R E I 2 E N AA r. DOMINGO. IN TWEE DEEL EN.   R E I Z E N A A DOMINGO, GEDAAN DOOR DEN BARON T A N W IMP F EN; EN DOOR HEM HREVEN IN EEN AANTAL BRIEVEN, BEHELZEND!: NTMOETINGEN EN WAARNEMINGEN OP ZEE , BIJ J OVERTOGT DERWAARDS EN VANDAAR. VOLLEDIGE BESCHRIJVING VAN DE LIGGING, HTSGESTELTENIS, VOORDBRENGZELS EN HAN, VAN DAT EILAND. - , DE ZEDEN, KAKTER EN LEVENSWIJZE DER FRANSCHIS >LONISTEN ALDAAR; BENEVENS EEN BESUCHT VAN DE MULATTEN EN NEGERSLAAVEN, DERZELVFR AART EN GE- DRAG, ALS MEDE DE WIJZE OP WELKE ZIJ 'ER BEHANDELD WORDEN. ;t het fransch vertaald, EERSTE DEEL. tb utrecht, bij van PADDENBURG bn ZOON. IÜoo.  I  BERICHT VAN DEN ■ ■> • E D E R DU IT S C II E N UITGEVER. h EhgèMcKe vèffdling van dit werk is wLoni allergunstigist ontvangen géworden ., zeldfin' heeft men er eens re^sbéfcnriping mei er genoegen gelezen, om dat men zeTafaam, '. reisbcfchrijver aantreft, die meer waard aan den dag legt, dezelve zoo aangelat weet voorgedragen,, en zoo veel geld ver/land in alle zijne redeneeririgen t blijken; men vindt in deze brieven niets rdreven , niets gekunfield, de Schrijver berijft wat hij zag op een eenvoudigen tnt, maar die nogthans behaagt, hij toont rgaans een opmerkzaam en diepdenkende zigsr te zijn, die de konst ver/laat zijne Ie-  b e r r c h t. lezers te onderrichten en inteneemen door de manier, 0p welke hij de eenvoudig zaken weet voortedragen, doch die nogtham van V grootfte aanbelang zijn voor hun, die eenig denkbeeld van het Franfche Sc. Domingo verlangen te hebben. Oorfpronglijk werden deze brieven in V Fransch en Hoogduicsch gefchreven; de Vertaald heefs zich Van die beide uitgaven bediend, en wij bieden den Neder duitfchen lezer eem getrouwe en onverminkte overzetting daarvan aan. KEI-  r e i z e N A A St» DOMINGO* EERSTE BRIEF. Ik bedroog mij niet, mijn Heer, toen ik u zeide, geenzins te wanhopen, dat de fortuin mij fpoedig eene nieuwe gelegenheid zoude aanbieden, om door verdere bevindingen de weini-' nige kundigheden te vermeerderen, welke i!c zoo vnn een gedeelte onzes aardbols als van het ftaat-, zeden- en natuur-kundig beftaan der onderfcheidene volken, die denzei ven bewoonen, reeds verkregen had. Ik meen evenwel niet, om u de waarheid te zeggen, dat die kennis zeer noodzaaklijk . is tot ons geluk; maar wanneer ons toevallig de middelen aangeboden worden óm die te verkrijgen, begrijp ik, dat men dezelvën niet moet van de hand wijzen; zoo zij ons al niet gelukkiger maakt, kan zij ons ten minften zediger maken. I» DEED, A Ge*  2 r e i 'l e Gewis zou zij, wat ook Seneca zegge (0), ons van zeer veel nut zijn, indien men bij de begaafdheid van wel optemcrken en niet dan juiste gevolgen uit onze waarnemingen te trekken, 't vermogen voegde, de (lijfhoofdige onkunde dien graad van gezeglijkheid inteboezemen, zoo nodig om te bezeffen dat 'er proefondervindelijke waarheden zijn, welke, om dat zij oude gewoonten, aangenomen vooroordeelen, of de grondbeginzelcn van eene bekrompene opvoeding ftooren, daardoor gefchikter zijn om . de grenzen van den kring, binnen welken wij flechts een groeijend leven leiden, uittebreiden en middelen te verfchaffen om gezelliger te worden, dat is, noodzaaklijker en nuttiger aan anderen te zijn Qf). Zoo dagt de goede Jefuït niet, mijn Heer! die door den Admiraal Anfon gevangen gemaakt en behandeld met al de menschlievendheid, welke men aan eencn ongelukkigen verfchuldigd_ is, liever verkoos zich uit zijn' orde te laten verjaagen, dan fteeds dien ftelregel te blijven voordprediken: buiten de kerk geene* zaligheid. Zij- (.<») Zie zijn tweeden brief aan Lucilius. 00 'r Is zotheid en zwakheid, zegt Charron, te dental, dat men overal moet gelooven cn. leven, als in zijn eigen dorp. — een dwaas noemt dat gene barbaarsch, 't welk niet overeenkomt niet zijnen (maak en wijze van doen; cn 't icliijnr, dat wij geen ander bewijs voor waarheid en rede hebben, dan het voorbeeld der begrippen en gewoonten van 't land, waarin wij leven. Sage sf» Liv. ï. Chap. II.  naa St. DOMINGO» 3 2ijne dankbaarheid kon overdreeven gefc'iat worgden, maar men verliest 'er niets bij, wanneer' men op zijne reis leert zijn weldoener niet te verdoemen (c). Het föhiö, aan welks boord ik mij (la te begceven, voert den naam van Venns, de Kaptein die 'er het bevel op heeft, is diezelfde C p t dn, wiens naam gedimrende den laac!ïen oorlog zoo dikwijls voorkwam in de nieuwstijdingen , en die, om zijne verdienden , door 's Konings hand op de ftreelendfte wijze vereerd wierd met een degen. Ik zal de eenige pasfagier aan böord zijn, en het 'er te beter om hebben; alhoewel hec te fcheep noodzaaklijker dan elders fchijnt eënig gezelfchap bij zich te .hebben, is hec nógthans zeldfaam onder lieden, die de zee bevaaren, menfehen aantetrcffen, gefchikt voor eene gezellige verkeering, weshalven ik meer reden heb mij geluk te wenfehen dan mij te beklaagen Vart alleen te zijn. Indien ik zeer veel op hadde met eene (lipte naauwkeurigheid, zou ik u verfchooning moeten vraa- f» Atifon's reize rondom de wereld 2de Boek. Deze Jefuïè was gewis niet van hec ftift van zekeren Aartsbisfchop van Lima, die naa Europa overttekende op het Ichip van Captein Guiot* aan 'welks boord zich het geraamte eens PataZoniir bevond; verwierf, dat men bij een ftorm dit geraamte over boord wierp, alzjo hij voorgat', dat de beenderen van dien heiden den ftora* veroorzaakten A 2  4 R E I Z E vraagen wegens mijn verzuim van u tot nog toe niets van mijne reize van Caen herwaards gemeld te hebben. Ik vertrok van die flad op een hengst, die al vrij wat weg met mij zoude afgelegd hebben, indien ik hem had willen laten loopen naa alle de merriën, welke zijn drift hem een uur in 't ronde deed gewaar worden. Ik hield het middagmaal te Cujes, waar ik mijnen ontcmbaren hengst verruilde tegen een kleen postpaard, 't welk ik moeite had door dat zelfde werktuig aantemoedigen, waarmede ik de onftuimigheid van den anderen poogde te bedwingen. Door den hoogen vloed aan 't ftrand was ik genoodzaakt verfcheiden mijlen ver tot aan den zadel-riem en met losfe ftijgbeugels door den Oceaan te rijden. Deze omftandigheid hinderde mij evenwel niet den rijkdom en de fchoonheid van 't land te bewonderen, het welk ik bij 't naderen van Hayre aan mijne rechte zijde had. Indien de Parijfche gaapers die daar heen komen om voor 't overige van hun leven te kunnen zeggen, dat zij de zee, den grooten Oceaan gezien hebben, hunne reis tot hiertoe voordzetteden, zouden zij ten minden een der fchconfte fchouwtooneelen zien, welke de natuur oplevert, dat van eene aaneenfchakeling van heuvels, waar men bij iederen voetftap die heer-  naa S t. DOMINGO. 5 heerlijke gezichtpunten aantreft, welke de Engelfchen Romantic noemen; waar het veld, verfraaid door alles wat de kunst, de bebouwing en eene beredeneerde weelde aan deszelfs natuurlijke bekoorlijkheden kan toevoegen, niets anders aanbiedt, dan tafereelen van welvaart, van vrede én van geluk, en het aangenaamfte contrast maakt met die fombere azuure vlakte, wier ftreng en eentoonig voorkomen bij ftil weer het afbeeldzel vertoornt van eene onbegrensde uitgebreidheid, en bij ftorm de onftuimige regeering~ loosheid der hartstochten. De arbeid waarmede men te Havre bezig is, ftrekt om de haven ruimer en gemakkelijker te maken en verfchilt zeer veel, mijn Heer, met dien te Cherbourg, door de wijsheid en nuttigheid, welke de koophandel iteeds in zijne onderneemingen laat blijken, zich meer bezig houdende met de zorg om zich te verrijken, dan met den waan van rijk te fchijnen; terwijl de andere, naar een grooter fchaal aangelegd, welke wel verkeerd kon uitkomen, misfehien nimmer iet anders zijn zal dan een gedenkftuk van de .ligtzinnigheid, waarmede men het werk heeft ondernomen. De ftad Havre is bijna niet meer dan eene enkele ftraat, maar zoo vol gewoel en leven, dat men de zee niet behoeft te zien om te befpcuren dat men in eene zeehaven is. Legioenen van papegaaien van alle de deelen der weA 3 reld,  € re; i ze reld, van allerlcië grootte, van allerleië koleuten, die aan de deuren der huizen, der winkels en aan de vengfters van alle verdiepingen hangen, fchreeuwen, fluiten, zingen, praaten als extcr.s. .... Die leelïjke vogels! zeidc mij mijne huiswaardin, die ik zedert een uur bleef aanhooren: ik wenschte dat ze alle in 't diepst der zee waren! Ach, Mejufvrouw, dagt ik, indien gij ook eens in een kooi opgefloten waart! — Indien de wind gunftig waait, gaan wij morgen onder zeil. Het weer is fraai, het jaargetij gunfeig en het fchip is gemakkelijk, alhoe. wel kleen. Kaptein Cottin die gezegd wordt een uitmurtend zeeman te zijn, heeft tevens den naam dat hij braaf en voorzichtig is. Hij weet dat de moed, nabuur van de onvoorzichtigheid, even gevaarlijk is voor lieden van zijn beroep, als de wijsheid die in befchroomdheid ontaart: zie daar genoeg om mijne vrienden gerust te ftellen tegen de bedreiging van 't fpreekwoord: de kruik gaat zoo lang te water dat zij breekt. tweede brief. MIJN HEER.1 Den 29 van laatstleden maand gingen wij onder zeil; een gunfeig koeltjen bragt ons binrsen tweemaal vier en twintig uuren buiten het ka-  naa St. DOMINGO. 7 kanaal, cn zonder een te feilen wind, welke ons eenige dagen in de trouwlooze golf van Gascogne deed dobberen, zouden wij geene dier tegenfpoeden ontmoet hebben, welke het beroep van zeevarenden zeer hachlijk en onaangenaam maken. Onze voornaamfte bezigheid en ons groorlïe vergenoegen, bij het fchoonfte weer en een guniligen wind, beftond tot hiertoe in 't visfchen; eene wezenlijke tijdkorting, welke nut en vermaak geeft, ons van verfchen visch voorziet, welke de plaats vervangt van 't gezoute vleesch en 't gevogelte, waarvan men op zee eerder dan elders walgt. Behalven thonijnen, boniten (eene zoort van makreel), dorados of oranje - visch, en dolphijnen, vingen wij eenige (visfchen, welke men folies (een zoort van roch) noemt; deze zwemmen gelijk de eerften bij ganfche fchoolen, zija veel fmaaklijker, maar worden zelden ontmoet; misfchien om dat de gemakkelijke wijze, waarop men ze vangt, de zoort in die zeeftreeken verminderd heeft. Eene kalmte, welke eenige uuren bleef aanhouden, gaf ons gisteren gelegenheid twee haaijen te vangen; men moest het takel gebruiken om den eerften aan boord te hijsfen, welks muil gewapend was met zes rijen tanden. A 4 De-  8 REL Z E Deze visch door de ouden gedoopt met den akeligen naam van haai, zeehond of zeewolf, en waarbij hij nog heden benoemd wordt, is de tij ;er der zee. Zijne ongemeëne gulzigheid doet hem alles verflinden wat hij bereiken kan, zelfs het ijzer. Ook zou zijne vraatzucht den Oceaan reeds van visch ontdaan hebben, indien zijn gulzige aart niet opgewogen werd door zijne oogen, welke niet voor aan, maar aan de bHde zijde van zijnen breedcn en platten kop geplaatst zijn, 't welk hem belet vooruit Ste zien, en in een regten lijn te jagen; hierbij komt, dat zijn bek onder aan den kop zijnde, hij in iets dat boven hem is niet happen kan, zonder zich omtewenden. Menfchen vleesch fchijnt de geliefdfte kost te zijn van dien vraat; ook volgt hij bijzonderlijk de fcheepen, op welke de negers van Afrika naar Amerika overgevoerd worden, en van welken 'er fteeds veele nerven. Er is des geen twijffel aan, mijn Heer, of dezulken onzer ftaatkundigen, die voor den neger-handel pleiten, behooren tot de zoort der haaijcn. Deze visch heeft iet zonderlings en 't welk revens een bewijs oplevert, hoe zorgvuldig de natuur het gebrek van zekere vermogens te hulpe komt; hij wordt, namelijk, geftadig verzeld van 'tvvec of dn'e kleene visfchen, die men loot' zen of fcuiirlieden noemt, zij fchijnen hun verblijf te houden op hec bovenfte van zijn kop, waar  naa St. DOMINGO. 5? waar zij zich voeden met eene zelfftandigheid welke zij uit zijn huid zuigen. Van tijd toe rijd verlaten zij die plaats om zijnen koers tc ftuuren, zwemmende op eenen zekeren afftand voor hem uit. Zcldfaam vangt men eer» haai zonder tegelijk zijne ftuurlieden te vangen, die, zoo ras hij eene buitengewoone beweeging maakt, zich weder op hunnen post begeeven. Hier is derhalven een voorbeeld van fchuimloopers of panlikkers die hunnen waard of gastheer zeer getrouw zijn. Terwijl ik met den Kaptein redenkavelde over den uitermaten flindlust of gulzigheid, welke in de haaijen ongetwijfeld voordkomt uit zijne behoeften, en het natuurlijk gevolg is van eene algemeene en noodzaaklijke wet, ingefteld om voortekomen de gevolgen van de oneindige vermenigvuldiging der verfchillende zoorten van 'c visch - gedacht, maakten de matroozen toef:el om ons een bewijs te geven van de moedwillige boosaartigheid, welke den mensch onderfcheidt van de andere dieren. Na eerst een end touw om een ledig en digc vat, waarin geen water kon dringen, gefjord te hebben, werd het ander end door behulp van een fchuifknoop aan de ftaart van den haai vast gemaakt; een werk dat vrij moeilijk te verrigren was, uit hoofde van de ongemeëne kracht waarmede dit deel zijns lichaams befchonken is. Waarmede hij zulke verfchrikkelijke Hagen doet, A 5 niet  io R E I Z E niet dat 'er de zee van dreunt, gelijk de verzamelaar ( len de erbarmlijkfte zotheden op den ernsthaftigftcn toon fchrijven. De fabel, welke ik bedoel, is die van hec ftandbeeld op hec eiland Cuervo of Corvo gevonden. Hetzelve, zegt men, was mee een mantel bedekt, hec hoofd bloot, houdende in de linkerhand den teugel van een paard, en wijzende met de regterhand naar 'c westen (jn)m Indien dit vertelzel uitgedagc wierd om de ftijfzinnigheid aan 't waggelen te brengen der genen, die, om aan hun bekende redenen, de mooglijkheid loochenden van eene nieuwe wereld, bewijst zulks eene treurige waarheid; dat men over eene zoort van onkunde, welke aan geene gemeene waarheden of aan geene wonderwerken gelooft, niet zegepraalt, dan door 'c masker en de taal van 'c bedrog aantenemen. Laaten wij nu tot hec ongerijmde overgaan. T o w c f o n, leesc men in de Algemeene Historie der reizen («), hing, na 't verlies van alle zijne zeilen, een oude mucs aan. de mast van zijn fchip, en daarmede zeilde hij naar 'c eiland Wight. Nu, mijn Heer! deeze oude muts (bonnet) ■was een oud bijzeil of (bonnerte) 't welk men bij fchoon weer door middel van een fpriec uitsteekt 0») Algemeene Histi der Reizen, Ifte Deel Ifte Jrlcofdfluk. O») Ibid. ilde Deel Ude Boek. B a  fteekt, of door een fchuifraa aan 'c einde vaneen raa vastmaakt. Ik fchrijf u niets van 't weer, dat op den duur zeer fchoon blijft. Onze overtogt zal vrij lang, maar ook vrij aangenaam zijn, en zoo ik hoop eindigen zonder Wederwaardigheden, welke van 't beroep eens zeemans dat van een galeiroeijer maken. Ue volkomenfle eensgezindheid welke aan boord heerscht, gevoegd bij de welbefluurde afwisfeling onzer bezigheden, brengt veel toe, dat wij zonder ongeduld het doel onzer reize naderen. Kaptein Cottin houdt (laag zijne matroozen bezig, ten einde daardoor de gevolgen van werkloosheid te vermijden, welke altijd de goede orde nadeelig is. Zommigen maken werk, anderen fchiemans-garen; anderen verftellen de zeilen, beteren de kabels enz. al die arbeid heeft niets moeilijks in. Het gegefchiedt al zingende en onder eene tent, welke hen dekt tegen de groote hitte der zonne. Zomtijds fchep ik behagen om mede te werken. Ik draai touw los, gelijk uwe fraaije dames gouddraad rafelen, en indien de uitkomst niet voldoen mogte aan het oogmerk mijner reize, zal ik ten minden hebben leeren touwfplitzen en knoopen. Onder den evennachtslijn vierden wij het feest, genaamd den doop der ongewijden (o), dat is van {ij Men kan de omfhndigheï'en van deze plechtigheid breedvoerig befciireevcn vinden 111 het lldc HoofdihiU van de reis naar de au-  naa St. DOMINGO. 21 van die genen die onder dezelve nog niet waren doorgevaren; doch deze plechtigheid gefchiedde in die orde en met die befcheidenheid en bezadigdheid, zonder welken de vermaken in verdrietlijkheden, en het fpel in vechtpartijen ontSiarten. Het lezen van een goed boek en een partijtien piket, waarin Kaptein Cottin zijn oud beroep van kaper niet vergeet, do gefchiedenis' van eenige zeer zonderlinge en zeer belangrijke gevallen van 't leven diens braven zeemans, vullen de ledige oogenblikken van den dag, en verlengen zelfs onze gefprekken zomtijds tot diep in den nacht, miouinftbe eilanden, welks teboekfïeller deze «tnmetking maakt, dat de ouden die geen kompas hadden en die zieb in hunne lar.gfie zeetogten niet van de kusten verwijderden, de vreemde plechtigheid van den doop niet kenden. Is het indedaad niet zee? ongemeen, dat deze plechtigheid die ontleend is van eene heden, daagfche inftelling, niet van de Tyriers, pbeniciers en Qarthagers is , aangenooraen ? De ongeregeldheden waartoe het misbruik van deze aperij gelegenheid gat', hebben dezelve op 'sKom'ngs fchepen doen verbieden, 't Is waarlijk iet zeer ongemeens, dat deze belachlijke navolging van een heilige inftelling ooit door deChristenen is geduU geworder.. B. £ VIER-  '*2 R E ï z E VIERDE BRIEF. Jacmel, op 't eiland St. Domingo, Oct ijW. Zedert agt dagen bevind ik mij aan den wal, en waarlijk ik had geen ongelijk niet fterk naa onze aankomst te verlangen. Welk een land! welke zeden! welke...! maar dewijl ik niet jong genoeg meer ben om mij zonder wederftand door den eerften indruk te laten overmeesteren, heb ik voorgenomen een partij te kiezen, welke ik voor de wijste houde, naamlijk, om, volgens de uitdrukking van Montagne, het fcherpe der Vreemdigheid te laten verftompen, ten einde door den proeftijd van eenige maanden ftilzwijgén en opmerking, het oordeel over de menfehe'n, de zeden en het land te laten rijpen. Zoo ik hoop, wil ik, indien 't mooglijk zij, twee voorname klippen vermijden, op welke do meeste reizigers fchipbreuk lijden, namelijk hec ©verdrevene en het onbedagte. Ik zal derhalven niet gelijk zij, die van een gedeelte over hec geheele oordeelen, vermetel het karakter van een volk opmaken naar de trekken van eenige weinige lieden, noch den mensch affchildercn naar het voorkomen van eenen enkelen perfoon, en vastftellen dat alle de vrouwen van Rame na-  naa St. DOMINGO. 23 paruiken dragen O), om dat ik het hoofd vnn de bekoorlijke Rofelinde met valfche haairen heb zien pronken. „ Men heeft," zegt de Heer de Vo Ine ij, „ reeds zedert lang in de reisbefchrijvers eene bijzondere geneigdheid opgemerkt om het fchouwtooncel hunner reizen hoog pp te vijzelen Ook dit verwijt hoop ik mede nog te ontgaan. Inmiddels wil ik u van de wijze, hoe de mijne eindigde, verflag doen. Het aanhoudend fraaije weêr ons toegelaten hebbende bijna daaglijks de hoogte te nemen, zeide Kaptein Cottin mij den 24. aat> indien 'er niets in den weg kwame, wij des anderen daags voor den middag het eiland Defirade zouden zien, 't welk indedaad des morgens om tien uuren door ons befpeurd werd. Zedert ik de zee bevaare, is die het eenige voorbeeld eener naauwkeurige overëenftemming tusfehen het nemen der hoogte en het meten van den loglijn, zoo onderhevig aan misleiding, fchoon de eenige wijze om de vaart van 't fchip te bepaalen, wan- Brieven over Italii van den Prefident Du Pa tij, II Deel, vin Brief. Men vindt een ander bewijs van dit onbedag'zaam oordeel, minder 'c verfeboonen bij eene meer bedagtzame natie, in de Reize rondom de Wereld van den Admiraal Anfon, III Boek, IX r-afdlluk, alwaar de te bockftcller geene zwarigheid maakt de goede trouw en zeden van alle de bewoon^rs van 't uitgelKkte rijk va» China te becordeelen naar de fchelmerijen der bewoners \jn Macao. Q) Reis door Syrië en Egypte, II DeeU B 4  24 REIZE wanneer een betrokken lucht belet gebruik te maken van den graadboog of van den • oétant. Ik kwam als in eene nieuwe wereld, en deze enkele gedagte zoude mij reeds zeer oplettend gemaakt hebben in 't befchouwen van den keten van eilanden, welken wij aan weerszijden langs zeilden, indien zelfs het vermaak van weder land te zien, een vermaak, waarvan een zee-reiziger alleen het verruklijke kent, niet beflendig mijn oog op hetzelve gevestigd had gehouden. Wij zagen achtereenvolgende en aan onze linkezijde het eiland Defirade, 'twelk door Columbus eerst op zijne tweede reis ontdekt wierd, cn door onkundige landbefchrijvers opgegeven wordt als onbewoond, en waar nogthans eenige kolonisten zich ophouden, die 'er een weinig koffij en katoen teeïen; voords Guadeloupe, daar wij zoo nabij kwamen van 'er de woningen te onderfeheiden, die langs de kust verfpreid waren. Aan onze regtezijde lieten wij Montferrat, zoo 't fchijnt een enkelen berg, welks fteile grond niet zeer gefchikt is om bebouwd te worden; en het groote eiland Cuba, waarvan de naam ons de namen herinnert van Milord A x m i n f t e r, van de belangrijke F a n n ij, vart de goede Mevrouw Riding, en van derzelver vader den Abt Prevost. Een toeval, 't welk voor ons noodlottig bad kim-  naa St. DOMINGO. kunnen worden, beroofde mij van 't genoegen iet meer van dit alles te befchouwen. Wij naderden het eiland St. Domingo, van 't welk Kaptein Cottin den westlijken uithoek wilde opnemen. De fchoone nacht had mij op het dek doen blijven. Omftreeks middernacht op 't galjoen van 't fchip zijnde, meende ik iet donkers en graauwachtig tusfchen mij en den gezichteinder te zien, door fterk daar op te ftaaren bemerkte ik dat het laag'land was, en ik oordeelde, daar wij vrij veel zeil voerden met eene frisfche koelte, dat wij binnen een vierde mijl hetzelve konden bereiken. Zonder één woord te zeggen aan den officier, die de wacht had, noch aan de matroozen, ging ik den Kaptein wekVen, dien ik naa 't verdek verze.'de. Zijne tegenwoordigheid van geest evenaarde zijne verbaasdheid. Vier fchielijk de fchooten aan ftuurboord , zeide hij mij; voords den helm aan den Huurman ontrukkende, beval hij aan bakboord te brasfen, wij hielden daarop bij ... en 't was waarlijk tijd, want wij waren Hechts twee kabellengten van dien laagen grond, welke hec kleene eiland Saona was, waar wij in geval van fchipbreuk niet dan zand zouden gevonden hebben. Daar dit geval ons een Heilig teken gaf waar wij waren, loefden wij tegen den wind op naar 'c ruime zop, en ik begaf mij voor eenige uuren ter ruste. B 5 Toen  x6 R E I Z E Toen ik wakker werd, hadden wij de zuidkust van St. Domingo vlak in 't gezicht, het Jandwindje voerde ons een verward mengzel van allerlei fpecerij-geuren toe, onder welke wij duidlijk den lieflijken geur van den acaciaheester onderfcheidden. Zie daar dan, zeide ik bij mij zeiven, dat land, dat eerlle proefftuk der ontdekking eener nieuwe wereld (r), welke aan Col urn bus een te zuiverer vreugde heeft moeten veroor, zaken, daar zij hem uit den hoop der vermetele gelukzoekers tot den rang der grootfte mannen moest verheffen. Geene fbute onderneming had tot daar toe eene zoo gewigtige vraag bellischt. Welk een oogenblik! welk een zegepraal voor den Admiraal en zijne togtgenooten. Deelnemer aan Gods fnagt en diens werk voordzettende voleind;.5de hij de ichepping. De gefchiedenis kan niet anders dan daadzaken vermelden; maar men moet Zich in den geest onder hen plaatzen, om zich een denkbeeld te maken van hunne verbaasdheid, om hun vreugde-gejuich te hooren, om te zien met welken tederen en godsdieniiigen eerbied zij den man bejegenen, dien zij door hunne klagten, door hun- f» Alhoewel Columbus op eene vorige togt, dat is te zeggen den i2 0<5toiierT432,het eiland Gvaniahami of Sanfahadtr een der Jjucaïfibc eilanden ontdekt hadsv.'roor'oof ik mij d.ze verplaatzing , om dat St. Domtngt het eerst was, waar de Europeen zich, ne« dcizetieöeu.  naa St. DOMINGO. %f hunne oproerigheid, door hun wantrouwen en door hunnen grievenden haat, den moed hadden zoeken te benemen. Hoe die menfchen reikhalzende naar land, met hunne oogen den onbekenden grond, de vreemde voordbrengzels en eene gansch andere natuur als verflonden (j), Hoe het gezicht van die eiland hun opperhoofd moest vergrooten zelfs in de gedagten van hem, die - afgefchrikt van eene onderneming, welker ftoutheid zijne voorzichtigheid verbaasde, te voren met de hovelingen van 'c Escuriaal had uitgeroepen : niets zotter dan zulk eene enderneetning (0) maar die thans met de terugkomenden niet zeggen konde: niets is eenvoudiger! want hij zou aan die gevaren hebben moeten deel neemen , om in hunnen roem te deelen. 't Was op zondag den tjden December van 't jaar 14P-5 dat St. Domingo ontdekt werd, en de (j) Men moet wel een verkeerd begrip hebben van de -wijze» waar op de aangekomene» in de nieuwe Wereld, dat land begroeteden, om als de verzamelaars van de Algemeent Hifterie der rtiXtn X Deel, 1 Boek, i hoofd, te zeggen, dat toen de Spanjaarden voor 't eerst in de m'euv* wereld aanlandden, zij nederig dc aarde kuschten. Zij kluchten die met verrukking, zegt met veel meer waarfchijnlijkbeid de fchrijver van dt Gefibiedenis van Afi.i, Afrika en Amerika 13de Deel. CO Columbus bood eerst zijn dienst aan Don Juan, Koning van Portngal aan, die denzelven weigerde. Op eene reize, welke hij na zijne terugkomst van Amerika in 1403 deed, naa 't Hof van uien Vorst, raadden de hovelingen hunnen meester aaH, hem om hals te brengen en booden zich zeiven aan, om hem te vermae*. liep,  s8 R E 1 2 E de onberekenbaare invloed dier ontdekking, de omwenteling, welke zij veroorzaakte in den koophandel, in de ftaatkunde, in de begrippen van Europa, maakten dien dag voor eeuwig vermaard in de rolle der gefchicdenis. Maar welke tegenfrrijdigheid, njijn Heer, in de gevolgen der grondbeginzelen door de onderfcheiden Mogendheden aangenomen, naar mate /ij beftuurd werden door den geest des koophandels of door dien der verovering («). De een bragt in de nieuwe wereld niet dan ondeugden, kunften en behoeften, de andere voerde 'er de flavernij en den dooo heen. Op de ftem des eerften zie ik den behoeftigen Bataaf zich uit zijne laage landen begeven, den aardbol doorzwerven en door zijne zuinigheid en onvermoeide vlijt zijne moerasfen opvullen met de rijkdommen der beide werelden, vestigende aan da einde der aarde volkplantingen, uitgeftrekter, rijker en beter bevolkt dan de moederftad; terwijl de Spanjaard zijne fchoone landfchappen van inwooners ontbloot, om de Antilies, Mexu co en Peru te bevolken, en armelijke capucijnen- kloos-- (») De begeerte om de aardrijkskunde volkomener te maken, gaf geboorte aan eene nieuwe zoort van eerzucht, die der ontdekkingen. Zij had voor de ontdekt» volken bijna dezelfde gevolgen als de twee anderen. Onder deze volken waren die van vatt Diemens land of nieuw Heiland de eenige die verftandig genoeg waren met verachting die gefüienken te veiwerpen, welke zij nier nodig hadden , en welke enkel nieuwe behoeftxn voor hen zouden geworden zijn. Zie Niwvn Reis naa de Zuidzee, bladz» at.  3° R E ï z Ë VIJFDE BRIEF. Jacmel, Oftober 1788, Zonder eenige inleiding hervat ik den draad van mijnen laatften brief. De menigvuldige voorwerpen, de nieuwigheid of 't vreemde der gedaanten, welke men in 't rijk der planten bemerkt, de fchielijke wasdom onder een en brandenden hemel , van zoo veele voordbrengzels dié hier thu;S behooren, en welke aan gematigde Juchtttreeken onbekend zijn; dit land waar de ftilte door geen geluid werd afgebroken, waar geen fpoor van landbouw, waar geen wooning de eenzaamheid Hoorde, vestigden een langen tijd mijne oogen en gedagten. Wat toch is van de zachtaartige en vreedzame Hienfchen geworden, die deze landftreeken bewoonden? antwoordt Europeanen: waar zijn Zij? zoo lang gij bij hen niet dan de deugd der gastvrijheid vondt, vergenoegdet gij u hen tot uwe ilaaven te maaken: is 't niet zoo ? maar van'toogenblikaf dat gij hen verdomd zaagt Haan, over uwe onbegrijpelijke en barbaarfche Hechtheid, dat hunne liefde in haat, en hunne bewondering voor u in verachting overging, als toen haastte: gij u als woeste dieren menfehen te vernielen, die u ontvangen hadden, als waart  naa St. DOMINGO. 31 gij Goden geweest. Te vergeefsch hoopt gij, dat de tijd die misdaad zal wisfchen uit hec geheugen der menfehen; 'er beftaac aan dezen oever een gedenkteken, welks naam met zijnen ftroom vermengd, voor eeuwig uwe gruwelen aan de nakomelingfchap zal herinneren (y). Zoodanig, mijn Heer, waren de eerfte gedagcen, welke mij op hec gezicht van St. Z)o-> mingo ingeboezemd werden. Ik hoop niet dat gij dezelven zult verwarren, mee de uitroeping gen van een gekunfteld enthufiasmus. De vraag of men het ontdekken van Amerika- moet befchouwen als iet dat ten voor- of nadeele van Europa ftrekt, is nog niet beflischr.; maar de vraag, welken invloed die ontdekking op hec geluk der bewooners van dac gedeelte der nieuwe wereld gehad heeft, is maar al te wel beflischr, door de daad: zij beftaan niet meer (V). De oude de waare naam van St. Domingo, is niet zeer wel bekend. 'Francois Corea-1 zege: dac de natuurlijke inboorlingen het noemden Ouisqueia, Haïti, Cipanga (V). Mis- fchien (y) De Moordenaans, rivier. (z) Zie Bedenkingen over de kolonie tan St. Domingo, eerfte Deel ft Hoofd/luk. Een enkele Cafique zette zich ter neder iri 't noordoosten van St. Domingo, waar hij vierduizend zijner landslieden bij een bragt, die hij regeerde onder den tijtel van Coflqne van liet eiland Haïti, zonder andere afhanglijl-heid, dan dat men zicli van zijn vonnis kon beroepen op de ktmingïijke audiëntie. Doch in 171Ü beftond die koionie enkel in tagtig of vier - en - tagüg perfoonen van beiderlei gedacht. 00 Reisverhalen, enz. I Deel, 1 Heofdft,.  32 REIZE fchien dat die namen niet zoo zeer die van \ ganfche eiland zijn, dan van onderfcheiden gedeelten , waar de inboorlingen zich gevestigd hadden. De Spanjaarden noemden het eiland in den beginne Ifabella (b)\ en hedendaagsch noemen zij het nog Eispanïola, even gelijk alle andere volken, uitgezonderd alleen de Franfchen, die den naam der hoofdftad St. Domingo verwarrende met dien van 't eiland, de gewoonte aangenomen en behouden hebben, om het St. Domingo te noemen. Ik vat het verhaal van onzen verderen zee* togt weder op. 't Zij onoplettendheid der Huurlieden, 't zij dat onbekende itroomen ons hadden doen afdrijven, wij bevonden ons in den voornacht zoo laag vervallen op eene fleile kust, omtrent de uitwatering van de rivier Naiba, dat ons eensklaps wind ontbrak om 'er ons van aftehouden en wij geen grond peilden om 'er te kunnen ankeren. De groote en kleene boot moesten uitgezet worden om 'er ons van afteboegfeeren Ik zag met vermaak de rivier 'Naiba of Neiva, een der voornaamfle van- St. Domingo, naar den oceaan afdroomen, dwars door eene breede valei, en zich ver boven hare uitwatering verdeelen in verfcheiden kanaalen, welken een (*) Britfwisfeling van Ferdinand Cortez, enz. I Brief.  naa St. DOMINGO. 