506 G 94   TER GELEGENHEID van het JE JE JE $ T der VOLKS°VERGADEIING te HAARLEM, Gevierd den 4 November 1797, Het derde Jaar der Bataaffche Vrijheid, WEGENS HET TEKENEN VAN HET DEFINITIF VREDES - TRACTAAT tusschen de FRANSCHE REPUBLIEK DEN KEIZER.   as al met nevelen en duisternis omtoogen; Jaa zelfs het licht der hoop , die ftar der troost, verdween, De jongfte ramp des Lands hadt ons ter neergeboogen , Die ramp trof elk.' Bataaf; de rouw was algemeen. Wij zagen, vol van fpijt, 's Lands kostbaare oorlogskielen, In wrak bij wrak hervormd, ten prooi van'tBritsch geweld: Wij treurden jaa met recht, daar zoveel dapp'ren vielen , Met wonden overdekt, of door den dood geveld. Wie blijft 'er ongeroerd, die nog, in 't Hollandsch harte, Een dropjen eerlijk bloed, een vonksken deugd bezit, Daar hij, helaas! moet zien, tot overmaat van fmarte, Zelfs d'Admiraal der Vloot gevangen bij den Brit!! ó Diepte van ellend, die nog mijn' ziel doet ijzen , 6 Smaad voor onze vlag, zo onafmeetbaar groot! Jaa! dat de Britten vrij, hoe ongewoon te prijzen, Laurieren ftrooijen op 'sLands half verbrande vloot; Die Lauren, zelfs verdacht, als vijandlijke gaaven, Befchaduwen d'ellend van onze neerlaag niet. Afgrijzelijke flaat voor eerlijke Bataaven! En nog afgrijslijker het onbekend verfchieti Wij zagen, diep gebukt, bij 't ondergaan der hoope, Bij 't flxijken van 's Lands vlag, langs paên, noglaauw van bloed, Op nieuws den dollen krijg in 't fel gefchokt Europe, Met al zijne ijslijkheên en grouvvlen, te gemoet; A % De  C * ) De fchets der Vrede, zo bekoorelijk van trekken, Voor al wat menschlijk denkt, bijkans weer uitgevaagd, Jaa weêrzijdsch heir bij heir op nieuws te velde trekken, En alles aan den zwaai van d'Oorlogskans gewaagd En aan dien losfen kans ons aller vrijheid mede. Dus hingen Volksgeluk en Vrijheid aan een draad. Eén wenk nog, en het zwaard des krijgs vliegt uit de fchede, Welk ijzelijk verfchiet in zulk een' veegen ftaat!! Wat Heil! in eens, Geliefde Vrienden! Verdwijnt de digte duisterheid, Daar de aangenaamfte en blijdfte tijding Zich onverwacht, alom, verfpreidt. 't Is Vrede, Vrede! klinkt die tijding Door 't mat en afüeftreên Euroop, En , op die lang gebeden blijmaar, Herleeft de half geftorven hoop. Zij heft het hoofd al juichend boven, Bij 't klinken van die blijde maar, En weinig weinige oogenblikken, Of Zekerheid van Vrede is daar. Dat dan ons hart den pligt der vreugde, Den pligc der dankbaarheid voldoe! Ge-  C s 3 Geluk! Geluk! Bataaffche Vrienden'. Roept mond en .hart u juichend toe. Gij ziet met mij de nevels fcheuren, Aan 't dik betrokken luchtgewelf, Aanfchouvvt niet Hechts de hoop op Vrede, 6 Neen! de Lieve Vrede-zelf. Komt zingt dan op den klank der fhaareil Een vrolijk klinkend Vredelied, Daar thans de Vrede, als uit den Hemel, Ons dankbaarheid en vreugd gebiedt. Geluk, geluk, 6 Burgeresfen ! Bataaffche Vrouw- en Maagdenftoet! De Vrede is daar, kom, dat u.v juichtoon De lieve Vrede welkom groet; Paart uwe Mem met onze (temmen, Jaa meerder zagt, en meerder fchoon, Voegt haar, bij 't heuchlijk feest der Vrede, Gewis dit uur, de boventoon. Geluk, geluk! Bataaffche knaapen, En meisjes, meê ter feest gebragt! De Vrede is daar, geliefde kindren , Met uitgerekt geduld verwacht. Gij, die de vruchten best zult fmaaken Van 't heil, dat thans Eüroop voorziet, Veréént met ons uw tedre ftemmen En zingt met ons het Vredelied. A 3 VRE-  C 6 ) VREDE-LIED. (*) op de wijze: Schep vreugd in 't keven. V rolijk gezongen ! 