VERHANDELINGEN UIT GE GEEVEN DOOR. HET ZEEÜWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, T E VLISSÏNGÊN^  ÜITLEGGINQ DER TITELPLAAT; De wysheid, fier gezeten op haar Throon, l^efchouwt men iel minesveIs fK'.petirnsting; Hoeft, tvarsch van fabeldicht en valfche Goön , Schept ze ïti co»! hoek haar groome zielsverftistirifL Twee Zuilen, die 'tgewelffel van liaar Kerk Aan d'eenen kant boawkunftig onderfchraagen, Verwonen 't zeeuwsch en vlissi"ngs wapenmerlc, En wili ;ms beeld, vvien 't werk wordt opgedragen, Doorluchtig Hoofd van onze Maatfebappy, Die, fchoon noch in heur zwakke en Ttiaifcbi jaaren, . Hem, d'tfcrfteling heur's arbeids, vlug cn bJy , . Voor de oogeo brengt, mat lust om voort to- vaatcn. De Tafel met den doorgrond, ryk bedekt Riet Tekenfchels \'an Kunst en freter.filjappeii. Es: 'Mïrgezicbt, dat ginder d'aandacht wekt Ter z<-;le yjn Cnrriyn en tempeltrappen, Getuigen , dar de weêt.uicht, vlyt en lust, Door de Ker gefpoord, aan Zeekinds verfte paaien, In onze Pist noch niet zyn uitgebluscht: Men tracht door nut 'er mede een' Prys te haaien. Handhaving van den Godsdienst en het Recht, Ceneesbebulp, tot fïetm van 't menschlyk Iceven, 't Naftiv.rbvek, door Gods hand ons voorgelegd , 't Nitmirboek, door zyne Almagt zeif-befchreven , De Meetkunst, in haar takken ruim verfpreid , De ScbilJeiknust, zoo fix in kleur en trekken, De Puiktitozyk, die harten opwaarts leidt, Haar Zuster, die de dofheid zélf kan wekken, 't Vermogen om door 't helder Spiegelglas Het St.ir/ eijbeir aan 't menschlyk oog te klemmen, Of dyor behulp van Qr^at/bfcg, en Vamfas, Op verren tocht een doile zee te timnifcn, Hijforitkanst, die 't oude in 't nieuw herfchept, Die munt en fteen van vroeger eeuw doet tuigen, Die honing zelfs uit bittren alzom lept, En uit vergift weet artzeny te zuigen, En wat zich meer liet fchetzen op de print, 7.\"'i beeldfpraak van het doel, waarheen wy trachten» Is 't werk gering? Wie Jeurd en wysheid mint, Heeft eindclyk op zyn' arbeid vrucht te wachten. Dus huwt m'in 't ryk van onzen Waterleeuw De Scbcepvaardy met de oefening der verftanden. Der braaven gunst zal by den ncesten Zeeuw 9m yverglocd nosk lterk.cr Jocu ottiiirmidei).    VERHANDELINGEN UITGEGEEVEN DOOR HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, te VLISSIN GENj &ÊRTIENDE D S E U M PIETER GILLISSEN^ Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap_ der Wctejifchapperi, wxjcclxxxvi,  'Het Genoptfchap erkent geene exemplaren voor echt, dan die door lènen der Secretaris feu eigenhandig onderteekend * '  BERICHT. \w «awra vooSi oiu «wtó t «Jw TOVivj «T* ïftY3&m«\u\ü : (Q D Qewyl alles , het geen, betreklyk op de Gefchiedenis, van het Zeeuwfch Genootfchap der Wetenfchappen, te J^lisjingen^ tot heden toe, kan gezegd worden, te vinden is, in de HiftoriJche Voorrede , geplaatst voor het Eerfte Stuk des Twaalfden Deels, het geen, byna ter gelyker tyd, met dit, zal worden uitgegeeven, hebben wy thans niets anders te W. deel. » 3 doen,  [ vi ] doen, dan een woord van deszelfs inhoud te zeggen. Men vindt daar in, twee Prysantwoorden: het een van den Heer Kayfer, op de Vraag, over het ftichten van een Hospitaal voor onvermoogende en oude Zee-lieden; het ander, van den Heer Muller, op die, over den WisJeU cours, welke door het Genootfchap , was voorgemeld , op het edelmoedig verzoek , en ten kosten, van zyne Excellentie, den Hoog Edelen Welgeboren Heere W. G H Baron van Lyndcn tot Blitterswyk, Kepraefènteerenden den Heere Prinfe Erf-Stadhouder > als Eerlten Edelen van Zeeland, enz enz. . Daar na volgen : eene Verhandeling ; over de Engelen der zeven Gemeenten, üpenb. I. 20., gefchreeven, door wylen den Wel JÈerw. Heere Zuidhoek van La-  [ vu Q rw, eenen Man, wiens onverwagt afiïcrven, de Gemeente van Rotterdam betreurt, en het Genootfchap heelt belet, Hem dat teelten.-van hoogachting te geeven, welk. liet , aan zyne Geleerdheid, vooral in de Taai- en Oudheid, kunde, ichuldigwas; — Het onderzoek , over eene fchynftrydigheid, tusfchen zekere Vernaaien van Matihaeus, vergeleeken, met den.  ÈEH OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 13 den, van bekwaame grootte en zwaarte, van vlakke moppen klinkert, in Herken tras; en over deeze landhoofc den leggen wy eene houten brugge: alles volgens die bepaalingen, als Fig* VIL voornoemd, afgeteekend is. Tot dus verre ons generaal plan tot een Hospitaal opgenomen hebbende, kunnen wy het Grondplan of de beneden verdiepinge, Fig. II. voorgemeld, voor ons neem en, om het gebouw, zoo naa mogelyk, te bepaalen, en van de inrichtinge de vereischte rekenfchap te geeven j dewyl, naar den aanleg van het zelve, de overige plans haare byzondere fchikkingen krygen. Drie treden, voor het midden van het Corps de Logis opgaande, komt men in een voorhuis, dat zeventien voeten breed, en groote dertig voe^ ten, tot aan de capitaale trap, lang is. De ftoeptreden zyn, gelyk alle andere buitentrappen, van Escaufynfe fteen. Het voorhuis en portaal onder den grooten trap, tot tegen de eetzaal; als mede alle verdere doorgangen, moeten met vlakke moppen klinkert, in bastaard tras, bevloerd worden. De aanleg van den grooten trap, blykc uit  14 C. KAYZER ANTWOORD GVEÏ? uit de teekeningen, Fig.IL en Fig. VI; de treden hebben een voet breedte, naar vooren een weinig afhellende, en eene laage gemakkelyke optrede; zy zyn van bordes tot bordes in onëvene getallen; en zoo gefchikt, dat de klimmer vyfmaal rusten kan, eer hy op dc eerlle verdiepinge is; deeze beklimt men met vier en dertig, en de zolder met drie en festig treden. Deeze trap ziet men vlak in het midden van het voorhuis; men gaat denzelven van wederzyden op, en komt telkens boven de middentrap te zaamen; deeze ordonnantie geeft gelegentheid , om des noods, by forme van tusfchen-verdiepinge, noch plaats boven de doorgangen en kleine vertrekken, te kunnen vinden. Onder het eerde portaal is een ingang of keldertrap, voor de westkelder. De befchrevene groote trap, is getimmerd van eiken hout, op een goed gemetzeld fundament: de eerde trede van Escaufynfe deen; de bordesfen zyn met blaauwe fteenen bevloerd; de leuning is van eene digte eiken lambrifeeringe; de treden zyn van onderen belat, en glad beplakt; gelyk ook de bordesfen; de kuip * voor  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 1.5 voor den keldertrap voornoemd, als mede tot onder de quartierboomen van den ondertrap, is gemetzeld. Onder de bordesfen nu van deezen trap, vindt men wederzyds eenen doorgang, naar de groote eetzaal: deeze zaal is zeven en vyftig voeten lang, en negen en twintig en een halve voet breed; wordt verlicht door vyf raamen; en verwarmd door twee groote kagchels; en is bevloerd met vlakke moppen klinkert, in bastaard tras; de dorpels van alle deuren, op deeze eerlle grond, zyn van Escaufynfe fleen; in deeze zaal kunnen in de breedte twee tafels envier banken gezet worden, zoo dat 'er zeven voeten doorgang in het midden tusfchen dezelve, en drie voeten drieduimen langs de glazen enoverftaande zyde; en aan wederzyden in de lengte zes voeten doorgang bly ven. Rekendmennu voor ieder perfoon agtien. duimen plaats, zoo zullen 'er honderd en twintig perfoonen aan deeze twee tafels kunnen zitten. De deur, ter regterzyde aan de glazen, uit deeze zaal pasfeerende, komt men in een keuken van negen en twintig en een halve voet in het vierkant, be-  IÖ C. KAYZER ANTWOORD OVER" bevloerd even als hét vóorfchreveü vertrek: door twee raamen ten noorden en twee ten westen verlicht; hebbende eene ruime haardfteede, voorZien- met koperen , op fornuifen gëmetzelde, ketels: twee voor de mondkost, en een onl water heet te maaken; twee vaste aanregtbanken, zyn onder genoemde glasraamen geplaatst, ■waar van de voeten met kasfen, tot allerleie berging, gelegendheid geeven; ook heeft men in deeze keuken een regen- en weiwaterpomp; voorts heeft dezelve gemeenichap met eene buiten afgezonderde plaats, waar op men een afdak, om ónder te werken; en een fecreet voor de bedienden van dit vak, vindt; gelyk mede eene deure, om in den moestuin te koomen. ; In den gang, loopende langs evengëmelde keuken enz., zal men drie deuren vinden uitkoomen: de eerftetf, vlak over de keukendeur, leidt m de kleine eetzaal: deeze is negen en twintig en een halve voet lang, en een en twintig en een halve voet breed ; uitziende op eene opene en omheinde plaatfe, in welkers midden een gazon legt; en deeze eetzaal, waar in wy ee-  ÉEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 17 een houtenen vloer zouden verkiezen, is gefchikt voor de Opperbedienden van het huis. De tweede deur ö, in gemelden ganguitkoomende, is die van den trap naar den noordkelder; en de derde deur c, daar aan volgende, is van een vertrekje, dat wy het broodkamertje zullen noemen: het zelve is voorzien met eene groote kas, en eenige losfe planken boorden; heeft een glas, in het trapportaal uitkoomende; en een dito, in eenen doorgang naar de laatstgedagte eetzaal; dit laatfte is een opfchuivend raam, en voor het zelve, in den doorgang, ftaat eene vaste tafel; dit kamertje heeft mede een houten vloer, en noch van binnen eene vaste tafel, langs het even genoemde raam; wy destineeren dit vertrekje tot berginge van het brood, de boter en de kaas, die dagelyks gebruikt wordt; en tot de uitdeeling daar van, op gezette tyden. Als men uit dit kamertje, ter linkerkant onder het trapportaal, en even om den grooten trap heen gaat, koomc men aan de overzyde, in den doorgang, naar de gemeene zaal: deeze zaal heeft eene ruimte van agt en veer- JCIll. DEEL, B tig ?  18 C. KAYSER ANTWOORD OVER tig en een halve voet in de langte, erf negen en twintig en een halve voet in de breedte; is bevloerd als de eetzaal; insgelyks met twee kagchels verwarmd; heeft eenen uitgang naar eene, daar aanleggende, omheinde opene plaats, en ziet op dezelve uit met drie lichten, gelyk met twee op de moestuin. Wy hebben, wegens de groote ruimte, die dit vertrek wegneemt, fterk in overweginge genomen, of wy het gebruik van hetzelve, niet met dat, van de groote eetzaal, konden combineeren; dan het wegruimen van de reeds befchrevene immenfe tafels en banken op de eetenstyden, en de benodigde plaats voor eenig werk, dat de bewooners zouden kunnen Verrigten, tot hun voordeel en dienst van de Maatfchappye, zyn daar tegen onoplosbaare zwaarigheden. Op de zoo even genoemde plaatfe ftaat een regen- en weiwaterpomp, tot algemeen gebruik; aan het einde van deeze plaats is een afdak, waar onder" een van rondsom dubbeld afgefchoten, zoogeiaamd, badkamertje, met een fchoorfteea voorzien, en vier boven den  ÈEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 10. Üen mangeftelde lichten; ook een houten vloer. Dit badkamertje dient, om des noods de lieden, die eerst in het huis koomen, te vifiteeren, en te zuiveren • de oude plunje te laaten uittrekken, en fchoone nieuwe van het huis aan te doen. Nevens dit badkamertje is een gemeen fecreet, en aan de andere zyde, een uitgang naar den tuin. Wanneer men nu weder de gemeene zaal en doorgang voor dezelve pasfeert, vindt men, even ter regterhand omflaande, onder het trapportaal, den ingang naar de fecreeten: zynde drie gemeene, van vier plaatfen ieder, en een byzonder voor deOpperbedienden van het hüis. Deeze fecreeten ftaan op eenen zeer grooten put, met gepuncteerde kruislinien aangetoond, en fcheppen licht en lucht door het midden, oflantaarnplat. Nevens deezen ingang* tot de fecreeten, ontmoet men in het voorhuis weder eenen doorgang d: in deezen doorgang is een fecreet, tot dienst van het vertrek, aan het einde van denzelven doorgang; en dit vertrek is gedestilleerd voor eene Regentenkamer : deeze kamer is negen en twintig en een halve voet in zyn vierkant groot; B 2 zice  9ft C. KAYSER ANTWOORD OVE&32I ziet met twee lichten op eene binnenplaats, in welkers midden een parterre, en met een licht naar den Vlisfingfchen weg; hier dient een houten vloer; een gladde marmere fchooriteenmantel, boven dezelve eene eenvouwige betimmering ; op de wederzydfe pilasters de wapens der eerfhe Donateurs of Donatrices; en boven, in het midden, tusfchen de twee pilasters, een medaillon, aan een festonnade, hier op een kenmerk van het Zeeuwfche Genootfchap, als eerlle Ontwerpers van het plan; en op het middenpaneel eene losfe lyst, daar in de naamlyst der Regenten en Regente«fen; aan de overzyde van de fchoorfleen zyn twee vaste kasfen getimmerd, waarin particuliere aanteekeningen , Haaien van het goed tot kleedinge enz., boeken van voorgaande jaaren, rekeningen, quitantien enz., kunnen geborgen worden; en noch een kleine kas, waarin de inftructien voor de opperbedienden, en de reglementen van het huis, gelyk ook een loquet voor loppende zaaken , plaatfe vinden ; voorts is dit vertrek van onder gelambrifeerd, met een eenvoudig gefchilderd doek  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 11 doek behangen, en van boven glad beplakt, met eene boven het behangfel omgaande eenvoudige plaklyst. Nevens den even vermelden doorgang d, treft men in het voorhuis eene deur e aan, hier mede koomt men in de zoogenaamde, Boekhouders kamer: dit is een vertrek van negentien voeten in zyn vierkant, heeft mede een planken vloer, een eenvoudige betimmerde fchoorfleen en mantel; voorts ziet het met twee lichten op den Vlisfingfen weg. Over de deur van deeze kamer, is eene deur ƒ, hier gaat men mede in het falet, of ordinaire woonvertrek van den Vader en Moeder; dit is volmaakt als het zoo even befchrevene, van den Boekhouder, ingericht, en is ook van dezelve grootte. Hier aan is noch een vertrek van vyftien voeten breed, en negentien voeten lang, dit is mede volkomen gelyk aan het vorige ingericht, en ziet met een licht naar den Vlisfingfen weg, is gedestineerd tot een flaapkamervoor den Vader en Moeder , heeft eene deur, om in den vleugel te koomen,.alwaar vertrekken zyn, die dikwerf door de Moeder dienen bezogt te worden, Deeze pasfagie is, B 3 door  22 C. KAYSER ANTWOORD OVER door het vertrek , tot het generaaie comptoir gefchikt, genomen, edoch, met een hoog hek afgefloten: het generaal comptok is met een fteenen yloer, even als de gemeene zaaien bevloerd , en kan bezogt worden door de evengemelde deur, en uit de kleine eetzaal: deeze laatfte pasfagie is voor den Boekhouder, de eerfte voor den Vader, en dan is 'er noch een toegang tot het comptoir, door de voordeur van den noordelyken vleugel, en gang van denzelven, zynde deeze toegang zeer gereed voor werklieden, die hunnen loon moeten ontfangen, leveranciers en anderen, d e zaaken met het comptoir hebben; dus moet 'erin het gemelde hek eene deur zyn, en een opfchuivend raam, met een toog of toonbank daar voor; van binnen dit hek is nodig een groote fchryflesfenaar en een loquet kas. Het befchreveii vertrek fchept licht van de noordelyke plaats; alle de vertrekken op dit grondplan of Rez de Cbausfeë, hebben eene verdiepinge van zestien en een halve voet, ^gerekend uit den bovenkant van den vloer totaan den onderkant van de zwaarfte balken, en twee du^-  EEN OUÜ ZEELIEDEN HOSPITAAL. 2$ men meer tot aan den onderkant van die balken, welke boven het voorhuis, kleine vertrekken, en de noch te befchryven vleugels koomen. De ftraks gemelde voordeur, van den noordelyken vleugel, ingaande, koomt men in eenen gang, hier vindt men aanilonds ter regcerzyde de deur, van de by ons geliefde linnenkamer: dit is een vertrek van agtien en een halve voet breed, en een en twintig voeten lang, met eenen ordinairen, meermaaien bepaalde fteenen vloer bevloerd, en met eenen gemetzelden en effen bepleisterden fchoorfteen, van onder met eenen blaauwen, effen glad getleepenen, fteenen mantel voorzien; dit vertrek heeft een hoog licht ten oosten, en een laag of ordinair licht ten zuiden; 'er zyn vast getimmerde groote kasfen tot berginge van het linnen enz., van het huis; het opdoen van de wasch, het naai en verftelwerk gcfchiedt ter deezer plaatfe. Nevens de deur van dit vertrek is die van het washuis: dit heeft eene goede ruimte, van zes en twintig voeten in de langte, en een en twintig in de breedte; in het zelve ligt een B 4 meer-  24 C KAYSER ANTWOORD OVER rneermaalen gemelde ordinaire fteenen vloer; ook is 'er een ruime fchoorfteen, en een, in een fornuis vast gemetzelde, koperen ketel, met eene kraan, om water heet te maaken; als mede een regen- en weiwaterpomp; de dag koomt door twee hooge lichten ten oosten. Het derde vertrek van deezen vleugel, is gefchikt tot de bakkerye; hier toomt men in, door eene deur, vlak aan het einde van dèn gang, en door eene deur in het washuis; deeze bakkerye is lang agt en twintig en een halve Voet, en breed zes en twintig voeten, met eenen fteenen vloer bevloerd; heeft eenen grooten haard, en wederzyds dezelve eenen grooten bak-oven, van zes voeten diameter, die den rook als hy geftookt wordt, met eene byzondere pyp, in den fchouwboezem brengt; aan den eenen kant, koomt deeze bakkerye met eene deur aan de noordplaats, en een licht boven die deur uit, en aan de andere zyde, fchept zy haar licht, door een hoog raam; zy kan van water bediend worden, of van gemelde 'plaats, of uit het washuis; de gang van deezen noordelyken vleugel, heeftf  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 25 heeft zyn l cht van boven de deur, en van een zylicht, aan genoemde plaatfe uitkoomende; deeze vleugel heek zyn degagement door den gang g, langs ie noordplaatfe en de deuren bh, en tot dienst, het fecreet aan het einde vari deezen gang. Aan den anderen kant van het Ccrps de t.ogis, heeft men de zuidvleuget: treden wy deezen door de voordeur, ten noorden, in, zoo vinden wy eenen gang, gelyk aan dien van den noordvleugel, en de eerfte deur, ter Iinkcrzyde, leidt ons in de zoogenaamde Apothecars km er: een vertrek van een en twintig voeten lang, en ag-tien en een halve voet breed, in alles ingericht, gelyk de Boekhouders kamer, voorheen befchreven; dit vertrek heeft een laag raam ten noorden, en een hoog raam ten oosten, waar door het zyn licht fchept; allernaast aan dit vertrek vindt men de Apotheek , dertien en een halve voet breed , en een en twintig en een halve voet lang j met eenen fteenen vloer bevloerd; hebbende eenen ruimen fchouwboezem, en onder den zeiven een fornuis L met zeven ftooksaten : B5 diu  26 C. KAYSER ANTWOORD OVER dit vertrek fchept zyn licht door een hoog raam ten oosten, men vindt het zelve ingericht met eene groote vaste kas, met boorden en laaden, een toonbank en houten vloer, tusfchen de kas en dezelve; de toonbank, met een kapel, en een arm voor fchaalen; alles ingericht, zoo als een Apothecars winkel van zulk een klein bellek vereischt ; de groote vyzel op een blok, gemerkt k, en verder toebehooren; men heeft hier ook een byzonder fecreet voor den Apothecar, fcheppende licht en lucht van buiten. Aan het einde van deezen gang ziet men eene deur, deeze leidt in eene zaal van vyf en dertig en een halve voet langte, en agt en twintig en een halve voet breedte, gefchikt tot eene infirmerie of ziekenzaal: hier vinden wy eenen planken vloer, eenfchoorlleen, zoo als die van de linnenkamer befchreven is; een fecreet van vyf plaatfen, fcheppende lucht en licht van buiten; in deeze zaal kan, met drie hooge lichten ten oosten, en drie daar over llaande ten westen, doorgaande versfe lucht gebragt worden, zonder trek of tocht beneden in het vertrek te veroor-  EEN GÜD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 27 zaaken; 'er kunnen in deeze infirmerie twaalf aparte flaapplaatfen, ieder voor een perfoon, met genoegfaame ruimte, om 'er van rondsom by te koomen, geplaatst worden; deeze flaapplaatfen zagen wy gaarne, dat beftondcn uit losfe kribben, die geheel uit elkander kunnen genomen worden; en dat zy een overdek hadden, uit yzere roeden te famen gefteld, waar over en om gemeen grys linnen, of eenig ander foort van goed, dat zich laat bev/asfchen, en met lisfen aan gemelde roeden vastgeftrikt wordt, hatende aan de eene zyde de opening als gordynen. Deeze zaal heeft door een gang /, gemeenfchap met de gemeen e plaatfe, ten zuiden van het gebouw, en kan de fchoorfteen in het badkamertje, en de pomp op die plaatfe, gebruiken; ook geeven de deuren m m degagement, en gelegentheid om fommige zieken, des noods, op het midden van den dag, versfche lucht te Jaaten fcheppen. Het grondplan Fig. II. thans geheel overzien hebbende, laat ons nu het plan van de kelders, Fig. IV. befchou"wen: hier zien wy eenen aanleg van gé-  2$ C. KAYSER ANTWOORD OVER genoegfaame ruimte, beflaande bykans de helft van het terrain, van 't geheele Corps de Logis; alle waterdigt gewerkt, en met kruisgewelven op pyïaaren overwelfd, hebbende twee toegangen , de een van buiten op de plaats voor de keuken, en de andere op de noordelyke binnenplaats; ook twee toegangen binnenshuis, als een onder den grooten trap, en een in den gang, naar of langs de keuken; het eerst genoemde of westelyke gedeelte is gefchikt, tot berginge van de brandftoffen , en het andere of noordelyke gedeelte, is in tweeën gedeeld en afgeflooten , door latwerk van dubbelde latten en regels of ribben geformeerd, en verordend, om te dienen tot eenen bier- en provifie kelder; deeze kelders hebben licht en luchtgaten, of keldervenfters, ten westen èn noorden, met vallen voorzien, om des winters te kunnen digtmaaken. De teekeninge No. IV. (a) is de bene- (Y) De teekenïng No. IV. gelyk mede die van No. VI. en No. VII., van welke in het vervolg gefproken wordt, worden in 't origineel ontwerp, aan 't Zecuwsch Genootlchap overgezonden, wel gevonden, doch deeze zyn, ter vermydinge van kosten, weg-  ÈEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 20 neden balkgrond, of verdeeling en fchikking van de zolderbalken, boven de vertrekken op het grondplan, Fig. II. aangeweezen; hier ziet men aangetoond de lateien en reveelingen; ook de bepaaling van de zwaarte der balken, naar haare langte ingericht; het is naar deezen balkgrond, dat de verdeeling van de flaapvertrekken, in zoo verre de fcheidingen, niet metde ondermuuren opgaan, gefchikt is; deeze fcheidingen zouden wy verkiezen van greine ribben, weclerzyds belat, en met een taaijen mortel volgeraapt, dus niet te zwaar, 't zy dezelve over langs op balken koomen, of over' dwars van den balkgrond, wanneer 'er opmerkingen genomen worden, die een goed Conftructeur niet uit het oog verliest; over deezen balkgrond, zouden wy doorgaande, en dus tot de vloeren van alle de boven vertrekken en gangen, greine plaaten leggen, die met mesfen en groeven in den anderen gewerkt zyn, waar op kaf geilrooid, en eene laage klei wel beïla- 2en » weggelaten: nis dienende niet 200 zeer tot een fëfft fcgm vnn het Plan, dan wel tot de conftnictic eö cc betammge van het gebouw.  3O C. KAYSER ANTWOORD OVER gen, gelyk die van de pottebakker'S^ een halven duim dik gelegd; vervolgens op deeze laage blaauwe plavuizen , in ordinairen kalkmortel, gebragt worden. De verdeeling der vertrekken, op deeze of eerfte verdiepingen hebber/wy op het plan Fig. IU, aangeweezen. Dit plan voor ons neemende, ziert wy een zestiental kamers, welke alle^ door ruime en wel verlichte gangen, kunnen bezogt worden; deeze gangen d ddd ontfangen haar licht uit het middenfte van het gebouw, dat met een plat overdekt is, waar op drie Iantaarnen {taan ; als mede twee licht- en luchtkokers gg, boven de fecreeten, zoo als, tot klaarder begrip, de doorfnydinge, waar van hier naa zal gefproken worden, aantoont. Men koomt! langs den grooten trap boven by a a; b is een portaal, waar op teffens de toegang is tot een gemeen fecreet; c is een groot portaal tot degagement; van deeze beide portaalen koomt men door de bogen e e in de gangen; ƒ is een licht bovenden man; de vertrekken zyn van een tot zestien genommerd, No. i  EÈN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 3! No. 1 heeft 6 bedfteden dus - 78 bedfteden in het geheel. Ieder bed of flaapiïede is gefchikt voor twee perfoonen, zoo dat 'er honderd zes en vyftig menfehen, op deeze verdiepinge, kunnen gelegerd worden, en das rykelyk aan het oogmerk voldoende. Tot deeze flaapfteden zouden wy verkiezen, dat vaste nisfen getimmerd wierden-; dat in ieder gezet wierdt een losfe flaapkoets of kribbe, welke uit den anderen kan genomen worden, en voor die nisfen gordynen van groen cajant, of eenig ander dicrgelvk goed. Het plan No. VI. geteekend, is gefchikt, om den balkgrond tot de zol- de:  32 C. KAYSER ANTWOORD OVER dering boven de eerfte verdiepingen of de grond van den doorgaanden zolder, boven het Corps de Lo^is, gelyk mede om de conftructie van het dak of kap werp, aan te wyzen.. Men kan op het zelve de ruimte vaii deezen zolder zien, en hoe dezelve zeer gefchikt is tot veelerhande gebruiken van het gefticht: als hetdroogen van gewasfchen lynwaat, het bergen van alien droogen voorraad: 't zy tot kleeding, mondbehoeften , werk of materiaal van de inwoonders enz.; waarom wy deezen zolder, door zestien dakvenfters, (waar van 'er vier van vöoren, vier van agteren, twee ten wederzyden van het dak, en vier op het midden of lantaarnplat, uitkoomen;) licht en lucht verfchafïen; terwyl wy op de noord- en zuidplaats nedergaande, ter wederzyden van den zolder, een fuffifant windas zoude brengen. Het dak zouden wy betchoten verkiezen, als digter, warmer en zindelyker; voorts het zelve dekken met beste blaauwe pannen, (om de zwaare kosten van ichaalie of leiwerk te ontgaan) gelyk ook den nok, hoek en keelkepers, gooten en plat met lood. De  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 33 De affcheidingen of affluitingen kunnen , naar bevind van zaaken, of met latten, of met digte befchotten, gemaakt worden; de leidingen van de fchoorfleenpypen hebben wy zoo ingericht, dat op ieder hoek van het dak, fymmetricq, een pyp uitkoomt. De kappen van de beide vleugels, zyn mede op deeze wyze ingericht: gelyk men uit de teekeninge; No. VU. kan nagaan, het geen ten meesten nutte verflrekt; zonder bovenmaatige kosten naa zich te flepen, kunnende het gebruik wederom betrekkinge hebben, op de verrichtingen, die onder dezelve gefchieden. Op de teekeninge Fig. VI. ziet men de doorfnyding van het gebouw, waar in dat geene aangetoond wordt, het welk nodig was, om de gedagten van de conflructie, voor den werkman open te leggen; en Fig. V. eene flandteekening, die de uiterlyke gedaante van het gebouw voor oogen fielt: zoo dat deeze teekeningen alle met den anderen, en met de voorenilaande befchry vinge, vergeleeken, eene klaare bevatting (gelyk wy ons vleien) van het gebouw, (volgens XLU. DEEL, C OU-  34 C. KAYSER ANTWOORD OVER onze gedagten tot het voorgefteld einde voldoende) zullen opleveren. Daar zulk een gedicht geene geringe quantiteit water nodig heeft, hebben wy gedagt, op ieder plaats , een regenbak en welput te moeten aanleggen : deeze regenbakken zouden ieder agtien honderd cubicq voeten, of drie honderd en zestien tonnen water inhouden, gelyk uit de grootte, met gedippelde linien aangeweezen, en de bepaalde gemiddelde hoogte van vyf voeten \ is af te neemen. Dat nu twee zulke groote bakken, door het hemelwater, op de uitgedrektheid, van de door ons bepaalde daken, van het Corps de Logïs en de vleugels vallende, kunnen gevuld worden, is blykbaar: want door natuurkundige waarneemingen heeft men bevonden, dat 'er 's jaarlyks, het middeltal gereekend, agtien duimen water valt; daar nu ons werk te famen, eene oppervlakte van 13180 vierkante voeten heeft, zoo vair 'er dus op die oppervlakte 19770 cubicq voet water, of 3954 tonnen, dat is circa 11 tonnen alle dag; dus overvloedig tot gebruik, en meer. dan die bakken kunnen zwelgen;  ËEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 35 gen• waarom 'er een goed verlaat aan ieder, in de rioolen, die wederzyds door de timmers loopen, en van dezelve in de ringfloet geleid zyn, moet gemaakt worden 'j dienende dus de overmaat van water, om het vuile, in die rioolen loopende, te kunnen wegfpoelen, en te beletten, dat eenige ftank uit dezelve kan opflaan. De welputten voornoemd, moeten zoo diep gegraven worden, dat 'er by de droogfte tyden, altoos drie voeten water in dezelve blyft: zy zullen binnen werks drie voeten diameter hebben, en op een eiken raam van 4 en 12 duim met een tweefteenfen muur opgetrokken, en van boven met een vier duims Escaufynfe fteen gedekt worden. Het water, uit deeze regenbakken en welputten, wordt door vier pompen gediftribueerd: waar van 'er eene in de keuken, eene op de noordplaats, eene in het washuis, en eene op de zuidplaats ftaat; op ieder van de twee regenbakken dient een kraag gemetzeld, en gelyk met den grond een deldteen meteen opftaandenrand,waar op een koperen dekfel gelegd wordt: om in cas van brand, aan wederzyden C 2 - van  3^ C. KAYSER ANTWOORD OVER. van den timmer, en digt by de hand water te hebben. Wy zouden ook nodig oordeelen, dat 'er onder een van beide de afdaken,meermaalen vermeld, een brandfpuitje ftond: hier toe was best een zuig- en perspomp, in eenen koperen bak, op wielen, met zyne zuigbuis van 20 voeten lang, en 100 voeten flange. Ook dient 'er op het lantaarn- of middenplat, aan een fuffifante yzeren ftelling, eene genoegfaam groote klok gehangen te worden, welke men beneden en boven in de trapsportaalen kan luiden: 't zy ter aankondiging der fchaftyden, of tot een fein in tyd van nood. Ook zoude het goed zyn, boven het midden van het gebouw, eenen welgemaakten afleider te plaatfen. II. Het tweede {tuk, dat wy ons, by den aanvang yari dit antwoord, ter bewerkinge voorilelden, was: de bepaalittgê van \ pzs en deren en befluurderen \ mitsgaders van dè todi^e bedienden. : Tot Opzienderen of Regenten va|t dit Hospitaal, meenen wy, onze aandacht té moeten vestigen^ op veelvermogende, weldenkende en kundige Heeren, zitting hebbende in de re:  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL." 37 refpective Vergaderingen, waarin ten besten van Zeeiands befcherminge en koophandel ter zee, beraadflaagd "wordt. Men zoude dus daar toe kunnen verdoeken , eenen der Raaden ter Admiraliteit in Zeeland • eenen der Bewindhebberen der OostindifcheCompagnie, ter Kamer Zeeland; eenen der Bewihdhebberen der Westindifche Compagnie, ter Kamer Zeeland; eenen der Directeuren van de Commercie Compagnie, te Middelburg; en eenen der Directeuren van de Sociëteit ter Navigatie op Esfecjuebo en annexe Rivieren, te Middelburg: aan welke twee laatstgemelde Heeren, de Ampten van Secretaris en Thefaurier of Ontfanger, zouden kunnen opgedraagen worden. Daar de huisrioudelyke directie, mede geen gering deel, van het opzigt, waar voor wy thans moeten zorgen, nodig heeft, zoo zouden wy denken, dat tot dezelve, vier insgelyks veel vermogende, weldenkende en kundige Vrouwen, moesten aangezogt worden, als Regentesfen van dit huis. Tot het beftuur, oordeelen wy, dat i men best deedt, weinige,, maar braaC 3 ve,  38 C. KAYSER ANTWOORD OVER ve, welbekende, ordentelyke burgerlieden te neemen, van den Hervormden Godsdienst, welke, geduurende hun reeds verllreken leeftyd, blyken van een goed caracter in de faamenievinge gegeeven hebben, uitmuntende in orde en beduur van hunne eigene zaaken, kundig in die, waar toe men dezelve voordraagt. Zoo zoude men tot Vader en Moeder moeten hebben, twee bedaagde, gehuuwde lieden, zonder kinderen; de Vader zou, buiten bovengemelde qualiteiten, het leezen , fchryven, cyfferen en boekhouden , ordentelyk moeten verdaan ; kundigheid hebben, om directie te voeren, en een behoorlyk ontzag te houden; de Moeder zal, behalven het reeds voorgedeide, in allen opzigte eene goede huishoudfter moeten zyn, kundigheid hebben van het bereiden van fpyzen, op de minst kostbaarde wyze; van de qualiteit en prys dei" eetwaren; van alle huisfelyke bezigheden: het linnen-naaijen verdaan; kennisfe hebben van den aart en eigenschappen van alle het nodige, tot voorraad voor kleedinge, huisraad ^ Redden en toebehooren -s een voorkop-  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 39 koomen hebben , om zich van de huisgenooten en bedienden te doen refpecteeren, van bekende vlyt en naarftigheid, in alle haare handelingen: beide lieden van beproefde trouwe en eerlykheid. Dan zou het ons dunken goed te zyn, dat'er aangelleldwierde, een eenigzints bedaagd, ongehuuwd, deftig en braaf man: hebbende volledige bekwaamheid, om de zuivere hervormde Leere, klaar en duidelyk, te kunnen onderwyzen; en genoegzaame gaven, om Gods woord, by wyze van Leerredenen , te verklaaren, voor te Hellen, en gepaste gebeden te doen; een perfoon, die zyne leer en geloof, in gansch zynen handel en wandel, ongedwongen vertoont; die dus in ftaat is, om zoo wel, door daaden, als door woorden, te {lichten , en anderen ten voorbedde te verftrekken. Deeze zelve perfoon, zou teffens ook als Boekhouder kunnen fungeeren: en dus volkomen in (laat moeten zyn, om net en in orde boek te houden, betaalingen aan leveranciers te doen; met een woord, om het comptoir van -.ipov iias • a;x-:>Q;4<..; het  40 C. KAYSER ANTWOORD OVER bet huis, in eene juiste orde te kunnen xürigeeren. Noch zoude men nodig hebben, een braaf en eerlyk man, mede ongehuuv/d , hebbencle die vereischtens , welke wy hier vooren in het gemeen ;hebben opgegeeven, en bovendien de pbarmacopie volkomen ventaande : bekwaamheid hebbende, om als Medicynmeester en Chirurgyn te kunnen iungeeren. In deeze drie qualiteiten zou hy, voor s'Lands en Compagnies ] octoren en Chirurgyns, een behoorlyk examen , ten oyerftaan van Heeren Regenten, moeten doen; en in de behandelinge van zieken, door ondervinding , reeds ervaaren weezen; met goede getuigschriften van zyne voorZ'gtigheid en kunde voorzien. Deeze perfoon zou nochtans, in .gevallen van aanpeleeentheid, met evengemelde Heeren Doctoren en Chirurgyns moeten raadplcegen. Ziet daar het beduur van dit ganfche gedicht, gedeld in handen van vier perfoonen : hier uit dus kan men afneemen, hoe veel, van eene goede keufe in deezen, (die noch op particur  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 41 licre protectie, noch op aanbevelinge, maar op wezentlyke verdienden gevestigd is), afhangt. Wy vertrouwen, dat, byaldien men in dezelve wel Haagt, alle het geene, het welk..- int de onderfcheidene'departemen;:en te verrigten is, beter -al gedaan worden, dan mee een dubbel getal van zoogenaamde geholpen heden. Voorts kan men, by verdere uitbreidinge van het gebouw, door eene grooter hoeveelheid inwoonderen , den meest bezwaarden, eenen adfiftent of adfiilente toevoegen. • Voor de bedieninge achten wy nodig, twee linnenmeiden: het linnennaaijen verfraaide, en met de wasch kunnende omgaan; drie keukenmeiden , bekwaam in zoo verre het de menage van dit huis vordert; waar van 'er eene, het broodbakken wel moet verdaan, om op zekere dagen, met behulp van eene van de andere meiden, de bakkerye te ku men waarneemen; en drie werkmeiden, bekwaam om alle het voorkoomende huiswerk te kunnen doen. \ Meerder bedienden achten wy onnodig, om dat 'er uit de huisgenoten C 5 kun-  42 C. KAYSER ANTWOORD OVER kunnen verkoren worden, tot het verrigten van deeze en geene bepaalde huisfelyke bezigheden: als, by voorbeeld, het omzetten van tarwe; het fchoonmaaken van groentens; het aanbrengen van water; het oppasfen van zieken; het aandraagen van fpyzen j het fnyden van brood; het fmeeren van boterhammen, en het geen verder tot hulpe van de bedienden, zou kunnen verftrekken. Ook zou 'er één tot hulpe van den Vader, één tot hulpe van den Boekhouder, en één tot hulpe van den Apothecar kunnen gefchikt worden: ieder van welken men, op deeze of geene wyze, zoude kunnen beioonen, en dus teieveriger, tot de vereischte handlangingen, maaken. Noch zou 'er verdere directie kunnen gehouden worden, die de bediening gemakkelyk maakte : als , by voorbeeld, dat ieder paar perfoonen, daar toe in ftaat zynde, beurtelings hun eigen bed moesten fchudden, luchten en opmaaken ; de waterpot beneden brengen, fpoelen en weder boven bezorgen; by eenen zwakken zou men, ter zyner hulpe, eenen noch tamelyk fterken kunnen voegen,  EÏÏN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 43 in dezelve flaapdede; en welke diergclvkc fchikkingen meer zyn. Wy zullen, kortheidshalven, in geene verdere details, tot dit ftuk betrekkelyk, treden; of voor ieder der drie byzondere officien, indructien maaken; daar doch de inhoud derzelve, uit de voorheen gemaakte, en noch te maaken bepaalingen , van zelve voortvloeit: en uit de omdandigheden, in zulk een gedicht voorvallende, van een ieder, die ooit eenige van dien aart gezien heeft, ligt kunnen opgemaakt worden; ook heeft zulks geen den minden invloed op de hoofdzaakelyke inrichtinge van dit ontwerp. III. Het derde duk, dat wy als noodzaakelyk, ter beantwoordinge van de Vraage des Genootfchaps, opgaven, was: de befcbryvinge en begrootinge van bet vereicbte huisraad en beddegoed. Om dit deel, zoo naauwkeurig als mogelyk is, af te handelen, zullen wy best doen, het gebouw, volgens de leidinge, der reeds door ons gedaane, befchryvinge van het zelve, van vertrek tot vertrek, met onze gedagten te doorloopen; voor een ieder der Vertrekken het noodwendige huisraad op  44 C. KAYSER ANTWOORD OVER pp te noemen; en de te faamen ge-? trokkene beraamingen, van elk, volgens onze gemaakte pryslysten, (kortheids-halven) in ééne fomme op te geeven. Beginnen wy dan met de befchouwinge van de groote eetzaal: hier worden vereischt vier tafels, ieder van 221 voet langte, en 4 voet breedte; zestien banken, beflaande te faamen, in langte, tweemaal de voornoemde tafels; twee yzere kagchels, van drie voeten vierkant, gemaakt uit gegotene plaaten ingefmeedde yzere randen; eene tang, fchop en pook, Hier voor te faamen .£59:6:0. In de keukeu, en tot dienst van deganfche huishoudinge: zullen 'er moeten zyn, twee kopere fornuisketels, inhoudende ieder 200 ftoop, wyd en diep 33 duim, te faamen 460 % zwaar, tegen 17 ftuivers per tg; een dito fornuisketel, met eene kraan, inhoudende 90 ftoop, wyd en diep 26 duim, 140 $ zwaar, 15 ftuivers per ($; twee yzere faufeketels; twee lange yzere gaffels; twee lange keukentangen; twee groote asfefchoppen; een koperen waterketel; een koffyketel; eenbyl; een  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 45 kapmes; twee koekpannen; een rooster; eene ketting; een treeft; twaalf yzerdraade kandelaars; zestien blekke lantaarens ; twee falade emmers; zes blakers; drie vuilnisblekken; een kaarsfenbak; een zwavelbak; eenkruiddoos; een mortier; twee wastobben, metyzeren hoepen; zes emmers, met yzeren hoepen; twee groote houten lepels; een genoegiaam getal borflelmaakers goed; twee tinnen trekpotten; vyf en twintig diepe tinnen bakken of kommen; honderd en vyftig tinnen lepels; twintig tinnen bierkannen • twintig tinnen kroefen; honderd en vyftig ftaalen vorken; tien dozyn mesfen; honderd en vyftig foode aarden borden; twaalf groote aarde fchotels; twee dozyn aarden borden; twee dozyn theegoed; tien houtene broodbakken; eene tafel; twaalf ftoelen; twaalf {loven, met de testen, en een kapblok. Voor alle het boven vermelde 172:14:4. Jn de kleine eetzaal dient gevonden te worden: eene tafel; twaalf {loeien ; een haardyzer; eene tang, fchop en pook. Hier voor £8:0:0. In degemeene zaal: vyftig zitbanken, van 4 voet lang; vyf en twintig tafels, voor  45 C. KAYSER ANTWOORD OVER voor vier perfoonen ieder; een groote kagchel, gelyk als die van de eetzaal; eene tang, fchop en pook. Dit te faamen bepaald op £39:3: o. In de Regentenkamer dienen te zyn: matten op de vloer; eene tafel , met een groen lakens kleed; een inktkooker; een dozyn geboende {loeien, met trypen kusfens; een koolyzer; tang, fchop en pook. Hier voor <£ 36:10:0. Wy {lellen, dat de Boekhouder, gelyk mede de Vader en Moeder, hunne eigene meubels zullen moeten inbrengen, waarom wy de, voor hun bepaalde, vertrekken voorbygaan. In het generaal compioir moet zyn: een lesfenaar, voor twee perlbonen; een houten voetbank, daar in twee met blek beflaagen llooven; twee comptoir lloelen en eene loquetkas. Deeze te faamen e£ 15:0:0. In. de linnenkamer wordt vereischt: eene wastafel, 4 voet breet en 10 voet lang; eene groote persfe; zes {loeien; eene tang en fchop; zes llrykyzers. Te faamen <£ 12:1 6: o. In bet washuis, een vast gemetzelde koperen ketel, met eene kraan, gelyk aan de kleinfte voor de keuken bepaald;  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 47 paald ; zes wastobbens , met yzeren hoepen; zes emmers, met yzeren hoepen ; de nodige fchragen en planken, om de tobbes op te zetten : twee zitbanken; eene groote tang en fchop. Dit alles 428:13:0. In de bakkerye moeten zyn: twee baktroggen; eene tafel; twee zitbanken; twee houten emmers , met yzeren hoepen ; een ketel, om water te kooken; eene groote tang en fchop; twee ilook- haaken; twee fchuifplanken; tweewisfers; eene ketting. Hier voor £16:1:0. de Apotbecars kamer fteilen wy, dat de meubelen, door den bewooner zelve, bezorgd zullen worden. De betimmering van de Apotheek, en verdere daar in benodigde inftrumenten, zullen wy, in de behandelinge van het zesde, door ons opgegeeven deel, plaatfe geeven. In de infirmerie Hellen wy nodig: twaalf kribben, met overdekken, zoo als reets bevooren nader is befchreven; twaalf fmalle bedden, met de peuluwen; twaalf overtrekken; twaalf beddekleden; vier en twintig dekens; agt en veertig lakens; vier en twintig floopen; twaalf {loeien; een ketel om vbkfiq • >va'  48 C. KAYSER ANTWOORD OVER water te koken ; eene tang, fchop eri ketting; twaalfroode aarde waterpotten. Hier toe gerekend £183:15:0. Op a/Ie de Jl.iapvertrekken, buien bet Corps de Logis, ten miajlen zoo veel'er nodig zyn, voor bet bepaalde getal gebuis' vesten en de bedienden: vier en vyftig flaapkribbèn; vier en vyftig bedden en peuluwen, ieder voor twee menfchen gefchïkt; vier en vyftig overtrekken; vier en vyftig beddekleden; honderd en agt dekens; twee honderd en zestien iakens; twee honderd en zestien lloopen; vier en vyftig paar cajante gordynen voor de nisfen; vier en vyftig zitbanken; vier en vyftig roode aarde waterpotten. Dit met elkander perekend op £942:6:0. Wy hebben alle bovengemelde meubelen gefield, van goede qualiteit; edoch zoo min in prys, als maar éenigfmts, met dat vereischte, en de gefchiktheid tot nodig gebruik, over een te brengen was. Men voege hier noch by, voor groove doeken, tot de gemeene tafel; en in de keuken, voor vatendoeken; dweilen; bezems en noch verdere onaangeroerde kleinigheden , de fomme van £20:0:0. . Al-  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 4O ■ Al het voorfehreven goed, dient in een klad- en grootboek, wel in orde geboekt te worden, met by voeginge van de inkoop-pryfen; terwyl de van tyd tot tyd nodige vernieuwing, of herflelling van dien, op eenelyfle, ter tafel van Heeren Regenten moec overgelegd worden, ten einde de nodige orders daartoe gegeeven, en de onkosten daar van in uitgave geleden worden. Dit gefielde kladboek zou onder den Vader en Moeder, en het grootboek in het generaale comptoir moeten berusten. Wy zullen de uit* werkinge van dit articul befluiten, met het te faamentrekken van alle de op-, genoemde posten: als voor de groote eetzaal - - - £ 59: 6: o de keuken - 172:14: 4 de kleine eetzaal - - _ 8:0:0 de gètaeeneöasfl 1 - * - 39: 3: o de Regenten kanier - - - 36:10: o liet generaale comptoir - - - 15: o: o de linnen kamei' - - - 12:16: o het waschhuis - - - aS: 13: o de bakkery - - - 16:1:0 dè in'firiïiéry - - - - 183:15:0 de flaapvertrekk. boven het Corps de Logis 942: 6: o de laatite post - - - 20: o: o Dus bedraagt de totaale Somme van al liet nodige huisraad en beddegoed - ^1534: 4: o Voordeflytagie,ofhetonderhoud'sjaarsjj. 112: o: o IV. Wy gaven ten vierden, als noXiii. deel. D dig,  50 C. KAYSER ANTWOORD OVER dig, tot de beantwoordinge van de Vraage des Génootfchaps op: de bepaaling van de kleedinge, met de pryzen van dien: zoo in den eerften aankoop, als den jaarlykfen onderhoud van dezelve. Zeker is het, dat men dient te zorgen, dat de gehuisveste onvermogende of oude Zeeman, een bekwaame, warme, en nochtans, zoo min als mogelyk is, kostbaare kleedinge heeft. Men zal derhalven, omtrent dit articul zulke fchikkingen moeten maaken, welke zoo ten aanzien van den eerften aanleg, als op den duur voor derzeiver onderhoud, tot het algemeene oogmerk, medewerken. Best zal men die kleedye inrichten, naa den gewoonen dragt der zeevaarenden: wam; hy, die zulk een gewaad van zyne jeugd af gedraagen heeft, zou ongemakkelyk, en als niet te huis zyn, in een ander foort van kleedinge; ook kan hier uit geen grot t onderfcheid, in de kosten gebooren worden. Men geeve dan aan dezelve het nodige , en niets meer. Dit in het oog houdende, Hellen wy, dat ieder perfoon dient te hebben, alle drie jaar en een fcbansloper, van de geringde foort: hy, die de levenswyze der  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 5t der zeelieden kent, weet hoe onontbeerlyk dit overkleed voor hun zy; alle twee jaar en een blaauw vries, zoo genaamd, baaytje, mede van het geringde foort; alle twee jaar en een gemeene [chippers hoed of muts; alle twee jaar en drie hembden, van gering, doch deugdzaam fterk linnen \ alle jaaren een carfaaye, niet tieremaay gevoerden, broek-, alle twee jaaren eene gemeene roode baayen, met tinnen belegde, borstrok; alle jaaren twee paar gemeene faayette kous/en, en twee paar fc boenen; eerst drie, en voorts alle jaaren een bonte neusdoek; eerst drie, en voorts alle jaaren een roode of blaauwe vries bonte doek, om den hals; eerst twee, en voorts alle jaaren eene gemeene dub* belde wollen flaapmuts. Wat nu de prys van gemelde Hukken betreft, die hebben "wy berekend, als volgt: voor ieder lchanslo.oper - - - 0. Q baaytje - . . i\ 0': o borstrok - . - 0:13: 8 broek - . „ 0:15: 1 hembd - . . o: 7:10 —' paar kousfen - - - 0:3:6 paar ichoenen - - - 0:8:4 " vries bonte halsdoek - - o: 2: o bonte neusdoek - - 0:1:4 " hoed of muts - - - o: 3: o 1 dubbelde wollen flaapmuts - o: 3: o ' D 2 bo-  52 C. K.AYSER ANTWOORD OVER* bóvenftaande pryzen zyn zoo min gefield, als maar immers, met het voordeel van den inkoop der ftoffen, in het groot; en de aanbefledinge van de maakloonen, te verkrygen zyn: veronderfleld, dat men altoos, in zyn foort, deugdzaam goed neemt. De ingekogte ftoffen, by voorbeeld, voor drie of vier jaaren, zouden in eene nette orde, in kasfen in de linnenkamer, en het omilagtige op de zolder, kunnen geborgen wordert, onder de bewaaringe van den Vader en Moeder. En ten einde alles behoorlyk zoude kunnen verantwoord worden, zou 'er een klad- en grootboek, van den inkoop en üitfnydinge der ftoffen, moeten gehouden worden; als mede een klad- en grootboek van de werkloonen der kleedinge; insgelyks een klad- en grootboek van den ftaat der kleederen van een ieder, met naam en toenaam, en aanteekoning van dag en datum, wanneer elk ftuk is uitgegeeven. Deeze kladboeken zouden onder den Vader en Moeder, en de grooteboeken in het generaale comptoir van het Hospitaal, moeten berusten: welke laatfte, alle jaaren, door  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 5$. door de Regentesfen, in eene byzondere, daar toe vast bepaalde, compa-? ritie, zouden moeten opgenomen wor» den; gelyk deeze Dames ook, by de beraaminge van den inkoop der ftoffen, in eene andere apart te beleggene faamenkomfte, dienden voor te zitten. Misfchien zou het,-ter voorkoominge van alle kwaade gevolgen, noch beter zyn, dat de fleutels van de bewaarplaatfen of kasfen, voor deeze goederen, onder de Regentesfen zelve hemsteden, en van haarent weege, ten overftaan van den Boekhouder, alle veertien dagen, de benodigde aflevering e gefchiedde; die als dan direct, in het voornoemde kladboek konde op* gefchreven, en voorts overgenomen worden; ook diende het te verftellene goed, het verftelde, en het af te 1 eggene goed mede, van wegens de Regentesfen, of in derzelver praefentie, geëxamineerd, eii het afgekeurde direct weggevoerd te worden. Om nu de onkosten, die tot den eerften aankoop der kleederen in ftoffen,, en de maakloonen vereischt wordt, op te maaken, noteeren wy voor ieder perfoon, D 3 een  S4 C- KAYSER ANTWOORD OVER een fehanslooper - - (£2:0:0 een baaytje - - 1:0:0 een borstrok - - 0:13: 8 een broek - - - 0:15:1 drie hembden - - -1:3:6 twee paar kotisfen - - 0:7:0 twee paar 1'choenen - - 0:16: 8 drie halsdoeken - - o: 6: o drie neusdoeken - - 0:4:0 een hoed óf muts - - 0:3:0 twee flaapmutfen - - 0:6:0 Dit is te faamen - ,-£7:14:11 Dus voor honderd pcrfoonen eene fomme van - - - - (£774:11:8 Voorts zal ieder perfoon, naa de hier vooren opgegeevene bepaaling, ten aanzien der kleedinge, kunnen gehouden worden, voor £4:8:6 's jaars; en by gevolg dit articul, alle jaaren aan het Hospitaal kosten, eene fomme van £442:10:0. V. Het vyfde ftuk dat wy verhandelen moesten, om de Vraage des Genootfchaps te beantwoorden , was: eene opgave van het levensonderhoud, en de fom, die daar toe 'sjaarlyks vereischt wordt. Het koomtons voor, dat wy, om dit articul te bepaalen, in de eerfte plaats moeten vastflellen, een Reglement, op de fchafdnge, voor het geheele jaar; waarin wordt aangeweezen, wat  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. SS 'er ieder dag zal opgedist worden, van maand tot maand gevarieerd, en zoodanig ingericht, dat wy den ouden Zeeman, niet alleen verzorgen van nodig voedzel tot levens onderhoud, maar tevens ook tot verkwikkinge, zoo nochtans, dat wy de vereischte menage ook betrachten: want het voordel van het Genootfchap, is zoo ingericht, dat 'er niet alleen een plan moet worden opgegeeven, ter huisvesting, alimentatie, kleedinge en verzorginge in dit gedicht, tot vertroodinge voor die geene, die reeds in het geval zyn, datze zulks nodig hebben; maar ook tot aanmoediging van noch wakkere Zeeluiden, om zich in hunne onderfcheidene dienden zoo te gedraagen, dat zy, ter eeniger tyd, naar dergelyk eene belooninge zouden kunnen daan: zoo volgt hier uit, dat'er wat meer beöogd wordt, dan eenvoudig den ouden Zeeman te bewaaren, dat hy niet van honger en kommer vergaa, (trouwens hier voor zorgen de refpective Diakonien). Wy mogen ' dus veilig beüuiten: het edelmoedig : doelwit is, de begundigde perfoonen : alhier een aangenaam lecven, in zoo D 4 ver  $6 C. KAYSER ANTWOORD OVER ver maar met de inrichtinge befiaanbaar zy, te bezorgèn. Dit Reglement, is niet voor alle jaaren even gefchikt, ja kan in allen öpzigte, op denzelven voet niet gevolgd worden, wegens de goede en flegte gewasfen van fommige vruchten, duurte of goede koop, van andere eétwaarefi; wy kunnen derhalven maar eetien ruuwen overflag van de onkosten, voor de jaarlykfe mondbehoeften maaken: ruuw mogen wy dien overflag met regt noemen: dewyl de ondervindinge van eenige jaaren, in zulk een gefticht zelve naauwlyk toereikende is, om eene naauwkeurige beraamingë van de confumptie op te maaken, wegens veele, een ieder in het oog loopende omftandigheden, die groote veranderingen in dezelve kunnen te weege brengen. Zie hier dan een eenvoudig projectreglement, zoo als wy denken, tot pns oogmerk voldoende, 0  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. J A N U A R V. *J3fiL3ll£ fóltt-21 . 3ri3/TfI3b}3-.$[ ï S 15 22 Rundvleesch met broodfop. 2 9 16 23 Knollen en aardappelen. 3 10 17 24 Koek op de ketel. 4 11 18 25 Zoete appelen met fpek. 5 12 19 26 Witte kool met aardappelen. 6 13 20 27 Stokvisch met aardappelen. 7 14 21 28 Gort. 29 Suuikool met aardappelen. 30 Ingelegde fnyboonen met witte boonen. 31 Aardappelen. FEBRUARY, ï 8 15 22 Rundvleesch met wortelen en aardappelen. 2 9 16 23 Craauwe erwten. 3 10 17 24 Gort. 4 11 18 25 Blaauwe erwten met lp cl?. 5 12 19 26 Witte boonen. 6 13 20 27 Roode kool. 7 14 21 28 Ingelegde fnyboonen met witte boonen. D 5 MAART.  58 $ KAYSER ANTWOORD OVER MAAR T. 1 8 15 22 Stokvisch met aardappelen. 2 9 16 23 Gort. 3 10 17 24 Witte boonen. 4 11 18 25 Rundvleesch met aardappelen en pecren. 5 12 19 26 Graauwe erwten. 6 13 20 27 Wortelen en aardappelen. 7 14 21 28 Blaauwe erwten met fpek. 29 Ingelegde fnyboonen met witte boonen. 30 Aardappelen. 31 Suurkool met aardappelen* APRIL. 1 8 15 22 Rundvleesch met broodfop. 2 9 16 23 Wortelen en aardappelen. 3 10 17 24 Gort. 4 11 j8 25 Suurkool en aardappelen met fpek. 5 12 19 26 Ingelegde fnyboonen met witte boonen. 6 13 20 27 Stokvisch met aardappelen. 7 14 21 28 Graauwe erwten. 29 Aardappelen. 30 Koek op de ketel. MAY,  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL» 5$ M A Y. 1 8 15 22 Rundvleesch met broodfop. 2 9 16 23 Koek op de ketel. •3 10 17 24 Ingelegde fnyboonen met witte boonen. 4 11 18 25 Blaauwe erwten met fpek. 5 12 19 26 Witte boonen. 6 13 20 27 Graauwe erwten. 7 14 21 28 Stokvisch met aardappelen. 29 Uycnfoppe. 30 Blaauwe erwten. 31 Go«»bqqi5l>tf,£'33(n looimuZ 15 J V N Y. 1 S 15 22 Schaapenvlecsch met zeccoraal, 2 9 16 23 Gort. 3 10 17 24 Witte boonen. 4 11 18 25 Blaauwe erwten met fpek. 5 12 19 26 Kruisbcsfen-bry. 6 13 20 27 Graauwe erwten. 7 14 21 28 Witte boonen. 29 Soep van kalfsvlecsch. 30 Zeccoraal. AU*  ft» c. kayser antwoord ovee£ JOLY, 1 3 15 22 Schaapenvleesch met peulen. 2 9 16 23 Gort. 3 ïq 17 24 Graauwe etwten. 4 11 18 25 Groote boonen met fpek. 5 12 19 26 Zeecoraal. 6 13 20 27 Witte boonen. 7 14 21 28 Kruisbesfen-bry, 29 Dop erwten. 30 Roomfe of groote boonen, 31 Peulen, AUGUSTUS. 3 8 15 22 Rundvleesch met broodfop. 2 9 16 23 Roomfe boonen. 3 10 17 24 Peulen. 4 11 18 25 Blaauwe erwten met fpek. 5 12 19 26 Snybooncn. 6 13 20 27 Gort. 7 14 21 28 Witte boonen. 29 Dop erwten. 30 Roomfe boonen. 31 Peulen. SEP-  EEN OÜD ZEELIEDEN HOSPITAAL; SEPTEMBER. i 8 15 22 Schaapenvleesch met fnyboonen. 2. 9 16 23 Suikerboontjes. 3 10 17 24 Kool. 4 11 18 25 Rundvleesch met Gort. 5 12 19 26 Koek op de ketel, 6 13 20 27 Knollen. 7 14 21 28 Wortelen; 29 Snyboonen. 30 Suikerboontjes» O C T O B E R, 1 8 15 22 Stokvisch met aardappelen, 2 9 16 23 Witte kool. 3 10 17 24 Suikerboontjes. 4 11 18 25 Aardappelen met fpek. 5 12 19 26 Wortelen en aardappelen, 6 13 20 27 Knollen en aardappelen. 7 14 21 28 Rundvleesch met gort; 29 Snyboonen. 30 Suikerboontjes. 31 Koek op de ketel.  62 C. KAYSER ANTWOORD OVER .NOVEMBER. i 8 15 22 Witte kool. OOV lfa"tou a 9 16 23 Witte boonen, 3 10 17 24 Graauwe erwten* 4 11 18 25 Rundvleesch met broodfop. 5 12 10 26 Gort. '\Lfli. ODS * 3lD^i: tifnOft. 3ÜSVCTI ^ÜiS fl£V 6 13 20 27 Wortelen en aardappelen. 7 14 21 28 Knollen en aardappelen. 29 Koek op de ketel. 30 Aardappelen. ï3iv na nafanaibaa JgB t n3J83V2iud3^ UbbwJ na bisbrrorilo • n^bnaibe-diaqqo DECEMBER. o 01 '• or 36 .nijqqfiouiA 1 8 15 22 Ingelegde fnyboonen met witte boonen. 2 9 16 23 Kool met aardappelen. 3 10 17 24 Wortelen en aardappelen. 4 11 18 25 Zoete appelen met fpek. 5 12 19 26 Suurkool met aardappelen. 6 13 20 27 Knollen en aardappelen. 7 14 21 28 Rundvleesch met Gort. 29 Ingelegde zeecoraal. 30 Stokvisch met aardappelen. 31 Ingelegde fuyboonen met witte boonen. Zoo  EÉN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 63 Zoo wy nu, volgens dit Reglement opmaaken, hoe veelmaalen van elk der opgenoemde fpyzen, 'er gefchaft wordt; zoo wy, volgens gisünge, uit het dagelyks beloop van zyn eigene huishouding, en pröportie-ftellinge van perfoonen, reekenen, hoe veel ieder van elke fpyze nodig heeft; zoo wy de fpyzen, volgens den gewoonen prys Hellen, verkrygen wy de volgende lyst van comumptie, voor honderd gehuisvesten, agt bedienden en vier opperbedienden; of honderd en twaalf perfoonen, in een geheel jaar: Aardappelen Knollen Wortelen Zoete appelen Peeren Roode kool Witte kool Snyboonen Peulen Roomfe boonen Graauwe erwten Blaauwe of groene Gort Witte boonen Stokvisch Suikerboontjes Koek op dc ketel Sroodfoppe - - c£ 19 : 10 : o 5:0:0 13 : 1 : 4 R 3:4:o 1 : 10 : o 1:0:0 - a 3 :. 13 : a . 14 : o : o 14 : o : o 14 : o : o ■59 : 3 : 4 erwten - 17 : 10 : o 47 : 6 : 8 40 : o : o 29 : 8 : o 14 : o : o 17 : 10 : o " J8_: 13 4 Transport. ^312 j 0 : 10 Zee*  $4 C KAYSER ANTWOORD GVEË Transport. ^312 : 9 : 10 Zeecoraal - - - 7:0:0 Kruisbesten - - - 7:9:4 Suurkool - - - - 2 : 18 : 8 Ingelegde fnyboonen - - 9 : 18 : !>' Uyenfoppen - - - 1:8:0 Soep van kalfsvleesch - - 6:0:6 Dop erwten - - - 5 : 12 : o Dillerente falade - - - 56 : o : o Karnc-mclks-pSp - - Ï83' i o i ö Bierpap - - - 33 ! 6 : 8 Rundvleesch - - - 11.1 ; o ; o Schaapenyieescn - - - 33:11:4 Varkenvleesch - - 78 : 8 : o Rookfpek - - - 101 : 13 : 4 Zoo dat de uitvoeringe van onze fchafting-orde, de fomme van negen honderd één en vyftig ponden, vyftien fchellingen en tien grooten vlaams, zal bedraagen. Wy hebben, kortheidshalven, de te faamen getrokkene fomme van ieder der fpyzèn opgegeeven : edoch op hoe veel wyde man gerekend hebben, is gemakkelyk naa te gaan: b. v. v/y ftellen het rundvleesch 112 ponden vis.; hier voor kunnen wy, tegen 3 ftuivers het fg, vry in de kuip hebben, 4480 gg vleesch; daar van kunnen wy de man, door den anderen gerekend op i fg, dus 40 maal fchaften. En ook dit getal van fchaftinge,  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL.' 6$ zal men in ons reglement bevinden; enz. Voorts moeten wy, boven en behalven de opgenoemde fpyzen, ieder man noch i| $ brood 's daags toedeelen; reekenen wy nu 371 Goesfche zakken tarwe op het last; en het last 4700 fig zwaar te zyn, zoo zal ieder zak 1251 weegen; die 1251 fig, geeven M7 $ brood; als wy nu voor de zak tarwe betaalen 23 Q, voor den im- ' post 7 |J, en het maalloon 3 en 8 %; en de onkosten in de bakkerye 3 en 4 §, zal het brood tegen U Huiver het Ég koomen; en dus dit articul, voor 112 man, over een geheel jaar, bedraagen <766:10:0. Zoo wy verder, aan ieder 5 fig boter in de week geeven, zal die uitdeelinge (de boter gereekend tegen 6 Huivers bet fig), beloopen 217:18:0. Gelyk die van de kaas, ieder op 5 fg in de maand, a 3 ftuivers het fig, zal kosten «£42:0:0. Noch reekenen wy voor den dagelykfen drank, gefteld, dat door malkander ieder man, T; vat of ton bier in de week confumeert, en dus £IU, DEEL, $ 112  66 C. KAYSER ANTWOORD OVER iiü man 364 vat, a <-£ 1: o: o, is - 364: o: ö atcyns en billet, a 23 itüivers per vat, is 6.;: 2: o ^432:2:0 De reeds opgenoemde posten te faamen getrokken, bevindt men, dat de gantfche confumtie van fpys en drank, in het jaar beloopt, de fomme Van ^ 2410:5:10: of 7 ftuivers penning de man per dag; dit is het refultat van eene. getrouwe bereekeninge. De fomme is zeker groot, dan, wat zou het gevolg zyn, wanneer wy alles ten minften ftelden, anders als dat de uitkoomst niet aan de verwagtinge beantwoorde, en de benodigde fommen de opgaven verre overtroffen? Nochtans bezeft een ieder ligtelyk de mogelykheid van verminderinge: wanneer hy ïn aanmerkinge neemt, dat alle tuinvruchten koopprys bereekend zyn, daar wy eenen confiderabelen moestuin hebben, die, wel is waar, veel van bewerken zal kosten, edoch by lange zoo veel niet, als de voordeelen van denzelven, deconfumptie onkosten zullen verligten; en 'er mogelyk onder de oude Zeelieden zouden gevonden worden, die mede in deezen, de lasten van het gefticht, eenigermaate zou-  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 67 zouden kunnen fchraagen, in het opdoen, planten, wieden van vruchten, enz. Noch zouden 'er voordeelen te vinden zyn, by den inkoop in het groot van veele eetwaaren; ook hebben wy van alles, de betaaling van *s Lands enStedelyke lasten vol uit gereekend, daar 'er ten deezen opzigte, met grond eenige verligtinge mag verwagt worden. Hier koomt by, dat deeze uitreekeninge in een tyd is opge* maakt, dat, volgens de toeilemminge van een ieder, alles duur is. Dan alle deeze vermelde voordeelen, kunnen door een ieder by gisfinge opgemaakt, en van onze gefielde fomme afgetrokken worden, zoo dat wy geene zwaarigheid maaken, om den ingeflagen weg te vervolgen. Wy moeten, eer wy de verhandelinge van dit gedeelte befluiten, noch eene gleuze maaken, over het 's jaarlyks gebruik van vuur en licht. Tot de bereekeninge van den brand, in zulk een gefticht benodigd, kunnen wy niet anders doen, dan met onze gedagten den dagelykfen omloop, en daar by vallende nodige verrigtingen, als wasfchen en bakken naa te gaan, E 2 en  6S G. KAYSER ANTWOORD OVER en daar uit telïe quelle eene bepaaling te maaken. Deeze is 20 hst fponturf - £ 140 : o : o 1 praam vrlesfche turf - 38 : 6 : o 4000 takkebosfen - - 20 : • o : o 20 vademen hout - - 26 : 13 : 4 12 hoed fmeekoolen - - 36 : o : o 0C260 : 19 : 4 . Wat het licht betreft: hier toe zouden wy kaarsfen boven de olie verkiezen, daar die minder fwalk geeven, en het onderfcheid in den prys geen, of zeer gering is. Om dit articul te bepaalen, Hellen wy voor de vier donkere maanden, ieder avond 21 kaarsfen: namelyk, 13 inde gemeene kamer, 2 in de keuken; Vader, Boekhouder, Apothecar en linnenkamer, ieder 1; de ziekenkamer en apotheek 3; koomt, in de genoemde vier maanden, 2520; voor de overige agt maanden, te faamen mede die fom, is, 6 in een fig gereekend, in het geheel 840 fig, tegen 1 £ het gg, «442:0:0. Deeze laatfte twee posten, gevoegd by de fom voor fpys en drank bepaald, koomt dit poinct van het levens onderhoud , aan het gefticht, 'sjaarlyks, op «£2713:5:2, te Haan, iV*i  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL; 69, VI. By het zesde {tuk van ons opgegeeven, wordt gevorderd: eene fchikking omtrent het verzorgen en bekwaam toedienen van genees- en heelmiddelen; als mede de aantoonin^, hoe veel dit articul in den eerften aanleg, en vervolgens jaarlyks zou bekopen. Om dit {tuk met orde te behandelen, dienen wy eerst eene onderltelling te maaken, hoe veele zieken wy het een jaar door het ander, onder het bepaald getal oude of gebrekkige Zeelieden zullen hebben. Om deeze onderftelling, niet in vago te doen, hebben wy verfcheidene informatien genomen, en daaruit by gevolg-trekkinge opgemaakt, dat wy dit getal veilig op twaalf kunnen reekenen. Deeze zullen, ten minden kosten van het gefticht , van gepaste genees- en heelmiddelen kunnen voorzien worden, door in het zelve een huis-apotheek aan te leggen, en een bekwaam perfoon, zoo tot de voorfchryvinge als de bereidinge van de medicynen, in het zelve voor vast aan te neemen. Dit hebben wy bevoorens ook reeds beoogd, toen wy de tot dit einde gefehikte vertrekken aanweezen en beE 3 fchre-  7a c. kayser a*nt woord over fchreven; en de vereischten van den zoo even genoemden perfoon opgaven, waar toe wy ons kortheidshalven nu refereeren. Zulk eene huis apotheek, als waar van wy hier fpreeken, behoeft die uitgebreidheid niet te hebben, als eene publicque of neeringdpende: dewyl de beftieringe van dezelve, maar van een perfoon afhangt; en dus de veelheid van byzondere fyftcmata's, niet eene groote menigte van verfchillende medicamenten, die in uitwerkinge elkan-' der volmaakt gelyk: zyn, noodwendig maakt. Ook kan 'er eene directie gehouden worden , die tot merkelyke bezuiniging dient: als Voor eerst, dat de Apqthecar alle Chemicalia, Spiritualia en Compofita, die maar eenigzins met voordeel kunnen gemaakt worden, zelve bereiden moet. Ten tweeden, dat altoos de min kostbaare ingrediënten, voor de kostbaare (mitshet effect hetzelve zy), geprefereerd worden. Ten derden, dat 'er, naar gelang, men van fommige duure waaren, maar weinig, denkt nodig te zullen hebben, isi " j " ook  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 'Jt ook maar weinig opgedaan worde, om geen verlegen goed te krygen. Ten vierden, dat 'er van zulke medicynen, die men voor de meest in zwang zynde kwaaien gebruikt, eene behoorlyke hoeveelheid te gelyk toe* ! bereid worde. Ten Vyjden, dat 'er eene plaatze in • den tuin zy, alwaar een groot gedeelte kruiden en gewasfen, die hier te lande : wel willen gr^eijen, als vlier, melisfe, camiilen, menthe, alfem, lepelblad, thvm, majolein en andere, gekweekt worden, om, als zulks nodig is, versch te gebruiken, of ook te droogen. En eindelyk, Ten zesden, dat deeze apotheek, alle vierendeel jaars, door eene commisfie van des kundigen, bevoorens opgegeeven, ten overftaan , van Heeren Regenten, geëxamineerd worde, en dat de Apothecar ais dan verpligt zy, eene lyst van de mankeerende benodighedcn te vertooc nen, en reekening te doen van de in-" gekogte en noch voor handen zynde medicamenten: mits daar van in orde boek hebbende gehouden, gelyk mede van alle de recepten, die geduureni de het verloopen vierendeel jaar zyn E 4 klaar  72 C. KAYSER ANTWOORD OVER Waar gemaakt: op dat deeze commisfie zoude kunnen nagaan, of hy aan de voorfchrevene poincten en zynen pligt voldaan heeft. Wy hebben onze inrichtinge zoo gemaakt, dat de Apothecar zyn verblyf nevens de apotheek heeft, waar aan de ziekenzaal direct volgt: op dat hy, als opperfte van dit departement, over ailes, en zelfs des noods by nacht, een waakend oog zou kunnen houden, en toezien, of de infirmerye behoorlyk van fchoon linnen voorzien, gereinigd en gelucht worde; of de oppasfers der zieken hun pligt waarneemen, in het toedienen van verkwikkingen of medicynen; of zy zich, naa vereischte, waakende houden, en wat dergelyke zorgen meer zyn: ten einde ook in dit opzigt, het menschlievend oogmerk van deeze inftellinge bereikt worde. Wy hebben, ter voldoeninge aan het laatfte lid van dit Huk: de bereekeninge namelyk, van de kosten van den eerften aanleg van zulk eene apotheek, drie beraamingen geformeerd: als voor eerst, van de betimmeringe van dezelve; ten tweeden? van de nodige;)  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 73 meubels en gereedfehappen, die 'erin vereischt worden • en ten derden, van het proviandeeren van dezelve. Onder de betimmeringe, begrypen wy den toog of toonbank, met vyftien laaden: elke laade in twaalf loquetten verdeeld, met de daar toe behoorende dekfels; 9 voeten lang, en 2 voeten breed; daar op capel, lesfenaar en raamtje; eene chemiekas, 12 voeten breed, met zyne onderhoorige kruidlaaden, agt en veertig in getal; en de boorden voor de waterflesfen, un. guenta, firoopen, electuaria en pillenpotten, met de daar bovenftaande agtien fchuifdoofen; een voetbank, winkeltrap , laddertje, pleisterkas, en noch eenige boorden voor proviüV flesfen en doofen. Voor dit een en ander, volgens de naauwkeurigfte bereekeninge, de fomme van .