VOORBEELDEN VAM W U S H E I B.   VOORBEELDEN. VAN WIJSHEID en DEUGD, uit de geschiedenissen) mei VERMAANINGEN VOOR KINDEREN» DOOR JACOB FREDERIK FEDDERSEN, Predikant te Maagdeburg, te AMSTERDAM, Bv M. D E . B R U T N, i 7 8 6.   VOORBERICHT. J/Jtit zijn de voorbeelden van wijsheid en deugd, welke ik in de voorreede op de leerzame verhaal en uit de Bijbelfche geichiedenisfen, beloofde uit te geven. Ik heb mijn belofte des te gewilliger vervuld, dewijl verfcheiden Eerwaardige mannen, welke dat kleine fchrift beoordeelden, mij opwekten om mijn woord te houden. Veele der kleine gefchiedenisfen in deeze verzameling zijn uitvoeriger te vinden in mijne Berichten van welgezinde menfchen, Ik heb ze hier alleenlijk zo verhaald, ah zij voor kinderen het leerzaamst en bevatlijkst konden zijn. Anderen heb ik uit eigen oorfpronglijke fchriften anderen * 3 u;$  vi VOORBERICHT. uit foortgelijke verzamelingen voor de jeugd gefchreevin opgezocht. Bij deeze laaiflen heb ik meewaaien gevonden; dat den kinderen daar in voorbeelden van deugden rerhaald worden, die nog „iet voor hunne jaaren en krachten zijn; insgelijks zulke xedefpreuken en gedachten van wijze mantien, die bij alle goede zedekunde en groote wijsheid, welke daar in liggen opgejloo- ten, echter te diepzinnig te fcherp en puntig zijn, dan dat kinderen, zelfs wet alle ophelderingen ze in het regte licht inzien, en in haare eigenlijke fterkte gevoelen kunnen, alzo ik uit ervaring weet, dat dit alles in het vormen van kinderzieten een hinderpaal en gebrek is, zo heb ik mij daar voor zoeken te wagten, en met alle oplettenheid, ben ik echter misfchien niet vrij gebkeven van alle gebreeken. Ik heb ook hier, op dezelfde wijze, als tn het leven van Jefus, en )„ ^Bijbelfche verhaalen, elke gefchiedenis op de kinderen toegepast; om hunne kundigheden van het waan en valfche — van goed en kwaaa  VOORBERICHT. Vïl kwaad daar' door behulpzaam te zijn.. — ■ En aandoeningen van Godzaligheid, Waarheid en menfchenliefde in hun hart te brengen. . Ik heb mij hier bij altijd in de denkwijze en leefkring der kinderen verplaatst, en met hun de taal gefprookén, die voor hun ver (land en haft het nuttigst is. Wie het zich tot een ernflige bezigheid maakt om.op..te merken op den voottgang der denkbeelden en aandoeningen in de kinderzielen, en hun aftezien, wat hun verftaanbaar en niet verftaanbaar — voelbaar en niet voelbaar is, die zal mij geern toegesven , dat dikwils bij kinderen van eenerlei jaar en, en biina gelijke kundigheeden , voor den eenen in een boek iets klaar is, dat de andere nog niet begrijpt. Ieder van 'zulke ervaar ene geoefende en vuurige kinderonderwijzers zal mij ook geern een medehelper zijn, en den kleinen, die hij beftierd, die gedachten fpreekwijzen en enkele woorden, welke hun in dit boekjen neg niet heel duidelijk zijn, door * 4 eene  .Wtt VOOPvBERlGT. eene verklaaring, die naar de hem bekende bevatbaarheid hunner zielen ingericht is hegrijplijk maken. Hun, die het onderwijs van kinderen door verhaalen en voorbeelden, eerst willen leeren, kan dit Boekje» misfchien eenige beoefenende aanleiding daar toe geeven. God laate door mijnen arbeid, Wijsheid Godzaligheid en Deugd onder de kinderen bevorderd worden; dan word een mijner ijverigfle wenfchen vervuld. VOOR..  VOORBEELDEN VAN W IJ S H E I JD* JVijze Regelen en Grondles/en van Opvoeding. 2Cjiutker was een verftandig Vader , die Zijne Kinderen ter eere Gods, tot alle goed, cn in 't bijzonder tot waare godzaligheid, opvoedde. Hij ging liefderijk en vriendelijk met hen om, maar op zijn tijd was hij ook ernstig , en dikwils zeer ftreng tegen hen. Zijn oudfte Zoon beging in zijn twaalfde jaar een misdaad, daarom wilde hij drie jaren lang niet van hem hooren , alhoewel hij in eenen ootmoedigen brief om vergifnis gebeden , en pok zijne Moeder en andere vrienden ene voorbed.' gedaan hadden. A  & VOORBE ELDEïf Luther gaf hun ten antwoord : li wil liever tenen dooden dan ongehoorzaamen Zoon hebi>en.- Hij beriep zich tevens op Paulus lesfen, dat een Geestelijke , in zijn eigen huis, op alles goed opzigt houden, en gehoorzaame kinderen hebben moet, als hij zijne Gemcinte naar den wille Gods goed leiden Wik Hij bad vlijtig voor zijne kinderen , en dankte God voor alle weldaden en hulpe die hij hun bewezen had. Ondertusfchen liet hij het altijd aan den goeden God over, hoe hij het met hun maken wilde , en was met alles , wat hij hun liet overkomen, te vreden , hoe fmertelijk het hem ook ware. Hij gaf daar van het volgend voorbeeld. Als zijne, van hem zeer beminde dochter Magdalena, doodkrank lag, viel hij voor haar fterfbed op de knieën , weende bitterlijk, en bad , O God vil haar toch verhsfen ! Na haaren dood zeide hij geduurig, O zij is wel! Als mijne dochter weder levendig zou worden , en mij een koningrijk medebrengen , zou ik zulks niet willen ; die zo iterit, die heeft zeker het eeuwig leven. Als hij in eene doodlijke tkkte viel , verman; de hij hun , godzalig  Van wijsheid, j te zijn , en zich op God te verlaten. Gij hebt niets, riep hij hun toe, maar die God , die een Vader der Wezen is , zal u wel be* waaren en onderhouden. Hij beval hen aan het genadig toeverzigt en de leiding van God iïi een hartelijk gebed. In zijn Testament had hij gefchreven: Ik kan den mijnen niets nalaaten. Gelijk gij ze mij gegeven hebt, zo geef ik ze ü weder, o rijke en getrouwe God ! Voed hen , onderhoud hen , gelijk gij mij tot hier toe gevoed hebt, o Vadetf der Wezen 1 Luthers vriend , Philip Melanchthon, was Ook een groot vriend van kinderen, en was geern bij jonge lieden. Door vrolijke en zinrijke gefprekken zocht hij hunnen geest op te fcherpen en hun hart te verbeteren. In 't bijzonder tragte hij hunne kennis te Vermeerderen , en hun goede gezindheden in het hart te prenten , door middel, dat hij hun leerzaame , merkwaardige en nutte gefchiedenisfen verhaalde. De godvruchtige Doddridge nam bij de a 2  4 VOORBEEIDEN opvoeding zijner kinderen ,1 de nuttige voorfchtiften in acht , die hij in zijne Predikaatiiën aan andere ouders en roeesters gegeven had. Hij betoonde zich jegens hun liefderijk en gevallig, wekte hun op , om hem hunne gedachten en wenfchen opregt te zeggen, nooit iets uit vrees te verzwijgen, maar een kinderlijk vertrouwen op hem te hebben, en altijd van hem te geloven , dat hij hun best zocht. Hij vermijdde zorgvuldig alle harde woorden en verdrietelijke houding, hij gebood hun nooit als een ftrengen toornig Heer , maar als een goedaardig vriend, wat zij doen moesten , opdat zij niet fchuw gemaakt wierden , voor hem niet altijd weglopen, maar in de verkeering met hem , en in zijne vaderlijke lesfcn een waar vergenoegen vinden mogten. Alfchooa hij , wegens zijne veelvuldige bezigheden, zo veel tijd niet had, als hij wenschte , om zijne kinderen zelf onderwijs en opvoeding te geven, zo was hij toch daar voor bezorgd , om alle gelegenheid nuttig te hefteden , als hij de kundigheden zijner kinderen , en hun lust ten goede konde vermeerderen. Voornamelijk gaf hij zich moeite, oai hen aan een zachten, vriendelijken sn  Van wijsheid. j gelasten imborst te gewennen, omdat hijgeloofde , dat dezelve nodig ware , indien zij eens in de wereld gerust en gelukkig leven , zig bij andere menfchen bemind maken , en hun nuttige diensten bewijzen zouden. Zijne grootfte zorge nu ging daarop, dat zij daarom niemands vijanden wierden, omdat hij niet van hunne Godsdienstgezindheid was , maar dat zij elk en ieder mensch, in wien zij iet goeds vonden , eerden', en, daar naar het meest in hun gantfche leven ftreefden, om de geboden van het Christendom te volbrengen. Hij bad en vermaande hen beftendig, om zig niet alleen uitwendig christelijk en goed aanteftellen , maar ook werklijk in hun gemoed christelijk en goed te zijn. Kkiniogg , een zeer verftandig, vlijtig en regtfchapen Landman in Zwitferland , houd dc opmerkzaamheid op de opvoeding zijner kinderen voor het noodzaaklijkfte , dat hij te doen heeft. Hij merkt zijne kinderen aan als gefchenken van God , welken hij den weg tot ware gelukzaligheid moet 'aanwijzen, en die over hem tot God om wraak A3  ff JTOORBEBLDEW Zouden roepen , indien hij hen op valfche wegen leide, en door zijne lehuld ongeluk* kig deed worden. Zijne grondllelling is: hen zorgvuldig in acht te nemen, dat geene dwalingen, booze gedsgten , cn neiging tot lediggaan in hunne teedere gemoederen outr fiaan. li ij Iaat hen daarom , nooit uit zijne oogengaan, zij moeten hem., zoo veel mor gelijk, bij allen zijnen arbeid verzeilen , en hem, naar hunne kragten , daar in helpen. Hij tragt hen, op deeze wijze, aan zijne h:iile ingetoogene levenswijze te gewennen. Hij houd hen te rug van gezelfehappen, waar zij bedorven kunnen worden. Zij kunn.en door geen ander middel, dan docr gehoorzaamheid , vlijt en ckugd, zijne liefde winnen. Hij ziet bij hunne opvoeding vooral daar op, dat hij hen omtrent alle weekheid , gemaklijkheid en lekkernijen onverfcHUig make. Maar eerlijkheid en opregtheid zijn de deugden, die hij hun boven alles zoekt lief en waaul te maken. Insgelijks wend hij allen vlijt aan , dat zij met elkander fteeds vreedzaam en verdraagzaam omgaan, opdat zij ook na zijnen dood gewend mogen zijn in broederlijke en zuster». Jijke eenigheid te leven.  ▼ AN WIJSHEID, f Het behoort mede tot zijne Zondagfehe bezigheden, dat hij met zijne kinderen var* de gewoone, ongeoorloofde en buitenfpoorige vermaaken der jonkheid fpreekt. Hij wijst hun aan, hoe dwaas en verkeerd zulke verlustigingen zijn, en vertelt hun voorheelden van jonge lieden , die daardoor in armoede en fchande, in liederlijkheid, bedriegerij , fchulclen en gemoedsangst geraakt zijn, tot dat zij, tot groot verdriet van hunne ouderen, en benadeeling van hunne familie , als ten uiterftcn godlooze menfehen «enen beklaaglijken dood geftorven zijn. Maria Hutfon , eene wijze en godzalige vrouw, fchreef kort voor haar einde, eenen brief aan haare Kinderen , en beval denzelven aan hun na haaren dood te geven. Hij bevat nuttige voorfchriften en godzalige lesfen van eene verllandige opvoeding. Ik zal alleen eenige derzelven aanhalen. Geliefde Kinderen ! ik bid u om de liefde en eerbieds wille, die gij aan Jefus Christus verfchuldigt zijt; maakt u zeiven zuiver en vrij van alles, wat onregtvaardig is ! Vliedt zelfs den i'chijn des kwaads! Vermijdt kwaA 4  ▼ OORBEELDEN* de gezelfchappen , opdat gij niet verleidt wordt, om hunne zonden ook mede te plegen, en opdat gij daar door niet befmet en tot godlooze menfehen gemaakt wordt. Hebt verkeering met verftandige en beste menfehen-, met ware Christenen ! Schat den Bijbel boven alles hoog, leest iederdag een of twee Kapittels in denzelven ! Laat nooit na eiken morgen en eiken avond in" frilheid te bidden. Indien het u mooglijk is, zoo verkiest zulk eenen feat en beroep, waarin gij het meest en zekerst de eere vari God, het heil van uwe zielen, en het geluk der wereld kunt bevorderen ; want deeze drie ftukken zijn op het naauwst verbonden. Om het in 't kort te zeggen • beoefent geregtigheid , bemint barmhartigheid, en wandelt in 'ootmoedigheid voor God! Nog bid ik ulieden, ftrijdt tegen hoogmoed. Veragt de armen niet: want zij behooren ook tot het rijk Gods. Bidt ijverig om zelfskennis, en bidt om het geloof, dat de ziel reinigt van kwade begeerlijkheden , en de liefde tot God voortbrengt ! Bid , dat gij God van gantfche harten en met alle kragten moogt liefhebben 1 Hebt uwe broeders en zusters lief, hebt alle uwe medechristenen  ■VAN WIJSHEÏB. 5 faen lief, ja hebt ook uwe vijanden lief! fpijst den hongerigen, kleedt den naakten, bezoekt den kranken. Bidt verder God, dat hij u te kennen' geve, 'wat nog bovendien uw pligt zij, en hij zal ü de regte wijsfieid leeren. Doet gij zoo uwe verpligring; zoo zult gij hier Gods genade en vrede in het gemoed hebben, eenen vrede, die uda menfehen niet geven en ook niet ontneemen kunnen. Na dit leven zult gij eene onuitipveeklijke Heerlijkheid bekomen. God fchenke u die om Christus wille. Vermaning aan Kinderen. Lieve kinderen, leest vlijtig en opmerkzaam deeze nuttige regelen, die de fterven* de Hutfon, aan haare kinderen gaf. Gehoorzaamt daar gewillig aan ; want deeze regelen ftaan voor u allen in den Bijbel ge* fehreven, en het geen u daar in gezegt word, word tot uw ware best daar in gezegd. Gehoorzaamt deeze vermaningen, dm zal het u welgaan. God en alle goede menfehen zullen u liefhebben, men zal u verftandige ..godznlige kinderen heeten, en deeze lof moet u meer waardig zijn, dan alles in de A 5  80 VOORBEELDEN wereld. Ik geef u alleen hier bij deeze» raad: Bidt uwe Ouders en meesters, dat zij u zeggen, welke gczelfchappen u nuttig zijn, insgelijks welke kinderen en oude lieden, het best voor u gefchikt zijn,om met hen te verkecren. Gij zelf kunt dit nog niet regt weten. Vraagt hen ook, welke plaatzen van den Bijbel voor u het leerzaamst zijn. Want niet alle Boeken en Kapittels van den Bijbel zijn voor uw verftand en uwe jaaren. Slaat die, welke gij nog niet begrijpt, over, tot dat gij verltandiger en ouder wordt. Wanneer gij uwen ouderen en meesteren ongehoorzaam zijt, en moedwillig kwaad doet; zoo komen fomtijds fommige lieden en willen verhinderen, dat gij niet geflraft wordt; zij bidden, dat men toch bedenken wille, hoe gij zwakke kinderen zijt, op dat men u toch voor uwe gebreken niet tuchtige. Zulke menfehen hebben het geheel niet goed met u voor, zij maken u hardnekkig in uwe boosheid; in tegendeel zijn dit regtfchapene ouders en meesters, die naar zulke onverftandige Voorfprekers niet luisteren, en u, gelijkLuther zijnen Zoon deed, wor alle hoofdigheid, hoogmoed, onge-  VAN WIJSHEID. I| fioorzaamheid en moedwillig gepleegde onbetaamlijkheden, zodaniger w*jze firaffen, dat het u zeer doet. De leerwijze, welke Me'anchthon verkoor, om het verf.and en het hart der kinderen jte verbeteren, is zeker nuttig en goed. Om dat ik dit geloof, heb ik voor u, mijne lieve kinderen, eerst de leeizame verhaalen ttit de Bijhefche Gefckiedcni jin , en nu dit tegenwoordige Boekje gefehreven. Leest gij .beide deze kleine gefehriften vlijtig ; zoo zult gij daar uit veel onderwijs en opwekking ontfangen, om ver,.".andige; Godvrezende en deugdzame kinderen te worden. Gelukkig zijt gij, wanneer uwe ouders en meesters, bij uwe opvoeding de le;len van Doddridge volgen ; wanneer zij u ftandvastig vermanen, en opwekken, om het goede in ieder mensch te erkennen en te prijzen ; hij zij arm en gering, of rijk en voornaam, hij zij van uwen, of van eenen anderen GodsdienstDankt hun altijd daar voor, als zij u deeze lesje geven : git moet allen menfehen goed zijn, ten ieder dienen en helpen , dien gij dienen en helpen kunt Dan moet gij niet vragen, wie is dïeze menich ? Hij zij wie hij wille , vreemde of bekende, vriend of vijand, gereformeerds  n* fOORBEELBEN Luthers ofRoomschcatholijk , Christen of Jood, Hij is een mensch, hij is Gods fchepzel, God vil hem geern eeuwig gelukkig zien; daarom moet gij hem goed doen, op alle wijze , en op alle tijden , als gij maar kunt. Dankt uw leven lang uwe ouders en meesters, die u tot zulke-gezindheden opvoeden! Zij bewijzen u de grootfte weldaad, want zij vormen uwe tedere harten tot de liefde en goedheid jegens alle menfehen. Daar door wordt gij zelf gelukkig, en maakt ook eens benevens u veele andere menfehen gelukkig en vergenoegd. Leest gij, hoe Kleiniogg zijne kinderen opvoed, zoo houdt dit altijd voor nw geluk, dat gij onder het opzigt van uwe ouderen en meesters zijt; dat gij leert, dat gij arbeid en dat gij uw vergenoegen moogt. Zij zijn toch uwe beste vrienden. zij zullen ü ook ten besten leiden, en voor nadeel bewaren. Maar altijd van hunne oogen zig te willen onttrekken, en als een losbandig en breidelloos paard in het wild herom te zwei-ven, of zelfs allerlei kwaad voorteneemen, dit is onverftand en boosheid, en brengt meni" kind in het grootfte ongeluk. Gelukkig zijt jij, wanneer u van uwe  VAN WIJSHEID, JfJ Troegfte kindsheid af. opregtheid en eerlijkheid, als de voornaamlte deugden voörgeileld en aangeprezen-worden. Huiehelaarij, leugen, geveinsdheid en valschheid zijn de grootlre ondeugden voor u, waar uit zeer veel ander kwaad ontftaat. Die u derhalven voor dezelven zoekt te bewaren, en u ftandvastig opwekt, om de waarheid te zeggen, uwe gebreken te belijden, en juist zulke gebaarden aantenemen, en u zeiven uitwendig aanteftellen, als gij het in het hart meent, die is uw waare vriend, hoort geern naar hem , en volgt geern zijn onderwijs. Dan behaagt gij door uwe oprechtheid aan God en menfehen. Ernsthaftigheid. tVa'pngham , die ten tijde van Koningin Elifabeth, een der voornaamlte Hovelingen en Staatsdienaars was, leide, als hij oud geworden was, zijne aanzienlijke ambten, neder, begaf zich op het Land, en leefde geheel in lülte. Sommigen van zijne voormalige vrolijke vrienden kwamen, om hem te bezoeken, en zeiden hem, dat hij zwaarmoedig was geworden. Neen , antwoordde hij hun , zwaarmoedig ben ik niet} Ut  14 roORBEELDES ben emftig, en liet is billijk, en betaametijfc voor mi), om ernstig te zijn. Ach ! mijne vrienden! terwijl wij lagchen, zijn alle dingen rondöm ons ernstig, .—- de gantfehe Heilige Schrift brengt de ernstigfte dingen voor onze ooren. Alles wat in den Hemel , en op aarde is , is ernsthaftig, en •wij? ■— kunnen wij wel ooit lagchen? Gelooft toch niet, mijne kinderen,' dit ik u verbieden zou willen, om vrolijk en vergenoegd te zijn. De goede God heeft het u zelf gezegd, dat gij u in uwe jeugd verblijden zoudt! Kinders, die een ttuui» fchen en verdrietelijken imborst hebben, die altijd zuur zien, of zitten als te llaapen en te droomen , behagen niemand, en worden ook nooit regt bekwaame menfehen. Maar altijd te lagchen, om te fpringen, en te fpeelen, is verkeerd. Te regter tijd ernstig en ftil te zijn, is tot uw best nodig. Verftan* dige kinderen zijn daar ook gewillig toe. In kerk en fchool zitten zij altijd opmerkzaam en fdl, zij doen dit ook thuis, bij hunne boeken en voorgefehreven kinderlijke bezigheden, insgelijks, wanneer hunne ou-  Van wijsheid. ig t!ers in gëzelfchap met hun bidden, en hun goed onderwijs mededeelen, of als zij zelf bidden, en uit leerzame boeken lezen moeten. Het zou zeer onredelijk zijn, als zij hier, als wildzangen omvliegen, rondgapen, lagchen en ftoeiën wilden. Daardoor zouden zij God, hunne ouders en meesters befpotten, zij zouden zich derzelver ftraffen en ongenoegen op den hals haaien, zij zouden zelf het grootfte nadeel daar van hebben, dat zij niet vroom wierden, en niets leerden. Want die nooit ergens acht op geeft, maar niets doet, dan fpeelen, omïoopen en potzen maken, die blijft dom, en onbekwaam ten goede. Aandenken aan God. De vermaarde Rijks-kancelier van Zweden, de Graaf Oxenfiiern, een zeer verftandig, ervaaren en geleerd man, lag zijne voornaame bediening insgelijks neder, en leefde heel eenzaam. In zijne eenzaamheid bekocht hem de Engelfche Gezant fVkitlok, tot wien hij bij het affcheid nemen, zeide : ik hebbe veel in de wereld ondervonden, en menige vermaaklijke uuren daar in gehad. Maar de kunst, om wel te leven, heb  *•<* VOORBEELDEN ik nooit eerder verftaan, dan thans. Ik dank mijnen God, dat hij mij den tijd vergunt, om hem en mij zeiven te keren kenneni Mijn eenigst vermaak, dat ik heb, en dat ik zoek, het welk mij waarder is, dan alles wat mij de wereld geven kan, is dit: dat ik de liefde Gods betrachte, en met een aandoenlijk hart erkenne, en dat ik in dit heerlijk boek lees. (Bij deeze woorden leide hij de hand op den Bijbel.) Gij, mijn Heer, voer hij voort, zijt thans in den besten bloei uwer jaareri, ftaat in groote gunst bij Koningen en Vorften, wordt tot de gewigtigfte bezigheden gebruikt, en verricht dezelve met volle gezondheid en opgewektheid. Maar dit alles verlaat u ééns. Alsdan zult gij mijne woorden beter verftaan, en waar bevinden. Alsdan zult gij erkennen, dat 'er meer wijsheidj waarheid, troost en vergenoegen bij een eenzaam leven is, waar in men zijne gedachten uit de verftroojingen en vreugde der wereld verzamelt, aan God denkt, tot Hem bid, en den Bijbel leest,dan bij alle Hoven, en bij alle gunstbetuigingen der Vorften.  TAN WIJSHEID. ïf Deeze woorden van dien wijzen man, zijn thands reeds voor ü, lieve kinderen, zeer leerzaam en merkwaardig. Gij zijt in de gelukkigfte vcrgenoegdfte jaaren , -waar in gij weinig, of geheel niet van ongemak en zorgen weet. Uw eeten 'en drinken word u klaar gemaakt, uwe klederen worden u bezorgd, alles wat gij voorts nodig hebt, word u gegeven; uwe ouders en nabeftaanden, en ieder, die in uwe huizen is, doet u geern alles naar den zin. Als gij aartig en lief zij t, fpreekt ieder een geern vriendelijk met u, lief koost u, en doet ü vermaak aan. Uw lichaam is gezond, gij hebt een vrolijken moed, alles lacht u toe, en zeer veel zaken, die ons volwasfenen geheel niet meer vermaken, —-ja kleinigheden, kinderlijke tijdverdrijven en vergenoeging, gering fpeelgoed, maken u zoo vrolijk, als geen Koning en Vorst in dé Wereld is. Vergeet toch in deeze uwe jeugdige vrolijkheid, den goeden God niet. Hij is het immers alleen, die u het leven géfchonken heeft, die u het zelve onderhoud', dieufpijze en vermaak befchikt. Indien hij niet uwe gezondheid, leden en zinnen bewaarde, maar B  18 VOORBEELDEN u ziek, gebreklijk, blind, doof en ftomliet 'worden, als hij uwe ouderen liet ftervenof arm worden ; hoe ellendig en droevig zouds gij als dan zijn! Spreekt zelf, zoude het niet zeer onregtvaardig en ondankbaar zijn, als gij aan den goeden God niet wildet gedenken, die u daaglijks en rijkelijk verzorgt, die u blijdfchap en het goede geeft, uvoor de gevaaren der jeugd behoed, en voor ontallijkkwaad bewaart? Weet ook, mijne Kinderen, gij geniet niet eeuwig de vermaken der jonkheid! Zij duuren flegts een korten rijd, en ontvlieden u zeer haastelijk. Het gaat daar mede , als met de aangename lente, die Vvr 1 dra, dra voorbij is. De goede God zal u Wel, ook in uw verder leven nog meer vrolijke jaaren fchenken, dan in uwe jonkheid. Deeze aangename hoope moetu ook aandrijven, om midden in uw jeugdig vergenoegen aan hem te gedenken, zijne geboden voor oogen te hebben, en hem te bidden, öpdat hij thans, en als gij ouder wordt, een welbehagen in u hebbe, en het u late welgaan. Ten laatften neemt dan toch al uw vergenoegen een einde ; gij wordt ook eens oud, ziek en zwak; gij moet fterven, en in den dood houd al het geluk van de wereld geheel  VAN WIJSHEID. IJ 'op! Als gij dan geenen genadigen God hebt, ach zo zijt gij zeer ongelukkig en te beklagen ! Dan is het op eens voor u met alle vermaak en geluk gedaan. Daarom rigt uwe gedagten nu reeds' dikwils op den goeden God. Leert uit den Bijbel, uit het onderwijs van uwe meesters, uit leerzame boeken, en uit de befchouwingen zijner heerlijke werken, die gij aan denflerrenhemel, in de tuinen en op de velden ziet — leert daaruit God kennen. Hoe meer gij daaruit erkent, dat hij een almagtig, wijs en goed God 'is, des te meer moet gij ook eerbied voor hem hebben, en hem liefhebben en zijne geboden gehoorzamen. Verzuimt het toch niet, om aan God te denken, hem te leeren kennen, uw vermaak in zijne woorden en geboden te hebben. Meent «iet, hier mede te willen beginnen, als gij ouder geworden zijt. Hoe vroeger gij begint, God in het hart, en zijne geboden voor oogen te hebben, des te eerder wordt gij wijs en godzalig; des te meer goeds doet gij derhalven in de wereld des te verder brengt gij het in de godzaligheid ■ des te rijker zegen hebt gijvanGodteverwagten. Hoe langer gij dit integendeel verfchuift, en B *  *0 VOOR BE3ELDEN uitftelt om u met God bekend te makendes te trager word gij daar toe, des te zwaarer word het ook voor u, om hem te lceren kennen. Ja, gij zijt in gevaar, vantenlaatften u zeiven zoo ver in de vermaken van dit leven te verdiepen , dat gij daar door God geheel vergeet. Het is ook daarmede , ais met alle menschlijke wetenfchappen en kunften, wie ze niet regt in de jeugd leert en met ijver voortzet, leert ze in den ouderdom veel moeilijker ofwel geheel niet. Het is derhalven een zeer heilzame raad, die u de wijze Koning Salomo gat; Verblijd w, o jon geling, weest wel te vrede in uwe jeugd, waar gedenk ook in uw vermaaken, dat er een alwetend en regt vaardig God zij, die alles ziet, vat gij doet, die u belonen zal, ah gij godzalig zijt, maar ftrafsn, als gij kwaad doet! — gedenk aan uwen Schepper in uwe jeugd! Gebed en befluit. Van den eerften ftond mijns levens aan, hebt gij, genadig God, aan mij gedagt, en nog alle uren en oogenblikken gedenkt gij mijner ten besten. O ik zoude een boos kind zijn, indien ik u vergeeten wilde. Dit kengt ook trouwens altijd den meesten zegen  TAN WIJSHEID, i ai fen, ti voor oogen en in het hart te hebben. Ik heb het trouwens ook reeds verscheidenmaal ondervonden, dat ik inwendig zoo regt vergenoegd en wel te vrede was, als ik aan God gedagt en aandagtig gebeden had, dan konde ik zonderfehroom een lijk, in een open graf zien, de doodklok hooren luiden, en van den jongften dag hooren fpreken: dan had ik een mishagen aan alle ligtvaardige kinderen, en ik was vlijtig. Ik had vertrouwen op God, dat hij mij ook zekerlijk goed leidenen verzorgen zal. Nu zal ik ook vervolgens heel dikwils mijne gedagten op God vestigen, zijne fehoone werken befchouwen, en zulke plaatzen van den Bijbel lezen, die voor mij bevatbaar zijn; dan zal ik wijs, goeden zalig worden. Vergeet, mijn ziel, nooit uwen God, Wat hij u heeft gedaan; Vereer, en houd Jleeds zijn gebod, En bid hem eeuwig aan! Zeljskenttis. Chilon plagt onder de lesfen der Wijsheid en deugd, die hij zijnen Leerlingen gaf,hun in 't bijzonder zeer dikwils deeze vermaning BS  ±t VOORBEELDEN, te geven, en met allen ernst intefcherpens Weest opmerkzaam op u zeiven i Thales zeide, het is moeilijk zigzelven te kennen , maar het is nogthans voordeelig. Onverftandige Menfehen houden het wel voor gemaklijk, omdat zij zig zeiven vleijen, de haatlijke gelteldheid van hun hart niet zien willen. Als Demonax gevraagd wierd, wanneer hij begonnen had, verftandig en regtmatig te denken? gaf hij ten antwoord. Wanneer ik begon mijzelven te leeren kennen. Voor den te Delphos gebouwden tempel van Apollo, die'van de Heidenen voor eenen God der wijsheid gehouden wierd, wasmet groote gouden letters deeze regel gehouwen: Kent u zeiven. Daar door werd opentlijk te kennen gegeven, dat dit een hoofdregel zij voor een ieder, die wijs wil worden. Ook leerden de voornaamfte heidenfche Wijzen Pythagoras, Socrates, Plato, dat deeze regel van den hemel gekomen zij, en alle wijsheid in zig bevatte. Zij beweerden vrij uit, dat de verltandigfte menfehen, met alle hunne lesfen en vermaningen hetmenfehdom niet eerder zullen verbeteren, dan dat zij zelve en die, welke zij wijs en deugdzaam wil-  VAN WIJSHEID. ttj Jen maken, beginnen zouden dit voorfchrift te beocffjnen: Leert u zeiven kennen t Ook ulieden, lieve kinderen, geef ik dee« zen raad. Weest opmerkzaam op u zeiven, en leert u zeiven kennen! Geeft hierop acht, tot welke jeugdige dwaasheden engebreeken gij lust hebt, en u het ligtst verleiden laat} welk kwaad u hetmoejelijkstisomnatelaten, en u het meest bekruipt? In welke gezelfehappen en bij welke gelegenheden, gij de goede vermaningen van uwe ouders en leermeesters vergeet en overtreedt? Insgelijks merk zorgvuldig op, tot welke deugden, wetenfchappen en kunften gij het meest geneigd zijt, en u gefchikt vindt? Welke gebreken gij aflegt, en in welk goed ulieder verftand en hart verbeterd word? Dit is waarlijk eene moeilijke, maar de nuttigde en noodzaaklijkfte wetenfchap. Zonder dezelve kunt gij nooit vrijs, deugdzaam en gelukkig worden. Want kent gij uwe onwetenheid en gebreken niet; weet gijniet, welke verzoekingen en gelegenheden ten kwade , u heel ligt tot werklijk begaan van het kwaad verleiden; zoo loopt gij gevaar, fteeds onwetender en B4  «4 VOORBEELDEN. gebrekkiger te worden; gij houdt u zelvetf voor kloekzinnig en gij zijt' dom, voor goed en gij zijt boos. Maar dit isdefchaad-« lijköe .dwaling, die gij hebben kunt; want nu bekommert gij u zeiven geheel niet om de verbetering van uw verftand en hart, van uwe wetenfchappen en zeden. Wantwatzou-, de u daartoe aanfpcren, daar gij u zeiven reeds bekwaam, en wijs genoeg dunkt te zijn ? Even z.00 noodzaaklijk en heilzaam is het ook, dat gij de lust en bekwaamheid, die gij tot deeze of geene goede zaak hebt, weet, anders blijft zij ongebruikt liggen, en noch gij, noch anderen hebben daar nut van. Ik beveele u hier de vermaningen en het gebed, welke in het leven van Jezus voor kinderen ftaan Bladz. 