511 G 46    ZINSPELENDE G E D I G J E S.   ZINSPELENDE G E D I G J E S, op de geestige PRINTJES ge-etst door PI ET E R de MARE, na de TEE KENINGEN fan MEJUFFROUW CIIRISTINA CHALON, beruste n de in de verzameling vaü den ku nstb eford ere n de n deere H. A. D I B B E T S, berijmt door J. le FR ANCQ van BERKHEY, M. D. lid fan ve rscue1 de geleerde en dicht, l1efenüe genootschappen* Te Amstelda m, bij WILLEM van VLIET. 1 7 9 3-   AAN DE VERNUFTIGE J O NKFR O UWE, CHRISTINA CHALON, TEN GELEIDE VAN MIJNE GEDIGTJES , OP IIAARE ZOO VIN DINGB.lJK.iS. EN GEESTIGE TEE KENINGEN, KEURIG GE-ETST, EN IN IIE T KOPER G EDRAGT, DOOR DEN IN DE G RAVE ERKONSTE VERGEVORDERDEN JONGELING, PIETER de MARE. \J> HRiSTiNA,diezoo aardigjes, Zoo vindingrijk, zoo vaardigjes, De Moedertjes en kindjes Schetfte in uw lieve printjes, En, zoo veel Teekeningetjes, Vol zoete kinderdingetjes, A 3 Met  C <5 ) -Vol luchtige aardigheidjes, En heufche fnakerijtjes, Van knaapjes, boere fatertjes, Of ventjes, wijfjes, pratertjes. Of zustertjes en broertjes , Of allerhande boertjes, Van 't lieve Vaderlandetje, Kunt teek'nen met uw handetje. Daar uwe kunstpenceeltjes, Zoo zoetelijk, zoo eeltjes, Met jufferlijke vingertjes, De trekjes en de flingertjes Afmaaien der bedrijfjes Van al die knutz'le wijfjes; Daar Ge in uw luchie bladetjcs Als Luikens, of Oftadetjcs, Het boogje van uw Geesje, Staag fpant op zulk een peesje; Ei,  C 7 ) Ei, gun mijn kunstgodinnetje Bij mortje, kindje of mimietje, En aan mijn fimple digtjes, Een plaatsje naast die wigtjes! Ei, laat mij dog die fpeelertjes, Die lagchertjcs, die ftreelertjes, Die lieve fchilderijtjcs, Vol zoete jokkernijtjes, Vercieren! deeze reedentjes, Vol van eenvouwigheedentjes Verftrekken tot wat kransjes Op maagdelijke fransjes! Laat, bij uw jeugdig hulfeltje, Decs bloemtjes, dat vcrgulfeltje, Tog pronken op uw lokjes, • En jufferlijke vlokjes! Bij zulke fchildertoovertjes, Daar voegen digterlovertjes: A 4 Neem  C 8 ) Neem van mijn Digtgodesje, 6 Geeftig Kunstnaresje, Decs kleene kinderdigtjes Voor U, en uwe wigtjes l Zoo geef de kunst een bonnetje (*) Aan 't vindingrijk Chalonnetje. (*) De hedendaagfche Kunjlenaars, bijzender in Amflerdam, hellen onder de Schüderbent een zekere fpreekwijze aangenomen , waar mede zij, als zij een Teekenaar, of Schilderbaas willen leffpreeken over sijn konst, zeggen, hij heeft 'er Bon op, ik geef hem mijn Bonnetje; tn dit is de zinfpeeling dezer regel, die anders, den genen, die onder de Konjlenaars een vreemdeling is, vreemd zou klinken. AAN  SPORE AAN DEN VOORBEELDIG EN f.n KUNSTBEIJFERENDEN JONGELING, PIETER de MARE. (jreluk, kunstrijke Jongeling! Wees welkom in den fchoonen kring Van Leydens echte kunftenaaren! Hoe deftig, dingt gij naar den krans, Dien Kunst hangt aan haar' tempeltrans Voor vissers en voor wandelaaren? De wieg gaf U reeds, bij 't gekraak Der Printdïukkunste, keur en fmaak In 't mccfterlijke kunstgravecren; Nu heeft U delfos kunst