479 E-9 UITGEZOGTE VERHANDELINGEN over ONDERWERPEN tot den GODSDIENST, de HEILIGE SCHRIFT, ZEDEKUNDE èn andere dergelyke stoffen betrek ly k, 'uit de aanmerkdykjie Schriften BUITENLANDSCHE inzonderheid HOOGDUITSCHE GELEERDEN » In 't Nederduitsch vertaald en uitgegeven door een Genootfchap van Beminnaaren van Vry en Vreedzaam Onderzoek., Te AusTaBA By de Wed. J. D O L U MDCCLXXX1L —— Tntegra nobis efr ju.b'candt poteftas ; ncque ut Oinnia, quai prafcripta & qu:is imp'erata fint, defendamas gecesfitate ulla cogimur. Nam ceteri pri num ante re.ie.itur adi'tricti, quam, quid esfet optimum, judicare p uu^iu t: rieindi innrmisfimotempoie £etatis, am obfefiri aii ito cuk'am, aui una aliGujus, quem primum audierurt, "ratione capti, de rebusinc ignitis juclicarrt , & ndquarncuvrquefuntdisciplinam qunsi tempestate delati, ad eam,tanqüam ad faxum, adruerescunt. Cicero. Acad. Lib. II. cap. 3. p OORREDE, f'Vy hebben den Gelerden Leezer , by de uitgaave dezer Verhandelingen, weinig te zéggen. Het eerjte Vertoog van deze kleine verzameling is doo- ons verl-ooren tot eene algemeene VOORREDE. Voor >t overige dient tot bericht, dat we van tyd tot tyd dergelyke verzame'ing van Godgeleerde Verhandelingen uit de hejle Schryveren van andere landen - voor iiaamlyk Hoogduitfeben, aan onze Land en Taalgenoot en zullen tragten mede te deelen, opdat de kennis van onzen Allerheiligflen Godsdienst zinverer en uitgebreider , de Overtuiging van deszelfs Waarheid en Goddelykhcid Jierker en levendiger, en zyn Invloed op onze harten en zeden kragtiger en volmaakter worden* Dit is ons oogmerk j doch de Leezer gelieve zelf te overweegen den inhoud der Verhandelingen, welken wy geenszins altoos en in alle opzigten als overeen, komf. ig met onze eigene gevoelens erkennen; Jchoon we oor deelen, dat zy met veel nut kunnen overwoogen wor- VOORREDE. veerden, en door ons ten dien einde clleenlyk worden gemten gemaakt. Wy zu lenze daar om ok uitgeevin zonder de tiaamen tan derzelverfcbryveren, voor alsnog, te noemen; opdat ze des te onzydiger overwogen mogen worden. In V vervolg zullen we waarjcbyneljk die naamen melden* voor zo verre dezelven ons bekend zyn. Voor 'tovertSe; Betragt de waarheid in Liefde ; Beproeft alle dingen , en Behoudt het Goede! CHRISTLYKE VOORZIGTIGIIEID, VRYHEIDen VERDRAAGZAAMHEID aangepreezen; Jn dc Voorrede voor de Iaatfte Hoogduitfche Uitgaave van A. F. ÏF. S A C K S Het Geloope der Christenen verdedigd, a nneer ik deeze voor meer dan vyf-en twintig jaarcn gefchrceven Verdediging des Christlykcn Geloofs nu eerst moest vervaardigen, zoude ik dezelve , veelligt, volgens een gantsch ander plan, en in eencn anderen ftyl ichryven, overeenkomftig met die meerdere kennis, welke wy zedert in de Godgeleerdheid verkreegen hebben. Nogtans heb ik goede redenen, waarom ik haar, behalven weinige veranderingen en byvoegfelen, ook nu zolaate, als zy het eerst uit mync pen gevloeid is; voornaamlyk omdat myne overtuiging, ten aanzien der hoofdzaake, nog fteeds dezelfde is. Het zeggen des Heilands: Ik nebbe u nog veel te zeggen, maar gy kunt het nu nog niet draagen; moet ten allen tyde voor een iegelyk leeraar des Euangeliums de heilige regel van zyn gedrag zya en blyven. Alle waarheden zyn A niet Vryheid en niet voor allen. 'Er kunnen zekere ophelderingen gegeven worden, welken» wanneer her. daar op aankomt, noodzaaklyk bekend gemaakt moeten worden , om eenen welmeenenden twyfelaar veele aanftootelykheden en bedenkingen te beneemen en hem te overtuigen van de Godlykheid der Zendinge en Leere van onzen Heere Jezus Christus: uitleggingen nogtans van dien aart, dat zy alleenlyk gefchikt zyn voor verlichte verftandcn, maar die aan anderen, zonder eenig nadeel of gevaar hunnes geJoofs, zeer wel onbekend kunnen blyven. Niet allen begrypen deeze ftelling: tlat men deeze en gene verklaaringen der Heilige Scbriftuure en de daarop gebouwde leer/lellingen vry kan verwerpen, en met dat alles nogtans den eigenlyken grond des ChrisU lyken geloofs ongefchonden en onbeweegelyk bewaaren. Doch den Minsten zeiven mag ik geene ergernis geven. Ook zoude ik niet gaarne onmiddellyk deel willen neemen aan de hevige twisten, welken zedert eeaige jaarcn onder de Godgeleerden ontftaan zyn. Ik wil dien flryd liever geheel ongemerkt van verre aanfchouwen, en in ftilte afwagten, welke der ftrydende partyen ten laatften het veld zal behouden. Immers zullen deeze vcrfchillen, onder de wyze beuiering der Godlyke Voorzienigheid, die alles regeert, niet geheel zonder eenige nuttigheid blyven vooi' het Christendom. Daardoor kan voor hunj Virdraagzaamheid. 3 hun, die dorsten naar de zuivere waarheid, veel hinderlyk fchuim en veele fchaadelyke onreinigheid worden uitgerooid en weggeworpen. Want hoe weinig ik ook de Chrisfclyke Weereld, voor zo verre ik ze kenne, zelfs in deezen tyd, voor verlicht genoeg kan houden, om alles te kunnen draagen; nogtans kan ik haar ook niet meer voor zo _ onweetend en blind houden, dat zy niet allengskens verfcheidene, zonder onderzoek aangenomen, meeningen zoude vaarwel zeggen, en betere onderngtingen toelaaten, van waar of door welke hand ze ook aangebooden mogten worden. Veelligt zal het 'Protestantfche DuitSchland eens een grootcr licht en een zuivercr Christendom te danken hebben juist aan dat oord, het welk een valfche godsdienst-yver zo mildelyk met Athéfttén, Naturalisten, Indifferentisten, Pelagiaanen , 'en andere Ketteren van deergfte foort waant bevolkt te wezen. En dit zoude ook waarlyk het eerfte voorbeeld niet zyn in de Kerkelyke Gefchiedenisfen, dat eigenlyk zy, welken men als de gevaarlykfte dwaalleeraars veroordeeld hadc, in den grond de beste Christenen en de eerlykfte en naauwgezetfle Eefchermvoogdea der verfiootene reden en waarheid geweest waren. Het eenige, dat ik met alle regtfehaapen Christenen, welken de Godlyke Leere van hunnen Heiland en de verdere voortgang van waare deugd ter harte gaan, op het allerernftigfte wenfche, is, dat men A a -vaa 4 Vryhetd en van beide zyden noch de Waarheid noch de Liefde uit het oog verlieze. Van hun,die zig uit christlyke grootmoedigheid toeleggen om het Euangelie verder van alle ingelaste leeringen van menfehen te reinigen , en daartoe de noodigc verftandlyke vermogens en de vereischte opregtheid des harten bezittten; van de zodanigen kan men met grond hoopen, ja men kan niet regt van hun verwagten, dat zy in deeze zo gewigtige, als in onze dagen fteeds meer en meer noodig wordende onderneeming, naar ryp beraad en de grootfte behoedzaamheid te werke gaan, en niet zullen afvvyken noch van de voorzigtigheid der Hangen, noch van de opregtheid der duiven. De God der waarheid en der liefde fla hun by met eenen geest van Apostolifche Onderfcheidinge, opdat zy het woord regt deelen, en , terwyl zy dezulken voor Christus zoeken te gewinnen, die naar wysheid vraagen, niet die genen verliezen, welken tekenen en wonderen begeeren. Alle bewysgronden zyn voor allen niet even inlichtende en overtuigende. Wy moeten altyd met verfchooning, ja met agting, behandelen de van kindsbeen af ingezoogen vooroordeelen van kwaalyk onderweezen, doch tevens wehneenende, Christenen; zo maar die vooroordeelen geene fchaadelyke uitwerking hebben op hunne godzaligheid. By eenigen kun- Verdraagzaamheid. s kunnen zelfs valfche voortellingen met de waarheid zodanig verbonden zyn, dat wanneer men hun van deezen verlosfen wilde, men gevaar zoude loopen, hun ook gene te beneemen. Mogelyk is de middenweg nergens moeilyker te vinden, dan in godgeleerde onderzoekingen; en daarom, is het niet onmogelyk, dat men niet altyd de waarheid volkomen behoude , wanneer men de dwaalingen het meest tragt te vermyden. In godgeleerde gefchillen , .daar de een zwart,de ander wit ziet, ligt de waarheid meestal in het midden. Verder wenfche ik allen voorftanderee eener vrye onderzoekinge en verdere verbeteringe der Christlyke leere eenen zagtmoedigen en geduldigen, .doch tevens onverfchrokken en ftandvastigen geest, die zig doorniets laat ter neder liaan noch vermocijen, hoedanig zy ook behandeld mogen worden door hen, die geene verbetering kunnen dulden, maar die het wankelend Samenftel hunner vaderen uit al hun vermogen tragten te onderfleunen en ftaande te houden. Zy allen houden wel deleerbegrippen, die eenmaal in hunne kerk zyn aangenomen, voor het eenige waare geloove , maar verdedigen dezelven niet op dezelfde wyze. Eenigen doen het met een zo zigtbaar eerlyk hart, het welk van alle driften en zydelingfche oogmerken vry is, en daarenboven met een zo befcheidec yver, die noch A 3 yer« 6 Vrjheid en verbittert noch kwetst, dat zy met alle hunne tegenkantingen, klagten en befchuldigingen nog fteeds onze hartelykfte liefde en hoogagting waardig blyven. Maar anderen doen het op eenen zo zigtbaaren toon van hevige drift en bitterheid en te gelyk zo vol van eigenliefde en verwaandheid, dat zy beter voegen zouden op den banblikfemenden zetel van Rome,dan op eenen Protestantfchen Predikfloel. Maar deezen laate men met alle meedoogen, en zonder een woord met hun te verliezen, over aan het onzydig oordeel der verftandigen, en aan het gevoel der waarheid, dat niet voor altoos onderdrukt kan worden. En ik vinde my in g^moede verpligt om met alle vrymocdigheid, die der waarheid fteeds eigen is , alhier openlyk te betuigen: dat zo lang het gewce'ten der leeraaren nog gehouden zyn zal om de fymbollCcke boeken te bezwecren, dat ook zo langde Apostolifche regel: beproeft alles, en behoudt het 'goede, van geen gebruik altoos zal wezen (*) En zo - (_*) Met droefheid over de magt der verblindinge in het fluk van den godsdiens:, komt my nog lt;eds te binnen liet antwoord van zekeren Roomfclien geleerden , die een Wysgcer was en tevens een Wiskundige. Myne verwondering te kennen gegeven hebbende, hoe hy toch deeze en gene licrltelii;:gen zyner Kerke hadt kunnen iantaèfcmenen «elooven, kreeg ik ten antwoordt dat .hem dit in oen beginne wel ze r bezwaarlyk geweest was; maar na dat hy geleerd hadde te getaoven, dtc tot de verootmoediging des menfehen voor God de Verdraagzaamheid. 7 zo lang een onzalige partyzugt niet ophoudt, de gemoederen der Protestanten tegen eikanderen te verbitteren, zo lang zal ook zekerlyk de waarheid in ongeregtigheid ondergehouden worden, en zo lang zal het Christendom nooit in die gedaante verichynen , waarin Reden en Menschlievendheid het gaarne wenschten te aanfchouwen. Zal dan die tyd niet eenmaal komen, waarin de openbaare Leeraars van den godsdienst, de Profesioren op de Akademien, en de Predikers op den kanfel, zullen begrypen en toeftaan, dat 'er tusfchen de eigenlyke Leer van Jezus Christus ei>zyne Apostelen, en tusfchen de leerfteffels der menfehen, waarin die goddelyfce Leerzig heeft moeten laaten bcfluiten, een zeergroot onderfcheidis, endatzydielecrftelfelsniet behoeft, om regt geloofd te worden ? Het zuivere Euangelie kan ten allen tyde het fcherpfte onderzoek der verlichte reden doorfiaan , en het zal 'er zelfs altyd by winnen. Maar de leeringen van menfehen en hunne bepaalingen des geloofs, zullen altoos zeer veel van haar aanzien en waarde verliezen by ieder opregt onderzoeker, die waarheid en gronden navorscht. Maar deeze onderzoekers der waarheid, wier zielen wy toch niet mogen gering agten noch verwaarloozen, zul- geheele opoffering des verftands behoort, en nadat hy eerst geJeerri hadde de Transfubltamiaiie te verduwen, dat alle het overige t«ea zeer gemtklyk was geworden. A 4 Vryheïd en zullen wy van het geloof der Christenen geheel afkeerig maaken, wanneer wy hun die geloof verzwaaren , en onder de bedreiging eener eeuwige verdoemenisfe, tevens aan hun verfland willen opdringen- het gene wy wel voor waarheid houden, maar waarvoor zy het niet kunnen erkennen, omdat zy onze o gen niet hebben en onze brillen niet gebruiken. Laat ons, bidde ik u, myne broeders en medearbeiders in het woord de . Heeren, indien het waar is, dat de uitbreiding van Christus koningryk ons ter harte gaat, om dien heiligen eerbieds wille, we'ke #y aan Jezus Openbaaring, ons door God gefchonfeen, verfchuldigd zyn , laat ohs toch met vreezen en beeven bedenken, welke groote hinderpaalen wy haar in den weg leggen, wanneer wy voortgaan aldus onbedagtzaam te beweeren, dat alle en een ieder iecring van ons Samenflcl, zo als die daar begreepen en voorgemeld is, tot het wezen van Jezus godsdienst behoort, zodanig dat dezelve daarmede üa of valle. Begrypen wy dan niet, dat de vrygeesten en fpotters met ons zeer gewillig een gemeene zaak maaken in deeze zo ftoute a's losfc verzekering; want alsdan 'kunnen zy het zo zeer verbasterd geloof der Christenen, ter verleidinge van cnbedagtzaamen, met des te grooter ingang beflrydcn, en juist daarom zullen zy zig zeer gaarne met ons vereenigen tegen eenen iegelyk, die dit ge'oof tot deszelfs eerfte eenvoudigheid en zuiverheid tragt te rug te brengen, omdat zy anders niets Verdraagzaamheid. y niets meer met grond tegen hetzelve zouden kunnen voortbrengen. Welke verblinding! om in dit tuk, met de op.nbaare vyanden van Christus, eenerlei taal te voeren, en hun alzo de wapenen tegen ons zelvcn in de handen te geeven. Godgeleerden, gy die u zei ven alleen voor regtzinnigen houdt! 