504 J 54   G E S P R E K TUSSCHEN DEN PREDIKANT R EGTZINN1G ÉN DEN BURGER JOOST WELMEENEND, OVER DEN VIII. T I T U L VAN HET PLAN VAN CONSTITUTIE, HANDELENDE VAN DEN GODSDIENST, DE ZORG VOOR DEN ARMEN EN HET PUBLIEK ONDERWIJS. VOLGENS < »E VERANDERING VAN DE COMMISSIE TOT HERVORMING VAN GEMELDE PJL.AN. DOOR. PHILANTHROPOS» l jV NEDERLAND. MDCCXCVII,   GESPREK tus3chen den PREDIKANT REGTZINNIG e n JOOST WELMEENEND. el nu Dominé, zie daar eindelijk mijne vrees bewaarheid. Al lang heeft mijn hoofd zwaar gehangen. Meermaalen heb ik u gezegd, dit zult gij nog wel gedenken, dat ik, hoe goed patriotsch ooi-. in 't werk geen z{n nad. Het zag 'er mij in die Conventie re -4*-mimaansch, te »Söciniaansch — ja, ik kan het niet zwijgen, en nu vooral niet, — te Atheistis uit. Pr. Zus, zus, Joost, zo voorbaarig, zo liefdeloos niet. — Gij kent mij. Ik \ bon van harte de leer mijner kerk toegedaan; maar gij weet ook wel, dat ik van al dat verketteren en verdoemen den flerkften afkeer heb, gedachtig aan de fpreuk van Paulus: wie zij't gij, die eens anders dienstknecht oordeelt, hij ftaat of valt zijnen Heere, Maar wat is het toch, dat op nieuw uw ijver zo verregaand heeft opgewekt. A a J.  < 4 > y. Wel Dornïné hebt gij dan nog niet het dag» verhaal No. 310. gezien, en voor alles bl. 331. en 332. gelezen (*)? Ik heb het medegebragt, of m (*) T I TUL VIII. Vaa den Godsdienst, de zorg voor den Afmen en het publiek Onderwijs, EERSTE AFDEELING. Fan den Godsdienst. Art. 1. De Kerk is afgefcheiden van den S'aat» en een ieder kan zodanigen Godsdienst oeiïenen als hij goedvindt, mits niet ftrijdig met de Wet. 2. Niemand kan genoodzaakt worden in de kosten van eenige Godsdienstöcffening te deelen, en de Staat .letaald hoe %zviWR&. niets van eenigen dergelijken, «dienst. 3. Het Wetgeevend Ligha»™ binnen zes Maanden na zijuc eerde zitting eene billijke fchadcloosftcl. 3ing bepaalen voor alle Dienaaren van de gewezen heerichende Kerk; tot dien tijd toe zullen de gewoone be» taalingen aan dezelven uit de publieke kasfen blijven fiand houden. Echter zullen er geene vacatures van Hoogleeraars, Leeraars ofBediendens der gewezen heerfchende Kerk na de Publicatie van de aannaeming der Conftitutie , voor publieke rekening meer vervuld worden. 4. Alle inrichtingen, ter bevoordering van Gods» dienst, Deugd en goede Zeden , ftaan onder gelijke be~ fcheinung van het Maatfchaplijk Befluur. 5'  < 5 > grj het nog niet gelezen had. Daar is het: foei,, ik gruw nog, als ik er aan denk! Moet dat onze 'Conftitucie wezen!! Pn 5, Geenc genootfchaplijke Godsdienstöeffemngen mo. gen worden gehouden, dan binnen 's huis, en met ont» floten deuren. 6. Niemand zal eenig teken van Kerkelijke waardighetd, bediening of onderfcheidicg van Godsdicn*t» buiten 's huis mogen vertoonen. TWEEDE AFDEELING. Over de zorg voor de Armen. Art. 7. Het Wetgeevend Lighaam zal insgelijks , fein*' aen zes maanden na zijne eerfte zitting , beramen ett vastttellen, op welke wijze de Staat voor de Armen zorgen, en de behoeftigen onderfteunen zal. De Commisfie meent , dat in deeze afdeeling nog cenige grondtrekken behoorden te worden opgegeeven* maar de tijd ontbreekt, om iets meer te doen, dan het aan te flippen. DERDE AFDEELING. Van het publiek Onderwijs. Art. 8. Het Volk van Nederland wil, dat het oü*T derwijs in alle Zedelijke en Burgerlijke deugden , kun* ften, wetenfchappen, en allerlei noodwendige en nuttige kundigheden voor een ieder verkrijgbaar en gamaklijk gemaakt worden. 9. Er zal, door de geheele Republiek* een vol» A 3 4oe»d  < 6 > jV. Ga eerst eens bedaard zitten, broeder, éS ftop een pijp: en laate» wij over dat vooru zo'ergerlijk dagblad eens broederlijk praaten. Ik heb het doend aantal gefchikte Plaatfen of Schoolhuizen zijn, waar in de Jeugd kan worden onderweezen in het leezen, fchrijvcn en rekenen; mitsgaders in alle zulke verdere kündigheden, welke (plaatslijke omftandigheden in acht genomen zijnde) de beftemming van den vrijen Burger meest kunnen bevoorderen. 10. In deeze Schooien mag geen onderwijs in Leerftellige Geloofsbegrippen van eenig Godsdienftig Genoot, fchap gcgeeven , noch Boeken , dergelijks begrippen bev2tter;de, gebruikt worden. 11. Allen die in deeze Schooien den post van Ouderwijzer mogen waarneemen, moeten de noodige be. kwaamhcden bezitten , de vereischte Getuigfchrifte» hebben, en tot dien post door de Gemeente, waar bi) denzelven zal bekleedcn , wettig verkooren zijn. 12. Er zullen Schoolboeken worden vervaardigd, welke te zamen een gpbccl uicmaa-ken, en van zulk eencn inhoud, dat zij aan het doel van een goed Nationaal onderwijs, om kundige en deugdzaame Burgerste vormen, volkomen beantwoorden. 13. Om het doel van Nationaal onderwijs des te ze» kcrer te bereiken; om op de grondflagen, in de Schooien gelegd, al trapswijze voort te bouwen; en om te • v na — meer bejaarden hunne pligten, als Measch en Burger, te leeren kennen, en tot Vadcrlandlche deugden aan te moedigen, zal er door de geheele Republiek, in kdcr Diftrict, op een behoorlijk inkomen, een Volks-Lccraar worden aangefteld. 