506     D E ONVERDRAAGZAAMHEID.   D E ONVERDRAAGZAAMHEID, BESCHOUWD ALS EEN VLOEK VOOR HET MENSCHDOM. door G. R Y K. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALLART. MDCCXCVII.  Ünfeliges geflecht, das nïchts aus gründen thut! Dein wisfen ist betrug, und tand dein höchftes gut. Du fahlstjfo bnld du glaubst, uud fallst, fo bald du wanderst, Wir irren allefamt, nur jeder irret anderst, Wie wan man fein geficht gefarbtem glas vertraut, Ein jeder , was er fieht, mit fremden farben Tenant; Nur fieht der eine falb , und jener etwas gelber , Der eine wird verführt, und der verführt fich felber: Der glaubt an ein gedicht, und iener eignein tand, Den macht die tummheid irr, und den zu viel veiftand, Der hofft ein künftig glück, und Iebt darum nicht besfer, Und ienes ungliick wird durch feinc tugend grösfer; Der Pöbel ist nicht weis! und weife find nicht klug; So weit die welt fich ftreckt, herrscht elend und betrug} Nur d2S der eine ftill, der andre rafend glaubet, D«P fich allein die ruh, und iencr andern raubet.  L E E S E Rl Vu den inhoud dezer Redentioerinv \ die ik met alle vrijmoedigheid aati eiken onpartijdigen en onbevooröordeelden ter beoordeeling overgeève, zult ge zeer fpoedig zien, dat zij niet beflemd was> voor het Publiek! - had ik dit ten doel gehad, ik zoude voorzeker in de bearbeiding derzelve veel uitvoeriger ge* beest zijn , en de beginfelen welke irt dezelve doorftralen méér opzettelijk betoogd hebben. A 41*  Alleen eene toevallige uitwerking bragt haar , die anders mogelijk in de duisternis dtr vergetelheid geworpen •ware, aan het licht. Er is misfehien nooit een {luk van zo ■weinig aanbelang, met zulk eene onderfcheidene uitwerking voorgedragen! — na dat ik hetzelve in de verdien/lelijke Maatfchappij Felix Meritis had voorgeleefen zag ik niet alleen eene meer dan gewoone goedkeuring op het gelaat van zeer veelen mijner Hoor deren, maar vond mij ook overladen met toejuichingen, tot befchamens toe; zo veel gevoelde ik niet verdiend te hebben, ik nam er dus alleen zo veel voor mij zelve af, als genoeg was om mijne eigenliefde (e?* wie heeft dezelve niet?) te vol' doen, en mij te overtuigen 9 dat ik met dit waarlijk in overhaafling opge» flelde Jluk, ten minjlen geene fchande behaald had. Maar hoe zeer had zich hier  hier mijne eigenliefde bedrogen! — ik had er wel degelijk fchande mede behaalt! — den volgenden dag hoorde ik reeds van de beminnelijke goedhartigheid vriendelijke verwijtingen , om dat ik zo onvoorzichtig mij gedragen had! en — dat er lieden onder mijn gehvor geweest waren die zich bitter over mijnen voordragt geërgerd hadden! —■ Nu dagt ik bij mij zelve, dat zullen er dan ook lieden naar geweest zijn} en volgens mijne gewoonte in foortgelijke gelegenheden, gevoelde ik met eene innerlijke vreugde dat er op deze aarde voor die lieden en voor mij tot noch toe plaats genoeg is. Maar van tijd tot tijd merkte ik, dat die lieden boosaardig waren, en hatelijke gevolgen uit mijne voordragt trokken, mijne woorden verdragen en mij overal daar, waar zij begrepen, {fchoon ze zich hierin deerlijk bedro* h 2 gen")  gen) dat het mij benadeelen kon, lasterden; —— het [preekt van zelfsdat dit onder den fchijn van liefde voor den Godsdienst gefchiedde, want het fchaapskleed waarmede de grijpende wolven zich in vroegere dagen bedekten, hoe afgefleten ook, is ligt noch bruikbaar genoeg voor de latere Farifeën. — Ik kan mij niet begrijpen , dat ik mch niet flerk genoeg was , om zulk een laag gedrag met eene koele gevoelloosheid te kunnen verachten , maar ik beken het Leefer , ik kon dit niet. Ik nam mij derhalven voor om op mijnen tijd, wanneer niemand méér de gelegenheid kon hebben , om hieraan eene verkeerde duiding te geeven, deze Redenvoering , mep alle de gebreken in het licht te ge even!