489 K 48   LIJKZANGEN.   Te UTRECHT, Bij SAMÜEL de WAAL. 1782. LJJKZANGEN. DOOR J; JD* W:  De Gedacht enisfe des Regtvaardigen zal tot zegeningen zijn: Salomon. Door het Celoove hebben de ouden een goeden Naam een goed getuigenisfe bekomen. Paulus. De Deugd is onfterfelijk. horatius. Zij, die de juweelen der Maatfchapplj zijn, verdienen om hun gemis, altoos betreurd te worden.  GEDACHTEN B IJ HET GRAF VAN DEN WEL EERWAARDEN HEER MICHAËL BUIS. Zalig zijn de doeden die in den ffeere flerven. Joannes. "Verblijfplaats van den Mensch, als hij. tot asfche keen! Voor hem is 't graf gevormt, en hij voor 't graf gefchapen! Ja tog: het leven is de Leeraar die 't ons leert» Pas levend, ziet men 't kind den ijzren doodflaap flaapen. A 3 In  ( 6 >i In *s levens lieve Lente ach! fieift de jonglmgfbhap. Op 's levens Middag zinkt de Men-ch ter leef-kim onder. En tachtig jaar geleefd , wat is 't een laage trap, Bij eeuwen in den Dood! — o Graf! is 't dan wel wonder» Dat gij begeerelijk voor duizend lijders zijt, Die aan een reeks van fmart, verdriet, hier levend ftervetï En wien de jongrte fuik de matte ziel verblijdt? Iliet dit in 't fomber graf geen zoete rust verwerven? Maar meest, die wachtend, op den zaalgen Hemel zijn. —> Zoo rust hier ook mijn Buis, na rustelooze jaaren, Van lighaams foltering, van dufdclooze pijn. En, och! dit deed zijn finar? tot dubble fmart verzwaaren, Da:  ( 7 >2 Dat zijn gewijde dienst zoo dikwerf wierd beperkt, Waar in elk Christen hem, fpreek Utrecht moest beminnen. Hoe gaarne had zijn vlijt in Jezus dienst gewerkt, Om, Utrecht, ook in U, veel Zielen aan te winnen Tot onderdaanen in Mesfias zalig Rijk! Als hem de pijn verliet, gaf hij met nieuwe krachten, Straks van zijn lust en zorg aan U zqo meenig blijk. — Dan , 't was een fchemerlicht in de aakligfte der nachten! — Hoe flocg een felle koorts hem plotfeling ter néér! Helaas! in :'t beste van zijn duurgefchatte leven. — Wie kon in 't midden van het grievendst lighaams zeer Ooit fchooner tafereel van frisfche krachten geeven, A 4 Daa  #< 8 Dan Buis, de waarde Buis ?—Maar ach! 't was louter fchijn} Het lighaam fcheen zijn fmart zelfs openlijk te ontveinzen. Tot dat de bteeke dood het aaklig doodsgordljn Ontrolde — en al dit fchoon, in aller ijl deed deinzen. —i Daar lag de teedre Man van zijn beminde Gac-! De trouwde Vader! aan zijn kroost zoo ras ontnomen !.... De Christen ! ...welk verlies! — voor hem?... oneen !Genae! Genade en heil voor Hem, daar hij, bij alle vroomen, Verlost van fmerte en pijn, in de eeuwge heerlijkheid By zuivere Englen — bij zijn Jezus is geftegen! O welk een troost voor u, gij, die zijn dood befchreit! Hoe leenigt dit de fmart, door zulk een flag verkregen ï m  *K 9 ># Het Godverliefd gemoed ftaart, met een oog van vreugd, Hem juichend naar in 't Rijk der eeuwge zaligheden, In 't blinkend Hofpaleis der fchitterende Deugd. —. Maar gij, zijn Gaê, hebt thans het grootst verlies geleden: Gij derft uw wederhelft, den dceler in uw lot! Den vader van uw kroost: dan, och ! denkt ge aan zijn fmarte!.., Zij is niet meer! ... hij is verlost! ... verheerlijk God! Hij neemt der weduwen en weezen zaak ter hr.ne. Ai droog uw traanen af, nu ftaareude op dat wicht, Pat ge uw' Benóni hiet, ach ( vaderloos geboren! Gij kinders hebt