r m  01 2068 4634 UB AMSTERDAM  N3. (G1 481   MQLSTEINenKROÖNDORP; l OONEELSt&ï»   MOLSTEIN en KROONDORP, TOONEEL SPEL door Mf P BODDAERT. -te AMSTERDAM hj 13 E ¥EB: J. DOLL ■MD C CXC1V.   AAN D E , « E E R E N LEDEN VAN HET T O O N E E L-M INNEND GENOOTSCHAP ÜTILE et AMUSANT, Word  Word dit TOONEE L-STU K eerbiedig opgedraagen door HUN MED E-L I D. Mr. P. BODDAERT.  MOLSTEIN en KROONDORP. TOONEELSPEL.  VERTOONERSi molstein,^» jong Heer, minnaar "i fvan Sophféi kroondorp, bruidegom. j sopiiie, linde ns. De Ilr. lindens. *J v Ouders van Sophiei Mevr. lindens» - J wallens, Vriend van Molftein. lucas, Knecht van den Hr. Lindens; roosje, Kamenier van Sophie. roosje, dochtertje van Wallensi Het Tooneel is in Holland nabi) een Dorpi MOL-  MOLSTEIN en KROONDORP, TOONEELSPE L. EERSTE BEDRYF, Het Tooneel verbeeldt een zeer aangenaaiA tord, met bosfchaadjen en buiten-plaatzen vercierd. EERSTE T O O N E Ê L. roosje alleen, met een mand met bloemen. Zie zoo, nu ben ik eindelyk gereed. — Wat is het fmoorlyk warm! Ik geloof, dat de zon my zeer' verbrand heeft. — Deeze fchoone Roos is reeds verdord; foei! een fpin kruipt uit haare bladeren! — Weg! gy zyt niet voor eene bruid opgegroeid, gy zoudt by haar fchoon gelaat leelyk afïïeeken. — Gewis, dat beduidt niets goeds — doch waarom niet?Moet ik ook niet oud worden — niet fterven — Vroeg of laat? ■— Deeze gedachte valt my, in 't midA deri  a MOLSTEIN en KROONDORP, den der vreugde, als water over de leden. Wat deed ook juist deeze roos nu te dorren, en dan die leelyke fpin! — ik ben 'er recht boos om zy zeggen: de fpinnen zyn venynig. TWEEDE TOONEEL. roosje, lucas, ook met bloemen. lucas. Wel verdord is dat loopen! — Nu — bloemen te plukken, is een plaifier om dol te worden, en dat in die hitte! — Kyk, nu is de ruiker voor den bruidegom klaar. r00 sje. Een fraai ftukj toe Lucas, geef my die roos! Zie — deeze roos hier begint al te verwelken; ik heb ze weg moeten gooijen. — Toe lieve jongen, geef ze my! lucas» Hoe veel kuschjens 'er voor? roosje. Ja, dat zullen wy van avond wel vinden 5 toe —• geef maar hier, 't is immers voor de bruid,. lucas. En ik zeg, het is voor den bruidegom. roos'  TOONEELSPEL. 3 roosje. Foei,is u de bruidegom meerwaard? — datftyve ffeftige Heertje! — hy loopt even als of hy de fchout van 't dorp was. - Die roos zoude hein wat mooi ftaan! — ha! ha! ha! lucas. Ja,hy behaagt my ook niet veel; dat huwelyk zal net zyn als of men een narcis met eenpaarden-bloein paarde — doch laat ons maar geduld hebben. Onze domine zeide eens: dat de Hemel vereehigd heeft fcheiden de menfchen niet, en dat is wel de waarheid. roosje. Neen, waarachtig, de lieve hemel heeft ze niet vereenigd, die heeft Hechts toegelaaten datzy vereenigd wierden! — foei, het is flecht van Mevrouw dat zy dat ftuk zoo doorzette, en zeidde datzy nooit eeft ander huwelyk zoude permitteereu — en Myn Heer — ja dat is ook een ziel van potaard! luca s. Ja, Roosj e, my dunkt ik hoor het hem nog zeggen, maar kyk, toen was hy ook op de fles, dat de kolf in zyn hand vuur mogt worden, indien hy ooit tegens een ander zoon zeidde. 't Is even ofzy alle menfchen zoo wél kennen, dat zy juist de besten weeten uit te kippen.— Myn help! ik ken geen tiende part van de bloemen die 'er in de waereld zyn, en'eriszulk een groot ouderfcheid tusfchen een mensch en een bloem! A a . roos»  4 MOLSTEIN en KROONDORP, roosje. De bloemen verdorren en de menfchen ook! —ooh' daar raak ik weer aan 't mymeren — die dekfelfe roos! — toe, geef me de uwe maar. lucas. Gy zult my op 't laatfte nog zoo op den kop zit- ten, als onze Mevrouw Myn Heer doet roosje. Als je dat denkt, dan wil ik ze niet meer hebben, 'er zyn meer roozen. lucas. Ja maar zy Zyn niet allen gefchikt om een bruid te fleren, zoo min als alle meisjes om mannen gelukkig te maaken, roosje. Loop malle Jongen! (Zy neemt hem de roos af en locpt fchielyk ■weg.') lucas. Wacht, dat zal ik je betaald zetten. (Jry loopt haar fchielyk na.) DERDE TOONEEL. wallens, alleen. Hy komt uit zyn huis vooraan op het Tooneel, en zet zig op een tuin -bank neder. Ook hier maakt de hitte den mensch lusteloos eit traag. — Zelfs Rousfeau wordt hier verveelend! het is nu byua dertig jaaren, dat ik den dag zie aanbreeken, ondergaan, en —'er doorwandel, en dik- wils  TOONEELSPEL. 5 wils my zelve verveele, en als ik gelrorven ben znl 'er nog minder van my gelprooken worden, das van den harddraaver die gisteren dood gereeden is.