33 een zeer aangenaam gezichtpunt leverden, 't Is indedaad jammer dat deze zijde niet bebouwd noch bewoond is, want ik twijfel of men ergens een plek zou aantreffen, het welk te gelijk een grond levert, zoo gefchikt voor allerlei zoort van bebouwing, en daar zoo veele bronnen van vergenoegen en nuttigheid zijn voor den aanbouwer, die in de. nabijheid van eene l bevaarbaare rivier, fceeds een groot voordeel heeft, nademaal het water het vervoeren zijner waaren altijd eenvoudiger, fncller en gemakkelijker maakt. De loop dezer rivier, mijn Heer, fchijnt de natuurlijke grensfeheiding te zijn tusfehen dc Franfche en Spaanfche bezittingen. Ten miuften oordeelden de Franfche Commisfarislèn aldus, die belast waren de grenzen te regelen; maar de welluidende redeneeringen der Spaanfche Commisfarisfen beflischten 'er anders over, en Frankrijk verloor een uitmuntende ftreek gronds, zonder dat Spanje, die dezelve onbebouwd liet, 'er iets anders bij gewonnen heeft, dan het grondgebied zijns nabuurs naauwer te beperken. Dit is ongetwijfeld iets; doch Spanje fchijnt zedert lang vergeten te hebben, dac de fterkte eens Staats, min afhangt van dc uitgeftrektheid zijns gronds, dan van deszelfs bevolking. Dan 't zonderlinge is, dat van 't jaar 1698 af, dezelfde rivier Naïba, in de patentbrieven , bij 't oprichten der maatfchappij van I.' deel. C Si  34 R E I Z E Sti Domingo , gehouden wordt met kaap Tlberon de grensfcheiding van de zuid-kust uit te maken. Het Spaanfche gedeelte van St. Domingo, is oneindig uitgeftrckter , vrugtbarer en beter bewaterd, dan bet Franfche gedeelte; maar men vindt 'er over 't algemeen te weinig vlijt, en te veel monnikken. Ik ben evenwel overtuigd, dat de landen dier monnikken, wel bebouwd, en hunne inkomften wel beftuurd worden. Deze menfchen zijn altoos goede bezuinigers en kundige landbouwers geweest; maat* ik zal "'er bij aanmerken, dat ongehuwde Vrugtgebruikers, die voor een bepaald getal opvol' gèrs, en niet voor eene onbepaalde nakomelingfchap arbeiden, zich minder toeleggen om hunnen bouwgrond uittebreiden , dan om denzelven wel te bebouwen. Dit 's gewis reeds een voordeel; maar 't is een groot kwaad, een kwaad, waar bij 't belang van een Staat meer lijdt, dan bij iets anders, in de koloniën bezittingen te vermenigvuldigen, welke de bevolking benadeelen cn bij weerftuit het ontginnen van woeste landen, de vlijt, de koophandel, enz. La- Ct) Oe bevolking van 't Srwan/che gedeelte van 't eilard beliepin 1717 op igttienüuizend vierhonderd en tien perfonen , ' daar ouder gerekend vier- of vijfnonderd Frui.fcbun, van, welken ecrl «edeelte gei-vuikt werd tot de' vragtvaart langs de kust, Zedat tlien ojd, wil jnen. fs de bevolking en vlijt niet toegunoisstn,  naa St. DOMINGO. Laten wij veronderitellen, mijn Heer, dat 'er te St. Domingo vijfduizend monnikken zijn, ftel nu in derzclver plaats zoo veele gehuuwde perfoonen; 't gevolg daarvan zal zijn, dat binnen twintig jaaren deze vijfduizend monnikken zullen vervangen zijn door dertig- of veertig-duizend lieden, die de akkers bebouwen, die planten en inöogrten, en aan den Staat eene fchatting betaalen van tiert piasters ieder (V), dat is, meer dan twee millioenen tournois; wanneer nu ook, gelijk ik veronderilelle, deze fora hefteed wierde aan de, kosten van een noodwendig uitgebreider beltuur, als dan nog zou 'er fteeds voor den Oppervorst als eene zuivere winst overblijven, de inkomften der rechten, zoo op den uitvoer der voordbrengzels van de kolonie, als op den invoer der goederen, die zij uit het moederland benodigd heeft, en van welken het voorrecht om haar daarvan te voorzien, ontegenfpreeklijk toebehoort aan het moederland-, het welk belast is met de zorg om de kolonie te verdedigen en in ftand te houden. Van den mond der rivier Naiba tot aan het eiland Altavela fievenden wij langs eene ongelijke kust, welk een akelig en treurig voorkomen had. In die ganfche uitgeftrektheid zag v ik i>') ten zoodanige belasting zuu in Europa drukkend zijn, in de kolome is zij liet niet, waar ctne gelijkt' uitgeftrekilteia {'ronds kaadcftfiiuud neef waarde beeft. 1 'C a  REIZE ik geen de minlte fpoor van bebouwing. De Spaanfche volkplanters, die natuurlijk traag en fober zijn, vergenoegen zich kudden aantekweeken, van welker melk zij leven, en tabak te planten, welken zij, uitgerekt in hunne hangmatten liggende, die aan twee boomen vastgemaakt zijn, rooken. De vlijtigfte doen met de Franfchen een vrij kwijnenden handel in vee, waarvan de paarden, onder den naam van Baya hondros bekend, het voornaamite artijkel is, en in Tasfo of gerookt fpek. Zij zijn het buiten twijfel, die thans aan Europa den uitmuntenden tabak leveren, bekend onder den naam van St. Domingo; want de bewooners van hec Franfche gedeelte bebouwen 'er naauwlijks genoeg van tot hun eigen gebruik. Wij ftevenden langs Altavela op den afftand van een pistoolfchooc. Die eiland is enkel een rots, met eenige groene plekken gronds, hier en daar tusfehen beide, een gefchikte plaats voor een onverfchrokken kluizenaar, en waar eene groote menigte- watergevogehe zich komt ophouden. Wanneer men aan den zuidkan c van St. Domingo wil landen, is het goed alhier zijne verkenning te nemen, 't welk niet moeilijk valt, want het laat zich van zeer verre af zien, onder de gedaante van een zeer groot fchip mee alle zijne zeilen, van welk voorkomen het waarfchijnlijk dcri Spaanfchen naam van Altavela bekomen heeft. 't Zal  naa Sr. DOMINGO. 37 \ Zal hier niet te onpas zijn, mijn Heer, aantemerken dat het punt van verkenning zeer liegt geplaatst is op de pas-kaart van de Antifa les, onlangs door 'sKonings zee - officieren gemaakt,. Niet te vreden met de dwaling geftaaft te hebben op de kaart, van welke Kaptein Cottin zich bediende, als mede op het ftreekboek van Ap r e s, waren wij nieuwsgierig eene oude kaart van St. Domingo te raadplegen, welke ik op mijne reis van Havre naa Caen had opgedaan, en op welke wij indedaad dc ligging van Altavela zeer naauwkeurig geplaatst vonden. Wanneer men bedenkt dat de traagheid, de loszinnigheid, de zorgloosheid of onnaauwkeurigheid der officieren, aan wie men het opnemen of verkennen der kusten toevertrouwt , het leven kan komen te kosten aan veele huns gelijken, moet men bekennen, dat de regeering of zeer ongelukkig is geen beter keuze te konnen doen van zulke voorwerpen, of zeer misdadig van zoo los weg aan onkundige en onbekwaame menfehen zulk een werk overtelaten. Bougainville, alhoewel tot dc zee-officieren behoorende, kraagt openlijk over dit misbruik, en zege volmondig, dat de Franfche kaarten van Indie eerder gefebike zijn om een tchip fchipbreuk te doen lijden, dan om hetzelve behouden te doen binnen loopen ( ke huisknechten te laten verrichten, zij worden *er met zoo veel zorg opgetrokken, met zoo veel menschlijkheid behandeld, dat, zoo de wet welke hen op zekeren ouderdom ontflaat, geen nadeel aan de middelen hunner meesters toebrengt, ook den flaavenftaat geen ander geluk verfchaft dan 't genoegen van een gedwongen dienst te kunnen verlaten, om een dienst naar verkiezing te aanvaarden. Voor 't overige heb" ben de vcreenigde Staaten, toen zij het invoeren Van negers verboden, gezorgd dat de landbouw daar niets bij leed: dat onze antinegerfche fchrijvers insgelijks doen, en in de plaats van hun ijdél gefnap, ftellige wetten, krachtdadige middelen en wijze maatregelen daar (tellen, in" één woord, laten zij de vrienden der zwarten zijn, zonder de vijanden der blanken te wezen. Ik heb u reeds onder 't oog gebragt, dat het vernietigen der flaavernij onbeflaanbaar is met het behoud der koloniën, niet door de natuur der zaak in zichzelve, maar door de beletzelen welke het perfoonlijk belang onfeilbaar aan dien enkelen maatregel zou toebrengen, met behulp van welken men hec eerfte zou kunnen bewerken. Deze  naa St. DOMINGO. 51 Deze maatregel is niet minder dan eene nieuwe verdeeling der landen , en gij zult mij wel willen toeftaan, dat 'er niets anders nodig is, om tegen mij een algemeen geroep van, weg met hem! te doen opgaan. Daar nogthans de hemel mij begiftigd heeft met een karakter dac zich niet ligt laat affchrikken, en waarop hec gefchreeuw van 'c gemeen niet veel vermag, zal ik vooreerst zeggen: dat van 't oogenblik af dat de zaak niet onmooglijk zij, ik geenzins zien kan, waarom men dezelve niet zou kunnen voordraagen; en zij zou niets minder dan onmooglijk zijn, als men aan de eigenaars, die men twee derden van den grond ontnam, een recht van eigendom gaf op 't overige; ook zoude ik hen nog meester laten te kiezen tusfchen eene vergoeding bij termijnen of een verband, geëvenredigd aan de waarde der grondrente; alles volgens uitfpraak van deskundige lieden. Ongetwijfeld zou dergelijke verrichting eene medewerking en opofferingen van de regeering vereisfehen; maar ik heb een te groot denkbeeld van haare wijsheid en weldaadigheid, om niet overtuigd te zijn, dat dezelve even zeer haare fchatten en haar vermogen zou doen dienen ten yoordeele van, deze ftaatkundige. ontleeding; want hoe kan men verönderiiellen dat zij, die haare fchatten en haare magt beltegdt om de Noord-Amerikanen aan 't Engelfehe juk teD 3 ont-  54 REIZE onttrekken, een oogenblik zou aarzelen in haare eigen bezittingen eene omwenteling te bewerken, ■welke de menschheid, haar roem en zelfs haar belang evenzeer vorderen. Zie daar mijn droom geëindigd, mijn Heer! ïk keere nu tot mijn tekst Weder. Verbeeld u niet dat ik de flaavernij billijke, of het kwaad ontveinze, 't welk door dezelve noodzaaklijk wordt voordgebragt. Ik ken geen zedelijk bederf dat meer ftrijdc tegen de zeden, tegen de verlichting, welke de zeden verzacht, tegen de deugden, die dezelve zuiveren, zelfs tegen den geest van ondergefchiktheid, zoo nodig in eenen monarchalen Staat; want hoe zal hij, die gewoon is de onbepaaldfte magt of heerfchappij te voeren, zich buigen naar het juk der wetten, die zijnen wil dwarsboomen? hoe zal de despoot zich onderwerpen aan den Vorst, die zich nooit anders uit dan wij willen,; daar hij nooit anders zegt dan ik wil? Misfchien had men de gevolgen van deze zoort van ongezelligheid kunnen voorkomen, door aan het krijgshoofd dezer kolonie eene vólmagt overtedragen, welker klem of nadruk den geest der onaThanglijkheid, den planters zoo natuurlijk eigen, binnen deszelfs paaien kon houden; maar de vrij wel beredeneerde vrees, dat hij die magt zou kunnen misbruiken, en de meer of min gegronde vrees, dat een behendig en  ncia St. DOMINGO. 55 cn eerzuchtig bevelhebber zich, ten eenigcn dage, dezelve ter uitbreiding zijner eigene onafhanglijkheid en om zich van het juk van 't moederland te ontdaan, ten nutte zoude maken, deed een middel uitdenken, om de eenen aan der anderen magt te onderfchikken, zoodanig, dat deze magten, altoos wedijverende en nimmer overëenftemmende, (om Hechts één éénig voorbeeld oprenoemen van de nietigheid hunnes invloeds op den wil der bijzonderen,) zelfs nog niet hebben kunnen bewerken één éénig artijkel van het Code noir («), het wetboek voor de zwarten, kracht te doen hebben. Gij zult mij vraagen, mijn Heer! wat toch doen dan alle die gezachvoerders? minder kwaad dan zij zouden kunnen doen, en nog minder goed. Elk hunner berekent hier de onzekerheid van zijn tijdelijk beftaan, laat aan het geval de zorg voor het heil van den Staat, en denkt alleen aan zijn eigen belang, want men heeft hier nog niet vergeten dat Galvam, de eenige derOnderkoningen van Indië, die van zijn bewind niets anders mede voerde dan de achting en liefde des volks, bij zijne terugkomst in Por iuscd niets anders ontmoette dan verachting en el- O) Wat al zottigheden iloct de g< ost-woede niet fehiijven. Ik begrijp niet hoe de auders achibaiue fchjjjvei der Siamiundi** injlcilingcn, I Deel,'v Ilooloft, heelt uurven zeggen: dat hij, die dit wetboek opftelde, eene ziel moet gcliad hebben zoo zwart als inkt. D 4  'f<$ REIZE ellende (o). Zoodanige voorbeelden moestensmeer dan zulks gefchiedt, de Vorften leeren hoe •noodzaaklijk het is de deugden te verëeren, welke de zekerfte waarborgen zijn van de gehoorzaamheid en den eerbied der volkeren voor de magt die hen regeert. Ik zeide, dat ik de flaavernij beichouwde als verderf! ijk voor de zeden en voor de verlichting. Indien ik na u eerst eenigzins een breedvoerig bericht wegens de verfcheiden volksklasfen van St.Domingo medegedeeld te hebben, mijne neiging tot toegevendheid kan billijken, zal ik in de zeden der bewooneren van dat eiland maar al te veel bewijzen ter ftaving van dat gezegde vinden; en indien ik u inmiddels zegge, dat hier de opvoeding, met de natuur het eens zijnde, verre van de jeugd een fteun tegen den invloed der luchtftreek te leenen; verre van de te fchielijke ontwikkeling haarer vermogens te vertraagen; verre van de onvermijdelijke uitputting voortekomen, haar zonder middenftand van de jongelingfchap tot den hoogften trap van bejaardheid voert, zoodat zij niet eens aan de pnfchuld den tijd laac om zich met het vernis der CO De billijkheid vordert dat ik mede oog Don Juan de Castro noeme, die bij zijn aflletveij geen ander fortuin naliet dan drie realen. Galvam rtierf in 't gasthuis. Welk een lts voor zijns gelijken! dezelve ging evenwel niet verlooren.  naa St. DOMINGO. 57 der fchaamte te blanketten, dat de jeugd en de rijpe ouderdom 'er kwijnen, evenzeer verdoken , de een van den frisfchen blos en het eenvoudige haarer bevalligheid; de andere van 't ver* mogen het welk de wijsheid, de ondervinding en de bedaardheid der hartstochten hem verzekert, en dat eindelijk uit de afzichtelijke vermenging yan al 't belachlijke der onkunde en des zotten waans, met alle de gebreken der zedenloosheid, een famenftelzel ontrtaat, welk ons het vernederend tafereel der menschheid, tot den laatften trap van ontaarting gekomen, oplevert: als dan, mijn Heer! zult gij mij misfchien befchuldigen, dat ik te gelijk den mensch en de natuur belastere, en gij zoudt gelijk hebben, indien gij geloofde dat ik onrechtvaardig genoeg ware, om bij eenen algemeenen regel geene uitzondering te maken. AGTSTE BRIEF» Jacmel, Maart 178$. Indien ik, mijn Heer! bij het oprioemen va» de onderfcheidene klasfen der bewooneren van dit eiland aanvangen moest met de beste, zou het niet onmogelijk wezen, dat zij, die in de vastgeflelde orde de eerfte is, als dan de laatfte zoude worden. D 5 Alles  5» REIZE Alles Ü hier op verre na niet zoo als .de planters, die men in Europa ontmoet, voorgeven. Even overdreven in het begrip hunner meerderheid als in de optelling der zoogenaamde geneuchtens, welke zij ieder oogenblik hunnes levens fmaaken, is de zwart, volgens hun zeggen , bij den blanken vergeleken, 't geen hec dorafle dier bij den engel des lichts is 't Is zeef ligt te begrijpen, dat in een land waar de flaavernij eene duidlijke grensfeheiding fielt tusfehen den meester, die alles vermag, en den flaaf, die onbepaaldlijk onderworpen is, de blanken gezogt hebben alle de vooröordeelen te verderken, welke drekten ter verheffing hun• ner meerderheid. Maar dat menfehen, die men ten minden verönderdellen mag niet onbewust :te zijn van hunne onvolmaaktheid, zoo ver komen van erndig te gelooven en anderen te overreden, dat hunne waan, welke niet eens hec werk der eigenliefde is, de ongerijmdheid zou kunnen billijken van die, welke zij op de kleur van hunne huid gronden, zulks is ce ongcrijmder, om dat, indien wij naar hunne beginzels reden kavelen, het zoude moeten volgen dat de bruine Provencaal en de olijfkleurige Spanjaard zich van een geringer natuur moeten achten dan een Hollander of een Zweed; en indien het waarheid zij, gelijk niet te twijfelen is, dat God den mensch maakte naar zijn evenbeeld, moeten wij dan niet in de kleur der  ttafl Sr. DOJVHNGO. 5y der negers zelve de betrekking eerbiedigen, welke tusfchen den Schepper en zijne werken beftaat? IVlaar dat het vooroordeel wegens de kleur beftaan blijve, dewijl zulks noodzaaklijk zij, het één vooroordeel is zoo goed als het andere; evenwel dat de genen, die 'er zich op beroepen, weten dat zulks hen niet zal behoeden voor de gevaaren, welke ieder ontmaskerd bedrieger bedreigen , zoo lang de beguicheling niet tot fteun heeft de beide deugden, waarmede men gaarne wezens begiftigt van eene verhevene natuur, de rechtvaardigheid en goedheid. Ik ga nu over tot de opnoeming der onderfcheidene klasfen, welke de geheele bevolking van St. Domingo uitmaken, vooraf aanmerkende, dat men 'er niet meer een enkelen afftammeling aantreft van de oorfpronglijke volken, door de Europeaanen daar gevonden. De éerlte klasfe is met recht die der blanken: onder dezelve -begrijpt men den Gouverneur, den Intendant, alle de Agenten, die tot het bewind behooren, de Geestelijken, alle de zich daar ophoudende landëigenaars, de zaakwaarnemers der genen, die zich daar niet ophouden, de procureurs, kooplieden, foldaten en lorrendraaijers, handwerkers, eindelijk de ganfche bende gelukzoekers, door de negers de kleene blanken geheten, en die door armoede, fchande, wan-  éo r £ i Z e wangedrag, wanhoop, of hoop van fortuin te maken, aangevoerd worden in den oord der Wereld, waar het dierlijk leven het meeste geldt, waar vlijt den minden aftrek heeft, waar de konden minst in achting zijn, en waar de onwaardige handelwijze der voorzaten, misbruik makende van de oude vermaarde gastvrijheid der kolonie, de bewooners vrij omzichtig gemaakt hebben, door bij zich te nemen anderen dan bekende lieden, of lieden voorzien van goede aanbeveelings-brieven. De gemaklijke wijze, mijn Heer! op welke zoo veele gelukzoekers zich van Europa naa de koloniën begaven, maakte dat de kolonisten eindelijk nadruklijke vertoogen aan 't Hof dee-, den, het welk daarop bevel gaf, dat elk pas-fagier onderworpen zou zijn zich met den Kaptein en een borg te vertoonen aan het comptoir van de admiraliteit der haven, waar hij meende fcheep te gaan. Maar deze wijze wet werd ontdoken, gelijk alle anderen, dewijl weinige Kapteins zjn hebben, zoo als zij het noemen, iets overboord te werpen, of den eerden quidam van de hand te wijzen, die de kunst yerdaat medelijden inteboezemen, of het middel bij de hand heeft om hunne baatzucht in verzoeking te brengen door eene geringe erkentenis. Wat ook de beweegreden zij, door welke zij zich laten overhalen, zij handelen niet alleen tegen de wet, maar begaan eene zoort van diefftal, 4h  naa Sr. DOMINGO. 61 dewijl dc pasfagier zichzelven niet kunnendé onderhouden dan van fcheepskost, ten kosten teert van den reeder •, maar 't is van heden niet dat de agenten van den koophandel, door hunne beginzels, alles weten te rechtvaardigen, wat zij meenen met de naauwgezetfte eerlijkheid te kunnen plooijen. De tweede klasfe is die der mulatten, halve mulatten, dAiart mulatten, en alles wat men lieden van kleur noemt onder welken ik begrijp mulatten, die grondeigenaars zijn of die van hun eigen vlijt en arbeid leven en vrij zijn, vrije en flaaffche huisbedienden zoo mans- als vroüws-perfoonen; want de wet, welke hier het begrip begunftigt, verbiedt aan alle blanken de waardigheid hunner kleur te ontëeren door zich van een blanken te laten dienen. Oorfpronglijk was eiken mulat, die vier-entwintig jaaren bereikte, vrij, niet volgens eene wet Yan den Staat, maar volgens den eenpaarigen wil der kolonisten, dit was des te voortreflijker, dewijl de grootfte onevenredigheid tusfchen het getal der blanken en dat der zwarten vorderde, dat de eerften een fteun zouden hebben (f) Zie hier het naamvkeurig tafereel der kleur. Een blanke' teelt bij eene negerin een mulat, de mulat bij eene negerin een liaHflachtigen mulat (grtf). Een blanke bij eene mulattin een fuartercm; een blanke bij eene tuarttrtnne een titrccrtn; een fclanke bij eene tiirciremie een metis) een blanke bij eenè tiitifi een aamehKc.  f5a REIZE ben aan de mulatten; evenwel op het voordel van eenige menfchen, die, om te woekeren, geen eigen bloed fpaaren, maakte de Koning bij eene verklaring van 1674 tot flaaven alle de kinderen bij eene flaavin geteeld, en hierbij merk ik aan, dat zo, tot fchande der Europeaanen, de wetgever door eene wet die hen vernedert, hunne afftamfhelingen tot flaaven maakt, en die wet door hen met dc ftrengfte naauwkeurigheid wordt in acht genomen, het niet zoo gelegen is met die, welke uitdrukkelijk wil, dat ieder meester weeklijks aan elk zijner flaaven twee en een half pond pekelvleesch zal geven. De klasfe der zwarten is de laatlte; 't is die der vrije en eigengeërfde negers, die niet veelen in getal zijn, en der negerllaaven; het zij kréölen, dat is die in de kolonie gebooren zijn; 't zij bosfalen, of die van Afrika naar de koloniën worden overgebragt. Alhoewel 'er een groote afftand is tusfchen den vrijman en den flaaf, heb ik, om alle beuzelachtige onderverdeelingen te vermijdc, gemeend de gekleurde verdeeling den vooirang te moeten geven, als de eenvoudigfte; want de negers en negerinnen blijven even als de mulatten en mulattinnen, zelfs na 't bekomen hunner vrijheid, in eenen ftaat van verachting; zoo dat zij geene openbare bediening mogen waarnemen, noch in naauwe vriendfehap leven met een blanken, met dat onderfcheid nogthans, dat  naa St. DOMINGO. 63 dat zij wel met eikanderen mogen kooijen, maar nier. met eikanderen eenen vriendelijkcn maaltijd houden. Wanneer ik een rijken mulat gaa bezoeken, zal hij mij mijn Heer en mijn Meester noemen gelijk de anderen, ik zal hem den naam van mijn Vriend, mijn Waarde geven, hij zal mij op het middagmaal onthalen, maar van rechtswegen zal hij zich niet met mij aan tafel durven zetten. Zie daar, mijn Heer, de geheele verdeeling. Elke dezer drie klasfen heeft vervolgens haare fchaduwingen zoo als die, welke in weerwil van de kleur, den Gouverneur van de andere blanken onderfcheidt, den mulat van den vrijneger, den mulat van den flaaffchen neger. De gedwongen afftand waarin de menfchen hier ftaan, en waartoe het vooroordeel der kleur gelegenheid geeft, heeft twee voordeden die het belachlijke 'er van vergoeden \ het bewind worde 'er omzichtiger door gemaakt in 't uitoeffenen van deszelfs gezach; en het geeft aan de kolonisten een karakter van onafhanglijkheid en trots, waaraan de despotieke beveelen van meer dan een bewindvoerder eenen zoo onverwinnclijken tegenftand vonden, dat nog niet lang geleden het hof gedwongen wierd een Gouverneur terug te ontbieden, die zich aanmatigende de rol eens Indiaanfchen Nababs te fpeelen, daaglijks de palen van zijne magt overfehreidde. Hes  64 REIZE Het natuurlijk gevolg vart den aart der zaakeii zoo als die hier gefield is, is dat de eertijtels welke elders beurteling ten prikkel (trekken vari tegenijver, mededinging en tweedracht, welke zoo veel hoogmoed cn waan aan den eenen, zoo veel eerzucht en afgunst aan den anderen inboezemen, alle verdwijnen voor den tijtel van blank. De kleur der huid, hoe verflenst die ook zijn moge, en geenzins het pergament, h'ie zeer van de' wormen gedoken, is de maatftaf van welke de wellevendheid afhangt De waan derhalven, die elders kabaleert en zich afmartelt,- en gelijk de Proteus des dichters alle gedaanten- aanneemt, om zich bij 't volk te doen gelden en de hulde van eerbied te verwerven $ welke het gewoon is de geboorte te betaalen* zou hier zijn tijd en moeite verfpillen. Elke klasfe der bewooneren van St. Domingo onderfcheldt zich, als gij ligt denken kunt, van eikanderen, door eenen zekeren geest, en door eene zekere wijze van zijn, welke meer of min den anderen nabij komt, meer of min in de oogen valt, maar welke even zoo min gelijkt naa 't gene men elders ziet, als de luchtftreek ^ de levenswijs,, de zeden, de behoeften, de arbeid, de trap van wederzijdfche afhangïijkheid; hieruit ontdaan betrekkingen, welke even zoo zwak en krachteloos als verfchillende zijn van die, welke elders de leden eener Hiaatfchappij aan eikanderen verbinden. Mis-  naa St. DOMINGO. $3 Misfchien zou hier de plaats zijn om desWegens eenigzins in bijzonderheden te treden; dan, daar de ftudie van den zedelijken mensch meer aaneenfchakeling en ondervinding vordert dan die van zijn burgerlijk befiaan, daar de invloed der luchtfereek, en eene zekere levenwijze, geheel en al verfchillende van de onze, noodwendig op deszclfs karakter werkt; eindelijk daar eene te llaaffche methode ons zou voeren tot eene vervcelende eentoonigheïd, meen ik wijzer te doen niet te haastig mijn oordeel te vellen, noch alle mijne waarnemingen in een enkel punt famentehoopen; tijd, vergelijking en ondervinding, vorderen eene genoegzame reden van alles te. geven. Bij voorbeeld, mijn Heer! iets 't welk elk reiziger die hier aankomt, en bekwaam is tot overpeinzen, moet treffen, is, dat in weerwil der betrekkingen van geboorte, kleur en het algemeen belang, dc blanke die van Europa komt, en de blanke kréölen twee -nieuwe klasfen vormen , die in weerwil van hunne onderlinge aanfpraken tusfehen eikanderen eene ruimte overlaten , welke de behoefte kan aanvullen. De eerfte die wellevender, befchaafder is, en meer wereldkennis heeft, neemt over den anderen eene meerderheid aan, welke geenzins ftrekt om hen tot eikanderen te brengen. Indien evenwei de kréölen zich wat meer onthielden van 'c gebruik der vrouwen, indien zij de ongemeëne I. deel.' E aan-  66 R E I Z E aanleg om in alle lichaams- oeffeningen uittemunten, met wat meer zorg aankweekten, indien eene zorgvuldiger opvoeding de natuurlijke vatbaarheid van hunnen geest te hulpe kwame, is het buiten allen twijfel, dat al het voordeel aan hunne zijde zoude zijn, daar zij niet te worflelen hebben, tegen den nadeeligcn invloed der luchtftreek, onder welke zij geboren zijn, noch tegen de hebbelijkheid eener levenswijze, welke in zoo veele opzichten verfchilt van die, aan welke een Europeaan verplicht is, bij zijne aankomst alhier, zich te onderwerpen. Er ontbreekt den kréöol volftrekt niets anders dan een zekere geest, die gebruik weet te maken van de vermogens, welke de natuur hem gefchonken heeft. NEGENDE BRIEF. Jacviel, April 1789. Zedert agt maanden dat ik hier ben, mijn Heer! heb ik u nog niets gemeld van dc ftad Jacmel, noch van de plantaadie, welke mijn huisheer onlangs gekogt heeft, en waar ik nu en dan flechts heen ben geweest. De meeningen wegens den oorfprong van Jacmel zijn verdeeld. Zommigen gelooven, dat bij de aankomst der Europeaanen die plaats reeds  naa St. DOMINGO. 67 reeds in wezen was onder den naam van Taqui* mo, welken naam anderen willen dat van den Spanjaard Jakob van Melo afkomftig is, die 'er de eerfte kolonist yan zou geweesc zijm Hoe 't ook zij, die Spanjaard geloofde voor zeker niet dat zijne nederige Ajoupa (hut) aan 't einde eener klccne baai, ten eenigen dage haar naam zou veranderen in dien van Jnc~ mei, en dat die hut een handelftad, zeehaven , hoofdplaats van drie kerfpelen, en de verblijfplaats van een drosfaard, een krijgsbevelhebber enz. zoude worden. Aldus lag Dido de grondvesten van Carthago, zonder te vermoeden dat zij Romens mededingfter bouwde. Wanneer ik Jacmel met den naam van ftad verëere, moet gij, mijn Heer! die uitdrukking niet letterlijk opvatten; want nog nooit heeft men een honderd tal houten lootfen hier en daar bij den oever opgeflagen of v^rftrooid langs de fchuinte en op den kruin van eenen rotzigen heuvel, een ftad genaamd, cn nogthans is dit, kaap Frangois uitgezonderd, de gefchiedenis van alle de zoogenaamde fteden, van St. Domingo. Een enkel bijzonder man, die middelen bezat, had de vermetelheid hier een tamelijk goed fteenen huis te bouwen, met gevaar van het zelve bij de eerfte aardbeeving te zien inftorten. Hoe 't ook zij, deze onregelmatige hoop. hutten (zoo noemt men hier de huizen) welke E a van  68 R Ë ï Z E van den anderen door eene groene tusfchéh-' ruimte afgefcheiden zijn, vormt, als men uit zee komt, een vrij fchilderachtig gezicht. Eene zeer veilige baai in het zomergetijde * een goede ankergrond, nieuwe ontgonnen landen, waar door de akkerbouw van dien oord zeer vermeerderd is, lokken 'er alle jaaren een twintig tal fchepen heen, die 'er hunne ladingen vinden van fuikcr, koffij en katoen; want alhoewel de Heer Raynal aan den oord van Jacmel twee en zestig Indigo - makerijen en geene Suiker -rafinaderijen geeft (g), kan ik u verzekeren, dat men 'er van de laatflcn drie aantreft, die .geftadig aan den gang zijn en niet een eenige van de eerfte. De flipte naauwkeurighcid welke het maken van indigo vordert, de altijd onzekere uitflag daar van, het gevaar van in een oogenblik de vrucht van eenen langen arbeid te verliezen, hebben de kolonisten 'er van doen afzien. Integendeel heeft men zich meer op den koffijbouw toegelegd, een artijkel dat minder voordeel geeft dan de fuiker, ma'ar ook minder onderhevig is aan wisfelvalligheden en minder kost, kostbaarder dan 't katoen, maar zekerder in deszelfs aftrek en dat beter prijs houdt. De (}) Grjcbitittlil van den koophandel der beidt Indien, V'ïdi Deel Xlliüe Boek.  naa St. DOMINGO. 6$ De akkerbouw van Jacmel kon nog aanmerkjijker uitgebreid worden, want, fchoon de ganfche uitgeftrektheid gronds uitgedeeld is, trekt men 'er alles niet van wat dezelve zou ■ kunnen opleveren, ook is 'er de akkerbouw nog niet tot die volkomenheid gebragt waarvoor dezelve vatbaar- is, en gij bemerkt ligt, mijn Heer! van hoe veel meer nut het zoude geweest zijn, indien men de landen in kleener declcn verdeeld had, waardoor men het aantal bcwooners zoude vermeerderd hebben. De middelmatige bezittingen worden altijd beter bebouwd, al was 't alleen om deze reden, dat het oog des meesters 'er beter over gaan kan (r). De te uitgebreide bezittingen maken het land oiwruchtbaar,. de kleene erfgronden worden het best bebouwd (i). Onder de duizend en één oorzaken, welke den voordgang van. den akkerbouw hinderlijk zijn, (r~) Men vindt in, Engeland cn Schotland nog zroote Landgoederen, welke zedert liet verwarde leenbeltuur geltadig in 't bezit gebleven zijn van dezelfde fainiliJn. Vergelijkt die bezittingen bij de kleine eigendommen in de nabuuribup. en uit den ac'itloozcn, Ibat der ecrllen en het b-loeijend voorkomen der anderen, zult gij u overtuigen kunnen, zonder verder te redeneeren, hoe nadeeüg eigendommen van zulk eene grooxe uitgeftrektheid zijn jan hei bebouwen derzc'.veu. Naffcoringen wegens den aan. t/t de oorzaken van de rijkdommen der natiën, 11de Deel tilde Boek Ilde Hoofdtak. O) Mably, over de wetgeving of grondbeginzcls dsr wetten, Jfte Deel 11de Boek Mie Hoofdttuk. i 3  7° REI2E . zijn, en de vlijt der bewooners belemmeren, zijn 'er drie voornaame; het hoofdgeld der negers, de hooge prijs tot welken de koophandel van" Frankrijk dat artijkel gevoerd heeft, en de verfchrikkelijke kosten van 't gene men hier het recht noemt. De fchrijver van de wijsgeerige en flaatkundige gefchiedenis des koophandels in beide de Indien, telt de voordeden op, welke uit den overdragt van het hoofdgeld der negers op de voordbrengzels van den grond fpruiten zouden, doch heeft maar ten deele hetgebrekige dier hoofdbelasting bewezen. Het duk is nogthans ernftig genoeg om eene ontwikkeling te .vorderen, welt ke aan de voordanders van dat hoofdgeld belet, er iets tegen te kunnen inbrengen. Indien, zeggen zij, door een even groot getal zwarten, een even groot getal vruchten geteeld wordt, is 't immers liet zelfde of de impost op deze of op gene gelegd worde 2 Deze ftrikredc kan alleen onkundige misleiden. Vcrondcrflel, mijn Heer ! dat ik heden den zwarten koope, dc wet beveelt mij dat ik hen morgen aangeeve, en ik worde dienvolgens belast; verouderde? mede nog, het gene maar al te dikwijls plaats heeft, dat 'er van den zwarter. Hechts twee derven, alvorens *ij eenig werk heboen kunnen verrichten, dan verliest de Konino; 'r 0I^wijfeId niets bij, maar begaat 'hij, die mijne  „Sé St. DOMINGO. 71 mijne werklieden belast naar de vrucht hunnes arbcids, welke zij niet deden, een vrucht waar door ik alleen in ftaat gefield worde die belasting te betalen, begaat hij, zegge ik, niet eene fchrceuwcnde ongerechtigheid, wanneer hij bij't verlies dat ik onderga nog eene belasting voegt, welke hij niet vorderen kan dan op den intrest van eene hoofdfom, die ik verloren nebbe. Wijders eene belasting op mijnen neger te leggen, wat is dat anders dan den prijs welken il^voor hem betaalde toen ik hem kogt,^ te vermeerderen met de waarde van de belasting? Hoe duurder nu de negers zijn, te minder zal ik in Haat wezen die te koopen; hoe minder negers, te minder akkerbouw; hoe minder akkerbouw, te minder voordbrengzels. Keereu wij dit dilemma eens om: hoe beter koop de negers zijn, te meer negers zal ik in ftaat zijn te koopen; meer negers zullen meer grond bebouwen, hoe meer grond'er bebouwd wordt, te meer vruchten zal dezelve leveren Legt dus, in den naam van 't algemeen belang, eene belasting, op de vruchten. Indien, zegt eene hedendaagsch en te recht vermaard fchrijver, de ondernemer van een groot handwerkhuis, die duizend ponden fterlings. bezigt aan 't onderhoud zijner werktuigen, de onkosten daarvan tot op de helft kon verminderen, zou hij natuurlijk-de uitgewonnen vijfhonderd ponden fterlings befteden tot den aankoop van,, E 4 «n  ?