verlost. Van daar de drukrol hosfebost, Tot daar uw vlij: zal triumphecren. A 5 Doet  C ™ ) Doet de Ets-naaide in dit werkje U eer, Uw ftout graveerftift vordert meer, Daar 't koper, voor'uw vaste knuiften, Krult om het ftaal van 't ftoute ftift Daar grootfche Arceer de trekken grift, In uw zoo wel beftuurde vuiften. Vaar voort! mijn ijver ftaat U bij. Grif de Eer van Leydens Burgerij Op duurzaam koper! toon hunn' Zoonen Door voorbeeld, wat vernuft vermag; Zoo zie de naneef met ontzag, Vat kunfi'naars in haar-muuren woonen. O P    C li ) OP DE EERSTE, TWEEDE EN DERDE AFBEELDINGEN, VERBEELDENDE DRIE KOPJES. D ie ziet fnoepig, gcene fpot; Besje, die vast fchijnt te peinzen, Of zij lagchen wil, of grijnzen, Houdt den een en d' aer voor zot. Dan, het is om te beginnen, Zoo veel hoofden, zoo veel zinnen. O P  C ) OP DE PIERDE EN V IJ F D E AFBEELDING, EENE ZITTENDE EN EEN E STAANDE MOEDER. MET HA ARE KINDERTJES. .2iet, hoe zit hier 't huislijk floofje Zig te warmen op haar ftoofje, 6 Wat is die liefde groot, Als de Moeder in haare armen Dus haar kindje mag verwarmen! HET TEGENOVERSTAANDE PLAATJE. Wijst het aanftonds naar die kleenen; 't Kinderhart kent geen verdriet, Waar maar vreugd zig wil verecnen. Dus blaakt in dat fpeelziek vuur De gezellige Natuur. 0 P VERBEELDENDE Niet haar kindetje op den fchoot? 't een kindje 't ander ziet,      C 13 ) OP DE ZESDE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN JONGS/CE, DAT ZIJN ZUSJE IN EENEN ROLWAGEN VOORTTREKT. J^t'it, hoe 't popje wordt gefolt Van dees lieve zoete kleine, Daar ze in. 't wagentje, dat rolt, Voort rijdt mee ham puppedeine. Ze is Mevrouw, en 't Broertje 't paard; 't Knaapje laat zijn zweepje klappen: Is dat niet der pijne waard'? Dus ziet m' in die kinderftappen, Dat natuur zig nooit verwart, In de neiging van de menfchen: 't Knaapje ftelt op 't paard zijn hart; 't Meisje zal om poppen wenichen. O P  ( *4 > OP DE ZEEfENDE AFBEELDING, VERBEELDENDE 4> C/ '1 X VI- -wA v.i. VI x X» 77P".££ KINDERTJES 31 ET EEN HANSWORSTJE. "F^cn hansworstje van zes duiren Maakt het kindje wel te vröen; Broertje wil zijn vreugde ook uiten En komt vrolijk aangetrêen. Dus, gelijk dit kinderzotjc, Heeft elke oude zijn marotje. +X**W*4^*H*«K* * ^*€^*X4*X4*X4S taan de lenden al wat loom, Jogchem karnt toch verfchen room. Zoo, al is de mensch foms leui, Krijgt hij eens een nijv're bui, Dan werkt in een traag gemoed , IJver nog wel nuttig goed. OP DE TIENDE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN VROUWTJE DAT EENE TON BOENT. Gr riet boent vast, en fchuurt het vat, Zoo het ichijnt, van buiten glad: Reinigt zij 't van binnen niet, 't Is der vrouw dan tot verdriet. > Dus is hij, die, buiten net, 'i Hart van binnen houdt bennet. O P  C «s O OP DE X L F D E AFBEELDING, VEDBEELDENDE EEN MOEDER, DIE HAAR KINDJE ZAL LATEN DRINKEN M oeder houdt het glaasje vast, Waar haar hartepit naar tast; 't Wigtje wil een teugje drinken: Al te veel is 't kindje kwaad; Mempje