'er is niemant, die uw aanzien, dat gy by den volke hebt, in net minne verlangt te verminderen, noch uw regt te betwisten om te yveren voor het gene gy voor waarheid houdt; maar ziet wel toe , dat gy daarby de grenzen der Christlyke gemaatigdheid en liefde niet te buiten gaat, en in de hitte van den ftryd niet leert uw eigen hart te verzaaken. Het zoude droevig , en voor u, om der toekomende gevolgen wille, allergcvaarlykst wezen , wanneer gy , in de meening , datge allccnlyk itrydt voor de eer van God en voor de waarheid , in den grond nogtans alleenlyk uwe eigen eer en uwe eigen belangens voorftondt. Verdedigt fteeds de byzondere leerftellingen uwer Kerke , zo goed en zo fterk , als gy wilt en kunt; maar verbindt daaraan de zaligheid der Christenen niet. Bant hem, die anders denkt dan gy, wel uit iitoê kerke; maar fluit hem niet buiten de kerk van Christus, waartoe hy even zo wel, en mogelyk veel meer behooren zal , dan gy zeiven. Maar wie zyt gv ? die Uwen broeder zo bcflisfend oordeelt; cie u tegen A 5 al- lo ' Vryheid en alle beproeving ter verdere hervorminge met zo bitteren yver aankant, en tot heeschwordens toe niet anders dan gevaar, gevaar! fchreeuwt, daar in der waarheid geen. gevaar is. Wie zyt gy? dat gy mannen, met welken gy niets te fchaffen hebt, zo onbehouwen aantast, en hen, als waren zy vyanden des Euangeliums, zoekr. verdagt te maaken; hen, die opregtlyk in Christus als den Verlosser der menfehen gelooven, en die hunne yverigfte poogingen daartoe aanwenden, dat allen, die met hun in den zelfden Heer en Zaligmaaker gelooven, hem ook van gantfeher harte gehoorzaam en alzo door hem zalig mogen worden: hen, die zig daarenboven door het openbaaren der waarheid en door hun onberispelyk gedrag in het geweeten van alle menfehen en by God verdedigen. Wie zyt gy? dac gy u verftouten durft, om zulke mannen door uwe lasteringen by hunne gemeenten alle agting te doen verliezen, en hen en hunnen arbeid zo veel mogelyk is, nutteloos te maaken in de Kerk des Heeren. Weet, dat deeze de geest van Christus niet is, en dat gy door zulken gedrag der zaake zynes Euangelies meer benadeelt, dan gy, in de hevigheid van uwen yver, zelfs kunt begrypen. Door U worden de verftandigen geërgerd, en het geweeten der eenvoudigen in onzekerheid gebragt. Doo? U wordt de breuk van Sion fteeds ongeneeslyker, het land beroerd en verdeeld , en de geest van zagtmoedigheid en verdraagzaamheid verdoofd, Ja J gy zyt / 'erdraagzaamhcid zyt de oorzaak, dat de naam van Christus gelasterd wordt by de ongeloovigen; dat zyn heerlyk Euangelie by de kinderen deezer weereld veragt wordt, en dat het zo weinig vrugten voortbrengt by hen, die het volgens uwe onderrigtingen gelooven. Gy zyt de oorzaak, dat veele godvreezende Naturalisten (*) een afkeer hebben van het geloof der Christenen, en van geene openbaaring willen hooren, dewyl gy dezelve door uwe byvoegfelen en verklaaringen, gefchoeid op den leest uwer fymbolifche boeken, geheel verduisterd en voor hun verftand aanflootelyk gemaakt hebt. Gy zyt de oorzaak dat onze orde fteeds meer en meer van haare waardigheid en agting verliest, en dat wy dat nut in de gezelfchappen niet doen kunnen, het welk men toch anders met regt van ons verwagten kon. Wat my aangaat: houdt u zeiven fteeds voor moedige verdedigers der zuivere leere, voor wagters op de muuren en voor pylaaren van het euangeliesch Sion, en laat ook anderen u daar voor houden, en -als zodanig ootmoedig eerbiedigen, pryzen en verdedigen. Mynentwege. -— Maar myne ziel kome nimmer in uwen raad. Naar- (*) Hiermede bedoel ik geen fpottcnden Voltaire, die zig em godsdienft noch deugd bekreunde! ook niet dezulken onder ons, die hem, ichoon met alte Hompen vernuft , willen ca? aapen. Fryheid en Na ar dien ik nu den laatflen trap des menschlyken ouderdoms bereikt liebbe, of liever van daar tot myn graf nederdaale, zy dit weinige myn zwaanenzang. Godezydank! datfik niet alleen gerust, maar ook met eene blyde verwagting naar hetzelve , in zyne tegenwoordigheid kan verfchyncn. Ik fta dus aan de poort der eeuwigheid, en moet dagelyks, meer dan ooit, verwagten, dat zy zig voor my zal openen Wat zoude my dan nu langer weerhouden hebben, om [zekere] waarheden openlyk te belyden, welken duizend anderen met my wel erkennen , maar die of te weinig moeds hebben, of te veel zwaarigheden maaken, om openlyk daarvoor uit te komen ? En wat anders kan ik, (taande aan de grenzen eener andere we«reld , wenfchen, dan dat ik de tegenwoordige verlaate met die hoop, dat het licht des Euangelies fteeds helderer fchynen , de nevelen der dwaalinge en der twyfeling geheele verdwynen,en de tegenwoordige gisting ónder de godgeleerden, met den tyd, in 'meer waaren godsdienst en christlyke deugd eindigen mogeav Van het algemeene geloof der Christenen, zonder menige bepaaling en byge voegde begrippen van het een of ander godgeleerd zamenftel, van dit zeer eenvoudige geloof: 1er h een God, tHto Voorzienigheid', een Verlosfer en een Eeuwig Leuven; ben ik zedert myne jaareü van kennis en onderfcheid , fteeds ten Verdraagzaamheid. *3 vollen overtuigd geweest , en dcszelfs godlyke kragt heb ik altyd ondervonden, in alle de veranderingen en omftandigheden mynes leevcns. Op mynen weg was het voor my altyd licht en onderfteuning; in myne bekommernisfen raad en gerustftelling; in myne wederwaardigheden en beproevingen fterkte en troost; by het gevoel myner gebreken en feilen wel diepe verootmoediging voor God, maar tevens een opbeurend kinderlyk vertrouwen op zyne vaderlyke barmhartigheid en genade. En tot dit alles verftrekt het my vooral tegenwoordig, daar ik aan het einde myner vremdelingfchap gekomen ben. Daaruit fcheppe ik de beste verkwikking voor myne laatfte dagen, en den kragtigften troost voor mynen daalenden ouderdom. Het blyde vooruitzigt na een beter weereld , die zig aan my , hoe meer ik haar nadere, in een grooter klaarheid vertoont, geeft myner ziele een jeugdig leeven, en eene verfterkende opbeuring in de menigvuldige fmerten en afmattingen van myn ten grave daalend lighaam. Nu, daar alle aardfche dingen; myn arbeid en myne bezigheden; myne zorgen en myne bekommernisfen; myne verbintenisfen en kennisfen, en daarmede ook de beoordeeling der menfehen, 't zy lof of berisping, — nu, daar dit alles voor myne oogen van lieverlee verdwynt, en 'er voor my niets meer van ge wig t zyn kan dan God en de Eeuwigheid; nu bevinde ik het des temeer, dat ik myter verfterking myner hoope en van den vrede myner ziele. 14 Vryheid en le, aan niets houden kan, dan aan het geloof des zuiveren Euangeliums, waarin ik alles vinde, niet alleen het gene my kan opbeuren, en alle de verfchrikkingen des doods verdry ven, maar dat my ook met de blymoedigfle verwagtingen kan vervullen. Met deezen ftaf en (leun wil ik dan verder wel te moede voortwandelen tot aan het einde my ^er pelgrïmaadje, en dan zal ik nog in de laatfte oogenblikken mynes leevens, zo ik dan het gebruik myner fpraake nog hebbe, luid en vrolyk betuigen: het Christlyke geloof alleen is waare vVysbegeei're. waare wysheid en troost in leeven, cn waare wysheid cn troost in ftervenl God, de barmhartige Vader der menfehen , die in de laat/ie dagen tot ons gefproken heef door zynen Zoon, geeve, dat de waarheid, die daar is in Je-, zus Christus, eindeJyk over alle ongeloof en over al' le wangeloof een volkomen zege behaale. IJy laate, ten dien einde, het woord zvner godlyke predikinge, dat onze zielen kan behouden, overal, niet meer als het woord van menfehen, maar, gelyk het in waarheid is, als het woord van God, onvervalscht en zuiver verkondigd worden ; opdat het zyne heiligmaakende en vertroostende werking moge voortbren£en by allen, die gelooven1. Amen\ II. VEK.« Verdraagzaamheid. II. VERHANDELING OVER DE HEILIGE SCHRIFTUUR EN HAARE INGEEVINGE. D e heilige Schriften des ouden en nieuwen Verbonds zyn, van de vroegfle tyden af, aangezien als de algemeene bron der Christlyke kennisfe, en als een zekere regel van geloof en leeven. En hoewel men reeds zeer vroeg veel agt begon te geeven op mondelinge overleveringen, en zig daarop~beriep, dat dit of dat de egte Apostolifche leer ware; waarover men zig niet behoeft te verwonderen, dewyl het mondelyk onderwys vroeger fland greep dan het fchriftlyk, hetwelk flegts by gelegenheid gegeven werdt: nogtans heeft men de boeken des Ouden Verbonds, en de fcbriften der Euangelisten en Apostelen voor waaragtig en godlyk gehouden, of als zodanige ftukken aangezien, waarin de leer van den Christlyken godsdienst befchreeven was. Ten aanzien van de boeken des Ouden Verbonds ging dit gevoelen uit de Joodfche Kerk over tot de Christlyke maatfchappy , wordende het godlyk gezag dier fchriften door de Apostelen bekragtigd , het 16 Vnhtid en het welk ook te vooren reeds door den Heerc Christus gefchied was. Het gezag van de boeken des nieuwen Verbonds, of van de fchriften der Euangelistcn cn Apostelen was gegrond op de wonderwerken, met de welken Jezus leerlingen hunne leer als godlyk bevestigden; cn dewyl men hen erkende voor godlyke afgezanten , die van Christus zelven de belofte ontvangen hadden, dat hy met hun zys, hun zynen geest geeven, en hen in alle waarheid leiden zoude, kon niemant natuurlykcr wyze daaraan twyfelen, dat hunne fchrifdyke opflcllen, even zo wel als hun mondelyk onderrigt, godlyke waarheid behelsden, welke alle Christenen yerpligt zyn in alles te volgen, wat tot het geloof cn de godzaligheid betrekkelyk is. Iren.