VERHANDELINGEN UITGEGEVEN DOOR HET Z E E U W S C H GENOOTSCHAP DER. WETENSCHAPPEN T E X L I S S I N G E  .UITLEGGING DER TITELPLAAT. Schem"MSCh Va" e» ™lfchc Goótt, 3&, y f;G°¥ B.°EK hMr grootfte zielsvcrluscing. A™Tw düE ^feweMTël van haar Kerk Vp™ " kant bo»"*unitig ónderlchraagen,. En wn,Tlt,ZE,EJt'w?CH en vmisings wapenmcrk, D^rlS '/f £ Wie" 1 We,'k W°rdt "^ed"Sen, nip ril g van onze Maatfcbnppy, ïm !A "8 heul s . vlug en bly , Met T^f r?1" de" ^Sroxd, ryk bedekt Ter zvd^»£ r ',' daC gindel" «iWdacht wekt ier zjde van Gordyn en tempeltrappen, Door Tl?' "'r dC we«*<"*t, vIy?e"'lUst, In onzer f fpo°rd' aan Zee!ilnds veifte Paden Men KrT n° "ïet Zyn "'^bluscht: H3nH ■ BO' " mede eea'P™ te haaien. G^fr';'"5 Va".den G°<^«»' en het Rccbt, Gtne.sbeiulf tot ftcun van 't menscblyk leven 't^nZZzf 5 door G"',s hand ons voorgelegd, • De K ' d°-°r Zyne A,n"cht zdr befchrevra, De It 1 / ' W '"f tal ken ruim verfPreid > D»P„A 200 fix in kIeur e" mekken, Hmt * ! *?■*' dle harten opwaarts leidt, Haardle de dof|]ek] ZfiJf kan kk' Vermogen om door 't Beider ~S}hgtlglaS ' Of TZIJZJt™ 'tmenschlyk og te klemmen. •Of dOM behulp van CrW*,« er, i'lfI«, ' Op. verren tocht een dolle zee Stemmen; " 1 Dle ft", die 'C 0ude in 'c ™ henchept, Die honing zelfs uit bittren alzem lept, En im vergift weet artzeny te zuigen, 7v„VlVJACb,mccl'liet fchct2e" op de print, Zyn becldfpraak van bet doel, waar heen wy trachten. Heeft ebdélvf ?S? VVic deugd en wysheid mint, * DQS hrtdv/^-0P.Zyn, arbeid vruchtte "achten. De sJZ jn £ ryk van onze» Waterleeuw Def ZiZT^ met de oefeninê der verftanden. Den wpVw ! «nD"«I b>' ^n noesten Zeeuw Deü yvergloed noch fterker doen ontbranden. j-j BRAHSk   I  VERHANDELINGEN UITGEGEVEN DOOR HET ZEEUWS CH GENOOTSCHAP der WETENSCHAPPEN t e VLISSINGEN. NEGENDE DEEL. te middelburg, %x PIETER GILLISSEN! Drukker van het Zeeuwsen Genootlchap der Wecenfchappen, mdcclxxxii.  Het Genootfcbap erkent geene exemplaar en voor echt, dan die door eenen der becretarisfen eigenhandig onderteekend zyn.  HISTORIE VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN T E VLISSINGEN. (Q V ^olgens de belofte, door het Zeeuwfche Genootfchap •der Wetenfchappen gedaan, in het achtfte deel van deszelfs Verhandelingen, over weinige weken in 't licht gekomen; ontfangt het letterlievende en kunstminnende Vaderland het negende deel, waar in lezers van verfchillenden fmaak het eene en andere zullen aantreffen , 't gene hunne weetgierigheid ix, deel. * 3 kan  [ vi ] kan voldoen, of tot verdere naipooringen opwekken: gelyk uit öe lyst der Verhandelingen , in dit deel te vinden , genoeg blyken 2al. Het is om meer dan ééne reden noodzaaklyk geoordeeld hier te melden, — dat de befchryving van een verbeterd werktuig ter herftellinge van den ontwrichten fchouder, door den Heere B.Husfem medegedeeld, reeds aan het Genootfchap gezonden zy in oogstmaand des jaars mdcclxxx; zynde de laatere uitgave allermeest veroorzaakt door het wachten naar de vervaardiginge der plaaten, die tot deze verhandelinge behoorden ; — en dat men, om gewigtige oorzaken, goedgevonden hebbe, twee ftukken onvertaald in dit deel uittegeven, te weten, het onderzoek van den Heere L. Eukr over een nieuw foort van too-  [ VII ] toover-vierkanten, en de aanmerkingen van den Heere C Saxe over zeker Latynsch opfchrift, te lezen op een gedenkftuk der oudheid , over eenigen tyd ontdekt. Het laatfie ftuk is van dien aart, dat her, minder verllaanbaar zou worden, wanneer het in 't Nederduitsch vertaald werdt, en voor niemand nuttig konne zyn, die der Latynfche taaie onkundig is. Betreffende het eerfte: men heeft wel getracht iemand te verwilligen tot de overzettinge daar vanj doch elk zag op tegen de uitvoerigheid des werks , of vreesde , aan het oogmerk van den grooten Schryver niet genoeg te zullen voldoen. Het ftuk was te uitgebreid, om het oorfpronglyke en de vertalinge beide in de Werken van 't Genootfchap te plaatfen. Men befloot te liever tot de uitgave dezer Verhandelinge in de taa0 4 le>  [ VIII ] le, waar in zy toegezonden is, om dat allen, die daar by eenig belang hebben, met reden onderleid worden de Franfche taaie te verftaan, ten minflen in zoo verre, dat zy zich dit onderzoek, zonder moeite, ten nutte zullen konnen maken. Sedert het fchryven der Hiftorie, voor het achtfte deel geplaatst, verloor het Genootfchap, uit het getal zyner Directeuren, den Heere jan baert, Med. Doctor 7 Schepen en Raad der Stad J^hs/ingen, in zomermaand van dit jaar overleden; en van zyne Leden , den Heere david henry galland at, Med. Doctor, 's Lands Operateur en Steenfnyder, Lector in de Ontleed-Heel- en Vroedkunde binnen dezelfde Stad, en TheJaurier van dit Genootfchap, waar van hy het oudüe Lid was, en geen gering üeraad, federt de eer-  [ I* ] fte grondlegginge en opbouwinge van deze Maatfchappye, tot zynen dood toe, in oogstmaand van dit jaar voorgevallen. Daarentegen is, den zevenëntwintigfïen van oogstmaand laatstleden, tot Directeur aangefteld de Heer Mr. willem arnold alting, Gouverneur Generaal van Neêrlands Indien, enz. enz. te Batavia', en zyn, ten zelfden tyde, tot Leden aangenomen de Heeren: gerrardus kuipers, Predikant der Hervormde Gemeente te Vlhftngen, Lid van het Provinciale Utrechtfche Genootfchap; marcus elieser bloch, Med. Doctor, Lid van de Berlynfche, Dantzigfche, Hallefche, Leipzigfche, Gottingfche, Frankfortfche en andere Sociëteiten van Wetenfchappen, te £erlyn; johannes pieter fokker, A. L. M. Philof. Doctor, Lector in de Wis- Natuur- en Sterrenkunde f5 te  [ x ] te Middelburg; martinus van marum, A. L. M. Med. & Philof. Doctor, Lector in de Natuurkunde en Lid van de 'Hollandfche Maatfchappye der Wetenichappen te Haarlem-, joslph ghesquiere, Hiftoiiefchry ver, en Lid van de Keizerlyke Kcminglyke Academie der Wetenfchappen te Brusfel; adriaan van solïngen, Med. Doctor te Middelburg , en floris jacobus voltelen , Stads Med. Doctor, Lid van 't Provinciale Genootfchap te Utrecht. Het Genootfchap ontfing met genoegen de boek-gefchenken der Heeren A Bonn, J Petsch, M.E. Bloch, E. Sandifort,vanNispenMuïïer, en anderen , wier vriendlyke oplettendheid de openlyke dankbetuiginge vordert, en by dezen ontfangt. Nu blyft alleenlyk overig, dat men verflag geve van de Algemeene Vergaderinge, den zevenén'  [ XI ] è'ntwintigften van oogstmaand Mdcclxxxïi gehouden. De Heer Winckelman, Prejïderende Directeur, opende dezelve met dit volgende vertoog: MïNE HEERENÏ Daar binnen weinige dagen zal uitgegeeven worden, het Achtfte deel der Verhandelingen van dit Genootichap, en op verzoek der Leden van het perpetueelCommitté. in het zelve door den Heer Secretaris Te Water, wederom geplaatft is een Hittorifch Voorbericht van het voorgevallene en verrichte, federt de uitgave van het zevende deel; en U Ed., van die zeive kundige en arbeidzaame hand, het vervolg daarvan te wachten hebben , by de uitgave van het reeds genoegzaam afgedrukte negende deel, die in de Maand Ottober eerstkomende denkelyk zal gefchieden; behoeve ik thans my niet in te laaten in het doen van een omftandig verllag van het verrichte federt de laatstgehouden Algemeene Vergadering. De uitgave der twee genoemde deelen levert een fpreekend bewys op, dat men noch voortgaat, om, zoo vee) mogelyk, toe te brengen tot de bevordering van ruttige kunften en Wetenfchappen, het groot oogmerk dezer infiellingi en de goedkeuring, die de uit-  [ XII ] uttgegevene Verhandelingen vinden,ftrekt ten betooge, dat wy in dezen niet vruchteloos werkzaam zyn. 't Geen reeds het licht ziet, is waarlyk veel, naar den korten tyd, die federt de oprichting van dit Genootfchap verloopen is; doch het zoude meerder hebben konnen zyn, indien niet een aantal onzer Leden , Mannen van naam en verdienden 9 van welken men by derzelver aanneeming te recht wat groots verwachtte en zich wat go,-ds beloofde , tot nu toe het Genootfchap llechts met die hope gevoed hadde. Mochten zy zich eenmaal opgewekt en aangefpoord vinden, om ons de vervulling dier hope te doen deelachtig worden t Hoe groot is intusfchen onze verplichting aan zulke Leden, die, met eenen dubbelen yver, het te kort koomen van hunne medeleden vervullen, en ons daar door gelegenheid geeven om, by de uitgave van elk deel, hunne naam en met dankbaaren lof te vermelden. Mochten zy het genoegen hebben, anderen door hun pryswaardig voorbeeld te trekken, en hun klein getal te zien aangroeijen ! Dan zoo groot onze verplichting aan de zoodaanigen is, zoo veel te gevoeliger treft het ons, wanneer wy uit hun midden, op het onverwachtst, en voor altoos, ons beroofd vinden vsnzulken, van wien wy, naar hunnen lust, en den gewoonen loop des menfehelyken levens, noch zoo veel te wachten, en met grond te hopen hadden. In zulk eene treurige omftandigheid vinden wy ons thans, Myne Heelen J Het is met eene gevoelige aandoening, diC  [ XIII ] dat ik uit naam, en op byzonder verzoek der bedrukte en diep getroffen Weduwe, U Ëd. kennis geeve van het overlyden van haaren Echtgenoot, den Heer david henrijgallandaT) wiens naam de eerfte geleezen wordt in de lyft der Leden van dit Genootfchap ; waar van hy, in zeker opzicht, de grondlegger, en, zonder bedenking, de eerfte onder de mede-oprechters geweest is; waar voor hy een tedere zucht gekoesterd heeft; en waar aan hy fteeds dienstbaar en vordelyk geweest is, zoo in de betrekking als Thezaurier van het zelve, welke pose hem door de Heeren Directeuren was opgedraagen, als in dien van Lid van het perpetueel Committé, en wel met zoo veel getrouwheid, als onafgebrooken vlyt, meer dan zyn bekrompen tyd, welken hy geheel ten nutte van zyn medemensch, in de beoeffening der Genees- Heel- en Vroedkunde, befteedde, hem fcheen over te laaten. Deze plechtige aankondiging vernieuwt zeker by U Ed., Myne Heeren, de aandoeningen, die het eerfte bericht dezer treurige mare by een ieder onzer heeft doen gebooren worden, en ik houde my verzekerd, dat U Ed. gaarne met my zullen inftemmen om haar, uit wier naam ik dezelve deed, te verzekeren, dat wy, op eene byzondere wyze over haar en ons verlies getroffen, een oprecht deel in haare droefheid neemen. Dan daar ik het genoegen had hem tot eenen vertrouwden vriend te hebben, en als zulk eenen ook van hem gehouden en behandeld te  [ xiv ] te worden, zullen U Ed. wel willen toelaa* ten, dat ik my eenige oogenblikken bezig houde om van mynen vriend te fpreeken? en zyne nagedachtenis dit Genootfchap aan te beveelen, daar hy toch op het zelve eene meer dan gemeene betrekking had, en op eene zonderlinge wyze voor deszelfs bloeiftand yverde. Ik zal dit niet in die uitgebreidheid komen doen , als anders de ruimte der ftof daar wel gelegenheid toe zou geeven, dewyl de kortheid des tyds, federt welken wy hem misfen, niet toegelaaten heeft, uit zyne aanteekeningen en fchriften, welke my vriei'delyk zyn medegedeeld, veeIe nuttige en wetenswaardige zaaken, welke hy zelt mogelyk, had de Hemel hem eenefl langeren en gerusteren leeftyd gegund, noch wel zoude hebben bygedraagen, thans by één te gaderen; ik zal my moeten vergenoegen met eenige hoofdzaaken ü Ed. voor te houden , en die zullen genoegzaam zyn, om ons meer en meer te doen bevroeden, wat wy in hem verlooren hebben. Ik vleije my, dat U Ed. die myn voorneemen niet zullen afkeuren, noch hetzelve als hier niet te pas koomende aanmerken , daar het in andere Genootfchappen de gewoonte, en by de Paryfche Academie rene wet is, om onder den titel van Eloge des Jcademipens, in hunne gedenklchriften de nagedaentenis van elk der afgeltoi ven leden te bewaaren, terwyl zy telkens iemand hunner in 't byzonder benoemen, om zyne lofrede, in eene eerstkoomende zicung, voor ie leezen, On*  [ XV ] Onze overledene betoonde, in deszelfs ze* delyk beftaan, fteeds eenen diepen eerbied voor het Opperwezen, eene erkentenis zyner afhankelykheid van het zelve, en van den alleen alzins daar van afdaalenden zegen op alle zyne pogingen; en hy richtte zyn gedrag beftendig zoo in, dat men hem mee recht mocht noemen een menfehenvriend; hy verkeerde omtrent zynen meerderen met befcheidenheid, omtrent zyn gelyken met vriendelykheid, omtrent zynen minderen met zachtmoedigheid. Hy werd geboren te Yvonand, een Dorp in 't Canton van Bern in Zwitzerland, onder de Bailluage van Grandfon , waar zyn Vader, Martin Gallandat, het ampt van Jufticier of Schepen bekleedde. Zyne Moeder was Maria de Bruas; hy was het jongfte van negen Kinderen, en zyne Moeder had reeds het 5ifte jaar van haar leven bereikt, wanneer zy hem, in de maand Juni des jaars 1732 , ter weereld bracht. Den 8ften dier maand werd hy door den H. Doop der Christelyke kerk ingelyfd. Naauwlyks had hy den ouderdom v?.v. zes jaaren bereikt, wanneer zyn Vader kwam te fterven, nalatende eene bedroefde weduwe met acht kinderen. Hy verliet zyn Vaderland in den jaare 1744, en kwam langs den Rhyn, over Rotterdam, mar deeze Stad, by zynen Oom of Moeders broeder den Heer Jean Henry de Bruas, die destyds, cn noch lang daarna, met zeer veel roem, het Stads Genees- Heel- en Vroedmeesters ampt bekleedde; met oogmerk.  [ xvi ] merk, om onder deszelfs onderwys, zich vooral in de Heelkunde bekwaam te maaken: waar toe zich ook in het vervolg, na dat hy de gronden der Latynfche taal, by den Rector Wagenaar, geleerd had, verfcheidene gelegenheden opdeeden, inzonderheid by de belegering van Bergen op Zoom, wanneer de gekwetften herwaards overgebracht werden. Zyn Oom, de heerfcbende lust van zynen Neeve befpeurende om vordering te maken , fpaarde geene moeite, om hem daar in behulpzaam te zyn , en hy was ook zynen Oom weder in alles ten dienfte. Onder de lyders, die de hulp zyn's Ooms noodig hadden, was een der om den Godsdienst uit Vrankryk, na de herroeping van het Edicx van Nantes, gevluchten , des tyds reeds hoog bejaard , en federt, hier in een' meer dan honderdjaarigen ouderdom overleden. Zyne kwaal vorderde, dat hem wetklyKs het water wierde afgetapt; in dceze kunltbehandeling had de Oom den Neef zoo ervaren gemaakt, dat hy den lyder geheel aan hem overliet, die ook daar in zoo handig te werk ging, dat, wanneer hy naderhand te Parys die onder het opzicht van den Hoogleeraar zoude in het werk ftellen, deeze niet dan met verwondering zyne handigheid , waar van hem de reden, tot dat de overledene dezelve openbaarde, onbekend was, kon pryzen. Den ouderdom van ruim 18 Jaaren bereikt hebbende, werd hy op d-m 15 April des Jaars 1751 door den Stads Chirurgyn Sultz- nun  [ XVII ] man bekwaam geoordeeld, om de plaats van Opper-Chirurgyn op een Koopvaardyfchip te bekleeden. De bewustheid, die hy had van het nut, 't geen een Heelmeester kon trekken uit de gevallen, welke hem op zoodanigen tocht konnen voorkomen , gepaard met een lust om afgelegen Landen te zien, zynen landaart meer dan anderen eigen, deeden hem in den Jaare 1751 zyne eerfte reize naar St. Euftathius in America onderneemen. Zy begon den 5 Mei van dat Jaar, en liep in veertien Maanden af: twee aanmerkelyke byzonderheden heeft hy onder anderen daar van aangeteekend, ten bewyze, hoe de Voorzienigheid gunftig over hem gewaakt had. De plechtigheid van den zoogenaamden Zeedoop onder de Linie', welken hy afkocht met betaaling van 't geen daar toe ftond, werd den 17 Juni verricht aan verfcheiden Matroozen, die vervolgens dien dag in dolle vrolikheid en dronkenfchap doorbrachten , waar van de gevolgen aan hunnen Opperheelmeester gelegenheid gaven, zyne bekwaamheid in het verbinden, aan twee zwaar gekwetften te betoonen, en 't welk te gelyk een middel was, waar door men ontdekte, dat eenige onvergenoegde Matroozen voorgenomen hadden, zich meester van 't Schip te maak en, om te Zeeroof te vaaren; doch 't welk nu verydeld werd.— HeC tweede was de beveiliging tegen eenen geweldigen Orkaan, waar vanhy, in zyn dagverhaal, deeze befchryving geeft; IX. DEEL. * « ^ JJgg  [ XVIII ] „ Het was op den 22 September des na„ middags ten vyf uuren dat de Orkaan be„ gon, met eene benevelde lucht, die met n dikke en pikzwarte Wolken en Onweers„ hoofden was bezet; vervolgens met een „ zeer fterken wind en alleryslykften ltorm , „ die ruim vier uuren lang op zyn allerfelst „ duurde. De fchuimbekkende Zee, beroerd „ en aangeftooken door de tegen den ande„ ren aandruisfchende winden, was in eene „ zoo fchroomlyke beweging, dat zy zich „ met de benevelde lucht fcheen te willen „ vereenigen, terwyl de, den anderen yer„ vangende, Blixemflraalen den Hemel in , vuur en vlam zetteden. Door deezen droe„ viaen Orkaan zyn 'er aan de Canbilche Üi„ landen 72 zoo groote als kleine Schepen „ verongelukt. Op het land waren de daken „ van verfcheiden huizen weggewaaid, zeer „ zwaare boomen neêrgeveld, het Zuikerriet en de Coffyboomen uit den grond weggerukt, en alle de bladeren van de boomen „ waren, door dien vliegenden ftorm, weg„ gewaaid: de aarde was van alle haare natuurlyke vercierfelen beroofd, en fcheen „ in den rouw te zyn over de droevige onge„ lukken, die ter Zee gefchied waren. Ge„ lukkig," zegt iy, en wy mede, » dat wy „ ten dien tyde in de Coraal-baay aan het „ Deenfch Eiland St. Jan lagen, alwaar wy „ eeen fchade geleden hebben." Dit fchrikte hem echter niet af, om m het volgende Jaar 1753» zich nochmaa op Zee te begeeven en eene reis naar de kust 0 van  [ XIX ] van Guinee aan te vangen. De ongezondheid dier luchtftreeke veroorzaakte veele zieken; verfcheiden Matroozen werden door kwaadaartige Rotkoortfen aangetast en weggerukt. Hy zelf werd 'er door tot aan den oever des doods gebracht; was verfcheidene dagen buiten kennis; men maakte reeds toebereidfelen tot zyne doodkist; zyn lichaam was niet meer dan een geraamte. Dan de bocht van Guinee verlaten hebbende, ankerden zy voor het Eiland Annebon, daar zy overvloed van ververfing, Limoenen, Oranje-appelen, Ananasfen, Water-limoenen, Hoenders en andere kreegen, 'c geen niet weinig toebracht tot zyne herftelling en die van het zieke Scheepsvolk. Hy leerde hier dus by bevinding, hoe deeze zoo kwaadaartige ziekte te behandelen, en deeze kundigheid is hem federt wel te ftade gekoomen. 't Was op deeze reis, dat zy den grootften Olyphantstand inhandelden, welken men daar immer gezien had; hy woog ruim 200 (g, was 8 voeten 4 duimen lang» en 10 duimen over 't kruis. Terwyl hy op deeze reis te Axim op de Goudkust m Africa was, ging hy den beroemden Heer Anthonius Guilielmus Amo Guinea Afer, Philofophiae Dr. et Artium Liberalium Magifter bezoeken. Hy was een Neger, die ruim 30 Jaaren in Europa verkeerd had. Hy was in den Jaare 1707 in Amfterdam, en werd vereerd aan den Hertog van Brunswyk, Anthoni Ulrich, die hem aan zyn zoon Augustus Wilhelmus gaf. Deeze liet hem ftudeeren te ** 2 Hall  [ ] Hall, en in Wittenberg, waar hy in den Taare 1727 tot Doctor in de Philofophie en Meester in de Vrye konften Gepromoveerd werd. Eenigen tyd daarna overleed zyn Meester: dit maakte hem zeer droefgeestig, en deed hem befluiten naar zyn Vaderland te rug te keeren; hy leefde daar toen als een Heremiet, en had den naam van een Gelukzegger te zyn; hy fprak verfcheiden taaien, Hebreeuws, Grieks, Latyn, Fransch, Hoog- en Nederduitsch; was zeer kundig in de Astrologie en Astronomie, en een groot Wysgeer; zynde toen omtrent 50 Jaaren oud. Zyn Vader en eene Zuster leefden noch, en woonden vier dagreizen landwaard in; hy had een Broeder, die Slaaf was in de Colonie van Suriname; naderhand is hy van Axim verhuist en gaan woonen in de Fortres der West-lnd. Comp. St. SeDastiaan, te Cha- Wanneer zy den 24 Febr. 1754 's avonds by mooy weêr de nieuwe Maan zagen, deed een Neger van d'Elmina, Quambtna, die met hun medevoer, dit volgende Gebed aan dat Hemellicht: „ Myn Groote Fetisch, geef, dat ik m „ deeze nieuwe Maan, gelyk ik in de oude „ Maan geweest ben, gezond en vlug mag „ wezen: wees niet meer boos, geiyk gy gisteren en van de nacht geweest zyt, „ maar maak ons Captein, Officieren en Ma„ troozen gezond; Doe het o Groote Fe„ tisch, om mynen 't wil, en breng ons in de „ boat, 't Is waar, gy hebt reden om boos te n zyn,  [ XXI ] n zyn, terwyl de blanken u niet eeren en „ aanbidden, doch wees daarom op my niet » vergramd, maar geef my Goud, Paanrjes „ en een Goed leeven". Dit Gebed deed hy, met de belachlykfle gebaarden , in de Neger-taal, en vertaalde het nun naderhand, daar by voegende: "Ik heb aan myn Groote Fetisch myn maandelykfche plicht volbracht, en heb voor U zoo ernftig als voor My Gebeden, zoo dat gylieden van deeze Maan gezond zult zyn". Onze Overledene, beter onderwezen, beUnit het dagverhaal deezer lange en moeiiyke Reize, waarin hem veel was overgekoomen, met deeze Dankerkentenis aan het hooge Opperwezen: "De alleen Wyze en „ Goeddoende God, die ons zoo Vaderlyk „ bewaard heeft, zy gedankt voor eene be„ houden Reis. Amen. Gode alleen de Eer!" Want op de t'huis reize leden zy veel armoede en ongemak, en na 26 maanden fukkelens kwamen zy eindelyk den 2 Juli 1755 behouden voor deeze Stad. Hy verbleef hier echter maar tot den 10 October van dat zelfde Jaar, wanneer hy zyne derde Reis aanvong en voor de tweedemaal naar de Kust van Guinee ten handel voer. Deeze was in allen opzichte gelukkig en voorfpoedig, en liep af den 17 Januari *757- Noch was zyn Reislust niet voldaan: hy ondernam, den 24 Juni 1757, eene vierde Reize, en voer ten derden maale naar Guinee, doch nu ten Slaavenhandel# Hier ia * * 3 Haag-  [ XXII ] Haagden zv gelukkig, en brachten een vry fterk armazoen Slaaven in Suriname, t oeen daar voordeelig verkocht werd , en waar zy eene laading van Suikeren, Coffy en Catoen innamen. Ik noem deeze landing, en de wyze en plaats waar zy die ïngenoojnen hadden, om dat het onbegrypelyk en van eene fchreeuwende onrechtvaardigheid is, dat een Engelfche Rechtbank te Sc Janshaven in Newfoundland in Noord-America heeft konnen goedvinden deeze laading, als Franfchen eigendom, prys te verklaaren. Groot Bretanje was des tyds ook met Vrankiyk in Oorlog; en wy Navigeerden onder Neerlandlche Vlag op de trouw der Tractaaten. Twee hunner Kapers, het eene gevoerd door Capt. Smith, het andere door Capt. Francis, van Leverpool uitgevaaren, hadden de onbefchaamdheid dit Schip en Liading, nevens noch twee evengelyke, en ook van deze Stad uitgevaren, te neemen en daar op te brengen, en vonden 'er Rechters, die ze hun als een Wettigen prys toeweezen. Met blydfchap, teekent onze overledene Vriend aan , verlieten wy oit Roofnest, daar ik de droevigfte uuren myns leevens heb doorgebracht. Dan die vreugde was van korten duur, en zyn leeven nimmer in meer gevaar, dan elf dagen daarna; wanneer zy beloopeu werden door eenen ysfelyken ftorm, die hen in den jaramerlyklten ftaat bracht. Een verfchrikkelyke Stortzee floeg het cnmichq Boord van den Bak af tot aan de +r , la-  [ xxiii ] Cajuit toe weg; de Opperftuurman werd met al zyn Wachtvolk in Zee geworpen , doch op eene wonüerbaare wyze, al het Volk, de Stuurman alleen uitgezonderd, weder in het Schip geflagen ; het Nachthuis met beide ae Compasfen geraakten over Boord; de meeste Balken weeken van één; het Stuurrad lag in ftukken en brokken. In dit uiter11e was men genoodzaakt alle de Hukken Kanon over Boord te werpen, en de groote Mast te kappen, die met al zyn toebehooren, benevens öe Kruisfteng, eensklaps over Boord viel; hier door brak de Galdery, en dit veroorzaakte een groot gat in 't Wulf, waar door zeer veel water in 't Schip kwam; de Boot en Chaloup werden ook in Zee geworpen. Onderrusfchen was de Storm zoo afgryslyk en de Wind en Zee zoo woedende, dat men, raad- en hopeloos zynde , voor eeuwig van elkander affcheid nam. Dan roepende tot den Heere in de benaauwdheid, die zy hadden, heeft Hy hen gered. Na drie dagen deed Hy den llorm ftille ^yn, en met zulk een gedelabreerd Schip, bracht Hy hen in den barren Winter over Zee en den 23 December behouden in deeze Stad. Nimmer bezag ik de afteekening van het Schip, in dien ontredderden ftaat, ten huize van mynen Vriend, of ik gevoelde eene dankbaare verwondering over zyne uitredding, en de behoudenis van het fchip, waar toe zyne oplettendheid niet weinig dienstbaar geweest was. Indien hun behoud noch mogelyk kon gerekend worden, oordeelde de Capkein, •• 4 die  [ xxiv ] die braave Zeeman en goede borger Bovel, zulks af te hangen van het losmaaken van een der zeilen van de fokkemast; dan het Volk was riet naar boven te krygen; de Capitein gaf zyne verlegenheid aan zynen Opperheeljneester te kennen; Gallandat brengt hun kort onder het oog, dat hun laatfte plichtverzuim , het eerfte zoude zyn, waar voor zy by hunne, zoo voor handen zynde , verichyniig voor den Opperrechter zouden moeten verantwoorden. Dit trof echter minder, dan zyn voorbeeld; hy klom zelf in 't wand, en wilde de eerfte zyn; dan dit wilden zy niet, maar hielden hem te rug, en vlogen in 't wand; hun reden was, dat, wanneer hy was koomen te vallen, zy dan niemand hadden om hen te verbinden, zoo dk hun overkwame. Na dus vier reizen ter Zee, als OpperHeelmeester, gedaan te hebben, zoude hy zich geruftelyk hebben kunnen fchikken tot het beoeftenen der Heelkunde , en zich daar in niet minder loffelyk gekweeten hebben, dan zoo veele anderen, dieniet meer geoeffend waren. Dan hy hield zich wel verzekerd , gelyk hy zelfs zich dus uitdrukt, dat hem noch zeer veel ontbrak, om te recht den naam van Heelmeester te draagen. Hier om begaf hy zich, eenige dagen na zyne t'huiskomst, naar Parys, om meer bekwaamheid in die kunst te verkrygen. Hy bracht 'er zynen tyd niet vruchteloos door; hy bezocht 'er niet alleen de Hospitaalen, Si's het Hotel Dieu en la Cbaritê, maar maakte  te ook een nuttig gebruik van de openbaare en byzondere onderwyzingen der beroemdfte Hoogleeraaren in die Stad. Hier had hy tot zyne leermeesters, in de Genees- en Ontleedkunde, Astruc, Ferrein en A. Petit; in de Natuurkunde den Abt Noliet; in de Natuurlyke Hiftorie, Valmont de Bomare; in de Vroedkunde, Levret en Gervais; in de Heelkunde, Louis, de Garangeot, de la Faye en Mertrud., Twee Winters befleedde hy met het ontleden van lyken, en het verrichten van zwaare Heelkundige Operatien , in het Hótel Royat des Invalides, onder het opzicht van oen kundigen Sabatier. Hoe hy zich, geduurende zyn verblyf te Parys, gedragen hebbe, welke vorderingen hy aidaar gemaakt, en hoe hy de achtinge der beroemdfte mannen naar zich getrokken hebbe, blykt genoegzaam uit de getuigfchriften, hem door de Paryfche Hoogleeraaren medegegeeven; onder welken de Heer Levret in 't byzonder fchriftelyk verzekerde, dat onze Overledene boven anderen had uitgemunt, en allerleie blyken gegeven, zoo van yver, oplettendheid en verftand , als van behendigheid, welke hy onder het opzicht van dien Hoogleeraar verkregen had in de beoeffeninge der Verloskunde, zelfs in de moeilykile gevallen. Dit getuigenis, door eenen Levret gegeven, is waarlyk groot, en werdt door de onder vin dinge op het fterklle bevestigd. Thans, zoo veel in hem was, toegebracht hebbende, om zich in die Kunsten en We* * 5 ten-  [ XXVI ] tenfchappen bekwaam te maaken , meende hy zich ook gerustelyk aan de beoeffening van dezelve te mogen overgeeven, en keerde in de Maand April des Jaars 1760 weder naar deeze Stad, met oogmerk, om zich daar neêr te zetten, of zoo hem dit niet gelukken mocht, wyl hy hier geene vrienden had, zynde zyn Oom de Bruas , reeds eenige Jaaren bevorens, naar 's Hage met de woon vertrokken, als dan zich te bepaalen te Suriname , welke plaais hem byzonder bevallen had. Ter bereiking van zyn oogmerk lloeg hy den betaamelyken weg in, en wilde niet dan volkoomen gewettigd zich in eenige Heelkundige oeffening of practyk inlaaten; hy vervoegde zich ten eerlten by de hoofden en beftierderen van het gilde der Heelmeesteren, en op den ig dierzelve Maand by requeste aan de Regeering deezer Stad, verzoekende om binnen dezelve te mogen exerceeren de Chirurgie, en ook als Operateur en Vroedmeester te ageeren; hy voegde by dat verzoekfchrift acht getuigfchriften, en op grond dat hun Ed. Achtb. voorhenen zynen Oom de Bruas, en federt den tegenwoordigen Stads Chirurgyn Correvont hadden verfchoond van het doen der gewoone proeve als Chirurgyn en 't geen daar meer aan gehecht was, verzochc by ook op gelyken voet te mogen worden toegelaaten.—- Op dit request ingenoomen zynde het bericht van het Gilde, waar by de des tyds Heer Overdeken Mr. Nicolaas van Hoorn van Burgh, ne-  [ XXVII ] nevens de Dekens Correvont en de Vey, fchriftelyk verklaarden, alle de overgelegde getuigfchriften buitengewoon goed en valabel bevonden te hebben, werd hem door de Regeering den 26 April zyn verzoek volkomen en in allen deele toegeftaan. Hier zien wy hem dan eene nieuwe loopbaan intreeden , dien wy verder uitgebreid, hem met vollen lof, dan helaas! te fchielyk hebben zien ten einde loopen: al fpoedig kreeg hy eene aanmerkelyke praktyk; het getuigenis der Scheeps Capiteinen Dekker , Matthysfen, Colander en Bovel, met welken hy zyne reizen naar de West-Indien gedaan hadde, dat der verdere Scheeps Officieren en Schepelingen, aangaande zyne bekwaamheden en gedrag, waar door hy zich die allen tot vrienden had gemaakt, de getuigfchriften , waar mede hy uit Vrankryk was te rug gekeerd, het gunftig befluit der Regeering, zyne denk- en handelwyze brachten hier elk het hunne toe; en dit was hem een wenk der Voorzienigheid, dat die de plaats zyner wooning binnen deeze muuren bepaald had. Om die op te volgen, en het zich hier des te aangenaamer te maaken, trad hy noch dat zelve Jaar in wettig Hnwelyk met Maria Joly, thans zyne treurende Weduw, eene vrouw alzins naar zyn hert en hem nuttig, welke in eenen hoogeren rang geplaatst, door haar verftand en voorkoomen denzelven eer zoude aandoen. Van de uit dit Huwelyk verwekte Kinderen  [ x x v 111 } ren zyn hem overgebleeven één Zoon , thans Candidaat in de Geneeskunde, waar in hy zich naar het getuigenis zyner Hoogleeraaren op Utrechts Hooge School met allen vlyt, en een goed gevolg, heeft toegelegd, en ééne Dochter, die in haare aankoomende Jaaren door onderfcheiden oordeel en fnedige antwoorden een bewys oplevert, dat Arenden geen Duiven teelen. Voor deeze leefde hy geheel; omtrent hen vervulde hy alle de plichten van een Vader en Vriend; op hen waren zyne uitzichten ; en naar mate de vorderingen van zynen Zoon hem meerder hope gaven, dat hy , na de Paryfche Hooge School bezocht te hebben, hem onder zyn opzicht ook die loopbaan zou zien intreeden, vermeerderde zyne blydfchap. Dan ik keere van zyn huislyk tot zyn openbaar leeven weder. Hy bemerkte al ras, dat omtrent de beoeffening der Heel- en Vroedkunde binnen deeze Stad geene genoegzaame en noodzaakiyke bepalingen en wetten in wezen waren, dat die ook ontbraaken ten opzicht der Zeevaarende Chirurgyns; hy zag met leedweezen , dat eene zeer fraaye verzaameling van Chirurgicale inftrumenten, welke hy te Parys zynde, op verzoek van den Heer Overdeken en voor rekening van het Gilde, had laaten maaken, zonder gebruikgelaaten werden. Hy fprak daar over met kundigen , gaf hun zyne beaenkingen, hoorde hunne aanmerkingen, en vond ze geneegen om hem de  [ XXIX ] de behulpzaame hand te bieden, en na alles rypelyk overwogen te hebben, begreep hy het een en ander in een omftandig verzoekfchrift, 't geen hy den 15 Augustus 1761. dezer Stads Regeering aanbood. Hun Ed. Achtbaarheden, den wichtigen en nuttigen inhoud van dat gefchrift ziende, verzochten den Heere van Hoorn en my, destyds regeerende Burgemeesters zynde, het nader onderzoek daar van op ons te willen neemen; gelyk wy deeden, hoorende daar op de Stads Doctoren, en den vertoonder zeiven, die ons, in deze byeenkomst, zyne nadere aanmerkingen ook noch mededeelde , als mede het ontwerp ter oprichting van een Collegium Medicum binnen deeze Stad, en eener Ordonnantie voor de Vroedvrouwen : welk een en ander ook by de Regeering federt werden goedgekeurd; het Collegium Medicum op den 10 October wordende opgericht; wanneer ook op ons bericht de overledene werd aangefteld tot Lector Anatomia3, Chirurgise et Artis Obftetricandi, op een zeker Jaarlykfch Tractement, en tot Exarninateur van alle Chirurgyns op Schepen van deeze Stad ter Zee vaarende, en van alle Vroedvrouwen , die voorts tot het beoefFenen van die kunst binnen deeze Stad zouden worden toegelaaten. Noch werd hem opgedraagen de titel van Extraordinair Stads Chirurgyn, met opvolging als Ordinair onder het genot van het gewoone Tractement, wanneer die post zoude komen open te vallen. Hy  [ XXX ] Hy aanvaarde zyn Lectoraat den 26 November 1761 met eene Aanfpraak en Inwyings Redevoering, beginnende te gelyk een Curfus over de Chirurgicale Operatien; en die waren de eerfte openbaare lesfen , die, in deeze Stad niet alleen, maar ook in deeze gantfche Provintie, over dit onderwerp gegeeven zyn. Ook hadden zy eenen merkelyken toeloop, vooral wanneer hy de Operatien op een Cadaver, 't geen hy met zeer veel moeite bekoomen en zelf gekocht had, verrichtte. Ik herinner my die met eenige aanhoudenheid te hebben gevolgd, en door de wyze, waar op hy de Lithotomie, de Bronchotomie, en andere zwaare operatien verrichtte, het akelige denkbeeld van dezelve te hebben zien wegneemen. Van den 17 November 1762 tot den 9 Maart 1763 hield hy een Curfus over de Ontleedkunde, doch beklaagde zich over de moeilykheid om Cadavers te krygen, en over de vooroordeelen die in den weg Honden om zulks gemaklyker te maaken, waar door anders het menschdom veel voordeel, en die kunst veel vordering zouden erlangen; in den volgenden winter ontleedde hy 'er een, en gat byzoudere lesfen aan de Vroedvrouwen. In het Jaar 1763 ftelde de Waalfche Kerkenraad hem aan tot Chirurgyn hunner Armen. En wanneer in het Jaar 1764 twee Vroedvrouwen uit deeze Stad vertrokken waren, werd hy door de Regeering aangefteld tot Stads  [ XXXI ] Stads Vroedmeester, op een zeker Tractement , 't welk zou vermeerderd worden, wanneer, by overlyden of dimisfie van den Stads ordinairen Chirurgyn Correvont, het extraordinair Tractement, hem ten Jaare 1752 toegelegd ter fomma van ƒ400, van zelf zoude koomen op te houden. In dat zelve Jaar gaf hy in het licht zyne Grondbeginfelen der Vroedkunde, en hield daar over openbaare lesfen. Om hier in wel te flaagen, had hy eene door kunst gemaakte Vrouw en Kind vervaardigd, om alle de noodige handgreepen daar op te vertoonen en te verrichten, 't geen bevorens ook in deeze Landen niet in 't openbaar gefchied was. Kenners, die beide gezien hadden, gaven verre de voorkeur aan deeze boven die, welke te Parys door den Heer Levret was uitgedacht. De toevloed van Toehoorders by deeze Lesfen was ongemeen groot. Ik heb die, zoo veel mogelyk, akyd gevolgd, en ben blyde, eene voor 't Menschdom zoo noodzaaklyke Kunst, waar in het zelfs op eene in fchyn kleinigheid, als het leggen van een ftrik by het afbinden der navelftreng, aankomt , met zoo veel handigheid te hebben zien uitoeffenen, ook by de moeilykfte en kwaalyk gefielde plaatzing der Vrucht, of gebrek in de vorming van het Bekken en andere deelen by de Moeder, of by de beklemming van het Hoofd, door het geheim van Rhoonhuizen, 't geen hy door een klein byvoegzel met zyn yoet wist te doen werke», en  [ XXXII ] en noch gèmaklyker door de Kunsthanden van Levret. Hy gaf ook byzondere Lesfen over die Wetenfchap aan verfcheiden lieden van bei ie kunne, waarvan fommigen het Vroedmeesters en Vroedvrouws ampt met lof bekleeden : het getal zyner onderwezene is aanmerkelyk, en niet veel min dan vyftig; hy heeft het genoegen gehad, dat eenigen van zyne Leerlingen in de Hollandfche Steden, op zeer voordeelige voorwaarden , beroepen wierden, en hem tot eer verftrekten. Ten Jaare 1766 las hy weder openlyk over deeze zyne geliefde Wetenfchap; en wanneer hy ten Jaare 1769 die voor de derde maal aanvong, opende hy die met eene Redevoering, die daarna gedrukt ea door hem aan de Regeering deezer Stad is opgedraagen. Deeze vereerde hem, wanneer zyne Lesfen ten Jaare 1770 waren afgeloopen, met een bewys van goedkeuring, niet alleen bv eene fchriftelyke Refolutie, maar ook niet een ZUveren Schenkbord, waar op onder het Stads Wapen de volgende Infcriptie gegraveerd was: Burgemeesters en Regeerders der Stad Vlis* fingen, hebben aan D. H Gaüandat, Lector in de Vroedkunde aldaar, tot een blyk van hun Ed. Achtb. genoegen wegens deszelfs ervarenheid, yver en asjiduiteit m het pubiyk doceer en van die Wetenfchap, dit Schenkbord vereerd, volgens Refolutie van den 10 Maart 1770. Hy betoonde zyne dankbaarheid aan hun Ed. Achtb. deswegen openlyk, wanneer hy voor  [ XXXIII ] voor de vierdemaal zyne Lesfen aanving, en die opende met eene Redevoering over de vereischten en plichten van een Vroedmeester: dien hy niet wilde inboezemen die tedere gevoeligheid, waar door hy onbekwaam kan worden om zynen plicht waar te neemen, die zyn verftand verduistert, zyn geest befchroomd maakt, en hem te rug houdt van met die ftandvastigheid te werk te gaan, van welke niet zelden het leeven zyner lyderesfen afhangt; maar hy wilde hem aanmoedigen tot die natuurlyke en krachtige aanpnkkelingen, om zich op de verlichting zyner lyderesfen toe te leggen, en die by te ftaan als een mensch, die deel neemt in de ongelukken van zyne Medefchepfelen, die, niet tegenftaande den dagelykfchen omgang met de menfchelyke elenden, echter door het betoonen van geduid en edelmoedigheid, doet blyken, dat hy een hart vol goedheid en menschlievende aandoenlykheid bezit. Zoodanig hart bezat hy zelf, zoodaanig werkte het in de gelegenheden, en zyn voorbeeld zou den Vroedmeesteren de edelmoedige ftandvastigheid geleerd hebben, indien zy hem hadden kunnen vergezellen. In een zeer zwaar geval, en waar van hy de vriendelykheid had, my de poli.ie, op zyne door kunst gemaakte vrouw, uit te leggen, weet ik, hoe zeer hy alle die vereischten aan den dag bracht. Men las hem het medelyden uit het oog, terwyl hy het zorgvuldig voor de lyderes verborg ; zonder zich te ontzetten, ging hy mee eene ontvelemmerde IX. DEEL. * «« pn  [ XXXIV ] en bedaarde ftandvastigheid voort met haar alle mogelyke verlichting toe te brengen, tot dat zy haare fmerten vergat door de blydfchap, dat een menfch ter weereld gebooren was. Over deeze kunst hield hy eene uitgeftrektfte briefwisfeling met de beroemdfte mannen van zynen tyd, vooral in Vrankryk en de Nederlanden; door de dagelykfche ondervinding maakte hy nieuwe vorderingen ; de Hemel zegende hem, door doorgaans zeer gelukkig te flaagen; hy zag veele blyde moeders; de vooroordeelen tegen het gebruik van Vroedmeesters weeken; en 't voorbeeld, door hem in deeze Stad gegeeven, tot het openlyk leeren van deeze kunst, heeft hy nagevolgd mogen weeten, in de Steden Zierikzee, Goes, Dordrecht, Delft en Deventer. De beproefde kundigheden van myn vriend, en de hoogachting, welke hy daar door verworven had , bewogen de Ed. Mog. Heeren Staaten van Zeeland , in 't Jaar 1772, om hem aan te ftellen tot 's Lands Operateur en Steenfnyder, in plaats van den overleden Heer Paulus de Wind. In den winter van het volgende Jaar gaf hy openbaare lesfen over de Heelkundige ziekten, die door kunstbewerkingen geneezen worden; en had het genoegen, dat veelen van Middelburg die ook kwamen by woonen; doch door gebrek aan Cadavers konde hy de operatien daar op niet verrichten , moetende zich te vreden houden met die zoo na mogelyk te befchryven, en uit deplaaten, waar  [ XXXV ] waar van hy 'er, gelyk ook in de Vroedkunde, uitmuntende bezat, te vertoonen. Zoude het wel onmogelyk geweest zyn, dat verborgen dryfveeren hadden medegewerkt tot het belluit, 't geen de gegradueerde Med. Doctores, binnen deeze Stad practifeerende, ten Jaare 1775, namen en ter uitvoer brachten , om zich by Request te vervoegen by de Regeering, en daar by te verzoeken, dat Hun Ed. Achtb. middelen ge-, liefden in 't werk te Hellen, om aan de Heelmeesters en Artzenymengeren de inwendige practyk fcherpelyk te beletten? terwyl hun Ed. Achtb. dit verzoek nader lieten onderzoeken, dacht Gallandat best, het onweêr, dat hem hier door dreigde, teontwyken: bewust, dat hy by een Academifch onderzoek niet befchaamd zoude uitkoomen, vreesde hy geenzints voor het zelve; dan zyneampts en beroeps bezigheden, gevoegd by eene bloeijende en dagelyks vermeerderende practyk , lieten hem niet toe, zich daar van te verwyderen ; hy veroorloofde zich dit zelfs niet voor eenen enkelen dag tot uitfpanning; dit deed hem onderzoeken, of 'er geen mogelykheid zyn zoude den gradus te bekoomen, zonder zich in perfoon voor den Academifchen Senaat te fifteeren. De Gelderfche Profesforen, by welken hy, zoo wei als by die der andere Academiën, fints lang als een man van meer dan gemeene bekwaamheden bekend was, oordeelden dat zy in een buitengewoon geval wel van den gewoonen weg vermochten af te wykenj en na dat hy ***a Hun  [ XXXVI ] Hun zyne getuigfchriflen, van Parys medegebracht , en eene Latynfche disfertatie, de Sectione Cafarea, welke hy ook in hetNeerdukfch in dit Genootfchap heeft voorgeleezen , had aangeboden, werd hy, fchoon afwezig , den 10 Maart 1775 tot Doctor in de Geneeskunde gepromoveerd, door den zeer beroemden Hoogleeraar in die faculteit Oosterdyk, die ook op zyne volmacht het jusjurandum voor den Academifchen Senaat voor hem afleide. Het diploma daar van ontfangen, en 't zelve vertoond hebbende, daar het behoorde , zond hy naar gewoonte zyne disfertatie rond; en het een en ander baarde geen geringe verwondering. Trouwens deze zaak was met alle geheimhouding behandeld, en teffens op eene wyze, die, gelyk zy aan zyn verftand eer deed, ook eenbewys opleverde van de onbekrompen denken handelvvyze der Gelderfche Hoogleeraaren, die, om de verdienften te bekroonen, zich boven de gemeene vooroordeelen en gewoone vastftellingen verheften. Dus bleef hy nu met alle gerustheid voortgaan in het beoeffenen der inwendige practyk; en het is my niet gebleeken, dat by hun Ed. Achtb. federt nader aangedrongen is op een befluit ten opzichte van het ingeleverde verzoekfchrift. Gelyk de Gelderfche Academie aan zyne verdienften recht deed, zoo deden het ook verfcheiden geleerde Genootfchappen. Reeds ten Jaare 1772 werd hy tot lid van de Keizerlyke Academie der Natuur-onderzoekeren ver-  [ xxxvii ] verkooren; hy ram dien post aan, in eenen Latynfchen brief, aan den Heer Bayerus gefchreeven. Ten Jaare 1776" werd hy door Heeren Directeuren van het Provinciaal Utrechrfch Genootfchap, onder de zinfpreuk: Befteed dentyd, met konst en vlyt; tot gewoon Medelid verkooren. De Hollandfche Maatfchappy der Wetenfchappen te Haarlem ftelde hem in het volgende Jaar onder haare Leden; en wanneer die haar ontwerp gevormd had tot het oprichten van den ÖEconomifchen Tak, wierp ze het oog op hem, om ook in deze Srad aan de uitvoering mede te werken. Dit deed hy ftraks met allen yver, en met dien gelukkigen uitflag, dat men binnen korte dagen een genoegzaam getal leden telde, om hier een departement te konnen formeeren, waar van hy, gelyk billyk was, tot Dirigeerend lid werd aangefteld; en federt heeft hy veel toegebracht, om dat getal noch uit te breiden, en het al vroeg zoo ver gezien, dat men een tweede Dirigeerend Lid, volgens de wetten, heeft konnen verkiezen, In alle die onderfcheidene betrekkingen heeft hy zich altoos op eene lofwaardige wyze gedraagen. In neetelige omftandigheden handelde hy fteeds met voorzichtigheid; een menfchenkenner, zoo wel als een menfchenvriend, zynde, viel hem dit gemaklyk, en door zich binnen zynen kring te houden, betrad hy altoos den veiligen weg. Omtrent zulken, van welken hy meende gegronde 3 re-  [ X X X VI11 ] reden te hebben te gelooven, dat zy van hem min gunftig dachten en fpraken, hield hy zelf een diep ftilzwygen, en deed dit ook door de zynen in acht neemen; verre was hy van kwaad met kwaad aan iemand te vergelden. Verzekerd , dat tot bevordering van kennis niets vorderlyker is dan eensgezinde en vereenigde pogingen, is hy al vroeg daar op uit geweest, om die binnen deeze Stad ook werkzaam te doen zyn. Reeds ten Jaare 1764 was hy een medehelper, en een van de eerfte oprechters eener Nederduitfche LeesSociëteit, die noch in ftand is. Naderhand was hy bedacht, om ook eene Franfche op te richten, die op den 31 Juli des Jaars 1705 ten zynen huize haar beflag kreeg, wannter hy tot Secretaris daar van werd verkooren. Aan deeze oprichting, Myne Heeren, en dus in deszelfs eerfte gondbeginfel aan onzen Overledenen , is dit Genootfchap zyn aanwezen verfchuldigd ; hoe het daar uit geboren is, weeten U Ed. uit het Hiftorifch Voorbericht geplaatst voor het ifte deel, en hy zelf heeft het ook aangeteekend, niet alleen in de Notulen dier Leesfocieteit by hem gehouden, maar ook by den tweeden druk zyner Grondbeginfelen der Vroedkunde, in de Opdracht van het zelve werk aan de Heeren Beftierders en Leden van dit Genootfchap Hier opent zich wederom een nieuw veld, om U Ed. onzen Vriend, in een ander, en geen minder, licht voor te fteüen. Hier Kan ik ü den verftandigen, den onzydigen, den  [ XXXIX ] den bedaarden, den belangeloozen man voorfielten , die met een ongemeene zucht voor dit Genootfchap aangedaan, nimmer, dan door Amptsbezigheden belet, ééne zitting verzuimde by te woonen; die zich toeleide op alles, wat daar in de eensgezindheid kon bewaaren of bevorderen; die altyd met eene zonderlinge befcheidenheid zyn gevoelen uitte, doch het gewillig liet vaaren, wanneer hem dat van anderen beter of nuttiger voorkwam. Dan , Myne Heeren, gy zeiven hebt hem dus in ons midden fleeds zien verkeeren , en ieder Uwer zoude hem op gelyke wyze, doch met min flaauwe trekken , lchilderen. Ik zie, dat ik geheel vervuld met myn onderwerp, door langer van mynen dooden vriend te fpreeken, t geen my gemakkeiyk vallen zoude, aan myne levende vrienden den tyd zoude beneemen, die noch noodig is tot het verrichten der zaaken, waar toe Gylieden thans zyt byeengekoomen; ik fpoede my daarom ten flotte* na dat ik U Ed. zal te binnen gebracht hebben . zoo veele proeven zyner naarftigheid en arbeidzaamheid, die hy in zyne fnipper uuren opgelleld heeft, en waar mede hy het algemeen , of dit Genootfchap, of andere geleerde Maatfchappyen 9 waar toe hy behoorde, aan zich verplicht heeft. (*) *** 4 Ten (*) I. Lettre a VAuteur du Journal de Medecinejur le Drageneau ou föine de Medine, etfur Vufage du fublimê CorroJIf dans cette Ma*  [ XI- 1 Ten blyke zyner toegenegenheid voor dit Genootfchap, verrykte hy onze verzaameling van Natuurlyke Zeldfaarnheden: zoo me- Maladie; inferée dans te Journal deMedecine, Janvier 1760. 2. Korte Verhandeling over de ziekte genaamd Veria Medinenfis of Vleefch-worm, en van het inwendig gebruik van den Mercurius Jublimattis Corrofivus in deeze Ziekte. In èvo gedrukt by J. de Paaynaar te Vlisjingen 1760. 3. Aanmerkingen over de geneezing van eentje langduurige kwaaien, door eene onbekende Heelkundige Operatie, by zommige Guineefche Negers tn gebruik, als mede een wttrekzel van ten brief over het voorgaande onderwerp gefchreeven aan dHeer van der Aa % geplaatst in de Verhandelingen van de Hollandfche Maatfchcppy der Wetenfchappen, 6 deel zjlukbl. 676-688 , 1761. 4. Bericht omtrent het goed gevolg der Operatie van het Emphyferna artificiale, of ophlaazing van de membfana Cellulofa ; geplaatst in de Verhandelingen dier zelve Maatjehappy, ijle deel 2 (luk bl, 2^5, 1765. Grondbeginfelen der Vroedkunde volgens de~be)piegeang en oejfening der hedendaagfehc JVroedkundigen. in tivo gedrukt by van de Sande te Middelburg 1.764, en voorde tweedemaal by denzelven in 1772. ö. Waarneeming van een Etterborst door de Operatie gewezen; geplaatst tn de Verban* de-  [ XLI ] menigmaal wy dat uitmuntend Coraalgewas zien, zullen wy ons hem, als den geever daar van, herinneien ; wtnneer wy dien ko*** 5 gel delingen der Hollandfche Maatfchappy te Haarletn, iq deel 2 /luk bl. 443, 1768. 7- Noodige onderrichtingen voor de Slaafhandelaaren; geplaatst in de Verhandelingen van het Zeeuwfch Genootfchap der iVetenfchappen, ifle deel bl. 422, 1769. Deeze Verhandeling is ook afzonderlyk gedrukt te Middelburg by Gillis Jen, 1769. 8. Redevoering over de Vroedkunde, uitgefprooken te V lis fingen den 14 November 1769, in Üvo gedrukt te Middelburg by van de Zande, 1771. 