— Op zyn zestiende jaar fchatryk te zyn, maakt den mcnseh op zyn twintigfte reeds, zoo niet naar 't ligchaam, ten minfte naar de ziel, ongelukkig. — De glans van het goud overfchittert dan het geeuwend fpook der zelfs-verveeling, dat achter alle een-toonige zin-vermaaken ftaat; gelukkig dat het lot myne ducaaten en my een juweel van een vrouw heeft toegedeeld, die dezelven nuttig weet te belteeden,en my het waar geluk leert kennen — nu; ten minden myne kinderen zullen nuttige burgers worden; — en dan ben ik toch ook niet te vergeefs geweest... (Hy fche/t;de knecht komt.) Frederik! — roep myn dochtertje! — Dit meisje ligt my na aan 't hart — een jongen kan 'er zig doorredden, hy kan kreupelbos- fchen doorkruipen,- en flooten overfpringen; maar waarom doemt de gewoonte de vrouwen tot zuchten, lyden, verlangen en verdraagen — totdat iemand haar zyn arm aanbied, om ze door den weg des levens heen te leiden? VIERDE TOONEEL. VALLENS, KOOSJE. KOOSJE. Hier ben ik, lieve vader! — gy had my immers laaten roepen? A 3 WAL-  6 MOLSTEIN en KROONDORP, wallens. Ja lief meisje! ik heb u den geheelen middag niet gezien — wat deed gy? koosje. Ik zal het u zeggen, vader! maar belooft gy my dan 'er aan moeder niet van te zullen fpreeken? wallens. Nu, ja! koosje. Zie daar ■— de kamenier heeft my deezendoekleeren borduuren, daar zal ik moeder mede vcrrasfen ais zy te huis komt. wallens. Dat is braaf! koosje. Gaat gy moeder haaien, vader? wallens. Ja kind, grootmoeder is beter. koosje. Zoo, dat is goed, dan zal grootmoeder nog niet derven. — Maar vader, gy moet immers ook fterven, en moeder ook — mag ik dan te zaamen met u fterven? wallens. Lieve kind, dat zyn dingen, daar gy nog niet om denken moet. koosje. Het zou my zoo akelig zyn, alleen in de waereld te  TOONEELSPEL. ? te weezen, net als toen ik laatst in het bosch verdwaald was en zoo bang wierd, wyl ik niemand kou beroepen. rT F D E TOONEEL. molstein, wallens, koosje. molstein. Waarlyk dit oord is verfraaid! — Nog maar weinige oogenblikken, en ik druk myn meisje aan myn hart, en dan yl' ik in de armen myner ouders — de hemel geeve dat ook daar alles gezond zy! —Het zal wel fcheemeravond zyn als ik daar kom, zy zullen my waarlyk niet meer kennen. Hoe verleegen zullen zy zyn, als zy een vreemd Heer zoo laat zien aankomen ! — Maar wie.... wallens. Molftein! molstein. Wallens, gy hier! wallens. Gy weder by my, van waarkoomt gy zóo fchielyk uit de lucht gevallen? molstein. Ik ben wel en gezond; leevcn myn ouders nog; zyn zy wel en gelukkig? A4 wal-  * MOLSTEIN en KROONDORP, wallens, Gisteren zag ik hen beiden nog gezond! — Ik reed hen voorby en ik behoeve u niet te zeggen,dat ik om u dacht. _ Maar ik vraag u nog eens hoe koomt gy hier zoo onverwacht? molstein. Ik kom trouwen; - gelukkig zyn in de armen van vnendfchap en liefde. wallens. Zyt dan zoo gelukkig als ik ben! — Kom hier Koosjel — Wat zegt gy van dit aanvallig kind? molstein, Is dit uw dochter reeds.» — Een kusch, lief meisje! — Ls de moeder ook zoo fchoon? wallens, Schooner! veel fchooner nog! maar vertel my t0?h eens ifegen Koosje) Nu Iieffle meisje, gaa weder naar uwe kamer, Arak kom ik by u. molstein. Ik zal: nadat wy de fchoolen doorloopen hadden en gy u naar Gelderland begaf, wierd ik door myn ouders op de Academie befreld. Gyweet, ik was toen een wilde losfe jongen, en kende de waereld niet —- ik was, met dat al, goed en opregt, en niet kwaad van inborst; dus meende ik dat alle menfchen ook zoo goed waren als ik: ik wilde de waereld zien. Zucht om uittemunten, en losheid voerde my van het eene vermaak naar het andere;  TOONEELSPEL. 9 re; in het kort; myn leven wierd ras eene af- Wisfeling van vermaaken, en myn gelaat droeg 'er alle de tekens van. In bedaarde oogenblikken zag ik wel dat deeze levenswyze myne geboorte, myne opvoeding, en myn verfland fchandeaandeed, doch ik had de macht niet, my van dezelve te ont- flaan. Diep viel ik, dit wil ik bekennen. Zy, wier vriendfchap my tot eere zoude kunnen verftrekken, beklaagden, of verachtten my. — Dus verlies pen de jaaren myner jeugd, dus bracht ik het geld door, dat door myne ouders befpaard was, om my tot een groot man te manken; dus was ik, bun eenige zoon! de kanker die aan de vreugde hunnes levens knaagde, ó Myn vriend! vergeef deeze traant waar berouw doet dezelve vloeijen En zy zal zoo dikwerf vloeijen, als de tooneelen myner fchande myne gclukkigfte oogenblikken ltooren. Eindelyk zag ik het eentoonige deezer fchyngenoe, gens; het ontzaglyk einde van zommigen myner med-. gezellen bracht my tevens tot nadenken, , Toen, — toen leerde ik Sophie Lindens kennen; - kennen en beminnen was één oogenblik. Haare moeder was een dier behaagzieke vrouwen, die voor den ouderdom fidderen; zy zocht boven de dochter uittemunten. Haar vader!... nu hy is een goed mensch! Het meisje was gevoelig, en vatbaar voor huisfeJyk geluk; Op eenen fchoo- nen zomeravond, (het zal nu heeden twee jaareu A 5 wor_, .  ro MOLSTEIN en KROONDORP, worden) zat ik , hand in hand, met haar onder gindfchen eikenboom , alwaar haar ouders woonachtig waren. — Zoud gy met my gelukkig kunnen zyn, zeide ik? — ik kan het niet anders dan met u zyn. — Ras was een eed van eeuwige trouw, met een kusch verzegeld, het gevolg. — Dan de middelen tot beftaan ontbraaken, zy had niets als eer en fchoonheid, ik was, als een dartel kind, over het gewigtigfte tydvak mynes levens heen gefprongen. — Toen zag ik eerst de grootheid van myn ongeluk, en myne buitenfpoorigheden griefden my met knagend naberouw. — Eenzaam en wanhoopig zwierf ik rond; myne fchynvrienden hadden my verlasten, en myne waarevrienden had ik verlaaten! — Als een dief moest ik my voor myne fchuldeifchers verbergen. — In deuuren, die ik eenzaam op myne kaamer doorbracht, was het denkbeeld aan Sophie myn eenige verkwikking, myn eenige hoop. — Eindelyk raakte ik met