~ Reize eene grooter menigte ftoffen, welke hij doe* een grooter getal werklieden zou laten bewerken. Het handwerk zou hem dan jaarlijks meer goederen leveren, en de ganfche maatfchappij zou 'er meer genot van hebben (». Wanneer een beftuur het noodig oordeelt eene belasting te leggen op den uitvoer van meel, wat toch zoude men zeggen, indien het, in ïtede van de zak met zoo veel te belasten, die belasting overbragt op het raderwerk van de molen, dewelke diende om 't meel te malen. .Een ander gevolg van een zoo gebrekige wijze van belasting is, dat de kolonist om 'er het bezwaar van te ontduiken, valfche aangevingen doet; dat de gemakkelijkheid om zijne negers aan de nafpooringen van den Fiskaal te onttrekken, aan denzelven het middel beneemt om cr de getrouwe opgave van te bevestigen, en dat de regeering even haatelijk door haare invorderingen als belachlijk door haar onvermogen om het fmokkelen te ftraffen, haare kolonisten aldus gewent den wetgever te haten cn de wetten te verachten. Ik hoop, mijn Heer! dat het gewigt der zake het uitvoerige zal billijken, waarmede ik eene. vraag hebbe heandwoord, welke te gelijk de Oppermagt, de Kolonisten en den Koophandel _t*0 Srfiith Nafpooringen enz., Hde f>eél üde Boek Ilde Höp%  tiaa St. DOMINGO. ?3 del raakt, en bijgevolg de welvaart der kolonie en van 't moederland, het welk nimmer moer. uit het oog verliezen, dat het zijn eigen welzijn bevordert, door dat der eerden te verzekeren. Twee niet min gewigtige voorwerpen, de prijs der Negers en de kosten der Jullitie, fpaare ik voor eenen anderen brief, en ik eindige dezen met eene aanmerking, welke mij toefchijiu van het hoogde aanbelang te zijn, alhoewel zij geene rechtitreekfche betrekking heeft met het vorige. De prijs der negers vermeerdert daaglijks met eene verbazende lhelhcid. Een beste neger, die thans bijna tot duizend kroonen kost, kwam, honderd jaaren geleden op flechts honderd kroonen te liaan. Indien de prijs der voordbrengzelen van zijnen arbeid in evenredigheid fteeg, zou 'er geen kwaad bij zijn; maar dit kan men niet dellen, om dat in veele Staaten, vooral in die, welke de voordbrengzels der koloniën niet dan uit de tweede of derde hand bekomen, de regeeringen, verlegen over den uitvoer der geldfommen, welken de deeds aanwasfende prijzen dier goederen veröorzaaken, de billijkde en krachtdadigfte middelen in 't werk dellen om 'er het vertier van te matigen. Op (*) Reize van le Wairc, bladz. 73.  74 R ' E I Z E Cp wien zal .ten langen laatflen 't verlies vallen, het welk ontdaan moet uit eene zeer merkelijke evenredigheid tusfchen de kosten en de winst van 't gewas? op den planter. Waar komt dat kwaad uit voord? hoe is hetzelve te verhoeden? Ik zal u wel zeggen waar het uit voordkomt, maar om 'er een hulpmiddel tegen te vinden, laat ik aan 't bewind over. De natuur houdt eenen onverandcrlijken gang, zij houdt naar evenredigheden, welken wij zomtijds wel kunnen veranderen, maar welker beginzelen wij nimmer kunnen vernietigen, het verlies in cvenwigt door aanvullingen, dat is te zeggen, de dooden door nieuw geboornen, zoo dat op den aardbodem altijd ten naasten bij hetzelfde getal bewooners gevonden wordt, 'tls haar fchuld niet dat onze misdaden, onze hartstochten, onze dwaasheden, deze fchoone orde verbreeken, en dat onze vrekheid tien bewooners ontrukt aan ééne landfixeek, om 'er één meer overtevoeren in eene andere. Dit doet nogthans de handel in negers. De ongemeëne ontvolking, welke die handel, de waardige mededinger der pest, aan de kusten van Afrika veroorzaakt, is zoo groot, dat men thans meer dan honderd mijlen landwaards in moet zenden om flaaven te vinden. Dat de waarde eener mijnltoffe rijst naarmate de mijn uitgeput worde, is een zeer natuurlijk ge-  naa St. DOMINGO. 75 gevolg; maar dat het mogelijk zij eene juiste evenredigheid te houden tusfchen twee wisfelartijkelen, waarvan de prijs van 't eene rijst naarmaate van deszelfs toeneemende fchaarsheid, terwijl het noodwendig bepaald .verlies van 't andere reeds deszelfs prijs tot het hoogde (maximum) gebragt heeft, welk hec kan bereiken, dit is wiskundig niec mogelijk. Er is derhalven een tijdvak te voorzien, 't welk niet ver meer kan. af zijn, namelijk, dat de flavenhandel eens geheel zal ophouden, of dac de moeilijkheid om flaaven ce bekomen, den prijs voor dezelven zoodanig zal verhoogen, dat het de koloniën niet mooglijk zijn zal zich dezelven te bezorgen, of dat de volken van Afrika, wijzer geworden door de ondervinding en getroffen door eene ontvolking, welke hen. met eene geheele verrrietiging bedreigt, van den handel voldrekt zullen afzien. Beide deze Hellingen hebben dezelfde gevolgen, en 't is maar al te gewis dat dezelve vroeg of laat plaats zullen hebben; en evenwel befpeur ik niet dat men zich toeleggc daarvan het allerzekerst gevolg, den ondergang der kolonie voortekomen. Eene berekening van 1775 bewijst, dat in tweehonderd-veertig jaaren meer dan tien millioenen negers in de koloniën zijn overgebragt, en nog heden vorderen die koloniën 'er 'sjaarlijks meer dan honderd-duizend; indien men nu bij die getal voegt de genen die in de oor■ " lo-.  7$ REIZE logen omkomen, tot welken die handel aanleiding geeft, hoe veclen 'er bij den ovcrtogt op. zee fneuvelen, door ziekten, door fchipbreuken, door opftanden, dan zal men bevinden dat getal te moeten verdubbelen, 't gene voor een tijd van dertig jaaren een getal uitmaakt van zes milliocnen; nu vraag ik, of het mooglijk zij dat Afrika niet rasch geheel ontvolkt worde? TIENDE BRIEF. Jacmel, April 1789. De gevolgen, mijn Heer! van den bovenmatigen prijs der zwarten ten opzichte van de toekomftige welvaart der koloniën, behoeven geene wijdloopige ontwikkeling om voor ons klaar en duidelijk te zijn. Ik weet niet, óf ik de gelegenheid zal hebben dit artijkel weder aanteroercn; maar inmiddels zal ik u zeggen wat mij wegens dat onderwerp bejegend is. Iets meer dan vier maanden geleden betuigde ik mijne verwondering, dat de bewooners zoo weinig mee hunnen landeigendom fcheenen op te hebben; ik meende de reden daarvan eer in eene zoort van dofheid dan in hunne zorgloosheid te moeten zoeken, doch men gaf mij eene andere oorzaak op, —- de duurte der negers.  naa St. DOMINGO. ff Andere nafpooringen leerden mij dat de En* gelfchen van de nabuurige eilanden, een fluikhandel in flaaven dreven, en dat men denzelfden neger voor wien men hier twee duizend zeven of agt honderd franken betaalde, voor een duizend twee of vier honderd franken verkogt. Eenige kolonisten fmeekten mij ernflig den Zee-minister eene memorie ter hand te flellen, om in hunnen naam verlof te verzoeken, tot het invoeren van vier duizend negers bij fluikhandch Ik kon hun verzoek niet wel van de hand wijzen, niet tegenftaande ik zeer klaar het nadeel bemerkte, welke ik door deze weldadige handelwijze , den koophandel van 't moederland moest toebrengen; evenwel zogt ik den Minister te bewijzen, dat het hem onverfchillig moesC zijn, of ik elders kogt 't geen ik niet van hem konde koopen dan tot een prijs, welke mijn vermogen ver te boven ging; dat het gene hij op deze 4000 negers winnen kon, en 't gene hij 'er niet op won, dewijl hij ze niet verkogt, hem meer dan vergoed zou worden door de Winst op de vruchten van den arbeid van vief duizend arbeiders meer; dat na deze aanmerkingen, het wel begrepen belang van Fr ankrijks koophandel vorderde, zich te verheugen over een ingebeeld verlies, het welk voor hem de bron van eene wezenlijke winst werd; en eindelijk, dat vooral het voordeel van deze nuttige ipeculatie, ook nog aan hem zoude komen, dewijl  73 REIZE wijl dezelve niet kon gefchieden, dan niet het fonds der Franfche kooplieden. Het antwoord van den Minister kwam hierop uit: dat hij geerne zoude gewenscht hebben aan mijn verlangen te voldoen, dewijl hij 'er al het voordeelige van bezefte , maar dat de rechten van den koophandel zulks volurekc niet toelieten. 't Is niet wel te begrijpen , mijn Heer, waarom de regeering, welke men altijd moest vcronderftellen bezield te zijn met het heil van 't algemeen, niet beter het belang der kolonisten handhaaft, tegen dc overheerfchingen des handels; want zoo menigmaal het eyenwigt, 't welk in allen koophandel beflaan moet, weggenomen wordt, door niet toeteftaan dat ik den prijs van mijne waar verhoog, in dezelfde evenredigheid als gij den prijs van uwe goederen doet, is zulks eene overheerfching. Een enkel voorbeeld zal dit ophelderen. Om de gebrokens in de berekening te vermijden zal ik zeggen, dat tien jaaren geleden, de planter het pond koffij verkogt tegen vijf Huivers aan den handelaar, die hem dezelve betaalde in negers tegen vijf honderd livres het Huk. De prijs eens negers was in 1700 zes honderd livres, die van eene negerin vier honderd vijftig livres. Thans is de hoogfle prijs der koffij agttien of twintig Huivers, die van een neger vijf-en-twintig honderd of agt cn- twin-  nW» St. DOMINGO. 79 twintig honderd livres; dus, wanneer een planter op zijn hoogst den prijs van zijne koopwaar vier maal verdubbelt, moest de handelaar om eene evenredigheid te , houden, den zijnen insgelijks vier maal verdubbelen, maar hij heeft den zijnen vijf maal hooger gefield, en zich bij gevolg' eene overheerfching van een vijfde veroorloofd. Laten wij nu tot het gerichte overgaan, van 't welk ik hechts een enkel woord zal zeggen; want wanneer gij zult weten, dat het gerechtshof van Jacmel beflaat in een Drosfaard, een Onderrechter of Schout, twee Procureurs van den Koning, een Griflier, vier Raaden, vier of vijf Procureurs en zoo veele Deurwaarders, die alle te famen, het een jaar door 't andere, meer dan vier maal honderd duizend livres aan de bewooners van deszelfs kleene rechtsgebied kosten, zult gij ligt begrijpen konneu waarom de landbouw aldaar kwijnt, waarom het grootfte gedeelte der bewooners, die altijd meer fchuldig zijn dan zij bezitten, een ellendig, liederlijk en lui leven leiden, en 't zal nutteloos zijn u 'er meer van te zeggen, ten ware gij nodig vondt te weten, dat de rechters hier in eene korte kleeding, met den degen aan de zijde, zitting houden, en dat Themis, uk hoofde van de ongemeëne hitte der luchtftreek, in ftede van een dikken band voor de oogen te hebben, gelijk zij elders verbeeld wordt, hier  So R E I Z Ë hier haar blinde mannetje fpeelt, met een duri doorfchijnend gaas. Geloof mij voor 't overige, dat ik, in 't begrooten der kosten van de junkie, ver van dezelven te hoog optegeven, nog ver beneden de waarheid gebleven ben; want ik ken een Deurwaarder, aan wien zijne bediening, in 't' gene die Heeren goede jaa* ren noemen, zestig duizend livres heeft opgebragt. Gij moet echter niet meenen, mijn Heer* dat ik onbillijk genoeg ben, om aan den handel een gedeelte van den invloed te betwisten, welke dezelve heeft op den kwijnenden Maat der kolonisten. Het zou niet rechtvaardig zijn denzelven de eer te berooven van den behendigen trek welken de kooplieden hun fpeelen, en Waar van gij niets zoudt begrijpen, indien ik niet op mij name u deswegens de nodige opheldering te geven. Wij zullen de zaken vart wat hooger opnemen. Het aanleggen der koloniën, gefchiedde op kosten van bijzondere lieden; elke kolonie bewijst zulks duidelijk door haare gefchiedenis f». Dezelve werden dus vooral niet in 't eiland St. Domingo gevestigd door het vooruitzicht, de ftaackunde noch dc mcnschlievendheid der X^orsten; 't was enkel toevallig dat zij aangelegd wier-- O) Nakeuring over de VcreernVde Smten van Amtri\a , tladz. ii?.  naa St. DOMINGO. 81 wierden. Franfchen, die door de Spanjaarden met andere fortuinzoekers -van 't eiland Chrisiofel verjaagd werden, zetteden zich tc famen met eenige weinige Engelfchen aan de onbewoonde westkust van St. Domingo ter neder in 1627, en werden de ftaffl der FlibusHè'rs of buitzoekers, menfchen, wier ftoute ondernemingen en Wonderbaare dapperheid . de groote daden der halve Goden van de fabelgeschiedenis tot kinderfpel maakten, en wier woestheid aan één hunner opperhoofden den bijnaam verwierf van Monbars den verdelger. Wars van hunne zwervende en gevaarlijke levenswijze , begaven zommige- dier ongemeëne lieden, die meest Engelfchen waren, zich van 't Schildpadden eiland (w), van 't welk zij in 1630 hun wapenplaats gemaakt hadden, na dat zij 'er vijf-en-twintig Spanjaarden van hadden verdreven, naar de kust van St. Domingo, waar zij zich voegden bij de boekaniers of vrijbuiters y (w) Door de ÉngelfeUtt het eerst veroverd in 1638, onder 't bever van Willis. Een Fianscb Ingenieur na 'er hen van verjaagd te hebben, had 'er onder den tijtel van Vorst, dien van eenen waren Despoot aangenomen; hij werd 'er door twee zijner neeven vennoord, cn het eiland kwam toen onder het gezacli van den Ridder de Fomenay, die het aan de Sfattjaariin terug gaf. Een derde fortuinzoeker, de Charnps de Ra 11 sfet', ontnam het hun in 1660, en verkogt het vijf jaaren datr na aan de Ir.difcl-e Maatfchappij. Zie Lab at, Nieuwe reis naar de Franfebt cn Amerikaan/ebt eilanden, V. Deel VI Hoofdei. I. D E £ L. F  Sa REIZE ters, eene zoort van wilde jagers, vyier onras' tig en hachlijk leven de FUbustiërs uit den Hand van fcheeps- en krijgs - lieden tot dien van akkerlieden deed overgaan. Twee behoeften, welke den mensch fleeds tot een maatfchappelijk leven leiden zullen, de behoefte van geregeldheid, en die van zijn genacht voordteplanten, doeden deze bewooners naa een opperhoofd en naa vrouwen omzien. Men zondt hun tot opperhoofd eerst eenen Duparquet, en kort daar na Bertrand d'Ogeron de la Bouère, Angers edelman, die 'er den 6 Junij 1665 aankwam (V). Hij had tot opvolger Ducasfe en 1'Arnage, en de keus dier mannen, die wezenlijk waardig waren over anderen te gebieden, ftrekt ten bewijze, dat de regeering niet altijd mistast in haare keuze van bijzonderen, aan wie zij een gedeelte van haare magt overdraagt. De keus omtrent de vrouwen viel zoo moeilijk niet. Frankrijk had in dien tijd, geen gebrek aan arme, werkzame, zedige meisjens, wier CO Een man beproefd van de fortuin, zegt een hedendaagse!] gefchiedfebrijver,! zacht en vast, bekwaam cn geduldig, verlicht door rampen, en door den daaglijkfchcn omgang niet dit woeste volk, van 't welk hij nogthans geliefd werd; even zeer geacht van {harsmannen als van braave menfchen , en evenwel boven het begrip, 't welk men zoo niet van zijne deugd, ten minfteit van zijne begaafdheden had. Algemeene géfchiedenis van AJia, A/ri. ka en Amerika, XIV. Decel.  naa St. DOMINGO. 85 vier zachtaartigheid cn eenvoudigheid de zeden dezer menfchen, welke eerder Hecht dan bedorven waren, zouden hebben kunnen befchaaven en zuiveren. — Wat doet men, mijn Heer? men zond hen ligte-kooijen uit hec tuchthuis, flordige konkels, uit het 11 ijk opgeraapt, onbe* fchaamde fmotzen, wier zeden even losbandig als haare taal, het ce verwonderen is, dac niec tot haare nakomelingfchap zijn overgegaan; 't geen een reiziger even geftreng als waarheidlievend deed zeggen, — dat buiten eenige kooplieden, die zich in de koloniën vestigden met hunne vrouwen, en 'er eenige gefchikte dienstboden ovcrbragten, men geen onrecht doet aan alle de overigen, die op de eilanden zijn, wanneer men hen vergelijkt bij Rome, wier eerfte ftigters een vermaarde hoop roovers en deugnieten waren onder het bewind van twee bastaarden (j)- Naauwiijks had Ogeron zijne kolonie bevolkt met vier of vijfhonderd bewooners, of, de gedienstige koophandel, uit kracht van deszelfs uitfluitend recht, dat is te zeggen, van deszelfs vermogen, om de kolonie uittehongeren (z) zich ten nucte makende, de onver- fchÜ- OO Dagverhaal eener reize naar de Oast - InAiïn, III. Deel. O) Deze compagnie, welke in 1649 de landen van de kolonie begon te bebouwen, had in 'teerst geen hoofd - kapitaal boven de 45000 livrts; nu vraag ik of bet niet een zoo matig fonds ver- F 2 0ür-  «4 REIZE fchilligheid van 't ministerie voor deze nieuwe volkplanting, bood hun aan op crediet te Ieveren alles wat zij tot het ontginnen en bebouwen hunner gronden zouden nodig hebben. De waarde van deze voorfchottcn was, gelijk men ligt begrijpen kan, naar de onzekerheid en het achterblijven van eene wederbetaaling, welke enkel fteunde op toekomftige inöogfn'ngen. Die oogften kwamen, maar betaalden alles niet. Want zo de eerzucht, om nog landen aanteleggen, nieuwe behoeften deed geboren worden, de welgegrondde hope, van al meer en meer den kooper aan den verkooper te onderwerpen, maakte den laatftcn zeer gemaklijk omtrent het crediet, hetwelk de eerfte nodig had. De fnedige koopman wist al fpoedig bij de eerfte noodwendigheden fnuisterijen van weelde te voegen, welke altijd welkom zijn bij den waan of hoovaardij, die zich overal indringt. Hetzelfde fchip, dat houweelen en bijlen aanbragt voor de mannen,-bragt kuiven mede voorde moeders en ftijve famaaren voor de dochters. Men overreedde eene jonge kréöle fchielijk, dat een fpiegeltje, in een verguld lijstje, veel getrouwer haar oorloofd is, de uitfluitende verzorging eener kolonie te ondernemen, zonder tot oogmerk te hebben de kolonisten uittemergelen ? ook deed zij veifchriklijke daaden, welke de eerfte zaaden van den laat der kolonisten tegen de handelaars van 't moederland gezaaid lebben.  naa St. DOMINGO. 85 haar lief bakkesje terug ftraalde dan eene kristallijne beek. Zie daar hoe de onnoozele onkunde en de ligtgeloovige eigenliefde honderdvoud (d) de waarde deed betaalen van noodzaaklijk geworden overtolligheden, terwijl de doortrapte koopman, die genoeg bovennatuurkunde bezat om niet onkundig te zijn, dat de debiteur zelden twist met zijnen crediteur, zelf den prijs helde op de waaren, welke hij wel in ruiling wilde nemen; en op deze wijze verkreeg hij over de kolonie het gene men naar waarheid kan noemen ëene wezenlijke heerfchap- Bij dit eerfte drukkende middel voegt de bandelmaatfchappij nog drie anderen. i° Het 00 Ik heb aan eene iréSle, die gansch geene zottin en zelfs oolijk genoeg was om andereu te bedotten, een yiaar gouden oorliëtten, die geen dertig francs woogen, zien verkoopen voor een lom van vijf portugeezen, dat is te zeggen, driehonderd dertig livres. Om zich te ontfchuldigen wegens den misdadigftcn woeker, zegt men, dat de onzekerheid der fpeculatien. in den handel, de .bamjueroeten, de fchipbreuken, de fchaden op zee, het up de land blijven liggen, het lang borgen, den koopman niet toelaateu zijne winften te regelen naar den interest door de wet bepaald. Dit is zeer goed, maar dewijl het niet zeldfaam is een koopman, dien het geluk eenigzins begunfligt, een foituin te zien maken van eenige millioenen, zonder eene dier tegenfpocden te ont. snoeten, en zelfs in weerwil van geledene fchaden, vraag ik, of zoodanig iemand niet gehouden is aan zijne koopers rerug te geven, het gene hij als een Jood bun te veel boven den wettigen prijs zijner koopwaaren afram? en zoo iemand ooit kennis had van eene dergelijke biaalhcid, vorder ik van hem dien eerlijkeu man optenocmen. F 3  86 r e i z e i°Het uitfluitend recht om de koloniën vin alles te voorzien. »°Het recht om alleen alle de voortbreng, zeis der koloniën uittevoeren. 3° Een wet, welke aan de bewooners verbiedt het katoen te bewerken, waardoor men hen noodzaakt het doek tot eenen buitenfporigen prijs te koopen. Gemeenlijk kiest men daartoe het flegtfte doek, dat niet lang tegenhoudt want het is „iet genoeg te verkoopen, m zelfs tot een hoogen prijs te verkoopen hij, die zich daarmede te vrcden hield, zou voor een zot gehouden ivorden. De kundigfte koopman, of die gene ten minnen die zich de kundjgfte waant, moet nog het üechts mo^ lijke verkoopen, om dikwijls te kunnen verkoJpen. Ja de handelmaatfchappij zou gewis een gouden flandbeeld oprichten, hetwelk dat van Rhodes zon overtreffen, voor hem die de konst mtvondt om doek van glas en laken van porceiein te vervaardigen. Eindelijk, om den hoogden graad van volkomenheid aan het willekeurige des koophandel, m de kolomen te geven, ontbreekt de handelmaatfchappij niets anders, dan bij het uitfluitend recht van de koloniën van meel te voorzien, het uitfluitend recht te voegen van 'er he brood te bakken en 'er de koffij te maaien, enz. tussen 7 f™ WCh h£t TO wAoni tusfchen den koopman en den kolonist? God be-  naa St. DOMINGO. 8? behoede mij, dut ik het ftelle als tusfchen een bedrogenen en een bedrieger, tusfchen den dwingeland en den flaaf (£). Ik befchouw de zaak onder een edeler gezichtpunt. De Franfche handelaar is de waare eigenaar van St. Domingo, de kolonisten zijn 'er flechts de pachters van; op zijn hoogst 't geen dc Romeinen Coloni partiarü (medehelpers) noemden; en dit is zoo waar, de koopman twijfelt 'er zoo weinig aan, dat een bewooner, die mets fchuldig is, indien 'er dezulken zijn (c), die met gereed geld betaalt, die afwagten kan dat 'er veele koopers zijn, om eenen tamelijken prijs voor zijn gewas te maken, het zwarte varken van den handel wordt; want de heeren koop- (b> Zie over dit onderwerp: Bebouwing awr dt k.hmt vtw St Domiw, I Deel, II Hoofdftuk, bladz. 36 en 37- » De Ftan, Jche!ZZui*. vóeSc de Schrijver 'er bij. Hoofdftuk III bladz ka eerst vol ijver cn zeer gedienftig, de verlangen des pTanters wenfehende te voorkomen, wiens arbeid hem verrijkt, werd, na '1 maken van eenig fortuin, hardvochtig, onhandelbaar en meesterachtig in ftede van zijnen ijver te verdubbelen. Al fpoedig befebouwde hij de kolonie niet anders dan als een eigendom, waarvan de voordlnengzels hem uitfluitend toebehoorde, naar den prijs, dien hij 'er op geliefde te Hellen. Gereed om van de drukkende behoeften der planters, welke of door fchaarsfaetd van de eerfte noodwendigheden, of door andere ongelukkige omftan. dikheden ontftaan waren, misbruik te maken, miste hij zelden zijne omnedoogenheid en vrekheid aan den dag te leggen, en van een fatsoenlijk en eerwaardig beroep den verachtlukilen handel te maken." CO Men bezeft ligt dat men eenige groote eigenaats moet uit. zonderen, die nooit hunne bezittingen noch de kolomen zagen, en des niet onder het getal der bewooneien moeten geteld worden, F 4  85 R E I Z E Ï!!f: -Sgen, e„ zoo gij wik zult gij hen op hun woord gelooven, dar de winst op de goederen, welke zij uit de kolomen voeren, naauwlijks de kosten van de uitf»st,ng goed maken, en dat die kosten gevonden worden in de winst, welke zij nog niet altijd maken, oP de goederen die zij invoeren; inmiddels bouwt de geen, die twintig jaaren geleden een pakdraager was, een pafeis, en huuwt zijn dochter aan een' Hertog. Maar zedert onze f/aaije geesten in économiiche fchrijvers herfchapen zijn, zedert onze.groote heeren door aan hun minderen te huwen hun fatzoen verboren hebben, bazuinen, de gefprekken, de emfege boeken, de beuzelachtige werkjens, de tooneelfpelen enz. den lof uit des koophandels; deze is de grondfteen van de monarchij, de minnevaar van -t rijk, de eerfte, de edelfte, de nuttigde van alle ftanden. De degen des krijgsdans, de tabbaard der raadsheeren, de fcemer der koningen zelfs moet zich voor den flangenftat van Merkuur nederhuigen. , . . Ik eerme dig, mijn Heer! een rechtfehapen koopman" even als ik achting hebbe voor alle bnave' eerlijke lieden; maar ik belijde tevens, dat als men den mmnevaar wat van nabij befchouwt, men bezwaarlijk deel zal nemen aan zijn verfchrokkend gewin; men moet Hechts zomtijds zijn doen van rekening bijgewoond hebben, om zich te overtuigen, dat de zinfpreuk van dezen edel- ?noe*  naa St. DOMINGO. 89 ■moedigen weldoener van 't menfchelijk gedacht, gelijk die van zoo weete anderen, luide: eerst mijn, daarna het algemeen welzijn. Ik zal jflechts maar één voorbeeld bijbrengen, hetwelk den koophandel naar 't leven afbeeldt. De ruwe fuikcr, welke in 1682 verkogt werd voor 14 of 15 franken het quintaal, daah'e in 1713 tot 5 of 6 franken; in dat oogenblik verkoos de maatfchappij van Senegal de flaaven tot eenen buitenfpoorigen prijs te voeren, 't Is reeds voor mij gezegd. Het lot der koloniën is tot fpeelbal der grilligheden, tot voedzel der behoefte, tot prooi der hebzucht van ons moederland, van deszelfs boete-kas, pachters, kooplieden (*), maatfehappijen en aanzienlijke intriganten te dienen. (d~) Ziedaar een kolonist, zeide ik, niet lang geleden , aan een Kaptein van een koopvaardijichip, die na met.u afgerekend te hebben, nog een vrij aanzienlijke fom aan u fchuldig blijft. Hoe nu kunt gij befluiten hem op nieuw te creditceren? God verhoede, antwoordde de koopman mij, dat hij alles met mij verëffende! bemerkt gij niet dat de infchiklijkheid, welke jk met hem gebruike omtrent het gene hij mij fchul- £0 [De Schrijver fpeelt hier met het woord narebttni, cn bedoelt daardoor meer den roofvogel dan den koopman.] Of) Algemeene gefchiedenis van Afia, Afrika en Amriia, XV peel.. F 5  9'o REIZe fchuldig is, mij verzekert van zijn gewas van 't aanftaande jaar, en tot een prijs, dien ik zelf zal goedvinden daarop te dellen, om dat door deze zoort van infchiklijkheid van zijn kant hij verzekerd is bij mij een nieuw crediet voor zijne behoefte te vinden? ... Ho, ho, indien gij eenigzins de kunstltreeken der kooplieden kende, zoudt gij bevinden dat hun handel meer een handel is van onderlinge goede dienden dan van iet anders! . . . En evenwel, mijn Heer! volgens getuigenis van alle deskundige lieden, is't aan de ondaatkundige en barbaarfche hebzucht der eerden, bekend onder den naam van de koninglijke maatfchappij van St. Domingo, of van 't Zuiden, in 1698 opgericht, dat men den kwijnenden daat toefchrijft, tot welken deze kolonie verviel tot op 't oogenblik van haare ontbinding, toen zich eindelijk een genootfchap van kooplieden opdeed, die bekleed met alle de voorrechten der oppermagt, en getrouw aan den handei-geest, niet gemist heeft in haare winstrekening te begrijpen den verkoop van alle burgerlijke cn militaire bedieningen. ELF-  «ad St. DOMINGO, 91 ELFDE BRIEF. Jaemely Mei i;8p» Ik ftaa verfleld, mijn Heer! over de lengte mijner laatfte brieven; maar; naarmate ik meer plaatzelijke kennis van 't land verkrijge, dijdt de ftof zich uit, de waarnemingen vermeerderen, volgen elkandcren op, fchakelen zich aanéén, en laten mij niet altijd meester om aftebreeken waar ik wel zoude willen. In geene der reizigers, die over Se. Domingo gefchreeven hebben, zult gij aantreffen het gene gij in mijne brieven zult vinden. Wanneer men elk wil vleijen, zal men ten minnen aan iemand behagen; ook fchrijven de meeste lieden veelmeer met dat oogmerk dan wel met inzicht om te onderwijzen. Daar ik de waarheid tt hoog waardeere, om die aan zulke oogiw.ken opteöfferen, fchrijvc ik alleen om te zeggen, wat ik zie, wat mij goed of kwaad voorkomt, en wat mij toefchijnt dat beter zoude kunnen zijn. Ik vervolge derhalve zoo als ik begonnen hebbe. Indien het gebied van Jacmel ten eenigen dage tot dien top van welvaart gerake, waartoe hetzelve kan gebragt worden, zou niets gemak-  9* R E I z E lijker vallen dan van deze ftad de aangenaamfte plaats te maken. Reeds hebben de bewooners, door deze loflijke eerzucht aangezet, een kerk uit Frankrijk ontboden, dat is te zeggen, de daartoe vervaardigde bouwftoffe, om 'er een uit te maken en die te plaatzen in 't midden van een vierkant, plein, waar de vier voornaamüe (traaten op zullen uitloopen, zoo dat men daar ter plaats niets anders zal te doen hebben, dan de grondvesten te leggen en 't gebouw in eikanderen te Hellen. Het aanleggen van zulk een gebouw moet u een groot denkbeeld geven van de godsvrucht der kolonisten van ons kerfpel; gij behoeft evenwel niet bevreesd te zijn dat dezelve immer zal overilaan tot eenen ijver, wélke in dwecperij ontaart. Hij, die behagen fchept in onlezogte plaatzen, kan gerust de kerken van St. Domingo intreden, hij zal 'er de trappen £ van 't altaar niet uitgefleten vinden door 'c knielen"? bidden. — Tegen over den voorgevel des tempels zal een plein of esplanade met boomen aangelegd worden, welk eene ftrekking zal hebben tot aan den glooiënden voet der bergen, van waar men in eens de baai, de nabuurige landen en de volle zee zal kunnen zien. Het ongemak, om het benodigde water tot gebruik een kwartier-uurs ver uit eene rivier ten  DOMINGO. 93 ten westen van de ftad te haaien, heeft de gedachten doen ontftaan om in 't midden der ontworpene esplanade eene openbare kom te maken, waarheen men het water van 't nabuurig gebergte door een kanaal, dat niet veel kosten kan, zal leiden. Zoodanig is ten minften het ontwerp, maar de uitvoering daarvan zal langzaam gefchieden; het goede, weet gij, gaat gemeenlijk den fchildpadsgang. Inmiddels verdiende een werk van zoo veel nut en aangelegenheid, en dat zoo weinig kosten kon, mee allen fpoed voordgezet te worden. De verre afftand der rivier noodzaakt de bewooners hunne negers van een nuttigen arbeid aftetrekken, om water te haaien voor de baden , welke hier zeer noodzaaklijk zijn en veel water vorderen. De rivier, of liever de beek, la gcsfeline, ftroomt loodlijnig van den voet der bergen in zee, op eenigen afdand van Jacmel maakt zij een bogt en rigt haaren loop naa de grooee rivier , om zich daarmede niec verre van derzelver uicwacering ee verëenigen. Wat nu is eenvoudiger dan in een regce lijn eene nieuwe bedding te graaven van den hoek der bogt tot aan de haven? Dit werk, 't welk door de ligging van den grond niet gehinderd wordt, zou het water tot voor de deur van elk huis brengen, alle vuiligheid en on-  5>4 R E 1 Z E «treurigheden kunnen afvoeren, waarvan de ftank de lucht befmet, een gracht vormen, aan weerzijden van welke men verfcheiden rijen oranjeboomen kon planten, die het dubbel voordeel zouden geven, den dampkring door eenen aangenamen geur te verfrisfehen en het 00? te hoeden voor het fterke licht, dat van eene dorre, zandige en verzengde vlakte wordt teruggekaatst. b . ,Tegen di[ oncwerP zou men eeniglijk kunnen inbrengen dat het onnodig is, dewijl men weet dat de ftad op eenen heuvel ligt. Hierop antwoord ,k, dat de gemaklijkheid om aan land te komen, de nabijheid der fchepen, het bezuinigen van daghuur, vorderende, dat de icheeps-kapteins hunne pakhuizen en verblijf *gj aan zee hebben, het altijd noodzaaklijk zullen maken eene benedenftad te hebben, welke men zoo men wil, de haven of de wijk der koopheden zal kunnen noemen, maar die, om dat er een frisfche lucht heerscht en om 't vrolijk uitzicht, te meer van hun, die iets te koopen hebben, zal bezocht worden. Als krijgsman belast met het maken van bekken kan ik niet nalaten, mijn Heer! u medetedeelen de wijze op welke ik meen dat tacviel tot eene weerbaare plaats zou te maken fJ"\..,??f eerst vooral dien ik u de „oodzaakhjkheid daarvan te betoogen. St.  naa St. DOMINGO, 95 St. Domingo heeft aan de zuidkust geen wapenplaats, hoe moeilijk de grond 'er ook zij, zoodat dc vijand 'er niet gemaklijk eene landing zou kunnen doen; evenwel zo hij vlug, ijverig en in ftilte werkte, zou hij zich rasch van de engten en van de hoogten der bergen kunnen meester maken, en even zoo fchielijk van achteren Leogano en Port au Prince kunnen wegnemen, alvorens men eene genoegzame magt bijeen konde brengen, om hem in zijnen voordgang te fluiten. Indien deze aanval onderflcund werd door een eskader, 't welk aan den zeekant Port au Prince geblokkeerd hield en bedreigde, zou die plaats geen gemeenfchap meer hebben met de overige diltriften, of op eenigen hulp of bijfland kunnen hoopen. 't Is derhalven zeer nodig aan de zuidkust eene verfterkte plaats te hebben, van waar men een wakend oog zou kunnen houden . op den vijand, waar de fchepen, die langs de kust kruisfen, in geval van noodzaaklijkheid de wijk konnen nemen, die tot een verfamelplaats kon ftrekken der landmagt, beflemd om de kust te verdedigen. Jacmel heeft al de gefchiktheid daartoe. Uet land, dat met een bogt uitloopt, welke de baai vormt, biedt aan de oost- en westzijde de behoorlijke ftandplaatzen tot het aanleggen van batterijen, zelfs van forten, welke een kruisfend vuur zouden kunnen maken. In 't mid-  5>6* REIZE middenpunt der bogt verheft zich een vierhoekig en afgezonderd uitftek, waarop de kerk en eenige huizen gebouwd zijn. Op deze plaats zou men een regelmatig vesting-werk kunnen aanleggen, met gewelfde fchansfen voorzien, en niet te hoog noch te laag liggende, weinig aan 't vuur des vijands zou blootgefteld zijn, terwijl integendeel de vijand een dubbeld vuur v.an deze plaats en van de batterijen aan de ree zoude moeten uitftaan. Indien men nu bij deze middelen van verdediging nog een verfchanst kamp konde voegen, waartoe het hier aan geen plaats ontbreekt, meen ik, dat dit gedeelte van 't eiland genoeg befchut en befchermd zoude zijn tegen allen aanval of landing. De woede om zich door begrippen, welke men voor nieuw houdt, om dat zij ongemeen zijn, te onderfcheiden, heeft zedert eenigen tijd geboorte gegeven aan eene militaire feéte, die met veel befchouwlijke kundigheid en begaafdheden, maar met weinig ondervinding, zich openlijk verzet tegen hec ftelzel van verfterkte plaatzen. 