— en ik kan u ter goedertrouw verzekeren, dat ik" in ds^ lyen niets heb veranderd; — er is jiechts een enkel woord uitgenomen ,  men , (het welk egt er aan de zaak niets doet,) em dat men hetzelve voor ijdelhèid, misfchien bij den eenen of anderen muggenfifter zou hebben opgenomen. Leest rui zelfs en oordeelt, — of niet ieder, midi dat hij geen Huichelaar , geen Booswicht en geen Ezel is, de beginfels die in dit jlukje gevolgd zijn, kan omhelzen ? — het zelfde of hij Orthodox Calvinist, of Orthodox Mennoniet, of Orthodox Lutheraan, of Orthodox Arminiaan, cf Orthodox Papist, of Orthodox Sociniaati is! — mijns wetens zijn er geheel geene dogmata in verhandeld. Mag nu dit jlukje jlegts de boosheid helpen ontmaskeren, de waare verdraagzaamheid bevorderen , en door u zonder "terveling tot uw nut geleezen worden? — dan zal ik mij voldaan rekenen, A 3 — en  — en gij aan den laster te danken hebben Leefér, — dat gij een genoechelijk uur door hetzelve hebt gefieeten, de Schrijver, Vrien«  Vrienden, Bevoorderaaren der edele Wetenschappen, die geno gen en wj-llust zoekt, in zodanige osffeningen , welke in het zekerst verband staan, met de beschaving van het verstand en de vorming van het hart voor alles wat ldel EN goed IS, LEDiïN VAN deze LOFFELIJKE MAATSCHAPPIJ S — en GIJ all!.N die door UWli VRIENDELIJKE TEGENWOORDIGHEID MIJ HEBT WILLEN VERPLIGTiiN. Jn het gul gefprek met een der Leden dezer Maatfchappij nam ik op mij om ook in uw midien eene ipreekbeurt waarteneemen! — fpoediger dan ik dat verwagt-n konde , had uw ijverig Medelidt mij dezelve bezorgd; er bleef mij öerhaiven niets anders over , dan alleen A 4 mijne  8 OVER DR mijne toezegging te vervuilen. Ik wil niet ontveinfen, dat ik hierin te minder zwarigheid maakte, daar ik in dien tijd juist eene verhandeling bearbeidde, die naar de verzekering mijner eigenliefde uwe toegeevende aandacht, wel eenige oogenblikken zonder verveeling, had kunnen bezig houden. Dan eene geestverdovende en fmertelijke ongefteldheid ontnam mij en vuur en luim, met dat gevolg, dat ik den reeds verre gevorderden arbeid moest ftaaken, en tot voor weinige dagen in eene lastige befluiteloosheid omtrent de keufe der ftoffe welke ik hier zoude behandelen , bleef. Maar lang kan het met dat al niet nioeijelijk blijven, daar, waar voor den fpreeker zulk een ruim veld geopend is, als in deze Maatfchappij, eene ftoffe te vinden die op de eene of andere wijze het doel derzelve bevorderd. — Evenwel bepaalen de yooroordeelen aan der^  ONVERDRAAGZAAMHEID. 0 den zogenaamden. geestelijken ftand verbonden , den kring der werkzaamheden, wanneer de Godsdienstleerair fpreeken moet, en deze verhinderen hem, die in dezen ftand zich in ons Vaderland geplaast vind, tot hier toe den fluiër der deftigheid aftewerpen , en zijne neiging fomwijlen te volgen: — zonder dit kreeg de laster geen voedfel in voordbrenfelen van het vernuft, die op den grond der Gallen of Britten gekweekt, worden toegejuicht! — en wie is fterk genoeg de ftem der geëerbiedigde vooroordtelen, op eenmaal als het gezang van gonzende muggen, te verachten? — Dit denkbeeld omfchrijft dus den kring der voordragten binnen veel engere paaien , wanneer de Leeraar van den Godsdienst fpreeken zal ; zo lang men