H 102 325   BRIEF van eénen KATTENBURGER aan zynè MEDELEDEN van het GEREFORMEERD KERKGENOOTSCHAP te AMSTERDAM, £n BRIEF van * * * aan den KATTENBURGER, over zekere P R O-M E M O R I A; UITGEGEEVEN door ***** Tè bekomen! Te Amfterdam bij W. Brave, ff. Dlederih, P, E. Briit, M. de Bruin. A. £. Saakes, ff. Lardó, G, Bom, enz.  Indien een huis tegen hemzelven verdeeld h: za e» kan dat kuis niet beft aan. Marc. III: 25*  MEDELEDEN VAN HET GEREFORMEERD KERKGENOOTSCHAP! Ais men mij kende, zou men vreemd ftaan opkijken, dat ik in het openbaar een brief uitgeeve, daar ik werk genoeg heb om wat op het papier te brengen , als ik eene enkele reis in een jaar aan een ouden vriend een brief fchrijve. Men weete dan vooraf, dat zeker kundig Heer, van welken ik UI. meer zal zeggen, mijn gekrabbel gepolijst heeft. Het kind ziet 'er nu geheel anders uit, dan toen het uit mijne handen kwam. De kleeren maaken toch den Man ! Al genoeg van zulke voorbereiding. Ik heb de pen. opgevat wegens een gedrukt ftuk, 't welk ik voor één ftuiver heb gekocht , getijteld : Pro-memoria in antwoord op A htt  ( 3 ) het Vwrftel door of van wegen de Commisjte uit den Kerkenraad. Ik was raazend nieuwsgierig om te weeten, wat er in ftond. Dat zal men beter begrijpen, als ik vertelle, wie ik ben. Ik ben een Kattenburger van ouders tot ouders , en dus heb ik de zucht voor de oude Conftitutie met de borst ingezogen. Ik behoeve dierhalven niemand te zeggen, dat die 15 Predikanten van de Nederduitfche Gemeente in deeze Stad, welke van hunne Leeraarsposten zijn ontzet, mijne dierbaarfte panden waren. Gijl. gelooft dan ook wel, dat ik van vreugde opfpringe, als ik mij wat fterk verbeelde , dat die lievelingen hier nog eens weer preken zullen. Ik hoorde daarvan al zints eenige weeken mompelen; men had mij verteld, dat er menfchen waren, die daar zeer fterk voor ijverden. Dit maakte, dat ik zo dol nieuwsgierig was om die Pro-memoria te leezen. Ik vertrouwde, dat het ftjuk van iemand was, welke, met mij, voor de oude Conftitutie en oude Predikanten is. Toen ik het ftuk geleezen had, wist ik niet uit welken hoek het kwam. Dan dacht ik ja! die Schrijver is voor de oude Predikanten; dan eens dacht ik, dat kan niet wezen. Na  C 3 ) Na dat ik met mijne Vrienden op Kattenburg bijna een geheelen avond hier over gehandeld had, nam ik heb befluit om iemand in de Stad te gaan fpreeken, die van mijn eigen geloof is, en heel wat verftand heeft, om dien Man te zeggen, dat ik het in 'c geheel maar niet eens ben met dat gefchrift, en dat ik het een en ander daar over op papier had gebracht, 't welk ik wel in 't licht wilde geeven, indien de Heer **** iiet goedvond. Den volgenden dag was ik al bij mijnen Raadsman. — Wij geraakten hartelijk aan het praaten,' en de Heer **** verhaalde mij onder anderen , dat hij aan de beurs gehoord had, ma de man was, door welken dat ftuk aan de Commisfie uit den Kerkenraad was gezonden, gelijk hij mij dien ook noemde. Dewijl het niets tot de zaak doet, verzwijge ik dien naam} echter moet ik mijne verwondering te kennen geven, dat het van dien kant is gekoomen. Het meest ftond mij nog tegen, da: het in druk was. — Ik las — na wat praatens — mijne in fchrift gefielde gedachten aan den Heer ***'* voor, welke mij daar op te kennen gaf, dat ik dat opftelletje, als het wat befchaafd was, wel kon uitgeeven. A a Hij  C 4 ) Hij voegde 'er deezen wensch bij, dat eens iemand de geheele Pro-memoria mocht aanvatten, om ze in haar geheel te wederleggen. Gijl. begrijpt derhalven, dat de Heer ****, hoe zeer hij een boezemvriend is van de oude Predikanten, in 't geheel niet voor die Pro-memoria is. Hij zeide mij ook, dat hij op de beurs verfcheidene notabele menfchen, met hem van dezelfde politieke denkwijs, had aangetroffen, welke zich tegen dezelve, en nog fterker tegen het uitgeeven van he.ftuk, hadden verklaard. Onder ons praaten dan nam ik het befluit mijn opftellerje in druk te geeven, en den Heer * * * * te verzoeken, het zo te befchaaven , dat het door den beugel kon. Ik bad hem daar bij , dat hij de moeite toch wilde neemen, om over het geheele ftuk de pen optevatten. Hier toe kon ik hem in het eerst maar niet beweegen. Eindelijk evenwel kreeg ik eenige hoop, daar Hij 'er zich op bedenken zou. Ik kwam den volgenden dag eens hooren, en toen liet de Heer **** mij zien, dat hij reeds een aanvang had gemaakt. — Dewijl ik wat kort van ftof ben, zal ik mijn voorverhaal hier mede befluiten ; terwijl men dan verder mijne aanmerkingen zal vinden, wel-  C 5 ) welke veel bekort zijn , en daarna het opftel van den Heer ****. Aanmerkingen op de Pro-memorta. Ik moet nog eens herhaalen , dat ik reikhalzend verlange om mijne Oude Leeraars weêr op den Predikftoel te zien. Daarom ben ik voor dat alles, 't welk het zou kunnen bevorderen : maar ook tegen alles , 't welk zulks kan verhinderen. Die Pro-memoria komt mij voor die gewichtige zaak te kunnen verhinderen. — Daarin wordt eenc oproeping, althans eene vrije keus, door de Gemeente voorgefteld, om eene Commisfie te benoemen, die tegen over den Kerkenraad zou ftaan. Ik begin te beeven, als ik hier op peinze. Ik verbeelde mij, terwijl de Gemeente hier reeds genoeg in twee partijen thans verdeeld is, hoe elk zich in het zweet zou loopen voor zijne partij. Ik zie een Gemeente-Oorlog te gemoed, dat men eikanderen om het - voor of tegen de oude Predikanten -■• zelfs zou afkloppen. Ik heb zulk foort