ZOROASTER, CONFUCIUS en MAHOMET.   ZOROASTE ït, CONFUCIUS en MAHOMET, Ver gekeken ah hoofden van gezind- he eden , wetgeeveus, tH zeden» meesters; met een 'Tafereel van hunne Leerfielzeh, Wetten ,en Zedenleer. DOOR DEN HEERE DE PASTORE'T, UAEDSHEER VAN HET HOF DER ONDERSTAND-GEI.. DEN, LID VAN DE ACADEMIE DER OPSCHRIKTEN EN FRAIJE LETTEREN TE TARIJS; GELIJK OOK LID VAN DE ACADEMIËN VAN MADRID, FLORENCE, CORTONA, ENZ. ENZ. Infirma quamquam nequec.ni fubfiflere vires, Incipiam tarnen. Tir, ullus, L. IV. Eleg. I. Te DORDRECHT, B ij A. BLUSSÉ & ZOON, m d c c x c.  Dit werk van den Heer de pastoretïs, twee jaeren geleden, door de Academie der fraije Letteren te Parijs bekroond geworden; zij hadt even te vooren den Schrijver tot lid verkooren; doch, vermits hij hetzelve eenigen tijd voor die verkiezing te zamcn gefield, en aen haer toegezonden hadde, zo befliste die geleerde Maatfchappij, dat, door hem den eerprijs toetewijzen, de Wet, welke aen de Leden verbiedt, daer naer te dingen, niet gefchonden wierd.  ZOROASTER, CONFUCIUS E N M A H O M É T, VER GELEEKEN ALS HOOFDEN VAN GE" ZINDHEEDEN, WETGEEVERS,EN ZEDENMEESTERS; MET EEN TAFEREEL VAN HUNNE LEERSTELZELS, WETTEN EN ZEDENLEER. Het Afiatisch waereld-deel, het welk men oplegt, het verblijf van werkeloosheid , en verwijfdheid te zijn , heeft dat verwijt niet altijd verdiend gehad. Het is uit deszelfs fchoot , dat de grootfte Wetgeevers van het Geheel-al zijn gebooren geworden. Het heeft Zoroaster, Confucius en Mahomet voortgebragt. Op dezen was het der Academie waerdig, onze oogen te doen vestigen. Mogelijk heeft zij nooit een edeler en nuttiger onderwerp opgcgeeven. Dan hoe de behandeling daer A van  ~ Z0R0ASTKR. van te durven onderflaen ? Onderzoekingen, hoe naeuwkeurig dezelven ook mogen zijn , kunnen niet genoegzaem voldoen. Alhier moet de Geleerdheid vooral vergezeld gaen met eene grondige Wijsbegeerte. Ik vrees , dit beken ik, verre beneden de taek te zijn, welke ik mij zelve hebbe opgelegd. Niettemin wil ik een proef daervan necmen ; en zo mijn arbeid niet bekroond wordt , dan zullen ten minften mijne poogingen mij gunst doen verwerven. Zoroaster is de oudfte dezer drie groote mannen : het is met hem, dat ik mijn werk beginnen zal. Na hem perfoonlijk befchouwd te hebben, zal ik zijne lecrlïelzels , zijne wetten, en zijne zeden-leer opgeeven. Ik zal omtrent Confucius en Mahomet denzelfden regel volgen. Ik zal hen vervolgens onder die verfchillende gezicht-punten met eikanderen vergelijken ; ik zal de tijden , geduurende dewelken zij geleefd hebben , doen opmerken , en , altijd vergelijken der- wijze , den invloed trachten te ontdekken , welken zij op hunne eeuw , en Natie gehad hebben. EER-  ZOROASTER. EERSTE DEEL. VAN ZOROASTER. Tk zal mij niet ophouden , met bewijzen van zijn beftaen bijtebrengen. Het is waer , dat zommige fchrijvers hetzelve ontkend hebben. Huet is onder dat getal (i). Medegefleept door eenen leerftelligen geest, wil die geleerde Prelaat in Zoroaster niemand anders , dan Mo fes befchouwen. Dit voorgeeven , ftn'jdende met het geloof van alle volkeren, én eeuwen, verdient zelfs de eer eener wederlegging niet. Men maekt ten aenzien van Zoroaster andere en gewigtiger zwaerigheeden. Ik weet niet , hoe 't komt, dat de nakomelingfchap dikwijls onbewust is, waer de geboorte - plaets der vermaerde Mannen geweest moge zijn. Men zoude haest moeten denken , dat het geval, door de plaetzen, welken hen hebben zien Cl) Detnonftr*t. èvangèliq. propofition 4. cfeip. 5. p. 7;. A 2 Heeft hii wcezendlijkbejlasn ? Duisterbeeden , over zijne Ievens-gefebiedenisfenverfpreid.  ZOROASTER. Zijne afkomst, zien gebooren worden, niet te doen kennen, met de reden- te zamen heeft gefpannen , om ons te toonen, dat het gantsch Geheel - al , als het Vaderland der Wijzen , welke hetzelve verlichten , moet befchouwd worden. Dat van den Wetgeever der Perfen is niet recht bekend. Zijne afkomst , en het tijdperk van zijn beftaen zelfs , lijden tegenfpraek. Eenige vermaerde fchryvers hebben niettemin getracht, de wolken te verdrijven , met dewelken zijne hiftorie bedekt is. Ik zal hun fpoor volgen. Het is by het licht van den fakkel , welken zij aengeftooken hebben, dat ik een zeer weinig bewandeld pad zal betreeden ; en zo ik mij eenige vérdienfte moge toefchrijven , dan zal het die zijn , van mijne gidzen wel gekoozen , en de kennis , welke hunne werken omzwachteld hebben, op mijn onderwerp overgebragt te hebben. Ik zal vooral mijn voordeel doen met de nafpooringen en den arbeid van dat lid onzer Academie , het welk , blaekendc van liefde voor weetenfehappen, niet gefchroomd heeft, zijn Vaderland te verheten , alle rampen en gevaeren te trotfeeren, en de eerlte ïaeren zijner jeugd toe te wijen aen verre tochten , in landen , zomtijds bijna onbekend, en dat ter bevordering der Oosterfche letterkennis. Zoroaster is door zommigen ten onrechte verward geworden met Cham, Zoon van No-  ZOROASTER. 5 Noach , en door anderen met Oxyartes , Koning van Bactrien (i). Hij was de Zoon van Oromafes niet , gelijk Plato (2) waerfchijnlijk in eenen verbloemden zin , of eershalven , volgens het gebruik der Grieken , die, door een verheeven denkbeeld vervoerd , altijd veronderdelden, dat hunne groote mannen kinderen der Goden waren, gezegd heeft. Ik zoude ook met den Heer Anquetïl niet durven toeftemmen , dat hij uit koninglijk bloed was voortgefprooten , en afdamde van Feridoun , éénen der doorluehtigde Vorden, die over de Perfen geheerscht, en van wien eenige wijze wetten het rijk eer aengedaen hebben (3). Het ge - eerbiedigd gezach , waerop men dit gevoelen bouwt , mag wel voor 't minst twijfï'elachtig gedeld worden door de cenpacrige dem der Oosterfche fchrijvers. Dezen allen kennen aen Zoroaster arme Ouders, en eene laege geboorte toe (4). Zijne geboorte wierd niettemin , zo men zij- Zie lts Memoires de 1'Academie des bclJes Lettres, torn. 1. png. 293. Huet, diéto loco. pag. 72. Stanley, hiftoire de la Philofoph. part. 13. fect. 1. chap. 3. pag. 1114. Chnrdin , Voyage de Perfe , tom. 9. pag. 144 & 145. Hyde, de religionc Perfar. cliap. 24. pag. 312. & Appendix 2. pag. 525. (2) Ier Alcibiades. tom. 2. pag. 122. C3) Zend- Ayesta, torn. 1. part. 2. pag. 8. & Seqq. £4) Hyde, cliap. 24. pag. 316. Prideaux^ hiftoire djs Jiiil's. tom. 2. liv. 4. pag. 35. A 3 Wonderen, wel-  6 ZOROASTER. ken zijne geboorte en eerde jaeren vergezelden. Zijn Vaderland. zijne navolgers geloof moge geeven , door geheimzinnige droomen vooraf gegaen , en vergezeld van vermenigvuldigde wonderen. Het wonderbaere maekte ook zijne eerfte jaeren vermaerd. De Tovenaers , vol woede , en vreezende voor het geen hij eenmael worden moest , wierpen hem niet op eene brandende houtmijt, of hij ontfnapte aen de vlammen ; leeverde men hem aen verflindende dieren over , zo ontzagen hem dezelven ; wanneer hem vergif wierd ingegeeven , dan was hij niet vatbaer daer voor. Om kort te gaen, er zijn weinige wonderwerken , waer mede zijne leerlingen deszelfs kindsheid of wieg niet omftuwd hebben (i ). Dan ! welk was zijn Vaderland ? Dezen plaetzen hetzelve in China; geenen in den boezem van Europa ; anderen in Syrien (2), Abulfcda en de Heer Anquetil, meenen, dat hij in Perfien gebooren is geweest , en het is aen Urmi , dat zij de glorie toewijzen, van hem het daglicht te hebben gefchonken (3). Hun gevoelen is het waerfchijnlijkst. De geleerde Overzetter der Zend- A* Ci) Zenê-Avesta, tom. I. part. 2. pag. 10, 14. & feqq. Hyfie, pag. 325 & 333. Tayernter, Voyage de Perfe, tom. 2. chap. 8, liv. 4. p. 93. Hcmi-Lord , lijft, de la religion des Anciens Perfes, chap. 3. p. 151. & Scqq. (2) 7/ri', cliap. 24. pag. 315. Medjiai, BtmAari, en verfcheiriene andere Gefcniedfchrijvers. Zie ook Hyde, p. 319. en les Memoires de 1'Academie, tom 31. p. 371, C3) Zend - Are sin, tom. 1. part. '2. pag. 5. Memoires (ie 1'Academie, tem. 371. Abulfedu. "tom. 3. pag. 58.  ZOROASTER. 7 Avesta heeft dit veel beter beweezen, dan ik zelve in ftaet ben te doen (i). Men kan daerenboven een genoegzaem aental van fchrijvers bijbrengen (a) die, de gedachtenis van Zoroaster vierende , hem nimmer anders affchetfen, dan onder de bijnaemen van Perfier of Perfo-Meder. Het juist tijdperk van zijn leven is niet minder aen tegenipraek onderhevig geweest, dan zijn Vaderland, en zijne afkomst (3). De onzekerheid van zommige oude fchrijvers ten dezen aenzien heeft doen denken , dat er verfcheidcne Zoroasters geweest zijn. Stanley brengt dat getal tot zes (4). Doch men behoort ook hierin de eenitemmigheid der Oosterfche fchrijvers te hulp te roepen. D*. zen allen komen overeen , dat er niet meer , dan één Zoroaster geweest is , allen rangfchikken hem in hetzelfde tijdperk, en onder de regeering van denzelfden Koning (5). De- (1) Mem. de 1'Acad. dicto loco. C2) Hyde, chap. 24. pag. 315. Suidas op den nne-n Zoroaster. Diogcnes Laërtius, in prooemio, pag. 4. Clement S Alexandrie fStromat. liv. 1. pag. 223. (3) Prideaux, liift. des Juifs. liv. 4. pag. 34. Mem. de 1'Acad. tom. 12. pag. 16 & 17. & tom. 27. pag. 254. ik Seqq. Huet, dicto loco, pag. 72. Hyde, pag. 312. (4) Hifi. de la Philofoph. part. 13. feft. 2. cliap. a. pag. mi en 1112. fa-) De Heer Anquetil bewijst zonder tegenfpraek, dat hij in de zesde eeuw voor de geboorte van Jefus Cl;.'slat gcbooren ia ; en dat wel in ecne üisiirtatie , w. !':< mot A 4 Tijdperk van zijn leven. Zijn er meer Zo • roasters geweest?  3 ZOROAS TER. Zoroaster flaef van eenen Israël itifchenPropheet. Deze was Darius, Zoon van Hy/iaspes, een vrij vermaerd Vorst, wiens wapenen meer dan eens den fchrik in den boezem van Griekenland verfpreid hebben ; en Vader van dien Xerxes, die al te vermaerd is geworden door de Vcldflagen van Artemifus en Salamis , wier beider talrijke nederlaegen nimmer den eed gebillijkt hebben , welken hem zijne woede hadde ingegeeven , toen hij , gelijk Herodotus aenmerkt (O, zeide: Dat ik ophoude de Zoon van Darius te zijn, zo ik mij niet op de Athenienfers wreeke ! Het fchijnt , dat de armoede der Ouders van Zoroaster, dewelke hem noodzaekte, om levens-onderhoud voor zich zeiven te verzorgen , hem in zijne vroege jeugd flaef van eenen Israè'litifchen Propheet maekte. Deze Propheet was volgens zommigen Daniël ; volgens anderen Ezechiël. Abulpharagius of Gregorius de Meliteencr noemt Elias, in weerwil der tijdrekenkunde , en Hyde is te gelijk met Abu-Mohammed van gevoelen, dat het Esdras was (2). De Engelfche Gefchied-fchrijver eigent aen dat huisgenoot- fchap men leest in tom. 37. der Memoires de I*Academie. Men kan hier over ook nazien Hyde , pa?. 3T2 & 315, Prideaux, tom. 2. liv. 4. pag. 35. Hu-Mot, Bibliotlièque «mentale , op de woorden, Pazend, /Harden & Kischtasb. CO Liv. 7. §. 11. pag. 385. C2) Mem. de 1'Acad. tom. 27. pag. 285. Hyde, cliap, [*' Pag- 31Ö. Prideaux, lom. 2. liv. 4. pag 37 & 38. 'ferbekt, Bibliothèque oriëntale, op het woord Zerüaseht.  ZOROASTER. 9 fchap alle die groote zaeken toe , welken Zoroaster in het vervolg uitgevoerd heeft. Volgens hem voelde deze zich door de wonderwerken van zijnen Meester aengeprikkeld; en , fteunende op de vlugheid van zijnen geest, op de kracht van zijne verbeelding, op zijne natuurlijke ftoutmoedigheid en verzeekerdheid, zo poogde hij dezelven door middel eener doorwrochte behendigheid natebootzen. Medjidi, Mahometaensch Schrijver, fpreekt ook over de kennis van Zoroaster in de kunst der tovergreepen, en over de hulp, welke hij daer uit trok, om het volk door voorgewende Wonderwerken opgetoogen te doen zijn. Hij bepaelt evenwel de verdiende van dien vermaerden bedrieger daer aen alleen niet. Hij getuigt, dat deszelfs geheugen de zeldzaemfte en de verstuitgebreide Wetenfchappen in zich befloten hadde (i). Dit is ten minden zeker, dat de Wetgeever van Perfien zich kundig maekte in de Wetten , in de leer , en in de Godsdienflige gewoontens , welken Mofes, onder de Israëlieten, hadde ingevoerd. Het Priestcrfchap , aen eenen enkelden dam gebragt, de thienden, aen de bedienaers van het Autaer toegedaan, de onderfcheiding der reine en onreine dieren , de menigvuldige reinigingen, de middelen van zich te hoeden CO ïïyfe rnaP- 24- PaS' 3'9> & 32°< A 5 Overeenkomstvan zijne Wetten met die van Mofes.  IQ zoroaster. Door den Propheet , wiens flaef hij was, weg gejaegd , en waerom? den voor alle foorten van befmettingen, de wijze, waerop men dezelven op zich laedde , duizend andere overeenkomftigheeden, welken niet minder in het oog loopen, zijn uit de boeken der Jooden in die van Zoroaster of van zijne Leerlingen overgenomen geworden. Men heeft zelfs voorgegeeven (i) dat hij , volmaekt onderweezen in de gefchiedenis der Hebreen, in hunnen Godsdienst, en in de beloften, welken aen hen waeren gedaen geworden, dat god namenlijk onder hen iemand zoude doen opftaen, aen wien zij , evengelijk als aen Mofes, hunne trouw zouden, moeten opdraegen, en hun gedrach onderwerpen, heeft verkondigd gehad, dien afzendeling des Hemels te zijn, en dat hij zich die eerbewijzing heeft willen aenmactigen, welke ecne zo heilige waerdigheid vorderde. Hij zoude in het Land der Israëlieten het volk niet lichtelijk daer van overtuigd hebben, zo 't waer is, wat de Mahometaenfche fchrijvers melden, dat hij namenlijk uit het huis van zijnen Propheet verjaegd wierd. Ahu - Mohammed, Burdari, en Medjidi melden dit op cenc ftelligc wijze; doch zijn 't niet eens over de reden, waerom Zoroaster weggezonden wierd. De eerstgemelde fchrijver geeft daervan geene andere oor- CO ftyde chap. 24, pag. 321.  ZOROASTER. M oorzaek op, dan om dat hij van een ftrijdig gevoelen met zijnen Meester was geweest. Medjidi drukt zich niet duidelijk uit, en Runduri wil , dat de reden zoude geweest zijn, dat hij hem, wiens flaef hij was , op een* laege wijze bedrogen hadde. (i) Wat hier van ook zijn moge, belaeden met de vervloekingen des Propheets, verwijdert hij zich van de oevers der Jordaen, en komt een vrijer en geruster lot in zijn Vaderland zoeken. Hij begeeft zich aldaer in eene eenzaeme plaets, en die kennis, welke hij door oeiFeuingen verkreegen hadde, door bepeinzingen vruchtbaer maekende, vervaerdigt hij aldaer onvertfaegd dat leerftelzel, het welk de gedaente van zijn Vaderland zal doen veranderen. Het is aen den voet der Gcbergtcns, dat hij, overgegeeven aen befpiegeling, de inblaezing van het Opper-Weezen zal ontvangen, (2) Die afzondering wordt door zijne Leerlingen genoemd de reize van Zoroaster naer den throon van Ormusd. Dezelve moest de uit- rn Hyde chap. 24- Pag- 3»8. & 319- zie Werbelot op bet «WOrd Zerdascht. ( o") Toen hri het Land der Hebreen verliet, begaf hi; zich naar het gewest van Aderbedjan, van waer, na eer Bedeel™ van den Iran doorgetrokken te hebben, hij zicï in de Geberetens ging ophouden. Vic de Zoror.stre doo! den. Heer V*- 22« Wft' de U Phi'0S' Par part. 14. chap, I. pag. 1160. Hij komt in zijn Vaderland:e rug, en begeeft zich in eene eenzaemheid.Met welk oogmerk ? I  11 ZOROASTER. uitwerking zijner leer meer zeker maeken, wanneer hij beginnen • zoude , om dezelve openbaer te verkondigen, hem, door behulp van Openbaeringen , middelen verfchaffende, om s'Volks ligtgeloovigbeid in den band te houden. Dit laetfte wierd ook zeer gezwind door hem bewerkt. Eene Godheid moedigde zijne daeden aen, bettuurde zijne fchreeden, fchiep zijne denkbeelden , en maekte zijne redenen vruchtbaer: eene Godheid had hem verkooren, om haeren dienst te vieren, de Wetgeeving te zuiveren, de Apollel der reden , der zeden, en der deugd te zijn. Zo 'er ooit een hervormer geweest is, die ■ zich aen misleiding van eene opgevijzelde verbeeldingskracht van Volken heeft fchuldig gemaekt, dan is 't zeer zeker Zoroaster geweest. Waerom toch een gedeelte der dwaelingen, welken hij begeerde uittcroeijen, ingevoerd ? Waerom geene betere keuze van wonderwerken gedaen? Welk denkbeeld boezemt toch een Propheet in, die, nu eens plat op den grond nederliggende, gefmolten Koper op zijne borst laet gieten, en dan weder zich ernffig bezig houdt, om uit het lichaem van een paerd vier pooten, welken daer in opgetrokken waeren, te doen uitkomen (i)? Waeren deze valfche wonderen ' wel (O Vie_ de Zoroastre, par Bi. (TAnqueftl, pag. 3?. & %l%o. ê%üë' 32Cl & feqq- a^'M «tap. %  ZOROASTER. 13 wel waerdig , om hem bezig te houden ? Het was niettemin in het bijzijn des Ko-^ nings en van eenen talrijken hof-doet, dat, Zoroaster zich daeraen overgaf. Hij was de, verblijfplaets van dien Vorst , wien hij tot | befchermer van zijnen Godsdienst begeerde,, genaderd, en had zich in de nabuurfchap van Istachr, of Perfepolis ter neder gezet. Die Alleenheerfcher , geduurende eenigen tijd in het onzeeker hangende , ging welhaest van die gemoedsneiging tot bewondering over. Hij zelve nam die nieuwe leer aen, en deed de zelve ook door zijn Volk aanncemen (i). De Brama's of Priesteren alleen kanteden zich tegens dien algemeenen indruk aen. Een hunner Opperden fchreef aen den Koning , en deed aen Zoroaster eene openlijke en geestelijke uitdaging. Deze dezelve aengenomen hebbende, en overwinnaer gebleeven zijnde, verdween alle tegenftand, en de Indiaenfchc Priesteren zeiven wierden navolgers van dien groo- (O Dundari & Abu Uohammei' Mufiafha, dooi_J%fc aengevoerd pag. 3iK- & V9- 00,k dienzelvcn Schrij¬ ver PaT 317- SM- & feqq. Mem. de 1'Acad. tom. 27. pag. I93. Zommige Schrijvers zeggen dat Zoroaster eerst .vervolgd, en in de'gevangenis gefloten is geworden en du de Priesteren niets verzuimden, om te beletten, dal hij bil den Koning toegelacten wierd; doch dat men, toen hu zid u t behendigheid aldaer ingedrongen hadde van hein 'vog derde, om door wonderwerken de waerhcid zijner leere tc verzeékeren, en dat hij terftond dacrop. ver ldic:dene wonderen deed. Zie nog Hyde chap. I. Mg. 17» Jfö-^J de 1'Academie toni. 17. pag. 327. & i«M' Httm-LOTt chap. 5. pag. 168. 169. & 170. Hij :omt aen. iet hof les Koïings, en loet allaar /oorgevendewonderen. Zijne eer door het ?aiitsch Rijk aengenomen, ondanks de tegenkantingen der Brama's.  Ongc meene grootte van het boek, hetwelk die leere bevat tede. X4 ZOROASTER. grooten man (O- Alstoen, zegt mèn, kwam het^ werk in 't licht, het welk de ftelregcls inhield, welken men in het vervolg in acht moest neemen. Men beweert, dat hetzelve beftond in twaelf boekdeelen, en dat ieder boekdeel, op Osfen-huiden gefchreeven, zo zwaer woog, dat een Kalf hetzelve ter n'aeuwer nood konde torfchen; doch men dient - voor eerst optemerken, dat men die boekdeelen met vercierfelen van aüerleïj foort overheden hadde, en dat vervolgens het werktuig, waer van de Oude Perfiaenen zich bedienden , om te fch rijven , zeer dik was, waerom dan ook bij gevolg de letters zeer groot en zwaer gefchreeven waeren (2). Men zoude alhier bijkans kunnen te pas brengen, het geen Lucanus zegt, fpreekende over de beeld - fchriftcn der Egyptenaeren. Volucresque feraque Sculptaquefervabant magicas animalia linguas^ Het CO De Heer Anquetü, didto loco. pag. 47. & feqq. CO Memoires de 1'Acad. tom. 27. pag. 305. Hyde nas 318 & 341. deze „aelt pag. .„9. eeneplaets „itX K hometaen Bundari aen, die van twaelf duizend Osfen-buiden (preekt, welken tot het befchrijven van dat groot werk gebeczigd waeren Bayh, RtpubUque des Lettresr van Tunii 1684. .zegt dat dc; werken van Zoroaster het getal'van 1260. inhielden Deeze rrieenigte zou niet te groot zijn indien men wil toeftaen, het oneindig getal van Vaerzen het welkiVfofc, veronderftelt, dat dit boekdeelen ta3S Cs) Liv. 3. V. 223 & 224.  ZOROASTER- 15 Het geen verwondering waerdig is, beftaet hier in , dat een gering aental van jaeren j voor Zoroaster voldoende waeren, om eene ( zo groote omwenteling in den Godsdienst en 1 Zedenleer te bewerken. Dezelve wierd in den tijd van vier of vijf jaeren geheel tot ftand gebragt, zo men aen Hyde geloof mag flaen. Het is ook in waerheid eene noodzaekelijke gevolgtrekking uit zijne tijdkundige bereekeningen. Volgens zijne opgaeve (O vertoonde zich de Hervormer van Perfien niet, dan na het dertigfte jaer der Regeering van Darius. Nu, hij beweert , dat Darius niet meer dan zesendertig jaeren geregeerd heeft, en houdt ftaende , dat de Propheet voor dien Vorst geftorven is. Wraek, geestdrijverij en bijgeloof bezwalkten het eind van Zoroasters leven. Vertoornd tegens den Koning van Touran zijnde, die de belijdenis van zijnen Godsdienst niet toegelaeten hadde, verbood hij uit naem van den Hemel aen Darius, om aen dien Vorst eene oude en wettige fchatting te betaelen. Het was eene Godloosheid, zeide hij, cijnsbaer aen eenen Vorst te zijn, die misdaedig genoeg was, om den dienst der Waerheid te verfmaeden. De Koning van Touran kon niet ongevoelig aen dezen hoon zijn. Een bloedige oorlog was daer van het gevolg. liet C i ) Cliap. 24. pag. :,23> Hoe chielijk Ie vorleringen■an Zoraster vaeren. Welke driften het eind van zijn leven onteerd hebben.  ItJ ZOROASTER* ' Ofh lang Iee: de, en hoe hij ftierf? Het bloed iïroomde van alle kanten; de heiligdommen aen het vuur gewijd wierden beurteling verdelgd, weder opgebeurd, en op nieuw ter neder geflagen. De Zegepraal, welke Darius eindelijk behaelde , herflelde' hen weder, en een groot aental van eeuwen hebben aldaer liet gewijd vuur zien branden, het welk vcrfcheidene Priesteren bewaeren, en geduurig acnftooken (Oj De levensloop van Zoroaster moet lang 2I- 33° & 348« ( 2) Apulejtu, Fhridor, 2. tom. 2. pag. 17. p!f°n Ier Alcibiade tom. 2. pag. 122. Die groote vermaerdbeid wordt, even als de langduurigheid van zijn leven, beweezen dooide formulieren of voorfchrifteu der Huwelijken; Sicut ZaTatushlra, leest men aldaer, cekbris tmnuus ejlote. Hyde chap. 24. pag. 33°- C^) Hyde chap. 24. pag. 3'7- B Zoroaster geëerddoor de Grieken, en Mahometaencnzelfs.  Hij heeft zich op de kennis deiPlat; eeten toegelegdgehad. Algemeen e verdeeling der volgende Articulen. CO Memoires de 1'Acadèmie tom. 17. pag. 289 & 342. Ca) Cliap. 1. pag. i$. 1,8 ZOROASTER. van Hakim is hem door de Mahotnetaenen gegeeven geworden, ondanks hunnen afkeer voor zijne Leerlingen (1). Hyde fielt ons Zoroaster als een vermaerd Wiskunftenaer voor (2). Men kan hem evenwel dien tijtel betwisten. Het is eer te denken, dat hij zich op de Herren - kunde , en mogelijk op de Herren -wichelaerij heeft toegelegd gehad. Zijne Medeburgers de hemelfche lichaemen aenbiddende , zo moest de man, die derzelver loop en verwisfelingen kende, onder hen ten hoogflen ge-eerbiedigd zijn. Dit was een foort van inlijving in de heilige geheimenisfen. De Sterren-kunde was de Godgeleerdheid der Perfen. De vermaerdheid, welke hij aen zijne Weetenfehappen, van welken aert dezelven ook waeren, verfchuldigd was, is niets, vergeleeken bij die, welke zijne leere en wetten hem hebben doen verkrijgen. Laet ons nu zien „ of dezelve door het onderzoek, het welk wij daer van flaen te doen , zal gebillijkt worden. Daer de voorwerpen zich alhier in menigte opdoen, kan eene Hipte wijze van onderzoek alleen aen dit tafereel die order, dien zamenhang, en dat licht, hetwelk hetzelve nodig heeft, verfchaffén. Ik zal  ZOROASTER. 19 zal dan dit gedeelte van mijn onderwerp in vijf Articulen verdeelen. Ik zal 1°. fpreeken over de Leerftukken van Zoroaster, 2°. over zijne Godsdienffige, 30. over zijne burgerlijke, 40. over zijne zedekundige, en 5°. over zijne crimineele of lijfzaekige wetten. £ 2. EER-  n0 ZOROASTER. EERSTE AFDEELING. LEERSTUKKEN VAN ZOROASTER. Opper weezen. Schepping dei andere weezens De tijd zonder paelen is alleen ongefchapen; hij alleen heeft geen begin. Niets is boven hem; hij is altijd geweest, en zal altijd zijn. Voortbrenger der weezens, gaf hij eerst aen het water, het licht, en het vuur een beftaen. Uit het oorfprongelijk vuur en water te zamen gepaerd, kwam de God Ormusd voort, Ahriman was ook het Werk van den tijd zonder paelen, of van den Eeuwigen (i). Voor hen wierd de fpraek gebooren, zijnde het eerfle der gefchapene voorwerpen , en dat , door het welk alle de anderen gefchapen zijn geworden (2). Het beftaen van een Opper - weezen j$ dus de onwrikbaere grondflag der Leere van ■Zoroaster. De gewijde boeken van dien Propheet ( 1) Bmin-Dthesch, tom. 2. Zend-Avcfla, pag. 343 en 344. (2) Zend-Avefta, tom. 1. part. 2. ha 19. van den Izeschné. pag. 139 & ha 28. pag. 162; & tom. 2. pag. 591.  JtOROASTEli. pheet geeven daer van eene blijkbaere zekerheid. Men kan dit zelfs als voor erkend houden door alle de fchrijvers, fchoon dezen verfchild hebben over de benaeming, aen den God der Perfen verfchuldigd, daer toch het verfchil der naemen, en der macht, toegekend aen twee beginzelen, van hem afgeleid, niet belet, dat men in 't algemeen erkent, dat zij werkzaem en voortbrengers, doch van eenen tweeden rang, en ondergefchikt, zijn. Ormusd is weezenlijk goed, Ahriman weezenlijk kwaed; de eerfte is de werker van al het goede , het welk op de Waereld heerscht; al het kwaed, het welk men in dezelve ontmoet, heeft de laetfte voortgebragt (i). Een oorlog van twaelf duizend jaeren zal onder hen gevoerd worden; Ormusd zal eindelijk zegepraelen (2). ■ Men heeft , en met reden , opgemerkt, dat dit twee - godendom niet verfchilt van dat, het welk men in Egypte en bij de Chaldeën onder de naemen van Typhon en Ofiris, of licht en duifternis, aengenomen heeft gehad. Er zijn dus dwaclingcn, welken bij alle oude volkeren zich op nieuw ver« (1) Zend-Ayejla, tom. 2. pag. 592. & feqq. (O Bottn-Dehesch, pag. 345 & 347. Het verflag der Veldflagen, welken zieli die twee beginzelen leeveren zullen, en der uitwerkingen, welken hunne Vijandfchap zal voortbrengen, worden gedaen en verhaeld pag. 345. & fcqq. B 3 Over de twee beginzelen.Hunne hoedaenigheeden,werken , en voortbrengzelen.  £- ZOROASTER. vertoonch. Naeuwlijks veranderen dezelve» van gedaente. Zij, wie andere volkeren voorwenden te onderwijzen, fchijnen Hechts hunne toevlucht te neemen tot het herhaelen van het geen hunne voorgangers gezegd hebben, offchoon zij nooit nalaeten, om hen te wederleggen, of daerover uit medelijden te glimlachen. Elk der twee beginzelen heeft het licht aen vcrfchillende geestelijke en lichaemlijke weezens , belast om hunne beveelen ratte* voeren, en voor hen te ftrijden, gegeeven (i). Die van Ormusd zijn de goeden, die van Ahriman de kwaeden. De fchepper der eerftén ontvangt de zuiverfle eerbewijzing. Die der laetfte* boezemt eenen Godsdienffigen afkeer in. Het is onophoudelijk " bezig, met dwaelingen te voeden, en het getal der boozcn te vermeerderen, ten einde daer door -zijne macht te vergrootcn (2). Men kan zijne verzoekingen niet , dan door bidden wederftaen: daerom worden ook de Perfen daertoe menigvijldigmaelen door hunnen Wet- gec- _. Mem de l'Aeade.uie^om. 'lf $t 2t feqq. Deze oprtanding wordt befchreeven Dal* V,9! & 413. van den Houn-Dehesch, reeds a ngeSld S'zi"1 Ê eenige fcheuen. „ De aderen zullen op nieuw aen de l f m haemcn wedergegeevcn worden , I ' c- „ aerde zullen dl Êeenen Cnen uitïet^t ffi „ van de boomen liet haeir; uit het n, , u . 1 ocd' * * *hepping der weezens • r^" here'n „ zullen a c de dooien nndim , 57* .laelen „ en vervolgens hunn? Scfc/i'Öe^'a „ dezelven eerst gegceven zijn geworden 1 ' n« „ziel zal de lichaemen erkennen , e n ze-en ' zie d™ „ mijnen Vader, zie daer miine ,vi„,i, töi> T •• 1 « zsl 26 ZOROASTER. onder het doorloopen der Wetten, zien, in welken hoogcn graed die kunst altijd geëerd is geworden: doch alvoorens is 't niet ondienflig alhier aantemerken, dat, ichoon men eenen. diepen eerbied voor de dieren met de welken men den grond bebouwt' by voorbeeld, voor den Os, afvordert, men' wel uitdrukkelijk verbood, van zich ten hunnen aenzien aen dien eerdienst overtegeeven welken de Indiaenen en derzelver Brama's hen toedienden (1). De Vrijheid van den Mcnsch (2). De algemeene opfranding der lichaemen (3). De Erf-  ..ZOROASTER. =7 Erfzonde (i> De onfterlïelijklieid der ziel O). Zijnde lecrltelzels van den Godsdienst van Zoroaster. Het Paradijs wordt volgens dezclven beloofd aen de rcchtvaerdigen (3 ). De Hel aen de boozen (4). „ Hij , die „ u niet zal acnklecvcn". (liet is Ormusd, die zal ieder het goede of het kwaede kennen, het welk bij zal gepleegd hebben, enz. enz. enz." pag. 412. & 413. CO En bij gevolg de Val van den eerden mensen. Bonn DeUesch §! 15. - pag. 377 & 378- Pxècis raifoniié &c. pag. 598. Iknri - Lord lprcekt van een foort van doop bij de Eaniaenen chap. 9. pag. 89 & 00. en bij de 6dde Perflaehën,'chap. 8. pag. 198 & 190. Hyae en Taver■n-r melden ook daer van; de eerstgem. chap. 34- pag; 414. de tweede liv. 4- chap. 8. pag. 98. du tom. 2. Zn ieesen, dat, enige dagen na de Geboorte van het Kind, men h tzelve wascht in water, waer in men eenige bloemen heeft doen kooken. De Priester Hort te gelijkertijd eenige gebeeden uit. Zo liet Kind derft zonder gewasfen te ziin geweest, zo laet dit niet na, dat bet zelve 111 het Paradijs worde opgenomen; doch de Ouders hebben rekenfchap te doen van hunne nalaetigheid, om dat zij daer door de genaden verminderd hebben, welke het Kmd voor God zoude hebben gevonden. ( 3 Cardé 6. de 1'Iescht de Tascliter pag. 189. Cardes 13. & 19. de 1'Iescht de Mithra, pag. 214. «7_a «?• Het is waerfchijrilïjt, dat de leer van de onderfielij;cheid der ziel bij de Perfiaenen voor Zoroaster bekend is geweest Ten minden doet Xendphon, in de Cyropedra, dezelve'do Cyrus betuigen, in een gelbrek , het welk hu dien Vorst op het oogenblik van zijnen dood in den mond geeft. ( 3 5 Vendidad, Farg. 19. pag. 418. tom. 2. van den Zend-Jvesta, & ibid. — tom. 1. part. 2. notices pag. 20. Prideaux toni. 2. liv. 4. p«g. 4°- Tawrmcr, tom. 2. liv. 4. chap. 8. pag. 97. Het was zelfs een zeer alom be* kend e» Godsdieudig gevoelen, dat Zoroaster, geduurenue zijn leven, twee Cyprcsfcn geplant hadde, wier wortelen bij uit het Paradijs hadde mede gebragt. Hyde, chap. 24. pag. 332. Mem. del'Academie, tom. 27. pag. 728. dl Prideaux difto loco. Vendidad, diclo loco &Farg. 5. pag. 309. Ueschné, ba 19. pas- 140. e Leer- telzels van den Godsdienstvar, Zoroaster.  Straf fcn der hel doe Zoroaste aen ^e koatfigd i i 2 28 ZOROASTER. die tegens zijnen Propheet (preekt) „ vraag „ met, wat van hem worden zal, de ftraf „ wagt hem op het eind zijns levens CO". Deze woorden geeven duidelijk een ander leven, en pijnigingen voor den fchuldigen 'te kennen. Doch die pijnigingen, moeten r dezen eeuwig zijn? ik denk te kunnen zien - van neen in dit ander leerftelzel , „ De _ „ Zielen van alle menfehen zullen in de hel. „blijven geduurende eenen tijd, ge-evenre„ digd aen de misdaeden, welken zij zul3, len bedreeven hebben. (2)". Ik beken, dat ik die volftrekte uitbreiding, alle de menfehen, in het eerst niet zonder imart geleezen hebbe. Allen! Hoe! zeide ik bij mij zeiven, zoude de wetgeever gedachthebben, dat 'er geen dén mensch is, die de ftraffen na zijnen dood kan ontgaeh? Hoe veel te aengenaemer is 't niet, zich te kunnen overtuigd houden, dat het Op. per-weezen, in plaetfe van zelfs de gering, He ftraf voor den deugdzaerhen mensch te bewaeren, hem niet dan een ecuwig geluk toezegt! Doch C 1 ) Vic de Zuroastrc, par M. /inquctil, pag. 44. 0 de zonden te groot in getal 7ij„, zj hii ƒ,1 l i *  ZOROASTER. Doch ik had een onbillijk oordcel over Zoroaster geveld. De Zielen, welken, volgens hem, uit den hemel gedacld, en voor de lichaemen gefchapen zijn geworden, vereenigen zich met dezelven, zo dra dezen in het lichaem der Moeder gevormd zijn geworden, en leiden dezelven zo lange, als dezen in het leven worden bewaerd ; zij ontfnappen aen den dood, om nacr het verblijf der Godheid heen te vlieden. De Boun - Dehesch (i) zegt ons dit uitdrukkelijk. Het is ccvenwel waerfchijnlijk, dat men aldaer niet, dan van de zielen der rechtvaerdigen heeft willen fprecken: de boeken der Zends zeggen meer dan eens, dat de hel gefchikt is voor die der boezen. Men leest aldaer (ij zelfs, dat Ormusd dc poorten der helle geduutende vijf dagen in elk jaer zal openen, en dat de zielen der. ongelukkigen , welken dezelve bewoonen , ontrukt aen hunne pijnigingen , derzclvcf aaestbeftaéndén zullen wederzien, cn verlost worden, zo zij door haer berouw, haere boetdoeningen, haere gebeden, haere verdien- CO Pag- 877 & 3C4.  30 Z 0 R O A S T E II Eerbied Voor het vuur. eene weldoende hoofd - ftofle, welke aengezien wordt als het waer afbeeldsel van het Opperweezen? Nimmer wierd de eerbied verder gedrceven. Het oorfpronglijk vuur vertoont zich, volgens Zororaster, in verfchillende weezens „ 0p verfchillende manieren, ■ m welken genaemd worden Zoonen van Or„ musd, of om dat in dezelven eene veel „ naeuwcre betrekking tusfchen Ormusd en „ bet vuur is , dan tusfchen de andere „ fchepzclen en hem, van wien zij het be„ ftaen ontvangen hebben", zegt de Heer Anquetil (i). „ 0f om dat dk hoofdftoffi,f „ even als Ormusd het meest algemeen bc„ gin der bewceging en des levens is". Het is door hetzelve, dat alles adem haelt; de aerde is aen hetzelve haere vruchtbaerheid verfchuldigd; het dier deszelfs beftaen; de boom zijne voortbrenging. Niet alleen bezielt het. zelve de weezens. maer ^ ^ ^ betrekkingen, en deszelfs werking is bijgevolg niet minder oud, dan de waereld Dit oorfpronglijk vuur, zo gelijk aan de Godheid, en altijd als zij werkzaem, wierd Ci 3 Précis raifonné &c. pag. 59s. dienften of die haerer naestbeftaenden, recht op die gunst verkreegen hebben. De ftraf, in die plaetfe van pijnigingen opgelegd, is niet die van het vuur. Hoe zoude men ook kunnen verflonden worden door  ZOROASTER. 31 afgebeeld door een zictotbaer en flroffeliflc vuur, het welk onderhouden wierd op Autaeren, volgens het bevel van Zoroaster opgericht. Het was voor dezelven, dat zijne leerlingen bijna alle hunne gebeden uitftorleden, en de Priesters wierpen vijfmaelen dacgs hout en reukwerken daer in (i). Hetzelve door verzuim te laeten uitgaen, zoude cene ftrafbacre misdacd geweest zijn (2) het was niet minder ongeoorloofd hetzelve met water uitteblvsfen. Het water ook geëerd wordende, en het vuur daarmede te overftroomen, zoude dit eenen ftrijd berokkend zijn tusfchen twee geheiligde hoofdltof- fen ( O Ibid. & tom. 1. van Zend-Avesta pag. 235 & ?3& Men geeft aldaer het gebed aen het vuur, en zommigen der waer te ncemene piechtigheeden op. Men is Itratfchuldig, zo men aldaer groen bout plaetst, of hout, en reukwerken, welken men niet driemaelen naeuwkeung onderzocht beeft, enz. enz. Men moet dat vuur zelfs me. anders dan met hout zonder bast , en van het zuiverst ibort, onderhouden. Jeschts-Sades §. 18. pag. 43 & 44. Strabon liv. 15. P*g- «97- llv- 4- tom. 2. pag, 46 ffyde, chap. £8. pag 351. & chap. 29. pag. 355- (2) Prideaux tom. 2. liv. 4. P*g- 45- Ifyde chap.■ 1. Ö& 9. jeschts-S6dès §. i«. pag. & ftetzelfde had ooi, Gif de looden plaets. Men koude zonder te misdoen be «heiligd vuur niet laaien uitgaen en men wHdW ieesfelen geflaegen zo men dat van het Autaer uitdoofde of eene köol van de groote houtmijt nam; doch het w* «eoorloofd dat van eenen kandelaer of van een w crook vat uit te dooven, om dat geen van beiden eeuwig moes ten branden. Het is bekend dat de Grieken ook een ge be ligd vuur hadden het welk altijd in den tempel val C res en Pro/erpma brandde , en dat het verboden was hetzelve uit te dooven Hyde herinnert dit pag. 19. vot Tws P ufanias. De Perfiaenfchc Priesters waekten nau tn dag, uit vreeasft, dat km vuar «logte uitgaen. Pnüeax di&o loco. Verfchillende wijzen , op welken men te kort deed aen den eerbied, aen die  hbofdftoffeverfchui dfgd. i i i l l 6 y d ■ d d 32 ïoRfiAiiti. feu CO- In gevalle zelfs van het ontftaen .van brand, brengen de Perfiaenen geene hulp daer tegens aen , dan door denzelven te dooven met aerde, ftceuen, of pannen, metwelken men de brandende plaets overdekt (2). Gebruikt men water daer toe, dan wordt die heiligfchenrus met den dood geftraft, en even of foortgelijke ftraf nog niet voldoende was, zo gelooft men, dat de heffigfehender na de algemeene opltanding der Weezens nog aen lichaemelijke pijnigingen zal overgeleevefd worden (3). Het is nog eene andere doodwaerdige heiligfchennis, wanneer men het vuur met zijnen mond aenblaest; en wel, om dat het binnenst des lichaems onrein zijnde, de adem, welke daer uit voortkomt, die hoofdrollen befmet (4). In 't algemeen alles, wat uit het CO Hyde diéto loco. Jeschts-Sadés §. IS. pag. 43. {aïffyde ibidem. Ufages Civils & religieux des Perfes >arü/. Anquetü. tom. 2. du Zend-Avesta pag. 567. .(.3) Hyde ibidem. Mem. de 1'Acad. tom. vj. na" -n hep van komt, dat de Indifcbe Perfiaenen nimmer een loeijend Ijzer 111 liet water doopen - om dat 'er vuur aen iet zelve is. CO Zie den Heer Anqüitil Précis raifonné &c. pa-r 97. Eenige- bladzijden hooger en in zijne expofition des fases civils & religieux des Pcrlcs merkt hij aen. dat zij ;t licht uitdooven door met de hand, of met eenen Waei r, Wind te maeken en dat zo dit eene Kaets is, zii ;n brandenden pit drie of vier lijnen onder het Lemmet mijden, denzelven naer hunne haertfteede brengen en sU is digt bij het vuur laeten verteeren. pag. 567. ne lieer nquettl heeft even eens aengemerkt dat uit hoofde van :zelfde bijgeloovigheid, de Priesters het heilig vuur niet duif.  ZOROASTER. 33 het üchasm vloeit, bewerkt die befmetting. Ook verbiedt men even zeer iets daer van in het water te werpen ; en „ van daer", zegt de Heer Anquetil (i) „ de verplichting , om Ormusd te danken , wanneer ,, de kwaede geesten, welken het binnenst des lichaems bezetten, door het vuur , , het welk den mensch bezielt, uit hun „ gebied verjaegd zijn; eene zegenprael, „ van welke het niezen een blijk is". Men zondigt ook tegens den eerbeid voorhet vuur, zo men deszelfs fchijnzel vermindert door het zelve in de zon te zetten (2). Zo durfden naderen, zonder hunnen mond met eene lap linnen bedekt te hebben, uit vreeze, dat onder het ademhaelen. hun adem bet vuur zoude befmetten ; voorzorgen , welken zij, volgens Prideaux pag. 46. neemen, niet alleen wanneer zij het vuur omroeren, maer zelfs ook, wanneer zij hetzelve naderen, om dagelijks daer voor hunnen uiterlijken Kerk - dienst te leezen. Zie ook Strabon , liv. 15- PaS- 697' (1 > Precis raifonné &c. pag. 598- Sadder port. 7. pag. 453. Herodolus maekt van dat verbod gewag. liv. I. p. 65» ral UfaTCS civils &c. pag. 567. Sadder port. 76. pag. «06 Van gelijke, zo men in hetzelve fpoog, zo men vuiligheid daer in wierp, enz. enz. Hyde chap. 1. pag. 19. Tavernier vcrhaelt, fpreekende van de Gauren , dat, de Chan van Kerman begeerd hebbende hunne Tempels, eu het geheiligd vuur te zien, zij zijne verlangens met durlden wederftaan. Die Chan, wie waerfdhfjnlnk iets buitengewoons venvagtende was, niets anders, dan een gewoon vuur en even zo als hetzelve overal wordt aengettofien, gezien hebbende, fpoog met even zo veel verachting , alt woede, daer op. Op die heüigfchenms verdween die hemelfche hoofdltoffc; niet, dat dezelve wierd uitgedoofd, maer onder de gedaente, van eene witte duif -vloog de zelve wei, en kwam niet te rug, dan na dat het Volk, en de Priesters die groote gunst door aelmoesfen en een groot aental van gebeden verdiend hadden, tom. 2. de fes Voyages liv. 4. chap. 8. pag. 102 & 103. c  Eerbiedvoor de andere hooffloffen. 34 ZOROASTER. Zo men de lijken, welken voornaemenlijk onrein zijn, daer bij verbrandt, of Hechts daer van niet verwijdert (i) en als dan is hy zelve in het geval, van gereinigd te moeten worden (2). Dit alles belette niet, dat men, naer het voorbeeld der Jooden , toedond, om het brand - offer in het geheiligd vuur te werpen: want het was bij-die beide Volkeren een aengenomen grondregel, dat die hoofdftoffe niet befmet wierd door Offerhanden, even als door ongewijde voorwerpen; eene gewoonte, welke tot de Romeinen overgintoen in den Tempel van Festa geheele Kalveren wierden verbrand. De Koningen van Perfien, en hunne rijkfte onderdaeneu, ftookr ten zomtijds het vuur aen met Paerlen met welriekende Oliën, of Specerijen; en dit is het geen men genoemd heeft EpuU ignis, (gastmaelen van het vuur) (3). De andere hoofdftoffen zijn in den Godsdienst van Zoroaster niet minder ge-eerd geworden. Daer zijne Leerlingen in dezelvm de kern van het Zaed der Weezens befpeu- ren, Ci) Précis raifonnd &c. pag. 597. en ton,. 2. p. 597. ea TayenUr diXtco p. Vofg f£  ZOROASTER,. 35 ven, zo poogen zij dezelven zuiver te houden. Bij voorbeeld, om de lucht niet met Hechte dampen te vervullen, begraeven zij nooit hunne dooden, maer laeten dezelven door de Vogels en wilde beesten verflinden (i). Ten einde het water nog onklaer, nog moriig zij, dooden zij uit God-* vrlichtigheid die dieren, de welken hetzelve, volgens hun gevoelen, ontreinigen, als de Schildpadden en de Kikvorfchcn (a). Om de aerdc in de meestmogerijke zuiverheid te houden, zo bebouwen zij die, in welke een lijk gelegen heeft, niet, dan na verloop van vijftig jaeren (3). Doch het is voornaemenlijk het Vuur, waerop zij hunne aendacht vestigen; eene aendacht, zegt Hyde ( 4 ) welke de Grieken, verkeerdelijk aenbidding ftoemen. Ter betooging hiervan haelt hij oude texten aen, welken hij meent te weder- leg- (O Hyde chap. 6. pag. 135- Voyages de Pietro della Valle, tom. 3. pag. 30. Voyag. de Tarernier tom. 2. pag. IOI. & 102' C 2 ) Pietro della Valle pag. 29. & 30. Tavirnier pag. 101. Zegt, dat 'er één dag in het jaer is. waerop de Vrouwen van vcrfchillenden, Stecden of Dorpen zich bij een verzamelen,om alle de Kikvorfchen, welken zij elders kunnen acntreffen te gaen dooden. Zie ook Hyde chap. 33. pag. 412. & port. 42. du Sadder. pag. 478. Vendidad- Sade', fargard 7. pag. 324- Zo het lijk, in plaetze van in de aerde gedolven te zijn, boven op dezelve gelegd is geworden, zo dat de zon hetzelve ziet, dan zal één jaer volllaen. (4) Chap. 6. pag. 136. C 2  30 ZOROASTER. Van de Magie, wat dezelveeertijds was. Dezelvedeed Zoroasterbij de Grieken bekend worden. leggen , met altijd voortegeeven , dat het thans niet hetzelfde is, of met uitteroepen, Bone Deus 1 quanta fuut hcec mendacia (goede Hemel hoe grooot zijn deze logens!) Voor 't overige de eerdienst aen het Vuur, en alle de anderen , waeren ondetgefchikt aen dien van het weldoend beginzel. Alles begon en eindigde met den lof van Ormusd (i). Het zoude bezwaerlijk zijn, om het verilag der Leerftelzels van Zoroaster te eindigen, zonder van de Magie te fpreeken. Dit woord, het welk ons een wonderlijk en befpottclijk denkbeeld oplecvert , drukte oudtijds niets anders uit, dan de kennis der Priesters, dier gcenen, die, uit hoofde van hunnen ftact, waeren toegewijd aen de kennis, en den dienst der Godheid. Dit getuigen Plato , Jpulejus, Porphyrias, Hefychius , en een groot aental van andere fchrijvers (2). Zoroaster was, volgens Plinius (3) een groot deel van den eerbied, welken de Grieken hem betoonden, aen die kunst, over- gc- (O Précis raifonné du Système &c. pag. 597. Ca} Philon toni. 2. iftc Alcibiadc pag. 122. Apulëe ap#Jog. 1. tom. 2. pag. 107. Porphyre liv. 4. de 1'abftincnce fol. 92.-Hefychius au mot Mages. Hyde chap. 51. pag. 379. & 380. - • Magus eft, qui fidcra novit, Qui fciat herbarum vires cultumque Deorum. C3 ) Tom. 5. liv. 30. chap. 1. §. 2. pag. 538,  ZOROASTER. 37 gebragt aen dat Volk door Ofianes, zijnen opvolger, die Xerxes in zijne Oorlogs-onderneemingen vergezeld hadde, verfchuldigd; en het was niet alleen met greetigheid, maer zelfs met de grootfte vervoering, dat zij de Magie zich toefchreeven: „ Maxime ad ,, rabicm, non aviditatem modo, fcientia: „ ejus Gnccorum populos egit Oflancs". Niet minder zeker, nog loflijk is de eer-^ bied, welken men den Magi onder de Perfiaenen toedroeg, en hunnen llaetkundigen invloed. Zij waeren de Geleerden, de Priesters en de Wijsgeercn der Natie te gelijk. De Vorst raedpleegde met hen in gewichtige ge« legcnheeden ; de opvoeding van den erfgenaem des Throons was aen hen toevertrouwd. Zo dra de Prins de Kindsheid te boven was, onderweezen hem vier Wijzen, beroemd door hunne gcmaetigdheid, en rechtvacrdigheid, in de Magie; en hij konde geen Koning worden zonder zich onder hen in den dienst, aen de Godheid verfchuldigd, en in de kunst van het Rijk te beftuuren, geocffend te hebben (i). Men f_ i 5 Platon. diclo loco. Apnlée, Apologie ifte pag. 108 Cicero de divinatione lib. I. toni. 3. pag. 31°. Stanley Hi ftoire de In pbilofophie chap. 4- pag. 1162. Chardm Voya ge en Perfe tom. 9. pas. De Magi waeren in Pciiicn be geen de Chaldeërs in Babyion en Asfyrien, de Gymnofo pbisten in de Indien, en de Druiden onder de Oude Fran fehen geweest zijn. Diogenes Laërtws in proannio. pag. 1 Ckardin iliéto loco. — Stanley dicto loco. pag. 1161. C 3 Eerlied , loor de Magi ingeboezemd,,enhun invloed. t  Misbruik , het welk nier van dcMagie inaekte. I \ 4 I ( l \ ( | C <3 8 S! Sf 5! 5! 9; pa 3y ZOROASTER. Men heeft zedert lange gezegd, dat 'er niets is, waer van de mensch geen misbruik maekt. De Magie onderging dat lot. Na de Godsdienftige kennis beteekend te hebben, drukte zij het misbruik uit, het welk men van haer maekte. In plaetze van het Opperweezen, ten minften de goede geleijgeesten, aenteroepcn, riep men de boozen ten. Dit is 't, het geen men noemde de Goetifche Magie. Er is reden om te denjen, dat zij voor Zoroaster reeds in zwang vas, en dat die wijze de hervormer van lezelve was. Hij befcliouwt bijna alle die ;eenen, die zich aen Ahriman, of aen de 5-eesten, die van dat beginzel van den twee!en rang zijn geteeld geworden, overgeeven, Is de (lachtolTers van haer zijnde; en men 'indt, in zijne boeken, gebeden, ten einde [ie geenen te verwijderen, die zich daer en overgeeven, aenbidders der Dews , of ier booze geesten, worden (i). De Vendiad-Sadé (preekt ongetwijfi'eld van die Maie zeggende, „ Het is eene zeer Hechte kunst, door Ahriman voortgebragt wanneer men den Tovenaer ziet, dan fchijnt die kunst iets groots te wcezen; doch wanneer zij zich met de grootfte macht vertoont, dan komt zij niet dan „ uit {i ) Jeschts - Safe IL i0. pag. g5. §. öo. pag> 8l< g. 154. & 155. §, «2. pag. 157. 8 '  ZOROASTER. 39 „ uit het boos heginzel, uit het Opper„ hoofd der rampen, voort. Zij is verre „ af van het groote, van hem, die het „ goede bewerkt" (i). Doch men moet die Magie, welke, gelijk ik kom te melden, in het vervolg te veel de overhand kreeg, ondcfcheiden van die, welke men aen Zoroaster kan toekennen, door aen dezelve gedeeltelijk de hedendaegfche benaeming toetepasfen, en welke, volgens de aenmerking van den Heer Anquetil (2) niet opleeveit, het geen de eigenfcbappen der Godheid kwetst, of het fchepzel verneedert. TWEE- (1) Vendidad - Sadé. fargard l. pag. 268. C 2 ) Vie de Zoroastre, pag. 65. Hyde heeft verfcheidene Secten onder de Wijzen onderfcheiden. Hij heeft van de«elven een verflag gegceven, en hunne gronden ontzwagteld, chap. 22. pag. 297. & feqq. Zie Les Mèm. de 1'Acad. tom. 31. pag. 94. & feqq. C 4  4° ZOROASTER. TWEEDE AFDEELING. GODSDIENSTIGE WETTEN VAN ZOROASTER. Bevel om de wet te leezen, en deze! ve van buiten te legren. In de Openbaeringen van Ormusd ter gunfte van Zoroaster, laet die God niet na, om te verzeekeren, dat van alle de fterveiingen zijn afgezant de deugdzaemfie is, en dat hij in het gantsch Heel-al geen waerdiger gevonden heeft, om zijne Wet te verkondigen, en dezelve openbaer te maeken (i). Hij vermaent dan, om de Geboden derzelve met oplettendheid te leezen. Hij vergenoegt zich niet met aenmaening, maer verklaert alle die geenen fchuldig, die eenen zo heiligen plicht verwaerloozen. Ja het is zelfs nog niet genoeg dezelven te leezen, men moet zich in die geboden ook oeffe- nen, CO yie de Zoroastri pag. 43. & 44. Zoroaster wordt door zijne Navolgers niet alleen befchouwd, als de wiiste Propheet, en die altijd waerheid fpreekt, maer daerenbo. ven, als de ecniglte, die ooit beftaen heeft. Hyde. chap, 24- pag. 330. & 331.  ZOROASTER. 41 hen, en dezelven in zijn geheugen prenten (i). Men begon de Perfiaenen in de wet te onderwijzen, wanneer zij vijftien jaeren bereikt hadden (2). Als dan ontvangt dei jonge leerling van Zoroaster de geestelijke inlijving. Van dat oogenblik af aen wordt hij gehouden voor Behdra of navolger deivoortreffelijke wet , en wordt lid van het geestelijk lichaem der Natie (3). Zo men dit thans nos zo noemen kan. Verfcheide- Hé jaeren te vooren, even na zijne ecrlte Kindsheid, ontvangt hij een uitwendig teken van den dienst, aen welken hij zal gewijd worden. Dit beftaet in eenen Gordel, genaemd Kosti. De dag, op den welken men hem aengenomen heeft, wordt in het vervolg als een feest dag gevierd. Zoroaster oordeelde, dat de geboorte voor de Wet niet minder zodacnige vierinf verdiende, dan het begin van zijn eigen leven, of van dat zijner m Teschts-Sadés. §. 18. pag. 47- Aen eenen anderen tam worden voordeelige beloften gedaen aen die geenen» die de wet wilden omhelzen. Hunne kudden zullen talrijk Sin, hunne wetifchen zullen vervuld worden, en bet ongeluk zal zich van hen verwijderen. Izesehné. ha 13. P-126. f„1 Te weeten wanneer zij veertien _ jaeren en drie maenden bereikt hadden. Men telt daer bij de negen maen- Z, W<*e" liet !dlld ta hel' liChaem ^ ff nn,-, 1 doorgebragt, Ufages civils. &c. pag. 552- Sadder port. 50. pag. 580. (3) Ufages civils. &c. pag. 553- & 554- Hyde chap, £8.'pag. 358. en chap. 34. pag. AH' C 5 Hoe oud ontving men het eken der Wet, en begon men in dezelve onderweezente wor». den?  Ve*- fcheide nc voo gefchre vene feesten op verfchiilende tijdperken. i i j I 1 42 /. O K O A S T E R. ner Kinderen, welker jaerdag akijd door feesten en vreugde-zangen gevierd wierd (i> Het begin des jaers fpoorde ook altijd zij- i.ne navolgers tot vrolijklieeden aen , e-namenlijk openbaere vrolijklieeden. Zij ver! onderftellen, dat op dat tijdperk de Waereld gefchapen, en de Wet van hunnen Propheet aengenomen is, en dat de opftanding plaets zal hebben (>). Zij hebben nog de Gahanhars, ter gedachtenisfe aen die verfchillende tijden, waerop de Weezens, die het Geheel-al uitmaeken, voortgebragt zijn; en die Oude Feesten, door Djemfchid ingeftcld, zijn de plechtigften (3). De Meherdjam , welke in het begin der Herfst plaets heeft, was ter cere van Mithra in, gefteld (4). Die, gelijk de boeken Zends melden, de Vijanden van den mensch beftrijdt, en hen overwint, die de weilanden bevei- ,iI^Un,SCS Civils &c- pRS- 552. &5?6. Hèrodote liv. j. Ca) m&t) civils &c. pag. 574. Dit feest, genaemd tfr"^LNTiS' kwHn,dus * hegin der Lente voor •tècis raifonné &c. pag. 603. Zie Hyde chap. 19. pag. 2m !3». 239. & 240. y 5 C3) Précis raifonné &c. pag. 603. & Ufages civils &c '»g. 505- men leest in hetzelfde boekdeel, Teschts-Sadés • r2°-.„Pa?; 56. & feqq. — en §, 28. pag.81. & feqq. encniilendc gebeden, welken men geduurende de Gahanars opzeide. (4) Ufagefe Civils &c. pag. 574. & 575. Athénée Déipotoph. hv. 10. pag. 434. Hyde chap. ip. pag. 244. L eqq. dez-elve duurde zes dagea.  ZOK.OASTER. 43 .beveiligt, de landlieden bcfchermt, en de meest onbebouwde landen vruchtbaer maekt(i). En de tien laattte dagen des jaers worden doorgebragt in gebeden, en plechtigheeden , betrekkelijk aen het geloof, waer in men leeft, dat, namenlijk, als dan de zielen der Gelukzaligen, zelfs die der verdoemelingen den Aerdbodem naderen, en aldaer hunne vrienden en bloedverwanten komen bezoeken (2). Zodaenigen zijn de voornaemfte feesten, door de Wet opgegeeven. Er zijn nog een groot aental anderen, en ik zal het vcrflag, hetwelk de Heer Hyde van dezelven gegceven heeft (3) niet herhaelen. Ik heb niet dan van dat foort van Saturnus-feesten nog te fprcckcn, hetwelk men Saccea noemt, en yelks befchrijving ik gevonden hebbe in Dio Chryfojfomus , die dezelve door . Diogenes aen Alexander laet geeven (4). Men Ct') Zie Ieschts de Mithra in de Ieschts-Sadés. p. 204. & feqq. f2 ) Ik heb reeds van dat geloof gemeld in het articiU der Leerftelzels, van Zoroaster, en aldaer aengehaeld de «. 6=,. der Ieschts-Sades pag. 130. 131- & feqq Zie WK. tom. 2. der Zend-Avesla pag. 256. & 575- Gcduurende die zes dagen ging men niet buiten zijn huis, her welk te vooren zorgvuldigd gereinigd was en de vijf lactltc dagen wierden in gebeden en iu het houden van feesten uOOTge» bragt. ibid. pag. 575. (3) Chap. 19. & 20. pag. 235. & feqq. (4) Orat. 4. page 69. & 70. Athenév.s fpreekt van dat feest D.ipnofo. liv. '4- pag. 039. volgens Berofi, hiftoirede Babyfone. liv. 1. & Ctejias, bilt. des perfes liv. 2. de Heer Anqueül uiaelst m uavolging yau hen daer van meiding Van dat 'eest, het «reik nen Saceus noemde.  Wreed heïd de wet.wel ftedit be val. ding tom. a. du Zend-/Insta page. 570. & ego. Dat Act demie-Lid bewijst zelfs duidelijk dat dat feest door Zoroaster- niet is mgefteld geworden . dat hetzelve van veel vroeger tijd was, en oorlprongelijk van Babyion. CO Men geeft voor, dat geduurende dat zelfde verloop van tijd de meesters 11, alle de huizen genoodzaekt waeren hunne bediendens te gehoorzacmen en dat één van dezen met het grootst gezag aldaer het bevel voerde. Ufages ei- fbé \£?'JSt •^0,„Dezc." meren de e'gentliike Samrnusreesten, welken de Romeinen in htt, vervolg vierden. 44 ZOROASTER. Men haelde eenen rnisdaedigen, die dea dood verdiend hadde, uit zijne gevangenis; men kleede hem in het Vorstelijk gewaed, en plaetlte hem op deszelfs Throon. In deezen llaet, welke vijf dagen duurde, wierden alle zijne begeertens opgevolgd, alle zijne wenfehen voldaen, en allerleije vermaeken hem toegeftaen. Men liet zelfs de bijwijven van den Vorst aen zijne beveelen ;over. Die tijd ge-cindigd zijnde, ontnam men hem zijne cieradien, en naeuwlijks was ■ hij van de eer-teekenen der Koninglijke waerdigheid beroofd, of zijn lichaem wierd door gcesfelflagen van een gereeten, en hij aen eene galg gehangen, aen welke hij zijn leven in fchande eindigde (1). Niet zonder eene fmartclijke aendoening doe ik een verhael van die wrecde fpotternij der wet tegens eenen ongelukkigen, wiens euveldaeden hem het llachtolFer van de zelve maekten; en in dit medelijdend gevoel dcelen ongctwijfFeld ook mijne leezers. Ten  ZOROASTER. 45 Ten einde dezen indruk te maetigen, ja, zo mogelijk, geheel uittewisfchen, zo laetj ons een der aandoenlijklte bcveelen aenhae- ( ien, het welk een Wetgeever, en menfchen- J vriend gecvcn kan. Zoroaster beveelt (0< dat op -alle de Godsdienftige gastmaelen, en« dezen waeren talrijk, de rijken fpijzen en geld moeten zenden aen de armen, ten einde dezen het feest, hetwelk de tijd weder opleevcrt, waerdiglijk zouden kunnen vieren. Op deze wijze declcn alle de burgers gelijkelijk in die Godvruchtige vrolijklieeden. De onreinen alleen zijn van dezelven uitgefloten, zo lange zij niet gereinigd zijn geworden. Die onreinheid bekomt men op twee manieren, of door het acnraeken van een onrein fchepzel, of van één , die een ander onrein fchepzel aengeraekt heeft. De cerfte wijze van onreinheid wordt genaemd iamrid, 'de laatfte pitrid (>). Het is aenmerkenswaeiVig, dat men zich minder onrein maekt, naer maete van den hoogeren rang (f/j ufages civils &c. pag. 576. & Jeschts-Sadés §. 23. pag. 8''. 87. & feqq. fO Vendidad - Sadé fargard 5. pa.". 303. Zonitijds be fewam men de onreinheid door de Natuur zelve. De Me feTwaeren in dat geval, Wanneer zij haere «DM^OondO hadden Zij onthielden zich alsdan verre van het Vuur Sm het Water van reine lieden, en m eene eenzaem XètsT Vendid. firg. .6. pag. 308. & t tien. .Suite du 11 ba de I'izechné. pag. 121" De* .adder drukt zich klaerder ten voordeele der Priellers, uit ' k Z% tómas dato, tu qui Paradiio frui cupis aternum. „ Aam li Deiair de te non iuent contentus, ad paradifum ani-  ZOROASTER. 49 daer in het klaerfte is, is, dat een diepe eerbied voor alle de Priefters aenbevolen wordt, en dat men hun met eene vernietiging bedreigt, wiens hart dien eerbied zoude durven vergeeten of ontkennen (i ). Hun recht tot dit gevoelen groeide aen door de vereeniging van het Overheids Ambt met het Priesterfchap. Alle de vcrfchillèn hadden geene andere Rechters, dan de bedienaers van den Godsdienst (2). En dit nieuw gezach gaf hun een Burgerlijk overwigt, het welk geenszins voor dat van het Geestelijke behoefde te wijken. Aen de beoeffening van het GeefMijk- en Overheids -beftuur, konden zij die des Oorlogs voegen, doch de Wet verbood hen, Ambachtslieden of Landbouwers te zijn ( 3 ). Het is mij onbekend, waerom de Landbouw alhier uitgefloten wordt, daer dezelve integendeel op ieder oogenblik in de gewijde Boeken der Perfiaenen ., anima tua viam non inveniet nee anima tua a D.iabolis „ iiberabitur. Decimas autem danilo, anima tua , fine mo„ ra , in paraditb erit. ,, dat is: Geef gii, die eeuwiglijk genot van bet Paradijs wilt hebben , de thiende aen de Destours: want zo de Deslour niet vergenoegd over u zal zijn zal uwe ziel den weg naer bet Paradijs niet vinden, noch uwe ziel van de Duivelen verlost worden. Maer dooide thienden te geeven zal uwe ziel zonder uitftel in het Paradijs zijn. Port. 8. pag. 453. (O Izefcknéha 10. pag 115. (2) Hyde chap. 30. pag. 37:. (3) Ufages CMü &c. pag. D Het OverheidsAmbt aen het 1'rtefterfchapverbon- . den. Verbod aen de Priefters , om noch Ambachtsliedennoch Landbouwerste zijn.  Lichaemlijke gebreken, welken van hetPricfterfchapdeedcn uitfluiten. Beproeving der geenen, die zich daer toe opleggen. Reinheid , van de Priefters gevorderd. i Van 1 hunne verfchil-,. CO Ufages Civils &c. pag. 540. & 545. C 2 ~) Uyde chap. 28. pag. 357. C3 ) Ibidem pag. 355. 5° ZOROASTER. fiaenen met loftuitingen overlaeden wordt; doch ik zie met genoegen de voorzorgen, welken anders gebruikt worden, om de reinheid van den dienst des Autaers zeker te macken. Verminktheid, onmacht, en eenige andere lichaemlijke gebreken , maeken de onbekwaemheid daer toe uit ( 1); en zij , die zich tot die edele bediening opleggen, ondergaan vooraf opentlijke beproevingen en onderzoekingen, welken overtuigen kunnen van hunne weetenfehap en bekwaemheid (2). Het is onnodig hier bij te voegen, dat de grootfte reinheid van de Priesters gevorderd wordt. Het geen wij tot dus verre gezegd 'lebben, bewijst dit, en het is één der meest ierhaelde voorfchriftcn van den Zend-Avefta. ffijde (3) doet hen de vreeze van dezelve te verlezen zo verre trekken, dat zij, volgens hem, looit uit den Beker eencs vreemdelings drinken, selfs niet uit dien van eenen Perffaen, uit vreeze, dat die daed hen mogte doen deelen in lezonden, welken deze zoude hebben hinten bedrijven. Wat hunne inkomften betreft; behalven de ^hiende, waer van ik gemeld hebbe, hadden zij  ZOROASTER. Si zij vrijwillige fchattingen, welke de Burgers zich zelven zonrtijds oplagen, en boven al de Gefchenken der Vorften en Grooten van het Ryk C i). Zij hadden ook inkomftelijke rechten, door de Wet vastgefteld, wanneer zij bij voorbeeld door reiniging den Mensch met de Godheid verzoenden (2). Die rechten waeren zo onfchendbaer, dat, zo wanneer aen dezen niet voldaen wierd, de gereinigde weder onrein wierd, en niets wischte die onreinheid af, zo men niet, eerst na den dood des fehuldigen, aen de verplichting voldeed, welke men ■aen den reinigenden Mobed verfchuldigd was (3). Hunne Gebeden waeren ook niet zonder belooning , bij aldien dezelven gedaen waeren ter gunfte der leerlingen van zoroaster (4). En het geen bijzonder voorkomt, is, dat zij nooit, dan door gebeden, hunnen Genecsmcefter betaelden, wiens weldoende zorgen hen hunne gezondheid weder gefchonlten hadden (5). Hun kwam eindelijk een gedeelte der Offerhanden, en zelfs zomtijdshet Offer geheel toe, te weeten , wanneer men hen of klederen, of an- (O Precis raifonné1 &c. pag. fii3. (2) Ibidem pag. 613. (3) Vcndidad-Sadé farg. 9. pag. 361. &feqq. t4) Jefchts-Sadés §. 29. pag. 91. CO Vendidad-Sadé farg. 7. pag. 323. D % lende insoiijUen. Wierden ook hunne gebeden betaeld ? Hoe zij hunne fchuld aen Gencesmeeiïersbetaelden.  5* ZOROASTER. Van de Begraeffenisfen. andere voorwerpen, welken niet, dan tot hun gebruik konden dienen, aenbood ( i ). Het is waerfchijnlijk, dat de wet hen ook nog inkomftelijke rechten toeftpnd op de Lijkltaetfien en Begraeffenisfen, zo men den naem van begraeffenis kan geeven aen het gebruik, van de Lijken naer de Gebergtens, of naer plaetfen, welken van de Steeden en bewoonde flreeken verafgelegen waeren, te draegen. Ik zal mij niet ophouden met de manier, waerop die laetfte plichten volvoerd, en de plechtigheden, welken in die droevige oogenblikken in achtgenomen wierden, te befchrijven. Dit is nog eene der ftoffen, welke de Heer Anquetil zeer omftandig onder het oog heeft gebragt (i). En ik kan niet beter doen, dan ieder een uitte nodigen tot het leezen van het geen hij daer van zegt in zijn traité des Ufages Civils & religieux des Perfes. DERDE Cl) Ufages Civils &c. pag. 544. Ca) §. 11. pag. 581. & feqq.: Zie ook Henri-Lord. enap. 8. pag. 205. & feqq. Pietro della Falie toni. «.defts Voyages pag. 30. Voyrgcs de Tavernier toni. 2. pag. 101. & 103. Hyde chap. 34. pag. 414. & feqq. Chardv.i to*. 8. pag. 224. & 235.  ZOROASTER. 53 DERDE AFDEELING. VAN DE EURGERLIJKE WETTEN. H et Huwlijk is een der eerfte voorwerpen vau het Burger Wetboek bij alle Volkeren. De goede Wetgeevers hebben zeer wel gevoeld, dat hetzelve een der zeckerite grondvesten der Rijken is, vermits de bevolking daer van afhangt. Overtuigd van die gewigtige waerheid, beveelt Zoroafter hetzelve geduurig zijnen Leerlingen aen; hij doet zelfs beter, hij bekragtigt dat Gebod, door hetzelve met het zegel van den Godsdienst te beftempelen. Ook wordt het voor eene zwaere misdacd aen de zijde van eenen Vader, Broeder, of Voogd, gereekend, eenen Echtgenoot te weigeren aen eene Huwbaere Dochter, die zo eenen begeert ( i ). Zij zelve wordt fchuldig, zo zij achttien jaeren bereikt zonder gehuuwd te zijn; en bij aldien zij C «) Ufaget Civils &c. pag. 557. D 3 De Perfiaenen door Zoroaster tot het Huwelijkuitgenodigd.  Ondei trouw- Jaeren, bepacld om het huwüjk te voltrekken. De keuze een os Echtgenoots. C i ") Ibidem pag. 557. Ca) Ibidem pag. 556 & 557. Mcn leest aldaer een yeiflag van de pleclitigliceden der Ondertrouw en des Huw Iijks; doch vooral moet men het oog flaen pag. „=. & fenn du mém, tome (Zend-Ayfla tom 2.) op V gebeeden welken gefchrkt zijn tot die twee gewichtige daeden dei levens. Ileuri-Lord, in zijne verhandeling ever den Gods dienst der Btniaenen, welke die over den Godsdienst der Oude Perfiaenen voor af gaet, verhack verl'cheidenc Zinnebeeld; ge gebrmden, bij hun Huwelijken aéngenomeh, als bii voorbeeld het aenfteeken van een vuur, en hetzelve tusfchen de getrouwden te plaetzen, om aentetoonen den brand, welke ben moet yerecnigen; het te zamen binden van ben beiden met een klein zijdenkoortjen, om de bei! de unadels geknoopt, om te verbeelden de onverbreéSbaerhcld hunner verbintenis; het plactfen eene.- fiuijer tu, fchen hen heiden, om aenteduiden, dat zij elkanders naekt heid voor het Huwüjk niet behooren te aeten *en. enz enz. de plecht.gheeden ge-eindigd zijnde, ontbindt m)• De Wetgeever fchrijft niet alleenlijk voor, om eenen Echtgenoot aen de huwbaere Dochter te geeven, maer wil ook dat de,keuze, zo dikwijls toevallig gedaen wordende, het werk van rijp beraed en verltand zij. Ormusd nodigt Zoroaster zclven daer toe uit, „wan„ neer gij haer ten Huwelijk zult geeven" zegt  ZOROASTER. 55 zegt hij tegenshem ( i), „ dat dan eene ftren„ ge beoordeeling uwe keuze , welke eenen „ zo grooten invloed op haer geluk zal heb„ ben, voor af ga!" Het Maegfchap maekte die vereeniging niet bloedfchendig (2), hetzelve was in tegendeel eene reden, om dezelve te wettigen. De Wet nodigde daer toe bovenal die tusfchen Broeders of Zusters- Kinderen uit. De Perfiaenen geloofden, even als de Jooden, dat eene Weduw na den" dood haeres Echtgenoots zich aen den Broeder, dien hij mogt nalaeten, konde verbinden (3), alleenlijk beftond het onderfcheid hier in, dat zij zodanigen echt toelieten, daer de Jooden dien vorderden. De Heer Anquetil fpreekt van vijf foorten van Huwelijken, welken door de navolgers van Zoroaster kunnen gefloten worden. Het eerfle is dat der jonge Perfoone, die nog niet gehuuwd is geweest. Het twede van haer, wier oog- Vendidad-Sadé, Jzefchné 50. ha pag. 216. Zie Noot 801. CO Zend-Avefta tom. 2. pag. 32-» 55*5. & 6n. ffeitri-Lord ditto loco pag. 95- ge ft voor, dat ieder Burger "oet trouwen met Perfoonen , in hetzelfde beroep, dan hii sebooren, offclioon alle de hand-werklieden in t algemeen niet meer, dan eene orde uitmaekcn, zo ml hij , dat in dat geval eene dochter van bctzeltue Ambacht getrouwd worde. Dus, om mij van hetzelfde voorbeeld waer van hij zelve gebruik mackt, te bedienen, zo kan zich de Zooneenes bacrdfchcerdcrs met anders verbinden, dan aen de Dochter van eenen Baerdfcheerder. D 4 Huwijk met bloedverwanten. Vijf foortcn van Huwelijken.  Van hetHuw lijl:. aen gegaen buiten toeftemmingder Ou ders. 5<5 Z O R O A S T li R. Oogmerk is, door zich aen eenen Echtgenoot te verbinden, dat de eerde Zoon, die uit dat huwlijk zoude voortkomen , geacht zoude worden den Zoon van bieren Vader, of van haeren Broeder, die geenen hadden , te zijn. Het derde van de Vrouw, voor eene overeengekomene fomme gelds , gegceven aen eenen dooden Man na verloop van vijftien jaeren; want, zegt de uitmuntende Geleerde, op wiens fteunzel ik mij zo dikwijls een plicht maek om voort te treeden, „De Kinderen de trappen, wcl„ ken naer den Hemel geleiden, en hunne goe„ de daeden de verdiensten zijnde, welken „ hunne Ouders de brug van Tchinevad doen „ overgaen" (eene Brug, welke men veronderftelt, dat de Zielen noodzackeiijk moeten overtrekken, om naer het Hemelsch verblijf te klimmen:) „ Zo is 't een ongeluk, om in 99 den ongeKuwdèn flaet te ilerven , en men „ denkt dit te verhelpen door dat foort van „ Huwelijk". Het vierde is het geen wij een tweede huwelijk noemen. Het vijfde is dat eener wederfpannige Dochter, die, in plaetze van den Man acnteneemen , wien men haer aenbiedt, eenen naer haeren zin verkiest, wien zij buiten toeftemming haerer nacstbeltaendcu trouwt ( 1). Op dit foort van echtverbintenis moet men aenmerken, dat hetzelve eene wetti- Icfcl11 &inr* ^ PnSe 56°' & 5Ö'- Zie ook V  ZOROASTER. 57- ge onterving doét ondergac-n. Nog daereiiboven is hier in dit aenmerkenswaerdige, dat, zo uit dien echt kinderen worden voortgeteeld, men, wanneer dezen tot hun vijftiende jaer zijn gekomen, de twee Echtgenooten dwingt, om hun Huwlijk op nieuw te doen inzeegencn, ten einde de wettigheid der Kinderen te verzeekeren. Het is ten laetften, doch in het' algemeen, aentemerken, dat, zo men al fchuldig wordt met zonder toefremming der i Ouders te trouwen, dezen evenwel geen mis- | bruik kunnen rnaeken van hun gezach, om , eene Dochter te dwingen tot het aenneemen van eenen Echtgenoot, welken haer hart noch gckoozcn, noch daer voor erkend heeft ( i ). Tavernkr wendt voor, dat men vijf Vrouwen moge hebben (ct )• De Heer Anquetil is van een tcgenovergefteld gevoelen. Deze ftaet niet meer, dan ééne toe, en wil niet, dat men eene tweede kan hebben, als alleen in gevalle van Onvrnchtbacrheid; en nog vordert hij in dat geval de toeftemming der cerfte Vrouw (3). Wat de Vrouw betreft, deze vermag, volgens denzelfden fchrijver, geenen tweeden Man te neemen, zelfs niet, wanneer de eeiïte onmachtig is (.+ )• Ö* onmacht v/as (1) Ibidem& Jefckts-Sadér, pag. 96. & feqq. Cs) Voyugc de EefTe tom. 2. chap. 8. pag. 99. (3) Ufaget C'rüs &c. pag. 561. Hydt zegt hei zCSdt chap. 34. pag. 4U- g Kan nen zijieDocherdwin;en, om lezen of lien man e tron. ,ven ? Veelwijverij. Deonmachtigbeid  fchandi lijk. De bevolking aen bevolen, i r i ) mam. De fchrijver de 1'Hirtorie de la religion co Zend-Avcfta tom. i. pag. 282. & tom. 2> pag> 6n> c 4 ) Ha 39. tom. 1. pag, j82. 53 ZOROASTER. :- was evenwel bij de Perfiaenen fchandelijk; zijzagen dezelve aen als eene onteerende ftraf, door de Godheid opgelegd (i;. Wij hebben reeds gezien , dat dezelve eene uitfluiting van het Priesterfchap inhield. Zij vernietigt het inzicht van het Huwelijk en deszelfs nuttigheid door tot zelfs de zaedcn der bevolking te verfmooren, dier bevolking, van welke Zo. toaster zo wel het fiaetkundige voordeel gekend heeft, dat de Zend-Avefia vol is van geestelijke uitboezemingen ter gunfte van die geenen, die de fcliepzelen vermenigvuldigen, en vruchtbaerheid aen het huwlijk vérfchaffen \ en dat dezelve gebeden inlluit voor hen, die' nog niets voortgebragt, noch de banden en genietingen der Echtgenooten gekend hebben f» Ormusd! roept men in het bijzonder in den Vendidad-Sadé uit, „ Geef, dat de Menfchen „lang leeven, altijd Kinderen teelende, en , altijd een vermaekelijk genot hebbende (3)! vlen kan bij deze aengehaelde plaets nog voe;en, aen den eenen kant, het grondbeginzel der  ZOROASTER. 