E 513 A 184    KIND ER-OPVOEDING. een VADERL ANDSC H ZEEDEKUNDIG JD X & T - S T II M i ten NUTTIGEN GEBRUIKE IN ALLE LEEVENSSTANDEN. DOOR. H. G. V. B. TE DORDRECHT, bij A. Van den KIEBOOM,  AAN ELK CHRISTLIJK OUD ER-PAAR. Zo 'l achtbaan Ouders lust Hun pfigten wit te kennen, En teffens Hun belang, aangaande Hun jeugdig Zaad, Zij zien, boe Groot-vair bier zijn'' Telgen tragt te wennen Aan 't geen Èen naar de Reede', en Schrift voegt in dien Staat. Het zij ter eer' van COD! Ten nut van al zijn Kinderen, Op dat nooit, om verzuim, bun vreê en vreugd iets bind'rel De Belg wil tig niet beige" aan lange Poézij i Ooi deeze, is zij niet laf, voert wel baar voordeel bij. Maar wil bier iemant voordeel? Die ieezs toch met oordeel 1  KINDER-OPVOEDING. 6 Gij, die Uw Gezin met Spruiten zaagt vereeren! Acht deez' Gods - gaaven recht naar waarde, en nimmer kIoin> Erkent, en weidze aan Hem. En wilt ioch grondig leeren, Hoe 't Kroost diendt opgebragt, en wel bezorgt te zijn. Uw eige lust en rust in deeze, en fpaader' jaarcn Hangt af van uwe zorg voor dit uw vleesch en bloed; Veel meer het heil uws Zaads, wil 't God in 't leeven fpaaren, En zulks naar lijf en ziel. Kwijd dan, kwijd uw gemoed! 't Is wis geen kinder - werk onz' Kindren op te voeden. Gelijk baart zijns gelijk; en Kindren teelt elk één, 't Zij groot of klein, het zij zij vroed' zijn, of onvroeden: Maar 't groot Opvoeding: werk, helaas! acht men vaak klf-O I Dit echter is 't voornaamst', waar voor men 't meest moet waaken, Zal 't Kroost, en 't Ouder-paar bei raaken tot geluk. . Uw fchuld, niet die van 't Kind, zal 't eeniglijk hier maaken, Indien de Jeugd niet deugdt, en ftorten zal in druk. A a Laat  4 KINDER-OPVOEDING. Laat iemant achtloos na Haar goede Tucht te geeven , En zorgt hij niet, zo 'tjioort, voor't Pand van zijnen Echt, Hoe kan hij dan in hoop óp Heils- genot ooit leeven, Daar hij die zelve weerdt door zijn gedrag, zo flegt ? Neen! kneet uw buigzaam klei, m wasch in goede vorm£n. Terwijl 't nog week is. Weet, „w Kind is wit Papier, Ligt vlekbaar; vatbaar ook voor >t fteeken van de wormen, Wie 't kwaade daar op prent, bevlekt het jonge Dier. Maar 't houwt zijn eedel wit, en 't prijbt, „, V word befchreevea Met regels, die Gods vreeze, c„ wijsheids les ons leert. Ei, prent 'er deeze op. >£ ZaI „ en ,£ ^ £er ge£ven> Wen zulks naar eisch gefchiedt, en 't fchoon' „iet werde onteerd. Terwijl het Reed'lijk Dier nog teeder is van zinnen, Is 't ligt te leiden, ook vatbaar voor onderrigt. Teint meer, dan dat Gij 't zegt, dat Gij het wilt beminnen, En 't al uit liefde doet, wat gij aan Hun verrigt. Zig naar Hun vatbaarheid, zo veel men kan, te fchikken, Is f doen eens wijzen. > Zwak dient in uw Kroost geduld, En best zult gij uw doel bij uwe Spruiten mikken, Wanneer g' u minzaam draagt, zagtmoedig blijven zult. Het lijfje diendt wel nauw bezorgd, doch ook het Geettj. Van 't lieve wicht; ja dit beftendig boven al. Bei diendt te zijn gefchoeit op een goed, aartig Leestje, Indien gij wilt, dat 't Kind uw haresvreugd blijven zal. En  KINDER-OPVQEDING. 5 En wenscht gij van uw Vrugt een nuttig Mensch te rflaakcn, En daar raeê vroeg, zoo 't hoort, te maaken een begin? Uw grondflag zij vooral hier voor te willen waaken, Dat gij van d'eerfte jeugd Gods vreeze Hun fcherpt in. Dan, wagt u op uw ziel, dat gij Hen nooit leert fchnkken Voor 't beste Weezen, en een flaaffcbe vrees aanjaagt. Neen! 