73. 74. Zegt ook dikwils. tot u zeiven en bidt: Wie ben ik ? 0 hoe zwaar een vraget Mijn God, geef, dat 'k mijzehen kenn^ 'Bat waarheid hier me alleen behaage, Om mij te zien, gelijk ik benl Wie nooit zig zelf regt kennen leert, Blijft fteeds door dwaasheid overkeert^  TAN WIJSHEID. *jf Mijn Vadtr , wil mij teak ontdekken, V Geen, 'k tot mijn welzijn nog ontbeer. Begint mijn lust to; Deugd te jlrekken, Geef, dat ik nooit te rugge keer. Het licht uws woords geleide mij, Zeo blijf ik van verleiding vrij. Wijsheid. Diogenes vermaande een Jongeling, om de wijsheid te leeren. Ik heb daar geen bekwaamheid toe, antwoordde deeze: Waartoe leeft gij clan, vraagde hem de wijsgeer» als gij de Wetenfchap niet bezit, om u leven goed aantewenden. De Wijsheid alleen leert ons wel te leven, en maakt ons deugdzaam. Als eens iemand hem vraagde, wat ayt hij daarvan had; zoo antwoordde hij, B 5 Wie alles weet, en toch verborgen En onbekend zig zeiven blijft, Hoe zal die voor zijn welzijn zorgen ? Wat is V, dat hem tot beet ring drijft t Zig zeiven kennen is verftand. Geef mij dien zegen uwer hand.  VOORBEELDEN dit ware nut, dat ik geleerd heb, om allesJ wat mij in mijn leven overkomt, geduldig te verdragen. Even eens antwoordde Crates ook aan den geenen, die hem vraagde, wat voordeel hij van. de Wijsheid had? zij heeft mij de vergenoegzaamheid geleerd, en de kunst, ora zonder angst en zorgen te leven. Seneea leert op de volgende wijze, dat een wijs man in zijn geheel leven gelukzalig 4s: „ Die wijs is, is matig; die matig is, „ is ftandvastig ( d. i. hij heeft altijd goeden moed, en een vast voornemen, om alles te verdragen); „ die ftandvastig is, is „ nooit ongerust; die nooit ongerust is, is „ nooit droevig;. die nooit droevig is , is 9, gelukzalig .— gevolglijk is een wijs maa v gelukzalig." De ware Wijsheid, geliefde Zoonen en Dogteren, befiaat daarin, dat gij weet, wat goed en kwaad, regt en onregt, waar en valsch, nuttig en fchadelijk is. Streeft met ernst naar deeze Wetenfahap van uwe vroeg-  VAN WIJSHEID. 2.7 jfte kindsheid aan! Gebruikt alle tijd en gelegenheid, die gij hebt, om ze te leeren. Als kinderen, die in het Christendom opgevoed wordt, hebt gij de beste aanleiding tot de regte Wijsheid, want deeze leert men uit het onderwijs van den Christelijken Godsdienst. Dit onderwijs word u immers gegeven. Op dat gij derhalven het onderfcheid van goed en kwaad regt duidlijk leert, op dat gij leert, hoe gij u zeiven in uwe jeugd gedragen moet, indien gij Gode welbehagelijke kinderen wilt zijn; en indien het u in dit en het toekomend leven zal welgaan; zoo geeft opmerkzaam acht, bij het onderwijs in den Christelijken Godsdienst. Behoudt ook alle andere Lesfen en Vermaningen, die u gegeven worden, van het geen regt en onregt is, wat de menfehen te vrede en gelukkig ■ onvergenoegd en ongelukkig maakt. Weest toch begeerig naar zulke Lesfen en Vermaningen. Leest geern zulke Boeken, waarin die ftaan, en luistert naauwkeurig toe, alg zij u van verftandige menfehen gezegd worden. Voornamentlijk doet gelijk Salomo, en bidt God dagelijks, dat hij u de genade  *8 VOORBEELDEN fchenke, om regt verftandig en wijs te worden. Gebed. Goede God ! Gij hebt mij tot hier toe zoo veel goeds gedaan, dat ik uwe weldaaden niet tellen kan. Van dag tot dag bewijst gij mij fteeds nieuwe goedheden. Gij onderhoudt mijn leven en mijne gezondheid; geeft mij eeten en drinken, kleederen en wooning; behoedt mij voor nood en verlost mij menigwerf uit gevaar, laat mij veel genoegen genieten, (Gij laat mijne lieve Ouders, Broeders en Zusters tot mijne grootfte blijdfchap leven); gij geeft mij 'getrouwe leermeesters, die mij tot allen goed onderwijzen. Ik dank u daar voor, mijn goede God! en bid u, ach ik bid u zoo zeer en fterk, als ik maar bidden kan, help mij, dat ik fteeds moge verftandiger en wijzer worden, voornamentlijk dat ik fteeds meer moge leeren en begrijpen, welk uw heilige wil zij, hoe bemind ik bij u en hoe gelukzalig ik worde, wanneer ik altijd geern doe, dat naar uwen wil regt en goed is. Laat mij insgelijks in alle andere nuttige kundigheden en wetenfchappen toenemen,  VAN WIJSHEID. *9 ■Opdat alle goede menfehen mi] liefhebben, en ik eens in de wereld voortkomen moge, en andere menfehen nuttige diensten bewijze. Befalt. Ik zal mij zorgvuldig voor alle dwaasheden der Jeugd wagten , en van tijd tot tijd meer en meer afleggen alles, wat nog onvernuftig in mijn gedrag is. Daar op zal ik het meest denken , hoe ik een regt wijs kind worde. Geern zal ik daarom in 't fchool en op de Catechizatie gaan ; vlijtig zal ik zulke fchriften tot mijn onderwijs gebruiken , die tot leering voor ons kinderen gefchrevea zijn: In het bijzonder zal ik die .Boeken en plaatzen van den Bijbel, die voor mij nu begrijpelijk zijn , opmerkzaam doorlcezen. De volgende woorden zullen mijne gedenkfpreuken zijn , die ik in mijne jeugd en gantfehen leeftijd zal volgen : De vreeze des Heeren is de wijsheid: en van het kwade te wijken , is verpand. Job 28. a8. De vreeze des Heeren is het beginzel der wijsheid; dit is iemands kloekzinnigheid,—het teeken 'van etn regt verpand , zig van de  '3° tOOREÊELDKf* vreeze Gods te laten regeeren. De eere der 'Godzaaligen bitjft eeuwig. Pf. ni.io. S OL O N. Alles , wat van Solon in de gefchiedenis voorkomt, leert ons, dat hij een zeer kloekzinnig goed man geweest is, en dat de Ouden gelijk gehad hebben, die hem als eenen der beroemdften onder de zeven wijze mannen van Griekenland geacht hebben. Veel 'van hem, mijne Kinderen, zult gij in ouder jaaren eerst nodig hebben te leeren. Egter wil ik ulieden het een en ander van hem verhalen , opdat ik u begeerig make , om uwe Leermeesters naar meer van het geen hij nuttig gefproken en goed gedaan heeft , te vragen. Hem was reeds in zijne jeugd niets liever , dan veel nuttigs te leeren. Alleen daarom zou hij een Koopman zijn geworden , opdat hij veel reizen , en op zijne reizen veelerlei zaaken zien en ondervinden mogt, die hij thuis niet had kunnen leeren. Gedurende zijn geheele leven was het zijn grootfle vermaak, altijd meer en meer nuttige kundigheden en wetenfehappen te bekomen. Hij zeide zelfs in zijnen hoogen ouderdom van zigzelven : Onder jhmdvastig  VAN WIJSHEID. 3* keren word ik oud. Den rijkdom veragtte hij niet, gelijk wel na zijn tijdfommige van die lieden deeden, die zigzelven voor wijze mannen hielden. Maar daarin handelde hij verftandiger dan zij. De Rijkdom , welken men van eerlijke Voorvaderen en Ouders geërfd, of welken men zig door vlijt en arbeid verworven heeft, waaronder geen penning is, die men anderen door bedrog en onregtvaardigheid ontnomen is , zulk een rijkdom is Gods zegen. Maar wie zal den zegen van God veragten ? Zulks zoude groote zonde zijn. Voor zulk een gefchenk moet men God altijd danken. Doch de beste dank voor aardfchen rijkdom beftaathieri'n, dat men zijn geld en goed niet verkwiste tot een liederlijk leven , tot hovaardige pragt in kleederen, en onverftandige kinderlijke uitgaven, waar over verftandigelieden lachen, en die noch hem, die ze doet, noch andere menfehen nut aanbrengen. Maar dewijl Rijkdom eene zeer vergankelijke zaak is , die men heden bezitten, en morgen verliezen kan , die ons niets helpt, om Gods genade en de liefde van goede menfehen te erlangen, indien wij niet tevens verltandig en deugdzaam zijn ; zoo moeten  VOORBEELDEN wij ook eenen rijken mensen juist niet voo* den gelukkigften mensch houden. Geen mensen in de wereld moet in onze oogen gelukkiger zijn, dan die veel goeds weet en veel goeds doet. Hij zij dan ook nog zoo arm en vari geringen fcaat , wij moeten hem . egter voor ver gelukkiger houden , dan eenen rijken mensch, die dom is , die veel dwaasheid en kwaad pleegt. Ach deeze is hij al zijn goed een ellendig , nietswaardig fchepzel. Juist zoo dagt de wijze Solon. Hij zeide-: Ik wenfche rijk te wezen, maar ik zoek mij geene fchatten met onregtvaardig' heid te verzamelen, want daar op volgt ongeluk en ftrafe. .— Dikwils worden de kwaden rijk, en de vromen leiden gebrek , en egter wilde ik de deugd om al het goud niet weggeven. De Deugd is een befiendig geluk, maar de Rijkdom is eene veranderlijke zaak. • Die Goud en Zilver, veele Akkers, Velden en grooti kudden Vee heeft , die is rijk, maar niet zoo rijk , als die geen , die gezond is, en vrolijke , fchoone en goede Kinderen heeft. Hij kwam eens te Sardes, bij den rijken Koning Crefus. Hij zag deezen in de grootfte koninglijke pragt, omringt van zeer veel  VAN W IJS H E I D. 33 Hovelingen, die alle ook zeer kostelijk gekleed, en van vcele bedienden verzeld waren. Maar alle deeze pragtige, met goud geflikte en niet edelgelteentens bezette kleederen, even min als de aanzienlijke hofftoetdea Konings, deeden Solon niet aan ! hij gaf noch met woorden noch met gi baarden te kennen, dat hij daar vermaak in vond. Vervolgens liet Crefus voor hem zijne fchatkwncr openen, en hem zeer veel op een geftapcld geld, en alle de andere kostelijkheden van zijn hi Maar ook over deeze aanzien!" n lommen en menigvuldige pragt, liet Solon nOCB genoegen, noch verwondering blï kcjl, nu l gaf in tegendeel aan fommi |0 föfl radigcHeden duidlijk te verftaan, da: hij dit alles voor ijdelheid en onnutte pragt van eenen Vorst hield, die niets grooters en beters wist te agten. Als Solon alles gezien had, vraagde de Koning: of hij wel een gelukkiger mensch , dan hem , gevonden had ? Solon antwoordde , vrijmoedig: Ja eenen Atheerfchen burger met name Tellus. Deeze was een zeer eerlijk man ; hi; had zoo veel, als hij tot zijn onderhoudbehoefde , hij liet wel opgevoedde kinderen na, en jiierf ihet eere ten besten van zijn Vaderland. Crefus, die eentezwakverftandhad, dan C  34' VOORBEELD Elf dat hij konde inzien*:, hoe fehoon en gepas? dit antwoord was, hield Solon voor eenvoudig, omdat hij eenen geringen eerlijken man gelukkiger agtte, dan hem bij zijne onuitfpreeklijke fehatten en groot koningrijk. Doch vraagde hem nog ten twedcn maal: If'ien hij dan na doezen Tellus den gelukkigften ge Vonden had? Cleobis en Bij ton van /lrgos, gaf de wijze man ten antwoord, twee broeders, die eikanderen en hunne moeder op het tederst lief hadden. Eens als hunne moeder, die eene Priesteresfe was, op een hogen feestdag, zig na den Tempel van 'Juno begeven moest, en de oifen te lang wegbleven, fpanden zit zig* zeiven voor den wagen, en trokken dien tot aan den Tempel, twee uuren ver. Alle menfehen wenfehten haar'.g'luk met zulke gehoorzame goede kinderen. Zij zelve was vol vreugde, en bad voor hen, dat zij het be;te geluk tier menfehen tot loon voo;' hunne kinderlijke trouwe beleven mogten. Zij ftierven kort daarna zagt en vrolijk, en na hun dooi bleef hunne gedagtenis te Argot in groote eere. Men /prak behendig van hen met k»ogagting als van {levenswaardige , deugdzame zo:-ncn. Crefus werd toornig, dat Solon hem bij alle zijne rijkdommen en pragt niet onder de ge-  'van wijsheid. iukkigen reekende. Doch Solon konde niet pluimftrijken, want hij beminde de waarheid boven alles. Hij gaf hem nog met alle befclieidenheid eenige goede lesfen, die Crefus wel droevig, maar nietverftandiger enbetermaakten. Mijne kinderen! Solon was een zoo wijsen geleerd man, en geloofdenogtansaltijd, dat hij nog' niet genoeg wist, hij leerde nog; in zijn geheele leven ; hij leerde totin zijnen hoogften ouderdom; zult gij het ook zoc* maken, zult gij nimmer afl.uen in uwen ijver en weriseh, om ver Handiger en beter te worden , zult gij altijd grooter begeerte daarna vertonen, naar mate uwe jaaren en verltand toenemen; dan vertoont gij reeds in uwe jeugd de ware wijsheid, die uuw leven lang gelukkig zal maken. Wie van u lieden voorname rijke ouders heeft, mooije kleederen draagt, in prsgtige huizen woont, en ook bedienden tot oppr.9» Sng heeft, die danke God voor al dit goede! Maar meent toch niet, dat gij daarom de gelukkigde kinderen zijt, cn nu niets meer nodig hebt, om u in de wetenschappen en deugden te beijveren. Solon gaf aan Crefus, als hij van hem wegging, ouder andere nutC 2  3Ö voorbeeLdSN tige lesfen ook deeze: Het'leven dermenfchen fa a.tn menigvuldige toevallen onderworpen, en hun g-luk is zeer verande-li k. I\iemand kan met zekerheid z'ggen, of hij tot zijn einde toe rijk cn gelukkig blijven zaL Crefus verrg'te toen ter tijd deeze les wel, cn geloofde niet, dat hij ooitongelukkigsou.de kuanert worden. Maar als- hij van Cijrus, den Koning der Perfen, in eenen veldflrg overwonnen, gevangen genomen, en aan een ftaak gebonden wierd, toen herrinnerde hij zig de nuttige lesfe \ an Solon: Niemand zij tro'.S op zijn tegenswoordig geluk, het is toch ehzekc<-, of hij het tot zijn dood toe hezitt.n zal. Bewaart Solons lesfe en Crefus voorbeeld in uw hart, en denkt, onze ouders, of wij zeiven, na hunnen dood, kunnen arm en ongelukkig worden; daarom zullen wij ons vroegtijdig in fehool en thuis bevlijtigen, dat wij nuttige dingen leeren, en alles wat goed is, van harten liefhebben. Bekwaamheid cn deugd zijn rijkdommen, dieonsniemand ontnemen kan, fchóon wij ook alles in de wereld verliezen.  van wijsheid. 37 Mijne kinderen, opdat gij uwe ouders tot eulke hoogst gelukkige menfehen maakt, als Tellus was; zoo laat hunne zorgen en bekommeringen, om u goed optevoeden, niet vergeels bij u zijn, word welberaadene zoenen en dogteren. Dat moetuzelfstoch de grootfte blijdfehap en eere veroorzaken, als men van ti zeggen kan, dat uwe ouders door u gelukkige menfehen zijn geworden. Wendt toch allen vlijt aan, uit dankbaarheid vooral het goed, dat zij aan u gedaan hebben, om hun dit geluk te verwerven. Het zou u ook nooit kunnen welgaan, indien gij dit niet deedt. Integendeel vindt g;j den regten weg tot uw eigen bciïendig gehik in het voorbeeld der twee Broederen Clcobis cn Bijton van Argos. Laat u het zelve wel behaagen. O het is eenfehoon voorbeeld ; een voorbeelden broederlijke vriendfcha'p — van kinderlijke liefde en eerbied jegens ouderen. Gelooft het, kinderen!God zal u behoeden en veel goeds bewijzen; de beste menfehen zullen u liefhebben; uwe ouders en meesters zullen zig beflendig o«6r u veiheugcn, en Go'd bidden, dat''hij C 3  5® VOORBEELD EfJ het u late welgaan; wanneer gij met uwe broeders en zusters geftadig vreedzaam om gaat, en jegens elkander goed zijt; wanneer gij uwen ouderen in alle dingen gehoorzaamt, en hun altijd, zonder dwang en tegenmorren, met lust cn gewilligheid ten gevalle leeft. JDe jongeling, die zijn gebrek erkende, en zig beterde. De wijze Lijkargus maakte allerhande nuttige verordeningen te Sparta, en gaf zeer heilzame wetten, waar door de onmatigheid in eeten en drinken, de wellustige en luie levenswijze , de onnodige pragt en verkwiefing zoude weggenomen*,maar in tegendeel fpaarzaamheid, matigheid en vlijt ingevoerd worden. Kier over werden de rijken onwill-g, die liever overdadig leven cn ledig gaan, dan ordentlijk leven en arbeiden wilden. Deeze onverfrandige menfehen, die niet erkenden, hoe goed Lijkurgus het met hen en alle Spartanen meende, fpandeu tegen hem famen, fcholden hem, en wierpen hem met fteenen, dat hij met harst van de markt in eenen tempel vlugten moest. Een jong mensch, met name Alkander, die anders juist niet onbillijk, maar nogtans van eenen hee-  VAN WIJSHEID. 39 ten en toornigen inborst was, vervolgde LijJkurgus, en als deeze op zijne vlugt omzag, floeg Alkander hem met een ftök bijna het .oog uit. Lijkurgus keerde zig om na het volk, en toonde hun zijn bebloed aangezigt. Als de burgers dit zf.gen, wierden zijbefchaamd, ■en tegen denmoedwilligen Alkander zoo opgehitst, dat zij hem aan Lijkurgus overleverden, op dat hij hem naar zijn eigen goeddunken firaffen mogt. Maar Lijkurgus deed of zeide hem geen kwaad, maar beval hem alleen, dat hij hem in plaats van zijne bedienden, die hij daarom gaan liet, bedienen zoude. Doch hij hield hem niet als eenen bedienden, maathield hem altijd bij zig als eenen vriend, cn .liet hein met zig eeten. Thans ging de jongeling in zigzelvcn, hij beleed, dat hij zeer kwalijk gedaan, cn eenen agtingwaardigen man onbetaaraiijk behandeld had. Hij deed met gehoorzaamheid, bereidwilligheid en eerbiedig Milzwijgen alles, wat hem bevelen wierd. Als hij de zngtraoedigheid en goedheid van Lijkurgus, in zijn ftandvastig gedrag jegcr.s hcra, zoo uitnemend groot vond, en hem in zijn gelieele overige levenswijze, als eenen man van onvermoeiden vlijt ea C4 .  4o VOORBEELDEN ftrengfte matigheid leerde kennen, bekwarrt hij voor hem eene groote hoogagting en liefde, hij zeide tot zijne bekenden en vrienden, dat hij eene heel valfche gedagte van Lijkurgus gehad, en zig tegen hem misgreepen had, dat deeze niet zoo hard en eigenzinnig was . als men van hem geloofde, maar dat hij de beste, vriendclijkfte en zagtmoedigfte man was. Hij' beterde zig van dag tot dag, en werd van eenen eigenzinnigen , oplopenden en zeer gebrekkigen jongeling, de redelijkfte, aartigile en befcheidenfte jonkman. Hoe goed is het, lieve kinderen, als gij van tijd tot tijd, uwe gebreken meer inziet en aflegt! Hoe onbezonnen en zeer fbrafwaardig gedroeg zig Alkander, als hij nog een woeste Trotsaart was, maar in tegendeel hoe loflijk werd zijn gedrag, toen hij maar eens tot inzien kwam , dat hij eene groote lont begaan had, en zijne hovaardige gefteldheid veranderde! Zeker velen 'onder ulieden, die gij dit leest , hebben nog groote gebreken der jeugd in zig; zijn tegen hunne ouders ca  *AN WÏjSHfcïD'i 4t meesters wederfpannig, kijven en vegten geern, hebben zig tot liegen en vloeken gewend, willen liever met gekkernijen, omlopen, fpeelen en lediggaan, den tijd verderven, dan die befteeden tot leeren , en vlijtig zijn in den hun opgedragen arbeid. Deeze en geene onder u zijn ook wel zoo boos, dat zij hun vermaak daarin vinden, om de bedienden in huis of andere oude brave lieden, die hun op flraat bejegenen, te Haan, roet fteenen te werpen, uittefchelden, en te hoonen, gelijk moedwillige boeven omtrent den wijzen Lijkurgus deeden. Ach mogt gij toch, gelijk Alkander, uwe boosheid en moedwil leeren inzien en afleggen ! Vcrftandige verkeering van oude en jonge lieden. Het is zeker, dat in de opvoeding der kinderen bij de Lacedemoniers veel verkeerds en gebrekkigs was, maar gelijk men van alle gebreklijke menfchlijke dingen het goede, dat zij hebben, moet opmerken en ten nutte maken; zoo mag ook van de wijze , op welke de jonge en oude Lacedemoniers in gezelfehappen met elkander verC 5  V OOREE ELDEtf keerden , het volgende zeer tot navolging ■aangeprezen worden. • De jongens fpijsden met de oudfte mannen , opdat zij onder derzelver opzigt matig zouden worden in ecten en drinken, en nuttige gefprekken hooren. Want de verftandigfte oude lieden gaven gewoonlijk over tafel, allerhande onderwijs, uit de gefchiedenisfen, en van de jeugd van eenen goeden burger. In 't bijzonder werd verhaald, wie voormaals en tegenwoordig iet •■roemwaardigs en nuttigs in de Stad gedaan had. Van fchandelijke cn booze dingen werd niets gefproken. Er werd' geen aanftoctlijk en grof woord gehoord. De jon-gens'rnogcen met elkander fchertzen, maar elkander in hunnen fcherts niet beledigen. Vooral werden zij tot ftilzwijgenheid vermaand en ftreng verpligt. De oudfte onder hen wees allen, die in zulk eene vergadering kwamen, de deur, en riep hun toe: Wat hier gefproken word, mag niet over ■den drempel gaan ! Jegens oti.de Lieden, moesten de jonge eene beftèndige hooagting verwonen , ftil •gijn, als deeze fpraken, en voornamentlijk  VAN WIJSHEID. •$£ loeren» hunnen opzieneren onderdanig en gehoorzaam te zijn. Zodanig een opziener leide den jongens iomtijds eenige vragen voor over tafel, die zij bcdagtzaam moesten beantwoorden; bij voorbeeld: Wie de bcsre onder de burgeren ■ware ? Of, -wat z'j dr.gtcn van de daad van deezen of ge enen man? Daar door gewendde men hen, het goede te leeren onderfcheiden; weetgierig te worden, en zig terftond van de eerrte jeugd af te laten gelegen zijn aan het goed en Hegt gedrag der menfehen. Men hield het voor het kenteeken van een traag en flegt gemoed, als er een op de vraag, wie een goed en wie een kwaad burger was? in zijn antwoord haperde. Bij het antwoord moesten zij den grond eil bewijs, met weinige woorden bijvoegen, ■om zig reeds vroeg in nadenken te oeffenen, en hunne opmerkzaamheid en gave van gewaarwording te ieherpen. Hunne ouders gaven zeer naauw acht op hen, .kwamen in hunne fcholen, en befchouwden hunne oeffeningen in dezelven. Zij waren buitengemeen zorgvuldig, om hen in hunne teder•fte kindsheid, kloeke voedfters te geven. De voedfters of minnemoeders te Sparta  44 VOORBEELDEN zijn in de gefchiedenis bekend, en werderi van Vreemdelingen zeer gezogt. Zij wisten met groote bekwaamheid de kinderen zonder zwagtelen optekweeken , zodat dezelve aan hunne leden en geftalte iet ongedwongens verkregen , dat zij leerden flegte fpijzen te eetcn, en gemaklijk honger en dorsj te verdragen , in het donker onvervaard, en, als zij alleen waren, niet bang te zijn , ook zig geen ongefchikt huilen , of eigenzinnig cn hoofdig zijn aantewennen. Lieve Kinderen! ik wenseh u toe, dat gij van de Spartaanfehe Kinderen leeren moogt hoogagting jegens uwe Ouderen , en die u in plaats van Ouderen zijn , gehoorzaamheid jegens uwe Opzieners, matigheid in eeten en drinken , vergenoegdheid, ftilzwijgenheid, opmerkzaamheid op het onderwijs, •dat u gegeven word , en het afleggen van alle vrees. Dit zijn geheel voortreflijke Deugden , die u tot zeer beminnenswaardige Kinderen maken, en eens, als gij volwasfen zijt, veel nut voor uwen geheelen leeftijd aanbrengen zullen. Weest derhalven reeds thans zoo wijs en verrtandig,  VAN WIJSHEID. 