9. Vroedkundige Verhandeling over de wyze om een kind in de Lyfmoeder te keeren, en by de voeten af te haaien; geplaatst in de Verhandelingen van het Zeeuwfch Genootfchap, l[h deel fil 403- jo. Copie van een brief gefchreeven op de Rhcede van Nazarcth; geplaatst m de Nieuwe Vaderlandfebe Letteroeffenmgen, ^de deel 2Jluk bl 458 , 1770. ti. Verhandeling over de Keizerlyke Snede; geplaatst in de Verhandelingen van 't Zeeuwfch Genootfchap, ^de deel bl 319. hene tweede Verhandeling over dit zelve onderwerp, in dit Genootfchap voorgeleezen, doch in V Nederduitfch, tot hisr toe, niet uitgegeven , heeft federt in het Latyn bet licht geZien, by gelegenheid, zyner promotie tot Doctor in  [ XLII ] «el in een Olyphantstand gevonden befchouwen , zal zyne gedachtenis ons te binnen koomen; om van andere gefchenken te zwygen. Dan wy zullen aan hem, ook wel zonder die behulpmiddelen, blyven gedenken; ny zal in onzer aller harten, en voornamentlyk van die hem meer van naby gekend hebben, blyven leeven ; fteeds zal hy in het myne een plaats behouden. Weinig dagt ik, toen hy, heden een maand geleden, zich noch in onze gewoone Vergadering bevond, dat ik hem daar heden niet weder zoude zien, en hy het onderwerp eener voor my zoo treurige Plechtigheid zoude zyn. in de Geneeskunde, onder den titel van Specimen Medicum Inaugurale, de Sectione Caefarea. Harderovici 1775- 12. Disfertatio de Dracunculo ftve vena Medinenji; geplaatst in de Nova Acta Acad.Nat. Cur., torn. IVAppendic. pag. 103. 13. Waarneeming over het Bloedzweeten; geplaatst in de Verhandelingen der Hollandfche Maatfcbappy, 14de deel onder de berichten bl- 46. 14. Zeldzaame ivaarneeming van eene zwangere Vrouw, by welker verlosfing de Lyfmoeder en Nageboorte met fcherpe verfteende punten begroeid bevonden werden;, voorgeleezen in de Vergadering van 't Zeeuwjch Genootfchap den 31 Mey 1774, geplaatst in het 5de deel van deszelfs Verhandelingen; daariyx aan de Keizerlyke Academie der Natuuronderzoekereu in  [ XLIII ] zyn. — Dan zoo was het hoog beitel der aanbiddelyke Voorzienigheid. Dien zeiven avond, werd hy door eene allerzwaarfte koorts overvallen , doch die afgeloopen zynde, wilde hy echter noch zvne zwaarfte lyders bezoeken j dan hier door te veel vermoeid, geraakte hy bedleegerig; het fcheen echter, of het kwaad geweeken was; immers met die hope vleide hy my, wanneer ik den n ceezer noch eenigen tyd by hem mocht doorbrengen; dan een toeval, 't geen geen verband met zyne ziekte had, overviel hem den volgenden dag, en eene geweldige beroerte fneed hem fchielyk af, daar hy noch in 't Latyn gezonden, en te vinden in de Nova Acta Acad. Nat. Cur. , torn. VI pag. 273. 15. Memoire fur la methode Jinguliere de guerir plujleurs maladies par l'Emphyfeme Artificiel; geplaatst in de memoires de VAcademie Royale de Berlin de 1778 dans l''Hijloire; naderhand ook in 't licht gekoomen in bit Journal de Phyjique, en fesprit des Journeaux in 178 x. 16. Aanmerkingen en JVjcr nemingen over bet gebruik van den Spons in de uitzakking der Lyfmoeder en Scheede; geplaatst in de Verhandelingen der Hollandfche Maatfcheppy.. 17 Befchryving van een zonderling [luk Ivoor, en aanmerkingen, betreklyk tot de Natuurtyke Hiftorie van den Olypbant; gephatst in het gde deel der Ferbandehngen van dit Genootfchap, bl. 351.  [ XLIV ] noch maar den ouderdom van vyftig jaare» en twee maanden bereikt hadde. Dus heeft hv niet lang, maar hy heeft wel geleefd; in dien korten tyd heeft hy veel gedaan ; t reen men in hem kon berispen , was, dat hy door veel voor anderen, te weinig voor zich zeiven zorgde: Aliis inferviendo comfumtus est, mag Ik van hem zeggen. Zyn plicht, zyn beroep, zyn ampt was zyn leeven; hy was Totus in eo; en gelyk hy altoos by zyn leeven heeft willen nuttig zyn, zoo was hy ook gezind om het na zyn dood te zyn. Overtuigd van de fchadelykheid der gewoonte van het begraaven der Lyken in de Kerken, was hy bedagt geweest om het zyne een min fchaadend verblyf te doen erlangen ; het ontwerp was reeds tot eenige, maar noch niet tot volkomen rypheid , waarom ook aan zyn oogmerk niet heeft konnen voldaan worden. Men heeft zyn lyk, den 17 deezer, in de Franfche kerk, der aarde aanbevoolen, met eene deftige en waarlyk Rouwflaatige plechtigheid, want men zag 'er traanen\an vriendfchap en eene eerbiedige flilte. Treurige gebeurtenis! wilde ik ais een Heiden fpreeken, 'k zou zeggen : de dood heelt wraak senoomen, om dat hy er zoo veelen in 't teeven hield ; als een Christen befchouwe ik zyn dood, als een Vrymachtio beftel van Hem, die, naar zynen wi , met zyne Schepfeien handelt, en ik gevoele dien fiagia eene tydsoraftandigheid, waar in  [ XLV ] hy in meer dan één opzicht noch zoo nuttig kon geweest zyn. Ik betreure hem; betreur hem met my Menschdom, hy was uw vriend; betreurt hem Beminneiyke fexe, Vruchtbaare moeders , konde hy de fmarten uwer dracht niet verlichten, hy leenigde die van uwe bevalling; betreurt hem Jonge dochters, by welke de natuur traaglyk werkt, hy had een zelden feilend middel, 't geen in korten tyd uwen ftaat befliste ; betreurt hem aanhoorigen, vooral bedrukte Weduwvrouw, maar doet het met onderwerping aan het hoogwys albeftier van God, die hem U gaf en U ontnam, en die een Man der Weduwen wil zyn; betreurt hem zyne Kinderen, en drukt zyne voetftappen; betreurt hem Genootfchappen, die hem hadden aangenoomen, en in wien gy een allerwaardigst medelid verliest; betreuren wy hem, die in dit opzicht de naaste betrekking op hem hadden , en zyn gemis meest ontwaaren zullen, volgen wy zynen yver, vergoeden wy zyn afzyn, en laaten wy uit zyn verfcheiden leeren, die fpreuk altoos op ons hart en voor onze aandacht te hebben: Leertfterven. Wat wyders in deze Algemeene Vergaderinge voorgevallen zy, zoo ten aanzien der bekroonde Antwoorden en der opgave van Prys-  [ XLVI ] Prys-vraagen, als in opzichte der thans verleende vryheid aan alle de Leden, om, nevens anderen, naar de eerpryzen, aan de beste en meest voldoende Antwoorden op de voorgeftelde Vraagen vastgemaakt, te mogen dingen; blykt uit het Programma, toen vastgefteld, en naderhand in 't licht gegeven, 't welke van dezen inhoud is: Het zeeuwsche genootschap oer wetenschappen belloot in de jaarlykfche Algemeene Vergaderinge, den zevenëntwintigften van oogstmaand 1782 te vlissïngen gehouden, dit volgende openlyk bekend te maken. . , Het Genootfchap, den gewoonen gouden eerprys toegezegd hebbende aan den fchryver van het "kortfle, zaaklykjie en zekerfe be„ richt, belangende de bouwinge der Schepen, » en 't gene daar toe behoort, voor zoo veel , zulks zyn> invloed heeft op de gezondheid en 't „ goed der zeevaarenden; — de onderhouding „ der manfchap, zoo aan land en op de reede, „ als in zee, ten aanzien eener goede hutsves„ tingt kleedinge, fpys en drank; — de beste „ ivvze, om den mondkost in te leggen, te be- • *. ' „ waa~  [ XLVII ] m waaren, en te bereiden, aan land en ep n zee; — de heilzaamfte dranken voor dage,, lyksch gebruik, tot voorkominge van het fcor„ but, en andere op de fchepen heerfchende ziek» ten , met de voorfchriften daar van, en der*, zeiver maaten; de noodige verbeteringe van m het by ons in gebruik zynde Scheeps-Brood; — n de beste manier, om de Schepen en het kooym goed zuiver te houden; — het afzonderen der w gezonden van de zieken, zoo op kuil- als driem deks-fchepen; — en 't gene verder hier toe » kan en moet betrekkelyk gemaakt worden", heeft, op voorlichtinge van des kundigen, goedgevonden , denzelven toetewyzen aan den zender van de verhandelinge, geteekend met deze zinfpreuke: Tot heil'vanHVaderland, het Zuid, West ,Noorden Oosten, Poog* ik de Zeevaart en Colonien te troosten; en gefchreven, gelyk by het openen van 't verzegelde billet bleek, door den Heer johannes harger, Med. Doctor te Rotterdam; aan wien, derhalven, de eerpenning, voor rekeninge van het Bataviafche Genootfchap der Kunften en Wetenfchappen, zal ter hand gefteld worden. Zeker edelmoedig en menschlievend Heer, door ondervindinge duidelyk geleerd hebbende, hoe fchadelyk en dikwyls voor veelen doodlyk de gevolgen der najaars koortfen zyn, die, vooral na heete en drooge zomers, en byzonderlyk onder de Militairen, in de garnizoenplaatfen van Staats-Vlaanderen heerfchen, verzocht het Genootfchap, aan het  [ XLVIII ] het Algemeen deze vraage, onder belofte van den gonden eerpenning voor het beste en meest voldoende antwoord , voortcftdkn.Welke zyn de waare oorzaaken en kenteekenen Zn de najaars-koortfen in de garnizoenplaatfenvan Staats-Flaanderen; en welke zyn de beste behoed- en geneesmiddelen, die daar tegen, vooral by de*Militairen , konnen aangewend worden? Onder de toegezondene Verhandelen is, by naauwkeurig onderzoek, eene bevonden allermeest uittemunten, welke tot zinfpreuke voert: Won est in Medico femper relevetur ut aeger, lnterdum docta plus valet arte malum ; en waar van de fchryver is de Heer c. w. cÏJ^fels, Med. Doet. en Schepen der Stad Sluis in Vlaanderen, aan wien ook de gouden eerprys toegewezen is, en zulks ten koste Van den geroemden, doch tot heden by ons onbekenden, menfchenvriend, die by dezen de dankbetuiginge van het Genootfchap ontfangt, en den welverdienden roem alle gevollige harten zal wegdragen. Een tweede antwoord op dezelfde vraage, ingekomen onder de zinfpreuke: Praemium labore meo dignum accipere opto, en peoordeeld in waarde naast aan het eerfte te komen, wil het Genootfchap gaarne met een' Xeren eerpenning bekroonen: ten welken einde de fchryver verzocht wordt Tynen naam, zoo fpoedig moge yk,.door een' brief te willen openbaren; inaien Hy verkiest dit bewys der hoogachtinge van de-  f XLIX ] Se Maatfchappye voor zynen nuttigen arbeid te ontfangen. Het Genootfchap in de twee naastvoorgaande jaaren in aanmerkinge nemende, dat, hoewel het Staats-Recht van dit Gemeenebest [lus Publicum Belgicum] door veele voornaame Mannen behandeld en in fommige Hukken naauwkeuriglyk verklaard was, men echter tot dien tyd toe gebrek hadde aan eene volledige en welgefchikte handleidinge tot recht verftand van die voorteffelyke en zoo nuttige Wetenfchap in 't gemeen, en waar door de Nederlandfche jeugd tot een geregeld en onderfcheiden denkbeeld van 't zelve zou konnen opgeleid worden; noodigde de geletterden uit tot het fchryven van een volledig en beknopt famenflel van het Staats-Recht der zeven Pereenigde Nederlanden, met aanwyzinge der bronnen, waar uit men nadere en uitvoerigere kundigheden belangende de byzonde* re punten van dit Recht halen kan. Zoodanig famenflel aan het Genootfchap op den bepaalden tyd niet toegezonden zynde, is heden befloten, dit voorflel andermaal te doen, met toezegginge van den gouden eerprys aan hem, die het volledigfte en beknoptfle famenflel van dien aart, voor den eerflen van louwmaand 's jaars 1784 , aan het Genootfchap zal hebben doen toekomen. De fchryvers moeten zich, in hun opflei, niet alleenlyk bepalen by het Staats-Recht, 't gene de zeven Vereenigde Gewesten on- IX, DEEL * **• ^f;r-  £ I. ] derling gemeen hebben, en uit de mededeelinge van fommige rechten der Opperheerfchappye voortvloeit; doch men vordert ook van hun eene beknopte en naauwkeurige befchryvinge van het Staats-Recht van iedere Nederlandfche Provincie afzonderlyk, als mede, dat zy, zoo veel mogelyk, by elk artikel de voornaamfte fchryvers aanwyzen, die hetzelve met opzet behandeld en opgehelderd hebben. De uitgave van fommige werken, federt de eerfte bekendmakinge van dit voorftel in 't licht gekomen, doet het Genootfchap te meer hopen, dat aan zyn oogmerk, eindelyk, zal voldaan worden. Het is eene bekende waarheid, dat het belang van den Koophandel, welke door middel van de Zeevaart wordt gedreven, vordert, dat de Schepen, zoo veel mogelyk , konnen worden beladen met veele koopwaaren, en te gelyk met vereischten fpoed een' vaardigen voortgang konnen maken, zoo wel voor den wind, en in ftille zee, als by tegenwind, daar 't wenden noodig is, en in holle zee; wanneer de zwaarte van 't Schip, vermeerderd met de ladinge, ook noch aanmerkelyk vergroot wordt, door de nederdrukkende kracht der byftaande zeilen, waar door het zelve dieper in het water zinkt, dan uit de zwaarte van Schip en ladinge, op zich zeiven en alleen befchouwd, zoude volgen. Scheepsbouwmeesters weten, dat de iamenvoeging van deze twee Scheepshoeda- nig-  [ LI ] nigheden, groote lading en tenens vaardigheid of traagheid in den voortgang, met allerlei wind en zeeën, zonderling afhangt van de gefteldheid van dat gedeelte der Schepen, dat in het water wordt neergedrukt, zoo door 's Schips eigen zwaarte, als door de zwaarte der ladinge; welk gedeelte doorgaans het Levendeel wordt genoemd. Ook is 't bekend, dat de ondervinding op de Proef heeft geleerd, dat een Schip, toegefleld uit flaauwe waUrlini'én, wel is gefchikc tot eenen vaardigen voortgang door het water, by gematigd weer, en daar uit vloeijende ftille zee: doch dat dit geen plaats hebbe met zwaaren wind, en hoogaanfchietende zeeën ; om dat de kleine cirkelboog, die het voorfchip uitmaakt, niet beftaanbaar is, om wegens de zwaarte, zoo van 't Schip , als de inladinge, benevens de nederdrukkende kracht der byftaande zeilen, het diep inzinken van het Schip in zee te beletten. Boven dien heeft de ondervinding geleerd, dat zulk een Schip, 't gene uit flaauwe boogen of waterliniën is gefield, eene ongelyk grootere cirkelboog moet maken, eer het door den wind is gewend, of zelfs voor den wind moet wenden, dan de cirkelboog is van een Schip, dat uit neergebogen Liniën is gefield, het geen eene kleinere boog maakt, en dus korter kan wenden, dan het eerstgemelde, met naauwer boogen. Nochthans zyn 'er verfchillende begrippen, onder de Sheepsbouwmeesters, ten aanzien van de juiste gefteldheid van het deel der 2 Sche-  [ LU ] Schepen, dat door de genoemde oorzaaken in het water wordt ingedrukt, en het Levendeel wordt genaamd, in welkers welgefteldheid zoo wel de lading als de vaardigheid zoo veel belang heeft. Derhalven heeft het Zeeuwfche Genootfchap befloten, met belofte van eene gouden Medaille aan den besten fchryver voor rekeninge van het Bataviafche Genootfchap, optegeven ter beantwoordinge, voor den i van louwmaand 1783 , deze tweeledige Vraage: Vooreerst: Hoe groot moet de Cirkelboog zyn van het voorjchip, of de zoogenaamde Boeg, indien dezelve zal gefchikt zyn, om het water zacht te klieven, tot bevorderinge van eenen vaardigen voortgang, en teffens beftand te wezen, om het te diep inzinken der zwaarte van Schip en lading, door de drukkende kracht der byftaande zeilen, voortekomen ? . Ten tweeden: Hoe groot moet de boog van het geheele Scheeps-lichaam zyn, op de Lyn van het neérgeladen Schip, ter bevorderinge van het fpoedig wenden, zoo wel voor den wind, als door den wind? Ook belooft het Genootfchap, by herhalinge, den gewoonen gouden eerpenning aan den fchryver, die voor den gemelden eerften van louwmaand 1783 zal hebben toegezonden een voldoend Tydrekenkundig en naauwkeurig bericht van alle inlandfche en uitheemfche Schryveren en Schriften, die ter ophelderinge der JS/e- dcr-  [ LUI ] derlandfche Gefchiedenisfen en Oudheden (Irekken, federt het begin der Graaflyke Regeringe tot op dezen tyd. 1. Men bepale zich by de zeven Vereenigde. Gewesten van Nederland, en de Landen daar onder behoorende. 2. Het tydrekenkundige moet betrekkclykgemaakt worden , niet alleen tot den leef tyd der Schryveren, maar ook tot het tydvak, welks gebeurtenisfen zy behandelen. 3. Men make ook, zoo veel mogelyk is, meldinge van de Handfchriften en onuitgegevene. Jlukken, die onder de Liefhebbers der Nederlandfche Hiflorien bewaard worden ; — van de byzondere befchryvingen der Steden en Dorpen; —- en van de fcbriften der genen , die, met verzwyginge van hunne naamen, 'ƒ Lands Hiflorien en Staatsbeflier eenig licht bygezet hebben. 4. Noch vordert men eene aanwyzinge, waar men nader bericht, betreffende de opgegeven Schryvers, kan vinden. Het Genootfchap heeft, wyders, befloten, nu voor de eerfte maal, ter beantwoordinge voor den eerften van louwmaand 1784, ondêr de gewoone toezegginge van den gouden eerprys, deze vraage voorteltellen: m Wat is 'er tot noch toe in de Nederland„ fche taal over de Febres Catarrhales, welke » federt eenige jaaren zich meer dan voor» heen in deze Landen vertoond hebben, „ gefchreven en wat ontbreekt'er aan? Weln ke zyn haare gewoone kenteekens, loop, **** 3 M fyrn-  [ LIV ] n fymptoraata en complicatien ? Zyn 'er eeni,, ge redenen te ontdekken, waar uit blyken „ kan , waarom deze ziekte meer dan voor„ been plaatst heeft? Welke is haare veilige n en zekere genezing in alle haare onder„ fcheidene foorten"? De ondervinding leert, dat luiden, die als Marroozen ter Zee varen, 't zy op de Oosten West-Indien, of in den dienst van andere Maatfchappyen, als mede ten Oorlog , niet alleen in den ftryd, maar* ook door verfcheiden ongelukken, als mede door ziekten en zwakheden, vooral door den ouderdom, buiten ftaat geraken, hunnen dienst te konnen vervullen, en dus voor zich zeiven het noodige onderhoud te verzorgen , waar door zy openliggen voor diepe armoede en gebrek, en om zelfs tot den bedelzak te vervallen. - Derhalven zoude het voor braave Zeelieden tot eene zonderlinge vertroostinge, en voor alten, die tot den Zeedienst in de Provincie van Zeeland genegenheid hadden, tot eene gepaste aanmoedigingekonnen ftrekken, indien 'er eenig middel was, om zoodanige onvermogende of bejaarde Zeelieden een beflendig en welgeregeld onderhoud en verzorginge te konnen verfchaffen, in eeniggefticht binnen deze Provincie. Ter bereikinge van dat oogwit, wordt gevraagd het best gefchikte en minst kostbaare ontwerp, tot het (lichten van een bekwaam gebouw, onder den naam van «os- n-  [ iv ] PITAAL Of MANHUIS VOOR ONVERMOGENDE EN OUDE ZEELIEDEN. Hier toe diende men in de Antwoorden op te geven eene befchryving en teekening van zulk een gebouw, voorzien van de noodige zaaien en vertrekken, voor zieken, en voor reeds gezonden, met aanwyzinge van de plaats, waar hetzelve best kon gefticht worden; als mede eene bepaaling van Opzienderen en Beftuurderen, zoo wel als van noodige Bedienden; insgelyks de toerusting van 't vereischte huisraad , kleeding en beddegoed; boven dien 't Levens onderhoud, benevens de verzorging van Genees- en Heelmiddelen ; als ook het geven van Godsdienftig onderwys en ftichting. Inzonderheid diende men bedacht te zyn, op de noodige onkosten ter begrootinge van de fommen, welke zouden vereischt worden, zoo ter eerfte oprichtinge van zulk een gefticht, als ter gaandehoudinge van deze inftellinge in 't vervolg van tyd, ten aanzien der onderhoudinge van 't Gebouw, Loonen der Bedienden, en verzorging der Zeelieden in alle hunne behoeften. Tot eene Proeve kon men 't plan vormen voor een getal van honderd menfchen. Doch men diende ook onder 't oog te houden , welke evenredigheid 'er zoude plaats hebben in de vermeerdering van Gebouw en onderhoud in alles, indien 't getal tot twee, drie, vier of me«r honderd menfchen mogte opklimmen. Daar by zoude men moeten denken, op **»*4 de  [ LVI ] de bekwaame Fondfen, tot de oprichting e» het onderhoud. En men konde overleggen t Of daar toe een zekere toeleg uit de handof maandgelden en winnen der Zeelieden zoude konnen worden ingehouden, door de Boekhouders der Reeders, of de Betaalers in de andere Departementen ? Dan of daar toe alleenlyk, of benevens het voorige, de milddadige Menschlievendheid van Vaderlandfche Harten zoude moeten worden uitgenoodigd ? Of welke andere betere middelen men konde opgeven, ter bereikinge van deze Heilzaame bedoeling? Wie hier over eene voldoende verhandelinge, voor den eerften van louwmaand 1784, inlevert, zal, voor rekeninge van het Bataviafche Genootfchap, met den gouden eerpenning bekroond worden. De antwoorden op alle de gemelde Vraasen en Voorltellen moeten leesbaar gefchrevenj in de Nederduitfche, Latynfche, of Franfche taal opgefteld, — met een dubbel, of affchrift, voorzien, — en, voor den bepaalden tyd, vrachtvry aan den Heere justus tjeenk , Secretaris van het Zeeuwfche Genootfchap der Wetenfchappen, te Vlisftngen, toegezonden worden. De Schryvers moeten hunne naamen met by de Verhandelingen voegen; doch dezelve met eene zinfpreuke voorzien, en laten verzeld gaan met een verzegeld briefje, dezelfde zinfpreuke tot opfchrift hebbende, en waar  [ LVII ] waar in de naam en woonplaats der Schryveren gemeld ftaan. Het Genootfchap hieldt zich, om gewigtige redenen, tot nu toe, ftiptelyk aan het befluit, waar by allen, die in eenigen opzichte Leden van hetzelve zyn, uitgefloten werden van het dingen naar den prys, op de beste beantwoordingen der onderfcheiden vraagen gefteld ; doch bemerkte, federt eenige jaaren, dat uit dien hoofde, hier, gelyk elders, verfcheiden vraagen in 't geheel onbeantwoord bleven, of dat ten minflen de beste antwoorden, waar op men hope hadt, achtergehouden wierden. Om welke redenen het Genootfchap, na rype overweginge, en op het voorbeeld van andere geleerde Maatfchappyen, ook binnen ons Vaderland, heden, goedgevonden heeft vastteftellen, dat, van nu af, en voortaan, alle Directeuren en Leden van dit Genootfchap, nevens anderen, de vryheid hebben zullen, om naar den prys op alle voorgeftelde vraagen te dingen, doch alleenlyk op deze volgende voorwaarden : dat zulke fchry vers niets op hunne verhandelingen en billenen zullen plaatfen, waar uit blyken kan, dat zy Leden van het Genootfchap zyn; en dat zy hunne verhandelingen door eene andere hand moeten laten affchryven , om des te onbekender te konnen blyven. De Leden, die op de gemelde wyze hunne antwoorden toezenden, en door onzydige beoordeelaars geacht worden daar mede best aan den inhoud der vraagen en het oogmerk van 't Genootfchap voldaan  [ LVIII ] daan te hebben, zullen den uitgeloofden eerprys, zoo wel als andere fchry vers, konnen behalen. Niemand , wiens Verhandeling bekroond wordt, zal vryheid hebben dezelve, 't zy ceheel, 't zy ten deele, in het Nederduitsch, afzonderlyk te doen drukken, of in eenig ander werk uktegeven, zonder voorafgaande kennisfe en medebewilliginge dezer Maatfchappye. . Het Genootfchap behoudt aan zich het recht, om, naar goedvinden, tot nut van het Algemeen, gebruik van alle de toegezondene antwoorden te maken, en dezelven, fchoon 'er de prys niet aan toegewezen wordt, geheel ot ten deele onder zyne Verhandelingen te doen drukken, 't zy met byvoeginge der zinfpreuken, door de fchryvers gebruikt, 't zy met uitdrukkinge van hunne naamen, indien zy, daar tot verzocht wordende, dezelven gelieven te openbaren. Weinige dagen na de uitgave van dit Programma , is aan het Genootfchap, door het ontfangen van een brief en het openen van het verzegeldgebleken, dat de Schryver der tweede Verhandelinge over de najaars-koortfen in de garnizoenplaatfen van Staats- Vlaan-  Vlaanderen, boven op bladz. xlviii gemeld, geweest zy de Heer johannes harger, Med. Dotfor te Rotterdam; aan wien, derhalven, volgens de gedaane belofte, de zilveren eerpenning zal gefchonken worden. Mag dit antwoord en de verhandeling van den Heere CaUenfels over dat onderwerp eenige nuttige uitwerkinge hebben , dan zal de edelmoedige opgever der vraage zyn oogmerk bereiken, en het Genootfchap zyn' wenfch voldaan zien: terwyl men allen mogelyken fpoed maken zal, om deze beide antwoorden het licht te doen zien. % Onder het drukken dezer Hiftorie, verloor het Genootfchap, uit het getal zyner Leden, den Heere daniel thomas, Predikant by de Walfche Gemeente dezer Stad, den zeventienden der loopende maand in den ouderdom van  [ " ] van ruim negenentwintig jaaren; na eene korte ziekte, overleden. Eindelyk is hier bygevoegd de Naamlyst der tegenwoordige Heeren Directeuren en Leden: welker lezing aan fommigen zal konnen herinneren, wat zy, elk in zyne onderfcheiden betrekkinge, aan het Genootfchap noch fchuldig zyn, de eerjien in het opbrengen van hunne jaarlykfche toelage, en de laatjlen in het fchryven en toezenden van de eene of andere Verhandelinge, ten dienfte van het Genootfchap, welks waare belangen hun allen op het fterkfte aanbevolen blyven. Vlisftngen den 24 van herfstmaand MDCCLX.XXII. JONA WILLEM TE WATER. Secretaris. NAAM-  NAAMLYST der tegenwoordige heeren DIRECTEUREN en LEDEN van het ZEEUW SCH GENOOTSCHAP der. WETENSCHAPPEN.: -NV Mr '/^ Tjf? -jfc PROTECTOR. "7 /Z-Jyne Doorluchtigfte Hoogheid WILLEM de Vjfde, prins van oranje en nassau, Erf- Stadhouder, Kapitein Generaal en Admiraal der Vercenigde Nederlanden, enz. enz. enz. DE HEEREN DIRECTEUREN. Mr. isaac winckelman, Commis Generaal van Zeeland, Ond-Burgemeester der Stad vlisJïngen, Vrafidem van het Genootfchap. Den 0.$ Jan. 17Ó9. • Mr.  C " 1 Mr. paul c'hanguion, Secretaris der Stad Middelburg , Vice-Frafident van het Genootfchap. Den 25 Jan. 17Ó9. Mr. steven m att hy s snouck hurgronje, Schepen en Raad der Stad Middelburg, Bewindhebber der Oost-Indifche Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 25 ]an. 1769. Mr. johan adriaan van de perre , Heer van Nkwwerve, Welfingen, Evertswaard en Westhoven, Extraordinair Gedebuteerde ter Vergaderinge van de Heeren Staatcn Generaal. Den 25 Jan. 1769. Mr. johan steengracht, Raad en Advocaat Fiscaal ter Admiraliteit in Zeeland, Kiesheer der Stad Middelburg. Den 25 Jan. 1769. Mr. kornelis van den helm boddaert, Burgemeester en Raad te Middelburg, Bewindhebber van de Wcst-Indifche Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 7 Febr. 17Ó9. Mr. daniel radermacher, Heer van N/V«vierierke, Oud-raad te Middelburg, Bewindhebber der Oost-Indifche Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 28 Febr. 1769. Mr. anthoni pieter lambrechtsen, Heer van Ritthem, Burgemeester en Raad te Vlitfmgen, Bewindhebber der Wcst-Indifche Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 21 Maart 17Ö9. Mr. leo n ard constantyn van sonsbeeck, Raad te Vlisfmgen, Provinciaal Rekenmeester van Zeeland, Bewindhebber der WesMndifche Com-  [ "I ] Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 21 Maar! 1709. Mr. martisus johan vetii van de perre, Vryheer van Westkapelk, Heer van 't Nieuw land, Schepen en Raad te Middelburg. Den 21 Maart 1769. Mr. cornelis ciiRiSTiAAN bertling, Schepen en Raad der Stad Vlisfmgen. Den 21 Maart 17Ó9. Mr. daniel tulleken, Heer van Melis- en Marie-kerke, Burgemeester en Raad te Middelburg. Den 21 Maart 1769. Mr, daniël pi eter de mauregnault, Raad en Pcnfionaris te Vere, Advocaat Fiscaal Militair wegens de Generaliteit in Zeeland. Den 21 Maart 17Ó9. maarten haringman, Schout by Nacht by de Admiraliteit in Zeeland. Den 21 Maart 1709. Mr. willem van citters, Oud-Raad-Penfionaris van Zeeland, Extraordinair Gedeputeerde iet Vergaderinge van de Heeren Staateo Generaal. Den 28 Maart 1769. Mr. johan marinüs chalmers, Raad-Penfionaris van Zeeland. Den 25 April 17Ó9. Mr. bonifacius matthias pous, Schepen en Raad te Middelburg, Bewindhebber van de Oost-Indifche Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 25 April 17Ó9. Mr. meinard van visvliet, Oud-Pcnfionaris der Stad Middelburg. Den 25 April 1709, * 2 HU  [ iv ] Mr. evert clïver, Oud-Burgemeester en Raad te Vliifmgtm, Gecommitteerde Raad en Raad ter Admiraliteit van Zeeland. Den 30 Mey 1769. Mr. johannes maüritz , Burgemeester cn Raad te Vlisfmgen. Den 30 Mey 17Ó9. cornelis ploos van am stel, Jacob Corneltsz., te Amfterdam. Den 29 Aug. 17Ó9. Mr. paul hurgronj e, Gecommitteerde Raad ter Admiraliteit te Amfterdam wegens de Provincie Zeeland, Pcnfionaris Honorair der Stad Middelburg. Den 10 Odt. I7Ó9. Mr. aarnout van zuylenvan nyevelt, Secretaris der Heeren Weesmeesters te Rotterdam. Den 10 July 1770. Mr. willem van hogendorp, Raad in dc Vrocdfchap te Rotterdam, enz. Den 29 Jan. 1771. hendrik vink, A. L. M. Med. et Philof. Vec7.9 ArMomia et Chirurgie Profesfir Hosorarius, OudSchepen te Rotterdam. Den 20 Sept. 1771. piet er. van da mme, te Amfterdam. Den 20 Sept. 1771. Mr. adriaan hagoort, Schepen en Raad te Gorinchem. Den 20 Sept. 1771. Mr. cornelis caen, Burgemeester en Raad tc Flispgen, Bewindhebber der West-Indifehe Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 2óNov.i77i. Mr. daniel van alp hen, Heer van Achtisnhoven enden Bosch, Oud-Griffier der Stad Leiden. Den 31 Dcc. 1771. Mr.  [ v ] Mr. pieter paul van gelr.e, Raad der Stad Zierikzee, en wegens dezelve Gecommitteerde Raad en Raad ter Admiraliteit van Zeeland. Den 30 Juny 1772. Mr. hknricus calkoen, Advocaat voor de Hoven van Jultitie in Holland en de Vierfchaar te Amfterdam. Den 29 Oct. 1772. Mr. johan pi e t er van den erande, Ridder Baronet., Heer van Gapinge, Crabbendyke, Cou-werve, enz., Burgemeester en Raad te Middelburg , Bewindhebber der West-Indifche Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 6 April 1773. Mr. willem thibaut, Heer van Aagtekerke', Secretaris ter Admiraliteit in Zeeland, Kiezer der Stad Middelburg. Den 6 April 1773. ïlorens eilbracht, Stadhouder en Griffier der Leenen van Loenderjloot, Secretaris van Abkoude. Den 28 Juny 1774. george fredrik Baron thoe schwartz enberg en hohenlansberg, Grietman over Menaldumadeel, enz. Den 28 Juny 1774, Mr. rutgerus paludanus, Burgemeester en Raad te Alkmaar. Den 28 Juny 1774. Mr. coenraad wolther ellents, Rsad en Secretaris van 't Landfchap Drenthe, en Medelid van den lofll-lyken Etftoel aldaar. Den 29 Nov. 1774. Mr. rekeke eusch gocicinga, Secretaris der Heeren Gedeputeerde Staaten van Groningen en Ommelanden. Den 29 Nov, 1774. * 3 Mr,  [ vi ] Mr, david Thomassen a thuessink, Burgemeester der Stad Zwolle. Den 29 Nov. 1774. abraham jacob 's graeuwen, Stads Med. Voil., Pcnfionaris Honorair te Zierikzee. Den 30 July 1776. Mr. cornel1s van lennep, te Amfterdam, Den 30 July 177Ó. Mr. willem van der beeke, Pcnfionaris Honorair 's Lands van den Vrye van Sluis, Opper-Koopman en Refident op Cheribon. Den 30 July 177Ö. Mr. jan van der wolff, Burgemeester en Raad te Zierikzee. Den 1 Ocl. 1776. j. c. maugin, Lieutenant Kolonel en Kapitein ten dienfte dezer Landen. Den 1 OSt. 177Ó. adr 1 aan moens, Raad Ordinair van Ncêrlands Indien. Den 29 0ANiEL steven schorer, Schepen en Raad te Middelburg, Bewindhebber der Oost-Indifche Compagnie ter Kamer Zeeland. Den 27 July 1779. Mr.  [ VII ] Mr. petrus guilieljjius schorer, Raad en Secretaris te Vlisfmgen. Den 9 Aug. 1780. george hendrik de wilde, Kapitein der Burgerye te Amfterdam. Den 9 Aug. 1780. Mr. willem arnold alting, Gouverneur Generaal van Ncérlands Indien. Den 27 Aug. 1782. DE HEEREN LEDEN. Jean mazel, Predikant in de Waalfche Gemeente te Vlisfmgen. justus tjeenk , Predikant in de Engelfche Gemeente te Vlisfmgen. Eerfte Secretaris van dit Genootfchap. abraham muller, Stads Med. D.oéï.t Schepen en Raad te Vlisfmgen. pieter christoffel hageman, Predikant in de Luthcrfche Gemeente te Leiden. jona willem te water, Hiftoriefchryver van Zeeland, Philofophia et Hiftoria P'atria Profesfor te Middelburg, Tweede Secretaris van dit Genootfchap. samued eschauzier, Predikant in de Waalfche Gemeente in 'sGravenbage. (*) Gïsbert de witt, Med. DoSor, Chirurgyfi-Ma* jor onder 't Regiment Mariniers ten dienfte dezer Landen. Den 30 Maart 1768. MAR- (*) Deze zes eerfïe Heeren waren Ledpn van het Genootfciia» federt dejzdfl eerlie opriclitinje.  [ VIII ] martinus slabber, Bailüu en Secretaris te Baarland. Den 31 Mey 1768. petrus nieuwland, Predikant in de Neder- duitfche Gemeente in V Gravenhage. Den 28 Juny 17Ó8. Mr. laurens pieter van de spiegel* ScCie- taris der Heeren Staatcn van Zeeland. Den 28 Juny 1768. Mr. pieter boddaert, Med. Do&., Oud-Raad der Stad Vlisfmgen, te Utrecht. Den 28 Juny 1768. I/Eendert bomme, Directeur van de Commercie Compagnie te Middelburg. Den 26 July 1768. johannes petsch, te Tsfeifiein. Den 2ó July 1768. johannes ratelband, s. 5. Thiol. T>cB. & Profesfer, als mede Academie-Prediker te Franken Den 30 Aug. 17Ó8. Mr. abraham perrenot, Raad en Rekenmeester der Domainen van den Heere Prinfe Erf-Stadhouder, in 's Gravenhage. Den 27 Sept. 1768. jacob johan andriessen, Med. Doel., Burgemeester en Raad te Vere. Den 27 Sept. 1708. jacobus ermerins, Secretaris der Stad Vere. Den 27 Sept. 1768. jHCOLAAS BARKEY, S. S.Theol. DoSl. & Profesfor, Emeritus Predikant in de Hoogduitfche Gemeente in 's Gravenhage. Den 29 Nov. 1768. petrus hofstede, S. S.Theol. VoS. Ejusdemque, Bifioria et At/tiquitatum Sacrarum Profesfer Henora- ri-  [ »x ] rhtt Oud-Predikant te Rotterdam. Den 29 Nov* 1768. joh a n nes jacobüs van drunen, Profesfer Ling. O, O., en Predikant in de Nederduicfche Gemeente te 's Hertogenbosch. Den 29 Nov* 1768. johan jacob ee freytag, Kapitein Lieutenant Ingenieur ten dicnite dezer Landen* Den 29 Nov. 17Ó8. andreas bonn, Med. Doét. Anatomis <& Chirur* gia Profesfer te Amfterdam. Den 28 Dec. 1768» j. du pont, Med. Dod. en Vroedmecstcr te Rotterdam. Den 28 Dec. 1708. Mr. johan gulielmus schorer, Gecommitteerde Raad en Raad ter Admiraliteit van Zeeland. Den 28 Dec. 1768. cornelis cleyn, Predikant in de Nederduitfche Gemeente in den Briel. Den 28 Dec. 1768* johannes oosterdyk schacht, A. L. M. Philof. ac Med, Doel. & Profesfer te Utrecht. Den 7 Febr. 17Ó9. nicol a as georgiüs oosterdyk Joansii., Medó Doel. & Profesfer te Leiden. Den 7 Febr 17Ö9. nicolaus laurentius horman, Med. Doét. & Profesfer te Amfterdam. Den 21 Maart 17Ö9,' aArnoud vosmaer, Directeur van het Na* tuur-Kabinet van Z. D. H. den Prinfe vant Oranje, in '/ Gravenhage. Den 28 MaarÊ Ï7Ö9.  [ x ] I.otjis DE beaufort, te Maajlricht. Den 2$ April 17Ö9. EDUART sandifort, Med. Doel. & Profesfer te Leiden. Den 25 April 1769. Mr. bavius voorda, Profesfer Juris te Leiden. Den 25 April 17Ó9. sebaldus rav1us, S. S. Theol. Doél., Ejusdemque, Linguarum Orientalium & Antiquitatum Hebra'üarum Profesfor te Utrecht. Den 30 Mey 17Ö9. gerardus nicolaus heerkens, te Groningen. Den 29 Aug. 17Ó9. Marquis de st. simon, Ridder der orde van Mal- tha Den 29 Aug. 17Ó9. rochus van suchtelen, Licutenant Kolonel Ingenieur ten dienite dezer Landen, GrootMajor te Sluis. Den 29 Aug. 1769. david van gesscher, Heelmeester te Amfterdam. Den 29 Aug. 1769 franoscus henricus gram, Heel-en Vroed- meester te Rotterdam. Den 29 Aug. 17Ó9. adriaan van ghert, 's Lands Medic. Doéïor der Baronnyc van Breda. Den 10 Oct, 1769. ph 1 l 1 ppf fer min, Medic. Dotlor , gezworen Raad te Maaffrïcht. Den 31 Oct. 1769. PTëter jonas berGIUS, Medic. Dodtor & Profesfer te Stokhoim. Den 26 Dec. 17Ó9. alex ander monro, Medic. Anatom. ér Chirurgiae Profesfer te Eui^bun. Den 2ó Dec 1769. Mr. hkrmannüs canneg!eter, Profes/ur Juris te Eraneker. Den 20 Dcc. 17Ö9. fr £-  [ XI ] eredrik christiaan me u SC hen, Com. Pa!. Caef. Legations Raad van verfcheiden Huvcn, in 'sHage. Den 26 Jan. 1770. jean samüel robert, Predikant in de Waalfche Gemeente te Leiden. Den 27 Febr. 1770. david de GORTER, A. L. M. Thiluft Medic. Doel. Oud-Profesfer te Harderwyk, Lyf Arts van Haare Rus-Keizcriyke Majeiteit G. G. Den 27 Maart 1770. samuel HENDRIK MANGER, S. S. Tkeol. Doel. & Profesfer, als mede Academie-Prediker te Franeker. Den 27 Maart 1770. jacob ploos van amstel, Medic. Doclor te Amfterdam, Den 27 Maart 1770. e verhard pi eter swagerman, Heelmeester te Amfterdam, Den 27 Maart 1770. FREDERICUS HENRICUS CHRlSTIAï.US IIOFF, Med. Doclor te Arnhem. Den 25 Sept. 1770. Adrianus 's gravezande, Predikant in dc Nederduitfche Gemeente te Middelburg. Den 25 Sept. 1770. ignatius van zelder, Med. Doel. te Gouda, Den 25 Sep:. 1770. Mr. herman schomaker, Secretaris der Stad en Advocaat Fiscaal van dc Financiën des Graaffchaps Zutphen. Den 27 Nov. 1770. Mr. Hendrik van wïn, Raaa-Pcnfionaris tc Gouda. Den 27 Nov. 1770. dionysius van de wynpersse, A, L. M, Phi** 2 lof.  [ xii ] lef. Doel. & Profesfor te Leiden. Den 20 Sept. 1771. joh annes freder1cus hennert, A. L. M. Fhilof. Doel. & Profesfor te Utrecht. Den 20 Sept. 1771. jan bkrnard sandi fort, Stads Medicina Doel. in V Gravenhage. Den 20 Sept. 1771. pIDERICUS van c RU 1 ss elb ER g en , Lector Hifi. & Linguai Graca, Reélor der Latynfche Schooien te Vlisfmgen. Den 29 Oétob. 1771. jerem1as nicolaus eyr1ng, Philof. Deélor , Rector van 't Koningl. en Keurvorftelyke Seminarium te Gottingen. Den 29 Oct. 1772. permannus gerardus oosterdyk, Med. Dodor by het Ed. Mog. Colkgic ter Admiraliteit te Amfterdam. Den 29 Oft. 1772, jBENJAMIN bosma, A, L. M. Philof. Doclor te Amfterdam. Den 29 0£t. 1772. henricus aeheae, A. L. M. Pkihf. Dotlor te Amfterdam. Den 29 Ódt 1772. johan nes le francq van berkhey, Med. Doclor3 Lcelor in de Kat. Hiftorie te Leiden. Den 29 05°7« j Ver-  Vervolg der Gefchiedkundige. narichten ,. betreffende de blanke en zwarte Jooden te Cochim, op de Kust van Malabar; door a.'s gravezande, Predikant Jer Hervormde Gemeente te Middelburg. - 515,' Nafchrift betreffende de blanke en zwarte Jooden te Cochim; door Venzelfden. 545. 3 DRUK-  I XXII ] DRUKFEILEN. IX. Deel. Bl. 129 reg. lófiaat: au paravant,7i?w: auparavanr. — 496 ÜOt. (a) fflaat: De Antiqq. et Marmot &C. lees: De vitis Sophistarum lib. II eap. 26, pag. 613. — 536 reg. II ftaat: zetting; lees: overzetting — —— 12 —— over die; — die. ANT-  ANTWOORDEN op s è V R A A" Gj BETREFFENDE HEÏ MUNT-WEZEN; AAN WELKEN, DOOR HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN, DEN 28 AUG. 1781, EEN ZILVEREN EERPENNING TOEGEWEZEN IS»   Bïadz, 3 ANTWOORD OP DÉ V R A A Gi Daar de Staaten van Zeeland, niet tot voor" deel van de Finantien der Provincie ,*maar tot voorkominge van gebrek aan Contants Penningen, al voor meer dan honderd Jaaren, den negotiepenning, bekend onder den naam van Zilveren Ducaat, of Ryksdaalder, met de gedeelten van dien, van 50 tot 51 Jluivers geoordeeld hebben te moeten verhoogen, mitsgaders zedert dien tyd, om de* zelfde reden, noch tweemaalen gelyke verbooginge met één Jluyver te moeten doen, en dus dien negotiepenning binnen hunne Provincie tot 53 Jluivers gangbaar te Jlellen: welke zyn de middelen, om de aanmerkelykefchade, die de Ingezetenen der Provincie Zeeland, door den nadeeligen Wisfelcours, inzonderheid zedert de laatfle verhooginge, geacht worden te lyden , voortekomen; zonder deze Provincie aan ge* vaar van gebrek aan Contanten bloot te feilen , maar dezelve integendeel in (laat te houden, om de benoodigde nieuwe Jpecien te konnen aanmunten ? en Wat middel zou 'er zyn, om de Muntfpecien, door de gebette Repu- iX, DEEL. A 2 blykP  4 C. ZILLESEN O V E R blyk, op eenen egaalen voet van gehalte en evaluatie te brengen, met dien effect e, dat op alle de munten, by aanhoudendheid, zoo gouden als zilveren fpecien tot de gejlatueerde of noch te jlatueeren gehalten en evaluatien zouden konnen aangemunt worden ? DOOR CORNEL1S ZILLESEN. §. i. Vol gens deze Vraag, zyn de Staaten van Zèeland, ter voorkoming van gebrek aan Contante Penningen, genoodzaakt geweest den Zilveren Ducaat of Ryksdaaldcr met de gedeelten van dien, van 50 tot 51, en eindelyk tot 53 Huivers binnen hunne Provincie te verhoogen en gangbaar te Hellen , tot aanmerkelyke fchade voor de Ingezetenen der Provincie Zeeland door clen nadeeligen Wisfelcours uit dezo verhooging voortkomende, en waaromtrent door het Zeeuw;cb Genootfchap der Wetenfchappen gevraagd word?  HET MUNT-WEZEN. $ word: — Hoe die fchade voortekomen; zonder de Provincie Zeeland aan gevaar van gebrek aan Contanten bloot te ftellen, maar dezelve integendeel in Haat te houden om dc benoodigde nieuwe fpecien te konnen aanmunten. — En eindelyk hoe men de . Muntfpecien door de geheele Repu, blyk op eeneii egaalen voet van geI halte en evaluatie zou kunnnen brcn; gen &c. §. 2. Ik zal in het beantwoorden dezer vraag, ingevolge het Programma van het Zeeuwsch Genootfchap van den Jare 1778 alles affnyden, wat niet di: reet tot het antwoord dezer vraag behoord, en daarom my alleen bepaailen, tot dat gene, het weLk men on1 vermydelyk diend te melden, wil men : de fchade in dezen grondig kennen, : en zulke hulpmiddelen vinden, die : aan haar einde zullen beantwoorden. s. 3. Wat Wisfel is? hoe een bloeiende ^ 3 Ac  6 C, ZILLESEN OVER Active handel gepaart met publyk ere* diet, een voordeelige cours, en eer* fchadelyke pasfive handel en flegt erediet, een nadeelige cours maakt, en wat Pari, en de wezendiyke en ingebeelde munt der handeldryvende landen is, weeten alle die den koophandel beoeffenen, en komt ook ter dezer za* ke niet te pas. Het voornaame dat wy alleen hier te onderzoeken hebben, zyn de nadeelen, die fpruiten uit het verhoogen der muntfpecien boven de innerlyke waarde. Het is bekend, dat byzonder dq handeldryvende Landen, om de moeilykheden die 'er ontftonden van waaren tegen waaren te verruilen, al vroeg in plaatfe der verruiling, de drie metaalen van Goud, Zilveren Koper hebben gebruikt om geld van te flaan, ten einde tot een merkteken te dienen in den koophandel, om de waaren voor te koop en, waarom ook ter meerdere geloofwaardigheid het gangbaar geld met het ftempel van den Wetgever belcragtigd wierd, ten eii>  HET MUNT-yEZEN. 7 de alle bedrog in den handel voortekomen. Dit gangbaar geld in ieder Land, word even als de deugdzaamheid der koopwaaren, by de Uitlanders gefchat naar zyn innerlyke waarde, en wel naar het gewigt, en grootfte graad van zuiverheid, waar voor die metaalen vatbaar zyn; zo dat of fchoon de Wetgever zyn munten verligt in gewigt, vervalst of verhoogd boven haar innerlyke waarde, en de magt heeft zyn onderdaanen te noodzaaken om dezelve tot die bepaalde prys te ontfangen, zo kan hy daarom den Uitlander niet dwingen, om ze in cas van Wisfel, hooger aan te neemen, dan ze innerlyk waard zyn. Neen ! vreemden, (aan die wetten niet onderworpen) geven aan die ligtere, vervalste of verhoogde muntfpecien, een waarde, naar het gewigt, gehalte of fynheid van het geld, zonder zelfs eens te reekenen de metaalen (waar mede dit geld vervalst is), en die evenwel mede een innerlyke waarde hebben, doch die in dezen niet geteld worden. ^4 §. ö.  8 C. ZILLESEN OVER §. 6. De voornaamfte handeldryvende Landen, en wel byzonder die van Europa, hebben eene zekere evenredigheid, tusfchen de waarde dezer drie metaalen vastgefteld, ten einde zy hunne muntfpetien zouden kunnen behouden , wyl anders de evenredigheid verbrooken wordende, en by voorbeeld het Zilver by hun in evenredigheid waardiger dan het Goud zynde, de Uitfanders hun het Zilver toe / en het Goud uitvoeren zullen; en omgekeerd , het Goud in evenredigheid waardiger dan het Zilver Hellende, zal hun het Goud toe, en het Zilver uitgevoerd worden, tot verlies der Ingezetenen, en voordeel der vreemden, welke laatften dan juist winnen, het geen de eerfte verliezen. — Doch deze evenredigheid is niet altoos dezelve geweest; in de 14 Eeuw was de evenredigheid van het Goud en Zilver als 1 tot 10, de twee volgende Eeuwen als 1 tot 11, vervolgens in de 17 Eeuw omtrent als 1 tot en eindelyk in de 18 Eeuw omtrent als 1 tot 15, maar in China en verdere Oosterfche Landen ,  HET MUNT-WEZEN. Q den, alwaar het Goud overvloediger dan het Zilver is, ftaat de evenredigheid tusfchen het zelve als 1 tot 10 waarom men ook geen Goud, maar wel Zilver daar naa toevoerd. Om dat nu door de Kunstwerkers, Goud- or Zilverfmits, s'Lands munten niet zouden in de fmeltkroes verfmolten worden, zo hebben de meeste verilandige Voriten, of Gemeenebesten, voor de kosten der munt enz. de muntfpetien iets hooger gefteld*' dan haar innerlyke waarde, ten einde gemelde Kunstwerkers, Goud- of Zilverfmits niet dan tot hun nadeel, de munten konden verfmelten. §. 8. Dit aangehaalde, by §. 5, 6, en 7, het voornaamfte zynde, dat nopens hekgeld, (betrekkelyk tot de vraag,) in deze te pas komt, zo zal de orde vereisfchen, kortelyk aan te toonen wat nadeeelen in de Wisfelcours ont5 ftaan,  IO C. ZILLESEN OVER £aan, indien men het geld boven zyn innerlyke waarde verhoogd. 0. 9- Het is bekent, dat de Wisfel, een overwvzing of overdragt is, van wederzydlche fchulden , die de handeldryvende Landen, onderling, door koophandel of anderzints verkrygen; welke fchulden zy door middel van Wisfelbrieven met den anderen verreekenen, waar door ze dan de kosten fpaarcn, van het overmaaken der muntfpetien , met de gevaaren daar aan verknogt, en de moeilykbeden ontgaan, om over en weder, met by hun ongangbaare munten eikanderen te betaaicn; door welk middel, dan ieder Land zyn muntfpetien kan behouden , (ten minften zo verre de Balans des Koophandels zulks toelaat), want deze ten voordeele zynde, geeft vermeerdering, en ten nadeele, vermindering van Geld, om reden, dat de Wisfel niet anders doet, dan fchulden tegen fchulden vereffenen, en de meerdere fchulden, die het eene Land bo-  HET MÜNT-WEZEN. II boven het andere heeft, altoos in Geld of ongemunt Goud, of Zilver moeten betaald worden. §. io. Alle Landen, welke hun Geld boven de innerlyke waarde verhoogen, moeten noodzaakelyk in cas van Wisfel, met vreemden, grootelyks verliezen ; om reden, dat men VVisfeld waarde tegen waarde, of een wezendlyke tegen een ingebeelde munt, en welk laatite, de fom is van een zeker bepaald getal van muntfpetien, van wier innerlyke waarde, de prys afhangd die men daar tegen verwisfeld; dierhalven, zo dra het geld boven zyn innerlyke waarde verhoogd word, moeten de onderdaanen van zodaanig Land, daar deze verhooging plaats heeft, by elke verwisfeiïng met vreemde , alleen de fchade van dit verhoogde geld dragen, waar door zy noodwendig in hun handel minder kunnen winnen, dan zulke Landen, wier geld naar zyn innerlyke waarde gangbaar is, te meer wyl gemeenlyk 4e koopwaaren, dagloonen, cn wat Ver-  12 C. ZILLESEN OVER verder daar toe behoord, mede in evenredigheid van het verhoogde geld in prys toeneemt, het gene de gefchieclenisfe van andere volken in diergelyke gevallen heeft bewezen, en de ondervinding in dezen zulks bevestigd. — Ja ! wil men al eens om die merkelyke fchade in de W isfel te ontgaan de nabuurige Landen of Provintien, byzonder wier muntfpetien by elkander gangbaar zyn, dit verhoogde geld tot betaaling van fchulden opdringen , dit is maar voor eens, by vervolg moeten de Ingezetenen, daar die verhoogde muntfpetien gaan, dit weer betaalen, door dien in 't vervolg , hun de koopwaaren, zo veel duurder worden aangereekend, als dit verlies op het te ontfangene geld bedraagt. — Vreemde fchuldenaaren, bedienen zich ook, van dat tydflip op welke men de munte verhoogd, tot betaaling hunner fchulden, met genot der winst, van het verhoogde, tot fchade der Inwoonders, alwaar de munt verhoogd is. — Ik zoude hier noch wel meerdere nadeelen kunnen opnoemen , die hier haar oorfprong uit neemen, maar alzo deze niet direct tot do vraag  HET MUNT-WEZEN. 13 vraag behooren, zo wyze ik liever den weetgierigen lezer, tot het 8 en 9 hoofdftuk van het 2 deel, des werks• Het begin opkomst en voortgang des koophandels, gedrukt te Utrecht by H. Spruit, en P. Haanenbrink 17-r/ alwaar men deze ftoffe, zeer keurig en oordeelkundig zal behandeld vinden Want het behoeft geen verder betoog, dat de Zeeuwen in de Wisfelcours telkens verliezen; Neen! decours op Rotterdam en meer andere plaatfen bewyst dit overvloedig; 't is waar! daar kunnen wel eens tyden van het Jaar komen, byzonder als de Zeelandiche O. Ind. Comp. haare openbaare Verkoopinge doet, dat men dan eenige verandering in de cours ziet; doch dit komt dan uit oorzaaken, dat de Rotterdammers , of andere plaatzen, op die tyden een nadeelige balans met de Zeeuwen hebben, waar door dan de Wisxexcours, minder nadeelig voor dc Zeeuwen word. §. ir. Dat nu deze fchadens welke de Ingezetenen der Provintie Zeeland Jy- den  14 C. ZILLESEN OVER den in hunne Wisfelcours, grootertdeels komt uit de verhooging van haare Ziivere Ducaat of Ryksdaalder, die innerlyk maar 50 Huivers waard is, en welke door de Staaten van Zeeland tot 53 Huivers is verhoogd, zal niemand des kundig ontkennen , waarom het ook niet noodig oordeel dit verder te betoogen. — Maar de vraag van het Zeeimsch Genootfchap , met aandagt inziende, blykthet dat de Staaten van Zeeland, tot voorkoming van gebrek aan Contante Penningen, geoordeeld hebben die verhooging te moeten doen. — Dierhalven zal men middelen van redres opgeven, die de opgegeve nadeelen in Haat zyn weg te neemen, zo is noodzaakelyk te onderzoeken wat wel de voornaame oorzaaken zyn, die aanleiding geven tot vervoering der muntfpetien. §. 12. Onder deze Hel ik, — Eerftelyk, indien den handel over het geheel genomen meer Pasfief of lydende , dan Actief of werkende word , waar door men dan aan de vreemde handelaars, naar  HET MÜNT-WE2EN. naar §. 0. de nadeelige balans in geld moet betaalen. — Ten 2. Wanneer de Ingezetenen aan de Uitlanders hun geld op Interest zetten. — Ten 3. Wanneer het geld, (zonder eenige" remedie), volgens zyn zuivere gehalte, word uitgegeven, dan word het geld, volgens §. 7. door de kunstwerkers in de fmeltkroes geconfumeert, of tragten Uitlanders in den Koophandel het tot zich te trekken. En eindelyk ten 4. Als men de vastgeftelde evenredigheid, tusfchen het Goud en Zilver verbreekt, met gevolg zo als by §. 6. heb aangewezen. §. 13- Dit opgegevene in het voorige §, de voornaame oorzaken zynde, tot uitvoer van Geld, en gebrek aan Contanten, zo valt het onderzoek, welke van deze 4 oorzaken, wel voornaamentlyk aanleiding hebben gegeven, dat de Staaten van Zeeland om gebrek aan Contanten voor te komen, hun Ryksdaalders hebben moeten verhoogen. — Myns bedunkens zyn het de 2 eerfte opgegevene oorzaaken van §. 