VERHANDELINGEN UITGEGEEVEN DOOR HET ZEEUWSCII GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, T E Y L I S S I N (j E N .  UITLEGGING DER TITELPLAAT. Po wrsiini), fier gezeten op haar Throon , Bcfcliouwt men in miNerve's Wapenrusting; Doch, warsch van fabeldicht en valfche Goón , Scheprze in gods koek haar grootfte zielsveiiustinj. Twee Zuilen, die 't «eu elllel van haar Keek Aan d'eenen kant bouwkunftig onderfchraaggg., Vertoonen't zeeuwscii en vlissings wapenmei!;, En willems beeld, wicn 't werk wordt opgedragen, Doorluchtig Hoofd van onze Maatfcbappy, Die, fehoon noch in heur zwakke en ktndfcbe jaaren, Hem d'Eerfteliug hcur's arbeids, vlug en bly, Voor de oogen brengt, met lu»t om vooit te vaaren. De Tafel met den Voorgrond, jyk bedekt Wet Tekenfcbets van Kunst en ll'etenfcbappen, Kr. 't gezicht, dat ginder d'aanüacht wekt Ter zyde van Gordyn en tempeltrappen, Getuigen, dat de weetzucht, vlyt en lust. Door de Eer gefpoord, aan Zeekinds vsrfte paaien, In onze rest noch niet zyn uitgebluscht: Men tracht door nut 'er mede een' Prys te haaien. Handhaving van den Godsdienst en het Recht, Geneesliebul,), tot deun van "t menschlyk leeven, 't Nutuur boek, door Gods band ons voorgelegd , 't Natuurboek, door zyne Aluiagt zelf befchreyen, De il'Jeetknnst, in haar takken ruim verfpreiJ , De Schilderkunst, zoo fix in kleur er. trekken, De Puikmuzjk, die lnrten opwaarts leidt, Haar Zuster, die de dofheid zelf kan wekken, t V;eimogen om door 't helder Spiegelglas Hec Siartjueieir aan 't menschlyk oog te kie.cmen, Of door behulp van GrauJtmg er. Ko.npus, ' Op verren tocht een dolle zee te fpnimén ; Hiftoi iekunst, die "t oude in 't nieuw herfchept, Die munt cnjleen van vroeger eeuw doet tuigen, Die honing zelfs uic bittren alzem lept, En uit vergift weet artzeny te zuigen, En wat zich meer liet fchetzen op de prim, Zyn beeldfpraak van het doel, waar heen wy trachten. Is 't werk gering? Wie deugd en ivysheid mint, Heelt cindelyk op zyn' arbeid vrucht te wachten. Dus huwt ni'in 't ryk van onzen Waterleeuw De Scbeepvaardy met de oefening der verfianden. Der braaven gunst zal by den noesten Zeeuw Den yverglocd noch fterkcr doen ontbranden. J. J. BRAHE.    VERHANDELINGEN U1TCEGEEVEN DOOR HET Z E E UW SC II GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, T E VLISSINGEN. 7 WAAL? Dl< DL ELS EERSTE STUK.  Het Genootfchap erkent geene Éxemplaaren voor echt, dan die door èènen der Secretaris/en eigenhandig onderteekend  HISTORIE VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, T E VLISSINGEN. jfjct zal misfchien, dcczen of gco nen bevreemden, dat, -tegendcffe- 11 woonte , tot nog toe, door lier Gcnootfehap, bcitendig gevolgd, het Twaalfde Deel, van deszciïs Ver-, handelingen, niet op eenmail geheel, maar by Stukken in het licht koomt, cn zulks te meer, om dat men, byna te gelyker tyd, met het c' 3 Eer-  [ V I ] Kcrfie Stille, van dat Deel, het Der* tiende deel volledig zal ontfangen, Dan de reden hier van is ccnvouwig dccze : d ,t, dcwyl beide die Dce- len, te gclykcrtyd, op ondcricbei- de pmkkcrycn worden gedrukt, die gcene, op welke men haTwaalf/e Deel vervaardigde, buiten itöat was zoo veel Ipccds te maaken, alsver- elscht werd, om het, nog dit [aar, geheel aan hctPtiblick medcredcelen. Men zal deeze onregelmatigheid ii 1 rragren te verhelpen, door, zoo dra mogclyk, liet Tweede Stuk des Twaalfden Deels uincgeevcn. Dit, ter ycrfchoonmg, voor af gemeld hebbende, zullen wy den draad, der Gefchicdcnisfc, van dit Genootfèhap, daar, alwaar wy dien, in het Hiftorisch Voorbericht, voor het Elfde Deel, gebaren hebben, wederom opvatten. De beroerten, welke, feclcrr ecr.cn gcruimen tyd , ons dierbaar V aderland ontrustten, hebben,, tornog to:,  [VII] toe, geen de minftc nadccligc gevolgen , voor deeze Maatfchappye gehad; de beminnclyke Eendragt, uit zoo vcele Vergaderingen weggeYloodcn, heeft haar vcrblyf beitendio- onder ons gehouden; en hoe zeer aller aandacht thans, tot de Staatszsakcn wordt getrokken, verboren cgter, noch de Bcftierders, noch de Leden, van het Gcnootfchap, dcszclfs belangen uit het oog: deZorg der Ecrlten is niet verminderd, de Yvcr der Anderen is niet bekoeld. Hier van kan ten bewyze ftrekken, de fpocdige uitgaaf, van meer dan één Deel, en de voorraad nog overgebiecven; als mede, de toenceming, onzer verfaameling, van Boeken, Natuurlyke zeldzaamheden en Penningen. Door de Edelmoedigheid der Hoeren Royaards, Gesquiere, Gera rd, van Breda, Bonn, Brender a Brandis, Deiman, Hofflede, Nuys van Klinkenberg, Catleau, 0 4 Caeh5  [ vin ] Caeïs, de Lamay , Aenea, Kaste* kyn, en anderen; gelykmede door den Aankoop, ten Kosten des Gcnootichaps, is deszeifs Boekcry zeer vermeerderd; de [Jcercn dg la Rochelt'e, Pruyst en van Solingen, verrykteri, door hunne Gelchenken, het Naturalien - Kabinet; en vooral, is dat, der Medailles en Munten, aanmerkclyk toegenomen , alzoo voor het zelve, onder opzigt, van den Hooggeleerden lieer Te Water, een aanzienlyk aantal, yanGoudene, Zilvere enKopcre, oude en nieuwere Penningen, voor Reekening des Genootfchaps, zynaansekogt. Met Dankbaarheid (pellen wy benevens de voorgemelde naamen, ook dien van den Heer Jliing, Goiiy.eri neur Generaal, van Needandsch Indien, die, door eenc milde Gifr, getoond heeft, hoe aangenaam het zyn Hoog Edelheidw V, onder.:et getal, der He.crcn Bcftierderen te zyn aangenomen. Mec  [ ix ] Met leed ycezen , moeten wy ook melding maaken, van onze gclcd;nc verliezen : uit een Rang der Directeuren , Onrrukrc ons de dood, den Heer van Hoorn van Burgt, en uit dien der Leden , d: Meerei) C. R. Hannes, Meel. Dotl xeJVeJel, en J. Har ge r, Med. Doel. te Rotterdam. Daar en tegen, zyn tot Directeuren van dir-Genootfchap, lcdert de Algcmeene Vergadering , des (aars 1785, aangefteld, de Hccren: johannkS louijssen, Pcnfionaris Honorair, der Stad Piisfingen. jokan frederi k d'o rville, Sclie- pen en Raad tc Am\ieldam; Beyvirujhebber dol" Ooat-lndilche Compagnie, ter Kamer aldaar. Mr. p a u t, u s g e v a e n t s , Secretaris d :r Stad Dordrecht. * Mr. pieter van n u n É K , Sêcret tri ? der Hd. M«ï. . Hoeren , Staatcn van Hoüand ea \Vc-tvne--iand , in 'sHoge. leonard F E r l. V. m A N , SufeflltTKJt E:,ü- liti 's i.:\n:U van den Vrije, te Sluis in Vlacmdtfch, 'fAï. VV r I' l e M »a n n e t. e s t e v e n o n , Vrij - Keer van HazaairjAvwiide, gciieped c/i kaadj der Stad Haarlem. * 5 Mr.  [ * ] Mr. basttaen ntbeess, Heer vp.n K!cvcrskerke, Bewindhebber der Wcst-lndifche Compagnie, ter Kamer Zeeland, te Middelburg. En in de Algemccnc Vergadering, dcczes [aars, zyn tot Leden \crkoorcn, de Hcercn: jan r-PRNAnn jacobs, Artis Obftctric. Profesfor, te Cendt. johan THEODOr.us van d e 3 keu?, Med Dr., te Middelburg. jan petersen raichele, Med. Dr., te Amfteldam. de latjnjj, Secretaris van Zijne Keizerlijke KontnglijUe Majefteit, te Btusjtl. t. p. ca els, Med Dr., te Érusfel. g br EN der a ffBANPIB, ï.cchticc- rter in de Wis- Natuur- en Starrckunde, te Amjieldam. jacübüS v.'ATEr.VLiET, te Middelburg. Her geen wy hier verder, makende de Vraagen door het Genootschap voorgefteid, en de Antwoorden, door het zelve bekroond, zouden kunnen byvoegen, is te vinden in het toen voorgcitcld, en daarna uitgegeevcn Programma, zyndc. w.n deczen inhoud: HET  L * i J 1ï 'IFeT 'zeecwsche genootschap der |f[l v/etenscüappen, te vei s s in G en , heert, in zyne jaariykfche Algcmcene vergaderinvysderhoogachtingcvan de ;M.iat(elnppye, voor zynen nuttigen arbeid te onrangen. Op de Vraag, bcrrefiendc de faam-werklng der fleerde Maatiehappyën, ten meer clgeraeencn jmtte, is geen vohoend Antwoord ingekoomen. j let Genoö:!chan heeft cgter, met veel genoegen, gelcezen, ccne Veihandeling daar over, onder de Zm'hrctik: Con-  [ xii ] Concqrdia res parvae crescunt; Discordia maxima dilabuntur. , Maar het wenschte, dat de bekwaame Schryver zich, , naar het doel der Vraag, meer had onledig gehouden, met het opgeeven, der verhinderingen , welke de geleerde Maatiehappyën mal? kanderen toebrengen, dan metdiegcene, welke zy zich zelve veroorzaaken; en dat hy zulk een plan van faamwerking hadt opgegeeven, het welk gecne omkeering, in den ooripronglyken aanleg, dier Maatiehappyën maakte, en de Algemeens, niet in Byzonderc deed overgaan. Het Genootf'chap noodigt daarom den zeiven ? cn anderen, andermaal uit, om deeze ilof', in nadere overweeging te ncemen, cn Helt, onder toezegginge, van den gouden Eerpenning, dezelve Vraag ter beantwoording, tegen den eerden van Louwmaand, desjaars 1788, wederom, doch met eenigenadere bepaalingen, op deeze wyze, voor: . Welke fchïkkingen bunnen Vr, door de gefaamentlyke geleerde Maatfchappyën in ons Vaderland', gemaakt worden, om, zonder eikanderen ecnigen hinder loe te brengen, zonder de tcne van de and re, of van eenig opperbnvind, rrl'hanglyk te maaken, en ovcreenhoomjiig elksoorfpfonpyki inrigting, faam te werken tot bereiking van haar, gemeen doel: de bevordering van den bloey en uitbreiding der Konflen en IFctcnjehappen ? De Vraagen, over den Bloei van Zeekind, cn over de beste wyze, op welke men de Muhamtnedaanen, van de Waarheid des Ckristendoms, «vertuigen kanj beide breeder, in 't voorgaande Pro^  [ xili 3 Programma vermeld, zyn onbeantwoord gebied ven, en worden niet meer voorgefteld. Op de voordellen, betreffende een beknopt fiimcnftel van het Staats-recht der Zeven Veréénigde Nederlandfehe Gewesten; een tydreekefikundigbericht der 'Schryveren, over de NedcrlandTche Gefchiedenisfen enOudheid;en de Verbetering derHooge Schooien, gecnc Antwoorden ingekoomen zynde, is goed gevonden, uitaanmerkingevan'tgroot gewigt en de uitgebreide nuttigheid van die drie voordellen, dezelve hier wederom op te geeven, doch zonder bepaaiinge van tyd, en met belofte van den gouden Eerpenning aan den gecnen, die op het eene of andere ccne voldoende beantwoording, wanneer het ook wezen zal, aan dit Genootfehap zullen toegezonden hebben. De inhoud daar van, is brceder te vinden, in het Prograninia, van 1785, geplaatst, in hetHiflorischFoorbericht, voor het.XI Deel der Verhandelingen dcezes Gcnootfchaps. Het Genootfchap herhaalt by deezen, om, onder toezegginge van den gewoonen gouden Eerpenning, beantwoord te worden voor den eerden van Louwmaand des jaars 1787, de twee volgende Vraagen: de eerde, voor reekening van het Zeeuwfche, en de tweede, op kosten, yan het BataViaafche Genootfchap. A. Hoedanig is de flaat der Zeden onzer Natie geweest, zedert de oprechting van ons gemeetiebest, tot op deezen tijd? IVelke waren de oorzaaken hunner verbetering of verergering? En welke zyn de beste middelen ter meer algemeens Verbetering onzer Nationaals Zeden? B. Ds  [ X I V ] B. Ih Wis- Natuur- en Tcckenkunde, y0 eenen bykans algemeenen invloed op alle Konflen cn Handwerken zynde, wordt gevraagd optegeeyen: welke het best middel is, om die kundigheden algemeener in trein te brengen en derzelver. aanleering, voor mlnvermoogsnden , gemaklykcr ie maaken"i Om beantwoord tc worden voor den cerfcen van Louwmaand des jaars 1788., worden nu, voorde ccrftcrnaal, de twee vulgcnde Vraagen voorgemeld : de eerfte voor reckening van het Zccuwiche, cn de tweede op kosten van het B.ata.viaa!ehe Genootfchap : A. Dewyl het gereed gebruik van Penningen * de ziel is, van alle Handelingen en Bedryven : ,<ƒ; welke wyze, konnen, eerlyke en naarftigs Kooplieden, Commisfiouarisfeu, of Onderneemen, van Fabrieken cn Trafieken, (die geene Obligatieü, offoortgelyke Effecten bezitten, om tot pand ter minne te kontien overgeeven, maar voorzien z-;:i, van vaste Panden, of Pakhuizen, Zolders, Kelders of IVinkels, mei geuoegfaame voorraad van goederen), in deeze Provin tie van Zeeeland, gelegenheid bekoomen om Gelden, a depofito, op Wisfel, voor zekeren tyd, magtig te veerden, ter voortzetting hunner zeiaken; zoo dat ieffens de Geldfchieters zekerheid hebben, voor de veiligs herkryging, van hoofdfomme cn inieresfen? B. Welke zyn de Ziekten en Kwaaien, der Negers in de Nederlandfche Volkplanting 0, in de ^West-Indiën?— Welke zyn de uit- en inwendige teekenen, van zulke derzelve, die zonder behulp, van eenen er vaar en Genees- of Heelmee-  fier, door Planters, of Directeuren, kunnen ge* neezen worden, en welke middelen moeten zy daar toe gebruiken?— .En welke zyn die Ziekten of Kwaaien, wier geneezing, boven hun vermogen is? — Men vordert hier op een Antwoord, gefchikt, mar de bevatting, vanzulkcn, die in de Genees- en Heelkunde, geheel onbedreevenzyn. De Antwoorden op alle de gemelde Vraagen en Voordellen moeten leesbaar gefchreven;— in de Nederdukiche, Latynfche, of Franfche taal opgedcld; - NS. met een dubbel, of affchrift, voorzien;— voor den bepaalden tyd,— en vracht vry,— toegezonden worden aan den Hccre g. kuipers, Predikant en Secretaris van het Zeeuwfche Genootfchap der IVttenfehappen, te Vlïsfingcr. De Schryvers moeten hunne naamen niet by de Verhandelingen voegen; doch dezelve met eene zinfpreuke voorzien, cn laaten vcrzeld gaan met een verzegeld briefje, dezelfde zinfpreuke tot opfchrift hebbende, en waar in de naam cn woonplaats der Schryveren gemeld daan. I let zal aan een ieder, zonder eenigc uitzonderinge, vrydaan, om naar den prys op alle tic voorgedekte vraagen te dingen, ook aandeDircclcurcn en Leden van dit Genootfchap; doch, ten aanzien der beide laatstgcmelden, onder deeze voorwaarden : dat zy niets op hunne verhandelingen cn billetten zullen plaatfen, waar uit blyken kan, dat zy, in de eene of andere betrekkinge, tot dit Genootfchap behooren; cn dat zy, om des te onbekender te konnen blyven, hunne verhandelingen, door eene andere hand, moeten laaten affchryven, Nie-  [ xvi ] Niemand, wiens Verhandeling bekroondwordg zal vryhèid hebben, om dezelve, 't zy geheel* 't zy ten deele, in het Nederduitsch, afzondcrlyk te doen drukken, of in eenig ander werk uittegeeven, zonder voorafgaande kennisfe cn medebewiliiginge deezer Maatlchappyc. Met Genootfchap behoudt aan zich het recht, om, naar goedvinden, tot nut van het algemeen, gebruik van alle de toegezondene antwoorden te maaken, en dezelven, fchoon 'er de prys niet aan toegeweezen wordt, geheel of ten deele onderzyfte Verhandelingen te doen drukken: 't zy metbyvoeginge der zinfpreuken, door de Schryvers gebruikt; 't zy met uitdrukkinge van hunne naamen, indien zy, daar toe verzocht wordende, dezelven gelieven te ópenbaaren. Nier lanp; na de üïteaafl, van dit Programma, is aanhetüenootlchap, na onrfangen verlof en het openen van het verzegelde Billet, gebleeken, dat de Schryver, der Verhandeling, over de Krankbezoekers, in dienst, der O: I: Compagnie, welke ten Zinlpreuk hadr: Deo et Patria, was de Heer p. haack, Theol. et Hist. Soera Profesfor en Predikant, ie Breda; aan wiendcrhalven, volgens gedaane belofte, de Zil-  [ xvii ] zilveren eerpenning is gefchonken. War wyders de Inhoud, van die Twaalfde Deels eerfte Stuk betreft: men vindr daar in, deTw.ee bekroonde Antwoorden, van de He eren van leetjwek(0) en terne, over de Schadclykhcid, der Bcgravcnisfen, binnen de Steden en Kerken. Het Genootfchap wenscht niets vieriger, dan dat eene onbevooroordeelde Leezing cn Overweging dcrzelve , gevolgd mag worden, niet ilegrs door 0 ® eene (*) Men kan niet nalaaten, hier aantcteckenen, dat de Heer van leeuwen, by de Les, het Voorbeeld heeft gevoegd: hebbende twee zyner Kinderen, laaten begraaven, op het Kerkhof, te Avezatben, aan de zyde, van den, daar langs loopenden , Utrechtfchen Zandweg; op eenen Steen, in den Kerkmuur, van buiten, boven het Graf,dat behoorlyk afgeperkt is, leest men ditOpfchrift : Hier rust myn Qudfle en Jongfle Kind. Air! Lezer, Jla dit 'voorbeeld gade. Zyt, levend, een waar Menfcbeo-vrmd, En doe ook, na uw dood geen fehade Ook is men , aan zyn We!-Ed. Gcb. voornaamlyk vcrfehuldigd, het Plan, ter oprigting, van eene Begraafplaats, buiten de. Stad Tbiil. EcnjPlan, in welks uitvoering, men reeds verre gevorderd is, en het welk, door denloftykenMagiftraatdierSta^y als mede door Hun Ed. Mog. worde begunftigd,  [ XVIII ] ccnc verdere Overtuiging, van de nadceligheid en befpottcly kheid, dier gewoonte, maar ook, van eene daadelykc faamfpanning, van Regenten en Burgers, om zoo veel in hun is medetewerken, tot eene geheele afichafling van dezelve. Het daar by gevoegde Aanhangzel van Aanteeleningen, gerrokken uit de niet bekroonde Antwoorden, is men fchuldig, aan de arbeidzaamheid en naauw"keurigheid, van den Wel Eerwaarden fleere A. 's Gravezande, Predikant te Middelburg, die daar voor den dank der Leezcrcn en des Genoorfehaps verdient. Op deeze Stukken, volgt: de Befehryving van eenen nieuwen Starrekundigen Maanwyzer, door den •Heer Schortinghuis; Eenige Aanmerkingen over de Kancel op Cey*lon, van den Hoogleeraar Thwaberg, die, door de kundige hand van den He ere Houttuyn zyn vertaald, en met aanteekeningen vermeer-  [ X IX ] meerderd ; en eindelyk de Verhandeling van den Heere van den Hespel, over Gods Goedheid, kennelyk doorftraalende in de bepaaling, omtrent den dood,der meeste Dieren. Indien de Inhoud, van deezen Bundel, aan onze Landsgenooten behaagt en hun nuttig is, zalhet doel des Genootfchaps bereikt zyn, en deszelfs Yver, nieuwe Ipooren krygen. VEISSINGEN, den 8 van Slagtmaand des jaars 1786. GERRARDUS KUIPERS. SECRETARIS. 2 LYST  L ' Y S T DER VERHANDELINGEN Van het Eerjle Stuk des Twaalfden Deels. „Antwoord op de Vraag, betreffende de Badeelige gewoonte der Bcgravenisfcn, binnen "de Steden en Kerken: hoe die best te doen ophouden? door Mr. joh. did. van leeuwen, Ontfanger Generaal der Middelen van het Kwartier van Nymegen, over het Tbieljche Comptoir, te Thiel. - UI g Antwoord op het zelfde onderwerp; door corn tehne, Med Deel; Leclor in de Vroedkonst, en Stads Vroidmeester, te Leiden. 87 Aanbangfel van Aantcekeningcn , tot nadere ftaviog en opheldering der Gekroonde Verhandelingen , uit de niet gekroonde Verzameld i door adr. 'sgravezande. Predikant te Middelburg. - - 213 Bcfchryving van een nieuw Lunarium , of Starrekunrigen Maanwyzer; door henr. schorTinghuis, Predikant te Koudekerke. 2^1 Aanmcrkinge over de Kancel, op Ccylon gemaakt, door cas. p e t r. thunberg, Med et Botan Profesfor, tcUpfali vertaald cn reet ccnige Aantcekeningen vermeerderd, door mart. kouttüyn, Med. , Doel. te Amfieldam. - - 296 Verhandeling over God; Goedheid, in debcpaaüng omtrent den dood der meeste Dieren ; door hendr. van den hëspel, Predikant te IVest-Zouburg. - 313 A N T-  ANTWOORDEN op de VRAAG, voor het jaar mdgclxxxiv; opgegeeven; Dewyl de fihadelykbeid der Bcgravenisfen, binnen de Steden en Kerken, ten vollen beweezen en vry algemeen erkend is: welke zyn de verschillende redenen , dat die nadeelige gewoonte in deeze Republyk hlyft fland grypen; en welke zyn de beste middelen , om dezelve te doen ophouden ? Door het Zeeuwsen Genootfchap der Wetenfchappen, met den Gouden cn Zilveren Eerprys bekroond, in deszelfs Algemeene Vergadering, den een-en-dertig£ten van Oogstmaand des jaars 1785.   ANTf O O R D OP DE VRAAG: Dtivyt de feheidelykheid der begravenisfen, binnen de Steden en Kerken, ten vollen beweezen en vry algemeen erkend is: welke zyn de verfchillende redenen , dat die nadeelige gewoonte in deeze Rrpublyk blyft ftan* grypen; en welke zyn de besti middelen, om dezelve te doen ophouden ? DOOR mr. JOH. DID. VAN LEEUWEN. Al zedert eenigen tyd is de fchadelykhcid en het ongepaste van het begraven der Lyken, binnen de Steden en Kerken , meer dan voorheen , opgemerkt , en die nadeelige gewoonte in verfcheide Plaatfen en Ryken, buiten onze Republyk, te keer gegaan en af gelehaft. Geleerde Lieden in ons Vaderland hebben ook niet nagelaaten die gewoonte , als fchadelyk, ichandelyk, en •xii. j>eeu A 2 haa»  4 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE haaren oorfprong alleen aanBygeloof verfchuldigd, aan te toonen en op eene verbetering daar in kragtdaadig aangedrongen. Dan, hoe zeer zy dien taak treffelyfc hebben afgewerkt; hoe zeer ook anderen daar van overtuigd geworden zyn; en fommigen, door hunne voorbeelden , van zich en de hunnen buiten de Steden en Kerken te doen begraven, getoond hebben , dat zy daar in navolgbaar waren, blyft echter het begraven, binnen de Steden en Kerken, al noch in zwang s en zyn de vooroordcelen van de meeften der Ingezetenen, tegen het begraven buiten de Steden, nog zoo fterk als ingeworteld, dat men eer eene algemeen'e hervorming daar in te wenfehen, dan te verwagten hebbe; immers nier, zoo lange men niet met meer yver en zugt daar toe de handen aan het werk flaat, en zulk eene hervorming gunftigertragt te bevorderen , dan tot hier toe gefchied is. Gepast is derhalven de Vraag van het ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN,TE VLISSINGEN, in October 1783, ter beantwoording voorgefteld. Zy luidt aldus: Dewyl de fchadeljkheid der begravenis- fen  BEGPvAVINGE IN STEDEN EMZ. 5 fen, linnen de Steden en Kerken, ten vollen beweezen, en vry algemeen erkend is: welke zyn de yerfchillende redenen, dat die nadeelige gewoonte in deeze Republyk blyft fland grypen; en welke zyn de beste middelen, om dezelve te doen ophouden ? Daar ik al lang van deeze fchadelyke gewoonte overtuigd geweest ben, en naar middelen omgezien heb, omze ook in mynen kring te helpen verbeteren, gaf het leezen dier voorgeftelde vraag my aanleiding, de zaak wat nader te overdenken , en het lustte my, het een en ander van het overdachte, op het papier te {tellen: of het my, die alleen door het nut van mynen evenmenfeh hier toe gedreven wierd, ook gelukken mogte, iets, ter beantwoording der vraag, aan dit treffelyk Genootfchap voor te draagen, dat, met der anderen pogingen vergeleeken , tot het affchaffen dier gewoonte noch eenigzins nuttig mogte zyn. De zaak zelve zal ik in deezen, zoo kort als mogelyk, tragten te behandelen. In het voorftel van hetVraagftuk,koomt eerst voor eene redengeeving, waarom het verwondering baart, dat de nadeelige gewoonte van het begraven der dooden, binnen de Steden en Kerken, al noch in onze Republyk blyft ftand grypen: deA 3 u$l  6 J. D. V. LEEUWEN, OVER Dg wyl naamtyk, gelyk de Vraagers zeggen, de fchadelykheid daar van ten vollen beweezen en vry algemeen erkend is; en ten tweeden, de vraag zelve, welke zich als van zelfs in twee deelen fplitst: voor eerst, welke de yerfchillende redenen zyn, waarom die nadeelige gewoonte al noch blyft ftand houden; en ten anderen, welke de beste middelen zyn, om d^ezelve te doen ophouden. Naar deeze verdeeling zal ik dan ook dit myn antwoord, zoo veel mogelyk, tragten te fchikken, en by het opgeeven van eene en andere voorgewendde reeden,dezelve mede tragten te wederleggen. In de redengeevingevanhet vraagftuk wordt dan voor-onderfteld, dat de ichadelykheid der begravenislen, binnen de Steden en Kerken, ten vollen niet alleen beweezen, maar ook vry algemeen erkend is. Wat het eerfte van deeze voor-onderitellinge betreft: ben ik het met de Vraagers volkomen eens, dat die lchadelykheid, zoo door de fchriften van ervaren en geloofwaardige Mannen, als door de ondervinding zelve, ten vollen beweezen is. Das zal het dan niet noorïigz3'n> dit fftik, dat in de vraag, te regt vooronderftcld wordt, alhier nader te bctoo- gen,  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. ? gen; of te herhaalen, wat al federt eenigen tyd door groote Mannen, als EHRLICHfV), JOHN (£), HOFMAN(»> d'azyr(^) , byzonder onder de onzen, PERRENOTOO» te WATER(ƒ), VAN cleeff (g), kluit (//), en anderen (0> A 4 ter (d) joh. christ. ehrlich, in disfertat. de noxis ex feputtura in templis facla oriundis; Halas Magd. 1708. onder prsefidie van Profesf. G D. Cofchwitz gehouden, en naderhand op zyn naam uitgegeven , onder den Titul: Mors ex fcpiücbris. b (b~) christ. god fr. john, in disfertat. de Sepulcbrorum falubri tranjlatione extra urbem; aldaar onder prsefidie van Prof. Mieh. Alberti, 1743. gehouden (c) christ. godfr. hofman, in commentat. de coemeteriis, ex urbibus tollendis, 1729. onder zyn praaüdic gehouden , door Christ. Fred. Graeven, en op Hofmans naam uitgegecven, Franelc. 1777. (dj Es/ai fur les lieux et les dangers desfepultures, par m. vicq d'azyr, a Paris, 1778. (e) abrah. perrenot, in disfertat. deprobibenda , in urbeet templis ,fepulturd, Ultrai. 1748.cn naderhand in fascicul. 1. Exereitationum, Gron. 1775. uitgegecven; waar agter hy gevoegd heeft Elecla commenfationis ELofmanni, fupra cit. (ƒ) j. W- ïfi water inde Verband, over bet begraven der lyken in de Steden en Kerken; in de Verband. van dit Zeeuivfch Genootfchap, iv. D. bladz. 629. (g) nic. corn. van cleeff, in disfertat. deeo, quod exfequiarum ratione in jure obtinet, Ultraj. 1776. (Jf) ad r. kluit in zyne Inwyings rede: over den bygelopvigen ootfprong en febadelyke gevolgen van het begraven in Kerken en Steden, gehouden tc Middelburg, en vertaald aldaar uitgegeeven 1777. (f) Zie de aangehaalde Schryver by te water» van cleeff, kluit enz.  8 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE ter Aanving, van het zelve zoo treffend verhandeld is, aan het welke ik my dan gedraage,en dit fluk voor voldongen houde. Doch wat het verdere van het vooronderftelde in de vraag belangt: dat naamlyk die fchadelykheid vry algemeen erkend zoude zyn, zulks geloove ik niet, dat zoo ruim zal kunnen toegeftaan en voor-onderfteld worden: immers zoo verre niet, dat die erkentenis genoegfaam zoude geweest zyn, tot het affchaffen deezer nadeelige gewoonte; of wel het daarom juist te verwonderen zoude zyn,datze noch niet afgefchaft is. En dus word ik als van zelfs geleid tot het opgeeven der redenen, waarom die gewoonte van in Steden en Kerken te begraven noch al blyft ftand grypen: zoo der zulke, welke 'er voor gehouden worden , als welke het waarlyk zyn: waar van ik meen, dat wel eene der voornaamffce is, dat de fchadelykheid van deeze gewoonte in ons Land noch niet genoeg bekend is, en erkend wordt. Wel is waar, dat Veele Vorftcn en Volken in Europa de fchadelykheid daar van begonnen hebben te erkennen: dit blykt uit de affchaffing van dezelve op zoo veele plaatfen. Doch veele anderen blyven het oud gebruik noch behouden; ge-  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 9 gelyk dit ook in onze Republyk noch plaats heeft. Hier zyn ook wel eenige weldenkende en kundige lieden, die, of door het leezen der fchriften van anderen; of door eigen overdenking; of door voorbeelden, die hunvoorgekoomen zyn, ten vollen zyn overtuigd, en dezelve erkennen: doch als men het wel inziet, zal het getal der zulken, tegen over dat van anders denkenden gefield , zeer klein zyn. Ik wil wel niet gelooven, dat 'er onder onze Landslieden veele dumolins zullen gevonden worden, die denken, dat de lucht der lyken de heerlykfte leevens balzem zoude zyn, welke men inademen kan(£). Maar 'er zullen veelen zyn, die op het voetfpoor en gezag van den Godvmgtigen h e r v e y (/), in deeze gewoonte niets oneigen; niets onbctaamlyk vinden : zonder op de fchadelykheid daar van zoo veel, immers niet genoegfaam, acht te geevén (tri). En wordt hun di t al A 5 eens (k~) Een gevoelen, dat zeker Geneesheer d uhiülin te Parys openbaar zoude geuit hebben. Zie Gcnces-kund. Jaarb. v. D. 2. St. (_/) Zie Overdenkingen over de Graffieden, bladz. 65 in not. ' (m) Aanmerkelyk is het, dat hervey zelfsvan dcYchadclvkhcid moet overtuigd geweest zyn,daar hy  IO J. D. V. LEEUWEN, OVER DE eens voorgehouden, zy draagen duidelykc blyken, dat zy 'er, of nooit regt acht op gaven; of'er geen regt denkbeeld van hebben; veel min dat zy de fchadelykheid daar van erkennen: en dus bly ven zy de oude gewoonte aanklecven. De ondervinding heeft my dit meermalen , in gefprekken met lieden van allerlei rang geleerd. Zy zeggen onder anderen , dat, wat men daar van, ter beftryding van het begraven in Steden en Kerken, ook mogte voorgeeven, 'er zoo veele althans voldoende, voorbeelden, waar uit die fchadelykheid zoo openbaar zyn zoude, immers in ons Vaderland, niet voor handen zyn; en zoo die zoo groot was, als men 'er ophef van maakt, men 'er meer van hooren zoude: daar in ons land zoo veele lyken in eene Kerk, byzonder in volkryke Steden, begraven worden; ja dat, zoo men al een enkel geval mogt vin- hy zyne gedachte: dat gecne onvoeglykhcid in dit gebruik kunde vinden, alleen voorwaardelyk voorftelt, als, i'chryfr hy, zo rge gedragen wordt, dat liet geen hinder kan doen aan de grondOagen van het gebouw; cn dal de fchadelyke uilvjaasfemingen van het verrotlende Vleefcb verbced worden. Doch hier op heft hy geen acht genoeg geflagen: dewyldit, wanneer men het begraven in de Kerken zul aanhouden , ten aanzien van het laatlh;, eene onmogelyke zaak is, gelyfc de (Jeleerde te water I f. aangetoond h.ecft.  BEGRAVlNCE IN STEDEN ENZ. ii vinden, dit aan andere en byzondere oorzaaken zoude toe te fchryven zyn.— Zelfs gaat men zoo ver, dat men uit de nalaatigheid en llordigheid fommigerOverheden, een belluit maakt, dat wen die,, zoo de fchadelykheid van het begraven in Steden en Kerken zoo groot was, in tyden van pest en befmettelyke ziekten, daar tegen wel beter zorgen, en het begraven der lyken uit de Steden weeren zouden: daar zy nochtans meercndeels dat begraven in zulken tyd gedoogen, en maar voor het lchielyktoepraaken, en niet laaten open liggen der graven ten tyde van den Godsdienst, enz. voorzieningen doen : gevolglyk het begraven in Steden en Kerken zoo nadeelig niet zoude zyn ; dat begraven ook in zulke tyden ziet men dagelyks, en van nadeelige gevolgen hoort men in ons Vaderland fchier niets.— Deeze en dergelyke redeneeringen heeft de Heer t e wat e r («) wel reeds getragt op te ruimen , door te erkennen, dat de voorbeelden daar van in Nederland wel minder bekend zyn, dan elders; maar dat het meer aan gebrek van waarneeminge,, dan ondervindinge, toe te fchryven is; en te regt heeft zyn H. Gel. (n) c. I bl. $59.  12 j. d. v. leeuwen, over de Gel. daar by opgemerkt, dat, na het eindigen der pest, in twee of drie eerstvolgende jaaren, en meest in volkryke Steden van Nederland, ge vaarlyke en kwaadaartige koortfen regeerden, en daar van de manier van begraven de voornaamfte oorzaak zoude zyn; ja dat, al fchoon de fchadelykheid van het begraven in de Steden en Kerken in ons land zoo zeer al niet in het oog loope, echter.iieniet kan geloochend worden , daarze met onwraakbaare voorbeelden door beroemde en geloofwaardige Mannen uit andere landen beweezen is. Dit is zeker voor dezulken, die gelegenheid gehad hebben dat te overwegen, overredende genoeg: Ik voor my twyffel 'er geen oogenblik aan. Voorbeelden van onzuivere en {tinkende uitwaasfemingen, by het openen der Graffteden, zyn my in ons Vaderland ook bekend. Wat was het geval teBruinisfe, in Zeeland, in Oétober 1783. niet gedugt! alwaar, door het openen van een Grafkelder , ter begraving van Mevrouw de witte , Vrouwe dier plaatlè, de Kerk zoo beimet was geworden, dat men den volgenden Zondag den openbaaren Godsdienst  BEGRAVINGË IN STEDEN ENZ. 13 dienst daar in niet durfde waarnee- mcn ? Co) Menigmaal heb ik medebegravenisfen bygewoond, en ben verveelende uitwaasfemingen by het roeren der aarde ontwaar geworden ; ook heb ik dezelve in de Kerken, na de begravenisfen, wel opgemerkt : en het ftaat by my vast, dat die niet dan nadeelig kunnen zyn, zeer wel kunnende gelooven, wat anderen, door onwrikbare voorbeelden, daarvan gefchrevén , en 'er opkoomende Ziekten uit afgeleid hebben. Zoo zullen ook wel anderen met my denken, die gelegenheid tot onderzoek , en het leezen dier fchriften, gehad hebben, en opmerkfaam geweest zyn. Doch wat daar van gefchrevén is, koomt niet in ieders handen; dus blyven de meesten, zelfs die anders nog al overtuigd zouden zyn, onkundig, en vooral heeft dit plaats in lieden van minder ftaat, die toch het grootfte gedeelte der menfehen uitmaaken. Deeze hebben 'er geen genoegfaame kennis van; de meesten hebben 'er noch niet van hooren fpreeken, veel min 'er over geleezen^ ook daartoe geen ge- Co) Zie boekz. der gel. "wer. Nwemb. 3703. bladz. 628.  IA J. D. V. LEEUWEN, OVER. DE ïegenheid gehad, geen geld om die fchriften te koopen, ja fommigen geen tyd om te kezen; van fchadelyke gevolgen en voorbeelden meest onkundig, hebbenze 'er ook niet van overtuigd kunnen worden , noch dezelve erkennen. Zy blyven derhalven 'er onkundig van, en houden vast aan de gewoonte hunner Voorouders, die zich in Kerken en Steden lieten begraven, dat men ook noch doet. Dus is en blyft het, mynes erachtens, eene uitgemaakte zaak, dat de noch niet genoeglaame kennis en erkentenis der Jchadelykheid van deezegewoonteinons Land een der eerfte redenen is, waarom dezelve al noch blyft ftand grypen, en 'er onder byzondere lieden niet meer gevonden worden , die in navolginge van anderen (f) deeze nadeelige gewoonte, door (p) Voorbeelden daar van zie by te wa ter, /. c. bladz. 