45 dat gij ze liefhebt. Ik zal u van alle dezelven nog eenige bijzondere voorbeelden bijbrengen. Voorbeelden van maat'gheid. Alexander had aan Ada, Koningin van Karien, verfcheidcn gewigrige diensten bewezen , waarvoor zij hem op allerlei wijze haare dankbaarheid tragtte te betoonen. Eens zond zij hem allerhande kostelijke fpijzen en dranken , benevens haare beste Koks. Alexar.der nam deeze gefehenken niet aan, maar liet aan de Koningin zeggen, dat zijn Hofmeester Leonidas hem reeds in zijne jeugd met de beste Koks voorzien had , nadien hij hem leerde, 's morgens heel vroeg opteftaan en te werken, om 's middags het eeten wel te laten fmaken , en 's middags matig te wezen , om 's avonds wederom honger te hebben. Scneca heeft zeer voortreflijke gedagten van het menschlijk leven gehad. Hij zegt, onder anderen, van hetzelve: Die geen leeft niet, die alleen aan eeten en drir.ken denkt. Eet en drinkt, epdat gij leven moogt ; maat'  P frOORÏEELDEü» Ier ft niet met dat oogmerk, opdat gij eeten eS drinken moogt. Sokrates beoefende de deugd der matigheid zoo zeer in zijn leven , als hij ze in zijn onderwijs aanprees. Wanneer hij eens eefiige voorname lieden te gast genodigd had, en zijne Vrouw daar over bekommerd was, dat zij dehzelven maar weinig geregten kon Voorzetten , zeide hij tot haar : Wees niet ongerust ; indien deeze lieden gewoon zijn matig te leven, zoo zullen zij ook met weinig te vrede zijn ; maar indien zij brasfers zijn , zoo behoeft een regtfehapen man zig aan hun niet gelegen te laten zijn. Hij plagt te zeggen , dat die geen den Goden het naaste kwam , welke weinig van node had , nadien de Goden geheel niets nodig hadden. — Veele menfehen , zeide hij, leven om te eeten en te drinken, maar ik eet en drink, om te leven. Een zijner Vrienden klaagde eens over de duurte der levensmiddelen, en voornamentlijk over wijn , purper en honig. De Wijsgeer antwoordde niets, maar nam hem bij den arm , en bragt hem eerst op de Koornniarkt, en vervolgens op  van wijsheid; 4f de Groenmarkt. Deeze dingen , zeide hij, moeten toch wel de beste levensmiddelen zijn, dewijl ze de bestekoop zijn. • Jflyages liet een pragtig gastmaal toerigten, om den jongen Cyrus, die naar zijn Vaderland verlangde, zijn verblijf des te aangenamer te maken. Maar deeze vond reeds vroeg geen fmaak in lekkernijen. Als *h-> tya°es hem vraagde , of hem deeze geregten niet beter fmaakten dan de Perfifche, antwoordde hij: Neen, mijn lieve Grootvader, wij hebben bij ons een veel eenvoudiger en gemaklijkcr weg, om ons genoegen te eeten. Wij zijn met brood cn vleeseh te yreden. Maar gij komt naauwlijks langs veele omwegen daar, waar wij met ligte moeite toe geraken. Op een ander maal vraagde A.fya*es zijnen kleinzoon, waarom hij geen Wijn wilde drinken? Omdat ik gisteren opgemerkt heb, antwoordde de jonge Cyrus , dat niemand der geenen, die op uw geboortefeest Wijn hebben gedronken, regt bij djnverliandgebleven is. • Cyrus, die zig reeds vroeg aan een matig en  48 •VOORBE ELDEl» nugter leven gewende, leidde dat ook in oudere jaaren. Als zijne bedienden hem op eenen Veldtogt vraagden, wat men hem tot een middagmaal bereiden zoude ? antwoordde •hij: Brood ; en , wat het drinken betreft, zoo denk ik tegen den middag aan den Tigris te komen. Het is een gewoon gebrek der jeugd, in eeten en drinken onmatig te wezen. Wagt u voor hetzelve, mijne kinderen. Daar uit ontfaat veel kwaad. Gij maakt u zeiven daar door ongezond, en veroorzaakt u doodIijke ziektens. Vraagt alleen de Geneesheeren, die zullen u het best kunnen zeggen, dat jaarlijks veele duizend kinderen daarom aan de ellendigfte ziekten fterven , om dat zij te veel eeten. Hebt flegts acht op U zeiven, dan zultgij bevinden, dat gij nooit opgewekt en gezond zijt, wanneer gij te veel gegeten hebt. Doch wanneer gij, gelijk verftandige menfehen doen moeten, nie*meer eet en drinkt, dan nodig is, om uwen honger en dorst te (lillen , dan zijt gij het allervergenoegdst en gezond. Dan bevindt gij u zeiven geheel gemaklijk, gij kunt fprin-  TAN WIJSHEID. 49 gen en huppelen, en hebt lust om te leeren en tot den arbeid, die u opgelegd word. Daar uit kunt gij ook begrijpen , dat onmatig eeten en drinken dom en traag maakt. Ziet maar eens zulke jongens en meisjens aan , die nooit verzadigd kunnen worden, die niet alleen over tafel zich het eeten inproppen, maar ook den gantfchen dagdoor fnoepen ; dan zult gij bevinden , dat zij altijd de onnoozelfte kinderen zijn, die liever t'huis dan in fchool zijn willen ; en die, wanneer zij ook tegen hunnen wil in fchool moeten zijn, liever daarin flapen , of zich onachtzaam uitrekken, en als zitten te dromen , dan op het onderwijs van den meester letten, en hun fchoolwerk doen. Men weet ook verfcheiden voorbeelden, dat lieden, die in hunne jeugd onmatigwa1 ren in het eeten , in hunne oudere jaaren r'raaten worden. O dat zijn zeer ongelukkige lieden ! Die kunnen nooit verzadigd • worden, fchoon zij nog zoo veel eeten; zij 1 moeten, om hunnen honger te ftillen , Meenten, knopen en oud leder eeten ; en het I helpt hun toch maar voor een' korten tijd, idan hebben zij op nieuws weder eenpijnlij! ken honger. D  gO VOORBEELDEN . Opdat gij derhalver gezond en vergenoegd blijft, en fchrandere menfehen wordt, en der» haatelijken naam niet bekomt van fchrokkige kinderen, zoo gewent u zeiven daar aan, om u zelven daar mede te vergenoegen, als. «.we Ouders u een boterham, middag- en avond-eeten geven. Dan hebben zij u lief, en zullen u noch te veel noch te weinig geven. Vv'eest ook te vrede met geringe fpijzen , cn begeert geen lekkernijen. Het is zeer heilzaam, dat men zich in zijne jeugd daar aan gewent, en niet altijd wat lekkers begeert. Daar door word men gewoon aan eene harde levenswijze, welke in 'tbijzonder de jongens dikwils moeten houden, die tot boeren , foldaatcn, of vaarensgezellen beftemd zijn; die zeevaarenden, jagers, bedienden bij. groote Heeren., Kooplieden, Kunstenaars en ambachtsgezellen willen worden , welke reizen moeten. Deeze zijn gelukkig , wanneer zij met Cyrus geleerd hebben zich niet brood en water te vergenoegen ; dewijl zij veelmaalen in landen en omftandigheeden komen , daar zij niets meer hebben, om hunnen honger en dorst te rallen.  VAN WIJSHEID. 51 Óm een beftendige herdenking tót matigheid te hebben , verzoek ik u , dat gij dikwils met opmerkzaamheid op de volgende wijze bidt: Zijn hart met fpijze en drank bezwaren Betaamt den Chrhten nimmermeer: Onmatigheid verkort de jaaren, En 't geen moest voeden, word veeleer Vergif, dat, in het bloed bedekt, Ons ziekte, pijn en dood verwekt. Die zich den buik ten God verkiezen Wil, en Gods gaven dus verkwist. Die zal het Hemelrijk verliezen, Het geen de flaaf der wellust mist. Bewaar me, 0 God, voor brasferij, Opdat ik matig, nuchter zij! Schenkt gij mij fpijze , 0 Bron van goedheid ! Dan houd de matigheid de wacht! Dan fmaak ik die in aW haar zoetheid) Als u de dank word toegebracht. D 2  Jf» VOORBEELDEN Lief waardig God, die al, wat leeft. Zijn roedzel en verkwikking geeft* Spaarzaamheid. . Het is verkeetd, lieve Kinderen, alsmen gierig is, dat is, als men nergens zoo zeer op denkt, naar niets zoo begeerig frreeft, dan hoe men geld moge winnen, enrijkdomnisn verzamelen. Een gierig mensch vraagt er niet naar, of hij Gods gebod overtreed of, onderhoud; of hij zijnen medemenseh bedriegt, befteelt, en ongelukkig maakt of niet', als hij maar zijn geldhoopen kan vermeerderen. Hij doet daarom veel kwaad, terwijl hij zich fchatten verzamelt; daar is veel onregtvaardig verkregen goed onder, en zijne kinderen en kindskinderen , die het van hem erven, worden even daaröm, dikwijls arm en ongelukkig. Want op onregtvaardig goed heeft God eenen vloek gelegd ; —-— Hij heeft bedreigd, dat die genen, welke het bezitten, allerleië ellende en itrafFen beleven zullen. Maar daarentegen is het nu ook een kenteeken van een vcrftandig mensch, en eene groote deugd , dat men fpaarzaam is. De  VAN WIJSHEID. 53 tpaarzame richt zijne uitgaven naai- zijne inkomsten. Als deeze gering zijn , dan zijn de uitgaven ook gering ; maar wint hij meer, dan geeft hij ook meer uit tot zijn gemak en geoorloofd vermaak. Doch hij geeft nooit meer uit, dan hij wint, en verkwist niets op eene nuttelooze wijze. Als een goed huishouder houd hij alles wel in orde, en draagt wel zorg, dat er van zijn vermogen niets verboren ga door liederlijkheid, of onachtzaamheid. Geern en gewillig bedeed hij zijn vermogen tot zulke uitgaven, die hij fchuldig is tg geven tot opvoeding zijner kinderen, tot verkwikking der armen, tot onderhoud zijner huisgenooten , en tot andere zulke goede en nuttige dingen. Maar bij is ook daar op bedacht, dat hij iet voor het toekomende tot zulk een goed gebruik bewaart. Hij legt iet ter zijde, en neemt iet af van zijn verkregen vermogen , opdat .hij iet hebbe om zich te voeden, den zijnen en den noodlijdenden te geven, als er flechte tijden komen, daar hij weinig of niets in winnen kan. Ik zal ulieden eenige voorbeelden van zulke kloeke fpaarzame lieden vernaaien. D, Jehan Georg Knapp, een zeer wijs en D 3  $4 VOORB EELDRN vroom Man, die bijzonder als Opziener def Opvoedings-inrichtingen in het Weeshuis te Halle , aan de jeugd groote en getrouwe diensten gedaan heeft, gaf in zijne jonge jaaren zulk een voorbeeld , hetwelk tevens een fchoon voorbeeld van Matigheid is. Hij ihideerde te Jena , was buitengemeen ijverig, en leefde Uil en ingetogen. Hij verfpilde noch zijn tijd noch zijn geld tot allerhande vermaaklijkheden. Zijn Geld bleef ééns weg. Thans deed hij nog minder uitgaven , zoo min , als hem Hechts mogelijk was. Hij deed zulks om die reden , opdat hij zich door het borgen niet in fchulden zou fteeken , en daar door voor anderen niet lastig wierd, dat hij iet van hun leende. Ja, hij was in dien tijd, dat het Geld hem mistte, zoo fpaarzaam en matig , dat hij nu de goede tafel , die hij tot hier toe gehad had , affchafte , en in plaats daar van eene maaltijd deed van brood en water. Om deswegens van onverftandige jonge lieden, die den armen geern befpotten , niet uitgelagchen te worden, zoo ging hij alle dagen op het middag - uur uit de ftad , zette zich in het gras aan eene beek neder, en gebruikte met een vergenoegd hart zijn middagmaal.  VAN WIJSHEID» 55 Waar toe hij brood medenam, en water uit de voorbijloopende beek fehepte. En hij keerde niet eer weder tot zijne voorheen gewoone levenswijze, voor dat hij door het ontvangen van geld in ftaat gefield was, om dezelve wederom aan te vangen. Als de jonge Scipio, in het Leger voor Numantia , het Veldheers - ambt over het Romeinfche Leger op zich nam, vond hij, dat het zelve geheel overgegeven was aan de verkwisting. Hij ondernam derhalven eene groote verbetering met hetzelve, dwong tik een alle huisraad, dat hij niet nodig had, af te fchaffen, en niets te behouden dan een ketel, een braadfpit en een waterkruik. Hij beval, dat er gecne overtollige fpijzcn zouden worden opgedischt. Des avonds mogt men niet meer dan één gerecht eeten. Een Officier, met naame Memtnius, die zich een kostbaar veld- en tafelgereedfchap liet navoeren, gaf hij dit ftreng verwijt: Gij hebt uzelven voor mij en uw Vaderland door uwe verwijfie en verkwistende levenswijze onnut gemaakt, en uzelven hebt gij voor uwen gantfehen leeftijd nadeel geD 4  50 VOORBEELDEN. daan, dat gij uzelven aan zulke overtollig* dingen gevend hebt. Voorbedden van vergenoegdheid. Die matig en fpaarzaam leeft, die is ook vergenoegd. Dat is te zeggen, hij is te vrede met het goede, dat God hemfchenkt. Hij is niet gezind, zoo als vele menfehen in de Wereld, die altijd weder iet nieuws begeeren, zodra zij dat verkregen hebben, wat zij te voren gewenscht hebben ; en die nooit van hun leven gerust worden, maar altijd klagen, dat hun nog iet ontbreekt, en het altijd beter willen hebben, dan het naar den ftaat zijn kan, in welken de goede God hen gefteld heeft. Die vergenoegd is, doet nooit onbillijke en onverftandige wenfehen; hij begeert alleen altijd datgeen, dat hij tot zijn voedzel en onderhoud behoeft. Als hij dit heeft, dan houd hij zichzelven voor gelukkig genoeg ; en fchoon ook zijne wenfehen niet altijd vervuld worden, fchoon hem het een of ander ontbreekt, dat hij geerne had; fchoon hij ook weinig geld, vermaak en eere heeft, zoo laat hij zich dit welgevallen, murmureert niet, maar is ook Uil en  VAN WIJSHEID. 57 vergenoegd met het weinige goede, dat hij heeft; hij is Gode en menfehen daar voor dankbaar. Hij volbrengt zijnen plicht met dezelfde getrouwheid, als hij een gering inkomen heeft, dan of hij groote buitengemene belooningen bekwam. Zulke vergenoegde lieden waren: i) die jongen, die in de keuken van den Koning van Frankrijk het braadfpit draaide. De Koning, Lodewijk de efde, vond eens deezen jongen, in het voorbijgaan, aan zijn werk. Hij zag een goed gelaad en een aartig vrijmoedig voorkomen in hem , zo dat hij hem gefehikt achtte voor beter verrichtingen. De Koning vraagde hem, waar hij gebooren was, wat hij was, en wat hij verdiende. De knaap, die hem niet kende, gaf hem met eene betaamelijke vrijpostigheid ten antwoord: „ Ik ben van Berrj, en „ heet Steven; ik ben hier koksjongen, „ en verdien zoo veel als de Koning.5' — Hoe veel verdient dan de Koning? vraagde Lodewijk. „ Zoo veel als hij van node „ heeft, gaf Steven ten antwoord, en ik „ verdien even zoo veel." Het vergenoegde hart en vrijpostig antwoord van Steven behaagden den Koning zeer. Hji maakte D 5  g8 VOORBEELDEN hem zijnen Kamerdienaar, en bewees hem naderhand vele weldaden. Cajus Fabricius, een voornaam Romein, maar die arm was, antwoordde aan Pyrrhus\. Koning van Epirus, wanneer deeze zijné braafheid en deugd roemde, maar hem wegens zijne armoede voor ongelukkig hield, onder andere woorden, ook dit: Ik heb mij zeiven, wegens mijne armoede, nooit voor ongelukkig gehouden, en kan mij over het geheel over mijn geluk Wet beklagen, het zij ik mijzelven als huisvader of als burger befchouwe. Alfchoon 'k arm ben, heb ik echter de voornaamfte ambten te verwagten , de rijkften hebben niets boven mij voor uit, nadien iedereen mij eert en bemint, en vertrouwen op mij heeft, dat ik een deugdzaam Man ben. Even zoo gelukkig ben ik in mijn huis, zelfs wanneer ik mij met den rijkften vergelijk. Mijn klein Landgoed geeft mij het nodige, zoo lang als ik het naarftig bearbeiden, en als een fpaarzaam huisvader leven zal. Daar mede ben ik te vrede. Dewijl ik door arbeid, honger en dorst krijge, zoo  VAN WIJSHEID. fmaakt mij alle fpijze en drank, zij mag nog ■Zoo gering zijn , voottreflijk wel , en de flaap is mij zeer verkwikkende, wanneer ik moede gewerkt ben. Nadien mijn fleeht kleed mij voor de koude befcm.it, en mijn weinig huisraad mij genoeg is, tot alles, waartoe ik het nodig heb, zoo kan ik mij niet beklagen, dat ik ongelukkig ben, want mij ontbreekt volftrekt niets , en tot het pvertollige heb ik geheel geene begeerte. Dus wilde ook Phocion, een Atheniënfer van grote deugdzaamheid en ftille levenswijze, de groote geldzom niet aannemen, die Aiexander de Groote hem toezond, nadien hij geloofde, dat men hem dan niet meer voor een eerlijk man zou houden, als hij op ééns zoo rijk wierd, maar denken, dat hij het geld op eene ongeoorloofde wijze bekomen had. Alexanders gezanten lieten niet af, hem dit geld aan te bieden, en volgden hem tot in zijn huis, alwaar zij nu duidelijk zagen, hoe vergenoegd alles in zijn huis was. Zijne vrouw kneedde brood, en hij ging voor hunne oogennaar de bron, om water te haaien. De Gezanten nodig-  fo VOOR BEELDEN den hem nu nog meer, hij zouhetgeldaannemen. Wam, zeiden zij, het was ver» achtelijk , dat zulk een vermaard Man en vriend des Kordrgs , als hij was , zoo ar. tnelijk zou leven. Juist 0p dat oogenblik ging er een Man voorbij met een oud gefcheurd kleed. Phocion wees hun dien Man, en zeide: Gelooft gij, dat ik deugd en eer' lijkheid niet zoo liefheb , als deeze Man? Dat zij verte , antwoordden zij , dat wij zulks denken zouden ; en evenwel , zeide Phocion, is hij vergenoegd, alhoewel hij van minder leeft, dan ik. Derhalven zou ik niet 'zoo verfhndig en deugdzaam zijn , indien ik, meer hebbende dan hij , mij daar mede niet vergenoegen wilde. Met één woord, waarom zou ik dit geld aannemen , daar ik het niet nodig heb ? En als ik het wilde aannemen , dan zou ik uwen Heer en mijzelven een' kwaaden naam maaken bij mijne medeburgers Zij zouden denken,dat hij mij tot eene trouwlooze en ledige wellustige levenswijze wilde verleiden, en'dat ik zoo Hecht dacht, dat ik mij door hem daar toe zou Iaaten verleiden.  VAN WIJSHEID. Het was te wenfehen , dat alle menfehen met hunnen ftaat te vrede waren; dan zouden er ook meer gelukkige menfehen in de wereld zijn; Vander jeugd aan vertoont zich inde menfehen eene groote geneigdheid tot ontevredenheid. Vraagt nu uzelven af, mijne lieve kinderen, die dit leest, of gij met dikwils te onvreden Zijt met hetgeen de lieve God doet, en hetgeen uwe Ouders en Opzieners doen. Dan zijt gij niet te vrede met het weder, dan zijt gij daar over onvergenoegd, dat gij nietzoö rijk en voornaam zijt, dat gij niet zulke fchoone kleederen en veel vermaaklijkheden hebt, als andere kinderen. Dan zijt gij verdrietig over het fchoolgaan , en over het leeren te huis. Den éénen Maan de vermaaningen, beftraffingen en berispingen niet aan, die hij van den Meester krijgt; — een ander dunkt, dat zijne Ouders te hard tegen hem zijn. Hij is niet vergenoegd met hetgeen hem de Ouders aan tafel geven, zijn kleed is hem te flecht , en de gefchenken zijn niet meer naar zijnen zin , de tijdverdrijven, het wandelen en fpeelen , dat zu hem veroorloven , wilde hij gcheej anders  $f Voorbeelden , hebben. Als eene van zijne Broeders of Zusters iet beters of meer dan hij ontvangt, dan kan hij dat niet lijden , dan loopt hij in een hoek, weent en pruilt, (wil uit verdriet en onwil geen mensch aanzien of toefpreken). Ik bid u, weest toch nooit meer zulke ontevreden kinderen. Door zulk eenen aart van ontevredenheid is menig kind zelfs zoo boos ge* worden, dat het deswegens op zijne Ouders en Meesters gramftoorig wierd, op hen fchold en vloekte, als zij niet naar zijnen wil deeden. Voor zulk eene affchuwelijke zonde bewaare u de genadige God ! Hij geve u van der jeugd aan eene vergenoegde Ziel, die Hem voor al het goede, datHij u geeft, dankt, en met alles, wat Hij u doet overkomen, te vrede is , en alles goed noemt, wat uwe Ouders doen. Gelooft het, kinderen! gelooft het, want • de Bijbel verzekert het: Het is de grootfte rijkdom, en het grootfte geluk op aarde, dat •men godzalig en vergenoegd is. Geniet, wat God u heeft gegeven Mist met vermaak , dat u riiet pa'f, In elke ftaat is vreugd voor V leven t En elke ftaat heeft ook zijn last.  VAN WIJSHEID. 63 God is de Heer; Hij deelt zijn zegen Met wijsheid uit aan die hij mint; Niet zoo, als wij te wenfehen plegen, Maar zoo, als Hij het heilzaam vind. Be Stilzwijgendheid. Deeze is eene groote deugd, mijne kiiv deren, die u lieden zekerlijk zwaar zal vallen , om te beoefenen. In de jaaren, waar in gij zijt, fpreekt gij geern'veel, gij zijt onbedachtzaam in uwe redenen, en los in uw gantfche beftaan, daar komt het van, dat gij, veel 'meer drift hebt tot fnaj:aehtigheid dan tot ftilzwijgenheid. Ach mogt gij maar déns regt kunnen overdenken, hoe haatlijk het is, alles weder voort te vertellen, wat men gehoord heeft, hoe veel vijandfehap cn ongeluk daar door dikwijls onder de menfehen word veroorzaakt, gij zoudt zeker nooit zulke fnappers en kallers wezen. Integendeel zou ieder van u zijn best doen , om een ftih zwijgend kind te zijn, dat is, hij zou voorzigtig zijn in zijne redenen, om niets tefpreken, waardoor hij zelve en andere lieden in verdriet raaken mogten; hij zou zich niet  c'4 VOORBEELDEN aanwennen, om alles altijd weder te vertellen, wat hij in fchool of in huis of in andere gezelfchappen gezien en gehoord heeft; indien hij wist, hoe onbetamelijk dit zij. Eeneerihgt u zeiven toch, van der jeugd af, behoedzaam te zijn in uwe gefprekken. Gewent u veeleer, uwe woorden in te houden, dan zoo onbezonnen uit te fnateren. Bedenkt altijd, eer dat gij fpreekt: Mag ik dit ook wel zr'ggen ? Is het mij ook van oude verflandige lieden verboden geworden , om dit te zeggen ? Is het ook wel recht jegens God en mdere lieden , dat ik dit /preek ? Is het ook iet goeds en verflandigs, dat ik zeggen wil? Het zal waarlijk meermaals gebeuren , datgij niet heel zeker beflisfcn kunt, of uwe gefprekken goed of aftekeuren zijn! gaat dan tot uwe ouders of meesters, of verftandige lie, den in het gezelfchap, van welke gij gelooft, dat zij goed op u zijn, en vraagt hen, of gij dit of dat zeggen moogt, of zwijgen moet ? Nog ééns zegge ik u, het is eene groote deugd, dat men ftilzwijgend en bedachtzaam is in zijne redenen. De tonge is een klein lid, ftaat 'er in den Bijbel, maar zij vertorz.takt veel onheil, wanneer een mensch ze niet in toom houd. Maar al wie van uliedcn dit doet,  VAN WIJSHEID- 65 en baar niets laat fpreken, dan liet geen Christelijk, regt, verftandig en geoorloofd is, die zal een gelukkig leven hebben, eneensveele goede dagen in de wereld genieten. Hij zal naar Gods gebod leven, men zal hem als een' heel verftandig en wijs mensch over51 hoog-achten ; en geern in zijngezelfchap sijfl ; elk verftandig mensch zal vertrouwen en liefde voor hem he'jben. Hij word boven anderen tot de voornaamfte en aanzienlijkfte ambten, daar ftilzwijgendheid nodig is, van groote heeren en van de overigheid verkooren; en dan kan hij eens met een gerust geweeten fterven, dat hij door zijne woorden geen mensch noch zig zeiven in 't ongeluk gebragt heeft. Elk een wagt zich voor fnapachtige kinderen , zoo wel als voor volwasfene praaters, elkeen fchuwt hen, en ziet hen aan voor gevaarlijke lieden, die men niet vertrouwen kan. Derhalven legt alle neiging af tot kallen en fnappen, en denkt dikwils aan Salomons lesfe : Die zijnen mond bewaart (dat bij niets ongeoorloofds fp*eekf)% die bewaart zijn leven : maar die zijnen mond uitlaat , die komt in vervaarnisfe. ■—■ Menigeen komt tot groot ongeluk door E  66 T/OOHBEEt-DEM tijn eigen mond, Spreuk. 13: 3, ity, Lijkurgus handelde daarom zeer wijs, dat hij het tot eenen hoofdregel maakte bij de Spartaanfche opvoeding, de kinderen tot Itilzwijgendheid op te leiden, en daar in teéefenen. De Fïïofoof Dkn ging eens door eert Jfraat, daar hem een moedwillige knaap ontmoette, diè hem r.itfchold, en met fcheldwoorden tot in zijn huis vervolgde. Dim had geduure'nde den gantfchen tijd geen woord gefproken, als hij nu aan zijn huis gekomen Was, vraagde hem de boozeknaap, of hij dan niets wilde antwoorden? Niets, zeide de verftandige Dion. Demofthenei gaf aan een mensch, die hem ©ntallijke ihiaadwoorden zeide, dit antwoord: Ik mag mij in zulk een twist met u niet inlaaten, daar de overwonnene meer eer heeft, dan de Overwinnaar. Denkt hier aan, mijne kinderen, wanneer godlooze knaapen u fchelden, zoozwijgt ftil, gelijk deeze twee mannen deedïn.  VAN WIJSHEID. 6? ö God dat ik niets /preek', dan 't geen» kan beflaan. En laat geen onnut woord mij uit den mond ooit gaanl Denkt aan *t fpreekwoord: Het is beter gezwegen , Dan van /preken hinder gekregen, Beda chtzaamheid. Dat de bedachtzaamheid in het fprekett eene groote deugd is, daar van heb fkutiè* den reeds onderwijs gegeven. Overhaasting en onvoorzigtigheid in woorden, kan u iri veel verdriet en nood brengen. Daar door gefchied het ligt,- dat gij woorden voortbrengt , die gij naderhand geern weder te rug hadt. Maar duizend verllandige woorden maken dikwils één eenig teh ontijde gefprokcn woord niet weder goed. In uw gantfche gedragbehoortgij bedachtzaam te zijn en zorgvuldig acht te geven, dat gij niets doet, waardoor gij u zeiven fchande en fchade veröorzaakt, of* waardoor gij dan andere lieden verdriet en kommer verbekt. Deeze raad kan u niet dikwils genoeg R a  VOORBEELDEN ingefcherpt worden, want het js het gewoonlijk gebrek der kinderen, dat zij onbedachtzaam zijn. Zij overleggen heel zelden, of het ook goed voor hun is, het geen zij voornemen , maar doen alles zoo maar terftond Weg, het geen hun te binnenkomt, en waarzij lust toe krijgen. Zij dunken zich ook vast verftandiger te zijn dan oude lieden, en laaten zieh liever van onverftandige booze menfehen leiden, wanneer dezelve alleen maar fpreken en doen, wat zij willen, dan van hun, vooral wanneer zij hun iets raaden, dat niet naar hunnen zin is. Gelooft mij, daar door dat kinderen zoo dikwijls zonder overleg en overijld iets doen, verliezen jaarlijks vele duizend kinderen hun leven en gezonde ledematen. Gijhebt zeker, als gij u maar bedenkt, ook wel zulken gekend, die verdronken zijn, om dat zij zich op te dtm en week ijs waagden, of bij het zwemmen en fchuitje vaaren zig niet voor gevaar, wagtten, maar ver ftandige lieden uitlagchten, die hen raadden, om voorzigtig en behoedzaam te zijn; anderen, die al te onvoorzigtig toe liepen, en zich bezeerden; die alles bezien, bevoelen en beklimmen wilden, vielen wel eens dood of ellendig kreupel,  VAN WIJSHEID.' 59 of die vergiftige dingen inflokten, daar zij ziek van vvierden en ftierven, ofmetfchande en harde flagen geftraft wierden voor hun onvoorzigtig gedrag. Integendeel gewent u, lieve kinderen, om alles met bedachtzaamheid te doen, dan zult gij niet ligt Gods gebod overtreden, en u zeiven in het ongeluk Horten. Integendeel gij zult beter leeren onderlcheiden, wat goed en kwaad, nuttig en fchadelijk is, gij zult reeds vroeg beginnen meester re worden van uwe begeertens, en die niet anders te {tillen, dan wanneer gij vindt, dat het billijk is. Melanchton was een voorbeeld van een zeer bedachtzaam en voorzigtig man. Hij was een vrolijk en aangenaam man in gezelfchap, maar hij nam zich zeiven zeer in acht, dat hij geen fchertze zeide, of geene vrolijkheid liet merken, die tegen de regelen van deugd en welvoeglijkheid {"treed. Wanneer zijne vijanden hem lasterden en vervolgden, zöo zweeg hij fril; overleidde, of zij ook gelijk hadden, in het geen zij kwaad van hem (braken, en dacht daar altijd over, hoe hij zijn leven verbeteren en zijne boeken leerzamer mogt maken. Naar zijn gemoed»B 3  ffi VOORBEELDEN geitel kon hij ligt in toorn en hevigheid ge* raken, maar, dewijl hij zich van zijne jonge jaaren af gewend had, om alles met groote bedachtzaamheid te fpreken en te doen; zoo was hij daardoor de zagtmoejbgfte en vredelievendere man geworden, die bij het grootje onrecht, dat men hem' Sandeed, gelaten en fiandvastig jegens elk een recht deed. Wanneer Socrates zich, naar de gewoonte der Grieken met loopen of' andere lig, chaams-oefeningen verhit had, dan dronk hij niet terftond, als hij aan eene bron kwam, maai- vulde heel langzaam een emmer met water, en goot hem weder uit. Een fchoone regel van gezondheid voor Voeden, mijne kinderen, om nooit over. haast te drinken, wanneer gij u met loopen en fpelen verhit hebt; maar langzaam en behoedzaam uwen dorst te ftillen. Die niet naar deezen regel leeft, ftort zichzelven in gevaarlijke krankheden, die menig kind m jongeling in 't graf helpen, welke zeker naar hun gezonde ligchaamsgeftel oud zouden ^worden ziin> ™dien zij zich gewend had».  