, hierdoor in onzekerheid geraakt zijnde, of zijne voorige bekentenisfen niet op denzelfden grond deunden , hem dienaangaande andermaal begon te ondervraagen, dan, terwijl hij, tot zijn ongeluk, in dit opzicht bij zijn duk volharden bleef, werd hij vervolgends tot een geesfeling en in een gevangenis van zes jaaren in het werkhuis verweezen. Hoe zeer ik de voorzichtigheid van den Rechter daarom prijzen moet, heb ik nogthans, als Rechtsgeleerde, door eene rijpe over- wee-  C 97 ) weeging begreeperi gehad, dat op die manier geen onfeilbaare wiskunst van fchuld of onfchuld in de ondervraagingen ten aanzien van twijfelachtige en bedenkelijke misdaaden kon ontdekt worden, en dat mitsdien een middel behoorde uitgevonden te worden , welke daaromtrent zo tot gerustheid van den Rechter, als tot wegneeming van het gevaar waar. aan een gevangen doch onfchuldig perfoon in diergelijke gevallen bloot fhat, alle onzeker" heid weg ham: ik behoef niet te zeggen dat ik de zwaarigheden welken zig in de verhooringen , raakende het onderzoek van buirengeWoone crimineele Procesfen doorgaands opdoen , grootendeels weggenomen heb in het Rechtsgeleerd Kweekfchool, vermids ik daarvan voorloopig in dit tweede Deel van mijne Levensbefchrijving gehandeld hebbende , die taak voor afgedaan houde, maar het geen ik al verder aangaande dit belangrijke onderwerp aanmerken moet, befi-aat onder anderen hierin, dat ik, hoe langer hoe meer de noodzaaklijkheid begon te begrijpen, van zodanige wiskunst ter ontdekkinge van de fchuld of onfchuld van een' misdadiger, of die onder die benaaming aangeklaagd,in hechtenis gefield, en vervolgends ondervraagd wordt, toen vier zogenaamde fleutelmaakers welke gewoon waren II. OGË L« G  door nagemaakte fleutels in de huizen te komen , waarvan de bewooners afweezig waren, en al de goederen die zij vonden daar uittefteelen, in 't laatst van het jaar 1777, in het werkhuis kwamen, en mij verhaalden eene volledige bekentenis van hunne misdrijven te hebben gedaan, doch het geen mij ten dien opzichte verwonderde, was dat er bij den Rechter lang geraadpleegd .werd, of den Jood m eije r een van deeze vier fleutelmaakers, de doodftraf al of niet moest ondergaan, en daarover goedvonden het fchriftlijk advijs van fommige kundige Advocaten van het Hof intewinnen,. die na mijn begrip zeer wel verklaarden dat hij niet meer of minder fchuldig zijnde, dan zijne drie andere medemakkers , derhalven geen zwaarder ftraf dan zij behoorden te ondergaan : hieruit moest noodzaaklijk opgemaakt worden, of dat de Jood meijer zwaarder misdaaden dan de drie overige medepligtigen bedreven had, of dat er ten opzichte van de verhooringen in dit geval geen wiskunst waarge'.io'.- en was, gelijk dit laat'te volklaar gebleken, is, terwijl hij volgends fententie dezelfde lijfftraf onderging als de andere drie fleutelmaakers, uitgezonderd dat hij eenige meerdere jaaren confinement kreeg. Ik zal hier tot vermaak een klucht befchrij-  C 99 ) ven die geduurende mijne gevangenis voorviel, en eene afzonderlijke betrekking tot mijn leevensloop heeft: het gebeurde in de laatfte jaaren van mijn verblijf in het werkhuis, dat zig op een kermistijd de hospis en zijn vrouw uit een herberg te Driebergen, voor mijn vertrek kwamen, die zonder mij te zien mij voor alles wat lelijk was uitfcholden, zeggende dat ik in de Boere Studeerkamer hun geheelen nering in den grond geboord had: ik liet op itaande voet een paar Oppasfers roepen, om hun heÉ huis uittezetten, volgends het voorrecht dat een gevangen aldaar heeft, wanneer hij met fcheldwoorden aangerand wordt, zonder daartoe oorzaak te geeven: om den Léezer uit den droom te helpen, wat eigenlijk aanleiding tot zulk eene onaangenaame ontmoeting gaf, behoor ik noodzaaklijk te verhaalen dat ik lange jaaren vóór mijne gevangenis, eenmaal met de postwagen van Rhenen na Utrecht gereisd zijnde, in gezelfchap van een' Advocaat ter eerstgenoemde ftad, den zoon van den Burgemeester as van wijk te Utrechtsen twee ftudenten die aldaar ftudeerden, wij genoodzaakt waren, op de voorftelling van onzen voerman, het middagmaal te houden in een herberg te Driebergen, alwaar de Prins utr. hing, doch daar men ons geene andere fpijzert G s  £ ioo y voordiende dan vijf fpekpannekoeken van zulk een afgrijzelijke dikte, dat onaangezienwij groote honger hadden, zamen niet meer dan drie van dezelve konden gebruiken; hier op een flesch rooden wijn gevraagd hebbende, bevonden wij dat die niet drinkbaar was, als zijnde zo zuur als azijn: gemelijk over dit flecht onthaal vroegen wij na het gelag, en de Waardin wist ons met haar ftuurs gelaat te zeggen, dat wij net tien guldens verteerd hadden : mijne vier reisgenooten weigerden volftrekt zulk een ongehoorde verteering voor vijf fpekpannekoeken en een flesch onbruikbaaren wijn te willen betaalen, doch ik gaf hun een wenk dat zij zwijgen moesten en mij met die zaak laaten begaan — Moederlief! zeide ik tot de onvriendlijke Hospita, gij hebt naar mijne gedachten u vast misrekend, want daar komt u meer gelds toe: „Gij hebt gelijk mijn goede Heer"; antwoordde zij, „want ik heb drie fluivers ver„ geeten voor een kan bier die uw voerman ge„ dronken heeft:" ik betaalde haar daar op de volle rekening, onder belofte aan mijne misnoegde reisgenooten, dat ik haar die part betaald zoude zetten, gelijk ik naderhand in de Bnere Studeerkamer, door eene opgepronkre beLhrijving, met zulk een goed gevolg wist te volbrengen, dat federt dien tijd de geheele  ( -o* J neering van die heiberg den bodem wérd ingeflagen, en toen ik twee jaaren daar na in de andere herberg te Driebergen op een nacht te logeeren kwam, en aldaar over dit geval gefproken werd , wist de Castelein van dat logement mij te vertellen, dat het vervallen der neering van hunne nabuur waardoor hij opgang gemaakt bad, veroorzaakt was door een gedrukt paskwil dat vijf Heeren ter oorzake van een buitenfpoorig gelach wereldkundig gemaakt hadden. In het midden van het jaar 1780, na dat ik mij ruim vijf jaaren in het werkhuis bevonden had, verloor ik mijne moeder, na eenen hoogen ouderdom bereikt te hebben, en door haar overlijden kreeg ik een nieuwen (lag die mij alle vertroosting benam, zo dat ik federt dit tweede verlies de gevangenis hoe langer hoe meer als een onverfchillige zaak begon aantemerken: in dat zelfde jaar kreeg ik vervolgends twee onverwachte bezoeken op kermistijd, welke op éénen dag en dus bijna ge* iijktijdig voorvielen: de eerlle van dat deed de weduwe bij wie ik voor deezen te Utrecht op kamers woonde, toen haar man hem uit wanhoop, (zo men meende,) verdronken had, en de andere ontving ik van het beminnelijk G3  ( loa } jansje, waar over ik drie jaaren l.ng verkeerd bad, cn die federt met een bedienden van de Oost-Indifche Compagnie te Delft getrouwd was, zij bragten mij beiden in overvloed van verfnaperingen, en ik beloofde zo wel de een a)s de andere van haar te zullen komen bezoeken, zo dra ik uit mijne gevangenis ontflagen zoude zijn, gelijk ik niet vergat om zes jaaren daar na, ten opzichte van haar beiden, getrouwlijk te volbrengen. Ik heb vergeeten op zijne plaats te gewagen van twee aanmerkelijke gebeurtenisien welke al mede geduurende den tijd van mijne gevangenfehap te Rotterdam kwamen voorteyalkn; het eerfte beflond in eenen hoogen watervloed , of liever een gevreesde dijkbreuk, veroorzaakt door ftormen van westlijke winden, waardoor de fluis te Delf haven gevaar liep van doortebreeken, het geen toenmaals de gantfche ftad Rotterdam in opfchudding bragt, zo dat men al toeftel begon te maaken, om alle de gevangenen van het werkhuis na elders te verplaatzen; doch dit gevaar liep nog zonder ongelukkige gevolgen af: het andere voorval was niet minder zeldzaam, terwijl er op een nacht brand in bet ftads Raadhuis ontftond, bij welke algemeene verwarring  ( io3 ) men echter zorg droeg om de gevangenen'Jdfe aldaar in hechtenis zaten, en nog niet gevonnisd waren in het werkhuis overtebrengen, tot zo lang het gevaar verdweenen was: omftreeks deeze tijd gebeurde het ook dat een Franschman, geboortig vmFakncienne, en cretu genaamd, die een con fine ment van vijftien jaaren in het werkhuis gekreegen had , zig zei ven, uit mistroostigheid, met een fcheermes de itrot affneed, als zijnde in de verbeelding geraakt, dat hij nog de doodftraf ondergaan moest, hoe zeer men hem op eene overtuigende wijze poogde te doen begrijpen, dat als iemand ééns gevonnisd of geftraft is , hij niet andermaal over de zelfde misdaad veroordeeld kon worden; ik heb van verfcheidene geloofwaardige perfoonen hooren verhaalen, dat deeze cretu zulk een beroemd kunftenaar in het graveeren was, dat hij op zijn gemak alle dagen een ducaat als knecht winnen kon de, en dat zijne rijke familie te Vahnciennt gaarne tien duizend guldens zoude opgeofferd hebben, als zij hem van de openbaare llraf die hij ondergaan heeft, had kunnen bevrijden. Het jaar 1782, als waar in de uitbraak van portelet gefchiedde, en waar van ik beG4  < io4 ) reids volledig gehandeld heb, was voorzeker, niet alleen het aller onaangenaamfte, maar boven dien het treurigfte tijdperk van mijne gevangenfchap, want behalven dat ik door dit toeval het aangenaam gezelfchap van een' vriend verloor, op wien ik een volkomen vertrouwen kon ftellen, zoo verdroot bet mij dat ik dat jaar geen' afflag van tijd kreeg, het geen doorgaands gebruikelijk is, wanneer iemand aldaar eene diergelijke onderneeming ontdekt hebbende-, daarvan aan de Opperhoofden van het werkhuis geen behoorlijken kennis geeft, weshal ven de overdenking dat mij destijds van dertig jaaren confinement nog veerden overbleeven, zodanig baloorig maakte dat het mij fpeet van zulk eene welgelukte gelegenheid ter bekoming mijner vrijheid toenmaals geen gebruik gemaakt te hebben: ondertusfehen na dien den Rechter tot mijn geluk welhaast in het denkbeeld viel. dat ik in dat opzicht volgends de Wetten der vriendflhap gehandeld had, bekwam ik het aanvolgende jaar een dubbelden afflag yan mijn gevangentijd, waar bij tof meerder vertroosting wij nog dat zelfde jaar een nieuwen Binnevader, spieringshoek genaamd, in het werkhuis kreegen, waarlijk sc:i man aan wien ik het recht moet doen  C 105 5 van te verklaaren, dat hij door zijne zachtzinnige en menschlievende handelwijze het beklaagelijk lot der gevangenen merkelijk wist te verzachten, en hunne ongelukkige ornftandigheden door zijne aangeborene vriendelijkheid dragelijk te maken , of liever ongevoelig te doen vergeeten , waartoe de groothartige denkwijze van de Binnenmoeder, een vrouw van eene weêrgaêioze opvoeding en oordeel, niet weinig toegebragt heeft, om zulk een behaagehjken gelukftaat in den vcrdrietigcn kerker te vergrooten. Zonder mij aan eene fnoode ondankbaarheid fchuldig te maaken, kan ik onmogelijk verzwijgen de ongemeene toegeevelijkheid,krachtige befcherming , en edelmoedigen bijlïand welke het nooit volprezen vijftal Regenten, of zogenoemdeBuitenvaders, van het werkhuis, ten opzichte van mijn Perfoon, geduurende mijne elfjaarige gevangenis aldaar , met eene onbefchrijvelijke wilvaardigheid getoond hebben gehad, het geen zelfs tot mijne verwondering zo verre ging, dat zij niet alleen uit hunne ei' gen beurzen aanmerkelijke onderminden aan mij gedaan hebben, maar behalven dat, nog te weeg bragten dat mij van aanzienlijke Perfoonen die den Kerkdienst bijwoonden, geen geG5  ( 10S ) ringe vveldaaden werden toegevoegd; ee.1 der» gcliike lofwaardige getuigenis ben ik noodzaakelijk verpligt te moeten geeven, aan de weldenkende Menfchenvriend thomson, een waarlijk Godvruchtig man, onder wiens onderwijzing ik negen jaaren lang in de kerk openbaar geantwoord heb , en wiens liefderijke onderfteuningen ten aanzien van mijn perfoon onbegrensd waren, in voegen dat alle deeze verrukkelijke gunstbewijzingen, gepaard met de vriendelijke behandeling van den voormelden Binnevader spurinoshoek, mij inzonderheid de drie laatfle jaaren van mijn verblijf in het werkhuis zo aangenaam maakten, dat ik genoegzaam niet meer wist of ik nog gevangen was: ondertusfchen kreeg ik , Maande dien laatflen tijd van mijn kerkerfchap anderhalf jaar lang tot gezelfchap zekeren mansfeld, een jongeling van ordentelijke burger afkomst, geboortig uit den Haag, wiens Vader aldaar een voornaam Meester Zwaardveger was, en waarmede ik mij zeer wel verdragen kon. Alvorens van de befchrijving van mijne langduurige gevangenis aftefcheiden, en tot het verhaal rakende de wetenswaardige bijzonderheden van mijn opgevolgd ontflag overtegaan, dien; ik eerst nog aantchaalen, eene niet on-  C -°7 ; aartige trek waarvan ik mij in het allerlaatfte jaar van mijn confinement bediende, om, ter bewerkinge van- mijne vrijheid een' Brief van aanbelang, buiten kennis van Regenten en van den Binnevader, uit het huis te krijgen: om ' tot de oorzaak van dit geval op te klimmen, behoor ik niet te verbergen, dat ik in dit laatfle jaar van mijne afzondering uit de Burgerlijke Maatfchappij geene drukke bezigheid hebbende, vervolgends met veel nadruk mijne gedachten liet gaan, en na een rijp overleg befloot een wettige Hap tot mijne vrijheid te waagen, en zie hier het middel waarvan ik gebruik maakte. Op een vroegen morgenftond ontwaakt zijnde, toen alle de gevangenen nog in een diepen Uaap gedompeld Jagen, ontwierp ik een hartroerenden brief aan den grootdenkenden en edelhartigen Vroedfchap van te ijl in gen, onder wiens prefïdium ik, ruim tien jaaren geleden, gevonnisd geworden was, met onderdanig verzoek, dat hij, uit aanmerking van mijne langduurige gevangenis, door zijne veelvermogende voorfpraak bij de Regeering, mijn ontflag geliefde te bewerken; doch aangezien de derde huisknecht, die mij in verfcheidene gevallen ten dienst had geftaan, federt eenige  C 10S } maanden overleden was, wist ik geen middel te bedenken om deezen brief in handen van hooggemelden Vroedfchap te doen geraaken; een toevallig geluk begunftigde nogchans mijn oogmeik, in dit opzicht, toen de Bailluw van Schieland, zijnde destijds de Vroedfchap de groot, in het werkhuis kwam, en mij om een exemplaar van het Leven van den Astrologist ludeman, dat ik kort te vooren befchreven had, gevraagd hehbende, ik mij van die gelegenheid bediende , om hem in de Franfche taal te verzoeken, of hij de goedheid geliefde te hebben zig met de bezorging van den brief voor zijnen vriend, de Vroedfchap van teijlingen, dien ik in het boek gertopt had, te willen belasten; hij Hak daarop het boek, in tegenwoordigheid van den Binnevader, in zijn' rokzak, zeggende dat hij dien in eigen handen bezorgen zoude, mits dat hij dien zei ven alvoorens moest leezen, liet geen vervolgends van die gelukkige uitwerking was , dat ik door de fterke aanbeveeling van den grootmoedigen en alom beminden Burgervader van te ijling en, aan den toenmaligen Prefident de loches, op den 19 April van het jaar I7Ü6, met algemeece goedkeuring, en zelfs op. verdere voor-  ( *°9 > fpraak van de Regenten van het werkhuis $ uit mijne gevangenis ontflagen werd. Zie daar dan een gedenkwaardige gebeurtenis die ik met recht onder de voornaamlle van mijne Leev>ensloop tellen kan, en die mij op nieuw eene rijke Mof tot gepaste overdenkingen gaf: geen wonder waarlijk! ik befchouvvde de wederverkrijging mijner vrijheid welke ik bekwam, na dertien jaaren lang buiten de menschlijke maatfchappij gefloten geweest te zijn, als een van die wonderwerken van het goeddoend Opperwezen , die de ftervelingen niet voorzien kunnen, maar zo wel met eene diepe eerbied, als met een zielsgevoelende aandoening bewonderen moeten: ik overwoog vervolgends hoe ik bij den aanvang van mijn derdgjaarig confinement , toen koenraad mij in de gevangekamer bragt, deeze akelige verblijfplaats als mijn toekomend graf aanmerkte , in de verbeelding geraakt zijnde dat mij in den ouderdom van 47 jaaren, welke ik toenmaals beklom , geen de mir.fte hoop meer overig bleef om de verloorene vrijheid vroeg of laat te zullen wederkrijgen, door hoedanige bedenking het mij toefcheen dat ik uit den levendigen dood verrezen was , wanneer ik den Hoofdofficier van Rotterdam, met eene  ontzachlijke item, deeze verrukkelijke woorden in de Regentenkamer van het werkhuis hoorde uitgalmen — kersteman, Gij zijt ontftagen! - Ondertusfchen bleef het bij alle de voorenftaande overweegingen niet berusten, want ik begreep klaarlijk, dat ik door mijn verkregen ontflag nu weder op het fchouwtooneel van de wereld verfchijnen moest, en misfchien, uit hoofde van mijne aangeborene zwakheden, gevaar zoude loopen van door nieuwe vergrijpingen evengelijke dwaaze rol* len als voorheen op de zelve te fpeelen, die mij nog in een grooter jammerpoel van ongelukken zouden kunnen ftorten, en derhalven dat het ten uiterflen noodzaakelijk was, om, voor het laatst, het onwrikbaar befluit te neemen , van voortaan mijn gedrag te zullen verbeteren, na zo veele rampen en ongunftige wederwaardigheden, die ik door mijn eigen fchuld mij zeiven op den hals geladen had, uitgefiaan te hebben, gelukkig, inderdaad , die zulke goede befluiten neemen, maar nog vrij ongelukkiger die ze vergeeten te volbrengen. Op het oogenblik dat ik ontflagen werd, fchroomde ik niet twee wettige verzoeken aan den Rechter te doen, welke mij ook op  ( III ) ftaande voet goedwillig werden toegedaan i in de eerfte plaats naamlijk, om nog vier dagen in het werkhuis te mogen verblijven, teneinde een redevoering van affcheid in ds kerk. aldaar openbaar te mogen uitfpreeken, en in de tweede plaats dat mij vergund mogt worden, om vervolgends, na dien bepaalden tijd. mij nog twee weeken ter verrichringe van eenige famillezaaken in de Provincie van Holland te mogen onthouden: alle mijne gewezene medegevangenen verwonderden zig. ten hoogden over het eerstgemelde verzoek, als waar door ik mij, buiten noodzaakelijkheidj, nog vier dagen van het genot der aangenaame vrijheid kwam te beroven; doch ik deed welhaast hunne kwalijkgeplaatfte verwondering verdwijnen, door hen voortewerpen, de overbekende fpreuk — Ieder moet weeten waar hem de fehoen wringt. Sommige Huisregenten hadden de beleefdheid , van zo dra de Hoofdofficier en Schepenen vertrokken waren, mij nog den zelfden avond van mijn ontflug, in hunne vergaderingkamer te ontbieden, en mij aldaar met een glas wijn geluk te wenfchen, wegens mijne bekomene vrijheid; het was in dat kort mondgefprek dat vervolgends beraamd werd, de  ( 115, -) wijze hoedanig ik den aanvolgenden zondag iri de kerk van het werkhuis mijne Aanfpraak of Redevoering van affcheid zoude doen, gelijk ook de voorzorgen welken dienaangaande plaats behoorden te hebben , ten einde alle verwarringen bij zodanige ongewoone gelegenheid zorgvuldig te vermijden : achtervolgends dit overleg werden op dien tijd geenige kerkbriefjens door Regenten verleend, dan aan zulke Perfoonen die onder de clasfe van het deftige Burgerfchap behoorden, terwijl ik mij aan den anderen kant bevlijtigde , om binnen de bepaalde drie dagen, welken mij nog overig bleeven, de voorgemelde Redevoering mei eene bij. zondere oplettendheid te vervaardigen , hoewel ik dikwijls deeze noodzaakelijke bezigheid afgebroken zag, en fchier onophoudelijk daarin belemmerd werd, door de bezoeken van eene menigte trouwhartige vrienden, welken mij over deeze heuchelijke verandering van zaaken hunne gelukwenfchingen kwamen doen, en van wie , gelijk ook van de Regenten, ik zulke aanzienlijke geichenken in geld en kleederen bekwam, die alle denkbeelden van oprechte en welmeenende blijken van liefdaadigheden te boven gingen. Hec  Hét was dan op zondag den 43 April i?8o\ dat ik in de kerk, die opgepropt van tóehoorders van de beide fexen was, mijrie Redevoering , na eerst de cathigizatie afgehandeld te hebben, openbaaruitfprak: zie hier dezelve. 3 REDEVOERING van AFSCHEID, Openbaar uitgefproken in de Kerk van 's Heeren Werkhuis der ftad Rotterdam, ter gelegenheid van mijn ontflag uit eene elfjaarige gevangenis aldaar, op Zondag den 23 April 1786. i, 5£ne daar dan mijne üllerlaatlre Cathêgifacie , „ na eene ruim elfjaarige gevangenis, aan dee„ ze plaatfe, onder de Godlijke genade en ee, nen verrükkelijken bijftand, met een volmaakt „ gehoegen afgehandeld — tegenwoordig roept mij de tijd om mij openbaar te kwijten van één' pligt waartoe mijn bekomen ontflag, dee- II. DEEL.  C 114 O „ zer dagen van de Ed. Achtb. Heeren Schepenen alhier gunftig verkregen, noodzaakelijk „ de gelegenheid aan de hand geeven moest: „ een pligt voorwaar gegrond op de Christelijk „ ke en Zedelijke deugden van dankbaare en „ weldenkende menfchen, waarin ik hoop al„ thands niet te kort te zullen fchieten , hoe „ zeer ik niet zonder reden beducht ben dat het ,, mij in dit opzicht aan welgepaste uitdrukkin,, gen ontbreeken zal." „ Het zal dan best fhrooken met de regelen der welvoegelijkheid , gelijk ook niet ,, minder met de rangfchikking welke in der,, gelijke gevallen doorgaands waargenomen "worden , dat ik in de eerde plaats mijne Aanfpraak richtte tot Mijne Heeren den hoofdofficier, en schepenen dee„ zer Stad, het zij dezelven zig alhier tegen„ woordig, of abfent mogten bevinden , en wel bijzonder tot zodanige Leden van dat „ respectabel Collegie van Justitie, die mijne „ Rechters zijn geweest, ten einde hun mij„ ne ootmoedige dankbaarheid, en eeuwigdurende verpiigting te betuigen, daarvoor, dat „ zij mij, na meer dan dertien jaaren ,van mijne „ vrijheid beroofd , of liever gedurende al „ dien tijd in het graf der levendigen bedol„ ven geweest te zijn, gunltig uit de ver-  drietige banden der gevangenisfe hebbèn ge* „ lieven te ontdaan, op zulk een wijze van ,, hierdoor weder een Lid van de mensch„ lijke Maatfchappij te zullen worden •— ik „ voeg Mijne Heeren! bij deeze niet minder „ nederige dan verfchuldigce dankbetuiging; „ de hartgrondige toewenfching, dat het al. „ beftuu noegzaam ak önüitfpreekelijk rijn, en waar„ van de gedachtenis mij nimmer uit het ge,', heugen ontfchieten zal, al werd (het geen „ niet waarfchijnelijk is,) mijn hoogklimmen„ de ouderdom met de jaartallen verduabeld „ onder alle de bijzondere betrekkingen welke het departement van Ulieder huisrege" ring als Regenten, en Regentesfen, met op„ zicht tot de gezamentlijke hier opgeflotene „ gevangenen, heeft, en die in fommige ge„ legenheden zwaarder ter bekleding vallen, „ dan men zig oppervlakkig daarvan verbeel„ den kan, gevoel ik mij gedropen, om zon„ der pluimftrijkerij, of zonder grootfpraakige ', loftrompetten over uwe Cniistelijke han" delwijze urteblaazen, hulde aan de onge" blankette waarheid te moeten doen, en het is achtervolgends zulke eene noodzaakelijke " pligtbetrachting, dat ik, zonder uwe beken?, de denkwijze te kwetzen, in tegenwoordig" heid van deeze talrijke fchaare Volks, vol" mondig verklaaren zal, dat gij, Mijne HeeV ren \ mij niet alleen den beklaagenswa^rdigen "3 gevangenftaat in het algemeen hebt draage'n lijk gemaakt, door mij uk loutere compas', fie van den zwaardrukkenden doch voor mij " onmogelijk te volbrengene last van het ge. woone huiswerk goedwillig te verfchoonen, H3  t »8 ) „ maar nfj pok in het hijzonder op aüe beden„ kelijke wijze aangefpoord, of liever tange„ moedigd hebt gehad, tot de leerzaame gods„ dienstoeffening als Catichifant, welke in den weeklijkfchen kerkdienst alhier plaats heeft, 9» en waa"" ik federt zo een merkelijk ver„ loop van tijd alle die zoete vei troostingen •» bij aanhoudendheid kwam te vinden, waar„ door genoegzaam mijne verlorene vrijheid, 3> hoe ©nfehatbaar ook, als in het vergeetboek ,3 geraakte: ja, dat nog verder gaat, en waar- om zoude ik het uit ondankbaarheid ver„ zwijgen? dat fommige ond r het vijftal van „ u Mijne Heeren Regenten / door bedekte en 5, ftüle liefdegaven mijnen nooddruftigen en 3, bekommerlijken toeftand, in verfcheidene op- zichten en dringende omitandighedeii, grond- hartig onderfchraagd hebben gehad." „ Gedoogt dan roemwaardige Regenten, en ,? Regentesfen van dit huis, dat het aanden„ ken wegens de opéén fhapeling van zo vee- le aan mij bewezene weldaadigheden, waar3, van ik alle de grootheid ondervonden heb, ,, en mijn hart nog als overflelpt is, behal- ven de noodzaakelijke dankgevoelens die ik |, niet dan met een itamelende tong uitfpree» „ ken kan, mij tegenwoordig bepaale tor dee,-, se niet minder belangrijke èm wehneeoen-  C »9 ) „ de zegenwenfchen — dat onder het Godlijk „ welbehagen uwe dierbaare levensdagen met de genieting van eene volkomene vergenoe„ ging, en ophoudelijke welvaarendheid mo„ ge worden uitgerekt, tot in eenen grijzen „ ouderdom; op dat aan den eenen kant de „ ongelukkige tuchtelingen zig over uwe wcêr„ gaêlooze en nooitvolprezene vertroostende „ huisheduuring mogen verblijden, en Gijlieden „ aan den anderen kant de vruchten moogt fmaa„ ken van alzulke christelijke en menschlie„ vende handelwijzen, waarvan gij geduuren„ de uw bewonderd en proefkundig bewind„ fchap aan deeze plaatfe, zo veele doordraa„ lende bewijzen gegeven hebt — dat verder alle uwe onderneemingen in wereldfche zaa\, ken met gelukkige uitdagen mogen worden „ bekroond; dat alle uwe nazaaten of afko'„ melingen, tot in het allerlaatde gelid, navolgers van uwe glorieufe voetdappen zijnde, desgelijks nuttige werktuigen in den Burgerdaat zullen worden, en op die wijs ' de ^nagedachtenis van uwe naamen doen ' herleeven — Om kort te gaan , dat Gijlie, den, zat van dagen, door eene noodzaake" lijke plaatsverwisfeling deeze beneden wereld verlaatende, en hemelwaards gevoerd, 0nder het engelenklank, met eene zielaan" H 4  £ ï2» ) |, doeneiide vreugde zult kunnen uitroeper s v Zie daar Heere mij, en de Kinderen difi s? Gij mij gegeven hebfj' „ In de derde plaats is het voornaamlek r met een levendig genoegen dat i,k mij van zulk eene pligtvordering van dank„ baarheid voor de laatftemaa] aan deeze ge,- vangenplaatfe kwijten moet , ten opzichte „ van U beiden , Heeren Krankbezoekerenl ,, welke zig althans hier tegenwoordig bevin„ den , en aan wie door de lofwaardige s, zorgen der ilads Overheid aanbevolen is, p zo veel mogelijk voor het behoud van de „ onftervelijke zielen deezer talrijke fchaare van tuchtelingen te waaken ——, zedert ., negen jaaren, Mijne Heere/il dat Gijlieden 3> ^ij door uwe niet minder Godvruchtige, „ dan indrukvindende onderwijzingen, het lief. „ lijk geklank van het dierbaar Euangelium „ hebt doen hooren, de zaligmaakende kracht van het middelaarfchap , ik wil zeggen de ,, grootheid der verdienften van onzen Hein land of Zaligmaker jezus Christus', „ die voor zulke groote zondaaren als wij ge„ vangenen nog werkelijk zijn, of voordeezen altemaal waren , al mede geflorven is )3 glansrijk hebt ontwikkeld, gehad, maar ge' p lljktijdig met veel nadruk of liever me£ J>  ( 121 ) 'p vendige kleuren hebt afgefchetst, en zorg* „ vuldig gewaarfchouwd tegen de verfehrik3, kelijke gevolgen van den eeuwigen Haat ,, der rampzaligheid, welke ons na dit leven „ te wachten ftonden, indien wij tegen alle „ trouwhartige vermaningen en opwekkingen ,, in onze zonden bleeven volharden, en bij„ gevolg onbekeerd deeze wereld kwamen ie „ verlaaten — federt dien tijd, ik moet her u „ openlijk verklaren, begon ik fmaak in de „ betrachting van den geestlijken heilweg, in ,, de aanhoring van de""Canaans taal te krij„ gen , ja wat meer is, de bijwoning van de ,, weeklijkfcheGodsdienstoeffening