59 der Destours, die aen de Vrouwen het Huwelijk verbieden, zo dra zij niet meer in de jaeren zijn van telgen te kunnen verwekken (O- Aen den anderen kant, de wet, welke , in gevalle van onvruchtbaerheid der Echtgenooten , beveelt, dat zij door aenneeming zullen hebben te bekomen het geen de Natuur aen hen geweigerd heeft (2). En eindelijk liet geval, door Herodotus ( 3) bij gebragt, en door Strabo (4) herhaeld, dat de Koningen van Perfien ieder jaer gefchenken gaven aen die gecnen hunner Onderdaenen , die het hoogst getal van Kinderen hadden. Het was niet genoeg het Huwelijk aentemoedigen. Hoe meer die vereeniging geëerbiedigd was , zo meer behoorde men te vreezen , dat het vreedzaeme derzelver zoude ophouden. Alle de Oude Volkeren hebben zich ..verbeeld , dat 'er gevallen waeren, welken de eebtfeheiding geoorloofd maektcn. De boeken Zends bepaelen veelen derzelver; de opentlijke ongebondenheid der Vrouw, haere overgeeving aen de Magie , ongetwijfeld aen de Goëtifche Magie, de weigering, vieren 1 •) Ufagei Ch-ils &c. pag. 562. f!o Dit is het geval van het tweede der Vijf foortcn vai een Huwelijken , waer van ik hier voor nebbe gemeld Zie ook de Jefchts- Sadés pag. 32. (3) Liv. 1. §. 136. pag. 58- U) Liv. 15- PaS- W" Aenneemingtot Kinren. Gefchenkendoor de Voriterc. aen die geenen gedaen, die de meeste kinderenhadden. Van de Echtfcheiding. 1  6° ZOROASTER. vrermael agter eikanderen gedaeri , aen ' de huwelijksplichten, en het toeftaen der vrijheid om tot haer te naderen op haere onreine tijden CO. Zo men geloof fla aen Tavernier (2), dan is die veroorlooving tegenwoordig zeer naeuw bepaeld. Er zijn Hechts volgens hem, twee gevallen, welken de Echt'fcheiding wettigen, de heweezene echtbreuk der Vrouw, of haer overgang tot den Godsdienst van Mahomet, en dan nog moet men een jaer wagten, in hoop, dat die tijd niet zal verloopen zonder dat zij hacren misdag erkend, en begeerd zal hebben, om dezelve te vcrbeeteren. Weduw en Huwlï/ks gift. i E 1! De Vrouw, aldus weggezonden, kan van haerenlMannochWeduw-gift, noch eenige andere beloften, welken hij haer mogte gedaen hebben, vorderen (3). Dit gemis is eene billijke ftraf voor de buitenfporigheeden, aen de welken zij zich overgegeeven heeft.' Er zijn andere gevallen, waer in, zonder dat geldelijk voordeel geheel te verliezen, zij niet 3ah zeer weinig verkrijgt: zodanig is dat van een CO Ufages Civils &c. pag. 56t. CO Tom. 2. chap. 8. pag. 99. * aen alle de anderen toepast. VnmCSu^> d"t «eo  ZOROASTER. <5l een tweede huwelijk Ci). In 't algemeen was de Weduw-gift zeer aenzienlijk. Men kan dezelve befchouwen als een huwlijks - gift, welke de Vrouw ontving, offchoon meer dan één Deftour tegenswoordig van oordeel is ( i ), dat het haer plicht is, om aen dien geenen eene huwelijks - gift te geeven, met wien zij trouwt. Getrouw te zijn, en den huwlijks - plicht ten minden éénmael in de negen dagen te voldoen, zodanigcn zijn de voornaemfte verplichtingen, aen den Man opgelegd (2). Die der Vrouw zijn de onderdaenigheid, de eerbied en de gehoorzaemheid (3). Zeer groote belooningen worden aen de Vrouwen toegelegd , die, wel onderweezen , zegt Ormusd (4) , haere Echtgenooten als haere Mces- (1 ) Ufags Civils &c. pag. 560. r2T Zend-Avcfta torn. 2. pag. 102. Henti-Lord zc~j ook , dat het aen de Ouders der Dochter komt, om de huwhïks - sift, te doen en dat de man gecne geeft chap. 8. ome om. Wat de Weduw-gift aengaet hij verzeekert, 111 ztjie verhandeling over den Godsdienst der Baniaenen _dat er geene andere plaets heeft , dan de edelgefteentcns. door de Bruid op den dag liaerer bruilolt aengebragt, chap Q.pag.9* ( 3") Ufages Civils &c. pag. 562. (O Ibidem pag. 561 & -562. Er wordt aldaer gezegd, dat zii haeren Man evenals God zeiven moet eerbiedigen. Eene dergelijke gehoorzaemheid wordt voorgclchreeven aer het eind van §. %5- des Jeschts?Sndés tom. 2. pag. 102 8 port. 6ï. du Sadder, pag 487. voo^-'t overige verre val eenige Echtgenoote van die onderdaenigheid te yerfchooiien zo beveelt hij meer bijzonder dezelve aen zijne Dochte! aen, wanneer zij zoude getrouwd zijn. „ En Gij, zeg Plinten van den Man aen zijne Vrouw, en vande Vrouw, aen den Man. 1 i  Plu ten dc Kin de ren on trend hunne Vaders en der Vaders omtren hunne Kinderen. AI te gefh-cnge Wet ten dien opzichte. 1 IS 02 ZOROASTER. Meesters bcJcaomven: en ftraffen aen onleerzaeme Vrouwen, die kwalijk genoeg onder1- weezen zijn, om niet de macht te erkennen aen dewelke zij ondergefchikt zijn. , De Wetgeever bepaelde met geen minder verftand de verplichtingen der Kinderen omd trend hunne Vaders, en die der Vaders omtrend hunne Kinderen. Hij fchreef aen dezen , evenals aen de Vrouwen, eene volftrckte onderwerping voor. Niets ongetwijfeld meer overeenkom ff ig aen de eerfte wetten der Natuur en Maetfchappij • „iets gevacrlijker , dan die grondbeginfelen van onafhanglijkheid der Kinderen , welke door de meellen der hedendaegfche Wetgeevingen te veel in zwang gebragt is. Er zijn nochthans paelen te Hellen zelfs tegens het Vaderlijk gezach. Geen Mensch, ongelukkig genoeg om onaendoenlijk te zijn aen de tederlte der neigingen , behoort in ftaet gefield te zijn om van dat gezach misbruik te kunnen maeken, en het recht van onmenfchelijk te kunnen zijn te handhaeven. Het. is dus ongerijmd de doodflraf uit te fprceken tegens hem die driemaejen zijnen Vader of zijne MoeIer antwoord geeft , of die driemaelen na- . laeij, tot haer. Gij; de uitmuntend/re Dochter van 7„,„ (.O^Zend-Avefta tom. ,. pwt. 8. pag. ^ & ^ dcs  ZOROASTER. 63 Iaetig is in hem te gehoorzaemen. Die doodftraf wierd niettemin in die twee gevallen door den Perfiaenfchen Wetgever bcpaeld ( 1 Herodotus en Valer ius Maxi mus (2) verzeekeren , dat aldaer de Kinderen, de laetstgemelde zegt niet voor hun vijfde, de eerstgemelde niet voor hun zeevende jaer, verfcbijnen in de tegenswoordigheid van hen , aen wie zij het leven verfchuldigd zijn. Ik kan niet zien, hoe 't mogelijk is, deze aenhaeling met de Wet van Zoroafter te vereenigen , volgens welke de misflagen, tot den Ouderdom van vijf jaeren toe bedreeven, niet op de fchuldigen komen, maer op die geenen, van wie zij het leven ontvangen hebben. De Wet voegt daer bij, en dit is nog moeilijker, om met elkandercn te vercenigen, dat tot de vijf jaeren toe, de Vader en Moeder aen het Kind niet behooren te leeren ondcrfcheiden, wat kwaed is, maer alleenlijk betzelve te beveiligen van alle onreinheid, en wanneer hetzelve eenigen misflag begaet , dan eenvoudiglijk aen dit Kind te zeggen, dien te moeten nalaeten (3). Ein- (_ 1) Ibidem tom. 2. pag. 3°. & 55*' C 2) De eerstgem. liv. 1. §. 136. 'pag. 58. en de twede liv. 2. cliap. 6. §. 16. pag. 48. Siraio, zegt voor hun vierde jaer Liv. 15. pag. 6y8. (3) Ufages Civils &c. pag. 531. & 552. Wetten, betrekkelijk tot de eerde kindsheid  Op- voedin der Kti gers. De handtee i ingen niet o verervende. Van de verfchillende ftaeten der Burgers. Zoramigeve bodeneKunften. 64 ZOROASTER. g Eindelijk het was niet aen hen, dat get- woonhjk de opvoeding der kindsheid toevertrouwd wierd. De Prieiters matigden zich die Joflijke bediening aen; ook verkreeg dezelve den billijkllen eerbied. De Opzichter had zulke groote rechten op den eerbied, en de dankbaerheid van zijnen Voedfterling , dat die der Ouderen zelfs dezelven niet te boveft gingen (1). Volgens de Wet van Zoroaster, was de ' ftaet des Vaders niet noodzaekehjk die des Zoons. De Kinderen der Vorften zijn niet te min uitgefloten van die Wet, aen dewelke de Priesters verbonden zijn. Elk Burger kan Herbed worden; het is genoeg, dat men hun waerdig keure, die gewijde bediening te vervullen (2). De andere Staetcn zijn die van Krijgsman, van Landbouwer, van Handwerksman. Zij zijn niet meer ovcrervende, dan het Priefterfchap. De laetfte fluit aile de geoorloofde bezighceden in , welken niet tot de drie anderen behooren, en dezen zijn in veel grootere achting (3;. Er zijn werktuigelijke ■ kunften , door CO Ibidem pag. 5$?. CO Ibidem pag. 155. rfi^wv ^ec,!»"- dcr vfer ^«er, wordt uitgedrukt in ichedt be.alven die vier lootten van hoofden hoofd van bet huis, hoofd der ft»«, hoofd der 3.ad, "oofd der  ZOROASTER. 65 ■ door den Godsdienst der Natie verbannen (ij. Dezen zijn het, door dewclkcn men het vuur kan ontreinigen of uitdooven , eene heiligfehennis, van welke wij in het Articul der Godsdienftige wetten gefprooken hebben. De Burgerlijke Wetten Van Zoroaster ademen wijsheid en billijkheid. De Geldleening geeft mij daer van een nieuw voorbeeld aen de hand. Dezelve is geoorloofd, en zelfs op intrest , doch 'er is ilrengelijk verboden Intrest van Intrest te vorderen (2). Het is noch minder verboden, noch minder fchandelijk zijne fchulden niet te betaclen. De behoeftigfteid van den fchuldenaer aen deze, en de overvloed van den fchuldeifcher aen de andere zijde , bevrijden daer van niet. ,, Dan „ zelfs wanneer de Geldfchieter rijk is" zegt de Vendidad ( 3 ) , „zo moet men niet min„ der dag en nacht denken op middelen om „ hem te voldoen." Ik Provincie, vier waerdigheeden, door Zoroaster ingcfteld» pag 141. Van die verdeeling in vier hoofden, wordt ook nog gefprooken Cardé 4. du Vifpcred pag. 120. ha 16 de I'Iiefchné pag. 127. & dans les Jefchts-Sadés pag. 109. & 110. (O Die van Smit, bij voorbeeld Ufages Civils &c. pag. 556. (2) Zend-Avcfta tom. 1. part. 2. Notices. pag. 38. & tom. 2. précis raifonné &c. pag. 613. Cs) Fargard. 4. pag. 287. Zie Herodott liv. a. §. png. 59. en Henri - Lord. pag-. 233. E Geldleeningop intrest.  66 ZOR.OASTRR. Ik zal niet op zommige wetten van minder «enbelang blijven ftaen, gelijk als die, welke het loon, door alle de Burgers, die met het Pnefterfchap niet bekleed zijn , aen Geneesmeefters verfchuldigd, bepaelt (i) en eenige anderen, niet minder op zich zeiven llaende welken nooit in het algemeen ontwerp der Wetgeeving van een Volk gekomen zijn. Lant ons tot de Zedekundige Wetten overgaen. VIE&- CO Vendidad-Sadé. farg. 7. pag. 323> & ^  ZOROASTER. 67 VIEPvDE AFDEELING, VAN DE ZEDE KUNDIGE WETTEN, De Oude Wetgeevers hebben zich meer dan de hedendaegfchcn bezig gehouden met op dc Zeden der Burgers een waekzaem oog te houden. Overtuigd zijnde, dat het met genoeg is de misdaeden te ftraffen, en dat de zwaerfte misdrijven , altijd zeldzaem zijnde, mogelijk minder aen de Maetfchappij hinderlijk zijn, dan die ingewortelde gewoonte aen alle die ondeugden, welken maer al te dikwijls dezelven ontrusten en onteeren, zo verbanden zij dezen, en onderwierpen dezelven aen ftraffen. Ook vinden wij zedekundige Wetten in alle de Wetboeken der Oudheid. Die van Zoroaster zijn niet ónder de minst verftandigen of minst belangrijken te tellen. Laet ons beproeven , om dezelven door te loopen! De plichten van den Mensch omtrend God, zijne plichten omtrend zich zeiven, 'en zijne gelijken, maeken reeds zeedert langen rijd de E 2, grond- Meer gemeen in de oude, dan in de hedendaegfche wetgeevingen. Verdeelingvan die van Zoroaster.  Beloc nïng, beloofd aen de reinbeic van gedachten,woorden en dac den. 6$ ZOROASTER. grondbeginzelen der Zedekunde uit. Het is ook tot deze verdeeling, dat ik die van den Wetgeever der Perfen brenge, en hei is onder dat gezichts-punt, dat ik dezelve zal gaen befchouwen. Ik zal niettemin op de eerfte onderverdeeling niet blijven ftaen. De waerheden derzelve zijn reeds ontzwachteld geworden, toen ik over de Godsdienftige Wetten en Leerltellingen gehandeld hebbe. ■ Reinheid van gedachten, reinheid van woornen, reinheid van daeden, zodaenigen zijn de gronden van het gedrach der Leerlingen van Zoroaster Qi). Men begrijpt zeer Üdtteliik. dat die leerftelzels de groudflagen moesten zijn van eenen Godsdienst, welks ganfche pogingen A-rekken, om het rijk van Ahr'tman, en der booze geleij - geesten, die hij voortgebragt CO Vendidad -Sadè, Vifperc-d, Cartf. 8 & Izefckné' inde ha pag. 135. & 141. Sadder dart. 74. oag. 402 & aZ Umis zelfs hier mede, dat de Vendidad-Sadé begint Tt „ oid met reinheid van gedachten, met reinheid van woor„ den, met reinheid van daeden. Ik geef mij aen elke goede • f.ed^clnef' aen soed woord aen elke goede daedover „ Ik rtae af van alle kwaedegedachte, van elk kwaed woord n van eiken enz." Zie ook 1c §. 18. des Notices, 1. vol. du' Zend-Jyejla pag. 40. lc 7de ha de 1'Izefchnd pag. 104. les JcfchB-S.de> pag. 24. & M. & M. en c|ders^ gBi-°d4^« egel breng ik den tweeden van die, welke door ffenrllord (hMou-ede la religion des Banians chap. 8. pa£ «g\ ■ophield zijn. „ Gij znlt eene verbintenis macken nïet twe vijf zinnen „ ,. met mve oogen, opdat zij nk* ' fnolen Toorèn e"' *' UWC 00ren'* * ni«s ^ae* , mogen hooien. 3. met uwe tong, op dat deze niets , kwee* moge fpreeken. 4. met uwe ved.eemelte, op d t ' v IVf ",CtS, kwa^ds m°ëe P™evcn, als wijn, of hel , Vleescb van levendige Schepzelen. 5. met uwe handen , op dat dezen mets mogen aenraeken5, het pïnSu  ZOROASTER. 69 bragt heeft, te onder te brengen. Een lang leven, eene goede gezondheid, een aental van Kinderen, rijke kudden, vreugde, vermack , geluk, zijn aen alle die geenen beloofd , die zich aen die leerftelzels onderwerpen (1). De overvloed van alles wordt als eene zekere belooning voor gereegeldheid en deugd toegezegd. Dit is eene der meest gewoone ilotregels van de gebeden, welken aen de Godheid opgedraegen worden. De overvloed, wordt daer in gezegd (2), zal voor den rechtvaerdigen, die rein is, weezen. Men moet dus tot zelfs de gedachten van ' het kwaed van zich weeren. Zo ftaet, rijkdom , bekwaemheden of fchoonheid van anderen in het binnenst van het hart eene neiging doet gebooren worden, wélke tot nijd aenzet, dan moet men dezelve met zorg verdooven (3). Niet minder behoort men de ho- vaer- • £1") Jefehts-Sadés. §. 29. pag. 90. & 91. fo ") Zie meer bijzonder bier over na !e Cardé 4. du ViIbcréd. Vendidad-Sadé. pag. 120. Zie ook, onder eene eroote menigte vanplaetfen, welken ik zoude kunnen aenlaelen het begin van denzelfden Fendïdud-Sadé. pag. 79. & f«qq. het is, gelijk ik gezegd hebbe, de meest gewoonlijk llotregel van de Gebeden der Mazdeïesnans. f,1 Kcbts-Sadés §. 15. 17. 18. pag. 33- 39- 4<5; en f.1 Tescht de Mithra card. 27. pag. 224. «Verbreek den Wj " dWen flerveling" zegt de 9de ba de 1 Izefchné, Vendi. «Ld-'sadé pag. 112. , Vervul hem met fchlik, dat ba; de aerde niet verwoeste; dat hij de kudden niet Vernie'ie hij, die nijd tegens mijne ziele draegt, hij die ni>l " tcaeni siju lichaem voedt enz. enz." E 3 Misdagen , ioor de gedachten begaen.  Misflagen,door woorden 7° ZOROASTK R. vaerdige en trotfe gedachten van zich te weeren; deze is de uitdrukking der Zend-Avefta (i). Die denkbeelden van valfche grootheid en ftaetzucht, die onverzaedelijke greetigheid, die onmaetige begeerte naer eer en rijkdommen , zijn niet meerder begunfhgd, dan de hoogmoed, en bijaldien dezelven, even gelijk deze, zich vertooncn, dan zijn zij onderhevig aen de ftraf der Wet (2). De reinheid der woorden wordt niet minder acnbevolen. Men maekt zich fchuldig, zo men zich fpotternij, kwaedfpreekenheid , en lasterlijke gefprekken veroorlooft, zo men zich bedient van uitdrukkingen, welken al te vrij, te oneerbiedig omtrend de Zeden, de Wet, den tijd zonder paelen, den God Om#s4, de goede geleij - geesten, en Zoroaster, zijn; zo men onderwijst in het kwaede, van welken aert dit ook weezen moge; zo men zich Voortgefleept door eene onwederftaenbaere neiging tot toorn, in beleedigende redenen uitlaet; zo men zich tot logens verlaegt, 't zij uit zich zeiven, 't zij dat men dezelven door anderen laet fpreeken C3), want, gelijk Herodotus acnmerkt , z0 men niet heli aem- CO In de Jeschts- Sadés §. 15. i7. enz. pag. 33. & 30. (2) Ib'dem» & pag. «, 46. & feqq, r58, irn. & few /cndidad-Sadd farg. 18. pag. 40-. 0J n OO Jcfelus-Sadès pag. 30. 31. 33. 3p. 4g. ,,8. k feqq. Sadder port. 46. pag. 4rr. De meester» dier mis- flae-  ZOROASTER. 71 haemlijk om logentael geftraft wordt, dan voeren verachting en fchande die Itraffe toe (1). Liefde tot de waerheid wordt voornamenlijk den Priefter aenbevolen , vermits men onderltelt, dat God dezelve meer bijzonder heeft medegedeeld aen die geenen, die tot zijnen dienst gefchikt zijn ( 2 ). Wat de daeden betreft , de Wet verbiedt het geweld; zij dondert tegens den Burger, f die lacg genoeg is, om kwaed te doen, en , die geenen te onderfteunen , die dat doen ; 1 of zwak genoeg, om daer van getuige te' zijn , zonder die geenen te waerfchouwen , die gefteld zijn om de openbaere order en veiligheid te bewaeren, zij overlaedt het onrecht, de huichelaerij, de kunst van . bedriegen , en misleiden met fchanden, en zegt haere flagen worden door gebeden, of goede werken niet vereffend; dacrtoe is nodig dat de belecdigdepartij utn fcbuldigen vergiffenis fchenkt. tom. i. du Zend-Avefta, notites pag. 33. (i ") Liv. 1. pag. 65. Zie llenrl-Lord pag. 233. „Piae, ctptum clt, zegi de Sadder port. 67. pag. 480. ut meiida', cium non dicas ,ne boe ipfo bas in bocmundo infamis : nani '", quamvis a mendacio tuo procederet res rcéta, nibilomi- ., nus tarnen vita & dignitas tua jadturam paüetur , fuper mendaci crit defpicatio. Hbmints cum non hono" rabunt, exitum videbit malum propt er eontemptum fuum". Het gebod is, dat gij geen logen fpreekt, op dat Gij niet op deze waereld onteerd zoudet worden : wam oT feboon eene goede daed uit uwe logentael mogte voortkomen , zal niet te min uw leven en wacrdigheid lthaede lijden verachting zal op den logenaer zijn. De Menfchen zullca hem niet eeren en bij zal een kwaed einde zien uit buutie van zijne verachting. C%~)Bf>m-lg>td chan. 7. pag. 182. E 4 Misagen teens de einheid Ier daelen.  72 ZOROASTER. re ganfche geitrengheid toe aen den boozen, die, verre van de vrede te onderhouden, alom verwarring en twee-dragt zaeit (i). Zij doet fchande en oneer daelen op ongebondenheid, en fpreekt teegens dezelven eene verdiende Itraffe uit (2). Zij kant zich vooral tegens de ongeregeldheid en onkuischheid. Hij, die zich aen dezelven overgeeft, 't zij met lieden uit het gemeen, 't zij die buiten hetzelve zijn, 't zij met hen, die de Dews aenbidden, 't zij met hen, die weigeren dezen te eeren, maekt, dat door deze daed, volgens den Vendidad, de zuivere bronnen, welke in overvloed flroorrien, en de liaetiglte hoornen , en de in Vruchten cn Graenen rijkfte grond, en de gezonde, groote , en zegenpraelenda Mannen , voor een derde verminderd worden. Hij flaet de Waereld, merkt dat gewijd boek aen, gelijk; een gezwinde en wreede Adder. „ Men zoude „ zeggen , dat 't een Wolf was (3), dat „ het (O Jefchts-Sadés, fupra diéto loco, en voor het onrecht Ie 9de ha de 1'Izefchné, Vendidad - Sadé pag. m. Zie hier de wenfehen, welken men aldaer tegens hen doet. „ Dat over „ die geenen, die onrechtvaerdig zyn en geweld oenenen een Vorst worde gefield die op zijn eigen gezach en wil alleen zich van den Throon meester maekt, en zegt, Ik wil met dat men na mij in de Provinciën van mijn Rijk het water noch het vuur ccre, een Vorst die allen overvloed vernietigt, die geduurig de gopderen en vruchten van allerlii'e foort aen fluk flaet, C_2) Xenophon, Cyropèdie~- liv. i. pag. 4. Ammien Marcclhn liv. 23. in fine Henri Lord. chap. 8. pag. 23^. De Dronkenfchap doet den Kerk-ban ondergaen, en meiiwordt van denzelven niet ontbeeven, dan door eene firenge boetdoening. Het is zelfs aen den Vorst niet geoorloofd. zich tneer dan eenmacl des jaers dronken te drinken, Hyde chap, S4- pag. 403, C 3") Vendidad farg. 18. pag. 410. ,, Unaquaequc foe» min» zegt de Sadder port, 74. pag. 494. „ quae cum » dr.Oi  Z O R O A S T E R. „ het was als de allergeweldiglte der Wolven , „ dat hij zich wierp op alles, wat in de „ Waereld is; of als duizend zwangere Kikvorfchen , welken zich in het water ver„ toonen". Hoe meer die ondeugd fchandelijk was, zo meer eerde men de tegcnsovergeftelde deugd.' De Behdins behoorden altijd door fchaemte; bezield te zijn. Deze is een groot middel,1 zeide men hen in hunne geestelijke onderwij-, zingen, tegens alle foorten van zonden; want zo iemand Hechts eenige de minde fchaemte bezit, dan zal hij nooit die geenen onderdrukken ,' die beneden hem gefteld zijn ; hij zal zich nooit dronken drinken. Zij , die deeze misilaegen bedrijven, voegt men daerbij, begaen dezelven niet, dan om dat zij de fchaemte verachten (O- Zij was eindelijk aenbevolen in de vervulling van den huwlijks - plicht, Eene kuisfche reinheid behoorde in dc ge- heinv duobusviriscubet, k Deo erit ir. mi.cr.4 &:diBicula» " 'nlurhna, & apud Angelos in dedecorc mnlto- Si tabs " S «quaï fuperficiem afpexerit, aqua mox urbab tur " & Z cbul itionern yeniet. Si ligna & arbores inbabun° rar & in panes laccrabuntur. Si &c. dans, Elke Vrouw die met wei Mannen llaept , zal door Gtóelend.g en mg ^ oótlte zwaerigbeeden geraeken, en bij de Engelen tot {tukken gerecten worden, indien enz. CO tietiri- lor,: p:g. E 3 Ver- lienfle Ier tekensivergeleldelaeden, ;n voortl van de fchaemte en ktiisch' heid.  PI IC ten vai den Mcnsc', omtren zijne g( lijken. Den armen en onder drukten l a v E zi h s li M ZOROASTER. heimfte Vereeniging der Echtgenooten voorna, meljjk plaets te hebben (i). |>" De beoeffening dier deugden, de vermijding van het overtollige, hetwelk tegens dezelven ) ftnjdt, maeken het tafereel uit van de plich, , ten van een mensch omtrend zich zeiven, en gedeeltelijk van die omtrend anderen , 'vermits , door eene uitfteekende vveldaed van het Opperweezen, het algemeen belang der Men. fchen zodanig verbonden is aen bet belang van ieder hunner in 't bijzonder , dat mea zeer zelden tot zijn eigen welzijn werkt, zonder daer door, ten minden onmiddelijk, aen dat van zijne Gelijken te arbeiden. Er zijn niettemin eenige geboden, welken dezen meer van nabij raeken. Zodanig is dat, door het welk Zoroaster den mensch uitnodigt, om de. nooddruft bijteftaen. De aelmoesfen zijn dik. wijls CO Jesdits-Sadés. §. 20. pag. 5*. & c8. Men ma? len den Huwhjksplicht niet voldoenf zonder5te voo ;en maelcn herhaeld te hebben. , liet is de begeerte van ' °ia7Si'n éT: rci"ecn ',eiljSe 4»edé, verrichtel Zl , man c een dei zeven eerfte heme fche geesten ) geeft overvloed aen hem, die heiliglijk handelt in de wa*re1d enz. enz' en na het voldoen van den buvvliiks St .ddende beulc echtgenooten een gebed, het welk de Mm een eindig,, zeggende; „ o Sapandomad! ^eze is , ë SlZ.* ^*6 0i5 * ^ ™*0 ikVerfronw U Mensch is n7fC ^ 7?°'' mi • dat Zi,ed> ««« welk Ml sch is. De Izeschné leert ons, dat de herftellin* .1 alle dingen door de macht van Ormusd zal gefchieden word nog gezegd dat allen het loon hunner~ aede, f. m ' V,Vn £ T'''rdellMen**> enz. Jeschts-Sadés re 1*8 fna i56, -"3. & «4. Vendidad, ifc. ia. p,ig. 4o dat is war? neer iemand zijne miidaedigheid oenent. dat hii ™ik«T aen des vvaerdigen . en dat "hij met voorzieh ig id"iVl ^ raede, aen wien hij zijne zaeken geeft. Zo hij waertbri," doe hem dan wel. Maer zo hij nog waerdig, „Ót Sb'S' kwaem is, zo iemand iets aen zodanigen geeft! dan i, M~r onbillijk gegeeyen het is zeer zeefcer beuzelachtig en on nuttig. Alwie iets aen eenen onwaerdigen zal fJ$. hebben dan is dit als verlooren, en de^odan gegz|l nfet voor mildaedig gehouden worden. ö' mst C i ) Ibidem pag. 6t5. Maer in het e;rst geval , is 't 7A Z O k O A S T E li. Het vergeeten van aengedaene beleedigingen, en de vergiffenis van hoon, zijn aen , Zoeter niet ontfhapt; doch zo die edelmoedigheid, verre van den fchuldigen te ontwapenen, denzelven trotzer, cn op nieuw ge; reed tot. beleedigingen maekt , moet men dan nog dezelven in vergetelheid begraeven, en voor zo eenen die Vriendfchap behouden, welke men aen zijne gelijken verfchuldigd is? „ De boeken Zends gaen zo „ verre niet", zegt de Heer Anquetil; „ de „ liefde voor eenen Vijand, die in zod'aeni„ ge gefteldheedcn is, voortefchrijven, zou„ de volgens de ïeerftelzèfe van Zoroaster , „ een bevel zijn, om te beminnen iemand' „ die in zeker opzicht aen Ahriman over„ gegeeven is,- of liever die Zedenleer zoude „ te verre verheevcn zijn , om door een „ mcnfchelijk verftand, zodanig als dat van „ den Weegeever der Perzen, te kunnen be„ reikt worden (_i'J, ^  Z O R O A S T K R. 77 Al te dikwijls wordt men in de beduchtbeid van kwaed te' doen, niet anders tegen-, gehouden, dan door de vreeze voor de plae-j geri, welken de Maetfchappij voor den fchul-, digen befpaert. Men zoude zich zonder kna- < gingen daer aen overgeeven, ten minden zonder fchroom, bij aldien men van de ftrafloosheid verzeekerd was. Het is dus ten hoog; den nodig, den geen eenen affchrik inteboezemen, die haekt, om in 't geheim boos te zijn. Zoroaster heeft dit niet vergeeten gehad. Hij doet den boozen, die zich fchuil houdt, verfchrikken door de bedreiging eener algemeene verfoeijing ; en in de Gebeeden, aen zijne Leerlingen opgelegd, fmeekt hij de Heetnelfche wraek over zodanige af (i> Doch zo het geheim , waer mede men zich bekleedt, niet belet, dat die misdaed vervolgd worde, hoe groot dezelve ook geweest moge zijn, dan boet men dezelve door berouw. De Prieders zelfs, wier bediening meer achtbaer is , en een veel onbevlekter leven vordert , ontduiken de ftraf door een oprecht berouw niet genoeg, dat iemand hetnvergiiTenis Cclienkt, men moet fciin Vriend worden , zo iemand" zegt le premier lia de l' ïzefchné pag. «9- » u dooi zijne gedachten woorden, of werken toornig gemaekt heeft, voortgeileept, of niet * voortgeileept zijnde geworden door zijne driften, en hij " zich vervolgens voor u ten diepften verncedert_ zo hij " li aenroept, wees van dat oogcnblik af zijn Vriend I' CO Vendidad-Sa ié ha 9 de Flzefehaé pag. II*. Van lem, lie in iet geïeim;waed loet. Verdiendevan het berouw  Voorfchriftenten aenzien van Oorlog, Vn'endfchap,enz. enz. 1 t c C i \ Vendidad - Sadé rarg. 3, pa!r. 2g, a> a,tll „ 3^2. & 363. Dit Grondblginzel B wa.rfchiS feW gemeen, en 'er zijn gevallen. waer in, behalvenhwn berouw, en boetdoeniog door £b^rt^3ï£* de vergiffenis van den beleediaden ffeliib ilwclKcn» bebbe noodzakelijk is. ^ ,'c '8e*egd kwaedfpreefcendbeid, laster, dieverij enz Zend tom 1. notices pag. 38. ^«-nd-Avefta CO Jeschts- Sadès §. 18. pag. 4Ö; & c ,é an , ' Jescbt-Tarvard n. pag. ^70 ft .s, nf . ?9> "e 1 wat wij daer over gezegd hebben, op pa^f" 7% zoroaster. rouw (i). Op deze wijze wierden altijd de zorg voor de openbaere Order, het belang der deugd, en de toegeevendheid voor de Menfchenliefde, te zamen vercenigd. Deze neigingen ontzwachtelen zich nog meer in de Raedgeevingen, ten opzichte van den Oorlog gedaen. Men is misdaedig, 20 men denzelven doet ontftaen; men is nog misdaediger, zo, wanneer men gedwongen om te ftrijden, in plaetfe van het onheil des Oorlogs te verzachten , en door goedheid zijne overwinning voortreffelijk te maeken, zich door onderdrukking , woede , doodflag , en alle ra* icrnijen , waer mede men dikwijls de overvinning bezoedelt, doet uitmunten (2). Zij ontzwachtelen zich op nieuw in de lofuitingen , aen de Vriendfchap gedaen, en in c uitnodiging' om derzelver genoegens te fmae-  ZOROASTER. 79 finaeken (i) , in de uitdrukkelijke aenbeveeling van te poogen, om aen alle fchepzelen, en aen de gantfche Natuur te behaegen (2). In het bijzonder in die van de menfchen te beminnen , hunne benodigdheeden voortekomen, en zich met hun geluk bezig te houden (3). In het bevel, om nimmer tot den eerften rang der Maetfchappij, gelijk wij gezegd hebben, van het Priefterfchap, iemand te verheffen, dan die de bekwaemfte, ecrlijkfte, en dcugdzaemfte Burger was (4). En in een groot aental van andere niet minder wijze Grondbeginzels, van welke de boeken Zends vol zijn. Ik geef alhier plaets aen de Wetten, betrekkelijk die weldaedige kunften, aen welken de Mensch zijn voedzel , en de aerde haere vruchtbaerheid verfchuldigd is. Het was aen Zoroaster waerdig, de nuttigften der handteeringen , de eenigften, welken ten alle tijden als een erfgoed de eenvouwigheid der Zeden en den dienst der deugd bewaerd hebben, acn (O Vendidad -Sade*, ha 72. de I'Izefchné' pag. 258. (.2) , Doe uw best te behaegen aen het vuur, te behaegen aen het Water, te behnegen aen de aerde, te bet, haegen aen de beesten, te behaegen aen deboomen, te be„ haegen aen den reinen Man, te behaegen aen de reinen „ Vrouw." Vendidad-Sadé farg. 9. pag. 361. ( 3 ) Jeschts - Sadés §. 20. pag. 57. C.4) Izefcbné ha 14. & ha 19. pag. 127. 128. 140, 14I. on elders. Zie hier voor pag. 31. Wetten ten voordeele des Akker en Landbouws.  8o ZOROASTER. aentemoedigen. Hij noemt dezelven nooit anders , dan bronnen van goed, en beginzefs van overvloed. Hij belooft den Hemel , en de vervulling hunner wenfchen, aen die geenen, die zorge voor de kudden zullen draegen, en aen dezelven goede Weilanden vc-rfchaffen (i). „ Het zuiverst deel van de „ Wet der Mazdeïesnans", zegt de Vendidad- Sade". „ is, zaed te moeten zaeijeft. „ Hij die zaed zaeit is voor Ormusd zo „ groot, als of hij het beftaen aen honderd „ fchepzelen gegeevcn hadde (2)". Elders beveelt hij de zorg der Landen aen; hij beveelt te planten in die, dezen wederom te befproeijen, anderen, alwaer het water in te grooten overvloed is, droog te maeken. Hij vernieuwt het bevel, om voor de kudden gezonde plaetzen en goede Weilanden te hebben , aldaer de beesten en huisdieren te doen paeren, en in overvloed te doen voortteelen. Hij verbiedt aen zijne Leerlingen in hunne Velden te graeven , ten einde aldaer Lijken plaets te geeven, en zo iemand dien misflag begaet, dan is 't een verdienftelijk werk, om . den grond weder effen en gelijk te maeken, na vp)f na de 1'lzcfchné pag. 179; ha 49. pag. 208. Vifpered cardé 25. pag. 213. CO Vendidad-Sadé farg. 3. pag. 284. Pe Landbouw is nog nedendaegsch de voornaemlte handteerins d"r Gueiï'e',V Z,1J .."lec»en dat dezelve de aengenaetrrite aen de Godheid zij. Chardin toni. 9. pag. 135  / 2 O R O AS T E Ri na dat men de doode lichaemen, waer mede men dezelven onrein hadde gemaekt, daer uit gehaeld hCeft (i> Hij verbiedt ook nog, de boomen te bederven, of dezelven uit te roeijen, onder voorwendzel, dat zij het geluk Van den Mensch, en der viervoetige dieren uitmaeken (2). Begeert Zoroaster de Perzianen, en alle de navolgers zijner leere tot den arbied op te wekken ? Dan zullen tallooze Vruchten de belooning daer van zijn. Schetst hij aen Vorften middelen op , om de liefde en eerbied der Volkeren aen zich te verbinden ? Dan kondigt hij aen, dat de beste der Koningen die geen is,, die de Landen vruchtbaer maekte (3). Gelukkig die Regeeringen, welken van eene zo kostbaere waerheid getuigenis geeven! Gelukkig zij, die altijd den Landbouw heeft voorgeftaen, of ten minften met iever verleevendigt, na denzelven te lang verwaerloosd te hebben! VIJFDE (1) Vendidad-Sadé farg. 3. pag. 280. 281. & 283. f25 Vie de Zoroastre par M. /tnquetil tom. 1. du ZendAveÜa part. 1. pag. 27. Jeschts - Sadès §. 18. pag. 45. Mem. de 1'Acad. tom. 31. pag. 149- & '50. (3") Vie de Zorocflre, dféto loco pag. 26. Précis raifonné &c. pag. 610. F  §2 ZOROASTER. VIJFDE AFDEELING. VAN DE CRIMINEELE OF LIJFZAEKICE WETTEN. Voor loopige aeninerking. Straf tegens dien geen, die der Wet ongehoorzacrri is. . Laet ons op de misdaeden , volgens den Godsdienst van Zoroaster befchouwd , toepasfen het geen wij over de kwaede zeden gezegd hebben. Zich fchuldig te maeken, is niet alleen de orde der Maetfchappij llooren ; maer ook de Goddelijke macht en goedheid in haere grondzuilen aentasten. Het is den roem van Ormusd verminderen , de krachten en voortbrengzelen van Ahriman doen aengroefjen , en aen dat kwaed beginzel het middel, aen de hand geeven , om het geheel - al 't onderst boven te werpen. Ingevolge van deze voorloopige aenmerking , zal men zich waeifchijnlijk minder verwonderen, in den Zend-Avefta te leezen , welke ftraf die geen te wagten heeft , die de Geboden der Wet overtreedt. ,, Dat men „ hem het licbaem van boven tot onder met „ een IJzeren Mes openfnijde!" roept zij uit. „ Hit  ZOROASTE R. 83 „ Hij werpt honderd Menfchen in het fchrik„ kelijk verblijf, waer de boozen gedraft „ worden (i). Verwijder van U" zegt zij elders , „ den Mazdeïesnan , die , verre „ van naer mijne geboden met onder,, werping te luisteren , dezelven fchendt, en „ onophoudelijk ongehoorzaem is. Dat hij ,, van u verjaegd worde , en dat zijn lic„ haem , doorfneeden in alle deszelfs ge,, wrichten, zijne misdaed boete (2)." Die ftraf is verfchrikkende; doch zo de Godsdienst der Perfen eene zodanige drcngheid wettigt, ten einde men deze niet noodzaekelijk maeke , dan nodigt zij ook door de vleijcndde beloften. Geene grootheid, geene kennis, geene wijsheid , geen lang leven zonder liefde voor de Wet , en gehoorzaemheid aen haeren opperden wil (3). Zomtijds heeft de draf geene plaets , dan tot voordeel van den getrouwen Leerling. Aldus , en wel door een gebruik , hetwelk ons befpotlijk zal voorkomen, zo men hetzelve met het onze vergelijkt , bedaet dén deimiddelen om zijne misdaed te boeten hier in, dat men eene jonge Maegcl aen eenen Vroo- (1) Vendidad-Sadd. farg. 4. pag. 20?. (2) Ibidem, farg. 3. pag. 286. (3) Izefchné, ha 31. pag. 169. F 2. Belooaing VOOl tien geen, die aen dezelve gehoorzaem is. Straf ten voordeelevan den getrouwenMazdeïesnan.  ZOROASTER. Straf ten behoeveder Akker - en Land bouwers. ] i ] i CO Vendidad-Sadé farg. 14. pag. 391. Vroomen navolger van Zoroaster ten huwelijk fchenkt (1). Nu en dan fluit de ftraf eene algemeene BUttighe|d in, welke bijzonderlijk ftrekt tot zekerheid van den Akker- en Land-bouw. De misdaedige, bij voorbeeld , is gehouden, om aen een vroom Mensch een ftuk Lands te geeven , het welk door talrijke beesten vruchtbaer is , of eene plaets , gefchikt om omheiningen te maeken , in dewelken de beesten gefloten kunnen worden , of eene andere , omringd met Muuren , vcrcierd met verheevene wandelplaetzen. en met een hoog opgetrokken gebouw; of bronnen van loopend water volgens eene bepaelde breedte en diepte ; hij is gehouden , om alle die kruipende gediertens , alle die vergiftige inreden , welken zich in de Velden rondfleepen , om aldaer de graenen te verflinden , de Zaed-kerns te fchenden , en de wortels Ier boomen aen te tasten , dood te flaen , )ij is ook gehouden , om aen Landbouwers die de werktuigen van hunnen flaet te fchencen , eenen fterken, gezonden Os, eene zilveren bel, om aen den hals van dat dier te langen , wanneer hetzelve aen den arbeid s, en eene andere , wat kleinder , voor dat dier.  ZOROASTER. 85 dier, het welk den grond effen maekt; door de egge voort te trekken (1). Het geen men hem voorfchreef ten behoeve van den Landbouwer , fchreef men hem ook voor ten behoeve van den Priester en Krijgsman. Hij geeft aen den eerften een Schenkbord , eenen Drinkbeker , eene Drinkfchael , Mesfcn , rein - hout , en aen den laetften eene Lance , eene Knots, eenen Dolk, eenen Boog, een Zadel, een Harnas, eene Muts , eenen Gordel , enz. De een zo wel als de ander heeft geen aenfpraek op die gefchenken , dan wanneer hij onbevlekt van gedrag is (2). Offchoon men die belasting op de goederen van den fchuïdigen legt , zo volgt eene geheele verbeurd-verklaering nooit op zijne misdaed ; zijne naesrbeftaenden worden van dezelven niet verftooken , zelfs wanneer hij den dood heeft verdiend gehad. Als dan Hechts , zo dra hij den dood heeft ondergaen , vergadert zijn Maegfchap bij den rechter , ten einde de verdeeling der erffenis te regelen , welker eerfte deel altijd toegefchikt wordt aen de Vrouw van den ter dood gebragten. De Priesters ontvangen vervolgens eene rn Vendidad-Sadé. farg. M- pag. 388. 39°-. & 391" De Wet bepaelt zelfs de zorg, met welk die werktuigen _ge«taekt, en de prijs, welke die twee bellen waerdig moeten zijn. £2) Vendidad- Sadé. farg. H- P3S- 4S9- F 3 Ten behoeve der Priesters ;n Krijgsknechten. Wierden de goederen des fchuïdigen verbeurdverklacrd? Wat 'er van zijne nalaetenfchapwierd ?  Gebeden der Pr tellers voor den veroordeelden. Van de Mi. f thra-daraudi, * wat deze > is. 1 z b u b P rr b v; £Ó ZOROASTER. eene geheiligde belooning ; want de boeken Zrmfr zeggen (i) dat de Herbed voldaeij zijnde , zijne bedieningen met oprechtheid vervult, en de gebeden heiliglijk doet, met ijver en in de vrecze Gods; dat hij dag noch nacht flaept, en met welluidende toonen opzegt, het geen hem bevoolcn is. Men ftraft nooit eenen misdaedigen , of ie Priefters heffen ten zijnen voordeele hunne ftemmen ten hemel op. De Vendidad Sadé drukt dit meer bijzonder uit voor de Mithra-daroudis, de Aguerefté , de Ar edoch in eenige andere misdaeden , van welken de iaed en ftraf hier agter te kezen is Ca). Zes manieren zijn 'er, om eene Mithralaroudi, te weetcn de misdaed , door den :waeden gelei - geest , den tegenpartij ea ïjand van Mithra , ingeblaczcn , te bcgacn. 0 door zijn woord niet te houden. In on- 1 rechtsgeleerdheid , is het fchenden zijner slofte geene misdaed, welke men vervolgt, itgezonderd als men dezelve naer rechten ïfchreeven heeft. Het was niet alzo in :rfien. Eene dergelijke fchending doet ieand langer dan drie honderd jaeren in de a doorbrengen , zo niet de bloedverwanten m den befchultligden een offer aenbieden, ge - e- ven- m Vendidad. Cadé. farg. 4. p,g. m, & ^ Cs •) Ibidem farg_. 4. pag. 2B7. & üqq.  ZOROASTER. «7 venrcdigd aen dien tijd. Die fchending wordt nog zwaerder even zo wel als de llraf, bij aldien , ten einde aen die belofte meer gewicht bij te zetten , men het uiterlijk teken van zijne hand in die van den perfoon , aen wien men zich verbindt, daer bij heeft gevoegd: dit is het tweede foort van Mithradaroudi; en men moet als dan in plaets van drie, zes eeuwen in de hel doorbrengen , zo niet door een offer aentebieden, het welk altijd aen den tijd ge - evenreedigd moet zijn, de Goddelijke wraek ontwapend worde. Men bedrijft dezelve , 30 zo men het bedongen loon , of de beloofde vergelding aen de huisfelijke dieren , van de welken men eenige dienden genoten heeft , niet voeldoet. 4° Zo men zich aen dezefde weigeringen , of aen hetzelfde verzuim voor de beeften , dewelkcn ons tot nut hebben verllrekt, overgeeft. In het eerst geval wordt men voor zeven honderd , en in het laetst voor agthonderd jaeren verdoemd. De naeste Bloedverwanten hebben ook hier nog het recht, om een boet-offer te doen. Dit behouden zij nog in de 5de en 6de omflandigheid; .ik wil zeggen , bij aldien , niet gedenkende aen de verplichtingen , verfchuldigd aen den Meester , die ons onderweezen heeft, of aen de bcwoonders der Dorpen of Landftrecken, men aen dezen eene belooning onthoudt , op welke zij recht hebben. Een F 4 ver-  Tijd Üike ftraf verecnigd mi de Hewelfche refté en Eouévercschté, I 13 ) Ibidem, pag. 280. Si 250, 58 ZOROASTER. verblijf in de hel van negen eeuwen voor de misdaed omtrend den Meester , en van tien voor die omtrend de Dorpen en Landftreeken, is de ftraf, door Ormusd opgelegd (i). > Men moet niet denken , dat de Hemelfche ftraf de eenige is , welke den fchuldigen flaet. De Maetfchappelijke legt eene vroege!t re op aen dien geen , die zijne fchuld of . belofte ontkennende , daer door nog boozer is, dan de negen hoofden der Daroudis (2). Ledere riemen van Paerden- of Kemels-huiden zullen de werktuigen der ftraffen zijn , en met deze zal men zo veelc flagen geeven , als 'er jaeren door te brengen zijn in de verblijfplaets van ongeluk en duisternis. Dus zal de fchuldige in het eerst geval drie honderd van die flagen ontvangen , 2es honderd m het tweede , zeven honderd in het derde , agt honderd in het vierde , negen honderd in het vijfde , en duizend flagen in het laetst geval C3). Na de Mithra-daroudis fprcek de Wet van de Jguerefté en van de Eoueverefihté. Men begaet den eerstgemckle misdaed door het be- CO Vendidad-Sade, fogard. 4. pag. a8- 288. & ^ 4.2289°eZC" Z>in * dgen W°°rden Van dellVendidad-Sadé?  ZOROASTER. 89 befluit te neemen van te fiaen , en den ïaetften , door dat befluit ter uitvoer te brengen. Het blijkt hier uit , dat Zoroaster de vervulling van het misdrijf niet als onvermijdelijk befchouwde , om aen de openbaere verachting onderworpen te zijn. Een wel overlegd oogmerk, een vast voorneemen, wel agtervolgd en bekend, kwamen hem gevaerlijk genoeg voor , om de waekzaemheid der Rechters op te wekken. De billijkheid deed hun evenwel onderfcheid tusfchen de ftraffen maeken ; hij verdubbelt dezelve , wanneei de uitwerking den wil volgt. Men ontvangt vijf flagen , altijd met dezelfde hier boven gemelde geesfel - riemen, voor de eerstgenoemde misdaed, en tien flagen voor dt laetfte , en dat wel voor de eerfte reize , wanneer men zich daer aen fchuldig maekt tien of vijftien voor de tweede reize; vijf tien of dertig voor de derde mael ; en z( voorts altijd met dezelfde opklimming (OBij aldien men door het flaen eene Wonc veroorzaekt, tot welker geneezing meer dar twee dagen tijds vereischt worden , dar wordt het misdrijf zwaerder , en bekomt der naem van Areclosch. Zo men van agterei en met geweld geflagen heeft , dan word' die laege verraederij Khor genaemd. Mei ou (i) Ibidem, farg. 4. pag. 291- F 5 waer in die misdaedcnbeftaen ? Straf op dezelven gefield. » Are- dosch, welk misdrijf dit zij ? Deszelfs ftraf. 1  90 ZOROASTER. Straffen , gefield tegens verfchil lende onreinhee*den. ondcrgact vijftien geesfelflagen voor den eerften Aredosck , dertig voor den tweden, en zo vervolgens tot twee honderd toe ; men ontvangt dertig van die flagen voor den eerften Khor , vijftig voor den tweeden, enz. Het getal der flagen groeit aen, zo het bloed uit de wond loopt, zo eenig been gcbrooken , het lichaem open gereeten is , of de leden van elkandcren gefcheiden , en bij de gewrichten afgcfneeden zijn. Dezen zijn de gevallen, door den Wetgeever beurtelings aengeweezen (i). Hij maelt vervolgens de voorzorgen af, welken genomen moeten worden , en de regels , weiken men volgen moet, om zijne reinheid te bewaeren , en fchrijft ftraifen uit tegens die geenen , die het voorfchrift daer van , op welke wijze dit ook zijn moge , verwaerloozcn. Men zal den dood ondergaen, zo men willens eene wettelijke onreinheid bekomen heeft. Zoroaster verklaert bijna onvergeeflijk die befmettingen , welken men op zich gelaeden heeft , door van een lijk te eetcn , of door hetzelve te helpen draegen, 't zij in het water , 't zij in het vuur. ,, Hij die zich zodanig bezoedeld „ heeft," zegt hij (2) „ heeft zich fchoon „ in (1) Vendidad-Sadé. farg. 4. pag. 292. & 293. (2} Zie de farg. 5. 6. &. 7.  ZOROASTER. 9' „ in traenen tc bacdcn , cn geel in droef„ heid te worden ; al vloeide het wit kris- tal uit zijne oogcn, dit zelfs zal den Da,, roudi- nefosch niet beletten , zich van hem „ van het hoofd, tot de voeten meester te „ maeken , en hij zal vervolgens onrein zijn, „ zo lang de eeuwen zullen duuren." Eene der volgende Wetten verdient opgemerkt te worden ; dezelve heeft het oog op de Geneesmeesters , en toont het belang aen, het welk in de gezondheid der Burgers behoort gefield te worden. Het is verboden, de eerfle uitwerking hunner kunst en Geneesmiddelen te beproeven op eenen leerling van Zoroaster. Men moet daer toe eenen ongeloovigen uit kippen. Zo deze daer van het ilachtoffer wordt, en twee anderen hetzelfde lot als de eerfle ondergaen, dan wordt deGcneesmeester verklaerd , overtuigd van onkunde te zijn, en onbekwaem om zijne bediening verder waertenemen. Vermeet hij zich , in weerwil zijnei veroordeeling , dat beroep te vervolgen ï dan worden , bij aldien men ongelukkiglijk het geringst letzel daer van bekomt, alle d< Ledemaeten van den wederfpannigen Geneesmeefter in (hikken gefneeden (i). Eene ftraf, welke men Bodovereftè noemt. De (i) Vendidad - Sade", fargard. 7. prg. 324 & 325. Hie< van heb ik in het begin van dit articul öelprokejj. Deze ftral komt het meest in de Wet voor. De anderen zijn het kruis, de houtmijt , en de (ïceniging. Zie Hen ri-Lvrd, Kif:. i\ la religion des anciens Perfes pag. 237:, Voorzorgen , aen de Geneesmeestersaenbevolen Straf tegens hunne onueetendheid.  Misdrijven , door Beesten of aen dezelven gepleegd; ftraf. (O Vendidad - Sadé farg- 13. pag. 383. Deze ftraf heeft geene plaats, wanneer de Hond voor de cerftemael bijt of kwetst; men vergenoegt zich als dan , met denzelven het rechter oor aftefnijden, voor de tweede reize, wordt het linker oor afgefneeden, voor de derde én vierde mael kweist men denzelven aen twee pooten, voor de vijfde keer fnijdt men zijnen llaert af, en zo hij, ondanks dit al les, nog voortgact, ftVaft men denzelven door middel van de Bodovere/Ié. Ibidem, pag. 383. (^2 ) Vie de Zoroaftrt pag. 26. Jefchts-Sadés §. 18. pag. 43. Memoires de {'Académie tom. 31. pag. 146. & feqq. C3) Ufages Civils &c. §. 8. pag. 564. Hyde, chap. r. pag. 22. zegt, dat zij zodanigen eerbied voor den Haeu hebben, dat zij eerder zouden verkiezen de ftraffe, op de zwaerfte misdaed gefteld, te ondergaen, dan aen dat dier den hals afte fnijden. 92 ZOROASTER. De Menfchen zijn de éénigfte veroordeelden tot die ftraf niet ; de beesten zijn aen dezelve insgelijks onderworpen : want dezen hebben als de andere oplettendheid der Wet naer zicli getrokken. Zij wijst bij voorbeeld de ftraf aen van den Hond , dewelke , in de vervoeringen zijner 'dolheid , een Mensch of een Huisdier kwetst (1). Voor 't overige , zo de dieren aen ftraffen onderhevig zijn , dau kunnen dezelven ook belcedigd worden , en derzelver beleediger ontfnapt de rechterlijke ftraffe niet. Men verbiedt die , welken jong , en die , welken nog nuttig zijn , te dooden (2). Men verbiedt dit nog uitdrukkelijker ten aenzien van het Lam, van het Geitjen , van den Haen , van de Hen , van den Os, en van het Paerd (3). Men verbiedt ook de Beesten te flaen, denzei-  Z0R0ASTEÜ. 93 zeiven. eenig leed te doen , Dekking , StrooBosfen, Water , Hooij , Eikels , te weigeren ; denzelven niet voo;r. de geftrengheid van het jaergetijde , voor het leed der voorbijgangers , voor dat der Wolven , der dieven te hoeden , en denzelven zonder reden dood te llaen (ij. Zo men een Hond flaet, kwetst, of om het leven brengt , dan is de Bodovereftê de ftraf, door welke dat misdrijf geboet wordt O). Bij aldien iemand, zich verwonderen mogte , over den eerbied, welken zodanige inftelling voor dat dier doet blijken , dan zal hij de reden daer van hier in vinden , dat de Hond aengezien wierd , als de bewaerder en befchermer der Kudden tegens de roovers en wilde dieren, welken , zonder den Hond , dezelven zouden wegfleeoen, en de Landftreeken vernielen (3). Ik (1) Jeschts-Sadès. §. 18. pag. 43. {2~) Vendidad-Sadé. farg. 13. pag. 379. ( 3 ) Vendidad - Sade". farg. 13. pag. 384, 385- & 38*5. & Boun-dehcsch pag. 389. Er is in de aengehaelde fargard van den Vendidad - Sadé een foort van lof over den Hond , welke wonderlijk genoeg is om aengemerkt te worden. Dat dier, zegt men, heeft agt hoedaenigheeden : hetzelve is gelijk aen eenen Prielter, aen eenen Krijgsman, aen eenen Landbouwer, aen eenen Vogel, aen eenen Dief, aen een Wild dier, aen eene Vrouw van Hecht gedrag , aen een jong Mensch. Aen eenen Prieftcr, door dien hij eet hetgeen hij vindt, gelukkig en weldoende is, zich met alles vergenoegd houdt','en die geenen van zich verwijdert, die hem nadederen; aen eenen Krijgsman, om dat hij voorafloopt, de plaetzen doorkruist - en de reinckudden door zijne kaftijdmlea leidt; aen den Landbouwer, om dat hij ook de plaetzen ginds  94 ZOROASTER. de dieverij. ginds en henvaerds doorloopt, en zo wel werkzaem als waekzaem geduurendc oen flaep is; aen den Vogel om dat Mi vrolijk is, denmenscli nadert, en zich voedt met het see1! hu rooven kan} aen den dief, om dat hij in het dnifter werkt' bloot ftaet, om niets te kunnen eeten, en dikwijls iets on aengenaems bekomt; aen de VV 1de dieren, om dat hij in de" duisternis werkzaem is dat hij zijne kracht in den nacht gebruikt, en zomtijds voedzel ontbreekt; aen eene Vrouw van Hecht gedrach om dat hij zich voedt met het geen hit vin een kan, en zich op eenzaeme wegen onthoudt; aen e-n jong mensch eindelijk, om dat hij veel flaépf, tfrififa en 4 duurig in beweeging is, eene lange tong heeft, en altlid voor Uit fpoedt. J Cl) Tom. 2. du Zend-Avefta pag. 33. CO Page 38. onder de foorten van bevelen, welken Henrllord aenhaelt in zijne hiitoire de Ia Religiën des Bmians chap. 8. pag. 58. & feqq. leest men ook dit het welk niet anders, dan de verbanning bevestigt, zonder ftraf aen te duiden. „ Gij zult uwen broeder niet berooven, offdioon „ het zaeken mogen zijn, welken u volgens uwe kostwinning toevertrouwd waeren; maer Gij zult u vergenoegen met „ het geen hij u tot belooning edelmoediglijk zal °-eeven u „ heufjinerende dat gij geen recht hebt op'dis dingen w'-ly» ken aen eenen anderen toebehooren." ' Ik vind geene wet tegens het fleelen van Beesten , offchoon eene daer tegens behoorde te zijn ; doch wel tegens het fteelen in 't algemeen. De Jeschts-Sadès , 't is waer , melden daer van fkchts een enkeld woord (1) en zo men daer van fpreekt in de befchrijvingen , welken den Zend-Avefta voorafgaen (2), dan is dit flechts zeer min aengeroerd ; men vergenoegt zich met daer in te melden , dat dezelve noch door gebeeden , noch door goede werken , geboet wordt ; doch die kortheid wordt vergoed door het boek der wijzen ., het welk de Heer Hyde ver-  ZOROASTER. 95 vertaeld en uitgcgeeven heeft (i). Men veroordeelt daer in hem , die voor de eerde reize deelt in de vergoeding van het dubbeld , in tien geesfelflagen , in het affnijden zijner beide ooren , en in eene gevangenis van één uur. Zo de diefdal van groote waerde is , of zo men zich op nieuw daer aen fchuldig maekt , is de draf ook drenger, zomtijds zelfs de dood. De daeden tegens de fchaemte ontfehieten niet aen de draf der Wet , zelfs die niet, welken , als flechts eene dwaeling der Natuur geduurende den flaep zijnde , gevolglijk onweetend gefchieden (2). Met veel drengheid verbant men dat misdrijf, van bet welk Onan , zegt men , een der eerde voorbeelden gegeeven heeft , het welk al te dikwijls de Jongelingfchap befmet; dezelve brengt tot het misbruiken van zich zeiven, terwijl zij de liefde misleiden ; de voortgangen fmoort van den aengroei des Menschdoms ; en zomtijds onherdelbaer de gezondheid bederft van het overfchot eenes levens, liet welk vervolgens aen kwijning ênj zwakheden overgegeeven wordt ( 3 ). Men vervolgt met geene Sadder part. 7c pag. 49». & 493. Q2-) Vendidad-Sadé. farg. 18. pag. 408. £3) Ibidem pag. 407. & Jcschts-Sades pag. jo. & 3j, Van de misdaedentegens de fchaemte en de Natuur.  Onkuisciheid. CO Bladzijden 45. 46. & 47. ZOROASTER. 11e mindere drengheid twee misdaeden , welken nog meer fchadelijk zijn , dan de voorigen , en vooral veel fchandelijker , en der algemecne hact meer waerdig , vermits dezelven eene meer verouderde ontedeling doen veronderdellen ; te weeten de Sodomie of onderlinge vermenging van Mansperfoonen , en die met Beesten (1). Wij hebben , handelende over de Zedekundige Wetten te kennen gegeeven , wat denkbeeld Zoroaster over de onkuischheid hadde Thans moet ik gewag maeken, op welke wijze hij de zelve ftraft. De Vendidad bedreigt dezelve met de hoogde draf. Men vervalt voornamenlijk in dezelve door gemeenfchap te hebben met eene Zwangere Vrouw , die reeds in haere zwangerheid verre gevorderd is , hebbende bovendien een Kind , het welk zij zoogt , en door welke gemeenfchap het zog ontrust wordt , weg vloeit , en bedorven wordt. Men vervalt in dezelve nog veel meer door de gemeenfchap met een Meisje , alstoen aen eene geregelde ongedeldheid, het teken haerer huwbaerheid, onderhevig. Niets reinigt hem , zegt men , die aen die misdaed fchuldig is. Het is even als of hij de doutheid hadde , om in het (1) Vendidad. farg. 8. pag. 330. Jeschts-Sadès pag. 30. 33- & 46. r s ^'  ZOROASTER.. 9? het vuur , waérin men een lijk verbrand hadde , den eigen zoon , die uit hem gebooren is , te werpen. Evenwel is 'er een middel , om dat misdrijf te boeten. Dat men zorg draege over eenige Dieren; dat men het vet van eenige anderen opoflere, na hetzelve in zuiver Water gewasfen te hebben; dat men hard en droog hout, de beste reukwerken , takken en looten van riekende hoornen , in het gewijd vuur lcgge ; dat men een zeker getal van Schuiten bouwe ; dat men eene zekere hoeveelheid van bloedelooze en kruipende Gedierten doodfla ; dat men ten lactften duizend Geesfel - flagen ontvange; en dan zal men , in weerwil van zijn misdrijf, het verblijf der gelukzaligen ingaen (i). Niets is ook in flaet dien geen te zuiveren , wie het genot van eene Vrouw , ondanks haer zelve , gehad heeft, en deze misdaed kan niet geboet worden (2). De fchacking is ongetwijffeld niet gelukkiger in dit ftuk , dan de Vrouwen-fchennis , en gaerne zoude ik zien , dat men dezelfde ftraf hadde gefield op die fchandelijke overgeeving tot een eerloos leven , de bron van zo (1) Farg. 15. pag. 393. & 394. & Farg. 16. pag. 400. (2) Farg. 8. pag. 335- & Farg. «8. pag. 411.& 4"» G Vrouwen "chennis, (chaeking,overgeeving tót een eerloos leven.  Verleidingen Ech( break. 9% ZOROASTER, zo veele ondeugden , en al te veel gefpaerd In onze hedendaegfche wetten ( i). Ik moet nog handelen, over de verleiding _ en echtbreuk. De eerfte wordt met den dood geftraft (2). Ik ken geene juiste befchikking , welke de laetfte daer toe veroordeelt, en Tavernier ftelt dezelve niet anders voor , dan als een voorwerp tot echtfeheiding (3) Onthou u van uwes naestens Vrouw, is evenwel eene der voornaemfte inftellingen , welken dc Priester aen dc beide Echtgenooten in de plechtigheeden van de viering des Huwlijks voorhoudt ; en in tegendeel brengt de Heer Anquetil. een Godsdienftelijk bevel bij , door het welk de fchuldige echtgenoot voor eeuwig uit het Hemelsch - verblijf wordt gefloten , ten zij de Man van haer, die daer aen medeplichtig is geweest, toefta , om hem vergiffenis te fcheuken (4). Voor 't overige komt het mij voor , dat men op Echtbreuk zeer wel die algemeene Wetten kan toepasfen , volgens welken alle misdae- dige CO Oyer defchaeking, en overgeeving tot een eerloos leven. Zie de Jefchts-Sadès diefto löco. CO Précis raifonné &c. pag. 606. (3") Tom. 2. chap. 3. pag. 99. Zie hier voor Wadz. 39. CO Jeschts-Sadès §. 3l. pSg. 37. uftges civi)s p< ^  ZOROASTER. 99 dige vereenigingcn verbannen en geftraft wor« den. Bij aldien de verleide Dochter, gekweld door de fchande , aen haer misdrijf gehecht, en meer' gevoelig aen de vreeze voor eene ftraf, dan aen die voor eene misdaed , dezelve met een donker kleed tracht te bedekken door de opoffering van den ongelukkigen , die aen haer het leven verfchuldigd is , dan wordt de Bodovereftè voor die ellendige bewaerd (1). Ik ben verre af van verdeediger te zijn eens misdrijfs , het welk de natuur in de acngenaemfte haerer geneegenheeden beleedigt : dat men mij evenwel toefta optemerken , dat de ongemeene ftrengheid der wet, tegens de verleide Dochter , bijna altijd die misdaed voortbrengt , welker iisfelijkheid nog, met betrekking tot de Perfiaenen , vermeerderd wordt, door zich te herinneren , dat het Kind , gebooren uit de verleiding en ongeregeldheid , 'enkel en alleen daer door, en wel van het ogenbilk van deszelfs geboorte af aen , den dood ten prooi wierd gegeeven , door eene andere Wet van Zoroaster (2). Zo deze groote man al ftrenge ftraffen te- (O Vendidad-Sadé. Fargard 15. pag. 393. & 394. O) Ibidem, pag. 394. G a Kindermoord. Vadermoord.  fOO ZOROASTER. Verfcheidcnovertreedingen van weinig belang. tegens den Kindennoord heeft uitgefprookerï» dan meende hij ook , evengelijk een ander vermaerd Wctgeevcr , dat men de mogelijkheid zelfs van Vadermoord niet behoorde te veronderftellen , en dus ook bij gevolg daer tegens niet voorzien (i). Deze onderftelling was niet ongegrond , zo 't waer is , gelijk Herodotus (2) aenmerkt , dat men in Perfien nimmer één enkeld voorbeeld gezien hadde, van eenen Moord, aen Vader of Moeder door hunne echte Kinderen gepleegd , en dat, bij aldien al in zommige gelegenheeden , die misdaed fchcen bedrecven te zijn geweest , dezelve altijd was uitgevoerd geworden , door vcrondcrftelde of onwettige Kinderen. Voor 't overige ging Zoroaster dat misdrijf met ftilzwijgen voorbij, zo plaetlïe hij ook op de lijst der overtreedingen Verfcheidene daeden , van Welken zommigen mogelijk dien naem niet verdienen , als een nieuw kleed op een dood lichacm te leggen (3); met geen eerbied genoeg te fpreeken tegens den rechtvaerdigen Mensch ; aen denzelven niets van zijne goederen te fchenkeri enz. enz. Maer (1 ) Ufages Civils Sic. pag. 553. CO Liv. 1. pag. 64. (3) Vendidad-Sadé farg. 8. pag. 334, . .  ZOROASTER. Maer eene verbanning , welke aen zijne wijsheid met lof doet gedenken , is die van opkooping van Graenen ; en aen alle andere ^ voorwerpen , welker gebruik onontbeerlijk is r voor de gewoone benodigdheeden des levens. ' Hij verbiedt , deze of geene zaek in zijne 1 eigene Stad te koopen, om dezelve met winst weder te verkoopen , en vooral Graenen te koopen , en te wagten, tot dezelven in hoogen prijs zijn gefteegen , ten einde dezelven als dan met meer voordeel weder te verkoopen. Op deze wijze handelende, zegt hij Cr)« maekt men zich fchuldig aen alle de elenden, acn al het gebrek , en aen den nood , welken in de waereld zijn, TWEE- Cl) Vendidad - Sadi! farg. 15. pag. 392. & farg. 16. pag.. 407. Noüces tom. 1. du Zend-Avefta, part, 2. pag. aSU l'rècis raifonné' &c. pag. 613. & 614. G 3 Op- ooping angraeen en ndeie aken.  CONPUCIUS. TWEEDE DEEL. VAN CONFUCIUS. Eerbied , welke hij aend Chineezen inboezemt Zijne geboorte , zijn Vaderland , en zijne afkomst. ^.iyConfuciut SintramPhiloiöphus, five fcientiaSinsiius Europa had nooit voor eenen haerer Wijsgeeren, Delpbos zelfs had nimmer voor de : Godfpraeken van Apollo, dat vertrouwen en die godvruchtige eerbied, welke dc Chineezen , voor Confutius hebben (i ). Zij noemen hem het hoofd des menfcheiijken geflachts , het toppunt van heiligheid, het voorbeeld en den meester der Koningen (2). Het is in het Jaer 551. voor de Geboorte van Christus , dat men het begin van zijn leven bepaelt. In een groot Vlek van het koningrijk Lou, thans dc Provincie van Chantong, zag hij het eerfle levens-licht. Zijn Vader was tot den eerften rang in het Koning-  CONFUCIUS. 103 ningrijk Soung , over het welk. zijne VoorOuders geheerscht hadden , opgevoed geworden, en zijn gedacht (tarnde af van eenen der Opper - Vorden, die aldaer voor de Dynadien (reeks van Koningen, die agter eikanderen geheerscht hebben:) het gebied hadden gevoerd (1). Deftig en erndig van kindsbeen af, verachtte hij de Kinderlijke tijdkortingen, en gaf zich zeer vroeg aen de letteroeffeningen en aen nuttigen arbeid over. Zijne natuurlijke neigingen trokken hem naer de Staetkunde en Wijsbegeerte, en welhaest kende hij de voorfchriften derzelven genoeg , om te onderftaen, anderen daerin te onderwijzen (2). De Wijsgeeren, waer mede China geheel op- CO Préface ilu Cliou-Icing pag. 7. & 14. Obfervations fin- ce livrc par M. dc Guignes. pag. 362. Martini, Hifloire dc la Cliine tom. i.pag. 314. Mem.de 1'Acad. tom. 36. pag. 19%. Duhclde, defcription dc la Cliine tom. 1. pag. 352. & tom. 2. pag. 319. Couplet, vie de Confucius, fci. èntia Sinenfis, préf. pag. 117. het was het een en twintigde jaer der Regeeringe van Litig-Ouang, den drieën twintigtal Keizer der derde Dynaftic. Het denkbeeld, het welk Couplet, Duhalde en verfcheidene andere Schrijvers, van de geboorte van Confucius geeven, fchijnt gclochend te worden in de Lun -Tu part. 5. pag. 55. van het werk, betijteld Scientia Sinenfis. Me» zegt daer in, dat hij van eene vrij laege geboorte was, en dat de behoeftigheid hem tot Mcesteresfe was geweest. „ Conditione fuit fatis humili", zegt de Latijnfche Overzetter idcirco magiftrA paupertate doélus." C2) Duhalde diéto loco tom. 1. pag. 352. & tom. a» pag. 320. Martini tóm. 1. pag. 320. & feqq. Couplet dicto loco. pag. tl8. vie de Confucius tom. 12. des Mem*ires, concernant les Cbinois pag. 16. & feqq. G 4 Zijne eerfte neigingen , en. zijne eerfte letteroeffeningen. Verre van zich,  104 CONFUCIUS. gelijk di Wijsge ren van zijnen tijd, in de eenzaemheid te hegeeven , zc geeft hi openbaerelesfcn. Hij komt aen het Hof der Koningen, en wordt aldaer tot de gewïgtig- : opgepropt was, toen hij verfcheen, verlieten hnnue eenzaeme verblijfplaetzen niet. De deugd niet dan voor zich zeiven beminnende , meenden zij, verfchoond te weezen van zich in de Steeden te moeten vcrfpreiden , ten einde haere leeringen openbacr te maeken , en dachten, dat het meer overeenkwam met hunne eigene waerdighcid , en met de grootheid en zuiverheid der kennis , in welke zij zich oeffendcn, de uitoeffening dier leeringen niet te flooren door den omgangmet ondeugcndcn. Verre van zicli in de eenzaeme plaetzen optefluiten, begreep Confucius , brandende van eene edeler drilt, dat de ingeevingcn der wijsheid, en dc voorbeelden , welken ieder een daer van konde aenbieden , aen zijne gelijken toebehoorden. Dij wijdde hen dan zijne lesfen , en zijn gedrag toe. Het gemor der andere Wijsgeeren, die, nijdig over zijnen roem, in zijne handelingen niet dan een aenltaende bederf der zeeden, en een noodwendig nadeel te gemoet zagen, trotfeerende, bragt hij zijne geleerdheid tot in het hof der Vorften, alwacr men zich be-ieverde, om hem wel te onthaelen. ,, Ver,, mits ik een Mensch ben," zeide hij, „ moet ik bij Menfchen leeven: ik zal niets „ verwacrloozen , om hen de liefde tot de ,, deugd inteboezemen; het is van deze al„ leen, dat zij alles moeten afwachten, kan „ men zich wel vleien" zeide hij ook nog, „ met  CONFUCIUS. 105 „ met de herdelling van goede orde en „ tucht, zo 'er niet dan ondeugenden bij de „ Opperheerfchers zich onthouden? In plaet„ ze van op eene lafhartige wijze de vlucht te „ neemen, behoort de Wijsgeer zich bezig „ te houden om de menfchen te onderwij„ zen, en de vreede tusfchen de Vorden , „ Staetsdienaers, en Volkeren te herdellcn." Recht doende aen zijne verdienden, verhief men hem beurtelings, in verfcheidene Provinciën , tot verfchillende Overheids - Ambten; doch hij ontdeed zich van ieder derzelven, zo dra hij dacht, geen nut meer daer in te kunnen doen. Zijn Vaderland eischte hem eindelijk te rug, en de Vorst vertrouwde hem eene der eerde waerdighceden toe (1). De zeden waeren aldaer flecht, en de Wetten kwaelijk waergenomen. De Kinderen eerbiedigden hunne Ouders niet meer, noch de jonge Lieden de Grijsaerts. De Vrouwen vergaten, dat de zachtzinnigheid , fchaemte en zedigheid zo wel de voornaemdc plichten , als de voornaemdc aentrekkelijkhceden haerer kunne, waeren. De goede trouw was uit den Koophandel, en de oprechtheid uit de Mact- fchap- CO Couplet, dicto loco. Duhalde tom. 1. pag. 353. & tom. 2. pag. 321. Memoires dePAcademie tom. 38. pag. 277. 278. Ziela' nouvelle vie de Confucius tom. 12. des Memoires, concernant les Chinois pag. 146. & feqq. Men maekte kern Beltuurder des Volks. Dit was het eerst Overheids-Amb< van de Hoofdftad des Koningrijks Lou. pag. 147. o s [le heli en inyen verheevcn. Hij wordt eerde Sfaetsdienaervan zijn Vaderland.Hervorming, ' welke hij aldaer bewerkt.  Van welke middelen men gebruik maekte , om hem van zijne waerdigheid te doen afïtaen. Ci) Duhalde, tom. i. pag. 353. Martini tom. 1. p 32-. C2) M. Amyot vie de Confucius tom. 12. des Memoires Wncetwntles Chinois p«g. 147. Couplet & Martini diéto loco. Duhalde tom. 2. pag. 322. 106 confucius. fchappij verbannen (1). Eene geftrenge verbeetering, doch met verfland ingericht, was alleen in flaet, om de algemeene orde en betaemlijkheid weder in te voeren. Drie maenden, zegt men, waeren voldoende , om die verandering te bewerken (2). Zijne Leerlingen hebben misfchien, met dit aldus optegeeven, geene vergrooting gefpaerd; doch het geen zeker gaet, is, dat de vermaerdheid van den Wijsgeer, en de goede uitflag zijner onderneemingen, de nabuurige Vorften deeden beeven voor den aengroei der macht van den Vorst van Lou, en dat dezelven, dien Vorst niet openlijk durvende aentasten, hem zochten te verleiden. Men gaf aen dat misdaedig voorneemen het uiterlijke van edelmoedigheid. Dc fchoonfte gefchenken wierden aen dien Vorst aengeboden. Men zond hem van die jonge Afiatifche Meisjes toe, welken in meer dan ééne luchtflreek, de gierigheid nog heden in den fchoot der ongebondendheid opvoedt, en welken eene eerlooze Moeder van Kindsbeen af opleit tot alle de Kunstgreepen der wellust; ten einde dezelven, op haeren vijftien-jaerigen ouderdom, verdienen mo-  CONFUCIUS. I07 mogen de Speelpoppen der vermaeken eenes ongebonden Meesters te zijn. Het geen men daer van verwacht hadde , gebeurde. Die vuurige begeerte naer her algemeen welzijn, welke Confucius zijnen Koning iugeboezemd hadde, maekte plaets voor de fchandelijkfte vadzigheid ; en de Staetsdienaer, van zijne bedieningen afftand gedaen hebbende, verwijderde zich van eene plaets, alwaer de oneerbaerheid zegepraeldc ( 1 _)• Men zoude moeten denken, dat de andere Vorftcn na-ieverig geworden zouden zijn, om j dien vrijwilligen banneling tot zich te lokken. 1 Maer neen! zij verwaerdigden zich niet, om! hem een goed onthael te doen ; zij weiger- j den hem alle hulp ; zij Honden hem zelfs ■ niet eens een verblijf in hun Koningrijk toe (2).1 Laet ons met oplettendheid het noodlot van dien grooten man befchouwen. Die Wijsgeer, die zijn Vaderland onderwees, en beminde, deze dwaelt verre van hetzelve. Zijn misdrijf is, dat hij ondernam, harten , ten prooi aen alle ondeugden, weder tot de deugd te brengen. Dat hij, met eer zijne Staets-bediening waerneemende , eene nijdige vreeze verCO M» Amyot Vie de Confucius pag. 284. & 28.-.. & feqq. Couplet & Duhalde didlo loco. Deze ilrik was aen denKóning van Lou gefpannengeworden dooreenen Geweldenaer, die zich van den Throon van Tfi Meester kwam te maeken, na den Vor£t alvoorens vermoord te hebben. (O Ibidem, Ibidem. Martini, tom. I. pag. 338. Rara- len, hun >verge;omenia zijien aftand'an het 5taetslienaers!\.mbt.  