VAN WIJS11ETB. yg $en, «m alles mei overleg en behoedzaam* Ik'vX te doen. Neemt ook van deezen wijzen man deezs les aan: Dat een mensch in zijn gantfche leven moet voortvaaren, het goede te keren, en nooit moet geloven , dat hij al genoeg vleet, fchscn hij ook nog zoo veel weet. Soerates was zeker de wijste man van zijnen tijd, en in zijnen hoogen ouderdom leerde hij nog op den Cithcr fpelen. Hoet aeide iemand tot hem, begint gij nu, reeds een grijsaard zijnde, nog eerst te fpelen? •Ja, antwoordde hij: liet is beter eene zaalC kat, dan nooit te leeren. De Keizer Markus Aurelius was zulk een groot liefhebber der wijsheid, dat hij dikwils den Filofoof Sextus bezocht. Eens vraagde hem, als hij op weg was, de Wijsgeer Lucim, waar hij heen wilde? De Keizer antwoordde : Het is geen fchande voor een' ouden man, dat hij leert. Ik ga daar. *m naar Sextus. om van hem te leeren , dat ét zog niet weet. Toen riep Lucius vol verE 4  7a VOOREEELDEtf wondering en eerbied uit: 0 Hemel! Eet Roomsch Keizer en een grijsaard gaac nog «Is een kleine jongen fchool? Ook bezocht Seneka in zijnen ouderdom de onderwijs-uuren der Wijsgeeren, fchoon hij zelf een wijs man was. Als hem nu iemand zeide, dat hij zich daar door met de jongelingen gelijk ftelde; zoo antwoordde hij: gelukkig ben ik, indien dit het eenige is, waardoor ik mijnen ouderdom fchande aandoe. Het is toch voor eenen ouden man geen fchande, om in de komedie te gaan, waarom zou hij zich dan fchaamen, om de gehoorzaal der Wijsgeeren te bezoeken? Men moet zoo lang leeren, als er iet is, dat men nog niet weet; en zoo lang het leven duurt, moet menieeren, hoe men een goed gelukkig leven leiden zal. Het is derhalven dwaas, wanneer kinders daaróm niet meer willen leeren, omdat zij denken, onze ouders zijn rijk en aanzienlijk, wij zullen wel zonder veel wetenfchappen voortkomen, of omdat zij geloven, dat  VAN WIJSHEID. ft 'ïij alreeds meer weten dan andere kinderen van hunnen ouderdom. Wanneer 'er nu zelfs ouders zijn. (Helaas zij zijn er. ik ken ze) die hunne kinderen dikwils voorpraten: „ gij behoeft uw hersfens zoo Veel niet te vergen, als arme kinderen; gij zult toch veel geld te verteeren hebben, en behoeft niet om brood te ftudeeren." O welke gewetenlooze ouders zijn dit? Hoe weinig bedenken zij het ware beste voor hunne kinderen! liever verftandig, vroom en arm, dan dom, boos en rijk. Al wie iet geleerd heeft, kan zich goederen verwerven door zijne wetenfchappen ; maar de onverftandige is meer dan andere menfehen in gevaar, om zijn goed te verliezen. Deugd en verftand kunnen rovers en dieven ons niet ontnemen, maar in tijdelijke rijkdommen word men ligt bedrogen. Wanneer men ziek en treurig is, of het doods-uur kómt, dan helpen rijkdommen niets, maar dan is het goed, een wijs en vroom hart te hebben; die dit heeft, die weet zich te troosten, is geduldig en niet vertfaagd. > ES  74 voor. nurm Een wijs man ziet niet op fchoonhefo en prachtige klederen, maar op deugd en ver/land. Gij herinnert u neg wel, lieve kinderen; wat gij van Salon (Bladz. 31.) gelezen hebt, Dit was zulk een wijs man. Julia, de dochter van Augustus, beminde tfe klederpracht boven alles. Als zij eens Sn haar grootften opfekik bij haaren Vader kwam, zoo kon zij zijn misnoegen over haar in zijn wezen lezen. Den volgenden •dag kwam zij tot hem in eene kleding, die zedig en betaamlijker was, en hij zeide tot haar, dat de opfchik van heden eene dochter van Augustus beter kleede, dan die van gisteren. Zij gevoelde zelve, dat haare neiging tot kleder-pracht dwaas was, en gaf hem tenantwoord: Het is waar. Dan, van daag zocht ik mijnen Vader, en gisteren aaij zelve te behaagen. Beoordeel niet het kleed, maar let op iemands daên; Ben ondeugd heeft wel ééns de rijkfte kleêren aan.  VAN WIJSHEID. 7S Ir , .!, ,.;■!*;•:-....v ; ' ' f >.:.>.v ■ (rerhff u zeiven niet op fchoonheid_ of op pracht, Hij is de fchoonjle ver, die deugd naar waarde acht» Voorbeelden van vlijt. Kleanthes had niet veel natuurlijke bekwaamheden tot fcudeeren, en was daarbij zoo ongelukkig, dat hij in de grootfte armoede leefde. Maar zodra hij eene neiging gevoelde tot ftudeeren; zoo vervulde zijn groote en ftandvastige vlijt zijne geringe en gebreklijke bekwaamheden en vermogens. Hij begaf zich in de fchool van Zeno, wiens onderwijs hij over dag aanhoorde. Maar des nachts verhuurde hij zich bij eenen tuinier, dien hij voor zeer weinig geld, water lik eene bron fchepte, om daar door zijn noodzaaklijic onderhoud te verdienen. Hij werd eens voor *t gerecht gedaagd, dewijl men hem befchuldigde, dat hij, onaangezien zijn ftcrken gezond ligchaam > geenen arbeid verrichtte. Om te bewijzen , dat hij geen ledigloper was, en dat men eene valfche befchuldiging tegen hem inbracht,  7C, VOORBEELDEN beriep hij zich op den tuinier, voor Wien hij het water fchepte , insgelijks op eene vrouw, voor wien hij het koorn maaide. Hij werd hier op niet alleen losgelaaten, maar ook van de Richters met eene groote fomme gelds befchonken ; doch welke hij niet wilde aannemen. De Filofoof Taurus had de gewoonte, om Zijne leerlingen door het voorftellen der beste voorbeelden op te wekken. Bijzonder plagt hij hun het voorbeeld van Euklides ter navolging aan te prijzen, Dit voorbeeld is 'zeer merkwaardig. De Atheniënfers hadden ééns, uit verbittering tegen Megara, eene wet gemaakt, dat geen Megarevfer op lijiftraf ondernemen zoude, om binnen Atheenen te komen, Euklides , die te Megara woonde , kwam in 2ijne jeugd, eer dit bevel gegeven wierd, te Atheenen, om Sokrates te hooren. Zijne begeerte, om wat te leeren, was zoo groot, dat hij zich door het plakaat, dat iutusfchen afgekondigd wierd , niet liet weerhouden om te Atheenen te komen. Hij trok vrouwe klederen aan, bewond zich in een' lan-  VAN WIJSHEID. 72 gen mantel, cn bedekte zijn aangezigt, zo dat hij niet kenbaar was, en dus Hoop hij tegen den avond bij Sokrates in, om maar eenige uuren zijn onderwijs te genieten. Bij het aanbreken van den morgenftond keerde hij in deeze kleeding naar hxiis te rug. Sophia , Hertogin van Pomeren , was bij alle haare groote deugden, bijzonder een voorbeeld van vlijt en arbeidzaamheid. In haaren hoogen ouderdom verrichtte zij nog met eigene handen allerleie vrouwenwerk, en onder haaren arbeid herhaalde zij dikwils, om de bij haar zittende jonge Vorftelijke Perzoonen tot vlijt optefpooren, deeze verzen: Niet bidden, geern wandelen gaan. Foor 't ven ft er en den fpiegel ft aan, Veel woorden , en maar weinig daén, Baar is niets goedi , mijn kindren, aan. Elk van ti, die dit leest, mijne kinderen, en lust tot het goede heeft , zal ook zeker Zijn vermaak daar in vinden , dat hij vlijtig  VOORBEELDEN1 Zij. Een ttaag en nalaatig kind zal „öóit (H goeds leeren, het zal onweetend blijven,en nooit in de wereld geluk of eere hebben Maar zulke kinderen, die eene rechte drift hebben, om te leeren, dieniet moede worden , alfchoon het leeren hun ook zwaar valt, die geern vroeg opftaan, cm in fchool te komen, die in hetzelve met begeerte naar des Meesters woorden hooren, en geenoogcnbhk met fnappen , omgapen, vreemde gedachten en kinder- kuuren verliezen, die thuis geern bij hunne boeken zitten, en vijanden zijn van alle ledigheid. Zulke vhjtige kinderen zijn hunnen Ouderen Meesteren en allen goeden Menfehen lief en waard- God geeft zijnen zegen op hunnen yhje , dat zij verftandige, geichikte en gelukk ge menfehen worden. Tot ai beid, niet tot lediggang, Z'in wij, o Cod, op aarde ; De vlijtigheid blijv' levens lang Bij mi] dan in haar waarde ! Geef mij ver/land, en hut cn kragt, Dan word door mij uw wil velbragt, Dan kr,jg ik deugd en ker.nis, uu  VAN WIJSHEID. 79 Ds zelfsbeprosving. Gij west alreeds , dat gij in uwe kindsheid beginnen moet u zeiven te leeren kennen (bl. 21-25). Al wie tot behoorlijke kennis van zichzelven wil geraaken , die moet dikwils onderzoeken, hoe hij tegen God en zijn evenmensen gezind is ; — of zijn leven goed of kwaad, of het naar of tegen de geboden Gods ingericht word; of hij altijd datgeen gedaan heeft , wat hij te doen had, en altijd datgeen nagelasten heeft, wat hij verfehuldigd was natelaaten; of, met één woord, hij moet zichzelven beproeven. Daarom gaven ook aireede vele wijze Mannen onder de Heidenen hunnen leerlingen deeze nadruklijlce vermaning, dat zij daagiijks een oprecht onderzoek van zichzelven in 't werk zouden fiellen ; en zij oefenden zich ook daaglijks in deeze deugd. Pythagoras zeide : „ Laat den flaap niet s, in uwe cogen komen, voor dat gij elke „ handeling van dien dag zorgvuldig over„ dacht hebt ! Vraag u zeiven af: Waar in „ was ik van daag zuimachtig? V/at heb ik „ verricht ? Welke van mijne plichten heb „ ik onvervuld gelaaten ? Op deeze wijze  80 VOORBEELDEN w beginne men van de eerfte daad van dien „ dag ai', en ga daar mede voort tot de laat„ fte; en bedroef u dan over het kwaade, » dat gij gedaan hebt, en verheug u over „ het goede." Van dezen zede-regel zegt Iftlin, die hartelijke menfehen- en kinder- vriend , met recht: Ter bevordering van den wasdom in de deugd kan ongetwijfeld geen beter regel gege. ven word,n, en hij is te nuttig, dan dat men hem niet diku ih herhalen , en trachten zou aan anderen ir.tefcher pen. Wieden allen , geliefde Zoonen en Dochters, welken het oprecht ernst is, om daaglijks verflandiger en deugdzaamer te worden, Ulieden allen moet deeze regel heilig en vereerenswaardig zijn ! Gehoorzaamt denzelven geern , en overtreedt hem nooit. Hij is van de grootfte Mannen , lang na Pijthagoras dood, bewonderd en beoefend. De tweede Laio , wiens zeden zoo frreng gericht waren naar de voorfehriften van deugd, gerechtigheid en matigheid,had ook de loflijke gewoonte, om zich eiken avond, hetgeen hij gezegd, gehoord of gedaan had, te herinneren.  VAN WljSHE tb. Sextius, een Leerling van Pythagoras, ging geen éénen avond flaapen , zonder zichzelven te vragen : Van welke ondeugd hebt gij u vrijgemaakt ? — Welke hebt gij wederftaan ? Waar in zijt gij beter geworden *? Seneka verhaalde van zichzelven; wanneer het licht weggenomen word, dan overdenk ik mijnen gantfchen dag, ik beproeve alle mijne handelingen en woorden , ik verberg mij zeiven niets, en ik zie niets over het hoofd. Nog ééns bid en vermaan ik u, lieve kinderen , volgt het onderwijs en voorbeeld van deeze wijze en deug'dzaame Mannen. Gij wordt als Christen -kinderen op het duidelijkst onderwezen in het geene recht en onrecht is; gij kunt derhalven ook het best weten, of gij den tijd uwer jeugd naar Gods heiligen wil recht doorbrengt of niet. Ach doet toch moeite , om dit te weten. Gij zijt hier wezenlijk aan geen' tijd gebonden. Gij kunt, zoo dikwils als gij alleen zijt, en niets uwe gedachten hindert, uw jeugdelijk F  82 Voorbeelden gedrag onderzoeken ,• de nuttigfte tijd hiér' toe is, wanneer gij fbï bij uzelven zit in de avondfchemering , of wanneer gij u te bed begeven hebt, en uwe oogen nog niet vol llaap zijn, (merkt dit wel op, gij moet niet reeds halfin flaap en aan het droomen zijn , laat het anders liever na tot op een' anderen avond, dat gij lust'ger zijt) of wanneer gij des nachts niet flaapenkunt; insgelijks wanneer gij vroeg wakker wordt, en uwe ziel recht opgeklaard is. In het bijzonder onderzoekt des Zaturdags avonds, bij het befluit van 't jaar , en op uwen Verjaardag, hoe gij uwe kindsheid en jeugd doorbrengt: zegt dan tot uzelven: Dees dag ") Dit jaar j is weer voorbij , een deel weer Dee? week j van wijn leven, Hoe heb ik dien befieed, waar aan mijn tijd gegeven ? Heb ik reeds in mijn jeugd naar deugdzaamheid gejireefd? Heb ik in twist en nijd, of eigen zin geleefd?  Van wijsheid*. §3 Heb ik ook niet gedaan , wat booze boeven deeden ? Bleef ik een deugdzaam kind , en zuiver in mijn zeden ? Heb ik mijn zusjes, broêrs en makkers wet bemindt Was ik tot elk mensch ? tot weldoen (leeds gezind t Gij ziet, alweetend God! in mij veel meer gebreeken , Dan 'k zelf ontdekken kan , hoe 'k van u ben geweeken j F 2 Dagt ik wel vaak aan God , gehoorzaam aan zijn wetten i Benijverde ik mij «elf, op Ouders wenk te letten ! Gafk op des Mee fiers les met vlijt en leerzucht acht ? Heb ik van de ija'elheid der jonkheid mij gewagt t  0£ VOORBEELDEN Vergeef die aan uw kind! ei neem ze van mij aft Ach! dat uw goedheid mij een zuiver harte L:efde tot waarheid, en vrijmoedige belijdenis derzelve. Demofihenes zegt: Voor edeldenkende gemoederen is niets treuriger , dan wanneer het hun verboden is vrijmoedig te fpreken. Twee dingen , leert Pythagoras , maken mij aan God gelijkvormig, te weten de waarheid en menfehen - liefde. De leugens , zegt Menander , zjjn den dwaas aangenaam, in tegendeel is de waarheid hem onaangenaam, even gelijk de oenen, die ongemak aan de oogen hebben, het licht niet verdragen kunnen, maar liever in het donker zitten. Pompejus wilde de ftad kimera in brand  VAN WIJSHEID. «3 Ireken, en haare inwoners over de kling laaten fpringen , omdat zit het met Marius tegen Sylla gehouden hadden. Alsditftond te gebeuren , verzocht Sthenius , die een Overheids - perzoon was , om verlof van te mogen fpreken, en, dit verkregen hebbende , zeide hij: Gij zoudt zeer onrechtvaardig handelen , als gij zoo vele honderd onfchuldigen flraftet, en integendeel den fchuldigen alleen vrijliet. Wie is dan de fchuldige, vraagde Pompejus ? Ik zelf, antwoordde Sthenius ; want ik heb mijne medeburgers gedeeltelijk door overreding, gedeeltelijk door dwang, daar toe gebragt , dat zij de partij van Marius verkooren. Pompejus verwonderde zich over de vrijmoedigheid, waar mede deeze man de waarheid zeide , en fprak daarom zoo wel hem als de ftad van alle flraffen vrij. De zalige Gellert , die alle Christelijke deugden zorgvuldig waarnam , bevlijtigde zich ook in het bijzonder tot oprechtheid jegens elkeen. Het was hem niet mogelijk te veinzen of te huichelen. Hij fprak en fchrecf eerlijk de waarheid. Dit laatfte be-> F 3  86 VOORBEELDEN Wijzen zijne nagelaatene Schriften. Het eer-; fte verfcheidcne gebeurtenisien van zijn leven , van welke ik alleen de volgende zal bijbrengen. Op een tijd was de eerlijke Boekverkoo- per R met eenen man in zijn gezelfehap, die menige eerlijke Boekverkoopers onrecht gedaan had. Gedert, die deezen inhaaligen man niet kende , fprak veel over deszelfs onrechtmatig gedrag. Deeze , hem eene wijle aangehoord hebbende, ging heen. Als hij de deur uit was, zeide R..... tot hem: Gij hebt zoo veel over onrechtvaardig gedrag gefproken ; en die hier zoo even wegging , was hij zelf Zoo, zoo , antwoordde Gellert, dat heb ik niet geweten ; maar al had ik het geweten , dan had ik toch hetzelfde gezegd. Mijne kinderen , legt alle leugens af; fpreekt met eikanderen en met alle menfehen de waarheid. De leugen is eene ondeugd, die meer kwaad en ongeluk aanricht , dan gij geloven zoudt. God laat het den Leugenaars nooit wel gaan , en heeft een mishagen aan zulke  van wijsheid; $2 tnenfchen. De leugen word gemeenlijk ont* ■dekt, en die gelogen heeft , word geftraft* leder een is een vijand van den Leugenaar. Want zij bedriegen andere menfehen , en worden daarom overal , als men hen kent, gehaat en veracht. Al wie zich in de jeugd tot liegen gewend, die wend zijn hart reeds vroeg van alle goed af, en bekomt al vroeg eene neiging tot de fchadelijkite ondeugden. Het fpreekwoord is, helaas I maar al te dikwils waar, een jonge Leugenaar, een oude Dief; of, die Vader en Moeder in de jeugd met woorden of gebaarden bedriegt, die word in den ouderdom een röover en moordenaar. Die de waarheid lief heeft, en ze altijd fpreekt, behaagt aan God en menfehen ; zulk een is op de regte weg naar den Hemel, eri zal eens deszelfs zaligheid fmaken. Kinderen, gij wenscht toch zeker, dat God U liefhebbe, dat het tl op aarde welga, eri dat gij ook eens in de hemelfche vreugde komt. Daa;öm bid ik u nog ééns, liegt niet, tnaar fpreekt altijd geern de waarheid! geWend U niet, gelijk vele kinderen doen, tot veinzerij en huichelaarij. Wanneer uwe Ouders cn meesters ü iet vragen, zoo zegt F 4  $ VOORBEELDEN hun de waarheid, regt zoo, als gij die Weet. Verfchoont uwe begaane misdagen en fouten niet;maar belijdt ze hun oprecht. Want zij zullen u die vergeven, en u zeggen, hoe gij u beteren moet. Hier heb ik ook de regte gelegenheid, om u de volgende nodige vermaaning te geven. Dikwils doen de kinderen iet kwaads, of uit moedwil en losheid veroorzaakeu zij fchade, dan fcbiiiven zij de fehuld op een ander, bijzonder al» zij geloven, dat niemand weet, dat zij het kwaad gedaan hebben. Dan ontvangt dikwils een onfchuldige de ftraf, die zij verdiend hebben. Dat zij verre van u, dat gij zulke booze leugenaars zoudt zijn, en eenen vreemden zoudt befchuldjgen, als of hij het kwaad gedaan en de fchade veroorzaakt hadt; daar gij zelve oorzaak van zijt. Neen , kinderen, wanneetgij in uwer ouderen huis iet beschadigd, 0f in wanorde gebragt of van fpijze, vruchten, of dergelijke iet weggenomen hebt, en uwe ouders er zelfs niet om mogten denken, dat gij het gedaan hadt, maar vermoeden hadden PP een van uwe zusjens of broêrtjens of een der dienstboden, cn daarom op dezel-. *e vertoornd waren, dan gaat bij uwe ou-  VAN WIJSHEID. ders, en zegt vrij uit: „ Lieve ouders , ik „ moet het xi bekennen, ik heb den mis- „ flag begaan. Mijn broeder,— zuster > „ meid of knecht is onfchuldig. Ik verdien „ de ftraffe , ik wil ze geern ondergaan, „ als gij naderhand maar weder goed op mij „ zijt. Ik zal mij beteren." Doet zoo ook, als gij in fchool geweld gemaakt, gefnapt of kuur'en bedreven hebt, en uw meester, die den aanlegger niet weet, daar op zou beginnen, een ander kind te ftrafFen. Edele jongens en meisjens, die zoo eerlijk en opregt zijt! Van u kan men waarlijk de beste hoop hebben, dat gij ééns vrome, verfiandige en gelukkige menfehen zijn zult. Bejluit en Gebed. Echter kleeft mij fomtijds deeze ondeugd aan, dat ik voor mijne ouders en meesters iet ontkennen wil; ik houde mij ook wel en fpreek anders, dan ik in mijn hart meene. Dit wil ik van nu af aan niet meer doen. Nadien ik heden geleerd heb, hoe fctiahdeHjk en boos het is, te liegen ; hoe loflijk in tegendeel en hoe groote deugd, een vriend der waarheid te zijn: zoo wil ik geen één leugenachtig woord meer fpreken,' ik wil F 5  5o VOORBEELDEN nooit een huichelaar of oogendienaar zijn* die zich voor de menfehen vroom houd* maar heimelijk alle booze ftreeken uitvoert. Ik wil voor mijne ouders en opzieners voortaan niets meer verheden; ik wil thuis, in fchool, en overal, waar ik ga, bedachtsaam, maar ook altijd eerlijk, opregt en vrijmoedig in mijne woorden, zoo wel als in mijn gantfche gedrag zijn. Wel hem, die alle liegen \Vermeid, zoo vaak hij fpreekt, Dia niemand wil bedriegen, Maar waarheid-liefde kweekt',' Wel hem, die zich voor oogen Stelt, waar hij zich bevind', ,, God word toch nooit bedrogen, ,, V Is God, die waarheid mint, « Heer! uw wil gefchiede! Druk mij dees lesfen in ! Dat ik de leugens vliede, En zuivre waarheid min, Breng mij altijd te binnen , Dat gij haat veinzerij. Dat ik met ziel en zinnen Getrouw aan waarheid zijt  TAN WIJSHEID. Moed en dapperheid. i. fFaarfchuwing tegen vreesachtigheid. Kinderen, die voor alles vreezen en bang zijn, zullen in hun gantfche leven bloohartige menfehen blijven. En dit is een waar ongeluk, als men een bloohartig mensch is. Zulk iemand is bijna altijd droefgeestig cn nedergellagen ; hij fmaakt het vergenoegen niet, dat hij genieten kan: altijd denkt hij, daar is nood en gevaar, daar het wezenlijk niet is. Hoort hij van oorlog , hongersnood, befmettelijke ziektens en andere onheilen, die ver van hem af zijn en daar hij zeer veilig voor is,. echter fiddert hij terftond, als of dat alles reeds in zijne Had of land plaats . had, en hem nu ook treffen zal. Is het in den zomer een tijd lang heel heet, dan bekommert hij zich, dat nu al het koorn , en gras, veld en tuinvrugten verdorren zullen; regent het eenige dagen na malkander, dan zucht hij , ach! nu word alles zoo onder water gezet, dat wij een flegten oogst zullen hebben. Begint het in den winter wat fterk te vriezen, dan maakt hij zich verle-  VOORBEELDEN gen: ach i nu komt er weder eene harde winter, gelijk in 1709 en 1740, toen menfehen en beesten dood vroozen. Wanneer verlhmdige lieden, die den goeden God alles toevertrouwen, dat hij alles wel maken zal, zich verblijden over een geluk, dat hun te beurt valt, dan heeft hij in zijn gemoed ali ïerleiën kommer over toekomftige plagen, die hij zelf verdicht heeft. Dit is een treurig leven, mijne kinderen. Is het niet beter, dood te zijn, dan altijd in zulken angst te leven ? En dit komt daarvan daan, gelooft mij, als men in zijne jeugd zoo vreesachtig en ligt verfchrikt is! Daarom geef ik u den raad, weest zoo niet! zegt mij zelf eens, of bet niet ook in de jeugd zeer onaangenaam is, vreesachtig te zijn? Wanneer kloekmoedige kinderen nu vergenoegd in de Maanefchijn fpeelen, dan fchriktgij ,vreesachtigen, voor elke fchaduw; als zij na heete dagen, in den koelen avondftond, in den tuin, of onder de boomen rond lopen, of zich in 't gras leggen, of naar den nachtegaal luisteren , of zich verkwikken met den lieflijken reuk der bloezems, bloemen en kruiden , en nu regt innerlijk vergenoegd zijn, dan waagt gij geen eenen  VAN WIJS HE IK 93 voetftap onder eenen boom, daar het donker is. Wanneer er een blad ruischt, of een vogeltje van den eenen tak op den anderen fpringt, of een kikvorsch voor u huppelt, dan beginnen alle uwe leden te beven. Hoort gij maar een uil fchreeuwen, of een hond huilen, dan loopt u een koud zweet van angst over het geheele lijf. Gij hebt veele laffe bijgeloovige gefehiedenisfen van fpooken, onderaardfche mannetjes, wilde jagers, en in de lucht omzwervende vuurige draken gehoord, en houdt alle deeze dwaaze fabelachtige dingen voor waar; daarom komen zij u fteeds te binnen , wanneer gij 'savonds in het donker alleen zit, of gaat, of 's nachts wakker wordt; en gij wordt zoo bang, dat gij zweet van angst, en daar van ziek kunt worden. Menig kind heeft ook wezenlijk eene gevaarlijke ziekte daar van gekregen. Hier uit begrijpt gij duidelijk , dat vreesachtige kinderen veel nood en angst hebben, die zij zichzelven maken. Hier komt nog bij, dat zij dikwils uitgelagchen en befpot worden. De goede Heer van Rochow, dien de mee-ften van ulieden reeds liefhebben , om dat  94 ï?0 ORBEEL dr n bij zich zoo vele moeite geeft, om doorleer» zaame boeken de jeugd te onderrichten, en (hetwelk ik u hier tevens zeg) op zijne Goederen zoo ongemeen nuttige Schooiert iweft aangelegd , dat het zeer te wenieheri was . dar Vele Edellieden en voornaame HeeTen hem daar in mogten navolgen ; dan zouden zeker de kinderen van boeren en arme lieden verftandiger worden , en beter op* groeien ;. deeze , zeg ik, heeft in zijnen Kinder - vriend {*) dit alles in het volgend Verhaal "voorgefteld. De vreesachtige. Een Schoorfteenveger ging eens laat te mg haar de ftad. Hem ontmoette Hans , die van zijn Baas met een ploeg-ijzer naar de Had gezonden was. Als zij beiden elkander tegenkwamen op den hoek van een boscli, (*) Een ongemeen aangenaam en nuttig Boeksken voor kinderen. Die het nog niet heeft, verzoeke zijne Ouders, het hem te koojsen. Ik heb 'er deeze vertelling voornamelijk uit aangehaald , om het u te leeren bennen, en u begeeri§ te maken., om het te lezen.  VAN WIJSHEI©. 95 zoo verfchrikte Hans geweldig; want hij was van zijne onverftandige Ouders weinig naar fchool geduurd , en had daarom niets gehoord van de dwaasheid en fchadelijkheid van het Bijgeloof, en dat er doorgaands en overal geen Spooken of Hekfen zijn. Hij wierp derhalven het ploeg-ijzer ijlings weg, fprong en liep, zoo hard als hij kon , over heggen en flooten naar huis. De Schoorfteenveger, die met zijne vrees fpotte, nam het ploeg-ijzer op, Als de Baas van Hans naar het ijzer vraagde, was het er niet. En Hans had zich zoo verhit en benaauwd gemaakt, dat hij eene koorts kreeg, waar aan hij bijna geftorven was. Hij bleef daar fiandvastig bij, dat hij een zwart fpook gezien had. Na eenigen tijd zond de Baas Van den Schoorfteenveger het ploeg-ijzer aan den Boer wederom. De historie kwam aan den dag ; en Hans werd van jong en oud uitgelagchen , en wegens zijne kinderachtige vrees veracht. Vrees is altijd de medgezellin der onwe. tendheid en bijgeloof. Boek der mjiheid 17. 6. 12. 13.  VOOR BEELDEN 2. Opiwekk'ng tot moed en dapperheid. Van de alleroudfte tijden af heeft men die rnenfchen in groote eere gehouden , die moed en hart hadden , bm zwaaren arbeid! ten nutte van anderen te verrichten , groo. te en gewigtige daarieu uittevoeren , wederwaardigheden te verdrHgeu , fmerten te dulden, zich in gevaar te begeven , en oriverfehrokken te volharden, als het nodig is, ten besten des Vaderlands , en tot redding der noodlijdenden. Ja het is zeer welgevallig voor God , en roemrijk bij alle goede verftandige Lieden , wanneer iemand geen gevaar ontziet, om zijnen medemenfchen te dienen en te helpen. Zulke kloekmoedige braave Mannen waren die vijf Deenfche Visfchers. Zij zagen van itrand een fchip , het welk in den itorm fdhipbreuk gelecden had, en op «rand zat. De arme ongelukkige menfehen in het zelve hadden het gewoone noodfein gedaan. Eene groote menigte andere Visfchers was al te bloo, of niet barmhartig genoeg, om deeze noodlijdenden , die door hunne feinen om hulp fineekten , hijteftaan. Maar deeze vijf gerefolveerde mannen, ondernamen, om  ylü WJJSHEIÖ. 