12,  l6 C. ZILLESEN OVER §. 12. want daar de Koophandel van de Provintie van Zeeland, het grootfte gedeelte van deze Eeuw, meer Pasliief dan Actiefis geweest, zo dat men in veele gevallen, in plaats van eige of vreemde producten naa buiten s'Lands te vertieren, veeltyds contant geld tot den inkoop van de noodige behoeftens heeft moeten gebruiken , als blykende dit verval van handel, byzonder uit het Advis van de Admiraliteid van Zeeland, aan haar Hoog Mog. in den Jare 1752 ingeleverd, over de middelen van redres in den Koophandel (a); dus moest 'er noodwendig om het nadeelige flot in de balans van den Koophandel te voldoen, Jaarlyks veel Geld ter betaaling uitgevoert worden. Ja! hier komt by, dat de O. Ind. Comp., mede Jaarlyks veel Zilver geld confumeert, om dat het meeste van dien handel met contant Zilver geld gedaan word, naardien het Zilver in O. Ind. in (a) Zie dit ook nader betoogd, by d'Heer p. paulus, verklaaring der Unie (laatfte druk) 2 deel p. 219 alwaar gezegd word, dat Zteland aan Holland ruim tweemaal zo veel betaald, als van ontvangt, enz. Ergo, dit in geld betaald moetende worden, zo vermeerderd hier dóór de uitvoer van geld.  HET MUNT'WEZEN» 17 in evenredigheid waardiger dan het Goud is §. 6. — En wat het 2 belangd, zo is genoeg bekend, dat de Ingezetenen van de Provincie van Zeeland, daar veel gegoede Inwoonders zyn, zo wel als alie andere Ingezetenen der Nederlandfche Provintien, mede fterk geinteresfeerd zyn, in de buitenlandfche Geldnegotiatien, en welke Geldnegotiatien nu binnen 30 Jaaren in ons Land zodanig zyn toegenomen , dat men thans het beloop daar van fchat op vyftien honderd millioenen guldens: dierhalven dit opgegevene overwegende, ontdekt zich ras de oorzaak van den uitvoer der Contanten uit de Provintie van Zeeland; want de 3"*e opgegevene oorzaak ton uitvoer van Contanten, heeft altoos in dezen geen plaats, en de 4de oorzaak zou eer naar §. 6, (zo 'er uit hooide van de ifti oorzaak geen te fterke uitvoer was), het Zilvergeld in Ze eland doen vermeerderen, om dat het boven zyn innerlyke waarde verhoogd is„ §> 14. Dus kome Üc gevolglyk tot het laatfte IX. DEEL, B 2Q-  ft C. ZILLESEN OVER gedeelte der vraag, om naamentlyk een middel aan te wyzen, waar door de Ingezetenen van Zeeland, hun nadeel in de Wisfelcours herlleld, — hun gebrek aan Contanten voorgekomen, — en de Muntfpetien door de geheele Republyk, op een egaalen voet van gehalte gebragt wierde. §. i5- Het middel van herftel aangaande de nadeelen in de Wisfelcours, (zo verre het verhoogde geld aangaat), is niet anders te verbeteren, dan dat de Staaten van Zeeland, de Zeeuwfche Ryksdaalders met de gedeeltens van dien, zo veel verlaagen, dat dezelve met het Hollandfche Bankgeld niet merkelyk verfchilt, en wel zo, dat men de Remedie, even als de Holland fchê munt, indiervoegen ftelt, dat de KunstWerkers , Goud- of Zilverfmits, niet dan tot hun nadeel de munten kunnen verfmelten, door het welke dan de nadeelen voor de Ingezetenen van de Provintie van Zeeland, (in dit cas) in de Wisfelcours zullen worden weggenomen , ja, hier door zullen ze niet meer  HET MÜNT'WÉZEN. 19 meer die fchaden lyden in den Koophandel, dat hen de goederen in dezelve met nabuurige f-rovintien, (aan wien zy hun verhoogde geld in betaa-* ling geven), ftilzwyge :d zo veel hooger worden aangerekend, als juist dat verhoogde geld bedraagd, §. 16. Om nu het gebrek aan Contanten voor te komen, is geen ander hulpmiddel , dan dat zich de Ingezetenen van de Provintie van Zeeland, in alle deelen, meer en meer beyveren, om den Activen handel te doen aanwasfen, en den Pasfiven te doen verminderen , ten einde een voordeelige balans in den Koophandel te krygen, waar door het contante Geld in plaats van anders tot betaaling der nadeelige balans uitgevoerd te worden, dan van tyd tot tyd zal vermeerderen, tot groot voordeel van s'Lands Finantien, en welvaart der Ingezetenen; en vooral, dat Zeelands, zo wel als Neêrlands andere Ingezetenen, zich niet meer interesfeeren , in Uitiandiche Geldnegotiatien, die aan de Geinteresleerden in ti 2 de-  C. ZILLESEN OVER dezelve, en aan Neêrlands Koophandel, zo veel fchade hebben toegebragt, en waar van de gevolgen noch meerder te dugten zyn. — Want om het Geld in prys te verhoogen, dat bewezen heb tot betaaling van een nadeelige balans in den Koophandel, met deze of gene Uitlanders, volftrekt noodig is uitgevoerd te worden, (daar van moet ik met eerbied zeggen) dat zodaanige hulpmiddelen noch erger zyn dan de kwaal (b). §■ 17. Eindelyk kome ik tot het laatfte gedeelte der vraag, naamentlyk om de Muntfpetien door de geheele Republykop een egalen voet van gehalte te brengen. — Dit laatfte volgd dan van zelfs uit myn opgegeven middel van herftel by §. 15, en is ook noodzaake- lyk (b) Even zo abfurd is ook het hulpmiddel, dat Keizer Karei de 5, en meer andere Vorften hier tegen gebruikt hebben. — Naamentlyk cm aan hunne onderdaanen te veibieden den uitvoer van Geld of Muntmetaalen. — Het gene even zoveel is, sis of een Souvcrain aan zyn Onderdaanen verbied, om het nadeelig Saldo van de Balans des Koophandels niet te voldoen aan vreemdelingen.  HET MUNT-WEZEN. 21 lyk, dat de Munten van de Vereenigde Provintien, zo naa mogelyk, gelyk zyn, naardien ze fchoon ieder Provintie wel fouverain op zich zelve is, nogthans met den anderen maar één lichaam van Staat uitmaken. — Nu leert de bevinding in de Wisfelcours, dat men in dat cas de Provintie van Holland, wel tot een voorbeeld van naavolging mag neemen; dierhalven, alle Provintien hun ( munten in gehalten, gelyk met die* van de Provintie van Holland ftellende, zo zoude ieder Provintie zyn eige munten behouden, (zo verre zulks de balans van Koophandel toeliet,) en in ftaat zyn, zo veel aan te munten, als tot den noodzaakelyken omloop van Geld in ieder Provintie volftrekt; noodig wierd bevonden, dewyl de cours van de Wisfel niet merkelyk tot nadeel zynde, de Ingezetenen van ieder Provintie, liever hunne wederzydfche fchulden, over en weder, met Wisfels zullen vereffenen, dan dat ze hun contante Gelden aan grootere gevaaren , en meerdere kosten tot overmaaking bloot Hellen, B 3 §. 18.  22 G9 ZJLLESEN OVER ENZ, S- 18. Waar mede, (zo kort my mogelyk was), deze vraag beantwoord hebbende, zo wenfche dat andere noch betere middelen van redres zullen opgeven, teekenende onder de Zinfpreuk €n Wensen: ZEELANDS WEL VA AREN, ANT:  Bladz, 23 ANTWOORD OP DlZELFDE VRAAG. DOOR JACOBUS MAREEUW, ivmo*. * #f * ^/[[eermaal de pen gevoerd hebbende, om aan dit zoo gewigtig, als vaderlyk oogmerk, van het Mcnschen Vaderlandslievend Genootfchap te Viisfingen, eenigermaate te beantwoorden; thans in vertrouwen, dat de oorzaak en van 't nadeel, dat Zeelands Ingezetenen door 't verfchil in de Evaluatie der Geldfpetie ondergaan, by vorige Antwoorden overvloedig zyn aangetoond; — dat zoo wel het onuitvoerlyke als ongenoegzaam e van eenige, inzigzelfs anders toereikende, middelen ter herftellinge, by het verligt Genootfchap zal zyn beüoien; — B 4 zoo  24 J- MAREEUW OVER zoo fchiet my, by nader overdenking, thands overig, om, ingevolge de waare bedoe ing van het Genootfchap in het opgegeven Programma, eenige aanmerkingen omtrent hetzelve, en eenige middelen ter verhoeding van Zeelands nadeelen , ter beantwoording van de beide Programmata , aan deszelfs fcherpzLnd en onpartydig oog bloot te leggen. Betreffende het eerstgenoemde, de Motiven of beweegredenen der Ed, Mog. Heeren Staaten van Zeeland, tot de fuccesfive verhoogingen van de Evaluatie des Zilveren Ducaats; deze zyn , nog kunnen gevoegzaam zyn, het •voerdeel van de Financiën dier Provincie. — Deze Helling is reeds voorlang, zoo mannclyk als naauwkeurig afgepleit, door een aanzienlyk en geaccrediteerd Staatsman, een altoos getrouw Vaderlander, dat het overbodig zy, iets meer aan te voeren ten betooge eener vlak daar tegen over ftaande Helling, dat het niet anders dan het gevaar voor, en reëel gebrek aan Contante Penningen geweest zy, die hun Ed. Mog. tot drie iterative keeren genoodzaakt hebben, om dezen Nego- tie-  Het münt'-wezen, 25 tiepenning binnen hunne Provincie, telkens één ftuiver in Evaluatie te verhoogen. Die geen vreemdeling is in 's Lands Gefchiedboeken en eene omtrent ten Jaare iróz uitgekomene en alles beflisfende Memorie, door een Man, der zaaken door en door ervaaren; — Die daar en boven toegang heeft tot de Notulboeken der Staaten van Holland, Zeeland en der Algemeene Staaten, zal, op 5 Augustus 1672, nopens de eerfte verhooging, op 10 September 1672 gefchied, vervolgens ten Jaare 168Ó, 1689, irV°> 1691, 1^92, 1694, en verder, by de Inftantien der Zeeuwfche Provincie, aan die van Holland en d'overige Provinciën; voorts ten Jaare 1747, omtrent dé tweede verhooging, op 2 October 1747, met voorkennis van zyn Doorl Hoogh. Glor. Ged. gefchied, zal uit alle deze egte bronnen, ten dugtigften overtuigd worden, dat nietsödan de dringendfte noodzaak, maar geenfints het voordeel der Financien, de dryfveer van Zeelands Staaten, tot eene, anders zoo onaangenaame verandering, geweest zy! — Het voor. ü 5 deel  26 J. MAREEUW OVER deel immers dat iedere byzondere Provincie uit eenigen algemeenen Negotiepenning trekt, bedraagt, volgens vastgeftelde Muntorder, flegts het dubbeld van het geene der Generaliteit uit denzelven toekoomt, zynde aan Skifchat, ten behoeve van de Provincie alwaar de Penning verarbeid wordt, voor ieder Mark fyn Zilver één ftuwer en aan Sleifcbat, zynde een heerlyk Recht, ten behoeve van de Generaliteit, een halve dito of vierentwintig Myten. — Volgens Aitzema, 39 Boek, bladz. 598 en 599. — Betreffende de Middelen, om de aanmerkelyke Schade die de Ingezetenen van Zeelands Provincie, door den voor hun nadeeligen Wisfelkours lyden, voor te komen, zyn onder anderen, voornaamlyk by my in aanmerking gekomen,deze navolgende. Vooreerst zulke, die binnen deze Provincie zelve voor handen zyn. Ten tweede zoodanige, die door alle de Provinciën gemeenfchappelyk, zonder iemands nadeel, zyn in 't werk te ftellen. Betreffende 't eerfte foort, zyn Ten 1. "De eenige en voornaame v Middelen, om den Uitvoer van het » Ge:  HET MUNTWEZEN. 27 „ Gereede geld te beletten, gelegen in „ het maatigen vande weelde en van de „ dolle drift na buitenlands gemaakte „ Stoffen, enz". Deze, offchoon door den beroemden Hertog de Noailles ten Jaare 1758, in een ander opzigt, tot zyn Vaderland, aangevoerd, kunnen veel in ons geval dienen; want het is eei algemeen betoogde waarheid, hoe meer ruwe onbewerkte Stoften, van welken aart ook, in eenig Land ingevoerd worden, (zoo dit Land dezelve niet opleeverc) om in hetzelve verwerkt en ten gebruike toebereid te worden, hoe meer men gevolglyk den Uitvoer van gereed Geld voorkomt; of, dat hetzelfde in de zaak is, hoe meer voordeelig, voor dit zelve Land, de cours van de Wisfel loopen moet: en hoe veel kan Zeeland hier in niet, tot voordeel zyner Ingezetenen toebrengen ? Boe veele Fabrieken zouden 'er nog kunnen worden aangelegd ? Hoe veele reeds verftorvene niet op nieuw aan den gang gebragt, vooral wanneer men de kunst van Spaarzaamheid en Yver, zynen Nabuur, die in dezen tot onze fchade gelukkig blyft flaagen, Wist aftezien en wilde naarvolgen?  2§ J. MAREEUW OVER Onder deze Fabrieken, vooral de zulke, die by de Vreemde Natiën in byzonderen trek zyn, als de Rafinadery van Suikeren enz. aantekweeken, zoude een dubbel voordeel aan den Zeeuwfchen Ingezeten opleeveren, het zoude hem befpaaren, behalven het Tranfport der Goederen, ook het verlies van 2 per Cento op het Loon der Fabrykc; terwyl het hem de voor« deelen derzelve, door de Commisfien van Vreemde Natiën, zoude in den fehoot Horten. Ten 2. Men bebouwe zoo veel mogelyk, den nog hier en daar, ook in Zeeland, onbebouwd liggenden grond! ware 't niet moogelyk de gewoone voortbrengfels van Zeeland, naar alle aangewende vlyt, uit denzelven te trekken; als dan te beproeven welke, en inzonderheid Uitlandfche, dezelve door de reeds beproefde Kunstbewerkingen geholpen, zoude konnen opleeveren? De bekroonde Verhandelingen der Hollandfche Maatfchappy der Wetenfchappen te Haarlem , {trekken ten bewyze der mogelykheid, en geeven te gelyk de 011waardeerbaarHe handleidingen, om in dit  HET MUNT-WEfcEN. 29 dit gewigtig onderzoek, gelukkig te flaagen! Men zie in het 19 deel, ifte ftuk bladzyde 161 tot 278.. — Hoe onze fchraale Hei en Vroongronden nuttig kunnen worden door bereiding, ook met Asch, die men niet behoorde buitenlands te verzenden, waar dezelve 10 Huivers per kleine ton waardig is, maar op onzen eigen grond zoo wel als de Mest, kon gebezigd worden, om denzelven vrugtbaar te maaken, is te zien in die Verhandelingen 8fte deel, 2de ftuk, en inde nieuwe wyze vanLandbouwen, door den Heere Camper, 3de ftuk, bladz. 295 enz. Ten 3. Men behoore in Zeeland, meerder Koopwaaren, daar reeds van Oost en Westen aangebragt op te ftapelen, ten gerieve zoo wel van Buitenlandfche Kooplieden, als van Inlandfche Handwerkman en Winkelier, en deze laatstgenoemde behooren dan ook Vaderlandsgezind genoeg te worden, om hun gerief by deze grooter Kooplieden, binnen hun eigen Provincie, by alle mogelyke gelegenheden in te koopen; om door dit middel, den Wisfelkours van 2 a 21 per Cento, die op den Inkoop in de andere Provinciën  30 J. MAREEUW OVER cien natuurlyk valt, te befpaaren, öf tot voordeel van hem en zynen medeingezetenen te doen verftrekken. Hier door aangemoedigd, zouden Zeelands vermogende Kooplieden ook gaarne hunne Penningen, ten grooteren voorraade van allerhande Koopwaaren aanleggen; ja ook meer gelegenheid zoeken en vinden, om aan vreemde Natiën, van dezen voorraad te verkoopen. Terwyl dus de Act'we Koophandel zoude bloeijen tot voordeelder Provincie, zoude ook door denzelven, het gereede Geld binnen die Provincie wederkeeren, of, dat hetzelfde is, de balans des Wisfelkours, ten voordeele van die Provincie doen daalen. — Ja, werd men van vreemde Natiën Geremitteerd, in Traittes binnen Holland betaalbaar, als dan zoude men binnen deze Provincie genieten het voordeel van 2 a 2} per Cento op den Wisfelkours. Ten 4. Men behoorde den tyd der Voorbetaling wegens de Oost- ind. Comp. Verkoopingen ter Kamer Zeeland, zoo veel mooglyk te bekorten; althans niet langer uit te {trekken, dan aan  HET MÜNT-WEZEN. 31 aan een der andere Kamers gefchiedt. Hier door zoude het gereede Geld van Holland hier fpoediger moeten worden overgemaakt: dit niet zo gemaklyk kunnende gefchieden; zouden na de Expiratie van dien tyd der Voorbetaling , nog grooter fommen dan gewoonlyk moeten worden gerembourfeerd, gevolglyk, om dat dit, of in gereed Geld, of in Wisfelbrieven, naar Zeeland moet worden overgemaakt; Of dat men van Zeeland daar voor op Holland Wisfel trekt, om aldaar te betaalen; hoe dit gefchiede, de Wisfelkours zal des te langduuriger laag, en dus minder nadeelig voor de Ingezetenen van Zeeland moeten worden. Ten 5. Men behoorde binnen Zeeland alle poogingen aan te wenden, om zoo wel den Activen als den Patfi. ven Koophandel, met alle mooglyke vlyt, uit te breiden ! de Aciive beftaande in eigen Lands Producten , of in de, van andere Landen ruw ingebragte, maar in zyn eigen Land nader bewerkte Stoffen of Koopwaaren, aan vreemde Natiën te verkoopen! Deze Aciïve Koophandel ccn allervoordee- lig-  32 J. MAREEUW" OVER ligfte zenuw voor den Staat, en voor elk byzonder Ingezeten, verdient zeker! de onafgebroken oplettenheid dezer Provincie; want al het voordeelige van den Pasfiven Handel koomt in geen vergelyking by dat geene , dat nit den Activen Handel voortvloeit; het zy deze op zig zeiven befta, of met den Pasfiven Handel vereenigd zy • zoo dat men Goederen of Koopwaaren binnen Zeelands Provincie, in de eerfte hand berustende, met eigen fcheepen vervoere, naar Engeland, Vrankryk, Spanje, Portugal, naar Sweeden, Deenemarken en Rusland; en van de genoemde Landen in Retour aanvoere, de meest benoodigde Koopwaaren , om die vervolgens m deze Provincie te verkoopen en op te ftapelen door vermogende Kooplieden, welke dan, uit dezen Pasfiven Handel, wederom eenen voordeeligen Activen Koophandel, naar het voorbeeld der Aanzienlykfte Hollandfche Kooplieden zouden kunnen ftichten; en door wederzydfche correspondentien aankweeken, tot een drie ja viervoudig voordeel dezer Provincie, en van byna elk byzonder Ingezeten van dezelve.  H ET. MUNT-WEZEN. 33 ve; Want aldus zouden deze, eerst in Retour aangebragte Koopmanfchappen, weder met voordeel worden vertierd aan zodanige andere Natiën, die, of van dezelve niet voorzien zyn, of dezelve, uit gebrek van Scheepvaart^ of Landsgelegenheid , niet direct en uit de eerfte hand konden haaien: Maar allervoornaamlykst zoude deze Actïve Koophandel het voorname büt bereiken, dat men, door alle andere middelen, vergeefs zoeken zak Na~ melyk, hier door zou men ontwyken, die anderzins gantsch onvermydbare noodzaak, om voor de van elders Buitenlands hier aangebragte Koopwaa-* ren betaaling te moeten doen binnen Amfterdam, genoegzaam de eenige en algemeene Wisfelplaais , waar alle buitenlandfche Traittes, en dus met oplegging van 2 a i\ per Cento Wisfelfchade voor Zeelands Kooplieden, betaald worden: Ook de fpecie, of 't gereede Geld, zoude dus bewaard; en Koopwaaren zouden in betaaling gebezigd worden. Deze ingewortelde nooddwang, tot betaaling met gereed Geld, en dat bin~ nen Amfterdam, zal niet eerder ophou- IX. PEEL, Q dGDj  34 J. MAREEUW OVER den, dan wanneer onze aanzienlyk begoedde Ingezetenen eens alle gevaaren zullen getart, en doorgeltaan hebben, welke de afgunst of naaryver hun berokkenen mogen, om hun, in hunne hoogstloffelyke poogingen te benaauwen of te dwarsboomen ! — Maar, hoe zal men hier in flaagen? — Hoe bereikt men dit toppunt van een voorgefteld geluk en voordeel? — Zeker 'er doen zig eenige zwarigheden op ! Moeilykheden, die alleen door tyd en geduld, zyn te overwinnen ! Maar dat deze toch een waar beminnaar zynesVaderlands nooit ontmoedigen, zoo lang ze niet onovcrkoomïyk zyn! Dat wel ingerigte poogingen, wiskundig zeker, door 't gewenscht gevolg zullen bekroond worden, kan men niet vergen dat verzekerd worde door iemand, die het wisfelvallige van al het aardfche, en eene hoogere vrymagtige beftelling over hetzelve erkent :. Maar dat het niet alleen moreel mooglyk, maar zelfs meer dan waarfchynlyk zy, zoude in veel byzonderheden, die in eene verhandeling van dezen aart, niet vereisfchen ontwikkeld te worden, konnen  ttEf MÜNT-WEZEN. 35 betoogd worden. Hy, wien 't waarè vuur voor 't belang van Zeelands Koophandel nog ontvonken kan , zal uit flaauwe fchetfen over deze Stoffe genoeg bevroeden, om zig een plan ten opbouw van het vervallcne voor den geest te brengen. — Althans hoe veel voordeeliger het zy, de gereeds Penningen in zyn eigen Land ten Koophandel aan te leggen, of zoo men het onder het bewind van een ander zou willen uitzetten, dit dan te doen op zoodanige vastigheden, die eene dubbele en wederkeerige winst opleeveren moeten, en hoe veel nuttiger dit zy, dan deze Gelden aan te leggen en uit te zetten, aan de aller wispel-j tuurigfte en zelfs ge vaarlyke Uitland fche Fondfen • dit weeten by bevinding de Kooplieden dier aanzienlyke Nabuurfteden, die, door vlyt en filé* dig beleid, eenen byna uitfluitenden Handel van veele onontbeerlyke Koopwaaren hebben weeten te ontginnen* en zig eigen te maaken. — Men zou getrouwe, geheel vertrouwde, in den Koophandel voorzigtige en diepërvarene Mannen, kloekmoedige Zoonen des Vaderlands en deszelfs belang geC 2 heel  30 J. MAREEUW OVER heel toegewyd, tot Correspondenten moeten heenen zenden, naar die Havens enStapelplaatfen, van welke men zig, den voordeeligften Pasfiven, en naar welke men zig, den winstrykften Jetwen Koophandel, op folide gronden, belooven kan. Ten 6. Zoodanige Koophandel behoort 'er gezogt en aangevangen te worden, omtrent die hoogstnodige Speciën, de byna algemeene Koopwaaren der bekende Waereld, het Goud en Zilver , dat uit de ryke Mynen van Mexico en Peru naar Spanje wordt overgezonden. Dit koomt in de handen der Franfchen, Engelfchen, en Hollanders, die den geheelen Koophandel van Cadix, onder Spaanfche naamen , in bezit hebben , en hun eigen Producten, Manufactuuren en Koopwaaren, daar voor, in ruiling , naar America zenden; vervolgens worden deze Metaalen naar hunne refpective Landen overgemaakt. In dezen Pasfiven Koophandel, beftaande in het magtig worden van Zilver en Goud uit de eerfte hand; en om deze Metaalen ook binnen de Zeeuwfche Provincie, en haare voornaamfte Koop-  HET M U N T - W E Z E N. 37 Koopftad, in te voeren, behoort Zeeland, het koste wat het wilde, deel te krygen ; 200 wel als in den daar aan verknogten Activen Koophandel, beftaande in het expedieeren uit Zeeland, van allerhande Koopwaaren, die hetzelve ruim zoo wel, en zoo goedkoop, als eene der andere Provinciën , uit de eerfte hand bezit, als be{taande onder anderen in, 1. Oostindifche, alsPeper, Speceryen, fyneOostind. Cattoenen, zoo Witte als Inlands geverwde, Zyden ftoffen, enz. — 2. Veel Vlaamfche Producten en Manufactuuren, welke om de nabygelegenheid aan Zeeland, hier zoo goedkoop als elders te bekomen zyn. — 3. Veel Duitfche, Noordfche en andere Uitheemfche Koopwaaren, welke door een meer aangekweekte Navigatie en Handel, van hier, even goedkoop, dan van elders, konnen geëxpedieerd worden. — 4. Allerhande Inlandfche Producten en Manufactuuren, zoo die der andere Provinciën, als uit de Landen der Generaliteit, welker prys , offchoon, geduurende het verfchil in den Wisfelkours, iets hooger in Zeeland, dan elders zynde, egter van weinig be- C 3 lang  $8 J. MAREEUW OVER lang in dit opzigt is, en met den tyd, door 't gelukken dezer onderneeming, volkomen egaal alhier, als elders, komen moet. — 5. Zeelands eigen Producten, de Graanen, maar vooral de Witte boonen enz.j de Manufactuuren, uit deszelfs aangemoedigde Fabrieken, vooral de fyne Lywaaten, uit eigen Vlas, Inlands gefponnen, geweven en gebleekt, Zeildoeken, Pak- Zeil- en Netten-garen , Kabels en Touwerk ; in één woord, alle Noodwendigheden , die Jaarlyks uit deze Republyk naar Spanje en haare voorname Hai> delplaats Cadix worden heengevoerd, en aldaar of vernegotieerd, of van 4aar, op eene den Geintresfeerden, in den voornaamflen Koophandel te dier Stede, wel bekende wyze, verzonden worden, door hunne vertrouwde Correspondenten te Cadix, Port St. Maria , of Sevillïen, onder beheering van de Spaanfche Naviganten , tegen behoorlyke Recepisfen, als hun eigen toebetrouwd j en alzoo Jaarlyks in Vreedenstyd, of om de 2 of 3 Jaaren , jii tyd van Oorlog, met de. Gallioenen, vertrekken naar Terra Firma , {fanhagena cn porto. Belk, om aldaar po  HET M U N T - W E Z E N. 39 op de refpective Jaarmarkten, met de Indiaanen, voor het van Peru, Lima en Panama , medegebragt Zilver enz. getrocqueerd, en tegen hetzelve aan hun vernegotieerd te worden. Alle deze noodwendigheden (waar van, des noods, eene nette lyst ware op te geeven), zoo die in Spanje zelve, als die ter verzending met de Gallioenen als boven, en met de Vlooten op Buenos Ayros, Vera Crux en Mexico dienen moeten; deze alle, kunnen zoo' wel uit Zeeland dierect, dan uit eene der andere Provinciën , derwaards verzonden, en aldaar op gelyke wyze tot voordeel, zoo der aanzienlyke Kooplieden , die moeds genoeg bezitten tot deze onderneeming, als der Provincie in *t algemeen , vernegotieerd worden : zoo dat hoogst te bewonderen is, dat zulks tot heden niet ondernomen zy, of niet met allen ernst, hoe eerder, hoe beter, zoude worden! ■— Want welke zwarigheden men zig, op eene nieuwe onderneeming van dezen aart, voorftellen moge, dezelve kunnen toch niet gewigtig genoeg zyn, om op te weegen de voordeden, die natuurlyk uit deC 4 zei-  40 J. MAREEUW OVER zelve, der Zeeuwfche Provincie moeite in den fchoot vallen! — Hier door zal men gewislyk uitwerken , al leverden alle de andere opgenoemde en ongenoemde Koopwaaren geen ander voordeel op, boven het gewoone, dat men het Zilver direct zal trekken, uit de eerlle hand; — Dat men, gevolgd jyk , daar voor geen Wisfelkours op Amfterdam, zal behoeven te betalen; vermits uit het Product der Koopwaaren, van Zeeland naar Spanje geëx* pedieerd, aldaar zelve, het Montant van deze Metalen en der andere op hier in Retour aangebragte Koopwaaren, zoude betaald worden; kunnende het Saldo zoo wel in voor- als nadeel der Zeeuwfche Kooplieden uitvallen. — Behalven dat Zeeland, op dezelfde wys, als het vöortyds Zilver van Spanje trok, nu nog misfchien zoo wel, en gelyk Holland dit weet te doen, zoude konnen trekken! *-r Het Zilver alzoo, direct, in Zeeland ingevoerd, zoude aan de Zeeuwfche Kooplieden na genoeg gelyk in prys, als aan de Hollandfche Kooplieden te ftaan koomen; en zoude ge^ yplglyk tot denzelyen Prys courant, n 1 o  HET MÜNT-WEZEN. 41 als die van Amfterdam, aan den Muntmeester konnen en moeten geleverd worden ; zonder oplegging van den Wisfelkours, die op den inkoop van Zilver te Amftercjam natuurlyk vallen zoude , en die de Zeeuwfche Kooplieden ook, op hun hier eerst aangebragt Zilver, buiten deze vaste bepaaling, zouden konnen proriteeren; zelfs wanneer zyheden dat in Amfterdam verkogren j terwyl zy als dan Hollands Courant, of 2 a 2? per Cento Avans op hun Wisfel, voor deszelven Montant, zouden konnen ontfangen. Dog deze Zeeuwfche Kooplieden zouden niet boven den Prys-courant van Amfterdam, voor het Mark fyn Zilver, alhier van den Muntmeester moeten ontfangen! Met dezen prys zouden zy zig moeten vergenoegen; waartoe eene folide en vermogende Asfociatie, met een uitfluitend Privilegie , tot den opgemelden Handel, door den Souverein , of de Staaten van Zeeland, voorzien, zeer faciel aan te moedigen ware! te meer, daar dit Chimericq verlies, of gemis van 2 a 2; ner Cento, al terftond na de tweede onC 5 der:  42 J. MAREEUW OVER derneeming van dezen aart, of in zeer weinig tyds, geheel zoude moeten op* houden. Want werd het Zilver en Goud, naar bovengemelde Voorwaarden en op zoodanig Privilegie, nu aan de Munt van Zeeland geleverd tot 2 a 2\ per Cento minder, dan het aan dezelve voortyds te Haan kwam, als dan zal derzelver Muntmeester nu, even zoo wel, den gewoonen Zeeuwfchen Ryksdaalder tot 52 Huivers konnen aanmunten, als dat hy voortyds denzelven tot 53 Huivers konde munten, toen hy 2 a 2| per Cento Wisfelkours en de Vragt enz. op het Zilver van Amfterdam, daarenboven betaalen moeste. ja, ook andere Grofziiveren en Gouden Penningen, door de gantfche Republyk egaal in ■gehalte en Evaluatie, konden als dan op Zeelands munte, by aanhoudendheid worden aangemunt, tot algemeen voordeel en zonder gevaar voor gebrek aan Contanten. — Want konde op die wys,- de Zeeuwfche Munt altoos van het benoodigd Zilver enz. in Zeeland worden voorzien, zoo verftrektc zy eene Fabriek, die der Provincie geen fcha-  HET MUNT-WEZEN. 43 de, en allen haaren Bedienden en Arbeideren een zeker voordeel zoude bezorgen. — Ja, wat zwaarigheid, alfchoon dezelve door dit middel, drie pf viermaal meer dan gewoonlyk, te werken kreeg? Doch veelligt zoude haar werk, hier door, eerder verminderen dan vermeerderen; vermits door de verlaaging van den Zeeuwfchen Ryksdaalder, op de aangewezen wyze, tot 52 Huivers, de reden zoude ophouden, die de Kooplieden der andere Provinciën tot nu toe bewogen had, om de Zeeuwfche Ryksdaalders op te wisfelen, en met één Huiver op 't Huk Avans, naar Zeeland over te maaken. Daarenboven zoude dit het allernatuurlykst middel zyn, om de andere Provinciën te animeeren tot het verhoogen van hun Ryksdaalder ook tot 52 Huivers; — en tegelyk, om als dan ook in derzelver Refpective Munten, nieuwe Ryksdaalders tot gelyke Evaluatie van 52 Huivers aan te munten; waar toe elke Provincie in den haaren als dan zeker zoude in Haat zyn. — Om dit ontwerp, dat van 200 veel ftelang voor Zeeland is, om de Cor- res-  44 J. MAREEUW OVER respondentie tot den Inkoop van Zilver en Goud uit de eerfte hand, en dus deze tot den laagften prys te bekomen en binnen Zeeland in te brengen en af te leeveren, wel te doen flaagen, zouden zig zeker Moed en Beleid dienen te vereenigen! - Moed, om de eerfte onderneemingen van dezen Handel door te zetten» offchoon dezelve veelligt, tegenftand zouden ontmoeten, en misfchien, in den beginne, al het voordeel niet zouden aanbrengen , dat men verwagten konde, en by tydsvervolg wel opleeveren zouden : Maar dit is, nog zy immermeer! een genoegzaame reden, om daar van af te zien, voor eene Provincie, welker Ingezetenen misfchien Jaarlyks nog meer dan Honderd duizend Guldens aan Opgeld voor Wisfelbrieven uitgeeven, van het geen zy, boven het Montant van haare Producten, in Holland betaalen moeten. — Zoodanig innerlyk verlies is immers ruim der moeite waardig, dat men om hetzelve altoos te verhoeden, in den beginne aan deze onderneemingen een vry geringer, en al ware het zefs een aanzienlyk gedeelte van bovengemeld Jaar»  HET M Ü N T - W E 2 E N. 45 Jaarlyks verlies opoffere? — Dan; hier moet eerst het Ys gebroken worden, zal de Rivier voor 't vervolo- bevaarbaar zyn. — Maar ook voorzigtig Beleid is 'er noodig, 200, om deze onderneeming te doen gelukken, als om daaruit het bedoeld voordeel, aan Zeelands Ingezetenen te verzorgen! —■ Een naarilig, getrouw, welbegoed, in den Koophandel grondig ervaren, en alom Geaccrediteerd Ingezeten van Zeeland, en aan deszelfs welvaart op 't naauwst verknogt, konde, op het voorbeeld van andere voorname Kooplieden, zyn Vaderland verhaten, om zig te Etablisferen aan geene kant der Zee\ te Cadix (by voorbeeld), met genoegzaame Magt en Credietmt Zyn Vaderland voorzien, konde hy, voor zyne Commercieerende en Welgeasfocieerde Compagnie van Handelaaren, door den Souverein, met uitfluitend Privilegie voorzien, zyne Commisfien uitvoeren: Waar tegen hem eene toereikende Provifie, naar gelang van, of een zeker aandeel in, het Geëffectueerd algemeen voordeel zyner Vaderlandfche Provincie, be- hoor-  46 J. MAREEUW OVER hoorde toegelegd te worden; terwyl, zoo als reeds is aangemerkt, dezeHandeldryvendeCompagnie verbonden zyn moest, om deze Metaalen, tegen Amfterdamlchen prys, ookzoo veel benoodigd, aan de Munt in Zeeland te verkoopen. Vooronderftelt men nu eens, gelyk tamelyk waarfchynlyk is, dat ten behoeve van de Munt aldaar, federt de laatste verhooging des ZilverenDucaats tot 53 Ituivers, nu iet meer, dan minder, egter Jaarlyks benodigd zy, voor één Millioen Guldens aan Wisfelbrieven, het geen door dezen directen Koophandel op Spanje enz., onnodig zoude zyn in Holland te betaalen; hoe veel laager zoude dit verfchil, in 't Montant der Remifen, op Amfterdam van Zeeland te doen, den Wisfelkours niet doen loopen, ten voordeele der andere Zeeuwfche Remittanten op Amfterdam? — En werd de Zeeuwfche Ryksdaalder, als gezegd is, tot 52 Huivers verlaagd, zal de Wisfelkours dan niet veeltyds zyn beneden, althans doorgaans niet boven Pari, gelyk zulks voor den tyd der jongfte verhooging tot 53 ftuivers gebleken is? Zoo dan, 'er is mooglykheid, door dus-  HET MUNT-WEZEN. 47 dusdanige pryswaardige onderneemingen , om de Aanmerklyke Schade, die de Ingezetenen der Provincie Zeeland, door den nadeeligen Wisfelkours lyden, voor te komen! — Ja, 'er is kans genoeg, om dit tevens te doen, zonder deze Provincie bloot te Hellen aan gevaar voor gebrek aan Contanten: maar dezelve in tegendeel in Haat te houden, om de benodigde nieuwe Speciën te kunnen aanmunten! Terwyl uit het betoogde ook blykt, dat 'er mooglykheid zy. om de Muntfpecien door de geheele Republyk, op een egaalen voet van Gehalte en Evaluatie te brengen, en dat met dien effecte, dat op al de Munten dezer Republyk , by aanhoudendheid, zoo Gouden als Zilveren Speciën, tot de geftatueerde of nog te flatueeren Gehalten en Evaluatien zouden konnen aangemunt worden. Êindelyk, dit alles kon (naar het tweede hoofddeel dezer beantwoording) ook volkomen worden geëffectueerd door alle de Provinciën, gemeen* fchaplyk: — Het zy, door den Zilveren Ducaat, ook in den haaren, tot op 52 Huivers te verhoogen; vermits de-  48 J. MAREEUW OVER dezelve even zoo zeer in Haat zyn, om denzelven tot die Evaluatie van 52 Huivers, als Zeeland om dien thans tot die van 53 Huivers, aantemunten; —» Het zy, dat alle de Provinciën in 't algemeen, hoe hoog ook de prys dier onontbeerlyke Metaalen ryzen mogte, naar dien prys, gemeenfchappelyk befloten en te werk Helden, om alle Penningen, hoe genaamd, en van welke Specie, gehalte en gewigte, te Hellen en altoos te houden op eene Evaluatie, aan eikanderen volkomen gelyk — Zoo beknelle eens die oude Eendragtsband de Lendenen der zeven, aan elkanderens belangens op 't naauwst verknogte, volken! Naar deze grondregelen werkende, zal ook alle gevaar, voor gebrek aan Contanten, zoo in Zeeland, als door geheel de Republyk, ophouden: Maar ook geene der Bondgenooten zal des anderens voordeden, door Moed, Beleid en NaarHigheid verkregen, immermeer met een fcheel oog behoeven te benyden. Kweek Koopzorg aan, haal Munt-Metaalen» Uw Frugt en Wyt, moog die betaalen! VER-  j verhandelingen 35 N BERICHTEN, TOEGEZONDEN AAN HET ZEEUWSCH Jgenootschap DER W E TE NSCHAPPEN, T E VLJSSXNGEN.   V Ë R V O L G OP DE VERHANDELING VAN DE APOCYNUM FOLIO A ND RO S M MI DIENENDE TOT OFHEl.DER.INGj 400 VAN HET MAAKSEL EN DE Si A MEN* STELLING DER DEELEN VAN DE BLOEM,ALS VAN DEN ZUIGER DER VLIEGEN, WELKEN DOOR MY HET MEEST DAAR IN GEVONDEN ZYN. DOOR E. P. SWAGERMANê Toen ik in 't Jaar 1773 myne Verhandeling van de Apocynum vervaardigde, was myn oogmerk geenfins, om eene naauwkeurige befchryix. heel. A ving r*) Hondsdood met de bladen tan GrootmaöS bloed*  2 E. V. SWAGERMAN OVER DE ving te geven, van alle de deelen waar uit de Bloem is faamgefteld, Ik heb dezelve , daar in , maar alleen fchetswyze behandeld: dat is, ik heb hunne gedaante, plaatfmg, en de eindens waar toe zy in 't algemeen ge» fchikt zyn, maar ilegs gedeeltelyk aangeweezen, voor zoo verre zulks dienen konde, ter verklaaring, van net door my toen ontdekte verfchynfei in de Natuur: naamlyk, omtrent het vermoogen dat de Bloem heeft, in 't om het leeven brengen van ondericheiden foorten van Vliegen; zonder nogrhans my te bepaalen, tot alle de verfcheiden (horten; maar alleen tot dat foort, v/elk daar in het meest gevonden word. Van gelyke heb ik ook maar eene oppervlakkige, en geenfins veel vergrootte of naauwkevrige afoeelding gegeeve i, van den Zuiger derzelven; dewyl het my toefcheen, daar mede, aan myn yoprgeftelde oogmerk genoegzaam voldaan te zullen hebben. Herhaalde belchouwingen nogthans, gaa-ven gelegenheid, dat ik alle die byzondere deelen, tot de Bloem behoorende, met meer naauwkeurigheid gade floeg: en pok daar door tevens gewaar  PLANT APOCYNÜ^.1 3 waar werd, dat eene meerdere vergrootte afbeelding, van ieder derzelven, van nut konde zyn, zoo ter kenniskryging van hun voortreffelyk maakfel, als omtrent derzelver waare gedaante, en gebruik: al het welk in de daad niet te verklaaren was, als door dezelve in een fterke vergrooting voor te Hellen. Dit zelfde vond ik van gelyke hoogftnoodzaaklyk, in den Zuiger van die Vliegen welke men daarin het meest aantreft: te meer, daar deszelfs maakfel, zoo als uit het gevolg zal blyken, zoo opmerkelyk is. Te bewonderen is het daar en boven , dat vyf zulke tedere deeltjes, als de Helmftyltjes (Jnthera) zyn, in Haat zyn, om vier Vliegen, zoo als ik heb waargenomen, derwyze te beknellen, dat ze allen daar in omkomen. Ongelooflyk fchynt het, doch ik heb het niet alleen gezien, maar anderen nevens my; van twee en drie gefchied het meenigvuldig maaien. De Mieren aazen zelfs op deeze Vliegen, het welk de reden is, dat men in deeze Bloempjes, dikmaalen, alleen de Zuigers derzelven, ook wel half-gegeetene, aantreft. By deeze nadere pefchouwing, A 3 het»  4 E. P. SWAGEKMAN OVER DE heb ik tevens duidelyk gezien, dat ik by mangel van genoegzame naauwkeurigheid, fommige dingen, in de Verhandeling, niet zoo bepaald omfchreeven heb , als ik wel had behooren te doen. Om die reden dan, oordeelde ik het noodig, by het flot van dit vervolg, eene nadere opheldering hier by te voegen, waarin men zien zal, wat ik voor eenen wezenlyken, en wat ik voor eenen toevalligen misflag houde; ten einde ieder, by het naafpooren van dit onderwerp, daar voor te waarlchouwen. Zie daar ook wyders, behalven het reeds gemelde, nog eene voornaame drangreden, tot de mededeeling van dit vervolg. BLOEMKELK (Cafyx). De Bloemkelk (reeds te vooren , door my, in zyne natuurlyke grootte afgebeeld, om hier niet wederom, en vergrootte wordenbygevoegd) heeft, vangnet Bloemfteeltje voortkomende, eene Ipitsronde gedaante: het Bloemblad genaderd zynde is dezelve rond, en in gedaante met hetzelve overeen-' , kom-  PLANT APOCYNUM. 5 komftig, en daar ter plaatfe voorzien van vyf diepe infnydigen, welken in een gelyk getal fcherpe punten uitloopen, en al tefamen net Bloemblad zeer naauwkeurig omvatten, Deszelfs voornaame dienft beftaat, in het Bloemblad en de daar binnen bcflooten vrugtmaakende deelen te onderfleunen , te helpen beveiligen en te koelleren, tot den tyd hunner volkomen rypheid. HET BLOEMBLAD (Petalum). Het Bloemblad is in deeze Bloem ecnbladig en klokvormig van gedaan: te, voorzien van vyf infnydingen, die in vyf rondachtige punten uitloopen, welken aan 't einde zyn omgeboogen. Deszelfs kleur is ten grootften deele wit, voornaamlyk van buiten, maar van binnen met fchoone roode vlekjes en ftreepjes zeer aartig geteekend. Wanneer men het Bloemblad, met een Vergrootglas van | brandpunt, van binnen in te zien, befchouwt, dan ontdekt men, dat het zelve, aan den onderkant, ter plaatfe zyner faamenA 3 vos-»  6 e. p. swagerman over de voeging tegen den Bloemkelk, alwaar het op zyn dikst en als geruyt is, op vyf onderfcheiden plaatfen, witte driehoekige verïengfelen vormt, waar van de puntige deelen zig tusfchen de ondereinden van ieder paar in elkander gevoegde Helmpjes (Anthera) vasthegten, en met derzelver beide deelen, een gelyk getal van openingen affluiten , welken door den afftand van elk paar Helmflyltjes (Stamina) gemaakt zyn. Plaat Fig. i. B. B. B. B. Deszelfs dienst is, het Bloemblad naamlyk, tot cieraad te verflrekken: de vrugtmaakende deelen tot hunnen {laat van rypheid te koerieren, en voor de ongefleldheid der lugt te beveiligen. de helmpjes {Anthera). De Helmpjes zyn vyf in getal, geel van kleur, en in het midden der Bloem geplaatst, even als eene kleine Priem, maar die, vergroot zynde, eene kegelvormige gedaante hebben (a). Zy zyn ra) verh. valt het ZGeuwsch-Genootfchap 5. deel pag 3C4« FiS« 2»  PLANT APOCYNUM. 7 zyn gevoegd rondom het Stampertje (Pistillutri), welk zy met deszelfs Merk (Stigma) geheel omvatten, waar door men van het zelve niets kan zien; zy verlaaten het ook niet, maar Iterven met eikanderen en droogen uit. De gedaante van ieder derzei ven is pylvormig, zoo nogthans, dat het agterHe gekliefde deel, in twee-platte rondachdge ftaartèn uitloopt (b). Van buiten zynze na genoeg plat en glad, en eindigen aan hun top in een langwerpig vierhoekig vliezig deel, welk ctoorfchynend is, in eene fcherpe punt uitloopt (c), en dat, wanneer de Bloem eenigen tyd is open geweeft, aan zyne punt plat nedervalt, waar door dart deeze vyf vliezige deelen , een plat vyfhoekig en rondachtig vlak uitfnaaken. Fig. ï. Ieder Helmpje rust met zvn binnenfle en midden deel op zyn Helmftyltje, dat met zyn voetftuk beneden in den Bloemkelk is vastgchegt(d). De Helmpjes van dén binnenkant befchouwd, zyn, inzonderheid van de plaats hunner vereeniging A 4 mét tfO Fi?. 2- A. (c c. ylj F-.g. 4 B. Fig. 5. C«  B E. P. SWAGERMAN OVER DE met de Helrr.ftvltjes, tot aan het genoemde vliezig deel, eenigfins hol gaande, In eene nog ongeopende Bloem hebben zy, daar ter plaatfe wederzyds, eene langwerpige rondachti* ge kooker (in het midden niet met elkander vereenigd) waar in het Stuifmeel (Pollen) ligt opgeflooten, welke Icookers, door het binnenfte bekleedfel der Helmpjes gevormd zyn. Maar, wanneer de Bloem open is, dan maakt het binnenfte bekleedfel, zig ter wederzyds van den rand der Helmpjes los, "en krult om naar het midden binnen deel, in diervoegen, dat 'er, tusfchen de beide omgekrulde dekfels, een kleine afftand overblyft: aan den onderkant nogthans, zynze verbonden aan eenen vliezigen en met haairachtige vezelen bezetten zoom , die rondom het begin van het Helmftyltje gehegt zit (e). Door het plat nedervallen nu, der meergemelde vliezige uiteinden, aan den top der Helmpjes geplaatst, word het Stuifmeel verhinderd weg te vallen; en de invallen, de Regen kan het insgelyks niet vernietigen, Het gebruik der Helmpjes  PLANT APOCYNüm: 9 ïs van veel aanbelang: naamlyk, zy zyn de Werktuigen, in endoor welken het manlyk ftof word voortgebragt, gekoefterd en opgekweekt, tot zyn flaat van volkomen rypheid: dienende tevens, om, als het ter bevrugting bekwaam is, door hunne beweeging, riet zelve aan het Vrouwlyk deel te doen naderen en over te geeven. DE HELMSTYLTJES (Stamha), De Helmftyltjes zyn platachtig van gedaante, meer breed dan rond, en wit van kleur: zy neemen hun begin onder uit den Bloemkelk (f), en zyn geplaatst, tusfchen het Bloemblad en de Honigkasjes (Nectaria), gaan vervolgens naar boven, en buigen zig binnenwaards, vormende dan als 't ware eene bultige verhevenheid (g), welke den afïïand, door den onderHen rand van het ftampertje en het topeinde van het vrugtbeginfel (Gertnen) gemaakt, geheel vervult (h), A 5 zyn- (f) Fi?. 4. B. Tig. 5. C. (g) Fig. 3. ,tJ 0V Fig, 4. G.  io e< V. swagerman over de zynde langs hunne geheele uitgeftrekr.heid, zo van binnen als aan de randen, met witte haairachtige vezelen bezet, ■waar door het ftampertje, daar ter plaatfe, als in een wit dons bedolven zit. In deezen hunnen weg, zynze, tusfchen de opening der beide ronde ftaarteinden, ten grootften deele, aan derzelver randen naauwkeurig beflooten (i), van welken zy egter, aan de lugt bloot gefteld zynde, verhaten worden. Vervolgens, de gemelde tusfchenruimte verlaatende, loopenze opwaards, en planten zig genoegzaam in het midden en binnen gedeelte der Helmpjes in (k). Hunne voornaame dienst beftaat, in de Helmpjes te onderfchraagen, en tegen het ftampertje gellooten te houden. de honigkasjes (Nectaria). De Honigkasjes zyn vyf in getal, en als een wrong van ongelyke gedaante rondom het vrugtbeginfel geplaatst, tusfchen het zelve en de Helmftyltjes (X) Ftg. 2. a. £10 Fig. 3- v.t)  PLANT APOCYNÜM. I* jes (1). Hunne gedaante is bultachtiV, naamlyk, in het midden verheven en rond, maar ter wederzyde afglooijende, en in eene zeer kleine fmalle verhevenheid eindigende, waar door het wrongachtige gebooren word (m) Twee dus glooijende verhevenheden! van twee onderfcheidene Honigkasjes worden voor ons gezicht bedekt, door t onderfte en platte gedeelte van één Helmüyltje, waar door dan, tusfchen ieder paar derzelven, na de wegfnvdmg van het Bloemblad en den rand des Bloemkelks, de middenfte verhevenheid van elk Honigkasje te voorjchyn komt (n). Hunne kleur is donker groen, en men vindze, meest al door eene geringe tusfehenruimte van eikanderen gefcheiden. Hunne dienst beltaat, m een overvloed van Honiglap (inzonderheid in deeze Bloemen af tefcheiden, zoo, dat deeze Bloempjes e^ene fterke honigreuk van zig geeven door welke reuk zy ook het verleiaelyk lokaas zyn voor veele Vliegen. HET (ra)FFuï4'5C* C' C* TlS' 5- K K B' R B'  x2 e. p. swagerman over de het vrugtbeginsel (Germeri)"[ ]. Het vrugtbeginfel is geplaatst in het midden van den Bloemkelk , en is m tweèn verdeeld (o). Deszelfs gedaante is eenigfins kegelachtig, voornaamlvk in de nog geflootene en versch ontlooken Bloemen (p): want, wanneer het Bloempje reeds eemgentyd is open geweest, dan is hetzelve, door de Bevrugting (Gertninatió) m gedaante meer overeenkomftig met die van een half doorgefneden Bol, het welk door de uitzetting der Eyeraes veroorzaakt word (q). Deszelfs kleur is groen, maar ligter als die der Honigkasies Wat aanbelangt haare nuttigheid, zy is de voornaame voortbrengfler en kweekfter der te wagtene Vrugten- als Moeder draagt, bewaart en koeftertze dezelven na de ontfangmg zoo lang, tot dat zy, door hunne ryphefd, in ftaat zyn, de moederlyke koeftering en voeding te konnen ont- rn T Btt„ c in Fi°- q myner Verhandeling te IsaÏÏep ÏStf i« ooV&l di dezelve hec VrugtSfinS S'aanwyst, gelyk zy doen moest.], >S ^%^Q^oot^V5.j>h%^ Fig.3.C.  PLANT APOCYNUM; 13 bceren; vallende als dan van hunne ftrengen af, en zyn ook wederom op hun beurt bekwaam om hun Geflacht voort te planten. HET STAMPERTJE (Pijlillum). ' Het Stampertje is geplaatst onmtddelyk op het Vrugtbeginfel, door middel van een zeer dunnen en korten hals (r): maar, wyl men het als een vervolg van het Vrugtbeginfel kan belchouwen, zou men het ook wel een verlengfel van het zelve konnen heeten Cs). Deszelfs kleur is licht groen Zyne gedaante is ten grootften deele* Rolrond, tot de plaats van het Merk {Stigma) Ct), welk zyn bovenfte enfpits toeloopende gedeelte uitmaakt Cu). In het midden deszelven loopt een groef die het in tweën verdeelt; doch niet door de geheele zelfftandigheid van deszelfs lighaam: dezelve beantwoord volkomen in haaren loop, met de Groef CO Fis- 5. D. D, (Sj Fig. 4. G. CO Fig. 4. E. (u.; Ib. F.  14 E. p. sWAOERMAN over de Groef die o,ok net Vrugtbeginfel in twee deelen onderfcheid. Zy word, fchoon niet altoos even duidelyk, in alle Stampertjes gevonden, en fteekt zig tot in den top des merks uit (y): haare meer- of mindere duidelykheid, fchynt my toe, afhangelyk te zyn van de meer- of mindere hoeveelheid van een dik lymig vogt, waarmede het geheel bedekt is, welkvogtik, fchoon ik het door den fmaak niet kan bewyzen , uit hoofde van de geringe hoeveelheid altoos, voor een verdikt honiofap gehouden heb. De dienst van heöt Stampertje beftaat, in de fyne Olieachtige deelen, in het manlyk ftof bevat, en dat door bevogtiging daar uit ontlast word, in de openingen van het Merk te ontfangen, en het zelve eenen doorgang te bezorgen tot m het Vrugtbeginfel, om de aldaar geplaatfte Eitjes te bcvrugten, en de eerfte ontwerpen te fchenken, tot de daar uit volgende Planten. het merk (Stigma). Het Merk, fchoon in een onmiddc- lyk ■£0 tt. e. f.  PLANT A'POCYNÜMw j| lyk verband ftaande met den ftamper als een eigen deel deszelven, word niet te min, in de Plantkunde, als een byzonder deel onderfcheiden, en wel inzonderheid ten aanzien van deszelfs byzonder gebruik: als zynde,; door een uitgegeeven vogt, de oorzaak, welk het Vrugtbaarmaakend gedeelte, in het manlyk ftof bevat, in beweegmg brengt, doet ontlasten en ontfangt, deelende hetzelve vervolgens aan den ftamper mede. Zyne kleur is gelyk aan die van het Stampertje, en deszelfs plaats is boven op hetzelve, maakende die tregterwyze gedaante uit, welke boven op het Stampertje gezien word. (w) Ik heb op het zelve msgelyks dat lymig vogt gevonden, maar geen Vezeltjes, Tepeltjes or loortgelyke werktuigen, gelyk men aan veele andere Merken vind, kon. nen gewaar worden: mooglyk is het, dat het lymig vogt zulks heeft belet. Wet gemelde tregterwyze nu van het Merk, word van rondsomme en in eene zelve fchuinfche rigting ingeüooten, m die gedeelten der vyf Helmpjes op.. wel- (*0 Ib. F,  l6 e. swagerman over dé welken het ftuifmeel of manlyk ftoï geplaatst is: (x) en van boven op |vn top word het bedekt, door de vyf plat nederliggende vliezige gedeelten, welken boven aan de Helmpjes; gezien worden; om reden by de Befchryvmg derzelven gemeld, (y) zuiger van de vlieg Wanneer men het ganfche famenftel van dit Werktuig naauwkeung befchouwt, en de fchikking van alle deszelfs deelen daar by in overweeging neemt, dan dunkt my, dat'er meer reden is, om het zelve een Zuiger dan wel een Snuit te noemen Ik heb dit foort van Vliegjes, welk altoos op Honie, Syroop, Suiker en foortgelyke zoetigheden lchynen te aazen, m vryhedzSynde, zigVan dit Werkt mg zien bedienen. By die gelegenheid fteeken zy het Zuigertje uit, breiden den vooraanzittenden Tromp uit, plaatfen denzelven op de gefmolten zoe- 00 Zceuwsch Genootfchap 5- MPl* 3°5- fi2» 3. E. E. Fig. 3- £>• D.  