6~;o. en volg; van cleeff /. c. pog. 166. ibique alk Waar by men voege, dat de kundige en brave Profesfor tydeman, te Utrecht in 1776. voor zich en dezynen, te Maarten, eene byzondere Begraafplaats heeft doen vervaardigen, en daar zyn Vrouw en Kinderen begraven. Dat in j--o. cenige aanzienlykc Lieden in 'sHagc, mede onder het befticr van den Hr perrenot, tusfchen die Plaats en Schcveningen , eene bemunrdc Begraafplaats voor zich zeiven en hunne Familiërf heb-  EEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. I< door begraafplaat^ buiten de Steden en Kerken te verkiezen, reeds getragt hebben te helpen hervormen. Eene andere en foortgelyke reden is, dat, zoo min de fchadelykheid deezer gewoonte by veelen bekend en erkend is, zoo min ookdeszelfs fchandelykheid en ongepastheid, ja haarebygeloovigeoor-! fprong, hebben laaten toebereiden; en dat nu onlangs, te Zuilen by Utrecht, door denallezinspryzenswaardigen yvcr en zorg van den Heer dier plaats , eene byzondere Begraafplaats voor hem en degantfche gemeente van Zuilen is opgericht; om nu noch niet te melden van de zoo ongemeen fchoonc, doch fchie lyk geruïneerde Begraafplaats,met eenen hoogen muur omringd, buiten Arnhem, door de Magiltraat dier Stad vervaardigd, waar van gelegenheid zal zyn beneden nader te handelen. Te Abcoude, by Amfteldam,is in i78i.deEcrw. jac. de vos, Predikant aldaar, niet in de Kerk, maar op het Kerkhof, begraven : boven Wiens graf een fteen met eene infcriptie, doch alleen op zyn perfoon betrekkelyk, buiten in de Kerkmuur is geplaatst; cn het graf met een yzeren hek afgeperkt. Ook is in 1783^0 Zoelcn,by Tiel,deEcrw. bog. dav. cassius, Predikant aldaar, op zyne begeerte, om na zynen dood niet fchadelyk te zyn, op het Kerkhof begraven : Voorbeelden, die waardig zyn meer bekent gemaakt te worden.— In 1779. is door een groot getal burgers en inwooners te Zwoll, waar onder mede was deonftervelyke capellen tot den poll, een request aan de Magiftraat gepraefenteerd, om eene begraafplaats buiten de Stad te mogen hebben: doch ik weet niet, dat 'er tot noch toe op gedisponeerd is.  ï6 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE fprong, by veelen geweeten wordt.—» Wat daar van zy, is door de vooraangehaalde Schryvers mede wel treffelyk behandeld: doch hier omtrent dient ook aangemerkt, het geen op het vorige ftuk, wegens de niet genoegfaame kennis der fchadelykheid, opgemerkt is: de meesten blyvcn 'er onkundig van; hierom kunnenze het onbetamelyke, het fchandelyke enz. niet erkennen, en dit zal meer gedaan moeten worden, zal'er hoope zyn, dat 'er op eene, meer dan nu, in te ft ellen hervorming, met goed gevolg, zal gewerkt en geyverd worden. By deeze redenen koomt ook noch, dat de zaaden van bygeloof, omtrent het begraven derlyken in Kerken en Steden, uit de Natie van onze Republyk noch niet genoeg uitgeroeid zyn, maar 'er by de meesten, hoewel zy al hervormden in den Godsdienst mogen hieten, noch eene aangekleefdheid aanhetbygeloovige in deeze gewoonte overblyft; terwyl men al noch, immers by de meesten, het daar voor houdt, als of het heiliger zoude zyn, in de Kerken en Steden, dan | op andere plaatfen buiten dezelve, begraven te worden. Behalven dat vindt men 'er veelen, die  BEGR.AVINGE IN STEDEN ENZ. !? die denken, dat de lyken in Kerken cn. Steden veiliger, en niet zoo ligt aan ïlaa-roof en Grafschennis bloot gefteld zouden zyn, zonder in achtteneemen, datze daar van minder in de Kerken en Steden, dan buiten dezelve, bevryd zyn GO; en de Overheid daar minder gelegenheid heeft, om te waaken, dan zy zoude kunnen doen, wanneer de lyken, buiten de Kerken cn .Steden begraven , al mogten beroofd worden; alwaar, wanneer 'er gezette begraafplaatfen waren, die misdaad ook zoo ligt niet zoude gepleegd worden; en meerder ruimte, dan in de Kerken, zyn de, het opruimen der lyken, gelyk in de Kerken, voor al in volkryke Steden, zoo onbetamelyk gefchiedt, mede niet behoeven, neen maar de lyken meerder rust genieten zouden. Dan dat alles, denke ik, dat almede Uit onkunde of gebrek van kennis en onderzoek voortkoomt. Gelyk aan die zelfde bron ook verfchuldigd is, dat fommigen het begraven , iri de Kerken en Steden, voor Christenen gepaster houden, teronderfcheiding der Jooden, welke men weet, dat van oude tyden af, en ai noch heexii deel B den- (J) Zie kluit /. c. bladz. 99 en volg.  18 j: d: v: leeuwen , over dë dendaagfch, ook in ons land, op byzondere begraafplaatfen buiten de Steden , begraven worden, en van die gewoonte nimmer hebben willen afzien; ja het voor een byzonder {tuk van hunnen Godsdienst houden, om zich daarin van anderen re onderfcheiden: door welke gewoonte der Jooden, het begraven buiten de Steden , in eenefoort van verachting gekoomen is, even, gelyk dit volk, onder ons by veelen, voor een veracht volk gehouden wordt, dat nochtans , in het overige van hunnen Godsdienst, eer medelyden waardig, en in die hunne volftandige gewoonte van be-> graven, te pryzen is. Vooroordeelen zyn derhalven de be- letfels. Men houdt het begraven, buiten de Steden en Kerken, al noch meestal voor eenige fchande, zoo voor den Overledenen, als ook voor de Overblyvenden. En waar koomt dit verder van daan, anders dan uit een verkeerd en ingebeeld begrip, dat men tot hier toe de Kerken en Kerkhoven, in Steden en plaatlen, alleen voor eerlyke begraafplaatfen gehouden heeft, en de zulken, die geene eerlyke begra ving verdiend hadden, daar van heeft afgeweerd; en dit niet alleen, maar dat men ook- zelfs  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ: l£ zelfs het begraven, in de Kerken en op kerkhoven, zoo zeeronderfcheidt, en het als een poinct van meerder rang en fatzoen houdt in de eerfte, en niet op de laatfte begraven te worden; ja noch eene verdere onderfcheiding wordt op veele plaatfen gevonden , dat het naamlyk noch wat meerder zegt, op het Choor, dan in de Kerk, begraven te worden: eene gewoonte, die, hoewel uit bygeloovige beginfelen, byzonder van de Roomlche Kerk, voortgefproten, echter al noch ftand houdt, en op de meeste menfchen zoo veel invloed heeft, dat de deftige, ja zelfs middclmaatige, burgers, het voor een affront zouden houden, op kerkhoven, en niet in de Kerken begraven te worden. En als zulke lieden, in verval getaakt zynde , eens op het kerkhof begraven worden, om dat de belastingen daar op zoo groot niet zyn, dan in de Kerk, 'er niets gemeener is, dan, met een zeker foort van fchande, daar van tehooren fpreeken. Is dat zoo, hoe ligt maakt men daar uit een befluit, dat het noch flechter zoude zyn, niet in de Stad, niet op het gewoon Kerkhof, maar buiten dezelve, begraven te worden : immers zoo hoort men veel redeB 2 ka-  20 J. D. V. LEEUWEN, OVER. DË kavelen, hoe wel ongelukkig; doch wie, zegt men, wil dan de eerfte zyn, om zulke ingebeelde fchande te ondergaan ? Bee-ten is men gewoon buiten de S ad te begraven, maar niet menfchen; ofTchoon ook wel Jooden, maar nochtans geene Christenen. Redeneeringen voorwaar, die alle uit onkunde en misverftand voortkoomen, waar in derhalven onze Natie noch beter verlicht zal moeten worden (r). Dan laat ik ook niet vergeeten dezugt van veelen, om by hunne Voorouders begraven te worden. Deeze zugt is natuurlyk , zegt men: men ziet het reeds in de voorbeelden van de Aartsvaders en anderen, welke ons in de H. Schrift zyn nagelaaten, fchoon die van een ander voor-uitzigt waren. Dan, zoo redeneert men . (f) Dat men voor :oo jaaren zoo redeneerde, is noch te begrypen : te Nymegen wierden toen de geenen, die niet Catbolyk gcftorven waren, van de gcwoone begraafplaatzen in de Kerken uitgefloten, en by een bejluit van den 29. July vastgefteld, dezulken op het Jooden Kerkhof,'of by de put aan het Melatenhuis, te doen begraven. Zie j. smetii Cbron. van Nymeg. vervolgd, en nu onlangs uitzege even , door den Hr. in de betouw, bladz. 146. Men zie hier uit, uit welken bron zulke redenccringen noch zyn overgebleven, en bewond. re de onkunde van veelen onzer Natie deswegen.  EEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 21 men al verder: onze Ouders, beste panden en vrienden liggen in de Kerken en Steden begraven, zouden wy ook niet eene plaats by hen mogen hebben! Hier toe verordineerden, hier toe kochten zy aldaar hunne begraafplaatfen: niet alleen voor zich zeiven, maar ook voor hunne familie en nakoomelingen; en wat ziet men dagelyks geene voorbeelden van lieden, vooral van rang, die, op andere plaatfen ftervende, naar de begraafplaats hunner Voorouders heen gevoerd worden, enz. Deeze redeneering heeft wel eenigen fchyri: doch als men het fchadelyke van het begraven, in de Kerken en Steden, regt wikt en weegt, zal zulk eene redeneering moeten wykeri, voor de te wenfchene hervorminge, even daarom, onder ons te maaken. Ja hoe veele voorbeelden zyn 'er niet van lieden, zelfs van den eerften rang, die, door verandering van hunne woonplaats, als anders , op eene andere plaats, dan hunne Voiirouders, moeten begraven worden, en zich voor hunne familie een andere begraafplaats, als die van hunne Voorouders , aanltellen. Een derhalven moest daar van de eerde zyn, en wordt daar omtrent, om zulke eene reden, zoo veel B 3 zwaa-  %i J. D. V. LEEUWEN, OVER DE Zwaarigheid niet gemaakt: wat moest men dan niet eerder aan zyneziigt, om by zyn Voorouders te liggen, verloochend zyn, door zyne begraafplaatfen, die ook voor de nakoomelingen kunnen dienen, buiten de Kerken en Steden te beftcinmen; als men het fchadelyke, het fchandelyke en bygeloovige van het begraven , in Kerken en Steden, mitsga? ders het algemeen nut, om zulks te hervormen , maar voor oogen hieldt. Maar hier aan mangelt het veeltyds: om dat men 'er onkundig van is, en maar blindelings de gewoonte, welke men vindt, in deezen tragt te volgen. Deeze gewoonte dan wordt ook voor geene mindere, dan eene der bovengemelde redenen \ gehouden, en baart verbaazende tegenkantingen. Is 'er iets, waar op onze Natie van ouds her is gezet geweest, en ook noch is, het is een aankleeven van oude gewoonten: en geen wonder, daar ons Land lange, meer door gewoonten en gebruiken, geregeerd is geworden, dan door wetten; en aan die gewoonten zoo veel kragt toe gefchrevén wordt, als de ftrengfte wetten hebben kunnen. Dit blyyen hangen aan gewoonten is in onze Natie zoo diep ingeworteld, dat men, zonder te onT P der-  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. derzoeken, ofze goed, of nadeelig zyn, die als onveranderlyk houdt. Het begraven, in Kerken en Steden, is'er een genoegzaam bewys van. Dat zeker had men al lange, als nadeelig en fchadelyk, moeten hervormen; en zoo wie, daar van overtuigd, dezelve noch blyft aankleeveri, enkel, om dat het de gewoonte is, zulks mag men in den zulken, met den Hr. kluit^), die dat te regt wederlegd heeft, wel noemen: eene onberadenheid van hetmenfchelyk verftand; eene ten eenemaal verwonderlyke ftyfhoofdigheid; ja een groote fchandvlek voor den hervormden Godsdienst : daar andere Volken , wien het, om hunne Godsdienflige begrippen (alsnoch aan veele bygeloovigheden verflaafd) minder gemaklyk moet geweest zyn, die te verbeteren, dan het den onzen zoude zyn, ons reeds zyn voorgegaan , en den weg hebben aangewezen, welken wy, uit hoofde van onzen Godsdienst, van alle bygeloovigheid gezuiverd, van zelfs behoorden in te flaan. Doch ik denke, dat men de gewoonte in het algemeen meer volgt, zonder onderzoek, of overdenking van het nadeelige, dan dat men overtuigd daar B 4 van, (i) l. c. bladz, 90. en volg.  £4 J- D- v- LEEUWEN, OVER DE van, uit ftyfhoofdigheid, aan dezelve zoude blyven hangen. Van onze Natie kan ik my zulke flegte denkbeelden niet vormen; het tegendeel is, uit menigvuldige andere voorbeelden, dikwyls gebleken : om maar één, uit allen, te noemen, herdenke men aan het geene,weinig jaaren geleden, omrrent het behoud der Drenkelingen , welke men door vooroordeelen, zonder hun de noodige hulp toe te brengen, menigmaal liet omkoomen, hervormd heeft, en van gewenfchten uitflag geweest is, en noch dagelyks is. Aan de overtuiging derhal ven hapert het in dit ftuk ook; en dient hier omtrent mede, het geen hier voor, omtrent bet nadeelige enz. gemeld is: zullende onze Natie daar in meer algemeen moeten onderrede worden, het welk gefchiedende, twyffel ik niet, of zy zal zich laaten overtuigen , en de gewoonte zal als van zelve Vervallen. De bovengenoemde redenen nu zyn , tot hier toe, de oorzaak geweest, niet alleen dat byzondere perfoonen het hunne niet meer toegebragt hebben, om deeze nadeelige gewoonte te verander ren; maar ook dat de wetgeevende magt, welke dezelve, myns bedu ïkens, op éénliiaal kqnde affchafïèn, daar in noch zoo traag  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 25 traag is. De Leden, welke dezelve in handen hebben, zyn in lange na noch niet allen overtuigd, van denoodzaakelykheid van dien; zy blyvcn het meest noch hangen aan de oude vooroordeelen, hier voor aangevoerd: en zy dienen al mede nader onderregt, en meer overreed te worden. Hier by koomt, dat wy in een Gemeenebest lecven, welkers gefteldbeid zoo ligt geen zoo algemeene verandering in wetten, of gewoonten, duldt. In eene Eenhoofdige regeeringe gaat dat gemaklyker: waar één te gebieden hebbende, maar behoeft overtuigd te zyn; maar in onze Regeering baart het vry meer zwaarigheid en oponthoud: 'er moeten zoo veelen in toeftemmen; en de meesten zyn, en blyven 'er noch tegen: ja het is byna ongelooflyk, hoe men zelfs van fommigen, anders kundige en cor* daatc, Regenten hoort redekavelen. Behalven eene en andere, der hiervoor geopperde redenen, geeft men ook voor: dat het beftaan der Kerken, het welke deeze, uit de belastingen, op het begraven der lyken, voornaamlyk hebben; en waar uit zy meest al moeten onderhouden worden, door het begraven buiten dezelve, te veel lyden B 5 zou-  56 J. D. V. LEEUWEN, OVER. DE zoude, het geen al mede als eene reden , waarom men deeze gewoonte niet verandert, voorkoomt: en, men zegt, de Overheid kan en mag die kerken-inkoomften niet wegneemen. Doch of fchoon ik toeftemme, dat voor het onderhoud der Kerken gezorgd, en der zeiver inkoomften bewaard moeten worden, zal nochtans die reden ligtlyk op te losfen zyn: want op eene andere wyze kan 'er in voorzien worden; zelfs zoo, gelyk wy hier na zien zullen , dat al begroef men zyne dooden, buiten de Kerken en Steden, de Kerken daarom niet te min van dezelve evenveel voordeel trekken konden, als nu van het be* graven der dooden in de Kerken, wen dat maar door eene wet vast gefteld was. Niemand kan my toch ontkennen, dat de wyze van begraven geen onveranderlyke zaak is, maar verandering onderworpen ; en overgelaaten aan de beftelling der Overheid, welke aan deeze en alle andere plegtigheden, wat recht cn betaamlyk is, voorfchryft. Maar, zegt men verder (eigen ondervinding in gefprekken met Leden der Overheid heeft het my meermaalen geleerd), het veranderen der begraafplaatfen in de Kerken, buiten de Steden, dat  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 2* dat met een verbod, van in Kerken te begraven, zoude moeten gepaard gaan, zoude een ontzetting van iemands recht en eigendom zyn, het geen, voor al in ons land, niet past; tegen de vryheid ftrydt; en geene Overheid toeftaat te doen. De Graflieden, welke wy in de Kerken hebben, zyn onze eigendom; het zy datze ons by verderf zyn aangekoomen; of door ons zeiven aangekocht: hier op hebben wy dus het wettig recht verkregen, om te begraven; en dit recht kan ons niet afgenoomen worden. Poch dit laatfte ontken ik wel degelyk: Want, wat de Vryheid belangt, waar tegen dat ftryden zoude, ik ben zoo zeer, als iemand, voor de vryheid, maar, wanneer dezelve geene banden kent, wordt zy ontaart, en nadeelig voor het algemeen welzyn; en het zy al eens zoo, ik heb toch geen ander recht verkregen, dan myne dooden op eene plaats, de Kerk toeflendig, te begraven ; wanneer nu my zulks ook vergund wordt, koome ik 'er niets by te lyden. Immers ik mag met myn eigendom niet doen, wat ik wil; ik mag het zelve niet gebruiken, totfchade van een ander; ik ben met het zelve, en het zelve met my, onderhevig aan de be- fchik-  28 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE fchikking van myne Overheid niet alleen , maar ook en vooral aan het algemeen nut: wanneer derhalven dit openbaar is, en de Overheid, wiens pligt het voornaamlyk is, het algemeen belang haareringezeetenen, verre boven dat van byzondere perfoonen, te Hellen, dit daarom gebiedt, be i ikverpligt, te gehoorzaamen. Zyn 'er niet menigte van voorbeelden in de Rechtsgeleerdheid , die veel fterker zyn, en nochtans aan de Overheid het recht geeven, iets te doen, dat ook in fchyn, tegen een, my aangeboren of verkregen, recht ftrydt: by voorbeeld, zyn alle goederen, die iemand bezit, niet zyn eigendom, waar over hy de volkomene beftelling heeft? Immers ja: dit leeren de Rechten. Doch is dit in zulk eene volkomenheid altyd waar, dan mag hy, die ook verteeren, verkwisten enz. zy zyn toch de zynen; maar neen: zoo dra dat gefchiedt, en hy een verkwister wordt, dan wordt hem de beftelling daar over, door de Overheid , ontnoomen, en anderen tot beflierders over dezelve aangefteld; dit vereischt het algemeen welzyn: daar het Gemeenebest 'er aangeleegen ligt, dat niemand zyne goederen misbruike; en  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 2p en het byzonder belang, op dat eene kwaade beftiering en verkwisting geene droevige uitkoomst voor hem, en de zynen hebbe. Derhalven is dit zoo, in die en diergelyke gevallen, welke ik noch meer zoude kunnen aanhaalen, hoe veel te meer mag en moet dan de beftelling der Overheid, in het voorhanden zynde geval, plaats hebben; daar zy,. door zulke eene hervorming, voor den dienst van God, voor de Kerken, voor de Steden,voor zich zeiven, voor Vrouwen, voor Kinderen , voor Ouders , voor Naastbeftaanden , ja voor het gantfche Volk zorgen, en de nadeelen tegen hun keven en gezondheid afweeren kan(?)« Dus zyn ook die, en dergelyke redenen, ongegrond, hoe wel zy echter, met anderen , intusfehen de beletfels blyven, waarom men niet fpoediger, tot eene algemeene hervorming, overgaat. Waar van ik denke, dat mede oorzaak is, dat, hoe zeer ook het noodzakelyke der hervorminge moge aangetoond, en by fommigen begrepen zyn, 'er tot hier toe noch geene middelen, toereikende genoeg , om eene hervorminge meer algemeen te bevorderen, in het werk kluit, c. t. bladz. 107,  30 ƒ. D. V. LEEUWEN, ÓVER DE werk gefteld zyn. Ditblykt, ten aanzien van byzondere perfoonen, die daar toe, door'hun eigen voorbeeld, getragt hebben, mede te werken; uit het gering getal van dezelve, dat, hoe navolgbaar zy ook in deezen zouden zyn, men nochtans weinige navolgers tot hier toe sevondcn heeft. En ten aanzien der Wetgcevende magt, zyn 'er noch geene middelen, immers die daar toe aanleidende genoeg, of wel beraaden en voUeedig genoeg waren, ingefteld. Ten minften ik weet niet, dat het in ons Land, noch een ftuk van overweginge, in eene of andere Staatsvergadering geweest zy; of deswegen eenige adresfen, of propofitien, genoegzaam ter uitwerking gedaan zyn, maar het fchynt, dat veelen die daar toe iets zouden kunnen toebrengen, daar in noch fchoorvoetende en nalaatig blyven: denkelyk hier aan mede toe te fchryven, dat de zulken 'er noch niet genoeg van overtuigd, ja niet genoeg toe opgefpoord en aangemoedigd zyn, gelyk beneden, onder het opgeeven der middelen, nader blyken zal, dat gefchieden kan. Voorts, gelyk de bovengemelde redenen, by deezen en geenen, de beletfels van eene hervorminge zyn: zoo ziet men  BEGPvAVINGE IN STEDEN ENZ. $ï men in anderen, weer eene al te groote onverfchilligheid heerfchen , waarom het hun niet verlch'lt, waar zy begraven zullen Worden. Eene regt tegenovergefielde reden, welke, wanneer dezulken de zaak regt bezeften, eerder in flaat zoude zyn, om die vooroordeelen, welke anderen weerhouden, te boven te doen koomen, en te eerder tot het doen begraven , buiten Kerken en Steden, over te gaan: doch deeze trekken zich, door zulke onverfchilligheid, de zaak niet aan, en het ontbreekt hun mede aan noodige kennis en overtuiging; voor al dat zy, als leden van de Maatfchappye, waar onder zy leeven, ook in dit fluk verpligt zyn, het algemeen nut te helpen bevorderen(y). Van CvJ Van dergclyke onverfchilligheid fchynt ook de braave w: v: eenhoorn niet geheel vry geweest te zyn : zie Zyne Eutbanqfta, of Wel fierven, IV D. btadz, 68. in not. alwaar hy, na den uiterften Will van C. Craferus: waar by deeze bevolen hadt, om niet in eene Kerk begraven te worden ; en de gedagte van Strefo aangehaald te hebben; een uitroep doet: Wie zal de oude paaien nu verzetten kunnen! F.n 'er alleen byvoegt: dat hy dagt, dat een Christen van zyne begravenis, en van andere dingen, nazynen Dood, niet veel moet bepaalen, als maar de ziel, het beste deel wet bezorgd is; dat de begravenis, en al wat tot de Wereld behoord, wel gefchikt zoude worden.—■ Wel  ga J, D V. LEEUWEN, OVER Ï)È Van deeze en dergelyke redenen zoude ik noch meer kunnen melden: doch welke men ook moge voorgeeven, dezelve, denk ik, zullen uit het behandelde alhier haare oplosfing wel kunnen vinden, waar om ik daar in niet verder trede; te minder, om dat ik bemerke, in het opgeeven van redenen,al wydloopiger geweest te zyn, dan ik zelf verwacht en gewild had. Dan dit mogt zoo zyn, daar toch naa verfchillende redenen gevraagd wordt. Doch de opgegeevene, ter beantwoording van het eerfte lid der Vraage, genoegzaam achtende, gaa ik over tot het tweede lid van dezelve. De beste Middelen naamlyk , om de na* deelige gewoonte van begraven, in Steden en Kerken, in onze Republyk te doen op* houden. Naar Wel gezegd, als men niets meer, dan het nut voor de Ziel, 'in het oog houdt. Dit zeker moet toch het eevfte voor een Christen zyn, maar neemt niet weg de vryheid, welke een Christen heeft, om ook over het overige beftellingen te maaken; ja dit gebiedt dikwils de noodzacklykheid en het nuttige, tot bevordering van het welke een Christen mede verpligt is. Was de Hr eenhoorn, toen Hy dit fchreef, ook van het fchadelyke van het begraven, in de Kerken , genoegzaam overtuigd geweest, ik geloof niet, dat die waardige Man, dus zoude geichreven, maar mede wel onder het óog gebragt hebben , dat ieder een verpligt is, het algemeen welzyn te bevorderen.  BEGRAV1NGE IN STEDEN ENZ. 33 Naar de Ieere der Rechtsgeleerden, wordt eene gewoonte, hoedanig eene het begraven in Steden en Kerken alleen is, door deeze twee wyzen afgefchaft: of door eene tegen over gefielde gewoonte ; of door eene uitdrukkelyke wet. Eene van deeze, of ook wel die beide, wanneer de eene op de andere moge volgen, ën zy malkander behulpiaam zyn, zullen dan ook de beste middelen, om de nadeelige gewoonte van begraven, in Steden en Kerken, te doen ophouden, naar myn begrip, moeten zyn. Welke zich dus gcvoeglyk laaten onderfcheiden in zulke, welke buiten de wetgeevende magt; en die, welke door de wetgeevende magt by de hand genoomen, en uitgevoerd kunnen worden. Tot dezulke, welke buiten de wetgecvende magt uitgevoerd kunnen worden , breng ik die, welke byzondere perfoonen: het zy by zonder, ofinvereeniging, met fommigen te faam en , in het werk kunnen ftellen, door begraafplaatfen voor zich of ook wel voor het algemeen en de hunnen, buiten de Kerken en Steden, te doen vervaardigen; waar van reeds voorbeelden, hoewel noch weinige, zyn XII DEEL. C Dit Qt) Zie bier voor bladz. 14. not.jp,  34 J. D. V. LEEUWEN, OVER. DE Dit denke ik, ieder een, vooral in onze Republyk, geöorlofd te zyn: hoewel ik wel lieden aangetroffen heb, die meenden, dat, de beftelling der begraafplaatfen tot de Overheid behoorende, en die, in de Kerken en Steden, bepaald zynde, de ingezetenen ook daar aan gehouden zouden zyn, en dezelve, zondei het gezag der Overheid, niet mogen verplaatfen; doch my is, tot hier toe, geene byzondere wet, in ons land bekend, waar by het begraven, in Kerken en Steden,uitdrukkelyk^w/^, en het zelve daar buiten ftellig verboden wordt. Het is alleen door de gewoonte ingevoerd; het is dus alleen toegeftaan en veroorlofd. De wetten die 'er Op gemaakt zyn , gaan maar over het betaalen van eenige belastingen, op deeze en geene wyze van begraven, gefield : en dus fchynt, door het ftellen van boete, op het begraven buiten de Steden, ja in fommige plaatfen, buiten de Kerk of Parochie, waar onder men behoort, zulk begraven buiten dezelve, in zekeren zin, wel verboden; maar het is nochtans geen ftellig, en alle begravenisfen buiten dezelve uitfluitend verbod: hebbende geen ander oogmerk, dan op dat de Kerken daar door van haa- rc  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 35 re inkoomften niet zouden beroofd worden ; wie derhal ven, die in zyne plaats al zulk eene belasting vindt, voldoet daar aan, door het betaalen van dezelve, en mag zyne dooden buiten de Stad begraven , zonder dat eenig verder verbod daar tegen ftrydt. Tot de andere, welke door de wetgeevende magt ter uitvoer kunnen gebragt worden, behoort, dat de Overheid, aan welke, gelyk hiervoor reeds gezien is, dit zekeiiyk ftaat, het begraven, in de Steden, en Kerken, by eene wet verbiede \ en daar toe zorge, dat buiten de Steden, begraafplaatfen, op algemeene kosten, befteld en gemaakt worden. Het geen met beleid en voorzigtigheid, op zulk eene wyze, behoort ingericht te worden, dat niemand daar by eenig nadeel koome te lyden, maar zulks algemeen goedgekeurd worde, waar van beneden nader. Het is klaar, dat het beftellen der begraafplaatfen , door byzondere perfoonen, voornaamlyk en alleen te verwagten is van ryke en vermoogende lieden, dewyl de minvermoogende 'er niet in ftaat toe zyn: zoo om de kosten, die daar toe zouden moeten gedraagen worden; als om de belasting, op het buiten de SteC 2 den  36 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE den begraven in veelen van dezelve, geilek!: welke lchoon men buiten hun bezwaar, de kosten tot het bereiden van een begraafplaats, buiten de Stad, al mogt gevonden hebben, den minvermoogcnden altyd bezwaaren zoude; ten ware , door zulke byzondere perfoonen, een fonds uitgevonden wierde, waar uit die belasting voor minvermoogenden betaald; of een praemie, op elk lyk, buiten te begraven gefteld wierdt; of dat die byzondere perfoonen by de Overheid te weeg bragten, dat voor het begraven buiten niet meerder, dan van in de Steden en Kerken, betaald werde: doch tot het een en ander zyn noch veele zwaarigheden; ja 'er fchynt noch, immers zoo het voor het algemeen zoude dienen, weinig mogelykheid; en behalven dat, zoude in het laatlle geval, de wetgeevende magt dan hier in, ook gebruikt moeten worden. Het welk, wanneer dit toch gefchiedde, zoude het welvoegelyker zyn, dat het begraven in Kerken en Steden door dezelve verboden, en buiten de Steden geregeld wierde: welk middel niemand zal kunnen loochenen, de kortfte en beste weg te zyn, om deeze hervorming te bezorgen; temeer, dewyl buiten dat, zoms  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 37 zoms 'er noch veele jairen, ja eene eeuw, en meer, noodig zoude zyn, eer anders deeze gewoonte geheel veranderd zal zyn. Intusfchen echter zal het nuttig zyn, dat, offchoon, en zoo lange, zy dat, doorhaare wetgeevende magt, niet doet, niet te min byzondere perfoonen,die van het nadeelige en fchandelyke overreed zyn, meer en meer begraafplaatfen buiten de Steden oprichten : als zynde dit een der eerfte middelen , waar door onze Landgenooten, door zulks dagelyks te zien, 'er aan gewoon zullen worden; ja dat veelen, tot een ftuk van nayver en navolging, zou kunnen dienen. Dan hoe tot het een of ander, hetzy meer door byzondere perfoonen; het zy door de wetgeevendemagt, gekoomen? Hier toe zullen voorbereidende middelen noodig zyn. Bevoorens hebben wy onder de redenen, waar om onze Natie aan de nadeelige gewoonte van begraven, in Kerken en Steden, noch blyft hangen, aangetoond, dat zy in het algemeen noch niet genoeg overtuigd is van het fchadelyke, fchandelyke, bygeloovige, en onvoeglyke van dien. Dat dit, zoo wel op de Overheid, C3 als  38 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE als op den gemeenen man, toegepast kan worden, is, dunkt my, ontegenzeggelyk. Ware dit zoo niet, zoude de Overheid, welke wy vooronderftellen, dat voor het algemeen welzyn anders waakende is, lange 'er tegen moeten gezorgd hebben; doch daar aan mangelt het: waarom men hier op uit zal moeten zyn, dat men den eenen en anderen meer tragt te overreden en te overtuigen. Dat men derhalven de voorbeelden der fchadelykheid, vooral in ons Land, meer en meer bekend doe worden. Waar toe het geval te Bruinisfe, hiervoor aangehaald, mede tot een voorbeeld kan zyn, en andere meer. Van Parys werdt, niet lang geleden, ookeenkragtig bewys der fchadelykheid, van de Kerkhoven in de Steden gemeld, waar, in de nabuurfchap van de ftraat de la Lingerie, op een Godsakker, in het jaar 1779, eene menigte lyken, zelfs zeer diep, begraven zynde, de kelders, der na by gelegen huizen, daar door zoodanig befmet en vergiftigd geworden 2311, dat 'er geen licht in wilde branden; en die 'er in kwamen, met de hevigfte toevallen werden aangedaan; ja de vochtigheid, welke op de muuren zat, zoo vergiftig was, dat eene metfelaar dezelve met zy-  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 39 zyne hand, aangeraakt hebbende, deeze eene geheele verdooving en gevoelloosheid onderging, vervolgens, met veel pyn en fmerte, benevens den voorarm , opzwol, en blazen op de huid kwamen, waar uit eene fcherp-bytende vochtigheid te voorfchynkwam , welke eene geheele vervelling van de opperhuid veroorzaakte (w). Deeze en dergelyke voorbeelden maake men meer bekend; men gebruike daar toe zulke fchriften en boeken, die ook de minvermoogende lieden, en zelfs de gerneene man, in handen krygen: al ware het zelfs de Almanakken, waar in gewoonlyk ook een of ander Hiftorie, of verhaal gevonden wordt, en welke by de meesten des volks geleezen worden. Op een en andere plaatfen in Gelderland heeft men, tot dergelyke einden, al voor eenige jaaren van de Almanakken dusdanig gebruik gemaakt, en daar in Ordonnantiën, Reglementen enz., die het volk meerendeels onbekend waren, en waar naar het echter lee ven en handelen moest, laaten drukken; ook nu en dan in Utrecht, alles met zeer goeden uitflag; ja men herinnere zich, wat nut het gehad hebbe, dat men, federt zeC 4 ker (w) Zie Geneest Jaarb. v. D. u. St. bladz. 70.  40 j: d: v: leeuwen, over de ker geleerd man daar toe aanleiding gegeeven heeft (x), fommige wetten in Zeeland in de Almanakken heeft laaten drukken. Dus zelfs dit middel niet ongehoord, niet nieuw, zoude zyn,maar voor een gepast middel te houden is, waar door men tot kennis van den gemeenen man brengen kan, dat anders voor hem meestal verborgen blyft; en door deezen weg zoude hy ook van het noodzaakelyke van het begraven der dooden , buiten de Steden en Kerken, noch eens overreed kunnen worden. Ik beken, dat het welmoeielyker zal zyn, oude-lieden, die het meest aan vooroordeelen geldeefd bly ven, te overtuigen, zoodanig dat deeze zelve die nadeelige gewoonte helpen affchaffen; en dat, zoo de wetgeevende magt die niet geheel opruime, of zoo fchielyk niet, als wel zoude kunnen, daartoe de handen aan het werk floeg, het wel fchynen zoude, of de bekendmaaking van het fchadelyke enz. niet veel uitwerking deed, maar intusfchen zal het toch op jongere lieden wel eenigen invloed maak en. Waarom men 'zich al meer cn meer be- (r) Zie Gedagten over het fnmenflel onzer heisnd. burgert, ratitsgeleerdb, gedrukt te Goes, 1777.  