0 de mafifchap te redden. Zij waagden zicH op de ongeftuime Zee, en bereikten geluk-^ kig het geftrande fehip. Maar hier hadden zij een treurig gezigt. De manfchap was bevroozeu; alleen merkten zij in den Kapitein nog eenig leven ; dcezen namen zij derhalven in hun vaartuig, en bragten hem aan land en in hunne hut. Zij pasten hem op, én verwarmden hem, zodat hij weder bekwam. Bij zichzelven gekomen zijnde , en ziende, wat gevaar deeze goede dappere mannen om zijnent wil ondergaan , en welke barmhartigheid zij vervolgens aan hem bewezen hadden, werd hij van dankbaarheid en blijdfehap zoo geroerd, dat hij traanenftorttè. Hij gaf hun zijn horologie en geldbeurs; maar zij namen zijn gefchenk niet aan. Die goede lieden! De dankb'aare Schipper verhaalde, waar hij kwam, de gefchiedenis van zijne verlosfingi Een rijk Deensch Heer te Parijs werd daar door zoo aangedaan, dat hij den Visfchers eene jaarlijkfche belooning van 25 Daalers voor hun leven elk toeleidde. Als êén van hen fterft , dan word zijn aandeel onder de overblijvenden verdeeld. En als' ér maar één meer overig is, dan zal die de' G  $>$ VOORBEELDEW* gantfche fomme van 125 Daalers tot aan zija dood toe trekken. Voorbeeld van eenen kloekmoedigen Vader en Zoon. Fairfax, die Glocester belegerde , liet Cappel, den Komraandant der Vesting , eene onderhandeling over de overgave voor"flaan, en, opdat deeze onderhandeling des te grooter voordeel voor hem zou hebben, fprak hij des Kommandants Zoon , dien hij gevangen had, zeer ernstig aan, om zijnen Vader daar toe te bewegen, dat hij de Had' overgaf. Maar de jongeling antwoordde moedig : Mijn Vader is te verftandig , dan dat hij zich van mij zou laaten raaden. Dan moet gij fterven , riep Fairfax uit, en liet hem daar op tot de heupen toe ontkleeden , en aan een paal binden , en eenige foldaaten moesten hem den degen en het piftool op de borst zetten. De jongeling hield moed, en liet zich door het gevaar, van zijn leven te verliezen, zoo verre niet verfchrikfen , dat hij eene fchandelijke daad wilde-  TAN WIJSHEID* Verrichten. Terwijl hij dus aan de paal ftond , kwam Cappel, zijn Vader , om met Pahfax het gezegde gefprek te houden. Deeze riep hem in volle woede toe: Geef de plaats over , of uw Zoon is een kind des doods ! De Vader viel op dit gezigt bijna in onmagt, maar betitelde zich terftond, en riep met eene hartige item zijnen Zoon driemaal toe : Gedenk mijn Zoon, wat gij God en den Koning fchuldig zijt ; en keerde van den ftandvastigen jongeling weder in deves= 1 ting te rug. Piato zeide tot eenen jongeling, die verfchrikt en fchaamrood wierd: ff'eest wel gemoed , mijn Zoon .' dit is de echte kleur der deugd, Deeze waare uitfpraak van Plato leert ir ook , lieve Kinderen ! dat alleen die menfehen , die verftandig en deugdzaam zijn, \vaa-en moed hebben , en ook alleen in nood en gevaar onverfchrokken kunnen zijn. Vraagt flechts uzelven , wanneer gij kwaad gedaan hebt, zijt gij dan niet onrustig , vreesachtig en \errfaagd? Dan verbergt gij u, cn hebt het hart nivt, om u van ajf* G a  %W VOORBEELDEN dere lieden te laaten zien. Maar als gij vlijtig en deugdzaam zijt, dan treedt gij elkeen Hout onder de oogen ; gij antwoordt «wen Ouderen en Meesteren met vrijmoedigheid , gij gaat vergenoegd ilaapen , ftaat zonder vrees op , en gaat getroost naar fchool. Die genen onder u, welke aireede geleerd hebben, wat een goed geweeten is , en waar hetzelve uit voortkomt ; insgelijks hoe de rechtvaard'ge God een belooner is van het goede , en daarom ook de goede menfehen befchet mt, zegent , uitred cn voorthelpt ; die genen van u, zeg ik , die dit weten , kunnen ook duidelijk inzien , dat elk vroom mensch ook altijd eenen kloeken moed heeit.Want hij denkt: „ De almagtige God ismijn „ Vriend en Befchermer , wat zal mij ont„ breken ? Wie zal mij hinderen ? Ik ben „ mijzelven niet bewust , dat ik met opzet „ onrecht gedaan heb , waar voor zou ik vervaard zijn?" Dus dacht Hendrik de Vierde. Als men hem bad, om nooit zonder lijfwagt uittegaan, gaf hij ten antwoord: Ik beveele mij aan God, wanneer ik opfta, en wanneer ik te bedde ga. En ik jaag daar na ten alleg  VAN WÏJSHEÏDu IOI tijde, om zoo te leven, dat ik niet nodig heb, om voor iets te vreezen. Daarom, mijne kinderen , laat toch alle kwaad na, in en buiten het fchool, dat u verboden is. Gedenkt dikwils aan de vermaaningen ten goede, die gij van uwe our deren en meesteren ontvangen hebt; volgt die op, en zijt godvruchtig, zedig en vlijtig ; dan behoeft gij niets te fchromen: gij zijt dan vol moed en dapperheid in uwe jeugd, en wordt het meer en meer, hoe ouder gij wordt. Lieve Kleinen! Volgt toch mijnen raad; want gelooft mij, Een deugdzaam hart, en goede moed, Is meerder waard, dan geld en goed. flet ftandvastig lijden van lichaamsfmerten en moeilijkheden. ■ Dit is ook eene deugd van moedige en dappere menfehen. Van de Helden der Romeinen en Grieken zijn menige aandoenlijke bewijzen van deeze deugd gegeven en opgeteekend. Aan u, Vaderlandfche jeugd! zal ik hier van twee voorbeelden van Duitfche helden verG 3  I6Ï VOORBEELDEN haaien. Daar zijn vele zulke voorbeeldes van onze goede Duitfchers bekend. De Baron van Kletst, wiens gedichten gij reeds dikwils hebt hooren prijzen, {treedt in den veldflag bij Kunnersdorf, als een dapper man voor het Vaderland. Hij had reeds twaalf kwetzuuren van Musketten en Kartetskogels ontvangen. De beide eerfte vingers der regte hand waren gewond; en nu hield hij den degen met de linker vuist, en ftreed •fteeds dapper voort in 't gevegt. Hij werd Weder door een kogel in den linker arm getroffen ; zodat hij den degen niet langer met de linkerhand kon houden; hij vatte hem dan weder in de gekwetfte regterhand, met de beide achterfte vingers en den duim; hij drong g-eftadig op de vijanden in, zonder om zijne fmerten en wonden te denken. Een Kartetskogel fchoot zijn regter been aan ftuk, hij viel van het paard, vergat fteeds zijne fmerten en wonden, en riep zijn volk toe : Kinderen , verlaat uwen Koning niet! Hij ftierf in Frankfort aan zijne wonden. Maar bij de hevigfte pijn, die hem dezelve, veroorzaakten, bleef hij gelaaten. Hij las en Jprak, en fterf met moed.  Van wijsheid. Na den veldflag bij Lowojïts werden de gekwetfte Praisfvfchen verbonden. Daar onder waren twee broeders, waar van de één een been verboren had. Als de Wöndheeier na hem toe kwam, riep hij hem toe: Verbind eerst mijnen broeder , die kan nog dienen ; ik ben een Invalide. Men Iteldc hem voor, dat zijn wond veel gevaarlijker was, dan die van zijnen broeder, die alleen door den arm gefehooten was; en dat hi} ligt zijn leven verliezen kon: goed, zeide hij ji daarom evenwel verbind toch mijnen broeder , die kan nog dienst doen. Alle de gezonden en kranken verwonderden zich over deeze heldhaftige ftandvastigheid , waar mede deeze braave krijgsman zijne fmerten droeg, en aan zijns broeders behoud dacht. Een knaap, dien ik deeze beide gefchiedenisfen vertelde, en daar uit den regel afleidde , dat men niet week en ongeduldig bij elke fmert of pijn zijn moet, antwoordde mij fluks: „ Ja, ja, dat waren ook fol„ daaten, die moeten zich armen en beeG 4  tlH VOORBEELDEN nen Iaaten afhouwen en wegfehieten, cn; „ niet huilen." — Het geen ik hem antwoordde , zal ik ulieden wederom zeggen, kinderen , want misfchien denkt menigeen onder ulieden, zoo als hij. Het is waar, krijgslieden hebbenden Koningen en Vorften, in wier dienst zij ftaan, gezworen, dat zij lijf en leven, op hunnen wenk, ter verdeediging hunner landen, veil zullen hebben. Nu moeten zij ook in den dienst van hunnen Heer alle moeilijkheden , nood en ongemak geern verdragen ; zij moeten de ongelukkige toevallen, wonden, gebrek en plagen, die zij in den oorlog aan hun ligchaam krijgen, aanmerken als teekens, dat zij ais eerlijke en braave lieden gediend hebben, en het zoude onverftandigzijn over zulke roemwaardige teekens te weenen en te fchreiëh; ja zelfs des wegens over God, over den Koning en Vorst, wiens geld zij getrokken hebben, te rnurmureeren, zou zeer ftrafbaar zijn; zij zouden daar door den eed van getrouwigheid, dien zij gedaan hebben , verbreken. — Men moet derhalven den knaapen en jongelingen, die eens te land of ter zee dienen zullen, voorname-  VAN WIJSHEID.- iojj 5jk aanbeveelen, dat zij zich vroeg gewennen, om fmarten, pijnen en ongemakken gelaaten te dulden. Evenwel er is geen ftaat, geen levenswijze in de wereld, waarin geen last of moeite zij, die het leven dikwils zuur en verdrietig maken. Geen mensch blijft er .vrij van fmarten en plagen. Daarom moet ook elk mensch naar deze deugd ftaan, om de moeilijkheden van dit leven, en de fmarten des ligchaams, metftandvastigheid te dragen, tot dat zij verzacht, of ten vollen overgegaan zijn. Die deeze deugd niet leert, dien word alle nood en pijn dubbeld verzwaard. Maar die ze bezit, dien word elke nood en pijn even daar door ligter, dat hij ze fhmdvastig en geduldig draagt. Daarom, mijn waarde kind! gewentureeds vroeg, om ftil en gelaaten te zijn, wanneer iets u pijn veroorzaakt en de dagen uwer jeugd bezwaarlijk maakt. B. v. wanneer gij ziek zijt, uzelven uit onvoorzigtigheid wondt, of valt, dat gij u bezeert; of wanneer uwe ouders arm worden en fterven, dat gij niet meer zulke verkwikkingen en vergenoegingen hebt, als te voren, maar, gelijk andere verlaatene kinderen, en zelfs fomtijdshonG5  *0t> VOORBEELDEN ger lijden of zwaaren arbeid doen moet; IVeest ook dan gelaaten en ftil, begint nieste huilen en te kermen, wanneer andere moedwillige en fïoute kinderen u plagen of zelfs flaan; ook niet, wanneer een volwasfcn mensch u m» aanziet, hard toefpreekt, of ook wel kastijd , wanneer gij onfchuldig Z'jt- Stelt u dan nooit lafhartig en verwijfd aan; maar zoek befcherming bij uwe ouderen en meesters, bij andere goede kinderen, en verftandige lieden ! Onthoudt altijd deezen fraaien zederegel: Gij moet om kleine /mart niet kinderachtig klagen: Leert door een kleine fmart een groote eens verdragen. Voorbeelden van Godzaligheid. Schoon iemand nog zoo veel geleerd heeft en weet; fchoon iemand ook allerleië deugden bezit, en zich voor de oogen der menfehen wel en verftandig gedraagt; maar geen Godvruchtig gemoed daarbij heeft; dan is al zijn weetenen hetgoede, datmenbij hem vind, weinig of geheel niets nut. De grootfte wetenfehap en deugd, voor  Van wijshei»» 107 jonge en oude lieden, is de Godvruchtigheid. Hebt gij derhalven geleerd, mijne kinderen, hoe men vroom, (of het geen het zelfde zegt) hoe men Godzalig—Godvruchtig—t Góde overgegeven zijn moet; dan zijt gij wijze kinderen, die begonnen hebt de voornaamfte wetenfehnp te leeren ; bevlijtigt gij u zclven, in uw gantfche gedrag, om ook wezenlijk vroome , godvruchtige , godzalige aan God overgegeven kinderen te zijn; dan begint gij reeds vroeg , de grootfte deugd naar te dreven, uit welke a\le deugden voortvloeien , en die u aanfpooren zal, om met lust alle vermaaningen tot het geen loflijken nuttig is, op te volgen. Eefchouwt flegts uwe jonge bekenden, die vroom zijn;"dan zult gij aan hun bevinden, dat zij verftandige, goede, gehoorzaame, vlijtige, dienstvaardige kinderen zijn. Daarom ftaan dan ook deeze woorden in den Bijbel: Komt kinderen, hoort naar mijl en ik zal u de vreeze des Heeren leeren ! de vreeze des Heeren is het beginzel der wijsheid. Ps. 34, ia, Ui, io. Ik bid u, die dit leest: kinders weest opmerkzaam , ik zal u de godvruchtigheid in •voorbeelden voorftellen, God maake u allen  10S VOOKB EELDEïf zoö verftandig en begeerig naar het goedé; dat gij deeze vroome voorbeeldenen mijne vermaaningen geern opvolgt. Voorfchriften en grondlesfen van godvruchtigheid. Iemand vraagde eens aan Makarius, hoe men leven moet, wanneer men als een waar vroom Christen Jeven wil? Hij antwoordde: „ Ons lijf en ziel moet onbevlekt voor „ God bewaard worden. Daaglijks moeten viij daar aan denken, dat wij fterven, en „ dan voor God, van ons doen en laaten „ rekenfchap geven zullen. Men moet de „ ijdelheid en alle wellusten verloochenen. „ Men moet beftendig daar aan denken, dat God bij ons alomtegenwoordig is, envlij„ tig tot Hem bidden. Men moet in waa,, ren ootmoed leven, en deezen ootmoed „ niet alleen in de ziel laaten woonen, maar „ ook in den uitwendigen omgang met elk „ een te kennen geven. Men moet over „ niemand, dan over zich zeiven, met ftreng•„ heid oordeelen; de lasteringen met alle „ zagtmoedigheid dragen, en zijn hart van „ alle boosheid reinigen. Wij moeten lang-  VAN WIJSHEID. TOy '„ moedig, gediüdi g, broederlijk en vriendeljk „ jegens onzeroedemenfchen zijn , nooit on„ ze oogen tot befchouwing vanfchandelijke „ dingen misbruiken, en over onze tonge „ waaken. " Doddridge maakte zich reeds in zijne jeugd zeer treflijke regelen van godzaligheid, waar van ik den korten inhoud voor ulieden hier zal te neder ftellen. Mijne eerfte gedachten, als ik ontwaak, zullen gedachten aan God zijn. Ik zal Hem hartelijk danken voor de genadige befchermingen hoede, die Hij mij in den voerleden nacht beweezen heeft; ik zal hem eene kinderlijke gehoorzaamheid belooven en Hem bidden, dat Hij mij deezen dagbevvaare, en mij bijfca, om mijnen arbeid te volbrengen. Ik zal tijdelijk op ftaan, en mij eiken morgen daar toe zetten, om de heilige fchril't té leezen. Insgelijks zal ik nooit gaan flaapen, voor dat ik God voor de genade gedankt heb, die Hij mij deeze dag gefchonkenheeft, en Hem gebeden, om in den nacht mij en de mijnen te behoeden,  JÏÖ VOORË EEID EW Zoo dikwijls ik bidde, en een godvruchtig boek lceze, zal ik mijne gedachten verzamelen, en mijne aandacht, en opmerkzaamheid nergens door laaten ftooren. Ik zal mij nooit met een boek ophouden, daar ik geen nut uit kan hebben. Wanneetik een boek lees, zal ik altijd opmerken , wat voor goede en nuttige zaaken ik daar uit leere. Ik zal, tot mijn iludeeren, Gods bijftand voor mij bidden, en allen vlijt belleden, op dat ik door den godsdienst verbeeterd worde. Ik zal nooit ééne minuut tijd verkwisten;, noch mij in onnodige uitgaven uitlaaten, op dat ik des te meer rijd en geld, naar Gods wil, nuttig bededen moge. Waar ik ga en ben, zal ik mij met goede gedachten bezig houden, en van ieder een geern goede lesfen aannemen. Ik zal mijn best doen , om mij bij alle de genen, met welke ik omga, door een zacht, vriendlijk en medelijdend gedrag aangenaam en nuttig te maken ; alle kleinigheden; cn ongefchikte vertellingen vermijden i en fteeds bedenken, dat het eene groote fout is, onvoorzigtig te zijn. Bij maaitijden zal.ik eene groote maatigheid  VAN WIJSHEID. ili betrachten, en mij wagten, dat ik mijne gebeden en dankzeggingen over dezelve niet met huichelarij en rabbeltaal doe. Ik zal terftond doen, wat ik fchuldig ben te doen, en het nooit uitftellen ; ten zij dan, dat ik het op een anderen tijd beter en nut_ tiger verrichten kan. Ik zal dikwils op den dag, onder mijnen, arbeid, mijne gedachten tot God verheffen, en de gebeden om de weldaaden, die voor mij de gewigtigfte zijn, herhaalen. Ik zal 'er mij geene zorg en onrust over maken, hoe het in het toekomende in de wereld gaan zal; maar ik zal God gehoorzamen , en mij aan zijne Vaderlijke voorzorge. aanbeveelen. Bijzonder zal ik mij dikwils-te binnen brengen, dat mijne^ziel oniterflijk, en dat Christus, om mij zalig te maken, geftorven is. Ik zal God daar voor prijzen, dat ik door zijne barmhartigheid te hopen heb, om Christus wille, over weinige jaaren in den Hemel al tejzljn. Op dat ik deeze hoope behoude, zoo zal ik daar naar ftrevcn, om altijd gewilliger te. worden tot liefde en dankbaarheid jegens God in den verlosfer; dat hij verbied, zal. ik nalaaten; dat hem mishaaglijk is, zal ik.  Ü£ VOORBEELDEN aflegggen, fchoon het mij nog zoo Ifefware| en dat bij van mij wil gedaan hebben, zal ik doen, fchoon het mij nog zoo zuur viel.' Ik zal mij zeiven noodè iets veröorlooven, waar door ik tot de lusten der jeugd kan' opgewekt en verlokt worden. Voor trotsheid en ijdle roemzucht zal ik mij wagten, en fteeds gedagtig zijn, dat ik alles goeds van Gods genade bezitte , dat ik dezelve niet waardig ben , maar wegens de menigvuldige zonden mijner jongheid, de zwaarfte ftraffen verdiend heb. Mijnen (laap, en alle mijne uitfpanningen en jeugdige vermaaken zal ik daarom genieten, op dat ik gefterkt w-orde, om alles te doen, wat ik naar den wille Gods te doen verfchuldigd ben. Ik zal mij zeiven dikwils vragen: — Wat is thans mijn fchuldige plicht om te doen ? of, welk verzoeking ten kwaade heb ik thans ? Ik zal deeze regelen vlijtig overlezen, en mijn gedrag daarmede vergelijken. Ik zal dikwijls nadenken, welke van deeze regelen ik thans gelegenheid heb om te beoefenen ? Wanneer ik tegen éénen of anderen egel gezondigd hebbe, dan zal ik mij des te zorgvuldiger bevlijtigen, om ze in het toekomen-  ' Van wijshe*!*. de te houden. Ik zal mij nietveröntfchuldigen, noch veel minder mij daar door laaten verleiden, om ook tegen andere regelen te misdoen. Vermaaningen aan de kinderen. Die genen onder u, welke weeten en geern doen, wat recht is voor God, zullert zeker zeggen, als zij deeze regelen, opmerkzaam geleezen hebben: O dit zijn heerlijke regelen! daarnaar willen wij geerne leven ! God geve u ailen, kinderen , die genade, dat gij ze recht verftaat, een waar ■vergenoegen daar in vindt, en ze altijdinuw hart en voor oogen hebt, om u in het geheel leven uwer jeugd daarnaar te richten ! Het Zal u dan beftendig wel gaan; God en alle vroome menfehen zullenu liefhebben. Ja, Tiet is uW eigen grootst voordeel, vooruweri gantfehen leeftijd: en na uw doöd, zult gij in de andere wereld eene eeuwige vreugde 'daar over hebben, dat gij van uwe jeugd aan godvrugtig en vroom geweest zijt. Ik zal u dit uit eenige regelen, die ik u in 't bijzonder ter beoefening aanprijze , nog begrijpelijker maken. Denkt daar altijd aan , dat God altijd tn H  114 "? d O R B E tiL DtNT overal tij u is, en alles ziet en weet. Alwfe dit doet, za^zich zeker wachten, ora kwaad te doen. Want wacht gij u zeiven, in tegenwoordigheid van uwe ouders en meesters 3 voor booze ftreeken, hoe veel meer zult gij dit doen, indien gij u zeiven voorltelt, dat gij voor Gods oogen ftaat! Doet gij dit, dan behoeftgij nooit te fchromen ! Wanneer gij ziek, of anderzins in nood zijt, hebt gij goeden moed; want indien de almsgtige God bij u is, dan hebt gij eenen vriend en helper bij u, die u te regter tijd cn op de beste wijze helpt. Bidt des morgens en des avonds vior uzeU ven , voor uwe ouders, broeders , zusters, vrienden [en meesters. Gelooft mij, dan zult gij in uzelven regt vrolijk zijn, dan zult gij toenemen in Gods genade en lust ten goede, wanneer gij dikwijls en aandachtig met God in het gebed verkeert. Kinders,, die liever vloeken dan bidden, worden booze, en van God verlaaten menfehen. Alleen neemt dit toch in acht; wanneer gij bidt, zoo gefchiede het op de regt Gode welbehaaglijke wijze! dat is, gij moetvet ltaan  Tan wijsheid. 115 iet geen gij bidt —~ gij moet aan niets anders denken dan aen het gebed. Als gij des avonds bidt, zoo moet het niet half (kapend gefchieden! of des middags, dan moeten uwe oogen en begeertens niet op het eeten, dat voor u ftaat, gevestigd zijn ; of in fchool, dan moet gij niet overal heen zien, met uwe boeken fpelen, of met uwe fchoolmakkers praaten. Gewendt u reeds jong, dat gij bij kinderlijke bezigheden, onder 't wandelen, alsgiï eenzaam op uw kamer, inden tuin, of op het land zijt, aanGoddenkt, hem zegt, wat u ontbreekt, en hem om het goede bidt, dat gijl geerne wildet hebben. Zelfs, wanneetgij een fpel wilt beginnen, en daarin vrolijk zijn, zoo denkt: Is dit fpel ook ongeoorloofd? ■ Is het ook tegen Gods gebod? Zegt jin nwe harten-: Lieve God, laat mij in mijn fpelen en vermaken toch nooit kwaad doen ! Leest geen boeken, waar in tnredelijk of Godloos gefnap jlaat! vooreerst kunt gij uwen tijd beter aan goede boeken befteden , waar uit gij nuttige dingen leert. Ten anderen, H 2  Ïl6 VOORBEELDEN er is voor kinderen niets gevaarlijkst; dan; onverftandige, laffe en Godlooze boeken te lezen: hun gemoed word daar door bedorven , en hun hoofd met zotheden opgevuld. Alfchoon 'er ook geen kwaade dingen in boeken liaan, wanneer 'er echter niets goeds voor u uit te leeren is, zoo zijn die in de daad onnutte boeken voor u; laat ze dan liggen, en leest liever in zulke boekeu, daar zaaken in ftaan, die voor u nodig zijn te weten en te leeren. Het is waar, gij kunt hier niet altijd u zeiven zeggen , welke fchriften gij het meest en noodzaaklijkst; welke in tegendeel gij geheel niet of alleen maar zei-, den lezen 'jnoet. Vraagt daarom uw leermeesters, die zullen het u zeggen, en u daarom lief krijgen, dat gij hun deze vragen doet. Want zij zien daar uit, dat gij vlijtig' zijt, en een verlangen hebt, om alleen dat te leeren, dat u nuttig is. Befteedt den tijd van uwe jeugd-wel naar den ■wil van Godl die dit doet, word verftandig, gefchikt, en,eens zeer geëerd en gelukkig in de wereld.  VAN WIJSHEID," {\t Gij hebt reeds de vermaaning van mij ontvangen, om voorzigtig te zijn in uw gantfche gedrag. Hier toe behoort ook, dat gij geen moedwillige klugten uitvoert, waar door gij andere lieden en u zeiven fchade toebrengt; dat gij ti voor alle godlooze woorden, en voor alle gekkerijën, die goed'aartigen kinderen onbetaamlijk zijn, wacht. Die dit voor» fchrift niet volgt, brengt zich zeiven in ongeluk en verwarring. Het is een teeken, dat hij een gemoed vol boosheid en ondeugd heeft; want daar het kart vol van is, daar fpreekt de mond van. Matth. 12. 34. Gelukkig , indien gij geerne goed onderwijs aanneemt! daar door wordt gij fteeds verftandiger, en meer bevrijd van gebreken. Gelukkig, wanneer gij u zelve reeds in de jeugd in de zelfsverloochening oefent ! dat is wanneer gij, uit gehoorzaamheid en dankbaarheid jegens God, geern alles ver1 rigt, wat Hij u verbied, alles gewilligoverH3  tt3 VOORBEELDEN geeft, wat Hij u Ontneemt, alle lijden geduldig draagt, dat Hij ubefchikt, hoe zwaar het u ook valle. B. V. Hij laat u ziek worden, of Hij ontneemt u uwe ouderen, zusters en broeders door den dood; dit isuzeerfmartelijk, en maakt u zeer bedroefd ; dan dewijl God het zoo wil, zoo moet gij het gewillig, lijden, en hem overgeven, dat u het liefst is. —— Of ook, wanneer gij eene kwaadegewoonte aangenomen hebt, dan zal het u moeilijk zijn , die af te leggen ; maar, dewijl het toch Gods gebod is, dat gij die aflegt, zoo moet gij zulks doen. ■— Wanneer gij een vermaak vindt, inkrakeelen, twisten, lediggaan, liegen, andere kinderen te flaan ofte befchimpen , hun iets te ontnemen, of ook volwasfen menfehen heimelijk en openlijk nadeel en verdriet te veroorzaaken: dan zult gij van alle deeze en andere ondeugden —die u een vermaak zijn, ongeern aflaaten, doch, dewijl het Gods heilige wil is moet gij ze nalaaten. Die dit alles doet, oefent zich in de zelfsverloochening. Gij hebt zelfs daar.het grootire voordeel van. Want thans treft u de iTraf cn het ongeluk niet, welke op alles wat kwaad is, volgen, Lie uit gehoorzaamheid jegens God alles ge-  VAN WIJSHEID. Jïj grillig duld, draagt en overgeeft, die kan gewis verwagten, dat God als een Vader voor hem zorgen, en hem te regter tijd weder vreugde en geluk fcbenken zal. Als men nu nog overweegt, dat er na den dood een zaliger leven is, dan het tegenswoordige, dan kan men gewis verwachten, dat God ons in het Zelve groote vreugde en gelukzaligheid fehenken zal, voor den nood en moeite, die wij Uit gehoorzaamheid aan Hem gedragen hebben. Hij zal ons rijkelijk en heerlijk alles in den Hemel vergoeden, wat wij op aarde verlooren hebben, en bij welks verlies wij, roet Hem te vrede, zeiden: De Heere heeft het gegeven, de Heere heeft het genomen, de naam des Heeren zij geloefd l Wat God doet, is wel gedaan l Vermijdt alle verlokkingen en gelegenheden tot zonde. Ik zal u die, welke het menigvuldigst en gevaarlijkst voor u zijn, noemen. Daar zijn kwaade gezelfchappen, daar zijn Hechte huizen, in welke niet dan godloosheden gepleegd en gefprooken worden. Deeze verderven de goede zeden der jeugd. Daar zijn de onverzadelijkc begeertens tot H 4  «5* VOORBEELDEN fhoeperijen van vrugten en kinderlijke leks kernijen, die menig kind verleiden, dat het zijnen ouderen geld ontneemt. Daar is het geduurig verlangen naar jonger lieden verlustigingen, het welk maakt, dat vele kinderen, dom, lui en liederlijk worden. Daar zijn kwaade menfehen, die u verleiden willen, om hun dingen te brengen, die uwen Ouderen toebehooren, of die u zeggen : gij zult iemand (laan, werpen, uitjouwen; die u opftooken tegen uwe leermeesters en opzieners ; zij doen het, om dat zij daar voordeel van hebban, of om dat zij hunne wraak tegen eenen andren den teugel willen vieren. Menig kind js zo eenvoudig, en laat zich verleiden , en word daar door van dag tot dag zelf fteeds een erger booswigt: het kwaad, het welk hij eerst in omvctenheid, en half gedwongen deed, doet hij naderhand wetens, en met opzet, en heeft 'erj nu zelfe vermaak in. . Nog ééns waarfchuw ik u ook hier,; leest, geenewellustige, ontuchtige, godloozêboeken. ■— . Insgelijks, daar gij beelden, fchilderijen prenten en teekeningen vind, die liederlijk «ai fchandelijk zijn, wendt daar uwe oogen  VAN WIJSHE ID. '21 af! Ziet ze niet aan, anders brengen zij on« kuifche gedachten in uwe tedere zielen. i Ik mag bij deeze gelegenheid niet nalaaten, omu, volwasfenèn, bijzonderu, die Vaders, en Moeders, opvoeders en leidslieden der jeugd zijt, vrijmoedig te zeggen: hoe onverantwoordelijk gij handelt jegens jonge lieden, welker harten ligtelijk vonken van onreine begeertens vatten, als gil ontuchtige fehilderijën en plaaten in uwe huizen openlijk ten toon laat hangen. Schandelijk en ftrafbaar zijt gij kunftenaars, die gij uw perfeel en graveer - ijzer, door welke deugd en edele gevoelens moesten bevorderd worden, tot zulke duivelfehe werken misbruikt. Goede Heidenen hadden zelfs een affchuw van uw onbetaamlijk doen, en brandmerkten u met den naam Van Pornographen { Hoerenfchil'ierf). Dichters! Romanfehrijvers! Kunftenaars! Ik bidu, om der onnooslejeugdswille, dat gij de zuiverheid vun haare gemoederen niet bederft, en haar tot ondeugden verlokt , waardoor zij in deeze en in de toekomende We. reld ongelukkig worden; brengt zulke wer-. ken van vernuft en kunst niet te voorfehijn» waar in de wellust en het zedeloos wezen openlijk te lezen zijn, of waar in zij ondep H 5  19» VOORBEELDEN bloemen, als eene (lang, verborgen liggenen den genen, die ze leest en aanfchouwt, en nog geen in de deugd gevestigden geest heeft, met haar heimlijk vergift fchaden. Dit nadeel verbreid zieh zeer verre; en plant Zich voort voorlangejaaren en geflachten.