van kluchtjes wel eens meer gezien. Daar het zeker te voorzien is, dat 'er bij zulke vrije keus geA 3 wel-  ( ö ) Mveldig gecabaleerd zal worden, kon ik mij niet begrijpen, dac men, na rijp overleg, zulk een plan goedkeurde. Want zo wordt de fcheuring hoe langer hoe grooter, en de Gemeente gaat na zijn verderf. Ik toch heb nog nooit gehoord, dat het goed kan uitkoomen, als menfchen tegen eikanderen verdeeld zijn. Een twede aanmerking. Bij zulke vrije keus der Gemeente zal het gebeuren, of I. dat de partij , die voor de oude Predikanten is, boven drijft, of 2,. dat die het onderfpit krijgt, of 3. dat beide partijen zich verëenigen. Gebeurt het laatfte, dan wilde ik zulks liever hebben langs een zachter weg, dan nadat men, zelfs zonder bedoeling, de menfchen wat warm gemaakt heeft. Als die Heer, van wren de Pro-memoria is, en nog eenige andere van hunne denkwijs , eerst geprobeerd hadden, of zij de herftelling van de oude Leeraars konden bewerken, zou zulks vrij beter zijn geweest, en meer nut doen , dan wanneer men daar toe koomen moet bij wijze van capitulatie, na dat men eerst geoorloogd heeft. Drijft de partij van die oude Predikanten bo-  ( 7 > boven-, en moeten de nieuwe vertrekken: zou men denken, dat zulks zo gemaklijk zou afloopen? — De Kerk *s wel van den Staat afgefcheiden : maar ik meene , dat 'er dan nog wel wat gebeuren zou. Ja! ik voor mij geloof, dat die overwinning ia fchijn — voor onze oude Predikanten — akelige gevolgen zou kunnen hebben. Krijgen zij ongelukkig de neerlaag, is het misfchien voor altoos met hen gedaan: want voor eene nieuwe omwenteling ftaan de zaaien — althans voor eerst - nog niet goed. Ik blijve 'er dan maar bij , dat het oneindig beter is, dat men vriendelijk met eikanderen overeenkomt. ——- Een derde aanmerking. Ik kan het ook niet anders befchouwen, dan dat het onbeftaanbaar is met onze leer en de godzaligheid, als men geen vrede bemint en verëeniging zoekt In het eerst, — toen ik mijne lieve Predikanten kwijt was , moest een van de nieuwen mij op geen huis na genaaken, of mijn bloed maakte mij rood. Zij kree- gen ook geen groet van mij. Maar — het . duurde niet lang , of mijn hart klopte mij hier over. Ik wil niet omflachtig worden, anders kon ik hier veel van .eggen. Nu wil ik A4 ü-  C 8 ) alleen maar te kennen geeven, dat mijn hart mij begon te veröordeelen, om dat ik overtuigd wierd, dat mijne boosheid uit wraakzucht voortkwam, en dat die met het Christendom niet beftaanbaar was. Zedert dien tijd heb ik altoos gebeden , dat die oude en nieuwe Predikanten eikanderen eens de hand van broederfchap zouden geeven, en met elkanderen aan het heil van de Gemeente zouden werken. Ik ben voor mij zeiven ook zeker , dat elk een', wien het heil van Zion ter harte gaat, dit izal begeeren: waarom ik een ieder , hij zij dan ook wie hij zij, voor een tegenftander van het Euangelium houde , die niet geneegen is, om op zulke wijs in onze ongelukkige Gemeente de eendracht te herftellen. Die eendracht bedoelt immers de Uitgeever van de Pro-memoria. Mijne vierde aanmerking is ontftaan door mijn gefprek met den Heer ****. Die zeide mij, dat de reden, waarom men zich met de nieuwe Predikanten niet konde verè'enigen, was, dat zij niet voor wettige Predikanten van Amfterdam konden gerekend worden. — Ik was in den beginne ook in dat gevoelen geweest: doch nu zedert eenigen tijd had ik mijn hoofd daar mede niet gebrooken. Ik was op het zeggen van dien Heer met het ftuk  ( 9 ) ftuk verleegen. Maar toen verklaarde hij mij, dat hij wel met zijn ganfche hart voor die oude Predikanten., zijne bijzondere vrienden, was: doch dat hij er altoos mede gelagchen had, als hij hoorde zeggen — die nieuwe Predikanten zijn onwettig. Hij noemde mij eene en andere reden. — Hij vraagde mij — Zijn er in ;t Jaar 1787 ook geene Predikanten politiek gedimitteerd ? Zijn er geene andere Predikanten in derzelver plaats beroepen? Is het wel ooit iemand in het hoofd gekoomen om van die beroepene Predikanten te zeggen — zij zijn onwettig? — Hebben onze oude Predikanten wel ooit getwijffeld aan de wettigheid van de in dien tijd beroepene Predikanten van Mui den en Diemen? Staan die gevallen niet volmaakt gelijk? Men heeft wel gezegd, dat die en andere Predikanten , toen politiek gedimitteerd, ook kerkelijk gedimitteerd waren. Dit kan wezen, zeide hij, fchoon ik het niet weet: maar het doet niets ter zaak. In het tegendeel, dan heeft de Kerkenraad nu beter gehandeld, dan men in dien tijd heeft gedaan. Het zou immers den Kerkenraad van Amfterdam maar eene enkele penneftreep gekost hebben om te decreteeren —- „Dewijl „ die Predikanten politiek gedimitteerd zijn: \ A S n wor"  ( io ) „ worden zij ook kerkelijk ontflagen." Heeft de Kerkenraad dit niet gedaan, dan hebben zij veel liefderijker gehandeld, dan in 'tjaar 1787. De Heer **** befloot „ Het kan niet „ door den beugel, dat men nu onwettig „ noemt, 't geen men zelve in h Jaar 1787 voor volkoomen wettig hield." Ook heeft men, zeide hij, aangevoerd, dat men zo fchielijk met beroepen niet had moeten [voortgaan. Heeft men niet kunnen leezen het bericht van Ds. Scharp, van Rotterdam ? Jaar en dag heeft het geduurd, dat en Ds. Scharp en de Kerkenraad van Rotterdam request op request gepraefenteerd, en hemel en aarde hebben bewoogen, en alles was te vergeefsch. De Heer **** deed mij zo begrijpen, dat het enkel hardnekkigheid was, wanneer men dit niet