in ons Vaderland niet geleerd heeft, dien van den mensch en burger, naar voorkomende omftandigheden, te onderscheiden. A 5 Eveu-  IO OVER DE Evenwel blijft er ook voor hem noch veel dat goed, en ook hier doelmatig is voortedragen; — vooral daar het, onder zo veel harsfenfchimmig en in de toepasfing onbruikbaar zogenaamd licht, onlochenbaar is, dat de zon der waare verlichting aan de kimmen der zedelijke waereld klimt! — en hij, de goedkeuring der verftandigfte en beste menfchen verwagten kan, die, niet ontveinst dit te zien, of fchoon het bijgeloof eenen bangen noodkreet aanheft, Onder de menigvuldige zaaken, waarvan de Godsdienstleeraar nu onbewinpeld fp-eeken mag, en waarvan hij eertijds zwijgen moest, is Zeer zeker ook de onverdraagzaamheid! ons mag de tijd heugen Hoorders, dat ons eene kille huivering langs het lijf liep , wanneer men op eenen veel betekenenden toon vol affchuw en verontwaardiging ons in het oor fluifterde. Die man is een Tolerant l — nu die dagen zijn, gedankt zij  onverdraagzaamheid, ii zij God! — voorbij, en ik geloof niet dat iemand een dimiinitivum van een tQtilAte* nu zal gevoelen, wanneer ik zegge dat mijn voornemen is te fpreeken , over De onverdraagzaamheid als een vloek voor het menschdom. Ik wil hier over fpreeken, zonder dat ik mijnen voordragt den naam van eene verhandeling geeven zal , daar mijne tijd mij alleen toeliet eenige oppervlakkige befchouwingen te waagen, en die ter neder te ftellen. Eerst zal ik9 eene nadere bepaling geeven , van HLT geen ik door onverdraagzaamheid versta. Dan ul. iets van de nadelige invloed afschetsen welke zij op het geluk van het menschdom gehad heeft, — en Hl laas! ook r-u HEK ft. En eindelijk, kort ontkrzoeken 9 OP de mensch gronden heeft. of he3-  12 OVER DE HEBBEN KAN OM DEZELVE TE VOEDEN OF TE RECHTVAARDIGEN. I. Door onverdraagzaamheid verfta ik, die minachting, dat afgrijfen, en alle de daaruit voordvloeijende gezinningen en handelingen van hem, die zich verbeeld in den Godsdienst of Burgerhaat alleen de waarheid te kennen, en daarom ook alleen aanfpraak op de zegeningen te mogen maken, welke met de belijdenis derzelve naar zijn gevoelen, alleen onaffcheidelijk moeten verbonden zijn. Ik vertrouw dat deze bepaling waarheid behelst.' — het is niet het gedag, .tenftelzel (Sijftema) in godsdienftige of burgerlijke begrippen zelfs, het welk den belijder verdraagzaam of onverdraagzaam maakt, — neen! — maar alleen de gefteldheid van zijn hart, de wijfiging zijner gevoelens en handelingen omtrent anders gezinden, omtrent zulken, die van hem in denkwijze verfchillen.} Men  ONVERDRAAGZAAMHEID» 13 Men vindt daarom enkele voorbeelden van verdraagzaamheid onder allerleijé godsdienftige en ftaatkundige fe&en , maar ook men vind ongelijk meêr voorbeelden van onverdraagzaamheid, onder die beiden. Onverdraagzaamheid is altoos gegrond op hoogmoed, overdrevene eigenliefde en grenfenloofe heerschzucht bij de denkende voorftaanders derzelve, gelijk zij haare oorfprong en flerkte heeft in de domheid, fcekrompene denkwijze, blinde navolging en het flaaffche vertrouwen op geëerbiedigde wegwijzers bij haare niet denkende voorftanders* Hoogmoed en blinde eigenliefde zijn toch alleen 'm ftaat, den faalbaren mensch, de befpiegeiingen van zijnen zo ligt dwalenden geest , voor den hoogstbereikbaren trap van waarheid te doen houden, — met dat gevolg, dat hij de vruchten der overdenkingen van anderen voor dwalingen verklaart; — en alleen  14 OVER DE alleen grenfenloofe heerschzncht kan hem tot de