—- Vm'beelden van vroome jeugd. Lutker had zeer godvrugtige, verftandige en redelijke Ouders. Van kinds af was hij hun gehoorzaam, volgde hunne goede lesfen, en hun goed voorbeeld. Hij was in zijne jeugd zeer arm, maar gedroeg zich heel zedig, en bewees grooten vlijt in huis en in fchool. In de kerk was hij zeer aandachtig onder het zingen en onderhetgebed. Hij luifterde naar de Predikaatfie met alle opmerkzaamheid en ftilheid. Zijn eerbied jegens God en zijn Woord, dien hij in de kerk vertoonde, was zo zigtbaar, datverfcheidenlieden daardoor aangedaan waren, en grooten zin in hem kregen. Onder anderen werd eene vrome Weduwe te Maagdeburg daardoor bewogen, om hem vrije woning en de kost te geven. Met de grootfte verwondering zaehij eens bij geval den Bijbel, dien hij nog nooit ge-  VAN WIJSHEI». Ï2J »zien had. Want toen waren, helaas! bijna alle Christenen (gelijk er nog heden vele zijn) zoo blind en ongelukkig, dat hunne Predikers hun niet toelieten den Bijbel te leezen. Zij moesten het heimiijk en als deelswijze doen. Luther, die den Bijbel opfloeg , en daar in begon te lezen , had daar een groot vermaak in. In 't bijzonder ondervondhij een hartgrondig vergenoegen in de gefchiedenisfe (*) van den jongen Samuël en zijne Moeder. Met eene vuurige begeerte las hij hem door, en wensehte hartelijk, dat God hem toch eens zulk een boek fehenken mogte, opdat hij daar daaglijks in konde lezen. In het huis zijner ouderen, op de fchool en akademie bad hij vlijtig en met hartelijke aandacht. Wanneer hij zich aan zijne boeken zette, en daar van weder opftond, bad hij God, dat hij hem zijne genade tot zijn Rudecren geven wilde. Hij plagt toenmaals. (*) In de Leerzaame vernaaien uit deBijbeU fche Gefchiedenisfen voor Kinderen , bij den Drukker deeaes te bekomen, heb ik u dezelve, zoo ik geloof, dat u nuttig is, voorgtdragen, bladz. 14e.  121 VOORBEELDEN cn naderhand, toen hij ouder wierd, dik, wils te zeggen: Vlijtig gebeden is meer dan de helft ge. fiudeerd. Spener , die in zijn gantfche leven een buitengemeen godzalig man was, bracht ook aireede zijne jeugd in zulk eene ernflige vroegtijdige vroomheid door, als men anders maar zelden bij jonge lieden vind. Hij vermijdde zorgvuldig de booze lusten, dwaasheden en buitenfpoorigheden , welke in den tijd der jeugd bij vele kinderen gevonden worden. Hij maakte zich zelfs heel ©nfchuldige dingen tot zonde , uit de angftige gedachte , hij mogt daarmede kwaad doen. Reeds vroeg richtte hij zijne gedachten op den Hemel, en bad den goeden God, om hem ook eens daar in te brengen. Hij las reeds in zijne jeugd den Bijbel vlijtig , en behalven denzelven goede boeken, waardoor zijne kennis in den Godsdienst, en zijne godzaligheid fteeds toenam. Uit zijne vroegtijdige godsvrucht kwam ook zijn groote vlijt in zijne jeugd voort, dien  VAN WIJSHEID; 52$ hij thuis en in 't fchool bewees, om nuttige wetenfchappen te leeren. Op 't fchool, zoo wel als op de Akademie, wachtte hij zich voor alle buitenfpoorigheden , en leidde een ftil ingetoogeh leven. Met zijne goede en gefchikte fchoolmakkers hield hij eene vertrouwelijke vriendfehBp ; ook zocht hij geern verkeering met geleerde en braave Mannen. Reeds vroeg j oefende hij barmhartigheid. Hij gaf geern aan de armen , en in 't bijzonder deed hij zijnen armen mede - ftudenten veel goeds, alhoewel hij zelfs niet meer geld had, dan hij tot zijn onderhoud behoefde. Van kindsbeen af, en ook naderhand-als hij nietineer ondèr hetopzigtzijner'Ouderen en Meesteren was, bewees hij hun eerbied, gehoorzaamheid en liefde. Geern volgde hij hunnen raad. Hij bad hen zelfs altijd, als hij zich zeiven niet wist te raden, zij wilden hem toch zeggen , wr-.t hem nuttig en fchadelijk zij. Een van zijne Leermeestersgaf hem in de jeugd deeze vermaaning: Hij zou den in- en vitwendigen .Godsdienst des Zondags net ijver en aandacht ytaarneemen , en nooit , zot der dringenden nood, de kerk verzuimen.  ■ 625 VOORBEELDEN1 Deeze vermaaning behieldt hij geftadighi zijn hart, en volgde dezelve in zijne jongere en oudere jaaren. Doddridge was reeds vroegtijdig een vroom kind. In het veertiende jaar van zijnen ouderdom begon hij een dagboek te houden, waar in hij des avonds fchreef, wat voor goed God hem dien dag gefchonken, uit welke gevaaren Hij hem gered, en voor welke ongelukken Hij hem beveiligd had. Insgelijks tekende hij daarin op, de goede lesfen en vermaaningen, die hij ontvangen, zoo wel als de fouten der jongheid, die hij begaan, en de goede voorneemens , die hij opgevat had , om zich in het- toekomende voor zonden te hoeden en beter te worden. Ook deed hij reeds in zijne jeugd den armen veel goeds , en wekte zijne medefcholieren dikwils op, om te bidden, vroom en vlijtig te wezen. In zijnen Bijbel fchreef hij die regelen der godzaligheid , welke ik ulieden bladz. ioo medegedeeld hebbe.  VAN WIJSHEID. ir # # # Ctorge, Vorst van Anhalt, die door zijne wetenfcliappen en deugden zeer beroemd is geworden , begon reeds vroegtijdig, zichzelven over te geven aan de godzaligheid. De jaaren zijner jeugd bracht hij in het aanleeren van nuttige Wetenfchappen door, met zulk eenen vlijt en ftan ivastigen ijver , dat men wel dra in hem zag, hoe hij lust had, om eens een Man van groot verftand en vele nuttige kundigheden te worden. Hijleefde, als de zoon van eenen Vorst, in vele pracht en heerlijkheid; hij had alles overvloedig, wat men tot een gelukkig leven nodig heeft. Daaglijks kon hij uitfpanningen, die hij maar wenschte , genieten. Hij had vele bedienden , om hem op te pasfen, kostelijke klederen , werd van a'len geëerd, en ieder leefde hem ten gevalle. Honderd andere onverftandige kinderen zouden zich hier door hebben laaten verleiden , om ijdel en ligtvaardig te worden, allen arbeid te vergeten, en nieis te doen, dan zich met eeten en drinken te overladen, of te flapen, of beftendig in wilde vrolijkheden om te dooien, of alles naar hunne eigenzinnigheid te doen, hunne  iS* VOORBEELD R K bedienden te plagen, en geringe arme liedeii te verachten. Maar de goedaardige Prins George liet zich tot geen ééne van deeze ondeugden verleiden. Hij leerde vlijtig , oefende zich geern in de kunsten en bekwaamheden , die eenen jongen Heer van zijnen [Vaat tot nut en tot groot fieraad vertrekken. Hij gewendde zich, hard, en niet verwijld of teder te zijn, maar liet zijne zorg daar over gaan, bm een vast, gezond en fterk lichaam te bekomen. Hij was een zeer fchoon, gezond en reizig jongeling; ook dit zou menig één verleid hebben, om trots te zijn , en .;ich eene ondeugende , wellustige levenswijze aan te wennen. Maar arbeid, deugd , eerbaarheid en een kuisch gedrag in zijne jeugd .waren hem veel te lief, dan dat hij zich tot dwaasheden en zondige buitenfpoorigheden der jeugd zou hebben laten vervoeren. Hij onthield zichzelven daar in van vele hem geoorloofde onfehuldige vermaaken , om zich in zijnen vlijt niet te laaten ftooren. Reeds vroegtijdig had hij dikwils deeze gedachten: Welk een gewigtige perzoon en plaats God hem onder de menfehen toevertrouwd had ? wat  VAN WIJSHEID. Ï2£ 'voor groote plichten hij boven anderen te ver» vullen had , daar hij zulk eene goede opvoe* ding boven veele duizenden andere jonge lieden genoot; daar hij geboren was, om het openbaar welzijn te bevorderen ; daar alle deugdzaamen, en het gantfche Faderland, van hem niet alleen eene wijze en gelukkige beftuuring der algemeene belangens , maar ook nog bijzondere voorrechten^, weldaaden en deugden verwaglten. Volgends deeze voortrefiijke gevoelens bewandelde hij den weg der jeugd, op welken hij zoo veele bckooringen en gelegenheden tot bevrediging van zijne jeugdige lusten had , nogthans onftrarhjk, als een. vroom , kuisch, vlijtig, matig en nuchter jongeling. Noch waren de voornaamfte deugden van deezen vroomen jongen Vorst, zijne groote begeerte, om de waarheid te kennen, de waarheid te zeggen, en tegen de geencn, welke dezelve niet inzien of erkennen wilden , te verdeedigen : insgelijks zijn kinderlijke eerbied en liefde jegens zijnen vroomen Leermeester George Held. Zoo lang hij onder deszelfs opzigt was, en van hem on* derwezen werd, gehoorzaamde hij hem meï I  *3C* VOOR BEELDEN1 alle bereidwilligheid, en veroorzaakte hem groote vreugde door zijne leergierigheid. Ook naderhand, als hij niet meer zijn Opziener was, bewees hij hem, zo lang hij leefde, de grootfte hoogachting en liefde. Hij betoonde zijn dankbaar hart jegens hem bij zijnen dood openlijk door vele traanen, die hij daar over vergoot, door het gedenkteeken, het welk hij op zijn graf liet oprichten, en door deftipfte vervulling van alles, dat hij op zijn fterfbed gezegd en gefchreven had, dat na zijnen dood gefchieden moest. Dewijl hij in zijne jeugd zo vroom err vlijtig geweest was, zo gedroeg hij zich ook naderhand zijn gantfche leven lofiijk enGodebehaaglijk. In 't bijzonder was hij geduurende hetzelve een vlijtig Bidder, een ijverig liefhebber van het God lijk Woord, een arbeidzaam, waarheid -lievend en goedaardig Heer, die aan een iegelijk geern goed deed, en zijne vijanden zachtzinnig beiegende. Dat hij een buitengemeen goed en zachtmoedig Heer geweest is , daar van ftaat in zijne levensgefchiedenis dit merkwaardig bericht opgeteekend, dat geen mensch hem ooit toornig en wraakzuchtig gezien of ge-  TAN WIJSHEID. S0Ï hoorei heeft, dat vloeken cn fcheldwoorden tegen Perzoonen, die zich misgreepen hadden, uit zijnen mond gegaan zijn. Lesfen en goede gedachten over deeze verhaalen. Het vroom jeugdig leven van Vorst Of* erge van Ankalt is in het bijzonder aan u, kinderen van Vorften! gelijk ook u, kinderen van alle voornaams en rijke Lieden l aanteprijzen, om het vlijtig te lezen en ijverig na te volgen. Leert daar uit, hoe gij den goeden God voor de weldaaden der jeugd, met welke hij u boven zoo vele duizenden arme, verlaatene en ellendige kinderen gezegend heeft, regt danken , en hoe gij dezelve naar zijnen wille goed belteeden moet. Voor allé dingen hebt uwe leermeesters en meesteresfen lief! Denkt nooit, zo als menig Voritelijk, voornaam en rijk kind uit onverliand denkt, dat zij veel geringer en armer zijn dan gij, en dat gij hen derhalven niet behoeft te achten. Zij zijn u immers . van uwe Ouders, die het zeker wel met u uieenen, tot Opzieners gegeven; uwe Ou- 1 2  Igi VOORBEELDEN ders hebben het hun aanbevolen, om u totalle goed op te voeden , en zij bekleeden bij ti derzelver plaats. Gij veracht derhalven uwe Oudeis zelve, zoo dikwils gij uwe leermeesters veracht. Zij zijn ook benevens uwe Ouders uwe getrouwfte vrienden. Vele der andere menfehen, die gij ziet, en met welke gij omgang hebt, zeggen u de waarheid niet, maar vleien u dikwils, fpreken en houden zich zo, als gij het geern hoort en ziet, en geven u, dat gij hebben wilt. Zij maken u daar door kribbig , eigenzinnig, valsch en ziek. Uwe goede Opzieners, leermeesters en meesteresfen, meenen het beter met u. Zij zeggen u voor de vuist, wat u nuttig en fchadelijk is; wat voor gebreken gij nog hebt; hoe gij het moet aanvangen, om fteeds verftandiger en deugdzaamer te worden, u bij God geliefd, uwen Ouderen blijdfehap, en uwe familie waare eere te maken en aan te doen. Zij bidden voor u ; zij geven zich alle moeite, om u zo op te voeden, dat gij zelf altijd gelukkig leeft, en andere menfehen door u gelukkig worden. Zij geven acht op uwe gezondheid en leven, zijn vergenoegd, als gij vergenoegd zijt, en bedroefd, als gij  VAN WIJSHEID. ÏS3 ziek wordt. Dan zorgen zij voor u, en zitten bij uw ziekbedde, en danken God, als Hij li- weder gezond laat worden. > Zulke trouwe vrienden, wie zou die niet geern eeren en beminnen, alfcboon zij ook zulk een voornaame geboorte en zo veel geld niet hebben, als gij ? Die genen onder u, welke een wezenlijk edel, goedaardig gemoed hebben, zullen hun gewis dankbaar zijn, en zelfs dan, als zij niet meer onder hun opzigt ftaan, echter geern hunnen raad opvolgen , en Juin leven lang hoogachting en liefde betoonen , hoe gij al dat goede beftendig erkent, het welk zij u in de jeugd bewezen hebben. Merkt ook uit het loflijk leven van Georgcs jeugd nog deeze regelen op. Door alle de vermaaklijkheden, en door liet vrolijk leven, datik geniet, wil ik [mij in mijnen vlijt niet laaten hinderen. Het gedruisch en gewoel, hetwelk vroeg en Iaat in de huizen der Grooten is , zal mijn gemoed nooit zo verftrooiën, dat ik daar door God en het goede vergeete. Ik zal dikwils in de lrilte daar over denken , hoe veel goed God mij boven ontallijke kinderen bewijst; en hoe Hij mij daa? I 3  *3J. VOORBEELDEN toe uitgelezen heeft, dat ik eens een geheel Land (dat ik eens vele menfehen) beftuuren en gelukkig zal maakcn. Ik zal Hem voor zijne genade danken. Ik zal Hem bidden, dat hij mij door zijnen Heiligen Geest regeefe, op dat ik naar zijn welbchaagen, en tot nut der wereld moge opwasfen. Ik wil alle bekooringen vlieden, die mij mijn warm bloed, en mijne levendige zinnen , gelijk ook de opgewektheid en gezondheid der jeugd, tot eene wellustige en verwijfde levenswijze geven. Ik zal ftreng zijn tegen mijn ligehaam, op dat het niet traag en vertederd worde, en opmerkzaam op mijne zinnen en begeerlijkheden, op dat zij niet buitenfpoorig uitgaan tet verbodene zaaken. Ik wil mijne bedienden goedig, en alle de genen, die armer en geringer zijn dan ik, vriendelijk bejegenen . en iedereen geern helpen en dienen, waar in ik maar kan. Voor elk en ieder kind, zij mogen voornaarae of geringe , rijke of arme Ouders hebben , is het jonge leven van Luiher, Spetter en Doddridge zeer leerrijk.  VAN WIJSHEID.' ÏJJf Luthers vroom gedrag in zijne jeugd te huis, in fchool en in de Kerk moet elk wel geaard kind, een geliefd voorbeeld zijn, hetwelk het geern navolgt. O hoe vele van ulieden, gij kleinen, die dit leest, moeten zich fchamen en zeggen: „ Zoo ftil en eer* „ biedig ben ik in de fchool en in de kerk „ tot hier toe niet geweeest, dan liet ik mij„ ne gedachten omzwerven , en luisterde „ {geheel niet naarhetgeen mijn meesteren de „ Predikant zeiden; dan bedreef ik allerleis „ kuuren en onnutte kinderfpellen, en hoor„ de maar half, en hier en daar een woord „ van het geen tot mijn onderricht gezegd „ wierd ; dan verleidde ik ook mijne fchool„ makkers, dat zij onopmerkzaam wierden, „ raasden, mede fpeelden, en dus ook niets „ van het goed onderwijs behielden , dat ,, hun gegeven wierd. O ik ligtveerdig on.„ bezonnen kind! Hoe zeer heb ik mij zel„ ven en andere kinderen daardoor bena„ deeld! Ik heb mijnen meesteren daar „ door veel verdriet verwekt, andere op„ merkzaame kinderen en ftille Toehoorders ,, in de Kerk geërgerd, en de goede God „ heeft deswegens in mij een mishagen ge,» had.» 14  Ï36" VOORBEELDEN Legt van nu af aan deeze groote ondeugd van uwe jongheid af! Luistert met opmerkzaamheid naar meesters en Leeraars! wecst voornamelijk ftil onder het gezang en gebed, zingt en bidt aandachtig mede. Gelooft alleenlijk, dat, die dit doet, die word fteeds verftandiger, vromer en bekwamer; In hem hebben Leeraars en Predikanten, Ouders en Bekenden, vreugd en vermaak. Elk een helpt zulk een, te regter tijd ernllig opmerkzaam kind veel eer dan een ander, hetwelk in fchool en in de kerk wild is, en nergens acht op geeft. Luther verheugde zich hartelijk, toen hij voor de eerftemaal den Bijbel zag. Hij las daar in met eene groote begeerte, en wenschte om het geluk, van ééns zelf eenen Bijbel te bezitten. Gij alle, mijne kinderen, zift zo gelukkig, dat gij eenen Bijbel hebt. Gij zijt zo gelukkig, dat uwe meesters en Leeraars u den Bijbel verklaaren; u de plaatzen verftaanbaar maken, lezen en leeren laaten, welke eigenlijk voor uwe jaaren en begrippen het nuttigfte zijn. Behalven den Bijbel hebt giinog-vele andere nuttige Boeken, Waar door uw verftand opgeklaard en uwe wil ten goeden opgewekt word. Hebt gij  VAN WIJSHEID. 137 -dit geluk wel erkend ? — Hebt gij u daar over wel innerlijk verheugd? Hebt gij God daar voor gedankt? —Hebt gij in den Bijbel en uwe andere Boeken vlijtig en niet alle opmerkzaamheid gelezen? Hebt gij het goed onderwijs wel onthouden, dat uwe Leeraars daar uit gegeeven hebben ? —■ Hebt gij nu ook toegenomen in wijsheid , vroomheid', en befehaaid gedrag ? —— God geve, dat vele, vele onder u, op deze vragen" met waarheid konden antwoorden! Maar die genen, die zulks nog niet kunnen doen, doe God inzien, hoe onuitfprecklijk gtoot het geluk is , dat men in zijne jeugd den Bijbel benevens anderelcerrijke Boeken leest en daar uit een behoorlijk onderwijs ontvangt! Dan zullen zij zich gewis daar over verheugen,'God daarvoor danken, en het tot hun groot voordeel gebruiken. Zal, mijne kinderen, uwe vlijt en naarftigheid, om iets to leeren, wel gelukken; zoo weest, even als Luther, jonge bidders! Roept God daaglijks aan, dat Hij u genade geve tot alle uwe bezigheden, en u fteeds inwetenfchappen en deugden doe toenemen ? 3& # $jk Het verhaal van Speners vroom gedrag in I 5  Ï3§ VOORBEELDEN zijne jeugd verfterkt u in alle de goede gezindheden, waartoe gij tot hier toe opgefpoord zijt geworden. Gij leert daaruit ook, hoe gij lust tot arbeid en tothet gebed hebhen, hoe gij alle zonden en dwaasheden der jeugd vermijden, aan den Hemel denken, en uwe cerfce jaarcn reeds zoo doorbrengen moet, dat'gij hoop hebt, om in den Hemel te komen, het zij God u vroeg of laat doe fterven. Ook leest gij daar weder uit, hoe vroome kinders geern hunnen Ouderenen Meefteren gehoorzaamen ; dewijl zij dezelve voor hunne beste vrienden houden , die vcrftandiger zijn, dan zij zelve, Befluit. Ik ben nog jong, onverftandig en onêrvaaren; ik denk veelmaal, dat mij iets nuttig is, het welk nog thans fchadelijk is , en van andere dingen, die mij wezenlijk goed zijn, meen ik menigwerf, dat zij mij nadeel toebrengen. God zij geloofd, dat ikbraave Ouders , trouwe Meesters en; verftandige Vrienden heb, die mij met vermaak te regt helpen. Ik zal hen met befcheidenheid verzoeken, dat zij mij leeren mogen ; Ik zal  VAN WIJSHEID. I39 opmerkzaam naar hun luisteren, als zij het doen"'; ik zal hun voor hunnen goeden raad danken, en dien gewillig volgen. Dan zal de go.-de God mij genadig zijn, dat ik ook fteeds verftandiger en beter worde. Nog zal ik u,, lieve kleinen, uit het jonge leven van Spener en Doddridge , de volgende vier gcwigtigcKinderrcgelen afleiden, en Uj zoo veel ik mag, verzoeken , dat gij die ook in acht neemt. Eerste Kinderr egel. Het is nodig , dat gij met kinderen van uwe jaaren eene vergenoegde vriendelijke verkeering hebt ; opdat gij aan vriendfchap. gezelligheid en wellevendheid in de verkeering gewend wordt , alzoo dit groote deugden zijn, die jonge lieden bemind maken, en tot het waar geluk des levens behooren. Verkiest u tol uwe jonge fpeelm akkers de kloekjle , gefchiktjle en vroomjie van uwe bekenden. Maar verkeert niet met Jioute , -moedwillige en kwaade gasten. Tweede Kin der regel De Zondag xij u een heilige dag ! Verheugt u daarom «ooit over denzelveu, omdat gij dau niet  140 VOORBEELDEN behoeft fchool te gaan , en ledig omloopï; maar daarom, dewijl gij dan in de Kerk met de gantfche Gemeente bidden , zingen , en veel goeds uit de Predikaatile leerea kunt. Hebt daaröm vroeg uw vermaak daar in, om op denzelven den openbaaren Godsdienst in de Kerk mede waar te neemen, en thuis een nuttig boek te lezen, een gebed te doen om bet goede, dat gij nodig hebt, Christelijke en verftandige redenen te voeren , en allerleie goeds voor te nemen. Het zijn godvergectene en hunnen Ouderen ongehoorzaame kinderen , die, in plaats van in de Kerk te gaan, op ftraat loopen fpeelen, en daar met andere knaapen omzwerven, zoo lang als de Kerk duurt , en als zij dan thuis komen , hunnen Ouderen, Voogden, of wie anders over hen gefield is , voorliegen, dat zij in de Kerk geweest zijn: O die booze kinderen! Zij overtreeden op ééns veele geboden van God. Zondags Lied. Komt ten huize Gods, mijn Broeder! Zingt een lied den Menfehen • hoeder lJefus, onzes Heilandi hf, Geeft u dan kire zingen s - ft of.  $AN WIJSHEID. laat Gods Woord ons hart bekoonn, Dat wij 's Vaders lesfen hooren ! Ziet, wat liefde Hij voor ons heeft. Die ons alles, alles geeft. Hem, die nooit zich van ons keerde, Ons door Jefus Christus leerde! Die ons ah zijn kindren mint, Jegens allen wel-gezind. Gij verlosten ! prijst te gadet God, den wijsten, hesten Veder! Dankt en looft Hem in den géést , Die uw Hoeder is geweest! Niemand kan de weldain noemen, Niemand die naar waarde roemen, Die God eiken dag ons doet, Zingt Hem met een blij gemoed.  VOORBEELDEN" Vader! 'eer ons alie dagen Naar die wetten ons ge dia gen} Dat bedrog en veinzerij Verre, verre van ots zij! Leer ons, Jefus , u te kennen , En ons vroeg aan God gewennen, Uw gedrag in uwe jeugd Leidde ons vroeg tot waare deugd. Be:te Leeraar, leer ons leven, Meer en meer naar wijsheid ji'reven > En als kindren tot u gaan, Tot wij voor uw Troon eens ftaan. Derde Regel. Maakt u een boekje, waar in gij reeds van de jeugd af, alle die dagen opfchrijft , in welke God u bijzondere genade en huipe bewez.n keeft. Merkt daar insgelijks in aan uwe gebrek n , zoo wel als het wezenlijk goede, dat gij gedaan hebt. Ik heb u reeds in de leerzaame verkaalen uit de Bijbefche Gefckisdenisfen voor kin-  VAN WIJSHEID» ï£J deren} bladz. io uitvoerig gezegd, hoe gij dit doen moet, en welke groote nuttigheid' gij geduurende uw geheel leven van zulk een dagboek hebt. Ik bid u zeer , dat gij dit opmerkzaam naleest. Vibroe KiNdïrbegel. Lief kind, doet d.n armen geern wel ! Wanneer u een hongerige bid, hem van uw ontbijt, of wat gij anders te eeten hebt , iets te geven, doe het gewillig i Hoe loflijk en goed het zij , dat men een weldaadig kind is , daar van zult gij vervolgends in dit Boekje meer lezen. Voorbeelden van vertrouwen op God, en gelaatenhcid in Gods wille. Malania , eene voornaarae Christelijke Vrouw , verloor op eencmaal haaren Echtgenoot en twee van haare Zooncn. Iedereen geloofde, dat zij nu in de uiterlre droefgeestigheid vervallen zoude. Dan - zij bleef zeer bedaard en gelaaten , viel Op haare kniën en bad : O Heere , nu wil ik u nog blijmoediger dienen, nadat gij mijn hart ook van deeze zoo zeer geliefde vooi werpen lo gemaakt hebt. x  144 VOORGEEL DEI* Joh. J. Tritbal , een Bürge# te SuMat werd in het beste van zijn leven blind aan beide zijne oogen. Hij verloor kort daarïia zijne geliefde Huisvrouw , die hem zes onmondige kinderen naliet. Elk, die wist, Wélk een goed vlijtig Man hij altijd geweest was, beklaagde hem , doch hij antwoordde: Wij zingen immers, al wat God doet , is wel gedaan. Dit ftaat immers in alle de verzen van dit Lied, dit zal ook zeker bij mij plaats hebben. C... een vroom, deugdzaam'en vlijtig Burger in B.... had veel tegenheids in zijn huis. Alle zijne Kinderen ftierven. De laatfte overgeblevene Zoon , een braaf gefchikt Kind, verdronk met tweeZoonen van zijnen Vriend , als zij fpeelevoeren op de Saaie. Door oorlog, neeringlooze tijden, Bedriegers en booze menfehen had hij veel van zijne bezittingen verlooren. Daar over werd hij nu ten laatften, terwijl hij anders nog fteeds geloofd had , God zou als een Vader voor hem zorgen, zeer te neder.ge-  VaN wijsheïR, i$f flagen en treurig. Hij ging vol bekommernis en zorgen eens naar het veld. Voor hem heen gingen twee arme Daglooners , en praatten zeer vergenoegd met eikanderen. Hier door kwamen hem de gedachten te binnen : „ Deeze menfehen zijn veel armer „ dan ik , en zijn echter zoo vergenoegd „ en met God te vrede. Hoe verkeerd „ handel ik nu jegens God, en mij zeiven, „ als ik altijd vol argst en kommer voor „ mijn beftaan in de wereld ben ! Ik zal „ ook op God vertrouwen en vergenoegd „ zijn, God zal mij zeker niet verlaaten. m Hij, die het veld rondom mij zoo fchoon „ met Bloemen bekleed , en al dit Koorn „ op gindfehen akker laat wasfen , heeft t, zeker ook brood voor mij en mijne vrouw. ss Indien thans alle mijne kinderen leefdeni „ o hoe zoude ik mij zeiven bekommeren! „ De Heer heeft alles welgemaakt \ Hij zat „ verder alles wel maaken ! Van deezen dag af is de vroome G.... fteeds vol vertrouwen op God , en te vrede met alles , wat God hem toekend. Hij beeft naderhand zeer fmertelijke ongemakken ean zijn ligchaam bekomen, en is eenige maaien in groot geVaar geweest , dan om zijn gezigt, dan om K.  