14. Des»  < 7 > het gelezen, en zekerlijk ook het bedoelde be* dachtzaam overwogen. Dus kunnen wij hier ovet zeer gefchikt onz<3 denkbeelden wisfelen. Moge* lijk verlicht gij mij nog omtrent zommige zaaken. J„ Nu dat laatfte mag 'er wel af Ik verwacht en verlaag van u opheldering» Maar zeker, ik ver* 14. Deeze Volks - Leeraars moeten mannen van gegond oordcel, in de menschkunde, natuurlijke en va* derlandfche Gefchicdenis , en in dé rechten en pligterk van den Menseli en Burger ervaren zijn, en de Volks* toon volkomen magtig; 15. Zij geeven , volgens ecne inftni&ie, waarin ook de aart der onderwerpen bepaald is, op beftemda plaatfen en daar toe gefchikte tijden, openbaare lesfen. 16. Zij zullen zich, in hun onderwijs, van alla Leerftellige Godgeleerdheid zorgvuldig moeten wach* ten, en bij geen Godsdienftig Genootfchap het ambc Van Prediker, Priester of Leeraar mogen waarneemen. 17. Ër Zal idoc Nationaale Hooge School zijn, opl welke, door een voldoend aantal vevftandige, geleerde en deugdzaame mannen, onderwijs in alle noodige en nuttige kunsten en weetenfehappen zal worden gegee» ven. 18. Er zullen Nationaale Feesten worden ingefteld , die hunne naamen ontkenen van de roemrijkfte gebeurenfsfen der vrijwording des Bataaffchen Volks , van de daar door herkreegen rechteA, van den onderfchei» den ouderdom der Menfchen, en van de dierbaarfte ca Voor den Mensch meest nuttige deugden. 19. Er zullen Gebouwsn worden opgerigt of vefkoozen, gefchikt voor de bijëenkomften der Burgers» A 4 VÖBÏ  < 8 > vertrouw, dat wij het nu fpoediger eens zullen worden, dan wel over andere ftukken. Want nu geldt het ook uwe belangen. Pr. Laat ik u dit eens vooral zeggen, en ik heb u dit meermalen gezegd. Waarheid is bij mij waarheid en heeft mij altijd ten vriend est ver¬ voor de openbaare lesfen der Volks Leeraaren, voor de Nationaale Vreugdebedrijven, Feesten, en voor alle andere algemeene inrigtingen, als de Natie zal goedvinden te maaken. 20. Er zal, op een ordentelijke jaarwedde, in ie» der Departement, tot Infpcétor of Opziener der Schooien voor de Jeugd worden aangcfteld een verftandig, deugdzaam en welgeoefend man, niet beneeden de 35 jaaren oud; die van zijne Mcnschkunde en van zijne ervarenheid , in de onderwijzing en opvoeding der Jeugd , voldoende proeven heeft gegceven , of kan geeven. s>i. Het Befluur van het publiek onderwijs en over de Nationaale opvoeJ;>vg, zal worden toebetrouwd aan. vijf verftandige, «Jeugdzaame en geleerde mannen; die ten Bjinften den ouderdom van 35 jaaren hebben bereikt. — Zullende te famen uitmaaken het Befluur van publiek Onderwijs en Nationaale opvoeding. as.. Dit Beduur is aanbevolen, de geheele Organfï fatie der Schooien voor de Jeugd; het aanftellen der Volks Leeraaren en Infpeftooren; het geven van derzeiver Imlruftiën; de Organifatie der Nationaale Hooge School; de inftelling en voorbereiding der Nationaale Feesten en Spelen, en de aanmoediging van kunsten, wettnfehappen en nuttige uitvindingen, «5»  •C 9 > verdeediger öf zij met mijn belang ftrijdt of mïftemt. J. Nu, zo meen ik het ook niet. Ik heb u altijd als een braaf man, en vooral geen draaijer, gekend. Zie dat zal ik altijd getuigen, al verfchillen wij eens wat. Maar nu tot onze zaak. Ik lees dan in het dagblad het rapport van bahn cum fuis, over de verandering van het plan van Conftïtutie en in dat rapport valt mijn oog op titul Vin. van den Godsdienst en het publiek onderwijs. Toen ik het plan zelve las, was ik er maar maatig mede te vreden. Die gelijkftelling van ons met Papisten en Arminiaanen wilde ik er wel oitgefchmpt hebben; dan ik dacht ook, de artikels van dien titul zijn zo wat dubbelzinnig en ruim van verklaaring, dus zal'er met den tijd toch wel het een en ander voorregrje voor de Gereformeerden overfchieten. En dat komt hen ook toe: want zij alleen hebben het land vrij gemaakt. — Die ftaat toch vast, dat de Dominés hunne tractementen en wsj onze kerken zullen behouden. En 23. De Leden van dit Befttwr zullen op dezelfde wijze veikooren worden, als die van het Hoog Nationaal Gcrichts-Hof, op een Jaarlijks Tra En dat is althans iets gewonnen. Gij Weet ho<| wel Dominé, dat ik er u reeds tnede geluk geWenscht heb: maar gij fcheent er toen niet veel mede op te hebben. Dat ik ook heel wel kort infchikken, daar gij het zeker nog wel wat voordeeliger voor u gewenscht had; maar ik daeht... * . Pr. Laat ik u hier fluiten. Gij hebt mijn koel , Itilzwijgen verkeerd uitgelegd. Doch ik zal mij nu nog niet nader verklaaren. Ons volgend ge* Iprek zal daar toe, denk ik, genoegzaame gelegenheid aanbieden. Maar ga nu voort tot het tegenwoordig dagblad. • J. Regt zoo. Wel Dominll ik moet u dart zeggen, dat ik mijne oogen niet heb durven gelooven, toen ik dien titel las; ik heb hem wel driemaalen doorgelezen. En nog moet ik zeggen , dat ik hem of niet begrijp, of dat er menfchen in de Conventie zitten, die ik, voor mij, wel durf - verklaaren, mijn vertrouwen verlooren te hebben. Dit is toch in den tegemvoordigea tijd al zo een van de fterkftp uicdrukkingen. In vroeger tijden zou men zulke Regenten wel andere na'amen hebben gegeven, en gelukkig zo zij 'er heels huids afkwamen. Zie, ik ben wel een m patriot, maar dan moet ik zeggen, dat de oude Regenen braaver mannen waren, die wat meer voor den waaren Godsdienst zorgden. Als zulk eene Conflitutie moet doorgaan, verlaat ik het land. Ik zou vreezen, dat het een ander Sodom of Lhfabon zou worden en doo? vuur uit den hemel, verdelgd worden. - Pr. 