't zij een Liefde - vrees! Tragt deeze 'er in te fchikken, Op dat uw flinkfche daad uw' Vader niet mishaag'. Leer Hen toch reedlijk, en met lust aan Hem gedenken, Die gunstig 't lieve leeve', en alles aan Hun geeft, Op dat nooit fidder - vrees Hun teeder hart mag krenken, Maar 't Kind in liefde, en dank volvrolijk voor Hem leeft. Dan vult ligt Liefde - vrees voor 'c hoog aanbidlijk weezen De jonge Ziel met diep , doch reedelijk ontzag. Dit zal Hen 't fnood misbruik van Zijnen Naam doen vreezen, En liefde tot Zijn Woord inboez'men dag bij dag. Wilt ge Hun ten meesten nut dat Boek der Boeken keerenï Zo volgt in 't onderwijs God, en geen Schooltrant, na: 't Is al Gefchiedenis, waar door Hij pleegt te leeren Wat te^elooven, en te doen ftaat vroeg en fpaê. •& -fc Voords, treet in uwen Hof. Hier ziet Gij 't onkruid wasfehen, Zelfs weelig, fchoon 't uw' hand daar nimmer heeft geplant; Dit tragt in waschdom fteeds het Moeskruid te verrasfen, En flaagt best allerweegc, ook op uw beste land. Maar weet, dat zo het kwaad' zig zeiven pleegt te planten In het jongk jeugdig hart; en, volgends zijnen aavt, Ligt wort'len daarin fchiet. Wilt u daar tecgen kanten, Dit tijdig wieden, met belijd, uit deeze aard'. A 3 Weest /  * KINDER. OPVOEDING. Weest eevén zeer bedagt geed kruid daarin te zaaien. Dan dit heeft ook zijn zorg, én moeite rijklijk in. Wenscht Gij, naar waschdom, bloei, en rijpheid, dit te maaien? Aanhoudend' diendt gezorgt naar uw gemaakt begin. £ult Gij uw zaaizel wèl, en tierig op z}en groeien, Uw' grond diendt wel gemest, 't oog daarop fteeds te zyn. Nu eischt het warmte; dan weer, dat men 't zal befproeien: Het vordert ftaage opzigt, vooral zo lang 't is klein. Zo ook, al wat ooit goed en deugdzaam is te achten Vereischt onz' Menfchen vlijd, heeft moeite en zorgen in. Dit diendt, wil men gegrond op wcel'gen waschdom wagcen, Met overleg gezaaid, geplant in 't kleen Gezin. * ■§■ Nog zal 'er dan genoeg van 't fchaadlijk pnkruid blijven In 't hartje van Uw Kroost, en fchieten daar uit op, In weerwil uwer zorg. Nauw wil het Goed' beklijven, Maar ligt het Kwaad'; dit dreigt te Hijgen in den top. De grond is naamlijk kwaad, bedorven van natuure. Des neigt het Hart ten kwaade, en volgt dit liefst, waar 't mag, En niet het goede; ook fchoon 't zijn kwaad wel moet bezuuren= Eerwaardige Ouders merkt toch op dit flings bejach! Wenscht Gij het heil uws Kinds> en vreugde voor u zeiven? Waakt dan in tijds, fmeult ras dat fchuilend harte • kwaad, En plant 'er 't goede in. Het kwaad' diendt ge uit te delven. Maar 't teeder Twijgje alleen zig tijdig buigen Iaat. */ Jongt Hondje in uw gezin kond gij ligt leeren fpringen; Uw jongen Papegaai, of Ekfter leeren praat; '< . t Jongk Vogeltje al ras, en aartig leeren zingen: Maar is dit alles oud, het leeren is te Iaat. Doch  KINDER-OPVOEDING. " Doch onderneemt dit al fteeds ziende op '/ Opperweezen, Dat dit uw pooging doe gelukken naar uw wensen! Bid God om zeegen! Zo g' Hem kinderlijk zult vreezen, Dan word uw Kind, en Gij wis een gelukkig Mensen. En zegt, zoud ge al uw vlijd tot 't één en 't aer niet wekken! 't Welzijn van Kerk en Staat, van U, en uw Gez<» Hangt hier van af. Ai, wilt u zelv' dan niet onttrekken, Maar (laat hier hand aan 't werk ; maakt haastig goed begin. $ <& * Indien Gij midd'len vraagt, waar door de Jeugd tot leeren Het best, en ook met vrugt kan worden aangefpoord? 