een braaf man in kennis. Hy zag dat myne gebreken niet onverbeterlyk waren —hy beklaagde my, maar haatte my niet. Hy redde my zoo veel hy kon, hy gaf my bezigheden; ik leidde my op den koophandel toe; een geregelder leevenswys, beter uitfpan'ninsen brachten den blos weder op myne kaaken, en verjeugden myne trekken; de hoop op Sophia's bezit begon, even als de eerftc glans des dageraads, door de nevelen heen voor my tefchyuen, —en de  TOONEELSPEL. Ir de natuur was weder fchoon voor my. Eindelyk kreeg ik fchielyk gelegenheid om naar Londen te gaan. By dit groot, vry en edel volk, bevlytigde ik my; ik wierd ryk, — myne ouders fchonken my vergiffenis en zegen, — ik hoorde dat Sophie nog ongetrouwd was — en nu kom ik haarmyn geluk enrykdommen aanbieden. — Woont zy gintsch nog? Daar gintsch, waar die vergulde vlaggetjes boven dS boomen uMeeken? WALLENS. Jongen lief! ik ken waarlyk niemand van de buuren. Morgen avond is hier ergens een dansparty, dit is hier wat zeldzaams; doch ik weet waarlyk niet waar en waarom. — Maar ik moet u een ontwerp mededeelen dat my daar met de vlugheid van een kogel infehiet. Myne vrouw is eene tant foit peu fcavante; 'er is hier in de buurt een plaats te huur, kom hier met uw vrouw woonen! De groote waereld is voor ons geen duit waard; des zomers zullen wypooten, planten, het land bouwen, plans maaken, gefichtspunten fchilderen. 6 Het is zoo zalig voor een vry man, van de vruchten te eeten, die hy zelve geplant heeft, terwyl de fidderende ftaatsman overdenkt waar hy zyne goederen zal bergen, als het gevaar daar is! — Des winters zullen wy muficeeren, elkander iets voorleezen, prenten zien, of een kaartje fpeelen — en, als het buiten flormt en waait, ons by een fmookende punchkom  ï3 MOLSTEIN en KROONDORP, kom vrolyk maaken in het midden van onze kinderen — tot wy zoo zachtjens, zoo ongemerkt, als de kabbelende droom die voorby onze wooning 'vloeit, aan het eind van onze levensreis aankoomen. — Wat zegt gy, behaagt u myn plan? molstein. Het geluk zelve fcLynt het ontworpen te hebben. Ik accepteer het, de ftad ligt hier naby, in een oogenblik zyn wy aldaar. — Nu, vaarwel! morgen kom ik uw vrouw zien. Dat de vriendfchap nu voor de liefde zwichtte! — Ik vlieg naar myn meisje, en van daar naar het dierbaare vaderlyke huis, wallens. Vaarwel! tot morgen. ZESDE TOONEEL, wallens, Een vriend gevonden, die my in myn eerde jeugd reeds dierbaar was! - Toen laatst de Aloë bloeide, zeide men, dat is zeldzaam! — dit is nog veel zeldzaamer, maar men let'er zoo niet op; — welk een vrolyk verfchiet zal deeze nieuwe verbindtenis opleveren ! — doch laat ik my niet te veel verblyden, de hoop word zoo dikwerf door het genot bedrogen. Einde van het Eerfle Bedryf. TWEE-  TOONEELSPÈL. 13 TWEEDE BEDRYF. Een kamer in het huis van tien Heer Lindens^ met festons verperd. EERSTE TOONEEL. tüCAS, RoosjE, welke bezig zyn eenig huisraad met bloemen te verperen. Ik weet niet Roosje! — toen laatst onze kosters zoon trouwde met Aagje — was alles zoo grootsch niet, als by deeze ryke lui, — en — egter hadden wy toen meerder pret.—Wy verbeeldden ons, hoe wy ook eens trouwen zouden, hoe dan al de jongens en meisjens ons zouden komen geluk Wenfchen en bloempjens brengen. — Wat was alles toen ichoon ! — Toen de avondzon door het lommer fpeelde, en de vogels zongen, was dit alles (ten minden zoo geleek het,) fchooner dan anders,-en toen kwamen ons de traanen in de oogen, zonder dat wy wisten Avaarom, ten minden my! — maar nu is *er geen zier vreugd by de bruiloft. ~ De bruid.... ROOSJE. Ja lieve Jongen! dat moest gy gisteren aVond gezien hebben; ik kwam haar heur bruiloftskleed brengen, Kroondorp zat met myn Heer in den herberg, zy  14 MOLSTEIN en KROONDORP, zy zat, zonder licht, voor haar vengfter naar de maan te kyken. — Hier is uw bruids-kleed,Mejuuer! Zeide ik. Leg maar neder,zeide zy, zonder 'er eensna te kyken, en de traanen ftonden haar in de oogen. Ja, toen begon ik ook te huilen, — het is zoo een lief meisje! ik heb zoo veel van haar geleerd. lucas. Nu, nu de Hemel zal immers voor haar wel zor*en, maar het is flecht dat de ouders zulk een meisje dwingen. Wat is het dan goed dat onze ouders ons huwlyk zoo gaarne zien. Wagt willen wy hunne gezondheid eens drinken? Myn Heer heeft hier nog een fles laaten ftaan. roosje. De gezondheid onzer ouders! (zy brengt het glas aan Lucas.) lucas. Dat de Hemel hen fpaare! roosje. Dat zy lang vreugd van ons huwlyk beleeven! lucas, hy zet het glas neder en ziet haar aan. Lief Roosje! r o osje. Lieve Lucas! (Lucas wil haar omhelzen, dochzy wederhoudt hem) Stil, daar hoor ik Mevrouw! lucas, opvliegende! Dat dekfelfe vrouw - mensch! £_  TOONEELSPEL. 15 TWEEDE TOONEEL. Mevrouw lindens, lucas, roosje. Mevr. lindens. We, nu, mes enfans.'hoe gaat het? — Diedeur is waarlyk charmant verfierd! Juist zoo heb ik eens een bruiloft te Parys bygewoont— Daar was alles ook met leevendige bloemen decoré. Foei, al da.C klatergoud en die verfierfelen zyn zoo burgerlyk! lucas. Wel Mevrouw, dat vind ik niet; want de gerneene man, die geen verzierfel kan betaalen, plukt bloemen, even als gy, ea die ftaan hem ook veel beter aan. Mevr. lindens, gemaakt. Nu, dat is tot zoo ver. roosje. Lucas! ik weet ook niet, waar gy va» fpreekt. Mevr. lindens. Laat hem zig ookeensdiverteeren, daar myn Dochter zulk een important huwlyk doet. lucas, ter zyde. Ja, 't is wel een huwlyk om zig by te diverteeren! Mevr.  