'Broeder, fpreek toch bedaard, en laten • ,%' \ uwe  < II > Swe driften zwijgen. Gij weet, dat ik een ge* zworen vijand ben van dat liefdeloos verdoemen: en vooral van een zaak te veroordeelen, die men niet onzijdig onderzocht heeft. Als gij op deze wijze wilt voortgaan, zouden wij ons gefprek moeten afbreken en een ander tijdflip van meerdere kalmte afwachten. Want ik verzeker u, dus gefield, als gij thans zijt, zoud gij de waarheid niet kunnen zien , al flondt zij aan uwe zijde. J. Nu dan, ik zal zo veel ik kan, uw les volgen. Zo veel ik kan zeg ik. Want ik bezit juist niet altijd mijn ziel in mijne lijdzaamheid, zo als die geleerde lieden. En zo bedaard als mij mogelijk is, zal ik u mijne bezwaaren voorleggen. Vooreerst zie ik, dat die plegtige verklaaring van het Plan omtrent de Godsdienftigheid des Nederlandfchen Volks Tit. 8. Art. i. doorgefchrapt is. Wil men ons nu tot Godverzaakers maaken of hier voor doen doorgaan? Waarom dat artikel niet behouden? Het is immers waarheid. Zullen wij ons nu Ichaamen vooi dc gantfche waereldte belijden, dat wij in God gelooven? Wel het moest 'er al liegt uitzien met een volk, dat zich fchaamt hier voor openlijk uittekomen. En wat zegt Jefus van zulken, die mij verlochenen zal voor da menfehen, dien zal ik ook verlochenen voor mijn Hemelfchen Vader. En hoe veel erger zal het dan gefield zijn, als wij ons geloof in God verlochenen. Ik wilde daarom in het plan zelfs nog bij gehad hebben, de verklaaring, dat wij Kristenen zijn. Wat zegt gij nu daar van? Dominé! Pr,  ►fX 12 > Pr. Ik zal u thans niet andwoorden, als Predikant, maar als Staatsgeleerde. En dat wel daarom; alsPredikant, moet ik u volmaakt toeflaan, dat gij, in God en in Jezus geloovende, verpligt zijt, dit openlijk voor de menfchen te verklaaren. Maaf even weinig als ik, in hoedanigheid van Predikant, zitting mag hebben in de Natioüaale Vergadering, even weinig mag i& de befluiten dier Vergadering aan iets anders toetzen dan aan de gezonde reden, en -wijsbegeerte. — Gij weet dat zij het geheele Volk Repraefenteert, en daarom moet haar ook het geheele Volk gehoorzaamen. De Conftitutie kan en mag ook niets anders wezen, dan een werk van en voor het geheele Volk. — Gij zult zeggen , allen zullen ze niet goedkeuren. Dit is zo; maar allen zullen in zo verre zij Burgers zijn, hunne Item 'er over uitbrengen. En die zijne Hem in iets geeft, wordt gerekend, fchoon hij het afkeurd, toch in hetzelve mede gewerkt te hebben. Het gaat ook op zijn naam. Anders kon men nimmer eenig reglement voor een zeker aantal menfchen vastfrellen. — Nu beftaat onze Nederlandfche Maatfchappij uit allerleie menfchen, Kriste«en, Jooden, Deïsten en Godverzaakers.... jF. Dit laatfle hoop ik toch niet, Dominé, dat gij meent. Ik beef'er van. Pr. Nu, zijn zij 'er niet, het is toch mogelijk, dat zij 'er komen. En dit is genoeg, gelijk gij zien zult. — Van alle deze opgenoemde men1» fchen mag niemand uitgefloten worden. J. Zo Dominé! mij dachr dat er minder aan verbeurd was, dat de Atheïsten, dan dat de Oranje*  4 n > jeklanten uitgeflooten wierden. Men hadt flegts een artikel te ftellen ; niemand is ftemgeregtigd Burger, dan die in God gelooft. Zelfs een ro« bespierre, die anders de Godzaligfte man niet was, heeft wel zo iets gedaan. Pr. Wel Joost, gij haspelt alles veiTchriklijk door eikanderen. Maar laaten wij bij de hoofdzaak blijven. Gij wilt de Godverzaakers van het ftemregt uitfluiten. Maar waarom? Kunt gij dit nog vraagen Dominé! Om dat het flegte menfchen — monfters zijn. Pr. Dit] gaat niet door. Zij mogen in de befchouwing dwaalen, in de betrachting befchaamden zij dikwerf de regtzinnigfte geloovigen. Voor den ftaat althans waren zij even goede Burgers als de laatften , betaalden eerlijk fchot en lot, gedroegen zich onderworpen en verftoorden de rust der maatfchappij niet door publieke wandaaden. Stel u nu eens zulk een Godverzaaker voor. Waarom zult gij hem uitfluiten? Is in het maatfchapHjk verdrag of andere de Conftitutie iets, dat u noodzaakt, om 'er iets betreklijk den Godsdienst in te plaatzen. De maatfchappij ftaat u borg voor uwe rust, zekerheid en veiligheid. Gij belooft eikanderen als eerlijke lieden, die onderling te zullen befchermen en handhaven. Maar ftaat zij u ook borg voor uwe eeuwige zaligheid? die moet gij immers zelve uitwerken. Ieder zal zijn eigen last dragen. En wat doet nu het geloof in God in dit verdrag. Onze ftaat heeft wel eens contracten met Heidenfche Volken aangegaan } maar daarom niet geëischt, dat zij eerst in God  < u > God zouden gelooven, ge/ijk wij gelooveti. Erf waarom zoudr. gij dan ook mee Godverlochenen. de Burgers geen maatft-haplijk verdrag mogen aangaan ? — Gij weer ook wel, dat de regtcn van den mensen, heilig, onvervreemdbaar zijn, en van tiet geloof niet afhangen. De regten van den burger zijn daarop gegrond, zijn alleen uitvloeizeis van dezelven. Gij kunt de laatften niet fehenden , zonder de eerften te kwetzen. De ongelooVige is dus, als mensch, met u in ftaat van gelijkheid en vrijheid. Gij moogt over de regten van zijn geweten niet befchikken, zelfs niet vraagen of beoordeelen, of hij in God al dan niet gelooft, als gij een maatfchaplijk verdrag met hem aangaat. En daarom werdt, door de Provifioneele Reprafentanten van Holland bij hunne verklaaring van de Regten van den Mensch en Burger, ' ieder lid der maatfchappij als Burger erkend, al ware het dat hij niet in God geloofde; fchoon zij -het wat onnauwkeurig uitgedrukt hebben. — Gij moogt alleen daaden beoordeel"". Dus, wat