't Is zeer natuurlijk, dat het verlangen om zijn gevoelen doortedrijven, de gebreken van hec ftelzel dac men beftrijdtj heeft doert vergrooten, en de voordeden of 't nuc daarvan heeft doen ontveinzen. De waare verdediging der grenzen, zegt zij, beflaat in de kunst van eene goede ftandplaats te ne-  naa St. DOMINGO. 97 nemen. —• Wie twijfelt daar aan? maar indien die kunst eene andere ter hulpe kan roepen, en indien men door verëeniging dier beide kunnen de middelen van wederftand verdubbelt, waarom dan dezelven van eikanderen aftefcheiden? moet ik mij den linkerarm, die de (lagen van mijne tegenpartij afweert, laten afzetten, om dat ik hem met den regterarm beftrijde? Laten wij geen ftelzel aannemen noch verwerpen; de omftandigheden cn de aart vair* den grond moeten beflisfehen of men vestingen moet aanleggen, dan niet. Ik zegge derhalven, dat wanneer een ftrand, waar allerlei hindernisfen dc landing bepalen toe eene uitgeftrektheid gronds, geene batterijen kan ontbeeren, dat die batterijen, met kunst aangelegd en geplaatst, noodzaaklijk den vijand noopen zijne magt te verdeelen, men met nog meer reden gebruik moet maken van de middelen, door welke men weêrftand kan bieden en eene ftad of haven verdedigen. Stel u gerust, mijn Heer! alhoewel ik foL daat ben, wil ik u met mijne militaire redeneeringen niet verder lastig vallen. Zonder afte-' keuren wat men gedaan heeft, heb ik oogenbliklijk gedroomd van 't gene men zoude kunnen doen voor 't heil en de veiligheid der bewooneren van dit kanton. I. deel. G TWAALF-  5>8 reize TWAALFDE BRIEF. Jacmel, Mei 1785. Ik heb voorgenomen, mijn Heer! u eene befchrijving te geven van de wijze op welke ik mijn dag doorbrenger, dit houde ik voor de eenvoudigfte manier om u eens vooral een algemeen denkbeeld te geven van het flads leven der bewooneren van St. Domingo. Wanneer een Amerikaansch dichter eene frisfche, bekoorlijke en bloozende fchoonheid bezingen wille, moeten zij zeer verlegen ftaan om vergelijkingen te vinden, want hier is geen dagenraad. Werp Hechts uw oog op een fphera of hemel-kring, en dezelve zal u dat vcrfchijnzel verklaaren, als mede de hitte welke de nachttoorts van zich afgeeft, en welke hitte ilerk genoeg is om mij te noodzaken mijn hoed over mijn gezicht te laten hangen , wanneer ik bij lichtemaan mij buiten nederzette of een wandeling nceme. 't Is altijd moeilijk geweest te nabij de zon te leven. Wat dat hemellicht aangaat; men durft 'er naauwlijks aan denken; want alhoewel men al de fneeuw der alpen op zijn hoofd, en al derzei ver ijs in den boezem had, wie toch zou vermetel genoeg zijn om onder de zuider-hemel- breed-  naa St. DOMINGO. 99 breedte van agttien graaden en twintig minuten, zijne lieve zon te begluuren? Er blijft des enkel de roos overig; dan 't gene u zal verbazen is, dat die bloem even fraai, even frisch, even purperverwig groeit te St. Domingo als in Europa. Maar, helaas! zij verwelkt 'er nog veel rasfcher; ook wordt van alle de lesfen, welke de vernuftige minnenhandel, die wij liefde zullen noemen, voorfchrijft, niets zoo vroom en godsdienftig in acht genomen dan die, fpoed u, zo gij genieten wilt * Hier is geen avondfchemering noch traag aanbreken van den dag, geen tusfchen licht en duister, geen nacht, die langzaam zijn iluijer opvouwt. Alles gefchiedt hier vlug en gezwind; de dag komt uit den nacht, gelijk Pallas uic het hersfenvat van J u p i t e r. Hier is het fiat lux (daar zij licht) der fchepping. Welk ichoon verlooren uur! van welks gemis niet wcderkoomt dan het enkel herdenken. Het geklap der zweepen, het doffe gefchrei en de gelmoorde zuchten der negers, die den dag niet daar zien Zonder denzelven te verwenfchen, die zich hun beftaan nie: herinneren dan door fmertelijke gewaarwordingen , zie daar wat hier de plaats ververvangt van het uchten-haanengekraai. 't Was uit de overëenftemming van deze helfche toonen dat ik te St. Domingo uit mijn' eerften llaap werd wakker gemaakt. Eene rilling ging door alle mijne leden, ik gaf een gil en meende G 2 ij  tioo REIZE in'c diepst van den Tartarus tusfchen Ixion en Vrometheus te ontwaken .... ik was nogthans bij Christenen, bij de aanbidders van een God .... die flierf om een einde te maken van de fmerten der lijdenden .... De gewoonte heeft reeds het uitwerkzel van dezen eerden indruk verflaauwd, doch zal 'er mij nimmer ongevoelig voor maken. Het kostte mij de wandeling van een uur om den angst te verdrijven, waarin mij dit afgrijslijk ontwaken gebragt had. Bij mijne terugkomst zag ik een troep negers en negerinnen tegen een muur leunen of op hunne hurken gezeten, al geeuwende wachten dat de hand "des meesters het uur des arbeids door klappen met de korte zweep (arcemi) (e), op hunne fchouders of billen aankondigde, want gij zult u niet verbeelden kunnen, en ik zelf heb mij door eene ondervinding van zes maanden 'er van moeten overtuigen, dat'er negers zijn die volftrekt geflagen moeten worden om hen te doen arbeiden. De korte zweep is de regte fleutel waar mede deze zoort van uurwerken worden opgewonden. Zoo ik had willen geloof flaan aan de getuigenis der meesters, zou ik de oorzaak dier zonderlinge geneigdheid der flaaven gezogt hebben in hunne luiheid en traagen aart; maaide CO AM'S noemt men daar eene zoort van zweep, welke een kort handvat heeft.  naa St DOMINGO. iot de zaaik van wat nader bij befchouwende, meende ik te befpeuren, dat die aart voortreflijk geholpen werd door de traagheid en vadzigheid der meesters, die, voor 't meestendeel ontbloot van die reden en infchiklijkheid, welke men nodig heeft om te weten, dat men de gebreken der opvoeding niet kan uitroeijen, dan door kracht van geduld en tijd, vinden, dat flaan veel gemakkelijker is dan onderwijzen. Van daar komt het, dat zij eens aan die behandeling gewoon, het onmooglijk is iets van een neger te verkrijgen dan door geftrengheid. Ik heb ganfche maanden achter een met ftijfzinnigheid mij toegelegd om niet dan geduld, zachtmoedigheid en weldadigheid te oefrenen jegens de genen die mij dienden; alles was vruchteloos, de plooi was gezet, van alle mijne poogingen, moeite en zorg is mij enkel de keur overgebleven, of mij zeiven te dienen of toevlugt te nemen tot de zweep. Om agt uuren wordt hier ontbeten. De bewooners hebben 'er de gewoonte, bij dit maal vleesch en vruchten van 't land te gebruiken. Wie gene bezigheden heeft, blijft niets anders over om tusfchen het ontbijt en 't middagmaal den tijd doortebrengen , dan te fchrijven, te lezen of zich te verveelen: ik bevinde mij in dit geval. — De anderen wandelen praaten, wanneer zij eikanderen iets te zeggen hebben of verveelen zich. Zij, die zaaken om handen G 3 heb-.  ^ REIZE hebben, gaan uit om die te verrichten, of om elders den tijd te verdrijven. Tegen den middag gebruik ik het bad, waarna ik aan tafel §'\— VeeIe heden hebben hier de gewoonte na 't middagmaal een ilaapje te doen; dit is een vrij gemaklijke wijze om den tijd door te brengen ; maar ik heb 'er mij niet aan willen geWennen; nachten van twaalf uuren vallen lang genoeg. Jk wandel onder de gaanderij, ik houde een geiprek, wanneer ik iemand aantref, dien ik over 't een of ander kan onderhouden! ik lees of ik verveele mij. Van tien uuren 's morgens tot drie uuren nadenmiddag zou de dag hier ondraaglijk zijn, zo het zeeluchtje dat gemeenlijk om die uuren zich verheft of verflaauwt, de overmatige hitte met kwam verkoelen. Van waar komt dat windje? waarom waait het 'smorgens uit dezen, cn 's avonds uit eene andere iïreck? Sla de I3efchouwing der winden op, mijn Heer! en zoek wat de Schrijver 'er van zegt. Voor mij Jk'houde mij aan de befchouwing mijner onwetendheid. Ik bepaal mij enkel aan 't genot van 't koeltje, en terwijl hetzelve mij,'verkwikt, wil ik mijn bloed niet gaan verhitten met te gaan nafpeuren, van waar het komt noch waarheen het gaat. Misfchien zult gij mij vraagen, wat toch is öie gaanderij van welke gij zoo even gewag xnaakte? Dit is juist, als of gij mij de afceekening van  naa St. DOMINGO. 103 van ccnc Amerikaanfchs cafe of vierkantige huizing vroeg. Een lang vierkant van eene onbepaalde ruimte, wordt door twee middelfchotten verdeeld, aan elk der _ drie verdeelingen geeft men eene ruimte naar verkiezing. Die van 't midden is gemeenlijk de grootfïc. Men ver Joelt de andere nog, zoo men wil in verfcheiden vertrekken. Een of twee gaanderijen zijn aan eene of aan beide de zijden van 't huis. Deze blijven open of worden digt gehouden door infchuivende blinden ter hoogte van de leuning. Dc eene dient tot het vertrek waar men fpijst,. in de andere ontvangt men gczelfchap wanneer men niet verkiest hetzelve in 't midden-vertrek afcewachten. De gaanderijen van huizen die genoegzaame ruimte hebben, loopen uit in zekere vertrekjes, waarvan zommige tot fpijskamcr, buffet of meubelkamer dienen, zommige tot flaapkamcrs, welke men gemeenlijk voor vreemdelingen fchikt. Langen tijd heeft men uit vrees voor aardbccvingen de huizen gelijks gronds gemaakt.. Thans beginc men 'er eene verdieping optezetten. De muuren beflaan meest uit houten vierkante raamen, even wijd van den anderen geplaatst, van buiten met planken digt gemaakt of ligt toegemetzeld. Men vindt wel vengfiers ran de huizen maar zonder glas. De weerfehijn van 't glas zou de hitte ondraaglijk maG 4 ken.  *°4 R E 1 z E ken. In ftede van glas - raamen bedient men zich van latfchermen of papieren horren, welke de ftraalen van een te fterken dag breeken, en Hechts een zacht licht in 't binnenfte van 't huis zouden doorlaten, indien, men fchrander genoeg geweest ware om dezelven groen te verwen, maar daar aan heeft nog niemand gedacht. Dezelfde reden en de hevige ftormwinden beletten dc daken met pannen of leijen digt te maken. Het ljgte houtwerk zou zulk eene zwaarte niet draagen kunnen. Men bedient zich m derzelver plaats van dakplankjes van zeer ligt hout, waar aan men eene gedaante geeft naar welgevallen. Zoodanig is het huis eens rijken. De anderen hebben Hechts dezelfde verdeeling van binnen, maar geen metzei werk tusfchen raamen, geen gaanderij, geene kabinetjes, geen latfchermen, zelfs geen planken vloeren; men betreedt 'er een grond die wemelt van infekten, men flaapt onder 't dak, men heeft 'er houten ven»* fters en luiken, de wind, zon, itof en regen een onnoemlijk getal mieren dringen van alle zijden door de reten, welke men voorbedachtlijk open laat tusfchen de planken, waarmede het huis van buiten befchoten is. De nacht daar zijnde, wordt alles open gezet; als dan komen 'er legioenen gevleugelde fchalbijters, muggen en andere vliegende infecten de huizen mee geweld invliegen, aangelokt door ;'t licht dei .  naè St. DOMINGO. yö-$ der'lampen, 't welk zij rasch zouden uitblus-' fchen, had men de voorzorg niet genomen van dezelven onder glazen klokken te houden. Daar een verllandiger bouworde alhier de kunst nog niet heeft ingevoerd om meer ver-' ïcheidenheid aan het maakzel te geven, en alles tot meer gemak aanteleggen, vindt men in de meubels van de huizen der rijke lieden ook den fmaak niet, welke zoo ver boven het prachtige te Hellen is. De behangz'els zijn meest altijd van damas tapijten met gouden ribben. Deze tapijt - behangzéls kómen hier voor, als in Noorwegen gaaze kleederen in de maand van Januarij. De fmaak, mijn Heer! is te St. Domingo nog geheel kréöols; en die fmaak is op verre na de fmaak niet, dezelve riekt een weinig naar den Bokan (f). De keukens zijn hier niet in de huizen; de onachtzaamheid der negers zou zulks ■ gevaarlijk maken; men plaatst die afzonderlijk op eenen tamelijken afitand. De meeste bewooners der fte- (ƒ) Aldus noemde men oorfpronglijk de wooningen der jager» of bokaniërs. Dat dag van menichen is geheel verdweenen, maar de naam is gebleven, gelijk men zien kan in een kaait van Se. Dsmingo, daar men veele boucans en holen in vindt, als 't Baviaans-hol, het raorsfig-hol enz. Deze laage en platte benamingen van 't gemeen bewijzen genoeg, aan welk flag van menfchen de kolonie haare geboorte ichuldig is. 't Is mede de gewoonte nog zich van het woord bokanieren voor braaden of roosteren te bedienen.  loó* REIZE fteden alhier hebben zelfs geen keuken; men maakt eenig vuur en men bereidt alles in de opene lucht. De fpijs welke men hier aanricht wil niet Veel zeggen. De hoofdfchotel die altijd uit vleesch beftaat is flecht; het gevogelte, buiten de pintade, is niet veel beter. Het zwijnenvleesch is uitmuntend, het wildbraad dat uit het bosch-zwijn en woud-duiven beltaat, is 'er zeer duur en bezwaarlijk te bekomen. De zeevisch is 'er niet in overvloed, en bepaalt zich tot drie of vier foorten; dc riviervisch is 'er nog fchaarfer. . Gij ziet des, mijn Heer! dat Plato het recht niet zoude hebben om aan de kolonisten van St. Domingo het verwijt te doen het welk hij den bewooneren van Siciliën deed, dat zij aten als of ze flechts een uur te leven hadden, en bouwden als of ze nimmer ilerven moesten. Wat de groenten aanbelangt, wanneer men die weet te teelen, eet men ze hier beter, doch niet in die verfcheidenheid, noch ook in dien overvloed als in Europa, Het land levert eene zoort van fpinagie en een amberplant (gombaux) van welke men die Calaloux maakt, waar van de kréölen met zoo veel ophef fpreel:en, en welke indedaad eene uitmuntende knap is, men voegt daar nog bij, de knop of fcheut van den bosch-patat, Brafilifche peper en knoplook. Niets  naa St. DOMINGO. 10; Niets evenwel evenaart in fmaak en lekkernij de palm-kool; ongelukkiglijk is 'er geen ander middel om die te plukken dan door den boom aan den voet aftekappen, en daar dezelve zeer langfaam groeit, is hij een der rijkdommen van de bewooners. Deze handelwijs door eenige reisbefchrijvers verhaald, zonder de reden van het afkappen te melden, gaf waarfchijnlijk aan Montesquieu aanleiding om een willekeurig vorst te vergelijken bij een wilden, die den boom jter neder velt om 'er de vrucht van te hebben (g). Gij ziet des, mijn Heer, hoe valsch de vergelijking is. De kréölen zouden het mij niet vergeven, indien ik niets zeide van hun wortelbrood Qgnamen) hunne arons-plant, (choux. caraibi) hunne patatten, en vooral van hunnen geliefden banaanboom, (jmufa~). Deze vrucht van welke alle reisbefchrijvers de befchrijving geven, is gemeen in Afia, Afrika en ZuidAmerika, zij is het waare manna van deze drie werelddeclen. De bewooners van Madera twijfelen niet, of de banaan was de vermaarde verboden vrucht van Gene/is. Zeker is het, dat zij door haare gedaante eene zonderlinge overeenkomst heeft met die, welke door Eva's happigheid ons zuur opbreekt, ook haalt de vrije en (g) Montesquieu Geest der Wetten, IV BoeJ-J i  io8 REIZE cn gansch niet kuifche zangnimf van de Ovidiusfen der kolonie, zoo vaak zij kan, de banaan als hec voorwerp van vergelijking, in haare gedichten aan, die fleeds een weinig dartel, maar vol natuurlijke aanvalligheid zijn. De lijst des fchaftmeesters moet u vrij lang voorgekomen zijn. Om echter iets meer van het wortelbrood, de arons-plant en de patatten te weten, verzende iK u tot de natuurlijke gefchiedenis en de reisbefchrijvingen. Ik 'zal mij enkel vergenoegen aantemerken', dat ten bewijze, dat deze drie voordbrengzels niet te St. Domingo te huis behooren, gelijk vrij veele lieden geI'ooven, dient, dat men dezelve nooit in de onbebouwde ftreeken ontmoet, uitgezonderd eene zoort van wilde ignamen, welke men vrij zeldfaam aantreft. Dezelfde aanmerking geldt omtrent de ananasfen, de zoete orange-appel, de fapotilla Qi) de advokaats vrucht enz. De eenige vruchtboomen, welke men in de bosfehen vindt zijn dc guijava-boom, de bittere oranje, de citroen-boom, welks vrucht de grootte heeft van een duiven ei en vol zap is. f» Acbreus plumieri van Lin na e u s. ] DER-  nm St. DOMINGO, 109 DERTIENDE BRIEF. Jacmel, Meij 1789. Ik heb mijn dag in twee gefplitst, mijn Heer, ten _ einde dezelve u wat korter zou voorkomen dan mij. Terwijl anderen ilaapen, lees ik; wanneer zij ontwaaken leg ik mijn boek aan eene zijde, en het overige van den namiddag wordt doorgebragt zoo goed men kan, tot dat de ftraalen der zon langer fchaduwen maken en veroorlooven, dat men zich verkwikke met de wederkomst van 't zee - koeltjen, hetwelk zelden mist tegen vijf of zes uuren 's avonds aantewakkeren, doch niet zoo naauwkeurig als zommige reizigers verzekeren; want 'er zijn avonden, dat het geheel achter blijft. Om dien tijd beginnen de wandelingen, en vooral de bezoeken; ik houde nogthans meer van de eerften dan van de laatften, ongetwijfeld, om dat de beweeging mij nodiger is dan het praaten; elk dezer vermaken heeft nogthans zijne ongemakken. Het uur, dat men zich naa buiten begeeft, is ook het uur der Maringoins, eene zoort van muggen, om zich in de lucht te verlustigen. Dit infekt, 't welk door gansch Amerika zich een zoo grooten naam  Ho REIZE naam heeft verworven, gelijk de fchrijver der gefchiedenis van Louifiana zegt (Q, tast bij voorkeur de nieuw aangekomenen aan, wier bloed minder fchraal, aan het zelve, zoo men zegt, een lekkerer voedzel aanbiedt. Welk ook de reden van deze voorkeur zijn moge dezelve ftrekt zeer tot last van hun, op wie zij valt, en die, wat zij ook poogen, niet in ftaat zijn, de pijl van dit verraderlijk dier te ontfnappen. Men moet de luchtftreek van St. Domingo gewoon zijn, dat is te zeggen, 'er ten minden zes maanden doorgebragc hebben, om van die plaag bevrijd te blijven. _ Bijna evenveel tijd wordt 'er vereischt, om zich aan den ton, van 't gene men in dit land verkeering heet; te gewennen, vooral wanneer men 'er is aangekomen in de verbeelding van 'er dezelve te vinden, zoo als men die in Europa gelaten heeft. Daar elk hier kolonist is of aanfpraak heeft, om het te worden, is het zeer natuurlijk, dat ieder- fpreekt van 't gene hem aangaat, zoo dat men niet zoo haast ,gefproken heeft van zijne negers, van zijn katoen, van zijn fuiker, koffij, of men begint weder op nieuw te fpreken van zijne koffij, fuiker, katoen en neger*. Alle geiprekken beginnen daar mede, houden daar mede aan, eindigen (O II Deel IV IlooWflu!;.  naa St. DOMINGO. in gen en beginnen daar mede weder als voren. Voor den vreemdeling, die hier aan land ftapc met oogmerk om fchielijk zich van alles te laten onderrichten, is niets zoo voordeelig. Zelden ftemmen de gevoelens overeen, vaak hoort men van wederzijden dwaasheid en wartaal, dan, daar uit de botzing van twee dwaalingen zomtijds eene waarheid voorkomt, trekt een oplettend opmerker 'er nut uit. Gij begrijpt des ook ligt, dat elk zijn do fis van waan medebrengt. Dan waar op meent gij dezelve gegrond te zijn? op de uitgeilrektheid zijner bezittingen? op de verbeteringen, welke de akkerbouw aan zijn verftand en zijne ontdekkingen fchuldig is ? op het aanzien, hetwelk zijn gedrag hem bij zijne buuren verwierf? neen, mijn Heer, maar op de zoort van 't gewas van 't welk hij zijn inkomen trekt, zoo dat een koffij-planter nooit nalaat den katoen-planter met die minachting te behandelen,. waarmede de fuikerplanter hem aanhoort. Het getal van negers brengt ook niet weinig toe tot het aanzien, waarop men aanfpraak mag maken; men telt hier bij negers, gelijk men in Holland bij tonnen gouds telt. Hij bezit honderd, tweehonderd , hij heeft driehonderd negers! dit zegt alles; grooter lof is 'er niet voor hem te bedenken. De famenkomst der beide fexen, welke elders een der voornaamfte bekoorlijkheden van de maat-  *ï? reize maatfchappij maakt, wanneer eik bij zijn kaïsfcJ ter blijft, brengt hier niets tot het genoegen van 't gezellige leven toe. De Europeefche vrouwen drijven altijd de fpot met de Kreoolfche vrouwen, vooral wanneer dezelve niet in Frankrijk zijn opgebragt geworden; deze wederom zien de anderen voor weinig minder dan Malloot en aan; terwijl de mannen, die maar zeldfaam en vooral bij de eerden, dien graad van tcdergevoeligheid aantreffen, waar op de Mulattinnen zich zoo veel laten voordaan, haar onder elkandercn laten zuchten en klaagen over het verval dier oude hoflijke dienstvaardigheid en over het bederf van den fmaak onzer kunne. v De kwijning, welke deze eentoonige verkeering verwekt, wordt niet verbeterd door 't onderwijs, door begaafdheden, noch zelfs door den fmaak voor 't lezen van goede boeken. De kolonisten, om zich wegens hunne onkunde te ontfchuldigen, handelen ter kwader trouwe met in Frankrijk voortcwenden, dat het niec mogelijk is in St. Domingo boeken te houden; men heeft de goedheid gehad hun te geloovcn' en fchrijvers zelfs hebben niet nagelaten, deze zotheid natebauwen, als iet ongemeens; maar ik, mijn Heer, ik zeg u, dat al dit ongemeëne beft.tat in de ligtgeloovigheid, waar mede men deze onwaarheid heeft aangenomen. Ik heb hier ingenaaide en gebondene boeken, die nog even zuiver cn ongefchonden zijn *als op  naa St. DOMINGO. Ï13 op den dag van mijne aankomst, 't Is waar, ik heb 'er zorg voor gedragen, maar die oplettendheid moet men overal hebben, want alle boeken, welke men verwaarloost, hier of daar in een bedompten hoek, in eene morsfigc en vochtige plaats nederfmijt, bederven eindelijk, of worden, gelijk hier, de prooi der wormen. Eindelijk de rechte manier hier als overal elders om de boeken wel te bewaaren, is, dezelven te leezen; maar welke zoort van boeken meent gij, dat men hier vindt? Margrietje de koufenftopfter (Margot le Rayaudeufe). is een der zedigfte. Geloof mij, hoe zeer men die fchandelijke voordbrengzels van een bedorven geesc ook veronachtfaamt, dezelven zullen nog minder van de wormen verflonden worden, dan hunne lezers van 't bederf, door dergelijke fchrifcen voordgebragt. 't Is gemeenlijk na zonne-ondergang, dat bij lieden van kleur de dansfen beginnen, waar in de vrouwen bovenal een zoo fijn gehoor, eene zoo groote juistheid in de beweeging, en zulk eene groote buigzaamheid in de gelederen laten blijken, dat naauwlijks het oog eenige fchaduwingen van de vlugge en fnelle ontwikkeling haarer dartele houdingen kan bemerken. De gragsnient en de chicca houden den eerften rang onder deze dansfen, welke men indedaad karakter-dansfen kan noemen. Nooit fpande de prikkelendfte wellust een aanlokkelijker I. deel. H ftrik  Jr4 REIZE ftrik aan den gretigen trek tot vermaak. Een chicca-dans is de grootfte gelukzaligheid; en ik moet met fchaamte bekennen, dat de genren°-heid mijner grondbeginzelen niet zoo ver gaat, om mij van dit zonderling fchouwfpel te onthouden , zoo dikwijls ik gelegenheid hebbe om het bijtewoonen. 't Orchest beltaat in twee violen, welke, voor 't gene men van dezelven vordert, verre boven de kunst gaan van onze Europiaanfchc zaagers, ook hebben zij boven dezen het voordeel nog, van geenzins het lijdelijk fpeeltuig te zijn van 't vermaak van anderen; want zij vatten zoo wel het zinnelijke van • den dans, dat het zittend gedeelte van hun lichaam zich beweegt en flingert volmaakt overeenkomftig met den voet, die de maat trapt, en met de hand, die den ftrijkftok beftuurt. Deze Mulattinnen, die zoo wel danfen, en van wie men ons zulke verleidelijke afbeeldzels geeft, zijn de vuurigfee priesteresfen van de Amerikaanfche venus. Zij hebben van den wellust eene zoort van werktuiglijke konst gemaakt, welke zij tot haar hoogfte punt van volkomenheid gebragt hebben. Aretino zou bij haar Hechts een onkundige en fchaamachtige knaap zijn. Haare geftalte is in 't algemeen groot, grof en wel gemaakt, haar gang, door kunstige buigzaamheid, flenterende. Zoo ligt ontvlammende als  nOÜ St. DOMINGO. Mj ils falpeter, hebben zij in haare driften iets zoo geweldigs, dat men haar in verachting van alle welvoeglijkheid het vermaak ziet najaagen, achterhalen en verflinden, gelijk in een feilen brand de vlam al haar vocdzel verflindt; terwijl buiten dat, die zelfde wijnpapinnen, die met woede de lillende overblijfzels van den ongelukkigen O rp h e u s onder zich zouden verdeelen (k), naauwlijks de kracht fchijnen te hebben, om haar lichaam voordteileepcn of haare woorden uitte*, brengen. Zij zijn de huishoudfters (dat is te zeggen,, wanneer haare ouderdom zulks toelaat) de getijtelde bijilaapen van de meeste blanken, die ongehuwd blijven. Zij verftaan zich het zuinig huishouden, en bezitten zedelijk gevoel genoeg, om zich getrouw aan één man te hechten, ook zijn zij zeer goedhartig. Meer dan een Europeaan , die van zijne eigenbaatzoekende medebroeders verlaten wierd, heeft bij haar de tederlte, de ftandvastigfte en de edelmoedigfte hulp en bijfhmd gevonden, zonder eenig ander roerzei dan weldadige goedhartigheid. Zoo haast zij ophouden uitgelaten of ontuchtig te zijn, is haare verkeering laf; dit gebrek is min haar eigen fchuld dan die der mansper» löonen, die met haar omgaan. Vatbaar voor alle (O Zie het einde van 't Vierde Rock det Landgedichten Vatt V irgilius, II a  alle de aandoeningen van een ceder hart, ontbreekt haar misfchien niers anders om waarlijk beminlijk re zijn, dan hec nodig onderwijs, om ten nucce van 't verftand en van 'c hare, dien overvloed van aandoenlijkheid te doen vertrekken, welken zij mis ruiken bij gebrek van kunde, om 'er op veelerlei wijze een behoorlijk gebruik van te maken. Ik beroep mij ren dien opzichte op hen, die oordeel genoeg hebben, om in hunne verkeering met haar zulks te onderfcheiden; voor mij, ik beken nog geene ondervinding genoeg te hebben, om haar te beöordeclen, dan op de getuigenis van anderen. , Indien de fchoonheid zonder het frisfche, hec bloozendc, de famenfmelting van 't rozen-rood en t lelij - wit kan beftaan, zijn 'er gewis fchoonc Mulattinnen: men vindt 'er evenwel weinige , die in haare regelmaatig - fchoone oogen, dat levendige, die ziel hebben, 't welk haar nog fchooner zou maken; en zoo zij ook dat gemis door haare fchoone tanden vergoeden; wat toch zullen zij in de plaats nellen voor 't ontbeeren dier purper-roode lippen, van 't bekoorlijke dier kleine trekken, van 't contrast der tinten, welke van den beminlijken frisfehen blos af, die zich over 't gelaat der eerbaare onfchuld verfprcidt, tot die innemende bleekheid, welke een diep gevoel van inwendige fmert openbaart, de onuitputbare bron zijn van fchoonheid. De Mulattinnen zijn handig, maar traag; zij. die  naa St. DOMINGO. itf die bij geregeldheid verftand paarcn,. misfisH zelden fortuin te maken; zij zullen een ganfche maand befbeden aan 't naaijen van een, hembd, maar dat werk zal ook een meester-(tuk zijn. Zij beminnen den opfchik, om dat zij meenen, dat dezelve haar fchoonheid bijzet; men moet niet alies aanneemen, wat men met zoo veel ophef van haare praalzucht verhaalt. Haar geliefdst kapzel is een Indifche zakdoek, welke zij om haar hoofd knoopen; dit weten .zij op een ongelooflijk aartige wijze te verrichten, en maakt de Eiirapedanfche juffers wanhoopig, die haar zulks poogen natedoen, en die niet bemerken, hoe. onmooglijk het is, dat harde cn fterkc kleuren gefchikt, om de eentoonige en blaauwverwige kleur der Mulattinnen te verlevendigen , goed aftteken kunnen bij het albaste wit en rozen-rood. Zij hebben een vrij goeden fmaak in de keus der Moffen, waar mede zij 2ïch klceden, en in de juweelen, waar mede zij pronken, en welke meestal beftaan in oorknoppen van louter goud of geëmailleerd. Zij houden 7irh niet lang op aan haare kaptafel, waar toe zij veel te los zijn. Indien dit afbccldzel verfchilt van die, welken gij .elders gezien hebt, zoo bedenk, mijn Heer, dat ik mijne fchilderij op de plaats z:lve maak, en het model voor mij hebbe, en dat ik noch de begaafdheid noch de eerzucht bezitte, om affchildcringen te verzinnen. H 3 Bin-  'li 8 REIZE Binnen weinige dagen meen ik verblijf te gaan nemen op eene plantaadie, waar ik eene nieuwe orde van. zaken zal vinden. Mijn fmaak voor t buitenleven en de ftilte, deed mij met ongeduld het oogenblik afwachten om daar aan te voldoen. De plantaadie, naa welke ik mij fta te begeven, ligt geheel verwaarloosd, 't geen aan mijne vlijt een ruim veld laat om proeven te nemen, welke zeer veel zullen toebrengen om van de bcfpiegelende kundigheden, welke ik reeds verkregen hebbe, gebruik te maken. VEERTIENDE BRIEF. In de woestijn, Julij Zedert ik tot de woestijn (want zoo noem ik de plaats waar ik mijn verblijf heb), mijn Heer! ben overgegaan, heb ik verwijld u te fchnjven, en thans heb ik zoo veele din-en aan u medetedeclen, dat ik niet weet waakte beginnen. ; Mevrouw de L . . ., haare dochter en min vertrokken in een rijdtuig van Jacmel, gevolgd van drie negerinnen en één neger te voet, en van mij te paard. Een mijl lang volgden wij de enge en bochtige valei, dwars door welke de beek loopt, die  naa St. DOMINGO. 119 die haar naam geeft aan den oord la Gosfeline. Onderweg zag ik verfcheiden plantaadiën, welke behalven eene enkele fuikerplantaadie, niets van aanbelang opbrengen; ik zag 'er bosfchen tegen bergen gelegen, die zelden afgebroken werden door weiden, welke men hier favanmn noemt. Indien deze uitgeftrektheid lands bewoond werd, zoo als zulks zijn moest, en dat de landeigenaars zich de voordeelige ligging van den grond wisten ten nutte te maken, om'er hunne gebouwen aantelcggen, is het zeker, dat zij met de natuur ecnigzins te gemoer te komen, dezelven een vrij aangenamer voorkomen zouden geven. Dit verzuim fpruit voor eerst uit gebrek aan fmaak, zeer gemeen onder de buitenlieden, als mede uit een gebrek, welks aart niet ligt te befchrijven vak, maar dat maakt, dat in ftede van burgers te St. Domingo, meestal niets anders zijn dan doortrekkende lieden, die zich meer bezig houden met het vergaaren van middelen om weder wegtekomen, dan om 'er op den duur een aangenaam en genoeglijk leven, te leiden. Dit gebrek, deze flegte geestgefteltenis, welke gelukkiglijk niet die van alle de koloniën is, zal van deze kolonie altijd een verblijf maken te onaangenamer, daar het gemis en de onaangenaamheden van allerlei zoort, waar aan de luchtftreek en de flaavernij de bewooners onderwerpen, niet opgewogen worden door eenige H 4 bronr  'ïno R E l z E bronnen van generieken, welke elders hec gezellig leven verfchafc. In den oord, waar ik thans mijn verblijf hebbe, kent men naauwlijks zijne buuren. Aanfpraaken, die zelden grond hebben of die bekchlijk zijn, een nog belachlijker afgunst wegens hec meer vermogen van anderen, twisten over landfeheidingen en o ver heerfc hing van grond welke geen plaats konden hebben, indien de toeren landmeters, die nogthans zeer wel betaald worden (*>, hun -werk beter verdonden ol beter verrichtten; eindelijk, fchaden door negers of door 't vee veroorzaakt, dit alles maakt dat men /leeds met eikanderen overhoop li«rt of ten minden da: 'er eene laauwheid beerscht, waardoor alle wederzijdfche gemeenfchap verbannen wordt; 'en dewijl 'er niets akeliger is dan een eenzaam leven voor lieden, die 'er niec voor gedemd zijn, noch niets lastiger is dan iemand, die in zijne eisfehen niet te voldoen is, moet men. zich niet verwonderen, dat iedere ml binnen zijne oude muuren blijft, cn dat 'er zoo veel ongezelligheid heerscht, bij lieden die eikanderen meer fchuwen dan zoeken. Zoo was het voorheen niet. Wanneer men zich in een' oord ter nederzette, veroorzaakte de afgelegenheid der havens, de fchaarschheid van beduur armJte" Va" ee" cnkc!e Stomm komt gemeenlijk or, auuend kroouen te (bun. " J 1  vaa St. DOraiiNGO. 