maakte mijn „ eenigst genoegen, en alle mijne vertroostingen in het midden van deeze langdurige gevangenfchap uit, zo dat ik mij bevlijtigde „ om, volgends mijne begrensde geestvermogens, als Catichifant zodanige noodzaakelijke „ kundigheden optedoen, en daarin ook van „ tijd tot tijd kleine vorderingen kwam te 3, maaken, die ik vertrouw dat mij voortaan „ tot een regel van mijn gedrag, ten hoog,, ften nuttig zullen zijn." „ Volhard, Mijne Heere$! met denzelfden ijver en waakzaamheid, waarvan Gij tot j, nog toe zulke doorilaande bewijzen gege„ ven hebt, de onderfcheidene beroepspljgtep r H5  ( 122 ) s, verknocht aan uwe zwaarwigtige bediening on„ der den Godlijken bijitandgetrouwlijk aan dee„ ze gevangeplaatze te vervullen; fchroomt niet „ de zonden fcherplijk te beftraffen, ongeacht „ de aandruifchingen van fommige hardnekki„ gemenfchen, welken gewoon zijn den Gods„ dienst te befpotten; doet hun het aanmerke* lijk onderfcheid tusfchen het gedonder van ,, de Wet, en het verkwikkend reukwerk van „ den aangebodenen genadeflaat kennen; ver„ troost weldenkende gevangenen, die, door „ een oprecht berouw getroffen, waarlijk in hunne bedroefde omftandigheid vertroostin„ gen benodigd hebben, op dat zulke onder „ hen in wie de eerfle zaaden der wederge„ boorte, door een alvermogende kracht, ver„ der wortelen zouden kunnen fchieten, den weg der gelukzaligheid niet al te hooploos „ moge worden gemaakt: hoe ongelukkig en „ vruchtloos uwe beider welmeenende pogin- gen, ter bereikinge van dat heilzaam oog„ merk, tot nog toe ook alhier uitgevallen „ mogen weezen, zo wanhoopt daarom niet, „ dat het Ulieden nog eenmaal onder de God„ lijke genade en medewerking zal gelukken, „ om ten zijnen tijde deezen of geenen groo„ ten zondaar of zondaresfe uit de fbikken ,, des Satans te ontwarren, en tot het Hemelrijk  ( 123 ) „ van Koning jezus, als een eereprijs van „ uwen arbeid, overtebrengen , waartoe ik hart„ lijk wensch dat de invloeden van Gods al„ bewerkenden Geest U beiden meer en meer „ met de nodige gaven van bekwaammaakinge ,, beftraalen moge." „ Ondertusfchen bedank ik u hartgrondig „ Mijne Heeren ! voor de leerzaame onderwij„ zingen geJuurende de veeljaarige Catichifatiën „ zo in de grondbeginzelen als in de uitgebrei„ de Leerftellingen van den zuiveren Gods„ dienst aan mij gedaan ; waarvan het aan„ denken fteeds in mijn geheugen gegraveerd „ zal blijven; want hoewel mij niet onbekend „ is, dat ik in den fhaat der vrijheid aan de „ kwellingen van eenen nieuwen vijand, en „ des voor de aanlokzelen van veele nieuwe zonden en dwalingen blootgefteld zal ftaan, „ hoop ik, onder bewaring van hooger hand, 3, echter van mijne godsdienftige denkbeelden „ nimmer aftewijken." (*) (*) Ik moet hier als ter loops aanmerken, dat fchoon het waar zij, dat ik federt mijn ontflag door tegenfpoeden, ziekte, en onvermogen fomtijds verfcheidene onvrijwillige misftappen en dwaalingen bedreven hebbe, ik daarom nimmer van mijne godsdienftige gevoelens ben afgeweeken, gelijk te voorbarig verfpreid is geworden, door zulke perfoonen, die behaagen fcheppen  ( 124 3 „ Gedoogt, Mijne Heeren \ datÜ bij mangel van beter dankoffer mijne flille doch vuu,, rige gebeden hemel waards opzende, ten ein„ de van den Alzegenaar over uwe beide per„ foonen en familiën alle geestlijke en tijd„ lijke zegeningen aftefmeeken ; onder toe5, wenfching dat Gij tot eenen grijzen ouder- dom, met uwe huisvrouwen, en kinderen, „ of die in verdere graaden van bloedver„ wantfchap betrekking tot Ulieden hebben, „ gelukkige en vergenoegde levensdagen, be„ vrijd van allerleie drukkende ongemakken, „.en wereldfche rampfpoeden, ontusfchenpo„ zelijk flijten moogt ; maar inzonderheid dat „ de onafgebrokene waarneeming van Ulieder bediening in dit tuchthuis, van eene bevin-; „ delijke heilvrucht ten welzijn der gevange„ nen in het algemeen voortaan zal wor- den: en eindelijk dat wanneer Gij, zat van „ dagen, deezer wereld, volgends het lot der „ ftervelingen, zult moeten ontruimen, Gij hier „ namaals de kroone der Rechtvaardigen moogt „ wegdraagen, en bij plaatsverwisfeling over„ gebragt worden in dat verrukkelijk Paleis „ der gezaligde zielen, daar ik wenfche dat in mijn gedrag zwirttemaaken , ea in een haaeeiijfc iigücht te ttellefl.  C 125 ) 3, Gij beiden als eerfte flonkerftarren aan hei „ uitfpanzel des Hemels eeuwig zult uicblin„ ken." „ Onbedenkelijke of liever ontelbaare ver„ pligtingen zijn onwederfpreekelijk de aan3, fporende beweegoorzaken waarom ik in de „ vierde plaats behoore toetetreden ter afleg'9 ginge fflijW' pligtfchulüi^e erkentenis aan „ U , christe ijke en weldadige Binnenvader en ,, Moeder ! want deeze benamingen verdient , Gij beiden, ongevleid en zonder vergrotende loftuitingen gefproken , met een dub, beid recht — indien ik alUs moest opnaaien , wat er van uwe bewonderde en ,, weêrgaêlooze huisbeftuuring federt vier jaren „ tijds te zeggen viel, zoude ik waarfchijne„ lijk Ulieder aangeborene zedigheid kwetzen, „ en mij zeiven daardoor van pluimftrijkerij „ verdacht maaken, daarom zal ik er grotendeels van zwijgen; dan dit kan, en moet ik er zo onbefchroomd als volmondig van ver" klaaren, dat Gij de algemeene hoogachting en liefde der gezamentlijke gevangenen niet alleen wegdraagt, maar boven dien hier be, fchouwd wordt als werktuigen in des Hee„ ren hand om hun ongelukkig lot, zo veel het beftaan km , te verzachten — ik heb geduurende mijne elfjaarige gevangenis alhier  ( IM > „ gelegenheid gehad bij ondervinding opte„ merken, hoe zwaar de bekleding van uwe „ posten is, door zo veele hemelbreed ver„ fchillende humeuren, en perfoonen van on„ derfcheidene charaéters en denkenswijzen, te „ regeeren , het zij door de moedwilligen te „ beteugelen, het zij door de oude, kranke, „ afgefloofde of weldenkende gevangenen in „ verfcheidene knellende omftandigheden de „ behulpzaame hand te bieden; en ik zoude „ de ondankbaarfte aller fchepzelen zijn, wan. „ neer ik opzettelijk verzweeg hoeroemrijkGijlie„ den U altijd van deeze pligten gekweeten „ hebt gehad; ja ik heb mij dikwijls moeten „ verwonderen, dat uwe twee geliefde en „ waarlijk beminnelijke huwelijkspanden, in ee„ nen tederen ouderdom, al bereids zo veele „ doordraaiende kenmerken van de christelij„ ke zachtmoedigheid en liefdadigheid hunner „ ouderen vertoonen." „ Wat mij betreft, groothartige menfchen„ vrienden! vergenoegt U dat ik ter deezer „ gelegenheid, U beiden plechtig en op noiar „ bedanke , voor alle goedheden , zorgen , „ oplettendheden , en weldaaden aan mij be„ wezen, onder het diepst gevoel van deze! ven; „ en terwijl ik mij volftrekt onmagtig bevin„ de van zulks na waarde, als Hechts door ze  C «7 ) genwenfchen, te kunnen vergelden, zal ik „ de rechte vergelding voor alle deeze edel„ moedige vriendfchapsblijken moeten over„ laaten aan dat alziende en goedertieren Op„ perwezen, dat gewoon is op zijn tijd het „ goede te belonen: gelooft nogthans vrij, „ dat uwe betoonde weldadigheden ten mij„ nen opzichte, (mogelijk voor uw gezegend „ nakroost) op renten gelegd zijn ! ïntus„ fchen- wensch ik uit den grond van'mijn „ hart, dat Gij beiden, onder het welbehagen „ van de Voorzienigheid, deeze gewigtige pos„ ten nog lange jaaren in eene volmaakte wel„ varendheid, tot heul, troost en vreugde van „ de geenen welken, in deeze gevangeplaatze, „ onder uwe beftuuringe Haan, zult blijven „ bekleeden! dat vervolgends alle uwe tegen„ woordige en toekomende huwelijkstelgen in „ de voetftappen uwer Christelijke, en Ze„ delijke deugden mogen opwasfen, en ne„ vens uw liefdadig Bloedverwantfchap van „ weerskanten, als gunstgenooten des Heeren, „ allerhande tijdlijke zegeningen en voorfpce„ den op deeze wereld zullen genieten, en ., dat Gijlieden allen te zamen , bij verlaating „ van dit tranendal, de beilendige en eeuwig„ duurende woonplaats der Hemelingen of za„ lige Geesten zult beërven."  C 128 ) II Al verder kan ik zonder eene fnoode oti„ dankbaarheid te begaan , mij niet onttrek- ken om u allen, Suppoosten van dit huis, het „ zij gij Dienstknechten of wel Dienstmaag- den alhier zijt, ulieden desgelijks vriendlijk „ te bedanken voor de behulpzaamheid en „ zorgvuldige diènften in onderfcheidene voor- vallen aan mij als gevangene beweezen: bij— „ zonder gij, eerft'e Huisknecht, met wien wij „ het meeste moesten omgaan; verblijd dat „ uwe blanke onfchuld ten vollen gezegen„ praald heeft over den laster van ongegron„ de verdenkingen, die men onlangs tegen uwe „ beproefde getrouwheid opgevat had, en die „ als in rook verdweenen zijn, kan ik niet „ genoeg roemen de ordentelijke, zachtzinni„ ge, en onzijdige handelwijze ten opzichte van alzulke gevangenen, weikan, voor zo veel hunnen arbeid betreft, tot uwe bewind„ voering als plaatsknecht behooren: van u „ allen, Suppoosten ! zonder onderfcheid, neem „ ik affcheid, onder toewenfching van eene „ langduurige gezondheid, vergenoegdheid, en bekwaamheid in het volbrengen van de plig„ ten van uw beroep, bevrijding van gevaa„ ren, verbetering van een wereldlijken for„ tuinflaat, gefchikt naar uwe omftandighe„ den, en altoosdurende gelukzaligheid na dit „ leven." „ Ge»  .-, Deïoofi niet, mijne gewezene Medsge^, vangmen ! tot welken ik federt zulk een „ aanmerkelijk verloop van jaaren als een Jot« w genoot de allergrootste betrekkingen gehad „ heb, dat ik, fchoon ik ontflagen van het „ tuchtelingfchap , in deeze laatfte oegen* „ blikken vergeten zal, een plechtig affcheid van ulieden te neemen; ik weet ja ik ben 9, ten vollen overtuigd, dat geen van u allen „ met wangunftige oogen zullen aanzien, het „ geluk dat mij, op voorfpraak van Heeren „ Regenten , na zulk een lange opimicing, „ is te beurt gevallen; maar met dit alles be* „ vinden zig fommige onder ulieden die be* kominerd en onverduidig over hunnen ove„ rigen gevangentijd, de wederbekoming van ,, hunne vrijheid op eenen nog verren afltand „ befchouwen, en daarom betreuren van te„ gerawoordig geen deelgenooten van dat ge* ,, luk te kunnen zijn wat zwaarigheid! de „ tijd en het geduld ontwikkelen doorgaands „ allerleie wereldfche zaaken: voldoet onder„ tusfehen maar aan uwe pligten , vermijd „ zorgvuldig om eenig duel in misdaadige ka* „ baaien te neemen, of door muitzucht of 5> dwingelandij eenige llrafwaardige inbreuken „ in de wetten van dit huis der tuchtelingen j, te doen, en maakt u verder door een II. DUEL. I  ( 13° ) „ goéd en onberispelijk gedrag aangetwara bij ,, uwe Opperhoofden, als zijnde dit alles, „ gelijk Gijlieden naderhand ondervinden zult, „ de best gebaande weg om den gevangenftaat „ te bekorten, en de verkrijging van de zo onwaardeerbaare vrijheid meer germklijk te „ maaken : om uw kerkerfchap dragelijk te „ doen zijn, zo leeft onder elkander als on„ gelukkige lotgenooten eendragtig, en in een „ goede harmonie — gebeurt het dat gij er„ gens in gedrukt wordt, dat men iets boven „ uwe krachten van u vergt, 'of dat u eenig „ ongelijk van een uwer medegevangenen ge„ fchiedt, zie daar dit vijftal grootmoedige „ Regenten, en deezen braaven binnenvader, „ welke altijd volvaardig zijn om recht te „ doen, als gij wettige redenen van klagten hebt — wel aan dan mijne geweezene ge» „ zamentlijke medegevangenen, zo mannen als „vrouwen! ik wensen dat ulieder kluisters „ ook eerlang gebroken zullen worden, en in „ het bijzonder dat gij mijne medecatichifan„ ten met lust en zonder menfchenvrees ge„ trouwlijk in de weeklijkfche Godsdienstoe- fening volharden zult, als waarin gij de al„ lerbeste bronnen van vertroostingen vinden ,„ kunt, ik heb mij nimmer g( thaamd om voor het ,behoud van den kerkdienst in de  ( i3i ) f, bres te fpringen als het noodzaakelijk was, ,j zo als ik onberoemd verklaren kan: volgt „ daar in mijn voetfpoor, en gij zult, behal„ ven eene geruste confcientie, de goedkeu3, ring van uwe Befchermheeren daardoor weg„ dragen, als gij het zonder oogmerken van „ eigenbelang doet." „ Eindelijk zal het mij geoorloofd zijn, om „ als een vrij man ook een woord tot U .., hier tegenwoordig zijnde Toehoorderen te fpreken, of fchoon dit anders zo lang men „ nog gevangen blijft, in ongebruik is: eens„ deels om de zodanigen onder Ulieden wel„ ke mij meermalen in deeze gevangenplaat„ ze met hunne bezoeken hebben gelieven te „ vereeren, mijne verpligting te betuigen voor ,, de aanmerkelijke onderftanden bij verfchei. „ dene gelegenheden aan mij gedaan, en ten anderen om U door mijn voorbeeld te ver„ toonen, waar voor een mensch, hoe hoog „ van afkomst, en verheven van charakter „ ook, niet al blootgefteld is, als hij ongods„ dienftig leeft, en van het pad der deugd afdwaalt: afkomftig uit den deftigen bur„ gerltaat, heb ik, wel is waar eene befchaaf. „ de opvoeding in mijne jeugd genooten, ik „ ben vervolgends tot de hoogfte waardigheid „ in de Rechtsgeleerde Wetenfchap geitegen, I s  ü ja zelfs heefc iemand , die mij door aan- huwelijking zeer na beftond, binnen deeze „ ftad den ftoel der Regering lange jaaren be- kleed gehad, maar wat baaten alle deeze „ voordeden, wanneer men door een losban- dig gedrag zig de Maatfchappij onwaardig „ maakt! — in alle de afzonderlijke betrek,, kingen waarin Gijlieden u moogt bevinden, „ het zij als getrouwde mannen en vrouwen, „ ouders, of kinderen, verzoek ik dat Gij u „ aan mijn perfoon, die nu den kerker te ver„ laten ftaat, gelieft te fpiegelen; want mèn „ fpiegelt zig zacht, zo lang men zig in een „ anders ongelukken fpiegelen mag; waarom 9, ik wenfche dat Gij allen van dergelijke on- gevallen bevrijd zult blijven; dan terwijl ik „ gevoel dat mijn gemoed te fterk van aan„ doeningen overkropt wordt, befluit ik dit „ laatfte vaarwel, met den albevattenden heil5, wensch van den Apostel p au lus:" De god des vredes zelf, heilige u geheel en al, ende uw oprechte Geest, ende Lig"haam, ende Ziele worde onberispelijk bewaard tot in de toekomfle onzes Heeren jezus CHRISTUS.  ( m ) Onbefchrijvelijk groot was de zamenvloed der tothoorderen die in de kerk gekomen waren, om de volbragte aanfpraak bij te woonen, zo dat ik met veel genoegen zag, dat zulks de verbeelding die ik daarvan had opgevat ver overtrof; ondertusfchen gelukte het mij de Redevoering met eene betaamelijke vrij. postigheid van Geest, en met zodanige gladde tongval uittefpreeken, welke aan de meesten aldaar tegenwoordig zijnde perfoonen niet onbehaagelijk voorkwam; doch het was inzonderheid met eene onuitfpreekelijke verheuging, toen ik op het laatst van mijne Affcheidrede zichtbaar begon te befpeuren , dat fommigen hartroerende bewoordingen een fterken indruk op de meeste gevangenen gemaakt hadden, en oogfchijnelijke aandoeningen bij hen verwekten; om kort te gaan, ik zoude mij van geen vergrootende loffpraak bedienen als ik zeg, dat mijne uitgefprokene Redevoering de algemeene goedkeuring (fchoon onverdiend; weg gedragen heeft: ik zoude vervolgends merkelijk te kort doen aan de beweezene edelmoedigheid van het meerdergetal der medelijdende Toehoorderen, welken daardoor hun genoegen te kennen gaven, en waar onder zig verfcheidene van hun bevonden die mij affchriften van deeze afgelopen Aanfpraak verzochten, indien ik verzweeg 1 3  C -34 3 dat zij mij door hunne ongemeene milddadigheid op dien gelukkigen dag een halve rijkdom be« zorgde. Na dat ik mondlijk affcheid van alle de gevangenen had genomen, en nu als een vrij perfoon zijnde, toebereidzelen tot mijn vertrek begon te maaken, had de Binnenvader spieringshoek, de goedheid mij in zijn kamer te roepen, en aldaar op eene niet minder vriendelijke dan gulhartige wijze op een glas wijn, en allerhande ververfchingen treffelijk te onthaalen, tot dat mijn Broeder mij des avonds ten negen uuren uit het Werkhuis kwam af haaien en vervolgends na zijn wooning bragt, alwaar ik op mijn aankomst met veel biijdfchap mijn jongflen Zoon onverwacht aantrof: wij bleeven een groot gedeelte van de nacht met praaten doorbrengen,waar toe waar. fchijnelijk de vreugde die wij gevoelden over het geluk dat ik beleefde,van mij in mjin hoogen ouderdom in den ftaat der vr'jheid weder herfteld te zien, het meeste aanleiding gaf: ik bleef nog vier dagen lang mij te Rotterdam ophouden, om mijne goede vrienden in die ftad te gaan bezoeken, en het laatfte vaarwel te zeggen, na verloop van welken tijd ik mij na mijne Zuster te Foorburg begaf, waar heen ik met een rijtuig van een der Regenten gebragt werd,  C «35 > Met open armen werd ik ontvangen door eene Zuster die ik in geen vijftien jaaren tijds gezien had, en van mijn komst verwittigd was; wij omhelsden elkander met die rnrtlijke genegenheid welke tusfchen Broeders en Zusters plaats behoort te hebben, gelijk ik ongevleid verklaaren kan, dat wij elkander zedert onze vroege jeugd teerhartig bemind hebben gehad; mijn Broeder en zijn Vrouw die te Rotterdam woonden, kwamen in gezelfchap van mijn jongften Zoon ons den aan/olgenden zondag te Foorburg eeu bezoek geeven, en volmaakte de onderlinge vreugde die de algemeene vriendfchap in de familie deed herleven: intusfchen ging ik een wandeling na Delft en den Haag doen, om mijne goede vrienden aldaar te gaan begroeten, en het was in de eerstgenoemde plaats dat ik aan mijne gewezen minnaresfe j a n s j e , en haar man, volgens belofte een bezoek gaf: zij deeden mij belooven dat alvorens na Zwol te vertrekken, gelijk mijn voorneemen was, ik een paar dagen aan hun huis moest komen logeren ; men zal mogelijk verwonderd zijn dat ik tot hier toe nog niets gerept hebt, van het befluit om mij na Zmd te begeeven, maar ik heb vergeeten op zijn plaats te vernaaien, tot een dergelijk befluit ter gelegendheid van mijn on> I 4  C 136 ) flag uit de gevangenis, met overleg, voorkennis en op den raafl van fommige veelvermogende Befchermheeren genomen was , ten einde het rappel van mijn bannisfement, het welk men midlerwijl zoude zien te verkrijgen, cn waar aan albereids onder de hand gewerkt werd, in die ftad aftewachten. • In den Haag komende, had ik in een zeker kcffijhuis een raare ontmoeting die mij bijzonder vermaakte, en waarvan ik daarom het verhaal aan den vermaakzoekenden Lezer niet onttrekken wil; de koffijhuismeester welk ik federt eenen geruimen tijd van jaaren gekend had, fcheen mij niet meer te kennen, doch terwijl ik zo vroeg in de koffijkamer kwam dat er nog geen volk was, geraakte ik ongevoelig met hem in een gemeenzaam mondgefprek> bij welke gelegenheid ik het geval, raakende mijn proces, en langduurige gevangenis te Rotterdam op bet tapijt bragt: die goede vriend is mij niet onbekend zeide hij, zo min als de meeste zijner gevallen, want hij heeft dage' Jijks aan mijn huis verkeerd; maar ik beklaag zijn lot om dat ik weet dat hij zijne leevensdagen in zulk eene akelige verblijfplaats zal moeten verflijten: hier op begon ik, zonder mij te ontdekken, van mijn verkregen ontflag te fpreeken, en nademaal ik bemerkte dat hij daar  ( '37 ) aan geen geloof fioeg, als zeggende dat zulks voldrekt onmogelijk was, werd ik vervolgens tot de noodzaaklijkheid gebragt om mij te moeten ontdekken , waar over de goedhartige koffijhuismeester zo verbaasd ftond, en zulk eenen onuitfpreekelijken blijdfchap betoonde, dat hij mij tegen wil en dank genoegzaam dwong met hem het middagmaal te moeten houden, niettegenftaande ik mij gaarne van de gulhartige blijken zijner vriendfchap op die tijd verfchoond had gezien. Het aangenaam faizoen deed mij befluiten om de bepaalde dagen die mij nog overig bleeven bij mijne Zuster te Voorburg, onder geduurige verwisfelinge van vermaaklijke tijdverdrijven te blijven doorbrengen, te meer aangezien zij in een zoort van verdiietige eenzaamheid leefde, zedert dat haare drie Dochters getrouwd waren, en haar zoon, een jongeling van goede verwachting, die reeds de eerfle fporten van de fortuinladder beklommen had, onlangs in de West-Indien overleeden was; om ain mijne belofte te voldoen, begaf ik mij vervolgens na de goede vrienden te Delft, alwaar ik mij een paar dagen onthield en zeer wèl onthaald werd, geduurende welken tijd jansje en ik dikwijls al kortswijlende ophaalde het geen er ten opzichte van onzen liefI 5  C 138 ) dehandel te Rotterdam voorheen voorgevallen was: na van hun een vrienclijk aifcheid te hebben genomen, vertrok ik regelrecht van daar na Amfleldam, alwaar ik bij mijn aankomst in het midden van de toenmalige onlusten welke bet Videiland beroerden, van alle kanten aangezocht werd om voor de Boekverkopers te fchru>en, doch het geen ik na rijpe overweeging aflloeg, en zonder mij lang te Amfleldam op te houden, aldaar in het beurtfehip na Zwol infeheepte. Bij geluk ontmoette ik in dar beurtfehip een oud vriend die ik voor deezen, toen ik mij als Officier nog in den krijgsdienst bevond, te Breda zeer gemeenzaam gekend had, en het was voornaamlijk op zijne aanbeveeling dat ik bij mijn aankomst te Zwol mijn intrek nam in een der beste logementen van die ftad, buiten de Camperpoort geleegen, en alwaar men doorgaands een ongemeenen toevloed van aan. zienlijke reizigers aantreft ; alhoewel de ftad Zwol door zijne aangenaame wandelplaatzen die verrukkelijk ter befchouwing zijn , met veei recht voor een vermaakelijke landftreek verfleeten word, en onaangezien destijds aldaar de vr. hjkheid regeerde wegens de oprichting van agr vrij compagnien burgers die alle weken tot vermaak van een menigte aanfehouwers met  C *39 ■> ipeeltuig optrokken, en hunne wapenoefening tamelijk wèl verrichtten , kon ik echter geen groot behaagen icheppen in een ftad daar een geboren Hollander met zijn pen, kunst, of weetenfchap zelden zijn beftaan vinden kan, en het was uit oorzaak van dien dat ik befloot om er geen tabernakelen te bouwen: ondertusfchen bejegende mij aldaar twee avantuuren die ik vervolgends alhier befchrijven zal. In het logement dat ik betrokken had woonde ter dier tijd, behalven twee knechts, drie dienstmaagden waarvan er een, gelijk men zegt, van zesfen klaar was, en verfcheiden uuren des nachts in de ilaapkamers van jonge heeren heimelijk doorbragt: de Waardin een trots en boosaartig vrouwsperfoon zijnde, die er in den ouderdom van 36 jaaren nog zeer wel uitzag, maar onbedenkelijk jaloers, wel misfchien om dat zij zelve, gelijk ik naderhand ontdekte, de minvermaaken vrij fterk beminnende, wantrouwen ten dien opzichte opgevat had, fcheen ten uiterften waakzaam om de gangen van haar dienstmaagd l ij s j e te befpieden: het gebeurde op een nacht dat ik in gezelfchap van zommige vreemdelingen wat laat over ta. fel gezeeten hebbende na mijn llaapvertrek keerde, alwaar ik tot mijne verwondering lijsje .op mijn ledikant vond liggen, en toen ik  C 14° ) haar vroeg wat zij daar kwam doen? kreeg ik ten antwoord, om u een paar uwen gezelfchap te houden! ik beval haar op flaande voet uit mijn kamer te gaan, zeggende dat ik met diergelijke malligheden niet zeer in mijn fchik was, en dat zij beter zoude gehandeld hebben, zulk eene klucht met een jong Heer dan met een bejaard man te beginnen: ondertusfchen dat ik bezig was daar over te fpreeken, en lijsje nog op het ledikant lag, kwam mijn Hospita met een vergramd gelaat mijn kamer inftuiven, joeg de meid weg, na haar eenige foufletten gegeeven te hebben, haalde mij wakker over den hekel, en bedreigde mij vervolgens dit geval aan haar' man te zullen bekend maaken, zeggende onder anderen dat het fchande was dat zulk een bedaagd man, die het uithangbord van bedaardheid vertoonde, zig met zo een jonge kleuter van een meid in onkuisheid te buiten ging. Ik bekreunde mij zeer weinig aan haare bedreigingen, niet alleen vermits ik mij in dit geval onfchuldig bevond, maar om dat ik wist dat haar ongemaklij k en ondraagelijk humeur dikwijls oorzaak gaf tot huiskrakeelen met haar' man, welke de brave Castelein zo lang opkroppen moest tot dat het hem verdroot, en hij genoodzaakt werd zijn kwaadaartig vrouwtjen met dc bullepees af,  ( I4i 3 terosfen; ik befpeurde klaar dat de jaloerfche Waardin mij federt die tijd ftuurs behandelde, en die voorval met zwarte kleuren bij haar'man afgefchilderd had, fchoon hij als een verftaudig man zijnde, niet dan al fpottende zomtijds over deeze zaak fprak: inmiddels geviel het dat ik geduurende mijn verblijf aldaar in het midden van den zomertijd door de fterke zonneftraalen verhinderd geworden zijnde op mijn kamer te kunnen fchrijven,mijmetdat oogmerk na een ander vertrek begaf, 't welk ik wist ledig te zijn, dat ik bij het intreedea verbaasd ftond,mijn bedilzuchtige Hospita mee een welbekend perfoon in eene onbefchaamde houding op het ledikant te vinden liggen; zonder iets te laaten blijken, floop ik ftil de kamer uit na de deur achter mij toegehaald te hebben. ïk zat dien zelfden avond zonder volgens mijne gewoonten in het avond gezelfchap verfcheenen te zijn, alleen op mijn kamer, bezig zijnde, om over eenige ftaatkundige zaaken Astrologifche onderzoekingen te maaken,wanneer mijn onvriendelijke Hospita mij een bezoek in mijn kamer kwam geeven; zij viel mij met betraande oogen om den hals en drukte mij in baar armen, ach mijn lieve Advocaat, zeide zij, ik hoop niet dat gij mij beklap-  C 14a ) pen zult — wees gerust antwoordde ik, want ïk ben veel te edelmoedig om zulk een laagen ftap te begaan, offchoon gij dat rijkelijk verdiend had, voor de Hechte part die gij mij gefpeeld hebt - Hoor, ik moet u de waarheid zeggen,hernam zij,ik beminde u heimelijk, als bekoord over uw verfhnd zijnde, en daarom was ik nijdig dat gij den voorrang aan lijs je gaaft,toen ik haar in uw kamer op het ledikant betrapte : ik ben geheel onfchuldig aan dat geval geweest, zeide ik vervolgends, maar hoe groot beminnaar ik in mijnen jongen tijd van de vrouwlijke fexe ook geweest moge zijn, heb ik mij nimmer met getrouwde vrouwen opgehouden, en derhalven zoude het een dwaaze daad weezen, indien ik mij in eenen hoogen ouderdom aan zulk een misdrijf fchuldig maakte: zij verfrok daar op met eenige fchaamte na dat ik haar alvoorens onder eeden had moeten belooven,van het ontdekte geval voir haaien man zorgvuldig te zullen verzwijgen, en ik betuig dat in geval zij nog geleefd had, ik in mijne levensbefchrijving daarvan geen de minde gewag zoude gemaakt hebben. Wat het tweede avantuur betreft, het geen eigentlijk tot den Kastelein van het logement zeiven betrekking heeft, en waarvan ik voorlopig gefproken heb, was met vrij meerder  ( 143 ) onaangenaame gevolgen verzeld, na dat ik aldaat ruim drie maandenlang gelogeerd was geweest, en alle weeken mijne verteering die doorgaands heel hoog liep voldaan had, fchoot ik echter bij flot van rekening nog honderd twintig guldens te kort, waarom ik befloot buiten weeten van den Kastelein na mijn zuster te Foorburg te gaan, ten einde van haar voor een korten tijd dat geld te leenen, terwijl ik inmiddels mijne beide koffers zo lang tot verzekering van den Kastelein aldaar liet blijven: om dit oogmerk zo veel mogelijk voor hem te bedekken,ging ik op een namiddag, onder voorwendzel van een wandeling te gaan doen, buiten een andere poort van de ftad in een herberg logeren, en begaf mij den volgenden morgen heel vroeg na Hasfelt, alwaar ik wist dat de beurtman op Amfleldam afvaaren moest: het was omftreeks half tien uuren dat ik in de ftad aankwam, en dus ten minften wel een paar uuren te vroeg, zo dat ik verpligt was zo lang in een herberg te vertoeven tot het beurtfehip zeilvaardig was: midlerwijl dat ik aldaar onder