Plant apocynüm* i tlgheid, en zuigen dezelve naar zig: genoeg daar van genoten hebbende, trekken zy den Zuiger in den Bek terug en vliegen weg; en dit is, behalven de nog te meldene omftandigheden, de voornaame drangreden, waar* om ik dien naam de voorkeur geeve. Men ziet, in Fig, 6, dat dit Werktuig zyn begin neemt, aan 't einde van eenen eenigims kegelwyze ronden Zak , welke zig vertoont aan den voorkant van den Kop, tusfchen de twee Oogen meti\„ aangeweezen; enfaamgefteld is van een groot getal rondloopende vezelen. Binnen denzelven ziet men eene Buis, van gedaante rolrond, en insgelyks met rondloopende vezelen voorzien; eindigende beiden, dus in elkander zittende, aan den agterkant van dat deel, welk ik voornaamlyk den Zuiger noeme. Deezö Zak, die tulfchen twee kleine randen,' welke met haairtjes bezet zyn, voortkomt, fchynt my toe 't inwendige van den Bek te zyn, en welke alleen, door de geweldige worstelingen en het trekken van het Diertje, naar buiten gehaald is. Dat voor my dit denkbeeld hoogst waarfchynlyk maakt, is voordeel» B eerst,  l8 E. T>. SWAGERMAN OVER DE eerst, dat de gehaairde Baardjes, met C. C. aangeweezen, altoos buiten den Bek uitfteeken, en de Zak nog verre agter dezelven geplaatst is. Ten anderen, dat de daar binnen gelegen Èuis, zeer wel overeenftemt, met het geene wy in de Gekorvene Diertjes den Slokdarm konnen noemen, waar door het voedfeltot in de maag gaat: en wanneer men zig nu die Zak verbeeld binnenwaards gekeerd te zyn, zoo als in de natuurlyke ftaat plaats heeft, dan is de binnenlte Buis, het flegs naar buiten verlengde gedeelte des flokdarms; en eindelyk, zoo men daar by nog in overweeging neemt, dat dit Werktuig, met alle deszelfs deelen, door een enkel Glas (gelyk ook alle de andere afgebeeldde deelen van de Bloem) geteekend zyn, maar deeze laatstgenoemde deelen byzonderlyk , door een Glas, dat hunne middenlynen byna honderd maaien vergrootte, dan valt het niet moeilyk te begrypen, dat zulk een deeltje, als de gemelde Buis, door het teeder halsje van het Diertje doorgaan kan. De bovengemelde randen, waar van alleen die der regter zyde te zien is, zig vertoo- nen-  PLANT APOCYNÜM* liende als een witte zoom, maaken ook als 'tware de oogranden uit, en vormen door hunnen afftand van onderen , de holte welke wy den Bek noemen, al het welk by de omkeering van den Kop zig zeer duidelyk vertoont. Aan 't uiterfte einde nu van den Zak, genoegzaam tegen het begin van den Zuiger, zitten die twee, fomtyds ook wel meer, gehaairde Baardjes, reeds met C. C. aangeweezen, omtrent welkers waar gebruik, ik gaarne myne onkunde wil belydem Wanneer* de Zak verdroogd is, dan fchynt het in fommigen, als of hy uit twee byzondere Buizen is faamgeiteld, naardien de Wanden tegen de binnen gelegen Buis als dan zyn aangedroogd: maar wanneer het Vliegje niet lang is dood geweest, vertoont het zig zoodanig, gelyk in de Teekening te zien is , alles zeer onderfcheiden. Ter plaatfe nu, daar de zoo genaamde Zak eindigt, daar begint de door my genoemde Zuiger. De zelfftandigheid van denzelven is vaster als die des Zaks, minder doorfchynend, met korte haairtjes overal bezet, en Uiterlyk van een glanzig hoornachtig 2 aan-;  20 E. F. SWAGERMAN OVER DE aanzien, eindigende van vooren met een Tromp, die insgelyks, aan den omtrek met haairtjes bezet, en op zyn Bafïs met kleine Tepeltjes voorzien is, zynde van gedaante platrond. Alle de Zuigers, welke ik onderzogt heb, waren in dervoegen plat gedrukt, als in de afbeelding vertoond word. Wyders word men op de plaats, daar de Zuiger begint, twee kleine ronde hoofdjes gewaar, van welken twee langwerpige lighaampjes als een vervolg voortkoomen ; zynde aan hun begin fmaller en ronder als in het midden, zo als aan het begin der geflipte lynen F. en G. Fig. 6. te zien is: want in de midden verbreiden zy zig, voornaamlyk het boven gelegene; doch naarst einde verfmallenze wederom, eindigende het bovenfte in een fpitfen punt, (gelyk de voorfte lyn van F. aantoont) welke men aan het ondergelegene Jighaam niet gewaar word, wyl hetzelve eene kromme gedaante verkreegen hebbende naby den Tromp eindigt, terwyl het bovenfte daar overheen en voorby fchiet; op welke plaats, de Zuiger doorfchynende gezien zynde, de punt zig altoos duidelyker vertoont. On:  PLANT APOCYNUM. 21 Onder die beide gemelde lighaamen nu, ziet men door het vliezige van den Zuiger: een bewys derhalven, dat deeze lighaamen, natuuriyk, meer in 't midden dan wel ter zyde gelegen zyn, fchoon dezelve, door de platdrukking, zig hier aan eene zyde vertoonen: ook bewyst hunne afftand van eikanderen, by hunnen oorfprong, zoo'het my voorkomt, zulks met onduidelyk. Wat aanbelangt de werking van deeze Lighaampjes, het ichynt my toe, dat het ondergelegene, ten grootften deele met den Zuiger verbonden is, en wel voornaamlyk dient, om aan denzelven eene fteevighcid by te zetten, waar door hy in Haat is, om met eene zekere kragt, van het Vliegje, tusfchen twee Helmpjes te konnen worden doorgedrongen, terv/yl het andere lighaam, door de terughaaling van den Tromp, reeds vooraf, met zyn punt, welke door den Tromp naar buiten isgekoomen, den'weg gebaand heeft, tot doorlaating van den geheelen Zuiger: dusdanig word het Diertje dan, na de wederuitzctting van den Tromp, in Haat gefield, om het Vogt, fchoon tot zyn ondergang, naar B 3 zig  ?2 E, P. SWAGERMAN OVER DE zig te zuigen. Derhalven is het bo* venliggendLighaam, naar myne gedagten, een wezenlyke Priem, die alleen door het platdrukken 't onderliggend Lichaam genaderd is, dat maar llegs tot" fteevigheid dient. Dusdanig een Priem kan ik in een Vlieg, die ik bewaare, aantoonen, wyl dezelve ter zyde van den Zuiger uitfteekt. Zoo lang deeze Vliegjes geen gebruik van het gemelde Werktuig maaken, zit alles in den Bek verborgen, daar zy, welke een Snuit hebben, dat Werktuig, 'tzy geheel, 'tzy ten deele, buiten den Bek hebben uitileeken: en dit is wel de voornaamfte rede, waarom ik het Werktuig van myne befchreeven Vliegjes den naam van Zuiger geges* yen hebbe. NADERE OPHELDERINGEN. In myne Verhandeling van de Apocynum (z) heb ik pag. 287, gezegd, "dat „ ieder Stofknopje op een naauwlyks 5, merkbaar Styltje rustte". Dit is een wezenlyke misllag, maar veroorzaakt, ten  PLANT APOCYNUM. 23 ten deele, door de vaste fluiting der Staarteinden van de Helmpjes tegen de zyden der Helmftyltjes, die my toen voorkwamen, met de Helmpjes, tot daar ter plaatfe, één laamgegroeid Lighaam uit te maaken: en ten deele ook, door dc Bloemkelk niet ver genoeg te hebben weggefneden, zo als in Fig 2. van dat Werk duidelyk te zien is. Ik heb dit naderhand ontdekt, maar te laat om het te konnen veranderen. Op Pag. 289. heb ik gezegd "dat 'er „ naauwlyks kan gezegd worden een „ Styltje plaatste hebben, en dat het y> Vrugtbeginfel eene mindere grootte „ heeft, dan het Merk." Tot beide deeze gezegden heeft my de Ridder gelegenheid gegeeven, door zyn Ed. gezegden in de Genera Plantarum, Ject. 305. waarom ik by het zien van het Voorwerp zelfs, niet aarzelde, aan dat gedeelte, 't welk in Fig. 3. met F. word aangeweezen, den naam van Styltje te geeven. Even duidelyk kwam my zyn Ed. gezegde voor, naamlyk, dat het Merk rondachtig was. En zie hier de gegronde reden voor beiden: wanneer men in een versch ontlooken Bloempje, na de wegneeJöing van het B 4 Bloem-  S4 E. P. SWAGERMAN OVER DE Eloemblad, twee Helmpjes met derzelver ltyltjes wegneemt, dan vertoont zig het ftampertje in de daad zodanig, als 't in fig. q. van myn eerfte Afbeeldingen voorkomt. De rede daar'van is, dat de Helmftyltjes met eene zekere kragt tegens het ftampertje drukken, het elk men ontdekt, by de wegneeming van een of twee derzeiven, waar door dan de te vooren genoemde ftyl, de gedaante heeft, als in Fig. 3. met F, is aangeweezen, en het waare ftampertje, door my, te vooren voor het Merk gehouden, zo als hetzelve by G. voorkomt. Maar wanneer men nu in zulk een versch Bloempje, onmidlyk een derde en vierde Helmpje wegbreekt, als dan verliest hetzelve terftond de aangeweezene gedaante, zakt zo het fchynt in één, en vertoont zig zoodanig als in Fig. 4, met E. word aangeduid: hebbende dan, van 't einde van den hals, tot aan het Merk na genoeg eene rolronde , en het Merk zelfs eene tregterwyze gedaante. In den zomertyd van 't Jaar 1778. heb ik, totnaderebevestiging, herhaalde reizen daar van wederom de Proeven genomen, en altoos met denzalfden uitflag. Indien men nu het te VQQz  PLANT APOCYnUM. 25 vooren van my gefielde, omtrent de grootte des Merks als overtreffende die van het Vrugtbeginfel, in overweeging neemt; zonder de hier by gevoegde Fig. 4. daar omtrent in vergelyk te Hellen, dewyl ik, door de toegenomen zwelling van het daarin afgebeeldde Vrugtbeginfel, van deszelfs Bevrugting overtuigd was; dan zal ook daar omtrent, zeer ras alle bevreemding ophouden, en geen misdag konnen genoemd worden: te minder nog, nadien ik het ftuk», om redenen te vooren gemeld, niet had uitgewerkt. Pag. 299. heb ik gezegd, tot klaarder bevatting, dat "de Zuiger uit drie „ {tukken is faamgefteld; als twee hal„ ve Kookers, en een priemvormig „ Lighaam , tusfchen de beide Koo„ kers inliggende: "en wyders pag. 300. „ dat ik de gedaante van den Zuiger. v en zyn famenftelling, heb overeen„ komftig bevonden, met de afbeel?, dingen, welken ons door den Heer reaumur daar van zyn medege„ deeld". Jk kan niet ontkennen, dat de overeenftemming van myne thans gegeevene Afbeelding, met die van cien Heer reaumur, geenfins gelyk B 5 itaat  26 E. P. 5WAGERMAN OVER DE ftaat, inzonderheid niet met Fig, 17. maar wyl my geen nadere Afbeeldingen, üegs tot vergelyking, zyn voorgekomen als Fig. 16., welke dat Werktuig met zyne bevatte deelen ongefcheiden aanduid, zelfs niet by anderen, heb ik my alleen by vergelyking daar op beroepen. Zyn Ed. fpreekt daar ook van eene fchede van den muit; dit dan ftemt ecnigermate overeen met het fcheedachtige van den door my afgebeelden Zuiger, en ik kan niet denken, dat de by hem befchreven Vliet*, tot haar gebruik, alle de door zyn°Ed. aangeweezen deelen van elkanderen afzondert, maar datze faamaevoegd blyven, als Fig. 16. aanwyst, en ook dus onderling hunne byzondere werkingen verrigten ; en fchoon de Priem in de Vlieg, welke ik gezegd heb te bewaar en, ter zyde van den Zuiger uitfteekt, egter beichouw ik zulks flegs toevallig, geenfins natuurlyk, wyl men het 4an altoos behoorde waartenemen: maar neen, zy zyn my altoos meenen faamgevoegd voorgekomen. Ik befluit derhalven, dat het Diertje, met de Priem, door F. aangeweezen, door eene waarfchynlyke terugtrekking van  PLANT APOCYNUM, 27 den Tromp , het <3eel doorboort; uit welk het zyn voedfel zuigen wil, en vervolgens het fap, na deszelfs terugtrekking, als dan naar zig neemt. Dus alles, zoo ik meene, dat tot eene nadere opheldering kon dienen, hebbende bygebragt, hoop ik, dat men ook dit lluk met een zelfde genoegen zal ontfangen, als het voorige, en als dan zal ik mynen arbeid dubbel beloond rekenen. UIT-  2% UITLEGGING DER AFBEELDINGEN. Figuur I. Vertoont de Bloem vergroot, en van boven in te zien. A. A.A.A.A. De rondachtige punten van het Bloemblad, waarby deszelfs fchooneroode kleursmergeling, aan het begin der ombuiging, met de donkere Streepjes en vierkante Vlakjes word aangeweezen. B. B. B. B. B. De vyf witte driehoekige Ver- lengfelen. C CC.CC-De vyf Helmpjes, waar by het vyfkantig witte Lighaamp]e, gemaakt door de plat nederliggende Vliezige deelen Van ieder Helmpje, Fig. 2. en 3- C. C, van boven word aangeweezen. Figuur 2. Een Helmpje van buiten te zien. A Het Helmftyltje, zoo als hetzelve tusfchen het gekliefde gedeelte van het Helmpje bekneld zit, voornaamlyk met zyn breedft© deel (t). & g. De twee platte rondachtige Staart- einden. _ Tr C. Het  ü C. Het langwerpig vierliOekig Vlie¬ zig deel. Figuur 3. Vertoont het Helmpje van den binnenkant te zien. A. Het Helmltyltje aan deszelfs binnenzyde , toonende de bovenfte geftippelde Lyn de plaats aan, van vereeniging met het Helmpje. Het witte Jighaam, met (f) aangeweezen is die bultige verhevenheid , welke den afltand % die 'er is tusfchen den onderrand van het Stampertje en het topeinde des Vrugtsbeginfels , geheel vervult: zynde van daar af, 'tot aan 't einde van zyn dunner deel, ter zyde met witte haairachtige Vezelen bezet. B. B. De rondachtige Staarteinden van binnen te zien. C. Het vierhoekig doorfchynendVliezig deel. D. D. De beiden langwerpige rondach¬ tige Kookers geopend, en met Stuifmeel (Pollen) vervuld. De witte fcheiding tusfchen haar beiden te zien, toont den afltand, welk tusfchen de twee omgekrulde Dekfels der geopende Kookers overblyft. E. E.  SI jE. E. De Vliezige én mét haairachtigê' Vezelen bezette Zoom, waar door de beide Kookers faamverbonden zyn. Figuur 4. Wyst aan den Bloemkelk, met alle deelen (bebalven het Bloemblad) welken tot de Bevrugtiging behooren. A. De Bloemkelk, zoo als hy, rustende op zyn Steeltje, zig vertoont. B. B. B. B. B. De doorgefneden Helmftyltjes 5 om aantetoonen, hoedanig het midden en verhevenfte deel, van ieder Honigkasje, zig in hunne natuurlyke plaats, tusfchen elk paar Helmftyltjes, duidelyk vertoonen. C. C. C. Drie van de vyf voorige Kasjes in hunne natuurlyke plaats. D. D. Het Vrugtbeginfel, door een groef in twee deelen onderfcheiden. E. Het Stampertje, in het midden langs zyne geheele uitgeftrektheid voorzien van eene Groef, welke , fchoon niet altoos even duidelyk, egter altyd tot in de Groef van het Vrugtbeginfel doorloopt. Men ziet tevers, deszelfs Rolronde gedaante, waarvan ik te vooren gefprooken heb. v F. De  F. De eenigfins fpits toeloopende ge¬ daante van het Merk. O, De afftand, welke door de bulti¬ ge verhevenheid van de Helm» ftyltjes, in Fig. 3. met (f) aangeweezen , gevuld word. Figuur 5. Vertoont den Bloemkelk van boven in te zien, na dat het Bloemblad, de Helmpjes met derzelvef Styltjes, en het Stampertje zyn weggenomen. A. A. A. A. De Kelk zoo lang doenlyk was rondom afgefneeden, om alles duidelyker aantewyzen. B. B. B. B. B. De Honigkasjes in hunne natuur¬ lyke gedaante en plaats. C. C. C. C. C. Deplaatfen alwaar de Helmftyltjes gezeeten hebben, waar door men duidelyk ziet, welke gedeelten der Honigkasjes zy voor ons oog bedekken, naamlyk de afglooijende. D. D. Het in twee deelen verdeelde Vrugtbeginfel, met het overblyf. fel van den Hals van het Stampertje in het midden te zien. De witte rand, rondom de plaat» fen der Helmftyltjes en Honigkasjes geleegen, is een overgebleeven Vliesachtig deel, van welk het Bloemblad zyn begin neemt. Fi-  Figuur 6. Vertoont den Kop der Vlieg ten grootften deele, zynde het Oog, met de daaraan behoorende deelen < maar middelbaar, doch de overl-» ge deelen, en de Zuiger , zyn fterk vergroot. A. De gantfche uitgeftrektheid van den kegelswyze ronden Zak. ]}. De Rolronde Buis van binnen in den Zak geplaatst. C. C. De Gehaairde Baardjes. D. De Zuiger in zyne geheele uitgeftrektheid. E. De Tromp. F. De geheele lengte van den Priem. G. Het onder den Priem geleegen Lighaam, tot fteevigheid (naar myne gedagten) dienende. jB E-    Bkdz, 33 SESCHRYVING VAN EEN VERBETERD WERKTUIG TOT DE HERSTELLING VAN DEN ONTWRIGTEN SCHOUDER^ DOOR B. B ü S S E M Wanneer de Schouder, dat is, dié geleeding, welke famengefteld wordt, door het hoofd van het opperarmbeen met het fchouderblad, ont« wrigt is; 200 hebben zoo wel de oude,' als de heedendaagfche Heelmeesters hetzelve door rekking, en teegenrek-* Icing, met de handen getracht te herftellen: dan wanneer zulks voor hun , op deeze wyze ondoenlyk was, zyn zy verplicht geworden bekwaame ix. deel. C Werk-,  34 B. HUSSEM OVER DEN Werktuigen uittedenken om zich daar van te bedienen. Hippocrates (a), Celfus Gaïenus, Orifoyw/j,enverfcheiden anderen, hebben, als zy in de herftellinge niet Haagden, gebruik gemaakt, van de Ambe of Hefboom , en dezelve op verfchillende wyzen veranderd: zy hebben'er vier katrollen of geinen bygevoegd, en windasfen, over welken men Vidut Vidius, Paré en Schuitetus kan nazien. LatereHeelmeesters hebben getracht in die Werktuigen (b) eenige verbeeteringen te maken, en dezelve met den naam van Glosjocomium genoemd, en deezen naam heeft men tot heeden toe daar aan blyven geeven: Maar de waare Glosfocomia, of Glosfocomiums der oude Griekfche Heelmeesters, waren een foort van Beenlade, of wel Machines'tot herftelfing van de Beenbreuken in de Dey, of in die van het Scheen-en Kuitbeen. Men ziet nagenoeg eene afbeeelding van dat waare a Glos- ' ra) De Artit. Sert. 4. torn. II. Edit. Lind. pag.760. (b) Ziet de Afbeelding- hier van by A. P*réL\br. ïö can.26 pag.457. Nederd. druk 1655. Scbultem pl. ,XXV. fig. 1. Peut Ziekt, der Beenderen, p. 11U Lwaney 2de deel pag. 134.  ontwrigten schouder; 35 Ghsfocomium der ouden, by A. Paré (c). Wat nu de reden zy, waarom de latere Heelmeesters, aan de Werktuigen, ingericht tot herftelling van den Ontwrigten Schouder, den naam van Glosfocomium gegeeven hebben , is niet zeer klaar: waarfchynlyk is het, dat Petit de eerfte geweest zy, die deezen naam daar aan gegeeven zal hebben, om dat de Glosjhcomiums der ouden, door uitrekking werkten, en deeze Werktuigen tot den Ontwrigten Schouder dienende , mede in uitrekking beftonden, het welk op zyn gezag door de latere Heelmeesters is nagevolgd. Genoeg zal het zyn, kortelyk aangetoond te hebben, wat men heedendaags, door Glosfocomium verftaat,' Verfcheiden Heelmeesters hebben, zich in vervolg van tyd, veele moeiten gegeeven om aan de Werktuigen, tot de herftelling van den Ontwrigten Schouder gefchikt, verbeetering te makenj De Heeren Micbau, Gersdorf, Bronswieg, en meer anderen der voorige eeuw, hebben daar in uitgemunt. In de Leipziger Acta (d) vindt men twee C 2 foort- • Cc) Lib. 15. cap. 20. pag. 430. (j&j Acta EruMtumm Avno IÖ83. pag, 37,  ^6 B. HÜSSEM OVER DEN foortgelyke afbeeldingen; als ook een andere in de Heelkonst van D. Jungken (e). S. 2. Purman die in 't Jaar 1691 gefchree» ven heeft (f), getuigt, dat hem de beroemde Heelmeester Bernhart JNorberth, uit Weenen een verDeeterd "Werktuig, tot herftelling van denOntleeden Schouder had toegezonden , welke hy in zyne Cbirurgia Curiofa heelt afgebeeld (g). Het fchynt my echter toe, dat dit Inftrument, door anderen, of wel door Purman zelf, naderhand, van tyd tot tyd veranderd, en in fommige opzichten zeer veel verbeeterd is geworden: want Platner zegt (h)": bo„ ven alle Werktuigen, munt ten „ hoogflen uit, dat geene , 't welk „ men Glosfocomium noemt ; en dat „ de vermaarde Purman reeds in ge- „ bruik Ce) Over de Ontwrigtingen, pag. 168. (f ■ chiruréia Curiofa, Hoogduitiche druk, pag. Gbo. tg) Ibid, pag. 680. . ... , (h; Handleiding tot de Chirurgie, vertaald door M. Heuttujn, tweede deel § 1220,  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 37 l, bruik heeft gehad", geevende ons daar van een afbeelding op (i). Wanneer men nu het Werktuig, door Purman afgebeeld, met die afbeelding van Platner vergelykt, zoo zal men met een opflag van het oog, in deeze Werktuigen, een zeer groot verfchil ontdekken. Het blykt dan klaar, zoo uit die afbeeldinge, als uit de eigen woorden van Platner, dat deeze wel de afbeelder, maar geenfins de uitvinder van dit Werktuig geweest is. Petit, in den Jaare 1702, eene verbetering aan de Ambe van Hippocrates trachtende te maaken, ondervondt in dezelve zoo veele gebreken, dat hy een geheel nieuw konsttuig vervaardigde, het geen hy in 1706, in zyne openbaare lesfen, van het Heelkundig School aan Sint Cosmus toegewyd^ vertoonde. Doch daarna meer en meer verbeteringen aan hetzelve gemaakt hebbende, vleide hy zich in den Jaare 1710, zyn Werktuig in den hoogften trap van volmaaktheid te C 3 heb- G) P'aat HL fig. 18. Turman ibid. tjoogduitfche druk 2de deel tab. vi.  38 BUSSEM OVER DEN hebben gebracht ; echter op dien tyd een Ontwrigte Schouder hem voorkomende , konde hy dien daar niet mede herftellen: hy voegde 'er nog een ftuk aan, en toen verrichtte hy des anderen daags de herftelling met dit Werktuig,. Dan in 't vervolg zich weder nieuwe moeilykheden daar in opdoende, verbeterde hy het zelve, zoo als het in zyn werk over de ziekten der beenderen, afgebeeld, en befchreeven te zien is (k), als ook by Garengeot (1). Naderhand heeft Uïhoorn dit Inftrument van Petit getracht te verbeteren, waar van de befchryving, beneffens de af* beelding, in de Chirurgie van L, Heis* ter kan worden nagezien (m). §* 3* Het is geenfins myn oogmerk, om alle de verfchillende manieren der ouden, en die van latere Heelmeefters , optegeeven, welke zy wel eer gebruikten, en (k.) ifte deel 2dedruk pag. 128. (1 > Nieuwe Verhandeling over de Inftrumenten der Chirurgie 1728. pag. 211. . ni Heipert Heelkundige Om! erwy?inge 1741 pag. 283. eerfte druk, m de plaat van Vlhaors ÜL flf> »5-  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 39 en die noch heden dikwerf tot de herftellinge van het ontwrigte hoofd des armbeens gebezigd worden, als daar is de Bank van Eippocrates, de Herftelling met den hiel, over den arm of fchouder van een ander perfoon, met de rolftok, met de bal, over de Ladder, over een deur, de jeins, de katrollen (n), en foortgelyke meer: men kan die manieren alle befchreven vinden by Petit (o), Duverney(v)t en by meer anderen. Onder alle Ontwrigtingen in 't algemeen , zyn die van den Schouder de gemeenzaamfte. De famenftelling van deeze geleeding zelf, de zwaare beweeging die dit gewrigt dikwerf ondergaat, het vallen met een opgeligten Elleboog, en meer andere omftandigheden, geeven geleegenheid tot deszelfs veelvuldige Ontwrigting. C 4 §■ ?. (ri) Volgens Wddams is de beroemde P*rS de uitvinder van de Katrol geweest, 5de deel 8ófte aanmerking. (o) Ziekten der beenderen ifte deel 2de druk pag. 110. LPj Gebreken der beenderen, 2de deel pag. X2j.  40 B. HÜSSEM OVER DEN Dikwerf zag ik, dat de herftelling van het Ontwrigte Armbeenshoofd, enkel door de hand, en met aangelegr deftroppen, zoo ondoenlyk was, dat men zich verpligt vond zyn toevlugt tot Werktuigen te neemen. Alle de voorgeftelde Werktuigen, zoo van de oude, als laatere dagen, mislukten mede dikwerf; zoo dat het hoofd des Armbeens voor altoos Ontwrigt bleef. Het geval van de Heer LoJeke, daar wy in 't vervolg nader van zullen fpreeken: Het fraaije voorbeeld in het uitmuntend Kabinet van den grooten Camper: Een ander in het Kabinet door den beroemden Hovius verzameld: en dat van den Heere Thomfon; zyn zoo veele onwederforekelyke bewyzen, dat men niet ilegts in Holland, maar ook in Duitschland, en in Engeland, in weerwil van alle de loffelyke pogingen der beroemdjtle Mannen, het onvermogen der Jtonst djkwerf heeft moeten ondervh> flen. De beroemde Hoogleeraar Camper s aan wiens yver tot volmaking der fleel^  öntwrïgten schouder; 41 Heelkonst, niemand twyffelt, heeft my, in een gefprek over dit onderwerp, verhaald, dat hy even zoo min, als andere Heelmeesters, had konnen flaagen, by een Man van Workum < een van Harlingen; een van Franeker\ als mede by een voornaam Koopman uit Denemarken; welke laatfte, na op zeer veele plaatfen, by de voornaamfte Heelmeesters, de onmogelykheid der herftelling van zyn Ontwrigten Schouder ondervonden te hebben, ook door hem niet loonde herfteld worden, Ik ondervond, dat fommige van deeze bovengemelde Werktuigen, het vel, door het aanleggen der ftroppen, zoo geweldig fpanden, dat hetzelve opberstte: terwyl andere het gewrigt van de Hand, en Elleboog verrekten. Door andere werdt eene hevige kneuzing in den Okfel veroorzaakt; of de Ribben werden gebroken: van welk gevaar zelfs het Werktuig van Pait niet geheel vry is. De manier van Tbomfon, heb ik me* de niet onbeproefd gelaten: myne Lyders leeden met deeze manier zeer veel pynin'tgewrigt van de Hand, waar aan £ 5 in  42 fe. HUSSEM OVER DEN in dit geval, het touw van de katrollen moet worden vastgemaakt, en de Lyder opgehyst worden : dan, in weerwil vanclit alles, bleeven die Ontwrigtingen onherfteld. Ik befloot dan, om alle deeze redenen, een verbeterd Werktuig hier toe uittedenken, waar mede de herftellinge, op eene veiliger en gemaklyker wyze zoude konnen verricht worden. Het Werktuig dat de Heer J. R. (q) afbeeldt, beviel my zeer, in verfcheiden opzichten; echter het tegenhouden van het fchouderblad, tegen myn gevoelen zynde, en waar over ik nader fpreeken zal in de 7de deed my hier van afzien: ook vond ik dit Werktuig, omtrent den armriem of plaat, wat te veel famengefteld: en het is in alle gevallen waar, dat hoe famengeftelder een Werktuig is, hoe verder het afzy van het volkomene. ; Het Werktuig fatPhtner afbeeldt(r) (maar Af. Uitgezogte Verhandelingen vierde deel, pU XXXII pag. 577- xrf YVTT, (r; Hoogduitfche druk, plaat VI. fig. XVILL  ONTWRIGTEN SCHÖÜDER. 43 (maar echter niet van dien Schryver zyn vinding is, zoo als ik in myn tweede §. beweezen heb) voldeed my in de herftelling van denSchouder ongemeen, en fcheen my waardig, om tot grooter volkomenheid gebragt te worden. Ik maakte 'er derhalven gebruik van, en ftelde een nieuw Werktuig te zamen, met oogmerk, om 'er by de eerfte gelegenheid proeven mede te neemen. s. 7. De verdere nadeelen der alom bekende , en befchrevene Werktuigen, ga ik opzettelyk voorby;- en zal alleenlyk hier op aandringen, dat men, om het Schouderblad teegen te houden , nimmer geene ftroppen daar toe moet gebruiken: zoo als Petit, en anderen hebben aangeraden. Indien het mogelyk was, het fchouderblad vast, en onbeweeglyk te houden', dan zoude men, nagenoeg in herftelbaare gevallen, altoos flaagen: maar alle teegenrekkingen komen te werken, op het Schouderblad en fleutelbeen zoo wel, als op het hoofd des Armbeens, en dus is een ftrop hier toe ge-  44 B. HÜSSEM OVER DEN geheel onbekwaam. Men zie de afbeeldinge, welke Petit (s), Ulhoorn (t), en meer anderen ons hier van opgeeven. Door dien ftrop zal beklemd, enteegen gehouden worden, de Musculus Deltoïdes, de fupra en infrafpinatus, de teres major, en minor , fubfcapulares , coraco-brachiales, en inzonderheid de tendines van de pectoralis major (v), en latisfimus dorfi (w) (ww). Om dit buiten alle twyffehng te Hellen, behoeft men flegts de plaaten van Euflachius, en Albinus, op de hier onder aangehaalde plaatfen (v) (w) (ww) natezien, en men zal hier van ten vollen overtuigd zyn. Dewyl nu de tendines van de meeste der zoo even genoemde fpieren, aan het bovenfte gedeelte van het opperarm- Cs) Ziekten der beenderen ifte deel pag» 128. Lett. M. , _T„ (O In de Chirurgie van Heister, plaat van Uthoorn 111. fis;. 15 Lett. A. (v) 6. Eitftack'ws Tab. XXVIII. Lett. F. (w) Ibid. Tab. XXXIV. Lett. G- 6. (ww) B. S.AlbintTakuheJceietj et mus(ulorum corpo; ris humam. Tab prima 5 Tab. IX. Lett. Q Tab. XVIII. Fig. I. Lett.k. 1. Tab. XVIU. Fig. IV. Lett, i. k. 1.  ONTWRIGTEN SCHOUDER; 45 armbeen worden ingeplant, zoo moet noodwendig volgen, dat by de uitrekking van den Arm, deeze tendines mede verlengd moeten worden, het geen, wanneer dezelve met een teegenhoudende ftrop beklemd zyn, niet zoo gemakkelyk zal konnen gefchieden, en dus eene teegenftrydige werking te weeg brengen. De zeer ervaren Heer J. R. zegt, in zyne befchryving van een verbeeterd W erktuig van Petit (#), dit ook reeds ondervonden te hebben (x). Hy fchryft: „ Mogelyk is de ongelyke drukking „ van de Lits tegen het Schouderblad, „ ook eenigermaate eene oorzaak van „ beletfel in de herftelling : want „ het bovenftuk van de Lits, tegen de „ uitfteekfels van het Schouderblad „ geplaatst, ftelt zich met eene ge„ noegzaame kragt teegen het geweld „ van de musculi pectorales, de/toïdes, „ Juprafpinatm , en coraco-brachiales, „ die het bovengedeelte van het Schouderblad anders voorwaards, „ ten aanzien van het Werktuig, zou- w den (* Uïrgczogte Verlisnctelingen 4de deel. (x; JLbid. pag, 591 en 392 en 589.  '46* B. HUSSEM OVER DEN 9, den trekken", (en vervolgens) "Wan* „ neer nu de rekking gefchied, wor„ den de musculi, ter es major en mis, nor , pectorales , en latisfimus dorji „ gefpannen, en houden de Lits- af, „ om tegen den kant van het Schouder„ blad te kunnen drukken; dus geen „ teegenftand genoeg vindende, moet „ het zich ten deele aan de kragt der musculi infrafpinatus, teres major „ en minor, en fubfcapulares overgee- ven, die hetzelve voorwaards trek„ ken; waar uit volgt, dat de onder„ rand van het Pannetje des Schou„ derblads, deeze zelfde verandering „ moet ondergaan, en meer voor- waards gebragt worden: fchoon nu „ de bovenrand" wel terug gehouden „ wordt, door het bovenifuk van de „ Lits, moet het evenwel eenig belet- fel in de herftelling geeven, als de ontleeding neederwaards is, om dat „ het hoofd over den onderrand van „ het Pannetje moet gaan, zal het op „ zyn plaats koomen. Hier behoorde „ nu een middel aan de hand gegee„ ven te worden, 't welk gepast was om die oorzaak, als een beletfel in „ de herftelling, voortekoomen, en » dus  ONTWRIGTEN SCHOUDJER. # dus dezelve gemaklyker te maken: „ maar dewyl ik 'er tot nog toe geen „ genoegzaam doorzigtin heb, zal ik „ liever zwygen, dan onzekere mid„ delen voorteftellen, en wagten tot „ ik nader ontdekt, en zekerer in „ myn werk zal zyn". En volgens de ontleeding van een door konst Ontwrigten Schouder, na den dood, door den Hoogleeraar Bonn in 1779 op het Theatrum Anatomicum (en waar van ik in myne 11 § nader fpreken zal) gedaan, bleek, dat het Ontwrigte hoofd des opperarmbeens, het tendineufe zoo wel als ook het vleezige gedeelte van de musculi fuprafpinatus en infrafpinatus, over de cavitas glenoïdea hadden mede gefleept, zynde die fpieren dus zeer uitgerekt, waar door de gemelde holligheid overdekt was. Wanneernu de Arm wordt uitgerekt, moeten deze tendines mede naar vooren wyken, het geen niet gemaklyk zal konnen gebeuren, wanneer dezelve met een ftrop, of lits beklemd gehouden worden. §• 8-  4§ B. HÜSSEM OVËR DEN §. 8. Hoe zeer ik my by deezen ook voorgenomen hadde, om niet te treden in eene ontleedkundige befchouwing van den Ontwrigten Schouder zelfs, ofover de waare kenteekenen van die ontwrigting, of de plaatfmg van het hoofd des opperarmbeens, alshetontleedis, opte* geeven; maar my alleenlyk te bepaalen tot de befchryving, en het aanwyzen der werking van myn konsttuig; zoo moet ik echter een kleenen uitflap doen, om een klaarder denkbeeld, omtrent de herftelling te geeven, en aantetoonen, waar het hoofd des opperarmbeens zich inde meeste Ontwrigtingen bevindt, en of de herftelling in der daad doenlyk zy. Het hoofd van het opperarmbeen ontleedt byna altoos, naar beneden, en verder naar vooren. Ik fpreek hier van eene eenvoudige Ontwrigting, die niet verzeld is van een breuk van de procesjus acromium, of andere omftandigheden. De agterwaardfche ontwrig-  öntwrïgten schouder, 49 tuig, daar de meeste fchryvers gewag van maken, heb ik, niet tegenftaande ik zeer veele Ontleede Schouders heb gezien en behandeld, nimmer waargenomen: en onder verfcheidenzeer ervarene, en kundige Heelmeeftérs, inet welken ik hier over gefproken heb, heb* be ik tot heden toe noch geen een eenigen gevonden, welke heeft konnen zeggen die in perzoon te hebben gezien* A. Titfingh zegt evenwel in zyn Heelkonst,zoodanig eene Ontwrigting, door middel van het katrol herlteld te hebben (y): echter noemt die fchryvei4 het een zeldzaam geval. De opwaardfche Ontwrigting, dat is naar boven, kan niet gemaklyk gebeuren: want de procesjus acromium, het ligamentum triangularè by dit gewrigt, de tenclo van het lange hoofd der musculus biceps brachii, welke langs de fulcus van het os humeri loopt (z) , kanten zich allen aan, tegen deeze Oritwrigting: dus kan die niet gemaklyk IS. DEEL. D ge^ (y) Titfvgb verdonkerde Heelftonst &c. pag. 7'ï ï. (z) B. Euftacbiut tab. XXXV. Lett. T. a fi. Zie mede hier over de verwonderlyke en uitmuntend^ plaaten van dei) grooteaCaw/w, Dem. Andsom, Paifai io&f Libra primo tab, 1, fig. II. Lett, fct Li  50 B. HÜSSEM OVER DEN gebeuren., als met afbreking, en vefïcheuring van deeze deelen. §. 10. Ik hebbe zeer veele redenen om te gelooven, dat het hoofd van 't Opperarmbeen, by de Ontwrigting, nagenoeg in de meeste gevallen, altoos zyn flanel neemt, zoo als wy hetzelve afgebeeld vinden by J. L. Löfeke (a), en ook in het geneeskundig tydfchrift (b). Het hoofd des Opperarmbeens , zoo als by de ondeeding bleek, was naar vooren ontwrigt, en had zich geplaatst onder de procesfus coracoïdèus, aan den binnenkant van de cavitas glenoïdeat aldaar was een nieuwe vlakke holligheid gevormd, terwyl de voorlge cavitas , hier door als toegedrukt, en voor een gedeelte vernietigd was (c). De Heer Thomfon verhaalt (d), dat hy beezig zynde, om de operatien op een fa) Neue und Seltene Anatomisch Chirurgisch. Medicinefche warhnemungen erster warhn. pag. i. (b) Eerfte deel, pag. 283—298. Cc) Swagerman Ontleed- en Heelkundige verhandeling van het waterhoofd &c. §. 276. (d) Medical obfervations and inquiries Vol» U» pag- 35i.  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 5t een dood lighaam te doen, ontdektte, dat de rechter Schouder ontwrigt was, zynde het hoofd van het opperarmbeen geplaatst in den Okfel. Hy onderzocht terftond dat gewrigt, en vond, dat het hoofd van 't opperarmbeen zat aan den binnenkant van den hals van 't Schouderblad, hebbende aldaar de musculus fubjcapularis een weiniö1 ter zyde gefchooven, en op deeze plaats een nieuwe vlakte gevormd, waar door de cavitas glenoïdea, welke te vooren tot de geleiding gediend had, voor een gedeelte vernietigd was (e). Ên die Schryver voegt 'er by, dat de nieuwe gemaakte pan, van eCne ronde gedaante, en grooter dan de anderfms natuurlyke cavitas was. Het hoofd van *t opperarmbeen was platter, dan gewoonlyk, en Zoo wel het hoofd van dit been, als de holligheid, hadden beiden een kleene zeer gladde oppervlakte, ter plaatfe, alwaar de vry ving het grootfte had geweest. De beweeging van den Arm, had echter maar voórwaards, en achterwaards konnen gefchieden. D 2 De Ce) Nieuwe Vaderlandfche Lettefoeffenino-erl int deel 5de ftuk No. X, Mengelwerk pag. 330'.  52 6. HTJSSEM OVER DEN De beroemde Hoogleeraar Ccmper heeft de goedheid gehad, my de afteekening te zenden, van het Ontwrigte Armbeen uit zyne verzameling, waar uit blykt, dat de middenlyn, door het hoofd en lighaam van het Armbeen loodregt getrokken, raakt aan den voorkant van het ravenbekswyze uitlleekfel, daar het midden op de holte van de pan des Schouderblads pasfen moest, waar door de lange trekker van de biceps geheel uit zyn koker getrokken is. Het hoofd des Armbeens ftaat hier door meer dan de helft inwaards, dat is, onder het Sleutelbeen, en pectoralis minor, terwyl 'er eene holte blyft, tusfchen het acromium en het gemelde hoofd. Hier mede komen overéén, verfcheiden verouderde ontwrigt geweest zynde opperarmbeenderen en Schouderbladen, welke men in de kabinetten van zieke beenderen vindt. II. In het Jaar 1779, zag ik den Hoogieeraar Bonn ontleeden, een door konst na den dood Ontwrigten Schouder,  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 53 der. De mwculus dehoïdes was voor een gedeelte met het hoofd van 't opperarmbeen naar vooren geweeken , gelyk ook het lange hoofd van de biceps bracbii, en coraco-bracbialis. Zyn Edele merkte hier by aan, dat in deeze Ontwrigtingen, by magere menfchen, zich by den Schouder, aan den Bovenarm, als een kleen kuiltje vertoont, het geen gemaakt wordt door het invallen des dehoïdes, welke dan op deeze plaats door het hoofd van het opperarmbeen niet meer wordt opgeÜgt. Het hoofd des opperarmbeens bevond zich onder de tendo van de mus* culus pectoralis minor, tegen en onder de procesfus coracoïdëus. De holte van de cavitas glenoïdea was overdekt, door de tendines en vleezige gedeelten van de fuprafpinatus en infrafpinaius: en dit zal altoos in dit geval gebeuren moeten: want indien "men nagaat, de beginfels en inplantingen van deeze fpieren, zoo kan het niet anders zyn , als het hoofd van 't opperarmbeen naar vooren wykt, of deeze fpieren moeten over de cavitas glenoïdea heen getrokken worden, en dus deeze vlakke holte bedekken. De D 3 bloed-  54 B. HUSSEM OVER DEN ploedvaaten en zeenuwen van den Arm, hadden hunnen loop, aan den voor- en bovenkant van het hoofd des Armbeens. Het hoofd van het opperarmbeen , was in die Ontwrigting doorgegaan, tusfchen de teres minor en fubjcapularis; hetzelve had zyn ftand genomen, onder de lendo van de pectoralis minor, onder de procesfus coracoïdëus, beneden de cavitas glemïdea, teegen den binnenrand van de costa inferior fcapulae. De Schouder ontwrigt meerendeels, wanneer de Elleboog, van het Lighaam verwyderd, opgelicht wordt. Ik fpreek hier weder van een enkele Ontwrigting, zonder eenige andere byzynde omftandigheeden \ maar ik heb poorten van Ontwrigte Schouders gezien, ten minften die men voor ontwrigt hield, in welke de Elleboog niet v/as opgelicht geweest, en het geweld van den val, alleen op het hoofd van 't opperarmbeen was aangekomen. In dit foortvermoede ik, dat altoos een gedeelt- van den zoogenaamden hals van't Schouderblad, of cavitas glenoïdea afbreekt. Het hoofd van 't opl'crarmb'ecn zyn fieuripunt dus verloo• 1' * * " • 'rerj  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 55 ren hebbende, wykt dan, met het afgebrooken gedeelte, naar vooren en neder waards : doch dit foort kan men in eenen ftrikten zin genoomen, voor geene waare Ontwrigting houden. Dit zyn gevallen, die fomtyds den Heelmeester konnen misleiden, en naderhand veel moeilykheeden te weeg brengen. Van dit foort heb ik 'er gezien, welke alle de teekenen van Ontwrigting hadden, maar wanneer men den Elleboog voorwaards, en teegen het Lighaam bracht, en daar mede het opperarmbeen opwaards drukte, had de Schouder weder eene natuurlyke gedaante; maar zoo dra men den Elleboog los liet, zag men eene aan me rkelyke verandering in den Schouder gebeuren , en het hoofd van 't opperarmbeen weck weder naar vooren. Duverney, ipreekende van de breuken des Schouderblads , bevestigt d t gevoelen, door de mededeeling van dit geval. "Eene Vryfter werd, door „ een val in een lleengroeve, dood v gevonden. Behalven verfcheidene M Beenbreuken, welke zy bekoomen „ had, onderzocht Duvemey haarflinD 4 « ker  §0* B. HÜSSEM OVER DEN 3, ker Arm, en dewyl deeze zich zoo „ gemaklyk liet beweegen, dagt hy,. „ dat die Arm ontwrigt was, maar „ na dat de bekleedfelen en fpieren y} weggenoomen waren, bevond men, » dat het hoofd van 't opperarmbeen „ in zyn vlakke holte zat, maar tef„ fens een breuk van den hals des Schouderblads, en van het raven„ bekswyze uitfteekfel, welke ten ee9, nemaal van het overige Schouder- blad waren afgefcheiden (f)". In de maand September van 'tjaar 1779, ontleedde de Heelmeester Krieger, in 't byzyn van de Heeren van Rhyn, Mar urm, Lengacker en My, eene verouderde (zoo men meende) Ontwrigting aan den Schouder. Wy vonden, dat het hoofd van -t opperarmbeen naar vooren was gewecken, en zyn ftand genoomen had, onder de tendo van de pectoralis minor, onder de proces fits coracoïdëus, op en binnenwaards de costa inferior fcapulae. Op deeze plaats was gevormd, eene zeer groote vlakte, en als het ware eene geheele nieuwe cavitas glenoïdea^ Het Cf) z>*w»9 Gebreeken $er Beenderen 2de deei  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 57 Het hoofd van het Opperarmbeen, zoo wel als deeze vlakte, was omringd door een zeer dik en fterk ligamentum capfulare, dat geheel, en niet gefcheurd was. Buiten de opwaardfche beweeging, konde de Arm zeer vry naar alle kanten bewoogen worden.' Dan by een naauwkeurig onderzoek bleek, dat van de cavitas glenoïdea een gedeelte was afgebroken geweest, en dus het hoofd van 't opperarmbeen, met dit afgebroken ftukje naar vooren en nederwaards geweeken, en alhier deeze veranderde gedaante te weeg gebracht was. De Heer Thomfon zegt: "Ik vond „ dat de rand van de pan van het „ Schouderblad, aan de binnen zyde, „ of wel dat gedeelte van dezelve, 't „ welk zich van den wortel van het „ Ravenbekswyze uitfteekfel, tot aan s, de onderfte Rib van het Schouderv bladuitftrekt, afgebroken was &c.(g). §. 12. Eer men dan tot de herftelling van D 5 een (g) Medical obfervations and Iflquirres, Vol. II.  58 B. HUSSEM OVER DEN een Ontwrigten Schouder treedt, behoort men overtuigd te zyn, dat'er waarlyk eene eenvoudige Ontwrigting plaats hebbe: ook dat zy versch, en niet ver* ouderd zy, het welk fomwylen door de Lyders verzweegen wordt: en dat *er geen fractuur of ander ongemak, 't welk mede eene kwaade geftalte aan den Schouder te weeg brengen kan, tegenwoordig zy. Hippocrates teekent aan , "dat hy „ verlcheiden en zelfs niet onvermaar„ de Geneesheeren gekend heeft, die „ meenden, dat de geleeding van den H Schouder ontwrigt was, terwyl de „ Schoudertop (acromion) afgebroken „ was, zoo dat de bovenfte famenvoe» ging zich laag en hol vertoonde (h)". Het geval van Galenus, door van Swieten aangehaald, verdient mede onze opmerking (i). En die zelfde Schryver maakt gewag van een man, wiens Arm ontwrigt was, en zegt, dat de Geneesmeester, den lydenden Arm by den gezonden Schouder vergelykende, geen verfchil in de gedaante vond, zoo (h) Zie ven Swkten §. 364. (ij Ibid. g. 364. pag 132. Nederduitfclie druk.  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 59 zoo dat hy oordeelde het gewrigt niet ontleed te zyn; de pyn echter aanhoudende , werd Galenus geraadpleegd. Schoon Galenus nu mede geene tegennatuurlyke holligheid, in de vergelyking met den anderen veronderftelden gezonden Schouder vond, bracht ny evenwel zyne vingers, onder den okfel van den lydenden Arm, en vond toen, dat het uitgefchooten hoofd des Armbeens daar zat. De eerfte Geneesmeester was misleid, door de vergelyking der Schouders, daar by eene naauwkeurige ondervraging bleek, dat de lyder voorheen, door een val uit een wagen, zyn Schoudertop, aan den nu veronderftelden gezonden Arm, had afgebroken, en dus had de vergelyking der beide Schouders met eikanderen, den Geneesheer misleid (k). §• 13. Ook is hier omtrent aanmerklyk het geval, dat A. Titfingh ons opgeeft (1). Aan een Matroos, wiens Arm ontwrigt (k") Tbid. %. 365. pag. 147. CU Verdonkerde Ileelkonst. pag. 752;  60 B. HUSSEM OVER DEN wrigt was, werden zeer veele, en ver-? fcheiden Werktuigen tot herftelling beproefd; ja zelfs hier op aan ftukken gedraayd en gewonden, doch alles vrugteloos; dus men befloot, om noch een qiterfte proef met het yzere Glosfocomium te neem en, hetgeen mede onbruikbaar werd uitgefchroefd. "Al wat „ rekken kon, dat rekte, en wat niet ,, rekken konde, brak aan ftukken, „ de huid berstte open". —- In deezen (laat beet de lyder van verwoedheid naar de Heelmeesters, en de herftelling bleef ondoenlyk. Vyf weeken hierna, waren de toevallen, door dit geweld veroorzaakt, weder bedaard: en het bleek toen, uit het eigen verhaal van den lyder, dat die Arm reeds zes jaaren te vooren ontwrigt geweest was* 0. M. Een diergelyk geval heb ik gezien, in een Man, aan wiens Ontwrigten Schouder, verfcheidenHeelmeesters de herftelling, met vcrfchillende Werktuigen, te vergeefs beproefd, en ook de manier van Thomjon vrugteloos bevonden hadden.  ontwrigten schouder. 6ï De lyder niet lang daarna, aan eene andere krankheid overlydende, zoo kreeg de Heelmeester, welke hem het laatfte behandeld had, gelegenheid, óm denSchouder te ontleeden: en wy vonden toen, dat het hoofd van 't opperarmbeen geplaatst was onder de proces* Juf coracoïdëus, beneden de cavitasglenoïdea , tegen de costa inferïor fcapuiae , die aldaar eene nieuwe vlakte had gemaakt. Het hoofd van het opperarmbeen was op die plaats, welke tegen deeze nieuw gemaakte vlakte zich bewoogenhad, voor een groot o-edeelte als afgefleeten, en dus bleek het nu, dat dit mede eene Ontwrigting ware, die reeds veele jaaren te vooren gebeurd was: en hieruit, dat de herftelling ondoenlykhad geweest: daar evenwel de lyder altoos, en by herhaalde ondervraginge, gezegd had, deeze ontwrigting eerst korten tyd geleeden gekreegen te hebben, zoo dat hy hier door, alle dieHeelmeesters had misleid, en had zelf zich zeer veele onnoodjge pynen laaten aandoen. Men ziet dan uit deeze gevallen, hoe oplettend een Heelmeester dient te zyn, eer hy de herftelling bepjoeft.  62 B. HUSSEM OVER DEN §■ 15. De Engelfche Heelmeester Thomfon verhaalt (m), by Ontwrigtingen van den Schouder gevonden te hebben, dat het Ligamentum capfulare gefcheurd, en het hoofd van't opperarmbeen, door die fcheur was uitgefchooten. Indien dit gebeurde, zoude dit fomtyds de herftelling ondoenlyk konnen maken. Die zelfde Heelmeester fchynt van gevoelen te zyn, dat de moeilykheid van de herftelling ook kan ontftaan, door de beknelling der peezen van de musculus fubfcapularis en teres minor (n). Hierom wil hy ook, dat de uitrekking van den Arm niet fterk zal gefchieden, omdatin zoodanig een geval, de fcheur in het Ligament, en de knelling der gemelde tendines, nog meerder om het hoofd van 't opperarmbeen knellen zouden, en dus de wederkeering binnen dit Ligament ondoenlyk maaken. Tot ftaving van zyn gezegde, geeft hy het wonderbaarlyk, en voor my zeer twyffelachtig geval op. Een Cm) Medical obfervatioas and inquirics. (n) Ibid.  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 63 Een Man, in 't Hospitaal te Londen, wiens Schouder Ontwrigt was, waar aan verfcheiden vrug&elooze poogingen tot herftelling gefchied waren, werd met dien Ontwrigten en onherftelden Schouder, weder te bedde gebracht: dan men bevond den volgenden morgen, dat de Arm, terwyl de Lyder in het Bedde geleegen hadde, weder van zelve in zyn plaats was gekeerd. Die Heelmeester gist, dat deeze Arm, in het bed, een gelukkige ftand ontmoet heeft, en dus het hoofd des opperarmbeens weder door de peezen, die hetzelve beknelden, in zyn plaats gekeerd is. De onmoogelykheid van fommige Ontwrigte Schouders te konnen herftellen, hangt, volgens het gevoelen van een onzer beroemdfte, en ervaarenfte Heelkundigen, ook dikwerf af, om dat de musculi (ubfcapulares, en teres minor, zeer fterk zyn ingekort, terwyl de tendines van de'fupra-, cninfrafpinatus, (zoo als ik in myne 11. (j. heb aangetoond) zeer fterk uitgerekt zynde, en over de cavitas glenoidea heen getrokken, hier door als verlamd zyn: en  6k\ B. HU.SSEM OVER ÖÊN en van dit gevoelen is mede de Heef Tbomfon (o); §. i& Om alle de bovengemelde móeilykheeden te overwinnen, en, was het mogelyk , gelukkiger dan voorheen te flaagen, liet ik in den jaare 1774, eenWerktuig vervaardigen, om met zeekerheid den Ontwrigten Schouder te herftellen. Myn Werktuig dan gereed zynde , moest ik wachten, tot eene my voorkoomende geleegenheid: en het was niet eerder als in de maand July 1775* dat my een Ontwrigting hier toe voorkwam. Dan, eer ik de proeven met dit Werktuig genoomen, opgeef, zal ik eerst eene befchryving van het. Werktuig zelfs mededeelem §. 17* Myn Werktuig is faamengefteld, van een Plankje A, lang drievoet, en vyf en een half duim breed. Aan het eene einde zyn geplaatst, twee opftaande Kardoesjes B: B:, waar tusfchen bevat (o) Medical obfervations and inquiiies.  ONTWRIGTEN SCHOUDER.' 6*5 Vat is de houten Spil, of Klos C, efi het yzeren Spilletje D: D:. Het koperen Rad E, is gehecht aan den houten Spil C, en bevat vierentwintig tanden. Aan dezelfde Spil of Klos, is vast gemaakt, een zeer fterke Zeel F: Fr. Het Rondzelrad G, dat van yzer is, en zich aan de Spil D: D: bevindt, heeft zes tanden. Het Palrad H, mede aan dezelve Spil gehecht, heeft agt tanden, en wordt teegengehoudendoor de Pal I. De Spil, met het Rondzelrad, en Palrad, worden in beweeging gebracht en rondgedraaid, door de Kruk K., voorzien met een houten Handvat L. Aan het eind van de Zeel F: F: is geklonken een koperen Plaatje, waarin een zeer fterke yzeren Haak M is gevoegd. Aan het andere eind van het Plankje A, is door middel van een beweeglyk Scharnier S vast, een breede koperen Plaat N, welke aan zyne binnenzyde T, dat is, naar het Lyf van den Lyder toe, opgevuld is , met gebrand Paardenhair , vervolgens overtrokken met zagt Le« der. De hoeken van deeze Plaat, zyn voorzien van vier Iedere Riemen, waar van de bovenfte O: O: over den IX. HEEL E ge-  66 B. HUSSEM OVER Ï)»N gezonden Schouder van den Lyder gaan, terwyl de onderfte P: P: om de borst vast gemaakt worden. De binnenzyde van deeze Plaat, wordt vertoond door T, terwyl de buitenzyde door V afgebeeld wordt. En eindelyk is hier by gevoegd, een van onrekbaar leder famengeftelde Armriem Q_, voorzien van een Lits R. Wanneer men nu deeze befchryving, met de hier by zynde Plaat vergelykt, zoo zullen alle de overige deelen van dit Werktuig, zeer klaar konnen bevat worden. En men zal in deeze afbeelding ligt ontdekken , dat ik voor een groot gedeelte, dit Werktuig heb fomengefteld, en van het Werktuig van Purman, dat Platner afbeeldt; en van het Werktuig van den Heer J. R., het geen ons in de uitgezogte verhandelingen wordt medegedeeld. Misfchien zoude in de foort van beweeging , welke de Plaat N , aan het Plankje A heeft, noch eenige verbeteringen konnen worden gemaakt, maar dewyl tot heeden toe, in alle gevallen die ons zyn voorgekoomen, dit Werktuig zeer wel heeft voldaan, zoo hpbbe ik tot dus verre daar in geene ver-  ONTWRIGTEN SCHOUDER. ÓJ veranderinge gemaakt. Op dusdaanige manier zyn 'er thans in deeze Stad neegen Werktuigen vervaardigd. Ik kan niet voorby te melden, dat fchoon ik in 't famenftellen van dit Werktuig zeer veele moeiten en kosten heb gehad, ik echter daarenteegen ook weder alle voldoening heb, alzoo hetzelve niet alleen de goedkeuring van eenige zeer ervaarene en kundige Heelmeesters heeft verkreegen, maar ook daarenboven de goedkeuring van het Collegium Chirurgicum te Amfterdam heeft weggedraagen , dewyl gemelde Collegie my heeft laaten verzoeken, om voor hetzelve een dergelyk Werktuig te laaten vervaardigen , het geen ten dienfte der Chirurgyns , welke dit Werktuig benoodigd hebben, op gemelde Collegie bewaard wordt, alwaar zy dit zoowel, als alle de overige Werktuigen, ter leen bekoomen konnen. De Werkman van dit Werktuig is Harmanus Elwe, woonende thans in de Barnefteeg te Amfterdam. Ik verkoos deezen, om dat hy te vooren een Konst-Arm, en een Konst-Been, naar myne opgave had gemaakt, voor E 2 Ly-  68 B. HUSSEM OVER DEN Lyders, aan welker éénen ik den Arm , en den anderen het Been in de Dey afgezet had: dus dacht my, dat deeze Werkman daar toe zeer gefchikt zyn zoude. §. 