ï<5 MOLSTEIN en KROONDORP', Mevr. lindens. Roosje! hoe zal myn dochter zig heden laateii kappen ? ROOSJEj Ik weet het niet, Mevrouw! ik geloof niet, datzy daar nog aan gedacht heeft. Mevr. lindens. Juste ciel! nog niet eens daar a&n gedacht! — Nu,die boeken van Mr. feith en Madame post,die weeten wat! — die daar aan komt, moet alle brilUanté cerclés maar vaarwel zeggen. — Lucas I hebt gy de //jy/taftV-kaartjens rondgebracht ? LUCAS. Ja, Mevrouw! Mevr. lindens. En hebben zy allen geaccepteerd* Lucas , [pottend. Ik verfta Mevrouw niet. Mevr. lindens, met gemaakte deftigheid, Of zy allen koomen? lucas. Allen, behalven die vreemde... ei hoe hiet hy ook.,, Ja ,Wallens, die daar ginds by de kruislaanwoont,die heeft het kaartje niet eens ter deeg geleezen. Hy gaf het my wederom, en zeide dat hy, rioch zytte vrouw, op danspartyen gingen. Mevr. lindens. En had gy dan uw Livrey nfet aan ? Lil-  TQONEELSPELi i7 lucas. Neen, Mevrouw! Livreyen en Wapens ranken immers uit de mode? Mevr. lindens. Wel men zou zeggen! — Maar, mogelyk heeft de man geen education genoeg gehad , om zig op zulke partyert te maintineeven! luc ASi Ja, ik keu den man niet, Mevrouw I DERDE TOONEEL. De Heer lindens, Mevrouw lIndens^ lucas, roosje. De Hr. lindens , met een verfierde pyp tri den mond. Lucas hebt gy nu nög de lyst van den kok niet? lucas. Neen, Myn Heer! ik moest immers dé gasten ■ Verzoeken? De Hr. lindens. En moest 'er dan niet eerst gezorgd worden, dat , de gasten wat te eetén hadden? — zeg! Mevr. lindens; Maar myn Hemel, mon cher! — móet gy dart :alles door uwe lompheid bederven? — Hier terooB ken  r$ MOLSTEIN en KROONDORP, ken, cn de bloemen, die ik met den uiterften fmaak heb doen plukken, te bederven, en dan nog met zulk een boeren pyp! — Ik hoop immers niet dat de bruidegom dit gezien heeft? De Hr. lindens. Of hy 't gezien heeft, weet ik niet.—Toen ik van morgen de baan opftuitte,— kreeg ik deeze cypvan den ouden Castelyn, (een braave kaerel die by 't kolven grys is geworden, en met den grootften liefhebber Qjiit opfpeelt.) Daar Myn Heer (zeide hy)rook daar uit op de bruiloft. — Ik wensch uw dochter zoo veel geluk als ik van myn leeven lïreepjens vry heb gehad. Mevr. lindens. Wel mag men zeggen, dat 'er altyd ongeluk by geluk koomt. Zoo veel reden als ik morgen zal hebben, om my over de brilliante party van myn dochter te verheugen, zoo veel reden zal ik ook hebben om my over myn man te fchaamen. De Hr. lindens. En ik fchaam my, dat gy tegenwoordig onder de groote lui hier om flreek net te pas koomt als een uithangbord in een kabinet met fchilderyen. Duizendmaal denk ik, ik wil de lui niet langer bedroogen zien , en dan eens fyn vertellen, hoe gy eigenlyk die zotheden hebt aangewend. Mevr. lindens. Doe zulks mort cher! maar ik geloove dat uwe wy-' ze  T O O N E E L S P E L. t9 ze van vertellen zelve de zaak ongelooflyk maaken zal. De Hr. lindens. Nu, dat zullen wy zien! lucas, binnen toornende. Mevrouw! de kapper is 'er. Mevr. lindens. Ik zal by hem koomen. De Hr. lindens. En ik zie wel, dat ik best zal doen zelve naar den kok te gaanl VIERDE TOONEEL. lucas, roosje. lucas. Ik heb eens in het zeisterbosch een roos onder de distels zien groeijen, — maar het is wonderlyk, ik zie onze Juffer nooit, of ik denk om die roos. roosje. Stil, ik hoor haar! lucas. Ik gaa myn livrey aantrekken. B a FTF-  so MOLSTEIN en KROONDORP, VTF D E TOONEEL. roosje, sophie. s o p hi e. H oe laat is het, Roosje? roosje. Omtrent twaalf uuren, MejufFer! sophie. Nog driemaal vier- en- twintig uuren! — doch de Hemel wil het zoo! Ja, dan is myn lot beflist - voor altyd beflist. roosje. Liefde Juffer! bedaar, gy zegt immers dat de wi! des hemels goed is, — wie weet waar het geluk Verborgen ligt? indien Kroondorp uw waarde leert kennen, moet hy u immers beminnen ! sophie. Lief meisje, — ik gevoel voor hem alle die hoogachting, welk een meisje aan den man verfchuldigd is, die zyn lot en geluk met haar dcelen wil. Maar beminnen kan ik hem niet. r oosje. Maar lieve Juffer! waarom gaf gy hem dan het jawoord ? so-  TOONEEL SPEL. 21 sophie. Uit kinderlyke gehoorzaamheid. Ik wist niets tegen den man in te brengen, dat hem myne hand onwaardig maaken kon. — ö Dat de hemel my dat geene, het welk men fchoonheid noemt, nietgegeeven had, ik zon zoo gelukkig geweest zyn! roosje. En gy kunt het nog zyn! — Moogelyk vreest gy het ongeluk daar, waar het nimmer zyn kan, s opiiie. Nu, dan wil ik den wil des Hemels volgen, wachten, lyden en verdraagcn, en dan — dcbclooning .vorderen. roosje. Wees nu dan iets vrolykgr, — zie hier de roos voor uw hair tegens morgen. Hoe bevalt zy u ? s o p h i e , de roos aanneemcnde. Een fchoone bloem , doch haar doorns fleeken my, — nu, deeden zy het niet, de roos was ook niet volmaakt* roosje. Eén oogenblik , en ik fchenk u de roos zonder doorns ! (Sophie geeft haar de roos, zy treed met de-zelve