iemand ook denke, ai ware hjj, in uw taal, een Oranje klant, al ware hij een atheïst, — heeft hij voor het overige alle de vereischten, die tot een ftemgeregtigd burger behooren, dan moet gij hem in het verdrag begrijpen; dan moogt gij geene artikels in hetzelve maaken, die de regten van zijn geweten krenken — die hem dwingen zijn geloof en denkwijze naar de uwen te vormen. En daarom behaagt mij dit Rapport zo uitnemend, om dat het daarin volmaakt zich zeiven gelijk blijft, dat 'er zo min iets godsdienftigs in gevonden  < 15 > den wordt, als in een tractaat van Koophandel, waar zulks even ongepast zou wezen ■ y. Ik zie wel, Dominé, dat wij het hier niet; ligt eens zullen worden. Of gij moest mij geheel bekeeren: dat niet onmogelijk is. Maar 'e zij nu eens waar alles, wat gij zegt, fchoon mij alles nog niet heel duidelijk is; wat doet dan die gantfche titul van den Godsdienst in het Rapport? Ik had 'er dan maar den heelen boel uitgelaten, Pr. Zo gaat gij over van het eene uiterfte tot het andere. Dan, om uwe vraag te beandwoorden , moec ik u zeggen, dat al bouwt men, van de grond op, een nieuw huis, daar een voorig geftaan heeft, men altijd verpligt is, de gelegenheid en yuimte van den grond, als andere toevalligheden, in aanmerking te nemen, en men nimmer zo Vrij is, als op een grond, waar nimmer gebouwd was. Zoo ook moet gij u onze vorige Conftitutie herinneren, voor welke deeze in de plaats komt. Veel wordi in deze vernietigd, het geen tot geene behoorde. Maar dit moet u ook herinnerd worden, om dat het een regel is in de ftaatsgeleerdheid, dat'alles, wat niet uitdruklijk, of door de reeds gelegde gronden ftilzwijgend, vernietigd wordt, zijn gezag behoudt, ten zij 'er bijgevoegd worde, dat het geen met uitgedrukte woorden sier. vernietigd is, zijne kracht behoudt. Als gij ïwa dien titul inziet, vindt gij alles ontkennend, afbrekend, met betrekking tot het vroeger gebouw, en alles gegrond op het ï. Art. van de Regten \ WW bij bepaald is, dat het hoofddoel der Maat- fchap*  ♦([ IÓ > fchïippij is beveiliging, bewaaring van orde ea rust-. Art. i. Rust op dien grond, dat onze Maatfchappij grootendeels Godsdienftig is en dien Godsdienst uitoefFent; de vrijheid daar van wordt hier erkend : de voorwaarde of de mids vloeit voort uit Art. i. van de Regten. — Voor het overige heeft deze Art. als ook Art. 2. en 3. betrekking tot de voormaals plaats gehad hebbende vereeniging van Kerk en Staat. Deze vernietigd wordende, moest dit uitdruklijk gemeld worden, om geene twijfelingen des aangaande overrxlaten. Deze twee laatfte zijn ook echte uitvloeizels van. Art. 1. Art. 4. Is wederom een geyolg van Art. r. van de Regten. Zonder Godsdienst, deugd en goede zeden beftaan 'er geene orde, rust en veiligheid in de Maatfchappij. Zij heeft dus hier bij het hoogst belang. En daar het altijd beter is het kwaad te voorkomen, dan het te ftraffen, is zij verpligt deugd en zeden te befchermen. En op dat zelFde Art. 1. van de Regten zijn ook Art. 5. en 6. gebouwd. Waar verlchillende wijzen van Godsdienstoeffening in eene Maatfchappij worden gevonden.; moet men, om niejnands regtsn te krenken en tevens de orde te bewaaren, zodanig iets vastftellen. Wilt gij voorkomen, dat de Godsdienstoeffening niet de dekmantel wordt voor geheime zamenzweeringen tegen de orde en rust der Maatfchappij, of wel een gevaar voor deugd en goede zeden, dan moeten $ie verzamelingen met open deuren geichieden. Ook  *< 17 > Ook daar de Godsdienst zich nimmer behoeft te verbergen, is 'er volftrekt geene reden, waarom iemand zou begeeren de deur te mogen Huiten. J. Ja ik zie nu wel, dat die Rapporteurs 'er al vast niet minder van konden zeggen, dan zij gedaan hebben. En dat die ''titul daar in gelijk ftaat met dat art. van de menschlijke regten, waar in van erflijke waardigheden wordt gefproken: en dat zeker ziet op onzen laatften Stadhouder. Onze Vaders, de Batavieren, zouden daarom niet gedacht hebben, om dat zij nog geen erfftadhouderfchip in de manlijke en vrouwlijke linie kenden. Is 't zo niet, Dominé? Pr. Juist getroffen. Gij helet mijn denkbeeld zeer wel gevat. / $. Maar, Dominé; dat nu al eens toegeftaan zijnde, dat 'er iets van den Godsdienst moet inkomen: dan moet ik toch zeggen, dat die artikelen mij gantsch niet bevallen, en dat ik over dit fluk wel eens geheel anders heb hooren redeneeren, dan gij doet. Of die lieden nu wel g^ede politieleen en filofofen waren, weet ik niet; maar dit wel, dat ik hen veel beter kon begrijpen en hunne gedachten nagaan. Luister. Zij fternden tue, gelijk art. 4. zegt, dat de Godsdienst, als de bron van goede zeden, onder befcherming der Maatfchappij ftaat. Maar daar uit leidden zij af, dat de Dienaars van den Godsdienst door den Staat betaald moeten worden. Het is geene befcherming, zeiden zij, als de Staat de Kerk aan zich zelve overlaat; het is vervolging, ondardrukB king,  < 18 > king, even wreed, als wanneer ik met den mond betuig een eenjaarig kind onder mijne befcherming te nemen, en het aan de genade en ongenade van lucht, weder en onbarmhartige Menfchen overlaat, zonder het van klederen of fpijs te verzorgen — kortom wanneer ik het te vondeling leg: wanneer het hoogst waarfchijnlijk is, dat het ras den geest geefr. Zo als het hier met de Gereformeerde Kerk is gelegen,- geeft zij ook den geest, als zij niet door de Geestlijke