past op middelmaat. Leert, ó Ouden! matig ichinken. OP DE TWAALFDE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN ROKEND BOERTJE, DWERS . OP DEN STOEL L EU IE REN DE. Jui-gen, die hier zit en imookt, En een fmaaklijk pijpje rookt, ls hier av'regts neêrgezeten; Geeft zijn' arm en voeten rust; Ledigheid voldoet zijn' lust. Dat 's onnut den tijd verlieten! OP        C *7 ) OP DE DERTIENDE AFBEELDING VERBEELDENDE EEN VERNOEGT BOERTJE ZITTENDE IN GEDAGTEN. W^jl hier Kootneus grijnst en lacht, Is 't net of hij overdagt, Wat hij, op de kermis dêe, Toen hij laastmaal was in ftêe, En mooi Trijntje dantte en fprong, Klapperman van zeev'nen zong; Of hoe dronke Jaep den Boer Rolde al dansfend op de vloer; Of, hoe Krijn weer om een hoek Aan zijn Maai gaf zoete koek. Wat hij dagt, dat fta te raan? Maar, hij fchijnt zoo aangedaan, Dat de pijp van dezen kwant, Ligt zijn wambuis fteekt in brand, En 't comfoor hem wis ontrolt Zoo hij langer fuizebolt. Dan 't genoegen is het al, IJder mensen heeft tog zijn mal. B O P  C 18 ) OP DE VEERTIENDE EN VIJFTIENDE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN BOERTJE LEUNENDE OP ZIJN STOK, EN TEGEN OVER HEM, EEN PRATEND VROUWTJE. D eeze Goveit bedelbrok, Staat te leunen op zijn ftok, Grijnst op Griet, die, leui als hij Staat met d'armen in haar zij, Wijl hij kalt en zij kagaait, Word haar beider drift gepaait; Weet zij iets, hij weet ook wat, Heeft ze een ditje, hij een dat, IJder vind op zijn mannier, In het kallen zijn pleizier. O P  -         ( 19 ) OP DE ZESTIENDE EN ZEVENTIEND Ê' AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN PRATEND BESJE EN BESTEVA AR* "Vv ilje rooken? daar 's een kooltje, Maar, 'k heb dorst mijn lieve man, Geef me een teugje uit uwe kan? Zegt hier Grietje tegens Jooltje, Kijk, als men elkaar gerijft, Waar is man of vrouw die kijft? 6 % 0 P  OP DE /fCTIENDE EN NEGENTIENDE AFBEELDING, VERBEELDENDE ALS FOOREN, EEN PRATEND BESJE EN EEN BESTE FA AR. VV el, hoe gaat het tog gebuurtje? Vraagt hier, d'oude bestevaer, Met zijn armen op malkaar, Aan zijn oude kennis, Guurtje. 't Ouwe flag, gelijk je ziet Antwoort zij aan grijze Piet, 't Is jou immers ook gebleken, Zei die goeje bes, ik floof Zoo wat heen, 'k word oud en doof, De ouderdom komt met gebreken: 't Gaat met ons als 't roze blad, 't Bloemptje heeft zijn tijd gehad. O P          C N ) OP DE TWINTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN VADER DIE ZIJN ZOONTJE LEERT HOEPLEN. "Vader zal zyn zoontje leeren, Hoe men 't hoepeltje langs ftraat, Met een ftokjen drijft en Haat, En het rinklend' moet regeeren. Juist een fchets van 't zoet en zuur In het rad van 't avantuur. O P D E EEN EN TWINTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN MOEDER DIE HAAR KINDJE DRAAGT. \\7"at is 't d0§' een ueve *ast Voor een moeder, 't kind te dragen? 't Houd zijn lieve mempje vast, Liefde dog, kan liefde fchragen. Om een enkel zoentje, maar, Valt geen Moeder 't torfchen zwaar. B 3 O?  