-eus zegt daarom in de tweede eeuvve : De orde onzes hei Is hebien wy door geene anderen gekend, dan juist door hen , door welken het Euangelie tot ons gekomen is; door hen, die het in den beginne gepredikt, en naderhand door den wil van God aan ons in gefchrifte hebben overgeleverd, opdat het de grond en het fondament onzes geloofs zyn zoude (*)• Op dezelfde wyze oordeelden reeds vóór hem Jgnatiu.s en Poi.ykarpus, en alle de leeraars der kerke in alle volgende tyden ; en over het geheel zien allen, die voor Christenen willen gehouden worden, zo niet alle , ten minden de voornaamfte dcezer hei- (*) IRENVEUS advers. Fl-crc?. Lib. III. Caf- J» 17 en baars Ingtevmg. heilige boeken aan als den bron van alle Christlyke weecenfchap en kennisfe. Dan hoe zeker dit zyn moge, zo is het ook aan den anderen kant gewis , dat alle Christenen van deeze boeken niets minder dan de zelfde gedagten hebben, of dat men in het algemeen daarover altyd zodanig niet gedagt heeft, als het; gcwoonlyk wordt voorgefield. Van hen, die aanhangen gemaakt, en zig van de algemeene kerke afgezonderd hebben, of door haar zyn uitgeflooten , willen wy hier niet fpreeken. Men weet, dat de Gnostiken grooiendeels niet alleen de boeken des Ouden Verbonds verwierpen, maar ook dat zy niet gunstiger dagten over vecle fchriften des Nieuwen Verbonds, en andere, door hen zelfs verdigte,of naar hunne begrip^ pen opgeftelde, boeken in de plaats der egrc fchi\f< ten fielden. Ik fpreeke alleen van de zulken, die niet tot dergelyke aanhangen, maar tot de algemeene, zo genoemde regtzinnige, Kerk behoorden, en niet zo zeer blootelyk medeleden, als wel leeraaren derzelve waren. Hoe moest, by voorbeeld, O ri genes denken over de fchriften van Mozes, naardien hy de gantfche gefchiedenis der Scheppinge, zo als dezelve door Mozes verhaald wordt, voor verdigt en onverdraagelyk verklaart, zo men ze niet geheel en al in eenen allegorlefchen zin wil opvatten ? Welk verfhndig mensch , zegt hy , zal gelooven, dat die dingen in diervoege gebeurd zyn , als zy U ver- iS Over de H. Schriftuur verhaald worden, dat 'er naamlyk een eerfte, tweede , derde dag geweest is, die ieder hunnen avond en morgen hadden, zonder dat 'er zon, maan of ft er ren waren? Welk rnensch is eenvoudig genoeg om te gelooven, dat God, als een hovenier, een tuin ïn het oosten geplant heeft; dat de boom des leevens wezealyk een boom is geweest, wiens vragt de kragt hadt om het leeven te behouden C*}? dat zelfde boek verklaart hy zig zeer ten nadeele van de Mozaïfche wet, zeggende; dat wanneer men haar in een woordIyken zin neemt en niet door allegorïen verklaart, ("want dit was zyn lief bebbery) dan kon men niet, zooder rood te worden, fiaande houden, dat God dergeiyke geboden zou gegeven hebben, daar de wetten der Romeinen en Athencren ongelyk billyker waren; ja zelfs dat onder de Mozaïfche wettere eenigen onredelyk en onmogelyk waren (f). Wy verwerpen den brief van Baraabas als oacgt, omdat hy daarin van foramige dieren zodanig fpreekt, als geen mensch fpreeken kan, dien, al wat hy fchryft door eene Godlyke Inblaazïrig is ingegeven. Maar O R iCEN. S maakt dezelfde tegenwerping ten aanzien van Mozes'. want de fleenbok en de vogelgryp, van welken, volgens de Grïekfchc overzetting, in de Mozaifcae wetten gefproken wordt, zyn, gelyfc Ori- («) Oricenes m Pbitoc. p. 12. (f) ld. ibïi. p. ij. en haart Ingeev'tng. f9 Origenes zegt, zulke dieren, die in het geheel niet beftaan, en waarvan geen gefchiedfchryver immer gezegd heeft, dat zy ergens in de handen van eenig mensch geweest zyn (*). Even dnguhfflg oordeelt hy van de gefchiedenisfen, die in de boeken des Ouden Verbonds voorkomen. Welke fligting, zfcgc hy, kunnen wy, by voorbeeld, daaruit rftbbenj .wanneer wy leezen , dat Abraham by Abimelech loogf en tevens zyne vrouw ten prooi overgaf? Dit mogen de Jooden goed maaken , die voorftandersr zyn der letter , en niet des gecstes. (f) — Men zoude hier wel kunnen zeggen, dat de groote geneigdheid van deezen Kerkvader voor de allegnriefche verklaaringen, aan deeze mecningen het grootfte deel hadden, en dat deeze zyne pooging, om de boeken des Ouden Verbonds door zodanige uitleggingen van alle zwaarigheden en tegenwerpingen te redden, een bewys van zyne eerbied voor dezelven is. Maar dit is, dunkt my, een zeer ïlegte wyze van verdediging. Wat kan een fchryver oordeelen van een boek, het welk hy voor onverdraagelyk houdt, zo men het niet door figuurlyke verklaaringen te hulpe komt? En hoe zeer Origenes geneigd ware tot het allegorizeeren , verwierp hy nogtans niet geheel en al den letterlyken zin , maar geloofde, dat de gebeurtenisfen, hoezeer hy daarin nog eenen yer- (•) Ouio. de Pritirip. Liu. IV. (t) ld. HouilU VI. in Ceneün. 6 2 a0 Over de H. Schriftuur verborgenen zin zogt egter werklyk waren voorgevallen, zo als ze verhaald worden, en datze ook daarvoor te houden zyn (*) Ook zoude men nog kunnen zeggen, dat dit tot de Ketteryen van Origenes behoort. Doch zekerlyk is hy de eenigfte niet onder de Kerkvaders , die aldus gedagt hebben. Reeds vóór hem ftelde Klhmens* Alexandrytier de openbaaring onder het oude verbond niet alleen in een zeer gelyken rang met de heidenfche wysbegeerte, maar hy beweerde ook te gelyk, dat de heidenfche wysgeeren hun gevoelen over de eeuwigheid der (toffe, oorfprongklyk uit Mozes gehaald, hadden (f)- Ja Augustinus zelfs geefc in zyne twisten met de Manichëers ten laatften de hoop geheel op, om de drie eerde hoofddukken van Mozes eerde boek van de 'tegenwerpingen zyner partyen te kunnen bevryden, zolang men by den letterleken zin blyven wilde (j). Het is onmogelyk- dat men de gevoelens deezer mannen, hoewel zy leeraars der Kerke zyn geweest, kan goedkeuren , of tot dezelven overgaan. Zy bewyzen al te klaar, welke ongemeen zwakke en verkeerde begrippen men in die tyden hadde van het ver klaaren der heilige Schriftuure, en toonen, met hoe vee- (*) Orig. Homil. I. & VIIin Genes. «Hom. XIV. inLevitic. Cf) Clem. Alex. Stromat. LiWi VI. p. 636. Lib. V. p. 5qr. Cl) Augustin. contra Manich. Lib. II. Cap. II. en haare Ingecving. 2I vee'e vooroordeelen deeze mannen bezet waren. Maar toen men zulke dingen dorst zeggen, zonder dat men gevaar liep van gefteenigd te worden, moeten zekerlyk de Christenen van die tyden, over het algemeen, zulke verheven denkbeelden niet gehad hebben van de openbaaring des Ouden Verbonds, als hunne opvolgers daarvan federt gekoesterd hebben. Onderzoekt men deeze zaak wat nader, en in haann eerften oorfprongk , dan ziet men, dateene volkomen osereenuemming in een bepaald oordeel over de heilige boeken (ik fpreeke hier nog alleen van de oude openbaaring) onder de Christenen der vroegfle tyden by geene mogelykheid kon plaats vinden. De Jooden, van welken deeze fchriften tot de Christenen overkwamen, dagten zekerlyk daarover onderling zeer verfchillende; en deze verfcheidenheid van gevoelens moest dus ook noodwendig te gelyk met hemn de Chr;stelyke Kerke overgaan. Daarin Hemden zy allen wel overeen, dat de Mofaïfche wet van Godlvken oorfprongk is, en dat daarin begreepen zyn de voorfchriftcn van geloof en leeven , naar de welken ieder waar geloovige Jood verpligt is zig te gedraaien. Maar nooit heeft iemant onder hen gedagt aan eene zogenoemde inblaazinge, of ingeevinge in den ftriktften zin des woords; nooit hebben zy geloofd, dat iedere gedagte, iedere uitdrukking is irr ■ gegeeven, of dat men de Heilige fchryvers zig niet anders moest voordellen dan als de werktuigen (ma. chines) of als de pennen des Heiligen Geestes. Men B 3 fPrak 24 Óver de H. Schriftuur fprak, wol is waar, onder de Jooden van Theopnettfiie of Godlyke Inblaazinge, en zy geloofden, dat hunne heilige fchriften, middelende eene Godlyke ingeevïnge, gefchreeven waren. MaarPHiLo, die omtrent deeze tyden leefde , verklaart duidelyk genoeg, wat men daardoor verftondt, naamlyk niets minder dan eene letterlyke influistering, maar veeleer eene natuurlyke, zelfs niet door een kunstmaatig onJerrïgt verkreegene wysheid, welke daarom byzonderlyk aan God wordt toegefchreeven, omdat van Hem voornaamlyk dergelyke uitmuntende , zogenaamde natuurlyke, bekwaamheden ikomen: een uitfteekend verlicht verfland en uitmuntende kennis wordt door hen aan God toegefchreeven; waarom de geleerden en de digters over het algemeen door de Jooden Profeeten, Zieners, door Gods geest gedreevene mannen genoemd worden. Dus wordt zelfs van Saul gezegd, dat de geest van God op hem gekomen was, en dat hy profeteerde; en wel in een tyd, waarin hy op niets dan moord bedagt, en alzo, buiten twyfel, voor zulk een' buitengewoone inwooning des Heiligen Geestes geheel ongefchikt was (*). Zo wordt ook reeds van Bezaleël en ïihaliab gezegd , dat zy met den Heiligen Geest vervuld werden; waardoor nieraant tot die ongerymde gedagten zal komen, dat zy in goud, zilver en zyde gewerkt hebben, alleenlyk door eene Gjd- ly- C») i Sam, XIX: sï en volgi en haare Ingeeving. 2^ lyke ingeevinge, en dat de heilige Geest zig van hen tot het goudfmeeden, en ftikken en naaijen bediend heeft (*). 'Er zyn meer dergelyke plaatfen, waaruit duidelyk blykt, dat de Jooden, van Godlyke inblaazinge of den heiligen Geest fpreekende , daaraan geenszins die denkbeelden hegtten , welken deswegens naderhand onder de Christenen zyn aangenomen. Ook konden de Jooden volflrekt nimmer tot die vreemde gedagten komen, dat de gefchiedboeken des Volks, welken daarom onder de lyst der godsdienst-boeken geraakt zyn , omdat de godsdienst en de burgerhaat by dit volk op het naauwst aan elkander verknogt waren ? door Godlyke Ingeevinge gefchreeven, en door den heiligen Geest letterlyk aldus ingeblaazen waren. Zo ongehoord zeldzaam kon men eerst in zulke tyden denken, toen men de ou ie gefchiedenis deezes volks hemelhoog begon te verheffen , en alles, wat daarvan voorkwam, canonizeerde. Het is allerongerymdst te denken, dat eene gefchiedenis, welke in den leeftyd des Schryvers is voorgevallen, of waartoe hy geloofwaardige oirkonden in handen heeft, en op welke hy eerlykheid genoeg heeft zig uitdrukkelyk te beroepen, (f) het is allerongerymdst, zeg ik, te denken , dat zulk eene gefchiedenis louter door Godlyke (•) Exon. XXXIs 3 en XXXV: 30. en volg. (|) ConjeBuret fur les memoire: eriginenux, doM i! pamt, fue Noffe fait Is vray auteur du Lirre de la Génefe. B 4 »4 Over de TI. Schriftuur ke inblaazinge zoude gefchreeven zyn. Hadt Sleida nus zo iets van zig zeiven voorgewend, waarvoor zoude men hem, en die hem geloofden, gehouden hebben ? —De voorfpellingen der Profeeten zouden nog de eenigile zyn, van welker ingeevinge de Jooden nog verhevener gedagten hadden dan van de overige boeken, maar ook hierfpreeken zy niet een woord van woordelyke ingeevinge: eri het is aanmerkelyk, dat de Profeet Daniël in den rang hunner heilige boeken zelfs geen voornaame plaats bekleedt. Men zogt zekerlyk toen reeds by de Jooden in enkele plaatfen, woorden, ja letteren der heilige Schrifcuure groote verborgenheden ; fprak veel van een verborgen zin, en rekte de allegoriefche verklaaringen niet alleen tot de wetten, maar zelfs tot de gefchiedenisfen uit; houdende men zig nogtans over het geheel aan dit voordel: Het zyn de heilige boeken des volks. „ De wetten zyn Godlyk; want Mozes heeft alles, „ wat hy geboodt, op godlyk bevel gedaan. De „ gefchied - en geflagtrekenkundige gedenkfiukken , ., die daarin voorkomen , zyn Heilig; want zy worden in den tempel bewaard, en behooren tot het ,, Heilige Volk ". Eenigen van deeze fchriften, als voorfpellingcn en gedigten, toonen eene byzondere bekwaamheid van geest, en een uituVekend verlicht verftand. God heeft den Profeeten het toekomende wel getoond door droomen, gezigten en verrukkingen van geest, maar zy hebben, een icgelyk naar en haare Tngeev'ng. =5 «aar zynen eigen en byzonderen fmaak , het befchreeven, om het aldu5 den nakomelingen over te geeven en voor de vergetelheid' te bewaaren. Al wat in alle deeze fchriften dient tot het verbeteren des veiftands en der zeden is Godlyke waarheid. Zodanige denkbeelden bragten de Jooden by hunnen overgang tot het Christendom mede. Zy werden aangenomen door de Heidenen, die toen onder hen, volgens hun fpraakgebru;k, van de Tkeopneuflie, of Godlyke Inblaazinge geene andere begrippen hadden, en zy fielden den hoogden trap derzelve te zyn eene den digteren eigene verrukking van geest; waardoor het te begrypen is, hoe Klemens dc Alexandryner de openbaaring des Ouden Verbonds in een gelyken rang heeft kunnen dellen met de wysbegeerte der Grieken. Dces' Kerkvader fpreekt, wel is waar, ook van eene Godlyke Inblaazinge door den heiligen Geest, cn noemt de profeeten werktuigen, de fpraakdee'en der godlyke demme (*): maar hetzelfde fchryft hy ook den Heidenfehen digferen toe, en beroept zig deswegen op plaatzen by Plato en Demokritas. En nog duidely" ker verklaart hy zig daarover kort te vooren, daar hy zegt, dat ook de wysgeeren do r de Godlyke Voorzienigheid gedeld en gegeeven zyn, om de menfehen voor te bereiden tot die volmaaktheid, welke door Christus verkreegen werdt: dat de Schriftuur ook V) Clem. Alex. Stromat. Lib. VI. p. 698. sö Over dt H. Schriftuur ook van kunftenaaren zegt, dat hun de geest der kennisfe gegeven werdt, het geen nogtans niets anders is dan wysheid, en het vermogen der ziele, om het gene voor zig is te befchouwen , de dingen met elkander te vergelyken, gelykheden en ongelykheden van elkanderen te onderfcheiden, en zo verv.