verbazende opgeblafenheid brengen , om het geweeten van ande* ren aan zijne uitfpraken te onderwerpen , — en over hun lot met eene fchaamteloofe ftoutmoedigheid te beüisfen. Deze zijn dus bij hem de bronnen waaruit die minachting en dat afgrijfen voordvloeijen, waarmede hij anders denkenden befchouwd en behandeld. Onverdraagzaamheid word altcos het meest gevonden bij de rechtzinrigen, dat is, in die kerkgenoodfchappen, welke ten betoge van de waarheid hunner formulieren, en kristeiijke bepaalingen; — op het ftaatkundig overwicht en den fterken arm kunnen rekenen; — het zelve is altoos ook waar in het ftaatkundige. De onderliggende partij verheft doorgaans de verdraagzaamheid het meest, en is de rekkelijkfte, — uit nooddwang, — zij volhard in deze edelere gezinnin-  ONVERDRAAGZAAMHEID» gen, veela! zo lang! — tot de kans keerd, — wanneer de rollen worden verwisfeld. De menfchen zijn helaas! — in dit opzicht elkander zeer gelijk, — de zucht om elkander de verdrukken, — en te ovferheerfchen , blijft bij alle de fchitterende declamatien van edelmoedigheid, ook in onze dagen van gelijkheid en broederichap, een zwak, dat hun door het bloed gellagen is; — en de gefchiedenisfen der volken leeren ons dat zij er tot hiertoe niet van geneefen zijn; hoewel zij aan de zaaken zelve zoetvloeijender naamen weeten te geeven. Het ftelzel van den Intolerant in het godsdienftige komt meestal hier op neêr, de begrippen van den zuiveren godsdienst zijn mij bekend , — al wie anders dan ik gevoel, denkt, dwaalt • de dwaalende kan God niet dienen zo als het behoort, hij derhalven die  30 OVER DE dis dwaalt, — deelt niet in de Goddelijke gunst, hij is verdoemt; Ik moet hem dus als een vijand van God verachten; — en haaten; — David zegt hij deed ook zo, die zeide, ik haate Heere die u haafen ; ik haat ze met een volkomen haat, (*) maar als mensch kan ik medelijden met hem hebben, ik kan voor hem bidden, ik kan beproeven of hij van zijne zielverdervende ketterijen wil afgaan; — zo niet, zijn bloed kome op zijn hoofd. Maar heeft deze zielenvriend het in zijne macht! — dan zal hij desdwaalenden rust, genoegen, goed, leeven niet verfchoonen, om zijne ziel te behouden. Het (*) Niemand die zich eenig denkbeeld weec te vormen, van Davids verplichting als eerfte vasal van Jehova , zal deze uitdrukking in zijnen mond hatelijk vinden; - de onkundige of de boofe mensch kan ze echter alleen overtiemen.  ONVERDRAAGZAAMHEID. ïf Het fpreekt van zelve, — dat hij die dus denkt, overeenkomftig zijne denkwijze gevoelt en handelt; — hij ziet int zijnen natuurgenoot, niet den lieveling der godheid, voor het genot van geluk vatbaar, voor de bereiking der zaligheid geichikt , alleen uit liefde gefchapen, — niet zijnen Broeder, zijnen lot- en reisgenoot; — neen eenen verachtelijken verworpeling, eenen vijand van God f en van het menschdom , aan wien hij geene hartelijke liefde verfchuldigd is! — En nu behandeld hij hem ook overeenkomftig deze zijne begrippen; . zie daar, bij aldien men eerlijkheid' in den onverdraagzaamen vooronderftelc zijn gedagtenfte fel ! — de bron van zo veele rampen , als het menschdom in den naam van God gedurende zo veele' Eeuwen gedrukt hebben. Een Dweeper heeft derhalven flegrtf deze beginfeis, aan eene bün- B «Sé"'  18 OVER DE deling volgende meenigte medetedeeleü of aanteblafen, en alles is gereed om ter liefde van God zijne edelfte fchepfelen te wurgen. Op gelijke wijze als de onverdraag» zaame in het godsdienftige redenkavelt; redenkavelt ook de Intolerant