wilde zien : te meer, voegde hij er bij, „ als er al eens „ eene informaliteit ware begaan, daar door „ kan een beroep nog niet voor onwettig ge„ houden worden: want bij niet weinig be„ roepen van onze oude Predikanten liep er „ ook wel wat van St. Anne onder." Ik heb er nog maar eene aanmerking bij— tevoegen over het uitgeepen van die Pro-mewria; vooral na dat ik gehoord heb, hoe men daar  ( II ) daar over praat. Veelé zeggen — „ Zo moet „ het weezen, anders wordt de Gemeente in " haar recht verkort." — Ik zagduidlijk, dat men door zulk praaten de Gemeente tegen den Kerkenraad in het harnas joeg, en ik begon te vraagen : wat heil zal dat baar en ? Laat elk beminnaar van den Godsdienst hier op doordenken. Dit nu was het voornaamfte, waarom ik wilde fchrijven, om het ieder een op het hart te drukken, of het voor God beftaan kan, het vuur van tweedracht aanteblaafen. No o- verfcheidene aanmerkingen had ik er bijgevoegd; maar de Heer ****, met wien ik gefprooken had, zeide mij, dat die behandeld werden in dat ftuk, *t welk hij hier bij zoude uitgeeven. Hij berichte mij teffens, dat hij zich naauwkeurig geinformeerd had, of de Commislie opv die Pro-memoria zou antwoorden : doch dat hij ontdekt had , dat zij dit niet raadfaam oordeelde : dewijl de Gemeente nog meer van den anderen zou verwijderd raaken, wanneer de Commisfie en de Uitgever of Uitgevers van de Pro-memoria tegen eikanderen twistfchriften uitgaaven. Hij keurde dit beleid der Commisfie goed, en had daarom een opftel gemaakt bij wijze van  C « ) van. een Brief, aan mij gefchreven, en waar in hij zijne gedachte over de Pro-memoria uitdrukt. Zijn Brief was van deezen inhoud. Mijn Vriend! Heeft de Groote Kerkenraad der Nederd. Gereform. Gemeente in deeze Stad eene Commisfie uit den haaren aangefteld om de belangen van ons Kerkgenootfchap, en wel bijzonder van deeze Gemeente , gadeteflaan: zij gaf , volgens het geene mij bericht is , haaren Gecommitteerden ook in last, na 12 refpeétable leden der Gemeente omtezien en die te verkiefen, op dat eene gecombineerde Commisfie, zo uit de Gemeente, als uit den Kerkenraad, door de Gemeente zelve goedgekeurd zijnde, aan de behartiging der gewichtigfte belangen van deeze Gemeente zou werkfaam zijn. Deeze Gecommitteerden van den Kerkenraad lieten tot het voorn, einde dan ook het oog vallen op eenige leden der Gemeente, weke bekend ftaan , als niet voor de politieke denkwijs van deezen tijd te zijn, en bijzonder verbonden te wezen aan die Predikanten,  C 13 > ten, welke" zwaarigheid gemaakt hebben de belofte te doen. Uit het een en ander meene ik alle redenen te hebben om vast te ftellen , dat zij in het dóen van deeze keus geen ander oogmerk hadden, dan dat de grondflag zou gelegd worden ter heeling van die fcheuring in de Gemeente , waar over elk waar beminnaar van den Godsdienst heete tranen ftort. Ik hoorde van zulk aanzoek niet zodra, of ik ftreelde mij met de hoop, dat een en ander zich wel zouden laaten beweegen, om zo, onder het wegdraagen der godlijke goedkeuring, ook eenen onfterfelijken naam te behaalen bij deze Gemeente — bij ons Kerkgenootfchap in Nederland, Ja! bij de ganfche Christenheid, — door het uitwerken van dit groote heil. Ik vleidde mij met zulk een verkwikkend uitzicht te meer, wanneer ik vernam, dat deeze en geene het voorftel in ernftige overweeging nam, en dat er zo hoop was , wanneer ten het verzoek inwilligde , dat ook nog wel andere zich zouden laaten overhaalen. Maar al mijne hoop verdween eensklaps, toen ik de Pro-memoria in het licht zag verfchijnen. Echter is het mijne gewoonte niet, im-  immef den moed optegeeven. Op uw verzoek dan heb ik het ftuk naauwkeurig doorgedacht en de pen in de hand genoomen, niet om te twisten : maar om nog alles, wat in mij is aantewenden, tot heeling van de breuk. Ik erkenne wel, dat, hoe meer ik op de Pro-memoria denke, ik zo veel te meer zou wanhoopen aan de vervulling van myne vuurige begeerte, dat zich een of ander van de vrienden der voorige Predikanten zou laaten beweegen tot de opgegeeven Commisfie van ia leden uit de Gemeente, en dat ik zo ook bijna geene hoop meer heb op het herftellen der eendracht in onze, door fcheuring zo zeer gefolterde, Gemeente. Zulke overdenking, zulk befluit kon allernatuurlijkst ten gevolge hebben , dat ik het gedrag der Commisfie goedkeurde, en mijn hart hen zegende, dat zij zulke welmeenende en vredelievende pogingen hebben aangewend, als van geenen anderen kant nog immer zijn gefchied; doch dat die — buiten hunne fchuld, en geheel tegen hun verlangen aan — 0p niet waren uitgekoomen. Gelijk ik dan gezegd heb , hoe zeer het uitzicht donker is tot heeling der fcheuring in de Gemeente, ik heb beflooten, niets hoege-  ( IS > genaamd onbeproefd te laaten, of ik nog mijn heilfaam en vredelievend oogmerk mochte bereiken. . Het is om die reden, dat ik met vermaak de moeite neeme om U en uwe vrienden mijne denkwijs wat nader te ontwikkelen, en teffens te betoogen met terugzicht op de Pro-memoria 4—~ dat de denkbeelden en raad, hoe welmeenend die daarin ook voorgedraagen moogen weezen, niet die juistheid hebben, welke men daar aan zou toekennen. Verwacht niet , dat ik mij over alle bijzonderheden in dezelve zal uitlaaten. Neen l Wij moogen alleen eenige der voornaamfte pun&en aanroeren. U gelieve dan i9. Te weeten, dat men zich daar in niet juist genoeg uitdrukt , dat de 12. leden der Gemeente, wanneer die