haar lief, het is uw dubble plicht; . Zoo is door dit verlies niet alle hoop verloren! A $ Eer  Eer ik, mijn waarde Buis, van uwe Grafplaats gae, Pit Graf, naar welk ik U uit achting heb gedraagen, Zal ik den kouden zerk, waar op ik weenend ltaat Van uw gedachtenis den naneef doen gewaagen: Buis, die hier zagtkens rust, rust na veetpijn en fmart? Outfukt aan gade en kroost in V beste van zijn leven; Een leer aar die in Leer, en daên heeft blijk gegeeven% Dat hij vorst Jezus Leer omhelsde met zijn hart* GE*  GEDACHTEN OVER HET AANDOENLIJK STERFGEVAL VAN DEN HOOG EERWAARDEN EN HOOG GELEERDEN HEER G. J. NAHUIS, DOCTOR EN PROFESSOR INDE HEILIGE GODGELEERDHEID EN KERKELIJKE GESCHIEDENISSEN aan 't Lands Univcrfitcit te Leyden. EN DAT VAN ZIJNE ECHTGENOOTE MEVROUWE m , , van MANSVELD: Weinig dagen na elkander overleden op den ... October 1781. N og zweevende op liet zwerk van treurige gedachten , Van mijn beminden Bus: £trcek Godsdienst bij mij neèr en Hortte deeze klagte'.i: „ Mijn Godgewijde Huis! n O  #< 12 ># „ O ijzelijke flag! mijn Nahuis is geftorven! „ Mijn Nahuis is niet meert „ Mijn Nahuis, zoo vee] roems door zijn Talent verworven* „ Gefteegen tot deeze eer, „ Om Leydens Hoogefchool door zijn verftand te lichten l „ Ach dat dit Licht nog fcheen!... „ Hij, die Mesfias Kerk kon door Mesfias ftichten, „ Is nu, nu afgefnecnj'... flierzweegze;... Ik was verfchrikt!... fprak, (harende naarboveiu O God wie peilt uw Raadt Hiervoor—voor de Eeuwigheid!... is een Gordijn gefchoovenr— O Mensch, hoe vast gij ftaat, Be-  #< 13 ># Begiftigd met verftand en treffelijke gaven, Hoe zeer van elk bemind, Geklommen tot den roem der Loffelijkfte braaven!... De Dood, die 't al verflindt, Doet door een zelfden fpeer, en wijze en dwaaze fneeven.—. Medogenlooze Dood! Ontrukt gij 't fchreieud kroost nu 's Oudrcn dierbaar leven, En dompelt hen in nood! Nog was het grievend leed niet fteil genoeg gereezcn, Hier moest en Man en Vrouw Te famen in het Graf ter zeiver uure wezen! Helaas! als ik befchouw, Wat  #< 14 X> Wat zonderlinge paên hen grafwaarts moeflen leiden; Wat flaiig den doodfteek gaf, Verfchuilende zijn gif op hunne Roezen fpreiden; Dan geldt, aandoenlijk Graf! Alleen gevoel: ... het hart, maar niet de mond kan ipreeketj» Beminnelijke Vrouw! Zaagt gij, dat uwe Gae, door Krankheid haast bezwecken, U ras verlasten zou. Wat was het u tot fmart; hoe weende uw tedere oogen ; Hoe hielpt ge uw Echtgenoot; Hoe fmeekte uw mond, „verlos, Barmhartig Alvermogen! Mijn Liefften van den Dood! Ach!  #< 15 ># Ach! (paar hem nog voor mij en voor mijn teedre kindren! ... Ach was mijn God zoo goed! ... Dan och! uw grievend leed zaagt gij helaas! niet mindrcn: Zelfs raakte uw eigen bloed, Uw telgjen in gevaar, zijn fchreemv klonk u in de ooren!... Gij vloogt ftraks derwaarts heen. -~ Zijn deerniswaarden (laat kon 't wreedfte hart doorbooren. Natuur fpreekt boven reên! Uw kindermin fchonk u veel meer dan mannen iterkte! Dan, 't was uw jongfte kracht! ... Een Simfoms kracht, wier fchok uw eigen ramp bewerkte! En u ten grafkuil bragt! .,. Zoo  #< 16 ># Zoo moest uw kranke Gaê uw dood nog overlecveni Wiens dood gij hadt gevreesd; Wien gij den laatften kus, noch hij aan u kon geeven. Gaf korts na u den geest. Ai mij! mijn hart bezwijkt, wie kan