£58:6.8. Voor nodige meubels en gereedfehappen tellen wy, drie koperen mortieren in foort, wegende te faamen 20 fig, a 16 ftuivers het (g; drie fchaalen in foort, met de balanfëh; een witte marmere mortier; drie ferpentyn fteenen mortiertjes; een klein fchaaltje met E 5 zyn  74 C. KAYSER ANTWOORD OVER zyn medicinaal gewigt; een groote yzere mortier, wegende 60 fig, van 2 ftuivers het fig, een ftamper en blok daar toe; drie kleine ftampers; zes ftuks fpatels; 10 fig koper gewigt, tegen 12 ftuivers het fgj zestien firooppotten, vier en twintig mg. en elect. dito, dertig pill. en extract, dito; twee en veertig witte pints tinct. en fpiritual. flesfen, twee en dertig halve pints dito; twee en dertig potjes dito, veertien dito grooter foort; dertig olieflesjes; zestien groene waterflesfen van een ftoop; twaalf provifie-potten; twintig groene provifie-boddels, twintig dito poeder flesfen, twaalf groote waterflesfen en pullen; een ftel tinnen maaten en trechters; twee en tagtig koperen dekfels; het vergulden en befchryven van de flesfen, insgelyks van de poeder- en waterhesfen; een kapmes en bord, pillen-plank en winkelfchaar; een koperen disteleerketel met zyn helm, wegende te faamen 35 (g, tegen 18 ftuivers het fig; een kleine dito ketel, van 9 fig; een tinnen flang, van 30 fig; een decoctum ketel of pan, van 3 £g; een koelvat met yzeren ban-  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 75- den; een yzeren fornuis; drie roode koperen hekkens, wegende te faamen 30$. Dit alles - - «£65:0:0. Verdere gereedfehappen van hout, Heen en aardewerk, yze-. ren potten, yzerwerk tot het aanleggen van de fornuisfen, en verdere kleinigheden; hier voor by gisfmge - - 21:0:0 «£86:0:0. Deeze winkel kan door een kundig en zuinig Apothecar, die, gelyk boven gemeld is, zyne zaaken verrigt, geproviandeerd worden voor de fomme van <£ 200:0:0. En zal volkomen in ftaat kunnen gehouden worden, om daar uit het bepaald getal zieken te bedienen, voor de fomme van honderd ponden vlaams 'sjaarlyks. Zoo dat dit articul in den eerften aanleg, het gefticht zal koomenteftaanop - - «£344:6:8 en'sjaarlyks op - - 100:0:0 VII. Het zevende articul, dat wy nu, volgens onze eerfte opgave, verhandelen moeten, is het maaken van gepaste bepaalingen omtrent een perjoon, die.  76 C. KAYSER ANTWOORD OVER die de Godsdienst-oefeningen zou moeten verrigten; gelyk ook onderwys in de Goddelyke waarheden geeven, en verdere re* gulativen dien aangaande. Daar het de zucht van ieder redelyk Burger, waar Vaderlander en Godsdienftig Christen is, dat de verbeteringe van zeden zich tot de geringfte foort van menfchen mogte uitftrekken! Hoe veel te meer moeten wy veronderftellen, dat zulks de wensch zy van hun, die, uit edelmoedige zorge, voor ongelukkigen, zulk eene vraage, als waar van wy thans het antwoord bewerken, hebben opgegeeven: welke zelfs in die opgave, in algemeene bewoordingen, dit ftukniet onaangeroerd laaten. Wy zeiden, verbeteringe van zeden: want die brengt voort eene betere en ligtere bevattinge van den Godsdienst, en dus is dit het ftip, waar van begonnen dient te worden. Vestigen wy onze gedagten op de opvoedinge, die verre de meeste van onze te huisvestene, ongetwyffeld, zullen gehad hebben; op den gewoonen leef trant, en handelinge van hun, wier ziel zoo fterk fchynt bedeeld te worden, uit de woest-  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 77 woestheid van het element, dat zy bebouwen: wat andere verwagtinge kunnen wy genoegfaam hebben, als deeze, dat zy, ruuw en onbefchaafd,. naauwlyks de geringfte zedelyke, ik laat ftaan, Godsdienftige pligten zullen kennen. Dus dient voor eerst, door den dagelykfchen ommegang, met eene ftille bedaardheid, allengskens hun woeften aart verzagt; van tyd tot tyd, door gemeenzaame gefprekkcn, hunne verpligtingen voorgefteld, en de Godsdienst beminnelyk gemaakt te worden: ten einde zy zelve begeerte krygen, om verder onderweezen te zyn. Dan dient aan hun, op eene deftige wyze, en met klem van redenen, vertoond te worden: hoe ellendig de ftaat hier naamaals van hun zal zyn. die, op deeze Wereld, buiten de Zaligende kennisfe van God en zyne Gemeenfchap leeven; hoe zy, daar zy hunne beste dagen hebben laaten verloopen, zonder God of zyn Gebod te kennen; integendeel die in eene ongebondene levenswyze doorbragten: thans te meer verpligt zyn, om, in  78 C. KAYSER ANTWOORD OVER haaren noch overigen leeftyd, alle vermogens intefpannen, om de nodige kennisfe der waarheden te krygen, en door eene hartelyke bekeeringe, en vuurige fmeekingen, by een barmhartig God, om vergevinge van zonden aan te houden; ten einde zynoch eens, of fchoon hier als geringe leden in de faamenleevinge aangezien, naa deezen echter onder de voornaame mogen gereekend worden, van die maatfchappye, alwaar de deugd alleen geteld wordt. Men dient hen te vertóonen, wat voorrêgten zy in deezen, boven zoo veelen anderen genieten; dat het een van de grootfte oogmerken van het gefticht is, om van hun betere menfchen, ja zelfs opregte Christenen te maaken; en wat dergelyke ftoffen meer zyn, die aan hun, by wyze van een gemeenzaam verkeer, onder het oog gebragt, en uitgebreid kunnen worden. Ter bereikinge van deeze en andere oogmerken, hebben wy bladz. 39 en 40, de vereischten van een perfoon opgegeeven, waar aan wy ons hier houden. ^Wanneer bet zoo een perfoon  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 79 foon gelukt, (gelyk het te wenfchen en te verwagten is) op de harten van fornmigen met vrucht te werken; zoo zullen deeze wederom, door hunnen voorbeeldigen ommegang, hunne mede huisgenooten kunnen opwekken, en 'er zal dus een braave en Godvrugtige leeftrant, in het ganfche geiticht, plaats grypen. Hier toe moeten mede ingericht zyn, de bepaalde gebeden voor, en dankzeggingen na de maaltyden; de voorleezingen van Gods woord onder dezelve; de catechifatien; en verklaaringen van de H. Schrift, op gezette tyden, by welke de Vader en Moeder, en verder alle de huisgenooten zullen moeten asfilteeren; en vooral zorgen, dat de Godsdienst-oeffeningen, niet flegts als uit gewoonte, maar met gepasten eerbied verrigt; en geene oogluikingen,' omtrent de verwaarloozinge van die voornaame pligten, immer gedoogd worden. Hier toe dienen de vastgeftelde wetten, tegen den kwaadwilligen, of onachtzaamen; tegen flegte handelingen; bejegeningen; oneerbiedigheid onderde Godsaienlüge-oeffeniugen; vloeken  8o C. KAYSER ANTWOORD OVER ken; lasteren enz.; ftiptelyk naage> koomen te worden. En op dat de dagelykfche handelingen, deugden en gebreken der gehuisvesten, ook den . Regenten bekend worden; zoo zoude, de by ons genaamde Boekhouder, een gedrag-iyst moeten houden, waar op alles, het geen dien aangaande aan te merken was, kortelyk genoteerd wierde; en deeze lyst zoude, op de gefielde vergaderdagen, ter tafel van die Heeren moe-^ ten gebragt worden, om llraffen, of aanmoedigingen, te bepaalen. Zyn leertrant vooral zal klaar en eenvoudig, naar de vatbaarheid van zyne leerlingen, ingericht moeten zyn; ook zal hy hen, zoo 'er gevonden wierden, die niet leezen konden, hier eerst het nodige onderwys in dienen te geeven. Zyne predikatiën zullen, na eene korte en duidelyke verklaaring, van de eigene betekenis der, tot een onderwerp genomen zynde, woorden uit de H. Schrift, meer zedekundige vertoogen, in eenen gemeenzaamen ftyl, dan verhevene zinfpeelingen en befpiegelingen behelzen; zoo ook zullen de  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 8l' de gebeden en dankzeggingen, voor zyne hoorderen verftaanbaar, kragtig en gepast zyn moeten. Hy zal zich, naar vereisch van omftandigheden, in de ziekenzaal laaten vinden; en aldaar voor den ongelukkigen lyder bidden, hem vertroosten en vermaanen. t Tweemaal ter weeke, te weeten s woensdags en vrydags, zal hy catechifatie houden, en zondags eens prediken. Hy zal zich ook met die geene van' de huisgenooten, welke daar toe de meeste gefchiktheid hebben, moeten oeffenen, in het Pfalmgezang: teneinde dit deel van den Godsdienst mede behoorlyk, op eene eerbiedige en ftichtelyke wyze, verrigt, en, door behulp van fommigen, de overige geleid worden: om een welftemmend gezang, in de plaats van een verward gjefchreeuw, voor en na de predikatie, voort te kunnen brengen. En eindelyk, op dat Heeren Regenten zouden kunnen overtuigd zyn, dat, in alle het voorfchrevene, hunne reglementen en ordres wel wierden naargekoomen, ware het misfchien niet XIII. DEEL, F on-  82 C. KAYSER ANTWOORD OVER ondienftig, dat zy zich nu en dan, onver wagts, by cteeze en andere pligtwaarneemingen, vertegenwoordigen. VIII. Het agtfte poinct, betreffende : de begrootinge van de Jammen, welke 9er zouden vereischt worden, tot de eerjle oprichting van zulk een gefticbt, dat wy ons, ter beantwoording van de Vraage des Genootfchaps, als een der voornaamften hebben voorgefteld , kunnen wy zeer uitgebreid, maar ook kort verhandelen. ,i'0iuv-D; Uit de teekeningen, onder Fig. IV. en No. 4, 6, 7, blykthet aan een ieder des kundig, dat het ons te doen geweest zy, eene zuivere begrooting van de gebouwen te hebben: want anders waren die volftrekt onnodig; en wy hadden buiten dezelve wel eene gleuze, zoo als 'er veele gemaakt worden, kunnen daarftellen; wy hadden ons ook de moeite kunnen fpaaren, om eene exacte houtlyst, en eene lyst van de werkloonen tot het timmerwerk, te formeeren; het onderfcheiden metfelwerk by de fchagten uittemeeten; gelyk mede het aardewerk, om daar naa de bereekeningen te maaken; wy hadden mede niet nodig gehadt, gedetailleerde lysten  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 83 vanucc ïceennouwers, imids, maillemers, loodgieters, fchilders en glazenmaaiers werk, te vervaardigen. Vonden wy nu fmaak, &in'eenen grooten omzwaay, en eene langwylige Verhandeling te ichryveti) zoo zouden wy flegts de moeite behoeven te neemen, alle voornoemde lysten, die met elkander een 40 bladzyden konden bellaan, alhier naa te fchryven: <^an daar deeze beantwoording wegens de meenigvuldigheid van zaaken, welke 'er m voorkoomen, noch rykelyk omflagtig zal zyn, zullen wy, zoo veele van de voorhanden zynde ingrediënten, uitfehieten, als maar immer, behoudens de duidelykheid en volledige befchryvinge, kan gefchieden; op dat nochtans een ieder, met behulp van onze teekeningen, onze calculatie zoude kunnen naagaan: zullen wy, hier eemge bepaalingen, tot meerder hcht omtrent dezelve, laaten voorafgaan. Tot de paaien, onder de houten iondeeringen van de gebouwen, zyn Deitemd greine masthoornen, van a^ en zeven duimen o verkruis op de kop • hier op zyn, met pen en gat, gelegd F 2 den-  §4 C. KAYSER ANTWOORD OVER dennen ribben, .van zes a agt, en vyf a zeven duimen, vierkant bezaagd,^ en' over deeze zyn twee duims dehne planken vastgemaakt; en op die planken , daar het nodig is, drie- en vierduims ftuitribben, van het zelve hout, gebragt. Alle het metfelwerk is gefteld van Gelderfche mopfteenen: de fundamenten, binnenmuuren, buitenkasfen van fecreeten en regenbakken, rnasfiven van metfelwerk, tot aanrafeeringe van de gewelven, enz.; als ook de fchoorfteenpypen binnensdaks, zyn alle van beste roode moppen in ordinaire mortel, gefteld. De buitenmuuren, en al het metfelwerk aan de lucht blootftaande, de gewelven van de kelders enz., zyn van hardgraauwe moppen, in bastaard tras bepaald; de kelders, regenbakken, welputten, fecreetputten, met derzelver leidingen en werken van dien aart, zyn, naar den eisch van waterdigt werk, met beste vlakke moppetrasklinkert, in fterken tras, verordend. Al het timmerwerk, als balken, kozynen, kap werp, zolderplaaten en dee-: len, muurplaaten, dakdeelen, alle be- fchot:  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. fchotten en timmeringen, zyn van best greinen hout gereekend; de raamen van de lichten, paneelen in blinden enz., van best wagenfchot; de ftylen van de heiningen, brug over de gragt enz., van Brabants eiken; en de ribben onder de vloeren, van Wezels dito, beftemd. De Architraaf rondsom het Corps de Zogis; de treden en plinten van buiten , tegen de gebouwen; alle de onderdorpels der lichtkozynen , en de dorpels van de deurkozynen, op de Mez de Cbausfeë; alle de ftoepen; alle de neUten; de poort aan den weg; en dekltukken, op de landhoofden, zyn gelyk het verdere vereischte werk van dien aart, van Escausfynfe, anders gezegd blaauwe arduinfteen, geordonneerd Noch hebben wy het yzer, best; de verwe en het glas, middelioortig, edoch best in foort, en naar vereisch van het werk, deugdzaame materialen; het lood in de gooten en op de platten best, van 8 £g de vierkante voet; op de nokken, hoek en keelkepers, als ook tot de bekleed!^ gc van de dakvenfters, van 6 fg de vierkante voet bepaald. Voorts is 'er F 3 niets.  $6 C. KAYSER ANTWOORD OVER niets aan deeze gebouwen, of het is van de beste bouwftoffen in foort, en wel eenvoudig, maar teffens meesterlyk cn naa de kunst bewerkt, opgemaakt. Alle bouwftoffen en werkloonen voorlchreven, hebben wy gereekend, zoo als die hier, in de Provincie van Zeeland, betaald worden, zonder te z en op de voordeelen, die 'er by het ontbieden der onderfcheidene materialen, en het aanbefteeden van de werkloonen; ofte wel by het aanbefteeden van beide, volgens een wel geconcipieerd bellek, te vinden zouden zyn. Wy onderftellen, dat 'er, op de door ons genoemde plaats, agt gemeeten land te koop zouden zyn; en wel voor dertig ponden vlaams, het gemet: dit zou dus uitmaaken eene fomme van - ~ - fi- lOOJ - - 774:11: 8 het huisraad - - - 1534: 4: o ïiw koomt voor de totaale Somme £ 22802: 2: 4 fl3__(13lb3'Q10QCr>_/ Ob fTBV ,VW flSO 1 IX. Het negende (luk: namelyk beraaminge van den onderhoud van het gebouw; het loon der bedienden; en de verzorginge der Zeelieden, in alle hunne behoeften, hebben wy gefteld, om te dienen, ter bepaalinge van de fom der jaarlykfe noodwendige uitgaven. . Hier koomt, in de eerfte plaats, in aanmerkinge, de onderhoud van de gebouwen: deeze zal in de eerfte jaaren van weinig aanbelang zyn; maar daar 'er doch altyd 's jaarlyks iets moet gedaan worden: 't zy gooten fchoonmaaken, lekken in dezelve repareeren; afgewaaide pannen weder fuppleeren; de pompen by fterke vorst aflaaten, gebreken aan dezelve herftellen; regenbakken fchoon of digt maaken ; fecreeten ruimen; fchoorfteenen veegen; om de drie jaaren, het aan de lucht blootgeftelde hout overfchilderen; hier en daar eens een voeg in zetten, wat aanftryken; eenige ruiten doppen, enz.; en men ook voor het yer-,  F EN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. QT vervolg dient te zorgen, zoo kunnen wy her eene jaar, door het andereniet wel minder daar voor reekenen, dan 425:0:0. Toen wy van de Opperbedienden van het huis fpraken, waren wy niet fchaars in het opgeeven van nodige hoedanigheden: wy fielden weinige bedienden in getal, om dus in ftaat te zyn, een goed beftaan aan ieder derzelve te geevcn; dus is het hier onze zaak, om daar aan te voldoen, en nochtans de menage, in zoo verre redeiyk is, daar by te betrachten. De Vader en Moeder kunnen lieden zyn, uit de tweede clasfe van den burgerHaat; en hebben geene byzondere begaafdheden nodig, maar alleenlyk zulke, die men al niet zoo zelden aantreft: zulke lieden flellen wy, dat van alles n. ch al ordentelyk voorzien zullen zyn, en dus als zy vrye inwooninge, vuur en licht, kost en drank hebben, en daar en boven een fomme van .(66:13:4 genieten, denken wy, dat wel beloond worden en goed kunnen leeven. Wat de zoo genaamde Boekhouder betreft, daar deeze een perfoon zal moe-  ^_ C. IJAYSER ANTWOORD OVER' moeten zyn, die particuliere kundig* heden en vereischten bezit, zoo zullen wy, ten einde iemand, daar mede begaafd, te kunnen uitlokken, de beloo* ninge voor denzelven niet te gering moeten ftellen: maar reekenen, dat wy hem, boven de vryeinwooninge, vuur en licht, kost en drank, alle jaaren dienen toe te leggen ,£80:0:0. Eene gelyke belooninge zouden wy al mede, om die zelve redenen, aan den Apothecar moeten geeven «£-80:0:0. De huur van de Meiden hebben wy eens, door malkander, op agt ponden Vlaams gefteld; noch aan ieder een ryksdaalder voor een kermis, en een ryksdaalder voor een nieuwe jaars gift: zoo geeft dit te faamen een fomme van ,£71:1:4, 'sJaars. iub i Voegen wy nu by de hier boven bepaalde fommen, van onderhoud der gebouwen, jaarwedden en meidenhuur, de voorheen reeds opgegeevene jaarlykfe kosten, voor de geneesmiddelen, leevensbehoeften, huisraad en kleedye, zoo krygen wy de totaale Somme van dit articul, als volgt: . bet  ÈEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 93 het onderhoud - - . p q. q. het loon van den Vader en Moeder - 66' ïi • a dat van den Boekhouder . . 80 • o • o dat van den Apothecar - - , So':o." 0 de Meidenhuur - - _ ,T. T. . de genees- en hecl-middelen - - 100: J de leevensbehoefteu - n71n- -'. u deklcedye _ ; de onderhoud van het huisraad en beddegoed - - - 112: o: o /I31£B[ 3il£ ^XriElD £13 32COl ' * 3ff» Totaalc Somme 3690: 9:10 Hier zou nu noch in bedenkinge koomen, de onderhoud van den tuin: dan door dien wy alle groentens, het geheele jaar door, gereekend hebben, als of wy die koopen moesten, zoo kunnen wy de onkosten daar van, rykelyk uit die van de confumtie, vinden. Maar met grond zal iemand, onder de behoeftens van onze gehuisvestcn, en dus onder dit articul, kunnen tel', len, eenige buitengewoone verkwikkingen, als coffy, thee, genever, wyn, tabak en fnuiftabak: wy zyn hier omtrent van dezelve gedagten, en reekenen die wel degelyk onder het noodwendig confumabele in dit gefticht; maar de redenen, waarom wv daar voor, hier geene fomme bepealen, zyn eenvoudig deeze: wy vullen onze oude of gebrekkige Zeelieden, voor-  94 C. KAYSER ANTWOORD OVEH " vooral behoeden voor zelfs verveelirige, en hen, zoo veel het hunne gebreken of infirmitetten toelaaten, aanfpooren tot het doen . an eenU nuttig werk; maar zulks willen wy rachten te verkrygen, door beloon mgen, en niet door dwang; en hier toe de voornoemde verkwikkingen doen dienen. Een ieder zal, naa maate hy ievcrig is, in het doen van het een of ander werk, (hoe genaamd ook, als het maar {trekt, ten voordeele van het geilicht en nut van de maatfc appve,) zvn aandeel in dezelve genieten; en dit zou op deeze wyze kunnen zyn: de gemelde werken, zullen wy eens ftellen dat beftaan, (buiten de. dienden van het huis, bladz. 42 aangegeeve.";), in het breiden en floppen van netten, voor de visfcheryen; in het repareeren en toeftellen van eenige touwwerken, of andere deelen der tuigagie van de fchepen; het pluizen van werk; het weeven of maaken van eenig grof goed, of wat het ook weezen mag; het oeffenen van eenig ambacht, dat deeze of geene verftaat, en waar voor gelegenheid is, om in het huis gedaan te kunnen worden. Van alle het geene daar  EÈft OÜD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 95 daar door verdient wordt, zal % aaa het huis, en \ aan den werkman koomen, gerepartitiëerd naar de quantiteit en de waarde van het werk, dat ieder verrigt. De bovengemelde f parten, zal geè'mployeerd worden, zoo veel vereischt wordt, tot den aankoop van gedagte verkwikkingen, om die, in eene gepaste hoeveelheid, en naar eene goede fchikking, uit te deelen, aan een ieder naar verdiende, en aan den zwakken, of geheel gebrekkigen, naar men oordeelt hem nut te zyn. Het overige \ part zal converteeren in reè'len eigendom van den werkman, en dus tot een zakftuiver voor hem dienen. Van dit departement zal mede een exact klad- en groot-boek, waarin ieder, met naam en toenaam, het geene zyn werk is, en hoe veel hy daar mede verdient, bekend ftaat; als mede twee dito boeken, van ontfangst en uitgave moeten gehouden worden: en zullen de kladboeken onder den Vader, gelyk de grooteboeken op het generaal© comptoir berusten. X. Het tiende ftuk moet behelzen: de confidemien omtrent de evenredigheid,  g6 c. kayser antwoord övEï* die 'er zoude plaats hebben, in de ver* meerderinge van gebouw, onderhoud, en alle noodwendigheden, indien het getal tot twee, drie, vier ofte meer honderd menfchen, mogte opklimmen. Wy zouden van gedagten zyn, dat, door dezelve Oppcrbedienden, het gedicht in orde zoude kunnen gedirigeerd worden, of fchoon ook het getal van gehuisvesten, tot twee honderd aangroeide; de eetzaal, de keuken, de apotheek, de linnenkamer, het waschhuis en de bakkerye, zullen mede daar toe noch genoegfaam ruim zyn: maar deeze eerfte bykoomende honderd vorderen Oaapplaatfen, voor gezonden en zwakken; een werk- of gemeen-vertrek; en verdere kleine dependances. Hier toe zou een gebouw, van vier en vyftig voeten langte, en agt en twintig voeten breedte, binnensmuurs , toereikende zyn : het welke wy, by wel overdagte gleuze, (gefteld dat het zelve eene Rez de Chausfeè', en eene laage Etage daar boven, dient te hebben) , zouden fchatten, met alle zyne vereischten, voor vyfrien honderd en vyf en feventig ponden Vlaams, te kunnen gezet wor-  ÈEM OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL* worden. Noch zal dit eerfte honderd nodig hebben huisraad en beddegoed, en een viertal meer bedienden. Dus hier voor koomt, het benodigde gebouw - , ,£1^75- o- o het benodigde huisraad en beddegoed - 1200: o: o de kleedye - : . . 774:11- 8 het loon van vier bedienden - - ^'io- 8 hec leevens-onderhoud - - 2000: o- o. de genees- en heel-middelen - - 60: o: o het onderhoud van het gebouw - - 6: o: ó De totaalc Soimne voor het eerfte Jaar ^5651: as 4 de flytagc of onderhoüd van huisraad en beddegoed p .ö0. n. n He kle-dve ' \ \ V ? ■ , ~ * " 442:10: o Jict looil van vier bedienden - - "v'io- 8 het levens-onderhoud - . 20qo! o: o de genees- en heel-middelen - . óq' o: o het onderhoud van het gebouw 2 - 6: o: ó De totaale Somme voor de andere Jaaren ,£2624: o: 8 Het tweede bykoomende honderd zou vorderen, dat 'er een tweede Vader, Moeder, Boekhouder en Avo* thecar aangefteld wierde; dat 'er een viertal meerder bedienden genomen, en het benodigde huisraad en beddegoed aangefchaft wierde. Ook zullen, door het vermeerderen: van het getal gehuisvesten, met die derJe> of tweede bykoomende hónderd, de -voorheen gemelde vertrekxau peel, Q ken,  (jS CJ. KAYSER ANTWOORD OVER leen, de apotheek uitgezonderd, te* klein worden, en 'er zal dus naa rato .neerder inhoud van gebouw moeten zyn: zoo dat wy daarom, volgens onze calculatie, een gebouw zullen moeten zetten, een derde grooter van fuperficiëele inwendige ruimte, als het accesfoire gebouw hier vooren opgegeeven; het welk zoo kan ingericht worden, dat het ook maar een derde meer, als dat gedagte gebouw; en by gevolg één en twintig honderd ponden Vlaams zal kosten. Om nu de fomme te bepaalen, die dit honderd, in aanmerkmge van het hier boven genoemde, het eerfte en volgende jaaren zaJ kosten: zoo hebben wy, by dc bovengemelde fomme van - &5651: 2:4 tevoegen, het f meerder voor her gebouw, 525: 0:0 voor deszeifs onderhoud , 2: 0:0 hetloonvandcntwecdenVader'cnMoeder, 40: 0:0 dat van den tweeden Boekhouder, - - 30: 0:0 dat van den tweeden Apothecar, - 30: oioSumma totalis voorliet eerfte Jaar ^6278: 2:4 En by de fomme van - - ^2624: 0:8 tevoegen, voor meerder onderhoud, - 2: 0:0 hetloon van den tweedenVadcrcnMoedcr, 40: 0:0 dat van den tweeden Boekhouder, - 30: 0:0 dat van den'tweeden Apothecar, - 30: 0:0 Totaal voor de volgende Jaaren ^2726: 0:8 AI»  EEN ÖUD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 99 Als wy nu verder onze gedagten iaaten gaan, omtrent de ruimte, door dit laatfte gebouw gewonnen, zoo koomt het ons voor, dat wy nu weder een derde bykoomende honderd zouden kunnen fchikken, ten pryze van het eerfte bykoomende honderd, Maar dewyl een vierde bykoomende honderd, wederom eenen grooteren fuperficiè'elen inhoud van gebouw zou vorderen j gelyk mede vereifchen zou, dat de drie commisfien voornoemd, Vermeerderd wierden, enz.; zoo vermeenen wy, dit vierde honderd weder te moeten reekenen, op den voet van het voorgaande tweede bykoomende honderd. Dus zal het gefticht, met noo man 's Jaars , 500 man tosten^ 6314 - 10 — 6 12—6 300 man 600 man <£ 9040 — 11 fl «£17014 —- 13 ~ a 400 man 700 man ,£11664 — 11 — 10 (£19740 — 13 — IO Meerdere bepaalingen voor dit articul optegeeven, zou, zonder veel ömflag, niet doenlyk weezen. Wy G 2 zou-  ïoo c. kayser antwoord over zouden voor alle voorgeftelde gevallen , gebouwen moeten teekenen j deeze in eene goede orde, en met hec eerfte gebouw faamengebragt, moeten ordonneeren, zoo dat daar uit een wel ingericht geheel ontftont: het welk men, met op het generaale plan een vlugtig oog te flaan, zal bevinden niet moeilyk te zyn: daar wy, by den eerften aanleg, of het ontwerpen van het generaale plan, reeds op de mogelykheid van eene vergrootinge, by het vervolg, zyn bedagt geweest. Deeze teekeningen zouden gedetailleerd, beraamd enbefchreven moeten worden. Noch zal een ieder ligtelyk bezeffen, dat 'er verfcheidene verfchikkingen, in de huisfelyke adminiftratie enz., by eene fterke vermeergeringe van inwoonders, nodig zouden zyn. Dan daar deeze zaaken, in ons gefteld tarif, weinige of geene veranderinge zullen geeven, zoo achten wy dit articul, om die redenen, en kortheidshalven, voor genoegzaam afgehandeld. XI. Thans koomen wy tot de bewerking van ons laatfte of elfde ftuk, namelyk; een beredeneerd plan, om aan m  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL, lof ie tnonen, op wat wyze, men de nodige Fonfen: zoo tot de eerfte oprichtinge van zulk een gefticbt, met alle het geene daar toe vereischt wordt; als 's jaarlyks, tot het volkomen in Jland houden van het zei* we, zoude kunnen vinden. Daar wy, als een gebooren Nederlander, de natuurlyke geneigdheid tot ons Vaderland en onze Medeburgeren, ver boven den trek naar het uitheemfche gevoelen, zoo wenschten wy van harten, omtrent het inzaamelen van, de tot ons oogmerk voldoende, fommen, geene de minfte bedenkinge te moeten maaken; maar in tegendeel met ruimte te kunnen ftellen, dat, daar'er meenigte van voorbeel| den zyn, in naabuurige landen: dat ; aanmerkelyke Uienringen, niet alleen ' door particuliere focieteiten, maar zelfs door enkelde perfoonen zyn op; gericht (b); daar 'er in ons land, mede G 3 gee^ 00 Ter ftaavrrifce van het geene wy hier zc°-"-en I lazen wy noch onlangs by géval, de volgende verhaaien, in het elfde deel van de Esprit de Jouruaux > van de maand September 1784. "La Societé Philan. „ trophir/ite, etabhe a Paris, est compofeë de 88par, „ ticvlteïis, et le nombre en augmente touts les jours* , $ tl dtwnent chacan cent livres, par année. Foila-  ÏGS C. KAYSER ANTWOORD OVER geene twyffelagtige proeven van mild-?, daadigheid, aan noodlydenden voor. han- 99 8800 livres, repartles deja fur des octogénaires et „ des aveugles nes, c'est de qüai rendrc keuteltjes, ou du moins foulager beaucoup, 25 a 30 perfon„ nes pauvres et infir;nes, le nombre de ces action5, naires de bhn faifance ira quelque jours a 600, ijk nt fe propofent de fournir av»c 60006 livres aux be„ foins de 250 malheureux; c''est fans coutredit, x, ainfi destineë a bien faire , la plus refpectable, la 5, plus fainte de Societ'és cependahi ou iiy admet au„ cun tnembre qui ne foit aignc de eet kmneur. Les „ Lyonnois et les Bordelois demandent les Statuts de. ff. cette Societé, pour en ctab.lir une correspondaute , 5, a celle de Paris." JOURNAL ENCYCLQPEDIQUE. des plus ut Hes des Nomlireufes fondat'tons. „ charilahles ds. cette Capitale, et qui fe foutiennent „ uiiiquemcnt par la voie de Soufcripiiou est FEta-r. „ blisfement, pour procurer les fecours gratuits d& ,, Faccouchement aux Femmes mariées, et necesfiteu ,, fes, fans qifelles foient obligéts de recourir aux Hopitaux; Fannée demiere cette refpectable So5, cieté a delivrée quatre mille deux cent Femmes, el depuis fon inftitution en 1757. Soixante et dixfepü „ mille, _ moyennant une guinée par année , chaque, 5, fouscripteur peut recommander kuit fujets d la. 3, bien faifance de la Societé.'''' MERCURE DE FRANCE. Noch fterker voorbeeld van milddaadigheid vinden wy hier al mede aangehaald. "Un ancien Capitaine de. ?, Vlisfeau Suedois, retirê a Udevallax (a) en Nor-.. 3, irege, d asfignè 600 mille dollars, pour faire conn ftruire et doter dans fa Fille natale une Maifon, j, d'education, en faveur des pauvres, des que le, $0 Oude >va%( ' '•  ËEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 103 fiandenzyn(c); dat, zeg ik, ook op den eerften wenk, deeze gelegenheid om wel te doen, zou aangegrepen worden: van wel te doen aan menfchen, die hunnen besten leeftyd verfleeten, die manmoedig de grootfte gevaaren getrotzeerd hebben, ter befcherming van het land; of om ryke winften te bezorgen aan eene andere clasfe, die fiegts nodig had, de moeite te neemen van die te omfangen, en de zorgen, om dezelve tot haar gemak en lust aantewenden; aan menfchen, die, met gering voedzel tot leevens-onderhoud; kleine bezoidingen, in vergelykinge van hunne dienften, zich ter naauwernood, in de kragt van hun leevcn, aan het gevoel van ellende kunnen onttrekken; die verminkt, door G 4 ziek» Ro: de Stiede a été informè de eet acte de bienu f'jfance , // a ordonné d'cn temoigner fa fatisfactlon a ce digne citoyen, et de lui olfrir 'les mar„ ques de Lirdtp de Fa/a, mais Ha fuppliè fou , ,, Souvetain de le dispenfer de recevoir cette decora. ?1 tioji , de peur qiCen /'acceptant, tt'm fiut■ foilpcbnnéi . d'avoir d*autrès vues, que celle de fauiager fes . ,, co;n/>atriotes.'" (c) Ten bewyze van dit gezegde kunnen (trekken, ; de meer als toereikende giften aan de, door den Wa[ tervJoed des "epasieerden Jaars 1784, ongelukkig ge» - Worden Landlieden.  K>4 C. KAYSER ANTWOORD OVER ziekte of ouderdom verzwakt, met zomtyds een klein overlchot van maandgeld, worden heengezonden, en op Gods genade moeten omzwerven; terwyl den, door hun toedoen verrykten, en dikwerf ongevoeligen, zoo hy al, om zulke (door 's werelds nevel voor hem bedekte) voorwerpen denkt, behaagen fchept, om zich te laaten diets maaken, dat 'er geen oude of verminkte arme Zeeman gevonden wordt: het geene hy te ligter gelooft, daar de linie van zyn gezicht, naa maate van den groei zyner fchatten„ zich meer boven den horizon des burgerlyken leevens verheft. Gevaarlyk verleide, anders misfchien noch wel geplaatfte harten: kunt gy uw geene verbeeldinge maaken van de verhoolen armoede? Kunt gy niet befeffena , dat, terwyl gy den wellust met groote teugen indrinkt, 'er van uwe me? demenfchen met de allerverlchrikkelykfte ellende worftelen, naauwlyks, |n ftaat zynde, omzien, van alles ontbloot, door ziekte en kommer afgemat, op hunne, akelig vervuilde, kafbedden te kunnen omkeeren; of dat m EeY°n^?n worden, die geene in- boor-j  EEN OÜD ZEELIEDEN HOSPITAAL. IO£ hoorïingen zynde van een land, dat zy gediend, hebben, buiten het zelve, in ftede der blyken van uitgeöeffende dankbaarheid, de duidelyke teekenen van uitgemergelde flavernye, en kommervolle nooddruft, omüeepen; en zoo 'er geene barmhartige zielen hier en daar gevonden wierden, die hun in hunne nooden byftaan, jammerlyk moeten omkoomen. Was 'er ooit eene clasfe van menlchen in ons Nederland, die vooral de zorgen van een ieder verdienden, zoo is het zeker, die der Zeevaarendewant daar de zeemacht, ten allen tyde, met regt aangezien is, als de regter arm van deszelfs befcherminge daar de koophandel deszelfs grootheid veroorzaakt heeft; daar'er, zonder de zeevaart, geene ais geringe vorderingen m denzelven zouden gemaakt zyn, zoo kunnen en moeten de Zeelieden te regt befchouwd worden, als de vooriiaamfte raderen in het werktuig van Nederlands bloei; en hoe byzonder moet deeze laatfte aanmerkinge op de Provintie van Zeeland toegepast worden. Jnwoonders van deeze Provmtie! $* ê daas  go6 C. KAYSER ANTWOORD OVER daar dan aw magt, uwe voorfpoed,1 van den bloei der Zeevaart afhangt, zoo vordert uw eigene welvaart zoo wel, als de pligt van liefde tot uwen evenmensen, en de zoo verhevene deugd van dankbaarheid, dat gy denkt, om den, in den dienst van dit Land, afgevaaren of gebrekkig geworden Zeeman, die de grootfle gevaaren, tot voordeel of befcherming van het zelve, getart heeft; dat gy dien, thans onbekwaam tot eenig werk, waar door hy zyn afgemat of verlemd geraamte, de nodige onderffeuning zoude kunr nen verzorgen, dat gy dien ongeiukkigen liefderyke armen opent, en hem de weinige, noch voor hem over zynde jaaren, dat onderhoud en die rust geeft, om welke hy, dikwerf zynen ganfehen voorledenen leeftyd, te vergeefs gefwoegd en gezucht heeft. Het zy dan verre van ons, dat wy eenige twyffelingen zouden voeden: of'er in deeze Provintie een genoegzaam getal lieden gevonden worden, die in weldenkendheid , edelmoedigheid en milddaadigheid, voor hunne mede landgenooten, ik zwyge, van voor den uit-r landeren, niet zouden moeten wyken, Nee-;  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. ICf Neemen wy veel eer zulks voor een vaste en onloochenbaare ftelling aan» en wy zullen alleenlyk doen opmerken: welke eene geringe fom, voor zulk eenen edelen daad, met vrucht kon bedeed worden, wanneer de begoedde ingezetenen, de handen in elkander wilden Haan, en een ieder het zyne toebrengen, tot oprichting en onderdeuning, van dit zoo nuttig gedicht. Voor eerst, van tyd tot tyd zien wy,' dat deeze en geene onderneemingen mede rykelyk, door de contributien van de bemiddelden, in deeze Provintie, onderdeund worden, hoewel het nut van die onderneemingen, het minst wederkeerig, tot Zeeland vloeit; dit is eene rede, die wy by de voorgaande voegen, om ons vertrouwen te Herken, dat, tot deeze belooning, aanmoediging en uitlokking van Zeelieden, zich menigvuldige bevorderaars zullen opdoen, en greetige deelneemers van alle kanten zullen opkoo-* men. Als wy nu het getal van de Inwoonders, der demhebbende Steden, van .fteeze Provintie, fchatten op 50000;  J©8 C. KAYSER ANTWOORD OVER en ftetten, dat | van dat getal beftaaii uit Zeevaarende, Handwerks-lieden, of geringe Burgers, met haare huisgezinnen; zoo zal het andere derde deel, beftaande uit welbemiddelde Inwoon? ders, 't zy Regenten of Burgeren, opleveren eene clasfe, in ftaat om deel te neemen in ons plan, van 16666 leden. Laat ons nu eens onderftellen, dat een vierde van die clasfe, edelmoedigheid genoeg bezitten zal, om een gering deeltje van hunnen overvloed, aan zulk een nuttig etablisfement te fchenken, (men verftaa door dat vierde deel, alleenlyk de Chefs van de huisgezinnen: want daar wy, door den anderen, ieder huis op vier perfoonen reekenen, moeten wy flegts het vierde deel neemen); zoo verkrygen wy eene clasfe van 4166 contribuanten ; deeze verdeelen wy weder in tweeën; en ftellen, dat de eerfte helft het dubbeld van de andere, in gelyke proportie van mildheid, zal kunnen geeven; dat wy nu die eerfte helft eens bepaalden op vier ryksdaalders 's jaars, en dus de tweede op twee: welk eene beuzeling voor die clasfe van Ingezetenen, die wy beöogen! Hoe dikwerf wordt  ËEM OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL, loe) wordt zy verdubbeld befteedt, aan voorwerpen, die wy te gering achten, om hier te noemen! Dit zou dari uit de eerfte clasfe - - (£3680:0:0 én uit de tweede maaken - - 1840:0:0 of in het geheel, een post van Jaarlykfe contributie, groot - <£5520:0:0 Ten tweeden, voorts zouden wy voorflaan, om op de Comptoiren van de Admiraliteit, Oostindifche Compagnie , Westindifche Compagnie, Commercie Compagnie, Sociëteit ter Navigatie op Esfequebo en Demerarye, als mede op de particuliere Commercie Comptoiren, coilecte-bosfen te ftellen, met bygevoegde vertoogea van aanbeveelinge, om in dezelve, onder differente titels te fourneeren; het zy met boetens door de Bedienden van die Comptoiren; door onderfcheidene ftellingen, onder elkander te heffen; het zy met gaven: by voorbeeld, dat de Commercie Comptoiren, importante winften doende, in die gelukkige epoques, mede den ongelukkigen of ouden Zeeman, niet zouden vergeeten; ook konden die geene, welke eenige ampten of bezoldingen, van die Comptoiren onthngen, tot milddaa-  tio cl. kAysèr antwoord over digheid genoopt, of zelfs eene geringe contributie opgelegd worden: die alle haare haatelykheid zouden verliezen^ als converteerende in giften aan ongelukkigen, enz. enz. Laaten wy het getal van alle die' Comptoiren eens bepaalen op vyf ert twintig, over de geheele Provintie; en Hellen, dat ieder derzeive, door malkander genomen, maar opbrengt de geringe fomme Van twintig ponden Vlaams 's jaars, zoo zal dit fons alle jaaren opleveren eene fomme van <£ 500: o: o. Dan zou men ten derden, uit de maandgelden der Zeevaarende, mede eene vaste jaarlykfe revenue kunnen vinden, zonder nochtans dezelve eenigermaate te bezwaaren: want gefteld, dat wy eens g per Cent, of 5 duiten van de gulden, daar toe bepaalden: wat zou het doch een Matroos kunnen fcheelen, om, een maand gagie, of 12 gulden ontfangende, daar 71 ftuiver van aan zyne ongelukkige maats te geeven? Om de hoogere rangen by de Zeevaart, behoeven wy ons noch minder te bekommeren. Om pu te weeten, hoe veel wy uit die £  feEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 111 per Cent, van de gagies der Zeevaarende, op alle Comptoiren in te houden, het eene jaar door het andere, zouden kunnen trekken: hebben wy eerst bereekend de gagies van de Officieren en Matroofen, per maand, van een fchip van 60, 36 en 20 Hukken; hier uit hebben wy getrokken gemiddelde fommen, en bevonden, die voor de gagies der Officieren - ƒ1075:0:0 en voor die der Gemeenen - - 3444: o: o Dus de geheele Sommc per maand ƒ4519:0:0 Als wy nu eens onderftellen, dat'er van de Admiraliteit in Zeeland, het eene jaar door het andere, maar één fchip in equipagie gehouden wordt, krygen wy onze eerfte post van gagie, door de hier gemelde fomme, met 12 te vermenigvuldigen, ƒ53228:o:o. Wy hebben ten tweeden, een calcula gemaakt, over de gemiddelde gagies van een Oostindisch Compagnies Schip, en bevonden, de gagies der Officieren van het zelve te bedraagen, in de twaalf maanden de Sonnne van - ƒ 1129-2:0:0 die van de bcvaaren Matroozen - 3600:0:0 die van de Gemeenen - 27000:0:0 ƒ41892:0:o Zoo  312 d. &AYSER. ANTWOORD OVÊlt Zoo wy nu eens mogen ftellen, da* 'er van jaar tot jaar zes fchepen, voor de Kamer Zeeland, geftaadig in equipage zyn; zoo proflué'ert daar uit een tweede post van gagies, ter fomme van ƒ251352:0:0. Als wy Verder reekenen, dat 'er tot de vaart voor de andere Compagnieiiji Sociëteiten en Commercie Comptoiren, in deeze Provintie, dertig fchepen, het geheele jaar door, in equipagie gehouden worden; en dat, de groote door de kleine gefupputeerd, ieder fchip, 's jaars aan gagie kost ƒ5000:0:0. zoo ontftaat hier uit onze derde post van gagie,; Deeze drie posten maaken te zaamen eene fomme van ƒ454580:0:0. Hier van is het $ deel, of de door ons gezogte fomme<£ 2367:12:0. Wy maaken verder geene zwarig^heid, om vastelyk te befluiten, dat de pogingen, om zulk een nüttig etablissement tot ftand te brengen, door 's Lands Hooge Magten zullen onderfteund worden; het zy met het verkenen van vrydommen van lasten; het toelaaten en zelfs appuiè'eren van de reeds opgegeevene middelen; of mét het b,eraamen van noch andere, bete- re*  EEN OUD ZEELIEDEN HOSPITAAL. 11$ re, of medewerkende, mogelyk te vinden, uit geringe belastingen op dingen, die alleen tot de luxe of overdaad betrekking hebben. Was 'er niet eene ferme, voor den verkoop van fpeelkaarten, aan te leggen, en die, onder eenen verzegelden omflag, daar uit, voor een verhoogden prys, te doen debiteeren? Was 'er niet eene impofitie op de jagthonden te flatueeren ? En wat de fpeculatie al meer zou kunnen opleveren, van middelen, die misfchien tot geen de minde last zouden {trekken. Zullen wy ook niet mogen verwagten , dat 'er zich, onder de ryk bemiddelden, Donateurs of Donatrices van dit gedicht zullen opdoen ? Veelligt worden 'er andere reeds opgerichte Fonfen genoopt, om, daar zy het zelfde buteeren, zich met ditFons te veréénigen. En daar het Locaak nut, van alle kanten uit deeze inrichtinge fpruit, deswegens daar mede eene gemeene zaak te maaken; Ik zegge het Locaale nut: want de bouw zelve, doet die niet de geimpendeerde penningen, uit de handen der bemiddelden, overgaan in eene mindere en meer behoefxm. deel. II ti-  ï 14 C. KAYSER ANTWOORD OVER tige clasfe? Circuleert niet een groot gedeelte van de jaarlykfe inkoomften weder, onder eene geringere verdeelinge, in de faamenleevinge? En eindelyk zal dit gedicht, eene meenigte Zeevaarende in deeze Provintie lokkende, niet eenen gelukkigen invloed op alles maaken? Hoe zal dan niet een ieder contribuant, by het aanfchouwen van het zelve, een zeker genoegen gevoelen, van de hand geleend te hebben , aan een zoo nuttig werk °r en eene gerustheid bevinden, van zich althans aan geene ondankbaarheid of onverfchilligheid, omtrent het lot van zynen evenmensch, te hebben fchuldig gemaakt. Verfcheidene fchikkingen zouden 'ef noch te maaken zyn: als by voorbeeld, het generaale plan in het oog houdendde, eerst het Corps de Logis; en voorts> naar maate het getal der te huisvestene vermeerderde, de vleugels, en verdere dependances aan te befteeden: om niet in de noodzaakelykheid te vervallen, van negotiatien van aanbelang te entameeren, en dus te handelen naar gelang van het accres der revenuen. Het profpectus van contributie zoo iri  EEN OÜD ZEELIEDEN HOSPITAAL: 11 g in te richten, dat een ieder contribuant zich voor een zeker termyn van jaaren engageerde, ten einde een eigen Fons te krygen. Bedagt te zyn, om hoe eer hoe beter de kennisfe van zulk eene inrichtinge algemeen te maaken 3 en middelen te beraamen, om op allerleie wyzen de Inwoonders van deeze Provintie aan te zetten, van daar toe mede te werken: waaromtrent de regtmaatige invloed der Bedienaaren van Gods woord, van groot gewigt zoude kunnen zyn, en wat dies meer zy. Welke fchikkingen, zoo wel als de reglementen, initructies en bepaalingen van zulk een gelucht, als wy befchreven hebben, wy reekenen min of meer te zyn, buiten de fpheer van de eenvoudige beantwoordinge van de Vraage des Genootfchaps. En dus houden wy onzen taak hier mede voor afgedaan, 0 ' t H 2 ANT-        ANTWOORD op de V R A A G door het zeeuwsche genootschap^ voor het jaar MDCCLXXXV, voorgesteld: Om optegeeven het different der fchadelyke Wisfeh cours, welke in ieder der zes Veréènigde Provin-> den, met relatie tot de Provincie van Holland% in ordinaire tyden gemeenlyk plaats heeft; voorts aantewyzen de fundamenteele oorzaaken, door wel~ ke deeze Wisfelfchade in de Provincie van Zeeland groot er zou zyn, dan in de vyf andere Provinciën: gefield zynde, dat de zilveren Dukaat in Zeeland i ot geen hoogeren prys gangbaar ware, dan in de. overige Provinciën; verders te betoogen, of en welke redenen de Provincie van Zeeland heeft, om bedugt te zyn, dat aldaar eerder en meerder gebrek aan ftaiidpenuingen en andere gangbaare fpe-*. cien zoude exfieeren, dan in de vyf andere Provinciën , en hoe zulk defect best zou konnen voorgekoom-en worden. Aan het welk de gouden cerprys, door het Zeemvfchs Genootfchap der Weetcnfchappen, den een en der-tigllen van Oogstmaand des jaars 1735, is toege-, weezen.   Bladz. lip ANTWOORD DOOR DEN HEER JOACHIM FREDRIK MULLER» Lid van het Utrechtsch Provinciaal Genootfchap ^ te Amftelfam* Felix qui potuil rerum cogmscere caufas. VIRGILIUS. INLEIDING. ]De eerfte beginfelen van Koophandel, gefchiedden by alle Volken, door middel van ruilinge; en naar maate het: eene land meer voortbrengfels uitleverde dan het andere, verhief zich hetzelve in vermogen boven het laatfte: met dit onderfcheid nogthans, dat* zomtyds een dor en onvrugtbaar land, door induftrie zyner Ingezeetcnen, anderen, welke overvloed van landsproducten hadden, evenaarde of overH 4 trof,  Ï20 J. F. MULLER ANTWOORD trof, Jn het eerfte geval, haalde de meerderheid der voortbrengfels, van het eene land, den Evenaar van de Balans tegen de minderheid van het tweede over, ten ware de laatften vernuft en naarftigheid by hunne mmöere lands; roducten op de fchaal wisten te leggen. ' Na de vinding van de Geldfpeciën, verkreeg oe Koophandel eene èantsch a; dere gedaante. De ruiling kon met veel meer gemak niet alleen, maar ook met meer evenredigheid, ten opzigte van de waarde der goederen, gelchfeden, aangezien de waarde van gemunt geld aan geene ryzing en daah'ig was blootgefteïd. - Van toen af begon men den rykdom van een land üit een ander oogpunt te befchouwen; en in het befhslen daar van wierd niet alleen op de meerderheid van eigene landsproducten, maar ook op den overvloed van gouden en zilveren piaaten gezien. EJndelyk wierden de Commerciëerende landen van Europa van tyd tot tyd overtuigd, dat de Negotie op alle hunne bmnenlandfche plaatzen, niet Wet evengelyk voordeel kon gehandhaafd  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. I2Ï haafd worden. Uit dien hoofde verkops men ftapelplaatzen aan Zee of bekwaame Rivieren, waar zy hunne bmnenlandfche Voortbrengfels opfloegen, om aan andere Natiën, dooi? middel van de Scheepvaart, verhandeld te kunnen worden. — Dit bragt voor de Commerciëerende, en Zeevaart hebbende Natiën een groot gerief aan : immers hadden zy flegts één,' twee of drie fteden aantedoen, orri van alle ruwe ftoffen zo wel als voortbrengfels van vernuft, van een uitgeftrekt land , hunne gading uittezoeken.' Deeze nu beter geregelde Negotie op een vasten voet gebragt zynde, kreegen de meeste handeldryvende Volken gelegenheid, door middel van de Scheepvaart, hunnen handel, met een gunftiger vooruitzigt van voordeel, naar alle bekende landen uittebreiden. Men leerde derzelver verfchillende Geldfpeciën, en haare innerlyke waarde kennen; men vergeleek dezelven by zyne inlandfche, om' 'er de gelykheid van waarde uit op te konnen maaken; en om hier van te beter verzekerd te zyn, floeg men gouden Ducaaten, welken den naam H 5 van  122 J. F. MULLER ANTWOORD van Negotie-Munt kreegen, en derzelver innerlyke waarde wierdt by alle handeldryvende Natiën wel dra bekend; of dezelve kwamen met hunne inlandfche Ducaaten overeen. Dan zedert de Spanjaarden America ontdekt, en het goud en zilver van daar zo zeer in Europa vermenigvuldigd hebben, is derzelver waarde merkelyk verminderd, en men begon den overlast daar van wel haast in alle landen te befpeuren. — 'Er waren nu ongelyk meer fpeciè'n van doen, om dezelfde goederen te koopen, die men eertyds voor een kleine fom kon bekoomen. Men was derhalven flegts ryker in fchyn, en verre dat die overvloed van geld den Koophander meer gerief aangebragt zou hebben, maakte dit het werk zelfs moeilyker. Naar maate deKoophandel.zich van tyd tot tyd uitbreidde, was men ook op meerder middelen bedagt, die denzelven nog gerieflyker konden maaken. — Hier toe vond men de Wisfelbrieven het gefchikst te zyn. — Derzelver uitvinding was wel van vroegere Eeuwen, doch het gebruik daar van badt men nooit op den Koophandel toe*  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 123 toepasfelyk gemaakt. Nimmer was de gelegenheid zo fchoon geweest, om de Wisfelbrieven tot betaaling van Koopmanfchappen in andere landen te gebruiken, dan toen men aan Zee of bcvaarbaare Rivieren ftapelplaatzen, hadt verkoozen, met welker Handelaaren of Factoors men door een langduurig verkeer was bekend geworden; en zedert men, door de Ducaaten, de innerlyke waarde der Geldfpeciè'n van ieder land hadt leeren kennen. Dit laatfte was de toets, waarna men de Wisfelcours reguleerde, om elkanders pretenfien op de regte waarde per, Wisfel over te draagen. Het is van deeze wyze fchikking der Kooplieden, (hoe zeer dezelve ook van veelen misbruikt moge worden) dat men den rykdom of mindere welvaart van een land niet alleen, maar ook derzelver betere of flegtere Geldfpecie op de Balans van de Wisfelcours kan afmeeten. — Het oprigten. van Wisselbanken in zommige groote handeldryvende fteden, (in welke men zyn Geidfpeciën tot fyn Zilver reduceerde , en het different, tusfcheri Courant- en Bankgeld, den naam van ÏAi  124 J- f. MULLER ANTWOORD Mgio of Opgeld gaf) maakte het reguleeren der Wisfelcourfen naar alle landen 20 gemakkelyk en juist, dat ieder Koopman, in welk land ook, de regte waarde van zyne pretenfie, door middel van een Wisfel, kon overkrygen, behalven het different der Wisselcours, dat uit eenen activen of pasliven handel voortvloeit: want een land, dat veel van buiten ontvangt, zonder dat het naar evenredigheid aan andere ■Natiën van zyne eigene producten, of voortbrengfels van vlyt en nyverheid kan uitleveren, moet vroeg of laat onder dien last van behoefte bezwyken; en hier toe kan de verhoogende prys op de Geldfpeciè'n niets ten voordeele aanbrengen, terwyl door het reguleerert der Wisfelcours, de flegts in fchyn beftaande meerdere waarde derGeldfpeciën, voor delngezeetenen wordt weggenomen. Het voorflel van de Wel Edele maatschappy is zodanig ingerigt, dat wy ons, in het beantwoorden van hetzelve, tot deeze vier Hoofdzaaken dienen te bepaalem I. Oia  ÓVER DE EGALE GELDSPE€Iö!N. 12$ ï. Om het onderfcheid der Wisfelfchade van ieder der zes Veréénigde Provinciën, met relatie tot die van Holland, optegeeven. II. De fundamenteele oorzaaken aantewyzen, waarom de Wisfelfchade in Zeeland grooter, dan in de yyf andere Provinciën zou zyn, indien de zilvere Ducaat niet hooger in prys gangbaar ware, dan in de overige Provinciën. III. De redenen aantetoonen, welke Zeeland zou kunnen gehad hebben , om meer dan de vyf andere Provinciën voor gebrek aan Standpenningen bedugt te zyn. IV. Een middel aantewyzen, waar door dit defect op de beste wyze zou kunnen vQorgekoomen worden, £ Om het onderfcheid der Wisfelfchade \êan ieder der zes Verêénigde Provinciën, met relatie tot die van Holland, tiptegeeyen. Pe Binnenlandfche Negotie der zeven  t26 J. E. MULLER ANTWOORD • ven Veréénigde Provinciën is, uit hoofde van derzelver menigvuldige 'gerieflykheden , om Goederen en Contanten even gemakkelyk en veilig van de eene naar de andere Provincie te kunnen verzenden, van dien aart, dat het nadeel der Wisfelcours nooit grooter kan wezen, dan de Vragten en Rifico van het contant geld beloopt. — Immers zyn de gelegenheden, om die verzending te doen, zo menigvuldig en verfchillende van aart, dat ons geen land ter Weereld bekend is, waar dit alles te gelyk gevonden wordt, en tevens even geregeld op gezette tyden kan gefchieden^ als in ons Gemeenebest. Het fchynt nogthans vreemd, dat de Provincie Holland, met relatie tot de zes overige Provinciën, alleen actief en de andere pasfief zouden handelen. — Immers hebben veele der laatften niet flegts meerdere Landsproducten dan de Provincie Holland, maar ook Fabrieken en Trafieken, waar uit ze hunne behoeften kunnen vervullen, en nog aan anderen, zelfs aan Holland, mededeelen. — Hier uit moest volgen, dat> indien een of meer  OVER DE EGALE GELDSPECJEN. 12 j meer dier Provinciën aan Holland jaarlyks uitleveren /ioo: — en daar voor uit Holland weer trekken ƒ99: — de Wisfelcours, ten minften wanneer dit plaats had, ten voordeele van één of meer dier Provinciën, en tot nadeel van Holland moest koomen. — Deeze meerdere uitlevering heeft nu en dan ook in de daad plaats, ten minften in eenige Provinciën, en nogthans zal 'er geen voorbeeld getoond kunnen worden, dat de andere Provinciën de Wisfelcours met voordeel op die van i Holland hebben kunnen reguleeren. De reden hier van is zeer klaar. De ; Inlandfche producten, en het voordeel i uit de Fabrieken, doet eenige dier Provinciën nu en dan op Holland winnen, dat voor haar ten voordeele op 1 de Wisfelcours behoorde te koomen: : maar de omftandigheden, waarin zy zich bevinden, in het verkrygen der ruwe : materiaalen, is oorzaak, dat de balans . altoos weer ten haaren nadeele overilaat. Deeze ruwe ftoffen moeten zy of uit Holland trekken, waar door zé ' weer agteruit koomen, boven het geen ; zy op Holland gewonnen hadden; of ; zo zy ze direct van buitenlands ontboden  Ï28 J. F. MULLER ANTWOORD den hebben, moet de betaaling daar* van toch doorgaans in Holland gefchieden. * Dit is een gevolg van het aanleggen der Stapelplaatzen, toen de Negotie en Scheepvaart meer bepaalder op zekere plaatzen begon gedreeven te worden, zonder dat men meer van kust tot kust, en land tot land voer, om zyne Koopmanfchappen uitteveilen, en anderen in de plaats van de inwoonders te koopen. .Doch voornaamlyk had dit by zulke ftedert plaats, die in den handel eenen fpoedigen opkoomst en voortduurenden bloei boven andere gebuurige fteden gemaakt hebben. —- Getuige hier van de groote koopftad Amfteldam, die haaren bloei van Negotie op de puinhoopen van die van Antwerpen geftigt heeft, welke laatfte in de eerfte beginfelen van eene geregelde Scheepvaart en Koophandel met de buitenlanders •was bekend geworden, en dus de Wisfelcours, tusfehen hunne Geldfpeciè'n en die van andere Commerciè'erende landen, hadden gereguleerd, v/elke reductie van vreemde Geldfpeciè'n nog heden in veele der buitenland- fche  ÓVER DE EGALE GELD SPECIËN. 12$ fche Wisfels te Amfteldam plaats heeft. Hoe hoog deeze laatfte ftad in Handel en Scheepvaart ook zy toegenomen j heeft zy deeze kenmerken van haaren afkomst toch nooit kunnen uitwisfchen; gelyk het reguleeren der Wisfelcours op Engeland, Vrankryk, Spanje, Koningsbergen, Dantzig enz.; noch altoos in Ponden Vlaamsen, Schellingen en Grooten gefchiedt, om geene andere voorbeelden optehaalen. — Daar en tegen zyn 'er weer andere plaatzen en landen, van laateren datum, die hunne goederen uit Spanje, Rusland enz„, in Amfteldamfche Wisfels moeten betaalen, om dat de Geldfpeeie van deeze laatfte bekend en gereguleerd is; gelyk die van Hamburg, Bremen en meest alle handeldryvende fteden van Duitschland, in Wisfels van die plaatzen betrokken worden, welke te Amfteldam in Hollands Banco of Courantgeld betaalbaar 2yn. Om het juiste Different der Wisfelcours van de vyf Provinciën, met relatie tot die van Holland, optegeeven, is niet wel doenelyk: alzooin geen der JTUr. DEEL. I Vy  Ï3Ö J- F. MULLER ANTWOORD* vyf Provinciën eene geregelde Wi§lelcours op Holland gevonden wordt,noch van deeze op de eerde Provincie. Dit heeft alleen plaats tusfchen de Provincie Hollanden Zeeland, en v/el om den meerderen Koophandel, en om het different der Geldfpeciè'n ,• dat tusfchen deeze twee Provinciën exteert. Uit Vriesland en Groningen krygt men zomtyds Wisfels, of liever Asfignatien, ten laste vanlngezeetenen in Bolland: welke pretenfien veelal fpruiten uit Graanen, Koolzaad enz., dat die Provinciën naar Holland ter markt gevoerd hebben; doch het is maar zeldzaam, dat die Handelaars Wisfelbrieven op Holland met voordeel kunnen remitteeren, dat nochtans in zulk geval plaats diende te hebben, om dat Wisfels ten hunnen laste in Holland doorgaans met f per Cent verlies ontvangen worden, van menfchen welke op die plaatzen Correspondentie hebben, en van het in* casfeeren van zoodanige briefjes hun werk maaken: een blyk, dat de vernegotiëering der Wisfels van de vyf Provinciën in Holland niet kan gefchie- den /  ÓVEÏl DE EGALE GELDSPECIËN. I$ï den, immers niet geregeld. —Doch wanneer de Wisfel op een van die Provinciën aanmerk elyk groot is, dat zeer zelden gebeurt, in dat geval kan men met § of \ per Cent verlies laaten ontvangen. — In de handeldryvende fteden van Gelderland en Overysfel heeft dit zelfde plaats. Het verlies der Wisfelcours is ook in die twee Provinciën geëvenredigd aan de yragt der contante Penningen. Maar de Ingezeetenen der Provincie van Utrecht daar en tegen, als eene Landprovincie zynde, houden te Amfteldam Casfiers, door welke zy hunne Asfignaties op Ingezeetenen aldaar laat-en ontvangen , en aan wie zy hunne buitenlandfche geaccepteerde Wisfels ter betaaËng verwyzen. Wanneer wy nu de vragt der Geldfpeciën, met het verlies op de Wisfelcours , tegen elkander vero-elvken. dan zal dit al vry wel geëvenredigd wezen. — Op Vriesland, Groningen, Gelderland en Overysfel, i^ de vragt Van Contanten van Amfteldam en terug, beneden ƒ1000, \ a l per Cent. imaar boven de ƒ 1000, 1 per Mille. — 'yoor deezen prys kan men ook ConI 2 tan-  132 J. F. MULLER ANTWOORD tanten van Amfteldam naar Zeeland zenden, en van daar ontvangen: maar het fchadelyke different der Wisfelcours op die Provincie, welke uit het tegenwoordige verfchil der Geldfpecie ontftaat, wordt daar door niet weggenomen. —■ De vyf eerstgenoemde Provinciën zouden, door het verlies der Wisfelcours, niet anders op haare Negotie met Holland lyden, dan het geen zy aan Vragt voor de Contanten zouden moeten betaalen, als zy de Contanten in Natura overzonden, welk laatfte ook doorgaans plaats heeft: om dat dit op alle plaatzen zeer gemakkelyk en zonder rifico kan gefchieden, terwyl met de Wisfel altoos eenige refico verzeld gaat, hoe folide men den Trekker ook moge houden. De Provincie'Zeeland daar en tegen kan flegts in één geval met minder fchade, en in het tweede met voordeel Contanten van of naar Holland zenden, in vergelyking der Wisfelcours , welke op dien tyd plaats heeft. — Het geval, om van Holland naar Zeeland Contanten met minder fchade dan ordinair te zenden, bepaalt zich tot den tyd der Verkoopinge van de Oost-  OVER DE EGALE GELDSPECIEN. 