— Het gedrag der Christenen ten aanzien der onder de Jooden aangenomen heilige boeken bevestigt het insgelyks, dat men onder de eerfteChristenen niets minder dan die enge begrippen gehad heeft, welken in de volgende tyden door hen zyn aangenomen. Het is naamlyk bekend, dat de Jooden over hunnen Canon ongemeen verdeeld waren en verfchillend dagten; en dat boe»ken, door de Hebreeuwfche Jooden geheel en al verworpen, door de Griekfche als heilig gehouden werden, hoe zeer ze wezenlyk verdigt waren, gelyk het boek der Wysheid, het boek van Enoch9 de gefchiedenis van Tobias, en zeer veele anderen, die nog ten decle voor handen, en onder de apocryfe boeken des Ouden Testaments geplaatst zyn, doch die ook ten deele door den tyd zyn verlooren geraakt. Wie konden beterover deegtbeid endengodlyken oorfpronk van zodanige boeken oordeelen dan de Apostelen, en wien moest meer daaraan gelegen zyn, dan even die zelfden Apostelen, dat geene onegte boeken onder de Christenen met de godlyke gelyk gefteld, en als zodanigen, welken men volgen moest, werden aangezien? Maar wat deeden zy ? 'Er is niet een enkel lpoor te vinden, dat zy ee- cn haare Irtgeeving. 27 cenig onderfcheid tusfchen deeze boeken zouden gemaakt hebben; noch dat zy fcrr.mige voor god" lyk en onmiddelyk door den heiligen Geest van woord tot woord ingeblaazene fchriften, maar anderen voor louter menschlyke uitvindingen gehouden hebben. Zy werden beiden zonder onderfcheid aangenomen en gelezen niet alleen, maar zelfs werden daaruit plaatzcn ter flaavinge hunner gevoelens aangehaald. Judas haalt niet alleen aan het boek van Mozes wegvoering, maar hy beroept zig ook op het boek van Enoch als op eene Godfpraak (*}. By de andere Apostelen komen even dergelyke plaatzen voor, alwaar men zig op foortgelyke boeken beroept. Gefchiedde die uit toegeevendheid of uit onagtzaambeid ? Dit kan men zekerlyk niet denken; ook zoude het in de daad eene itrafwaardige infehikkelykheid geweest zyn (f). Hiervan is zekerlyk niets anders de reden, dan 't gene Paulus reeds zegt: Beproeft alles, cn behoudt het goede. Want alles, wat de verbetering des verftands en der zeden kan bevorderen, is van God, en dus moet men letten op het gene gefchreeven is, en niet wie het gefchreeven heeft. Hieruit kan men ook verklaaren, hoe in de eerfte tyden zo veele en menigvuldige boeken in de vergaderingen der Christenen zyn gelezen. Het was 'er ecnigermaate mede gefield gelyk met de ge- (*) JUD. VS. O. 14. CO [RBN46UI Lib. III. Cap. V. *°' Over de H. Schriftuur gezang- én gebedenboeken in onze tyden," van welken niemant zal beweeren, dat zy hun, die ze gemaakt hebben , onmidd llyk door den heiligen Geest in de penne gelegd zyn, en die nogtans door den gemeenen man als Gods woord gerekend worden : te regt, dewyl alle geest'yk goed, al wat tot betere begrippen, tot eenen Gode welbehaagenden wandel kan opleiden, christlyke geneigdheden verwekken, en onzen geest rot God kan opheffen, dewyl dit alles van God is', kan ook ieder voorfchrift, dat daartoe ons opwekt, als Gods woord befchouwd worden. Eveneens is het gefield met de fchriften des Nieuwen Verbonds. Zy worden door de Christenen aangezien als zodanige oirkonden, die van de waarheden van den Christlyken Godsdienst alle vereischt cn voldoend verlag geven: zy behelzen dat gene, het welk de Apostelen by monde geleerd, en naderhand in gefchrifte gefield hebben , opdat de Christenen iets zouden hebben, waaraan zy zig houden konden , gelyk Ireneus zegt (*)■ Men erkent de Apostelen als Gods afgezanten, en hunne leer als Gods woord, als den onbedricgelyken weg ter zaligheid. Men is verzekerd, dat God hun zynen geest gegeeven heeft , om hen in alle waarheid te eiden. Maar men vindt, in de eerfte tyden, geen Adv. Hwrcs. Lib. III. Car> I. en klare Ingctving. 29 geen het minste fpoor, dat men hunne fchriftlyke opftenen als zodanigen heeft aangezien, die hunonmiddellyk door den heiligen Geest in de penne gelegd waren; maar wel zeer veel, 't welk het tegendeel on Jerftelt. Als 'er een nieuwe Apostel ver* kooren moest worden, zien zy allen daarop, dat hy, dié daartoe werdt vóörgefteld, reeds by Jezus leeven een zyner leerlingen moest geweest zyn, zyn monJclyk onderwys gehoord hebben, van alles wat hy lecde en deédt onderrigt wezen, die alzo als ooggetuigen herige kon geeven van alles, wat tot het leeven, dc lew en de wonderwerken van Jezus behooren mogt Waartoe dit alles? Zeer 'onnoodige vereischten, in de daad, wanneer hem alles onmiddellyk van God werdt medegedeeld, wathy fprceken of fchryven moest, zo hy iets in gefchriftc gefield mogt hebben. Onder de boelen des Nieuwen Verbonds zyn vyf Hukken van gefchiedkundigen inhoud. Was het ook noodig, dat den Euangelisten door eene onmiddelykc openbaaringe werden medegedeeld die gefchiedenisfen en gebeurtenisfen, waarvan zy ooggetuigen geweest waren, cn waaraan zy zelvcn zo veel deel gehad hadden? Moest Lukas tot het fchryven zyner gefchiedenisfen der Apostelen eerst eene Godlyke inblaazinge hebben? hy, die zo veele jaaren Paulus reis* genoot geweest was , en riaauwkeurig dat gene moest wceten, wat omtrent Paulus en hem zeiven op deeze reize was voorgevallen, en die de At 8 J**q w M «* mtÊm- 30 Over de H. Schriftuur te vooren gebeurde zaaken weeten konde, zo uit het verhaal van Paulus als van Barnnbas en anderen? Een beroemd Leeraar op de hooge fchooIe van Gottingen, die zyne regtzinnigheid in het openbaar getoond heeft in zyn gefchrift tegen den Heer7V//«r, heeft geene zwaarigheid gemaakt van Joattnes te zeggen, dat hy reeds by Jezus leeven eenigen zyner redenvoeringen en gefprekken voor zig zeiven hadt opgefchreeven (*), zo als men dit duidelyk zien kan uit dat onderfcheidend en breedvoerig verflag, het welk men in zynEuangelie aantreft. Dit is zeer verftandig geoordeeld. Maar waartoe gebruikt iemant zodanige aantekeningen en verzamelingen, die alles, wat hy fchreef, niet van zich zeiven hadt, maar door eene onmiddellyke infpraak des Heiligen Geestes? Doch ook nergens hebben de Euangelisten zulks van hunne fchriften voorgegeven. Zoude men hun niet van alle kanten geantwoord hebben, dat zy zig zeer gerust op Godlyke Inblaazinge konden beroepen , dewyl zy zeiven ooggetuigen geweest waren hunner gefchiedenisfen, en alle omftandigheden zonder eene byzondere ingeevinge moesten weeten? Hadden zy zodanig iets van hunne boeken en verhaalen van Jezus voorgewend, zouden zy zekerlyk niemant gevonden hebben, die hun geloofde, en daardoor zouden ze hunne (*) De heer Ridder Michaölis in zyn* Inleid, tot de god. fctuiften des N. V. a Deel § iai. en haart Jngeevtng. 31 ne gantfche prediking in verdenking gebragt hebben Maar dit deeden zy geen van allen. Lu kas beroept zig in het begin zynes Euangeliums uitdrukkelyk op berigten, welken hy van dezulken ontvangen hadt", die van den beginne van Jezus leeraarsamt zyne leerlingen geweest waren. Mattheüs verhaalt ons ook de gefchiedenis zyner eigen' roepinge tot leerling en Apostel van Jezus, en doet zig daardoor voor als iemant, die een ooggetuigen geweest was van het gene hy fchreef. Zo fpreekt ook Joann e s op verfcheiden plaatzen in zyn Euangelie van zig zeiven, en geeft zig op het einde daarvan op als een ooggetuige, en grondt daarop de waarheid zyns verhaals. Niemant hunner komt het zelfs in de gedagten , om hunne hiftoriefche opftellen aan eene onmiddellyke openbaaring toe te fchryven; maar zy gronden de waarheid hunner verhaalen daarop, dac zy de verhaalde gebeurtenisfen of zeiven bygewoond , of ze gehoord hebben van de zulken, die ooggetuigen daarvan geweest waren. — Maar wat oordeelden de ouden? Ik zal nu eerst van de beide Euangeliün van Markus en Lukas fpreeken: en ni.:mant heeft ooit daaraan getwyfeld, dat deeze beide Euangelisten volkomen leeraars van den Godsdienst, egte boden van God, en met zynen geest vervuld waren. Maar van den oorfpronk hunner historiefche fchriften oordeelt men in diervoege, dat het denkbeeld eener godlyke ingeevinge, het woord in den gewoonen zin ge- 32 Over de ft. Schriftuur genomen zynde, daarmede geenszins beftaan kan\ Volgens het zeggen van Treneus 't Klemens den Alexandryner, Tertullianus en Pu/èbius (*), heeft. Markus zyn Euangelie zamengefteld uit de berigten, die hem door Petrus, wiens tolk hy was , werden medegedeeld. Wyders zegt Augustittus(t) •• Markus heeft in 't fchryven van zyn Euangelie gebruik gemaakt van 't Euangelie van Mattheus', het welk hy ook verkort heeft: de waarheid van welk gezegde een ieder zal zien, die flegts de moeite wil neemen om de beide Euangelién tegen den ander te vergelyken. Lukas, zegt Ireneus , heeft zyn Euangelie uit zulke opgaaven famengefleld, die hem door Paulus zyn medegedeeld (!). En gelyk de Ouden van Markus Euangelie zeggen, dat Petrus het zelve bekragtigd heeft, zo zeggen zy van Lukas Euangelie, dat het door Paulus is bevestigd geworden. — Dan, daar men aldus oordeelde, en dcezen beiden Euangelién zulken oorfpronk tóefchreef, kon men onmogelyk denken, dat deeze beide Euangclisten hunne gefchiedverhaalen uit den mond des heiligen Geestcs hadden opgefchreeven. Ware dit laatfte gebeurd , (*) Iren. adv. Hsres. Lib. III. C. i. E ijs eb. Hifh Eccl. Lih. II. C. XV. Lib. VI. C. XIV. Tertull. adv. Marciun, Lib» IV. C. V. Ct) August, de Confenf". Enanjr. Lib.' I. C. H. G) Sujsb, Hifi. Eccl. Vib. IV. C. VIII. en haare Ingeefing. pi* tscurd, wat behoefden zy dan by Petrus, Paulus en de andere Apostelen te verneemen naar die omftandigheden en gebeurtenisfen, welken zy befchryven wilden? Een door Gods geest gedreeven fchryver, wien alles van boven wordt in de penne gelegd, heeft geene onderrigting van eenig mensch van nooden. Wat behoefde Markus in *t fchryven van zyn Euangelie dat van Mattheus ten grondflag te leggen en hetzelve te verkorten? Waarom is het noodig,. dat een gefchrift, ■ het welk zo onmiddellyk door . den heiligen Geest is ïflgegeeven , door een Apostel moet bekragtigd worden , opdat de Christenen het als godlyke waarheid zouden aanncemen ? ; Deeze berigten too-; ncn duidelyk, dat men in de eerfte tyden niets minder dan dat gedrogtlyk voorftel, het geen den Christenen- naderhand zo onredelyk is opgedrongen, gehad heeft, dat naamlyk deeze Euangeliën uit eene gantsch onmiddellyke openbaaring hun beftaan ontvangen hebben. — Met de Euangeliën van Mat* theus. en Joannes is het eveneens gefteld geweest:, het welk ook de reden is, waarom men reeds ongemeen vroeg begonnen heeft, de euangeliefche vernaaien met nieuwe anekdoten van het leeven, de?, redenvoeringen en verdere verrigtingen des Heerert Jezus, te vermeerderen , en daar ze gebrekkig fcheé* nen, aan te vullen'., Dit heeft niet alleen plaats gehad ten aanzien van Mattheus Euangelie , waarHit eindelyk het Euangelie der Nazareërs en det S'4' Over de H. Schriftuur Ebioniten' onr.ft.aan is; maar het is ook 'voorgevallen omtrent't Euangelie van Joannes, alwaar de gefchiedenis van de echtbreekfter