SEGR.AVINGE IN STEDEN ENZ. AS behoore te bevlytigen, om het der jeugd al vroeg in te feherpen. Hier toe, denk ik, dat mede tot een middel zal kunnen dienen, dat men het plaatfe in een of ander Schoolboek; of ook, dat men een byzonder Boekje, het zy onderden titul van oude en hedendaagfche wyze van begraven der Dooden enz. of een anderen, daar over fchryve, tot een léerboek in de Schooien, even als het onlangs uitgekoomene Vadcrlandsch A. B. Boek; Catechismus voor de Jeugd enz, In zulk een Boekje konde men het fchadelyke, fchandelyke , verkeerde en ongepaste van het begraven, in Kerken en Steden, en het pryzenswaardige van het tegcnovergeflelde, met eenige vernaaien van het gebeurde in ons Vaderland en elders, kortlyk voordellen, enter navolging van het laatfte, elk opwekken, zelfs met by voeging van eenige prentjes: by voorbeeld, de wyze van begraven der Ouden, vooral der eerfte Christenen; de begraafplaatfen by Schevcningen en te Zuilen; Lykftaoen van byzondere Perfoonen , vooral der Aanzienlyken, die hierom buiten begraven worden; het gebeurde te Bruinisfe, enz., met gepaste Vaarsjes 'er onder. C 5 Om  a2 J. D. V. leeuwen, over DE Om nu zulke Boekjes fchielyk algemeen te maaken, zoude een of ander Genootfchap die voor zyne reekening kunnen laaten drukken, en aan zyne Correfpondenten rond zenden, om aan veelen, vooral aan de Kinderen in de Schooien, om niet uit te deelen: even als de Oeconomifche Tak onlangs een Boekje: behelzende Raadgeevingen van Dr. l. bikker, om zich tegen de vooren najaarsziekten, rot- en galkoortfen, en roodenloop te behoeden, en 'er zich van te geneezen, algemeen gemaakt heeft— Op zulk eene wyze zoude dergelyk Boekje veel nut kunnen doen. En—. daar het, in de Schooien, in gebruik brengen van nieuwe Boekjes , by de Meesters, die aan hunne oude gewoon zyn, veeltyds zwaarigheidbaart: zoude men aan hun ook eenige dier boekjes om niet kunnen zenden, met vryheid, om ze vervolgens aan hunne leerlingen, voor zekeren prys, te verkoopen, waar door zy te meer aangemoedigd zouden worden, om die in gebruik te brengen.—■ Boven dien zoude men zulke Meesters ook noch door belooningen daar toe kunnen uitlokken. Welk een invloed het leeren in, en leezen van zulke Schoolboekjes op de har-  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 43 harten der jeugd maakt, behoeve ik hier niet te betoogen: dit is kennelyk genoeg; en de zoogenaamde Franlche Tyranny, een Schoolboekje voorheen gebruikt, is 'er een lpreekend bewys van: daar het zelve zulk een afkeer en haat, tegen die natie, veelen onzer Landgenooten heeft ingeboezemd , dat, offchoon zy nu onze Bondgenooten, ja onze Weldoeners zyn, dezelve by fommigen noch voortduurt. De Leermeesters, vooral der Latynfche Schooien, moesten ter overtuiging van de jeugd, aan hun toebetrouwd, het hunne ook zoeken toe te brengen, en daar toe opgefpoord worden. Deeze zouden dat kunnen bevorderen, door hunne leerlingen op te geeven Themata, over de fchadelykheid van het begraven, in Kerken en Steden; over de gewoonte der ouden, der eerfte Christenen ; over de tegenwoordige, uit bygeloof ingefloopene, gewoonte, en het begin der hervorming, door de reeds voor handen zynde voorbeelden, aangetoond ; ja door deeze ftoffe tot een onderwerp van Oratien, die door de leerlingen gehouden worden, te gebruiken, liever als daar toe, veeltyds oude afgewerkte , ftoffen, welke weinig of geen nut doen, te neemen. De  44 J< D. V. LEEUWEN, OVER DE De Profesforen, op de hooge en andere Schooien, moesten ook Thefes, over de fchadelykheid cn öngeryrndneid deezer gewoonte, en het noodzaakelyke der hervorming, meer laaten defendeeren, en voorts allerwegen, by alle gelegenheden, in hunne lesiën het voorhouden. Wanneer dit een en ander, in ons Land, hier en daar gefchiedde, zoude de zaak zelve niet alleen der jeugd ingeprent , maar ook daar door meer en meer openbaar, en ter overweeging aan de aandagt der hoorders gebragt kunnen worden. En om zulks noch meer in het algemeen te doen, moesten de Predikanten, by deeze en geene gelegenheden, in hunne Predikatiën, 'er van gewaagen, en het fchadelyke, ongepaste en bygeloovige enz. der gemeente voordellen, en op eene hervorming aandringen. Die gelegenheden behoeven niet opgezocht te worden, zy zyn 'er dagelyks: hoe meenige lyk-predikatie wordt niet gedaan? Jaarlyks wordt 'er gepredikt over de begravenis van Christus, zoo in de lydensftoffen, als over den Heidelbergfchen Catechismus: welke eene gepaste aanleiding daar toe is hier te vinden! Die Heer  BEGRAVINCE IN STEDEN ENZ. 45 Heer van leeven en dood werd buiten de Stad begraven: wie, en waar zyn nu in ons Land zyne navolgers daar in? Weinigen voorwaar!fchoon allen naarzynen naam genoemd en hervormde van het oude bygeloof bieten, het geen echter de meesten noch in het begraven hunner dooden blyven aankleven. Moestenze niet liever, het voorbeeld van onzen Heer en Meester, en der eerfte Christenen, die in geene Kerken begraven werden, daar in navolgen? enz. Deeze en dergelyke aanmerkingen zouden op zulke ftolfen, ter betragting, te regt mede pasfen. En waarom zouden de Predikanten, vooral die 'er van overtuigd zyn, in dewelke eene nalaatigheid onverfchoonelyk is, geene gelegenheden kunnen cn mogen opzoeken, om'er nu en dan eens opzettelyk over te handelen? Het ftuk zelve is, denk ik, niet buiten hunnen kring. Het behoort ook tot het zedenkundige, het welk hunne post en pïigt vooral is, der gemeente voor te ftellen, en haar daar in te verbeteren ; voornaamlyk moeten zy tegen al wat bygeloovig hieten mag, of daar uit is voortgefprooten, waaken. Dat gefchiedende, zouden de vooroordeelen, die noch by veelen plaats houden, weg*  46 j. d. v. leeuwen, over de weggenomen kunnen worden: daar toch de Predikanten, onder het volk, veel al voor orakels gehouden worden; en het geen zy zeggen, dik wils veel meer ingang vindt, dan dat het door anderen met kragt van redenen betoogd wordt, het welk zy echter in deezen ook niet moeten verzuimen. My heugt, eens een geacht Leeraar * m een voornaameplaats, te hebben hooren prediken, overJofephs laatfte woorden Genef. l. vers 24 en volg. Die maakte, in zyne toepasfing, eenige aanmerkingen , ter leering: onder anderen ook van de noodzaakelykheid en geöorlofdheid van Testament maak en , en het gevaarlyke van zulks uit te ftellen. Maar dagt my, zoude het hier ook niet alzoo wel, ja" meer te pas gekoomen zyn, aanmerkingen over het begraven der lyken in Kerken en Steden te maaken! enz. Dit wil ik alhier maar aangehaald hebben, om aan tetoonen, dat'er gelegenheid genoeg is, dat die Heeren 'er zich op zouden kunnen toeleggen; ja wilde ik dit noch breeder doen, ik zoude een geheele lyst van texten, ook veelen, die dagelyks gepredikt worden, kunnen opgeeven: doch zal die liever aan de keuze en het doorzigt van die Heeren overlaaten. 'Er  begravinge IN STEDEN ENZ. A7 'Er zyn ook noch verfcheidene verhandelingen , over deeze HofFe in het Latyn, en Fransch, gefchrevén, waar van ik hier voor eenige aangehaald heb: deeze zoude men ook in onze Landstaal kunnen overzetten, uitgeeven en alzoo onder den minkundigen meer bekend doen worden; of eene verzameling daar van maak en en uitgeeven; vooral zoude ik aanraden, de fchoone en treffelyke verhandeling van den Heer te water byzonder uit te geeven, en die zoo te laaten drukken, dat ze voor ieder een, om een geringen prys, te verkrygen was; of dat ze, voor kosten van een of ander Genootfchap, alzoo gedrukt, en even als de Raadgeeyingen van Dr. bikker, om niet, algemeen gemaakt wierde. Het zelfde zoude men ook met de fchoonvloeiende en aandoenlykeredenvoeringvanden Heer kluit kunnen doen; en by het een of ander iets van de vertoogen uit den Artz van u n z e r kunnen by voegen. Voorts, wordt 'er hier of daar, in ons Land, iemand, vooral van aanzien, buiten eene Stad, het zy op een daar toe bereid Kerkhof, of byzondere plaats, begraven, men laate zulke gevallen, daar  48 J. d. v. leeuwen, over de daar ze noch zeldfaam zyn, niet onbekend, maar melde die meer, engebruike daar toe de dagelykfche Couranten en nieuwspapieren, met byvoeging der reden, en aanmoediging ter navolging, gelyk ik in eene Nederlandfche Courant (jO, zoo eens van Touloufe gemeld gevonden heb, dat aldaar, op het Kerkhof, de Burg-Graaf en Ridder de thisun begraven was, zonder dat het voor dien aanzienlyken man eenigzins vernederend gevonden werdt, naast den Armen begraven te worden. En zulks doe men ook vooral, wanneer deeze of geene byzondere perfoon, of gemeente: of uit overtuiging van het fchadelyke van het begraven, in Kerken en Steden; of door nay ver, eene byzondere begraafplaats daar buiten heeft laaten vervaardigen. Ook behoorden derzulken loffelyke poogingen, niet alleen gepreezen, maar ook beloond te worden, om anderen daar toe mede aan te moedigen. Pryzenswaardig is daar in, het zoo nuttige Genootfchap van den Oeconomifchen Tak, het welk de Hoog Welgeb. Heere van zuilen, over zynen yver, in het beftellen van eene begraafplaats, te Zui- (j) Fan den 20. Otlober 1783.  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 4f> Zuilen, met eenen Eer-penning vereerd lieeft; en dus met een goed voorbeeld andere Genootfchappen is voorgegaan. En het zoude zeer nuttig zyn, dat het zelfde Genootfchap, of een ander, pryzen uitloofde aan de zulken, die byzondere begraafplaatfen, buiten de Steden, wilden inftellen. Ja dat, gelyk het Zeeuwfch Genootfchap nu heeft willen goedvinden, eene prysvraag daar van te maaken, elk Genootfchap het zyne, ter verdere bevordering, mede in het werk ftelde. Waar toe zoude kunnen dienen, dat men ieder lid van het zelve opfpoorde, om alles, wat tot bevordering eenerhervorminge kan ftrekken, elk in zynen kring, in het werk te dellen, om by alle gelegenheden zynen evenmenfch, wie hy ook zy, van het fchadelyke en onbetamelyke van het begraven, in Kerken en Steden , te poogen te overreeden. Deeze leden immers zyn verpligt, met dezelve mede te werken tot alles, wat tot het algemeen nut bevorderlyk kan zyn, en hebben zich daar toe, by het verkrygen van hun lidmaatfchap in het Genootfchap, verbonden. Door andere Genootfchappen, ook van den Oeconomifchen Tak, zoude dit mede kunx^i deel. D nen  50 J. D. V. LEEUWEN, OVER. DE nen gefchieden, en de leden daar toe opgefpoord en gehouden worden. Deeze en dergelyke middelen, ter meerdere bekendmaaking, onderregting, overtuiging en opwekking gebezigd wordende, vleije ik my, dat onze Natie daar door zich met ter tyd zoude laaten overtuigen; en, offchoon de Overheid al noch mogte draalen, haare magt, ter geheele hervorming, te gebruiken, 'er veelen in ons land zouden gevonden worden, de een voor, de ander na, die zich en de hunnen, in geene Kerken en Steden, meer zouden laaten begraven,. maar daar toe begraafplaatfen buiten dezelve kiezen en aanleggen. Het is waar, in het aanleggen van zulke begraafplaatfen, ook meer voor het algemeen gefchikt, blyft wel eene zwaarigheid: waar van daan de kosten daar toe te vinden? Om dat veelen, anders noch al welgezind, daar tegen opzien, en minvermoogenden die niet kunnen draagen. Hierom heb ik wel eens gedacht , eenbyzonder Genootfchap, even als de Maatfehappye, ter behoud van Drenkelingen te Amfteldam, daar toe op te richten: ieder lid daar van konde jaarlyks, zeker te bepaalene Som, contribuëeren, en hier uit zouden eenige kosten,  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. ten, of een gedeelte van dien , ter verligting van minvermoogenden kunnen gevonden worden: doch dit ontwerp is my, in de uitvoering, tot hier toe moeijelyk gebleeven: uitvreeze, datby eene algemeener overgang tot het maaken, van zoo veele begraafplaatfen buiten zoo veele Steden, als wy in ons Vaderland hebben, de uitteloovene kosten te groot zouden worden, en daar toe de contributien niet toereikende zyn. Dus zulk een Genootfchap, hoe wel 'er in de beginfels al veel hoope ware, niet lange ftand zoude houden: echter heb ik den moed noch niet geheel opgegeeven, terwyl 'er noch hoope overblyft, dat, als men maar hier en daar, ieder in zynen kring, meer werkte tot hervorming, het zoras zoo geheel lang niet aanloopen zoude, of de wetgeevende magt, door deeze en geene voorbereidende middelen overtuigd wordende, zoude de handen ook wel aan het werk flaan, en dan zou zulk een Genootfchap niet meer, immers overal niet, noodig zyn. Men zoude het derhalven mede, ais een voorbereidend middel, kunnen beproeven, al ware het dan maar voor eenen zekeren tyd vanjaaren, in dewelke men belooningen voor dezulken, die D 2 fce-  52 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE begraafplaatfen buiten de Steden {lichtten , uitloofde. Zoo de Oeconomi- fche Tak dat op zich geliefde te neemen, zoude die 'er niet minder eer mede inleggen, als met zyne andere pryzenswaardige poogingen. Dit Genootfchap is fterk, en konde het de onkosten , uit zyne tegenswoordige kas, niet vinden, het zoude den Leden kunnen aanfchryven en beweegen, om eene byzondere contributie daar toe vrywillig op te brengen. Door de meenigte van dien, terwyl ik my vleije, dat'er onder dezelven noch al zyn, die overtuigd zyn, en de meesten in gegoede lieden beftaan, zoude dat noch al wat kunnen bybrengen. Byzondere perfoonen, die van het gepaste en noodzaakelyke, ter hervorming , overreed zyn; vooral de ryken, moesten zich ook meer bevlytigen, om niet alleen meer begraafplaatfen voor zich en de hunnen te beltellen; maar ook daar toe anderen op te ipooren; infchryvingen te laaten doen, enverbindtenisfen te faamen te maaken, met aanfpooring van, en vryheidgeeving aan minvermoogenden, om ook aldaar te willen begraven worden, en deezen hier door 'er toe op te wekken, zelfs met  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 53 met belooningen. Zulke poogingen zouden ook veel vermoogen; en het begraven, buiten de Kerken en Steden , al meer en meer doen gewoon worden. Zoo weet ik van een Vriend, die, voorneemens zynde, om zich by een landgoed, eene begraafplaats tebefchikken, en daar over met eenen arbeider zich in gefprekbegeevende,deezen overhaalde , om 'er zich ook te laaten begraven, onder voorwaarde, dat hy'er iets, by voorbeeld, de kist of dergelyk, toe betaalen zoude, het welk hy hem toeftondt: in die verwagting, dat het alzoo allengskens al meer en meer in de gewoonte koomen zoude Waren 'er veelen, die zulke aanmoedigingen durfden waagen, ik geloof zeker , dat de hervorming fpoediger zoude bevorderd worden. Dan, daar alle de voorgeftelde middelen , noch maar het werk van byzondere perfoonen zyn, zal men my hier wel tegenwerpen: datze niet alleen zoo veel tyd zullen vereisfchen, eerze eene geheele hervorming maaken; maar ook mogelyk die nooit geheel te boven koomen, uit vreeze, dat zoo lange het begraven , in Steden en Kerken, geöorlofd blyft, 'er noch zullen gevonden D 3 wor-  54 J' D« V. LEEUWEN, OVER DE worden, die het zelve blyven aankleeven. Ik beken, dat het oneindig nuttiger zoude zyn, dat de Oveiheid haare magt, ter geheele hervorming, gebruikte, daar, deeze, daar door in eens meer zoude kunnen afdoen, dan duizend anderen, door hunne voorbeelden en poogingen. Om zulk eene hervorming, door de Overheid, te helpen bevorderen, zyn 'er ook noch middelen, waar van wy ftraks zullen handelen. Doch in- tusfchen blyft het my zeker, dat wierden de reeds gemelde middelen, ter overtuiging en opwekking van onze Natie, en ter bevordering van byzondere begraafplaatfen, door byzondere perfoonen, aan te richten, meer aangewend, het dan ook meer ter ooren van de Overheid , welke in ons Land uit zoo veele leden beftaat, zoude koomen j en dezelve mede overtuigen, en tot nayver opwekken, om eens met kragt, door haare wetgeevende magt, eene hervorming te weeg te brengen. Hier toe heb ik bevoorens reeds, onder de opgegeevene redenen , aangemerkt: dat het, naar de gefteldheid van onze Republyk, moeijelyker, als elders, zynde, oude gewoonten en wetten te ver- an-  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 55 anderen, 'er noch geene middelen, noch aanleidende, noch toereikende, of noch welberaadene, genoeg zyn ingefteld, die zulks hebben kunnen te weeg brengen. Want het geen op eene en andere plaats reeds ingefteld is; is waarlyk van dien aart geweest. Wat te Zwoll reeds in 1779- gefchied is, is hier vóór frladz: 15 aangeftipt; en is dit noch van geen gewenfcht gevolg geweest, ik twyftel geenzins, of het heeft alleen hier aan gemangeld, dat de Magiftraat dier plaats, van de fchadelykheid dcczer gewoonte, en de noodzaakelykheid der hervorming, noch niet genoegfaam overtuigd geweest is: anders hadt zy, immers zoo men zich een regt denkbeeld van haar voorftelle, om in dit opzigtmede, ten algemeen welzyn, te willen medewerken, ook hierin, op het verzoek van die braave en weldenkende Inge zeetenen , acht gegeeven, en was naar haar pligt lange daar toe behulpfaam geweest, waar van ik echter noch niets vernoomen heb.— Het geen te Arnhem in 1783. gebeurd is, verdient niet minder onze oplettendheid. Aldaar hadt de Magiftraat, buiten de Stad, een keurige begraafplaats,omringd met eenen hoogen muur; en deszelfs ingang, met D 4 een  56 J. D. V. LEEUWEN, OVER. DE een fraay yzeren hek, verfierd, laaten maaken: doch 'er was pas noch maar één lyk, ik meen, van eene Sergeants vrouw, van het Regiment van BadenDurlach, begraven, of hetgemeene volk kwam, korten tyd daar na, op de been, haalde dat lyk weder daar van daan, begroef het in de Stad, en vernielde het hek en de muuren, van die fraaije begraafplaats.-— Zulk een geval dus, is, zegt men, gefchikt, om anderen van zulke°poogingen af te fchiïkken. Doch dit zal alleen hegten op de zulken, die van de waare omftandigheden der zaak niet genoeg onderregt, en in waan zyn, als of zulks alleen daar van daan gekoomen ware, dat het volk niet buiten, maar binnen de Stad, zoude willen begraven worden, en de begraafplaatfen buiten de Stad afkeurde; en die daarom vreezen, dat 'er in gevallen van verandering, van de plaats der begravenisfen, geduurig oproer zoude te duchten zyn: Want, als men de omftandigheden, van zaak en tyd, regt in acht neemt, zal men bevinden, dat het daar aan niet toe te fchryven is.— Ik heb, kort na het voorgevallen was, by zekere gelegenheid , eene reis derwaards gemaakt, en alles naauwkeurig opgenoomen. De verniel-  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 57 melde begraafplaats heb ik, niet zonder aandoening, aanfchouwd. Met myn gantfche hart moest ik zulk een oproerige daad van het gemeen afkeuren: maar het meest beklaagde ik, dat, daar het ftichten van dezelve, aan die plaats reeds zoo ver gekoomen was, zulk een pryzenswaardige daad, zoo ongelukkig uitgevallen was; ja dat, gelyk ik verder hoorde, het niet beter ingefteld was geworden: want hier aan voornaamlyk moet al dat gewoel, over deeze begraafplaats , toegefchreeven worden. Immers van veelen, die by my geloof verdienen, ben ik onderregt, dat de Gemeente aldaar, niet tegen het begraven buiten de Stad, was; noch hierom het vernielen van die begraafplaats gefchied was; en zelfs hadt men toen noch hoope, dat het 'er noch eens beter toe in gefteld zoude worden: doch dat het oproer voorgevallen was, in eenen tyd, dat de Magiftraat en Gemeente in andere Hukken, waar over hedendaagfch meer verfchillen gevonden worden, zeer onééns waren; dat de Magiftraat een gedeelte van het oude Kerkhof, in de Stad, aan eenenjood verkocht hadt, buiten toeftemming der Gemeente; dat deeze Jood daar van een plaats of tuin D 5 ge-  58 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE gemaakt hadt; en by het omdelven van dezelve, de daar geleegcn hebbende beenderen der burgeren voor-ouders, van daar hadt laaten voeren, en, zoo men zeide, in of aan den Rhyn brengen : dat dit vooral aan het volk, dat in deeze tyds omftandigheden reeds aan het woelen was, gelegenheid daar toe gegeeven, en zy het op die nieuwe begraafplaats verhaald hadt:' dat ook de Magiftraat het begraven op deeze nieuwe plaats wel voor allen, die zulks zouden begeeren, opengefteld hadt, maar dat zy belast hadt, dat, daar het toen een tyd was, dat debefmettelykeroode loop daar regeerde, de Armen en minvermoogenden daar moesten begraven worden: het begraven in de Kerk voor anderen noch toelaatende; dat ook in deezen zeiven tyd de Aanzienlyken, zelfs die aan dezelve befmettelyke ziekte geftorven waren, noch in de Kerk waren begraven; en dat dit het volk al mede zeer in het oog geloopen hadt: dat al verder de plaats, die ter begraving aldaar gekoozen was, daar toe ook niet al te wel gefchikt was: als zynde geleegen nevens die, waar veele paarden en beesten voorheen begraven waren; en waar noch de vuilnis uit de Stad  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ» 59 Stad gelegd wordt; ja een gedeelte daar van tot die begraafplaats gebruikt: waar op het volk, in die waanzynde, dat dezelve alleen voor het gemeen was, zeer gevallen was. Het blykt dus, dat zulk een mislukken, meer aan eeneniet beraadene, en niet omzigtig genoeg ingeftelde befchikking, dan aan de zaak zelve, te wyten is; en dat zulke gevolgen niet te duchten zyn, wanneer het met meer beleid en vooruitzigt gefchiedt. Immers de Aanzienlyken moesten in het begraven aldaar voorgegaan zyn; en dit gefchied zynde, zoude het volk inden waan niet gekoomen zyn, dat die zich te veel wilden onderfcheiden; en dat de minaanzienlyken, alleen buiten de Stad, by of naast doode krengen en vuilnis moesten begraven worden. Ookmoe^t men geheel andere zorg, voor het oude Kerkhof, in de Stad, gedraagen hebben. 'Er waren toch wel andere middelen toe; ja, gelyk men aldaar gewild hadt, hadt de Magiftraat wel wat meer communicatief met de gemeente, of die dezelve, naar de conftitutie haarcr regeering, aldaar repraefenteeren, mogen handelen. . Gantfch anders heeft de Heer van zuilen gehandeld: Deeze heeft de Gemeente van die plaats 'er over gekend ,  go j: b: v: leeuwen, over de kend, en het is Zyn Hoog Welgeb. gelukt. Doch die van Arnhem deeden dit niet, en de Ingezeetenen waren allezins op hunne Regeering geftoord: zoo dat, al ware het gefticht van eenen anderen aart geweest , het zoude het zelfde geweest zyn, en hingjuistnietaf van eene begraafplaats buiten de Stad; waar voor men aldaar, zelfs in het algemeen, fcheen te zyn. Het veranderen dus van het oude Kerkhof in de Stad; het verkoopen van een gedeelte daar vin, zonder toeftemming der Gemeente , en noch wei aan eenen Jood: waar tegen toch, gelyk wy bevoorens gezien hebben, de Natie zoo veel heeft; het vervoeren der doodsbeenderen; de plaatsgefteldheid; en de tydsomftandigheden, zyn 'er veel meer oorzaak van, en aanleiding toe geweest:zy nde dit in het volgende jaar noch meergebleeken, toen men, om het oude Kerkhof weer in voorigen ftaat te brengen, noch al meer gewoeld heeft, en 'er zelfs weer een nieuw oproer geweest is. Om dat het voorgemelde Arnhemfch geval, wyd enzyd, zoo veel gerucht gemaakt heeft, heb ik het zelve hier wat in het breede, in zyn faamenhang, moeten opgeeven: ten einde de zulken, die  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 6t die anders wel gezind zyn, door niet genoegfaame onderregting van het zelve, daar door van hunne goede oogmerken niet verder afgefchiïkt mogen worden: gelyk my al reeds meermaalen gebleeken is, dat het al by veelen, door gebrek aan onderregting , gehad heeft; en op dat het, by het inftellen van eene of andere begraafplaats, buiten de Stad, altyd zyn moge tot een baaken, om met meer omzigtigheid daar in te werk te gaan O). Zal (z) Het geen ik over dat Arnhemfch geval hier gemeld heb, had ik uit mondelinge berichten aldaar bekoomen; na dat dit Antwoord reeds gereed was, vond ik het befchrecven, in de Vadert. Hijïor. befchr. van deezen tyd, welke by iz. de jongh en wyn. wynands, te Amit. met ftukjes uitgegeeven wordt, en hier over verdient nageleezen te worden, No. 35. D. x. bladz. 263. en volgg. Aldaar wordt onder anderen ook verhaald, dat de Magiftraat een bevel hadt doen afkondigen: dat de Armen der Diaconie, of zulken, die geen graf konden koopen, voortaan op die nieuwe begraafplaats zouden worden begraven: dat dit, en het ongenoegen der gezwooren Gemeente van de Stad, over de verdonkerde voorrechten van den burger, enz. zeer veel oproer maakte, en daar over een gemor kwam, niet te ftillen, dan ten ware de Magiftraat zich verpligtte, om, indien zy, of iemand van hunne familie, overleed, die als dan, zonder aanzien van perfoonen, ook aldaar zouden moeten begraven worden: doch dat dit zeer onvoorzigtig werdt afgeflaagen; en dat toen het  62 J, D. V. LEEUWEN, OVER DE Zal toch eene Overheid haar gezag tot het heitellen, en in trein brengen, van begraafplaatfen buiten de Steden, gebruiken, uit overtuiginge, dat dezelve in Kerken en Steden nadeelig zyn: dan zoude dat moeten dienen, of tot aflchaffing van deeze nadeelige gewoonte , immers, zonder dit, kanze aan het bedoelde oogmerk niet daadelyk voldoen; of ware zy al van begrip, dat het begraven in de Kerken en Steden niet eensklaps moeste verboden, maar, door het bezorgen van begraafplaatfen, buiten Steden en Kerken, (waar toe ik vermeen, dat zy ten hoogften verpligt is, en dit haar op het ernftigfte aangeraaden mag worden: op dat niemand, die overtuigd is, verder, als gedwongen blyve, zyne dooden in Kerk en Stad te begraven , maar gelegenheid hebbe, dat even gemaklyk buiten te doen), allengskcs afgefchaft worden; dan gemeen begon te faamen te rotten, fterke maatregelen daar tegen -werden gefteld, en ongelukkig, dien avond, de voorn. Sergeants vrouw, niet tegengaande 'er reeds voor Maar, in de St. JansKerfc een graf gekocht, en gereed was, op eene zonderlinge wyze, op de nieuwe begraafplaats begraven, en aldaar eenigen tyd bewaakt werdt, enz. .Alles ten blyke derhalven, dat het oproer niet flegts ter oorzaake van de nieuwe begraafplaats, maar uit veeie andere redenen meer, voortgekoomen is.  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 63 dan hebbe zy ook noch wel toe te zien, dat dezelve niet eerst voor den geringeren en minvermoogenden flegts beftemd werden, maar dat de Aanzienlyken des Lands den minderen met hun voorbeeld voorgaan, wanneer 'er meer hoope zoude zyn , dat zy door den geringeren gevolgd zullen worden, en alzoo allengskes het begraven, in Kerken en Steden, uit het gebruik raaken. Ik wil wel toegeeven, en ben 'er niet tegen, dat, gelyk 'ertusfchen Aanzienlyken en Geringen, Ryken en Armen, in het leeven onderfcheid is, en zyn moet, (dit vereifcht de welgeregeldheid eener Maatfchappy), dat ook alzoo in het begraven der dooden eenig onderfcheid mag ftand grypen, hoe wel noch aanzien, noch eer, iemand nadaalt in het graf. Doch ik kan niet zien, dat zulks zoo zeer aan de byzonderheid der plaats verbonden behoeft te zyn. Het onderfcheid, dat men in begraafplaatfen in de Kerken in acht neemt, is ook zoo groot niet. Eenen minder burger begraaft men daar naast eenen Aanzienlykeren; doch de meer behoeftigen en Armen op de Kerkhoven. En zulk of dergelyk onderfcheid alleen zoude men ook kunnen behouden,. op de in  •64 j« 3>. v. leeuwen, over. de in te {tellen begraafplaatfen, buiten de Steden, houdende op dezelve een byzonder vak voor de laatstgemelden. Dit zoude, naar myne gedachten, genoeg zyn, zonder dat het behoeve, dat men voor den Armen en Ryken eene byzonder afgeleegen begraafplaats maake, kunnende ik daar in met den Heer t e water (a) niet inftemmen, maar het veel beter achtende maar ééne geheele algemeene begraafplaats te maaken, waar, en Ryken, en Armen, begraven worden ; doch dat zich alleen, door graven en grafkelders, naar ieders verkiezing, en door byzondere vakken, onderfcheidt, even als nu de Kerken en Kerkhoven. Daar door, geloof ik, kan de zwakheid der Aanzienlyken genoeg te gemoet gekoomen, en zal de gemeene man zoo niet afgefchrikt, maaleerder te vrede gefteld, worden. Voorts wil ik de Overheid wel overlaaten te bepaalen, wat het bestzy, op haar gezag eerst begraafplaatfen buiten de Steden te maaken, en, door goede voorbeelden, van daar te begraven, de ingezeetenen eerst daar aan te gewennen ; en het begraven in de Kerken en Ste- (a) d. 1. bladz: 66$. en volgg. doch Zie Job in. byzonder tv. 19.  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 65 Steden, by provifie aan de vrye keuze van elk over te laaten, dan het zelve direct te verbieden, en het begraven van allen buiten te ordonneeren. In het eerfte geval zoude zy op het begraven, in Kerken en Steden, eene hooger belasting kunnen leggen, en het zelve daar buiten door mindere belastingen, faciliteeren: doch ik twyffel echter niet, of wie onbevooroordeeld denkt, zal met my inftemmen, dat het veel nuttiger zoude zyn, en meer aan het oogmerk en algemeen welzyn voldoen, dat by het inftellen van begraafplaatfen buiten de Steden , het begraven, in Kerken en Steden , geheel afgefchaft en verboden wierde. . Om nu dit te bevorderen, zullen ook voorbereidende middelen in het werk moeten gefteld worden. Op Staatsvergaderingen zoude het moeten voorgefteld worden: dit kon door een lid van dezelve gefchieden; ook zouden de ingezetenen daar toe, met aantooninge van het noodzaakelyke, beleefde addresfen kunnen maaken: het zy aan de Staaten direct; of aan de Magiftraaten van hunne Stad , om zelfs, (want veele Steden in zulke en andere zaaken van Politie, waar voor men ook dit houdt, zelve de xit oEst. E be-  66 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE beftiering hebben) het begraven buiten haare Stad in te voeren; of anders om het in Staatsvergaderingen te proponeeren. Dus doende, zal het een poinct van onderzoek en deliberatie worden ; en daar iedere Provincie Souverain op zich zelve is, moest 'er maar één voorgaan. Mogelyk, gelyk het in veele andere gevallen gegaan is, zouden de andere wel volgen, en het algemeen worden.