Vaders en Vcedfterheeren der Kerk op eene geldige wijze befchermd, dat is betaald wordt. Want om onze Dominés door de Gemeente te laten betaalen, daar is geen gooijen met de muts na. Dat is zo onmogelijk als met de hand den Hemel te bereiken. .En, zonder den Godsdienst, geene deugd of goede zeden, en zonder deze geene orde, rust en veiligheid. — Zie Dominé, die Rapporteurs hadden wel wat fcherper mogen toszien, op wat grond zij bouwden. Hadden zij eene Conftitutie gemaakt voor een Volk van Lutherfchen, Mennisten, Remonftranten of Katholijken, dan was dat goed geweest. Maar voor een Gereformeerd Volk is zulk eene Conftitutie doodlijk. Pr. Stop nog eens Joost! J. Goed, Dominé: die kwestie mag wel eens berookt worden. Pr. Gij kent mij, Joost! als een ijverig Voorftander van den Godsdienst, gelijk wij dien bij sms Kerkgenootfchap belijden, en dat mij deszelfs belangen zo na aan 'r hart leggen, dat ik deszelfs on«  < ip > ondergang niet zou wenfchen te overleven. Dan over dit onderwerp handelende, moet ik niet fpreken als Gereformeerd Predikant, maar als Burger en als Vriend van den Godsdienst in het algemeen. Eu zo ik in de laatfte hoedanigheid mogt verpligt zijn iets aftekeuren, het geen ik in de eerfte zou wenfchen, zou ik als geen eerlijk man handelen, indien ik dat zelfde door allerleië valfche en fchoonfchijnende drogredenen zochc te vergoelijken en fraaaklijk te maaken. Dat ik zekerlijk wel eens zwaarmoedig ben," van waar mijn tractement bij zodanig eene affcheiding van Kerk en Staat, als dit Rapport bedoelt, zou komen, en wat ik met mijne zwaare huishouding zou aanvangen, wil ik niet ontkennen, 't Gebeurt nog meer, dat ik op veele kleine herderlooze Gemeenten met diepe deernis neêr zie, en van daar niets anders verwacht, dan een geheel verval. — Maar van den anderen kant moet ik ook bekennen , dat ik 'er ver af ben, om den ftaat der zaaken zoo hooploos te befchouwen, als gij dien afïchildert. En zie hier mijne gronden. Dat het geroep groot is, de Kerk is in gevaar, als de Predikanten niet betaald worden, verwondert mij niet: ja komt mij zeer natuurlijk voor; dan daar uit zou ik nog niet befluiten, dat dit gevaar werklijk zo groot is. Welk een gefchreeuw zou 'er opgaan, wanneer de Schouwburg te Amfterdam een paar eeuwen voor ieder opengeftaan hadt, om 'er zonder geld te kunnen komen, en nu esns befloten werdt, om op alle plaatzen zulk B a een  < to > eert hoogen prijs te dellen, als men nu met vermaak en vrijwillig betaalt. Wel ik vrees, dat het ganfcbe land hier van zou gewagen, als knevelaarij, bloedzuigerij, en, alles in eens, als een werk van de Oranje - Ariftocratifche verdervende hand. Zou men niet mede roepen dat de lust, de liefhebberij tot toneel vermaken geheel zou verdwijnen — dat niemand voortaan den Schouwburg meer zon bezoeken, en dat het geheele toneel zou vervalien. J. Maar Dominé, de Kerk en de Comedie! Is dat- nu eene vergelijking. Pr. Vriend, gij moet haar niet verder trekken dan de bedoeling gaat. Maar laat ik vervolgen. — Zoudt gij nu denken, dat zulk eene tooneelmaatige omwenteling het geheele tooneel zou verwoesten ? y. Wel, wat dat aangaat: zeker, 'er zouden in het eerde weinige menfchen komen; maar door den tijd zou dat wel weêr aanwakkeren. De zucht tot het tooneel zit toch bij onze natie te diepy om geheel uitgeroeid te kunnen worden. Pr. En nog dieper zit de zucht tot den Godsdienst bij onze natie. Geloof mij hierin, vriend; en fchud hierop het hoofd niet. Ik zal flegts eene zaak aanvoeren. Zodra men de natie heeft kunnen overhaalen, om het huis van Oranje als een beichermer des geloofs te befchouwen; heeft men daar in den grond te zoeken van die bijna afgodifche liefde, welke veelen nog voor het zelve aankleeft. Gij zoudt eens gezien hebben, hoe die liefde zou verkoeld zijn geworden, indien eens een  < 21 > een Oranje Prins een ander geloof omhelsd en voorgetrokken hadt. Dus bouw ik nog fterk op de liefde voor den openbaaren Godsdienst bij de lieden van ons Kerkgenootfchap. Ik vertrouw zeifs, op zeer goede gronden, dat veelen, die nu laauw zijn, dan heet zullen worden. Zekerlijk, een gevoelige fchok zal het geven, maar ook niet meer, dan wanneer een vaartuig eens wat onverwacht over zijde gaat. Men zoekt fpoedig de fpillen weder hij elkander, en alles herftelt zich weder in den voorigen ftaat. Boven dien; blijft men de beginfelen van dit rapport getrouw, dan zit onze zaak nog zo hooploos niet, als veelen zich verbeelden. Wij behouden dan zeker de goederen, die na de Reformatie aan de Gereformeerde Kerk gemaakt zijn. En als die eens van de negen Gewesten in één gefmolten, zuiniger geadminiftreerd, en gelijker verdeeld worden, zal ?er nog al iets overfehieten. Voeg daar bij, als de Gemeenten van de zorg voor de armen ontlast worden, dan zullen zij omtrent de Predikanten milddaadiger kunnen wezen. — Alle niet Gereformeerde Genootfchappen onderhouden hunne Predikanten en armen beiden, en evenwel klagen zij niet, dat zij zich uitputten. Men vindt onder die leden, welken fchatten bezitten, zo wel als onder de onzen, en hoe zou het dan zo ruïneus voor ons kunnen wezen? — Daar zal nog bijkomen, dat elke Gemeente dan haare eigen verkoren leeraar zal hebben, zonder van collaties en approbaties aftehangen. En wie zou niet gewillig daar toe iets bekostigen. — Ook kan ik u voor B 3 mij  < aa > mij zeiven wel