133 Oost-Indifche Compagnie aldaar, als wanneer het niet zelden gebeurt, dat men in Zeeland geen genoegzaame fomma van Papier op Holland tot eene maatige Cours,kan kwyt raaken, noch in Holland bekoomen, om naar Zeeland te zenden, waar door de zoogenaamde ZeeuwfcheRyksdaalders zomtyds in Holland verre boven de ordinaire Cours ryzen* — Dit weeten de Joodfche Geld-wisielaars te Amfteldam zich doorgaans wel ten nutte te maaken, met het opzaamelen van dezilvere Ducaaten, om op dien tyd daarmee de aan de Markt te koomen, waar door ze meestal eene zoete Interesfe behaalen: het welk dan ook de reden is, dat in de Wisfelcours nooit, of immers zeer zelden, een merkelyk different ten voordeele der Ingezeetenen van Zeeland kan koomen. — Het geval, om met voordeel uit Zeeland Contanten naar een der zes andere Provinciën te zenden, bepaalt zich tot het betaalen der Interesfen van Zeeuwfche Obligatien, Tienden enz., om dat dan de zilvere Ducaat tot 53 ftuivers naar buiten gezonden wordt: aan houders van Zeeuwlche Effecten of eigenaars 1 3 van  J34 J- F- MULLER ANTWOORD van Landeryen: maar is het fchadelyke different dier Geldfpecie niet oorzaak,, dat de Zeeuwfche Effecten buiten Zeeland, weinig gezogt worden? En is dit derhalven wel de moeite waard, ais een wezentlyk voordeel alhier te worden opgegeeyen? Aan het algemeen gerief, om Contanten binnens lands prompt en zonder eenige rifico te kunnen verzenden, is dan hoofdzaakelyk toe te fchryven, dat de handeidryvende Ingezcetenen der vyf overige Provinciën veelal zwaarigheid maakeri in het koopen van Wisfels of Asfignaties van hunne Medeburgers, om hun Geld daar door in Holland overtemaaken. Doorgaans zyn ze in deeze wyze van handelen onkundig, en vreezen dus in groote moeijelykheden ingewikkeld te zullen worden, indien zoodanige Wisfel niet prompt betaald, maar met protest terug gezonden wierde. Deeze vrees, hy verre het grootfte gedeelte dier Commerciëerende Ingezeetenen, is oorzaak, dat de Trekkers hunne Wisfels niet dan met moeite kunnen jly* ten. ' De gewoonte, welke by veelen dey'  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. I3J der Hollandfche Kooplieden is door-? gedrongen, dat zy aan hunne Correspondenten in andere Provinciën de Vragt van het Geld niet in Reekening breien, heeft medegewerkt, om het overmaaken der wederzydfche Preten, fien door Wisfels van de vyf Provinciën op Holland te ftremmen, of ten minften zeer in onbruik te houden. — Dan hun verlies is gering; nimmer kan het boven } of \ per Cent beloopen, hoe klein de fom ook wezen moge; en zooheceenaanzienlyker post is, die twee, drie of meer duizend Guldens bedraagt, is de Vragt niet duur* der dan de ordinaire Wisfel-Courtagie van 1 per Mille. En hoe dikwils gebeurt het niet, dat zy in perfoon naar Holland gaan, om nieuwe inkoopen te doen, en by die gelegenheid het geld van eenen voorigen inkoop medeneer men, waar door zy het zelve zeer goedkoop , en dikwils Franco over-, krygen, als de fom niet zeer groot is. De Provincie Zeeland daar en tegen eene meer uitgeftrekter Negotie met die van Holland onderhoudende, dan wel de andere wf Provinciën, was meer in de gelegenheid, tot gemak I 4 van  I36 j. f. muller antwoord van haaren Koophandel op Holland, zich van de Wisfels te' bedienen, toé overmaaking van wederzydfche pre? tenfien. — Het verlies, dat op de "Wisfelcours van Zeeland op Holland, en van daar weer terug voor de Zeeuwfche Ingezeetenen valt, is thans altoos geëvenredigd naar de Cours der zoogenaamde Zeeuwfche Rvksdaalders, welke op dien tyd in Holland plaats heeft. Indien men 400 Zeèuwfche Ryksdaalders in Amfteldam tegen 511 ftuivers kan koopen? en dezelve met Vragt en Onkosten Voor TJ of | per Cent naar Zeeland overzenden, zal de Wisfel disconto doorgaans 'i\ of i\ per Cent zyn. In Rotterdam en Dordrecht, daar ze algemeen voor 52 ftuivers roulleeren, is de Wisfelfchade ook weer minder voor de Ingezeetenen van Zeeland. Dan hoe klein of groot de disconto der Wisfel ook we2en moge, het zal altoos bezwaarlyk genoeg zyn voor de handeldryvende Ingezeetenen van die Provincie. Alle goederen, welke van buiten ingevoerd worden, moeten zy met opgeld koopen, om dat de fchade 2J of 91 per Cent op dq Wisfel of Geldt  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 137 Geldfpecie beloopt; voor alle Producten , welke zy uit hunne Provincie naar Holland of elders zenden, ontvangen zy mede zoo veel minder prys, dan hunne Geldfpecie of Wisfel verliest by de andere Provinciën; en hoe zeker het in Zeeland fchyne te zyn, dat die Negotie-penning 53 ftuivers waarde nebbe, zal de prys van Leevensmiddelen, Manufactuuren tot kleeding, Eigendommen en Landeryen, toch altoos getauxeerd en gekogt worden, naar die mindere waarde der fpecie, in vergelyking van die der andere Provinciën: dat is, men zal 'er meer ftuivers voor moeten betaalen, dan dat de zilvere Ducaar, gelyk in de overige Provinciën t in prys gangbaar ware. De- Souwerain heeft wel de magt de Specie van zyn land op een zekeren prys te bepaalen; maar het voordeel van den Souverain en deszelfs onderdaanen zal nooit grooter wezen, dan dat de Specie van het land maar even onder dat gehalt en waarde zy, dat ze OP een maatigen prys van het zilver niet met voordeel kan verfmolten, maar altoos met winst kan aangemunt worden. Wel is waar, de Souv-erain zal  133 J. F. MULLER ANTWOORD ,8, 10 en meer per Cent by het munte^ van zyne Geldfpecie winnen, wanneerhy dezelve in gehalte of gewigt zoo veel vermindert en den prys als vooren laat: doch dit is flegts voor ééns, en zelfs maar in fchyn, om dat deszelfs onderdaanen daar door belet worden, zoo veel vertier in den koophandel te doen, als de gelegenheid hun daar toe wel aan de hand geeft: dus verliest de Souverein, geduurende al dien tyd dat deeze munt fpecie in netlandblyftroulleeren, ook het meerder voordeel, dat uit een bloeijenden binnen-en buitenlandfchen handel voor hem anders zou pntftaan. De onderdaanen daar en tegen verliezen altoos by dit foort van mindere fpecie, welkers gangbaare waarde boven het gehalt of gewigt is, zoo dikwils zy binnenlandfche producten naar buiten zenden of buitenlandfche inkoope doen. De Stad Dantzig kan ons tot een voorbeeld {trekken: derzelver geldfpecie was tot denjaare 1757, in gehalte en waarde, dat men aldaar, om een Pondvlaams in Holland te behebben, 280 a 290 gros/en pools betaalde, maar «Sedert zy derzelver fpeciën in gehalte ver^  pVER DE EGALE GELDSPECIËN. 139 Verminderd, doch in waarde getaaten ]ieeft, moet men thans 380 a 400 gros-! fen pools voor een Pondvl. op Holiand betaalen, welke Verandering van geldfpecie voor de handeldryvende ingezeetenen van die Stad in het byzonder, en voor de andere Inwoonders in het gemeen, geen gering nadeel heeft aangebragt. Alle producten en koopmanfchappen wierden by hen duurder naar de mindere waarde van hunne nieuwe geldfpecie, terwyl de buitenlanders 'er niets meer voor betaalden. Hunne inkoope in Poolen, waar de dantziger muntfpecie gangbaar is , moet tot hooger prys gefchieden , terwyl dat zelfde geld weer door de Poolen in Dantzig wordt gebragt, en aldaar op den bepaalden prys uitgegeeven. Het zelfde heeft ook plaats gehad met de verminderde geldfpecie van den Koning van Pruisfen, in de Jaaren 1758 en 1759. Voordien tyd betaalde men te Amfteldam voor een Ryksdaalder te Breslau 35 a 36 ftuivers Bankgeld , en 1762 was diezelfde jRyksdaalders reeds op 21 ftuivers Bank-;  14° J- R MULLER ANTWOORD Bankgeld gevallen. De koophandel van beiden leedt hier door veel. Hier uit volgt dan, dat geen Sou-? verain den prys der geldfpecie wille* keurig kan verhoogen, zonder zich delven en deszelfs onderdaanen te benadeelen. Hoe weinig of veel het different ook wezen moge, de Wisfelcours zal dat gewaande voordeel onmiddelyk doen verdwynen: deeze is de juifte balans, welke op het minfte verfchil overflaat. Nochtans kunnen 'er omflandigheden wezen, waar door een land voor een korten tyd op de wisfelcours kan verliezen of winnen. Dit hangt af van een meer of minderen trek van geld, dan 'er goederen uit- of ingezonden worden. Dus zal de wisfelcours van een land 5, 6 en 8 per Cent kunnen daalen , wanneer de Vorst drie of vier Millioenen buiten s'lands negotiëert, en die per wisfel laat overkoomen; of een land , dat s'jaars tien Millioenen aan producten en voortbrengfels van nyverheid uitlevert, en daartegen maar negen Millioenen van buiten nodig heeft te trekken , zal de wisfelcours altoos in zya voor-  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. I4Ï voordeel hebben: maar in dèn loop van reëele en gelyke negotie moet de wisfelcours nooit 5 per Cent kunnen verfchillen. Hier mede meenen wy nu genoeg aangetoond te hebben, dat indien 'er eene geregelde wisfelcours tusfchen de vyf Provinciën en Holland plaats had , de fchade in ordinaire tyden daarop nooit grooter dan 3 } of 1 per Cent, en zelfs 1 per Mille zou wezen, naar maate dé fomma groot of klein is , welke overgemaakt zou moeten worden , om dat voor dien zelfden prys de Contanten van die Provinciën van Holland en van daar te rug gezonden kunnen worden. Dit gering verlies vloeit voort uit de gelykheid der geldfpecie, welke in die zes Provinciën gevonden wordt; als ook uit het weinige verfchil, dat 'er tusfchen de eene en andere Provincie in onderlinge Commercie gevonden wordt: want offchoon Holland aan deeze vyf Provinciën buitenlandfche voortbrengfels levert, zoo zenden deeze weer eigene producten en werken van nyverheid aan die van Holland; en zoo het mogelyk ware, om net tq wee-  Ï42 j. F. MULLER ANTWOORD weeten, wat ieder der vyf Provinciën" aan Holland zond , en van daar te rug trok , dan gelöove ik, dat het verfchil misfchien ten voordeele der vyf Provinciën zou overllaan of ten minften zeer gelyk ftaan in de Balans met die van Holland; tèrwyide Provincie van Zeeland (alles gelyk gefteld zynde omtrent de geldfpecie), in het leveren van Producten enKoopmanfchappen buiten allen twyffel merkelyk op Holland wint , waarover wy in de derde Af deeling breeder zullen ipreeken. — Thans gaan wy over om I li De fundamenteele oorzaakeh aantewy* Zen , waarom de IVisfelfchade in Zeeland groot er dan in de vyf andere Provinciën zou zyn, indien de Zilvere Ducaat niet hooger in prys gangbaar ware dan in de overige Provinciën» Uit myne breedvoerige, ert zoo ik myniet gantsch bedrieg, zeer bondige redeneering in de eerfte afdeelmg gehouden , is reeds beweezen , dat fret geene in deeze tweede afdeeling ge-  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. I43 geëischt wordt, niet exteert. — Indien de zilvere Ducaat in gehalte en gewigt in Zeeland met de overige Provinciën gelyk ftaat niet alleen, maar ook tot geen hoogeren prys gangbaar is, zal de wisfelfchade voor de Ingezeetenen van Zeeland gewis niet grooter, maar ' veel eer minder wezen, dan die in de andere Provinciën: wel is waar , dat Zeeland altoos ongelyk meer by Holland ten agteren is , dan de overige Provinciën: om dat de meeste van haare buitenlandfche wisfels, zedert de verhooging, in Holland, moeten betaald worden: (a) maar dit ontftaat uit eene ruimere negotie, waar op derzelver Ingezeetenen voordeel behaalen , en dus daar van wel eene wisfelprovifie aan die van Holland kunnen betaalen , indien de fchadelyke disconto, uit de muntfpecie voortvloeijende, 1 maar mogt weggenomen worden. Deeze, voor de Commerciëerende Ingezeetenen van Zeeland zoo zeer gewenschte verandering, zou hun noch 00 Uit de ordonnantie van de Wisfeibank, artikel V. ■ blykt, dat men ten minden VÓör de verboop;in2; der : ïlyksdaalders, in Zeeland algemeen naar buiten-kr,ds • .wisfclde en betrokken wierd.  *44 ï- F- MULLER ANTWÖÖRÖ floch een voordeel boven de vyf ande^ re Provinciën aanbrengen, door de jaarlykfche verkoopingen van de OostIndifche Compagnie aldaar; want kort vóór, en na de verkoopingen zouden zy altoos op Holland met noch een extra voordeel kunnen Wisfelen , om dat op dien tyd voor ongelyk meerdere fommen aan goederen uit Zeeland naar Holland worden gevoerd, dan zy van daar trekt, waardoor de Wisfelcours "op Holland grootelyks ten voordeele van Zeeland moet koomen , en dus tot betaaling van buitenlandfche ontvangene goederen voor de Zeeuwfche Ingezeetenen merkeiyk zou foulageeren. Wanneer men myn antwoord, op 't eerfte Lid van het voorftel der Wel Edele Maatfchappy, oplettend nagaat, zal men met my moeten toeflaan, dat op dit gedeelte van het voorftelniets andersgezegdkan worden; en derhal ven zullen wy overgaan, om IIL De redenen aantetoonen, welke Zeeland zou kunnen gehad hebben, om meer dan de vyf andere Provinciën voor ge$rek aan ftandpenningen bedugt te zyn. Uit  OVËR DE EGALE GELDSPECIËN. 145 Uit dit voordel fchynt te blyken,' dat de Wel Edele Maatfchappy van denkbeeld is >, als of de Provincie Zeeland deeze voorzorg, om den prys der zilvere Dücaaten, boven derzelver gewigt, teverhoogen, alleen zoude gebruikt hebben, om het gebrek aati inhndfche ftandpenningen voor te koomen: doch het zy my geoorloofd,^ dat ik hier omtrent van gevoelen vetfchille, en zegge, dat dit zelfs de voornaamfte rede niet geweeft zy. Gebrek aan genóegzaame Contanten, om door de handen der Ingezeetenen te roulleeren kan nooit anders plaats hebben, dan wanneer dat land meer van buiten lands tot zyne behoefte moet trekken, dan het aan andere Natiën van eigene lands producten of werken van nyverheid kan uitleveren. Waar dit plaats heeft , mag men als zeker voorönderftellen, dat zoodanig land vroeg of laat moet verarmen , ten ware het door industrie dat verlies wist te vergoeden. — Indien de Souverainy wiens Onderdaanen eenen pasfiven handel voeren , mogt goedvinden, den prys der geldfpecie te verhoogen, om voor te koo- Xin. vb£l. K men,  Ï46 J. F. MULLER ANTWOORD men, dat de Contanten niet buiteritends gevoerd wierden, zou hy hier door zyn oogmerk wei bereiken; maar niet dan met verlies van een gedeelte zyner inkoomften, en tot groot nadeel van alle zyne Handeldryvende ingezeetenen : want zoo dra 'er geen voordeel in zoodanig land voor de buitenlanders meer te behaalen is, fchorten zy den onderlingen Koophandel; ten minften in zooverre, dat zy met voordeel kunnen blyven handelen, en de als dan reeds uitgevoerde fpecie zal 'er niet eerder weer inkoomen , dan dat zy aan de Buitenlanders daar voor goederen in betaaling kunnen geeven. Maar indien de Souverain van eene pasfief handelende natie, met de verbooging der geldfpecie , ook tevens de Luxe onder de Ingezeetenen kan verbannen, zoo dat derzelver behoefte niet grooter is, dan hunne lands producten en werken van nyverheid opbrengen, om daar door te doen balanceeren , dat het geen van buitenlands inkoomt niet grooter is, dan het geen zy aan vreemden kunnen leveren, dan zal men misfchien pp  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. I47 op het voorbeeld van Zweeden dien aangaande winnen: doch hier toe wordt eene despotieke Alleenheeriching vereischt, waar voor wy vrygebooren Nederlanders met rede den grootften afkeer hebben. Uit het boven beredeneerde hebben wy gezien, dat een land gebrek aan Standpenningen kan krygen, het welk Van buiten meer moet ontvangen, dan het aan anderen kan leveren, en dat in dit geval de Souverain wel eens in verzoeking gebragt kan worden, de Muntfpecie, boven de ordinaire waarde, in prys te verhoogen: maar welke redenen kan de Provincie Zeeland meer dan de vyf overige Provinciën toch gehad hebben, om dien flap te doen? Is het gefchiedt uit vreeze voor gebrek aan Contanten in de Provincie? Dan zoude men daaruit moeten befluiten, dat Zeeland met Holland eenen pasfiven handel dreef: doch hier van meenen wy het tegendeel te kunnen aantoonen; en wanneer men my dit zal toegeflemd hebben, vinde ik geene zwaarigheid te zeggen, dat het onmogelyk geweest zou zyn, noch immer gebeuren kan, dat Zeeland K 2 voor  t48 J. F. MÜLLER ANTWOÖRÖ voor gebrek aan Standpenningen te* dugten zou gehadt hebben, meer dan de vyf overige Provinciën. De oorzaak, welke aanleiding tot dé eerfte verhooging in 1672, van de 'zilvere Ducaaten in Zeeland gegeeven heeft, moet veel eer toegefchreeven worden aan de vrees, welke men in Zeeland gehad, of liever daadelyk ondervonden heeft, dat die Provincie overftroomd wierdt van vreemde fpeciën van minder gehalten als in onze Unie gangbaar waren. — De locaale lituatie van Zeeland fchynt dit myn gevoelen te. begunftigen : als zynde zeer naby Braband gelegen, met welker Ingezeetenen Zeeland eenen aanmerkelyken Koophandel dryft. Het eindeloos getal van Placaaten, door de Heeren Staaten der Provincie van Zeeland, waarin reeds by het vesti^ gen van de Unie by aanhoudenheid vreemde Muntfpeciën Eillioen verklaard worden (b), zetten myn gevoelen ten deezen opzigte nog meer klem by. Men (b) Men zie onder anderen de Placaaten van 30 January 1582, en 13 Augustus 1585, toen de Ryks-» daalder in de Nederlanden noch algemeen 48 ftuivers \7as. .  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. Ï49 Men zie flegts het Groot PlacaatBoek in, en men zal verwonderd ftaan over de menigvuldige Placaaten, welke tegen vreemde Muntfpeciè'n, van minder gehalte en gewigt, door de Staaten Generaal van de Veréénigde Provinciën, geftatuëerd zyn. Dan deeze zyn nog gering in getal tegen die Placaaten, welke de Provinciën Holland en Zeeland by aanhoudenheid tegen het roulleeren van vreemde GeldIpeciën gefteld hebben. — Deeze twee Provinciën waren ook de voornaamfte in Zeevaart en Koophandel, tegen de vyf andere, en derhalven meer blootgefteld voor den invoer van vreemde Munt. — Daar nu Holland eene veel uitgeftrekter Negotie naar alle gewesten der weereld heeft, dan Zeeland, zou men daar uit moeten befluiten, dat de toevloed van vreemd Geld in Holland ook het meest moest geweest zyn, en uit dien hoofde ook de meeste Placaaten daar tegen geftatuëerd hebben: maar juist het tegendeel is waar. — 'Er worden wei vyf Placaaten tegen vreemd en flegt Geld yan de H,eeren Staaten van Zeeland K 3 ge*  *5° J. F. MULLER ANTWOORD gevonden, tegen één Placaat in Holland. — Zoo dit myne ftelling niet volkomen bewyst, het zal nochtans myn gevoelen zeer begunstigen. — Maar, het geen noch meer in myn voordeel fpreekt, is, dat ik geen Placaat gevonden heb van de vyf andere Provinciën in haar privé tegen Geldfpeciën van minder waarde; daar toch vier yan deeze aan andere landen grcnsien , met welker Ingezeetenen zy over en weer handelen, en dus buiten twyffel Geld van hunner vreemde buuren moeten ontvangen; en dit in die Provinciën laaten circuleeren. De redenen, waarom dit in de vier Provinciën minder -invloed dan in Zeeland gehad heeft, zullen wy ftraks nader opgeevcn.' De aanhoudende klagten over den toevloed van vreemde Speciën, waar toe de Provincie Zeeland, als het grootfte belang daar by hebbende, gewis het meest zal gedaan hebben, deed de Heeren Staaten Generaal van de Vereénigde Nederlanden, in den Jaare 1619 refolveeren, om den Nederlandfchen Ryksdaalder, finaal en zonder pro-  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. I£t vijie, in gehalte en gewigt op 50 ftuivers te reguleren (c); terwyl voor dien tyd geen Nederlandfche Ryksdaalder in gehalte en gewigt hooger dan tot 48 ftuivers in ons Gemeenebest bekend was. — Hier door meende men het kwaad te zullen overwinnen: maar in den Jaare 1622 wierden, door de Heeren Staaten van Zeeland, reeds weer op nieuw veele foorten van vreemde Muntlpeciën Billioen verklaard (d). Een blyk dat deeze voorzorg in Zeeland minder dan in Holland ten goede hadt gewerkt. Ja op verlcheiden tyden heeft men in Zeeland een wezentlyk gebrek (e). aan Inlandiche Standpenningen gehad, zoo dat men zich wel voor eenen tyd daar door belemmerd vond in de Negotie met Holland, by welke gelegenheid alle inlandfche Specie fcheen verdweenen te wezen: doch dit duurde llegts korten tyd; het beloop van veele buitenland|che Inkoopen moet, door de Zeeuw* K 4 fche (c) Volgens Placaat van 13 February 1619. (dj Volgens Placaat van 11 Augustus 1622. (e) Dit gebrek fchynt nochtans geen plaats gehad te hebben ,'d.a.i na de verhooging der, zilvere Ducaa-  Ï52 J. E. MULLER ANTWOORD fche Kooplieden, in Holland betaald worden (f); daar en tegen trekt Zeeland door de jaarlykfche Verkoopingen van de Oost-Indifche Compagnie, en voor onderfcheidene inlandfche producten weer aanmerkeiyke fommen uit Holland: maar wanneer deeze gevallen wat meer dan naar gewoonte mt eikanderen loopen, moethet crety van de inlandfche Geldfpecie in Zeeland op ciien tyd noodza.ikelvk laag eoben; het welk niet zou gebeuren, indien cie Cours van de zoogenaamde Zeeuwiche Ryksdaalders , mét die van andere Provinciën , gelyk Hond, waar over wy m de vierde Afdeeiing bree* der zullen handekn. De Geldfpeciè'n van de Oostenrykfche en andere daaromtrent gelegen landen, koomen al te na in eehalte°en waarde met die van onze Unie, dan dat dezelven niet door infchikkelykheid van fommige Kooplieden, om een grooter debiet in hunne goedereu .te maaken, met een minder different zouden ontvangen geworden zyn, dan het wezentlyk yerfchjl bedroeg, en zoo CO Men zie hier van de redenen bi. iaS.opgegcewy*,  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 15^ £00 vervolgens deeze mindere Specie aan hunne Werklieden, Leveranciers, Bakkers, Slagters enz., by kleine fommaas tevens, in de Provincie weer zouden gefleeten, en onder den man gebragt hebben. — En zou zoodanige handelwyze niet hebben kunnen aanleiding geeven, dat deeze vreemde Speciën, van geringere waarde, op gelyken prys, als die van de Geüniëerde Nederlanden, in Zeeland zouden geroulleerd hebben? Zouden hier door niet alle Kooplieden, zonder onderfcheid, in de noodzaakelykheid gebragt zyn geworden, dit voorbeeld te volgen, en die vreemde Speciën door een algemeene circulatie als te naturalifeeren? — Maar welke nadeelen moesten voor de Ingezeetenen van de Provincie Zeeland hier uit ontftaan? Gewis deeze: dat de Kooplieden van Holland dit verfchil der Geldfpecie door de Wisfelcours weldra reguleerden; Zeeland moest de fchaden van dit different draagen, zonder eenige vergoeding te kunnen vinden, zelfs niet met het uitzenden van die fchadelyke Specie. Om het verlies op de [Wisfelcours te ontwyken, was het noK. 5 dig  154 J« F- MULLER ANTWOORD, dig de Hollandfche Wisfels met inlandfche Contanten te betaalen, of de Contanten in natura naar Holland te zenden. Alles werkte mede , om de vreemde Geldfpeciè'n der gebuuren van Zeeland in die Provincie te ver-? meerderen; de inlandfche Specie wierd alleen aangezien als een foort van Bankgeld, waar mede men Hollandfche Wisfels betaalde, die men op Holland kogt, of van daar op Zeeland getrokken waren. Het zou nochtans met dit alles niet mogelyk geweest zyn, Zeeland ten eenemaal van inlandfche Standpenningen uitteputten, maar wel in zoo verre te doen verminderen, dat daar van op zekere tyden een groot gedeelte in de andere Provinciën bleef roulleeren, die niet weer terug konden keeren, voor dat Zeeland goederen daar voor in de plaats kon geeven; en in dien tusfchentyd moest Zeeland zekerlyk van vreemde Muntfpeciën overflroomd worden. Maar deeze terugkeering kon niet misfen, onvermydelvk te moeten volgen, door de jaarlykfche Verkoopingen van de Oost-Indifche Compagnie in Zeeland, waar van Holland wel  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. ISB het grootfte gedeelte koopt, het welk dit verlies weer merkelyk vergoedde. Voeg hier by de verzendingen van Zeeuwfche Producten naar Holland, als Tarwe, Koolzaad, Meekrap, Vlas enz., dat alles medewerkte, om de balans weer rykelyk, ten voordeele van Zeeland, over te haaien. Wanneer wy een overflag maaken, en nagaan, wat Holland jaarlyks aan Zeeland moet betaalen, voor het geen de eerde by de Oost-Indilche Compagnie der laatile koopt; daar by voegende de lommen, welken jaarlyks voor inlandfche Producten van Zeeland naar Holland getrokken worden, en dan daar tegen overftelt, wat Zeeland uit Holland gewoon is jaarlyks te trekken; dan zal men bevinden, dat Zeeland op Holland actief handelt. Doch niet tegenilaande alle deeze voordeelen, moest Zeeland overftroomd worden van vreemde Geldfpeciè'n , om dat ze uit de Oostenrykfche en de verdere daar aan grenzende landen, minder Lands producten en andere Koopmanfchappen trekt, dan aan dezelve levert. Ook verdwynen^en deel inlandfche Standpenningen, door  ƒ. F. MULLER ANTWOORD door in Braband te blyven roullee-* ren. — Maar indien Zeeland op Holland actief handelt, van waar koomt het dan, dat Zeeland op de balans van Contanten by Holland agteruit raakt? Dit ontftaat door de Wisfel: om dat Zeeland voor zyne buitenlandfche ihkoope betrokken wordt in Wisfels, die in Holland moeten betaald worden, immers voor het grootfle gedeelte, en yooral van zulken, die in Bankgeld getrokken, of daarin betaald moeten worden. Laaten wy nu de Provinciën Gelderland, Overysfel, Vriesland en Groningen befchouwen, welke mede tegen vreemde landen aangrenzen , waarin andere Geldfpeciè'n gevonden worden. Volgens myne boven gemaakte vooronderftelling zouden deeze Provinciën, even Zeer moeten blootgefteld wezen, aan een te grooten invoer van vreemde Geldfpeciën als Zeeland, zonder dat dit nochtans plaats heeft: dan hier voor zyn twee natuurlyke redenen, welke dat in deeze vier Provinciën meer dan in Zeeland onmogelyk maaien. i. De Geldfpeciën van- die aangren* zen-j  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. Ï$J sende landen verfchillen zoo veel in gehalte en waarde met die van onze Unie, dat ze by ons niet gangbaar kunnen worden, dan met groot verlies, tegen het geen waar voor zy in hun land roulleeren, en uit dien hoofde altoos wederkeeren, ter plaatfe waar ze het meest gewaardeerd worden. — Van daar dat die foorten van vreemde Geldfpeciè'n nooit diep in onze Provinciën indringen, maar zich doorgaans bepaalen op de plaatfen van dp grenzen, waar het different het kleinst is, en de gelegenheid overvloediger, om in hun land tot de gefielde waarde te kunnen uitgegeeven worden. i. Geene van de bovengenoemde vier Provinciën heeft eenigen Koophandel van belang met de Ingezeetenen van de aangrenzende Janden. — De weinige Negotie, welke tusfchen de vier Provinciën met hunne vreemde Nabuuren plaats heeft, gefchiedt altoos pasfief van onzen kant, en actief van de vreemden: wanneer de laatflen voor 20 Huivers uit de vier Provinciën trekken, dan leveren zy aan hunne Lands producten ten minsten voor 22ftuivers, zoo niet meer jp-de plaats,-en du^  158 j. f. muller Antwoord dus winnen zy altoos op de Nederlanden; dit is de rede, dat hunne Geldfpeciën in die Provinciën niet kunnen hlyven, wyl men zyne vreemde Buuren altoos met hunne eigene Munt betaald , en noch inlandfche Specie by moet geeven, om den ouderlingen Koophandel, hoe klein ook, te vereffenen. Groot kan deeze hunne Commercie, met derzelver vreemde Buuren, nooit worden, om dat deeze laatften hunne behoeften meestal direct uit Holland ontbieden, waar door voor die vier Provinciën de gelegenheid wordt afgefneeden, om actief met derzelver vreemde Buuren te konnen handelen. Immers is 'er in geene van die Provinciën eene genoegzaame buitenlandfche Negotie; zy zyn genoodzaakt hunne behoeften daar van zelfs uit Holland te trekken , welke weg voor die vreemde Buuren even gemakkelyk openftaat niet alleen, maar de gelegenheden daar toe ook daadelyk nebben, en dus niet in de noodzaakelykheid koomen, zoodanige goederen uit de binnenlandfche Provinciën te trekken. Indien 'er eene gegronde vrees voor  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. IA# gebrek aan Standpenningen plaats kon Hebben, zou het zeker in deeze vier genoemde Provinciën moeten weezen. Deeze immers handelen met haare vreemde Buuren pasfief, en moeten dus het meerder ontvangene met Contanten betaalen, en by die gelegenheid altoos zich van het vreemde Geld eerst ontdoen. Zeeland daar en tegen, gelyk de menigvuldige Placaaten van die Provincie aantoonen, wierdt overItroomd van vreemde Muntfpeciën, welke tot hooger prys onder de Ingezeetenen van Zeeland circuleerden, dan hunne gehalten en waarde bedroegen, en dus door den Souverain, de Heeren Staaten van Zeeland, aanhoudend Billioen verklaard wierden, om de fchade hunner Ingezeetenen daar door voortekoomen. — Maar kon deeze overvloed van vreemde Geldfpeciën in Zeeland wel exteercn, indien deeze Provincie met haare Buuren, welke die Contanten van mindere gehalten en waarde invoerden, eenen pasfivcn handel dreef? Zullen de handeldryvende Ingezeetenen van Zeeland, niet altoos eerst dat vreemde Geld tot betaaling hunner inkoope, in die landen ge:  ïSo j. f. muller Antwoord gedaan, befteed hebben, eer ze tot dc inlandfche Contanten overgegaan zyn ? En moet hier uit niet volgen, dat de Provincie Zeeland, ten min Hen vóór' de verhooging van den zilveren Ducaat, eenen actteven handel met. die aangrenzende Buuren gedreeven nebbe? — Ik maake geene zwaarigheid, dit met ja te beantwoorden. Wordt nu die active handel in Zeeland thans niet meer gevonden, (en welk doorzigtig Koopman zou dit durven beweeren) dan is 'er zeer veel grond, om te vooronderftellen, dat, hoe menigvuldige oorzaaken daar voor ook mogert opgegeeven worden', de verhooging der Zeeuwfche Geldfpecie hier by eene vóornaame rolle gefpeeld hebbe, Zoo niet de eenigfte oorzaak geweest zy. Het is dan ten hoogden waarfchynelyk, dat men in Zeeland die voorzorg, om de Provinciaale Muntflag in evaluatie te verhoogen, gebruikt hebbe, om den fchadelyken overvloed van vreemde Muntfpeciën uit de Provincie te weeren. — En wie zou kunnen twyffelen, dat dit oogmerk niet volkomen bereikt zy ? Waren de ge-4 vol-  OVER DE EGALE GELDSPECIËN." l6l Volgen van een anderen kant minder nadeelig geweest voor de Commercicerertde Ingezeetenen, nimmer zoude de Staatkunde gepaster middel hebben kunnen uitdenken, om haar doelwit te bereiken. 'Er blyft nochtans deeze zwaarigheid in myne opgegeevene redenen, welke de Provincie van Zeeland toe dien ftap hebben kunnen moveeren, namelyk: indien Zeeland de nadeelige gevolgen, na de eerfte Verhooging van 50 op 51 ftuivers reeds heeft kunnen befpeuren; wat hééft dan aanleiding tot eene tweede Verhooging op 52 ftuivers kunnengeeven? En dit zelfde moet gevraagd worden, waarom men in Zeeland den zilveren Ducaat eindelyk zelfs op 53 ftuivers verhoogd hebbe. De eerfte verhooging, welke volgens Placaat of JVaarfchouwinge in dato 11 September 1672, voorgevallen is, door den Souverain toegefchreeven aan bet goed Alloy en Swaerte van den fdveren Dücaet, die in de Graeffelyke Munte jegemvoordigb gemaakt wordt, en mor defen aldaer ge-munt fyn. — Hier uit zou men moeten befluiten, dat de JOII. DEEL» L £ro  102 J. F. MULLER ANTWOORD Provincie Zeeland alleen op het oog gehad hadt, deezen inlandfchen Negotie penning voor den uitvoer te beveiligen. Doch men dient wel in opmerking te houden, het geen wy reeds hier boven gezegd hebben, dat de vermindering van inlandfche Standpenningen flegts een gevolg was van den grooten toevloed van vreemde Specie, waar mede men geene Wisfels kon betaaïen, noch tot de gangbaare Cours in de Bank brengen; en die door de ftrengfte Placaaten, en herhaalde Billioen-verklaaring niet uit de Provincie konden gehouden worden. Dan deeze Verhooging op 51 ftuivers gaf in de andere Provinciën, en voornaamlyk in Holland, reeds vroeg aanleiding tot klagten. — Deeze kibbelingen fchynen zich echter alleen onder de wederzydfche handeldryvende Ingezeetenen bepaald te hebben. Immers heb ik niets, ongeacht alle mogelyke nafpooringen, voor het jaar 1716, dien aangaande kunnen vinden. Het was dan in dit jaar, dat de fteden Breda, Rotterdam en Dordrecht, op het herhaald geroep hunner Commer•ciëerende Inwoonders, by de Staaten Gei  OVER DE ÉGALE GELDSPECIËN* t6§ neraal klaagden, dat hunne Ingezeete*: nen in de Provincie Zeeland, voor goederen, aldaar ten verkoop invoeren* de, den zilveren Ducaat tot 51 ftuivers moesten ontvangen, en uit dien hoofde ook meenden, denzelven tot dien prys onder hunne Medeburgeren te kunnen en te mogen uitgeeven, waar over menigvuldige gefchillen en verhinderingen in den Koophandel dier Inwoonders ontftonden, met verzoek, dat Hun Hoog Mogende dien aangaande voorzieninge geliefden te doen. Dit was van dat gevolg, dat deeze Zaak den 28 April 1716, by Hun Hoog Mogende Commisforiaal wierdt gemaakt, om dien aangaande het Advys van den Generaale Muntmeester inteneemen, ten einde Hun Hoog Mogende te dienen van bericht. — Hier^van fchynt echter geen Rapport gedaan te wezen; ten minften wordt dit in de Registers niet gevonden. — Ondertusfehen wierdt den 21 July daaraanvolgende, door een Placaat van Hun Hoog Mogende, de Heeren Staaten Generaal, verboden, den zoogenaamden Zeeuwfchen Ryksdaalder in de Provincie van Holland hooger dan tot L 2 SQ  ÏÓ4 J. F. MULLER ANTWOORD 50 ftuivers uittegeeven, of te ontvan-3 gen. Deeze eerfte ftap van Verhooging fteunt op Staatkundige redeneeringen, om een kwaad tegentegaan, dat door geene andere middelen fcheen gefluit te konnen worden. — Immers zeggen de Heeren Staaten van Zeeland in hunne Placaaten, voor de eerfte Verhooging tegen vreemde Muntfpeciè'n geftatuëerd by herhaaling: dat de Provincie Zeeland vervult is met vreemde en flegtere foorten van Gelde, tot groote fchade van derzelver Ingezeetenen. — Hier uit blykt, dat met de Verhooging niet zoo zeer beoogd wierdt, om de inlandfche Standpenningen voor den uitvoer te beveiligen, als wel voornaamlyk om den toevloed van vreemde Muntfpeciè'n uit de Provincie te weeren, en daar door de fchade der Ingezeetenen te verhoeden. Doch deeze Verhooging kon onmogelyk van een goed gevolg wezen, met relatie tot de buitenlandfche Geldfpeciè'n. Deeze waren meer dan 2 per Cent minder in gehalte, dan die van onze Unie, en het geen Zeeland door dien verhoogden prys by de Braband-  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. ï6£ fche en andere Geldfpeciè'n mogt wijnen, wierdt door eene nadeeliger Wisfelcours op Holland weer rykelyk verlooren. Wegens de tweede Verhooging, op 52 ftuivers, volgens Placaat in dato 2 October 1747, zeggen deHeeren Staaten van Zeeland de volgende motiven gehad te hebben: — dat door het verzenden van inlandfche Contanten voor Koopmanfchappen; door het verfmelten van dien" door de hooge prys van het zilver, en door de Conjunctuuren van Oorlog, de Provincie Zeeland van Standpenningen beroofd wierdt. De eerfte geallegueerde reden, wegens het verzenden van Contanten voor Koopmanfchappen, geeft onweerfpreekelyk te kennen, dat men op dien tyd reeds befpeurd heeft pasfief te handelen. — Zou een land nadeel kunnen hebben, dat ƒ950 aan Contanten voor Goederen naar het Noorden zond, indien het dezelve in Vrankryk of elders weer tot ƒ1000 kon verhandelen? Hoe veel men te dugten hadt, voor het verfmelten, toen de zilvere Ducaat reeds op 51 ftuivers was, kan ik wegens getrek aan kennis van de toenmaalige L 3 om-  •ï6"5 j. f. muller Antwoord omftandigheden, niet bepaalen. De hooge prys van het zilver daar en tegen, en den fchadelyken invloed op de Contanten, wegens de nadeelige Conjunctuur en van den Oorlog, zyn van zulk gewigt, dat wy wel durven verzekeren, dat het te dier tyd onmogelyk was, op het gewoone voordeel tot 51 ftuivers aantemunten niet alleen, maar dat ook de inlandfche Standpenningen, uit hoofde van het daar omftreeks zyn^ de Franfche Leger, menigvuldig uit de Provincie Zeeland zullen gevoerd wezen. Dan het is aanmerkelyk, dat de Provincie Zeeland, in haare menigvuldige Placaaten, voor de Verhooging van den zilveren Ducaat, nooit over gebrek aan Standpenningen klaagt, maar wel van overvoerd te wezen van vreemde, en mindere foorten van Munten, dan de haare; terwyl men, na de Verhooging, wel dra gebrek aan inlandfche Standpenningen kreeg. — Dit moest ook natuurlyk volgen, zoo lang hunne buitenlandfche Negotie, voor welker goederen zy voor een groot gedeelte op Holland betrokken wierden, dezelfde bleef, — Immers was  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. ï6"# was het van toen af voor de Ingezeetenen van Zeeland noodzaakelyk, wilden zy op den voorigen voet met de Ingezeetenen van Holland gelyk blyven, dat zy nu 2 per Cent meer winst op hunne . buitenlandfche Commercie maakten, dan wel eer, toen de zilvere Ducaat met die van de andere Provinciën noch gelyk in prys was. — Door de tweede Verhooging zou het verlies voor de Kooplieden noch grooter geweest zyn, indien men in Holland, door het terug zenden van die Specie, naar Zeeland niet eenig foulaas gekreegen hadt, waarom men de Wisfélfchade naar die vergoeding modereerde. : Het different dat door de Verhooging, of liever het nadeel dat door de Wisfelcours, en het verlies op de Contanten, welke men naar Holland zond, veroorzaakt wierdt, bleef zoo lang in iaatstgemelde Provincie, tot dat Zeeland Producten daar voor leverde. De Ingezeetenen van Zeeland wonnen nu werkelyk 2 per Cent minder op hunne Negotie, of zoo veel het different der Wisfélfchade bedroeg, dan voormaals. L» 4 Laa-  j68 J. F. MULLER ANTWOORD Laaten wy de buitenlandfche Commercie van Zeeland, voor welke de Ingezeetenen op Holland betrokken worden, en de Negotie, die zy met Holland en de andere Provinciën voert, eens bepaalen op twintig Millioenen guldens. —' Laaten wy Hellen, dat de fchade op de Wisfel, na het jaar 174?? geweest zy één half per Cent; en het verlies dér handeldryvende Ingezeetenen zal jaarlyks een Tonne Gouds geweest zyn. — Deeze fomma bleef zoo lang in Holland, tot Zeeland daar voor goederen zond. -—- Wil rnert dit verlies niet ten laste van de Negotie brengen, men reekenë dan, dat Zeeland, na de tweede Verhoogirtg der zilvere Ducaaten, reeds honderd duizend guldens minder aan Producten Opleverde. —- Hoe veel is nu hiet de fchade, daar het different op de Wisfel 2\ per Cent verlies bedraagt? En zoü men de zaak wel vergrooten, indien men ftelde, dat de handeldryvende Ingezeetenen Van Zeeland, in plaats van' 20, wel 50 Millioenen op gemeldewyze omzetteden?, — Ik geloof neen. Deeze yerandering jn den prys dör *'*" * 1,1 "" Munfc  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. l5o Muntfpecie kon niet nalaaten aan de Commercie een gevoeligen neep toe te brengen. Een voorbeeld, naar de tegenwoordige Wisfélfchade gereekend, zal dit nader ophelderen. Een Koopman te Dordrecht krygt Commisfie, om zekere goederen intekoopen, welke, en te Amfteldam, en te Middelburg, ten opzigte van de qualiteit en condities, de onkosten van tranfport enz. gelyk ftaande, even goed te bekoomen zyn: dan zal de prys voor die goederen, te Amfteldam op ƒ100, gelyk ftaan met die te Middelburg op ƒ97? of ƒ98, om dien Koopman te Dordrecht te doen zeggen, het is my onverfchillig van waar ik de goederen ontbiede. — Gaat hy naar Middelburg, dan betaald hy met zoogenaamde Zeeuwlche Ryksdaalders, tot 53 ftuivers, die hy tot dien prys uit Zeeland heeft ontvangen, doch in Holland niet boven 511 of 52 ftuivers kan uitgeeven. — Maar indien de prys van die goederen te Amfteldam en Middelburg gelyk ftaat, dan betaald hy met zilvere Ducaaten tot 53 ftuivers, die hy in Holland tot 511 of 52 ftuivers heeft ontvangen, L 5 He(f  170 J. F. MULLER ANTWOORD Het is dus voor den Koopman het zelfde, of men, het different op de goederen, dan wel op de Cours der Geldfpecie wil gedecorteerd hebben, maar Zeeland moet dat verlies, om die Verhooging draagen, en hunne inlandfche Standpenningen, voor dit different, zoo lang misfen, tot zy daar voor goederen kan geeven. De derde Verhooging op 53 ftuivers, volgens Placaat in dato 8 Maart 1762, door de Heeren Staaten van Zeeland, is gefchied, om voortekoomen, "dat de Ryksdaalders niet als „ een Negotie-penning buiten de Pro„ vincie gevoerd wierden; dat zy we„ gens het goed allooi en zwaarte niet „ mogten verfmolten worden; dat de „ hooge prys van de Munt-materiaa„ len, en de Conjunctuuren des tyds „ dit noodzaakelyk maakten". De eerfte reden hebben wy op bl. 165, reeds beantwoord. De tweede reden, wegens het verfmelten, op 52 ftuivers, koomt ons byna onmogelyk voor. Ondertusfchen kan de Souverain wel eens in omftandigheden wezen, dat Hy de ware reden van het factum niet kan, of niet goedvind aan de  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 171 de Ingezeetenen te zeggen, en dan is deeze geallegeerde reden voldoende. Maar indien de Souverain dit als de waare reden wil aangemerkt hebben, dan zeggen wy, dat Hy door menfchen, welke invloed op Deszelfs Hooge deliberatien gehad hebben, misleid is geworden. Want de zoogenaamde Zeeuwfche Ryksdaalders verfchillen, noch in gehalte noch in gewigt met de Hollandfche; derhalven zouden eerst alle Hollandfche hebben moeten verfmolten worden, eer men aan de verhoogde Zeeuwfche Ryksdaalders gedacht zou hebben. — De derde reden is in dit Placaat ook zoo voldoende niet, dan in dat van 1747. Toen immers was de prys van Recepisfen der Mexicaan en 15 ftuivers, en in 1762, maar 8 ftuivers, voorzeker niet duur. — Door de Conjunctuuren des tyds, wordt misfchien op de ver-? llapping van Negotie gezien. Dan wat 'er ook de reden van moge geweest zyn: indien Zeeland de zaak toen wel ingezien hadt, dan ben ik verzekerd, dat men alle ongelegenheden, zoo het gebrek aan Standpenningen, als het verlies van Negotie, omtrent  172 J. F. MULLER ANTWOORD trent dien tyd zou hebben kunnen uit den weg ruimen, alleen met den Negotie-penning reeds Anno 1758, en dus vier Jaaren voor de laatfte Verhooging, op 50 ftuivers te reduceeren. Men zou in Zeeland niet eens hebben behoeven te Munten, en nochtans zou 'er overvloed van inlands Geld geweest zyn. — Het kon niet uitblyven, of de Negotie, welke toen in onze Unie zeer bloeide, maar na den Oorlog tusfchen Engeland en Vrankryk weer verminderde, moest ook in Zeeland opgewakkerd zyn, en deeze ver* meerdering van Koophandel, zou de Provincie meer voordeel aangebragt hebben, dan het geen door het Aaninunten en Verhoogen met mogelykheid ontftaan kon. Indien wy. het geval in Zeeland, wegens het verhoogen van den zoo-^ genaamden Zeeuwfchen Ryksdaalder, met een Staatkundig, en tevens met een Commerciè'erend oog befchouwen, en naar het algemeen gevoelen vooronderftellen, dat deeze Verhooging gefchied zy, uit vreeze voor gebrek aan Standpenningen: dan moet daar uit volgen, dat Zeeland meer van  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 173 buitenlands'^rekt, dan het aan Producten, Koophandel en Werken van vernuft, kan opleveren. Maar zal, in geval Zeeland eenen pasfiven handel dryft, de vermindering van Stadpenningen dan worden weggenomen ? Geenzins ? — De Verhooging zal dien Negotie-penning in Zeeland wel doen wederkeeren, om dat hy nergens anders tot dien prys kan uitgegeeven worden; nochtans in geen ander geVal , dan dat de Zeeuwfche Ingezeetenen de waarde daar van in goederen voldoen. Derhalven kan men niet zeggen, dat de Verhooging der Geldfpecie het middel geweest zy, waar door het gebrek aan Standpenningen in Zeeland paaien gefteld is. Handelt die Pro vin* cie met Holland en buitenlands pasfief, zal het Geld toch uitgevoerd worden, al wierdt de zilvere Ducaat op 60 ftuivers verhoogt: handelt zydaar en tegen actief, of flegts pari, dan is het onmogelyk, dat een reëel gebrek aan Standpenningen exteeren kan. Ik houde my verzekerd, dat deeze redeneering noch van den Staakundigen, noch van den Koopman in twyf- f4  174 J- **• MULLER ANTWOORD fel getrokken zal worden, — Dus is dan de zoogenaamde Ryksdaalder in Zeeland verhoogd, niet zoo zeer uit vreeze voor gebrek aan Contanten, maar veel eer tot weering van vreemde en flegtere Muntfpeciè'n, gelyk ik hier bovengezegd, en, zoo ik my niet gantfchelyk bedriege, met zeer veel waarfchynelykheid aangetoond heb. Ik heb alle moeite aangewend, om op te fpooren, of Zeeland ook reeds tusfchen 1716, en 1747, met Holland fchadelyk gewisfeld hebbe, maar niemand der oudfte Kooplieden en Wisfelaars, welk ik hier over heb geraadpleegd, konden zich iets daar van herinneren. De ftads Prys-couranten, waarin de pryzen van alle Koopmanfchappen niet alleen , maar ook de Wisfelcourfen vermeld Haan, en alle Maandagen te Amfteldam worden uitgegeeven, heb ik van 1743, tot 1784, hier over nagezien. Maar tot myne groote verwondering vond ik dat in dezelven geen Wisfelcours op Zeeland voor 1747, bekend ftond, en van 1747, tot 1762, was de Wisfélfchade van Amfteldam op Zeeland flegst J, T|, $ en «indelyk 1 a f per Cent; doch na dien  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 175 tyd begint het verlies grooter te worden; eerst 1, ijaij per Cent, maar weldra op 2, i\ a i\ te lcjopen. Uit dit hiftoriëele, hoe onvolmaakt ook, meen ik echter te mogen befluiten, dat Zeeland actief gehandeld nebbe , zoo lang 'er geen Wisfélfchade tusfchen haar en Holland plaats hadt, als kunnende altoos dat geene uit den handel en indultrie foutineeren, wat zy op de eerde verhoogde fpecie verloor. En offchoon na het berugte Actie-jaar 1720, in die Provincie nu en dan gebrek aan Stadpenningen geweest zy, hadt zy dit toch met de andere Provinciën gemeen, en kan dus niet als een bewys worden bygebragt, dat zy toen reeds meer pasfief, dan andere Provinciën, gehandeld zou hebben. , Maar de tweede Verhooging van den Negotie-penning, in het jaar 1747 * moet aan de Commercie van Zeeland een aanmerkelyk nadeel toegebragt hebben. Immers is het niet eerder, dan na de tweede Verhooging, dat de Negotianten van Zeeland met fchade op Holland wisfelden. — Dit verlies wierdt hoe langer hoe grooter, en de Commercie, tusfchen 1747, en 1756, was  fj6 J. F. MÜLLER ANTWOORD was door gantsch Europa in die jaareii niet zeer voordeelig, zoo dat Zeeland eindelyk onder dien last bezweek. De voordeelen uit den Koophandel en Werken van nyverheid waren niet toereikende, dat verlies op de Wisfélfchade goed te maaken • waarom men ook van dien tyd af meer gebrek aan Standpenningen begön te befpeuren. Een fpreekend bewys, dat men federt de tweede Verhooging eerst regt blykbaar pasfief hadt gehandeld. Voor dien tyd hadt men in Zeeland het verlies op de verhoogde Muntfpecie, door een meer bloeijenden Koophandel, kunnen floppen, maar federt moest men aan Holland dat different vergoeden, zonder naar evenredigheid meer voordeelen behaald te hebben. De Verhooging in het jaar 1762, op 53 Huivers, leide den grond, om de Negotie van Zeeland gantsch en al den bodem in te flaan. Misfchien zou 'er noch maar ééne Augmentatie tot 54 ftuivers noodig wezen, om den Handel binnen kort te doen ophouden. ' Immers is de Wisfélfchade, na 1762, doorgaans gebleeven op 2] tot i\ per Cent; en welke nadeelen de Koop- han^  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 17? handel van Zeeland daar door geleden heeft, en noch lydt, meen ik, klaar genoeg getoond te hebben* . IV, ' ' ^ Om het gebrek aan Standpenningen voortekoomen niet alleen, maar ook de overmaat van vreemde Geldfpeciën, van minder gehalte of waarde, uit de Provincie Zeeland) te weerené In de voörige Afdeelirtgeri hebben wy reeds hier en daar, als van ter zyden, over dit Artikel gefprooken: maar thans Zullen wy meer opzettelyk daar van dienen te handelen — Wy ftelden, dat de Geldfpeciè'n wel nooit zoo naby de innerlyke waarde gemunt moesten worden, dat dezelven, op een middelbaaren prys van het zilver , met voordeel te verfmelten, of naar buitenlands te voeren zyn, zonder vooraf een behoorlyke winst aan den Souverain en Ingezeetenen tevens toegebragt te hebben; en dat men, by een laagen prys van het zilver, altoos met voordeel kon blyven aanmunten* jrai. deel, M Noch-  3 78 J. F. MULLER ANTWOORD* Nochtans fielden wy dit voordeel a> tyd conditioneel, dat het niet moest voortvloeijen uit de vermindering van het gehalt of gewigt; noch doo? verhooging van prys boven de courante waarde, maar alleen uk den laaien prys van het zilver. Een Souverain, die voor zyne Onderdaanen Guldens laat munten, en met dien Standpenning aan dezelveu twintig ftuivers aan zilver geeft, handelt even Onflaatkundig, als die Landbeftierder, welke met een Gulden maar vyftien of minder ftuivers waarde aan zyne Onderdaanen in de hand geeft. — In het eerfte geval verliest de Souverain alléén; en in het tweede, de Ingezeetenen en de Souverain tevens: om dat hier uit eene vermindering in den bloei des Koophandels noodzaakelyk moet voortvloeijen. Dan hoe zeer het voor de Ingezeetenen van Zeeland in het algemeen, en voor derzelver Commerciëerende Leden in het byzonder te wenfchen ware, dat deeze hinderpaal, tot uitbreiding en bloei van de Negotie in Zeeland, hoe eerder hoe beter wierde weggenomes!  ÖVËR DE EGALE GELDSPECIËN. T 79 men, zou men echter het middel ter verbetering thans niet moeten zoeken in het aanmunten van nieuwe Standpenningen, om die van de tegenwoordige roulleerende zilvere Ducaaten te vervangen : neen maar het munten moet in geen ander geval ondernomen worden, dan dat zulks met voordeel, op een zeer laagen prys van het zilver, kan gelchieden. En offchoon zulk eene gelegenheid veele jaaren mogt uitblyven, gal Zeeland evenwel geen gebrek aan btandpennmgen hebben, indien maar de zoogenaamde Zeeuwfche Ryksdaah den uit de circulatie gebragt worden; zonder dat men in Zeeland, of buiten die Provincie, verpligt is, dezelve op een bepaalden prys te moeten ontvangen. Indien de Heeren Staaten van Zeeland mogten goedvinden, den zilveren Ducaat weer op den ordinaircn prys, met dien der andere Provinciën te verminderen, kan zulks op verfchillende wyzen gefchieden: waar van de twee eerst te noemene regtftreeks tegen elkander ftrydige gevolgen voor de Provyicie Zeeland, zullen hebben. M3 1. Be  1"80 J. F. MULLER ANTWOORD i. De Souverain kan dien Negotie* penning reduceer en, zonder vooraf daar van te waarfchomven. Dit zou voor de Ingezeetenen van Zeeland gewis het minde verlies aanbrengen: vooral indien het Placaat van Verminderinge in de maand September ofOctober afgekondigt wierde, namelyk vyf of zes weeken voor de na* jaars Verkooping van de Oost-Indifche Compagnie: om dat op dien tyd de Contanten van Zeeland het meest in andere Provinciën roulleeren; en dan juist met het meeste voordeel van de handeldryvende Ingezeetenen der andere Provinciën naar Zeeland terug gezonden kunnen worden. Maar nimmer zou dan ook in Zeeland meerder gebrek aan Standpenningen geweest zyn, dan in dit geval. Van Holland en andere Provinciën zou op den genoemden tyd niet ingevoerd worden; en uit Zeeland zou men allen voorraad met verhaasting wegzenden, om, ware het mogelyk, dezelve noch met opgeld in Holland te flyten, eer de Reductie aldaar bekend wierdt: vooronderltellende, dat men in Zeeland daar  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. l8l daar van de lucht kreeg, voor en aleer de flag neerkwam. — Dit alles zou me-* de werken, dat Zeeland, voor een zekeren tyd, volftrekt gebrek aan nodige Contanten zou hebben. Maar wie kan voorzien, welke ongelegenheden voor die Provincie, geduurende dien Geldmangel, zouden ontdaan? Daarom geeven wy het maar alleen op, als een mogelyk middel, zonder op de uitvoering daar van aantedringen; daarenboven zou het beleedigend wezen, tevooronderftellen, dat de Souverain, de Heeren Staaten van Zeeland, zich van dit middel, ten nadeele van anderen, zouden willen bedienen. 2. De bekendmaaking van de Reductie kan eenigen tyd vooraf gefebieden. In dit geval zullen de Ingezeetenen van Zeeland het verlies grootendeels alleen moeten draagen; en die Provincie zal op dien tyd van Contanten als overitroomd worden. Alle Provinciën zullen hunnen voorraad tegen dien tyd naar Zeeland zenden, om ze noch tegen de gangbaare Cours te flyten: al ware het, dat zy op dien tyd geen 'M 3 fons  ïS3 J. F. MULLER ANTWOORD fons daar voor in handen mogten hebben; of dat zy juist, met die overzending van Contanten, inkoope van goederen zouden beöogen. — Nochtans zou de tusfchentyd, van de bekendmaaking tot de Vermindering, met te lang dienen te wezen: aangezien het niet kan uitblyven, dat als de aanftaande Reductie in Holland bekend wierdt, men op het laatst van dien tusfchentyd in Holland bezwaarlyk Wisfels op Zeeland zou kunnen kwytraaken ■ of Contanten zou willen ontvangen: waarop men binnen kort zou moeten verliezen, indien men voor dien tyd geene gelegenheid hadt, dezelve te flyten; het welk aanleiding zou. kunnen geeven,' tot ftremming van den wederzydfchen Koophandel; en hoe kort dit ook moge duuren, zou het voor de Commercie van Zeeland toch zeer nadeelig kunnen wezen. Dan welken van deeze twee wegen de^ Souverain van Zeeland ook moge infiaan, het nadeel zal toch altoos op de Commerciè'erende Leden van den Staat voornaamlyk neerkoomen. Uit dien hoofde zal hieromtrent een middenweg moeten gevonden worden.  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. l8g om voortekoomen, dat de nuttigde Leden van Staat, door dit verlies, in hunnen werkzaamen yver verflaauwen. — Daar de Bank de voordeelen van de Verhooginge genooten heeft, fchynt het billyk, dat deeze de bevoegde zou wezen, dien winst weer te restituëeren. — Maar als wy overweegen, dat verfcheiden te faamenloopende omdandigheden medegewerkt zullen hebben, die dit voordeel, daar door behaald, weer hët>ben doen verdwynen, zou het van deeze publieke inrichting, en tevens voor zeer veele Particulieren der Provincie van Zeeland, van nadeelige gevolgen kunnen wezen, wanneer men de Bank voor dit verlies alleen wilde laaten opdraaijen. Beter en zekerder zouden de uitkoomden van deeze veranderinge wezen, indien de Provincie Zeeland dit verlies geliefde overteneemen. —De, ten deezen opzigte, te lydene fchade zal veel geringer wezen, dan men in den eerden opflag zou gelooven, gelyk wy gemakkelyk nader zouden kunnen aantoonen. 3. De fchadelyke invloed, door den Verhoogden zilveren Ducaat op de fWisM 4 fei.  l84 J> F. MULLER ANTWOORD felcours ontjlaande, lan weggenomen worZ den, door denselven uit de"wandeling te brengen: dat is, om hem op een onbepaaU den prys, zoo wel binnen als buiten de Provincie van Zeeland, te laat en roulleeren, zonder weer nieuwe aantemunten. \ Indien de Ingezeetenen van Zeeland niet verpligt zyn, dien Negotie-penning tot een bepaalden prys te moeten ontvangen, dan zal dezelve wel dra het voorwerp van Koopmanfchap worden, en, nevens andere producten van Koophandel, ook in Zeeland aan ryfeing en daaiing onderhevig zyn. — Ieder buitengewoone daaling zal een deel derzelven in de kroes, of naar buitenlands doen verdwynen; terwyl de heele, ten minften de geranden, en veelen van de ongeranden, welke hun gewigt houden, binnen zeer weinige jaaren, op acceptabelepryzen, uit onze Unie, naar de Oost-zee, of elders vervoerd zullen worden. — Dit zou misfchien het minst omflagtige middel wezen , om den zilveren Ducaat uit de wandeling te brengen: alleenlyk zal het nodig wezen, de gevolgen van dien Jtortelyk m overweeging te neemen. Jie§  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. l8# Het kan niet misfen, dat, wanneer de Souverain van Zeeland deszelfs Ingezeetenen van de verpligtinge ontflaat, om den zilveren Ducaat tot 53 ftuivers te moeten ontvangen, de prys daar van in Zeeland wel dra op 52, en zelfs op 511 ftuiver zal daalen. In dit geval zouden de temporaire bezitters van deezen Negotie-penning de fchade, door de daaling ontftaan, ieder zonder onderfcheid, binnen en buiten de Provincie Zeeland, moeten draagen; en dit zou gewis het minst drukkende voor de bezitters wezen, om dat men vooronderftellen mag, dat de zilvere Ducaat vry evenredig onder de Ingezeetenen binnen en buiten Zeeland zal verdeeld wezen, en dus ieder juist naar zyn meer of minder vermogen in die daaling te draagen hebben. i Dan hier omtrent zalmen in opmerking mo.ten houden, dat, wanneer men uit Holland dien Negotie-penning niet meer met voordeel naar Zeeland zal kunnen terug zenden, de prys daar van wel dra op 51 ftuivers, en fuccesfive op 50 ftuivers, zal daalen. In gevolge van dien zal ook de prys in Zeeland agter uit loopen, het welk M 5 aan-.  ï86 J. F. MULLER ANTWOORD aanleiding moet geeven, dat misfchien in twaalf maanden tyd de zilvere Ducaat in Zeeland op den ordinairen en vasten prys, met dien van andere Provinciën , zal gebracht worden, en uit dien hoofde het verlies voor de bezit? ters dier Munt grooter wezen, dan men in den beginne verwagt hadt. — Ondertusfchen zullen een groot deel, ten minften de gerande heele zilvere Ducaaten, een voorwerp van Negotie blyven, welke misfchien op een prys van 51, 511 of $1 \ ftuiver uit onze Unie zullen verdwynen, waar door dus ruim één zesde of één vyf de gedeelte van den voorraad met minder verlies zal gefleem ten worden; terwyl de ongeranden, en vooral die haar gewigt niet houden, onder de Hollandfche Ryksdaalders zullen vermengd, en als een inlandfche Standpenning, op gelyken prys, als de Hollandfche Ryksdaalders, aan-, gemerkt worden. Men zou vooral op het oog moeten houden, om by het bekendmaaken van de veranderinge, met de zoogenaamde Zeeuwfche Ryksdaalders, ook tevens den prys van de vreemde Geldfpeciën te reduceeren, welke thans in. Zee:  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 187 ^eeland gangbaar zyn, of als dan watfrfchynlyk gangbaar mogten worden. En om hier in zeker te gaan, zou men by het Placaat van verminderinge eene lyst kunnen voegen, waarop de vreemde Speciën genoemd, en de als dan bepaalde prys gefpecificeerd ïtondt. Hoofdzaakelyk moeten die vreemde Muntfoorten genoemd worden, daar Zeeland het meest voor te vreezen heeft, om 'er, tot nadeel der Ingezeetenen, van overvoerd te zullen worden. By de vermindering van derzelver waarde, dient men in het oog te houden, dat de prys maar even zoo verre verlaagd wordt, dat die Speciën in hun eigen land met eenig voordeel kunnen wederkeeren, om den onderlingen Koophandel niet te ftremmen. — Hoe klein het different ook wezen moge, het Geld zal toch altoos weer naar die plaats gezonden worden, waar het meest gewaardeerd wordt. Voorts moet men verdagt wezen; om het Evenwigt in de Wisfelcours met die van Holland te herftellen. Misfchien zoude hier toe veel kunnen con^ribuè'eren, indien men konde goedvinden,  iSS J. F. MULLER ANTWOORD den, de directie van de Casbank, zoo als deeze in Art. I. van de Ordonnantie befchreeven wordt, eenigzinste veranderen, m■ In dit eerfte Articul wordt aan alle Ingezeetenen toegeftaan, in de Bank te mogen brengen al zulke Penningen, Speciën enz., als zy zullen goedvinden. — Onder deeze Muntfpeciën heeft men, volgens Art. VII, te verftaan, dat de Inbrenger vryheid heeft 5 per Cent dubbelde Stuivers, en 25 per Cent Schellingen te mogen voegen. — En offchoon het uit de Ordonnantie niet blykt, of zoodanige Paijementen op reekening van Zwaar-Bankgeld, of op reekening van Cas-Bankgeld aangenomen worden: meenen wy nochtans te durven ftellen, dat dit alleen voor de Casbank mag gefchieden. De verandering zou dan hoofdzaakelyk hier in beftaan: dat men, na de Reductie van de Ryksdaalders, in de Casbank geene andere Muntfpeciè'n moest aanneemen, dan Drie Guldens, Daalders, Guldens, Goudguldens en zelfs Zeste-halven c om dat deeze laatften, over het algemeen, meest inlandfche zyn; en doorgaans zoo Courant ais Goudguldens in den Koophandel aan? ge*  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. 