— Zoo het mogelyk ware, dat men het in de vergadering der Staaten Generaal behandelde, zoude zulks noch beter, en meer algemeen kunnen gefchieden. En waarom zoude dit toch niet mogen zyn ? Ieder der Provinciën zoude het niet te min in de haare kunnen behandelen, en dus het beitel van eene hervorming, over de algemeene Provinciën, niet tegen ieders Souverainiteit itryden. De zaak zelve is 'er ook niet ongefchikt toe: men weet, hoe het, weinige jaaren geleden, met de nieuwe Pfalm-beryming gegaan is; welke nochtans van oneindig meer omllag was, als in deezen zal behoeven. Andere voorbeelden zal ik, om my te bekorten, niet aannaaien. Ter opfpooring en aanmoediging , moest een of ander Genootfchap prae- mi-  LEGRAVINCE IN STEDEN ENZ. 6> miën uitlooven aan dien der Leden van de hooge Vergaderingen, die zulks met een goed gevolg, hier of daar, proponeerde ; of die requesten daar toe, voor de Ingezetenen, vervaardigde en deedt ingeeven. De Predikanten zouden in Clasfes en Synoden ook het hunne 'er kunnen toebrengen. Hier moestenze een lemma *er over invoeren. Eene Clasfis kan het op het Synode doen: en daar zulks van het eene Synode aan het andere bekend gemaakt wordt, zoude het ook meer algemeen bekend, en overwogen worden; en van gevolg kunnen zyn dat, door deeze, en dergelyke wegen, de Overheid viïendclyk konde overtuigd en overgehaald worden. Zulk een nu, die het eerst zulk een lemma bevorderde, moest ook, door een prcemie aangemoedigd worden. Of zoo een of ander Genootfchap : flel eens de Oeconomifche Tak, die de zaak, gelyk wy boven zagen, reeds goedgekeurd heeft, dien taak op zich wilde neemen : zoude deeze addresfen by de byzondere Staaten kunnen maaken, even als door de Maatfchappy, ter behoud der Drenkelingen, gefchied is. Het Zeeuwlche Genootfchap, het E 2 welk,  63 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE welk, door het opgeeven deezer vraag j getoond heeft, dat in deezen wel denkt * zoude het ook te regt kunnen doen; ja dit zoude 'er, myns bedunkens, het naaste toe zyn: daar het onder hen twee waardige Leden heeft, die het eerfte, mede hier te Lande, zoo treffelykover deeze ftoffe gehandeld hebben. Het zoude zulke addresfen aan zyne Leden, waar van 'er ook veelen Leden der Regeering zyn, kunnen toezenden, om ze verder te bevorderen De Maatfchappy, tot behoud der Drenkelingen, deedt zoo, en is 'er wel in gedaagd. Dit Zecuwfch Genootfchap heeft ook tot deszelfs Protector aan het hoofd Zyne Doorl. Hoogh. den Heere Erlftadhouder. Deeze zoude, door zynen invloed veel ter hervorming kunnen te weeg brengen. De middelen daar toe zyri veelerlei, in dezelve wil ik geene bepaalingen maaken. Genoeg zoude het zyn, dat het door Zyne Hoogh. voorgefteld wierde, en door deezen weg ter deliberatie der Staatsvergaderingen kwame. Deeze weg zoude noch de kortfte zyn: de Leden der Regeering, die van de fchadelykheid van het begraven , in Steden en Kerken, of reeds overtuigd zyn, of noch overtuigd worden, zouden, wel-  begravinge in steden enz. 69 welke een wonder-tyd wy ook beleven, echter, want partylchap mag in deezen niet te pas koomen, het beste van hunnen evenmenfch en het algemeen nut wel helpen bevorderen. Zyne Hoogh. derhalven moest, door den eenen of anderen weg, daar toegeperfuadeerd worden: Ik twyffel niet, of die menfchlievende Vorst zoude daar toe over te haaien zyn; en zal noch wel omringd zyn van veelen, omtrent deeze ftoflë weldenkende en overtuigde lieden, die zyne Hoogheid in deezen raaden en opfpooren zouden. Ja ik geeve in bedenking, of het niet best ware, dat dit Genootfchap daar toe aan Zyne Hoogh. addres maakte: het zy om het ter Staatsvergadering te willen doen proponeeren; of, zoo het Genootfchap zelve daar addresfen maakte, met hoogst deszelfs invloed, die te onderfteunen: en zoo al het Genootfchap met goedvondt, zulk een addres direct te maaken, het kent de edelmoedige principes van den Heere Baron van lynden/o; Blitterswyk, repraefentant van Zyne Hoogh., als eerfte Edele van Zeeland: van de braave denkens wyze van dien Heer overtuigd, denk ik, dat in deezen ook noch iets goeds te verwachten zoude zyn, en Zyn E 3 Hoog  fo j: d: v: leeuwen, over de Hoog Ed: Geb. zich niet onttrekken zoude, het zyne "er te helpen toebrengen. Maar, zal men zeggen, zoo veele middelen! Ik beken het: doch daar ik van gedagten ben, dat de grootfte redenen, waarom het begraven, in Kerken en Steden, tot hier toe noch ftand grypt, zyn, dat het, en Overheden, en Ingezetenen , veelen noch aan overtuigd te zyn van de fchadelykheid, het ongepaste en bygeloovige van dien, mangelt; alsmede dat, om dezelve door de wetgeevende magt af te fchaffen, noch niet genoeg in het werk gefteld is, geloove ik, dat men niets onbeproefd moet laaten , om dat heilzaam oogmerk eens te bereiken: zonder dat ik echter noodig zoude oordeelen, dat alle de opgegeeven middelen te gelyk zouden moeten gebruikt worden. Ik hebze uit zoo veele andere, die my noch voor oogengekoomen zyn, als de beste, naar myne gedagten uytgekipt; en zoo doe een ieder in zynen kring met de opgegeevene; eene van dezelve, byzonder, om de zaak aan de Overheid, ter deliberatie en hervorming, te brengen, zal fomtyds genoeg zyn; indien nochtans veelen op verfchillende wyzen medewer-  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 71 ken, zal het des te meer kunnen doorgedrongen worden. Vraagt men nu, wanneer deeze nadeelige gewoonte al afgefchaft, en begraafplaatfen buiten de Steden ingefteld, zouden worden: op welke eene \v> dit het best ingerigt behoorde te worden, zoo dat 'er, noch Kerk, noch iemand , nadeel by lyde; en het eene algemeene goedkeuring wegdraage? Zie hier myne gedagten des wegen. Men fchikke tot eene begraafplaats buiten eene Stad, of plaats, waarin men maar ééne Kerk en Kerkhof heeft, waar men tot hier toe de dooden begroef, een ftuk lands, ruim zoo groot, als de Kerk en het Kerkhof waren; of is het een grooter Stad, waarin men veele Kerken en Kerkhoven heeft, men regele dat naar die allen; of maake 'er, dat ik noch beter keure, verfcheidene: buiten een of twee poorten, by voorbeeld één Men zorge, dat die plaats niet te digt by de Stad zy, op dat het aan het oogmerk voldoe ; en 'er niet mede gaa, als met de Puticuli by de Romeinen, tot eene begraafplaats der Armen, even buiten de Stad, gefchikt, welke, door de nabyheid, aan de gezondheid der Burgers in de Stad nadeelig bevonden werden; E 4 eu  72 Jf. D. V. LEEUWEN, OVER DE en door Keizer Augustus hebben moeten veranderd worden. Dan echter moet het ook niet te ver van de Stad af zyn, om het draagen der lyken, (want toch de meesten te voet, zoo men zegt,begraven worden), niet te bezwaarlyk te maaken (V); en niet te min op eene iuchtige plaats, waar de wind door waaijen kan; _ (U) Dat de begravenisfen naar zulk eene plaats direct gefchicden, denk ik, dat beter zonde zyn, dan dat men eerst de lyken, met de gewoone plegtigheden, naar de Kerken brenge; die daar eenige uuren liet blyven, en vervolgens van daar overbrenge naar de begraafplaats buiten, gelyk de Hr. te water d. I. bladz. 667, in navolging van den Hertog van Modena, die in zyn Plakaat aldaar aangehaald , ook zulke en dergelyke maatregelen voorfchieef, heeft geopperd. Doch metwelneemcn van zyn H: G: zoude dat eerst brengen der lyken naar de Kerk noch wat blyven fmaaken na het bygcloovige'; vooral, als men in acht neemt, om welke reden het blyven ftaan der lyken, in de Roomfchgezinde Landen, al noch gebezigd wordt. 2. Zoude de Kerk door fommige lyken kunnen befmet worden. 3 Zoude het weder overbrengen naar buiten meerder kosten baaren, waar tegen fommigen zullen opzien: de begravenisfen zyn. in ons Land noch kostbaar genoeg. 4. Zoude de natie door het direct begraven naar buiten, in tegenwoordigheid van allen, die het bywoonen, daar aan meer gewennen; ia die aanzienlyk maaken ; en daar en boven het zwak van veelen, willende weeten, waar de lyken van de hunnen blyven, meer te gemoét gekoomen worden: redenen, welke ik van zyn II: G; edelmoedigheid verwagte, dat Hy overwecging waardig achten zal.  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 7J kan; ook niet in een of ander afgeleegen hoek; of by eene plaats van vuilnis of krengen, waar door het Volk een afkeer zoude krygen: neen, maar op eene plaats, daar het aanzien verwekt, om alle vooroordeelen weg te neemen; het liefst aan den gemeenen weg, om te minder voor graffchennis bloot te zyn; en te meer ter befchouwing en navolging te kunnen dienen: vercierende die, met zulk eenen ingang, poort en inlcriptie ten teeken welk geiticht het zy, zoo als men verkiest. Men omringe zulk eene plaats met eenen muur; of waar dit te kostbaar zoude zyn, men omgrave die met eene ruime gragt, en poote 'er, tot cieraad en eene omheining, eene haage van binnen rondsom. Het beplanten van dezelve, met opgaande boomen, zoude mede cierlyk zyn, doch zoo deeze den wind te veel afkeerde, om de Lucht te kunnen zuiveren, kan ik dit niet overal aanraaden. Waar de plaats luchtig, ruim, en groot is, zullen die niet fchaden; doch by kleine en niet luchtige begraafplaatfen zoudenze zoms nadeelig kunnen zyn; ten ware men dacht, dat de Lucht door de boomen meer gezuiverd, dan befmet, werde: over welke ftoffé E 5 het  74 J- D. V. leeuwen, over DE het Provinciaal Utrechcfch Genootfchap der Kunften en Wetenfchappen eene prysvraag opgegeeven, en onlangs den Eer-penning aan de Heeren w, v. barneveld en j. f. muller toegewezen heeft, wier verhandeling ik met verlangen te gemoed zie, daar my berigt is, dat die vraag ftellig beantwoord is: dat het planten van boomen, binnen en rondsom plaatfen, der gezondheid voordeelig, en daar van niet dan goede uitkoomften te verwagten zouden zyn. Men verdeele zulk eene plaats in vakken, waar van 'er twee, de voornaamfte moeten zyn: het eene voor dezulken, die anders in de Kerk; en het andere voor die anders, op het Kerkhof, zouden begraven worden. Het eerfte verdeele men weder in zoo veele deelen, als 'er graflieden in de Kerk zyn, en men geeve eiken Eigenaar van een graf, in de Kerk, 'er hier eene in de plaats. Denzelven zoude men daar voor iets kunnen laaten betaalen ter bekooming en overteekening van den eigendom, het welk niet vreemd kan voorkoomen, noch daar door iemand met recht zich benadeeld achten. Dergelyk is reeds omtrent de graven in de Kerken lang in gebruik geweest en noch. Wat is de Eigenaars van  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 75 van dezelve al niet opgelegd ? Dan eens moetenze hunnen eigendom en bewys van dien aangeeven: zelfs op poene van verftek; en worden dikwils, ö hoe vreemd klinkt dit niet! daar op alleen, buiten forme van proces, van hunnen eigendom by de minfte nalaatigheid ontzet ; dan weer moetenze het verhoogen van dezelve betaalen; ja zelfs de vloer van de Kerk, welke zy niet verflyten, onderhouden en repareeren. Leest men niet geduurig advertentien deswegen in de Couranten; zelfs met bepaaling der kosten van verhooging, gelyk noch onlangs van die in de Westerkerk te Amfteldam, tot vyf gulden van een enkel, en tien gulden van een dubbel graf: met by voeging, dat de in Hukken gebroken, of anders min bekwaame Zarken ten kosten der Eigenaars moesten herfteld worden (V). En is dit zoo in gebruik, gelyk het is, zoo, dat het veeltyds gewillig opgebragt wordt, wie, die wel denkt, zoude 'er dan meer tegen hebben, om by het ovcrneemen van een graf buiten, ook iets dergelyk, dat meer ten algemeene nutte is, te betaalen, waar uit zoms de onkosten, wanneer die van het Land, of Stad, of Kerk, of door edelmoedige Ry- (e) Amfl. eü Leid. cour. 3 ö* 4 Febr. 1784.  f6 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE Ryken en Aanzienlyken, dieze te fa-» men opbrengen, al niet konden gevonden worden, zouden kunnen goed gemaakt worden.— Voorts geevemende overige gedeelten of graven, die geene byzondere eigenaars hebben, aan de Kerk; of die, gelyk gemeenlyk, ook verfcheide graven in de Kerk hebbende, geeve men 'er zoo veele naar het getal der zulke, die zy in eigendom heeft. Men zoude ook naar de grootte van deeze nieuwe begraafplaats 'er noch eemgen, over het getal, in het eerfte vak, dat dan wat grooter zoude moeten vallen, kunnen maaken, om aan anderen, npch geene graven in de Kerk hebbende, die ze hier begeerden, te verkoopen, en des noods daar uit mede de kosten te vinden, of die aan de Kerk overlaaten. Het andere vak nu houde men tot het begraven van dezulken, die men anders gewoon was op het Kerkhof te begraven, om der mindere belastings wil, welke dan in dit vak ook minder zoude moeten zyn; ook konde men in dit vak eenige byzondere graven afteekenen, en den eigendom aan des begeerenden overgeeven, mits daar voor ook iets betaalende. De toeëigening der graven aan de eigenaars  UEGfLAVÏNGE IN STEDEN ENZ» ff naars konde men naar derzelver geboorte of rang fchikken; of dat naar het lot doen; of liever naar de nummers, waar op hunne graven in de Kerk ftaan. Dit zoude noch het minfte ongenoegen kunnen verwekken. De belastingen op het begraven, of zoo men het noemt, Kerkengerechtigheid, konden dezelve blyven, en die aan de Kerk even als anders betaald worden, zoo dat deeze 'er niets by behoefde te lyden. Alleenlyk diende de zwaare belasting, op die buiten de Stad begraven, waar die plaats heeft, afgefchaft te worden; of alleen te pas gebragt, op die geenen, die buiten deeze nieuwe begraafplaats elders begraven worden. De befliering en het onderhoud van de nieuwe begraafplaats konde aan de Kerk, ofdeszelfsBeftierders en Kerkmeesters, overgelaaten worden, op die zelfde wyze, als thans van de Kerk plaats heeft, met alle baaten en voordeden daar van koomende, zoo dat ook deeze, noch Kosters noch Doodgravers, 'er iets by zouden behoeven te lyden, maar ook die hier dezelve blyven. — Wilde iemand een Grafkelder op deeze nieuwe begraafplaats maaken, of die met Zarkfteenen of Pyramides vercieren, dit moest de eigenaars in  78 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE in bet eerst vryftaan zonder eenige belasting : maar naderhand by het begraven van iemand, Eer-teekens oprigtende, zoude zulk een daar van ook eene belasting aan de Kerk kunnen betaalen, even als dit nu gefchiedt voor het ophangen van Wapenborden in de Kerk; het welk in de Kerk te doen ook noch konde vry blyven, hoe wel ik het liefst zag, dat daar in geen een van de zulken, waar van veele Kerken haast vol, en die ook zeer gevaarlyk zyn, meer gevonden werden; of dezelve beter aan de zyden en niet door de geheele Kerk door, zoo als nu, gerangfchikt werden. En eindelyk de oude begraafplaatfen in de Kerken , en op de Kerkhoven , moesten blyven liggen, en niet veranderd noch geroerd worden, maargeconfidereerd als res tmllius, zaaken die niemand toekoomen, gelyk de Rechtsgeleerden zeggen: en op dit laatfte vereifchte moest zorgvuldig acht geflagen worden Qf), zoo om befmetting voor te koo- (4) By eene" Ordonnantie, nopens de begraafplaatfen en lykftatien in het Koningryk Hungaryen, door de Keizerin Koningin in 1778 geëmaneerd, is, daar tegen ook uitdrukkelyk gezorgd, en bevolen , dat de oude Kerkhoven, welke van geen gebruik meer zyn, niet mogen geroerd noch gebruikt, maar  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 79 koomen, als om geen voedfel tot oproer onder het gemeen t'eeniger tyd tegeeven. Dan waar van daan de eerfte onkosten tot het bereiden van zulk eene nieuwe begraafplaats? Straks hebben wy gemeld , dat ieder der eigenaars konde opgelegd worden, by het aanvaarden of overteekenen van zyn graf, iets te betaalen. Dit, en het verkoopen der meerdere graven voorgemeld, zoude noch al wat opbrengen, en mogelyk op fommige plaatfen, waar men een begraafplaats van minder pragtmaakte, genoeg kunnen zyn, op andereniet; alwaar derhal ven het Land of Stad 'er iets toe zoude kunnen geeven. Het gefchiedt toch maar geflegt moeten worden. De Kerkhoven buiten de Steden en Dorpen aan te leggen hadt Zy aldaar beftemd voor 30 jaaren, en als die vol waren, weder nieuwe in te rigten.— Het begraven in de Kerken hadt Zy niet finaal verboden, maar gewild, dat de ingangen in de grafkelders buiten de muuren van de Kerk gemaakt, en de grafkelders in byzondere hokken, 'waar van elk maar voor een kist ware, verdeeld moesten worden: dat geen dier hokken voor het verloop van 30 jaaren; en de grafkelders, welke geene byzondere hokken hebben, nooit weder geopend moesten worden Zoo men nu in ons 1 and het begraven in de Kerken niet finaal willende verbieden , op die of dergclyke wyze de hervorming inheide zouden veele Kerken al met 'er haast vol z> n, en men wel genoodzaakt worden, zyne dooden buiten te begraven.  gO J. D. V. LEEUWEN, OVER. DE toch tot het algemeen nut: en waar dit zoo geheel vallen kan, zoude ik het des te meer goedkeuren , om dat de eigenaars der graven dan in het geheel niet zouden behoeven belast te worden. Is 'er hier of daar eene Kerk, die door haare inkoomften en het ontvangen der belastingen op de lyken, 'erbeftandgenoeg toe is, die zelve konde en moeste het voor haare rekening doen, en de Beftierders van dezelve het uitvoeren, aan welkers toezigt men het maaken en beftellen der begraafplaatfen ook konde overgeeven. Dochj zoo uit geene van alle die voorftellen de kosten kunnen gevonden worden, of dat het daar toe gebruiken van Lands-, Stads-, of Kerk-penningen niet gelukken mogte, dewyl over die doorgaans niet, dan eenpaarig, mag gedisponeerd wórden, het geen in deezen by gebrek van overtuiging noch zoo fchielyk rflet te verwachten is, en meenige goede zaak tegenhoudt, men doé het by infchry ving. Gegoede lieden * die overtuigd zyn of worden, zouden 'er noch wel wat toe contribu'éeren, als zy 'er maar toe opgefpoord worden. Verdere bepaalingen kan ik hier niet maaken. Naar dat de omftandigheden eener  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 8l eener plaats en lieden zyn, zoude het, als het maar zoo ver was , dar men 'er toe gerefolveerd was, zich wel fchikken. Men heeft wel meer gezien, dat eene zaak zullende uitgevoerd worden, 'er zwaarigheden by fcheenen te zyn, die echter zich door een goed overleg wel lieten oplosfen; en zoo zoude het hier ook kunnen zyn: als by voorbeeld, dat 'er, door de Stad of Kerk, een Capitaal toe opgenomen wierdt, en de belastingen of Kerkengerechtigheid letwes verhoogd, om daar uit de jaarlykfche renten en de allosfmg van het Capitaal, na zeker getal van jaaren, te vinden: gelyk op dien voet wel meermaalen een of ander inftitut in onze Republyk ingevoerd, keurig ter uitvoer gebragt, en eindelyk de nieuwe belasting geheel opgeheven is, zonder dat iemand reden van klaagen daar tegen gehadt, maar ieder het zyne gewillig opgebragt heeft; of dergelyken, het welk in ieder plaats aan goede Oeconomisten en Financiers, die in deezen hunnen arbeid ook wel zullen willen befteeden, veilig overgelaaten mag worden. Naar het voorgeftelde plan, dat ik hier als eene wyze van handelen opgegeeven xu deel, £ heb,  82 J. D. V. LEEUWEN, OVER DE heb, naar welke men by het affchaffen van het begraven der dooden , in Steden en Kerken, zich in hetbefchikken van eene algemeene begraafplaats buiten de Stad, zonder bezwaar van de Kerken en byzondere Perfoonen, zoude kunnen regelen, heb ik langen tyd gedagt, dit in myne plaats, offchoon, door de wctgeevende magt, de affchafnng van de oude gewoonte 'er niet zy, noch koome, in te voeren op deeze wyze: dat men zich met een genoegfaam aantal van byzondere Perfoonen, min en meer ver» nioogende, vereenige; dat die in de oprichting van zulk eene begraafplaats, ieder naar zyn vermoogen, vrywillig lastte; dat men de befchikking daar van te faamen regele, of een of meer van dien daar toe uitkieze, en, hetzelve in orde gebragt zynde, men aan de Kerk en deszelfs Beftierders omniet, of op eenige te bepaalenvoorwaarden, terfchadeloos ftelling, zoo als naar den ftaat der Kerk gevonden zoude kunnen worden, overgeeve, om verder te handelen, als in het voorfchreeven plan voorgefteld is, behoudens ieder dier vereenigde leden een of meer graven, naar rato zy gecontribueerd hebben; dat men dan zich  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 83 zich verder aan de Overheid der plaats addresfeere, om haare goedkeuring daar over, en toeftcmming: om 'er alzoo eene gemeene begraafplaats van te maaken , en, door dien weg, de gewoonte van het begraven in Kerk en Stad alhier af te fchaffen en te verbieden. Doch in de uitvoering ben ik, door het gering aantal van lieden, daar toe tot hier gezind , 'er noch in te rug gehouden. Evenwel, daar het getal der geen en, die overtuigd worden, en zich met ons willen vereenigen, van tyd tot tyd, vermeerdert, vleije ik my, dat het noch eens met een goed gevolg zal kunnen ingefteld worden, terwyl wy, als wy uit onze eigen beurs, voor ons zulk eene begraafplaats zullen hebben, en het begraven in de Stad, door de Overheid, al niet afgefchaft wierde, onze dooden niet te min daar zouden begraven, en onze Overheid tragten te perfuad^eren, om alle dezulken, die daar begraven, van de belasting der lyken naar buiten te bevryden,- of anders zouden we die, daar toe ftaande, betaalen. En dus doende zoude het begraven, buiten onze plaats, in de gewoonte gebragt, en onze Overheid en mede ingeF 2 zee-  84 J. D. V. LEEUWEN, OVER. DE zeetenen intusfchen meer en meer kun-» nen overtuigd worden. Waren de Be* ftierders der Kerken met ons eens geweest , wy hadden ons Plan lange uitgevoerd; doch aan dezelven hebben wy tot hier toe ae grootfte beftryders gehad : dus wachten wy op betere gelegenheid , tot dat wy het alles, om niet, aan de Kerk zullen kunnen overgeeven, wanneer het een en ander noch wel beter volgen zoude. Eindelyk tot zulke en dergelyke poogingen is het, dat ik ieder een, die overtuigd is, en in zyne woonplaats, tot algemeen nut, medewerken wil, ten hoogften aanraaden mag, om, zoo al de wetgeevende magt in het algemeen de hervorming zoo fchielyk niet te weeg bragt, dezelve echter alienskens al te doen plaats grypen, al ware het dan, dat het noch jaaren duuren zoude, eer ze, of door eene in te voeren gewoonte van begraven buiten, of eindelyk ook wel door een directe wet, volkomen wierde. Deeze immers zyn, gelyk ik hier voor opmerkte, de twee wegen, door welke naar de leere der Rechtsgeleerden, eene gewoonte, hoedanig die van het begra* ven  BEGRAVINCE IN STEDEN ENZ. 8§, Ven in Steden en Kerken is, afgefchafc Wordt. En zekerlyk, die, of een van dien, zullen ook de beste middelen bevonden worden, om deeze nadeelige gewoonte te doen ophouden, terwyl ook het een aan het ander in deezen zal kunnen behulpfaam zyn; en hier toe moeten ook de voorbereidende middelen medewerken, gelyk ik vertrouw, dat uit dit vertoog klaar genoeg zal z} n gebleeken. Meer derhal ven zal ik nu hier niet by voegen, achtende de vraag beantwoord, en ter ftoffe genoeg voorgeftcld te hebben : waar mede men een begin maaken kan, het zy om de hervorming, of door byzondere Perfoonen, of door de wetgeevende magt , te bevorderen. Hier aan toch zal met allen ernst en yver begonnen en gewerkt moeten worden. Doet men dat,'er zullen wel noch al meer middelen, welke ik nu voor by gaa, van zelve in handen vallen, die door dezulken, in welken nay ver en begeerte tot mede hervorming koomt, gebeezigd kunnen worden : het geen ik van gantfcher harte hoope; zullende my verblyden, dat de poogingen van dit Genootfchap, reeds door het opgeeven F 3 deer-  86 J. D. V.LEEUWEN,BEGRAV. IN STED.ENZ. deezer vraag begonnen, daar toe gezegend mogen worden. Terwyl ik befluite met deezen wenfch, dat ieder in zynen kring véél mooge gedenken aan, en betragten de Zinfpreuk, welke ik thans de myne maake: Salus publica fuprema kx esto !  ANTWOORD OP DE VRAAG, Dcivyl de fchadelykheid der begravenisfen, binnen de Steden en Kerken, ten vollen beweezen en vry algemeen erkend is: welke zyn de verfchillcnde redenen, dat die nadeelige gewoonte in deeze Republyk biyft fland grypen, en welke zyn de beste middelen, om dezelve te doen ophouden? DOOR CORNELIS TERNE, Med. Doctor; Lector in de Vroedkonst ,en Stads Vroedmeester te Leiden. De waare en welberedeneerde zugt van verftandige Mannen, om ons dierbaar Vaderland nuttig te zyn, bragten geleerde Genootfchappen, in navolging van andere landen, by ons ook te voorfchyn; en het ontbreekt ons lieve Vaderland bok niet aan verftandige Schryvers, welke tot genoegen der loflyke Beftierderen der'Maatiehappyën, de F 4 op-  88 CORNELIS TERNE, OVER DE opgegeevene vraagen bondig, gegrond en nuttig beantwoorden, ja voor hunnen arbeid met fchitterende Lauwers bekroond worden. Zoo dat het dikwils te bejammeren, en met heete traanen te betreuren is, dat de yverige en onvermoeide poogingen der Genootfchappen, en derzelver fchrandere fchryveren te leur gefield worden, in hunne pryzenswaardige onderneemingen; en dulden moeten, dat hunne betoogde waarheden , ter verbetering der nuttige Konften en Weetenfchappen , ter uitbreiding van den Christelyken Godsdienst, en ter volmaaking der zeeden, fchandelyk in de wind geflagen worden; en voor ons Gemeenebest, en deszelfs talryke Ingezeetenen, die uitwerking niet hebben, welke zy zouden kunnen hebben,als men de betoogde waarheden der fchryveren , door verftand, gezag en magt verfterkte, zoo dat zy in de uitoefening of praétyk gebragt wierden. Maar ach helaas! Wat baat het, dat 'er nuttige Genootfchappen zyn: om vraagen van het uiterfte belang voor te flellen; en ook wel befneedene pennen, om dezelve nuttig te beantwoorden ? Als de fchoonfte, eenvoudigfte en wel beredeneerfle Plans, ter verbetering en uitbreiding der  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 8 al is eene zaak iets moeijelyker, alshetmaar voor het algemeen welzyn nuttig zy, dan is zulks te boven te koomen; ja wie is I 5 zoo  124 CORNELIS TERNE, OVER DE zoo liefdeloos tegen zyn Vaderland, om zich eene geringe moeite niet te troosten, als het om heilzaame oogmerken te bereiken, noodzaaklyk is. De moeite is niets, de zaak is maaralleen, of de Overheden het begraven buiten de Steden al of niet begunftigen.— Doch laaten wy de grootfte en volkrykfte Stad van geheel Nederland, tot een voorbeeld neemen, naamlyk Amfteldam, myne wieg en baakennat; ei onderzoeken , of het begraven, buiten de Stad, wel eenige noemenswaardige moeijelyk- heid zoude veroorzaaken. Alle de Kerkhoven zyn digt by de poorten «relegen, het zou dus weinig verlchillen, als men dezelve buiten de poorten verplaatfte. Indien men, by voorbeeld, net Antonie-Kerkhof buiten de Weefeper-poort verplaatfte; het Leidfche Kerkhof kon men gevoeglvk daar thans de boomen ftaan, buiten de Leidfche-poort verleggen; het Carthuifer-Kerkhof (dat des Zomers altoos een ondraaglyken ftank veroorzaakten een geefel is voor de buuren, welke daar kort by woonen, zoo dat zy fchroomen, om een venfter open te zetten; terwyl voor eenige jaaren,toen men in Amfteldam veele rot-koorfen hadt,  Ï5EGRAVINGE IN STEDEN ENZ. I35 had, dezelve in dien omtrek het eerst ontftonden, als mede buiten de Stad aan de Bleckeryën, waar dezelve ook het kwaadaardigfle waren), konde men vervoeren buiten de Zaagmoolens-poort; het Palm-Kerkhof en de andere zoude men ook gemaklyk naar buiten kunnen verleggen. Alle deeze verplaatfingen der Kerkhoven zoude eene zeer geringe moeite zyn, om de lyken verder te draagen. Om de Burgers van de Eilanden te gemoet te koomen, konde men aan het einde van Wittenburg, alwaar een zeer groot ledig veld is; of aan het einde van Funie, dat misfchien beter is, en minder gevaar loopt, om overftroomd te worden, gevoeglyk een begraafplaats oprichten; en om de Ingezeetenen van het Bikkers Eiland, denHaarlemmerdyk en daar omtrent woonende, te gemoet te koomen, konde men voorby de Moeien van de Varvanger, of daar omftreeks een ruim en aanzienlyk Kerkhof {lichten. Deeze plaatfen zyn zoo goed, als buiten de Stad te reekenen; en aan de Ykant gelegen, en byna onbewoond, alwaar de rollende winden den vuiien ftank wel zullen verdryven. En in fteede van de graven indeKerI 4 ken,  I36 CORNELIS TERNE, OVER DE ken, voor de lyken der aanzienlyken, zoude men aan elke hoofdpoort een wel ingericht Kerkhof kunnen aanleggen, en dezelve aldaar, met eenordentelyke en eenvoudige ftatie, begraven: wanneer deeze Hinkende aasfen de leden der Gemeente niet meer zouden vergiftigen, en afkeerig van de Kerken maaken. Men zoude ook met een of meer jagten, als de weg al wat ver was, de dooden kunnen begraven, gelyk te Leiden zeer algemeen in gebruik is. Ook zoude men, even als in fommige Steden van Duitfchland, met een lykkoets kunnen begraven, alwaar de draagers naast of terzyde van het lyk zitten: op die wyze heb ik zeer dikwils gezien, dat, in de zeer bloeijende Academie Stad Straatsburg, de dooden buiten de poorten gebragt werden. In andere Steden van ons Vaderland zyn de Kerkhoven ook al digt by de poorten, op de fchanfehen, of bolwerken; en konden dus gemaklyk naar buiten verlegd worden. Maar veel ligt denkt men, wat zal het oprichten van Kerkhoven buiten de Steden baaten: 'er zyn noch zeer veele gewichtige oorzaaken by de Overheden en Burgers aan te treffen, waar door die na-  BEGR.AVINGE IN STEDEN ENZ. 13? nadeelige gewoonte in deeze Republyk blyft ftand grypen ? Ik item zulks greetig toe; maar het is ook tevens waar, dat, als 'er buiten de Steden goede en wel ingerichte Kerkhoven aanweezig waren , dat veele weldenkende menfchen 'er gebruik van zouden maaken. Te Leiden, hoe drukkende ook aldaar het buiten begraven is, nochtans zyn zeer veele Burgers voor het begraven op de Dorps-Kerkhoven; en van devyfhonderd bejaarde lyken, worden 'er byna honderd derzeive buiten de Stad gebragt; en dat zulks niet meer gefchiedt, is niet (gelyk men verkeerd opgeeft) aan de wil der Burgers toe te fchryven, maar aan eene verkeerde Staatkunde, welke fommige Overheden bezielt: doch daar van ftraks nader. Daar en boven als Magiftraaten Begraafplaatfen buiten de Steden opgericht hebben, zoo zyn zy, indien de Burgers aldaar niet willen begraven, onfchuldig aan de kwaade gevolgen; dat geen plaats heeft, als zy door hun verzuim de oorzaak z^Tn, dat de Ingezeetenen in hunne wanbegrippen blyven volharden, in hunne afgodery voortvaaren, en dertig, veertig, vyftigofmeer jaaren hunnen Naasten fchaden en leed I 5 toe  t§B CORNELIS TERNE, OVER DE toebrengen, ja, mag ik my dus uitdrukken , een halve of heele eeuw na hunnen dood, anderen dooden. Geëerde Regenten! uwe Vaderlyke zorge, voor het welvaaren uwer Burgeren, is uw verhevendst cieraad en heilige pligt; en daar de Natuur den Mensch niet anders toeftaat gelukkig te worden, dan in zoo verre hyzynepligten betracht, en het algemeen geluk helpt bevorderen: zoo moet uwe grootfte zorg zyn, hoe gy welvaart en heil aan uwe Ingezeetenen zult teweegbrengen; en zy zyn reeds veroordeeld, welke onverfchillig zyn in het betrachten van eenen pligt, welke zulk eenen verbaazenden invloed heeft op de gezondheid der Ingezeetenen. Aarzelt dan toch niet langer Overheden , om Begraafplaatfen buiten de Steden op te richten, en weigert niet langer eene veilige plaats, om den fchoonen Godsdienst, zonder gevaar, uit teoeffenen. Hebben rechtgeaarde Burgers lyfenleeven, goed en bloed, veil voor Vorst, Overheden en 't dierbaar Vaderland; en zouden dan de Hooge Machten der Provinciën langer bedenking maaken , om eene fchadelyke en fchandelyke gewoonte, welke eene gezonde Staat- kun-  EEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. I39 kunde veroordeelt, die tegen de Rede en Natuur aandruist; en den waaren Christelyken Godsdienst bezoedelt, en het ongeloof in de hand werkt, niet te keer gaan en den bodem in flaan; dat zy ven e. Neen volk van Nederland uwe Burger-Vaderen zullen in dit ftuk niet langer onverfchillig zyn, maar volvaardig den wenfeh der braaven en verftandigen vervullen, en het algemeen welzyn helpen bevorderen. De gezonde Rede, Natuur, Godsdienst en het algemeen Belang eifchen volftrekt, dat geene dooden, binnen de muuren der Steden en Kerken, begraven worden: en wie een vyand van deeze vier heilzaame geleiders toont te zyn, is den naam van Burger onwaardig, en hoe veel te meer die van eenen waardigen Regent, wiens post het is te zorgen, dat de plaatfen, ter Godsdienst gefchikt, veilige Chooren zyn, om van geen gevaarlyke gebreken of rampen getroffen te worden, welke men verftandig had kunnen voorkoomen. Wat beweegt u dan noch Regenten ! om den hartelyken wenfeh der braaven in den Lande niet te vervullen, door Kerkhoven buiten de Steden op te richten? Waar naa getoefl: of moeten de droevige gebeurtenisfen, ons aan- ge-  I40 cornelis terne, over de geteekend in de Comm: de rebus & Scienf. in Med. Gest. Tom. 22: by?AKé 9pag. 638. in het journal des Scavans, Ao. I754« in 't Hamburger Magazyn, Tom. 2; in '/ Londonfche Magazyn, 1752 \hy unzer ; van cleeff en andere Schryvers meer, ons dierbaar Vaderland ook zoo ellendig teisteren, als andere Landen en byzondere perfoonen, tot hun nadeel ondervonden hebben? Is het niet genoeg , dat alle Geneeskundigen uit eenen mond de fchadelykheid 'er van erkennen? Dat een diemerrroek, een s 1 l v 1 u s en anderen, het opwakkeren der Epidemisfche Ziekten hier door ondervonden hebben; en de befmetting der Kinderpokken in groote Steden geduurig fporadifch woeden, door het begraven der befmette dooden in de Kerken , welke hun fyn Miasma aan de Kerkgangers mede deelen. Myn groote Meester, de onfterfivke g. van doeveren (wiens vroegen dood ik myn leeven lang zal betreuren), was van gevoelen , dat door het begraven der befmette lyken in de Kerken, duizendmaal meer gevaar voor de befmetting der pokken te vreezen is, dan door de inenting. Doch al genoeg hiervan,wy zouden te ver uitweiden: wy wenichen en  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. I4I cn hoopen, dat recht geaarte Regenten zullen voorkoomen, dat die gebeurtenisfen van andere landen by ons niet kunnen gebeuren. Dewyl nu het oprichten van Begraafplaatfen , buiten de Steden, ons die veiligheid eenig en alleen verzorgen kan: wie twyffelt dan noch, of zulks zal ook door verftandige Regenten verzorgd worden; en by het opbouwen van nieuwe Kerken, zal door den Souyeraindev Landen belet worden , geene Begraafplaatfen in dezelve aan te leggen: hoewel het tegendeel ten aanzien van de nieuwe Kerk te Zegwaard en Zoetermeer plaats heeft. Het fchynt, dat de geweldige ftank, welke onlangs in de Kerk,in het nabuurigBerkelheerfchte, noch niet de vereischte invloed gehad heeft. Het behoud en het vermeerderen der Ingezeetenen is nochtans van te veel belang voor ons dierbaar Vaderland, om geen middel te omhelzen cn goed te keuren, dat aan het zelve dienftig is. cicero, als hy voor de belangen van Romen fprak, vondt het woord Vaderland zoo verheeven en fraay, dathy het geduurig in den mond hadt. Ach Vaderen des Vaderlands ! laat ik het woord Vaderland ook gebruiken, om voor  sa2 cornelis terne, over de voor de belangen van het Vaderland en de gezondheid van elk Ingezeeten te fpreeken: richt Begraafplaatfen op, buiten de Steden, om de veiligheid van elk te verzorgen, en het beste van het Vaderland te weeg te brengen. Het Vaderland heeft 'er belang by: en het Vaderland is een heilig woord. Een zeker fchryver zegt, het is een Godheid, die alles, wat men ten beste aan het zelve doet, dubbele! beloont. Alles, waardige en geëerbiedigde Regenten! moet voor het algemeen welzyn van het Vaderland wyken: Cari funtparentes, zegt