Voortreffelijke gelactenheidvan Confucius. CO Scientia Sinenfis. part. 4. du Lun-Yu. pag. 4^ IoS CONFUCIUS. verwekt heeft, dit kan ik begrijpen; vermits de geneigdheid en moed, om nuttig te zijn, maer al te dikwijls misdaeden zijn in de 00' gen van zwakke en weiffelende lieden; maer dat Confucius , gekromd gaende onder het ongeluk, vluchtende, zonder ander gezach dan zijne leeringen, zonder anderen invloed, dan dien van zijn voorbeeld, den nijd nog ten prooi verftrekt, en dat deze hem, tot zelfs het gevoel van medelijden , weigert; dat de allerakeligfte armoede hem aldus bij de aennadering des Ouderdoms beftormt; waerlijk! men kan zicli dan niet onthouden van te zuchten over zo veel ongevoeligheid, en zo veele ongelukken. Ik weet niet, welk eene noodlottigheid de vermaerde Mannen vervolgt; doch de gefchiedenisfen doorloopende , ziet men bijna altijd, dat een ftandvastig ongeluk hen voor hunne voorregten doet boeten, die om hunne deugden en bekwaembeedcn door de Natuur geroepen worden, om weldoenders van het menschdom te zijn. De grootheid zijner ziel verliet hem niet in zijnen nood. „ Ik ben zuchtende onder het „ gebrek" zeide hij (1) „ met groote moei„ te bekom ik eenige groove fpijzen, en heb „ niet dan water om mijnen dorst te lesfehen;  CONFUCIUS, ' 109 ,-, zo ik mij uit r.oodzaekelijkheid te ruste „ wil nederleggen, dan is mijn arm, onder „ mijn hoofd gebogen, mijn eenigst oorkus„ fen. Wel nu! in dien ftaet zelfs vinde ik „ een foort van wellust. Het ongeluk en de „ {mart -zijn zomtijds behacglijk aen de deiïgd. „ Wat ligt mij gelegen aen die hoog - achting, „ welke de rijken of machtigen putten uit „ hunnen ftaet , of uit hunne rijkdommen ! „ Die waercligheeden , en die overvloed ko„ men mij voor, als dunne wolken, welken „ door den wind in dc lucht voortgedreeven „ en gefchud worden." Ik heb moeite, om mijne traenen in te houden onder het ovcrfchrijvcn dezer woorden „£ welken een vcrheeven blijk uitlecveren van£ de gelaetenheid van Confucius. De tcgenfpoed ' evenwel hield zijnen icver niet tegen ; hij hield, ondanks den zelve niet op, om zich 1 geheel aen de verbcetering der Zeden, en het onderwijs der Volkeren overtegeeven. Reeds drie duizend Leerlingen, vijfhonderd van wien bij uitmuntendheid de voornaemfte bedieningen in verfcheidene Koningrijken waernaemen, verfpreidden zijne Leere , en vestigden de grondzuilen van zijnen roem. Hij had dezen in vier clasfen verdeeld. De zorg, voor de zuivering van het hart, en de opfcherping van den geest door overdenkingen, waeren de voornaemfte onderwerpen der eerfte Clasfe; de tweede lag zich toe , om door juiste redenee- rin- Hij icgint engroot en tal ■an „eerlin»en te ickop.en. Hij verdeelt dezelven in verfcheidene Clasfen. Bijzondere  verrict tingen van iedere de 2eiven. Ondeifcheidenc.Werken van Confucius. i : i ItO CONFUCIUS. - ringen, en vloeiende gefprekken te overtuigen: de derde onderwees de Mandarijns, om hunr-ne Staetsbedieningen waerdiglijk te bckleedcn, en maekte hen kundig in de gronden van het ben-uur, en der Staetskunde; de vierde clasfe eindelijk gaf zich aen de Zedeleer over, wier inltellingen zij met kracht en beknoptheid aenkondigde. Duhalde en veifcheidene andere Schrijvers voegen hier bij, dat onder de drie duizend Leerlingen van Confucius, zich twee en zeventig bijzonderlijk door hunne werken, en grondige geleerdheid deeden uitmunten, en dat 'er onder deze laetflen zich tien bevonden, die in alle foorten van Weetenfchappen zodaenig doorkneed waeren, dat men dezelven , bij uitzondering , de tien Wijsgeeren noemde (i). Men is verfcheidene werken aen den bijzonderen fmaek van Confucius voor dc Letteroeffeningen verfchuldigd. Behalven de Boeken , welken voornamcnlijk de tael Kieken, en door zijne Leerlingen nader opgefleld en uitgelegd zijn, befchaefde hij den Chou-king, )f liever verzamelde hij denzelven , en kan )p die wijze in zeker opzicht als deszelfs Schrijver aengemerkt worden (2). Door eene geCO Mem. de Ia Acad. tom. 38. pag. 279. Duldde tom. • Pag' 352- & tom. 2. pag. 322. C 2 ) Vie de Confucius par M. Amyot pag. 84. & 8<; Ob etvations du P. Geuiilfat le Cbou-King. pag. 356. jjje- moï-  CONFUCIUS, III geleerde uitlegging heldert hij den T-king op , zijnde dit een zinnebeeldig werk , aen Fo-hi toegcfchreeven , en voor het welk Confucius zo veel geneegenheid en bewondering hadde, dat hij de verlenging zijns levens om geene andere reden wenschte , dan om hetzelve over te leezen, en nog beter te leeren kennen C i). Men is aen hem eindelijk de Jaerboeken van het Koningrijk Lou verfchuldigd. Die gefchiedenis , in welke eenvouwigheid, kracht, juistheid en vlugheid zich vereenigen, is het vijfde der groote Kings, of gewijde Boeken, geworden (2). Na zo wel door zijne Leerlingen, als door zijnen eigen arbeid, zijne leering gefchikt te hebben, om van langen duur te kunnen zijn, wagttc de dood niet lange, om Confucius te treffen. Eenige dagen, voor dat hij onder denzelven bezweek, liet hij tracnen over zijn Vaderland vloeien. Het was voor hem eene bit- moirés concernant les Cliinois tom. 3. pag. 43. De Gees. telijke Vader Gaubil bepaclt den tijd, wanneer die verzameling door Confucius bij een gebragt, en in order geftcld is, in bet jaer 484. voor de Geboorte van Christus de Wijsgeer was toen omtrend 68. jaeren oud. (1) Scientia Sinenfis, Lun-Yu part. 4. pag. 40. Vie de Confucius pag. 85. Die geleerde uitlegging was in tien Hoofdftukken verdeeld, welken de Leerlingen van Confucius noemden de tien Vleugels, op weiken dat Koek naer de Nakomelingfchap zoude vliegen. Notici del'Y-king par yïsdelou pag. 406. & 407. du Chou-king. (2) Memoires concernant les Chinois tom. t. pag 47. & tom. 8. pag. 193. & 194. Dit is bet werk, genaemd Tchun-Tfieou. Zijn dood.  112 'CONFUCIUS* Deszelfs uit werkzeIen. bittere fmart , welke door niets gematigd konde worden, te moeten gedachtig zijn, en dat wel, terwijl hij bezig was ten graeve te daelen, aen alle de rampen , Welken het Rijk verflonden. ,, Vruchteloos" zeide hij aen zijne Leerlingen (i) „ heb ik getracht, mij,, ne Medeburgers beter te maeken; het Ge,, bouw is gevallen; alles is vernietigd: 'er „ zijn geene Wijzen meer. De Koningen" voegde hij daer bij. ,, weigeren mijne Grond„ regels te volgen; ik doe geen nut meer op ,, aerde; het wordt tijd, dat ik dezelve ver» „ laete;" en waerlijk, hij overleefde deze gezegdens niet lang. Zijn dood deed zo wel den fchrik, welken ' zijne deugden bij de zwakken en ondcugenden veroorzaekten, als de afgunftige gevoelens, waer mede de Nijd, uit hoofde van de vereeniging dier deugden, en dier groote bekwaemheden in dien Man, als afgemat wierd, ophouden. Zijne verheevenheid boven anderen , gelijk niet ongewoon is, wierd hem niet betwist; men vergaf hem deze zelfs, zo dra men niet meer te fchroomen hadde, dat hij nieuwe proeven van die verheevenheid zoude geeven. Eene tracge erkentenis boette de de (i) Duhalde torn. 2. pag. 323. & 324. Hij ftierf in het Rijk van Lo», zijn Vaderland, in het jaer 479. voor de Geboorte van Christus, en negen jaeren voor die van Socrates, Hij was toen'in zijn 7311e jaer.  confucius» 113 langduurige vervolgingen, van welken hij het flachtoffer was geworden. Men befproeide de Grafzerk van dien grooten Man , aen wien men weinige jaeren te vooren den eerften bijftand van medelijden geweigerd hadde, met traenen. Zijne Leerlingen namen den rouw aen. Een Grafnaeld wierd ter zijner eere opgelicht, en de plaets, waer dezelve zich verhefte, is na* derhand heilig geacht geworden. De Vorst van Lou voelde zeer wel het groot verlies , het welk zijn Rijk leed , en in zijne overmaet van droefheid, riep hij uit: „De He„ mei is onvergenoegd over mij, vermits hij „ Confucius van mij neemt." Tegenswoordig is eene diepe eerbied aen zijne gedachtenis gehecht. Zijn maegfchap heeft genot van die eerbewijzing, van welke hij zelve geduurende zijn leven meer blijken behoorde ontvangen te hebben. Hetzelve beftaet nog zedert twee duizend jaeren , en is het eenigst, waer in de Adel-ftand erffelijk is. Daerenboveii heeft dat zelfde Maegfchap zeer aenzienlijke voorrechten, en de Regeerings opvolgingen (Dyriaftien) zijn vruchteloos veranderd geworden , vruchteloos heeft de oorlog Vreemdelingen op den Throon van China geplaetst; alle deze Staetzuchtige omwentelingen hebben geen het minst nadeel aen de afftammelingen van Confucius toegebragt CO. Daer en boven ziet men fi) Duhalde tom. 1. pag. 97. & 354. & i»rn. 2. pag, H Eer, velke nen sijne gelachtelis aenrleed, en nog doet  U4 CONFUCIUS. Voornaemftetrekken Van den aert van Confucius. men in alle de hoofd - lieden des Rijks een Paleis, het welk den naem van dien grooten Man voert, en waer in eene Zael is, meer bijzonder aen hem toegewijd , in welke verfcheidene maelen s'Jaers de beambten en Mandar ij ns (de Adel van China en andere Oosterfche Landen) aen zijne gedachtenis eerbewijzingen komen doen (i). Men heeft zelfs Keizers gekend, die de waerde van het verHand en der deugd genoeg kenden , om ter zijner gedachtenis in 't openbaer die zelfde eerbe wijzingen te komen verrichten (2). De zachtzinnigheid, de onderwerping, de matigheid, het geduld, de zedigheid maeken de voornaemlte trekken van den aert van dien beroemden Wijsgeer uit. Hij vereenigde met zijne grocrte flaetigheid eene voorkomende en vrien- 3i4. Zie vooral la Nouvelle vie de Confucius dans les Memoires, concernant les Chinois. tom 12. pag. 7. & 397 & feqq. Cl) Kircheri China illuftrata part. 3. pag. 132. Duhalds lom. 1. pag. 97. & 224. & tom. 2. pag. 105. Vie de Confucius par M. Amyat pag. 398. du tom 12. des Memoire* concernant les Chinois. (2) Duhalde tom. 1. pag. 469. 486. en elders. Vie de Coufticius diélo loco. De eerde Vorst van de agttiende Dyflaftie, Tait-Sou, was onder dat getal ; zelfs om de Gedachtenis van Confucius te eeren , gaf hij hem den tijtel Van Koning. Men kan lichtelijk begrijpen, dat de Hovelingen fterk mompelden, over het toelïaen van eenen zo grooten tijtel aen iemand die Hechts Onderdaen, en wel een Onderdaen van een gering Vorst geweest was. „ Wat ligt „ 'er aen gelegen?" antwoordde Tait-Sou „ men kan nooit genoeg den Meester der Koningen en Keizers eer bewij„ zen." Duhdlds ibidem, pag. 469,  CONFUCIUS.' vriendelijke beleefdheid ; met veel goedheid een ftreng gelaet, en zijn uitzicht was te gelijk minzaem en achtbaer. Terwijl hij zijne tijdgenooten tot bewondering noopte , was hij weinig vergenoegd over zich zeiven. Hij bcfehuldigde zich zeiven geduurig , even of hij «enig verwijt verdiend hadde, van geene vorderingen genoeg in de deugd gemaekt, zi'ch met geenen of genoegzacmen iever aen de öeffeningen overgegceven , niet altijd even zorgvuldiglijk dc irtblaezingeil der rede en rechtvaerdigheid gehoord, en dikwijls het bedwingen zijner ondeugden en de verbcetering zijner Zeden verwaerloosd te hebben. Op eenen anderen tijd, wenschte hij zich zeiven op de nederigfle wijze geluk, over dat zijne misfla* gen , naeuwlijks uitgevoerd, genoegzaem bekend waerën, om hem daer van te onderrichten, en te verbeeteren (i). Zwaeide men hem billijken lof toe? dan verwierp hij denzelven met nederigheid. „ Waerom" zeide hij ,, mijne Wetten en Zedenleer zo zeer ga„ preezen? Ik doe niet dan herhaelen , het „ geen fao & Chun , ja het geen alle dc Oud-Vaders voor mij gezegd hebben" (2). Over- CO Lun-Yu, part. 4. pag. f,6. 44. & 45. Zie ook dver zijn uitwendige gettaltc en zijnen aert Ia part. 5. pag. 59. 60. & feqq. f2 ) Lun -Yü part. 4. pag. 36. Dunalch tom. 2. pag. 14 & 323' Ha  Van zijn Huwlijk, en den Zoon, die daei ( i") Memoires, concernant les Chinois. tom. I. pa?, 480. Duhalde tom. 2. pag. 332. & 322. Il6 CONFUCIUS. Overlaedden hem de Hovelingen met hunne lastertael, en een dol gemeen met fchotfchriften en buitenipoorige Liedjens? dan behield hij, in het midden der gruwelijkheeden, welken hem omringden, zijne gantfche bedaerdheid van ziel. Wie toch heeft niet boven al die daed bewonderd, welke door alle de Gefchiedfchrijvers is aengehaeld geworden, wanneer een door zijnen rang en zommige verrichtingen uitmuntend Krijgsman, aen wien 't waerfchijnlijk verdrietig viel, iemand te zien , die meer recht op den waeren roem, dan hij zelve hadde,eenen toeleg opzijn levenfmeedde? Het zwaerd was reeds opgeheeven, de Leerlingen van Confucius beefden van fchrik; hij alleen bleef bedaerd en onwankelbaer. Men drong hem vruchteloos, om zich door de vlugt aan de woede zijnes Vijands te onttrekken. „ Waerom „ mij verwijderd" antwoordde hij , ,, zo de „ deugd, welke in mij woont, het werk des „ Hemels is, dan zal die zelfde Hemel mij „ ook wel weetcn te befchermen" (1). Wij hebben nog vergeeten, te zeggen, dat Confucius, negentien jaeren oud zijnde, gemeend hadde in het Huwlijk een geluk aentetreffen, hetwelk dikwijls het voorwerp, en zeldzaem de vrucht daer van is. Eén Kind wierd  CONFUCIUS. 117 wierd uit die Echtverbintenis verwekt, en dit was al het voordeel, het welk hij daer van trok, zo men voor eenen tederen en verlichten Vader een geluk kan noemen de korte bezitting van eenen Zoon, wien men moet overleeven; want hij had het ongeluk, ooggetuige des doods van dien geen te weezen , aen wien hij het leven gegeeven hadde. Naeuwlijks was hij Echtgenoot geworden, of de Echt -fcheiding had hem zijne vrijheid wedcrgefchonken. Van deze vrijheid ftond hij geduurende het overige van zijn leven niet af (1). Men heeft gemeend, dat hij naer die Echtfcheiding niet wenschte, dan alleen om zich beter aen dc lettcrocffcmngen te kunnen overgeeven; doch het zoude eenen Staetkundigen Wijsgeer meer waerdig geweest zijn, om door zijne deugden het Huwlijk te veredelen, door zijn voorbeeld anderen daer toe uittclokken, en op deze wijze eene verbintenis te doen eerbiedigen, welke dc nuttigde voor alle Rijken is. Eaet ons hier eene bijzondere lofgetuigenis, aen fll Zie Martini tom I. pag. 219. Danaïde tom. I. pag. «2. De Zoon, wien die Wijsgeer gehad heek, wierd.genoemd Koung-Lij , of anders Pe-Tn offehoon hij zijnen Vader niet overleefd heeft, zo was daerom dat gedacht mei tütscroeid; hij liet bij zijnen dood eenen Zoon zijnen groot, vader waerdig na. Deze was Tfie-Sie Uitgeever en Uitlegger van den Tcfiong-Tong, of het billijk middel, een dei Werken van Confucius. Mem. concernant les Chinois. tom. 3. pag. 42. Zie ook dans lc tom. 12. la V ie ue Coulucms par M. Atnyot. H 3 ïit ver- vekt vierd. Zijne echtfc heiding;aen welke reden men dezelvetoe- fchrljft. Lof van Con-  fttcius door eenen zijner Leerlingen, : j j I p "8 CONFUCIUS. aen dien grooten Man door Tfée-fée, zijn?» Kleinzoon, en eenen zijner vermaerdfte Leerlingen, toegezwaeid, plaetzen. „ Het is in „ den uitgcflrckten Hemel-kring, het is in de „ onuitputtelijke fchatten der aerde, dat men „ het beeltenis der hooge wijsheid, en ver„ hcevene deugden van Confucius moet zoe„ ken. De Hemelen, fchoon voortgedreeven „ door eene altijd gelijke beweeging, brengen „ onophoudelijk eene opeenvolging van jaer„ getijden voort; en de Harren, welken in „ hunnen fchoot zwemmen, volgen elkande„ ren op, ten einde ons door haere ltraelen „ te verlichten. De aerde , fchoon altijd „ vruchtbaer en weldoende, opent beurtelings „ haeren fchoot , en fluit denzelven weder „ toe, ten einde zich niet te buiten te gaen in „ de voortbrengzelen, waermede zij ons ver„ rijkt, en vereenigt alle onze benodigdhee„ den door de verfcheidenheid haerer ver„ wisfelingen. Op deze wijze wist die bij „ uitzondering wijze Man, zonder ooit bui„ ten de verhcevene gewesten der waerheid te ,, treeden, zijn onderwijs te verwisfelen, en , zijne lesfen naer de benodigdheid der Voi, keren te fchikken. Op deze wijze, zijne , gantfche deugd beurteling ten toon fprei, dcnde, of flcgts een gedeelte derzelver lae, tendc blijken, mat hij zijne voorbeelden , af naer hunne krachten en vorderingen. , Zijne verhcevene ziel, zo uitgeflrekt als de „ He-  CONFUCIUS.' HO „ Hemel, en zo rijk, als de Aerde, droeg „ hen allen in haeren fchoot, en overlaedde „ hen met geduerige weldaeden" (i). Zouden deze loftuitingen ook vergrootende zijn? Dit zal ons het tafereel zijner Leerflelzels, Wetten, en Zedekunde leeren. EER- CO Scientia Sinenfis liv. 2. pag. 80". & 87. Mem. concernant les Chinois. tom. 1. pag. 492. & 493. H 4  iao Confucius. EERSTE AFDEELING, LEERSTUKKEN VAN CONFUCIUS. Van de drie Gods dienftige Gezindheeden in China. II et is niemand onbekend, dat China in drie Godsdienftige Gezindbeeden verdeeld is, Dc Oudfte is die van de Leerlingen van Lao Tfee, of Lao-Kiun. Ik zal van deze in het vierde deel melding maeken. Het hoofd van die Gezindheid leefde korten tijd voor Co», fucius; doch het was niet, dan zes eeuwen daer na, dat men in dat Rijk den dienst van Fo of Foe invoerde; zijnde zeer wonderlijk van infteUing, vermits het Ongodistendom met de grondbeginselen van Pythagoras over de zielsverhuizing, en de meesten der verdichtzelen van het Heidendom met de bijgeloovighceden van den Beelden-dienst, in dezelve vcreenigd wierden (i),. De C i Xtt zaj» gelijk ik gezegd hebbe, de Gezindheid van lao-Kmn nader behandelen; Wat die van JFoè betreft ik heb gemeend van deze mets meer te kunnen zeggen. Ik w l, noeh behoor mu alhier met, dan met ConfüciTt bezig te houden. Men kan, wat het omftandige aengaet, raedfdeègen mei  CONFUCIUS. 121 De derde Gezindheid is hacren oorfprong aen den Wijsgeer, wiens Godsdienftige Leer-1 {lukken ik thans affchetfe, verfchuldigd. Dezelve is de verflandigfte en meest verfpreide: alleen de Geleerden hebben dezelve aengenomen gehad. Deze alleen heeft gercegelde en zekere beoeffeningen ; deze alleen is de trap tot de eerfte waerdigheeden des Rijks, uithoofde van de bekwaemheeden, welken zij bcfehaeft, en van de Wetenfchappen, van welken zij de bron is (i). Men is 't met betrekking tot die Gezindheid, zeer weinig eens over het grond-punt van alle Godsdienften; ik bedoel hier mede het beftaen van een Opperweezen. Zommige Schrijvers befchuldigen dezelve van Ongodiftcndom , en veele anderen trachten dezelve van dat verwijt vrij te fpreeken. Volgens Freret (O heeft de Chineefchc Tael geen woord, om het denkbeeld van God uittedrukken. Wanneer dezelve den Hemel noemt , zelfs den Koning des Hemels, zo hecht zij geen wet net werk, betijteld SderitJa Sinenfis, pag. 24. & feqq. des Obfervatjons prèliminaires; Duhalde toni. 3. pag. 131. & feqq en les Disfertations de M. de Guigncs. Mem. de VAcad. torn, 38. pag. 292. & feqq. & tom. 40. pag. 251. & feqq. (1") Scicntia Sinenfis, Obfervations prèliminaires. pag. 34. & feqq. ÏGrcher. ditfo loco pag. 131. & part. 4. chap. S. pag. 166. (2) Mem. de 1'Atad. tom. 6. pag. 632. H 5 Die Ier Geeerden , of van Oonftt:ius. Er- kei t zij het beitaen van eenen Gud. Schrijvers , die dit tegenfpreekerjWaerop  zij die tcgenfpraekgronden ■ 1 I 2 l x 121 CONFUCIUS. geen ander denkbeeld daer aen, dan de Materialisten (Wijsgeeren, die beweer en, dat de ,fioffe eeuwig, en dat alles ftofe is) en de Beelden-dienaers. „De eerften" zegt hij, „ fchrijven de Gebeurtenisfen toe r.en da „ werking des Hemels; doch aen een wer„ king, verltooken van kennis en wil; eene „ werking, gelijk aen die, welke onze Star„ rekundigen aen den invloed der Planeeten „ toe kennen. De Hemel-koning der Beel„ den-dienaers werkt, 't is waer, met ken„ nis en op de wijze der Menfchen, doch „ hij is niet, dan eene bijzondere Zelfftan„ digheid ; hij is even als de Ziel des He„ mels, en wel eene ziel, niet onderfcheiden ,, van den ftoffelijken Hemel, vermits, vol„ gens het denkbeeld der Beelden - dienaers, „ de ftoffe even zo vatbaer is voor gedach„ ten en oordeel, dan voor beweeging. Doch „ deze denkbeelden zijn verbannen geworden „ door de kundigfte Chineefche Wijsgeeren, '» die alles verwerpen , wat aenleiding zoude , kunnen geeven tot de kennis aen een ver, ftandig weezen, onderfcheiden van het Ge, heel-al, en die eene groote verachting voor , dat gevoelen doen blijken." Naeuwlijks :ennen zij eene zelfftandigheid, eene eenige, Igemeene , en weezendlijk ' onveranderlijke elfftandigheid, van welke wij allen een deel itmaeken; en de twee uiterftens des Levens, weeten de geboorte en de. dood, zijn in hun-  CONFUCIUS. 123 hunne oogen niets anders, dan bijzondere eigenfchappen, welken zich beginnen te vertoonen, of ophouden bekend te zijn. Worden dezelven tastbaer? Het weezen is voortgebragt; hetzelve is vernietigd, wanneer men dezelven niet meer gewaer wordt. Het is niet in hem , maer in ons , dat de verandering bewerkt wordt. Het is hier mede, even als met een voorwerp, het welk men niet meer ziet, na langen tijd het oog daerop gehad te hebben. Dus geen Schepper, geen opperde bewaerder, bij gevolg geen God , ten zij men dien naem verkiest te geeven aen de eeuwige Zelfftandigheid ; en het zoude als dan een ftoiTelijk God zijn (1). De (1") Mem. de 1'Acnd. tom. pag. 6%t. & 632. Vucn- Vuelcty of alle dingen zijn één, zijn niet dan ééne za-k is, een eter meest békende zetregels van China. Longobardi tom. 5. des Oeuvres de I.eibnitz. pag. 112. Het is niet moeili'ik te bemerken, dat het Eeerttuk eener algemeenë zelfftandigheid het zelfde is, bet welk Spinofa vervolgens heef flaende gehouden, en voor een groot gedeelte getrokken beeft uit dc werken der Griekf'he Wijsgeeren. Ik laet zelfs in 't midden, of men niet met grond zoude kunnen . beweeren , dat Cicero en Manilius het zelve reeds gekend hebben, wanneer de eerfte gezegd heeft. „ Omnium autem „ rerum, quae naturel adminiflrantur, feminator, & fator, „ £? pareus, ut Ha dicam, £? educator, 6V altor efl puin, dus. omniaque, ficut membra c¥ artes fuas, nutricatur ', & continet " dat is: Van alle dingen, welken door de Natuur beftuurd worden is de Zaeiier en de Voortplantcr, en de Vader, zo ik mij dus mag uitdrukken, en de Opvoeder, en de Opkweeker de Waereld, en zij voedt en houdt al lei in zich bcdooten , even als haere ledemaeten en gedeeltens van zich zelve. Dc Natura Deoru 11 liv. 2. tom'. 3. pag. 292. A. en de laetfle Altronom. liv. 1. v. 507. & feqq. At manet incolumis mundus fuaque omnia fervat; Qjiae nee longa dies auget, miwiitve fencffus. ...... Deus ejl, qui non mutatur in aevo, iat  124 CONFUCIUS. De Naem van Freret maekt dit gevoelen van gewicht. Weinig geleerden hebben ooit de fchranderheid van geest , de fijnheid der gewaerwordingen , de kunst van onderzoek , en de diepte der kennis, zo verre gebragt, als hij. Dit gevoelen heeft daerenboven nog andere aenhangers van bekende verdienden , en men kan zeggen , dat dezen talrijk geweest zijn. Men vindt van dezen vooral zeer prijzenswaerdigen , onder de Zendelingen , aen wie Europa , de Godsdienst , de Letterkunde , en alle Weetenfchappen en Kunflen eene eeuwige dankbaerheid verfchuldigd zijn. Eene zwaere twist is oudtijds onder hen over dat onderwerp ontftaen. Verfchcidcnen hebben ftaende geliouden , dat de grondbeginzelen der Chineefche wijsbegeerte geene geestelijke Zelfflandigheid , onderfcheiden van het Hoffelijke, aenneemen, gelijk wij doen , en dat dezelven in tegendeel het ongodistendom leeren (i _). Het dat is: „ De Wacreld blijft ongcfchonden, en bewaert al „ het haere, zi] is 't, d.e door Ouderdom noch aengroeit " tod wordt. ' — ' Zij isG°d' diC nim'ner veranl (. i ) Zie de Verhandeling over zommige punten van den Gods heust der Chmeezen door L ngoiardi, torn. 4. des Oeuvres de Ltibriitz pa?. 0'. & na^ 13c &■ )',>-,„ ?u Jïïf wrif1,eld<™ Zendelingen, aengehaeld door La treze, wie ook van dezelfde gedachten is.  CONFUCIUS. 125 Het is niet van mijne taek , al te lang te blijven ftaen op de redenen, welken zij teit voordeele van hun gevoelen bijbrengen. Niettemin , daer ik de voornaemfte leerftukken, door Confucius aengenomen, of, om zo te fpreeken , aen zich toege-eigend , 't zij door dezelven te verklaeren , 't zij door zijne grondbeginzelen en lesfen daer uit aftcleiden , behoor aen den dag te leggen ; en daer het denkbeeld van het beftaen van eenen God, uit hoofde van den eerbied , en alle andere gewaerwordingen , welken hetzelve inboezemt , zich over den ganfchen dienst , waer van het gewoonlijk de onverzettelijke grondzuil is , verfprcidt (1) : Zo zal ik de voornaemfte redenen bloot leggen van hun, die in de zogenaemde Geleerden het geloof aen een Opper-weezen vooronderftellen. Zij ontkennen voor eerst, dat hunne tael geen denkbeeld daer van opleevert. ChangTi drukt , volgens hen , den Opper-heer , den Meester van alles, wat beftaet, uit (2). Dit is onder anderen het gevoelen van den Heer ( O Zie, wat de redenen betreft, op welken zij bouwen, hetzelfde werk, pag. 98. & feqq. 135- & fetl Mem. de 1'Acad. tom. 6. pag. 266. & 267. Zie ook loco cit. tom. 4. de Leibnitz. pag. 105.  .CONFUCIUS. 129 dat ketst gevoelen; doch ik ben gedrongen te bekennen, dat dezelven mij duister voor* komen , en dat ik aldaer niets vinde , het welk de eenvouwigheid der ziel en haere eeuwigduurendhcid volkomen acnwijst. Het geen men van Tao leest , ten einde zijnen dood uittedrukken , dat hy opklom en nederdaelde, is zekerlijk de gunffigfte. plaets voor deze Voorftanders. Die Opklimming, zeggen zij, drukt deze niet. uit de Belooning, voor altijd beloofd door eene Godheid, welke weldaedig is voor hen , wier leven toegeheiligd is geweest aen het begunflïgen van wijsheid, aen nuttig te zijn door hunnen arbeid, aen het beminnelijk maeken van alle deugden , van welken - zij de toonbeelden zijn , en dit alleen door' den invloed van hun eigen voorbeeld? Doch weinige woorden zijn genoeg, om het voordcel, het welk dezen met meer kunst, dan waerfchijnlijkheid, daer uit trekken , geheel te vernietigen. Het is zeker, alle de fchrijvers Hemmen hier in toe , dat volgens de leer der Chineezen , ons lichaem te zamen gefield is uit verfchülende hoofdftoffen , welken hetzelve bezielen en onderhouden , en welker affcheiding den dood veroorzaekt. Op dat zelfde tijdftip keert, volgens deze lcere , iedere dezer hoofdftoffen wederom naer haeren eerften oorfprong, uit welken men meent, dat dezelve Voort is gekomen. De lucht, en het vuur , welken I men  Ij0 CONFUCIUS. men veronderftclt van den Hemel te zijn af, gedaeld , en de ziel uittemaeken , klimmea wederom ten Hemel op, terwijl dat de aerdfche deelen naer de aerde nederdaelen , uit welke zij het eerst beftaen verkreegen hel> ben (i). Het fchijnt evenwel , dat zo als de Chineezen dat Leerftelzel, als boven natuurkundigen , niet aenneemen, zij dit niettemin als Zedekundigen doen. Ik moet mijn denkbeeld daeromtrent nader ophelderen. De Geleerden beminnen de goede Zeden in zodanigen graed, dat zij mecnen , dat, door dezelven aentekweeken , de ziel , of zo men liever wil , dat gedeelte van ons zeiven , het welk belast is te denken en gevoelig te zijn, zich zuivert , zich verdikt, en nieuwe krachten verkrijgt , even gelijk de lichaemen door middel van beweeging en oeffening, terwijl dezelve zich verzwakt , en vernietigt door zich aen ondeugden gewoon te maeken, en door de hette der driften. Zij gaen zelfs zo verre van te bcweenen, zegt Freret (a), dat , evengelijk het niet volftrekt onmogelijk is , middelen te vinden , wier werking de Menfchen onfrerffelijk maekt (dit gevoelen is gemeen in China) zo kan ook de uiloeffe- ning t O Ihid. pag. 07. 154. &c. &pag. 202. & feqq. Mem, Oc 1 Acad. tom. 6. pag. 625. (2) Mem. del' Acad. tom. 6. pag. 633. & 634.  CONFUCIUS. I3I nïng der ftrengfte deugd onze ziel onfterffelijk maeken , dat is te zeggen , de vernietiging der eigenfehappen , welke wij hebben om te denken en te willen, beletten. Wat het Leeiftuk van een ar der Leven, van belooningen , welken de goeden aldaer genieten , en van de ftraffen , welken aldaer de boozen ondergaen zullen, betreft , zo zie ik nergens een bewijs , dat het zelve door Confucius, en de Geleerden , aengenomen is geworden. Leibnitz zelve ftemt toe , dat hetzelve heden niet geleerd wordt; en geeft geene bewijzen op , dat het oudtijds anders daer mede is gelegen geweest . welke geneegenheid men ook in hem befpeure, om dit te gelooven, en te doen geloovcn (1). Longobardi heeft op dit ftuk de vermaerdftc Geleerden geraedplcegd. Allen verzcekcrer hem (2)5 dat hunne Gezindheid nimmer diï eeuwigheid van geluk en ftraffen aengenomer heeft , van welke alle Godsdienften het Ze delijk en Staetkundig voordeel gevoeld heb ben, uit hoofde van den troost, welken eer Zo Godsdienftig geloof aen de deugd veifchaft , en ook van den fchrik , welk hetzelve tegens. de ondeugd en het misbruik dei driften inboezemt. II; (1) Tom. 4. pig. 205. & 20C. (.2) Zie pag. 138. & 139- I 2 Het toekomend leven.Eeuwi ge ftraffen , en beloningen. 1  13* CONFUCIUS. Schepping.Beftaen der eerfte Weezens. < i ] Ik ga over tot het gevoelen van Confucius en der Geleerden, over het vormen van het Geheel-al. Het Leerftelzel der Schepping, en dat van dc eeuwigheid der Waereld , met eikanderen trachtende over een te brengen , veronderftellen zij , dat alles het beftaen verfchuldigd is aen een eerfte , onmeetbaere algemcene oorzaek, eene oorzaek zonder begin of einde , welke zij Z./, of Grondflag der Natuur , noemen. Die oorzaek , welke het verftand alleen bevatten kan , is ftoffelijk , offchoon dezelve geene der uiterlijke lichaemsdeelen heeft. De lucht, of Tai-ki , is gebooren, van uitwerkingen, welken uit dezelve zijn voortgevloeid , en deze is volftrekt onbederflijk, offchoon vatbaer voor verandering door middel van be~ wceging, of rust. Deze twee bepaelingen, sijnde noodzaekelijke uitwerkzelen in eene ;efchapene Zelfftandigheid , vermits dezelve riet kan beftaen zonder in beweeging of rust te zijn, bragten de koude , en de het:e voort , welken op haere beurt 'door zich net elkandercn te vereenigen het Water voort leeden komen, en het Vuur door eene tweeIe vcrecniging. De hoofdfloffen verfcheenen cort daer op ; vervolgens de Hemel , en de ^ancetcn , en ten laetften de Man en de /rouw (i). Ik CO lengobardi öi&o loco p'g. 108. & feqq. Leibnitz, ibid.  CONFUCIUS. 133 Ik zal alhier nier te pasfe brengen het geen Confucius en zijne Leerlingen gedacht hebben over de wijze, op welke meer bijzonderlijk de voorwerpen , welken de Waereld uitmaeken, zijn voortgebragt geworden, over de bewaering , ontru'sting , het bederf , de verfchillende veranderingen van alle de weezens , enz. enz. Het is geen natuurkundig Leerftuk ; het zijn Godsdienftige gevoelens, wel- ïbid. pag. 172. & feqq. Notice de 1'Y-King pag. 412. & leun. Dezen zijn de twee eerfte bepaelingen der algemeene en oorfprongelijke Zelfftandigheid, welken die twee ondergefchikte grondbeginzelen, door de Chineezen onder de naemen in en Tang acngeweezen, vormen. De eerfte drukt, volgens de Overzetters, de beweeging, de bette, uit; de laei'fte de koude, en de rust. Anderen zeggen de helderheid, en donkerheid, het licht, en de duisternis Dikwijls genoeg komen dezelven in de gewijde boeken voor in eenen oneigenlijken zin.' De Chou-King part 4. chap. 20. pag. 257. zegt, dat de deugdzaeme Mensch die beide ondergefchikte grondbeginzelen zeer wel met eikanderen vereenigt, om daer mede uittedrukken, dat hij rondom hem de Orde, de Rust en bet geluk doet heerfchen. Zie behalven la Notice dc 1'Y-King pag. 411. & feqq. ook les Mem. de 1'Acad. tom. 38. pag. 288. Sclcmia Sinenfis pïèface pag. 56. & 57. Zie zelfs ook Martini tom. i.pag. 8. ?. & 10! Hij lpie'ekt aldaer van verfcheidene gevoelens , in China over dat onderwerp verfpreid. Hij geeft voor, dat, volgens zommigen, de eerfte Mensch uit zekere VVoeftijn kwam , zonder dat men ooit zijne afkomst geweeten heeft , en dat , volgens anderen , dezelve uit een eij voortkwam, welks fchael naer den Hemel wierd opgeheeven het wit zich in de lucht verfpreide en de dooijer op de aerde bleef'. Martini voegt, in navolging van dezen, hier bij, dat dit eerfte Mensch in het midden van den nacht, bij het begin van den Herfst -Zonnettend, gebooren wierd, en hij bcpaelt het tijdftip waerop Hemel en aerde gefchapen zijn. Rij alle die dwaeshecden voegt zich ook nog die der Cliineefche Schrijvers , die verzeekeren, is&Confucius zes hondeid zeven en zestig duizend jaeren na de Schepping der Waereld het eerfte licht aenfehouwde; een gevoelen,, het welk oneindig dat van verfcheidene Oosterfche Schrijvers overtreft, volgens dezen moet de Waereld zeventig duizend jaeren beftaen. I 3  Eerdienstaen de Geestei: 534 confucius. welken ik alhier behoor te ontzwachtelen. De gewijde Boeken der Chineezen melden van eenen eerdienst aen de Geesten , en alles toont aen , dat dezelve zo oud , als die alleen-heerfchappij is. Men geeft voor, dat JIoang-Ti , een der Voorgangers van Tao, voor hen een foort van Tempel heeft opge. richt , en dat hij in denzelven eene bediende vestigde , belast met offerhanden aen hem te doen Ci). Chao-Hao, die zijn Opvolger geweest is, was nog godsdienftiger. Hij trok zijne Vroomheid tot bijgeloovigheid toe , en de bijgeloovigheid bezielde hem met eene zo groote vreeze , dat de booze geesten zelfs cerbcwijzingen van hem ontvingen (2). Men ging zelfs zo verre, dat men die cerbewijzingen ook deed aen hoogere en lacgere geesten, aen die des Hemels, cn die der aerde. Het hout, gevormd in eeneMcnfchelijkegeclacnte, beeldde hen af (3), Zekere Vórst wierd van Ongodsdicnftighcid befchuldigd , cn verdiende zo wel , als zijne afftammelingen, van den Throon gezet te worden , om dat hij ten hunnen aenzien dien Ci) Chon-iing; pag. $46. (2) Ibid. & part. 3. cliap. 4. pag. 93. , (QV Chou-King pag. 346. & part. 3- chap. 3. pag. 8t. k 88. ten Barbaerfche Dwingeland, de Keizer clnep vennack om die geenen, op wien hij onvergenocaj Vas, met die beeltenis te doen Jpeelen , cn zo zij vedoo'en dan keverde hij hen aen eenen wreeden dood over. Men  confucius. 135 dien diepen eerbied niet betoond hadde (1 > Vou-Vang zelve, Vou-Vang , de Broeder en Vriend van den vooitrcifelijken ScheoitKong , befchouwde dien eerdienst als zeer weezenlijk en noodzaekelijk , en achtte verplicht te zijn , zich aen denzelven te onderwerpen (1). Om kort te gaen , de macht der Geesten wordt in de Tchong-Yong, een der voornaemfte werken van Confucius , gevierd. Dc Heer dc Guignes heeft die plaets daer uit met meerdere naeukeurigheid Vertaeld , dan de Geestelijke Vader Couplet, die dezelve onder zijne bijzondere aemnerkiugen als verfmoord heeft (3 )■ Zie hier de "eigene uitdrukkingen van dien ACttdttnlst. „ De Geesten bezitten eene macht. Hoe , uitgeftrekt is dezelve ! Hen ziende , „ wordt men hen niet gewacr 3 hen hoo- , rende , begrijpt men hen niet. Zij fchen- „ ken Men kan wel nagaen , dat die voorgewende geest door behulp van eenen Sterveling fpeelde , dtc de Vorst daer toe uitgekoozen hadde. Ibid. pag. 347. (.O Chou-King. pag. 347* r,-, ibid. pag. 348. Zie ook over den dienst aen «8 Oeesten le chap. 5? du Chou - King. part.3. f £ chan. %. pag. 88. Ia4mc pame chap. 3. pag. 160. chap. 13. ntb lf& C*ap. 15. pag. 230. & les pag. 346. &/eqq. S* lot nÓg la No ice3 dl Py- king. pag. 414. te traité f»r quelqnes pSints de la religion des Ch.no» tom. fr■ dc Oeuvres de Leifrutz pag. 104. & 105. & pag. «7i«»- « feqq. & les Mem. de1'Acad. tom. 38. pag. 275. & 276. (1 •) Scientia Sinenfis Liv. 2. pag. 50. & 51- Mem. de V Acad. tom- 3*- l,a5- 2."5' I 4  CONFUCIUS. „ ken lichaemen aefi zaeken , en dezen kun. ,, nen zich niet meer verdeden. Zij' willen „ dat de Menichen wijs , rein en betaem, „ lijk gekleed zijn , om de Offerhanden te „ doen. Zij zijn als eene ruime Zee , 't „ zij dat men hen om hoog , 't zij aen de „ rechte, 'tzij aen de linke zijde, befchouwt. „ De Chi-King zegt : Men kan niet weeten, of. „ de Geesten (bij de Offerhanden) tegens„ woordig zijn , of niet ; men moet hen. „ das niet minachten. Hunne ligte dunheid „ is zeker; hunne wcezenlijkheid kan niet geheim zijn." Men is niet volkomen onderricht , welke plechtigheedeu , met betrekking tot de geesten, het gebruik heeft ingevoerd (i), doch het is zeeker , dat allen onderfclieidene werkingen hebben , de een is het hoofd van Oorlogs - gevechten , de andere van den Landbouw , deze van de Rivieren of Meircn , geene van dc Gebergtcns , 'er zijn ook van de Winden , 'er zijn ook van . den Bb'xem, O v kort te gaen , ieder hunner heeft een bijzonder voorwerp , aen zijne waekzaemheid onderworpen (a), Ik (O Men meldt nu en dan van dezelven, doch zonder aen eenfchakeling en ontknooping, in den Chou-King. part. i. cflap. 2. pag. 19. part. 4. chap. 12. pag. 210. &=. cn in de Notice de 1 Y-kmg. pag. 428. Men fpreekt pag. 324. van een gewoon Werktuig in de Godsdienftige plechtiaheeden ter eere van de geesten. (2) Chou- King. part. 3. chap. 3, pag. 87. cliap. 5. pag, 97.  c o n r v c i v s. 137 Ik zoude evenwel niet willen verzeekeren, dat alle de CbJneezen dc Geesten gelijkelijk ecren. De eerdienst, van welken ik fprcek, is veel eer die van het gemeen Volk , dan" die der Geleerden. De Godsdienst dezer laetft.cn, zo men daer aen dien naem kan geeven, vetfehilt in veele opzichten van dien van het Gemeen ( 1). Longobardi is de eenige niet , die aenmerkt , dat zij onder de ■ benaeming van goede en kwaede Geesten, verftacn de algemeene oorzaeken met haere uitwerkingen , en hacren invloed, dat de Aerde ,' de Gebcrgtens , de Starren enz. dc goeden zijn ; en dat zij door de kwaeden verftaen dc algemeene oorzaeken dezer Wae_ reld, als de vermogens en driften der Ziel, de gewoohtens aen deugden en ondeugden , volgens het denkbeeld , het welk zij daer aen hechten (2). Dit is niet alles. De woede wijze , om het Volk te beftuuren , zegt 07. part. 4- cliap. i. pag, 15». & '54- ~Cl' en elders. Duhalde tom.». pag-3- Mem. de 1'Acad. tom. 38. p"p. o~c. Martini tom. 1. pag. 5- Vie de Confucms paf M. Amyat tom. 12. des Mem. concernant les Cumois p. 384» CO Chou-King. pag. %.\6. Traités ïur quelques points pas- ic-4. Longobardi vroeg eens aen eenen der voortreffJijkfte Geleerden van China, of de Geleerden aen de Geesten geloof iloegeu. Deze een ontkennend antwoord gegceven lubbende, Waerom dan, voegde de Zendeling _daer bii hebt gij dea dienst derzelven in het Gemeeaebesl mge"o'rdt om hel Folk in hunne plicht te houden, antwoordde de Chineefche Geleerde. Ibid. pag. 140. .(_»■) Longobardi diclo loco. I 5  T3* confucius. zegt Confucius uitdrukkelijk , is dezelve zodanig interichten dat hetzelve de Geesten eert, en zich van hen verwijdert , dit is te zeggen, te weeten , dat hetzelve zich niet bemoeid , met te willen onderzoeken , wat dezelven zijn , en wat zij doen (i). Het is zceker dat de bijgebragte plaets zeer gunftig is voor die geenen , die verfchillende Leerftelzcls veronderftcllen, het een uitwendig en Burgerlijk, voor het Gemeen, het ander Geheim , en onder Geheimzinnige tekenen omwonden , voor de Wijsgeercu cn Geleerden. Men heeft ook gevraegd , of die Geesten {loffelijk waeren , en ik meen , dat het onmogelijk is , dit te ontkennen. Het is niet door redeneeringen, dat het beftaen van een Leerftuk, het welk in de gewijde boeken van een Volk geleerd wordt, aan het waggelen moet gebragt of beftreeden worden; de leesing dier boeken is de eenige rechter, welken C 3.D Z;c de zomtijds tegenftrijdïge aenmerkingen en verklaenngen van Ldbnitz pag. 193. & feqq. cn voornamenlijk pag. 196. & 197. Laet ons alhier, eens voor al aenmerken ,dat, wat du gefchilbetreft, Leibnitz over 't algemeen veel beneden Longobardi te (tellen is. Deze lactfte was in tle Cnmeeiehe tael doorkundig; hij woonde in hun wijk; hij had met de grootfte oplettenheid hunne beste Werken geleezen; hij ging veel om met de m:est verlichte Geleerden dier Natie; de andere had geen van die voordeden . en wilde 111 het midden van Duitsland , betere Weetenlchap hebben van het geen men in China geloofde, dan een Zendeling, die zich aldaer had ter neder gezet; aijne beoordelingen toonen ongetwijfeld veel fijnheid van Geest en redeneerkunde aen; do ju ik begrijp, dat hij weinig «fchikt is, om te overtuigen. * 6  C 0 N F U C i U S. 139 ken men behoort toetelaetcn , en de ipitsvindighccden van Leibnitz moeten wijken , voor dc zegevierende aenhaclingen , welke Longobardi voordraegt (1). Bij den eerdienst aen de geesten voegt zich die aen dc Voorouders. De liefde cn eerbied 1 der kinderen vergoden door een onophoudelijk eerbewijs alle die Voorouders, die geduurende hun leven voorbeelden van arbeidzaemheid en deugd gegceven hebben. Men eert dezen even of zy nog leefden, en men biedt aen hunne bccltenisfen , zeer zorgvuldig in eene zacl , even als een tempel ge -eerbiedigd, Offerhanden cn Gebeden aen (2). Het is onder het geril PaF. 117. & feqq. l?6. & feqq. )93- & feqq. Ik begrijp niet, boe men, onder verfcheidene: andere pbttKn, zkVkon aeten voorftaen, om door redeneeringen zulke ukdVukkeljke, als deze volgende is, tegentefpreekeu. De «ee en lijn niet anders dan vastheid en volmaekthcid. CwfLiTbefchoBwde ben als eene bepaehng van den Tav ïi o" der eerstgefchapene lucht. Men ziet dit tut een ant woord , aen eeLi zijner Leerlingen gegceven, die hem on dcro-iis vroeg over het Wezen cn den oorfprong der Gees %n^Jiinitz geeft voor pag. 176. dat door zin,| antwoord dat de Geesten van lucht waeren te zamen gefield de Cli neefche Wijsgeer de bezielde lucht verftacn en zich geregel. S naer de bevatting van zijnen Leerling , weinig be kwem tot het begrip der Geestelijke zeUftand.gheeden ITif^ts, het geen men niet door zodaen.ge vcrondcrftel Iingen kan wederleggen. r <0 Chou-King part. 3. chap. 6. pag. 103. & chap. 11 Jk%l Notice de 1'Y-King pag. 4*. De Ke.zers hou Sf? eene bijzondere zael voor hunne Voorouders in he binnenëedeelte van bun Paleis. Men plaetst m dezelv M£ van het eerfte hoofd ^s geOachts va: l,ptn die de eerfte Slrtn-vader daer van 1=, en dez nooit uit 'die zael gevoerd. Men bewaert ook aldae 1° met dezelfde eerbied de beekemsfen van hen , die zie geduurende hun leven hebben doen Bitiiiunten. W« y« volgens de anderen betreft, men haelt dezen na hel veiloo Eerlienstten de foorouders. t e 1 t 1 > '  Eerdienst 14° CONFUCIUS. geluid der Lier en Guitar, dat dezelven worden aengebeeden, en het geluid des gezangs mengt zich onder dat der fpeeltuigen in die Godsdienftige plechtigheeden, bij welken men fchijnt te gelooven , dat zij tegenswoordig zijn (i). Dat getuigenis van dankbaerheid der nakomelingfchap aen menfchen, die hunne eeuw eer aengedaen, en hun Vaderland wel gediend hebben, is een der gelieffte voorwerpen van Confucius. Hij eert den Keizer Chun, uit hoofde, dat deze de infteller daervan is. Hij fchrijft den voorfpocd van het Rijk aen die inftelling toe ; en verzeekert, dat, zo lang men zich aen dezelve zal houden , een ftaet nimmer ongelukkig noch kwalijk bePtuurd zal zijn (2). WatdeHoofdftoffen betreft; aen dezen wierd eerzeven gedachten daer van daen; om deze reden wordt die z^el genaemd de Tempel der zeven getlachteni Men bewaert ook in diezelfde zael van het Paleis, bij dc naemen der Vorften ook die der Onderdaenen die gcwïcbtiee dienfteu aan htm Vaderland gedaen hebben. Ibid. pag. "103. & chap. 7. pag, 114. CO Chou-King part. 1. chaj». 5. pag. 39. Niettemin bewijst het bevel zelfs, door ColtfuOut geseeren, tegens deze aenweezigheid: ,, Doet offerhanden ^en uwe Ouders" zegt hij „ eyen als of zij tegenswoordig waeren. " pa". 125. du tom. 4. de Leibnitz. Men Ipreidde ook in die zael ten toon ten tijde dezer jaeriijkfche plechtigheeden welken in het voor-en na jaer plaetzc haddeif, de oude en kostbaerfte vaetwerken, de wapenen, de edelgefteentens, de ftaeijfte kleederen, de cietaadien van allerleie foort, welken de overleedêne bezeeten had en met eene vroome zorgvuldigheid bewaerd wierden, ook diende men hein fpijze voor. Scientia Sinenfis. Liv 8. pag. 57. CO To;n. 4- des Oeuvres de Leibnitz, pag. 206.  CONFUCIUS. 141 eertijds in China geen eerbewijs gedaen; men zag dezelven aen als befchermers der Regeerings - opvolgingen {\Dynastien~) (1). Tegenswoordig vergenoegt men zich, eerbied aen dezelven te toonen. Wat de offerhanden betreft, men heeft aldaer verfcheidene foorten. Het eerfie'boek van den Chou-King geeft daervan vier op, aen verfchillende Geesten aengeboden wordende: eene aen dien des Hemels, eene andere aen die der Rivieren of Meiren en der Gebergtens; eene derde aen den befcherm - geest der Planeeten , der hette, der koude, der droogte en des regens; de laetfte eindelijk aan de Geesten der voorwerpen van minder aenbelang in het Geheel - al, of der menfehen , die zich beroemd gemaekt hebben (2). Confucius nodigt ieder een (t) Notice de 1'Y-King pag. 428. De redenen, waerop die eerbewijzing (leunde, zijn in dc volgende bladzijden medegedeeld geworden. De Chincefche VVijsgeercn flellen vyf hoofdftoffen vast; bet hout, het vuur, de aerde, bet metael, en het water. De eerfte heersebt vooral in bet Oosten, en het Voorjacr is het jaergetijde, over het welk zij het beftuur heeft. De tweede heersebt in het Zuiden , en heeft den Zomer tot jaergetijde. De befcherm-geest der Aerde heeft voor zich de middel-luchtftreck, en het middel-getijde des jaers. De Herfst cn het Westen zijn voor die van bet metael; en voor die van het water, hel Noorden en de Winter, enz. enz. Notice de 1'Y-King, pag. 429. & 433- (2"> Khcheri, China illuftrata part. 3. chap. 1.pag. 132. Cbou'-King part. 1. chap. 2. pag. 13. 14 & feqq. Traite' fur quelques points &c. pag. iili. De eerfte dier offerhanden wierd genaemd Lui, de tweede In, dc derde Vuang, en de vierde Pien. Visdchu, dans la Notice de 1'Y-King, pag. 428. fpreekt ook van offerbanden aen den befcherm"eest der Graenen, aen dien der bouwbacre-landen, aen de vijf voornaemfte bergen van het Rijk, aen de vier Zeën, aen de vier Rivieren enz. enz. aen de Hoofdftoiïen. Over de Offerhanden.  H2 C O K f U C I Ü s. een uit, om die offerhanden niet te verzuimen,cn de grootfte uit-en in-wendigc eerbied daer bij te voegen (x). De bétacmlijkheid , de orde, de zindelijkheid zijn in alle offeringen , even als in alle andere plechtigheeden, aenbevolen (2), en de Keizer alleen zit bij dezelven voor, om dat hij alleen dc Opper-priester is (3), Rijst , Wijn , Osfen , Varkens, en Schaepcn zijn dc gewoone offers (4). En zo dezelven worden aengeboden, om aftebidden de bcgunftiging eener Oorlogs - ondernee* ming, dan verwt men de Trommels en Vaenen met het bloed der Offerdieren (5). Een berg was oudtijds de gewoone plaets der offerhanden, en vooral offerde men nooit elders, wanneer het offer wierd opgedraegen aen den Geest des Hemels. In 't vervolg bouw* (1) Traité fur quelques &c. pag. 121. (2) Chou-King, part. 3. chap. 8. pag. 125. Cs) Mem. concernant les Chinois tom. 2. pag. 37. ChouKing , part. 3. chap. 6. pag. 102. part. 4. chap.' 1. pa», 151 & chap. 3. pag. 162 en elders. 0 C4-) Chou-King part., 1. chap. 2. pag. rs. part. 4. cliap. 1. pag. 151. chap. 12 pag. 208. chap. 13. pag. 219 & De wij 11 is verboden, behalven bij het offeren, en dan nóg moet men maetig daer van drinken. Daerenbovcn was die wijn eertijds niet gemaekt van druiven, zijnde de druif bii dc Chmeezen met bekend geweest, gelijk de Heer de Gulst nes aenmerkt, dan zedert de eerfte Hali's. Het was wijn van rijst gemaekt, en uitgevonden zedert de eerfte Dynastie IRegeenngs-upvo'/ing') Ibid. chap. 10. pag. 199. Men maekte ook een foort van wiin door vermenging van zwarte gcerst met een zeker welriekend kruid. chap. 13. pag.a18. C5D Notice de 1'Y-King. pag. 428.  CONFUCIUS. 143 bouwde men met dat oogmerk kleine bijzondere Tempels, en de Vorflen, aen wien de ftrengheid van het jaergetijde , het gewigt der jaeren, of eenige ongemakken, niet toeftonden, om zich verre af te begeeven , deeden dergelijke Tempels digt bij hun Paleis oprichten (1). De Gebeden zijn niet menigvuldig, en konden in eenen foortgelijken Godsdienst, als dien der Chineezen, ook niet anders weezen. Men heeft niettemin, fchoon zeldzaem, dit is waer, omftandigheeden bijgewoond, in welken men, zich fchikkende naer de ligtgeloovigheid des volks met betrekking tot de Geesten, aen dezen gebeden heeft opgedraegen , 't zij om regen , welken de velden nodig hadden, 't zij , om bewaard te blijven van de ijsfelijkheeden des hongersnoods , of van zodaenige andere plaeg, als welke het volk bedreigde (2). Men leest ook in de Memoires du Père Lecomte futJa Chine ( 3 ), dat ten alle tijden aldaer gereegelde Vast-dagen en plechtige Gebeden gehouden zijn geworden, ten einde overflroomjngen, onvruchtbaerheid, aerdbeevingen, en alle andere algemeene rampen voor te komen. Het zoude hen gemakkelijk vallen, den toorn des (,1) Discours préliminaire du Chou-King. pag. 131. part. 2. cliap. I. pag. 54' P»». 4- chap. I. pag. 151 & 154. chap. 16. pag. 262 &c. Mem. concernant les ChiuotS, tom. 2. pag. 37 & 39- Chou-King. part. S- P* 80. en elders. (3) Tom. 2. pag. 141. Over de öebeden 0*ei do  Wichelarijen. ï44- CONFUCIUS. des Hemels te ontwapenen, voor de geftrengheid van denzelven gevoeld te hebben, bijaldien zij die kunst van het toekomende te voorzien , bezaten, aen welke Confucius zich overgegeeven, en welke hij aen zijne Leerlingen heeft toegezegd gehad. Die Wijsgeer heeft in zijne verklaering van den Y - King, de kunst, om woordfpellingen uit het noodlot aftcleiden, oiiderwcczcn, en alle dc Geleerden bedienen zich hedendaegs nog daervan in hunne voorzeggingen (ï). In den Tchong-Yong (2). beweert hij, dat hij het doorzichtig oog van den Wijzen door het duistere van het toekomende heendringt, cn de geheimen daervan te vooren ontdekt. „ Wanneer eene nieuwe Dy„ nastic QRegcerings-opvolging') op het punt „ ftaet, om te geraeken tot den throon, wel„ keu haere deugden hebben verdiend , dan „ vallen 'cr gelukkige voortcekenen voor , „ terwijl dat ongelukkige voorteekenen die „ geenen omringen, die door hunne misdae„ den van denzeiven nedergeftort worden. „ Het kruid Chi en de Schilpad, kondigen die ,, gebeurtenisfen aen, en de Wijze bemerkt in „ het binnenftc van zichzelven een wis voor„ gevoel derzelven. " Men kan zeer zeker de dwaeling niet achtbaerder maeken , dan door dezelve te deen . . die- (i) Notice de PY-king. pjg. 410. (.2) Scientia Sinenfis. Liv. 2. pag. 71.  CONFUCIUS; i"45 dienen , om een wijs gedrag te vleien , eil den boozen van fchrik te doen ijzen; doch hoe komt 't, dat in eene gezindheid, ftrijdende met die van Lao-Kiun, en welke zich bedroeft over den fmaek van deeze voor de toverkunst en betoveringen , men geloof flaet aen de beflisfingen van het Noodlot, en aen voorteekenen, getrokken uit planten en dieren ? Voor 't overige, Con* fucius was hier van de uitvinder niet; dit moet men ter zijner eere doen opmerken. Reeds onder de Regeering van Chun bediende men zich daer van, ten einde die geenen der Staetsdienaeren te leeren kennen, die verdienden* den eersten rang in het Rijk te bekleeden. Die groote Vorst hield zich zeiven overtuigd, dat hij veel licht zoude bekomen, zo wel uit de befchouwing eener Schilpadde , dewelke men Hond te verbranden , als uit de bladen van zeker kruid, met oplettendheid te bezien; en zijne opvolgers namen geen ander middel bij de hand in twijffelachtige en gewichtige gevallen, (i.) De Y-King was vol van verfchillende teeke* ningen, genaemd Koua. Van de bladen of vezelen van dat Kruid maekte men de trekken . welken die afbeeldingen uitmaekten; men fchudde dezelven vervolgens , en onderzocht wat daer van kwam. Dit is het geen ons de Heer de CO Chou-King', part. i. Chap. 3. pag. 27 & aSj part. 3. Chap. 10. pag. 139. part. 4- Chap. 4. pag. i6cj & feqq. Chap. 5. pag. 179 & 180. &c. &c. K  Hö CONFUCIUS. de Guignes volgens de Uitleggers leert, en hij voegt daer bij, dat de waerzegging door middel der Koua vrij dikwijls in gebruik was ten tijde van Confucius. Wat de teekenen, getrokken uit de verbrande Schilpad,betreft, dezen komen i ° voort uit de Damp, welke zich vormt, 2° uit die, welke ophoudt, 30 uit het donkere van hetfchild,4°uit de fcheuren, welken eikanderen niet raeken, uit die eindelijk, welken zich kruisfen en raeken. In het eerst geval, zegt nog de Heer de Guignes in navolging der Uitleggers, dacht men de gedaente van regen te zien, welke nederviel, en in de anderen die van regen, welke ophoudt, en waarop fchoon weder volgt, die van betrokken weder enz. enz. enz. (1) Want zij , die aen de Chineezen lesfen gegeeven hebben, hebben het Zedekundig onderwijs voor het Volk tot zelfs in de gewoone uitwerkzelen der Natuur gebeezigd. (2) Verre IO Chou-King, part. 4. Chap. 4. pag. 170 & 172. (2) Die Verftandhouding is dikwijls gevestigd in de gewijde boeken der Chineezen. De natuurkundige gebeurtenisfen uit welken men die tekenen haelt, zijn de regen, het beider weder, de warmte, de koude, dc wind, de jaergetijden: „wanneet de deugd beerscht" leest men in den Chou-King pag. 172. .,dan komt de regen wel van pas; wanneer men wel regeert, dan verfchijnt het hel,, der weder ; de warmte , welke op haeren tijd komt, „ maelt de Voorzichtigheid af; als de koude wel van pas„ fe zich laat voelen, dan oordeelt men naer recht; de „ volmaektheid wordt aengeduid door winden , welken volgens ieder jaergetijde waeijen. In tegendeel, wanneer „ ondeugden hecrl'chen, dan regent het onophoudelijk; zo ;, uien zich lichtvaerdig en losbandig gedraegt, dan is her ,, weêr  CONFUCIUS. 147 Verre van op eene onvcrfcMllige wijze de bediening der Wichelkunde optefpooren, en dezelve te verklaeren, aen iemand toe te vertrouwen , zo wierd.de allerftfengfte reinheid vereischt in zulken , welke zich die gewijde waerzeggingen wilden waerdig maeken. Het opperhoofd derzelver moet niet alleen zonder driften, maer ook door zijne deugden geëerbiedigd zijn. (1) Ik kan niet merken, dat dat Opperhoofd juist de Vorst was, offchoon hij altijd de Opper- Priester is geweest. Misfchien is dit die Burger, die, onder zijne beveelen, belast was met. het geen dien dienst betreft. De zorg der Godsdienftige plechtigheeden wordt ook, 't is waer, opgedraegen, aen eenen der drie eerfte dienaers van het Rijk. (1) Hij is 't , die naer alle waerfchijn- [ lijkheid de Apostel (gezant) en de fteun van die verdraegzaemheid in den Godsdienst is, Welke de Leerlingen van Confucius verre buiten de paelen , door andere Natiën gefteld, getrokken hebben. Zij beweeren (3) dat alle de Godsdienften , hoe ftrijdende dezelven ook met eikanderen mogen weezen , gelijkelijk weêr droog; de hette is zonder ophouden, zo men nalaetig cn luy is, van 's gelijken dc koude, enz. enz. (O Chou-King, part. 4. Chap. 4. pag. 171. (2) Ibid. Chap. 19. pag. 248. {3} Notice de 1'Y-King pag. 114. K 2 Ver- haeg- :aem- rieid in len 3ods- iienst. V  £48 CONFUCIUS. lijk goed zijn voor die geenen, die dezelven opvolgen , vermits dezelven door hunne In(tellers niet geleerd zijn geworden, dan met inzicht, om de Volkeren tot de deugd te leiden. TWEE.  coNPuciua. 149 TWEEDE AFDEELING. WETTEN VAN CONFUCIUS; \_yonfücius is niet alleen een vermaerd Wijsgeer ; maer wordt ook , gelijk de Heer de , Guignes aenmerkt (1) als de herfteller der 1 Wetten, of liever als de Wetgeever van Chi-' na aengemerkt." Het is juist niet, dat hij eigentlijk een Wetboek , en grondreegelen over de verfchillende voorwerpen der rechtsgeleerdheid , gegecven' heeft; maer, behalven dat hij alle die Wetten overzien en bij een verzameld heeft , welke de groote Mannen zijner Natie voor hem hadden ingefleld , zo heeft hij ook verfcheidene bijzondere daer bij gevoegd. Hij eigent zich zelfs, om zo te fpreeken , die zijner Voorgangers toe , uit hoofde van de nieuwe manier , op welke hij dezelve, voordek, en van de talrijke aenmerkingen, met welke hij dezelve doet vergezeld gaen , en bekragtigt. Voegen wij hier bij , dat weinigen, beter , dan hij , de algemeene grond¬ en Mem. de 1'Acad. tom. 38. pag. fa8. K 3 Confucius kan icngenerktvorden ils de Wetgeever zijier Na:ie.  IJ» CONFUCIUS. Gronden van het beftuur in de ftelregelsvan Con fucius. grondregels van liet befhmr, der flaetkunde, en der Wetgeeving, gekend heeft. -Wij zuL* len dit zo aenttonds onder dat groot gezichtpunt gaen befchomven. Wij zullen ons vervolgens bezig houden met de Burgerlijke en Crimineele of lijfzaekige Wetten. Men bemerkt, na het leezen der Leerftukken van Confucius , zeer wel , dat hij geene Godsdienftige Wetten heeft voorgefchreevcn , of zo hij al eenige weinigen daer van heeft inT gefield, dan hadden dezen. Hechts tot onderwerp de Feesten en de Offerhanden , en van dezen hebben wij reeds raeldinge gemaekt. (i) Het gezach der Vaders was waerfchijnlijk de oorfprong en fchets der Opperheerfchappij. Confucius was van dat denkbeeld, en meende, dat het beftuur van een Rijk volmaekter was, naer. maete hetzelve minder afweek van het vaderlijk beftuur. Zie daer, waerom hij zo dikwerf zeide: „liet is niet dan door het wel „ beftuuren zijns huisgezins, dat men zich „ waerdig kan maeken, om een Rijk wel te „ regeeren." (a) Even als de eerfte Opperheerfchers zijns Vaderlands , zo meende die Wijsgeer , dat de Onfcbuldigheid der Zeden en de openbaarc Rust de twee weczentli(kfte zaeken waeren in alle goede regecringen. () In Cl) Vide Supra pag. 120 & feqq. (2) Ta-Hio. Scicntia Sinenfis. part. I. pag. 3. f.3") Chou-King, part. 4. Cliap. 20. pag. 155.  CONFUCIUS. 151 In de laetfte begreep men de ftrenge opvolging der Wetten. Tcheou - Kong , de voortreffelijkfte der Wctgeevers , die China ooit voor Confucius gehad heeft, maekt daer van een bevel aen de Oppervorsten zeiven in dat werk , het welk zo vol is van lesfcn voor Staetsdienaers en Vorsten , dat men hetzelve als het boek der Wijsheid en Menschlievendheid kan aenzien. Het is daer in , dat hij hen aenmaent, om eene onfchendbaere onderwerping daer aen toetedraegen. (1) De meesten der ftelregels , met welken deze omgeeven is , komen niet minder in mijn onderwerp te pas , en verdienen bijgevolg aengehaeld te worden. Tcheou - Kong zeide aen zijnen Neef, toen deze tot dc befluuring des Rijks tom. 4* dag. 57. L 2  Van Let recht, om zijne Kinderen te verkoopen. Over de Slaeven. CO Duhalde lom. 3. prg. 128 C 2 ) Mèm. concernant les Chinois. tom. 4. pag. 159. 164 CONFUCIUS. „ Oproerig te zijn is , geenen Meester te „ willen hebben; dc Wijzen te verachten is , „ de Wetten te hoonen ; doch de kindcrlij„ ke eerbied , de kinderlijke gehoorzaemheid „ te lebenden is, geweld te doen aen de Na„ tuur , en de deur te openen voor alle de „ ysfelijkheeden des misdrijfs." Dc Wctgeever fielt de Vaders in eene zo Uitgeftrekte macht, dat hij hen zelfs toeflaet, om hunne Kinders aen Vreemdelingen te verkoopen , zo zij onvergenoegd over hun gedrag zijn (1). Men meent , dat zij evengroot recht op hunne Zoonen hebben , dan dezen op zich zeiven ; en vermits het aen deeze laetflen geoorloofd is, om zich zeiven voor geld te lecveren , zoude dan wel die vrijheid aen de oorzaeken hunnes levens kunnen ontzegd zijn? Dit is zo veel te zeggen, als dat de Wet le flavernij wettigt. Zij geeft tweederleye vijzen op,, om aen dezelve onderworpen te zijn. Men is dit door nederlaeg in den Oorog, of.door het Vonnis der Rechters, zoo lezen oordeelcn , dat de gepleegde misdaed die ftraffe verdient (2). Voor 't overige ftelt Confucius ten dezen aenzien, door middel van iuiste befchikkingen, niets vast. Ik  CONFUCIUS. 165 Ik vind even min in de werken van dien groöten Man uitdrukkelijke Regels over het huwlijk, de veelwijverij, en dc echtfeheiding. Hij is evenwel de eerfte geweest, welke die nuttige voorfchriften gegeeven heeft , die zorgvuldig [bewaerd zijn in den Siao - Hio, een boek, in de Schooien gebeezigd, en oneindig minder oud , vermits hetzelve bij de agttien eeuwen jonger, dan Confucius is (hetzelve is niet in het licht gekomen, dan in de twaclfde eeuw na Jezus Christus') (i> Men kan f O Zie hier, hoe §. 3. chap. 2. du Siao-Hio , geëindigd wordt. Vijf foortcu van jonge Dochters zijn 'er, om wie «it te huwen men geene gedachten hebben moet. i° Wanneer zij van een gedacht zijn, in het welk men de Kinderlijke gehoorzaemheid verwaerloost. 2° Wanneer haer huisgezin niet wel gereegeld is, en de zeden van hen, die 'hetzelve uitmaeken, verdacht zijn. 30 Wanneer eentje Vlek, of fchandmerk in haer gedacht plaetfe heeft. 40 Wanneer in haer gedacht eene erf-ziekte, welke voor anderen aenfleekelijk is, heerfcht. 5° Wanneer zij eene Oud- fte Dochter is, wier Vader is overleedcn. Zeven foorten van Vrouwen, aen wier Mannen de echtfehciding wordt toegeftaen. la Die , welke aen dc gehoorzaemheid , ■aen haere Ouders verfchuldigd, te kort doen. 2° Die, welke onvruchtbaer zijn. 3° Die, welke haere Echtgenooten ongetrouw zijn. 40 Die, welke minnenijdig zijn. 5° Die, welke met eene befmettende Ziekte bezet zijn. 6' Die, wier babbeltael men niet kan fluiten , en door haer onophoudelijk gepraet tot last verftrekken. 7° Die, welke zich aen diefflal gewoon zijn fehuldig te maeken , cn 111 ftaet zfjn', haere Echtgenooten van alles te ontblooten. Er zijn nochthans omltandigheeden, waer in het aen eenen Echtüenoot niet geoorloofd is, zich van zijne Vrouw, te fcheiden Bij voorbeeld, zo, ten tijde dat het Huwlijk is aeneesaen geworden , zij "Og Ouders hadde, en, dezelven vervolgens verlooren hebbende , geene toevlucht hoegenacmd overig heeft; of wel, zo zij, te gelijk met haeren Echtaenoot, den driejaerigen rouw, over den Vader, or de Moeder van haeren Man, gedracgen heelt. Zie Duhalde toni. 2. pag. 36c;. Ook zal men alle die leeritelzels, door Confucius zelvcn uitgedrukt vinden, in zijne levensbefchrrp ving par M. Amyot, pag. 282. & feqq. Over hetHuwlijk, over do Veelwijverij , en over de Echtfehciding.  Over den Landbouw , cn den Koophandel. I6"6 confucius. kan hem ook nog houden, als de invoerder Van dat denkbeeld, het welk zo zeer gunffig is aen de Zeeden, als aen de bevolking, dat namenlijk een Vader (i) voor eerloos moet worden gehouden , die zijne Kinderen tot een ongehuwd leven veroordeelt, en dat een Zoon den voornaemften zijner plichten verwaerloost , zo hij geene Kinderen nalaet, die zijnen naem , en zijn gedacht vereeuwigen. Eindelijk ik vind geene inftellingen meer, raekende verfcheidene gewichtige ftoffen deiBurgerlijke Wetten , zo men van dezelven den Koophandel en den Landbouw uitzondere. Dc Chou-King, zonder juist een uitdrukkelijk verbod van den Koophandel in zich te befluiten , fchijnt denzelven gantsch niet gunstig te zijn. Dezelve vermaent , om dc zeldzaeme en kostbaere voorwerpen, welken van Vreemdelingen afkomftig zijn, niet optczoeken, en zich niet te be-ieveren, om anderen, dan Wijzen, bij zich te ontvangen (2). Plinius drukt op eene nog fterkere wijze den haet ;af, welken dc Seres (Chineezen ) aen den Koophandel toedroegen, in weèr■vil van hunnen zagtcn aert (3). De Landbouw (O Lettres èdifiantcs & Curienfes, tom. t9. pag. I20. CO Prèface du Cliou-King, pag. 6. $ tpfisfens perfimiht, mm commefck fpectam, 'dat is , zij zijn  ZOROASTER. 167 bouw wordt meer begunftigd, en geniet dat voordeel zedert de oprichting des Rijks. Verfcheidene Opzichters zijn aldaer aengefteld , ten einde een waekend oog op den Landbouw te houden ( 1). Confucius verhaelt, dat zeker Keizer, die eenige eeuwen voor hem geleefd hadde , cn genaemd was Tching- Vang , deze fchoonc woorden, welken voornamenlijk op Criminecle- of lijfzaekige Rechters flaen, tegens die Rechters fprak. „ Gij, die door Voorzich„ tigheid en Wijsheid U van alle de andere „ ftervelingen behoort te doen onderfcheiden, „ wees oplettend ; fla wel acht op de ftraf„ fen , welken gij aen Misdaedigen zult op„ leggen. Uwe Wetten, cenmael gemaekt , moeten nagekomen worden; het zoude gevaerlijk zijn , dezelven zonder uitwerking te laeten (2). " Diezelfde Vorst zeide ook aen die geenen, die de vertegenswoordigers van zijn gezach in de Provinciën waeren. „ Dat de ftiptheid om de misdaed tc ,, ftraffen, geen voorwcndzel zij , om kwaed te doen. Zo 'er lieden gevonden worden, die uwe Wetten overtreeden, of zich aiej ,, bee win wel zagt van aert, maer ook zeer gelijk aen Wildi Dièren , wanneer zij het oog op den Koophandel llaen. • Ci) Chou-King, part 4. eh»P« 24- pag. 282. üuhall tom. 2. pag. 67. C2") Chou-King, part. 4. chap. 20. pag. 259. L 4 CRIMINEELEOF LIJFZAEKIGE-WETTEN. Plichten der CrimineelsRechters.Neigingen , welken hen moeten bezielen.  168 CONFUCIUS. „ beeteren, waaneer zij uwe onderrichtingen „ vcrkrecgen hebben, ftraf hen dan, ten ein„ de voor te komen, dat anderen tot dezelf- „ de misdagen vervallen. Er zijn mis- „ flagen, voor welken de toegeeflijkheid ge,-, vaerlijk zoude zijn ; dezen zijn allen die, „ welken ftrekken , om de grondregels om „ verre te werpen, en de Zeden der Volken „ te bederven (i). Gij, die acngefteld zijt, „ om Straf-Wetten ter uitvoer te doen bren„ gen" zegt ook nog, in navolging van den Koning Mm-Fang, die Chou-King, welke door Confucius, gelijk ik hier voor hebbe gezegd , in order gebragt is geworden (2), „ Bekleed gij niet de plaets des Hemels, om „ dc Herders des Volks te zijn ! volg die „ Rechters niet na, die onbekwaem zijn, een juist midden te houden in hunne ftrafoef„ feningen, of die, trots op hunnen invloed, „ niets zoeken, dan zich te verrijken. Zij „ misbruiken hun gezach, om onfchuldigcn te „ onderdrukken , dc Heer des Hemels ovcr„ laedde hen met alle foorten van rampen; en „ om dat zij zich van hunne misdaeden niet „ konden zuiveren, zo roeide hij hun geflacht „ uit. Een Crimineelc Rechter " lees ik eindelijk in dat fchoon werk (3) „bootst de „ deugd ( O Cmx' - King, part. 4. chap. 21. pag. 263. C2 "1 Chap. 26. pag. 293. C3) Chap. 27. pag. 295.  CONFUCIUS. lóf) „ deugd des Hemels na , door de uitoeffe„ ning van het recht van leven en dood; het „ is de Hemel , welke zich met hun te za„ men verbindt." Die aendoenlijke Leerftukken doen klaer genoeg zien , met welke voorzorge men die Rechters verkiest , en welke eerbied zij altijd ingeboezemd hebben. Van alle tijden her is de bediening van Crimineele Rechter eene der voornaemfïcn van het Rijk geweest ( 1). Eu kan men ook wel te veel verheffen, of met te veel omzichtigheid dien geen verkiezen , in wiens handen dc eer en het leven van alle de Burgers zijn?" In den Lun-Yu maent Confucius eveneens aen tot zachtmoedigheid en rechtvacrdigheid. „ Zo ik" zeide hem eens een Rechter, die „ dien tijtel onwaerdig was ,, de boozen en „ de overtreeders der Wet met den dood „ ftrafte , dan zoude het mij, gemakkelijker ,, vallen, om de goeden, en hen , die der ,, Wet gehoorzaem zijn , te onderfcheiden. ,, Waertoe die ftrafoeffeningen ?" antwoordde dc Wijsgeer ( 2 ) ,, Regeer wel, laet ieder een „ overtuigd zij, dat recht en billijkheid uwe ,, keuze en uw gedrag reegele, en dan zul,, lcn alle de Ouderdaenen eerlijk cn deugd„ zaem zijn. (1) Chou-King, part. 4. chap. 20, pag. 248 öf 258. (2) Luit-Tu, part. 6. pag. 83. L 5  Mis- daeden der Kinderentegens hunne Ouders. Hoe geftraft. Volgens dezen grondregel kunnen dc Kinderen over hunne Vaders niet klaegeu, zonder zich met afgrijzen en oneer te overlaeden. De Wet verbiedt aen de Rechters, om hunne befchuldiging aen te hooren, en om dit te bewerken, wordt voor 't minst ge-eischt, dat de Grootvader het verzoek - fchrift onderteekend heeft; doch ongelukkig is die Zoon, bij aldien dat verzoek - fchrift een enkeld valsch en lasterlijk artieul inhoudt ; zijn dood ftaet zeker (3). Verft) Wao-Kma, dans les Mèm. concernant les Chinois, tom. 4. pag. 56 & 57. £2) Ibid. pag. 57. f3) Mèm. concernant les Chinois, tom. 5. pag. 28 & 29. Duhalde tom. 3. pag. 128. De plicht 'eenes Zoons , üegt men, is te gelioorzaemcn. cn geduld te neetnen. Van wien 3 7° CONFUCIUS. Er zijn nochthans misdaeden, wier ftraffe niet kan gemactigd worden. Ik heb reeds gezegd, hoe zeer de Wet aen de Natuur behulpzaem was, ten einde aen het Vaderfchap eene uitgeftrekte macht en eerbied toetevoegen: dezen te fchenden is dc grootfte der Misdaeden (1). „ Deze waerheid is niet no„ dig, beweezen te worden" zegt een Geleerde (2) „men doet aen zijne eeuw fchande „ aen, met dergelijke bewijzen te vorderen. „ Het zwaerd des beuls alleen moet dit ter „ uitvoer brengen, wanneer men dit vordert; „ doch is 'er wel een zo ontmenschtc, die „ dit ooit gevorderd heeft?"  CONFUCIUS» 171 Vergeet men zich in zo verre , dat men door fmaedreedcnen hem, aen wien men het leven verfchuldigd is, mishandelt ? Trekt men de zinneloosheid en woestheid zo verre uit, dat men hem flaet, dat men een toeleg op zijn leven maekt, zodaenige misdaed ftelt de gantfche Provincie in rep en roer. De Mandarijn, onder wiens beftuur die Provincie ftaet (de eerfte Edele) wordt afgezet ; men ftraft den Mandarijn, van die Stad, welke de misdaedige bewoonde, en de bloedverwanten van dien ellendigcn worden niet gefpaerd. Men meent , dat de Zoon zich nimmer aen dien toeleg zoude fchuldig gemaekt hebben, zo de Rechters beter gewackt hadden, op zijne neigingen en zijn gedrag , en zo zijne naestbeItaenden zorg gedraegen hadden, om de eerfte misflacgen zijner jeugd te ftraffen. De allerzwaerfte ftraf is niet voldoende, om dien Vadermoord te boeten. De daeder van dat misdrijf wordt in duizend ftukken gekapt, men verbrandt hem tot asfche, men rukt zijn huis tot de fundamenten toe ter neder, men breekt die zijner buuren ook af, en men richt overal gedenktekenen van eene zo afgrijselijke daed op. ( 1) Dooi vvicn zoude hij ooit iets kunnen vefdraegeh, zo hij niets van zijnen Vader verdraegen kan? (.O Mèm. concernant les Chinois, tom. 5. pag. 20» Dukaidt tom. 3. pag. 120. Mémoires du P. Lecomte toin, c. lettre 1. lettres édii'. & cur. tom. 19. pag. 152.  I"2 CONFUCIUS. Van den Kindermoord. Door eene daer tegens overgeftelde reden, fchoon van hetzelfde grondbeginzel voortvloeiende, heeft de Vader, die zijnen Zoon befchuldigt, niet nodig, om bewijzen zijner befchuldiging bijtcbrengen. Het is onmogelijk te vooronderftellen, dat dezelve onbillijk kan zijn, en zijne aenklachte is genoeg, om het wederfpannig Kind, of welks gedrag berispelijk is, te doen ftraffen (i). Zomtijds, en wel wanneer men beducht is, voor eene onteerende daed aen dc zijde van hetzelve, verzamelen zig de bloedverwanten met toeftemming der Mandarijns, en fpannen in de Zael der Voorouders , eene huisfelijke Rechtbank, aen welken men toeftaet, om de ftraf te bepaelen , al was het den dood des fchuldigen (2). Die Wetten zijn ongetwijffeld verflandig ; maer hoor ik niet, terwijl ik over dezelven handel, befchuldigingen inbrengen tegens Confucius en zijne leerlingen, door het wettigen eener misdaed 9 van welke dc Natuur een affchrik heeft? Ik fpreek over den Kindermoord. Het is in Europa eene algemeene dwaeling, dat die misdaed in China geoorloofd zoude zijn. Want waer zijn de bewijzen van eene zo bedroevende meening? Waer is de Wet, op (.1) Mèm. concernam les Chinois. torn. 5. pag. 28. Duhalde tom. 3. pag. 128. (2) Lettres èdifiames & curicufes, tom. 19. pag. 152.  