aan het vengfler, terwyl Sophie de verfierde meubelen beziet. • Zy ziet door het vengfler heen ter zyde.) Hemel daar is hy! — Wat nu! — (ver- fchrikf) Juffer gaa fchielyk naar uwe moeder B 3 »k  22 MOLSTEIN en KROONDORP, ik vergat u te zeggen dat zy reeds lang naar u gevraagd had. sophie. . liet is wel. Ik zal gaan. ZESDE TOONEEL. roosje, alleen. O ngelukkige juffer! nu genaakt de grootfie proef. Als hy haar maar niet ongemerkt in de armen loopt — haar niet in den tuimel zyner vreugd van fchrik doet flerven. Ik hoor hem reeds, — dat Lucas ook zoo zot is! — Nu, hy kent hem niet. ZEVENDE TOONEEL. molstein, roosje. molstein. H a! ook nog gy hier! —— alles, alles vind ik weder wat my genoegen kan geeven, ook ik zal onuitfpreekelyk gelukkig zyn! — Hoe vaart Sophie, is zy te huis? Waar is zy? ik wil haar verrasfen! — Maar gy beeft, gy zyt bleek! — Zy is immers wel? roosje, ft am er end. Ja, zy is — wel. — Maar! — Ach, ik bid u in 'shemels naam, vertrek! mol-  TOONEEL S. PEL. 23 MOLSTEIN. Ik vertrekken? — Ik? — Neen thans kan ik haar fchatten aanbieden, en voor ecuwig de haare zyn. Wat.... ROOSJE. Hemel! ACHTSTE TOONEEL. SOPHIE, MOLSTEIN, ROOSJE. MOLSTEIN. Sophiel Zy geeft een r aanwen gil, en valt in zyn arm in flaauwte. Sophie ! — wat deert u , (hy zet haar in een armfioel,) neen! dit is geen toeval van vreugde. — (tegen Roosje) Wat is hier gebeurd? — gy zult het my zeggen.of... ROOSJE. Zy is voor u verlooren! MOLSTEIN. Hy treed weder naar Sophie. Verlooren? — zy leeft immers! — Sophie! Sophie! bekom; r— laaten myne brandende lippen u doen herleeven. — Hemel zy bekomt; zy leeft. — En wy zyn gelukkig! B 4 so-  24 MOLSTEIN en KROONDORP, sophie, flaat de oog en op met een diepe zucht\ Roosje, ter zyde. Ik zal myn Heer gaan roepen. molstein. Maakt die verrasfing u fpraakeloos, Sophie? — 6., Thans kan ik my beroemen u verdiend te hebben. Als des nachts de pen zomtyds my uit de hand viel, dan dacht ik aan u, en was weder zoo wakker, zoo bekwaam tot myne bezigheden , als of ik by een fchoonen lentemorgen ontwaakte. Ik had geenbeeldtenis van u, maar uw beeld was overal by my! — het lonkte my toe by elke goede daad die ik deed, Deezenring, met hairomfierd, verliet ik nimmer! sophie. Ach{ molstein. Nu fpreek. — Ben ik uw vriend , uw minnaar niet meer? sophie, verbergt haar gelaat in zyn boezem. molstein, Zyt gy my ongetrouw? sophie, ligt haar hoofd op, fchud het zelve, en zygt aan zyne voeten. molstein. Nu wat 'er ook gebeurd zy, zeg het my! — Wee den  TOONEELSPEL. 25 den fterveling, die u niet vergeeven kan. — Geef uwen boezem lucht! SOPHIE, Ik! — ik.,., MOLSTEIN, Nu! SOPHIE. Ik ben — de bruid! MOLSTEIN. De bruid? — (Hy ziet rond,') ja het is zoo. —• SOPHIE. Ik dacht u nimmer weder te zien. MOLSTEIN, ftaat bleek en fpract* keloos. SOPHIE. • Vergeet my! — Maar vergeef het my! MOLSTEIN. Nimmer! ik zie nog dat gy my bemint. Hier is geen vergiffenis noodig! — de bruid flechts, — gewis door dwang! ö, 'Er is nog niets verlooren. — Schep moed, Sophie ! gy zult de myne zyn! — de myne voor liet oog des hemels en der menfchen! — of het vermoogen der liefde is als dat van een ftruikroover, die flechts vrouwen en kinderen afzet. — Kom, hemelsch meisje! dat ik op nieuw den eed der liefde op uwe lippen drukke, — om eeuwig de uwe te zyn. — B 5 so-  z6 MOLSTEIN en KROONDORP, sophie. Hou op! Hou op — uwe kusfchen branden als vuur! ach! (Zy zeigt weder in den floel neder.) NEGENDE TOONEEL. kroondorp, sophie, molstein, Mevr. lindens en de Heer lindens. molstein. D it is dan de bruidegom ? kroondorp. Gy weder hier Myn Heer! — waarlyk gy koomt wat laat om uwe rechten te doen gelden! — ik zoude u raaden maar ftil weder te rug te keeren. molstein. Dit zoudt gy doen? — Ja, dat geloof ik! doch Myn Heer ! haar leven is ons beiden heilig, draagen wy haar in een ander vertrek! — eer zy om ons het beiterft, en dan, — dan zult gy in my den man vinden, die met haar alles wil derven. kroondorp. Wel aan! (Zy draagen haar in den floel van 't Tooneel af.) Mevr. lindens, fchielyk binnenkomende, volgt hen met Roosje. Mevr. lindens. Maar ciel! wie kon dien man ook juist nu te huis ver-  TOONEELSPRL. a7 verwachten? Cestun malheur! (Zy gaat in V andere vertrek?) De Hr. lindens, met een kolf in de hand inkoomende. Kolf aan ftuk! myn dochter in flaauwte! — Ja nu Molftein de baan opftuit, mag Kroondorp zyn bal wel opbreeken. — En ik mag den kok wel weer gaan afzeggen! (Hy gaat in V andere vertrek.) Einde van het Tweede Bedryf. DER-  23 MOLSTEIN eiï KROONDORP, DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL.. MOLstein alleen. (hy wandelt eenige oogenblikken droefgeestig heen en weder.) Ik dacht weder gelukkig te zyn; — ik dacht weder ïiaar m-yn ouders te keeren, en de rimpels, die de losheden myner jeugd op hunne wangen gedrukt hadden, door den kusch van hunne fchoondochter te zien verdwynen. — Ik dacht reeds hoe myn ou-. ders naar elk rytiiig luisteren zouden, of het ook dat was, waarin ik haar in hunne armen voerde. — Ik verbeeldde my reeds , hoe myne moeder haar zoude beminnen — hoe zy myne moeder in haare huislyke bezigheden zoude behulpzaam zyn! — Ja! wat ongeftoord geluk