tot de bewuste Commisfie gedisponeerd zouden weezen, aan den Kerkenraad nog ter approbatie zouden moeten worden voorgedragen. Neen! Mijn, Vriend! ik heb mij door de derde en vierde hand laaten informeeren, bij Leden der Commisfie, of zij zich zo uitgedrukt hadden: en het antwoord was uit eenen mond, dat alleen gecommuniceerd was, en kan zijn geworden, dat de voorn. ia. leeden dei  ( 16 ) der Gemeente aan den Grooten Kerkenraad zouden worden voorgedragen, om door denzelven aan de Gemeente ter approbatie te worden opgegeeven. Alle voordrachten toch aan de Gemeente moeten naamens den Kerkenraad gedaan worden , en om deze reden moet de Kerkenraad van de 12 gedisponeerde leden der Gemeente kennis erlangen. Ik zou deze —. in fchijn geringe ■ — misvatting ongemerkt zijn voorbij gegaan, ware zij niet, in de gevolgen, ran het alleruiterst belang. Wie toch zou lust hebben om, wanneer hij zich tot zulke gewichtige Commisfie had laaten beweegen, dan eerst te ftaan ter ap- of improbatie van den Kerkenraad, en daarna nog eens van de Gemeente. Zijt dan verzekerd, Mijn Vriend! dat de Kerkenraad nimmer bedoeling had, zich eene ap- of improbatie aantemaatigen: althans het is nooit door de Commisfie aan iemand gezegd , en daarom eene misvatting in de Promem orta. 20. Ik kan niet af mede aantemerken, dat, daar ik uit de verklaaring in de Pro-memoria heb ontdekt, dat aan den Uitgeever en aan zijne Vrienden zou zijn gecommuniceerd geworden , dat verfcheidene notable leden der Ge-  ( *7 ) Gemeente tot de Commisfie aangezocht , uit diezelfde beginselen , als de Uitgever der Pro-memoria naderhand aan den dag legt , declinatoir hebben geantwoord. Ik moet mij zeer verwonderen over zulke zo naauw corresponderende weetenfchap. Ik moest nu al wederom door mijne zendelingen bij de Commisfie laaten afiuisteren, welke antwoorden zij al gekreegen hadden, en het antwoord was , dat zij oprechtlijk konden verklaaren, dat niet een van die geene , welken zij tot de Commisfie gevraagd hadden, hen zulke denkbeelden, of iets dergelijks, had geopenbaard. 3. Het mag onze aandacht ook niet ontflippen, dat in de Pro-memoria, die onder het oog der Gemeente thans gebracht is, vrij breed wordt opgegeeven , dat een aanzienlijk getal van notable lieden door de Commisfie zou zijn gevraagd, welke het verzoek zouden hebben afgellagen. Intusfchen begrijpt Gij , dat ik dood onkundig was aangaande deeze zaak. Ik wist niet, of 'er eenige honderd leden der Gemeente waren gevraagd , ja! dan neen! Daarom moest ik mij al wederom laaten informeeren, en een Vriend kwam mij berichten, dat een lid der Commisie in een B guï  C 18 ) gul gefprek in fubftantie gezegd had: „ de „ oorzaak, waarom verfcheidene notable leden „ der Gemeente , door ons gevraagd zijnde, „ bedankt hebben, is hierin te vinden, dat „ wij, om te toonen wat wij bedoelden, niet „ wilden rusten en aflaaten, met zodanige leden „ der Gemeente tot de Commisfie te vraagen, „ van welken wij meenden te weeten, dat zij „ van ons in fommige denkbeelden verfchil„ den; tot zo lang dat wij een zekeren wenk „ kreegen , dat dit ons poogen geheel vruchte„ loos zou blijven. Hadden wij enkel ge„ meenfchap gezocht met die geene , welke „ meer met onze denkbeelden inftemmen, wij „ meenen volkomen verzekerd te zijn , dat „ wij , binnen zeer korten tijd , met het vin„ den van 12 leden gereed zouden zijn ge„ weest." Deeze verklaaring deed mij groot vermaak. Ik heb geene roeping om thans te uiten, wat mijn hart hier bij al dacht. — Doch mijne nieuwsgierigheid was in 't geheel niet voldaan. Ik wilde gaarne weeten, of waarlijk zo veel notable leden der Gemeente hadden bedankt, als wel fcheen aangeduid te worden in de "Pro-memoria. Mijn emisfaris moest 'er dan wederom op af, om door zijn canaal te onder-  C 19 ) derzoeken, of men zich op dat fujeét ook beliefde uittelaaten , en of ik zo te weeten kon koomen, of het getal van leden der Gemeente , welke de Commisfie hadden afgeflagen, zo groot was. Hier op is mij bericht , dat het getal der geenen, welke bedankt hadden, niet zeer groot is : terwijl dat lid der Commisfie hoopte, dat men eens aan de Gemeente al.'e die geene zou opgeeven , welke zwaarigheid gemaakt hadden de Commisfie aanteneemen, op dat blijken zou, dat het getal op verre na zo groot niet is, als men buiten de Pro-memoria wel heeft verfpreid. Ik begreep ook zeer natuurlijk, dat het met deeze zaak zo zou weezen, als met veele anderen , dat men alles ten breedfte uitmeet; juist dit is de gewoonte van het menschdom. Het kon dierhalven zeerwel weezen, dat men op dit fujeét ook met vrij wat vergrooting gefprooken had bij den Uitgeever of Steller der Pro-memoria. Daarteboven was het mij niet vreemd, dat" in deeze Gemeente meer leden bedankt hadden , dan op andere plaatfen. Waar toch is zulke fcheuring, als hier. Ik kon hier vrij watbijvoegen : maar ik wil liever wat te min zeggen , dan een enkel woord te veel. Ba 4. Bij  ( ao ) 4. Bij gelegenheid van een gefprek, 't welk ik deezer dagen met iemand had, werd mij te gemoed gevoerd, dat de Commisfie uit prees zich nu wilde verbroederen. Ik voor mij kon dit niet gelooven, en fprak het ftellig tegen. Ik zorgde, dat men in een gezelfchap die zwaarigheid opperde aan een lid der Commisfie , welke daarop, in 't zaaklijke, rond uit verklaarde: „ wij hebben onze aandacht ook vol„ ftrekt bepaalt op zulke leden der Gemeente , „ van welken confteert, dat zij zich