CONFUCIUS. 173 op welke die yerfchrikkende macht gevestigd is ? Integendeel hoor ik den Wetgeever tot Menfchlievcndheid aenmaenen, overal doet hij met nadruk gevoelen het bevallige, het noodzaekelijke, het belangrijke van zijne gelijken te beminnen. Zal men zeggen, dat hij geene ftraf heeft gefteld tegens dat misdrijf? Het is daerom, om dat hij aen het pleegen daer van niet heeft kunnen gelooven. Eenige weinige voorbeelden, welken daer van een gering aental van verachtelijke Menfchen opgeleeverd heeft , zouden dezen ten lasten der gantfche Natie vallen? Men heeft beter gedaen , dan ftraffen tegens dat misdrijf te ftellen; men heeft getracht hetzelve voortekomen. De Regeering belast zich hedendaegsch met de Kinderen, wier Ouders gewaer worden, dat hun arbeid en hunne middelen niet toereikende zijn, om hen kost en opvoeding te verfchaffen. Een nog nieuw bevelfchrift zal ons aentoonen, of de Kindermoord toegelaeten zij, dan niet. Die Wet is zo bewondering waerdig , dat ik mij niet kan veroorlooven, dezelve met ftilzwijgen voorbij te gaen. „Wan„ neer men mededogenloos" zegt dezelve (i) „ eene tedere vrucht, welke men kortelings „ heeft voortgebragt, in den vloed werpt , ,, kan (i) Lettres èdifiantes & curieufes, tom. 19. pag. 124. Zie ook le tom. 6. des Mémoires, concernant les Chinois pag. 322 & 323. Men leest aldaer alle de voorzorgen, welken men genomen heeft, om het bedrijven,van die misdaed je beletten.  COWFÜCIÜS. ,, kan men dan wel zeggen , dat men haef „ het leven gegceven , en dat zij het leven „ ontvangen heeft , .vermits zij hetzelve zo „ haest verliest, als zij het genot daer van „ begint te hebben? De armoede der Ouders „ is de oorzaek dier ongerecgeldheid; zij heb„ ben moeite, om zich zelvcn te voeden, zo „ veel te minder zijn zij in ftaet, om Min,, nens te betaelen, en aen anderen de nodi„ ge onkosten voor het onderhoud hunner „ Kinderen te voldoen , dit is 't, het geen „ hen wanhoopig maekt ; en niet kunnende ,, gedoogen , twee lieden te laetéfl fterven , „ om ééne enkeldë te doen keven , zo ge,, beurt 't wel , dat eene Moeder , ten einde „ het leven hacres Eehtgenoots te bewaeren, ,, toeftaet om hetzelve aen haer Kind te be< ,, neemen. Dit laet evenwel niet na , dat „ het aen beider natuurlijke liefde duur komt ,, te ftaen ; maer niettemin belluiten zij tot „ die keuze, en meenen over het leven hun,, ner Kinderen te mogen befchikken , ten ,, einde het hunne te verlengen. Bijaldien ,, zij hunne Kinderen in eene afgezonderde ,, plaets blootfteldcn , dan zoude het Kind ,, fchrecuwen, en hunne ingewanden zouden daer door bewogen worden: wat doen zij ,, dan liever. Zij weipen dat ongelukkig „ Wichtje in eene loopende rivier , ten ein„ dc hetzelve terltond uit het oog te verliezen , „ en aen hetzelve in één oogenblik alle hoop „ des  CONFUCIUS. 175 ,, des levens te benecmen. Gij geeft mij den naem van Vader des Volks. Offchoon ik „ voor die Kinderen diezelfde liefde van Ou„ ders, die hen geteeld hebben, niet kan heb,, ben, zo kan ik mij evenwel niet bedwin„ gen, mijne flem te verheffen, ten einde U ,, met een levendig gevoel van droefheid te „ zeggen , dat ik fooitgelijken Menfchen„ moord volftrektelijk verbiede. De Tijger, „ zegt een onzer boeken, hoe wreed hij ook „ zijn moge, verfchenrt zijne jongen niet, ,, hij draegt een teder hart voor hen om, en „ zorgt onophoudelijk voor hen. Hoe is 't „ mogelijk, hoe arm gij ook weezen moogt, „ dat gij de Moordenaers uwer eigene Kindc,, ren wordt? Dit is minder Natuur, dan de ,, wreedfte Tijgers, te hebben." De moord eenes Echtgenoots door zijne Vrouw is minder onmogelijk, fchoon niet minder wreed, voorgekomen. De ftraf, welke men daerop gefield heeft is ook even fchrikkelijk , als de misdaed. Men kleed de misdaedige naekt uit, men legt haer uitgeftrekt op eene plank neder, en in dien ftaet, rukt haer de beul met eenen gloeienden yzeren haek een ftuk vleesch uit het lichaem, hetwelk hij vervolgens met een Mes affnijdt, dit herhaelt hij , zo lang , tot dat hij het getal der ftukken, in het vonnis bcpaeld, van haer heeft afgerukt. Hij mag, van den eerften ruk af aen, de fchuldige Vrouw niet doen ftcr- ven, Straf op de Moord eenes Mans door zijne Vrouwe.  Straf voor de Misdaed van gekwetfteHoogheid. Van dc vijf ftraffen, door Confucius uitgedrukt. Cs") Ik hael dit verflag uit de verklaeringen, welken de Heer de Guignes gevoegd heeft agter den Chou-King, pag. 341 & 342. (2) Ibidem pag. 341. (,3) Zie part. 1. chap. 2. pag. 15. chap. 3. pag. 25; chap. 4. pag. 33. part. 5. chap. 27. pag. 295. & feqq. Thans heeft men verfcheidene anderen. Le P. Duhalde: geeft van dezelven een verilag. tom. 2. pag. 132. & feqq. (4") ChoU'-King part. 3. chap. 4. pag. 95. CONFUCIUS. .ven , zijn eigen leven hangt daer van af J doch het ftaet hem vrij, haer den dood aen te doen na het ifrukken van het bepaeld getal van ftukken (1). Men ijst op dit tafereel, doch ter eere van Confucius haesten wij ons , om aentcmerken, dat nergens eenige blijken zijn , dat hij de inftellcr dier ftraffe geweest zij. Er is zelfs reden, om te gelooven, dat derzelver uitvinding van veel laeter tijd is. Voegen wij hier bij, dat men dezelve gewoonlijk beezigt voor de misdaed van gekwetfte hoogheid of Majefteit ( 2 > En waerlijk de oude Chineefche boeken , en bijzonder de Chou-King, melden Hechts van vijf ftraffen (3). De eerfte, genaemd Me, beftaet in het fnijden van zwarte reekenen op het aengezicht, welken altijd daerop blijven. De Leeraers ondergaen dezelve, zo zij de Burgers de verfchillende fouten , dooide Wet aengeweezen , niet afkeren (4). Door de tweede, genaemd T, fnijdt men de neus  CONFUCIUS» 17? neus van den fchuldigen af. Men kapt zijne Voeten en beenen tot de knien toe af, volgens dc derde, genaemd Tiao, en zijne natuurlijke deeien, ingevolge de vierde , genaemd Kong ( 1 ). De vijfde , of Tapi is doodftraf (2). Er is ook eene misdaed, om welke een gantsch gedacht veroordeeld word:, om flaef van de leden der Regeering te zijn (3). Zo 't blijkt, dat de misdagen willens en met overleg bedreeven zijn, zal ééne dezer ftraffen gebeezigd worden ("4). Zo 'er eenige de minfïe twijffelachtigheid zich voordoet, zal men toevlucht tot afkoopingen door geld hebben ( 5 'Zo dat twijfelachtige zich verder uitfirekt, en men in 't onzeekere is, om tc wectcn, of de befchuldigde aen die afkooping zal onderworpen zijn, dan is- die raedelooshcid hem zeer voordeelig, en de Vergiffenis is de vrucht derzelver. Is men dubbel fchul, (O Ibid. pag. 341- part. 3- cliaP« 9- pag» 97- Part. 4» cliap. 27. pag. 293. & 297. en elders. (2) Chou-King. part. 4. chap. 27. pag. 297. & 341' (3) Ibid. pag. 342. (4) Ibid. pag. 296. (_S) Ibid. & pag. 297. Men geeft aldaer op de waerde der 'geldfommen, welken gevorderd wOi'den voor de afkooping der vijf verfclüllendc ftraien. M  Van Misdaeden, in het geheim gepleegd. I78 CONFUCIUS. fchuldig, dan ondergaet men twee dier ftraffen (1). Hoe geflreng ook de ftraf moge zijn, welke eene daed verdiend zal hebben, zo zal men dezelve verlichten, zo het beweegmiddel, hetwelk dezelve voortgebragt heeft, de ijsfelijkheid derzelve vermindert: in tegendeel, zo dezelve eene oorzaek heeft , welke haer zwaerder maekt, dan zal de ftraf met de misdaed aengroeijen. Een geringe misdag, willens en weetens bedreeven, wordt ftrengelijk geftraft; terwijl eene zwaere , ongelukkig of bij toeval gepleegd, vergiffenis erlangt, zo dezelve door den fchuldigen beleeden wordt ("2). Het is geenszins genoeg, van zich niet door openlijke misdaeden te bezoedelen; 'er zijn , welken niet minder haetelijk zijn, om dat dezelven, in het geheim gepleegd, aen het oog der burgers , en aen de ftraf der Wet, ontduiken. Ongelukkig zij, die zich. aldus zonder fchaemte aen de fchandelijkfte buitenfpoorigheeden overgeeven. „Nadert een wijze" zegt Confucius ,, dan neemt men , ten einde „ zijne eigene fchandelijkheid te bedekken, „ ijlings het uitterlijke eeuer geveinsde On„ fchuld aen ; doch bijna altijd vruchteloos. „ O hoe zeer moest men zich zeiven gade- „ flaen" (1) Ibid. pag. 297. & 298. t2) Chou-King part, 4, chap, 9. pa£. 157. & chap. 2?» pag, 297.  c owfüciüSi ..70 ,, llaen " voegt hij daer bij (i) „ in dat ,, geen, liet welk door blinden zelfs gezien, •„ en in dat geen, hetwelk door dooven zelfs gehoord wordt! " Laet ons deze Afdeeling eindigen, met twee Wonderbaere Wetten aentehaelen , te weeten de oude Wet , welke zonder genade met den dood itrafte dien ftarreii - kundigen, die een Zon- of Macns-taening kwalijk bercekend hadde , en de jongere Wet, welke insgelijks met verlies van het leven ftrafte dien geen, die het Volk bedroog door Waerzcggerij (2). Men herinnert zig dat Confucius toegeftaen hadde , om het noodlot optcfpeuren , cn daer uit voorzeggingen te haelen. DERCO zie c,en Ta-Hio, Scientia Sinenfis pag. 14 & 15. & Mèm. concernant les Chinois. tom. i. pag. 445. Q2) Chou-King part 2. chap. 4. pag. 60. & Wm* concernant les Chinois tom. 9. pag. 376. M 2  l8o CONFUCIUS. DERDE AFDEELING. ZEDENLEER VAN CONFUCIUS. Staet der Zedenleeronder de Chineezen. Onder de Weetenfchappen , welken China vermaerd maeken, wordt de Zedenleer onder den eerften rang geteld. Ik ken geen Volk, het welk beter derzelver grondbeginzelen opgefpoord heeft. De gewijde zo wel, als de gefchiedkundige boeken zijn vol van aendoenlijke leeringen. Een dier boeken, hetwelk ik 'wél het meest in den loop van dit werk aengehaeld hebbe , te wcetcn den Chou-King, welke toefchijnt niet anders te moeten behelzen dan daeden , is opgepropt van lesfen voor Staetsdienaers en Vorsten. Ik zal alhier niet bijbrengen , hoedanig altijd in China de ftaet van dat foort van Wijsbegeerte is geweest : zodanig onderzoek zoude vreemd voor mijne tack zijn; ik bepael mij alleen aen het geen Confucius betreft. Ik zaNzelfs niet eens aenhaelen alles , wat hij op dit onderwerp  CONFUCIUS. l8l werp gezegd heeft; hier toe zoude men nodig hebben, zijne verhevene werken van het begin tot het einde uit te fchrijven. Laeten wij ons vergenoegen, met de gronden en dc algemeene oorzaeken zijner Zedenleer voor te draegen. Zijnen geest te verlichten , en zijn hart te zuiveren, zijn mede - mensch te beminnen, en ) hen de deugd te doen waerdeeren, zich aen ( het hoogfte goed te binden, en zich aen niets anders, dan aen hetzelve te hechten, zodanig 1 is bijkans de geheele ontleeding der Voor-, fchriften van dien grooten Man , door hem zeiven gemaekt in het begin van den Ta-hio of Wetenfchap der Volwasfenen , het eerfte zijner Werken ( i). Hij zegt elders , dat de Meufchen aen eikanderen als verbonden zijn door vijf gewichtige plichten, op welken de Maetfchappij rust , te weeten die van den Vorst en den Onderdaen, van den Vader en den Zoon, van den Man en de Vrouw, van den oudften en jongden Broeder, eindelijk van Vrienden onder eikanderen. Drie voornaeme deugden maeken de vervulling dier plichten gemakkelijk; dezen zijn deugden , welken tot het leven behooren , cn alle deszelfs oogenblikken afvorderen , namenlijk voorzichtigheid, liefde Cl) Scicntia Sinenfis. liv. i. pag. i. Mémoires concernant les Chinois tom. i. pag. 436. M 3 Algeneene /oorchrif- :en,door 'Jonfu:ius gs;eeven.  ten der Vorften en der Onderdaen en. $881 confucius. liefde tot zijne lUedcmenfchen, cn kracht (i), Lact ons in ecu meer omfïandig verflag daervan trecden, en fpreeken wij voor eerst over de grondregels, met betrekking tot het Volk cn dc Vorlten ingelteld. - Zijnq Ziel te oefienen en te befchaeven, de wijzen te eerbiedigen cn te racdpleegcn, zijne Ouders te beminnen, de Staetsdicnacrs, en voornaemfte Leden ' der Regccring te eeren , zijne bedienden met goedheid te behandelen, voor het Volk met eene Vaderlijke liefde bezield te zijn, en in deszelfs blijdfehap of droef held tc dcelen, Lieden van bekwaemheeden van verre te lokken, en hen te begunftigén, aen Vreemdelingen een vleiend en verplichtend onthael tc doen , zachtzinnig omtrend tolfchuldige Vorften te zijn ,• zie daer de eerfte regels, door Confucius voorgefchreeven, om de Koningiijke waerdigheid te verdienen. Ca) Doch onder het geeven van die hcifc zae- (O Scientia Sinenfis liv. i. pag. i. Mèm. concernant Jes Clnnois tora. i. pag. 436. Ca) Scientia Sinenfis liv. 2. png. 63. zie les Mèmoires du P. Lecomte pag. 24S. & eeux concernant les Chinois toni. 1. pag. 474. & 4;5. & tom. 5. psg. 34. In den Ltm-Tu part. 9. pag. 126. fprcekt hij nog de Vorsten pen,, en itelt de voornaemfte deugden van den Oppervorst 111 zijne^waefczaembeid, oplettendheid op zich zeiven, getrouwheid , oprechtheid in het fpreeken, goedertierenheid, grootheid van Ziel, vlijtigheid, weldacdigheid. Mij kondigt hen aen, dat zij, cdelmocdiglijk cn met rijp beracd ïandelende, verre van bloot te ffaen aen Onvcrfchilligheid d mm-achting, gevreesd en ge - cerd zullen weezen; door Vdpel der goeijeitierenheid en grootheid van Ziel zullen zij  CONFUCIUS. l83 zaeme testen, van Vriendelijkheid, liefde, en vveldaedigheid, aen de Oppervorften, doet hij hen te gelijk opmerken (1) dat die weldaedigheid zelfs zich niet minder doet zien in de uitoelfening van geftrengheid, dan in de blijken van goedheid. Hij maent hen aen , om met moed van zich te verwijderen de ontrouwe Dienaers, de ondeugende hovelingen, de eigenbelangzoekende Staetsdienaers, en alle die geenen , wier verdorvenheid , met welke zij befmet zijn, het ongeluk des Rijks zoude na zich ileepen. Hij vermaent hen vooral , om nimmer te vergeetcn den invloed van hun eigen voorbeeld op de Zeden , en daer van dc eerfte fchetfen te geeven. „ Uit het binnenst van „ zijn Paleis" roept hij uit (2) „ blaest een , Vorst het algemeen aen. Indien de geree" geldheid, de wijsheid, de welluidendheid ,, rond- rii in alle harten liefde verwekken; door de getrouwheid yuilen zi het vertrouwen aen zich kluisteren; door vlijt en Wr zu en zi zeker zijn, van hunne ontwerpen wel 'SVoTvoerff en hunne we'nfehen vervuld te zien; door Sediehcid én liefde des Volks, zullen zij hunne Ond idaenen zo gelukkig maeken, dat dezen z.chzelven geluk zullen wenfehen, hen tot Meesters te hebben. (1) Tchong - Tong in de Mèm. concernant les Chinois tom. 1. pag. 455fi-) Ta-iïo, Mèm. concernant les Chinois, tom. 1. pag. rteentens aen de Kroon der Vorften" z^Confuoms. LunSa. liv. 3. pag. 4- i\l 4  Plichten der Ouders , en der l84 confücius. M rondom zijnen [throon bloeien , dan ver-» „ fpreiden zich de onfcbuld en de liefde tot » al wat plielrtig is wijd, en zijd uit, en zijn „ naem boezemt de tederfle eerbied in. O! ,, hoe zoude men hem die neiging des ge„ moeds kunnen weigeren? Hoe zoude men „ dezelve ook kunnen onttrekken aen de Re„ genten , die hij verkoozen heeft , en aen „ alle de Dienaers van zijn gezach ? Hij be„ mint zijne bloedverwanten ; hij is aënge„ daen over de Ongelukkige^ hij onderfteunt „ de behoeftigen; hij heersebt over zijne On„ derdaenen, even gelijk een teder cn wel„ doend Vader heerscht in hef midden zij„ ner afflammelingen. De roemrijke naem van „ Vader der Burgers past niet, dan aen hem, „ wiens daeden alle die harten , welken de 4, Hemel onder zijne Wetten gefield heeft, „ tot het goede leiden. Een Vorst verbiedt „ vruchteloos het geen hij aen zichzclven „ veroorlooft ; men gehoorzaemt aen zijne „ geboden niet; doch hij kan gerust alles van „ het Volk verwagten, zo hij bevrijd is van „ ondeugden, welken hij aen anderen ver* biedt' en die ^ngden bezit, welken hij »' van anderen afvordert. Welk volk heeft a zich ooit verzet gehad tegens het voorbeeld „ zijner Vorften?" De plichten der Ouders en der Kinderen *.Jn die, welken Confucius vervolgens plaetze geeft. Men heeft gezien in welke hoog-ach- ting  CONFUCIUS. 335 ting de Kinderlijke gehoorzaemheid onder de Chineezen altijd geweest is; door welke Wetten men getracht heeft om dezelve kracht te verkenen, en met welke ftraffen men die geenen flaet, die dezelve durft te fchenden. De oudfte gcfchicdboekcn des Rijks leveren voorbeelden daer van op. Voor de eerfte Regeering's opvolging (Dynastie) beftiert deze gemoedsneiging de keuze, welke Tao maekt van Chun, om hen optevolgen ( i) Men vindt dikwijls diergelijke getuigenisfen in de Jaerboeken van China: en na den dood van TcheouXc-ng, geeft de Vorst, toen hij eenen zijner Onderdaenen van het laegfte foort tot dc eerfte waerdigheeden deed opklimmen, voor reden van zijn vertrouwen op, dat dc verkoozen Man altijd bekend is geweest door zijne liefde tot zijne Broeders, en zijne eerbiedige gehoorzaemheid aen zijne Ouders (2) „Die „ zijne Ouders lief hééft" zegt Confucius in den Hiao-King (3) „kan niemand haeten: „ die zijne Ouders niet lief heeft, kan nie„ mand beminnen." De Chineefche Wijsgeer fluit van den plichi der Kinderlijke gehoorzaemheid den Keizei even min , als de andere burgers uit. Die over- (,0 Chou-King. part. 1. chap. 1. pag. 9. (2) Chou-King. part. 4. chap. 21. pag. 261. (3) Hiao-King, Mèm. concernant les Chinois. tom. 4. pag. 32. & 49. M 5 Kinderen.  CONFUCIUS. Plichten der Vrouwen , en deiMannen. v.i ; j-cnung-ïong, Mem. concernant les Chinois tom. i. pag. 470. & 471. Scientia Sinenfis liv. 2. pag. 56. C2) Hiao-Ring dans les Mèm. concernant les Chinois. tom. 4. pag. 74. Duhalde tom. 3. pag. I2rj. Zie ook tom. 5. des Mèm. concernant les Chinois. pag. 20. & ieqn. In den Lun-Tii, Scientia Sinenfis pag. 6. Men komt op tegens die geenen, die bij de begraeffenis hunner Ouders oyerdaedig in traenen en (nikken zijn, en de verachtelijke gierigheid hebben, om kaerig te zijn op de kosten cn de plechtigheeden der begraeving. Zie ook nog in de Mémoires concernant les Chinois. tom, 4. pag. 52. 53. & 54. dc vijf voornaeme kenmerken, aen de Kinderlijke gehoorzaemheid eigen, door Confucius opgegeeven. overeenkomftlgheid vertoont zich in alle gevallen 't zij van meer, 't zij van minder belang. Bij voorbeeld , de gewoone rouw is ^ van een Jaer lang , en de Vorften zijn van ' denzelven niet verfchoond doch dezelve is van drie Jaeren , zo 'een Vader of eene Moeder overleedcn is, en de Vorst is niet minder aen •denzelven gehouden , dan zijne Onderdaenen (1 )• De verplichtingen der Kinderen houden niet op met het leven hunner Ouders. Zij moeten geene kosten fpaeren voor dc Lijkftaetfïe, en de begraeffenis volgen met rouw - klederen, en een gelaet , verbleekt door droefheid ; zij moeten hunne afbeeldzels bcwaeren , en op zekere bepaelde tijdperken op hunne graven komen wecneu (a). De derde der groote plichten, is die deiVrouwen en der Mannen. Confucius maent de Vrouwen aen, om uittcmunten dcor haere Onderdaenigheid, liefde tot order en arbeid, ze-  CONFUCIUS. I07 zedigheid , huishoudelijke wakkerheid , om kort te gaen door de faempaering der zedelijke deugden. „ Met welk een vermaek" zegt de Chi ■ King , of het bock der Lofzangen , „ ziet men den Perzikboom zijne bladeren „ omkrullen, en zich met de fchoonfte en geu„ riglté bloemen kroonen ! (1) Even zo is „ het met dc Vrouw , aen alle haere plichten „ gehecht; zo dra zij het Ouderlijk huis ver„ laeten heeft , om dat van haeren Echtge„ noot te beftuuren, dan fchijnt zij dc On„ dergefchiktheid, bctacmlijkheid, en vlijtig„ heid daer in te geleiden. Door haer voor„ beeld getrokken, beijveren zich de bedien„ den, om te gehoorzaemen. Haere goedaer„ tigheid omtrend hen doet hunne vlijt en „ iever acngroeijen. Aen eene andere zijde, „ moet zij noodzaekelijk door haeren dienst „ en haere gehoorzaemheid, de Vriendfchap „ van die geenen winnen, die het leven aen „ haeren Echtgenoot gefchonken hebben , cn „ door haer gedrach en liefde de troost en „ blijdfehap van dezen uitmaeken." „' Dat een Man nooit ophoude zijne Vrouw „ te beminnen cn hoog te achten " zeide , langen tijd na Confucius, één der Leerlingen van dien grooten Man (2). „ Zo zij vangee- „ ne CilDie plaets van eene der Lofzangen uit den CWKhg is vertaeld geworden uit den Ta-Ba, Scientia SmcnCs.'liv. 1. pag. aj. CO Tchoung-töa-Pao, dans les Mèm. concernant les Chinois. tom. 4. pag. 2Óö. & feqq.  a88 CONFUCIUS. Plïch ten der Broeders. CO Mèm. concernant |les Chinois. tom. J. pag. 465. »> ne hóögê afkomst is, zo haere fchoonhcid „ geene aenlokzeleh heeft , zo zij door de „ Natuur met geene gacven van verftand is „ bcfehonken, dan zijn dezen nog geene re,, denen , om haer te' haetefl, of te vcrach„ ten. Behalven dat die voordeden bijna al,, tijd meer fchadélijk , dan nuttig zijn, zo ,, denk dat gij die Echtgenoote verkoo,, zen hebt, die gij heden verfmaedt, en dat ,, haer ongelukkig te maeken, ook noodwen,, dig U zclvcn ongelukkig maeken is; bedenk 3, vooral, dat zij de "Moeder is van uwe Kin„ deren!" . De broederlijke Vriendfchap maekt het vierde bevel van den Chirieefch.cn Wijsgeer uit. Hij hecht eene groote hoogagting aen de uitoeffenïng dier gemoedsneiging, eene hoogagting, ten minden gelijk ftaende , met die , welke voortreffelijke bekwaemheeden en daeden verkrijgen. Aen dezelve te kort te fchjeten , is zich bloot flellen aen onteerd te zijn dooide Zeden, en het algemeen gevoelen, en het zoude niet zeer licht vallen dien fchandvlek te billijken. Ook is 't bij die Natie eene algemeene Leenfpreuk, tc zeggen „die zijnen Broe„ der niet bemint, bezit geene deugd" (1). De Chi-King, het derde gewijde boek der Chineczen, befluit in zich over de broederlijke  CONFUCIUS. 189 lijke Vriendfchap eenen Lofzang, vol van dichtkunde en gevoel (1). Wij zullen alhier eenige Hukken, van denzelven aenhaelen. „Dc „ Tortelduif klaegt alleen in het ftilftc der „ bosfchen; maer in mijne droefheid heb ik „ eenen Broeder, die dezelve met mij deelt. „ De tcderlte Vriend zoekt niet, dan mij in ,, mijne droefheid te trooften; mijn Broeder „ gevoelt dezelve , even als ik ; het is ook „ zijne droefheid. Men deelt zijn geluk met )t zijne 1 Ouders; de tegenswoordigheid eenes „ Broeders vermeerdert hetzelve. De aenge„ naemfle Feesten zijn die , waerop ik den mijnen zie; de fmaekelijkftc maeltijd is die, waerbij hij naest mijne zijde gezeten is. ,y Zijn bijzijn doet mijne Ziel van blijdfehap „ ontluiken; ik doe dezelve geheel in zijnen boezem vloeijen. De broederlijke vriend„ fchap bezit de gantfche tederheid der lief„ de. Eene beminnelijke en dcugdzaeme Echt- genoöte mackt U dronken van de zoctig„ heeden des huwlijks: Kinderen, uwer waer* ,, dig, vervullen uwe begeertefis.' Begeert gij „ uw geluk zeker en duurzaem te maeken? dat dan de broederlijke Vriendfchap den grond daer van legge!" Confucius beval aen de jongden, om hunne Ouders en Broeders te eeren. De eerbied aen deze laetften tc kort te doen, was voor eerst het ( 1) Wèm. ccncenism !« Chinois. Win. 8. pag. I4>  Onderlingplichte; van Vrienden. 19° Confucius. het bevel des Hemels omtrend hen fchendenj en vervolgens hen in het geval Hellen, om op hunne beurt geene zorge, hoegenaemd, voor hunne jongere Broeders te draegen, en voor dezen noch medelijden noch liefde te hebben (i ~). Ten laetften de verplichtingen der Vriend| fchap reegelende, raedde hij, om dezelve nooit op te draegen aen lieden , die in verdienden, daeden, en deugden beneden ons zijn; maer zich te verbinden aen die geenen, die beter dan wij die voordeelen bezitten. Hij vorderde, dat men aen die raedgeeviugen gehoorzaem zoude zijn, welken die gemoedsneiging zoude opgeeven , en merkt aen, dat het niet genoeg was, dezelven gelaeten en zonder morren aentehooren; maer dat men ook dezelven behoorde optevolgen, en zich te beetcren. Hij begeerde niettemin, dat zachtzinnigheid dezelven bezielde. „Bijaldien uw Vriend van het „ rechte fpoor afwijkt," zeide hij „gebruik dan ,, tederheid en aendoenlijkheid, ten einde hem „ weder op het goede pad te brengen ; en „ verlact hem niet, dan wanneer uwe pogin„ gen zo lange vruchteloos zijn geweest , dat het CO Ibid. tom. i. pag. 449. Scientia Sinenfis part. r. pag. 197. De tijd beeft dien plicht van onderdaenigheid van den eenen Broeder omtrend den anderen niet veranderd. Hedendaegsch nog, wanneer dc Vader en Moeder overlccden zijn., treedt de Oudfle in alle de Vaderlijke Rechten, en zijne jongere Broeders zijn hem diezelfde eerbied verfchuldigd, als of hij wacrlijk hun eigen Vader waere. Mèm. concernant les Chinois. tom. 7. pag. zo.  CONFUCIUS. If)ï „ liet verneederend voor 'U zoude zijn hem „ langer lastig te vallen. „ Wilt gij wee„ ten" zegt hij elders „ aen wie uwe Vriend„ fchap met nut wordt tocgeftaen ? Dc„ zen zijn lieden van eene oprechtheid, en „ getrouwheid, welken de toets kunnen door„ ftaen, lieden, die gaerne naer anderen hoo- ren. Begeert gij in tegendeel dien geen te ,, kennen , aen wien 't gevaerlijk is, zich tc ,, verbinden ? Dan is 't aen hem, die innee» „ mend en vleiend is, die zich een achtbaer „ en ftemmig gelaet aenmaetigt , en zich „ zonder ophouden in iedele woorden uit„ laet." Hij voegt daerbij „dat het in de „ Vriendfchap der Wijzen , even als in de ,, uitoefTening zijner plichten , is, dat men 33 zijn vermaek en zijne hoogmoed moet ftel„ len, in plaetze van dezelven te hechten, ,, even als zo veele ongebondencn, aen gast- maelen, aen een ledig en buitenfpoorig le„ ven, aen het genot van vadzigheid enijdel„ heid " (i). De vijf plichten, van welken wij nu komen te fpreeken , kunnen in zeker opzicht befchouwt worden als bijzondere plichten , vermits dezelven nooit anders plaetze hebben, dan van het een tot het ander Mensch, en nooit van een enkeld Mensch tot alle deszelfs ge- (O Luti-Tu. part. i. pag; 6. part. 5. pag. 58. & 59» part. 6. pag. S3, &— pajt. 8, pag. 113. Van de liefde? voor zijne gelijken.  loa CONFUCIUS. gelijken ; doch deze laetfte , de meest alge< meene van allen, zonder juist de gewichtiglte te zijn, maekten niet minder de aendacht van Confucius gaende. Laet ons hier dc groolfche denkbeelden, de algemeene grondregels, welken die gemoedsneiging hem inboezemde, mededeelen. Na alvoorens, als de oorfprong der ftaetkundige welluidenheid, en den grond der gantfche Menfchelijke maetfchappij , de gevolgen van dien regel, zo wel door de reden als de Natuur opgegeeven: „Doe niet aen anderen , „ het geen gij niet wilt, dat U gefchiede" gefield te hebben ; zo beveelt hij aen, om rechtvaerdig en getrouw te zijn, zich alzo te gedraegcn in de dagelijkfche handelingen, en in de woorden, welken men op ieder oogenblik fprcekt. Doch het groot voorwerp zijner lesfen en wenfchen is, dc Menfchcn te nodigen tot die tedere en onderlinge liefde, welke de vervulling is van alle plichten, de bron en volmaeking van alle maetfchappelijke deugden. Zie daer, volgens zijn gevoelen, die gemoedsneiging , welke den Mensch mackt ; men verdient niet, dan daerdoor, dien geheiligden titul; doch hij is van gedachten, dat die neiging, welke iu den grond onzer harten fpreekt, geenszins, even als eene blinde drift, alle die geene omtrent welke zij verkeert met elkander moet verwarren. Buiten en behalven de natuurlijke voorkeuze voor die geenen, die door vleesch  CONFUCIUS. 193 vleesch of bloed aen ons verbonden zijn, zo is de vraeg , of de billijkheid niet van ons vordert, dat onze eerfte oplettenheid zich vestige op verdiende en deugd ? (1) De ongelukkigen hebben ook cenig recht te meer, om onze oogen op hen te vestigen. Dat men niet weigere, aengedacn te zijn over het lot van den Behoeftigen , van den Wees , van den Minderjaerigen, en van alle ongelukkigen. (2) Confucius beveelt eindelijk de grootfte eerbied te hebben voor de Grijsaerts, en fchenkt hun talrijke voorrechten. Hunne Zoonen zijn ongehouden , om ten Oorlog te trekken, en bedieningen wacrteneemen. Men ftraft hunne mishagen nooit door gerechtelijke ftraf; zelfs hunne fchuldige Kinderen worden daer van bevrijd, ten einde de Vaderlijke tederheid te fpaeren (3). Zo men aen anderen verknochtheid en achting verfchuldigd is , dan moet men ook die gemoedsneigingen bij anderen verdienen. Een goed gedraeh is een zeker middel , om dezelven voor zich te bekomen. Men moet dus een waekzaem oog op zich zeiven houden, in zijn (O Scientia Sinenfis liv. !■ pag. 26. & liv. 2. pag. 48. 60. & 61. Mèm. concernant les Chinois. tom. r. pair. 473- & 474- C2) Scientia Sinenfis liv. 1. pag. 25. Ta - Hio, in de Mèm. concernant les Chinois. tom. 1. pag. 450. (3") Mèm. concernant les Chinois. tom. 1. pag. 449. & 45°- N Over deOngelukkigen,Weeskinderen , Grijsaerts. Over zijne driften en zijn gedraeh te waeken.  1/94 CONFUCIUS. zijn eigen hart een foort van eenzaemheid vormen , in welke men zomtijds zich begeeft , ten einde beter dien inwendigen wil, welke onze daeden regeert, tc onderzoeken, en meer opmerkzaem te luisteren naer de tacl van een gewisfe , hetwelk zeer zeldzaem die geenen bedriegt, die oplettende op deszelfs ftcm zijn. Men moet den toorn , dc vrees , dc droefheid, de blijdfehap, cn andere fterke acndoeningen, door welken de oprechtheid der Ziel kan bedorven worden, wecten tc dooven, ten minflcn te mactigen. Men behoort de eerlte trekken cencr aengezettc eigen - liefde, en alle die indrukken , welke dc bron daer van ook moge zijn, welken in het hart ontroering en wanorder veroorzaeken , wecten te onder te brengen ; men moet zijne driften juist niet fmooren , vermits dezelven zomtijds nuttig zijn, maer bedwingen, dezelven befluiten binnen de paelen ecner juifte bedaerdheid, dezelven Hellen onder bedwang van die opperlte reden, die cigentlijke gids, en fakkel van den Mensch, ten einde zij de onrust maetige, en de bewcegingen bcltuure; men moet zijne zuiverhei.1 in den fchoot der eerambten, en der vleierij, zijne Zedigheid en onfchuld in het midden der grootheid cn wellust, bewaeren; toegeevend zijn zonder zwakheid , zomtijds toegeeven zonder ooit te buigen; men moet om aen zijnen plicht te voldoen, het gevaer van zijnen rang te verliezen , de algemeene fpot-  CONFUCIUS. 195 fpotternij, den dood zelfs, zo de omftandigheeden dit vereisfchen , trotfeeren; in één woord, men moet onophoudelijk, en in alle gevallen , zijne deugd verltcrken tegens de Menfchelijke verkeerdheid, (i). Eene der hactelijklte ondeugden, eene van die, wier uitwerkzelen allerfchroomlijkst zijn, is de fchijnheiligheid. Hij die het uiterlijke van wijsheid aenneemt, terwijl zijne Ziel een prooi der ongebondenheid is, gelijkt, volgens het zeggen van Confucius, naer dien fnoodaert, die des daegs een eerlijk Man fchijnttezijn, en den nacht gebruikt tot huisbraek en dieverij (2). ,, Vrees" zegt hij (3) „die geenen, die veel „ eerder lofreedcnaers der deugd, dan haere ,, Leerlingen zijn. Laet U niet misleiden door „ die met kunst bedagte gefprekkcn , welke ,, men voor de uitdrukking eener overtuigde ,, Ziel zoude opvatten , en welken eigenlijk ,, de vruchten van eenen verdorven geest zijn „ onder den fchijn van aendoeningen des „ harten. Zij, die met nadruk, zelfs met een ,, foort van aendoenlijkheid fpreeken , over ,, het bevallige der goede Zeden, en overliet „ alCo T11-Hio, & Tcheong-Tong, Scientia Sinenfis, part. ï. pag. 15. in fine & liv. 2. pag. 41. & feqq. Mèm. concernant les Chinois, tom. 1. pag. 444. 445. 460. 462. & 463- C2) Lun-Tu, part. 9. pag. 128. (3) Lan-Tu, part. 6. pag. 73. N 2 Over de Schijnheiligheid.  I96 CONFUCIUS. „ algemeen welzijn , geeven juist altijd geene s, voorbeelden daer van op. Hij, die in tes, gendeel die kostbaere boedacnigheeden be,, zit, is altijd welfprcekend genoeg in dc lof„ redenen, welken bij aen dezelven geeft, om „ daer van die geenen, die hem aenhooien , te overtuigen." Ten einde op eene meer zeekcre wijze de Menfcbcn van dc fchijnhciligheid aftcbrengen, zo voegt Confucius den fchrik bij het bevel. Hij kondigt aen, dat men vruchteloos hoopt, zich met eenen gunftigen fluijcr te kunnen bedekken, en dat de boosheid, ondanks haere poogingen , altijd op hem, die zich aen dezelve overgeeft , een uittcrlijk teken drukt, het welk, 't is waer, juist niet zeer zichtbaer is voor den gemeenen Man , maer evenwel nooit ontfnapt aen den Wijzen, die zeer opmerkzacm in dat weezen , hetwelk hij verdenkt, alle deszelfs houdingen, de oogen, het gelaet, het geluid der ftem, en de keuze der uitdrukkingen, gade flaet (1 ). Zomtijds ontdekt men zich zeiven aen opmerkzaeme oogen door de gemaektheid zelve , welke men te werk fielt, om zijne flechte daeden tc verbergen, cn de goeden openbaer te maeken ; want een van de kenmerken der fchijnheilighcid is , zich met eenen ontleenden luister , en fchitterende uiterlijkheeden te vercieren, in £1 ) Scientia Sinenfis. liv. i. png. 14. & 15,1  confucius. 197 in plaetze , dat de waere deugd geen ander opfehik heeft, dan Zedigheid , en dat zij , verre van door fchitterende vcrcierzelen te misleiden, zo natuurlijk is, dat zij agteloos fchijne. Ook fchijnt zij niets anders dan onverfchilligheid te moeten inboezemen , terwijl echter de koudftc harten, wanneer dezen haer wel kennen, haere bevalligheeden , nog het geluk, hetwelk zij verfchaf t, geenen tegenftand kunnen bieden. ( 1). De Maetigheid , de cenvouwigheid m de kleding, de betaemlijkheid, de beoeffening der Weetenlchappen, de hact voor de Vleiers, de liefde voor dc middehnaetigheid, de ontvlieding der gierigheid , de voorzichtigheid, dc ftandvastigheid , de zedigheid, en de nederigheid, dezen allen zijn ook verplichtingen, door Confucius voorgcfchrecvcn. „ Hoe on„ waerdig zijn zij niet, om Menfchen te zijn, „ die , dc middelen, welken de Natuur ons „ gegeevcn heeft, om onze krachten te hcr,, ftellen en te bewaeren, misbruikende, alle „ hunne dagen doorbrengen in overmact van „ fpijs of drank (2). Dat de maetigheid bij „ uwe maeltijden heerfche. Belaed uwe klc„ deren niet met onnutte cn ontleende ver- „ cïer- CO Tchong - Tong, dans los Mèm. concernant les Chi'Böis', tom. 1. pag. 495. CO Ltin.ru, part. i. pag. 3. & part.. 9. pag. ijt» N 3 Maetigheid,Weelde, Betaemlijkheid , Liefde voor de Wectenfchappen.  Vleierij Zucht, naer Schatten , Gierigheid , Voorzichtigheid. 198 CONFUCIUS. „ cierfelen. (1). Dat de betaemclijkheid alle „ uwe daeden reegele: de achtbaere houding „ is niet, dan de. fchors der Wijsheid; zij „ behoudt die nogthans; maer de bctaemelijk,, heid, offchoon zij het blanketzel der on. „ deugd kan zijn, is de natuurlijke verw der „ deugd (2). Oeiïen U in de weetenfehap„ pen, bemin de fchoone knullen, voed U met de lesfen en voorbeelden der Oudheid; ,, de Wijsheid zal U daer door te waerder wor„ den, en gij zult waere Vrienden bekomen , „ die U zullen helpen en onderftcuncn in „ het uitoeffenen van het goede, en van al,,, le volmacktheeden der Ziel ( 3). Mistrouw „ die afgerechte gefprekken, welken men op ,, eenen Heemenden toon uitbrengt; dezelven „ zijn het werk van pluimftrijkerij en vals„ heid. (4). Haek niet naer de gunften des ,, fortuins, het geluk is veel zekerder in den „ middelbaeren ftand , en deze is 't, naer „ welken men verlangen moet (5). De gie,, rigaert wordt, onderwijl hij zich zeiven „ kwelt, Cl) Ibid. part. 2. pag. 15. Ca) Ta-Hio, dans les Mèm. concernant les Chinois. tom. 1. pag. 442. Cs) Lun-Tu, part. 6. pag. 88. C4) Ibid. part. 1. pag. 3. part. 3. pag. 25. part. 99. pag. 129. C5) Lun-Tu, part. 3. pag. 34.  confucius. 199 „ kwelt, een voorwerp van vrecze cn afkeer „ voor anderen (1). Dat dc voorzichtigheid ,, alle uwe daeden beftiere. Zo de Kinderlij„ ke gehoorzaemheid bellaet in het beminnen ,, van zijne gelijken, dan bellaet deVoorzich„ tigheid in dezelven te kennen (2). Het „ kwaed is niet in liet onbekend zijn aen „ Menfchen; maer in hen niet genoeg te ken,, nen, om hen te kunnen doorgronden, en. „ weeten, wie die geenen zijn, die ontwee,, ken behooren tc worden, cn met wie men ,, Vriendfchap behoort aentegaen (3). Er is „ niets, het geen men niet door flandvastig„ heid tc boven komt. Met welken langzae„ men 'tred zij ook voörtgact, haer goed gc,, volg is zeker, vermits zij nooit haer voor,, werp uit het oog verliest, en nimmer hac,, re nafpooringen afbreekt. Ik mag flegts ,, iederen dag niet meer dan éitte mand met ,, aerde aen brengen; zo ik onophoudelijk „ daer mede voortga , zal ten laetften een „ berg daer van grocyen (4). Verre van ,, ons die verwaende Menfchen, wier daeden „ hunne woorden tegen fpreeken , cn die , „ hunne eigene voorzichtigheid altijd prijzen- „ dc, (O Iuid. Part- -• PaS- '5' C2) Ibid. pait. 6. pag. 24. ("3) Ibid. part. 1. pag. 8. C4) IbM. part. 5. pag. 58. N 4 Standvastigheid , Zedigheid.  Huis felijke deugden. 300 CONFUCIUS. ,, de, zich ook altijd als > Zinncloozcn ge,, draegen. Doe nooit noch de verheevenheid „ van uwen rang aen die geenen, die bene„ den U zijn; noch ook die van uwe verdien„ den aen uwe gelijken; noch die van uwe „ fchatten , aen die geenen, die minder rijk ,, zijn, door hen met den luister uwer weel„ dc te verveelen, gevoelen. Herinner U ein„ delijk, dat de nederigheid een zéker geluk „ verwagt, vermits zij de achting en roem „ niet van wijd af opgezogt, maer beiden „ aengetroffen heeft, zonder buiten zichzel„ ven te gaen, tc wceten in het binnenst van haer hart, en in haere eigene deugd. Ont„ veins evenwel niet voor U zeiven , haer ,, dien lof toezwaeyende, hoe moeilijk het is , „ de Nederigheid te betrachten, vooral voor ,, die geenen, die door een goed beduur, ge,, wichtige dienden aen het Rijk gedaen heb„ ben" (1). Confucius dringt voornamcnlijk aen op de betrachting der gewoone en hui-felijke deugden. „Het gemeen" zegt hij" is ongevoelig ,, aen dezelven (2) het kent de wacrde der,, zeiven niet. Is 't evenwel niet een vorde,, lijk fchouwfpcl voor eenen Vader des huis- „ ge- (1) Notice de PT-King, png. 423. Chou-King. part. 4. chap. 4. pag. 274. Scientia Sinenfis. liv. I. pag. 15. & 16. Mèm. de 1'Acad. tom. 6. pag. 627. (2) Tcliong ■ Tong, pag. 49.  CONFUCIUS. ,, gezins, om te zien, dat door zijne zorgen S) en wijsheid , zijne Echtgenoote de een- dracht waerdeert, even als de Zangmees„ ter de welluidendheid? dat de Broeders, door die onderlinge liefde, de bron van een )y vermaek , het welk aen de harten het ge„ not des levens geeft , cn in dezelven alle „ deugden doet bloeijen, ook aen eikanderen verbonden zijn ? Men ziet de lief koozin„ gen van een klein - kind volgen op die zij- ner Kinderen, en men voelt zijne vcrmae„ ken aengroeijen door alle die, van welken „ zij genot hebben." Bij de vermaeninge.n tot die huisfelijke deugden voegt hij ook zedelijke Bevelfchriften voor die geenen , die tot de beftuuring des Rijks geroepen zijn. Hij begint aldus: „Dat „ men tot eerambten of bedieningen van gc„ wicht nooit verkieze, noch verhelfe , dan lieden van eene beproefde Wijsheid. Zo dezen flechts klein van acntal zijn, ja al „ was 'er maer één, dan moet men ten minften „ met hem beginnen ; welhaest zal hij ver„ fcheidene anderen ontdekken , die gij niet gewaer geworden zijt, en evenwel waerdig zijn in die verhcevene bediening te deelcn. Dat men ook die geenen niet verkieze , die bij het algemeen in min-achting zijn, „ noch ook die, die zonder eenige bepaeling ,, de algemeene goedlèefiring bezitten. Hij , „ die alle de Hemmen'voor zich heeft, en N 5 » hij, Zede- lijke bevelfchriftenvoor de beftuurders des Rijks.  2oa CONFUCIUS. hij, die geen ééne ftem heeft bekomen, zijn beiden even gevacrlijk. Men kan, zonder bedrieger tc weczen, nimmer te gelijk beft haegen, noch mishaegen aen goede enkwae- dc Menfchen. Dc haet van dezen en dc „ Vriendfchap der anderen zijn veel zekerder „ waerborgen , dan dc tocgeneegenhcid des „ Volks of deszelfs afkeer (i). Daerenbo„ ven bemint de wijze de waerdighceden „ niet, dan wanneer dezelven hem nuttig kun„ nen doen zijn; hij zoude zicli even zeer fchaemen ledig te zijn onder eenen goeden 3, Vorst, dan in bediening te weezen onder „ eenen flegten (2). Hem is de groote in- vloed van het voorbeeld , hetwelk de groo„ ten geeven, niet onbewust. Ik vergeliik ,, de deugd des Volks bij planten, cn die der vertegenswoordigers van het Koninglijk ge,, zach bij den wind. Zodra de wind blacst, „ buigt dc plant haere gczeggelijkc kruin, cn „ volgt de werking, welke men haer geeven j> wil Cs)- Ja, bijaldien de beftuurders van „ het algemeen rondom hen dc oprechtheid cn vroomheid willen zien heerfchen , dat 3, zij dan ook de voorbeelden derzelvcn „ gee- Ci~) Lu;i-Tu, part. 7. pag. 06.''Mem. concernant les Chinois, tom. i. pag. 446. CO Mèm. concernant les Chinois, tom. I. pag. 4<56è C3) Lim-Tu, part. 6. pag. 83.  Confucius. ao3 „ geeven. Wanneer zij de gierigheid en be„ geerlijkheid met voeten willen trappen, zoudc men den Burger vruchteloos tot dezelven aenzettcn ; al nodigde men hem door belooningcn daer toe uit, zo zoude hij wei„ geren zich daer aen over te geeven (i). „ De begeerlijkheid is dc moeder van ilruik„ rooverij; doch die des Volks is niet gebooren, dan van die der Regeerders en Staetsdienaers. Laeten dezen Hechts niet omtekoopen zijn , en de fchande alleen zal ge„ noegzaem weezen, om elk van dieverij en roof aftchouden (2). De fchande zal op ,, die geenen komen , aen die de Ambten a, zijn toevertrouwd geworden , zo zij , in „ een Rijk, alwaer de Wetten bloeien, niets nuttigs, of 't zij door zich zeiven, of door hunne raedgeevingen uitvoeren , offchoon zij de weldaedcn van den Vorst genieten. „ De fchande zal nog fterkcr op hen neder„ komen, bijaldien, de Wetten zonder kracht zijnde, zij het gebrek van geest, cn werk„ zacmlieid van dezelven navolgen, in plaets „ van te waeken voor een Vaderland, welks ondergang acnflaende is , en dat nog wel „ offchoon zij de gunften van den Vorst blij„ ven behouden. In beide dc gevallen moet 33 men met moed en vertrouwen fpreeken en „ han- ( 1 ) Ibid. pag. 82. C2) Ibid. pag. 82. & 83,  204 CONFUCIUS. Over denOorlog.overde Vergiffenisvan hoon. „ handelen. In Het tweede alleen , behoort „ men, ten einde het kwaed, hetwelk men „ gencezen wil, niet tc verergeren, in zijne „ gefprekken meer zachthekl, goedwilligheid „ en buigzaemheid toonen (i > Zich tegens „ de flechten niet tc kanten, is het Rijk te „ onder brengen ; zich tegens het goede niet „ te verzetten , maekt de rust cn fteun van „ hetzelve uit: doch dit goede behoort be„ langeloos en zonder verhaesting gedaen te „ worden. Vorder niet, dat men op ftaende „ voet volbrcnge, het geen gij zult bevolen 3, hebben; en dat kleine winden of voordee„ len van geringe waerde U de groote zae„ ken niet doen veihaeden of vcrwaerloozen „ in plaetze van dezelve krachtiger te maeken „ door die oplettendheid , cn die rijpheid , „ welken de vruchten van den tijd zijn. Res, geer eindelijk zodacnig, dat zij, die verre ,, af zijn, uit zich zeiven zich komen vcr„ voegen onder uw beftuur" (2). De Oorlog verkreeg de achting van Confucius niet. Hij begeerde, dat men geene toevlucht tot denzelven zoude neemen, aan bij volftrekte noodzaekelijkheid , en na alle middelen van verzoening in het werk tc hebben gefield. Men kondc niet, dan op deze wijze, CO Ibid- part. 7. pag. 97. & gS. CO Lun-'Tu, part. 7. pag. 94.  CONFUCIUS. zé", hoop hebben, om halftarrige Vijanden , cn wederfpannige Onderdaencn of tolplichtigen, te onder te brengen (i). Dit grondbegmzel was verbonden aen dat zo gewichtige van dien Wetgeever, over de verdraegzaemheid, den afkeer van wraek, en de vergiffenis van hoon. Hij raedde niet alleenlijk aen, beleedigingcn te vergecten , maer hij nodigde ook ieder een uit, om door weldaeden aen dezelven te bantwoordcn (2). Hij trok die zedelijke Verdraegzaemheid tot zelfs de onverfchilligfte gewoontens der Maetfchappij toe uit. „De wijsheid en deugdzaemheid" herhaelde hij dikwijls ( 3) „ zijn niet behaeg,, lijk, dan in zo verre zij zich fchikken naer „ -de opmerking der welvoeglijkheid. Volg „ de gewoontens uwer eeuw in alles , wat ,, niet tegens de deugd ftrijdende is." Laet ons dit uittrekzel der Zeden-leer van Confucius eindigen met bet afbeeldzel , het welk hij van eenen waeren Wijzen gegeeven heeft (4). „De Wijze haekt naer niets van het (O Notice de 1'T-King, pag. 425. Lttn-Yu, part. 8. pag. ui. & feqq. (2) Lun-Tu, part. 7. pag. 106. Extraits du Li-Ki, Mèm. concernant les Chinois, tom. 4. pag. 7. & 8. (4) Tchong-rong, Scientia Sinenfis. liv. 2. pag. 48. & Mèm. concernant les Chinois, tom. l. pag. 485. & 486. De Over le jwier. Schets van eenen wijzen , door Confucius opgegceven.  200 CONFUCIUS. „ het geen boven hem is. Rijk en met Amb,, ten begiftigd zijnde, verteert hij zijn geld „ op eene edele wijze, en vertegenswoordigt „ zijnen Meester op eene waerdige manier. ,, Van eene geringe geboorte en armoedig ,, zijnde, leeft hij als een arm Mensch, zon,, der zich toon te Hellen. In een vreemd ,, Land , ziet hij zich als een Vreemdeling „ aen, en gedraagt zich ook alzo. Bejeegent „ hem droefheid en ongeluk , dan weet hij „ bedroefd en ongelukkig te zijn. In welke „ omdandigheeden hij zich ook moge bevin,, den, is hij zich zeiven gelijk , en verge„ nocgd in zijn noodlot. Geplaetst in den „ hoogden rang , houdt hij door zijne wel- ,, dae- De boeken van Confucius zijn op ieder oogenblik vervuld van loftuitingen aen den Wijzen, cn van, lesfen rackende de deugden, welken men behoort te betrachten, om zodanig te worden. „De waere wijze" lees ik in den LunTu part. 7. pag. 104. & 105. „ heeft drie voornaemc ken- merken. Zeker van zijn onfchuld, en over dezelve ver„ genoegd, onderwerpt hij zich zonder gemor aen de gc„ bcurtenisfen, cn verliest zijne gerustheid niet, welke w*,, djerwaerdigheeden hem het fortuin ook doet ondervinden. „ Voorzichtig zijnde, onderfcheidt hij met veel doorzicht „ het goede van het kwaede, het waere van het valfche; cn is nooit twijliblachtig of in het onzekere. Sterk en „ onwrikbaer zijnde , is hij met eene bijzondere klock- beid van Ziel bcgaefd ; bij is zonder vrees, en zonder „ fchrik." Eenige bladzijden laeger, pag. 119. zegt hij, „ dat de Leerlingen der Wijsheid drie zaeken tc duchten „ hebben, te weeten de vermaeken der liefde in de Jonge„ lingfehap; de twisten en het medeminnaerfebap in den „ Mannelijken tijd, dc gierigheid, en begeerlijkheid in den Ouderdom". Zie ook pag. 120. pag. 131. en elders. Zie vooral, in la nouvelle vie de Confucius par M. Amyot, het gefprek van dien wijzen met Ngai-Koung Koning van I.ou. tom. ia, des Mèm, concernant ies Chinois, pag. 213. fc feqq.  CONFUCIUS. 207 „ daediglieid en goedheid den luister daer van „ op , in den laegften rang , verneedert hij „ zich nimmer zo verre, om te kruipen voor ,, eertijtels, of aen domheid wierook toe te „ zwaeijen. Alle zijne ontwerpen , begeer- tens , en pogingen ftrekken niet, dan om ,, zich zeiven te volmaeken. Gelukt dit niet „ naer zijnen wensch, dan wijt hij dit Hechts „ aen zich zeiven. Nimmer verbittert de ver„ ontwaerdiging zijn hart, nimmer bezoedelt ,, het gemor zijne lippen. Wat 'er. ook ge* „ beuren moge , de inftellingen van hetgeen „ eenen anderen toekomt, zijn altijd billijk in „ zijne oogen, cn de Menfchen rechtvaerdig. ,, Alle hindcrpaelen zijn voor den Wijzen weggenomen ; de paden , op welken hij ,, gaet recht en gemakkelijk, vermits hij naer „ niets anders tracht, dan zijnen loop te vol„ einden. Zich zelvén te volmaeken, en op ,, de volmaeking van anderen te arbeiden, is ,, ook nog eene zijner geliefdfte zorgen. Het is zelfs niet dan door die vcreeniging, dat „ hij de diepfte eerbied, met welke men voor „ hem is ingenomen , inboezemt. Dacrom ook zo dra hij zich vertoont, trekt hij alle „ oogen naer zich. Het is even als of hij zich in 't geheel niet beweegt, cn evenwel brengt hij aen de openbaere Zeden eene ,, algemeene beweeging toe. Hij fchijnt als „ medegefleept te worden door den loop der „ Ge-  20S CONFUCIUS. „ Gebeurtenisfen , en intusfchen voert hij „ de uitgeftrektfte ontwerpen uit. Eén woord „ zij genoeg: zijne werken zijn als die der „ Natuur; hoe eenvouwiger dezelven zijn, ,, zo verheevener en minder uit te leg,■> gen." DER-  MAKOME T. DERDE DEEL. VAN MAHOMET. Er zijn weinige vermaerde Mannen geweest, wier leven zo dikwijls befchreeven is geworden, dan dat van Mahamet. Ik zal, in navolging van zo veele andere historie- fchrijvers, de verfchillcnde tijdperken en alle de omftandigheeden niet aenhaelcn. Zodanig verflag zoude nutteloos voor mijn onderwerp zijn. Niettemin kan ik mij niet onthouden, om alhier een algemeen denkbeeld daer van aentebieden; en mogelijk zal men in veele opzichten in dit tafereel, en in dat, hetwelk ik in 't vervolg zal opgeeven, onder een genoegzaem nieuw oogpunt, eenen bedrieger zien, die te veel belasterd is geworden, en welken zijne, tot onkunde veroordeelde, navolgers niet hebben kunnen verdeedigen. Het zij verre van mij, dat ik in mijne gedachten zoude neemen, om de lofreedenacr zijner veroveringen en dwaelingen te zijn; doch dat het mij geoorloofd O «j, Voor» loopige aenmerking.  2IO M A II O M E T. Vaderland en Vooroudersvan Mahomet. zij, om bij het onderzoek zijns Levens, zijner Leerftellingen, Wetten, en Zedenleer, hem te rechtvaerdïgen van de betichtingen, met welken hij overlaeden is geworden door fchrijvers, die de werken van dien grooten Man niet wel gekend, 'of niet genoeg onderzocht hebben. Het gebeurt maer al te dikwijls, dat een onkundige of trouwcloozc berisper zich uitput in ongegronde verwijtingen, en dat zij, die dezen volgen, ondanks hunne meer verhcevene kunde en bekwaernhecden , 't zij door eene natuurlijke vcrwaerloozing, 't zij door onkunde in dc tael, in welke die geenen gefchreeven hebben, die zij aentasten , niet anders doen , dan die vcrmectelc befchuldigingen herhaclcn, welke de eerfte onder de nuttige aenmerkingen, door reden en waerheid opgegeeven, vermengd heeft. Mekka'is de wieg van Mahomet geweest. Hij was aldaer van een doorluchtig gedacht. De Stam, uit welken hij voortkwam, behoorde tot den eerden rang in zijn Vaderland; dezelve was die van Cores. Het opperbewind was hem toevertrouwd geworden over den Tempel, dien Tempel, welke, als toen onder den naem van hma'èl vermaerd , het eerde heiligdom der Mufulmannen, en het voorwerp van eerbewijzing van een gedeelte van Europa cn Africa, en bijna van gantsch Afia, geworden is. Abdol- Motallah, grootvader van Mahomet, nam dien gewichtigen dienst waer. Eene  ÏI A HOME T. £11 Eene gelukkige ingceving, niet minder dan de gewoonte, zette hem aen , om de geboorte van zijnen Kleinzoon te vieren. Aen eenen anderen kant was, zegt men, (i ) dit tijdperk dat der wonderwerken. De wanorder van de Natuur kondigde der~ Waereld aen, dat zij eenen hervormer, en haeren Propheet kwam te ontvangen. Het zwaerst ongeval deed aen dc Leerlingen van Zoroaster alli de rampen kennen, met welken hun Godsdienst bedreigd wierd. Het gewijd vuur der Perfiaenen, dat vuur, hetwelk zedert tien eeuwen brandende was, doofde zich zeiven uit, en de Toorens van het Paleis hunner Vorften Horteden op den beevenden grond neder. Het geflacht des Wetgeevers van Arabien was niet minder rijk, dan doorluchtig; doch nimmer bekwam hij -het genot der fchatten , welken zijne Voorouders bezeten hadden. Hij was Hechts twee maenden oud, toen zijn Vader ftierf; en na den dood van zijnen Grootvader, die zijnen Vader overleefde, gingen die goe- C O Abulféda, vie de Mahomet pag. 2. Prideaux- vie de Mahomet pag. R. Gagnier, vie de Mshemetpag. 106. & feqq. du tom. 1. Men laet Mahomet afdammen van IsmaM, die, door ziinen Vader Abraham volgens den raed van Sara, die, zeide zij, niet begeerde, dat dc Zoon eener Dienstmeid te geli.il; met haeren Zoon erfde, verjaegd zijnde, met zijne Mo"der Agar de wijle naer Mekka kwam te neemen, alwaer hij eenen Tempé) ltidittc. Gagnier tom. 1. pag. 25. & feqq. Abtilfeda histoire génerale, vie d*Abraham pag. 3. Niets is minder beweezen , dan die afkomst. Door een foort van ingeeving, noemde men het jong gebooren Kind Mohamed, hetwelk zeggen wil, geroemd, verheerlijkt, met glorie overlieden. O 2 Wonderwerken , welken bij zijne geboorte plaets hadden. Armoe ie en ongeluk, ken zijner Kindsheid.  £12 MAHOMET. goederen over aen eenen anderen Zoon, eti dus den Oom van Mahomet, die ook het oppergezach over den tempel , en het beltuur van Mekka had. Men noemde dezen AbuTaleh. In vijf Kameelcn en eene Ethiopifche Slavinnc beftond de crlfenis van den jongen Wees (i ). Zijne kindsheid is opmerkenswaerdig door menigvuldige aenvallen van het ongeluk. Laeten wij de eerde jaeren zijns levens volgen. Nacuwlijks genoot hij het levenslicht, of die geene, van wien hij hetzelve ontvangen hadde, daelde ten gravc. Korten tijd door zijne Moeder opgevoed zijnde, rukte men hem van den Moederlijken boezem, ja, verre van zijn Vaderland, cn wel in eene Woestijn, moest hem het zog eener vreemde Minne ten deel vallen. Hij kwam weder te rug in dc armen dier tedere Moeder, na-ieverig om zijne opvoeding te beduuren, en verloor haer op hetzelfde oogenblik, waer op hij van haere zorgen een aengenaem genot dond te hebben. Eéne deun alleen bleef hem overig. En nog welke deun ! Zijn Grootvader , dit is waer, maer een Grootvader , gebukt gaende onder het gewicht des Ouderdoms, en die welhacst dierf, meer dan honderd jaeren oud (O Gagnier tom. i. png. 10!?. Prideaux, dieto loco png. •9. zegt dat Mahomet omtrend iwee jaeren oud was, toen hij zijnen Vader verloor. Het gevoelen van Gagnier, die van jiict meer, dan twee niaenden fpreekt, wordt meer algemeen aenaenomen.  M A II O M E T . 213 oud zijnde (i> Komt 't niet voor, als of alles te zamen fpande, om dien geen geheel op zich zeiven te doen ftacn, die eene der bewonderingwacrdigfte omwentelingen van het Geheel-al moest voortbrengen! Laeten wij de nieuwe Wonderwerken, aen zijne kindsheid toegefchreeven, (2) en van welken Abu-Takb Voorftandcr is geworden, daer laeten. Even als dc andere Coreshieten Koopman zijnde, onderwees dat Stam-hoofd zijnen Neef in den Koophandel , eene kostwinning , over welke de Inboorlingen van Mekka den zotten hoogmoed niet hadden,om zich te fchaemen, en welke zij al te nuttig oordeelden, om niet in achting te worden gehouden. Hij bragt dan zijnen Neef, dertien jaeren oud zijnde, naer Syrien, alwaer zijne bezigheeden hem riepen. Het is aldaer, dat men voorwendt, dat hij den Mttnnik Bahira heeft gezien, die door Prideaux en eenige anderen verward wordt met zekeren Munnik van den aenhang van Nestorius, genaemd Sergius y en dien zij vooronderftellen te zijn den Schrijver des Korans (3). Offchoon 'er geen het ge- CO Prideaux pag. 9. & 10. Gagnier tom. I. pag. 108. & feqq. 119. & feqq. (2) Zie de aengehftelde Schrijvers, en 31. Savary, dan* la vie de Mahomet, hetwelk hij geplaetst heeft aen het hoofd zijner vertaeling van den Koran pag. S. & 9. (3) Prideaux pag. io. & 11. 52. & 53. Gagnier torn. 1. chap. 4. liv. 1. pag. 121. Er is geene dwaeling,.welke men O 3 °P Zijn Oom onderwijsthein in den Koophandel , ;n voert hem naer Syrien.  Hij wordt ook door hem on derweezen in de Oorlogskunst. Bijnaem,welken hij door j £14 M A H O BI E T. geringst bewijs van die ongerijmde onderftelling wordt bijgebragt. Abu - Taleb was niet alleen een beroemd Koopman, maer ook een ervaren Krijgsman. Mahomet leerde Van hem liet voeren der Wapenen , cn deed zijne eerfte veldtochten onder zijn opzicht. Verfcheidene maelcn tegens de Corcshieten ftrijdende, volgde de overwinning altijd de partij , aen welke hij zich verbonden hadde (i _). De Vreede deed Mahomet tot den Koophandel weder overgaen. Hij muntte in denzelven uit door zijne kennis cn icver , maer vooral door zijne goede trouw, eene deugd, vvel- op dut fluk niet uitgeftrooid heeft. Zommigen fchrijven aen twee Slaeven van eenen Zwaerdvcetcr in Mekka toe, het geen anderen aen Sergius toeëigenen. Er zijn ook fchrijvers, die voorgecven, dat hij zich in het opflellcn van den Koran bediende van eenen Boekverkooper, zijnde een Christen-Slaef. Anderen geeven de eer daer van aen een zeker Christen, genaemd Catn; weder anderen aen eenen anderen Boekverkooper, genaemd Aich, cn zijnde een driftig navolger van het Mahomctaenemlom. Men noemt ook nog eenen Jood cn eenen Peifiacn, wier laetfie men wil, dat langen tijd zich in de verfcliillende Godsdienften geocffend hadde. Mahomet beklaegt zich dikwijls over die onrechtvaerdiglieid zijner Vijanden ten zijnen aenzien-. Van hunne zijde heeft een groot aental van Mahometaenen, die nog veel verftandeloozer waeren, van den Koran een ongefchreeven boek gemaekt, welks oorfprongelijke van alle eeuwigheid onder de handvesten des hemels bewaerd was ieworden, en van hetwelk een Engel het affchrift aen hunnen Propheet gebragt hadde; cn daer dc kinderachtige gefchillen een der voornaemfte kenmerken zijn van aenhangelingen van eenen valfchen Godsdienst, zo twist men, zelen tien of twaelf eeuwen, zeer ernilig, om te weeten, of jat alfchrift gefchreeven was op bladen van zijde, of op ;ouden placten, vercierd met edel gefteentens. Charditt preekt van die twist tom. io. pag. 61. (O dbutfeda pag. n. en Cegnier tom i. pag. 123.  M A H O M E T. 215 welke, hem als toen m alle zijne Burgerlijke handelingen vergezellende , hem den eernaem van Elamin , dar is den onwankelbaeren en getrouwen man , deed verdienen. (1). Zijne goede hoedaenigheeden trokken de oogen en liefde eener Weduwe, zijne bloedverwante, genaemd Cadige, op hem. Belast met eenen uitgeflxektën handel,had zij iemand nodig, die dien last met haer deelde. Mahomet wierd aen het hoofd van haeren Koophandel geplaetst, en kort daer na maekte zij van hem haeren Echtgenoot (2). Het algemeen opzicht over haere goederen en haeren Koophandel, het welk zij hem toevertrouwde, is door eenzijdige fchrijvers bevlekt geworden met den naem van dienstbaerheid , even gelijk zij hem ook genoemd hebben met den naem van geleider der Kameelen, om dat die dieren bclaeden waeren met Koopmanfchappen , welken hij naer Syrien voerde, toen Abu-Taleh hem derwaerds geleidde, of toen hij weder keerde, om op de zaeken van Cadige te pasfen. Zie daer dwaelingen, waer over ik reeds gefprooken hebbe, en welken, eenmael door eenen historiefchrijver, aen het dwaelen gebragt , door eenen valfchen iever ge- (i) Gagnier ibid. en Ahilfeda pag. 10. (.2) Abulfeda pag. ie. Gagnier cliap. 5. pag. 12Ö & chap. i. pag. 130. O 4 zijne eerlijkheidverdiende. Zijn Huwlijk. \  Zijne vlucht in eene Spelonk. I i \ *ï6 MAHOMET. gezegd zijnde, door alle de anderen zonder bewijs of onderzoek herhaeld worden. Door zijn huwlijk rijk geworden zijnde , hield Mahomet zich niet meer met iets anders bezig, dan in frilte het vermcetelst ontwerp te vormen , het welk ooit iemand heeft bedacht gehad. Ten einde zijne Medeburgers beter onderdanig te maeken, en onder het juk te brengen, begon hij met voortegeeven, om zich aen hun gezicht te willen onttrekken. Geduurende verfcheidene jaeren onttrok hij zich ook aen de huisfclijke zorgen van zijne Maegfchap niet, dan om in eene fpclonk van den berg Hara zijne voorgewende ingeevingen des Hemels, van welken hij het fpraektuig moest weczen, te gaen ontvangen (i). Zuivere Zeden, en eene ftrikte geftrengheid bevorderden zijne oogmerken. Zommige over- zet- (O Prideaux pag. 17. & 18. Abutfcda pag. 1.1. & 15. Gagnier pag. 133. _ Die fpclonk was drie mijlen van Mekka gelegen. „De wijze van leven, welke hij aldaer aennam , „ was zeer gefchikt" zegr een kundig taeigelcerde.de Heer de Brequignij in een gefchrift over dc inflelling van den Godsdienst en het Rijk van Mahomet, ,, om de geestdrijverij te t, ontfteeken in eene inbeelding, vuurig van natuur. Hij „ voedde dezelve vijftien geheele jaeren lang door Godsdien„ ftige oeffemngeu, en eenzaeme betrachtingen. Was dit „ zuivere Geestdrijverij, of ftactzuchi, onder dat Mom ver, borgen? Het zaed zijner Geestdrijverij wierd reeds van , zijne vroege jeugd af m hem ontdekt, en de Staetzucht , zou een vijftienjaerig verborgen leeven, beperkt binnen , de kleinigheden van eene duistere Godsdienftigheid heb, ben kunnen uithouden, zonder zich, door eenige poogin, gen, te ontdekken." Mèm, de i'Acad. tom. 32. pag. 414. k nodig elk een uit, om dat belangrijk gefchrift cehcel door e leezen. Men zal in hetzelve eene juiste waerdcering van \Iahomet vinden . en ook d.c fchranderheid van geest, welke Ie keuze der nafpooringen , en de diepte der kennis altijd icltuurt. *  SI A H O M E T. 217 zetters willen, dat hij, in' plaets van hem aldus in eenzaemheidte doen leeven, het grootst gedeelte van dien tijd doorgebragt heeft met het doorreizen van vreemde Landen, en vooral van de veifchillende Wingewesten der Perfiaenen en Romeinen. Dit gevoelen is 't minst algemeen zonder het meest gegrond te zijn. Mahomet was veertig jaeren oud, toen hij zich voor Propheet uitgaf. Het was in de fpe- • lonk, tot zijne afzondering uitgekoozen, en in den nacht, dat (alles volgens zijn voorgeeven) de Engel Gabriel,op bevel van den eeuwigen God op de aerde nedergedaeld , den Koran bragt aen den Apostel van het Mahometaencndom (1). Dc woorden, welken de Engel hem toefprak, zijn in dat bock verzecgeld geworden (2). „ Lees" zeide de hemelfche Afgezant, hem naderende. „Ik kan niet leezen" antwoordde Mahomet. „ Lees " hernam Gabriel, ,, Lees , „ in den naem van God, den oorfprong van „ alles, wat bellaet, van dien God, die den „ Mensch gefchapen heeft, van dien acnbid„ delijken God, die hem geleerd heeft, zich ,, van de veder te bedienen», en in zijne Ziel ,, eene ftrael van weetenfehap gelegd heeft." Die (O Abulfeda, png. 14. Gagnier pag. 134. & 135* Ca) Kortin^ chap. 96. toni. 2. pag. 442. 0 5 Begin lijner :ending.  218 M A H O J[ E T. Zijne eerfte Leerlingen. CO Ahulfeda pag. 15. & 16. Gagnier pag. 236. Laet ons met Gagnier en den Heer de Brequigny in zijn hier voor acngehaeld gefchrift, aenmerken, dat, zo Mahomet zo laet zijn leeritelzel openbaer heeft gemaekt, dit geweest is, om dat het algemeen geloof der Arabieren inhield, dat men geen Propheet konde zijn, voor dat men veertig jaeren bereikt hadde. Hij zinfpeelt op dat geloof in chap. ie. du Coran v. 17. tom, 1. pag. 2ii. Die woorden zijn naeuwlijks uitgefprooken, of dezen doen zich aen zijne ooren op. ,, O! „ Mahomet! ik ben Gabriel, en Gij, Gij zijt „ de bode van God (1). Bij zijn gedacht wedergekeerd, haestte Mahomet zich, om van die openbaering aen zijne geliefde Echtgenoote kennisfc te geeven. Reeds verfcheidene maclen had hij haer onderhouden over de geheime gezichten, welken de Goddelijke goedheid hem hadde toegeftaen. De eigen-liefde eener Vrouw doet haer ligtelijk overtuigd' zijn van alles, wat eenen Man, dien zij bemint, vleien kan. Het viel Cadige niet zwaer , om eene eerfte bekeerde van hem te worden. De tweede was een Slacf, aen wien men zijne vrijheid beloofde , en die geloofde, of lichtelijk veinsde te gelooven aen gevoelens, welken hem der Slavemije ontrukten. AU was de derde. AU, was naeuwlijks boven zijne kindfche jaeren, Zoon van Abu-Taleb, en aen de zorgen van Mahomet toevertrouwd. Welhaest voegden zich andere leerlingen bij hen, onder wien ik Abubeker onderfcheide , die naderhand de Schoon-  M A HOME T. 219 Schoon-Vader en opvolger van den Propheet geweest is ( 1). Zijn gedacht over het algemeen was zo leergierig niet, dan Cadige en AU geweest waeren. Mahomet trachtte vruchteloos hetzelve tot zijne belangen over te baelen, en tot zijnen aenhang te brengen (1). Hetzelve deed de fterkfte aenzoekingen om hem een ontwerp aiteraedcn, hetwelk door hen als misdaedig befchouwd wierd. Op die aenzoekingen volgden bedreigingen , en op de bedreigingen vervolgingen. Was 't geen heiligfehennis, aenflag op eenen Godsdienst te maeken, van welken de Coreshieten Leeraers waeren, en aldus in één oogenblik de bronnen van fehatten uittedroogen, van welken zij genot, hadden ? Mahomet en zijne aenhangers wierden gebannen. Zelfs nam men de wapenen tegens hen op. Gelukkiglijk, en wel door eene beguicheling, welke door het belang ongetwijffeld voortgebracht wierd, zagmenOw^r, gezonden, om hem te beltrijden , zijn vuurigfte befchermer worden. Eindelijk wierden alle die godlooze Burgers, die zich aen de leer van Mahomet ver- C 1 ^ Prideaux pag. 18. & feqq. Gagnier liv. I. cliap. 8. pag. 140. & feqq. Abulfeda pag. 18. (_2~) Mahomet deed in 't vervolg geene daed van eenig belang, of hij liet, ten einde dezelve te billijken, een Vers van den Koran uit den Memel nederdaefen. Met deze daed: gebeurde het ook alzo. Ten miniten Gagnier pag. 145.cn verfcheidene anderen , erkennen , dat dit bevel gegceven wierd in de eerften Verzen van chap. 74. duCarctn tom. ï. P*gi 39;. & 394- N . Eerde vervol, gingen, Joor hem beproefd.  220 M A H O M E T. Eigende zich Mahomet de gaef van Wonderwerken toe. (_i ) Alulfeda pag. 18. & 27. Gagnier liv. I. chap. 9 — 20. pag. 144 — 240. * Ci") Prideaux pag. 41. Chardin tom. 7. pag. 444. & 445. Een zeer groot aental van fchrijvers doen dien hoon aen Mahomet. verbonden, op eene plechtige wijze vogelvrij vcrklaerd. Deze Wet was verzegeld geworden in eenen Macht-brief, welken men niet zorgvuldig heeft bewaerd gehad,- want korten tijd daer aen, toen eenige Wurmen een gedeelte van denzelven doorknaegd hadden, en Mahomet daer van onderrichting hadde bekomen , zo deed hij zeer behendiglijk, volgens zijne gewoonte, zijn voordcel daer mede, met uitteroepen. „ Dc Hemel heeft aen eenen ,, Worm de overwinning gegceven over het ,, bevel der Coreshieten (1). Dit bevel wierd welhaest wederroepen; doch de meening,, welke hetzelve ingegeeven hadde, was daerom niet veranderd. De Oorlog moest uitbarsten, en het bloed der Arabieren de grondvesten leggen eener omwenteling , welke de ftoutfte der hervormers invoerde. Ik houde mij niet lang met alle die daeden op, vermits, gelijk ik in het begin van dit deel gezegd hebbe , een omftandiger verflag nutteloos aen mijn onderwerp zoude zijn. Zelfs fpreek ik niet eens van een Wonderwerk, welks verhael alle fchrijvers alhier invoegen, (2) te weeten dat van de Maen , dan-  M A II O M E T. 221 danfende op het bevel van Mahomet, ten einde hem eens vooral te ontfchuldigen van diergelijke betichtingen, welken de laster bij één verzameld beeft. Men moet zich waerlijk bedroeven , dat achtingwaerdige fchrijvers, bij voorbeeld Maraccius, diergelijke zotternijen op eene ernltige wijze wederleggen; eene wederlegging , wélke nog nutteloozer is, om dat de Mufulmannen zeiven het acnwcezea dier valfche wonderwerken ontkennen, en om dat de Afabifche voorgewende Gods-bode zich zomtijds verplicht reekent te verklaeren, dat hij de gaef van Wonderwerken niet heeft ontvangen, en niet gekomen is, dan om te onderwijzen. „ De Wonderwerken" leezen wij meer bijzonder in een der hoofdftukken van zijn werk hornet. Het is onmogelijk te begrijpen, boe fchrijvers, van wien zommieenbegaefd zijn met een goed natuurlijk oordeel, en eene gaef van juiste berisping, zodaemgc dwaesheden hebben kunnen toefchrijven aen iemand, die, m het midden der dwaelingen, van welken hij zich omringd hadde, de grondftell igc leertakken der éénheid van God en vaneen toekomend leven, bewaerd, ja, ik zal beter zeggen, m zijn Vaderland herfteld heeft, en die a tijd met «ver vervólgd heeft de ongerijmdheeden van het Heidendom, en den beelden - dienst. Hij zoude hen hebbengunnen.bedneren, geliik hij in't vervolg deed, ten minden befchulcigt men hem daer mede , door het voorwenden van eenen bijzonderen droom, welken hij gehad hadde verre van alles en alle verwijderd en dan is de dwiclmg vrij lomp; maer voor een geheel bij een vergaderd Volk voor een nog ongeloovig Volk de uitv.ering van zodanig wundenvcik aen tc kondteen dit zoude een overmaet van redenluoshcid en onkunde0 aenduiden; dit zoude vooral getracht zijn om z ch zeiven te befchacmen en zijnen ondergang zekei te niae ken. Is 'er ook wel daerenboven ooit een dwaezer en «eer verkeerd te zamen gefteld fprookje geweest, dan dit hrt Ve» ■^gnier ons zeer omftandig heeft overgeleeverd tom. i. liv. i. chap. 19. pag. 228. & teqq.  