189 gemerkt worden. — Onder de Schellingen vindt men veele vreemden, en noch meer die kwaalyk geftempeld zyn, en uit dien hoofde niet gefchikt voor de Bank, waar men de Specie alleen op het gewigt ontvangt, zonder in ftaat te weezen ieder ftuk naauwkeurig natezien, of het behoorlyk geftempeld is. En de dubbelde Stuivers zyn van dien aart, dat zy onder het kleine Paijement forteeren: en dus'niet gefchikt tot betaaling van een Wisfel. Alle Wisfelbrieven, die van Zeeuwfche Kooplieden op Holland of elders, of van daar op Zeeland getrokken worden, zouden met de bovengenoemde Speciën in de Casbank betaald moeten worden. — Kon de Souverain van Zeeland , of de Hooge Regeering der Stad Middelburg, dit in Practyk brengen, het different der Wisfelcours zou, na de Reductie, wel haast pari loopen: en voor, of even na de OostIndifche Compagnies Verkoopingen, tusfchen Holland en Zeeland, dikwils ten voordeele der laatfte loopen. De betaaling van een Wisfelbrief, of ander Bankpostje zou konnen gefchieden op de JÈeeren Commisfarisfen van de  IQ.O j. F. MULLER ANTWOÖRÜ de Casbank, welke Quitantie op vertooning, op de bepaalde dagen en uuren, prompt moest voldaan worden; ten ware de houder daar van goedyondt, deeze post op zyne Reekening in de Casbank te laaten Hellen: in welk geval hy dezelve aan de Heeren Commisfarisfen zou kunnen cndosfeeren. Om den loop van de Casbank\ met die van hetzwaare Bankgeld gelyk te ftellen, dat men namelyk, by het inbrengen van zekere fomma, een Recepis ontvangt, en op dit Recepis ook alleen bevoegt is, over dat Geld weer te konnen disponeeren, zou het gebruik daar van zeer vertraagen, en den Kooplieden ook geen wezentlyk gerief aanbrengen* Dit was ook de reden, waarom wy bepaalden, dat in de Casbank niet anders dan grof zilver Geld moest ontvangen worden, ten einde het naar goedvinden vanden eigenaar kon gedisponeerd worden , en weer voor eenigen tyd door de handen roulleeren. Voor zwaar Bankgeld daarentegen, kan men volgens Art. III. van de Ordonnantie, ontvangen Billioenen, Speciën, Goud en Zilver in Baaren of Staven: om dat men door middel van de Esfai^ wel alle Spe*  OVER DE EGALE GELDSPECIËN, 194 Speciën zonder onderfcheid op de regte waarde kan ontvangen; maar niet wel anders, dan op het ontvangene Recepis, daar over weer disponeeren. — Dan dit onderwerp is te uitgeftrekt, om hier in het kort verhandeld te worden: ook zal men altoos best doen, over de byzondere fchikkingen met kundige Kooplieden te raadpleegen. Myn voordel, omtrent de fchikking van de Casbank, is nochtans aan eene zwaarigheid onderhevig, dat, by het afgeeven van Quitanties op de Bank, niet dan met de grootfte omzigtigheid zal voorgekoomen kunnen worden. — Indien de handel opwakkert, en dat 'er een algemeen Crediet onder de Kooplieden heerscht, zal, door het in betaaling geeven dier quitanties, al ligt een Papierhandel ontdaan, dat voor de Commercie van Zeeland in het algemeen, en voor het behoud der Contanten in het byzonder zeer nadeelig zou wezen. Want dit zou aanleiding geeven tot over disponeeren : men zou ƒ2000 en meer disponeeren, als men ƒ 1000 in de Casbank hadt: op de yooronderftelling, dat de Quitantie zoo  192 J. F. MULLER. ANTWÖÖRÜ 200 fpoedig niet zal ontvangen worden, of men zal tegen dien tyd die fomma wel op reekening hebben. Hier door zou men veel konnen omzetten, zonder de Contanten daar toe wezentlyk te bezitten; maar juist dit zou aanleiding geeven, dat de Contanten buiten de Provincie gezonden wierden. Het is voor ieder Inwoonder het voordeeligst, dat die Quitantiën, na een zekeren bepaalden tyd, tegen Geld verwisfeld worden. — Een Articul in de Ordonnantie, dat geen Quitantie op de Casbank langer dan veertien dagen mag loopen, kan hier toe ten beste werken. — Na de veertien dagen moest zoodanige verloopene Quitantie met verlies van i per Cent, '•— na de vier weeken met i per Cent, en na de zes weeken met 5 per Cent betaalbaar zyn: alle welke boetens ten voordeele der Casbank behoorden te koomen. Het beste middel tot voorkooming van overdisponeeringe zou misfehien wezen, dat, als de Boekhouders in de Bank ontdekten, dat iemand gedisponeerd had over ƒ1000, cp eenen tyd toen hy maar ƒ900 in de Cas-  ÓVER DE EGALE GELDSPECIËN." i^i Casbank hadt, hier voor eene bepaalde boete moest betaal en, waar van de helft voor den ontdekker diende afgeftaan te worden. Dit alles moet nochtans alleen dienen tot opheldering van myne gedachten en niet tot een voorbeeld van navolging. Omtrent de Wisfelcours op Braband moet men in het oog houden, dat, als derzelver Geldfpeciè'n, (in Zeeland roulleerende) i per Cent gereduceerd zyn, beneden het gehalt en waarde, tegens het pari van het inlandsch Geld, de Wisfelcours gereguleerd dient te worden , zoo naby als mogelyk met die van Amfteldam, om den Koophandel tusfchen Zeeland ert Braband te favorifeeren. — Maar op de Contanten, van de Oostenrykfche Nederlanden, behoort Zeeland naauwkeurig toetezien, dat dezelven in de Provincie niet anders roulleeren, dan ten minften met i per Cent onder derzelver reëele waarde: dat is, wanneer het pari van het different der Wisfelcours van Holland op Gent, Antwerpen, Brusfel of andere Brabandfche plaatzen, 5 per Cent ten nadeele der Jaatften is, dan moet Zeeland, deeze XIII, DEEL, N Zelf-  194 J. F. MULLER. ANTWOORD zelfde Cours op Braband maakende, derzelver Contanten, welk in die Provincie ingevoerd worden, niet hooger laaten roulleeren, dan plus minus 6 per Cent onder den prys van de pari llaande Wisfelcours, het welk i per Cent minder is, dan zy tegen onze Muntfpeciè'n behoorden te zyn. Dit kleine different zal het vreemde Geld geftadig naar zyn land doen wederkeeren, en de Ingezeetenen van Zeeland, van den overvloed dier mindere Specie ontlasten, zonder den wederzydlchcn Koophandel te benadeelen. In den Wisfelhandcl daarentegen heeft men niets "te vreezen, om van vreemd Geld ovcrilroomd te worden, en uit dien hoofde moet men daaromtrent alle mogelyke faciliteit gebruiken, die den onderlingen Koophandel tusfchen Zeeland en Braband kan doen bloeijen. — Immers kan het Wisfelen, dat door de Kooplieden van de eene op de andere plaats gefchiedt, niet worden aangemerkt, als eene betaaling met Contanten voor den inkoop van zekere goederen, maar veel eer als eene overdragt van pretenfien, welke  over de egale geldspeciën: ïq£ uit het Trocqueeren van goederen ont^ liaan zyn* van Kooplieden in onderfcheidene plaatzen ol" landen woonende, waar door dus ieder, zoo wel de Trekker van den Neemer, als de Houder van den Acceptant, met zyne eigene Muntfpeciën betaald wordt. Alle Wisfelhandel, welke meer bedraagt dan de onderlinge ruiling van goederen, is Windhandel, welke zich wel een tyd lang kan maintineeren , indien men altoos de gunftige gelegenheid van het ryzen en daalen der Wisfelcourfen weet waarteneemen. Het is nochtans onmogelyk, dat dezelve op den duur heiland zy. — Ieder verlies, door een overhoop raakend huis, waar aan men gefideerd heeft, hoe gering ook naar de verbaazende fommen , waar voor men rifico loopt, is noch veel te groot tegen het kleine voordeel, dat de Wisfelruitery door elkander opdiept: daarentegen het wisfelen op reè'ele goederen rustende, aan minder nadeel onderhevig is, als voor veel kleiner fommen rifico loopende, en nochtans, naar evenredigheid daar van, veel grooter vooruitzigt van voordeel op de goederen geeft, Na Ik  J. F. MULLER ANTWOORD Ik heb hier boven gezegd, dat door de Verhooging der zilveren Ducaaten , de Commercie van Zeeland merkelyk is benadeeld, tot vermindering van welvaart voor Land en Ingezeetenen. Hier uit moet derhalven noodzaakelyk voortvloeijen, dat na de Reductie van dezelven de gelegenheid voor de Kooplieden zeer moet verbeteren, niet flegts om van het fchadelyk different der Wisfelcours op Holland ontheven te worden, en hunnen Koophandel weer te konnen uitbreiden, maar ook om door de Buitenlanders, gelyk voormaaien, direct betrokken te worden, zonder dat zy daar voor aan de Hollandfche Kooplieden eerst eene provifie voor de Acceptatie, van Wisfels ten hunnen laste, behoeven te betaalen. Doch dit bepaalt zich alleen tot W ïsfels, welke in Courant- of Casgeld getrokken worden: want de Buitenlanders kunnen de Bankposten niet wel anders, dan direct op Amfteldam te trekken, in hun Geld reguleeren, of m de Wisfels te bepaalen, dat dezelve aldaar betaalbaar zullen wezen. Daar en boven zou het voor een Trekker bui-  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. IQ? buitenslands moeilyk, zooniet onmogelyk vallen, om een Wisfel in Bankgeld aftegeeven, die niet in Amfteldam betaalbaar ware. Indien de Ingezeetenen van Zeeland zoo gelukkig mogten wezen, dat de zilveren Ducaat met de andere Provinciën gelyk gefteld wierde, of van andere Hollandfche Muntfpeciën in een genoegzaamen voorraad voorzien, en daar door gelegenheid kreegen, hunne Negotie uittebreiden, dan zou dit voorrecht, om in eigene Wisfels te remitteeren, en ook direct betrokken te worden, niet uitblyven. — Door den onderlingen en meer uitgeftrekten Koophandel met Buitenlanders, zullen fommige Kooplieden te eifchen, en andere te betaalen hebben; en wanneer de Geldfpecie met die van Holland gelyk in prys ftaat, zal het voor de Kooplieden in andere landen zeer onverfchillig wezen , of zy op Holland, dan of zy op Zeeland trekken % als 'er maar Afneemers op Zeeland gevonden worden, en door de Verhoogde Geldfpecie in Zeeland geen belemmering overblyft, om de Wisfelcours te regulecren. N 3 Wel-  298 J- F. MULLER ANTWOORD Welke eene verbaazende fom ma zal daar door in Zeeland blyven roulleeren, die nu telkens eerst naar Holland dient te gaan, of waar voor men eeniae goederen moet zenden, uit welker verkoop die Wisfels in Holland, betaald moeten worden ! — Menftelle de Ingezeetenen van Zeeland door dit gunstbewys flegts in ftaat, om de Commercie, door het vooruitzigt van een billyk voordeel, bloeijende te kunnen maaken, en de ervaaring zal doen zien, dat m Zeeland, zoo wel ais in Hol» land, fchrandere en onderneemende i^ooplieden zullen gevonden worden, die zich van de voordoende gelegenheid, tot hun voordeel weeten te bedienen, en daar door de inkoomften van den lande zoo wel, als hunne eigene bezittingen weeten te vermeerderen. De Fabrieken, Trafieken, Ambagten, en alle Werken van vernuft, zullen een nieuw leeven bekoomen; men fcal, zoo niet tegen alle Provinciën, ten minften tegen Holland gelyk kun' nen werken; het zekere vooruitzigt, en de daadelyke ondervinding, om .voordeel te konnen doen, zal den geest  OVER DE EGALE GELDSPECIËN. IOQ geest der Ingezeetenen van Zeeland tot onderneemingen opwekken, en tot nyverheid aanzetten. — De inlandfche Standpenningen, welke men dan onder zulke naauwe bepaaling niet meer zal verftaan, zullen uit alle Provinciën toe- en afvloeijen. Ieder overgang uit de hand van den eenen tot den anderen Koopman, Fabriekant of Winkelier, zal een zeker voordeel aan zynen eerften bezitter nalaaten. Deeze meer uitgebreide Koophan-» del; dit grootere vertier in de Werken van vlyt en nyverheid, verfchaffen aan duizenden van de kleine Gemeente een beftaan; en deeze befteeden hunne winften, ten minften voor drie vierde gedeelten, weer aan de Confumtie; en naar maate de Scheepvaart, Koophandel en Fabrieken bloeijender worden, zal het getal der Inwoonders, en tevens hunne winften vermeerderen, het welk aanleiding zal geeven, dat zy tot hun dagelyks beftaan meer kunnen, en ook daadelyk meer zullen befteeden. — En is 'er wel eene belasting, welke zekerder en ruimer Inkoomften in 's Lands Schatkist levert, dan die uit de Confumtie geheeven wordt? N 4 £e  *00 J. p. MULLER ANTWOORD De vermeerdering van het getal der Inwoonders kan by een bioeijenden Handel en Fabrieken niet uitblyven. In een land, waar de welvaart heerscht, en waar elk huisgezin, dat naarftig in zyn beroep werkt, naar zyne omftandigheden een beftaan kan vinden, zal men weldra befpeuren, dat vreemden van buiten inkoomende, in die welvaart zullen tragten te deelen. — Deeze dan Ingezeetenen en Burgers geworden zynde, doen niet ftegts het vertier van den Winkelier, en het werk van den Ambagtsman bloeijen, maar vermeerderen ook de Circuleering der Contanten, van welke vermangelinohoe klein of groot ook, het Land telkens zyn voordeel geniet. Hier mede meen ik aan het oogmerk van het Wel Edel Genootfchap voldaan te hebben. Misfchien zou 'er noch meer, ter zaake dienende, hebben kunnen bygevoegd worden, indien ik toegang gehad hadde, tot de Registers van de Provinciaale Refolutien van Zeeland: maar nu heb ik een ongebaand, en tevens duister pad moeten bewandelen, waarop ik alleen wierdt voorgelicht^ door eene oordeel-  over de egale geldspeciën. 201 kundige befchouwing van den Kóóphandel, door eene hiftorifche kennis van ons Vaderland, en door de vergelyking van den famenloop van gebeurtenisfen, om daar uit wettige gevolgen te kunnen afleiden. Ik lluite derhalven , met de Staatkundige les van den Heere david hume : Alle Regenten, zegt hy, die de Welvaart van het Land waarlyk ter har" te neemen, moeten de vermeerdering der Ingezeetenen, en den bloei van Manufac* tuur en en Fabrieken, door alle bedenke^ lyke middelen tragten voorttezetten, en. piet alle zorgvuldigheid te behouden. Felix qui potuit rerum cognoscere causfas, VIRGILIUS,  BladZj. 202 VERHANDELING DE ENGELEN DER ZEVEN GEMEENTEN, OPENB. I; f 80, JOHANNES ZUIDHOEK FAN LAREN, Hoe eenvouwdig en verftaanbaar, by den eerften opflag, de benoeming Van ENGELEN DER GEMEENTEN is, is 'er nochthans geen klein onderfcheid van gedachten: — welke Perfoonen daar door bedoeld zyn? — En vooral, waarom zy dus genoemd worden ? — Dit te onderzoeken; en, zoo na mogelyk, te bepaalen, is het oogmerk deezer Verhandeling. OVER. Boon Predikant te Rotterdam, § I.  J. z. VAN LAREN OVER ENZ. 203 S 2. Eer ik myn eigen gedachten voorftel, en ontvouwe, zal ik de vryheid neemen, om die van anderen vooraf ter toets te brengen. § 3. Zeker geleerd man (a) was van oordeel , dat na de dood der Apostelen , derzelver opvolgers, in het beftuur der gemeenten, zich opzettelyk onthouden hebben van den eernaam apostel, zich liever willende noemen 'AyysXoi, gezanten, booden ; en dat derhalven de 'AyysXoi tuv èxxXwiw, zulken zyn, die door de eigenlyk gezegde Apostels, aan die gemeenten gezonden waren, om hetEuangelie te prediken, en de kerken te regeeren. — Maar men zou hier konnen vraagen: — waar uit blykthet, dat de op de Apostelen naast volgende Leeraars, den naam 'AitouToXog, verwisfeld hebben met (a) t. bruno , in yudicio de Canqnibus Apost. in JPatr. Jp. Vol. II. Part, 2. pag. 186, 187, edif* clerici,  204 J. 2. VAN LAREN OVER BE EN" met dien van 'AyysXog ? — Verfchillen ook deeze beide benoemingen, in het gebruik, wel zoo veel van eikanderen, dat de eerfte een meer uitmuntende tytel is, dan de laatfte ? — Het tegendeel zal in het vervolg (§ 14. en 25.) duidlyk blyken. — Daar te boven worden wy door de natuurlyke beteeknis der woorden opgeleid, om niet zoo zeer te denken aan zoodaanigen, die gezonden waren aan, maar van de Gemeenten. En dus is deeze opvatting niet verkieslyk, S 4- Voornaame Uitleggers volgen het fpoor, dat de Heer c. vitringa (b) infloeg. Deez was van oordeel, dat de Engel der Gemeente eigenlyk was derzelver Opziener; — en dat deeze naam volkomen overeenftemde, met dien, waar mee de Jooden zekeren Bedienaar van de Synagoge pleegen te benoemen, die der ganlche faame- ning (b) c. vitringa de Synagog. Vet. pag. 912 et alibi, j. rhenferd Op. Philol. pag. 488 feqq. f. burmanni Exercit. Jcademicae, Part. 2. pag.  GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 20^ ning in den openbaaren Godsdienst voorgaat; en daarom van puds reeds den naam droeg van TDï rvbw-, de Afgevaardigde der Vergaadering, als wezende gelast, om van haaren wege het plechtig gebed voor God uit te Horten. En zeker 'er is eene vry aanmerkelyke gelykheid tusfchen de letterlyke beteeknis van beide eernaamen; ook is 'er eenige overeenkoomst tusfchen hes werk van Christen Opzieners, en dat dier Afgevaardigden van de Synagoge. Dit heeft c. schötgenius (c) na vitringa vry uitvoerig aangetoond. By ai het welke men noch zou konnen voegen, dat gelyk die Engelen der Gemeente by johannes voorkoomen, als vertoonende de geheele Gemeente; dus ook de nmï nhï', by dejooden de ganfche . Vergaadering verbeeldde; zoo dat, wen hy het fpoor byfter was in het heilig werk, de gemeente geoordeeld v/erd ook met hem te dwaalen (d). Met dit al koomt my ook deeze gedachten, met hoe veel geleerdheid fmaaklyk gemaakt, niet zoo bondig (c) sciiötgenii Tlofae Hëbr. in Apocalypf. II: i. (cl) Codex Mischn. Berach. c. V. % 5. 'fa. io lom, X. edit. SUfVENHUSlI.  206 J. 2. VAN LAREN OVER DE EN- dig voor, dat wy 'er in konnen berusten. Het is zoo! 'er is een overeenkoomst in zommige opzichten tusfchen zulk een Joodje ben Bedienaar, en een Christen Opziener; dan in andere opzichten verfchillen zy wyd van eikanderen. —- Dit te toonen is nu ons werk niet. — 'Er koomt by, dat men biilyk zou konnen vraagen, of in dien tyd, wanneer d'Openbaaring in de wereld kwam, zulke Afgevaardigden in de Joodfche Synagogen noch wel bekend waren? De Heer vitkinga twyfelt 'er wel niet aan; dan zyn zyne bewyzen niet te jong, om zich daar op te gronden? schötgen (e) brengt 'er wel ouder by: maar ook deeze zyn te jong. — En fchoon men uit dezelve al toereikend konde bewyzen; dat zulke Gelastigden der Vergaaderinge toen ter tyd plaats hadden in de Synagogen, dan blyft 'er evenwel noch over, dat men bewyze: — waarom johannes zyne brieven aan de Opzieners, juist onder deezen naam, moest fchryven; — als mede, dat men aantoone, of ten minften waarfchynlyk maake, dat den LVoorgangeren in den Godsdienst als zooCe) L. L.  GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN* 207 zoodaanigen, by de eerfte Christenen,, de naam gegeeven werd van Engel, Gezant der Gemeente, of een dergelyken. Dan dewyl dit, zoo veel ik weet, niet gedaan is, biyft de weg noch open, om iets naders en meer zekers op te fpooren. — Zullen wy echter gelukkig hier in flaagen, wy moeten, benevens de letterlyke beduidenis der woorden, — ook de kerkgebruiken der eerfte Christenen; — en de betrekking, waarin deeze Engelen der Gemeenten voorkoomen, — niet uit het oog verliezen. § 4- Deezen weg fchynt zeker ongenoemd Schryver (f) te hebben willen kiezen, Hy verftond 'er door eigenlyke Ge« zanten, Booden, welken deeze gemeenten, en wel uit de Diakenen, aan johannes hadden afgevaardigd; — en oordeelde, dat de brieven, antwoorden zyn, op anderen, welken, die Gemeenten, door deeze Booden, aan den (f) In Disfertat. de Presbyters. N. T. origine ? fase. VI. Veror. et Verifimilium , $ XVIuti ex citat* F. STOSCH Antig. Thyat. J>ag. 361,-  208 J. 2. VAN LAREN ÖVËR DÉ én^" den Apostel, verzonden hadden. —» Gedachten, die in het afgetrokken be* fchouwd, al het een, en ander heeft, dat haar aanpryst. — Zy drukt de na^ tuurlyke beteeknis der woorden uit. — Zy heeft ook, in veelerlei opzicht de Christen oudheid voor zich. — Deeze levert ons bewyzen op, dat de Diaketien in de daad, Engelen of Gezanten van den Bisfchop, en mitsdien van de ganfche Gemeente, genoemd wierden (g). — Diakenen werden ook afgevaardigd, om de Martelaars te vergezellen en op te pasfen. Diaken > bheus AGAThopous,. was de Reisgenoot van ignatius, toen hy uit Syrië naar Roome werd gebragt, om daar het marteldom te ondergaan; en by deszelvs tocht door, en verblyf in \Afie, ftond hem de Diaken, philo , een Ciliciër, in zyne rampen by (h). — De Gemeente van ephesus en smyrKA gaf, tot dat zelfde einde, den Diaken burrhus mede, die Hem tot op (g) O'SierAovo; «yyeXej mi •jpo^)^; s. michaelis Inleid, tot de Godl. Schriften Van het N. V, II peel, a ih±. bl. 1033.  gelen der zeven gemeenten. 21 ï 5, om van haar en wege, — of by andere Gemeenten te verrichten, het geen tot „ aankweeking van onderlinge liefde en „ vrede konde ftrekken; —- of om den ge„ bannen Apostel te bezoeken; — en die „ nu tot de hunnen weer waren te ru£ „ gekoomen? Hoe zeer deeze meening gerugfteund v/ordt door; en het voordeel heeft van volkomen te rymen met alles, het geen •wy § 5. aanmerkten, dat wy onder het oog moesten houden, zal uit het vervolg blyken. §7: Dat men om booden, of gezanten van de Gemeenten afgevaardigd, te denken hebbe, laat, na ons inzien, de eenvoudige beteekenis van het woojrd 'AyyeAog niet toe te betwyffelen. Het is zoo! — Het Griekfche woord beduidt zeer dikwils een' Hemel-boode: het zy een' eigenlyk gezegden Engel, het zy een' Aardfchen Godsgezant, van 'sHeeren wege, of op eene gewoone of buitengewoone wyze, tot de menfchen gezonden. Dit is van anderen, uit gewyde en ongewyde fchryvers, O 2 be-;  '212 j. z. van laren over de en- u beweezen (m). Maar alle de plaatfen wel ingezien zynde, zeggen zy niet anders, dan dat Leeraars van Wysheid en Deugd, als gezanten van God te achten zyn. Dan hier koomen zy telkens voor als Gezanten der gemeente. De Heer j. v. den honert fchynt deeze zwaarigheid gevoeld, en getracht te hebben, om die op te heffen. Hy merkt aan (n), dat gelyk de Leeraars van 'sheeren wege afgezanten v/aren, om aan de Gemeenten zynen wil te verkondigen; zy tevens Afgezanten waren van de Gemeenten tot God, om van haaren wege, by den throon der genade het noodige in te fmeeken. De zaak is zeker. Maar zy ligt in de eenvoudige beteekenis der woorden niet opgeflooten. Deeze bepaalt de aandacht by Zendelingen van de Gemeenten; en doet ons hier aan alleenig denken. $ 8. Het fpreekt, vervolgends, van zelve, dat (m) F. /titer alios f. stosch, Antiq. Thvatin pag. 359. (") J- v. d. iioxert Disferlat. Apocalypt. Disf.  GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 213 dat wy moeten denken aan Gezanten van de Gemeenten, die en by johannes, en by die Gemeenten wel bekend waren. De Apostel verzwygt hunne naamen, blyks genoeg, dat hy ze wel kende; en dat de gemeenten ook wel wisten, welken hy bedoelde. Het is niet ctyysAy — yp^ov, fcbryf aan een' Gezant; maar telkens dyyeXco, aan den Gezant, die bekend is met dien naam, een' zekeren bepaalden gezant. § % Dan wat betreft de reden, waarom wy meenen vryheid te hebben, om te denken aan gezanten, die by die gemeenten verkoor en waren en te boek {tonden, als haare afgevaardigden, om elders, uit haar en naam, eenig liefde-werk te verrichten: — deeze moeten wy wat uitvoeriger, uit het huishoudelyk Kerkbeftuur der vroegfte Christenheid, naafpooren, en ontvouwen. § 10. Ten dien einde merke men aan, dat zoo lang de geest der liefde het ChrisÓ 3 ten-  214 J. Z. VAN LAREN OVER DE EN- tendom bezielde, en door onzaligen twist en fcheuring niet verbannen werd, zoo lang bieeven ook de Gemeenten, hoe wyd van één gelegen, door zynen zachten band naauw aan eHcanderen verknocht, en oeffenden onderling zusteriyke gemeenfchap. — Gemeenfchap, die de uitgeftrekfte, de gezegendfte gevolgen had. Want hier door hadden de Gemeenten gelegenheid, om in elkanderens nooden te voorzien, en elkanderens lasten te helpen draagen: gelyk de Macedoniers de Jerufalemfche geloofs-genooten , zoo overvloediglyk van hunnen rykdom verkwikten (o). — Hier door hield men een waaleend oog op eikanderen ; en zorgde, dat de zuiverheid der Euangelie-Leer niet ontluisterde; of de Gemeenten door woelzieke menfehen niet beroerd werden. De trouwhartige waarfchouwing van de Galiifche Christenen, gericht aan hunne broeders in Pbrygie, tegen de dweepige Montanisten, is daar van een blinkend voorbeeld (p), — De Opzieners Co) II cor. viii. (IV eüsebius KerkeL Gefcliiedenisf. V B. II. 3,  GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 215 ners der byzondere Gemeenten hadden, door deeze onderlinge gemeenfchap, — waar door alle kerken, als maar ééne kerk uitmaakten, — gelegenheid, om niet alleen voor hun eigen kudde te zorgen; maar, zonder nochthans heerfchappy , over 's Heeren erfdeel te voeren, ook voor andere, dikwils zeer ver afgelegen gemeenten. Zoo handelde de Romeinfche clemens, door zynen reeds gemelden brief, met de jammerlyk gefcheurde gemeente der Corintheren; en de Smyrnafcbe polycarpus vermaande de Christen inwooners der hoofdftad van Macedonië, Pbilippi, door een uitmuntenden brief, die noch voor handen is, tot geloof, lydzaamheid, en de beöeffening van allerlei deugd (q). — Troffen zwaare Hagen deeze of geene Gemeente, men vervaardigde daar van berichten, en zond ze by- de andere rond. Aan deeze gewoonte hebben wy dank te weeten, dat fchoon gedenbftuk van O 4 on- volgfenos de Nederduitfclie vcrtnnling van den lieer a. a. van dlir. MERRScii, die ik in deeze Verhandeling doorgaands §ebruike. (cj) Exftat Patr. Apost. Tom. II. pag. 186; en voor een gedeelte vindt men dien by auSBBius K. G. Iü B. H, 56. bl, 156.  216 J. Z. VAN LAREN OVER DE EN- onverwinbaare geloofs-kracht: dien aandoenlyken brief, welken de Smvrnajche gemeente aan de kerk van Philomehe; of volgends eene andere uitgave, aan die van Pbiladelphie, ja aan alle de Gemeenten der heilhe ahemeene Kerk fchreef; en waarin zy het martel-lyden van haaren Bisfchop polycarpus, en deszelvs onwankelbaar geloof, zoo treffend afmaalt (r). By we ken men ook voegen kan dien , weke de Christen faameningen van rienne en Lwn, aan haare Geloofsbroeders m 4fie en Pbrygie, toezonden; en waarin zy met een edele eenyouoigheid nopens het geloof en de lydzaamheid der heiligen van die itreek, zoo leevendig, zoo treffend fpreeken (s). - En gelyk men, langs dee- j>JS M2 ^%AienrW aan '™ & nicer te melden ffow* b'H-5. bi 190. Met dit onderfcheid, dat hy by eusebius vootkoomt als gefchreeven aan de gemeente vznPhHomelie; déchop d'andereplaïts als gericht aan de Philadelphiërs. Doch dit is nfet de^LXnT11- brief was eenrondgS en deLlP m ^s?e£r wcizyn' dat en eusebius teVaan tWCe °"d"fcheiden Affchrif- l hebbend gemeeMen SercI^ven, voor Cs) eusebius K. G,VB,H.i.  «ELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 217 deezen weg, deelde in elkanderens lyden, en verdrukking; was men ook blyde met den blyden. Hier van zal ons ftraks een fterk fpreekend bewys van zelvs in handen koomen, § 11. Men ziet hier uit, hoe gemeenfchaplyk de Kerk-gemeentens met eikanderen handelden: — dan men begrypt te gelyk, dat om deeze onderlinge gemeenfchap te onderhouden, den dienst van menfchen, van kerk-leden, noodig was. § IX Om brieven van bericht, aan de onderfcneiden kerken, te doen toekoomen, gebruikte men zomtyds nefyi 9 Voetloopers (t), die men niet onvoegelyk zou kunnen vergelyken by die boodfchappers, welken, — zoo drukt zich de Heer nieuwland (u) uit, — O 5 pn- (0 ignatii Ëpist. ad polycarp. C. VIII. P-atr, Apost. Tom. II. pag. 42. (u) p. nieuwland Uitlegk. Fermaakhkh. 1 D. bl. 524. Schoon de geletterde Kerk-leeraar daar fpreekt van andere booden, dan hier bedoeld worden.  2l8 j. z. VAN LAREN OVER DE EN- onze tegenwoordige clasfen en kerkeraaden pleegen te gebruiken. $ 13. Doch om boodfchappen van gewigt en aangelegenheid elders af te leggen • en zaaken van belang by andere gemeentens ten uitvoer te brengen, bezigde men den dienst van braave mannen, die daar toe plechtig verhoren, en Dy de gemeenten, werwaards men hen afvaardigde, met alle hoogachting ontvangen werden. ö Hier van ontmoeten wy, reeds in de Apostolifche fchriften, de duchtio-ite bewyzen. Zoo vinden wy, dat door de Jerufalemfcbe Kerk-vergaadenng, met paulus en barnabas, ook judas en silas werden afgevaardigd om haare befluiten aan de gemeente te Antiochie, en vervolgends naar Syrië en Qicilie over te brengen (v) En willen wy zulke afgevaardigden nader leeren kennen • het VIII. Hoofddeel (V) HAND. XV. VS. 22 CI1 VOÏg,  gelen der zeven gemeenten. 219 deel van paulus tweeden brief, aan de Corinthifche gemeente, vertoont 'er ons een zeer voldoende fchets van. De Kruisgezant maakt daar melding van eenen — Broeder, — die door de gemeenten van Macedonië verkooren was, föhf&rW)$W plechtig met opfteeking der handen verkoozen was, gelyk de ouderlingen hand. XIV: 23.) — verkooren om met paulus de liefdegaven op tefaamelen; — Hy zegt, dat deez Broeder loj had in het Euangelie, — en, met noch een' anderen Broeder, die in datzelfde liefdewerk verkeerde, eene JLer van Christus was, — en dus beiden voorwerpen der liefde en hoogachting waren van de Gemeenten, zoo te Cortnthus, als m geheel Achaje. — Hy noemt dit tweetal braave Mannen ^Kr.ccriokoi iccv IwJ/rmm , apostels, gezanten der gemeenten. Wie ziet hier niet uit het aanmerklyk gezag,-— het blinkend character, — het moeilyk maar verheeven werk, — beneevens de uitgcftrekte hoogachting van deeze Kerk-gezanten? En vooral! wie tast niet met handen de voikomen pvereenkoomst van hunnen naam met dien,  220 j. z. van laren over de en- dien, welken wy aan het hoofd der Apocalyptifche brieven telkens geplaatst zien? Zoo lang de Kerk door Apostolilche Mannen beftuurd werd, vooral zoo lang de zalige eendragt de gemeenten aan eikanderen vastgefnoerd hield , waren deeze gezanten noodzaaklyk; en men maakte op dezelfde wyze van den arbeid hunner liefde gebruik — Mogt, b. v. de Kerk van Antiochie, in Syrië, ontheeven worden van de vervolging, waar onder zy had moeten zuchten, door den wreeden overmoed van Keizer trajaan, of zyner Landvoogden 1 terftond vaardigden de nabuurige Gemeenten haare gezanten af, om de Antiochener kerk met haare verademing geluk te wenfchen (w). — Was de Corinthifche gemeente door wargeesten gefcheurd • en had zy raad en hulp by cle.mens den Romein verzocht: de Kerk-voogd zendt (w) Dus getuigt dc Autiochener Bisfchop ic.natius in de meergemelde Epist. ad Philadelph. C. X. '  gelen der zeven gemeenten* 221 zendt haar niet alleen den meergemelden brief ter haarer onderrichting; maar ook vier Broeders, om door raad en daad de Kerk-beroertens te ftillen, en den vrede te bevorderen (x). — Zoo was ook ireneus, de beroemde Ouderling van Lion, de afgezant der Godsvruchtige Bloedgetuigen, welken zy, uit hunnen naam, den Romeinjchen Bisfchop eleuterus toezonden (y). <5 16, Wat meer is, het einde der cerjle, en het begin der tweede eeuw leevert niet alleen de voorbeelden op van zulke Kerk-gezanten; maar 'er zyn bewyzen voor handen, dat zy ook toen noch verkooren werden op eene zoo ftaatige en Godsvruchtige wyze, als by den leeftyd der Apostelen. Het verzoek van den ter dood gedoemden ignatius, waar mede hy zynen halsvriend, polycarptjs opwekte, om, uit naam van de Smyrnafche gemeente, in navolging van andere Christen kerken, de An- (x) Epist, prima ad Corinth. C. LIX. (x) EUSEBius K. G., V B., H. 4, en aldaar de Heer a. a. van der meerscii.  22-2 J. z. van laren over Dg eN- Antiochi'êrs met den vrede, {waar van wy zoo even in § 15. fpraken), geluk te wen* Je ben, is bier van een waarborg. De woorden, waar door hy dit verzoek aanbindt, ontleend uit 's Mans brief aan polycarpus (z), zyn over waardig verduischt hier te worden geleezen*. Men proeft 'er in, het deftig Godsvruchtige der Christenen van dien tyd; men kan 'er uit opmaaken, hoe plechtig de verkiezing van zulke .Gezanten toegong. Zie hier dezelve: "Vermids „ de Gemeente in Syrisch Antiochie, >> gelyk my getoond is, op uwe gebe„ den in vrede weer mag leeven. — „ Betaamt het u, in Godè hoogst Za« lige polycarpus, een' Gode betaam„ lyke vergaadering te beleggen, en >> iemant te verkiezen (jfe^4&mm% „ die geliefd is by de Gemeente, een' „ werk-yverig man, en die met recht „ een 0^5;, een Gods-boode, mag „ genoemd worden; en deezen te ver„ eeren met den lastpost, dat hy naar „ Syrië reize, om daar uwen yver voor „ Christus eer te verbreiden". En waar in dat verbreiden van Christus eer Cz) c. vu.  GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 223 eer zou beftaan, konnen wy befluiten uit den brief, welken hy aan de Smyrnafche gemeente zelve fchreef, en haar vermaant, om eenen "heiligen Man te „ verkiezen, dien van eenen brief te „ voorzien, op dat hy met de Antiochi'èrs „ God zou verheerlyken, over den vre„ de, dien zy mogten genieten; en dat „ zy, op de gebeden der Smyr nafche ge„ meent e, de haven van flille rust bereikt „ hadden (a)". — Een dergelyke bede had die trouwhartige Ziele-zorger ook aan de Gemeent van Pbiladelphie (b). Schoon het nu wel kan zyn, dat de hartlyke liefde, die ignatius zynen Antiochi'èrs toedroeg, en de innige blydfchap, welke hy over derzelver heuchlyk lot gevoelde^ hem dit verzoek te krachtiger zal hebben doen aanklemmen; en de bezending te plechtiger hebben doen begecren: is het evenwel denkelyk, dat hy niets ongewoons, of ongebruiklyks zal gevergd hebben. § 17. Uit dit alles blykt het middag-klaar, dat (a) ignatii Epist. C. XI. (h) Epist. ad Philad.lph. C. X. L. L. pag. 33,  224 ƒ• Z. VAN LAREN OVER DE EN» dat en zulke plechtig gekoorcn Gezanten, by onderfcheiden gelegenheden, door de Gemeenten werden gevolmagtigd; — en dat dit menfchen moesten zyn van bekende Godsvrucht beproefde trouwe, en uitfteekenden yver — Dan wat betreft de betrekking die zy op, en den rang dien zy moesten hebben, onder de Gemeenten, zouden zy gerechtigd zyn tot dien post: hier omtrent ïchynt, zoo uit den aart der verkiezinge zelve, als uit het gansch beloop van zaaken, geen vaste bepaaling te zvn geweest Het is waar, de Heer bingham (c) is van oordeel, "dat de Gezanten of Boo» den, die ter verrichting eener ge„ wichtige zaak van de eene plaats naar „ de andere verzonden werden; meest „ al Diakenen, of noch laager Joon van „ Kerkelyken waren, welken de Bis„ ichop waardig keurde, om naar die w Gemeenten te worden afgevaar» digd". — Doch het fpyt my, dat 'er geen bewyzen bygebrachtworden, dat Diakenen of noch laager foort van Kerktyken, daar tot meestal verkooren werden. 00 Origines Ecckf. Tom. III. L. VIII. C. 7. $ 15.  GELEN DER ZËVEft GEMEENTEN. 22f dén. Het is waar, de AntiocheenfcbeBis* fchop zegt, in zynen brief aan de Phi* ladelpbiërs, dat zy eenen kiav.ovcq zouden verkiezen; dan uit vergelykinge van de andere, reeds gemelde brieven, blykt het, dat hy hier door niet verftaat een' eigenlyk gezegden Diaken; maar in het algemeen iemand, die zich ten dienfte der gemeente liet gebruiken: elders (d) genoemd xpsffSsvrrig 9 een Gezant of Afgezant. Trouwens,' dat niet altyd eigenlyk gezegde Diakenen, tot dat werk verkooren worden, maar ook andere en aanzienlyker Kerkelyken , blykt uit ignatius brief aan de Pbiladelphiërs: want daar hy deezen verzoekt, om zulk een' Gezant af te vaardigen, laat hy als in éénen adem daar op volgen, dat de Antiocbifcbe gemeente dergelyk eene eer ontvangen had van haare Nabuuren, als waar van fommige de Bisfcboppen, andere de Quderiingenen en Diakenen hadden af* xin. deel. P ge- (d) v. t. smith in not. ad igsnatii Epist. ad Fhiladèlph. C. X. Patr. Apost. Tom. II. pag. 164; editionis elegantisfima, quam prodire jusfit R. ruSOxon. 1746, in 8vo. Men vergelyke hier ook 's mans. algcmecnc bewoordingen, in zynen brief aan poi-vCARfus. en deszelfs Gemeente, § 16. aangehaald.  2? (5 j. z. .van larën over de ÈN- gevaardigd. Men zou zelfs uit den brief van polycarpus aan de Philippers (e) byna opmaaken, of die Smyrnafche Opziener het zich niet zou hebben laaten welgevallen, om in eigen perfoon aan het verzoek van ignatius te voldoen, en uit naam van zyne gemeente naar Antiochie te reizen, zoo de keus op hem bepaald werd. "gy, 5> en ignatius, (dus fchryft hy ter „ aangehaalde plaats), hebt my gey fchréeven, of 'er ook iemand naar,Sy„ rie gong, om uwen brief derwaards „ te brengen? Het welk ik bezorgen zal, zoo ik 'er gelegenheid toe heb; want ik zal het of zelf doen , of laaten doen door hem, dien ik „ zenden en uv/ent wege ook bevel „ zal geeven." Zoo de gedachten van den grooten vossius (f) doorgong, dat polycarpus de door ignatius verzochte bezending bedoelde, dan was liet eene uitgemaakte zaak, dat 'er ook Bisfchoppen, tot dien post verkooren w etCe) Den geheelen brief vindt men in de Patr. Apost. Toin. II. Doch het gedeelte, dat wy hier aanhaalen, is uit -euseeius K. g. iii B. li. k oTZZTïï gebannen ^4 ' op even zulk eene wyze hebben be- ZrT'A ~ Zulke verkoören Afgevaardigden, worden in de oudffe en e ri eChristendom, uist in datzelfde Jicht geplaatst, als die perfoonen, v£ $en^^^*<ï Gemeenten genoemd worden, cn in de Openbar png vm johannes voorkoomen. § 23. ^ Laaten wy by elk deezer Hukken een weinig toeven. Het was, zeg ik tjf7?°nte Van de aIoude Ch™n SeTïW^ 0m Zev*PSGn en gebannen Broeders, vooral Leeraars te be- ftoK^ eVf-Ve/kwikken- vroegfte Kerk-gefchiedenis Jeevert hier yt menig voorbeeld op. ; Liefde toch hulpvaardige liefde, las als het Livcr^v van het eerfte Christendom. Mhnb£ an dele a"^creh, vooraf m de Leeraars, paulus geeft der Gemeente van G^/fcden Jol, dat zv bem aannamen, als een' Enge) gods # $ F*RIS™ jesus ^1 Hf  GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN» 2$\ was het hun mogelyk geweest, de oogeti zouden uitgegraaven, en den Apostel ge* geeven hebben, gal. IV: 14 en l5- § 24, Deeze liefde bewees men niet maar met plicht-plegingen; maar ook met de fterkst-fpreekende bedryven. Men voorzag de Euangelie-dienaars ryklyk van het noodige. paulus nam zelfs van fommige Gemeenten bezolding (g)> gelyk ook by laater tyd, de Arbeiders in 's Heeren wyngaard, uit de liefdegiften der Gemeenten, onderhouden werden (h). § 25. Stak de Zon der verdrukkinge jesus Leden; werden daar door de Opzieners het felst getroffen, hunne Broeders waren niet als de fiorting der beken, die, ten tyde wanneer zy van hitte vervlieten, uit gedelgd worden, job/VI: 7. Neen' de {hoorn der liefderyke ChnsP 4 ten fe) II cor. X: S. ' . (h) k. o. eeverecius ad Can. Apost. Patr. Ap. Ton:. I.J>ag. 462.  a32 j. z. van laren over de en» ten mildheid, bleef voordvloeijen & gedachten der gevangenen, als ofzy'zelve iTiXJT' e"^^enfdihwat ty*' gehandeld werden, als of zv dit zelve ondeigongen, heb. XIII: \ pAufu van'rui°Ver,Vl0Cd>a ™> =k nier van ruime bevinding. Werd hv zt°ht nJ°°£en bloe^orstige woS zucht, naar Roome vervoerd en Aiar twee Jaaren opgehouden: - detfmllllffïprn hadden K^eetflp Too rZ^nden\™ b^orgden hem zoo rykiyk van het noodige, dat hv hun fchreef: ik heb alles ontvangen ik hl ove^oed; ik ben vei^uld gewo^ent)! ie Sffieen PAUL,US^ ™aar °ok andegezan 1^ 5a dat die ^roote kruisgezant, door den martel-dood, was heengegaan, mogten, daar zy zuchtten onder den flok des Drvvers fn tntf ^ ™ ^nn?Zed" ren deelen. tertulliaan geeft ons jn zyn Verweerfchrijt (k) een berirïï godsvruchtig eif edelmoedig tin t\ G2df^enstig werk in aynen tvd behandelde. '"Elk (dus klinken dë vS duisch- CXirmup. iv: I4. VERCAMPII. ■ ^f™' pag. 3o45 ^  GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 233 ?> duischte woorden van dien Cartha» ger Ouderling), fchenkt maandlyks „ of wanneer hy wil, of zoo hy maar „ wil en kan een' maatige almoes. — „ Deeze almoefen zyn als wechgeleg„ de fchatten der liefddaadigheid, — fy en worden bedeed, om de armen te „ voeden. — Zyn 'er dan die tot de „ Myn-werken gedoemd, of op eilanden „ gebannen zyn, oj in gevangenisfen kwy* „ nen, zoo net maar ter zaake van den v Godsdienst is, worden zy voedfterv lingen van hunne belydenis," $ 26. Dan een genegen hart en milde hand was niet genoeg. Zou de gebannen of gevangen Christen het genot daar van hebben, het moest aan hem bezorgd, uitgedeeld, en tot zyn meeste verkwikking worden aangelegd. En door wien kon dit beter gefchieden, dan doorKerk-genooten, die inliefde, getrouwheid, moed en verflandige Godzaligheid uitblonken; die de Gemeenten verkooren en afvaardigden, om de jioodlydenden te bezoeken, en by het jfêukwerk hunner liefde-gaven te voeP 5 gen*  234 j- z- van laren over de ens, gen, den balfem der vertroostinge? — Zulken waren 'er ook by het vroegffe Cnristendom. — Wat meer is zy droegen ook den eernaam van Gezanten der Gemeente, paulus Brieven leveren ons de bewyzen hier voor: epapf ROditus, door welken de Apostel al dien overvloed van zyne Phüippers verkreegen had, wordt door hem genoemd hun 'kzerr&oc, hun gezant en de Bedienaar zyns nooddruft* (1). an^ DROnicus, en junia of junias, van welken de Kruisgezant, rom. XVI: 7, fpreekt, beneevens anderen, fchynen dien zelfden naam, om dezelfde of loortgelyke reden te hebben gedraagen. Het is waar, 'er zyn vermaarde uitleggers, die in alle de plaatfen, waar van zulke '■Avóckm, Apostels of Gezanten, gefproken wordt, om Leeraars denken, die op de Apostelen, eigenlyk dus genoemd, onmiddeiyk volgden, en van hun verkooren en verordend waren, om in hunne plaats het Euangelie te verkondigen. Dan het is wat anders, een Apostel van Apostelen of van Christus te zyn; wat an-. , Q} Philip. ii: v  pelen der zeven gemeenten. £35 afiders een Apostel der Gemeente te zyn. Apostels der Gemeente worden zonder twyffel bedoeld ter aangehaalde plaats, in den Brief aan de Philippers, enII cor. VIII: 22 en 23; — en dus Gezanten, die verkooren waren, om den gevangen paulus te bezoeken , en i zoo met woorden als me? daaden, te verkwikken. Ditoverdeftig gebruik, om, door zoo-r danige Afgevaardigden, Gods graag getrouwe Dienaars, — voornaamlyk zulken, die door lyden en doen, een goede reuk van Christus waren, — liefde en hoogachting te bewyzen, had niet alleen plaats, by het pas ontluikend Christendom; maar men vindt ook noch, in de tweede Eeuw, daar van de treffendfte bewyzen. — ignatius, die — fchoon hy de zelvs-verlöochening, en zucht tot het marteldom, welligt te verre dreef; en in zyn fpreeken van den Heere jesus, misfchien te veel blyken gaf, van een' verhitte verbeeldings-kracht ? en daar door toonde, dat de verhevendfte * ' 1 God§: § 27.  J. Z. VAN LAREN OVER DE EN- Godsvrucht op Aarde bevlekt, en de zmverfle liefde-vlammen befmet zyn; T" ignatius, zeg ik, die in heerfchende gezindheid tot Christus en zynen dienst, veel overeenkomst had met paulus; mogt ook, even gelyk de Groote Tarfer, zwoegende onder de persfe der verdrukkinge, in de liefxxr Gemeenten overvloedig deelen Want door woeste bezoldelingen van byrisch Antiochie, zynen Bisfchoppelyken Zetel, gebragt, of veel eer gelleept naar Afie, om van daar naar Koome te worden vervoerd, genoot hy te Smyrna het voorrecht, niet alleen, om by zynen hals-vriend polycarpus, die met hem aan de voeten van Apostel johannes had gezeten (m) - r ïaai 00 , van de Sanfche 4fi*ifdi Kerk, door haare Bisjcboppen, Ouderlingen en Diakens, te worden opgewacht: ja wel op dat zy van den grooten Cm) Dat ignatius , met polycarpus aan de voeten van johannes gezeten heeft, vinden wy in het Matyr icnatii Cap. I. et III. t. sa,ith teeken Cmjot ad h l. Patr. Apost. Tom. II. edit. r. S selli p. 280.) wel aan, dat de Kerkelvke fchrvvers van ditDisapelfchap niet gemogen; maar geerfS • van te gelyk zulke reden , dat wy veel eer overgchïS derns te gelooven, dan te verwerpen.  ÖELEN DER ZEVEN GEMEENTEN, atfr ten Man, eenige geestelyke gaven mogten ontvangen, of, zoo als zeker geleerd Man het opvat, om het Avondmaal met Hem te houden (n); — maar ook, om dezelven, naar lighaam en geest, te verkwikken; — geiyk hy in zyne Brieven, aan de Gemeenten van Ephefen, Magnejie, Tralies en andere, met dankzegginge te kennen geeft, en uit voorbeelden in het vervolg nader blyken zal. § 28, Zoo zien wy dan, dat het, en in den tyd van jesus Apostelen, en ook daar na, gansch geen ongewoone zaak was, Gezanten af te vaardigen, om, by (n) In liet zoo even gemelde Martyriv.m ignatii Cap. III, vinden wy, dat de Kerken van Afie zich fpoedden naar ignatius encag fj.spo? jtapiqictro<; htarüti (rvfv/iOTötö, om eenig deel van geestlyke gaven van Hem te ontvangen; en even van tc vooren werd 'er verhaald , dat die Bloed-gctnige, geestlyke gaven aan polycarpus had medegedeeld. Hier uit bciluit j. clericus, die, gelyk bekend is, ons een' fraaien Druk van de Patres Apostollci heeft bezorgd, in eene aanteekening op de gemelde plaats, dat gelyk polycarpus met ignatius het H. Avondmaal gehouden heeft, de Apatifche Kerk-gezanten tot dat zelfde oogmerk gekoomenzyn. Of die opvatting fteek kan hoii* den, is ons werk"niet, om ie beflisfen.  &£§ j. Z. VAN LAREN OVER DE èffc by de Kerk welverdiende Mannen , m hunne ongelegenheden by te fban. TT ^it °°k de gewoonte was by 'die Gemeenten, waar van de Heiland ffi zyne Openbaaringe fpreekt. -- En is het dan niet hoogst waarfchvnlyk, dat ?yufVen liefddaadiS zullen gehandeld hebben omtrent johannes? — Zouden zy in een volgende eeuw zoo veel Over gehad hebben voor een' Opziener, op welken zy geene andere1 dan een' algemeene betrekking haddenwat moeten zy dan over gehad hebben voor johannes? — Die met geen minder recht; ja om veel fterker reden, dan naderhand polycarpus, de Leermeester van Afie, de Vader der Cbristetenen (o) kon genoemd worden, — die gebannen was, — gebannen op bet afgelegen en eenzaam Patmos, een van de dorfte en naaktfte Eilanden van den Archipel, waar naauwlyks brood om te (o) Dit reekende men nis de misdaad van den vroomen Man, waar op Jood en Heiden hem met zinlooze woede ten brandltapel eischtte. Zie den tonistanden brief over het Marteldom van polycarpus l'Jh.Pl S ~ E" Wll,men weeten, met hoe ve en Mede-Jlryder. En zoo epaphras, de Gezant van de Christen-gemeente te Colosfus, een perfoon is, onderfcheiden van epaphroditus, gelyk meer dan waarfchynlyk is (r), was deez ook een voornaam Opziener aldaar. — Ook hebxiiL deel. Q ben (r) if. grot rus , ad mdum Eiiang. lucaé , was Van oordeel, dat de naam epapuras was faamgetrokken uit epaphrodituS : gelyk lücas , door faamcntrckking, voor lucamjS werd gezegd; ~* en dat dus epaphras en epaphroditus dezelide perfoon was. De Heer ue ruIter, tn hói. ad Sétfiott. Gentih Comn. in Epist. ad Philemon.' pag. 192 , heeft deeze gedachten op nieuw trachten aan te binden . etxj Ènaaklyk te Maaken, Doch welligt niet övertirigen| bondig.  34& J- z. van Laren over de en- ben wy zoo even ($ 27.) gezien, dat ignatius, zoo wel door de Bisfchopfen, de voornaamfte Hoofden der Gemeenten, als door anderen bezocht wierd. •*Ab ^i-^^ys^^^^^ Al verder! — Wy vinden by johannes telkens, maar van êênen Engel, één Gezant, gefprooken. Het is waar, dit koo geïchieden, fchoon 'er meer met Hem bedoeld werden. Hy kon aan derzelver hoofd, en zy in hem, als gerekend zyn geworden. — Dan men blyve al by de letter van den text, en denke om eenen bepaalden perfoon: ook dit koomt zeer wel overéén met de gewoonte der eerfte Christenen, in het kiezen en zenden van deeze Gezanten. Dus leezen wy niet, dat de Philippers, meer dan hunnen epaphroditus, tot paulus, in deszelfs banden, hebben gezonden. — Dit was ook in laater tyd niet buiten de gewoonte. Want fchoon deeze en gene Gemeente, met den Bisfchop, ook Ouderlingen en Diakenen, tot ignatius jonden, gelyk die van Magnejie aan dea  gelen der zeven gemeenten. 243 den Meander (s), en misfchien ook de Ephefifche (t): — zoo waren 'er evenwel ook andere, die alleen den Bis* fchop afvaardigden, gelyk de Gemeenten van Philadelphie en Tralies. — Hoewel men nu al met den Heer venema (u) niet verkoos te befluiten, dat vermids 'er maar één' Engel aan ieder Gemeente wordt gegeeven; deez daarom voor derzelver Bisfchop moet gehouden worden; kart en mag men evenwel uit de gewoonte'der Christenkerk , — om haare voornaamfte Opzieners, tot het achtbaar werk van ee-> nen Kerk-gezant te volmachtigen, — niet onwaarfchynlyk opmaaken, dat ook de Jfiatifche gemeenten, in haare bezending aan den Apostel, deeze gewoonte zullen gevolgd hebben; — en dat dus die zoogenoemde Engelen, zeerwel de Bisfchoppen, de Opzieners der Gemeente konnen geweest zyn, al waren zy tevens derzelver Gezanten. Q.2 § 33» (s) tonatiï Epist. acl maones. C. II. Patr. Apost. Turn. II. pag. 17. • " (t) Uit het begin van zynen brief aan de Ephefers, zou men haast opmaaken, dat zy hunnen onesimüs aikenig aan ignatius hadden afgezonden; dan yér* kezende wordt dit zeer ttvyfl-elrchris. 00 Hi'VÉNElsiA juist. Ecdef. Tem. III. pag. 239..  244 J- Z. VAN LAREN OVER DE EN- 0 33- Emdelyk! — De 'Ayy;?.ci rav &xfy* &w koomen by johannes voor, als in zich de ganfche Gemeente verbeeldende, en met dezelve uifmaakcnde een Zedelyken perfoon. Het is bekend, dat fommige der uitleggeren van oordeel zyn, dat deeze Brieven aan de Gemeenten; anderen, dat zy aan derzelver Engelen gefchreeven zyn (v). Dan beide deeze gedachten konnen zeer gemaklyk vereenigd worden: wanneer men noch den Engel of Gezant, noch de Gemeente, te veel in het afgetrokken befchouwt; maar beide in onderlinge betrekking op, en als één hghaam met eikanderen uitmaakende. Dit koomt ook overéén, met de denkwyze van die tyden. Men befchouwde toch, reeds van den morgenftond des Christendoms, en Gemeenten, en haare Opzieners in dat licht, en merkteze aan als één lighaam: waar van het gevolg was, dat wanneer een Brief door een' Opziener, als zoodanigen ge- fchree-  gelen der zeven gemeenten. 245 fchreeven werd, die het voorkoomen had, als ware hy van de Gemeente zelve. Een der oudfte Christen gefchriften, de Brief, reeds dikmaals gemeld, dien clemens de Roomfche Bisfchop, aan de Corintbers toezond, leevert hier van een ftaal op. Hy begint niet alleen, ey.y.?yj7icx. t« Osz KupoiMVx KopivSov. De gemeente van god, die te Roome is9 aan Gods gemeente le korinthen ver* gaaderd; — maar het opfchrift toont noch duidelyker, dat clemens de hand was, van de ganfche Romeinfche Christen faamening. Dus luidt het. Ta cvyix KXypsvroc, ra VafMjg sTrtcry.oTrov etièrèïb] %pog KcpwSrag A , s/. %poewfrè 7?]' $éfJi$yv èiitöój&idg ypbcfisicrst. De eerjle brief aan de Korinthers van den H. clemens, Bisfchop van roome, gefchreeven van wegen den persoon der gemeente van roome. — Uit welke plaats zeker kan worden opgemaakt, dat de Opzieners, als het ware, de Gemeente vertoonden, en by andere Gemeenten, door hunne Brieven vertegenwoordigden. Waar uitwederQ, 3 kee~.  246" r. %. VAN LAREN OVER BE EN- keeng voortvloeide, dat wanneer 'er Brieven aan de Opzieners, als zoodanrgen gefchreeven werden, dezelve ook aan de Gemeenten hielden, waar over zy gefield waren; zoo dat die JPet fn in hnn werden aangefproken Ook hier van hebben wy, in de gryfte gedcnk-ftukken, de fpreekendfte bewyzen.— De Brieven van paulus , aan timotheus en titus, zyn 'er getuigen van. Men vindt 'er de iesfen aan den Opziener geduurig gevlochten in die, welke meer de Gemeenten raakten — Van gelyken aart is de Brief van den ■Heiligen ignatius, aan den Bisfchop ï'Olycarpus. In de vyf eerfte afdeeImgen, fpreekt hy baarblyklyk polycarpus aan; in het vervolg, meest-al de Gemeente van Smyrna. — Deeze zelfde gedaante hebben ook de Apocalyptifche brieven. De Engelen of Gezanten, worden hier doorgaands beichouwd en behandeld, als vervangende de ganfche'Gemeente in hunne perfoonen, en die kenmerkende, door hun gedrag en zedelyk beftaan; zoo dat, hoewel deeze Brieven aan hen geIchreevcn zyn, en zy in het minvoud WOTj  gelen der zeven gemeenten. 247 worden aangefprooken, — het nochthans duidelyk is, dat ook de Gemeente bedoeld worde, S 34* Ja maar! — en dit moet vooral onze aandacht niet ontglippen: — gelyk de Opzieners in het algemeen, in dat oogpunt zich plaatften en geplaatst werden; — even zoo befchouwde men de Afgezanten der Gemeenten, ah de zendende Gemeenten zelve. — Zoo fchryft paulus van der PhïUpperen Apostel of Gezant, epahrodijt, philip. II: 30, dat hy het gebrek van hunne bediening aan hem vervuld had, dat is, gelyk de Heer nahuis deeze plaats uitbreidde (w), — "dat epaphras „ paulus, in hunne plaats, had opge„ past; en, by gebrek van hunne per„ iöneele tegenwoordigheid, aan hem „ alle verkwikking en verligting had w bcweezen, welke öy zelve aan hem „ zouden beweezen hebben". — Die zelfde Kruisgezant verklaart aan de Kolosfers, kolos. I: 7, dat epaphras Q. 4 was £w) Over deeze plaats.  M8 J. 2. VAN LAREN OVER DE EN» was, een getrouw Dienaar, — fetó wor hen, w fa ^> »™*«™*n,enZ. Niet rnrndf delyk worden deeze Kerk-Prezanten n de Brieven van ignatius,ggedS voorgefteld, als verbeeldend! in hun perfoon, en door hun bedryf, de ganfche Gemeente. In de groe'tenisfen waar mede hy zyne Brieven merkt hy hen aan als de Gemeenten aan de r" SÖF hy dien 3 we]ke« V aan de Gemeente van Tralies lehreef, frf ^ " ^ Smyrm met DE ^MEENTEN, DIE HIER BY MY ZYN, die tny in chtrlei opzichten - hebben verkwikt 1 £n wie waren die Gemeenten, dié bv Wat meer is! — Deeze fi£»ïi» werden door den ^i&^S belchouwd, als door bun bejlaan en bl  celen der zeven gemeenten. 246 'dryf, in huri* perfoonen, te vertoonens het beftaan en bedryf dier Gemeente, wier Afgevaardigden zy waren. Zoo fchryft hy aan de Gemeente der Epheferen, ■ïïoav *$$m tijtw, 7. lk. heb uwe talryke Gemeente in onesimus uwen bisschop, in Gods naam, ontvangen-, en laat daar op deeze nadruklyke reden volgen: xca Kpox.bg — cv sjrspxAotptov a * hun be~ itaan, als het uttdrukfel van het zede1^ gedrag der Gemeente, door wet ke zy gezonden waren. Tnjf1 leder nu> die de Erieven van Johannes, m zyne Openbaring*. ffi neemt,/bemerkf ter- zanten, de ganfche Gemeente pleegbefchouwd te worden; - dus ook in de perfoonen van de Engelen o\ Bo0den der Gemeente, niet alleen de ganfche Gemeente, van den Apostel wordt aangefproken; maar ook derzelver ^ delyke toefland, als hun beftaan en cha- Cz) 'Epist* ad tralliaiv. C. ƒ,  CELEN DER ZEVEN GEMEENTEN. 251 character, befchouwd wordt; — en dat dus , ook in dit aanmerkenswaardig opzicht, béide met eikanderen vry paauwkeurig overeenkoomen. $ 35. Dit zyn de bewysdommen voor onze gedachten, nopens de "AyyBXoi tuv 'èxtmftt&titï die wy opgaven <5 20. — Edoch! met hoe veele redenen van gefchiedkundige waarfchynlykheid, deeze opvatting ook gefchraagd wordt, is 'er evenwel het een en ander, het geen tegen dezelve zou konnen worden aangevoerd. Wat my hier van is voorgekoomen , — zal ik te berde brengen, en trachten uit den weg te ruimen. § 36. Men zou misfchien konnen twyffelen, of de bron, waar uit wy voor een groot gedeelte onze bewyzen afleiden , wel zuiver is: of de Brieven van ignatius, en de gewoonten der Christen-kerk, in zyn tyd, wel een genoegzaamen grond opleeveren, om ■ daar;  252 j. z. van laren over de en~ daar op iets, het geen ten tyde va« johannes plaats had, te konnen bouwen f — De echtheid van de Brieven waar uit ik de opgegeeven berichten ontleende, vooronderftel ik, als toereikend door groote Manpen beweezen — Ik merke hier alleen maar aan, 0t!^? ?7 ^ ignatius vinden omtrent de Gemeenten van Epbi Jus (a), Smyrna en Phihdelpbie, zoo naauw- het geen die nu Zalige Geleerde, uit de Vide en WM Snede van ignatius Brief, daar aanira Wvnn t htm Geloof hm naar boven leidde, en de liefde hun tVirn nrA- ;„,<-,i * 4* Ei'moet zeker n van ter zyde te konnen opmaaken ïn \fJ L rï gers  gëlen eer. zeven gemeenten. 2$3 naauwkeurig overeenkoomt, met het geen johannes van die Gemeenten bericht, dat men daar uit veilig zou konnen befluiten, dat johannes niet lang voor ignatius, zyne Brieven gefchreeven hebbe. Wy vinden en zien 'er uit, dat die zelfde deugden en gebreken , verzoekingen en bewaaringen, in die Gemeenten plaats hadden, ten tyde van ignatius , die 'er gevonden werden, toen johannes aan haar fchteef: immers zoo veel het onderfcheiden tyd-gewricht toeliet, want tentyde van jo- gers gods , na dat Gy U weer. opcewakkëri) , aangevuurd hebt, doer het Gods bloed hebt Gy hei werk (van geloof en liefde') zyn volle bejlag gegec- en. Hy geeft dus niet duister te kennen, dat van te vooren het vuur der liefde onder den asch lag, maar na weer ontvonkt was. Hy bevestigt dus het getuigenis van johannes veel eer, dan dat hy 'er van verfehilt. Alleenig zegt Hy, dat 'er eene hcüzaamc omwending was gekoomen, in hun zedelyk beftaan; en wel zos> het fchynt binnen kort, zoo dat uit de onderfcheiden berichten van johannes en ignatius , niet wel, zoo het fchynt, kan beflooten worden, tot een grooter afftand van tyd, waarin zy beide gegeeven zyn. En was 'er in eenige opzichter, eene verandering ten. goede gekoomen; veel goeds dat in deeze Gemeente was geweest, was 'er gebleeven. De lof dien johannes aan haar geeft, om haare onbezweeken waarheid-liefde, zwaait ignatius haar ook toe. Men vergelyke openb. II: 2 en 3, met 's Mans ger tuigenis § 6, 7 cn 9, om hier van volkomen ovej» tuigd te zyn.  254 j. Z. VAN LAREN OVER DS EN- Johannes, waren zy onder de ver- fchre,fg' ^ t0Cn l?NATWS aa« haar ienreef, waren zy hier van bevryd Men mag 'er dus billyk uit beflui^n' dat die zelfde Godsvruchtig gefö ken, zoo ten tyde van ignatius, als JOh?anmes , hebben plaats gehad. En «er Bisfchop gaaf; en het bewys, afgeleid uit zyn gefchryf, richtig: vooral daar dit gebruik, reeds in der Apostelen tyd, plaats had. m § 37- Het is zoo ,' —. zal men misfchien neggen, in de ApostolifcheGefchriften, vmdt men gewaagd van Aanrrotoi 'tuv Mtevmw, Apostels der Gemeenten- maar waar worden zy \yys^iT. s. Engelen der Gemeenten genoemd? Doch ik vertrouwe, dat deeze zwaarigheid van aeen groot gewigt zal zyn, zoo men onder het oog houdt, dat het niet vreemd is, dat johannes aan zaaken fomtvds andere naamen geeft, dan zy in de Brieven der Apostelen draagen Waar vmdt men in de Apostolifcêe brieven de Eerjle dag der weke, U^mn de  gelen der zeven gemeenten. 255 de dag des heeren genoemd; en evenwel is men van oordeel, — en niet zonder reden, — dat deez dag dien naam voert, openb. I: 10? En zoo kon johannes , die zelfde foort van menfchen AyysXoi noemen, die by paulus K-kocttoaoi waren. Het kan ook zyn, dat de ingegeeste johannes redenen gehad heeft, waarom hy hen met deezen naam beftempelde. Te weeten, om hen tedoenvoorkoomen, niet fiegts als Aicckovoi Bedienaars; maar ook als AyysXc. Kundfchappers der Gemeenten, welke beide hoedanigheden in een IlpscrZsvTr/c, — gelyk zoodanig een Gezant, door ignatius genoemd wordt, —- moesten faamenloopen (b)„ § 38. Maar waar leest men, van zulk een Gezantfchap aan johannes? — Ik erken, nergens! tt Maar zou men hier uit befluiten, derhalven is het nimmer aanwezig geweest? Zou men dan niet . . y.i xtm. Een GezwtH is, en een flrfBiETWAfc , en een nnxrf. sci;ap:'er. jul. 1'Olux. Onomast. Tsm. II. p. 361,  25ö~ j. z. van Laren1 óver de èn^ PaZt - dat ^hannes ÖP Patmos is geweest, is zeker; maaf jou rnen wel billvk doen, om d?t in twyffel te trekken, om dat men nerHoe v eShh°e hy daar ^koomen is ? ?5 T^1 ,d,m«en worden in de oude gedenk-ftukken der Kerk- en Wereld gebeurtenisfen, flegts in het voorbygaan gemeld, om dat zy toen genoeg bekend waren? Het is genoeg ter heu? rerbevestigmg, dat de duidelyke let dier^rW"°rden' en de gewoonten dier tyden 'er voor pleiten; en dat 'er in het gansch beloop van zaaken niets gevonden wordt, waar het tegen inloopt. Dit vleijen wy ons, da?in de Voorgetelde gedachten niet ontbreekt 0 39- Ja maar, — zou men konnen aanmerken, paulus en ignatius fpreeken van de verkwikkingen, welkezynaa? ghaam en geest, van de Gemeenten, door derzelver Gezanten, ontvangen' hadden; maar dit doet johannes nfet en immers is het te denken, dat zoo hy eVen zoodanig een eer en liefde tVan deeze Gemeenten genooten had, hy;  GELEN DER ZEVEN GEMEENTEN* 2£7 hy die niet minder dankbaar zou beandwoord hebben? En wie zegt ons, dat de Kruisgezant dit niet gedaan heeft, al vinden wy in het Boek zyner Openbaaring daar van geene voetftappen? Het oogmerk van dit gefchrift was, op dat hy, volgens openb. I: 9, zou fchryven, dat hy gezien had, en het geen was, en het geen gefchieden zou na deezen. Het kon zeer wel zyn, dat hy reeds van te vooren in een' anderen Brief, die, gelyk andere Hukken,' niet meer aanwezig is, zyne erkentenis had betuigd: b. v. wanneer deeze Gezanten wêer t'huiswaards keerden, gelyk ignatius zyne Vermaan- en Dank-brieven, den Gemeenten deed toekoomen, door hen, welken hem ter hulpe waren meegezonden. § 40. Is het evenwel wel waarfchynlyk, dat de Opzieners hunne Gemeenten zouden verlaaten hebben, en naar Pat* mos gereisd zyn, om den Apostel te bezoeken en te verkwikken? — En waarom niet? — Was Bisfchop polycarpus gereed, om, voor een v/yla Xïll. DEEL. K  ^58 J. 2. VAN LAREN OVER DE EN- ne Gemeeente te verlaaten, en naar Svrie te reizen, gelyk ons r.ers aangefteld, gelyk ignatius van polycarpus getuigt (f); n aaroojc als Gezanun. Zy wierden daarom genoemd ®jm&lx ®BC-rpscrkjTC  celen der zeven gemeenten, 26$ was. — En wat is 'er natuurlyker, dan dat jesus wandelende, — met die zeven Sterren in zyne hand, daar door te kennen wil geeven, dat deeze Gezanten, op zyn beitel en bevel, dat alles, het welk aan ieder hunner zoo zoo zou bericht worden, niet flechts zouden mededeelen aan die Gemeenten, waar op zy de naaste betrekking hadden; maar ook aan andere Gemeenten, welke zy hier door zouden ftichten en verlichten. Dat dit geen ongegronde gedachte is, blykt kenlyk uit de opwekking, by het flot van .eiken Brief herhaald: JDie ooren beeft om te hoor en, die hoore, wat de Geest, NB. niet tot de Gemeente, maar tot de Gemeenten zegt. Een duidelyke verklaaring, dat fchoon elke Brief aan elke Gemeente, befchouwd in haaren Gezant, te huis hoorde ; evenwel elke Brief ook by de andere Gemeentens moest geleezen worden ; en dat de Opzieners, aangemerkt als Gezanten der Gemeente, hier voor hadden zorg te draagen; ja, uit vergelyking van jesus zinbeeldige verklaaring , zelve deeze Brieven rond te bezorgen. Een werk het geen hun zeker in de hoedanigheid van Gezanten R 4 der  254 j- z- van laren over de en- der Gemeenten, maar in dit geval van Christus, wege, zonder twyffel het beste vleide, en volkomen bvereenkoomt, met de gefteltenis der Kerke m dien tyd. 'Er waren dus voldoende reden, waarom deeze Brieven aan de Opzieners der Gemeenten, aangemerkt als haare Gezanten gefchreeven werden * wyl zy rondgaande Brieven waren \ die ook by andere Gemeenten moeiten geleezen worden, gelyk door an* deren reeds is opgemerkt (i). § 42. Dus hebbe ik dan de zwaarigheden, die myne gedachten zoude konnen icnynen te drukken, opgeruimd, en ter nadere toelichting vedtrekt; — en oordeele derhalven te mogen befiuiten: en uit den eenvoudigen en natuurlyken zin der uitdrukkinge (§ 7 ~~9); — en uit de gewoonte der vroeglte Christenheid (§ 10—19), — dat zy, die doorgaands Engelen ge* noemd worden, Gezanten der Gemeen* icn waren. — En wyl het de aloude Chri^ (0 F- STOSCH gtyp Tfy+t. pag.  gelen der zeven gemeenten. 2<% Christen gewoonte, ook ïn Afie was, — om gevangen en gebannen Leeraars, door hunne gaven en Gezanten te verkwikken en te vertroosten (§ 20 —27): — wyl Apostel johannes zynen' Afidanen dierbaar was, en mede verkwikking in zynen ftand noodig had, en waarfchynlyk op zulk eene Itaatige wyze verkreegen heeft <$ 28); — wyl daar te boven, de Engelen der Qemeenten, door johannes , juist in dat dag-licht geplaatst worden, als de opgenoemde Gezanten, in de gryste befcheiden voorkoomen (29—34), — dat wy derhalven bepaaldelyk mogen denken, om Opzieners der Afiatifche ge* meenten; doch aangemerkt, als wel eer afgevaardigde Gezanten tot johannes , op bet Euand patmos; welke de ver* heerlykte jesus, om hoogst wyze reden, met dien zeiven eernaam bleef benoemen *9 en aan hun beval te fchryven, als gezanten der gemeenten. En dit te bewyzen, althans waarfchynlyk te maaken, was de taak, die ik my in deeze Verhandeling ha4 yoorgefteld. R | pNi  BJads, 266 onderzoek over de oplossing der SCHIJNSTRIJDIGHEID, tusschen de euangelische verhaalen van MATTHEUS IX; i—26. vergeleeken met MARCUS II: j—22. en LUC. V: 17-30. door APRIANUS 'SGRJVEZANJDE* Predikant te Middelburg, en Lid van V Zeeumch Qenootfchap, §. ï. TDat het Genootfchap, nie£ enkel nieuwe nuttige uitvindingen genegen is te ontfangen, maar ook de nadere opheldering en verbetering van oude en bekende onderwerpen, niet ver- vJToV1S genoegzaam afteneemen, ,uit üe öifce wet, die voor het eerfte deel der  A. 