van ons „ verwijderen. Zonder dat wij willen onder„ zoeken, of men immer van eenen anderen „ kant diergelijke pooging heeft gedaan, of zou doen, om zich met ons te verëenigen, „ kunneu wij dit verzekeren, en in de god- lijke tegenwoordigheid verklaaren , dat wij „ hierin geen ander oogmerk hadden, dan „ broederliefde en pereemgmg te ffcichten , om ,, de zo rampzalige fcheuring der Gemeente „ volkomen te heelen." „ Wij zijn tot dien ftap niet gekoomen uit „ andere inzichten, of om dat wij vreezen, „ dat zonder zulke verè'eniging de Gemeente „ niet in ftaat zoude zijn, om in haare be„ hoeften te voorzien ; of om dat er binnen kort eene andere orde van zaaken zou kun- „ nen  ( flï ) „ nen plaats grijpen ; of om dat eene nieuwe „ Gemeente , van de onze afgefcheurd, zich „ zoude conftitueeren. Houd UEd. verzekerd, „ dat onze zielen zich met zulke overweegingen „ in 't minfte niet hebben bezig gehouden , „ en dat wij niet genoeg kunnen herhaalen, „ dat wij enkel bedoelden den vrede en ver- m „ leniging te bewerken: om dat een Rijk en „ Gemeente , tegen zich zeiven verdeeld, „ niet beftaan kan." — Ik mag hier van nog niet afftappen. Hoe kan het iemand in den zin koomen, dat de Commisfie uit een beginfel van vrees, tot het doen van aanzoek bij zulke lieden uit de Gemeente, zou zijn bewoogen geworden. Kan men gelooven, dat men bij den Politiek met goede oogen zou aanzien, dat men eene nieuwe Gemeente uit de Gemeente, met de bewuste oude Leeraaren aan 't hoofd , zoude oprichten? Men praat thans veel, als of er zodaanig iets ter teekening zoude liggen. Ik kan het niet denken. Doch, bijaldien het zo ware, zou ik moeten verklaaren, dat men die oude Predikanten ongelukkig zou willen maaken. Zou men op die wijs niet wel eene wet tegen onbeëedigde Leeraars van den Godsdienst kunnen veröorzaaken ? Althans dit is B 3 ze-  zeker, gelijk Gij ook hebt te kennen gegeeven, dat zodaanig iets de akeligfte gevolgen kan hebben. 5. Het geene ik dus verre aanmerkte, betreft nog zo zeer niet den hoofdinhoud der Pro-memoria, tot de nadere befchouwing van Welken ik nu moet overgaan. Worden de kerkelijke in het gemeen , en dierhalven zonder uitzondering van voorigen, in de Pro-memoria met geen vleiend penceel gemaald, dit geldt, als het waar is , om dat liet algemeen wordt uitgedrukt, even zo wel ook die 15 oude Predikanten, als den tegenwoordigen Kerkenraad. Doch daar ik hier jnede niets te doen heb, gaa ik het ftilzwijgend voorbij, om enkel en alleen bij het pit en merg der Pro-memoria ftil te ftaan. 6. Men leest, in fubftantie, bij herhaaling en ook letterlijk in de Pro-memoria, dat men voor de bewuste Commisfie bedankt, om dat men „ in het ontmoedigend vooruitzicht „ verkeert, dat men tn deezen jlaat van zaa, ken, verè'enigd met eene kerkelijke Com„ misfie, en als onder het opperbewind der „ kerkelijken daargeileld, en onder wien zij, ,, zo zij al eens niet eenftemmig advijeerden, altoos door overflemming zouden bukken, „ en  C a3 ) „ en zonder vrucht zouden moeten werken , „ althans dat deeze hunne verèeniging den in„ vloed zoude weren uit het hart van een „ aanzienlijk en groot deel der Gemeente , „ wiens hulp en bijftand zij echter zo zeer „ zouden behoeven." Indien men al meent zulke redenen te hebben om te befluiten , dat, of alle kerkelijke , of misfchien alleen de tegenwoordige Kerkenraad, van zulk opperbewind zich zouden bedienen, en zich. geweld en overheerfching zouden veroorloven : dan nog zou men daar in kunnen mistasten. Zo lang men althans de ondervinding hier van niet heeft, is 't immers moogelijk, dat het anders uitvalt, dan men denkt? Wij moeten immers zo lang het beste van onzen evenmensen vermoeden, tot dat ons het tegendeel blijkt? Doch, al ware het, dat de tegenwoordige Kerkenraad, gedecideerd , zo Hecht ware , dan nog zou het elk tot een onuitwischbre eer verftrekken, zich zo lang in zulke Commisfie te waagen, tot dat daadzaken hem overtuigden, dat Hij vergeefsch werk deed, wegens de overheerfching der kerkelijken , om daarna die bewijzen wereldkundig te maaken, op dat de geheele Gemeente als dan zulke geweldadige overheerfchers aan hun B 4 lot  t a4 ) lot overgaave. Zo lang men dierhalven niet beproeft heeft, wat er van den Kerkenraad in dit geval zij , heeft men (wij willen niet te fterk kleuren) een vermoeden tegen hen opgevat zonder bewijs, 't welk wij zoo lang voor onwaar houden, tot dat de ondervinding ons logenftraft. I En om het rond uit te zeggen •— de kerkdijken zullen — in dit geval vooral — zich wel van overheerfching wachten! Het is dus buiten alle reden, thans aan overheerfching te denken. —— Bijaldien ik, tot de Commisfie gevraagd zijnde, vrees had voor overheerfching ,~ zou ik vooraf deeze voorwaarden bepaalen: „ Wij, leden der „ Gemeente , verlangen en verwachten, dat het „ hoofddoel van de Gecomm. uit den Kerken„ raad , en van de Commisfie uit leden der „ Gemeente , zal zijn vrede, eensgezindheid en „ heeling der breuke in de Gemeente. „ Wij bedoelen , dat elk lid van de ge„ combineerde Commisfie dat alles vrij en on„ bewimpeld zal voordraagen, 't welk maar „ eenigzins zal kunnen dtenen om de fcheuring „ weg te neemen, en het heil der Gemeente „ te bevorderen. Wij bedoelen , dat „ elk zijne gedachte daar over cordaat uitte, a, en dat er niemand zal geduld worden, die „ niet  ( n ) ;i niet door redenen den geenen wil overtuigen, „ welke van hem in denkbeelden verfciiiit. „ Wij bedoelen, dat het geene, waar over „ door zulke gecombineerde Commisfie, wel„ ke de Gemeente bijzonder reprefenteert , „ gedelibereerd wordt, niet ftaat ter fanftie „ van den Kerkenraad, maar ter beoordeling „ en fanétie der Gemeente, en in zo verre „ ook van den Kerkenraad, als dezelve tot de „ Gemeente behoort, en dat dus alles alleen ,, door den Kerkenraad aan de Gemeente ge„ bracht worde." Zo, vertrouwe ik, blijkt, dat er de minfte reden van vrees niet wezen kan voor overheerfching van den kant der kerkdijken i althans dat men die niet behoeft te duchten, voor dat men , door de ondervinding geleeraard, in ftaat is de Gemeente daar tegen te waarfchouwen. Doch het is bijzonder opmerkelijk, dat wij nog leezen in de Pro-memoria, dat de rerëenig'wg met de kerkdijken „ den invloed, zou „ weeren uit het hart van een aanzienlijk en „ groot deel der Gemeente." Wat moeten deeze woorden betekenen ? Moeten zij aanduiden, dat 'er geene verëeniging moet gezocht worden ? Of . dat de Kerkenraad ts flccht is, B $ dan  ( 26 ) dan dat men zich met hen zou inlaaten. Wij kunnen niet vermoeden, dat dit een of ander de zin der woorden zou weezen. Wij gisfen dan , dat de bedoeling met die woorden deze is, dat eetiige uit de Gemeente , een gedeelte van den tegenwoordigen Kerkenraad, of misfchien wel dien geheel, voor onwettig houdt. Is dan deeze de zin der woorden, dat men — althans een deel van den Kerkenraad —■ niet voor wettig wil houden ? Al ware dit zo, Mijn Vriend! waar over wij geen enkel ogenblik met iemand willen twisten, om dat het hier niet te pas komt, dan nog vraagen wij, is dit niet een beufeling , in vergelijking van de groote zaak ? De waarlijk groote ziel zou zich daar boven verheffen, in die overtuiging, dat al wat gefchied is, niet is buiten de voorzienigheid, en dat ons groote doel moet zijn, om de breuk te heelen. Den waren Christen is het immers hetzelfde, me de man is, ais dezelve maar — in de hand Gods — dienen kan tot heil van Christus rijk. Het zal er bij God dus ook niet op aan komen, als er maar heil gefticht wordt, of het gefchied door menfchen, bij fommigen , voor onwettig gehouden, dan of het komt  ( a7 ) komt van de zodanigen, welke door die menfchen voor wettig gehouden worden. — Maar, Mijn Vriend ! de woorden hebben misfchien nog meer betekenis. Uit onzen gemeenzaamen omgang met menfchen, welke voor onze oude Predikanten zijn, weet Gij zo wel als ik, dat men zeer gemeenzaam zegt als onze oude Predikanten zich met die nieuwe , onwettige, verëenigen, zijn zij onze achting kwijt. Dierhalven is de wil van die menfchen zich aftefcheuren, of de nieuwe Leeraars wegtejaagen. Gij weet, dat men om zulke Hellingen te bepleiten, en het voor de zaak van God te doen doorgaan, zegt: men kan zich niet verëenigen, om de waarheid: want de nieuwe Predikanten , althans fommige , zijn niet rechtzinnig. Om die rede dan meent men Gode eenen dienst te do'en, om liever eene eeuwige fcheuring, en welke onheilen niet al te veroorzaaken, dan tot eene verëeniging te koomen. — Wanneer alles waar js van die onrechtzinnigheid, dan nog moest men zo veel te eer de verëeniging zoeken, op dat men zo beproefde , dat toch die oude Leeraars wederom den Leerftoel beklommen. Zij zouden ook dan vrij meer in de gelegenheid weezen, om de onrechtzinnigen te weeren,  ( *8 5 ren, dan tegenwoordig, nu zij weinig of gee- nen invloed voor zulke zaak hebben. j_k zou hier meer zeggen kunnen. Maar — ik wil alles vermijden. Alleen dit het kind wordt niet altoos met zijn rechten naam ge* noemd. 7. Verklaart men verder in de Pro-memoria dat men zich met het voorftel van de Commisfie niet kan verëenigen; ik vertrouwe, dat uit het gealleguëerde thans zal gebleeken zijn, dat men zich geene geheel juiste denkbeelden van het voorftel en oogmerk der Commisfie gemaakt heeft. Dit zal nog nader openbaar worden, als wij voortgaan tot de hoofdzaak zelve. Ik voor mij zie de minfte reden nog niet, waarom de Kerkenraad van haar plan zoude afgaan. In de Pro-memoria leezen wij op dat fuject dit: „ indien het plan der kerkdijken „ of des Kerkenraads mocht weezen , deeze „ zaak (niettegenftaande de ondervinding der „ herhaalde weigeringen en der waarfchou„ wingen) op den voorgeftelden voet door te „ zetten, laaten wij de zaak aan Gode en zij„ ne Voorzienigheid over." Ik mag niet nalaaten omtrend die herhaalde weigeringen en waarfchouwingen te doen opmerken, dat men den Uitgeever of Steller der Pro-me-  C ap ) moria iets op den mouw heeft willen fpellen: >t welk geheel valsch is, gelijk ik u dit te vooren reeds heb aangetoond. De weigeringen zijn zo menigvuldig niet, als men misfchien heeft aangebracht, gelijk blijken zal, wanneer men eens, gelijk wij hoopen, punctueel van alles verantwoording zal doen. — En wat men van waarfchouwingen heeft, begrijpen wij niet: daar ik weet, dat meer dan een lid der Commisfie in gezelfchappen heeft verklaard , dat het louter onwaarheid is, dat hen tot dien tijd toe iemand zou gewaarfchouwd hebben. Voorts leezen wij hier van het doorzetten van het plan der kerkdijken of des kerkenraads. Laat men eerst afwachten, of de kerkdijken iets willen doordringen. Dan kan men overtuigen. En bij wien zullen zulke kerkdijken dan hulp vinden. Het is waar, wanneer den kerkenraad uit daadzaaken bleek, dat men zich van eenen anderen kant verbond om — in de plaats van broederlijke en Christelijke verëeniging te ftichten — de leden des kerkenraads van haare posten te te ontzetten, en andere in derzelver plaats te ftellen, dat het dan mooghjk kon worden, dat Hij door den nood tot zelfsverdediging gedwongen, en om grooter tweedragt te kee- ren,  C 30 ) ren, gelegenheid zocht, om een plan doorttzetten, 't welk nooit bedoelde grooter verwijdering te veroorzaaken, maar wel een ander plan te verijdelen, 't welk eene eeuwige fcheuring en bederf van menfchen ten oogmerk had. Dit ziet niet op de Pro-memoria. 