121 bewooneren, het vermaak van landgenooten \vedertezien, de herinnering van den bijftand, dien. men van anderen ontvangen had, tusfchen de gevestigden en hen, die zich kwamen vestigen,, eene dienstvaardigheid en vriendfehaps - band, welke door behoefte cn nieuwsgierigheid aangelegd, door tijd en hebbelijkheid naauwer aange-4 liaald werd. Als toen heerschte die vermaarde gastvrijheid, welke met de oorzaaken, c,ie 'er den grond toe legden, verdwenen is. De dingen zijn in dac opzichte geheel van gedaante veranderd; men gaat de genen, die zich ineen bewoonden oord komen nederzetten, niet met blijdfehap begroeten , gelijk voorheen; men ontvangt hen niec met die gulle hartlijkheid der oude tijden, zelfs de naaste buuren, zo zij eikanderen al eens zien, zoeken toch eikanderen niet. Koomt gij doorreizen, men ontvangt u, maar men- onthaalt 'er u niet vriendelijk meer. Hebt gij paarden nodig, om uwe reis voordtezetten, men wacht tot dat gij 'er om vraagt, en men heeft altijd eene reden bij de hand om u die te wTeigercn. —» Voorheen bood men u dezelve aan! met vermaak ziet men u aankomen, maar men is blijde u te zien vertrekken. Ik heb u ééne der redenen van deze verandering opgegeven, mijn Heer! de anderen vallen niet moeilijk te gisfen, wanneer men weet, hoe veel invloed de fortuin op de zeden heeft, en H 5 hoe  las R E I Z E hoe zeldfaam hec is medegevoel aanterreffèn voor behoeften, welke men zelf niet ondervindt. De uitflap, welken ik gedaan heb, heeft mij geheel van mijnen weg gebragt, ik keere derhal ven coc denzelven weder. Toen wij aan den voec van 'c gebergte gekomen waren, werd de weg onbruikbaar voor een rijdtuig. Mevrouw de L . . . fteeg te paard, en de kinderen werden beurtlings door de negerinnen gedragen. Dit ganfche gebergte, daar waar hetzelve niet met hout bewasfen is, doet zich niet aangenaam voor; de fteile grond beftaat in een grijsachtigen tuffleen, welke, zoo men zegt, aanduidt dat 'er mijnftof in is. . . . Deze verderflijke mijnftof verflindt dus tot zelfs de oppervlakte der aarde, in wier boezem het metaal verholen is. Het teeken onzer rijkdommen worde des door de onvruchtbaarheid aangekondigd, en de ijzeren kist der natuur gelijkt'naar die des vreks! 't is zeer zonderling een Schrijver, als die van de ftudiën der natuur, aan 't gebergte van St. Domingo het armzalig voordeel te zien betwisten van goudmijnen te hebben: Zeker is het, zegt hij in hec Ilde Deel, iode ftudie, bladz. 244, dat toen Christoffel Columbus de Antilles ontdekte, hij bij de eilanders een /legt goud vondt, V welk zij door den handel, dien zij met de bewooners van V vaste land dreven, bekwamen, maar in hunne eigen gron*  naa St. DOMINGO. 1*3 gronden waren geene mijnen. Dat dc Heer dc S t. P i e r r e de gefchiedenis raadplege, cn hij zal vinden, dat men te St. Domingo alleen uit de mijnen van Cabes meer goud heeft getrokken, dan 'er thans door gans'ch Europa in omwandeling is; én hoe kan men verönderitellen dat volken, die dergelijke mijnen onder hun bereik hadden, en bij wie, ten tijde der ontdekking, geen enkel fchuitje gevonden werd, hun goud aan 't vaste land zouden hebben gaan halen. Het droevig voorkomen van deze kleur, cn de verftrooide ligging dier groote bergbrokken; geeft aan dien oord het aanzien van oudheid en verwarring, het akelig afbeeldzcl van den baaijerd van verwoesting. Dit deel der nieuwe wereld heeft een zoo verouderd voorkomen, dat zo men het ftelzel van T h a 1 e s redelijker wijze kon aanneemen, ik niet aarzelen zou te beflisfen, dat St. Domingo eenige eeuwen vroeger dan andere voordbrcngzels uit den oceaan is opgeworpen geworden. De afftand van den voet van 't gebergte tot aan de woestijn rekent men ten naasten bij op een mijl, en dien weg moet men meestendeels om de bochten, al kruipende langs een eng pad, dat flegt aangelegd is en flegt onderhouden wordt, afleggen, waar bijwijlen een*reiziger gevaar loopt om in afgrijslijke diepten ter neder re ftorten, maar waar men ook ender fchaduw- rijke  124 REIZE rijke boomen rust- of pleister-plaatzen vindt voor de karavanen, om adem te fcheppen. Bij onze komst in de woestijn vonden wij 'er niets bekoorlijk. Een afhclicnde wal om de koffij te droogen; een pelmolen, een groot bouwvallig houten huis, twee andere houten en even ongercdderde wooningen, waarvan de eene tot keuken dient en de andere tot verblijf voor den opzichter; een kalkoven, het overblijfzel van een tuin, een waggelend duivenhok op vier paaien; alles, zonder de minne regelmatigheid, hier cn daar ter neder geplakt, in eene zoort van trechter, van waar maar één'enkel uitzicht is. Zie daar, mijn Heer! ons verblijf naar de natuur geteekend, voeg 'er bij een dozijn negerhutten, welke aan den fchuinen kant van den berg (taan, en gij zult van 't geheel een volkomen tafereel hebben. Wij vonden de vloer van de groote huizing, van welke gij de verdeeling reeds kent, zoodanig door ratten ondermijnd, dat wij''er ter halver been doortrapten. Wij moesten dezelve met fteenen beleggen en dc holte opvullen met verfche aarde. Mevrouw L . . ., die gewoon was te Parijs alles net en gemaklijk te hebben, doch die vooraf verwittigd was hoe zij haar buitenhuis zou vinden, had moeite om haare traanen te weerhouden op het gezicht van eene zoort van Thébaïde, 't welk zij ftond te bcwoonen. „ Stel u gerust, zeide ik haar, ik » be-  naa St. DOMINGO. 1*5 bezit wel de tooverroede van Ar mi da niet, " maar met boomen, water, menfchen-banden " en met de groeiende kracht van St Domingo zal ik deze woeste plaats, is 't in geen Ely\ fium, ten mini'ce tot een verdraaglijk verblijf „ maken." Een misflag gemeen aan alle bewooners, die zich hier eerst nederzetten, is, dat zij al het hout, honderd roeden in 't rond, van hunne plantaadiën doen vallen, welke des de prooi wordt van de dubbele kracht der zonne, en de wederömkaatzing van een ftuk gronds, 't welk, van alle fchaduw ontbloot, niet nalaat eene hette terug te kaarzen, welke niet minder is dan de gloed van eenen gloeiënden oven/ Deze verkeerde handelwijze zoekt men te billijken met flegte redenen, gelijk men alle de andere lompe pasfen doet die men begaat. Men zegt, dat het aanbrengen van bouwltoffen zeer moeilük vallende, men zich moet bedienen van die welke'wij onder ons bereik hebben; men zegt, dat de verwoestingen, welke de orkaanen zomtijds hier aanrichten, de nabijheid der boomen gevaarlijk zouden maken. Gij ziet wel, mijn Heer! dat een dier redenen Hechts de ontfchuldiging der luiheid is, of die van 't gebrek van iets te voorzien; de andere is die der zotheid, dewijl om de gebouwen voor 't omwaaijen der boomen te beveiligen het genoeg 'zoude, zijn te rekenen, hoe veel ruimte men tusfchen een  iatf R E I Z E een huis en den hoogden boom zou hebben te laten, om niet door deszelfs val benadeeld te kunnen worden. Op den dag van mijn aankomst alhier had ik met vermaak gezien hoe een zeer fchoone Avocat-boom (/) den bijl der barbaaren was ontfnapt, juist op eene plaats welke dc aart van den grond en de nabijheid van 't water zeer gefchikt maakten om verfraaid te worden, zonder andere kosten dan wat arbeid. Dan het eerfte voorwerp, 't welk 'sanderendaags bij mijn ontwaaken mijn oogen trof, was, dat deze boom, welke, zoó lang als hij was, in 't zand ter neder gehouwen lag. Ik liep naa den opzichter om deze' misdaad aantebrengen. . . . maar hij zelf was het die 'er bevel toe had gegeven! 't gewaai van mijn fchoonen boom meende hij te doen dienen tot rasterwerk voor eene plek gronds, welke hij behernd had tot een perk voor de paarden. . . . en tweehonderd roeden verder Hond meer hout dan 'er benodigd was tot het bouwen van eene ganfche vloot. Ik haal dit voorbeeld Hechts aan ter ftaavinge van 't gene ik hier boven zcide. Men CO Zie eene befcluijviiig van dezen boom, welke in 't Frauscli den naam draagt van Auocaticr, in de nieuwe reize naa de Franfclic eilanden van St. Domingo, I. Deel, xtv llooldft. .Zie ook liet woord in B oma re's Algemeen cn beredeneerd ITccrdsnbock der Natuurlijke Historie,  naa St. DOMINGO. 127 Men had een vrij groote menigte gevogelte van allerlei zoort herwaards gezonden; doch bij onze aankomst vonden wij 'er bijna niets van. De kalkoenen, welke de Jefuïten niet verder tam gemaakt hebben dan zij ten hunnen eigen nutte nodig oordeelden, hadden zich met allen fpoed naa de bosfehen begeven; de hoenders, aan zich zeiven overgelaten , hadden zich verfpreid in de koffijplantaadiën, waar zij haare eijeren legden , waar zij broeiden, waar zij den nacht doorbragten, en waar hunne eijeren, hunne kiekens en zij zeiven, even als de eenden, ten prooi vielen der negers, der ratten en der Hangen. Als ik mij deswegens bij den opzichter beklaagde, gaf hij mij tot antwoord, dat zulks de gewoonte was, en dat indien men de zorg over 't gevogelte wilde opdragen aan een neger of aan eene negerin, hen zulks van hunnen post' zou brengen, dat is te zeggen, dat men hen daardoor van een veel nuttiger werk zou aftrekken. Ik antwoordde hem, dae men eene ilegte gewoonte moest zoeken te verbeteren door eene goede; dat men met zulk een beftuur welhaast van honger zoude fterven, dat men de negers voornaamlijk deed arbeiden om ons te doen leven, alvorens ons rijk te maken, enz. Ik bragt dus het wanordelijke tot orde. Ik zette mij zeiven aan 't heritellen van een oud hoenderhok, ik liet in éénen nacht al *t ge- vo-  *sS REIZE vogclte opvangen, en hield hen eenige dagen 'opgeiloten. 't Gevogelte op de voorplaats is fterk voordgetecld; de hoenders, die zelden ophouden met eijeren te leggen, broeden twee of driemaal 'sjaars. Wij zijn overvloedig voorzien van eijeren en kiekens;- de opzichter begint te begrijpen dat ik gelijk hebbe, en ik lees in de vergenoegde houding der haanen, dat zij mij de zorg dankwijten, welke ik op mij nam van de orde te herdellen, en een geregeld beduur te onderhouden in hun. vrouvventimmer. Wat de voedderlingen van de maatfchappij van J e f u s aangaat, ' door eene verfijning van lekkerbekkerij, voor welke gij niet kunt denken dat ik vatbaar ware, heb ik hen in de bosfehen.gelaten,' om dat hun vleesch verbetert met in 't wilde te leven. Wanneer wij 'er een willen eten, neem ik mijn fnaphaan, trek ter jagt, en kom met een kalkoen terug, gelijk men elders met een korhoen of patrijs van de jagt wederkeert. . De flegte toedand van het duivenhok heeft insgelijks mijne oude liefhebberij voor dien tak van land huishouding weder opgewekt. Ik ben ter hulpe gemeld van de vrienden mijner jeugd. Ik heb al mijne zorg bedeed om hun een rein, zindelijk en gezond verblijf te geven, en ik heb 'er met te meer vlijt aan gearbeid, alzoo ik mij daarbij het vermaak mijner jeugd herinnerde. VIJF-  na» St. DOMINGO. 129 VIJFTIENDE BRIEF. ' In de woestenij, Augustus i?Sp. Indien mijn eigen vergenoeging mij een wensch kon ingeven, welke niet naauw verbonden was aan uw geluk, zou ik verlangen, mijn Heer! dat gij hier waart geweest bij het aankomen van uw paket, ten einde ooggetuige te zijn Van het vermaak welke het mij verfchafte. De dag werd plechtig gevierd als een feestdag; de negers werden van hunnen arbeid ontflagen en op gezouten vleesch, laberdaan e:ï brandewijn onthaald. • Men gaf hun verlof om eene calenda te danfen, zonder dat iemand hunner het minde vermoeden had, dat zij dit alles aan brieven van Parijs te danken hadden, ook wil ik ter uwer weetgierigheid dezen ganfehen dag wijden om u wegens hen te onderhouden, Gij wilt mij geen verwijt doen, dat ik, tot hier toe, u niets van die menfchen gezegd hebbc, gij hebt gelijk. Er zijn lieden, die meenden , dat een verblijf van eenige maanden onder de zwarten genoegzaam ware om hen te leeren kennen; volgens dit begrip hebben zij ondernomen eene befchrijving van hun te geven, welke zelfs die genen moest bedriegen, die ganjche jaaren onder dat volk hadden doorgebragt; , I. deel. I , 't is  kso REIZE 'c is waar, gelijk een boschwerker in 't midden der bosfehen doorbrengt, zonder iets anders dan hout te zien van de verfchillende zoorten van boomen, welken het bosch uitmaken. De minst onbedagtfaame dier fchilders hebben den Afrikaanfchen neger van den kréöol onderfcheiden, en deze onderfcheiding, welke volftrekt noodzaaklijk is, duidt ten minnen eenig oordeel aan. Over den eerften zal ik u in dezen brief onderhouden; deze is de waare neger. De andere is flecht dc zwartige cn kwaadaartige aap zijns meesters, van wien hij enkel de gebreken en ondeugden nabootst. Een flaaf wat zou die met de deugden van een mensch verrichten! „ Vloekwaardige Christenen, roept Voltai„ re uit! de negers die men voor twaalf hon„ derd franken verkoopt, zijn twaalf honderd „ malen beter dan gij." Indien dit juist de eenige vergrooting niet is, is zij nogthans voorzeker de overdrcevenfre van alle, welke men aan de galachtige menschlievendheid van dezen grooten doch Hechten man te danken heeft (in). De neger, mijn Heer! valt moeilijker te be- (»A Deze uitval tegen Voltaire doet den Schrijver dezer brieven weinig eer aan. Ik kan niet vinden dat Voltaire zich hier ileiker uitlaat dan de Schrijver zelf gedaan heeft in den XUden biief en in nog verfcheïden anderen van dit werk. (vertaaler.>  ma St. DoMINGC t3i befchrijven dan men denkt. Om zulks naaf waarheid te kunnen doen, moest men hem in de verfchillende tijdvakken zijns levens hebben nagegaan, men moest weten of hij in Afrika vrij of flaaf, rijk of arm, jager of akkerman, handwerker, visfcher, veehoeder, priester, konftenaar of krijgsman geweest ware. Men zou hem in zijn vaderland, in zijn eigen buis hebben moeten zien, hem gevolgd moeten hebben in Zijne bijzondere levenswijze , in 't midden van zijn huisgezin, onder zijn lands - beft uur, onder den dwang der wetten en der vooröordeelen van zijn land, men zou zijne betrekkingen, zijnen fmaak, zijne huishouding, zijn arbeid, zijne vermaaken en zijne verdrietelijkheden hebben moeten kennen. Als dan nog zou men zijnen tegenwoordigen ftand met zijn voorleden beftaan moeten vergelijken; waarnemen wat invloed de plaats-vervoering óp zijn lichaamsgefteldheid, op zijne denkbeelden,,op zijn humeur en op, den graad van gevoeligheid heeft, voor welke hij vatbaar is. Men zou ook moeten onderfcheiden wat tot het algemeene en tot het bijzondere karakter der negers behoort; men zou moeten weten of hij in zijn land een vader, eene moeder, eene gade, kinderen, vrienden heeft achtergelaten. Men zou moeten beftudeeren en doorgronden kunnen, wat indruk de bewustheid van voor altijd van zijn geboorteland, van al wat hem lief - 2 en  i3* R E ï Z Ö cn waard was, afgerukt te zijn, op hem maakte; Eindelijk, mijn Heer! indien men hem naar de minst gebrekige regels wilde beöordeelen, zou men, naar mijne meening, den mensch volftrekt moeten affcheiden van de omftandigheden van den mensch, van de natuur en van de opvoeding. Deze taak te vervullen komt mij zeer moeilijk voor; ik twijfel of 'er ooit aan voldaan is, en ik ben zoo zeker van 'er in te kort te fchieten, dat ik met flechts een fchets te wagen, reeds een werk meen te ondernemen, dat ver boven mijn vermogen is. Een bewijs dat de negers even min gekend worden van hunne lofredenaars, als van dc genen die met verachting van hun fpreeken, is het buitenfporige van beider oordeelvellingen. Hij is altijd bij den eenen het geen hij bij den anderen niet is. 't Is genoeg, dat de eene hem eene bekwaamheid, eene deugd weigere, om hem dezelve door een anderen te doen geven. Dit is geenzins het middel om het met eikanderen eens te worden. De planters, die met hun omgaan , zonder zich te bemoeijen met hen te leejrèn kennen, kennen hen beter dan zij die op zich nemen hen te befchrijven, uit hoofde dat zij niet qbrdeelen van het- geheel tot het bijzondere. Vreest evenwel niet dat zij een Mondonger zullen koopen voor een Senegalees, een Ibbo voor eenen Arrada.  naa St. LOMINGO. £ 3S De neger is ten naasten bij gelijk wij, goed of flegt, met alle afwijkingen, welke deze twee uiterflen tot eikanderen brengen. Zijne hartstochten zijn die van de woeste natuur; hij is wulpsch en weeldrig zonder liefde, gulzig en vraatzuchtig zonder kiesch te zijn. Een vrouwsperfoon is voor hem flecbts 'een werktuig van vermaak. Als hij honger heeft, is 't hem vrij onverfchillig een ftuk van een kreng, een hoen, een pad, of eene pcintade te eten (ji). Hij is traag en lui, om dat hij weinig van die zoort van behoefte heeft, om welke te voldoen veel arbeid behoort, ook bezeft hij de noodzaaklijkheid niet, of wil die niet bezeffen, van voor ons te arbeiden, noch de billijkheid om zulks te doen, voor geen ander loon dan voor zweepflaagen. Hij bemint de rust niet om die te genieten, gelijk wij, niet om in de bedaardheid en ftilte het zedelijk genot wedertevinden, hetwelk door ... de (n) De Wilden van Amerika zijn niet kiesch van fmaak. „ Ik heb gezien, zegt le Beau, hoe zij gèfioiyen katten cn honden aten, die reeds aan 't rotten waren, en op (Iraat waren gefmeeten. Jk heb onder anderen eens door een Haren een varken dat aan ziekte geftorven was, en 't welk door zijn flank de incht begon tc beimetten, op de fchouders zien wegdragen, als iets waar aan hij zich meende te vergasten; zij flokken ganfche kikvorféhen in; zij laten de ingewanden der hertcbokken droogen zonder die te rei. nigen of van derzclver drek te ontdoen, en eten ciie met zoo veel iniaak als wij de ingewanden der fnippen en den drek der kreeften doen." Gevallen van den Heer le Beau, H Deel, xxvHoofdtluk., I 3  *34- RE * Z E dc phyfifche werkzaamheid geftoord was, maar om-niets te doen; want niets te verrichten is altijd de eerfte neiging geweest van alle de volken, die onder de verzengde luchtftreek woonen. (V) Hij weet niets van die onbeduidende banden aantegaan of te verbreken, welke voor derzeiver duuring geen ander doel en waarborg hebben dan het belang, 0f de betaamlijkheid en weivoegzaamheid van een oogenblik. Hij bemint noch haat uit hebbelijkheid, maar wanneer hij haat is he[ ^ ^ ^ hebben een karakter dat beurtlings laag en trotsch rl £n ^ de wrcedh«d en be- fchroomdheid van een despoot of van een flaaf Zij fmooren hunnen wrok of ontlasten 'er zich van in hevige bedreigingen. Maar wilt gij die bhkfemfclneters aan uwe voeten hebben , zo vertoon hun flechts de punt van een naald. De negers zijn gemeenlijk noch veinsaarts, noch valsch, noch trouwloos. Nu en dan treft men onder hen een fielt aan, die in Afrika of een CO Ik zou 'er bij kunnen voegen: van alle flaafiche volken onder welke Incbtflreek zij woonen, zoodanig „, ÜQ RusfiJ , * boeren, die gemcenhjk de feestdagen in hunne ftoven, of ihandevoor de deur van hunne huizen, doorbrengen, zijnde de ledtaheid weHu t'" "Zr» ^ .VCrr!i'Se'ijk ™ "e van deji iS; w££r,o s,Mi'van ci,appe *********  nm St. / O MIN GO. 13$ een geneesheer of een priester of een tooveraar was, zoodanig een is een gevaarlijk mensch. Om hen te leiden moet men hen zeer eenvoudige plichten, zeer duidelijke wetten oplegeen, en hen dezelve naauwkeurig doen in acht nemen met het ftrengfte recht; want de toegevendheid befchouwen zij als zwakheid, de onrechtvaardigheid als een gebrek aan oordeel, welke hen tot haat of verachting aanzet. Ik zelf heb verfcheiden proeven genomen, welke mij volmaakt overtuigd hebben van de juistheid dezer aanmerking. 't Zij dat zij enkel valfche of verwarde denkbeelden van het mijn en dijn hebben; 't zij dat gebrek aan voorfpoed hen het recht doet miskennen; 't zij dat zij veronderftellen, dat de flaavernij hen tot den ftaat der natuur heeft wedergebragt, in welken alle goederen gemeen zijn; de meeste negers zijn dieven. Gelijk alle menfchen, wier godsdienst zich enkel bepaalt tot eenige bijgelpoyige ©effeningen, hebben zij geen denkbeeld van een zedelijk verdrag, 't Geen een neger goeds heeft is hij aan de natuur verfchuldigd. De planters verzuimen misdadig hen te onderwijzen in de ecnvoudip-e grondlesfen van het Christendom^ zij laten hen voordleven, oud worden en fterven in hunne aangeboren onkunde. Wanneer men'er al eeni-, gen bijéén brengt om hen Christen te doen. worden, leidt men hen naa de kerk,, ©mde* l 4. - ia *  ïSö" R E f z e dat zij weten waarheen zij gaan. Zij worden van een priester gedoopt, zonder te bevroeden wat 'er aan hun gefchiedc, en dan zijn ze Christenen (p). Het eenigfte, dat in deze plechtigheid hun duidelijk voorkomt, is, dat zij van naam zijn veranderd. Men zegt aan den neger Mazimbo, dat hij voordaan Euftachius zal lieten. Zijne fpraakleden, gewoon een welluidende en zachte taal te zingen, weigeren hem het barbaarfche woord uittedrukken. Hij vergeet het, hoe dikwijls men het hem herhaaïe, en de rampzalige treurt, om dat hij zich niet meer hoort noemen bij den naam, bij welken zijne moeder hem noemde. Ik heb ook bemerkt, dat zoo dikwijls de negers onder eikanderen zijn, zij zich nooit van hunnen doopnaam be- C/0 Daar dit moge verdacht voorkomen in den mond van een ongewtjden, als ik, 2lJ het beter en meer voldoende zijn een vermaard Zendeling te laten fpréeken. zeer AttlmQr dV'CrnaaVCH in fflij,,e wiJ'k 2ii» «-gekomen, is en her , f * ^ «* b™' en ^ b ftuure; vervolgen, maak ik zcIf ^ bruis hJvowhJ™ als om beat va,, bun te nemen in den naam van Jefus Chr tus en dtens kerke: De neger, die niets bezeft van 't gen ik doe noch van 1 eene ik zeg, opent wijde oogen en fchijnt geheel verbaasd.»-, De Zendeling erkent wijders, dat dc neger, even zoo weinig verdaan van 't gene men hen tracht te onder, v.yen als een papegaai van 't gene men hem vooiklapt : dat 2u...S wel eens een gemoedelijke,, fchroom bij fea verwektemaar dat bij zich dan weder gerustttelde met de woorden van den' Pr<,ph,CCt: H°mine! C' "m M" <üf Vf '» 'Uiftn, „ lUert! zult gij v,rh,fiu!  naa St. DOMINGO. Ï37 bedienen. In weerwil van den hoogmoed, welken men zege dat de eer van Christen te. zijn hun inboezemt, meen ik befpeurd te hebben dat zij, die zich gelaten 'er eenige waarde aan te hechten, zulks meer doen om hunnen meester te behagen dan om eenige andere reden. Zeer ligt zult gij bezeffen, mijn Heer! dat de neger zich weinig met het toekomftige bezig houdt. Wat toch kan het hem beloven"? Hij ziet niet verder vooruit dan zijn gezicht ftrekt. 't Is enkel door tijd en vlijt, dat men zoo ver komt van hem te overreden, hoe het zijn belang is zijn hof te bebouwen, en zijne kleederen in acht te nemen, om zich 'snachts tegen de koude te dekken, fchoon hij ze . des daags fli&t nodig hebbe. Het fchijnt even zoo zonderling als tegenftrijdig dat de neger tot dolheid toe vatbaar voor 't vermaak, met eene bedaardheid, welke aan gevoelloosheid grenst, de felfte pijn zal ui titaan. De toebereidzelen tot ltraf fchijnen hem meet aantedoen dan de ltraf zelve. De neger zingt als hij danst, hij zingt als hij werkt, en hij zingt onder 't nerven (q). Wij trotzeeren den dood, hij (q) Men meent in Europa, en nog meer in de koloniën, dat deze gewoonte van al zingende te fterven bijzonder eigen is aan de ncgets. De reizigers verhalen ons hetzelfde van de oorfpronglijke inboorlingen van Zuid- en Netrd-Amerika. Deze gaan nog verder. Een bonrlerdjaarige Qnontatxuéi, d,oor eene bende Wilden, onder 't bevel van den Graaf de ï 5 ^  138 REIZE hij tart denzelven. Wanneer zijn makker den geest geeft, zegt hij niet, hij is dood, dat woord zou geen zin voor hem hebben. Hij zegt: hij is gegaan; hij is vertrokken. Deze wijze van zich uittedrukken ftrookt met hec begrip, dat hij, bij zijn Overlijden, naa zijn vaderland terug keert; een vooroordeel, 't welk menig neger doet befluiten zich ce verhangen, om te fpoediger te huis te komen. Wat zoude het zijn, indien, bij zijne onverichilligheid voor *t leven, die mensch de deugden voegde, welke verönderftellen, dat men den dood met verachting befchouwt. Als zij tot eenen zekeren ouderdom gekomen zijn, fchijnen de negers Weinig mee hunne bloedvrienden optehebbcn. Eenigen tijd geleden vond, na eene lange fcheiding, een vader, toevallig, in een werkplaats, welke ondermijn opzicht is, zijnen zoon weder. Deze onverwagte ontmoeting baarde aan weerskanten gene ds minlte verwondering, geene ontroering, niets aan • Fontenak, gevangen genomen, fiond de fmerten, welke men liem deed ondergaan, uit, met eene kloekmoedigheid en eene gelatenheid van ziel, waardig. . . een Ircquois. — Een Wilde, dien 't verveelde zijne redenvoeringen aantehooren, gaf hem eenige ïlekeu met een mes. „ Ik bedank n, zeide de Onontaguês, maar Jlij zoudt beter gedaan hebben mij door 't vuur omtebrengen. Fianschman, leer van mij te lijden; cn gij Wilden, herinnert u hoedanig 11 te gedragen, wanneer gij u in den zelfden toeftam! mngt bevinden, waarin ik thans ben." Qtfcbicéenis van Noord: Amerika, UI Deel, \U Blief.  naa St. DOMINGO. 139 aandoenlijks. Vader en zoon zagen eikanderen weder, gelijk twee reizigers die eikanderen te voren gezien hadden. Men vindt onder de negers goede en flegte, voortreflijke en affchuwelijke menfchen. Meer of min gunftige geaartheden maken hen meer of minder gefchikt voor eene zekere zoort van polijst en kundigheden. Het voorbeeld van een kréöol-mger, die bekwaam is tot het verkrijgen van alle begaafdheden en deugden, wanneer hij in zijn' meester een man aantreft, die voor hem zorgt, en. die hem tot een goeden voorganger ftrekt, bewijst, dat dc minderheid der Afrikaanen, in veele opzichten, het werk hunner opvoeding is. Men gaat derhalven te ver, wanneer men met Aristoteles zegt, dat de flaavernij allerlei foort van deugd uitfluit, en men misbruikt het vermogen der redeneering, wanneer men voorwendt, in het geringe natuurlijke onderfcheid, dat 'er tusfchen een' neger en een' blanken plaats heeft, eene onöverkoomlijke hin* derpaal te vinden, om den eerften dien graad van verftand en volkomenheid te doen bereiken voor welken de laatfte vatbaar is. Ik had u flechts een onvolkomen en vlugtigé fchets beloofd, mijn Heer! en zo ik meen heb ik mijn woord gehouden. Gij zult bevinden dat mijn neger naar 't naakte, maar met eene fchroomvallige getrouwheid geteekend, in veele opzichten verfchilt van dien, door vermaarde Schrij-  '4o R E I Z E Schrijvers opgetooid mot al het bevallige hunner vvelfprekendheid. Dit is in de juiste orde. Die Heeren hebben op hun verheven tooneel aan Europa een neger vertoond, dien zij nooit gezien hadden dan met het oog der verbeelding een tooneei-beeld; ik vertoon n den natuurlijken neger in dien der koloniën. ZESTIENDE BRIEF. In dc woestijn, September i7%9. Er zijn ongelegenheden in alles, mijn Heer.' zelfs m dingen, welke 'er het minst aan moesten onderhevig zijn; onder dezen reken ik de inichiklijkheid, met welken gij dezulken mijner brieven gelezen hebt, die aangekomen waren vóór het vertrek van de uwen, want deze inichikhjkheid veritout mij u het vervolg mijner waarnemingen medetedeelen , met dat zelfde vertrouwen en met die gewilligheid, welke 'er alle de verdiende van maakt. Indien dezelven niets leerzaams voor u inhouden, zullen zij ten minden dienen om uwe gedachten elders heen te leiden, in een tijdflip waarin Frankrijk eene zoort van woruclperk geworden is, in 'c welk twaalfhonderd Wetgevers  ntë St. DOMINGO. 141 Vers, bijgefiaan van twaalfhonderd-duizend Staatkundigen, elk met luider en duidelijke ftemmen de grondbeginzels afkondigen, naar weike het wil, dat voordaan het beftuur en de vrijheid van 't vaderland gevestigd zullen worden. Gij zult u misfchien den tijd nog wel herinneren, toen ik u uit het harte van Afrika eenige gedachten mededeelde betreklijk deze verhevene befpiegelingen. Welke is voor mij de . uitkomst van dezen ondankbaaren en verleidenden arbeid? Deze, dat van alle zendingen, voor welke een redelijk man zich beftemd ziet, de moeilijkfte, de gevaarlijkfte, en ten zelfden tijde de nuttelooste, die is, van verhand aan de zotten te geven, dat is te zeggen, wijze wetten aan menfchen. Ik heb des, en wel voor altijd, beflooten, mij niet meer intelaten in de verborgenheden der wetgeving, om dat alles mij in de gedachten bevestigt, dat het met ons gaat als met de dieren, welken men nooit allen zonder onderfcheid aan een uitfluitend beftuur onderwerpen kan, en ik herzeg nogmaal met een Wijzen der oudheid: ik wil liever met kinderen fpeelen dan bedorven menfchen regeeren. Evenwel, in mijne hoedanigheid van hovenier , zal ik u zeggen : geef wel acht geen grond te vervoeren met de wortels dier planten welken gij graag zoudt willen uitrooijen, gij zoudt gevaar loopen uwe nieuwe wetten te zaai-  *** R E I z E üaaij'eri in het zand of in een dorren iteengrohd, Als reiziger zal ik 'er bijvoegen: 't is niet «e. noeg fraaije befpiegelingen te maken: eene lange ondervinding moet eene groote verfcheidenhcid van opmerkingen hebben laten rijpen, om verzekerd te kunnen zijn van zich niet in de tocpasfing te bedriegen der grondbeginzelen, die te verleidelijker zijn, naarmate zij nieuw fchijnen; en te gevaariijker, naarmate men ze in 't afgetrokkene befchouwt. Herinner u, dat de beroemdfle man, om de uirgeitrektheid zijner kundigheden en de doordringendheid zijner bovennatuurkunde, dat Locke, belast om een wetboek opteitellen voor Carolina, aan hetzelve Hechts een fchets van wetgeving gaf, even onuitvoerlijk als belachlijk. Geloof vooral, dat men het menfchelijk genacht eene gevaarlijke eer aandoet, als men hetzelve redelijk of wijs genoeg veronderftelt, om niet meer nodig te hebben beiluurd te worden, gelijk een dwaas of gelijk een kind. Zie daar alles wat ik deswegens te zeggen had; en nu keer ik weder tot mijne huishouding. Zo gij geen behagen fchept in mijne tooneelen van 't landleven, leef 'er mede, mijn Heer! gelijk ik in mijn jeugd deed met de zedekundige bedenkingen, die ik jn de ^romans vond, welke ik las; fla die over. Wij hebben hier drie koebeesten, die uitmuntende melk geven, cn overvloed genoeg om toetelaten iets van het daaglijks gebruik aftezon- de-  %aa St. DOMINGO. 143 eieren, om 'er een weinig verfche boter en kaas van te maken. Maar op wat wijze boter en kaas gemaakt zonder karnvat en zonder pers? gelijk Robinfo n C r u f 0 e kleederen maakte zonder naald en zonder draad. De natuurlijke behandeling is zeer eenvoudig: wij fchudden den room in een groot glas tot dat door de beweging de vette deelen van de waterachtige zijn afgefcheiden. Twee of drie wasfehingen in koud water geven aan de eerften eene vastigheid om zich tot een klomp te vormen. Met het wringen van de kaas ging het zoo gemaklijk niet, alzoo het ons aan eene aarden of ten minften aan een teenen korf ontbrak. Ik ftelde daarvoor in de plaats een zak van grof doek, van boven en onder met twee hoepels en aan de einden met twee dwarshouten voorzien. De aart van den grond en overvloed van gras deden mij wenfehen eenige geiten bij onze koeijen te kunnen voegen. Ik zag ze reeds mee vermaak door de bosfehen loopen, van klip toe klip en van rots tot rots fpringen, zich verwarren in de lange Amerikaanfche ftruikranken (Lietnes) en 'er zich uitredden, voerende aan haare lange hoornen ganfche trosfen van de fchitterendfte bloemen dier ftruiken mede. Maar de bedenking, dat ik ze niet zqu kunnen beletten zich in  144 R Ë I Z E in de koffij-plancaadiëh te verfpreiden, waar zij groote fchade zouden veroorzaken, noopte mij daarvan aftezien. . . Wat al genoegen worde 'er niet aan het wreedaartig belang opgeofferd! Ik had moes- en bloem-zaden genoeg medegebragt, om den ganfehen hof te kunnen bezaaijen; maar het werk moest aangevangen worden met twee noodzaaklijke verrigtingen, de regelmatige gedaante, welke een moestuin niet kan ontbeeren, en het bereiden der aarde, die veel te vast en te vet was voor de groenten, welke wij 'er wilden bouwen. Ik had mij enkel voorzien van fchup en fpade, en bemerkte ras dat mij het onontbeerlijkfle van het tuingereedfehap ontbrak, of ten minflen dat hetwelk in een hof even zoo noodig is als de kam op de kaptafel der fchoone juffers, een hark en fchuffel, en ik kwam eindelijk, niet zonder veel moeite, niet zonder honderdmalen de befchimpers der opvoeding van R o u s fe a u's E m i 1 i u s gevloekt te hebben, zoo ver van 'er twee, zoo goed als flegt, voor mij te maken. Bijna alles Haagde boven mijne verwagting. Moeskruiden, welke tot hiertoe geheel vreemd op St. Domingo waren, als tuinzuuring, pe;ericlie, wilde tijm en kers, groeiden en kwamen 'er wel voord. Bijna 't ganfche jaar door aten wij groene doperwtjes. Bloemen, tot hiertoe in deze heete ftreeken onbekend, als nareisfen, hyacinthen, refeda, het nederig fiooltje, verfier- ' den  naa St. DOMINGO. 