het lot befchryven, Dat uwe telgjens trof! Gij zuigeling vooral moet moederloos thans blijven! Nu rust zij .in het Hof, Wier eigen Moedermelk uw teedre lipjes laafden s Die handen zijn nu dood Die u omarmden, voor uw welzijn rustloos ilaafdetl# U koesterde in den fchoot. Met  17 Met haar, helaas! moest gij uw trouwen vader derven! Hoe hoog fleeg uwe fmart ! — Wie kan gevoelloos zijn bij zulk aandoenlijk fterveri? Neen dif, döorüiijdt het harts Mijn oog verliest zich hier in Gods onmeetbre wegen * Wie peilt zijn albeleid? O eedle Mcnséh! dan deinst, zijt gij te hoog gefteegen, Gods Raad naar de Eeuwigheid; Waar 's Menfchen wisfen dood naaukeurig ftaat getekend, Beperkt in eenen kring, Dien de Almagt floot: daar nooit is bij nog afgerekend. Zwijg dan, o fterveling! B' Hee  t< 18 ># liet ftaat aan u alleen, ootmoedig Hem te volgen; Het geen geen mensch doorzag, Blijft nimmer in de zee der tijdlijkheên verzwolgen; Maar na den jongften dag Zal de Eeuwigheid, het U op 't duidelijkst verklaaren. — Driewerf gelukkig hij, Die mét een Hemelsch oog zal met verwondring flaareu In 's Hoogltens Heerfchappij. Ja, Nahuis ! Gij ziet reeds, met opgehelderde oogen Van uwen zaalgeu geest, 't Aaiibidlijk wijze doel van 't Eeuwig Alvermogen, Hier kinderlijk gevreesd. Nooit  Nooituitgeputte .jeest in Godgeleerde zaaken, Wat liebt gij min gedagt Bij 't geen gij heden hoort en ziet — en op kunt maakenj Thans dringt uw ziel met kracht In 't Goddelijk geheim van Jezus zondaarsliefde. Ja juicht in zijnen Dood: „ Aanbiddelijke pijl! die U het hart doorgriefde! „ Mij Haakte van den nood. „ Imfflanuël! uw Dood doet mij nu eeuwig leeven „ In 't Hemelsei! vredehof. „ Nooit kon mijn geest op aard zig zelf voldoening gesven „ In 't zingen van uw Lof. Ba „O  #< 2° ># „ O Englen, Geesten, 'k zal de Hoogftï halleis zingen „ Mijn Borg mijn God ter Eer! ." — Zoo zong reeds, in den Rei der zaa'ge Hemellingen, Door 't driewerf Heilig Heer! Uw Gade, bij uw komst ten eeuwig zaalgen Hemel, Waar gij nu faam, wat vreugd! De moeilijkheèn vergeet van 't ondermaansch gewemel, U in uw God verheugt! En deelende in dien fchat van dat beftendig wezen, Den Vroomen weggelegt, Juicht gij, „ ons is de helft, hoe heerlijk aangepreezen, „ Hier van niet aangezegd." GE-  GEDACHTEN WEGENS HET OVERLYDEN van den WEL ED. GESTR, HEER M'. C A. VOS, SECRETARIS van hun ED. MO G. DE HEEREN STA ATEN 's Lands van UTRECHT, griffier van het leenhof derzelfde p r o. v i n t i e.. Overheden ,,. Oei. 1781. JNj"u dagt ik mijne Lier van 't donker floers te ontkleen, Had niet, de dood beflaan, ter Staatszaak in te treéo: En Vos, de reclitehand der Eedle Mogendheén Van Utrecht , ons te ontrooven. E 3 Matst .  m 22 ># Moest gij, o wreede Dood! het licht diens Eedlen Mans, Wiens deugd, beleid, verdand, zoo rijk in fchooncn glans 3 Vijf lieden was ten baak; die dar aan Utrechts trans, Zijn fchijnfelkracht nu dooven ! Verzint ge U niet, o Dood, den bloem der Burgerij, In Utrechts Edlen flaat, van de eerde dienstvaardij, Voor pesten van den Staat, der nutte Maatfchappij, In 't dof des doods te leggen? O Neen! gij zijt Gods flaaf!.. Niet gij.. Godt heeft 't gedaan 5 Zijn vinger wees u zelfs dien bloem des levens aan, Waar door Hij u beval, den fcherpen feis te Maan —• Niets moet de flervling zeggen! Die  #< 23 ># Die nooit den fleutel hier van 's Hoogden Albeleid: Die pasfende op het flot van zijne Majefleit, Voor 't aanbegin des tijds gefmeed in de Eeuwigheid, In zijn bezit kan krijgen, Neemt Hij juweelen weg, ontfchatbaar voor 's lands Staat: B.