'S GRAVËZANDE OVER EENE ENZ. 2.6? der Verhandelingen is te vinden (a). Dit gaf mij vrijmoedigheid, dit onderzoek op te flellen in eenen tijd, dat myne beurt e ter voorleezing in 't Middelburgsch Departement van 't Zeeuwfche Genootfchap inviel, wanneer ik voor de tweede relze, in de gewoone doorgaande Bijbelverklaaringe, over het negende hoofddeel van Matthem, voor mijne Gemeente moest prediken, ik overzag mijn ontwerp, dat ik, reeds voor 23 jaaren, (toen mij dit ftuk voor de eerfte reize ter verklaaring was toebedeeld,) had ffaamengefteld, ter entknaopmg der zwaarigheid, die in, het verband va;; Match. 9: 1—26, zich, voordoet, wanneer men daar mede de vernaaien vergelijkt van Marcus 2: 1—22, cn Luc. 51 17—-39. Ik kreeg lust de wijze van oplos/in ge, dien ik toen gevolgd had, en noch goedkeurde, aan het Genootfchap, eenigz ns ontwikkeld, in eene voorleezinge te bevatten. Doch (Y) Hifiorie van V Zeeuwfche Genootfchap der Wee~_ t.znfchappen te Vlisfitygen, aan het Hoofd van 't eerfte. deel. (bl. XV) "Dit Genootfchap zal ook ontfangen ?, alle zoodanige ftukken , die daaraan , van wicn het ;, zy, worden toegezonden, behelzende eenige nieü„ we nuttige uitvindingen, of verbeteringen van ou° „ DEN."  268 a. 's graveza^öë over ÉËW Doch ik achtte mij verpligt, om alvoorens na te fpeuren, of iemanc r bchnjveren, die, in de laatfte verloppene 23 jaaren, hunnen arbeid beiteed hebben aan de overeenftemmbge der iLuangelisten, mij eenig meerder of' beterlicht ontftaaken in deeze duisterheid, dan ik te vooren reeds meende te hebben gehad. §. 2. Onder deeze floeg ik daar toe op, de ti. Jaarboeken van mijnen Zaligen Vriend, den Wel Eerw. en zeer OeleerdenHeer rutg. schutte, waar van de eerfte deelen waren uitgekoomen in eenen tijd, dat ik langduurig krank en zwak was, en daar door toen belet, dat werk met de vereischte aandacht te doorleezen. Dan het zelve rtu met gezetheid inziende, ontdekte ik voor eerst, dat zijn Wel Eerw. de oplosung van deeze zwaarigheid de allergewigtigfle bijna in de overeenftemminge der Euangelisten reekeïide Ten. anderen,^ dat Hij dezelve befchouwde ' als de fpd, waar op een groot gedeelte dier overeenftemminge draait: welke gezegden mij te meer aanjpoorden, om m mijnen toeleg voort te gaan. Doch ik zag ten derden, dat zijn Wel Eerw. por:  SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: I--2Ó\ 269 oordeelde, dat de voorgaande fchrijvers in twee groote dwaalingen waren vervallen , die ben en de gebeele opmaaking der Harmonie in de war hadden gebrast Terwijl ten vierden, zijn Wel Eerw eenen anderen, en na nieuwen weg (b) van ophsfinge heeft voorgedraagen, die hem voorkwam van zoo veel belang te zijn, dat hij bijna zijne gebeele Inleiding, voor 't eerfte deel, heeft gebruikt, om dezelve te ftaaven en aan te prijzen; en bovendien zich doorgaans in beide die Boekdeelen, die de Harmonie betreffen, daar van, als een grond van fchikkinge, en richtfnoer der tijdreekeninge, heeft bediend. <$. 3. Aangezien nu die nieuwe weg geheel van mijne bevattinge verfchilde, bragt dit mij in de noodzaak, om niet alleen zijn Wel Eerw. gevoelen te beproeven, maar ook mijne wijze van oplosfinge nader daar aan te toetfen. Waar uit verfcheide bedenkingen zijn aebooren, die mij hinderden met zijn Wel Eerw. in te Hemmen. $■ 4.' Co) Nu nieuwen weg: om dat dezelve met volflrekt nieuw is, maar alreeds door hieronymus is bewandeld, chemmtius in Harmon. l.J.jp. 7*9*  2?Q A, 'SGRAVEZANDE OVER EENE $. 4. Het fpeet mij zeer, dat mijnë' aandacht ten tijde der uitgave van het eerfte deel daar op niet had konnen gehegt worden; wanneer ik niet zoude verzuimd hebben, in eene vriendelijke briefwisfeling, aan den waardigen Schrijver mijne bedenkingen tegen zijn gevoelen voor te draagen: doch deeze weg, toen door mijne ongefteldheid, en nu door zijn overlijden zijnde afgefneeden, zal ik met behoudinge van alle verfchuldigde achtinge voor de waardige nagedachtenis van den Overledenen , mijne aanmerkingen over dit onderwerp, aan den waarheidlievenden Leezer, ter beproeving, overgeeven. §. 5. Om nu hier in met de meeste duidelijkheid te werk te gaan, is het vooraf nodig, de verhaalen der drie Euangelisten nevens. eikanderen geplaatst, voor te ftellen, met aanwijzinge, waar in Marcus en Lucas meer, of anders deeze gebeurtenisfen hebben geboekt, dan Mattheus, door het drukken van dat verfchil met eurfive letteren. Mat-  Mattheus 9: 1—4. 1. Encle in het fchip fegaan zijnde, voer ij over ende kwam in zijne flad. Ende ziet, zij bragten tot hem een geraakten, op een bedde liggende. Marcus 2: 1—8. 2. Ende Jefus haar Geloove ziende, zeide tot den geraakten, Zoone zift wel gemoed, uwe zonden zijn u vergeeven. 3. Ende ziet fommige der Schriftgeleerden zeiden in haar zeiven, deeze lastert [Godj. 4. Ende Jefus ziende haare gedachten, zeide: waarom overdenkt gij kwaad in uwe herten ? 1. Ende na fommige dagen is hij wederom binnen Capernaum gekomen, ende het wierdgehoord, dat hij in huis was. 2. Ende terflond vergaderden \daar~\ veele, alzoo dat ook zelvs de[plaatfen]omtrent de deure \haar~\ niet meer konden vatten , en hij /prak het woord tot haar. 3. Ende daar kwamen \_fommigen~\ tot hem, brengende eenen geraakten, die van vier gedragen wierd. 4. Ende niet konnende tot hem genaken, overmits de fchaare, ontdekten zij het dak daar hij was: ende \dat \ opgebroken hebbende , lieten zij het beddeken neder, daar de geraakte op lag. 5. Ende Jefus haar GelooVe ziende, zeide tot den geraakten, Zoone uwe zonden zijn u vergeeven. 6. Ende fommigen van de Schriftgeleerden zaten aldaar, ende overdachten in haare herten. 7. Wat [preekt^ deeze aldus [Gods] lasteringen? Wie kan de zonden vergeeven dan alleen Goal 8. Ende Jefus terflond in zijnen geest^ bekennende, dat zij alzoo in haar zeiven overdachten: zeide tot haar, wat overdenkt gij deeze dingen in uwe herten ? m Lucas 5: 17—22. 17. Ende het gefchiedde in eenen dier dagen, dat hij leerde, ende daar zaten Pharizeen enleeraars der Wet, dte van alle vlekken van Galileen en Judea, ende jferufaUm gekoomen waren, en de kracht des Ileeren was \daar\ , om haar te geneezen. 18. Ende ziet \eenige~] Mannen bragten op een bedde eenen Mensch, die geraakt was, ende zochten hem in te brengen, en voor hem te leggen. 19. Ende niet vindende waar door zij hem inbrengen mogten, overmits de fchaare, zoo klommen zij op het dak, en lieten hem door de tichelen neder met het beddeken in het midden voor 'jfefus. 20. Ende hij ziende haar Geloove, zeide tot hem, Mensch uwe zonden zijn u vergeeven. ai. Ende de Schriftgeleerden ende PhariJeen begonden te overdenken,zeggende: wie is deeze, die Gods, lasteringen fpreekt? Wie kan de zonden vergeeven, dan God alleen? 22. Maar]c£us haare overdenkingen bekennende ; antwoordde en zeide tot haar, wat overdenkt gij in uwe herten? Mattheus 9: $—9. 5. Wan f wat isligtelijker te zeggen : de zonden zijn u vergeeven , ofte te zeggen, ftaat op ende wandelt ? 6. Doch op dat gij moogtweeten, dat de Zoon des Menfchen magt heeft op de Aarde , de Zonden te vergeeven , Qdoe zeide hij tot den geraakten), ftaat op, neemt uw bedde op, en gaat heenen naar uw hjiis. 7. Ende hij opgeftaan zijnde, ging heenen naar zijn huis. 8. De fchaare nu [dat] ziende, hebben haar verwonderd, ende God verheerlijkt, die zoodanige magt den Menfchen gegeeven hadde. Marcus 2: 9—14. 9. Wat is ligtelijker, te zeggen tot den geraakten, de zonden zijn uvergeeven; ofte zeggen, ftaat op en neemt uw Beddeken op ende wandelt? 10. Duchopdatgij moogt weeten, dat de Zoon des Menfchen magt heeft, de Zonden op de Aarde te vergeeven (zeide hij tot den geraakten) 11. Ik zegge u, ftaat op ende neemt uw beddeken op, ende gaat heenen naar uw huis. 12. Ende terflond flond hij op , ende het beddeken opgenomen hebbende, ging hij uit in aller tegenwoordigheid. zoo dat zij haar .alle ontzetteden, ende verheerlijkten God, zeggende , wij hebben nooit zulks gezien. Lucas 5: 23—08. 23. Welk is ligte lijker te zeggen, uwe zonden zijn u vergeeven ; ofte te zeggen, ftaat op ende wandelt? 24. Doch op dat gij moogt weeten, dat de Zoon des Menfchen magt heeft op de Aarde, de Zonden te vergeeven, (zeide hij tot den geraakten), Ik zeggen, ftaat op, ende neemt uw beddeken op, ende gaat heenen naar uw huis. 2.5. Ende hij terflond voor kaar opftaande, ende opgenomen hebbende, net: geene daar hij op gelegen hadde, gingheenen naar zijn huis, God verheerlijkende. 26. Ende ontfett'mge heeft haar allen bevangen, en zij verheerlijkten God, en wierden vervuld met vreeze, zeggende, wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien. 9. Jefus van daar voortgaande, zag een Mensch in het Tolhuis zitten genaamd Mattheus: ende zeide tot hem, volgt mij, en hij opftaande volgde hem. 13. En hij ging we-* der om uit naar deZee, en de geheele Schaar e kwam tot hem, en hij leerdeze. 14. Ende voorbij gaande, zag hij Levi [den zoone] Alphei, zitten in het Tolhuis, ende zeide tot hem, volgt mij, en hij opftaande volgde hem. 27. Ende na deezen ging hij uit, en zag eenen Tollenaar met naame Levi zitten iri het Tolhuis, en zeide tot hem, volgt mij. 28. Ende hij alles verlaatende, ftond op en volgde hem» Ma*.  Mattheus 9: 10—15. 10. Ende het gefchiedde, als hij in het Huis [Matthei] aanzat , ziet veele Tollenaars ende Zondaars kwamen, ende zaten mede aan, met Jefus ende zijne Discipelen. 11. Ende dePharizeen [dat] ziende, zeiden tot zijne Dis cipelen: waarom eet uw Meester met de Tollenaaren ? 12. Èn Jefus zulks lioorende, zeide tot haar, die gezond zijn, hebben den Medicijnmeester niet van nooden, maar die ziek zijn. 13. Doch gaat heenen , ende leert wat het zij, ik wil Barmhertigheid ende niet oferhande. Want ik ben niet gekoomen, om te roepen Rechtvaardigen, maar Zondaars tot bekeering. 14. Doe kwamen de Discipelen Johannis tot hem, zeggende, waarom vasten wij en de Pharizeen veel, en uwe Discipelen vasten niet? 15. Doch Jefus zeide tot haar, konnen ook de Bruilofts kinderen treuren , zoo lang de Bruidegom bij haar is ? Maar de dagen zullen koomen. Wanneer de Bruidegom van haar zal weggenomen zijn, en als dan zullen zij vasten. Marcus 3: 15—20. 15, Ende het gefchiedde, als hij aanzat in deszelven Huis, dat ook veele Tollenaaren ende Zondaaren aanzaten, met Jefus ende zijne Discipelen : want zij waren veele ende waren hem gevolgd. 16. Ende de Schriftgeleerden ende dePharizecn, ziende hem ee- ten met de Tollenaaren ende Zondaaren, zeiden tot zijne Discipelen , [wat h het] dat hij met de Tollenaaren en Zondaaren eet ende drinkt? 17. Ende Jefus [dat] hoorende, zeide tot haar, die gezond zijn, hebben den Medicijnmeester niet van nooden , maar die ziek zijn* Ik ben niet gekoomen, om te roepen Rechtvaardigen, maar Zondaars tot' bekeering. 18. Ende deDisci. pelen Johannis en de Pharizeen vasteden, ende zij kwamen tot hem ende zeiden , waarom vasten de Discipelen Johannis ende der Pharizeen, en uwe Discipelen vasten niet? 19. Ende Jefus zeide tot haar, konnen ook de Bruilofts kinderen vasten, terwijl de Bruidegom bij haar is ? Zoo langen' tijd zij de Bruidegom hij haar hebben en konnen zij niet vasten. 20. Maar de dagen zullen koomen, wanneer de Bruidegom van haar zal weggenomen zijn, en als dan zullen zij vasten in die dagen. Lucas 5: 29—35. 29. Ende I^evirechtede hem een groote maaltijd aan in zijn huis, en [daar] was een groote Schaare van Tollenaaren ende van andere, die met haar aanzaten. 30. Ende haare Schriftgeleerden ende de Pharizeen murmureerden tegen zijne Discipelen, zeggende , waarom eet ende drinkt gij met Tollenaaren en'Zondaaren? 31. Ende Jefus antwoordende , zeide tot haar, die gezond zijn, hebben den Medicijnmeester niet van nooden , maar die ziek zijn. 32. Ik ben niet gekoomen, om te roepen Rechtvaardigen, maar Zondaars tot bekeering. 33. En zij zeiden tot hem, Waarom vasten Johannis Discipelen dikmaals ende doen gebeden, desgelijks ook [de Discipelen] der Pharizeen, maar de uwen eeten en drinkend 34. Doch hij zeide tot haar, kond gij de Bruilofts kinderen , terwijl de Bruidegom bij haar is, doen vasten ? 35. Maar de dagen zullen koomen, wanneer de Bruidegom van haar zal weggenomen zijn, dan zullen zij vasten in die dagen. Mattheus 9: 16— 16. Ook zet niemand eenen Lap 011gevold Laken op een oud kleed : want des zeiven aangezctteY.-xo fcheurt af van het kleed, en daar wordt een erger fcheur. 17. Noch men doet geen nieuwe Wijn in oude [Leder] zakken: anders zoo Befïïcn de Lederzakken, ende de Wijn wordt uitgeftort, ende de Lederzakken verderven: maar men doet nieuwe Wijn in nieuwe Lederzakken, en beide te faamun worden behouden* Marcus 2: 21— 21. Ende niemand naait eenen Lap ongevoitl Laken op een oud kleed, anders fcheurt deszelven nieuw aangenaaide lap | ijet] af van 't oude [kleed] en daar wordt een erger fcheure. 22. Ende niemand doet nieuwe Wijn in oude Lederzakken : anders de nieuwe Wijn doet de Lederzakken berften , en de Wijn wordt uitgeftort, en de Lederzakken verderven : maar nieuwe Wijn, moet men in nieuwe Lederzakken doen. Lucas S' 36— 36. Ende hij zeide ook tot haar eene gelijkenisfe : niemand zet eenen Lap van een nieuw kleed op eeii oud kleed: anders zoo fcheurt ook dat nieuwe en koomt met het oude niet overeen. 37. Ende niemand doet nieuwen Wijn in oude Lederzakken: anders zoo zal de nieuwe Wijn de oude Lederzakken doen berften, endede -Wijn zal uitgeftott worden ende de Lederzakken zullen verderven. 38. Maar nieuwe Wijn moet men iil nieuwe Lederzakken doen , en zij worden beide te faamen behouden. 39. En niemand die ouden drinkt, begeert terllond nieu* wen, want hij zegt; de oude is beter. 18. Als hij deeze dingen tot haar [prak, ziet een O verfte kwam ende aanbid hem, zeggende mijn Dochteike is nu terfland geflorven ; doch koomt ende legt uwe hand op haar en zij zal Leeven. 19. Ende Jefus opge fraan zijnde, volgde hem met zijne Decipelen. 20. (Ende ziet eene Vrouwe, die twaalf jaaren euz. Marcus 5: 22. 2a. Ende ziet daar kwam een van de Overften der Sijnagoge, met naame ji'airus- Ende hem ziende viel hij aan de voeten Jtfu ' 23. Ende hij bad hem zeer , zeggende mijn Dochterken is in haar ttiter.de, [ik bid u] dat gij koomt ende de handen op haar legt, op dat zij behouden worde, en zij zal Leeveil. 24. Ende hij ging methtm, en eene groote Schaare volgde hem, en zij verdrongen hem. 25. Ende eene zekere Vrouwe die twaalf jaaren enz. Lucas 8: 41. 41 * Ende ziet daar kwam een man, wiens naam was Jairus, ende hij was een Overfte der Sijnagoge. Ende hij viel aan dé voeten jefu ende bad hem , dat hij in zijn huis wilde koomen. 42. Want hij hadde een eenige dochter van omtrent twaalf jaaren, en deeze lag op haar fterven. Ende als hij heenen ging, verdrongen hem de Sehaaren. 43. Ende eene. Vrouwe, die twaalf jaaren lang, enz. S- 6*  SCHTJNSTRIJD IN MATTH. IX: I--26. 5f | §. 6. Als wij met oplettenheid op deeze Verhaalen der drie Euangelisten acht geeven, dan doet zich terftond bij de eerfte leezing eene groote gelijkvormigheid op; zoo dat, fchoon over het geheel het verhaal van Mattheus kor* ter en eenvouwiger is; en dat vanMarcus en Lucas met meer bijzondere omflandigbeden bekleed, men echter, ziende op het weezen der zaakje, van zelve als gedrongen wordt, om het daar voor te houden, dat de aaneenfchakeling van gevallen, door Mattheus geboekt, H. 9: 1—17, zij dezelfde die Marcus 2: 1—22, en Luc. 5: 17—39, worden befchreeven. Immers hier kan men te pas brengen, dien grondregel, van den Wel Eerw. Heer schutte, gebruikt tot het opmaaken van de Harmonie of famenftemming der Euangelisten, dat „ wanneer niet êên of twee, maar vier, vijf oï meer gevallen, en daar onder „ zeer zeldzaame, met verfcheidene „ bijzondere omflandigheden verzeld, en „ onderling verknocht, achter elkande„ ren, in die zelfde orde, -en zonder ee„ mg verfcbily dat men niet zoude koni, nen vereffenen, bij meer dan éénen L EuangeUst verhaald worden, die M ook  '&7& a. 's gravezande over eene n Ook VOOr DEZELFDE GEVALLEN tÖ w houden zijn (c)." §. 7. Maar laat ons nu deeze verhaaien wat meer van nabij bezien} en eerst letten op Mattheus 9: vs. 1 —26* Het Blijkt duidelijk, dat het begin van VS. i. Ende in het fchip gegaan zijnde, voer hij over, ende kwam in zijne stad; is een vervolg van het verhaal, H. 8: 28—34, betreffende Jefus handeling omtrent twee van den Jjuivel bezeten in het land der Gergefeenen; waar van het bericht in de(lad koomende , vs. 33, de gebeele (lad vs. 34 uitging, Jefus te gemoet, biddende dat hij uit hunne landpaalen zoude vertrekken, en dus niet in hunne ftad of fteden inkoomen. Jefus deed zoo, Hij ging te fcheep, voer over en kwam in zijne ftad. Of zoo als 'er woordelijk ftaat: els t/jy tölotv 7tc?jv , dat is: in, of tot zijn eigen (lad. Welke deeze ftad zij, zal in liet vervolg uit het nader onderzoek §. 39. blijken. Daar op Begint Mattheus een nieuw verhaal: ende ziet zij bragten enz. Indien men dit leest zonder nadenken te (c) R, Schutte H. Jaarboeken I D. bi. 407, 40S.  èCHTjNSTRlJD in MATTH. IX t $7% te hebben, zoude men oordeelen, daC op dien tijd, zoo als Jefus in deeZe zijné ftad was gekoomen, deeze zaak, aldaar zoude zijn voorgevallen. Doch dit volgt niet noodzakelijk; want de Ophef: ende ziet, vangt wel met bijzondere opmerking een gefchiedveri haal aan, maar maakt niet volftrekt eene onderlinge verknochting aan het naast voorgaande. Zij die oordeelen, dat Mattheus in alles fchrijft in de juiJle tijdorde willen dit, doch het gevolg Zal dit welligt anders doen beöordeelen. Men laate dit dan noch in het midden. . , . Het verhaal dat met: Ende ziet begint , betrof de geneezing van eenen geraakten, gepaard met de vergeevinge zijner zonden, en gezuiverd van de verdenkinge der Schriftgeleerden vs. 1^ ; tot 8. Daar aan wordt gehegt de roeping van Mattheus vs. 9, op deeze wijze: jesus van daar voortgaande, zag een'mensch in het Tolhuis zitten, genaamd Mattheus, ende zeide tot hem, volg mij, en hij opftaande volgde hem. Het lijdt geen de minfte bedenking, of deeze • zui. seez» $ wes  274 A. *S GRAVEZANDE OVER EENE twee zaaken, de geneezing van den geraakten, en de roeping van Mattheus, worden aan eikanderen ten naauwften verbonden, door de woorden: Jefus van daar voortgaande, zag enz. • Vervolgens in het iode vers wordt eene gefchiedenis gemeld, dat 'Jefus aanzat, nevens zijne discipelen in een Huis, het geen onze overzetters, door invullinge van het woord [Mattbeï] aanmerkten, als het buis van Mattheus, in het gezelfchap van Tollenaaren en Zondaaren. De Euangelist hefte dit verhaal dus aan: Ende het gefchiedde als 'hij in het Huis [Mattbeï] aanzat. Als men ook dit zonder hadenken leest, zoude men onderftellen, dat dit aan» •zitten, terstond , ten tijde der roepinge zoude zijn gefchied: doch dit zegt de Euangelist niet uitdrukkelijk. Hij bepaalt geenzins, wanneer dit aanzitten zij gebeurd: het zij toen Mattheus werd geroepen, of in het vervolg. Zelfs, als men let op de woorden van Jefus: Volg mij, en de daad van Mattheus , en hij opftaande, volgde hem, koomt het niet waarfchijnlijk voor, •dat 'er toen gedacht is, om Jefus te doen  SCHljNSTRlJD IN MATTH. iXt I-2Ö. 2?'$ doen aanzitten aan eene maaltijd met een groot gezeifchap (d). Maar anders is het geleegen, met het verder vervolg van Mattheus verhaal, vs. 11—17. Want vs. 11 ftaat: Ende de Pharizeen [dat] ziende: te weeten, dat Jefus at aan Tafel met Tollenaaren en Zondaaren; ten blijke, dat hun aanval op de Leerlingen van Jefus, op de daad zelve gebeurde , ; vs. 11 —13. vjp aezellae wijze was ook de aanval van de Leerlingen van Johannes, en der Pharifeen, vs. 14— i ifj dewijl deeze aanvangt met het ! tijdwoordje : Doe kwaamen, jpjè -k^o: crsgyyvTCii. Derhalven hangt vs. 10—17 l ten naauwften te faamen. En terwijl Jefus de Leerlingen van 'Johannes beantwoordde, wordt hijg£I fluit vs. 18, door eenen Overften: Als hij deeze dmgen tot hen fprak, ziet een Overjle kwam enz., waar uit duidelijk blijkt, dat de koomst van den Overften was, terwijl Jefus fprak met Johannes Discipelen, als die hem vroegen, daar hij aanzat met Tollenaaren en Zondaaren. S 2 Dus (d) Zie %. i&  a. 'sgravezande over eene Dus verre het verhaal van Mattheus: 9. 8. Laat ons nu Marcus en Lucas daar mede vergelijken. Marcus H. 21—12, en Lucas H.5: 17—26, vcrhaaJen, even als Mattheus, de geneezing van eenen geraakten, gepaard met de vergeevinge zijner zonden, cn gezuiverd van de bedenkinge der Schriftgeleerden. De verhaalen der drie Euangelisten koomen, in het weezen deezer gebeurtenisje, volmaakt overeen. Doch daar Mattheus alleen kortelijk het zaakclijke opgeeft, verhaalen Marcus en Lucas verfchéide verzeilende ornflandigbeden, die Mattheus heeft verzweegen, echter geenzins ontkend. Boven dien , beide Marcus en Lucas verhaalen dit geval van den geraakten, in een geheel ander tijd verband, dan Mattheus. Bij Mattheus is het geboekt ka den Gadareenjcben togt■ doch bij Marcus en Lucas lang voor denzelven. En wel het naaste volgende, op de geneezinge of reiniginge van eenen melaatfchen, fchoon niet op het zelfde tijd/lip dier reiniginge. Want Marcus 1°""45, die reiniging verhaald hebbende, laat H. 2: 1 en 2 volgen: Ende na [fommigè] dagen is hij wederom binz  SCHIJNSTRIJB IN MATTH. IX: 1-25. 277 binnen Capernaum gekoomem, ende het wierd gehoord, dat hij in huis was. Ende terflond vergaderden [daar] veele, alzoo dat ook zelfs de [plaatfen] omtrent de deure [haar] niet meer konden vatten* ende hij]prak het woord tot haar. Waar op dan het brengen van den geraakten volgt. Zoo is het ook bij Lucas n. 5' 11— 16, was de reiniging van den melaat» fchen, waar na Jefus in de woestijne vertrok en [aldaar] bad. En dan laat hij volgen vs. 17. Ende het gefchiedde in een dier dagen, dat hij leerde, ende daar zaten Pharizeen en Leeraars der wet, die van alle vlekken van Galileen, ende Judca en Jerufalem gekoomen waren, ende de 'kracht des Heer en was [daar], om haar te geneezen. Daar op meldt hij het aanbrengen van den geraakten. Dewijl nu Mattheus alreeds te vooren, H. 8: 1 — 4> de reiniging van eenen Melaatfchen had geboekt, welke in het weezen der zaake, met het verhaal van Marcus en Lucas, veel overeenkoomst heeft, zoo blijkt duidelijk, indien dit geval het zelfde is, dat dan S 3 de  «78 a. 's gravezande over eene Maar om nu voor te gaan. Oehjk Mattheus na de geneezing van eenen geraakten Jiet volgen, de roeping van eenen Tolgaar, 'zoo doet ook Marcus en Dan, hier is het zelfde, doch 'er is een aanS VfrM: Want N Mattheus M Lolbun zaten, gmaamd mattheus In tegendeel b,j Marcus leest menin%e7tT [den *°°ne3 Sphm zitten Z, r Tms' En b]j Lucas- en zaoeenen lohenaar met naame levi zitten ° Daarop, na het verhaal der roeping befchnjven alle drie de Euanaelfeten ponder uitdrukkelijke 't$ verBfnK aan het voorgaande, dat is aan de maar wel als de gf legenhetti tot de volgende gefprekken bevalend^ eene maaitijd, wxu aan ^ Tollenaaren, Met dat verïchil, dat daar' Mattheus alleen fchrijft, «///^/L nnH c 1 ' dat * in ondericheidmge van T; ^ fc» ieto) aanzat, ronder bepaalinge  schijnstrijd in matth. ïx*. I--26". 279. wiens huis; daar maaken de andere Euangelisten bepaaling. Marcus zegt: in deszelven Huis, Qv tyj oim'cc dvrS, dat is: in zijn eigen huis). Bij gelegenheid nu, van het aanzit* ten in het Huis eenes Tollenaars, met Tollenaaren en anderen, die zondaaren genoemd worden, verhaalen alle drie de Euangelisten een tweederlei ge* fprek, zoo met de Pharizeen, die Jefus Discipelen aanvielen, over bet £ë~ ten van hun Meester met Tollenaaren en Zondaaren, als met de Leerlingen van Johannes en der Pharizeen, welke zich'ergerden over het Eet en van Jefus Leerlingen, terwijl zijlieden thans vastten, (zoo hetfchijntnu op eenen Joodfchen vastendag), of dikmaals gewoon waren te vasten. Dus loopen de verhaalen van Marcus en Lucas, gelijkelijk af met dat van Mattheus. Maar dan doet 'er zich weer eene aanmerkelijke verscheidenheid op in het verband, met opzigt tot het volgendei want daar volgens Mattheus H. 9: 18, Jefus, in het beantwoorden der Leer^ lingen van Johannes, werd gefluit door eenen Overften: Als hij deeze dingen S 4 tot  A. *S GRAVE2ANDE OVER EENE tot hen fprak, ziet een Over/ie - — das* verhaalen Marcus H. f: 22% en Lu! cas ti 8: 41, ^ ^e koomst van den S'/nftn bddG men), veel /„ en plaat- Ie n lvc' Z°nde: >ulste tijdbepaalinge, alleen met de woorden: enm ™fL7 ^ i*07**', ~~ °"middeljjk lot rVan den Gadareenfeben g\dle Mattheus alreeds in bet einde van het 8fte Hoofddeel had befchree- §■ 9. Uit de vergelijkinge nu dier aaneengdchakelde gefchiedverhaalen, van deeze dne.Euangelisten, is geree' Pelijk op te maaken: ^vf dat ^ÏJ eikanderen volmaakt gelijk zrjn, in het voor/lellen ll^jfKfvallen, gefchakeld in ^ derangfchikkmoe, te weeten: 1 de van eenen geraakten/ 3 de rwp/«g van eenen Tollenaar f het aanzmen van Jefus aan cm maaltijd, met Tollenaaren en Zondaaren/in eens Tollenaars huis; 4. het ge brek Van Jefus met de Pharizeln- 5 £ eindelijk zijne beantwoording van ftgL DochCdeï in?e,n' °Ver het niet « dat zij daar m ongelijk zijn, da* Mar?  ECmjNSTRIJD in mattii. ix t I--26. 2§I Marcus en Lucas over het geheel meer ■omftandigheden aanteekenen dan Mattheus. §. 10. Maar aan den anderen kant, dat 'er zich drie aanmerkelijke verfcheidenht-den opdoen, waar van de eene is in het verhaal zelve; en de twee andere opzigt hebben op het verband of tijdorde, in welke deeze vijfbï) elkander achter een gefchakelde Hukken, in tijJbetrekkinge tot andere gevallen, in de Euangelien gemeld, worden geplaatst. §. ii Belangende de verfcheidenheid in het verhaal: deeze heeft opzigt tot het tweede en derde fchakelftuk, de roeping van den Tollenaar en de maaltijd; want Mattheus noemt zich Zelven als den geroepenen, maar Marcus en Lucas noemen levi den Zoon van Alpheus. §. 12. Ter wegneeming van deeze verfcheidenheid is de gemeene gedachte, dat Mattheus meer dan êénen naam hadde, zijnde ook Levi genoemd; en dat hij een Zoon ware van Alpheus, dien men, op den voorgang van Lichtjoot, doorgaans voor denzeljden perfoon Jioudt met Kleöpas. Anderen in teS 5 ,. gen-  Q.82 a. fs gravezande over eene gendeel, waar bij ik niet ongeneegeri ben mij te voegen, denken aan twee onderfcbeide perfoonen, zoo dat Levi een ander zij geweest dan Mattheus. Het is waar, dan rijst'er een nieuwe* vraag, of het dan het zelfde geval wel is, dan of'er twee gevallen zijn? Maar hier op zal in het vervolg gevoeglijker worden geantwoord (§. 50.). & 13. Wat nu aanbelangt de verfcheidenheden, in de plaatfmge deezer vijf aan een gefchakelde gevallen, in het verband en de tijdorde, deeze zijn twee: de ééne daar deeze fchakeling begint, de andere daar dezelve eindigt. Marcus en Lucas beginnen de fchakeling, na dat zij de reiniging van eenen melaatfchen hebben verhaalt, hoedanig een verhaal Mattheus terftond, reeds op de Bergpredikatie, H. 8: 1—4, had laaten volgen. Maar Mattheus begint eerst deeze fchakeling, na de te rug koomst uit het Land der Gergefeenen of Gadareenen. Even zoo is 'fer een verfchil, daar de fchakeling eindigt. Mattheus (e) «egt aan het vijfde geval, (zijnde de be~  sch'ïjnstrijd EST matth. ix: i--2ó. G83 beantwoording der Leerlingen van Johan* nes over het vasten,) terstond vs. 18 , het verzoek van den Overften, ten opzigte van zijne dochter, met de tusfeben hfcbietende geneezinge der bloedvloeijende vrouwe: maar Marcus en Lucas laaten dan, na dat gefprek aan de maaltijd, volgen het geval van het koornaiiren plukken op eenen Sabbath, en veele anderen , Marcus 2: 23—5: 21, Lucas 6: 1 — 8: 40; terwijl zij het gebeurde op het verzoek van den Overften, op zich zeiven, verre afgefcheiden van deeze fchakeling, veel laater Hellen; doch dat wel is op te merken, ook na de te rug koomst van Jefus, uit het Land der Gadareenen of Gergezeenen; welke Mattheus, voor, het beginnen van deeze geheels fchakeling, alreeds had verhaald. §. 14. Tot oplosfing van deeze tweederlei verfcheidenheid, is een zeer eenvouwige weg voor handen, welke gegrond is in eene ongedrongene onderftellinge, betreffende den tijd, wan» neer de Maaltijd in het huis van den Tollenaar zij gehouden. §. 15. Zeer veele Uitleggers, die zoo over de Euangelisten, als over .der3  284 a. *s gr.avëzande over eene ; derzelver overeenftemminge gefchree^ ven hebben, en onder de laatere zelfs de Geleerde jacobus macknight (f), voegen des Tollenaars roeping, en de maaltijd in deszelven huis gehouden, zoo na bij eikanderen, als of dit op denzelfden tijd of dag der roepinge ware gebeurd: immers, zonder dat zij op eenig tusfchen verloop van tijd, met aandacht hebben gelet. §. 16. Maar is dit wel waarfchijnbjk? Jefus riep Levi: (of bij Mattheus, hem Mattheus zelve,) volg mij. En hij alles verlaat ende, volgde hem, naar Luc. 5: 28. Daar deeze man zich zoo gereed toonde, om met verlaatinge van alles, op dien tijd Jefus te volgen, is het dan wel vermoedelijk, dat hij op dien zelfden tijd, (daar hij nu voor eerst werk genoeg had, om Jefus wil te verneemen, het onderwijs uit Jefus mond te hooren, en zijne bevelen te ontvangen,) 2jjn werk zoucie gemaakt hebben, om te doen, het geen vs. 29 yolgt: dat Levi een grooten Maaltijd aam (f) Comment. Harmon. in IV. Euang. curattte a. f. ruckersfelder, Bremae et Daventr. 1775 in Svo. T. I. Sect. 34. pag. 416, et T. II. Sect. 34. gag. 288 feaa.  jgCmjN'StRIJD IN MATTH. IX: I-2Ó". S85 'aanrechtte in zijn Huis. Daar niet alleen Jefus en zijne Leerlingen werden onthaald, maar ook eene groote Schaare van Tollenaaren en anderen? Is het niet veel eer zeer redelijk te onderftellen, dat de roeping, en de maaltijd niet op denzelfden tijd zij gefchied? Maar in tegendeel, dat 'er eenigen tijd tusschen beide zij verloopen. Althans de Heeren burman, Vader en Zoon, zoo wel als de Heer hartman, om geene anderen (g)te noemen, hebben dit ftuk zoo belchouwd, dat zij eenig tijdverloop tusfchen de roeping en den maaltijd gefteld hebben. §. 17. Wanneer men deeze redelijke en ongedronge onderflelling aanneemt, heeft men een zeer gemaklijk middel, om de twee bedenkingen over het tijdverband of orde, (zoo het fcheen) verfchillende door de Euangelisten opgegeeven, voldoende en op eene zeer eenvouwige wijze op te losjen. §. 18. En om dit te doen zien, merken (g) anderen B. V. de Heer doddrtdce; zijnde daar in voor lang voorgegaan door ju. ciiemnitius, in zijne Harmoma Euangel. T. Lp. 335, welke wederom trad in het voetfpoor van augustinus en au* deren.  H8<5 A. 'S GRAVEZANDË OVER 'EËJvE ken wij eerst aan, dat de gefchiedfchakeiing der vijf gevallen, cloar drie Euangelisten bij en achter eikanderen geboekt, moet worden gefcheiaen in twee minder fchakelingen. ' De eer/Je bevattende alleen twee fchakels of gevallen : de geneezing van den geraakten, en terHond daar op de roeping van den Tollenaar, Matth. 9: 16—19, Mare. 2: 1—14,. en Luc. 5: 17 — 28. De andere behelzende drie fchakels: eerst de Maaltijd in eens Tollenaars huis; ten tweeden het gefprek met de Pharizeen, over het eeten met Tollenaaren; en ten derden de redenwisfeling met Johannes en der Pharizeen Discipelen, over het niet vasten zijner Leerlingen. §. 19. Ten tweeden, dat die twee fchakelingen zaaken behelzen, die behooren tot onderscheide tijden : 200 dat 'er eenigen tijd tusfehen de eerde, die met de roepinge einaigt; en de tweede, die met dén maaltijd begint, itij verloopen. : §. 20. Doch ten derden, dat zij door alle de Euangelisten, bij eikanderen z jn gevoegd, uit hoofde van de naauwe betrekkin ge , die zij tot elkanderen hebben. Want de roeping des Tol-  SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: 1-2 6. 287 Tollenaars verfchafte aan de eene zijde gelegenheid, dat Hij Jefus ter maaltijd nodigde, en dat met Hem ook veele lieden van zijn voorig bedrijf en anderen , ook fpijsden: waarfchijnlijk om Jefus voor zijne oude gezellen te doen nuttig zijn. En aan den anderen kant voor jesus, dat hij bij eenen Tollenaar ter maaltijd kwam, dit had zijnen grond in de betrekkinge, welke dezelve, door op zijne roepinge Jefus te volgen, tot hem had gekreegen. $.21. Hier uit volgt nu, ten vierden, dat, naar de regels van tijd en gejcbied, kunde, de eerfte minder fchakeling bevattende twee gevallen, de geneezing van den geraakten, en de roeping des Tollenaars, door Marcus en Lucas ter rechter plaatse zij geboekt, na de geneezing of reiniging van den melaatfchen. En dat, indien Mattheus hier in de juiste tijdorde had gevolgd, hij deeze twee gevallen had moeten plaatfen in zijn 8fte Hoofddeel, voor de Gergefeenfche reize; althans na de vier eerfte verfen, in welke hij de reiniging van eenen melaatfchen had gemeld: indien dat zijn verhaal ziet op Jiet zelfde geval, als dat van Marcus  «288 a. % gravëzande over eend en Lucas, het geen ik nu niet onder* zoeke. En te gelijk, dat de tweede minderfchakeling: behelzende drie gevallen, de maaltijd, en de gefprekken daar bij, met de Pharizeen en Johannes Leerlin- fen gehouden, (bij welke gelegeneid, de Overfte met zijn verzoek, voor zijne dochter, tot Jetus kwam,) door Mattheus in de rechte tijd en waare volgorde is geplaatst, te,weeten na de wederkeering uit het Land der Gergefeenen of Gadareenen; daar ook juist Marcus en Lucas, (dat hier wel is op te merken), de koomst van den Overften plaatfen, fchoon zij den maaltijd, en gefprekken, buiten de tijd en volgorde hebben geboekt; en daarom de koomst van Jaïrus alleen aanvangen, met de algemeene fpreekwijs: Ende ziet; terwijl uit Matiheus blijkt, dat het bepaalde tijdpunt zijner koomfte was, toen Jefus aan des lodenaars huis ter maaltijd zijnde, fprak tot Johannes Leerlingen. §. 11. Weshalven men ziet, dat Mattheus het geval, van den geraakten en de roeping, niet boekt ter rechter plaats, achter de reiniging van den Me- laat-  SCHijNSTRIJD IN MATTH. IX: I--2<5. 28$ laatfchen, H. 8: 1—4, immers voor de Gergefeenfche togt; maar het zei* ve fpaart, tot dat hij fpreekt van de , Maaltijd met Tollenaaren, als het gevolg , van die roepinge, met alle de verdere gevolgen, daar bij gebeurd: die eerst zijn voorgevallen na de Gadareenfche reis. Terwijl in tegendeel, Marcus en Lucas, terftond achter de reiniging van den Melaatfchen, niet alleen laaten volgen, het toen reeds gebeurde om* trent den geraakten en de roepinge 9 : maar ook het gevolg daar van, de maali tijd en gefprekken; fchoon die niet toen, : maar naderhand eerst zijn gehouden, : na de wederkeering uit het Land der Gergefeenen; en vast verknocht zijn aan de koomst van den Overften; welke; zij, tegen het uitdrukkelijk getuigenis van Mattheus aan, hier van affcbeiden, en onmiddehjk op den Gergefeenfchen togt laaten volgen. f§. 23. Zoo dat het waars beloop van zaaken dus zoude moeten be«* fchouwd worden: dat men in tijdorde, I. Eerst Helde de geneezing of reini• ■ ging van den Melaatfchen. Mare. 1: < . 40—45, Luc.-5:- 12—16; en mogelijk ook Matth. 8; 1—4. ► jaiii.iiEEL* X 2- Ean  2.$0 A. 's GRAVEZANDE OVER EENS- 2. Dan de geneezing van den geraakten, en de daar op gevolgde roeping van den Tollenaar. Matth. 9: 16— 9, Mare. 2: 1—14, en Luc. 5: 17— 28. (Voorts eene reeks van andere tusfchen infchietencle gebeurtenisfen, welker nafpeuring niet dient tot mijn tegenwoordig oogmerk: voorkoomende Mare. 2: 23—4: 34, Luc. 6: 1—8: 21, die Mat&bu ten deele H. 8: 5—22, en voorts C. 10—13, verhaald heeft; ten klaaren bewijze , dat Mattheus niet zoo veel, als Marcus en Lucas, de bepaalde tijdorde heeft gevolgd). 3. Daar na de togt over het Galileefche Meir, naar het Land der Gergezeenen; de geneezing der bezetenen, nevens de te rug koomst bij Kaperr naum. Matth. 8: 23— 9 : , Mare, 4: 35— 5: 21, Luc. 8: 22—40. 4. Dat na die te rug koomst, de maaltijd bij en met de Tollenaaren is gehouden, als mede de gefprekken toen zijn voorgevallen. Matth. 9: 10—17, Mare. 2: 15—-22, Luc. 5: 2Q—39. . 5. £n  schijnstrhd in matth. ix: i-i's. 2qï En eindelijk de koomst en het 20^ van den Overften Jaïrus; met alles, wat tot dat ftuk, als ook tot de tusfchen infchietende geneezing ■ der Bloedvloeijende Vrouwe, behoort. Matth. 9: 18-26, Mare. 5: 21—43, Luc. 8: 40—56. §. 24. Van zelve vervallen dus de 'gemaakte bedenkingen, ja de schijn feelfs van ftrijdigheid. En men merkt iligtelijk, dat de Euangelisten iverfcheide gevallen, op twee onderjcbei ken wilde van een fcheuren, om ie„ der ftuk, juist in zijne week, en op „ zijnen dag, toen het gebeurde, te » konnen plaatfen." §.16. Deeze Aanmerking, die met veele voorbeelden (k) konde worden ge- (i) II Deel, bladz. 64, (k) voorbeelden. Men vindt dezelve, om geenê ongewijdde Schrijvers aan te voeren, in het O. en in het N. Testament. In het O. T. wordt ExodViS: 14, de raadgeeving van jetiiro aan moses , voor ds. koomst van jsiiael aan Sinaï, gemeld; en daar op Vs. 24 verhaald, dat moses gehoor gaf aan dien raad 3  SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: t-%6, »p3; geftaafd, gevoegd met den reeds aan* gehaalden grondregel, van overeenftemT 3 min- raad, achtervolgd van de uitvoeringe: doch die uitvoering is eerst een geheel jaar daar na gei'chied Ueiit. i: 9, bij gelegenlieid van den optsgt van S& nai, daar zij nu lang verbleven waren. Zonder dat aldaar tets wordt gerept van jethro's^W, aan moses reeds een jaar te vooren gegceven, 1 3 V' 21—~3' worc't als 81 éênen adem ver] 7 % "itroeijing der Enakim: doch de bijzonderheden worden eerst opgegeeven Hoofddeel 14 en 15, oïj de Erfdeeling des Lands, en zelvs na den dood van josua, volgens Richt. H. i. Even zoo wordt in davids regeeringe, 2 Sam. 5: 10, vcraaald, de verovering van jebus , nevens liet bouwen van den Burg (genoemd Davids ftad), als mede Davuh grootheid. Ook koomt 'er bij vs. 11, dat hiram, Koning van Tyrus, bouwlieden zond aan da vip • en te gelijk het gevolg daar bij gevoegd: Ende zij bouwden david een Buis. Maar 1 Chron. 14: 1, wordt deeze Iluisbouwing voor david , veel laater geplaatst, en eerst bij die gelegenheid,, het voorafgegaane, te wcetcn de zending der Bouwlieden door hiram aangeteekend. Iets dergelijks merkt men op, in het verhaal der Jiouwtnge van salomo, i Kon. 5—7, vérgeleeken met 2 Cnron. 3—3. Ais ook in de Gefchiedenisft van koning josia , a Kon. 23, vérgeleeken met 2 Chron. 34: 1-7.cn 33. Eu wat het Nieuwe Testament betreft: Lucas verhaalt de geneezing van éénen blinden, als Tefus Mi Jencho kwam, H. 18: 35. Maar Mattheus, (die van twee Blinden Ipreekt), vermeldt die geneezing ^j'st^.^ocn Jeius uit Jericho uitging, H. ao: o0ö ien bhjke dat Jefus goeddaadigheid zij aangevangen met de geneezmge van dénen, voor het koomen in Jericno; en dat dit aan eenen tweeden , bij het uitgaan  è§4 a. % gravezandê over eene nïifigè dér Euangelisten, is mij voor* gekoomen, overvloedig toereikende, tot oplosfing der geopperde zwaarigheden. §. 27. Doch de zeer geachte Schrijver der H. laarhoeken heeft eenen anderen, fchoon niet geheel Nieuwen (1) weg, van overeenftemming in» geflaagen, als zijnde reeds door hieronymus betreden. W elke weg, in de meefte opzigten, jaift tiet tegengeflelde bevat, van het geene ik ter oplosfing der geopperde zwaarigheden hebbe voorgedraagen, §. 28, gaan ook zij gefchibd: hét geen Mattheus van beiden te gelijk, bij den uitgang, verhaalt. Zoo is h'et ook rnet het verhaal der verlocheninge van Jefus, door Petrus: dit leest men bij eikanderen Matth. 26: 69—75, Mare. 14: 66—72 en Lucas 22: 55—62, doch niet op dezelfde plaats, ïtaaiidè bij Lucas vroeger, dan bij Mattheus en Marcus. Terwijl johannes van die allen verfchilt. en de eerfte ch laatfte verlochcning niet onmiddelijk op eikanderen laat volgen, mm? tusfchen beide verhaalt, H. 18; 15—27» nct gceue inmiddels voorviel. Hier bij zoude men konnen voegen, het geen de lieer schutte aanmerkt, ter oplosfing der zwaarigheid, nopens dq plaatzing van Johannes bezeudiuge aan ' Jeins; en hetgefprek van Christus, met de a/gezondene Leerlingen gehouden: bij welke gelegenheid zijn Wel Eerw., de verfcheideiiheid tusfchen Lucas en Mattheus uit dezelfde gronden vereffent. Zie Jaarboeken , 11 D. bi 63 en 64, Q) Zie §, 2. Not. (b).  SCfiijNSTRIJD IN MATTH. IX: 1-25. 2p5 $.28. Schoon zijn Wel Eerw. den grondregel der overeenftemminge van de Euangelie verhaalen, te vooren gemeld (§. 6.), als zijnen derden grondregel gebruikte, en dus ftelde (m): "dat „ wanneer niet één of twee, maar „ vier, vijf of meer gevallen, achter „ eikanderen in die zelfde orde, en „ zonder eenig verfchil, dat men niet „ zoude konnen vereffenen, bij meer „ dan eenen Euangelist verhaald wor„ den, die ook voor dezelfde gevallen „ te houden zijn." En fchoon zijn Wel Eerw. ook erkent (n) • "dat 'er » Jchïjnt ook zulk een volgreeks of aan„ eenfchakeling te zijn, in de geval„ len, — van de Geneezing des ge„ raakten; — van de roeping eens „ Tollenaars; —■ en van het gefprek „ over het eeten met Tollenaaren, en „ de vastendagen der Jooden; door „ Marcus2: 1—28, en Luc. 5: 17—39, „ vóór de reis over de Galileefche zee m gemeld: daar [van] men zeggen » zou, dat ze Mattheus verhaalt, na „ die reis, Hoofdd. 9: 1—17, iets dat „ zijn Eerw. oordeelt, met de zoo T 4 » even* (nO I D. bl. 407 en 40S. (nj Bladz. 409.  $9$ ' A. 'S GRAVEZANDE OVER EENE » evengemelde fchikk'wg (o), volftrekt „ o beftaanbaar te zijn." Doch zijn Wel Eerw. zondert deeze fchakeling van gevallen van dien grondregel uit, -en zegt: "in het voorgaande Hoofdw ftuk', 15. hl. 345 en 346, reeds M duidelijk getoond te hebben, dat dit „ (het geen Marcus, H'. 2, en Lucas, H. j, 5, te faamen verhaalen,) garscb verii fchillende gevallen zijn," van het geene Muttbeu* verhaalt, H. 9: 16—17. 0. 29, Slaat men de aangehaalde bladen 345 en 346 op, daar leest men: v Men heeft hier (in het Euangelium M van, Marcus) nochthans eenige ge„ vallen, voor Christus reis, naar het 9J, Gadareenfche gebeurd, zeer zwee* mende naar die, welke Mattheus na 5, die reis verhaalt; maar die evenwel w dezelfde niet fchijnen te weezen." Vraagt men: waarom zij dit niet fchijnen ? De reden wordt terltond gegee- ven„ (0) De fchikking zoo exen gemeld, was op bl. 408, zijnde de bijeenfc'Iiikking van de reis naar lief Land der Gergefeénen; dcnfrorm op zee; de koomst aan de overzijde; de ontmoeting der bezetenen; het verzoek der. booze geesten, om in de zwijnen te v:u,r jen; de toelaating van Jefus; ll£t verzoek der Gadareeneft , om hunne Laiidpaalen' te verlaaten; de te rug koomst in Gaüleen; en het verzoek van den Osjer* Men, met alle de gevolgen daar vai{.  3C?IJNSTRIJE> IN MATTH. IX; r-atf. 3pJ»v yen. "Want voor eerst, (zoo vervolgd „ de Schrijver), bij der Euangelist Marp tus worden voor de Gadareenfche „ reis verhaald, — de geneezing van „ een' geraakten, te kapernaum; — „ de roeping van den Tollenaar Levi, „ Alféus zoon, bij de Galileefche zee; „ — en het gefprek aldaar op eenen „ vastendag, deels over het eeten met p Tollenaaren en Zondaaren, deels „ over de Joodfche Vastendagen gehou„ den, Mare. 2: 1—21, vérgeleeken „ met Mare. 4: 35— 5: 21. Doch. s, Mattheus verhaalt na de Gadareen„ fche reis s de geneezing van een ge„ raakten in Jefus Stad, nazaret; — „ de roeping van den Tollenaar Mat* „ theus, in of digt bij die Stad; — en „ het gefprek over het eeten met Tol„ lenaaren, gelijk mede over het vas* ,, ten: en dit alles wordt aan de te rug p koomst van 'de Gadareenfche reize „ zoo vast gemaakt, dat het voor de„ zelve niet kan geplaatst wordenj s, Ten tweeden: ook kan de reis bij Marcus niet verfchikt worden, om p dat haar begin wordt vastgemaakt p aan den avond van een dag, waar. m °P Jefus bij Kapeqiaum leerde, .T 5 „ Mare,  Sp'8 A. 's gravezande over eenë „ Mart. 4: 35, vergel. met Matth. 8: j, 16, en haar einde wordt bij hem, „ zoo wel als bij Mattheus, gehegt aan „ het verhaal van Jaïrus, nopens zijn „ dochterken; het geneezen der bloed* „ vloeijende vrouwe; en het opwekken „ van Jaïrus kind, Mare. 5: 21—43, „ vérgeleeken met Matth. 9: 18—26. „ Daar bij is het (ten derden) zeer op„ merkelijk, dat Lucas H. 8: 22—50, „ hier dezelfde orde houdt in het ver„ haaien, als Marcus. En het naauw* „ lijks te denken is, dat zij beide de tijd„ orde zouden verwaarloosd hebben in „ dezelfde gevallen; zonder dat men „ daar bij eenige reden kan bedenken." §. 30. Men zoude zich welligt verwonderen , dat Mattheus, door zijn Wel Eerw. gezegd wordt, te hebben gefchreeven, Matth. 9: ib. —9, dat Jefus te nazaret eenen geraakten geneezen-, en Mattheus geroepen hebbe; daar bij hem gegeeten, en de gefprekken, over dat eeten, en het vasten, gehouden hebbe; ja ook door Jaïrus zoude moeten Zijn aangefprooken: aangezien men bij Mattheus, nopens Nazaret, na H. 4: 13, niets kan aantreffen. <$. 31* Maar dit wordt opgehelderd * als  SClïijNsTRlJD IN MATTH. ixt I--2ö. 2p9 als men de Inleiding, tot de H. Jaarboeken, (aan het hoofd van het eerfte deel geplaatst), inziet, daar leest men §. 6. op bi. 111 (p). "Ten laatften oordeel„ de ik, de ui aar e bronnen van de » grootfte verwarringen ontdekt te „ hebben, en die zijn voornaamlijk „ twee. De eerfte is, dat men Lebbeus „ of Levi voor den zelf den hield met „ Mattheus, en dus ook hunne roeping, s, en de tijd: wanneer ? en de plaats; „ waar die voorviel? voor dezelfde „ houdt: daar het alles verschilt. „ De tweede is, dat men de Stad van » Jefu\-> daar hij kwam na zijne Gada„ reenfche reis voor Knpernaum, en „ de geneezing van den geraakten, die „ Mattheus verhaalt, voor dezelfde „ opvatte, met die, welke Marcus en Lucas, als lang te vooren gebeurd, „ te boek geflagen hebben. Het kan „ niet anders, of het moest daar door „ met die Gadareenfche reize, welke „ eene voornaame herre is, waar op „ hier de fchikking der gevallen draait, „ alles in de war geraaken enz. enz." Zijn Wel Eerw, oordeelt dus: "dat p daar door alles in de war geraakt (p) Zie ook I D. III H, $, 6. bl. 334. f  300 A. 's gravezande over eene. . „ zijnde: de famenjlemminge der Euan» „ gelie gefchiedenisfen geen ongeluk„ kiger lotgeval heeft ondergaan, dan v het doordringen van deeze handtaste„ Ujke dwaalingen. En dat de ontdek„ king daar van, aan zijn V/el Eerw. „ de sleutel had in de hand gegeeven, om het eenflemmig verhaal der Euangelisten, dat hier (naar zijn Wel Eerw. meening) vast zat, ge„ lukkig te redden (q)." Ten aanzien van die eerfte dwaaling wordt §. 7. gemeld, dat zijn Wel Eerw. (zoo hij dacht) , onwederiegltjk had beweezen: "dat 'Levi dezelfde zij met 9, Lebbeus; en dat Mattheus dezelfde „ niet zij met Levi" En met opzigt tot de tweede dwaaling : willende dat de Stad, daar Jefus kwam na de Gergefeenfche reis, Mattheus 9: 1, JCapernaum zoude geweest zijn; deeze hield zijn Wel Eerw. §. 8. voor eenen aanmerkelijken mtsjlag in de Aardkloot kunde. Want de geleerde Schrijver meende in tegendeel §. 10. w dat het Nazaret was, vijf uuren van p Kapernaum naar het westen." Zijne re- (q).I D. III Verhand. I. Hoofdlt. $. 2—6. bl, §17—324.  SCHÏJNSTRIJD IN MATTH. IX: 1-26*. $0Ï redenen, die men bl. IX— in het werk breder kan nazien, koomen hier op neder, (i) "Wijl die Stad claar K.,. or „ bij Mattheus, uitdrukkelijk zijn Stad wordt genoemd. Stellende dat „ dit niet was Kapernaum, maar Naza„ w; het geen met redenen wordt bekleed." (2) Wijders "dat noch Mar* ,, cus noch Lucas zeggen": dat Jefus, onmiddelijk na de Gadareenfche reis, te Kapernaum zij gekoomen, maar wel dat hij bij de zee was; het geen ook aldaar wordt beredeneerd. En bij die gelegenheid heeft zijn Wel Eerw. een bijzonder begrip geopperd, dat de Overfle Jaïrus aan het flrand bij Jefus zij gekoomen, en met Jefus te fcheep, langs den Oosterkifon naar Nazaret zij gevaaren. Dit beweerende, dewijl Marcus C. 5: 24, fchrijft: En hij ging met hem, dat zijn zoude, Bij (Jaïrus) vertrok met hem, (te weten Jefus) van den Zeekant naar Nazaret'. (3) Dat j, indien Jefus onmiddelijk na zijn „ overzeefche reis te Kapernaum was „ gekoomen, geleegen aan de Zee „ van Tiberias, het niet gemaklijk te „ begrijpen valt, hoe alle die gevallen, » het gefprek met Jaïrus; de geneezing » dei  302 A. 's GRAVEZANDË OVER ÊENjg - 9i der bloedvlo:jende vrouwe; de na* „ dere tijding uit Jaïrus huis, dat zijne „ dochter geftorven was; het antwoord „ van Jefus, konnen gebeurd zijn, tusw fchen het uitflappen uit het fchip, en 9) het koomen in het huis van den Overr M ften te Kapernaum (r). i- En 'er n meer tijd en ruimer plaats moest ge:» fteld worden, om alle de bedrijven „ wel te doen fcbaveelen; dan 'er tus9, fchen het uittreeden uit het fchip., yy en het intreeden in de poorte van „ Kapernaum, met mogelijkheid vair „ len kan. (4) Dat al kon men het v vinden met de Aardklootkunde, „ men echter lang na niet zoude klaar „ zijn met de tijdreekenkunde. Om „ dat Mattheus de gevallen verhaalt, j, als gebeurd na, en Marcus en Lucas 9, als gefchied voor de Gergefeenfche „ reis (s)." Zijn Wel Eerw. befluic dit met 'er bij te voegen: "Ik zie geen kans, om dit met malkanderen te verv effenen: maar fielt men, dat Jefus „ ftad, daar hij kwam, onmiddelijk na „ de Overzeefche reis, Nazaret, en „ de geneezing van den geraakten, op v de (r) Bladz. Xïï der Inleidinge, O) Biudz. xm.  SCHIJNSTRIJD IN MATTH. IX: i-a6*. 303 » de Straat van de ftad Nazaret, ver„ lchillend zij van de geneezing des o-e» raakten, die door het dak wierd „ neergelaten te Kapernaum, een ge>, ruimen te vooren ; begrijpt men „ dat Mattheus en Levi, twee verfcbil » lende menfchen, en derzelver roepie *> gen twee verfchillende roepingen zijn w geweest, in verfchillende tijden en „ plaatfen voorgevallen, dan haart „ het nergens, maar loopt overalb „ (zoo veel zijn Eerw. zien kon,) ge„ maklijk genoeg /oj." Ten flot voW noch §. 11. "Zijn die twee Hellingen „ betoogd, zoo mag men niet allee-% „ maar men moet al het andere, dat „ hier van afhangt, naar deeze gronden „ fchikken." §. 32. Dus heb ik, fchoon met eenige bekortinge, het begrip van den Geleerder* Schrijver, het geen hij in het beloop der Jaarboeken overal doet doorftraalen, opgegeeverk; ais mede het gewtgt doen opmerken, het peen zijn Wel Eerw. daar aan hing, om te /konnen koomen, tot eene wehxloeijend-e' Mv KccTuarjcsv hg te KaV 3 perCu) Deeze duidelijke tegenoverflelling, fchijnt de 'Oudvader augustinus niette hebben opgemerkt, als 1'hij tegen hieronymijs, die ook aan tvazaket dacht I beweerde, dat het Kapernaum was, doch ftond verI legen met de reden, waarom dezelve Jefus eigen ftad ïgCiiöemd werd; zoo, heeft oök ctiEM.xi'nu.s in ïlarxmonia pag. 719, die tegen/lelliug niet gemeld. (v) ciir.ysostom.l"» is. hier in voor lang voorge[gaan. Zie cuemmtius in Ilarmonia pag. 709 a. (w) woom;>nv Zoo ftaat van Abraham, IlanJ.. 7: :a; en van de Volken in Samaria, 2 Kon. 17: 24. i,Zie chemNitius pag, 294, lib. cit.  3IO a. *S guavezande over eene E pernaum, gelegen aan de zee, in d a. 'sgravezande over tien, na hunnen dood ook door Kerk* wijing had geëerd; gelijk men in Walcheren dus heeft, niet alleen het Dorp Sint Laurens, maar ook Aagteaerke, St. Janskerke, Mariekerke enz. Doch op de Lijst der Heiligen, welke men in de Roomfche kerk pleeg te eeren, heb ik den naam Cleöphas niet aangetroffen (s). drusius teekent aan, dat fommigen deezen Cleöphas, voor Lucas of Nathana'èl hebben gehouden, maar zwijgt de reden (t). §. 58. Doch veele uitleggers houden hem voor denzeljden perfoon met alpheus. Waar voor twee redenen gegeeven worden; de éêne is uitlegkundig , en de andere taalkundig; in navolginge van ligtfoot. Echter geen van beide koomen mij voor toereikende te weezen. • §. 59. De Uitlegkundige reden is ontleend, uit Joh. 19: 25. Ende hij bet Kruis (landen zijne Moeder, en zijns Moe- (s) Zulk eene Lijst vindt men in frontonis Disfert. de Kalendario Romano; edenie j. a. fabricto, "Hamb. 1720 in 8? (t) drusius ad Foces Ebr. N. T. comment. prior: p. 49, in Voce kxeöphas. Franek. i6ió. in 4?.  ALPHEUS EN KLEÖPAS* $$f. Moeders Zuster, Maria Clope Wijf\i en Maria Magdalena. Hier uit telt men flegts drie Vrouwen \ de laatfte is Maria Magdalena, de eerfte is zijne > dat is Jefus Moeder, en tusfchen deeze eerfte en de laafte, leest men de woorden: en zijns Moeders Zuster > Maria Clope \JVijf\ 200, dat Maria Clope Wijf], eene na* dere omfchrijving zoude zijn, van zijns Moeders Zuster. Dewijl nu de andere Euangelisten, onder de Vrouwen op den Kruisberg, en bij de Begraving van Jefus, ook tellen Maria Jacobi en 'fofe Moeder, (die Zoons waaren van , Alpheus zoo was Maria, de Zuster van Jeftis Moeder, teffens de Vrouw van Alpheus. En wordt nu (zoo als men onderftelt) zijns Moeders Zuster, de Vrouw van Alpheus omfchreeven, als Maria Clope [Wijf], dan befltiifi men, dat Kleöpas of Klopa, en Alpheus dezelfde perfoon zij geweest. §. 60. De grónd der onderfteliinge iis derhalven, dat de twee uitdrukkinjgen, de eene: zijns Moeders Zuster, ien de andere Maria Clope {.Wijf], dezelfde Vrouw aanduiden. En dus dac fde laatfte de eerfte, bij opheldering, of Wppojitie, nader aanwijst en verklaart, DEEL, Y HeÊ  33&' a. *S GRAVeZANDÊ OVEÏt Het geen daaruit wordt opgemaakt, otil dat na de woorden zijne Moeder, met de koppeling ende, volgt: zijns Moeders Zuster; Dat voorts in'tGrieksch,zonder koppeling, en ook zonder rustteeken of zinfmjdinge (comma)terftond ftaat: Maria Clope; wanneer dan noch door ende wordt aangehegt, Maria Magdalena <$. 61. Hier over merk ik aan, dat de afwezigheid der koppeling Ende, tusfchen de woorden: zijns Moeders Zuster, en de woorden Maria Clope [IVijf], geen noodzaak geeft tot eene bijzetting, (appofiae), dewijl de Stijl der Euangelisten (u) dikwils leert, dat zi| (li) stijl der. euancelisten. Men zie ten bewijze de naamlijsten der XII Apostelen. Door Marcus H. 3: 16—19, wordt elfmaal ende gebruikt: doch Mattheus II. 10: 2—4 en Lucas H. 6: 14—16, ftellen dezelve aan Paaren; Jacobus de [Zoone] Zebedei, ende Johannes zijn Broeder; Philippus ende Bartolomcus, enz. enz. Dezelfde Lucas heeft weer eenen andeyen voet gehouden, in de optellinge der'Elve, Hand. 1: 13. De vier eerfte gekoppeld door En-Je: Petrus ende Jacobus , ende Johannes, ende Attdreas; dan volgen twee paareni Philippus ende Ihmias, Bartholomeus ende Mattheus; Eindelijk de drie laatfte, tot een drietal, door tweemaal ende vereenigd; Jacobus Alphei [Sone] èride Simon Zelotes, ende judas Jacobi [Broeder]* Het zelfde ziet men in de Optellinge der Folken? Idand. 2: 9—11, wordt dikwils ende ingevoegd, ■maar Pontus vs. 9, volgt op Cappadocien zonder en% " 4e?  alpheus en kleöpas. èij dan de koppeling gebruiken, dan weer nalaaten, zonder daarom den volgenden naam ter verklaaring, (door appofitie), bij den voorgaanden naam te voegen. En dat zij dikwils bij paarent de optelling befchrijvenj dus kan men hier gereedelijk vinden twee paaren, te faamen uitmaakende vier Vrouwen. Het eerfte paar: zijne Moeder ende zijns Moeders Zuster; En het tweede paar: Maria Clope {.lVijf\ ende Maria Magdalena. En wat de afwezigheid der zinfnijdinge {commd) betreft, men weet, dat dezelve van later hand zijn (v), en niet van den Euangelisfi johannes zelve. Derhalven kan men zeer wei deeze plaats zoo uitleggen, dat Johannes bij het kruis twee paar, dat is vier Vrouwen genoemd hebbe, van dewelke onder de verfcheide Vrouwen, die bij de begraving, en daar na aan bet graf waaren, alleen geY 2 noemd de, vs. 10, ook Egypten zonder ende, na Pamphvlien, hisgelyks vs. n, deCretenfen, als volken, van de naast voorgaande onderfcheiden, en geenzins als omfchnj vingen der voorgaande, achter welke zij, zonder ende in rang volgen. (v) Men zie j. a. ernesti Inflit. Interpretis N. T. Lugd. 1762. P. II. a L §. &o. De fignis interpuuciionum, pag. 49.  '340 A. 'SCRAVEZANDE OVER noemd worden, Maria Magdalena efi de andere Maria, Matth. 27: 61 en 28* 2, die H. 27: 56 was genoemd, de Moeder van Jacobus en Jofe, Zoonen van Alpheus. Vergel. Mare. 15: 47 en 16: 1; en (zoo het fchijnt) de Zuster van Jefus Moeder. §. 62. Vraagt men: zoo Maria Clope [Wijf] niet dezelfde was, met de Zuster van Jefus Moeder, die Moeder was van Alpheus Zoonen, hoe koomt het, dat zij niet met haaren naam bij het graf wordt genoemd ? Ik moet antwoorden, niet te weeten, of zy by het %raf zij geweest, zoo weinig als dit be'kend is van Jefus Moeder. En zoo zij 'er is geweest, dan kan, zij begreepen zijn, onder de andere Vrouwen, die Jefus uit Galilea waaren gevolgd, onder welke ook behoorden Salome, Johanna en Sufanna enz., die ook niet genoemd worden. Dus ver de eerfte reden , welke mij niet voorkomt beflisfende te zijn, om Kleöpas en Alpheus, voor denzelfden te houden. <$. 63. De andere reden is Taalkundig, ligtfoot wilde (w), dat de naam al- (w) In Hor. Hebr. Oj>erumt T. II. ad Luc. 241 13 5 t«g' -95'  alpheus en kleöpas. 341. Alpheus, naar de Hebreeuwfche wijze m(et een rr (Hhet) gefchreeven zijnde, 'jö?n (Hhalpai), zoo wel door Cleopas als Alpham konde worden uitgefprooken; het welk door anderen geftaafd wordt (x), uit het boek van een* Joodsch Schrijver (y), genaamd Juchafin, fol. 92. 1, die aanmerkt, "dat; „ (Cbilpa Vehu llpd) mf\ KöWl „ Cbilpba bet zelfde zij als llpba, in „ het Grieksch kan uitgefproken wor„ den, of Cleöphas of Alpheus"; om dat de zwakfte keelletter « (Aleph), met eene veel fterker n (Hbeth) kan verwisfeld worden, en op die wijze Hbalpbai, (of gelijk anderen fpreeken Chalpbai), zoo wel als Alphai kan worden uitgefprooken. §. 64. Het is zeker, dat naar de gronden der Hebreeuwfche Letterkunde, de medeklinkers, die met het zelfde werktuiglijke gedeelte des monds worden uitgefprooken, voor ai de keelletters, dikwils, naar de verfcheidenheid der Tongvallen, onderling worden verwisY 3 Mi 00 Verld. der II. Schrift van de Eng. Godgel. over Johannes, uit gill en doddridge, bl. 254. (y) Zijnde Rabbi Abraham Zachus. buxtorf .Biblioth. Rabb. achter de Abbreviat. Hebr. p, 295.  a. "g GRAVEZANDE OVER feld; het geen ook in ons Zeeland, zoq wel als Vlaanderen, eenigzins door de vermenging van de A en H plaats heeft; En dus zoude Alphai en Halphai konnen yerwisfeld worden. Maar dit onderfteït, dat de naam Alphaus, als ook de naam Kleöpas, in de oorfpronglijJte, het zij Hebreeuwsche, het zijSyroGhaldeeuwfche taal, met een n (Hheth) moest gefchreeven worden. Doch daar voor is geen vaste grond. Immers de naaste weg, die openftaat, om ten minften eenigzins de oorfpronglijke. fchrijfwijze deezer naamen te kennen is, te letten op de Syrifche overzettingevan het Nieuwe Testament, vérgeleeken met het Grieksch bij Lucas en Johannes. Dan blijkt wel ten aanzien van den naam 'AX(K)(die onder de keel' letters niet behoort), zijnde dan de uitfpraak Klijoopba, het welk van Alphai of Chalphai aanmerkelijk verfchilt (z). §, 65. Mijn befluit is derhalven, dat ook deeze grond weinig bondigheid heeft, om Alpbaus en Kleöpas voor. : denzelfden perfoon te houden; En wel te minder, om dat Lucas beide de naamen in zijnen ftijl gebruikt, zonder te waarfchouwen, dat hij maar êênen perfoon bedoelt hebbe, doch die twee naamen voerde, immers hij vermeldt Luc, 24: 13 Kleöpas, en Hand. i: 13 Alpheus, den Vader van Jacobus. Dus voeg ik mij als noch bij die, welke Kieöpas en Alpheus, niet voor dezelfde, maar voor onderfcheiden perfoonen j houden (a). Y 4 §. 66. (z) De beroemde alb. schut, tens , die in zijne j Claris Dialectorum in 4? Lugd. 1733 , op pag. 294 ; aanteckent: dat eene gewóone verwisfeling van n en p [geen plaats beeft bij de Oosterlingen; dewijl deeze \ beide Letters, onder de ftandvastigfte geteld wori den , heeft echter eenig voorbeeld van verwisfelinge ider n in P op bl. 295 opgegeeven, ttit Bbèh. Hieroz. \p. II. p. 607. Maar van de verwisfeling van N (A) jiin p (K), heb ik geen voorbeelden aangetroffen. 00 Zte ook herder over twee Broeders van Jenüweïer Characterkmide, V B. 2 ftuk.  'g44 & ?s gravezande over enz. '- §: 66. Ondertusfchen is het blijk-? baar, dat zoo wel Kleöpas zelf, als Maria zijn W ijf, onder de Liefhebbers en vervolgers van Jefus behoorden; terzulks van Alpheus in het duistere js, fchoon het van zijne Ecbtgenoote en weer dan éênen zijner Zoonen, openr baar blykt uit de Euangeiifchriften.  Bladz. 34| BEDENKINGEN OVER EEN ALGEMEEN GRQNDBEGINZELjj WAAR UIT ALLE DE VOORSCHRIFTEN VAN HET NATUURLYK RECHTi KUNNEN WORDEN AFGELEID. DOOR &ERM4NNUS ROTAARI)Si Predikant in 's Hage. Niemand is 'er, die zal willen of durven ontkennen, dat, zal een redelykfchepzel gelukkig zyn, het zelve dien weg moet inllaan, welke tot dat geluk is leidende, en dat het niet onverfchillig zy, hoe de denkwyze, neigingen en daaden van het zelve worden ingericht: — nooit wordt 'er een einde bereikt, $en zy de middelen, die met dat einde J £ yers  346* A. ROYAARDS ALGEMEEN verbonden zyn, gekend en aangewend worden. — Die middelen ter bevoordering.van ons waar geluk zyn begrepen, in de rechte beftieringe van onze vrye daaden, die altoos ons lot beflisfen, en gemeenlyk met dat van anderen verbonden zyn; weshak ven het ten allen tyde, hoogstnodig geacht is, dat men die rechte beftiering in alle byzondere gevallen kenne, en zich daar toe zekere voorschriften voor oogen ftelle, die ons gedrag bepaalen, in het betrachten van het geene wy pligten noemen. De Natuur of het famenflel en ver» band van al het fchepfel, waar toe wy, met al wat'er gevonden wordt, behoo-. ren, doet ons zulke pligten kennen en opmerken, en leert duidelyk wat wy te betrachten hebben; — pligten welke faamenvereenigd, en uit deeze genoemde bron afgeleid, ons het Natuurlyk Recht vertoonen, en zich maar niet flegts tot onzen tegenwoordigen ftaat uitftrekken, maar ook op het toe^ komftige doen letten, en onze ver« pligting omtrent ons zeiven, omtrent anderen, en alle wezens bepaalen, tot welke wy in eene zekere betrekking van  GRONDBEGINSEL VAN fT NAT. RECHTt 34^ van meerderheid, minderheid of even? gelykheid liaan (a). Het is duidelyk, dat de verbindende kragt der pligten, alleen in den wil van iemand gezogt moet worden, wien men gehoorzaamheid verfchuldigd is; — en deeze wil moet dus de eerfte grond van alle verpligtinge zyn, fchoon (a) Ik weet wel dat 'er zyn, die bet Natuurlyk Recht, alleen tot de onderlinge pligten der menfchen bepalen, gelyk ook de beroemde pufendorf in zyrt onüerfelyk werk, de Jure Naturae et Gent. vooral te werk gegaan is; maar de Aanteekcning welke wy op dat werk in de Latynfche uitgave van mascovius vinden, pag. 202 en 203, is daar omtrent waardig gelezen te worden, en kan ook worden toegepast, op bet geen j. 11. boehmer zegt: in Introd. in Jus PubMcü 'm Univerfale pag. 24 feq., en de Aanm. en pag. 28. — Of die tot het Natuurlyk Recht alleen die pligten brengen , welke wy volflrekt verfchuldigd zyn, en tot de Ethica of Zedekunde, die niet zoo Verfchuldigd, maar wel betaamlyk zyn; de onvolkomene pligten, gelyk de Heer sulzer in eene Verhandeling, in de Memoires de VAcademie des Sciences de BetTtn Ao. 1754, en uit dezelve vertaald uitgegeven door den lieer hennert , in bet 3de Deel der Uitgelezene Verhandelingen over de Wysgeerte en fraaie Letteren, en aldaar bl. 36 beweert. Maar beter komt ons de onderfcheiding voor, dat het Natuurlyk Recht de pligten ontdekt, en de Zedenkunde den weg tot derzelver betrachting aanwyst, zoo dat het Natuurlyk Recht alles bevatten moet, wat ons door het licht der natuur wordt opgelegd, waar toe niet flegts het tegenwoordige, maar ook het toekömJbgc, niet alleen wy en andere menfchen, maar alles y,raij buiten ons is, behoort.  