cicero, cari liberi, propinqui, famu liares; Jed omnes omnium caritates Patria una complexa est. Wie is'er, die noch befchroomd is, om aan deeze treffelyke woorden van cicero zyn zegel te hangen ? Geene oorzaak derhalven kan 'er zyn, om onze dooden binnen de muuren der Steden te fluiten, dewyl de welvaart van 't lieve Vaderland 'er door gevaar loopt: en met die fchadelyke, Sn waarlyk affchuwlyke gewoonte, om de dooden in de Kerken te begraven, af te fchaffen, zullen niet alleen ziekten afgeweerd worden, maar ook zullen de Christelyke en zedelyke deugden diepere wortelen fchieten, en het ongeloof 1 en  begravinge in steden enz. I43 en een meenigte bygeloovige, valfche , en afgodifche ondeugden en gewoonI ten uit ons Vaderland verdelgd worden, welke zoo vaak by het begraven der dooden plaats hebben. Doch laat ons verder gaan. Een derde, en niet mingewigtige oorzaak, ? waar aan het begraven in de Steden en Kerken zyn oorfprong verfchuldigdis, en ook noch door blyft jlandhouden, is te vin| den in de voordeden, welke 'er de Steden I of liever de Kerken uit trekken. Deeze oorzaak is zoo gewigtig, dat alle Schryvers, welke zich regen het bei graven in de Kerken verzet hebben, de; zelve als een der voornaamfte hebben ; aangemerkt, waarom de Regenten van ons Vaderland het begraven in de Kerken niet hebben afgefchaft. Men kan hier over nazien den beroemden Hoogleraar te water, in het vierde deel " van het Zeeuwfch Genootfchap, bl. 637, 1638 en 639; den voortrefflyken Hooglleeraar kluit, in zyn uitmuntende i Inweijings reden voering, bl. 45,46 enz. ;een werkje dat nimmer genoeg door (Overheden en Burgers kan geleezen worïden ; hoefman, in Comment. Jur.Can. \de Coemet: ex Urbibus tollendis, pag. 63. .en andere uitmuntende Schryvers meer. Trou-  144 cornelis terne, over de Trouwens uit begeerte, om de Kerken voordeel toe te brengen , heeft men niet alleen het begraven in dezelve ongehinderd toegelaaten en begunftigd; maar men heeft zelfs, ter vermeerdering van derzei ver inkoomften , alles in het werk gefield, wat mogelyk is, om het begraven, buiten de Steden, bezwaarlyk en voor minvermoogenden onmogelyk te maaken. Om nu niet uit te weiden in eene aanwyzinge, wat al middelen^ ter bereiking van dit oogmerk, zyn uitgedagt: zeg ik maar alleen, dat de Hoogleeraar te water met het hoogfte recht heeft aangemerkt: dat alle Reglementen, op het begraven gefield, ten grootflen deele uitkoomen op het onderhoud en de inkoomften der Kerken. Moet (dus vervolgt die groote Voorftander van het begraven buiten de Steden dit onderwerp), men zich niet verwonderen , als men in een der Reglementen van de Stad Leiden, van den 23 July, 1663. „ leest, „ Niemand zal vermoogen eeni„ ge dooden te hegraven buiten deeze Stad \\ op de Dorpen, zonder toeftemming van „ Burgemeesteren, dewelke zullen zorg' „ draagen, dat een redelyke er„ kentenis, ten behoeve van de Ker„ ken, betaald worde. " Wa^  eegravinge in steden enz. 145 Wat zoude solon, welke het begraven binnen Athenen verboodt, zeggen, als hy zulk eene wet of Reglement binnen het Leidfch Atheen vondt ? De Romeinen ontleenden dat heilig recht van solon, en bevalen in hunne oude fpraak: hemonem mortuom endo urbed nei sepelitod; 't geen cicero in debefchaafder {preektrant van zynen tyd uitdrukte: hominem mortuum in urbe ne sep e l i t o. Wat zoude Keizer hadrianus over zoodanig eene Staatkunde gebelgd zyn, wiens Staatkunde zoo zeer van de onze verfchilde: want hy ftelde eene boete van veertig dukaaten voor hem, die een lyk binnen de Stad begroef, en een gelyke boete voor de Magiftraaten, welke zulks gedoogden; en hier fchynt men op die fchadelyke gewoonte zoo verliefd te zyn , dat men , zonder eene redelyke erkentenis de lyken niet buiten de Steden mag begraven 5 welk een groot onderfcheid! Hoe ryk zoude de buit niet zyn van Keizer theodosius, als hy by ons een derde gedeelte kreeg der goederen van de dooden, welke binnen de Steden en Kerken begraven worden! Koning theodorus hadnaderxii. v tl su K hand  I46 cornelis terne, over de hand eene heilzaame wet gemaakt: dat al wie binnen Rome een lyk begroef, hy het vierde deel zyner bezittingen zoude verliezen ; en zoo hy niets bezat, met (tokken ter Stad zoude uitgeflagen worden. Wat zou Koning theodericus, die wyze Vorst, een groote fommegelds hebben kunnen innen, of een meenigte Itokflagen hebben uitgedeeld, als onder zyn gebied, zoo veele menfchen in de Steden waren begraven geworden, als daaglyks by ons gefchiedt. Ik laat aan de Overheden, het Genootfchap en oordeelkundige Leezers over, om te befiisfcn, welke wet de beste zy; en welke het best met den welvaard, de gezondheid en behoudenis der Ingezeetenen overeenkoomt, en opdeverftandigfte redenen, gezonde Staatkunde en is: de boete, het dreigement van itokflagen , als men in de Stad Rome begroef; J_,CIUCil '•lijs*- v l , ui ujj llvlUlUUVlUl der Lyken gefteld heeft. Ik voor my geloof, dat 's Konings ftrenge wet een voortrefiyk middel was, om de flank der dooden uit de Steden en Kerken te  BÈGRAVINCE IN STEDEN ENZ. i Andere wet in tegendeel een middel is, om het begraven buiten de Steden te verhinderen, moeijlyk te maaken en buiten gebruik te houden. Deeze zoo redelyke erkentenis, op het uitvoeren der dooden gefield, is nochtans als eene Wet van Perfen en Meden, byna in de meeste Steden onzer Provinciën, aangenomen; en heeft waarfchynlyk meer invloed op de gezondheid en fterflykheid der Ingezeetenen, dan men denkt. Doch niettegenftaande deeze Wet heeft men evenwel, en dit zy tot roem van veele braave Burgers gezegd, de zucht én liefde tot het begraven, op de Dorpskerkhoven, niet geheel en al kunnen uitblusfchen. Om maar by de Stad Leiden te blyven: het is algemeen bekend, dat veele Ingezeetenen, en voornaamlyk die, welke tot de geringe burgerftand behooren, en noch tot Ryken noch tot Armen te brengen zyn, zoo door het oprichten vanbeurfen, alsanderfms zorgen voor een eerlyke begravenis; en om dat de Bolwerken der Stad by veelen in geen goeden naam zyn, dat zeldfaam is in een Academie Stad; inzonderheid als 'er voor een liefhebber der Anatomie geene gelegenheid is, om lyken te bekoomen, dan door K 2 graf-  I48 cornelis terne, over dé graffchennis: hier om is het, dat zeer veele menfchen hunne dooden, met een of meer tent-fchuiten gewoon waren te begraven op het Kerkhof te Leiderdorp, of op het gewyde Kerkhof te Oestgeest, te Warmond, of te Voorhout; en zich gulhartig en bereidvaardig getroostten, dieredelykeerkentenis van vier Gulden en negentien Stuivers te betaalen. De meenigvuldigheid der lyken, welke te Leipzig begraven werden , moet zekerlyk invloed gehad hebben op het inkoomen der Kerken, of den ontfang der Kerkmeesters : want 'er kwamen bittere klachten aan den Hertog van Saxen te Leipzig, in het jaar 1536, dat, door het begraven buiten de Stad, de Vigiliën, Misfen en andere voordeelen der Geestelyken merklyk verminderden, ja byna ophielden; 'er moet zekerlyk te Leiden aan hunne edele groot achtbaare , ook zoo iets voorgekoomen zyn: althans men heeft goedgevonden (misfchien protemporé), in het jaar 1731, die redelyke erkentenis acht Gulden te verhoogen: zoo dat voor den uitvoer van een lyk thans twaalf gulden, en negen Huivers moet betaald worden, en'daar mede heeft men misfchien  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ, IAO fchien getracht, het begraven op de Dorps-kerkhoven te verminderen. Het zoude althans niet te verwonderen zyn, dat 'er het begraven, op de buiten Dorpen, geheel den bodem door ; ware ingeflagen: dewyl nu de geringe ; penningen van de beurfen niet toerei: kend zyn, om de kosten van een eerlyke begravenis goed te maaken, enteffens eene armoedige weduwe met haare vaderlooze kinderen een gering treurge1 waad te verfchaffen: want die zoo gei naamde redelyke erkentenis is niet alleen ; eene bezwaaring; maar hier koomt noch |by, dat menfchen, die een ambt, of i een eigen huisje hebben; of anderen, /welke onder eenige Clasfis behooren, : niet alleen de fom van de Clasfis, on:< der welke zy forteeren, in de Stad moeiten betaalen, maar ook op die plaats al/ waar het lyk begraven wordt. Een ar1 me Geleerde, by voorbeeld, die een Gra\dus heeft, offchoon de rotten vanhonfger in zyn huis fterven, moet zoo wel [ eenendertig Gulden en negen Stuivers IClasfisgeld betaalen, als een Ryk man lidie millioenen bezit: uitgezonderd, dat 1 het zegel van deezen, tot de Ceel, tien [Gulden hooger moet zyn. Ik weet wel, dat als onvermoogende K 3 ge^  150 CORNELIS TERNE, OVER DE gepromoveerden zich by hunne Overheden aangeeven, abolitie kunnen bekoomen: maar hoe hard zulks valt voor menfchen van eer en verdienden, om zoodanig eene abolitie te verzoeken, geef ik alle gevoelige harten in bedenking. Wy kennen verftandige mannen, welke om die abolitie gevraagd hebben, en ook verkregen, om hunne kinders pro Deo te begraven; maar wy kennen 'er ook, die, om hunnen nood te verbergen, hunnen eenigften rykdom van boeken verkochten. Hier uit blykt genoegfaaam, dat die bezwaaren, welke met het begraven buiten de Steden vergezeld gaan, de oor- 711 .-f1! 7VT1 _ IVAY lll.l UIVLli 1U UI, lVl-i" ken en Steden ftand houdt. Het is zelfs te verwonderen, dat in het gepasfeerde jaar 1785, van de 391 bejaarde dooden, noch achienlestig buiten ae ataa i^eiaeu gebragt zyn: hebbende de verhoogde .,1 1 • _. . .^,->,™ bragt. Ja men kan thans byna vooi denzelfden prys een lyk in de Kerk te Leiden begraven, als buiten op een Dorps-kerkhof; zelfs al wat op deeze begravenisfen loopt, wel berekendzynde", zoo zuilen die kosten eer meer  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 1,51 dan minder zyn. Ik zal hier een lyst by voegen van de onkosten der begravenisfen , op twee Kerkhoven buiten de Stad, waar bet meest begraven wordt: zoo als dezelve my ter hand gefield zyn geworden. Te Leiderdorp op het Kerkhof loopen de volgende kosten: Het Graftnaaken - - ƒ0:15:0 Het Graf, Klokluiden en Kleed 5:11:0 De Dorps -draagers - - 4:10:0 De Klokluider en Weeskinderen - - - -0:5:8 De Grafmaakers - - o: 5:8 Op het Stadhuis te Leiden 12: 9:0 De Schryver aan de Poort o: 5:0 'sLands recht met Zegel naar . de Clasfis DeSecretaris naar rato,—pro Deo o: a: 8 Twee Jachten - - 5:1:0 Saamen - ƒ 29: 4: 8 NB. By beflooten water 15 Stuivers meer voor het graf. Te Oestgeest op het Kerkhof: Voor het Graf, Klokluiden en het Kleed - - ƒ6: 0:0 ƒ 6: 00 Ka De  152 CORNELIS TERNE, OVER DE ƒ 6: 0:0 De Drangers - - t 4:6:0 De Klokluider - - -0:5:8 De Grafmaaker - - 0:5:8 Op het Stadhuis voor de uitvoer te Leiden - - 12: 9:0 "s Lands recht met het Zegel naar de Clasfis. De Secretaris naar rato,—pro Deo o: 3:0 Twee Jachten - - 6:1:0 De Schryver aan de Poort o: 5:8 Saamen - ƒ 29:15 : 8 NB. By befiooten water is het graf ƒ 1:16:0 meer. Uit deeze lysten blykt, dat de onkosten aan het Land en de Stad de voornaamfte zyn, en dat die redelyke erkentenis een bezwaar is, waar aan voornaamlyk de vermindering van het begraven der lyken buiten de Steden moet worden toegefchreven. Dit zy hier van genoeg : wy kunnen het gezegde op alle Steden toepasfen, daar ook foortgelyke belastingen , voor het uitvoeren der lyken naar de Dorps-kerkhoven, moe? %qïï betaald worden. Welke nu de beste middelen zyn, om deeze oorzaak uit den weg te neemen; en daar  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 153 daar door het begraven, in de Steden en Kerken, te verminderen , of te doen ophouden , zullen wy nu met betamendlyke vrymoedigheid onderzoeken, en met behoorlyk ontzag en eerbied voor de hooge Overheid voordellen, zoo dat wy nimmer het algemeen belang uit het oog verliezen. Deeze derde oorzaak is zoo gewichtig, en houdt het begraven in de Steden en Kerken zoodanig in ftand, dat als dezelve wierdt weggenomen, het begraven in de Steden en Kerken op fommige plaatfen aanmerklyk zoude verminderen. Ik twyffcl zelfs niet, te verklaaren, dat als 'er wel ingerichte Begraafplaatfen, buiten alle Steden, wierden opgericht, waar op men zonder aanmerklyke kosten konde begraven; en als men in fommige Steden geheel en al de begravenisfen ontfloeg van die redelyke erkentenis, voor het uitvoeren van een lyk, dat op een Dorps-kerkhof begraven wordt, of 'er zoude veel meer op de Dorps-kerkhoven begraven worden, en het begraven in de Steden en Kerken zoude aanmerklyk afneemen. Ik beken Landgenooten! dat de inkoomften der Kerken gevoelig zouden verminderen.* doch zou hier uit volgen, K 5 dat  Ï54 CORNELIS TERNE, OVER DE dat daar door de ondergang van den openbaaren Godsdienst en der Kerken zou.Ie veroorzaakt worden, of gevaar Loopen , om in ftand te blyven ? Dit koomt my in het geheel niet waarfehynlyk voor: waarom zou men niet gevoeglyk een middel kunnen uitvinden, dat de Capitaalisten en rykfte Burgers voornaam* lyk betrof, om daar uit het onderhoud der Kerken te verkrygen. In veele Steden hebben de Lutheraanen, en in alle Steden, z< o ver my bekend is, de Remonftranten , Mennoniten, Roomfchen enz. in het geheel geen voor leel van de begravenisfen ; en evenwel geraaken hunne Kerken niet in verval. maar de leden hunner Gemeenten brengen blymoedig de kosten op, tot hunnen open* baaren Godsdienst en het onderhoud der gebouwen. Waarom zoude zulks door de belyders der Hervormde Kerk-gemeenfchap ook niet kunnen gefchieden ? Ik zie geene genoegiaame redenen, om dit te ontkennen; te meer daar fommige publieke gebouwen en Kerken noch boven andere gezindheden groote Capitaalen bezitten, zoo van de Graaft lykheid, als anderfins; daar en boven hebben eenige derzelve noch inkoomften van erfpachten, van landeryen, en huU  EEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 155 huizen; van den verkoop van huizen, en andere voordeden en inkoomften meer. Voeg hier by, dat de Tractemcntender Predikanten van de publieke Kerken, in fommige Steden en Dorpen gedeeitelyk van het gemeene land, en gedeeltelyk van de Steden betaald worden, terwyl alle Ingezeetenen, de Jooden zoo wel als de Christenen , het hunne daar toe opbrengen. Daarentegen hebben alle andere gezindheden cn Kerken geene inkoomften als eenig en alleen van hunne Geloofsbelyders; en deeze nochtans, (dit moeten wy bekennen), onderhouden behoorlyk hunne Kerken; geeveti hunne Predikanten aanzienlyke traclementcn, cn bededen de Armen mhdelyk, Het zoude derhalven waarlyl- te betreuren zyn voor den Hervormden Godsdienst, als deszelfs Belyders zoo weinig achting voor den openbaaren dienst en de Kerken hadden, dat zy tot onderhoud hier van, het begraven in de Steden en Kerken , volftrekt noodig zouden hebben. Het is waar, andere Gezindheden hebben zulke aanzienlyke Kerkmeesters niet; en betaalen zulke hooge löonen niet aan Doodgravers, Kosters enz. doch zy ftellen het 'cr evenwel mede: al wat men 'er van zeggen kan, is, dat zy noch ver-  «50 CORNELIS TERNE, OVER DE verkwistend noch gierig zyn. Wat hier van ook zyn mag, het is genoeg, dat wy getoond hebben, dat andere Geloofsbelyders, zonder het begraven in hunne Kerken, middelen gevonden hebben, om hunne Kerken te onderhouden. Die zelfde middelen en fpaarzaamheid zou men, myns bedunkens, ook kunnen gebruiken, om de Gereformeerde Kerken te onderhouden; en wie durft 'er aan twyffelen, of men zal 'er ook zoo wel, als by andere Gezindheden, milde Voedfterheeren, onderderhouders en voorftanders aantreffen. Dit doch is een zaak, die van zelfs fpreekt, dat elk, die zich tot een Kerkgemeenfchap begeeft, tot welkers instandhouding zekere kosten vereifcht worden, zich ftilzwygende verbindt, tot het draagen voor zyn aandeel in die kosten, voor zoo verre zyn vermoogen zulks toelaat; mits alle onnoodige uitgaven en verkwistingen, zorgvuldig vermyd worden, uit welke bronnen die ook mogtcn voortvloeijen- Of zyn wy thans zoo verbasterd en ontaard van onze braave Voorouders, die niet alleen hun tydlyk beftaan voor den waaren Godsdienst veil hadden, maar ook lyf en leeven opofferden, om de zuiverheid van  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. 15? van hunnen Godsdienst te behouden? Neen Lahdgenooten! 'er mag hier en elders een afgedwaalde en laauwe voorftarider van zynen Godsdienst gevonden worden, maar over het algemeen zal men bevinden, dat de yver voor den openbaaren Godsdienst veel te diepe wortelen gefchooten heeft; dat de milde hand, om de Kerken en verdere kosten te onderhouden, niet toereikende zonde zyn, zonder zoodanig een Hinkende goudmyn bcnoodigd te hebben. Dat niet meer door de Gemeente aan de Kerken opgebragt wordt, ontftaat fomtyds uit eene kwaade beftiering, en dat fommige Kerkdienaars als Vorften leeven: zie maar eens fommige Doodgravers te Amfteldam; maar vooral wordt dit veroorzaakt, om dat de Leken denken en zeggen, de Kerk is ryk genoeg: de Predikanten worden van 'tgemeene Land betaald; de Kerk heeft veel inkoomften; cn inzonderheid zegt men, de begravenisfen brengen veel op aan de Kerken, en dus hebben die het niet noodig. De Lutheraanen , Remonftranten, Mcnnoniten en andere Belyders weeten, dat hunne Kerken en openbaare Godsdienst niet kunnen in Hand gehouden wor-  Ï58 CORNELIS TERNE, OVER DE worden, dan door hunne eigene Ledemaaten; en daarom zyn zy ook gewoon, mildelyk te geeven, zoo in de Collecten, als by andere gelegenheden. Ook weeten hunne Predikanten by de aanzienlyke en vermoogende de harten te treffen , om by Donatien en Testamenten aan de Kerken gelden en inkoomften te verzorgen; waar van de Leeraars der publieke Kerk zoo veel geen werk fchynen te maaken < dat misfchien zoude gefchieden, als het onderhoud voor hun en den openbaaren Godsdienst dooide Leken moest opgebragt worden; of de voordeden der begravenisfen niet meer aanweezig waren, immers niet zoo hoog liepen. Maar misfchien zouden de inkoomften der Kerken minder lyden, dan men denkt: kon men fommige der Kerkhoven, buiten de Stad aangelegd, niet beftempelen met naamen der Kerken, waar in men gewoon is te begraven? Als, by voorbeeld, het groote-Kerks-kerkhof, het nieuwe of oude Kerks-kerkhof, of het PietersKerks-kerkhof enz.; en dan dezelfde voordeden 'er van neemen, als men gewoon is te krygen, wanneer in deeze of geene van die Kerken begraven wierde"; wierden al eens door eenige  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. I59 grilzieken deeze Kerkhoven voor bygegaan, en de 1\ ken naar andere Steden of Dorpen vervoerd, dan kon en diende men een ruime en groote fomme te vorderen, voor het begraven op andere plaatfen, ten voordeele van de Kerken, welke men hadde verfmaad en voor by gegaan. Niets doch is ongerymder, dan het vervoeren der dooden van de eene plaats naar de andere; inzonderheid is zulks fchadelyk, wanneer epidemifche ziekten woeden. Wy hebben gezien , dat van de eene Stad in de andere, door eene befmetting, de kinderziektewerdt voortgeplant, en ontftondt in het huis, daar het lyk gebragt was, waar door andere befmet werden en ook omkwamen. Het is derhalven ook biliyk, dat verftandige en voorzichtige Overheden zulks beletten, en te keer gaan, ja fomtyds geheel en al verbieden. De kosten één, twee, ja driemaal te verdubbelen , voor den uitvoer van een lyk, zal daar toe een bekwaam middel zyn. Misfchien werpt men my tegen, dat, offchoori de Overheden wel ingerichte Kerkhoven buiten de Steden, ten voordeele van de Kerken, aanleggen : veele ingezeetenen nochtans liever in de Kerken zullen begraven, dan op die Kerkhoven! Dit  160 CORNELIS TERNE, OVER DE Dit wil ik toeftemmen, evenwel zullen 'er ook duizenden gevonden worden, die de heilzaame voorzorg van de Overheden zullen roemen, en 'er gebruik van maaken, en dus zoude allengskens, het begraven in de Kerken, geheel verbannen, en als eene zeldfaame zaak aangezien worden; inzonderheid als men deeze, voor den Godsdienst oneerbiedige gewoonte , tegenging, met het verhoogen van de kosten, als in de Kerk begraven wierde: de Overheden doch hebben die zelfde magt, om het begraafgeld in de Kerken te verhoogen, als om eene redelyke erkentenis te verhoogen 9 wanneer een lyk op een buiten Dorpskerkhof begraven wordt, en daar door zoude het begraven in de Kerken aanmerklyk tegengegaan worden Ik heb opgemerkt, dat in Amfteldam, naar evenredigheid der ingezeetenen, in de Kerken minder begraven wordt, dan in andere Steden: waar van ik geene redenen kan vinden, als dat het begraven, in de Kerken aldaar, hooger in prys is 9 dan in andere Steden; en dit ook is de oorzaak, waarom veele Lutheraanen te Amfteldam hunne Kerk voor by gaan met het begraven, offchoon zy hier toe, by het ftichten hunner Kerk, op hun  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. ï6l hun verzoek, vryheid hebben verkregen , mits zy aan de publieke Kerk tevens dezelve kosten betaalen, als of het lyk in dezelve begraven wierde. Ja maar zal men zeggen, veele menfchen hebben hunne eigene grafkelders en graven: hoe zal men met die eigendommen handelen ? Eene kleine zwaarigheid, men zou dit gevoeglyk kunnen vergoeden, door de Eigenaars van dezelve een Grafkelder of Graf op het Kerkhof, van dien zelfden naam aan te bieden: veelen zouden zulks met genoegen aanneemen; eenige weinigen zouden 'er zich misfchien tegen kanten: doch als eens vyfentwintig en meer guldens het begraafgeld in de Kerken verhoogd wierde, dan zouden 'er maar een zeer {re- ring getal overblyven, die den koop niet zouden toeflaan; en genomen, de Overheden kregen het in eens niet naar hun genoegen, door den tyd zou men zulks te boven koomen: maar zoo als thans de lipffifM'irtiT nl-.iote hppft vol mpn nïmtnpr o x-"""-" "--"7 — die nadeelige gewoonte kunnen uitroei¬ en, uaarenboven nebben wy geene magt, om ons tegen zulk een pryzenswaardige inrichting aan te kanten: maar y Denooren , met ae wyze ïcniKiang an onze t>raave enzorgvuiaigeueinerif. deel, L ders  IÖ2 CORNELIS TERNE, OVER DE ders, ten besten van het algemeen, te vreede te zyn. Hier koomt by, dat zoo men erkent, de Staaten van den Lande en de Overheden hebben magt, om de eigendommen van huizen, als dezelve tot een algemeen nut vereischt worden, tegen behoorlyke fchatting of kooppenningen, over te neemen: hoe veel te meer zyn wy dan verplicht ons te onderwerpen, als wy van onze grafkelders in de Kerken afftand moesten doen, om dat deeze door de Overheden , als nadeelig voor het algemeen, aangezien worden. Men werpt ook tegen, dat het oprichten van zoodanige Kerkhoven , ten koste van de Steden of Kerken, zoude moeten gefchieden. Dit is zoo: maar zullen die kosten wel zoo groot zyn, dat zy niet te vinden zouden zyn ? Misfchien konde men de banken en de zitplaatfen in de Kerken verhoogen; of dat meer zoude opbrengen , men konde de Capitalisten hun Clasfis-geld verhoogen. Is het inderdaad niet hard, dat een arme geleerde, of iemand van twaalf duizend gulden Capitaal, gelyk ftaat met rykaards van tonnen gouds ? Zoodanig eene verhooging zou voorzeeker, immer op fommige plaatfen, aan het Land, de Stad of Kerk een  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. l6*3 een aanzienlyke fomme gelds kunnen opbrengen, en een toereikend intrest opleveren voor het uitgefchooten Capitaal: terwyl zoodanig een billyke belasting voor zeer ryke menfchen weinig zou beduiden, en voor het onderhoud van de Kerk zeer veel zou toebrengen. En gefield, het verlies der dooden in de Kerk veroorzaakt al eenige fchade aan de Kerkkas: dan zullen onze wyze Regenten, die doorkneed zyn, om minstdrukkcnde belastingen uit te denken, wel middel vinden, om zulks te herftellen; te meer daar verftandige Regenten de fchadelykheid van het begraven der lyken zeer wel inzien, en teffens overtuigd zyn, dat de volkrykheid cn gezondheid der werkzaame'ingezeetenen de duurzaamfte rykdommen voortbrengen, om den ftaat geducht te maaken : zoo zullen zy niet "langer onverfchillig zyn in eene zaak, van zoo veel belang, en des noods, de Kerken onderfleunen met penningen, welke misfchien zouden overfchieten, door het vermeerderen der ingezeetenen, welke nu door befmettende en andere ziekten, veroorzaakt door den flank in de Kerken, omkoomen: want het is een uitgemaakte waarheid, dat de fterf- L 2 lyk-  264 CORNELIS TERNE, OVER DE lykheid, Geneeskundig befchouwd, 'e? door zoude verminderen; en veele kwynende ziekten en aanfleekende kwaaien zouden belet worden, om uit te barften; waar door de volkrykheid zou vermeerderen, en dus ook's Lands en Stads inkoomften vergrooten; waar door dan ook aan de Kerk gemaklyk, een geledene fchade, konde vergoed worden.— Laaten wy nu tot een andere oorzaak overgaan. Onder de verfchillende redenen, dat het hegraven in de Kerken en Steden aanhoudt, mag men met grond ten vierde ftellen: dat langduurige gewoonten en gebruiken, hoe Jchadelyk zy ook door verftandige en braave mannen aangezien worden, zeer moeijclyk in Republyken zyn te verbeteren, en niet gemaklyk zyn- te onder te brengen , vooral niet met eenen fprong. Meenigvuidige zaaken vindt men, welke op geen andere gronden fteunen, dan op gewoonten en het gebruik, de moeder van veele dwaalingen. En een Staat is fomtyds verplicht, eene verouderde dvvaalingof gebruik te dulden, om in geen grooter wanorde te geraaken. Die in ftaat is, om den Landman van zyne wanbegrippen en nadeelige behandelingen, zoo omtrent het vee, als omtrent den akkerbouw , te ontheffen, zal den landman zoo  BEGR.AVINGE IN STEDEN ENZ. 165 zoo wel, als het algemeenebest een gewigtigen dienst doen; welke wanbegrippen meestal op een oud gebruik en gewoonte gevestigd zyn: maar de ondervinding heeft my zoo wel, als anderen geleerd, dat men eer een mooriaan zou blank wasfchen, dan een landman beweegen, om een oud en nadeelig gebruik te laaten vaaren. In den Godsdienst van fommige Religiën vindt men veele zaaken, welke op niets anders rusten, dan op een langduurig gebruik, het welk misfchien al lang zou veranderd zyn, vreesde men niet voor grooterc verwarring en fcheuring; by voorbeeld, 'er is thans geen een kundig voorftander en belyder der Lutheraanen , welke niet toeftemt, dat gemeen brood, om in het Avondmaal te gebruiken, meer en beter met de eigenfchappen van dat Sacrament overeenkoomt, dan de ouwels; en nochtans zoo durft men, inzonderheid in groote gemeenten, niet van het gebruik der ouwels afwyken: om dat veele onkundige Leeken denken zouden, dat men hunne Religie veranderde, waar uit misfchien een grooter wanorde en een weezenlyk kwaad zoude voortvloeijen, en zulks is de eenige reden, waarom L 3 de  l66 CORNELIS TERNE, OVER DE de Lutheraanen by het oud gebruik der ouwels in het Nachtmaal blyven. Hebben wy niet in onze dagen gezien en gehoord het gemor van veele ingezeetenen , toen men de nieuwe en nuttige beryming der Pfalmen in de Proteftantfche Kerken invoerde; ja is men op fommige plaatfen zelfs tot geene daadlykheid gekoomen, om 'er zich tegen te verzetten ? Wat was hier van de oorzaak ? Niets anders, dan dat die onberedeneerde menfchen, die verouderde gewoonte en het gebruik der oude beryming, uit onkunde, niet gaarne wilden verlaaten, om dat zy 'er aan gewoon waren. Om nu geen andere zaaken aan te haaien, welke geen ander bewys hebben dan het oud gebruik: zoo laaten wy by het begraven der dooden blyven. Wat is 'er gebeurd binnen Amfteldam, in het jaar 1696, toen de Magiftraat de zeer kwaade gewoonte wilde vernietigen , welke byna in alle onze Provinciën plaats hadt,om kostbaare begraafnis-maaltyden op te disfehen, waar door de vrienden van den Overledenen fomtyds geheel geritmeerd werden ; ten minfte zwaare en onnoodige kosten moesten maaken. Deeze zeer nadeelige en onehristelyke gewoonte (welke in onze ver-  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. \6? verlichte dagen noch plaats heeft, inzonderheid op fommige dorpen, daar men warm krentebrood met bier geeft in de herbergen), was hetvoornaamfte oogmerk van de Regeering van Amfteldam , om tegen te gaan; en teffens, om, zonder aanmerklyk bezwaar voor de Kurgers, een nieuwe belasting, (welke de Staat noodig hadt, om den Oorlog te voeren en een goede vrede te verkrygen), tebekoomen, door het aanftellen van aanfprekers, lyk- en lantaarndragers, commislarisfen en andere bedienden, om de begravenisfen te reguleeren; en om die geenen, welke onvermoogende waren, om den Tax te betaalen , welke 'er de Overheid opgelegd had, behoorlyk en ordentlyk ter aarde te beftellen. Die ons Vaderland nu kent, weet zeker, dat de lasten, welke de ingezeetenen moeten opbrengen, zeer aanmerklyk zyn; cn moeten deeze verhoogd worden, het verftand der fchranderften en diepdenkende Staatkundigen moet dikwils een groote proef uitftaan, om dezelve zoodanig te vinden, dat de natie en vooral het gemeen, 'er niet te zeer door wordt bezwaard, De groote kosten, welke by de begravenisfen plaats hadden, en de heidenfche ongeL 4 re-  ï68 CORNELIS TERNE, OVER DE rcgeldheden daar mede verknocht, deedt de braave Overheid een befluit neemen, om zoodanig eene belasting te leggen, dat het gemeen 'er niets door zoude kunnen lyden, en teffens voordeelig voor de Stads kas zou zyn: kortom alles kwam op de ryke en meest gegoede Burgers aan, en het gemeen verloor 'er byna niets door dan de fmulpartyën, en misfchien nu en dan eene draagplaats. Welke een beroerte en plundering heeft nochtans het onbezonnen graauw, om deeze verandering, aangerecht'? Een beroerte waarlyk, welke byna doodelyk voor Amfteldam zoude geweest zyn, ware het niet dat dezelve, door de wyze maatregelen der braave Regenten, fpoedig was te keer gegaan, door het taffen der meestfchuldigflen, zoo zelfs dat by het toortslicht de executie ter uitvoer gebragt werdt. Hoe fpoedig en cordaat dit oproer ook gefluit werdt, nochtans zag zich de Overheid verplicht, het nieuwe Reglement, omtrent de begravenisfen, te vernietigen, en tot heden toe is nimmer ondernomen, en misfchien zal nimmer ondernomen worden , om het zelve ter uitvoer te brengen. Hier uit zal genoeg gebleken zyn, zoo heeft de Wel" Edele Heer a. perrenot dit gewigtig ftitk opzetlyk behandeld, en zoo wel in zyn leeven, als na zynen dood, verftandig getoond, dat het begraven, buiten de Steden, hem ter harten ging, en noodzaaklyk is. Niet zonder moeite, tegenftand en zwaare kosten , liet hy, dat duurzaam gedenkteeken ter Navolging op den Scheveningfchen weg oprichten: maar die bygeloovige begrippen werden in voorige eeuwen niet ernftig genoeg beftreden, en dit gefchiedt noch niet naar waarde; dus bleven dezelve heerfchende en heerfchen noch. Dit gaat zoo ver, dat fommige menfchen zich verbeelden, Gode eenen dienst te doen, door in de Kerken te begraven; en dat zy hier mede zouden toonen, Christenen en geenfins Jooden te zyn: even als men eertyds geloofde , Gode eenen dienst te doen, door menfchen te dooden, welke in Godsdienftige begrippen verfchilden, die om deeze reden als Martelaars naar de brandftapels en galgen gefleept werden. Veelen meenen, men moet voor de Godshuizen zorgen: en om dat deeze voor- dee-  BeSRAVINGE IN STEDEN ENZ. 185 dcelen uit de begravenisfen trekken, zoo fnoet men in de Kerken begraven, dus onderfteunt men, zelfs na zynen dood, de Kerken: doch, eenvoudige Zielen! maakt by Testament vyfentwintig gulden aan de Kerken, dan hebt gy in deeze betrekkinge dubbel voldaan, en laat de Kerken zonder ftank. Andere willen begraven worden in die Kerken, waar in zy gedoopt zyn, hunnen Godsdienst verrichtten; en jbmmigen, zegt le franc van berkhey, worden :'er gevonden, wier Hersfenen zoo verre verfemeld zyn, dat zy niet alleen een ingebeelde Heiligheid /lellen, in ge duur en de hun keven digt onder de Predikftoel te zitten, maar zelfs, het koste wat het wiL daar¬ omtrent , of in het Choor, of omtrent de plaatfe, daar men het Heilig Nachtmaal viert, wenfchen begraven te worden. Wie zal ontkennen, dat 'er anders geenebewyzen voor zoodanige verkiezingen zyn, dan inbeelding, valfche Godsdienst-begrippen en verouderd bygeloof; waar toe weinigen zich verledigen, om 'er de Ingezeetenen van te zuiveren. Eenige hebben noch affchuwelyker wanbegrippen , waarom zy in de Kerken begraven: voorgeevende, dat zy daar doordeverfpreiding van hun en hunne Familie niet M 5 al*  l86" cornelis terne, over de alleen verhoeden, maar ook dat zy, welke dwaasheden! in de opftanding der dooden niet van eikanderen zouden gefcheiden zyn, maar by elkander vereenigd, voor den Rechter van hemel en aarde , zouden kunnen verfchynen. Hoe is hetmooglyk, dat zulke bedroefde onkundige Menfchen in den Hervormden Godsdienst gevonden worden? En evenwel treft men de zulken waarlyk aan. Wy mogen met johannis hus, toen hy naar den gevloekten brandftapel geleid wierdt, en een onkundigen y veraar een ftrootje zag aandraagen, om de Vlam te vermeerderen, ook wel uitroepen : o SanctaSinrplicitasl o Heilige Onnoozelheid! Behoorde elk niet overtuigd te zyn, dat de verfpreiding der lichaamlyke deelen, door de vernielende tyden , en het rollen der eeuwen, toch gebeuren zal, en door het zondig begraven in de Kerken niet geweerd kan worden: alle die denkbeelden zyn derhalven valsch, bygeloovig en verfoeijenswaardig. Sommigen zyn noch met andere bygeloovige denkbeelden bezield, en geeven voor, dat de Kerken niet alleen, uit hoofde van hun geloof, hunne eigendommen zyn, om hunnen Godsdienst 'er  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. ï8? 