C M ) OP DE TWEE EN DRIE EN TWINTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN FR 0 UfFTJE MET EEN JONGSKE AAN DE HAND, EN EEN MANNETJE MET EEN MEISJE AAN DE LEIBAND. Als de Moeder, met den Jongen Drentlen gaat door dorp, of ftad, Vader, naar den leiband vat, 't Meisje leid met losfe fprongen, 'k Zeg, dit werd van ouds geleerd, Dat de waerelt gantsch verkeerd. 't Mans bedrijf voegt aan geen wijven, Nog den man het fchorteldoek, Als de doek gaat met de broek, Geeft het daaglijks ftof tot kijven, En de buurt noemt puur uit jok, 't Manshooft, Steven vander Klok. O P          C 23 0 OP DE VIER. EN VIJF EN TWINTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN VROUWTJE EN EEN MAN DIE ELK EEN KIND DRAGEN, EN EEN AAN DE HAND BEIDEN HOUDEN Dat is raar, elk heeft een paartje, Elk een op, een aan de handj Téld hansworstje meê bij vaartje, Met het jongske op vaders hand? Dan jouwt Moeders kleene guit, Lagchende om het poppe zotje, Taatje met zijn hansjen uit, Als het doel van 't kinderfpotje. Zorg dus Ouders, dat uw kind, In u niets berisplijk vind. B 4 OP  C =4 ) OP DE ZES EN TWINTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN MOEDER MET FIER KINDEREN DIE ZE AANSPREEKT. "\V at is hier een zoete vreugt? 't Schijnt bijnaar de trap der jeugt. Ligt, verfcheelt dees kinderfchaar, Slegts, een jaartje van elkaar; Mortje, fpreekt hier de oudften an , Pas wel op tog, als een man! Dan ^uit gij mei zusje blij, t' Avond eten rijftenbrij! Krelis meesmuilt, moeder lacht, En de zusjes flaan ook agt Op dat woordje, en elk is reê, En vraagt, moeder eet ik mee? Ziet dus krijgt men 't zoete wigt, Door beloven, tot zijn pligt. O P      C *5 ) OP DE ZEVEN EN TWINTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE TWEE VROUWTJES SAMEN PRATENDE, DEN EEN EN MET EEN KINDJE IN DE LANGE ROKKEN, DEN ANDERE MET TWEE OUDER MEISJES. ~SJeuls geluk ter goeder uur, Dat 's een jongen! wattc koonen ? Vrouw, al haalde gij hem zuur; Zeper, hij mag er wel woonen. —• . Dank" tot jouwent! 'k ben gezont, Maar, het bekje van jou guurtje Als een appeltje zoo rond, Is voorwaar ook fris, gebuurtje; Trijntje, komt zoet aan de hand, Zie, wat heeft ze knappe bouten, 't Is goe tuk na mijn verftand, Dus ftaan deeze twee te kouten, Als de vrouwtjes zijn bij een, Is die kinderpraat gemeen. B 5 OP  C ><5 ) OP DE AGT EN TWINTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE TWEE PRATENDE VROUWTJES MET HA ARE KINDEREN. Kjeene teeuwtje, of maartje port Om te fpeelen, of te dartlen, Houd hem vast aan moeders fchort; 't Linkertje wil dwang ontfpartlen. Sijmetje, dat zoete fchaap, Wijl de vrouwtjes ijvrig kallen, Valt op moeders borst in flaap: Foei, dat 's onvoorzigtig mallen, Moeders wees tog wel bedogt, Anders vat uw kindje togt. O P      C »7 ) OP DE NEGEN EN TlfINTICSTg AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN KINDERSCHOOLTJE. Jantje zegt o. n. on op, Saartje ftaat van angst te pruilen, Schoon