't Is Tucht; Vergelding ook. Het eerst' zal 't Kind niet deèren, En 't andre minzaem Hen op \ Heilfpoor helpen voord. En zegt, zoud ge al uw vlijd tot 't één en 't aer niet wekken» 't Welzijn van Kerk en Staat, van U, en uw Gez<» Hangt hier van af. Ai, wilt u zelv' dan niet onttrekken, Maar (laat hier hand aan 't werk ; maakt haastig goed begin. $ <& * Indien Gij midd'len vraagt, waar door de Jeugd tot leeren Het best, en ook met vrugt kan worden aangefpoord? 't Is Tucht; Vergelding ook. Het eerst' zal 't Kind niet deeren, En 't andre minzaem Hen op \ Heilfpoor helpen voord. Beloont altijd uw Kroost, als 't wel denkt, en wèl wandeïr. Doch 't kwaad' hoort nimmermeer in uwe Spruit geduldt, Hoe kleen dit zij in fchijn. Wanneer het kwalijk handelt, Of wèl doedt, 'er is iets, waar voor ge u wagten zult; En dit is Malligheid. Wilt nooit uw Kroost veel prijzen; Kooit diendt het veel geftreeld, gevijzeld als in top, Te dwaas -getroeteld. Dit's geen werk van eenen wijzen; Vooral in 's Kinds bijzijn, 't Verheft zig ligt hierop. 'i.t is van ouds gezegd: (en heeft het niet zijn waarheid?) Wie aan zijn Kind, of Knegt wil lust en vreugde zien, Hoe zeer hij die bemint (het heeft en houwt zijn klaarheid:-) $ie meet nooit volle gunst aan. d'één, of d'miikr biên. A 4 Heq  r KINDER. OPVOEDING. Het onverftand valt ligt in 't misbruik deezer dingen. Bezie den Aap, hoe deeze uit al te grooten min Zijn jongen handelt, en daar meê pleegt om te fpringen. Al troet'lend drukt hij, laas! het jongk de lenden in. Weet ook, dat Min, te groot, wel vuigen haat doet rijzen, Of afkeer baar van Hem, die deeze dwaas begaat. # # # Zal ik, welmeenende, U nog eenen raad aanwijzen? Tree nog eens in uw tuin, en zie, boe 't hierin itaat? Laat Gij het jonge Boomtje in 't wild, naar 't wil, flegts groeien; Verent, en -fnoeit Gij 't niet op zijn vereischten tijd;. 'tZal tierig wasfchen ja! ook op zijn tijd wel bloeien, Vrugt geeven zelfs: maar hoe? Ach! tot uw eiyen fpijt! Wanvrugten, guur en zuur, die 's Planters eigen oogen Doen loopen, en zijn mond onfmaaklijk, walchlijk zijn; • x Zijn keel toewringen. _ Word 'sMans hoop dan niet bedroogen ? Maar zou U zulk verzuim niet baare* een zelfde pijn? Merkt hier op. 't Eedel Kind, welks nat bekreete wangen De mailt Moeder ligt, en telkens weer afdroogt, En Vader niets onthouwt, doet misfen hun verlangen. 't Word een Bedorveling, wat gij ook hoopen moogt. Nooit, of nooit regt zal dit het kwaade weerltand bieden, Maar fnooden eigen wil flraks plaatzen op den Throon, Waar door 't een walge word voor alle braave Lieden, Wijl 't op zijn eigen zin en wil Haat. Dit's uw loon. Maar is 't niet best, dat 't Kind, dan dat de Moêr moet fchrijen, Gelijk ze eens zecker, maar gewis te laat, zal doen? Diendt ook de Zoon niet eér, dan wel de Vaêr te Jijen ? Wis d'Ouders wagt de ftraf van 't malle en dwaaze opvoén. In  EINDER-OPVOEDING. 