'er in te verrichten; maar datze met hunne begravenisfen betoonen, leden der Kerken te zyn, en liefdevoorde Godshuizen te hebben; en dat de geloovigen, daarze dierbaar in Gods oogen zyn , en Tempelen des Heiligen Geests, dus ook behooren in de Kerken en Tempelen te worden begraven. Hoe fraai dit ook mag klinken, nochtans zal niemand, wiens Geloof op een redelyke kennis, toeftemmingen onwrikbaar vertrouwen gegrond is, 'ermede te voorfchyn koomen; en 'erfchuiltmeer bygeloof onkunde en hoogmoed onder, dan bewyzen van een oprecht geloof.— Anderen willen de dooden, in de Steden en Kerken, bewaaren, tot een gedenkteeken, om 'er door opgeleid te worden, om fterven te leeren: even of hier toe geene andere en treffender gelegenheden daaglyks voorkwamen. Om nu geene meer dwaaze denkbeelden en bygeloovigheden aan te haaien, waarom fommige menfchen voor het begraven in de Kerken pleiten: hetbygebragte is genoeg, om ons te overtuigen, dat de Godsdienst , zoo wel als kennis, waarheid en rede, noch in lang niet in dien glans en in die verhevenheid zich vertoont, als zy moeste: maar helaas! met  IÖ3 CORNELIS TERNE, OVER DÉ met veel bygeloof noch befmet is, vooral omtrent het begraven der dooden. Deeze oorzaak, uit bygeloof en verkeerde wanbegrippen gebooren, is ja mede ook al eene rede, waarom fommige onnoozele menfchen hunne dooden in de Kerken plaatfen, en tot het begraven, op de Kerkhoven buiten de°Steden, niet wel kunnen overgaan: doch dezelve is geenfins van zoo veel aanbelang, dat als het de Overheden waarlyk ernst is, om het begraven in de Steden te doen ophouden, dezelve niet gemaklyk uit den weg zoude te ruimen zyn. Ik geloof, dat zoo. 'er geene andere oorzaaken plaats hadden, deeze redenen geen of weinig invloed zouden hebben in ons Gemeenebest, om het zelve te verhinderen; en verftandige Overheden en Magiftraaten zouden jure merito zich aan dergelyke grollen en dwaasheden niet ftooren. Wy zyn, ik beken het, vrygevogten Nederlanders; en eeuwig zy het oppers weezen gedankt; als mede prins Willem de eerste , die waare Vader des Vaderlands; en de Burgers van dien tyd, welke ons zulks verzorgd hebben! ia eik Burger en Ingezeeten heeft by de grond-  xjegravinge in steden enz. 189 grondlegging van ons dierbaar Vaderland , de vryheid van denken cn tot de uitoefFening van den Openbaaren Godsdienst verkregen; en wy zyn verdraagfaam , en laaten veele gezindheden toe; ja dulden zelfs veele bygeloovigheden en plechtigheden, welke de algemeene ruste niet ftooren. Geen Vorst of Overheid heeft magt, om over het geweeten te heerfchen; en in betrekking tot de Burgerlyke rechten zyn alle Geloofsgenooten elkander gelyk: alleen de zoodanige uitgezonderd , wier gevoelen en grondftellingen ftrydig zyn met de menfehlyke cn burgerlyke pligten, volgens de taal van iselin. Wy zyn vrye Republykaanen, maar nochtans mogen wy niet doen , wat ons goeddunkt: maar zyn bepaald aan deugd, wetten en het algemeen belang. Zoo dra nu onze daad en en handelingen ftryden tegen de deugd, wetten en het algemeen belang, zoo verliezen wy, gelyk billyk is, alle recht en vryheid ; en wy zyn verplicht, hoe ftrydig zulks ook tegen onze byzondere denkwyze is, den algemeenen welvaard boven dezelve te ftellen; en dus verliezen wy ook onze vryheid, om onze dooden in de Kerken te begraven: dewyl zulks ftry-r dig É  190 CORNELIS TERNE, OVER DE dig ïs tegen den algemeenen welvaard en de gezondheid van onzen evenmensen, hoe zeer wy ook aan onze bygeloovige denkbeelden verkleefd zyn. Indien de Overheden eene volkomene vryheid en gelegenheid geeven, om de dooden buiten de Steden te kunnen begraven, dan zuil en de nevelen van vooroordeel en bygeloof opklaaren, en dé Christelyke Godsdienst zal van deezen fchandvlek fpoedig gezuiverd worden: inzonderheid als de Geleerden enGeestlyken het fchandelyk bygeloof, by alle gepastegelegenheden,onderfcheidenaanwyzen. En het i^ voorzeker de onvermydlyke pligt der Staatkundigen, Geleerden en Geestlyken, dat zy hunne medeburgers op alle wyze zoeken te verlichten, en, het geen hun waar en het algemeen welzyn vordert, te leeren kennen, te betrachten en ter uitvoer brengen. Het gemeen zal zelden bygeloovige wanbegrippen en vooroordeel ..in , uit eigene beweeginge,vaaren laaten; hier toe dus niet aangefpoord, door den Souverain, Vorst, Overheden, Geestly-* ken en andere Geleerden, blyft het volharden in hunne bygeloovige en nadeelige gewoonte; maar heeft het veritandigfte deel der Natie medelyden met dQ  BEGRAVINGE IN STEDEN ENZ. IQI de wanbegrippen en dwaasheden hunner medeingezeetenen, dan fpant de eene door zyne magc en gezag alles in het werk, om dezelve in ftaat te ftellen; datze ter bevordering van het waar en algemeen welzyn kunnen medewerken, en de andere wektze hier toe op, door hen te onderwyzen, verlichten, en de nevelen van vooroordeeien en onkunde te verdryven, en in derzelver plaats in hunne gemoederen waarheid, deugden kennis, aan te kweeken. Doet men zulks ook ten aanzien van de bygeloovige gewoonte, om in de Steden en Kerken te begraven, dan zullen die dwaaze wanbegrippen wel haast verdwynen en geheel en al uit het harte der Ingezeetenen verdelgd worden. Het is voornaamentlyk de pligt der Geestlyken, om dit bygeloof krachtdaadig te beltryden, en her. in deszelfs fchadelykheid en fehandelykheid opentlyk voor Overheden en Gemeenten voor te ftellen, op dat het aan een ieder kennelyk worde. De Geestlyke mogen dit niet langer voor hunne Leeken verzwygen: want alles, wat naar bygeloovigheid fweemt, en niet met de gezonde rede en de openbaaringe ftrookt, verfchaft voedfel aan den vrygeest, die daar  ÏQS CORNELIS TERNE, OVER DE daar uit gelegenheid ontleent, om te fpotten met zulke belyders van onzen Go- sdienst, welke befmet zyn met zulke klaarblyklyke bygeloovigheden, die uit veel bygelooviger Landen al lang verbannen zyn. Alle die wanbegrippen en vooroordeelen zyn by verftandigen niets: noch balfeming, noch, verzeekering in de Kerken, zal de (looping der Lichaamlyke deelen kunnen verhinderen; door den tyd en jaaren vergaat immers alles , en maakt alle bewaaring vruchteloos Eene aardbeeving keert alles t onderïte boven; eene woeste Krygsbende vernielt Kerken en graven: hoe werden de beenderen der oude Koningen en Keizers door een woest volk te WormSpeier aan de vlammen opgeofferd! De ftoffe en overblvffels van onze voorouders verftrekkcn nu misfchien tot mesting en voedfel voor beemden en velden waar wy ons leevens-onderhoud door krygen, ter verflerking van ons broos lichaam. Waar zyn de deelen onzer Voorouders van over honderd jaaren; en waar zullen de onze zyn over eene eeuw? Onze deugden of ondeugden mogen noch in de rolle des nageflachts aangeteekend zyn ; cn onze fchntten mogen, of goed, of kwaad veroor- zaa/«  begravinge in steden enz. 10$ zaaken: maar van ons lichaam zal niets v .eer te vinden zyn; en zoo'er noch i :ts van onze beenderen is overgebleven, • iemand zal dezelve kunnen onderfcheiden. Ik zoek de beenderen van uwen Vader ph 1 lippüs, zeide diögenes tegen alexander, (welke Plcrn op een Kerkhof ontmoette), by die van mynen knegt, maar ik vind dezelve niet: om dat zy alle gelyk zyn. Welke verfchillcndhcden kundige Befchouwers oei. aantreffen in de beenderen,(want een kies of tand van een kaakbeen past in geen duizend andere kaakbeenderen naauwkeurig), wy moeten met diögenes uitroepen: zy zyn alle gelyk, op 't uiterlyk gezicht.—■ Waar toe dan dat bygeloovig en fchadelyk begraven in de Kerken langer aangehouden, en zichdwaaslykbekommerd voor de verftrooijing der deelen? De wyze en aanbiddelyke Voorzienigheid zal het iets, waar uit wy weder zullen voortkoomen, zonder onze zorgen , wel in zyne almagtige hoede neemen ; en ten geene dagen, door zyn alvermoogende hand, zoodanig een verklaard lichaam 'er weder uit formeeren, het welk voor eene Eeuwigheid vatbaar zyn zal. En wat aangaat: om de herinnering des doods in de Kerken, door xn. PÊjsÉk 3Nf de  194 cornelis terne, over DE de lyken, op te wekken, en daar door ons de fterflykheid, onder het Kerk gaan, te binnen te brengen, zulks is ook van weinig aanbelang: daar wyhier aan gewoon zyn, geelt het geene aandoening; te recht zegt de Hoogleeraar te water: dat het bedroefd is, als de waggelende graven ons zulks moeten indachtig maaken. Alles , wat in de natuur is, leeft en fterft, en leidt ons dus tot deeze gewigtige bedenkinge op; men neeft derhalven daar toe het bijgeloovig begraven in de Kerken niet noodig. Is men echter op zulke gedenkteekenen gefteld, men kan dezelve buiten op de Begraafplaatfen oprichten, en deeze zullen misfchien voor die onaandoenlyke menfchen beter uitwerking hebben : dewyl het iets nieuws en buitengewoon zoude zyn, dat natuurlyk de aandacht meer zal trekken. Tot een zesde reden of oorzaak, waarom het hegraven in de Steden en Kerken blyft ftand houden, kunnen wy gevoeglyk brengen, verkeerde hoogmoed, eerzucht, pracht en ftatie: om door het begraven zyn aanzien, rang, deftigheid en rykdomtnen te vertoonen, en daar mede by de weereld zich voor te doen, als menfchen van fatfocn en middelen, die de kosten ,  begravinge in steden enz. 105 ten, om in de Kerken te begraven, kunnen betaalen. Niemand kan onbekend zyn, dat men van alle eeuwen een onbegryplyke pracht en itatie gehouden heeft, met het begraven dein gevaar brengt, om door dezelve ook te worden aangetast. Hoe was 'c met de Ziekten en Sterfgevallen, die 'er 'er in 't jaar 1779 in ons Vaderland hebben gewoed? Te Harltngen en Ar urn heerfchtq de Roode loop zoo, riat 'erin twee maanden 453 mentenen begraven werden, dnar 't anders maar 50 was. Ook naar Leeuwaarden en F/aneker kwam de Ziekte over. 'Te Groningen waaren weekl^ks de Dooden 60, in de plaatfe van 12 a. 15 menfchen. In Drenthe heeriéhte de Galkoortfe, en te Kampen ftierven veele menfchen. In Gelderland woedde eene befmettelyke Ziekte! en in de Metjery van 's Bofch een befmettende Roode loop. In de nabuurfenap van Delft en Rotterdam, was een buitengewoon aatital van epidemifche galachtige Herfstkoortfen. Tot weering der uitbreidinge van zulke onheilen, past het alle maatregels van voorbehoeding by de hand te neemen. Voorbeelden van genoomen voorbehoedfels zyn 'er veele in Vrankryk, Engeland, Rusland, Zweeden, Denemarken en elders. Ook in onsgemeenebest» zyn die ciikwils aangewend; in 'x jaar 1604. en ióó£. dee- (V) Nat. St. van Holland, ni. D. 19. St.bl. 19*9,»  BE BEGRAVING! ENZ. 02$. deeden *s Lands naderen by de voornaamftd Steden Pest- of Ziekenhuizen bouwen , die naderhand in den Oorlog van 1747 en 1748. en nog onlangs na den Zeeflag op Doggersbank, den 5 Augu;tus 1782, zoo wel te pas kwamen, om ue gekwetften te: ontfangen en van hec noJige te verzorgen. Wat heeft de Raad van Staaten, zoo ras 'er eenige ziekte onder 't gemeen voorkwam, in de Metjery van s Bojch, geen gepaste maatregels I ge.:- omen? Zoo als ook, door de Staaten des kwartiers Vïn Nymegè», voorbeeldig is gezorgd, in de Epidemifche Ziekten te Maurik. Daar nu gebïeeken is de fchads lykhéid der uitv/aasfemingen van Lyken 3 om de pernicieufte en gevaarlykfte Ziektens uit te breiden, hoe zeer moest dan toe voorbehoeding de begraving der Lyken in Steden en Kerken worden ge weerd. Dewyl 'er niets vermogender. is om den menfeh te verzwakken, bloed en vochten te ontaarten, te ontbinden, en alle de vermogens ook van den fterkften te ontzenuwen, dan het verkeer in eenen dampkring door mephitifche en rottige uitvloeifels beladen. Waarom de groote h boerhaven zegt: indien 't allergezondfte menfeh, by geval op dat oogenblik tegenwoordig was, als de gezwolle rottige buik, van een groot verdronken dier openbarftte, hy zoude terltond met zoo een ftinkende lucht omvangen worden, dat hy in bezwyming vallen, en den geheelen dag met eene kwa,idaartige walgingfukkelen zoude. Zoolan? het Rottend enz. Alsmede.- Hoe teer gy enz. Bli 12. b r u 1 n 1 s s e. Andere gevallen van dier*  #22' AANHANGSEL OVER. dien Aart, worden door j. a. unzer, in dett Arts ii D. 47. Vertoog; vooral bl. 90—94. gemeld. Ook heeft de Heer th. schwenke, fchryvende over de voortplantinge der kinderziekte zich dus uitgedrukt: " Wat zal men zeggen van onze Kerken, daar men de menfchen begraaft; zoo dat fomtyds die geenen, welke yzen, als zy maar aan de pokjes denken, nochtans uuren doorbrengenj boven de onzichtbaare uitwaasfemingen van Lyken , die kort te vooreo aan de Kinderziekte geftorven, en aldaar begraven zyn." Hy brengt een voorbeeld by van eenen man, die 30 jaaren geleden aan de Kinderziekte geftorven was, wiens graf geopend, en de daar in nog gave eiken kist, door den Doodgraver met zyn fpa doorftooken wordende, 'er wel ras zulk een vreeslyke ftank uit voortkwam, dat zy de geheele Kerk te Chehvood befmette, zoo dat 'er eerst 14 en binnen 3 dagen tot 30 menfchen, die de begravenis van een aanzienlyk Lyk, 't welk in dit graf moest bijgezet worden, hadden vergezeld, door de kinderpokjes werden weggenomen. Zie Inenting der kinderpokjes by R. Arrenberg te Rotterdam 1717. Zoo lang bet Rottend lyk enz. en Hoe teer gy enz. Bl. 13. Verveelende uitwaasfemingen in de Kerken , na de begravenisfen. 'Er is geen Kerk vooral in de groote Steden gelyk Londen, of men wordt 'er eene befmette vunfige reuk gewaar in bedompte dagen, wanneer de Lucht de noodige doortogt mist. Wie maar een weinig ervaaren is, in de natuurkunde, weet, dat de Lichaamen, die verrotten, eene verbaazende mee«  ÖE BEGRAVENIS ENZ. 22^ fneenigte veerkrachtige vloeiftoffen uitwaasfemen, beftaande uit rottende deeltjes,welke,zich met de Lucht vermengende, dezelve bederven. Uit de Recherches libres &c. Zoo lang het Rot' tend Lyk enz In eene voornaame Stad der Republyk is eene Kerk, voorzien met 4 groote Kelders, bekwaam om ieder 100 a 1 50 Lyken te konnen bergen.— Dan weinige jaaren geleeden onderwond men zich, om dezelve te doen ruimen ; maar ziet! ééne Kelder geopend zynde, ontdekte men millioenen van zwarte vliegen, en kakkerlakken^1; deeze werden zoo geweldig door de Kerk verfpreid, dat 'er een iegelyk geduurende den Godsdienst over klaagde, ja het ging zooverre, dat by de bediening van het H. Nachtmaal hec brood als bezaaid en de beekers als overtoogen waren met dit ongedierte. De rondsom liggende wooningen leden hier door geen geringen ooverlast. Men vondt goed geen verdere poogingen tot ontruiming aan te wenden, en deeze Kelder wel en dicht te fluiten. Men opende eene andere Kelder, dan de uitkomst was ruim zoo erg als de eerfte, 'er werden verfcheide middelen ter verdelging dezer infe&en, doch te vergeefs aangewend. Dus is deeze Kelder toen, als de voorige geflooten, en men heeft tot heden geene durven ontfluiten. Hoe teer gy werdt enz. Predikanten ruiken dikwils 'sZomers, onder het verrichten van hun werk, den ftank der Lyken in de Kerken. Niet lang geleden verhaal - (d) Eenige jaaren geleden, had men in de Oostkerk te Middelburg ook hinder van foortgelyke infeclen.  234 AANHANGSEL OVER. haalde my een Leeraar in eene voornaame Vaderlandfche Stad, dat men des Zaturdags morgens ten 4 a 5 uuren een menfeh begraven had, die aan de Waterzucht geftorven was; dat uit de kist eenige droppels, onder het draagennaat het graf, gevallen waren; dat men de Kerk om den ftank te doen verdwynen den geheelen dag had gelucht; dat dezelve echter des Zondags morgens, noch zoodanig ftonk, 1 dat gemelde Leeraar, by het vroeg inkoomen, zulks aanftonds riekte, en den koster op {taande voet by zich deed koomen, hem vraagendc van wat Lyk die ftank was, en waarom hy de kerk niet had gelucht? De man betuigde zyne onfchuld,' zeggende, terwyl by de nog zichtbaare blyken der droppelen uit de kist gelekt aan den Leeraar aanwees: dat hy niet alleen den geheelen Zaturdag de Kerk had open gezet, maar ook dien morgen reeds ten vyf uuren dit gedaan had, maar dat de ftank daar door niet te overwinnen was. Concorditi res 8cc. Bl 14. Gewoonte hunner Voorouders. Gewoonte is eene aangenoomene wyze, om iets te doen of te lyden; en is dus goed of kwaad, naar maate de zaak, die men gewoon is te doen, goed of kwaad is. Doch als de gewoonte, 't zy goed, 't zy kwaad, eens is ingeworteld, wordt ze als de tweede natuur; zy houdt vast, en de menfeh is 'er niet ligt van af te brengen. Ovi* dïus fchreef: Nil confuetudine majus Niets gaat de gewoonte te boven. En Augustinus: Vincere confuetudinem dura est pugna. De gewoonte te overwinnen is een harde ftryd. Het begraven binnen de Steden en Kerken onzer  DE BEGRAVINGE ENZ. 225 2er Republiek is eene overoude gewoonte; onze Voorouders, eenvoudig zynde, en in die nadeelige gewoonte minder doorzicht en geen denkbeeld van het fchadelykehebbende, hebben dezelve gevolgd: En fchoon men nu roemc meer verlicht te zyn,-men houdt zich echter aan de oude gewoonte. Poogt iemand de tydgenooten met klem van redenen te overtuigen , van de fchadelykheid deezer gewoonte; ras is 't antwoord: men meet de oude paaien niet te rug zetten ; wy moeten oude gewoonten niet veranderen; onze vaders hebben 't zoo veele jaaren alzoo gedaan, waarom zouden wy het anders doen? En dus blyft men onaangezien alle reden, de gewoonte aankleeven; alleen, om dat het gewoon is. Zoo lang het rottend Lyk. En Hoe teer gy wordt gelieft enz. . Bl. 14. Navolging van anderen. Behalven de voorbeelden by te water, en hier in de Aanteekeninge (p) opgegeeven, wordt ook de Bredafche Keclor schonk genoemd. Con~ cordia res &c. Bl. 14. Aant. (p). perrènot—by Sche» veningen* Begeert men luisterryker Toonbeelden , men vestige de aandacht op de Begraafplaats, die Prins Maurits, Gouverneur van Braz.il* zich te Berg en Daal, had doen vervaardigen, en in welke hy den 22. December 1679. buiten eenige Kerk of Kerkhof is begraven (e). Maar dat alles overtreft, is, dat Hun Ed: P Mog: O) Nat. Hift. van Holl. door Berkbey 111. D bl. 1990. en de afbeelding in CV, Bruin GUecffchc ca ZuidhoU. Arcadia bl. 34, 35.  226 AANHANGSEL OVER. Mog: de Heeren Gecommitteerde Raaden van Holland, aan den Heer perrenot, Domein raad van Zyne üoorl. Hoogheid, benevens eenige andere Heeren voor circa zes jaaren, hebben toegedaan eene plaats in de Graaflykheids Duinen, om aidaar eene begraafplaats voor zich en anderen te mogen (lichten, welke hun ook in Chyns uitgegeeven is, om te beheinen of te bemuuren. üeeze plaats is groot negen vierkantte Rhynlandfche Roeden, aan de westzyde der Scheveningfche weg, digt by 't Dorp gelegen, omringd meteenen fteenen muur» ter hoogte van ruim 9 voeten. Rinnen dit muurweik zyn aan weerskanten 15 gemetfelde Grafkelders, bekwaam om in ieder drie groote lyken te bergen Aan de Oostz\de, tegen den weg, is de Poort; boven dezelve is eene Antique lyk bufch, en in de corniche: ter navolging Aliedeeze Graflieden zyn gedekt met blaauwe zerken, op welke men naamen, wapens enz. kan ftellen; terwyl die van denHeere a: perrenot reeds het volgende byfchnft draagt. Exavia jaceant putres prorul Urbe: Nocebanz, Jffui iiemini prudent , Noccam ne Mortuus opto. dat is: Myne rottende overblyjfels moeten verre van de Stad liggen; daar ik [levende) vetmydde iemand te benadeelen, wenfeh ik ook zulks na myn dooi niet te doen. Volgt nu eene Lyst van begravene op de Be* graafplaats ter navolging by ücheveninge. 1780* Den 11 Mey Johanna lfabeila Adelaïde Singendonk. . Den 24 Juny Baron P. A» deHuibert, Heer van Kruiningen. 1780. .  t)E BEGRAVINGE ENZ. 22? 1780. Den 5 Augustus Alida Verfteeg. geboren van Westreenen. J Den 17 Oólober Frederik Salomon Tavel. 1781. Den 15 O&ober, Abigaël Antonia Mar» celis. 1782. Den 14 February, Cornelia Oolombyn. Den 28 Maart, Joftna Loeff Den 15 Juny, Johan Willem van Haar. 1783. Den 5 july, Abraham Kruyt. 1784. Den 12 july, Mr. abraham perrenot. Den 28 Üclober, Stephanüs Jacobus €cheltus.{/') Zoo lang het rottend Lyk enz. Alsmede: Hoe teer gy wort bemint» Bl. 1Aant. (p) Te Ztitlen by Utrecht. Te zuilen een der vermaakeiykite ooi den in de Provintie van Utrecht, heeft rnen onlangs, onder de goedkeuringe van de Ed: Mog: Heeren Staaten dier Provintie, zoo door de Kegeering als de overige Dorpelingen eenpaarig beflooten, om de dooden zonder onderfcheid buiten hec Dorp te doen begraaven. De Wel Ed: Geb: Heer en Vrouw van Zuilen, zynde Thuil van Serooskerken, als lofiyke voorgangers, hebben hier toe een ftuk lands gefchonken, ten bewyze hunner goedkeuringe, en om ook zelve aldaar te worden begraven. Terwyl het be^raven in de Kerken aldaar is verboden, üeeze plaats is omringd met eenen üeenen muur, en P 2 • vei- (ƒ) T786. Den 3 Juny is des morgens weder een Lyk aldaar by gezet van Vrouwe dkbora aletta boot, 'Huisvrouwe van den Heere Profesfor en Emeritus Predikant in 's liage nicolaas BAHKKY.  228 AANHANGSEL OVER. verfierd met eene Poort, waaropteleezenftaat 3 wy l e e v e n om te sterven. Zoo lang het rottend Lyk enz. Zoo ook: Hoe teer gy wort bemint enz, De Inwoonders van het Vaderlandfch Alem, gelegen by de Schans St. Andries, niet verre van Bommel, hebben, nu al zedert veele jaaren hunne dooden in hunne Hoven ter aarde befteld, om dat de rUvier de Maas hun Kerkhof heeft weggefpoeld, en 'er zedert niet gedacht is (zoo veel wy weeten) om een ander Kerkhof toe te ftellen. Concordia res &c. Bl. ij. Aant. (p) capellen tot den poll. Schoon deeze Heer is overleden, en 't verzoek te Zwolle 1779. geen gevolg toen gehad heeft, (bl. 55.) Echter is de Familie van de capellens lang voorneemens geweest, om een buiten Kerkhof voor zich te itichten, nu meen ik, is bepaald, het zelve op de Heide, tusfchen Zutphen en Gorfel te maaken, waar in men eerst zal overbrengen het Lyk van den verdienftelyken Vaderlander j d. van de capellen tot den poll, (die nu in een looden kist, tót dat einde isbygezet, in de Grafkelder dier Familie, in de Kerke van Gorfel;) En dan zal 'er tevens, een pragtig gedenkteeken, voor hem opgericht worden. Gaan myne berichten zeker, dan zal men de poort enz. van dit byzonder Kerkhof grootfch maaken, ten voorbeeld van anderen. hen werk, dier Familie in der daad waardig. Concordia res dcc. Bl. 16. Het onbetaamelyke en fchadelyke enzi wort niet erkend, om dat men van het fchadelyke  DE BEGRAVINGE ENZ. 22£ lyle met overreed is. De Schryver van Hoe teer gy enz. iaat zich dus uit: Aan wien is 't onbekend, dat het luisterrykfte Pronkftuk van de Waereld, zoo verachtelyk en aizienelyk wordt, na zynen dood, dat de overblyvende huisgenooten, wel dra bezig zyn om bederf wederftand biedende middelen by de hand te neemen. Ja zomi genoodzaakt worden, vroegrydigden dooden te doen kisten, om alle onheilen voor te koomen? intusfchen de dag der begravinge is daar, (welke by veelen meer dan te lang wordt uitgefteld; wanneer niet zelden door de Lykdragersen Doodgravers, op dien tyd, de naaste by het Lyk zynde, al fchoon de kist wel is bezorgd, echter noch ee/iige voorziening moet worden gedaan, om de onaangenaame reuk te voorkoomen of liever af te weeren. Men nadert allengskens tot aan het.Graf; het Lyk daalt in de groeve der verteeringe; het bederf klimt ten top,de vlugge uitwaasferningen der verrottinge kunnen naauwlyks beteugeld worden, maar dringen door de kist als 't waare heen, uitwvzensderzeb-er gewaarwording; het mulle zand of losfe aarde is niet vermogend dezelve tegen te houden; de reeten, fpleeten en fcheuren der aaneengevoegde zerken of tegels zyn als zoo veele ontlastbuizen, om deeze rottige uitvloeifeis, in en met de Dampknnglucht der Kerken te vereenigen, te befmetten, en de fchromelykfte gevolgen voor de menfchen te doen ondervinden. Die onaangenaame vunzige reuk, dewelke men voor al in geüootene Kerken aantreft, overtuigt ons genoegiaam, dat 'er fchadelyke en rottige deeltjes, uit de Graven opgefteegen, aanweezig zyn! wie weet hoe meenig menfeh 'er daaglyks het P 3 be-  230 AANHANGSEL OVER beginfel eener rottige of kinderziekte, ten kosten' van zyn dierbaar Leeven, of die zyner ge-? Heffte panden en Huisgenooten in de Kerk gehaald heeft? lin hoe gaat het, Helaas! met het begraven der dooden op de Kerkhoven en Bolwerken binnen de Steden ? Als men de waarheid zal hulde doen, kan het dan in de daad wel begraven genoemd worden? wor len de kisten, niet maar als pakken op eikanderen geftapeld ? wordt 'er wel genoegzaame aarde of zand over de Doodkisten gettro .'id en dezelve 'er mede gedekt? Was het niet beter, dat men fomtyds zeide: men heeft eenen dooden op het Kerkhof te droogen gezet, dan begraven? doordien men wel de doodkisten genoegfaam ontbloot, en maar met eenige losfe planken, en daar na met geen genoegfaame aarde gedekt, aan de brandende zonneilraalen op de Kerkhoven, bloot fielt; waar in hoognodige voorziening gevorderd wordt. My is bekend eene Stad in de Kepubliek, voorZien met drie Kerkhoven; Het eene min het andere meer, met wooningen omringd, die 'er met raamen en venllers op uitkoomen; dan, voor al by Zomerhitte, fchroomen de bewooners dezelve te openen, van wegen de onaangenaame lucht , die 'er van buiten indringt. Is niet om dezelfde reden, en tot voorkooming van befmettelyke Ziekten te Amflerdam, in de voorige eeuw het Kerkhof van de Westerkerk verplaatst? Voege hier noch by iets uit eene Amfliatie op het begraven in de Bol wei ken der Stad Leyden: " Die van den Gerechte der Stad Leyden in crvaringe gekomen zynde, dat onder gnderen wel is kanen te gebeuren, dat de aig$  DE BEGRAVINGE ENZ. 231 ftorvene Lichaamen niet genoegzaam met aarde overdekt zyn geworden, waar door dan eene affchuwelyke en infecleerende ftank daar omtrent werd veroorzaakt, hebben tot verbetering geordonneerd, onder anderen, dat de bovenfte doodkisten, ten minften drie voeten hoog, met zand of aarde moeten bedekt worden, en dat wel den zelfden dag, zonder uitftel op eene boete van 50 Guldens enz." Zie T. van Mieris, Befchr. van Leyden, bl. 953, 954. Noch kan men leezen, een fchrikwekkend bewys van de fchadelykheid der Kerkhoven binnen de Steden in de Nieuwe Gen. Nat. en Huishoudkundige Jaarboeken 5 D. 2 St. of No. 26, Hoe teer gy wert ckc. Bl. 16. Bygeloof. De Hoog Eerw: Heer ol bonnet, heeft nog op de Hoogefchool zynde, eene Gefchiedkundigeproeve verdeedigd over de oorzaaken van 't bygeloof onder de Christenen , en meldt: " dat het begraven in de Kerken afgeleid wordt uit, of door de bygeloovigheid der Christenen, door welke zy wilden, dat hunne doode Lichaamen, digt by de Lichaamen der Martelaaren gelegd wierden , op dat zy by God door de gebeden van zoodanige voortreflyke voorfpraaken, des te krachtiger zouden geholpen worden." Behalven welke bygeioovigheid, noch veele anderen, omtrent her fterven en begraven, zelvswel onder Hervormde Chris» tenen gevonden worden, als by voorbeeid om flegts weinigen uit velen te noemen: het nederzetten van een Lyk voor iemands deur; het huilen van een' Hond, of het uitkrabben der aarde met de pooten, voor iemands Huis; het P 4 kraai3  332 AANHANGSEL OVER. kraaijen of vliegen van vogelen; de zoogenaamde kleppertjes, (door houtluizen veroorzaakt); het kraaken of klappen van deuren; eenig ongewoon geluid; zelvs ook min gewoone beweeging van muizen en rotten op zolders of daken; 't vallen van een fchildery, 't berften of vallen van een fpiegel; ja zeker bepaald getal van menfchen aan eene tafel enz. enz. Zoo lang bet Rottend enz. Hce teer gy vuirdt enz. In overoude tyden pleeg men meer eerbied dan nu aan de dooden te bewyzen, toen men de aarde, waar in zy gelegd werden, wydde en heiligde, het zy om hen te eeren, of voor de geenen, die men daar in gelegd had, of leggen Zoude nuttig en heilig te maaken. Daar dat Bygeloof grond won, en men prys ftelde, omniet ver van zyne geliefde vrienden te weezen en gelegenheid te hebben, om aan hun beter te gedenken, of by hunne graven te bidden voor Jiunne Zielen, (dat beter in een Kerk, dan builen in de open lucht, ver af kon gefchieden), wonnen zoodanige begravenisfen in de Kerken meer velds, en die gewoonte werd zoodanig diep in de gemoederen der menfchen ingeprent, dat hun geen plaats gefchikter fcheen, dan de dooden te begraven in Kerken en alleritaatelykite gebouwen aan God en den Godsdienst toegewyd; dus werden zy, ooit na hunnen dood als *t waare meer geëerd, en zy lagen op de veiligfte plaats waar men alles heilig keurde. En denkt het gemeen, al is het Protestamfch» nog jn deezen tyd, zoo ten deele niet? Wy h.Dben arme Lieden gekend, die in hun Jeven £oo veel opfpaarden, als 'er noodig was om fen graf in de Kerk te hebben, en na hunnen  DE BEGRAVING! ENZ. 233 nen dood daar gelegd te konnen worden. Cmccrdia res &c, Bl. 17. Voor Christenen gepaster. Doch ten onrecht, want de eerfte Christenen begroeven hunne dooden in de open Velden, Hoven en aan de regen; dan, onder de latere christenen, is het begraven in de Kerken allengskens in°e« floopen, en wel op voorgang van Keizer Confiantyn den Grooten, welke gewild heeft: dat hy in de Kerk der Apostelen zoude b-.-giaven worden, die hy met dat oogmerk gebouwd had, op dat de Keizers en Bisfchoppen digr by de overbiyfiels der Apostelen zyn zouden. Socrates Ub, 1. Gap. Ulr. P. 76. Dit voorbeeld (zoo als 't niet zelden gaat); wierd ras door de aanzienlykften, en daar na door den minderen rang der Christenen, hoe zeer 'er ook tegen geyverd wierd, gevolgd. Hoe zeer gy enz. Zoo tang het Bottend enz.(g) Bl. 18. Begraven buiten Steden en Kerken, houdt men voor fchande. De oorzaak ligt in de eerzugt en hoogmoed der menfchen, die zich Zelfs tot den dood e» begraving uitftrekt. Stond het veelen in hunne magt, zy zouden de dooden in de eerfte en kostbaarfte Kerken, met gene praal boven hunnen ftand, trots den besten doen begraven. Boven dien een aantal menfchen rekenen het als een byzonder voorrechr dat hunne Ouders en bloedverwanten, juist in ééne en dezelfde Kerk begraven zyn, en zouden het hoogst misdaadig reekenen, zoo iemand P 5 hun- (g) Men vergclykc Cave eerfte Christendom, ütr: 169.J, bl. 551.  £34 AANHANGSEL OVER hunner nabeftaande in eene andere kerk gelegd wierde. Loutere onkunde , dwaasheid, en dwaaling, uit eerzugr. Wordt iemand al eens daar van overreed, ras fpringt men te rug; men heeft zich nader bedacht, men wil niet byzonder zyn, Vader, Moeder, Broeder enz ja 't geheel geflagt is in die ééne Kerk begraven. Deeze moeten nu niet minder eer hebben. De Schryver brengt tot voorbeeld een geval aan, hem in 1784. bejegend, daar kinders, die zelve benodigd waaren, meerder onkosten voor hunne reekening naamen, op dat Moeder even als Vader fchoon het graf vol was» zoude begraven worden, in dezelfde kerk; wel in een ander graf, maar met dezelfde Statie. De Hovaardy in het begraven der dooden, is zoo dóórgedrongen, dat de meeste Ingezetenen van eenig vermogen, het verre beneden hunnen ftaat en fatfoen zouden oordeelen, als men wilde onderwinden, iemand hunner nabeftaande buiten de h.erk te doen begraven. Men rekent het begraven op een kerkhof, als eene verachteJyke zaak; eene Ezels begravenis, ten minften een doorflaande bly k van Arm en behoeftig te zyn. Wy ftemmen toe, dat aan eenen deftigen Burger ook eene deftige begraving toekoomt, maar veele waanen, dat eene eerlyke begravenis alleen beftaat in de pragt en pompe, die 'er mede vergezeld gaar. Maar wat baat die pragt en kostbaarheid den dooden ? Wat voordeel heeft 'er de Ziel van? en welk nut het Lichaam? of wordt de ftaat van één van beide 'er wel iets door gebeterd ? Evenwel wil men liever fomtyds kleinodiën verkoopen, gebrek lyden, dan aan die  DE BEGRAVINGE ENZ. 235, die praalzugt n'iet te voldoen; om op dr pnint d'honneur te ftaan, voor niemand onder te doen, of minder dan een ander te weezen. Men zege, was 't gebruik agemeen, men zou 't volgen: Maar nu Wat zou de Wereld zeggen? Myn Vader, Moeder enz. buiten de kerk te btgraven, 't waare een eeuwige fchande, men wierde wel uitgejouwd, of met vingers nageweezen. Fn waarom zoude ik myne dooden buiten de Kerk of Stad doen begraven > 't was geen dief, fchelm of liegt Menlch; de overledene ftief met eere; wy hoopen dit verlies in den Hemel weer aan te treffen, en zouden wy onzen dooden dan niet in d-.: Kerk of Stad doen begraven? 