145 den en parfumeerden de randen mijner tuinbedden. In itede van den palm, welke aan uwe rabatten een zoo ftijf voorkomen geeft, gebruiken wij hier de ipecacuanha, welks hengels, van een aangenaam groen, tot geen fchuilplaats dienen aan het verflindend gedacht der infekten. 't Is waar, de fhelle groei der planten, welke men hier met het oog kan nagaan, noodzaakt ons dezelven meer dan eens te herzaaijen ; *t is waar, dat deze fhelle wasdom aan 't zaad geen tijd laat om zich te zetten, waardoor men gedwongen wordt telkens de zaden te vernieuwen; 't is insgelijks waar, dat al mijn zorg, om de bloesfems van de meloenen en van den wijn Hok te behoeden tegen de vernielende mieren, vruchtloos is geweest. Evenwel kan ik u zeggen dac deze plaag flechts plaatzeliik is; want St. Domingo brengt, bijna 't ganfche jaar door, vrij goede druiven en voortreflijke meloenen voord. Ik weet niet of't waarheid zij, dat het aldaar, gelijk men mij verhaalt, niet geoorloofd zoude zijn de druif anders dan tegen latwerk te teelen; dat indien de planter dezelve in 't open veld wilde bouwen, de koophandel het recht zoude hebben den wijnftok uitterooijen; bijgevolg is hier geen anderen wijn te drinken, dan dien men ftellig verzekeren kan van ons eigen gewas te zijn , want indien dezelve de vervalfching ontfnapt der hoofdlieden, is het toch zeLifaam, dat dez lfde hoeveelheid zwaaren wijn van AnI. deel. K jou  i4 6 "R E I Z -M. jou en Provence, welke van daar in twee vaten wordt afgezonden, hier niet in drie vaten aankome, onder den billijk vermaarden naam van Bordeauxfchen wijn. (y) De artisjokken komen hier uitmuntend voord en veel grooter dan in Frankrijk, vooral als men zorg draagt dezelve op de hoogten te planten aan de noordzijde en in de fchaduw. De asperges eifchen hier geene andere oppasfing dan men 'er elders aan befteedt en komen zeer fchielijk voor den dag. Ik heb ook beproefd aardappels aantekweeken, doch dezelve zijn niet wel gelukt, niettegenftaande ik een ligtcn grond daartoe verkozen had, waarin zij gemeenlijk wel willen groeijen, deze vrucht was hier geheel verwaarloost. De patatten, zeiden mij de kolonisten, die ik aanraadde ook aardappelen aantekweeken, zijn voedfamer en (lagen beter. Dat is te zeggen, mijn Heer! dat de patatten, en vooral de geele, vezelachtiger en vetter zijnde, dc maag, meer bezwaaren en moeilijker te verduwen zijn; cn i om (j) Mijne drift om op mijne reistogten alles natefpeüren, heeft mij doen ontdekken, dat het mirakel van de verandering van water in wijn. op zee anders gefchiedt dan te Cana. 't Is gemeenlijk in den kuil van "t fchip dat de Kaptein, geholpen door zommige vertrouwden, dat werk verrigt. Men neemt daartoe een tijd Waar dat het vrij ruuw wéér is, wanneer ieder matroos (lipt op zijn post moet blijven; want de verborgenheden van Bacchus, even als die der goede Godinne, kunnen niet gevierd worden dan ver buiten 't oog der ongewijden.  naa St. DOMINGO. .147 om die reden houde ik den aardappel voor oneindig gezonder; is dezelve zoo voedzaam niet, maak zulks goed met 'er meer van te gebruiken. Het eenige voordeel,' liet welk de patat boven den aardappel heeft, is een aangenamer geur, welke altoos iïerk voor haar zal pleiten. De Europeefche gewasfen, welke op St. Domingo wel voord willen, zijn de Turkfche tarw eh het maïs 0. Dit laatfte groeit-'er ongemeen welig; onrijp afgeplukt en onder den asch geroosterd is 't een fmaaklijke kost; tot meel gemalen en in water of melk gekookt maakt hec een lekker eten; men kan 'er alles van bereiden wat de Bretanniërs en Normandiërs van hunne boekweic maken. Hec voeder voor de beesten beftaat in hcc; loof der patatten, het groene loof van de Turkfche weit, het kruid van Guinéa en de toppen van het fuikerriet, dit laatfte is wel het beste voedzel, alzoo de beesten, die 'er van eten, 'er vet door worden. De zachte en tedere fcheuten, welke ten dien einde in de velden aangekweekt worden, fteken op eene aangename wijze af bij het donkere groen der boomen, en vooral bij dat der koflijboomen. Wac f» De maïs moet gewis een der eerfte gewasfen geweest zijn, dorir de Europeaanen tot de Amilles overgebragt; want in T522 zeide Cortez reeds: dat de maïs in Amerika een veel beter biood leverde, dan die van de eilanden. BriefwisCeiing van Fernando Cortez met Keizer Karei V. Ilde Brief, K. 2  14-8 REIZE Wat dunkt u hiervan, mijn Heer? meent gij niet een hoofdftuk uit het Boeren - landhuis te lezen? Ik heb wel eens aan Rousfeau hooren verwijten een kwaaden fmaak te hebben, om dat hij wat al te breedvoerig was in 't befchrijven van de landelijke huishouding van het buitenhuis te Clarens. Wat zal men dan wel van mijn brief zeggen? Maar hoe zoudt gij u een juist denkbeeld van St. Domingo kunnen maken, indien ik, gelijk zoo veele anderen, u onderhield over zaken van enkele ftaatkunde en koophandel, en indien ik het aantal verkeerde begrippen, welke men reeds van dit land heeft, nog vermeerderde met u eene uitfluitende befchrijving te geven van de plantaadie van den een of anderen fuikerplanter. En gave God! dat het verblijf van alle deze rijke ellendigen naar de woestijn geleek, zij zouden als dan niet geflingerd worden door de eerzucht, welke hen noopt eene vertooning te maken van 't gene zij niet zijn, noch door de verlegenheid van eene zoogenaamde pracht te verfpreiden, om welke vol te houden hunne middelen niet toereikende zijn. Men meent in Europa dat deze kolonie enkel bewoond wordt door lieden, die millioenen bezitten, en die zich eeniglijk bezig houden met hunne verbazende middelen te hefteden aan 't genot van allerleië vermaaken. Geloof mij, mijn Heer! 'er is geen land waar het vermogen van  naa St. DOMINGO. van bijzondere lieden minder zeker is, en waar de genietingen, van welken dat vermogen de bron is, meer gefloord worden door de zorg van het te beveiligen tegen toevallige gebeurtenisfen. Nooit zijn rijkdom en geluk minder woorden van gelijke beteekenis geweest. ZEVENTIENDE BRIEF. In dc woestijn, Septemb. 1789. In Europa, mijn Heer! is 't onder half kundige lieden een gemeen vooroordeel, dat de rijst nergens beter wast noch geteeld wordt dan in onder water gezette landen («)• Zo gij tegen een Franschman zeide, dat die vrucht alhier op de hoogde bergen groeit, zou hij u uitlagchen, om dat zijne halve kundigheden hem nog niet geleerd hebben, dat men dezelve eveneens in Louifiana bouwt. (>) De granaat- en vijgen-boom zijn even als de albergina (.r) en de taumate van de zuidelijke lan- («0 Zie hierover Reize naa ie Out-Indien, door Grosfe, v Hoofdft. Als mede Dagverhaal van een reize naa Siam, bi. 230 en 237. (tr) Oefchiedenis van Ltuifiana, I Deel, XVIII Hoofdft. O) Eene zoort van vroege Peifik. K J  *5o R E I Z E landen zeer goede inlandfche boomen geworden; maar het aankweeken van alle die kleene zoorten van liefhebberij worden door negen-tienden van de planters ten uiterften verwaarloosd. De oranje boom zelf wordt niet zoo wel in acht genomen, als 'er vereischt zoude worden, om dien te verbeteren of ten. minnen niet te laten ontaarten. Niets nogthans zou gemaklij kcr zijn dan zich zaden te bezorgen van Maltha of planten van Portugal, en alhier die beide zoorten, buiten nog zoo veele anderen, voordteplanten, en op de HmilÜs goudappels van de Hcsperiden te bezitten. , Indien ik u eene lange maar onvolkomene lijst opgave van alle de vreemde- planten, die op Sr. Domingo wasfen, zoudt gij mij gewis deze zeer eenvoudige vraag doen : wat toch bragt dit eiland, alvorens de Europeaanen 'er aanlandden, voord? Niets, mijn Heer! of bijna niets. En wanneer ik naga wat toch het eerfte en voornaamfte voedzel der oirfpronglijke inboorlingen moet geweest zijn, vind ik in het dierenrijk niets anders dan eenige weinige kaimans, land-krabben, Hangen, hagedisfen en eenige vogels; want de ratten, die zelfs thans zoo menigvuldig in dit land zijn, werden van Europa herwaards overgebragt. (v) Het O) Zij hebben niet alleen de Avtilhs maar tevens Psru cn ongetwijfeld het overige der nieuwe wereld bevolkt. Dc ïndiaane'n uce«  naa St. DOMINGO. 151' Het planten-rijk biedt flechts eenige kruiden, eenige wortels, eenige beziën en eenige llegte vruchten aan, buiten de ananas en de fapötille, wier zoetigheid alle de in Europa bekende vruchten overtreft, maar welke zoetigheid zeer fchielijk walgt; ook geloof ik niet dat die beide Jaatde voordbrengzels inlandfche vruchten van St. Domingo zijn; de citroen, van eene zeer kleene maar goede zoort; de bittere oranje, de bosch-igname (jgname maronne) en misfchien de Caraïbifche kool, zo dezelven niet aangebragt zijn van de Win cl-eilanden; voegt bij deze zwakke levensmiddelen de visfcherij langs de kusten en in de rivieren, die weinig oplevert, en dan zult gij vraagen, waarvan de bewooners eens lands leefden, 't welk men ons affchildert als ongemeen fterk bevolkt; want zo men geloof wil geven aan de Spaanfche grootfpraak, moet geen ldnd op den aardbodem zoo wel bevolkt zijn geweest als St. Domingo, dewijl Columbus tegen M a n i c a t e, één der Caciquen van dat eiland, optrekkende, hem in de vlakte van Vega-real aan 't hoofd vond van honderd - duizend ftrijders, terwijl, volgens de redelijkile berekening, deszelfs oorfpronglijke bevolking Hijgt tot twaalfhonderd-twintig-duizend zielen, zoodat wanneer men noemen Iien in hunne taal otecba, de: is te zeggen, uit zee gekomen. Zie Gef.biedenit van de en;delking er. verovering van ferm, door Augostin de Zarata, 1 Deel, UI Btiek. tl Houldit. K i.  152 REIZE men 'er veertig- of vijftig-duizend inboorlingen bij telt,, die 'er van de Lucayefche eilanden ovcrgebragt werden, met die, welke 'er misfchien gebooren werden na de ontdekking tot aan den tijd van deszelfs geheele ontvolking, men zal bevinden, dat de veroveraars van de nieuwe wereld op het eiland Si, Domingo alleen ten naasten bij twee millioenen menfchen verdelgd hebben, van welke de meesten zijn omgekomen door den arbeid in de mijnen, waar, volgens getuigenis van den reiziger Bosfu (2), 'zij die vermaarde ziekte kregen, welke bij ons onder den naam van de Nr.pelfche of Franfche ziekte enz. zoo veel verwoesting gemaakt heeft en nog maakt. Wij weren, en wij weten het door een Spaansch fchrijver, dat in het enkele eiland Cuba vijftig huisgezinnen van één enkel dorp zich op éénen dag verhingen, om zich van de Spaanfche dwinglandij te ontdoen f». Misfchien, min Heer! zult gij mij vraagen, wie was de befchouwer, die zich belastte de ratten herwaards te voeren, die 'er zoodanige verwoestingen aanrigten, dat zij in eenen enkelen nacht zomtijds een uitgeftrekt veld met Tuikfche tarw of maïs vernielen, vooral als het gelegen is aan de kanten der bosfehen, waar deze dieren zoo menigvuldig zijn, dat zij 'er ganfche (V) Nieuwe reize naa de mst-Indiên, I Deel, I Brief. 00 Gefehiedenis der verovering van Fhrida, I Boek, xHoofdfl,  naa St. DOMINGO. *53 fche paden gemaakt hebben, welke even zoo plat betreden zijn als d;e, welke door onze akkers loopcn Men moet eene zeehaven bewoond hebben, om deze vraag te kunnen oplüsfen. Naauwlijks heeft de fcheep-timmerman aan de kiel van 't fchip de ribben van de huid gehecht, alvorens hetzelve nog bekleed is met zijne eerfte dubbeling, of de ratten vestigen 'er zich reeds in. Het fchip loopt van de werf in 't water, zij laten zich gerust medevoeren; maar waarvan leven zij geduurende den tijd dat hetzelve nog niet geproviandeerd is? Zoo dra de nacht is aangekomen zwemmen zij nan den wal, eten voor vier-en-twintig uuren, en keeren naa boord terug. Zij, die op een koorn-zolder of in een koorn-fchuur kunnen komen , zetten hunne borftels op, rollen zich in het graan, beladen 'er zich zoo zwaar mede als zij kunnen, en vertrekken met hunnen la§t. Maar hoe komen zij met deze lading weder in het fchip, wanneer het niet meer aan de kaai ligr? Door poorten of fchietgaten, langs de kabels welke door de kluisgaten loopen, van waar zij zich verfpreiden in de kuil, in de brood- of biscuitkamer, tusfchen de befchotten en de dubbeling, daar zij voordaan, zonder zorg voor het toekomende, even zoo onbevreesd voor de klaauwen hunner vijandinne als voor den invloed der luchtftreek , medevaaren , voordleven en zoodanig K 5 voord-  »54 REIZE voordteelen, dat zij dc plaag worden van het fcheepsvolk en de fchrik der katten. Eene dusdanige werking van 't inltinct, 'c welk zeer nabij aan 't verftand komt, heeft iets zeer verwonderenswaardig; maar de wijze, op welke zij zich de beste levensmiddelen uit de lading weten te bezorgen, is nog verbazender. Ik zal mijn brief eindigen met een verhaal, 't welk ik uit eene reisbefchrijving heb overgenomen. „ Men bemerkte, zedert eem'gen tijd, dat 'er alle dagen eenige eijeren gemist werden uit een vat, waarin men dezelven gepakt had, en dat in eene afgeflotene plaats ftond. Zes perfoonen, onder welken de bevelhebber van het ibl rip was, boorden met een timmermans fret eenige garen in het befchot, achter welk het vat met eijeren geplaatst was, en zie hier wat ik zag. Drie groote ratten naderden het vat, waarin de eijeren gepakt waren. Dit vat was reeds half ledig. Eén der ratten begaf zich binnen in 't vat, eene andere zette zich op den rand, en dc derde bleef beneden aan dc buitenzijde. Die, welke binnen het vat was, konden wij niet zien, maar een poos daarna fcheen hij, die lèri' rand zat, iets vast te houden, 't welk hij uit het binnenfle van 't vat al buigende had aangegrepen; de rat, die buiten het vat gebleven was, klauterde toen op de hoepels, bleef daat op me: ce achterpooten ftaati, verhief zich  naa St. DOMINGO. 155 tot aan den rand, en nam in den bek over dar gene, hec welk hij, die op den rand zat, al dien tijd had vascgehouden. Deze, die losgelaten hebbende, boog zich weder over den rand naa binnen van 't vat, en haalde nogmaals iets naa zich, dat weder overgenomen werd door hem, die op de hoepels Hond. — Wij bemerkten toen dat hec de Haare was van een rae, en bij de derde ophaaling verfcheen de dief zelf, die tusfchen zijne pooten een ei hield, fteunende hij met den rug tegen het binnenfte van 't vat, de kop ncderwaards. Zijne beide makkers Helden hem in evenwigt op den rand van 't vac; die, welke beneden buiten het vat was, vatte toen weder de Haart, en die, welke boven was, hield een oor vast, en beiden hem aldus, de een van boven en de anderen van onderen, vasthoudende, lieten hem langfaam van hoepel tot hoepel van boven naa beneden zakken, cte rug geftadig tegen het vat gekeerd, en het ei, gelijk ik zeide, op zijn buik tusfchen zijne vier pooten vast houdende; toen zij hem beneden hadden, fleepten zij hem in die houding naa een gat, tusfchen het befchot en de dubbeling van 't fchip, waar zij ons gezicht ontfuapten." (b) Ware ik 'er bij geweest, mijn Heer! zou ik nog nieuwsgieriger geweest zijn naar de verdee- ling (b~) Dagverbaal eener reize naa ie Oett-Iniiin t II Dscl.  i5ö REIZE ling dan naar 't Helen van 't ei. h Is evenwel denkelijk dat die verdeeling noch twist noch ftrijd zal verwekt hebben tusfchen veroveraars,' gelijk in rechten en vermogens. 't Is voor 't overige onbegrijplijk hoe fterk de ratten bij lange zeetogten vermenigvuldigen. Ik heug nog, hoe bij mijne terugkomst van de kaap de Goede Hoop, de katten niet meer tusfchendeks durfden komen. Hoe Yeel waakzaamheid wij gebruikten, en hoe veele flrikken en vallen wij fpanden en zetten, alle onze poogingen fchoten te kort bij den daaglijkfchen aanwas hunner menigte. Wanneer de zaken tot die hoogte gekomen zijn, zit 'er niets beter op om, wanneer men in een haven gekomen is, zich van dat gedierte te ontdoen, dan het fchip te ontladen tot op zijn ballast, alle de poorten en gaten wel te fluiten op één na, en onder m de kuil een vuur te maken van nat ftroo, waarvan de rook hen dwingt aftetrekke*; als dan wijken zij noodzaaklijk naa de opene poort, waar zij half bedwelmd aankomen, en waar men alle dezulken doodflaat, die geen middel vinden van zich in zee te werpen. AGT-  naa St. DOMING O.- 157 AGTTIENDE BRIEF. In de woestijn, November 1789. Gij zoudt verkeerde gedachten van mij hebben, mijn Heer! indien gij meende dat mijn arbeid zich bepaalde tot het gevogelte op 'c voorplein, tot het duivenhok, tot den hof, tot het zorgen voor de keuken, tot het handwerk van fmjt en timmerman. Ik bemoei mij met alles, wat iet kan toebrengen tot verfraaijing en vervrolijking onzer eenzaamheid. Het eerfte werk dat ik ondernomen hebbe, was in eene uitgeftrektheid van vier- of vijfhonderd treden den weg te verbreeden, welke herwaards leidt, ten einde een goed effen wandelpad te hebben. Deze arbeid, dien ik alleen verrichtte, en wel met die vlijt, welke zoo zonderling affteekt bij mijne zwaarlijvigheid, heeft mij te meer afgemat, terwijl ik hier in 'c leven moest hakken en verfcheidene zwaare blokken rots moest verplaatzen, zonder andere hulp dan een flegten bijl en een hefboom, waarvan het gebruik mij geleerd heeft de kracht te berekenen. Toen ik na langen arbeid zoo ver gekomen was, dat ik één dier groote fteenklompen aan den rand van eene diepen kloof had gebragt, riep  *«* REIZE riep ik Mevrouw de L . . om haar te laten zien, hoe ik dien brok van boven naa beneden liet tuimelen; enkel door een floot van den voet daar tegen bragt ik denzelven in beweging, en ik zeide haar: befchouw hoe deze groote, die in ongenade geraakt is, in zijnen val alle die zwakke boomtjens met zich fleept, welke hunne wortels aan zijnen voet gehecht hadden: wij hebben nu en dan dezelfde zaak elders zien gebeuren. Twee fpringen, de eene in 't holle van eenen halven cirkel, binnen welken de plantaadie was, de andere aan de linkerzijde en buiten den flagboom, door welken wij naa binnen komen, gaven 't beflaan aan twee beeken, waarvan de eene, na eenige kronkelingen, een klein moeras vormde, waaruit dezelve zich weder ontlastte, doorfnijdt den weg in een regten hoek en ondermijnt denzelven, om zich in die kloof nederteflorten. De andere, haare bron ontfnappende, maakt een tweeden poel, filtert door denzelfden weg en verliest zich. Mijn eerfte voornemen was, door de ganfche lengte van het moeras een gracht te graaven evenredig aan de .breedte van de eerfte beek. Door dien arbeid veranderde ik dit moeras in eene bekoorlijke weide, welke ik nog verfraaide door 'er alle de ruwe en grove ftukken uitterooijen, die dezelven ontfierden, om daarvoor in de plaats te ftellen ananas-planten, wier purper-  naa Sr. DOMINGO. 159 perkleurige en uitgefpreide ftengel, in een fchoonen goudkleurigen appel ukloopende, die mee een groene kroon gedekt wordt, wezenlijk .een fraaije vertooning maakt. Mijne eerzucht deed mij een ander ontwerp vormen, om welk uittevoeren ik eerst de beide beeken, daar ze uit het moeras weder te voorfchijn kwamen, moest vereenigen. Deze vereerdging eens bewerkt, deeden 'er zig nog verfchriklijke zwarigheden op, doch welke niet onöverkoomlijk waren. De vrees, van niet te zullen dagen, en de hoop, van te zullen verrasfen, deeden mij zwijgen. Hoe hooger de fpringen liggen, te gemaklijker loopt het water af, doch hoe holler, meer gebroken en ijler de grond is, door welken hetzelve moet geleid worden, te moeilijker werd deze leiding. Door eene menigte proeven, door ftandvastigheid en vlijt, kwam ik nogthans alle hinderpalen te boven; zelfs gaven dezelve gelegenheid tot eenige verfraaijingen, waaraan ik in 't eerst niet dacht. Zij baanden mij den weg tot het aanleggen van eenige watervallen, en indien mijne onkunde in de eenvoudigfle beginzels der waterleidkunde mij verfcheiden misdagen deed begaan, leerde iedere misdag mij eene andere te vermijden, en langs dezen weg raakte ik bekend met de kunst. Na verloop van agt dagen waren de beiden beeken met eikanderen verëenigd, en midden door  i6o REIZE door den weg, door middel van een vast en regelmatig kanaal, heen geleid. Eenige groote platte fleenen, die ik aan den rand der kloove gebragt had, maakten onder een groen gewulf, door mij in het levendig bamboes uitgefhoeid, een waterval, welke te famen met het gemurmel der kleene kaskaden, in eens, voor altijd de ïtilte onzer eenzaamheid verbrak, en met niet minder verwondering dan blijdfchap zoo wel de echo's, die hetzelve herhaalde, als Me/rouw de L . . . trof, aan wie ik, om haar te verrasfen, niets van mijn ontwerp gezegd had. Aldaar bragten wij gemeenlijk een gedeelte van den dag door, zij met vrouwlijk handwerk, ik met lezen en haar dochtertje met in de beek te plasfen, enkel gedekt door haar hemdje, in den boezem der natuur, der onfchuld en der vriendfchap. Dit bezig, itille en geruste leven, heeft zijne bekoorlijkheden, mijn Heer! hoe laf en eentoonig het u moge voorkomen, in vergelijking van 't gene ik elders geleid hebbe. Er is gewis een groot onderfcheid tusfchen het gewulf van bamboes, waar onder ik ruste, en de vergulde zoldering, de prachtige behangzels van 't vertrek, het welk ik, niet lang geleden, in het paleis der Koningen befloeg, zonder de heerlijke tafereelen te rekenen, welke mijne verbeelding mij toen maakte van mijn toekomllig lot; alles is in een fchipbreuk vergaan, maar alhoewel ik zoo veel, ja zelfs de hoop verloren heb-  naa St. DOMINGO 161 hebbe, heb ik evenwel een onverliesbaar goed behouden, de kunst om mij ce vergenoegen met het gene mij is overgebleven. Inmiddels dat mijn volgende arbeid, -welken ik niet dan bij poozen kan verrigten, mij toelate de kleene verfraaijingen te voegen bij die, welke reeds gemaakt zijn, en voor welke de grond vatbaar is, heb ik aan 't einde van den hof een laan aangelegd van Avocaat-boomen, wier fchaduw zich tot aan den weg zal 'verlengen. De achterzijde van den heuvel, waaide hutten der negers zijn, en aan welks voet de weide ligt, vertoont niets anders dan eenige kwijnende koffijboomen, en eenige andere boomen , welke wijd i van eikanderen liaan; ik zal derzelver getal vermeerderen, en de ledige vak^ ken bepooten met flruikgewasfen en braambosch, zoo als de groene en roode piment, de grenaat, de citroen en de welriekende acacia. Dc zwarte den zal 'er aflleken bij den roozenkleurigen en witten franchipaan; aan de zijde van de bekoorlijke papaija, wiens itengel dunner en min trotsch dan de fchagt van den palmboom, in bevalligheid wint, wat zij in majesteit mist, wanneer het oog denzelven vergelijkt met zijnen majeftueufen mededinger, zal de koningin der bloemen en de bloem van alle luchtflxeeken, de roos, prijken. In plaats van den (teilen, hobbeligcn weg, langs welken de negers naa de plantaadie komen, zal men een breed en effen I. deel. L pad  tên REIZE pad door het bosch voor hun maken, waar de kundig door eikanderen gevlochten ftruikranken hunne veelkleurige bloemtrosfen over de takken van den oranjeboom, den fampaal, den acajou, den kalbas- en kasfia-boom, zullen fpreiden; en zo de rijke Europeaan een gedeelte zijner middelen wijdt aan het zien verbasteren van den tulpboom of den Amerikaanfchen magnolia, zou ik dan niet eene edeler en zoeter nieuwsgierigheid voldoen, door eenige boomen uit mijn vaderland hier te naturalifeercn? gelooft gij, mijn Heer! dat ik minder genoegen fmaakte, roen ik op St. Domingo den abeel- en berkenboom onzer bosfchen wedervond, dan de jonge Potavéri, toen hij in Frankrijk de boomen van Otaïti wederzag (c)? Indien de ondervinding zijner voorgangeren, van wie naauwlijks één van de duizend het zoo ver bragt, middelen genoeg tc vergaaren, om met rust een zwak en zieklijk leven in zijn vaderland te gaan eindigen, geen vergeeffche les was geweest, voor den eerften, die hier zijne tabernakels bouwde; indien de dwaasheid van wezenlijke vermaken, welke men indedaad fmaakte, opteöfferen aan eene eerzucht van zich ten cenigen dage onzekere en ingebeelde geneuchten te bezorgen, aan den eerlijken mensch zoo veel CO Zie liet einde van den tweeden zang van De lis!u's Diclit{tuk over de Tuinen.  naa St. DOMINGO. 16*3 veel oordeel gelaten had, als men nodig heeft om te bezeffen: dat de behoefte van fortuin te maken-, niet altijd die van gelukkig te leven, zoo lang men het niet gemaakt heeft, uitfluit; zou hij, in plaats van zijn hut te plaatfen in hec hol, waar zij thans is, dezelve gebouwd hebben op den hoogen vlakken grond, welken men aan de rechtezijde van den aanleg vindt. Daar heen nemen wij gemeenlijk onze wandeling, zedert ik den weg heb laten opruimen en bruikbaar gemaakt. Hier heeft men aan alle kanten een uitgeftrekc gezicht, nu en dan afgebroken door zwaare rotzen en bergfpitzen; aan de linkerzijde de ganfche baai van Jacmel, de donkere enge pasfen van het dal la Gosfeline, eenige verflrooide wooningen, eene fhelle beek en de berg la Selle; ter rechte zijde een der best bebouwde oorden van 't ganfche eiland, min akelige engten, ruime dalen, kronkelende rivieren, rijke plantaadiën, die meer bezogt worden, en eindelijk de zee van Leogane en hec eiland van La Gonava, Zie daar het uiterfle onzer togten, hec voorwerp onzes leeds en dat onzer ontwerpen voor het toekomende. Aldaar wachten wij zomtijds den nacht af, om met langzame fchreden naa ons graf weder te keeren. „ Zie eens, zeide ik gisteren aan Mevrouw L . . ., toen de dag affcheid van ons nam, hoe veele menfchen 'er zijn, die zich over hun aanwezen beklagen, en L 2 die  *6"4 REIZE die niets weten aantevatten om het te verlengen en het genoeglijk te maken. Dit is een der fchoonfte uuren, om dit uur houden de traanen der ongelukkigen en hunne zweet op te vlieten, de lucht ten minden minder heet vergunt hun een zuiverer en frisfcher koelte te ademen; waarom wordt mijn oor enkel getroffen door 't fcherp en wanluidend gekrijsch der papegaijen, of door 't gekras van den vuilen pad, die in het holst der kloove zucht? waarom verkondigt de klok van 't Angelus Domini niet aan iedere wooning, dat de nacht de rust aanbrengt? waarom waarfchuwt mij het gebasch des getrouwen honds, dat ik mij, met vertrouwen op zijne waakzaamheid, gerust kan nederliggen? Waarom in flede van deze afzonderlijke flem, die in den duister als blijft hangen, het doffe en eentoonige geluid van'den tom-tom, het welk de neger op een ligchaam maakt daar geen klank in is, hoor ik het geluid niet van de fchalmei of de herderfluit, zich vereenigen met de juiste en lieflijke ftemmen der negerinnen en de maat houden met de luchtige beweegingen van de bende flaaven, die bij den dans den arbeid van den dag, en dien, welke op hunne ontwaking wacht, vergeet? „ Dit zijn flechts fprookjes," hoor ik wijze lieden zeggen, die hunne ingewanden in hunne goudbeurs dragen, en hunne lange ooren digter bij het geestige dan bij het hoofd hebben! ,? wij  naa St. DOMINGO. i6"5 „ wij zijn te St. Domingo .gekomen om 'er fortuin te maken, en niet om de negers te zien huppelen, of 't geruisch van watervallen te hooren; ons vooruitzicht beveelt ons te leven, niet alleen voor het tegenwoordige, maar ook voor het toekomende!" Wel nu! voorzichtige huishouders, zorgt voor het toekomftige, bewaart, om 'er uwe grafzerk mede te verfieren, de weinige bloemen, waarmede gij uwe loopbaan kunt beitrooijen; maar wanneer tegenfpoeden, welke hier maat te vaak ontmoet worden, u en mij zullen genoodzaakt hebben elders troost te zoeken dan in de beloften der fortuin, komt dan ten minnen dooi' uwe fpade en overbodige klagten de genoegens niet vergiftigen, welke ik onafhanglijk heb weten te maken van haare grilligheden f Dat men mij hier niet tegenwerpe het zoo dikwijls ter kwader trouwe bijgebragte fophisma, dat het voor ons geluk onverichillig is, het voorledene, het tegenwoordige of het toekomende te genieten, want ik zoude antwoorden, dat de eene genieting geene andere wezenlijk uitfluit; niets belet mij het genot van het tegenwoordige te paaren aan de herdenkingen van 't voorledene, of aan de hoop op het toekomende. „ Welk eene armoede, welke eene erbarmelijke armoede, is onze rijkdom," zegt een hedendaagsch reisbefchrijver, „ wanneer dezelve ons ongefchikt maakt voor het gel. 3 luk-'*  166 REIZE luk fV)." Het zal altijd met de begeerlijkheid zijn, »ÖMV tfy* & V «?» jtf/ifjfaf" door V */ƒ verlangt (e). Wat men voorzorg noemt is gierigheid , die zich met het masker van zuinigheid vermomt, en wier ganfche verdienste beftaat in armlijk te leven en rijk te fterven. Inmiddels deze zinneloosheid de onze worde, hebben wij onze vogelhaan (basfe cour') vermeerderd met vier paar peintaden of peerlvogels grijs en wit, en twee hocos, mannetje en wijfje. De eerfte; dier vogels, wier lekker vlcesch, levendigheid, trompet-geluid, en veelvuldige broedzels u gewis bekend zijn, vervrolijken niet weinig een verblijf daar men zich eens vestigt (ƒ). > De hoco> oeo, 0f occo (g) (pauwies), alhier van Caijenne aangebragt, is oorfprongelijk uit Mexico; deze vogel heeft fchoone zwarte vederen, uitgezonderd onder aan den buik, waar dezelven wit zijn; hij draagt een fraaije geele kuif, is fterker en kloeker dan de paauw, gemeenfamer met den mensch, maar zoo laf, dat (V) Brieven over eenige ileelen van Zteitferland. 2de Deel 31 Brief. O) De Menfchenvriend , I D. I Hoofdftuk. Cf) Men kan eene zeer uitvoerige en naauwkeurige befclirijving. van deze zoort v»n piintadtt (peerlvogels) vinden in het Rtcuii> d'el'Jervatitns tic. com. J. cbap. 10. Cg) Eene vollediger befclirijving van dezen vogel vindt men in, liet %,urnal du vcyag, fait a la m.r J„ f„d avte lts fliiu. , .wrRavenau de Lusfan. pag, 41.  naa St. DOMINGO. 16? dat een kuiken van twee dagen hem wegjaagt, hij is zoo dom, dat niettegenftaande zijne trotsheid , de kalkoen zich een arend bij hem kan rekenen. Niets geeft te kennen, dat het domme paar denkt, om zich te vereeuwigen. Doch het zou niet kwaad zijn , indien het gedacht der zotten zomtijds onvruchtbaar ware. Bij het herlezen van mijn brief, vind ik, mijn Heer, dat dezelve een waar rhapfcdium is. Om in dien trant te blijven, zal ik mij bedienen van een ongemak van 't welk ik mij ontdaan heb, zedert ik mij naar de levenswijze van dit land ichikte, om u een woord te reppen van deszelfs ziekten en geneesmiddelen, en bovenal van het vooroordeel, 't welk wil, dat lieden van een zwak en teder geitel, deze luchtftreek beter kunnen weêrftaan dan robuste en fterke menfchen. Maar, hoe zoo? om dat de eerften overtuigd van hunne zwakheid zich meer mijden, en van alles onthouden wat zij meenen nadeelig voor hun te zijn; terwijl de anderen niets ontziende en ■Ach op hun fterk geftel verlatende niets mijden, en zich in alles te buiten gaan. 't Gaat 'er mede als met de fortuin, lieden van den middenftand, die van weinige middelen ingetogen leven, helpen zich niet te gronde, maar wel de rijke lieden, die een fpilziek en. verkwistend leven, leiden. Galzuchtige en bloedrijke geitellen zijn hier,,, meer dan elders, onderhevig aan ziektendie uia. i 4. s»-  W REIZE gisting der vochten, of uit eene te fterke uitwaasfeming, welke te zeer verzwakt, ontdaan. Maar de natuur heeft het geneesmiddel bij de kwaal gevoegd. In de heete landen eet men weinig. De overvloed van zuuren doet 'er daaglijks, hoewel een matig, gebruik van maken. Deze zuiveren en verkoelen het,bloed, zij fcheidcn en bevorderen de Ontlasting der vochten, en zo de bloedrijke geitellen meer onderhevig zijn dan anderen aan ontilekende ziekten, worden ze tevens minder verzwakt door eene, om zoo te fpreeken, belette uitwaasfeming. De kolonisten, die een eetregel houden zoo als de luchtftreek vordert, bereiken een hoogen ouderdom, vooral als zij het bergachtige gedeelte bewoonen, daar^ de lucht zuiverer en de hitte draaglijker is; heeft men zich eens aan het klimaat gewent, als dan weet men weinig van de ziekten, die haar oorfprong necmen uit den overvloed en de verdikking der vochten. Indien ik vertrouwen mag op mijne eigene ondervinding, dan moet men hier alle te voedzame fpijzen, en vooral het te veel drinken van fterke dranken, vermijden. 't Is gewis allernoodzaaklijkst aan 't bloed weder te bezorgen wat het aan vochten door uitwaasfeming verliest. Dan, zonder toevlugt te neemen tot de fchaai van Doctor Cornaro, zal men zoo ras men geleerd heeft zijne eigene gefteldheid te kennen, ten naastenbij kunnen nagaan wat wij gebruiken cni  naa St. DOMINGO. 