zeggen, dat ik menigmalen onder het juk gezucht heb , dat die vereeniging van Kerk en Staat op onze fchouderen drukte, en niets vuuriger gewenscht, dan nog eens van het zelve verlost te worden. Men moest zich krommen en plooijen om toch de gunst te winnen van hen, die het beroep moesten approbeeren; men moest dikwijls bij de verandering van het befluur zijn geweten verkrachten, om toch zijn beflaan niet te verliezen. Dit lot trof weerkeerig, zo wel Predikanten van de eene als de andere flaatkundige partij. Nu zal men ten minflen de vrijheid genieten, om als een onderworpen burger te mogen zwijgen, Krijgen wij onze aan» Helling niet van hooger befluur, het zal ons dan ook niet kunnen afzetten; althans zo lang wij niet handelen ftrijdig met de vastgeflelde orde, zal men ons in de waarneeming van onzen post niet belemmeren. Deze voorregten, vriend lief, zijn mij nog al eenige opofferingen waardig. — Hoe afkeerig ik ook ben van ongunstige vermoedens , heb ik maar al te veel reden, om zommigen van hen, die het luidst fchreeuwen, dat het voor de gemeenten onmogelijk is hunne leeraaren te onderhouden , te befchouwen als lieden, die er het minst aan willen geeven. Althans ik heb dat geroep het meest van rijkaards gehoord. En zo zijn 'er ook onder onze orde, die gegronde reden hebben tot vrees, dat 'er bij zulk eene verandeaing weinig voor hen zou overfchieten, daar zij maar al te wel weten, dat zij hun tr?ctement niet verdienen. En deze fchreeuwen natuurlijk het hardst.  ♦C 23 > hardst. Mijn hart, mijn eerbied voor den Godsdienst, mijn geloof in eene Voorzienigheid verzekeren mij, dat door deze verandering de Godsdienst zal winnen. Tot hier toe heb ik wel eens den Kristelijken Godsdienst, door vereeniging van Kerk • en Staat zien te gronde gaan; getuigen die landen, welke denzelven ten wieg en bakermat gcftrekt hebben — Palaeftina — de gemeenten van klein Jfie. Of even het zelfde treurig gevolg uit de volftrekte affcheiding zal geboren worden, weet ik niet. Maar ik heb er althans geene vrees voor, daar ik het tegendeel in Noord-Amerika zie, en ik onze Natie althans niet meer bedorven durf befchbuwen, dan de volken aldaar, die een zamenmengfel zijn van bijna alle de Europeefchö Natiën. J. Nu, zo is het bij mij ook; het moge zo boos lopen als het wil, ik troost mij altijd met de toezegging van den Zaligmaaker; de poorten der helle zullen mijne gemeente niet overweldigen. Pr. Amen, Broeder! het zij zoo. — Gij üiet ook, dat, gefield zijnde, dat dat ontwerp aangenomen wierdt, zo ah het ligt, de Predikanten nog een half jaar na de aanneming der Conftitutie hunne tractementen blijven behouden. Waar na zij eene billijke fchadeloosftelling hebben te wachten. Dus is dit dan het ergfte, dat 'er op zit. J. Een ding hoop ik maar, dat als 'er die artikels doorgaan, de ftaat dan ook de zorg der armen op zich zal nemen: Ik zai niet zeggen; om de gemeenten van het onderhoud te ontheffen: want het volk moet toch al weêr betaalen de B 4 kos-  *€ H > kosten, die daar op zullen vallen. Maar om dat ik denk dat de ftaat ze beter koop zal kunnen onderhouden, als ook, dat dan zij, die thans geen zeschalf in een jaar aan de armen geven, dan genoodzaakt zullen zijn, om mede daar aan toetebrengen. En langs dien weg zal 'er verligting komen. Ik ben zelf armbezorger: dus weet ik, wat 'er aan die zaak te doen is. In fpijt van mij zeiven moet ik bedeelen, die ik weet, dat het noch behoeven, noch verdienen; en daar door wordt het onmogelijk , om waarlijk braave behoefligen zo te onderfteuneu als het behoorde. Had ik de ruagt om af te wij zen, die met een paar gezonde armen bij mij komen, en te zeggen, gaa daar heenen, daar is werk en brood; van mij krijgt gij niets, en bedelt gij, dan zal het nog erger met u aflopen; mijn armenkas zou 'er vrij wat beter bij ftaan en ik zou mij niet genoodzaakt zien , om geheel onvermogenden zo fober te bedeelen, dat zij te veel om te fterven en t^ weinig om te leeven krijgen. Pr. Zo moet het ook komen, Joost! en die; zorg voor de a'men yloeit zo lijnregt voort uit de aflcheidtng van Kerk en Staat, dat het een bij het ander onaffcheidelijk behoort. Maar wat zege gij van het publiek onderwijs? J. Er is zeker wel iets goeds in. Maar . . . maar ... ja, ik durf het haast niet zeggen; ik vrees, dat gij mij weder ellendig zult havenen. Dan het zij zo; ik zal het 'er maar uitlappen, ker ftraalt zulk een heidenfche geest in door. Pr. Een heidenfche geest? wat verftaat gij daar mede? e».  < S5 > J. ja, Dominé, ik lees daar van fchoolen, waar op volftrekt geen Godsdienst mag komen — van Volksleeraaren, die volftrekt van geen Godsdienst mogen fpreken — en vooral van Nationaale feesten, die hunne naamen ontleenen van de roemrijkfte gebeurenisfen der vrijwording des Bataaffchen volks, van de daar door berkregen regten, van den onderfcheiden ouderdom der menfchen, en van de dierbaarfte en voor den mensch meest nuttige deugden. Zo ik dit wel verftaa, is dat laatfte compleete navolging van de Franfche feesten, althans zo als zij in den Almanach ftaan. En dan vrees ik, dat zij 'er bij .ons ook zoo Heidensch zullen uitzien. Mogelijk zullen wij dan Ook nog wel eens de zon op het hartje van den dag zien ftilftaan en haaren loop eindigen, omdat zij in den flijk blijft fteeken, gelijk haar in het veld van Mars te Parijs gebeurd is. Pr. Zo als mij voorkomt, moet 'er