't was onvergeeflyk; nu konnen wy ook eenige fatfoenlyke he jen verzoeken tot het aandoen der laatÜte eer aan den overledenen, die anders niet zoude willen mede gaan. Ook heeft het de overledene zoo gewild, en heeft my zelvs bevoordeeld , zoude ik hem die eer niet aandoen ? Zoo lang het Rottend enz. en Hoe teer gj wordt enz. Bl 25. In eene Eenhoofdige Regeeringe gaat dat gemakiykei * Neemt eens de tegenwoordige Keizer josephus de tweede gaf een Edict (volgens bericht uit Brusfel den 19 July 1784.) waar in gezegd wordt, dat zyne Majefteit oordeelt, dat de zorg, die hy voor den welftaud zyner Onde.dianen nam, vo* derde, om het fchadelyk gebruik van het begraven in de kerken , en op de kerkhoven der Steden en Dorpen, zoo wel als in de kersen ten platten Lande af te ichaiï'en; weshalven hy beval, dat niemand van wat ftaat, ftand, iang, of waardigheid hy zoude mogea weezen, net zy Leek of  So6 AANHANGSEL OVER Geestelyk, het zy Kerkelyk of Weereldlyk van beiderlei kunne voortaan zoude mogen begraven worden, in eenige Kerk, Kapel, Bedehuis, cf ander overdekt Gebouw, 't zy in de Steden, of ten platten Lande. En dat, naden i November van 't toen loopende jaar 1784, 'er niet meer zoude mogen begraven worden op de kerkhoven of andere plaatfen, fchoon niet overdekt zynde, in de Steden of Dorpen gelegen. Men zie het Edict in 22 Artikelen beftaande, in de Amfterdamfche Franfche Courant, No. 59. van 23 July 1784. Hoe teer gy wordt gelieft, enz. 'Er zyn behalven dit bevel veele andere voorbeelden , onder allerlei Volken, die op dit ftuk anders denken, dan onder ons noch plaats heeft. De Begraafplaatfen der Turken zyn alle buiten de Steden aan de groote wegen, cp dat de Lucht, door de kwaadaartige dampen uit de. graven opftygende niet zoude befmet worden. ,h) De Chineezen te Batavia, begraven hunne dooden buiten de Stad, in eene vlakte het Chineesfche Kerkhof genaamd, gelegen aan den aangenaamen weg van Jacaira (1): ook is aan die weg buiten Batavia aan de Jasfenbrug, 't Portugeefche Kerkhof, in den Jaare j 697 \ met eenen ltee. nen O) C. de Bruin reizen door Aficn, 1 D. bl 129. CO Oostind. Voy. 1 D. 4 St. bl. 26. C. de Bruin' 1 c. u. D. bl 398. In het Tafereel van Nat. en Kunst. n. D. bl. S4.v— Leest men onder de zorgen der Chineszen tegen hun overlyden, dat zy voor eenen doodkist zorgen in hun leven, om zich het iterven te herinneren, en de vermogende een ftuk gronds afzonderen, om aidaar na hunnen dood begraven te worden; ook word; niemand hunner ooic pinnen de muuren van eene Stad begraven.  DE BEGRAVINGE ENZ. f37. nen muur omringd, alwaar de begraafplaats isr der meeste Zeevaarenden en Militairen. Hier van is een fpreekwoord ontleend, dat als men op Batavia naar den eenen of anderen Zeevaarenden of Militair vraagt, die, buiten ons weeten geftorven is, dan krygt men niet zelden tot bericht: Die is ovrr jassenbrug thuis gevaaren. Dat is: Die menfeh is dood, en o,ver die brug, op dat Kerkhof, ter aarde befeld. Op dat Kerkhof is, volgens eigen bevel, de Hoog Ed: Heer Gouverneur Generaal van Nederlands Indien, Hendrik van Zwaardekroon, den 16 Augustus 1728. gelegd. Binnen Batavia, by de groote agthoekige Kerk der Nederduitfche Gemeente is een Kerkhof, alwaar veele fraaje Zerken liggen , dat ruim' en luchtig is, en met een fraaje muur, borstweeringswyze omringd , en fchoon de meeste Gouverneurs van Neerlands Indien in de Hoofdkerk worden begraven, verkoos echter de Hoog Ed: Heer Mr. Abraham van Riebeek, op dit Kerkhof ter aarde te worden befteld, zoo als' gefchiedde den 16 November 1718. De voorbeelden van veelerlei zelfs der onbefchaafdfte natiën , die hunne dooden buiten de Tempels, in de opene velden en Bosfchen begraven, zyn in 't werk van William Hurd, Gefchiedenis van alle Godsdienften aan te treffen. 't Zelfde heeft plaats onder befchaafder Volken. In Boheemen werd reeds in 1Ó23. opKeizerlyk bevel by Placaatverbooden, dat niemand van wat ftaat hy weezen moge in de Kerken, of op de Kerkhoven zoude mogen begraven worden, ten waare hy Roomfchgezind geftor-  £38 AANHANGSEL OVER. ven waare (k). Algemeener was het bevel der Keizerinne van Rus/and(l), welke onderricht van de fchroomelyke gevolgen, die niet zeiden het gevaarlyk en fchandelyk begraven der dooden, binnen de Steden, maar boven al in de Kerken, en dus als onder de levendigen, na zich fleepen, een bevel heeft gegeeven, dat van nu voortaan der dooden begraafplaatfen, verre van alle t'zaamenlevinge moesten verwyderd worden. Men zie voorts de voorbeelden door j. w. te wvter, in 'i iv. D. der Verhand, van 't' Zemwfch Genootfchap bl. 645—049. aangehold. Ook het voorbeeld van den Geneesheer Phuippus Ferbeijen{m) die zich te Leuven eene begraafplaats onder den blooten Hemel had verko 'zen, cp dat by de Kerk niet zouden onteeren na zynen dood, noch door fchadelyke dampen bei metten. Zoo lang het enz. En Hoe teer gy enz. BI. 25. Maar in onze Regeering haart het vry meer z-waarigheid en oponthoud enz. Een beietlel van de flegte, nog ltandhoudende gewoonte, meen ik moet men ('t zy met eerbied gezegd) zoeken by de Regeeringe van Steden en Dorpen; voor zoo verre dezelve i i de affchaffinge dier kwaade gewoonte niet voorgaan s dar. zy die gewigtige zaak niet ernttig ter na jd neeraen; dat zy hunne Bloedverwanten in de open (£) Dus raakte dit alleen de onroomfche, Staatk. Hilt van Holl. Maart 1776, 1 St. bl 57. (J) Journal Politiyue de Geneve, du 30 Aouc 1774- (m) Memoires fur les fepultures hors des villes &c. p. 40.  DE BEGRAVINGE EN2. 239 open lucht niet laaten begraven, of bevel geeven, om zulks te doen, wanneer zy zelve uit dit leven zullen weggenomen zyn. Zou men zich niet mogen vleijen met grond, wanneer eenige. door eigen voorbeeld voorgingen, dat mindere en eindelyk het gemeen fpoedig volgen zou? Ik zeg meer, zoude men zich daar van niet mogen verzekerd houden ? De fcboonfte gelegendheden hebben zich ter affchaffing dier kwaade gewoonte onlangs opgedaan; ik meen in de per sloop van 1779 te Hardingen en elders. 4t Gemeen ftond ten vollen in het denkbeeld van de zekerheid der befmettinge, en dus was dakans allergunftigst, om dat denkbeeld, (waar of valfch, dat doet niets ter zaake), zichten nutte te maaken, en de begravenisfen buiten de Stad, te beginnen. Maar wat is doch daartoe aangewend? Te Nymegen heeft men (zoo ik wel onderrecht ben) deeze zaak, voor de persloop van 1783, reeds in overweeginge genoomen: maar my is onbekend, waarom de Magiftraat zulks heeft laaten fteeken. Dezelve had mede, in dat Jaar 1783, toen de ziekte in de Stad geweldig woedde, alle aanleiding, om zich die gelegenheid ten nutte te maaken; en 't gemeen zoude ongetwyffeld weinig tegen gefparteld hebben. Dan wat is in dien allergunltigften tyd , daar toe aangewend ? gaan de berichten zeker, dan is die zaak niet eens in bedenkinge gekoomen. De Waarheid dringt my verder te gaan; De eerfte pooging der Regeeringen moest wezen by alle gelegenheden hunne afkeuring te toonen van de Begravenisfen in de kerken, en de Burgers ftil laaten beduiden, dat zy met requesten behoorden, op te koomen om de affchaffing te  £40 AANHANGSEL ÓVER. te verzoeken. Dit behoorde elk lid der Magiftraat te doen. Dan zou men best hoorenj waar het gemeen heen wilde; men zou de tegenwerpingen verneemen, en die vervolgens kunnen wederleggen. En hoedanig zouden de befluiten van het gemeen zyn, wanneer het hoorde, dat een Regeering, by alle gevallen te kennen gaf, hoe nuttig het voor eene Stad , en hoe aangenaam het voor de Regenten in 't byzonder zou weezen, wanneer Burgers daar toe wilden koomen? Maar neigen nu onze beftierders wel tot eene zoodanige verandering ? Is het hun ernst ? Zyn zy allen, is de helft, is het derde of vierde deel van hun, in elke plaats, in der daad volkoomen overtuigd of geneigd, tot eene hei vorming in deezen ? verneemt men dat, in de dagelykfche t'zaamenfpraaken ? wordt 'er wel iets van te kennen gegeéven ? of moet het volk eerst beginnen, zonder te weeten, hoe de Magistraaten gefield zyn, hoe zy daar omtrent denken? Concordia res &c. Bl. 2 5. Bat het beft aan der Kerken te veel lyden zoude. Uit hoofde van de inkomften op het begraven, zoo ook de Kosters, Aanfpreekers en Doodgravers, die daar van leeven; maar die alles kon op den ouden voet blyven, zoo is'tin 'sHage, Al wie in het Scheveningfche kerkhof ter aarde wordt befteld, moet even zoo veel aan' de Haagfche Kerken enz. betaalen, als ofhy daar begraven wierd. Dus zoude deeze bedenking ras vervallen, als men eensgezind was in de groote zaak. Concordia res &c. De zwaai igheid nopens het beftaan der Kerken, en de bedienden derzelve, fpruit uit de bron  DE BEG RAVINGE ENZ. 2AÏ bron der zelfsliefde of V eigen belang, 't Is zeker, zullen de Kerken binnen de Steden onderhouden worden, het begraven tot voordeel van dezelve ftrekken; en het houden der Doodregisters, met alles wat daar toe behoort, wel worden uirgeöeffend, 'er moeten onderfcheiden menfchen behulpfaam toe zyn. Dit Opperbewind wordt in de voornaamfte Steden beftuurd, door de leden der Regeeringe, met den naam van Kerkmeesteren of anderen titel bekleed. Ook zyn verfcheide amptenaar* aan de Kerken verknocht, onder den naam van Ontfangers. Rentmeesters, Klerken, Kosters,' Zarkenligters, Gravenmaakers, Doodgravers", Klokluiders enz. 't Is niet te verwonderen, dat deeze uit eigen belang, het groot en algemeen belang voor by zien, en 't begraven in Kerken en Steden, als met handen en tanden vasthouden. Het welk fpruit uit gebrek van recht befef, dat 'er tot alle verrichtingen beftuur en hulp noodig zynde, dat gezag konde blyven in deZelfde handen; en dat men dezelfde Amptenaaren konde te werk ftellen, en hun het zelfde loon doen genieten. Zoo lang het rottend enz, als mede: Hoe teer gy enz. Bl. 33. Byzondere Perfoonen'^—. of in ver* eeniging waar van reeds voorbeelden, hoewel weinige zyn. Geene aanzienlyke Genootfchappen, geene Gezelfchappen van menfchen of byzondere geflagten hebben zich nog te faamen vereenigd , om voor zich byzondere Kerkhoven , buiten Steden of Dorpen, te ftichten, en hunne Lyken daar te laaten begraven. OF zyn 'er meer, dan het Haagfebe, dat ladaSchexiiDESh. Q ve-  242 AANHANGSEL OVER. •ven'wgfcbe duinen een zoodanig heeft laaten maaken? En hoe veele navolgers heeft dit gehad, in ons Vadetland, of in 's Hage, waar men an* ders, om de meerdere befchaafdheid, en beter wyze van denken, verwachten mogt, dat het aigemeener in trein zoude koomen ? Concordia res parvx dcc. Bl. 3 5. Vat de overheden zorgen, dat bui' ten de Steden begraafplaatfen op algemeene koS' ten bejield en gemaakt worden. Onder de redenen van gewigt» dat het begraven in de Steden en Kerken blyft aanhouden is, om dat men buiten veele Vaderlandfche Steden geen gefehik' te plaatfen tot Kerkhoven vindt; of zulke, die te verre van dezelve afliggen, of die's Winters overjlroomd worden. In de eerfte gevallen ziet men tegen de kosten op. 't Land naby eene Stad, kost doorgaans meer geld, dan Landen9 die verder afgeleegen zyn. Alles in te richten, tot eene algemeene begraafplaats zoude, (zegt of denkt men,} eene groote fomme gelds wegneemen. En 'er is zeer veel reden om te denken, dat fommige Magi* ftraats leden, die niet ongenegen zyn, tot zulk eene verbetering, om deeze oorzaak te rug ge* houden worden, van de zaak zelve voor te flaan. Plaatfen te kiezen, verre van de Stad, heeft ook zyn ongemakken; en zoo het omliggende Land eener Stad 's Winters door kwel water of andere overjlroomingen fomtyds onder* loopt, zal niemand durven reppen, vandaar een Kerkhof te ftichten. Concordia res ékc. Bl. 39. Almanakken, Alle de Verhandelingen,  t>E BEGR.AVINCE ENZ. gen aan 't Genootfchap gezonden, pryzen dit middel der Almanakken aan, byzonder ten nutte der Land-Heden en kinderen. Waar toe ook worden aangetrokken de woorden van Zimmcrman, Verhandeling over de roodeloop, bl. 22^ en geweezen op Hoofdft. ix. over de konst om voordordeelen by 't gemeen ten platten Lande te verminderen, bl. 201— 2Ó1. Hoe teer gy -voert enz. Hebben wy geen reden om te hoopen, dat als men eens een kort en eenvoudig bericht, van t fchadelyke en onvoegfaame t dat 'er in 't begraven der Dooden, in de Kerken en Steden der Republiek, ligt opgeflooten, en van het voordeelige om de dooden, buiten de Steden en Kerkhoven ter aarde te beftellen, ten nutte van hec algemeen, inden Almanakdeedeplaatfen,zulks gretig aangenoomen, en van de Lezers zal worden goedgekeurd; ten minften oneindigmaalen meerder voordeel doen, dan dezelve met zoo veele zoutelooze en zedebedervende vertellingen te vullen. Het nut der Almanakken heeft de Heer aosENSTEiN in Zweden ervaren; terwyl de Desfamvfche Kalender door dr. kretscwmar vervaardigd, daar van een nieuw bewys aan dc hand geeft. Zoo lang het rottend enz. Bl. 5 5. Het geen te Arnhem in 1783 gebeurd i: enz. Jn 't Jaar 1783. werd Arnhem ook. zwaar door de Persloop aengevallen, maar welken opftand heeft men 'er niet vernoomen, toen de Regeering bevel gaf, eene Vrouw buiten dé Stad ter aarde te beftellen ; en zoude men dien wel vernoomen hebben, zoo een lid der Regeeringe, door eenen Burger of gemeen man gevraagd zynde, of hy, ftervende, zich ook "op Q 2 het  344 AANHANGSEL OVER het reeds gemaakt Kerkhof zoude laaten begraven> Ja geantwoord had - Maar nu hy Neen zeide, of zweeg, voerde het gemeen hem toe: Wy dan ook niet daar buiten Dit voorbeeld moet niet doen vreezen, dat het Begraven van. Dooden buiten de Steden of K-rken onrust zoude verwekken, indien maar de zaak wel en voorzigtig wordt aangelegd. Waar heeft men ééne proef in ons Vaderland, dat het gemeen zich openlyk verzet heeft tegen de neiging van een, in alles overeenkoomendë Magistraar, om dit ft uk ter baane te brengen? Zyn dan onze Burgers, ons Gemeen, te vooren wel onderricht van de waare nuttigheid der zaak% zoo ftyfhopfdig, zooonverzetteiyk, zoo muiiziek, dat zy zich met geweld tegen zulk een onderneeming zouden aankanten? Hebben Regenten daar van eene voikoomene en beflisfende ondervinding ? Zou het in der daad op» fchudding in een Stad verwekken, deeze zaak te beproeven ? De eerbied voor myn Vaderlanders doet my gunftiger van hun denken. Concordia res &c. Bl. 71. Men fcbikke tot een Begraafplaats buiten de Stad enz. Voor eerst betiuoiuen de Magiflraaten hand aan dit werk te flaan, en buiten Dorpen (zoo men niet verkiest het oudie Kerkhof daar toe te blyven gebruiken) maar voor al buiten de Steden eene best gefchikte plaats, naar genoegen der Burgery uit te kiezen ter Begravenis. Len vierkant plein, naar maate van de Volkrykheid der Steden , behoorde daar toe gekooren te worden. Noodzakelyk is het, dat het zei re omringd wor-  DE BEGRAVINGE ENZ. 2A# worde met hooge muuren, met yzere pinnen, die het overklauteicn beletten. Pen paar of meer r.ken boomen, daar om heen re zetten, 2ou m°t Jen tyd, zuik een Kerkhof deftiger maaken, en een fomber aanzien geeven, het geen me; Jen aa t der zaake, zeer wel zoude overe- Dei K>ra i. Geen gemeene maar eene zeer grootfche poort van eene deftige bouworde, moest aan den ingang liaan, meteen welvoegend Nederdmtfch Opfchrift c'a ir boven. Binnen moest eene allernaauwkeurigfte zindeJykheid,. welvoeglykheid en orde bepaaid w arden: Hier in kan niet te veel gedaan wo'den. Lenige plaaifen moesten als 't ware voor de beste gekeurd, en, alleen voor Lyken van rang, beftemd worden, mits dat men iets meer daar voor betaalde. Het onderfcheid na den dood, begeert men ook in acht genoomen te hebben! Andere graven behoorden voor de tweede, en eenige derden voor lieden van de geringde klasie gehouden te worden De uiterfte naauwkeungheid behoorde daar by in acht genoomen te worden, en elk vryheid gegeeven, om of by het bouwen tegenwoordig te mogen zyn, of zyne aanmerkingen daar omtrent alvorens te m >gen opgeeven. Zal men zulke Begraafplaatfen aanmoedigen en het volk daar toe overhaalen, dan moeten tle Magistraaten niet in gedachten neemen, de kosten op rekening der Burgeren aan te fchryven, ten zy, die zouden begeeren dezelve te betaalen. De Steden zelve moeten uit aanmerkinge van het vooideel, het welk zy daar van gemeten, en op dit alles met het nunite ongeQ 3 noe«  AANHANGSEL O V E 8. noegen door ga, alles voor haare Reekening laaten maaken. Dit is van veel gewigt. Willen vermoogenden hunne eig?n graven daar laaten maaken op ei? gen kosten, dat is Grafkelders laaten metfelen met zarken of ornamenten tot het ophangen hunner Wapens, men zal dat gereedelyk inwilligen. De Regeerings leeden behooren zich alle in ééne Stad t,e vereenigen, dat is, eenftemmig te denken, om dat men gevaar loopt, dat onder het gemeen, zoo dra het hoort, dat fommige Regenten verfcbillen, ook eenige die ri -tgeneegen mogten zyn tot de groote zaak, doch zich Ril houden, zich niet openbaaren, als tegenftreevers, en door hunnen invloed en ftooken, geene verdeeldheid maaken, of de zaak zelve in het riet doen loopen. Regenten zelve eer het zoo ver komt, dat de zaak beflooten wordt, moeten waar zy koomen« te kennen geeven, dat 'er zoodanige zaak in ti] is, en doen zien, nier alleen daar van voorftanders te zyn, maar ook derzei ver nuttigheid, met klem van redenen aanbinden. Zy zullen ook tevens moeten verklaaren, dat de eerstifervende Burgemeester, zoo wel in het nieuwe buiten Kerkhof, als de laagfte van het gemeen aldaar behoort, en zal begraven worden. Zy moeten, in de bepaalinge, of men Lykftatien zal* toelaaten, tot aan de poort, of tot het graf zelve, zoo het niet te ver van de Stad is gelegen > zulks in elks keuze laaten, of den zin van den groot[ten bmp* daar in, ten minften voor eerst voigen, dewyl fommigen zoo zeer op groote deftige Lykftatien gefteld zyn, en deze kleinigheid, groote zaak niet. behoort te rug te metten, of te  DE BEGRAVINGE ENZ. 24^ te belemmeren. Voor ongenoegen daar omtrent behoeft men op fommige plaatfen in het geheel nier te vreezen, zoo menheimeiyk (gelyk thans te Zutpben^ gefchiedt) de meeste Lyken voor al der aanzieniykften, 's morgens vroeg Zonder eenige plegtigheden, goed vindt by te zetten. Ook konden de Predikanten door de de Magistraaten worden verzocht, om by gelegenheid in het Prediken en verkeer het fchadelyke te too! nen der oude gewoonte, de vooroordeelen van 't bygeloof en andere zwaarigheden tegen te gaan en op te losfen; de voorbeelden der Jooden \ van den Heere Jefus in zyne Begravenisfe, en anderen aan te pryzen. Lieden die graven in Kerken gekocht hebben behoort men om allen tegenftand voor te koomen gerust te ftellen, dat men hun byzondere graven te rug zal geeven, zonder dat zy daar voor eenig geld zullen behoeven te geeven, anders zouden zy verpligt zyn dubbele onkosten te draagen. 't Spreekt van zelve, dat het gemeen volkoomen vry moet zyn, van alle nieuwe lasten. De oude Kerkgerecbtigheden* ook het geen Aanfpreekers, ten minften Kosters en Doodgravers getrokken hebben , moeten in ftand blyven. Om alles een deftig aanzien te geeven, moesen de gewoone Kerkmeesters, als opzichters der Graven niet alleen in hunne bedieninge gelaaten worden, maar by hen (Leden van Regeering zynde,) noch twee uit de aanzienlykfte Burgers* en twee uit de meer gemeene Ingezetenen, doch lieden van braafheid, verftand en deugd gefteld worden, op dat het gemeen meer Q 4 ver-  248 AANHANGSEL OVER, vertrouwen mogt ftellen, dat alles in orde zou»' de toegaan. _ Welke nieuwe Kerkmeesters alleen moesten opzicht hebben op het nieuwe buiten Kerkhof. Ln op dat hun gezag en luister, by 't gemeen erkend wierde, en gewenfchten invloed had Je,' zoude men dezelve eenige nieuwe eer behoor en te geeven, by voorbeeld: een zekeren rang in verfcheide gevallen, onderfcheiden zitplaats in de Kerken, zoo veel de Hervormden betreft. Want van deeze vier dienden 'er ten minften twee Roomfchgezinden onder te zyn, doch mannen van eer en deugd, op dat niemand van die gezindheid eenige" aanleiding van ongenoegen gegeeven wierde, maar dat veel eer van hunne zyde het nieuwe Kerkhof, des te vuuriger begeerd wierde. Zoo nagelaatene vrienden verkiezen, of de overledene belast heeft, hem eene Openbaare Lykftatie te geeven , 't zy tot aan de Poort, of tot aan het Graf, behoorde de Regeering te befluiten, dat alle de Magiftraatsperfoonen, de twaalf eerfte Lyken* van wat rang, die ook zouden mogen zyn, die naamelyk daar buiten begraven zouden worden, achter op zouden volgen; om dus alie mogelyke eer aan het eerst begraven der Lyken buiten de Stad by te zet« ten; ten zy iemand dat niet mogt verkiezen. Concordia res Sec. Bl. 78. De oude Begraafplaatfen in de Kerken en op de Kerkho ven moesten—— niet geroerd worden Zoo iemand gezet was a\t beenderen* en wat iets meer hunner overledenen is, in de Kerkend doen opdelven, naauwkeuïig te vergaderen, en dezelve wel gefchikt in een  DE BEGRAVINGE ENZ. 249 een der nieuwe graven buiten de Stad te doen overbrengen, konde dit hun worden vry gelaten , ei dus zouden die Lieden konnen voldaan Zyn, en na hun overlyden by het overfchot hunner bloedverwanten konnen begraven worden. Doch wat het opdelven der Lyken zelve berreft, die last was wegens de Kerk Van St. Eloy te Duinkerken aan den Heer Haquet opgedragen; volgens de nieuwe Genees Nat. en Huish. kundige Jaarboeken V. ü 1 St. No. 25. En Waren 'er in verfcheide Kerken 1002 groote Lyken opgedolven. Nochtans onder beter oordeel, zoude ik 'er liever voor zyn, om de Begravene in de Kerken te laaten 'rusten, de graven aldaar wel te verzorgen ,{n) om de befmettende deeltjes, in den grond fmeulende, niette roeren, en door de lucht te verfpreiden; als mede om geene vreemde noch akelige «denkbeelden te verwekken, by die menfchen, welke {til, bedaard en genoegiyk thans over dit onderwerp denken Zoo lang het rottend enz. En Hos teer gy enz. Q 5 Bl. O) Verzorgen. De Edel Heer Adriaan Moens. than;. Directeur Generaal van Nederlands Indien, fcfirecf voor zyn vertrek uit zyn Gouvernement op de Malabaarfche Kust aan den Predikant Adr 's Gravezande te middelburg, dat zyn Wei Ed. buiten Cochim twee nieuwe Begraafplaatfen had laaten gereed, maaken, en in gebruik brengen, door 't maaken van eenen aanvang, met het begraven van het Lyk vaa eenen der aanzienlyken; en dat men dc Lyken die in de Kerk waien begraven, onaangeroerd had gelaaten, maar den Vloer der Kerk, zeer zorgvuldig zoo voorzien, toegeitreeken en bedekt, dat daar uit geene nadeelige opwaasiemingen konden voorkomen.  250 AANHANGSEL ENZ, Bl. 20* Gegoede lieden, die overtuigd zyn of worden, zouden 'er noch wel iets toe contrtbu: eer en. Tot zu!k eene contributie is een. vry■willig aanbod in de verhanddhge: Zoo lang het rottend enz. Als ook: Hoe teer gy e.nz. Ook door een voordel van betasting, zoo dat iemand, die van vaste panden 20 Gi. verponding betaalde, voor eenige jaaren, ééne Gulden of tien ftuivers droeg in deeze onkosten. BE-  £5ï 3BESCHRYVING VAN EEN NIEUW LUNARIUM OF STARREKUNDIGEN MAANWYZE R, Ter onderrichting in, en gemaklyke waarneeming van de Byzonderbeden van den omloop der Maane om de Aarde, uitgedacht en aan heP Zeeuwscb Genootfchap der Wetenfcbappen te Vlisfingen, ter beöordeeling toegezonden, DOOR ftENRICUS SCIIORTINGHUIS9 Predikant te Koudekerk. Y % om een Eclips te konnen ver- oor- fm) Men vindt dit breedvoerig aangeweezen by den Heer de la Lande, in het 10 Boek zyner Starrekunde, % 1759 en volg.  1/2 h: schort inghuis oorzaken; en dit ziet men aan myri werktuig met een opflag van het oog; want alle de gemelde getallen, die niet naby de Knoopen ftaan, wyzen koppelingen aan, by de welke zeeker geen Eclips kan voorvallen i Maar ziet men een of meer dezer Cyfergetallen naby den Noord- of Zuidknoop, zoo dat de Maan daar zynde, geen anderhalf graad, of geen 94 minuten breedte konne hebben, en geen 170 of 150 op de Eclipt. van den Knoop af konne zyn , dan is het zeker, dat 'ef ergens by de Conjunctie van Zon en Maan, een Zon-Eclips zal moeten gebeuren; en ziet men aan de tusfchenftippen, dat de C wyzer 14 of 15 dagen daar na, (by deoppofitie der C met de Zon), den rand der tweede beweegbare fchy ven zal fnyden op een punt, 't welk geen 64 minuten breedte wyst, en minder dan 12° afftands van den Knoop op de Eclipt. heeft, het wyst aan, dat daar een Maan-Eclips zal verfchynen: En die Eclipfen Zullen grooter of kleiner zyn, naar mate de C dan een meerder of minder breedte heeft, en naby haare knoopen is. c. Als  STAHREKUNDIGE MAANWYZER. 273 c Als men nu die gemelde eindpalen der Eclipfen gade flaat, en op het werktuig ziet, welke, en hoe veel der getallen I. II. III. enz. zoo naby de Knoopen der Maan geteekend ftaan , merkt men terftond, hoe veel Eclipfen in't jaar, en waar dezelve invallen zullen. Terwyl een Liefhebber derStarrekundeten minften dit voordeel of gemak door myn werktuig ontfangt, dat hy zonder eenige berekening verneemt, welke Koppelingen ver zyn van de Knoopen, en welke in derzelver nabyheid gebeurende, eene berekening verdienen, ten einde den juisten tyd en grootte eener Eclips naauwkeurig te weeten. d. Men kan echter zonder berekening op dit werktuig zien, of de Zonëclipfen, die op zekeren tyd invallen, ten Noorden of ten Zuiden van den /Equator zichtbaar zyn zullen: want indien de ([ ten tyde van een Zoneclips even den klimmenden Knoop voorby is, zal de Eclips ten Noorden van de Evennachtslyn zichtbaar zyn; doch zoo de Maan dien knoop nog niet voorby is, en dus nog eenige ZulderS breed-  274 H: S C H O R T I N G H U ITS breedte heeft, zal de Eclips teil Zuiden van den /Equator kunnen gezien worden: maar wanneer een Zoneclips gebeurt, als de d by den Zuiderknoop zich bevindt, zal die zichtbaar zyn teil Noorden van den i£q., zoo de Maan dezen knoop nog niet gepasfeerd is; en ten Zuiden van den /Eq. als de C dien Zuidknoop reeds doorgegaan zal zyn. § V. De vierde beweegbare fchyf zal medé verfcheidene zaaken aanwyzen, en wel i. den Synodifchen Omloop en ouderdom der Maan. 2. Eene gemiddelde verandering van het Watergety te Vlisfingen. 3. De Phafes ofSchyngeffalten der Maan; en 4. dc morgen en avond uuren, om de pasfagie der door den buitenltcn citkel van 't 4 blad aangewezen. Zie boven § V. No. a, 't geen, zoo men geene juistheid begeert, genoeg is om de zaaken ten naasten te zien. En heeft iemand een geruimen tyd naar het werktuig niet omgezien, of de verzetting vergeeten, hy zette dan, als 't hem eens weder gelust, de Byzonderheden van den loop der (£ na te zien, het Zonncr wyzertje op den dag des jaars, in welken hy zich be* vindt,  5TARREKUNDIGE MAANWYZER. S89 Terwyl een Liefhebber der Starrekunde dit Lunarium kan gebruiken, om op eene geroaklyke wyze de byzonderheden van den loop der C daaglyks te befchouwen , of die van voorleedene en toekoomende jaaren na te gaan, of door middel van dit Lunarium fommige goede Vrienden, Leerlingen, of eigen Kinderen te onderwyzen, en van bovengemelde zaaken een duidlyk denkbeeld in te boezemen. § IX. En is het ter verbetering van het Schoolwezen , onder anderen ook wenfchlyk, c'at Schoolmeesters en andere Onderwyzers der jeugd eenige onderrichting gaven in fommige deelen der Starrekunde, gelyk de Hoog Eerw. Heer H. J Krom , Hoogl. en Predik, te Middelburg, in zyne uitmuntende en met recht door het Zeeuwfch Genootfchap aangcpreezene Verhandeling, over de T ver- XII DESh. J- vindt, cn zie in zyn gewooncn Almanak, hoe veele dagen 'er na de laatfte Nieuwe (( verloopen zyn; of bezit hy een uurwerk meteen omioopende Maan, hy zie flechts daar aan , hoe ond dc (( is , en (lelie na die aanwyzing het [vïaanwyzertje, wanneer hy terftond van alles op het Lunarium onderricht zal kryg^n.  290 Hi SCIIORTINGHUIS verbetering der Schooien , zeer kundig beredeneert(r), dan zoude dit myn werktuig mede niet ongefchikt zyn voor veele Schoolmeesters, zoo om dezelve in de boven bcfchrevene zaaken, omtrent den loop der Maan, met weinig moeite wat kundig te worden, als om hunne Leerlingen daar in met gemak te onderwyzen. En vermits de meeste werktuigen, ter beoefening der Astronomie, doorgaans kostbaar zyn, en desWegen van veelen, die nog wel eenige lust tot die Weetenfchap zouden hebben, niet verkreegen worden, is het, myns bedunkens, noodig, dat men op eenvoudige Werktuigen denke, die zonder of met zeer kleine kosten verkrygbaar zyn; en dit werktuigje zouden de Schoolmeesters zelve (immers zy, die wel fchryven en teekenen verftaan) konnen nateekenen, en malkander mede deelen; of men kon de bladen tot het werktuig behoorendc laaten drukken, en ze zouden voor een gering prysje verkrygbaar zyn. Ook (V) Zie de Verhandelingen van dc Heeren Krom'-, van der Palm en van Voorst, over de verbetering der Schooien, door het Genootfchap ook aizondcrlyk uitgegeevea Bl. 129—147.  5TARREKUNDIGE MAANWYZER. 291 § x. Ook konde men foortgelyk Werktuig vervaardigen ,tot een Planetarium, om de voornaamfte byzonderheden van geheel ons Zonne-ftelzel daar op te zien, en de Helio- en Geocentrifche beweging der Planeeten na te gaan, of op de wys, als in de algemeene Ocfenfchool der Konften en Wcetenfehappen, in Jt eerfte Deel, de 14A1 Samenfpraak, befchreven wordt, of op eene andere wys, wat meet gefchikt, om door het Werktuig zelve onderricht te worden. Hoedanig een ik meen op een eenvoudige en nochthans min of meer voldoende wys wel te konnen toeftellcn , en misfchien D. V. wel eens zal beproeven. Althans ik denk, dat, wanneer veele Schoolmeesters zoodanige Werktuigen in bezit hadden, en flegts daar by gebruikten de bekende Astronomil'che Oefeningen , 2 Deeltjes in 8™, nevens het voortreflyk Werkje van denHoogl. J. Bode, Handleiding tot de kennis van den Starrenhemel, zy genoegzaam in ftaat zouden zyn, om de jeugd in de be-* ginlelen der Starrekunde te onderwyzen \ en men zoude by tydsvervolg zulk eene iammerlyke onkunde in— en alT 2 Ier-  292 Hl S C II O R T I N C H U I S lerdwaast vooroordeel tegen die voortrefl'elyke Weetenfchap, die thans in de meeste onzer Gemeenten, helaas! veel te fterk heerfchen, niet meer bemerken-. En myn eenvoudig Lunarium, dat ik de vryheid neeme, nevens deeze befchryving, aan het Zeeuwfch Genootfchap der Weetenfchappen aan te bieden, zou misfchien daar toe mede dienftiggeoordeeld kunnen worden: immers dan, wanneer fommige Leden, die met lust de Starrekunde beoefenen, en by welken ik my niet anders dan een leergierig Leerling wil hebben aangemerkt, zich geliefden te verledigen, om de gebreken, die ze zullen ontdekken, te verbeteren, of 'er iets ter vermeerdering en befchaaving by uit te denken, waar op, by de eerfte uitvinding, myne aandacht niet gevallen is. En zeker zal het Genootfchap wel willen opmerken, dat myne gewigtige Bediening in eene vry volkryke Gemeente niet toelaat, van de Astronomie myne hoofdftudie te maaken, fchoon ik echter wel deeglyk my verplicht achte, zoo wel het Boek der Natuur, als dat der H. Schriftuur met noesten yver te doorbladeren , en dikmaals bevindeik, het eer- .fte  STARREKUND1GE MAANWYZER. 293 fee by de verklaring van het tweede alzins noodig te hebben. Terwyl, onder alle de takken der wyd uitgebreide en onzer nafpeuring overwaardige Natuurkunde, niets my gefchikter voorkoomt, om ons, brooze Stervelingen, zeer hooge gedachten van den Almagtigen en Volzaligen Formeerder van 't gan tfch Heelal, en laage, ja zeer laage denkbeelden van ons zeiven in te boezemen, als een aandachtige befchouwing, zoo van ons verbaazend Zonneftelfel, als van het ontzachlyk heir der eeuwig fchitterende vaste Starren. Immers volgt men billyk het voorbeeld van den Godverheerlykenden Dichter David, die in den Villen der Pfalmen betuigt: „ Als ik uwen Hemel aanzie, „ het werk uwer Vingeren, de Maan en „ de Starren, die gy bereid hebt, wat „ is de Menfeh, datgyzynergedenkt"? Mag ik de vryheid neemen uit deeze woorden eenige regels in Dichtmaat te ftellen, ze zouden dus luiden: Sla ik naar 't ruim der heldre Hemel- boogen, Dat Heerlyk Gods-werk myn gewapende oogen, T 3 Zie  294 ïï: schortinghuis Zie 'k op den dag de Zon, cn 's nachts de Maan, 't Planeetgeftel en 't heir der Starren aan, Myn God! wat is de Menfeh, waf heel deez' Aarde ? Hy enk'le ydelheid, en zy een ftofje in waarde. En laat ik deeze weinige Dicht-regels, dewelke eene aandachtige befchouwing van den prachtigen Starrenhemel my on* langs deed opftellen , 'er ten beiluite mogen by voegen. OntZachgelyk gezicht! Een Hemel vol van licht, In heldere avondftonden! Hier zie 'k de zilvren Maan, Daar duizend Starren ftaan, Die 's heeren lof verkonden, Is 't mooglyk op te zien, En niet van de Aard' te vliên Naar 't eeuwig Hof der Hoven ! Is 't mooglyk dat een Ziel Niet voor de Godheid kniel', pn weiger' Haar te looven! Koom      STARREKUNDIGE MAANWYZER. 