her rooken van een pijp tabak, en het gebruik van een glas morgendrank de qourant las, bemerkte ik duidelijk dat een onbekend heer die ik echter meende in mijn logement te Zwol gezien te hebben, mij met  c 144 y veel oplettendheid bekeek, en zonder een woord te fpreeken fchielijk een chais met twee paarden deed infpannen, en daarop uit de kamer verdween zonder dat ik hier over het minde achterdenken opvattede; na meer dan drie volfia» gen uuren te Hasfeh verbleven te zijn, vermits tot mjn ongeluk de reis door een zeker toeval bijna een uur vertraagd was geworden» gingen wij vervolgens met eenen ongemeen voordeeligen wind onder zeil, zodat de fchip. per Haat maakte nog dien zelfden avond te Amfleldam aan te komen: ik bevond mij alleen in de cajuir, die zo ruim, prachtig, en gemakkelijk was dat zij geen duimbreed voor de Lemmer beurtfchepen behoefde te wijken, wanneer wij in minder dan een quartier uur tijds op de hoogte van de Zwartefiuis geraakt zijnde, dat een uur gaans van HasfeU gelegen is, de fchipper mij toeriep dat ik gezelfchap ftond te krijgen van twee pasfagiers die met een boot aankwamen; maar hoe groot was mijne verbaazing toen zij in de cajuit getreeden zijnde, ik aanftonds deeze beide pasfagiers de eene van hun voor den Castelein van Zwol, en de andere voor de perfoon die mij in de herberg te Hasfelt zo nauwkeurig be» keeken had herkende; de eerde verzocht mij wat onvriendlijk met hem in de boot te flappen  C M5 ) pen waar toe ik mij gewillig betoonde, en na dat wij nog een paar unren in de Zwarte/luis onder her. drinken van eenige flesfchen wijn gebleeven waren, keerden wij gezamentlijk mét zijn rijufg na Zwol terug: aldaar verklaarde ik hem openhartig de oorzaak, waarom ik tot een diergelijke Map beflooten had, en die brave logementhouder betuigde met dezelfde openhartigheid dat hij niet alleen genoegen nam, als ik een briefjen van mijn hand voor de fchuld gaf, en mijne beide koffers met de fleutels tot de voldoening van dezelve onder hem liet berusten, maar boven dien een paar Ducaten reisgeld tot mijn' dienst had : dit laatfte floeg ik van de hand, als zulks niet benoodigd hebbende, doch het voorverhaalde verdrag werd door bemiddeling van zijn vrouw, die zedert in mijne belangen getreeden was, tusfchen ons op een vriendlijke wijze getroffen, weshalven ik van daar met het eerfte beurtfehip na Amfleldam vertrok , en te Voorburg aankwam, wordende aldaar door mijne zuster met eene ongemeene blijdfehap ontvangen, zodanig dat zij mij overhaalde om het overige van den zomertijd bij haar door te brengen, waartoe ik destijds gemaklijk befluiten kon , aangezien ik door hoog gezach toenmaals van het ban> nisfement bevrijd was. II. DEEL. K  r h<5 > Men weet dat het vermaaklijk Dorp Voot* burg in de nabuurfchap van den Haag en Delft gelegen is , en dat nabij die plaatzen zulke verrukkelijke wandelwegen gevonden worden die een voetganger bekooren, waarom ik mij tot ukfpanning veeltijds derwaards begaf3 als wanneer ik doorgaands eenige dagen bij de goede vrienden zo te Delft als in den Haag bleef doorbrengen; onder anderen ging ik in het midden van de herfst een ipeelreisjen na Kotter dam doen, met oogmerk om mijn broeder en zijn vrouw een bezoek te geeven, gelijk ook aan verfcheiden vertrouwde vrienden in die ftad , waar onder inzonderheid vader spieringhoek niet vergeeten werd: ik vertrok vervolgens van daar na Zalt-Bommel, alwaar ik zedert mijn ontflag uit de gevangenis nog niet geweest was, en daar ik onmiddelijk in het binnentreeden van de ftads poort mijn oudftenzoon aantrof: geduurende mijn verblijf te Bommel, alwaar ik mij maar korte dagen ophield, ging ik fommige perfoonen van mijne kennis bezoeken, die ik in lange jaaren noch gezien noch gefproken had, en onder anderen mijn braave dienstmaagd aaltje me ijdam, welke meer dan dertig jaaren zo bij mijn vrouw als onder haare familie gediend had, en zedert met een Lootgietersbaas was  C 147 ) komen te trouwen; zij en haar m?n onthaalden mij minzaam, en ik moet haar het recht doen van te verklaaren dat zij in verfcheiden opzichten het behoud van mijn huishouden is geweest, en met veel hartelijkheid het tweede moederfchap over mijne beide kinderen zedert het overlijden van mijne huisvrouw bekleed heeft gehad: ondertusfchen gevoelde ik een Üerk" aandoening toen ik voor de 'eerfte maal het huis pasleerde, daar ik twaalf jaaren met mijn vrouw gewoond had, en haar de laatfte affchtidskusch had gegee/en, zonder haar immer wedergezien te hebben. Bij mijn vertrek van Bommel, ftond ik geen oogenblik in beraad waar heen ik mij begeven moest, aivoorens na mijne zusrer te Voorlurgio. keeren: ik heb in het Eerfte Deel van deeze mijne Levensgefchiedenis meermaalen daar het te pas kwam , met lee>?endige kleuren afgefchilderd getuid, de gioote betrekkingen van vriendfehap welke zedert bij na zesendertig jaaren tusfehen mijn overleden vriend montanus, en mij, onder verfchillende tijdperken plaats gehad hebben , en het wss uit hoofde van zodaanige overdenking, dat ik befloot van deeze gelegenheid gebruik te maaken om na Lekkerkerk te gaan, ren einde aldaar zijne weduwe, zoon, en dochter eens te gaan bezoeken, terli a  C 148 ) wijl het genoegzaam in mijn weg was, en ik niet van mij verkrijgen kon dien pligt te verzuimen: ik werd door die teerhartige vrouw en haare beide kinderen met zo veel genegen* heid ontvangen, als of ik tot haar maagfchap behoorde, zo dat zij mij niet alleen geduurende drie dagen dat ik te Lekker kerk verbleef, kost-en fchade-loos aan haar huis logeerde , maar zo dra zij befpeurde dat ik toenmaals niet te breed bij kas was, mij boven dien op eene edelmoedige wijze met eene aanmerkelijke fomme gelds uit die verlegenheid hielp, waar na wij vervolgends met betraande oogen van malkanderen affcheid namen , zo dat ik door zulke eene grootmoedige behandeling getroffen , reden had om de gedachtenis van mijnen overleden vriend montanus in waarde te houden. Aangezien mijn voorneemen was om over Gouda en Rotterdam weder na Foorburg te keeren, viel onder weg een ontmoeting voor, die zo verwonderingswaardig als voordeelig was, zo dat ik zonder de zaaken te vergrooten, volmondig zeggen kan in deeze kleine reistocht buitengewoon gelukkig te zijn geweest: ik kwam aan de zogenoemde tweede Schuur, een herberg ter halverweg tusfchen de fteden Rotterdam en Gouda gelegen, terwijl  C H9 D ik,vermoeid van mijn wandeling zijnde, aldaar een der postwagens die er doorgaands hun pleisterplaats houden meende aftewachten : daar komende behoefde ik mij aan den Castelein niet bekend te maaken, vermits het hem nog geheugde dat ik bij het leven van zijnen vader met denOnderfchout van driel aan zijn huis gepleisterd had, toen ik van Schoonhoven werd afgehaald: wij fpraken te zamen een poos al fchertzende over die onvermaaklijke gebeurtenis, wanneer wij een deftig Heer met zijn vrouw in de kamer zagen treeden, hij groette mij zeer beleefd, en gaf mij de hand, zeggende vervolgens met een blijgeestig gelaat: Wel hoe .'Meesier franciscus! heb ik het geluk u hier te vinden! Ik ben waarlijk verblijd over deeze onverwachte ontmoeting, want ik moet u over een zaak van aangelegenheid eens een woord apart fpreeken. Nademaal ik die goeden vriend ais een geboren Hagenaar zijnde, zedert een geruimen tijd van jaaren gekend had, betoonde ik mij aanftonds vol vaardig om aan zijn verlangen te voldoen, endaarop begaven wij ons na een ander vertrek, terwijl zijn vrouw intusfchen in de gemeene kamer bleef om er een kop koiTij te gebruiken: hij verzocht mij nadrukkelijk van zonder uitftel zijn Horoscoop te willen trekken, tot relt 3  C. 150 ) den van zijn verzoek geevendi dat hij zig werkelijk in eene beflommerde zaak gewikkeld vond, doch ik poogde mij daarvan te verfchoonen onder voorwendzel dat ik zulks zo fchielijk niet doen kon, aangemerkt tot alle Astrologifche onderzoekingen, die met bedaardheid gefebieden, een zekeren bekwaamen tijd noodig is: ondertusfehen drong hij zo Merk daar op aan, en wist mij onder beloften van een goede vergelding welhaast overtehaaien om hem in dit opzicht ten dienst te ftaan, zo dat ik zonder lang te draalen aan het werk ging, en vervolgends binnen* tien minuten tijds planeetkundig ontdekte dat hij bankroet fpcelde, althans vlugtende was, door zijne crediteuren vervolgd werd, en dat het waarfchijnelijkgeen paar uuren zoude aanloopen of hij zoude in de knip zijn , bijaldien hij geen goede voor. zorgen nam, wij beflooten na deeze ontdekking van zaaken, den Castelein, dat een vertrouwd man was, binnen te roepen, en hem met korte woorden kennis van dat geval gegeven hebbende, bood deeze goedwillige Waarcl den eerlijken bankroetier een heimelijke fchuilPhats in zijn huis aan, om er hem en zijn vrouw, zo lang het noodig was, te verbetgen, te meer toen hij vernam dat die vlugteJ^ngen een koffertjen ter waarde van meer dan  cwintig duizend guldens, zo aan geld als andere kostbaarheden, met zig genomen hadden : inmiddels werd de voerman met het ledig rijtuig weggezonden na alvoorens een goed gefchenk voor de beloofde ftilzwijgendheid in de hand geflopt te zijn: naauwlijks waren de voorverhaalde maatregelen werkftellig gemaakt, of er vertoonden zig drie perfoonen in die herberg, welke den gevlugten bankroetier op het fpoor volgden, en die na fcherpe ondervraagingen aangaande zijn perfoon gedaan te hebben, en daaromtrent niets na hunnen zin kunnende ontdekken , terftond van daar vertrokken en hunne reis na Gouda vervolgden: men bediende zig oogenbliklijk van dit gunftig tijdltip om den bankroetier en zijn vrouw met een ander rijtuig over Utrecht na Vianen te brengen, na dat" hij den Castelein voor zijne getrouwe dienften rijklijk betaald, en mij voor het trekken van de Horoscoop met drie Gouden rijders be. fchonken had. De meeste wintermaanden mijn verblijf te Voorburg gehouden hebbende, uit aanmerking dat ik gekweld was met een zwaare borstkwaal die mij fteeds bij gebleeven is, en in welk ongelukkig toeval mijne weldaadige zuster, volgends haar aangeborene goedheid mij haaren biifland niet kwam te onttrekken, ging ik', zo. K 4  C 152 ) dra deeze onpasfelijkheid wat verdweenen was, tegen het voorjaar, uit louter vermaak, of hever met het oogmerk om door verandering van voorwerpen mijn zwaarmoediger! geest zo veel mogelijk optebeuren, eerst na Schie. dam, en vervolgends in den Briel eenige dagen bij fommige boezemvrienden doorbrengen, en her was bij die gelegenheid dat mij in de laatstgenoemde ftad het fchrijven van de Briel. fehe Courant op eene vas-e jaarwedde aangeboden werd ; doch terwijl aangaande deeze zaak nog veel vertraagïng tusfchen beiden kwam, en dat ilc behalven zodanige opfchorting ook van mijn' kant tijd van beraad gevraagd had, zo bleef de voormelde onderhandeling, hoe aanneemelijk ook, geheel buiten uitwerking, ter oorzaake dat ik naderhand te Amfterdam beter na mijnen zin te recht geraakte , gelijk ik zo aanftonds wijdlopig vernaaien zal: onderwijlen dat ik nog in de onzekerheid dobberde waarheen ik mij begeeven moest, om #en vaste woonplaats te zoeken daar ik voortaan onder behulp van het Schrijversberoep een toereikend en beftendig middel van beflaan vinden kon , gebeurde mij nu en dan eenige kluchtige ontmoetingen die niet ongefchikt zijn alhier befchreeven te worden. In den tijd dat ik mij nog te Voorburg be*  C 153 ; vond, werd ik op aanbeveeling van een zekere veel vermogende Dame in den Haag ontboden, om voor een voornaam Amptenaar eenige gefchriften van aangelegenheid opteflellen, en nademaal ik mij in de noodzakelijkheid gebragt zag om tot dat einde aldaar tien of twaalf dagen te verblijven, nam ik mijn intrek des avonds in een Burgerlogement, daar ik voor deezen nooit geweest was, en bij gevolg zeer wel wist geheel onbekend te zijn: aldaar lag destijds een Commefaal t'huis die door zijne uitfpoorige wijsheid ftapel zot geworden was: wij zaten op een avond zamen te fpijzen zonder dat ik tot nog toe de minde argwaan van zijne gekke kuuren had opgevat — „Weet gij wel Heertjen!" zeide hij, mij met eene foort van minachting befchouwende, „ dat gij van daag zo veel als een hoogen „ prijs uit de loterij getrokken hebt?" Ik bekeek hem met veel opmerking, vraagende met eene doordraaiende nieuwsgierigheid na de oorzaak van zulk eene blijde tijding waarvan mij nog niets bekend was - „ Om dat gij thans „ het geluk hebt met eenen man te fpieiken „ die uw fortuin bewerken kan3', beantwoordde hij even koel: hoe zeer mijne verwondering wegens die onbegrijpelijke taal nog meer toenam , beval ik mij onder een diepe buili 5  C 154 ) ging in zijne gunst — ,, Hoor mannetjen," hernam hij vervolgends, „ ik ben de eerfte „ die federt de dood van den wereldberoem„ den archimedes het geheim uitgevonden „ heeft, om zonder gefchut kruid of loot een „ vijandiijk leger met voordeel te bevechten: de groote Sultan van het Turkfche Rijk, „ ftaande mijn verblijf te Conjïantinopolcn dee. „ ze overheerlijke uitvinding vernomen heb„ bende , zoude mij gaarne tot Bacha van „ drie Paardenftaarten hebben willen aanftellen, als ik hem die kunst had willen leeren; ik „ liet het," vervolgde hij met een ftemmig gelaat, „ bij deeze eerfte proef van mijne kunst„ vindingen niet berusten, want zonder mij zei,, ven te prijzen, kan ik onbefchroomd zeg. gen, dat ik van de wieg af alle geleerde „ weetenfchappen kundig ben geweest, en daar„ om was ik wel zo voorzichtig, dat toen ik „ mij laatst te Petersburg bevond, het nieuwe poeder van Symphatie van mijn maak„ zei, waardoor een vrouw oogenbliklijk alle „ mansperfoonen op haar kan doen verheven, ,, niet aan de Keizerinne van Rusland te ver„ toonen, maar het geen de kroon boven al„ les fpant, beftaat eigenlijk daar in, dat ik „ op driekoningen dag uit een oesterfchelp 53 goud en juweelen weet te haaien, wel te  C -55 ) 3> verdaan als ik te middernacht zeventig kaarfen opfleek, en te gelijk branden laat, zo dat ,, dit misleiden de reden is geweest, waarom de groote Koning frederik van Pruhfcn ,, van mijne onnavolgbaare kundigheden heb„ bende hooren gewaagen, mij tot de waar,, digheid van Hofraad wilde verheffen, als ,, ik befluiten kon om wèl voorzien van een ,, voorraad van zodanige oesterfchelpen te Ber„ lin te komen woonen — Alle deeze wonderbaare geheimen befloot hij zal ik u met „ plaifier leeren, terwijl ik uit uwe Phifiono. „ mie duidelijk bemerk dat gij nog maar een „ weetniet in de verborgene kunften en wee,, tenfehappen zijt, onder beding dat gij belooven moet, mij geduurende mijn leevens„ tijd als Secretaris te zullen bedienen:" ik bedankte hem zeer feestlijk voor zijne gulhartige aanbieding, zeggende dat mijn veritand veel te klein en te bekrompen was, om zulke groote wonderdaaden te kunnen uitvoeren , waar op hij zeer misnoegd uit de kamer vertrok , na alvoorens beide de kaarfen die op de tafel Monden uitgeblazen te hebben, zo dat ik om niet in een denker vertrek te blijven genoodzaakt was den Castelein binnen te roepen, die mij vervolgends verhaalde, dat deeze wonderlijke man, door zig al te flerk aan de  C 156- ) itudie overtegeeven, fomtijds tot zulke zinlooze vlagen verviel, en dat dergelijke koddi-, ge gevallen aan zijn huis meer gebeurd waren. Het zoude mij niet ongemakiijk vallen van meer andere foortgelijke kluchtige avanturen gewag te maaken, indien ik mij niet bepaald had van in deeze mijne levensbefchrijving alleen de hoofdzaaklijke gebeurtenisfen van mijn leevensloop te boeken, waarom ik zonder den leezer van dat vermaak te willen berooven , mij vergenoegen zal aantemerken, dat ik, beflooten hebbende voortaan te Amfteldam te gaan woonen, vervolgends bij mijne aankomst aldaar een' Boekverkooper. ging opzoeken, die mij federt lang door brieven verzocht had over het befchrijven van een werk mij mondling te mogen fpreeken, dan, nademaal hij federt verhuist zijnde, mij de plaats van zijne wooning onbekend was, kwam ik toevallig in den winkel van den Boekverkooper e l w e , ten einde daaromtrent onderrichting te vraagen, en die na mij in dit opzicht behoorelijke aanwijzing tg hebben gedaan, onder anderen alpraatende vroeg of ik ook eenige betrekking tot den Boekhandel had? ik maakte geen zwaarigheid te verklaaren dat ik een Autheur van mijn beroep was, die federt lange jaaren voor de drukpers ge werkt, en de twaalf brieven van den Astrc-  ( 157 3 logist ludeman, die zoveel opgang maak* ten, befchreeven had: hij ftond verbaasd over deeze ontdekking, zeggende dat hij in den tijd van mijn gevangenis voorbedachtlijk een reis na Rotterdam gedaan hadt, met het oogmerk om mij wegens het ontwerpen van een dergelijk werk te fpreeken, doch dat zijn voornee ■ men in dit opzicht mislukt was, vermits hij geen' toegang tot mijn perfoon verkrijgen kon; op deeze verklaaring geraakte wij welhaast in zodanige vertrouwelijke onderhandeling dat hij mij verzocht het middagmaal bij hem te houden, en bij welke gelegenheid wij aanftonds een verdrag flooten tot de befchrijving van de Triumphzaal van ludeman, die naderhand gedrukt is , en waarop hij mij terftond twee Ducaten in voorraad betaalde. Volgends de affpraak die wij onderling ge. nomen hadden, begaf ik mij met de trekfchuit, nog dien zelfden dag, na Foorburg, als van o-edachten zijnde het bovengenoemde werk ten huize van mijne zuster aftefchrijven, dan aangezien ik door verfcheidene zamenloopende oorzaaken daaromtrent veele zwarigheden ontmoette, veranderde ik van befluit, met dat gevolg dat ik na verloop van vier dagen, die ik meerendeels in den Haag doorbragt, daar op vervolgends andermaal na Amfleldam vertrok;  ( ; ondertusfchen bevond ik mij diestijds zeerfchraal voorzien van geld, gelijk mij meer gebeurd was, waarom ik befloot ter befpaaringe van onnoodige kosten tot Leiden te wandelen, en van daar met de trekfchuit op Haarlem te vaaren: ik ging in een' hoek van de fchuit zitten, terwijl in den anderen hoek vlak over mij geplaatst was een Rotterdammer van mijn kennis , die mij onder de wederzijdfche begroeting bij mijn' naam noemde; een ordentelijke jonge dochter die naast mij zat, vroeg op het hooren van mijn' naam met een zachte item , 0f ik de Advocaat kersteman was, die, te Bommel getrouwd geweest zijnde , naderhand zo veele jaaren te Rotterdam gevangen gezeten had? zulks met ja beantwoord hebbende, hoewel mij deeze vraag, om de waarheid te zeggen, geen minder verwondering dan verlegenheid verwekte, befpeurde ik dat zij daar op eenige traanen 'begon te (forten, waarvan ik haar na de oorzaak vroeg „ Is het niet ongelukkig", hernam zij, „ dat een vader zijn eigen kind niet meer „ kent? want ik ben uw dochter!" — mijn dochter! dat is onmogelijk riep ik geheel ont- fteld uit! 1 „Ja zekerlijk uwe dochter," herhaalde zij; vervolgends mij nader verklaaring van de zaak gedaan hebbende, begreep  C 159 ) ik fchielijk dat zij het ongelukkig liefdepand was van den minnehandel welke ik eertijds met haar moeder te Leiden had gehouden, en waarvan ik in het eerfte Deel mijner levensgevallen volledig gehandeld heb: op onze aankomst te Haarlem begaven wij ons een paar uuren in een herberg, alwaar zij mij verhaalde dat zij federt weinige jaaren geleden, te Leiden redelijk voordeelig getrouwd was, en bereids twee kinderen had, wij namen een hartroerend affcheid van elkander, onder belofte dat ik haar bij de eerfte gelegenheid een bezoek zoude komen geeven, gelijk ik niet lang daarna ook gedaan heb. Eene andere zeldzaame ontmoeting die veel betrekking tot het voorverhaalde geval heeft, en mij bijna uit het geheugen gefchooten was, zal ik hier vervolgends befchrijven, hoewel zij eigenlijk, onder een vroeger tijdperk van mijn leven gebeurd zijnde, in het eerfte deel had behooren geplaatst te worden: daar kwam in den tijd dat ik nog bij mijn vroaw te Zak-Bom' mei woonde, juist op het middaguur, een van die reizende ftudenten uit Duitschland aan mijn huis, welke doorgaands gewoon zijn een reispenning bij de inwooners hier te lande te komen bedelen, en terwijl ik altijd veel belang ge. lleld heb om diergelijke perfoonen nauwkeurig te  C -6b ; ondervraagen, alvoorens hun een gefchenk te geeven, om dat mij meermaalen gebleeken is, dat zij door hun zwerverfchap fomtijds meer of min kundigheden van fommige weetenfchappen bezitten, die mij naderhand van onbedenkelijk veel nut zijn geweest; verzocht ik, ingevolge van dit gebruik, hem op het middagmaal, waartoe ik geen groot weik had om hem overtehaalen, doch eer wij ons aan tafel begaven, rookten wij famen een pijp tabak, en ik fchonk hem een glas morgendrank dat hij heel fmaaklijk in éénen teug uitdronk, vraagende of ik van die kostlijke nectar nog een goede provifie voorhanden had? ik fchonk hem daar op het tweede, derde en vierde glas, dat hij met dezelfde vaardigheid meesterlijk wist te blaazen: ondertusfchen dat mijn goede ftudent door middel van het gebruik van deeze vier glazen fpraakwater de tong wat begon lostegaan, geraakten wij vervolgends ineen zeer merkwaardig gefprek, betrekkelijk zodanige geleerde weetenfchappen, waarop hij volgends zijn voorgeeven zig geduurende negen jaaren jang met de borst hadt toegelegd; onder meerandere zaaken van aangelegenheid, welke mij niet onverfchillig vooikwamen, verhaalde hij dat behalven de Wijsbegeerte ook inzonderheid de Astrologie zijne hoofdltudie uitmaakte, en dat  dat hij zonder op zijae geleerdheid té pógchen of ten dien opzichte door verwaandheid verblind te zijn, zig onbefchroomd beroemen kon in die weetenfcliap tot nog toe zijn' meester niet gevonden te hebben; dit was aart geen dooven gezegd, zo dat ik befloot, na wij gegeeten hadden, de proef te neemen of hij waarlijk zulk een groote baas in de voorzegkunde was, dan hij voorwendde, en het was met dat oogmerk dat ik h3m al verder verzocht mijn Horoscoop te willen trekken, zeggende dat ik hem met plaifier een ducaac tot een gefchenk zoude geeven, indien hij mij daaromtrent na de kunst voldeed; en dat, onl hem den weg daartoe gemaklijk te nr.aken, hij dien nacht aan mijn huis verblijven kort, welke aanbieding bij zonder veel complimenten aangenomen hebbende , vervolgends terftond aan het werk ging: om dit geval dat ik hier heb moeten aanhaalen, zo veel mogelijk te bekorten, zal het genoeg zijn te zeggen, dat zijne Astrologifche ontdekkingen met opzicht tot de langduurige gevangenis die ik nog ondergaan moest, volmaaktlijk overeenftemden met de voorzeggingen van mijn overleden vriend ludeman, voorheen aangaande deeze belangrijke gebeurtenis gedaan , maar dat hij er nog, tot mijne verWonderfhg, bij- II. DEEL. L  C 162 ) voegde, dat ik in mijn jongen tijd nog ongetrouwd zijnde, en dus buiten het huwelijk hier of daar bij een bemind voorwerp een dochter verwekt moest hebben, die ik na verloop van een menigte jaaren in een trekfchuit, of op een postwagen ontmoeten zoude, doch niet eerder voor dat zij getrouwd was, gelijk overeenkomftig de befchrijving van het bovenftaande geval, dan ook naar de letter bewaarheid geworden is, weshalven ik mij nimmer beklaagd heb over de gastvrijheid aan deezen geestlijken ftudent verleend, als van wien ik nog verfcheidene zaaken kwam te leeren. Ik ben verpligt," zeide de ftudent zo dra onze zaaken afgehandeld waren, „ u na zo 5, veele genooten weldaaden mijne voornaame „. lotgevallen te moeten vertellen , want ik „ heb , geduurende mijne omzwervingen, al „ een wonderlijke rol in de wereld gefpeeld:" deeze] openhartige verklaaring maakte mij zo nieuwsgierig dat ik daar door bewoogen werd den halven nacht met hem te blijven opzitten, te meer ora dat mijn vrouw een zonderling behaagen fcheen te fcheppen in zijne avantuuren aantehocren, en zie hier hoedanig hij zijn kluchtig verhaal begon — „ Ik verloor „ mijn vader en moeder op éénen dag; wan-  t 163 ) 5) neer ik pas drie jaaren ftudent was ge* ,, weest, en mijne overleedene ouders meer „ fchulden dan geld nagelaaten hebbende, „ werd hunne boedel gedoopt, zo dat mijn „ zuster en ik genoodzaakt waren ieder met vier Ducaaten, waarin het zuiver overfchot „ van onze ervenis beftond, genoegen te moe„ ten neemen: wat zwaarigheid! wij begree„ pen dat men het fortuin niet dwingen kan, „ zo dat mijn zuster, zig als kamenier ging „ verhuuren bij een fchatrijke Dame, wier „ Gemaal voor eenen eerden liefhebber van „ de vrouwlijke fexe bekend dond, terwijl de nood mij dwong om mij van een' dudent in „ een lijfknecht te herfcheppen: gelukkig dat „ de Dame bij wie mijne zuster het kame„ nierfchap bekleedde, fchielijk aan eene be„ roerte kwam te fterven, en dat zij vervol„ gends door dit toeval de huishoudder, of, om het beter uittedrukken, de maitres van haar verliefden meester werd, waardoor „ ik zulke krachtige onderdeUningen kreeg, „ dat ik het ftudentfchap met meer luister „ dan te vooren kon hervatten: mijn zuster en hrar bejaarde minnaar, het geen op„ merkelijk is, op éénen dag ook overleeden „ zijnde, werd mij na een zwaar proces, over „ de nalaatenfchap flechts vijtienhonderd Du* L a  C 1*4 ) „ caaten voor mijne erfportie van den Rechj, ter toegeweezen." „ Met behulp van dit geld verbeeldde ik „ mij zo rijk als een Koning te zijn, en in dat denkbeeld befloot ik aan mijn' reislust „ den vollen teugel te vieren: ik begaf mij „ na Romen, Spanje, Engeland, Frankrijk, en gantsch Duitschland, alwaar ik een goede voorraad van geleerdheid verzamelde, tot dat ik, bij gebrek aan geld, wederom ,, in de noodzaakelijkheid gebragt werd om „ op nieuw als ftudent het bedelaars beroep „ te moeten aanvaarden, zo dat ik, geene uit„ komst ziende, tegen wil en dank gedwon,, gen werd foldaat te worden; vervolgends „ met een weduwe die drie kinderen had te „ trouwen, die mij voor honderd daalders van „ den dienst afkocht: mijn vrouw en haare drie kinderen door een feilen brand die in mijn huis „ ontftond, verflonden zijnde, onderwijlen dat „ ik in een herberg met de kaart zat te fpeelen , „ moest ik mij andermaal tot het bedelaarsberoep ft begeeven, en het is op die wijze dat ik. „ bij u aangeland ben" Na dit getrouw verhaal van zijne leevensloop gedaan te hebben, bekroop mij de lust om op mijn beurt zijn Horoscoop te trekken, wanneer ik ontdekte dat hij eerlang aan het Hof van een  ( 1*55 ) gekroond Vorst een aanmerkelijk fortuin ftond te maaken: ik befpeurde dat hij weinig geloof aan mijne Astrologifche voorzeggingen floeg, doch er waren nog geen drie volle jaaren verlopen of ik bekwam een' brief uit Warfchouw, waar bij ik de tijding kreeg dat hij in dienst van den Koning van Polen tot een aanzienlijke waardigheid geraakt was, en dat het hem tot een zonderling vermaak zoude verftrekken, in gevalle hij mij in zijnen tegenwoordigen Haat van grootheid van een wezenlijk nur kon de zijn, voor de vriendfchap die ik hem beweezen had. Ik heb bereids befchreeven op wat wijze ik bij den Boekverkooper el we als Autheur in kennis geraakt was, maar ik kan zonder mij aan eene fnoode ondankbaarheid fchuldig te maaken, onmogelijk verzwijgen de edel moecii:e blijken van vriendfchap, welke hij mij onmiddelijk bij mijne wederkomst te AmfteL dam, in verfcheidene opzichten bewees, onaangezien hij mijn perfoon voorheen nimmer gezien of gekend had , want behalven dat hij mij aanftonds bij fatzoenlijke Burgerlieden die zijne goede vrienden waren, een ordentelijke kamer bezorgde, en mij aldaar in de kost befteedde, zo bleef hij borg voor het kostgeld, voorzag mij bovendien overvloedig van L 3  ( i66 ) geld en betar.lde mijne fchuld van honderdtwintig guldens aan den Castelein daar ik te Zwol gelogeerd was geweest, en die vervolgends daarop mijne beide coffers, welke zq lang aldaar gebleeven waren, aan hem overzond, zo dat hij mij ten min (ten een halfduizend guldens voorgefchooten, of liever geleend had, eer er nog een blad copij van hec aangenomen werk aan hem geleverd was geworden: het was ten huize van ufen Diamantzetter froom, dat ik .beiteld werd, een man van een gefchikt gedrag, die ongemeene kundigheden bezat, en veel overleg en doorzicht in zijne zaaken betoonde te hebben; zijn vrouw was een bek waauie huis houdfler , en zijne dochter , die naderhand met een' fchilder kwam te trouwen, een beminnelijk meisjen welke van geen minder veriland dan fchoonheid bedeeld was, om kort te gaan, ik werd aldaar zo vriendlijk onthaald als of ik tot de familie behoorde , waarom ik, als commefaal, geduurende bijna twee jaaren lang, bij deeze braave lieden verbleeven ben. Ik zal geen zwaarigheid maaken, alhier onbefchroomd te bekennen, dat het dit merkwaardig tijdperk van mijne wisfelvallige leevensrol is geweest, waardoor ik als van verwondering weggefleept werd over den onbegrijpelij.  