Zijne reize naer den Hemel. i I I c ] I I \ t 222 MAHOMET. werk (i), „zijn in de handen van God; ik ben niet belast, dan met de preediking." Ik zwijg van het ongeluk, het welk Mahomet toen overkwam , door het verlies van Cadige en van Abu-Taleb, zijnen Oom, cn een zijner voornaemfte Meunen. De fmaedheeden en vervolgingen verdubbelden, en de ontwerper dier Gezindheid zag niettemin het getal zijner bekeerlingen, aengroeijen. Dit was het twaelfde jaer zijner propheetifebe zending. Een alom bekende droom maektc hetzelve opmerkenswaerdig. Dc Engel Gabriel, dien Mahomet verklaerd hadde als zijnen gids en befchermer, verfcheen hem geduurende den flaep, en, hem hebbende doen zitten op een zilvergraeuw Merrie - paerd, voerde hem naer ferufalem, alwaer hij in den Tempel Abraham, Mofes en Jezus zag, die hem te gemoet twamen, en met wien hij zijn gebed aen het Dpperweezen deed opftijgen (2). Dit gebed gc- Jl5jSrfl1 t0m• 2- chaP' 29- Pa§- 168. Zie BI. de BreUigny dét o loco pag. 417. (_2j Mahomet_ merkt zeer ernffig aen (want bij zelve is „ dien men zijnen droom laet verbaden ) dat hij dat geed deed te zamen met Abraham, Mozcs m jjus zoner den voorrang boven ben te ,'eemen, noch zicheehte .leerder gezach üentemaetigen. Hij fchijnt zelfs zich dal? ver te willen veromfchuldigen, door te zeggen, dat hi, dus handelde op uitdrukkelijk bevel, hetwelk GabriU laer omtrend van God ontvangen hadde. zie in GasnUr om. 1 liv. 2. - chap. ï. 2. &C. pa?. 251. &c. het zeer U nodig gehad, om dezelve te befchr jven. Ik zal in naVZ ï? TT? °VCm vin den Ko an Zïerken, dat alle de mkmtaenfcU fchrijvers, 't is waer, van  M A H O M E T. "3 ge-eindigd zijnde, namen zij hunne reize aen naer den eerften Hemel , van waer zij vervolgens tot de zes andoren, en zelfs nog hooger , opklommen (i). In die lactfte verblijfplaets venvaerdigde zich de ; eeuwige God aen zijnen Propheet bekend te maeken, en meldde hem, hoe zeer hij hem verkoos boven alle die geenen, die voor hem geweest waeren van die reize getuigen; maer dat tegelijk de achtbaerfte en geloofwaerdigfte onder hen ftaende houden , dat Mahomet Hechts in igeest daer naer toe is gevoerd geworden. Note prémière fur le chap. 17. du Cofan tom. 2. pag. 25. Dit is het gevoelen van Abulfeda ( pag. 32.) eenen der Verftandigften en kundigften. Zie ook Gagnier pag. 33$. & 337. en M. Savary, Abrègé de la vie de Mahomet pag. 49. & feqq.. Deze laetfle baclt in navolging der Arabifche fchrijvers, de zamcnfpraek aen van den Engel en den Deurbewaerder van den eerften Hemel, van den tweden enz. want op den naem na dier geenen, dien zij aldaer ontmoeten, is de zamenfpraek altijd dezelfde. Gnbriël klopt aen. Wie isdaer? vraegt men hem Gabriël • wie is uw reisgenoot? Mahomet. Heeft hij zijne zending ontvangen? Hij beeft dezelve ontvangen. — Dat hij welkoom zij! — Op die woorden wordt de deur geopend, en wij traden binnen. Zie daer uwen Vader Adam, zeide Gabriel tot mij, ga hem begroeten. Ik groette Adam, en. hij groette mij weder. De Hemel, voegde hij daer bij, vervulle uwe wenfehen, o mijn ge - eerde Zoon! o grootfte der Profeeten! Men kan ook, wat betreft het verflag dier verdichte reize, nazien Prideaux pag. 61. — 74. Men moet toeftaen , dat wij zeer wel het verwijt verdienen - hetwelk die fchrijver ons doet, te wecten „dat wij met grectigheid alle die vertelzels acnneemen, welken eene tegenftrijdigc Gods,, dienst krenken, en aen dezelven onbezonnen geloof llaen. „ Van daer" vervolgi hij „de gewoonte, welke wij hebben, ,, om zo veele verdichte en belachelijke vertelzels van Ma„ hornet, en van zijn bedrog onder ons te doen omloopen, „ welken alleenlijk ftrekken , om ons bloot te Keilen aen de „ fpotternij der Maliometaenen, wanneer dezelven aen hen „ verhaeld worden. ( 1 ■) God heeft, volgens Mahomet cn zijne Leerlingen, zeven Hemelen gefchapen, Corau chap. 65, v. 12. tom. 2. pag. 360.  Wisfelvallig- CO Zie Gagnier tom. I. liv. 2. chap. 10. pag. 310. & 311. * 824 MAHOMET. ren. „Ik heb gefchaepen" zeide hij C1) „ maer uit hoofde van zijn bedrog, heb „ ik hem eerloos verklaerd. Ik heb Abraham „ tot mijnen vriend aengenomen, maer U tot „ mijnen tederbeminden. Heb ik met Mo„ fes op den berg Sinai vertrouwelijk gefpro„ ken, wel nu , zijt gij thans niet alhier, „ voor mijn aengezicht, in den Hemel, al„ waer ik tot U fpreek, en gij tot mij? Zo „ ik Enoch in eene verhcevene plaets hebbe „ opgenomen , zijt gij thans niet digt bij mij „ op den geringen afftand van twee boog„ lengtens? Zo ik aen David de Pfalmen heb„ bc ingegecven, heb ik met den Koran niet „ alzo met U gehandeld? Zo ik aen Salomon „ dc Winden cn Vogelen onderworpen heb „ gemaekt, aen U en aen uwe Natie zal ik ,, de Waereld zelfs onderdaenig en overwon- nen geeven. Zo ik eindelijk Jezus hebbe „ doen voortkomen uit mijnen geest en mijn „ woord, heb ik uwen naem gelijk met den „ mijnen gefchreeven. Ik zal voortaen geen „ gebed hce genaemd acnnecmen, voor dat wij „ te zamen vereenigd worden , en voor dat zij , „ getuigende dat 'er maer één God is, ook te „ gelijkertijd getuigen,dat Mahomet zijn bode „ of afgezant is." Zie daer buiten twijffel eene duidelijk gevestigde  MAHOMET. 2*5 tïgde zending; maer om aen dezelve dat gevolg te geeven , liet welk het bedrog daer van verwachtte, zo was 't niet genoeg, dezelve uitgevonden tc hebben ; en vermetel genoeg te zijn, om dezelve openbaer te maeken; men moest nog daer en boven een Volk , welks grootst gedeelte zeer weinig tot die bovenmaetige lichtgeloovigheid geichikt was ; daer van overtuigen. Verre van een zo gelukkig gevolg voort te brengen, zo deed dit belachelijk vertelzel van Mahomet hem het vertrouwen van verfcheidene zijner Leerlingen verliezen ( i ). Zij durfden niet meer voor Propheet erkennen iemand, die aldus met reden en waerheid den fpot dreef. In tegendeel die geenen, die door Staetzucht of onkunde misleid waren geworden, wierden daer door nog grootere Geestdrijvers. Dit is nog niet alles, en door eenen loop, natuurlijk genoeg aen het menfchelijk hart, deed zijne lloutheid en bijzonderheid , welken telkens aengroeiden, ook van verre dien invloed tocneeinen, welke in zijn Vaderland zeer verzwakte. Dat Mensch, het welk met eenen geest , verheeven boven zijne gelijken, bcgaefd is, (dit heeft men duizendmaelen gezegd) is, in weerwil daer van, zeer zelden een buitengewoon Mensch in de oogen (.1) Gagnier chap. 13. pag. 335. Prideaux pag. 74. Ie chap. _ 17. du Coran. v. 62. tom. a. pag. 32. zegt. '„ Het „ gezicht, waer mede wij U begunlligd hebben, zal de Ongeloovigen verfchrikken; doch ook hunne dwaelingeu 3, doen aengroeijen." P heeden in het getal zijner Leerlingen.  Men veroordeelthem ter dood. Ü26 M A II 0 M E T. oogen zijner Medeburgeren. Zijne verheeven* heid en zijn naem ftrekkcn zich niet verder uit, dan naer maete hij zich van zijne haerdlïeede verwijdert. Dan zelfs wordt de beguichcling, zo het eene is, dikwijls zo groot, als men driftig is, om dezelve te rug te ftootcn, in die plaetzen, welke hem hebben zien gebooren worden. Mahomet ondervond dit. Terwijl hij in Mekka eenige Leerlingen ver» foor, zo vermeerderde hun getal in verfcheidene Steeden, en vooral in Medina ( i ). De Coreshietcn deeden hem dat goed gevolg boeten door hem ter dood te veroordcelen. Het vonnis was eenpaerig geveld (2). De vlucht alleen kon Mahomet aen het lot, hetwelk hem bedreigdes onttrekken, en vermits het niet moeilijk was te voorzien, dat dezelve de wraek zijner Vijandeii geenszins zoude doen opfchorten, zo Was hij bedacht, om hen door middel der Wapenen te weder- ftaen , (1) Abulfeda pag. 41. & 42. Prideaux pag. 8l. Gagnier chap. 15. pag. 343. & il-qq. (2) Abulfeda pag- 50. Gagnier chap. 17. pag. 360 & feqq. Elke dam had éénen Vertegenswoordiger benoemd, en deze Vertegenswoordigers moesten Mahomet des nachts om liet leven brengen. Hij wierd daer van verwittigd, cn maekte zich weg. Deze gebeurtenis 'wordt verhaeld 111 den Coran, chap. 8. v. 30. tom. 1. pag. 183. ,, Terwijl de -,, Ongeloovigen (hikken voor U fpanden, terwijl zij U wil„ den vatten, ter dood brengen, ofwegjacgen" fmen had deze drie dingen in den raed der Coreshicten voorgetteld, doch het voordel des doods had de overhand, en hier op kwamen alle de Hemmen uit') „ zo verijdelde God, wiens „ waekzaemheid die der bedriegers overtreft, hunne za- meiifpanningen,"  il i H O M E Ti 2*7 ftaén, wanneer hij door hen aengetast wierd. Ten einde zijne acnhangers beter tot zijne befcherming uittenodigen, deed hij hen dat bevel door den Hemel geeven. Eenige Verfen van den Koran gaven daertoe het hoogst bevel „ -— God ftaet toe aen die geenen , die „ beleedigingen ontvangen hebben , om ten „ ftrijde te trekken, en hij is machtig, hen „ te befchermen. Beftrijd de Ongeloovi- ,, gen en Godloozen , en handel geftrenge- „ lijk met hen. ■ Vegt tegens de Onge- ,, loovigen, tot dat de heilige dienst van God overal Zcgepraele. Trekt ten ftrijde ,, tegens de Ongeloovigen, tot dat gij onder ,, hen eene groote flachting gemaekt hebt " (1). Bij dit Godlijk bevel voegt hij ook nog het vleiende eener eeuwige gelukzaligheid, aen die geenen toegezegd, die onder het verdeedigen van het Mabometaenendom, of van den Gods-bode, fneuvelden. „De belooning „ dier geenen, die in den ftrijd voor het ge„ loof zullen ftervcn, zal nooit Vergaen ( 2). „ O Geloovigen ! verdeedigt de zaek van God; „ hij zal U bijftaen, en uwe fchreeden vast „ maeken." Men zal dus niet verwonderd ftaen , dat ze- (1 j Coran tom. 1. chap. 8. v. 40. pag. 184. chap. o.v. 74. pag. 2ci. & tom. 2.'chap. 22. v. 40. pag. 93. chap. 47. v. 4. pag. 291. C2) Coran tom. 2. chap, 47. v. 5. 6. 7. 8. pag. 291. Si 292. P 2 I Bevel* am hem gewapend te befchermen , door den Hemel aen zijne Leer^ lingen gegeeven. Edelmoedig-  228 M A H O M E T. heid van Mahomet aen de Inwoonders van Mekka, ziine vervolgers , betoond. i Iti-yAbulfeda png. 56 — 79. Prideaux pag. 101. & feqq' 518?"! t0ni' 2' liv' 3- ehap. 2. & ieqq. pag. & zedert het tijdperk der vlucht van Mahomet, hetwelk wij Hegire genoemd hebben, volgens de Arabifche beteekenis, de Mufulmannen en hunne vijanden zich zo veele veldflagen gekeverd hebben. De goede gevolgen derzelven waeren in 't eerst verdeeld (1). Doch zo de Propheet niet altijd door kracht van wapenen overwon, zo behaelde hij de overwinning altijd door de edelmoedigheid en grootheid van Ziel. Wij zullen flegts ééneh trek hier van aenhaelen, gebeurd in het zesde jaer der Mahometaenfche tijdreekening. Een Vorst, dien hij met weldacden overheden hadde, na hem Dverwonnen te hebben , na - ieverig zijnde , Dm hem zijne erkentenis te betuigen , veruoeide die van Mekka door zijne vijandlijk!ieeden. Hun toevoer van Koorn, verfcheidene naclen opgeligd , deeden eenen aenllaendcn ïongersnood duchten. De verfchrikte Cores!iieten vonden geene andere toevlucht , dan jich bij dien geen te vervoegen, wien zij zeJert twintig jaeren vervolgden. Het is Ma~ wmet zelve, de gebanne Mahomet, die vogelvrij verklaerd, en tot de doodllrafFe veroorleeld was geworden, en die evenwel de voorpraek was voor fchuldige Burgers , die op ;ijn leven hadden willen toeleggen, en hem met  M A HOME TV 229 filet fchande overheden. „Behou mijn Volk" fchrecf hij aen Themama ( deze is de naem van dien gedachten Vorst) „behou mijn Volk, en ,, het hun toevoer door " (1) Themama fchorttc zijne acnvallen op, en hacstte zich , om te gehoorzaemen. Deze trek van zagtzinnigheid bedaerdt den haet en de woede der inwoonders van Mekka, en vooral van het gedacht des Propheets niet. Zedert verfcheidene jaeren van daer verwijderd zijnde geweest, vormde hij het ontwerp , om aldaer weder te verfchijnen , en den tempel, welke binnen die Stad ftond, op eene Godsdienftige wijze te gaen bezoeken. Veertien honderd Mannen vergezelden hem ; en ten einde aen eene reize, enkel en alleen Godsdienftig, geene Oorlogszuchtige beweegmiddelen tc doen toefchrijven, zo mackte Mahomet met ' de grootfte plechtigheid die bedevaert alom bekend (2). Deze voorzorg, en die van de Offerdieren met bloemen vercierd, en als tot Offers gefchikt, te doen geleiden , belcttcden die van Mekka niet, om daer voor zeer beducht te zijn. Zij beflooten, om zicll te kanten tegens zijne intreede binnen de muu- reu Cl) Gagnier tom. 2. pag. 161. Zie ook vcrfciieiciene andere trekken in denzelven pag. 177. 182. enz. enz. enz.en M. Savary, pag. lil. 113. H5. enz. enz. (2) AMfeda pag. 84. Gagnier tom. 2. liv. 5. chap'. IV pag. 21t. & 212. P 3 Hijwil we der in Mekka komen.  Verbond , hetwelk hij met die var Mekka maekt. Zijn goed geluk tegens de Jooden. Cl 5 Prideaux pag. 127. & 129. Gagnier pag. 2I3. 65 feqq. 228. & 229. Ahulfeda pag. 86. pag; 165. Zie ook Gagnier pag. 32. & 33. De laetite fpreekwiizen dier Redeuvoering maeken uit het' 13. vers uu cliap. 4y au Coran tom, 2. pag. 303. S32 M A H O M E T. door zijne zagtmoedighcid cn bedaerdheid (1), Zijne fchreeden vervolgens wendende naer den Tempel, liet hij alle de Afgoden , die denzelven omringden, afwerpen; en onder het uitvoeren daervan fprak hij deze woorden uit een der hoofdHukken van den Coran. „ De waerheid is verfcheencn , de logen is als een „ rook verdweenen " (2). Zijne eerbewijzingen aen den eeuwigen God aengeboden , cn de reiniging volbragt hebbende , deed hij aen het bij een vergaderd Volk. deze edele cn aendoenlijke redenvoering (3). Er is niet „ meer dan één God. Hij heeft zijne bclof,, ten vervuld, cn zijnen dienstknecht bijge„ Itaen. Hij alleen heeft de Vijandelijke ben„ den verflaegen. Hij heeft mij dc hc-erfchap- „ pij  M A H O M E T» 233 ,, pij over U gegeeven , en zich van mij be„ diend, om U de afgoderij te doen afzwee„ ren. Gij zult geene Goddelijke eer meer „ bewijzen aen gevoellooze fteenen; gij zult „ geen heiligfchendend eerbewijs meer toebren„ gen, aen onze Vaders Abraham en hmaël , „ die even zo wel Menfchen zijn , als wij. „ Stervelirgen ! Wij hebben U gevormd uit ,, eenen Man en eene Vrouwe; wij hebben ,, U in Volken cn Hammen verdeeld, ten ein- dc de Menschlievendheid in uw midden „ zoude hcerfchen. De achtingwaerdiglle in ,, de oogen van den eeuwigen God is hij , ,, die hem vreest." Mahomet had verfcheidene maclen verboden, om het bloed der Overwonnen te (forten. Bij die daed van Menschlievendheid voegde hij nog eene van edelmoedigheid, den grootftcn lof waerdig. Het recht des Ooiiogs, (vermits men het zelve tocli aldus noemt) gaf hem macht, om alle die geenen, over die hij kwam te zegepraelen, tot Slaeven te maeken; doch hij verkoos liever hun weldoender tc zijn, dan hen tot zijne Slaeven te zien; en ciie van Mekka ontvongen van hem de vrijheid , Welke zij door hunne nedcrlaeg verloeren hadden. (1 ). 't Zij dat deze zagtmoedighcid wa. Mahomet natuurlijk , 't zij dat dezelve bij hem eene deugd C O Gagnier tom. 3. pap. 33 & 34. V 5 Zijn edelmoedigheid. Zijn ;oed geuk tot  *34 M A H O M E T. den hoogucn top gebragt. : i ] i i i i i I i i i < r j ] i I deugd was , welke door Staetkunde in hem gebooren wierd, zo maekte dezelve evenwel alle harten, welken hij overwonnen hadde, hem toegedaen. Men zag de Beeldendienaers met hoope-n naer hem toeloopen, en zich aen zijnen Godsdienst toewyen. Zo zommigen dezer nog daer tegens gekant bleeven , dan diende hun tegenftand Hechts , om nieuwe overwinningen aen dien grooten Man te bezorgen , en die overwinningen, om zijne zachtmoedigheid en edelmoedigheid meer en meer te doen uitfehitteren (t). Van alle kanten /ermeerderden zijne Legerhoofden zijne ver» ove- (_ i ) Zie onder anderen liet voorbeeld der Hawazcnietcn. lun Stam bad den algemcenen indruk wederltaen, en eenjaerig befloien, om in plaetze van het Mabometaenendom c omhelzen, tegens den Gods - bode tc ftrijden. De Overvinning, welke langen tijd hen gunltig fcheen te zijn, verdaerdc zich eindelijk voor dc Mufulmannen. Zij verfchafte Mahomet zeer grootc fchatten , en een groot aental Krijgs;cvangencn. Ondertusfchen zonden de overwonnen Af'ge;anten naer hem, om hem te fmeeken, dat hij hen de vcriverde goederen-, en de tot Slaeven gemaekte Muisgezinnen iiogtc terug geeven. De Propheet zoude alles hebben ingewilligd gehad , zo hij niet, dan de beweegingen van zijn lart gevolgd hadde; doch men had reeds de verdeeling van ien buit gedaen. Mahomet was beducht,dat hij zijne Krijgstnechten, die altijd inhaelig zijn, tot oproer zoude doen overhen, bijaldien ïiij hen alles, wat het lot der Wapenen hen egeeven hadde, weder afnam. Hij bood dan den Mawalenieteu aen, om eene keuze te doen tusfchen de goederen n de Krijgsgevangenen , en dezen verkoozen zijnde, zo 'erzamelde hij zijn leger, en deed eene Reden voering, om en overtehaelen tot het afftaen der Krijgsgevangenen. Hij elve gaf daer van het voorbeeld, hetwelk welhaest nageolgd wierd. Vervolgens nog vreezende , dat zijne benden, ndanks de toezegging, waer toe hij hen overgehaeld hadde, logten klaegen over het verlies , hetwelk zij leeden, deed ij de zes aendeelcn van den buil, welken hem als Opper,cger-hoofd toekwaemen, onder hen verdeelen. Gagniet )m. 3. Chap. 5. & 6. pag. 67. — 104. Abuifeda.* pag. 12 — nS.  M A HOME T. 235 overingen, en de Arabifche Vorften, die hij nog niet beftreeden hadde, bc - ieverden zich om 't zeerst, hem Afgezanten toe te zenden , om hem te melden, dat zij van de Afgodendienst afftand deeden (1). Ook deed hij in het volgend Jaer eene nieuwe bedevaert naer Mekka, om den eeuwigen God te danken voor het goed geluk, aen zijne Leerftelzels en Wapenen tocgeftaen (2). Die Godsdienftige plicht, welken men noemde de Bedevaert van affcheid, om dat dezelve de laetfte van Mahomet was, (3) wierd welhaest door zijnen dood gevolgd. Zijn inborst verlochende zich niet in die laetfte oogenblikken. Een behendig en kundig bedrieger zijnde, riep hij in het heevigst zijner fmarten, welken hem pijnigden, uit „ Neen, nooit voor mij , nooit heeft eenig Propheet zodae„ nige fmarten geleeden, als die, welken ik „ beproef; doch hoe heeviger de beproeving „ is, zo veel grooter zal dc belooning zijn, ,, welke op mij wagt (4). God" zeide hij op een ander ©ogenblik „heeft mij de keuze „ van CO Abulfeda, pag. 121 — 128. Prideaux, pag. 144. & 145. Gagnier, tom. 3. liv. 6. chap. 9, & feqq. pag. 119. Si feqq. C2) Prideaux, pag. 145. , Abuifeda, pag. 130. &; 131». Gagnier, cliap. 16. liv. 6. pag 199. Cs) Gagnier, chap. 17. pag. 218. Prideaux pag. 146* C.4) Caguier, chap. 18, pag, 228» Bedevaertvan affcheid. Hij houdt in zijne laetfte oogenblikkenzijne piopheetiefehebedieningzeer wel ftaendc.  SI A II O M E Tv Zijn lood. ,, van dit, of van het eeuwig leven gegeeven^ ,,_en het laetfte heb ik verkoozen" (i). Eenmin pijnlijke tusfchenpoozing hem toelaetendc, om naer den Tempel te gaeil, fmeekte hij in 't openbacr het Goddelijk mededogen over zijne misflagen af. „ Mufulmannen ! " zeide hij vervolgens tot het bij een vergaderd Volk „zo ik eenen eenigen van Uhebbe doen ,, C-ccsfelen , zie daer mijnen rug , dat hij ,, toefla: zo ik zijnen goeden naem bezwalkt „ hebbe, dat hij den mijnen ook bezwalke ; „ zo ik hem onrcchtvaerdiglijk geld hebbe af,, gevorderd, zie daer mijne beurs. Dat niemand ,, weerhouden worde, door vrees voor mijn ,, misnoegen. De onrechtvaerdighcid is nooit „ in mijnen aert geweest" (2). Na zijnen Godsdienftigen laetftcn wil met luide ftemmc gemaekt te hebben, ( van welken laetften wil dc voornaemfte befchikkingen inhielden, (3) dat de Arabifche Afgodendienaers moeiten verjacgd, aen dc nieuw bekeerden alle de rechten, welken de Mufulmannen genoten, toegcitaen worden, en dat men zich volftandig aen het gebed moest overgeeven) na zijne Slaeven vrijgemaekt,en verboden te hebben, dat men dc vrede cn het geluk, welken hij gong genieten, door rouwklachten zoude ftooren, ftierf Ma- CO Gagnier, tom. 3. chap. 18 pag. 230. (2) Abulfeda, pag. 134. Gagnier, pag. 229. & 230. C3) Abulfeda, pag. 135. Gagnier, pag. 231.  M A II O M E.T. «37 Mahomet in den Ouderdom van drie en zestig jaeren , cn het elfde jaer van hun tijdmerk (Hegire) en het drie en twintiglte van zijn voorgewend Apostelfchap (i). Abulfeda heeft van dien grooten Man een afbecldzel gemaekt, hetwelk over het algemeen zeer billijk en naer waerheid is (n). „Ma,, hornet had van de natuur een verheven ver,, Hand , eene uitfteekende gezonde reden , „ een wonderbaerlijk geheugen , ontvangen. „ Hij fprak zeer weinig, en had welgevallen „ in die ffilzwijgendheid. Zijn gelaet was al„ tijd helder. Zijn gefprek acngenaem, en ,, zijn inborst altijd dezelfde. Rechtvaerdig „ omtrend allen , deed noch bloedverwant, „ noch vreemdeling, noch machtige, noch zwak,, ke ooit dc fchacl in zijne handen naer de ,, eene of andere zijde overllaen. Hij ver,, achtte den armen niet uithoofde van deszelfs ,, armoede, ontzag den rijken niet, uit hoofde ,, van deszelfs fchatten. Hij maekte gebruik „ van het bevallige zijns , gefpreks , om het ,, hart der grooten te winnen , en bewaerde „ zijne gemeenzaemheid voor zijne Vrienden. „ Hij hoorde met geduld dien geen aen, die „ tot CO Gag/iier, pag. 232. 234. & 247. die 63 jaeren zijn bereekend naer de gewoone tijdreekening der Arabieren, en komen, gelijk Prideaux aenmerkt pag. 153. op 61 Jaeren volgens onze manier van reekenen, uit. C2) Gagnier, & de Heer Sayary melden hier van de eerfte tom. 3. pag. 279. Si feqq. en de laetfte pag. 237. & Afbecldzelvan Ma- hornet door Jbulfeda gefchetst.  a38 M A II O M E T* rot hem (prak, en (fond nooit de eerde vali „ zijne plaets op. Zo iemand hem ten teken „ van vriendfehap de hand drukte , dan trok „ hij nooit dezelve te rug , voor dat men „ hem daer in voorgekomen was. Hij be}i zocht zeer dikwijls zijne mede Krijgsgezel,, len, en deed onderzoek naer hunne omftau- digheeden. Veroveraer van Arabien zijn„ dc, zo zette hij zich niettemin dikwijls op „ den grond neder, (rookte het vuur aen , s, en maekte met zijne eigene handen het eeten „ voor zijne gasten klaer. Meester van zo „ veele fchatten zijnde, deelde hij mildaedig „ van dezelven uit, cn behield voor zijne ei* „ gene huishouding niet meer dan het nood- wendige. Men zegt van hem , dat hij in vier dingen den Mensch te boven gong, in „ moed, in mildaedigheid, in het worftelen, „ en in kloekheid in den huwlijksplicht. Hij zeide dikwijls, dat God voor het geluk der „ Stervelingen twee dingen gefchapen hadde, „ te weeten de Vrouwen , en het reuk,, werk." EER-  WAHOME T, 2.39 EERSTE AFDEELING. LEERSTUKKEN VAN MAHOMET. ivaldo, van den Koran fpreekende, zegt, dat dat boek, verre van geleezen, overal, waer men hetzelve mogte vinden, befchimpt, veracht, en in het vuur gefmeeten behoorde te worden; en daer hetzelve, voegt hij 'er bij, een geheel beestachtig voortbrengzel is , zo verdient hetzelve niet , weder in het menschlijk geheugen gebragt te worden (i). Dit ongerijmd gezegde fluit een al te gcflrengc verbanning in. Zekerlijk ontluisteren de dwacling en ongerijmdheid dikwijls den Godsdienst van Mahomet; maer zullen wij onbillijk genoeg zijn, om de verwijtingen, welken dezelve verdient, te verzwaeren, en om aen denzelve dien lof te weigeren, welken dezelve niet altijd onwaerdig is ? Een Godsdienftig leerftelzel, hetwelk door de helft der Waereld aen- ge- CO In zijne Nooteu op een Werk van Pierre de la Che. yaUerit, betijtcld Le Zèle de Chrlst contre les Juifs & /es Sarraftns. Die zelfde Vivaldo heeft een Werk mtgegeeven, hetwelk tot tijtel heeft, Le Chandeüer (Tor de la fahte 'Eghfe de Die,,, (t fayoir, Jejus Qltrist, Zin de Voorrede v*n Mand. Wat men over 't algemeenvan den Godsdienstvan Mahornetmoet denken-  240 M A H O JAI C '1. Éénheid van God, zijne eeuwigheid,enz. enz. enz. CO In de Voorrede zijner Laiijnfcheoverzettina van den Koran, pag. 4. genomen is geworden, zoude dit dan niets in zich bevatten, wat de reden zoude kunnen toeftemen ? Dat men het gewyd bock der Mufulmannen hechts open fla, en men zal daer in hunnen Propheet nu en dan de verheevenfte waerheeden van Godsdienst en Zedenleer zien aenkondigen. Maraccius, wiens getuigenis men zeer zeker niet verdacht zal houden , fchroomt niet , dit tc bekennen (1). ,, Zi] hebben " zegt hij ,, alles behouden, wat „ men loffelijk cn -waerfchijnlijk in den Chris,, telijken Godsdienst aentreft, met alles, het ,, geen ons overeenkomftig met de Wet en „ het licht der natuur toefchijnt." En vooreerst is zijn voornaemfte grond dc Éénheid van een Opperweezen. Wij zullen alhier niet aenmerken , dat de gecstdrijving van Mahomet ten aenzien dier groote waerheid hem onbillijk tegens de Christenen gemaekt heeft , die hij als Voorftanders vart een driegodendom befchouwt, fchoon zij een afgrijzen hebben voor 'die Meerderheid van Goden, welke het bijgeloof langen tijd aen de eerfte Natiën van het Geheel-al gegeeven heeft. Laeten wij aen de Godgeleerden de zorge overlaeten, om eene befchuldiging, wier geringde kenmerk de onbillijkheid is, aftcweercn. Ik voor mij, ik fla den Koran open, cn zie, hoe zijn opfteller poogt, daer in met  M A H O M E T. $4* weinige woorden de Godsdienftige denkbeelden van Volkeren, die voor hem beftonden, om verre te werpen. Het Heidendom fchier. verfcheidene Godheeden. Een bederllijk (luis houts , of een broofe fteen ontvongen de eerbewijzingen van den beeldendienst. De Jooden hadden éénen hunner Propheeten den Zoon des Eeuwigen genoemd. De Leerlingen van Zoroaster namen twee beginzcls , beiden in rang gelijk, aen, welken het goed en het kwaed, waer mede de waereld vervuld waSj onder zich verdeelden. De Christenen, dooi de Opcnbaerir.g verlicht, verkondigden, dat de Zaiigmaeker der Menfchen GoJ, uit God gebooren, was. Mahomet wil in eens de gewijde waerheeden, en dc ontcerende dwaelingen onder den voet werpen; li ij roept uitCi) ,, God is één , hij is dc eeuwige, hij heeft „ geen Kind voortgebragt, en is niet voort„ gebragt geworden, zijns gelijke is 'er niet." De lof, welke hij der Godheid toezwaeit, is vol van verheevenheid, grootheid en geest. Laet ons de voornaemfte trekken alhier inlas- fchen. O \ Coran , cliap. 112. tom. 2. pag. 461. „ Aenbidt slechtséenen God: is een bevel, in dat werk op ieder oogenb.lik aengehaeld. Zie toin. 1. chap. 2. pag 13. 21. 23. ar. 45. chap. 3. pag. 52. & 60. chap. 4. pag.' 92. chap. 5! pag. 118. chap. 6. pag. 128. 136. 139. enz. enz. enz. & tem. 2. cliap. 16. pag. 17. chap. 17. png. 37. chap. 18. pag. 39. enz enz. enz. Wat het leerftuk van Gods Zoon kcti-clt, zie ibid. & chap. 19 pag. 56.61. chap 23. pag. 117. enz. enz. enz. Zie vooral le chap. 5. pag. 1^9. Q Schets, weike Mahomet van God geeft.  |4? M A II O M E T. féheh. „Naer welke plaetzen onze oogen zich „ ook wenden, zo ontmoeten zij dc weldae* „ den van den eeuwigen. Hij vervult het „ Geheel-al met zijne macht, kennis, en „ oneindigheid. Zijn throon omvangt Hemel „ en Aerde. Alles, wat bellaet, is zijn werk; „ alles wat de nacht overfchaduwt, alles wat „ de Zoii verlicht, is zijn eigendom. Hij „ draegt kennis van alles, wat voor de Wac,, rcld gefchied is, en van alles, wat na haer „ weezen zal. De Hemelen van het toeko„ mende zijn in zijne handen ( i). Hij, die ,, in 't geheim fpreekt, en hij, die zich in 't 3, openbaer uit, hij, die zich met het duiste„ re des nachts omkleedt, en hij, die zich „ op den helderen dag laet zien, zijn allen „ eveneens aen hem bekend. Alle geheimen „ zijn geopéubaerd voor zijne oogen (2). „ Er is geene fchui'plaets tegens zijne macht; „ hij vereenigt kracht met wijsheid in zich; „ hij is oneindig, mildaedig, en barmhartig „ (3). Hij Oppervorst, vergeeft en flraft naer zij- CO Coran, torn. 1. cliap. 2. pag. 6. 19. & 45. cliap. 2. pag. 77. chap. 4. pag. 98. & 99. chap. 6. pag. 127. 133- '35- & 139- & tom. 2. chap. 19. pag. 59. chap. 20. pag. 62. & 71. chap. 30. pag. 173. chap. 34. pag. 199. chap. 37. pag. 219. chap. 39. pag. 243, chap. 41. pag. 2ÖI. chap. 42. pag. 263. chap. 57. pag. 337. chap. 59. pag. 350. chap. 59. pag. 350, chap. 64. pag 368. (2") Chap. 3. pag. 52. chap. 6. pag. 139. chap. 11. pag. 238. chap. 13. pag. 255. chap. 16. tom. 2. pag. 10. C3) Chap. 2. pag. 45. chap. 3. pag. 52. & 61. chap. 4, {aj. 99. cliap. i, pag. nó. chap. 13. pag. 25Ó.  M A H O iï E T. 243 y, zijnen wil; naer zijnen wil fchenkt en ontneemt hij Kroonen, hij verheft en vernee>, dert de Stervelingen. Met één enkeld woord ,, doet hij de fchepzelen uit het ftof oprijzen, „ en zonder eenige moeite bewaert hij hen. „ C 1). Op zijne ftem verheffen zich de ber,, gen, de boomen groeven; de Zee, tot ons gebruik gefchikt, biedt ons haere Visfen, „ welken ons tot voedzel ftrekken , en die ,, cieradien, welken onze Klederen verderen, „ aen; het Schip klieft de golven; de baeren ,, vloeyen, cn maeken onze velden vrucht„ baer; dc Maen en de Zon deelen ons haer' „ licht mede, en alle de hemelfclie lichaemen „ beweegen zich mede op zijne ftem op de „ voor hen gefchikte paden (2). Hij fcheidde j, den dageraed van de duisternis, en fteldc „ den dag voor den arbeid , en den nacht voor dc rust der Stervelingen (3). Hij is 55 t, (\~)£oran, tom. I. cliap. 2. pag. 45. cliap. 3. pag. 56. thap. 109. & 112. chap. 6. pag. 135. & 139. & tom. 2. chap. 40. pag. 252. (.2) Cliap. 13. pag. 254. chap. 14. pag. 267. & tofei. 2. chap. 16. pag. 10. chap. 22. p g. 96. cliap. 24. pag. 113. chap. 27. pag. 145. chap.-30. pag. 176. chap. 31. pag. 182. chap. 35. pag. 207 & 208. chi:p. 3*5- pag. 215. chap. 39. pag'. 237. chap. 40. pag. 252. & 253. chap. 45- P^S» 282. C3) Chap. 6. pag. 133. & 138. chap- 7. pag. 157. chap. 10. pag. 217. & 218. chap. 14. pag. 267. & tom. 2. chap. 22. pag. 95. chap. 23. pag. :o4. chap. 24. pig. 113. chap. chap. 25. pag. 122. c'hap. 28. pag. 160. chap. 30. pag. 1-8. chap. 31. pag. 182. chap. 39.' pag. 237. chap. 40. pag. 252. chap. 78. pag. 406. Q 2  244 MAHOMET. 't, die den blixem doet fchitteren , ten „ einde vreeze of hoop in te boezemen; hij is 't, die de Winden ontbindt, de Wolken ■ „ beweegt, dezelven uitbreidt , in de lucht ,, doet hangen, en uit derzelver boezem dien „ heilzaemen Regen doet nedervallen , door „ welken de Zaeden vruchtbaer worden ge- maekt, en het groen verleevendigd wordt. 3, Die Graenen, in de airen beflooten, die rijke Palmboomcn, die vruchten, als gouden 3, trosfen afhangende, dit alles zijt gij aen 3, hem verfchuldigd. Die oogst, welke door ,, de warmte rijp wordt, de fchaduw uwer 3, Tuinen , het Wol van uwe Schaepen, en „ het huis, hetwelk. U tot een fchuilplaets „ verftrekt, dit alles hebt gij aen hem te dan„ ken (i). Zijne weldaedigheid doet zich ook „ in voorwerpen van minder aenbclang zien, ,, en het geringst der kruipende gediertens „ wordt door zijne hand gevoed (2). Dc „ llaep bekruipt hem niet, en de Onrechtvacr,, digheid verwijdert zich van hem (3). Het ,, Menschdom kent niets van zijne hoogde Maft) Cliap. 6. png. 139. chap. 7. pag. 157. chap. 13. pag. 255. 256. & 257. & tom. 2. chap. 16. pag. 16. chap. 22. pag. 95. chap. 24. pag. 113- chap. 25. 122. chap. 27. pag. 145. chap. 29. png. 170. chap. 30. pag. 176. chap. 31. pag. 179. chap. 36. pag. 215. chap. 39. pag. 239. chap. 50. pag, 306. chap. 78. pag. 40Ó. & 407. chap. 81. pag. 413. C 2 ) Coran , tom. 1. chap. 11. pag. 224. (2 ) Chap. 2. pag. 4.5. chap. 11. pag. 238.  M A II O M E T. 245 „ Majefteit , dan het geen hij aen hetzelve „ ontdekken wil (1). Hij is de eindpael, bij ,, welke alles zich vercenigen moet ( 2). Of„ fchoon zijn lof in zich zeiven is beüooten, „ zo is 'er evenwel niets in de gantfche Na5, tuur, hetwelk zich niet be-ievert, om hem „ eer tc bewijzen. De Vogelen zingen zijnen „ lof in de bosfehen, de fchaduw des avonds ,, en des ochtends eert hem; de zeven He„ melen verheerlijken hem door derzelver lof„ zangen; de donder zelfs viert zijne macht; „ de Engelen beeven in zijne tegenswoordig„ heid, en bij dag en nacht verkondigen zij ,, zijne grootheid" (3). Zo veele weldaeden verdienen zeer zeker de erkentenis van het Menschdom. Ook kondigt men hetzelve aen, dat de dankbaerheid behaeglijk is aen dc oogen van het Oppcrwce- zen, (O Coran, tom. 1. chap. 2. pag. 45. (2) Chap. 3. pag. 66. chap. 5. pag. 109. chap. rr. pag* 238. & tom. 2. chap. 24. pag. 113. chap. 35. pag. 206. (3) cl,aP- 4- pag. 99- cllap. 13. pag.256. & tom. 2.chap. 17. pap. 30. chap. 21. pag. 77. chap. 22. pag. 96. chap. 24. pag. ui. chap. 30. pag. 173. chap. 41. pag. 259. & 260 Ik heb zeker Vers, met hetwelk ik dit tafereel meende te belluiten, verkoozen in de Nooten te plaetzen, om dat het zelve mij van geenen goeden fmaek voorkwam, ja zelfs- al te vergrootend, zo iets zodanig kan zijn, wanneer men van God fpreekt. Zie hetzelve alhier „zo de baeren der Zee „ zich zwart verwden, ten einde den lof des Heeren tc be„ fchrijvcu, dan zouden dezelven uitgeput zijn voor dat zij., ne wonderdaeden verkondigd waeren. Een ander Occaen, „ aen dezen gelijk, zoude nog daer toe uiet voldoen." Co>tan chap. 18. pag. 52. Q3 ' God te vreezen, en niet ondankbaer tegenshem te zijn.  ti\6 M A H O M E T. zen, hetwelk de ondankbaerc Dienaers haet, en hen niet lang genot van hunne ongerrouwheid zal doen hebben, (i) „Van het gevaer ver„ lost" zegt Mahomet, „durft men God ver» „ laeten, om dat men meent veilig voor zij„ ne Haegen te zijn. Maer kan hij niet nog„ maels eenen afgrond onder onze voeten „ openen, of op onze hoofden eene Wolk, „ met fiecnen bezwangerd, doen nederftorten ? „ Zijn wij zeker, dat hij ons niet op de „ Zeën zal te rug voeren , en om ons te ,, ftraffen, geenen woedenden Wind zal los maeken , welke ons door het Water zal doen inzwelgen? Waer als dan eene fchuil„ plaets gevonden? Waer eenen befchermer? (a) Met dat gevoelen bezield, zal men „ voor den Eeuwigen, te gelijk met eene te-. „ dere cn eerbiedige liefde, ook die heilzae„ me vreeze hebben , over welke de trotfe „ en bedörvene Menfchen zich fchacmen; cn die vreeze, altijd in ons zijnde, en ons de „ ftraffen eenes Meesters , verfchrikkelijk in „ zijne wrackoefFcningcn, doende vermijden, „ zal ons het geluk verzeekeren, van eeuwiglijk (i) Csrr.n, tom. 2. chap. 39. pas;. 238. „ Bewaer mijne „ gedachtenis, zegt ooi; dc Bttowige tuin. i, chap. 2. pag. u 25. ik zal dc uwe bewawen. Breng mij dankbaerheïd aen. Wees n>'et ondankhatr." Zie cliap. 55. pag. 327. & feqq. Deze is een lofzang op de wcldaedcn van God. (.2) Coranx tcun, a< chap. 17. pag. 33^  51 A II O 51 E T. 047 „ lijk den hof des vermaeks te bewoonen. „ (1 )• „ 'Er zak voorzeker een dag komen, waer ,, op Hij , die de geheimen des Hemels, 1 ,, en der Aerde kent , de dooden uit den ' „ fchóot des Grafs zal roepen, en hen door ,, zijne almacht levende maeken. Op het ge„ luid der Goddelijke bazuin opgewekt, zul„ léri zij, overtuigd en ter Aerde nedergeval„ len, verfchijnen in de algemeene verzame,, lirig der Schepzelen. Aldaer zal een ge„ duchte Rechtbank zijn opgericht , eh de „ gcftrengflc billijkheid zal aldaer de Vonnis- feii van den Opper-rechter reegelen (2). ,, De Weegfchacl zal in zijne handen zijn. „"'Zij , voor wien die fchael gunfïig zal over„ hellen, zullen het genot der gelukzaligheid ,, hebben , enzij, ten nadeclc van wien dezelve ,, zal in dc hoogte rijzen , zullen fchuldig „ vcrklaerd worden (3). Niets zal hen kun-„' nen redden. Zij zullen te vergeefs op eene „ heilzaeme vereffening, op het gezach eenes ,, Mees* (i") Coran, tom. J. cliap. 2. pag. 33. 34. & 35. cliap. 3.. pag. 65. 69. & 78. cliap. 4. pag. 79. cliap. 5. pag. 105. io(j. et ie8. enz. enz. enz. '& tom. 2. tliap. 16. pag. 24. chap. 22. pag. 88. & 92. chap. 23. pag. 102. chap. 31. pag. 318.. chap. 33. pag. i6ü. enz. enz. enz. ( 2 ) Coran, tom. 1. chap. 2. pag. 50. chap. 4. pag. 92» cliap. 6. pag. 130. & toni. 2. chap. 16. pag. 17. cha. . 18^ pag. 51. chap. 19. pag. 61. chap. 30. pag. f72. C 3 ) Coran, tom. 1. chip. 7. pag. 150. & tom. 2.chap.2i» pag. 79. chap. 23. pag. 105. Q 4 Van etlaetsC ordecL  248 BI A II O M E T. Meesters, de hulp eenes dienaers, de tus* „ fchenlpraek eenes Vriends , wagten. Er „ zal geene toevlucht, dan in God zijn (i). „ Een opllag des oogs is minder fcbielijk , „ dan de beoordeeling van het Geheel-al zal „ zijn O). ,, Op dien dag , welks vervulling noch in „ twijffel getrokken, noch verfchoQyen kan ,, worden, zal de gedaente der AVacreld vcr„ anderd worden. Zo dra het Menschdom, „ oplettend en buigzaem op het geroep van „ den Hemelfchen Heraut , en even als ver„ ftrooide Wurmen, aen het graf ontfnapt, ,, zich zal verz meld hebben, ten einde onderricht te worden van het lot, hetwelk „ hen te wagten flaet, dan zullen verfcheide5, ne Wonderwerken gezien worden. De „ Aerde zal haeren boezem ontfluiten , en „ tot haere grondzuilen toe bccven; de ge„ fchoktc Hemelen zullen in bewecging zijn; „ de Bergen, van hunnen voet afgerukt, zul,, len verzet, of, tot flof vergruist, door de Winden verflrooid worden ; de verfchrikte „ Moeder zal haeren zogenden Zoon verlae„ ten; de verfchrikte zwangere Echtgenoote ,, zal haeren, en de Menfchen, even als door ,, Gods arm getroffen, zullen als in zwijmeling zijn C i) Tom. i. chap. 2. pag. 8. & 20. tom, 2. chap. 18. pag. 43. chap. 40. pag. 248. chap. 44. pag. 280. (2) Tom. 2. chap. 16. pag. 17.  MAHOMET. 24^ „ zijn ( 1). De neergeknielde Volkeren , met „ hunne hoofden te zamen bij één verzameld, „ zullen uit een geopend boek, het boek der „ verborgenheid, het noodlot ontdekken,het„ welk zij verdiend heb/ben. De Sabeé'rs, de ,, Periifche wijzen , de Jooden, de Christe,, nen zullen hetzelve, evengelijk de Mtiful„ mannen, daer uit leezen; de geringde dae,, den zullen daerin befchrceven zijn ; de „ eeuwige zal van dezelven rekenfehap vorde,, ren in tegenswoordighcid der getuigen en ,, Propheeten ; en daer niets voor zijn oog verborgen is, daer zelfs het kleinst veezelt„ je niet aen zijn doorzicht ontflipt, 't zij ,, dat men zich aen hem openbaer maeke, 't „ zij dat men de vermeetelheid hebbe, om zijn „ hart voor hem te willen verbergen, zo zal hij ,, aen ieder een het tafereel der daeden, wel„ ken zodaenigc zal gedaen hebben , vertoo„ nen; ieder een zal daer naer beloond wor,, den (2). De booze zal wenfehcu , dat ,, eene onmeetbaere tusfehenruimte gefield „ worde tusfchen hem en het kwaed, waer „ aen ( 1 5 Coran, tom. 1. chap. 14. pag. 269. & tom. 2. cliap. 22. pag. 8i<. cliap. 27. pag. 147. cliap. 50. pag. 309. cliap. 52. pag. 314. cliap. 54. pag. 323. cliap. rfi. pag. 332. chap. 69. pag. 379. chap. 77. pag. 403. chap. 78. pag. 407. chap. 81. pag. 415. chap. 82. pag. 417. ( ï ~) Coran, tom. 1. cliap. 2. pag. 51. chap. 3. rag. 55. 56, & 76. & tom. 2. chap. 16. pag. 22. chap. 17. pag. 27. & 33. chap. 18. pag. 44. chap. 22. pag. 90. chap. 34. 'pag. 199. chap. 36. pag. 217. chap. 39. pag. 244. chap. 40. p»j^ 247. £248. chap. 45. pag. 283. chap 69 pag 379. Q5  250 M A II O M E T. „ aen bij zich heeft overgegeevcn gehad. Met „ ketenen bciaeden, zal hij eenen last drac„ gen, duizeiidmaclen zwaerder, dan die „ zijner eigene misdaeden, en die der Ster„ velingen, wien hij heeft doen afdwaelen (i). „ De Godslasteraer en de Ongeloovige zullen, met duisternis omgeeven , vraegen, waer„ om men hen van het licht heeft verftoken „ gehad, en God, dien een te laet berouw - „ niet zal vermurven, zal daerop antwoor„ den, dat eene eeuwige vergetelheid hen zal „ ftraffen voor het verwacrloozen zijner be,, veclcn cn lesfen (2). De Ongeloovige, die, „ ten tijde, dat de Engel des doods zijn oog „ op hem floeg , met deernis' glimplachte 'op ,;, het denkbeeld van , na dat men tot ftof „ verteerd zal zijn, weder tc herlecveu, zal, „ dc Ongeloovige, zeg ik, zal met fchande ,, cn fmaed bedekt, cn zijne oogen zullen ge„ opend worden. Die zinnelooze! hij ver- „ zeckerdc, dat het noodlottig uur niet ko- „ men zoude, en hij zal zidderen, van hetzelve niet te hebben kunnen voorkomen,. „ cn hetzelve niet te kunnen vertracgcu (3). • '• ■ , Ziet (O Coran tom. i. chap. 3. pag. 56. chap. 14. pag. 269. & toni. 2. chap. 16. pag. ft. Ca") Coran, tom. 2. chap. 20. pag. 73. chap. 3". pag. 187 chap. 44.. pag. 277 & 278. chap. 39. pag. 243. Cs) Tom. 2. chap. 19. pag. 36. chap. 22. pag..o£ chap'; 30. pag 175. chap. 32. pag. 135. chap. 34. pag. ïog.&uag*. U03. chap. 37. pag. 220 & 221. chap. jï. p&'. 310; °  M A H O M E T. 251 ,, Ziet daer uwe plaetzen, zal men aen de Afgodendienaers zeggen; ' 1) Ziet daer ook ,, uwe Godheeden ; ziet of 'er eene onder ,, hen is, die een Mensch kan fcheppen, en hem voor haer weder kan doen verfchij- „ nen." Zodanig is het denkbeeld, hetwelk Mahomet ons in verfcheidene plaetzen geeft van de Opflanding en het laetst Oordcel. God zweert aldaer bij de Zee , bij de Gebergten, bij de Wolken, welke den Regen in zich befluiten, bij het geblaes der woedende Winden, bij den heiligen Tempel, bij het gewijd Boek, dat zijne beloften onfcilbaer zijn , en dat niets zijne rechtvacrdige wrack kan doen opfchorten ( 2). Het Menfchelijk gedacht zal. in drien verdeeld worden ; het één deel, aen zijne rechtehand geplaetst, zal een onvergankelijk geluk genieten; het ander, ter linkezijde gefield, eeuwig ongelukkig zijn. Die beide vcrdeelingen zullen voorafgegaen worden door dc waere uitverkoorenen , die digter bij den Eeuwigen hunne plaets zullen bekomen (3). Het Tafereel des geluks, aen de Gcloovigëh , die (. ï J Tom. 1. cliap, 10. pag. 213 & 214. (»") Coran, tom. 1. chap. 10. pag. 2c9. chap. 14. pag,. 269. & toni. 2. chap. 51. pag. 310 & chap. 52. pag. 314. C3) Tom. 2. chap. 56. pag. 332. chap. 69. pag. 379 & 380. chap, 74. psg. sg;. Van het Paradijs.  =5- MAHOMET. die het goede zullen doen, en dc deugd uitoelFcnen, toegezegd, is met de weelderigfte verbeeldingskracht gefchetst. Begunffigd door de goedwilligheid des Heeren , zullen zij bij benden geleid worden in den hof van Eden , welks poorten zich voor hen zullen ontfluiten , en alwaer zij zullen uitgalmen „Lof zij Gode, ,, Hij heeft zijne beloften wel willen vervul,, len; zijn Paradijs is ons erfdeel; eere zij „ de belooning dier geenen , die hetzelve „ verkreegen hebben" (i). De vermoeidheid, de tweedracht, de vrees, de droefheid, de ijdcle beuzelachtigheeden zijn verbannen uit dat verblijf, welks uitgeflrektheid de Hemelen en de Aerde evenaert, en welks bezit nooit aen die geenen zal ontroofd worden, die hetzelve bewooncn (z). Het hart vindt aldaer alles, wat hetzelve wenscht, en het oog alles , wat aen hetzelve kan behaegen (3). Des avonds en des ochtends geniet men aldaer een gewis voedzel, en een Hemelsch gastmael levert de uitgezochtfïe fpijzen, en eenen fmaekelijken drank op, welk alles men hen in zilveren fchaclen, en bekers van Cl 2 Coran, tom. 1. chap. 3. pag. 59. chap. 7 nas 154. & tom. 2. chap. 29. pag. i69. & chaP/39. C2") Tom. 1. chap. 3. pas. 69. chap. 14. chap. -17. & C3 J Coran, tom. 2. chap. 43. pag, 275>  at a h o M e t* 253 van kristal aenbiedt (1). De belaedene takken buigen zich voor hen neder , ten einde, derzelver vruchten te doen plukken , welken zij in overvloed voortbrengen, en men ziet aldaer beeken van Wijn en zuivere Hoonig, en rivieren van Melk, welker iinaek nooit bederft (2). De liefde voor het vermack verblint de ftervelingen; Vrouwen, Schatten, fchoone Paerden, lusthuizen, kudden zijn dc voorwerpen hunner vuuriglte verlangens. Hoe verre zijn die genietingen niet beueeden die, welken aen de Gclukzaeligen zijn toegefchikt (3). Alle hunne verlangens worden vervuld. Zij fmaeken eene wellust, welke alles tc bovengaet, en eeuwigduurende lekkernijen (4). Kleederen , waerin Zijde en Goud geWeeven zijn, hals- en arm- ringen van het rijkst metael , vercierd met Paerlen en edclgefteentens , maeken hunne klcedij en hun opfchik uit (5 ). Onder frische en altijd groenende fchaduwen, in Tuinen, door heldere (1) Torn. 1. cliap. 13. pag. 200. & toni. 2 cliap. 10. pag. 59. chap. 38. pag. 23+. chap. 76. pag. 401. C23 Coran,tom. 1. chap. 2. pag. 5. & tom.2. chap.47. pag 292. chap. 55- pag- 329- chap. 76. pag. 401. (3) Coran, tom. 1. chap. 3. pag. 54. (4) Tom. I. chap. 3. pag. 54. chap. 4. pag. 82 & 88. chap. 5. pag. 125. chap. g- pag. 201. chap. 10. pag. 217. & tom. 2. chap. 25. pag. 118. chap. 31. pag. 179. chap. 36. pag. 217. (.5) Tom. 2. chap. 18. pag. 42. chap. 22. pag. 90. cliap. 35. pag. 210. chap. 7(5. pag. 402.  454 M A H O »t E f i re en klaere Itroomcn bevochtigd , en Welken" door een Vorftelijk Paleis verciert worden , rusten zij op een Bed, zo zacht als dat van den dag des huwlijks (i). Naest hen ftaeu jonge fchoonheeden met boezems , zo blank als albast, met fchoone zwaite oogen, en zedige aengezichten. Geen één Mensch, geen één gelei-geest heeft ooit haere bcvalligheeden en fchaemte ontheiligd. De Paerlen komen , wat haere luister en blankheid betreft, niet in vergelijking bij die betooverende Maegden (2). De liefde en de begeertens, welken zij zullen inboezemen, zullen zij zeiven ook gevoelen , cn de beide geliefden zullen eene onverwelkbaere kracht en jeugd genieten (3). Dicht bij die betoverende plaets doen zich twee nieuwe Tuinen op, bekroond met een eeuwig groen. Twee fpringende bronnen verderen dezelven. Dc Dadels, de Granaetcn , en alle andere vruchten zijn aldaer (.O Coran, tom. 1. cliap. 2. pag. 5. cap. 3. pag. 54. chap. 4. pag. 82. 88 & 97. chap. 5. pag. 108. 119 & 125. chap. 9. pag. 201 & 203. chap. 10. pag. 210. chap. 13. pag. 260. chap. 14. pag. 265. & toni. 2. chap. 16. pag. 12. chap. io. pag. 42. chap. 22. pag. 89 & 90. chap. 25. pag. 118. chap. 29. pag. irtg. chap. 36. pag. 217. chap. 39. pag. 239. chap. 48 pag. 296. chap. 58, pag. 340. chap. 61. pag, 335. chap. 76. pag. 401. chap. 83. pag." 420. (2) Coran, tom. 2. chap. 38. pag. 234. cliap. 44. pag.280. chap. 55. pag. 330. chap. 56. pag, 333. C3) Tom. 2. chap. 19. pag. 56. chap. 56. pag. 335. & 334-  M A H O M E T. Öaer bij een verzameld, en de houris (onveranderlijke Maegden) van eene verrukkende fchoonheid onthouden zich aldaer in voortreffelijke tenten (4). De Elizecfchc velden , door bet heidendom uitgevonden , door beruchte Volkeren aengenomen , door de fchilderende verbeeldingskracht der Dichters opgecierd, bieden dezen wel een vrolijker en aenlokkelijker tafereel aen ? Dc affchetfmg der rampen , welken men in den Tartarus moet doorftaen, is zo affchrik- 1 kende niet, dan die, welke Mahomet geeft van dc ijsfelijkheid der Hel. De Godloozen , de boosaoenders , zij , die dit leven boven het toekomend hebben verkoozen , alle de fchuldigen , omftuwd van hunne misdaeden , worden geworpen in eenen glocyenden afgrond, alwaer zij ten prooye der pynigingen en fmaedheid zullen zijn. Nimmer zullen zij uit dat verblijf der duisternis gered worden, zelfs zal hen geene hoop overig zijn, om hunne fmarten verminderd te zien (2). Belaeden met den vloek van God, loozen zij hunne klachten en zuchten te vergeefsch, te vergeefsch zouden zij alle de fchatten, welken de waereld in zich befluit CO Coran, tom. 2. cliap. 55. pag. 330 & 331. CO Tom. 1. chap. 2. pag. 13. H -15 & !9- chap. 3. pag. 73. chap. 4. pag. 82 & 97- chap. 8. pag. 184. & tom. 2. chap. 35. pag. 210. chap. 38. pag. 235. chap. 39. pag. 239- Van le Hel.  s5ö *>r A H O M E T. (luit ter hunner losfinge aenbieden : (i) in weerwil hunner aenbiedingen , en klaeg-gefchrei zullen zij , zo lange als de Hemelen , en de Aerde beftaen, hunne misdaeden boeten in dien vuurigen gloed, welke omgeeven wordt door rondom woedende vlammen en rook. Vraegen zij om laeftlnis, dan zal men hen water toereiken, hetwelk, evengelijk als gefmolten koper, hunnen mond zal branden. Uitgeftrekt op een bed van ftncrten, zullen zij aldaer dien ijsfelijken drank inzwelgen. (2) Kookend water wordt op hun hoofd uit» geftort. Dit vreet hunne huid en hunne ingewanden op; en deze deelen van hun zeiven , naeuwlijks verrot zijnde , groeven op nieuw weder aen, ten einde hen weder aen nieuwe" pijnen overteleeveren (3). Zij worden met ftokken met ijzer bellag geflaegen. Telkens, wanneer dc fmert hen uit de verteerende vlammen , welken rondom hen 'woeden, doet uitfnelleu, worden zij weder naer binnen geworpen , en men zegt tot hen: „ Ondergaet de ftraf, welke door U als een verdichtzel behandeld is geworden, of welke ?» ge_ C O Tom. T. chap. 3. pag. 63. chap. 5. pag. 112. chap. 9. pag. 200. chap. 10. 242. f 2 ") Coran, tom. 1. chan. 11. pag. 237. & tom. 2. chan. 17. pag. 27. chap. 18. pag. 42. chap. 35.'pag. 210. chap. 38. pag. 235. & chap. 78. pag. 407. (3) Tom. 1. chap. 4. pag. 88. & tom. 2. chap. 22.pag. 90.  M A H O W E T. 25? ,5 ke door U als een verdichtzel behandeld is geworden, of welke uw gedrag fcheen te 3, trotfeercn. Verzadigt U met fmarten (i ~). ,, Voedt U met dc vruchten van dien boom, ,, welke voor de Godloozen is geplant ge„ worden, zich uit den grond der Helle ver„ heft, cn wier vruchten naer verfchrikken„ dc Slangen gelijken" (2). Men werpt hen vervolgens, belaeden met ketenen in naeuwe hokken , alwaer zij om den dood roepen, welk een foort van dood het moge zijn, zonder ooit noch hunne beulen te kunnen vermurven , noch de vernietiging, naer welke zij wenfehen, tc kunnen verkrijgen ( 3 ). Deze ftraffen zijn het zeker deel der Vijanden van den Godsdienst, en der Godloozen, die het Leerftclzel der Mufulmannen als logentael behandelen (4). Mahomet fielt hunne grond- ( O Tom. 2. chap. 22. pag. 90. chap. 25. pag. it8. chap. 32. pag. 186. chap. 37. pag. 220 & 221. cliap. 38. pag- 235. (2") Tom. 2. cliap. 37. pag. 223. chap. 44. pag. 280. chap. 56. pag. 334. (. 3 5 Coran, tom. 2. chap. 25. pag. 37. pag. 223. chap. 44. pag. 280. (4") Tom. 1. chap. 2. pag. 8 & 20. chap. 3. pag. 52 & 75. chap. 4. pag. 84. 95. iOv, & tol. chap. 5. pag. 107. chap. 8. pag. 181. chap. 9. pag. 190. 200 & 201. chap. 110. pag. 2C9. chap. 14. pag. 265 & 269. tom. 2. chap. 24. pag. 115. chap. 33. pag. 197 & 198. chap. 34. pag. 205. chap. 35. pag. 207. chap. 37. pag. 228. chap. 39'. pag. 243 & 244. chap. 40. pag. 24Ö & 253. cliap. 45. pag. 284. chap. 50. pag. 307. Mahomet beveelt die geenen te vermijden, R. dje Over de Onbekeerden, Ongeloovigen en Godloozen.  ÜSS M A H O M E T. grondbeginzelen gelijk aen eenen boom zonder vastigheid, welks wortelen geene diepte hebben; en hunne werken aen het Hof, hetwelk een hevige Wind op den dag eens Onweders verftrooit (i). Hij raed, om hen niet tot be- die dat leerflelzel door hunne gefprekken lasteren, cn diegeen en , die, verblind door de aenlokkclijkhccdcn des levens , enden fpot drijvende met eenen heiligen Godsdienst, zich bc- ieveren, om hun Medemensch ook van denzelven aftebouden, en de zuiverheid aen denzelven te ontneemem Hij verbiedt naest de zodaenigen neder te zitten , en zich ten hunnen aenzien, anders, dan met verachting te gedraegen. Tom. l. chap. 4. pag. ico. chap. 6. pag. 134. chap. 14. pag. 262. Welke misdaed kan ooit grooter zijn, dan die, aen welke zij zich fchuldig maeken! Slachtoffers van den Satan, die, om te beter zijne aenbidders uit het licht naer de duisternis te geleiden, hen met iedele beloften vleit, en in bun hart het vuur der driften ontrteekt; zij Horten onrechtvaerdiglijlt het bloed der Propheetcn zij vervolgen de Gezanten (Apostels") van het Geloof'. Zij ftellen met God de gelei-geesten gelijk, die niets anders, dan zijne Schepzelen zijn, en geeven aen zijne werken dc Goddelijke eerbewijzingen. welken niet, dan aen Hem toekomen. In hunne onkunde fchrijven zij hem Kinderen toe; zij feolten met zijne bevoelen en bedreigingen; zij maeken den Godsdienst der Mufulmannen tot het voorwerp hunner lachernijen ; hunne oogen zijn overdekt met een kleed, en geflooten voor de waerheid. Doch laeten zij niet hoopen , 'van eenig nut uit hunne dooling te zullen trekken; zij kunnen den Eeuwigen niet fchacden. Anderen meenende te bedriegen, bedfiegen zij zich zeiven. Befcliouvv het lot der Oude Volkeren . zelfs der bloeyendften en vcrtnacrdit.cn. Zij hebben dcA-erde langen tijd bewoond gehad; langen tijd heeft de Waereld hunne hecrlchappij en macht gevoeld ; zij biedt nog hedendaegs . gedenk {lukken hunner grootheid en roem aen; Wei nu zij zijn om geene andere redenen vernietigd geworden, dan' om dat zij de Propheetcn verfmaed. cn eenen Ileuielfchen Godsdienst gehoond hebben. Tom. j. chap. 2. pa«. 45, chap. 3. pag. 55 & 75. chap. 4. pag. 97. chap. 5. pag.'iijü chap. 6. pag. 139 & 142. chap. 14. pag. 264 & 266. tom. 2. chap 16. pag. 12. chap. 18. pag. 45. ki & 52. chap. 19. pag. 60. chap-. 30. pag. 172. chap. 40." pag. 255." chap. 83. pag. 421. , Hij, die weigert te geloovcn aendc» „ Godsdienst der Mufulmannen " zegt ook chap. 8. tom. 1 pag. 187. „is meer verachtelijk in de oogen des EeuwigenJ dan een redenloos dier " CO Tom. i. cliap, 14. pag. 264 & 266.  M i H O H E T. 259 befchermers aenteneemen, ten minden zo mén daer toe niet door vrees gedwongen wordt (1), om aen hen geene hulp te verleenen , geene verbintenis met hen acntcgaen, en hunne vriendfchap niet te zoeken, ten einde door dezelve zich tegens hunne macht tc hoeden, „ om dat " zegt hij ,, alle macht van God „ komt" (_ 1). Hij waerfchouwt hen , die hem hinderlaegen leggen, dat zij 'vruchteloos hem trachten te vatten , te verjaegen, ter dood te brengen; de Eeuwige , wiens waekzaemheid die des bedriegers te boven gaet, vernietigt hunne aenflaegen (3). Hij bcfchouwt die C 1 J Tom. t. chap. 3. pag. 56. „En zelfs in dat geval" zegt de Coran „ moet de toorn van God U doen beeven; Het is tot hem, dat Gij zult wederkecren, en wat gij ook „ moogt doen , hij zal alles wecten." (2) Tom. 1. chap. 4. pag. 92 & 100. chap. 5. pag. 115. tom. 2. chap. 28. pag. 162. chap. 60. pag. 351. Hij raedc veel eer, zo zij zich niet beteren, om hen met woede te bevechten, de gevangenen met Ketenen tebelaedcn, en, 't zij dat men hunne vrijheid op prijs Helle, 't zij dat men hen zonder losgeld terug zende, daer mede te wagten , tot dat de Oorlogs-fakkel Uitgedoofd zij. Zodanig- is het bevel des Hemels. Hij kan hen vernielen zonder hulp der geloovigen j doch hij wil den eenen door middel van den anderen beproeven. En zoude men wel kunnen nalaeten, oproerige Vijanden ae'ntétas'tcri, die dc Wapenen durven voeren tegens deGeloovigen cn hunnen Propheet? zijn dezen niet de gunfteiingen van God? Doet hij niet, wanneer ditnodig is, éeheele benden van onzichtbaerc Engelen nedcrdaelen, om 'hen tot befcherming cn onderft-ud te dienen. Tom. 1. chap. 9. pae;.193. tom. 2. chap. 33. pag. 197. chap 47. pag. 295. Iit eenige Hoofftukken tc vooren. chap. 22. pag. 93. belooft men aen dien geen, die, na weerwraek van den Ongeloovigen genomen te hebben. op nieuw gehoond wordt, dat hij door Gods arm zal onderfteund worden. (3) Coran, tom. I. chap. 8. pag. 183. R 3  2U0 MAHOMET. die geenen niet als zeer geducht, die, hem van bedriegerij befchuldigende, openlijk zeggen, dat zijne lecrftelzels eene verzameling van fprookjes, een te zamenvveefzel vajn oude droomen zijn , en dat het hen gemakkelijk zoude vallen even zo veel voor den dag te brengen (i). Zij weigeren te geloovcn, zeggen zij, tot dat de Wonderwerken gelijk aen die, welken de Propheeten gedaen hebben, eene Goddelijke zending bevestigen ; en zo zij dan wonderwerken zagen doen , dan zouden zij dezelven nog aen de uitwerking der toverkunst toefchrijven. De Hemelen en de Aerde, bieden dezen hen niet ontelbaere aen ? zij gaen dezelven voorbij , cn willen hunne oogen niet openen (2). Dc weldaeden der Natuur zijn ook nog voor hen een voor- CO Tom. r. chap. 6. pag. 129. chap. 3. pag.' 183". chap. 10. pag. 209 & 2U. tom. 2. chap. 27. pag. 146. chap. 68. Pag« 375- chap. 83. pag. 420. „Dat men dé Waereld doör- wandele " zegt God aen den Apostel der Mufulmannen ,, en mtn zal bemerken, hoedanig het einde der Godloozen „ geweest is. Bedroef Ij niet over hun lot, en zjjt niet be- fchroomd voor hunne aeriflagen Eeiunae] zal ik die gee,, nen bijéén verzamelen , die onze Wonderwerken als zo „ veele bedriegerijen, behandeld hebben, en ik zal hen in „ eene afgezonderde plaets houden, tot dat zij voor mijnen 3, Rechterfloel verfcllijnen , alwaer hunne verwerping zal „ uitgefprooken worden. Tom. 2. chap. 27. pag. 146 & 147. „ Zie ook in het zeilde deel chap. 35. pag. 207. chap. 415. „ pag. 286. & chap. 52. pag. 316. C 2) Verhard zijnde, gelijk zij zijn , zouden zij, wanneer zelfs de Coran de bergen mogte doen bewecgen, wahneerdezelve de Waereld in twet'n verdeelde en-de dooden deedt fpreeken, aen dit alles geen gelooi' ilaen. Tom. 1. chap. 6. pag. 142. cliap. 12. pag. 353. chap. 13. pag. 259. tuin. 2. chap. 37. pa^ 320,  M A H OME T. 201 voorwerp van verblindheid en ongeloof. Door hunne hoogmoed misleid, zien zij niet ( i) , dat hunne Schatten en Kinderen noodlottige gefchenken zullen zijn , dat het geluk, hetwelk zij genieten, van korten duur zal weezen , en dat , zo hun leven wordt uitgerekt, dit alleen gefchiedt, om hunne ongerechtigheid ten toppunt te voeren. Dct geen men den Onbekeerden, Godloozen, en Ongeloovigen aenkondigt, wordt ook met nog meer reden den Afgoden - dienaers bedreigd. De Afgoderij is erger dan dedoodflag; dezelve is de grootfte der aenflagen (2). Zij maekt een gelijk aen God; zij voegt bij zijne Opperfte Majefteit onvermoogende Godheeden (3)- Wel hoe! zoude de Schepper dan gelijk zijn aen hem, die niets feheppen kan? Zoude men boven hem harsfenfehimmis;c Goden verkiezen, welken men uit het Hof heeft gehacld, en die van alle gevoel en leven ont- Ci ■) Tom. 1. cTiap. 3. pag. 55 & 75- chap. p. pag. roS. Ecnc oprechte bekeering kan ben alleen aen dat ongeluk onttrekken,cn hen vergiffenis doen erlangen van hunne gepleegde misdaeden, in plaetfe van dat zij , in hunne dwacling volhardende, niet anders, dan de Goddelijke wrack vooreen tijd opfchorten. tom.-i. chap. 8. pag. 184. chap. 9. pag. 190. K>m. 2. chap. 68. pag. 376. & 377- (2) Coran, tom. I. chap. 2. pag. 36. & chap. 4. pag. (3^ Tom. 1. chap. 3. pag. 71. chap. 7. pag. 178. chap. 13. pag. agpi tom. 2. chap. 22. pag. 92. chap. 28. pag. 158» & ifio. chap. 34. pag. 203. chap. 39- l™g- 241. chap. U* pag. 261. R 3 Over den Af godendienst.  2Ö2 M A II O M E T. ontbloot zijn? Godheeden, die, even onbe* kwaetn zijn, om anderen, cn zich zelven te helpen, als ook van dienst of tot fchade kunnen weezen, al was dit zelfs niet zwaerder dan een ondeelbaer Hofje, die nimmer iemand verhooren, die hen aenroept, en even zo wel Slaeven zijn, dan hij? (i) Zal men den Almachtigen, den Opper-Heer van het Geheelal, vergelijken bij weezens, zonder kracht of macht, welken zelfs niet eens kunnen befchikken over het dunst vliesjen, wacrmcde de dadel omgeeveu is? (Y) rje CO Tom. i. chap. 7. pag. 178. chap. 10. pag. "11. & 223. tom. 2. chap. 16. pag. u. chap. 21. pag. 70. chap. 25. pag. 117. chap. 34. pag. 202. chap. 3ö\ pag. 218. chap. 39. pag. 237. „Zij,die zich op heelden vertrouwen, „ gelijken zeer wel zegt le v. 40. du chap. 29. du Coran tom. o. pag. i67. „naer dc Spinnekop, dewelke voor zich 3, een zoo broos verblyf bouwt, dat hetzelve door blaez»n a, verwoest wordt." Mahomet bekragtigt dikwijls de lesfën'; Welken hij geelt, door voorbeelden, uit dc geweide gefchie chap. 6. pag. 146. tom. 2. chap. 16. pag. 13. De loodenzeiden hetzelfde aen Mofes; zij vorderden nog meer; zij vorderden, dat God zich aen hen zoude openbner maeken De blixcm verteerde die vermeetelen; en dat heilloos Volk verdiende op nieuw den toorn des Hemels, toen zij denzel ven ondanks eene menigte van Wonderwerken , verladende aen een gouden Kalf eenen heiligfchendenden eerdienst bewezen. Tom. 1. chap. 2. pag. 9. & i5. chap. 4. pag. Ca} Coran, toni. 1. chap. 2. pag. 36. chap. 3. pag. 665. 66. 70. & 75. chap. 4. pag. eo. & 97. chap. 5. pag! 106. tom. 2. chap. 16. pag. 22. Men zondcrt'hicr van uit Let eeval , wanneer men door geweld is gedwongen geworden ,"crt zonder dat het hart opgehouden heelt, van opredudijk aeii deszelfs geloofverkleeft te zijn gebleeven. C3) Dit wordt vooral zeer uitdrukkelijk acngekondi-J ^cnJUiï™' *aP-,f-P^ '3- „Antivoord ac die „ geenen die zeggen zullen, wij zullen „iet langer, dan . een zeker bepaeld getal van dagen, aen de vlammen «! » dea  M-A H O M E T. C65 Zo de dwaeÜBgen, van welken wij komen te fprecken, eeuwigduurende placgen opleggen aen die geenen, die derzelver Slaeven zijn ; zo zij zelfs de belooning der goede werken , weiken men gedaen mogt hebben, doen verliezen, zijn 'er evenwel nog zeekcre middelen , om zijne misllagen te bedekken, en , in weerwil van dezelven, een verblijf in het Paradijs, en de gunden van den Opperrechter tc verkrijgen. Bij voorbeeld van zijne Goederen een vroom gebruik te maeken, eene roemrijke lecning daervan aen den Heere te doen , gelijk de Koran zich uitdrukt (1); zich voornamenlijk daer van te bedienen ten einde de heilige zaek tc verdcedigen , en nog beter, aen dezelve ziji e wapenen, en zijnen arm toetewijen , cn voor dezelve te ftrijden (a). Maho- „ den overgeleeverd, antwoord hen; lieeft God U dc beloften dac van gegceyert? zal bij dezelven nooit weder her» roepen? of liever, meldt Gij niet iets, hetwelk gij niet w weet ? Voorzeker zullen de Godloozen in de eeuwige „ vlammen nederdaélen : in tegendeel zullen de Gcloovigen, „ die het geede gedaen hebben, het Paradijs eèuwiglijk be,, woonen." Zie ook tom. 1. du Coran, chap. 11. pag. 37. & tom. 2. chap. 20. pag. 73. (i) Tom. 1. chap. 2. pag. 42. f2) C'ran, tom. 1. chap. 2. pag. 36. 42. & 47. cliap. 3. pag. 73. 74. 78. chap. 4. pag. 90. 91. 92. 94. & 100. chap. 5. pag. 108. & 115 chap. 8. pag. 1S5. & 188.chap. 9. pag. 194. 196. 203. 204. 2ofi. & 208. tom. 2. chap. 29. pag. 163. chap. 47. pag. 291. 293. 294. ct 295. chap. 4.S. pag. 297. & 298. chap. 57. pag. 338. & 339. chap. 61. P*g..355' ■> Zij, die hunne fchatten beltceden, om de „ heilige zaek te verdeedigen, zijn gelijk aen een Koorn„ Zaeoje, zegt le ghap. 2. pag. 47. hetwelk zeven KoornK 5 » H»l- • Zijne goederen aen den Heere aen te bieden, cn aen hem zijne Wapenentoetewijen.  Maek Makome, onderfcheidvan Godsdienst,ten einde de Zaligheid te be- erven? < 2 Tl C d li v 2Ö6 MA HOME «T. t Mahomet heeft echter niet gewild, dat men onophoudelijk en gewapenderhand die geenen zoude vervolgen , die een ander lecrltelzel , dan het zijne, beleeden. Zo men den Afgodendienst, tegens welken niets zijne verontwaardiging kan maetigen , uitzondert , beveelt hij de verdraegzaernheid ten aenzien van alle andere Godsdienden. Het is waer, dat over het algemeen die geenen, die het Mahometaenendom ontkennen, onder het getal der verworpenen zullen zijn (1). Niettemin , zo men gelooft in God, aen de heilige fchriften, aen den Koran; zo men zich onderwerpt aen den wil des Hemels; zo men zijn leerftelzel om laeg eigenbelang niet verwerpt , dan zal men, fchoon Jood, of Christen, zijne belooning bij den Eeuwigen vinden , die altijd uaeuwkeurig is in het wikken en weegen der menfchelijkc daeden (2). De eeuwige verdoemenis is daerenboven niet uitgefprooken, tejens hen, die zich niet hebben kunnen doen radenvijzen. De zwakken, zo wel van de eene, , Halmen voortbrengt, van welken ieder honderd Zaedies ' ,sSe."-, God vermeerdert de goederen van hem, in wien , bij behacgen beeft." Elders chap. 4. pag. 94. & 95. Konïgt men aen, dat overvloed en voorfpocd nooit die geenen uilen begeeven , die Buitenslands trekken, 0111 den Maholetaenicnen Godsdienst te verdeedigen. Docli bij de uitnoiging, om voor den Godsdienst te itrijden . voegt men ook f vermaemng, om de ecrlte aenranders niet te zijn. God aet de aenranders cha.). 2. v. i3ö. pag. 32. Zie ook de algende Verfen. C O Coran, tom. 1. chap. 3. v. 78. pag. 63. Ca) Chap. 3. v. 196. & 197. tom. 1. pag. 78.  M A H O M E T. 267 e;ne, als de andere kunne, de Ouders , verftookeu van hulp eu onderwijs, kunnen, volgens den Koran (1) de goedertierenheid des Heeren ondervindeu, om dat hij toegeevend en barmhartig is. Eenige Verfen van het 4e en 5e hoofdftuk zijn nog gunftigcr. ,, God kon„ dc U allen onder édnen Godsdienst ver„ eenigd hebben gehad. Hij heeft willen bc,, proeven, of gij getrouw aen zijne verfchil„ lende beveelen zoudet zijn. Poogt ijverig ,, het goede te doen; en dan zult gij allen ,, tot hem wederkeeren , en hij zal U doen ,, zien, waer in gij gcdwaeld hebt (2). De ,, Getrouwen, de Jooden, de Sabcërs, en de „ Christenen, die in God en aen het laetst ,, oordeel gelooven, en die de deugd hebben betracht, zullen van vrees en ftraffen be„ vrijd zijn (3). Waerom zoude God U „ ftraffen, zo gij dankbaerheid en geloof hebt ? ,, Hij zelve is erkentelijk eu weet alles (4). „ De Jooden , die ftandvastig in het geloof ,, zijn, die in den Koran, en in de vijf boe,, ken van Mofes gelooven , die bidden en „ Aelmoesfen doen , die aen God , en het ,, laetst Oordeel geloof flaen , dezen zullen „ eene CO Chap. 4. v. loo, tom. 1. pag. 94. C2) V. 54. chap. 5. tom. 1. pag. 114. C3) Ibidem v. 74. pag. 117. (4) Com;i, chap. 4. v. 146. toir. 1. pag. ioi.  De heilig, heid van den Koran , welke uit den Hemel nedergedaald is. ü6S M A HOME T. „ eene uitdeekende bclooning ontvangen (i). „ De Christenen zullen -geoordeeld worden „ volgens het Euangelie. Zij, die hen anders „ zullen bcoordeelen, zullen onrechtvaerdige „ rechters zijn (2). Zo dc Heere het gewild „ hadde, zoude een zelf geloof alle de Stcr„ velingen vëreènigd hebben. Begeert gij de „ Waereld te dwingen, om het Mahometac„ nendom tc omhelzen ? liet geloof is eene „ gaeve, welke de Hemel naer zijnen wil uit„ deelt" (3). Het fchijnt evenwel , volgens zommigen dier plaetzen, dat, zo 't al niet onvermijdelijk is, om behouden te worden, zijnen Godsdienst ter gunde van den Mahometaenfchen te vcrlaeten, het evenwel noodzackelijk is, den Koran te ccren, en denzelven te befchouwen als een geheiligd boek. Kon men ook wel minder doen voor een werk, het welk deszelfs verzamelaer voorwendt, van den Hemel nedergedaeld te zijn? Gabriel, die hetzelve onder zich hadde , bragt van tijd tot tijd eenige Verfen van hetzelve aen Mahomet. Op deze wijze openbaerde hij hem hetzelve i;i Ci) Coran, tom. 1. chap. 4. v. 100. pag. 103. C2) Chap. 5. v. 52. tom. 1. pag. 114. C 3 "> Dit is getrokken uit chap. 10. v. 9-. & 98. tom. r. pag. 22;. Zie ooi; le chap. 2. v. 59- pag. 10. Reland is Biet volkomen van dat gevoelen §. 2. des èclaircisfemens fur la rèligion Mahomctanc pag. 70. & feqq. Zie de wijze, waerop hij zijn gevoelen bewijst; het komt mij voor, dat hij dit met meer kunst dan wserheid doet.  M A HOME T. £6$) ïn den tijd van drie en twintig jaeren. De vijf Boeken van Mofes en het nieuw verbond waeren voor hetzelve nedergedaeld ten einde aen den Mensch tot geleide en licht tc (trekken; maer de Koran was gezonden geworden, om de fchriften te bekrachtigen en te zuiveren (1). Bijaldien de Koran, uit hoofde van deszelfs voorwerp en oorfprong, de algemeene eerbied verdient, welke gevoelens heeft dan hij geen recht om te vorderen, wien de Hemel gekoozen heeft , om denzelven openbaer te maeken ! Mahomet was de Afgezant, het werktuig van het Opperweezen (2). Zijn naem moet nooit afgefcheiden zijn van dien des Eeuwigen , en belijdende , dat 'er maer één God is , moet men te gelijker tijd belijden, dat Mahomet zijn Propheet is (3). De andere voornacme Leerltukken van den Mahomctaenfchen Godsdienst zijn de Voor- zie- (1) Coran, tom. i. cliap. i. pag. 16. 30. & 31. cliap. C. pag. 52- 58- ?o. cliap. 4. pag. 89. 91. 95-99- cliap. 5. pag. 108. chap. 6. pag. i?8. 138- & 147- chap. 7. pag. 149. & 178. chap. 10. pag. 209. & 214. chap. 11. pag. 224. S25- 226. & 228. chap. 12. pag. 252. & 253. chap. 13. pag. 260. tom. 2. pag. 2. II. 16. 20. 21. 26. 35. 37. 62. 75. 86. 87. 90. 95. 96. 97. 120. 136. 138. 146. 157. 168. 184. 204. 229. 232. 237. 239. 240. 241. 253. 256. 260. 268. 269. 286. 289. 316. 318. 319. 336. 350. 387. &393. (2) Tom. I. du Coran, chap. 3. pag. 70. chap. 4. pag. 99. chap. 5. pag. 109. chap. 13. pag. 261. tom. 2, pag. 8. 35. 52. 97. 194. 195. 212. 277. 300. & 338. (3) Zie la prémière lècon de 1'abrègé de la rèligion des Mahomètans, par Reland pag. 3, Zie ook Chardin toa. 7. chap. 8, pa§, 62, & fcqrj. Mahomet , Gezant en werktuig van Co.'/. Voorverordineering,  Duivelen, Piopheeten,Geleigeestenenz.enz. enz. Ci') Réiand dicto loco, lecon 7. pag. 32. &c. Zie la Coran tom. 2. pag. 2. & 27. Prideaux pag. 116. & 117, éPHerbetot, verbo Cadha. Zie ook nog Re/and, èclaircïsfement fuv la rèligion Mahomètane §. 7. pag. 114. alwaer Iiij die geenen beftrïidt, die voorwenden, dat de Mahomctaenen de Voorzienigheid ontkennen. f2~) Abrègé de Ia &c. Iecon 3. pag. 10. & feqq. die Engelen behoorden niet aengebeeden te worden. Zie den Coran tom. 1. pag. 62. 255. & 256. tom. 2. pag. 2. 9. T4. 15- 35- 45- 77' se0- 219- ~°- 227. 236. 245. 270. 308. & 320. (3) Abrègé de la &c. lècon 5. pag. 17. & feqq. Zie hier, volgens eenen Arabiefchcn fchrijver, 'de voprnaetriften dier Propheetcn; Adam, een Landman, 'Seth, Enoch, een Kleêrmaekcr, Noach, een Timmerman, Had, een Koop. man, Salich, Chid, iort, Abraham, Ifaec, een herder; Ismae'l - jfacob, Job, Bosheir, Dulkepkcl, Jofeph, een Koning, Ephraim, Kun, jfo/ua, Schoaib, Mei es, een herder, Aiiron, Jafiel, Elirs, een Weever, Elijj'cu.', Ezras, Dastiel, Samuel, David een harnas maeker, Salomon, Zacharias , een Timmerman, .7' /{/'« of Johamies de dooper, ïfa Cdit wil zeggen yefa* Christussen Mahomet de laetfte van' allen. C4A Reldnd, èclaircisfemens fur le rèligion Mahomètane $. 12. pag. 132. Coran, tom. 2. pag. 3. 45. 159. 219. 220. 236. 258. &. 