18, De eerfte Proef welke ik met dit Werktuig nam, was in de maand July 1775- Een Man had den regter Schouder Ontwrigt: 'er waren reeds verfcheiden vrugteiooze poogingen tot herftelling op gedaan , zelfs had men verfcheidene Machines beproefd, doch vergeefs: in weerwil van dit alles, verrichtte ik de herftelling met myn Werktuig zeer gemaklyk ; en moet bekennen, geene geringe voldoening en genoegen over deezen goeden uitflag gefmaakt te hebben. De tweede Proeve nam ik in Augustus 1776. De Heelmeesters L., en van ^„ hadden aan een zeer fterk befpierd Man , een anderen Hercuks gdykende, wiens Arm Ontwrigt was, reeds verfcheiden vrugteiooze poogingen, tot herftelling in 'twerk gefteld; zelfs 'er eenige Ma- chi-  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 6*0 chines, waar onder die van Petit, door Ulhoorn verbeeterd, zonder nut op aan ftukken gewonden. Na dat ik dan myn Werktuig, in teegenwoordigheid van die Heelmeesters had aangelegd, en hun zelf daar mede had laaten werken, zoo werd die Schouder zonder eenige moeiten herfteld. De Lyderzeide toen, in hunne teegenwoordigheid, "dit is een onbetaalbaar „ Werktuig, ik heb hier van zeer wei,, nig pyn gevoeld; daar ik van die an,, dere Werktuigen, eene verfchrik>• kelyke, en vrugteiooze pyn gelee?, den heb". De derde Proef met myn Werktuig, werd genoomen in May 1777, door den ervaaren Heelmeester Swa^erman, aan Mevrouw C . . . .: en fchoon die Ontwrigting niet gemaklyk te herftellen was, werd echter die ontleeden Schouder door hetzelve volkoomen in het Lid gebracht. De vierde Proef werd genoomen op eene Vrouwe in Augustus 1777., door den Heer A. N. Ricbart, in tegenwoordigheid van den ervaaren Heelmeester Lotbs, my, en eenige anderen. Niet teegenftaande deeze Schouder reeds E 3 zes  70 B. HUSSEM OVER DEN zes weeken lang Ontwrigt was geweest, zoo werd dezelve echter door myn Werktuig volkoomen herfteld. De vyfae Proef viel voor in September 1777, in tegenwoordigheid van den Hoogleeraar Bonn; en alhoewel deeze Ontwrigting reeds drie weeken oud was, zoo verrichtten wy echter de her^ Helling volkoomen. De zesde Proef werd genoomen in 1777, door den ervaaren Heelmeester Löths, in myn byzyn, op eene Vrouw. De Ontwrigting, fchoon moeilyk te herftellen, werd echter door myn Werktuig volkoomen verricht, en het hoofd des armbeens op zyn plaats gebracht. De zevende Proef werd genoomen door den ervaaren Heelmeester van der Duin, mede in 1777 • met even denzelfden goeden uitflag. In de Maand January 1778, namen de ervaarene Heelmeesters D. v GesJcber, en J. de Bree, van gelyke eene proef met het gemelde Werktuig, in den Ontwrigten Schouder van den Heer O , , '. ., en de Herftelling geschiedde volkoomen, Jn de negende Proef, ontmoette ik zeer  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 71 zeer groote moeilykheeden, welke ik hier diene te melden, om anderen daar voor te waarfchouwen. By den Heer de V . . . . wiens Schouder Ontwrigt was, werd door my, en den Heer B .... de herftelling met dit Werktuig beproefd. Het was in de Maand January 1778, en juist een dag, op welken wy eene zeer fterke vorst hadden. N a dat ik myn Werktuig aangelegd hadde, en bezig was daar mede te werken, fprong 'er een tand uit het yzeren rondzelrad, en dus werd myn Werktuig onbruikbaar. Ik liet op het oogenblik den Heer van Gesfcher (voor wien ik hetzelve foort van Werktuig had laaten vervaardigen) verzoeken , om het zyne ter leen te moogen hebben: en na dat ik dit weder had aangelegd, draaide by de werking, de kruk om de yzeren fpil rond, zoo dat het niet meer in beweeging kon gebracht worden, en dus werd Ook deeze Machine onbruikbaar. Ik zond terftond by den Heer Swagerman , die ook een foortgelyk Werktuig bezat, met verzoek, het zelve my te willen leenen. Als ik deeze Machine weder had geplaatst, en den Arm byna op het hoogfte punt van •Ë 4 uit-  72 B. HUSSEM OVER DEN uitrekking gebracht hadde, zoo dat ik van meening was, om nog een vierde flag met de kruk te laaten omdraaien, brak de haak aan de zeel af. Dit gaf een geweldigen fchok in den Schouder des Lyders; maar teffens voelde ik op dat oogenblik, terwyl ik den Schouder met myne handen omvat had, dat het hoofd van het opperarmbeen zich plaatste, in de cavitas glenoïdea, en dat de herftelling volkoomen was. In het eerst konde ik niet bevatten, wat de redenen waren , waarom aan deeze Werktuigen telkens iets aan ftukken brak, daar het geweld, of kracht, welk ik daar mede verrichtte, niet zeer groot was: en die eigen Werktuigen, reeds in voorige herftellingen,zelfs met meerder kracht, het zeer wel hadden uitgehouden: maar naderhand begreep ik, dat de felle vorst, die zeer veel uitwerking op 't ftaal en yzer heeft, alleen de oorzaak van al dit aanftukken breeken was geweest; en hier uit leerde ik de noodzakelykheid, om, wanneer ik in 't vervolg weder met dit Werktuig by een felle vorst moest werken, als dan, al wat van ftaal of yzer daar san js, eerst warm te moeten maken. De  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 73 De tiende Proef werd genoömen in Maart 1778, door den ervaaren Heelmeester Labee, in 't Sint Pieters Gasthuis te Amfterdam. aan eene Vrouw, wier Schouder acht dagen te vooren Ontwrigt was: en de herftelling gefchiedde met dit Werktuig. De elfde Proef werd door my genoomen aan eene Vrouw, in teegenwoordigheid van den Geneesheer Barbanfon met den Heelmeester Bakker. Tot herftelling van deezen Ontwrigten Schouder waren reeds vrugteiooze po*gingen in 'twerk gefteld. Deeze Vrouwwas zeer vet, en buiten gewoon zwaar van Boezem. Ik konde derhalven de plaat van myn Werktuig niet op de gewoone wys, tegen de Borst plaatfen, maar moest dezelve geheel op zyde, en naar agteren, onder den Okfel leggen : hier uit volgde dan, dat de richting van het Werktuig, den Arm geheel dwars van 't Lighaam afbracht, en als naar achteren toe werd uitge* rekt, hetwelke my beducht deed zyn voor den goeden uitflag van- deeze Proef: echter gefchiedde de herftellinodes Ontleeden Schouders, op deeze manier, mede vry gemaklyk. E 5 De  74 B. HÜSSEM OVER DEN De twaalfde Proef viel voor in April 1778, by een Man van vyftig jaaren: de Ontwrigte Schouder werd zeer wel herfteld met het bovengemelde Werktuig, door twee discipelen van den Heer van Gesfcher. In het vervolg van tyd zyn door dit Werktuig, noch verfcheidene Ontwrigte Schouders, zoo door my, als ook door anderen herfteld: dan dit twaalftal van proeven, zal naar myne gedachten genoegzaam zyn, om te doen zien, de gemaklyke wyze van herftelling hier mede, en de nuttigheid die hetzelve, boven veele andere Werktuigen van dit foort heeft; het is immers inzonderheid uit myne eerfte en tweede proefneeming gebleeken, dat ik 'et herftellingen mede gedaan heb, die door andere Werktuigen niet hadden konnen bereikt worden. Ik kan daarenboven verzeekeren, dat tot heeden toe , ons noch geene ontwrigtingen van den Schouder zyn voorgekoomen, waar aan wy het gemelde Werktuig gebruikt hebben, of dezelve zyn alle volkoomen herfteld. Echter is het zeer mogelyk, dat iemand met  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 75 met dit Werktuig niet goed, en in order werkende, fomtyds in de herftelling niet zoude llaagen: of dat de Ontwrigting van eenige omftandigheeden verzeld was, die de herftelling ondoenlyk maakten, zoo als uit myne 14 en 15 de §. gebleeken is. §. 19. Na dat by een Ontwrigten Schouder dan alles rypelyk overwoogen is, en myne aanmerkingen in de 12, 13, 14 en 15 §. in achn genoomen zyn, plaatst men , wanneer de herftelling moogelyk geoordeeld wordt, den Lyder ofLyderes, op een ftoel van middelbaare hoogte, of gefchikt naar de eitaite van den Heelmeester, die de erfteliincr verrirhf-pn vil ü . • i-^ov-u Ik plaatfe een te famen gevouwen beddelaaken, of een zeer dik compres van linnen, onder den lydenden Okfel, teegen deBorst, en hier teegen aan demetlederbekleedeplaatN:, die vervolgens met de Iedere riemen O: O: over den gezonden Schouder, en met P: P: om het Lyf wordt vastgemaakt. Ik legge myn Werktuig altoos zoo- daa-  j6 B. HUSSEM OVER DEN daanigaan, dat de Arm zydelings, en in fommige gevallen, iets achterwaards van het Lighaam af, kan uitgerekt worden. Duverney van een Ontwrigting , daar het hoofd des opperarmbeensnaar vooren geweekenwas, handelende , fchynt van begrip te zyn, dat by de voorwaardfche Ontwrigtmgen, de Arm in dusdaanigen ftand gebracht moet worden, om daarin de uitrekking te doen. "In zulk een ge„ val (zegt hy) moet de Arm in een „ horifontaalen lyn, en achterwaards „ gebracht worden, in welke plaatfmg „ men de uitrekking verricht; bren„ gende , naar maate het hoofd den „ rand van zyn holte nadert, den „ Arm, die ondertusfchen fteeds uit- gerekt wordt gehouden, van binnen „ buitenwaards (p)'\ Boven den Elleboog , dat is , boven het gewrigt, het geen door de radius en ïilna, met het onderfte gedeelte van het opperarmbeen wordt famengelteld, leg ik alleenlyk een wfndfel aan, zonder compres, waar mede ik boven de condyli, dit deel zeer gelyk rpN Duvtmey Gebreken der been leren 2de deel. pag. 174.  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 77 ïyk omzwagtele; de flagen van het windfel zoodanig laatende, dat dezelve naar beneeden digt aan de condyli, het dikfte op eikanderen leggen, het welk in dit geval een zeer groote nuttigheid heeft: hier door immers komt men voor, dat het Armriem geene kwetfing aan de huid maakt, en de meerdere dikte boven de condyli, belet de afTchuiving van den lederen Armriem. Hier over heen gesp ik myn Armriem (Q_) zeerftyf om den Arm, en breng den haak (M), die aan de zeel vast is, in de lits (R). Dit verricht zynde, ftaat myn Werktuig gereed om te werken. De Arm rust dus op het plankje, en ik laat den onderarm in een geboogen geftalte, daar mede op rusten. Het Armriem tot de uitrekking dienende moet nimmer anders , als boven den Elleboog worden gelegd, dewyl aniuus SewriSten van de Hand en fcJleboog , niet alleen onnoodige pynen lyden , maar daarenboven is het noodzaakelyk, dat de onderarm in eene geboogen geftalte wordt geplaatst, waar door de mufculus biceps brachii verflapt wordt. Een  78 B. HUSSEM OVER DEN Een helper vat met zyn {linkerhand het plankje (A), by (Z), terwyl hy met zyn rechterhand, de kruk (L) van zich af, en langzaam rond draait: waar door de zeel (FF), op de fpil of klos (C) wordt opgewonden. In deeze uitrekking omvat de Heelmeester met beide zyne handen den Schouder, en is teffens oplettend, welke verandering 'er in het gewrigt gebeurt. Men gaat voort met den Arm op deeze wys zeer langzaam te laaten uitrekken, en dan heb ik verfcheiden keeren ondervonden , dat 'er als een fchok in den Schouder komt, welke fomtyds met een hoorbaar geluid verzeld is: men voelt dan het hoofd van het opperarmbeen keeren op zyn uitgeweeken plaats Ren tweede helper drukt dan de pal (I) needer,. en men draait de kruk teruo-, waar door de zeel verflapt, en 3e Arm niet langer uitgerekt wordt. . , Het hoorbaar geluid , wanneer de Schouder weder herfteld wordt, verneemt men nogthans niet altoos. Ik heb 'er eenige in het lid gezet, by welke ik dit niet gewaar werd; maar wanneer my dacht, dat de Arm eene genoeg- zaa-  ONTWRIGTEN SCHOUDER. 79 zaamc uitrekking had, liet ik het beneedenfte einde van de plank, dat is, dat geen waar aan de Ipil is in (Q* neederwaards naar den grond drukken' terwyl ik met de kruk liet terug draaijen: en op deeze wys heb ik 'er herfteld , zonder dit geluid te hooren • maar meestentyds ben ik, min of meer, by de herftelling, met myn handen, die den Schouder omvatten een fchok gewaar geworden. §. 20. De Schouder herfteld , en daar wel volkoomen van verzeekerd zynde, leg ik een compres met warmen brandewyn bevogtigd, om den Schouder, en de/p*ca fimplex 'er om heen : vervolgens P^atsi ik den Arm in een Armli *ter, oïEcbarpe, ook Escarpe genoemcf (q)altoos wel in agt neemende dat de Elleboog gefteund wordt. t Ik moet hier by aanmerken, dat ik nimmer den zoogenaamden bal, of iets dergelyks, in denOkfel plaatfe, dewyl ik p,$} Z,\fA B'*> pag-- 22* ov'er de Verhanden, P»,t ifte deei. pag. X44, m,orn lQ de N Hmter, pag. 20<5.  Uo B. HUSSEM OVER DÉN ik overtuigd ben, dat dit niet alleen geen voordeel, maar wel zeer veel nadeel kan te weeg brengen. Zoo ik vrees heb voor knelling van de Hagen van het windfel, dan plaats ik hier een eenvoudig compres. De Heelmeester Thomfon wil, dat 'er na de herftelling, geen verband om den Schouder zal worden gelegd, het welk naar zyne gedachten, onnoodig, en zelfs nadeelig is. Hy zegt, "deElleboog in eene beflooten fluier, aan de zyde van het Lighaam opgêfchort „ te houden, zal alles zyn, dat ge„ daan dient te worden (r)". En ik geloove met dien Heelmeester, dat dit ook in de meeste van deeze gevallen genoegzaam voldoende is. In de Öntwrigtingen van de Schouders, zoo wel die geene, die reeds eenige dagen of weeken ontwrigt geweest zyn, als ook in verfche gevallen, zal het altoos , het beste en veiligfte zyn, om aanftonds van myn befchreeven Werktuig gebruik te maaken • en niet eerst de herftelling met de handen en ftroppen te beproeven: Want zoo men de herftelling op dus- daa- (q) Medical Obfervarions and inquiries vol. u.  ONTWRIGTEN SCHOUDER? 8? daanige wyze tracht te doen, en dezelve mislukt, zoo moet men evenwel tot Werktuigen den toevlügt neemen: dus ondergaat de Lyder eene dubbele pyn, daar anders de herftelling met dit Werktuig zeker * en in eene reize gefchieden kan. Daarenboven kan de uitrekking, en teegenhouding, door helpers, en ftroppen, nimmer zoo egaal, gelyk, en gemaklyk verricht worden, als met dit Werktuig: het geen derhalven eene meerdere pyn aan den lyder te weeg brengt; §. 21. Na de herftelling van den Ontwrigten Schouder, gebeurt het zomtyds^ dat 'er nog eenigen tyd een onvermoogen om den arm opteligten overblyft, het geen ontftaan kan, door de rekking die de fpieren geleeden hebben. Ook kan 'er nog langen tyd, als een geringe verlamming overblyven, zoo als ik meer dan eens gezien hebbe: zy kan een gevolg zyn van de drukking, van een of meerder Nervi Bra* chiales. Een geval heb ik gezien, alwaar na de herftelling, eene geheele fx DMEi. F ver-  S$2 B. HÜSSEM OVER DEN verlamming in de hand nableef* fchoon echter die hand, by de herftelling niets geleeden had: de opperarm, zoo wel als onderarm , konden zeer wel bewoogen worden, maar in de hand alleen, en inzonderheid den duim, was geen vermoogen. Verfcheidene, en dikmaals herhaalde fchokken met de Electrifiteit werden aan die hand, en nervi brachiales gegeeven: 'er wierden linimenten en ftoovingen gebruikt: doch alles vruchteloos, zoo dat men dit eindelyk geheel nalatende, het geval aan de Natuur overgaf. Meer dan een Jaar bleef de hand nog in dien eigen ftaat, maar toen begon de beweeging en kracht allengskens weder te keeren, en de Lyder bewoog in 't vervolg van tyd zyn Hand, Arm, en Schouder, zoo goed. als immer te vooren. Deeze Schouder was by de vier weeken lang Ontwrigt geweest, ,en dus is het waarfchynlyk, dat de nervi radiale* , ulnares, en medianus gedrukt geweest zyn (r). §. 22. (O Zie P. Camper demonflrationum anatomico pathologicaritm Lib. prim. tabul. I. fig. II. N. 71—72—88— ioi en fig. III. No, i—2—22—28. als ook tab. III. fig. I en III.  ONTWRIGTEN SCHOUDER» 83 §. 22. Men heeft uit de te vooren door my öpgegeevene hérftellingen van den Ontleeden Schouder gezien , dat alfchoon de Arm al eenigen tyd Ontwrigt geweest is, men echter niet moet wanhoopen van te zullen flaagen ■ dat is te zeggen, indien 'er geene andere omftandigheden dan de enkele Ontwrigting tegenwoordig zyn. Ik heb in de 18 §. gewag gemaakt van de herftelling eenes Ontleeden Schouders van zes weekem Petit verhaalt (s) na eene Ontwrigting van heg opperarmbeen, welke 6 maanden oud was, en die door hem herfteld werd2 dit geval is daarom te meer te verwonderen, omdat de ondervinding leert, dat eene holligheid, waar uit een been geweeken is, vry fpoedig door vernauwing eene veranderde gedaante aanneemt, waardoor alleen de herftelling moeilyk zoude konnen zyn, en dikwils geheel en al ondoenlyk. Thomfon verhaalt echter , dat hy Ontwrigte Schouders herfteld heeft, F 2 weiCs) fetit ziekten der Beenderen 3 tweede druk 175Ï. eeiite deel pag, 126.  $4 E. JEÏÜSSEM OVER DEN ENZ. welke twee, en drie maanden ontleed geweest waren. Dus heb ik dan myn Werktuig befchreeven, en de manier om daar mede te werken aangetoond. Op fommige plaatfen heb ik eenen kleenen uitflap moeten doen, op dat mende voor- feftelde zaaken beter zoude konnen evatten. By eene andere gelegenheid hoope ik over de Ontleedingen van den Schouder iets naders mede te deelen. Deezenwenschvoeg ik hierten flot by, dat elk die met myn hier boven befchreeven Werktuig de proef neemt, daarmede zoo wel mag flaagen, als verfcheiden myner Konstgenooten alhier, 'er met my mede geflaagd zyn. §■ 23. R E-    Bladz. 85 RECHERCHES SUR UNE NOUVELLE ESPECE DE Q.UARRÉS MAGIQUES, P A R Mr. L. E U L E R. <^><">^«><'><"><"><"> §. 1. "Ü^e question fort curieufe, qui a exercé pendant quelque temps la fagacité de bien du monde, m'a engagé a faire les recherches fuivantes, qui femblent ouvrir une nouvelle carrière dans PAnalyfe, et en particulier dans la doctrine des combinaifons. Cette question rouloit fur une asfemblée de 36 Officiers de fix diffcrens grades et tirès de fix Régimens différens, qu'il f'agisfoit de ranger dans un quarré, de manière que fur chaque li* gne tant horizontale que verticale il fe trouva fix Officiers tant dc différens. F 3 ca-  86 L. EULER RECHERCHES caractères que de Régimens difTérens, ür après toutes les peines qu'on f est donné pour refoudre ce Probléme, on a été obligé de récpnnoitre, qu'un tel arrangement est abfolument imposfible, quoiqu'on ne puisfe pas en don? ner de démonftration rigoureufe. §. 2. Pour mieux expliquer 1'état de la question mcntionnée , je marquerai les fix Régimens différens par les lettres latines a, b, c, d, e, f, et les fix différens grades par les grecques «, 3, y, 3, e, £, et il est clair que le Caractère de chaque Qffic:er est déterminé par deux lettres , 1'une latine , et 1'autre grecque, dont la première marqué fon Régiment, et 1'autre fon grade et qu'il V aura en efTet trente lix combinaifons de deux de ces lettres. que voici: a« a (3 a y a 5 as af bet b/3 by bS be bf c et c 3 c y cS cs c f da d 3 d y dö de d f e cc e |S ey ei e e e f Sec f /3 fy SS Se ff dont chacune exprimele caractère d'un Qfficier. U f'agit donc d'infcrire ces 36 termes dans les 36 cafés d'un quarré, pnfortc que fur chaque-bande tant hori-  SUR LES QUARRES MAGIOUES. 87 zonfale que verticale on rencontre tant les fix lettres latines que les grecques. §. 3. On aura donc trois conditions a remplir, dont la première exige, que fur chaque ligne horizontale on trouve les fix lettres tant latines que grecques; en fecond lieu, que les douze mêmes caractères fe rencontrent dans toutes les bandes verticales, et- enfin , que tous les trente fix termes rapportés fe trouvent rééllement infcrits dans le quarré; ou, ce qui revient au même, qu'aucun terme ne f'y rencontre deux fois: Car f'il ne f'agisfoit que de fatisfaire aux deux premières conditions, il ne feroit pas difEcile de trouver plufieures folutions, dont en voici une: au b f c 5 df e y f 0 b ji c u fe e S af dy cy de a li b f f S e « d S f*y cf c ,3 ba af e e a S by fa d 8 cf ff e 3 du ay c e bS mais eet arrangement a le defaut, que les termes b c et d e f'y rencontrent deux fois, et que les termes b« et d , y manquent entièrement. §. 4. Puis donc que tous les foins F 4 eua-  88 L. EULER RECHERCHES employés pour la conftruction d'un tel quarré de trente-fix cafés ont été inutiles, pour donner plus d'étendüe a mes recherches, au lieu de fix Régimens et de fix différens grades je mettrai un nombre quelconque n, de forte qu'il y ait n lettres latines a, b, e, d, &c et autant de grecques «,3 &c. a combiner de nn manières difFérentes et a ranger tellement dans un quarré de nn cafés, que chaque bande tant horizontale que verticale contienne toutes les lettres latines et grecques et qu'aucun terme ne fe rencontre deux fois dans le quarré, §. 5, Paree donc que chaque ligne du quarré contient toutes ces difFérentes lettres, et que partant la fomme en est partout la même: il est clair, qu'un tel arrangement? fatisfera a la condition des quarrés magiques ordinaires; Car pour prodpire tous les nombres dans 1'ordre naturel, on n'a qu'a donner aux lettres latines a, b, c, d, e, &c. les valeurs 0, n, 2n, 3n, 4n . . , (n—1) n pt aux lettres grecques s,s»y, i,£, &c. les valeurs i, 2, 3, 4, 5, &c. . . . n„ JVlais puisque dans ces quarrés il f'agit  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. Sp feulement de la fomme de tous les nombres, qui fe trouvent dans chaque bande tant horizontale que verticale, il n'est point necesfaire, que tous les nombres f'y trouvent fur chaque bande, pourvü que la fomme en foit partout la même; ce qui est ausfi la raifon, par la quelle on peut conftruire des quarrés magiques ordinaires de 36 cafés, §. 6. Pour rendre plus commodes les opérations, que j'aurai a faire dans la fuite, je mettrai au lieu des lettres latines et grecques les nombres naturels 1, 2, 3, 4, 5, &c. dont je nommerai, pour les diftinguer entre eux, les uns les nombres latins et les autres les nombres grecs; et afin de ne jamais les confondre, je joindrai les nombres grecs aux latins en forme d'expolans, qe la manière quon va voir dans le quarré ci-joint de 49 cafés: i1 aa 34 4' f 6* 7' 2' f 15 54 4' 7" 6' 33 61 5S f iJ 47 2* 44 5» 57 !« 7j 2i 3s 55 i3 7' 17 6* 3' 4S 6S 74 4' 3' 2s 5J 17 f 45 z3 6' 3* i« 5' F 5 dans  9© L. EULER RÉCHERCHES dans le quel j'ai rangé les nombres latins fuivant leur ordre naturel tant dans la première bande horizontale que verticale, de forte que ces nombres repréfentent en même temps les indices de ces deux bandes et ceux de leurs compagnes. J'ai égalé ausfi les nombres grecs ou expofans aux latins dans Ja première bande verticale , comme je rerai partout dans la fuite, puisque la fignification de ces nombres est abfolument arbitraire. §. 7, Puisqu'il est aiféde fe convaincre, que tous les termes infcrits dans le quarré précédent fatisfont parfaitement aux trois conditions retmifés et rapportées ci-desfus: pour rapprocher Ie Lecteur du point de vüe du quel il faut envifager la plupart des methodes qui noüs ont conduites aux recherches fuivantes, nous allons en faire le commencement par 1'Analyfe de la conftruction du quarré rapporté. Pour eet effet nous reprenons le quarré latin fondamentel, qui, en omettant les expofans, auralaforme fuivante: 1 2  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 91 1 2 3 4 5 <5 7 2 3 1 3 4 7 ö 365714» 4 5 ó 1 7 2 3 5 1 7 4 6 3 4 0 7 4 3 *51 7426315 oü chacune des fept bandes, tanthorïzontales que verticales, contient tous les fept nombres i, 2, 3, 4, 5 * 6, 7. & 8 Ayant donc établi ce quarré latin, tout revient a trouver une methode ïure pour joindre les nombres grecs ou expofans a chaque nombre latin de ce quarré; et d'abord, pour commencer par 1'expolant 1, puisqu'il faut qu'il fe rencontre dans chaque bande tant horizontale que verticale, il f'agit de tirer des bandes verticales fept nombres différens entre eux et tels , qu'ils fe rapportent en même temps a des bandes différentes horizontales; ou bién: ces nombres, qu'on tire de chaque bande verticale, doivent tous être pris a différentes hauteurs, ce qu'U faut faire pareillement par rapport aux autres expofans 2, 3, 4, 5 , &c. Ou il faut encore remarquer, que puisque nous  Q2 L. EULER RECHERCHES nous fuppofons les expofans de la première verticale connus et que nous les egalons toujours aux nombres latins de cette bande, les premiers termes de ces formules, que nous venons de décrire, fuivront toujours 1'ordre des nombres naturels i, 2, 3, 4, 5, 6, 7. §. 9. Puis donc que dans les recherches fuivantes tout depend de ces formules, qui nous fervent a regler Yin* fcription des expofans, ou a déterminer les grades des Officiers rangés, je les nommerai dans la fuite les formules directrices, dont il faut en avoir une pour chaque expofant. Ainfi dans le quarré de 49 cafés rapporté ci desfus au paragraphe 6me les formules directrices font Pour Pexpofant 1 celle-ci 1673425 • 2 2546137 1 1 3 " 3 1 2 4 7 5 6 4 4 7 3 5 ÓI2 , 5 — 5417263 6 6251374 7 7362541 Voila donc ce qu'il faut entendre par le terme: formules directrices, dont nous nous fervirons partout dans la fuite; et u  SUR LES QUARRÉS MAGIQÜES. 93 il est d'abord évident, que, pour conftruire un quarré complet, il faut avoir une telle formule directrice pour chaque nombre grec ou expofant. Enfuite il faut necesfairement que toutes ces formules directrices f'accordent tellement entre elles, qu'en les ecrivant Tune fous 1'autre on rencontre dans chaque rangée verticale tous les différens nombres; puisque autrement le même nombre du quarré latin ou principal dévroit recevoir deux expofans différens. §. 10. Ayant donc établi pour un cas quelconque un quarré de nombres latins, la première operation confiste a chercher les formules directrices pour chaque expofant; et f'il arrivé, que pour un feul de ces nombres on ne puisfe pas trouver une telle formule, on peut hardiment prononcer, que le quarré latin est incapable de fournir un quarré complet. Et quand même^ on aura trouve des formules directrices pour tous les expofans, f'il est imposlible de les choifir enforte , qu'elles f'accordent entre elles, de la manière que je.viens d'asügner et comme cela a reus-  94 L. EULER RECHERCHES a reusfi dans 1'exemple rapporti, c'ese encore une marqué fure, que le quarré latin n'est pas propre a fournir une folution du Problème. Mais il faut bien prendre garde, de ne faire cette conclufion, qu'après f'être pleinement convaincu qü'on a trouvé et examiné toutes les formules directrices que le quarré propofé peut admettre. §. 11. La formation des formules directrices est donc le premier et le" principal objet dans ces recherches ; mais je dois avoüer, que jusqu'ici je n'avois aucune methode fure qui puisfe conduire a cette investigation. II femble même qu'on doit fe contenter d'une espece de fimple tatonnement que je vais expliquerpour le quarré latin de 49 cafés rapporti ci-deslüs. — Pour trouver par exemple la formule directrice del'expofant4de ce quarré, choifisfons a volontéles quatre premiers termes, que jeprendrai, comme ils ont été marqués 4 7 3 &c. par la quêlle on peut voir facilement, que cette feconde espèce ne fcauroit avoir lieu que pour les quarrés , dont ix, z>emz. Qt le  o8 l. euler recherches le nombre des cafés dans chaque bande est pair. <$. 15. A la troifième clasfe je rapporte les quarrés latins d triple marche, ou Tón confidere dans la première bande horizontale trois nombres conjointement pour les varier en trois différentes manières, avant que de former les bandes fuivantes, qu'on obticnt trois a trois en ajoutant 3 aux termes des trois précédentes, comme on peut voir dans la forme générale fuivante: &c. Sec &c. &c fee. &c. fee qui nous fait voir que cette conftructi on ne peut valoir que lorsque le nombre des cafés, qu'une bande renferme, est divifible par 3. <5. 16. De la même manière on peut former les quarrés de la quatrième clasle procedans d quadruple marche en pre- nant 123450789 231564897 312 645978 456 7 8 9 10 II 12 5 6 4 s 9 7 11 12 10 6 4 5 9 7 8 12 10 11 7 8 9 10 11 12 13 14 15  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES* 00 nant féparement quatre a quatre des termes de la première bande horizontale et pasfant par toutes les transpofitions qu'ils admettent, et qui forment les quatre premières bandes horizontales , dont on tire les quatre fuivantes en ajoutant 4a chaque terme et ainfi des autres. Mais comme les quatre premiers termes 1234 admettent plufieures différentes transpofitions, nousaurons plufieures formes générales pour les quarrés de cette espèce, dont il fufHra de rapportcr le premier membre (j'appelle membre d'un quarré une de fes parties quelconque, qui forme un quarré a part), attendu qu'il est facile d'en déduire la formule générale, les transpofitions étans les mêmes dans toutes les autres membres ou quarrés fimples dont le grand quarré latin, qui dans cette clasfe doit toujours avoir un nombre de cafés divifibles par 4==: 16, est compofé* Yoici quatre transpofitions femblables 1 11 III IV I234ji234|i234|i234 2143 2143 2341 2413 3412 342113412 3142 43211431214123 4321 dont il feroit fuperflu de former ou de rapporter les formes générales pour les G 2 9uarr  ICO L. ËULER RECHERCHES quarrés compofés de pareils membres. On f'apercoit aifément, qu'on n'a qu'a varier fuivant les mêmes loix les quaternaires fuivans de la première horizontale. On voit ausfi que cette dasfification pourroit nous conduire a bien d'autres quarrés réguliers ; mais nous nous arretons ici pour devélopper plus foigneufement dans les fections fuivantes les quatre espèces que nous venons d'établir et pour en déduire des quarrés complets. SECTION PREMIÈRE. Des Quarrés latins a fimple marche de la forme générale: 123456--Ï1 23456 --ni 345ó--ni3 45Ó- - 11123 5ó--ni234 6--ni2345 ' .. &c. Cas de w=2. §. 17. Commencons par le cas le plus fimple, oü n=2 et le quarré latin: 1 L d'ou  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 101 d'oü 1'on nefauroit tirer aucune formule directrice et par conféquent ce cas est imposüble, puisqu'on n'en peut déduire aucun autre quarré. Et en effet, fi Ton fatisfait aux deux premières conditions de la question rapportces au <$. 3. on parvient au quarré Ji J oü les deux termes V et T fe trouvent deux fois, pendant que les deux autres 21 et v manquent entièrement. Donc fi la question rouloit fur une asfemblée de quatre Officiers de deux différens grades et Régimens, on voit d'abord, qu'il feroit imposfible de les ranger dans un quarré de la manière preXcrite. Cas de «=3. §. 18. Pasfons au cas oü 11=3 et nötre quarré latin fera: 1 2 3 231 312 dont la diagonale a termes différens, 1 3 2 fournit d'abord une formule directrice pour 1'expofant 1; et puisque tous les nombres croisfent, en descendant, de 1'unité, il est clair que les formules directrices fuivont le même ordre et qu'elles feront par conféquent G 3 Pour  102 E. EULER RECHERCHES Peur 1'expofant I ■ ■ • ■ 138 2 213 3 3 2 1 En inférant donc les expolans conformément a ce fystème de directrices, on obtiendra le quarré complet fuivant: i' a} 3J 2' 3' I3 33 I2 2l ce qui est la feule folution qui peut avoir lieu pour les quarrés a fimple marche de neuf cafes , puisque la formule 1 3 2 est la feule directrice pour 1'expofant 1 et que le quarré fondamental ou latin propofé est le feul pour le cas rapporté, Cas de nz=.\. &c- "-oit être égale a la fomme des a,b,c, d,&c. Puis donc que dans nötre quarre la-~ tin tous les nombres des bandes horizontales croisfent en progresfion anthmetique, dont la différence est 1, en remarquant qu'en pasfant a des nom-. t>res au de la de n il faut recommencer par 1'unité, il f'enfuit, que, paree que le fecond nombre a de la directrice fuppofée est tiré de la feconde bande verticale et de 1'horizontale qui repond a Pindice *, on aura a=* + }-PQ la même manière, puisque le troifième terme b de cette directrice est tiré de la troifième bande verticale et de Pno* rizontale correspondente a Pindice 3 il y aura h=> -f 2. En pourfuivant ce raifonnement on trouve qu'il y aura pour ïes autres termes c=y -f- 3 '> + 4 j $=| + 5; fc=$ + 6; &c. en obfer>  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 105 vant toujours, qu'étant parvenu a un nombre plus grand que n on mettra k fa place 1'exces au desfus de n. Soit maintenant la fomme de toutes les lettres « -f- s + y -f s +&c.=S et la fomme des lettres a+b + c + d + &c. fera=S + i + 2 + 3 + , . (n—i) oü bien il y aura a+b-f-c + d-f &c.=S + \ n (n—i). Or la fomme des lettres latines a-f-b + c + d- + &c. et celle des grecques « + s+ y-f-3 + &c., comme nous avons obfervé ci desfus, doivent être égales entre elles, ou, ce qui revient au même, la difFérence doit être un multiple du nombre n, ce qui étant mis— \ n nous conduit a cette équation: 1 n (n—i)=a n, qui donne *=§ (n—j). Par conféquent puisque k est un nompre entier, cette égalité ne fauroit fubfister a moins que n—i ne fut un nombre pair ou bien n un nombre impair; De cette facon la vérité de nótre Théorème est rigoureufement démontrée, et il feroit inutile de vouloir appliquer les quarrés latins a aucun des cas oü n est un nombre pair, Cas de «=5. §. 21 o Revénons a nos quarrés et lq G 5 cas  Io6 L. EULER RECHERCHES cas de n=5 nous conduit au quarré la* tin a fimple marche fuivant: i t 3 4 5 2 3 4 5 i 3 4 5 i 2 4 5 i 2 3 5 i 2 3 4 dont on peut tirer fans difficulté les trois directrices fuivantes pour 1'expofant i: 13524 1 4 * 5 3 15432 En ajoutant 1'unité a chacun des termes de ces directrices on obtiendra celles pour 1'expofant 2, qui, en y ajoutant de nouveau 1'unité, donneront celles pour 1'expofant 3, et ainfi des autres. De cette facon on pourra conftruire les trois quarrés fuivans propres a diriger rinfeription des expofans. 13524 2 4*35 35241 4 13 5 2 5 2 4 13 1 4 2 5 3 2 5 3 14 3*425 4 2 5 3 1 15 3 M 2 1 5 4 3 2 2 15 4 3 3 2 15 4 4 3 2 1 5 5 4 3 2 1 §. 22. Moyennant ces trois fystèmes complets de directrices on pourra fprmer trois quarrés complets de 25 cafés,  SÜR LES QUARRÉS MAGIQUES. 107 fes, et partant autant de folutions, fi le Problème rouloit fur un asfemblage de 25 Officiers de cinq différens rangs de cinq régimens différens, Voici les trois quarrés complets: I II III V 25 34 43 5' I* 23 ss 4' 54| i1 24 3* 45 5> 2' 31 45 54 i3 21 3" 41 53 i5 22 35 4' 51 i4 33 4J 51 24 3' 4S 5' 1* 21 33 4' 54 13 2S 4* 53 i1 21 35 4* 51 x3 25 3' 44 52 i5 23 31 55 i4 23 33 41 5» i2 24 31 4'! 5S is 21 34 41 La conftruction de ces trois quarrés est d'autant plus aifée, qu'après avoir infcrit 1'expofant 1, les autres fe fuccedent dans leur ordre naturel, en defcendant par les colonnes verticales. §. 23 ^ II nous reste a remarquer encore a 1'égard des formules directrices: que leurs termes vont en progresfion arithmetique en croisfant dans la première de 2, dans la feconde de 3, dans la troifième de 4, dans la quatrième de 5 et ainfi des autres. Enfuite: que les expofans des premières bandes horizontales des trois quarrés complets font: dans le premier: 15432 dans le fecond: 13524 dans le troifième: 14253 qui conviennent avec les trois formules di-  jq8 u eüler recherches directrices. Enfin le premier de ces trois espèces de quarrés, en changeant 1'ordre des bandes horizontales fournit le quarré trés remarquable fuivant; i* 2S 34 43 5* 3S 41 5' i5 2* 55 I* 2' 3* 4X 2' 3' 45 54 IJ 44 5' iJ 2l 3* dans lequel non feulement les bandes verticales et horizontales renferment les différens lettres grecs et latins mais oü même les diagonales et leurs paralleles complettées comme: 33 i4 4S 21 fatisfont aux conditions préfcrites, Cas de nz=.f. §. 24. Le cas de 11=7. nous fournit • le quarré latin a fimple marche de 49 cafés fuivant: 1 2 3, 4 56 7 2 3 4 5 ó 7 1 3 4 5 6 7 1 2 4567123 5671234 6712345 7 1 2 3 4 5 ó oü la confideration des directrices croisfantes en progresfion arithmetique (S- 24.)  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. £ó$ (§. 24.) nous fournit d'abord les formules directrices fuivantes pour 1'expo^ fant 1: 1 3 5 7 2 4 <* 1 4 7 3 6 2 5 1526374 1642753 1765432 dont la première croit de 2, la fecotP de de 3; la troifième de 4; la quatrième de $ et la cinquième de 6. Mais il ne faut pas penfer, que ce font la toutes les directrices pour 1'expofant 1; puisqu'en examinant le quarré plus foigneufement on trouve encore les 14 fuivantes: 1 3 6 2 7 5 4 1376425 1403275 1 4 7 5 3 2 6 1472653 1427635 1 5 4 * 7 3 6 1573642 1647352 1643725 1652473 1 6 2 5 7 4 3 1 7 4 6 2 5 3 1 7 5 3 *24  IIO U EULER RECHERCHES §. 2f. Toutes ces formules directrices ont été trouvées de la manière trés embarrasfante expliquée ci-desfus (§. 8.); mats le bel ordre qui regne dans les quafrés a fimple marche nous fournit des moyens trés faciles pour trouver plufieures telles formules, dés qu'on en a trouvé une feule, ce qui ferale fujet du Problème fuivant: Ayant trouvêe une formule directriee pour un quarré quelconque d Jimple marche, dont le nombre n est impair, trouver des regies fures, moyennant les quelles on puisfe trouver plufieures autres formules directrices, §. 26. Soit 1 a b c d e &c. la formule directrice qu'on a trouvée, qui fe rapporte a 1'expofant 1 et dont le terme qui repond a 1'indice indéterminé t foit=x, de forte que prennant t=i il devienne ausfi x=r. II faut donc remarquer: i°) que donnant a t toutes ks valeurs posfibles depuis 1 jusqu'a n, ausfi le terme x doive recevoir toutes ces différentes valeurs , 2°) que, puisque t est 1'indice de la colonne verti- ca-  SUR LES QÜARRES MAGIOUES. III cale de la quelle le nombre x est tiré, 1'indice de la bande horizontale fera, comme on voit par la conftruction du quarré, =x—t + i, qui repond ausfi au terme x. Puis donc que les nombres a, b, c, d, &c. doivent être tirés de différentes bandes horizontales, il f'enfuit, que cette formule: x—t + i et partant ausfi x—t doit comprendre toutes les différentes valeurs, de même que les nombres t et x. §. 27. Cela remarqué foit 1 A B C D E &c. une nouvelle formule directrice, qu'on veut dériver de la donnée et dont 1'indice d'un terme quelconqueX foit=T et on comprend par ce que nous avons dit ci-desfus, qu'en donnant a T toutes les valeurs posfibles, non feulement 1c terme X mais ausfi la différence X—T doit recevoir de même toutes ces différentes valeurs. Ces conditions feront évidemment remplies en prennant T=x et X=t et partant on ob tien dra toujours une nouvelle directrice en échangeant les deux nombres t et x entre eux, d'oü refulte cette regie pour la fof mation d'une nouvelle directrice : JPrenés. xjour Pïndice et t pour le ter*  %Ï2 t. EULER RECHERCHES terme qui lui répönd. Cette nouvelle directrice fera donc formée (per inver* ponem) par renverfement» §. 28. On pourra former une autre nouvelle directrice, en prenant T=t et X==* -f- t—x. Car fi 1'on fait varier t par toutes les valeurs depuis 1 jusqu'a n, il est clair que le terme « + t—x recevra ausfi toutes ces difTérentes valeurs , quel que foit lë nombre « Enfuite puisque X—T=a—x cette formule recevri de même toütes les valeurs posfibles. Mais pourque cette directrice trouvée reponde a Pexpofant 1, il faut que, mettant t=i et x=i, il devienne ausfi X=i , ce qui nous donne c=.i. On obtiendra donc toujours une autre nouvelle directrice en prenant T=t et X=.i -f* /—x, et c'est en quoi confiste la feconde regie, que je m'étois propofé de donner. §. 29. En combinant les deux regies que je viens d'expliquer, il fera facilede tirer d'une feule directrice donnée quantité de nouvelles formules qu'on pourra repréfenter de la manière fuivante: T=t  SUR LÈS QUARRÉS MAGIQUéSV Il| [ I | II | III IV V VI Tfc=t|t X I + t-XX l + t-X l + X-t x=X I+t-X t t I + X-t2-X X vii viii | ix x xi xii 2-X I + X-t2-X 2-t 2-t 2-t l + t-X2-t S*t I + X-t2-X 2-X j—, ^—-— Voila donc onze regies différentes moyennant les quelles on peut déduire onze nouvelles directrices toutes différentes entre elles, d'une feule formulé propofée comme directrice. 30. Pour eclaircir ies deux: regies principales et celles du §. précédent qui en ont été deduites, par un exem* ple, prenons au hazard une des for* mules directrices rapportées ci-desfus (<$. 24,) par exemple celle-ci: 1427635,a la quelle nous pourrons appliqüer alternativement la pre-* mière et la feconde regie, ou bien la feconde et la première. Les deux fuites de directrices, qui ennaisfent, fone les fuivantes; 7X 2>£gz. H Dir.  114 L. EÜLER RECHERCHES Dir. donnée 1427635 Dir. donnée 1 4 2 7 6 3 5 regie 1 3 ó 2 7 5 4 2de regie 1 ó 2 5 7 4 3 2fle 1753624 ire . 1376425 l»e I Ó 4 7 3 5 2 2de I 7 4 6 2 5 3 2de 1475 3 2 6 Jre I 57 3 642 ire 1652473 2de I 5 4 2 7 3 6 2de I463275 ire I4Ó3275 jre 1542736 2de I 6 5 2 4 7 3 2de 1573642 ire I 4 7 5 3 2 6 Jre 1 7 4 6 2 5 3 2de I 6 4 7 3 5 2 2de I376425 ue I 7 5 3 6 2 4 a»e 1625743 2de . I 3 6 2 7 5 4 ide 14270351* ■ 1427635 parfaitement égales a la feule difFérence prés, qu'en faifant le commencement par la feconde regie 1'ordre des directrices est renverfé. £>• 3r- Voiladonc onze nouvelles directrices, qui toutes tirent leur origine d'une feule, et même d'une feule quelconque d'entre elles. Ausfi toutes ces nouvelles directrices fe trouvent parmi les 14 rapportées ci desfus (§. 24.) et il n'y en a que deux, qui font échappées a cette operation, favoir: 1472 65365 1 6 4 3 7 2 5 toutes deux de nature tout a fait parti*-. cuiière, puisque 1'une et 1'autre ie repro-  5ÜR LES QÜARRÈS MAGIQÜES.' 11^ £roduit foi même par la première regie, pendant que paria feconde regie 1'une est reproduite par 1'autre. §. 32. Après avoir trouvé pour le cas de r\s=y dix-neuf différentes formules directrices, nous pourrions déduire de chacune un quarré complet, et partant dix-neuf espèces différentes. Car en prennant une quelconque, qui foit I a b c d e f, et continuant ces nom-' bres fuivant leur ordre naturel, on aura les directrices pour les expofans fui«< vans 2, 3, 4, 5, 6&7etde cette manière on obtiendra le quarré fuivant de directrices: 1 a b c d e f 2 a-fi b+i c+i d-fr c+i f+r 3 a+2 b+2 c+2 d-H e+2 f+2. 4 a+5 b+3 c+3 d+3 c+j f+3' 5 a+4 b-r-4 c+4 d+4 c+4 f+4 ó a+5 b+5 c-f.5 ti-f'5 f J-5 7 a-f-ó b-fö c+ó d+ö e+ó f+ó oö il est clair, que chaque bande verJ ticale contient tous. les nombres différens depuis 1 jusqu'a 7 ausfi bien que les bandes horizontales quelque foit 1'ordrë des nombres a,b,c,d,e&f. §< 33. Pour faciliter la conflruction H % dy;  Il6 l. eüler rechèrchés du quarré complet cherché, il fera bori d'asfi^ner les expofans, qui conviennent a la première ligne horizontale, qui est toujours la férie naturelle des nombres: 1234567. Pour eet effet foit darts la formule directrice propofée: 1 a b c d e f, Ie terme, qui repond a l'indice t, =x, et a ce terme x du quarré on devra joindre 1'expofant t. Puis donc que les expofans croisfent, en descendant par chaque bande verticale, fuivant leur ordre naturel, le terme fuivant x -f 1, aura 1'expofant 2 et en général, le terme x + x aura 1'expofant k -f- 1. Prenons donc > enforte, qu'il devienne x -f- i=t, d'oü 1'on tire *=t—x , et partant le nombre' t dans la première horizontale aura 1'expofant k + i=t -f i—x. Donnons donc a t luccesfivement les valeurs 1, 2, 1, 4, &c. et les expofans de la première bande horizontale feront les fuivans: 1, 3—a, 4—b, 5—c, 6—d, 7-e, 8-f. §. 34. Nous avons vu ci-desfus que cette formule est ausfi une directrice, qui refulte "de la première en vertu de la feconde regie. C'est pourquoi, pour con-  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 117 conftruire le quarré complet, on pourra d'abord prendre chaque formule directrice pour repréfenter les expofans, qu'il faut donner aux nombres de la première bande horizontale; enfuite en descendant par les colonnes verticales on n'a qu'a augmenter les expofans fuperieurs fuivant leur ordre naturel. De cette manière, fi la formule directrice propofée 1 a b c d e f est en même temps la fuite des expofans de ia première horizontale, le quarré complet, qui en nait, aura la forme fuivante: 1 a b c d e f 1 2 3 4 5 6 7 2 a+i b+i c+i d+i c+i fH 234567I 3 a+2 b+2 C+2 d+2 C+2 f+ï 3 4 5 6 7 12 4 a+3 b+3 c+3 d+3. c+3 f+3 4 5Ö7I23 5 a+4 b+4 c+4 d+4 044 f+4 5671234 6 a+5 b+5 c+5 d+5 e+5 ff 5 6712345 7 a+5 b+ó c+ó d+ó e+ö f+fl 7 X 2 3 4 5 6 H 3 0. 35«  Il8 L. EULER RECHERCHES §. 35, Ayant donc trouyé en tout dix-neuf formules directrices pour le cas n=;7 , nous en pourrions former autant de quarrés complets; de forte, que, fi la question rouloit fur 49 Officiers dc fept différens grades et tirés de fept Reg:mens différens, on en pourroie tirer un grand nombre de foiutions dinér entes toutes tirées d'un feul quar^ ré latin a fimple marche. On peut mê* me puifer de la même fource plufieures autres foiutions; car puisque le nombre des formules directrices est fi confiBerable, en ayant pris une a volontó pour 1'expofant 1 on pouvra tirer les formules pour les expofans fuivans des autres espèces , enforte toute fois , fju'en rangeant ces différentes formules dans un quarré, les nombres des colonnes verticales foyent tous différens entre eux, On voit bien, que de cette fa-? con on obtiendra un beaucoup plus grand nombre de nouvelles espèces de quarrés complets, melés de plufieures formules directrices jointes enfemble. Jl fuffira d'éclaircir ce melange de directrices par un feul exemple:  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 119 Formules des expofans: I Espèces des directrices: 1472653 1472653 275413 6 iÓ437*5 3615427 146327 5 4136275' 1573642 52Ö374I 1526374 63 2 7 51 4 | ï 5 4 27 3 6 7541302^1652473 On comprend aifément de ce feul exemple, qu'on peut trouver plufieures autres combinaifons également convenables, dont il feroit même trés difficile de déterminer le nombre. §. 36. En inférant les expofans conformementa ces directrices, le quarré complet, qui en réfulte, aura eet» forme : I1 25 3* 4' 5S 6' 73 2* 3« 47 53 6' 7* v 33 4' 5' 64 7; is 2! 44 ƒ (js / r> a' 3' 55 63 71 i7 24 3' 4* 6S 71 i5 21 37 45 5* 77 14 25 35 43 5' 6* lei on voit d'abord, que les expofans des lignes horizontales ne font plus des formules directrices, comme dans les dix-neuf espèces précédentes et qu'on n'y fauroit découvrir aucun ordre puisqu'on y rencontre un mélange de fept H 4 dfl-  Ï20 JL. EÜLER RECHERCHES difFérentes espèces. Cette obfervation est de la derniere importapce, par ce que la confidération des quarrés réguliers nous pourroit féduire a croire , que les expofans des primières bandes horizontales devroient avoir en o-énéral la propriété des directrices.0 Au reste il est fans doute fort furprenant, que, pendant que le cas de n=; nous fournit un fi prodigieux nombre de fcn lutions, qui fera encore augmenté dans la fuite, le cas de n=6 n'en fauroit fournir auc ne, quoique même le cas, qui le précede, n=5 nous a conduit a trgis foiutions différentes, Cas de §, q?. Soit maintenant n=o, et le quarré latin a fimple marche, auquel fe rapporteront ks recherches fuivantes , Wra cette fornie: 234 5'67891 345078912 456789123 567891234 678912345 789123450 891234567 9 | * 3 4 3 2l 3P 48 y 77 86 9! i4 23 32 41 y 6* g» ^7 js 2s 24 4S 52 6' 7P pp i8 27 3Ö 4S 54 6* 73 8l §. 40. Voik donc trois quarrés con> f)lets deduits des trois directrices reguiéres, que nous nous étions propofés d'examiner. Pour mieux éclaircir 1'ufage des regies rapporties ci-desfus  124 L. EULER RECHERCHES (§. §. 26, 27 & 28,) pour la formation des directrices et a fin de pouvoir juger plus aifément de leur nombre, nous allons choifir une des directrices au hazard, et en y appliquant fuccesfivement les deux regies, nous obtiendrons les douze directrices fuivantes: Directrice adopte'e: 165024873 dont la renverie'e est 159632874 d'oü 1'on Ure- par la 2de {j 4 7 9 J 5 8 6 3 par la I* \i 49287635 parla2*=—-f1 7 4 3 9 85 2 6 ^ 4 L184379265 ou il faut f'arrèter a la fixième paire, puisque fi 1'on vouloit y appliquer de nouveau la première regie, on obtiendroit les mêmes formules, dontl'une reproduit 1'autre par le renverfement, ainü nos deux regies nous ont fournies en tout onze nouvelles directrices.  