in het oorfpronglyke by Joannes niet geweest is(*J, maar uit andere mondelyke berigten daar is ingelast. Ik laatc het aan het oordeel van een iegelyk over, of men het onder de regtzinnige Christenen wel ooit zcude gewaagd hebben, de euangeliefche berigten hier en daar met byvoegfelcn te vermeerderen en aan te vullen, wanneer men gemeend hadde , dat deeze historiefche fchriften, door'den heiligen Geest aart de Euangelisten letterlyk, waren ingegeven? Zodanig begon men eerst te denken in die tyden, in dewelken de vergoding der boeken haaren aanvang maakte; toen men uit onkunde en bygcloovigheidr tot den gantfehen form cn inrigtinge deezer boeken begon uit te ftrekken, het gene eigenlyk en alleenlyk geldt van de Lcere des geloofs cn der godzaligheid, in dezelven geopenbaard. Eene dwaaling, die zekerlyk wel niet uit kwaade oogmerken begaan is; doch die egtcr maar alte veel nadeel aan het Christendom veroorzaakt heeft. Men flaa flegts deeze gefchiedboeken op, en vergclykc ze met eikanderen, en men zal wel haast, is men anderszins vry van vooroordeelen, moeten bekennen, dat in deonderfcheiden berigten der Euangelisten waarlyk eenige tcgenfirydigheden gevonden worden, zo wel wat aan» £') Joann. Vüi, i, en vois« en \aare tngeeptng. ■. aangaat den tyd, waarop deeze of gene gebeürte'\ nisfen zyn voorgevallen, als wat de omflandigheden betreft, waarmede zy vergezeld geweest zyn., De Engelfchc godgeleerde, Doctor Mïddleton, heeft reeds in zyne vcrzaamcling van verhandelingen over verfcheiden onderwerpen, de opregtheid gehad, zodanige tegentlrydigheden, als wezenlyk daar voor• komende, toe te ftaan: en het aanzien en het gezag der Euangelisten verliest daarby niets. Hetgehcele en het wezenlyke hunner gefchiedenis is cnblyfe met dit alles waaragtig, hoe zeer zy ten aanzien des tyds, in welken deeze of gene gebeurtenis is voorgevallen , en ten aanzien der bykomende omflandigheden, die eigenlyk tot de zaak zelve niet beboeren, gedwaald en eikanderen mogen tegengefproken hebben. De Godlyke Waarheid des geloofs en der godzaligheid , welke in de Euangeliefche gefchiedenisfen begreepen is, blyft onverwrikbaare, eeuwige waarheid, óp welken tyd en by welke gelegenheid zy ook, zy voorgedraagen. Het heil der menfehen is pret aan de gefchiedenisfen, maar aan dc daarin bevatte waarheden verbonden. Dus is het ter' zaligheid en ter myner zedelyke verbetering om 't even, of de uitdryving der verkooperen en wisfeJaaren uit den tempel in den beginne, of op het einde van Jezus leeraarampt gebeurd is. genoeg, het'gefchiedde, en Jezus gedroeg zig daarby als hervormer, en fcherpte deeze waarheid m, Mynhws zal htns dc"; gebed: zyn yr,r alle polken, enz.: het O 2 ééni- £6 O f>er de H. Schriftuur eenïge, dat wy daarby verliezen , is dit: dat wanneer zodanige tegenftrydigheden, feilen van het menfchlyk geheugen , waarlyk in de Euangeliefche gefchiedverhaalcn voorkomen, dat, zegge ik, alsdan deeze historiefche fchriften niet woordelyk door den heiligen Geest, die onbekwaam is tot eenigen misflag of dooling, kunnen zyn ingegeven: en dit is, gelyk wy reeds getoond hebben, noch dpor de heilige Schryvers zeiven ooit beweerd , noch door de eerfte Christenen van hun gedagt. Alen heeft deeze tegenftrydigheden zoeken te verhelpen, deels door het maaken van eene overeenftemming der Euangelisten, deels door te beweeren, dat de Euangelisten zig in hunne vernaaien naar gcene tydorde gevoegd hebben. Maar door zulke bewimpelingen ïieeft men inderdaad der goede zaake maar al te veel benadeeld. Geene der vyanden van den godsdienst, die zig daarop al toelegtom deeze tegenftrydigheden te verzamelen , en de Openbaaring van dien kant te beftryden, is zo onnozèl, dat hy niet zoude begrypen , dat deeze muuren flegts van ftroo zyn opgetrokken, en niets minder dan ter verftcrking dienen, maar hem integendeel nog hoope geeven, om de gantfche vesting door eenen algemeenen brand te zien verflinden. Waarom toch', tragt men eene zaak te verdedigen door allerleie kunstgreepen en wendingen, welker zwakheid een ieder inziet, cn die ook niet te verdedigen zyn? Gelooft men dan3 dat de Apostelen, die genen daar vóór tn haart Iiigeeving, 17 vo'r bedanken, die hun meer toefchryven, dan zy bezaten of begeerden? Zy eisfehen niet, dat men godlyk en door den heiligen Geest ingegeven noemen zal, het gene zy als menfehen konden weeten en wisten, als menfehen fchreeven, en waarin zy als menfehen gedwaald hebben. Men fta den vyanden van den godsdienst deeze kleine feilen van menschlyke zwakheid toe; de eigenlyke gebeurtenisfen en de waarheden zeiven lyden niets daarby, terwyl men hun te gelyk een kragtig middel ontneemt, om den geheelen Godsdienst verdagt te maaken, en een voornaamen hinderpaal uit den wegruimt, waardoor zy anders worden te rug gehouden, om der godlyke waarheid hunne toeftemminge te geeven. Want ten aanzien der hoofdzaaken, dat Jezus gebooren is, dat hy onder de Jooden geleeraard en wonderen gewrogt heeft, dat hy gekruisfigd v geftprven, begraaven, opgedaan, zynen leerlingen, verfcheenen, ten hemel gevaaren is, en. wat meer tot het wezenlyke der zaake behoort, worden 'er geene tegenftrydigheden gevonden, en aldus kan men den godsdienst van deezen kant niet verdagt maaken. Zaaken, die door geloofwaardige lieden, als door ooggetuigen, en voor welker waarheid zy fterven, verhaald worden, kan geen verftandig man in twyfel trekken; en die Waarheden, welken Jezus en zyne Apostelen geleerd hebben, zyn zo redelyk en verftandig, zo groot en voortreffelyk , dat men daaraan niet lang zyne volkomen toeftemming kan C 3 wei- Over de H. Schriftuur weigeren. Maar wanneer men meer vordert: , dan men billyk kan verlangen, en den menfehen te'vee! vergt, dan loopt men veelal gevaar om alles te verhezen. Met de ApoitaUfche Brieft fchynt het anders gefield te zyn , dan met de historiefche boeken. Want zy betreffen meer cigenlyk de Christlyjce Gcloofs- cn Zcdenleerc, en zyn met dat oogmerk gefchreeven, om dat gene te voltooijen, hetwelk by het mondelykonderrigt niet volkomen genoeg was afgehandeld kunnen worden. Dan dit onaangevoerd hatende zal mcn .by een nader onderzoek der zaake, ook van deeze brieven niet kunnen zeggen, dat ten hunnen aanzien zulk een grove wyze van Ingeevinge heeft plaats gehad, dat den heiligen Schryvcren deezer brieven alles onmiddellyk door den heiligen Geest in de penne zoude gelegd zyn. Tot cenklaarblykelyk bewys des tegendèeïs ,zaj ik thans de verfcheidenheid des ftyls , niet aanvoeren • want dan zou men tot deeze gedrogtlyke gedagtcn moeten komen, dat de heilige Geest het karakter en den ftyl van Paulus nagebootst heeft, toen hy hem zyne brieven ingaf; en zo ook by de brieven der andere Apostelen, zynen ftyl jngerigt heeft naar hunne verfchillende gemoedsgefteltenis en onderfcheidene fchryfwyze. Ook wil ik thands daarvan niet fpreeken, dat het Gricksch der Apostelen #et zuiver is; want 'er Zjn genoeg verdedigers - i vaa tsi haare Ingcering. go. van de zuiverheid van het Gricksch des Nieuwen Verbonds geweest, die zig wel vOornaamlyk daarop beriepen, dat het godslasterlyk was te denken , dat. de heilige Geest der Griekfche fpraake niet zoude magtig geweest zyn. 'Er zyn genoeg andere redenen tegen deeze letterlyke Ingeevinge. Daartoe behooren onder anderen de historiefche omftandigheden , welken in deeze brieven voorkomen. Dus verhaalt Paulus in den brief aan de Galatiers zyne gefchiedenis van den tyd zyner vervolginge ,des Christendoms , tot op zyne verfchillen met Petrus (*). In den tweeden brief aan de Koritttheretl verhaalt hy de reizen, die hy gedaan, het lyden en de gevaaren, die hy ondergaan heefc om de prediking des Euangeliums ft). In den tweeden brief aan Timotheus, verhaalt hy op onderfcheidene plaatfen, wat hem in zyne tweede gevangenis te Rome bejeg:nd is fj). En zulke om Handigheden komen menigvuldig voor in de brieven der Apostelen. Zal men zig dan overrceden kunnen, dat dit alles, het gene de Apostelen uit eigene ondervinding wisten, hun door eene onmiddellyke Ingeevinge by het fchryven deezcr brieven geopenbaard is ? Ook komen 'er in de brieven bevelen voor, die (*) Galat, ft ij. 11: 1-. Ct) 2 Kor. X(: 23 cn tfUlg. z, Tim. li 15. IV: 10 en volg. C4 . |*| Onr de H. Schriftuur zeker blootelyk menfchlyk zyn , en die, wil men anderszins de hooge waardy der godlyke openbaifinge niet verminderen en tot de geringste kleinigheden uitftrekken, onmogelyk daaruit haaren borfprong kunnen hebben. Dus beveelt Paulus aan Timotheus, om, wanneer hy naar Rome zoude komen, den mantel, eenige boeken en perkamenten, welken hy te Troas by Karpus hadt Iaaten liggen; mede te brengen. Alzo beveelt dezelfde Apostel den Roomfchen Christenen de Diakonesfe Phoebe uit Kenchrea aan, om haar in heure regtszaakei welke zy te Rome hadt, op alle mogelyke wyze behulpzaam te wezen Zo worden ook hier en daar, in de Apostolifche brieven , reizende óf andere Onbekende Christenen, aan byzondere perzooneh en geheele gemeenten aanbevolen , óm hun het regt van ' gastvryheid te doen' wedervaaren. 'Er Werden groetenisfen aan hunne bekenden in andere plaatfen gedaan, zo wel van den Apostel, als van andere Christenen in die plaatfe, daar hy zyne brieven fchreef. Kan men wel by mogelykheid alle deeze ftukken aan eene ' onmiddellyke Openbaaringe toefchryven ? — 'Er zyn ook werklyk zodanige plaatfen, waaruit men ziet, dat menschlyke 'ewakheid zig zomfyds meester gemaakt heeft van deeze heilige fchryveren; als onder anderen, wan- ' neer Paulus zig by Timotheus beklaagt ovèr Alexaoder den koperfmit , en daarby zynen wensch Hl , voegt, tn hsiare Iiigecvhig. 4* voegt, dat de Heere hem vergelde naav zyne werken. (*). Zo worden 'erin die brievenverfcheiden plaatfen uit de fchriften des Ouden Verbonds gevonden, die op de wyze der Jooden worden aangehaald en verklaard , waardoor deeze altefterk gcdreevene Ingeeving eveneens wordt tegengefproken. Aldusbrengt Paulus in zyncn brief aan de Romeinen plaatfen by, uit de Profeeten Hofeas en Jefaias, die aldaar fpreeken van de tien (lammen en de verlosfinge der Jooden uit hunne tydelykerampen;maar door hem, volgens het gebruik der Jooden , op de foepingc der Heidenen tot den Christlyken godsdienst worden overgebragt (t). Even hetzelfde moet men zeggen van andere plaatfen des ouden Testametus, door hem in deezen brief (T), en ook op andere plaatfen gebezigd: vooral is de brief aan de Hebreeërs vol van dergelyke aanhaalingen. Neemt men de (telling aan der genen, die beweeren, dat aan het natuurlyk verftand en de bekwaamheid der heilige Schryveren by hunne fchriften nietsis overgelaaten; maar dat alles, wat zy gefchreeven hebben, en zó als' (l)tTim. IV: 14. (t) Kom. IX: 25—28. verg. met Hos. II: «2. I: xo. en Jes, X, 22. ' > (9 Rom. XI: 9. verg. met Ps. LXIX: »3, 24. en Rom. XI: ar« verj, met Jirem. XXXI: 31. en volg. 44 Over de H. Schriftuur, 1 als het door hen gefchreeven werdt, uit eene onmiddellyke ingeevinge voortkomt ; dan zullen, waarlyk zeer veele plaatfen des ouden Testaments eenen gantsch anderen zin hebben, dan zy volgens den gantfchen famenhang kunnen hebben ; cn daq zal men ftoutelyk beweeren kunnen en verzekeren, dat geen een Jood die boeken verftaan heeft, welken hem nogtans als eene Openbaaring gegeven zyn. Neemt men in tegendeel aan, en hiervoor pleit alles , dat de Apostelen de plaatfen des ouden Testaments volgens het gebruik der Jooden, dat is, zo als zy en hunne geleerden de heilige Schrift gewoon waren te verklaaren, hebben aangehaald, endezelven op gantsch andere dingen toegepast, dan waarvan zy eigenlyk handelen ; dan is het onmogelyk, dat eene zo ftrikte ingeeving, als men gewoonlyk fielt, kan plaats hebben. — Eene zeer ftérke, hier toe behoorende, plaatfe komt ons voor in den Brief aan de Hebreeërs, daar