't Is Vrede op 't vaste Land, Vijanden reiken Elkaêr de hand. Zo keert, naa eenen duistren nacht, De dag der vrede, lang verwacht. Ja zo ontluikt bij 't Lente - weêr De roozenknop der hoop. Vrolijk gezongen! 't Is Vrede op 't vaste Land, Vijanden reiken Elkaêr de hand. Jaa, nu verjaagt geen krijgsgefchal Uit vrolijk bosch, of vruchtbaar dal, Den aangenaamen vogelzang In 't liefst faizoen van 't jaar. £•) Dit Lied heeft men best geoordeeld bij deeze Aanfpraaken te herdrukken voor die geenen, welke de Aanfpraak enz. bij het Tekenen der Preliminairen niet mogten bezitten. Ik wist geen gepaster, ter deezer gelegenheid te vervaardigen, althans geen, dat tevens zo bekend was, en dus zo algemeen kon gezongen worden. Vro-  ( 7 ) Vrolijk gezongen ! 't Is Vrede op 't vaste Land, Vij'anden reiken Elkaêr de hand. Nu zal de krij'gsman, rood van bloed, Niet treeden met een ij'zren voet, Op 't groen en zwellend graangewas Als 't door den zomer rijpt. Vrolijk gezongen! 't Is Vrede op 't vaste Land, Vijanden reiken Elkaêr de hand. Geen ftroom van menfchenbloed vliet raeêr Van Duitfche of Franfche bergen neêr, Maar als de blijde Herfst verfchijnt, Vloeit daar het druivenbloed. Vrolijk gezongen ! 't Is Vrede op 'c vaste Land, Vijanden reiken Elkaêr de hand. Wanneer de Winter, koud en grijs, Het water vormt tot fteenhard ijs, Dan verwt geen fcherp geen blinkend (taal De reine fneeuw met bloed. A 4 Ver-  C 8 ) Verrukt door uw gejuich, om 't heil, Euroop befchooren, Waar' 't ligt thans best geraên geheel mijn ftem te fmooren. Doch Burgers ! 'k heb niet gantsch aan mijnen pligt voldaan. Hoort nog een korte poos uw' medeburger aan. Thans klinkt op 't vaste Land, fchoon Portugal nog beeve, Aan Englands wil geboeid, alom: de Vrede leeve! 't Is Vrede op 't vaste Land, en 't woedende Oorlogswee Stort zijne ellende alleen op 't fchuimend veld der Zee. Nog eischt Brittanjes Trotsch , aan al, wat krijg heet, fchuldig, Dat haar Europa tot Vorstin der Zeeën huldig. Brittanje is 't, dat, zo trotsch van 't overzeesch gebergt, Nog 't Fransch Gemeenebest en 't Onze tart en tergt;° Brittanje is 't, dat geheel omringd door haare plasfen , Zich ongenaakbaar waant, en allen leed ontwasfen; Zij is 't, die meer dan ooit, met opgefteeken kruin, Zelfs onzen ramp befpot, geleên bij Camperduin (*) Daar woont nog 't rooversrot, door eer noch deugd gedree ven, Door 't Lot als 't waar gedoemd in eenen oord te leeven, Gefcheiden van elk Volk, dat zucht voor braafheid voedt, Eilanders zonder trouw, 't woordbreekend roofgebroed, Zelfs C*3 Deeze cn cenige volgende regels heb ik niet geanrfeld gedeeltelijk met eenige verandering, over te neemen uit zeker ftuk, door mij aan de Schrijvers der Democraten medegedeeld, en in derzelver Weekblad geplaatst I. Dl. bladz. 127.  ( 9 ) Zelfs fchaamtloos fnorkende op hun perkelooze fnoodheid; Verwaande nijdigaarts, die buitenlandfche grootheid Verfmaaden, die, ontroerd door zucht, gebed noch traan Hun klaauw in 's Vreemdlings goed en eer en leeven flaan. Dat Volk, dat zonder zich aan eed of woord te ftooren, In vriendfchaps fchija deez' Staat den val heeft toegezwooren, Zo onze kielen ftal, — en wingewesten rooft. Trotsch, ongenaakbaar trotsch, als 't lot hun heil belooft, Doch doet de voorfpoed niet hun zeil ten vollen zwellen, Dan vaardig om na ftroom, pistool of ftrop te fnellen, Steeds op de fchaal der Deugd, den tegenfpoed,, te ligt, Stomp voor 't gevoel van eer», doof voor de ftem van piigt, Dat krijgsgevangnen hoont, mishandelt, jaa doet fterven , En aan zieltoogenden de laatfte troost laat derven, Daar het, ó ijslijkheid, waar voor de menschheid beeft! Aan eige