SUR LES QUARRÉS MAGIQUESÏ 12J| $.41. Une remarque trés importante, qu'il y a encore a faire, c'est, qu'en faifant ufage d'une troifième regie, dont nous avons pü nous pasfer dans 1'article précédent de n=7, puisqu'elle ny auroit été d'aucun fecours, on pourra trouver encore une autre douzaine de nouvelles directrices. Cette regie pourra être énoncée de lamanière fuivante: Pqfant pour la directrice propofêe lHndice=f, et le terme qui lui repondr=xy on pourra prendre pour la nouvelle formule Pindice 7=2 /—i et le terme mêmeX~2 i. dont la raifon est évidente, i°) puisque en prennant t=i et x=i il devient T=i & X=i. 2°y puisque, ü les x varient par toutes les valeurs, ausfi les 2x et partant les 2X—i, pasferont de même par toutes les valeurs différentes, et 30) puisque x—t contient toutes les valeurs depuis i jusqu'a 9, ausfi X—T=2 (x—t) pasfera par toutes les variations convenables. §. 42. II fera bon d'éclaircir parun ex-  126 U EULER RECHERCHES exemple cette regie nouvelle, ü fertile en directrices conjointement avec les deux précédentes, et pour eet effet nous allons reprendre la directrice choifie ci-desfus, qui nous fournira la douzaine fuivante: la Directrice adopte'e 165924853 fournit par la 3e regie: 172694853 d'oü i'on tire par la 1* 1 3 9 6 8 4 2 7 5 -par^deregle^l^n] et enfuM paria * —{; 9 7 « j » 8 5 g par ia lW 69584372 *"» \i 4 7 2 8 5 3 9 6 parla2(ie «f1 f 4 9 7 3 5 2 8 \i 86372594 0. 43. Appliquons de nouveau cette troifième regie a la première de la nouvelle douzaine de directrices, que nous venons de trouver, et nous en öbtiendrons avec le fecours des deux regies précédentes la nouvelle douzaine fuivante; de  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 12J de la Directrice adopte'e 172694853 on obtient paria 3e regie 174639258 et de Ia par la 1»* 175384296 rparlaade Z1 59837642 *•* 5 2 7 3 9 4 par la ire Jr 95827643 li_4_ö 9 2 7 5 3 8 ceqoi fournit 1 par la 2de /1 38649257 li 87549362 paria ne Jl 7*584936 F u 97548326 Parla2de 11 5 2 9 7 3 8 6 4 V* 1130928574 lei, comme partout ailleurs on a continué jusqu'a la reproduction des anciennes directrices, qui Pest faite jusqu'a préfent a la lbrième paire. §. -44. Si 1'on vouloit appliquer la troifième regie a la première de ces directrices , fcavoir: - 174639258 on en deduiroit cejle-ci 184379265 qui fe rencontre deja dans la première douzaine; de forte que nos trois regies ne nous ont fourni que trois douzaines de directrices, quoiqu'il y en a pour ce cas certainement m bien plus grand noro«  128 L. ÈULER RECHERCHES nombre: vu que parml toutes celles' que nous venons de trouver, il n'y a aucune qui convienne avec fa renvenée., Cependant il en doit fe trouver plufieures pour ce cas, puisqüe dans le cas précédent oü n=7 il y en avoit deux au moins de femblables directrices. §. 45. Pour nous en convaincre plei* ïiement cherchons une directrice, qui ait la proprieté de fe reproduire par le renverfement. Telle est eelle-ci: 185037624 qui fe reproduit par la ire regie 1 85937624 nous aurons donc par la 2de 148539276 par la 1* 175249836 par Ia 2de 158337964 par Ui ire 154928637 par la 2de 179548263 La première directrice adoptée comme renverfible nous a donc améné cinq autres directrices nouvelles ; d'oü 1'on voit, qu'il y a ausfi des formules non renverfibles qui fe trouvent dans une étroite liaifon avec les renverfibles et qui ne fe rencontrent point dans les douzaines précédentes. §. 46. En examinant la première des  SÜR LES QÜARRES MAGIQUES. 120 des directrices rapportées, nous verrons qu'elle peut nous fournir une autre demie douzaine de formules tout a fait nouvelles. Car cette directrice de 1'ordrc précédent: 185037624 nous donne par la 3>ne regie celle-ci: 146293875 qui, étant renverfible nous donnerales directrices fuivantes: la Directrice renverfible I46293875! fournit par la 2de regie 187364925 par la ire 1 8 4 'ó 9 5 3 a 7 par la 2de , 149862573 par la ire 169275843 par la 2& 164382957 Oji nous avons continué les operations, comme au paravant jusqu'a la repro* duction d'une directrice renverfible. & 47' De la méme maniére, en appli«' quant la troifième regie a la première directrice de 1'orde précédent, ön obtient la formule renverfible fuivante 1 157624398 de la quelle fe dé« duifent par 1'application alternative de la feconde et première regie les direc^ trices fuivantes: Directrice renverfible: 1 5 7 6 s 4 3 9 g feconde regie 176843592 première regie 196^73248 feconde regie 137984652 première regie 192687354 feconde regie 132879546 IX. DEEL. I 4g,  'I3Ö L. EULER RECHERCHES §. 48. Si nous voulions reïterer ce9 operations, en appliquant de nouveau la troifième regie a la première directrice de ce nouvel ordre, nous reviendrions a la première demie douzaine et enfuite aux autres, de forte que cette fource de directrices paroit avoir été épuifée par les trois regies employées. Ayant donc trouvé jusqu'ici trois clasfes de 12 et trois autres de 6 directrices, nous en avons en tout 57 et avec les trois premières procedantes en progre'fions arithmetiques 57 différentes formules directrices, dont chacune peut fournir un quarré complet, et en les melant enfemble, comme on peut faire de la manière enfeignée ci-desfus ö- 35 et 36.) on comprend aifément, que l^e nombre de toutes les foiutions poslïbles doit devenir incomparablement plus grand. §. 49. II f'en faut même beaucoup, que les 57 formules, que nous venons de trouver renferment toutes les directrices posfibles; attendu qu'en employant la première methode directe, que j'ai expofée ci-desfus (§. §. 8, 9, 10,) on peut trouver facilement les 8 fuivantes  SUR LES QÜARRES MAGIQÜES. I3Ï fes qui ne font comprifes dans aucun des ordres rapportés. 135829547 135984276 136824975 136842957 136948257 136298475 136974258 137629548 d'011 1'on peut conclure, que" le norft*1 bre de toutes les directrices fera au moins quatre fois plus grand. I I. Des Quarrés magiques ïnipairs,' Dont les Diagonales et leurs paralle* les font ausfi douées des conditions préfcrites* §< 50. Soit n un nombre impair quelconque et d la différence des termes d'une formule directrice qui procédé \ % en  132 L. EÜLER RECHERCHES en progresfion arithmetique i, ï + d, 1 + 2 d, I + 3 d, &c. et dont les termes , en retranchant le nombre n de tous ceux qui furpasfent ce nombre , doivent produire toutes les différentes valeurs depuis i jusqu'a n, après 1'avoir continuée jusquau terme i -f(n—1) d. Cela pofé il est clair, que la différence d doit être un nombre premier a n et que par conféquent, lorsque n est un nombre premier, on pourra donner a d toutes les valeurs au desfous de n; au lieu que, fi n a un facteur p, il faudra exclure toutes les progresfions dont la différence d est p, 2 p, 3p, 4p, &c. Cette condition esfentielle n'est pas même fufEfante pour donner a cette progresfion la proprieté des directrices; car puisque a 1'indice t=i -f- * Ü repond le terme x=i +a d, il faut, comme nous avons fait voir autre part (§. 26,) que la formule x—t=A (d 1) produife ausfi tous les nombres différens. De la il est évident que le nombre d—1 doit être premier a n; que partant il faut toujours exclure la valeur d=i; et les valeurs d=p + 1, d=2 p + 1, d=3 p + 1, &c. toutes les fois que n renferme un facteur p.  SUR LES QUARRÉS MAGIQÜES. 133 §. 5T. Maintenant il n'est pas difficile , dc déterminer en général pour chaque nombre n, le nombre des valeurs , que la différence d peut recevoir. Car h* n est un nombre premier, le nombre des valeurs de d , qu'on prend toujours plus petites que n, fera n—2 et le nombre des formules en progresfion , qui auront lieu fera ausfi d n=2. Si n est un produit de deux facteurs différens entre eux, commen=pq, le nombre de toutes les valeurs de d fera (p — 2) (q—2). Et en général fi n est un pro duit de plufieurs facteurs différens: p q r s &c. les valeurs de d ïeront au nombre de (p—2) (q—2) (r — 2) (f—2) &c. Mais lorsque n a deux ou plufieurs facteurs égaux entre eux, la forme de 1'expresfion pour le nombre des valeurs de d en fera un peu u. 3 y % différente. Car fi n=p q r f &c. le nombre des valeurs, qu'on peut dones—I |J—1 y—1 ^—1 ner a d, fera (p . q . r . f . &c.) (p—2) (q—2) (r—2) (f—2) &c. §. S2. Après ces reflexions il fera aifé de conftruire en général un quarré 1 3 ma-  134 ^ EULER RECHERCHES rnagique tel, que non feulement les bandes horizontales et verticales mais même les deux diagonaies et toutes leurs paralleles (chacune complettée par fa correspondente de 1'autre cöté) renferment des termes différens entre eux. Pour eet effet je do is d'abord re* marquer, que, quelle que foit la for-r me d'un tel quarré repréfenté par les Jettres latines et grecques , comme noys fajfions au commencement, on pourra toujours le reduire a des nombres, et enforte, que la première colonne verticale contienne tous les termes dans leur ordre naturel, comme nous avons fuppofé jusqu'ici, et tout reviendra a voir, de quelle manière on doit transpofer les autres bandes verticales des quarrés complets, pour que la propriété requife f'etende aux diagonaies gt a toutes leurs paralleles. <$. 53, Puisque nous ne confiderons ici, que les formules directrices, qui vont en progresfion arithmetique on voit bien que dans les bandes horizontales tant les nombres latins que les grecs ou expofans marcheront ausfi en prpgresfipn arithmetique, et qu'en  SUR LÉS QUARRÉS MAGIQUES. 135 mettant d pour la différence de celie ■des nombres latins et 5 pour celles de la progresfion des nombres grecs, la première bande horizontale fera 1 1 + 5 1+2 3 1 , (1 + d) , (1 + 2 d) , &c. Ou donc, puisque pour les bandes fuivantes on n'a qu'a ajouter 1'unité aux nombres tant latins que grecs, le quarré complet aura la forme fuivante: 1 i+5 1+2S 1+35 * (i+d) (i+2d) (i+3d) &c. 2 2+5 2+25 2+35 2 (2-fd) (2+2d) (2+3 d) &c. 8 ■ , 3+5 3+25 3+35 3 (3+d) (3+2d) (3+3d) &c. 4 4+5 4+23 4+35 4 (4/fd) (4+2d) (4+3d) &c. &c. &c. §. 54. Maintenant puisque les nombres latins de chaque bande horizontale doivent renfermer tous les nombres posfibles, il f'en fuit que la différence d doit être prife , comme nous avons montré ci-desfus, c'est a dire en forte, que ni d ni d—1 n'ait aucun divifeur commun avec le nombre n; et I 4 eet-  l$6 L. EULER RECHERCHES cette même condition f'étend ausfi a la différence de la progresfion des expofans s et requiert que tant l que s—i foit premier au nombre n. Enfuite il est evident, que les deux différences d & s doivent être inégales entre elles; car fi elles étoient égales, tous les termes fe trouveroient deja dans la pre* mière verticale; et cette feconde con* dition fuffit quand le nombre n est premier : mais f'il n'est pas premier, il faut outre cela que le nombre d*-*è foit premier a n, §. Ces trois conditions rempli* es , on aura fatisfait a la première des conditions principales préfcrites pour la conflruction des quarrés a diagonales et paralleles différentes, c'est a dire, qu'on obtiendra un quarré dont les bandes horizontales et verticales contiennent tous les nombres différens, tel que nous en avons conftruit dans la ire partie de cette fection. 11 ne reste donc qu'a voir de quelle manière on pourra remplir 1'autre condition dea diagonales et de leurs paralleles. ft 5A Confidérons pour eet effet la  SUR LES QUARRÉS MAGIQÜES. 137 première diagonale, qui descend de Ia gauche a la droite, et puisque les nombres latins, qui la compofent, ferment cette progresfion : 1, 2 -f- d , 3 + 2 d, 4 -f 3 d, 5 + 4 d, 6 + 5 d, &c. dont la différence est d -f- 1, on voit, que cette diagonale renfermera tous les rombres différens, toutes les fois que d + 1 est un nombre premier a n; et puisque toutes les paralleles de cette diagonale croisfent par la même différence d + 1, la propriete requife f'etendra ausfi aux paralleles. II en est de même des nombres grecs ou expofans , qui recevront ausfi toutes les valeurs posfibles , pourvü que la différence de leurs progreslions 3 -f- I foit première au nombre n. §. 57. Confidérons ausfi la feconde diagonale, qui monte de gauche adroite , et nous verrons d'abord que les nombres latins et les grecs tant de cette diagonale que de fes paralleles farment des progresfions arithmetiques, dont la différence des uns est d—1 et des autres 1. Pourvü donc que tant d—1 que 5—1 foyent des nombres prémiers an, tous les termes, qui fe trou-  I38 V, EUEER RECHERCHES veront dans cette diagonale et dans toutes ces paralleles, feront ausfi différens entre eux. D'ailleurs cette dernière condition est deja comprife dans la nature des directrices. §. 58. Voila donc toutes les conditions, qu'exige la conftruction des quarrés, qui font 1'objet de cette nme partie. Elles fe reduifent aux trois fuivantes: i°) que les nombres d, d -f 1 et d—1 foyent premiers au nombre n. 20) que les nombres S, S -f- 1 & s—1 foyent ausfi premiers au nombre n, et 30) que le nombre d—-i n'ait de même aucun divifeur commun avec n. §. 59. Suppofons donc que p foit un divifeur ou facteur quelconque du nombre n, et il faudra exclure des valeurs de d celles-ci: d=\p, d^=xp + 1, d=* p—1 et des valeurs de la lettre $ les fuivans: s=x p, s=k p—1, 8—x p -f 1. Soits p==3 et il faudra exclure des valeurs de d et de i tous les nombres posfibles; d'oü Ton voit, que dans tous les cas, ou le nombre n est divi* fible par 3, il fera imposfible de conilruire un quarré, dont les diagonales et  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES". 130 et les paralleles fatisfasfent aux conditions requifes, §. 6ot Or quand le nombre n est premier, le nombre de toutes les valeurs différentes, qu'on peut donner aux différences d et s fera=n—3. En* fuite ü n est un produit de deux nom* bres premiers inégaux entre eux, com« me n=p q, le nombre des valeurs de d et s fera (p—3) (q—3), Et en gêné« 3 y ral fi ruajp q r le meme nombre fera a—s u—i exprimé par cette formule: p q, 7-1 V (p—3) (q—3) (r—'3;. §, 61, Après ces remarques générales developpons quelques cas parti* culiers, et puisque nous venons d'exclure des valeurs de n les multiples de? 3, prenons n==5, d'oü les valeurs con* venables pour d et s feront 2 et 3, dont 1'une pourra être prife pour d et; 1'autre pour s. Soit donc d=2 et 5=3, et le quarré, qui en refulte, aura cette -frrme;  «4° EÜLER RECHERCHES l' 3* 5* 2* 4* 2' 45 lJ 31 54 . 31 5" 24 4' is 44 I' 3S 51 2* 5S 2' 4' i4 3* ét il est évident qu'en changeant les valeurs de d et de 8, c'est a dire en mettant d=3 et 3ss2, on pourroit former un autre quarré ; mais il ne vaut pas la peine de le distinguer de celle-ci, §. 62. Soit n=7 et les valeurs convenables de d et s feront 2, 3, 4, 5, qui, renfermants deux inégales entre elles donnent fix combinaifons différentes, fcavoir: d=2 et 3=3 ; d=3 et 5=4 d=2 et 5=4 ; d=3 et 8=5 d=2 et 8=5 ; d=4 et 8=5 et les quarrés qui en refultent font les fuivans: y Si d=2 | tt Si d=2 A' et 8=3 11 • et 3=4 i' 34 5' 7' 4' 6' i' 3S 52 7' ■? 47 64 a? 4' 6' i4 37 5' 7'aJ 4tf i/ 34 5' f 3' sf 72 a5 4' 64 i7 33 57 74 2' 4' 62 is 4+ <57 iJ 3ff 5' 7+ *'4+ 6' I? 3S 5' 7' a? 5' 7' 2+ 47 6' i' 3'5' 7* 2' 4' ó7 i* gl 6' i' 3' 5' 7+ a7 4'ö' i3 37 54 7' *5 4 ' 77 2! 4' <52 I' 3' 54 77 24 4" 6' i2 3* 5 III.  SÜR LES QUARRÉS MAGIQUES. 141 |tt Si dr=2 ttt Si d=3 cr 3=- * v • et 8=4 I' 3' 5+ 72 27 45 6' i* 4S 71 3' 6' i7 5* 22 4' 6' iJ 3' 5' 7422 5S ï 4' 74 3' 6' 3' 5' 7' a4 41 67 1' 3' 67 24 s' ir 4J 7* 4* 62 ï 3' 5' 7' a«44 7' 3' 6' 2' 5' i' SJ 73 2' 4* 6+ i2 37 5J i2 4' 7' 3' <54 2% 6' i4 3' 57 f ï 4' ós a5 57 i4 4' 7' 3* 77 2' 43 6' 1' 34 52 77 34 ö* 52 i5 4' V si d=3 VT Si d=4 Y • et 8=5 v x* et 8=5 i« 4' 74 32 67 25 53 i' 5' a4 62 37 7' 4» 22 57 V 4' 7- 3* r542' 67 35 7' 4' 1» 5* 3! 6' a' 54 i! 47 7S3' 7' 4' *4 5* *7 6' 4+ 72 37 6' 23 5' i544 i2 57 2' 6' 3' 71 5' i' 4' 7' 34 62 27 5' 2' 6' 3* 74 42 1' 6" a4 S2 i7 45 7' 3' óff 34 7' 47 1' 5' 21 77 3S 63 2' s' i4 42 77 4' i3 5' ~s ö4 3* §. 63. La nature de ces quarrés nous procure encore eet avantage, qu'on peut commencer 1'infcription de fes termes par quelque cafe du quarré qu'on voudra. Pour montrer la multiplicité des formes, qui en nait, prennons le premier des fix quarrés, que nous venons de conltruire et remplisfons en les cafés de la manière fuiyante: K  i42 t. E ULER RECHERCHES 47 63 i6 31 55 f | 24 5' 7* 27 43 65 i1 3S 6J I5 3* 54 77 23 45 73 2Ö 4J 6* I* 34 57 3? 5' 76 2' 4S 6' z5 4i ö4 ,f 3j f 7' "7* 5' 75 1 ar 44 <57 '} $ 64. Si Ton veut appliquer tout cela aux quarrés magiques ordinaires, on n'a qu'a mettre au lieu des nombres latins ces valeurs: o, 7, 14, 21, 28, 35, 42, et au lieu des nombres grecs les fuivantes: 1, 2, 3> 4> 5> ö> 7> dans un ordre quelconque et a mettre enfuite a la place de chaque terme du quarré Ï>récédent la fomme des deux nombres atins et grecs transformés de cette manière. Ainfi dans le quarré complet, que nous venons de trouver, mettons au lieu des nombres latins - 1234567 les valeurs fuivantes - - 14 42 o 35 21 7 28 et au lieu des nombres grecs - 1234567 fUbttituons celles-ei - - - 5417236 et  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 14$ tt nous obtiendrons le quarré magique ordinaire fuivant: 41 jj^ 17 4 23 j 33 | 49 26 35 48 36 10 18 2 | 11 16 5 28 34 43 38 29 45 39 9 19 7 27 21 6 22 31 46 37 12 44 40 14 20 1 24 32 3 25 30 47 42 13 15 Dans ce quarré non feulement toutes les bandes horizontales et verticales mais ausfi toutes les diagonales et leurs paralleles correspondentes et complettees, comme par exemple 8 26 38 7 46 20 30 produiront la même fomme fcavoir: 175. §. 65. Pour donner encore une idéé des cas, oü le nombre n n'est pas premier mais indivifible par 3, confiderons celui de n=35=5. 7, dans lequel le nombre de toutes les valeurs, qu'on peut donner aux lettres d et s fera 8. Gar puisque ici, en mettant n=pq, il ya  144 EÜLER RECHERCHES y a p=5 et q=7, la formule, qui ex* prime le nombre des valeurs est (p—3) (q—3)=2. 4=8, c'est qui est tres bien d'accord; car les valeurs que peuyent recèvoir les lettres d et i font rééllement les 8 fuivans: 2, 3, 12, 17, 18, 23, 32, 33. Enfuite en excluant les nombres de d et 8, dont la différence d—s est divifible par 5 ou par 7 les combinaifons admisfibles feront d=2 & 8=3 d=X2 & 8=23 d=3 & 8=i8 d=i7 & 8=i 8 d=2 & 8=33 d=i7 & 8=23 d=3 & 8=12 d=i7 & 8=33 d=3 & 8=32 d=23 & 8=32 d=i2 & 3=i8 d=32 & 8=33 d'oü 1'on pourroit former douze quarrés différens de 1225 cafés, dans lesquels toutes les conditions préfcrites feroient remplies; mais on nous dispenfera volontiers de la conftruction actuelle même d'un feul d'entre eux. Fin de la Section première. SEC-  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. I4S SECTION SECONDE. Des Quarrés latins a doublé marche de la forme générale. 123456- * (n-t) n 214365 - - n (n-i) 3 4 5 6 - (n-i) n 1 2 4 3 ö 5 - n (n-i) 2 1 5Ö - - n 1 23 4 &c. &c. 66. Nous avons déja remarqüé ci-desfus dans la fection précédente , en établisfant les clasfes des quarrés réguliers, que cette espèce exclud entièrement les nombres n impairs; et nous verrons dans la fuite, que les valeurs de n doivent non feülement être pairs mais même palrement pairs, ou, quele nombre des cafés du quarré a doublé marche doit être divifible par le quarré de 4. Mais avant que de venir a la démonftration de cette verité, il faudra déterminer en général la relation qui fe trouve entre les différens nombres du quarré et leur pofition. Pour eet effet j'obferve d'abord, que paree que les termes de la première bande horizonix. veel, Iv ta*  'J\6 L. EULER RECHERCHES tale font en même temps les indices des colonnes verticales qui leur repondent, ausfi bien que ceux de la première bande verticale le font des horizontales : chaque cafe du quarré fera déterminée par deux indices, 1'un vertical et 1'autre horizontal. Soit donc en général 11'indice vertical d'un terme quelconque, x et u fon indice horizontal, et il f'agira de trouver la relation entre les trois lettres t, u et x. Pour eet efr'et il faut diflinguer foigneufement le cas , oü 1'un ou 1'autre des deux nombres t et u est pair, de celui oü tous les deux font pairs, et on verra d'abord, que le premier cas fournit x=rt -f u—i et 1'autre sast + u—3, ce qui fait voir en même temps que les deux indices t et u peuvent être échangés entre eux, fans que le terme x change de valeur, puisqu'il ne dépend que de la fomme de ces deux lettres. — Après cette obférvation nous pourrons propofer nótre Théorème mentionné, cnoncé de la manier e fuivante: Tam  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. ïtf Tous les quarrés d doublé marche ne ffauroientfournir aucune jormule directrice, d moins que lé nombre des termes, horizontaux ou verticaux, ne foit divifible par 4. §. 67. Pour dêmontrer cc Théorème, foit la férie a, b, c, d, e, &c. uné formule directrice quelcdnque pouf 1'expofant indeterminé a; foit «, p,< y, 2, », &c. la férie des indices horizon* taux indiqués par la lettre t, celle des indices verticaux marqués par u, qui marchent toujours fuivant la férie des nombres naturels, étant 1, 2, 3, 4, &c* et il faudra, en vertu de la nature? des directrices, expofée dans la fection précédente , que 1'une et 1'autre de ces deux féries renferme tous les nombres différens depuis 1 jusqu'a n. Ayant donc les deux indices, 1'un vertical et 1'autre horizontal, nous pourronS en déduire facilement par les regies précédentes la valeur de chaque terme de nötre directrice. §. 68. D'abord il est cïair* que pour le premier terme on aura toujours a=«*K. 2 Pour  I48 L. EULER RECHERCHES Pour le fecond terme b il y a t=2 et 11=3; d'oü, en diftinguant les deux cas de la valeur de 3, qui peut être paire ou impaire, on aura pour le dernier b=3 + 1, pour 1'autre 0=3—i. Pour le troifième terme c, a caufe de t=3 impair et u=y il y aura toujours c=y-f- 2. Pour le quatrième terme d oü t=4 est pair et u=s il faut distinguer encore les deux cas de la valeur de 5: fi elle est impaire il y aura d=s -f- 3, et fi elle est paire, d=s 4-1 et ainfi des autres. On aura donc pour la formule directrice a b c d c f g &c., d'un quarré dont les indices horizontaux font «ayJe^ &c. et les verticaux 1234567 &c. les termes fuivans b_j"0 4- 1 C3 impair) a= D~ 13 + 1 (3 pair) A * , d= fS + 3 (8 impair) + 2 a-\S + 1 (ï pair) e~:e + 4 f== f? + 5 ff impair) g" + g \? + 3 (? pair) + ° h=/Ó + 7 (6 impair) + 10 lö + 5 (Ö pair) &c. §. 69. Nous voyons donc que Ia détermination des Jettres a, b, c, d, &c. par les indices «, 3, r, 8> &c. feroit tout a fait réguliere, fi des lettres alternes  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. I49 is, 5, ?, &c. aucune êtoit paire, et que nous aurions alors a=*, b=3 -f- r, C=y + 2, d=S 4- 3, e=e +4, + -y, &c. le nombre de ces terme6 étant toujours=n. Suppofons pour un inftant, que toutes ces lettres alternantes foyent impaires. Soit la fomme de la férie des indices horizontaux « + 3 + v + 2 + e + &c.=s et celle des termes de la directrice a4-b + c4-d4-e + &c.=S, et en ajoutant tous ces termes nous aurons cette équation: S==E +1 + 2 + 3 + 4 4- 5 + • • • • (n—0=E + i" (n—1) Or puisque 1'une et 1'autre de nos deux féries doit comprendre tous les nombres différens depuis ï jusqu'a n, il Pen fuit que les deux fommes S et 2 doivent être égales entre elles j ou bien, leur différence doit être un multiple du nombre n, qui foit a n, d'oü 1'on tire S=sS-f.\ n, et partant il faudra être dans ce cas-ci § n (n—i)=x n. Mais nou3 avons deja dit plus haut, que les quarrés a doublé marche excluent entièrement les valeurs impaires de n; d'oii en fuppofant n pair=2 k, k étant un nombre entier quelconque, nous aurons k (2 k—-i)=.2 k k ou bien x=ck—\ ou k=x—| ce qui est imposfible. K 3 7°'  ?5Ö U euler recherches §. 70. Mais cette conclufion tire fon origine de la fuppofition, que toutes les lettres alternantes 3, 8, e, &c, font impaires, et ce n'est que pour ce cas-ci que les directrices deviennent entièrement imposfibles, quelque valeur qu'on donne a n, Pour que le quarré a doublé marche ait des directrices, il est donc abfolument necesfaire, que parmi les lettres 3, f, fl, &c. il fe trouve des paires, et pour voir, ce qu| en refultera, nous fuppoferons d'abord, qu'il n'y ait qu'une feule, ce qui diminuera la fomme de la férie des indices horizontaux de 2 et nous aurons n (2 n— t)—2=a n; ou bien en mettant n=? k, il faudra être k(2 k—i)—2=2 k k, d'oü il est évident que n doit être un nombre pair, Soit donc k=2 m et partant n=4 m, et nötre équation deviendra m (4 m—1)—1=2 a m ou bien i=4n (4 m—1)—2 x m=m (4 m—2 *—1.) Or puisque cette équation ne fcauroit avoir lieu a moins quej m=;i et a=i 11 est clair que ce cas ne peut fubfifter que lorsque n^4, §. 71. Suppofons en général, que parmi Jes nombres alternes 3,8,?, 0, il  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 151 fe trouve * paires, et puisque le nombre de toutes ces lettres est \ n, il est clair que * ne fcauroit furpasfer \ n. Enfuite puisque chaque valeur paire de ces lettres produit dans la fomme \ n (n~i) une diminution de deux unités, nötre équation fera | n (n—1)—2 =a n, ou bien en prennant 11=2 k, nous aurons celle-ci: k (2 k—1)—2 ^=2 a k, "qui ne fcauroit avoir lieu, que lorsque k est un nombre pair=2 m et partant n=4 m, Alors nótre équation fera m(4m—1)—TT =2 mh, de laquclleon tire les nombres des lettres alternantes, qui font paires, favoir *=.m (4 m—-2 a—1) c'est a dire égal a un produit de deux facteurs, 1'un m et 1'autre 4 m—2 a—1. Or puisque *■ ne fcauroit furpasfer | n=2 m et que le coëfficiënt de m, (4 m—2 a—1) est un nombre impair, il faut abfolument qu'il foit 4m—2 a—itst, d'oül'ontire a=2m—1 et iz=m. 11 faut donc, que la moitié des lettres 3, s, fc, 6, foit paire et que le nombre n foit divifible par 4; par conféquent les nombres impairement pairs 2, 6, 10, 14, &c, feront entièrement exclus de cette fection, attendu quils he i^auroiaot jamais fournirdes direcK 4 tri-  152 L. EÜLER RECHERCHES trices, ce qui est ce qu'il faloit démontrer, §. 72. Par cette raifon nous établirons par toute cette fection, que le nombre n foit divifible par 4, en mettant n=4 m, et dans tous ces cas la démonftration précédente nous fait voir la posfibilité des directrices. Confidérons donc principalement les directri-" ces, qui repondent au premier expofant i et qui a caule de a=i auront en général cette forrne: 1 b c d e f g &c. a laquelle repond cette férie des indices horizontaux 1 3 y J V< &c, la férie des indices verticaux étant celle des nombres naturels 1 2 3456&C, Ce* la pofé nous avons vu, que fi / marqué 1'indice vertical et u le horizontal, on aura le terme de la directrice xt=t 4-u—1, excepté le feul cas, oü les nombres t et u font pairs , pour le quel on aura x=t + u—3; de forte que dans 1'une et 1'autre cas x est un nombre impair, §. 73» Nous avons demontré que pour le nombre n=4 m le cas oü t et u font pairs doit toujours fe rencontrer m fois j  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 153 m fois; d'oü il f'en luit, qu'il y a ausfi m cas, oü aux nombres pairs de t repondent des valeurs pour u impaires; et par la même raifon, pour le cas de t impair on aura pour u m nombres pairs et autant d'impairs. Eclaircisfons cela par 1'exemple fuivant ou m=2 et n=8: Indices verticaux t—i 2345678 Indices boiizontaux uc=r 6257483 lei aux indices pairs t=2 et 6 repondent les indices pairs u=6 et 4. Aux indices pairs u=2 et ftrepondent les indices impairs fc=3 et 7. Enfuite les indices impairs u==i et 7 repondent aux indices impairs t=r et 5 et les indices impairs u=3 et 5 aux paires fc=8 et 4. Or de ces deux féries on pourra former par les formules x=t 4- u—1 et x=t 4- u—3 la directrice fuivante : 15483762 oü tous les termes font duTérens. 74. II est ausfi facile d'examiner chaque formule propofée, fi elle est directrice ou non; Car ayant les nombres x et les indices horizontaux t, on n'a qu'a chercher les indices u, moyennant 1'une ou 1'autre des formules données pour x, dont la derniere x=t -f K 5 u—3  154 L' EULER RECHERCHES u—3 ou u=x—t -f 3 n'a lieu que lorsque t est pair et x impair, et quand tous les nombres trouvés de cette facon pour u fontinégaux entre eux, la formule propofée fera toujours une vraye directrice, Voici queiques exemples; I Indices t~ i i 3 4 formule x= 134a Indices Ü=3 1423 II Tndiccs 1=12345078 formule x= 1 3 5 7 4 2 8 6 Indices 11= 1 4 3 ó 85 2 7 III. Indices t= 1 2 3 4 5 67 8 9 10 tr 12 formule x= 146810 12 2 35 7 911 Indices iiaq 1345 6 78 10 9 12 11 2 oü 1'on voit, que les féries u comprennent toutes les valeürs différentes, de forte que les formules propofées pour X font veritablement directrices, §. 75. En confidérant avec attention les deux derniers exemples on verra, qu'il est facile d'examiner en général les directrices pour tous les nombres divifibJes par 4. On n'a qu'a les partager pour eet effet en deux parties éga-  SÜR LES QÜARRES MAGIQÜES. 155 égales, dont chacune contienne am termes, et on verra par les regies pré" fcrites, ü les féries qu'on trouve pour u renferment toutes les valeurs différent tes. Voici 1'exemple de deux directrfr ces générales pour tous les nombres n=4 m; Première Directrice. Prerolèrenaoitiéarn+3,2m+4-4m j.x= 4 2 8 d - 4m-2 u=2m+4,2iïi+r,2m+(5^nï+3-4m-i Dana  ï.56 L. EULER RECHERCHES Dans la dernière moitié le terme pénultième de u est 4 m + 2 ou bien 2 , d'oü 1'on voit que dans les valeurs de u il fe trouve tous les différens nombres depuis 1 jusqu'a 4 m. <$. 76. Or ayant trouvé une feule formule directrice, on en pourra tirer plufieures autres, par des regies femblables a celles, dont nous nous families fervi dans la fection précédente. Pour mettre cela dans tout fon jour, nous allons confiderer une directrice quelconque 1 a b c d e f &c. dont le terme qui repond a 1'indice t foit=x, et nous avons vu, que, prennant u pour ï'indice horizontal, il faut diflinguer deux cas, fun oü t est pair et x impair, qui donne 11=3 4-x—t, et 1'autre u=i 4- x—t, qui comprend toutes les autres valeurs. Pour plus de commodité on peut repréfenter 1'un et 1'autre de ces deux cas par cette formule ambigue u=x—t + 2 + I, oü le figne fupéricur a lieu quand x est impair et t pair; dans tous les autres cas il faudra ie fervir du figne inferieur, £. 77, Maintenant, comme la nature  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES, 157 re de toutes les formules directrices renferme les deux propriétés fuivantes: i°) que, pendant que la lettre t varie par toutes les valeurs depuis 1 jusqu'a n=:4 m, la lettre x doit ausfi recevoir toutes ces valeurs différentes. 20) que, pendant que 1'on fait varier les deux lettres t et x par toutes les valeurs , ausfi la formule u=x—t 4- 2± 1 recévra toutes les valeurs posfibles: il en découle naturellement cette troifième propriété: que, pendant que les lettres x et t varient depuis 1 jusqu'a n , la formule t—x + 2 + 1 fournira de même toutes les différentes valeurs, Eourvii qu'on prenne bien garde a 1'amiguité des fignes dont le fupérieur n'a lieu, que lorsque le nombre t est impair et x pair; furtout puisque ces deux lettres font li étroitement liées entre elles , que pendant que 1'une varie par toutes les valeurs, ausfi 1'autre prend les mêmes variations, et qu'on peut les changer entre elles, au moins a eet égard. <5. 78- Voyons a prefent, de quelle manière on peut déduire la nouvelle directrice de cclle, que nous avons fup- po:  I58 L. EULER RECHERCHES pofé connüe. Soit pour eet effet * I A B C ü &c. une telle directrice, dont le terme, qui repond a 1'indice T foit X, et il faudra que, pendant que T varie par toutes les valeurs, ausfi X fubisfe les mêmes variations, de même que X—T + a + 1 et T—X +2+1, pourvü qu'on obferve les regies préfcrites a 1'égard de 1'ambiguité des fignes. Or ayant remarqué autre part, que les deux lettres t et u peuvent être échangées entre elles, il f'en fuit, qu'on trouvera une nouvelle directrice , en rapportant le même terme x a 1'indice u=sx—t + 2 11 j Cest a dire en prennant T=x—t + 2 + 1 et X=x. Ainfi, ayant pour le cas n=8 cette formule directrice : 13582467 a la quelle repondent pour O: - 1435070* on en déduira une nouvelle directrice, en mettant le fecond terme 3 a la quatrième place, asfignée par le nombre u fouscrit; le troifième terme 5 a la place troifième et ainfi des autres, ce qui fournit la nouvelle directrice: 17538246. §. 79. Enfuite on trouvera ausfi touiours une nouvelle directrice, en changeant  SUR LES QUARRÉS MAGIQUE-S. Ï59 geant entre elles les lettres t et x et prennant T=x et X=t; de cette facon la première proprieté est déja rempliepar elle même, et 1'autre, qui regarde la formule X—T + 2 + 1 fera ausü parfaitement remplie; car cette formule étant a prefent t—x -f- 2 + 1, pasfera par toutes les valeurs , pourvü qu'on obferve, que le figne fupérieur n'a lieu, que lorsque t est pair et x impair. On voit bien que cette regie convient avec la première de celles, que nous avons données dans le §. 27. de la fection précédente et que nous avions caracterifée par le terme de renverfement-, de manière qu'on peut toujours employer la même "regie fans aucune altératión dans cette fection. La formule directrice de 1'exemple précédent, fcavoir 13^82467 fournira donc par le renverfement celle-ci 15263784. §. 80. Une autre regie fe déduit du premier cas, en prennant T=t et X=t—x 4- 2 + 1, puisqu'il en réfulte U=X—T + 2 + 1, oü Tambiguité des ftgnes est le contraire de la précédente, de forte qu'en fubftituant au lieu de T et  100 L, EÜLER RECHERCHES ct X leurs valeurs, on obtient U== —X 4-4, formule qui, fans ambiguité, re9évra toutes les variations posfibles, pendant que t, et partant ausfi x, pasfent par toutes les valeurs. Cette regie est analogue a la feconde de la fection précédente, oü nous avions ausil T=t et X=t—x 4- i qui a lieu ici dans tous les cas, exceptés ceux, oü t est impair et x pair, qui nous oblige a nous fervir de la valeur X=t-x+3,Soyentparesempleles t=t 2345678 les x=i 3582467 nous aurons pour X=i 8756324 $.81. Par le moyen de ces deux regies, on peut déduire de chaque directrice connüe plufieures autres et presque toujours douze nouvelles, comme il est arrivé dans la fection précédente (confer. Pexemple du §. 42. et füivans,) pourvü toutefois, quon employé la feconde regie avec la rectification indiquée. Pour éclaircir tout ce par un exemple reprennons la directrice, dont nous avons faitufage jusqu'ici, et en lui foufcrivant fa renverfée et appliquant enfuite alternativement la  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. IÓ"l feconde et la première regie on ob* tiendra en tout les douze nouvelles di* rectrices fuivantes, y compris la propofée. la Directrice propofe'e 13588467 foumit par renverfement 15263784 et enfinte -f- 1, et en 0P> prennant 574266 et partant rien moins qu'inégales entre elles. <$. 9T. Après ces reflexions générales, qui peuvent être appliquées a tous les quarrés latins a doublé marche, quelque grand que foit ie nombre n, pourvü qu'il foit divifible par 4, nous allons développer quelques cas particulier» oü n-=4 et n=8, en omettant les fuivans, qui nous meneroient trop loin; et puisque pour le cas de n=S nous avons déja rapportés quelques exemplcs, nous nous bornerons a en chercher toutes les directrices; ayant fait voir que chacune d'eiles peuvent fournir un fystème complet et que deux directrices différentes peuvent ausfi conduire a un fystème complet, pourvü que les termes tiennent le même ordre par rapport au pair et a 1'impair. Ces fystèmes formés, dont le nombre furpasfe évidemment de beaucoup celui des premières directrices, la conffruction des quarrés n'a plus la moindre difficulté. Cas  172 L. EÜLER RECHERCHES Cas de «=24. §. 92. Le quarré latin a doublé marche est dans ce cas 1234 2143 3 4 1 s 4321 qui ne fournit pour 1'expofant 1 que les deux directrices fuivantes: 1423 1342 dont 1'une , en y appliquant les deux regies préfcrites, produit 1'autre. De ces deux directrices on peut former les deux fystèmes complets fuivansj _j n_ Pour l'expo(ant 1 ■ ■ 1423134a 2 23142431 _—— 3 32413 124 4 4 1 3 2 4 2 1 3 et en infcrivant felon ces directrices les expofans, on obtient les deux quarrés complets que voici: I  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 173 I II r 23 3* 4' i' a+ 32 4' a2 i4 4' 3' -2 v 4' 3* 3' 4* i' a+ 3' 42 I+ 4* 3* I? 4+ 3' i= On fe convaincra facilement que quelque autre quarré latin, qu'on voudroit établir, on n'en fauroit jamais tirer d'autres quarrés complets, qui fatisfasfent aux conditions préfcrites. Cependant 1'un et 1'autre des deux quarrés,' que nous venons de former admet ausfi des transpofitions des bandes verticales telles que les propriétés préfcrites font remplies même dans les diagonales: En voici deux exemples: I II i' 3+ 42 a' i* 43 2+ 3* _= 4' 3« i+ a2 3+ i3 4' 3' i2 2+ 41 3' 4' 1 4+ iJ 3* 4+ -* 3' Gw «=3. §. 93. Le quarré latin fondamental est 1 2  J74 -ULER RECHERCHES 12345678 21436587 3 4 5 6 7 8 1 2 43658721 56781234 65872143 78123456 87214365 Ïiour lequel les deux formules généraes fournisfent d'abord les deux directrices fuivantes: 13574-86 14862357 dont la première commence par les quatre nombres impairs, et il n'est pas difficile de trouver toutes les directrices dont les termes pairs et impairs tiennent le même ordre, qui font les quatre fuivantes: 13574286 15734826 15738462 17538246 §. 94. Appliquons donc fuccesfivement a ces quatre directrices les deux regies enfeignées et démontrées ci-desius (§. 78. et fuiv.) qui nous fourniront ks quatre douzaines fuivantes:  SUR LES QUARRÉS MAGIQJlES, 175 Première Douzaine, fondamentale 13574286 penverfe'e 16253847 2de regie/* 8764523 "115483762 ire S1 l 8 5 ó 4 3 2 li 8532764 2de Sl*4 682357 \i 3726845 IK / 1 5 6 2 7 3 8 4 \l 4278536 _de S1 6 8 3 7 4 2 5 li 7 4 6 8 253 Seconde Douzaine, fondamentale 15734826 ïenverfée 17452836 2* regie/1 6 5 M 7 8 3 ë Lr 4 2 86753 ire J"i 4853267 I13827564 _de /I 7 6 8 3 5 4 2 \\ % 6 3 7 2 4 5 jre /I 8 5 7 6 3 2 4 V 6478352 2de J13762485 \t 5268437 Trnr  'xj6 tl EULER RECHERCHES Troifième Douzaine. fondamentale i 5 7 3 8 4 ó 2 renverfée 18462735 16528347 1327 6854 14673285 13287546 17863524 18457263 17586423 16834752 14752386 15624837 Quatrième Douzaine. fondamentale 17538246 renverfée 1 6 47 3 8 2 5 147.8503 15263784 14826735 1358 2467 17632854 18756342 1 5 4 8 7 3 2 6 1867 4 5 3 2 16257483 13864257 §•95-  sur Les quarrés mAGiqués. ijj §. 95. Voila donc 48 formules direc^ trices, qui épuifent ausfi tout nötre quarré latin; car toutes les formules , qu'on en peut tirer par La methode ordinaire , fe trouvent dans les quatre douzaines précédentes. En n'employantdonc qu'une feule de ces formules,, on en pourra conftruire un quarré complet et partant 48 foiutions difïe* rentes, fans compter celles, qui naitroient de la combinaifon de plufieures de ces directrices, dont les termes pairs et impairs tiennent le même orare, et dont le nombre est fansdoute trés confidérable. Pour faciliter les pareilles combinaifons et pour juger en même temps du nombre de toutes les foiutions différentes nous allons distribuer ces 48 directrices ert différentes clasfes, felon 1'ordre qui f'y obferve par rapport aux termes pairs et impairs dont nous defignerons les premiers par la lettre p et les autres par la lettre i; nous en obtiendrons les espèces linvantes IX. DEJL> ]g L  I78 L. EULER RECHERCHES j, i i i i ppp_piyLt- i pi i pipp ; ï 3 5 7 4 2 8l 1 4 7 5 2 3 8 6 15734826 18532764 15738462 18576324 17538246 18756324 iT" i i i p P p~P~T Vi H- i p i p p i P i "1 3582467 14728563 13726845 16524783 13762485 16528347 17586423; i87ó4 5..?_3 UI. i i p p p P i i" IX. i i p p i i p p " 13864257 13287546 15268437 13827564 15624837 15263784 17468253 15483762 TV, ï~p~p p p i i i , 1 5 4 8 7 3 2 6 x fffffiT, I7Sï 7, 35 4 J 18462735; .. V. ~T i p i p p i p X. 1 p p 1 1 p p 1 13276854! 14673285 17452836, 14853267 17632854 16253847 t 7 8 5 6 4 ui 162574S3 vl' rpp'i p"rr p| 16473825 • 1'> E-vfrt16837425 18457263 16478352 18637245 I 6 834752 6 ' 4 ^ 18 6 7 4 5 3 2 §. 96. En confidérant une clasfe dc directrices quelconque de x formules, il est clair, que puisqu'on peut combiner chacune d'entre elles avec chacune des  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 170 des directrices d'un autre ordre de x directrices, on en tirera aa foiutions différentes, Or donc puisque nous avons en tout huit clasfes chacune de quatrd directrices > dont chacune peut être* combinée avec 1'une ou 1'autre des autres clasfes > on pourra déduire feize foiutions de chaque clasfe et partant 128 foiutions des huit clasfes, et en y ajoutant les deux clasfes de huit, qui en fournisfent 64 chacune le nombre de toutes les foiutions posfibles fera 256, qui fatisferont toutes également au Problème. Mais il faut bien remarquef que les quarrés latins a quadruple marche en donneront encore un bien plus grand nombre, fans comptef celles, qu'on peut tirer de plufieures? tr&nsformations expliquées ci-desfus et a expliquer encore plus clairement dans la fuite, Ce qui joint aux différen-. tes foiutions pour les cas de 11=13 > de n==4, de n=5 et de n-27 doit augmenter nötre furprife a 1'égard du cas de n=6, dont 1'imposfibilité fe paróit con~ jfirmer de plus en plus. Fin de Ja Sectivji fecopde. U * SEC-  l8o L, EÜLER RECHERCHES* SECTION TROISIÈME, Des Quarrés latins a triple marche de la formule générale. 123456789 &c. a 3 1 5 6 4 8 9 7 &c' 312645978 &c. 4 5 6 7 8 9 &c. &c «5. 96. Ici il est évident, que le nombre n doit être necesfairement divifible par 3; nous mettrons donc partout n=3 m, oü mmarquerale nombre des membres , dont chaque colonne tant horizontale que verticale est compofée. Ainfi le cas le plus fimple fera celui, oüm=i oubien n=3 et ie quarré latin, contenant un feul membre du quarré général a triple marche: 123 231 312 dont la conftruction a été fuffifammentcxpliquée au 18. de la fection première. §• 97-  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. l8t _). 97. La première question qui fe préfente ici, c'est defcavoir, fi tous les cas de ce quarré a triple marche admettent toujours des formules directrices ou non? O je dois d'abord remarquer, que lorsque le quarré est compofé de deux membres, il ne fcauroit jamais admettre de directrices, de forte que le cas de n=6 doit encore être exclu dans cette espèce de quarrés fimples. Verité de laquelle on fe pourroit convaincre par la methode ordinaire de chercher les directrices, mais qui acquerra un dégré d'autant plus haut de certitude, qu'on en peut donner une démonftration trés rigoureule tirée de principes tout a fait différens de ceux, par lesquels nous avons prouvé 1'imposfibilité descasprécédens, 011 le nombre n étoit impairement pair, et qui ne fcauroient être appliqués dans cette fection a caufe de la multiplicité des cas différens qu'on y feroit obligé de confiderer. §. 98. Pour rendre cette démonftration plus claire et plus facile, je rnarquerai le premier membre du quarM 3 fé  382 U EÜLËR RECHERCHES t j j ré propofé a triple marche, fcavoir » 3 _ par la lettre A, qui comprendra donc trois bandes horizontales et autant de verticales et la lettre a me marquera chaque nombre contenu dans ce petit quarré, e est a dire ou 1 ou 2 ou 3, De la même manière j'exprimerai ïe fe- cond membre du quarré, fcavoir: 5 0 4 par la lettre B, et chacun des nombres, qu'il contient par b. Cela posé le quarré latin de deux membres, c'est a dire pour le cas de n=~5 pourra être repré* fenté de cette facon: £ % ou chacune des bandes tant horizontales que verticales renferme trois termes. §. 99. Maintenant j'obferve, que fi ce quarré admettoitune directrice, elle devroit contenir trois a et trois b, dont les uns feroient tirés de la première verticale A B et les autres de la feconde verticale B A. Or puisque tous les termes d'une directrice doivent être tirés de différentes bandes horizontales ct de différentes verticales, chaque terme, qu'on met dans la directrice, ex? cigg| une bande horizontale et une au- tr©  jSUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 183 tre verticale. Ainfi, quand on veut prendre tous les trois a de la première verticale, puisqu'ils feroient pris de la lettre A, la première horizontale feroit d'abord exclüe , de même que la première verticale, et partant les trois b dévroient être tirés de la feconde partie de la feconde verticale, Cest a dire du membre A, le feul restant et qui ne contient du tout de b. Supf)0fons donc qu'on tire de la première bande verticale deux a et un b c'est a dire trois termes, et il faudra que 1'autre en donne autant fcavoir un a et deux b. Or les deux a étant pris du membre A de la première horizontale et le b du membre B de la feconde horizontale , il est clair, que le terme restant de la première horizontale ne peut être que b et ceux de la feconde a a, la première verticale étant exclüe. Au lieu des termes manquans a b b nous obtiendrions a a b. D'ou 1'on voit déja asfés clairement, qu'en tirant de la première verticale un a et deux b, il feroit pareillement imposfible de déduire de la feconde les termes restant a a b. Par conféquent il est démontré que le cas n=™5 n'admet point de directrices. M 4 £>. 103.  t$4 U ÈULER RECHERCHES ioo. Mais fi, pour le cas n=o ou rn=3, nous marquons le troifième membre du quarré general fcavoir:69 7 par la lettre C, et les trois nombres 7, 8, 9, qu'il contient par la lettre c, nous aurons a examiner le quarré bca et la formule directrice, f'il y en a une, comprendra trois a, trois b et trois c, En prennant donc les trois a de ia première verticale, la première verticale en fera exclüe et par conlequent on ne pourra prendre de la feconde verticale que les trois c, ce qui exclura la feconde horizontale, et paree qu'il reste encore dans la troifième verticale les trois b, on voit aifément, que ce cas fournit des directrices: ön en pourra même déduire par d'autres routes. §. ioif En examinant de la même manière le cas de n=i2 ou 111=34 et defignant le quatrième membre du quarré général j< |_ <° par Ia lettre D et les termes qu'il contient 10, 11, 12 par d, de forte que le quarré a examiner fpix + a b c d b c d a P 0 a b B A B P  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 185 on verra, que de quelque manière qu'on tire les lettres minuscules des bandes de ce quarré, il ne fournira jamais de directrices; et il femble qu'on puisie hardiment tirer la même conclufion pour tous les cas, oü n est un nombre pair, de forte que cette fection ne f'étend qu'aux muitiples impairs de 3, comme 3, 9, 15, ai, &c. <$. 102. La belle démonflration pour le cas de nss6 rapportée aux §. 98. et 99. m'engage a faire une digresfion aux quarrés latins a quintuple marche, ou a feptuple ou a une autre marche quelconque en nombre impair, par rapport auxquels on pourra démontrer avec la même facilité, qu'aucun d'entre eux, qui ne renferme que deux membres, ne fauroit jamais admettre de directrices. Car marquant pour le cas de n=io=:2. 5. les deux membres dont il est compofé par A et B, et les cinef termes qu'ils contiennent par a et b, ü f'agira de déduire du quarré ^ ou bbUb b*baaaa une formule directrice, qui contienne, dans un ordre quelconque cinq a tt cinq b. ■ Ui 0. IQ$  l8<5 L. EULER RECHERCHES 103. Donc fi nous voulions prendre tous les cino, a de la première verticale, la première horizontale cn feroit exclüe*^ et il ne resteroit dans la feconde verticale que le terme A, qui ne renferme pas de b. En prennant de la première verticale quatre a et un b, la feconde verticale ne fcauroit fournir qu'un b et quatre a, pendant qu'il nous faudroit un a et quatre b pour completter la directrice. Le même inconvenient fe rencontre en tirant trois a et deux b de la première verticale, et au lieu des deux a et trois b qu'il nous faudroit encore, la feconde verticale ne fourniroit que deux b et trois a. D'oü 1'on voit, qu'il n^ a pas de directrices a en attendre, et la raifon confiste ouvertement en ce que le nombre des petites lettres est impair et il femble qu'on peut foutenir, que lamêmeimposfibilité fubülte dans tous les cas, oü le nombre des membres A, B, &c. est pair. §. 104. Mais dans tous les cas, oü le nombre des petites lettres est pair, cette imposfibilité cesfe entierement; Carfuppofons, qu'il f agisfe d'un quarré a quadruple marche, qui renferme ^ * deux  SUR LES QUARRÉS MAG1QÜES. iSj deux membres A et B, dont chacuil conti enne fa petite lettre a et b, quatrefois, ce qui feroit le cas de n—8, il faudra tirer du quarré £ a une directrice , qui renferme, dans un ordre quelconque quatre a et quatre b, ce qui n'a pas la moindre dimculté. On n'a qu'a tirer de la première verticale deux a et deux b et puisque dans la feconde verticale le premier membre B fournit encore deux b et 1'autre A deux a, la directrice fera complette; Oü 1'on voit en même temps, que dans tous ces cas il faut toujours tirer de chaque colonne deux a et deux b; et ce raifonnement a lieu pour tous les nombres pairs. §. 