naamlyk Paulus zegt, dat in het heilige der heiligen ftondt het gouden wierookvat , en dat de gouden kruik met manna bewaard werdt in de arke des Verbonds (*). Van hef eerfte berigt Mozes (f), en van het laatfte de Schry-; ver van het eerfte boek der Koningen (§) volkomen het tegendeel. Wie hunner heeft gelyk ? Wanneer twee (*) Hebr. IX: 4. L e v. XVI, 12, 13» (S) i Kon. VIU: 9, en hctrtre Jageevi'.'g. 45 ïwce Schryvcvs in een cn dezelfde zaak eikanderen regtuit tegenfpreeken, dan is het voiflrckt onmogelyk, dat zy beiden kunnen gelyk hebben. Maar hier neemt men ze beiden voor mannen die van Gods geest gedreevcn zyn, die al watzy fchrcevcn, door onmiddellyke ingeevinge gefchreeven hebben. Is dit waar, dan is 'er geen middel ter op'.osfingc meer pver: want het is onmogelyk, dat één ding op dezelfde plaats cn ten zelfden tyde zyn cn niet zyn kan. — Maar byeen zo klaarblykelyk bewys kan aan beiden niet meer toegekend worden, dan zy werklyk bezeten hebben ;cn dan is het hoogstwaarfchyna'lyk, dat het waare berigt ons is gegeven door liTozes en door den Schryyer van de boeken der Koningen, als welken van dat gene, 't welk in het heilige der heiligen en in de arkc des Verbonds was, ontegenzcggclyk beter moesten onderrigt zyn dan Paulus, als in wiens tyd deeze dingen niet meer in wezen waren. In den brief aan de Hebreeërs is hier zekerlyk een misfiag van het geheugen; en daar dit plaats heeft, kan men onmogelyk aan eene ingeevinge, in den flrik'cflcn zin , denken. Tot deeze fyst, welke door bekwaame en naauwkeurigc kunstrigters nog met vcelc andere plaatfen \m vermeerderd worden., bchooren ook de aanhaaiingen uit de Apokryfe boeken van de Wegvoering: van Mozes en de Profeetiê# van Henoch, die in den b*»** van Judas voorkomen. Is nu deeze brief werk- lyk 44 Over de ff. Schriftuur. iyk van woord tot woord ingegeven, hoe konden dan door den heiligen Geest uit wezenlyk onegte boeken, bewyzen voor waarheden worden aangehaald? Óf is niet een ieder opregt Christen verpligt te gelooven , dat de Duivel werklyk met den Aartsengel Michaël ge ftreeden heeft over het lighaam van Mozes, en dat de Profeetie van Henoch eene egte Profeetie is, dewyl de heilige Geest hec beiden door den mond pf door de pen van den, Apostel Judas verzekert ? En hoe hebben de Christenen naderhand dan zo onverantwoordclyk kunne» handelen, in deeze beide boeken op de Iyst der fabelen te zetten ? — In den eerfïen brief aan de Korintheren beroept Paulus zig op de Joodfche fabel, dat de fteenrots, welke Mozes floeg, de Job. den overal door de woeftyne is gevolgd, en hy ver« klaart dit op eene geheimzinnige wyze van Christus C*). Hiervan heeft Mozes niets , maar de Jooden zeer veel. Is nu deeze gefchiedenis niet egt^ hoe kan dan dezelve, en over het geheel alle fbortgelyke Joodfche fabelen en overleveringen, aangehaald worden in een gefchrift, in het welke eea ieder woord uit eene onmiddellyke ingeevinge mpeC hervoortkonien. Zeer. veele dergelyke plaatfen kunnen 'er bygcV bragt (*) i Kor. x: 4. Eo daarover Lichtfoot Uora Thalmuii, ea de Mifcbna in Cap. Palrum, rm hctare Ingeevhig. 45 bragt worden. Maar nimmer is het den heiligen Schryvcren in de gedagten gekomen , om zig zulk een trap van ingeevinge toe te fchryven. Paulus erkent zelve, dat hy in eenige zaaken in 't geheel gene bevelen van den Beere ontvangen heeft; dat hem in tegendeel in andere zaaken door den Heere bevolen is zo of zo te oordeelen, en dat hy wederom over anderen naar zyn eigen besten geweeten en goeddunken fchryft (*). Kan men by zulk' eene duidelyke en eerlyke verklaaring van den heiligen Paulus, ooit op de gedagten komen , dat ieder woord, ieder denkbeeld hem door eene onmiddellyke openbaaringe in het oor is ingefluisterd?Doch. in de gantfche Christlyke oudheid heeft men aan zulke ingeevinge nimmer gedagt, die zekerlyk het waare Christendom meer ten nadeele dan ten voordeele geftrekt heeft; en welke eerst federt die tyden is opgekomen , dat de eerbied jegens die godzalige mannen, door welken deeze heilzaame leer gepredikt was , te verre werdt gedreeven en uitgeftrekt; en toen men hunne gezamenlyke Schriften en uitfpraaken, even als hunne perfoonen , begon, te vergooden. Beide zouden deeze nederige dienstknegten des Heeren met verontwaardiging verworpen hebben; Het heeft byna het aanzien, als of het Chris- tes- e Kor. Vï\- P ' Over de H Sckriftutti' tenJom niet eigenlyk een godsdienst hadt moeten zyn, die op fchriftlyke opflellen gegrond was. DeSchriften des nieuwen Testaments zyn byna allen! by voorkomende gelegenheden ontdaan. Slegts by toeval ging de oude Openbaaring, of liever de gefamcnlyke door alle Jooden aangenomen Boeken, Jnde nieuwe godsdienstmaatfehappy over, en fes toevalliger wyze ontflonden de Apostolifche Schriften. Waren deeze toevallige gelegenheden niet voorgekomen, dan zouden'er veeïligr. weinige, of wel in het geheel geene heilige boeken onder de Christenen zyn te voorfchyn gekomen, en nogtans zouden de waarheden van den Christlykeh Godsdienst gepredikt , aangenomen , beoefend en voortgeplant zyn geworden. Het fchynt my toe, dat Irênaus byna dezelfde gedagten gehad heeft (*). In de eerde tyden las men deeze Schriften in dc gemeenten , en te gelyk met dezclven ook andere fhgtelyke boeken, hoewel zy niet van Apostolifche afkomst waren : en wanneer men al van allen geloofde, dat het Gods woord was, gelyk alles, wat de kennisfe van God en van Jezus Chris-, tus en de zedelyke volmaaktheid kan vermeerderen, van God is , zo geloofde men egter noch van de eenen noch van de anderen , dat zy letterlyk uit eene godlyke ingeevinge voortkwamen. Doch C*) lKEN.£iis adv. Ilxres. Lil). III. Cap. tH en ha are Ingeeving. Doch dat deeze Schriften tot de nakomelingfchap zyn overgebleeven, is een heilzaam gefchenk der goedertierene Voorzienigheid van den liefderyken God: een gefchenk , daarom des te dierbaarer, dewyl wy daardoor in ftaat gefield zyn, de egte eenvoudige leere van Jezus en zyne Apostelen, van de menschlyke kunftenaaryen te onderfcheiden. Deeze Schriften behelzen in de daad in zig de authentieke leere des geloofs en der godzaligheid, en zyn de vaste gronden des Christendoms. Jezus gaf den Apostelen zynen geest , leidde hen in alle de waarheid , en hy dulde niet, noch kon dulden , dat zy in eenige (telling , tot het geloof en de godzaligheid behoorende , dwaalden * het zy {ze die by monde voorflelden , of in ge. fchrifte overgaven. Hierdoor heeft ook in deeze (tukken de grootfte overeenftemming onder hen plaats , zy mogen aan den Eufraat of aan den Tiber, in Egypte of in Griekenland fchryven. Hunne prediking , hunne geboden zyn onbedriegelyk Gods woord,het welk eenen iegelyk ter naauwkeurige onderhoudinge verpligt. Dit alles blyft vast (taan, zonder dat men daarom eerie woordelyke ingeeving behoeft aan te noemen, welke zy zig zeiven niet toegefchreeven hebben , welke hun ook door de eerfte Christenen niet is toegekend , en welke anderszins by een eerlyk onderzoek deezer boeken vervallen moet. LIL III. VERHANDELING. '* WAAROM WORDT AAN JEZUS CHRISTUS, EN B YZONDERLYK AAN Z7NEN DOOD , DE GENADE EN DE ZAL I GHEID, ALS EENUITWERKING, TOEGESCHREEVEN? D ê béfpïegeling over de hier voorgefteïde Vraage moet eigenlyk begonnen worden met het onderZoek, wat men, volgens de natuur des menfehen en volgens zuivere denkbeelden van God en. zyne ei? genfehappeh, door Vérzoènmg en Zaligmaakj'ng der menfehen verftaan' móete. Uit welk onderzoek wel haast zal blyken, dat zy in God geene byzonr dere daad Qactus') van kwytfcheldinge of ontheffingè der ftraffe onderftelt; dat God geenszins befchouwd moet worden als Regter, welke de menfehen vryr fpreekt, enz. maar dat de gantfche zaak alleenlyk byden mensch te huis behoort; datdemensch, zodra hy ophoudt een zondaar te zyn , en waarlyk deugdzaam begint te leeven, juist daardoor begint vry te worden van de ftraffe ; en dat zyne ftraffe, dat is de 4d- zy onzer Zaligheid. 0 onheilen, welken hy zig door zyne zonden op den hals haalde, vermindert en zeldzaamer wordt, in die zelfde evenredigheid, in welke zyne deugd toe* neemt en zyne zondige hebbelykheid afneemt; zodat geen mensch hier op aarde geheel en al zalvryzyn van de ftraffe, omdat hy niet geheel en al ophoudt te zondigen: en dat derha'ven onze ZaligmaaUng bellaat in de bewustheid onzer Verbcteringe en in het verblydende vooruitzigt, dat hoe meer wy ons verbeteren, hoe meer wy het Gode mogelyk maaken, om ons de goede gevolgen der deugd als eene zaligheid en de tekenen van zyn welbehaagen te fchenken, en — dat wel het gewigrigfte is — dat naar maate onze zedelyke toeftand verbetert, ook die zalige gerustheid wegens ons lot in de andere iveereld, gegronder, vaster en gevoeliger zal worden Dan, daar dat tot het (tuk der Regivaardigmaakinge byzonderlyk behoort , zal ik hier alle deeze bedenkingen voorbygaan, ■— welken zekerlyk , werden ze algemeen door de weereld aangenomen, een ongelyk grooter yver in de Godzalig, heid onder de Christenen zouden te wege brengen* — Ik bepaale my nu tot dit volgende: Dat de eer/ie grond van onze Verzoeninge en Genade, ten tnin/len wat den tyd aangaat, die van onze Verzoeninge — onze Verbetering is. D DiC 5p; Hoe J. C. Daod de Oorzaak Dit is althans eene onloochenbaar? gmnddellingc: want ik hoope niet, dat eenig leeraar der Kerke zal dur • venbevveaen,datdemensch zonder verbetering kan zalig gemaakt worden. Of nu deeze Verbeteringe deeenigfteweg zy ,dan of ter verbeteringe van den mensch noch hetplaatsbekleedend lyden eens Middelaars daarby moet komen — eer God kan of wil zajigmaaken — ofdaaitoe bewoogen wordt?—-deeze vraag behoort niet tot ons tegenwoordig onderwerp. Ik behoeve thands niets meer, dan deeze eerde gronddelling, om myne befpiegeling daarop te bouwen. Zal de Zaligmaaking mogclyk zyn voor den mensch, dan moet hy ook verbeterd worden. Hy moet zegge ik — i) want alle ftraffen zyn werkingen der zonde. Maar nu de draf heeft zo lang plaats als de zonde, dewyl het uitwerkfel niet kan ophouden, zo lang ^e oorzaak voortgaat met werken. 2) Dewyl God zelfs ten beden des geheelals deeze fchikking gemaakt, dit eeuwig verband tusfchen de zonde en haarc gevolgen gedeld heeft, en daarom van deeze fchikking niet kan afwyken,w,il hy anderszins zyn eigen werk niet zelfs voor berispelyk of verbeteriyk verklaaren. jODewvl Goci >als ecn heiligGod,geen welgevallen kan hebben aan zondaaren, dat is, aan de zonde, en dat hetderhalven Godsladerlyk is te beweeren, dat er Zaligmaakirg zyn kan zon«kr Verbeteringe. — Is nu deeze Verbetering de grond, zy onzer Zaligheid. 5Ï 'grond, oorzaak, voorwaarde, noodwendig voorvereischte — noem het zo ge wilt, want wy twiften over geene woorden — van onze Zaligmaakinge 5 dan is ook hy, welke de grond, oorzaak enz. van onze verbetering is, ook de grond, oorzaak enz.vr.r < nze ZaligmaaUngcsoerzoctrngccn Zaligheid. Wanueer nu B de opmak is van C en A de oorzaak van B dan is A ook de oorzaak van C. Dit is de grond myner befpiegelinge, welke ik hier verder zal ontvouwen. Uit deeze . eerfte grondftellinge leide ik dan deeze tweede af: Jezus Chriftus — en hyzonderlyk zyn docd, is de grond, de oorzaak, V middel — van onze Verbeteringe — derhahenis ook Jezus Chriftus de grond, de oorzaak en het middel onzer Verzoeninge, Genade tn Zalig» fjeid. Deeze denkbeelden zullen wy ontvouwen, en de kennisfe der waarheid zo wel als de overtuiging daarvan van ftap tot ftap — nader komen. i) Jezus Christus heeft den grondflag gelegd tot 's menfehen verbetering. Hoe?