-rgt Hij zijn paarlen voor het al vernielend kwaad: Volgt fchreiende om 't verlies den altoos wijzen Raad; Die Vos in 't dof doet zwijgen! Doch flechts voor 't aardfche dof!... zijn zalig dofloos deel Mag thans, op hemelwijs, het engelengefpeel, Zijns Ileilands Eeuwgen lof in 't Hemelsch zangprieel Ook nimmereindend zingen. B 4 Waart  #< 24 ># Waart gij, verheven geest, aan Jezus disch te gast, Korts voor een vöege koorts uw lijf had aangetast, Hoe wierd gij door den Dood op Hemelfpijs verrast. Bij zaalge HemètlingenJ GE-  GEDACHTEN B Y HET OVERLYDEN VAN DEN HEERE THEODORUS AVINCK Gejlorvcn ... Januari] JVÏijn Avinck mogt dan nu in Jezus armen Iterven!.., Ja Jezus had hem lief in 't zondaarsüevend hart. Hij was zijn vriend, en deed het Paradijs hem erven! — O welk een wisfeling! wanneer de jongde fmart, 't Beginzel is der vreugd van 't eeuwig zalig leven! Wat is het lijden!.,, niets!... bij 's Hemels Heerlijkheid. B S J*  Ja Avinck kost gij nu aan ons eens melding geeven Dier onbegrensde vreugd, die U was weggeleid! Blaar neen! Gij daalt niet weer in 't Rijk der ftervelingen. —■ Nu kent gij, meer dan ooit, vorst Jezus Zondaarsmin, Dit doet u welk een vreugd, uws Bruigoms Eere zingen, „ Was ik uw keureling, voor 's waerelds aanbegin, „ Vergoot ge om mij uw Bloed ? Aan een vervloekten, fhooden, „ Zwoert gij, op dat ik aan uw Min nooit twijflen zou J „ Die Min wierd mij in woord en zegels aangeboden. „ Hoe lief hadt gij uw Bruid, verzeekrende uwe Trouw, „ Daar gij niet liegen kunt. o Gadelooze Liefde!... „ Ik...fchaamle Zondaar!... Ik een koningrijke fprnit! „ Waj  #< 27 ># „ Wat Liefdepij!, mijn God! of u den boezem griefde? „ Wie meldt naar eisch uw roem,--zelfs daar geen (lof hem (luit? „ Beneên dit vreugdgewest, daar golden hoop, geloove; „ Zij (lierven met mijn (lof! thans geldt mijn liefde alleen; „ Dat Hemels altaarvuur: geen dood kon dit verdooven, „ Maar blaakt van uwe Min, in aller eeuwigheên. „ Die Liefde, oörfprongelijk uit tl de Liefdes aêr, „ Was een fontein in mij, die fpringend naar den Hemel, „ Niet in den Hemel fprong, ten zij gij weer tot daar „ Haar draaien hefte, door den drang van'taardsgewemel, „ Tot hier!.. daar hij nu deil en onbelemmerd fpringt, „ En fpringend zig verliest, in uw-verborgenheden! „ Daar  #< 28 ># „ Daar niets zijn vlugge vaart in Eeuwigheid bedwingt. „ Die Liefde was mijn pen, door U, U zelf verfneden, ,, Als 'k van Uw Liefde fchreef: Die Liefde was de galm , „ Als Gij mijn hart en mond verviildet met gezangen, „ En 'k vrolijk in U zong dees U gewijden Pfalm: „ In vreugd, in nood, in Dood en nu weêr aangevangen» Geloofd zij God met diepst ontzag! Die Mij op aarde dag aan dag Belaadde met zijn Gunstbewijzen 5 Die God is mijne Zaligheid. Wie moet die hoogfte Majefteit, Niet eindeloos met eerbied prijzen? Die  #< 29 ># Die God is mij een God van heil; Hij fchenkt me uit Goedheid zonder peil Dit nimmereindend Zalig leven: Hij kon en wilde en heeft in nood, Zelfs bij en over graf en Dood Volkomen uitkomst mij gegeeven.