8. Wat nu het plan van den kerkenraad aangaat. Ik zie nog niet dat het zo verwerplijk is. In het tegendeel het komt mij beter voor, dan het plan in de Pro-memoria opgegeeven. Dit gaa ik bewijfen. Het is toch geen ander, dan dat, 't welk op alle kerkenordeningen rust, en door onze vrienden altoos is geapprobeerd, en waar in wij in deezen tijd voorgegaan zijn door de eerfte plaatfen in ons vaderland , alwaar 't goedgekeurd is door menfchen van onderfcheiden denkwijs: zelfs door menfchen, die van hunne posten zijn ontzet geworden, zonder dat zij gelegenheid hadden om'er in te kunnen blijven. Ik zegge L Het plan van den kerkenraad, zo veel ik ontdekke, is dit, dat volgens alle kerkenordeningen de kerkenraaden zijn die geene, welke de Gemeente reprefenteeren, en derhalven, in naam der Gemeente, moogen handelen in alle gewoone zaken, terwijl het voorzichtig en plicht is in buitengewoone gevallen het gced- vin-  C 31 > vinden der Gemeente te vraagen , ten zij dit folitiquement mochte verhinderd worden. — Dit gefielde wordt bevestigd door dat ftuk, waar op men zich in de Pro - memor'ia beroept, van de Predikanten , welke tot het bedoelde einde te Utrecht zijn vergaderd geweest. Daar leezen wij: „ de refpeétive kerkenraaden zijn in het een en ander geval de perfoonen, van wel„ ke die werkzaamheden het eerst verwacht „ worden. Voor die Gewesten, waar in de „ kerkenordening van Dordrecht 1618 , 1619 „ kracht heeft, blijkt dit uitdrukkelijk uit „ art. II." alwaar wij leezen: „ „ De kerkenraad als repraifenteerende de „ „ Gemeente, zal voor het behoorlijk onder„ „ houd harer Dienaars zorgen." " „ Ter,, wijl in alle gedeeltens van ons Vaderland „ de aart van de bediening der kerkenraaden, „ volgens welke aan hun de zorg voor ,orde in „ en regeling van den kerkendienst is toever„ trouwd, hun daar toe van zelve verpligt." Wanneer dan de kerkenraaden in gewoone gevallen op de gewoone wijs voortgaan en in buitengewoone gevallen tot geene beiluiten koomen, maar eerst het goedvinden der Gemeente inneemen, dan handelt men overeenkomftig de kerkenorde, vooral in Holland geratificeerd. II. Het  C 3& } II. Het plan, door den kerkenraad geprojecteerd, fteldeik ook voor, als door onze vrienden altoos te zijn geapprobeerd. Hebben de kerkenraaden niet altoos aan alle plaatfen bij gewichtige zaaken, zo als het beroepen van Predikanten en kerKenraadsleden het goedvinden der Gemeente gevraagd, en in hunnen naam of de beroepen gedaan, of in kleine plaatfen, uit nominatien door den kerkenraad gemaakt en voorgedraagen, de Gemeente laaten ftemmen ? Hebben allen, en zo ook onze vrienden , dit niet altoos goedgekeurd? III. Intusfchen heeft de kerkenraad, wegens het buitengewoone van de omftandigheid dit willen doen, om in navolging van het geene gefchied is in de voornaamfte plaatfen in ons Vaderland, eene Commisfie te beraamen om Gecommitteerden uit de Gemeente op te zoeken, en dezelven dan ter goed- of afkeuring der Gemeente te ftellen, om zo of gefaamentlijk met te benoemen Gecommitteerden uit den kerkenraad, of alleen, in naam der Gemeente te handelen. Dat het zelfs zou kunnen gefchieden enkel en .alleen door leden van den kerkenraad , geeven de, in de Pro-memoria aangehaalde, Predikanten, te Utrecht vergaderd geweest zijnde, te kennen bl. r. „Met dat alles, enz. Wij  C 33 5 Wij leezen ook bij hen bl. 2. art. 4^ 7> ■' men eene Commisfie of door de Gemeente „ kan laaten benoemen, of laaten approbeeren, „ waar toe men zelfs alleen den kerkenraad „ zou kunnen kiefen." Van zulke Commisfie oordeelen die Predikanten ook bl. 3. art. s, „dat die of alleen ,? of gecombineerd met den kerkenraad kan „ handelen." Dewijl dan de kerkenraad geen ander plan heeft, dan de keus der Gecommitteerden aan de approbatie der Gemeente voorteftellen, is hun plan ook juist dat geene, 't welk door de Predikanten, waar op men zich beroept, is opgegeeven. III. Dan nog eindelijk verzekere ik u, dat ik bewijfen kan, dat men juist op zulke wijs te Leiden is voorgegaan. Als men dierhalven dit een en ander in over-; weeging neemt, zal men erkennen moeten, dat het plan, door den Groot kerkenraad dus verre beraamd, niets heeft, waarom men het niet zoude volgen. p. Dit is het niet alleen, wat ik wilde aantoonen; maar vooral wenschte ik met redenen te doen blijken, dat het plan in de Pro-memorta opgegeeven, niet alleen niet beter, maar zelfs in het geheel niet uittevoerén is. C Wij  ( 34 ) Wij vinden daarin — „ Het komt ons voor, 'w dat de zorg voor de naasting der kerkgebou„ wen , en voor de betaaling der traétementen behoort niet aan den kerkenraad: maar aan „ de Gemeente: zie de add. art. bij de Staats„ regeling art. i. en 6. als mede art. ai. der al„ gemeene beginfelen." ~ Maar wij leezen in die aangehaalde plaatfen wel, dat het aan de. Gemeente Haat: doch geenzins, dat zij daar toe den kerkenraad niet zou kunnen of moogen committeeren. Of mag de Gemeente dat een en ander, 't welk haar daar aanbevoolen wordt» niet door Gecommitteerden verrichten ? Immers ja! want dit wordt in de Pro-memoria, zelfs opgegeeven. Waarom nu zouden geene /eden van den kerkenraad daar toe gecommitteerd kunnen worden? Of behooren die niet tot de Gemeente ? Of zijn zij rninder te vertrouwen? Of zijn zij Hechter, dan andere ? Deze aanmerking geldt ook omtrend het geene nog volgt in de Pro - memona. „ Ook zullen aan de Ge„ meente de penfioenen geduurende de eerst- komende 3 jaaren afgegeeven worden.'