C 167 ) leen gelukftaat die mij; op zulk eene onverwachte wijze te beurt viel, in eenen tijd dat de beflommering van mijne zaaken tot die hoogte geklommen was dat zij mij genoegzaam reddeloos toefcheenen, zo dat zodanige overweeging mij diestijds tot verrukkelijke befpiegelingen over het wispeltuurig noodlot der wereldlingen uitlokte, ik had wel is waar, in alle mijne voorige wederwaardigheden oogfchijnlijk een verwisfeling van gelukken en ongelukken ondervonden, welke zig beurtlings vervangden, maar mij nimmer zo fchielijkuit eene hoogdringende verlegenheid geholpen gezien , dan in dat geval gebeurd was: de wonderlijke ontmoeting met den Boekverkooper elwe, juist voorgevallen in een tijd dat ik geen kans meer zag om een middel van befiaan te vinden , waardoor ik uit de toenmaalige verwarring geraaken kon, deed mij zulks aanmerken als een van die gedenkwaardige ge» beurtenisfen waarin ik de hand der Voorzienigheid tot mijn behoud op een doordraaiende wijze ontdekte, en deeze welgegronde bedenking gaf vervolgends oorzaak dat ik tot mij zeiven zeide: Gij hebt lang genoeg gedwaald, houd op van meer verkeerde en dwaaze flappen te begaan; betracht voortaan de pligten van een eerlijk man, want er wordt u tegenL 4  woordig een' weg gebaand, om in uwe hoogt levensdagen beftendig gelukkig te kunnen blijven. Ik was ?,o in mijn fchik mee de gunftige omkeering van mijne zaaken dat ik niet alken mijne gewoone vrolijkheid van geest, die door geledene tegenfpoeden wat uitgebïuscht ■ was , federd dien tijd ongevoelig wederbekwam, maar boven dien mij ais een tweede ,1'ïthagpras verbeeldde in een nieuw fchepfel herfchept te zijn , in het begin van zulke eene gelukkige omftandigheid, waarin ik mij nog geen drie weeken bevonden bad, werd mij door mijne zuster een' brief toegezonden, die zjj van de Courantierdrukkers uit den Briel Ontvangen had, en waarbij deeze. mij kennis gaven van, met gemeen overleg, goedgevonden te hebben, om mij op zulk een jaarlijks, traótcment als wij onderling afgefproken waren, tot Schrijver van hun Courant aanteflellen; dan, terwijl die aanbieding ui deeze tijdsgelegenheid veel te laat kwam, vermits ik mij van degcflootene onderhandeling met den Boekverkooper el we, als mijn weldoener zijnde, niet konde onttrekken, floeg ik die aangeboden post beleefdlijk van de hand. De Spiegel der Wereld, of de twaalf brieven van den Astrologist ludeman, bevat-  C 169 j tende zijne geheime Waarneemingen die ik dertig jaaren te vooren befchreeven had, en waarin zulke aan merken s waardige voorzeggingen ten opzichte van fommige toekomende ftaatsgebeurtenisfen gevonden werden, welken het begrip der gemeene verllanden ver te boven fprongen, maakte in het jaar 1784. toen de algemeene volksberoeringen hier te Lande veld begonnen te winnen, zo veel opgang, dat dit werk hier door binnen korten tijd verfcheidene maaien herdrukt moest worden, te meer wanneer in dat zelfde jaar de echte levensbefchrijving van Doftor ludeman, door mij in de gevangenis ontworpen zijnde, vervolgends uitkwam, het was van deeze algemeene goedkeuring en bovendrijvenden fmaak dat ik mij net van past wist te bedienen om de nadere geheime ontdekkingen van deezen wereldberoemden Astrologist, die tot nog toe onbekend gebleeven waren, onpartijdig te befchrij ven, zo in A&Triumph Zaal, als in de Goudmijn en het Kroonwerk van dien grootenWonderman; welkewerken in dejaaren 1787en 1788 met den druk wereldkundig geraakten: ondertusfchen behoor ik tot nader verklaaring van zaaken alhier optemerken dat wij alle mogelijke behoedmiddelen namen , om ten dien opzichte, in geene ongelegenheid te vervallen. L5  C 170 ) Ik weet zeer wel, en het is geen zaak die verwondering bij doorfleepene verfhnden verwekken kan, dat men verfcheidene gistingen, het zij met of zonder gegronde oorzaaken, gemaakt heeft gehad, zo over de twaalf brieven van ludeman, als aangaande de overige werken welken op zijnen naam vervolgends uitgekomen zijn; ik moet lagchen, en waarom zoude ik niet lagchen? als ik overdenk wat ik ten dien opzichte al beleefd heb — want bij fommige bedilzuchtige geesten, die gewoon zijn alles te berispen, viel de verdenking dat terwijl Meester franciscus de Sch ijver van alle de uitgekomene werken van den Ajtrologist ludeman was, zij noodzaakelijk verdicht moesten weezen, daar men van een anderen kant, en wel bij het meerdergecal der Leezers, alle dezelven voor een half Evangelium hield — maar wat doet het eigenlijk tot de zaak, wie deeze fterk getrokkene werken gefchreeven of opgefteld heeft, voor zo ver door de ondervinding gebleeken is, gelijk de gevolgen naderhand klaarblijkelijk hebben doen zien, dat de Astrologifche voorzeggingen rakende de toekomende gebeurtenisfen meest al welgetroffen zijn geweest, en op den bepaalden tijd genoegzaam altemaal zijn vervuld geworden? behalven dat het volftaan  ( VI ) kon dat zodanige vrolijke en belangrijke ontdekkingen van Vader ludeman, aan den fmaak van onze Landgenoten voldaan, of om beter te zeggen, hunne goedkeuring weggedragen hebben: ik wil daarom als de maaker of de opfteller van alle deeze voorzegkundige gefchriften, voor de volftrekte echtheid van dien niet in de bres fpringen, noch de geloofwaardigheid daarvan bepleiten , want ik maak geen zwaarigheid , openhartig, en ter goeder trouwe te verklaaren, dat, hoe groot een vertrou weling ik ook eertijds van den overledenen Doftor ludeman ben geweest, ikjuisc niet alles uit zijnen mond opgefchreeven heb gehad, maar dat mij een mep.igte gevallen van aangelegenheid, en onder anderen meer dan zeventigHoroscoopen, door eenige perfoonen, die hem voorheen gekend , of wonderlijke ontmoetingen met hem gehad hebben, zijn ter hand gefield geworden; ja wat meer is, dat ik er veelen niet minder gedenkwaardige dan vermaaklijke gefchiedverhaalen van mijn eigen kraam, welken te pas kwamen, en ter opluisteringe van zijne wonderfpreuken dienden, heb bijgevoegd; ondertusfchen zal ik, zonder mij verder te bekreunen , zo aan de wanfchikkelijke als aan de ftrijdige begrippen, die bij de beoordelaars van ludeman's werken  C W 3 plaats hebberï gehad, hier een kluchtige re. denwisfeling aanftippen , welke in een gei zelfchap, alwaar ik tegenwoordig was, met betrekking tot dit onderwerp voorviel. Ik bevond mij weinige jaaren geleden in een zeker voornaam dorp, gelegen in de nabuurfchap van Amfleldam, daar ik door een goed vriend federt lang verzocht was geworden, om het paaschfeest bij hem te komen doorbrengen: geduurende den tijd dat ik al. daar verbleef, kreeg hij het bezoek van verfcheidene perfoonen, zo uit Amfleldam, als uit meer andere plaatfen welke door het aangenaam jaargetijde uitgelokt werden, zo dat wij eens ten getalle van veertien mannen en vrouwen behalven onzen Gastheer, over het middagmaal zaten, bij welke gelegenheid het gefprek met opzicht tot de werken van den zogenoemden Toverdoótor ludeman gevallen zijnde, onder andere de mogelijkheid of onmogelijkheid daarvan op het tapijt werd gebragt: een bejaarde Dame, die naast mij geplaatst was , beweerde volmondig dat de uitkomst had doen zien dat het meesterfrukken van de kunst waren, en dat zij reden had om te gelooven dat Meester franciscus die alle de geheimen van deezen vermaarden Astrologist befchreeven had, nog in leeven moest  C 173 D zijn; een jong Heer, die vlak tegen haar over^ zat, en een van die foort van windmaakers fcheen te zijn, welke voor een geleerd man willen verileeten worden, gaf daarop al fpoliënde ten antwoord, dat zij van haar verfland beroofd moest weezen, om zulke verhevene gedachten van de kwakzalvers wetenfchap van den welbekenden bedrieger ludeman te maaken : deeze ongefch ikte taal verontwaardigde het gantfche gezelfchap, en terwijl ik inzonderheid mij in het geval gebragt zag om de gefchondene eer van mijn' vriend ludeman te moeten ophouden, kon ik mij niet bedwingen hem vrij driftig te vraagen, of hij niet wist dat de zotten doorgaands gewoon waren van allerhande zaaken die het bereik van hun begrensd verftand te bovengingen, te ontkennen of niet te willen gelooven? hij zoude mij waarfchijnelijk een onbefchoft antwoord gegeven hebben, aangezien hij bij de aanwee» zende perfoonen bekend ftond, voor een jongman die geen fchrander oordeel, of befchaafde opvoeding bezat, wanneer onze Gastheer het woord opnam , zeggende dat de ontdekte kunstgeheimen van Vader ludeman fchoon maar een loutere liefhebberij zijnde, van te veel aanbekng waren, om er den fpoc mede te drijven, en dat men in plaats van  C 174 ) zulke beruchte puikverftanden naar hunne dood te belasteren, hunne gedachtenis in waarde behoorde te houden: hoe zeer deeze edelaartige wijze van denken het gezelfchap beviele, was een deftig en weldenkend man, die tot nog toe de flilzwijgendheid onderhouden had, van gevoelen, dat men in de beoordeeling over de werken van den Astrologist ludeman, dit aanmerkelijk onderfcheid moest maaken, naamlijk of hij die zelf in zijn leven ontworpen had, dan of Meester franciscus daarvan waarlijk de Schrijver was geweest; want in het laatfte geval, zeide hij, ben ik van begrip dat een vlugge geest, die door de meesterllukken van zijn pen bewonderd wordt, het publiek veel aangenaame vertellingen van gebeurtenisfen kan opfghotelen welke nimmer voorgevallen zijn — gij flaat den bal elendig mis, mijn goede vriend, begon daar op een dikke papa, die een halve roes weghad, met een fchelle Hem uitteroepen, want die Meester franciscus, waarvan in de werken van ludeman gefproken worde, is nooit in de wereld geweest, en ik zoude wel honderd Ducaaten durven wedden, dat zulks een bloote uitvinding van een fchraapzuchtigen Boekverkooper is, om zodanige vermaaklijke prulfchriften aan den man te helpen: wel nu ik hou-  C 175 ) de u de aangeboden weddingfchap', viel onze Gastheer hem plotslijk in de reden, en om ;te betoonen dat ik die gewonnen heb, zie daar Meester franciscus welke hier tegenwoordig is, en alle de uitgekomene werken van Doctor ludeman gefchreeven beeft: het gantfche gezelfchap , en bijzonder de jonge windmaaker, welke deezen Astrologist voor een bedrieger uitgefcholden had, ltondt verflomd over deeze ontdekking, terwijl de dikke papa niet alleen vrijwillig bekende de weddingfchap verlooren te hebben, maar vervolgends, ten blijke van dien, een briefjen ter waarde van honderd Ducaaten op zijn' Casfier aan den Gastheer overhandigde, waarvan mij, zonder dat het iemand van het gezelfchap 't bemerkte, aanflonds tien Ducaaten ftil in de hand geflopt werd. Het is zeker dat de voorzeggingen die l ud e m a n in zijne Astrologifche werken van fommige groote en zeldzaame gebeurtenisfen gedaan heeft gehad, meerendeels zo volmaakt vel zijn uitgevallen, dat zij inderdaad de denkbeelden van onze Landgenooten genoegzaam in alle opzichten te boven hebben gegaan; maar boe onbegrijpelijk, hoe onfeilbaar zelfs, zijne geopenbaarde kunstgebeimen ook fchijnen mogen , zo is het geen minder onwederfpreekelij-  c m ) ke waarheid, dat hij in verfcheidene Flanéet° kundige ontdekkingen van aangelegenheid, en Wel bijzonder ten aanzien van de Horoscoop* trekking den bal elendig mis geflagen heeft t waarom ik de Astrologie, hoe zeer op wiskundige grondregelen gebouwd, (leeds als een wetenfchap van loutere liefhebberij heb befchouwd gehad, waaraan men geen onbepaald geloof moest (laan: alle de bewonderaars van zijn kunst, die bezitters van zijne werken zijn, zullen zekerlijk opgemerkt hebben, dat hij zo wel in de Spiegel der Wereld, als in AeTriumph' Zaal het tegenwoordig Schrikkeljaar 1791, waar in de uitgaaf van mijn Levensbefchrijving ftaat te gefchieden, bij uitzondering voor een wonderjaar heeft afgefchilderd, geduurende het beloop van welke ongehoorde dingen gebeuren moeten, en onder meerandere voorzeggingen van gewigt uitdrukkelijk voorfpeld, dat er in hetzelve jaar een nieuw koningrijk zoude worden opgericht: ik heb na gisfing meer dan dertig mondgefprekken met ludeman over dit onderwerp gehouden, wanneer hij met zijne gewoone openhartigheid rondborftig verklaarde, dat er in het wonderjaar 1792. volgends zijne Astrologifche bevindingen zulk een bloedige oorlog in Europa moest ontdaan , welke de gantfche omkeerirg van fom-  C -77 ) fómnrgo Rijkn en veele Lan<1fchappen nd zij; zoude fleepen, en dat een ontvlamt doch onvertraagd Vorst, die ten tijde van dee?e zijne voorzegging nog geboren moest worden, de oprechter van dat nieuw koningrijk waarfèhijnelijk zoude weczen, maar dat hem tot nog toe onbekend geb:e/en was, of die gebeurtenis in de Noordelijke dan Zuidelijke Laudureeken van Europa voorvallen moest: ondertusfchen heb ik in alle mijne planeetkundige befchouwingen voor zo veel de kunstbewerking betreft, geen fchijn of fchaduwe aan den Zodiak daar van kunnen ontdekken , misfehien dat ik gedwaald hebbe, en deeze misfhg veroorzaakt is geworden om dat ik niet als hij mijne onderzoekingen aangaande deeze belangrijke gebeunenisfe op driekoningen nacht gedaan heb: ondanks zulk eene kleine vergniping die gemaklijk onder kunstgenooten intefchikken is, zal men mij wel het recht willen doen van te gelooven, dat mijne Astro» 'logifche ontdekkingen raakende het wonderjaar 179a, ten minden zo ver gegaan zijn, van onbefchroomd te kunnen verzekeren, dat er geduurende hetzelve fchrikkeljaar iet meer gebeuren zal dan men zig oppervlakkig verbeeldt, en iet minder dan men volgends het algemeen verlangen verwacht. II. DÜEL. M  C 178 ) Hec geheugt mij toen ik mij voor de eerfte* maal in de hoofdftad van het Franfche Rijk bevond, destijds van mijn vertrouwden vriend brittonvills te hebben hooren vernaaien, dat hij in zijn jongen tijd een vermaard Astrologist te Parijs gekend had, die niet alleen van begrip was geweest, maar met zodanige bekleede redenen van wetenfchap welke zijne overbekende kundigheden in de Astrologie verluisterden, openbaar ftaande hield, dat in de zeven laatfte jaaren van deeze eeuw, zulke verbaazende wonderen voorvallen zouden, die federt den ondergang van de Romeinfche Monarchie niet gebeurd waren: ik vroeg hem waarin toch deeze wonderen zouden beftaan, en op hoedanige gronden van zekerheid zulk eene aanmerkenswaardige voorzegging berustte? brittonville wist mij te zeggen dat, wat de eerde vraag betrof, het volgends de ontdekkingen van den planeetbefchouwer hoofdzaakelijk op de navolgende wonderbaare gebeurtenisfen moest uitloopen — als voor eerst in eenen zevenjaarigen oorlog tusfchen zeven voornaame Mogendheden van Europa, geduurende welke langduurige krijgstogten meer dan twaalfmaal honderdduizend oorlogsknechten door het gefchut of het zwaard zouden omkomen , en boven dien twee ge-  C 179 1 kroonde Vorften bij die gelegenheid van den troon gebonsd worden; in de tweede plaats de lang verwachte verdelging der Mahornedatien, of liever den ondergang van het Turkfche Rijk, en laatstlijk de bekeering d.r Jooden t-n de herbouwing van de oude ftad Jeruzalem: ondertusfchen,verhaalde brittonville al verder, had deeze Astrologist geene andere redenen van zijne voorzegging weeten te geeven, dan dat er in verft heidene oorden van de Christenheid fchriktooneelen van binnenlandfche onlusten en volkscpftanden op handen waren, welken noodzaakelijk de bovenftaande drie opmerkelijke gebeurrenisfen vooraf moesten gaan: na verloop van eenige jaaren , dat ik aan ludeman kennis kreeg, deed ik hem verflag van het geen ik ten dien opzichte, te Parijs zijnde, onderfchept had; hij werd belust om zonder uitftel deeze drie merkwaardige zaaken op zijn manier planeetkundig te onderzoeken , en zulks verricht hebbende, verklaarde hij mij op een' avond dat ik mij aan zijn huis bevond, zonder de minfte bewimpeling, dat er zo wel iet van zodanige Ascrologifche ontdekkingen aan den Hemeltrans bleek, maar dat de juiste tijdperken daarvan, met geene mogelijkheid te bepualen waren; vervolgends daar bij voegende, M a  C 180 ; dat hij na zijne bevindingen reden had om te gelooven, dat al zulke groote wonderen misfchien wel vijf-en-twintig! jaaren laater zouden voorvallen, het geen de tijd en de ondervinding best beflisfen kon. Ik heb lang genoeg gehandeld van de wer-. ken van ludeman, gelijk ook van de gevallen welken volgends mijn begrip daartoe eene zonderlinge betrekking hebben, om er van te kunnen affcheiden, zo dat het niet ongefchikt zal zijn, alvoorens breedvoerig van mijne rechtsgeleerde werken te gewaagen , het verhaal van zulke Leevensbedrijven te hervatten, die mijn perfoon in het bijzonder raaken; want alhoewel ik door eenen toeneemenden ouderdom en daar op gevolgde ligchaamskwaalen mij tegenwoordig onder de befchrijving van mijn Leevensloop genoegzaam afgemat gevoel, zo heb ik echter federd mijn ontflag uit de gevangenis nog al vrij wat kluchtige en verdrietige ontmoetingen gehad, die niet behooren overgeflagen te worden — Het was in de maand September 1787, toen ik bij den Juwelier froom gelogeerd was, dat de groote omwenteling hier te Lande voorviel, en dat de Pruisfifche legermagt zig voor de muuren van Amfleldam vertoonde, waar door die vermaarde koopitad eenige dagen achter el-  C i3jt ) kanderen om zo te fpreeken als berend werd: ik ben niet van gedachten om van alle de omHandigheden welke daarbij plaats hebben gehad, eene volledige befchrijving te geeven, maar ik zal mij vergenoegen van alleen fommige raare avanturen aantehaalen, welken ik ter gelegenheid van dit niet minder voorbeeldloos dan gedenkwaardig voorval heb bijgewoond. Men verfpreidde het gerucht, toen er een trompetter van de Pruhfen, die geblind was, in de tfad verfcheen, dat indien de overgaaf van dezelve niet binnen den tijd van drie dagen gefchiedde, Amfleldam zoude gebombardeerd worden; dit ongegrond gerucht veroorzaakte inderdaad een algemeene verflagenheid onder de Inwooners van deeze Hnllandfche wereldftad, zo dat verfcheidene van hun welken daar aan wat te voorbarig geloof floe ,en, al toeftel begonnen te maaken om hunne breekbaare goederen, zo fchielijk mogelijk, iute» pakken: onder anderen maakte die verfchrütkelijke tijding zulk eenen diepen indruk op de vrouw van den Juwelier froom, dat zij half uit ongerustheid, en misfchien gedeeltelijk uit droefgeestigheid zo fterk begon te huilen als een kind, doch zo dra ik al kortswijlende gezegd had, dat wij uit voorzorg de kamerdeur en de M 3  ( ?8a ) venfters moesten fluiten op dat de bomben ons geen kwaad zouden doen, begon de goede vrouw, haar man en dochter, daarover zo hnrtlijk te lagchen , dat de opgevatte fchrik hier door vervlogen zijnde , terltond in vrolijkheid veranderde : ondortusfehen werd korte dagen daar na de Leidfcbe Poort, volgends een gefloten verdrag, duor een detachement van Pruisjifche foldaaten bezet, het geen andermaal een nieuwe vertooning gaf, die veel opfchudding onder fommige onrustige gemoederen baarde; juffrouw froom en haar Dochter, begaven gig daarop uit nieuwsgierigheid na de Leidfche Straat, om nevens duizeude van aanfchouwers, die zig aldaar bevonden, ooggetuigen van zo een zeldzaam geval te zij.:, en kwamen met veel ontüeltenis te rug, terwijl froom en ik, bezig zijnde met fchrijven, verfcheidene jjooden met bebloede koppen door de ftraat zagen loopen Laat ons maar. yoordfchïijven zeide ik tot hem, want de werken van ludeman hebben geen gemeenfchap met de inrukking van gewapend krijgsvolk. ' Ik kreeg destijds een gril in het hoofd die ik hier terloops vertellen moet, om dat zij belagchenswaardig is; want ik beging in mijnen ouden dag de zotheid cm op een bevallig meisjeu van vier-en-twintig jaaren, dat een orden-  C l83 ) telijke burgerdochter was, fmoorelijk verliefd te worden: meer bekoord door haar verftand dan door haare uitblinkende fchoonheid, waagde ik op een' tijd, dat haare ouders afweezig waren, onder een les die ik haar in de Franfche taal gaf, dubbelzinnig mijne gevoelens ten dien opzichte aan haar te verkiaaren, onder den dekmantel dat de liefde bij perfoonen van allerleie jaaren, zelfs bij grijsaarts fomtijds plaats konde hebben, doch zij wist door een verftandige tegenwerping mijne kwalijk geplaatfte verliefdheid zo wèl te beteugelen, dat ik befchaamd over deeze fpoorloze zwakheid werd, zo dat zij mij welhaast van deeze malle kuuren genas, fchoon daarom de oprechte vriendfchap even als te vooren tusfchen ons beiden bleef beftaan — ben ik niet een volmaakte zot, zeide ik bij mij zeiven , dat ik, een bejaard man zijnde, zulk eene dwaaze ftap begin, daar ik eer op mijn doodkist behoorde te denken! en waarlijk deeze korte overweeging was genoeg om de overwinning te behaalen op een hartstogt die anders niet gemaklijk te bedwingen valt: eene andere ontmoeting, die van vrij meer aanbelang was, gebeurde in een tijd dat ik, bezig zijnde voor den Boekverkooper el we, het Rechtsgeleerd Kweekfchool of de Sleutel van de Crimineels M 4  ( i84 > Rra&ijk te bcfcbrijven, het welk bij intekening gedrukt werd; op een morgen dat ik met beide de Juffrouwen froom in mijn kamer zat te praaten, werd er bij herhaaling tweemaal aan de huisdeur gefcheld, wanneer een lijfknecht mij een toegezegelJen brief van de Heeren hoope behandigde, in welken ik een briefjen ter waarde van twintig Ducaaten op hunne Casfiers beflooten vond, die zij mij als ben gefenenk tot aanmoediging van den uitgaaf van het bovengenoemde werk, zonder, mijn perfoon te kennen, toegelegd hadden: ik was verltomd over zodanige grootmoedige handelwijze, die te gelijk een onweJerfpreekelijke blijk uitleverde, welke fterke voorllanders van kunilen en weetenfebappen deeze beide pijlaren van de Amjieldamfche Beurs, zig betoonden te zijn, en ik verzuimde niet om de Heeren hoope, wegens deeze genooten weldaad, die ik nimmer uit het geheugen verliezen zal, in perfoon mijne dankbetuiging, volgends mijn pligt te gaan doen, het geen van dat gevolg was, dat ik, mij naderhand eens in verlegenheid bevindende, op nieuw door deeze groothartige weldoeners geholpen werd. Aangezien de Academie der Jonge Pracli. Zijns, in vroeger tijd zo veel opgang gemaakt bad, dat er bijna drieduizend exemplaren van  ( is5 y verkocht waren , zo befloot ik daar ^p, als een vervolg van dien, de HollandjcbePleitzaal te befchnjven; doch dit'Rechtsgeleerd werk vol' deed op verre na niet aan de verwachting, die ik zo wel als mijn Boekverkoper daarvan had opgevat; en nademaal hetzelve veele nuttige zaaken behelsde, die in de Academie der Jonge Pra&izijns overgefhgen waren, en van een ongemeen behulp voor aankomelingen konden zijn, te meer vermits in dit werk gevonden werd, eene uitvoerige verhandeling van Notulen welke in alle foorten van" Rechtsgedingen ter rolle gefield worden, en waarin eigenlijk de werktuigelijke deelen, of liever de ziel van de Praclijk bellaar, kon ik geen andere oorzaak raakende de geringe aftrek van dit werk vinden, dan dat een tijdvak van vijf-en-twintig jaaren, die tusfchen de uitgaaf van het eerfte en laatstgenoemde werk verloopen waren, de lust tot aanwakkering der beoefenende Rechtsgeleerdheid aanmerkelijk verflapt had : het was onder het befchrijven van dit werk, dat ik een brief ontving van mijn oudflen zoon, dien ik in geen twee janren gezien of gefproken had, waar bij hij mij kennis gaf te Bont' mei de gelegenheid gevonden te hebben van een voordeelig huwelijk te kunnen doen, doch dat zig daaromtrent eeni re zwaarigheden öpr M 5  C -86* ) deeden, waar over hij verlangde met mij te raadpleegen: ik ontbood hem daarop teritond na Amfleldam, en na dat wij zamen ten opzichte van deeze zaak alle noodzaakelijke maatregelen beraamd hadden, kwam hij vervolgends met zijn aanftaande bruid welhaast weder herwaards, en ik deed hun zo fchielijk trouwen als mogelijk was, ten einde te beletten dat een ander meisjen teZalt-Bommel, die aanfpraak op zijn perfoon fcheen te willen maaken, de voordgang van de huwelijksgeboden niet zoude kunnen ituiten: dit met een gelukkig gevolg volbragt hebbende, werd de bruiloft aan het huis van den Juwelier froom, met veel vrolijkheid gehouden, waarbij alle mijne goede vrienden en vooral die geenen welken mij in dat geval ongemeen behulpzaam geweest waren, zig tegenwoordig bevonden. Na den uittogt van de Pruisfifche troepen, welken geduurende eenige maanden zo te Am. fieldam als in de nabuurfchap van die ftad gebleeven waren, had ik ftaande mijn verblijf aan het huis van den meergemelden Juwelier froom, mij eens op een morgen heel vroeg buiten de Leidfche Poort begeeven, om aldaar al wandelende een üisfche lucht te fcheppen, gelijk mijne gewoonte in het midden van den  C -87 ) zomer dikwijls geweest is, waar toe het ver*! rukkelijk vogelengezang mij voornaamiijk uitlokte: zo dra ik mijn wandeling voibragt had, en de hitte van de zen zig begon te doen gevoelen, bekroop mij de lust om in een herberg op de buitencingel , alwaar men koffij fchenkt, wat te gaan uitrusten, ik Hond verbaasd bij het intreeden van de kamer, aldaar zo vroeg een bejaarde en welgekleede Dame van een deftig gelaat, die een goud horologie droeg, te ontmoeten, bezig zijnde een kop kcffij te drinken: zonder iet van mijne verwondering te doen blijken, piaatlle ik mij aan dezelfde tafel, na haar beleefd gegroet te hebben: wij geraakten vervolgends zamen langzaamerhand in een gefprek over den aangenaanen morgenltond , de bekoorelijkheid der groene boomen , en meer andere oogftreelende voorwerpen van landgezichten, die wij met een zonderling vermaak aanfehouwden, wanneer ik onder dat gefprek verfcheidene maaien bemerkte, dat deeze volgeestige Dame, van tijd tot tijd eenige traanen Hortte, het welk zij door haar' zakdoek zorgvuldig voor mij poogde te verbergen: de oorzaak waaruit haare droefgeestigheid fproot, mij nog onbekend zijnde , gevoelde ik mij gedrongen ten laatÜen te vraagen of zij zig ook onpas-  ( i88 ) felijk bevond — „ Neen Mijnheer, daar „ fchort meer aan dan onpasfelijkheid", gaf zij niet een klaagende item ten antwoord ——« Hoor Mevrouw, zeide ik tot haar, ik begeer uwe geheimen niet te weeten, maar bijaldien ik bekwaam ben u door' goede raadgeving te kunnen vertroosten, biede ik u mijnen dienst aan, waarvan