in het burgerlijke: ik [zegt hij] ben een bemin» naar van mijn vaderland, — allen die anders denken dan ik, zijn aterlingen, verraders! — zij zoeken hun vaderland den doodfteek te geeven! — en zo roept met gelijken ijver, elke bo* vendrijvende partij! Frankrijk, hoe veele van uwe goede braave kinderen fmoorden in hunbloed , daar een woedende blinde drift hun den moorddolk in het hart ftiet! hoe veelen moesten onder het moordmes hunne hoofden Iaaten vallen , en in uwe rivieren verdrinken. II. Ik ijfe bij het denkbeeld, om UIT  onverdraagzaamheid. ICj üït de geschiedenissen der volken 9 — de verschrikkelijke verwoestingen na te gaan , die door onverdraagzaamheid , het menschdom geduurende zo veele Eeuwen verpletterd heb« ben. De gefchiedenis heeft eene duurzaame gedenkzuil opgerigt, waarin de menfchelijke dwaasheid en boosheid mee bnuitwischbaare letteren gegraveerd zijn. En ware er niet noch hier en daar de tekening van eene enkele uitzondering op te vinden, — die toÉ fchande van het geheel, meer fchitterd, naar mate zij zeldzamer is; — zou de gevoelige aanfchouwer, op het afgrijsfchelijk tafereel mogen fcbrijven ik schaame mij een mensch te zijn. Mijn beftek is niet gefchikt om iets uitvoerigs hier in te vlegten , — ik kan dus alleen en dat flegts zeer oppervlakkig aanftippen, De verwoestingen, voor de komst van B 2 des  «O OVER DE den edelften godsdiensthervormer, op deze planeet in naam van den God der liefde aangericht, gaa ik ftilzwijgend voorbij. —■ Bij de heerlijke verlichting der zedelijke waereld, bij de liefde ademende bevelen van Jefus beminlijken godsdienst, bij het fchitterend voorbeeld van zijne alles omvattende menfchenliefde , moest, zou men immers zeggen, het onmogelijk ge. worden zijn om niet te gevoelen, dat zijn doel, niet anders dan vrede, verbroedering van alle menfchen, zuivere werkdaadige liefde was! om niet te gelooven dat hoogmoed, menfchenhaat, verbittering, en dus veel meer moord en vervolging, — de zekerfte bewijzen waren, — van zijne leeringen niet te zijn. En evenwel kort na dat hij zijnen heerlijken taak voleindigd had, werkten reeds zo veelen van huu die zich uirgaaven voor zijne navolgers, rusceloos — niet om zijne voetftappen te drukken, en hem na te ftreeven ! —. Neen! maar zo veel te ijve*  onverdraagzaamheid, al ijveriger om zijn perfoon en zijne verrigtingen tot de leus te maaken, van de bitterfte twisten, van de elendigfte hairkloverijën , van vervolging en moord! — Het genoodfchap der kristenen s werd ragch verfcheurd in fecten , die eikanderen niet fchaamteloofe woede wcêrkerig verdoemden/ in fecten, waarvan elk voor .ontwijffelbaar hield, alleen de waarheid te kennen en voorteftaan — en zich dus natuurlijk het recht te mogen aanmatigen , om zijn geloof aan de dwaalende menigte optedringen. Alle deze verwarringen moesten natuurlijk ten gevolge hebben, — dat list en heerschzugt op allerleije wijzen zogten, het gezag der onfaalbaarheid te verkrijgen; dit gelukte , en nu fchreeven Conciliën en Sijnoden aan de blindeling volgende menigte voor, aan welke woorden, — die vaak zo veel als bliktri of katapan betekenden , de zaligheid verbonden was: — moedigen Jefus vergooten. Welk een verfcbrikkelijk tafereel, houd ons de gefchicdenis dus voor, wanneer die ons zegt, — wat al afgrijsfelijke gevolgen de onverdraagzaamheid voor het menschdom gehad heeft! — honderd duizenden heeft zij met woede en met duivelsch vermaak onder langzame pijningen, ontijdig vermoord. — Weduwen en weezen wier mannen en vaders de