348 A. ROYAARDS ALGEMEEN fchoon dezelve door eenen anderen verfterkt kan worden, die van het fchoone of nuttige dier pligtsbetragtingen is afgeleid, en die by den eerften gevoegd, waarlyk veel kan vermogen, maar daar van afgefcheiden, veel kragts verliest. — ls 'er toch geen Wetgevende magt, welke ik eerbiedigen moet, dan kan ik dat fchoon en nuttige laten vaaren, daar het tegendeel met myn byzonder belang meer overeenkomt. — Maar is 'er een wil, welke ik op moet volgen, dan kan het fchoone en nuttige des te fterker treffen (b). Het is de wil van God, de groote fchepper en onderhouder, dien wy als den eerften Grond deezer verpligting eerbiedigen. Maar om nu te weeten, welke verpligting daar uit voortfpruit, moet die wil my zyn bekend gemaakt, en zulks kan, of door eene uitwendige verklaaring gefchieden, gelyk zoo de Openbaring tot ons gekomen is, of door de inrichting onzer natuur, met betrekking tot al het gefchapene; waar uit (b) Vid. bic Barbeyrac- in not. fur le Droit de Ia Cuere et de la Paix, par h. gcotius Lib. I. Cb. I. pag. 48 ». 4.  grondbeginzel van 't nat. recht. 349 uit wy by gewaarwording, beöordeeling of redenkaveling bemerken kunnen , wat met den wille van het hoogfte wezen al of niet overeenkomftig is. — De grond van het laatfte, is dan ook dit: God is de maker van al het Schepfel; uit de inrichting van zyn Schepfel, leert men, zyn werk en oogmerk; deeze beiden vertoönen ons Gods welbehagen, en doen ons dus den wille Gods verftaan. — In eene Openbaringe, wordt my die wil onwederfpreekelyk door woord of fchrift bekend gemaakt; maar moet ik den wil des Scheppers uit de natuur vernemen, dan moet ik de dingen befchouwen, de betrekkinge gadeflaan; dan moet ik uit de verfchillende inrichtingen, tot een algemeen einde opmaken, welk dit einde zy; of in elke byzondere betrekking opmerken, waarin overeenkoömSt, offtrydigheid gevonden wordt. 'Er is iets in den Mensch, het geen hem dikwyls vertoont wat recht en billyk zy: 'er is geen Mensch, die zulks niet gevoelen kan: wy onderzoeken niet waar uit dit voortfpruite; het zy nu genoeg, dat deeze gevoelens al- thands  3$0 A. R0YAARDS AL G £ M Ë Ë ^ thands dikwyls tot leidslieden in hef gemeene leven ftrekken kunnen; en dat een hart, niet geheel verbasterd door ondeugd, niet verhard door verkeerde overleggingen, hier uit dikwyls beöordeelen kan, wat goed of kwaad zy. — Maar met dit alles, de zekerheid is hier niet volkomen, en gemakkelyk kan 'er veel duisternisfe ten deezen opzigte verwekt worden; men heeft de natuurlyke pligten, daar toe in eene zekere orde trachten te brengen, en een famenftel te vervaardigen, om het een uit het ander afteleiden. — In zulk een faamenftel is het zeker ten hoogde nuttig, een algemeenen grond te mogen hebben, waar op alles gebouwd wordt, waar uit alles volgends een gepast verband voortfpruit; dan is 'er een vastigheid voor iemand die geregeld denken wil, gemakkelyk in de befchouwing der pligten, fchoonheid in de overeenftemming der zedelyke wetten, fieraad in de faamenftelling en uitvoering, en de band te naauwer, die het een met het ander verknogt houdt. -— Men heeft zich onder de Wysgeeren reeds federt langen tyd onledig gehouden,  gröndbegïnzel van "t nat. recht. 357 den, om zulk eenen grond uittevinden, (niet van ver pligt inge, die rust op den wil van God, maar van bekendmakingen), waar uit men alle de pligten konde afleiden. 'Er is veel gezegd, duidelyk voorgefteld, en vooral in deeze laatfte tyden, byzonder door eenen van der marck (c), perrenot (d), formey (e) en anderen, de zaak tot zulk eene klaarheid gebragt, die zeer veel lichts verfpreidt. — Het lust my ook niet uittefchryven, het geen die kundige leidslieden hebben voorgefteld, maar ik verzoek flegts eenige oogenblikken, om eenige myner bedenkingen, over zulk een algemeen grondbeginsel, waar uit alle (c) FRED. ADOLPH. VAN DER MARCK in ZVllC Re- devoering gehouden op de Academie re Duisburg: de Ordine Upiverfi, en in eene andere de Finibus Juf tsgrudentiae, Optimhque ad eos obtinendos, Mediis, gehouden op de Academie te Groningen, Ao. 1758 den ia December, wanneer hy tot Profes/. Juris Pub. Nat. et Geut. werd ingehuldigd. (d) In eene Verhandeling nopens het heginzel, waar door men tot kennisfe van het Natuurlyk Recht koomt, te vinden in het vyfde Deel der Vér* han lelingen van de Hollandfche Maatfchappy der WetenfcHappen te Haarlem, en aldaar bl. 455. (e) Traité des Sources de la Morale, te vinden achter het 3de Deel du Philofophe Payen van den Heer fo*mey, eene Verhandeling die bverwaardjg is icm gelezen te worden.  25^ A, ROYAARDS ALGEMEEN le zedelyke pligten gekend worden > te mogen voordragen: zy zullen deeze zyn: 1. Kan men, de zaak van vooren befchouwd zynde, verwachten dat 'er zulk een algemeen beginfel zou te vinden zyn? 2. Wat heeft de ondervinding van achteren hier geleerd? of waar op heeft men het oog het meest gevestigd, om zulk een grondbeginfel uit te vinden ? 3. Is de verfcheidenheid van gevoelens', in het bepaalen van zulk een beginfel, niet eenigzins nadeelig aan de zekerheid van het zelve? 4. Kan men verwagten, dat zulk een*grondbeginfel niet Uegts voor den Wysgeer, maar ook voor den gemeenen Man zal nuttig zyn? 5. In welk verband ftaat zulk een beginfel, tot dat, het welk ons de leer der Openbaringe oplevert? Laat ik elk derzelven, met een enkel woord, zoo kort my mogelyk is, mogen voorftellen.  gröndbeginzel van 't nat. recht. 353 EERSTE VRAAG. Kan men de zaak van vooren befchouwd zynde verwachten, dat 'er zulk een algemeen beginzel zou. te vinden zyn? Een algerheen en eerst grondbeginzel, is niet anders, dan een weordelyk voorftel, het welk men meent, dat alle byzondere betrekkingen in zich bevat, die onze werkingen bepalen moeten, en dat dus, op die alle kan worden toegepast , terwyl 'er geen ander, even uitgejlrekt voorftel is, waar uit dit zou behoeven te v/orden afgeleid. Dit laatfte moeten wy wel in het 'Oog houden, daar wy van een eerst , grondbeginzel fpreekem —- Dan moet 'er geen ander zyn het welk eerder is. . Maar hoe eerder? Mag dan dit voorftel uit geen andere worden afgeleid? Zoo :zou men ligtelyk denken kunnen, en men kan niet ontkennen, dat ook izelfs mannen van kunde, hier de zaak 'niet -genoeg onderfcheiden hebben. — IMaar bedenkt men alleen, dat zulk" :een algemeen voor/lel door de natuur izelve niet wordt opgeleverd • dat het ;by wyze van aftrekking (abftractie) gegin, deel. X, vormd  354 h' royaards algemeen vormd wordt, daar men uit alle byzón* derbeden een algemeen bejluit opmaakt, dan ziet men duidelyk, dat de waarheid van zulk een algemeen grondbegin* zei rust op de waarheid, van alle de byzondere voorjietlen, waar uit dit is opgemaakt; en dat 'er dus in de uitvinding zekere voorftellen eerder moeten zyn, dan dit is. — En dit is ook de zaak niet, het komt hier alleen op aan, dat 'er geen ander even algemeen voorftel gevonden wordt, het welk eerder is dan dit, v/aar uit dit zou kunnen worden afgeleid. Maar zou 'er nu zulk een te vinden zyn ? Zulk een beginfel moet gelyk wy zoo even zagen, uit veele by zondere voor/lellen worden opgemaakt; is een algemeen belluit, uit al het byzondere afgeleid; en zou men derhalve hier uit niet al tot die gedagten komen kunnen, als of zulk een beginzel ten hoogden moeilyk, en niet dan zeer duister zyn kon, indien het gevonden wierdt? — Dan dit befluit zou echter niet bondig zyn. — Zyn 'er ten opzigte van ons verftand geen Axiomata, vaste grondregelen, die niet behoeven bewezen te worden? b. v, dat niet is, zonder eenige genoegfaa- me  GRONDBEGlNZEL VAN 'T NAT. RECHT*. 35$ i trie rede; dat niets te gelyk zyn, en 1 niet zyn kan, enz. — De zoodanige i zyn ons door geen hoorbaare ftemme uit den hemel bekend gemaakt, de voortellingen zyn met geen letteren gegraveerd in de natuur, in ons hart, maar zy zyn door het verftand opgemaakt, en evenwel zoo klaar, dat elk die dezelve hoort, zyne toeftemming !geven moet, en men vergeeffche moeke zou doen met dezelve te willen betogen (f). — Onze ziel is een we: zen, dat van het waare of het valfche, idoor een redelyk gevoel, overtuigd wordt; eerfte waarheden doen de 1 overeenkomst of de ftrydigheid, van i het onderwerp en het gezegde (fubjec* \tum et praedicatum) oogenblikkelyk voelen; in andere merkt onze geest zulks niet ten eerften op, maar moet door tusfchenmiddelen tot dat punt ; gebragt worden, waar in hy het gevoelen kan, en uit de vergelykinge, in het oordeelen en redekavelen, onZ 2 ma* ( (0 Zie locke, Esfai Phit'ofophidtfs \ ccncernant .11''Entendement ffum'aitf , traduit de FArigfoiSpar M; Kcoste, Lib. lfr. C. VII. pa*. 493 feqq. ]Ïm duideilyk aantoont, hoe zulke Axiomata, niet het eerst t bekend zyn.  35«5 H. ROYAARDS ALGEMEEN maken, wat overeenkome, wat ftry> dig zy; en is de ziel eens gewoon, dit in die orde te befchouwen, zy gevoelt in het zelfde geval onmiddelyk wat waarheid of valschheid zy. Wy zien deshalven, 'er zyn eerfte waarheden ten opzigte van het verftand, die eerst door gewaarwording, oordeel, of redekaveling worden opgemaakt, maar die daar ze eens in woorden zyn uitgedrukt, zulk een overredend gevoel verfchaffen, dat memand dezelve verwerpen kan. — Waarom zouden 'er ook geen algemcene zedelyke waarheden mogelyk zyn, die uit veele by zonderheden opgemaakt, en als een algemeen beftuït in woorden voorgefteld, zulk eene klaarheid hadden, dat zy den geest overreedden, fomtyds meer overreedden, dan de byzonderheden, waar uit ze zyn opgemaakt? . Maar kunnen wy het als mogelyk achten, dat alle die zedelyke waarheden tot één zouden gebragt worden, en te famen een algemeen gronabtginzel opleveren? Het is bekend, hoe verIchillendmen hier gedacht heeft(g): en hoe («) Wv zullen het onder in burlamaqui en er-  grondbeginzel van 't nat. recht. 357 hoe zy zelve, die dit ontkennen willen, zich op de waarheden der Natuurkunde beroepen hebben, welke men uit geen algemeenen grond kan afleiden, zoo dat men van daar ook tot de zedelyke befloot, en deshalve zulk een beginfel onmogelyk achtte. 1 — Wy kunnen verder gaan, en in het i gemeen vragen: is 'er ergens een alge* i meen gronabeginzel van waarheid, waar uit alles wat waarheid is, kenbaar wordt, en kan worden afgeleid? 'Er is meer dan eene voorfteliing bekend, die eerfte waarheden in zich bevat: doch men heeft 'er geen opgegeven, het welk algemeen is, en alk die eerfte in zich bevat; — en zelfs indien wy naauwkeung denken willen, zyn die eerfte waarheden, meer ais een togtz(leen, waar aan al wat waarheid is beproefd kan worden, dan wel als een grond te befchouwen, waar uit al wat waarheid is kan worden afgeleid: zou men dan wel veilig doen, om zulk een algemeen beginzel voor onze pligten «te zoeken? te minder daar wy in zulke Z 3 ver- I kf.sti zien, en men kan 'er «ni niet meer te malden, ;holman in 'Ethica, en habnek dans PEsfai fur 1 THiftoire du Droit Naturel, byvoegen.  358 h. royaards algemeen verfchillende betrekkingen tot ons zeiven, tot anderen, tot den oorfprong van ons wezen, ftaan, die elk een atzonderlyke bron van pligten vorderen; en zou men zich dan niet liever te vrede moeten {tellen, met verscheidene zedelyke beynzels, die de eerfte zyn, en volle overreding met zich brengen? Maar is 'er evenwei ook geen merkeïyk verfchil, tusfchen de eerfte ftelVingen der Waarheid, en die van het Natuurlyk Recht? — De Waarheid van welke wy hier fpreken, is eene overeenkoomst van onze denkbeelden en oordeelen, met den aart der zaken; maar om nu te weten, wat met den aart der zaken, ten deezen opzigte overeenkoomt, is geen algemeene waarheid genoegfaam, zulks moet uit de befchouwing der byzonderc zakew, en derzelver gefteldheid worden opgemaakt ; 'er kunnen wel eenige regels zyn in de befchouwingeder Waarheid, die vast en zeker zyn, en tegen welke niets ftryden mag, maar ze kunnen nooit geen principia cögnoscendi, dat is beginzels, waaruit de Waarheid kenbaar wordt, op zich zeiven zyn. — Wilde men een algemeen beginzel voor alle wat*  GRONDBEGINZEL VAN *T NAT. RECHT. 35P :i marheid zoeken, dan zou men zeggen jkunnen: Laat alle denkbeelden, bejcbou! vingen en oordeelen, met den aart en ge) (leldheid der zaken overeenkomen; doch ïZulk een beginzel, zou aan de waari heid in byzondere gevallen , weinig licht verfchaffen. Gantsch anders is het met de zedelyke grondbeginzels, ten opzigte van het goede of kwade gelegen. — Wy ontkennen niet, dat de onderfcheiding van. - goed en kwaad, waarlyk een oordeelvelling is, waar in het gezegde aan het onderwerp (het praedicatwn aan het fubiectum) al of niet" wordt toegekend, dit is duidelyk: betchouw ik eene daad, het zy die nog te verrichten ftaat, of die reeds verricht is, en uenk ik dat dezelve goed of kwaad is, ik oordeel zeker, door het gezegde van : goedheid of kwaadheid, aan die daad, al of niet toetekennen; — en daar m is het oordeel over goed en kwaad met onderfcheiden, van dat over waar en valsch; maar de vraag is eenvouwig deeze: is de Vyze, waar op ik van waarheid overreed worde, niet onderfcheiden van die, op welke ik het goede of kwade kan leer en kennen? — om Z 4 wdarz  3ÓO H. ROYAARDS ALGEMEEN waarheid te weten, moet ik op den aart der zaken, en haare gefleldheid letten , en dus moet ik elke zaa|t afzonderlyk befchouwen: maar om het goedé en het jfcwade te weten, moet ik op eene zekere betrekking acht geven, welke 'er tusfchen my is, en het geene waar omtrent ik verkeere, om daar uit het oogmerk Gods, en hier uit zynen wil te verftaan. — Maar nu dat oogmerk Gods is êên, het moetin alle betrekkingen het zelfde zyn; zou dat oogmerk Gods nu niet in een woordelyk voorflel kunnen, vervat worden, het welk als een algemeen beginzel, zich tot alle by zonderheden verfpreidde? Om te weten wat goed en kwaad is, is het dikwyls genoeg, eene algemeene aanwyzing van den Goddelyken wil te kennen: die wil is toch de grond onzer verpligting ; en 'er kan een algemeen voorftel zyn, wat met dien wil overeenkomt, wat met denzelven ftrydt. — Zelfs zou dit doqrgaan, wanneer iemand den grond der verpligtinge, alleen in de inwendige betrekkinge der dingen tot ons, wilde zoeken, (een gevoelen te yoren reeds afgekeurd) ook dan zou, fer een algemeen voorftel kunnen zyn, wat  GRONDEEGINZEL VAN *T NAT. RECHT. 361' vrat met dié dingen overeenkomt, wat niet, b. v. de bevordering der volkomenheid enz. Ten minfle wy zien uit dit alles, al wordt 'er zulk een algemeen beginzel voor alle waarheid, voor andere takken van wysgeerte eh wetenfchap niet opgegeven, het is daarom niet onmogelyk in den kring der zeden, de wyl daar wil en oogmerk Gods bepaalt, en alle afzonderlyke betrekkingen in een oogmerk Gods uitloopen : en het is zelfs zoo veel te heilzamer, wanneer het in onze natuurlyke pligten mag gevonden worden, die daar ze het richdhoer onzer daden zyn, ook duidelyk aan ons moeten zyn bekend gemaakt. : Befchouwt men de zaak deshalve van voor en, 'er is niets flrydigs in, dat men zulk een algemeen beginzel zou kunnen vinden: maar hier kan dus ten tweeden gevraagd worden: TWEEDE VRAAG, Wat heeft de ondervinding hier van achteren geleerd, of waar op heeft men het oog wel meest gevestigd,' om Z 5 zulk  3<52 h. r0yaards algemeen zulk een grondbeginzel uit te vinden? Het voldoet hier niet, flegts zonaer 'orde oprenoemen, welke verfcbillende grondbeginzels van het Natuurlyk Recht, 'er al van tyd tot tyd zyn aangenomen, het zal ons nuttiger zyn, indien wy dezelve in eenige orde plaatfen, en vooral op de bronnen letten, waar uit men dezelve heeft afgeleid. 1. Sommige zoeken zulk een algemeen voorftel in de Natuur van God, en vinden het zelve in de overeenkomst met Gods heiligheid, gelyk thomas aquinas reeds beweerde, die door anderen daar in gevolgd is; byzonder ook door zulken, die het nader bepaalden in de overeenkomst met Gods wil, of liever die het ruimer uitrekten, zoo dat het beginzel van verpligting en van bekendmaking het zelfde waren, gelyk zoo henr. et sam. de qocceji gemeend hebben. 2. Anderen zoeken het in de Natuur der Menfchen. — Het zy men ook ingefebapene denkbeelden van goed en kwaad, van deugd en ondeugd ftelde, het zy dat daar zulks met de gefteldheid der Menfchclyke ziel ftrydig  GUUNDr.F.GINZEL van 't nat. recht. 363 is (h), die geen aangeboorene denkbeelden of oordeelen heeft, maar alleen eene bekwaamheid om die te verkrygcm, men meende dat alles uit eene muarlyh en vrywWige drift, (inftinci) tot onze behoudenis en verzorging moest worden afgeleid; een natuurdrift door welke de natuurlyke pligten werden bekend gemaakt, en buiten welke men niets anders nodig heeft gelyk smausiüs wilde, die dus de menfchen met de beesten in het zedelyke gelyk kon ftellen, als welke ook door natuur en konstdriften geleid, en vry naauwkcurig bepaald worden, gelyk de konlhge bye, de naauwkeurig weevende fpin, en de gedaante veranderende rups, onder veelen gedurig leeren; en al wil men deeze drift eenigzins veredelen, en de zugt tot behoudenis, by het medelyden , met anderen voegen, -gelyk rousseau wilde, de zaak zal niet veel beter worden. Maar ook zy eindelyk, die met hutcheson (i), en andere, voorftanders zyn 00 Gelyk locke in liet genoemd Werk, Lib I c. /. en II. treffelyk bewyst. * m*h lib' l c' l *<* '4 *  36*4 H. R0YAARD3 ALGEMEEN zyn van het zedelyk gevoel, moeten tot deeze gebragt worden, die hetgrondbeginzel der bekendmakinge in de natuur des menfchen zoeken; een gevoel, waar door men, gelyk in net natuurlyke, het zoete van het bittere door den fmaak onderfcheiden wordt, zoo ook als door den zedelyken fmaak, zonder beöordeelinge of redekavelinge, aanftonds het goede van het kwade weet te onderfcheiden (k). — Het leven naar het gewisfe, Vivere Jecundum confcientiam, kan met dit laatfte het zelfde zyn, of da-r van on^ derfcheiden worden, naar het onderfcheiden daglicht, waar in men het gei wisfe befchouwt; ftelt men het zich toch voor als iets, dat aanftonds pligt en ondeugd doet kennen, dan zal het van (k) Over het Zedelyk gevoel, vindt men in onze taal, behalven de brieven van philaleïhes en pin> lagathus, door den Eerw. Heere petsch, uitgegeven te Utrecht by j. v. schoonhoven 1771, en de Schrvvers in het Voorbericht daar gemeldt; ook nog eene ' Verhandeling van den Heer merian, getrokken uit de Memoires de VAcademie des Sciences de Berlin , voor het Jaar 1758, door den Heer Prof. heü»tjert, geplaats in in het 3de D. zyner Verhandelingen , pag. 84 feqq. En men kan 'er over zien Pafi's., 111 de Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap , Vol. IV. pag. 458 feqq.  ÖRONDBEGlNZEL VAN 't NAT. RECHT. <$6$ van het vorige niet verfchillen, maar befchouwt men het als eene b&Öordeeling van het hart over goed en kwaad, dan zal dit oordeel uit andere bronnen moeten worden opgemaakt, en kan óp zich zelve niet wel een beginzel zyn. 3. Veele zoeken het niét in eene infpraak, welke den Mensch inwendig leert, maar liever in iets, waar van hy uit befcbouwinge zyner betrekkingen onderricht wordt j — en hier verdeelt men zich. a. De eene vestigt zyn oog op den voorkdenen ftaat des Menfchen, op den Mensch, zoo als hy wezen moest, en geweest is, in den ftaat der regtheid, gelyk valentinus alberti , een jLe'tpziger Godgeleerde wilde, en die voor al door thomasius is aangerand (1); — een beginzel, het welk gewis niet door de natuur wordt bekend gemaakt, en rechtheid door rechtheid verklaart. b. De andere maakt eene ftelling op, uit de befchouwinge der Meüfchc- m (1) thomasius Jurisprad. Div, lib. L C. IK  $66 H. ROYAARDS ALC-EMEEj? lyke natuur, en past die dan weder op* den mensch toe, willende dat dezelve een ricbtfnoer zy van alle zyne daden; — Hoedanig dit van den beroemden Wysgeer wolf is, Perfice te ipfum, Volmaak u zeiven, dat is gelyk het door den kundigen baumeister wordt uitgedrukt: Facienda esfe ea, quae nos, nostrumque Jlatum reddunt perfectiorem, fugienda contra et omittenda omnia Ma, quae nos, nostrumque ftatum reddunt deteriorem (m), men moet dat doen, het geen ons en onzen ftaat volmaakter maakt, en in tegendeel nalaten, het geen denzelven üegter maakt. c. Eenige gaan verder, en vestigen hun oog op het gantfcbe Menscbdom, en leiden uit die onderlinge betrekkin ge tot elkander, zulk een hoofdbeginzel af; (want ik fpreeke nu van zulke niet eens, die in de famenflemminge van alle Volkeren hun beginzel vinden, en die treffelyk door pufendorf wederlegd zyn (n), of die in de zeven beveelen van Noach, dat meenen te hebben aan- (m) Elem. Phit* Recent, et 'tb. in Inflitut. PhihJ. Mor. P. I. C. III. p. 385 et P. II. C. I. p. 424. (n) In het gemekle Boek, P. L Lib. I. C. #/«  crondbeginzel van *t nat. recht. 367 aangetroffen, en een vreemd dier, met zeven hoofden, tot Koning over ons willen Hellen); maar ik bedoele hier vooral zulke befchouwingen, die het Menschdom, de Menfchelyke natuur, en derzelver onderfcheidene leden, met elkander vergelyken, en het geene daar uit voortvloeit, tot een beginzel ftellen. — Waar toe wy veilig brengen mogen, de focialitas of gezelligheid van pufendorf, door thomasius bekragtigd; en waar door men zulk eene gefieldheid van den eenen Mensch jegens eiken anderen verftaat; dat hy met hem door liefde, vrede, goedwilligheid, en dus door eene onderlinge verpligting zich vereenigd vindt; — een beginzel, waar uit echter de pligten jegens God, en ons zeiven , niet dan van ter zyde 'kunnen worden afgeleid, en die dus van derzelver kragt beroofd zyn, zoo dra de Mensch buiten de maatfchappy befchouwd wordt, gelyk door den ge- Ileerden Uitgever van dat Werk qottfribus mascovius , te recht is aangemerkt (o): een beginzel, het welk gelyk de Heer perrenot fchryft, te weeg (0) L. Supra-L pag. 202 et 203» • \  368 H. ROYAARDS ALGEMEEN weeg gebragt heeft: dat pufendorf*> uit het zelve niet alles kunnende afleiden, genoodzaakt werd ter verlchoning voor te wenden, dat hy niet had voorgenomen, het gebeele Natuurlyk Recht te befchryven, maar alleen de pligten der Menfchen onder eikanderen , fchoon hy dan, gelyk zyn voorganger grotius, het opfchrïft van zyn Werk liefst naar den inhoud had moeten veranderen (p). — En het geen hier van gezegd is, kan ook met een weinig onderfcheid van de Mutua be^nevolentia, de Onderlinge goedwilligheid door cumberland (q), en van het Welzyn der Menfchen door strabe , .worden aangemerkt (r). Waarom wy (p) In de genoemdeVcrhandeling, pag. 4Ö1. (q) Met een weinig onderfcheid, zeg ik, want r. Cumberland Traité Philofophique des Loix Naturelles , par m. barbeyrac, verklaart C. I. p.42 §.4. zich dus: La plus grande Bienveillance, que chaque agent Raifonnoble, temoigne envers tous conflitue Tetat le plus heureux de tous en general et de chacun en particulier, autant qu"il est en leur pouvoir, de fe le procurer, et elle est abfolument necesfaire, pour parvenir a fetat le plus heureux au quel' ils peuvent aspirer. Parconfequent le Bien commun de tous est la Souveraine loi. (r) In de boven aangehaalde Werken, om nu van zoo veelen anderen niet te ipreken, die insgclyks dit bevestigd hebbeij.  6r0ndbeginzel van 't nat. recht. wy hier niet langer behoeven ftil te Haan. d. De meesten echter hedendaags letten op den Mensch, befchouwd in de gebeele natuur en zyne betrekkingen in dezelve; — een heineccius leidt daar pit zyn principium amoris af; de liefde is toch by hem het algemeen beginzel, welke de betrekking tot God, tot mynen evenmensch, tot my zeiven vordert. — Maar de meesten willen echter liever op de inrichting der natuur,. en de oogmerken der Godheid in dezelve zien; en daar het zeker is, dat God,, door die inrichting zynen wil heeft be- '; kend gemaakt, en wil dat wy volgends denzelven handelen, zoo wordt de orde van het heelal, en het leven volgends dezelve, dat is overeenkoomftig de oogmerken der dingen, als het ware beginzel van onze daden gehouden, gelyk een marck een perrenot een formey, dit vooral bevestigd hebben (s); de orde van het heelal, en xin. deel. A a het (s) Om nu niet te fprcken van de beöefFening der vrede en der ruste met andere menfchen, welke ijobkmer Intrad, in jits Pub. Univerf. p. 30 aanneemt, jrraut in de aanmerkiuge zegt hy zelve: quam {feil. cul'  370 tl. ROYAARDS ALGEMEEN het leven volgends dezelve; of gelyk fommige denken, dat het duidelyker wordt uitgedrukt, bet leven overeen* "koomflig de oogmerken Gods, in de natuur zigtbaar en doorflralende, fieldt men deswegens tot een eerst en algemeen voor/lel, waar aan elk zyne daden beproeven kan, het geen ook met den flelregel der Stoicynen genoegzaam overeenkoomt: Convenienter naturae esje vivendum, dat men overeenkoomftig der natuur moet leven. Ziet daar veele voorjlellen, door elk op zyne wyze opgegeeven en verdeedigd. — Willen wy op dezelve te gelyk het oog flaan, men kan met recht Zeggen, —-de wil van God is de bron onzer verpligtinge; maar om dien wil nu uit de natuur te weten, moeten wy denzelven uit de eene of andere bekendmakinge der natuur opmaken. —• Is het nu voor een redelyk Mensch veilig op eene dteriyke en onredelyke gewaarwording, die althands niet op verflandelyke gronden fteunt, te letten? alleen te letten? — Wy ontkennen niet, cuttufam pacis et tranquiïïitatis~) five amicitiam, fivt benevólentiam, five focia litatem dixeris etc. perinds esje arbitror.  GRONDBEGINZEL VAN *T NAT. RECHT. niet, dat natuurdriften, dat de fprekende taal der ziele, op welken grond, die dan ook zonder overleg fpreken mag, dikwyls ter opfporing kan nuttig zyn, en niet mag of moet verworpen worden; het is de kort (ie weg, dien de ziel het liefst betreedt. Maar zal een redelyk fchepfel, dat de betaamelykheid of onbetaamelykheid, in deszelfs gronden in kan zien, daar op het gantfche gebouw der zeden, de keten van alle zyne verpligtingen famenhegten? waarlyk dan hadt de Mensch in de gewigtigfte zaak, waar van zyn geluk of ongeluk geheel afhangt, htt geen zyn geheelen wandel beitiert, geen rede noodig. — Alleen op de natuur van God te letten, is ook niet genoeg, om onze pligten te weeten, om dat zoo lang wy ons alleen by de natuur bepalen, en geen andere openbaring nog in aanmerking nemen, wy God uit de natuur moeten leeren kennen, en dus eer weten, wat de natuur ons van God leert, dan wy het geen wy van God weten, op de natuur, en dus ook op onze handelingen zouden kunnen toepasfen. — Het Menschdom in 't gemeen befchouwen leert veel, maar Aa 2 zou  372 H. R0YAARDS ALGEMEEN zou op zyn hoogst de pligten der Menfchen, onderling tot eikanderen kunnen doen kennen, daar wy echter ook aan andere dingen, buiten den Mensch, iets verfchuldigd zyn; -— de laatfte grond is deshalve de veiligfte, te letten op de gebeele natuur, op de orde van het heelal, alle de betrekkingen gadeteflaan, in welke men gefteld is, en overeenkoomftig dezelve te leven. Daar in ontdekt zich waarheid; het moet immers Gods wil zyn, dat de Mensch handele naar de inrichnnpen Gods, en bevoorderlyk zy aan deszelfs oogmerken; — het voorftel leert ons aanftonds, in eik geval, de pligten kennen; daar 'er geen deugd of ondeugd is, welke haare overeenkoomst met, of ftrydigheid tegen de Goddelyke oogmerken, niet vertoont; het leert ons de pligten kennen, in elke betrekkinge, waar in wy ftaan; en zelfs in die orde, volgends welke wy in die betrekking zyn, tot God, ons zeiven en anderen. — Het heeft zyne klaarheid, daar men alleen die orde behoeft te kennen, omtrent welken yry verkeeren, en die openbaar blyk- baar  grondbeginzel van 't nat. recht. 373 baar is, want het verborgene kan nimmer een richtfnoer onzer daden zyn; — het is een eerst algemeen beginzel, 'er zyn wel byzondere, waar uit het wordt afgeleid, maar 'er is 'er geen dat even algemeen en echter eerder is. Het is op dien grond, dat men ook hedendaagsch in de voorftellinge van het zelve, veel al overeenkoomt, maar het geen hier onze bedenking verwekt, is de verbazende verfcbeidenbeid in het bepalen van zulk een beginzel, welke wy volgends het gezegde vernomen hebben, dat 'er van tyd tot tyd heeft plaats gehadt. DERDE VRAAG. Doet dit de zekerheid van zulk een Grondbeginzel niet wankelen? maakt dit het Natuurlyk Recht niet onzeker, daar men zoo onzeker is omtrent de gronden, waar op het rust? Ligtelyk kan die zwarigheid eenige kragt doen, en met recht befchouwd, zou dus de dwaling der uitleggers van het Natuurlyk Recht worden vrygefproken, terwyl al de befchuldiging het famenftel onzer pligten treifen zou; Aa 3 dat  S74 H. ROYAARDS ALGEMEEN dat gevaar zou niet gering zyn, Iaat ons dus de zaak in derzelver rechte licht befchouwen, en dit in eenige Hellingen bevatten. ï. Wy moeten hier twee dingen wel onderfcheiden, het Natuurlyk Recht zelve, en het algemeen grondbeginzel, waar uit men meent, dat de kennis van het zelve kan gehaald worden ; men kan het omtrent het Natuurlyk Recht eens zyn, men kan eenige hoofdbeginzels toeftemmen, waar uit de ondergefchikte pligten moeten worden afgeleid, zoo dat 'er in die pligten, en in de bepaling van derzelver naaste oorzaken geen verfchil zy, en evenwel in het zoeken van een algemeen grondbeginzel zeer verfchillen; — de rede is deze: om dat zulk een ■algemeen beginzel, door het aftrekkend vermogen van onzen geest (abftr actie), uit alle de byzonderheden algemeen gemaakt wordt, en dus koomt men daar toe, door veele middenwegen: zoo dra die laatfte nu maar eenigfints ver-* Jchillen, dan moet noodzakelyk het al" gemeen uittrekfel uit die alle, ook verfchillende zyn. 2. 'Er kan een famenftel van Natuurlyk  grondbeginzel van't nat. recht. 375 lyk Recht plaats hebben, al was 'er zulk een algemeen grondbegïnzel niet; — om deeze twee alleen te noemen, de beroemde burlamaqui, en de alom bekende ernesti, welker eerfte het onnodig achte, dat alles op één beginzel gebouwd werde, en ook zelfs meende, dat het mogelyk niet kon gefchieden (t); en de laatfte wel toegaf, dat zulk een algemeen beginzel zeer gepast zou zyn, om het famenftel des te naauwer te verbinden, maar belyden moest, dat hy 'er noch geen gevonden hadt (u). Deeze twee groote Mannen , namen geen algemeen grondbeginzel aan, en evenwel leerden zy een Natuurlyk Recht, dat allefmts zyn kragt behoudt. — Dat de pligten, welke wy te betrachten hebben, in één voorjlel gevonden worden, geeft nut, gemakkelykheid, fieraad, en is om veele redenen wenfcbelyk, maar het is niet noodzakelyk. — Was het drieledig beginzel van treuer, Principium Justi-, Honesti et Decori, van Aa 4 het (t) buream. in Elem. jfnris Naturalis, P. II. C. IF. $. 4-M?. 195- (u) j. a, •ernesti in Initiis Doctrinm Solidioris% P. IJ.'de Jure Nat. C. I.. $. %%p. 421.  $76" H. R0YAARDS ALGEMEEN het rechtvaardige, het eerlyke en het welvoeglyüe, genoeg onderfcheiden, de kragt van zyn famenftel zou niet minder zyn, — indien ik voor eik der drie hoofdbetrekkingen , het zy dan met fommigen omtrent God, my zeiven en anderen; het zy met anderen, omtrent den Schepper, het Menfchelyk geflagt als een ligchaam waar van wy leden zyn, en de overige gefchapene zaken, waar op wy geen willekeurig maar alleen 'een bepaald en onvolkomen recht mogen oeffenen, een afzonder lyk beginzel wilde Hellen , de pligten daar uit afgeleid zouden daarom niet minder zeker zyn; — met een woord, was zulk een voorftel zvoordelyk door den wetgever gefproken, of in de natuur ingeprent, en was 'er dan zulk eene verjcheidenbeid in de opgave, dan zou de zaak twyfelachtig kunnen voorkomen, maar nu is hët een voorftel, door Menfchen uitgedacht, en de verjcheidenbeid omtrent het begrip van het algemeene, verzwakt daarom het byzondere niet. 3. De verfcheidenheid verwekt te tn'tnder onzekerheid, wanneer men de grondbeginzelen, welke men van tyd m  gröndbeginzel van 't nat. recht. 377Ï tot tyd heeft daargefteld, overwegende, aanftonds bemerkt, dat het een, niet tegen het ander ftrydt, maar mees ral de zaak in een ander daglicht vertoont, of ook wel ruimer uitbreidt, het geen door het andere naauwer beperkt was (v). - Dit is zeker, zulke grondbeginzelen moet men verwerpen welke door Menfchen zyn uitgedacht, die de waare gefteldheid van 's Menfchen natuur, of van het zedelyk recht daar op gegrond, geheel en al verkeeren wilden. — Deeze zyn dwalingen, die door het licht der waarheid verdreven worden; — wanneer een hobbes, dit tot een eerfte" grondbeginsel van het Natuurlyk Recht ftelt, dat elk zvn leven en zyne leden, zoo veel hg, kan befciermen, en daar uit dit gevolg trekt, dat 'er vrede gezocht moet worden, daar die kan verkregen worden,' 5 maar (v) Dc Heer pestee , in Fundament is Vurisfirttk ékmtae Nat._ P. II. pag. ia6; merkt te recht op* dat men menigmaal gemeend heeft, dat zekere voorltellen verfchillen, die in de daad overeenkomen • — lchoon men ook daar omtrent omzigtig verkeercr» moet en niet voor't zelfde houden, het geen geheel onderfcheiden is, gelyk dat der ouden, %lg ïte na' tuur, en dat der hedendaagfehen, volmaak ö zelrert^ £cer onderlcheiden is, ««^«^  378 h. royaards algemeen maar daar zulks niet kan, dat meii daar na hulpmiddelen des oorlogs om moet zien (w). — Wanneer spinosa wil beweeren, dat het Recht der Natuur zich zoo ver uitfirekt ah elks magt: en dat deshalven het zelve niets verbiedt , dan het geen niemand begeert, en niemand verbieden kan, geen twisten, geen haat, toorn, of bedrog, (gelyk pufendorf het een en ander oordeelkundig behandelt (x).) Wanneer rousseau en smausius den Mensch, gelyk wy zagen, alleen door natuurdriften willen laten beheerfchen, en de redelykheid ten opzigte van zyn zedelyk beftaan vernietigen, kunnen 'er uit zulke gevoelens niet anders dan treurige gevolgen voortfpruiten, en het Natuurlyk (yt) De cive, Cap. II. $. 2. vid. de eo mosiieim act Cudwortiii Syftema Intellectuale, T. II. pag. 1196, C. V. fect. F.\ 32. et hobbes in Leviathan. T. ƒ« C. 14. (x) De Jure N. et Gent. Tom. I. Lib. II. C. II. p. 156 feqq. edit. mascov. — De Heer Prof. hennert , in het eerfte deel der uitgel. Verhandelingen % in de derde Verhandeling over de Wysgeerté van spinosa , en aldaar bl. 259 enz., fchynt eenigfmts gunftiger te denken, omtrent de zedelyke gronden van spinosa, en meent dat de poging om ons zelf te behouden of het eigenbelang, zyn grondbeginzel warc.^ t>l. 263.  grondbeginzel van 't nat. recht. 37$ lyk Recht wordt, of in het grootfte o«recht veranderd, of vertoont ons dierlyke neigingen, die geen plaats meer voor de waare deugd overlaten, en het Natuurlyk Recht uit den ftaat der natuur wegnemen, het geen echter altoos blyft, gelyk de Heer marck duidelyk aantoont, in Orat. de Finibus §. 7- pag. 12 et 31. Maar de genoemde grondbeginzels van zulken, die waarlyk een Natuurlyk en Zedelyk Recht, op den wil van God gegrond, ftelden, ftryden niet met eikanderen, noch met het geen wy het laatst hebben voorgefteld (y). ë J Sommige zogten het in de natuur van (y) Men ziet dat treurig gevolg ten duidelykfte in rousseau, daar hy in zyn Discours fur Porigine et les fondemens de Pinegalité f arms les hommes dus fprcekt pag. 38. 11 paroit cPahord que les hommes dans eet etat de natures, iPayant entre eux aucune forte derelation morale, ni de devoirs connus, ne pouvoieut est re, ni bons, ni mechans, n'avoient ni vlees, m vertus, a moin que prennnt ces mots dans un Pens payfique, on ifappelle vices dans Pindividu les q'ualltes qui peuvent nuire a fa propre confervation, et ■vertus celles, qui peuvent y contribuer enz.; en in het vervolg, vooral van pag. 39—46 toont hv aan hoe de zugt tot zelfbehoudenis door het medelvden gematigd wordt, en de laatfte inzonderheid de bron van alle gezellige deugden zy, en die alleen verzegeld WQi'Ot door de maatfehappy en wysgeerte.  380 II. ROYAARDS ALGEMEEN van God, gelyk wy zagen, andere dee* den den Mensch inwendig /preken, eenige vestigden hunne aandagt op het gebeele Menschdöm, of eindelyk op de gebeele natuur en orde der dingen; is nu overêenkoomftig de orde, de oogmerken der dingen te handelen, firydig met het handelen volgends den wille Gods, en het voorfchrift zyner heiligheid? Daar God zynen wil, zynen welbehaagelyken wil, in de orde der dingen, en derzelver oogmerken vertoont, fpreèkt het hart, het gewis fe en het zedelyk gevoel, zoo dat noch onderfcheiden is, niet menigmaal dezelve taal, als de orde van het heelal; is dat alles noch niet een bewys van den wille Gods, volgends welken wy beftaan? Straalde dat alles noch niet des te duidelyker door, in den rechten (laat des Menfchen? — Is 'er wel een andere weg tot de volkomenheid van den Mensch, dan in die orde, in welke God hem geplaatst heeft, en buiten welke hy zich niet uitflrekken mag, sal 'er geen wanorde verwekt, en hy zelve ongelukkig worden ? — Zyn de pligten der gezelligheid, en der onderlinge goedwilligheid niet voortvloeiende wil  6R0NDBEGINZEL VAN *T NAT. RECHT. 381 tót die orde, in v/elke God ons geplaatst heeft, en vertoonen zy niet het welbehagen des Heeren, daar de Mensch zich zeiven en anderen gelukkig maakt? — Bedoelde men niet al dat goede, daar men zich op eene overeenftemming der Volkeren, of op zekere Joodfche voorfchriften beriep? Een algemeene liefde doet het goede van zich, van alles wat buiten ons is, zoeken en omhelzen, en gaat noch eenen trap verder dan het welzyn der Menfchen, daar zy ook het geluk van andere wezens bedoelt; en eindelyk daar overeenkoomst is met de betrekkinge waar in wy ftaan, met de orde Gods, daar moet ook waarheid zyn. — Zoo dat wy met recht dit beiluit op mogen maken, geene der laatstgenoemde grondbeginzels zyn flrydig met elkander, of met het meest aangenomen beginzel der orde en der oogmerken Gods; integendeel, die alle zyn in dit laatfte begrepen, en bevatten flegts zekere (lukken, van het geen daar volkomen is, of doen het in een ander licht voorkoojnen. 4. En is dit zoo, wy kunnen zelfs juit het gezegde dit gevolg afleiden,  3§2 H, ROYAARDS ALGEMEEN dat de verfcbeidenheid in het opgeven van algemeene grondbeginzels, in plaats van den grondflag van het Natuurlyk Recht te verzwakken, denzelven verfterken moet: dewyl die ons leert, dat, in welk verfchillend daglicht men ook de zaaken befchouwde, men evenwel ten laatflen, in de bepaling der byzondere pligten, op het zelve is uitgekomen : Dat 'er veele hoofdvoorftellen, al verfchillen die in de algemeenheid en eerderheid , kunnen worden uitgedacht, die zoo veele bronnen van de byzondere pligten kunnen zyn: Dot veele derzelver eindelyk by eikanderen gevoegd, zelfs de zaak in een des te beldtrer daglicht vertoonen, en van meer dan éénen kant bevestigen , het geen in het êêne algemeene is opgefloten. Wy hebben dus van deezen kant niets te vreezen; maar VIERDE VRAAG. Is dit beginzel wel van eenig nut in het gemeene leven ? is het niet al te wysgeerig uitgedacht, dan dat men verwachten kan, dat het Menschdora zich  irondbeginzel van 't nat. recht. 38 j zich daar na gedragen zal, en 'er nut uit trekken, in de kennis en betrachting der pligten? Wy erkennen, en elk zal het met ons moeten doen, dit beginzel zou bereids een overvloedig nut vertoonen, indien het ftrekte, om het famenjlel der natuurlyke pligten, des te vaster, bondiger, gemakkelyker en lierlyker 1 te maken, en zou deswegens het onderzoek der geleerden overwaardig zyn. — Dan kon het evenwel ook op het gemeene leven worden toegepast, wierd het van elk begrepen en befchouwd, de nuttigheid zou des te grooter worden, en de aanleiding tot dwaling, minder; — kan men zulks nu van dit voorftel verwachten ? Dat ! wy zien, hoe wy hier te denken hebben. De Mensch is een redematig we: zen, — hy heeft aandoeningen en nei? gingen, hem door den Schepper in; gefchapen, die menigmaal zeer nuttig ::zyn, om een prikkel te hebben tot de jbetrachting opfporende: — maar hy Jheeft ook de rede, om die aandoeninigen te toetfen, die neigingen te bedroeven, hy moet zich maar niet al-  £84 h. royaards algemeen leen door zyne begeerten laten leiden; de rede is hem gegeven, om die wel te beftieren. — cicero heeft in zyn keurig boeksken, de offichs (z), een boeksken dat hedendaagsch noch genoeg gekend, noch gelezen wordt, dit treffelyk behandelt; en op dit voetfpoor zyn de kundige Heeren formey en perrenot (a) gevolgd , in welker fchriften men duidelyk zien kan, dat die Romeinfche Wysgeer niet onbekend was. — Wil iemand nu die rede niet gebruiken, wil hy daar .van afftaan, niet denken, niet oordeelen of redekavelen, zulk een Mensch gebruikt zyn natuurlyk-vermogen niet, en vernedert zich beneden de dieren: gelyk 'er helaas ! veelen onder de Menfchen zyn, die niet door rede, maar door gewoonte, opvoeding en gezag, of ten hoogllen door gewaarwording, neigingen en gewisfe, geleid gorden. Men kan in tusfchen niet ontkennen, dat dit beginzel fchoon hedendaagsch door de IVysgeeren meestal aangenomen, voor den gemeenen hoop eenig- fints. (z) Lib. I. Tom. IV.Edit. ernest./.. die alleen naar de klanken oordeelt. Maar wy zouden 'er echter niet voor zyn, om dit als een grondbeginzel op het gemeene leeven toetepasfen, om dat het vermeende welzyn, zoo dikwyls voor het waare gekozen wordt, en wy liefst een beginzel zouden kiezen, het welk het waare geluk recht doet kennen, en dat van het vermeende fcbyngeluk onderfcheidt. — Zullen wy met den Heer pestel (e) zeggen, dat het best dus wordt uitgedrukt: Bewaar en vermeerder uwe kragten ; en gebruik dezelve zoo, dat gy, door zoo veel goeds uittewerken als gy kunt, aan den wille Gods beantwoordt. Maar wat is dan eigenlyk dat goede, waar door men aan den wille Gods beantwoordt? Daar vraagen wy na. Zal men dan liefst zeggen: laat alle uwe gedagten, wilsneigingen en daaden zoo beftierd worden, dat gy aan de oogmerken Gods, in uw zeiven en in al het fchepfel bevoorderlyk zyt? Dat ja is de waare orde en de onderhouding van dezelve: dat leert natuur, en bejciouwbg ten (c) Fundam. Jurisp. Nat. P. II. §• 247. p. l&\  cröndbeginzel van 't nat. recht. 38$ ten duidelykfte. Laaten wy dit kortelyk inzien. Is 'er niet een verband van het een fchepfei tot het ander? Worden wy niet van zelve, in alle onze omftandigheden, tot de kennis van zulk een verband geleidt? 'Er is een verband tusfchen Vader en Zoon \ leert dit niet aanftonds de orde zien, waar in wy tot zulk eenen ftaan ? 'Er is een verband tusfchen God en het fchepfei: doet hoogheid, goedheid, fchepping en onderhouding , ons geene verpligting kennen, gelyk onze amangelykheid en nietigheid? Kan ik wel in omftandigheden omtrent myne medefchepfelen gefteld worden, in welke ik niet zien kan, of ik door myne daaden de oogmerken Gods, dat is de waare volkomenheid der fchepfelen bevoordere, dan of ik dezelve tegenftreve ? Wat bevoordert de volkomenheid van het fchepfei: verwerping van ondergefchiktheid, moord en kwetfing, met de treurige bronnen van haat en nyd; vuile ontugt, en het geen daar toe leidt; berooving en wegneeming van het geen eens anderen is; valsch getuigenis, lastertaal en logen, met de Bb 3 ver-  39° H. ROYAARDS ALGEMEEN verkeerde bewegingen van onmatige begeerlykheden, of het geen hier éöi js overgefteld? Het oogmerk van God in al het fchepfei, is de volkomenheid van my en al het Icbepfel; daar in blinkt de eer van God, daar in blinkt het geluk der fchepfelen uit: twee dingen die zoo naauw aan eikanderen verknogt zyn. *— God heeft my neigingen gegeeven tot myn geluk en volkomenheid, tot bevoor dering van dezelve; Hy heeft my vermogens gegeeven, en des lighaams en der ziele, die daar toe ftrekken, waar door ik de wegen, tot deeze volkomenheid leidende, des te beter befeffen, en de middelen des te yveriger aanwenden kan. Wat is dan in myn beftaan het oogmerk Gods? Gewis, myne volkomenheid. — Zoo heeft God niet alleen my, maar alle Menfchen nevens my gevormd: wat is dan het oogmerk Gods in hun, anders, dan hunne volkomenheid ? Zoo heeft de Schepper aan het leevenlooze en redenlooze dat medegedeelt, het welk tot derzelver volkomenheid ftrekken Jcan. — Hy heeft den Mensch zoo geyormd, dat de een met zyne daaden, P/113  GRONDBEGINZEL VAN 'T NAT. RECET. 3p.J omtrent den anderen verkeeren moet: wanneer zyn nu die daaden goed? Wel anders, dan wanneer zy dat oogmerk Gods in iemand bevoorderen ? En weet ik dus niet, hoe ik elke daad befchouwen moet? — Daarenboven God heeft my zoo gevormd, dat alles wat my omringt myne genoegzaame volkomenheid niet kan uitmaaken; ik merk dat my alles ontbreekt; dat in den Oneindigen alleen het genoegzaame is: wat is Gods oogmerk in deezen, dan dat ik met Hem vereenigd worde? hetwelk zonder kennis van hem, geloof aan hem, en onderwerping onder hem, in den weg van zynen dienst, niet ge* fchieden kan. — En wil ik dit byzonderen: God heeft my gefchapen en onderhoud my dagelyksch: is het oogmerk Gods niet, die fchepping en onderhouding dagelyksch te erkennen en te voeler.? En waar door doe ik dit, dan door afiangelykheid en dankbaarheid? God heeft my door de natuur meer dan waarfchynelyk gemaakt, dat de geest moet overblyven na den dood des ligchaams: wat is Gods oogmerk, dan te zorgen voor dien overblyvenden geest; en daar dan het ftoffeiyke is Bb 4 weg-  3P2 H. ROYAARDS ALGEMEEN weggenomen, de ziel van het zelvö lostemaaken, en voor dien ftaat te voliriaaken ? God doet my in dit laatfte eer nige duisternis en onzekerheid voorkoomen: wat kan Gods oogmerk anders Zyn, dan dat ik daar na zoeke, of'er iets zekers te erlangen zy, het geen my van elders wordt bekend gemaakt, en de duisternis verdryvende, myne gantfche ziel volmaakt ? Zyn dit alles dingen, die zoo duifter zyn: kajn het gros van het Menschdom ook hier geen waarheid voelen ? Wenfchelyk waare het, mogten zulke befchouwingen niet alleen voor den JVysgeer bewaard worden, maar door elk Mensch gekend en befchouwd; — de driefte onkunde zou by veelen wyken, en de waare, Wysbegeerte zou by anderen kragtiger zyn, die nu op valfche gronden, half verftaan, tot verkeerde meeningen overgaan. Het zou voor het Menschdom geen gering voorrecht zyn, indien zy van de jeugd af aan, aan dergelyke befchouwingen gewoon waren; en de algemeene eindoogmerken der dingen, die zich, in de meefte omftandigheden van ons leeven, ^an zeiyen ajs. openbaaren: zoo dat wy, door  gröndbeginzel van 't nat. recht. 393 'door het verband der zaaken, ongevoelig tot dezelve worden opgeleid zoo dra wy flegts een recht denkbeeld yan God vormen, die algemeene eindoogmerken zeg ik, zich eerbiedig leerden voorteftellen. — Mogt de leerwyze der Kinderen daar toe ingericht zyn, dat zy van jongs af zich zei ven leerden kennen, eigene neigingen, eigene betrekkingen, en daar uit voortvloeiende pligten! - Nu leeren zy hun A B C, en daadelyk worden zy ingebragt in de befchouwingen van anderen, die nooit, zonder de kennis onzer eigene natuur, recht zullen begrepen worden; of in moeilyke befpiegelmgen en famenftellen, welke zy onmogelyk bevatten kunnen: daar in tegendeel, wanneer eigene natuur heeft leeren fpreeken, die zelfde taal in anderen ras begrepen wordt, en men zich geen gewoonte vormt, om altoos zich voorby te zien, en in volgende jaaren, niet dan met de grootfte moeite, een oogenblik by zich bepaald kan worden: eene gewoonte die alleen de rede is, dat veele Menfchen het minst Degrypen, het geen hunne eigene natuur, hun beftaan raakt, en onvatbaar Pb 5 fchvi  394 H. ROYAARDS ALGEMEEN , fchynen voor die befchouwingen, die> nogthands in de daad de gemakkelykfte geweest zouden zyn, indien men dezelve niet geleerd had uit het oog te verliezen. En waarlyk kende elk Mensch zyne neigingen; wist hy, hoe hy dezelve beftieren moest; en was hy gewoon aan den toetsfteen der daaden: welk eene vastigheid zou 'er voor den onkundigften zelfs niet zyn, in den weg der pligten; hoe zou het voorftel der Openbaaring geene kragtiger uitwee king op de harten hebben , en de fchoonheid en redelykheid van dezelve doen befeffen. Wy moeten dm van daar beginnen , zal elk zynen pligt met kragt leeren kennen, en deeze befchouwing nuttig zyn voor het gemeene leeven? Dan zou men zien, hoe waaragtig het zy, het geen de fchryver van het Boeksken Theorie des Sen? timens, pag. 167 zegt: 11 rien est dom -pas de la Pbilo/opbie Morale, comme de la plupart des autres fciences, qui femblent 11e rendre leur oracles, que dans des deferts presque inaccesfibles a la plupart des hommes: elle ti>a point de My fiere, au'elk neJoit prete de revekr a tous ceux m  GRONDBEÖINZËL VAN *T NAT. RECHT. 395 gui font capables de la reflexion la pltts legere. Maar noch iets ten vyfde. VYF DE VRAAG. In welk een verband ftaat zulk een beginzel, tot dat, het welk ons de leer der Openbaaringe opgeeft? Het hoofdoogmerk van alles, wordt ons in dezelve aangekondigd als de eer van god: zyn uit hem, door hem, en tot hem alle dingen, hem moet ook de heerlykheid zyn in de eeuwigheid (f). En de hoofdinhoud van Gods wetten erl voorlchriften is j den Heere hunnen God Heft e nebben, met alle kragten, en zyne naasten als zich zeiven; zoo dat liefde de geheele vervulling der wet is (g). —. Zyn deeze voorftellingen, overeenkoomfiig met ons beginzel; en zou het niet beter zyn de laatfte in plaats van het eerfte te kiezen, daar de Openbaaring toch onf aaibaar is?- Wy kunnen pp het een en ander kortelyk antwoorden. De CO Rom. XI: 35. (g) Deut. VI: 5. Lev. XIX: 18. Tar TI- S £latth. XXU": 3?. 5Kom. XIII: 10, enz  $$6 H. ROYAARD S ALGEMEEN De Eer van God is zeker ook het oogmerk der fcheppinge (h), maar wanneer wy die eer in de fchepfelen zullen opmerken, waar uit maaken wy die op ? Alleen immers uit de volkomenheid van het fchepfei: daar in worden Gods deugden gekend en geroemd, en aan hem de grootheid toegebragü — Te leeven deshalven overeenkoom-; Jlig de orde der dingen, de oogmerken Gods, js niet ftrydig met het leeven tot Gods eer. — God fpreekt in zyn woord tot Menfchen, zoo als zy zyn, dat is tot redenmagtige wezens; en in de uitfpraaken zyner heiligheid , onderjlelt hy onze rede: gebiedt God nu in zyn woord, dat ik myne daaden tot zyne eer inrichte; en leert my de rede en de befchouwing der dingen, dat de eere Gods van my in het oog gehour den wordt, daar ik volgends de oogmerken Gods, in dit geheelal geöpen-i baard, leeve; en dat die oogmerken in de volkomenheid van my en al het fchep.-» OK) Zie tydeman in Epistol. Dsdicatoria, ad Syntagma Dhfert. ad Philofoph. Mor. pertinentium, pag. 85; en in het zelve Syntag. adami guilielmi yg.anzen Dhfert. Hifi. Philofophica, de fine, quem f bi Deus de mundo proppfidt., ultimo 3 pag. 275,  CRÓNDBEGÏNZÈL VAN 'T NAT. RECHT. 2P7 fchepfei, als het grootfte bewys van des Scheppers volkomenheid doorftraalen: dan weet ik ook, ben ik zoo verpligt te handelen, dat ik die oogmerken, die volkomenheid tot voedfels van myne neigingen en daaden doe ftrekken. — Deshalven dit: Richt uwe daaden in tot Gods eer; dit: Richt uwe daaden in naar de orde der zaaken • dit: Richt uwe daaden in, overeenkoomftig de Goddelyke oogmerken, welke gy kennen of weeten kunt, is het Zelfde. — In het eerfte wordt duidelyker geopenbaard, hoe dit op God betrekking hebbe; het tweede leert duidelyker in alle omftandigheden zien, wat met Gods eer overeenkoome; en het laatfte toont en de betrekking tot God, en het kenmerk der verpligting, daar uit voortfprurtende. — In eene openbaaringe, daar nu de pligten duidelyk worden opgegeeven, is het des een zeer gefchikt beginzel tot Gods eer te leeven. --- Maar in de natuur, daar de pligten uit dit beginzel moeten kenbaar worden, is het laatfte het gefchikfte, dewyl het ons het een en ander leert (i). Maar (0 Dc fleer Prof. v. v, marck heeft op de Hooge School.  '3£)8 H. ROYAARDS ALGEMÉÉN Maar waarom geeft de Bybel, als het hoofdrichtfnoer van alle pligten, de liefde op omtrent God, en den naasten als my zeiven; en waarom houden wy dit ook in het Natuurlyk Recht niet als een richtfnoer der daaden, gelyk heïneccius deedt? Veel was hier te zeggen, ware deeze Verhandeling maar niet reeds te groot geworden, nu dan, alleen dit weinige. — Dat beginzel is meer gefchikt voor de Heilige Schriftuur dan voor de Natuur. — ln de Natuur toont God zich liefderyk en goed, gelyk dit doorftraalt in alle zyne werken; maar niet min hoog en ontzaggelyK, die te vrezen is : omtrent zulk een wezen, al is het noch zoo liefderyk, past gehoorzaamheid, onder: werping en vreeze; en die vertoont zich flerker, dan alleen de liefde, fchoon die 'er ook niet mag worden uit- School te Lingen, een Imvyingsrede gedaan, De Gloria Dei, fuprema Naturae lege, den'17 Decemb. 1773, en vertoont in dezelve, boe èt Eer e Gods, de opperfte wet der natuur zy, welke wy in liet oog houden, wanneer wy door alle woorden en djiaden vertonnen , dat wy alle de deugden Gods erkennen , ■eerbiedigen, en van daar de roeifels onzer werkingen ontlecncn,- bl.- 24 } maar met dit-alles is het niet het eerfte dat wy kennen, en kan dus geen eerst beginzel zyn.  SRONDBEGlNZEL VAN *T NAT. RECHT. 399 uitgefloten. — De nadere openbaaring Gods ftrekte, om God in een des te liefderyker daglicht te vertoonen, en hem als liefde aan Menfchen voorteftelien: daar aan geeft elke bladzyde der befchrevene Openbaaring getuigenis; dit bevestigen de gebeurtenisfen, welke God, van den beginne der Wereld af, met Menfchen liet voorvallen, en welke, door de vertooning zyner ftrenge geregtigheid, des te leevendiger doorfcheen; dit werd volkomen in den Zoon van Gods liefde vervuld, en mogt daarom terecht, door een heilig Man betuigd worden, daar hy uitriep, herhaald uitriep: God is lief del Van daar, dat hy in zyne wetten, als liefde, moest worden aangekondigd; van daar, dat de hoofdinhoud dier wet, ook liefde van het fchepfei was tot God, liefde tot my zeiven, en tot anderen, als welke God lief hadde, Wien ik in deeze liefde' moest gelykvormig zyn, en tevens welbehaagelyk worden in die liefde, daar ik door dezelve alle:n aan het 1 oogmerk Gods beantwoorden moest.. ■— Ziet daar het onderfcheid: Natuur lieert gehoorzaamheid en onderwerping; maar Openbaaring liefde, en verze:  400 ~H. ROYAARDS ALGEMEEN zekert den Mensch, tegen de V®0ê* lingen aan, Gods liefde. — Het Beginzel der liefde vs, onzes eracfatens, meer een Beginzel der Openbaaringe dan wel der Natuur, en daarom doet mén niet veilig, met daar óp de Natuürpligten te doen fusten: al is Gods goedheid noch zoo groot, zyne toegenegenheid noch zoo Zigtbaar in de Natuur; al is Hy wegens zyne voortreffelykheid noch zoo liefdewaardig, 'er zyn ook veele blyken, die ons aan ongenoegen, llraf en toorn doen denken, en het gewisfe kan niet altoos van liefde fpreeken, dan blyft gehoorzaamheid onder dit alles; maar z&l liefde blyVen, -dan moet ons geleerd worden * dat dit de wille Gods zy: en is men Veeltyds dwaalende, gehoorzaamheid Veroordeelt, maar liefde leert noch Wederkering, het geen zeker, in meef dan een opzicht, het uitftekend nut eener Opénbaaring aanwyst. 3 • ln de Natuur is de liefde ook niet het eerfte Beginzel, maar wordt gelyk men by den Heer heineccius zien kan (k), uit een ander, dat van Gods oog* fJO ln Elem. Juris tfat. et Gent. %. 77—79*  grondeeginzee van 't nat. recht. 4OÏ. oogmerk en het geluk der Schepfelen afgeleidt; en wy vorderen hier een eerst üegmzely het geen in de Opénbaaring niet nodig was, die natuur en rede vooronderftelt, en waarin de uitdrukkelyke verklaaring van God de pligten bepaalt, en het een en ander flegts in dit hoofdpunt der liefde wil famentrek- j""\rn d,aar en boven- wilde men zonder Opénbaaring alleen uit de Natuur dit opmaaken, en daar uit alle de pligten afieiden, men zal zich niet zelden met duisternis omgeeven zien — Het is wat anders, het zelve eerst uit de Natuur te ontdekken; wat anders, de billykheid van het zelve, zoo als het uit de Openbaaring geleerd is, optemaaken en te betoogen. J Ziet daar dan, 'er is een naauw verband tusfchen het grondbeginsel der Natuurlyke pligten, en zulke boofdfleUin,gen, m welke de Opénbaaring den krinoder phgten bevat: — beide koornen (Overeen, en het onderfcheid moet allleen in den onderfcheiden aart van elk [gezogt worden. — Mogelyk kunnen (deeze bedenkingen nuttig zvn, om jaanleidmg te geeven, dat men het een XW. DEEL, CC eQ  'jj.02 H. ROYAARDS ALGEMEEN ENZ. en ander verder befchouwe, en ook dan zelfs zal ik my niet fchaamen over deezen arbeid. ver-:  Bladz. 