in die afdeeling weinig zijn, dat u aanftaat. Gij zeidec evenwel, dat 'er toch iets goeds in was? y. Dat is ook zo Dominé. Ik keur het zeer goed, dat het befluur voor het onderwijs der jeugd zorgt. Hoe zou het anders op de dorpen, .en in de Steden, ten aanzien der behoeftigen, gefield zijn. Gij weet dat ik een ijverig voorftander van het onderwijs der jeugd ben. Maar waarom de Godsdienst daar weder uitgelaten. Salomo zegt de vreeze des Heeren is het beginfel van alle wijsheid: en leert den jongen de eer fte beginfelen naar den eisck zijnes wegs, als hij oud zal geworden zijn, zal hij daar van niet afwijken, B 5 En  < *6 > En Jefus noodigt de kinderen om tot hem te komen, en hoe zullen die fchaapjes tot hem komen als zij hem niet vroeg leeren kennen. Pr. Al wat gij daar zegt, bewijst maar, dat de kinderen reeds vroegtijdig den Godsdienst moeten leeren kennen. J. Dat doet het ook. Pr. Maar bewijs nu ook, dat het op een fchool alleen kan en moet gefchieden. jF. Bewijzen? Wel dat behoeft geen bewijs. Er is geen gefchikter plaats voor. In huis deugt het althans niet. P'- Ja- Joost, Jk weet nog gefchikter plaats, zend ze allen tot ons. En ongelukkig den man, dia het kind afwijst, om dat hij met het kind daar over niet wil fpreken. Ik zeg u, dit is de pefchiktfle plaats: en het fchool volftrekt niet. Wat nut doet het kind het fpellen van den Heidelbergfchen Catechismus, die het leezende, nog niet zou kunnen verftaan ? Welke verwarringen zal het geven, als 'er op ieder plaats een Schoolmeester voor ieder Kerkgenootfchap moet gefield worden? Roept gij dan niet weder het befluur in, om zich met het Kerkiijke te bemoeijen? Of zal het den gereformeerden Schoolraeestc dwingen, om zijne katholijke leerlingen uit Boekjes te laten fpellen, die hij van ganfcher harte afkeurt? En eens vooral, de Staat kent geen Godsdienst; dat wil niet zeggen, dat de Regenten Deïsten of Atheïsten zijn; "maar in dien zelfden zin, als een Koopman zegt, ik ken geen Godsdienst: want ik handel met Jooden en Turken,  «c n > ken, en, als zij meer bieden dan een Kristenf zijn zij koop. De zaakcn van den ftaat hebben met den Godsdienst niets gemeen; en daarom, wanneer de ftaat voor het onderwijs der jeugd zorgt, zorgt hij voor hen als jonge burgers, niet als jonge Kristenen , — als burgers, die hij — nlët in den hémel wil brengen — maar tot nutte leden der maatfchappij wil vormen, die het hunne toebrengen, om het algemeene tijdelijke geluk, het groote doel der maatfchappelijke vereeniging, te bevorderen , en daarin ook zelf gelukkig te worden. Wilt gij uwe kinderen vroegtijdig den Godsdienst leeren kennen, waar voor ik mij mede verklaar; zend ze dan niet naar fchool, om hun door fpellen of het onverftaanbaar rabbelen van geleerde woorden te leeren, maar zend ze bij zodanig een , die zich alleen op het Godsdienftig onderwijs der jeugd toelegt. En och, of 'er ook onder die clasfe van menfchen mede eens eene hervorming kwame! maar, zo als zij dan ook zijn, zijn zij al vast gefchikter tot dit werk, dan het fchool, waar Gereformeerden, Lutherfchen en Katholijken onder eikanderen wauwelen, y. Nu begrijp ik het beter, Dominé, en na voorzie ik ook airede, wat gij ten opzigte van die Volks - leeraaren zult zeggen, en dat gij mij wederom naar de affcheiding van Kerk en Staat zult verwijzen. Ja , als die Volks - leeraars van den Godsdienst gebruik mogten maaken, zouden zij een nieuw foort van Dominé's worden, en den Godsdienst en de Staatkunde nog veel ellendiger door eikanderen hakken, dan ik wel eens in de bede-  < 2S > fecdeftönden van 1-94. gehoord heb. Neen, daar fa ben ik het met u eens, de flraatkunde moet van den kanfel blijven, en ten aanzien van die klanten zou ik zeggen: de Godsdienst moet uit de leer van de burgerregten blijven. Pr. Regt zo, Joost. J. Maar die feesten, Dominé , liggen mij vervaarlijk dwars in de maag. In vroegere tijden had men zo wel eens een Leyden ontzet, een Alkmaar ontzet. Dat kon nog aankomen. Ik mogt die preeken nog wel eens hooren. De Godsdienst deedt toch daar eene fchoone en gepaste uitwerking. Ik heb gehoord dat zij nu zijn afgefchaft, om goede redenen; echter geloof ik, dat men 'er in dezen tijd nog wel een nuttig gebruik van zou kunnen maaken. Nu, dit daargelaten. — Maar, hoe zal men toch die feesten vieren ? Wil ik u eens zeggen, wat ik vrees, waar her op uitkomen zal, op tijdverkwisting, op geldverkwisting, op aanmoediging van wulpsheid, losbandigheid en bederf van alle goede zeden. Pr. Maar Joost, maar Joost: gij oordeelt waarlijk al te ftreng. Zekerlijk het zullen geene Engelen feesten zijn; maar zo ongunftig kan ik ze ook niet befchouwen. En , fchoon Predikant, durf ik wel betuigen te wenfchen, dat zo iets, al.-, in dit rapport bedoeld wordt, eenmaal tot ftand kwam. Intusfchen durf ik 'er nog niet beflisfchend over fpreken, om dat ik mij geen denkbeeld kan vormen, hoe die feesten ingericht zullen wezen. Dat een Leyden en Alkmaar ontzet. afgefchaft zijn,  < 29 5* zijn, keur ik even goed, als ik thans zou afkeuren , dat men derzelver plaats liet vervangen door andere feesten , die ons de vijandlijkheden eener andere natie herinnerden. Niets is meer gefchikt om volkenhaat te koesteren en gemoederen te verbitteren, dan zodanige Godsdienftige feesten. Het neugt mij nog wel, dat ik, een kind zijnde , nimmer van een Spanjaard kon hooren fpreeken, of ik dacht tevens aan een wreed en affchuwlijk monfter. Gij zoud de gevolgen van zodanige jaarlijkfche herinneringen gezien hebben, zo wij immer met Spanjaards in oorlog waren gekomen. Al ware het dan, dat de Keik niet afgefcheiden ware van den Staat, zouden althans zodanige Godsdienftige feesten ongeoorloofd blijven. — Of 'er na iets Godsdienftigs in burgerfeesten moet komen, gelijk gij gaarne zoudt zien, hieromtrent moet ik weder van u verfehillen. Ik vind, om niets meer te zeggen, hier in eene groote wanvoeglijkheid , en een inbreuk op de vrijheid des gewetens.