verbeeldde ik my niet! —doch de hemel zegt neen ! gy zyt nog niet genoeg geftraft, — Zie nog eenmaal het geluk, dat gy verfpeeld hgbt« — ó Hemel, ik verdiende uwe wraak! — doch ik kan, ik kan dezelve niet draagen. — (na. eenige oogenblikken.) Zy mint my, ja zy bemint my nog, en ik zoude haar als het ftandbeeld des gedulds in  TOONEELSPEL* 29 in den arm van een ander zien verkwynen , die na een kort genot mogelyk reeds van haar walgen zal. — Neen, de myne moet zy zyn, of de orde der natuur zy omgekeerd! v TWEEDE T 0 0 NE È Z. Mevrouw lindens, molstein» Mevr. lindens. Myn Heer! ik ben uwe dienaresfe, uwe komst ik waarlyk zoo onverwacht — dat ik geheel Stupefait ben. molstein. Gy hebt dan eindelyk Mevrouw een kooper voor het geluk uwer dochter gevonden, het welk gy zoo lang reeds te koop geveild hebt ? — ik kwam u geluk wenfehen.' Mevr. lindens. Maar, lieve jongen! wie dacht ook dat gy Immer zoudt wedergekoomen zyn, — de jonge lieden maaken zoo veel amourettes, als zy maar een jong meisje zien, dat 'er wel uitziet, en dan zien zy weder eene andere, en vergeeten de eerfte. molstein. Neen, Mevrouw! ik vergat haar niet en zy vergat my niet — de hemel hoorde onze eeden, maar dé  '30 MOLSTEIN en KROONDORP, de plechtigheid heeft dezelven nog niet bekrachtigd. — Thans hebt gy den band van een gerukt die de hemel geknoopt hadï, gy zyt, als de dief, die in den middernacht rondzwerft,in ons onderling heiligdom ingebrooken , en hebt ons geluk geftoolen , zonder dat zulks het uwe waarlyk verrykte.— Doch wat kan u dit fcheelen ? Gy zult prachtig gekleed in haarerytuigen rondryden, en {fchamper ïagchentT) lieden, die u niet kennen, zullen dezelven voor de uwe neemen. Mevr. lindens. Maar mon Cher, bedaar!... molstein. Bedaar! — 't is wonder dat gy my niet verzoekt een huwlyks gedicht temaaken, en het op de bruiloft voor te leezen. — Nu Mevrouw, ik kan , ik wil niet langer met u fpreeken. Zie uwe dochter in de armen van haar ryken minnaar verkwynen, laat het verdriet haare wangen verbleeken. — Zie my door het noodlot getroffen, eenzaam rondzwerven, zoo niet een fchrikkelyker gebeurtenis een einde van myn leevenjnaakt. — Maar denk dat onze geesten, eenmaal vereenigd, als het vuur des hemels over u zullen Maan! — en dat onze fmarten u in de eeuwigheid zullen volgen, tot dat zig de rechtvaardigheid des eeuwigen in mèdedoogen verandert. Mevr. lindens. Hou op! Ceft un horreur. m o f  T O O N E E L S P E L. 3* molstein. 't Is waar gy zyt niet gewoon deeze taal te höoren, Mevrouw! doch ik eisch, voor uwe dochter en my dat geluk wederom dat de hemel ons gegeeven heeft. — Bedenk wat gy doet, Mevrouw! de tyd is kort — maar het is nog tyd, bedenk u. DERDE TOONEEL. Mevrouw lindens, alleen. jf'etouffe, kon hy ook op een ongeleegenertyd koomen, — ik weet niet hoe ik my in deeze fac keufe zaak redden zal. — Moogelyk volgt 'er nog wel een duè'1 of een doodllag. — Nooit is my zoo iets in myn leven overkoomen. VIERDE TOONEEL. Mevrouw lindens, De Hr. lindens» Mevr. lindens. Myn lief! hoe goed is het dat gy koomt. — Zie ons beiden in een groot embarras, hoe zullen wy ons uit deeze facaeufe affaire redden? — Laat ons zitten.... De  32 MOLSTEIN en KROONDORP, De Hr. lindens. Wel nu, ik zit al! Mevr. lindens. En dan bedaard overleggen hoe wy het fchikken zullen. De Hr. lindenss Tot je dienst. Hoe vaart Sophie! is zy ai beter? Mevr. lindens. Ja ik heb haar wat Hofmansdroppels gegeeven; Gy kunt begrypen, dat haar dit onverwacht gevai zeer toucheerde. De Hr. lindens* * Zoo! Nu (hy drinkt') haar beterfchap!' Mevr. lindens, ter zyde. Ach, altyd die exeerahle wyn... (hard) maar hoe zullen wy het toch fchikken, hier dient een wys overleg? De Hr. lindens. Ja (hy drinkt) het is my om 't even! — Zy zyn beiden ryk — maar, als ik my wel bedenk heeft Molftein de nader. Mevr. lindens. Maar, hemel, hoe zullen wy het dan met de Heer Kroondorp Hellen, die reeds zoo veel depenfes gedaan heeft j en zoo veel egards voor haar heeft. De Hr. lindens* Hoor, Truitje! — Jy hebt dat met kracht en geweld doorgezet. De jongen ligt fchool, en de op^ voe-  TOONEEL SPEL. 33 voeding van liet meisje heb ik aan 11 overgelaa-ten, — dat was myn fpel niet; maar toen het meisje ter aanteekening zoude ryden, heb ik het wel voorzien , dat 'er iets gebeuren zoude. Zy wierd zoo wit als een billiard-bal, —ikzeide: nu, wüjeniet, fcheid 'er nog uit \ — Maar toen kwam gy, en leidde met een franfche aardigheid haar hand in die van den Bruidegom, en toen moest zy wel Qhy drinkt} welftannshalve. Mevr. lindens. Maar de Heer van Kroondorp!' —. De Hr. lindens. Ja als ik in zyn plaats was, zou ik maar prefenteeren, en de kaarten ucdergooijeii, want hy koomt juist te pas als een leege fles by een harddraavery. (//y drinkt') Wilt gy niet een glas wyn, gy zyt onttelt? Mevr. lindens. Ach man ! — het is altyd niet met drinken te doen; als hier nu eens eenduël, een doodllag uit voortkomt? De Hr. lindens. Kom! kom! gekheid, het leven is veel te pleifierig om het zoo maar te verfpeelen, om een mooy meisje, — 'er is immers geen hand vol maar een land vol, — het zyn beiden een paar bolletjes, — zy zyn teegen elkaar opgewasfen, — en