169 en wat wij nodig hebben. In 't begin van mijn verblijf alhier, overreedde een kolonist, met wien ik veel verkeerde, mij, dat zuiver water hier ver te verkiezen was boven den wijn; ik volgde getrouwlijk dezen raad, tot dat ik eindelijk bemerkte, hoe verbazend mijn nieuwe Doctor San gr ad o van deze les afweek, wanneer hij bij anderen dronk; ik begreep des, dat zo hij , zelfs het matig gebruik van wijn verbood, zulks enkel gefchiedde met betrekking tot dien, welken men aan zijne tafel dronk; ik hernam derhalven mijnen gewoonen eetregel. De invloed van het zedelijke op het natuurlijke moet in een luchtftreek, waar de omloop van het bloed fncller is, en deswegens de zintuigen, die flechts flaauwen teg|mftand bieden, ligter geroerd worden , veel vermogender en * werkzaamer zijn:.om die reden moet men zorgvuldig alles vermijden, wat denzelven aanzetten en meer drift geven kan, waardoor zij fpoedig alle hunne veêrkragt verliezen zouden. In het niet in acht nemen van dezen heilzamen raad, moet men de oorzaak zoeken van die fchielijke en onvermijdelijke verzwakking, die al vroeg een gedeelte der bewooners van &t. Domingo naa 't graf fleept, of hen tot een graad van krachtloosheid brengt, welke vrij veel gelijkt naar den dood of naar onnoozelheid. Koude, of op zijn hoogst, laauwe baden, een ligt vertecrend voedzel, nu en dan zachte outL 5 ka-  '17° REIZE hstingen, ccne matige beweeging, oefeningen, tot welke niet veel infpanning behoort, is alles wat ten naastenbij dienen kan om eenigzins gezond te blijven, wanneer men 'er tot eenen zekeren ouderdom gekomen is. Elk kolonist heeft hier gemeenlijk zijn huis - apotheek, die meest beftaat in manna, zouten en rhabarber. Het land zelf levert tamarinde en het casfia blad, waarvan een eenvoudig aftrekzei, vermengd met het fap van den bitteren oranje - appel, voldoet tot ontlasting, zoo goed als de best voorgefchreven geneesdrank. Eenige zoorten van itruikranken (Lianes) hebben dezelfde uitwerking, maar men moet zich vooral wachten van een purgeer-middel, het welk zomtijds een zeer vlug of ftèrk vergif is. De negers kennen de doodelijke krachten dier kruiden maar al te wel. Hunne droevige ondervinding heeft ten dien opzichte meer dan eene Locusta gemaakt in een land, waar de godsdienst volilrekt geen invloed heeft op de zeden der kolonisten. NEGENTIENDE BRIEF. In de woestijn, December 1789, In denk even als gij, mijn Heer! dat de akkerbouw een te gewigtig Huk is, dan dat wij het  mS St. DOMINGO, 171 het oog niet zouden laten gaan over dien van dit land. Ik zal u niet fpreeken van de luikerteelt, fchoon de eerfte in rang, ik heb geene gelegenheid gehad die van nabij genoeg te zien, om 'er u alle de bijzonderheden van te befchrijven. Alleenlijk heb ik ééne vraag gedaan, welke men mij niet wel wist te beantwoorden, te weten: waarom, dewijl men op 't vlakke land bouwde en verplicht was den grond omtezetten, tevens een vrij groot aantal runders, paarden of muilezels onderhield, die beter tot het vervoeren van 't fuikerriet en tot het aanbrengen van levensmiddelen dienen konden; waarom, zeg ik, men niet liever verkoos zich te bedienen van het eenvoudig en veel fneller werkend werktuig, de ploeg naamlijk, waardoor men een aantal negers, die tot dien arbeid gebruikt worden, niet alleen zoude fpaaren, maar ook dubbel voordeel trekken van een aanzienlijk kapitaal en eene kostbare have, welke niet zelden wegens de wisfelvalligheden, waar aan zij onderhevig is, verderflijk wordt, maar ook nog in tesenftellins: van andere landen, de welvaard der kolonisten meer van die have afhangt dan van het land dat zij bezitten. Ik weet wel wie den voorflag, om zulk eene nieuwigheid intevoeren, voor barbaarsch zal uitkrijten, te meer, dewijl hij, die denzelven doet, dieren in plaats van menfchen poogt te laten  arbeiden; maar indien ik de eer had een fuikerplanter te zijn, zou ik mij doof houden voor het gefchreeuw van dien edelmoedigen Proxénétes, die uit erkentelijkheid voor de negers, welke door den arbeid, waaraan ik hen zet, omkomen , op zich neemt mijn vrouwen-timmer te voorzien met Afrikaanfche fchoonheden; ja, niets zoude mij beletten alle proeven in 't werk te Hellen, welke ik gefchikt zoude oordeelen om mijnen twijfel wegtenemen, wegens de voordeeligfïe van de eene of andere wijze van bebouwing. Toevalligheid, gewoonte, een zeer bekrompen verftand, hebben langen tijd den koffijbouw beftuurd, welke hier eerst in 1715 wierd aangevangen , het tijdftip van de vernieling der cacaoboomen; 't is zelfs maar zedert eenigen tijd dat men voor de oude gewoonte, van de koffijboomen digt op eikanderen te pakken, de geregelde wijze heeft aangenomen van ze ruitsgewijze te planten, welke ontegcnfpreeklijk de voordeeligfte is, dewijl zij een vrijer en gelijker doortogt aan de lucht geeft, en tusfchen de boomen dc behoorlijke ruimte laat, zoo dat de een den anderen niet benadeele, en eindelijk.dat zij het wieden en plukken gemakiijker maakt en verkort. Ik weet niet of het toppen op dehoogte van vier of vijf voeten, ten einde daardoor meer fap aan den benedenftengel, en des meer vrucht aan den boom, te bezorgen, het le-  naa St. DOMINGO. 173 leven van denzelven niet verkort. Door eene lange ondervinding cn meer waarneemingen zou men deze vraag behoorlijk kunnen beantwoorden (A); dan, in weerwil van het gebrekkige in den koffijbouw, rekent men thans, dat 'er het eene (fc) Liefhebbers, die een omltandig bericht wegens de koffij-teelt begeeren, kunnen, zo zij 'er geduld toe hebben, nalezen: u Eene Verhandeling van Prosper Alp in, gedrukt in 1592. 2. Eene Verhandeling over de geneeskunde" der Egyptertaren , door den zeilden Schrijver. 3. De Waa'meemm'g~én en Aanteekeningen van Veslingiüs, in 1638. ■ : 4. * Eene derde Verhandeling van Fauste Nairon, in~i6/i. 5. Eene vierde Verhandeling van Philippus Silvestre Du- four, in 1684. 6. Eene vijfde Verhandeling van Nicolas de Blegny, in 7. Een Brief over den "oirfbrong en voordgang der Koffij, door Antoine Gallard, in 1609. 8. En, eindelijk, eene Gcfchiedkundige Verhandeling" over den o'irfprong en voordgang der Koffij, welke men vindt aan het einde der befchnjving van eene reize naa 'c gelukkig Arabië, gedrukt in 1715. Défelieux, Gouverneur-Generaal van de Fravfcbe 'AntüUi\ was, gelijk bekend is, de eerite die de koffij-plant naa St.D^in;» overbragt; wiens voqrïiigenoinenheïd voor deze plant Zjö' groot was dat hij, bij een algemeen gebrek aan water, den moed had om de hJft van zijn rantfóen opteölTeren tot behou.1 van tfeZén Kbstbareri beester. Pietio Della Vela, een Spanjaard, is één der genen ' ' die  t?4 R E I 2 E eene jaar door hec andere op S.\ Domingt 80,000,000 ponden geceeld worden. De aanloldijkfte plancerij voor iemand, die minder op heeft met zich te verrijken dan om te genieten, is huiten tegcnfpraak die van 't katoen. Dezelve brengt niet zoo veel winsc aan als de andere producten, maar zij laac niet zoo lang wachten, vordert minder handen, minder arbeid en minder berging, enz.; bijna alle gronden zijn 'cr toe gefchikr, alhoewel 'er oorden zijn, gelijk die der Conaïves, daar ze beter flaagt, en het katoen van beter hoedanigheid is; doch deze plant heeft te worftelen: i° tegen zekere winden, die haaren bloem verzengen; a° tegen de vlinders, die denzelven verflinden; 30 tegen den aanvoer van 't Levantfche en Indifche katoen; en, eindelijk, tegen de mode, die het moedigst ftreed, om te bewijzen dat de Nepentbe van Homerus niets anders geweest zij dan koffij. Waarfchijnlijk dronken de Goden die niet zonder fuiker. (*) O [De Nederduitfche lezer, die in zijn eigen taal eene volledige befibrijving viil lezen van den Koflij-boom en deszelfs' vrucht; Van de wijze, op welke eene Koffij-phntaadie wordt aangelegd ; Van de KofBj-boon j Van de reden van vermindering der producten, zedert eenige jaaren op de Koffij-pltty. taadiën in 't algemeen ; Van de onkosten van aanleg, als mede de jaarlijkfche onkosten aan interesfen, onderhond tn lnltpmltM van een Kqffij-pUnfitdie van loce akkers land, bewerkt door tweehonderd twce-.n-vlffig koppe» (haven; kun d.mrtoe inzien eene Veibandelin* van den. Landbouw ia de Kolonie Suriname, door Ancony Blom, te Amifcrdam, bij J. W. SMIT j  naa St, DOMINGO. 175 de, welke nu eens het vertier daarvan verflapt, de fabrieken van doek en andere iloffen, welke men 'er van maakt, doet itilftaan, cn den planter den moed beneemt, die fteeds onzeker blijft wegens den aftrek van eene waar, wier inöogfting vaak mislukt. (*) Van de indigo-teelt weet ik te weinig, ora 'er u iets van te melden; ik ken geen planter, die dezelve aankweekt, en ik heb eenige plantaadiën gezien, waar men 'er mede uitgefcheiden is; de reden daarvan heb ik u in mijnen negenden brief reeds medegedeeld. Het fpijt den lieden van fmaak, dat men het aankweeken van den cacaoboom zoo geheel heeft laten vaaren, deszelfs hooge ftam, frisch groen en fchoone vrucht maakten eene zoo aangename vertooning; wat de casfia, de roucou, of orliaan, de gengber, het brafilie-hout, aanbelangt, naauwlijks bemoeit men zich daar mede, en fchoon dezelve, honderd jaaren geleden, het voornaamfte en biina het eenige be•■ ftaanmiddel van den bewooner van St. Domingo uitmaakte, zijn die vruchten daar naauwlijks bekend, zedert men 'er de katoen, de koffij en den fuiker verbouwt. Te (*) [Zie de befclirijving van den Katoen boom, in de Oefcbiteft. rils van eine reize naa He Malouiuen, I Deel, v Hoofdftuk; en liet xvi Hoofdftuk van 't bovengemelde werk van 11 lom.]  tf4\ 11 E I Z E Te Kaap - Franccis heeft men een Akademie van landbouw aangelegd, aan welke men een gedeelte der waarneemingen verfchuldigd is, welke den akkerbouw verbeterd hebben. Dan, zoo lang haar werk zich bepaalt tot aanraadingen en tot het aan de handgeven van proeven te doen, welken niemand geneigd is voor eigen rekeningte ondernemen, zal zij het doel haarer inftelling" niet bereiken, dan wanneer de Regeering de kosten daartoe wel op zich zal willen neemen. In weerwil van de vorderingen, welke de akkerbouw hier zedert twintig jaaren gemaakt heeft, befpeur ik echter nog eén misflag, naamlijk dien, dat men bij het wieden zich van den fchoffel in ftede van de hand bedient; van daar komt het dat 'er gemeenlijk iets van de wortels in den grond overblijft, dat fchielijk weder uitfpruit, daar, indien men het onkruid met de hand uitrukte, alvorens hetzelve zaad gefchoten had, men 'er niets van zoude overlaten: men rekent gemeenlijk verkeerd, wanneer men aan eenen arbeid, welke fchielijk voortgaat, de voorkeur geeft, dewijl men nimmer een werk voor afgedaan kan houden, 't welk men telkens op nieuw moet hervatten. Misfchien zoude het goed zijn, mijn Heer! dat men onder den naam van 'sKonings plantaadie, eene bijzondere en taamlijk uitgeftrekte plek gronds aanlegde, gefchikt om 'er allerlei zoort van gewasfen te teelen; de proeven, welke men  naa St. DOMINGO. men daar tot bevestiging van de nieuwe' bouwwijze zoude kunnen neeraen, dit zou al het gebrekige kunnen verhelpen, en 't geen vatbaar voor verbetering was, tot volkomenheid kunnen brengen en nieuwe proefneemingcn kunnen doen beginnen. Werkelijk is men bezig dergelijke proefneemingen te doen in den tuin des Konings te Port au Prince; maar 't is noch in een tuin, noch met eenige enkele planten, dat deze proefneemingen met den gewenschten uitflag kunnen gefchieden. De vlijt en zorg, welke een verftan ■ dig en werkzaam mensch beiïeedt aan eene s nieuwe plant, kunnen van eene gelukkige uitwerking zijn in eenen bijzonderen grond, zonder daaruit te kunnen beflisfen dat dezelfde wij-ze van behandeling in 't groot zal Sagen*. Deze bedenking fchijnt niet ontinapt te zijn aan de beftuurers, dewijl zij verfcheiden planten van nagelboomen aan eenige planters uitgedeeld hebben. Bij zommige zijn ze geftorven, bij anderen zijn zij welgelukt; des zal de vraag fteeds twijfelachtig blijven, tot dat de proefncemingen, die dezelve moeten beflisfen, in't groot gedaan zijn. Men fpreekt veel Van de rima of den broodboom der eilanden van de Zuid overtebrengen naa de Antilles (Jt). Maar zal dezelve 'er (*) Zie de befcliiilviiig van de Rima in de nieuwe reize naa de; Zuidzee, bladz. ]!*-. I. DF.EL M  *7* REIZE 'er den behoorlijken of gefchikten grond zijm vaderlands aantreffen? zal hij de hevige orkaanen weêrftaan kunnen, en zal hij tegen de handel - maatfchappij beveiligd zijn, welke nog vernielender is dan de verfchriklijkfte ftormwind? De kundigheden, welken gij bereids van dit land hadt, te famen met die, welke mijne brieven u hebben kunnen geven, moeten u hebben doen bezeffen, dat 'er Hechts weinig vlijt plaats heeft. Verfcheiden oorzaken hebben daartoe medegewerkt; zie hier de vier voornaamften. i° De weinige fmaak, welke de bewooners hebben voor de voordbrengzels der konst, welke tot de tweede klasfe behooren. 20 De fchaarsheid van handen, waaruit de ongemeëne duurte van 't handwerk ontftaat. 3° De oplettendheid, waarmede de handelmaatfchappij alles verricht, tegenwerkt en terug houdt, wat zij weet dat haar gezach en invloed merkelijk zoude verminderen. 4° De traagheid of loomheid; welke onder een brandenden hemel de menfchen onkundiglaat van die menigte behoeften, wier voldoening een bron van genot is voor den rijken en eene nieuwe belooning en prikkel voor de vlijt des ambachtsmans. Alle meubilen, zoo die, welke men niet ontbeeren kan, als die, welke tot onze geneuchte of pracht dienen, worden, volkomen bewerkt, uit Frankrijk overgebragt in een land, het welk aan  naa St. DOMINGO. 179 aan den fchrijnwerker, den draaijer, den kabinetwerker, de verfchillende zoorten van acajou-, manzeliën-hout, enz. le/ert. De handel-maatfchappij koopt dat hout hier tot een lagen prijs, laat het in Frankrijk tot een goedkoopen prijs bewerken, en verkoopt het hier weder tot zes franken denzelfden voet, van welken hij Hechts zes Huivers betaalde. Gij zult dus toeftemmen, mijn Heer! dat het recht van commisfie wat hoog loopt. Men heeft op St. Domingo eene zeer fchoone zoort van vaaren-kruid; men zou 'er des, naar alle gedachten, glas kunnen maken, het welk misfehien in deugdzaamheid dat van Europa zou overtreffen; het land zou dus aan 't moederland eene nieuwe ftoffe kunnen leveren om bewerkt te worden, en wanneer men nagaat hoe veel de onhandigheid en onachtfaamheid der negers toebrengt tot het vertier dezer twee eerfte behoeften, als dan is het te bejammeren, dat de vlijt nog geen proef heefc genomen om zich dezelven tot een lager prijs te verfchaffen. De pitre (J)itre) heeft men nog tot niets anders dan tot halfters van paarden en ezels weten te gebruiken. De draaden daarvan zijn van een fchitterend wit, fterker dan hennip, buigzaamer dan en niet zoo bros als paarden-haair; men zou ze met voordeel kunnen gebruiken in die getouwen, welke men meestendeels van hennip en paarden-haair weeft. M 2 Men  ïb'o REIZE Men maakt hier, doch niet'in groote menigte, hoeden van palmboomen-hout, die ligter zijn dan de onzen, en daar de hitte der zonne niet zoo gemaklijk doordringt, die ook zoo ligt niet bederven door Hof en regen; men zou des wel doen het gebruik daarvan algemeener te maken, dewijl ze beter koop uitkomen, en langer duuren kunnen dan onze filte hoeden. De palma-christi, door de Natuuronderzoekers ricinus Americanus, door de Caraïben carapat, en door de bewooners van Peru pilleriila genaamd, is een heester-gewas, van 't welk men voorgeeft, dat een blad op den boezem van een zoogfter geplaatst het zog bevordert. Hoe veel vertrouwen men in dat voorgeven Hellen kan, weet ik niet, maar zeker is het, dat de vrucht of het zaad van de palma-christi een zeer zoeten olie geeft, welke, behalven dat zij nog tot andere dingen met een goeden uitflag gebruikt wordt, zeer veel nut doet bij kinderen, die met kolijk- pijnen of ftüipeh gekweld zijn. (0 Dc CO Zie hier hoe men dezen olie maakt. Men laat de vrucht zaciukens kooken, zet die twee of drie dagen in de zon, en (tampt dezelve tot een pap, 't geen men verlengt met water, nemende twee deelen water tot twee deelen pap. Men laat alles te famen Jtooken: wanneer de olie bove-drijft, fchept men die met een lepel ■af, of fclmdt ze 'er af. liet zinkf.1 wordt vervolgens met water afgewasfehen, vati 't welk men nog een weinig oiie fchept. Zie Verfameling v.m ;nerk;vaardige vjaariteemltigcn, I Deel, I Hoofdft.  naa St. DOMINGO. 181 De Mulattinnen maken van zommige vruchten, als citroenen, ananasfen, enz. vrij groo've •confituuren, de duurte Yan den gerafineerden fuiker haar noodzakende zich te bedienen van de lieroop van melasfen, konncn zij aan die ingelegde vruchten den graad van volkomenheid en den aangenamen geur niet geven, welke aan dezelve in navolging der liqueuren van Martinique, anders eene groote vermaardheid en Herken aftrek zouden bezorgen. Eén eenige konst en twee handwerken, maken hen, die dezelven beöeffenen, rijk, wanneer hunne eergierigheid hen niet aanport zich hier nedertezetten. Dc eene is de verfchriklijke artzenij-kunde, de andere het ambagt van metzelaar , en vooral dat van timmerman. Gij begrijpt ligt, mijn Heer! dat men noch bij deri een, noch bij den anderen, een hoogen graad van kundigheid en verftand moet zoeken. Een onkundig leerling van St.Comus, onderfcheeps-heelmeescer, kan niet dan een flegt geneesheer zijn, in een land, waar de kunst van Esculaap wil, dat men bij eene geheele nieuwe ftudie, en eene zeer uitgeflrektc kruidkunde, eene reeds zeer groote praktijk voege. De metfelarij vordert hier zoo weinig kunst, dat men flechts de daaglijkfche bekwaamheid van een mctfelaars-knegt behoeft te hebben. De Heer Cottin had eens een metfelaar herwaaros gebragt, wiens ganfche kunde beftond in kalk M 3, te  i8ü REIZE te mengen; thans is hij eigenaar van twee negers, en fpeelt den Heer even als een ander. Het bouwen en famenftellen van hutten en molens vereifchen iets meer van een timmerman. Zedert dat de handel met de Verecnigde Staaten van Amerika geopend is, komen hier ganfche geraamten van huizen aan, naauwkeuriger famengevoegd, beter bewerkt, en tot minder prijs, dan die, welke men hier maakt. Maar dewijl het hout, daartoe gebruikt, op verre na zoo goed niet is als dat, het welk wij hier hebben, meen ik dat deze bedenking de voorkeur zal verzekeren aan de Franfche timmerlieden, zoo haast derzelver naijver hen zal aanzetten den prijs te verminderen, het hout beter te bewerken, en in alles meer fmaak en kunstvermogen aan den dag te leggen. Ik heb mij, zoo veel ik konde, beijverd kort te zijn in deze niets beduidende bijzonderheden, aan welken ik misfchien nooit zou gedacht hebben, ware het niet dat ik uwe vragen, deswegèhs aan mij gedaan, niet onbeantwoord wilde laten. Er is gewis geene luchtftreek, welke niet eenige vlijt of nijverheid vereischt, maar wanneer die verdeeld wordt tusfchen den akkerbouw en den handel, waarvan zij beurtlings het voordbrengzel en de band is, behoeft dezelve, om te bloeijen en zich uittebreiden, Hechts een zekeren graad van aanmoediging en van vrijheid, zonder welke zij kwijnt. De nijverheid is het ecni-  -naa Sr. DOMINGO. 183 eenige erfgoed van den armen; wanneer men dezelve binnen te enge paaien fluit, vernietigt men die, of men dwingt haar, in ftede van zich van wettige middelen te bedienen-, van welke men haar berooft, toevlugt te nemen tot onwettige. TWINTIGSTE BRIEF. In de woestijn, Januarij 1790. Ik moet u eene befclirijving geven, mijn Heer! van twee togtjes, welke ik in deze week gedaan hebbe. Het eene was een bezoek bij een kolonist afgelegd, het andere een jagtpartij op het wilde- bf bosch-zwijn, want zoo haast men die huisdier de vrijheid laat, begeeft het zich naa de bosfehen, waar het in gedaante, zeden en karakter, geheel verwildert. Alvoorens de dag aan den hemel was, vertrokken wij, de Opzichter Baudoin en ik, te famen naa het binnenfle van Gosfeline, drie uuren ver van hier, om aldaar te middagmalen bij zijnen vader, die kolonist in dien oord is. Na dat wij aan den voet der duistere engten den weg van Jacmel naa de woestijn verlaten hadden, waren wij verplicht onze fchoenen en • kousfen in onze zakken te fteken en barrevoets, M 4 ten  REIZE ten minnen een uur lang, door een riviertje te waden, als de beste en gemaklijkfte weg, fchoon het zand daarvan op zommige plaatzcn, waar weinig water Hond, bij wijlen zoo brandend was, dat wij genoodzaakt waren 'er over heen te frieflen als over gloeijende kooien. In de Mille enge pasfen , welken Wif doortrokken, ontdekte ik eenige nieuwe ibortcn van boomen, heesters, planten en bloemen; onder de eerden trof mij het meest de mapou, bui-ten tegenfpraak de gfootfte van alle boomen, indien, gelijk RavenauLusfan verhaalt, het waar is, waar aan ik evenwel twijfel, dat zijne makkers m eenen enkelen tak van den mapou een kano maakten, in welken tagtig mannen zich plaatzen konden, (m) Hoe veel wederihmd dergelijk een ligchaam den wind ook bieden kan, heb ik nogthans één dier boomen gezien, welke door den laatften orkaan met wortel en al uit den grond was gerukt. Men zou zich evenwel bedriegen, indien men de kracht van den wind wilde beöordeelen naar de zwaarte der boomen, welke door denzelven ter nedergeploft worden. Nergens vond ik de aarde, welke den bodem der rotzen, der zandschelp- of kalkfreen-gronden van St. Domingo delft i dieper dan twee of drie voeten. Alle wortels der gróotfte boomen, in ftede van eene (,«) Journal in vtyogefait a }a ncr dl, SuJ ^ ff(f ^. v_  naa St. DOMINGO. 185 eene fpilwijzige' öf fchuinshoekige richting te ncemen, loopen gelijk met den grond, zoo dat zij grootendeels bloot langs de oppervlakte der aarde kruipen. Zij verfchillen ook nog van de boomen van onze luchtftreeken, door hunne regte en gladde ftammen, welke meest op twee derde der lengte takken fchieten, zoo dat zonder het onderhoud, welke de tusfchenwijdten vullen, een bosch gelijken zou naar eene menigte zuilen , die een groen gewulf torfchcn. Inmiddels is 'er in dit opzicht een groot onderfcheid tusfchen de bosfehen op de toppen der bergen, en die, welke langs derzei ver fchuinfchen voet of in de engten en vlakten zijn; door de eerften kan men zich geen weg baanen dan met den bijl, door de anderen kan men, ten minften, zonder veel hinder te ontmoeten, doorkomen. Hoe digt deze plaatzen bij den anderen liggen, is de verfcheidenheid in het plantfoen zeer merkbaar, en deze afwisfeling in de ftreeken, waar dezelve plaats heeft, zeer aangenaam voor het oog. De eene ftreek is het verblijf eener woeste menfehenhaat; de andere de wijkplaats eener zachte droefgeestigheid. Dit onderfcheid bewijst, zoo 't mij toefchijnt, dat de ligging der meerdere of mindere hoogte, en de aart van den grond even zoo veel invloed op de voordbrengzels der aarde hebben, als de breedte op welke zulk een land ligt. Door niet genoeg acht te geven op deze famenwerkende plaatzeM 5 lijke  i86 REIZE lijke oorzaken, ontfïaat die menigte van dwalingen, welke men bij de geleerden vindt, die alles, zelfs de meest tegen elkander inloopende waarneemingen, tot een zelfde beginzel willen brengen, en ftijfzinnig deze verfcheidenheid in de plantgewasfen aan niets anders willen toekennen , dan aan den invloed der luchtftreek. — Maar dat zij ons dan eens zeggen, waarom het koningrijk van Cachemire, 't welk van de andere landfchappen van Afia is afgefcheiden door een gordel van bergen, zoo veel nogthans van die landfehappen verfchilt in de voordbrengzels van zijn grond, zoo dat een reiziger, die'er aankomt, meent zich weder in zijn vaderland te vinden? Waarom in het gedeelte van Corea, dat met de Provintie van Isle de Franceop den 45(tengraad N. breedte ligt, de winter in 't begin van September reeds zoo geftreng is, dat men nodig heeft zich van bonte rokken te voorzien? Dat zij ons zeggen, waarom te Afirdcan, dat flechts op 47' gelegen is, de koude zoo fel is, dat de Wolga geduurende twee maanden van 't jaar de zwaarst beladen fleden kan dragen («)? Dat zij ons zeggen, waarom te Quito, vlak onder de linie gelegen, de koude en hitte zoo gematigd zijn, dat het ganfche jaar door, de boomen niet ophouden beurtlings beladen te zijn met vruchten, bladen en bloesfems (V)? Eindelijk, waarom, volgends de getui- 0») Chantrean, Rtize in Rusland, I Deel, xv Hooidft. (#) Ik zal enkel drie voorbeelden vin den invloed der bijoorzaken  naa St. DOMINGO. 187 tuigenis van Augustinus de Zarate, hec verfchil van gematigheid der lucht ce Peru zoo grooc is van de eene plaats tot de andere, dat het dikwijls gebeurt, dat lieden, die op 't gebergte zijn, 'er eene ongemeëne koude lijden, en het 'er fterk iheeuwt en vriest, terwijl zij, die ken aanhalen. „ De wind, welke den ganfehen winter van 't noorden komt en over de ijslandcn van Nova Zembla waait, maakt dat land, door de Olij bewaterd, en gansch Siberië zoo koud, dat zelfs te Tobolslt, welk op 57 graaden ligt, geen vructatbn men Zijn; terwijl in Zweeden, te Stotbelm, en zell's op veel honger breedten, vruchtboomen en moeskiuiden wasfen. Dit verfchil fpruit niet, gelijk men meende, om dat de Lapiandfche zee minder koud is dan die van de Straat, of om dat het land van Nov* Zembla kouder is dan Lapland, maar alleen om dat dc Bahitche zee en de golf van Botbnie een weinig de geftrengheid der noordlche winden verzachten, daar in Siberië de werkzaamheid tier koude door niets kan verzacht worden." Buffon, Natuurlijke Historie, II Deel. ,, Schoon de ftad Athene, en haar geheel grondgebied, in haare ligging op de globe overeenkomt met de zuidelijke deelen van Spanje, heeft men echter daar nooit die zachte en gemaatigde lucht genooten, welke de bewooners van Valencia inademen. In 't gemeen zijn de winters op de vaste kust van Griekenland zeer (breng, en dj zomers buitenmate heet; zonder dat 'er eene vaste overeenkomst plaats heeft tusfchen den aart der jaargetijden, en de pools-hoogtc, of de onderlinge breed:e der plaatzen." Beffiiegclingen over de Grieken, I D. I Afd. §. x. „ Men moet de graaden van koude en hitte volftrekt niet afmeten naar de graaden der breedte of poolshoogte. De aart van den grond, de ligging der bergen, en verfchcidene andere uitwendige oorzaaken, hebben zoodanig eenen invloed op de luchtigefteldheid, dat de koude, dikwijls vrij nijpender en langer van duur is in Piemont, in 't Milar.ee/lhe en in 't noordelijke gedeelte van Italië, dan in Frankrijk." Reize in Italië, ioer Duel os, bhdz. 5.  ï88 reize die zich in de laagte en vlakte Hechts twee mijlen van daar bevinden, alle middelen zoeken om zich tegen de overmatige hitte te dekken (p). Laten wij toeftemmen, mijn Heer! dat veel lezen cn een zittend leven zeer veel valfche geleerden maken. Ik ben verzekerd dat, in weerwil van den arbeid en de nafpoo/ingen van zommige Franfche Kruidkundigen, 'er nog geen enkele tak van de Natuurlijke Historie van St. Domingovolkomen bekend is. Noch een natuurkundig reiziger, noch een weetgierig kolonist, zullen dezelve tot volkomenheid brengen. De een zal het aan gezondheid, aan voordvaarendheid en aan tijd mangelen; de andere zal de behoorlijke kunde, de behandeling noch neiging bezitten, welke deze zoort van ftudie vercischt. De roem voor dit nuttig onderzoek blijft des bewaard voor het bewind, en al hadde het 'er geen ander belang bij, dan dat van deszelfs invloed verder uittebreiden, zou het daartoe gemaklijk kunnen komen door eene koninglijke plantaadie aanteleggen, waar men achtervolgends alle de inlandfche voordbrengzels van het groeiend rijk zoude kunnen verfamelen, die verdienden, om hunne zeldfaamheid, fchoonheid of eigenfehappen, nader gekend te worden, ten einde door derzel- ver O) Gefcüicdenis der ontdcWtngt tn verwringt van Peru, 11 Deel, Vil Doek, vi UooMftuk.  naa Sr. DOMINGO. 189 ver kennis nieuwe ontdekkingen te voegen tot de kruidkunde, zoo nuttig voor de fcheikunde, en zoo noodzaaklijk voor de artzenijkunde. Om negen uuren kwamen wij aan de wooning van den Heer B au do ui n. Dewijl men ons verwagtte, vonden wij het ontbijt gereed. Deze verfterking, zoo nodig voor een mensch die voor 't eerfte zijns levens drie uuren barrevoets had gcloopen, kwam zeer wel te ftade. Ik vond in mijn Heer en Mevrouw Baudouin voortreflijke lieden en van een gezond verftand, wier onderhoud voor mij zeer belangrijk en leerzaam was. Hun vriendlchaplijk en gul onthaal, de ongedwongen wijze, op welke zij met mij handelden, hunne ijver om mijn verblijf aldaar aangenaam te maken, de gedienftigheid, waarmede zij op alle mijne vraagen, opmerkingen en bedenkingen antwoordden, bragt mij voor 't geheugen de oude gulhartigheid en de voormalige gastvrijheid van 6V. Domingo. Ik bewandelde hunne plantaadie in haare ganfche uitgeftrektheid. Dewijl dezelve op eenen gansch anderen trant was aangelegd, dan die, welken ik elders bezichtigd had, vroeg ik hen reden van alles, en ik zag met vermaak dat, daar zij niet geneigd fcheenen om elders te gaan fterven, dan op den grond, welke hen gevoed had, dc onvolkomenheid van eenige takken van bebouwing cn van zommige huishoudkundige inrichtingen, minder voordkwamen uit onachtzaamheid der bewoo1 nor?,  ioo REIZE ners, dan uit de gematigdheid hunner begeerten. —■ „Wij hebben een eerlijk beftaan," zeide de Heer Baudouin, „ zoude ik mij nu in mijnen ouden dag gaan kwellen, om rrrij een gemak te bezorgen het welk ik nooit gekend hebbe, en 't welk ik niet behoeve om gelukkig te leven? men moet aan zijne kinderen iets te doen overlaten." De plantaadie ligt in een vrij fmallen doorgang, doch maakt eene fchilderachtige vertooning. Ik zag hier voor de eerltemaal de Genipa of Janipaba, een der fchoonfte boomen van de Jntilles. Hij ontleent zijn naam van zijne vrucht, van welke geene befclirijving u een juist denkbeeld zou kunnen geven. 't Is indedaad eene zoort van zandlooper (fablier), van eene zeer aangename gedaante; ik nam 'er een van mede, die thans-bij mij op tafel Haat, dewijl dit voordbrengzel, deze vrucht, deze machine, dit bijzonders heeft, dat dezelve vanéén fpringt of barst, met een flag als die van een klakkebos, en dat wel op 't oogenblik als men zulks het minst verwacht. De oorzaak van deze zonderlinge uitwerking kan men niet tóéëigénen aan de gewoonte van 'er zand in te doen, gelijk zommige lieden meencn, maar aan een zekeren graad van rijpheid, alzoo dezelve ook plaats heeft wanneer de vrucht nog aan den boom hangt. Wij  naa St. DOMINGO. 191 Wij keerden langs eenen anderen weg naa de woestijn terug, doch ten naasten bij op dezelfde wijze als wij gekomen waren. Ik moest eenige dagen uitrusten, om mij te herftellen van de vermoeidheid van dit togtje, ten einde mij in ftaat te ftellen tot de jagt op een wild zwijn, van 't welk de opzichter het fpoor ontdekt had, en aan welk dier hij een ftrik had gefpannen, waarvan hij zich een goéden uitflag beloofde. s Op den geftemden dag tot dezen togt, begaf ik mij vroegtijdig naa de hoogte, waar onze negers arbeidden, ik deed zulks om mijnen vriend Mazimbo, van wien ik veel houde om zijn vrolijk humeur, bereidwilligheid, goedaartig karakter , en om zijne verkleefdheid aan zijne gade Laoné. Een gelukkig geval had mij de gelegenheid verfchaft het leven te redden 'van deze goede en fchrandere negerin, beiden zijn zij mij deswegens zoo fterk toegedaan, dat ik enkel* zoude te willen hebben om mij uit erkentenis blindelings van hun te doen gehoorzamen. Ik vond Mazimbo op de fteel van zijn fchoffel lenen, met een peinzend oog, ftaarende op den gezichteinder, welke oogenbliklijk door de ftralen des dags ftond te ontvlammen. Wat doet gij daar, Mazimbo! zeide ik hem, waar ftaart gij op? Pais moi ly la, zeide hij mij, zijn hand uitftrekkende naa de opkomende zon, en ik zag eenige traanen in zijne oogen biggelen. Pais moi ly la (mijn land ligt daarheen) dagt  fc£$ REIZE dagt ik ook, maar ik heb hoop het nog eens weder te zien, maar gij, armen neger, zult het uwe nooit weder te zien krijgen! — Kunt gij fchieten, Mazimbo? — Ja, Meester! ik kan. — Wel nu, kat uw fchoffel daar, en voig mij op de jagt De opzichter kwam pndertusfchen met een tweeden fnaphaan aan, waarmede ik Mazimbo wapende, die, verrukt over dit teeken van vertrouwen, zich hoogmoedig naa Laone wendde, die hem toelachte; hij floeg een gezicht van meerderheid op zijne makkers, die bereids aan 't werk waren, en dacht nu niet meer aan de zon noch aan zijn land. Wij hadden eene goede halve mijl afteleggen in een oord, doorlneden met fteile hoogten en bewasfen met ftruiken en heesters, daar bijna niet was door te komen, om eindelijk eene zoort van afgrond te bereiken. Mazimbo ging met den fnaphaan in een bandelier, en met den bijl in de hand, voor ons uit, om den weg door de ftruikranken te baanen. Dan eens flapten, dan eens fprongen, dan weder kropen of gleden wij. Dank zij den Heer Baudouin, die mij voorging en zomtijds de hand leende, anders zoude ik mij verfcheidenmalen de hand oppereten hebben, met om mij optehouden naa eene zoort van braamftruik te grijpen, welke bezet was met lange doornen, zoo fcherp als een fcheermes. Op  naa Sr. DOMINGO. 