-' — Waar.toch vindt men in de geheele Staatregeling een enkel w°ord , dat leden van den kerkenraad hier zouden worden uitgeflooten? Daar te boven is het 'er verre af, dat de kerkenraad zich de befchikking zou hebben aan-  C SS ) aangemaatigd. Hij laat alleen eenige perfoonen opzoeken om dan van de Gemeente te verneemen, of zij die perfoonen goedkeurt, en of zij goedvindt, dat daar bij eenige leden uit den kerkenraad gevoegd zijn om gemeenfehappelijk te handelen. Is dat nu zich iets aanmaatigen, of iets willen doordringen? Het is wel waar, dat men volgens de Promem orta eenen anderen weg heen wil, dat men aan de Gemeente de vrije keus zou moeten laaten om eene commisfie te benoemen, mik» teven o?er den kerkenraad en de kerkelijken jiaat: dit laatfte zal dan eerst in aanmerking koomen» als de Kerkenraad niet tot de Gemeente be-{ hoort, of de belangen der Gemeente verwaarloost, Daarteboven, als wij verëeniging bedoelen , moet men verlangen , dat a 'kt een zij, pp dat men door tegen eikanderen over u pmn . niet aan geduurige botfingen onderworpen zij. Wij wülen hier bij liefst niet meer voegen — over dat flaan tegen over. den Kerkenraad en de kerkelijken — dan alleen nog dit, dat de geheele inhoud der Pror nemoria aanwijst, dat de Kerkenrard niets te zeggen zou hebben , en alles ter beschikking zou ftaan van die Commisfie uit de Gemeente. Dan zou het immers kunnen gebeuren» als de Gemeente opgeroepen wierd, dat de  C 36 ) vrienden van die 15 Predikanten, welke hier zwaarigheid gemaakt hebben de belofte gaaf te doen , grootendeels opkwaamen, en overëenftemden in het benoemen van leden voor zulke Commisfie dan zou die Commisfie wel eens kunnen zeggen tot de leden van den Kerkenraad: „ Gijl. hebt afgedaan: wij zullen Predikanten en Kerkenraadsleden benoe„ men." — Zoudt Gij het kunnen goedkeuren, Mijn Vriend! dat de Kerkenraad zo onnoozel handelde? Wat nu de vrije keus betreft, waar op men in de Pro-memona aandringt, deeze grijpt juist plaats volgens het plan van den Kerkenraad, in navolging van andere Gemeenten , en liet voorftel van de Predikanten te Utrecht vergaderd geweest zijnde. — Of bedoelt men eene oproeping der Gemeente, gelijk uit de Promemoria fchijnt te blijken, zo die al uitvoerelijk ware in deeze Gemeente, dan nog moet elk, die geene grooter fcheuring in de Gemeente bedoelt, dezelve thans afraaden. Moet niet elk onpartijdig beoordelaar zeggen, dat de vrucht van zodanige oproeping zou zijn, om de eene partij over de andere te doen zegevieren ? Zou dat verëeniging zijn, en het heil der Gemeente bevorderen? Wij willen niet gelooven, dat iemand in het  C 37 ) het begrip kan vallen , dat het heil der Gemeente ooit kan gebooren worden uit afwisfelende zegepraalen van den een over den anderen. Wij willen ook niet gelooven, dat mên met het voorftel in de Pro-memoria opgegeeven, bedoelt, dat de Gemeente zo de vrije keus zou hebben , dat zij het tegenwoordige omkeerde. — Doch, waar toe aangedrongen op eene vrije keus ? Of kan men van de Volksftem zo veel heil verwachten ? Zou die juist de beste perfoonen kiefen ? Ik weet wel, dat men in de Pro-memoria niet fpreekt van eene oproeping der Gemeente, en dat men dierhalven altoos zou kunnen zeggen — wij waren daar voor nier. Maar — xvat bedoelt nien dan ? Het eenige moogelijké, als men geene oproeping onder het oog had , is, dat de Kerkenraad aan de Gemeente zou moeten vraagen , welke perfoonen Verkiest Gijl. om uwe belangen in deeze zaak waarteneèmen. Dan zou de Gemeente leden uit haar midden opgeeven. Als men niet wiï hairklooven , is dit in de zaak hetzelve met het oproepen der Gemeente. Want — men moet maar een greintje menfchenkennis bezitten , om uit de befchouwing van de tegenwoordige gefteldheid der Gemeente te be- fluU  C 38 ) fluiten, dat menzo zou cabaalleeren, dat daar tót de grootfte en wel dezelfde onheilen zouderi gebooren worden, als uit eene oproeping. Als het blijkt, dat men onwaardige en öngefchikte leden der Gemeente gekoozen heeft, om aan de Gemeente voorteftellen, dat men dan fpreeke en betere opgeeve: maar men ftelle niets voor, waar bij men het grootfte gevaar loopt van cabaaleering, en diefhalven om de fcheuï-ag onherftelbaar te maaken. Men heeft daarom in den Haag, Dordt en Leiden niet an-> ders gedaan, dan de kerkenraad voor heeft. Zie daar dan, Mijn Vriend! mijne denkbeelden over de Pro-memoria. Als het plan daarbij opgegeeven gevolgd wordt, al bedoelt de Üitgeever dit niet.; zal men partijzucht op de been zien, en de breuk zal ongeneeslijk worden. Maar wil men het voorftel der Commisfie volgen, is er hoop op verëeniging, efli niemand wordt in zijn recht verkort. Het is om dat een en ander, dat het mij zeerfmert, dat de fteller of ftellers der Pro-memoria in dit denkbeeld zijn gevallen, en dat zij zich aan de Commisfie hebben onttrokken. Maar ik heb voor u en voor alle, die lust hebben tot nadenken, genoeg gezegd.