gij zonder fchroom gebruik kunt maaken: deeze aanbieding beviel haar zo wèl, dat zij mij al verder vroeg wat beroep ik bekleedde, en na haar gezegd te hebben dat ik een Rechtsgeleerde was, feheen zij op die verklaaring een vrolijker humeur aanteneemen, zeggende met een blij gelaat: Wel dat komt net van pas Mijnheer! want ik hel? goeden raad nodig! hier op begon deeze welgemanierde en bedroefde vrouw mij een volledig verhaal te doen niet alleen van haare voornaamfte lotge/allen , maar bijzonder van de oorzaak welke destijds haare tegenwoordigheid te Amfleldam noodzaakelijk maakte, en zie hier getrouwlijk gefchetst het geen zij mij toenmaals mondling verhaalde, gelijk ook het wonderlijk geval dat, met betrekking tot mijn perfoon, daar op gevolgd is. „ Ik zal op mijn afkomst niet pogchen," begon zij aanvangelijk haar verhaal, „ het zal „ genoeg zijn als ik u zeg dat mijne familie  ( -%9 : » in verfcheidene fleden van Holland de ftoel „ der Regeering bekleed hebben gehad, en „ dat mijn vader die aldaar een Ampcenaar is geweest, geen kosten gefpaard heeft, om „ mij, als zijne eenigfte dochter, een opvoe„ ding overeenkomftig zijnen Haat te geeven: ik verloor mijn moeder toen ik pas veer„ tien jaaren oud was; mijn vader hertrouw„ de fchielijk, en mijne ftiefmoeder plaagde ,, mij zodanig dat, om haare ondraagelijke be„ handeling te ontwijken, ik tot het onwel„ voegelijk befluit kwam, van in den ouder„ dom van zestien jaaren het haazepad te kie„ zen, met een jong Officier, die ik bemin„ de, en van wien ik bemind werd: op de „ verklaring die hij mij alvoorens gedaan had, „ dat wij ons voorgenomen huwelijk te Kleef zouden voltrekken , begaven wij ons der„ waards, maar mijn vader wist door zijn ei„ gen gezach, en geholpen door den invloed „ van een menigte vermogende vrienden, heel „ rasch uitte werken, dat onze oogmerken te leur gefield werden, zo dat ik na op een „ nacht te Kleef uit mijn bed geligt te zijn, „ vandaar na Holland overgevoerd, en vervol. „ gends onder bewaring van mijne flrenge „ ftiefmoeder werd gefield: haare onophoude„ lijke kwellingen verdubbelden, gelijk te den.  t ( 190 ) ,, kën is, het verdriet dat ik gevoelde over „ de gedwongen fcheiding van een' minnaar, „ die geduurende ons verblijf te Kleef niets „ van mij gevergd had , dat de paaien van „ eerbaarheid overfchreidde j doch het was „ juist deeze zo zeldzaame nauwgezetheid wel,, ke mijn ongeluk bewerkte; want men „ dwong mij, om kort te gaan, om, na ver- loop van tien maanden dat ik op een kamer „ in mijn vaders huis opgefloten was geweest, „ tegen mijn' zin te moeten trouwen , met een weduwenaar van ongevaar vijftig jaa„ ren, die rijklijk van zijne inkomlten kon be„ ftaan; in deczen trouwftaat, welke nog al re„ delijk wel uitviel, fchoon door het overlij„ den van mijn' man niet langer dan tien jaa„ ren geduurd hebbende, werd ik moeder van „ twee dochters, waarvan de oudfte, nader„ hand zeer voordeelig getrouwd zijnde, ter w gelegenheid van haar eerfte kraambevalling kwam te fterven, terwijl de jongfte die nog ,, geen agttien jaaren oud is, en waarover gij „ mij traanen hebt zien ftorten, bij de inruk„ king der Pruiifijche troepen met een' Onder„ officier of Sergeant heimelijk voordging, na „ mij van meer dan zesduizend guldens zo „ aan gereed geld als andere kostbaarheden „ beroofd te hebben: ik vernam dat zij met  C 191 J „ haar' minnaar te Wezel geraakt zijnde, na „ dat alles verteerd was, door hem verlasten was geworden , en dat zij daarop uit ge„ brek van geld zig alhier, te Amfleldam, in „een ftil bordeelhuis begeven h d, waaruit „ ik beflooten heb haar door den Hoogen arm te doen haaien." Zo dra zij mij de voorenftaande korte en zaaklijke affchetzing van haare voorledene lotgevallen gedaan had, waardoor ik gemaklijk de oorzaak begrijpen kon, waarom deeze bedrukte vrouw te Amfleldam gekomen was, liet zij het bij dit bloot verhaal van zaaken niet berusten, want behalven dat wij meer dan een uur zamen verfleeten , om met elkander te overleggen van hoedanige bekwaame hulpmiddelen wij ons moesten bedienen, om haare losbandige dochter zonder opfpraak uit de gevaarlijke en fchandelijke verblijfplaats alwaar zij zig toen werkelijk bevond , heimelijk te ligten, zo begreepen wij dat het niet geraadlijk was om langer in die herberg te verblijven: achtervolgends deeze langduurige raadpleeging met gemeene goedkeuring tusfchen ons beflooten zijnde, dat om haar perfoon in de ftad bedekt te houden, zij haar intrek in een burger huis bij een van mijne kennisfen zoude neemen, zo lang tot de baan kiasr was,  C W ) terwijl ik om in deezen bedekten handel niet befpied te worden, in mijn logement bij den Juwelier froom zoude voorwenden, eenige' dagen wegens familie - zaaken na Voorburg te moeten gaan, en geduurende dien tijd voor haare rekening bij de week ergens een kamer zoude huuren, zo dat onze genomene maatregelen met een gelukkig gevolg afgeloopen waren, gelijk ik d.m met dat oogmerk een kamer bij een Franfche Juffrouw op den achterburgwal betrok : ondertusfehen dat ik werkzaam was om deeze geestrijke" Dame haar doelwit ten opzichte van haar dochter te doen bereiken, en, door middel van drie bedreven verfpieders aan welke tot dat einde ieder een Ducaat daags werd toegelegd, te ontdekken in wat ftil bordeelhuis de laatfle zig eigenlijk ophield, geraakten wij hoe langer hoe meer in zulke vertrouwelijke mondgefprekken, die veel na eene gemeenzaame verkeering geleeken, en ook binnen korte dagen zo veel velds wonnen, dat wij van weerskanten het befluit namen, om met elkaér een huwelijk te zullen aangaan, zo rasch de bewuste onderneeming zijn vollen beflag gekregen zoude hebben , in deeze verbeelding werd mij van wege die beminnelijke en verllandige Dame, waaraan ik zekerlijk een goed portuur zoude gedaan hebben, ingeval-  -93 ) Valle de zaak gelukt ware, een goede fomrne gei ia ter hand gefield , met uitdrukkeh'jken last om daarvoor onderwijlen de trouwbrieven van kennisgeeving te laaten drukken, gelijk ik verVolgends dan ook naderhand , tot verwondering van fommige perfoonen, welke niets van dsezen geheimen handel begreepen, op haar bevel, door mijn'Boekverkooper heb laaten doen; en fchoon ik mij fchaamde, om wegens de on/oorziene mislukking van die zaak trompetten te btaazen, heb ik mij dikwijls vermaakt, over de ftrijdige gisfi gen welke ten dien opzichre gemaakt werden. Tk ben niet van voorneemen om aangaande de verde e omfhndigbeden van dit verwonderingswaardig gival eene wijdloopige befchrijving te maaken, en daarom zal ik, ter bekor.inge van dien,flecnts aanmerken, da: ik, na de meerite omzichtigheid gebruikt te r-ebben, alle zwaoriJieden, raakende de voorverhaalde zaak te boven kwam , om den ichuilhock van de onivlugte dochter van mijn aanftaande bruid te onderfcheppen, zodanig dat zij niet alken door mijne bewerking en die van een ander bedreven Pracliiljn uit het bordeelhuis gehaald, maar vervolgend, op begeerte van haar moeder, wegens haar flechc gedrag voor den tijd van twee jaaren in een II. DEEL. N  ( 194 ) verbeterhuis geplaatst werd, alwaar zij na een kort verblijf aan eene kwijnende ziekte geftorven is: dit toeval kon echter niet beletten dat ik Mevrouw haar moeder dagelijks ging bezoeken, met oogmerk om de voltrekking van ons beflooten huwelijk tot ftand te brengen: maar zie daar hoe wonderlijk het beloop der wereldfche gebeurtenisfen veeltijds is! want toen ik haar op een' morgen, volgends gewoonte een bezoek kwam geeven, om de laatfte hand aan het werk te flaan , wist niemand mij te zeggen waar deeze overbekende edelmoedige vrouw gebleeven was, zo dat ik ondanks alle aangewende poogingen om haar verblijfplaats uittevinden, in geene mindere onzekerheid dan ongerustheid ten deezen opzichte verbleef: het fraaifle van dit wonderbaar avantuur beflond hier in, dat ik dikwijls over het drukken van de huwelijksbrieven befpot werd, nademaal men in het denkbeeld gevallen was dat zulks volilrekt een klucht van mijne uitvinding moest geweest zijn, doch ik bekreunde mij zeer weinig aan die malle verbeelding, als wèl weetende dat mij de onkosten daar van rijklijk voldaan waren. Indien ik geduurende mijn gantfchen levenstijd in mijne verwachting bedrogen ben ge-  C *95 ) worden , is het voorzeker in dit geval ge* weest, het welk door alle de zamenloopendë omftandigheden, volgends mijne gedachte on-> feilbaar gelukt moest hebben, niet alleen wegens de goedwillige aanbiedingen welke dee* ze groothartige en bemiddelde Dame mij uit eigene beweeging gedaan had, maar wel bij* zonder om dat uit de Horoscooptrekking van mijn overleden vriend ludeman, ten aan» zien van mijn perfoon gebleeken was, dat ik tweemaal zou ie moeten trouwen, hetgeen ik mij verbeeldde in dit tijdperk van mijn leven te zullen gefchieden; en in de derde plaats, vermids deeze aanmerkelijke welke drie genoemde plaatfen mij geduurende mijn verblijf nog eenige zonderlinge avantuuren bejegenden; onder anderen (om gevallen van minder aanbelang overteflaan,) gebeurde hec in de laatsgemelde ftad dac ik op hec ver. maaklijk en fraai Buitengoed van den Makelaar keyzer, die te gelijk aldaar Boekverkooper is, nevens meer andere perfoonen op een pijp verzocht zijnde geworden, zig in dac gezelfchap een deftig burgerman bevond, die mij op de eerfte begroeting fcheen te kennen, fchoon hij bij mijne aankomst er niets van liet blijken: wij geraakten bij geval in een Jangduurig gefprek over alle de uitgekomene werken van Doftor ludeman, ais wanneer hij met een glimplach te kennen gaf voor deeze de perfoon van Meester franciscus, zeer wèl gekend, hem in de gevangenis te Rotterdam gezien , en verfcheide zijner wonderbaare lotgevallen, die hem ontmoet waren, geweeten te hebben: ik begreep welhaast uit deeze verbloemde verklaarr.g, dat ik mij niet langer voor het aanweezende gezelfchap bedekken kon, en derhalven befloot ik onbewimpeld te zeggen dat ik die Meester franciscus was die hij bedoelde, waar over eene algemeene verwondering ontftond welke de vrolijkheid van het gezelfchap merkelijk deed toeneemen;  { 20ö ) ondertusfchen heb ik, toenmaals ttPurmerend zijnde, voor iemand aldaar een horoscoop getrokken, waardoor ik onbedenkelijk veel lichts verkreeg aangaande de voormelde perfoon, die mij in dit gezelfchap voor Meester franciscus kenbaar had gemaakt, doch het geen ik als een geheim in de graftombe der ftilzwijgendheid begraaven zal: ik behoef daarom niet te verzwijgen eene andere verwonderlijke ontmoc ting welke in mijne kleine reistogt na de Zuidhollandfche Heden voorviel; want op een tijd dat ik mij door redenen van noodzaakelijkheid een nacht te Woerden moest blijven ophouden, werd ik aldaar op de ftraat door een zogenoemden Invalide van het Guarnifoen aangeklampt, die mij met eene ongemeene blijdfchap de hand kuschte: Mijn lieve Vaandrig! kend gij mij niet meer? vroeg hij in eene foort van vervoering, waarvan ik zo fchielijk de oorzaak niet begreep, en zo dra hij bemerkte dat ik ten opzichte van zijn perfoon een poos in onzekerheid bleef, hernam hij ver. volgends met geen minder drift dan te vooren—— Ik ben een van die vijf foldaaten van het regiment van thikrrij, die op den dag dat Bergen op den Zoom door de Franfchen jlormenderhand ingenomen werd, van u pelotton overbleef, en die naderhand uw oppasfer gewor-  C 207 ) den is! hoe zeer zijn bereikte ouderdom hem merkelijk van gelaat veranderd had, herkende ik hem daar op aanltonds voor jan van spankeren, die mij, voor dat ik martinus tot lijf knecht kreeg, als oppasfer bediend had: hij was in het vuur een van de kloekhartigfte foldaaten die ik immer gezien heb, maar te gelijk een volmaakte lichtmis wanneer hij zig in de Guarnifoenplaatzen bevond, zo dat hij, wegens zijn losbandig gedrag, dikwijls in de provoost zat, of door de fpitsroede moest loopen: ik fchonk hem, uit aanmerking van zijne getrouwe dienften, als destijds rijklijk van reisgeld voorzien zijnde, een goeden drinkpenning waarover hij ten uiterften voldaan was. In het midden van het jaar 1789, toen ik dit vermaaklijk fpeelreisjen ondernam, was ik vier dagen in den Doelen te Delft gelogeerd, bij gelegenheid van den kermistijd, wanneer zig doorgaands aldaar een menigte aanzienlijke vreemdelingen bevinden; ik beken dat ik geduurende mijn leevenstijd nooit beter in rrTijn fchik ben geweest, dan toen ik het geluk had van in datvoornaame logement een geleerd man aantetreffen, met wien ik mij over het middagmaal in een redewisfeling van aangelegenheid kwam te wikkelen: wij begonnen ons gefprek  ( 208 ) over een onderwerp van veel aanbelang, efl dat als in den finaak van fommige diepdenkende wereldlingen vallende, waarfchijnelijk niet ongefchikt zal zijn in mijne levensbefchrijving re boekitaaven: men zegt aUemeenlijk dat de dood zijn oorzaak heeft, zeide deeze geleerde man aanvanglijk, het is zeker dat er geen fpreekwoord beter gegrond is dan even dit zelfde; maar het komt er eigenlijk op aan om op eene wijs* gerige of liever wiskundige manier te onderzoeken hoe veele oorzaaken aanleiding tot de tijdlijke dood doorgaands kunnen geeven, dat is te zeggen hoedanige verdeeling daaromtrent behoort te worden gemaakt: ik ben van gedachte vervolgde hij, dat er niet meer dan driederleie oorzaaken uittedenken zijn , waarom alle ftervelingen het leven moeten verhaten; als vooreerst een natuurlijke oorzaak , ten tweeden een eigenbewerkende oorzaak, en ten derden een toevallige oorzaak, die zonder onze fchuld gefchiedt: het is een bekende zaak dat men doorgaands voor de natuurlijke oorzaak van den dood gewoon is te houden, als jemand bij voorbeeld door hoogem ouderdom, krankheid, of aan quetfuren komt te nerven, terwijl de eigen bewerkende oorzaak van den dood van een geheel verfchillenden aart is, en in een volflrekten zin bepaald moet worden, als  ( 205 T Si's êefi rnertsch tot dit wanhoöpig befluit geraakt om zijn leven te verkorten, het zij doof zig Zeiven de flrot aftefnijden, te verhangen 9 met een pistool doodtefchieten, of met hes fraai te doorfteeken, gelijk daarvan een mefiigte ongelukkige voorbeelden voorhanden zijd* ondertusfehën kan men de toevallige oorzaak die buiten onze fchuld gefchiedt, geénzins onder de beide voorgaande oorzaaken begrijpen { naderfiaal zij noch natuurlijk, noch door éigene bewerking veroorzaakt wordt: neem eens dat iemand door fchipbreük te lijden verdrinkt? door een' brand zijn leven verliest, of als krijgs'-' man in een' veldflag door de wapenen fnenvelt, zo fpreekt het van zelf, dat zodanig een dood, menschliiker wijze gefproketi, riet afhangt fioch van Natuurlijke, noch van moedwilligs en bewerkende oorzaaken, maar alleen veroorzaakt wordt, door toevallen die wij met geen mogelijkheid voorzien, veel minder afweereU kunriem Oogenbliklijk na dat hij uitgefprokeri, cri met veel recht de loftuitingen van de aan* weezende perfoonen die zig in het gezelfchap bevonden, weggedragen had, nam ik op mijt* beurt het woord : ik heb niets intébrengeri Mijnheer , tegen uwe welgegronde bedenkm> gen over dit onderwerp, zeide ik vervoig«ïu** Ih DEEU O  1 ( aio } rot hem, maar ik heb twee vraagen te doen, weiken naar mijn begrip ten. dien opzichte wel verdienen in aanmerking te komen, als vooreerst waarom iemand die de tweede oorzaak welke gij veronderftelt, uit wanhoop bereids werkftellig heeft gemaakt, doch in de uitvoering van dien geftremd is geworden, naderhand, door middel van de eerfte of laatfte oorzaak, komt te fterven? maar de tweede vraag, die van meer belang is, beftaat voornaamlijk hier in , of men op gronden van zekerheid volgends het fysthema van den bedreeven Astrologist ludeman, een van deeze drie opgenoemde oorzaaken van te vooren zoude kunnen bepaalen, of om beter te fpreeken, op eene Astrologifche wijze kunnen voorzeggen, welke onder dezelve iemands dood vcroorzaaken zal ? Dat ziin twee wonderlijke vraagen, hernam hij al fchertfende, want ik kan uwe eerfte vraag niet beter beantwoorden, dan met het fpreek woord zelf, naamlijk, om dat de dood altijd een oorzaak hebben moet, het zij zodanige oorzaak natuurlijk is, of voordgefproten mogt weezen uit ons eigen bedrijf, of wel door fo:nmige ongelukken die toevallig ei des geheel buiten onze fchuld geichieden: maar wat de tweede vraag betreft, ben ik onder verbetering van gevoelen dat niemand onder alle de As-  ( *n ; trologisten, noch van deezen noch van de vgirige eeuwen, hoe vermaard zij ook in hunne kunscgebeimen geweest mogen zijn, door het vooi uitzicht van hunne wennfchap met eenige mogelijkheid de Natuurlijke oorzaak van den dood op volzekere gronden van te vooren heeft kunnen bepaalen of voorzeggen , en dat vervolgends, voor zo veel men de beide twee andere oorzaaken ilechts als bloote ongelukken befchouwt, welke niet natuurlijk zijn, de Astrologie daarvan fchier geene andere ontdekkingen bij voorraad aan de hand kan gee. ven, dan zij doorgaands gewoon is te doen^ van allerhande foorten van menschlijke lotgevallen die nog gebeuren moéten, en veeltijds op onfeübaare gistingen uitloopen* Aangezien dit laatile gevoelen niet na mijn5 fniaak: was, hoe geestrijk en gegrond het op» pervlakkig ook geleeke, vermits de voorzegkunde die even als alle andere kunften en we* tenfchappen op va-te grondregelen gebouwd is, daardoor glad den bodem werd ingellageni zo namen wij den volgenden avond de pree* aan zeven perfoonen, en onder anderen aan zijn' knecht, wiens Horoscoop ik trok, en heg was ten opzichte van deeze laatfte dat ik rond uit verklaarde, dar hij geen natuurlijken d >od lterven zoude, doch dirt ik de buitengewooas O a  C 2I* -> oorzaak van zijn" dood niet bepaalen konde: zestien maanden daarna bekwam ik een' brief door deezen geleerden man gefchreeven in de Franfche taal, uit Hamburg, waarbij hij aan de eene kant mij geluk wenschte, dat ik het ge Val raakende de bewuste voorzegging ten opzichte van zijn' knecht zo wel geraaden had, terwijl hij pas drie dagen geleeden bij ongeluk boven van een huis dood gevallen was, maar dat het hem aan den anderen kant krachtig fpeet dat hij door deeze toevallige oorzaak zulk een getrouwen dienaar, als meer dan vijftien jaaren bij hem gediend hebbende, had moeten verliezen. Behalven een rijpe ouderdom van vijftig of zestig jaaren , is de ondervinding die men door noodlottige of liever rampfpoedige wederwaardigheden verkrijgt, veel al de beste leermeesteres om een manier van denken ter verbetering van verwaarloosde zeden aanteneemen, waartoe iemand door de ongeregelde driften van zijn jeugd, of door zijn ongebon< den gedrag voordeezen geheel onbekwaam is geweest; wel is waar dat er bij fommige bejaarde perfoonen niet zelden zulke zwakheden plaats hebben, welke de vergnjpingen van de losbandige jongheid verre te boven gaan, maar over hec algemeen genomen kan zulks niec op-  C al3 5 weegen tegen een ftelregel die naar mijne gedachte met betrekking tot weldenkende verManden, in de onderllelde gevallen als paal vast behoort befchouwd te worden, en ik bevind mij in de noodzaakelijkheid om mij van deeze voorloopige aanmerking te moeten bedienen, ten einde dezelve tot een' grondflag van gevoltrekking te leggen van fommige gebeurtenisfen die ik vervolgends alhier befchrijven zal. Ik kwam in den Haag, eer ik mijn zuster te Voorburg ging bezoeken, alwaar ik juist op het oogenblik van mijne aankomst in een logement vijf of zes goede vrienden, met welke ik voorheen lange jaaren verkeerd had, aantrof —Wel hoe Advocaat! gij zijt mors dood geweest, en weder leevendig geworden! riep een van hun met een gelaat van verwondering — Ik heb hoor en verhaalen, «eide een ander, dat gij te Amfleldam met een toneelfpeelfier eenige lijd geleden getrouwd waart! — Dat is gelogen, fchreeuwde een bejaard Heer van mijn kennis, met zulk eene vervaarlijke ftem dat het door de gantfche kamer klonk, want zie daar, ik heb al lang geweeten dat onze oude vriend kerste man weder op nieuw in de gevangenis geraakt, en nu pas los gekomen is ! » Praatjes voor de vaak, viel een zeker Pra&ilijn O 3  C fiT4 ) de katfle perfoon in de reden; het is immers geen geheim dat mijn goede confrater, die zig federt zijn ontflag uit het werkhuis te Rotter, dam, door eene menigte zeldzaame avantuuren bijna zo berucht gemaakt heeft ah de Prins van albanièn, vulgens het algemeen ge. rucht een voortreffelijk Ampt t«AmMAm,öp vaorfprcak van twee vei mogende Befchermhee. ren, welke de voornaamfte Koophandel aar en van die ftad zijn. onlangs aldaar gekregen heeft gehad! — Ik weet het beter, en ik moet zeggen dat gij alt smaal kloont zotten te zijn, door zo voorbarig aan dergelijke malle uitftrooizeis geloof te flaan, fprak een vrolijke bol al fpotrende, want zie hier den Advokaat keks. t k m a n in ons gezelfchap tegenwoordig, en ik wil er mijn goud horologie onder verwedden , dat hij zelf bekennen zal dat hij in het voorleden jaar, 1788, voor een gedeelte erfgenaam van eene oude en fchatrijke Dame is geweest, waar. door hij voortaan niet alleen onbezorgd kan leeven, maar wat meer is , a, thans koets en paarden rijdt, en eene prachtige buiteplaats te Maar- fen gekocht heeft! Nu moet ik zeggen, zeik hier op een verfhnuig man met veel zachtzinnigheid, dat de oyeibe-ende fpreuk ten tp zichte van alle ma.fthen waarachtig is, al lgJ{u logen nog zo brei, de waarheid ach-  ( **5 ) terhaalt ze wel! Want men heeft mij kortelings geleden, in een coffijhuis verhaald, dat de Profesfor kcRsteman voor Zieketrooster na de Oost-Indien gevaaren was, waarvan nu het tegendeel blijkt. Alle deeze kluchtige gisfingen raakende de gelegenheid van mijn perfoon met geen minder verwondering dan geduld aangehoord hebbende, zonder dat ik inmiddels een enkel woord gefproken had, bedankte ik ten laatften onder een diepe begroeting het gantfche gezelfchap, voor de vonnisfen die zij op zulk eene verfchillende manier over mijn perfoon hadden gelieven te vellen, zeggende onder anderen dat van alle die verdichte wederwaardigheden weN ke zij over mij befcbooren hadden, het erfgoed van de fchatrijke Dame, benevens de buitenplaats met de koets en paarden, mij wel het meeste bevallen zouden hebben, over welke uitdrukking een uitfchatering van lagchen omftond, waarop ik mij vervolgends aan de tafel plaatfte om op eenpaarig verzoek een glas wijn met hun te drinken: de redewisfeling naderhand op onderwerpen van een verfchillende natuur gevallen zijnde, werd (.ik weet niet meer hoe het kwam) het eerfte Deel van de Triumph • Zaal, waarin een van de zeven hoofdpunten, de affchaffing van de Pijnbank 04  ( 216" ) hifir te Lande, voorzegd was geworden, ge» duurende een paar uuren op het tapijt gebragt: men vroeg mij of deeze wenschlijke gebeur» tenis waarlijk door de Astrologifche kunstgeheimen van den wereldberoemden ludeman was ontdekt geworden ? en zulks met ja beantwoord hebbende, prees men bovenmaatig dat ik in mijn Rechtsgeleerd Woorden-Boek, zonder fchroom voor de zaak uitgekomen was, zo dat ik, na aldaar met bekleede redenen en aangehaalde voorbeelden de gevaarlijkheid en onnoodzakelijkheid Van dat doemwaardig werktuig, door dwingelanden ingevoerd , aangetoond te hebben, zo iterk op de affchaffing van de Pijnbank had aangedrongen: het bleef bij dee„ ze bloote aanmerking niet berusten, want genoegzaam het geheeie gezelfchap berispte het laag gedrag van den Notaris Mr. willem LPcas kramp, ten dien opzichte gehouden, als die in den tijd dat ik nog te Rotter* dam gevangen zat, uit pluimilrijkerij, voor de Rechters de noodzaakelijkheid van de in (landhouding der Pijnbank had durven aanprijzen, niaar door dit bedrijf zig zeiven veel verontwaardiging en misnoeging op den hals had ge. haald , nn.t dat natuurlijk gevolg , dat zijne yitgegevene werken, hier door onbedenkelijk yeel van hunpe waarde verboren hebben  1 ( &-7 ) Het is verwonderlijk , zeide mijn vriend de Pradtifijn, die zig in ons gezelfchap be/ond, •wat zeg ikl het is onbegrijpelijk daar bijna de gantfche Christenheid dat vervloekt dwangmiddel afgefchaft heeft, daar men ten vollen overtuigd is, door een menigte van voorbeelden , hoe veele ongelukkige msnfchen de jlagtojfers van de pijnbank hier en elders geworden zijn, daar in doodjiraflijke misdaaden de vrijwillige bekentenis noodzaakelijk vereischt wordt, alvoorens men een' misdaadiger, hoe fchulaig ook, en hoe jlerk door bewijzen overwonnen, ter dood veroordelen kan ; ja wat meer is , dat onder zulk eene zachtmoedige Regeering, waaronder wij het geluk hebben te leeven, en die in het ft uk van de Justitie /leeds betoont waakzaam te zijn, tot nog toe zodanig eene noodzaakelijke affchajfing geen plaats gevonden heeft gehad; te meer daar zulks met betrekking van eene zaak van minder aanbelang naamlijk ten opzichte van de confiscatie der goederen van ter dood veroordeelde misdaadiger s, in Holland en Zeeland, voormaals gejchied is\ — Wees maar gerust, voerde ik hem ce gemoec, eer zeven jaaren verhopen zullen zijn, zal de voorzegging van ludeman, raakende de afj'chaffing van de pijnbank, vervuld warden. o 5 A  C *i8 ) Hindelende van die merkwaardig mondgefprek , welke in het voorverhaalde aangenaam gezelfchap over de affchaffiflg der pijnbank voorgevallen was, doet mij die ontmoeting gedenken aan een overheerelijk geval, dat mij onlangs door een geloofwaardig perfoon medegedeeld werd , en op eene doordraaiende wijze betoogt hec misbruik dat er fomtijds van de tortuur, ren opzichte van onfchuldig ge. vangenen, gemaakt kan worden: het is een bekende zaak dat ongevaar 24 of 2c jaaren geleeden, veel van de zogenoemde Bokkerijders gelbroken werd, die in het land van Luik met geheele ploegen in hechtenis genomen, op de Pijnbank gebragt, en vervolgends of gehangen, of verbrand werden, fchoon het noch uit hunne bekentenisfen, noch door overtuigende bewijzen gebleeken ware, dat zij de misdaaden van diefflal, huisbraak, moord en toverij, waarover fommigen van hun aangeklaagd waren , gepleegd hadden : zeker Drosfaard van een boere dorp, behoorende ondsr het Lv.iksch gebied, die den naam van Hollander veerde, had verfcheidene van deeze gewaande Bokkerijders, toenmaals op losfe verdenkingen van gepleegde misdrijven in de gevangsnis geworpen, daarna door de Pijnbank zodanig afgemarteld, dat de onvrijwillige bekentenis met  C 2I9 ; geweld daardoor afgedwongen werd, en hij'had diearmemenlchen,fehuldig of önfchöldig, door beuls handen om het leven doen brengen : ondertusfchcn gebeurde het eens dat de Drost Hollander, zig lelijk vergreep aan een' molenaar, die een fchatrijk man van zestig jaaren oud was, en die hij als een Bakkerij der aangeklaagd , en als zodanig in den' kerker had doen werpen, doch terwijl die braave en vermogende man, na driemaal de Pijnbank zonder gedaane bekentenis uitgefhan te hebben, zijn zaak in proces trok, cn zijn onfchuld ten genoegen van den Rechter deed blijken, werd hij niet alleen wegens deeze valfche aanklagte vrij verklaard , maar de Drost Hollander bovendien in de betaaling van alle de opgeloopene onkosten van het proces verweezen, waardoor hij toteenen behoeftigen of liever armoedigen ftaac kwam te geraken: hec ware te wenfchen dit gedenkwaardig voorbeeld bij aile Rechtbanken hier te Lande, ten aanzien van perfoonen onfchuldig gepijnigd, en bij vonnis van den Rechter vrijgefproken zijnde , op die voet nagevolgd werd, hoewel het met de itrengheid der wetten