286. ff Herbelui, verbo Scheithau. De Mufulmannen hebben het leerfluk van den Satan, of van eenen wederfpaunigen geest. Relaud en d'Hcrbclut diétis locis. Zie ook den laetst genoemden, verbo Eblis en le Coran tom. 1. pag. 150. & tom. 2. pag. 4. 5. 16. 20. 32. 44- 72- 202. 217. 274. & 308. Zie ook Chardin, tom. 7. chap. 1. pag. 41 & 42, &?0 MAHOMET. ziem'gheid ; de voorverordineering (1) ; het aenweezen der Engelen, die in den Hemel de dienaers van den Allcrhoogftcn zijn (2); dat der Propheetcn , die zijne Afgezanten (3) op de Aerde zijn geweest; (4) dat der Duivelen, die in de hel de flachtoffers, en de uitvoerders zijner rechtvaerdige wraeke zijn; dat  MAHOMET. 271 dat der goede en kwaede Gelij - geesten ; (1) van het gebed en der Aelmoesfen. Ik zal mij met dc eerften niet ophouden. Wat het gebed betreft, over het zelve zal ik handelen in de Afdeeling der Godsdienftige Wetten, even gelijk ik over de aelmoesfen fpreeken zal in die der Zedelijke Wetten. Het is, na het geen wij reeds gezegd hebben , nodeloos aen te merken , dat Mahomet, in dat ftuk met de Jooden en Christenen overcenftemmende, geene eeuwigheid der Waereld erkent. In tegendeel fpreekt hij dikwijls van de fchepping des Hemels en der Aerde, van die van het menfcbelijk gedacht, en van die van den Mensch in het bijzonder (2). Laeten wij deze Afdeeling eindigen met Mahomet vrij te Ipreeken van eenige dwaeSagerï , welken men hem onrechtvaerdiglijk aentijgt. Eene der grootlten is, dat hij van God CO Men moet deze goede en kwaede Geleij - geesten «iet venvan-en met de Engelen en de. Duivelen. Verfcheidene Schrijvers hebben dien misflag begacn, welken Reland .heeft aengetoond» Èclaircisfemens fiir 'la Rèligion Mahomeïane 12 pag. 132. & 133. zie over die Geleij-geesten. Le Coran tom. 1. pag. 7. 17. 139. I42. 238 289. & 313- (2) Zie le Coran, tom. 1. pag. 2S9. 224. & 225. toin a. pag. 4. 7. 9. 10. 11. 76. 78. 86. 98. 117. 122. 168 172. 173. 179. 181. 182. 184. 185. 252. 253. 257. 307. 308. 320. 321. 328. 337. Her eerst gefchapen Weezen was, volgens Mahomet, het licht, het welk zich ten eerften tot water verfmolt, cn verdeeld wierd in ftolfelijkheid, eri in gedaente; van de eerfte wierden alle de lichaemen gemaekt, en alle de geesten van de andere. d'Her'sebt verbo Giaher. Chardin vèrklaert de denkbeelden der Mufulmannen over de fchepping met zeer veel uitgeftrektheid , BMi 7. chap. 1, pag. 37, & ftqq. Schep, ping. Dwae- lingcn, vallchelijk aen Mahomet :oege- ' lend.  &?2 W A H O M E T. God een lichaemlijk vveezen, eu wel van eene rondachtige gedaente , gemaekt zou hebben. Een Grieksch Monnik van de twaelfde Eeuw, genaemd Euthymus Zigabenus, is ten dien acnzien, even als zo veele anderen, een zijner voornaemfte befchuldigers (i). Reland heeft verfcheidene maelen de misflagen van dien Schrijver, wiens beflisfende en meesterachtige toon de onkunde zo wel aentoont, ontdekt. Hij merkt ten dien aenzien op, dat,- zo het Arabisch woord, waer van Mahomet zich bediend heeft (ji) , fomtijds wel eens betcekent een vast en rondachtig lichaem, men evenwel niet onbewust is, dat hetzelve woord ook een bijvoeglijk woord (adje&if) is, hetwelk ecuwig betcekent, cn dat in dien zin, den cenigften , welken de Valfche Propheet heeft kunnen in 't oog gehad hebben, hetzelve volmaektelijk op God zeiven tocpasfelijk is (3). V/at moet men , na die zo eenvouwigc als waere uitlegging , denken van de kunde of van de goede trouw van den befchuldiger? Men kan in 't geheel niet denken, dat hij zijne Leexcrs aldus niet misleid, dan om dat hij zich zeiven misleid heeft, vermits hij kort daerop verzeekert, dat Mahomet van God eenen oorfprong van kwaed en Cl") Panoplia dogmatica, dans Ia grande bibliothèque des Pères, pag. 297. (2) Chap. 112. du Coran, tom. 2. pag. 461. 3 Èclaircisfemens fur la Rèligion Mahomètane §. 3 paj. 87. & 83  H A H O M E Tv 273 en Zonde gemaekt heeft (1). Hoe toch die -tegcnftrijdige frellingen met eikanderen vereenigd ? Zoude het kwaed en de Zonde voortgebragt zijn door een weezen, hetwelk geheel Hoffelijk is , eu ontbloot van alle kennis ? Wil men in Euthymus Zigabenus eene ongerijmdheid, nog grooter, dan de eerfte, zo dit mogelijk is, leezen! Deze neemt twee bergen voor twee Godheeden , ( 2) en ffeunende op dien hoonenden misflag , vacrt hij hevig uit tegens den inftellcr van eenen Godsdienst, wiens bedriegerijen te talrijk zijn , om hem ook die opteleggen, aen welken hij niet fchuldig is. Laet ons flraks de plaets van den Koran bijbrengen (3) „Sapha en Merva zijn gedenkteekenen van God. Hij, die dc be„ devaert naer Mekka zal gedaen , en het „ heilig huis bezigtigd hebben, zal vrij zijn „ van CO Panoplia dogmatica pag. 297. Zie les Èclaircisfemens fut la Rèligion Mahomètane par Reland §. ,4. pag. 94. & feqq. Hij antwoordt aldaer op die onbillijke befchuldiging op eene onwederfpreekelijke wijze. Zie ook ie chap. 4. du Coran, v. 81. tom. 1. pag. 91. Er wordt aldaer uitdrukkelijk gezegd , dat God de oorzaek van het goed is,_ het welk den mensch gebeurt ; doch dat liet kwaed niet dan van den mensch zclven komt. Zo deze bet kwaed bedrijft , dan is 't, om dat hij te veel naer de inblaezingen van den Satan, der Menfchen Vijand, en altijd traclitende, om hen in misdaeden te dompelen, luistert. Zie ook le Coran , chap. 2. tom. I. pag. 28. & 35. & tom. 2. pag. 32. 57. 88. & 94. C2) Panopl. dogmat, pag. 297. (33 Chap, 3, v. 153. tom. 1. pag, 26. s  0.74 MAHOMET. „ van een Zoen - offer te doen, mits hij die „ twee bergen rondom ga." Wel nu , Euthymus zegt, dat dit twee barbaerfche naemen zijn , welken men beveelt met groote Godsdienftigheid te eeren; en een ander lebrijver , dien Euthymus waerdig, (i) zegt, dat het twee Engelen zijn, van God geliefd, en in groote eerbied bij zijne waere Aenbidders, volgens Mahomet. Heeft men ook niet gefchreeven , dat de Apostel der Mufulmannen beval , Venus te aenbidden? (a) Heeft men niet opgemaekt , dat hij de Maen aenbad, om dat hij het teken der halve Maen voerde ? (3; Voor dat men zich zodaenige verwijtingen veroorloofde, waerom herinnerde men zich niet, dat zijn eerfte leerftuk de éénheid van God was, dat hij de Afgoden verfoeide, en het zich tot eenen plicht reekendc, om die geenen te vervolgen en te verdelgen, die zich aen eenen zinncnloozen Godsdienst toewijde? Wij zouden niet eindigen , indien wij de andere dwaeze en lasterlijke betichtingen begeerden tc wederleggen, met welken men Mahomet (\"\ Zie wat Reland hier van zegt, §. 6. de fes èclaircisfemens pag. 113. Nicetas is in dezelfde dwaeling vervallen Jiv. 20. de fon trèior de 1'Orthodoxie. Ca") Euthyme Zlgabène, panopl. pag. 296. & 312. Reland , èclaircisfemens fur la Rèligion Mahomètane §. 5. pag. 99. & feqq. ('3") Euthyme Zlgabène diclo loco pag. 299. Reland diet» loco, pag. 134.  M A II O M E T. 07- hemet overheden heeft, als, dat hij het beftaen van Vrouwelijke Engelen hadde toegeftemd ; dat hij den Mensch uit eenen bloedzuiger voortgekomen deed zijn; (1) enz. enz. zijn gedrag was ongetwijfleld niet dan een reeks van bedriegerijen; maer hij was een bedrieger, vol behendigheid, en geest, een groot Wijsgeer, zo men den naem van Wijsgeer geeven kan aen iemand, wiens geheele leven is toegewijd geweest aen het bedriegen der Menfchen. TWEE- fi"i Euthyme Z'igaUne diclo loco pas 301, Over deze verschillende, en veele andere, onderwerpen, zie in 't algemeen , wat de befchaldigtng betreft , Euthyme Zigabène panopl. dogmat, pag. 291;. & feqq. en wat de wederlegging aengaet, keiand in zijne Èclaircisfemens fur Ia Rèlialón Mahomètane. S a  276 MAHOMET. TWEEDE AFDEELING. GODSDIENSTIGE WETTEN. Het O verheidsAmbtmet het Priesterfchapvereenigd. De zo gewoonlijke vereeniging van het Overheids - Ambt met het Priesterfchap treft zich weder aen onder de Mufulmannen. Hunne Kerkelijke rechtgeleerdheid verfchilt niet van hunne Burgerlijke. Mahomet was Propheet , en Koning te gelijk ; en die geenen zijner leerlingen, dien eene bovenmaetigc Godvruchtigheid deed dooien, befloten daer uit, dat het Burgerlijk beltuur naer rechten aen de bedienaers van het Autaer toekwam. Dit gevoelen is evenwel niet algemeen. De mecsten en w-el de Verltandigden (1) meenen, dat, ofCO Zie Chardin, voyage cn Porie tom. 6. chap. 15. pag. 249. & 25°. Zie ook le cliap. 2. pag. 16. du méme tome. De eerfte Kalifs, opvolgers van Mahomet, vereenigden ook die dubbelde hoedaenigbeid in zich. Zie Prideaux pag. 133. dezelve wierd vervolgens verdeeld, en waerfcbijnlijk was 't op dat tijdperk, dat men eene 011derfcheiding van eertrappen (Hiërarchie") onder de Mahoinetaenfche'Priesters kende. Behalvcn het Opperhoofd van den Godsdienst, waeren 'er ook die der Koninglijke tempels, onderfcheiden door Sacerdotes majores (.Opper-Prics- ters)  M A H O M E T. ' 2~7 offchoon God de oorfprong van alle gezach is, hij evenwel niet dienvolgende aen de Uitleggers van zijnen Opperden wil hetzelve heeft toevertrouwd gehad; dat de Vorst de waare vertegenswoordiger is der Goddelijke macht en Majefteit , en dat het Kerkelijk rechtsgebied, zelfs in zaeken van Godsdienst, aan het Köninglijk gezach onderworpen is. De Thiend fchijnt ingefteld te zijn door dit Vers van den Koran (1) ,, God heeft het moes en dc boomen, welken uwe tuinen ver,, eieren, voortgebragt; hij doet de Olijven, „ dc Orange- appelen , de vcrfchillende vruch,, ten, wier maekzel en fmaek in 't oneindi,, ge onderfcheiden zijn, voortkomen. Maekt ,, gebruik van de giften, welken hij U ge„ daen heeft, en geeft de thienden ten dage „ van den Oogst.'" Die thienden zijn drie in foort; de thiend, welke men volgens bevel, in zommige gevallen , van Goud en Zilver , en in alle gevallen , ters) Principiim feuRegum Anthtites (Hoogepriesters der Vorften of Koningen') en Imans beneden dezen ,die deKerfpelsbedicningen waerqaemen, Saceriiotes minores, parochiale*. Ook waeren behalven dezen nog verfcheidene perfoonen. aen den Goddelijkeit dienst verknocht; dezen om het Volk in alle de beweegingen des lichacms, gebruikelijk bij het gebed, te bellieren; anderen om op vastgcftelden dag en uur lofzangen ter eere van Mahomet te zingen; en weder anderen, om op de lichten te pasfen enz. enz. enz. Zie Bobovius, de Turcarum litürgia pag. 265. & feqq. en de Nooteu van llyde op dien Schrijver, ibidem. O, Chap. 6. v. 141, tom 1. pag. 144. S 3 Over le rhiend,  Van den Ra madan. Van dei Vastentijd. (2) Men noemt dit feest Fétre. Zie Chardin, ibid pag. S4I- 2. M A H O M ET.' i 3en, van zekere Vruchten, zekere groenteu's,, zekere dieren, verfehuldigd is; de thiend - bij aenraeding, wier voldoening .men aenbeveelt , zonder dezelve te eisfehen ; en de dubbelde Thiend , welke altijd het vijfde deel der goederen , daer aen onderheevig, mede neemt, als de buit, in den oorlog tegens de Ongcloovigen gemaekt , het geen men van den grond der Zee visclit, het geen men uit de mijnen delft enz. enz, enz. (i) Men telt ook onder dc thienden een zeker hoofd-geld; het welk ieder Mufidman, bij de te rug komst van een jacrlijkfch feest, gehouden is tc betaelen, (2) des dacgs na den Ramadan {denTurkfchen Vastentijd). ■ De Ramadan is de Vasten der Leerlingen 'van Mahomet. De maend, in welke-dezelve 1 valt, zijnde de negende van het Arabiesch jaer, en geduurende welke men gelooft, dat de Koran uit den hemel is gedaeld, is aen de maetigheid toegewijd. Het gebod daer van is zeer geftreng. Men fpreekt de reizigers en zieken zelfs daer van niet vrij, dan onder voorwaerde, dat zij een gelijk getal van dagen zullen Vasten , wanneer zij hunne reize volbragt , of hunne gezondheid weder ver- kree- Chardin, zegt dit alles zeer omflandig, volgens eene verhandeling over de thienden, vertaeld uit Ckeic- Bahadin - Mahamed. tom. 7. chap. 6. pag. 330. & feqq. Zie ook d'IIerbelot, Verbo Zacah.  SI A H O It E T. kreegen zullen hebben, (i) Dit wordt over l^et algemeen bevolen voor alle foort van Vasten. Hem , welke, die onthouding kunnende doorflacn , dezelve fchendt, wordt tot boetdoende ftraf opgelegd , een arm Mensch te voeden (2). De dag, waerop de Ramadan eindigt, is een dag van vrolijkheid. Dezelve is de tweede en laetfte der Mahomctaenfche feesten; want de Mufulmannen hebben ilcchts twee feestdagen, te wceten dezen, welke de kleine genaemd wordt , en met geene Offerhanden vergezeld gaet, (1) Coran, tom. 1. chap. 2. pag. 30. & 31. a"Herortott verbo Ramadam. Tourncj'ort, voyage du Levant, tom. 2. lcttr. 14. pag. 343. Chardin , tom. 7. chap. 7. pag. 351. & feqq. Deze laetfte fpreekt ten uiterfte omUandig van alle de plechtigheeden, bij dit onderwerp gebruikelijk. De voornaemfte regels zijn, zich te onthouden van drinken» van eeten, van rooken , van zich het acngezicht te wasfcheh , van zijn lichaem te verfrisfeheu, en van de huwelijks plichten van den opgang der Zon af tot aen haeren ondergang toe. De Werklieden, zelfs die die een lastig en moeilijk beroep hebben, zijn daer van niet uitgefloten. Men zoude gevacr loopen van gefieenigd te zullen worden , zo men die regels openlijk febond. De rijken, zegt de Heer Sarary in zijne noot op den Coran diélo loco, veriedelen dat 'bevel. Zij brengen den nacht in feest houden' door eu ilaepen des daegs. Ce) Coran, chap. 2. v. 180. tom. 1. pag. 30. Chardin onderfcheidt vier foorten van Vasten : de Vasten van verplichting, de Vasten van aenraeding, de fchandelijke Vasten, en de verbode Vasten. Wat men door ieder van dezen verfhet, legt hij uit, gelijk ook de plichten, welken dezelven opleggen, tom. 7. chap. 7. feit. 3. pag. 360. & feqq. Ten einde dat Vasten aengenaem voor God te maeken, is 't nodig. i°. een Mufuhnan te zijn; 2°. huwbaar; 3J. gezond van oordeel. Abrègé de la rèligion Mahomètane, lècou 11. pag. 59. ik 60 Zie ibid. de Goddelijke imlcllingen, raekende het Vasten, en pag. 61. en 62. de tien zaeken,. welken het Vasten van geene waerde doen zijn. S 4 Feesten der Mufulmannen.Dc Vrijdag. De heilige Maenden.  Bedevaertna eiMekka. 28o MAHOMET. gaet, en dien van den tienden dag der laetfte maend van hun jaer, welken zij het groot feest, of het feest der Offerhanden noemen.. Dezen zijn de twee Beirams der Turken (1).. Behalven deze Beirams , hebben zij in elkeweek/eenen bijzonderen dag, aen den Goddeüjken dienst toegewijd, te weeten den Vrijdag ; (2) En in elk jaer vier maenden, welken men heilige maenden noemt, om dat geduurende dezelven de Jagt en de Oorlog verboden zijn (3). De bedevaert naer Mekka is. hen ook geboden geworden; doch niet meer dan éénmael in hun leven, en de verplichting daertoe is zelfs niet eens volftrekt. De Wetgcever, roemende die heilige plaets, welke hij eenen gezeegenden tempel vruchtbaer in wonderen , een verblijf, alwaer het waere licht fchittert, de onfchendbaere wijkplaets der- Volkeren noemt, CO D'Herbelot, verbo Aid & verbo Beiram. Reland & Chardi •, dicïis locis. Tournefort Voyage du levant tom 2 fettre 14. pag. 345. 346. & 347. {2~) Mahomet, zegt men, ging uit Mekka op eenen Vriidag; en van daer is de godvruchtige onderhoudins van dien dag gekomen, op welken de Mufulmannen nosvoor wenden, dat de goede Engel den eerften Mensch. aenbad» Zij gelooven daer en boven, dat het laetst oordeel 00 Y'rii dag zal plaats hebben. ffHerbelot merkt aen, verbo Giumaat- dat de heidenfche Arabieren dien dag eerden om dat zij eene overièevering hadden, dat het Werk der fc'hepping op .dien dag voltooid was geworden. Zie raekende den Vrijdag Tmtnefort lettre 14. pag. 320. liet 62e hoofdltuk van den Coran draegt daer van den naem. C3) Coran, tom. 1. chap. 5. pag. 122. 'cr wordt ook iaer van gefprookcn pag. 191. & 195.  M A H O M E T. 28l noemt, zegt alleenlijk: „Alle menfchen, die „ in ftaet zijn de bedevaert daer naer toe te ,, kunnen doen, moeten aldaer aen den Eeu,, wigen hulde komen doen." (1) Op eene andere plaets, tot dat bezoek aenfpoorende , wil hij, dat, zo men daer in verhinderd wordt, men ten minften een gering gefchenk aenbiede. (2) Hij geeft vervolgens aen hen, wie die bedevaert doen, heilzaeme voorfchriftcn. Dat zij hunne hairen laeten groeijen , tot dat het olfer ter plaetze gekomen is, waer men hetzelve opoffert, en tot dat hunne wensch vervuld is. Bijaldien eene Ziekte of een ander toeval dwingt , het hoofd kael te fchee- ren, (O Coran, cliap. 3. v. 90. tom. i. pag. 64. & 65. Deze plaets van den Coran, wordt door de Mahometaenfche Godgeleerden verfchUlend uitgelegd. Zommigen meenen, dat door die bedevaert te kunnen doen, veritacn wordt, dc nodige Mpndbehoeftcns, cn een dier, waerop men rijdt, tc hebben /en dat die twee zaeken genoeg zijn , om daer toe verplicht te weezen. Anderen meenen, dat de vereischte omftandighecden beftaen, in genocgzaeme vermogens tc hebben, en gezond te zijn. Weder anderen houden ftaende, dat bij de gezondheid en nodige Mondbehoeftens nog moet gevoegd worden het gemak van een rijtuig, cn zelfs de veiligheid van den weg. Wen begrijpt zeer wel dat van die' drie beoordeelingen der Mufuhnanfche Geleerden, de laetfte wel het meest algemeen aengenomen is. Deze is bijzonderlijk die, welke de Turken aengenomen hebben. Zie tT/Ierielot, verbo Hagge. Le v. 2». du chap. 22 du Coran , tom. 2. pag. 91. wil, dat men die bedevaert te voet of op Ivamcelen doe. C2) Chap. 2. v. 191. tom. 1. pag. 33. Zie over de Offerhanden, en'in 't algemeen over alle de plechtigheeden, verbonden aen de uitvoering dier bedevaert, Chardin,tom. 7. chap. 8. pag. 304.. & feqq. 1 L'abrcgé de la théologie Mahomètane lècon 12. pag. 63. & feqq. Tournefort, lettre 14. tom. 2. pag. 337. & feqq. Boboyius, de turearum Ikurgia pag. 268. &. feqq. enverfcheide anderen. S 5  282 M A H O M E T. ren , dan is de boete in het vasten, in aelmoesfen , of in eene Offerhande te vinden. Eene offcrhande , ge - evenredigd aen zijne vermogens, is ieder bedevaertgangcr verplicht tc doen; en zo bij niets kan aenbieden, dan vast hij drie dagen geduurende de reize, en zeven bij zijne te rug komst. (1) Hij moet zich dacrenboven onthouden van de Vrouwen, van misdaeden, en oneenigheeden. Het goed, het welk men zal doen, zal bij den Heere bekend zijn, gelijk de Koran aenkondigt. OO „ Neem voorraed mede voor de „ reize" voegt dezelve daerbij, „de beste is „ de Godvrucht." De Jagt is verboden geduurende den tijd der bedevaert. De Wet ftraft hem, die dat verbod fchendt , even als of hij een huisdier gedood hadde. Twee onzijdige lieden oordeelen cn veroordeelen hem, om een gefchenk aen den heiligen tempel te zenden, eenige armen tc voeden, of de vasten te ondergaen. (3) Het visfen ondergaet dezelfde veroordec- ling Ci) Zie den Corau, dióto loco. 00 Deze plaets, even als die, van welke ik te vooren *efprookeu hebbe, heeft een ruim veld aegeeven aen uitleningen en verhandelingen van Geleerden, vooral, om te weeten , of de voorraed, over welke gehandeld wordt, alhier moet bcgreepen worden in eenen letterlijken . of Zedeliiken en verborgen zin. Zie ook nog 'cTIArhht , verbo Hagge. (3) Coran, chap. 5. v. 1. 97. ixgS. tom. I. pag. 105. &  M A H O M E T. 283 Jing niet, als het jaegen; zelfs is dit uitdrukkelijk veroorloofd (1). De reden dezer onderfcheiding komt ongetwijffeld hier uit voort, om dat door dc Jagt J bloed vergooten wordt. Mahomet verbiedt ' het eeten van dieren, op deze wijze gedood, geduurende de reize naer en van Mekka, en raedt, om zich te voeden met het vleesch der Kudden, (a) Hij wrackt ten allen tijde het Zwijnen Vleesch, het bloed, de gcdorvene, gedikte, of door eenigen val, of door den doot van eenen hoorn, gedoode dieren; gelijk ook die, devvelkcn ten prooij van een verfcheurend gedierte geworden zijn, ten minden zo men den tijd niet heeft gehad, om dezelve ader tc laeten; en die, dewelken opgeofferd zijn geworden op de Autaeren der Afgoden, en op welken men eenen anderen naem, dan dien van God heeft aengeroepen gehad. (3) Hij voegt niettemin daer bij, (4) dat zo iemand, gedwongen door den nood, en niet uit begeerte , om zijne lust te voldoen , (1) Coran, chap. 5. v. 98. toni. 1. pag. lat. (2) Cliap. 5. v. 1. pag. 105. (3) Coran , 'tom. 1. chap. 2. v. 168. pag. 28. chap. 6. pag. 145. & tom. 2. cliap. 16. pag. 25. Zie ook chap. 5. pag. 116. & 120. cliap. 6. pag. 141. & 144. & tom. 2. cliap. 22. pag. 92, cliap. 23. pag, 102. enz. enzj enz. C4) Coran, diclo loco tom. I. pag. 28 & 141. Ver- ipdeoe spijzen  284 M A H O M E T. OfFei handen enflacht offers. Het gebed. doen, of uit verlangen van ongehoorzaem te zijn, de Wet verbreekt, hij geene boetdoende ftraffe te ondergaen beeft. ■ Mahomet fpreekt elders van dieren voor de . Offerhanden in de zeer zeldzaeme gevallen „wanneer men zodanigen opofferde; het Schaep, de Koe , den Ram, en den Kameel. Hij fchetst dezen af, als waerdig, om door dezelven den Heere hulde te bewijzen. Hij prijst den Mufulman, wiens vrijgeevenheid uitblinkt in het getal en de fchoonheid der Offerdieren , niet om dat God hun vleesch of bloed ontvangt ; maer hij keurt de Godvruchtigheid der geenen , die dezelven opofferen , goed (i> Zijn de Offerhanden bij de Mahometaenen zeldzaem, zo is 'er niets gemeener onder hen, dan het gebed. Is het al geoorloofd, om zomtijds het dagelijksch gebed geduurende de reize , en aen het Leger op eenen dag des ftrijds, te bekorten; (2) zo is men ook ge- hou- CO Coran, tom. 2. chap. 22. pag. 92. & 93. „ Roept „ den naem des Heeren aen over dïe geenen, dewelkcn wij „ opoffert" zegt v. 38. van dat hoofdftuk „dat zij op „ drie pooten gezet worden , en dat de linker voor-voet „ vastgebonden zij. Wanneer zij opgeofferd zullen zijn, „ voedt U dan met hun Vleesch, en deelt daer van aen ,, alle die geenen mede, die U daer van vraegen zul» len." (2) Men is niet fchuldig door het bekorten zijner gebeden geduurende de reize , zo men reden heeft, om te vreezen, dat men door de Ongcloovigen zal overvallen worden. De Coran zegt dit chap. 4. v. 102. tom. 1. pag. 95 Is men aen het hoofd des Legers, wanneer men het gebed aen-  MAHOMET. 285 1 nouden , om gebeden te doen voor regen , voor nodige behoeftens der aerde, voor wenr fchen, welken men vormt , voor den tijd deiZon - of Maen - taeningen, voor die der ftaertftarren, voor Aerdbeevingen, voor Onweders, en andere verfchijnzelen der Natuur, enz. enz. (1). De Koran vermaent, om den roem des Allerhoogften te verbreiden, zijnen lof te vieren , hem bij de uiterltens van den dag, voor den opgang en ondergang der Zon, cn na haeren ondergang tot aen den nacht toe , te bidden (2). Hij herhaelt die aenmacning dikwijls. Overal vijzelt hij de verdienden dier geenen op, die daerop acht geeven, en belooft hen belooningen (3). Mahomet bepaelt de verplichting van het gebed op vijf maelen des daegs, des ochtends, des middags, tegens drie uuren, wanneer de avond begint te vallen , en na dat de nacht verfcheenen is. aenkondigt, dat dan een gedeelte de Wapenen opneeme, en , bidde. Zij, die hun eerbewijs aen den Heere zullen afgelegd hebben, zullen zich naer achteren begeeven , en de anderen hunne plaetze inncemen. Men maent hen aen, om biddende zich in zekerheid teltellen, en noch hunne wapenen, noch hunne toerusting, te vcrwaerloozcn, uit vreeze, dat de Vijanden hen overvallen mogen, ibidem, v. 103. Cl") Zie Chardin, tom. 7. de fon voyage part. 4. fecT: 3: 4. &c. pag. 318. & feqq. CO Coran, tom. 1. chap. 11. v. 115 pag. 237. tom. 2. chap. 17. v. 80. pag. 34. chap. 20. v. 130. pag. 73. C3") Tom. 1. pag. 8. 13. 18. 29. 41. 79. 108. 180. 206. *37- 258. & 267. tom. 2. pag. 34. 74. 92. 93. 98, 113. 138. 168. 174. 178. 208. & 209.  a86" ï,r A tï O m E T. is (i). Het tweede is zeer waerfchijnlijk het heiligde. Dit vers van den Koran duidt dit aen: (2) „volvoer lliptclijk het gebed, vooral dat des middags." Verfcheidene buigingen des lichaems gaen het gebed vooraf, en verzeilen hetzelve, en verfcheidene maelcn werpt men zich ook op den grond neder, en wel zo, dat zeven dcelen des lichaems den grond raeken, te weeten het voorhoofd, de beide handen, de beide voeten, en de beide knien. Ik blijf niet itaen op alle die plechtigheeden. Reland, Chardin, Bobovius, en verfcheidene anderen voldoen het verlangen over dit ft uk volkomen. Laeten wij alleenlijk aenmerken, dat bij ieder gebed, de uitroeper, belast om het uur van hetzelve van boven van den gewijden toore-n aen het Volk te melden, ook aen hetzelve in het formulier dier waerfchouwing, (3) de grondCO B'öbwms dc Turcarum ftfögit &c. pas. 251. Abrègé de !a rèfigión Mahomètane, iecon 9. pas. 52. & cA 'Chardin, dicto loco. Totmie fort lettre 14. tom. "2. pa rechtvr.erdiglijk te iooven. Hij nodigt hen , om door een foort van middeiaerfchap de huisfelijke oneenigheeden te eindigen (i). De trouwloosheid in hst te rug geeven van een aenbetrouwd pand, het verzuim in het betaalen van eene voorgefchreevene fchatting, het gebrek van naeuwkeurighcid in gewig:en en maeten, de bedriegerij in de onderhandelingen, de verwaerloozing van aengegaene verbintenisfen, de ongelijke verdeeling van den buit, het gevaer van geheime bijeenkomftcn , wekken zijne geflrengheid op (» Er zijn eindelijk weinige doffen van aenbelang, welken zijne aendacht niet bezig gehouden hebben , en waer over hij geene wijze wetten ingefteld heeft. Het volgend arritul zal ons een nieuw bewijs daer van opleeveren. VIER. Ci) Coran, chap. 2. vs. 184. pag. 31. & chap. 4. vs ;o. pag. 85. * C2) Coran, tom. t. chap. 4. vs. 61. pag. 88. chap. 8. rs. 1. pag. 170. & 180. & vs. 27. pag. 183. chap. 9. vs. ,. pag. 191. & tom. 2. chap. 16. v. 94. pag. 19. chap. 3. vs. 24. psg. 192. chap. 55. vs. 7. & 8. pag. 327. hap. 5b. vs. ii. pag. 344. & vs. 14. pag. 345. chap. >Q« vs. 7. pag. 348. cliap. 70. vs. 32. pag. 382. & chap. >3. vs.1. & feqq. pag. 419.  MAHOMET. 3Ig VIERDE AFDEELING. CIUMINEELE OF LIJFZAEKIGE WETTEN. Ongehoorzacm te zijn aen Mahomet , was ongchoorzaem te zijn aen God, wiens afgezant hij zeide te weezen. Eene Goddelijke ftraf moest dan op den fchuldigen komen , een afgrond van vuur, eeuwige pijnigingen en fchande waeren weggelegd voor den overtreder zijner wetten (1). Maer het is niet genoeg, om den booswicht door ver af zijnde ftraffen af te fchrikken, de gerechtigheid en de maetfehappij behooren ook terftond haere gefchondene of verraedene rechten te wreeken. Mahomet was daer van overtuigd, en de doodflag, de diverij, de echtbreuk , de bloedfchande, enz. enz. ontvingen eene kortftondige en tijdelijke ftraf. De doodftraf is bevolen op den moord , zo de misdaedige van eenen gelijken rang is, als hij, Zie wat ik gezegd hebbe in het Articul over de Lceiftukken. Zie ook nog chap. 4. vs. 18. tom. 1. pag. 8a Ongeboorzaemheid aen de Wet. Mandag.  3I M A H O JI E T. hij, wien hij gedood heeft. Aldus ondergaet een vrij Man dezelve voor den moord van eenen vrijen Man, en de Slaef voor dien van eenen Slaef; van gelijken eene Vrouw voor den moord eener Vrouw. De Broeder van den ongelukkigen , wien men gedood heeft , kan niet te min aen den Moordenaer vergiffenis fehenken, en als dan heeft hij recht, om eene billijke vergoeding te vorderen , welke hem met dankbaerheid moet betaeld worden. Deze verzachting is eene gunst der Goddelijke barmhartigheid. Men zoude ten prooij der pijnigingen zijn, zo men zijne wraek verder uitftrektc (i). In het 17 hoofdfluk voegt Mahomet , na wel bevoolen te hebben van geen menfchlijk bloed te vergieten, ten zij dit door het Recht gefchicde, daer bij: „de doodfla„ ger zal in de macht der erfgenaemen van den „ ovcrleedenen zijn; doch dezen moeten de „ aen hen voorgefchreevene paelen niet te „ buiten gaen , door zijnen dood te vorde,-, ren, om dat zij onder de befcherming der „ Wetten zijn (2)." Ik weet niet, of men in die grondbeginzelen niet eenige duisterheid, eenige tegenffrijdigheid zal vinden. Hoe komt 't, dat de erfgenaemen , zonder de voorgefchreevene paelen te buiten te gaen, niet eene doodCO Chap. 2. vs. 157. & i58. tom. 1. pag 29. C2) Tom. 2. chap. 17. Vs. 35. pag. 29. Zie ook over het verbod van den doodflag tovn. 1. chap. 6. vs. i<;r. pag. 146. & chap. 25. & 68. tom. 2. pag. 123. &c.  1,1 A II O M E T. 317 dood-ftraffe kunnen vorderen, welke de Wet uirfpreekt? buiten twijffel bedrieg ik mij; doch ik beken, dat ik dc fchakcl, en de zamenhang dier denkbeelden, niet wel vatte. Het komt mij voor, dat Mahomet voorneemens is geweest, om bier in den "Hebreeuwfchen Wetgeever van wiens werk en geest hij zo dikwijls gebruik gemaekt heeft , na te volgen. Men erkent dcezen in bet bevel, van op het einde van het geding, den fchuldigen in de handen der naeste bloedverwanten van den vermoorden perfoon te ftellen ; maer bij de Jooden, leverde men hem aen die bloedverwanten over , om geftraft te worden, en niet alleen konden zij zijnen dood vorderen, maer zeiven hem den dood aendoen, bijaldien de de misdaed met vooroverleg was gefchied (i> Hij, die iemand zal dooden, zonder er geweld van ondergaen te hebben, is fchuldig aen het bloed van het gansch Menfchelijk gedacht, volgens Mahomet, die verklacrt, dat dat gebod voor hem aen de Kinderen van Israël is gegceven geworden. Hij integendeel, die het leven van zijnen evenmensen zal behouden hebben , zal beloond worden , even of hij dat van het gansch Menfchelijk gedacht behouden hadde (2). De vrijwillige moordenaer zal de hel tot Zie Numeri hoofdit. 35. en Deuteronomium hoofdruk 19. O) Coran, chap, 5. vs. 36. tom. I. pag, 111,  MAHOMET. Kindermoord, tot belooning hebben , of God, tegens hem vergramd, zal hem vervloeken, en eeuwiglijk aen afgrijsfelijke iiralfen overleeveren. Wat de onvrijwillige moordenaer betreft, de Wet veroordeelt hem, om het losgeld van eenen geloovigen gevangenen te betaelen , en de prijs van honderd Kameelen aen het maegfchap van den Overleedenen, ten zij hetzelve hem daer van ontfla. Voor den dood van eenen geloovigen, zegt de Propheet, fji; offchoon deze van eene Vijandlijke natie zij, zal men de vrijheid aen eenen gevangen geeven. Voor den dood van eenen Bondgenoot, zal men eenen geloovigen uit de gevangenis vrijkoopen , en men zal aen het gellagt van den overleedenen de bepaelde geldfomme voldoen. Hij die geene gevangenen om vrij te koopen vindt, zal twee maenden agter één vasten. Deze ftralfen zijn bepaeld geworden door den wijzen cn verftandigen God. Het fchijnt, dat, voor den tijd van Mahomet, eenige Arabieren, waerfchijnlijk vervoerd door eene wanhoop, welke de vrucht hunner ellende was , in zo verre de gevoelens der Natuur vergaten, dat zij hunne Kinderen van het leeven berooiden. De Koran verzet zich tegens die misdaedige vergetelheid. „ Doodt „ uwe Kinderen niet uit vreeze van armoede" zegt dezelve eerst met zagtheid „wij zullen 3, voor U en hen voedzcl bezorgen. Dat de ,, vreeCO Coran, tom. I. chap. 4, vs. 94. & 95. pag. 53.  MAHOMET. 310 „ vreeze voor armoede" zegt dezelve vervolgens met wat meer aendrang (1), „u niet be„ weege om die geenen te doen fterven, die „ geenen te doen lïérven , die U het leven „ verfchuldigd zijn. Deze daed is een af„ fchuwlijke aenllag." Dc diefftal wierd niet met den dood geftraft. Mahomet , begeerende, dat de ftraf voornamenlijk zoude komen op het werktuig van de misdaed, liet de handen van den dief affnijden (2). Ik zie niet, dat hij ftraffe heeft liïtgefproken tegens het woekeren, offchoon 'hij dikwijls herhaek, dat hetzelve een haetelijk middel is, om zijne fchatten te doen aengroeijen, en aen de hemelfche wraek geenszins ontfnappen zal (3). iiij CO Tom. 1. cliap. 6. vs.] I51. pag. 146. & tom. 2. cliap. 17. vs. 33. pag. 39. C2) Tom. 1. cliap. 5. vs. 43. pag* 112. C3J Coran, tom. r. pag. 49. 50. 61. 69. 84. & tom. 2. pag. 175. „Zij, die Wodkèren zullen," wordt gezegd pag. 49. toni. 1. cliap. 2. pag. 275. „zullen niet anders uit ,, liunnc graven opftaen, dan als ongciukkigen, bezeten „ door den Duivel, om dat zij gezegd hebben, dat 'er geen „ onderfcheid is tusfchen verkoop en woeker. Zoude God, „ het één toegeftaen, en bet ander verboden hebben V Hij, „ tot wien die waerfchouwing des 1 leeren zal gekomen „ zijn, en die van het kwaed afftand doet, Kal vergiffenis van „ het gebeurde erlangen, en de Hemel zal van zijne daed „ getuigen zijn. Hij - die tot misdaed zal te rug keeren, zal j5 ten prooye aen het eeuwig vuur zijn. God onttrekt zij„ nen Zegen van woeker." Men heeft aengemerkt, dat de verbanning van woeker onder de Mufulmannen , dezelve aldaer niet minder geméén maektc. Men mackt de Wet krachteloos door in voorraed en afzonderlijk den bedongen intrest te doen betaelen. Zie Chardin, toni. (t. chap. 18 pag. 303. & 306. Hij verliaelc ibidem (pag. 306.) eene nog oneerlijker wijze. Diefflal.Woe. ker.  3ao M A HOME T. Tijde lijke ftraf voor d( Vijanden var den Godsdienst. Bloedfchande. Hij drukt zich duidelijker uit ten aenzieu dier geenen, die tegens hem, en bij gevolg , tegens het Opperweezen ftrijden , cn die, Vijanden van zijnen dienst zijnde, het bederf op dc waereld zoeken tc verfprciden. Bij de ijsfelijke ftraffen, voor eeuwig tegens hunne vermetelheid vcrvaerdigd, voegt hij op deze waereld cle fchande cii de fmart. Be ballingfchap, de dood, de ftraffe van hetj kruis, die van voeten en handen af te kappen , fchijnen hem nog niet ftreug genoeg voor een zo zwaer misdrijf (i). Mahomet is in verre na zo geftreng niet ten aenzien der bloedfchantïe. Hij verbiedt dezelve, 't is waer, doch zeer zwak , en fchenkt zelfs vergiffenis, zo men, ondanks zijn verbod, zich verbonden heeft met haer, die door de banden des bloeds uitgefloten was. „ Huwt niet" zegt hij ,, met Vrouwen „ „ die echtgenooten van uwe Vaders zijn ge„ weest; dit is eene misdaed; het is de weg „ des verderfs; doch, zo het kwaed bedree„ ven is, behoudt dan. Het is U niet ge„ oorloofd uwe Moeders , uwe Dochters , „ uwe Zusters , uwe Moeijes ; uwe volle „ Nichten, uwe Minnen, uwe Zoogzusters, „ uwe Grootmoeders , de Dochters uwer , Vrouwen , die onder uw opzicht zijn, te , trouwen, ten zij gij niet met haere Moe- „ ders CO Coran , chap. 5. vs. 38. tom. 1. pag. 111.  MAHOMET. 321 „ ders hebt verkeerd gehad , gij zult nog „ uwe Schoondochters , nog twee Zusters „ ten hawlijk neemen. Zo de misdaed begaen ,, is, dc Heere is goedaertig, en ontfermen„ de (1)." Hij erkent elders voor wettig het huwlijk, aengegaen met de Weduwe van eenen aengenomen Zoon. Dit was ook zijn eigen gedraeh billijken, vermits hij zelve eene diergelijke verbintenis hadde aengegaen, cn deze veel gemor veroorzaekt hadde. Ook gaf hij van zich af, (2) dat de Propheet niet fchuldig was, door gebruik gemaekt te hebben van een recht , door den hemel gewettigd, en gelijkvormig aen de Goddelijke Wetten, voor hem reeds gevestigd. De gecsfeling is de ftraf op de onkuisheid van beide de kunnen. Het medelijden der rechters mag die ftrafoelfening niet verlichten, welke men in 't bijzijn van eenige geloovigen zal houden. De gecsfeling wordt ook nog ge- Ci) Coran , tom. j. cliap. 4. vs. 26. & 27. pag. 83. De Mahomctaenen zijn over 't algemeen zeer toegeeveud omtend de bloedfcliande. Chardin liaek een geval nen, liet welk toont, in hoe verre zij die tpegeevendheid zomtijds getrokken hebben, 'tom. 2. pag. 273.) Een Vorst van genoegzacm laeten tijd, vermits zijn Zoon nog regeerde, toen die reiziger dit fchrecf, doodelijk verliefd zijnde geworden op zijne eigene Dochter, vond een groot aental van Uitleggers gedier.ftig genoeg, om hem te zeggen, dat zijne begcertens niets dan wettigheid inhielden, en tlat iemand „ konde eeten van den wijnftok, weiken hij zelve „ geplant hadde." C2) Zie den Coran , tom. 2. chap. 33. vs. 4 & 38. pag. 188. & 194. X On. kuisheid.Over. "pel.  32a M A HOME f. gebruikt in geval van Overfpel. Zij, dié eene deugdzaeme Vrouw daer van befchuldigen zonder vier getuigen te kunnen bijbrengen , ontvangen tachtig flagen; en eerloos verklaerd zijnde, worden hunne getuigenisfen niet meer aengenomen. Zo zij die getuigen bijbrengen, en derzelver getuigenis eenpaerig is, dan kan men de misdaedige in het huis van haeren Man opfluiten tot dat de dood haere loopbaen eindigt , na haer de draf te hebben doen ondergaen , welke in die gelegenheid aen den vrijen Man en vrije Vrouwe, op de misdaed betrapt, opgelegd wordt (i). Dc Mannen, die op hun eigen gezach alleen hunne Vrouwen daer mede befchuldigen, zijn verplicht vier maeten te zweeren bij den naem van God, dat zij de waerheid fpreeken, en vervolgens nog eenen vijfden eed te doen, welke eene vervloeking van hen zeiven is, zo zij meineedig zijn. De Vrouw van haere zijde ontheft zich van de ftraf, door ook bij den naem van God te zweeren, dat de befchuldiging valsch is, en bij den vijfden eed bidt zij op haere beurt den toorn des hemels op zich af, zo zij niet onfchuldig is (2). Is de be- fchul- Ci) Coran, chap. 4. vs. 19 & 20. tom. 1. pag. 82. & trom. 2. chap. 24. vs. 2. & 4. pag. 107. (2) Cliap. 24. vs. 6. & feqq. tom. 2. pag. 108. Deze geboden waeren gegceven geworden door Mahomet in eene omltandigheid, in welke zijn eigen belang hem dezelven «boezemde. Eene zijner geliedfte Vrouwen, Alctha, was be.  MAHOMET. 323 fchuldigde eene Slavinne, wier echtgenoot men heeft willen worden; zo zij fchuldig bevonden wordt, dan legt men haer flechts dc helft der ftraffe op, welke gefchikt is voor de vrije Vrouwen (ï). Dc getuigen, alvoorens gehoord te worden, zweeren gewoonlijk ten aenzien des Hemels, dat hunne woorden waarachtig zijn, en dat, zo bcfchuldigd geworden van Overfpe! met eenen jongen Krijgsbevelhebber, genaemd Suwan; zij verfeheen voor den Propheet, en voor Abubekcr en Om- Rauman, haeren Vader, en haere Moeder, en verontfehtildigde zich van de misdaed, met welke men haer beticht hadde» Mahomet ten m'nften , die zeer verliefd op haer was, liet zijne liefde zijnen hoogmoed overtuigen, dat Ai'esha niet fchuldig was. Het was bij die gelegenheid, dat de algemeene geboden, welken wij opgegeeven hebben, verfcheencn ; en vervolgens die geboden meer bijzonder maekende, voegde daer bij: „Wanneer gij de befcbuldiging gehoord hebt, hebben „ dan de geloovigen van de beide kunnen niet bij zich „ zeivcn gedacht, wat billijk was te gelooven ? Hebben „ zij niet gezegd: zie daer eene onbef diaemde logen ? „ Hebben de befchukligers vier getuigen opgegeeven? cn zo „ zij dezelven niet hebben kunnen doen verfchijnen, heb„ ben zij dan geene valfche eeden voortgebragt ? ——. „ Zo de Goddelijke ontferming en goedheid niet over U „ waekten - dan zoude die logen eene ijsfelijke ftraf op „ uwe hoofden gebieden hebben, dezelve is van mond tot „ mond gegaen. Gij hebt herhaeld. het geen U onbewust „ was, en gij hebt den laster ais eenen geringen misdag „ aengezien, en dezelve is eene misdaed in de oogen des „ Eeuwigen. ——— Hebt gij gezegd, wanneer men U dae , verllag deed; hij ziet ons niet aen? Lof zij God! dit is „ eene blijkbaere valsheid. —— God verbiedt U, om im„ mer weder in foor-gelijken misdag te vervallen, zo gij geloovigen zijt. ilij ontdekt U zijnen Godsdienst. Hij „ is wijs en verftandig. Zijdie vermaek fcheppen, „ in het openbacr maeken van de zwakheeden der geloa- „ vigen , zullen eene fcbrikkelijke ftraf ondergaen. „ zij zullen geftraft worden in deze en in de andere wae„ reld. God weet, wat gij niet weet. Betuigt uwen „ dank aen de Goddelijke goedheid en barmhartigheid. ''O Te wecten vijftig gcesfcl-llagen, en zes maenden ballii-gichap. Coran, cliap. 4- vs. 30. tom. 1. pag. 84. .X 2 Vallche Eeden.  324 M 4 II O li E T. zo zij meineedig zijn, zij toeftaen, om onder het getal der verdoemden te weezen. Wanneer 'er zijn , die alreeds geroepen zijn geworden, en men nog anderen doet komen, dan worden deze laetden gehoord in het bijzijn der eerften, ten einde de heilzaemc beduchtheid voor eene zeekere tegenfpraek hen tegen moge houden , bijaldien zij tot logentael en kwaede trouw genegen mogten zijn (i). De Koran bepaelt geene ftraf tegens eenen onbezonnen eed; doch zo de bedenking den eed, welken men ftaet te doen, voor af is gegaen , dan ftraft dezelve de verbreeking eener verbintenis, de heiligfte in het oog der Wet, met hem , die dezelve gefchonden heeft, op tc leggen, om tien armen te voeden, hen te kleeden, of het losgeld eenes gevangenen te (O Coran, tom. i. chap, 5. vs. 107. & 10S. pa?. 123. & 124. Zie ook, wat ik gezegd hebbe over de getuigen ui bet articul der Burgerlijke wetten. De getuigen zo w"el als de partyen zeiven, die in bet geval zijn, van eed te doen, doen dit met het leggen der hand op den open gellagen Coran. Chardin maekt gewag van het geen op dit Ituk gebruikelijk is, tom. C. chap. 16. pag. 272. Men brengt aen den Rechter, het boek, gewenteld in lijnwaed. Hik ltaet op, en de rechter is de laetfte niet. om dit blijk van eerbied te geeven. Hij neemt vervolgens den Coran met beide zijne handen aen , kust denzelven met den mond en het voorhoofd, opent en biedt hetzelve den getuigen aen, die hetzelve op zijne beurt kust, vervolgens de hand op hetzelve legt, cn getuigt. Er is geen hoofdïtuk, beiteind om daerop den eed te doen. Men neemt hetzelve bij toeval cn bij het openflaen van bet boek. Wanneer zij, van die men den eed vordert, geene Mufulmannen zijn, dan dwingt men hen niet, om op den Coran re zweeren; maer men zendt dc zodaenigen naer eenen der bedienaers van hunnen Godsdienst, om tc zweeren op het kiieit, hei welk bij ben heilig is.  UI A II O M E T. 325 te betaelcn. Is men buiten ftaet, om eene uitgaeve, zo eerbicdwaerdig door haer gebruik, te bekostigen, dan vergoed men dit door drie dagen te vasten (1). Zodanigen zijn alle de Crimineele - of lijfzackigc Wetten, welken ik in den Koran vinde. Men ziet, dat de verfchillende ftraffen, welken dezelve uitfpreekt, zijn de dood, het verlies van eenig deel des liclraems, de gecsfeling , de boete, de ballingfchap, enz. enz. enz. en dat men in het algemeen tracht, om eene gelijke maet te ftellen tusfchen het misdrijf en de ftraf. Dc gelijke vergelding (Talio) was eene der voornaemfte grondregels van den Wetgeever. De Arabieren hadden dezelve voor hem, even gelijk de meesten der oude Volkeren ; en de Apostel der Mufulmannen was overtuigd, dat zijne Leerlingen de zekerheid huns levens zouden vinden in die ftraffe, en in de vreeze, welke dezelve inboezemt (a). V IJ F- (i) Coran, chap. 5. vs. 92. tom. 1. pag. 120. Cl") Zie chap. 2. dn Coran , vs. 159. pag 29. & chap. 5V vs. 5Q. pag. 113. & 114- X 3 Straffen. Gelij. ke vergelding.  326 Jl A II O M E T. VIJFDE AFDEELING. ZEDELIJKE WETTEN. Voor- oordeelen tegens de Zedenleer van Mahomet. Een algemeen geroep verheft zich tegens Mahomet. Hij Heet, zegt men, zijn leven in wellust, cn alle zintuiglijke vermaeken vonden in hem eenen Lofredenaer , en eenen navolger. Weinig verfchilt 't, of men ziet hem aen als een Monfter van ongebondenheid en onbefebaemdheid. Hoe durft men dan fpreeken over de beginzelen van een dergelijk Mensch met betrekking tot de Zedenleer ? Heeft hij ooit die beginzelen gehad, en zo ja, verdienen dezelven aengehaeld te worden? Behoort men niet veel eer, uit eerbied voor de Zeden, dezelven in de dikfte duisternis te begraeven ? Zodanig is het onrechtvaerdig denkbeeld , het welk veele geesten zich gevormd hebben over den Wetgever van Arabïen. Ik zal geene moeite hebben 3 om eene haetelijfce befchul- diging  MAHOMET. 327 diging te doen verdwijnen ; het zal genoeg . zijn , om de inftellingen van dien grooten Man voor het oog bloot te leggen ; en opdat mijne naeuwkeurigheid niet verdacht worde gehouden in eene Holle van zo veel aenbclaug , maer ook van zo veel twist, zal ik Mahomet zeiven dikwijls laeten fpreeken. En voor eerst lees ik mcnigmaelen in den den Koran : '„vermijdt de ongebondenheid ; „ zij is eene misdaed , en de weg naer de „ hel (1)." Ik lees aldaer, „zij, die, ver„ knocht aen een waerelds - leven, het bevrd„ lige daer van begeeren , en imacken, zuïlen het loon hunner werken ontvangen, en ,, niet bedroogen worden; maer hunne wer„ ken zullen ijdel, en zonder prijs zijn voor „ het eeuwig leven, en het vuur zal hunne „ belooning weezen (2). Ik lees aldaer nog (3). „Eene zeckere verwerping wagt „ op hen, die zich aen fchuldige vermaeken ,, overgeeven, en een groot aental van bloei„ jende Steeden is vernield geworden, door „ zich (1) Bijzonderlijk chap. 4. vs. 28. torn. 1. pag. 8a. & tom; aï chap. 17. vs. 34. pag. 29. (2) Tom. i. chap. 11. vs. 17. & 18. pag. 225. & 226. (.O Chap. 28. vs. 58. tom. 2. pag. 158. & chap. 40» vs. 75. pag. 254. Zie ook tom. 1. pag. 238. ft 20a. & tom. 2. pag. 1. 2.1 212. 42. 138. 170. 172. 181. 207. 339' & 340. X 4 Ongebondenheid.  Intoogenheid. Wijn. Dobbel, fpeeicn. f Ca) Chap. a. vs. 215. tom. 1. pag. 36. Dit vers wierd gegceven tot antwoord op eene vraege van Ótkman, die naderhand Katif. wierd, en volgens hetzelve meende men te kunnen voortgaen met het drinken van Wijn, in wcer•wil der gevaeren, door den propheet aengekondigd. Eenige tijd daer na, maekte men misbruik van dat voorrecht, op een feest, te Medina gegceven. Verfcheiden der Gasten wierden aldaer zodanig dronken , dat zij , vervoerd door hunne redenloosheid, aen het twisten en vervolgens aen het vechten raekterj. Een der voornaanift-en van°hen tvierd zwaer gewond. Ótkman klaegde over die wanorder aen Mahomet, die als toen het vers'van het vijftle hooftffluk, het welke ik aengehaeld hebbe, uit den Hemel deed Jicdcrdacien. Her zal niet nutteloos zijn , aen te merken , dat verfcheidene Vorsten goede Mufulmannen, de affchrik voor den Wijn zo verre getrokken hebben , dat zij door uitdrukkelijke Wetten verboden hebben, om zelfs den naem daer van in hunne flaeten te noemen. Dit deed onder anderen ichamfeddin - Khoglam - AU, zesde Vorst van de regeerings opvolging der Sarbedariers. Zie ifllerbdot, op het articul van dien Vorst, en op de woorden Othman ea ■kcharab. 3^8 MAHOMET. ,, zich te hebben overgegeeven aen ongebon* „ denheid en wellust." Alle buitenfpoorigheeden verdienen gelijkelijk de beltraffing van Mahomet. De maetigheid, de ingetoogenhcid, de bedaerdheid in alle zacken vinden in hem eenen Voorttander (1). Het is aen niemand onbekend, dat hij den Wijn aen de Mufulmannen verboden heeft. Zommigen hunner Geleerden willen zich evenwel gaerne overtuigd houden, dat ret verbod niet volitrekt is. Dit vers is vaerfchijnlijk de grond, waerop hunne ondertelling rust. „Zij zullen U ondervraegeu . over den Wijn, en de dobbelfpeelcn; zegt , hen, dat zij misdaedig en meer noodlottig „ dan nuttig zijn (2)." En vvaerlijk, zo 'er geene CO Coran, tom. 1. chap, 7. vs. 29. pag. 152.  M A HOME T. 335 geene andere plaets, dan deze was, dan zoude hunne ondcrftelling aenneemlijk fchijnen. Doch wat geantwoord op deze van het vijfde hoofdfluk? „O Geloovigen! de Wijn en de dobbelfpeelen zijn een vcrfoeizel, door den ,, Duivel uitgevonden , onthoudt U van de„ zeiven, uit vreeze, ■ dat gij Godloos mogt ,, worden. De Duivel zoude zich van den „ Wijn en het fpel bedienen, om onder U „ twisten te verwekken, en U af te leiden „ van de gedachtenis aen God en het ge„ bed (1)." Ook befchouwen bijna alle de Uitleggers van den Koran dat verbod als voJftrekt, en dit is het algemeen leerftelzel van het Mahometaenendom. Is Mahomet ieverig om alle de buitenfpoorighecden , van welken aert dezelven ook kunnen weczen, te beftraffen, zo is hij dit niet minder, om alle deugden te begunüigen. Men hoort hem onophoudelijk aenprijzen die acngenaeme goedwilligheid, die neiging van •menschlievendheid , welke alle de anderen in zich befluit en bekroont. Vaders, Kinderen , Vreemdelingen, reizigers, behoeftigen, allen, die, bcnodigdheeden hebbende, noch fteun , noch vrijheid^ noch fortuin genieten , wekken zijne (O Vs- 93- & 94- tom. ï. pag. 120. & 121. Mahomet geeft alliier de reedenen , op welken hij lteunt , om den Wijn te verbieden. Hij had gezegd chap. 4. vs 46. pag. 36. „O Geloovigen! bidt Gal niet aen, wanneer gij dron„ ken zijt. Wagt tot dat gij kunt begrijpen het geen gij „ voortbrengt.'' X 5 Zijne naestbeiTaenden, en de Ongelukki;cn bij te ftaci;. Aelmocifcn.  33° M A II ü 51 J. T. zijne aendacht cn aeudoenlijkheid op. „Be. „ oeJTent de weldaedigheid omtrent uwe „ Vaders, omtrent de Weeskinderen, de ar„ men, en hen, die door het bloed aen U „ verbonden zijn ; beoefleut dezelve omtrent „ Vreemdelingen, uwe Krijgs - gezellen , Rei„ zigers , en Slaeven. De Almachtige haet 3, den harden en trotfehen Mensch. De „ geloovigen, die in den fchoot des behoeftigen een deel der goederen , welken wij ,, hen hebben uitgedeeld, Horten, zijn wae„ re Geloovigen. Zij zullen verhcevene „ plaetzen in het rijk der Hemelen beklcej, den; zij zullen de tocgeevendheid cn wel- „ daeden van God genieten. God be- „ veelt het recht , de weldaedigheid, cn de ,, mildheid jegens zijne bloedverwanten „ Geeft aen uwe naesten het geen gij hen „ fchuldig zijt. Doet aelmoesfen aen armen, s, reizigers , en verkwist uwe fchatten niet „ dwaesfelijk. De verkwisters zijn Broeders „ van den Duivel, en de Duivel was trouw„ loos aen God. Zo gij U van den bchoef„ tigen verwijdert, zeiven genoodzaekt zijn„ de, om toevlucht tot de Goddelijke barm* „ hartigheid te neemen, fpreekt hem dan ten „ minden op eene menfchlievende wijze „ aen (i).," Er zijn weinige hoofdftukken van (O Coran, chap. 4. vs. 40. tom. t. pas. 85. chap. 180. & tom. =. chap. 16. Vs. 92. pag. 19. chap. 17. vs. 28. &  M A II O M E T. 331 van den Koran, waer in men de aelmoesfen niet voor predikt, waer in men niet uitroept: geeft uwen overvloed; geeft zelfs het geen „ U het waerdde is; doch dat dit uit r.ei„ ging des gemoeds , cn niet uit hoogmoe„ digheid gefchiede. Alles', wat gij geeven „ zult, zal bij God bekend zijn, cn voor U honderdvoudig vermeenigvuldigcn. (i)." fa dat, het welk betijteld is, de bekeering, bepaclt Mahomet het gebruik, het welk men daer van maeken zal. „ Dat de aelmoesfen „ gefchikt mogen zijn tot verlichting der ar„ men, der behoeftigen, dier geenen, die „ dezelven opgaderen, dier geenen, die ge„ laeten zijn in den wil van God, voor de „ vrijkooping van gevangenen, om die gee„ nen tc hulp te koomen, die met fchulden „ belast zijn, voor dc reizigers, en voor den „ onderdand des heiligen oorlogs. Zodanige „ is de verdeeling, door den Heere voorge„ fchreeven." Wat laeger kondigt hij aen: ,, dat ,zij, die de aelmoesfen der mildaedige geloovigen, dier geenen, die flechts van de „ vrucht hunnes arbeids moeten leeven, af„ keuren , cn die met hunne lichtgeloovig- ,, heid & feqq. pag. 23.. Zie ook in toni. I. les pages 29. 36. 79. 86. 98/ 146. & 147. &1 in tom, 2 les pages 93. 109. 157' 175- 186. 189. & 434. (1) Zie tom. 1. pag. 37. 45. 48 49. 63- 69. 86. 88. ic3. 204. 205. 258. 267. & tom. 2. pag. 93. 98. 102. 112. 114. 138 163. 175. 178. 1513. j.c3. 2ié. 256. a*6, •345- & 360.  OJ2 MAHOMET. „ heid fpoti.cn, het voorwerp der fpotternij „ van God, en het flachtoffer -zijner ftraffen " Zll}lei1 zij" 00." Op eene andere plaets had ik reeds dien raed , onderfchraegd door eene verhcevene vergelijking, geleezen. „De menschlievendheid in woorden en daeden „ is te verkiezen boven de aelmoesfen, wei„ ken door onbillijkheid gevolgd worden. O »» Geloovigen\ mackt de verdienden uwer „ weldaedigheid niet ijdel door gemor en » onrcehtvaerdighcid. Hij, die uk hoofde „ van fnorkerij aelmoesfen doet, en noch aen God, noch aen het laetst oordeel gelooft, is „ gelijk aen dc Róts, bedekt met ftof. Een ,, harde regen valt neder, en laet aen de„ zelve niets anders dan zijne hardheid „ over f»." Niets Cl) Chap. 9. vs. Go. pag. 199. & Vs. Go. pag. 202. CO Chap. 2. vs. 264. & feqq. pag. 4-. & 48. Zn " °,e,va", ':"m,e ^batten geen gebruik maeken, dan om " F a , Wftgen','vervplgt hij, „en die ftaudvastig zijn „ in de beoeffenlng der deugden, gelijken naer eenen tuin „geplaetst op eenen heuvel: een gunftige regen en de' „ daeuw. verfrisfchen de aerde, en doen haere Voortbreng „ zelen 111 overvloed wasfeben wie uwer zoude bt „ geeren eenen min te hebben, beplant met palmboomcn „ vercierd met wnnftoH-en, doorfneeden met boeken vèr- oud ,-11 vruchten der aerde, en vervolgens door „ oudeidom aengetast tc zijn, Kinderen in de wieg agter te „ aeten , en die tuin verwoest te zien door een Wolk „ van vuur? Geeft aelmoesfen van de goedère. ''b~.f,'J zll,t„TCrkr?-CgC-n Jhcbbc"' e" van^le voort" 5 ; ' WeLken ms ^ de aerde li0CI1 voortkomen. " ,7™ »•S Va • het Sec» B>J hct flechtftc hebt om te gee" ontvang "let M" hct £V'.en S-i ze,ve n'et zoud willen ^ -G ' enz C11Z- en7- Men volgt die erondreaels me eenige nacuwkeurigheid. De teerlinfen van SS ■"jn m c algemeen medelijdende en licrHaedig. Het deel hun-  «AfiOME T> 333 Niets is meer waer dan dat grondbeginzel: 'Het' is niet genoeg mild en weldadig te zijn (i); men moet ook bij die deugden een gedraeh voegen , beftimrd door wijsheid en billijkheid, men moet beducht zijn, en om zich door onrechtvaerdigheid te ohteeren (aj, en om zich over te geven aen de beweegingen van hoogmoed (3) , en die eener zinnen- looze tuinier goederen, liet welk zij aen de armen moeten geeven, is door hunne geleerden op verfchillende wijze bepaeld. Zommigen vorderen liet tiende deel; anderen bepaelen zich bij dén van het honderd. Wat hier van zijn moge, de Mufulmannen zijn zo ieverig, om het ongeluk te hulp te komen, dat men onder hen geene bedelaers vindt. , De rijken" zegt Tournefort, voyage du Levant, lettre 14. tom. 2. pag. 350. „gaen in de gevajigenisfen die geenen verlosten , die voor fchulden zijn gevangen geno" men. Men ftaet met zorgvuldigheid de arme befebaem' den bij. Hoe veele huisgezinnen ziet men niet door " brand tot armoede gebragt, die zich door liefdaedigbeid :' üeheel herftellen ? Zij hebben zich flechts aen de deur " der Moskees te plaetzen. Men gaet in de huizen de " bedroefden troosten. De Zieken, al waeren zij met de " Pest bezogt, vinden onderftand in de beurs hunner buu" ren, en in de geldkast hunner kerfpeelen, enz. enz. enz." Dc liefdaedigbeid' der Mahometaenen ftrekt zich zelfs tot «!c dieren uit. Zij heitellen de Paerdcn zorgvuldiglijk, geeven hen ftroo, enz. enz. Ibidem pag. 354. & 355. Cl") Over het bevel van bet goede te doen, de verdiende, welke God daer aen hecht, cn de belooningcn, welken hij toezegt aen hen, die hetzelve doen, zie den CoTan, tom. 1. pag. 33. 36. 71. 3(i. 98. 101. 104. 108. 122. 146. & 213. & tom 2. pag. 19. 20. 24. 26. 114. 157. 163. 170. 172. 256. 259. & 282. (2) Coran , tom. 1. pag. 34. 98. 153- & tom. 2. pag. 19. (3) Tom. 1. pag. 77 85. 246. & tom. 2. pag. 11. 12. 181. & 185. „Wandelt niet trotfelijk op de aerde"' zegt Vs. 39. du chap. 17. tom. 2. pag. 11. 12. 181. & 185. „ gij kunt dezelve noch in tvveën verdeden, nuch de hoog;„ te der bergen eyenacren," Ovef- daedigheid,gierigheid,hoogmoed , nijd, wraek, enz. enz. enz.  Beleefdheid, Coran, tom. l. pag. 34. 70. 85. 90". 100. 105. tvr. 113. 147' & tom. 2. pag. 23. 24. 45. 207. 238. 266. 281. 320. 382. & 452. zie liier drie van die plaetzen, de eene over de gierigheid, de anderen over de wraek en onderdrukking. „Dat de gierigaert dc- goederen, welken hij „ van God ontvangt, niet als eene gunst befehouwc, ver„ nuts dezelven zijn ongeluk zullen bewerken. Dc voor99 werpen zijner gierigheid zullen ten dage der Opitanding „ aen zijnen hals gebonden worden. God heeft de erffc„ nis des Hemels cn der Aerde." Chap. 3. vs. 74. & 75. pag. 76. „Zo gij U wreekt, dat dan de wraek de belce» diging met overtreife. Zü, die met ecduld lijden, zullen ., eene meer verdienftelijke daed doen." 'i'om. 2. chap. 16. „ vs. 127. pag 24. „De wraek moet ge-evenreedigd zijn „ aen den hoon; doch het edelmoedig Mensch, d'ie ver„ giöeriis fchenkt, heeft zijn zeeker loon bij God die het „ geiveld hfeet. De Wet veroordeelt hem niet, die zicii „ over eene beleediaing wreekt, maer fchrijft zivaerc ftrai„ fen uit tegens hem, die, in zijn hart dc Item der Natuur „ verdoovende.onrechtvaerdig en een onderdrukker wordt." Chap. 42. ys. 38. 39. & 40. pag. 268. Men zal ongctwijffeld Ipijt hebben, dat Mahomet de wraek niet geitelki heeft onder een volftrekt verbod. r3^ Tom. 1. pag. 29. 71. 78. 95. 101. 105. 14--. 185. 225. 237. 238. 238. & lom. 2. pag. 14. 19. 20. 24. 29. 92. 93. 157. 177. jSö. 181. 192. 230. 2^4. 297. 302. 303. 340. 33i. 382. 391. & 402. Ik zal niet meer dan Céue plaets 534 41 A II O M £ T." looze overdaed te volgen (1), en zich te verIaegen tot trouwloosheid, haet, wraek, gierigheid, nijd , onderdrukking, ondankbaerheid, logentael, en fchijnheiligheid (a). Men moet zijne beloften getrouwlijk naerkomen ; geen misbruik maeken van het geluk, en den tegenfpoed moedig draegen; het geduld bij de ftandvastigheid voegen ; niets verzuimen, om vreede en recht te doen heerfchen; de onheusfche nieuwsgierigheid zo wel, als dc fleekeligc fpotachtigheid, cn kwaedfpreckendheid, en laster vermijden (3). Men moet heusch in zijCO Ton:. 1 pag. 31. & 145. & tom. 2. pag. 28.  M A II OME T. 335 aijne gcfprekken zijn, zich onderfcheiden door beleefdheid, en zedigheid; geene gunden toeftaen, dan aen hen, die men daer toe voor de waerdigden houdt; edelmoediglijk de beleedigingen en fmaedreedenen vergeeven; om kort te gaen , nooit uit het oog verliezen aende eene zijde, de kortheid en onzekerheid des levens, en aen de amlere zijde , de vreeze voor, en de noodzaekelijkheid van den dood (i). ,, Beeft" zegt Mahomet (2), „ God daet dikwijls ,, den Mensch in de armen van den daep. Hij „ roept tot hem die geenen, wier vonnis ge„ veld is , en zo hij anderen hunne loop* ,, baen laet ten einde loopen, dan zijn 't tee„ kenen voor hen, zo zij opmerken. De ge,, nietingen der waereld zijn voorbijgaende ; „ het toekomend leven is het waere goed ,, voor hen, die den Heere vreezen. Het wae- placts aenhaclen, dezelve is getrokken uit chap. 49. vs. r. tom. 2. pag. 303. ., O Geloovigen ! fpot niet met uwe „ Broeders. Dikwijls is hij , die het voorwerp uwer „ fpotternijen is , veel achtingwaerdiger dan gij. En 3, g'j > Vrouwen ! vermijdt die ondeugd. Zij, die door „ uwe kwaedfpreekendheid aengerand wordt, kan beter „ zijn, dan gij. Onttert eikanderen onderling niet: cn „ geeft eikanderen geene Hechte naemen. Eene verachtcn„ de uitdrukking past niet aen iemand, die het geloof bes, zit. Zij, die zich niet beetcren van die fouten, zijn „ overtreeders." O") Coran, tom. I. pag. 92. 101. 153. & tom. 2. pag. Si. 78. 98. 110. nö. 181. 216. 259. 266. 267. & 282. f2) Tom. 1. chap. 4. vs. 79. pag. 91. chap. 10. vs. 25. pag. 212. & 213. & tom. 2. chap. 39. vs. 42. & 43. pag. 241. Zie ook chap, 18. vs. 43. tom. 2. pag. 44. & 'le chap. 57. vs. 19. pag. 339. & 340. Zedig» heid, ^reeszoor den Dood.  336 M A H O M E T. Kinderlijksliefde. „ waereldsch leven is gelijk aen den regen , „ welken de Eeuwige doet vallen uit dc wol„ ken. Dezelve dringt door de aerde heen, „ ten einde het zaed der planten, welken „ dienen tot voedzel aen Menfchen en die„ ren, vruchtbaer te maeken. De 'planten „ groeijen, de aerde wordt fraeijer door haer „ cicraed, en haere bëwoouders maeken daet „ op nieuwe fchatten. Als dan, 't zij in de „ duisterheid des nachts, 't zij bij de helder„ heid van den dag, zendt God de verwoes„ ting, en de Oogst is verdwcenen, even of ,, dezelve des avonds te vooren het veld niet ,, hadde verrijkt gehad." Deze gronddellingen zijn algemeen, doch 'er zijn ook anderen , welken zich tot een zeker aental van Burgers bepaelen, en men als huisfelijke gronddellingen kan aenmerken: dezen zijn die over de kinderlijke liefde, over de liefde der Mannen, de befcheidenheid, de gehoorzaemheid en kuisheid der Vrouwen. Wat de Kinderlijke liefde betreft, wij hebben gezien , dat dc Koran de weldaadigheid -ten aenzién van de oorzaeken huns levens voorfchrijft. Dezelve beveelt ook nog , om tegens haer niet, dan met eerbied te fpreeken, haer nooit te berispen, of haer eenige minachting te toonen, vriendelijk en onderdaenig tegens haer tc zijn, en voor haer dit gebed ten Hemel te doen opftijgenj „Hee„ re! laet uwe ontferming blijken voor die  MAKOME T. 337 ., geenen, die mij in mijne kindsheid gevoed „ hebben (i) •" Hij wil, dat de Kinderen tot mannelijke jaeren gekomen zijnde, nimmer voor hunnen Vader verfchijnen, zonder hem dit als eene gunst verzogt te hebben, en dat deze dc vervloeking des Hemels over eenen wederfpannigen Zoon afbidde, die zijn gezach met voeten getreeden heeft (2). Er is evenwel een geval, waer in de ongehoorzaemheid hem geoorloofd is het geval, namenlijk , wanneer men hem zoude willen dwingen , om eenen gelijken aen God te geeven, en vreemde Godheeden aen te bidden (3). De CO Chap. 17 vs. 24. & 25. tom. 2. pag. 28. Zie ook Ia page 287. chap. 46. vs. 14. & feqq. „Eene Moeder „ draegt ons met ongemak, cn bacrt ons met Imart. Haè* „ re Zwangerheid, en de tijd, waerop zij zoogt, du'urén „ dertig maenden. Wij zijn opgevoed in het ouderlijk ., huis, tot dat wij de kracht der Jaeren bereikt hebben, „ enz. enz. enz." Zie ook pag. 175. 180. 265. enz. enz. enz. De Opftellcr van den Koran was zo doordrongen van dankbaerheid, aen zijne Moeder verfchuldigd, dat"hij, in de uitttorting van die gemoeds-neiging, haer plaetste boven eene andere, welke niet minder heilig is, en aen welke liet maetfchappelijk geluk, de volftrckte gelijkheid van llact en fortuin , de éénheid van belang, welke de Kinderen inboezemen, de wetten van bijna alle Volkeren der waereld, dc natuur zelve fchijnen den voorrang te geeven. „Zij , die zweeren' zegt hij „dat hunne Vrouwen zo heilig voor hen zullen zijn, dan hunne Moeders,begacn eene on„ rechtvaerdigheid. Hunne Moeders zijn die geenen, die „ hen het leven hebben gegeeven. Zij kunnen hunne „ Vrouwen niet worden, chap. 58. vs. 2. tom. 2. pag. 342. & 343. Ik twijffel, of men wel voldaen zal zijn van de wonderlijke reden, op welke Mahomet zijne voorkeuze bouwt. (2") Chap. 24. vs. 58. tom 2. pag. 115. & chap. 46. vs. 16. pag. 287. f3") Chap. 29. vs. 7. pag. 163. & 164. & chap 31. VS. 14- pag. 180. Y  333 M A II O IM E T. Huwlijksdeugden. Cl) Zie boven pag. 290. & 291. Men kan nog voegen l>ij het geen wij gezegd hebben over de bcfeheidenheid het s-een Mahomet van eene zijner Vrouwen verhack. Cliap. 66. du Coran., toni. 2. pag. 367. Hij had twee geliefde Vrouwen, Aiesha en Haphfa, en gaf aen beiden beurtelings proeven van zijne liefde. Op zekeren dag aen de ceriïc een foort van ongetrouwheid ter grintte eener Egyptifchc Slavinne gedaen hebbende, beieverde zich de andere, die dit ontdekt hadde, 0111 haere mededingfter daer van tc ver■wittigen, fchoon Mahomet, onderricht , dat Haphfa van liet geval wist, haer hadde doen belooven, dat zij een diep Itilzwijgcn daer over zoude houden. De echtfeheidin1ilraftc die onbefchcidene Vrouw. Deze gebeurtenis wordt vérhaeld vs. 3. & 4. „De Propheet, „ leezen wij daer een geheim aen eene zijner Vróuwen toevertrouwd heb„ bende, niaekte zij bet zelve bekend; God openbaerde „ hem die onbefcheidenheid. In 't eerst berispte hij haer „ met zagtheid, en vervolgens verhaelde hij haer, wat'zij ., openbaer haddc_ gemaekt. Wie heeft U zo wel onder- richt? vroeg zij hem , Hij , antwoordde Mahomet, voor wien niets bedekt is. • Uw hart is fchuldig aen eene ?, onbefcheidenheid. Smeek de goedertierenheid des Hemels „ af; hij zal U vergeeven. Zo gij wederfpannig tegens den Propheet zijt, de Heere, Gabriel, eu dc waere Ge„ loovigen zijn zijne voorjlanders, eu de Engelen zullen ,, hem wrecken. C21 Zie boven pag. 313- & feqq. Zie ook Corax , tom. 1. pag. 83. &c. & tom. 2. pag 110. 197. &c. De voornaeme deugden, door Mahomet van de Vrouwen gevorderd, zijn de gehoorzaemheid, de befcheidenheid, en de kuisheid. Wij hebben van de eerfte gefprooken in de afdeeling der Burgerlijke Wetten, zelfs ook van de tweede (1) en wij hebben vervolgens gehandeld , in dc afdeeling der Crimincele, of lijfzaekige Wetten, over de ftraffe, welke men oplag aen eene Vrouw, die de neigingen, welken dc betaemlijkheid afkeurde, boven haere plichten ftelde (2). Zie hier de geboden, welken Mahomet ook nog ten dien opzichte van  M A H O M E T. 339 Van het Opperweezen ontving (i). „ Beveel ,, aen de Vrouwen, haere oogen voor zich ,-, neder tc ilaen, haere zuiverheid te bewae„ ren, en niets van haer lichaem te laeten ,, zien, dan het geen behoort gezien te wor„ den. Dat zij haeren boezem gedekt hou„ den. Dat zij haer aengezicht niet dan aen haere Mannen, haere Vaders, haere Groot„ vaders, haere Kinderen, aen de Kinderen ,, haerer Mannen , haere Broeders , haare „ Neeven, haere Dienstmeiden, haere Slavin„ nen, haere Dienstknechten (uitgezonderd „ die, die haer van geene voldrekte hood,, zaekelijkheid zijn) en aen Kinderen , die „ niet weeten , wat men gedekt moet hou„ den, laeten zien. Dat zij haere beenen „ niet beweegen, zoo dat zij bevalligheeden ,, vertoonen , welken gedekt behooren te zijn. ,, O Geloovigen! wendt uwe harten naer den „ Heere , op dat gij gelukkig moogt wee„ zen ? " Mahomet nodigt ook de Vrouwen uit, omgebruik te maeken van de zachtheid, welke de f O Chap. 24. vs. 3- tom. 2. pag. 110. & 111 Zie ook cliap. 33. vs. 55. & feqq. pag. 197. _ Eene nog grootere zuiverheid wordt door Mahomet van zijne eigene Vrouwen afgevorderd. . „Zo gij de vreeze des Hecren hebt.' zegt hij onder verfcheidene andere raedgeevingen aen haer , „ verbandt dan van uwe tongen de verwijfdheeden der lief„ de. Dat de verliefde niet durve hoopen. Antwoord „ met eene edele ftoutmocdigheid." Chap. 33. vs. 32. pag. 193. Zie ook de volgende, cn voorige Verfeiij en bladzijde 197. Y z  '34* MAHOMET. de Natuur haer gegeeven heeft, en zich te "bevlijtigen , om door dezelve eenen Man neder te zetten, wien een onbillijke argwaen , een wreede afkeer, of de hardheid van zijnen aert, verbitterd mogte hebben. In dezelfde plaets houdt hij den Mannen voor, dat, zo zij ondanks hunne pogingen, geene gelijke liefde voor alle hunne Vrouwen kunnen hebben , het ten minden hun onvermijdelijke pligt is, van haer in het twijffelachtige te houden, en den evenacr niet aen dénen kant te laeten overflaen (i). Elders verklaert hij voor fchuldig die geenen, die hunne begeertens verder dan hunne Vrouwen en hunne Slavinnen uitilrekken , en wil dat men zijne genietingen bij haer bepaele. (2). Wat de Slavinnen in 't bijzonder betreft , hij had vooraf veriklaerd , dat het affchuwiijk zoude zijn, haer te dwingen , om zich voor een gering loon ten beste te geeven, wanneer zij in kuisheid begeeren te keven , en dat, zo men haer daer toe noodzaekt , God aen haer vergiffenis zal fchenken , ter oorzaeke van het geweld , het welk haer zal aengedaen zijn (3). VIER- CO Coran, tom. 1. chap. 4. vs. 127. pag. 98, & Vs. 128. pag. 99. (2) Tom. 2. cliap. 33. vs. 6". & 7. pag. 98. & chap. 79. VS. 30. & 3[. pag. 382. (3) Chap. 24. & 33. ton?. 2. pag. iu. & 112.  VIERDE DEEL. VERGELIJKING VAN ZOROASTER, CONFUCIUS, EN MAHOMET, EN VAN DE EEUWEN, I N WELKEN ZIJ GELEEFD HEB ABN. Ik kom nu aen het voornaem deel van mijn werk. In de drie eerften heb ik de gronden gelegd, op welken mijne ftelling rusten zal; men moet dezelve thans ter neder ftellen. Laeten wij dit poogcn te doen , op eene vaste en onwankelbaere wijze. En om beter de omwenteling te kennen, welke Zoroaster, Confucius en Mahomet bewerkt hebben, zo laeten wij ten eerften dat punt onderzoeken, van het welk ieder hunner aengevangen heeft; laet ons kortelijk herinneren , wat Perfien , Y 3 Cbi-  342 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, China, en Arabien waeren, en wat dezelven tot dien tijd toe zijn geweest. Wij zullen vervolgens hunne eeuwen met eikanderen vergelijken , en eindelijk zullen wij die drie groote Mannen in drie - erleij opzigt , betrekkelijk hunne Leerftellingen , Wetten eu Zedekunde, tegen over eikanderen nellen. EERSTE  CONFUCIUS EN MAHOMET. 