VOORBESLDÉff 2ijne nog overige bezittingen te verliezen • baar fteeds zeide hij gelaaten : Ik ventel mijnen weg ep den Heere, en hoop, dat Hij het wel maaien zal. Een Kind van tien jaaren , wiens Ouders door een onverwagt ongeluk het grootfte deel van hun vermogen verlooren , weende daar bitterlijk over. Op éénmaal werd het Wlgemoed, en zeide: O, de goede God, die mijnen Ouderen dit ongeluk toegezonden heeft, kan hen ook weder zegenen, Hij zal hen en ons arme kinderen niet ver. laaten. Bij deeze vernaaien moet gij ook altijd deeze woorden van den Bijbel onthouden: Het is goed, op den Heere te vertrouwen ! Gezegend is de man , die op den Heere vertrouwt, en wiens vertrouwen de Heere it. Staat daar reeds vroeg na, om zulk een kinderlijk vertrouwen op God te hebben. Dat is: verlaat u van uwe kindsheid af op God, dat Hij u alles geven zal, wat u nuttig is! gelooft van Hem, dat Hij alles, wat gefehied, en gefchiedis, tot uw best heeft ingericht, dewijl Hij u Bemint', gelijk een  VAN WIJSHEltf." *«* Vader zijne kinderen, en uwe gelukzaligheid wil. Zekerlijk dit kan geen Godloos kind doen. Maar alle die menfehen, welke vroom en Christelijk leven , kunnen zeer zeker van Godhoopen, dat Hij tegen hen als een goed Vader gezind is; dat Hij hen, als een goed Vader leiden, verzorgen en helpen zal. Ulieden, gij weezen, ulieden, arme en van de menfehen verhaten' kinderen, beveel ik in het bijzonder aan, dat gij vroom en vlijtig zijt, en u daarbij op God verlaat. Dan zal die God, die u het leven gegeven heeft, het u ook zekerlijk genadig bewaren. Als gij fomskleinmoedigmogt worden, dan denkt alleen: God voed de vogelen des Hemels, Hij zal mij ook brood geven. Hij bekleed de Leliën des velds , Hij zal mij ook klederen bezorgen; en als ik voedzel en klederen heb, zal ik vergenoegd zijn. (*) (*) Het vertrouwen op God is in het Leven van Jefus voor Kinderen , bl. 70 uitvoeriger vcorgel'teld. K a  l'-4 Voorbeelden van Godzaligheid op het ziek - en dood - bedde. De jongfte Prinfes van den ongelukkiger! Koning, Karei den Eerflen van Engeland, was naauwlijks vier Jaaren oud, wanneer zij heel buitengewoone proeven van een groot verttand , en eene groote kinderlijke godzaligheid , bijzonder op haar ziekbedde, gaf. Want als de omftanders haar vermaanden , om te bidden , zoo zeide dit vroome kind : Ik kan mijn lang gebed (zij meende het Onze Vader) niet meer uit [preken. Ik zal maar een kort bidden: Heere zijt mij ge • nadig, en wek mij op uit den dood! Kort nadat zij dit gebeden had, ftierf zij. D. J. A. Bengel bewees ook opzijn ziekbedde de ware Godzaligheid, die hij in zijn, leven beöeffend had. Hij was itil in God» hij trooste zichzelven, en de genen , die om zijn krankbedde ftonden , met woorden uitde Heilige Schrift. Hij fprak nietvcle woorden, maar zijn hart was vervuld met gedachten aan Jefus Christus en aan tien Hemel.  VAN WIJSHEID. 149 flij bad fteeds inftilte met de grootfte aandacht, en ontuiep zachtlijk. De geleerde en vroome Aardsbisfchóp Ja* eob Ushtr lag in eene hevige en gevaarlijke ziekte. Midden onder zijne fmerten bleef hij fteeds geduldig, loofde God, en gaf zich' geheellijk over aan zijnen wil. Aan alle de genen, die bij hem waren, en hem kwamen bezoeken, gaf hij voortreflijke lesfen tot een vroom leven, en tot eene behoorlijke voorbereiding ter dood. Hij deed dit zelfs toen nog, wanneer hij reeds de doods - aiigften voelde. Hij waarfchuwde hun, dat zij hunne bekeering niet zouden uitttellen tot hun iaatfte ziekbedde. Ik vreeze, zeide hij, dat de Bekeering op een fterfbed de menfehen weinig helpen zal, als zij ondeugend geleefd, en hunne Bekeering zo lang uitgefteld hebben, tot dat zij niet meer zondigen 'kunnen. Hij voegde hier de volgende merkwaardige woorden nog bij: "'' Gij zult den troost van eene vroegtijdige ■Godzaligheid in den dood ondervinden , en uwe verandering zal alsdan voor u ten hoogjien gelukzalig zijn. K 3  TgQf VOORBEELDETi Lieve Kinderen ! liuivve bloeiende Jeugd» gezondheid en vrolijkheid , kunt gij fehielijk van eene gevaarlijke ziekte overvallen worden, en daar aan fterven. I-I ebt gij niet zelfs reeds velen onder uwe fchoolmakkers. en fpeelgenooten gekend, die a's eene roos bloeiden , fnel als een vogel, en van den morgen tot den avond vrolijk waren. Maar fchielijk lagen zij ellepdig, afgemat en uitgeteerd op een krankbed , of wel bleek en dood in de kist. Dit alles kan ook ulieden, hoe vrolijk en gezond gij ook zijn moogt, fchielijk overkomen. Daarom leert in gezonde dagen , hoe gij u in ziekte en fterven Christelijk en Gode behaaglijk gedragen moet. Gedenkt in uwe jeugd en vrolijkheid reeds dikwils aan den dood; gedraagt uzelven altijd goed en deugdzaam , opdat gij, wanneer uw einde kamt , het zij vroeg of jaat, daar toe bereid en gefehikt zijnmoogt, om in Jen Hemel te komen. In 't bijzonder bewaart de laatfte woorden van den ftervenden Usher onvergeetlijk jn uw hart: Gij zult den triest eener vroegtijdige god-  »an wijshxiik s$x zaligheid in den dood ondervinden , en uwe verandering (d.i. uw overgang uit ditin het toekomend eeuwig leven) zal voor u alsdan hoogst gelukzalig zijn. God geve, dat gij allen ook eens bij uw fterven , dien troost ondervinden , en die Hemeli'che zaligheid ontvangen moogt, waar mede God alle de genen beloont, welke reeds vroegtijdig vroom geweest zijn. Kinderen ! Ik heb medelijden met elk eenen van u , dien ik reeds vroeg godloosheden zie plegen. Dan zucht ik met aandoening : Ach wat zult gij eene menigte van gemoedskwellingen , ongelukken en ftraffen van God op u hoopen , daar gij reeds zoo jong dit begint te doen ! Doch mijne geJieele ziel verblijd zich en dankt God, wanneer ik bij u reeds veel godzaligheid en deugd vinde. Dan verheuge ik mij over u. Gezegend, gezegend zijt gij lieve Kleinen! O' welken fchat der Godlijke genade, van vreugde en zaligheid zult gij uzelven voor dit en het toekomend leven verzamelen, daar gij dit zoo jong reeds begint te doen. %, 4  35* f^OORBEELDEff Btpuit. Altijd zal ik gedenken aan het groot gewin, dat men door godzaligheid en deugd bekomt. Altijd zal ik bedenken, dat ik des te meer zegen , vergenoegen en godlijk welbehagen in mijne tegenwoordige en toekomende jaaren zal hebben, hoe meer ik mij reeds in de jeugd bevïijtig, om Gods geboden te doen. Het zij verre van mij, dat mij de dwaasheden en onreine lusten der jeugd van de Godzaligheid afkeerig zouden maken ! Dan zoude ik het zuiverst en beftendigst vergenoegen der Ziel , Gods genade, en den Hemel verhezen ; en wat zoude ik Winnen ? Het genot van ongeoorloofde vermaaken, die fnel als een droom verdwijnen , ongenoegen en berouw in de Ziel agterlaaten , mij in fchande en ongeluk voor de wereld brengen , mij grooten angst veroorzaakeu, als ik fterve, en dan in een eeuwig jammer ftorten. , Neen, het is beter, zich vroeg aan God qvertegeyen, dan word men vroeg gelukkig, en bi ij ft eeuwig zalig. Daarom , o God , mijn Vader, ik beloof het u thans weder op nieuws; ik zal in den  TAN WIJSHEID.' 153 bloei mijner jaaren reeds uwe bevoelen als een gehoorzaam kind volgen. Uit gehoorzaamheid aan u, zal ik mijne jeugd het meest daar toe befteeden , om in nuttige kundigheden en wettnfchappen toe te ncemen; nooit zal ik die verkwisten in ledigheid of ijdel vermaak. Ik zal mij wagten \uór alle uitfpanningen , die ongeöorlocid zijn , cn alieen onfchuklige vreugde genieten. Maar ik zal ook in dit, gelijk bij alles wat ik doe, bedenken: dat Gij mi] om dit alies in het gerichte zult doen komen. ik zal de verzoekingen en bekooringen tot zonde wederllaan , opdat zij mij niet wegfleepen; ik zal daar naar ftreven., om mijn hart zuiver, en mijnen mond onfchuldig ta bewaren. Opdat ik hier toe 'kracht hebbe, Zal ik vlijtig bidden , den Bijbel en andere goede Boeken leezen , en met verilanaige en vroome menfehen verkeeren. , Uit gehoorzaamheid jflg&us u, zal ik geern alle goed doen , dat ik voor mij zeiven en jegens elk een fchuldig ben te doen: mijnen puderen blijdfehap veröurzaaken , mijnen Meesteren gehoorzaamen , mijnen Broederen , i— Zusters Schoolmakkers, en alle  «54 VOORBEELDEN menfehen tot genoegen en ten dienste Ie* yen. Gebed. Goede God, geef mij de waare Wijsheid ! laat mij erkennen, welke groote belooningen ik te verwagten heb , wanneer ik mij reeds jong in de Godzaligheid bevlijtige. laat mij inzien, dat ik daar door uwe genade en de eeuwige zaligheid gewinne ; insgelijks, dat het de zekerde weg is, om de Hijdfchap mijner Ouderen, Nabefhanden en Leermeesters te worden , de liefde en achting der Braaven, vrede der ziele , en alle waar geluk des tegenwoordigen levens te hekomen. Help Gij mij zelf daar toe , want zonder U vermag ik , zwak kind , niets : help Gij mij zelf daar toe, om in mijne jeugd allentïiaïven en altijd te doen , wat godzalig en regt is. Gelijk mijne jaaren toenemen, zoo iaat mij ook toenemen in lust en krachten ten goede , opdat ik ook in genade bij U, ■en in de zalige voordeden der Wijsheid en Godzaligheid, beftendig mag toenemen4.  VAN WIJSHEID* 155 Vroege bepaaling der gedachten tot (ten Godsdienst. Wanneer gij eens, mijne Kinderen , van de eerfte beginzelen der Natuurlijke gefchiedenis , die uw Meester u thans reeds laat Jeeren , tot derzelver hooger wetenfchap zult opgeklommen zijn, dan zvdt gij van den Natuurkundigen Robert Boyk veel leezenen hooren, Van deezen voortreflijken Man zegt men nog fteeds in Engeland , daar hij geleefd, en daar men hem derhalven van nabij gekend heelt: „ Hij is een Man, die boven „ allen lof en roem verre verheven is. Ge„ \eerdheid en deugd hebben hem evenzeer onvergeeflijk gemaakt." Thans wil ik u alleen dit van hem vernaaien , dat hij een jongeling was van eenen peer ernstigen inborst en zeer bedachtzaam gedrag in zijne jeugd. Hij onthield de vermaaningen zijns Vaders, dien men., wegens Zijne kundigheden den grooten Bc.f.e noem. de , fteeds in zijn hart, en dacht met opmerkzaamheid, zoo .vel over deeze, als over andere zaaken, die hij geleczen en gehoord had. Bijzonder ftelde hij zijn hart op den Gods-  S5& V-OOR.BE ET-DEl* dienst, cn öVejleiddfi met een ftil nadenken dies, wat hij van denzelven uithoeken, of uit het onderwijs zijner Leenneestercn te weten kwam. Daar kwam denweetgievieen ■Jongeling waarlijk veel voor , dat hij nog liiet vcikblircn begrijpen kon; maarhier door ïkt hij zich in zijne HelUe tot de Christelijk 1» leere , tn in zijne groote begeerte, om dezelve fteeds düideKjker en grondiger te ïeeren , uie-t ï.coren. Hij ging beftendig •voort, hoe meer zijn verfhind en kundighe«ifti tOCitsteen, zich met gedachten ovtr den Cbdscliénst bezig te houden. Hit* vun had hij nu dat groot nut, dat hij icüt dulMijkheiden zekerheid in zijn geheel -volgend leven inzag , welk een heerlijke Gcdlttierist de Christelijke Godsdienst is; lioe hij de me niehen vroom, vergenoegd eri ge! ui. 21Sg m aak t. ïlïj h'fld 'er dit groot nut van , dat deeze ïktn cok zelfs tot eenen zeer godvrugtiStn. weklaadigen , en in zijn gemoed zeer vergenoegden Man maakte. Van zijnen eerbied voor den naam van God zal ik u naderhand een fchoon voorbeeld verhaalen. Van zijne weldaadigheid zijn dót \eele prijswaardige proeven bekend  ■ •JAN WIJSHEÏO» t$f geworden. Hij befteedde veel gelds . om den Christelijken Godsdienst onder de Turken en Heidenen uittebrciden. Hij g".f der» genen, die in nood cn armoede waren, veele aalmoefen. Voornamelijk haddon de goede arme lieden , die om- den Godsdienst uit Frankrijk moesten vlugten , aan hem. eenen grooten Weldoener. Hij was in zijne verkeering zeer liefderijk en beleefd. In zijne kleeding en huis was allés net cn zindelijk , maar geen onnodige placht Hij fprak altijd met de grootfte befcheidenheid, en was gewillig, om dat geen aantehooven, wat anderen daar tegen hadden intobrengen. De eere, die hij zoent, was , dat hij een vroom, oprecht, braaf Man was. Veinzerij, valsehheid, ijdelheid en-hoogmoed had hij al zijn leven vermijd. Mijne Kinderen , ik weet u niets beters van den goeden God toe te bidden , dan dat gij van uwe eerfte jaaren aan , dat gij bekwaam zijt, om iets van den God,dienst ts begrijpen, daar uw vermaak in moogt vin den., om onderwijs uit den Godsdienst te bekomen , en uwe gedachten vlijtig , en zelfs  Ï5& VOORBEELDEN-. bulten de fchooluuren, daar op te vestiger!. Gelooft mij, uw levèri lang zullen de goede indrukken in uwe hanen blijven , welke de Godsdienst in uwe jeugd daar in gemaakt heeft. Koe eer gij begint u bekend te maaken met den Christelijken Godsdienst , des te gröoter en beter keunis zult gij van denzelven verkrijgen. Wanneer gij in de jeugd reeds regt leert , wat een Christen te doen heeft, en hoe gelukkig hij is , dan zult gij ook naderhand zeker als goede Christenen leven; gij. zult een vergenoegd hart hebben ; God zal het u wel doen gaan, en , als gij fterft, komt gij daar, waaralle goede Christenen komen , namelijk in de Hemelfchê blijdfehap. Integendeel die in de jeugd niets van Godsdienst, vroomheid en deugd leert, die nooit zijne gedachten daarop vestigt, geen welgevallen heeft in het onderwijsdaaromtrent , geen Boeken daar van mag leezeu, die word gewis een godloos , verdorven en ongelukkig mensch. Wanneer hij in ongemak komt, of het met hem op een fterven gaat, dan weet hij geheel niets, daar hij zich mede troosten kan.  VAN WIJSHE ID. 15*? Voor li. gelijk ook voor uwe Ouders erï meesters zijn daaróm de woorden, welke de godvrugtige en wijze Addifon hier over gezegd heeft, zeer merkwaardig. Ik zal ze hier plaatzen. „ De regte indrukken van godzaligheid „ en aandacht, die vroeg in 's menfehen „ ziel gemaakt worden, gaan zelden geheel „ in dezelve verlooren. Men ziet zulks bij fpotters met den Godsdienst. Zij behou„ den nog dikwils menige aandoeningen voor „ Goden het goede. De oorzaak daar van is„ de liefde jegens God en godzaligheid, „ welke hun al vroeg met allen ernst ihge„ fcherpt is geworden. Uit hunne gefehie„ denis is bekend, dat zij dit, wanneer zij „ tot betere gedachten kwamen , dikwils. „ zelf betuigden. Daarom is het voor allen, „ die kinderen hebben op te voeden, eene p zaak van het grootfte gewigt , en een „ plicht, die. zij met de ernftigfte zorgvul„ digheid vervullen moeten, dat zij de be„ geertens en hartstochten van een kind bij „ tijd en wijle door bepaaling zijner gedach„ ten op God, en door vermaak in de»  JÖO rOORBE ELDRt* j, godsdienst, godzaligheid en deugd zoe* >, ken te matigen en te verbeteren. En fchoon pok deeze eeriïe vroege drift van e, eerbied voor God, vooreen poos door de t, zorgen der wereld, door het vuur der jeugd, p, of bekooringen der ondeugden verflikt „ word , zoo breekt hij echter gemeenlijk 9, weder uit, en ontdekt zich; zodra de re„ de, nadenken, ouderdom , en allerhanj, de wederwaardigheden den mensch we„ der ontnuchterd en bij zich zeiven ge„ bragt hebben. Dit vuur kan wel bedekt „ en verflikt, maar evenwel niet geheellijk gedempt en uitgebluscht worden." Gedenkt aan uwen Schepper in uws jeugd. Predik. XII. Kinders, feerjle tijd der jeugd Zij g"wijd aan God en deugd! Went u vroeg Hem te verëeeren! Laat u van het hoogjle goed, Door geen drift van jeugdig bloed Noch door ijdle dwaasheid weeren ! V Foegt u, dat gij vroeg bedenkt ( Wat al gosdi Gid aan u fchenkt!  VAN WIJS HET», tót, Èinders, tragt voor God te leven, Hem te loven ; krijgt dus fmaak In het waare ziels - vermaak, i Dat u Hemelvreugd zal geven. \ Hoort naar wijsheids trouwjlen raad} Dient uw God met hart en daad, Eer de treur'ge dagen komen , Ah uw kracht en lust verdwijnt, Geene zon der jeugd meer fchijnt, Al V vermaak ü word ontnomen. Ach! hoe /hel verloopt de tijd ! Eer men 't denkt is men hem kwijt '} En de gulden blijde dagen Wisflen af met tegenheèn, Zuchten , fmerten en geween, Tot men grafwaards word gedragen^ \ Ah '/ gezicht nu /{ervend breekt} En de dood ntar 't hart u Jleektf Om het leven u te rooven; Hoe zoudt gij dan voor Gods troon / L  tSk Voorbeelden Staan ? mijn kinders.' welken loon' Zoudt gij u van Hem beloovenf' •# # # Wijdt uv jongheid en uw jeugd, Aan godzaligheid en deugd, Dat gij rekenfehap kunt geven Oordeel, Eeuwigheid en graf SchrikF van euveldain u af? Leert ftandvastig voor God leven t Eerbied voor den naam van God. Het is een gewoon zeer groot gebrek in veele kinderen, dat zij den naam van God en Jefus Christus, bij hun fpeelen of in hun fpreken , ligtvaardig gebruiken. Zij doen het met gelagen" en wild geroep, even als of de naamen van onzen grooten God en Heiland gemeene naamen of fdümpwoorden waren. Vele kinders zijn zelfs zo godloos, dat zij deezen heiligennaam in allerleiëvloe' ken misbruiken, of om hunne leugens daar mede te bevestigen. Kinders! die dit leest, vraagt u zeiven afs Heb ik ook deeze zondige gewoonte? Ik weet dit gebod uit de Godlijke Wet; Gij  VAN WIJSHEID. 163 ktttt den naam des Heeren uwes Gods niet ijdelijk gebruiken, want de Heere zal niet onfchul. dig houden, die zijnen naam ijdelijk gebruikt! Maar heb ik ook die gebod gehoorzaamd? Bij zulk een onderzoek zal menig kind zich moeten fehaamen , en belijden: ■ „ Neen! Neen! Ik heb mij daar aan niet „ geitoord, dat God op het misbruik van „ zijnen naam eene groote ftraffe gefield „ heeft. Ik heb tot hier toe daaglijks veel* „ maaien, bij elke gelegenheid, ligtvaardig „ de heilige woorden, oGod, 0 Heere Jefus\ » in den mond gehad: Ik heb ook reeds „ menigen vloek bij den naam van God gei, daan. Ook heb ik daar door den naam „ van God misbruikt, dat ik denzelven bij i> het gebed zonder eerbied en aandacht i, dikwils heb uitgefproken." Regels voor Kinderen. Ulieden, die deeze zonden der jeugd be~ gaan hebt, vermaan ik; Bidt God om vergeving derzelve, en om zijnen bijftand, om ze ai' te leggen. Weest van nu af aan niet hieer zo onverftandig en ligtvaardig in uw gemoed en fpreken» Weest bedachtzaam iri alle uwe woorden, dat gij den naam vart L 3  l6"4 VOORBEELDEN God en Christus niet, alsfchimp- èn fpreefc* woorden, misbruikt! Vloekt niet! Het isook verfchrikkelijk om te hooren, als jonge kinderen zo ftout weg vloeken. Men heeft rieden, om van hun de droevige bekomme- . ring te hebben, dat zij godvergetene en' woeste menfehen zullen worden. Want die nog jong zijnde, voor Gods naam geenen eerbied heeft, die word in zijne oude jaaren een verachter van God; ■ die nog jong, anderen onheilen toevloekt, die word, als hij meer vermogen en krachten bekomt, een rover en moordenaar. Noch eens vermaan ik u: Wagt u zorgvuldig voor elk ligtvaardig oneerbiedig üit' fpreken van Gods naam ! Denkt over niet hoogmoedig noch traag tot het goede, uit die gedachten, als of gij nu reeds verftandig, vroom , en bekwaam genoeg waart! Dankt God, dat Hij u verftanden «en goed hart gegeven heeft. Erkent het, dat Hij de Gever van alles goeds is, en fpreekt met allen kinderlijken eerbied: door Gods magt en genade zijn wij, dat wij zijn. Bidt Hem: Lieve Hemelfche Vader,verleen ons verderkragt en genade , om vlijtige en godvrcezende kinderen te blijven! Laat ons , o God! uw' Geest geleiden en ons leeren, Aan u gehoorzaam zijn, uw wetten te vergeren ,  VAN WIJSHEID. Ifl f.eer om, hoe groot gij zijt, hoe waardig allen lof, Hoe klein, en zwak, en blind, de Mensch t een nietig ftofl Uw milde zegen , Heer ! is reeds op ons gekomen, Toen wij bij onzen doop door u zijn opgenomen In 't Codlijh heil - verbond. O laat ons nimmermeer Dat fiout verbreken , maar vernieuwen keer op keer ! Dat dit ons hoogst geluk op aarde toch mogt wezen , Dat door ons werd de roem van uwen naam geprezen; I)at die met woord en daad, en zonder veinzerij, Door ons geheiligd worde, en nopit onthei. ligd zij.  •VOORBEELDEN Voorbeelden van Menfehen-liefde. Voorbeelden van kinderlijken eerbied^ dankbaarheid en liefde. Gellert, wiens ziel met enkel deugdzaa-me aandoeningen vervuld was, had ook voor zijne Ouderen ongemeen veel dankbaarheid cn tederheid. Hij zorgde naar zijn venmogen voor zijne goede oude moeder. Hij redende het onder de grootfte voorrechten van zijn leven, dat de weldaadige Heer van Crausfen haar een aanzienlijk jaargeldxot.aan het einde van haar leven gemaakt had , het welk hij zelf geweigerd had aautenemen. De Godzalige Thomas Morus, was Lord Groot-Kancelier in Engeland: zijn vader nu was niet meer dan een van de oudfte Raden in de Koninglijke Rechtbank, en dus veel minder in rang, dan zijn zoon. Nu was het een zeer aandoenlijke vertooning, wanneer de Koninglijke Rechtbank zijne zitting hield, en de Kancelier in de Gerichts-kamer kwam; dan ging hij*'.eerst tot zijnen Vader, hoog zich eerbiedig voor hem, en verzocht  ?AN WIJSHEID. 11$ om 7,iinen zesren; Als het cebeurde y dat zij op' andere gezelfchappen bij ëen kwamen, bood bij zijnen Vader altijd den hoogften rang aan , alhoewel deeze zulks wegens de hooge waardigheid van zijnen zoon, poogde te vermijden. De Dichter/5//™, die tegen ieder een zeer' dienstvaardig en goedhartig was, bewees zijngoed dankbaar hart bijzonder jegens zijne" Ouders. Hij had op de Univerfiteit geheel geen onderfteuning, behalven een klein fti» pendium of beurs. Van zijne Ouders had hij niets te wagten, dewijl zij zelf in groote armoede leefden. Integendeel zond hij' hun zelfs zijn ftipendium over tot hun onJ dcrhoud en leed zelf liever honger. Als zijn Vriend, Lange, hem in acht dagen niet gezien had, en hem onvoorziens naderhand ontmoette , verfchrikte die over hem, omdat hij er zo ellendig uitzag, en vraagde hem naar de rede daar van ; Pijra hield zich agtcrlijk, maar beleed eindelijk aan zijnen vriend, dat hij zijn ftipendium aan zijne Moeder gezonden, en nu federt drie dagen niets genuttigd had. Lange was daar  tf\ VOORBEELDEN* door zeer aangedaan, en zorgde van dat öogenblik af, dat hij nu niet meer wegens zij nekinder-liefde gebrek behoefde te lijden . maar dat liij onderhoud en behoefte kreeg.' Een beroemd Veldheer was in zijne Jeugd page aan het hof van een beroemd Koning -behalven de wagt, die hij in de antichai* bre des konings voor zich zeiven moest doen > deed hij er nog verfcheiden andere voor andere pages , en het geld, dat hij daarvoor" kreeg, zond hij aan zijne Moeder. Op een tijd, dat de Koning niet napen kon, en een Boek uit eene andere kamer wilde hebben, fchelde hij om den Page, die de wagt had. Hij fchelde verfcheiden maien, maar deeze kwam niet. Eindelijk ftond de Koning op, om te zien, of er geen Pa. ge was. Hij vond hem , maar flapend aan ee^ ne tafel zitten, en eene brief, bij welken hij in llaap gevallen was, voor hem liggen. De Koning neemt den Brief, en las daar in dit voortreflijk fchoon begin: ,, Mijne waardfte geliefdfte Moeder ? » Het is heden de derde Nacht, dat ik » de wagt heb voor Geld. Ik kan het bij-  VAN WIJSHEID'. Ï7'f ,y na niet meer uithouden. Onderaisfchen „ verblijde ik mij, dat ik nu weder tien „• Daalders voor u gefpaard en verdiend „ heb, en deeze zend ik u hier nevens!—• De Koning, aangedaan door het goede hart van dezen edel - denkenden Jongeling, Set hem flapen, lag zijnen brief weer neêry ging in zijne kamer, haalde twee rolletjes dukaaten, en ftak den lieven jongeling er in iedere zak een van, en ging weder te bed. Hoe verfchrikte de Page, als hij, wakker wordende in zijn zak voelde", en uit het geld, dat hij daar in vond, merkte, dat de Koning hem flapend had gevonden. Zodra hij Hem des morgens zag, bad hij Hem ootmoedigst, hem denmisflag, dien hij begaan had, te willen vergeven, en dankte hem voor' dit genadig gefehenk. De wijze en weldadige Koning prees zijne kinder - liefde en dankbaarheid. Hij benoemde hem kort daarna tot Officier, en fchonk hem nog eenefomme gelds, om zich daarvoor alles, wat hij tot zijnen nieuwen ftand nodig had, te bezorgen. Epxminondast een van de wijste en dap-  I7<5 VOORBEELDEN perfte mannen, die in Güikenland geleefd" hebben , behaalde over de Lacedemoniers bij Leuttra eene vermaarde overwinning. . Naderhand zeide hij dikwils tot zijne vrienden: dat hem van alle voorfpoed en geluk, dat hetri in zijn leven bejegend was, niets zoo zeer verheugd had, dan dat hij zijnen Vader en moeder, door de overwinning bij Leuctra een groot genoegen veroorzaakt had. De jonge Cimon, hoorende, dat zijn VV der ter dood veroordeeld was, ging tot dé Richters, en verzocht hen, dat zij hem in zijns Vader plaats wilden ter dood brengen. Eene dergelijke proeve van kinder - liefdé gaf een jong fchoon vrouwsperzoon in China. Haaren Vader zoxiden de handen afgehouwen worden, omdat hij van ontrouw in zijn ambt overtuigd was geworden. Zij ging daarop naar den Keizer', en zeide: „ Ik ontken niet, grootmagtig Keizer, dat „ mijn ongelukkige Vader de irraffe verdiend „ heeft, en hij moet volgends de wetten zijne .., beide handen verliezen. Hier zijn zij i, voegde zij er bij, terwijl zij haare handfehoerï  VAN WIJSHEID. iïf „ uittrok. Ja groote Vorst! deeze handen „ behooren mijnen ongelukkigen Vader toe! n Laat aan deeze de ftrenge Wet ver- „ vuld worden, om die handen te bewaren, „ die ons allen, mijnen Grootvader, mijne „ Broeders, mijne Zusters, en mij voeden „ moeten. De Vader kreeg daarop wegens zijne goede Dochter van den Keizer vergiffenis. Onder alle menfehen, die gij kent, moeten uwe Ouders u het allerliefst zijn: daar moet gij beftendig op denken, hoe gij hun blijdfehap aandoen, en xiwe dankbaarheid bewijzen zult, want zij zijn naast God uwé grootfte weldoeners. Het kan u nooit welgaan , wanneer gij uwe Ouders bedroeft eii veracht; daarentegen hebt gij Gods zegen iri deeze en in de toekomende Wereld te verwagten, als gij uwe Ouderen gehoorzaamt, en hun in aile dingen ten gevalle leeft. Gelooft mij, het is van ouds af zigtbaar geweest, dat God de kinderen tot geluk en eere brengt, die hunne Ouders eeren en' liefhebhen; integendeel zijn booze kinderen, die hunnen Ouderen, en anderen, die M  3?ft VOORBEELDEN hun goed deeden als ouders, harteleed veroorzaakten, naderhand tot groot ongeluk gekomen. Ik heb zelf zulke godlooze zoonen en dochters gekend, als zij naderhand honger en dorst leeden in armhuizen, of onder beulshanden ellendig rtierven, dan zuchtten zij met traanen en benaaudheid van het geweeten: Ach! thans lijden wij deftraffê, die Vrij door ongehoorzaamheid jegens onze ouderen reeds lang verdiend hebben ! Nademaal het een der voornaamfte geboden van God is, jegens Vader en Moeder eerbied, dankbaarheid en liefde van der jeugd af, en het gantfche leven door te bewijzen; nademaal een ieder, die dit gebod ftandvastig volbrengt, Gods genade, geluk en eere heeft; zo heb ik u ook, mijne kinderen, reeds dikwils gebeden en vermaand, om u. We ouders neoit te bedroeven of te verachten, maar integendeel op allerleië wijzen, dat gij mear kunt, thans en als gij ouder Wordt, hun te gehoorzamen, te dienen en te helpen. Het moet uwe grootfte vreugde zijn, hun vermaak te geven door uw loflijk gedrag. In den ouderdom, nood cn armoede moet gij hun bijftaan; hun geern van uw brood en geld geven, geern voor hun  VAN WIJSHEID. I7*J> Werken, en toch nooit daar verdrietig over worden , of zelfs te murmureren, als zij oud, ziek en gebreklijk worden, en niets verdienen kunnen, en gij hun oppasfen, onderhouden en verzorgen moet, als u en uwen ouderen dit al eens overkwam, en langen tijd duurde, dat gij hen onderhouden en oppasfen moest, weest dan ik bid het u om Gods wille ! niet onverduldig en moedeloos! Hebben zij toch veel lange jaaren u gevoed, opgepast onbezorgd, duizend zorgen en bekommeringen uwentwege uitgeftaan; zich zeiven veel goeds onttrokken , opdat zij het u maar konden geven; vergeld hun hunne liefde en trouwe naderhand niet metvijandfchap, ondankbaar* heid en Verachting! fchaamt unietover huns fchoon zij nog zo arm en ellendig zijn. ïn 't bijzonder geef ik u hier ook deri raad, dien de vrome Tobias aan zijnen zoon gaf: Wanneet God uwen Vader door den dood van tl mogt nemen; zo bewijst toch uw leven lang kinderlijken eerbied en gehoorzaamheid aan uwe moeder! Denkt daaraan, wat voor gevaar, nachtwaken, angst, fmerten en zorgen zij uwentwille geleeden heeft! (Meer lesfen en vermaningen, die hier M 2  J5ö VOORBEELDEN toebehooren, vind gij in het Leven van Je- fus voor kinderen. Bladz. 