403 VERHANDELING over den INVLOED der ZINTUIGEN op de WYSBEGEERTE; door ABRI AAN VAN SOLINGEN. Y an de oudfïe tyden af, werden de aandoeningen van het Menfchelyk hart door het prachtig gelaat der natuure opgewekt: het uitfpanfel des Hemels, als een konftig gewelf, boven hun, hoofd opgetrokken, en doorzaajd met vuurige lighaamen, op welker luister zy niet dan met verbaazing konden ftaroogen; de grond, dien zy betraden, als een fierlyk tapyt onder hunne voeten uitgeftrekt, waar zy, by elCc 2 ken  404 A. VAN SOLINGEN OVER DE ken {tap, de milde voortbrengfels, die de fchoot der aarde oplevert, bewonderden; het onmeetbaar ruim, tusfchen hen en den hemelboog; de wyde plas, eindelyk, die dan eens als een effen veld, niet dan door het ruim der Hemelen beperkt, denkbeelden van louter majefteit en grootheid inboezemt, en dan weer, als een woest element het Heel-al den oorlog fchynt aan te doen, waren, behalven duizend andere, zoo veel treffende voorwerpen , die den gevoeligen mensch , van de jongfte eeuwen af, dan eens in verrukking, en dan weer in verbaazing vervoerden, maar meest al in hem, daar hy zig gedrukt voelde door het pak zyner onwetenheid, een loffyke nieuwsgierigheid opwekten, om het geheim, waarom, van zoo veel wonderen te begrypen j de meesten hunner verwarden zich welhaast in het onderzoek, en hun onvermogen voelende, vonden zyzich gedrongen, die verbaazende verfchynfels, ais uitwerkingenvan vermogender en onbekende mag-; ten te erkennen, die hunne verrukking zoo fterk opwekten, dat zv dezelve, als verhevener wezens, aan bat den,  ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 40$ den, en zich voor de Hemelfche lighaamen , zoo wel als voor de elementen, eerbiedig nederbogen. De fchranderften onder hen, die het meest doordachten, erkenden wel de lichten des Hemels, de aarde, het water en het vuur, voor zoo veel verhevener wezens of Oppermogenheden, maar zy verbeeldden zich niet te min, den wonderlyken fchakel ontward te hebben van zoo veel verfchynfels, die zy aan de lighaamen, dan eens te recht, dan eens te onrecht toekenden: zy waagden het, grootfche veronderftellingen te maaken: het gebouw der fabelkunde niet minder vernuftig dan de draaykolken van dêscartes ; of de dierlyke ziel des aardbodems van repler, in laater eeuwen uitgedacht, was de ryke bron, waar uit hunne denkbeelden telkens hunne verwondering te gemoed kwamen, en alles verklaarden. Het bleef hier niet by, hunne verhitte verbeelding drong door, tot in het ryk der eeuwigheid: om by voorbeeld den oorfprong der wereld te verklaaren , noemden zy den Hemel, den oudften der Goden; den tyd verbeeldden zy Cc 3 door  A. VAN SOLINGEN OVER EE door eenen anderen God, die van na» tuure gefchikt was, om alleen over te blyven en alles te verflinden, zyn Vader van het vermogen beroofde om voortteteelen, en zyn eigene Kinders, naa mate hy dezelve voortbracht, vernietigde: een derzelver, Jupiter, ontkwam het gevaar, deed hem den oorlog aan, en maakte zich meester van zynen troon: deeze waren by hen de Zinnebeelden der eeuwigheid, waar uit de ftof ontwikkeld en alle dingen geboren werden, die, na verfcheide hervormingen en flandverwisfelingen , eindelyk het onveranderlyk gelaat der natuur e voortbrachten, welke zich zeiven niet kunnende onderhouden, befluurd werd door Goden, wier ftamlyst van de eerfte duisternis begon, welke den Baayerd voortbracht, waar uit dè Goden van het Heel-al geboren werden. Telkens openbaart zich hier een mild vernuft en een duurzaame yver, om de natuur met haar verfchynfels op te fpooren; dit vernuft, met deszells voortbrengfels, fchildert ons de Kanfelier baron met een fraay penfeel, in &yn werk, over de wysheid der Ouden j  ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 40J den; en hoe gebrekkig de opfpoorin-" gen der fchranderen van dien tyd geweest zyn, zy doen ons ten minften zien , dat het boek der Natuur al vroeg het voorwerp van de befpiegeling der Menfchen geweest is, die in hunne fabelen, de fchatten van alle hunne vindingen, vernuft en geleerdheid hebben opgefloten, tevens met bygevoegde zinnebeeldige verklaaringen , hoe alle dingen hun wezen en beftaan gekregen hebben, en in dezelve onderhouden en beftuurd worden. Zoo beguichelden de zintuigen al vroeg het Menfchelyk verftand: men zag de Hemelfche lighaamen, en men gevoelde de werkingen der elementen ; en deeze zintuiglyke gewaarwordingen waren de eerfte oorfprong van den gedrochtelyken Godsdienst, die meer inwortelde en grooter voortgang maakte, naar mate de Starrekunde de uitvindfter werd van naamen, kenmerken en beeldtenisfen, waaraan de aloudheid, als aan zoo veele magten, oordeelde eerbied of vrees verfchuldigd te zyn. Het kon niet misfen, of zulk eest Cc 4 zin-  4^8 A. VAN SOLINGEN OVER DE zintuiglyke Godsdienst werd, met moeite door de verftandigen en oordeelkundigen van dien tyd, opgekropt: warsch van zoo veel zinlyke denkbeelden, trachtten zy dit gebrek te vergoeden , en fielden hun vernuft in de plaats der zintuigen, maar zy dwaal-cien niet minder; in de Zedekunde ïiochthans, maakten zy vorderingen: ANAXAGORAS , SOCRATES, PLATO en veele anderen, erkenden allen één -God; ook gaven.zy zedelyke voorfchriften, die, vergeleken met den tyd, waarin zyleeiden, het Menfchelyk hart eer aan doen; ongelukkiger was het gelaat der Natuurkunde, die de eerfte toets is van het wysgeerig verftand. De Natuuronderzoekers van dien tyd, door geene ondervinding geleid, en met hun vernuft nochthans in de geheimen der natuur willende doordringen, werden 'er Hemel- en Wereldftelfels gevormd, zoo wanfchapeh en verward, dat wy flechts eenige fchreden van de beroemfte Natuuronderzoekers der aloudheid behoeven na te treeden, om, ons gedrongen te yinden, te erkennen, dat 'er in hunne yer-  ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 409 verhitte verbeelding, veel eer een baayerd, dan een geordend Heel-al gelchapen is. Een van de eerfte Natuurkundigen; die de zintuigen mistrouwde, was democritus: deeze zonderde zich afin de begraafplaatfen van Abdera, om, van het gewoel der Wereld afgefcheiden, afgetrokkene denkbeelden te kunnen vormen; en zyn wantrouwen op de zintuigen was zoo groot, dat* hy wenschte blind te zyn, om te beter te kunnen bevatten; dan, zyn oneindige Werelden, blootgefteld aan bederf en herfchepping; en het noodlot, waar meê de ondeelen zich aanraakten, en door hunnen fchok den Hemel en de Elementen vormden, zyn tevens de duidelyke bewyzen, hoe verkeerd het gelaat der Natuure, zich, zonder zintuiglyk behulp, laat opfpooren, door afgetrokkene denkbeelden; zelfs door geen verftand, zoo verheven, en in het zedekundige zoo fchitterend, als dat van democritus , die 's Menfchen dwaasheid en zyn ydele pogingen naar grootheid altyd belachte. Het Menfchelyk verftand, fteeds Cc 5 van  4IO A. VAN SOLINGEN OVER DE van het een uitcrfte naar het andere geflingerd, vierde van ouds, zoo als te dikwyls noch heden, den ruimen teugel aan afgetrokkene en vindingryke denkbeelden; de waarheid hield zich fchuil agter het gordyn der duisternisfen, dat eerst in laater eeuwen, door de beöeffenaars der proefondervindelyke Natuurkunde, is opgetrokken : het kwam zoo ver, dat men. den Mensch werktuiglyk leerde denken , een ander uiterfte, door aristoteles gekozen, om dat hy even als democritüs , de zintuigen mistrouwde, dezelve zocht te louteren, en hier om liever tot een algemeen zintuig zyn toevlucht nam, het geen hv door een reeks van Categorien en fluitredencn ontwikkelde; iï^cr door verbonden aristoteles, empedocles , en, na hen, alle de 'Schoolgeleerden, de Wys.geeren, zoodanig aan de opzamelingen van hunne denkbeelden, waar uit zy hunne grondftellingen opmaakten, dat al de beöeffenaars der wetenfehappen, door deeze iecrftellige orde bekoord, hen en hunnen eerften voorganger een onfterflyken roem toezwaajden. Men vloeide van alle kan-  ZINTUIGEN OP EE WYSBEGEERTE. 41% kanten (amen, om de Schoolgeleerden te hooren en hunne Wysbegecrte aan te neemen ; door zulk een werktuiglyke manier van denken, kluisterden zy het Menschlyk verftand aan een noodlottigen keten, en maakten tevens den weg der Wysbegeerte voor elk gemaklyk, dewyl ieder, al ware hy ook geheel van oordeel beroofd, onder den rang der Wysgeeren geteld werd, die zich Hechts hunne konftige termen van verklaaren en betoogen had eigen gemaakt. Toen was'er overvloed van Natuurkenners, die, in plaats van de verfchynfels, welke zich in de Natuur opdeden, te onderzoeken, allerhande onbekende hoedanigheden en natuurkrachten by de hand hadden, die zy door toverwoorden uitdrukten, en waar door zy alles verklaarden. En welke tog was het kern en pit der Aristotelifche Natuurkunde? De vier hoofdftoffen, die zich eerst omwentelen, affchaaven, tcfamenkoomen, zich affcheiden, opbruisfehen, inkrimpen, zich verligten, verdunnen, en daar na, door een vyfde quintesfentie famengekneed, de Peripatetifche Wereld maaken; een gebouw van verwar- rin-  4X2 A. VAN S0LINGEN OVER DE ringe, waar over het verftand, in laater eeuwen gezucht, en de ondervinding gezegepraald heeft. Noch meer misvormd was het Wereldgeftel, door epicukus verzonnen, dat door zynen leerling ltjcretius, den nakomeling, in gedicht nagelaaten, en in laater tyd, door zyn navolger gassendüs weer gedeeltelyk herbouwd is: van eeuwigheid beftonden 'er ondeelbaare, harde, hoekige, vierkante, langwerpige, fyne ondeelaes, die, na lang omzwerving, ter zyde afliepen, famenpakten, en by geval den Hemel, de Zon, de Aarde, de Planten, den Mensch en het Verftand vormden : deeze toevallige Epicurifche Wereld beftond derhalven uit deelen, welke zonder eindoorzaaken gevormd, gefchikt werden naar die gebruiken, waar toe de ondervinding leerde, dat men ze kon bezigen. Het voortrcflyk famenftel, by voorbeeld, van 's Menfchen oog was niet zoo konftig gevormd, op dat de Mensch 'er door zien zou, maar, toevallig famengefteld, bevond men, dat het tot dat einde dienen kon. Hadden deeze [Wysgeeren het boek der Natuur, met be-  ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEEHTE. 413 behulp hunner zintuigen, maar ter loops opgeflagen, zoo zou nimmer zoo veel pracht, fchoonheid en orde, door eenig redelyk verftand, voor de uitwerkfels van het blind toeval zyn gehouden geweest. Ondertusfchen kleefde het ftof der Schoolgeleerdheid den Wysgeeren ftandvastig aan: en vergelyken wy het werktuiglyk verftand der Wysgeeren van dien tyd, met de zuivere en befchaafde denkbeelden, welke men, in laater eeuwen, onder het beftuuf van naauwkeurige zintuigen, over het gelaat der natuur gevormd heeft, zoo kan men niet genoeg verwonderd zyn, hoe het Wysgeerig verftand van ftap tot ftap ontwikkeld, en eindelyk tot dien trap van vorderingen geklommen is, waar toe men het thans verheven ziet. Daar de Natuur altyd by fchreden; en nimmer by fprongen vordert, was 'er een middentyd noodig, waarin mr.D den werktuiglyken Konstketen va : A.dST . i.i ks den fchop gaf , zonder ctat men noch deszelfs plaats, door een voorzichtige en zintuiglyke proefc ondervinding vervuld had. Deeze loop-  414 a. van solingen over bë loopbaan werd het eerst luisterryk geopend door petrus ra mus , die> ten koste van zyn eigene veiligheid, zich in het begin der zestiende eeuw, het eerst tegen de Schoolgeleerden in de bres ftelde, en zich hier door aan zoo veel grievend hardeer en vervolgingen zag blootgefteld, als hy eer en roem by de zynen behaald had. Eindelyk fchudde de onvergelyklyke descartes het ftof der fchoolen geheel af, en verklaarde zonder werktuiglyk uitgedachte redeneeringen, de verfchynfels der Natuur: het is waar, zyn verbeelding lichtte hem hier het meest in voor; hy dacht evenwel Natuurwetten uit, en baande het eerst den glansryken weg, dien anderen, welke hunne denkbeelden onder een {brenger bedwang gelegd hadden, zoo roemryk na hem betreden hebben, descartes had de Natuur meer aan zyn eigene wetten onderworpen; bedagtzaamer onderzoekers betraden na hem den weg der Wysbegeerte, veel eer als leerlingen der Natuur; zoodanig behaalden galilaeus, kepler, cassini, huigens , de la hire en fommige andere, den onfterflyken roem, die hen door  zintuigen op de wysbege£rte. 4Ï5 door de nakomelingen wordt toegezwaayd. Het is opmerklyk, dat het gebouw der proefondervindelyke Natuurkunde, dat al zyn luister behaald heeft, uit een nuttig en naauwkeurig gebruik der zintuigen, aan de beguicheling dier zelfde zintuigen, zyn eerften grondflag en oorfprong verfchuldigd is: oordeelkundige Mannen waren het bedrog der zintuigen gewaar geworden , zoo wel als de gevaarlyke dwaalingen , waar aan men zich vindt blootgefteld, indien men uit de verfchynfels, die de zintuigen ons oppervlakkig vertoonen, gerust gevolgtrekkingen maakt: de boog des Hemels, de gelyke afftand der Starren, de grootte der Maan, de loop der Zon van het Oosten na het Westen, de voortgang, ltilftand en terugkoomst der Planeeten, benevens menigvuldige andere, waren de aanhoudende beguichelingen, waar mede de zintuigen het verftand van de Natuuronderzoekers verftrikten. Groote Mannen, hadden dit bedrog, vooral in hetHemehgeftel, reeds hier en daar opgefpóord: coperïïiêus en tycho srahe hadden in dee-  416 A. VAN S0LINGEN OVER DE deeze taak byzonder uitgemunt, of fchoon de laatfte, uit vrees van verkettering, waar mede hy gedreigd werd, de verfchynfels der Natuur, met de Godgeleerde ftellingen zocht te vereenigen, en dus zyn waare meening verbloemde, dewyl het bekend is, dat hy meer achting voor het ftellel van copernicus , dan voor zyn eigen hadt. Het uit den weg ruimen van zoo veel dwaalingen, die het vertrouwen op de zintuigen verwekte, baarde in de kennis der Natuur een geheele hervorming, waar door het gebouw der Proefondervindelyke en Meetkundige Natuurkennis gebooren werd, wiens eerst gelegde fteenen, door den Vader en Hervormer der Wysbegeerte, isaac newton, tot een prachtigen tempel van waarheid en wysheid werden opgetrokken. De bewegingen der Hemelfche lighaamen , eerst door draajkolken voortgeftuwd, de eb en vloed, de kleuren, waar mede zich de Natuur fchildert, en eindelyk zoo veel duidelyke verfchynfels, welke men door de termen van aantrekkings- en zwaarte-kracht gewoon is uit te drukken, waren agter het floers  ZINTÜTGEN ÓP ÜE WYSBEGEERTE. 417 floefs verborgen, dat het aanfchyrt der Natuur bedekte; newton ligtte.. dat floers op, en de Hemelen waren open: hield de Natuur zich fchuü, en ichoten zyne vermogens te kort, fayn berekende haare wetten op onwrikïbaare; gronden, tot in het oneindige; in deë- t ze berekening geholpen, en zelfs over- i troffen , door den onvergelyklyken Leibnitz, vertoonde hy de Natuur in: al haar pragt en luister, na ze eerst aan het kenmerk der waarheid getoest te hebben. Zyne Navolgers drukten zyne flappen , en maakten zyne leer gemaklyk,' door het oprichten van Schooien, waarin de bewegingen van de Natuur, door Proefondervindingen en Werktüiglyke waarneemingen geleeraard werden. Dit middel wierd eerst door poliniere uitgedacht en in het werk gefield, waar door 's gravesande en MUSSenbroek. naderhand gelegenheid gehad hebben, om het waar aanfchyn der Natuur in haar helder daglicht ta vertoonen, en de geheele Wereld aan Zich te verpligten. Zoo groot is het voordeel, dat men ï uit de ProefondervindelykeNatuurkunxiil bsel. Dd' de  418 A. VAN SOLINGEN OVER Dfi de getrokken heeft: deeze heeft Ons de verfchynfels der Matuur zoo veel te beter leeren kennen, fmds men meer vertrouwd heeft op het eenvouwig getuigenis der zintuigen, en minder op dat eener verhitte verbeelding en vooraf gemaakte Hellingen, welke als zoo veele geverwde glazen zyn, door welke men over de koleuren der omringende voorwerpen zou willen oordeelen. De waare Natuuronderzoeker, alle voorgaande vooroordeelen van zich afwerpende, dringt onder voorlichting der ondervindinge, met zyne naauwkeurige zintuigen, tot in de duisterfte fchuilhoeken der Natuur i het is aan die ondervinding, dat men de fchoone ontdekkingen verfchuldigd is, welke de Natuurkennis over het Ichynfchoon gewoel der vlugge en vin-* dingryke vernuften doet zegepraal en. Die gelukkige omkeer is te weeg gebracht, door den vlyt van hun, welke in de 17de en 18de eeuw, der Natuur haare geheimen ontweldigd hebben, in ■welkers ontdekking, zy in de vorige eeuwen, zoo fchaars was; gelukkig! zoo het helder licht der Proefondervindelyke iNatuurkunde, die het Mensch-  ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 4I9 Menschlyk verftand voor 200 veel do* lingen beveiligd heeft, veelen, door deszelfs glans en gloor te ver verrukt, niet te fterk in de oogen gefchitterd had. Had men zich met dien grooten Leeraar der Proefondervindelyke Natuurkundë, 's gravesande, geduurig te binnen gebracht, dat men, door de Zintuiglyke waarneemingen, niets anders kent dan de verfchynfels der Natuur, zoo zou de geest van order, fchikking en gevolgtrekking, zoo noodzaaklyk, om de verfchynfels aan elkander te verbinden, het vernuft niet te veel hebben doen belust zyn, om gevolgen te trekken, waar door men zich verbeeldde, rede van die verfchynfels te kunnen geeven: integendeel, men vergat, dat men verfchynfels opfpeurde, en men haalde uit de ondervinding ftellingen, die den aart en het konftig waarom der dingen fcheenen teverklaaren; men ftichtte eindelyk een gebouw van redeneeringe, zoo weelderig als de draajkolken van descaktes , of het dier van kepLer: in een woord, de verfchynfels werden tot gronden van zekerheid verheven, waar over de gezonde rede Dd 2 maar  420 A. VAN SOLINGEN OVER DE maar al te dikwyls fchaamrood gewor* den is. ! En zeker zullen wy edelmoedig zyn: wy, die thans onze gedachten laaten gaan, over het voor- en nadeel van den invloed der zintuigen, zoo behoort ook tot onze taak het misbruik, dat men gemaakt heeft van de zintuiglyke Proefondervindelyke Natuurkunde, aan welke men anderfinds het uit den weg ruimen van zoo veele dwaalingen, het veranderd gelaat der Natuur, en den zegepraal der waarheid over denkbeeldige Wereldftelfels, verfchuldigd is. Het kennen van dit nas*? bruik is van te meer belang, om dat men uit de beweginge het ydel; en uk het ydel Gods onmeetbaar beftaan heeft meenen te verklaaren: terwyl men zich aan den anderen kant verbeeldde, uit de drukking en botzing, en uit alle die verfchynfels, welke men door aantrekkingskracht uitdrukt, de beginfels der ftof, hoe zeer de zin* tuiglyke ondervinding hier niets in voorlichtte, te kunnen verklaaren: het onbevooroordeeld opgeeven van het een en ander zal genoeg zyn, om te doen zien, dat, in iedere Wysgeerige eeuw*  ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 42 L eeuw, vinding en vernuft ftelfels gebouwd hebben, die het verftand bedrogen hebben 5 en te gevaarlyker zyn geworden, naar maate zy, in de laatfte eeuw, op het getuigenis der Zintuiglyke en Proefondervindelyke waarneemingen, gebouwd fcheenen. Die de Natuurlyke verfchynfels opfpoort, verkeert omtrent de plaatfingen en bewegingen der lighaamen; hy befchouwt de krachten, en derzelver werking en drukking; hy gebruikt het woord zwaartekracht, om dezelve te bepaalen; hy neemt zyn vindingryk vernuft te hulp, en bedient zich van den hefboom, den as, de katrol, de wig en de fchroef; hy ziet, wanneer de werking gelyk aan den weerftand is, dat als dan de rust behouden wordt; dan wel dra waarfchuwen hem zyne zintuigen, dat het gedrukt lighaam de rigting van het aanmakend lighaam aanneemt, wanneer het door geenen tegenftand verhinderd wordt. Dus ziet hy de beweging, hy bepaalt dezelve, hy onderwerpt ze, op het voetfpoor van den grooten newton, aan wetten; hy befchouwt den weerftand, Dd 3 die  423 A. VAN SOLINGEN OVER DE die de middelftoffen en de wryvingen veroorzaken; hy onderzoekt de oorzaaken, die derzelver loopftreek veranderen ; de vloeiftoffen, die de ftreekbuiging, en de vaste lighaamen, welke de weerftuiting maaken, lichtten hem voor in dit onderzoek. Zoo leert hem de zintuiglyke ondervinding de beweging en haare wetten kennen, en hier om vormt hy al te pnvoorzigtig een beftuit, dat de uitgeftrektheid, waarin dé bewegingen voor zyn oog gefchieden, een volftrekt ydel is; het geen hem tot niets minder opleidt, dan om het, eene eigenfchap van God te noemen, die zyne oneindigheid uitdrukt: immers zoo hy het ydel niet toelaat, ontkent hy onbefchroomd de mogelykheid dier bewegingen, welke hy zintuiglyk ondervindt. Het behoort in het geheel tot on§ beftek niet, ons in een onderzoek in te laaten, over het zoo dikwyls herhaald vraagftuk: of men een alom verspreid ledig, dan wel een volftrekt vol erkennen moet; veel min op te fpooren, of de zwaartekracht en de wederiland der ftof, welke men tegen het kl '' "v'' 11 ' ■•"' yo^  ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 423. vol tegenwerpt, waarlyk eigenfchappen der lighaamen, dan wel middeltermen zyn, waar van men zich bedient, om in een verftaanbaare en algemeen aangenomene taal, de verfchynfels, welke wy door onze zintuigen gewaar worden, uittedrukken < ofeindelyk de uitgeftrektheid zelve eene wezenlykheid zy, dan wel een woord, behoorende tot die middeltermen, waar van wy, tot ons gemak, gebruik maaken: het is genoeg, zich overtuigd te vinden, dat het de verfchynfels, noch de wetten der beweginge niet zyn, welke gronden van zekerheid opleveren, om een alom verfpreidledig te erkennen; zelfs zoo, dat men uit "deeze verfchynfels geene gevolgen, hoegenaamd, kan afleiden , die gefchikt zyn om het gevoelen van zulken te ontzenuwen, die het ruim voor de orde der aaneengefchakelde wezens houden. De oude Wysgeeren zagen de beweging, en hierom durfden reeds epi- curus , democritus en leucippus het ruim, als een onlighaamlyk, onbelastbaar wezen, onvermogend tot lyden en werken, bepaalen: in laater tyden volgde gassendi hun voetfpoor;. Dd 4 dq  424 a. van solïngen over de de beroemde keil gaf zelfs Natuurkundige proeyen, atgeleid van de farnendrukking der Hof, o,m te bewyzen, dat 'er een ydel was, verfpreid doof het ruim; eindelyk kwam de Doorluchtige newton , en waagde de grootlche Helling, om het ruim als het midden te erkennen, waar door God alomtegenwoordig was (a), dewyl hy, langs (a) Sommigen ontkennen dat dit immer door newton geleerd zy: clarke beweert, dat Tiet denkbeeld van een fenforium, alleen ter opheldering, door newton zy bygebracht; daar hy 'er tevens eené vergelyking byyoegt van de manier, waarop de beeïdtcnis der dingen in ons fenforium vertoond worden, zeggende: dat God op zulk eene wyze de dingen zelve ^ in het Ruim, ter plciatfe daar zy zyn, gewaar wórdt, even als uP het Zyn fenforium was. De plaats by newton' is deeze:' " Annonjenforium animalium est loens, cui i? fubflantia fentiens adest, et in quêm fenfibiles rè„ rum fpecies per uetros et cerebrunr tleferuntur, ui ,-, \bi praefentes a praefente fetitiri pos fint.? Sltquè „ nk quidem rite expeditis, annon ex phaenomeni; 5, cotytat, esfe Ens incorporeum, vivens , 'intelligens, a, onhipraefeus, quod in fpatio infinito, tanquant 55 fenforio^ fiio, res ipfas intime cernat, penitusque s, perfpiciat, totasque inier fe praefens praefentes. „ complectatur: quarim quidem rerum id; quod in » vobis' fentit et cogitat, imagines tantum ad fe per s, organa fenfuum -delatas in fenforiolo fuo percipit 8>' et contuetur.'" newtoni Opt. Lib". lil. Ouacst.' 28. pag. 298. Ed. Lauf. ei Gen. 1740. Her'koomt *ï voor ■> <^t clarke het denkbeeld van het Ruim, daar het als het midden erkend wordt, waarin God alomtegenwoordig- js,:ftefflg bevestigt door zyn  ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 425 langs deezen weg, de fchepping der wezens en Gods alomtegenwoordigheid kon verklaaren. Het is moeilyk te bepaalen, of de weelderige vernuften der Overnatuurkundigen ooit ftouter ftap gedaan hebben, dan deeze groote Leeraar der Proefondervindelyke Natuurkunde, die aan het ruim , het denkbeeld van den zetel van Gods verftand heeft durven hechten: maar vraagen wy aan onze zintuigen, ofzy ons, door eenige Proefheeming, kunnen verzekeren, dat het ftoflyk Al, niet één enkel onverdeeld wezen is ; en of zy gronden van zekerheid opleveren, dat wy ons met bedriegen, wanneer wy door den afftand, die wy onder de grovere Dd 5 we_ gevoelen, dat newton het zelve by ons fenforium yergcleeken heeft: immers even eens, als wy VS tennfen der dingen gewaar worden, zoo wordt Oocl de dingen zelve gewaar: maar, zegt newton, wy worden die in ons fenforium gewaar en "en vlmZ^n TA°Dder uitvluchte" ^dek wringen kan - zelfs of fchoon newton het denkbeeld van• lenfonum met eens genoemd had, zoo erkent hy ten minften niet ronde woorden het Ruim voor de plaats, waarin God de dingen niet alleen zkt en , Pr*f. in Je Onthei- („ *ww*5 ié T,ï:dMUrt, J.W. gen, dar voorde Kry-t;og-r.;n- ^g.^"™L  4^2 G. WINDII DIS ser T Af IÖ oris Batavum primus intulit, Zelandicarum infularum antiquitatem alta caligine 'obvolutam jacere, omnes fere Belgicarum. Rerum fcriptores tcstantun STih retro "decuffa annbrum fpatia ire, et quicquid memoriarum Scriptorum Veterum fides cuitodit, excutere ivacet, reperiemus a longe fubmotis aetatibus varias opiniones de Aè'ris Zelandici qualitate inter praeclaros cujuscunque aevi viros viguisfe, qui et ipfi Zelanda de Gente nati eruditioliis famam apud posteros propagarunt, inter quos primo loco nominare liceat nicolaum everardi, mmmi Confilii Me- tts caesar , die het eerst dc Romcinrche Vaandels, in het Land der Batavieren, geplant heeft, de Oudheid der Zeeuwfche Eilanden in cen£ dikke duisternis omwonden ligt. Indien wy ons verledigen , eenige jaaren agter uit te tellen, en het geen geloofwaardige Oude Schryvers ons hebben nagelaateii te onderzoeken , zullen wy bevinden, dat van ouds af, verfchillende gevoelens, omtrent den aart der Zeeuwfche Lucht, plaats gehad hebben, by beroemde Mannen, die in onderfchciderte Eeuwen leefden, en die zelfs in Zeeland gebooren waren', en den roem hunner Geleerdheid, tot de tKakomelingfchap, hebben overgebragt: onder welken 'men jnicolaus everardi , Voorzitter in den IIoo- gen  DE A ERE ZELANDICO. 453 Mechlinienfis Praefidem, magnaeexiftimationis virum, cujus verba in Conü— lio 132 Libri fui Confiliorum et Responfionum ita leguntur: nee est verifimile, quod in Patria Zelandiae, ubi A'èr de fe corrumpit ferrum; vixerunt aliqui centum et viginti duo annos, imo de millevixunus, ibi continue moram trabens attingit quinquagefimum annum. Ex quibus verbis apparet, in nemine magis, quam in illo viro id verum esfe, quoddicitur, nullam esfe fapientiaevim tantam, in quam non aliquis ftultitiae rivulus inrluat cum eaque permisceatur. Mirari itaque non debeFf3 mus, gen Raad van Mcchelen, en een zeer geacht Man,, d/e eerlte plaats mag geeven; wiens woorden, in de 132 ünèdgty van het Hoek zyner Raadg. en Antwoorden, deeze zyn: Het is niet waarfchynelyk; dat in Zeeland', daar- de Lucht van zelf liet y'zer verteert , eenige Menfchen honderd en twee en twintig jaaren geleefd hebben; ja van duizend, is Vr naauwiyks één, die daar, geduurende zyn geheel leeven verblyveude, het vyftig/le jaar bereikt. Uit welke woorden'duidelvk blvkt, dat in niemand meer, dan in dien Man het zeggen bewaarheid' is, namelyk: dat nooit iemands Wysheid zoo groot is, dat zich daar mede niet eenige dwaasheid zoude,1 Vermengen. Dus moeten wy ons niet verwonderen , ' dat  454 G. WINDII DISSERTATIO mus, quod Filius ejus, qui fub janï Secundi riomine Orbi Litterato inno» tescere voluit, et Cardinali granvel,Lano a Secretis fuit, Patris opinionem, lecutus in Poëmatibus fuis, Epistol j Lib. ï, Epist. i. ad fratrem fuum everARdum nicolaium , Aëris nostri qualitatem maügnis fcommatibus perftringere audeat, dulci modulamine cajiens; Me ret-inet falfis infaufra Walachria terris Oceanus tumidis quam vagus ambit aquis, Niilla ubi vux avium, Pelagi lire pit umliquc murmur Coelum etiam larga defuper üï'get aqua. Plat Bireas, dubiusque Notus, flat frigidus Eurus, Felices Zcphyri uil ubi juris habent. Au- tlat zyn Zoon., die zich, onder den naam van janus secundus, aan de Geleerde Wereld heeft willen Mè jkend maaken, en Geheimfchryver was, van den Kardinaal granvelle, het gevoelen van zynen Vadet"volgende, in zyne Gedichten, in den eeriten Brief, van het eerfte Boek zyner Brieven, die hy aan zyn Broeder everardus nicolai fchryft, van de g'efteldheid onzer Lucht, op een gants bitfche en fchimpachtige wyze durft fpreeken, op eene zagtluw dende toon dus opzingendc : Ongelukkig IValchereu door haare ziltige Landen, welk een woelige Zee met zyn bruifchende golven omvangt, weerhoudt my; hier hoort men geen ftem dpr VigeJen , het gewoel der Zee raast hier van alle zydenz wyl de Hemel boven het ^elye ipet dikke mi*  DE AERE ZELANDICO. 455 Audiamus levinum lemnium, Mer dicum Zirixfeè'nfem ibique natum, qui Scriptis luis eximiam fibi nominis Gk>* riam comparavit. Hic, in Libro fuo, de Occulcis Naturae Miraculis, Lib. V. pag. 336, agens de Zeiandici foli ubertate, de Urbibus eleganter extructis, de Portuum commoditate, et tuta Statione Carinis, hunc in modum de Aè're nostro loquitur: de Aëris autem Zeiandici dementia non aujim muita pollicew, ut qui in mnnullis partibus fit paulo asperior, et quam Vtcinarum gentium minus falubris, praefertim aejlate ob paFf 4 H' volken haar drukkende is : een Noorde, een ongenadige Zuide en koude Ooste wind, blaast in deeze' Jlreek, terwyl de zagte IPeste wind hier niet gehoord: wordt. ^ _Iloorcn wy levixus lemnius een Geneesheer te Zie! ikzee , cn aldaar geboörcn, die zich door zyne.«Schriften eenen Grooten naam gemaakt heeft. Deeze; in zyn vierde Boek, de Occult is Nat. Mirac. pag,) 336, handelende over de vruchtbaarheid van derr. Zeeuwi'ehen grond , over de net gebouwde Steden, over de gcniakkelykhdd der Havens, en de veifge Reeën *oöfe Schepen, ttkgt van onze Zeen>vfehe Lucht, het volgende: Van de zagtheid der Zeeuwjche Lucht durf' ik niet veel goeds belooveu, cm dat zy in fommige■ gedeellens wat fcherper en ongczoidïris, dan die der nabuur ige Folken, veornsdnelyk in- deih  G. WINDII DISSERTATïO ludum et Stagnorum graves balitus, et quod Regio arboribus minus confita, Hoe tarnen habet commodi, quod contagioni ac pestiferis morbis minus Jit obncxius, ac Jerius hficiatur, nee Jaciie conquiescit. Audiamus jasonem pratensem ? Medicum Verieniem, qui Medicinam primo in urbe patria Zirixzea exercuit, ceinde ab aüolpho bürgundo, Marchione Veriae et Domino Beverenfi, in Arcem Sandenburgun evocatus aulae ejusdem urbisque Verienfis Archiater tuit. Hic tanta felicitate in humanioribus Studiis ingenium exacuit, ut ïiemo purius Latine fcriberet, ne- mo den zomer, wegens den zwaaren ft ank der poelen en moer as [en , en om dat dit Land niet flerk • met geboomte beplant is. Nochthans heeft het dit voordeel, dat het minder aan hefmetting en pestilentieufe ziektens is onderworpen, en laater wordt befmet, en de befmetting zich niet ligt vestigt. Laaten wy ook agt Liaan op jaso pratensis , Geneesheer te' Veere, die eerst zyne Geneeskonst, in zyne geboovteftad Zierikzee geoefend heeft; vervolgens door apolpii van kourgondien , Markgraaf van Veere en Heer van Beveren, in het Kasteel Sandenburg ontbooden zynde, eerfte Geneesheer van zyn Hof en van de ftad Veere geworden is. — Deeze Man heeft zich met zulk een gelukkigen uitllag, óp de fraaye \yetenfchappen. toegelegd, o^t'niemand ■ " fier-  DE AERÊ ZELANDICO. 457 mo Verfus Latinos elegantius pangerct. Edidit Poëmata varia hoe tituloSylva Larmirmm Adolescent iae, Antwerpiae 1530. 8vo, rarioribus Libris merito adnumeranda. In hac Sylva conipicitur carmen jani reigersbergii Chronico Zelandiae praefixum, in quo de Zelandia ejusque Aëre ita canit: Crede mini non est Regio'aspernabilis ulli, Genat cum primis fertilitate locis. ■ Ailj* ¥W90 tant3 est dementia, pasfim Arbbrei foetus ai genus omne ferat. fci cupis mgenium gemis novisfe,'docebit Malta h:c coüectüs ledulitate liber • Gens addictaDeo, m fnnnlex, moribus aptis, INec pauci castae Palladis arma colunt. * * *5 HA«! fierlyker Latyn fchreef, noch beter Latynfche Vaerten maakte dan by. Hy heeft verfcheidene Gedichten, onder den tytel van Sylva Carminum Adolescentiae\ te Antwerpen , in het jaar 1530, in Svo uitgegeeven , die men met recht onder de zeldzaame boeken *a in America Meridionali, ad Lineam aequinoctialem, vix fesquilineam excedere obfervavit, cum in nostra Regione inter minimam et maximam altkudinem mercurii in Barömetro est dis* cre- verdikt wordt, wordt zv noodzaakelyk zwaarder; Dit wordt door de naauwkeurige VVaarneemingen der Natuurkundigen ten vollen bevestigd. Eindelyk moet ik noch wegens de zwaarte van onze Lucht aanmerken dat zy aan grootere en meerdere veranderingeri onderworpen is, dan in andere Luchtftreëken, byzonder in de warmere, in welke het ondcrichetd heel Terin»- is: dus is 'er tusfchen.de Keerkringen naauvvfyfes een onderfcheid van zes linien; en de Beroemde Dfi \ coNOAr.HNE heeft waargenoomen , dat 111 de ftad mUo. in Zuid America, digt aan den Evenaar gelden het naauwlvks een halve linie vcrfchilde, daar itt ons Laild tusfchen het hoogfte-.en laagile van c;e  DE AERE ZELANDICO. 465 erepancia circiter trium pollicum vel tri* ginta fex linearum. Subitam aliquando in noftro Belgio fieri notabilem Aëris mutationem, pa* tet ex Obfervationibus Aëronietricis quae in Actis Harleraenfibus exhibentur. Denique et hoe animadvertere oportet, quod in hac Regione non raro magnas iiias, fubitasque Caloris et Frigoris vicisfitudines obtineamus, prae-: fertim tempore verno et autumnali, ut Obfervata Thermometrica testantur; hinc faepisfnie in Batavis Oris comingit, ut idem homo, qui heri minimo corporis motu a calore Aëris cito xlu. deel, Gg ia kwik in Barometers een verfqhil is, van omtrent drieduimen, ot zes en dertig- iinien. Dat 'er fbmtyds, in ons Nederland, ipoedig eene aanmerkelyke Luchtsverandering voorvalt, blykt uit de waarneemingen der LuchtsgelteHheid, die men in \ de F'.rhandeliwgen der Haarlemfche Maatfchappj aantrek. — Einielyk moet men dit ook in acht neemen, dat wy in dit Land, dikvvyls groote en fchielyke verwisl'elingen van hitte en koude ondergaan, voornamelyk in de Lente en Herfst, gelyk tje waarneemingen met den Thermometer getuigen; hier door gebeurt het zeer difcwyfe in Zeeland, dat iemand die gisteren, door eene zeer kleine Lighaamsbeweeging, ' ter oorzaake van de heete Lucht, zich fchielvk in "het  466 G. WINDII DISSERTATIO in profufos propendebat fudores, hac die ob Aëris inclementiam focum quaerat ardentem. Et quis noftrum talia in fe non expertus fuit Aëris incommoda? Prae caeteris tarnen hic loei quam maxime evidens Aëris qualitas confiïlit in ejus humiditate, quae, perpenfis fequentibus', cujusque in oculos clarisiime incurrit. Zelandia undique in medio aquarum fita est, alluit eam maxima illa aquarum moles Occanus, perfcindit eam fuperbum Scaldis mimen, ubi liquidas in mare volvit aquas; quam plunmae fosfae ac paludes in ea confpiciuntur, in quibus ommgenae 1 Pian¬ ist zweet arbeidde, den volgenden dag, wegens bet griurc weder, gcmaklyk bet vuur kan verdragen: en wie van ons heeft deeze ongekadigheid van het steler niet zelfs ondervonden ? , cakuaa De klaarblykelykfte hoedamgbeid der Luc * Ul^at alhier voorriamentlyk in haare vogtighe.id, wc kt na dat men de'volgende zaaken overwogen heelt, een ieder gemakkelvk in het oog loopt. — 4"'a' ? M rondom in Zee gelegen, de groote Oceaan vloeit tegen het zelve aan, de trotfe Schelde deelt het van e kander, daar hy zich in Zee ontlast; ™^ g dezelve veele poelen en mocrasfen m welke aHeriê* watergewaslen^cn ecn onnoemelyk getal ^01|gJ  £>E Aerë ^ELANDido: 467 Plantae aquaticae et infecta numerofisfima moriuntur et putrescunt, quae luis exhalationibus atmosphaeram humidam et foetentem efficiunt; huc tandem accedit, pleraque rura faltem inferiora hyemali tempore aquis fubmerfa jacere, quod etiam de Hollandia verum est, et fua aetate jam comprobavit magnus scaliger, qui ad janüaj douzam fcribens, lepide.canit: In mediis habitamus aquis, quis credere posfit, Et tarnen hic nullae douza bibuntur aquae. Cujus Diftichi fenfum egregie explicavit, qui cum scaligero LitteraGg 2 rum diertjes fterven en verrotten, die door hunne uitwaastemmgen den Dampkring vogtig en ftinkend maaken; hier koomt eindelyk noch by, dat de meeste Weiden, althans de laagfte, des winters onder water liaan, het geen ook met waarheid van Holland kan gezegd worden, dit heeft de beroemde scaliger. in zyn tyd al bevestigd, die, aan janus douza fchrvvenoe, dus bevallig opzingt: Wy woonen hier in het midden van het Water, en het geen naquwhks te gelooven is, O douza, wordt er egter meer Wyn dan Water gedronken. Van welk tweeregelig Vers dc zin uitneemènd Wel is uitgelegd, door dominicus baudius, die met sca-  '40*8 G. WINDII DISSERTATIO mm Humaniorum in Academia Lugduno Batava principatum tenebat dojvunicus baudius, quem non poenitebat olim de fe fcripüsfe: Malignitas obtrcctatorum nihil aliud in nobis Jugillare potest , quam quod nimis commodus firn convivafor, et interdum largius aspergcr Jlore Liberi Patris. Quod fi nunc juvat contemplari, Aëris humiditatem adaugeri fpontanea aquae evaporatione in Aërem elevatae, quae anni fpatio aequalis cenfetur 29 pollicibus Rhenolandicis, uti oblervarunt clarisiima Belgii nostri Lumina, boerhavius et musschenbroekius, Quanta ergo copia vaporum quotidie non scauger, op de Leidichc Academie, t'roresior in de fraave Letteren was, en wien liet niet berouwde, dit van zich zeiven te hebben gefchreven: De hvaadaartigheid van vuile tongen kan in my niets anders belasteren, dan dat ik een al te gulle Gastheer ben, en nu en dan een veiuig te veel Myn drink. Byaldicn men nu verder befchouwt, dat de vogtigheid der Lucht vermeerdert, door de natuurlyke uit. waafeming van het Water, in de Lucht opgetrokken", welke in een geheel jaar, op 29 RhynlandSïhe duimen wordt gerekend, gelyk boeriiave en mussctienkroek , twëë fieraaden van ons Nederland, waargenomen hebben: door welke eene groote me-  DE AE RE ZELANDICO* 469 non impraegnatur Atmosphaera noftra? Merito itaque concludere Jicet, Zelandiae incolas fub coelo humidisfimo degere vttam. Praecipua corpusculorum genera, quibus Aè'r jugiter impraegnatus exflat, non est animus enumerare. Aër, in quo vivunt omnia anirnalia refpirantque, prope teliuris fuperficiem /exhalationes continet, omnesque corporum partes, quae ab his aveiiuntur, leviusculas tarnen, ut per atmosphaeram fluctuare valeant; ex quo colligere pronum est, ea quibus inquinatusTest Aër, diverfa esfe pro locorum diverfiGg 3 ta- nigtc van Dampen, wordt onze Dampkrink dan niet daaglvks vervuld? Dus mag men met regt beiluiteri, dat de Zeeuwen ouder eene zeer vogtlge Lucïittii-cek woonen. Ik ben niet voorncemens de voornaamfte foorten van Lighaamen, met welke de Lucht altoos bezwangerd is, optctellen. De Lucht, in welke alle Schcpfelen leeven, en by de oppervlakte der Aarde ademen , bevat uitwaasfemingen, en alle deelen der Lighaamen , welke daar van gescheiden worden, en zoo ligt zyn, dat zy door den Dampkring kunnen zweveif, mm uit men gemakkelyk kan bef!uiten, dat die dingen , duor welke de Lucht befmet is, onderfcheiden zyn, naar maate de plaatfen op dc, oppervlakte der Aar-  47° G. WINDII DISSERTATIO tate terrestris fuperficiei. Tandem aliud quid indagandum reftat, quod valide Aëris noltri conltitutionem mutare valet, et non exiguam in vitalem corporis noftri machinam vim mam exercet, fcilicet Ventus. Venti, qui in hac Regipne fpirant, licet liberi fint feu vagi, et nullum adco itabilem teneant curfum, tarnen quinam prae caeteris magis frequentes flare foleant, ex Obfervationibus Aërometricis mullfmajNïs , ad calcem priorum Voluminum Societatis Scientiarum Zelandicae adiectis, cölligere licet, ex quibus patet, hiemali vernoque tempore quam maxi? me Ipirare Ventem Septentrionalem ma- Aarde verfchillen. — Eindelyk blyft 'er noch iets an^ ders over, om te onderzoeken, het geen veel veran? dering in ons Luchtgeftel kan te weeg brengen, en geen geringen invloed op onze Lighaamen heeft, namelyk de Wind. — Hoewel de Winden, die in dit Land waayen, vrye en veranderlyke Winden zyn, en geen vasten ftreek houden, zyn 'er nochtbans fommige, die gewoonlyk meer, dan de andere waay? en, het geen men kan opmaaken uit de Lucht-waar-? neemingen van den Heer muller, aan het einde der eerfte declcn van de Verhandelingen van het Zeeuw-* fche Genootfchap geplaatst, uit welke blykt, dat, in '4m Witter en Lente, de Noorde wind het meest waayt,  DE AERE 2ELANDIC0. 471 magis magisque femper tendentem ad Caurum, (Noordweste wind); tune fubfolanum et aquilonium Ventum, (Oost en Noordooste wind), qui dum e plagis frigidis afflant, frigidum quoque magisque ficcum Aërem apportant, hinc tem'pore brumali, fpirantibus hisce Ventis iummum frigus atque gelu obfervatur. ^Eftate vero et tempore autumnaii, aü menfem Decembrim usque, regnare plurimapro parte Ventum Favoniu.n, (Zuidweste wind); fequitur Afneus , (Weste wind), huic quam maxime fimilis. Rarius autem Aufler, (Zuide wind), diufuum in hac Regione tenet dominatum , nee per aliquot die» Gg 4 rum waayt, die zich fteeds meer en meer, naar het Noordwesten (trekt, als mede de Ooste en Noordooste winden, die, dewyl zy uit df koude Landen v:)ortkooi:ieu, ook een koude en drooge Lucht medebrengen;^ van daar is liet, dat wy in den Winter met deeze Winden, de ftrengrtc koude en vorst gewaar worde»: maar in den Zomer en Herfst, tot de maand December, regeert voor het grootfte gedeelte de Zuidweste en vervolgens de Weste wind, als het naast; daar by koomende. — Zelden waayt de Zuide wind lang in dit Land, noch kan 'er eenige dagen ftaneï houden, of de Menieh.cn worden door vermoeidheid. Ziek,  472 g. windii dissertatïo rum fpatium afflare potest, quin lasfitudine oppresfi morbis adficiantur homines, nifi per tonitrua piuviasque cadentes Aer rite pürgetur. Mirum fane, quomodo Aulter prae caeteris Ventis pasfirn apudMedicos fcriptores, imo apud Poè'tas male audiat, qui tot probrofis Epithetis illum iugillant. horatius, Lib. 2. Satyra fexta, Ventum hunc plumbeum appellat, quando di* cit: Nee mala me ambitio perdit, nee plumbeus Aufter, Et in eo omnes ferme conveniunt 1Vj edici, quod gravitatem Corpori humano adferat. Aurea fane funt Veterum Ziek, zoo de Lucht niet doof donderbuijen of regenVlaagen, naar behooren gezuiverd Avordt. — liét is te bewonderen, hoe de Zuide Wind boven alle andere Winden, by de Geneeskundige fchryvers, ja zelfs by de Dichters, ter kAvaader naam ftaat, die doorgaans op een vcrachtelyken toon van hem opzingen. ïioratius noemt hem, in het zesde Hekeldicht vzw het tweede Bock, een logge Wind, als hy zegt: • Noch kwaalyk geplaatfle Eerzucht, noch zwaarmoedige Zuide wind verteert my. En meest alle Geneeskundige fchryvers koomen hier in overeen, dat hy het Menschlyk Lighaam loom maakt. De gezegdens der ou^e Geneeskundigen omwent  de aere üelandico; 473 rum Medicorum de Ventis dicta, ex quibus fatis intelligitur, quantam potentiam habeat Aèï, qui a Ventis mutatur, in corpora nortra, illa variis rnodis alterando, et dimutando, ita ut faepisfime videas homines, qui ex clavis pedum, ex calculi dolore, ex cicatricibus, perpetuum quafi Calendarium fecum in corpore gerant, quo ftituras tempeftates exacte pronunciare queant. Cum ergo ex Tabulis mullerianis iatis liquet, Favonium in noftra Resione ventum esfe frequentisfimum, qui ; cum ab Oceano venit, humidus est ' GS 5 quo- trcnt den Wind, zyn ontegenfpreekelvk fraav, uit weke: men «tibfeg %r1 afleiden, welkèn invloed de Lucht d,e door de Wmdeu veranderd wordt, op onze lighaamen heeft, om die te ontftellen en te veranderen; zoo dat men zeer dikwyls Menfchen ziet, die door exteroogen aan de voeten, door dc frnart van het graveel, en door lidteckenen, als een ceim-igdimrenden Almanach by zich draagen, waar int zy af vry naauwkeurig het aanftaandc flegt weder kunnen voorzeggen. ü ucl ; Daar het dan uit de Tafels van den Heer muller duu'eiïk blikt, dat de Zuidwcste wind het meest * dit Land waayt, die, om dat hy uit den QcSÏÏ kocmt, vogtig IS, mam hy de Lucht vYnTt vas-«  ,474 G' WINDII DISSERTATIO quoniam Aè'rem terrae continentis depellit, ejusque in locum affert Aërem vaporibus aquofis e mari elevatis refertum, idque etiam de Africo Cauroque verum est: fequitur inde, a talibus Ventis humidis et frigidis, conftitutionem noftrae Atmospherae, quae per fe talis esfe, ex jam dictis patuit, quam plurimum in fua humiditate adaugeri. Sed et hoe imprimis adnotare velim, quod, etfi Aër noster frigidus humidusque fit, plerique morbi frequenter hic obvii non adeo respiciant eos, qui adulta aetate, lirmiore corporis habitu, magisque vegeta vitae vi prae- vaste Land doet afdryven, en in dc plaats, een Lucht met uit Zee opgetrokkene "Waterdampen aanbrengt, en men dit ook van den AVestcn en Noordwesten wind kan zeggen, zoo volgt daar uit, dat, door zulke vogtige en'koude Winden, de geilelJ.heid van onzen Dampkring, welke gelyk uit het reeds gezegde blykt, zóódanig van zich zelve is» in haare vogtighcid noch fterk toeneemt. ban, dit wil ik in het byzonder aangemerkt hebben, dat fchoon onze Lucht koud en vogtig is, de meeste Zicktens echter, die men hier gcwoonlyk heeft, niet zoo zeer invloed maaken op hen, die tot jaaren gekoomen, fterk en in dc kragt van hun keven zyn/die of vrywillig, of het geen meer gemeen is,  DE A ER E ZELANDïGO. tfg praediti, validumque corporis exerci* üum vel ex lubitu, vel quod frequentius conlpicitur, victum quaerendi necesfitate, inftituentes, vix ab humiditate et frigore Aëris aliquid mali expenantur, quippe qui majori circulationis vigore et organis fecretoriis, ut plurimum robustis gaudentes,fuperabundans aquofum priucipium e corpore fatfacile expellant, atque calore majore nativo a yaJidiori attriru folidorum et fluidorum in fe invicem oho, compenfent facile tngus ip Aëre exiltens, et hinc ab iis non cito laeduntur; unde quoque evejijt, ut hi hommes, nifi Epidemica Aëris vi' is, om den broode, zwaar Lighasms werk doen, deeze Jyden, door de vogtigheid en koude der Lucht pyna met het minde nadeel, vermids zy, bcgunftigd met eene fterkere aandrang van den omloop des r?-, -v cn "lcest al met vastere werktuigen , tot de aiicbeidmg der vogten, gemakkelyk genoeg, het overtollig watcragrig beginfel uit het Lighaam verdryven , en door eene meer natuurlyke warmte uit eene grootcre wryvingc der vaste en vloeibaare declen ontftaande, de koude, die in de Lucht is tikt vergoeden, en even daarom ook zoo fchielyk niet aan Ziektens, van dien aart, zyn blootgelleld. Dit js mede de corzar.k, dat die Menfchen, ten zy eene lelmettenüe hoedanigheid der Lucht, welke allen zou-  476 G. WlNDII DISSERTATIO vitiofa qualitas, quae omnes fine discrimine in fuae Tyrannidis potestatem redigit, eos in morbos conjecerit, raro hic aegrotescant, omniumque lanisflme vivant, quod Civium nostrorum, temperantiae et fobrietatis Legem obfervantium, etRusticorum corpora clare docent: fed ad eos homines haec pertinent, qui tenerioris conditionis, aetatis vel infantilis vel feniiis , fexus vero feminei infirmiori et deiicatiori corporis habitu, nee non vitae otiofae fedentariae addicti, ut plurimum hic vitam valetudinariam terunt, et fere liunquam per totam vitam recte fani me- zonder onderfcheid overweldigt, hen ziek maake, auderiïnds hier zelden ziek zyn, en liet gezonds* van allen leeven , het geene de Lighaamen onzer Burgers, die eene maatige en ingetoogene lecvcnswyze houden , en die onzer "Boeren, allerduidelykst leeren. Maar .wanneer wy fpreeken, van de Luchtsgefteldheid, en die Zicktens, welke daar uit dikwyls voerüpruiten, moet men zulks betrekkelyk maaken tot zoodanige Menfchen, die van een teer Lighaamsgeftel zyn, het zy zeer jong of oud, en wel voornamentlyk de Vrouwelyke 'fexe, welke doorgaans van een zwakker en teederer Lighaamsgeftel is, als mede van zulke die een ftil en zittend leeven leiden: deeze zyn bier, al veeltydszeer zieklyk, en kunnen bykans nooit  DE AERE ZELANDICO: 47? merentur dici. In genere hoe etiam obfervandum venit, quod aetas, fexus, temperamentum, praeprimis vitae genus, et Idiofyncrafia cuique homini propria, pluraque alia multum conferant, quo diverfimode ab Aëre nos ambiente afficiamur. Quidnam ergo in caufa est? Quod Aër nofter Zelandicus tam acerbisïïmis fcommatibus ab exteris, et quod magis admirationem moveat, ab ipfis praefertim Hollandiae incolis, perftringatur. Si ocuiis aequis coelum Hollandicum aspicere eosque in terram defigere velimus, undique patet, ejus atmosphaeram et depreslum folum ma- nooit hun ganseh leeven door, regt gezond genoemd worden. — In het gemeen, koomt ook dit in aanmerkmge, dat de jaaren, fexc, en ieders byzondere geaa,theid van Lighaamsgeftel, leevenswyze, en meer andere bykoomende oorzaaken, veel toebrengen, waar door de Lucht, die ons omringt, ons op verfchillende wyze aandoet. Wat is dan de reden, dat Vreemdelingen, en het geen meer te bewonderen is, dat de Hollanders zei.vétt onze Zeeuwfche Lucht zoo vinnig doorltryken? Iödieri wy met onzydige oogen de Luchtgelteldheid van Holland in acht neemen, en den grond'van ,net Land belchouwcn, Hykt het overal, dat deszelfs Damp-  47^ G. WtNDÏi DtSSERf AtTÖ maximatri cum noftra affinitatem ha* bere, eosdemque ventos fere per totum anni tempus regnare: nonne aquis magna pro parte fubmerfus jacet totus ille Westfrifiae tractus; nonne lata Hollandiam perfcindunt flumina, et cmam plurimi canales fosfaeque mercaturae atque fertilitatis caufa factae, ita ut vix in ea Regione pedem dimovere queas, quin videas aquam; ergo merito ftatuimus, Hollandos aeque ac Zelandos fub coelo humidisfimo aequalem trahere vitam, Exteris condonanda funt haec praejudicata opinionum commenta, cum fe- Dampkrïng en laag Land veel overeenkoomst met het onze 'heeft, en dat dezelfde Winden daar ook byna een geheel jaar door waayen. — Ligt niet, voor het srootfte gedeelte, geheel West-Friesland, als in het'Water verdronken ? Wordt Holland niet doorfneeden door breede Rivieren, en veele Vaarten en Gragten, voor den Koophandel en Vruchtbaarheid gemaakt ? Zoo dat men bykans nergens in dat Land'kan gaan, of men ziet 'er Water. Dus bef]uiten wy met recht, dat de Hollanders, even zoo wel als de Zeeuwen, onder een zeer vogtige Lucht woonen. Deeze al te voorbaarige wangevoelens, die my te Farys, Brusfel, Brugge, en op andere plaatfen,  DE AERE ZELANDÏCO. fere nefciant, ubinam terrarum Zeiandia noftra fit, id quod mihi Paridis, Bruxellis, imo Brugis, aliisque in locis commoranti, et de Patria mea loquenti faepius audire contigit; nequaquam vero Hollandis. Achter et Poé'tico quodam furore afflatus in Zelandos invehit, qui maxima eruditionis et nominis fama inclaruit petrus burmannus, cum in Oratione ad centefimum et quinquagefimum Academiae Leidenfis Natalem celebrandum, maledi» centisfime caneret. Walchria Caftalio profugas cum fonte forores Ambiret patrio figerc Yafra folo. Leida pavet, longamque fibi per fecula laudem Ne rapiat itudiis aemula Terra tremiL als ik van myn Vaderland fprak, te gcmoet wierden gevoerd, zyn geenfins in de Hollanders, maar wel in Vreemdelingen, die naauwlyks weeten waar Zeeland ligt, te verlchoonen. — Scherp, en door eene Poëtilche drift aangezet, vaart petrus eukm.ik.nus , een Man van Grooten naam en Geleerdheid, tegen de Zeeuwen uit, als hy in zyne Redevoeringe, ter viering van het honderd en vyftigfte jaar, der ftigtingvan de Leidfche Academie, zeer kwaadaartig opzingt : 'J'oen het listige Walcheren de Voortvhigtige Casta/i~ fche Zanggodinnen op haar en Erfgrond zocht heer.teIftdètt, wierd Leiden verfchrikt, en beefde, dat deei& tegcndingfler haar van den langduurenden lof ba* ~ !? rot*  40*0 G. WlNDIt DlSSERTATTÖ Mitlit ad obfesfas, qui caufam Principis aures Flexanimis moeïïae vocibüs urbis agant. Quae Pater, invidia est, Batavis tibi femper amatis Hoe dare munifica mente pereime decus? Quid tibi cum placidis. Gems O Neptunia, Mufis? Quid tibi cum miti Nautica turb'a choro? Fluctibus arcanae turbare quid atria iaevis Palladis et rauco murmurc templa paras? Naufraga vefani non haec Dea littora poïfM Otia, fed tuti dulcia ruris amat. Denique quis verba coluit de Geutc Camocnas ? Eloquio, die, quis, Carmine quisve potens? Sed pace tanü Viri dixerim, eo tempore, quo acris haec contentio, de eri- TOBven zoude, door de Zanggodinnen verkregen; de ootmoedige klaagftem der bedrukte Stad doet zich hooren, by den geprangden Vorst (^Willem den li), en [prak hem aan : Welke uyd is. het, O Vader! om deeze eeuwige eer met een milddaadige ziel te fchenïen, aan Bataven van U altoos bemind? En gy O Folk van Neptunus, wat hebt gy met de flille Zanggodinnen te doen? Wat O Zeefchuim van Volk, inet de zagte rei derzelve? Tracht gy, door onjluimige laaren, drabbig te maaken de voorhoven van de geheime Palias, en. met een Jchor geluid haar Tempels te pligten? Deeze Godin bemint niet de Schip1 hreukige jlranden van eenen dollen Oceaan, zy bemint veel eer de zagte rust van eene veilige Landftreek. 'I^aar en boven, wie van Uw Volk heeft ooit de Zanggodinnen geëerd? Wie uwer is magtig in Welfprekennei d en bichtkonst? ■ Maar onder het wclneemen van dien grooten Man, zrsrezegd, dat in dien tyd, toen dit hevig gefchil, fi| *? ovej;  DE AERE ZELANDICO. 4S1 erigenda in Zelandia Academia fovebatur, nullam, in toto TerrarumOrbe, cognitam fuisfe Regionem, adeo aretis circumfcriptam limitibus, quae tam numerofam Zelandorum, eruditione et Poëfi Latina illuftrium, fegetem oftentare posfit, quorum nomina aeternitati confecravit Nobilisfimus petbus ruzeus, in Zelandia fua Litterata. Haec toties a multis decantata Aëris Zelandici malignitas, a nulla alia caufa, ut opinor, magis fuam originem trakis (b videtur, quam a noftra febre biliofa, quae, etfi non admodum periculofo fit, fl rite tractetur, diris tarnen xiu. deel. Hh an- over het oprichten eciier Academie in Zeeland plaats had, geen Land in de ganfche Wereld, zoo klehi •tn zyn omtrek bekend was, waar men eene zoo talryke menigte van Mannen, door Geleerdheid en Bedrevenheid in de Latynfche DLchtkonst uitmuntende, dan die der Zeeuwen, kon aamvvzen; wier naarder! de Beroemde p. ps LA rue, in zyn geletterd Zeeland, vereeuwigd heeft. Deeze zoo dikwvls, vaiiveeleri opgehaalde, Kwaadaarïigheid der Zeeuwfche Lucht, heeft, zoo ik denk, tut mets meerder haaren oorlprong ontleend, dan u't onze Galkoorts, die, hoewel ze' niet zeer gevaarlvk is, als zy naar behooren behandeld wordt, nochthans niet zwaare be'naauwtheden Verzeld gaande, de ge- moe-  4ö2 G. WINDII DÏ.SSERTATIO anxietatibus ftipata, exterorum animis, ca decumbentium, furamum incutit me turn et .malam infigit opinionem. Hi, in Patriam cum revertamur, coclum clamoribus et querelis implent, dirasque Zelandiae imprecantur, Aërisque fui falubritatem multis verborum laudibus depraedicare folent: led hos rogatos velim, num animum ab omni cuipa vacuüm habcant, fe fobrie et temperanter vixisle, dum in Zelandia commorarentur, praefertim autumnali tempore, cum Febris grasfari incipiat: autumnum vero, ob variantem Aëris conftitutionem,mHollandiaaliisqueRegionibus-, aeque ac in noftra Provincia mor- moederen der Vreemdelingen, die daar nan Ziek leggen , groote vrees en een kwaad denkbeeld inboezemt. Deeze, in hun Vaderland terugkoomende, vervullen de Lucht met gcfchreetiw en idagtcn, verwu> fchen Zeeland, en zyn gewoon de gezondheid hunner Lucht, met veele'ïoftuitingen, te verheffen; manlik wilde hen wel eens vraagen, of zy 'er niet zelve .oorzaak van zyn? Of zy maatigen ir.getoogen geleefd hebben, toen zy zich in Zeeland hebben opgehouden, voornamelyk in de Herfst, als 'er Koortfen zich beginnen te vertoonen? "Want wie zal ontkennen, Jdat de Herfst, wegens de veranderende Luchtgcftcldr jheid, in Holland en andere Landen, zoo wel als in en-  DE AE RE ZELANDICO: 48J morborum esfe feracisfimum, ecquis negaverit? Sane quam plurimos c&gnovi, qui vix Zelandiam ingresfi a Confanguineis aut Amicis epulis lautionbus excipiebantur, et comesfationibus in longam noctem protractis s rnutata victus ratione, ftatim Febri corripiebantur, eo intenfiori gradu. iaeviente, cmö magis Ventriculum cibis replevermt, corpusque Aëris frigori nocturno fe expofuerint, hinc depravata nascitur digestie-; hinc fuppresfa perfpiratio, et ex his Corporis torpor etFebris. Adjungi potest et alia caufa: quod ïtinere longo defatigati et aeftuoHh 2 fo Si'?Vmcic1' de,mcfstcJ.Ziektens veroorzaakt? ïlc Beb er zeer veele gekend, die , naauwlyfe in Zeeland aangekoomeu, van hnnne Bloedverwanten en Vrïnl «ten, op pragtigc Gastmaalcn wierden ontfangen, door laat m de nagt te gastereeren, en door hindering van lceycuswyze, terjïönd door de Koorts wierden : aangetast, die fterker toenam, naar maate zy Ktfnne maag meer met lpyzen gevuld, en zich aan de koud.Van den nagt blootgefleld hadder]; hier van daan I koomt eene Hechte verteeringe der fpyzen, hier uit fprutt eene belette doonvaaf.inhig, en hier uit eene" ILighaams vadughcid en Koorts. Hier by kan ml ttiog eene andere reden voegen, dat zv, door eene lange reis vcrmscid, en hunne Lighaamen door de- OU-  484 G. WINDII DISSERTATlO fo mari eonquasfata eorum Corpora, latentis morbi, turn in actum prorumpentis, feminium fecum advehere foleant: itaque non culpandus est nofter Aër, ast equidem intemperantia eo«rum, qui gulae erapulaeque dediti, ftultitiae luae poenas luunt, et ut mera infortunii lui inftrumenta recenferi merentur. Celeberrimus basterus, fagacisfimus ille fcaturae fcrutator, et iple Zelandus , in Actis Harlemenfibus , Tom. 3. pag. 129, de Aëre Patriae fuac loquens, unum tantum excipit cafum , in quo Aëri Hollandico falubritate aliquanto cedere debeat, nempe quod ani- onltuimigc Zee afgemat zvnde, dc zaaden der Ziekte, die dan eerst doorbreekt, met zicli brengen: dus moet men onze Lucht niet bcfchuldigen, maar dc onmaatigheid van hun, die zich aan het overtoihg eeten en drinken ovcrgcgcevcn hebbende, voor hunne dwaasheid worden geftraft, en als de eigene bewerkers van hun ongeluk, verdienen aangemerkt te worden. De Vermaarde baster, die doonumdige Natuuronderzoeker, en een Zeeuw van geboorte , m de Verhandelingen der Hollandfche iUaatfchafpye te Haarlem, het tft deel, bh 129, van de Lucht zyns Vaderlands fpreekende, zondert alleen één geval uit, waarin zv een weinig in gezondheid voor de Hollandfche Lucht moet wyken: namentlyk, dat Juin op da  DE AERE ZELANDICO: 48$ anirnum advertere liceat ad Aërem illum, exhalantem ex locis illis coenofis et uliginofis, vulgo fchorren, flikken, zandplaaten dictis, noftras infulas ambientibus, quae loca tempore recesfus maris denudantur, et halitus foetentes ac graves emittunt, qui Aërem infaiubrtorem reddere queunt: fed haec mihi non tanti momenti videntur, ut ullus inde me:us esfe debeat: qualis enim foetens odor, omnia confpurcans, aeftate pracfertim et autumnali tempore, in populofisfima urbe Amftelodamo ex fosiis,. aquis ftagnantibus, repletis, non evehitur, qui certe noxia labe boHh 3 mi- . | Lucht ncht moet geeven, welke uit- die modderige en moerasfige plaatfen, gemeenlvk fchorren. Hikken en V. ^••'«planten genaamd, die rondsom ons Eiland ie»-2 gen, opkoomt, welke plaatfen, l>v laag watcp ont* bloot worden, en Hinkende en zwanre uitwaafemingen van zich geeven, die de Lucht ongezonder kin nen maaken. — Maar deeze verfchvnfeïs koomen mv 1 niet van zuikcen groot gewigt voor", darmen daar ce; nirain» voor behoeft "te vreezen: want welk' eene 1 IM«« al befmettende reuk wordt 'er, voornai 1 mM' ]n dea ZÖrter en Herfst-, in de Volkrvke Ikul -rüAmlleldam., tut de- Graden met iHUtaand Wsfer ge| mik,, opgevoerd, die zeker door eene belinetting 'de :ï! I Lig-  4%6 C WINDII DISSËRTATTO minum corpora inquinaret, nifi contiriuo Aëris motu perniciofa illa effluvia ventus disfiparet, id quod etiam in locis noftris paiuftribus coenofis, et uliginofis locum habet. Rarisfime enim vides, contagjofas Febres fieri valde Epidemicas, nifi post eximiam aliquam atmospherae qualitatem diu perltantem. EstCoeli Ventorumque inconftantia, quae efficit, ut perfpirabilis illa materies SANCTORiANA, cqrpori humano tam faluberrima", evacuatio per illam inconItantiam fuppresfa ac retenta, in noliris aeque a.c in aliis regionibus, fuam ludat tra- Lighaamen der Menfchen zoude benadeclcn, zoo de wind niet,door eene gcduurige beweginge der Lucht, die verderfeiyke uitvlocjinge verdreef, liet geen men ook, in onze. moerasiige flikkerige en modderige plaatfen, dus bevindt. Zeer zelden ziet men toch, dat dc bcfmcttelyke, Koortfeu zeer Epidemisch worden, dan ua een buitengewoone belrendigheid van den Dampkring. Het is de ongeltaadigheid van Weer en Wind, welke veroorzaakt, dat die ongevoelige zagte uitwaafemiug yan sAnctorius, voor den Mensch zoo heilzame ontlasting der dunne vogten, door zulke ongcfradigbeid belet en weerhouden , by ons zoo wel "als by anderen, zynen treurigen rol fneclu — En de Be-.. " roen;-  de aere zelandïcó. 487 tragaediam. Obfervavitquoqüe CI.mead in Anglia, Coeliet Ventorum inconftantiam tanquam multarum morborum öriginem, feria confidefatione dignam esfe: in noftris Regionibus, inquit, tanta est Coe/i inconftantia et tot caufae Ventos incertis vicibus fecum pugnantes conci- tantf ut nulla de bis certa ratio iniri posfit. Vide magni illius viri Pr accept a medica, Sect. 6. pag. 43, edit. Londin. Quod naturale Zelandiae folum non infalubre fit, patet ex ejus foli ubertate: quam pingues ac glutinofae glebae, quam feraces ac foecundi Agri et Viridantia gramine prata, quae faluberriHh 4 mum roemde mead heeft ook waargenoomen, dat in Engeland de ongcfhdigheid van Weer en Wind, als de oorzaak van veele Ziektcns, eene crnftige overweeginge verdient. — ƒ« onze Landen, zegt hy, is de ongeftadigheid van hei IVcer zoo groot, en zoo veele ding'-a zetten die onbeftendig tegen eikanderen inwiiaijende Windeu aan, dat men hier van geene zekere reden kan geeven. Z.iet de Geneeskundige /esJen van dien grooten Man, 6 Aj"d. pag. 43 van de Londonfehe druk. Dat de natuurlykc Grond van Zeeland niet ongezond is, blykt uit haare vruchtbaarheid zelve: welke vette en lymige Aarde, welke vruchtbaare en over, vioedij-e vruchtdragende Akkers en groene Weiden,- die  4^3 G. WINDII DïSSERTATxO mum faginando pecori pabulum praebent, in ea Regione non confpiciuntur? Maximo Rufticorum emolumento , quaestuque uberrimo. 0 fortunatos tumtum fua Ji bona nor int: in admirationem rapitur animus, haec omnia intuendo. Praeter Triticum, quo nusquam gentium candidius aut magis ponderofum, floret Rubia, florent in? fuper falubres herbae, cum medendis morbis, turn efui accomodatas, qualia Naturae luxuriantis dona olim admiraJ:us est, Bifpaniarum Rex philippus iecundus, Beigii Princeps, et quibus üipatus erat, Proceres Auüci: quod ve- die het beste voedfcl aan het mestend Vee veifchaffen: ziet men niet in dit Land, tot het grootlïc voordeel, en de rykfte winst der Landlieden'? O Gelukkigen ! Zoo zy maar hun geluk kenden. De ziel wordt, alle deezé"' dingen aanfehouwende, in verwondering opgetopgen. Behalvcn de Tarwe, die nergens witter en zwaarder is, groeit 'er noch de Meekrap, en noch veele bvzandcre Kruiden, niet alleen om Ziektens te geneezen, maar ook tot Vocdfd dienftig. Over welke gaven der weeldrige Natuur, rmuppus de tweede, Koning van Span jen en Ueer der Nederlanden, met zyne voornaamfte'IioveipfR 5 die hem omfbjvyden, zich in dit Eiland bevia-, ' den-  de AERE ZELANDICO. 