9 Is 't Zoontke eens gewoon zijn boozen wil te brijgen, Het zal, bij ftap op ftap, van kwaad tot erger gaan; Halftarrig, koppig zijn; zijn ongenaê elk drijgen : 't Zal ligt in euvelmoed zijn hand aan d'Ouders (laan. # * Zo veel ligt hier aan, dat Gij 't vroeg zijn wil leert fchikken En dien doet neigen tot het goede, naar Zijn (laat. teerde Onderdanigheid, geen Slaafsheid. Leer ze fchrikken Voor alle kwaad bedrijf, op dat dit werd' gehaat. Ai, boezem Uwe Jeugd, wilt Gij, dat zij wèl denke, Veel }n, dat Deugd verheugt, maar 't kwaad' zijn Meester loont; En dat, wie kwaad met kwaad vergeit zig zelve het meest zal krenken» Maar wie 't met god beloont zig zelve het meeste kroont. # Daar teegen Tucht baart vrugt. Des, wilt de Roê niet fpaarcn, Zo Gij de Vrugt uws lijft in waarheid recht bemindt. Het zal bij 't jongk Gedacht eens fchoone vrugten baarcn, Zo 't (leeds getuchtigd word, wanneer men 't noodig vindt. Bcfiraf het Reed'lijk Dier, maar reed'liji, alle tijden, Wannéér het zig vergeet; vooral, onwaarheid (preekt. Nooit diendt Gij loogentaal in 't jonge Mensch te lijden. Het fpreek' de Waarheid ftaag; en dat het zig nooit wreék'I Wraakzugt, haat, nijd zijn dolle booze driften. Verzet u teegen deez', wen 't daarin vallen mogt. Vertoon het Reed'lijk Dier, om 't kwaad daaruit te fchiften, Wat fchaade en fchande elk baart, hoe 't ons ter neder ploft. A 5 't ZÜn  "> KIN PER. OPVOEDING. 'tZijn kwaade vonken, die bij 't Kind in rijper jaarea Uitbarsten zouden in. een pnuitbkisbre vlam; En deeze hun euvelmoed zou niemaut daarna fpaaren, Wie het ook wecken moge, en wat 'er ooit van kwam. % Nog . diendt hier iets gezegd van Kinder ..fyoeperiien, . Dit fchijnt van kleen. belang, maar toch zal >t noodig zijn, Dat Gij ook deezen trek niet duiden moogt, noch lijen. De onthouding diendt het Kind geleerd, wen 't nog is klein. Het kan zeer fchaad'Jijk zijn die lustjes op te volgen Voor't teeder Maagje. Ook bederft het hunnen fmaak, Die goed is, doch hier door al ligtlijk raakt bedorven. Gewoone daagfche fpijs is. 't best, en ook elks zaak, # # •* Let voords nauw op hun doen, beftaan, en hun' bedrijven. Ontdekt ge 'er een'ge fel, of finkfihe. trekken ia, Laat die geen oogepblik in 't teêr gemoed beklijven, Maar eer het worden fckiet, verdrijf ze uit lUin zin. De noeste Tuinman zoekt de Rups reeds in de Poppen, Wanneer dit vujl.gefpuis daarin nog rustig fchuilt. Zo diendt, m'ook bij de Jeugd het kwaade uit te fchoppea In zijn beginzelen, eer 't klein i„ 'c groot vervuilA Een kleene vonk, die fchuilt, kan heel het huis doen branden, En dit, gansch onverwagt in d'asfche leggen neer. Des wil aan 't noodig werk in tijds hier flaan uw handen, Eer 't-kwaad beftaan uw* Kinds dit, en „ zeiv' vcrneSr Maar  KINDER-OPVOEDING. M Maar hoe is V Onderwijs der Jeugd best aan te Hellen, Zal uwe vraag hier zijn, die 't Kroost behoorlijk mindt? Alzo: dat Gij de Jeugd nooit boven maat moet kwellen, Of buiten reên bczwaardt. 't Jong Kind is zo gezind, Dat. dit geftaadig aan of lustig hoort te fpeelen, Om vlug, en fflerk te zijn, aan «rbijd werd gewoon; €)f ',t moet om ziekte, of pijn aêrs kwijnen, ook wel kweelen. Verdraag dit met geduld. Het teeder Schaap yerfchoon. Zijn jonge Leeftijd brengt dit meê. Maar zijn de jaaren Wat meer gevorderd, fchikt U dan naar ieders aart, Gij zult, bij aandacht, ras in 't jongk Geflagt ontwaaren, Dat dit niet 't zelfde is, maar veel verfcbilt in waard'. Gelijk op 't enkel woord zig 't ééne Paard laat mennen; Het aer een teeder Twijgje al ligt kan zetten voord; Maar 't derde eerst door een Spoor- of Zweep - (lag (laat aan 't rennen: Zo is 'c ook met de Jeugd, zij wil zijn aangefpoord. * * •& Spaar echter V jlaan, zo lang ge u daarvan kond onthouwen. Door Zagtheid, Eerzugt, Schaamt, word best de Jeugd geleid." Doch moet Gij flaan? Sla toe! Maar zal 't u niet berouwen, 't Werd fteeds in koelen zin verrigt; ook met beleid! 