zij opzegt als een pop. Krijna, ftaat verfchrikt te huilen, Om dat zij haar les nier kon, Uit het Keuning Davids boekje Of de Spreuken Salomon; Daar de roe legt om een hoekje. Krelis met zijn hanepik, Wil matres een dienaar geeven, Moeder Grietje ook in haar fchik, Komt met jochem binnen dreven, Wijl Matres, in dit gewoel, 't Hoge woord voert op haar doel. O P  ( *3 ) OP DE DERTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE TWEE KINDERTJES DIE MET DE POP SPEELEN. D arme-dan, popje, danne-dijn, Popje in de zonnelchijn, Popje om, en neg rijs om, Dan is popje wellekom. Zoo ueurt hier hef lieve Santje, Met haar kleene broertje Jantje, Wijl het deumisje op die wijs, Staag roept, popje nog e-rijs, Ziet, zoo fpeelt dees lieve jongen, "Wijl door zusje word gezongen. 6! Hoe zoet is 't als de jeugd, Niet krakeelt in kindervreugd. O P      C 29 ) OP DE EEN EN DERTIGSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN MOEDER IN EEN BINNENHUIS MET HARE KIND REN. Og wat is een Moeder blij, Als zij met haar lieve kinders , Op den fchoot en aan haar zij Zoet kan fpeelen zonder hinders? Wat al lagjes op haar fchoot? Wat al zoete lieve moetjes! Zie, wat wort mijn broertje groot? Kijk, ik zie zijn poedelvoetjes! Moe-der lief, die zoete jan! Zie hij lacht, die lieve kleine, Kijk, hij ziet nis krelis an, Toe, laat ik hem eens dodeinen! Zoo ftrcelt haar ook zusjes ftem. Daar 's geen fchat hier bij te roemen, Daar die lieve naam van Mem, Liefdrijk klinkt: geen vreugd te neemen, Die bij zulke vreugde haald, Daar natuur zig zelv' onthaalt, O P  C 30 ) OP DE TWEE EN DERTIGSTE EN LAATSTE AFBEELDING, VERBEELDENDE EEN VROUW IN DE DEUR MET EEN KIND AAN DE LEIBAND, DE VADER.VOOR DE DEUR ZITTENDE MET TWEE KINDEREN IN DEN TRA ND VAN A. v. OSTADE. D at 's een puikje van een printje > 't Is of van ostade was, Moeder met haar lieve kindje Aan den leiband, ftaat van pas, Met haar huiswaard wat te praaten, Daar het jongetje aan de knie, Vast loopt fpeelen langs de ftraaten; Zusje , op dat ze aan't kleintje iets bie, Maakt met hanske bezigheden, Ieder toont een blij grlnar, 't Huisgezin is wel te vreden In het zonnetje op de ftraat. Ieder in zijn waare trekken, Waar hij ons natuur vertoont. Tragt de kunst'narcs te ontdekken, Moet zij dan niet zjjn gekroont? 1 " ' TOE-   1  C 31 ) TOEGIFT AAN DEN LEZER. Leezer, die decz' rijmpjes leest, Zoo mijn vaderlandfche gppst, Naast de printjes, u vermaakt? Dan heb ik mijn doel geraakt; 't Is, geloof mijn woorden vrij, . Geen hoogduitfche rijmlarij, Die van alphen, houg geleerd, Boven 't vaderlands waardeerd; 't Is eenvoudig, rond en goed, Zoo als hier het Landvolk doet. 'k Heb geen Duitfcher op mijn hand, Die vertaald en leerd den trand, Hoe men kinderrijmpjes Heelt. Neen, wat u werd meegedeeld, En  En wat ik u hier vertel, Is recht hollands kinderfpel, Smaakt u dan dees jokkernij? Wagt dan van uw Vrank en Vrij, Zoo de tijd mij 't niet belet, Nog wat vaderlandfche pret!  1  ■