-a) Door de onderrigtingm, welken hy zynen tydgenooten in eigen perfion heeft medegedeeld, en na zynen dood door zyne Leerlingen door degantfche weereld heeft haten verbreiden en verkondigen. En wat behelsden deeze P 3 OU- 53 Hoe J. C. Dood de Oorzaak onderrigtingen ? In alle de redenen van Jezus by de Evangeliden, zie ik met den eerden opflag van 't oog niets anders dan zeclelyke onderrigtingen; die allen op het geboi? der Liefde uitkomen. Maar by een nader en aanhoudend onderzoek zie ik driebyzonderheden van dit onderwy?. De eerfte byzonder. heid: dat Jezus het toenmaalig begrip van Godsdienst veranderd, ja een geheel ander in deszeifsplaatse gefield heeft. Alle menfehen fielden toen den Godsdienst in zekere byzondere verrigtingen , die God uitwendig tot een onmiddelhk voorwerphadden: Tempels, Feeftdagen, Gebeden, Vallen, Offerhanden , Reinigingen , Geloften enz. Deeze dingen waren by alle volken de heiligde. Hy die vroom wilde fchynen, nam dit alles met de ftrengde naauwgezetheid waar. Dit noemde men Qqdsdiensr, Men meende alzo iets te doen, het welk der Godheid aangenaam was en vergenoeging kon geeven. Men hieldt deezen dienst cener beloor.irge waardig. Men vleidde zig, dat men in het ftrikt Waarneemcn van deezen dienst, regtvaardig en godzalig werdt. De bewustheid deezer vvaarnccmin^e ftelde den mensch gerust. Men hieldt ze voor het middel om Gods goedkeuring te verwerven, en van de middelen zyner genade en allen godlyken zegen verzekerd te zyn. Op de bewustheid van dergelyke Regtvaardigheid (S««i«r»m), maakte men'aanfpraak op alle bekende godlyke beloften, en men geloofde, daardoor een kind van God te worden, 't welk alle zy tazer Zaligheid. 53 jnogelyke geluk van God verwagten kon. Hierby kende men ook wel de pligten van liefde en deburgerlyke deugden; maar zy maakten, naar hunne gedagten, geen deel uit van den Godsdienst, noch behoorden tot de eerbied, die men Gode verfchuldigd is. Daarom hielden de Jooden ze voor de kleinegeboden, en hunne zogenaamde Godsdienstigheid hunne offerhanden, gebeden, vallen, enz. voor de groote geboden. Zy meenden dat wie deeze grooie geboden onderhieldt, ligtlyk vergeevinge erlangde voor de overtreedinge der kleinen. Zy veroorloofden zig daarom eerder allerleic ongeregtigheid tegen den naaften, dan de verbreeking eener gelofte of van een vallen. Ja men hieldt het daarvoor ,dat een uit de kleine gebodeh,by voorb.de liefdevoor ieder groot gebod,b. v. vanhetvieren van den fabbat, des noods," wyken moest. Dit was een hoofdoorzaak van't verderf der toeninaalige menfehen — gelyk ze dit in onze dagen, helaas! wederom geworden is, pa dat men in de Kerk begonnen heeft ons een famenftel op te dringen, waarin behalven eene menigte van ongelooflyke dingen, welker geloof nogtans van ons geê'ischt wordt, alle Godsvrugt als een byzondere dienst ter eere van de Godheid; — niet, als een natuurlyke weg ter eigene Gelukzaligheid, — wordt voorgefteld. Jezus Christus kwam daarom in de weereld, om dit verval te ftuiten, dit bygeloof te verdryven, gezonde begrippen wegens de Godheid voor te (tellen, en met de verlichtinge der D 3 men- S4- Hoe J. C. Dood de Oorzaak te ^ &z verbetering en de branfhdj des harten te bevorderen. „ Gy hebt , zégt hy. vaifche begrippen van G,>dz,!ighd I en vroomvh.'H, de eerbied, die men G.de bewvzen ? m°er- 9%^n , gebeden , tempels , va=„ten, maaken de Godzaligheid niet uit; veel >, mnder zyn zy (;««..«,,) vróoihbeïd. en het aller »i jAföft(fc*£*k tf) welbehnugeïyke vroóÜbeé „ ?n ';t algeméén be'ïtaat de Godzaligheid en vroomheid nfet in verrigtingen, die men ter eere van „ God dojt, om hun te dienen, maar in gevoe*> lens, in daadén, die men uit aanmerkinge vanzig zdven heeft en verrigt ; dat is, waardoor men Z'S' volgens Gods oogmerken , tot een gelukza9, b'g en vergenoegd mensch maakt. De Gods») vrugt is de weg ten leeven (>„) tèr Gelukzalig. „ heid. Het gene damoe behoort, eischt God met voor zig. Want dit is Gods werk (,,y„ tot het welk te verrigten Hy my öóK gezonden » heeft, opdat de menfehen zouden gelukkig vvori dün' Zv die aan deeze werken deel nêemen, heb„ ben GoJ aangenomen, zyn alzo Gode gelyk, zyn ,, kinderen van God. Dus moet gy juist die kleine „ geboden \Matib. V.f) tot de grontftcn maaken ,? indien ^ my"e leerlingen zyn wilt. Onder deeze 9, zo genaamde groote geboden zyn ook wel eetfl,v'ge goeie (als b. y. het gebed) maar zy maaken 9', de waare Godzaligheid niet uit. Zy zyn het mid*? ¥' iet het einde' n°ch minder de zaak zelve h De «raare Godsvrugt is Liefde. Wie liefde heeft, dat &j onzer Zaligheid. 55 , dat is, wie volgens Gods begeerte daar in zyn i, genoegen en zaligheid vindt, dat hy tot heil zy" „ ner medemerfchen werkzaam is, en in zynen ftand „ het geluk der menfehen in 't algemeen of het geluk „ van byzondere perfoorien, vooral der genen die „ zyne naaften zyn , dat is, die met hem in een „land, in de zelfde plaatfc , in het zelfde huis „ woonen, zo veel in hem is, bevordert; met één „ woord, die door geregtigheid, eerlykheid, trou. „we, arbeidzaamheid, enz. een goed Regent» Overheidsperfoon, Lceraar, Soldaat, Vader, Heer „ enz. is, en irtèn bedrog, geweld, vyandfehap S j, vervolging, luiheid, ydelheid , enz. fchuw-t, en 5, de zonden , waardoor zyne gelukzaligheid ver„ hinderd wordt, tegen gaat — wie Liefde heeft, „ die is alleen vroom, (?«*ns) — deeze is alleen „ de waare aanbidder van God — deeze alleen „ maakt zig Gode aangenaam, — deeze alleen is „ een kind — lieveling van God — deeze alleen „ kan voor God een gerust geweetcn hebben — „ deeze alleen heeft deel aan de beloften van God „ (7f«r« ixiyyitaéj) enz. Liefde is het grootfte ge„ bod, waarvoor alle het uiterlyke van den pleg- tigen Godsdienst, desnoods, wyken moet. Lief» „ de is de -waare Godzaligheid. Deeze is dat nieuwe gebod 't welk ik predike het „ nieuwe denkbeeld van Godsvrugt , 't welk ik „ bekend nraake." En hieruit vloeit de izveede by' zonderheid van Jezus onderwys voort: "t. vv. de byD 4 zon- ge Hoe J. C. Dood de Oorzaak zondere verpligting tot algemeene mcnfchenliefde doof de vernietiging van het Joodfche ParücularUmus, of door wegneeminge van den muur des affcheidfels tusfchen Jooden en Heidenen. De oude eenvoudige vroomen eerbied voor deGodheidvande Patriarchen onder het Oude Tertament, welke in alle de fchriften der Profeeten te vinden is, was ook de zyne, Matth. V. de oude Wet der Natuur, der Rede, en indien men zo wil — der Openbaaringe — doch welke van de >tm'Hyu^ van den flaaffchengodsdienst derJooden,van den lands-godsdienst geheel verfchik,en door deezen in vergetelheid en veragtinge gebragt was. Dewyl nu deeze lands-godsdienst ren deele uit zyne eigen natuure(het waren flegts beelden en fchaduwen van enkele deelen der zedelyke waare eerbied voor God) ten deele door 't misbruik dat men daarvan maakte, de zedelyke verbetering van den mensch niet alleen niet bevorderde ,.maar by demeeftenzelfs zozeertegenhieldt,datzy,gelykge zegd isde waare Godsvrugt der Liefde middel erwyl niet agtten en daarenboven de grond was van onbepaalden haac tegen alle andere volken; wilde Jezus deezen landsgodsdienst, die zo ftrydig was tegè.q zyne voofnaamrte Grondftelling van Liefde, geheel en al affchaffen , en htt oude, waare, eigenlyke Uhiversalimus of de algemeene Godsvrugt wederom in de weereld invoeren , en alzo alle volken te rug brengen tot eenigheid van beginfelen en gevoelens, zy onzer Zaligheid. 57 lens, (hilnt *nvttx1*() en de uitwendige eerbied voor den Allerhqogften algemeen maaken. Dit deedt hy met aile de orozigtighéid , welke een verftandig Hervormer nqodig heeft In den beginne dulde hy , in zyne Natie zo veele vooroordeelen, als gefchie- . den kon. Hy verfchoonde hunne bygeloovigheid, zo veel zulks mogelyk was. Hy zeide het niet ten eerden , dat zelfs Mozes vallen moest, wanneer een beter Godsdienst zoude doorgezet worden. Hy gaf egter, zo dikwyls daartoe gelegenheid was, genoeg te kennen, welke zyne oogmerken waren. Hy leerde zyne leerlingen in ftilte, dat hy de Messi :s was, dat is die een einde zoude maaken van het Joodfche Parlicularismus of den afgezonderden Godsdienst der Jooden. Ie rem. XXXI. 31. enz. hen beveelende, na zynen dood, wanneer de zaak tot rypheid zoude gekomen zyn , in het openbaar te prediken , het geene hy hun thans in het verborgen leerde. In het vervolg fpreekt hy er ook duidelyker van tot het volk,vermaant hen rrer.lyk, dat zy zig door hunne leeraars in de d vaah'nge niet moeiten laatcn te onder houden, yyerde tegen de verfhafdheid aan het uitwendige, verbrak openlyk den Sabbat en het vallen, en predikte ten laatften den nabyzynden ondergang des Tempels. — Men leeze het gene d- Heer Semlcr ter wederlegging? van eenen Ongenaandm enz. daarover by een gebragt heeft, en men zal vinden: 1) dat de vernietiging des Joodendoms ook tot het plan van Jezus D 5 be J>8 'Hoe y. C. Dood de Oorzaak behoorde; 2) dat de Profeeten dit plan reeds lang voorfpeld en, hoe zal ik zeggen? vermoed of gfe; profeteerd hadden; 3) dat alle Joodfche Leeraars voor en na Christus dit voor het werk van den Messias gehouden hebben. - En alzo lei Jezus door zyn ondervvys den grond ter betere vorminge van het menfchlyk geflagt. Hierby komt de derde by zonderheid van zyn ondervvys: dat hy de menfehen ter onderhoudinge zyner leere niet door aardfehè voordeelen en vo^rregten boven andere volken, maar door beloften eener in alle eeuwigheid vrugtbaare Liefde tot God opwekte. Hy bouwde zynen Godsdienst op de onfterflykheid der ziele en op belooningen, die God in een ander leeven zal uitdee!en. Dit groote drangmiddel, het welk de eigenlyke inwendige zedelyke kragt ten goede is, was toen wel reeds bekend, maar noch by Jooden noch by Heidenen als een algemeen en zeker lecrfluk aangenomen. Deeze leer, welke te vooren alleenlyk in de Schooien van eenige groote Mannen gehoord was, verfpreidde Jezus tot in de hutten der geringften onder den volke. En indien zin „ zegt Paulus: „ dat Hy een onverderflyk leeven „ heeft aan het licht gebragt/" Wanneer daarom de Apoftelen van het aanneemen en volgen van Jezus leere fpreeken, en dit Gelooven noemen, dan bedoelen zy zomwylen byzonderlyk de aanneeminge deezer - kragt cn troostvolle hoofdleeringe; zodat geloof dikwyls zoveel is, als hoop op de vergelding zy onze?' Zaligheid, 59 ding der deugd in de eeuwigheid. Zo gebruikt Joannes dit woord, wanneer hy zegt: bet geloof is de overwinning, dat de weereld overwint; gelylc ook Paulus in het elfde hÖöfdflsttk aan de Hebreen. Alwie nu nog tegenwoordig de Leer van Jezus aanneemt, zig door Jezus op den regten weg laat brengen, en het gebod der liefde , gederkt door de hoope eenes eeuwigen leevens, aanneemt en onderhoudt, deezen heeft Jezus verbeterd. Maar verder. Jezus heef: ook de verbetering der menfehen gegrond b) op zyn voorbeeld. Men weet wel, wat voorbeelden in de weereld te wege brengen. Men roept genoeg uit, dat voorbeelden beter en vrugtbaarer zyn, meer opbeuren en roeren dan alle befpiegelingen. En wil men her dan den goeden God kwaalyk afneemen, dat hy der weereld het fchoonfte, zuiverde, volmaakde voorbeeld van deugd, in Jezus Christus en zyne gefch'iëderiisfën heeft voor oogen gedeld? Zou dit een veel te gering , te nie's waardig oogmerk zyn, dan dar het naast een veel verhevener —- naast het plaatsbëkleë» dend lyden, zou kunnen gevoegd worden? Dan hieraan zullen wy zig heesch laaten fehreeuwen afle zodanige Godgeleerden,die zig niet ontzien,om zig, als't ware, voor Ceremoniemeesters van God , op te werpen, en den alwyzen God voor te fchryven , wat hy al of niet dóen moet of kan, wat al of niet gevoegelyk is enz. Binnen vyftig paren zyn zy geheel en al -— ver- Hot J. C. Doodde Oorzaak vergeeten, en geen mensch gelooft hen dan meer. Laat ons ondertusfehen een nuttig gebruik maaken van 't gene, zy ons als bywerk overlaater. Jezus was het heerlykfte voorbeeia van deugd, het groote daartoe van God gefchikte patroon van oorfpronglyke mensch heid, moest hy zyn. En Jezus, dunkt my, heeft door zyn voorbeeldig keven, ter verbeteringe der menfehen (men moge dit als zinnelyk ondervvys, of als opwekkingen drangmiddel befchouwen) meer uitgevoerd, dan alle zyne voorgangers en navolgers te famen. Ook hierin was hy de eenigfte in zyn foort; het welk hy ook reeds als Leeraar was. Deeze aanmerking zal voor ons in 't vervolg van gewigt zyn, wanneer wy zekere bcnaamingen en gezegden der Schriftuure, waarmede zy van Christus fpréekt, zullen onderzoeken. Ook dit verdient aangemerkt te worden , dat zodanig een voorbeeld ten tyde van Jezus des te noodzaaklyker was, omdat het der zedenleere aan zulke zinnelyke onderfreuningen mangelde ; en daar zelfs onder alle de helden der volks-géfchiédenisfen (ik bedoele die des ouden Testaments) geen een zo wezenlyk onbevlekt en onberispelyk van ge. drag was, dat hy zeggen koude:Wie gelukkig zyn wil, volge my naar ! — Om voort te gaan: Jezus lei den grondflag tot de verbetering der menfehen c) door óe geloofsbrieven, welken hy der weereld van zyne leer heeft voorge- zy onzer Zaligheld. 