105. Revenons a nötre quarré h triple marche, et pour en chercherles directrices confidérons un terme quelconque a, qui reponde a 1'indice vertical t et a 1'horizontal u, et en comparant ce terme a la fomme de fes indices t 4- u, on obfervera bientot, qu'il y a un doublé rapport entre euxj 1'un: x—t + u—1 et 1'autre ; x=t 4- u—4, dont la différence dépend de la divifibilité des nombres t et u par 3. Or ces nombres fq reduifcnt a trois espèces, que  ï83 t. EULER RECHERCHES que nous pourrons reprèfentcr par 3 a 4- i, 3 a 4- 2, 3 a + 3, ou bien fimplement par i, 2, 3 qui pourront égalemeiit marquer les trois espèces. Enfuite a caule de 1'ambiguité des Nombres i et 4 dans les deux expresüoiis de x nous mettrons x=t + u—w. Cela pofé la table fuivante fervira a déterminer le rapport entre x et fes indices et les valeurs de w pour toutes les espèces de Ia valeur de t et u. f r t= I I I I 2 2 2 3 ! 3 | 3 u\ u= i 2- 3 I i * 3 * 'i 2 j 3 „ „„fwrd i i i|i i 4 1 I 4 I 4 d'oü 1'on voit qu'il y a w=4, quand 1'un ou 1'autre des indices t et u est 3 êt nil'un ni l'autre=i. §. 106. Ayant donc trouvé x=t4>u—w, on en tire Teciproquement u=x-—t4-w, d'oü 1'on pourra trouver 1'indice horizontal u de chaque terme x et de 1'indice vertical, qui lui repond, et de la on pourra asiigner la vraye valeur de u pour toutes les valeurs de t et x, comme on peut voir par cette table:  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. l80 fi 1, celui pour 1'expofant 2 fera de la forme 3 « -f 2, et celui de 1'expofant 3 de la forme 3 « -f- 3. Enfuite, que fi un terme de la propofée pour 1'expofant 1 a la forme 3 « + 2, le correspondant de la directrice pour 1'expofant 2 aura la forme 3 « -f 3 et celui de 1'expofant 3 la forme 3 « -f 1. Enfin que fi le terme de la propofée est de la forme 3 * + 3 > celui de 1'expofant 2 fera 3 « + 1 et celui pour lexpofant 3 de la forme 3 « -f- 2. Cette conjecture, qu'il fera bon de repréfenter pour plus de clarté dans la table fuivante forme da terme Pour les expofans 2 ! 3 , 3 « -h 13 « + 2|3 « + 3 3 u. + 2 3 ct -f- 3|3 « + 1 3 a + 3 3 a + 'i3 « + % peut même être rigoureufement démontrée de la manière fuivante. §. 115.  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 197 §. 115. Soit dans la directrice propofée pour 1'expofant 1 un terme quelconque x, qui repond a 1'indice vertical t et a 1'indice horizontal u, en forte que u=x—t -f w. Soit enfuite, dans la directrice pour 1'expofant 2 , xl un terme qui repond au même indice vertical t mais a 1'indice vertical u', en forte que u^x'—t + w. Enfin foit dans la directrice pour 1'expofant 3 un terme x" repondant au même indice vertical t et a 1'indice horizontal u"=:xu—t -f W. Oü il faut remarquer que les indices horizontaux u, u', u" doivent être tirés de la même formule expliquée ci-desfus. Cela pofé il faudra démontrer, que pendant que Pindice u varie par toutes les valeurs (et c'est en quoi confiste la nature des directrices) ausfi les deux autres indices u' et u" varient par toutes les valeurs. Or cela paroitra clairement par la table ci-jointe, qui repréfente tous les cas posfibles par rapport aux deux valeurs données t etx, oü nous avons mis pour abrèger «-jfc=y N 3  €98 L. EULER RECHERCHES t c= 3 3 + 1 2 3 1 2 3]]i 2]3 x=3«+i 2 3 2 3 i|3 I 2 u=3«+i 1 1 2 2 2 3 3 I 3 y' = 3 a + 2 3 1 3 1 ___ 1 j_J_£_ ul = 3 7 + 2 2 2 3 3 3 ' 1 1 | 1 x".=: 3 « + 3 12' ______ _J_!j_ U"= 3 > + _3_ 3 3 ______ ___i_^. ___!_! De cette table il est evident, que toutes les fois que u=3 « + 1 , on aura u'= a y + 2 et ü"ss 37 + 3. De la meme manière, lorsque u=3 7 + 2 , on aura uTs=3 y -f 3 et u";=3 v + Enfin lorsqueu=3 r + 2, on aurau=»3 y + 1 et un=3 7 + 2. D'oü 1'on voit, que, puisque u varie par toutes les valeurs, ausfi tant les u1 que les u" doivent varier par toutes les valeurs et 1 artant la regie donnée ci-desfus nous fournit de chaque directrice pour 1'expofant 1 deux autres directrices pour les expofans fuivans 2 et 3, des quelles on peut former les directrices pour les expofans 4, 5 , 6, en ajoutant 3 a chaque terme des trois premières, et celles pour les expofans 7, 8, 9, en faifant la mème chofe vis a vis des trois précédentes.  SUR LES QUARRÉS MAGIQJJES. I0'9 <5. 116. De cette manière la formation d'un fystème complet de directrices, d'une feule propofée pour 1'expofant 1 du quarré latin fondamental n'aura plus la moindre difficulté. Reprennons, pour en donner un exemple, pour le cas n=9, la directrice qui va en progresfion arithmétique 135792468 et le fystème complet fera: 135792468 216873549 324981657 468135792 549216873 657324981 792468135 873549216 981657324 et le quarré complet qui refulte de ce fystème aura la forme fuivante: i' 2' 38 47 5' & t 8* 9* _l 3' 4* 5S 6' 4* 8' 9+ 7' 3J i* a7 6' 4' 5* 9' 7' 8' 4+ 5* 6Z 7' 8' 9' i7 i° 3' 5' 6+ 4' 8* 9' 7' 2* 37 if 6' 4f 5' 9' 7* 87 3* i* 2+ 77 8' 9' i4 2* 31 4' 5' 6' 88 97 7ff 2' 3+ V 51 6' 4' 9' 7! 8+ 3* 1' 2' 6' 4* 5r N 4 0: 117.  200 EÜLER RECHERCHES (5. T17. Dans ce quarré nous avons tiré les trois premières directrices pour les expofans 1, 2 , 3 > de la même formule. Mais on auroit pu employer des directrices différentes, pourvü que leurs termes fuivisfent le même ordre par rapport a la diviübilité par 3. Ayant donc rapporté ci-desfus neuf formules directrices différentes , qui fuivent toutes la même loix, on en pourroit former 729 quarrés complets tous différens entre eux. Pour eclaircir cela par un exemple reprennons pour 1'expofant r la directrice 135792468 1 2 celleci - ► 13879546a 3 - - -168735492 et le fystème complet de directrices fera x 3 5 7944°"8 319876543 3579*4681 468I35792 543219876 6 81357924 792468135 876543»I9 934681357 d'oü Ton conftruit le quarré complet que voicii v  SÜR LES QÜARRES MAGIQÜES. 201 i' 2' 3T 47 5' <*f 74 8' 9l g> 5* ^ ^ gs p* ^ 3' i2 a7 6' 4S 5* 9ff 7' 8' 4+ 5' 6S 7' 8' 9' i7 2' 3' 5y 6* 4S 8l 9' 7ff 2S 37 i' 6' 4' 5' 93 7* 87 3* i« 2* 77 8y 9* ft 2' 3S 4' 5* 6f 8* 97 7' »' 3+ 5' 6' 4< 9' 7' 8* 3* r 2' 6' 4* 5' §, ii 8, lei nous avons profité de Ia belle liaifon qui fe trouve parmi les neuf formules rapportées ci-desfus; mais en employant une autre formule directrice quelconque, il n'est pas difficile de découvrir toutes les autres formules, qui ont la même propriété par rapport a la divifibilité par 3. jprennons par exempk la directrice fuivante choilie au hazard 138679-254 et fouscrivons a chaque terme en forme d'expofans tant la valeur de u=x—t + w, que les autres de la même espèce de cette manière 1=123450789 3=138079254 u= 129364578 i' 31 8P ó3 7* 9* 25 5' 4» ji <5f 2' 3* 4' 5» j»« 9S 5f 9' 37 8' 2* N 5 et  202 1. EÜLER RECHERCHES et a prefent tout revient a tirer de_la. des formules fimples, oü non femement tous les termes mêmes mais ausii leurs expofans font différens, tels lont I' 6' _3 3' 7* 94 8' 57 4S i' ós 8' 94 4' 37 58 24 7 d'oü 1'on peut déduire de formules nouvelles de la même espèce, qui, étant jointes a la propofée, peuvent fervir a conftruire 27 nouveaux quarrés complets. <5. 119. Avant que de finir cette fection j'ajouterai encore une demonltration de la première regie du renverfement. fuppofée jusqu'ici gratuitement comme vraye. Cette démonftration est d'autant plus necesfaire, qu'il y a quantité de quarrés latins, oü ce renveriement est rééllement incapable de fournir de directrices. U f'agit donc de faire voir, que lorsque le nombre u, qui est=x—t 4- w, varie par toutes les valeurs , pendant que t et x fubisfent les variations qui leur conviennent, ausfi cette formule t—x 4- w, que je nommerai v , recoive ausfi toutes les valeurs différentes. — Pour eet effet il  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 203 il faut avoir égard a toutes les différentes espèces, que les deux nombres t et x peuvent renfermer, comme nous avons fait voir dans la démonftration du 1 heorème précédent (§. <5. 114. et lis.) relativement aux directrices qui repondent aux expofans 2 et 3 et comme cette table explique t = 3 3 +[ 1 2 3 1 2 3 ■ 12 3' X= 3 * + I 2 3 2 ? J 312 11= 37+111 222 333 v= 3 y +! i 1 1 333 222 d'oü il est clair, que, lorsque u est de la forme 3 y 4- 1, v fera de la forme -~3 y 4- 1 et partant la fomme fera=2; c'est a dire, que dans ce cas u=3 y + 1 le nombre v fera le complément de n a 2 ou bien an+j, n etant la racine du quarré dont il f'agit. Or dans les deux autres cas u=3 7 + 2 ou u=3 y 4- 3 on aura v=:—3 y -f- 3 ou v=—3 y 4- 2 et partant dans 1'un ou 1'autre u + v=^ ou bien n + i; c'est a dire que dans ces deux cas v est le complément de uasou bien de u a n + r. II est donc décidé, qu'en faifant varier u le nombre v pasfera ausfi par toutes les valeurs.  204 I*. EXJLER RECHERCHES leurs. Pour le cas, oü n=o, écrivons les u dans leur ordre naturel fcavoir ïicsx 2 34567 Jp tt les v feront en vcrtu des regies vs=132798405 d'oü 1'on voit plus évidemment, commcnt toutes les valeurs de v deviennent différentes par les variations de la lettre u. Fin de la Sccihn troifième. SEC-  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 20,$ SECTION QUATRIÈME. Des Quarrés latins a quadruple marche de Ia forme générale. ï 2 3 4 5 6 7 8&c. 4 — szrr 5 ó 7 8 9 io ii 12 &c. 0---10 — — _ 8 - - _ 12 -II &C &c. §. 120. Puisque, comme il est évident par la forme générale, cette fection ne peut regarder que les quarrés, dont la racine n est divifible par 4, nous mettrons ru=4 m et m marquera le nombre des membres, dont le quarré est compofé, qui contiendront de chaque bande horizontale et verticale quatre ou bien en tout 16 termes Donc fi nous repréfentons de la manière introduite au commencement de la fection précédente, ces membres par les lettres A, B, C, &c. de forte que A—  206 L. EULER RECHERCHES 1234 _ 5ö78 Pioii 12 A—2 ; B=-6 - - C= 10 1 , «c. 3— 7— \izzz les différens que nous aurons a confidé-' rer feront compris dans les formes fuv „ a b c d vantes: a „ abc bcda. &c a; «Ai h(iï' cdab' &cba cab cabc $ 121 Si nous voulions traiter ces quarrés fur le même pied, que dans les fections précédentes, nous tomberions dans des calculs trés embarrasfans. 11 fera donc necesfaire, d'employer une autre methode, qui pourra ausfi etre mife en ufage lorsque les quarrés proüofés feront de tout autre marche au de la de la quadruple. Cest pourqucu ie proooferai ici une methode, qui racilitera trés confiderablement ces recherches et par iaquelle tous les objets feront reprcfentés d'une manière ausU claire que facile. § T22. D'abord én confidérant un terme quelconque du quarré propofé, que nous indiquerons par la lettre x , il f'agit de découvrir le rapport que ce terme tient aux indices, ls vertical—t, le  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 207 Ie horizontal=u; oü il est clair, qu'il faut avoir égard a quatre termes, dont les formules feront 4 x -f- 1, 4*4-2, 4 * + 3 > 4 * + 4- Conformément a ces quatre espèces nous mettrons toujours t=4 p + f; u=4 q 4- g; x=4 f 4- h oü les nombres p, q, f feront toujours plus petits que m et les autres lettres f, g, h marqueront toujours un des quatre nombres 1, 2, 3, 4. Outre cela en confidérant le quarré propofé on f'apercoivra aifément, qu'on aura tou* jours f=p 4- q; en obfervant, que lorsque le nombre x devient plus grand que n=4 m on doit en retrancher le nombre n, et 1'excès marquera la juste valeur de la lettre f. §. 123. Nous avons deja remarqué ci-desfus, que dans ce cas des quarrés a quadruple marche le premier membre A peut rccevoir quatre formes différentes (voyés §. 16.) qu'il fera bon de mettre ici devant les yeux. I. | JI__ I _____ I 1234123412341234 . 2 3 4 ia 1 4 32 1 4 3*2 4 1 3 3 4 1 2 3 4 1 2I3 4 2 1I3 1 4 2 4-i 2-34 3 *--'*14 3 1 2k 3 - 1 de  208 t>. EÜLER RECHERCHES de ces formes pour le premier membre il fera facile de tirer celles pour les membres fuivans B, C, D, &c , en augmentant tous les termes, pour le fecond B de 4, pour le troifième C de 8, de 12, et ainfi de fuite. §. 124. Commengons par la première forme, dont la première horizontale repréfentera les valeurs de f pour la forme 4 p + f, pendant que la première verticale donne les valeurs des g pour la forme u=4 q + g et les termes mêmes de cette forme marqueront les valeurs de la lettre h pour la forme x=4 f + h, en obfervant que f=4 p + <1Cette fignification pourra donc être repréfentée de cette manière f I 3 3 _Jl fifi 2 3 4 Isa 3 4 1 bl 3 J 4 I 2 L44 I 2 3 oü les termes du quarré marquent les nombres h pour toutes les valeurs de fet g. 6 12% De la on conftruira aifément y' J' un  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES.' 2q§ un autre quarré, qui repréfentera les valeurs de la lettre g, qui repondent aux valeurs de la lettre f et n et un troifième pour les valeurs de f qui re* pondent aux valeurs de g et h. f h % ——.,,1.^ ^fi . „ *mKi , — | 12 3 4 12 3 4 ftft 432 f'U 432 h< 2 2*43 eJ 22143 j 33214 6i 33214 UU 3 2 i UU 321 Ces figures peuvent f'appllquer trés* commodement, pour juger des forum-1 les directrices, dont la nature exige* qu'a toutes les valeurs de t=4 p + f repondent autant de différentes valeurs de la lettre x=4 f -f h, et en fecond lieu que les valeurs de 1'indice u=4 q + g foyent ausfi différentes en-^ tre elles. & 126. Ayant exprimé les Valeurs des nombres t, u, x par deux membres, il fera bon de remarquer pour la commodité des explications fuivantes, que la première est pour ainfi dire la Caractêristique, qui marqué le plus Jjroche multiple de 4 au desfous, et 'autre la Mantisfe qui indique la forme ix. deel. O d'un  2Ï0 Ü EÜLER RECHERCHES d'un nombre propofé par rapport a Ta divifibilité par 4. Ainfi pour les nombres du premier membre A, qm lont ! 2, 3, 4, la caracténstique lera , icavoino, 10, 11, 13, elle fera 8, et ainfi de fuite Au reste il est evident, que la caractéristique de x est toujours egale a la fomme des caractéristiques de t et u, de forte que, n'ayant egard qu'aux caractéristiques, on aura toujours x=t + u et partant u=x—t. §. 127. Donc, puisque dans tous les cas les caractéristiques ne font iuiettes a aucune difficulté, nous pourrons nous en pasfer entierement, et partant nous n'aurons qu'a regarder les mantisfes f, g, h, qui formentles formes de t, u, x, ou ce qui reste apres la divifion par 4, et par cette raiion nous pourrons bien nous pasfer auslt des lettres f, g, h, au lieu des quelles nous nous fervirons uniquement des t, u et x, comme nous avons fait dans les fections précédentes, ce qui facilitera confidérablement nos recherches, ^e- pen-  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES; 211 pendant nous ajouterons encore a ces trois lettres t, u, x une quatrième v, qui fe rapporte de la même manière aux lettres x et t f que u fe rapporte' aux lettres t etx, de forte quen ne regardant que les caractéristiques on aura v==t—x au lieu que nous avions u==x—t, d'oü 1'on voit, que la caractéris» tique de v fera toujours lenegatif de celle de u, ou bien fon complement aii nombre n=4 m; et la fomme des caractéristiques de ces deux lettres fera toujours ou o ou n„ & 12S*. Maintenant il fefafacllede repréfenter par des figures convenables comment chacune de ces qüatre lettres? est déterminée par deux autres ; Car d'abord, en regardant les lettres t et u comme connües, la forme du nombre X fera déterminée par la figure première , de laquelle on formera facilement la feconde pour les valeurs de u lors^ que t et x font connües*  212 L. EÜLER RECHERCHES" ire figure. ,2de figure. Tour les valeurs de x Pour les valeurs de » r- —) 12 3 4 1 2 3 4 fiT"^ 4 f1!1 4 3 * l„204I J22 143 ^33 4 i 2 xi33 2 i 4 L4I4 1 2 3 L4U 3 2 1 De cette figure on tire enfuite aifément la troifième pour les valeurs de y par t et x , puisque n'aura qu'a en changer les indices t et X; ou bien, en laisfant ceux-ci on n'aura qu'a changer les colonnes horizontales et verticales, comme on peut voir par cette figure 310e figure. Pour les valeurs de v t 4—1 A ■—> 3——— fm 2 3 4 Ja4 1 2 3 |3;3 4 _ 2 L42 3 4 1 6 120 De la première de ces trois figures il est d'abord clair, qu'en transpofant les lettres t et u la figure demeure la meme. Donc, quand on aura trouvé une formule directrice quelconque, dans laquelle a 1'indice verti-  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 213 cal t il repond le terme x, on en pourra d'abord déduire une autre, dans laquelle , en marquant par X le terme qui repond a 1'indice vertical T, on n'a qu'a prendre T=u et X=x, et alors, en nommant U 1'indice horizontal de cette nouvelle formule, on aura U=t: Car il est clair, que pendant que les deux lettres T et X varient par toutes les valeurs, ausfi la lettre U pasfera par les mêmes variations. II ne f'agit donc, que de ranger les différentes valeurs de u=T felon leur ordre naturel. §. 130. En fecond lieu il ne fera pas difficile de démontrer: qu'ayant trouvé une formule directrice entre les lettres t et x, on en puisfe toujours déduire une autre entre T et X en prennant T=x et X=t Car on voit par la troifième figure que 1'indice horizontal u fera dans ce cas=v, et partant il ne f'agit que de démontrer que, pendant que les valeurs de u varient par tous les nombres depuis i jusqu'a 4 v ausfi celles de v fubiront les mêmes changemens. Presfons pour eet effet une nouvelle figure, qui nous marqué la fomme des, deux lettres u et v par les données t et x O 3 t  2ï4' I*. EÜLER RECHERCHES t ri 2 3, i f 12 6 66 j2ó 2 ó o x1 36 6 2 6 Uló ó 6 2 d'oü il est clair, que puisque les caractéristiques de u et dc v fe detruüent, on aura toujours u + v=2 , op Dien u + v=6, dont le premier aura lieu toutes les fois que u=i ou bien t =4 x 4- i} dans tous les autres cas il y aura u + v=6, ou bien u + v=n -j- 0. <5 131. Developpons ces cas daffé* yens — b'abord en prennant u==4 x + t on aura v=-4 * 4- 1 ou bien, en y ajoutant n on aura v=4 (m— >) + i , d'oü 1'on voit que, pendant que la lettre u recoit toutes les valeurs de la tor* me 1 , la lettre v recévra ausfi toutes les valeurs.' En fecond lieu, en prennant u=4 a + 2 on aura v^4 (m— x)+4j oli bien v fera le complement dc u a 6 ou a n 4- 6; donc pendant que u ym? par toutes les valeurs de la forme 2, la fettre V pasfera par celles de la forme 4, Et fi u pWe par celles de la forme 3, y recévra les valeurs de la même torT * • me.  SÜR LES QÜARRES MAGIQUES. 21 $ me. Enfin pendant que u prend toutes les valeurs de la forme 4, v prendra celles de la forme 2. D'oü. il e^t clair qu'en général, fi u pasfe par toutes les variations, ausfi v=U les fubit de même; par conféquent le renverfement des formules directrices a lieu dans tous ces cas fans la moindre réuriction. §. 132. De cette doublé transfbrmation de chaque formule directrice on peut déduire plufieures autres. Car étant parvenu aux valeurs T=x, X=t, TJ=v, en changeant fuivant la première transformation les lettres T et U, on aura cette nouvelle transformée : T=;v, X=t, U=x, et de la en changeant fuivant 1'autre transformation les lettres T et X on aura cette nouvelle: T=t, X=v, U=u; qui repond a celle que nous avons trouvé dans les fections précédentes par nötre feconde regie. <5. 133. Quoique nous ayons trouvé encore d'autres transformations, il fuffira de mettre en ufage les deux , qui repondent a celles des autres fections; O 4 vu  3l6 L. EULER RECHERCHES vü que par la co-mbinaifon de ce? deux regies on peut déduire de chaque directrice propofée jusqu'a douze nouvelles C'est pourquoi nous les mettrons ici'devant les yeux: Ayant une directrice quelconque, dans laquelle il repond è Pindice vertical t le terme x, en wettam pour la nouvelle directrice hndtce vertical T et le terme qui lui repond=-A., on aura toujours par la première regie T=x et X=t par la feconde regie T—t et A—v oü le nombre v doit être déterminé par la troifième figure donnee ci-desius, et que nous allons repeter ici,. puisque C'est de cette feule forme que dependent toutes les transformations quon youdra faire, figure Tour let valeurs do 'J t r" 2 3 4 fiïï a 3 4 X1 3 3 4 I 2 U2 3 4 1 § 134 Aprés avoir trouvé toutes les. directrices pour 1'expofant ï, ou du  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 21 f moins une grande partie, il est clair; qu'en ajoutant a chaque terme d'une telle directrice ou 4, ou 8, ou 12, &c. on aura les directrices pour les expofans 5, 9, 13, et ainfi de fuite; et partant il ne reste qu'a faire voir, comment on peut trouver des directrices pour les expofans 2, 3, 4, 6*, 7, &c., a fin qu'on en puisfe tirer un fystème entier de directrices, après quoi, comme on a vu jusqu'a préfent, il n'est plus difficile de conftruire le quarré con> plet. §. 135. Soit pour le terme x dans la directrice pour 1'expofant 1, 1'indice horizontal=u. Dans la directrice pour J'expofant 2 foit 1'indice horizontal du terme x'y^u'; Dans celle pour 1'expofant 3 loyent le terme=x" et 1'indice u", et ainfi des autres x"1 et u"% xIV et uIV, &c. Cela pofé le premier membre A nous montre les relations fuivantes entre ces différentes valeurs x = i» 2, 3» 4, x == 2» 3, 4, 1, *" == 3» 4» i, 2, S'"= 4, ï, 2, 3, 05 B  *2i8 L. EULER. RECHERCHES Tl faudra donc démontrer, que pendant que la lettre u varie par toutes les valeurs, ainfi les lettres u , u , u mbiront les mêmes variations. <5 136. Confidérons pour eet effet les figures tirées de la feconde donnee ci-desfus, qui exprime les valeurs de u par t et x; elles feront reprefentees de la manière fuivante Pour u P°ur u' * 1 71 3 "4. L-i-J-4r-if 4 3 2 f2;2 1 4 s , J 22 1 4 3 Xo ou 60, que je pourrois avoir examiné n'en fut qu'une petite partie. J'obferve encore a cette occafion que le parfait dénombrement de tous les cas posfibles de variations femblables feroient un objet digne de 1'attention des Géomètres, d'autant plus que tous les principes connus dans la doctrine des combinaifons n'y fcauroient préter le moindre fecours. §. 149. En exarriinant plufieurs de tels quarrés formés au hazard, j'ai remarqué une différence étonnante par rapport aux directrices: j'en rencontrois tantöt, qui n'en fournisfoient au* cune, tantöt, qui ne donnoient aucune poür deux expofans mais deux pour chacun des autres, Entre autres je  SUR LES QUARRÉS MAGIQUES. 231 fuis tombé ausfi fur un quarré qui me paroit mériter une attention particuliere, puisqu'il m'a fourni quatre directrices pour chaque expofant, et même telles, qui lembloient promettre un fystème complet: c'est pourquoi je vais rapporter ici le quarré qui me les a fourni: Qparré. 123456 2 1 5 6 3 4 341265 456123 564312 632541 Directrices. I 4 6 5 3 2 3 2 ó 5 1 415 I 2 4 ö 3 1523643 1 4 5 2 6 5 2 1 6 4 3 165243^6542 ij 42136 134625 3621 5 4[ S 4 3 6 2 t 2463514135626x4253 25I34Ó43 16526 514 3 2 26314542536 16 24135 23Ó415435216I653214 Toutes ces directrices ont la belle propriété, que chacune d'elles afa renverfêe parmi les autres. Mais pour en former un fystème complet, on n'e:i fcauroit combiner que quatre et cela des deux manières fuivantes; P4 »5  332 L. EULER RECHERCHES 152364 134625 263145 251346 314526 362154 4 3 1 6 5 2 4Ï35Ö2 et il est elair que des directrices pour les expofans fuivans 5 et 6 il ne fac-* corde aucune pour completer le (ys-* terne, §, 150, On pourroit appliqucr de femblabies transformations aux vrays quarrés magiques ou complets ; mais il feroit fuperflu d'en conftruire d'autres par le changement des nombres, II y a au contraire une autre espèce de transformation, qui leur est particulière, puisque dans tout quarré magique les nombres latins et grecs peuvent être échangés entre eux, d'oü 1'on obtiept toujours un nouveau quarré entièrement différent. Ainfi en prennant pour exemple le quarré complet de 25 cafés fuivant qui, étant mis en ordre, reprendra fa for- l: r ? 5' ï' ^JSt^se *' *' ^ « % 1* a' 3' 4. le 1"arré fulvanc: 5» 4' 3» 2' ï*  SÜR LES QUARRÉS MAGIQÜËS, 233 forme primitive, mais ausfi ce changement n'est il qu'un cas trés particulier de la transformation générale que nous allons propofer, §. Remarquons, que, comme chaque terme d'un quarré complet contient deux nombres, dont 1'un a été nommé le nombre latin et 1'autre le grec: ausfi la cafe que ce terme occupe est déterminée par deux nombres, dont 1'un est 1'indice horizontal et 1'autre le vertical. Chaque terme avec la cafe qu'il occupe est donc déterminée par quatre nombres a, b, c, d, dont le premier a foit 1'indice horizontal, b 1'indice vertical, c le nombre latin et d le nombre grec, et tous ces quatre nombres a, b, c, d, feront permutaties. De cette manière les termes du dernier quarré de 25 cafés pourront ètre reprefentés de la manière fuivante: 1 1 1 1 2122 3133 4 l 4 4 5 15 5 1225 * 2 3 1 3242 4 2 5 3 5214 13 3 4 2 3 4 5 3 3 5 1 4 3 12 5323 14 4 3 2 4 5 4 3 4 15 4421 5 4 3 2 15 5 2 2513 3 5 2 4 4 5 3 5 5 5 4 ï Pour peu qu'on reflechisfe fur ces qua* $ernaires on f appercevra aifément que P 5 tous  234 & EULER RECHERCHES tous les quatre nombres peuvent être échangés entre eux de toutes les manières posfibles, et je n'ai pas befoin d'ajouter que le nombre des variations est de 24, qui a la verité ne produiront pas toutes de nouveaux quarrés, mais p'ourtant une bonne quantité et d'autant plus que le nombre n est grand. §. 152. J'avois obfervé ci-desfus, qu'un parfait dénombrement de toutes les variations posfibles des quarrés latins feroit une question trés importante-, mais qui me paroisfoit extrème- ment difficile et presque imposfible dès que le nombre n furpasfoit 5. Pour approcher de cette énumeration il faudroit commencer par cette question: En combien de manières différentes. la première bande horizontale étant donnée, peut on varier la feconde bande horizontale pour chaque nombre propofé n? La folution est contenue dans la table fuivante:  SUR LES QUARRÉS MAGIQÜES. 23$ nlnombre des variations 1 o 2 I 3 i=r. i + O. o 4 3=2. i + i. i 511=3- 3 + 2. i 0 53=4. » +3- 3 7309=5- 53 +4. II 82119=0. 309 + 5- 53 910687=7.2119 +6. 309 10148329=8. 1ÓÓS7 4- 7. 2Hp &c, &c. De la il est clair que ces nombres conftituent une progresfion ou espèce de ferie recurrente, dont chaque terme est determiné par les deux précédens, mais dont 1'echelle de rélation est variable. Ainfi fi 1'on met les lettres P, Q_, R, S pour les nombres des variations, qui repondent aux nombres n, n + 1, n + 2, n+3, on aura toujours R=n Q,+(n-1) P et S=(n +1) R+n Q.. On peut trouver de la une formule indépendente de n, par laquelle chaque terme S peut être exprimé par les trois précédens P, Q_, R; Car la pénultiême équation, donnant R—Q=(n—j) R—O (Q.+ P), ü y aura n—1=—; d'oó Ton voit que R—Q. est toujours divififcle par P— Q. De la même manière 012  236 l. euler recherches on aura S—r=n (Q.+ R) et partant ïi=^^. En retranchant donc 1'équaq+r tion précédente de celle-ci on aura 1SJS±^~S d'oü 1'on tire P S-P R q+r p4-q + Q_S~QR-R R=P Q.+PR + Q.R et partant Sa- -— '' r r—p r> _ ou bien S=2 R + Q.+ p+ — 0=2 f"r. + q) (r-q) . • r R + Q.+ —t+^—' amfl cn prennant P=53 , Q=309 > R=21l9 > on aura 2 R + 0=4547; R—Q=i8io; R+Q=2428; P.+Q=3Ó2; de la ^=5 et partant S=4547 + 5- 2428=16687. Ou bien, en prennant P=30o, 0=2119, R=i6687, il y aura 2 R + 0=35493; R—Q= 14568; R + Q= 18806; P + 0=2428; de la ^=6 et partant S=35493 + 6". 18806=148329. La lerie des nombres de variation a encore une trés belle propriété, dont la verité n'est rien moins qu'évidente: c'est qu'on peut même déterminer chaque terme par le feul précédent. Ainfi quand  SUR LES QUARRÉS MAGÏQJJES. 237 quand le nombre des variations pour le nombre des termes de la feconde horizontale n est P et pour le nombre n -f i=Q. il y aura toujours Q=n P— P+ 1 ~ '3 ou le figne fupeneur a lieu fi n n est un nombre impair et 1'inferieur f'il est pair. Outre cela prennant R pour le nombre des variations du cas n + 2 , puisque nous avons trouvé R=n Q -f* (n—1) P, fi nous mettons au lieu de Q. P + 1 la valeur trouvée Q=n P— ~ ; nous n aurons une formule qui déterminele terme R par le feul avant précédent P, fcavoir R=nnP—Pi 1 + (n—1) P=(n—1) (n -f- 2) P i i. Ainfi en prennant n=6 et P=53 on aura R=5. 8. 53—1=2119 et prennant n=7 ou P=309 il y aura R=6. 9. 309 + 1=16687. Mais je dois avoüer que je n'ai trouvé la propriété de déterminer chaque nombre par le feul précédent, que par pure inducti011, et je ne vois pas trop bien, comment on pourroit la déduire de la nature de la férie. Ccpendant il y a un moyen de la dé- dul-  238 t; E-ULER RECHERCHES duire ïmmediatement de la férie ; du moins les réflexions fuivantes nous^ approcheront d'avantage de la verité de 1'asfertion que Q=n P— . Car fi n Q.est le nombre des variations pour un cas quelconque de n, foit impair ou pair, et R Ie nombre des variations pour le cas fuivant oü le nombre des termes est n + 1, il y auroit en vertu de 1'expresfion rapportée n Q==(n»— O P +1 et (n +1; R=(n n + 2n)Q-i oü le figne fupérieur a lieu, fi n est un nombre impair, 1'inferieur, Pil est pair. Or la fomme de ces deux expresfions fournit cette équation: rn+OR+nQ=Cn n+2n)Q+Cn n—i)P,quifereduita f n + O R=(n n + n)Q+Cn n-i)P, d'ou 1'on ure en divifant par (n + 1) la valeur de R=n Q + Cn—OP, qui convient parfaitement avec celle que nous avons déduit ci-desfus de la nature de la férie. Voila ce que j'ai cru devoir ajouter par rapport au dénombrement des variations , qui peuvent avoir lieu dans les quarrés fimples fondamentaux, en laisfant aux Géomètres, a voir f'il y a. des moyens pour achéver 1'énumerati-  SUR LES QUARRÉS MA.GIQUES. «39 on de tous les cas posfibles, ce qui paroit fournir un vaste champ pour des recherches nouvelles et interesfantes. Je mets fin ici aux miennes fur une question, qui quoique en elle même de peu d'utilité nous a conduit a des obfervations asfés importantes tant pour la doctrine des combinaifons que pour la Théorie générale des quarrés magiques. WAAR:  WAARNEEMING VAN EEN HOORNAGTIG UITWAS, GEGROEID AAN DE BINNEN ZYDE VAN DE DYEJ DOOR GERARD GREEVE* ^ ^ ^ W anneer ik het onderis in de Heelkonst genoot, by myn aandenkenswaardigen Patroon, den Heere gerard bosch, zag ik in 'tjaar 1751 een oude geboggelde Vryster van 70 Jaaren, behoorende onder de Stads Armen ten zynen huize, om hulp te vragen, over een ongemak dat haar zeer quelde. Zy ligte haar rokken op, eh vertoonde aan de binnen zyde harer rechter dye, een Hoornachtig uitwas, ter gedaante en lengte, zoo als ik dezelve nu byna dertig Jaaren on-.  a greevë waarneeming; 241 onder my bewaard hebbe, en uit de bygevoegde afteekening duidelyk te zien is; zy verhaalde dat dit uitwas van een klein beginfel, zedert zeer veele jaaren , langzaam was grooter geworden , en haar nu zoo hinderlyk was, dat zy den last van 't zelve niet meer verdragen konde : en geen wonder! deszelfs puntfchaafde in het gaan de tegenovergefielde dye zoodanig, dat die onthuid en geulcereerd was; daarenboven haakte het hoornagtig uitgroeifel in haar doorgaat hembd; door welkers trekking zy dan verbaazende pyn had. My dunkt ik zie noch myn ouden Patroon (die reeds toen zelfs de Practyk als Heelmeester by de veertig Jaaren geoeffend had) verwonderd ftaan, op het gezicht van deze onhebbelykheid, en hoor hem nog de verwytinge doen, dat zy hem daar over niet al eerder gefprooken hadde; dog haar tegenrede was, blooheid en fchaamte, een middel waarlyk, dat aan de oeffenende Heelkonst gelegenheid geeft tot wonderbaarlyke ontmoetingen! By een naauwkeurig onderzoek ix. jdeël, Q. bleek  O. GREEVE WAARNEEMING bleek het, dat de wortel van 't hoornagtig uitwas, alleen gehegt was in de huid, 't zelve optrelckende trok men de huid mede op, en deszelfs omtrek aan den voet was gezond, noch ontftooken, noch hard: zyn Ed. liet haar naar huis gaan met belofte het den volgenden dag te zullen wegneemen, het welk zyn Ed. ook met myn asfiftentie op deze wys volbracht. Hy liet my het uitwas vry fterk optrekken en fneed het vervolgens onder den wortel, voor zoo verre die zich in de h.uid uitftrekte, met'een bijlorie af. Ik genas vervolgens de gemaakte wond, en fchoon ik naderhand jaaren aan den anderen deze vryfter noch bediend hebbe, heeft zy my nooit gefprooken van eenige wederopkoming van 't gemelde uitwas, maar roemde altyd, dat de ontneeming van dit, voor haar zeer lastig geweest zynde, uitwas, haar genoegelyk deedt leeven en haar vlugheid herfteld had. Myn Patroon gaf my het uitwas met te zeggen, gy zyt nog jong, bewaart dat,  VAN EEN HOQRNAGTIG UITWAS. 243 dat, want het is 't eerfte en't eenigfts van die natuur dat ik in myn leeven gezien heb. In den tyd van nog zes volgende Jaaren dat ik zyn Ed. onderwys genoot, en vervolgens tot heden, tot eigen oeffening gekoomen zynde, is my iets diergelyks nooit meer voorgekoomen. Myn geheugen en aanteekening van dit bovenftaande moest dus noodzakelyk opgewekt worden, wanneer ik de hedendaagsche oeffenende heelkunde door david van gesscher zag, erf" in § 172 vond over het hoornagtig uitwas, Altoos begint het met een wratagtig puisje dat de Hardheid heejt van Eelt, en allenskens groot er word, uit zyn eigen aart is het onpynlyk en veroorzaakt weinig ongemak, ik hebbe het nimmer gezien dan aan de lippen. Getrouwe ivaarneemingen echter bewy* zen dat het ook op andere plaatfen van het lichaam kan voorkoomen; waar van, onder anderen, myne waarneeming een zeker bewys is. De zeldzaamheid echter heeft my doen befluiten, dezelve 't Ed. GeQ 2 nood-  '244 G- GREEVE WAARNEEMING noodfchap aan te bieden, om daar over te oordeelen of dezelve ter ontrukking voor de vergeetenheid een plaats verdienen mochte, onder deuittegeevene verhandelingen, $ % # NADERE BESCHRYVING VAN HET HOORNAGTIG UITWAS, Zoo als hetzelve in de Plaat te zien is. aetzelve is in de lengte over de it gemeeten, 4 en drie quart duim lang. Breed van onderen aan zyn wortel 3 quart duim, en van boven van zyn punt ruim een half duim. Fig. 1. Verbeeldt het Uitwas, met deszelfs bolle zyde na vooren afgeteekend. J. De wortel, waar meede het aan de dye heeft vastgezeeten.  VAN EEN HOORNAGTIG UITWAS. 245 B. Deszelfs voorfte en boovenfle punt. C. Deszelfs ribbige ftreepen. D. Deszelfs verheevenheeden. E. Deszelfs induikingen. Fig. 2. Beeldt de binnenzyde van dit Uitwas af. *4. Hier in is te zien dat deszelfs wortel zeer ongelyk is; de natuur fcheen voorgenoomen te hebben het Uitwas in twee takken te doen groeijen, doch de een voor den anderen zwichtende, is het alleen tot één overgegaan, de andere heeft door deszelfs haakerigheid een gedeelte van zyn lengte verlooren. Het andere gedeelte voortgroeijende heeft eenen rand C. aie geheel glad is; de andere D is takagtig, waar aan men zeer veel blykbaare uitgroeifels ontdekt, doch welke meest alle afgebrooken zyn. Q, 3 Om-  346 G. GREEVE WAARNEEMING. Omtrent anderhalf duim van deszelfs punt, zyn in 't midden twee kleine uitgroeifels E\ boovenwaards verdikt zich 't Hoornagtig Uitgroeifel, en fchynt, door de teegenftooting van de andere dye, een einde te hebben willen maaken van deszelfs voortgroey. Hier ziet men een tak uitfchietén F; doch de boovenzyde vervolgens voortgroeijende, heeft de ftreepige hoedaanigheid ook aangenoomen en eindigt als een ongelyke afgemeeden nagel DE    Bladz* 247 DE WAARE DEUGD VAN HET STANKWEEREND VERMOOGEN DER WITTE WILLIGEN BAST UITWENDIG BEPROEFD, I N VUILE, STINKENDE, IN IC AN KEE.-VEEZ WEE3.IRG EN» DOOK. GERARD GREEVE. B m e M en kan evenwel iets nuttigs aan zyn evenmensen, toebrengen, lchoon men zyne uitwendige ongemakken niet geneest. Eene wel ingerichte onderhouding, van de gebreeken die ongeneeslyk zyn, is een behoefte, waarop yder recht geaart Genees- en Heelmeester met allen ernst dient te denken. De alles verfmaaclende kanker wel te moogen en te konnen onderhouQL 4 den >  2$ G. GREEVE OVER DE DEUGD den; wat een waar nut zou dit niet aan ongelukkigen, daar meede behebt zynde, bezorgen? Iets toe te voegen, dat uit zyn aart deeze ziekte nietpynlyker maakt, niet verergert; dat niet kostbaar en niet moeilyk is om het zelfs gereed te maaken; dat op een wonderbaare wyze den ondraaglyken flank, waar door zoo een lyder van een ieder alsgefchuwd wordt , byna geheel beteugelt, en de lyders in hun ongeluk deeze fmertelyke omftandigheid niet doet ondervinden, dat zy van hunne vrienden en maagen verlaaten "worden, en alle openbaare bywooning moeten afftaan, en dat die geenen, die verplicht zyn dagelyks met hen om te gaan en hen te behandelen, nimmer door den onaangenaamen flank voor hen afkeerig maakt; Is waarlyk, naar het my voorkomt, in dit geval al een groot voordeel! Het is immers een meer als gewenscht bekende zaak; hoe een verfchrikkelyken flank de verrotte kankervochten uitleeveren. De vermoogendften, hoe zeer deeze hunne verfchooning kunnen erlangen, hebben het wel minder, * maar  DER WITTE WILLIGEN BAST. 249 maar zyn echter niet vry van deeze opi genoemde onaangenaamheeden; en by onvermoogenden wordt het dikwyls ondraagelyk voor de omftanders. Alle reukmiddelen van buiten aangebracht, zuure dampingen, en wat dies meer is, verminderen wel, maar neemen de onaangenaamheeden niet weg, maar waarfchouwen dikwyls, als de voordeur opengaat, wat'er van binnen in het huis te doen is. Het middel, dat ik ten dien einde, ter afweering van deeze onaangenaamheeden zal opnoemen en opgeeven, heb ik in verfcheiden mindere gevallen, als in dit volgende, met zeer veel nut beproefd. Een Bejaarde Juffrouw wordt de borst zeedert vyf of zes jaaren bezet met een knoestgezwel, (zy was fterk geboezemd), het knoestgezwel aangroeiende bezette de geheele borst- en oxelklieren, tot een fchrikkelyke grootte, brak eindelyk door, en veranderde in een open kanker; de uitlekkende vochten waren dun en bloedig, en Q, 5 aani  2%0 O. GREEVE OVER DE DEUGD aanftonds verzeld met een zeer onaangenaamen reuk. Zy vorderde myn behandeling , ik gebruikte aanftonds het Stankweerend middel, waar meede ik een witten linnen natgemaakten doek over 't kankergezwel heenfloeg, en de {tank verminderde; de geaartheid van het tot meerder verderf overflaand ongemak, wierd moogelyk door dit middel wel eenigzints vertraagd, maar belette echter niet, dat de zweer dieper invrat, en aan de binnenzyde een groot gedeelte van 't kankergezwel verteerde; de uitlekking van een dun bloedig vocht wierd zoo groot, dat het ten minden tweemaal daags verfchooning eischte. Naauwlyks zag men eenige aaneenvolgende daagen de voortvreeting ftaan blyven, of 'er ontftond weder een nieuw bewys van 't kwaadaartig vermoogen; dan verftierf de grond der zweer , en dan de omgekrulde rand van dezelve, dewelke afgefcheiden de vochtsondasting vermeerderden, en my dikwils voor een geduchte bloedftorting deed vreezen; deeze voorrioop van een geduurige vermeerdering in het vernielen van deezen fchrikkelyken kanker, en waar onder de  DER WITTE WILLIGEN BAST. 251 de lyder es uitermaten verzwakte, gebeurde voornaamenyk in de aanhoudende warmte van de maanden Juny, July, Augustus en September, des jaars 1779. Die de geaartheid van deeze ongemakken kent, en derzelver geduurige affcheiding en weeder nieuw opkoomende verflerving en ontlasting van vochten, in zulke gevallen, meer heeft ondervonden, weet, hoe zulks altyd gepaard gaat met een onverdraagclyken flank, tot welks vermeerdering de zoomerhitte niet weinig toebrengt. Maar heeft men dit onaangenaam e in dit geval ook ondervonden? Neen; ik betuige, dat deeze lyderes in al deezen genoemden tusfehentyd en vervolgens, noch zoo min haare vrienden en vriendinnen , als my die haar behandeld heb, noch haar zelf eenig het minfte hinder daar door veroorzaakt hebbe, en ik erkenne alleen dit voordeel aan 't Stankweerend vermoogen der Witte Willigen Bast te moeten toefchryven: en ziet hier nu, hoe ik dit ongemak daar meede behandeld hebbe, en hoe ik dezelve daar toe heb gereed gemaakt, -  .252 G. GREEVE OVER DE DEUGD In den beginne, toen "t kankergezwel zcih begon te openen , was een enkelde linnen doek in het midden vochtig gemaakt, en over de borst gelegd, voldoende; maar toen door een geduurige verflerving de kanker zich tot een dtepe zweer, daar men een vuist kon infteeken, uitholde, vulde ik die met pluklel in het even gemelde vocht natgemaakt, vervolgens daar een natten doek overheen flaande, en op deeze drooge en fchoone doeken, om de uitlekkende vochten te doen intrekken, welke meestentyds zoo overvloedig waren, dat ze, hoe veel voorzorg men daar toe aanwendde, alles kletsnat maakten en daar door heen drongen; ik heb het nooit meer als tweemaal daags verfchoond, fchoon ik, in gevalle van een fterke vochtslekking, de verfchooning hoe meer hoe beter keure, inzonderheid als de lyders handigheid hebben om zich zelfs te behandelen, of bekwaame hulp kunnen erlangen. Het middel bereidde ik aldus: ik nam 2 loot bast van Witte Willigen, die ik met een genoegzaame quantiteit regenwater omtrent een uur liet kooken, dan  DER WITTE WILLIGEN BAST: ÜJJ dan voegde ik daar by een loot Camillebloemen en een loot Melilooten, te zaamen liet ik dit noch een quartier aikooken, zoodanig, dat ik na het doorzygd te hebben, een quantiteit van een pint of 14 oneen vocht had; welk vocht ik tot het gebruik bezigde. Ik verkoos geen grooter quantiteit gelyk gereed te maaken, om dat in den zomer 't vocht ligt kaant, en zyn aangenaamen frjsfchen reuk verliest. Heden terwyl ik deeze waarneeming afzende, heb ik onder myne lyderen, een man van 45 Jaaren, met een allerverfchrikkelyklten fungeufen kanker in de achter oorklier, en welks zwelling zich byna over 't geheele zydelyke gedeelte van 't hoofd en 't aangezicht, als een monftreufe gedaante, uitbreidt, waar by geduurige bloedvloeiingen, en een ongemeene uitlekking van kwaade vochten verzeld zyn. Ik behandele hem met het voornoemde middel, en het bevrydt het ongemak van ftank , die 'er reeds aan was f eer dit middel gebruikt wierd. HER-  HERINNERING eener zeldzaame en mogelyk niet algemeen genoeg bekende HEELKUNDIGE BEWERKING, door G. J* VAN TV T. ^ ^ ^ VOORBERIGT. olgens veeter getuigenis/en pleeg de groote albinus V Jaarlyks in zyne lesfen, een omftandig verhaal te doen, wegens eene kleine dog welgelukte Heelkundige Bewerking, dewelke my herinnerende, in een foortgelyk geval, als het eenig geneesmiddel toefebeen, en bewoog ter uitvoer te brengen; en zie daar de redenen, welke my gewigtig genoeg toegefcheenen hebben, om dit voorberigt te doen Jlrekken tot een kenteeken , waarom ik het opfchrifo. dezes met den naam van Herinnering eener zeldzaame, en mogelyk niet algemeen genoeg bekende, Heelkundige Bewerking doope* Foor  G. J. VAN WY OVER EEN ENZ. 255 Voor zoo veel ik bewust ben, beeft niemand» voor, of na den Hoogleeraar albinus, deezer operatie (welke wy Jlaan te verhandelen) melding gemaakt, veel minder dezelve immer eigenhandig uitgevoerd, met dat gelukkig gevolg van volkomene herjletting. & 0 [MEen zegt, dat de groote b. s. albinus , in zynen tyd , tegen eene plaatfelyke pyn in 't aangezigt, op de' hoogte van de Nervus infraorbitalis, de affnyding dezer zenuw werkftellig gemaakt heeft; en ik meen my te kunnen herinneren, uit de lesfen van den overledenen Hoogleeraar f. snip, en den nog in wezen zynde zeer kundigen Heelmeester j. martens, dat zyn Ed., namelyk snip, van Prof: albinus , had hoorcn verhaalen , deze operatie niet gefuccedeerd te zyn, voor en aleer dezelve ten tweedemaal hervat wierd, dog dat na dezen eene volkomene herftelling volgde (a). f. snip, (4 De zeer geteerde heer van juchem. m. d. getuige ook, 'ezeive Van amunüs sjcaoord te hebben.  ü$6 J. G. VAN WY OVER EEN snip verzekerde , dat de Operatie, om namelyk gemelde zenuw te treffen, minder onfeilbaar is, dan men denkt; het blykt ook, dewyl de groote Anatomicus albinus dezelve andermaal moest hervatten, om dat hy meende uit de terugkeerende pyn overtuigd te zyn, dat de zenuw niet, of tenminften niet volkomen, afgefneeden ware: de uitflag van de tweede opfporing met het mes bevestigde deze gedagten. Allerwaarfchynelykst komt het my voor, dat de onzekerheid om deze zenuw wel te treffen en volkomen af te fnyden, de reden is, waarom anderen, die albinus gevolgd hebben, niet geflaagd zyn, ten minsten in die gevallen, daar het mes met eenigen fchroom aangewend is; althans het geval in sandifort's Natuur- en Geneeskundige Bibliotheek V. d. bl. 141, komt my voor van dien aart geweest te zyn : alleen wierd door de operatie (die op aanraaden van den grooten Geneesheer tronchin gefchiedde) maar voor eenen tyd verligting aangebragt. Vermoedelyk was deze pyn taitgeftrekter, in meerder zenuwtak-  heelkundige bewerking» 2tf ken, dan men met zekerheid konde affnyden, want ik twyffele of men in gevallen, alwaar de pynen zeer uitgeitrekt zyn, ooit met grond, door p!e affnyding der zenuwen zig de radicale geneezing kan belooven, dewyl de moeijlykheid en onzekerheid, om verfcheidene zenuwen wel te treffen en volkomen af te fnyden, moet toegeftemd worden, althans veel meer, dan van eene enkele; en langs dezen weg; fchynt my ook het geval van t.ronchin oplosbaar, ten minden hy achte het noodig, om ook die zenuwtak van het bar de gedeelte van het zevende paaf door te fnyden, welke zig met de ttervus infraorbitalis vereenigt; en my dunkt het is mogelyk, dewyl de pyn veronderfteld wierd in , of omtrent deze zenuwtakken plaats te hebben, dat een van beiden of mogelyk geen van beiden volkomen is afgefneden, en dat de verligting van pyn voor eeni^ gen tyd, door de verettering der wonde is te wege . gebragt; dan zoo dit niet waar is, is het geval allerdenkelykst van eenen anderen aart geweest, als dat van albinus, en van my, 't welk zal volgen. ... I?. DEEL, ' ^ Op  258 J. G. VAN WY OVER EEN Op dezelve manier en met meerder grond denk ik omtrent het geval, ons door den Heer schligting, in zyne Wondheelkunde bl. 92 medegedeeld, waar van my myn vriend, de kundige en geoeffende Heer j. van der haar, in een brief van den 23 September meldt, dat de Lyderes geduurende de verettering der wonde van pyn bevryd was , maar volgens 't geen zyn Ed. gehoord had , was dezelve weêrgekomen : hoe groot en diep ook deze wonde geweest is, kan het egter zyn , dat alle zenuwen in 't geval deel hebbende, niet volkomen zyn afgefned en geweest, ten minften daar is grond genoeg om aldus te denken, want heeft het albinus, met de affnyding van een enkele zenuw , kunnen mislukken, hoe veel te meer kan 't zelve plaats hebben, wanneer zulk een menigte zenuwen moeten van één gefcheiden wórden, (en dan immers kan de operatie van geen dienft zyn!) en derhal ven dunkt my, dat men door zulke mislukte gevallen niet behoeft afgefchrikt te worden, offchoon p. m. veillard, (zie gemelde Bibliotheek VII. d. bl. 321.) uit drie  HEELKUNDIGE BEWERKING. 25O drie waarnemingen befluit, dat deze operatie geen voordeel aanbrengt, integendeel fchadelyk is, om dat de waarneemingen gedaan zyn , zoo hy zegt, aan menfchen die aan hetzelve ongemak, waar voor dezelve aangeprezen is, kwynden; en verfcheide maaien dezelve ondergaan hebben, ja zelve de branding niet uitgezonderd: wat hier van zy, oPer mogefyk, niettegenstaande _ de vereischte naauwkeurigneid, niet nog wel onaangeroerde lydende nabuurige zenuwtakjes de oorzaak van geweest zyn, dan of 't gevat van eenen anderen aart, niet gefchikc tot de operatie moet geoordeeld worden, durf ik niet op my nemen teftellen, maar kan egter nietvoorby, die m overweeging te geeven; ondertuslenen begryp ik uit het een en ander, dat tog deze kunstbewerking niet geheel en al moet verworpen, integendeel aangeprezen worden, dewylzey na 'tmy voorkomt, althans geen nadeel kan doen, maar zeker met meer fucces kan en behoort uitgevoerd te worden, in dat foort van plaatfelyke pynen, die, (fchoon zig verfpreidende) beginnen op een bepaald punt, R 2 na^  2ÓO J. G. VAN WY OVER EEN namelyk ter plaatfe van de nervus infracrbitalis, en zig dan van daar verder laaten gevoelen: Althans in foortgelyk geval, heb ik het genoegen gehad te llaagen. Den 28 Augustus 1780 wierd ik om raad gevraagd by een 'Jlctemaaker, over. eene plaatfelyke pyn, in het regter gedeelte van het aangezigt; alwaar de nervus injraorbitalis door het ond-roogkuilfche gat naar buiten komt, zig verder door een aanmerkelyk gedeelte van hetzelve uitftrekkende, maar altyd by wyze van fteekende, leriietende en brandende pyn op eerstgemelde plaats beginnende, waarna .dezelve zig verder uitbreidde. Deeze ondraaglyke pynen duurden niet zeer lang, maar kwamen ongeveer alle uuren, ook fomtyds alle kwartieruuren weederom, zoodanig, dat de lyder buiten ftaat was zyn beroep te kunnen waarneemen. Hy had in deeze elendige omftandigheid reeds vier jaaren doorgebragt, en zeer veele hulpmiddelen, zoo in- als uitwendige, vrugteloos beproefd. De  heelkundige bewerking. 