343 EERSTE AFDEELING. STAET VAN PERSIEN VOOR ZOROASTER, EN TEN TIJDE, TOEN HIJ Z IJ N E WETTEN GAF. Dc groote Rijken waeren gevallen, en Cyrus, door zijne rechten, of veroveringen, Babylonien , Asfyricn, het Land der Meden , dat dcrLydicrs, en verfcheidene andere (laeten van Klein Aficn, der Scythen zelfs, verecnigende , had de ukgeftrektlïe alleenheerfchappij gevestigd. Cambyfes regeerde niet lang. Dc overweldiger, die hem opvolgde, wierd ter dood gebragt (i), en Darius bezat zijnen throon. De Cl") Laet ons alhier de dwaeling opmerken van Pococke Cfpecimen hiftoriaj arabics, pag. 146 > van Prideaux (histoire des Juifs part. I. liv. 3. tom. 1. pag. 319.) en van eenige andere Schrijvers, over den oorlprong van een woord, dikwijls in den loop van dat werk herhacld, om dat hetzelve voornacmenlijk verbonden, is aen den Godsdienst van Zoroaster; te wecten dat van Magus. Zij doen hetzelve afkomen van Mige-gush, het welk in de oude Perfifche tael, volgens hen , beteekent, die de ooren afgefneed.cn liecft; en de regeering van den Geweldenaer, van wien wij fprecken, was, zo men hen gelooven mag, het tijdperk der geboorte van zodaenige benaeming. Zij , Y 4 Staetkundigcomftandigheidvan Perfien, — wanneer Zoroaster verfcheeni  344 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, De gantfche waereld vestigde haere oogen op dat Rijk, welks laetfte Vorften hetzelve niet min- aen wie de oude gefchiedenis gemeenzaem is, zullen zich herinneren, dat, op het einde der regeering van Cambyfes, de ftaetzuchtige Palifithe , het oproer des Volks acngeflookt hebbende door een al te waer tafereel der wreedbeeden van dien Vorst, zijnen eigen Broeder, wien men vooronderfteldc dien van den Vorst te zijn, en bij gevolg den Zoon van Cyrus, naer wien, zegt men, hij veel gelijkenis hadde, op den throon plaetfte. Deze noemde zicli Smerdis, en Cambyfes had bevolen, hem van het leven te beroovèn; doch men veinsde, dat dat bevel niet uitgevoerd was geworden , of dat het (lach toffer aen de flagen der Amptelingcn van den gcweldenaer ontvlucht was. De gewoonte, in welke altijd de Oosterfche Printen waeren, van zich aen het oog van het algemeen te verbergen , in de duisternis van een paleis Ieevendc , maekte het goed gevolg van zodanig onwaerdig bedrog gemakkelijker. Niettemin wierd aen hetzelve getwijfteld, en die twijfelingen groeiden van dag tot dag aen. Men herinnerde zich. dac dc Broeder van Palifithe eertijds door Cyrus veroordeeld was geworden , om zijne ooren te verliezen , uit hoofde; van eene, ik weet niet welke, misdaed, aen welke hij zich fchuldig gemaekt hadde. Een der eerfte grooten van het Rijk, Otanes genaemd, wiens dochter, geheeten Phedyme,m eene der Vrouwen van Cambyfes geweest te zijn , die van zijnen ouvolger was geworden, belaste haer, om geduurende den flaêp van den Vorst , cn dc cerftemael , dat hij haer in zijn bedde zoude geroepen hebben, te onderzoeken, of zijne ooren afgefneeded waeren of niet- Men vond dezelven ook waerlijk afgefneeden , en terftond bragten de vertoornde Grooten, gewapenderhand in het Paleis van den Vors: gedrongen zijnde, hem, gelijk ook Patifitke, om het leven. Daer deze en zijn Broeder de hoofden van den Godsdienst waeren geweest, en daer zijne Staetsdienaers vooral de omwenteling begunftigd hadden, welke devalfche Smerdis op den Throon plaeiften, toen hun aenhang onder geraclet was, zo kenfehetften de Perfiaenen, zo wel uit hoofde van haet als verachting, hen in 't vervolg niet anders, zo wij op de acngehacldc Schrijvers mogen fteunen, dan door net blijk, waer door de bedriegerij ontdekt was geworden. d'Jlerbelot keurt dat gevoelen niet goed in zijne JSibtiothèque Oriëntale, Verbo SJagius, offchoon de afbrenging van deszelfs oorfprong eenige gelijkheid heeft met die van Pococke en Prideaux. „Zoroaster" zegt hij, volgens de Tarikh-Montekheb, „was bijgenaemd iWkhglusch, „ Dit woord beteekent in de Perfiefche tael, gefpiikerd ,, door de ooren en niet afgefneeden, of gekort, gelijk zom„ migen die uitgelegd hebben, ten einde Zoroaster te doen over-  CONFUCIUS EN MAHOMET. 345 minder, dan lumne uitgeftrekte bezittingen ,. deeden uitmunten, en welks roem welhaest verneederd moest worden door de wapenen der Miltiades en van alle de helden van Griekenland. De Koning was aldaer niet bemind. Dc fchattingen, tot dien fjjd toe onbekend , en waer mede hij zijn Volk belastte, haelden hem haet op den bals. Het geen Cyrus voor Perlien gedaen hadde, dc weldaedigheid, met welk hij zijne krijgsdeugden verhefte, verdiende, dat zijne onderdaenen hem den naem van Vader gaven. Cambyfes verkreeg dien van Meester , en Darius wierd gebijnaemd de Koopman of Wisfclhanrielacr. Hij was een vrij dapper Vorst, een Vriend van roem cn veroveringen (1) , maer voor het overige zwak , „ overeenkomen met Smermis de Magius (zonder ooren) „ van wien Jtiftiniis fpreekt 5 maer de Leerlingen van Zo„ roaster hebben dien naem , welke mogelijk beieekende de fchande der ftraffe, welke hun Aertsvadcr ondergaen „hadde, (eene harsfenfehimmige en zinnclooze vooron„ derftelling, welke nog op grond nog op gezach rust') „ verandert in dien van Megiusch of Magiusch." Dit alles is even valsch en onwaerfchijnlijk; 1°. om dat, gelijk de geleerde Hyde aengetoond heeft, Mige-gaten of Migj-gush verre van afgelheedene , of kleene ooren te beteekenen, gelijk men ook nog ten onrechte gelooid heeft, groote ooren "te kennen geeft; 20. om dat men van de oudlte tijden af voor Cambyfes gevonden heeft, de Magi uitgedrukt door Mog, het welk de Chaldeen noemden en uitfpraeken Mdgt en waer van de Grieken gemaekt hebben j\i*^of door bij. voeging van den gewoonen uitgang hunner tael, cn de Arabieren Maglus. Zie Hyde chap. 31. pag. 378. De Heer Anquetil doet dat woord komen van Mek, uitgefprooken Meg/i, en het welk betcekent groot, uitmuntend. Ziezijn traité des Ufages Civils & religieux des Perfes, tom. 2. du Zend - Avesla, pag. 555. (l) Dit is een denkbeeld, het welk de gewijde boeken Y 5 der  Het Sabaïsmus had tot dien tijd toe in Perlien geheerfcht, iX) Shahristdni, een Arabisch fchrijver, verdeelt de Sabaïtcrs in twee Clasfen; de eene de Starren aenbiddende, de andere niet dan de Afgoden. De Perfen waeren van de eerfte Clasfe. Zie Hyde, histoirc dc la Rèligion des anciens Perfes, chap. i. pag. 5. & chap. 3. pag. 8<5. (2) Uêndole, liv, I. pag. 56. §. 132 Strahon , liv. 15. pag. 346 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, zwak, onkundig, bijgeloovig, zodanig mogelijk, als nodig was, om de wonderbacrlijkde omwenteling tc wettigen, welke nog ooit bewerkt was geworden in de Wetten en den Godsdienst der Perfen, ik zoude ook kunnen zeggen, in die van bijna alle dc Volkeren der waereld. Tot dien tijd toe was dc uitgebreide Landftreek die hij beheerschte, aen het Sabaismus overgegeeven. De Starren wierden aldaer aengebeden (1). Niettemin verheften zich geene Tempels ter hacrer eer, en het was in de open lucht, gewoonlijk op de kruin der bergen, dat alle de Godsdienst-plegtigheden verricht wierden (o). Men dagt waerfchijnlijk, gesder Perfen bewaerd hebben: , Men (1) Mèm. fur les Chinois tom. 3. pag. tl. Discourspreliminaire du Chou -King , pag, 131. & 132. Duhalde. , pag. 277. & 278. (2) Cltou-lSng, pag. 137. Duhalde pag. 279. (3") Duhalde, pag. 280. Martini hist. de la Chine, liv.. I. pag. 50. Die vereeniging van het Opper- Priesterfchapmet de Koninglijke waerdigheid beflaet nog. Mémoires concernant les Chinois, tom. 6. pag. 335, Zie' ook eeneu brief van. den Vader Legooien aen Leibnitz tom. 4. des Ouvra* ges de ce philofophe, pag. 146. (4) Duhalde, tom. 1. pag. 282» (_5") Duhalde, tom. 1. pag. 283. Discours préliminaire.&u. Chou-King, pag. 138. Z 3  Oprichtingvan ver fcheidcnerechtbanken. fï Chou-King, part. i. chap. i. pag. 5 Martini tom. I. IfV. 1. pag. 58. Duhalde, tom. 1. pag. 584. & 285. & tom. 2. pag. 23. Dezelfde Rechtbank beloonde cn deed tot eenen boogeren rang opklimmen die Rechters, die door bunnen icver, hun doorzicht, en hunne eerlijkheid hadde;» uitgemunt, Martini & Duhalde ibidem. Cs) Duhc.Ue, tom, 2. pag. 24 &25. Martini, ibidem, 358 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, Men haelt ook nog de goedheid, de voorzichtigheid, het doorzicht, en de eerlijldieid van Tao aen. Hij gaf zich over aen de gewichtigfte zorgen, en om dc beltuuring van het recht gemakkelijk te maeken, richtte hij zes opperfte rechtbanken op, van welken de eerfte belast was, om te waeken , over dc Rechters zeiven , cn om hen af te zetten, zo hun gedrag «iet beantwoordde aen het edele van dat ambt, het welk zij bekleedden (1). 33e tweede hield het oog op de Krijgslieden. De derde deed de Tempels, de Godvruchtige Plechtigheeden, de Afgezanten, en de Vreem- , delingen eerbiedigen (2). Het is aendoenlijk deze laetften geplaetst te zien onder het tocverzicht van eenen Geestelijken Rechtbank , en door gastvrijheid even zo heilig tc zien worden, als anderen, die dit door het Priesterfchap waeren. De vierde befluurde de geldmiddelen en belastingen. De vijfde had het opzicht over de gemeene werken , van welke natuur dezelven ook weezen mogten, als, wallen, gebouwen , wegen , rivieren, enz. enz. De zesde oordeelde over Criminee- le  CONFUCIUS EN MAHOMET. 35>- le of lijfzaekige dingen, fprak de ftraffcu tegens de misdacdigen uit (i). Bij die zes Rechtbanken voegde Ckun, de opvolger van Tao, nog onderhoorigen , ten * einde de eerden in hunne bedieningen tc ver-1 lichten (2). Hij delde Wetten in tegens dc j misdaeden , en bepaelde de draffen, welken men haer zoude aendoen (3): maer, aen de Rechters aenbeveelende, om die geenen tc draden, wien zij fchuldig zouden vinden , nodigde hij hen uit, om aen die ongelukkigcn blijken van medelijden te geeven. Hij beval , dat men nooit dan vrijwillige fouten zoude ftraffen, cn niet die, welken de vrucht van on> ftandigheeden of van het geval waeren (4). Hij gaf zelfs middelen op, om geringe fouten af te koopen; doch hij verbood alle toegeeflijkheid voor hen, die men vruchteloos gepoogd hadde tot de deugd te rug te brengen, of die lafhartig genoeg waeren, om van hunne macht , hunnen invloed of hun gezach misbruik te maeken (5). De Chou-King (6) noemt fï) Dultcdde & Martini, diftis locis, Chou-King. pag 340. fV) Lntha'ds , tom. 1. pag. 287. & tom. 2. pag. 24. & feqq. (3~) Chou-King, part. 3. chap. 2. pag. 15» (.4,) Ibidem pag. 16. (5', Chou-King, part. 1. chap. 2, pag. 16» (OJ Part. 1. pag. ij. Z4 Straf* en / op te misiaeden.;cfteld.  ZedelijkeWetten. 1 i j 1 i i i 00 Mem P*g- 388, 360 VERGELIJKING VAN Z 0 R O A S-T E ft ,, noemt de gecsfeling en bailingfchap de gewooue ftraf voor misdaeden van weinig belang. Wat de Zedenleer betreft, hij ftond zeer fterk op de nakoming der vijf plichten. Hij verbood allen omgang met Menfchen van bcdorvene Zeden. Hij verbande den hoogmoed . de onrust , de kwaedfpreekendheid, en preedikte de gerechtigheid , de weldaedigheid en de menschlievendheid (1), Eindelijk hij ftond de Kunften voor, gaf belooningen acn ictter-oeffeningen en bekwaeinheeden , moedigde den landbouw aen (Y), Een bevel verbood geftrengclijk aen de Gouverneurs der Provinciën, om de Landbouwers tm hunne velden , welken zij vruchtbacr naekten , af te rukken, en hun te dwingen :ot de zo onbillijke als lastige Lecndicn* ten (3). Een ander bevel ftond aen de Burgers toe, om op eene tafel, openbaer bloot ;cfteld, te fchrijvcn, wat hun berispelijk voor cwam in het gedrag van den Vorst (4). Ik wijffel , of de oude en hedendaegfche Geehiedenisfen veele trekken zullen opleeveren eener, (I; Ibid. pag. 12. 17. 18. & 20. C2) Chou-King, diétö loco pag. 17. Duhalde, tom I. ag. 287. & 288. Mémoires concttnant les Chinois tom, 5 ag .9. (3; Duhalde, ibidem.  ! CONFUCIUS EN MAHOMET. 361 eener zodanige grootheid van Ziel, eener zodanige begeerte, om het geluk zijner Onderdaenen te vestigen en te bekrachtigen, door de opoffering zelve van die eigen-liefde , wier beguichelingcn zo aengenaem en krachtig zijn voor het menfchelijk hart.. Alhier begint dc eerfte Regeerings - Opvolging (dynastie}. Dezelve werdt geopend door Tu. Die Vorst deed , even als zijne Voorgangers , de goede Zeden en het recht heerfchen. Hij was de fteun der ongelukkigen, en de wrecker der belecdigde deugd (i). Ik zal mij niet ophouden met alle die geenen , die den throon bezeten hebben. Zo wel geduurende dezelfde Rcgeerings-opvolging als geduurende de volgende. Ik zal alleen aenmerken , dat één hunner dc fchatting-fchuldigc Vorsten bij één vergaderde, ten einde misbruiken te verbcetcren, welken dc tijd ingevoerd hadde, en aen de Wetten eene kracht te geeven , welke zii" vcrloorcn hadden (i\ Een tweede , eenpaerig verkoozen door het Volk, opgcflaen tegens eenen gcweldenaer , deed de wrecdc beveelen van dien onbepacldcu dwingeland te niet, voerde andereu, vol van wijsheid en goedheid in derzelver plaetze in, en deed op de vaten van zijn palcis dc fchoonfte beveelen der Zedenleer fchrijven, ten (O Chou-King, part. 1. chap. 3. pag. 23. & feqq. (2") Chao-Kang , zevende Vorst der eerfte Regecrings> epvolging. Duhalde, tom. 1. pag. 207, Z 5 Nieuwe Wct- :cn over /erfchilende311 deriverpen.  S) Histoirc de 1'Acadèmie tom. 29. pag. 23. Die nei-< ging tot Gastvrijheid is nog niet uitgedoofd, zo 't waer is, gelijk men verzeckerd, dat dc Arabieren nog hedendaegsch lewoon zijn, om op de hoogtens vuuren te itooken, ten .•inde aen den reiziger eene wijuplaets aen te wijzen, weli;e zij zich bevlijtigen hem aen tc bieden. Die Vuuren ivorden genoemd Vuuren van Gastvrijheid, f3) niodore de Siciie, tom. 1. liv. 2. §. 49. pag. 161. & eqq. & liv. 3. §. 46. pag. 213. Zie ook Strabon, liv. irt. >ag. 782. Solin chap 37. pag. 387. Pomponius Mela liv. 3. 'ag. 183. Pline. tom. 3. liv. 12. chap. 14. & feqq. §. 30. fcYeqq. pag. 23- & feqq. Ilèioduie, liv. 3 . §. 107. pajj. 104. enz. enz. enz. (.4) Zie hier voor bladz. 126. 213.  coNprcrtrs en mahomet. %6? een gelukkig gevolg daer aen overgaeven. Dat Land was daer en boven , ten aenzien der voorwerpen, welken hetzelve niet voortbragt, het middenpunt , en de algemeene fta» pel van den Koophandel der Natiën. Het beftuur was onder alle de Arabieren, 't zij zij de Steeden, 't zij de Woestijnen bewoonden, gelijk. Dezen zo wel als de anderen betrouwden hetzelve toe aen een Op*1 perhoofd, gewoonlijk gekoozen uit het meest onderfcheiden gedacht, en het welk te gelijk de Opper - bevelhebber der Legers, en de Opper-rechter wierd. Zijne uitfpraeken moesten niettemin overeenkomdig aen die der Wet zijn, en de macht, met welke men hem bekleede, was meer eene uitvoerende, dan wetgecvende macht. Bij aldien hij zijn gezach misbruikte , dan wierd hij zelve geoordeeld, en geftraft door de Vergadering' des Volks. Hun Godsdienst was zo verftandig niet, als hun Regeerings-beitel. Het grootst deel der Arabieren was ten prooij der Afgoderij. Men befchuldigt hen, de Zon, de Maen, de andere Hemel-lichten, en zelfs boomert en flaugen te hebben aengebeeden. Door eene redeneerwijs die alle onkundigen eigen is, beflooten zij, uit hoofde men de oorzaek der bcweegiugen dier Hemel-lichten niet gewaer werdt, dat dezen zich uit zich zeiven bewoo-. gen, en vcronderftelden, dat zij ongefchapen waeren; eyen eens verbeelde;i zij zich, dat dc Hun beftuur. Hun Godsdienst,  Hunne voor- 368 VERGELIJKING.VAN ZOROASTER, de vaste Sterren dit niet waeren , dan om met meer oplettendheid t/ waeken op het noodlot der Menfchen. Hun eerbied voor haer was niet min groot, en zij hielden nooit eene bedevaert zonder met zich op wagens mede te voeren de gelijkenisfen en beeltenisfen hunner Godheeden. Dc Zon ontvong hunne Offerhanden op de Gebergtens , de Maen in de fpelonken of vallenen. EenHaen, en een zwart Kalf waeren hunne gewoone dachtoffers. Zomtijds offerde men ook Menfchen op, zo men den geleerden Jahlonski geloof mag geeven , en dat wreed gebruik werdt onder hen nog langen tijd na de geboorte van jfefus Christus gevonden (1). Elke dam had zijne befchermende Ster, en aldaer was een tempel voor elke der dwaelderren. Zij hadden daer en boven verfcheidene andere Afgoden , gelijk de geleerde Hyde aenmerkt. Vol-, gens dcArabifcheSchrijvers,en volgensShahristani (a) merkt hij ook aen , dat zij voor dc Egyptifche Grafnaelden vol van eerbied waeren. Waeren de voorwerpen van hun eerbewijs • me- CO Jablonski, Panthéon Acgyptiorum, part. 2. liv. 3. chap. 3. pag. 75. & 76. CO Chap. 5. pag. 126. & 129. Zie over het algemeen dat ganscli hooÖftuk en de voorigen. tVilcrbelot, Verb. Hobal, fpreekt van een Afgodsbeeld , Omringd van 3ÖC0 anderen en kleinderen, verbeeldende de Godheeden, welken men konde acnbidden, als hoofden van de verjchilleude dagen des Ja ars.  CONFUCIUS EN MAHOMET. 369 menigvuldig, nogthans waeren hunne voornae»e Godheeden langen tijd Bacchus en Ura* iiia, of de hemelfche Penus. Volgens Hero•dotus (1), leerden de Arabieren, aen de Perfiaenen , deze laetfte Godheid te eercn, voor wie zij eenen tempel te Sanaa, welke vervolgens door Othman (2), om verre geworpen is, opgericht hadden. Zommige Schrijvers niet te min , gelijk Spanheim en Reland , hebben gemeend, dat gantsch Arabien juist niet tot dien dvvaezen Godsdienst zich verneedcrde. De verftandigfte, en voornaemfte ftammen kenden , volgens hen , het beftaen van een Opperweezen , en reekenden 't zich tot eenen plicht , hem hulde te doen. ' Zij geloofden aen de Opftanding der dooden en het laetst oordcel. Door een gevolg van dat Godsdienftig geloof, voegt men daer bij, bonden zij aen den ftccn, onder welken de bloedverwant of vriend , wien zij verlooren hadden, rustte, eenen Kameel vast, en weigerden aen dat dier alle foort van voedzel. Men liet (O fferpdote ijv. 1. §. 131. pag. 5 Men kan zeggen.dat deze de meest algemeene Helling is. Dezelve heeft een machtig tcgenfpreeker gevonden in Frucker, hist. phil. tom. 1. part. 2. liv- 2. chap. 10. feèt. 6. De Abt, Foucher heeft onderftaen daerop te antwoorden in zijne Traite bistorique de la rèligion des Perfes Mem. de 1'Acad. tom. 27. pag. 286. & feqq. C2") Vie de Pythagore pag. 185. Pythagoras, zegt men, lag zig op de letteroefeningen in Egypten, toen Cambyfes hetzelve veroverde. Onder het getal der Krijgs-gevangenen geweest zijnde , zond de Overwinnaer bem met de anderen naer Babylonien, alwaer hij Zoroaster aentrof, die het zich tot een vermaek rekende , hem in alle de Weetenfebappen , welken toen in het-Oosten bloeijden, te onderwijzen. Zie Apulejus & Jamblkhus infra diétis locis & Prideaux hist. des Juifs part. ï. liv. 4. tom. 2. pag. 67. C3"> Diogène-Eaërce & Jamblique , vie de Pythagore, Apulè'c, floridorum liv. 2. tom. 2. pag. 17. Clemcnt^d'Alexandrie, Stronjat. Ijy, 1, pag, 304. Hyde cjjap. 22. pag. apg. PytJiagoras , leerling i'an Zo. toaster.  Staet tier Wae reld, toenilffl hornet verfcheen. Grie leen. Romeinen. 00 Zoroaster was toen 65 jaeren oud , volgens den Heer AnquetU, Vie de ce legisiateur, pag. 61. 382 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, D'Herhelot (1) fpreekende van de geheimzin* nige ftilzwijgendheid, door Zoroaster aen zijne leerlingen in zommige gelegenheeden aenbcvolen, merkt aen, dat Pythagoras aen de zijnen dezelfde ftilzwijgendheid aenbeval. Hij Helde den eerbied voor het vuur in, en eenige andere leerftellingcn , gelijk aen die des Perfiaenfehen Wetgeevers. Zo deze laetfte hem lesfen gaf, dan waeren dezelven fpade. Pythagoras was vijf en veertig jaeren oud , toen hij dezelven ontvong; en die ouderdom verfchilde weinig van dien zijnes Meesters ("a). De gedaentc der waereld was veranderd, toen ' Mahomet verfcheen. Die Grieken , zo vermaerd ten tijde van Zoroaster en Confucius, waeren niet anders, dan benden van Slaeven zonder kundigheden , cn zonder kragt. De Romeinen, na het Geheel-al verbaasd, eu hetzelve onder het juk gebragt te hebben , bc- CO Bibliothóque Oriëntale, verbo Bage. „Bage'' zegt hij, „is de naem , welken de navolgers van Zoroaster „ geeven aen de geheimzinnige (lilzwijgenheid , door hen a, in acht genomen wordende , wanneer zij zich wasfehen, „ of wanneer zij eeten, na alvoorens in 't geheim eanige „ woorden uitgefprooken te hebben. Dat ftilzwijgen, bef „ welk zij nooit brceken, maekt een deel van hunnen Gods„ dienst uit. Waer over men zoude kunnen aenmerken , „ dat Pythagoras wel cenigen zijner leerftelzels getrokken „ kan hebben, uit de leer van Zoroaster, vermits hij zijne „ leerlingen een gcflreng ftilzwijgen liet houden , cn hen „ aenbeval, eerbied voor het vuur tc draegen."  CONFUCIUS EN MAHOMET. 3C3 beweenden , zedert meer dan vijfhonderd jaeren, hunne kunsten en vrijheid. Die voortreffelijke Hoofd-Stad, wier naem alleen langen tijd fchrik inboezemde , en wier aendenken nog verwondering verwekt, Romen was, om zo te fpreeken, ontthroond. By'antium betwistte haer den roem, van de eerde WaereldStad te zijn; zij was ten minden het verblijf haerer geweldenaeren. Jnstinm de tweede regeerde; en die Vorst, in het eerst uitmuntende door zijne zucht tot arbeid en gerechtigheid, leefde toen in verwijfdheid en wellust , of ontrukte zich niet aen eene gevoellooze flaepziekte, dan om zich door de lacgfte aenflagen te onteeren. Hij is 't, die, na zijne Ouders eenen onrechtvaerdigeh dood te hebben doen ondergaen, zich een vermaek delde, om hunne bloedige hoofden onder zijne voeten te trappen. Pcrfien had tot Oppervorst dien Cosroes, van wien men zo zeer tegenovergedelde tafereelen gefchetst heeft; en die, belasterd en bezwalkt door Griekfche Schryvers, door de Gefchied - Schrijvers zijner Natie in den eerden rang is geplaetst geworden. Barbaeren overftroomden Europa. Spanjen , langen tijd aen de Romeinen onderworpen , was dit thans aen de Vifigothen, onderwijl zij dit tc wagten hadden van de Leerlingen van Mahomet. AJboïnus, met de Bulgaereu , Gepiden enz. enz. uit Pannonien uitgetrokken zijnde, vestigde het rijk der Lombarden. De Ostrogo* Het daelcnd Rijk. Peifien,, Spanjen. Gothen.Lombarden. Italien.  Vrank rijk. En geland. 384. VERGELIJKING VAN ZOROASTER, Ostrogothen waeren minder gelukkig; zij verlooren Totila, een legerhoofd, zo opmerkingswaerdig door zijne zedelijke, als door zijne krijgskundige hoedaenigheeden , en Teïas , wien zij benoemden , om hem op te volgen, en dit ook waerdig was. Bijna op den zelfden tijd overleeden , als op den throon geplaetst zijnde , zagen zij zich genoodzaekt , na zestig jaeren hcerfchens in Italien , te vluchten, of onder eenen Meester te bukken. "Een nieuw Rijk had zich gevestigd, en de Franken, uit Gcrmanien ontvlucht, bevolkten het oud Vrankrijk , bet welk door de bijgeloovigheeden der Druiden (Priesters aldaer) niet meer onteerd werdt. Reeds verfcheidene maelen verdeeld in zo veele Koningrijken, als de Vorst Kinderen hadde , was Vrankrijk, het welk nogmaels alzo moest verdeeld worden, op het punt van niet dan aen een eenigeu Vorst te gchoorzaemen. Gedeeltelijk zedert tien jaeren gebukt onder het juk van dien affchuwelijken Chilperic, die den Nero daer van verdiende genoemd te worden, den waerdi-. gen Echtgenoot van Fredegonda, was hij te gelijk de onderdrukker van zijn Volk, en de Beul van zijn gcflacht; na eene lange reeks van misdaeden , en gevechten , ftond het gantsch Koningrijk zich te vereenigen onder Clotarius den tweeden, die, minder wreed dan zijn Vader, begaefd zelfs met eenige deugden , niet tc min een Moordenaer, Meiu-ecdige, en  .CONFUCIUS EN MAHOMET. 385 en overweldiger was. Engeland, verfcheurd door geduurige Oorlogen , en beftuurd door Vorsten zonder macht, en zonder moed, ontvong daegelijks in deszelfs fchoot nieuwe bevolkingen van Saxen, een oorlogzuchtig Volk, het welk, door kracht van invallen , zeven vcrfchillende Staeten in het Brittannisch rijk voor zich verkreegen had , welken zij Koningrijken noemden. Het Christendom , door den Godsdienst de groote waerheeden der Zedenleer verzeegelende, maekte aldaer dagelijks nieuwe voortgangen, even als in alle de overige deelen van Europa, en in dc twee andere waerelddeelen. Het nam verder ongevoelig de plaets in, en vernietigde de dwaelingen van het Heidendom, van de Afgoderij, en van zo veele andere ongerijmde Godsdienstoefeningen, welken de Waereld bedroefd hebben. Laeten wij die beide tafereelen tegens eikanderen overllellen en hunne treffendfte betrekkingen. Wat zien wij in dit? De eertijds machtigde Volken der Aerde verneederd, en vcrlaegd; den fakkel der kunften uitgedoofd, en de onkunde dagelijks nieuwe verwoestingen aenrechtende; den Oorlog, de Koningrijken verwoestende , en de Throonen Hecht onderfchraegd; den rijksftaf der Barbaeren Europa, en dien van een lafhartig onbepaeld Oppcrgezach de gantfche Waereld drukB b ken- Voortgangvan het Christendom. Tegeno verHel. ling der Lwee :einven.  3o6 VERGELTjKÏNG VAN ZOROASTER.» kende; onbefcbaefde of 'woeste Zeden , en Wetten zonder kracht, welken de wil des Meesters, of die eenes Overwinnaers Zomtijds in één oogenblik verandert. In het ander tafereel integendeel , was de Wijsbegeerte in haere geboorte; groote Mannen hadden Wetten gegeeven, welken de vrijheid der Burgers niet aen ketenen lagen , dan om hun geluk zeeker te maeken; zommige Wijzen waeren verfcheenen , en verfcheidene anderen , niet minder voortreffelijk, verzorgden aen Griekenland het rijk der reden, terwijl deszelfs Kunstenaeren , Kooplieden , en Schepen dat der Zeevaert, des Koophandels , en der fraeije kunsten vestigden. De Zeden wierden ongevoeliglijk zagter, en terwijl de vernuftigfte en de meest onderweezene Natie begon uit te munten op het toneel der Waereld, was Romen niet verre van dien Gemeenebest - vorm aen te neemen , welke zo veel toegebragt heeft aen deszelfs roem - en macht. Onder welk oogpunt; men het ook befchouwe, het was het tijddip eener algemeene gisting in het Geheel-al. Hier, gelijk men ziet, fpoeden zich alle Volkeren naer grootheid en macht 5 daer , draegen zij allen het merk van zwakheid en afneeming. Hier kondigt ieder dag eene meer gezonde reden, en een meer helder licht aen; daer, verdubbelt alles de dikte der duisternisfen, en der Onmenfchlijkheid. Dezen,  CONFUCIUS EN MAHOMET. 387 Ben , vol van ftcrkte en kragt, fchijnen naer niets anders te haeken, dan naer de verbrijzeling hunner keteiïen ; anderen , laeg genoeg , om zich niet meer tc febaemen over. •hunne Slavernij , fchijnen naer niets anders te verlangen , dan naar de verwarring hunner boeijen. Aen de eene zijde , verheffen zich nieuwe machten , dezen groeijen , cn maeken zich fterk , aen de andere zijde waggelen groote rijken., Horten neder en verdwijnen. Is 't in den eerften opflag , volgens deze nenmerkingen , niet duidelijk , dat Zoroaster minder verdienften heeft gehad, in het vormen van zijn oogmerk, en hetzelve ter uitvoer te brengen, dan in het vervolg aan Mahomet moesten toegefchreeven worden t Schijnt de eerfte dezer Wetgeevers niet van de algemeene ingeeving zijner eeuw, de bijzondere ingeeving , welke hij aen Perfien mededeelt , ontvangen te hebben ? Maen zo hij medewerkte om die ingeeving daer te Hellen , zo het waer is , gelijk men voorwent , dat hij de meester van Pythagoras , eenen der oudfte en der grootfte Wijsgeeren , die Griekenland aenzienlijk gemaekt hebben , was ; zo dat zelfde Griekenland , zo gierig op deszelfs achting voor die geenen, die niet uit deszelfs fchoot gebooren zijn , hem gc-eerd heeft als eenen verheven Man, den Bb 2 Tolk Aenmerkingen, welken deze tegen(tellingdoen maeken.  3?8 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, Tolk en vertrouweling der Goden (i); wat zullen wij dan denken van dien grooten Man ? Wat zullen wij dan denken van de overtreffelijkheid , welke Mahomet fchijnt te hebben , zo wij ons herinneren , dat op het oogenblik , wanneer hij verfcheen , de Afgogoderij zich over zich zelve begon te fchaemen ; dat zij , onvast in grondbeginzelen en eerbewijs, zedert eenige eeuwen rondom zich in Arabien het Joodendom zag heerfchen , het welk de groote waerheeden aenkondigde , welken het Christendom kwam te bekrachtigen ; en dat de ijsfelijkheeden, door welken de Kerk verfchenrd wierd , die droevige twisten der Nestoriaenen , Ariaenen , Monothelieten enz. enz. enz. de kundige lieden verbitterende, ook die geenen vermoeiden , wien de haet der krakeelen, de kwaelijk gepiaetste liefde des vredes , natuurlijker wijze bragten tot het aenneemen van de gevoelens van dien vermeetelen , die belooven zoude alles te verzoenen ? Zodaenigen zijn de aenmerkingen , welken zich voordoen , wanneer men met meer oplettendheid de omftandigheedcn onderzoekt , in welken zich CO Zie hier voor fcladz. 12. Apulejus en Plato ztfn de eenigiten met, die Zoroaster eeren. Zie ook wat Plutarchus, de ffide & Ofiride; Diogenes ■ Laertius in proimior Porphyrius in liet leven van Pythagoras, daer van zeggen. Zie ook nog Sotdas 'op de woorden Astronomie, Maai en JiQroasJtr, ' *  CONFUCIUS EN MAHOMET. 3% zich de Apostel der Mufulmannen bevond, ik heb in dat opzicht niets gezegd van Confucius , om dat hij weinig invloed hadde op zijne eeuw, en om dat die invloed , welken hij voornacmenlijk aen zijne Zedenleer verfchuldigd was, zich nimmer uitftrekte buiten het Rijk, het welk hem had zien geboojeji worden. Bb 3 V IJ F D E  390 VERGELIJKING VAN ZOROASTER^ VIJFDE AFDEELING. ALGEMEENE EN PERSOONLIJKE BE* TREKKINGEN TUSSCHÈN ZO- 1 ROASTER, CONFUCIUS, EN MAHOMET. Algemeendenkbeeldover hunne onderlingeovertref» feüjkheid. Na het geen ik voorgefleld hebbe, is \ misfchicn niet moeijlijk , tot eene vergelijking over te gaen, wier voornaeme trekken zich, reeds natuurlijker wijze aen mijne leezers hebben voorgedaen. Geen der drie groote Mannen, van wien ik gefprooken hebbe , fchijnt mij eene volftrekte overtreffelijkheid boven de anderen, en in alle opzichten, tc hebben. Zo Mahomet beter dan zijne voorgangers de kunst kende , om het Volk aen zich te verbinden door Godvruchtige gevoelens, de nog grootere kunst , om zijne leerdellingen te fchikken naer liet gewest, en de natuurlijke benodigdheden dier geenen , aen wien hij zijne leer veri  eONFUCIUS EN MAHOMET. 3 gaven ? Voegen wij hier bij, dat zijn gantsch leven meer belang en eerbied inboezemt , dan datvan Zoroaster en Mahomet. Het is geen ftaetkundig Geestdrijver, die brandt om aen zijne Wetten of zijnen Vorst, of zijne Medeburgers te onderwerpen ,. die , alles aen zijne vermetelheid opofferende, weinig beducht is, om een Rijk te vernielen, mits hij zijnen naem vermaerd maekt , en zijne denkbeelden doet zegenpraelen; het is een vreedzaem Wijsgeer, wien de liefde voor zijne gelijken ontvonkt, die niet dan tot hun welzijn ambten en waerdigheeden zoekt, wien het ongeluk verlicht zonder ter neder te flaen, en aen wien alles, wat hem omringt, alle de gebeurtenisfen, door welken zijn loopbaen bezet is,. dierbaere lesfen voor de menfchelijkheid opleeveren. Heeft men hem, even als de Wetgeever der Per-  CONFUCIUS EN MAHOMET. 39J?. Perfen, zich met fchande zien overlaeden op het einde zijns levens, door naer de uitzinnigheid der wraek te luisteren, en een land te doen verwoesten , om dat de Vorst weigerde , zich aen zijne leer en aen zijne Wetten te onderwerpen ? Heeft men hem , even als Mahomet , zich hooren beklaegen over de veelwijverij, en zien pogingen aenwenden a om paelen aen dezelve te dellen, en niet temin, voor de oogen zelfs zijner Leerlingen, zich, uit naem des Hemels, het voorrecht eener onbepaelde vrijheid , aen te mactigen? Open den Koran; men zal in denzelven leezen (c): „o Propheet! het is U geoorloofd 3, de Vrouwen te trouwen, die gij met huw„ lijks giften zult befchonken hebben , de „ gevangenen, die God U in de handen heeft „ doen vallen, de Dochters van uwe Oomen en Moeijen, die met U gevlucht zijn , en ,, alle andere geloovige Vrouw , die U haer ,, hart zal fchenken. Het is een voorrecht, „ het welk wij U toeftaen. Wij kunnen de ,, Wetten des huwlijks, welken wij voor de Ge„ loovigen ingefleld hebben, veranderen. Vrees ,, niet fchuldig te zijn, van uwe rechten gebruik „ maekende. Gij kunt, naer den wil uwer „ begeerten , uwe omhelzingen aen uwe Vrouwen toedaen of weigeren. Het is U 9 geCO Tom. ;. chop, 33, vs, 40. St feqq pag. 155, &  Verfchil in dc wijze, op welke zij hunne Leer invoeren , en de vervolgingen verdraegen. 598 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, „ geoorloofd in uw bedde die geene te ont» >» vangen, die gij daer uit verworpen hadde, „ ten einde vreugde in een hart te rug te m brengen, in het welk de treurigheid heerfch„ te. Uw wil zal haere Wet zijn ; zij „ zullen zich naer denzelven moeten gedrae„ gen. God kent het binncnfle uwer Ziel. „ Hij is wijs en waekzaem. Gij zult bij het „ tegenswoordig getal uwer Vrouwen geene „ bij voegen. ( Mahomet had toen negen Vrou„ wen) Gij zult dezelven niet kunnen ver„ wisfelen tegens anderen , wier.fchoonheid „ U getroffen mogte hebben 5 doch de ver„ keering met uwe flaeffche Bijwijven is 15 „ altijd geoorloofd." Confucius predikte zijne leer in de Steeden en aen de Hoven der Vorften. Zoroaster had hetzelfde gedaen. Mahomet, meer onderneemend of gelukkiger, nodigde hen bij gefchrift uit, om de zijne aen te neemen, en dit was niet zonder goed gevolg (1). De eerde gebruikte geen ander middel, dan dat der overtuiging; de twee anderen voegden het geweld daer bij , en deeden, wanneer zij konden , hunne Vijanden, en gelijk zij noemden Ongeloovigen , den dood ondergaen (2). Allen ondergingen vervolgingen (3). Doch Confucius i Cl) Zie ïiier voor bladz. 9.64.. 138 CO Zic h'er voor bladz. 11. 65. 66. 135. & 137. (3) Zie hier voor bladz. g. 65. 60 130 & feqq  CONFUCIUS EN MAHOMET. 399 dus , bcgaefd met eene geruste Ziel, verdroeg dezelven zonder morren, en delde niet dan geduld en moed daer tegens. Zoroaster, beheersend door eene werkzaeme verbeeldingskracht, deed met hevigheid wederdand , ftreed zonder vreeze, en zegenpraelde wel haest; en Mahomet, behendigheid bij vernuft voegende, maetigde door de bedaerdheid der overweeging, de begeerte naer wraek, en wederhield zijne dagen niet, dan om dezelven zekerder te maeken. Eenige jaeren waeren voor alle drie genoeg , om hun Vaderland te hervormen , en die zedelijke, burgerlijke, en geestelijke macht , welke het werk van verfcheidene te zaem vereenigde eeuwen zoude fchijnen te zijn , te vestigen en te verderken. Ieder hunner had aenhangelingen, die zich be-ieverden > hunne leerdellingen voort te zetten. De Zoon van Zoroaster ging verre af de dwaelingen van zijnen Vader preediken ; Omar , AU , en eenige anderen verbreidden die van Mahomet, en Confucius dichtte het talrijkst en bloeijendst fchool (1). Het is ondanks dit alles zeer verre af, dat hun noodlot even hetzelfde is geweest. Van die drie gezindheeden, vervulde, 't is Waer, de eene een machtig rijk, doch dezelve is ook dechts aen dat rijk bepaeld. De andere, aen ver- nee- Ci*) Vie de Zoraasire pal M. /t-auttll, pag, 46 zie hier voor bljulz. 67, Verfchüvzn het lot, het welk hunne leer gehadheeft.  Tot welke vernedering de Mufulmannende Leerlingenvan Zoraait er gebragt hebben. Ci) Dezelve beftaet niet meer dan in een zeer klein gedeelte van Perfi.cn en Indien, en daer en boven is men genoodzaekt dezelve in 't geheim te belijden. De Godsdienst van Zoroaster was op eenen anderen tijd op het punt geweest van eene omwenteling, doch van veel minder belang , te ondergaen. Het kwam thans niet te pas om denzelven te hervormen, maer wel geheel te vernietigen In weerwil der Operibaeringen, met welken - zijn mfteller • denzelven had doen gepaerd gaen, en bet vertrouwen, het welk men zedert zo veele eeuwen op denzelven (lelde deed zeker Koning vanPerlien, eenige twijtlelingen omtrend dien dienst bekomen hebbende, de Opper-priesters van zijn Koningrijk vergaderen, en gaf hen zijne zwaerigheedéu op, hen verzoekende, hem te verlichten, en hem en het Geheel-al de aengekondigde waerheeden aen te toonen. Zijne weufchen wierden voldaen. De Vorst en de Prelaeten dacrtoe met onderling genoegen Erdayiraph verkooreu hebbende, loste deze alle de onzekerheeden van den Vorst op door imiddcl eener Goddelijke openbaering, welke hij voorwendde. Het voordeel, hetwelk hij hadde met aldus de gewijde grondbeginzelen des Propheets uit te leggen, en het waggelend geloof van den Vorst te verfterken, deed hem zeiven plaetzen in den rang der 'Wctgeevers des Volks, Zie Uyde pag. 17. 18. 278. 279. & 2S0. 400 VERG KL IJ KING VAN ZOROASTER, needering en verachting overgelceverd , is naeuwlijks bekend in eenige hoeken'van Afia Ci); terwijl de derde, veripreid in alle deelen der waereld, in de vruchtbaerfte landflreeken heerscht , en haere leerlingen, onderdrukkers van het ilaefsch Griekenland , ziet zitten op den throon der Romeinfche Keizers in de oude hoofdftad der waereld. Dezelve heeft den Godsdienst van Zoroaster bijna geheel vernietigd , Perfien en de nabnurige rijken te onderbrengende. Door de Mufulmannen aengetast, viel zij onder hunne flagen. De Wijzen (Magi) zagen hunne vuur-tempels ter neder geworpen , en hunnen Godsdienst ontheiligd. De Grooten , die in Staetkundige omwentelingen altijd veel meer te  CONFUCIUS EN MAHOMET. 40! Verliezen hebben, baefteden zich , om hunnen Godsdienst te veriaeten, en dien des Overwitmaers aen te neemen. De eerfte iiad wel haest geene aenhangers meer, dan onder her Volk, cn wierd onderdrukt. Eene verachtelijke benaeming fchandvlekte zijne aenhangers (1). Zoroaster, kortelings ge- eerd als de dieuaer van het Opperwcezen , was nu , niets anders , dan een zinnelooze, aen wien men den tijtel van Propheet weigerde, met welke overdaedigheid de Mahometaenen hem denzelven ook tocdaen; terwijl dat, aen den anderen kant, het gering getal van aenhangers, getrouw aen dien grooten Man gebleeven, den Apostel der Mufulmannen lasterden , Veronderftellende, dat hij zijne Leer, en Wetten ontvangen hadde van zekeren Mobed, genaemd Diniar, bij hen in den Kerkdijken ban gedaen, uit hoofde dat hij met zijne Moeder eene bloedfchendige verkeering gehouden hadde (2), Zodanig was het Godsdiendig lot van Perfien. En wie zoude durven verzeckeren, dat het Mahomctaencndom niet te cenigen dage deszelfs drafbaere ftaetzucht zal brengen tot dc afdammelingen van Confucius? Bereids zijn daer (O Zij noemen hen Ghébr, waer van wij Guebren gemaekt hebben. Dit Perfisch woord betekent Ongeloovige, en de Mufulmannen hechten eene groote verachting aen die benaeming. CO Tom. 2. du Zend-Avesta, prèface du Boun-Deliesch. pag. 338. Cc Wat China te vreezenheeft van de zijde der  Uahoroetaetien. 402 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, daer toe verfcheidene pogingen gedaen; bereids hebben de Keizers van China zich meer dan eens genoodzaekt gezien , om deszelfs vermetelheid te beteugelen. Zonder eene geftrenge oplettendheid, misfchien zonder de voorzorge, van voor altijd die woelzieke aenhangers uit hun rijk te verjaegen, heeft mea alles te duchten van eene groote mecnigte van Menfchen , door hunnen Godsdienst verbonden , om den beeldendienst te vervolgen. Vruchteloos fchrikt men hen af door kastijdingen en ftraffen: de Godsdienftige beguicheling, welke eene groote belooning hecht aen den dood, alzo verkreegen, door hen eeuwgiduurende vermaeken toe te zeggen, zal den Geestdrijvenden Mufulman overtuigen, dat hij dc Martelaer des geloofs is, wanneer hij niet anders zal zijn, dan een oproerig Onderdaen, en een meineedig Burger. Dat mijne billijke vreeze nimmer bevvaerheid worde!  CONFUCIUS EN MAHOMET. 403 ZESDE AFDEELING. ZOROASTER, CONFUCIUS EN MAHOMET, VER GELEE IC EN ALS STICHTERS VAN EENEN GODSDIENST. OVERTREF" F E L IJ K H E ID VAN MAHOMET. Het geen wij gezegd hebben van China, van de onzekerheid van den Godsdienst, en van de leerltukken aldaer, kondigt aen, dat in deeze Afdeeling weinig gewach van Confucius zal gemaekt worden. Men wordt niet te min eenige voorwerpen van vergelijking ontwaer, en met dezen zal ik een begin maeken. Zij komen voort, 1. uit het toeltaen van de onftcrffelijkbeid der Ziel , welk onderfcheid 'er ook zij in de wijze, op welke dc drie gezindheeden dat grondbeginzel toeftaen, en hetzelve uitleggen; 2. uit de gemcene lichtgeloovighcid aen het lot, en aen de wacrzegCc 2 gerij; Confuciuskomt weinig in deze vergelijking te pas. Waerom?  404 VERCEL IJ KING VAN ZOROASTER, gerij; 3. uit den eerdienst der Geesten, be» fcliouwd als befchermers, weldoende weezens, belast om op de hoofdftofFen, op verfchillcnde deelen der | Waereld , ens. enz. enz. te pasfen (1). De Chiheefche Wijsgeer had daer en ft) Zie hier voor bladz. 131, 134, 135 , 136, enz. De betrekkingen , welken op dit (tuk tusfchen Zoroaster en Mahomet zijn , zijn zeer duidelijk. Zij neemen beiden goede en kwaede Geesten aen, beiden ftellen zij dezelven nen bet hoofd der huwelijken, des doods, der Aerde enz. enz. enz. diclo loco. Zie ook tfllerbelot, verbis Aniran , Zlfuman, Asmong, Bad, Gehennem, Mordad, Sadiail, Samlia'd , Salfa'd enz. enz. enz. Watdeinftemming aen de onfterlfelijkheid der Ziel betreft, zie hier voor bladz. 26,27,128,245, enz. en aen het lüt> en de waerzeggerij bladz. 38, 143, 144, 293. Wij hebben nog niet gezegd , hoe men bij de Mufulmannen het lot trok. Chardin leert ons dit in het breede genoeg. Zie hier op welke wijze, volgens dien reiziger, die plechtigheid gefchiedt. „Men neemt drie kleine ftukken „ fchoon papier, en fchrijf't op ieder daer van deze woorden : a, In den naem des barmhartige,! en Goedertieren Gods; de s, Oppermachtige befchikk ng, en de Rechtvaerdige beracdjlae5, g'"g der ~aek, komt van god, die beminnelijk, groot , „ waerachtig, wijs is. Dat hij zich yen)aardige dezelve te doen kennen aen dien Zoon van dien. Vervolgens neemt „ men drie andere ftukken wit papier even gelijk de eerften. .,, Op welken men hetzelfde gebed fchrijft met dezelfde bcj, woordingen; maer in eene ontkennende zin, te weeten, =, dat hij dezelve ons niet doe kennen. Men neemt die dri» „ ftellige, en die drie ontkennende papieren , welken men klein cn in denzelfden vorm toevouwt, en men legt de„ zeiven alle zes onder het klein tapijt, op het welk met „ zich ftelt onder het doen van zijn gebed; vervolgens doet „ men het gebed der twee voor overbuigingen, en dan zegt men deze woorden honderd maelen agter aen Ik werp t, het lot in den fchoot van god, ten einde daer uit de ver,, Uitering van zijn believen, volgens zijne barmhartigheid, „ te trekken. Vervolgens zet men zich digt bij de plaets , „ alwaer dc- briefjes zijn, neder, zeggende; o god! doe ,, mij de genade , van eene goede- keuze in de verborgen: „ zaeken te doen, even als in die, welken openbaer zijn. Ver„ volgens mengelt men de briefjes onder malkanderen , eu „ dan trekt men het een na het ander uit. Zo de drie „ briefjes, welken men eerst trekt, ftellig zijn, dan houdt * men het daer voors dat God beveelt, dc zaek te doen; doch  CONFUCIUS EN MAHOMET. 405 cn boven geene de minfte gelijkheid met zijne mededingers onder een Godsdiendig gezichtpunt befchouwd. Hij voedde zelfs eenige denkbeelden , gcfchikt , om door hen benijd te worden. Zodanig is die aendoenlijke Godsdienst der ouden , even zo dierbaer aen de Natuur, als aen de mcnfchelijkheid (1). Men denkt wel, dat hij zijne aenhangers , even als Zoroaster en Mahomet, en vooral de eerde, niet met gebeden overlaedde (a). Hij vorderde niet, even als zij, menigvuldige wasfchingen (3). Hij beloofde hen niet, even als zij, een eeuwig verblijf, alwacr alle dc zintuigen alle vermaeken zouden gemeten (4). Hij „ doch zo zij ontkennende zijn fn tegendeel, dan houdt men het daar voor, dat God dezelve verbiedt; zo men „ een ftellig en daer na een ontkennend briefje trekt, dam „ zal men tot vijf toe trekken , en zich als dan houden „ aen het geen de meerderheid der briefjes zal inhouden."' Tom. 7. cliap. 5. part. 4. feci. 12. pag. 328. &. 329.. (O Zie hier voor bladz. 139, enz. ("2) Zie hier voor bladz. 23, 284, enz. Er is zelfs eenige gelijkheid in de wijze , op welke zij hunne leerlingen tot het bidden noodzaekten. Die van Zoroaster , die vol van eerbied voor het vuur en de Zon zijn, moeten bidden naer de zijde van bet Oosten , en die van Mahomet hunne oogen, gewend houden naer den tempel van Mekka,. welke hun eerde heiligdom is. (3) Zie hier voor bladz. 45, enz. 288, enz.. (4) Het Paradijs van Zoroaster had ook zijne aerdfehe ets; zintuigelijke verinaek.cii. Zie Hyde chap. 22. pag. 232,. & feqcj. Cc 3 Hij beval , gelijk zij , noch gebeden , noch was- fchingen enz.  Zorom ter en Mahomet , wenden voor, her (leiders var den Godsdienstvan^&ra ham te zijn. 406 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, Hij bekent, aen loffelijke Vorsten, of Staetsdienaers, die hem vooraf gegaen waeren, een groot gedeelte der wacrheeden, in zijne lesfen en werken gemeld, verfchuldigd te zijn ; doch de roem, billijk aen zijne voorgangers toegeweezen , gaet niet buiten den omtrek van zijn Vaderland. Hij is niet genoodzaekt, gelijk de Wetgeever der Perfen en die der Arabieren , weder op te klimmen tot eenen vermaerden Aertsvader, om zijne vorderingen - te Herken. Die twee groote Mannen begeerden in waerheid Hechts herftelders van den Godsdienst van Abraham te zijn. Men weet, dat de facm van dien voortrcffelijken Perfoon zich niet tot zijne eeuw noch tot zijn Vaderland bcpaelde. Hij verdiende in het westen der waereld den eerbied der nakomelingfchap, en Alexander Severus, door eene wonderlijke ' en heiligfehendende vermenging, deed deszelfs bceldtenis plaetfen in zijn Huis-Kapel, met die van Apollonius , Orpheus en Jezus Christus; maer het Oosten boven al nam zijne grondbeginzelen aen, en volgde zijne leer na. De Perfen noemden met zijnen naem het boek, het welk hunnen Godsdienst inhield, en zij geloofden, dat hem hetzelve door den Hemel was gegceven worden. De Mahometaenen naemen dat geloof aen ten aenzicn van den Koran. Zij bepaelen zelfs den dag, waer op dat gefchenk door God aen Vader Ifaac is gedaen  confucius en mahomet. 407 daen geworden. Dit was de negende der Maen van Ramadan (1). In den Phaimangh - Surürf, ée'n van de boeken der Wijzen (Magi) wordt hun Godsdienst altijd genoemd de Godsdienst van Abraham-Zoroaster; en dat wel, volgens het gevoelen, dat hun Meester een der opvolger» van den Aertsvader der Israëlieten was. De Mufulmannen hebben hetzelfde denkbeeld. Zij zien den Iaetden aen als den Vader, den Ingecver der Propheetcn , voornamenlijk van hem, die dc Wetten aen hen gaf. Ook bidden zij in hunnen openbaeren Kerkdienst (2) den CO Zie hier voor bladz. 278. en Hyde de religione Perfhpm chap. 2. pag. 27. De Mahometaenen noemen Abraham Khahlil, of Vriend, om dat zij zeggen, dat hij den boezem' Vriend en vertrouweling van God geweest is. Zie dHerbebt verbo Khahlil. (2) Hyde , de rcligione Perfarttm , pag. 31. 32. & 35. Mèm. dc 1'Acad. tom. 39. pag.710. ,, De Heere" zegt nahornet, Coran chap. 6. vs. 161. tom. I. pag. 248. „heeft „ inij op den regtcn weg geleid; bij heeft mij eenen heiligen ^ Godsdienst geleerd, den dienst van Abraham, die in"de ,j éénheid van God geloofde , en het Wierook der Argo- den weigerde." Hij zegt chap. 3. vs. 77. pag. 62 & 63. „ Wij gelooven in God, inliet geen hij ons heeft gezonden» in het geen hij aen Abraham, Ismaè't, Ifaac enz. geopen„ baerd beeft. Wij zijn Mufulmannen." II:j zegt ook nog chap. 2. vs. 129. pag. 23. „De Jooden cn Christenen zeg„ gen; omhelst ons geloof, zo gij den weg des heils be- 'geert t: zien. Antwoord hen: wij volgen bet geloof va» „ Abraham, die liet Wierook aen dc Afgoden weigerde, en' „ niet meer, dan déncn God aenbad. Zegt: wij ""gelooven „ in God, aen het bock, het welk hij ons gezonden heeft, „ aen dat geen, het welk gcopenbaerd is gevveeat aen Abraham, ,, hmaël, Izaac, Jacob, en aen de twaelf Hammen. Wi( » gelooven aen het lccifV.uk van Mofes, van Jezus en d« „ Propheetcn, wij fleüen geen onderfcheid tusfchen heil, e# ■» wij zijn Mufulmannen." Cc 4  408 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, Zoroaster en Mahomet overeenfteminendein de éénheid van God, en de verban- d) Dit fcMjht mij toe, zeer duidelijk beweezen te zijn door verfcheidene plaetzen der gewijde boeken. Ik twijffel, of die geenen, die bet Sabaïsmus van Abraham's Vadc. ren ontkennen, wel zouden kunnen antwoorden op die eetivouwige cn klaere acnmerkingen, welken om dit te bewijzen verfcheidene Schrijvers, döoi'Hydé pag. 57. 58. & 59. aengchacld, maeken. Mahomet heeft die- Overzetting geplaetst in den Coran, tom. 1. chap 6. vs. 73. &c. pag. 135. & 136. (.zie noot 1 ,p. 262) & tom. 2. chap. 31. vs. 52. & feqq. 80. Zie bier de plaetst van dit 21e. hoofdft. „Wij „ flrekten tot gidfe aen Abraham , om dat wij zijn hare kenden. Wat zijn, vroeg bij aen zijnen Vader en aen „ het Volk, de beelden, voor de welken gij U nederbuigl ? — „ liet zijn, antwoordde men hem , de Goden, wien onze „ Vaders aengebcden hebben. — Zij dwaclden, hernam \vè\,en ,, gij volgt hen na. —Is 't waerheid, welke gij aenkondigt, of „ wilt gij van onze ligtgelooyigheid misbruik maeken 'i — Uwgod, hernam Abraham, is de Opper - Vorst van Hemel en „ Aerde; hij heeft dezelven uit niets gemaekt. Ik draeg gc„ tuigenis van zijne macht. Ik neem mijnen god tot getui,, ge ; naeuwlijks zult gij U van uwe afgoden verwijderd „ hebben, of ik zal hen aentasteu. Hij brak dezelven in. „ ftukken, uitgezonderd den grootflen, ten einde hei Volk „ op denzelven hun vermoeden zoude vestigen. —— IVie„ kan aldus onze Goden mishandeld hebben ï riepen de Af- „ godendienaers uit. Hij is een Godlooze. IVtj hebben- „ eenen Jongeling met verachting van hen hoorei fpreeken, „ zeiden zommigen ; hij noemt zich Abraham. ~. Dat „ me i hem voor het oog des Volks brenge, ten einde men „ tegens hem getuige. —. Zijt gij 't, vroeg men hem,. „ die dien aenjjag tegens onze Goden gepleegd hebt ? ——. „ De grootfte uwer Goden is alken fchuldig,'antwoordde hij » „ ondervraegt hen, zo zij U kunnen beantwoorden ,-■ . bijl „ hun «.elven «wdagt «ebbende, riepen zij utt. m% den Eeuwigen, Mahomet en zijnen nakomelinrgen gunftig te willen zijn, gelijk hij aen Abraham en zijn gellacht geweest is. Eene meer blijkbaere overeenkomst tusfchen de twee hervormers is het grondbeginzel der éénheid van God, en de volllrektc verbanning van den Beelden-dienst. Zij ontvingen dil ook nog van Abraham, en deze verdient nog zo veel te meer onze eerbewijzing in dat opzicht, vermits hij in het Sabaïsmus was opgevoed (1), en bijgevolg geene andere Goden in  "CONFUCIUS EN MAHOMET. 409 in zijne Kindsheid had, dan de Zon, en de Sterren, welken dezelve omringen. Doch de éénheid van God tot hunnen grond Hellende , losten zij dit ft uk niet op éénc en dezelfde wijze op. De Apostel der Mufulmannen , beter overtuigd van dat gewichtig leerftclzel, tastte alles geweldig aen, het geen hij meende, dat daer aen eenig nadeel toebragt. Zijn iever ging zelfs tot onrechtvaerdigheid over , vermits hij de Christenen als veel Godendienaers befchuldigde (i). Hij verhefte zich tegens hen met zo veel te meer nadruk, om dat hij, door eene andere dwaeling in hen verondcrdelde eene aenbidding van Beelden , welke hij begeerde te verbannen , gelijk vervolgens , mogelijk naer zijn voorbeeld , die Iconoclasten decden , wien dc tweede Kerkvergadering van Niccén in den ban doeg, en aen wier hoofd men met fmart den Keizer Leo, den Ifauricr, en zijnen Zoon Conftantinus Copronymm , ziet. De Apostel der Mazdeïcsnans (2) in tegendeel, zich niet kun- „ zijn onbillijk geweest , maer wel haest zich weder voor „ liunne afgoden buigende, voegden zij daer bi): Gif weet, „ dat zij niet fpreeken kunnen. Waerom aenbidt gij dan onvermogende beelden , van welken gij noch goed, noch „ kwaed kunt verwagten? IVce U en de voorwerpen uwer eerbewij'zingt Zuil gij dan uwe oogen niet opencnV Zie hier voor bladz. 240, enz Cs) De Mazdeïcsnans zijn, gelijk wij reeds gezegd hebben, dc getrouwe Leerlingen van Zoroaster. Cc 5 ning der Afgoderij.Zij verfchillenin de Oplosfing der éénheid van God,  Zij ver eenigden de Burgerlijke er PriesterlijkeMacht. Overeenkomstonder 4T0 VERGELÏJ'KÏN G VAN ZOROASTER, kunnende verbeelden , dat de Eeuwige zich verwaerdigen zoude, zich tot alle die zorgen té VerUeederen , wélke den Mensch betreffen , boven al vreezende, dat men God zoude befchuldigen , de oorzaek van het kwaed te zijn , (telde twee behulpzaenie beginzelen , noodwendig ondergefchikt, welker voortbrengzelen het werk van het Opper-weezen niet zijn CO- Zoroaster en Mahomet bevolen den eerbied voor hem, die te gelijk de dienaer, het werktuig, de tolk en de vertrouweling der Godheid is. Dc eerfte vereenigt die bediening aen het Overheids-Ambt, en de tweede hecht het Opper-Priesterfchap aen de Koninglijke waer* digheid (2) ; een fpitsvindig denkbeeld, het welk misfehien meer dan een ander toebragt aen deszelfs goeden uitflag. Hetzelve kwam de oorlogen voor, welken dikwijls in een kwalijk gevestigd Rijk die twee Machten te weeg brengen ; en de Opvolgers van Maho* vr.et, vereenigende de Verdeediging des throons aen die van den Godsdienst, breidden hetMahometaendom uit , om ook hunne macht uit te breiden. De tweö Propheeten Honden beiden eene algemeene Opftanding der Weezens, de toekomende ftraffen en belooningen, en de Schep- ping (O Zle hier v°or Maciz. 23, enz. Qi) Zie hier voor bladz. 49, 50.  CONFUCIUS EN MAHOMET. AU ping van het Geheel-al, toe (i). Zij vcrfchilleh niet, dan in de hoofdftoffe, van welke zij het eerfte beginzel, de ftoffe van alle lichaemen , maeken. Dezelve is het vuur, volgens Zoroaster; het water , volgens Mahomet. Laet ons alhier aenmerken , dat de Gr'iekfche fchoolen , van hun eerst begin af aen, op dezelfde wijze over die ftelling, welke meer natuurkundig, dan Godsdienftig is, verdeeld waeren. Thales, van wien wij gefprooken hebben (2), in dit ftuk overeenkomende met den Wetgeever der Hebreen, beweert het geen langen tijd daer na de Wetgeever der Arabieren geloofd heeft; en Anaxagoras, onderweezen door dien der Perfen , ftond aen het vuur, zo ik mij van deze uitdrukking mag bedienen , het Vaderfchap der Natuur toe. Het leerftuk, omtrent het welk deeze twee Hoofden der Gezindheeden niet met elkauderen overeenftemmen, is dat der vrijheid van den Mensch. De een reekende het zich tot eenen plicht dezelve te vestigen (3); omltandigheeden van belang dwongen den ander, om hetzelve te verwerpen. Overwonnen in eenen Veldflag van gewicht, doorboord van werp- fchich- 0) Zie hier voor bladz. 22, 26, enz. Zie ook noot 2. p. 271. (2) Bladz. 376. enz. (3) Zie hier voor bladz, 23. > hen, over de Schepping, de eeuwigheid der ftraffen, enz. Zi] zijn 't niet eens over de vrijheid van den Mensch.  412 VERGELIJKING VAN ZOROASTER., fchichten , geheel bedekt van bloed en wonden , hooit hij de Krijgsknechten , aen den Moord ontfnapt , mompelen. Hoe hun gefchreeuw gedild? Hoe de befcherming des Hemels, voor welken hij voorgaf ten ftrijde getrokken te zijn , overeengebragt met zijne talrijke wonden, en vernederende nederlaeg? Eene behendige onderwerping, onderdeund door eene verdichte Prophetie, is het middel, bet welk hij gebruikte: „Hoe veele Propheetcn " riep hij uit in een Vers van den Koran , van het Opperweezen op dat zelfde tijdftip Ontvangen, „hebben tegens talrijke Legers „ geftreeden, zonder zich te bieten affchrik. „ ken door de rampen, welken zij beproefd„ hadden ter onderfteuninge van 's Hemels „ zaek! Het ongeluk heeft hen niet ter neder „ gellagen; zij hebben zich door lafhartigheid: „ niet verneederd. God heeft zich van den arm ,, uwer Vijanden bediend, om U op de vlucht tc drijven, en U te beproeven. Gij hebt „ opgehouden naer dc ftem des Propheets te „ luisteren; de Hemel ftraft U over uwe on„ gehoorzfiemheid (i)." Bij dié aenfpraek voeg- (O Coran, tom. i. chap. 3. vs. 139. & feqq. pag. 71. & 72. Zie hier, hoe de Propheet vervolgt. Dit fluit, vol behendigheid, is van veel belang, om aengehaeld tc worden. „Na deze noodlottige gebeurtenis, deed God de ge„ rustheid en den flaep op een gedeelte van U ncderdae-. „ len. De anderen , ongerust zijnde , durfden in hunne „ dwaeze verbeeldingen een logen aen God aenbieden. „ Zijn dezen, zeiden zij, de bJoftèn van den Prop/ieet? ,, Antwoord hen, de Opperfle God is de werker van dit a Onheil. Zij verborgen in hunne Ziel, liet geen zij njet 3, open-  CONFUCl'US EN MAHOMET. 413 voegde hij de juiste verkondiging van de voorverordineering, en van het noodlot. „Alles „ is zedert langen tijd in den Goddehjken „ raed hefloten geweest , de tijden zo wel „ als de plactfen, de zaeken zo wel als de Per3, foonen, de werkingen der weezens zo wel „ als derzelver bcpaelingen, hun geluk zo wel „ als hun ongeluk, hunne ftraffe zo wel als „ hunne eeuwige belooninge (1). Het is niet in deze gelegenheid alleen,dat Mahomet eene groote kunst ten toon (breidt, om dc gebeurtenisfen te wederiken s of van de- „ openbaer maekten. Zo de beloften, welken men ons ge„ daen heeft, hernamen zij, eenigen grond hadden, zoude „ een gedeelte van ons alhier niet verjlaegen zijn geweest. „ Antwoord hen, wanneer gij zelfs in liet binnenst uwer „ huizen waert geweest , zouden zij, voor wien dc ihïjd „ aengefchreeven was,zijn komen nedervallen op de plaets, „ alwaer zij geftorven zijn, op dat de Heere den grond „ uwer harten zoude kennen en beproeven. Aen hem be- „ hoort de weetenfehap daer van. , Zij, die zich op „ den dag van dc ontmoeting der beide Legers agterwaerds „ hebben begeeven , waeren verleid door den Duivel ten „ ftraffe van eenigen misdag, welken zij bedreeven hadden. „ God heeft hen vergiffenis gefchonken, om dat zijne barm- „ hartigheid zonder paelen is. O Geloovigen! gelijkt ,, niet naer hen, die, ongeloovigen geworden zijnde, zullen „ zeggen: onze Broeders zijn vergaen ten Oorlog trekken. „ de , of in den ftrijd: zo zij bij ons gebleeven waeren, „ zouden zij niet gejlon-en zijn, 1 eze Godloozc woorden „ zullen hen zuchten kosten. God geeft het leven en den „ dood. . Ilij ziet uwe handelinge. Zo gij derft, of gc„ dood zijt onder het verdeedigen des Geloofs, denkt dan, „ dat de Goddelijke barmhartigheid beter is, dan de fchat. „ ten, welken gij zult verzameld hebben." pag. 72. & 73. (O Reland rèligion Mahomètane, le9on 7. pag. 32. 33. & 34. Ik §. 7. pag. 114. de fes èclaircisfemens. Zie bladz. 1Ó3. van dit Werk zie ook in verfcheidene hoofuftukUert van den Koran, en vóornamenüjk in het 3e. cn 4e. hoofdftuk, verfcheidene plaetzen, betrekkelijk tot ditleerduk, bet welk ik in het derde deel maer eren aeiigeweczen ,fcebbe. Behendigheiden buigzaemheid van  het vei nuft va Mahomet. Zijn eerbied voor dt vooroordeeJen der Arabieren. Aen- dacbt, welken hij vest op hun luchtgcftel, en hunnen aert. 414 VEE GELIJKING VAN ZOROASTER, - dezelven, met eene verheevcne fchranderheid ] tot zijn voordeel gebruik te maeken. Hoe verre is hij verhceven boven zijne mededingers, wat de hulpmiddelen, de uitgeflrektheid en de buigzaemhcid van het vernuft betreft! Hij doet de hinderpaelen zelfs , welken hij ontmoet, tot zijne ontwerpen dienen. Niets , het welk vleijen of verleiden kan , ontfnapt aeu zijn fcherpziend oog. Men ziet bij eiken Hap, dat hij het Volk, wiens Godsdienst en Wetgeeving hij verandert, volmaektelijk kent. Hunne voornaemfte gebruiken zijn heilig voor hem. De belhijdenis , de veelheid van Vrouwen, de bedevaert naer Mekka, waeren aengenaem aen de Arabieren; hij bevestigt daervan het recht of de noodzaekelijkheid. Amaty ontving openbaere eerbewijzingen ; hij had den tempel gebouwd , welken men met iever ging bezoeken ; zijne gedachtenis was heilig, en zijne grondbeginzelen boezemden nog eerbied in: Mahomet kondigt aen, dat hij, verre van dezelven te vernietigen, komt, om dezelven te herltellen , en tot derzelver oorfprongelijke zuiverheid te rug te brengen, welke de tijd verminderd hadde. Dit was nog niet genoeg voor hem. Het luchtgefïel en den aert der Natie, voor welke hij Wetten in ge* reedheid brengt, raedpleegende, zo bevroedt hij , dat dezelve, onder een brandend luchtgeftel gebooren, door de natuur tot de vermaeken der liefde acngefpoord wordt; hij flaet toe  CONFUCIUS EN MAHOMET. 475 toe dezelven te fmaeken. Die Natie is begaefd met eene werkzaeme en vruchtbaere verbeeldingskracht , maer gemaetigd door eenen bijzonderen trek tot ledigheid en vadzigheid ; hij vreest, in weerwil daer van, voor de gevolgen dier fijne bevatting , dier uitgedrckte kennis, welken zij, die het Oosten, of het Zuiden bewoonen , bij hunne geboorte ontvangen , en altijd door onderwijs wordt verbeeterd; hij verbiedt, zich aen menigvuldige gefchillen over godsdiendige voorwerpen over te geeven , en onderwerpt hen aen eene blinde lichtgeloovigheid (Y). Zie eens hoe hij tot den goeden uitdag van zijne leer de ongemakken zelfs gebruikt , welken de Natuur hun gegceven heeft. De vallende Ziekte is niet meer eene verfchrikkende kwael, het voorwerp van ijzing en rilling; de toevallen , door welken hij aengetast wordt, zijn Goddelijke verrukkingen, geduurende welken zijne voorzeggin* gen hem worden ingegeeven , en dezelven boezemen eene diepe eerbied in den geenen, die het geluk hebben daer van oog-getuigen te zijn. Ik fpreek niet van het verdichtzel van de tam gemaekte duif, vliegende boVen zijn hoofd, en dewelke men onderdek , dat hij aen het Volk deed gelooven , een Engel te zijn, van God gezonden onder die gc- (1) Zie den Coran, tom. I. pag. 65. 218. & tom. 2. pa?. 168. &.240". Hij beveelE tom. 1. pag. 123, paelen te itilM aen zijne Godsdjeiiftige nieuwsgierigheid, Hij doet voordeel met zijne eigene ongemakken.  Hij eerbiedigt de voornaemfteLeerftukkeoder Joc den en Christenen. 4l6 VERGELIJKING VAN ZOR.OASTEI1, daente, om hem deszelfs geheimen te open* bacren. Dat dwaes vertelzel komt aen de Mahometaenen zclvcn ook alzo voor. Het Wordt in geen hunner boeken gevonden. Het is eene der dwaelingen, welken verfcheidene voortreffelijke Schrijvers hen zonder grond aentijgen, gelijk Grotius en Toumefort; doch Reland en Maracci hebben hen op eene zegenpraelcnde wijze wcderlegd (1). Mahomet fpaerde niet alleen de vooroordeelen der Arabieren, en de fmaek, de zintuiglijke-indrukken cn de denkbeelden, door den invloed van het lucht- geftel voortgebragt. Hij had een al te wijd uitgoftrekt Icerftclzel, om -zich flechts aen één Volk, aen één gevoelen, te bepaelcn. Zijn ontwerp, welks goed gevolg alleen zijne floutheid ge-evenaerd heeft, fchijnt geweest te zijn , om alle de Natiën onder één en hetzelfde geloof te vereenigen, cn O) Grotius in het zesde boek van zijn werk over de waerheid van den Christelijker! Godsdienst, en Tourncforl vovage du levant toni. 2. lettre 14. Reland, èclaircisfemens fur Ia rèligion Mahomètane §. 39. pag. 264. & feqq. Maracci prèface fur la vie de Mahomet, pag. 9. „Zo ik" zegt deze, „de befchrijving wilde geeven van bet leven en dae„ den van den bedrieger,_ volgens de gefchriften, welken „ mij onze_Christen-Schrijvers zouden kunnen opleeveren, „ dan ben ik overtuigd, dat ik mij ten hoogflen zoude doen; „ befpotten door de Mahometaenen ; want alles, wat zij „ van dien Man zeggen, en alles, wat wij van onzen kant „ van denzelven bijbrengen, is zo verfchillend cn tcgen„ ftrijdig, dat men nooit zoude kunnen gelooven, dat van „ denzelfden perfoon gefprooken wierd." Ik zal hier bij voegen, dat het verhael der vallende Ziekte verre is van erkend te zijn door alle Schrijvers. Heeft men ook niet 'gezegd, dat Mahomet eenen Stier opgevoed hadde, om hein den Koran tusfchen zijne beide Hoorns , en in eene openbaere vergadering, aen te brengen, even of God hem die op dccze wijze gezonden hadde? Prideaux, p.  CONFUCIUS EN MAHOMET. 4*? en aldus eene algemeene broederfchap te vestigen, door dat geen, het welk het heiligst is. Ik geloof niet, dat ik mij bedriege, door hem dat groot denkbeeld toe te fchrijven, van de Menfchen te onderwerpen aen eenen algemecnen Godsdienst. En waerom zoude hij, zonder dat, zich zo dikwijls gelaeten hebben te hcrhaelen, ,, dat 'er geene fcheuring onder U zij.'''' Voor 't overige abc Gezindheeden duldende, mits de dénheid van God in dezelve erkend wierd? Waerom zoude hij zich gelaeten hebben, de leerftukken, door Jooden en Christenen aengenomen, te vereenigen, de twee Wetgcevers, die hen verlicht hadden, te eeren, hen de eerden der Propheetcn na hem te noemen, en de grondregels te vernieuwen, welken zij aen hunne Leerlingen leerden. Laet ons hier nog bijvoegen, dat die valfche Propheet zich gewoonlijk uitgeeft voor eenen hervormer, minde* ieverig, om de aengenomene grondbeginzelen om verre te wer* pen, dan om dezelven te zamen te brengen ; en met dat oogmerk , brengt hij dezelven tot'de eenvouwigde en meest gemeene denkbeelden. Het behendig vernuft van Mahomet vertoont zich nog in de zorg, om die geenen van fchattingen te ontlasten, die het Mahometaendom < aenneemen , en aen de nieuwbekeerden de- j zelfde voorrechten toe te ftaen , als aen de ] Zij'rt ontwerp was, om eenen algemeenenGodsdienst in tc voeren. Nieu. va bevijzen'an de wertrefélijkicid vac Idaho. net.  4l8 VERGELIJKING VAN ZOROASTER» Mufulmannen (i). Men zal van hem geene Wonderwerken vergen; want hij kondigt reeds ter goeder uur aen, dat hij niet, dan met de preediking belast is (ö). Men zal hem niet verwijten, dat hij zijne Medeburgers wilde onderwijzen, of fchoon hij niet meer dan een Mensch, gelijk zij, was; hij heeft met zorgvuldigheid luisterrijke voorbeelden bij een verzameld, welken zijn gedraeh zullen rechtvacrdigen (3). Dc naem van God zal onophoudelijk (O Zie hier voor bladz. 235. C2) Zie hier voor bladz. 222. (35 Hij brengt in 't bijzonder het voorbeeld van Noach ■en dat van Mofes bij: „Dient den Heere," Zegt Noach aen het Volk, „Gij hebt geenen anderen GW, dan hem. „ Zult gij hem dan niet vreezen ? Noach, is niet meer, „ dan een Mensch, even gelijk wij, zeiden de grooten , aen „ het ongeloof overgegeeven , hij wil over ons heerfchen. Zo de Hemel ons had willen verlichten, dan zoude hij ons ,, Engelen toegezonden hebben. De gefchicdenis onzer Va„ ders biedt ons niets gelijks aen. Hij is een zinnenlooze; laet ons hem eenigen lijd op/luiten. Heere! riep „ Noach uit, befcherm mij tegens hen, die mij van logcu„ tael befchuldigen. De Zondvloed was een blijk van de „ Goddelijke macht. Hij deed het Volk van Noach vergacn. „ Wij vestigden op hunne puinhoopen eene andere .' atie. j, Wij zonden hen eenen Propheer, onder hen gekoozen , „ toe. Hij zeide hen: Dient den Heere, 'er is geen ander „ ooo dan hij, zult gij hem dan niet vreezen f De eerften 5, des Volks wien wij met fchatten ovcrlaedcn hadden, wac„ ren trouwloos, en ontkenden de Opftanding. Die /lfgf zant, zeiden zij, is een Man gelijk gij, hij drinkt en „ '■eet even als gij. Zo gij gehoorzaemd aen de ftem eenes „ jlcryelings, die U gelijk is, dan is uw ondergang, zéker. „ Die Man is flegts een bedrieger, die god logentael op legt. IVij zullen zijne leer niet gelaove. Heere.' riep de ., Propheet uit, wasch mij van de misdaed,waer mede men '„ mij befchuldigt. Nog eenige oogenblikken, antwoor- „ de de Heere, en zij zullen aen het berouw overgeleeyerd l, worden. De ftem van den Engel des verderfs liet zich „ hooren, en even gelijk de uitgedroogde Zaedeli, waeren de Ongeloovigen vernietigd. Wij vestigden andere Vol„ keren op de puinhoopen van bun rijk. Wij hebben ver . volgens onze dienaers afgezonden. Elke Natie heelt de-  CONFUCrUS EN MAHOMET. 415. lijk in zijnen mond zijn. Zo hij zegeprae» leaa is, dan zal dit het werk des Eeuwigen zijn; zo hij overwonnen wordt, dan zullen de misflagen der Mufulmannen zijnen toorn over zig gehaeld hebben (1). Alle die geenen, die zich tegens hem zullen verklaeren , zal God ftraffen (2). God zal tot getuige genomen worden in alle de omlhndigheeden des levens (3). Op het oogenblik zelfs, waer op vrees, zwakheid , en berouw den Mensch befpringen op den rand des Grafs, zo zal hij in tegenwoordigheid van het bijeen vergaderd Volk, zijnen Propheetifchen aert behouden; en zijne laetfte gefprekken, zijne laetfte zuchten , offchoon dc zucht, eener valfche ingeeving, zullen tegens de'dwacling en voor de deugd zijn (4). zending van zijnen Afgezant ontkent. Mofes en zijn Broeder Aaron zijn als bedriegers behandeld geworden. Zullen wij, zeide men, geloofflaen aen twee Menfchen gelijk als „ wij, enz. enz. enz." Coran tom. 2. chap. 23. pag. 99. I00. & feqq. Zie ook in hetzelfde deel pag. 118. 126. 139. 149. &c. 179. &c. 204. 213. &c. 229. &c. 246. &c. 273. &c. 306. 313. 323. &c. &c. &c. (O zie tom. 2. du Coran, chap. 33. vs. 9. &feqq. pag. Ï89. & 190. (2^ Coran, tom. 2. chap. 16. pag. 14. (3) Coran, tom. 1. pag. 59. & 2:4. & tom. a. pag. 8. &c. &c. (4) Zie hier voor bladz. 