ik verwed een anker wyn, dat zy, als het 'er op aan komt, C bang;  34 MOLSTEIN en KROONDORP, bang voor elkaar zullen worden. — En geeven zy elkaar al eens een brui, nu dan heb ik nog geld om den Chirurgyn te betaalen. Mevr. lindens , opftaande. Ik geloof al deed men een reis au tour du monde , dr.t men nimmer zulk een mensch weder zoude vinden, — niets, niets is met u aan te vangen, als het geen herberg raakt. Wat is 'er met u te fpreeken, 'als het geen paarden, of flesfen betreft? Hebt ge ooit iets gedaan dat ectat maakte ? De Hr. lindens, opftaande. Niet? — Dan is uw memorie waarachtig kort. Heb ik u niet van wolle - naayfter tot eene Mevrouw gemaakt? Mevr. lindens. Gy zyt een zot! een man zonder culture, zonder fentiments, — die onverfchillig aangaande zyn eigen dochter is — het zal best zyn, dat ik naar domiue ga, die zal dat wel weeten te arrangeeren, — voor my ik weet geen raad, maar wie weet wat 'er in myn afzyn gebeurt! De Hr. lindens. Nu gaa uw gang! (hy drinkt) — uw gezondheid! FT F D E TOONEEL. De Hr. lindens, alleen. TT . J-Jet is toch wonderlyk, hoe de menfchen zoo dwaas kunnen zyn, van zig om een vrouw zoo af te wur-  TOONEELSPEL 35 wurmen, •-* daar een ander alle desfeinen noodig heeft, om het inaar partie egale met haar te houden, — maar zoo zyn de pnge lui, en by myn ziel, zoo was ik ook! — als wy maar eens de lyfel in de handen hebben, willen wy al met vier paarden ryden, dan gaat de boel op de hol, — en men komt met een ftukkenden arm te huis. —(hy drinkiyMyvk .dochter zal trouwen, dit is zoo vast als een paal,— met wien? — Ja daar kunnen ze om trekken, het zyn beide goede jongens, ik kan 'er geen desfein ia geeven, — nu, het zal wel los loopen. ZESDE TOONEEL. kroondorp, De Hr. lindens. lindens. ïïoor eens jonge lief! — dat is een misfelyke hiilorie, gy zyt beide geen kwaade jongens, — gy lieden, moest die zaak maar onder malkander yiü< den, (wil je eens een glas wyn?) — het meisje is'er waarachtig ziek van , — myn vrouw vliegt uit de ftrengen, en ik kan 'er my niet meede moeijen! — Zie, (toe drink uit) ik ben altyd buiten grootgebracht, — ik heb weinig geleezen, dus kan ik daar geen raad in geeven. — Jy lui zyt beide knappe jongens, 'er zyn immers meisjens genoeg l Ca KROON-  26 MOLSTEIN en KROONDORP, kroondorp. Myn Heer ik heb den Heer Molftein reeds gefprooken, alles zal zig wel fchikken; doch een onbekende vraagt my eenige oogenblikken belet, zoud gy my het gebruik van deeze zaal wel voor eenige tyd willen vergunnen. lindens. Tot je dienst! — jonge lief! — datmistniet! Hoor als gy my noodig hebt, dan laat mymaar roepen, ik gaa eens een pyp in het tuinhuis rooken! — en als gy verder iets behoeft, dan commandeer maar.— kroondorp. Ik zal zoo vry zyn! lindens. Adieu, tot ftrak! ZEEVENDE TOONEEL. kroondorp. In de burgertwist van voorige jaaren was ik in een fchermutfeling ingewikkeld, - kogels fnorden om myheenen, — een paard, door het vuurverfchrikt, wentelde zich aan myn zyde in het zand, — een jongeling viel doodelyk gewond voor myne voeten; toen meende ik, dat ik moed had? — ik was grootsch, vuur gezien te hebben, maar wat ben"ik nu? — Het noodlottig oogenblik der eer nadert, en ik poog vergeefs voor my zeiven te verbergen dat ik 'er  TOONEELSPEL. 37 'er voor zidder! ~- Nu ik zal echter den wenk der eer volgen, ik wil de fchande van in eiken kring der faamenleeving, als een verftooten bruidegom befchimpt te worden, niet overleeven, -- maar indien bet geluk my begunftigt? --- Hy is een eerlyk braaf man, wiens aanblik alleen zyne vriendfchap aanbeveelt; hoe? Zoude ik dan rust hebben wanneer ik hem aan myne voeten nederlloote, en daardoor my- nen wensch vervuld zag ? Zoude de fchim van den vermoorden niet als een fpook voor myne verbeelding zweeven? —En echter het meisje is zoofchoon, zoo beminlyk! zy heeft my hoog geacht, doch zal my dan nimmer kunnen beminnen! — Nu verdwynt de harsfenfchim der eer, zy verdwynt als de wufte pogcher, wanneer hy zyn man vindt! A GT S T E TOONEEL. LUCAS, KROONDORP. LUCAS. Myn Heer! de vreemde Heer is daar! KROONDORP. Dat hy binnen koome! NEE- C 3  SU. MOLSTEIN en KROONDORP, NEEGENDE TOONEEL. kroondorp, wallens. wallens. Ik heb de eer niet by u bekend te zyn, Myn heer.' doch de Hr. Molftein was myn vriend reeds voor twintig jaaren, hy verzocht my hem, in de noodlottige gebeurtenis, die u beider lot beflisfen moet, te vergezellen. —Vriendfchap en menfchenmin dreeven my herwaarts, om u eerst eenige oogenblikken over dit gewigtig ftuk te onderhouden. kroondorp. Molftein ontrooft my myn bruid, die ik zoo teder beminne, als hy haar beminnen kan. — Dit vordert bloed. wallens. Maar uwe bruid bemint u niet. Zy bemindde hem reeds voor dat gy eens haaren naam wist. — Wat kan nu het gevolg van zulk een bloedige daad zyn? Of belaaden met moordzucht en wraak, Hapt gyeen waereld in waar de drogreedenen, der eer wegwaayen als zomerftof — en de Rechter onverbiddelyk is, — of gy dwaalt als een moordenaar; een opzettelyke moordenaar, die geen recht opdeMaatfchappy heeft, de waereld rond; — of hoopt gy nog haar ook dan te bekooren? — Hoopt gy haar dan  TOONEELSPEL. 