489 vero omnem malignitatis fufpicionem de Aere noilro ex animis Extraneorum eveliere deberet, est incolarum Iongaevitas, quorum plurimos fpectare jicet, qui feptuagefimum imo octuageiimum aetatis annum praetergresfi prospera fruuntur valetudine, duro vel lauto alioquin victui adfueti, his corpora fuut robulta ac compacta, iisdemque fera ac cruda fenectus et fenectuti nulla canities: quod illufl. verulamius jam fuo tempore de Angiia fcripUt; experimur quoque in Zelandia* apud nos m Anglia, inquit, non exiItere arbitror viliulam paulo populofio5 rem, ncnde, reeds verwonderd hebben; maar het <*een alte vermoeden, omtrent de kwaadaardigheid onzer Lucht, uit de gemoederen der Vreemdelingen moest verbannen, is de langleevenheid der Inwoonders waar van men 'er veelen ziet, die ,het zevcntigltc ia' tachtigfte jaar, al over zynde, eene volkomcne'gezondheid genieten, het zy zv aan eene harde of rykelvke leevenswys gewoon waren; deeze hebben een lterk en kloek Lighaam, eenen laaten en gezonden Ouderdom, en zyn, hoewel oud, niet grys. Het geen dc vermaarde verulamius, in zyn tvd, al van Engeland gefchreven heeft, ondervinden wy ook ia Zeeland. Ik geloof niet, zegt hy, dat by ons in Engeland een, maar eenigzins bevolkt Dorpje is, in het welk  490 G, WINDII DISSERTATIO rem, in qua non reperiatur aliquis vir vei muiier ex Octogenariis. Etiam in agro Herefordienfi ante paucos annos inter Ludos Florales inftituta erat Chorea et Saltatio ex Viris octo, quorum aetas, fimul computata, octingehtos annos implebat. Vide ejus Hiiloriam vitae et mortis, pag. 70, vol. 3. Anne tantae longaevitatis caufa quae* renda est, quia feptentrionalibus plagis viciniores fumus? Sanefi oculos per omnes Regiones circumferimus, quae fub frigido coelo fitae funt, hu jus rei verkas facile oftendi potest, et non in obfcuro est ratio, cur homines, qui frigidioras regiones incolunt, falubrio-. weltï met een Man or vrouw van tacnug jmt groum deri Wordt. Ook was 'er te Hertbrt voor weinige jaaren in een Landfpel, een Dans-rei, beftaande uit agt Mannen, wier jaaren by elkander opgeteld, een getal van agt honderd uitmaakten. Ziet het 3de deel zyner Gefchiedenis van Leeven en Dood, pag. 70. Moet men de oorzaak van eenen zoo langen leeftyd niet daarin zoeken, dat wy digtcr aan het Koorden liggen? Zoo wy al die Landen beichour wen, die ónder een kwaade Luchtftreck géleegètt zyn, kan men de waarheid van deeze zaak gemaklyk aantoonen, en de reden is niet duister, waarom de Menfchen, die koudere Landen bcwoonen, langer  DE AERE £E LAND ICO. 491 re ac longaeviore vita fruantur, quant qui lub calidiore coelo fua vitae tempora degant. Corporis vafa frigus coarctat a Frigore Fibrarum eïasticitas et robur augetur, vafa conftricta We fortius vibrant in contenta fluida, quam h a calore fint relaxata, quae omnia ad lamtatem firmandarn, vitamque ad longaevKatem difponendam, quam maxime conducunt. Fateor equidem, quod ad Jongaevam Zelandorum vitam etiam concurrat eorum temperantia irugalitas et moderatus animus. Sobna vita perfpirabile corpus reddit. quo nihil aptius ad fanam et longani vi- de warmte vcrwyd zyn, liet geen allesTeer vil £ V'J'l ct mets beter tot een gezoBcl ei^lSfe k;  492 G. WINDII DISSERTATIO vitam, lautior vero et liberalior victus fuperflua et inutilia gignit, imo magis noxia: nam cum haec non fufficienter fubigi posfint, cruditates et ex cruditatibus morbos procreant. „ At vos damnofae fatalia gaudia menfae „ Causfaque tot fcckrum, Luxus, abitc procul." Ex omnibus hisce allatis fatis fuperque patet, Zelandiam noftram ïmmerito odiofae infalubritatis nota infamari, parique pasfu tales mutabÜis Aëris con^ llitutiones fubire, quales etiam in Belgio, in Angha aliisque vicinis Regionibus, totus confpicit Orbis. O Deus maar een overdaadige en vraatagtigc lcevcnswyze, brengt overtollige en onnuttige, ja zelfs fchadelyke lappen voort: want, wyl zy niet genoeg tot gezond voedfel kunnen bereid worden, koomt 'er een ongeftcldheid der maag, en bier uitZiektens voort. ,, Blaar gy O Rampzalige geneugtens van verder„ felyke 3/aaltyden , en gy O Weelde, oorzaak van zoo veele Schenddaaden, vlugt ver van hier.'''' Uit al het gemelde blykt ovcrduidclyk, dat ons Zeeland ten onregt, om deszelfs ongezondheid gelasterd wordt; en even zulke veranderlyke Ltichtsgcftcldhedcn ondergaat, hoedanige ook in de Nederlanden, in Engeland, en in andere nabuurige gewesten, door elk verncomen worden. O God  DE AERE ZELANDICO. 493 O Deus hoe Patriae ferva vencrabile carae Palladium, et curae fit tibi noltra Salus.. Foedere Libcrtas et Pax conjuncta perenni Autpice, Zelandos ornet ametque focos. O God bewaar de dierbaars Vryheid van het lieve Vaderland , en laat ons heil aan uwe zorg zyn aanbevoolen; laat onder uw waakende oog, Vryheid en Vrede ineengeflrengeld, de wooningen der Zeeuwen beminnen, en met eenen helderen glans ver/iereu. WAAR-  Bhdz. 494 WA AR.NEEMINO E E N E R V E R S ï R O P T E D Y E - B R E U K, EY EENE ZWANGERE, IN IIEÏ LAATSTE TYDPERK VAN HAARE DttACT, WANNE ER 'ER ZICH REEDS E E N 1 C E DAARIN GS-WE ÜN VERTOONDE N ; BESCHREEVEN IN EENEN BRIEF AAN DEN IIEIikE M. S. D U P U I, A. L. M. Phil. et Med. Doet. Anat. Chir. et Art. Ohfletr. Lector enz. D O O R J. VAN BREDA, Stads Medicinae Doctor te Gouda. Wel Edele, Zier Geleerde lieer! w oensdag den . . Juny 1783, des morgens om 4 uuren, wierd ik geroepen by A. v. d. huisvrouw van IVé v. R., eene fterke gefpierde en bloedryke vrouw, van ruim 40 jaaren. De  h VAN BREDA OVER EENE ENZ. 495 De Lyderesfe. was voorheen, 200 rny bericht wierd, altoos volmaakt gezond geweest, doch thans, federt de twee laatfte jaaren, eenigfints vermagerd en verzwakt, het geen uit hoofde van eenen kleinen droogen hoest, aait eenig gebrek in de borst wierd toegefchreeven. Voor ruim drie jaaren hadt zy, met eene moeilyke verlosfing, eenen Zoon ter wereld gebragt; thans was zy wederom m het laatfte tydperk van haaren dragt, zoo dat zy oordeelde den arbeid reeds op het lyf te hebben. Zy verhaalde namentlyk, dat zy federt des avonds te vooren, na dien da» noch vry wel geweest te zyn, eeni» huiswerk verrigt, en des middags me? imaak gegeeten te hebben, pynlyk v/as geworden, met eenige benaauwdheid en walging. Deeze toevaflen waren trapsaewyze toegenoomen, tot dat men my verzogt, haar te koomen zien. Ik vond de Lyderesfe koortfio- en in een fterk zweet; zy klaagde overvliegende pyn in den buik en lendenen met hevige benaauwdheid, walging en aanhoudende poogingen tot braaken;  49^ J- VAN BREDA OVER EENE zy was zeer dorftig , doch braakte9 hetgeen zy gebruikte, terflond weder uit. - Oordeelende dat deeze toevallen , wel uit ongeregelde beweegingen , ter gelegenheid der op handen zynde baaring konden ontdaan , fchreef ik haar een ligt Antifpasmodicinn voor, met oogmerk, om na verloop van eenige weinige uuren te zien, hoe het geval zich zoude fchikken. Tusfchen 8 en 9 uuren haar wederom bezoekende , vond ik alles in denzelfden toeftandj dan de Lyderesfe meer en meer onrustig en benaauwd, met heevige koorts en een harden fnellen pols: de geheele buik was pynlyk op het aanraaken; dan vooral klaagde zy van eene gezette pyn omtrent den navel, die zy als een gefpannen koord befchreef. — *Het braaken hield insgclyks aan. Het een en ander deed my in het vermoeden vallen, of hier niet "wel eene geklemde Breuk, of iets dergelyks, mogte onder fchuilen. Na dat ik de Lyderesfe hier omtrent ondervraagd hadde, erkende zy, federt 3 a 4 jaaren, wel eenen kleinen knobbel in de linker lies, ter plaatfe waar  DYE-BREtJK, AAN M. S. DU PUI. 497 v/aar men Dye-breuken aantreft, gehad te hebben, doch dat dit haar nooit eenig ongemak veroorzaakt, en zy by gevolg hier omtrent nooic eenige huJp gezocht had. Dit vernoomen hebbende, twyffelde ik met meer, qf'er was eene geklemde Breuk aanweezig: het geen ik m deeze omftandigheden, by eene, zoo hoog zwangere-Vrouw, en waar de ^begmfelen van den arbeid zich reeas begonnen te vertoonen, niet dan ten uiterften gewigtig konde beichouv/cn. Ik deed dan, na dat ik eene ruime aderlaating en verzagtende klyfteer had voorgefchreven, terflond den kundigen Heel- en Vroedmeester bleuland ter hulpe roepen, en met zyn h.d het geval naauwkeurig onderzogt hebbende, vonden wy met 'er daad eene geklemde Hernia Cruraüs, aan de hnkerzyde, die wei niet o-r0ot van omtrek, maar zeer hard was, en door zyne geöeffende handen, me' geene mogelykheid, konde ingebrao t worden. ö a . Intusfchen kwam het geval ?an zvn  498 J. VAN BREDA, OVER EENE Ed., niet minder gewigtig en gevaar'4 lyk, dan aan my, voor. Na dat 'er op het gezwel een ver^.agtend Cataplasma, en eene dergeiyke Üooving op den buik aangelegd, alle 2 uuren een klyfteer, en inwendig eene verkoelende Emuljie was voorgefchreven, beflooten wy de Lyderesfe voor eenige weinige uuren te verlaaten. Even na den middag haar wederom bezoekende, vonden wy alles noch in den zeiven ftaat, en het inbrengen der breuk even ondoenlyk; waar op wederom eene ruime aderlaating wierd voorgefchreven. — 's Avonds om 6 uuren vonden wy de toevallen meer en meer aanwakkerende, het geen ons eene derde aderlaating , te gelyk met het aanhoudend gebruik van alle de voorige middelen, deed noodig oordeelen. — Ten io uuren was alles als vooren: de koorts zeer hevig. — Het bloed, by alle de aderlaatingen, deezen dag afgetapt, vertoonde zich in den hoogften graad ontftooken. Donderdag 's morgens vroeg konden wy geene de xxünfte verbetering vaa  DYE-BREUK , AAN M. S. DÜ PUI. fö§ van het geval befpeuren: de Lyderesfe had den nacht ten uiterften onrustig doorgebragt} haare klagten waren echter, by kleene tusfchenpoozen, door geringe fluimeringen afgebroken. —i Alle toevallen waren als den vöorigen dag; de koorts zeer hevig; de pols noch even hard; de breuk in den zeiven toeftand ; de klyfteeren kwamen onvermengd af. De aderlaating wierdt wederom herhaald, en alle i uuren een klyfteer, uiü Ol. Lini voorgefchreven. — Voor het overige fcheen 'er zich eenige meerdere gefchiktheid, tot eene ipoediae bevalling, op te doen. — Ten 11 uuren alles noch als vooren; dan by tusfchen poozen, begonnen 'er zich nu vtri chlores adpartum, met eenige ontiluiting van den mond der baarmoeder, te vertoonen i de Lyderesfe was zeer benaauwd, en had onophoudelyke poopingen tot braaken. De arbeid ging vervolgens meer en meer voort, en tegen den avond verloste zy van een leevend kind, doch het geen binnen één uur overleed. Alle onze verwachting was op deeJÉe verlosfing gericht, in hoop, dat li 2 hier  '500 J. VAN BREDA, OVER EENE hieruit eene algemeene verflapping en ontfpanning van den buik zoude volgen , en dus het inbrengen van de Breuk mooglyk worden. — Dan hier in wierden wy te leur gefteld, de wyl dit, in den avond, met allen mooglyken vlyt en omzigtigheid, op alier■leie wyze beproefd zynde, even ondoenlyk als te vooren bevonden wierd. Voor den nacht beproefden wy nog een tabaks-klyfteer, doch zonder eenige yrucht; de Lyderesfe was intusfchen ten uiterften afgemat. Geduurende den nacht, wierden nog eenige klyfteeren met 01. Lini gezet. Vrydag 7s morgens vonden wy de Lyderesfe, na eenen rusteloozen en benaauwden nacht doorgebragt te hebben, in langs hoe erger toeftand: de koorts bleef noch hevig; de pols fnel, klein en zaamengetrokken; d© braakingen hielden met hik en benaauwdheid fteeds aan; de Lyderesfe was zeer verzwakt, en begon by vlaagen te delireeren. — De Breuk ais vooren. Thans was de eerfte tyd gekoomen, dat wy aan de Operatie konden denken: wy namen dan in zeer ernftige over^  BYE-BREUK, AAN M. S. DU PUI. £0T overweeging, of deeze, in dit zoo byzonder en zwaar geval, met eenige hoop van goeden uitflag, konde in het werk gefield worden. Veele gewigtige bedenkingen en zwaangheden moesten zich hier natuurlyk opdoen: de geweldige hevigheid der toevallen, de drukking en belediging op de Breuk, uit de Conamina ad partwn noodzaaklyk ontflaan, gevoegd by den tegenwoordigen zeer bedenklyken toefland der Lyderesfe, gaven.meer dan genoegzaame reden, om voor eene reeds aanwezende Gangraena te vreezen; ook vonden wy de naastbeflaanden der Lyderesfe, geenzmts tot de Operatie geneegen, vooral, daar, indien zy al in het werk gefteld wierd, wy geene de minfle hoop van eenen goeden uitflag konden belooven. ~~ De toevallen hielden intusicnen, onder het aanhoudend gebruik der voorgemelde middelen, deezen geheelen dag, tot tegen den avond aan wanneer de Lyderesfe, de yi hoofdigheid eenigzints bedaard zynde gefplekken, fcheen te hebben opoemerkt, ernftig begon te begceren < h 3 " Dan  502 J. VAN BREDA, OVER EENE Dan al waren 'er geene andere zwaarigheden geweest, liet echter de reeds invallende duisternis niet toe, dit noch deezen dag in het werk te Hellen; nochthans beflooten wyden volgenden morgen, met het aanbreeken van den dag, haar weder te koomen zien, en, indien de Lyderesfe de Operatie dan nog begeerde, en de omftandigheden het eenigzints toelieten, die, als een remedium anceps et extremum, te beproeven. Dan laturdags's morgens vonden wy haar zoodanig verergerd, dat wy met genoegzaame zekerheid konden vastilellen, dat 'er reeds, in eenen hoogen graad , Gangramawzs , terwyl zich alle de toevallen v rtoónden , die eenen aannaderenden dood aankondigden : welke dan ook den volgenden dag, omtrent den middag, volgde. Zie daar, Myn Heer! een eenvouwig verhaal van dit gewigtig en doodlyk geval, het geen ik, om zyne bvzonderheid, geoordeeld heb, aan U Ed. te moeten mededeelen, en waar omtrent ik zeer verlange, Uwe aanmerkingen te mogen weeten; vooral ♦vvenschte ik uwe aandacht wel be- t Ai ■ ■•- n ■•! F.« 1 ' t • ..ij  DYE-BREUK, AAN M. S. DU PUI. 503 paald te zien, wat men in het algemeen te denken hebbe, van de bewerking een er geklemde Breuk, 1. inftante Partu, of, gelyk het in ons geval was, incipieute Partuen 1. in Jlatu recentisfu mi Puerpcrii, Om:rent ons geval, heb ik my in geene redeneeringen willen inlaaten, dewyl de byzondere omflandigheden van dien aart waren, dat zy, het beproeven der bewerkinge, genoegzaam buiten alle mooglykheid fielden. \ Na d.t verhaal is my niets meer overig, dan dat ik, met waare achting en vriendfchap, my noeme Wel Edele, Zeer Geleerde lieer! Uw Eds. DienlTwillige Dienaar, J. FAN BREDA. GOUDA, den 11 September, •hootyJö §npjw39 Jib iiêv Usdwv m*e li 4 ANT-  'JBkdz. 504 ANTWOORD aan den heere *$> VAN BREDA, Stqds Medicinae Doctor, te Go'i/da. over eene verstropte PYE-BREUK, ey eene zwangere vrouw, in het laatste tyd perk van haare dragt, wanneer 'er zich reeds eenige baarïngswe£n vertoonden; i . door M S. D U P U I, A. L. M. MM et Med. Doet. Anat. Chir. et Art. Objtetr. Lector, enz. Wel Edele, Zeer Geleerde Heer! i-y.j ju wam t!3S33ten (in m iiasm grub Ik betuige ü Ed. myne byzondere verplichting, voor de my, voor eenige maanden, toegezondene Waarneeming: behelzende een geval van eene ver-, (tropte Breuk, by eene hoog zwangere .Vrouw, waar zelfs ziek reeds eenige VPor-i  M. S. DU PUI ANTWOORD. 505 voorbeschikkingen ter baaring opdeeden. — lk ontfong deeze Waarneemmg, met zooveel te meer genoegen als het geval zeldzaam is, niet weetende (voor zoo verre my bekend is), dat men zoortgelyke Waarneeminaen by Genees- of Heelkundige gefchfedlchryvers vmdt aangeteekend'(a) Behalven haare zeldzaamheid' dierhalven heeft zy nog daarenboven deeze haare byzondere nuttigheid, van onze aandagt bezig te houden, hoedanig, de gelegenheid zich voordoen11 5 des Ca) Na dat ik dit myn antwoord reeds aan het Genootichap hadde afgezonden, herlas ik hef geen v n Zu-angeie Vrouwen /egt, en vergeleek daar mede de Waarneemmgcn van Breuken, van welke hv in lol. u. Collect. XI. Numb. 2, p. i42 en vo/„. LJ dmg maakt. By dit herleezen 'voWik weïfdiït van Breuken, welke in de Liefen, geduurende e zwangerheid en verlosfmg , plaats hadden, 2fal ook van verdroppingen e^i verzweering'eifvan at dere Lrenkcn, ni den omtrek van den aars en bihVaad dan wanneer men deeze, met de waarneemiigds Heeren van breda, vergelykt, zal men 'er |ecne vinden welke eene volkomene overeenkoomst me? dit geva hebben. - Ik heb dit hier by willen voegen op dat men deeze, niet als een bewys, tegen mvne "el zegdens, over de zeldzaamheid van ve&rdpte S55ST hy zwangere Vrouwen, hier hy zoude kunïcnbre ^  50Ö m. S. DU PUI ANTWOORD de, men in zulk een geval zich zoude te gedraagen hebben , en levert dus meer dan eene bloote befpiegeling op: zulk een geval immers, waar in zoo veele omftandigheden zaamenloopen, om een immer gedugt ongemak, en het welk niet zelden , als in een oogenblik, de allerbeste poogingen der kunst verydelt, allergevaarlykst, jaa doodlyk te maaken, vordert voorzeker, dat men ras een bepaald befluit opmaake en zyn oordeel veile, hoedanig te handelen; zoo immer, koomen hier de maar al te dikwerf in onze kunst bevestigde leerflukken van hippokkates, en des grooten gaubiüs te pas: „ (Jccafio praeccps; Experienüa faU „ lax; judicium dijjfcile* (b). „ Actionem exigit officium. Captanda „ hinc agendi occafto, quae faepe prae„ ceps per conjecturam cogit determinare, „ quod per Jicientiam fat cïto nequit^ (e). Is dan dit geval zoo zeldzaam, en daarom by Genees- en- Heelkundigen, hoedanig zich in het zelve te gedraagen, onaangeteekend gelaaten: verwonder U dan niet, Myn Heer! dat ik (bT jiph. I. Sect. T. darmte, de navel en deszelfs ring, welke zoms wyder, en dikwerf ter groote van ;; eenen agtentwintig t zeer dun en flap is; :• en daarenboven dë geheele Linea alc ba, welke door het van eenwyken der regte buikfpieren in de zwangernis minder weerftand biedt, meer gedrukt I worden, en gemaklyker tot Navelbreuken aanleiding geeven ; — of, wan- a heer deeze voor de zwangernis daar n zyn, merkelyk verergeren, (e) § Mi Hoe zeer intusfchen de opryr fende Lyfmoeder de uitzakking der dar- II men en van het netvlies in deLies enDy e- breu- t I iqoü iiabaornlyj s-d isigB aJlsabog (d) De Situ Uteri gravidi, etc. $ÏX. &X. ƒ. nt5, post Ejus Edit. Compendii Ar'tis Obfïetricariae rïch manm.vgii/im , Halae 1746. 4.to. Vergelyk hier 1 mede p. camper verh. voor het Tr.net. vaii v. malriceau, over de ziekten s der zwangere Vrouwen, p. 15. (e) Men zoude hier van kunnen uitzonderen die gevallen, wanneer naamlyk in de agüe maand en verder gevorderden (iaat van zwangernis, de Lyfmoedei zoo hoog boven den navel ryst, dat zy"in ftaat was, ook deeze opening te fluiten, en dus te beletten , dnt 'ook voor dien tyd door de zwangernis dt navelbreuken verhinderd vvierden van uit te zakkeu*  gil M. S. DU PUI ANTWOORD Breuken by zwangere Vrouwen, in de 5deof 6de "maand, wanneer zebehoorlyk ingebrag.t zyn, weert en voor uitzakking belet, zoo dat zy zelden eenen band vereifchen; en daarentegen de gefchiktheid toe .Navelbreuken der ingewanden vermeerderd wordt, of deeze laatfte, voor de zwangernis daar zynde , meerdere gelegenheid tot grootere uitzakking geeft: zoo bewyzen echter het aan my mede gedeelde geval; het herdenken op het op zyde wyken der Lyfmoeder, waar van, onder anderen , de groote gaübius (f) melding maakt; en de Waarneemingen van smellie (g) en anderen, (h), dat zoms, hoewel zelden, 'er,.g.ëduurende de zwangernis op andere plaatfen, als in den omtrek van den navel, uitzakkingen van ingewanden langs de Lielen, Dyèn en andere plaatfen kunnen gebooren worden. TWEECO Lc,|2jt (g) A. Treatife of Michvifery, Vol. I. Book II* C. II. Sect. i. p. 158 , alwaar hy van eene Breuk tusfehen den agter kant der Lyfmoeder en fchcede, en den voorkant van den mastdarnl gewaagt. Vergelvlï hier mede de boven aangehaalde Colkct. ofCa[js,'\.'c. (h) Mem. de TAcad. R. de Chir. T. II. p. 1 en volg., welke waarneemingen men ook by- v.^ swie* tsiiü vindt aangehaald , Cmmeut. T. iVvp. 478. .  AAN J. VAN BREDA; 513 TWEEDE AFDEELING. Over de oorzaaken der Beknelling van Breuken, by Zwangere Vrouwen. §. ï. Uit het, in de eerfte Afdeeling, gefchetfte blykt het, hoe zeldzaam'er, by Zwangere Vrouwen, uitzakkingen der darmen en van het net in de lieren en dycn gevonden worden; en weike de redenen deezer zeldzaamheid zyn: en daar 'er, voor zoo verre my bewust is, geene waarneemingen van verftropte Breuken by Zwangere Vrouwen, van Genees- of Heelkundigen geboekt zyn, worden wy, door U aan ons medegedeeld geval, natuurlyker wyze aangefpoord, om de redenen dier verftropping te onderzoeken. §. II. Myne gisfing daaromtrent, welke ik denk, dat wel beraaden is, loopt daar op uit: dat de by uwe Lyderesfe plaats gehad hebbende Dyebreuk, in den omtrek van den band van poupart, of aan deszelfs. breukzak vastgegroeid is geweest; en dat deeze aaneengroeijeng oorzaak is gewees^ dat de ingewanden, door de Z2IÏ. DEEL. Kk Op.  5M m: s. du pui antwoord opryfende Lyfmoeder, naar boven geftuwd , derzelver uitgefchootene gedeelte niet opwaards hebben kunnen i voeren, en dat daarom het zelve al- i daar, geduurende den tyd der gehee- f le zwangernis , aan de drukking der j Lyfxnoeder is bloot gefteld geworden. j j §. III. Aan dit myn gezegde, dunkt \ niy, wordt vry wat gewigt bygezet, j door het geen U Ed. my, volgens het i verhaal der Lyderesfe mede deelt (i): \ dat zy , naamlyk, "erkende, zeden: 3 \ »M jaaren, wel eenen kleinenknob- i 30 bel in de linker lies, ter plaatfe waar 1 „ men Dyebreuken aantreft, gehadt c „ te hebben; doch dat dit haar nooit » 5, eenig ongemak veroorzaakt, en zy %. 9) by gevolg hier omtrent nooit eeniv ge hulp gezocht had." §. IV. Hoe gaarne had ik geWenscht, dat U Ed. deeze myne gisfmg, door een ontleedkundig onderzoek, had kunnen bevestigen, ofverwyzen; , hier door en hier door alleen hadden myne verdere redeneeringen , welke ik omtrent de bewerking enz., zal te }i ber, |J ' (O Zie Bladz. 495, v < II'  AAN J. VAN BREDA. £l£ berde brengen • en welke op deeze onderftelling gebouwd zyn , of be« kragtigd, of vernietigd, en hier door de noodzaaklyke zeldzaamheid van eene Breukverftropping, by eene zwam» gere of baarende Vrouwe, beweezen kunnen worden: immers ryzen de ingewanden opwaards, door de gevulde Lyfmoeder, ten tyde der zwangernisfe, naar boven gevoerd, zoo zullen zy de uitgefchootene Breuk mede opwaards voeren, dan alleen in die enkeide gevallen (en hoe zeldzaam , of fchoon het zoms gebeurt, zal dit zyn!) wanneer de uitgefchootene Breuk, door aan eengroeijeng aan den band van poupart , buikring of breukzak zal vastgehegt zyn (k). Dan myne bewustheid , hoe zeer U Ed. ook van het nut der opening vanLyken in alle gevallen, maar meer Kk 2 by-! ■ 00 Van welk een groot mtt het onerlett van Lyderen, pan breuken geftorven, zv, be'wvst de waar-» neeming van den Hoog Gel. Meer van güuns, overd.e buiueu den buik verllropte Darmbreuk; en de voorgi » M ■ manier van bewerkinge, welke döHoogöe'T.' Höei co::s heelt aangeprezen. Zie Verh. der" 1 ], ,11. Majufcb. der Weterifch. Tom. XX. ede (luk, pag* 445V aftWfr aókp. 501, deH;etfiON.N regt op het openen vim Lyi-n aandringt,  5*6 M. S. DU PUI ANTWOORD byzonder in duistere, overreed zyt, doet my vastftellen, dat U Ed. daar Op zult aangedrongen hebben • of, zulks niet gefchied zynde, het voor af door U Ed. zal zyn beflist geweest, den drom der vooroordeelen, welke zulk een voorftel gemeenlyk vergezellen , onmogelyk te zullen hebben kunnen overwinnen. . Hoe lang zal toch het welzyn van het menschdom aan het wuft gezag der vooroordeelen gekeetend zyn? ÜVIen vordert van den Geneesheer, dat hy zyne kunst voltooije; en men belet hem, daar hy gaaping vindt, door onderzoek wyzer te worden. Dan daar het vooroordeel, omtrent het begraven vanLyken, aan een Keyzers gezag, hoe redelyk ook , het hoofd heeft durven bieden; en het zelve niet in ftaat geweest is, dit uit te roejen : hoe veel minder zal dan het bloot aanraaden van Geneesheeren, iets vermoogen, om het" vooroordeel , omtrent het openen vanLyken, af te weeren, en dit zoo nuttig werk meer algemeen te maaken ? Sed pacata bUa revertor. s.y.  AAN J. VAN BREDA. SlZ §. V. Myne gisfing dan voor waar aangenomen zynde, zal het niet noodig zyn, de oorzaaken der verftropping, in uw geval, in het brede te betoogen: wanneer men immers, op de meerdere gevoeligheid der deelen, welke plaats grypt by zwangere Vrouwen, zoo wei als op de meerdere gefchiktheid der vogten, tot ontfteeking let; — en men daar by voegt, de meerdere drukking van het ingewand door de Lyfmoeder en door den, door de zwangernis meer, uitgerekten, en dus meer op het uitgefchoten ingewand, drukkenden band van poupart; — eindelyk, wanneer men de vermeerdering dier oorzaaken, door de werkinge, der reeds ter baaring beginnende Lyfmoeder, van het middenrif en buikfpieren, in overweeging neemt, zal men buiten twyffel een aantal redenen vinden, waar uit men kan afleiden, dat deeze verftropping haaren oorfprong had, en in dit geval mindere redenen hebben , dan in beknelde breuken , waar de verftropping alleen door den ring, band van poupart , of breukzak veroorzaakt wordt, en v/aar in men niet zelden, met verhielde fchreden, ontfteeKk 3 king,  SI'8 M. S. DU "PUI ANTWOORD king, koud-vuur en verdikking ontwaar wordt, om zich over den fchieJyken voortgang dier verfchynzelen in dit geval te verwonderen. VI. Offchoon ik vermeene geene ongegronde redenenen gegeeven te hebben , waarom men zoo zelden by zwangere Vrouwen , immers na halve dragt, Lies- en Dye-breuken aantreft; en zoo men ze by zwangere Vrouwen ontdekt, wat de oorzaak van het buiten blyven des ingewands zy: zoo wil ikintusfchen niet, dat men daar Uit afleide, als of ik van gevoelen was, dat, de aangroeijeng van het ingewand, en dus de uitzakking plaats hebbende, in eene bezwangerde Vrouwe, 'er geduurende de dragt, of by de verlosfmg,, noodzaaklyk verftropping moest uit ontftaan. — Uwe mede gedeelde Waarneeming bewyst misfchicn het tegendeel: zederd 334 jaaren (1), had uwe Lyderesfe in de linker lies, ter plaatfe waar men Dye breuken aantreft , eenen kleinen knobbel gedraagen, doch nimmer eenig ongemak daar van gdhad, en deezen dus veronal) gic bJadz. 4;$,  AAN J. VAN BREDA. 5^9. onachtzaamt; in datzelfde tydperk(m) was zy voor de eerfte keer zwanger geweest, en had met moeite eenen Zoon ter wereld gebragt. — Heeft nu in dien tyd de breuk reeds plaats gehad; en is zy, geduurende de eerfte zwangernisfe, niet verdweenen, om redenen boven bygebragt, zoo is als dan de vastgroeijeng reeds daar geweest, en echter is'er geene verftropping opgevolgd. Maar ten tweeden (en dit fchynt meer af te doen), onder het oneindig groot getal van Vrouwen , zullen 'er (dit mag men gereedlyk Hellen), eene meenigte zyn, welke ze akoos buiten draagen , om derzelver kleinheid 'er niet op letten, of voor iets anders aan* zien, en door eene verkeerde fchaamte verzuimen, van ze binnen te laaten brengen; en binnen gebragt zynde, ze zorgvuldig in te houden. By deeze alle derhalven kan het , om gemelde redenen , zoms gebeuren, dat de, of aan zich alleen over-* gelaatene , of niet wel ingehoudene , en door den breukband dikwerf gedrukte , breuk aangroeije,: zoodanig K k 4 ee* (ra) Zie bladz. 495..  $20 M. S. DU PÜI ANTWOORD eene aangegroeide breuk dan, kan door de phyfifche verplaatfmg der darmen, geduurende en vooral in het laatfte tydperk der zwangerheid, niet naar binnen getrokken, en dus herfteld worden ; en, daar de algemeenheid van hreuken zoo groot is, zoude dus, volgens zulk een vertoog, waar tegen de ondervinding pleiten moest, eene verftropping, in alle zoortgelyke gevallen, moeten plaats hebben. Daar derhaiven de zeldzaamheid eener breuk beklemming, by eene zwangere Vrouwe, na halve dragt, van welke men, by niemand, my bekend, gewaagd vindt, het tegendeel bewyst, 200 volgt alleen uit het te vooren betoogde: i. Dat 'er eene aaneengroeijeng van het ingewand moet plaats hebben, om in eene zwangere of' baarende Vrouwe eene breukverftropping te veroorzaaken; en dus fchynt dit eene conditio, fine qua non te zyn: dewyl 'er, deeze niet daar zynde , door de pby/i/cbe verplaatfmg der darmen, in de zwangernis, geene uitzakking der dgrmen , van het net in de. Liefen of Dyé'n  AAN J. VAN BREDA. £21 (immers niet dan aller zeldzaamst (n)), aanweezig zal zyn; en 2. Dat 'er , om eene verftropping te hehben, nog daarenboven dat geene moet bykoomen, het welk eigenlyk de verilropping in alle Breuken , van wat oorzaak en onder wat omltandigheden, daar ftelt. Hoe zeldzaam intusfchen ook dit geval ons mag toeichynen, om dat men het by niemand vindt aangeteekend, zoo ben ik echter niet ongeneegen van te denken, dat het geval meermaalen misfchien voorvalt, dan men wel opmerkt; en dat dus misfchien, in zulk een geval, de toevallen en dood zoms aan eene andere, en dus de onwaare oorzaak, worden toegekend, . DERDE AFDEELING. Hoe men zich in het geval van verflroptê Breuken, by Zwangere Vrouwen, te gedraagen hebbe, §. I. Ik koome nu tot het gewigtigKk5 fte (n) Zie bladz, 510,  522 M. S. DU PUI ANTWOORD fte ftuk van deeze myne aanmerkingen, wyl deeze beflisfen, wat, het geval daar zynde, den uitoeffenaar te doen ftaat. Het draalen, zoo immer, is hier ten allerhoogften fchaadlyk, wyl de bewerking, in eenen tyd gefchiedende, dat 'er zich geene teekenen van eenen overgang der ontfteeking, tot verftikiing, opdoen, met grond van goeden uitflag kan in het werk gefteld worden; dan te laat ondernomen, (en hoe ras, in hoe weinige oogenblikken, gaat, in eene verftropte Breuk, de ontfteeking niet ter verdikking over?) zullen alle poogingen vruchteloos zyn , en de reeds beangfte Lyderesfe, by haare baarings-weé'n, nog daar en boven aan nutteloofe, en by de uitkoomst geen voordeel bewyzende finerten, bloqt gefteld worden. §. II. Het medegedeelde geval bewyzende , dat 'er zulk' eene verftrop* ping kan plaats hebben: zal het i. Den Geneesheer of Vroedkundigen, in het vervolg van tyd, ten waarborg kunnen ftrekken, om, ingeval-  AAN J. VAN BREDA. 523 valle by eene hooge zwangere Vrouwe , zich teekenen opdoen van walgingen en braakingen, op deeze wel naauwkeurig acht te geeven, ten einde deeze niet te verwarren, met die braakachtigheid en walging, welke men niet zelden uit ongeregelde beweegingen, ten tyde dat de natuur haare poogingen, ter baaring, begint in het werk te Hellen, pleeg waarteneemen, en welke U Ed. zoo treflyk als oordeelkundig onderfcheiden hebt; maar 2. Zal men uit uwe medegedeelde waarneemingen kunnen leeren, dat, wanneer eene hevige koorts; eene pynlykheid van den geheelen buik op het aanraaken, en eene gezette pyn, omtrent den navel, welke by vergelyking, als door een gefpannen koord veroorzaakt wordt (o), zulke braakingen vergezellen, het der Geneesheeren of Vroedkundigen pligt wordt, om liever een nutteloos onderzoek, in _ Co) Ik heb uit Uwe waarneemingen alleen opgeteld die teeketien, welke eene vcrftropping eener breuke fchynen aan te duiden, en die geene agter wegen gelaaten, welke zoms wel eene verftropping vergezelJen , doek met dezelve niet altyd gepaard grfan, 7  524 M. S..DU PUI ANTWOORD in den omtrek der Liefen en Dyè'n, te doen, dan zich, door den in het gras fchuilenden adder, te laaten bedriegens Met opzet maak ik melding van onderzoek, wyl men niet zelden al wederom, door het vooroordeel, door kwaalyk geplaatfte fchaamte der Vrouwen, by mangel van onderzoek, in het beflisfen der waare oorzaaken (gelyk ik zulks elders meidede (p)), te leur gefteld wordt; en in de tweede plaats, wyl niet zelden en Lyderesfe en omftanders, of van het aanwezen eener Breuk onbewust zyn, daar geen acht op geeven, of eindelyk niet weeten, dat de verfchynzelen, welke eene verftropte Breuk vergezellen, aan deeze alleen hunne herkoornst te wyten hebben. 3&. de Cogn, et Cu;; Morbis, $. j 303 — § 1309,  £28 m. S. DU PUI ANTWOORD Godvruchtige boerhaave; boerhA av& te wel bedreeven in de gewyde fchriften, dan dat hy ietsftrydig, tegen zyn gemoed of de Goddelyke wetten, zoude voor den dag brengen; veelminder anderen, om daarin wanbedryf te begaan, diets maaken : gaf, zegge ik, boerhaave in. dit geval zulk' eenen raad, waarom zoude men dan van deezen, in een, in uitkoomst, gelyk ilaande geval, ook geen gebruik mogen maaken? §. VI. Het tweede geval, wanneer de Lyfmoeder reeds boven het bekken gelegen is, baart zoo veel te meer "bedenking, wanneer men de bewerking , tot aan het oogenblik, dat de baarings-weè'n daar zyn, aanraadt, als, de arbeid onder de bewerking opkoomende, derzelver uitvoering bezwaarlyker, de inbrenging van het uitgefchooten ingewand werkzaamer, en het inhouden van het zelve, na de bewerkinge, moeilyker worden. Dan wanneer ik het oogenfchynfyk gevaar in overweeging neeme, het weik 'er by eene veritropte Breuk piaats heeft; wanneer ik de veel kragt- daa-  aan j. van b r e d A: £2$ daadiger oorzaaken, welke by zwan-* gere Vrouwen, ter verdikking van heC verftropte ingewand , medewerken | överdenke; en deeze tegenoverftelle,, met de zoo even opgenoemde meerdere bezwaarlykheid der bewerkinge, de werkzaamere inbrenging van het ingewand, en het meer moeilyke van heC Inhouden, van het zelve i wanneer ik hier op myne aandacht vestige, zoo pleit alles voor de bewerking, de fchieiykst mogelyke omknelling van het verftropte ingewand; en alle haare hinderpaalen fchynen my , na beraaden overleg, overwinlyk; terwyl het verwerpen der bewerkinge, my den gewisfen dood, als in het verfchiet, teekent; Ik weet wel, en ik erinner my i dae de groote morgagne, in een ander ge-, val, van eene zoortgclyke uitdrukkinge gebruikmaakt: "In ancipïti Cafufatnis j, est non experiri, ne occidisfe videamur^ quem fervare non poteramus." De uitoeffenaar loopt dus gevaar van zyne handel wyze, door het onkundig, doch intusfchen alles befiisfend gemeen, gevonnisd te Zien: dan ik weet ook, dat wanneer die zelfde uitoenV, xuh deel, Li ' naa*  530 M. S. DU PUI ANTWOORD naar van welgedaan te hebben, zich zeiven by Kunstkenneren kan wettigen, eene zelfs voldoening moet ondervinden, welke de allerinoodfle aantigging tart• en dat Een ecr'yk cn fiaudvastig man Zich nimmer kat door't Graauw verzetr.tj\ Noch dat het oog van een' Tyran " Hem ooit verbindt aan fnoóde 'wetten: Schoon Aard' en Hemel wierd verwoest, Nog zon hy doen, het geen hy moest. §. VII. En na deeze befchouwing der verfwaarende oorzaaken eener verftropte Breuk by zwangere Vrouwen j en volgens deezen ftelregel, in het uitoeffenen der Geneeskunde, te volgen J raade ik ook (het geen de derde vraag was), de bewerking aan, wanneer 'er reeds baaringsweé'n zich opdoen (s), en wel dks (s) Men behoort intnsfehen alvoorens door Vroedkundig onderzoek zich wel deeglyk te verzekeren , of de poooingen, weike de natuur fchynt te beginnen iet verksfing, waar, dan valfeji zyn: ditonderz k immers zoude onze bewerking doen verhaasten, of by ondervinding leerende, dat deeze, uit ongeregelde beweeging voorkocmen (en wat is in zulk" eene i^.'-tldheid by eene dergelyke Lyderesfe ^cir.akkeiyhk tc verwagtcn?) 0110 dc meest kragedaadige niidi.èieii deen gebruiken, om deeze te keer te gaan., en . ftftt  AAN J. VAN BREDA.' £jt dies te eerder, óm dat uit aanmerking der geweldige fchokken , welke hec ingepakte ingewand ondergaan moetj niet alleen dodr de aanhoudende braaking in zülk een vol lichaam j maar ook meer byzonder, wanneer de werkende Lyfmoeder van agteren j de buikfpieren rondom de verftropte breuk en het middenrif van boven, in werking zyn, om de vrucht ter wereld te brengen i men meer dan gegronde vrees heeft van te vermoeden, dat de verdikking van het ingewand, het voorzekere gevolg zal zyn , en dat, de verlosfmg daar zynde, de bewerking nutteloos zoude zyn; of zulks ten aanzien van den ftaat van het ingewand al eens niet zoo zynde, de nu verloste Lyderesfe, door haar bykoomend ongemak, merkeivk meer gefolterd , in weinige oogenblikken, na de yeriosfing, op eenmaal zoo eene fchielyke wegzinking van kragten zoude óndergaan, (gelyk by Uwe Lyderesfe LI 2 hec het voorgefteld oogmerk met dies te meer grond van ! hoop te kunnen volvoeren; — of in tegendeel ontV/aarfirtde, dat 'er voor de Daarin» geene genoegzame tyd en gelegenheid voor de bewerking' overbleef, i ondanks onzen wil, verplicht zyn, van dï bewe"kin^ U moeten ukfteüen. . *  Mi S. DU PUI ANTWOORD het geval was (t), en gelyk men zulks in andere> de baaring-vergezellende ziektens, niet zelden pleegt te zien), dat zy, ter overwinning eener dergelyke bewerkinge en haare gevolgen, onbeftand zoude zyn. ! §. VIII. Uit die gronden derhalven redekavelende (en hier mede beantwoorde ik de laatfte vraag), raade ik de bewerking na de verlosfing ai', ten zy 'er geene mooglykheid geweest ware, om deeze , door de te fterke baarings-wetn verhinderd, in het werk te ftellen; — ten zy, in fteede van eenen kwaaden uitflag te vreezen, na de verlosfing, de vergezellende verfchynfelen der verftropte Breuk, en de kragten derLyderesle, eenen goeden uitflag beloofden $ of eindelyk ten zy , het geval tusfchen hoop op voordeel, of vrees van: onheil weifelende was, men het raadzaam keurde, liever een twyflelachtig middel dan geen te beproeven: öo«r toch maar de minfte fchyn, van vcopdeel te kunnen doen, zk,h opdoet, pleit menfchenliefde voor leevensrcdriing. „ bonus medicus turn aemum pcn. i » M "(t) Zie bladz. 500. '  AAN J. VAN BREDA. 533 » :fuas optime peregisfe putandus est, Jï „ nihil corum ad fanandum omiferit, qua „J11 Art is potestate funt; quatenus etiam „ tfaetoiqta Reo Orator i /lat eloquentie „ officium, fi omni arte ufus est(u)" §. IX. Alhoewel ik de bewerking, in het voorgelleide geval, zoo zeer heb aangeprezen, ben ik echter niet voorneemens, om thans breedvoerig uit te weiden over de wyze, op welke deeze bewerking diende verrigt te wor1 den; noch aan te toonen, welke voorzorgen men m dit geval zoude moeten in acht neemen. Is de Genees- en Heelmeester het met my eens, dat de bewerking moet gedaan worden, zal men de Lyderesfe behouden: zoo zal de omknelling van het ingewand , door middel van' het openleggen der buitenfle bekleed! zelen en des breukzaks , het los; maaken der aaneengroeijeng van de [ breuk, en door het ontfpannen van • den band van poupart, of buikring, t zyn doeleinde zyn; en hy zal daarm dies te zekerder fiaagen, wanneer hy, i gelyk in alle andere bewerkingen der LI 3 ' Heel- 1 (u) a. a. vocei, Opitfc. Med. Selecta, pag. ulthna.  |34 m. s. du pui antwoord Heelkunde, van de aller eenvouwigfle wyze gebruik maakt: een eenvouwige Mitouriy door zynen vinger gelei I, en beiden door gezond oordeel beflierd, Zullen voldoende zyn. Wanneer ik my der Heelkunde wydde; en het {tuk der breukfnydinge en de verfcheidene, daar toe uitgedachte Werktuigen, leerde kennen, zoo behaagde my het eene, om zyne veelbeloovende aanpryzing, waar mede het zyn Uitvinder voordroeg; en het ander, om zyne Werktuigkundige zekerheid , welke ik daar in meende te ontdekken , van , naamlyk , die deelen, welke men eerbiedigen moet, van kwetzing te zullen bevryden.— Wanneer ik op doode lyken met deeze Werktuigen proeven nam , leerde ik weldra, dat het een en ander meer in fchyn beloofde, dan men 'er mede konde uitvoeren; en dat eene eenvouwige Bisiouri, ter doorfnyding der buitenfte bekleedzelen, en het fmal kromftaandfistelmes met zyn knopje, volgens de Uitvinding van den Heer pott (v), ter losmaaking van den band van poupart, of doorklieving des buikrings u vol-' (v) ChirurgkalWorks, London 1775, $to,pag. 504,  AAN J. VAN BRÉDA. 535 volkomen, en in alles voldeeden, gelyk my dan ook zulks naderhand her-» haalde breukfnydmgen by Lyders bevestigd hebben, en te gelyk doen befluiten, om van deeze wyze, wanneer de gelegenheid zich weder aanbiedt, gebruik te moeten maaken: ~ Eenvouwigbeid zal toch altoos het zeegel der waarheid zyn. Omtrent het onderfcheid, het welk men by zwangere Vrouwen in dd breukfnyding ontmoet; en van de voorzorg, welke men alsdan in acht zoude moeten neemen, zal ik ook thans, om alie wydloopigheid te vermyden, niets zeggen: billvk mag men verouder/tellen , dat in zulk eene kiefche bewerking niemand het onderneemen' zal, om handen aan het werk te (laan , ten zy hy zich overreed houde, van daar toe de völkomene vereischtens te bezitten. En hier mede hoop ik aan uw verzoek voldaan , en uwe voorgefteide vraagen beantwoord te hebben'; en och' dat ik ook, ter beveiliging van 'smenfchen leeven, iets hadde toegebragt, en deeze myne aanmerkingen door kun-' Ll 4 di-  £3^ M, S» DU PUI ANTWOORD diger wierden goedgekeurd, of hun , ter verbetering van dit fluk, hadden aanleiding gegeeven! Ik heb vrymoedig myne gedachten, wat my voorkoomt, datin een wedergebeurend geval te doen ftaat, aan ü Èd, opengelegd. Denk intuffchen niet, dat ik daar door uwe handel wyze, en die van den kundigen Heer bleuland, soude willen mibpryzen; de zeldzaamheid waar mede ik het houde, dat dit geval voorkoomt, en myne bygebragte gezegdens van hippokkates en gauEius overtuigen ü Ed. gewis, van het tegendeel. Door uwe "waarneeming , gelegenheid gekregen hebbende, van over dit geval meerder te denken, geeve ik myne gedachten alleen als eene voorHelling op , ten vollen overreed, dat ik, in een zoortgelyk geval, daar de gelegenheid fchigtig was, en de proeve gevaarlyk, geen moeds genoeg gehad zoude hebben, van mynen nu gegeeyenen raad, zpo daadlyk in het werk %q ftellen. Vaar voprt met my het nuttige , het geen zich in uwe uitoeffening voordoet, mede te deelen. Hier door zal  'AAN J. VAN BRÈD A. 537 onze bnefwisfelirig'nuttigzyn. Onze vriendfchap , zoo veele jaaren , zoo ongeveinsd , zoo onafgebroken , onderhouden , zal daar door fleeds meer en meer verzekerd worden ; terwyl zy daarenboven aan een nog zoo veel te nuttiger oogmerk zal beantwoorden, en ter bevordering en verryking der Geneeskunde, onze geliefde beezigheid, en ter verligting van het noodJydend menschdom, onzen gevorderden plicht, dienen en medewerken. Ik heb de eer my, met verfchuldigde hoogachting, te noemen, Wel Edele, Zeer Geleerde Heer ! Uw Eds. Dienftwillige Dienaar, ;?gb\b33ri->vü M- k i u PUI, i CAMPEN, $eii 21 Februaryy 14 S Dt  jUadz. 53S DE Z O G P O M P5 VOORGESTELD EN AANGEPREZEN, BÖÖR $ H. G A L L A É D AT. Med. Doet. te Hulst. ]J3e zwakkere kunne is , door den aart van haar maakzel, aan veele ziekten en ongemakken onderhevig; de byzondere tydperken, van haar beftaan , zyn door de veranderingen, die in haar faamenftel werktuiglyk plaats hebben , met verfchillende en onvermydelyke gevaaren gepaard: veele Vrouwen, deeze gevaaren ontworfteld, en de ongemakken der zwangerheid gelukkig te boven gekoomen, verwerven den naam van moeder niet, dan ten koste van haar eigen leeven ;  j. h. gallandat over enz. 539 ven; terwyl andere, die het genoegen fmaaken, van haar teder wigt te om* Jislzen, zich, het zy door uitwendige misvorming, flegte behandeling , inwendige kwaade gefteldheid , of' uk andere oorzaaken, in de onmogelykheid bevinden, van te voldoen aan den ingefchaapen drift, om haar kroost te zoogen. Dit is voorde moeders dikwyls, en voor het kind altyd, nadeclig : daar het, van 'smoeders borst verflooken, geen voedzel, dat met zyn faamenftel volkomen overeenkoomfhg is, verwerft, en dit gemis , niet zelden, met zyn leeven bekoopt. Om deeze nadeelen voor te koomen, en de moeders in ftaat te ftellen, om aan de ftem der natuur te voldoen ; heeft de Heer eianchi een werktuig uitgedacht, waar door de meeste uitwendige gebreken, die de zooging hinderlyk zyn, kunnen herfteld worden ; en ook veele kwaaien, die uit de vermeerderde of verminderde afkleinzing van het zog ontftaan , geneezen of voor-gekoomen kunnen worden. Dit werktuig, dat men den naam van JPompc d Sein gegeeven heeft , is door de  54° J- H. GALLANDAT de Paryfche Hoogleeraars goedgekeurd , en ik heb het in het voorleeden jaar, geduurende myn verblyf in dieHoofdftad, met goed gevolg in het werk zien ftellen ; ik heb ook gelegenheid gehad, om 'er my hier in ïbmmige gevallen van te bedienen, met zoo eenen gewenschten uitflag, dat ik hier door aangefpoord ben , om dit werktuig, aan myne Landsgenooten, door den druk, bekend te maaken. In de beziging van dit werktuig wordt de tepel in een hol glas omvangen , waar van de opening, naar de gedaante van den tepel, gevormd is; aan het einde van dit glas wordt een luchtpompje vastgefchroeft, door welks middel men de lucht, die in het glas op den tepel weegt, naar gelieven verdunt: door deeze bewerking wordt de tepel uitgezet, en werktuiglyk in de opening van het glas getrokken; deszelfs zogbuisjes worden, door de vogten, die naar de minst wederftand biedende plaats vloeijen, verlengd, en de tepel neemt volkomen de gedaante van de opening van het glas aan: indien men door middel van het pompje de lucht nog meer verdunt, en eene byna ; , lucht-:  OVER DE 10 GP O MP* 54! luchtledige ruimte in het glas majpkt, worden de zogbuisjes geheel van„de wederftand der lucht beroofd, en derzelver uiteinden dermaaten verwyderd, dat, door de drukking van den dampkring, die uitwendig op het ganfche lighaam der mam blyft weegen, het zog, door de zogbuisjes uitgeperst, en druppelsgewys, in het glas voortgeftuwd wordt. Uit deeze eenvouwige befchryving van de werking derPompe d Sein, ziet men reeds het nut van dit werktuig, in die gevallen, waar in het kind de mam , van het overtollige zog, niet ontlasten kan: daar het regelmaatig, gemaklyk en volftrekt zonder pyn, dat geen bewerkt, het welk anderzints op eene onhebbelyke, en niet zelden , zeer pynlyke wyze, door de zuigfters' verrigt wordt: hier uit volgt ook het nut van dit Werktuig, in die gevallen,' daar de tepel, door kleinheid, hardigheid, ingedrongenheid, fcheeflegging of andere misvorming, op de gewoone wyze, niet genoegzaam kan uitgetrokken worden, gelyk ik ondervonden heb, in een geval, daar het kind, door de fpruw, in de zuiging verhinderd  542 j. H. öaLlIndat derd zynde, de mam dagelyks doof eene zuigfter van het overtollige zog ontlast wierdt, en het kind, naderhand weder aan de borst gelegd zynde t door de zuiging geen zeg verkrygen kon : den tepel onderzoekende , bevond ik, dat dezelve aan de eene zyde geheel fcheef was getrokken, zoo dat de luchtledige ruimte, -welke het kind onder het zuigen maakte, bezyden de' Opening des tepels viel, en gevolglyk geen uitvloeijing van zog te weeg kon brengen: na dat ik my vier of vyf maai van de Pompe d Sein bediend had \ kreeg de tepel zyn voorige gedaante weder , en het kind zoog ais voormaals. Dan het nut van dit werktuig is niet enkel tot deeze gevallen bepaald; deszelfs gebruik is veel uitgeltrekter, en' allerheilzaamst in veele ongemakken, die uit eene vermeerderde of verminderde afkleinzing van het zog ontftaan; het welk ontegenzeglyk zal blyken , indien wy eerst de zogwording, uit het werktuiglyke faamenflel der Vrouwen, zoo als dit van de geboorte af' daar toe gefchikt, en, by haaren wasdom, bekwaam gemaakt wordt; en daarna de  CTVER BE ZOG POMP. £fj hinderpaalen, die de natuur in deeze bewerking lomwylen ontmoet, oorfprongelyk nagaan. Zoo dra een kind ter wereld gekoomen, en deszelfs navelftreng afgebonden is, ontftaat 'er eene aanmerkelyke verandering in den omloop van deszelfs bloed, niet alleen ten opzigt van de longfiagaderen , die te vooren, door de longen gedrukt, byna geen bloed door konden laaten, maar ook ten opzigt van de navelilagaderen: immers al het bloed, dat door dezelve naar de moederkoek vloeide, wordt nu, door de andere takken der onderbuiksflagaderen voortgeftuwd, en wel voornamelyk, in de zwakkere kunne, naar die deelen, die tot de voortteeling en verlosfing gefchikt zyn, naardien de takken, der inwendige fchaamflagaderen, veel minder wederftand bieden, dan de andere takken, die uit de onderbuiksflagaderen voortkoomen, daar zy, in evenredigheid van de aderen van dien zeiven naam, veel wyder en zwakker zyn, dan in eenig ander deel des iighaams: hier door ontvangt de baarmoeder eene meerdere hoeveelheid bloeds, wordt meer dan  544 H. GALLANDAT?' dan de overige deeien uitgezet, eri heeft veel vroeger haar volkomen wasdom: door deeze uitzetting en verllapping van de vaten der baarmoeder, wordt derzelver wederltand, aart het derwaards vloeijende bloed, nog; meer verminderd; en daar het bloed uit dezelve oorzaaken, gcftadig, in eene meerdere hoeveelheid, naar de baarmoeder blyft vloeijen , wordt 'er in derzelver flagaderen, eene waare overtolligheid van bloed gebooren: naardien, de aderiyke vaten, die, in evenredigheid der Uagaderen , veel naauwer en fterker zyn, dan in eenig ander deel; en ook met geene klapvliezen voorzien zyn, al dit overtollige bloed niet op kunnen neemen: dus worden de mindere vaten der baarmoeder, die te vooren geen bloed door konden laaten, door den aandrang van het ■ geHadig aanvloeijende bloed, trapsgewys verwyderd, zoo dat dezelve, eerst een dun wciagtig vogt, en daar na wezeniyk bloed, doorlaaten: door deeze ontlasting wordt de plaatfelyke overtolligheid der baarmoeder weggenomen, en, na dat dezelve, een mm of meer gerui-s men  OVER DE 20GPOMP» $0 Jien tyd, geduurd heeft, naar maate de overtolligheid groot geweest is, houdt dezelve van langzaamer hand op: naardien de mindere vaten der baarmoeder, thans door geen overtollig bloed meer opgezet, zich, door hunne natuurlyke veerkragt, faamentrekken, zoo dat zy wederom maar een dun weiagüg vogt doorlaaten, en zich eindelyk volkomen fluiten, tos dat 'er wederom op nieuw eene overtolligheid ontftaat; en daar deeze. uie de werktuiglykheid dier deelen noodwendig, van tyd tot tyd, gebooren wordt, verkrygt de baarmoeder, hier door, eene hebbelykheid, om zich, ten tyde der zwangerheid, tot de nooüige grootte uit te zetten, en eene zoo genoegzaame hoeveelheid bloeds in zich te bevatten, als 'er tot de voedinoder vrucht vereischt wordt: dan in ds eerfte maanden der zwangerheid, beeft de vrucht zoo veel voedfel niet noodia, als 'er anderzmts door de baarmoeder ontlast wierd; hier uit ontitaat eene waare overtolligheid van bloed, waar door de vaten, der baarmoeder, eenen ongemeenen wederftand bieden aan het bloed, dat genadig uit de onMAC Mm 'der-  J. U. GALLANDAT derbuiksflagaderen aafivloeit; en daar deeze tegenfland in de benedenfte groote flagader onverwinnelyk is, inoet het bloed, volgens bekende wet* ten, in eene meerdere hoeveelheid, in de takken der bövenfte groote flagader vloeijen, en wel voornamelyk in de inwendige mamflagaderen: naardien het bloed, aaii derzelver uiteindens , den minften wederftand ontmoet, daar de mammen met zeerrekbaare bekleedzelen voorzien zyn, door geene fpieren uitwendig bedwongen worden, en inwendig van een Zeer los faamenftel zyn, zoo dat 'er geen werktuiglyk deel is, indien men alleen de baarmoeder uitzondert, het welk ligtér, tot eene aanmerkelyke grootte, kan uitgezet worden. Door deezen, gedüurig aangroeijenden , toevloed en ophooping van bloed, in de mamflagaderen, worden dezelve trapsgewys, meer en meer, uitgezet; derhalven worden ook de openingen der zogbuisjes, daar zy uit die flagaderen zydelings uitfpruiten , verwyderd, zoo dat de mammen , reeds in den beginne der zwangerheid, ftyf worden, opzwellen en tot de afklem-  OVER DE ZOGPOMP. Meinzing van htet zog voorbereid wör^. den; deeze voorbereiding neemt, in evenredigheid met de zwangerheid, toe; hoe grooter de vrucht wordt, zoo veel te meer worden de zogbuisjes verwyderd: want niet tegenftaande de plaatfelyke overtolligheid, die wy gezien hebben, dat, in den beginne der zwangerheid, hier de oorzaak van isd omtrent het midden der zwangerheid ophoudt; naardien 'er dan meerder bloed, tot arkleinzing van de voedende zappen der vrucht, noodig is, wordt het bloed, door eene andere oorzaak, in eene meerdere hoeveelheid naar de mammen gedreeven; want naar maate de zwangerheid voortgaat, wordt de baarmoeder, meer en meer, uit* gezet, zy beflaat eene veel grootere plaats; wordt ook veel zwaarder, en maakt dus eene aanmerkelyke drukking, op de omleggende declcn en vaten > waardoor hetderwaards vloeijen6e bloed een nieuwen tegenltand ontmoet, ^ dewelke , in evenredigheid, dat de baarmoeder zich uitzet, en de vrucht zwaarder wordt > toeneemende, het bloed, in eene meerdere hoeveelbeid , naar de minst wederftand bieMm 2 den-  54^ J. H. GALLAND AT dende deelen , doet vloeijen , zoo daÉ de mamflagaderen , meer en meer , verwyderd , de zogbuisjes geopend worden, en door dezelve, flaande de zwangerheid, eene dunne weiagtige melkftoffe afgefcheiden wordt. Door deeze, geduurig toeneemende, < phooping van bloed, in de mamflagaderen, worden de zogwegen, geduuren.de de zwangerheid, trapsgewys verwyderd en in ftaat gefteld, om, na de vetlosfing , eenen grooteren toevloed , tot afkleinzing van het zog , door te laaten ; welke grootere toevloed een noodzaaklyk gevolg is , dier bewerking, die, volgens natuurkundige wetten, na de verlosfing, tusichen de baarmoeder en de mammen, plaats heeft: want zoo dra de vrucht., met alle zyne gevolgen, uitgeperst is, trekt de baarmoeder haare w.mden te faamen , en krimpt van rondfom in , zoo dat zy, in weinig tyd, tot haare voorige kleinheid wederkeert ; hier. door verkleinen en vernaauwen zich de, te vooren uitgezette, vaten, zoo dat het bloed, deels , uit de openftaande mondjes dier vaten, ontlast wordt; deels , door de faamentrekking van de haar-  OVER DE ZOGPOMP. 549 baarmoeder en van haare flagaderen, in de aderen terug gedreeven en met het overig bloed , door het gantfche lighaam , omgevoerd wordt, het welk thans grooter wedcrftand , in de vernaauwdeen verkleinde vaten der baarmoeder , ontmoetende , volgens de wetten der vloeistoffen , in eene vermeerderde hoeveelheid, naar dè mammen moet vloeijen, die hier toe, geduurende den gantfchen loop der zwangerheid , voorbereid waren: 'deeze verandering , m den omloop des bloeds, heeft voornamelyk den tweeden of derden dag, na de verlosfinp-, plaats, wanneer de vaten der baarmoeder zoodanig zyn faamgedrukt, dat zy alle doorvloeijing, aan het bloed, weigeren, zoo dat'er noodwendig eene gantfche omwenteling in den omloop des bloeds, en gevolVlyk de zoogenaamde zogkoorts , ontftaat, waar door het bloed nog rasfer omgevoerd, niet meer geweid voorgeftuwd, en de wederftand der zogbuisjes volkomen overwonnen wordt, zoo dat dezelve eerst het zoogenaamde biest (colostrum , en daarna wezcnlyk zog, doorlaaten. Uit deeze befchouwing, van de Mm 3 werk-  55° fi H. GALLANDAT werktuiglyke manier , waar op het noodige bloed, tot afkleinzing van hec zog, naar de mammen gedreeven wordt,, blykt het, welke eene naauwe gemeenfchap ?er, behalven de medelydenheid der zenuwen, tusfchen de baarmoeder en de mammen, zoo voor, als na , de verlosfing , plaats heeft : door de kennis deezer onderlinge betrekking , waar in de baarmoeder en de mammen , ten opzigt van haare werkingen, tot elkander flaan, wordt men in ftaat gefield, die ongemakken, welke veeltyds na de verlosfing volgen , uit haare waare ooïzaaken af te leiden en te herftellen j en door de werktuiglykheid deezer faamenftemming, wordt het gebruik der Pompe d Sein, in veele dier ongemakken, volkomen gewettigd. Zoo dikwyls de zogbuisjes niet genoegzaam verwyderd zyn, het zy door een verminderden aandrang van bloed, in de mamflagaderen; het zy dat het bloed eenen ongewoonen tegerftand , in de vaste vezelen dier buisjes, ontmoet; of dat dezelve, uit eenige andere oorzaaken, zoodanig yernaauwd zyn, dat zy, op de ge- WOO2  OVER DE ZOGPOMP. 551 •woone wyze, geen zog doorlaaten, is men in de noodzaaklykheid, of om het zog te rug te dry ven, of den wederftand der zogbuisjes weg te neemen ; en daar het laatfte, in de meeste gevallen, te verkiezen is, kan men zich, in deezen, met goed gevolg, van het werktuig van den Heer bianchi bedienen: naardien men niet alleen, door den wederftand der zogbuisjes weg te neemen, eene genoegzaame uitvloeijing van zog verkrygt, maar dat ook, gelyk ik in zoodanig geval, na dat ik het werktuig eenige maaien gebruikt had, ondervonden heb, de zogbuisjes, door deeze bewerking , zoodanig verwyderd worden , dat het kind naderhand zeer gemaklyk kan zuigen. Wanneer de kraamzuiveringen, door (legte behandelingen, moeilyken arbeid, of uit andere oorzaaken, langer en fterker, dan naar gewoonte, vloeijcn, zal het bloed, in eene mindere hoeveelheid en met minder aandrang, naar de mammen gedreeven , en de' wederftand der zogbuisjes niet overwonnen worden - het aangevoerde bloed zal, of in de vaten der mammen Mm 4 op-  552 J. H. GALLANDAT opgehoopt worden, en eene, altoos gcvaarlyke, ontfteeking veroorzaaken; of door de aderlyke vaten opgenomen, en met het overige bloed omgevoerd, in eene meerdere hoeveelheid, naar de, thans geen genoegzaamen wederftand biedende, vaten der baarmoe*der vloeijen ; en hier door zullen die verfchnkkelyke toevallen gebooren worden, die meermaalen de voorboden van eenen fchielyken dood zyn: dan zoo men in tyds de veerkragt der buisjes , door plaatfelyke middelen , en, onder deeze , door het herhaald gebruik der Pompe d Sein, in zoo verre vermindert, dat het flagaderlyk bloed, offchoon in eene mindere hoeheelheid en met minder aandrang vlocijende, derzelver wederftand kan overwinnen, zal men niet alleen een vrije zogontlasting verkrygen , maar teffens de Lyderesfe voor een dreigend 'leevensgevaar behoeden. In het tegenovergeftelde geval, zal men met 'geen mindere gevaaren te worftelen hebben : als namelyk de kraamzuiveringen in een verminderde hoeveelheid vloeijen , want behalven pit hier door eene waare overtollig* - \* ' ' >" m m * '' beid  OVER DE 2 0ÖPOMP.' 553, heid van bloed ontflaat, zullen zich ook de vaten der baarmoeder, veel fchielyker dan naar gewoonte, faamentrekken, en by gevolg zal 'er eene grootere hoeveelheid bloeds, met een ver-? meerderden aandrang, naar de mammen gevoerd worden ; de koorts zal merklyk heviger, en de toevloed der vogten veel grooter en plotfelyker zyn; hier door zullen de zogbuisjes, in plaats van zich trapsgewys te verwyderen, door de overtollige vogten op eenmaal verflopt, de mindere vaten dér klieren opgezet worden, en het geheele lighaam der mam zal opzwellen, rood, hard en pynlyk worden : zoo lang de tegenftand in de vaten , en den aandrang in het geftadig voortgeftuv/de bloed, aanhouden, zullen deeze toevallen vermeerderen, en alle de pogingen der natuur, om zich, op de gewoone wyze, van het overtollige te ontlasten, zullen niet alleen vruchteloos zyn, maar zelfs de toevallen vermeerderen: dan zoo men, door een gepast gebruik van de Pompe d ■Sein , de wederftand der mammen beneemt , en, door de zogbuisjes van Jiet overtollige te ontlasten, eene afMm5 lei.  554 J. GALLANDAT leiding dervogten, die de mam doen opzetten, bewerkt, zal men de natuur baarblykelyk in haare pogingen behulpzaam zyn, en de nadeelige gevolgen , eener verminderde kraamvloed, voorkoomen; in tegendeel, zoo men de natuur geen behulpzaame hand biedt, zullen de zwelling en de andere toevallen oogenfchynlyk toeneemen; het zog zal, in de zogbuisjes en in het vetvlies, verdikken, faamronnen en den zoogenaamden drop (Morbus Pilaris) veroorzaaken, die, altyd met kwaade toevallen gepaard, dikwyls in verfweering of verharding, en fomtyds in knoestgezwel en kanker, overgaat: in dit geval is de ontbinding, verdunning en oplosfing der geronne ftoffe, verre boven de verettering, te verkiefen : naardien deeze altyd zeer traag, en dikwyls ongunftig, is; dus zal men ook in deezen, onder het gebruik dier plaatfelyke middelen , clie de ontbinding bevorderen , zich met goed gevolg van de Pompe d Sein kunnen bedienen, om de dunnemelkfloffen uit te haaien, daar haare werking, ook in dit geval, boven die van eene zuigfler te verkiefen is: naardien dit \rerk-  OVER DE ZOGPOMP. 555 werktuig een regelmaatiger, overvloediger en langduuriger zogontlasting te weeg brengt , en tenens voor de mammen, die in dat tydftip allergevaarlykst zyn, min pynlyk is; en in dit opzigt, is het gebruik der Pompe d Sein in alle die gevallen te verkiefen, daar men in de noodzaaklykheid is, om, op de eene of andere wyze, de zogontlasting te bevorderen; dus verdient het eene plaats, onder die middelen, die gefchikt zyn, ter voorbehoeding van zogverplaatfingen: naardien eene verminderde ontlasting, van zog, voor de gemeenfte en vermoogenfle oorzaak derzelver gehouden wordt, en dat dezelve best voorgekoomen worden, door het bewerken eener vrije en overvloedige ontlasting, van zog, uit de mammen: om deeze reden , wordt ook het gebruik, van dit werktuig , gewettigd, in alle die ziekten , die of uit eene afdwaaling van zog ontftaan, of met dezelve gepaard gaan: als de zog-ylhoofdigheid, de zog-beroerdheid en de zoogenaamde kraamkoorts (Febris Puerperalis), die , zoo veel jaaren .herwaards, en yoornamelyk federt den jaare 1774-, met  556 J. H. GALLANDAT met zoo veel woede, in het Hotel-Dien te Parys, geregeerd heeft. Het werktuig, van den Heer bianchi, is dus, in verfchillende gevallen, voortreflyk. Het ontlast de mammen, van derzelver overtollig zog; het vormt den tepel; het verbetert den misvormden, of fchoon gevormden, tepel; het ontbindt en verdunt de geronne kaasagtige {toffe, die door ftremming en flolling van het zog gebooren wordt, het zy eene of andere -oorzaak, het kind zelve de zuiging, .eenige dagen, belette, het zy een fchielyke fchnk of ontroering der moeder, of eenige andere toevallen, eene opflopping van zog veroorzaak en: im~. mers deeze ontbinding en verdunning .wordt te weeg gebragt, door de zuiging van het werktuig, dat te gelyk de fappen, die voor de zogwording gefchikt zyn,, naar de mammen trekt; het haalt afgedwaald zog werktuiglyk •naar- de mammen; het koomt eindelyk deeze afdwaaling zelve voor, en •is derhalven ook een uitmuntend voorbehoedmiddel, van menigvuldige toevallen, die uit zogverplaatfingen gebooren tporden : voordeelen waarlyk, die  OVER DE ZOGPOMP. S57 die door zuigfters nimmer volkomen bereikt worden, dewyl de werking der Pompe d Sein, geheel onpynlyk, veel gemaklyker, regelmaatiger, zekerer en niet onderworpen is, aan die ongemakken, die na het gebruik, van eene onbekwaame, ongezonde of befmette zuigtter, meer dan men vermoedt, de deerlykite gevolgen naar zich kunnen fleepen. De hier agter gevoegde Plaat, met haare Verklaaring, zal den geenen, die zich op de geneezing van meergemelde ongemakken toeleggen, in Haat ftellen, om dit werktuig te laaten vervaardigen; en ik durf my verzekeren, indien het in ons Vaderland algemeen bekend wordt, dat deszelfs gebruik, zoo wei als in Vrankryk, zal goedgekeurd worden, en tot het algemeen welzyn verftrekken. ver-:  m VERKLAARING DER PLAAT, Fig. ï. Dc Zuiger. Aan deszelfs onderfte zyde ziet men twee gaatjes,aan de bovenfte zyde zyn 'er vyf, en in het midden van deszelfs lighaam is een klapvlies: de verdunde lucht gaat, wanneer de zuiger nedevg.'dj-ukt wordt , door de bovenlte gaatjes , doet het klapvlies wyken, en zoete door de onderfte gaatjes zyn uitgang: dit klapvlies is zoo gefchikt, dat het alleen de inwendige lucht doorlaat, eu het inkoomen van de uitwendige bekt. Fig. 2. De Buis, Fig. 3. De bodem der Pomp'. Aan deszelfs onderfte zyde is het tweede klapvlies : dit is zoodanig ingerigt, dat de lucht uit het glas iri dc buis kan indringen, en dat des^ zelfs teruggang belet wordt, zoo dat deeze zyn iiitvlugt door den zuiger moet zoeken. Fig. 4. Het MSdMftük, Dit wordt tusfchen den bodem der pomp en een der glazen gefchroefd , en kan door de kraan geflooten worden, wanneer men verkiest dc pomp er af te fchroevcn, om het glas eenigen tyd aan de borst vast te laaten. Het pinnetje is gefchikt, om, wanneer de zuiging van het werktuig pynlyk mogt vallen, 00genbliklyk de uitwendige lucht in te kunnen laaten , zonder de pomp af te fchroevcn. Fig. 5 en 6. De Glafen. Deeze kunnen beide op het middeïftufc gefchroefd worden : het eerfte , wiens opening kleiner is, is tot het vormen van den tepel, het laaste tot de ontlasting van het overtollige zog * gefchikt.