nog beter zoude iirooken, dat de Officieren van de Crimineele Justitie, ter zaake van alzulke gruwelijke vergrijpingen, waar door iemands eer en leven in de waagfchaal  C =20 ) gefield wordt, daadlijk van hunne Ampten ontzet kwamen te worden. Alle poogingen die ik aanwendde geduuren» de den tijd dat ik in den Haag verbleef, om de bewuste Dame met welke kort geleeden, volgends de befcbrijving daarvan gedaan, de zeldzaame ontmoeting in de buiten-herberg te Amfleldam voorgevallen was, en met wie ik destijds op het punt van trouwen flond , toen ik door haare fchielijke verdwijning te gelijk al mijne opgevatte hoop, dienaangaande, verdweenen zag, op het fpoor te krijgen, waren ten eenenmaale vruchtloos, alleenlijk wist een van haare gewezene vriendinnen, die ik toevallig in een burgerhuis aantrof, mij te zeggen, uit den mond van een perfoon die haar wèl kende, vernomen te hebben, dat deeze half mijmerende Dame ergens in de Baronnie van Breda zeer fubiet overleden was, ten huize van een achter-nicht die zij alvoorens tot univerfeeleErfgenaame van haare nalatenfchap had benoemd : zodanig eene onaangenaame tijding verdroot mij zo fterk, dat ik opflaande voet mijn geboorteplaats verliet, en vervolgends een kort bezoek bij mijn zuster nethercott te Voorburg ging cfleggen, zonder haar iet van dit uevai te doen blijken: ik vertrok vandaar op een vroegen morgen ©ver Leiden, en Utrecht,  na het vermaaklijk Dorp 'i Gravelatid, alwaar ik om beter uitwazeming aan de ingefpannen* heid van mijn afgefloofden geest te geeven, verfcheidene dagen van het aangenaam zomerfaifoen doorbragt, en terwijl het eenzaam buitenleven tog best bekwaam is, om verr,ikkelijke befpiegeiingen over zedenkundige onderwerpen te kunnen maaken, verzuimde ik niet van in alle mijne morgen- en avond wandelingen mij toe zuike overdenkingen te bepaalen, die met eene zestigjaarige ondervinding van wereldfche wisfelvalligheden kon itrooken, en waarvan ik hier terloops eenige kleine fcheefen opleveren zal. Op een vroegen morgenfiond dat mij de flaap verliet, was ik uitgegaan om een wandeling te doen, ten einde de bekoorelijkheid van het landleven in oogenfchijn te neemen: ik befchouwde met veel oplettendheid en blijgeestige verwondering de groene velden, welke doqr den dauw befprengd , als met een zilverkleed overdekt fcheenen; de bloemen des velds welke door de fchafrering van een menigte oogttreelende kleuren een aangenaame vertooning voor het gezicht maakten, terwijl de bloefemen der boomen zo wel als verfcheide opfchietende aardvruchten de alwijze voorzorgen van den goeden Schepper te kennen  ( £23 J gaven — dit overheerelijk fchilderij dat mij ia de aanfchouwing verrukte, deed mij aanitondg gedenken aan die groene lentejeugd der flervelingen, waar bij hec voegelijk vergeleeken kon worden, en waarin alles aanlokkelijk voörkmit — ziedaar, overwoog ik, die gelukkige dagen van onzen leevenstijd waar op wij door* gaands gewoon zijn weinig acht te liaan, en die even als deeze bloemen des velds haastlijk vergaan! wij geraaken vervolgends tot een rfper ouderdom, gelijk alle die boomvruch- f ten en aardgewasfen welke zig hier ter befcbouwinge vertoonen; maar met wat al zor* gen, met wat al bekommeringen gaat dit tweede tijdperk van ons leven niet al verzeld? wij wroeten onophoudelijk om rijk te worden3 om Ampten te verkrijgen, of om een prachtigen ftaat in de wereld te voeren; wij trouwen, verwekken kinderen, en leevi-n zo onverfchülig als of wij altijd leeven moesten, tot dat wij bij peiuk den grijzen ouderdom beklommen hebbende, ilerven zonder te weeten dat wij gé. leefd hebben. — In hec midden van deeze overdenkingen welken mij in een foort van vervoering gebragt hadden, bevond ik mij ten laatften vlak voor het huis van een' boer, die, pas ontwaakt zijnde, al gaapende voor zijn deur ftond - JVel Heerfcbap! vroeg hij op  C £?3 J een vrolijken toon, waar kom jij zo vroeg van daen? ik geloof bij den hond zijn ziel dat je van deuzen nacht aan hel krotten geweest bent. want je ziet er zo lodderig uit: kom binnen, fteek een pijp aan, en drink een kop cof/ij, dat zal u nuchieren maaken , want ik wil wel eens met je praaten over alle die tieremarellen van de Patrizotten die me ver. bruid geplaagd hebben, toen ik zeide dat onze gepritiire Stadhouder een brave kaerel was! Hoe ingefpannen van gedachte ik mij destijds door de voorverhaalde overweegingen ook bevond, kon ik mij echter niet bedwingen over deeze koddige uitdrukkingen van den boer ongemerkt te giimpiagchen, en terwijl ik in die kluchtige, ontmoeting een zonderling vermaak fchepte, bcfloot ik mij zijn gulhartig verzoek te iaaten welgevallen: zo dra ik in zijn boeren voorfalet getreeden was, en een korte pijp tabak opgeitoken had, nam hij andermaal het woord op, zeggende vervolgends: ga met je gat op deuze bank zitten Mannetje! jij gelijkt een raere fnaek van een vent te zijn! wat is je bedrijf ï Ik ben een tandmeester van mijn beroep, *raf ik hem heel ftemnng ten antwoord — Jan ft'rammel dat komt goedl begon hij luidkeels te fchreeuwen, want mijn wijf heeft door de tandpijn bijna alk haare  t m ) kiezen en tanden uit er bek doen haaien, doof een fchrikkelijke miester fchrakkefijn van de Parrizotten , zonder dat het haar geholpen heeft! Hier op wekte hij zijn vrouw, zeggende dat hij een bol van een kwakzalver gevonden bad,die al was zij dood haar op ftaandevoet van de tandpijn kon geneezen: de vrouw fprong op die tijding het bed uit, en bekeek mij van het hoofd tot de voeten, vraagende tot driemaal , of ik ook een prinsman van eenkwakzalver was? zonder mij hier op te verklaaren beloofde ik haar tandpijn door middel van de poeder der fymphatie, die ik bij mij droeg, terftond te zullen wegr.eemen, en zulka ©ogenblikkelijk verricht hebbende, gaf de boer mij een halve Ducaton , zo dat ik na aldaar eerst coffij gedronken te hebben, daar medevan dit lasfig gezelfchap ontfiagen geraakte. Soortgelijke avantuuren welke dikwijls voorvallen met het oogmerk om zig te vermaan ken, hebben meermaalen cnvermaaklijke gevolgen gehad: aldus heb ik beleefd dat een zekere fpotvogel, die zig in een herberg daar hij logeerde, voor de klucht als een Scherprechter uitgaf, deerelijk met ftokflagen begroet werd, toen men bemerkte dat hij die uitvinding verzonnen had om vrees aan een' ban* kroetier aantejaagen, die aldaar in ftilte zijne fchuil-  C «5 8 fchuilplaats genomen had;, en-het was der'hai" ven uit aanmerking van dien. dat ik beflodÉ nog den zelfden dag van- 's Oraaveland te vertrekken, èn mij vervolgends weder naar Amfleldam te begeeven, alwaar ik den gaatfehen winter verbleef, tot dat ik in het aan volgende voorjaar, met overleg van mijne goede vrienden, in Noordholland ging woonen, : Verandering van plaats maakt verandering van zeden; dit ondervond ik oogfchi>niijk federt dat ik nu aldaar woonachtig was, hoe wel mijne bezigheden van dezelfde natuuf waren als te Amfleldam, dat is te zeggen dat ik het Autheurfchap I vlijtig waarnam \ met het befehrijven van verfcheidene Rechtsgeleerde werken, waarvan ik hier vooren volledig gehandeld heb : de- perfoon aan wiens huis ik mijn inwèk genomen had, was, gelijk het fprcekwoord luidt, een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken 1 jism zijn. character, met zeer weinige woorden, naaf het leven te fchetzen, zal ik flechts kortlijfc aanmerken, dat hij, nog ongetrouwd zijüde, na eenige jaaren in zijne geboorteplaats, Rotterdam, op'een Procureurs Comptoir ais kierfe gefchreven te hebben, waardoor hij eene Opp&n vlakkige kennis van de Praétijk verkreegen had r II, DEEL, P  ( 23.6 ) vervolgends in die zelfde hoedanigheid kwam te geraaken bij zekeren Secretaris op een Noordhollandsch dorp, een man dieeen weêrgaêlooze kundigheid zo in de Rechtsgeleerdheid, als in andere geleerde Weetenfchappen, en bijzonder in de Dichtkunde, bezat: het was bij deezen grooten Meester dat hij groote zaaken had kunnen leeren, «dien hij niet al te waanwijs geweest ware; doch op de dienstmaagd welke destijds aldaar woonde, verliefd geworden zijnde, en haar, bezwangerd hebbende, was hij genoodzaakt haar tegen wil en dank van zijne familie, te moeten trouwen: ondertusfchen geraakte hij in volflagen onmin met zijnen Meester, het welk de bewerkende oorzaak van zijne afdanking als klerk was. Niet lang na deeze gebeurtenis, kwam ik bij hem in te woonen, wanneer ik begreep, dat om hem zijn oogmerk te doen bereiken, ten einde hij volgends zijn verlangen als Procureur voor een der vierfchaaren aldaar zoude worden aangefteld, een geheel anderen weg moest worden ingeflagen, aangezien zulks zonder de me. dewerking van zijn gewezen Heer niet gemaklijk gefchieden kon, waarom ik door mijne bemiddeling wist te bewerken , dat de vriendfchap tuslchen hen beiden herfteld werd, met dat gevolg dat hij door den veelvermo-  C 23? J genden invloed van den Secretaris , als Procureur werd aangefteld, doch met zulk ee« nen ongelukkigen uitflag, dat hij in het bedienen van zijn eerfte proces fchipbreuk leed, om redenen die ik niet befchiijven wil: wat zijn huisvrouw betreft, ik moet haar het recht doen, van te bekennen dat zij een goede huis* houdfter en een waarlijk eerbaare vrouw is, die veel verftands bezit, fchoon 't echter waar zij, dat eenige huwelijksomltandighedené haar eene gemelijkheid hadden doen aanneemen, die in 't gezellige leven niet dan hinderlijk kan weezen, hoezeer, om de oorzaaken waaruit zij dikwijls ontftaat, zeer verfchoomdijk Want het is tog waar dat de omirandighedcn zeer veel invloed op ons (gedrag hebben t om kort te gaan, het was dan ten huize van deezen Procureur, dat ik het geluk genooten heb veertien maanden lang als commefaal re woonen , na verloop van welken tijd hij j die mijne werken uit mijn' mond opfchrij» ven moest, eene geheel andere kostwinning bij de hand nam. Waarom zou ik het charaéter, de zeden, en de landsgebruiken der Noordhollattdefett niet mogen kenfchetzen? waarom zou ik de levens» manier of de gangen van deeze mijne LandP *  genooten, die ik nauwkeurig befpied, en om zo te fpreeken uic loutere liefhebberij van (lap tot flap nagegaan heb, niet mogen befchrij- ven? Wil men eens weeten wat (lag van Vaderlanders deezen zijn? wei aan ik zal het onbefchroomd ontdekken, om dat ik mij noch aan de lasterzucht, noch aan de pluimftrijkerij fchuldig maaken wil : over het algemeen genomen kan men hen dus befchrijven : zij zijn zodanige perfoonen die voor het uiterlijke een vertooning maaken, van het geen zij niet zijn, maar aan den anderen kant zulke inwendige hoedanigheden bezitten, waardoor zij niet verbeelden het geen zij wezentlijk zijn; want federt dat de pracht en de weelde op verfcheidene plaatfen onder hun doorgedrongen is, zijn hunne oude of liever Vaderlandfche goede zeden verbasterd geraakt, en het zijn alleen de zogenaamde Mennhten , andeis ^ezegd Msnnonüen , welke heel talrijk onder hen gevonden worden, waarvan men zonder de minfte vergrootende loffpraak getuigen kan, dat zij waarlijk een menschlievend deugdzaam een groothartig volk zijn, en dat ik, behoudens mijne zwakke godsdienftige gevoelens , waarin ik hoop te blijven volharden, mij in een hoogklimmenden ou-  derdom beklaagen moet niet onder hen te heh o oren. Terwijl ik mij nog onder hen bevond, en, gelijk ik elders aangemerkt heb , verfcheidene foorten van Rechtsgeleerde werken ontwierp, befchreef ik op aanzoek van mijnen Procureur, voor een ander Boekverkooper, zeker vrolijk en fatiriek werk jen, onder den tijtel van de Reizende Dansmeester, dat redelijk veel aftrek had, en de goedkeu, ring van perfoonen van dien fmaak wegdroeg: ondertusfehen verliepen de zaaken van den meergemelden Procureur federt de laatfle zes maanden dat ik aan zijn huis verbleef, of liever federt het tijdflip dat hij van beroep ver* anderd was , zo ilerk , dat mijne gewoone winden, van het fchrijvers beroep, daardoor desgelijks den kreeftengang gingen, om reden dat er genoegzaam niets meer gefchre» ven werd, hec geen toereikende was om mijne verteeringen goedtemaaken , te meer om dat hij, mij van den Boekverkooper el we afgetroond hebbende , door zijn bedrijf eene foort van onvriendfehap met deezen mijnen braaven weldoener bewerkt had, die mij in fommige opzichten fchadelijk is geweest, zo dat ik hierdoor meer of min in fchulden geP 3  C *3 > raakt zijnde, genoodzaakt was, na bekwaame hulpmiddelen van herfteUing omtezien: behalven de voorenitaande oorzaak, was er nog eene andere, waarom ik befloot mijn woonplaats hoe eer hoe liever te verlaaten, naamlijk dat ik mij voor zeven guldens kostgeld per week, zo fober behelpen moest, dat zulks onmogelijk door den beugel kon, en een bedelaars gastmaal mij fomtijds vrij beter geleken zoude hebben. Het gebeurde vervolgends dat de Procureur, fchoon goedaartig van humeur , en niet geldgierig, met overleg of misfehien op aanraading van andere vrienden, ondernam, mijne klederen op een5 nacht terwijl ik lag te (kapen uit mijn kamer te haaien, en heimelijk weg te (luiten , uit voorzorg dat ik met de noorderzon vertrekken zoude : ik liet dit zonder een woord te fpreeken ongemerkt pasfeeren , en daarover met de een en ander ge* raadpieegd hebbende, werd er tusfehen ons beraamd, dat ik ten zijnen tijde van het recht van wedervergelding gebruik zoude maaken: de gelegenheid fcheen daartoe ongemeen gunftig te zijn, wanneer de Boekverkooper voor wien ik de Reizende Dansmeester ge fchreven had, bij af ekening, een fomme geids aan den Procureur, in nundering van'mijn opgelopen kost-  C 23' ) geld kwam betaalen , en daarop nog den zelfden namiddag met hem na Amfleldam vertrok, onderwijlen dat zijne huisvrouw de» avonds een bezoek bij een van haare vriendin» nen ging afleggen: ik bediende mij van deeze weinige oogenblikken van haare afweezenheid om na mijne verborgene klederen te zoeken , en na dezelve niet gevonden te hebben, trok ik terfbnd zijn oude afgefleeten jas over mijn japon aan, voorzag mij van een paar turfdigte fchoenen, en door behulp van zijn wan. delrottingjen, dat ik op de reis medenam, marcheerde ik zo regelrecht na de wooning van eene vertrouwde vrouw van mijne kennis, die op mijn verzoek een uitdraagfter liet ontbieden, aan welke ik mijn japon voor vier guldens verkocht, en na zij mij aldaar op een' ftoel nachtverblijf vergund had, voldeed ik haar r jklijk, begaf mij na het krieken van den morgenftond te voet na Oostzaanen, van waar ik vervolgerds met een fchip behouden te Amfteldam aanlandde. Aldaar begon ik eerst adem te fcheppen, zijnde onuitfpreekelijk verblijd van, na dien dans zo gelukkig ontfnapt te zijn, de torens van deeze altijd vrijheid beminnende ftad wedertezien , dat ik op het oogenblik van mijne aankomst, van het fchip in drie iprongen P4  ( 532 5 in een openftaande kelder Hapte, om er een frisfthe teug morgendrank te gaan gebruiken, ten einde de fchrik van het hart te fpoelen, waarna ik mij vervolgends regelrecht na het huis van den Koetzier schiller begaf, die nevens zijne huisvrouw mij met veel Vriendelijkheid ontving ;. doch terwijl deeze Lieden, bij wie ik voorheen zeven maanden gewoond had, op het punt van te verhuizen ftonden, kon ik er niet langer dan eenige weinige dagen verblijven, ik geloof dat ik den Leezer geen wonderfpreuk vertellen za', als ik hem op mijn woord van eer, (waarop hij echter niet te veel vertrouwen moet,) gulhar.tig verzeker, dat ik toenmaals zo breed van geld voorzien was als een pad van veêren: hoewel het de eeritemaal niet was dat ik mij in dergelijken bekrompenen toeiland bevond, werd mijne verlegenheid ten deezen opzichte aanmerkeli;k vergroot, door dat ik niet gemaklijk aan het fchrijyep van Werken kon ge« raaken; want behalven dat federt hec verdwijnen van fommige welgemelde Landgenoten het Aytheurfchap. zo wel als de algemeene Boekhandel, zelfs in het ontwerpen van goede boeken , een onbegrijpelijke fchok ondergaan had, en bovendien de verkoeling van vriendfchap met den Boekverkooper el we, die  C 233 ) federt de eerfte kennismaking met hem, de grondlegger van mijn beilaan in dat beroep was geweest, aan het zelve geen minder krach* tige hinderpaal toebragt , vielen er destijds door middel van de Horoscooprrekkingen geen de minfte voordeden te behaalen, weshalven ik beiloot, als daar toe door de nood gedrongen zijnde, mij voor eerst, zonder mij langer te Amfleldam optehouden, na verfcheidene andere nabuurige fteden te begeeven, •met het oogmerk om te beproeven of ik hier of daar op aanneemelijke voorwaarden ten aan* zien van het Schrijversberoep mijn doelwit befchieten konde; dan, nademaal het mij aan het benoodigd reisgeld ontbrak, en ik geen kans zag om zulks op eene eerlijke wijze te krijgen, vermits mijn fchraale kleeding in dien tijd het uithangbord van een' Ridder van de droevige figuur vertoonde, waagde ik het ecriter om na het Franfche Coffijhuis, daar ik bekend was, te gaan, alwaar ik door een niet min zonderlinge dan onverwachte ontmoeting geholpen werd, gelijk ik onmiddeiijk zal gaan befchrijven. Misfchien had ik, op zijn best genomen, een paar fcheilingen in mijn' zak, welken ik tot de vertering die ik zo in het Coffijhuis P 5  C «34 ) als in mijn Ordinaris op dien dag doen moest, voorbefchikt had, zo dat ik waarfchijnelijk zonder logement en ontbloot van geld gebleeven zoude zijn, ware er niet in het genoemde Coffijhuis, onder het leezen van de Couranten, bezig zijnde een pijp tabak te rooken, een jong Heer naast mij komen zitten, die toevallig gehoord hebbende dat ik een Advocaat van beroep was, vervolgends zig in een gefprek met mij begon te wikkelen; na dat hij mij opening van zijne zaaken gegeven had, welke eigenlijk uitliepen om voor hem vernam atatis bij de Hooge Overigheid te verkrijgen, riep hij daar op, na wegens de gewoone onkosten te zamen een verdrag geflooten te hebben, zijn' broeder den Makelaar, die zig in het Coffijhuis tegenwoordig bevond , en welke mij terftond, op rekening zo van mijn falaris, als van de noodige verfchotten, onder behoorelijke Quitantie , vier-en-vijftig guldens betaalde: met behulp van deeze penningen zag ik mij vooreerst gered, en fchoon ik wezenlijk voorgenomen hadde deeze zaak te volbrengen , zo dat ik bereids het Request daar toe opgcltcld, en aan een' Procureur in den Haag overgezonden had , werd ik naderhand in de onmogelijkheid gebragt van zulks  C *55 ) te kunnen bcwerkitelligen , ter oorzaake van de zwaare en onvoorziene onkosten die daarop lieptn, en van mij gevorderd werden. Als men geld heeft is men overal welkom, bij alle menfchen wèl gezien, men leeft zon. der zorg; de voorledene rampfpoeden vergeet men rasch, en over de toekomende lotgevalJen bekreunt men zig dan weinig: geen wonder! het geld is volgends het fpreekwoord, de ziel van de negotie: waarlijk de ondervinding heeft menigmaal doen zien dat het geld fchelmen tot eerlijke perfoonaadjen in den burgerftaat, en fchuidige misdaadigers zo blank en zuiver als een zwaan kan maaken; het geld heeft eene doordringende kracht om de Staatsgeheimen der Vorstlijke Cabinerten te onderfcheppen, om de kuisheid van eerbaare vrouwen te doen wankelen; om van botmuilen geleerde mannen te maaken, en om, het geen doorgaands gebeurt, huwelijksverbintenisfèn zonder genegenheid te doen fluiten; om de aedelpe deugden te belaagen, en de menschlijke ondeugden aanprijzelijk te maaken, of liever in een bekoorelijk gewaad te doen voorkomen: wat zal ik meer zeggen! niemand aan weike het vermogen en de onbegrijpelijke invloed van dat albewerkende metaal bekend is, zal durven ontkennen dat de overheerlijke gulden  C 236 ) fpreuk: geld dat ft om is, maakt recht dat krom is, niet gegrond of waarachtig zoude zijn. Ik heb ten tijde dat ik mij voor de tweedemaal tcParijs bevond, een volgeestig man, die een aanzienlijke waardigheid bekleedde, hooren zeggen, dat hij kans zag om door behulp van het geld den besten Staatsminister, ja zelfs de Maitres van een gekroond Vorst, omtekoopen, met dat gevolg dat er voorbedachtMjk een' veldflag door verloren zoude worden , gelijk zodanig voorbeeld aan Mevrouw de Hertoginne van pomi»adour, onder de Regeering van den Franfchen Koning l ode wijk den xv, bij gelegenheid van de bataiile vanCreveld, zichtbaarlijk gebleeken is. Ik heb mij van deezen korten uitflap noodzaakelijk moeten bedienen, niet zo zeer om dat het mij aan flof ontbreekt, maar bijzonder om daardoor klaarblijkelijk aantetoonen, dat Meester franciscus, de kracht van het geli al te wel kende, om er bij alle voorkomende gelegenheden geen gepast gebruik van te maaken: in die verbeelding, hoe verwaand dit ook moge zijn , begaf ik mij al wandelende na een vertrouwd vriend, die zijn woonplaats zes uuren van Amfleldam had, om met hem te raadpleegen hoedanig ik het best aanleggen zoude, om voortaan het Schrij-  C 237 ) versberoep als mijne gewoone kostwinning zijnde,, wederom met een gelukkig gevdg ce kunnen aanvaarden: deeze welmeenenie vriend raadde mij dat ik trachten moest de vriendfchap van den Boekverkooper 1 lwe, die altijd betoond had mijn Patroon te zi|n , zo fpoedig mogelijk te herwinnen : achtervolgends dien raad te Amfleldam wedergekeerd zijnde, trof ik het ongeluk dat hij uit de flad was. « Ik ben niet beducht dat men mij achterhaaien zal van iets betrekkelijk tot mijne eigene levensgevallen moedwillig verzweegen , of bedekt gehouden te hebbeu; het is nogthans niet onmogelijk dat ik deeze of geene gebeurtenisfen die mij door. langheid van tijd misfchien ui: het geheugen gefchoten zijn, geheel overgejlagen, of door overhaasting vergeeten heb op zijn plaats aanteteke.-ien, en, bijgevolg onder dat tijdperk waar, het behoorde te befchrijven, gelijk onder andere, raakende het verhaal van hec navolgende geval, gefchied is: ik bevond mij bij gelegenheid van een der binneniandfche reistogten die ik veeltijds in den zomertijd, tot uitfpanning, gewoon was te doen, in het zo vermaak lijk als volkrijk Dorp Oosierkout, een paar uuren van Breda gelegen, om er mijnen ouden vriend  C 238 ) brakman te gaan bezoeken, die door eert opftapeling van tegenfpoeden gefolterd , in zijn tweede huwelijk, van Notaris, Castekin van een nieuw opgericht logement geworden was : wij waren federt onze jongelingfchap een menigte van jaaren zamen goede vrienden geweest, en die onverbreekelijke vriendfchap was merkelijk toegenomen, toen wij beiden op eene toevallige wijze te Rot' terdnm in de gevangenis geraakten: ik was twaalf dagen lang, zonder de minfte verteerirg te maaken, aan zijn huis gelogeerd, geduurende welken tijd hij en zijne goedhartige huisvrouw alles infpanden om mijn verblijf bij hen aangenaam te maaken : Juffrouw brakman, bekend voor eene deugdzaame vrouw, en van het Roomfche Geloof zijnde, bezat hec zwak van ligtgcloovigheid zo fterk, dat er gantsch Oosterhout van gewaagde, en het geen zelfs zo ver ging dat de Pastoor van het Dorp, als waarlijk een man van een fchrander oordeel zijnde, zig tot de noodzaakelijkheid gebiagt zag, haar eenen ander-rmal over deeze malle kuuren ftreng te moeten berispen : ondertusfehen dat ik nog niets van zodanige kluchtige zotheid wist, gebeurde het vervolgends op een nacht dat ik , met haar' man, wat laat uit e n gezelfchap komende ,  C »3J> > wij door deeze bijgeloovige vrouw mee geen minder verbaasdheid dan ontfteltenis ontvangen werden: wij vroegen daar op na de oorzaak van haare oogfchijnelijke bevreesdheid; en kreegen ten antwoord, dat zij ter middernacht door het fleutelgat van de kelderkamcr vier fpooken had zien danfen — Wel nu, zeide brakman, die zo wel als ik een halve roes weg had, en buiten dat altijd van een vrolijk humeur was, als dat zo is zullen wij de eer hebben ons met de vier ldeeren vaii het fpook-collegie het overige van den nacht te diverteeren: ik was, om de waarheid te zeggen, weinig belust om van die danspartij te zijn, en had zo wel als zijn vrouw, wier characler mij destijds nog onbekend was, de zwakheid van aan het verhaal van dit fpookgeval op dien tijd geloof te ilaan: zo dra wij op de kelderkamer getreeden waren, zagen wij niets dat na fpooken geleek, maar van tijd tot tijd hoorden wij in den fchooiiteen een zeker ongewoon geritfel, het welk mijn vriend brakman en mij meer of min fchrik aanjoeg: wij beflooten daarop den fchoorfteen te doorzoeken: brakman bediende zig van een ladder om daarin te klimmen, terwijl zijn vrouw en ik twee kaarfen ontflaken om hem voortelichten: hij was nauwiijks op de helfc van de  ( 24° 3 ledder geklommen, of een karei, flechts in eM blauw hemd en verfleeten broek gekleed, vief door den fchooriieen bezijden mijn' vriend op den grond neder: wij waren altemaal zo outfit ld over die onverwacht vcrfcüijnfel, dat wijeen poos lang fpraakloos bleevcn; doch toen dit gewaand fpook al knielende verzocht, en zeer nadrukkelijk bad, dat. wij hem toch uit het huis zouden laaten, zeggende dat hij die crimineele gevangene was, welke, ter oorzaii- e van aangeidaagden moord en huisbraak', dertien maai.den in hechtenis gezeten, had, endoor den muur, die aan den hoek van den fehoc.'fteen uitkwam, bij geluk uitgebroken was., geraakten wij een weinig tot bedaaren te meer om dat dit geval aan brakman en zijn vrouw bekend was; wij befchonken hem. zender veel morgenfpraak te maaken met een goeden reispenning, wenschten hern veei geluks, en lieten hem vervolgends vóór het aa>.ib:-: ken van don dag weggaan : de Pastoor van Oosterhout3 dit geval, dat ruchtbaarwerd, gehoord hebbende, zeide in mijne tegenwoordigheid aan Juffrouw brakman, dar aifchoon er fomtijds in de wereld verfchrikkelijke zaaken kunnen voorvallen, die wezenlijk gebeurd zijn, zij daarom niet alles uit een verkeerd denkbeeld of te groote ligtgeloovigbeid voof  voor fpookgevallen moesc opneemen, gelijk nu in deeze wonderbaare ontmoeting bij de . Ondervinding gcbleeken was. Onder meer andere aanmerkenswaardige bijzonderheden behoorende tot den fchakel van mijne aanééngevlochtene levensgevallen, welke aan mijne oplettendheid ontfnapt zijn, en waarvan ik zonder een flap van ongetrouwheid te begaan, door een opzettelijk ftilzwijgen deeze mijne gedenkfchriften niet berooven kan, verdienen de onderftaande verwonderlijke gebeurtenisfen, fchoon in vroeger tijdvakken van mijn leven voorgevallen zijnde, nog volledig befchreeven te worden. Men weet dat de (hm van fommige willigeboomen , wanneer zij heel oud zijn,» doorgaands hol worden, zo dat het mij geheugt onder die foort van boomen, eenigen gezien te hebben waarin een kind van tien of twaalf jaaren zig gemaklijk verbergen konde: men heeft mij zelfs voor een onbetwistbaare waarheid verhaald, dat ten tijde van den laatfien oorlog waarin wij, volgends hec Traclaat met bet Huis van Oostenrijk, tegen de Franfche kroon gewikkeld werden , een fpion van het vijandlijk leger zig in den ukgeholden ftam van een afgrijfelijken dikken willigeboom had weeten te verbergen , met een zodanig gelukkig gevolg, dat hij zonder II. deel. O  ( «43 ) ontdekt te worden, op een vroegen morgen de gantfche legermagt der Bondgenooten voorbij zijn fchuilplaats zag pasfeercn, hunne talrijkheid van Regiment en Gefchut, en ander krijgstuig zo volmaakt befpiedde, dat hij wegens die uitvinding door denGraave van saxe, welke toenmaals als Opperveldheer het Franfche leger gebood, met een gefchenk van tien duizend kroonen beloond werd — hoe het