's Mans toorn werkt nooit iets goeds. En 't tuchten, noch beloonen Gefchied nooit recht, wen 't niet bezaadiglijk gefchied. Wilt ge uw vermaan, beflraf en tucht met vrugt zien krooncn? Laat zulks bedaard gefchiên, in felle gramfchap niet. Het Hoofd, de Borst, 't GeUiat diendt nimmermeer geflaagen. Hoe fchaad'lijk kan 'dit zün? Het één, en 't aer dier Leen Zijn ook veelal te eêl, om zulken hoon te draagen. Sla waar't geen hinder doet, doch nimmer buiten reen. Wees  KINDER. OPVOEDING. Wees op lIW hoede ook> om ^ ^ ^ Van m of hm t,omrteeken .n ^ K_nd ^ h" °f * *» van bevogten, Wanneer , een ander zag meer, dan zig ^ ^ 20 g'0meen *é»*m> e„Vaarwi)t k(Isföl Het ééne meer vercierd, dan >t aèr, fa Ueederdrag, • Ge ontfteekt vee, ligt «« dl,f[) djc ^ ^ ^ ^ De zelfsverbefflng baart veel kwaads bij 't teêr GefIagt Nooit diendt het ééne voor het ander Voorgetrokken. Gelijke Maagfehap trekt ligt fcheele oogen aan. Hier mag >t 0nreed>,ijk Dier tot „avo)g ft Let op hun doen omtrent hun' jongen, en beftaan. Geen Dier maakt ooit verfchi. bij zijne teed're jongen Het zorgt voor e,k met Liefde, én zonder onderfchijd De Vogel, door deeze eêle, en goede drift gedrongen, Bezorgt zijn Nestje in gelijke maat' altijd. •& En wenscht Gij, dat uw Kroost be,ninnel;jk zal weezen In 't oog van God en Menscb, bij ,W zo ^ ^ ^ Zo wilt uw hooge les aandachtig hier nog leezen, En trachten, dat en Gij> en , K!nd eIfes Min' Waar door? Dat Gij uw Kroost toch maaken wi,t W/^ Niet flegts in kleed en lees,, maar V ivnig ziehgffielt Leer Hen beleefd te zijn voor eik, en ook llefiallig. Prent Hun oprechtheid in; eerbied voor goed beve,. Ook eed'le dankbaarheid. Leer hen hun' Meerd're» Vrijmoedig, fpraakzaam zijn met maat', maar „immer Ïtout Noch onbefchaamd. Meê, leer ze in gulle Liefd' verkeeren ' Omtrent elkaêr, en elk, 't geen „icmant ooit berouwt. Maak  KINDER-OPVOEDING. *3 Maak dat ze hun Meedemensch als MM* fteeds moogen achten. Bewaak hun teer gemoed voor bitzen Godidiènsthunt. Beftraf hen, wen ze een Dier, uit fpcl, Ü lijden bruten, Leer hen ■ffttitfMI' Dit e!ks ^vens!lM- Gaat zotten praat- en ƒ»«?- zo wél, als fnoep - zugt teegen j En leer ze in alles vroeg de nutte fpaarzaambeid. Wek hen tot laeiUusi, maar leer ze altijd aandacht pleegen. Gewen ze vroeg aan orde, en nutte zind'lijkheid. # * . • * Aan Aandacht hangt het SI. Dit's één der nut.tte zaaken, Maar 't ipirtst, laas! van 't geen 't meest gekend word en betragt. Leer ze hun gedagten voor verwarringen bewaaken, En deeze op één ding regt vestigen met kragt. laat hen, naar hunnen ftaat, opmerkend' dit befcbouwen, Van d'ééne, en d'andre zijd' nadenkend' gaade liaan. Toon ze, hoe vaak fibfin bedriegt; men daarop nooit moet bouwen, Maar waarheid zoeken moet, en hoe de zaaken ftaan. Gewen ze vroeg vooral tot aandacht op Gods werken In 't groot en fchoon Heelal. Het minst zo wel, als t meest Kan hen Gods Wijsheid, Dingt, en Goedheid doen bemerken, Met dank, en diep ontzag vervullen hunnen geest. De Bijhei, jal is wis, en blijve het Boek der Boeken; Geen Leer-boek beeter, dan de Heilige Schriftuur, Maar wie uit deeze blaön wil rechte wijsheid zoeken, Die pleege ook naaritig raad met 't Groot-boek der