193 Op de hoogte gekomen, waar wij den vijand moesten vinden, fcheidden wij van eikanderen om hem in eens te omfingelen en gelijk aantevallen; maar 't zij dat hij de lucht van ons had gekregen; 't zij dat hij zich toen elders bevond, wij vonden (lechts de plaats, waar hij kort te vorert nog gelegen, en zich in het flijk gewenteld had. De ftrik, door den opzichter daar naast geplaatst, Hond nog gefpannen, zoo veel men uit de wijdte der fpooren kon opmaken, moet het een gedrochtelijk dier geweest zijn; wij volgden hem op 't fpoor; maar 't ruig der bosl'chen, en't gebrek aan honden, maakte dat wij de hoop opgaven van het dier te zullen aantreffen. Wij keerden met minder moeite terug, om dat de weg genaand was, en dat de hoogten gemakkelijker te beklauteren dan afcekomen zijn. Wie wil, mijn Heer, doode het Calydonisch zwijn. Deze eerfte proef heeft mij voor altijd wars gemaakt van de jagt van St. Domingo, waar het wild zich enkel bepaalt tot het boschzwijn, tot het wilde paarlhoen, tot de woudduif, die (lechts doortrekt, en tot eenige andere vogels, als tortelduiven, die -en naascen bij zoo groot zijn als onze wachtels .en vrij gemeen ; tot fneppen, die 'er fchaars zijn; toe 'papegaaijen bijna niet mogelijk te naderen, en tot den palmiet - YOgel met welken men veel opheeft. I. DEEL. N Het  194 REIZE Het vogeltje, welk ik het liefst zou willen hebben, 't zij dood of levend, is het honigzuïgertje, (oifeaux mouche), ik heb 'er zedert langen op geloerd, maar dit kleine dier is zoo vlug en fnel, dat men met de grootfle oplettendheid het niet in 't oog kan houden, veel min 'er op mikken of fchieten zou kunnen. Hier zijn nog andere vogels, van welke 'er één met den naam van nachtegaal vereerd wordt, uit hoofde van zijnen vrij aangenamen zang, die echter zeer veel verfchilt van dien der echte nachtegaaien. Vijand van de ftilte en fchaduw, plaatst hij zich altijd in den top der boomen, en zingt niet dan op 't midden van den dag, een Hechten tijd om aangehoord te worden. Ik heb mij heilig voorgenomen geene dezer aangename vrienden onzer eenzaamheid te fchieten; maar in tegendeel heb ik een doodelijken krijg verklaard aan de Hangen, welken men wel voorgeeft niet zeer gevaarlijk te zijn; doch die daarom niet te min onaangenaame gasten zijn, en die zeer gemeenzaam zouden worden, indien men haar dulden wilde. Men heeft 'er hier verfcheidene zoorten van, de kleinfte komen de onzen nabij, de grootften hebben een voet middellijns; deze zoort, zegt men, is de zeldfaamfte en doet het minfte kwaad. Zij houden zich meest op in de magazijnen, daar men haar graag ziet, dewijl zij dood vijandinnen zijn van de ratten, die zij zeer fchielijk weten te verjagen. EEN-  naa St. DOMINGO. 195 EEN-EN-TWINT1GSTE BRIEF. In de woestijn, Februarij ijfo. Er izijn lieden, mijn Heer, die naauwlijks een voet buiten hun land zetten, of zij meenen het recht te hebben alles verkeerd en vreemd te vinden, wat zij in een ander land ontmoeten. Zie daarom, waarom veele reizigers zoo overdreeven zijn in hunne verhalen wegens de regenbuijen van St. Domingo, welke zoo man hun gelooft, als beeken uit den hemel nederftorten. Zie hier, hoe bet met de zaak gelegen is. 't Regent hier nooit dan bij onweer, en die zogenaamde plasregens verfchillen in geenen deele van den regen, welke aldaar bij onweersvlagen valt. De natuur fchi'nt hier eene ftandvastiger orde te volgen dan in andere wereleldeelen; van daar dat het hier op .geregelde tijden regent, en 't valt niet moeilijk de reden daar van te vinden, wanneer men bedenkt, dat de nabijheid van de groote beftormfter der jaargetijden, de verzengde luchtftreek noodwendig onderwerpt aan een gelijkmatiger gang dan de landen, op welke zij door haaren grooten aflland zoo veel invloed niet oeffmt; even gelijk de orde en de ondergeichiktheid, door 't gezach eens oppermagtigen N 2 Vorst,  196 REIZE Vorst, die nabij zijn volk is, beter Mand houdt, dan wanneer hij het zelve op eenen wijden afitand regeert. De regen, welke hier bijna altijd van donder verzeld is, duurde nooit langer dan eenige uuren, in een gedeelte van 't jaar wordt dezelve vervangen door eenen ongemeenen overvloed van dauw. Gij begrijpt wel, mijn Heer, dat het gene ik van den geregelden loop der jaargetijden gezegd hebbe, niet in den ftrengften zin moet verftaan worden. Eene ten uiterfte nadeelige droogte drukt zomtijds den planter, geduurende het ganfche regenachtige jaargetijde, dat is te zeggen van Julij tot Oétober, terwijl ongemeëne fterke regens in 't drooge. jaargetijde al het gewas vernielen. Alle luchtftreeken, alle deelen onzcs aardbols zijn even zeer onderworpen aan meerdere of mindere uitzonderingen, welke nogthans alle beantwoorden aan de algemeene wetten der natuur. Geen hemelsbreedte fchijnt aan onveranderlijke regels onderworpen te zijn, dan die van de Delta, waar het in den zomer niet regent, evenwel viel 'er in 1761 zoo veel, dat de meeste dorpen van Neder- Egypte, Ivelker huizen enkel van leem-aarde gebouwd zijn, om zoo te fpreken , door 't water als verfmolten (_q). Dit onderfcheid van regen en droogte maakt bij- (f) Reis in Syrië en Egypli door M. C. S. Volney,' I. Deel IV Hooi'dft.  naa St. DOMINGO. 197 bijna het eenig verfchil in de jaargetijden. Daar de jaarlijkfche loop der zonne de vierentwintig' uuren in twee gelijke deelen van dag en nacht verdeelt, brengt haare jaarlijkfche omwenteling om haaren as, bijna geene merkbaare verandering in' de gematigdheid der lucht voord. Ik meen evenwel, dat de plaatzelijke oorzaken in dat opzichte eenen even zoo duidelijken invloed hebben als de beweeging van de onidraaijing des aardbols (V); dat is te zeggen, dat het onderfcheid van luchtftreek even zoo veel afhangt van het plaatfelijke als van het jaargetijde • zoodanig dat in de vlakte de hitte gevoeliger zijn zal in den winter, dan zij in den zomer op 't gebergte is, terwijl de hitte des zomers nader zal komen aan de winterkoude der vlakten, zoo men koud kan noemen den graad van gematigdheid, welke toelaat ruimer te ademen; of op zijn meest na zonnen - ondergang zich iets dikker te kleeden dan met een enkel hembd en eene lange broek van katoen, waar mede men zich over "dag dekte. Ik ben zeer geneigd te gelooven, mijn Heer, dat hier, even als overal, de arbeid der menfchen , die den grond ontdoen van de bosfchen, welke denzelven bedekten, en die daar door eene on- (O Ter ondeifleuning van dit geilelde, Ieeze men het vijfde Hoofdftuk van Anfons Reize rondom de Waereld II. Deel II. Boek I. Aldeeling. N 3  ongemeëne uitdamping van zoutachtige, waterachtige en metaalachtige deelen te weeg brengen, welke den wasdom bevorderen, en dienen om eene groote hoeveelheid kiemen te ontwikkelen, met alleen, zeer deszelfs beginzel veranderd, maar eene duidelijke omwenteling in 't.klimaat voordgebragt hebben. Deze in zekere opzichten voordeelige omwenteling is fchadelijk geworden voor de vrugtbaarheid der landen, van 't oogenblik af aan dat de planters den bijl zettcd,n, en dat gedeelte der bosfchen, welke als luchtpompen op de toppen der heuvelen en op dc kruinen der bergen in ruime kommen de bronnen der fonteinen, en die der beekjes, welke uit hunnen boezem ontfnapten, omhieuwen (». Ik heb die onbarmhartige ontginners bitterlijk het verlies zien beweenen van de eenige bron, die den dorst leschte hunner huisgezinnen en hunner flaaven , zonder den minsten twijfel te voeden , dat zij zelve door hunne eigene onvoorzichtigheid oorzaak waren van dat onverwagt gebrek, en van dat onherflelbaar verlies, maar 't welk door eene zonderlinge paarmg van goed en kwaad, zomtijds rijkelijk vergoed wordt door de gevolgen van dat zelfde ver- W Er is wel een reglement, waarbij elk eigenaar gelast wordt honderd .reden ,„ 't vierkant timmerhout te laten (taan blijven, "iaat -ehalven dat het zelve even zoo min wordt in acht genomen, well^trllKëlTTn' ***** Dkt " ^aad, welk het moest vsrhoeden.  naa St. DOMINGO. 199 verfchijnzel, hec welk hier, uic hoofde van deszelfs menigvuldigheid en uitwerkingen de fchrik en de geesfel is van 'c menfchélijk geflachc, de aardbevingen. Met eene den mensch aangeborene, en mee eene, ten aanzien der daaraan verbonden nuttige ontdekkingen, achtenswaardige nieuwsgierigheid, hebben veele geleerde natuuronderzoekers de natuurlijke oorzaken poogen te ontdekken van die onderaardfche fchuddingen: drie hoofdftoffen, hec vuur, de aarde en 't water, hebben beurtelings ten grondflage gediend van onderfcheiden ftelzels. In zal mij wel wachten, mijn Heer, uitfpraak te doen tusfchen de vuurflellers, de luchtbellers of de waterflellers, zoo als P y c h a g 0 r a s; maar indien ik geroepen wierd om mijne meening ce zeggen , zoude ik ronduic verklaaren, dat zij allen mistasten; nadien de woede om famenitellen te maaken hen geftadig de werkingen der natuur doet brengen toe een uitfluitend beginzel, terwijl ik geene reden altoos zie, om niet toe' teftaan, dat verfcheidene oorzaken zeer wel kunnen famenloopen tot het voordbrengen van een en dezelftle uitwerking, en0 het zeef klaar bewezen is, dat twee dezer drie beginzels hier mee eene zoo gelijke en noodzaaklijke krachc werken, dat, indien eene bovennacuurlijke magt eensklaps dac der drie, welke de fpringveêr der andere is, vernietigde, de lucht, water en 't vuur, N 4 even  200 REIZE even gelijk zonder werking, zonder beweegt g «onder invloed zouden blijven: niets, naar rn ne gedagten, bewijst beter de overeenftemrn g der dne hoofdftoffen, 't zij in de uitbarlang der vuurbergen, 't zij i„ de aardbevingen, dan de waarneming, dat de Zuid-AmerikaanJcne vnurnergen.als bij voorbeeld de Cotopaxim rU: eene eve»geJijke hoeveelheid water en vuur ««gefpuwd hebben. „ Dat, geduurende de Z barihng van den Fulcano 'er eene oneindige menigte kookend water te voorfchijn kwam, 't welk ZÏl00ten m0"d dCS berSS "klieP- wa- nede 'Y™ °?^m t0C aan deszclfs voet neder, overitroomde en vernielde alles wat het m zijnen weg ontmoette (t) ■" dat men bij de -rdbevmg, welke in ,64* een gedeelte'van onderst boven keerde, waterüroomen tut de zijden en uit de fpleten van de toppen deibergen zag nederitorten; uitwerkingen, welke men te minder aan den invloed der ebbe en vloed kan betwisten, daar men op de hoo-fte breedten m Kammfchatka zelve bemerkt, °dat tenujdeder dag-en nacht-eveningen, bijzonderlijk in die der lente, als de tijd der fterkfte ebbe en vloed de aardbevingen het meest zich doen gevoelen (V). On- CO Brydone. Reize door SMll,, en Mahba I. Deel VI Brief maakt  naa Sr. DOMINGO. aoï Onder de waarnemingen, waar toe dit treffend verfchijnzel aanleiding gaf, is 'er eene naar welke men zou kunnen opmaken, dat hetzelve, tot een zeker punt, moet onbekend geweest zijn aan de hooge oudheid, want fchoon de enkele beweging van Jupiters wenkbraauwen de ganfche wereld deed fchudden, is 't het eenige, welk aan de levendige en fchitterende verbeelding eens volks fchijnt otftfhapt te zijn, bij 't welk de afgetrokkenfte wijsbegeerte en zelfs de fchranderfte natuurkennis perfoonlüke gedaante toekende, en met eenen zmfpèligen fluier alles wat tot het uitgeflrekte rijk der natuur en der kon Men behoorde, van den ontastbaren wind af tot het Atlas gebergte; van AHifi on, die door de trillingen der lucht, dat is, door de ftreelende welluidendheid zijner lier de fteenen tot wallen vleide, tot aan. Th al es, die uit het zeefchuim de Alma V c n u s van Lucretius, of de liefde met de fchoonheid die dezelve verwekt, en het leven met de liefde voorbrengt. Bij mangel eener verhandeling, geleerd genoeg om u een vast begrip te geven van de oorniaakt op bladz. 40 van dat zelfde Deel eene aanmerking, welke te iteik mijn gezegde OBderfteunt, om die alhier mei b.j;..: : n, tiamcnlijki dat men te Kammfchatka altijd rr.eiren op do kruinen Z'lfs van alle de bergen vindt, welke te voren vuur en vLm fpuivden. N 5  202 REIZE oorzaak der aardbevingen, wil, ik mijn Meer, u eenige waarnemingen medcdeelen, welke waarfchijnlijk aan de meeste mijner voorgangers ontfnrpt zijn, ik zeg waarfchijnlijk, dewijl ik mij de wet heb opgelegd, om zoo lang mogelijk te verwijlen de reizigers te lezen, die bijzonderlijk over St. Domingo gefebreven hebben, teneinde niet gelijk zoo veele anderen de echo te zijn mijner voorzaten, maar onkundig te wezen of iemand hunner dezelfde waarnemingen gedaan heeft. Van vier aardbevingen, welke ik hier reeds beleefd hebbe, vielen 'er drie voor in 't zuiden. De wind hoe flerk of gematigd ook, hield eensklaps op, eene meer of mindere beweging maakte deze tusfehenpoozing, en onmiddelijk begon het koeltje zich weer te verheffen, op elk dezer drie bewegingen volgde, twaalf uuren daar na, eene zoort van fchok, welke mij niet zoo hevig voorkwam als de eerfte, maar gevoelig genoeg, om mij ijlings uit mijn llaap te wekken. Langs de zuidkust is eene opening of fpelonk, waarin de zee tot eene onbekende diepte doordringt, deze opening wordt een draaikolk geheten; zoo menigmalen 'er 'eene aardbeving aanftaande is, komt daar een dof geloei uit voord, 't welk wijd en zijd angst en fchrik verfpreidt. Dank zij den ijver, waar mede men zich gehaast heeft het gedacht der oorfprongelijke inboorlingen van dit eiland uitteroeijen, zoo dat men niets van  naa St. DOMINGO. 203 van derzelver zeden noch zedelijke en godsdienstige gevoelens kent, dan 't gene lasterende fchurken nodig oordeelden te verzinnen, om de mishandelingen te billijken door wreede beulen aan deze ongclukkigen gepleegd. Dan, indien de verlichte volken der wereld zich nederbogen voor de eiken van Dodona, of voor het hol van Trophonius, hoe zeer zijn dan de onkundige en vreesachtige Amerikanen niet te verontfchuldigen, die uit fchrik hulde bewezen aan deze verwoestende kragt der natuur, en gelijk de bewooners van Nieuw Zeeland, dat wezen aanbaden, het welk de aarde deed beven. Ik heb u daadzaken verhaald, mijn Heer-, en ik laat nu aan uwe fnedigheid over 'er gevolgen uit te trekken, welken u- 't gefchiktsc zullen, fchijnen, om daarop een verftaüdig ftelzel te bouwen wegens de oorzaken der aardbevingen; om tot derzelver werkingen weden ekeeren, kan men voor de minst fchadelijke die houden, welke onmiddehjk een beek of waterbron verdrongen, en eensklaps een ftroom verzwelgen, terwijl ze elders een -fontein doen ontfpringen of een nieuw bed geven aan eene verplaatfte beek. Indien men hier onder 't getal der zwarigheden , welke aan eene geheele uitrooijing der bosfchen bij nieuwe grondontginningen gehegt, niet moet rangfehikken de vrees van ten eenigen dage timmer- en brandhout te ontbceren; indien de luchtftreek het gehengt hier, zonder gevaar om van  *°4 REIZE van 't grondbeginzel aftegaan, dat een land niet minder dan een vijfde en niet meer dan een derde deel aan bosfchen behoort te hebben, hebt gij toch gezien dat eene overweeging van rechtftreckfche nuttigheid zomtijds den houwbijl der landbouwers behoorde te weerhouden. Wanneer hij beroofd van fmaak, ongevoelig voor de natuurlijke fchoonheid van 't land, zijn hart en zijn verftand even ongenaakbaar zijn, het een voor eenig ander gevoel, het andere voor eenige andere overweging dan zijn belang, zoude ik hem zeggen , dat dit zelfde belang van hem vordert niets van 't geen zijn geluk aangaat te veronachtfamen, noch geene middelen te fpaaren, die iets kunnen toebrengen tot zijn welwezen; tot zijn behoud, tot zijn beftaan, tot her geluk, welk het duurzaam maakt, maar dat het bekrompenst verftand hem voorfchrijft van aftrand tot afftand in zijne tuinen (y) te laten in wezen blijven, eenige fchoone boomen, eenige bijzondere boschjes, waar zijne negers, die altijd in 't open veld fpijzen, dit gezamentlijk konden doen, waar zij in de fchaduuw van't geboomt, welke zij zoo zeer beminnen, de rust, welke zij niet minder lieven, zouden vinden, met nieuwe krachten tevens, om hunnen arbeid voordtezetten. De C») Aldus worden te St.Dwingt alle zoort van landen genoemd, die bebouwd worden.  ma St DOMINGO. 205 De drie jammerhartige tegenwerpingen, welke men mij zou kunnen maken, zouden geene melding verdienen, zo dezelven niet fi.rekr.en om 'c verftand te doen kennen van hun, die 'er mede voor den dag komen. De boschjes van eenig geboomte, dewelke gij voorflaat, zegt men, al waren ze flechts van drie of vier boomen, en een weinig meer in getal dan men die verönderftelt, zouden niet alleen een kostelijken grond beflaan, niet alleen nadeelig zijn, door de fchaduw, welken zij verfpreiden zouden, voor de planten, die zich langs hunnen zoom zouden vinden, maar zij zouden ook nog den luijen neger aanlokken tot rust, zij zouden hem tot een fchuilplaats dienen, waar hij zomtijds de waakzaamheid zijnes opzichters zou ontfnappen, en des eenige tot arbeid boftemde uuren aan uwe middelen ontnoven. Ik bezef het groot gewigt dezer tegenwerpingen, maar ik betuig, dat ik geen moeds genoeg hebbe de twee eerften ernftig te beftrijden; wat de derde aanbelangt, toeftaande dat men den luijaard geene gelegenheid moet geven om van die neiging der natuur misbruik te maken, vraag ik u, begeerige kolonist! zijt gij de man, die u over den neger te beklagen hebt? .... Ach! de weinige vlijt, waarmede hij arbeidt om u te verrijken, verfchilt nog veel van de traagheid, waarmede gij werkt om hem gelukkig te maken. God verhoede dat ik u het recht be-  20f5 REIZE betwiste van in uwe koffers het zweet en bloed opteleggen dier ongelukkige zwarten. Maar verwaardig u ten rii'ifiilen somtijds u zelve in hunne plaats te (lellen, beoordeel, zo gij durft, hec juk, 't welk gij den zwarten oplegt, naar het ongeduld waarmede gij dat uwer eigene wetten draagt, cn in de oogenblikken, waar de-hoop, om ten eenigen tijde de masfa 'uwer geneuchten te vermeerderen, alleen u eenige onthoudingen kan voorfchrijven; herinner u dan mede nog, dat overal, waar zijn oog kan heen zien, zoo wel in het toekennende als in het tegenwoordige, uwe neger altijd niet anders hoort dan deze twee verfchriklijke woorden altijd en nimmer. TWEE-EN-TW1NTIGSTE BRIEF. v Jacmel, Maart i/po. Ik koom van Port au Prince, mijn Heer! waarheen mijn gasthouder mij overgehaald had hem te vergezellen; en, zo ik mij niet bedrieg, meen ik op die reis waarneemingen genoeg gedaan te hebben voor twee nieuwe reizen. Wij verlieten Jacmel te paard, gevolgd van £enen enkelen neger, timmerman van zijn handwerk, en dien wij tot den rang van kamerai naar en ftalknegt geduurende de reis verhieven. Onze  naa Sfr. DOMINGO. ao_7 Onze eerfte pleisterplaats hielden wij bij een planter, wiens naam mij ontgaan is, bij wien wij middagmaalden, en die ons met meer hooffche plechtigheid ontving dan de Heer Raudoin mij ooit gedaan had. Een onweer, 't welk, toen wij meenden te vertrekken, opkwam, deed ons befluiten bij hem te vernachten. Dat zij, die, om hun eigen aanzün te gevoelen, nodig hebben in anderen te leven, cn zij, die den graad van volle gerustheid of die maat van rede ontbeeren, welke zij noodig zouden hebben, om hun genoegen in zich zeiven te vinden, als mede die gene nog, die wars zijn van de zorg van het huislijk leven, dat dezulken zich wel wachten immer zich ter woon nedertezetten in zekere landitreek van St. Domingo: wat mij aangaat, die nooit minder alleen ben dan wanneer ik mij alleen bevinde, ik, die bij ondervinding weet, dat men in eene woeitenij kan leven, mits men wete zich bezigheden te verfchafFen overëenkomftig onzen fmaak, dat in weerwil eener volkomene afzondering, in weerwil der diepfte eenzaamheid van die verblijf, deszelfs eigenaar 'er gelukkig zoude kunnen leven, gelijk iemand altijd gelukkig zijn zal, die met menfehenkennis, met gematigde begeerten, met een fmaak voor het landleven, zich weet te voegen om de natuur te helpen, en in 't gene hij bezit te genieten, zonder de weelde der konflen, noch de hersfenfehimmen , noch de aan-  ao8 REIZE aanfpraak des waans interoepen, in de wijkplaats der eenvoudigheid en des vredes. Het haanengekraai vond ons weder te paard. Wij richtten onzen weg naa Leogane, langs hec pad, welk het bewind in dit gedeelte van hec eiland heeft laten baanen. De oord, door welken dit pad loopt, is over 't geheel niet zeer bevolkc, zoo dat wij bijna genadig door de bosfchen reden, cn in den tijd van eenige uuren meer dan tw'ndgmalen de rivier moesten doorwaden, welke, na ontallijk veele bogten, zich bij Jacmel in zee werpt, In weerwil van de woestheid des kinds, waar door wij reden, is hetzelve toch niet van alle aangenaamheden ontbloot; want indien een der voornaamne bevalligheden eens landfehaps beftaac in het affteeken der bebouwtle ftreeken bij de woeste natuur, zijn 'cr bijzondere fchoonheden en teekenen, welke tot deze laatfte behoor.n, en welke men nergens zichtbaarer aantreft dan in bergachtige landen, waar zij bij elke afwisfeling van gezichten en gedaanten, van het meerdere licht of fchaduwen, van de langzamer of fnellcr ftrooming der beeken of der rivieren, voorkomen. Maar 'c gene gij bezwaarlijk zult kunnen gelooven, mijn Heer! van een land dac zoo rijk is in bebouwde gronden als in baar geld, is, dat twee zoorten van wooningen, welke men van tijd tot tijd in deze woestijne aantreft, dc eene ons niets anders vertoont dan * traag-  naa St. DOMINGO. 209 traagheid cn ellende, en de andere achtloosheid en wanorde van de armoede, deze fteeken ten fterkften af bij den trots van eenen met den flegtftcn fmaak pronkenden rijkdom. Om negen-uuren kwamen wij bij den lieer Den is aan. Ik vond in den bewoöner, die een gedeelte van zijne jeugd in Frankrijk had doorgebragt, meer kundigheden dan gemeenlijk zijne medebroeders bezitten. Een wel onderhouden tuin, eene vrij keurige boekerij, en een wel beraamd ontwerp naar 't welk hij voornemens was zijn huis te herbouwen en den toegang tot hetzelve tc verfraaijen, verfchaften mij met hem een onderhoud van eenige uuren en eenige aangename wandelingen. Eene zeer lieve krèolc kwam bij toeval veel toebrengen tot de gencuchten van een middagmaal , zoo goéd als men aan onverwagte gasten met mooglijkheid kon voorzetten, onder het welk 'er veel gepraat werd van het nieuwe ontwerp wegens de wooning van den Heer Denis, terwijl het fchoone buurinnetje eeniglijk fcheen te peinzen op eene verecniging van gronden, bij 't welk zij, hoe zeer zij zulks ook poogde te verbergen, ten doel fcheen te hebben de verovering van het hart onzes gasthouders. Zoo haast de zon de kimmen begon tc naderen, en ons toeliet onzen weg te vervolgen, vertrokken wij om ons nachtverblijf te neemen bij Mevrouw Fauchet, wier plantaadie vrij I. deel. O digt  21 ö REIZE digt aan zee ligt, op den weg naa Leogane. Alhoewel haare plantaadie flcchts eene vrij onbeduidende katoen-planterij is, gelijk thans alle diè genen zijn, welke door een lange teelt uitgeput zijn geworden, brengt dezelve nog veel . op door de menigte voordeelen, welke een bekwaam opzichter weet te trekken van het gene men hier vivres (levensmiddelen) noemt, zoodanige als moeskruiden, vruchten, vocraadje, hout, vee, hoenderen, enz. vooral als men digt aan eene haven of aan een ree, die veel bezogt wordt, woont. Dergelijke plantaadiën, 't is waar, maken de vertooning niet van eene rijke fuiker- of koffij plantaadie, maar bij 't voordeel, dat zij een oneindig min kostbaare have en toeltel nodig hebben, komt r.og, dat de opbrengst van dezelven, gegrond op noodwendige en fteeds gevorderde behoefte, zonder aftellingen van het willekeurige en grillige der handel-maatfchappij, een daaglijksch inkomen geeft, dat zoo veel te wezenlijker is, nademaal de eigenaar geen interest heeft te betalen van eene verbazende fchuld, of te voldoen heeft aan nadeelige verbindtenisfen, welke, behalven dat zij het gewas van zijne akkers en de vruchten van zijnen arbeid verfijnden, hem tevens de hoop op zijn toekomend fortuin beneemen. Wij  naa St. DOMINGO. m Wij vonden Mevrouw Fauchet al tc zeer bezig met de bijzonderheden en het omflachtige yan haare landhuishouding, dan dat wij van haar dien graad van oplettendheid verwagtcn konden, welke lastiger reizigers misfehien van haar zouden gevórderd hebben. Ons oogmerk, toen wij bij haar kwamen, was eeniglijk, onze paarden daar te laten tot onze wederkomst, en haar, volgens een oud gebruik, te verzoeken, ons een rijtuig en paarden te bezorgen naa Le o gans; maar haar rijtuig was omramponeerd, haar neger, die tot voerman dienen moest, was ziek, cm haare muilezels waren niet te huis. Bij deze plantdier heb ik de eenige tafel van het hout van den manochilhi-boom gevonden, welke ik nog gezien had. Ik tart alle de konden, met al derzelver poogingen, iet zoo fraai voordtebrengen. Dank zij het gebruik van de paarden in de favannes of weiden te jagen, ten koste der moeite, om dezelven weder van daar te haaien, en van de luiheid der negers, die altijd liever komen dan vertrekken, dat wij niet dan vrij laat in den morgen te paard konden (tijgen , evenwel vroeg genoeg om het middagmaal te nemen te Leogana, in de nabuurfchap van welke plaats de oorfpronglijke inboorlingen van 't eiland twee plantaadiën hadden, met naame Taguana en Xaragua, een plaats vermaard door de wreedheden van eene horde O 2 Span*  212 REIZE Spanjaarden, die op een feestmaal, welke de zoogenaamde Koningin Anacoana hun gaf, haar verworgden, na in de zaal zelfs van het feest levendig verbrand te hebben de Caciquen, welken zij rot dat feest genodigd had. De ftad Leogana is niet verre van de zee ' gelegen, zij beftaat in eenige ftraaten, die alle op eene groote'vierkante plaats uitloopen. Eertijds was zij het verblijf der Gouverneurs; thans zou zij weinig te beduiden hebben, ware het niet dat zij eene ree heeft, waar de fcheP-n dc fuiker konnen inladen., welke in de vlakte geteeld wordt, die haaren naam draagt. Wij genoten een vriendelijk onthaal, en vonden een goed middagmaal bij de Heère'n S c h er-idan en Getchir, Kooplieden, wier rijtuig en paarden gelukkiglijk zich in ftaat bevonden om ons naa' Port au Prince te' brengen, Waar wij bij den duister aankwamen. 'Port au Prince Wanneer men in Frankrijk kolonisten, cn bijzonder koloriistifchc kréölen, gekend heeft, nadert men Port au Prince, den tegenwoordigen zetel van alle machten, de hoofdftad van 't rijkfte' land der wacreld,"dcn vruchtbaarften oord van allerlcië gelukzaligheden, den troon van weelde cn wellust, niet, zonder eene heimelijke ziddering, eene a'gemcenc ontroering gèWaar te worden, welke gemeenlijk de bewondering voorafgaat, en tot hec  naa St. DOMINGO. ai3 het opgetogene leidt. Eindelijk kom ik tusfchen twee rijen huizen, in eenen ftuivigen grond, welke men ftraat heet, en waar ik te vergeefsch Perfépolis zoek, in een 'hoop barakken van planken opgeflagen. Ik tart de verhitfte verbeelding, mijn Heer! om de eerfte verbaasdheid van zulk eene te leurftelling te wederftaan: geheel verfteld vroeg ik aan mijn reisgenoot, waar wij waren? — te Port au Prince. — Ongetwijfeld gelijk men te Parijs is in dc voorftad van St. Maf. ceau? —• Gij zult dat op morgen zien. Des anderendaags morgens, in weerwil van mijn verlangen om vroeger op te zijn dan de zon, liep ik nog om tien uuren het waare Port au Prince {Pot au Princefa (V)), zo° als de Amerikaanen het noemen, zoeken, zonder het te konnen vinden. Ik vond hier en daar wel eens eenige houten huizen, die wat ruimer en beter opgefierd waren dan de andere. Een gebouw van fteen, van alle andere gebouwen afgezonderd, en van eene vrij regelmatige bouw-orde, kondigde mij werklijk het verblijf aan van den Gouverneur.. Ik zag wel een marktplaats, waar de daadiijke Intendant, de la Barbé-Marbois, onlangs tot fieraad een paar pompen heeft laten zetten, welke een goe- r«) Wijk, op welke de krióhn den naam van die plaats uit. fpréeken. ' O 3  2i4 REIZE goeden fmaak aanduiden, nmr die niet tc genaken zijn door de vuiligheden, welke dc negers, die hier water komen halen, achterlaten. Aan 't eindé van deze plaats, op een iet verhevener grond, die over dezen grond heen ziet, zag ik nog eehc vierkante esplanade, waar eenige laanen waren, beplant met jonge boomen, in 't midden van welken een kom was en een waterfprong, aangelegd om tot een terras te dienen voor het nieuwe Intendants huis, 't welk men voornemens is te bouwen. Maar dit alles, gèfteld nog dat de ftraaten regelmatiger waren, zou naauwlijks een onzer fceden vau den derden rang uitmaken. Dit alles is het werk van den Heer de Marbois in twee of drie jaaren tijd, en bewijst dat dc Amerikaaneu Port au Prince befchouwd hebben cn nog befchouwen, gelijk de Hebreeuwen het hemclsch Jerufalem in het oude Jerufalem befchouwen. Dat dc tegenwoordigheid der Regeering, de zetel der bewindvoereride collegiën, een fchouwburg, eene bezetting, eene haven, een flapelplaats van koophandel,' te Port au Prince het hiiddenpunt van alle zaken, de verfamelplaats van alle indringers, van alle fortuinzoekers, bene levendigheid, een gewoel, eene beweeging onderhouden, welke mpn in alle de andere lieden der kolonie niet vindt, is zeer natuurlijk; maar 't is ook niet minderwaar, dat, uitgezonderd eenig onderfcheid in zeden en kleeding, de  naa Sr. DOMINGO. > r5 de ftad op *t eerfte voorkomen best kan vcrgckeken worden bij een Tartaarsch lcgerveld, zoo als de reizigers zulks befchrijven; cn dat hoe graag men zich laate beguichelen, hoe zeer de patriottifche vooringenomenheid eenige toegevenheid vordere, ieder rechtfehapen mensch mij dank zal weten een perk gefteld te hebben aan de logen en het overdrevene, waarmede de zotheid en de kwaade trouw de onërvarenen bedriegen. Ik fpijsde dien dag bij den Heer de Marbois, en bevond mij voor eenige uuren in Europa. Deze Bewindhebber, wiens perfoonlijke verdienften hem den post bezorgden, welken hij bekleedt, is voornemens eerstdaags een juisten ftaat of ingeleverd bericht Qcompte r.&ndtt) in't licht te geven, waarvan ik u een afdrukzel zal doen toekomen, het welk alles zal aanvullen, wat ik u wegens de bevolking, de ftaatkundige huishouding, de handel - betrekkingen, het burgerlijk beftuur, en andere bijzonderheden van 't bewind, hebbe kunnen mededelen. — Niettegenftaande de openbare verrichtingen, de nuttige verfraaijingen, de noodzaaklijke verbeteringen, welke men aan den Heer de Marbois te danken heeft, verwijt men hem dat hij meer een aanhanger is van 't Ministérie dan een Patriot, meer Hoveling dan Burger, meer Fiskaal dan Bewindhebber, en de twee eerfte na-  2i6" REIZE naa St. DOMINGO. namen beginnen eene gevaarlijke beteekenis te krijgen vöor den genen, die zijn aanipraak op de openlijke achting .op eenen anderen tijtel zou willen vestigen. Indien de juiste ftaat of het ingeleverd bericht van den Heer de Marbois de vrucht is van dat verwijt; zo zijn doel is de fchelmcn te befchamen, over welken hij een wakend oog houdt, de bloedzuigers te doen wedergeven wat zij anderen afgezogen hebben, zal het beste antwoord op het geroep des eenen en op de lastertaal des anderen zijn, door de ftukken te bewijzen, dat zonder het belang te benadcelen, het welk de Oppervorst aan zijnen ijver toevertrouwt, zijn bewind zichtbaar de welvaard der kolonie bevorderd heeft. einde van het eerste deel."