daarmede ook geiegen moge geweest zijn zal ik niet onderzoeken, maar ik breng dit geval alleen te pas met het oogmerk om de geloofwaardigheid van een gedenkwaardige ontmoeting die ik hier befchrijven zal, daar door meer aanneemelijk te maaken. Het gebeurde toen ik nog Vaandrig was, dat ik op een laaten avond in gezelfchap van twee andere Officieren van het Regiment van thurrij, bij het fluiten van*de poort, uit Breda vertrok, en na het leger dat op de GHdfche Heide geposteerd ftond terug keerde: wij gingen onder het voordeel van de heldere maanefchijn al zingende over den weg ; doch omtrent een half uur ver vaR de ftad Breda gewandeld zijnde, hoorden wij een eifeiijk gekerm dat hoe langer hoe meer tot n m , naar matte wij onzen weg vervolgden: in de verbeelding dat er onraad was, trokken wij onze degens waas-  ( H3 5 mede wij ffapvoets en al luisterende voordgingen , tot dut wij eindelijk ontdekten dat het naar geluid uit ëen dikken willigèboöm kwam; Wij Honden bp het midden van den Weg eeii geruime poos in beraad wat wij in dit geval doen moesten; dan, na een fchielijk overleg beflooten wij met onze blanke degens in de hand den boom te naderen , waaruit zig bij aanhoudenheid het aandoenlijk gekerm liet hooiren, daar mogt dan van komen wat er wilde; een jong vrouwsp'erfoon in het wit gekleed, welke in dehuitgeholden boom verfchoolen lag,' en die wij in den eerden opflag voor een fpook aanzagen, verfchrikt doof orize ont* bloote degens, bad om lijfsgenade, verzoekende in de Frdnfhs taal; met een fmeekertde ilem, dat wij haar noch haar eerstgeboren kind toch het leeven niet wilden beneemen —ï Weest gerust zeide ik tot haar, wij zijn geen moordenaars, maar h ijgsofficieren van eer eti moed, die uw laven ten koste van het onze zul' len hefchermen als gij of uW kind aangerand wordt! de Luitenant sablonierï. , dat eert verftandig en dapper Officier was, die door zijnen rijperen ouderdom meerder bedaardheid én ondervinding bezat dan wij, vroeg haar vervolgends wie zij was, en door welk toeval zij met zulk een jong fchaap van een kinc? q 2  < 244 ) in dien boom kwam ? — Ik zal het u vertellen Heeren,gaf zij droefgeestig ten antwoord. maar breng mij eerst op een veilige plaats met mijn lieve kind: wij bielpen haar terftond uit den boom, sabloniere droeg het kind op zijn armen, terwijl de Vaanderig alberthoma en ik haar onder den arm geleidden, doch fteeds onze blanke degens, uit voorzorg voor alle aanvallen, in de hand houdende: na meer dan een uur met langzame fchreeden voordgewandeld zijnde, bragten wij haar in de tent van den'Luitenant sabloniere, alwaar zij, na het gebruiken van eenige voorgediende ververfchingen, haar opmerkelijk verhaal onder een vlotd van traanftorting aldus begon: Ik fchaam mij, Heeren ! u te moeten zeg„ gen , dat ik r;och mijn vader noch mijn „ moeder gekend heb, om dat de eerfte de „ laatfte, uit eene haastigheid, die uit minnenijd „ voordgefproten was, met een pbtool het „ leven benam, toen ik nog geen twee jaa» „ ren oud was: mijn moeders broeder nam ,, mij federt dit beklaagelijk onieval onder „ zijne belluuring, en het was bij deezen wel„ denkenden en goedhartigen oom dat ik een „ opvoeding verkreeg, die op eene volmaak„ te wijze met zijne christelijke en zedelijke ,, deugden ürookte, tot dat ik, den ouder-  c =45 ; 5, dom van agttien jaaren bereikt hebbende, „ vervolger ds met zijn volkomen genoegen, „ en zonder de minne dwang, door hem in „ hec Witte vrouzveklooster te Antwerpen, daar „ ik geboren ben, herteld werd, om er na „ verloop van het proefjaar den geestelijken ftaat te aanvaarden, of om beter te zeggen Nm „ te worden : alles fchikte zig daartoe ge„ duurende zeven maanden lang wonder wèl, ,, zo dat hec kloosterleven mij zo ongemeen ,, beviel, dat ik mij beklaagde de pracht en wereldrche vermaaken niet eerder verhaten „ te hebben." — Hier begon de bekoorelijke re Gr na haar verhaal, onder een nieuwe traanftorting , voor een korte poos aftebreeken ; — ,, Gelukkige dagen waarin ik nog ote* „ jchuldig was!" riep zij met zulk een hartstochtelijke vervoering uit , dat dit ons altemaal ontzettede: „ Gelukkige dagen waarin ik, „ in den ftaat der onnozelheid, nog onder de „ kuijche en godvruchtige kloosterlingen leef' „ de! — Dagen die yeryloogen zijn, en die ik „ hefehreien moet.'" Wij gaven haar een reukwater, om haar van een ontroering te herftellen die ons, fchoon jong en dartel zijnde, boven gemeen getroffen had: regina door middel Q 3  dien wat tot] bedaaren geraakt zijnde hervactede het afgebroken verhaal van haare merkwaardige lotgevallen op deeze wijze: — „ in den tegenwoordigen oorlog die er tusfchen ,? Oostenrijk en het Huis van Bourbon plaats „ heeft, en waarin gij Heeren zekerlijk zult « weeten dat de Hollanders met hunne hulp9, troepen de Keizerinne maria therssia ,, bijgefprongen zijn, werden alle verflerkte „ (leden van Vlaanderen, en geheel Braband, „ door de Franjcfie krijgsmagt binnen weinige maanden tijds veroverd, en het was bij de. verovering van de ftad en het Kasteel van „ Antwerpen, dat mijn Oom , verzeld van een transch Officier die bij hem gelogeerd was, in de zeverde maand van mijn proefjaar voor. 's, de fpreekkamer van het vrouwen-klooster, al3, waar ik mij bevond, op een namiddag een ,» bezoek kwam geevcn, wanneer de fympa„ tie der liefde op eene wonderbare wijze. oogenblikhjk aan weerskante tot mijn on„ geluk haar uitwerking deed , zo dat de „ Kapitein la chaise, volgends hetgeen hij ,, naderhand verklaard heeft, op het eerfte aan9, fchouwen van mijn perfoon zo llerk door „ mijne kleine bevalligheden overwonnen werd, j, dat hij befloot alles te zullen waagen or»  f 247 2 ^ mij tot zijn vrouw te krijgen, terwijl ik „ aan den anderen kant federt dien tijd een walg ,, van het kloosterleven kreeg." „ la chaise die het talent van welfpree5, kendheid in den hoogden graad bezat, wist. „ mijn' Oom zo wèl te bepraacen dat zij wel„ haast zamen dat eerde kloosterbezoek her„ vatteden, wanneer hij middel vond mij on. „ der voorwendzel van een fnuifjen uit zijn doos 3, aantebieden , ongemerkt een klein briefjen „ in de hand te doppen, waarin flechts deeze ,, weinige woorden gefchreeven ftonden —— „ Bekoorelijke Engel\ ik bemin u hartelijk, „ verlaat het klooster, en zie van u voornee„ men om een Non te worden hoe eer hoe be„ ter af; gij zijt veel te beminnelijk om u „ zelve vrijwillig optefluiten, en voor al uw levenstijd uit de wereld te bannen: maak liever een eerlijk man gelukkig, die zig door ,, het huwelijk aan uwe bevallige perfoon ver„ binden wil; ik ben Kapitein in Franfchen „ dienst, en bezit inkom ft en genoeg om u als „ een Dame van rang te kunnen onderhou„ den. — Ik had nauwlijks deeze zijne fchrif- telijke liefdensverklaaring geleezen, of ik „ viel door een verrukking van blijdfehap in „ een foort van bezwijming, welke eene on„ pasfelijkheid van tien dagen lang ten gevolQ4  C 248 ) Y» ge had, waar op de Abdis, ongerust over,( mijnen zwakken roeftand, mijn'Oom liet ont?, bieden, die geen oogenblik verzuimde om mij,zonder van la chaise verzeld te zijn, een bezoek te komen geeven; ik gaf hem openhartig mijn weerzin tegen het kloos„ terleeven te kennen, en verzocht hem nar „ drukkefijk mij daarvan te willen ontflaan, waar toe hij zig in den beginne niet heel „ volvaardig betoonde: ondertusfchen wist la „ chaise mijn verzoek ten dien opzichte met zodanige overtuigende drangredenen te onderfchraagen, dat mijn al je infchikkelijka „ Oom ten laatfte (maar helaas tot mijn ?, onge'uk!) befloot om mij na het afge„ loopen proefjaar uit het klooster te haa* ?, Jen." 9, Als de liefde tu^fchen twee voorwerpen „ die elkander getrouwelijk beminnen ten „ hoogden top gefteegen is, valt het niet ?, ongemakkelijk aan een' minnaar om een jon* ?, ge dochter tot het bedrijven van eene zwak,, heid overtehaalen , die zij naderhand met ,, bittere traanen betreuren moet; om kort te „ gaan Heeren! het hoogflc woord moet er 9, uit! ik beging het zwak, van aan den on taarten, verleider lachaisk, onder bezwooren trou5, belofte de laatfte gunst toeteftaan, en he,t  £ =49 ) s, gevolg van deeze onverfchoonbaare misftap „ was, dat ik bevrucht geraakte van het kind „ dat gij hier ziet, en waarvan ik korte we. „ ken geleien bevallen ben: mijn Oom fcheea wanhoopig over zulk een fchandelijk misdrijf, waardoor zijn goede naam en de „ mijne zo openbaar voor het oog van alle „ dc Antwerpenaar en gefchonden kwam te wor„ den, en hij beval mij met een ftraf gelaat „ den Kapitein la chaise, die inmiddels „ door den Oostenrijkfchen Generaal had» dik krijgsgevangen gemaakt was , en zig „ werkelijk te Breda bevond, te gaan opzoeken , ten einde hem tot het volbrengen van zijne bezwooren beloften te nood-) „ zaaken: dit kind was toen pas zeven wee. ken oud, wanneer ik daar mede te Breda „ aankwam, alwaar ik vervolgends mijnen trouw„ loozen minnaar in het logement de Prins „ Cardinaal gevonden hebbende, niet weinig „ verplet ftond, dat hij in plaats van ons voor„ genomen huwelijk te willen voltrekken, mij ter vermijding van alle opfpraak aanraadde het kind in een üoot te verdrinken, of op een groot vuur te verbranden; ik ont„ i ,/.te hem het jonge fchaap dat op zijn lchoot ,, zat — Schurk ! zeide ik, fchoon gij de wet„ ten der Natuur zoekt te verkrachten, zult, Q5 "  C 25 ) 9, gij echter aw oogmerk niet bereiken , om ,, mij op het fchayot te helpen! — Wel nu , p, hernam hij, leg het dan op den weg te von„ deling! — Dat zal ik doen, beantwoordde ik „ vol fpijt, ter zei ver tijd met mijn kind uit „ de kamer vertrekkende. Ik bemerkte dat hij s, mij met langzaame fchreden van verre volg- de , doch ik ontfnapte zijne vervolging, o, waarvoor ik beducht werd : zo dra ik de „ ilads poort uitgaan was , en na anderhalf „ uur lang gegaan te hebben, zonder te wee„ ten waar ik mij begeeven zoude, verfchool ik „ mij met mijn kind in dien uitgeholden boom, daar gij Heeren mij zo aanftonds gevonden hebt, met voorneemen om er mijn droevig ,, leven te eindigen:" en hier mede befloot regina haar opmerkelijk verhaal. Wij gaven den volgenden morgen kennis van dit geval aan den Kolonel s t ij g i r , die ons Regiment gebood, en deeze edelmoedige Stafofficier daarvan vervolgends tcrftond verflag aan den Holland]chen Generaal pretorius gedaan hebbende, werd de fchoone regina op bevel van den laatstgenoemden Veldheer, met een koets afgehaald, na Breda gevoerd, terwijl haar Oom uit Antwerpen ontboden, en den Kapitein la chaise alvoorens het huis arrest aangezegd werd; het waren deeze  C m ) voorzichtige maatregelen waardoor .de voltrek? king van het huwelijk tusfchen la ci-i .1se en regina binnen weinige dagen bewerkt werd; alle de Officieren van ons.Regiment werden op de bruiloft genodigd, doch ik had bij toeval juist dien dag de Frontwacht, zo dat ik er niet tegenwoordig kon zijn, maar men zond mij een fmaakelijke appeltaart en' twee gebraade hoenders, waarmede ik genoegen nam. Ik zal, ten befluite van de overgeflagen gevallen die ik in het Eerfte Deel van mijne levensbedrijven, bij mangel van geheugen, o- bje> lchreeven gelaaten heb, nog kort en zaaldijk gaan verhaalen, een pronkltuk van een niet onvermaaklijke ontmoeting, die ik te Parijs had, ten tijde dat ik mij aldaar voor de tweedemaal bevond: men weet dat het charaéter der Putijfenaaren. over het algemeen genoomen, doorgaands beilaat in buitenfpoorig vro. lijk te zijn, veel wind te maaken, na geduurige verandering van vermaaken of tijdkortingen te trachten, en vervolgends allerhande kinderachtige nieuwigheden met de zelfde fchranderheid als de aapen optevolgen, waarom zij niet oneigenaartig den naam draagen van les Badauds de Paris l anders in eene oneigentlijke sin gezegd, do Parijfche gapers —-— een  C 252 'j jong Hollandse!) Advocaat, ferrand genaamd, die mij toegevoegd was om het beruchte Proces waar over wij destijds na Parijs gezonden werden, en waarvan ik voormaals gewag gemaakt heb, voor het Parlement te hooren bepleiten, op een' namiddag uitgegaan zijnde zonder dat ik het wist, was bij toeval op de ftraat verdoold geraakt, gelijk gemaklijk in zulk eene groote en volkrijke ftad gebeuren kan; het was waarlijk onnozel van hem gehandeld, dat hij zig van geen huurkoets, welke overal op de hoeken van de ftraaten klaar ftaan, bediend had, doch volgends zijn zeggen was hem de naam van de ftraat en van 't logement ontfehooten, zo dat hij bij het vallen van den avond zig tot de noodzaakelijkheid gebragt zag, om in het eerfte logement dat open ftond, en waarvan Parijs overvloedig voorzien is, intefluipen; doch bij ongeluk in een huis beland zijnde daar men een groot getal valfche fpeelders, en ook niet zelden galante Dames, waarvan de Advocaat ferrand geen klein lief hebber was, aantreft, werd hij, na al zijn geld als mede zijn goud horologie verfpeeld, en voor een gedeelte bij die gcrievelijke venuskinderen aldaar verteerd te hebben , genoegzaam van alle zijne klederen beroofd, en tegen het krieken van deo mor-  C =53 ) genflohd in zijn kamizool weggejaagd: ohdertusfchen dat ik ongerust over zijn ongewoon lang uitblijven geworden zijnde, het befluit nam van hem te gaan opzoeken, begeevende mij met een huurkoets, in gezelfchap van mijn getrouwen knecht louis, na fjmmige wijken van de ftad, doch zulks was, gelijk men zegt, fpijkers op laag water gezocht. Wij hadden de huurkoets voor zes Franfche kroonftukken aangenomen, onder beding dat de koetzier ons den geheelen nacht tot het aanbreeken van den dag rijden, en voor alle de logementen alwaar ik goedvond binnen te flappen, wachten moest; na dat wij meer dan vier uuren lang hier en daar door Parijs gereeden hadden, en in meer dan twintig huizen daar wij wisten dat de vreemdelingen zig ophielden, geweest waren, om onderzoek na ferrand te doen, liepen enze poogingen ten dien opzichte, zo als ik wel voorzien had, geheel vruchtloos af: ik beval daar op den huurkoetzier zo dra de klok vier uuren floeg na mijn logement te rijden, doch de ftraat Dauphiné pasfeerende, zagen wij aldaar een toeloop van een talrijke fchaare volks, die een man gekleed in eenkammizool,en blootshoofds zijnde, van alle kanten omringden, waarvan fora • mige hem voor een gaauwdief, anderen voor  ( m > éen losgebrooke gevangene, en eeri derde vööieen krankzinnig mensch verfleeten; ik flapte met Louis uit de koets, en hem met veel moeite genaderd zijnde , herkenden wij hem aanftor,d s voor den Advocaat ferrand', en toed de omfranders hoorden dat hij een fatzöenlijic Heer was, welke dien nacht ineen fleeht huis1 van alles beroofd was geworden} deinsden zij fchïeiijk af, terwijl de Commisfaris of de Onderfchout van de wijk, die inmiddels met zijne Gerechtsdienaars toègefehooteri was $ orri zijn perfoon gevangen te neemen, de goedheid hadt ons tot het logement dat wij betrokken hadden te verzeilen, zo' dat fersanö deezen gevaarlijken dans met verlies van zijri geld, goud horologie, klederen, en twintig Franfclie kroonftukken aan opgeloopen onkosten voor den Onderfchout, nog gelukkig ont. fprong. Om de afgebroken draad van de befchrij» Ving mijner levensbedrijven , behoorende coc het tegenwoordige tijdperk wederom aaneenteknoopen, zal ik, alvoorens dit tweede Deel van mijne Gedenkfchriften te befluiteu, nog fomvnige raare zaaken en kluchtige fprongen van mijn uitvinding gaan opfchotelen , welke in de oppervlakkige befchouwing denkelijk voor verdichte avantuuren gehouden zullen  worden, maar die nogthans de proef van navraag volkomen kunnen uitftaan, als bekleed zijnde mee de getuigenis van een menigte geloofwaardige perfoonen die zig nog werkelijk te Amfleldam bevinden: ik was (want ik moet zo wel het kwaade als het goede zeggen,) federt ik van den Procureur greeve , en vervolgends van den koetzier schiller aê» geraakt was, door mijn eigen bedrijf aan het lükkelen geraakt, zo dat, onaangezien ik van al mijn kunst en vliegwerk gebruik maakte i om doormiddel van mijne beide zamengeknoopte beroepen van Autheur en Astrologist op eene ordentelijke manier mijn beftaan te vinden, zulks overal vruchtloos afliep, het geen voornaamlijk veroorzaakt werd, door de verbreeking der vriendfchap met den Boekverkooper el we, welke vriendfchap toenmaals nog niet herfteld was: onder alle deeze beflommering van zaaken, wanneer ik nog zeven of agt guldens had overbehouden van het geld dat mij in het Franfche Coffijhuis ter hand gefield was, en waardoor het mij niet ongemaklijk viel een Herberg in zulk eene groote Koopiiad te kunnen vinden, bekroop mij echter de lust om eens uit nieuwsgierigheid een nacht te gaan logeeren in de zogenaamde Baierd of Bedt. hars Doelen, die naast het Gasthuis gelegea  tr *s<5 3 is , en alwaar onvermogende vreemdelingen.;' volgends de indelling van dar Gedicht, het recht hebben om zonder de minde kosten drie nachten achter eikanderen huisvesting te krijgen en gefpijsd te worden, mits alle morgen vóór zeven uuren weg gaande. Ik had waarlijk geen berouw van deeze onderneeming werkdellig gemaakt te hebben, want behalven dat ik aldaar een overheerlijk gebed van een deiHuisbedienden aanhoorde, dat meer dan een half uur duurde, en mij in een verrukkelijke verwondering bragt, zo Werden wij bij een groot vuur geplaatst en overvloedig van goede fpijzcn voorzien; men had zelfs de goedheid om dat ik een daartparuik op het hoofd had en een rotting droeg , waardoor men in het denkbeeld viel dat ik van een goede afkomst v-moest zijn, mij een apart flaapvertrek, van een redelijk goed bed voorzien, aantewijzen; om korc te gaan ik zoude in den daat der onver.mogeisheid graag een half jaar lang in dat huis hebben willen verblijven, als ik maar een pijp tabak had mogen rooken, het geen aldaa*: voldrekt verboden is. Ik had zo veel wonderen van het Franfck* Pad hooren verhaalen, dat ik in een tijd wanneer mijn goudbeurs zo fchraal als mijn kleading was, befloot om daar ook eens te gaan lo«  C *57 ) Icgeeren , want ik moest tog tegen wil én dank alles beproeven wat menschmogelijk was, "om fommige geheime dingen te onderfcheppen, welke tot nog toe verhóolen gebleeven waren: in gevolge van dit befluit gelukte het mij op een avond dat ik het Franfche Pad overkruistte, huisvesting te vinden in de aanzienlijke H..'rberg daar de Oranje Boom uithangt, en alwaar alle de Pasfagiers Koop. man genoemd worden; doch toen ik deeze Heeren Kooplieden met veel oplettendheid van het hoofd tot de voeten befchouwde , warén het meest bedelaars die lamme armen en beenen, of andere verzonnen kwaaien hadden, en die des avonds van hun gebedelde duiten een heerlijken maaltijd hielden, zo dat ik de eer genoot van met veertien deezer bedelaarskooplieden kalfsgebraad met citroenen, en vervolgends gebraden oesters te eeten, waarna een danspartij,door hetfpeeltuig van drie muzikanten vervrolijkt, volgde: ondertusfchen had ik vee! werk om dit aanzienlijk gezelfchap van kooplieden tot bedaaren te brengen , als zig teri hoogden beklaagerde over het Placaat van de Staaten van Holland, waarbij de bedelaars en landloopers bevoolen werden die Provincie binnen korten tijd te moeten verhaten, hec geeri zij voorgaven een zaak van de uiterfte aange- II. DEEL. R  *58 ) legenheid te zijn, terwijl de Republiek van Holland zonder bedelaars of landloopers, mar hunne verbeelding, onmogelijk kon beltaan: ik gaf hun gelijk, zeggende dac de Staaten van Holland rasch van befluit zouden veranderen, als de Heeren kooplieden - bedelaars maar goed vonden een jaar lang wegteblj/en: zij waren bijzonder in hun fchik mee deeze raadgeeving : ik fliep dien nacht op een flxomatras zonder dekens of lakens, en vertrok na zeventien en een halve ftuiver voor de verteering betaald te hebben. Daar was wat anders te koop toen ik door verflimmering van mijne borstkwaal, en meer andere zamenloopende ongemakken , die ik niet noodzaakelijk vinde hier te befebrijven, geheel en al onpasfelijk werd, zo dat ik zonder vast logement, en met zeven koperen duiten in mijn' zak, niet wist waarheen ik mij begeeven moest \ ik maak geen zwaarigheid openhartig, en zonder de minlte verbloeming te verklaaren, dat ik geduurende al mijn levenstijd mij in geen grooter verlegenheid bevonden heb dan toenmaals, ja ik moet den Hemeï danken dat ik in dit verfchrikkehik of liever benaauwd tijdperk, voor de uitvoering van wanhoopende beiluiten, die ik ter verkorting van mijn leven genomen had, bewaard gebleeven  C *5S> ) ben: om dit verhaal te bekorten, zal hec voldaan met weinige woorden te zeggen, dat de albewerkende Voorzienigheid zulk eene zonderlinge uitkomst van zaaken gaf, die na een wonderwerk geleek , en waaFop ik in mijne ongelukkige omftandigheid het ininfte bedacht was. Men had mij al over langen tijd verteld, eer ik denken kon tot zulk eenen behoeftigen ftaat te zullen vervallen, dat men zig, voor een zeker bepaalden tijd in het nieuwgebouwde Werkhuis, ftaande bij het Wë'esperptóin binnen deeze ftad , vrijwillig begeeven kon ; zo dra mij zulks gelukkig in het geheugen fchoot, begaf ik mij derwaards, niet zonder aandoening wegens deezen vernederenden ftap te gevoelen, en liet mij vervolgends op een donderdag namiddag voor de volle vergadering vin Regenten van hetzelve huis aandienen : na dat deeze vriendlijke Heeren mijn verzoek met veel gedulds aangehoord, dat ik naamlijk de Advocaat kersteman was, en alles rijplijk overwoogen hadden,ontraadden zij mij het voorneemen dat is «ie noodzaaklijkheid genomen had , om een vrijwillig bewooner van het Werkhuis te worden; tot reden van hunne welgegronde afraading geevende, dat vooreerst mijn hoogklimR ï  e 2öo ) mende ouderdom niet gefchikt was om huk' werk te doen, ten tweeden dat het fchandelijk voor een' man van mijne bekleede waardigheden zoude zijn, om met bedelaars en ander gemeen volk, die zig aldaar bevonden , te moeten verkeeren, en ten derden dat de conflitutie van het werkhuis niet toeliet dat ik het Schrijversberoep, waarop ik voornaamlijk aandrong, geduurende mijn verblijf in deeze vrijwillige gevangeplaats kon waarneemen^ weshalven ik ditmaal ongetroost vertrekken moest. Wat gebeurde daarop vervolgends ? de nood en de bedroefde ftaat tot welke ik mij gebragc zag, drong mij om na een laatfte hulpmiddel omtezien; ik nam mijn toevlugt tot de overbekende edelmoedigheid van den braaven en weidenkenden Onderfcbout papegaaij, een man die bij den luister van zijne roemverdienende waakzaamheid in het waarneemen van zijne zwaarwigtige bediening, alle de Christelijke gevoelens van behulpzaamheid voor onfchuldige of ongelukkige perfoonen voegt, ja die, zo als ik, vrijmoedig, zonder mij van het blanketzel van loftuitingen te bedienen, durf zeggen , zo door zijne wakkerheid als door zijne gebleeken kundigheden in het bekleeden van het Onderfchoutsfchap der volkrijke ftad Amfleldam, bij veifcheide gevaar*  c m ) ïijke gelegenheden, betoond heeft gehad een wonder van zijnen tijd te weezen: ik ging hem des morgens heel vroegtijdig bezoeken, wanneer hij de beleefdheid had mij in een aparte fpreekkamer te brengen , en na ik hem aldaar alles verhaald, en een oprechte biecht van zaaken gedaan had, verklaarde ik mij zeiven vrijwillig gevangen te geeven, als liever verkiezende opgeflooten te zijn , dan een oneerlijken of misdadigen flap te begaan, waar door ik mij nog ongelukkiger zoude maaken dan ik werkelijk was. — Schouc papegaaij hoorde mijne redenen met veel bedaardheid aan , en volkomen onderricht van mijne langduurige gevangenis te Rotterdam, vertroostte hij mij met te zeggen, dat hij alles bij den Heer Hoofdofficier bakker zoude aanwenden , ter bereikinge van mijn oogmerk om voor eenigen tijd in het werkhuis te geraaken, waar na wij vervolgends zamen affpraak namen dat ik tegen drie uuren des namiddags weder aan zijn huis zoude komen: hierop Hopte hij mij een ituk gelds in de hand, dat mij waarlijk tot verkwikking destijds gediend heeft gehad, want ik fchaam mij niet te bekennen, dat ik in geen zes-en-derdg uuren gegeeten of gedronken had; wat zwaarigheid! men moet zig aaar het wisfelvallig beloop der wereldfche zag» R 3  ken fchikken zo gred als men kan, want niemand kan het fortuin dwingen. Om weder tot de zaak te komen : ik begaf mij ter bepaalder tijd weder na het huis van den Schout papegaaij, van wien ik met veel blijdfchap vernam dat hij de baan klaar gemaakt had , zo dat ik daarop aanftonds na het werkhuis gegaan zijnde, aldaar in de ziekekamer werd gebragt, na alvoorsns volgends gebruik welke in dat huis fchijnt plaats te hebben, in het bad geweest te zijn, waar door ik zodanig afgemat werd, dat men door mijne zwakhe I genoodzaakt was mij terftond op een bed te leggen; na verloop van ruim zeven weeken, door het gebruiken van goede Geneesmiddelen, genoegzaam tot voorige gezondheid herfteld zijnde , gaf ik daarvsn bij een' brief kennis aan den groothartigen Hoofdofficier bakker, waarbij ik mijn ontflag verzocht, die ik ook aanflonds bekwam. Ik ben niet van voorneemen om alhier eene wijdloopige befchrijving van dit groot gevaarte of prachtig gebouw te geeven, dat eigenlijk tot een gedwongen werkplaats verflrekt voor bedelaars en ledigloopers, maar alwaar andere behoeftige menfehen vrijwillig mogen komen, en v«or drie of zes maanden en zelfs voor langer tijd heibergza.im.heid, al werkende,  kunnen vinden : ordanks het zelve dien ik kcrtlijk aanteftippen , dat alles in dit draagelijk gevangenhuis, door de beftuuring van de Regenten en de Binnevaders met een verwonderlijke goede orde toegaat, zo dat men op de ziekenkamer volmaakt wèl opgepast wordt, en ik betuigen moet nimmer fmaakiijker de gemeene doch gezonde fpijzen gegeeten te hebben dan daar: ontflagen zijnde wandelde ik in diepe overdenkingen aangaande mijn toekomend noodlot met een zonderling vermaak door de P'antagie, begaf mij eerst na den Boekverkooper el we, met wien ik de oude vriendfchap hernieuwde, zo dat hij beloofde mij binnen korten tijd werk te zullen bezorgen; daar na ging ik na mijn oudflen Zoon die, federt hij uit Noordholland vertrokken was, te Amfleldam was komen woonen, en aldaar dien nacht op een' ftoel verbleeven zijnde, huurde ik vervolgends den volgenden dag een kamer bij een Koperflagers Baa;, bij wien ik door een nader verdrag, behalven de inwooning , in de kost geraakte, en aan wiens huis ik deeze levensbefchrijving afgewerkt heb; ik wil hier van geen pJuimftrijkerij noch kwalijk geplaatfte loftuiting gebruik maa» ken, maar dit moet ik, om recht aan de waarheid te doen, niet vergeeten te zeggen dat  deeze braave en weldenkende Man, zorder mij. te kennen, of immer gezien te hebben , mij. in een naare omftandigheid in zijn huis nam, en gered heeft gehad., zelfs zodanig dat hij, niets van mijn'. Zoon weetende, bij een ander edelmoedig vriend voor mij bewerkte dat ik een japon, kreeg, en de Horoscooptrekkingen van tijd tot tijd met een weêrgaêloos gevolg, op zijne aanbeveling toenamen: ondertusfchen befluit ik hier deeze mijne gedenkwaardige levensgevallen met den Leezer te verzekeren, dat indien het Opperwezen mij nog eenige jaaren het leven fpaart, het geen menschlijker wijze g.fproken niet waarfchijnelijk is, om dat ik in een hoogklimmenden ouderdom van vier-en-zestig jaaren zwak begin te worden, na mijn overlijden mijne verdere wederwaardigheden door den Boekverkoper e lwe, Of zijne rechtverkrijgenden zullen worden uitgegeeven, om