kranken zelfs geen droppel laafnis (*) geeft; Barbaaren van Euroop, die door hun grouwlen blinken, Voor wie, om 't Franfche Volk in ketenen te klinken, Geen misdaad was te hoog, geen wreedheid was te groot; Noch moord noch valfche munt, oproer noch hongersnood Ontzag dat grouwzaam Volk, om Vrijheid te verpletten. — Dat Volk beltaat niet Hechts, maar geeft op Zee de wetten. Europe! uw vaste wal hoort geen alarmtrom meêr, Ge ontfluit in 't eind uw oog voor uw belang, uw eer. Ba- (*) Men houde dit niet voor groorfpraak. Toen de Engelfche Armee in het jaar 1794 voor de Franfche wijken moest, lieten zij in een Hospitaal op onze grenzen meêr dan 300 van hun eige Volk, ongenadig, van dorst fterven. Dit is eene gefchiedkundige waarheid.  C 10 ) Bataaven! Franfchen! op, op vaak, mishandeld Spanje, Beftookt a!s ééne man het heerschzick Grootbrittanje Die Schelmen opgezocht in hun roofgierig nest ' Ter wraak van zo veel hoon, ter (tuiting van die Pest, Nu Vlooten uitgerust; de Zee bevloerd met kielen ■ Op, om veréénd in magt de Britten te vernielen. Rooft, wat gij rooven kunt, het komt u zeker toe. Jaa dat een Chattams tocht uwe eerzucht niet voldoe Beflookt de hoofdftad van Europa's Algerijnen. De brand van hunne vloot flaa in hun magazijnen, lot barstens toe gepropt met afgeplonderd goed. Jaa Londen, Londen zwicht' voor uwe magt en moed Kon met een Scipio Carthago's heerschzucht fluiten 8 Beeft, Britten! Hollands heil Europa's welvaart fpruiten Naa 't vallen van uw trotsch, eenmaal uit Londens asch. Thans (bat een Visfchers dorp, waar eertijds Tijrus was Jaa, meer dan scipio gordt thans het zwaard op zijde Boonaparte trekt, oP nieuws, voor >t laatst, ten flrijde. Beeft Bruten! De Oorlogs-God van 'tFranschGemeeneoest Zal u beftooken in uw heilloos plondernest. De fpoed en zegepraal befhiuren zijne togten \ Hij temt, als hercules, de affchuwiijMe'gedrochten. Het is op u gemunt, ó Brit! op uwen kop. Beef: 't fmeeken komt te fpaê. Hij heft de knods reeds op. Ook zal Bataaffche moed der Franfchen krijgsdeugd (lijven; De jongde Nederlaag zou ongewroken blijven; Neen! Zeetirannen! neen! bet wraakzwaard ligt gereedNog XWeeft door ons van t bloed, dat Chattam beeven de'edt. JJurft, vnj op Camperduin zo laf als fchaamtloos roemen, Woost, zo gij bloozen kunt, wanneer wij Chattam noemen, De  ( M ) De ruiters geest ontwaakt; de moed van tromp herleeft; Ons Volk brandt na den llag. Beeft, trotfche Britten!l>eeft! Veréénd met Franfche magt, met manfchap en met fchepen , 't Hoogmoedig Albion in 't hart nu aangegreepen, Tot dat de Towér zelfs, ontweldigd aan den Brit, Der Britten neerlaag dreune in 't oer van geouce en pitt. SLOT-  C ia ) SLOT-ZANG. DE WIJS DER MARSELLIAANSCHE MARSCH. De Lieve Vreê daalt na beneden, Zo lang door 't menfchelijk geflacht, Met duizend traanen afgebeden; Zo volgt de dageraad den nacht, (bis) Maar onze Vlag is ongewroken; Brittanje, de oorzaak van al 't wee, Heerscht nog als Koningin der Zee. Haar Scepter is nog onverbroken. Welaan! Bataaffche Jeugd! Nog Englands trotsch verplet Zo volgt (ibis-) ook de Oceaan de Gulden Vrijheidswet. Ras rijst, op aller menfchen bede, Wanneer de Brit ligt aan den band, De Zon der Algemeene Vrede, Beftraalt de Zee en 't vaste Land, {bis) En doet de Kielen veilig vaaren Van kust tot kust, van ree tot ree; Maar eerst zij nog de vrije Zee Gefchuimd van de Engelfche Barbaaren. Welaan! Bataaffche Jeugd! Nog Englands trotsch verplet, Zo volgt {bis) ook de Oceaan de Gulden Vrijheidswet. x79 7y. A. L. Pz.   Voor Rekening der Volks-vergadering k 4 Stuivers.