51. De kindsheid van Jefus BI. 16. Kinderlijke liefde van Je fus jegens zijne moeder En in de Leerzaame verhaaien uit de Bijbelfche Gefchiedenisfen. —n. Bladz.26.Chams zonde tegen zijnen Vader^hdz. 88. 'jfofephs kinderlijk gedrag jegens zijnen VaderBladz-138.EU en zijne Zoonen-Ti\s.dz-ij2. AbfolomB\.zo2.Tobias de oude de jnngeTobias. Uit dit tegenswoordig Boekjen behoort hiertoe het voorbeeld van Cleobis en Btjton van Argos. Bladz. 37. Liefde en Gehoorzaamheid jegens Ouders. • 1. O God en Vader ! uw Gebod Zij in mijn hart gefchreren; Gehoorzaamt, mint uw Ouders tot Den dood, in al uw leven. Mijn ziel, vergeet nooit het gewigt Van deezen zoeten Kinder - pligt* 2 Zo lang ik leve, zal ik hen fan gartfeher harte litvcn,  VAN WIJSHEID.' I§i ff en eer en, wie of waar ik Ben, Hen nooit door flugheid grieven , Hen te verblijden door mijn deugd. Dit zij mijn hoogfte ziele - vreugd. 3 Zij hebben van mijn jeugd af aan , Hun liefde zij geprezen! Veel goeds en nuts mij aangedaan , Veel goeds aan mij bewezen ; En nog zijn zij voor mij, hun kind * Zo teder en zo wel-gezind. 4 Dus zal ik al mijn leven hen Van gantfcher harte lieven Hen eer en , .wie of waar ik ben, Hen nooit door jlugheid grieven; En groot geworden, door mijn deugd, Ook zijn , als thans, mijn' oudren vreugdi De eerbied voor oude Lieden. " Leert deeze uit het gedrag , het welk de Spartaatfehe jonge lieden jegens hen hielden, en dat ik u reeds Bladz. 44. kortelijk befchreven heb. Het volgend voorbeeld gal u die nog duidelijker leeren. M 3  lS2 VOORBEELDEN Te Atheenen kwam eens een heel oud, maar gering man in deComedie, wanneer reeds, alle plaatzen bezet waren. Hij zag overal pm naar eene plaats, zonder dat iemand zo veel achting voor hem had, om hem eene plaats op te fchikken. Doch daar waren ook . eenige voornaame jonge Spariaanin in de Komedie. Als de grijsaard daar heen kwam, daar zij zaten, Honden zij, volgends de goede lesfen en zeden, die mén hun reeds van jongs af ingeprent had, eerbiedig voor hem op, en gaven hem de beste en bovenlte van alle die plaatzen, die hun waren toegewezen. Het volk, het welk dit zag, klapte van biijdfchap over deeze fchoone daad, in de handen. &en ander jong Spartaan riep uit, als hij lieden zag, die zich op het land in rosbaaren lieten dragen. Het^zij verre van mij, dat ik ooit op eene f laats zou zitten, daar .ik voor eenen ouden, fiet zou kunnen opftaan! Arche/aus gaf op eenen tijd een pragóg  VAN WIJSHEIÏW S8S gastmaal, bij het welk ook de beide Treur^el-dichters EuripidesznAgaiho tegenwoordig waren. De eerfte had een' grooten eerbied en liefde voor Agatho, welke toen reeds een' hoogen ouderdom bereikt had. De koning was begeerig, om de reden daar van te ver ftaan, en vraagde aan Euripid**, waarom hi] dan eenen afgeleefden grijsaart ze lief had. De Dichter antwoordde: Het is redelijk en billijk, dat men niet aU }c.en de Lente maar ook den Herfs in braave lieden hoogackte. ( d. i. dat men hen niet alleen verëere, als zij jong zijn, maar ook als zij oud zijn geworden. ) Den Israëliten werd van God zeiven deeze Wet door Mo fes gegeven: Voor dengraauwen haairen zult gij opftaan, en gij zult het aangezigt des Ouden vereeren! ( Leerzaame y er haaien uit de Bijbeigefthied. BI. 120.) Jonge Christenen en Christinnen 1 het zou .fchande, groote fchande voor u zijn, wanneer kinderen van Heidenen of Jooden uin de waarneming van deezen Regel voorbij ftxeefden. Bij het onderwijs in deugd en godzaligM 4  VOOREEEIrDEPJ» heid dat gij hebt, begrijpt gij ligt, dat her ten hoogften billijk is, dat gij deeze fehoo«e zedeles opvolgt; Vereer den ouderdom, gij blijft geen kind, altijd, Cij wordt eens, vat zij zijn, zij waren wat gij zijt, Broederlijke Liefde. Cato werd eens, toen hij een kind was, gevraagd, wien hij onder allen het meest liefhad? Mijnen broeder, antwoorde hij En wien als den tweeden na hem ? vraagde men verder: Mijnen Broeder, gaf hij wederom ten antwoord. — En ten derden na dezen; Mijnen broeder, Bij dit antwoord bleef het altijd. Deeze liefde tot zijnen Broeder nam met de jaaren toe. Totinzijn twintigile jaar, had hij „iet eene enkele keer een avondmaaltijd gegeten zonder zijnen Broeder. Hij had hem altijd bij zich gehad, wanneer hij eene reize op het land deed, of zich in het openbaar zien liet, Als hij naderhand van hem gefcheiden wierd, door zijne bezigheden, hield hij hem $ijd in een teder aandenken, wanneet juj  VAN WIJSHEID' ï*5 berigt kreeg van zijns broeders doodlijke ziekte, fnelde hij aaar hem toe, achtte geen , gevaaren of moeilijkheden, die hij op reize had, maar droeg die gewillig* alleen om den troost te hebben, om hem nog eens bij zijn leven te zien. Maar hij vond hem reeds overleden. Hij vergoot heele ftromen van traanen, bedroefde zich langen tijd over zijn verlies, en liet hem een kostbaar gedenkteeken, ten bewijze van zijne broederlijke tederheid, o prenten. Proculejus verwierf zich door zijne broeder-liefde eenen onfterflijken naam. Want zijn vader geftorven zijnde, deelde hij de erfenis met zijne broeders Muren* en Sch pio in gelijke deelen. Deeze beide waren zo ongelukkig, dat zij hungantschvermogen jn den burger-krijg verloren. Om nu zijnen broederen, zo veel mogelijk hunne armoede en nood teverligtcn, zo deelde hij, andermaal zijn gantsch vermogen met hun. Rohert, Hertog \an Normandien, had een zoo goedaardig hart jegens zijnen Uroedcr M 5  S8G VOORBEELDEN Hendrik, dat hij aan denzelven, als hij in ee* re belegering reeds het grootst gebrek aan -water leed, water, en ook wijn voor zijne tafel, in de vesting zond. Zijn andere Broeder Willem van Etgtla»d. had zulk een broederlijk hart niet; want deeze deed hem verWijten deswegens, dat hij dit gedaan had, «p zeide: hij; had daardoor op een verkeerden tijd eene goedheid bewezen. Maar de beter ge-zindeèobert antwoordde: Wat ? zou ik mijnen Broeder van dorst laaten omkomen t -als hij weg is, waar krijgen wij weder eenen ^anderen Broeder? De zoon van eenen rijken koopman , met «aame Dorweij, te London , was in zijne jeugd Öèèr liederlijk, en zijnen Vader ongehoorzaam geweest. Waarom deeze hem ook in zijn Testament ontërftle. Na den dood zijns vaders kwam hij tot ach zelven, had berouw over zijne jeugdige gebreken, en begon een beter leven aan te vangen. Hij klaagde niet over zijnen Vader, dat die hem van de erfenis had uitgefloten, maar fprak met eerbied van hem, en bekende zelf. Hij, mijn Vader, heeft welgedaan , ik heb. ket verdiend.  VAN WITSHEIDit 1%T Zijneenige jonger broeder vernam zijn berouw en verbetering. Vol van blij dfchap daar over, zocht hij hem zelf op, Als hij nu wist, waar hij te vinden was, hielde inj begeerig naar hem toe. omarmt hem, en zegt hem met .vreugde traanen de volgende heerlijke lieve woorden: „ Mijn Broeder! door dit Testament, dat „ gij hier ziet, heelt onze Vader mij toteenen „ eenigen erfgenaam van zijn geheel vermo„ gen gefield, dan hij heeft zeker alleen den onberaden zoon, die gij toenmaals „ waart , willen onterven, en niet den ver„ beterden mensch, die gij thans zijt- Ik „ geef u derhalven hier mede het deel, dat f, u toekomt. " Uit deeze voorbeelden van liefderijke en braave Broeders wil ik u, müne kinderen, eenige lesfeu afleiden, die u zeer nodig zijn te weten. Onthoudt ze daarom toch, en neemt ze altijd waar in de verkeering met uwe broederen en zusteren, dan zullen God en uwe Ouders een groot welgevallen in u hebben. Hebt uwe broeders en zusters van gantfcher harte lief! Dankt God daar voor, dat  ï88 voobb belden Hij u dezelve gefchonken heeft, en bidt hem, dat gij ze behouden moogt. Zij zijnvooru zeker een groote weldaad, gij hebt aan hun Jn uw gantfche leven ■— als zij 0ok, „aar Gods wil, braave zusters en broeders zijn — trouwe en femdvastige vrienden. Zij maken u den tijd uwer jeugd aangenaam, leeven met u, zijn met u vrolijk, bielpen u bij mve kleine bezigheden, en zijn uwe daaghjkfche fpeelmakkers. Gij Broeders en Zusters, leeft met eikanderen fri eensgezindheid en vertrouwlijkheid »jt geern bij elkander in gezelfchap. Erkent het geern voor andere menfehen, dat gij elkanderen hartelijk lief hebt; laat dit bijzonder in het vriendelijk gedrag van den eenen jegens den anderen blijken, Weest jegens eikanderen dienstvaardig i leeft eikanderen geern ten gevalle! Helpt elkanderen, wanneer de een valt, of iets verloren heeft, dat gij het met hem weder opzoekt ; of als hij met zijn fpeelwerk niet te regt kan komen! . geeft hem geern antwoord en raad, wanneer hij u om iets vraagt dat gij beter verftaat. Gelooft mij, mijne' kinders! als gij u zeiven niet reeds vroeg gewent, om eensgezind en vriendelijk met  VAN WIJSHEID. lSf> eikanderen om te gaan, eikanderen ten gévalle te leven, en behulpzaam te zijn; dan zult gij zulks in ouder jaaren zeker niet doen. Daarvan daan komt het helaas! dat zo vela groot geworden broeders en zusters met elkander in onmin en vijandfchap leven. Zij keven in hunrte kindsheid met eikanderen, en deeden nooit iets ten gevalle van eikanderen , maai- plaagden enfarden elkander wel, verbraken, bedorven en vernielden weder, wat anderen tot hun vermaak vereerd gekregen, of voor zich zeiven gemaakr hadden Doch merkt hierbij tevens deeze les op. In kwade zaken moet geen broeder of zuster den anderen helpen. B. v. Een kind had kwaad gedaan, en wilde het door leugens voor zijne ouders en meesters verbergen, en bad zijne broeders of zusters, om met hem te liegen, dan mogen zij dit niet doen; — of het wilde een ander kind flaan, en bad hen, om hem bij te ftaan, op dat hij het te eerder meester mogt worden; dan mogen zij dit riet doen; ■ of het wilde ergens over- klimmen, of iets breken, vrugten en andere zaaken nemen, en het bad hen, om hem daar in te helpen; dan mogen zij dit niet doen. Zij maken zich, als zij het doen,  1Q° V-OORBÉELDËW deelgenooten aan eens anders zondert* Het gebeurt dikwils in de wereld, dateert broeder of zuster arm en ongelukkig word, terwijl het den ander welgaat. Leert thans reeds, dat het regt en prijslijk is, wanneer de Rijke en gelukkige den armen en onge- lukkigen bij ftaat, zo als Proculejus deed. t Insgelijks, dat het regt enprrjslijkis, als een broeder of zuster voor heen een kwaad leven geleid hebbende, zich verbetert, nu denzelven alle liefde, bijftand en vriendelijkheid te bewijzen, opdat hij in zijne verbetering voorga. Dit leert u de edelmoedige jonge Dorweij. Ontftaat onder u, broeders en zusters, twist; dan verzoent weder met eikanderen. Zijt toch niet wraakzuchtig en vijandig tegen eikanderen. Neemt hier de lesfen in acht, die ik u in het leven van Je fus [ft. 60. en in de leerzaame verhaalen uit de Bijbelfche gefchiedenisfen Bladz. 45- gegeven heb. Vlorbeelden van barmhartige kinderen. In een zeker huis te Maagdeburg ontving eene arme oude weduwe fomtijdseenigefpij-  VAN WIJSHEID» 191 ze tot haare verkwikking. Op eenen zekeren dag zond zij wat laat, om het eeten te laten haaien. Men had haar vergeten, en beklaagde haar, dat men haar thans niets zenden kon. Ondertusfchen kwam een kind van dit huis, 't welk wegens eenige verhindering niet aan tafel geweest was, maar wiens eeten men warm gehouden had, in de kamer. Het vraagde, waarover men zich beklaagde? O, zeide het goedhartig jonge meisjen, daar ftaat mijn eeten nog; eten geve het aan de arme weduwe; ik kan eer eene maaltijd mis/en dan zij. Aan den fchrijver van den Weldoener (een Weekblad, dat in den duuren tijd 17;I cn 177a ten besten der armen te J'aagdeburg gefchreven werd) zonden ook verfcheiden kinderen aalmoesfen : Een van dezelvcn zond zijne gifte met het volgend briefje: „ Een kind van tien jaaren , hetwelk den „ Weldoener heeft hooren lezen, is daardoor „ zo aangedaan, dat het vrijwillig ro Du„ kaaten uit zijn fpaarpot voor arme kinde» „ ren geeft, welke het hier nevens overzend."  SOa VOORBEELDEN # # # Van verfcheiden kinderen in Saxen is ooi; in den gezegden duuren tijd bekend geworden, dat zij de kersavond gefchenken, die zij van hunne ouders ontvingen, aan hunne meesters gebragt hebben , om die armen, die ongemak leeden; daar voor brood en hout te köpen. De goedaardige kinderen te Werdau hebben door hunne bijdragen, het eerfte geld bezorgt tot 'ftichting van een weeshuis in het Ertz gebergte. Als Koppenhagen in het Jaar 1718. verfcheiden dagen en nagten lang in brand ftond, en 67 ftraaten met de voornaamrre kerken, Armen - en gasthuizen verbrandden; 6Vt niemand op het koninglijk (lot van ontfteltenis om eeten. De Prins Frederik, een jon* kind, begeerde te eeten. Men maakte hein in den fchrik en verwerring eenefobere maaltijd klaar. Hij verwonderde zich daar over, in deeze verwondering bragt men hem aan het venfter.en wees hem de groote meenigte van ongelukkigen, die om het slot fton-  VAN WIJSHKID.' IOg den, klaagden, weenden en om brood riepen. Men zeide hem, dat alle deeze arme afgebrande menfehen in gevaar waren, om van honger te fterven, alzo er niemand was, die hun te eeten kon geven. De jonge Prins dit 'hoorende, en de menigte ongelukkige menfehen ziende, begon, fchoon hij nog geen zes jaaren oud was, bitter te huilen , begeerde geen eeten meer, klaagde nietmeer over zijne flegte maaltijd, begeerde en verzocht zeer, dat men dit eeten onder deeze ellendige en verfmagte menfehen zou uitdeden. Nademaal het aandoenlijk en leerzaam is Verhaalen van weldadige en medelijdende menfehen te lezen, zoo zal ik u nog vernaaien eenige, Voorbeelden van weldadige Menfehen. Een zeker Ridder in Engeland nam, van zijn veertigfte jaar af, alle jaaren eenige arme kinderen bij zich, om dezelve op te voeden, als hij zestig jaar oud was, fchreef hij aan eenen zijner vrienden, dat hij nu het een en veertiglle kind wilde aannemen, en alle ja*N  194 VOORBEELDEN ren dus voortgaan. „ Want ik geloof heet 5> zeker, fchreef hij, dat ik minder goede* ren en minder jaaren zou hebben, dan ik „ door Gods Genade heb, indien ik mij door „ gierigheid had laaten verleiden, om tegen s, zulke arme fchepzels onbarmhartig te zijn."" In Maagdeburg wond iemand het geld, dat voor eenige geregten bij een avond eeten hog^zou uitgegeven worden, bij een , zond het aan eenen der fchrijvers van den Weldoener, en zeide tot zijne huisvrouw: Daar voor kunnen verfcheiden hongerigen brood kopen. Wij met onze vrienden hebben reeds overvloed van goed. Eene vrouw alhier nam hetgeld, hetwelk zij voor zich tot een kleed gefpaardhad, en het daar voor eenige arme wezen kleden. Een voornaam Heer kwam voor eenige jaaren in den harden winter bij eenen der rijkfte kooplieden te Parijs. Hij verwonderde zich zeer daarover, dat hij in geen een van zijne kamers tapijten vond, daar hij evenwel zulk een rijk man was. Hij vraagde  VAN WIJSHEID. 195 hem, waarom hij demuurennietmettapijten liet behangen , daar deze toch in den winter warmte gaven? De brave koopmanbragthem in eene kamer, in welke een ongelukkig huisgezin woonde, en van hem onderhouden wierd. Zie daar, antwoordde hij, deeze Oi-igelukkigen , die ik liever bekleede dan mijne muurenl Lord BaHimsre had zijne Reize door Arabiën volëindigd en kwam te Lindau aan dé Bobden zee. Deeze oord beviel hem zo zeer j dat hij befloöt, aldaar te blijven; en een landgoed te kopen. Verfcheiden goederen werden hem aangeprezen, en door hem bezigtigd. Zij lagen alle in een zeer aangenaamen cnfchoonenoord, en hij behoefde alleen het fraaiste uit te zoeken: Ten laatften bragt men hem nog op een landgoed, dat niet zo aangenaam lag, en niet meer dan een vervallen klein huis had. Het was het erfdeel van arme weeskinderen , van derzelver vader hun nagelaten, onder voorwaar- de, dat zij het niet zouden verkopen. Echter waren fommige plekken gronds daarvan reeds in vreemde handen; Als zijnlordfchap N 2  196 VOORBEELDEN dit hoorde, liet hij zijn begeerte, om op den bekooiiijkften oord en het beste goed te woonen, vaaren, en volgde de edele begeerte , om wel te doen. Hij verkoos het goed van de arme weeskinderen, bouwde het huis, verbeterde de landerijen en kogt den akker en weilanden, welke verkocht waren, weder voor zich in; bleef eenige jaaren op dit goed, daarna vertrok hij, en gaf alles voor niet aan de arme wezen weder te rug. Een zeker Prins werd koning na zijns vaders dood, en begon zijne regeering met louter weldaaden. Een van zijne geheim-raaden deed hem een voorftel, dathijdefchatten, die zijne voorouders zoo lang verzameld hadden, door een al te groote milddadigheid niet behoorde te verkwisten. Dan de jonge koning gaf hem ten antwoord: „ God heeft mij deeze Rijkdommen „ niet daarom toebetrouwd, op dat ik ze „ bewaaren, maar, opdat ik ze ten goede „gebruiken, en mijne önderdaanen daar„ mede helpen zoude. "  TAN WIJSHEID» ■ II; wenfche uwen ouderen, en u zeiven, mijne kinderen, die groote gelukzaligheid van God toe, dat gij, gelijk die barmhartige kinderen, reeds vroeg barmhartig zijt. De meesten van ulieden kunnen wel thans nog weinig aan den armen geven; gij kunt andere menfehen nog weinig dienen en helpen. Doch als er maar zelfs in u de begeerte daar toe is, om anderen iets te geven, te dienen en te helpen-, dan is het eenteeken, dat in uwe jonge zielen aireede het zaad van barmhartigheid en medelijden ligt. Evenwel kunt gij fommige wezenlijke weldaaden aan arme 'lieden bewijzen. B. v. gij kunt uwe Ouderen verzoeken, dat zij hun aalmoeien en fpijze geven, of dat zij hunnen kinderen, die naakt en bloot gaan, uwe oude klederen geven. Wat meent gij, hoe zoude Bet uwe ouders verblijden, als gij gelijk die medelijdende kinderen gezind waart, enfomtijds tot hun zeidet: „ Lieve Vader of Moe„ der! Zendt van mijn fpaar-geld iets aan „ dien zieken tot zijne verkwikking, — aan d^cn ouden tot verwarming in deeze ftren£ gê koude, — aan die hongerlijdende N 3  iq3 voorbeelden „ kinderen iets, om daar brood voor te ka* pen, ■— Laten deeze,arme kinderen iets „ van mijn ontbijt of van mijn middag - „ eeten ontvangen ! " Mettraanenvan blijdfehap zullen uwe ouders deeze woorden van u hooren, en God danken, die zulk goed zaad in uwe harten gelegd heeft. Het zal ulieden, barmhartige kleinen, zeker altijd wel gaan. Als onze Heiland nog zigtbaarop aarde omwandelde, zou hij u als zijne lievelingen zegenen, en midden onder de Rij» ken deezer wereld iïellen, en zeggen; Weest als deeze kinderen , anders kant gij niet in. het Koningrijk der Hemelen ingaan. Gebed. Lieve Hemelfche Vader, laat mij van jongs af toch geern elkeen goed doen. Hoe meer ik daartoe het vermogen ontvang , laat mij ook des te meer gewillig zijn, om denellendigen bij te Haan, en den armen te geven. Meer vermaaningen en gebeden ftaan in het Leven van jfefus voor Kinderen. Bladz. II8' 150* Eerlijkheid en Edelmoedigheid. Een arm man, die deurwagter wasineea  VAN WIJSHEID, Ip9 feuis te Wilaan vond een beurs metücokroonen. De geen die zevetiooren had , en door openlijke uitroeping daar van kennis kreeg, kwam in het huis, cn ontving ze, na behoorlijke bewijzen, dat zij hem toehoorde, van den deurwagter te rug. De eigenaar, vol blijdfehap en dankbaarheid, bood deezen eerlijken man 20 kronen aan, dochdeezen wilde ze volftrekt niet aannemen. Hij bood hem daarop tien; vervolgends vijf kroor ren. Maar de deurwagter bleef onbeweeglijk. De man wierp zijn beurs op den grond , en riep met onvergenoegdheid: „ Ik heb „ niets, volurekt niets verlooren, als gij "mijne dankzegging niet wilt aannemen. ' De deurwagter bewilligde eindelijk, om vijf kroonen aan te nemen, die hij terftondonder de armen uitdeelde. B. * * * in Z. ö * * is een arm handwerksman, die voor zich en zijn huisgezin het nodig onderhoud met zijne handen verr dient. Hij is een wel te vreden en ongemeen eerlijk man. Het volgend geval is van zijne eerlijke edele ziel een bewijs. Hij vond eene beurs met eene redelijke H VOORBEELDEN eenen vijand te verlosfen. De Hertog, in plaats van hem te laaten dooden, vergaf het hem en zeide; » Mijn vriend, als uw Godsdienst u aan„ gedreven heeft, dat gij mij het leven moest „ benemen eer gij mij hoorder: zo verpligt „ mij de mijne, om u het leven en de vrij„ heid tefehenken, nadat ik u gehoord heb „ gaa heen en wordt wijzer! " Men gaf aan Hendrik den vierden den raad, dat hij eenige plaatzen van de aanhangers der Ligue, die hij metgeweld veroverd had, Zijne ftrengheidzoudoenondervinden. Maar deeze grootmoedige Koning gaf de volgende kostelijke woorden ten antwoord: Het vergenoegen, dat wen over de wraak ondervind, duurt maar éen oogenblik ; maar het vergenoegen over goedaardigheid duurt altijd. " Wanneer aan den onfchuldigen Phocion de vergiftige beker werd overreikt, zo vraagde men hem, of hij nog vooraf aan zijnen zoon, die juist tegenwoordig was, iets te zeggen  VAN WIJSHEID. 217 had? Mijn zoon, zeide hij hierop, ik beveel u , ja ik bid u, dat gij u nooit, om de ongerechtigheid, die zij aan mij begaan, aan de Atheniënzers wrèekt. De Graaf van Ma-ifild, die zich in den dertig jaarigen oorlog door zijne Heldendaden eenen onfcerflijken naam verworven heeft, verdient ook wegens zijne edelmoedigheid jegens zijne vijanden waaren lof. Onder anderen zijn ook de volgende voorbeelden daarvan bekend. Hij had ontdekt, dat zij n geheimfchrijver een trouwloos mensch was, die de hem toebetrouwde geheimen verraadde, en met den keizerlijken Generaal Graaf Buquoi briefwisseling hield. Hierop telde hij hem 3°°' daalders, en gaf hem eenen brief aan den Graaf, waarin hij het goede van hem zeide, dat hij met waarheid zeggen kon. Als hij op eenen anderen tijd vernam, dat men zijnen Apotheker omgekocht had, om hem te vergeven , gaf hij hem eene fonime- gelds, opdat hij niet meer door armoede mogt verleid worden, om zich tot misdaaden te laten gebruiken. O 5  2l8 VOORBEELDEN Vergeldt 'geen kwaad met kwaad, noch fcheldwoorden met feheldwoorden! vergeeft uwen vijanden het onrecht, dat zij u gedaan hebben, zo als gij wilt dat God, uwe Ouders en meesters u de zonden uwer jeugd vergeeven zullen. H Hebt uwen vijanden lief, doet hun goed! bidt voor hun, op dat gij.kinderen zijt van uwen Hemelfchen Vader, en Gods zeegen ontfangt. (.Meer hier toe behoorende vermaaningen vindt gij in het keven van Je fus voor kinderen. Bladz. 8l. Verhaal, uit de Bijbelfche gefchied. Bladz. 161. De grootmoedigheid van David) Be/luit 'h Wil naar zachtheid altijd Jlreevent Die w in Je fus mogen zien; Nooit zal iemand voor mij beeven ! Niemand mijn verkcering vliinl Heevig zijn, offluurs of flraf% Weere ik altijd van mij af.  VAN WIJSHEID. 219 Vreeie minnen, vrcê bejaagen, Zwijgen , als een twistgraag titrK Liefderijk in alli mij draagen Zij, als pligt van mij gevierd» Geef, 0 God des vreedes geef Dat ik voor den Vreede leef!  INHOUD. VOORBEELDEN van WIJSHEID. nr- n , Bladz. Wijze Regelen en Grondlesfeit van Opvoeding. . j Ernsthaftigheid. . . jg Aandenken aan God. . , 15 Zelfskennis. . . . ; ai Wijsheid. ... 25 solon. . . .30 De Jongeling, die zijn gebrek erkende, en zig beterde. . . 3S Verftandige verkeering van oude en jonge lieden. . . 41 Voorheelden van Maatigheid. . 45 Spaarzaamheid. ... 52 Vtorheelden van Vergenoegdheid. 56 De Stilzwijgendheid. . . 63 Bedachtzaamheid. . . 67 Een wijs man ziet niet op fchoonheid en  ï N H O V T>« en prachtige klederen, maar op deugd en verftand. Voorbeelden van Vlijt. • * 75 De Zelfsbeproeving. • ■ 79 Liefde tot Waarheid, en vrijmoedige belijdenis derzelve. . • 84 Moed en Dapperheid. . • 9* ƒ&/ ftandvastig lijden van lichaams* fmerten en moeilijkheden. . K>t Voorbeelden van Godzaligheid. ' ioö Voorbeelden van vroome jeugd. . 122 Voorbeelden van vertrouwen op God, en gelaatenheid in Gods wille. 143 Voorbeelden van Godzaligheid op het Ziek en Doodbedde. • 14^ Vroege bepaaling der gedachten tot den Godsdienst. . • • J55 Eerbied voor den naam van God. 162 Voorbeelden van Menfchenliefde. Voorbeelden van kinderlijken eerbied, dankbaarheid en liefde. . !72 De eerbied voor eude Lieden. . 181 Broederlijke Liefde. • • .184 Voorbeelden van barmhartige kinderen V° Voorbeelden van weldaadige menfehen. 193 Eer-  r N H O Ü D, Èerlijkheid en Edelmoedigheid. . jog De Dankbaarheid. . . 204 Voorbeelden van nedrigheid en befchei- denheid. . ... 208 Goed gedrag jegens het Huisgezin. 212 Vriendfchap 2I4 Zachtmoedigheid en lief de jegens mijne vijanden: é 4 . 2I*>   FEDDERSEN, VOOKBEELDEN van WIJSHEID. FEDDERSEN, VOOBBEELDEN van WIJSHEID.