daar uit de kosten van mijne be» gravenis te vinden. Het komt mij na dit alles niet ongepast noch ongeraden, voor de volgende bladzijden, bij wijze van Janhangzet aan deeze mijne Levensbefchrijving, te vullen, met de daarin ververvatte ftukjenso  AANHANGSEL AANSPRAAK VAN DANKZEGGING, EN ZEGENWENSCHEN DOOR M IJ Uitgefproken in 's Heeren werkhuis te Rotterdam, den 12 Januarij 1783. VOORAFSPRAAK. iï\,lvorens voordtegaan met de verdere verklaring der gewoone Catechifatie, zal ik, ingevolge de verzochte en verkregene vergunning van onze Eerwaardige en veel Geachte Heeren Regenten, mij kwijten van dien Jaarpligt, welke de gevoelens van dankbaarheid R 3  C zC6 ) voor de Godvruchtige en Leerzaame onder-, wijzingen, door u, en uwen getrouwen Ampt» genoot, aan ons , ! geduurende het afgelopen Jaar gedaan , noodzaakelijk en pligtfchuldig maakt — eene vergunning waardoor ik mij in de eerde plaats aangefpoord gevoel, om u, refpechble Heeren Regenten, mijne nederige verpligting, en diepfchuldige erkentenis te betuigen, terwijl het niet minder uwe nooit volprezen zorgen, ter bevordering en aanmoediging van den Godsdienst in het algemeen, als uwe Edelmoedige pogingen ten welzijn der gevangenen in het bijzonder, op eene doorftralende wijze aan den dag legt —— onder hartgrondige toewenfehing, dat de Godlijke alzegenaar uwe dierbaare perfoonen als voorftaiders van waare Godvrucht , en als gezegende inflrurrenten van den burgerflaac nog lange in het land der levendigen moge fpaaren , ten einde wij, (voor den tijd dat wij hier zijn), ons mogen verblijden, in het genot van uwe zo gelukkige en beieidkundige Regeeringe , als goedgunftige beftuuringe ter deezer plaatze; maar inzonderheid ook daarom, op dat uw geliefd nakroost, hierdoor in de gelegenheid, gefield, om erfgenaamen van uwe christelijke en zedelijke deugden te worden , derzelver ïiaamen, perfooneele hoedanigheden ? en roeaio  C 2ö7 ) rijke gedachcenisfe in de laatfte eeuwen mogen herleven. AANSPRAAK. i) Onder alle de fhtige pligtplegingen welke de aloudheid federt de allervroeglle eeuwen tot ons heeft overgebragt, en die men in onze dagen beftempelc met den naam van burgerlijke beleefdheid! zijn voorzeker geen van de minlten, die zogenoemde heiiwenfchen die men gewoon is eikai.der bij den aanvang van een vernieuwd jaartijdperk te doen: hoe lofwaardig de eerile inftelling van dit aloud gebruik ook geweest moge zijn, in een' tijd, dat er waarfchijnelijk wat meerder oprechtheid en openhartigheid onder de menschlijke maatfchappij, en wat minder verbastering van goede zeden onder het Christendom plaats had , dan tegenwoordig; zo hebben oplettende verftanden federt lange opgemerkt, en de bevinding heeft hunne denkbeelden hierin onwraakbaar gemaakt, dat verre de meeste van foortgelijke jaarwenfchen doorgaands meer gefchieden of uit gewoonte, of uit belang, of uit pluimftrijkerij, dan uit een welmeenend grondbeginfel van Chrkenpiigten, waaraan de ongeveinsde en belanglooze gevoelens van het  ( a6S ) hare behooren deel te hebben; zo dat men zonder vermetelheid of vergroting dit befluit, opmaakën kan. dat voor een groot gedeelte die jaarpligten onaut, en om zo te fpreeken, bloote woordklanken zonder betekenisfen geworden zijn. a) Vrij roemwaardiger, zinrijker, en ongeveinsder, waren die foort van heiiwenfchen, die oudtijds de wijsfle der Volken van Griekenland elkander bij diergelijke jaartijdper ken plagten te doen; en die hoofdzaaklijk hierin beftonden — Gedenkt aan de twee merkwaardige dagen des menschlijke levens! willende hiermede te kennen geeven den dag van hunne geboorte, en dien van hunnen dood. 3) Merkwaardig is voorzeker in de eerfte plaats, den dag van onze geboorte, terwijl hij ons het genot van het leven fchenkt, en het natuurlijk ligchaam niet alleen vereenigc met een' geest, die voor de eeuwigheid gefchapen is; maar hij plaatst ons voor de eerftemaal iu het midden van eene aardfche lusthof, daar wij onophoudelijke zegeningen en weldadigheden ontvangen, van een goedrijk Schepper, die uit krachte van zijne Godlijke deugden en volmaaktheden, de hoogfte goedheid.zelve is. 4) Hoe gedenkwaardig dien dag ook zijn moge! hoe kort of-lang ons leven ook moge  C ^9 > rfunren.' ja hoe verflaafd onze harten ook aan de zo fchoon-fchijnende bekoorelijkheden van een vergankelijke wereld moge gehecht weezen! — dat leven is eindig, en gaat voorbij als een fchaduwe., of als een bloem des velds; en de ondervinding leerc, dat het ons brengt tot den laatften dag, waarin wij de tol aan de Natuur moeten betaalen, en waarvan niemand verfchoond blijft, die dus ruim zo merkwaardig is, dan de eerfte; een dag, inderdaad, die'onze ziel weder van hec ligchaam fcheidt, die voor altijd het lot van eene eeuwige gelukzaligheid of rampzaligheid beflist! om kort te gaan, tot dien vreeslijken dag des doods, welke bij veelen niet oneigenaarrig, een Ko° ning der verfchrikkinge wordt genaamd. 5) Dan, maakte weleer de Heidenen die niet anders dan het bloote redenlicht hadden, deeze beide merkwaardige dagen tot een onderwerp van hunne overdenkingen; hoe veel te meer behoren wij Christenen, die met het licht der Openbaringe beftraald zijn, ons te bevlijtigen,om een derden dag, van meergewigts, te beleeven, die het middenpunt van deeze beiden uitmaakt; dat is te zeggen van dien heerlijken wonderdag,welke de geestlijken menseh^ (aan wien ze alleen gegund wordt,) gewoon is voor de allermerkwaardigfte van zijn gant-  C 2.7o y fche levensperk te houden —— ik meen des dag der wedergeboorte of bekeiinge. 6) Te recht praalt zij met die benaming,aangemerkt het een dag is, die den mensch herfchept, een nieuw, dat is het gec«thjk leven inblaast, en hem in een punt des tijds tot een' burger van Zion maakt; een dag voorwaar, die hem, in navolging van den verlichten Apostel def Heidenen, in volle nadruk kan doen zeggen: het oude is voorbijgegaan — ziet het is al nieuw geworden ! in één woord, zulk eene onvergelijkelijke triumphante dag, welke het hare van den herboren mensch van de wereld ontbindt, zijn ziel tot de beftemde verhuizing bekwaam maakt, hem met blijdfehap tot een beter en volmaakter leven doet loopen , en bijgevolg dien zogenoemden Koning der verfchrikking, of den dag des doods, onbefchroomd, en met eene geestli,ke heldenmoed, onder de oogen doet zien. ?) 't Is waar, dat de intïra'irgen van Gods geest, gepaard met de kracht van zijn heilig woord , de allerbeste werkmeesters zijn , om ons tot deezen grooten heildag te doen geraaken; maar in een land alwaar het /-.uwer licht desEvangeliums, (god zij geloofd!) nog op den kandelaar brandt, en daar eene zorgvuldige Overheid, waakzaam op de betrach-  C 2?i ) Srig van den openbaarcn, en bijzonderen Godsdienst is; in hec midden van zulk een gezegend Vaderland, aiwaar burgerlijke en Gods* dienftige vrijheid toe nog coe haaren zetel hebben, ontbreekt het aan geene gepaste middelen om iemand ten minden het naaste fpoor tot dien volmaakten gelukitaataantewijzen; 't is daar toe, dat zo veele zielzuchtingen van getrouwe heilgezanten hemelwaards worden opgezonden — 't is daar toe, dat een menigte wakkere Leeraaren, van den kanzei, de zaligmakende kennis ontwikkelen — 't is daar toe^ dat onze tempelen en Ichoolen gedurig daveren van het geklank der Godvruchtige onderwijzingen; ja 't is eigenlijk daar toe, dat gij M . . . , en uw waardige, en bij ons altijd geliefde Amptgenoot, aan deeze gevangeplaacze gezonden worde, om zo veel doenlijk voor hec behoud van onze onllervelijke zielen te zorgen. tOVoortreffelijk kweet Gij u beiden in het afgelopen jaar van deezen zwaaren last; Gij irokt het momaangezicht van huichelarij en pharifeeuwfche kunstgreepen af , om ons vrijmoedig en ongeblanket den vloekwaardigen ftaat te vertoonen ,waarin wij federt het verbroken werkverbond door de erf- en daadlijke zonden bij uitnemendheid gevallen wa-  ( 5 «h; dan, Gij weest ons aan den anderen kant, onder voorwaarde van berouw, boetvaardigheid, en bekeering, den eenigen weg des heils, en der zaligheid aan, die alleen te vinden is in de verdienden van een verheerlijkt Middelaar, die borge van een beter verbond geworden was; een verbond, verzegeld door het dierbaar bloed van één zaligmaken. den mkssias, welke, dooi zijn kruisdood, de blikfemftraalen van Sinaï, en de donderdagen van de wei, in hunne verdoemende kracht, had uitgebluscht. 91 Volhard met uwen godvruchtigen Amptgenoot iteeds in deeze uwe ieverige en heil • zoekende pogingen, ten behoud van onze zielen ,voordtevaaren, opdat wij onder deGodlijke genade eens dien gewenschten wonderdag, die voor den geestlijken mensch de ailermerkwaardigfte zijns levenstijds is, mogen beleeven! leer ons daar toe, volgends het voorfchrift van gods woordt wat gebruik wij behooren te maaken, van het fchild des Geloofs, van den helm der zaligheid, en van het zwaard des Geestes, ten einde wij, met die Geestlijke wapenen ftrijdende , uit de flaaffche dienstbaarheid des farans mogen verlost , en tot het Rijs; van Koning je zus, worden overgebragt. 10.) Het  ( 273 ) i©) Het is onder de allerplechtigfte, onder de welmeenendfte, en oprechtfte dankbetuiging, voor de leerzaame en vertroostende onderwijzingen , welke Gij, en uw achtenswaardige Amptgenoot, ons in het voorleden Jaar met zo veel hartlijkheid als Christelijke liefde, in de gronden ,van onzen gezuiverden Godsdienst hebt gedaan, dat de gezamentlijke Catechifanten u beiden toewenfchen , de inltorting van den Geest der wijsheid, en zachtmoedigheid, gepaard met aanhoudendheid van ligchaamlijke en geestiijke krachten , ter volvoeringe van de pligten uwer bedieningen in het algemeen, en van de heilzaame onderwijzingen aan deeze plaatze in 't bijzonder; met dat gevolg, dat het ulieden als getrouwe arbeiders voor het Rijk van Christus, onder den zegen des Almagtigen nog eens mogen gelukken, een andere manasse, of lijdia in het kerkerfchap te verwekken — De god aller genade, zegene verder uwe beide perfoonen,' en derzelve waarde huisvrouwen met gezondheid, vergenoeging, en tijdlijk welvaren; hij fchenke ulieden, en haar, het geluk van de grijze huwelijkskroon — Hij laate uwe huwelijkstelgen, of de jeugd welke aan uwe zorgen en onderwijs zijn toevertrouwd, opwasfen, als cierlijke olijfplanten, gegroeid in II. deel. S  C *74 ) de vette beemden van het geestlijk Zion — hij begenadige ulieden inzonderheid, met dien vrede des gemoeds, weike de voorfmaak der Hemelfche gelukzaligheid hier op aarde is; en wanneer gijlieden den raad Gods zult hebben uitgediend, neeme Hij u beiden op in het paleis zijner wonin:;e, om daar, beglansd met de kroone der gerechtigheid te blijven in het gezelfchap van de zalige Hemelingen, en volma:k;a Troongeesten, en mee hun tegenieten die onuitfprekelijke vreugde, van de heilige Morgenfterren , ter verheeriijkinge van uwen Drieëenigen Bondgod, onophoudelijk en als met een diitdubbeld ercelengeklank te hooren uitgalmen: Heilig! Heiligl Heilig! is de Heere der Helerfchaar en!  AANSPRAAK VAN DANKZEGGING, EN ZEGENWENSCHEN, DOOR M IJ Uitgefproken in 's Heeren werkhuis te Rotterdam, den 25 Januarij 1784. VOORAFSPRAAK. *\^oor en al eer men toetreede tot de zo ver • troostelijke als onwaardeerbaare verrichting der gewoone Godsdienstoefening, gevoel ik mij genoopt, Mijnheer 1 onder begunftiging van verzochte en verkregen bewilliging van onze hooggeachte Heeren Regenten, zo voor mij zeiven, als uit naam van de gezamentlijke Catichifanten, mij thans wederom te moeren kwijS 2  C *7« ) ten , van den gebruikelijken jaarpligt voor de Godvruchtige, feerzaame, en heilrijke onderwijzingen geduurende hec afgelopen jaar door u, en uwen algemeen geliefden Amptgenoot aan ons gedaan; waarom pligtfchuldige dankbaarheid deeze flap aan onze zijde niet min« der wettig, dan noodzaakelijk maakt. Dan, bevorens ik mij tot het afleggen van zodanig eene noodzaakelijke pligtpleging verledigen kan,vorderen onwederfpreekelijk de fentimenten van verfchuldigde eerbied, niet minder dan de regelen der welvoegelijkheid, om u Hoogwaardige Heeren Regenten, als respeftable Bewindsmannen van dit huis, in de eerfle plaats onze diepfchuldige en hartgron* dige dankzeggingen te doen, voor eene vergunning ten dien opzichte aan ons verleend, en die de bewijzen der zielzorgen en Chrislijke pogingen, welke Gijlieden ten behoud onzer onflervelijkev Geesten in deeze gevangeplaatze, onder het beleid eener zorgvuldige en waakzaameOverheid, aanwendt, zo roemwaardig en als beglansd met een hooger lof dan de onze, middagklaar doet uitfchitteren — vergunt ons daar bij, hoogloflijke Heeren! om met die ongeveinsde en welmeenende hartsgevoelens, welke de oprechtheid der menschlijke daaden den grpotften luister bijzetten, over  C «77 ) Ulieder dierbaare Perfoonen, en respe&ive Fa* millen, mitsgaders over die taak van derzelver zwaarwigtige regeering; die de belluuring van dit huis betreft, de keur der zegeningen toetewenfchen, van die Godlijke alzegenaaren opperfte Majefleit, door wiens onbegrensde AImagt Hemelen en Aarde beflaan , en voor wiens alziende oogen niets bedekt blijft: dat derhalven de zieltreffende en heilrijke zegenfpraken huiden voor agt dagen, door een der Krankbezoekeren gedaan, in ruime rnaate over uwe gerefpecleerde Perfoonen bevestigd worden: dat ingevolge van dien, de Geest der wijsheid, en christelijke zachtmoedigheid, gepaard met onderlinge harmonie, eendragt, en voorzichtigheid, alle uwe raadflagen mogen verzeilen, op eene wijze en met dat gevolg, dat Gij bij aanhoudendheid handhavenende de achtbaarheid van het regentfchap, als edelaartige en braave Huisvaderen aan den eenen kant door een rechtmaatig gezach de fchrik der boosdoenderen, kwaadwilligen en dwingelanden blijven, maar aan den anderen kant de heul, de fcherm , en de toevlugt der gevangenen in alle drukkende ongelegenheden zijn mag; en uw bewind onder de Godlijke genade moge uitloopen, om de traanen der ongel ukkigenaftedrogen, en de noodlijdenden onder uwe va. S 3  C 278 ) derlijke beftuuringen krachtdadig te befchütteri, en recht te doen. Gedoogt, hooggeachte Heeren Regenten! dat wij, bij deeze algemcene zegeningen, van den Hemelregeerder mogen affmeeken, de continuatie van uwe ligchaamlijken welftand en tijdelijke voorfpoed ,• dat gij met Mejuffrouwen uwe Huisvrouwen, onze veel geachte Regentesfen , de grijze huwelijkskroonen moogt beleven; dat Uiieder geliefde Nakroost pronkjuvveelen van uwe roemrijke naamen en gedach« tenis, tot in de laatfte Nakomelingfchap mogen blijven; om kort te gaan, dat Ulieder hooggefchatte Perfoonen, nevens onze geliefde Binnevader, en Huismoeder, welke door hunne Christelijke handelingen, zachtzinnigheid, en noeste zorgen, de algemeene liefde en verwondering der tuchtelingen wegdraagen, en daardoor grootendeels komen te heelen de breuke di<2 wij door de aftreding van twee oude en getrouwe Suppoosten, (genoegzaam grijs geworden onder de langduurige zwaare last der huisbedienïnge,) ftaan te ondergaan , en wier veriies daarom bij alle weldenkende ge> vangenen ten uiterfte betreurd wordt; dat, zeg ik , Uiieder dierbaare Perfoonen ten nutte van den burgerftaat in 't algemeen, en tot het beftuur van dit huis in 't bijzonder, moge zijn  C *79 } en blijve voorwerpen van de Godlijke aan» dacht en proteétie. Hier toe gedraag ik mij, zo ten opzichte van het vijftal van U, respectable Heeren Regenten, en die tot dezelve behoren, als ten aanzien van onze geliefde Binnevader en Huismoeder, met derzelver tedere huwelijkstelgen , tot de zo nadrukkelijke als volkrachtige heilwensen van den Apostel v au lus, die alles bevat, ja meer influit dan ik met een Ihmelende tong wenichen kan — De God des yredes zelve heilige u geheel en al, ende mv geheel oprechte Geest, ende Ziele, ende Lighaam worde onberispelijk bewaard tot in de toekomfte onzes Heeren Jezus Christus. AANSPRAAK. 1) Hadden wij bij den aanvang van het afgelopen jaar gelegenheid te gewaagen van de twee merkwaardige dagen des menschlijke levens, in de indaentigmaking van welke fommige aloude volken van Griekenland, weleer hunne jaarwenfehen deeden belïaan: thans, bij de intreding van zulk een vernieuwd tijdperk dat wij onder de Godlijke genade wederom beleeven,komt mij voor dat er onder een volk van het gezuiverd Christendom geene betere S 4  C 280 j of oprechter heiiwenfchen bedacht kunnen worden, dan die van den waaren vrede des Gemoeds, waarvan de verrukkelijkheid alle denkbeelden van eindige verflanden te boven gaat; welke het Heidendom, als van het licht der openbaring veriloken zijnde, nimmer gekend, en waarvan misfchien verre de meeste wereldlingen maar eene flaauwe, of geene de minfte bevinding kan hebben. 2) Als ik fpreek van vrede des Gemoeds wil ik daarmede niet te kennen geeven, die valfche vrede des Gemoeds welke men gewoon is in een populaire of gemeene volksfpraak, vergenoeging te noemen., en die iemand in een' Haat van voorfpoed ten opzichte van wereldfche zaaken, voor eenen korten tijd gevoelen kan; wat al bittere kwellingen, ongerustheden, en zorgen, foortgelijke uitwendige vrede des Gemoeds doorgaands onderworpen is zodanig dat ze meest altijd de ontworteling ten gevolge heeft, bewijst de ondervinding maar al te veelvuldigmaal, waarom deeze valfche vrede des Gemoeds niet oneigenaartig vergeleken wordt bij die opgepronkte en geblankette toneelfpeelilers, welken, onder begunlliging van het kaarslicht, van verre eene fraaje vertoning maaken, maar die, ontdaan van deeze opcierfelen, wanllallig en walgelijk voor het  C a8i ) oog fchijnen, wanneer men haare verlepte bevalligheden en gerimpelde aangezichten op den klaaren dag aanfchouwt. 3) Neen, de waare vrede des Gemoeds is van een geheel anderen aart, en verwerpt de bedekzelen der fehaude; want even gelijk de waarheid geen opfchik noch blanketzel nodig heefc, en zig daarin juist van de logengewaadenonderfcheidt, zo onderfcheidt de waarevreede des Gemoeds , zig daarin van de valfche, dat ze in alle de bijzondere tijdperken des menschlijken levens pronkt, met de zuivere kenmerken van ccn ihindvas»:ig Gemoed, en van eene vreedmme coufciemie, cn zo wel geduldig in tegenlpocd, a!s dankbaar in voorfpoed, altijd in beide gevallen met zig'draagt, die gerustheid van Gee^t, welke alle beroeringen die zouden kunnen opwellen, hec zij door gramfchap , hiat, ongenoegen, blijd. Ichap, of wat dies meer zij, door behulp van een hooger invloed uit het midden van haar verbant, en terftond de woeste en onftuimige hartstochten die haaren zielftreelenden gelukllaac zoeken te dwarsboomen, met eene weêrgaêloze rijpe bedaardheid in bedwang houdt. 4) Hec is daarom dat de verrukkelijkheid van den waaren vrede des Gemoeds zo uitmuntend groot is, dat ik ze met geen mogelijk» S 5  had kan uitrukken en hoe zou ik dar, kunnen doen , terwijl geen eindig fchepzel daartoe bekwaam is? maar dit kan ik 'er onbefchroomdlijk van zeggen, (en ik iaat het verder over ter beoordaelinge van dezulken, wel. ken haare verrukkelijkheid door eige ondervinding kennen, ï da: ze, bij vergelijking gefproken, de Hemel in de ziel, en de voor/maak der Eeuw/ge gelukzaligheid hier op aarde is; behalven dat , zonder grootfpraak , deeze foort van onbegrijpelijke verrukkelijkheid welke den mensch in zeker opzicht bijna in den Haat der Engelen brengt , zo krachtig en diep in het hart geworteld.is, dat geen nijdige Satan, nog geen menschiijke magt, hoe groot die ook moge zijn, eenigzins bekwaam is, dezelve immer, zelfs in de allerzorgelijkfte wederwaardigheden des levens te ondermijnen , uitteroejen, of te verdelgen. 5) Men zal ondanks dit alles niet lang verwonderd blijven dat deeze verrukkelijkheid, aangaande den waaren vrede des Gemoeds, zulk een onwaardeerbaar kleinnood is, dat ze voor de kern der Godlijke zegeningen hier op aarde behoort te worden aangemerkt, zo dra men er de worteloorzaak van begrijpt— Ik vertrouw Mijnheer dat de pligten aan uw Godsdienüig beroep verknocht, u federt lang die oorzaak  van'den waar en vrede des Gemoeds hebben doen kennen: maar; waarom zou ik fchroomen van ze hier openbaar kenbaar i£ maaken! ■ ■ - Ik zeg dan dat haar allereerde bronader is, de vrede met- God, waarvan de heerlijke gevolgen zijn de uitftorting van den Geest der wedergeboorte, welke aan de ziel die zoete kalmte fchenkt, waardoor de wroegingen van een befchuldigd en ontwaakt geweeten daadhjk verdwijnen, en vervolgends in het hart van zo een gelukkig derveling wortelt dat verrukkelijk gevoel, het geen wij gewoon zija, naar de vatbaarheid van onze eindige verdanden, waare vrede des Gemoeds te noemen. 6) Dan, terwijl voorzeker het genot van dien zeer raar onder het menschdom is, en veele, bijzonder zulke groote zondaaren als wij zijn, zig de bezitting van dat kostelijk goed,'t welk de voornaamfte paerl van Gods volk is, door onze eige fchuld onwaardig hebben gemaakt, en derhalven jammerlijk moeten misfen , ten minden zo lang tot dac wij met een gekwetfte Majelteit door een verheerlijkten Christus verzoend zijnde, eerst vrede met God, en, als een gevolg van dien , den waaren vrede des Gemoeds deelachtig worden. j) Hier toe is onbetwistelijk in een gevangeplaatst als deeze, het allergefchiktde hulp-  ( *84 y middel en de beste heilfpoor die, welke de Godsdienst aan de hand geeft; en tot die overheerlijke geneesbronwas het dat gij, Mijnheer, en uw getrouwe Amptgenoot ons wederom in 't voorleden jaar als met de hand geleid hebt, toen gijlieden in de hier gewoone wekelijkfche Godsdienstoefeningen ons zo hartelijk als nadrukkelijk onder het oog hebt gebragt, den weg langs welken wij uit de magt des Satans verlost, en met God verzoend kunnen worden: daar toe drong gijlieden als Godvrezende en rechtgeaarte Zielsverzorgeren krachtig , doch met geen minder zoetvloejendheid van invloed vindende Kanaans taal aan, dat wij van onze zonden en ongerechtigheden zouden aftrappen, en tot eene waarachtige bekeringe alvorens dienden overtegaan, ten einde recht tot de verdienden en de voorfpraak van een zaligmakenden Jezus, en alzo vrede met God te verkrijgen. 8) De gezamentlijke Cathichifanten, getroffen door de onophoudelijke zorgen waarmede gij Mijnheer, en uw zo Godvruchtige, als bij ons beminde Amptgenoot, ten behoud onzer ondervelijke zielen waaken, en het geestrijt? vuur welke gijlieden deeds doet doordraalen, om ons den waaren weg dtr zaligheid door de verklaaring en zinrijke totpasfing van  C 285 ) de alvermogende Godfpraake aantewijzen, bedanken ulieden beiden met hart en mond voor alle deeze geestlijke artzenijen ter gerezinge van onze betreurenswaardige zielskwaalen voorgefield: wenfchende dat de God aller genade u beiden bij voordgang daar toe alzulke geestlijke en ligchaamlijke krachten, gaaven en vermogens zal gelieven te fchenken, welke ulieder bediening hier ter plaatze hoe langer hoe meer van vrucht en zegen kunnen doen zijn — Dat zelfde Almagtig Opperwezen, neeme u beiden, uwe huisgezinnen, en alles wat eene lijnrechte betrekking tot uwe perfoonen heeft, in zijne heilige befcherming; beveilige ulieden van krankheid en andere drukkende ongevallen die het ondermaanfche onderworpen is: bekroone alle uwe tijdelijke ondernemingen met gelukkige uitflagen ; verblijde ulieden al verder in het genot van dien vaaaren vrede des Gemoeds, dewelke de beste waarborg van den vrede met God is: en wanneer gijlieden, der dagen zat, en overzulks in eenen grijzen ouderdom, reikhalzen zult, om als een loon op uw werk de kroone der gerechtigheid wegtedraagen, voere Hij ulieden beiden al juichende hemelwaards , in de verblijfplaats der Gelukzaligen, om daar, te midden onder het  Engelengeklank, en het blij gefchal der gezaligde zielen, vervolgends eeuwiglijk uwen Drieëenigen Bondgod te looven , en te verheerlijken. EINDE VAN HET TWEEDE EN LAATSTE DEEL. Bij  Bij den Uitgeever deezes is mede te bekomen : F. L. Kersteman, Rechtsgeleerd Kweekfchool, 2 deelen. . . . f5'- - ■ ■ Hoilandfche Pleitzaal. . . . 2; 16 ■ Academie der Jonge Pf-6tizijns. 3: 12 Secretarie der Hoilandfche Voogdijen. 1:10 . Prieceptor der Jonge Norarisfen. i:t<5 Catechismus, met de Aanmerkingen. 1:14. Oeffenfchool der Notarisfen., 1 : 5 Ptocaszieke Burger. . . , 1:5 Leven van Wahlman , 2 deelen. . . 1 ; 16 Gefchiedenis van Celide, 2 deelen mechecPomaif. 1:16 Elifabeth en Carolina, 2 deelen. . . 1:6 Ztnnevai, Tafreel desMenfchenLevens, 2deelen. 1:16 Historie van Emelia Monca^ue, 2 detler:. 1:16 De Beedelende Edelman. . . . 1:5 Levensgevallen van den Graaf van F***. 3 :iz Duiïend en een Dag Tartaailche G:fchicdenis« fen , 2 deelen mer. pl. . , 1:16 Wieland, Agathon en Diogenes, 5dfelenmetpl. 7: 5 Leven van Jofeph den 2jen, met het Porirait. 1:16 Feytb, Julia, met p!. . . . 2:4 " Mengelwerk met pl. . . 2:4 Soldaat van Fortuin, 2 deelen met pl. . 1:16 Fielding. Historie van Jofeph A^diiesfen, 2 deelen met pl. . . . . 1:16 — Levea van Jonathan Wild. . . I: .5 Het lijden van den Jongen Wenhsr, pl. 1: jjj Wertherir. . . . -m Marmoncel, incas, 2 deelen. . . 2: 8 De W:tte Cephalide. . . . 1:5 Oefferfchool der Viouwen, 2 deelen. . . 1:16 Buurs der Vrouwen, met pl. . . -;i4 Voltaire, Prinfes van Bab'jlon. . . ...14 Gesner Tempel van 'c Gevoel. . . Gevallen van Cyrus, 2 deelen. . . Hl6 De ongelukkige Amfterdammer. . . . ,n$ De olijke Boer of hef kiugtig leven van Bartel Barrelz. . . . . De Man in zijn uiterfte Naruurkrachren. .; 16 Bosfu, Reizen door America, 2deelen, met pl. 1:16 Leven van Mevrouw d'Eon: . . . : 14 Be laatfte Hsrloifa, 2dïelen, met p'. . . 1: .5  Leven van den Utrechifchen Frederik. . . .:i De Zweedfche Robinfon, met pl. . . i: s De. Silefifche a deelen met pl. . . i : id Gefchiedenji van een Neger. . . -.: 8 Wagenair Sieraden van Amfterdam met de kaart, i: 8 Gedenkboek van AmSlerda-a . met pl. . . i: 8 Seis aan Nederlands Zeehelden,met agt Portraitea. 1 :i6 Ludeman, Triumph- Zaal handelende over de Astrologifche Voorzeggingen, 3 deelen. . 3:12 . — Kroonwerk of Laatfte Eeuwbazuin van Asirologifche Voorzeggingen. . . 2:18 ■ Goudmijn van Astrologifche Voorzeggingen. 1:10 Nagelaten Brievetas. . . . 2:8 Arias der 17 ProvinciO'n, met afgezette kaarten h.e.b. 3 : 15 ——' van geheel Duitschland , met afgezette kaarten, h. e. b. . . . . . 4:15 Vondel Palamedes, met pl. : . . I* g {B quatto, met pl. . . . 3 '• ■ • Tor cel des Menfchen levens, met pl. 1:16 Altaar Geheimenis. . . H-Tfi Heldir.ne brieven. . . . 1:16 - . .■- Virgilius in Profa. . . . 3: 10 (Leven van) met het Pomait. . . • :i8 Hondius, over de Optica en Perfptftiven. . 1 • 16 Klaarbout , Mofes aloude SchaduwJeer , met 6 fraaje plaaten van S. Fokke, in 4to. . 4: ■ Srruijk, Inleiding tot de Algem. Geographie en Sterreku'ide, met plaaten; in 4to. . 4-.15 Vervolg van de Befchrijving der Staanderree, met plaaten, in 410. . . ' 3:15 —— Uitrekenen der Kaufen, in 4to. . 2: De A-tz der Moeders. . -:i<5 ' ScnefFer, over de Zitkrens der Schaapen. . *: 11 Partefon, Natuurkundige Aanmerkingen over de voordtéeling der Dieren en Gewasftn. . • : 18 Clutiuin, over de Huishouding der Beier. . . :i2 Wiersma, Schatkamer der Kooplieden; met een Aanhatigzü door L. van OUffen. . -: 18 P. Sacerac, Beginfelen der Franfche Spraak. . -: 6 Vtamlng, Arkidi» van Sanrezaiius, n>ei plaaier/. 1:16 C. Bruyn, Bybelfche Mengeipoè'zy, mej plaaten en het Portrait van den Schrijver. . 2:10 ^ Het Leven van den Apostel Pauius. 1: 4