23 6. Hieldt Mahomet deze laetfte bedriegerij ftaende met een foort van waerdigheid', gefchikt, om belang en aendoening in te boezemen, welken men niet behoorde te verwekken, dan wanneer men het werktuig der waerheid is, zijne leerlingen hebben niet nagclaeten daeden, en verhaelen, even zo ongerijmd als zinneloos, daer bij te voegen. Volgens hen, bij voorbeeld, zond God, verlegen over de gezondheid van den JJd a Pro-  420 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, Propheet, Gdiriet op de Waereld, om tijding van hem te vernoemen, en geduurende de drie laetfte "dagen zijner Ziekte, hield den Engel niet op, van geduurig heen en weder te gaen, hem telkens zeggende, Hoe veert gij? Zie Gjannabi pag. 293. in Gagnier tom. 3. liv. 6. chap. 18. Jiag. 238. _ In het volgend hoofdfhik pag. 242. & 243. vertoont zich Ezraël, de Engel des doods, aen de deur der kamer van Mahomet. Gabriel kondigt hem aenftonds aen den Apostel der Mufulmannen aen. Hij vraegt U, zeide hij tot hem, verlof om binnen te komen. Ik neef hem hetzelve, antwoordde deze. De Engel des doods treed binnen. „God" zegt hij aen den bedrieger „heeft mij naer „ LT gezonden, en mij bevolen, U te gehoorzaemen in al„ les, wat U behaegen zal mij te beveelen. Zo gij mij „ bevel geeft uwe Ziel te neemen, zal ik dit doen; zo „ gij beveelt U dezelve tc laeten, dan zal ik haer U lae„ ten." Neem haer „ zeide Mahomet; vermits gij mij dit „ beveelt" zeide de Engel „dan is 't aen mij, om te ge„ hoorzaemen, welke zaek gij mij ook beveelen moogt. " Gabriel ze'de toen tot den Propheet. „Ik kan U verzee. „keren, dat God vuuriglijk wenscht, U te bezitten" wel aen dan! zeide Maiimnet tegens den Engel des doods" haest Ü, doe wat ik U bevolen hebbe. Gabriel, zijn affcheid neemende, zeide „o Gezant van God! ik vertrek, zie daer „ den laetften voetflap, welken ik op aerde zette; ik moet „ van deze Waereld afvliegen." En van dat ooüCnblik af aan begon Mahomet te ziehoQgen» ZEE,  CONFUCIUS EN MAHOMET. 42X ZEEVENDE AFDEELING. ZOROASTER, CONFUCIUS EN MAHOMET VERGELEEKEN ALS WETGEEVERS, OVERTREFFEL IJ K H E ID VAN ZOROASTER. Zo wij genoodzaekt zij'n, dc overtreffelijkheid van Mahomet, als Propheet , te erkennen , die van Zoroaster , als Wetgeever, is niet minder blijkbaer. De meeste Wetten zijner mededingers verdienen ongetwijfeld de loftuitingen der nakomelingfcliap: maer Confucius , die, een heiligen grondflag leggende, alles doet afkomen van het Vaderlijk gezach en dc Kinderlijke liefdey vergeet te dikwijls, dat het niet genoeg is, de Zeden der Burgers te verzeekeren, maer dat men ook hunne Rechten en Vrijheid moet eerbiedigen. Ik neem tot voorbeeld, de macht, om hen, aen wien men het kven gefchonken heeft x te. verkooD d 3 pen; Verwijt , door Confucius verdiend.  lieden zijner minderheid. 4«2 VERGELIJKING VAN ZOROASTERj pen (i); een onmenfchlijk voorrecht , het welk men met droefheid zo dikwijls bij de oude Volkeren aentreft. Het fcheeu hem onbekend, even als aen hen, dat het eigendom eenes Vaders met betrekking tot zijnen Zoon niet, dan een bepaeld eigendom is; de Vader is daer van eerder de bewaerder, dan de eigenaer; hij kan dus hét zelve niet vervreemden. De rechten der Natuur en der Maetfchappij ftellen zich daer tegen , en die rechten zijn niet minder dan die der Ouderen. De redeneering van den Chineefchen Wijsgeer is zijner wijsheid onwaerdig. Vermits de Kinderen, zegt hij, zich zeiven kunnen verkoopen, waerom zoude men dan aen de oorzaeken van hun leven niet toelfaen hen voor eene geld-fomme over te leeveren (a). Eén enkeld woord werpt die drog - reden geheel om verre. De Natuur verbant de Slavernij ; zij heeft den Mensch vrij gemaekt; en Burger wordende , heeft hij van den burgerlijken flaet de vrijwaering dier ^Vrijheid ontvangen» Is 't niet alle beginzelen om verre werpen , wanneer men misbruiken wettigt , waer aen hij zich fchuldig maekt, door van zich zeiven aflland te doen." Welk verwijt die Wet ook verdient , zozoude het onbillijk zijn een groot Man af te- meeten (O Zie hier voor bladz. 164, (O Zi? hier voor ibidem,,.  CONFUCIUS EN MAHOMET. 423 Tnceten, naer eene enkelde Wet, welke buiten twijffel onberaeden, maer ook in zeker opzicht gebillijkt is door het voorbeeld van zo veele andere Natiën , bijaldien voorbeelden dwaclingen kunnen rechtvaerdigen. Het geen aen Confucius eene 'waere minderheid onder Zoroaster geeft, zijn minder zijne bekwaemheeden, dan zijne verrichtingen. DoQr een billijk, maer te verre getrokken denkbeeld, befchouwdc hij de Wctgeeving niet , dan als eenen tak der Zedenleer; en van toen af fchetfte hij niet anders, dan algemeene beveelen , onvoldoende voor het wettig gedraeh der Menfchen. Daer en boven zijne eerbied voor Chun, voor Tao, voor Tcheou- Kong, en voor de vermaerde Wetgeevcrs , die hem voorafgingen, veroorloofde hem niet, te rug te komen op voorwerpen , welken hij wist, dat reeds doordacht waeren. Hij wilde liever op eene zedige wijze zich gedraegen naer het oordeel van die voortreffelijke perfonadien , wier leerling hij zich noemde, offchoon hij waerdig was, om even als zij tot meester en model te drekken (1). Naer hun voorbeeld moedigde hij den landbouw aen (2). Ik weet niet, of men hem kan ongelijk geeven, min-' der gundig geweest te zijn aen den Koophandel. Zonder denzelven uitdrukkelijk te verbier- (1) Zie hier voor bladz. 152; £2) Zie hier voor bladz. 166. Van:enigen:ijner .Vetten..  Even als Zoroasteronteert hij den ongehuwd en ftaet. ,424 VER GEL IJ KING VAN ZOROASTER,, bieden, raedt hij' aen, zich daer op niet toe te leggen, ten minften niet met Vreemdelingen: want de Koopmanfchap binnen 's Lands onderging geen verbod (i). China is daer door niet ongelukkiger. De Zeden zijn aldaer niet veel veranderd, nog fterk bedorven; ik fpreek van de algemeene Zeden; en door een foort van Wonderwerk vereenigt het den bloeij der kunften bij eene Volks - wijsheid. Een Vader leeft zonder eer, zo zijne Kinderen, in plaets van eene verplichting tc vervullen, welke de Natuur en de Maetfchappij ons opleggen, het huwlijk verachten, cn in den ongehuwden flaet leeven , en. de Zoon verzuimt den eerften zijner plichten, als hij geene Kinderen nalaet, die zijn gedacht vereeuwigen. Zodacnige is eene der Wetgecvende leerdellingcn van Confucius (2). Zoroaster moedigt gelijkelijk de huwlijksverecniging aen. (ï) Zie hier voor, ibidem. Confucius was zelfs, van zijn 17de jaer af, belast geweest met eene Mnndarijns plaets., welke hem het opzicht gaf over de Graenen, en over alle waeren , nuttig tot het beihen der Burgers.. Die bediening, gelijk aen die, welke de Romeinen noemden Annon kort te gaen aen hem, „van wien zij afhanglijk is." Verfcheidene Wetten van Mahomet hebben zigtbaere overeenkomIfen met die, welken wij zo even aengevoerd hebben ; doch het verfchilt zeer veel, dat men dien wijzen en wel overlegden zamenhang in dezelven aentreft, welke zich in die van Zoroaster vertoont. De Apostel der Mufulmannen had de zijnen niet altijd wel overdacht. Dikwijls waeren dezelven het werk van omftandigheeden of van zijne driften. Zo de overdenking zijne. Wetten. CO Page 561. & 562. CO Zie hier voor bladz. 40.  CONFUCIUS EN MAHOMET. qcQ ten was voor af gegaen, kan men 'dan wel gelooven , dat hij geenen anderen regel zoude gemaekt hebben voor het huwlijk , dan den wil der Kinderen, en dat de toeftemming der Ouders als nutteloos zoude aengemerkt worden (i) ? Zoude men wel kunnen gelooven , dat hij veroorloofd zoude gehad hebben, den fpot te drijven met de heiligheid dier verbintenis, hebbende niet anders nodig, dan den wil, om verfcheidene maelen eene Echtgenoote te verdooten, en dien geen, dia haer op nieuw aenneemt, na haer reeds driemaclen verltooten te hebben, de fchandelijke noodzaekelijkheid opleggende , om het huwlijksbed te laeten fchenden (2) ? Zoroaster. heeft nog een ander voordeel; hij zegt belooningen toe aen de bevolking , de vrucht des huwlijks (3). Door dit middel doet Cl) Zie hier voor bladz. 295. C2) Zie hier voor bladz. 302. & feqq. (,3) Zie hier voor bladz. 58, Men heeft Zoroaster durven befchuldigen, eene fchandelijke misdaed gewettigd te hebbenr, te wecten die , welke van alle dc mndaeden de» trcffendftc is voor de Zeeden, en de fchadelijklie voor de bevolking. Om op deze befchuldiging te antwoorden, is 'e genoeg den Sadder aen te haelcn part. 9. pag. 454. „ Veti* „ ia est" zegt hij „perpetratio padicationis, quamvis vel Ce-. „ mei tantum id facinus perpetraturus Jis. Et prater euiru „ alter qui in /20c facinore oecupatus fuerit, quamvis con-. „ ductitius, is cinadus fit, In tota religione, allquid peccata ,, hoe majus non est prohihitum, ideoque quictimque religio^ 5, pis est, ab eo caveto: nam omnium peecatorum prteclpuu:z. „ est hoe opus malum. Si quis hoe peccatum commi/'erit, „ duas per jonas eodem crimine vitiatas involyif. quicumqus. a vel fagilta, vel enj'e, vel pugno, vel calcaneo, utramque » mterfecerit, nen erit ei malum, nee peccatum. Ouemcum- Nieü- wc voordedenvan Z«roastert  430 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, doet hij liet huwlijk niet alleen vermenigvuldigen, maer hij maekt hetzelve gemakkelijk voor de Burgers, voor wien de fortuin dikwijls gierig is. Weinige Wetgeevers deelden met hem die opmerkzaemheid. Het is evenwel lichtelijk te bevroeden, dat de Zoon van een arm Mensch niet gebooren wordt, dan om te werken, terwijl die van den rijken niet fchijnt gebooren te zijn, dan om te verteeren. De geboorte van den éénen kondigt aen den ftaet een nuttig, en allerwerkzaemst; de geboorte van den anderen dikwijls niet, dan een laf, zorgeloos, en bijna geheel onnuttig leven aen, zo al hetzelve niet door gewoonte aen ondeugden fchadelijk wordt. De huwelijken van het gemeen verdienen dus meer bijzonderlijk dc befcherming der Wet. Zoroas- „ que, ob peccatum, oportet judicialiter occidere ; exceptis „ duobus istis infuus/is, qui perpetrimt hoe foedtlm pxdica„ torum fcelus, qui in ipfo fdció Occidendi funt, Pcccaiis „ impvrisfmüs pejor est yadcrastiu;" dat is. ,,Het doen j, der tegennatuurlijke , zoude is verboden , of fchoon die j, misdaed Hechts eénmael bedroeven is. En bchalveu „ hem, word de ander, die in die misdaed gebruikt wordt, ,, fchoon Hechts gehuurd , ook- fchuldig'" aen tcgenna„ tuurlijke Zonde. In den gantfehen Godsdienst is niets zo zwaer als deze Zonde verboden geworden; dcrhalven hij, die Godsdienftig is, wachte zich daer voor: want van „ alle Zonden is deze (legte daed de voornaemfte. Indien iemand die Zonde, zal bedrceven hebben , zo fluit hij „ twee Perfoonen, aen dezelfde misdaed fchuldig> in; al „ die of door eenen pijl, of door een Zwaerd, of door mid„ del van vechten, of door een ander Moord-tuig, beiden „ die Perfoonen zal gedood hebben, zal hem dit tot geen ., kwaed of Zonde gereekend worden, leder een moet uit „ hoofde van eene misdaed, rechtens met den dood gc„ ftraft worden; uitgezonderd" die beide ellcndigen, die dat ,, misdrijf tegens de natuur begaen, dezen moeten op de „ daed met. den dood geftraft worden , van dc onreinfte „ Zonden is die tegens de natuur de ergfte."  CONFUCIUS EN MAHOMET. 43* 'Zoroaster heeft eene andere inftelling, welke zijne Vaderlijke voorzorge voor de laegftc clasfen der Maetfchappij aentoont; die welke hen fpijzen en gelden toezegt, gefchikt vooi de Geestelijke gastmaelen , en de viering van alle de feesten, door den Godsdienst voorgefchrecven (1). De Wetgeever der Perfen , en die der Arabieren komen, omtrend zeer veele onderwerpen , vrij wel met eikanderen overeen. Zij verbannen de huwelijken met onbekeerden (2) ; zij maeken de fchulden heilig, en verzetten zich tegens dat foort van woeker, het welk beftaet in intrest van den intrest der geleende geld - fomme te cisfehen (3); zij verbieden, als fchadelijk, het vleesch van verfcheidene dieren, enz. enz. enz. (4) maer de eerfte fpreidt altijd veel uitgebreider vooruitzichten • ten toon. Bij voorbeeld, wat dat verbod van fpijzen aengaet, het welk fchijnt ingeboezemd door de belangftelling in de gezondheid der Burgers, daer in houdt hij zich niet bij een verbod, het welk meer gemakkelijk , dan gevaerlijk is te overtreeden; hij nodigt de Geneesmeesters uit , om onderrichting tO z'° mer voor hladz. 45» r<2.~) Zie hier voor bladz. 58. 296. & 297. (3) Zie hier voor bladz. 65, 66. 310 311. & 319- (4) Zie hier voor bladz. 92. 283 enz. Zijne voortreffelijkheidboven Mahomet: in die Wetten zelfs, welken gelijk viüj in* houd fchijnen te zijn. Zijne zorgen, om de  'gezondheid,voedzel en de opvoeding der Burgers, tc ver. zeekeren.. 1 i i '.' 1 .< 1 1 1 a ó v d d 432 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, richting bij voorzichtigheid te voegen , en onteert hen , wier mangel van goed gevolg verfcheidene maelen hunne oplettendheid of kundigheid in verdenking brengt (i). Het is even eens in alle belangrijke gelegenheeden. De verzeekering van het voedzel voor het algemeen boezemt hem zo veel belang in, als de gezondheid; eu den Koophandel der Graenen beguuftigende, vaert hij ten derkden uit tegens de opkooping (». De geest en het charakter houden hem niet minder bezig, dan de natuurlijke noodzaekelijkheeden. Hij berecht een verregaende zagtzinnigheid voor de /roege kindsheid ; hij wil, dat de Vaders in ken voor de mishagen, welken aen die ttde•e jaeren ontfnappen; hij vereert de bediening ran opzichter der jeugd, door dezelve met de )ediening des Autaers te vercenigen fj). Ten inde die bediening nog aenzienlijker te mae;en, neemt hij voorzorgen, om de zuiverheid •an hen, die dezelve waerneemen, zeeker te üaeken ; hij onderwerpt hen aen proeven, en openbaere ondervraegingen; en ten einde, at niets in het oog des Volks de eerbied , 'elke zij behooren in te boezemen, verminere, lluit hij die geeiwm daer van uit, die )or de natuur niet begundigd zijn (4;. De (1) Zie hier voor hladz. 90. (2) Zie hier voor bladz. 101. Cs) Zie hier voor bladz. 62. enz. (4) Zie hier voor bladz. 50.  CONFUCIUS ÉN MAHOMET. 433 De oveitreffelijkheid van Zoroaster blinkt mogelijk nog meer uit in zijne Crimineele of lijfzaekige Wetgecving, offchoon menfchlieVendheid , wakkerheid en wijsheid zomtijds die van Mahomet en Confucius ook bezicld hebben. Deze laetfte vooral voerde nuttige veranderingen in. Ik wil hier van geen ander ■Voorbeeld, dan zijne uitfprack tegens die Burgers, die, door eene valfcbe uitlegging, zich overtuigd begeerden te houden , dat hun rang hen ■van alle hoofd-ftraffe verfchoonde (1), aenhaelen. Doch (t> Dezen waeren de Grooten des Rijks, vereerd met deli tijtel van Tay-Foil. „Het past niet" zeide eene oude Wet „d.t zij (taffen ondcrgacn, even als anderen; het is „ genoeg, dat men hen hunne misdaeden voor de oogen „ houde, dat men hen Icere te bloozen, cn dat men aen hen zelvcn de [zOrge der ftraiïê overlaete." De TayFoiïs hadden daer uit opgemaekt, dat zij bevrijd waeren van ftraffen, waer mede men de gemeene Burgers, fchuldig geworden zijnde, ftraft. Cetifuaius dc order willende herftellen zo wel, als de rechtvaerdigheid en gelijkheid , begon met daer aen eenen der ecrfle perfonadien van den Staet, die de zwaerfte misdrijven begaen hadden, te onderwerpen. Hier door dus toónende, dat de verheevenheid van rang, en de uirgeftrektheid der macht, geene rechten van flraffeloosiieid hadden , merkte hij aen , dat men van den zin der Wet misbruik gemaekt hadde. „Zij begeert „ wel" zeide hij, „te gelooven, dat lieden, uit hoofde der waerdighcid , met welke zij bekleed zijn, verplicht , „ .0111 te waekën, dat 'er geene misdaeden bedreeven wor,, den , zeiven geenen zullen begaen , welken eene ftraf „ verdienen, gelijk aen die, welke aen andere boosdoenders „ geoeffend word, maer zij wil ook, dat, ingcvalle zij her. ongeluk hebben, om zodacnige misdaeden te bedrijven, „ zij onherroepelijk geftraft worden, doch alleenlijk op eene „ wijze, op welke hunne waerdighcid niet verachtelijk „ wordt, de zin der Wet zijnde, om de waerdighcid te eeren in den perfoon des fchuldigen zelfs." En zie daer, waerom geduurende langen tijd de overtuigde Ta.._ FoWs, het droevig recht hadden, van hunne eigene v*r_ oordeeling uit te fpreeken, en de cenigfte uitvoerders van dezelve te zijn; niemand de hand op hen kunnende ]e'g. gen. Hunne misdaeden waeren toen geheim ; thans ^j. drijven zij dezelven in 't openbaer. Toen kon men titn_ 1»e ' keu. Over. tr erfelijkheidvan Zoroasterin de manier , waerop hii de misdaed ftraft.  434 VERGELIJKING VAN ZOROASTE R, Docli de Koran en de Chou - King geeven verfcheidene ftraffen op (i), en alle misdaeden moeten dezelven ondergaen. Ik- lees zelfs in den laetst genoemden (2), dat voor den tijd van Confucius, hunne ftrafoelfening zich niet altijd bepaclde bij den fchuldigen; maer men deed dezelve zomtijds overgaen op zijne kinderen en zijne nakomelingfchap. „Men „ zal" zeide de Wet, „tot het vijfde ge„ flacht verdelgen om de misdaed van weder3, fpannigheid tegens den Hemel en de Aer„ de; tot het vierde om die van wederfpan„ nigheid tegens die geenen, die in hoogeren „ rang gefield zijn, en de Ovcrhceden ; tot „ het derde, om de gewoonte van misdaeden „ te bedrijven tegens de Wet der Natuur; „ tot het tweede geflacht, om de affchaffing „ der Cken's, en der KoueCs, dat is te zeg„ gen der hoogere en lagere geesten.-*' Confucius verzagt meer, dan eenmacl die ftrengJieid : maer het doet ons leed, dat hij dc ftraf- ken, dat men hen niets te verwijten hadde, dan eenige verzuimen in de uitocflening hunner bediening ; thans is bet Volk. flaehloftër van hunne knibbelacrijen en gierigheid, nog ooggetuige van hunne pracht, hunnen hoogmoed, van alle de fchandelijke ondeugden, aen welken zij zich overgeeven. In dien ftaet de oude Wet volgens den Ietter te onderhouden, zoude gehandeld zijn tegens het oogmerk der Wet zelve, door verachtelijk te maeken het geen zij heeft willen eeren , vie de Confucius par Amyot, pag. 161. & feqq. du tom. 12. des mémoires , concernant (es Chinois. (O Zie hier voor bladz. 176. & 325, Os) Pjg. s/i. enz.  CONFUCIUS EN MAHOMET. 435 ftraffen zeiven niet volgens het algemeen welzijn ingericht heeft. Het voordeel van dit te doen was voor den Wetgeever der Perfen befpaerd. Eene jonge Dochter, die uit hoofde van armoede tot den ongehuwden ftaet ver. oordecld is, eene huwlijks gift te fchenken, aen den Krijgsman wapenen, aen den Priester werktuigen voor de Offerhanden , aen den landman eene Ploeg, fterke Osfen, vruchtbaer Land enz. enz. enz. te leeveren, zodaenigen zijn de gewoone ftraffen (1). Zo de boosdoendcr ter dood gebragt is , het geen zelden voorvalt , dan ontcert men deszelfs erfgenaemen niet; men berooft hen door eene algemeene verbeurdverklaering niet van hunne goederen (2), Zoroaster dacht, dat de Kinderen reeds ongelukkig genoeg waeren door hetherdenken aen de misdrijven hunnes Vaders, cn door -de knaegingen, welken in dat. geval dikwijls eerlijke Zielen verteeren, even. a's of zij fchuldig geweest waeren. Hij begreep, hoe gevacrlijk het is, hun ongeluk niet. te eerbiedigen , en hen .te veroordeelen tot twee der ijsfclijkde ingeevingen, welken de Mensch tegens de deugd hebben kan, te weeten de fchande, en de ellende. AGT- (O Zie hier voor bladz. 84. Ca) Zie hier voor bladz. 84. Ee a  43Ö VERGELIJKING VAN ZOROASTER, AGTSTE AFDEELING. ZOROASTER, CONFUCIUS, EN MAHOMET VERGELEEKEN ALS ZEDENMEESTERS. O V E R T R E F F EL1JKHEID VAN CONFUCIUS. Confutius was te gelijk cie Apostel en het model der Zeden. Confucius is door zijne Lesfen en Zeden zo verre gekomen, dat hij eenen roem verdiend heeft, gelijk aen dien, welken de grootfte voorfpoed , en uitgebreidfte ontwerpen aen Mahomet en Zoroaster hebben doen verwerven. Gelukkiger, dan zijne mededingers , deed hij door zijn gedraeh zijne beginzelen eer aen , en leerde geene deugd, van welke hij het model niet was. Nimmer beftormden list, laegheid , nijd, verbittering, eigenbelang, vlijerij, zijne Ziel; zij kende geene andere drift , dan het verlangen van aen zijne gelijken tot geluk te zijn. De zagtheid van zijn aert vertoont zich elk oogenblik in de leerftelzels zijner Zedekunde. Ik zal niet weder op de talrijke bewijzen te rug komen , welken ik in het tweede deel van dit werk gejeeven hebbe. 2.0'  CONFUeiUS EN MAHOMET. 43? Zoroaster, Mahomet, en Confucius, hebben «en hunne leerlingen voorgefchreevcn , om voor de andere Menfchen broederlijke gevoelens te hebben (1). Doch de twee eerden hebben dikwijls door hun voorbeeld, en tegendrijdige regels aen dat gebod te kort gedaen. Vooral Mahomet. Mahomet, die dit zo vloeijend cn teder uitdrukt , kan hij zich wel verontlchuldigen, de Ongeloovigen , ik wil niet zeggen tot eeuwige draden veroordeeld te hebben: want dit was een noodzaekelijk gevolg van zijne leerftukken , en van zijnen Propheetifchen ftel-regel , maer beveelen gegeeven te hebben, om dezelven ter dood te brengen, om dat zij zijne godvruchtige droomerijen verwierpen; beveeleu gegeeven te hebben , dat men hen zoude beltrijden, tot dat eene groote dachting onder hen zoude gemaekt zijn: deze is de uitdrukking van den Koran (2). Deze is de ecnigde gelegenheid niet , in welke de Apostel der Mufulmannen den oorlog (O Zie hier voor bladz. 74. & faqq. 191. & feqq. 329. & (bqq. (2) Zie bier voor bladz. 326". &22?. Geduurende den loop» zijns levens, bad bij verfcheidene maelen de-behendigheid», van zijne iuftellingen niet zeer gcllrcngelijk na te komen. Hij begreep , dat eene waere of geveinsde edelmoedigheid, zoude voltooijen, om die geenen aen zich te onderwerpen, wien zijne Wapenen overwonnen hadden: (zie de bladzijden aa-. en 232 & 253. van die werk.) Maer toen hij zekerder wierd' van te zegenpraelen , hcditte hij zich letterlijk aen de volbrenging zijner inltellingen. Voor 't overige, minder ilreng geworden zijnde, (telde hij zomtijds zijne verdraegzaemheid op prijs. Zie hier voor bladz. 291. Ee 3 Zij ah len fchrijven de menschlievendheidvoor; maer Zoroas' ter en vooral MahomsS vergaten zomtijds hunne inltellingen. Toe- pasiing.  der menschlievendheid op den Oorlog. ! 3 3 5 J »• 3' j: j: 3! 5! \ & (s Ibidem vs. 88. & feqq. pag. 50. & 51. 438 vergelijking van zoroaster, log aenraedt. Het was noodzaekelijk, dat zijne leer, ten minden zijdelings, de loflpraek van zijn gedraeh maekte. Alexander is het voorwerp zijner loftuitingen cn bewondering. Volgens hein bevestigde God op de aerde de mach! van dien ovenvinnacr, en gaf hem de middelen op , om alJc hindcrpaelen te boven te komen; God had hem nirgekoozen, om een trouwloos Volk te ftralJcn, hetzelve gevangen weg te voeren, acn de geftrengheid der ftraffen over tc leevea-n, hetzelve uit te roeiien (1). „Akxander" zegt de Koran (2) „ trok op , tut dat hij gekomen was aen de „ Landftreeken , alwaer de Zon begint op , te klimmen. Dezelven waeren bewoond , door een Volk , aen het welk wij geene , kieederen gegeeven hebben, om zich tegens , de hitte te behoeden .... Groote Forst! , zeiden zij, men verwoest onze Landftreeken. , Neem van ons eene fchatting aen, mits dat , gij eenen fcheidspael opricht tusfchen ons en , onze Vijanden. Biedt die fchatting aen god aen, antwoordde hun de Vorst, Hij is V, die mijne macht gevestigd heeft. On~ derfteund mijne pogingen; dan zal ik om U te hefchermen eenen ondoordringbaeren wal oprichten 1" Deze ri) Coran, tom. 2. chap. i3. vs. 82. & feqq. pag. 48.  CONFUCIUS EN MAHOMET. ^9 Deze denkbeelden zijn zeer verwijderd van die des Propheeten der Perfen , en des Chineefchen Zcdemeesters. De Masdeïesnans hebben tegens Alexander eenen ouverzoenbaeren pcrfoonlijken haet.' Hunne Ravaëts (i) verzeekeren , dat hij in de hel geplacgd wordt, om de Nosk van den Zeud-Avesta ten vuure gedoemd te hebben. Chardin (a) getuigt ons het kwaed, het welk de Guebren nog hedendaegsch zeggen van dien vermaerden veroveraer. Zij zien hem aen als eenen onrechtvaerdigen Struikroover, en outruster der waereld. Maer voor het kennen van die neiging, hadden de leerlingen van Zoroaster die gedachten over den oorlog, welken dezelve moet inboezemen. Hij verklaerde die geenen fchuldig, die den fakkel des Oorlogs aengedooken hadden , en begeerde, zo men gedwongen was, om te drijden, men, in plaetze van zich te laeten mede fleepen uit zucht tot bloeddorting of wraek , dan het onvermijdelijk ongeluk der velddagen door zijne goedheid , en achting moet verzachten (3); menschlievende grondbeginzelen , welken Confucius dierbaer waeren (4). Die (O Prèface du Boun -Dehesch, tom. 2. du Zend- Avena3. psg' 338. (2) Tom. 0. dc fon voyagc pag. 148. (3) Zie hier voor bladz. 77. (4) Zie hier voor bladz. 204. Kc 4 Zcrongter en Confucius winnen her. hier in boven Mal», net.  Andere zedelijke opzichten , onder welken zij hem ook nog overtreffen, j i 1 \ ] 2 x 440 VERGELIJKING VAN ZOROASTER.,, Die twee Wetgeevers hebben nog verfcheidene evengelijke leerflellingen , welken men in Mahomet niet aentreft. Onder dat getal zijn die over de Vriendfchap; de een 1100digt uit om haer op prijs te Hellen en haere zoetigheeden te fmaeken; de andere maekt er eenen der vijf groote plichten van, welken de Burgers onder zich tc zamen binden (1). Onder dat getal, (dit zoude ik nog hier bij kunnen voegen) zijn de aenmoedigingen, en de eer, aen den Landbouw toegeftaen. Mahomet fpreekt. zeldzaem daer van in zijn werk , :a nimmer raedt hij denzelven volkomen aen; nimmer prijst hij die kostwinning, de achtingvaerdigfle van allen, door haere zeden en nuttigïeid, terwijl dat Confucius dezelve met eene lankbaere verrukking verheft, en dat Zoroaser , door die zelfde vervoering aengcdacn , :ijne gevoelens als vergoodt door de inflelling •an een jaerlijksch feest, genoemd het Feest der landlieden (2), Zo CO Zie Uier voor hladz. 79. 190. & 191. Ca) Zie hier voor bladz. 42. ja. & 80. „Aertïultur*" =i. de Sadder porte 20. pag.:>. ,No)l eft/"cu„d1m "iïif' "^T.""' ttlTidPar: ^oque bt:,e ten? & fftima propter excellent;am eftis. Sic dixit is, qui l„\ noyit religwms vmm; quicumque arborem interraplantay" ra, quando cresat, dabit fruciüs portiomm cuLe, cui hbuerit par em j uam cammedere: & dabit portionel U i C tunaa, qui talts arboris ftationem (feu plantationcm->lr2 cepit. Sic etiam ent i„ f„m^ üatipne; midtumeln meritum twentent b, yid rcligionis / & qukumque de 1 i frumento & fruclu commederit, ex. co fatur & contentus erf Cmestor ent de omni bono meritoque particeps ul te ad èmcomputatmisi. isque ent aguiLs ab Jngcto cZ-ddt  CONFUCIUS EN MAHOMET. 44! Zo die (tellingen van Mahomet eenigzins in evenwicht kunnen komen , dan is dit uit' hoofde der Zedekundigc denkbeelden , waerdig , dat men dezelven niet met ftilzwijgen voorbijga. Hij is verre af van voor boozen aen te zien die geenen, die fchuldig worden door eene onwillige dwaeling (i), of die eenige geringe punten der Wet verzuimd hebben met naeuwkeurigheid te voldoen (2). Hij geeft hen daer en boven een gemakkelijk middel „ Murddb , per mandatum Dei, a qiAtut ambobus (pro „ eo) fiet intereesfw. Hoe modo , agricola Deo cari fuut, & )ier ejus mandatum multam aflimandi funti " Dat is „Er is volgens onzen Godsdienst niets gelijk aen „ den landbouw: neem denzelven dacrom wel in acht, en eerbiedig denzelven uit hoofde van deszelfs voortreffelijk„ heid. Aldus heeft hij, die den weg van den Godsdienst „ wel gekend heeft, gezegd; al die in de aerde eenen boom ,, zal geplant hebben , wanneer dezelve groeit, zal hij een ,, deefder vruchten aen elk geeven, die verkiest zim deel te nuttigen; cn hij zal een deel aen dien gelukzaligen gee, ven, die de planting van zodaenigen boom gedaen heeft , Aldus zal het ook zijn met de zaeijing van het Kooi n: ' want groote verdiende zullen zij op den weg van den Godsdienst ondervinden: en al die van zodanig Koorn en ' vrucht zal eeten, zal daer van verzadigd en vergenoegd " ziin. De ceter zal aen alle goed en verdiende deelachtig ' zijn tot den das des oordeels en hij zal op het bevel Gods „ door de Engelen Churddb en Murddb , van wien beiden de " tusfchenfpraek voor hem zal gefchieden, erkent worden. ' Op deze wijze zijn de Landbouwers waerd aen Gvd, en 11 door zijn bevel zijn zij hoog te achten." Zie hetzelfde werk port. 85- pag- 499" fi) „Eene onvrijwillige dwaeling, welke U van het ge„ bod mogte doen afwijken , zal U niet fchuldig maeken. „ Gij zult dit weezen, zo üw hart daer in deeh." Coran, tom. 2. chap. 33. vs. 5. pag. 109. f") „Zo gij U onthoudt van de overtreedinge der gewich„ ti"e Geboden, zegt de Wet, dan zullen wij U van uwe „Zonden afwasfehen, en wij zullen U eene ccre-plaets „ in het Paradijs geeven" Coran tom. I. chap. 4. VI. 35' Ee 5 Mahanet heeft liet te nin ïenige '/oor. ieclen.  Zorocis ter heefi ook de zijnen. Hij heeft dezelven (2) Zie hier voor hladz. 77. (%) Zie hier voor bladz. 69. Men kan ook nog een aen- merkenswaerdig gebod van Zoroaster acnhaelen, dat het welk uitgedrukt (laet in den Sadder, porte 30. pag/467. welks onderwerp is het verbod van eene daed te doen, wanneer men niet weet , of dezelve goed of kwaed zal zijn. ,, Qiiando evenit tibi opus aliquod perplexum . ut nescias, an „ merltum fit, vel peccatum, & in eo ft tibi aiiquod dubium, „ oportct illud dimittcre, donec a Destüro inquif veris. Nam „ in rèligion: certum _ est ; Deum exabscondito dixisfe hoe „ zerthusto, feilicet, opus quod non novcris an meritum „fit vel peccatum, id nefacito; & cum ld non fit probe in„ telleftum, illud ne ambito. Interrogaio & fcito, &• deinde „ fiicito: fed non interrogatum, id omnino ne facito; " dat is. „ Wanneer U eene twijffclacluige zaek voorkomt, zo dat gij i, niet weet, of dezelve verdienftelijk of zondig is, en gij „ daer in eenige twijfelachtigheid hebt, dan behoort gij de„ zelve uit te ftellcn, tot dat gij den Destur zult geraed„ pleegd hebben. Want in den Godsdienst is 't zeker , dat „ God dit uitdrukkelijk aen Zoroaster gezeyd heeft, te wee„ten , het werk, het welk gij niet weet of verdienftelijk zij „ of zondig, doe dat dan ook niet, en wanneer hetzelve niet „ wel bcgreepen wordt, doe dat dan ook niet. Vraegt en » yeet' en doe daer na; maer niet gevraegd hebbende, doe » dat 111 het geheel niet." 442 VERGELIJKING VAN ZOROASTER,: del aen de hand, om die h'gte fouten te verbeeteren, en dit middel hangt van hen zelve» af, dit is het berouw (1). De grootfte feilen worden daer door geboet volgens Zoroaster (2); en een voordeel van dezen, het welk men niet moet vergeeten , is , dat hij verfcheidene gcvaerlijke ondeugden, als logeiv tael, ondankbaerheid enz. aen dc fchande, en aen de firaf der \Vet, onderworpen heeft (3) , even als de anderen de misdaeden daer aen hebben onderworpen. Dat voordcel evenwel heeft hij niet, dan boven Mahomet. Confucius ftelt verfcheidene on- Cl) 7-le den Coran, tom. 1. pag. 112. en hier en daer elders.  CONFUCIUS EN MAHOMET. 443 ondeugden onder den rang van misdaeden, en zelfs van zodaenigen , welken geene vergiffenis verdienen. De eerfte der onvergeeffelijke misdrijven is de boosaertigheid, welke heimlijk de misdrijven overlegt , die zij onder bet mom der deugd uitvoert. De tweede , ik bedien mij van de eigene uitdrukkingen des geleerden Zendelings, die bet leven van den voortreffelijklten der Chineezen onlangs heeft befchrceven (i), is „eene beken„ de onvcrbeeterlijkheid , en welke dikwijls „ in gewichtige , en tegens het algemeene welzijn der maetfehappij tegenftrijdige ge„ vallen op de toets gezet is geworden. De derde is de lasterende logentael, bekleed ,, met den mantel der waerheid, om in eene ,, gewichtige zaek die geenen te bedriegen , „ die eenigen invloed hebben op het geluk of „ ongeluk van het gemeen Menschdom. De „ vierde is de wraek, op eene wreede wij» ,, ze uitgeocffend, na dat de haet, welke de„ zelve ingegeeven heeft, langen tijd met op„ zet onder den fchijn van Vriendfchap bc,, dekt is gehouden. De vijfde is , wit en „ zwart, voor en tegen te zeggen over het„ zelfde onderwerp, naer gelang van het voor,, deel, het welk men vindt in dit of dat te „ zeggen." De Ci) Vie de Confucius pus M. Amyot, dans le tom. 12. des Mémoires concernant ies Chinois pag. 258. niet dan boven Mahomet.  Betrek kingen tusfcbei dc drie Zedenmeesters , raekende de bedekte feilen, en de vergiffenis der belecdigingen., (O Zie bier voor bladz. 77. Wat betreft Mahomet, het heilzaem denkbeeld, dat God bet oog heeft op de daeden der Menfchen, en dat dezen nietsdoen, waer van hij geen getuige is, wordt zeer dikwijls in zijn werk gevonden. Zie den Coran, tom. 1. pag. 06. 98. 141. 153. 224. 255. & tom. 2. pag. n. 17. 27. 28. 31. 42. 62. 146. 159 i8o. 188. 196'. ij?, 199. 294. 304. 307. & 321. C2) Dit .is het denkbeeld, het welk Lucretius ontwikkeld, heeft in die fchoune Vaerzen van het vijfde boek van ziin gedicht: 1 CircumretU enim vis atque in/'aria quemque, Atque, tinde exorta est, ad eum plerumque revertit; Nee faeile est placidam ac pacatam degere vitam, Qui yiolat factis eummunia foedera pacis ; Etfi fallit enim Divüm genus Immanumque, Perfetua tarnen id fare dam difidere debet. vs. 1151. &feq^ 444 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, . De drie Zedenmeesters komen na bij' eikanderen in de bedekte feilen, en de vergiffenis der beleedigingen. Met betrekking tot de eerften, doen zij bet geweeten hunner Leerlingen verfchrikken , en hen fchroomen , van door alles, wat hen omringt, door hen zeiven, verraeden te worden: maer Zoroaster en Mahomet, die nooit ophielden, als Propheetcn te beveelen , voegen daer bij dc vreeze voor den Hemel, en belaedcn den geheimen boosdoender met vervloekingen. Over hem de hemelfche wraek afroepende , kondigen zij nen, dat hij, terwijl hij zich zonder getuigen oordeelt , door het Opperweezen gezien wordt (1). En de Chincefchc Wijsgeer vergenoegt zich , aen te kondigen, dat de onrechtvaerdigheid eu onbillijkheid op haeren werker te rug keeren, cn dat de booze altijd haer eerfte üachtoffer is (2). Met betrekking tot  CONFUCIUS EN MAHOMET. 445 tot de vergiffenis der beleedigingen , is Confucius völmaekter, dan de twee anderen. De Wetgeever der Perfiaenen beveelt voor de eerftemael vergiffenis te fchenken, maer hij ltaei toe zich bij de tweede riiael te wreeken (i): die der Arabieren, zeggende, dat het beter i? de beleediging te vergeeten , voegt evenwel daer bij, dat men zich wreeken kan (2). De Wetgeever der Chineezen kent of beveelt geene andere wraek , dan nieuwe weldaeden (3). Het geen den zedelijken voorrang aen Confucius geeft, is, dat hij het Menfchelijk hart beter gekend heeft, dat zijne inftellingen gefchikt zijn voor alle Leeftijden, en voor alle Volkeren, dat, verre van zich, als de anderen, aen eenige voornaeme Hukken te bepaelen, 'er geen één is, het welk hij niet uitgeput heeft; en niet te min brengt hij de plichten , welker waerneeming even zo gemakkelijk als nodig is , tot een zeer gering getal. Laet ons hem in weinige woorden de ontleeding zijner leere hooren doen! ,, Ik onder.„ wijs U niets" zegt hij aen zijne Leerlingen (4) , het geen gij niet uit U zeiven zoud lce- ti") Zie hier voor bladz. 75. (jx) Zie hier voor bladz. 334. (3) Zie hier voor bladz. 204. enz. (4) Vie de CcxftJus par N. Amtt* tïlB# 12. des Mèmoi- Red* nen , welken de Zedelijkeovertreffelijkheidvan Confuciusuitmaeken.  446 VERGELIJKING VAN ZOROASTER, j, leeren, zo gij een wettig gebruik der be„ kwaemheeden van uwen geest maekte. Niets •„ zo natuurlijk, niets zo eenvouwig, dan die „ Zedenleer , wier heilzacme grondfiellingen „ ik U bragt in te fcherpen. Het is genoeg, „ U de deugden te noemen, waer toe ik U „ acnmaene, om in U het denkbeeld tc doen ,, ontftaen van haere verheevenheid , en de ,, noodzaekclijkheid, om dezelven te betrach„ ten (i). Het is de menschlievendheid, dat „ is te zeggen, eene algemeene liefdaediglieid „ omtrent allen die van ons foort zijn zon„ der uitzondering ; het is de rechtvaerdig„ heid, geevende aen elk, wat hem fchuldig ,, is, zonder den een boven den anderen tc „ beguuüïgen; het is de gelijkformigheid in „ plechtigheeden en gewoone gebruiken , ten „ einde die geenen , die te zamen leevcn , „ eene zelfde wijze van leven hebben, en in „ dc- res concernant les.Chinois pag. 139. & I4CT. De Chou-Khn geeft negen onontbeerlijke hoedaenighceden op, onj het gedraeh eenes burgers eerbied en lot' te doen verdienen • i°. wederhotrdmg' bij toegeeflijkheid ' te voegen • «o d' onveranderlijkheid bij dc neuschheid; .3°. de aclitbae'rhêid' bii de openhartigheid ; 4°. de infchikkelijfcheid bij groote ba' kwaemheeden; 5°. de ftaudvasrjghtjid .bij de gedienfturheid • 6°. de oprechtheid en ftiptheid bii dfc'zagtzmnlgndd j 70 de bedaerdheui bij bet oordeel; 8°. het vernuft bij de leerzaamheid; 9 . de macht bij de billijkheid. * 'O Confucius noemt alhier op de vijf deugden, welken de Chineezen als hoofddeugden befebouwen, en waer van zii de grondflagen maeken hunner redering, en Zedenleer Zii noemen dezelven Jen, T, Ly, Tche\ Sin, Jen is de menschlievendheid; ■/, de rechtvaerdigheid, Dy; liefde tot order oi gel.Ukheid van gewoone gebruiken, Tchc , eene wijze 011derichciding, 111 gewoonte gebragt, Sin de goedé trouw. Ziles Memoires concernant les Chinois tom. 7. pag. 2.-0. & feqq, .  CONFUCIUS EN MAHOMET. 447 „ dezelfde voordcelen zo wel als in dezelfde ongemakken deelen (1); het is de oprechtheid, dat is te zeggen, eene rechtheid, van „ geest en hart , welke maekt, dat men ir „ alles het waere zoekt , en dat men daei ,, naer wenscht, zonder zich zeiven of ande„ ren te willen misleiden; het is eindelijk de „ ongeveinsdheid of goede trouw, dat is te ,, zeggen , die openhartigheid, die opening „ van het hart , gemengd met vertrouwen , „ welken alle veinzerij en vermomming , zo „ wel in het gedraeh als gefprek, uitduiten. ,, Zie daer, het geen onze eerde ondcrwij„ zers geduurende hun leven achtingwaerdig, „ eu: hunne naem na hunnen dood ondcrd'elijk gemaekt heeft. Laet ons hen tot voorbeelden neemen; en alle onze pogingen aen„ wenden om hen na te volgen." Men hoort de dagelijkfche Zedenmeesters al te dikwijls uitroepen : „Treedt uwe driften „ onder uwe voeten!" Even of het genoeg was dit te willen, om dezelven uit te roeijen. Confucius is wijzer en bedaerdcr. Zo hij niet wil, dat men zich met te veel overhaesting aen dezelven overlevert, dan verbiedt 3iij ook niet naer haere dem te hooren; hij wenscht (O „De hoeden" zegt de Lun-Tu , part. 5. pag. 53. ,, waeren eertijds van fijne hennip gemaekt; tegenswoordig „ zijn dezelven van zijde; wat ligt 'er aen gelegen ? Hit verwijdert, het is waer, van de gewoontens'onze Voorva„ deren; doch het is geene misdaed. In dergelijke zaekeu moet men de meerderheid navolgen, eg jicjj naer den tijd *Ü iejiikkeu. Nieuwe bewijzenvan zij. ne overtrefFelijkheid.  44# VERGELIJKING VAN ZOROASTER, wenscht alleenlijk, dat de reede die woedende fchokkingen der Ziel bedaere en geleide. Hij vindt zelfs een foort van nuttigheid in de maeling der driften, door dat dezelve aentoont , dat zonder de oprechtheid van het hart, men de uiterlijke beoefening der deugd niet zeker kan maeken (i). Daer en boven vleidt hij nimmer op eene laffe wijze den fmaek , de hoofdigheid , en de zwakheeden zijner Leerlingen. Hij fchijnt hen altijd te zeggen: De Hemel heeft in uwe harten eenen trek naer rechtvaerdigheid gegeeven, en door eene uitfteekende weldacd heeft hij die geplaetst in het geenU het voordeeligst kan zijn. Zijt dan doordrongen met dit denkbeeld, dat het rechtvaerdige en het nuttige dezelfde zaek bij den Mensch is ; hetzelve zal U vergenoegd over U zeiven maeken. Waekzaem op alle uwe daeden, wagt niet tot dat dezelven uitgevoerd zijn , om in het binnenst van uw hart neder te zien, en deszelfs ftem raed te pleegen. Voor dat gij iets doet, ondervraegt uw gewceten zonder vooroordeelen of omwe- " gen, (O Scientia fiuenfis, infra diftis locis. Er zou ccen e:n de aen zijn, zo men alle de uitnodigingen, door Confucius gedaen, om dc deinrd te eeren en dezelve aen te kweeken wilde aenhaelen. Hier, wil hij, dat men dezelve verkiest boven allo de fchatten der Waereld. Scientia finenfis liv' t. pag. 28. 29. & So. Daer, zegt hij, dat zij de wortel van alle goed is , en de gewichtigfte zaek des levens be hoort te zijn. Ibidem pag. 20. elders, zegt hij, fpreekende over de driften, dat zo zij in de juiste paelen blijven diu ftaet genoemd wordt de volmaekte overeenftemuiin* der drift met de reden , en dat dit foort van midden, de natuurlijke ftaet, of de natuur van een redelijk weezen is. Seieü. Iia linenfis liv. 2. pag. 41. & 4a. " •  CONFUCIUS EN MAHOMET. 449 geil, en dat hetzelve uw Opper-Rechter zij (1). Nu eens flaet hij zijne oogen op den Ouderdom, en beveelt eerbiedige gevoelens voor denzelven (2); dan weder wendt hij dezelven ' naer de Kindsheid, en wacht op dc eerfte neigingen , en beteugelt derzelver overhcllingen (3); nu weder klimt hij tot de huisfelijke haert-ftccden neder, om aldaer die vreedzaeme deugden op te wekken, de waerborgen van het geluk dier geenen , die dezelven bewoonen (4); dan weder eens vdlgt hij de openbaere Beftierders in hunnen loopbaen, fchetst, op eene nieuwe en verhcevene wijze , de voornaeme hoedaenigheeden voor die Pandbevvaerders van het gezach der Vorsten, veifchrikt hen minder door het gewicht en (1*) Zie hier voor bladz. 193. en 194. het geenhij gezegd heeft over de noodzaekelijkheid van zijn gcweeten te ondervraegen. (2) Ibidem bladz. 193. Confucius wilde ook , dat men de Jongelingen de Kinderen zelfs, zoude eerbiedigen. „ Wie „ kan verzeekerd zijn" zeide bij „dat zij te eenigen dage „ beter, dan hij, zullen zijn! Evenwel zo men tot veer„ tig of vijftig jaeren gekomen is, zonder zijnen naem en „ zijnen roem te vestigen, dan is men niet meer waerdig, „ om gevreesd te worden: dit is gedaen voor altijd."LunTa part. 5. pag. 58. (3) Die aendoenlijke bezorgdheid herinnert mij een oordeej van den Areopagus, door Quintilianus liv. 5. chap 9. aengehaeld, het welk bewijst, hoe verre die rechtbank haere waekzaemheid uitftrekte voor de eerlte gemoeds neigingen der Grieken. Dezelve veroordeelde een Kind, om het leven te verliezen, om dat hetzelve aen eenen Vogel de oogen uitgerukt hadde. (4) Zie hier voor bladz. 201. Ff  4-50 VEB CELÏJKINC VAN ZOROASTER, en de moeijelijkheid hunner plichten, dan hij hen aenmoedigt door het vermaek en den roem van aen dezelven te voldoen (i); en dan ver» O) Ibidem bladz. 201. & feqq. Voegen wij bij bet eeen wy bar van gezegd hebben, dit Icort tafercel, bet welk bij van hunne plichten afmaelt -in een gcfm-ck met TfeeKpung, eenen zijner leerlingen, wien men to't eene gewichtige r.Iandanjns-plaets kwam te verheffen , en die hem vroeg, hoe hij zich behoorde te gedracgen in zijne nieuwe bediening, „wees vlijtig in het behandelen der zacken. „ Onderzoek naeuwkeuriglijk naer alle de oniftandigbeedcu, „ welken ftrekken kunnen, 0111 U dezelven te doen ken„ Mn, om het waere, van het geen flechts den fchijn daer „ van heeft, tc onderfcheiden, en om U de middelen, om „ dezelven billijk ten einde te brengen , gemakkelijk te „maeken. .Wees rechtvaerdig , belangeloos, altijd „ gelijk aen U zeiven. De rechtvaerdigheid heeft geen „ acnzien van Perfoonen, zij geeft aen elk, wat hem fchuL. ,, dig is. De belangeloosheid leidt tot de rechtvaerdigheid „ op. Wanneer men baetzuchtig is, dan houdt men wet „ haest op, rechtvaerdig tc zijn. Alles, wat men van zij„ ne minderen ontvangt, onder welken naem dit ook moge „ zijn, is eene waere dieffïal, welke men hen doet. — * De gelijkheid van imborst in iemand, die eene aenziene- * hike bediening bekleedt, lokt het goed vertrouwen; „ zij doet hem door de goeden beminnen, door de kwae„ den vreezen , en door de gantfehc Waereld eerbiedi» gen. — Geef eenen gemakkelijken toegang tot U. Ver„ toon geen ftreng gelaed aen wien 't ook wcezen mogt, „ en ontvang alle die geenen met vriendelijkheid en zon„ der eemge uitzondering , die zich bij U zullen aendie„ nen : gjj behoort U zeiven tc befchouwen als den alge- „ meenen Vader. Zo men de zaeken met alle moge- „ hjke naerfligheid moet behandelen, dan moet gij ook bij „ tiitftck op uwe hoede zijn, om dezelven niet met ovcr„ haesung ten einde ie brengen. Spreek geen Vonnis uit „ dan na dat de waerheid U volkomen bekend zal zijn.—, „ In elk der vier jaergetijden, behoort gij het Volk ten „ mmften dénmael bij eikanderen te doen komen, om zel„ ve aen het zelve zijne plichten uit te leggen. Eenige woorden van uwe zijde zullen hen ten prikkel ftrekken, „ om dezelven te vervullen. Doe alzo, dat nimmer eeni» „ onderwijs ontbreeke; want zo het Volk niet weete, wac „ hetzelve doen moet, hoe zoude hetzelve dan fchuldig kun- „ nen zijn, door dat na te laeten? Doe hen nooit „ leenroerigen arbeid doen, wanneer de Landbouw, en die „ arbeid, welke voor hen zeiven noodzaekelijk is , hen moe- „ ten bezig houden. zie daer , mijn vvaerde Tfee. „kQuiijr! eenen korten inhoud der verplichtingen, weikeu g5  CONFUCIUS EN MAHOMET. 451 verheft hij zich weder tot den throon deiVorsten , en herhaelt hen die waerheeden, welke, zo men wil, algemeen bekend zijn , maer nochthans al te veel verwaerloosd worden, dat zij nacht en dag behooren te waeken op het geluk der Natie, om dat zij de Vaders van hun Volk zijn, en dat die geheiljgde tijtel. het voorwerp en de maet van de uitocffening hunner macht is; eindelijk om dat het geluk van den Vorst verbonden is aen het geluk zijner Onderdaenen , wijl hetzelve verbonden behoort te zijn, aen hunne achting (1). gij onvermijdelijk op U neemt door het aenvaerden van .., het eer-ambt, waer mede men U belast." Vie de Coufu- cim par M. Amyot, pag. 262. & 263. tom. 12. des Memoires concernant les Chinois. (O Zie hier voor bladz. 182. Sc 184. 200, aoi en 204. EINDE. Ff a N A E-  NAEMEN der aengehaelde \V E R K E N, MET het formaet, HET jaer, en de plaets van den DRUK. A. A.mmiani marcellini, rerum geftarum, qui fuperfunt libri, cum notis Vale flor um & Gronovii, in fol. Leiden, 1693. APULEGi opera, cum interpretatione & notis juliani floridi, in 40. Parys, 1688. arnobii, disputationum adverfus gent es libri VIII t nunc primum in lucem editi, in fol. Rome, 1542. athenjEI, Deipnofophistarum libri XV, gracé & latinè, ex recenfione & cum animadverpon: isaac 1 casauboni, in fol. Lyon, 1598. B. bob0vu traftatus de Turcarum liturgid, peregrsna- tions  aengehaelde werken. 45J tione Meccand, circumcijione , tegrotorum vijttatione &c. in het eerfte Deel der Disfertations du Doileur hijde. in 40. Oxford, 1767. boun-dehesc h, Casmogonie des Parfes tom. 2* du Zend- Avesta pag. 337. & feqq. C. CiESARis, commentariorum de bello Qallico libri quinque, in 12°. Lyon, 1689. chi-king, ou le liyre des Odes ( verzaerneling van Zedekundige en Staetkundïge Gedichten) dans le tom. 2. de duhat.de, en in het Werk, betijteld , Scientia Sinenjls. Chou-King, een der gewijde Boeken der Chineezen, een werk door confucius bij een gebragt, in 4°. Parys , 1770. ciceronis, opera omnia, in fol. Bazel, 1528. clement.is alexandrini, opera omnia, grascé & latinè, ex editione J. P otter i, in fol. Oxford, 1715. confucius, Sinarum Philofophus; dit is het zelfde Werk als Scientia Sinenfis. Zie den tijtel. coran, nieuwe overzetting door den Heer de satary, in het Fransch in 8°. Parys, 1783. D. Defcription Geographique, historique , chronologique , politique & Phyfique de T'empire de la Chine, par ie v. duhalde, in folio Parys, 1770. di0d0.ri sic uli, bibliothecdi historica libri ,. qui Ff .3 .ft-  454 NAEMEN DER fuperfunt, gracé & latlné; ad finem MSS. recenfiti a PETPvO wesselingio, &c.in fol. Amfterdam, 1746. PIOgenis LAëRTil, libri X. de vit is, dogmatis, & apophtegmatis philofophorum , gracé & latinè , cumannotationibus isaaci & merici casoubonorum, &c. iu 40. Amderdam, 1692. dionysii ha licarnassensis, antiquitatUM Romanarum libri, quotquot fiperfunt, gracé & latinè; ex editione q5 cum annotationibus joannis hudsoni, &c. in fol. Oxford, 1704. E. 1 ut hym 11, monachi Zigabeni, Mokammetica,dans le tom. 2. de la grande Bibliothèque des Pères, pag, 292. & feqq. H. d'herbelot, Bibliothèque Oriëntale, ou Diclionnaire Univerfel, contenant tout ce qui fait connoitre les peuples de l''Oriënt &c. in 40. la Haye 3 T-7'7- herbert de cherbury, de rellgione gentilium , errorumque apud eos caujis, in 40. Amfterdam , 1663. heiiodoti halicarnassei libri novem, gracé latiné Q?c, in fol. Geneve, 1618. Hesychii lexicon cum notis doclorum virorum inte* gris, vel editis antehac , vel ineditis; animadver-. fiones adjecit joannes alberti, in fol. Lei* den, I74ö- HiAO-  aengeiiaelde werken. 45 miao-king, of het boek van confucius over de Kinderlijke liefde, dans le tom.' 4. des Memoires concernant les Chinois. Histoirc de la Chine par martini, in 120, Parys, 1692. Histoire generale, par abulfeda, naer het handfchrift, waer uit het leven van mahomet is getrokken , par gagnier. Histoire des Juifs & des peuples voiftns , par p r 1deaux, in 12°. Amftcrdam, 1722. Ik heb ook mijn gebruik genomen van die van 1727. Histoire de la Rèligion des anciens Perfes, & de celIe des Banians par henri-lord, in 120. Paris, 1667. Historia Philofoph'nz, feu vit des Rotnaius &? de l'influence de la marine fur la puisfance fc? les moeurs de ces deux peuples, par m. de pastotjret, 11180. Paris, 1784. eun-Yu, een der Kerkelijke boeken van den tweeden rang voor de Chineezen. Zie Scientia Sinenfis. M. MAHUMETis Alcorani textus univerfus, arahicè & la-  aengehaelde werken. 457 latiné; ex verfione & cum notis i$ refutatione l u- dovici maraccii, acces ft ejusdem marccii prodromus de vita Mahumetis & de Alcorano , in fol. Padoua, 1698. Mémoires de F Académie Royale des Infcriptions belles-lettres, in 40. Paris, 1736. feqq. Mémoires concernant Phistoire , les fciences, les arts &c. des Chinois , in 40. Paris, 1776. & feqq. Mémoires du p. lecomte ,Fètot prèfent de la Chine, in Paris, 1697. montesquieu, (Oeuvres de) in i20. Amdcrdam, N. Notice de PT-King, par visdelou; i la fuite dit Chou-King. O. Obfervations du p. gaubil fur le Chou-King; al* fuite du même Ouvrage. P. platonis opera, grxcè 6? latiné, ex verfione joannis serrani, Éf cum ejus annotationibus , edente he nric o s t e p h a no , in fol. Parys, 1578, c. p ei pil x secundi, historia naturalis cum interpretatione, notis fc? indice joannis harduini, in 40. Parys, 160*5. PLUTARCiii opera omnia, gracé £f latiné, m fol. Parys, 1624. pompon 11 mel^e, libri tres de fitu orbis, ia fol. Parys , 1540. Ff 5 por-  45$ MAEKEN DE li PORPhyrii, libri qüatuor de abfiinentia ab tfa anhnalium , latiné, ex interpretatione JOAnn. eern. feliciani, in 40. Venetië, 1547. PORPYiutrSj de vita Pythagorce, in 40. Amilcrdam , 1707. Précis raifonné du fystime théologique , cérémonie!, &> moral des Jivres Zends & Pehlvis, par m. anQuetil du perron; d la fin du tom. 2. du Zend - Avesta. R. Rèligion des Mahométans , expofée par leurs proprei DoBeurs, avec des èclaircisfemens: een Werk uit het latijnsch van adriaen reland overgebragt, en vermeerderd met eene Mahometaenfche Geloofsbelijdenis, welke het licht nog niet gezien hadde, in 120. 'sHage, 1721. S. sadder, Magorum liber, Zoroastri pracepta ö3 Canones continent, in Ufum ecclefix Magorum, ff fidelium eorum omnium; in het vervolg van het Werk des geleerden Hyde. Scientia s i ne n si s , latiné expofita , ftudio P. P. Societatis Jefu, in fol. Parys, 1687. s 1 a o - h 1 o, een Chineesch - School - boek, te zamen gefield in de 12de eeuw van de Christelijke tijdreekening. Zie tom. 2. de duhalde. solini, Capitula de fitu if memorabilibus orbis ■ in de verzameling, betijteld, Antiauitatum variarum tiutores. stra-  AENGEHAELDE WERKEN. 459 STRABONis, r er urn Geographicarum libri XV'II. Gr Landbouw en Koophandel. . 3-5 Ggp  afdeelincen, enz. 479 Gevolg van nuttige werken. . . Bladz. 356 'Oprichting van verfcheidene Rechtbanken. . 358 -Straffen, op de Misdaeden gefield. . 359 Zedelijke Wetten. ... . 36» Nieuwe Wetten over verfchillende onderwerpen. . . . . . 361 Wie waeren de gidfen van Confucius. . 363 Gezindheid van Lao - Kiun. . . ibid. derde afdeeling. Staet van Arabien tot Mahomet toe. . 365 Bezigheeden der oude Arabieren. . ibid. Hoe was bij hen de flaet. des Koophandels ? . 365 Hun beftuur. ... . . 367 Hun Godsdienst. . • . ibid. Hunne voornaeme Godheeden. . . 368 Waeren zij volftrekt beelden -dienaers.? ,t 369 Hunne Godsdienftige verdraegzaemheid. . 370 Vruchteloos door .verfcheidene vermaerde Volkeren aengetast. . . . ibid» Door de Romeinen zelfs geduurende langen tijd. . . . . 371 Het fteeaachtig Arabien wordt een Romeinsch Wingewest. .... . 37» Het gelukkig Arabien door de Ethiopiers veroverd. 373 Oorlog van den Olyphant. . . 374 V 2 E Sa  4So tafel d e r vierde afdeeling. Staet der eeuw van Zoroaster en van Confucius, vergeleeken met die van Mahomet. . 37-6 Wetgeevers , die Confucius en Zoroaster zijn voor af gcgaert. . . . ibid. Staet van de Zcevaert en den Koophandel der voornaemfte Steeden van Griekenland. . 377 Rhodiers. Jooden. Egyptenaeren. Siammers. Pheniciers. . ... 378 Carthaginienfers. Romeinen. Germacnen. Gaulen, enz. enz. . t j^j^ De Wijsbegeerte wierd in Griekenland gebooren. ... . . ' . 3?9 Pythagoras, leerling van Zoroaster. . 381 Staet der Waereld, toen Mahomet verfcheen. . 382 Grieken. Romeinen. . . . 'MA. Het daelend - rijk. Perfien. . . 33 , Spanjen. Gothen. Lombarden. Italien. . ibid. Vrankrijk. Engeland. . , ; ^ Voortgang van het Christendom. . . 385 Tegenoverltclling der twee eeuwen. . ibid. Aenmerkingen, welken deze tegenltelling doet maeken. . . . . .387 vijfde afdeeling. Algemeene en perfoonlijke betrekkingen tusfchen Zoroaster, Confucius en Mahomet. . 3p0 Algemeen denkbeeld over hunne wederkeerige overtrelfehjkheid. . . m fl^j. Ver-  AFDEEIINGEN, ei!Z. 481: Vergelijking van hunne geboorte. . Bladz. 391 Van her gebruik, het welk zij Van hunne jeugd maeken. <. . . . 392. Afzondering van Zoroaster en van Mahomet. . 393 Hunne drengheid in de eenzaemheid. . 394 Zij wenden Goddelijke openbaeringen en ingee- vingcn voor, . ... ibid. Confucius deed niet alzo. . .. 395 Hij is perfooniijk meer belangrijk , dan zijne 'twee mededingers. . . . 306 Verfchil in de wijze, op Welke zij hunne leer • invoeren, en de vervolgingen verdraegen. 398 Verfchil van het lot, het welk hunne leer gehad heeft. . , . . 399 Tot welke verneedering de Mufulmannen de leerlingen van Zoroaster gebragt hebben. . 400 Wat China te vreezen heeft van de zijde der Mahometaenen. , , 401 en 402 ZESDE AFDEELING. Zoroaster, Confucius en Mahomet ver gekeken als „Stichfrs van eenen Godsdienst. Overtrejfelijkheid van Mahomet. . 403 Confucius komt weinig in deze vergelijking te pas. Waerom? .... ibid. Hij beval, gelijk zij, noch gebeden, noch wasfchingen. . . . . . 405 Zoroaster en Mahomet wenden voor , herftelders van den Godsdienst van Abraham te zijn. ... . . 406 Zoroaster en Mahomet over een flemmende in Hh de  ABz Tafel der dc éénheid van God, en de verbanning der Afgoderij. . . . Bladz. 408 Zij verfchillen in de oplosdng der éénheid van God. . . . ' . 409 Zij vereenigden de Burgerlijke en Priesterlijke macht. . ... 410 Overeenkomst onder hen over de fchepping, dc eeuwigheid der ftraffen, enz. . 4IÏ Zij zijn 't niet eens over de Vrijheid van den Mensch. . . jbi^ Behendigheid en buigzaemheid van het vernuft van Mahomet. . . . AIg Zijn eerbied voor de vooroordcelen der Arabieren. 414 Acndacht, welke hij vest op hun luchtgeftel cn hun aert. . . . \b\i. Hij doet voordeel met zijne eigene ongemakken. 41^ Hij eerbiedigt de voornaemfte leerftukken der Jooden en Christenen. . . . Zijn ontwerp was, eenen algemeenen Godsdienst in te voeren. . . 4INieuwe bewijzen van de overtrcffeh'jkheid van Mahomet. . . ... ibkL ZEVENDE AFDEELING. Zoroaster, Confucius , en Mahomet, vergeleeken ah Wetgeevers. OverireffeUjk- heid van Zoroaster. . 42I Verwijt, door Confucius verdiend. . . jbicl. Reden zijner minderheid. . k Van eenigen zijner wetten. . . . 4.2o Even  AFDEELING, G-5iZ. 483 Even als Zoroaster onteert hij den ongehuwden ftaet. .... Bladz. 424 Verheevenheid van Zoroaster als Wetgeever. Zamenhang zijner wetten. , 423 Aanmerkingen op die, betrekkelijk liet huwlijk. 426 Dc Wetten van Mahomet minder aeiicengefchakeld, en minder overdagt. . . 428 Nieuwe voordeden van Zoroaster. . 429 Zijne voortreffelijkheid boven Mahomet, in die Wetten zelfs, welken gelijk van inhoud fchijnen te zijn. . . . , 431 Zijne zorgen, om de gezondheid, het voedzel, en de opvoeding der Burgers te verzeekeren. ibid. Overtreffelijkheid van Zoroaster in de manier, waerop hij de misdaed ftraft. . . 433 ACHTSTE AFDEELING. Zoroaster, Confucius en Mahomet, ver gegeleeken als Zedenmeesters. Overtreffelijkheid van Confucius. . 43G Confucius was tc gelijk de Apostel en het model der Zeden. .... ibid. Zij allen fchrijven de menschlievendheid voor; maer Zoroaster, en vooral Mahomet vergaten zomtijds hunne inftellingen. . 437 Toepasfing der menschlievendheid op den Oor* log. • 3>M» Zoroaster cn Confucius winnen 't hier in boven Mahomet. . • • 43£> H h 2 Ara»  4S4 TAFEL DER AFDEELINGEN, enz. Andere Zedelyke opzichten, onder welken zij hem ook nog overtreffen. . Bladz. 44a Mahomet heeft niet te min eenige voordeden. 441 Zoroaster heeft ook de zijnen. , . 4^2 Hij heeft dezelven niet, dan boven Mahomet. ibid. Betrekkingen tusfchen de drie Zedenmeesters, raekende de bedekte feilen en de vergiffenis der beledigingen. . . . Redenen, welken de Zedelyke overtreffelykheid. van Confucius uitmaeken. . . Nieuwe bewijzen van zijne overtreffelijkheid, 44Q. Eind.e der Tafel.  Bij A. BLUS SE & ZO ON te Dordrecht, zijn gedrukt en te bekoomen de volgende Werken: Algemeen en beredeneert Woordenboek der NatnniÏÏfké Historie;» •behelzende de Historie der Dieren, Planten en Mineralen; en die der Hemelfchc Lighaamen, der Verhcvelingen en andere voorname verfchijnfelen der Natuur: benevens de Historie en befchrijving der enkclde Drogerijen, welke de drie Rijken opleveren, hun gebruik in de Genccskonst, in het gemeene Leven, Landbouw, Konden en Handwerken. Uit liet Fransen van den Heree VALMONÏ DE BOMARE, 3 Deelen in gr. 410 met eene fchoone Titelplaat door R Vtnkeles. . ~ . . f 21 -0-0 ATLAS fNieuwe en beknopte Hand-"), beftaande in eene Verzameling van CXII der algemcenfle en nodigfte Land-kaartcn, allen in de Nederduitfche Taa', cn naar de laatftc ontdekking van de L'Isle en anderen opgcftcld; in_ eenc_ voegzaame grootte mtgegeeven. om op eene gemakkelijke wijze bij liet leezen der Nieuwstijdingen cn historiën tc kunnen worden gebruikt; allen zindelijk afgezet en gsbonden in groot Folio half Engclfdie band. a 56-0-0 (Nieuwe kleine Ildnd-") of verzameling van XXV Landkaarten der vbornaamfte Staatcn cn Rijken der gebeelé Waereld, na de allerlaatfte ontdekkingen van de Visie, IfAnville en andere beroemde Aardrijkskundigen opgefteki, in propere Smal-Folio half Engeli'che band. . . . . 7-10-0 (Nieuwe cn Keurige Reis-") door de XVII Nederlanden» beftaande in eene verzameling van XX uitgelezen kaarten der Zeven Vereenigde en Tien Oostenrijkfchc Ncdcrlandlche Provinciën, in propere Smal-Folio half Engellchc band. . 6-0-0 AD DING TON en STENNET Brieven over den Doop. gr 8vo. . .. 1 1 - 16. - o BARUETH (J.) Rechtzinnige Vèrklasring yan den Heidelbergfchen Catechismus, naar het Latijn van den beroemden Lcidfchen, Iloogleeraar Albertus Schultens., 2 deelen in gr. 4to. 5-5-0- BRAKEL (W. a) Redelijke Godsdienst 3 deelen in. 4to Twintigfte Druk. . . . 7-0-0 BLUSSE CA.) De beste Opvoeding der Jeugd ten nutte van dit Gcmecncbest, en Befpicgeling bij een Onwcdcr gr. 8vo. 0-8-3 1 Iets Dichtmaatigs; of Bundel van Zede-dichten over dc Winden, Wolken, het Graf, de Eeuwigheid, Mijne Ellende, Mijne Veriosfing, Mijne Dankbaarheid cn andere belangrijke onderwerpen , met Konstplaten door L. Brasfer. in gr. 8vo. 3-0-0 B LEIS WIJK CMr. P. van) & J, ESDRE Natuur- cn Wiskundige verhandeling over het aanleggen en verllerken van Zee-Meiren Rivier-Dij ken; met Tafelen en Plaaten, in gr. 8vo,. 1. - 16-0 3 LA S.  ( 2 ) BLASSIERE CJ. JO Wcrkdadige en Befchouwende Meetkunde, 2 deelen . , . B 4 - o - o é BEATTIE CTO Proeve over het Iagchen en gelach-verwekkende in fpreken en fchryven; int het Engelsch in 't Neerlandsch overse. zet, en verrijkt met eene Voorreden en eenige voorbeelden üiï Ne derduitfche Schriften, in gr. 8vo. . , i . 16 - o Compendium Grammatica; Grascas in Ufum Scholaj Dordracen-e Svo. Nova Editio. . . . . 1-5-0 CRAMER (J. A.) Lijdende EmmantiSl, of verklaring der uitgezochtfte Pasflc-ftoflèn, zo uit het Oude als Nieuwe Verbond Viif deelen. groot Svo. . . . 8-0-0 • "" Het zelve werk op best fchr. Med. 12-0-0 1 ■ ' Godvruchtige en Natuurkundige Overdenkingen Befpiegelingen, Gebeden, en Gezangen over God, zijne Eigenfchai* pen cn Werken. 2 deelen gr. 8vo. . . , , I(; . Q DOORSLAG (J. H. v. dO Twee Biddags-Leerredenen over Spreuken XX: 18 eh over Prediker IX: 18. in dc Jaarën 1781 & 82 Deidc Druk. groot Svo, . . . o - u --q DE WEELDE IN NEDERLAND, met ophelderende Aantekeningen; nevens een byvoegzcl, bevattende de nagelaten panieren eens Franl'clicn Gouverneurs van een Nederlandsen Jongeling en het Leven en Sterven van den Ecrw. Pouponville. Deezé •Geest;'?e' Critielvan de dwaasheden onzer Eeuw is zeer zindelijk gedruk? 0'> Iiéw Schr. Med. in gr. 8vo. . _ ij - 12 - o Dichtoefeningen van het Rottcrdamfche Dicht-Gcnootfchap Sttuli urn Scient. Genitrix. V deelen. . „ . y - o - o Dito best papier. . . . 14-0-0 EULER (L.) Volledige Inleiding tot de kennis der Algebra »n de hand geevende eene gemaklijke oplosling van alle foorten van' Te koningen, zo in de Wiskunde, Koophandel als andere zaaken • Hiet is byscvocgd een zeer eenvoudig middel om zelfs blinde Menfchen de Rekenkunde, ja mooghjk het fchrijven en 't Componeeren van Muzijk te leeren oenenen. Twee Deel. met PI. in gr. 8vo. 3-15-0 FREMERIJ (BO Romdo en Julia, Tooneelfpel; naar den Heer misze. Met ecu beoordeelend Nabericht en fchoone Titelplaat in Sroot8v°- ■ • • • i-ifi'-o " **: 1 ;— °P best Schrijf Papier. 3-0-0 „ """""". Mijne Offerande aen Apollo & Hiimen, met Kcnst-vignetten,-3 Deelen, gr. 8vo. .  ( 3 ) Gemengde Dichtproeven van B. Fremerij, A. H. Hagedoom, J. P. Van Heel en D. van Stolk in grv 8vo . i - o - o GROULT Aar wijzing van de Werken, die over het nemen van onzijdige Schepen handelen,en van de Wetten en Reglementen,daartoe betrekkelijk; uitgegeeven door N. des Amorie. in gr. 8vo. o - 8 - o HELLENBROEK CA.) Kruistriomf van Vorst Mesfias, of Predikatiën over 't Lijden, Doed en Begraving van den Heere Jefus Christus. Vierde Druk. in 4to. • • 3-4-0 HE DE ND AAGSCIIE HISTORIE, of Tegenwoordige Staat aller Volken, en der Nederlanden, met Plaaten en Kaarten XXXIlï Deelen, weleer bij J. Tirion uitgegeeven. gr. 8vo. 102-0-0 De Staat der Nederlanden, XII Deelen tpart. • . • • 37 - o - ° . ■ ,— CVervo'g op de) of Staat der Nederlanden : • Tegenw. Staat van Friesland IV Deel. 8 f.ukk. met pl. 23 - o - o Tegenwoordige Staat van Overijsfcl 1 Deel 2 ftukken. a - 10 - o Hiftorirche, Charaker- &Z.edekundige Bybel - Onderwijzer 3 Deel. •net kunstplaten 8vo. . • « 4-10-0 Dito. op groot papier. Handelingen van de Nationale Vergadering in Vrankrijk 3 ftukken. ° 2-14-0 11 UI DE KOPER CB0 Rijmkronijk van Melis Stokc, in 10 boeken met Historie- Oudheid- cn Taalkundige Aanmerkingen, zoo op ieder bladzijde als in breeder Aantekeningen enBijvoegzcls agter ieder boek, wijders eene zeer naauwkeurige famengeftelde Tafel der Paasei da-en, ter ophcklcringc van het Tijdrekenkundige, vooral m de Mid.leï-eeuw; eene Toegifte wegens het wporf Mmfus C tyorgcn-ïangsj; een Gezigt van de Verhandeling van Philippus Jacobus LamiecUcr, we-ens den togt van Keizer Aelbrecht I. naar Holland «1 den jaare 1-500. cn een Bladwijzer der woorden, 3 deelen gr. £0. mediaan papier. » • • * " Dito klein #0. ordinair Pap. . • 10 - 10 - o Dito gr. Svo, mediaan drukpap. . 14 : o - o HOLTR.OP CJO Nieuwe uitvoerige Engelfclie Spraakkonst. Svo. . j • • 2-4-0 . Nieuw Engelsch «5c Neerduitsch Woordenboek waarinde Engelfche Begin-woorden naar de Nederdmtiche Uitfpraak-getekend zijn, en door gelijkbeduidende Woorden, en zeer vseJe. Spreekwijzen verklaard worden, gr. 8vo. . 1^»  C 4 ) NT5. hét Nederduitseih-Engelfche Deel, welk onder de „ersN ~» aan dc koopers van dit Deel om niet geleverd worden. - ' r „ „ . .' ■- DicTrionaire Portatif Hollandois - Francois fr Frajois Hollandois, Negende druk 1787 in 2 Roodleere of Schap?. 5-4-0 ' —— dezelve op best pap. , 6-14-0 HAGEDOORN (A. H.) Proeven van Kunsten w»,„li-'i IX Verhandelingen over de WijsbegeerteTde^êh^^SLa aart en hoofdneiging der Menfchen; de UKteftE Eigenliefde enz. gr. Svo. . ^"^umacige HANDLEIDING TOT DE PHIISIONOMIFffrrNnp Óoor een voornaam Amfterdamsch Godgeleerde, in XVm H^ldfTni,* ten: bevattende eene volkoome Opleiding tot de t l nuttige en aangename Wetenfchap ^verfiel met een^k |et*i&£ platen en Vignetten. 2 dcei. gl, 8vo. op best Mediaai] pJapf ^ *™sc; dezelve met eerfte Plaatdrukken. 10 - o - o Iets, in Dichtmaat cc Profj, van J. P. v. HEEL. 1 . ^ . 0 Dito best pap. . . KUNST DES OORLOOS of Algemeene Giondbegihfélen der Knjgsyernchtingen te Velde, door een Officier- in dienst van dè r« pubhek. 2 deel. gr. Svo. . llc K£- b * 3 - !0 - q LANGE Batavifclic Romein, Tiireide druk, gr. 8vo. 1 - 16 . 0 LONG CJ. Ie) Koophandel van Amfterdam, naar alle een franc * • 3-0-0 Mt zelve op best klein Med. Schr. pap 4-10-0 MARCE L (AO Befchrijving en afbeelding vaneen Hol- en Bol meetcr voor Verrekijkers-glazen, enz. gr. 8vo. . 0-8-0 NAHUIS (PO Kort Begrip der Christelijke Religie ten klaarft» open-  ( 5 ) m____t en vermeerdert met het klein Kort Begrip. Agtfle Druk,: Bvo." ° • • • ' • ° " 18 " I __________ Kort Begrip der Christelijke Religie verdedigt teeen allerlei Dwaalingen en Dwaalgeesten, of Tweede Deel. Zevende Druk. • • • • .0-18-0 . Voorbeeld der gezonde- woorden , overzien, en verbetert door G. J. Nahuijs Profesfor & Predikant te Leyden, Tweede Druk. 8vo. • • - o - 8 - o PITlSCIfS.) Lexicon Latino - Belgicum Novum. 2 Tom. Editio quarta 1771- • • a 10 - o - o PI UCHE (La) Heemel-gefchiedenis, naar de denkbeelden der Poëten, der ihilofofen en van Mozes 2 deel. met pl. 8vo. 3-0-2 Schouwtooneel der Natuur, jof gefprekken over de voornaamfte bijzonderheden der Natuurlijke Historie, Konften, Handwerken fraaije VVeienfchappcn, Godsdienst enz. XVI deel. met ruim aoo pl. Tweede Druk Svo • « ' 36-0-0 , CZaakrijk Register op o£ tot de Eerfte en Tweede Druk van) . ■ • i - 10 - o PROEVE VAN ZEDEPOEZIT, door de Hoeren J. de Bruijn,,. B Elil-ink Ah. van den Berg en A. Blusfé, onder de Zinfprcuk Coumrdia&-Ubore,vxa het licht gegeeven. Dord 1755 gr.8vo. 1 - 10 - o PU1TT (S. T- de) Grondbcginfclen der Meetkunde , vervattende de VI Ferfte, hèt XI & XII Bock van Euclides : alles op een korte en duideliike wijze voorgefteld, gedemonteerd, en met veele aanmerkingen verrijkt; met XXVIII kopere . 1. in gr. Svo. . 5-5-0 Raadgeving aan het Volk van Vrankrijk. . 1 - 10 - o REISIGER CDe NIEUWE) of Befchrijving van de Oude en Nierwc Waereld, in vermaaklijkc, leerzaame en nuttige Brieven, u.'c het Fransch van den Abt de la Porte. XXVIII deel. gr. 8vo. 43 - o . o SI MS O N in VIII Boeken met Konstpl. van Buys, Myling & Waldorp. Tweede druk in gr. 8vo. . • 2-0-0 SCHELLING (P. van der) Hollandsch Tiendregt, of verhandeling van het Regt tot de Tienden. 2 deel. 8vo. . 7-0-0 SCHOOLHOUDER ( J. ) Oeffenfchool der Notarisfen, Vierda Druk, verbecterd door M. van den Helm, en vermeerdert met een Practifijns Woordenboek, gr. Svo. • • 3-0-0 TISSEL(L) Leerredenen over de gewigtigfte gebeurtenisfcn , nit het Leven van Jefus Christus, gewoonlijk genoemd Euangelien. Twee deelen gr. 8vó. • • 3 -  C 6 ) mlltflï. Svo? AP0I°S!C. V°0r de LeCr dêl' doening des Zalig. • 1-4-0 TRENC K CF. Vrijheer van der) Mengelwerken in -»-«-- ■■- „ Öp;.aaten.NedCrd"itSCh door * SSÖJtSSS • • 6 - o - o Deielve op fchrijfpapier. 7-iP-o b * * • • • 3 - 12 - o Volledige bcfchrijving Van alle Konflen, Ambachten. Handt.*.*™ Fabrieken, Trafieken,derzelver Werkhuizen engereedfclanpen enz'* ten deele overgenomen uit de beroemdfte BukènltöSfi wS e ni ƒ« vermeerderd met de Theorie en Praktijk der beste Inlandfche Konlte yncaandwertsfeden Met de noodige plaaten. in gr Xo.terRe fiuk: de Indigo -bereider cn Blaauwyerwer, afzonderlijk 3.16.0 I?*_£***f bSttrtohterjltokdr, Zoutzuur-cn Vitrioololie.berei- * * " • • 4-12-0 Berde Stuk: de Porcelein-Fabriek, dito. ; 5 . 0 - o ^Vr^fe (/e Leerloijer, dito. . . 2 - i3 - 0 Stuk: de Kaarfemaker, dito. . . I - 6 - o Dezelve zijn ook op Best Papier te bekomen. V°L,NrFrIJ £dc? waarfchijnlij-ke gevolgen van den tegenwoordigen Turklchcn Oorlog, cn derzelver invloed op de Staaten va.iEu ropa. gr. 8vo. . . g o - 16 o WAGENAARCJO Vaderlandfche Hiftorie verkort in gr. Svo. o-i8-p — dit0 mct p!> jn gr> gv0> i . 18 - o «vo7^"sTh7oIgebruik. ***** ^ VMSCU CU ■**«»**< in klein D • • O - 10 - Q dito met fraijc plaatjes. 1-5-0 " in 't Fransch kl. 8vo. . 0-14-0 WATER CJ. W. te) de Vaderlandfche Historie Verkort, met leerzame Aanmerkingen ten dienfte der Nederlandfche Teugd, met konstplaten. gr. Svo. . . . 2 - 10 - o ZE IJ DELAAR (EO Nederduitfche Spclkonst voor de Tcusd »??4 bvo. . . . 0-8-0