- De wijze van Godsdienstoeffening wordt daar door bepaald , en ik word gedrongen om mij van de Godsdienftige vergadering aftezonderen, wanneer ik hier in niet kan toeftemmen. De vrijheid van Godsdienst en deszelfs beöeffening is toch iets, waarvan ik niet het geringst gedeelte heb afgeftaan of kunnen afftaan, bij het aangaan van het maatfchaplijk verdrag; ik heb haar alleen ondergefchikt aan het grondartikel: bewaaring van orde en rust. Niemand mag dus daarop zelfs de geringfte bepaaling maaken. Ja, door Godsdienftige feesten op zodanige onderwerpen, als in het rapport vervat zijn, intertellen, zco  < 3° > zou het burgerlijk beduur zich regtftreeksch met den eerdienst aan het Opperwezen bemoeijen. J. Nu, dit zij zoo; maar dan voorzie ik, dat die feesten onze zeden nog meer zullen bederven. Pr. Maar hebben die feesten de zeden der Israëlieten, der Grieken en andere Volken zo veel meer bedorven, dan of zij 'er niet geweest waren? j. Wij zijn geen Jooden of Heidenen. Wij zijn Kristenen; en dat mogt voor hen goed zijn, voor ons deugt het gantsch niet. Pr. Zij zullen voor Ons dezelfde uitwerking hebben, die zij bij hen hadden. En die gevolgen zijn wenschlijk voor ieder volk, het moge Heidensch of Kristelijk wezen. Zij zullen ftrekken om het Vaderland voor ons dierbaar te maaken, en het Nederlandfche Volk hoe langs hoe meer te verbroederen. Waanneer men eens op het denkbeeld kwam, om, al ware het éénmaal des jaars, in het beste van het faifoen, in eene plaats in het hart der Republiek, ik zal eens Utrecht noemen, in de environs dier flad, die zo verrukkend fchoon zijn, een nationaal feest te geven. Men hieldt daar eens fpiegelgevegten, in den fmaak van de voorige Waasdorpfche exercitiën, of liever de Haarlemfche Manoeuvres. Men gaf daar eens vertooning van de beste Vaderlandfche tooneelftukken, om niet. Men zorgde dat het hart door muzijk vervrolijkt wierdt — dat 'er ook om niet onder den blooten hemel gedanst kon worden. Men zorgde, met één woord, dat allen grw tis zo veel mogelijk vermaak konden genieten — zou dat de Natie, die uit alle oorden der Republiek  < 3i > bliek ter zelfder plaatze zamenkwam, niet verbroederen , en haar het Vaderland die: baar maaken ? Men zou zeer wel verordeningen kunnen maaken ©m dobbelfpel en dronkenfchap voortekomen, en ook wel zorg dragen kunnen, dat 'er geen meer ontucht gepleegd wierdt, dan op iedere gewoone kermis. De feesten in de departementen zouden het volk hoe langer hoe meer gefcbikt maaken en gewennen , om, bij zulk een nationaal feest, vrolijk, zonder losbandig te wezen. Waarlijk, onze Natie is te melancholisch — geef haar vreugde, en gij bereidt haar tot verbetering van zeden. gfs Wel ik ben ook juist niet tegen een pretje, mids, in alle eer en deugd, gelijk men zegt; evenwel, die feesten zullen het land al zo iets, kosten. Pr. Vast minder, dan gij denkt. Maar boven dien, al dit geld blijft in het land en onder de ingezetenen, en bevordert het welvaaren op eene ongelooflijke wijze, om dat het rondwandelt onder de laagere clasfen van ingezetenen, die het niet oppotten, en het niet ophoudt te wandelen tot dat het in de fchatkist terugkeert. — Laat ik; u dit nog ten befluite zeggen: de groote kunst, om een volk den onguhfligften grond te doen beminnen en aan denzelven te doen verkleeven; -— om het voor zijn Vaderland alles te doen o ?offeren, beftaat alleen, in hetzelve eene Conftitutie te geven, die voor hetzelve berekend is, en zijn geest zodanig te vormen, dat het voor die Conftitutie meer en meer berekend wordt. Die weêrkeerige band hadt tusfchen de voorige Conftitutie en den geest, zo al niet des volks, toch der groo»  < > groote meenigte, volkomen plaats. Beiden waren het echt afdrukzel van alle die laage en verderflijke gezindheden, onder welker juk dit volk zo veele jaaren gezucht heeft. — Schijnbaare vrijheid, of liever verlof tot werkloosheid, ongevoeligheid , önverfchilligheid — aanmoediging van traagheid en talmerij, en tevens van het verderflijkst Egoïsmus: — zie daar de hoofdtrekken^ Die nu onze natie kent, behoeft zich niet te verwonderen over de buitenfpoorige hoogfchatting dier Conftitutie, welke zo veelen tor hier toe van de nieuwe orde van zaaken afkeerig maakt. Dan j gelukt het ons eene Conftitutie te doen aannemen, die de verlamde veeren van werkzaamheid berftelt, den uitgedoofden geest van Vaderlandsgezindheid i- een esprit publicq — weder verleevendigt, en vooral onder de laagfte ftanden der burgerij meer welvaaren verfpreidt, weldra zult gij Nederland weder zien, het geen het weleer was, de fchatkist en markt van Europa — de begunftigde minnaares van alle nabuurige rijken, die alle even naarijverig om haare gunst vlijën. Gij zult' den Nederlander weder hooren zeggen: waar ik kom, ik vind nergens Nederland,