flagtöffers des bijgeloofs en der onverdraagzaamheid geworden zijn , uwe traan en door den rechtvaardigen rigter geteld, — zuilen sen. maa1  ONVERDRAAGZAAMHEID. maal uwe juichende verwinnaaren doen fidderen! — maar ook weêrl-ofe vrouwen, maar ook zuigelingen verfchnonde hunne rafende woede niet, — de banden der liefde, die de menfchen verbroederden , heeft zij van een gereeten , — waarheid, doorzicht , konften en wetenfchappen doen vlieden, de godsdienst die broii van troost, voor millioenen onbruikbaar , onnut gemaakt, — waar haaren vergiftigen adem de volken verpestte. Waar is het kwaad dat het menschdom fmertelijker drukte , dat de mate der ellende meêr vulde? — Waar is het kwaad , het welk met meêr recht, een vloek voor het menschdom kan genaamt worden? Alleen de ftaatkundige onverdraagzaamheid , — kan van verre met haar vergeleeken worden , — ook zij doet broeders broeders Aagten , ook zij verjaagd het vertrouwen , de liefde en alle de pndermaanfche zegeningen. Dan i fpreek meer opzettelijk van de godsdienftige. B 5 Die  20 OVER DE Die dagen der ellenden zijn vervloogen, de onverdraagzaamheid is met hen deze aarde ontweeken; - dit denkt mogelijk de een of ander mijner hoorderen, die het onberekenbaar geluk geniet, om in eenen kleinen kring van edele verlichte vrienden, — zijn leven te genieten , en naar denzelven de gefteldheid der waereld te berekenen! — Die dagen der ellende zijn vervloo» gen, dat grenfenloofe Priesterheerfchappij, — de leus tot moord en verwoestingen kan geeven! — ten minften wanneer wij fommige ftreeken uitzonderen; ik denk hier voornamenlijk aan (*) La Vendée ! maar de onverdraagzaamheid zelve is van deze aarde niet geweeken, zij blijft hare heerfchappij houden, en heeft noch eene vreesfelijke en verdervende invloed! De gehegtheid aan meningen, die met C*) De verfchrikkelijke bloedtoneelen waren iu dien tijd noch niet geëindigd.  ONVERDRAAGZAAMHEID. 2? Biet den godsdienst zelfs, in geen het minst wezenlijk verband ftaan, is over het geheel genomen , noch dezelve als in alle voorige eeuwen. De liefdeloofe zucht om allen te verdoemen, die niet naar de voorfchriften, van zijne bijfondere fecte gelooven en denken, is in de harten van veelen dieper geworteld, dan menig denkend mensch zich durft, zich kan voordellen. Daar van daan , die, die terugftootende huiverigheid 'in den omgang bij zeer veelen, met menfchen, welke zij om godsdienst verfchillen, van eene geheel andere foort, dan zij, gelooven te zijn. Daar van daan die liefdeloosheid tegen, en afkeer van anders denkenden, die in den omgang met menfchen maar al te zichtbaar is! — Daar van daan die belachelijke hoogmoed, waarmede ieder van zijne meerdere waarde zich overtuigd houd, en uit  over de wit de hoogte, op de naar zijn inzien ^walenden, nederziet. En , - gelukkig zijn de handen van hun gebonden, — die in huiine harten het zelvde oude ijvervuur voelen blaaken, — en die mogelijk, wat zeg ik! die zeer zeker, bij de minffe gelegenheid de fchandtoneelen zouden vernieuwen. De onverdraagzaamheid is noch wel ajs van ouds eene der gewichtigfte hindernisfen, aan de bevordering der waare en algemeene menfchenliefde; waarvan in onze dagen zo veel gefprooken, en welke in die zelve dagen zo weinig beoefend wordt. Dit in aanmerking genomen zijnde, kan het niet nodeloos geoordeelt worden, zelfs in een gezelfchap van verlichter menfehenvrienden , — eenige oogenblikken te beileeden aan de III. Overdenkingen der volstrekte dwaasheid en ongegrondheid van  onverdraagzaamheid. 2