39 , dan uw bebloede handen toe te ryken, en haar over lhet lyk van haaren minnaar ter echtvereeniging tegeI leiden ? — Hier kunt gy u immers niet mede vleijen? KROONDORP. Ik heb moed! — myn eer is my dierbaarer dan l het leevcn, wat over my beflooten is moet eenmaal tgebeuren. — Over ons allen hangt een onverbiddeI lyk noodlot. WALLENS. Gy zegt moed te hebben. — Ja gy verbeeldt udit, een de waereld verbeeldt het zig, gelyk gy ? — Maar «Wilt gy uw moed bewonen? — wilt gy u ten top wan alle menfehelyke grootheid verheffen? Nu dan bbeheersch u zeiven, — en tart uw noodlot, wees ggroot in het grootfte ongeluk, dit kunt gy verwinnnen, en gy zult zeker gelukkig zyn! - Indien gy imcmers over een uur op uwen mededinger een volkonmen zegenpraal behaalt, wat zal dan uw belooning zzyn? Schande, vlucht,een wroegend geweeten,traar.nen van een ongelukkig meisje, en vervloekingen van titroostelooze ouders. (Kroondorp ftaat diep in gedachten) En gy waant het meisje te beminnen? — Nu, ;zoo gy haar met die hemelfche liefde bemint, welke ïzy verdient. — Maak haar dan gelukkig. KROONDORP. Wie zyt gy, myn Heer! C 4 WAL-  4o MOLSTEIN en KROONDORP, wallens. Wat doet myn naam tot de zaak waarvan ikTpreek? Ik wil, ook onbekend, uw vriend worden. kroondorp. Nu Myn Heer, daaden als deeze overlegt men eerst als zy gedaan zyn. — Ik zal doen dat de eer van my vordert, — binnen een kwartier uurs wagt ik u op 't veld by den grooten eikenboom, ikgaaom nog eenige noodzaakelyke fchikkingen te maaksn. TIENDE TOONEEL. wallens, alleen. daar de onflandvastigheid van het leeven, en het geluk! — de armen jongen! hy was nog kortlings zoo vergenoegd, zoo vrolyk, zoo vervult met zyn eigen geluk, dat alle menfchen gelukkig zouden geweest zyn, had het aan hem geftaan om dezelven gelukkig te maaken. — En nu, — nu is hy op den rand van dood en ballingfchap, en alle defchoonfchynende luchtbeelden verdwynen als een waterbel ! Zou 'er dan geen middel tot verzoening zyn ? Geen enkel middel meer. — Neen! Kroondorp (loot zyn'hart toe, en Molftein zal haar nimmer als met iyn leven afftaan. — Nu, zoude ik in hunne plaats niet het zelfde doen? — Zoude ik wel in ftaat zyn ■de 'lesfen, die ik daax zoo even gegeeven heb, te betrachten? — Daar komt het treurig offer der lief  TOONEELSPEL. 45 wallens. Lieve Molftein moedig!.... molstein. ó Hemel, zy komt I (hy leunt op de fchouder van Wallens.) TWAALFDE TOONEEL. sophie, roosje, wallens, molstein. sophie, in het opkoomen. Ik zal hier wel wat beter worden, de lucht is boven zoo drukkend, — en de hemel zoo onweerachtig, — het is my hier beter. molstein. Sophie, aangebeedene Sophie, hoe bevindt gyu? sophie. Ik ben zwak,.... zeer zwak, de hand des hemels ligt zwaar op my. — Molftein, wat moet'er toch van dit alles worden? roosje. MejufFer! ik ben flechts uwe kamenier, maar gy noemde my dikwerf uwe vriendin, — heb moed om u tegen het vooroordeel te verzetten! — en eena vrye keuze te doen. s ophie. ó, Die deed ik reeds voorlang! — Nietwaar, : lieve Karei? mol-  4 moedige. De kalmte. Karakters. De Bekentenis. De \Wederkeerige Ontrouw. Brief aaneen myner Vrienaden. Alzire aan Alfred. De Deugdzaams Zoon. IDe wanhoopende Gelieven. G. van beima, op last wan alba gevangen en onthalst, fchreef, daags voor tzyn dood , aan zyne Echtgenoote julia van botnia. IDe Achtbaarheid des Ouderdoms. Het Uurwerk. (Gabrielle Veere. De Avondwandeling. Het vertvolgde Huisgezin in Cairo. Uw Hart zy uw rechter. lEenige weinige Exempl. compleet zyn nog voor. Hianden. III. Beginzelen der algemeene oeffenende «heelkunde , door d. v. gesscher. Heelmeester , IDircBeur en Secretaris van het Genootfchap, ter bbe vordering der iieelkunde, te Amfterdam, Lid wan verfchcidene Maatfchappyen van PVeeteufchapfpen. Ey  Ey gemelde Wed. j. dóix, is gedrukt en te bekomen. Emma Corbet, Treurfpel. Tweede druk. Thomas Harly of de ManvanGevoel. Tooneellpel. Siegwart, Treurfpel. Klara van Hoheneichen, Tooneelfpel. Osman en Ophelia , Treurfpel, door m. v. zuylekom, mee een fr. plaat. Hugo de Groot in zeven Zangen, met portr. door 1(inkeles. Jacoba van Beyeren in vyf boeken, door a. v. overstraten. Evelina of de Intreede van een Jonge Daame in de Waereld, eene Engelfche Gefchiedenis, in 3 deelen. Siegwart eene Kloostergefchiedenis , door j. m. miller, 3 deelen met fraaije plaaten en vignetten. (Tweede druk.) Het Meisje van Kent. 3 deelen. Emma Corbet, 2 deelen. Karel van karelsberg of Tafereel der Menfchelyke Ellende, door c. g. saltsman, 6 deelen, in kl. 8vo. dit belangryk Werk geheel compleet, munt onder de beste Romannen uit, zo wel door de keuze der onderwerpen en eene toepasfing der geöeffendfte Waereld en Menfchenkennis, als door de meesterlyke wyze van behandeling; en behelzende, inzonderheid, eene menigte van ftoute en tevens zeer natuurlyke affchilderingen dier ellenden, welke alleen uit de wanbegrippen, dwaalingen en verouderde vooroordeelen der menfchen ontdaan, en dus de oplettendheid en behartiging van alle menfeheuvrienden overwaardig zyn. C. G. Saltzman , vervolg op karelsberg of over de Verlosfing der Menfchen van Ellende, 2 deelen. Grondbeginfelen der Zedekun- de in aangenaame Vernaaien, 2 deelen.     9