6» |ëT€gdïw«-rt zonder middelen van overtuiging kon Jezus Tee/geene beftendige navolgers hebben. - Ik behoeve my by dit ftukniet langen op te houden: dewyl ik deszelfs byzondere deelen elders uitvoerig zal behandelen. Tot deeze geloofsbrieven behooren drie dokken : de Inhoud zyner leere , die in allen deelè overcenkomftig is met de reden, gefchiktvoor alle menfehen, en uit zig zelve zaligmaakende,—zyn Voorbeeld, dat is de gezette naauwkeurigheid „ waarmede hy zelfs alles deedt, wat by anderen predikte; en het Einde zyner gefchiedenisfen. Ik noem'deezen de algemecufi geloofsbrieven, die ten allen tyde voldoende zyn, ert onderfcheïde ze van de byzondere geloofsbrieven, welken ten plaatslyken behoeve zynes tyds en zyner eerfte leerlingen gefchikt waren. Tot de laatften, die byna alleen voor de Jooden waren, reker.e ik de te vooren genoemde wonderen en voorzeggingen. Maar van dit alles 1 fpreeke ik op een anderen tyd breedvoeriger; en keere nu tot onze hoofdzaak te rug. Jezus Christus gaf aan de verbetering der menfehen kragt d) door zyn Lyden en door zynen Dood. Hier was alles, wat ik tot nog toe gezegd nebbe»» afe in zyn middenpunt veré'enigd : Onderrigting voorbeeld overtuiging drangraiddel en verpiig- ting: Alles zo klaar, zo fterk werkend , zo hartroerend dat men kan zeggen, God heeft hier opzetlyk de uitmuntendfte tooneelen toegefteld, wet 02 Me J. C. Dood de Oorzaak welken 's menfehen geest kan bevatten. . ; Ik hebbe lang gewenscht, dat eenmaal een digtvermogen, uitmuntende zo wel in oordeel- als uitlegkunde, de lydensgefchiedenis volgens de waarheid (niet volgens de fpeelingen van verbeeldingskragt in eenen Kiopftock) mogt bearbeiden, en ieder tooneel derzelve in den fmaak van Raphaèï uitvoerenden dan — dat aan iederen oort des Christendon^ éénmaal jaarlyks een algemeene gemeenfehap \eommunie-] gehouden werdt, zo iets,oP de wyzeder eerfte Christenen: en dat alleenlyk daar— anders in een geheel jaar niet, opdat «leszelfs indrukfelen niet door gewoonte zouden verzwakken dit fchilde- ry vertoond werdt. Goede God.' welke wonderen zou dit uitvoeren! daar is 0 meer zinne- lyk onderwys in , dan alle de folianten der zedenmeesteren ons kunnen geeven. Daar is het einde van de gefchiedenis der deugd, alwaar zy zig nog eenmaal in haaren vollen luister vertoom, alwaar zy haaren zwaarften ftryd aantreft, fteeds hooier fteigt, en eindelyk een zege behaalt, welke hemel en aarde tot in eeuwigheid zullen verheerlyken Daar wordt de gantfche fomme van Jezus geboden zynen leerlingen nog eenmaal voor oogen gefteld Daar word de liefde _ die Jezus te rug bragt* op de weereld - in haare gamfche fchomihefd zrgtbaar. Daar worden alle de vraagen der fchriftgelecrden opgelost: wat moet ik doen om zalig te worden? welk is het grootfte gebod? wat is vroomheid? zy onzer Zaligheid. heid? wat is deugd? waardoor kan ik van Godvergeldingen en zyne goedkeuring erlangen ? welke is de weg ten leeven? „ Leef, verdraag, fterf, ge- „ lyk Jezus ftierf! Liefde tot in den dood;" Ddarzyn a) Voorbeelden van geduld, gelaaten- heid , genoorzaamheid , zagtmoedighcid , ftandvas- tigheid, verzoenelykheid voorbeelden van al wat grootheid van ziel cn goedheid van hart genaamd mag worden. Daar is?) Overtuiging voor eenen iegelyk, die de waarheid opregtlyk zoekt- Daar is het bloed eenes Martelaars, die, van welke zyde men hem ook bcfehouwe, zyns gelyken niet heeft. Geene fchyn van dweepery,van geestdryvery, van gemaakte Stoïfche heldhaftigheid. Een wys, verlicht man, wiens oogmeiken hem boven allen vermoeden van zelfsbedrog verheffen. Een man, die met zulke fchanderheid en beleid een plan van hervorminge in den Godsdienst en in de zeden ontwerpt, hoedanig nog geen flerveling bedagt hadt: het welk hy met zo veel omzigtigheid van ftap tot ftap ontvouwt: waarin hy alle toevallen zo naauwkeurig voorziet, en waarvan hy het einde zo zeker voorweet, dat hy zelfs zynen dood te vooren aan zyne vrienden aankondigde: tot den welken hy zig zo wyslyk voorbereidt , en waartoe hy zo meesterlyk weet aanleiding te geeven (*), zo dat t (•) Ik bedoéle hier Ufionderiyk zyne piegtiae intrecde binnen Jerufalem. fH r°i 7> C- Dood de Oorzaak dat nien ziet dat het geen onbezonnen geesr- dryvery, maar een bedaard, vastlyk beflooten,heldhaftig voorneemen is, om der weereld te toonen , dat het hem ernst en om de waarheid te • doen is. Hy wildé zyne leer met zyn bloed verzegelen. En dit deedt hy met zulk eene waare grootheid van ziel , die by alle navolgende Martelsaren niets gelyks heeft. En wat kon hem tot dit alles beweegen? Zegt, gy onzydige vrienden der waarheid ! of in die omdandigheden , in de welken het eenvoudigde verhaal eenes leevensbefchryvers, die van alle vermoeden zelfs vanfamenfpanninge vry is, hem vertoont; zegt, of men by mogelykheid wel eenige andere dryfveer van dit al. lés in Jezus Christus kan vinden of uitdenken, dan even die zelfde Liefde, welke hy anderen predikte? Christus moet het volmaakt zuiverde , fchoonde en edelde hart gehad hebben, of allémenfchen zyn Duivels. Indien deeze mersch geen eer lyk man w?ie, zyn 'ergeene eerlyke menfehen. Indien deeze niet brandde van een alleropregtde begeerte , om der weereld een Jieil te bezorgen, waarvoor hem alle de navolgende gefla£feri zouden zégenen j en éénmaal voor Gods regterdoel hunnen dank betuigen — dan is 'er geer. Liefde in de weereld. D;.n is menfchenliefde, dan is Vaderlandsliefde , dan is verhevenheid van ziel, inbeelding en harsfenfcKmmen dan is alles niets anders dan gefpook van vervloekte geveinsd, heid. Dus is Jezus dood voor my 4) een eeuwig on- zy enzer Zaligheid. «ntwistbaar gedenkteken der Liefde, dat my en alle leerlingen van Jezus tot de zuiverde wederliefde verpligt, dat de zonde in myne oogen haatelyk en de deugd onuitfpreekelyk beminnelyk maakt. —; „ Gy beste der menfehen 1 gy deedt zp veel voor „ my — gy offerde u geheel en al op aan de wen- fchen van uwe zuivere hemelfche ziele, aan „ uwe wenfehen, cm my tot de waare godzaligheid „ in geest en waarheid op te leiden, myn hart met „ liefde tot myne broederen te vervullen, de deugd „ voor my beminnelyk te maaken, my van de dwaass, heid en de zonde af te trekken, my te overtui,, gen, dat de liefde alleen de waare Godzaligheid,— „ de weg tot Gods goedkeuring en de bron van alle zaligheid is; en om my te verzekeren dat God aan „ allen, die de liefde bezitten, alle hunne zonden „ zonder offeranden vergeeft , en de eeuwige ge- „ lukzaligheid toezegt. Daartoe, goede, edele „ Menfchenvrienct! daartoe deedt gy, daartoe leedt gy zo veel, daartoe gaaft gy uw leeven inde ban* „ den uwer vervolgeren tot de verfchrikkelykde fol„ teringen over. O! hoeveel ben ik daarvoor aan u „ verfchuldigd! welke dankbaarheid, welke liefde „ kan de grootheid uwer weldaaden evenaarsn? Ach! zoude ik u de vreugde kurnen ont„ zeggen , on uwe liefderyke oogmerken ook „ aan my te vervullen, myn hart aan uwe leere toe ,. te wyden, uwe voorfchriften te volgen, en my „ te verheugen over de tutzigten, welken gymy K >, ge- 68 Hoe J. C. Dood de Oorzaak „ geopend hebt? Aan uwe waarheid te twyfeleri', „ of uwe heilige onderrigtingen ongehoorzaam te' „ veragten, zoude waanwysheid zyn of het top» punt van ondeugendheid". Jezusdood, myne Broederen! is de fterkfte, de hartroerendfte verpligting tot deugd, het grootfte drangmiddel tot regtfchaa- penheid voor een gevoelig harte. En zegt nu, of het wel te verwonderen is, dat Jezus Apostelen! fpreekende van het heil, het welk de weereld aan hem te danken heeft, altyd eerst en Voornaamïyk van zynen dood. van zyn kruis, van zyn bloed gewag maaken, daar deeze beeltenisfen hun anderszins zo diep in het geheugen lagen? Moesten zy niet natuurlyk dit heil, deeze verlosfing der menfehen van bygeloof en zonde , deeze verlichting hunnes geestes, deeze heiligmaaking hunner harten , waardoor zy tot nieuwe fchepfelen , tot begenadigden en geliefden des Heeren gemaakt werden, - dit heil dikwyls aan hem zeiven, dikwyls aan zvne leere , maar wel het meest aan zynen'do d toefchryven? Was dit einde zyner gefchiedenis niet de kroon zynes leevens en het zegel zyner leere? En moesten niet deeze' tooneelen - gefield dat ze al de gewigtigften zyner gefchiedenisfen niet geweest waren — van zelfs de d:ephV indrukken in hunne zielen hebben nagelaaten? Mo st hunne ver!eddingskragt daar niet fteeds vol van zyn ? Moest niet alles wat daartoe maar ecnige aanleiding gaf _ iedere aanfehuuwinge van den Joodfchen Priester aan het altaar — deeze too nee- zy onzer Zaligheid. ^? fieelen wederom in hitn verleevendigen? zodat de zo merkwaardige dood van hunnen vriend, juist eren dikwyls in hunne gefchrifcen vermeld wordt 4 als dezelve hun in de gedagten kwam. Ik laac ieder kenner van het menschlyk hart daarover oordeelen. Aïwie ooit by aandoenlyke voorvallen, vooral byhet fterven van eenen dierbaren vriend tegenwoordig was, zalmygekcrlyk gelyk geeven, en bevestigen moeten, dat dit overeenkomt met het gene hy zelfs ondervonden heeft. — Gencegzaame reden derhalven, waarom de Apostelen zo veel van Jezus dood fpreeken. 2) Maar Jezus lei niet toevallig den grondflag ter onzer verbeteringe; maar hy moest zulks doen. Dit is het tweede {hik, dat ik thands, byzondcrlyk orrt der wankelende leezeren wille , zal aandringen en verklaaven. De verbetering der menfehen was Gods oogmerk, ■ het einde der zendinge van Jezus en van alle die genen, welken voor of na hem de weereld verlicht hebben — het doel van zyn leeven. lyden en fteiven. Laat ons de Schriften hooren. Het eerfte, dat den Engel van gewigt fcheen, om als een der oogmerken zyner zendinge te mei- [ den, was dit: «■«>«< lc» a«o» b'»]w kxo 7«, a^xpim hy zal zyn volk redden uit hunne verdorvenheid. Mat th. I. it. •<•« ahov, welke zyn volk zal regt er cru dat is : door onderigtingen hunne harten b/ftieren, Matth. II. 6.; want Christus zegt zelfs, Joann XVIII. ik heerfche door de waarheid. Eu is het E 2 ftnn Boe J. C. Dood de Oorzaak fibamrt [Bekeert »,] Matth. III. 2. het welk als de voornaamfte inhoud van Joannes en Jezus predikinge wordt opgegeven, geen bewys genoeg, dat de verbetering en de volmaaking der menfehen het oogmerk van Jezus zendinge is ? Zegt Joannes de Dooper dit niet onder zyne gelykenisfen, Matth. III. 12: hy zal zyne tarwe inde fchuure verzamelen* Is niet de Item uit den Hemel, Matth. III. 17. t5"" ivicw*, [deeze is myn Zoon — door den welken ik myn welbehaagen bekend maake ,-j het welk anders met ™r„, iKtvfr, Matth. XVII. y> deezen zult gy hooren, verwisfeld wordt; is niet deeze ft em de plegtige verklaaring van dit oogmerk? Geeven niet de woorden by Mattheus IV. \6even dit zelfde oogmerk met de woorden van den Profeet te kennen: A«at u r%txu f»Js
S;ov >-en op eene andere plaatfe wETXrf*r.!»