Natuur. Dit laatst' geeft-God elk eerst. Wie daarin eerst leert leezen, Die zal zijn eeuw'ge kragt, en Godlijkheid verdaan: En, hier van overreed, Hem ftraks zo leeren vreezen, Als van ons word geëiseht in 's Hoogrtens heil'ge blaên. V Ge-  '4 KINDER - OPVOEDING. V GeUof, dat eerst ^W, zal hem „iet vreemd voorkoomen, Wijl God is hoogst oprecht in Zijn getuigenis. Dat van Gehoorzaamheid zal zulk één „immer fchroomen, Wijl 't billijk in zijn grond, goed in zijn einde is. Het Menschdom mag in hoop, ook in geleof verfchillen; Maar diens geloof is goed, die zijnen pligt beleeft; En waaren Menfchen min moet elk betragten willen. Laat d'ijveraar in zijn waan, die zulk geloof weerflreeft. Scherpt dit Uw Kind'ren in, in hunne vroege jaaren. 't Is valsch al wat dit groot, dit heilzaam doelwit wraakt, 't Zal hen voor Dweeperij en bijgeloof bewaaren. En wakker ftrceven doen naar 't geen den Mensch volmaakt. •& •& Voor 't laatst, laat m'U een Raad van veel belang nog geeven. Deeze is, dat Gij toch nooit, zo veel Gij immer meugt, Noch kwaad Gczelfchap duld, noch leedigheid in 't Ieeven. Dit zijn twee klippen, zeer gevaarlijk voor de Jeugd. De muffe Leedigheid pleegt niets, dan kwaad te baaren. Gewen Uw Kroost des vroeg tot nutte arbijdzaauheid. Geef ze altijd wat te doen, doch wilt hen nooit bezwaaren. Geftaage beezigheid is lust voor hun altijd. Maar Iaat ze werkzaam zijn in goede, en nutte dingen, Het zij ge iets aangenaams, of leerzaams hun vertelt, Of aantoont, of wel hen, om 't zelf te doen, wilt dringen. Doet alles, wat hun Geest vermaakt, en beeter fteldt. Gewént zé aan goeden fmaak in d'onderfcheide dingen. En neemt, zo veel gij kond, hun onderwijs zelv' waar. Best kent g'hun Geest - geitel, en ook de nutte kringen, Waarin hun Jeugd met vrugt kan loopen vroeg en naar. Maar  KlNDER-OPVÖEDING. is Maar nogmaals, wie in 't eind geen Distels wenscht te maaien, En niets, als vuig onkruid; 't gaat zeker en gewis, Die moet in tijds goed Graan op zijne gronden zaaien. Wie dit verzuimt, die flaat den bal ellendig mis. ■fr * En ziet Gij, dat Uw Kind in zijne vroege jaaren Ligt voord wil, help het voord. Wek zijn nieuwsgi:rigbeid; Houw deez' fleeds leevendig, en wilt geen moeite fpaaren, Terwijl het vraagsgezind U uitlokt tot befchijd. Doch wijl door tijd en vlijd Degts kennis word verkreegen Van al wat goed is, en daar door bekoomen word, Zo ligt 'er op den duur hier alles aan geleegen, Dat zij tot Naarjiigl-eid fteeds worden aangeporr. En wenscht Gij kort, en klaar, ook 't kragtigst hen te leeren? Stapt zelve hun wakker voor op 't eedel Deugden - fpoor. UW voorbeeld zal de kragt van Uwe Les vermeêren. Die wél gevolgd wil zijn moet ook wél treeden voor. Rampzaalig Mensen, die, tot den Ouder-Hand verheevcn, d'Eerwaardigheid verkeert van deez' groot achtb'ren Haat; Het Zaad in eenig kwaad een fchaad'lijk voorbeeld geevcn, En maaken zal, dat dit verkeerde wcegen gaat I Doet ge aêrs? Een rijken oogst zal wis Uw pooging kroonen, Uw Zaad ten goede, en tot blijdfehap van uw hart! De Heemel-Vader zal uw doen volgunftig loonen, Uw deel fteeds vreugde zijn, geen droefheid, noch geen'fmart, 't Wèl opgevoed Geflagt zal dankbaar U fteeds eeren, Het heil uws zilv'ren Kruins, fteeds uw geluk verme«Ten. Welzalig is het Huis! welzalig is het Kind, Waar beiden oud en jongk alzo fteeds zijn gezind! EINDE. EINDE.   1