295 Koom hier toch, Atheïst, Die trots 't beftaan betwist Van 't magtig Opperwezen, Moet niet de glinftering Van Maan en Starrenkring JJw godloos hart doen vreezen? Doof, zoo gy kunt, dien glans Van 's Hemels Starrentrans, Of leer de Godheid eeren. Roept niet deez' Starrenboog? „ Heft hart, ó Menfeh, omhoog, „ En loof den Heer der Heeren. Voor my, 'k verlies my zelf, Als ik het Stargewelf Met eerbied mag aanfehouwen, 'k Aanbid Gods Majefteit, En hoop zyn Heerlykheid In eeuwigheid te ontvouwen. KOUDEKERK, In Wintermaand 1783. T 4 A A N-  296 AANMERKINGEN over de KANEEL, OP C E TL O N gemaakt door C. P. THUNBERG, thans Hoogleeraar te upsal inSweedpn. Dit Vertoog is, ten diende van het Zeeuwsch Genootfchap, Vertaald, en met eenige Aantekeningen vermeerderd, door deszelfs Medelid, M. HOUTTUYN, Med. Do8. te Amfteldam. "ïï'Tan ouds her is de Kaneel gehouden v voor de fynfte aller Speceryen, welke ons de Oost-Indifehe Eilanden ver-  OVER DE KANEEL. 297 verfchaffen, en tevens voor het uitmuntendfte hartfterkend middel, tot heden nog een Monopolie zynde der Nederlanderen. De meeste en voomaamfte brengt het Eiland Ceylon voort. Men heeft gemeend , dat dit de eenigfte Landftreek ware, welke deeze Boomfchors voortbrengen kon, doch in laater tyden heeft men°die ook elders gevonden. Dus nam Profesfor jacquin dezelve op Martenique, ik op het Eiland Java, en de Franfchen nog op andere plaatfen, waar. Men moet echter opmerken, dat de Kaneelfchors nergens zoo fyn en aangenaam valle als op Ceylon, maar grover, fcherperen heeter(7/> Toen ik my in 't jaar 1777, en in 't begin van 1778, op Ceylon bevond, heb ik, by gelegenheid myncr Reistochten door dat Eiland, de meeste wilde en geplante Kaneelbosfchen bezigtigd, uit welke de Kaneel, die men jaarlyks van daar naar Europa zendt, gehaald wordt. Hier door werden verfcheide zaaken van my waargenomen, welke de T 5 voo? (a) Over dc twyfelingen hier omtrent, of naamlyk dc echte Kancelboom ook elders dan op Ceylon groeije, dan of de anderen Laurus Casjia zyn, fpte'k ik omftandig in 't il. Deels, II. Stuk der Na~ wurlyke Hijïorie, bladz. 334, enz.  293 c: p: thunbe kg. voorige Reisbefchryvers nier.hebben opr gemerkt, en daar van zal ik nu verfiag doen. De echte Kaneel komt van den Boom, genaamd Laurus Cinnamomum, dezelve is middeimaatig hoog en uitgebreid , onderfcheidende zich,door breedere en niet zoo fpitfe Bladen (Z'), van den Laurus Casfia, welke de grovere Kaneel geeft,. en my toefchynt flegts eene verfcheidenheid te zyn van den eerden. Het is te geloof baarer, dat de Laurus Casfia en Cinnamomum, of wel de groyere en fynere Kaneel, louterverfcheidenheden zyn, die van de Landftreek cn Grondsgefteldheid af hangen: terwyl Ceylon de allerbeste Kaneel in de geheele Wereld, en zulks niet over liet geheele Eiland, maar alleenlyk op eenige weinige plaatfen , waar het Aardryk hier toe dienftig is, voortbrengt; gelyk men voor lang reeds uit dein'twildegegroeideenthans ook uit de geplante, bevonden heeft. De Zuid-Westlyke hoek van Ceylon ver- (1>) Dit is zeer zeker cn algemeen bekend, des men tc meer zich moet verwonderen, dat door den Heer mükfiay, Hoogleeraar te Gottingen, in de thans nieuwe Veertiende Uitgaavc van het Samenftcl der Planten van Linnaus, de Laurus Casfia voorgeüeid werde Foliis angusiiiribus et oi/ujïori'ous.  O Y E .EL DE KANEEL. 299 verfchaft dit aangenaam Gewas, dat meest gehaald wordt van omftrecks Nepumbo, Colombo , Calture, Barbery, Ga'le en Mawe, alle langsheen of digtaan de Zeekust. De Kaneel, welke zelfs dit Zuid-westlyk deel dieper in 't Land Voortbrengt, wordt, hoe verder ïnwaards, hoe grover, fcherper en meer bytende op de tong. Deeze geheele ftreek der Zeekust is digter of dunner begroeid met Kokosnooten-Boomen, terwyl het Aardryk uit Heijen en Duinen beftaat. Op 't Ceylonfch noemt men die Zandheuvels Marendon. Het is daar algemeen bekend, dat de op Marendan gegroeide Kaneel de fynfte en beste zy. Zie hier de Eigenfchappem derzelve. 1. Zy is wat buigzaam en dun, dikwijs maar weinig dikker dan fehryfpapier. 2. Wat ligt en geelachtig van kleur, ' * veeltyds naar 't bruine trekkende. 3. Zoetachtig, zoodanig dat men ze • niet fcherp voelt op de tong cn zonder natmaak. Hoe meer dc Kaneel van deeze merkteekens afwykt, zoo veel te grover en fjegter wordt zy geacht: gelyk ï. Wanneer zy hard en dik is, als een Sweedfch Stuivèrftuk. 2. Zeer  3oo c: v: thunberg 2. Zeer bruin en donker van kleur. 3. Sterk bytende en brandende op de Tong, met een fmaak naby komende aan dien der Kruidnagelen, zoo dat men hem zonder branden niet verdragen kan, en zelfs, door het dikvvils proeven, de Tong als velleloos wordt. 4. Een wrangen, bitteren of fjymigcn nafmaak hebbende. Zoodanig zyn de foorten van Kaneel, wanneer die uit de Pakhuizen gehaald eh tot vervoering geforteerd wordt: by welke Commisfie ik, geduurende myn verblyf op Ceylon, meermaal en op verfcheide plaatfen, nevens andere daar toe gefchikte Perfoonen, tegenwoordig ben geweest. Maar de geenen, die in de Bosfchen de Kaneelboomen ter affchilling opzoeken, worden nog andere foorten van Kaneelboomen gewaar, wier Loof wel veel overeenkomst met den echten heeft, doch die zy zorgvuldig uitmonfleren. Dit is het werk van de Kaneelfchillers, in 't Cingaleefch Schjalias, en de Kaneel in 't algemeen Curun du genaamd. Dit Volk telt de volgende foorten. i. Rasfe -Curundu of Penni - Curundu: dat is Zoete of Honig - Kaneel. Zy is  OVER DE KANEEL. 301 is dc beste cn aangenaamfte. De Boom heeft groote, breede en dikke Bladen. 2. Nai-Curundu: dat is Slangen-Kaneel. Zy komt de voorige naast by, doch is een weinig minder fyn: heeft ook groote Bladen. 3. Capuru - Curundu, Kamfer - Kaneelboom. Deezen vindt men alleenlyk in 's Konings Landen. Uit den Wortel wordt Kamfer gedestilleerd. 4. Cahatte - Curundu , famentrekkende wrange Kaneel. Deeze heeft wat kleiner Bladen. De vier bier opgetelde Soorten zyn louter verfcheidenheeden van Laurus Cinnamomum, wordende van de Schillers enkel door den fmaak onderfcheiden. Het zyn de eenigfte, die goede Kaneel uitleveren. De volgende Soorten worden niet gefchild. 5. Saevel-Curundu, fiymige Kaneel, die een lymerigen nafmaak heeft, bykans als een MucUago- De bast is week, draadig met verdraaide Vezelen, niet zoo digt en vast als die der anderen; taay, laatende zich ligtelyk buigen, zonder op {taande voet te barften. Het is ook een verfcheidenheid van L. Cinnamomum. 6. Damil-Curundu, platte of Plank-Ka- neel j  302 c: p: thunberg neel; dus genaamd, om dat de bast' by het draaijen zich niet krult of oprolt , maar plat blyft. Dit is Laurus Casfia (V). 7. Nica-Curundu, Kaneel met Bladen / die naar het Loof van Nlcacol of Vitex Negundo zweernen; zynde, naamelyk, Lancetvormig of lang en fmal. Dit fchynt eene verfcheidenheid te zyn van Laurus Camphora. Buiten deeze zeven Soorten , telt men 'er nog drie, welke zich merk elyk van de echte Kaneel onderfeheiden. Men kan ook in den eerften opllag zien, dat dezelve niet billyk te rekenen zyn tolde Kaneelboomen. Ik heb daar van maar de eerfte gezien: de overige zyn zeer zeldzaam en groeijen flegts in des Konings gebied. 8. Caturu - Curundu , Doorn - Kaneel. Deeze is van een geheel ander geflagt als de Kaneelboom, en de Schors fmaakt niet het minfte naar Kaneel. Dc (j) Dit fchynt de Boom van dc Ca'fta Lignea niet te zyn, als welke, gelyk bekend is, ook opgerold voorkomt, en, zo wylen de Wel Ed:Heer radekmacher my fchreef, niet op Ceylon, maar op Ma'.abar groeit, hebbende dc Vrugten wat langwerpiger; gelyk zyn Wel Ed: my dien Bast gezonden neeft, als ook een Wilde Kaneel van Malabar,. den Reuk en Smaak van de gewoone Kaneel naauwlyks hebbende.  over de kaneel 303 De Bladen gclyken geenszins naar Laurierbladen, en de Takken zyn gedoomd , of met fteekels voorzien, b. Mal-Curundu, Bloemen-Kaneel, (om dat de Boom altyd bloeit, doch geen Vrugt geeft). io. Tompat-Curundu, Drieblad-Kaneel; waar van de Bladen zich aan de tip in drieën verdeelen zouden. De Kaneelboomen, die gefchildworden , zyn tot dus verre grootendeels in Bosfchen wild gegroeid, zonder eenige behandeling, en groei jen nog alzo: ja de Europeërs hebben geloofd, op de verzekering der Cingaleezen, dat goede Kaneel dus altoos vanzelf moest voortkomen en dat geplante niet echt zou zyn. Natuurlyk wordt de Boom gezaaid door de Ccylonfe Aakfters, die, de pitten der rype Besfen loozende, dezelve dus hier en daar in de Bosfchen voortplanten. Derhalve vernielde men die Vogels niet, maar liet ze broeden, en dit achtte men tot de deugd der Kaneel het meeste toe te brengen. Zulk vooroordeel heeft geduurd tot omtrent den jaare 1770, wanneer de tegenwoordige Gouverneur, de Heer iman wilh. falck, in 't klein de proef nam van den Kaneelboom door konst aan te kweeken.  304 C= p: THUNBERG ken. De Besfen werden gezaaid; zy fchooten wel en fchielykop, maar hadden het noodlot, van na eenigen tyd uit te gaan. De oorzaak nafpoorende, bevondt men, dat de Cingaleezen, die hun voordeel van het ichillen der Kaneel in de Bosfchen trekken, en het planten niet gaarn zagen: dewyl de inzameling daar door gemaklyker zou worden; de jonge Boomen by nagt, heimelyk , met heet water hadden begooten. Dit bedrog ontdekt zynde, liet de Gouverneur op nieuws, in de aanvang des Jaars 1770, meer Besfen en op meer plaatfen, in 't klein en in 't groot, planten, die voortgekomen zyn en reeds Kaneel-Oogften hebben uitgeleverd. Men fchilt de Kaneel, in de Bosfchen, op twee verfchillende tyden des jaars. De groote Oogst- duurt van April tot Augustus, de kleine van November tot January toe. De Kusten van 't Eiland Ceylon,tot eene breedte van zes of meer mylen Landwaards in , behooren volftrekt aan de Hollandfche Oost-Indifche Kompagnie, en worden van haaren Gouverneur geregeerd , olïchoon het Land door Cingaleezen bewoond worde; want deeze  OVER. DE KANEEL 30$ Zt zyn door de Kompagnie tot onderwerping gebragt. Het binnenfte, middelfte en bergachtige des Eilands, behoort den Koning van Ceylon, die in Kandia zyn verblyf houdt, en tegenwoordig van alle kanten zoodanig ingefloten is, dat hy zyne Kaneel, ook door fluikhandel, aan vreemde Natiën niet kan verkoopen. Dc Schfalias zoeken en fchillen dc Kaneel in de Bosfchen op de eigene Landen der Kompagnie, doch fteelen die ook fomtyds in 's Konings Landen, en gaan dikwils tot op een halve myl van 'sKonings Hofplaats; maar, ontdekten gevangen wordende, raaken zy Neus en O oren kwyt. Ieder Diftrikt, in de Landen der Kompagnie , moet jaarlyks zekere veelheid van Kaneel gefchild leveren. Over zeker getal van Schillers zyn Ceylonfche Overlieden gefield, die het opzigthebben over dezelven en over de KaneeLhun wegens geringe misdryven ook ftraffende. Over alle te lamen is wederom een Europeefch Hoofdman, genaamd het Kloofd der Mahabaddi * of dikwils, inde gemeene fpraak , Kaneel - Kapitein, die alle Kaneel aanneemt enby deKompag- 1T  3o6 c: p: thunberg nie daar voor in {laat, ffcraf oefenende' over zwaare misdaadën. Het fckillen der Kaneelboomen wordt op de volgende manier verrigt. 1. Men zoekt, naar aanwyzing der Bladen of andere merktekenen, goede Kaneelboomen uit, waar van de Takken , welke drie Jaar oud zyn, met een gewoon krom Snoeimes worden: afgefneeden. 2. Van de afgefneeden Takken Wordt het buitenfte huidje afgefchaafd met een ander Mes, dat aan de eene zydeverheven, en aan de andere hol rond is, hebbende eene wederzyds feherpe punt. 3. Na het affchaaven worden de Takken , met de punt van 't Mes, overlangs opgefpleeten, en de Schors daar van allengs met de verhevene fcherpte van het Mes los gemaakt, tot dat men die geheel en al daar afkan haaien. 4. Men verzamelt de afgcfchilde Schors; fteekt verfcheide kleine pypjes daar van in de grootere fpreidt ze uit om te droogen; als wanneer zy zich van zelf oprollen, en bindt ze eindelyk aan Bondels * om ze te vervoeren. Deeze bereidingen zyn onder verfcheide Luiden verdeeld. De Schillers le-  OVER DE KANEEL. leveren als dan de Kaneel in de Pakhuizen der Kompagnie, welke 'er op verfcheide plaatfen zyn; wordende dezelve derwaards gedragen, of, zoo 'erRivieren zyn, te Water gevoerd. Ieder bondel is met drie dunne Rotting-Rietjes omwonden, en weegtongevaardertig pond. In de Pakhuizen legt men ze op hoopen, van ieder Diflrict afzonderlyk, en bedektze met Bastmatten. Tegen den tyd, wanneer dc Schepen naar Europa vertrekken zullen, dat gemeenlyk in November en January gefchiedt, doet de Hollandfche Hoofdman eene Reize naar alle die Pakhuizen, om de Kaneel, tot verzending, af te weegen en in te pakken. Hier by Zyn de Doctor of Chirurgyn der Plaats alleen, of met hem tevens de Scheeps-Chirurgyns tegenwoordig, om ieder Bondel te proeven; voor wiens deugd zy vervolgens moeten inftaan (/). leder Bondel wordt omtrent twee Ellen lang gemaakt en op 85 Pond afgewoogen; hoewel men het maar voor 80 Pond aantekent; dewyl 5 Ponden door het uitdroogen verlooren gaan. Met banV 2 den (S) De beste of fynfte Kaneel komt van PumoGak, daar aan volgt die van Barbery, dan diüvaa Maiure, en eindelyk die van Colombo.  308 c: p: thunberq den wel omwonden, wordt dan de Ka* neelbondel in twee Zakken om elkander vastgenaaid en getekend met het gewigt en den naam der Plaats, waar men ze afgewoogen en ingepakt heeft. Die zakken zyn niet van Zeildoek of Linnen , maar van het zoogenaamde Gonje, waar door de Kaneel, geduurende de overvaart, voor befchadiging beveiligd wordt ( verdreeven, onzichtbaar maakten, of geheel verdelgden: hoe zou dit oogmerk niet 'verydeldzyn ? Hoeflaauw zouden Gods deugden uitblinken? Ja zyne Heerlykheid zou dan door deverwamng,ongemakken,fmerten, gebreken, welke daar noodwendige alle uit moesten voortvloeijeh, geheel verdonkerd worden. Daar nu de erkentenis van Gods deugden, de aanbidding, de verheffing derzelve het grootfle genoegen is,het welk het rrienfehdom fmaaken kan: wat is zyne goedheid dan niet onbezef baar groot, dat hy den ondergang der Dieren zoo aanhoudend wys beftiere, dat wy geduurig die verrukkelyke aandoeningen , in de befchouwinge zyner werken , kunnen fmaaken. Doch dit is het noch al niet, het is dezelvde goedertierene bepaalïng, welke ook zeer veel invloed heeft op een gelukkig leeven in deeze wereld. De te groote hoeveelheid der Dieren, welke 'er zonder eenen geduurigen ondergang, zoo als te vooren bleek, ontftaan moet, kan niet anders, als ten X 5 ui-  330 VAN DEN HESPEL OVER, uiterften fchadelyk zyn voor het menfchdom: een enkele zoort al te zeer ver; meenigvuldigd, is een geduchte plaag, tot verderf en tot ondergang van het geen de goede Voorzienigheid anderzints het menfchdom zoo gunftig toefchikt: de bekende aanvallen der muizen, wormen , zwarte vliegen, die ons zoo dikwerf plaagen, bevestigen dit; dit blykt ook uit zommige gedeeltens van America, waar in, na een aanhoudende regen , zulk een verbaazend aantal van Infecten ontftaat, dat door hunne verflinding en kwelling de bewooners verarmd, en hun leeven ondraaglyk gemaakt wordt; cn had de goede Voorzienigheid daar geen aantal Vogels gereed, die deezen verflinden: hoe fchroomelyk zouden de verdere gevolgen zyn? Valt ons die zelvde goedheid niet te beurt, door onze Oyevaars, Zwaluwen en Rygers, als zommige Sprinkhaanen, Kikvorsfen cn andere diertjes ons te veel kwellen ? Ja behoeft men wel iets meer van de groote fchadelykheid der dieren, als ze al te veel vermenigvuldigen, by te brengen, en zoo de oneindige goedheid Gods te betoogen, als die zulks door hunnen dood tegengaat: wanneer men maar even het oog vestigt, op de verfchrikkelyke plaa-  DEN DOOD DER DIEREN. 331 plaagen, welken den iEgyptenaaren troffen , toen zy de kinderen Ifraëls weigerden te laaten trekken. Wie, die zich een regt denkbeeld vormt van de elende, jammer, benaauwtheid, welke bier door dat volk trof, moet niet met ontroering aan eene al te groote vermenigvuldiging van zommige Dieren denken; en den oneindigcn Beftierer van alles crnltig verheffen, in zyneonbcgrypelyke goedheid, die ter voorkooming van die alles vernielende plaagen, den dood der Dieren zoo wys bepaald heeft ? Moet de te groote vcrmeenigvuldiging van zommige Dieren, zoo als wy te vooren zeiden, den ondergang van andere zoorten, noodwendig tot zyn gevolg hebben; ten minften in die plaatfen daar de eerffen te veel vermeenigvuldigd zyn: dit fchynt veelen, by het eerflc inzien, van weinig belang; doch dit vooronderftelt in hun ook een diepe onkunde, in de wigtige eindoogmerken van alle zoorten , en waar toe die aan verfchillende plaatfen opzettelyk gefield zyn: waarlyk het is te bedroeven, dat men in de kennisfe van het nuttige der Dieren, noch zoo weinig ervaaren is. Waarom is dit aan alle Academiën geen byzondere tak vanonderwys? Was men hier  332 h: van den ïiespel over hier in bedreeven, men zou duidclyk; zien, van weikeeneallergewigngfteaangelegenheid het zou zyn, een eenig zoort te misfen, om dat het, om Gods wysheid, die in alles het nuttige ook bedoelt, een yaste regel is, dat'er geen enkele zoort, zonder de ongelukkigfte gevolgen, om hier andere eindens te verzwygen, kan ontbeerd worden Blykt zulks ook niet ten duidelykften uit de ondervinding? In zekere Coionie van America, meende men zich meesterlyk te hebben gekweeten, als men een zoort van Kraaijen daar geheel vernielde: om dat men dacht, dat zy hunne erweten opaaten: daar zy niet aasden, als op wormen of rupsen, die hun dit nadeel alleen toebragten; en men had, door deezen dwaazen flap, in dat jaar een zeer geringen Oogst. Dachten die zelvde Volkeren, of eenige daaromftreeks niet even ongelukkig, die een andere nuttige Vogel in hun land ombragten, eri verjaagden: om dat zy waanden, dat zy hun gras opaaten , daar zy het alleen van zekere rupfeh, die het verdierven, zuiverden? En groeiden door dit misverfland, die rupfen'daar toe niet zoo fterk, dat men 'er, in het jaar 1749, geen gras, geen hooy had? Moest men het daar-  ÓEN DOOD DER DIEREN. 333 daarom niet, tot een regtmaatigen tol van die onkunde, üit Engeland doen overkoomen ? Moest men 'er zelfs dient nuttigen Vogel niet weder inbrengen; en wilde men aanhoudend gras hebben, hem 'er gerust doen leeven? Is niet omtrent het zelvdc in Zweeden gebeurd ? Heeft men niet door zoortgelyke dwaasheden het nut onzer gemeene Spinnen, tot eene gezonde ademhaaling, ontdekt ? Zyn onze Muizen, onze Mieren enz. niet onontbeerlyk in onze hoven? En is het dan niet oneindig liefderyk van den Alleen wyzen Albeftierer, dat Hy den ondergang der Dieren zoo heeft believen te bepaalen, dat doör de altegroote hoeveelheid van anderen, die deezen zouden vernielen, ons dit ongeluk niet treffe? Ik fluite dit ftuk, dóór noch alleen te doen zien, hoe oneindig nuttig het is voor het Menfchdom, dat veele dieren leevend verflonden, of ookgeftorven tot bekwaam voed fel voor anderen verftrekken: het blykt ten duidelykften, uit hun maakzel, uit hunne beweeging,uit de wryving, de flyting hunner leden, dat wierden zy niet verflonden, zy echter na zeker tydsbeflek zouden moeten fterven ; waren zy nu geen voedfel voor  §34 H: VAN DEN HESPEL OVER. voor anderen ? Hoe vervuld zou onzeri dampkring niet zyn van alle de uitwaasfemingen van tienduizenden van millioenen lyken, in alle plaatfen ? Hoe onbruikbaar onze wateren ? De wind, dé loop der wateren, kon 'er ons wel wat van bevryden; maar zouden intusfchen ook middelen zyn, waar door die uitwaasfemingen,die Verdorvene deelen,van elders aangevoerd, ons benaauwden: zou dit dan, om alleen van de lucht verder te fpreeken, dezelve niet geheel onzuiver maaken, en verpesten? Wat zou het zyn op plaatfen daar men uit traagheid , de grootfle dieren niet onder de aarde delft? Zou het een en ander ons leeven niet in het uiterfle gevaar brengen? Zouden 'er niet duizenden menfchen fterven, zeker fterven, wierden deeze, wierden ook onze lyken, niet door die allernuttigfte dieren verflonden? Een weinig nadenkens, en eene vergelyking van myne flelling met de proeven, welke men thans omtrent de gephlogisteerde luchten , zoo nuttig in het werk fielt, bevestigen deeze meening volkomen. En om het te brengen daar het behoort: hoe onbegrypelyk goed zyn Gods beftieringen dan niet voor het menfehelyk gefiacht, die door alle leevenden en doo-  DEN DOOD DER DIEREN. 335 dooden, tot een aangenaam voedfel, voor dieren te verordenen, ons van dit gewigtig kwaad, en van veele andere nadeelen, die 'er uit kunnen worden afgeleid, zoo gunftig heeft believen te bevryden. Indien ik my durf vlcyen, dat de voorgeftelde redenen, myne geëerde Leezeren, zullen overtuigd hebben,datde dood der meeste Dieren, zoo als die door God bepaald is, waarlyk zyne goedheid betooge: zoo twyffel ik echter niet, of men zal denken, en heeft reeds voor lang gedacht, dat of fchoon het betoogde eene zekere waarheid zy, omtrent zommige Dieren en Menfchen ; dat zy echter, die op zulk eene wyze fterven, en zoo de flagtoffers worden van hunne verflindcndc medefchepfelen, niet kunnen gezegd worden, daar in blyken van Gods goedheid te genieten ? Dat zy die in en door hunnen dood zeker genieten , zullen wy nu in ons tweede deel aantoonen, wy moeten daar toe de zaak geheel aan hunne zyde befchouwen. Mogelyk kan hier byzommigen in bedenking koomen: dat daar delighaamen der Dieren bezield zyn, zoo als hunne zintuigen, welke aan de onzen evenaaren, en hunne daaden, welke zonder eene  $36 li: VAN DEN IIESPEL OVER eene ziel niet begreepen kunnen worden , lceren; cn, dat daar deeze zielen hóogwaarfchynlyk na hunnen dood aanweezig blyven: 't zy men dat verblyf gelukkiger, 't zy min gelukkig, als het geen zy in de vereeniging met hunne lighaamen gcnooten, befchouwd: of dit overblyven hunner zielen hier niet in aanmerking koomt ? Wy meenen neen:' dewyl het voorige reeds geleerd heeft en het vervolg nader bevestigen zal, dat zy, op eenen bepaalden tyd, zeker moeten fterven: welke gevolgen nu die dood heeft, doet niets tot ons oogmerk , dewyl wy alleen betoogen, dat in hunnen dood, als dood; en in de wyze, op welke zy fterven, geen blyken van onbarmhartigheid of wreedheid, maar van Goddelyke goedheid omtrent hen zichtbaar doorftraalen. Dit zullen wy beide bevestigen. Wat hun dood betreft, wy moeten hier nooit uit het oog verliezen, dat de Heere, volgens zyn oneindig wys beftek , aan ieder Schepfel van het Heelal, en dus ook op onze aarde, aan ieder gevoelig weezen, zekere maat van gunstbewyzen heeft toegefchikt, welke Hy door zyn bellier hun ook daadelyk fchenkt; zoo dra Hy nu aan dat wys be-  DEN DOOD DER DIEREN. 33? bellek beantwoord heeft, en Hy ftelt paal aan die gunstbewyzen, of Hy onthoudt ze dezelve, dan kan Hy nooit gezegd worden, wreed of onbarmhartig te zyn: dewyl Hy dan niet anders doet, als dat Hy zyne oneindig wys bepaalde goedheid inhoudt, en dit doet Hy alleen, als Hy de Dieren laat omkoomen.— Had Hy ze niet gefchaapen, cn dus die bepaalde maat van gunstbewyzen niet gefchonken : zou Hyhun dan niet minder goedheid betoond hebben V Zeker ja, daar Hy dan nu zulk eene bepaalde maat hier van fchenkt, en die op zekeren tyd inhoudt, is Hy immers daarom niet van onbarmhartigheid te befchuldigen ? Maar aan de andere zyde, de Heer beliefde, naar het aantal zyner gunstbewyzen , welken Hy aan ieder dier Schepzelen zou fchenken, (en wie kan hier aan twyffelen, die zyne wysheid eerbiedigt) hunne vatbaarheden te bepaalen. Hy fchonk daarom een ieder een lichaam en eene ziel, alleen gefehikt voor zulk een aantal goedheden, als Hy voor hun in dit leeven verordend had; daar dan deeze nu genooten zyn, zoo zou een langer verblyf, in dit leeven , hun niet tot genoegen kunnen ftrekken; alxii peel. Y thans  338 li: VAN DEN HE SPEL, OVER thans 'er zoude dan in zulk een verblyf onaangenaame aandoeningen ontftaan, welke deeze verlenging, over het geheel befchouwd', ongenoeglyk zoude doen zyn. Doch dit leidt my tot eene andere reden, wanneer wy onze aandacht vestigen op hunne maakzels: deeze zyn alterkonftigfte werktuigen, min of meer fterk, naar hunne geaartheden, en de tyden , welke zy op deeze aarde moeten verkeeren; hoe wel ingericht deeze nu ook zyn, en hoe ze door voedzel ook mogen verfterkt worden, zy flyten af, zy verdroogen, verharden, en ■worden eindelyk onbekwaam, Zoo dat ieder dier, al kon het 't noodige voedzel bekoomen, eindelyk zou moeten fterven. Hier koomt by , dat zy aan de wet der voortteeling onderworpen, hunne taak hier in, naar hun afgeloopen tydsbeftek, hebben afgedaan, zy hebben dan hun zoort voortgebragt. Dewyl nu het voedzel in deeze voortreffelyke wereld geëvcnredigd is, naar het gebruik van zeker aantal Schepfelen, moesten of zy of hun genacht dan van gebrek vergaan, of op eene andere wyze omkoomen; doch'zy afgefleeten en des magteloozer dan hun kroost, konden niet anders, of moe*  DEN DOOD DER DIEREN. 339 moesten in die omftandigheden de ongelukkige flagtoffers zyn. In beide die gevallen, of door beide deeze redenen, zouden zy een lankvvylig, een alleronaangenaamst , ja zeer fmertelyk uiteinde hebben: is het dan geen groote goedheid van hunnen Maaker, dat zy, voor het ondervinden dier kwaaden, leevend verflonden worden ? In de overweeging der wyze, op welke zy fterven, vooronderftellen wy, dat zy waarlyk gevoel hebben; en des ook fmerten kunnen ondervinden. Schoon deeze onze meening reeds in verfcheidene uitdrukkingen gebleekcn is, wilden wy die hier echter opzettelyk voor-, ftellen, als iets, dat ons allerduidelykst en zeker voorkoomt, uit hun uiterlyk en innerlyk geftel; en uit de ondervinding, om dat dit hier byzonder in aanmerking koomt. Doch dit te erkennen, zal, vertrouwen wy, ons betoog riiet om ver werpen. Hier moet men voor alles opmerken, dat volgens de byna algemeene bepaaling van hunnen dood, deeze hun altoos zeer onverwagt te beurt valt; eene verordening, waar door hun ook, een byzonder blyk van 'sHeeren goedheid, gefchonken wordt.— Op het oogenblik, Y 2 dat  §40 h: van den iiespel, over dat duizende gerust vliegen, kruipen, zwemmen, worden ze in het midden hunner genoegens verdelgd. Het is waar, zommige fchynen eenigen tyd met den dood te worftelen: by voorbeeld, een worm, een mug, een vlieg, een visch , zoo zélfs, dat wy dikwerf hunne worftelingen, in doodsgevaar, kunnen zien; en ons mededoogen voor hun voelen ontvonken. Doch in zulke gevallen is het een verkeerd vooroordeel te waanen, dat zy dan van hun doodsgevaar zouden bewust zyn, en daarom met al hunne kragten tegen hunne vyanden worftelen. Neen, zoo ver (trekken hunne begrippen zich nooit uit: zulk een denkbeeld vordert veele anderen en verlcheidene befluiten, welke in hun niet vallen kunnen. De gantlchc zaak, is deeze: zy vinden zich belemmerd in hunne vryheid en genoegens, en alle pogingen, welke zy in het werk (tellen, dienen alleen, om deeze weder te bekoomen; en zoo worden zy, onder dit poogen, om hunne vryheid, verdong den.— Is nu de dood voor een dervende onaangenaam, akelig, om het begrip der verandering, om dc veiiaating van veele genoegens, om gevreesde lmert, enz.: dit alles kan hun nooit tref-  DEN DOOD DER DIEREN. 34Ï beffen, dewyl zy volftrekt önverwagt fterven. Het tydftip eindelyk, in het welk zy fterven, kan noch een ige bedenking geeven: dit koomt althans onaangenaam voor Doch wie heeft niet opgemerkt, dat door de liefdenryke bepaaling des Heeren , omtrent den dood der Dieren , dit tydftip volftrekt oogenblikkelyk zy: zoo dra duizenden worden aangerand, eer zy zelfs die aanranding regt ontwaar worden, zyn ze reeds verflonden; hunnen vyanden fchynt opzettelyk eene geneigdheid te zyn ingedrukt, om hun oogenblikkelyk van het leeven te berooven: het zy ze hen daadelyk inzwelgen; het zy ze 'er een agtervolgend gebruik van maaken. Eene kleine uitzondering mag hier omtrent, in zeer weinige gevallen , worden opgemerkt. Dan te vooren hebben wy reeds gezegd, dat wy dit ft uk in het algemeen befchouwen: in zeer weinige uitzonderingen, welke, buiten inlpraak, altoos wyze bedoelingen hebben , willen wy ons des niet inlaaten: met een woord alleen dient, dat als fommige dieren, door hunne vyanden , langzaam fehynen gedood te worden, dat zulks niet is, om deeze dieren te pvnigen, maar om nutV 3 ti-  3|2 Hl VAN DEN HESPEL, OVER tige ontdekkingen: onze katten zouden denkelyk eenige muizen en rotten nooit zoo lang kwellen, indien wy ze zoo fterk niet voedcden ; als wy ze niet meer gaven, dan ze in plaatzen, daarzeoorïpronkelyk, daar ze wild zyn, genieten \ en kan het ook niet zyn, dat zy door de wyze, op welke zy dezelve dooden, gelegenheid zoeken, om anderen , welke zy ook moeten verfijnden , te ontdekken. Hoe dit ook weezen mag, zulk een enkeld geval, zeg ik, doet niets af: millioenen van allerleyen aart worden oogenblikkelyk gedood , en is zulk een wyze van fterven, dan geene uitnemende goedheid: dewyl ze zoo in den dood, die ze toch moeten ondergaan, van fmertenbevrydzyn. Noch moet ik hier in bedenking geeven, of hunne oogenblikkelyke dood,wel in 't minst fmertelyk kan begrepen worden? Het is immers niets anders,dan een daadelyk gemis van alle lichaamelyk gevoel \ het is niets meer, dan een ophouden van een genoeglyk verkeer in het ryk der dieren. En dit kan zonder het begrip van eenige fmerten, zeer wel plaats hebben: menfchen die oogenblikkelyk beroerd worden, zoo dat ze geheel zonder kennis zyn, weeten dikwerf*  DEN DOOD DER. DIEREN. 343 werf, als zy wederom herffellen, niets van eenige fmerten, toen zy beroerd wierden; als deeze nu in zulk eenen ftaat fterven, dan fterven zy volftrekt gevoelloos: kan 'er nu zulk een dood ook niet in de dieren plaats hebben ? Alles dat ons in het affterven van zulke menfchen onaangenaam voorkoomt, is eigentlyk alleen dat, het welk het tydftip des doods voorgaat, en dit treft Ons, als onaangenaame voorboden, van hun aannaderend gemis en verhuizinge, naar de gewesten der eeuwigheid.—■ Doch daar deeze omftandigheden 'er niet zyn, is denkelyk eene oogenblik- kige fcheiding geheel niet fmertelyk. Daar nu de dieren zoo momentelyk, zoo ohverwagt fterven, genieten zy zeker, in hunnen dood, kragtige blyken van Gods goedheid. De bedenking: zou Gods goedheid niet grooter zyn, zoo hy bepaald had, dat de dieren langer of aanhoudend op deeze aarde verkeerden? Kan in niemand, die deeze verhandeling, byzonder het eerfte gedeelte, aandachtig geleezen heeft, opryzen. Maar de beichouwing van zommige menfchen, byzonder van de losfe en onbedachte jeugd, die veele dieren  344- h: van den hespel, over ren ellendig martelen, en.op eene zeer wreede wyze, allenskens het leeven beneemen, kan doen vraagen: is Gods bepaaling omtrent zulker dood dan goedheid?— Doch dit gedrag in het martelen en dooden van deeze onfchuldige dieren, is ten uiterftcn wreed en onbarmhartig; en eenallerkragtigstbewys, van de groote boosheid van hetmenschdom: die dieren tot deszelfs nut gcfchaapen, in plaats van deeze eerbiedig te befebouwen, te bewonderen, en 'er Gods eer in op te luisteren, dezelve zoo moordaadig te mishandelen.—Nooit heeft de Heer zulks gewild, of voorgefchreven; maar heeft volftrekt het tegendeel, en in ons hart, cn in de natuur, en in zyn woord ten duidelyk- ften uitgedrukt. Zulks is des niets anders, dan een boosaartig en Godonteerend misbruik; het is een ftraffchuldig doen; iets dat niets afdoet tegen onze' ftelling: dewyl die zelfde dieren , aan hun lot overgelaaten, dezelfde goedertierenheden , door 's Heeren hand, zouden genieten, die anderen te beurt vallen , daar zy nu op zulk eene fnoodc wyze van beroofd worden. Ik behoef tot befluit naauwlyks te erinneren, dat wy ten fterkften verpligt zyn,  DEN DOOD DER. DIEREN. 345 zyn, om zulke fnoode marteIaryen,op alle mogelyke wyzen, tegen te gaan, en zyn wy dikwerf in de onvermydelyke noodzaaklykheid, om zommige dieren te dooden; dat het ons dan ookbetaamc, de algemeene natuurwet, ong in het ryk der dieren zoo duidelyk voorgefchreven, te volgen; dat is, dat wy dit, volgens Gods oogmerk, langs den korden weg uitvoeren.     REGISTER OP HET ZEEUWSCHE GENOOTSCHAP,