2ÖI De zeer geleerde Heer van juchem , dewelke federt eenigen *tyd zyn gewoon Geneesheer was, oordeelde derhalven ook, dat hy ongeneeslyk zoude zyn, zoo niet, voegde zyn Ed. daarby, eene heelkundige^operatie, namelyk de doorfnyding van de ner* mts infraorbitalis , zuiks voorkwam , waarop hy eenigzints vertrouwde. Zyn Ed. raadde den lyder daar toe aan, om met my insgelyks te raadpleegen, zonder egter iets te melden van eenige operatie, waar van gefprooken was tusfchen hun beiden, om dat men te zekerder zoude zyn, in de bepaaling van de oorzaak der pynen, en in de daar op tocpasfelyke geneezingswyze. Den lyder bezoekende, fprak hy ook niets van 't geen zyn Geneesheer hem Voorgefleld had, maar, na my een (door vreeslyke pyn afgebrooken) verhaal gedaan te hebben, vraagde hy, wat ter herftelling diende gedaan te worden, bereidwillig om alle, daar toe moogelyke, hulpmiddelen te ordergaan. Ik prees hem zeer fteik de operatie van albinus aan , en toen zeide hy mv reeds beflooten te K 3 heb-  SÓ2 J. G. VAN WY OVER EEN hebben, om zulks te beproeven, dewyl gemelde Geneesheer hem zulks, voor my, als het eenige en het laatfte middel dat ter onderzoeking tot eene volkoomene geneezing overig was, had aangeraadcn. Te vooren had men reeds twee ver* dagte kiezen zonder vrugt uitgetrokken ♦ dus raadde ik hem, eer de operatie ondernomen wierd, eenen anderen (dewelke pyn veroorzaakte, wanneer men 'er met eenen yzeren fonde teegen ftootte, en zyn gewoone pynen op 't zelve oogenblik vervroegde) door zyn gewoon kiestrekker te laaten uitnaaien, dog dit was meede vrugteloos, en de tand was zeer gezond. Ik had reeds vooraf weinig verwagting van eenen goeden uitflag hier door te zullen zien, dewyl de pynen beftendig plaatfelyk opkwamen, op de hoogte van gemelde zenuw, enkeie aanvallen uitgezonderd, wanneer de lyder verwarde in de bepaaling der plaats, en dan meende dat dezelve van de opperkaak booven den oogtand, zyn aanvang nam. Dan,  HEELKUNDIGE BEWERKING. 2.63 Dan, ik rekende het mynen pligt, deeze beproeving vooraf te laaten gaan , dewyl de ondervinding dikwyls geleerd heeft, dat fomtyds bederf aan de wortelen der tanden of kiezen plaats hebbende, de pynen hier door ontftaande, langs de "verspreiding van verfcheiden zenuwen zig uittrekkende, terftond ophouden, zoodra de uittrekking gefchied zy. Toen ik voor de tweedemaal onzen lyder bezogt, wagtte ik weder eenen aanval van pyn at, welke zoo heevig was, dat hy als zinrieloos rondliep en ylings zyn toevlugt nam tot een doek in koud water natgemaakt, dewelke hy my zeide altoos in gereedheid te hebben leggen: deezen drukte hyzeer vast aan, ter plaatfe der pyn m 't aangezigt, en hier door kon hy dezelve fpoediger doen verdwynen. De drukking, en 't koude water, tegen gemelde zenuw, en gedeeltelyk op de pes anferinus (welke met de nervus infraorbltalis gemeenfehap oeffent) aangebragt, waren moogelyk in flaat de zenuwen voor eenen korten poos te vérdooven en de pyn te doen ophouden: K 4 zoo  '264 j. g. van wv over een zoo ziet men fomtvds , dat de drukking van een vinger op de nervusfupraorbitalis, die lastige fpyker hoofdpyn, by fommigen Baemicrania genoemd , voor eenige oogenblikken kan doen ophouden. Deeze kortpoozige geneesVyze egter, heb ik aan my zeiven nimmer voordeelig bevonden; de pyn verhefte zig daarna altoos met zoo veel meerder heevigheid, als ik de drukking langer aangehouden had, or naar den graad der doofheid , op de belette doorvloed van het onbekende iets in de zenuwen gevolgd, Den 30 Augustus advifeerde ik over het gemelde geval den Hoogleeraar A. bonn, dewelke ook met my m t zelve gevoelen was, om namelyk de • verdagte zenuw aftefnyden, en met de gewoone vriendelykheid (en onderwylin'g, waar meede ik dikmaalen in andere gevallen begunftigd ben geweest) beloofde zyn Ed. by het uitvoeren der operatie teegenwoordig te zullen zyn, gelyk nog dien zeiven dag gebeurde, • te gelyk met de Heeren van jtjcheM 'en stoltEj Med Doctoren, Het  HEELKUNDIGE BEWERKING. 20$ Het zonde overtollig zyn de manier, op welke ik de operatie uitvoerde, omftandig meedetedeelen, dewyl niemand, in de Anatomie kundig, zulks ter navolging noodig heeft: anderen, hierin onbedreeven, zullen geen voorfchrift, of handleiding, noodig hebben, dewyl het hun niet geraaden is deeze, fchoon geringe, operatie, (die in de handen van dezulken gevaarlyk zoude kunnen zyn) te onderneemen. Niet voor den eerden September, in den namiddag, gevoelde de lyder zyne pyn wederom koomen, en byna een half uur aanhouden , egter niet zoo heevig als voor de kunftbewerking; ondertusfchen den tweeden en derden van dezelve maand, hervatte de pyn op de minde aanraaking van 't verband, 't welk ik nu voor de eerftemaal afnam, en in teegenwoordigheid van zyn Geneesheer het handwerk hervatte, de fneede verder naar 't jukbeen uitdrekkende, laatende het bijlorie langs het been, en de reeds gemaakte wond, verfcheiden maaien pasfeeren, voornamelyk langs het opperkaakbeeïiige gedeelte, het welk zylings naar K. 5 de  S66 J. G. VAN WY OVER EEN jde neus, den grond der ocgkuilen helpt maaken, met eene meerdere indrukkende hand, ten einde volkomen zeker te zyn, om nu niets in deezen weg onaangeroerd te laaten; het welk voor een klein gedeelte moet plaats gehad hebben, met teegenftaande ik, jen de, by de eerfte kunstbewerking tecgenwoordige, Heeren,hieromtrent, wel volkomen meenden verzeekerd te zyn ; dewyl ik toen reeds in de gemaakte wond, het foramen wfraorbïtale met myn vinger voelde, en langs dezelve het bijhrie gevoerd, en de verdagte zenuw volkomen afgefneeden, meende ontdekt te hebben. Zoodra in de tweede operatie, het biflorie langs een gedeelte van het jukbeen ging, gevoelde de lyder eene zeer aandoeruyke pyn, gelyk ook ter plaatfe van het onderoogkuUfebe gat, dewelke hy by het doen der eerfte bewerking niet gevoeld had. en welke Ophield, by de ftyvere indrukking met het mesje, tot op, en langs het been. Ik verbond plat, met een wiek in Sp. ïhmb; bevogtigd, gelyk by eenige  HEELKUNDIGE BEWERKING, 267 ge volgende verbanden, om de exfoliatte, welke fomtyds op zulke ontblootmg van been volgt, zoo veel mogelyk voortekomen. Den vierden September nam ik 'e verband af, en hier door ontftond ee- nig?lni5 pyn' die na weder verbonden te hebben verdween, en niet anders Icon vergeleeken worden, dan by die, welke by alle verfche wonden fomtyds plaats heeft, wanneer men dezelve aan* roert. - Den zesden daaraan volgende vond ik met de Heeren bonn, en van juchem , de wond zeer wel geevende eene goede etter; 'hy had fomtyds fcheuten (gelyk hy het uitdrukte) in dezelve, gelyk aan andere etterende wonden, dog bleef geheel bevryd van zyne gewoone onlydelvfce aandoeningen. J ' Wy befloten, op dezelve manier, verder de wonde te behandelen • de lyder was voor het overige wel te vreden, en kon (voor hem iets ongewoons) met ïrnaak eeten. . ' De  268 J. G. VAN WY OVER EEN De wond genas, in de volgende verbanden, reedeiyk fpoedig, niets hinderde onzen byna herfteiden zieken, dan dat hy by een' onverwagten ftoot teegen de wonde, of by het neusfhuiten, eenige geringe fcheuten ontdekte. Den 18 dito was de wond reeds zonder exfoiiatie geneezen, en den 20 bezogtenhem de twee laatstgemelde Heeren, met my, en vonden hem herfteld. Na korten tyd ging onze lyder aan zyn gewoon werk, en was gezond, zag 'er veel beeter uit dan te vooren, kon het kloppen op 't aanbeeld zonder hinder, gelyk ook het vylen, (zulks zelve doende) verdraagen , het welk hy te vooren zoo zeer fchuwde, en ontwyken moest. Ik heb hem van tyd tot tyd bezogt, en beftendig wel bevonden, gelyk hy nog needen aldus blyft. Het was, gelyk blykt, eerst na de geneezing der wonde, dat de lyder volkomen van pyn ontheeven was; ik zoude minder. hoop op de herftelling  HEELKUNDIGE BEWERKING. 2fy gehad hebben, indien de pynen, eerst ten tyde der verettering, verdweenen waren, dan het teegendeel had plaats: 200 lang de wonde niet geneezen was, had hy fchreinende en fchiètende pynen in dezelve, dewelke na de volkomene fluiting derzelve geheel en al verdweenen zyn en blyven. Om genoegzaam zeeker te zyn van het effect der operatie, heb ik de meededeelmg derzelve tot aan den 10 December deszelven Jaars 1780 uitgerekt. WAAR,-  Blad», 270 WAARNEEMING, VAN T W E fi WANSCHAPEN KINDEREN, DOOR. H. M1RAND0LLE VAN GHERT. Jj)e Huisvrouwe van Arnold Stasfen binnen deeze Stad, Moeder van twee welgefchapen kinderen, in welkers laatfte verlosfmge, daar het kind met één voet voorkwam, ik zelf haar de behulpzaame hand had gebooden den 12 Augustus 1776, verzogt andermaal mynen byftand op den 14 December 1777, en baarde eenen dooden zoon, wiens byzondere gedaante zoo zeer myne verwonder.ng opwekte, dat ik den Heer de Win, voorheen Lector in de Vroedkunde te Zierikzee, thans Med. Doet. en Chir. Maj., liet verzoeken ooggetuige van dit geval te zyn.  H. M. VAN GHERT OVER. 2jt Het lichaam en de leden waren wel gefteld; de neus was plat en breed- de oogen groot, Wyd, en zeer uitpuilende; het aangezigt had een lood-verwige coleur. De hersfens waren door geen bekkeneel bedekt, even of hetzelve boven de oogholten ware afgezaagd, en vertoonden niet dan eene weeke, breede en ongelyke oppervlakte, alleenlyk overdekt met de zagte bekleedfelen, die flap waren, en in het midden eene dobberende Verhevenheid, by wyze van een tepel, uitmaakten. r Een diergelyk wangedrogt r«VGteA*) heb ik, onder anderen, gezien binnen deeze Stad m het Jaar 17Ó7, waar by kwam eene zeer aanmerkeiyke fpïytmg in den ruggegraat, welk fchepfèl men verhaald heeft, dat volkomen een Aap geleek, hebbende de oogen boven m het voorhoofd, de neus ingedrukt, den mond op de kin, de vinge/s fcherp , en , het geen byzonder aüchuwelyk was aan het einde des ruggegraats eenen ftaart, zynde één duim dik "en ten minften vier duimen lang: geen wonder, daar de Moeder van  272 H. VAN GHERT OVER van dat kind zwanger zynde, ten tyde van de kermis, een aap op een beer zittende ontmoet had, die haar op het lichaam was gefprongen en had aangegreepen, waar door zy zoo zeer ontftelde, dat zy byna in flauwte nederviel , en geduurende haare zwangerschap altyd voor haar lot bedugt was. {Zie F A.HONDORFF BLOCK Du/et- tatio Pathologica 2«^«*/^ gravidarum, Trajecti ad Rhenum i779 fapyi) Zoo meende men ook, dat gemelde huisvrouw van Amold Stasfen in haare zwangerfchap ware onfteld geweest door het zien van een zeehond , die door de ftraaten wierd omgevoerd, en dat deeze fchrik oorzaak ware van dit haar ongeval. De Kraamvrouw vermoedde niets; ook droeg men zorge haar van dit alles onbewust te laaten, en het kind voor haar oog te verbergen, oml aüe aandoeningen te vermyden, 4» or i dat van het voorige; dg ix. deel, $  »74 H. H. VAN GHERT, neus minder plat; en de oogen niet zoo groot: voor het overige ontbraken insgelyks het voorhoofds-opperhoofds- en byna het geheel agterhoofds-been, het brein was flegts overdekt met de hersfenvliezen , zonder hairig bekleedzel, en had eene ongelyke, weeke en gemarmerde oppervlakte van omtrent drie duimen in den middenlyn. Wat mag men hier uit befluiten? zal men de oorzaak aan eene verbeeldingskragt toefchryven ? die had altoos ditmaal geen plaats gegreepen; of aan eene byzondere gelteltenisfe van de Moeder? deeze had te vooren reeds twee wel gefchapen kinderen ter weereld gebracht. Causfi? Kodusque httnt, dubiisque aemgma tenebris Diffcile Avctorein monflrat habetque Deunt. h. VAN BOY EN Carm. ElegiaCi de morbis aetatum. CHRI-  Bladz. 275 CHRISTOPHORI SAXl 'Animadverjiones in veteris cuiusdam Mé* numero vicejimam, necdum editam-. y^nus et item alter paene effluxit annus, ex quo vir nobilisfimus cachele* Vivs, unus de corporis regii cuftodibus, fuafore pvteano , (vulgo : dv put,) V. C. qui Academiae bonarum literarum Parifienfi ab Actis et manu est, ad me Belkvaco (:8auvais}) literas mifit, in quibus perhumaniter me certioremfecit, penes fe esfe lapillum, in horto quodam, duabus circiter leucis Francicis a Ponte Episcopali, (:Pom FEvêque,) oppidulo quippe maritimi cuiusdam Normandiae municipii Houflorii {Honfleur) finibus proximo, repertum: praeterea eumdem planum quidem levigatumque, fubviridis coloris, fed longiorem tarnen, quam latiorem, nee unius digiti crasfitie denfiorem esfe fignificavit: tandem quae in quatuor eius laterum marginibus verba a dextra ad Jaevam, inverfis literarum formis, inS 2 ci- dici Ophthalmici gemmam Spbmgidem,  276 C'SAXIVS AANMERKINGEN OVER cifalegebantur, ea doctisfimus ille Regis Franciae fatelies manu fua accurate pingendo üc imkatus erat: T • ITLI V1CTOBIS TITIBTIIYICTOEIS IJ5NE SQNENTTS Y LENE IIKRlttmTML^ T.IVLI VICTORIS miBTI^TCÏOmSK LENE RApLÖNVv ^NEMLACT^ Quarh tituli formulam fimulatque cognoveram, ne levisfimus quidem dubitandi fcrupulus remanebat, quin a Medico quodam oculario olim profectam, unguentariaeque arculae, collyria exhibentis, indicem esfe, adeoque ad undeviginti illas gemmas fphragides» quarum°nuper in Epistola, ad Amplisf. Wynium fcripta, cenfum egi, necesfario referri debere mihi perliiaderem. Quaii ergo de genere monumentorum üle lapillus eslet, cultisfimo eius domino, ut par erat, laetus et lubens indicavi, quae vero fingu:orum esfet verboi-uin lentenda, propter multas aliarum return, quibus turn distringebar, cu-  EEN OUD LATYNSCH OPSCHRIFT. 277 curas, figillatim approbare non poteram. Id vero nunc aliquid otii nactus breviter perfequi conabor, postquam prius de OcularïorumMedicorum apud veteres multitudine, in primis eorumdem nominibus e marmorum et lapillorum memoria accurate repetundis pauca disferuero. — Nihil carius et antiquius esfe integritate oculorum, aut morborum, eos fubinde infestantium, depulfione, fi naturae fenfus non doceret, cmuscunque certe populi fermonis locutiones demonftrarent, quibus vel amoris, vel falutis, vel pretii magnitudo, gradus, et praerogativa velut eminentia declarari, aeftimarique folet. Inde hominum nullis fumtibus par* centium ftudia': hinc Medicorum, vel potius Chirurgorum, collyria parantium et nunc, et olim affluens copia. An vero fubinde oculis aegrotantes huiusmodi varietate remediorum bene fanari posfmt, autfanentur, nonnullive Ophthalmicorum Hoplomachi Martiaïïs VIII. Epigr. LXXIV. multum disflmiles ünt, neque iudicare, neque praeftare meum est. Illius faltem fcientiae Medicos omnes, quotquot pasfim in libris Graecorum et Ladnorum, velut S 3 Car*  278 C. SAXIVS AANMERKINGEN OVER Cornelii Celfi. Scribonii Largi, Plinii, Galenif Caelii Aureliani, Marcelli Empirici , A'ètii, Alexandri Tralliani, et aliorum, commemorantur, fihoc loco coacervare vellem, quid aliud agerem, nift ut fciens illiterato plagio describerem, quod fcriptum et relatum estprius? Eorum tarnen nomina qui cognoscere volet, adeat varios Scriptorum Indices a Fabricio in Bibliothecis Graeca et Latina, multo ejus labore et contentione animi digeftos, tamquam Indicem Scriptorum et Medicorum a Celfo laudatorum, (Bib/. Lat. L. II. c. 4. p. 444— 448. Tom. III.) Ex Jo. Rbodii Indice m Scribomum Largum Excerpta, (Bibl. Lat. L. IV. c. 12. p. 850-862. Tom. III.) Indicem Scriptorum y qui in Plinii Historia Naturali citantur, (Bibl. Lat. L. II. c. 13. p. 506—607. Tom. II.) Indicem Scriptorum & aliorum quorundam a Galeno memoratorum, (Bibl. Graec. L. IV. c. 17. p. 560—590. Vol. III.) Indicem Scriptorum a Caelïo Aureliano laudatorurn, (Bibl. Lat. L. IV. c. 12. p. 868— S7 5. Tom. III.) item paucos fcriptores a Marcello Empirico in confüium vocatos, (Bibl. Latin. L. IV. c. 12. p. £64—866. Tom. III.) Indicem Scriptorum  EEN OUD LATYNSCH OPSCHRIFT. 279 rum ab Aëtio Medico laudatórum, (Bibl. Graec. L. V. c. 23. p. 322—329. Vol. VIII.) Indiculum Medicorum et Scriptorum ab Alexandro Tralliano memoratorum , (Bibl. Graec, L. VI. c. 7. p. 599— 602. Vol. XII.) in primis vero praeclarum illum Elenchum Medicorum vete* rum, (Bibl. Graec. L. VI. c. 9. p. 17— 456. Vol. XIII.) unde , quos reperit oculorum faluti mox ingenio et libris, mox collyriis profuisfe, in mos centuriare ordines poterit. In huius faltem Elenchi Medicis quibusdam Oculariis, aut Cèlfi fübinde auctoritatem, aut unum alterumve praetermisfum esfe nollem. Sic enim Andreae compofitiOnem laudat Celfus VI. 6. §. 16. Hieracis collyrium non praetcriit, VI. 6. §. 28. Nilei collyrium non disfimulavit optimum esfe VI. c. 6. §. 8. 9. U. uti etiam Philetis collyrium pustulis oculorum tollendis aptum esfe cenfuit, VI. c. 6. §. 12. 23. Ita quoque, ut hoe duntaxat exemplo utar, oculorum aciem & diligentiam Fabricii effugit Hygmus vel Higinus, qui apud Martialem, X Ep'tgr. LVf. 4. infestos oculis pilos urere dicitur. Sigillatim vero et praecipue, cum Alberto Hallero, viro meritis et doctrina S 4 quom-  SSO C. SAXIVS AANMERKINGEN OVER quomdam iliustri, nunc defideratisfimo Medico, vifum fuerit, in Bibliotheca Cbirurgica, Tom. I. L. ï, §. XXIV. p, 49—53 > Medicos ocularios raptim et turbulente congerere, operae pretiuni esfe iudicavi, confultis, ut par erat, libris archetypis, et monumentis, ple-» niorem eorum accuratioremque cenfum eo modo agere, ut, quoniam plerique libertinae conditionis fuisfe vi* dentur, non tam nominum, quam co* gnominum, quae ferva fub Caefaribus Romanorum civitate longe ufitatiora erant, indicio et caufis ordinarentur. Huiusmodi autem est Medicorum Ophthalmicorum fecundum elementa literarum, qualem marmoribus potisfimum etlapillis debemus, feries: (1.) C.Luccius alexander, in gemma Sphragide, quam primus edidi, et illuftravi in Epistola figillatim edita p. 9. 10. 65. feqq. (2.) C. Venuleius, C. L. aristocles, Ocularius de vico Cornelii. Gud, CCXX1V. 10, (3.) P. Nurnitorius, P. L. asclepiades, lil lil vir, et Medicus Ocularius. Veronae. vid. Onuphr. Panmnii Infcriptïones Feronenfes. p. 24 2, Grut,  een oud latynsch opschrift. 28f Grut. CCCCXLIII. 4. Io. Rbodius in Emendationibus et NoUs ad Seribonium Largum p. 78. Scip. Maffei Verona illustrata, Part. I. p. 355. n. XXII. et Mufeum Veronenfe CXXXV. 1. it. Walchii Antiquit. Med. p. 28. et 99. Mirabile confecit nomen Hallerus, 1.1. p. 51. Sextus Asclepiadis P. Numitorü libertus, ortum fortasfis ex eo , five quod apud Fabricium in Elencho Medicorum p. 90. Vol. XIII. Bibl, Gr. legerat Sextus, fcilicet numero, Asclepiades, putaveratque Sexti praenomen indé effingi posfe, five quod Sevirum Veronenfem Sexti praenominis genitorem esfe posfe fibi perfuaferat. (4.) P. Attius ati met vs, Aug. Medi-' cus ab ocuüs. v. Smetius CU. 9.1 Fulv. Vrftnus in Imaginïbus, p. 99 Gruter. DLXXXI. 2. lo. Rbodius ad Scribon. Largum. p. 189. Car. Patmus, in Commentar 'm ad Monumentum Artorii p. 451. pValcbii Antiquit. Med. p. 95. (5.) C. Cintusminus blandvs. vid. Epistola mea, p. 55. 56. Hallero, 1. l.p. 51. est C. Cintius Minius Blandus* S 5 (<5.)  282 c. saxivs aanmerkingen over (6.) Illustrius (Spon. Mak as, Fabrett.) al. Tiberius (Grut. Gud.) al. lllyrius £ lllurius (Don. Murat.) al. Ti, Lyrius (Patin, et Fabric.) al. rurfus T. Lyrius (ex Clerico Hallerus) Tiberii Caefaris Augufti Servus celadianvs, Medicus Ocularius. vid. Gruter. MCXI. 6. Spon. IV. MJsc. p. 143. Malvafiae Marm, Felfin. p. 219. Car. Pat'mus ad Monumentum Artorii p. 450. FabrettuSi IV. 274. Fabricius in Elencbo Medicorum p. 311. Ftf/. XIII. G^iwr CCII. 12. X»©». VIII. 59. Murator. CMLV1I. 5. V/alchii Antiquit. Med. p. 10 r. Ex uno Celadiam Hallerus duo repente fecit: T. Lyrium, et IMuftrium, 1.1. p. 5°. (7.) M. Mius chariton, e Maffen Antiquit. Gall. p. 3. 81. Muratörius, DVÜI. 3. et alii a me laudati in Epistola p. 37. (8 ) Ti. olavdivs ... Medicus Ocularius. vid. Murat. CMXLV. 2. IValcbii Antiquit. Med. p. 27. et 95. (9.) Alii clavdii in gemma Sphragide. v. Epistola mea, p. 62. 63. (10.) Ti. lulius Augufti et Aoguftae L. cvtïsonVS, (al. Cytifonus, Vrfin. Fa-  een oud latynsch opschrift. 283 Fabric. al. Cytioforus, Bartol. al. Cytiforus Mar.) Medicus Ocularius. vid. Fulv. Vrjinus in Imagin. p. 100. Boisfardus, in Antiquit. Part; IV. Tab. 84. Gruterus , DLXXX. 8. Patinus in antiquum Cenotapbium M. Artorii p. 451. Bartoli gli Aniichi Sepolcri Tab. 41. n. 5. Fabricius in Elencho, p. 134. Vol. XIII. Bibl. Gr. qui tarnen Cutifonus mutafi in rö Lyfiponus p. 311. 312. ibid. auctore Reinefio ad Cl. XI. 2. ntf. CMXXVII. 5. Walchii Antiquit. Med. p. 98. (n.)C«. Domitius demetrivs, Medicus Ocularius. vid. Mahajiae Marmora Felfinea p. 219. Fabrett. IV. 276. fVakhü Antiquit. Med. p. 27. et 97. (12.) C. luÜUS dionysodorvs , Vel dio- nysiodorvs, in lapillo Veronenfi. vid. Epistola mea, p. 49. (13.) c. dvronvs, vel dvronivs, in lapillo Avenionenfi. vid. Epistola mea, p. 60. 6r. (14.) P. Decimius P. L. ergs, vel Heros, vel Her as, Merula, Medicus Clinicus, Chirurgus Ocularius. vid. Smetius, LXX1V. 4. Fulv. Vrftms in  284 C. SAXfVS AANMERKINGEN OVER in Imagg. p. 99. Hier. Mercuriaüs III. Var. Lect. 22. p. m. 74. 75Boisfardi Antiquit. Part. III. Tab. 148. Gr ut er. CCCC. 7. P. Scriveri* us ad VI. Martial. Ep. 78. p. 152. /o. Rbodius ad Scribon. Largum. p. 78. f. io. Richardus in Antiquit. Divionenjibus p. 6. Marmora TaurinenJia Part. I. p. 231. Walchïi Antiquit. Med. p. 97. (15.) C. RutUius evthetvs , Medicus Ocularius. Fabrett. IV. xxv.p. 299. Walchïi Antiquit. Med. p.27. et 100. (16.) Decimus flavianVS, in lapillo Parifienfi. v. Epistola mea, p. 53. (17.) M. Vlpius heracles, in lapillis Noviomagenflbus. vid. Epistola mea, p. 23. 24. 29. Is vero apud Hallerum p. 50. celeriter duas hominum perfonas induit, alteruterque M. lulius Heracles nominatur. heras , vel heros , vid. fupra eros, (18.) M. Latinius M. L. Medicus Ocularius hermes. Spon. IV. Miscell. p. 143, Malvafiae Mar mor. Fel/in. p. 218. Fabrett. IV. 272. Walchïi Antiquit. Med. p. 99. (19.) C. Sulpicius hypnvs , in lapillo Se-  een oud latynsch opschrift. 285 Sequanenfi. vid. Epistola mea, p. 44- 45- (20.) Cn. Helvius Cn. L. iolla , Medicus Ocularius. vid. Grut. DCXXXIV. 2. lo. Rhddius ad Seri* bonium Largum. p. 76. Walchïi Antiquit. Med. p. 98. (21.) C. Alfius, l. l. isocrysvs, Medicus förtaslis Ocularius, ap. keines. XI. 1. unde Cnaritonis in lapillo Divionenji, n. V. v. Epistol. meam, p. 39. Hallero, qui faepe alios delcribere folet non falutatis fontibus, nominatur cass«vs l. l. isochrysos Medicus, in Bibl. Medic. Practicae Tom. I. L. I. Mx. p. 188. (22.) X. Saccius menander, in Vefontino lapillo. vid. Epistola mea, p. 51. mervla, vid. eros. (23.) q. lulius mvrranvs , in lapillo Colcestrtenfk vid. Epistola mea, P- 35. 3<5. (24.) Q. Colius al. Golius(Smet. Boisfard.) forte Coelius (uti infra n. 27.) Q. V. nicomedes, Medicus Ocujftr rins. vid. Smciius, LXXVI. 10. Fulvitir Vrfinus, in Imagg. p. 100. Bois-  286 C. SAXIVS AANMERKINGEN OVER Boisfardus Antiquit. Part. IV. Tab, 87. Gruter. CCCCXVI. 8. Walcbii Antiquit. Med. p. 28. et 96. (25.) Q. Llodius, Q. L. niger, Medicus Ocularius. Keines. XI. 8. Mar* mora Felfinea p. 219. lo. Rbodius ad Scribon. Largum p. 77. Fabrettus. IV. 275. Walchïi Antiquit. Med. p. 96. Hallero p. 51. nullo auctor e dicitur Caelius Niger. (26.) M. pevtvca, Medicus Oclarius. vid. &vp. Maffeii Mufeum Veronenfe. CCLXXXIV. 1. Walchïi Antiquit. Med. p. 100. (27.) P. Colius, al. Coelius (Gud.) P. L. philogenes, Medicus Ocularius. vid. Donius VIII. 60. Gud. CCX1X. 9. Murat. CMLX1V. 4. Walchïi Antiquit. Med. p. 95. (28.)phronimvs, in lapillo Ienenfi. vid. Epistola mea, p. 57. 58. (29.) Q. Caerellius qvinctilianvs , in lapillo Normannico. vid. Epistola mea, p. 42. 43. Hallero est Q. Caerillius p. 51. (30.) C. Ca p/«* sabinianvs , in lapillo Genuenfi. vid. Epistola mea, p. 32. ubi non opus esfe fignificave- ram  een oud latynsch opschrift. 287 ram Capitonem in CapU locum fuf- fici. Attamen Hallerus Capitonem maluit p. 50. (31.) G. Statius sabinianvs, in lapillo Vefontino. vid. Epistol. p. 47. {32.) M. lulius secvndvs , Medicus Ocularius. vid. Ghezzi Camere Se- polcrali, Tab. XX. n. 25. Murator, CMVIII. i.MaffeiMufeum Veronen- fe CXXXV. 2. Walchü Antiquit. Med. p. 27. ct 09. (33.) silicivs, Medicus ab oculis apud Fulv. Vrfinum in Imagg. p. 00. Grut. DCXXXV. 3. lo. Rbodius ad Scribon. Largum p. 76. Bartolè gli Sepolcri Anticbi Tab. XLJ. n. 9. 10. Murator. CMXXVÏÏ. 14. Walcbii Antiquit. Med. p. 32 et 101. (34.) P. Aelius theophilvs, in lapillo Senenfi. v. Epistola mea, p. 40. et 41. Tandem. (35.) T. lulius victor lapilli Bellova* cenfis, cuius Epigraphe nunc pri- mum in lucem exit. Nihil nunc dicere attinet de Medici jpfmsnomine, haud aliunde nobis, nift ex liac gemma noto , nee alicubi, quantum fciam, commemorato. Saltem in plus quam centenis, quos Rei* ne-  '288 C. SAXlVS AANMERKINGEN OVER nepü Eponymologicon MSC. congêsfit, VïctorïbuSy ne unicus quidenl Tin praenominis, nedum artis falutiferae deditus homo reperitur lulius Victor. nequë in perfona et ftatu eius definiendo vel aliquantulum morari necesfe est, quan* doquidem ista muneris et opens functio libertinae conditionis fortunam et eradum raro excedere folebat. Verum quadruplex illetitulus, cum et perpetua remediorum Lenitate a cetens discrepet et foloeco quodam latinitads ufu plane fingularis fit, haud fane qualicunque mea interpretationis opera et luce ïndignus videbitur. Etfi enim ïllud. Lene femel , iterumque , in duplici Parifienfi n. XII. et XUI. nee non tertium in Mofa-Traiectino meo ïactabatur, tarnen non nifi unius velut pyxidis cellulae remedium prae fe ferebat, quod mitigandis vel auferendis morborum o-eneribus, ibidem nommatim indicatis, par esfe credebatur. In nostri vero Myropolae vasculo maxima dos et anima collyriorum est Lenitas, quafi parum interfit, quoquo demum quis oculorum vitio, five Epiphoris, live Calieine, five Prurigine, Jspritudme, LippitudinevQ laboret. Omnibus enim  EEN OUD LATYNSCH OPSCHRIFT. 2& ficacius eïus , quae marem enixa fit, • muitoque efficacisfimum eius, quae geminos mares. - - Mixto praeterea ovo■ rum candido liquore, madidaque lana , frontibus impofltum, fluxiones oculorum fuspendit. XXV1IÏ. Bist. Nat. Sect. XXI. Neque aliter Pfeudo- Plinius Valerianus, de Re Medica, L, I. c. XVIII. quod plenum est remedus oculorum caligini occurrentibus, p, 20. post digestionem, inquiens, lac muiier is, quae puerum nutrit fuperinfundes propt er acerbitatem medïca' tnenti, ut rejrigeret. Boe etiam maculas tolïtt, el impetum rheumatis refiringit (malim legere reftinguit) et omnia vitia abjlergit. ita mox: coriandrum viriele tritam cum lacte midieris et  EEN OUD LATYNSCH OPSCHRIFT. 299 et rmoctum et fuper ocuhm impojitum proden p. 21, et rurfus: guttas amth niacis t urn lacte muiieris tmifiges." Atque fic omnes pyxidis iUius unguent'anae angulos pertentare, fingulorumque collyrjorum latebras apcrire conatus fum. Vnum adhuc icriptura literae p in vace RA.plDVM, ultra fundum vicinarum fibi literarum eaudam velut fuam emittentis , hodiernamque minutae literaturae formam imitantis, argumentum disferendi fiippeteret de nobilisfima quaestione, an veteres Latini mirmtum literarum genus, quali nos hodie utimur, in libris et monumentis adhibucrint, et quo cirCiter tempore pingere coeperint, ni(ï istud ipfurn latius, quam vulgo existimatur, pateret, longeque operofiorem libros cum libris, monumenta cum monumentis, et vicisfim ambo cum utnsque contendendi folertiam flagitaret: quam tarnen in rem, fubtiliter definiendam, aiio mihi tempore fortasfis jncumbendum erit. Scripfi in Academja Rheno- Traiectipa d. 1. Februarii CIDIOCCLXXX. & m % UIT:  Bladz, 300 PITTREKSEL UIT EEN BERICHT, AAN het genootschap tqegezomden, nopens de VOLKOMENE GENEZINGE eeneq LAMMIGHEID aan pejde de HANDEN, door. middel van de ELECTRICITEIT, medegedeild doos % TV AT ERF LIET. * m # J3at het gebruik der Electriciteit voor eene menigte perzoonen, ter volkomene genezinge hunner verlamde leden, meermaalen eene allerheilzaamfte en verbazende uitwerkinge hebbe gehadt, is, door veelvuldige uitgegevens proeven, voorlang beweezen. Dan, daar het evenwel niet aan fommigen ontbreekt, die derzelver egtheid meer of min in twyffel trekken, zoo is men, uit liefde tot zyne  jf, WATERVLIET BERICHT. 3Öi fte naasten , verpligt, in geval men •nieuwe en overtuigende bewyzen heeft, die, ter aller overredinge, bekend te maaken: op datze te gereeder, omtrent foortgelyke Lyders, mogen beproefd worden. En het is dit pryswaardig grondbeginfel, dat de opmerkzaame Watervliet heeft aangefpoord, dit volgend berigt aan de Maatfchappije, ter gemeenmaakinge, mede te deelen. Eene Hendrik Taufcher, banketbakker te Zierikzee, thans omtrent 31 Jaaren oud, wierdtin Mei 1775 allerhevigst door 't Coïyk van Poitou aangetast, waar uit hy eene Lammigheid aan beide zyne handen behield, zoo dat hy, ter waarneeminge van zyn beroep, ten eenemaal buiten ftaat geraakte r zyne handen hingen aan den beneden arm even als eene geknotte bies; derzelver gedaante en koleur was zeer dor en doodig; zy waren altyd even koud; de peezen hadden in de boven hand eenen zeer verhevenen ruogemaakt, waar door van onderen eene evenredige holte plaats hadde: dit was misfchien veroorzaakt, door de wyze, op welke de Lyder nog in den beginne zyn werk hadt zoeken te ver- rig-  30*2 X> WATERVLIET BERICHT EENER figten. Alle middelen ter herftel, ten eenemaal vrugteloos, gebruikt hebbende, verzogt de Lyder den gemelden Watervliet, die hem bevorens het gebruik der Electriciteit hadde aangeprezen , dat Hy dit middel ook eens aan hem wilde beproeven, Dit verzoek op den 14 Augustus 1775. gefchied zynde, maakte Watervliet den volgenden dag reeds een aanvang met de proeven; bepaalende de werkinge der Electriciteit, volgens de bekende manier, alleen tot de hand; en bragt op deze wyze des morgens en avonds aan ieder hand van den Lyder drie fchokken toe: dan de 6 eerfte dagen ronder eenige de minfte vrugt. Dog derzelver dagelykfche herhaalinge van den 21 tot den asften dito , wanneer de fchokken dan eens tot de toppen van de vingers, dan eens tot de agterkneukels, als de gevoeligfte deelen van de hand, bepaald wierden, verwekte hoop rot eene gewenschte uitwerkinge: nadien de doodfche koleur der handen allengskens levendiger wierdt en de poriën vm de huid zig begonnen te ontfluiten; ook ondervondt men in dezen tyd, dat het trekken van  GENEZINGE VAN LAMHEID. 303 van Electrike vonken, na dat de' ïcnokken over de oppervlakte der handen waren toegebragt, zeer heilzaam waren, vooral ten aanzien van de te laamen getrokkene peezen op de boven hand. Met eenige veranderingen de proeven dagelyks tweemaal herhaaiende, vermeerderde de natuurlyke warmte en uitwaasfeminge; zelfs begon de Lyder op den 1 September eenige kragt reeds in zyne handen te krygen Met het aanhouden der proeven cn het trekken der prikkelende vonken op gemelde peezen, nam de beeterfchap zoo toe, dat de Lvder or> den 6 dito reeds eene fchryfpen, fleutel, enz van de tafel konde opneemen. &n offchoon men in de drie daarop volgende dagen geene veranderinge bemerkte in des Lyders handen, zoo namenze van den 9 tot den 12 zoo in krag. ten toe, dat hy zelfs de knoopen van zyn rok, kamizool, enz. konde toedoen Uit geval nu aan veelen bekend geworden zynde, zyn vervolgens dc proeven, op de bovengemelde wyze, in de tegenwoordigheid van eene menigte ooggetuigen verrigt, wanneer de Lyder, tot een ieders verwondering, zoo in  3©4 t' WATERVLIET BERICHT. in beterfchap toenam, dat Hy, op deri 23 dito, reeds zig initaat oordeelde te1 Zyn, om zyn beroep weder waartenee-men, gelyk de uitkomst ook bevestigde ; wanneer de proeven, offchoort juist zoo gezet niet meer tweemaal daags, nog herhaald zyn tot op den 4 October, toen zyne lammigheid, en dus binnen den tyd van twee Maanden, volkomen, en alleen door middel vart de Electriciteit, geneezen was, hebbende Hy middelerwyl geene andere' geneesmiddelen gebruikt. By dit berigt is, ter nadere bëvestiginge, gevoegd eene verklaringe, behalven door anderen, door den Lyder zelfs eigenhandig onderteekend, waarin Hy betuigt, door het gebruik der Electriciteit, van eene formeele Lammigheid, in beide zyne handen, volkomen geneezen te zyn , zoo dat, daar hy voor derzelver gebruik niet in Haat was, om iets, hoegenaamd, met zyne handen te verrigten, Hy, na derwelver gebruik, weder, even als bevorens, alles, zelfs zwaaren arbeid, met gemak konde doert. HET  Bhdz. 3©5 het onderscheid der SALAMANDEREN van de HAAGDISSEN in 't algemeen, en van de G E K K O O S in 'X byzonder, aangetoond, d 0 o r M. II O U T T U T ]$é JToen de vermaarde Heer elLIs aan den Grooten linnaeus, op 't verzoek van Doktor garden, een Berigt van het zonderlinge Dier uit Carolina, aldaar een Slyk-Leguaan genaamd, dat een Lighaam als een Aal en twee Voorpooten heeft, vervolgens door ur. deel. V den  30Ó M. HOUTTUYN OVER den Ridder Siren getyteld, gezonden hadt; voegende een Exemplaar daar van 'er nevens; en zyn Ed. Gevoelen dien aangaande verzoekende; kreeg die Heer van den Heer linnaeus een Antwoord, waarin het volgende, onder anderen, was vervat (a). "Men kan het niet gemakkelyk tot 1y een Masker (Larva) maaken van 't „ Geflagt der Haagdisfen, dewyl de M Vingers met Klaauwen zyn voor- zien: want alle de Maskers der Haagdisfen, die ik ken, zyn zonder w Klaauwen of Nagelen (Digitis muti„ cis). Ook vindt men geen Kieuwen (Branchiaé) in de Water- Salaman5, ders, die waarfchynlyk de Maskers „ van Haagdisfen zyn". Ditfchreef de Ridder in 't laatfte des Jaars 1765 , geevende in 't volgende Jaar den twaalfden Druk van zyn Samenftel der Natuur, welke ten opzigt van de Dieren nog de laatfte is, uit, en zegt daar in (b). "Veele Water-Haagdisfen, die Vier* „ vingerig zyn, (uitgenomen de Krow kodil,) ondergaan eene Verande- » ring Ca> Phil. Tranfact. for I7Ö6. Vol. LVr. p. 192. t 00 Sjst. Nat. Ed. XII. Tom. I P. L. p. 371.  t)È salamanders ENZó' 30? g ring (Metamorpbqfis.) De Vischach>, tige Maskers zonder Pooten worden, „ ontwikkeld tot Viervingerigen met » Pooten, maar welke en hoedanig zy „ zullen worden, blykt nog niet vol„ komen. De Salamander is misfchien » een Masker, en geen Beeld1'. Zyn Ed. heeft niettemin aldaar, zo wel als in de voorige üitgaave, den Land- Salamander en de Water- Salamanders, beiden, in hunne Rang onder de Haagdisfen geplaatst, en aan die allen Ongenagelde Voeten (Pedes tnuticï) toegefchreeven (c). Men moet hier uit befluiten, dat zyn Ed. geene andere Salamanders, van dien aart, dan met Itornpe Vingers hadt gezien: want, denkende dat zy* flegts Maskers waren, zou hy anders zekerlyk de kenmerken der volmaakte Dieren hebben voorgefteld. De Heer du fay, Lid van de Akademie der Weetenfchappen van Parys , de Salamanders, welken men omtrent die Stad vindt, befchryvenV 2 de, (c) Zie aldaar Lacerta Aquatica & Lacerta Paluflris. n. 43 & 44: als ook Lacerta SaUntandra N. 47. En in myne Natuurlyke Hijiorie, i. d. vi. Stafe, bladz. 101, gnz. bladz. 143, enz.  308 m. HOUTTÜÏN OVER de , beeldt niettemin dezelven af met genagelde Pooten. Hy doet zulks met alleen het volwasfen Dier, maar zelfs zodanig één , dat men voor een Masker erkennen moet, dewyl het met zekere gepluimde Kieuwen was voorzien , die hetzelve om in 't Water te blyven fcheen noodig te hebben: want deeze Kieuwen kwyt geraakt zynde fcheenen zy het Land meer te beminnen dan het Water (d). Juist even 't zelfde heeft gedagte Heer ellis in de Engelfche Water- Salamanders waargenomen, noemende die Werktuigen gepluimde Dekzels der Kieuwen, welken zyn Ed. meent dat deeze Diertjes tot zwemmen dienen, en zegt dat zv dezelven, zo wel als de Vin der Staarten, verliezen, wanneer zy uit hunnen flaat van Masker overgaan tot dien van Land- Dieren; gelyk zyn Ed., dezelven eenigen tyd levendig houdende, zulks duidelyk hadt gezien. Ook beeldt hy dezelven blvkbaar af met ongenagelde Vingeren (e). Wat zal men nu daar van denken i Zul- (

, hebben zy een leelyke gedaante en „ zyn in lang zo vlug niet als de Haag. „ disfen". Deeze Kentekenen kunnen met malkander iets beftemmen, doch zy voldoen geenszins op zig zelve: want men vindt Salamanders die den Kop niet dikker dan het Lyf hebben; men vindt Haagdisfen die den Kop immer zo kort en ftomp hebben als de §enen, die men algemeen erkent voor alamanders. Ik heb verfcheide Haagdisfen van dien aart; doch deeze zullen de Haagdis - Salamanders zyn , daar V 4 klein, fi) Mem. de 1727. urf! Ckj guadrup. L>isf>t>J,£, na.  '312 M. HOUTTUYN OVER klein van fpreekt (1). In de gewoone Duitfche of Franfche Land- Salaman» der is de Kop vierkantig; in dc gewoone Water- Salamander rondachtig. Maar, in 't algemeen, hebben zy den Kop zo fpits niet als de Haagdissen; de Pooten korter: zv zyn byna of geheel cngefchubd, en hebben den Huid, in plaats van blykbaare Schubben, bezet met Kliertjes, die fomtyds open zyn, geevende een Lymerig, Vettig, Vogt uit. Dit laatfte en de breed e Vleczize Tong, dient tot de voornaamfte onder* fcheiding: want de meefte Haagdisfen hebben een fmalle, dunne, aan 't end gefpleetene Tong. Men zou hier kunnen by voegen, dat zy de Voorpooten vier- de Agterpooten vyf-vingerig hebben ; doch dan zou de Gekko niet tot de Salamanders betrokken kunnen worden; gelyk fommigen doen: terwyl dezelve doch den Kop gantsch niet kort en redelyk fpits heeft. Ten opzigt van de Staart komt de kortheid en dikte meest in aanmerking; zynde dezelve ook, gelyk het Lyf, ongefchubd, en dus niet geringd, gekranst (i; Lacerta Salamandxina. Utf. p. 109.  de salamanders enz. 313 of gerondzeld, gelyk in fommige Haagdisien; doorgaans aan 't end itomp, en dikwils, boven en onder overlangs, met een Vlies voorzien' dat dezelve als tweefnydend maakt Zelden is zy langer dan het Lyf. Voorts zyn de gaten van het Gehoor en het 1 rommel vlies, zo zigtbaar in de Haagdisfen , m de Salamanders, die ook geen Gehoorbeentjes hebben, naauwlyks te vinden of ontbreeken t'eenemaal, ten minfte in de Water- Haagdisfen (m). ö GedagteNatuur-onderzoeker, klein merkt de Voortteeüng als de weezentlykfte onderfcheiding aan, erkennen* de geenen voor Salamanders, dan die leevende Jongen werpen 3 terwyl de Haagdisfen, gelyk men weet, allen iLijeren leggen. De zodanigen, die m dit ftuk met dezelven overeenkwamen, hebbende den Kop en Tong van gezegde Geftalte, zou hy brengen tot de Salamander-Haagdisfen. Doch hoewel maupertius, behalve de Eijeren, veele leevende Jongen in het Lig. V 5 haam Cm) Volgens de Waarneeming van den Heer Ceoffroy: zie myne Katuurljkt tl,(lori* L deel VI stuk, bladz. ij2, j ■ ri'  314 M. HOUTTUIN OVER haam van een Wyfjes- Salamander vondt (n), werdt door du fay een waare Eijerlegging in de Water- Salamanders waargenomen, en hy gist daar uit, dat zy wel in het Water £ijerleggende en op het Land Jongwerpende mogten zyn (o), Dewyl, nu, veelen van Water- in Land- Dieren veranderen, zo zou gedagte Voortteeling geen Kenmerk zyn kunnen, tot onderfcheiding. De Groote linnaeus betrekt, in zyn Samenftel der Natuur, alle de Tweeflagtige Dieren, die Viervoetig en Gejlaart zyn, zonder Schild of Wie* ken, tot het Geflagt der haagdissen. Zyn Wel Edele heeft zulks zekerlyk gedaan , om de Geflagten der Hoofddeelen, in deeze Klasfe van Dieren, eenigszins gelyk te maaken: want anders Zou men mogen vraagen , of niet de Slangen zo wel in één of twee Geflagten konden begreep en zyn, als de Haagdisfen, in welk Geflagt grooter verfchillendheden voorkomen, dan 'er tusfchen de Ratelflangen, Slangen en Adders zyn. De Haagdisfen worden, door Cn) Mem. de VAcad. R. de Schutter, de 1727. p. 44. (Oj Mem. de P Acad. de 1729. p. L99.  DE SALAMANDERS ENZ. 315 door zyn Ed., in Onderdeelingen ge* bragt, naar dat de Staarten plat, geringd of gerondzeld, rond en korter dan het Lighaam, of rond en langer dan het Lighaam zyn. De Salamanders waren bevorens ook in deeze vier Onderdeelingen betrokken, gelyk men in het I, Deels VI. Stuk van myne Natuurlyke Hijlorie kan zien : doch in de laatfte Uitgaave van het Samenftel der Natuur zyn dezelven in een Vyfde Onderdeeling gebragt, wordende van alle de anderen onderfcheiden door viervingerige Voorpooten en een ongefchubd Lighaam dat ongedekt is (p). Van deeze telt zyn Ed, thans zes foorten, als 1, Lacerta wlgaris, Gemeene Haagdis. Deeze zou, volgens de Fauna Suecica, de Vingers ongenageld hebben , aan de Voorpooten vier; het Lighaam van boven blaauwachtig, met twee bruine ftreepen langs de Rug; doch. de aangehaalde Lacertus bulgaris van RAY hadt aan alle de Pooten vyf Vin- ge- Cp) Palmis cetradactylis, Corpore ajepidoto nu«0. Sjst. Nat. XII. p. 370.  3i6 m. houttuyn over geren met kleine Nageltjes : zy trok naar 't Roestkleurige en hy noemtze the common Ejt orSwift, dat de naam is, dien men in Engeland aan de WaterSalamanders geeft: des ik geloof, dat de gedagtc van den Heer du fay, oraftrc^ks Parys menigvuldig, tot deeze Soort behooren, en dat dezelve, overzulks, de Gemeene Water-Salamander zy, te meer, dewyl de Ridder zegt; het Masker onthoudt zig onder Water (q). 2. Lacerta Aquatlca. Water Haagdis. Deeze wordt door de rondheid der Staart inzonderheid van de volgende onderfcheiden , hebbende de Pooten zo wel ongenageld als die, en de Voorpoorten Viervingerig (r). 3. Lacerta Palujïris. Moeras-Haagdis. Deeze was te vooren de Agtfte Soort, en is dus, door my, omftandig, onder den naam van Water- Sala- man- CqN; Zie mvnc Kat. w;/?  de salamanders enz. ï. Salamandra Terrestris. LandSalamander (c). Dit is de gewoone Buitfche Salamander , van my omflandig befchreeven en in Afbeelding gebragt (d). Men vindtze altoos zwart en geel bont, doch fomtyds heeft het Geel zodanig de overhand, dat men ze geel kan noemen met zwarte Vlakken. Dit maaktze tot fierlyke Voorwerpen. Het zyn deeze, waar van de Heer klein, Sekrctaris der Stad Dantzig, de Ouden met veertien Jongen kreeg , die aan zyn Ed. van Quedlinburg gezonden waren: zynde door het°Wyfje, na dat het gevangen was, onder weg geworpen. Hy noemtze den echten Salamander van Quedlinburg (e). De Oostindifche , met hoog Oranje-Vlakken , daar zyn Ed. gewag van maakt, fchynt van deeze weinig te verfchillen. X 4 2. Sa- (c) salamandra. L. Cauda tereti brevi, Di-ytis muticis, Corpore porofo nudo. hnn, (dj) Natuurlyke H^one., i. deels vi. stuk, Wadz. 143, enz. PI. LI. Fig. (ej guadrup. Disqmfrw, p, m.  328 M. KOUTTUYN OVER ■2. Salamandra Aquatica, Watersalamander (f). De duisterheden, omtrent de Wa* ter-Salamanders, zyn door den Heer linnaeus, in zyne Twaalfde uitgaave van het Samenftel derN atuur, weinig opgehelderd. De mynenko>;;enzecrnaa overeen met dat Voorwerp, 'twelk by seba is afgebeeld onderden naam van Klein Ceylonjch 14' ater-Saiamanderije{g)y en 't gene de Ridder tot de Soort van Water-Haagdiften betrokken hadt, die een rondachtige S(:aart hebben; daar nogthans de breede, wederzyds gevinde Staart, in dat Ceylonfche zo plykbaar is. De mynen zyn roodachtig geel met ronde zwarte Vlakken, over t geheel, eenigszins regelmaatig getekend, en hebben langs de Rug een zeer fmal opdaand Kammetje, dat eenigermaate gehakkeld is. De langte is geen drie Duim, en dus kleiner dan der gewoone Europifche Water-Salamanderen, die doorgaans geheel zwartachtig zyn. Onder de Fran- fcheri (f) salamandra. I. Cauda" ancipiti mediocri, Pedihus muticis fi.sfis, Palmis tetredactylis. Unn. £g) Kabixe; {i. p££X, PI. &Uf F>£, 7,  DE SALAMANDERS ENZ. 329 fchen evenwel komen ook kleine, die geelachtig zyn of bruin, met ronde Zwarte Vlakken, voor (h). 3. Salamandra Japonica. Japanfe (i). Deezen, in Fig 3 naar't Voorwerp afgebeeld, heb ik, benevensverfchef de Visfchen en Infekten, door den Heer Ooctor thunberg in Japan verzameld, uit byzondere gunste van den Wel Edelen Geffrengen Heer radermacher , Extraordinair Raad van Nederlandfch indië, van Batavia ontvangen. Het Dier verfchilt van beide de voorgaanden in verfcheide opzigten Over 't geheel zweemt de geftalte meer naar de Water- dan naar de Land-Salamanders, inzonderheid wegens de langte van de Staart, die ook aan 't end van rond eenigszins platachtig wordt; doch het heeft daar aan, of aan 't Lyf, in 't geheel geen Vin of eenig Zwemtuig. De Kop heeft kleine Oogjes, die in groote, ruuwe, X 5 don- fjl) Mem. de rAcad. R. des Sciences, de 1720. D i02 CO salamamja a Cauda" ccicti longS ; DiS Pngmculatis, Dorfo vittato. ' *  33© M. HOUTTUYN OVER donkere Oogleden ftaan. De kleur is loodverwig blaauw , aan den Buik geel, en daar loopt eene vuil geelachtige breede ftreep van den Kop, over de geheele Rug, de Staart ten einde uit. Maar de voornaamlle byzonderhei'd is, dat de Vingers der Pooten, het gewoone getal, aan de enden met kleine zwarte Nageltjes zyn gewapend, 't welk ik nog in geen andere Salamander waargenomen heb. 4. Saïamandra Americana. Westindifche (k). Van deeze heb ik, welke byna volmaakt overeenkomen met de Amerikaanfche Haagdis van seba, in zyn Eerfte Deel, op Plaat LXXX1X. Fig. 4,5, afgebeeld, welke door den Heer linkaeus betrokken wordt tot zyne Derde Soort, van de genen, wier Voorpooten Viervingerig zyn, onder den naam van Moeras-Haagdis. Ik heb, op die Soort, de befchryving der Water-Salamanderen, als ook de gedagte Af- beel- (\C) salamandra Cauda I.anceobta rr.ediocri, Pcdibus muücis, Abdomine maculato.  de salamanders enz. 331 beelding, medegedeeld (1). 't Is wel waar, dat zyn Ed., zo wel als de Heer gronovius, aan deeze Soort een Lancetvormige of tweefnydende Staart toe'chryven; zeggende de laatfte, dat de Staart van boven eene fcherpte heeft; doch hier van is in degedagte Afbeelding veel minder blyk, dan in het Ceylonfe Water Haagdisje voorgemeld. De aangehaalde van petiver hadt een za .gtandig Vliesjeop de Rug uitfteekende: in die van gronovius was zelfs de Rug met een Groefje overlangs, van den Kop tot aan *t begin van de Staart, ray zegt, dat de Staart famengedrukt is en fpits uitloopt (in). Ik zal hier de mynen van deeze Soort befchry ven. De langte van den eenen is ruim vier Duimen, met Kop en Staart. De ±3als is weinig dunner dan de Kop, die van vooren rond loopt, met een wyden Smoel. De Huid is overal digt gepukkeld, van boven donker blaauwachtig; aan den Buik geel met zwarte Vlak-  332 M. H0UTTUYN OVER Vlakken, en overdwars geftriemd; op de Zyden de Pukkeltjes geelachtig wit. De Pooten zyn ook van buiten blaauwachtig, aan de binnenzyde geel. De Staart heeft van onderen eene geelachtige naad. Van den Kop afloopt, langs het midden van de Rug, een gekarteld Zoompje tot aan 't end van de Staart, die, zo wel als 't Lyf, meer hoogte dan breedte heeft, en langs hoe platter wordt naar de punt; maar de Kop is breeder dan hoog. Aan 't end is de Staart eenigszins tweefnydig. De Leg of 't Aarsgat is een overlangfe fpleet. Voorts voldoet hy aan de gedagte Kenmerken. De andere is wel vyf Duimen lang en komt in alle opzigten byna met de eerfte overeen, dan de kleur is bleeker, zo wel op de Rug als aan den Buik, waar de Vlakken veel grooter zyn. Langs de Rug heeft hy, in plaats van het opftaandeZoompje, een fleufje of geutje, tot aan het begin der Staart, alwaar een naad aanvang neemt, die een weinig verheven is, bleek geelachtig, tot aan het end uitloopende. De Staart is hier ook zo lang als 't Lighaam. Het geel aan den Buik loopt van  de salamanders enz. 333 van onderen tot aan het Staart-end, gelyk in de andere, en is niet afgebroken by de gedagte Aarsfpleet of Leg, welke zig in deeze niet als een enkele fpleet, maar met dubbelde Franje aan ieder zyde, en dus als een Vuha vertoont: zo dat men deeze voor het Wyfje zou kunnen houden. 5. Salamandra Cristata. Gekamde Salamander (n) Dit Schepzel heb ik onlangs bekomen, en weet niet dat hetzelve, zo min als de anderen van deeze Plaat, ergens afgebeeld zy. Men vindt by seba, ia zyn Eerfte Deel, Plaat XIV., Fig. 2,3, wel een Ge/tarnde Salamander, van de Kaap, vertoond, maar dezelve verfchilt van den mynen aanmerkelyk gelyk uit deszelfs Afbeelding, in Fig 4, blykt. Hy heefthetLighaam, met Kop en Staart, by de vyf duimen lang het is, in 't midden, ruim een half duim breed en drie kwartier duims hoog. De grondkleur van de Huid is bruin roodachtig , met loodkleurige VlakCn) salamandra Caud3 Lanccolata breiü PI*, nata, Pcdibui iEuücis, Dorlb Cris:y;o.  334 M- HOUTTUYN OVER Vlakken ; doch aan den Buik is hy geelachtig met blaauwgefchakeerd, en hier vertoont hy zig veel donkerer dan de voorgemelden. De Kop van dit Dier is zeer ftomp en dik , zo plat niet als in dezelven, maar heeft ook een breeden Smoel: de Pooten zyn kort en dik, met ongenagelde Vingeren, vier aan de voor-, vyf aan de agterpooten, gelyk in alle de Salamanders. De Staart heeft, zo boven als onder, een breed Vlies, als een Vin, dat'er volkomen een Zwemftaart van maakt, aan 't end puntig. Voorts komt deszelfs aanzienlyke Kam in aanmerking, die in 't midden meer dan een half duim hoogte heeft. Op den Kop vindt men daar van reeds een gedeelte, 't welk, zekerlyk tot debuiging, van het overige geheel is atgefche;den. Verder loopt die Kam, van 't begin der Rugge, al voort tot by de Staart, zynde aan de bovenkant zeer hakkelig ingefneeden, tot aan het begin van de Staart, wier Vies byna gelyk van r-and is, doch even zo dun en Vliezig als deeze Kam , en tegen 't licht byna doorfchynende, vaal zwart van kleur. Voor  DE S AL AAI ANDERS ENZ. 335 Voor 't overige voldoet dit Dier, 20 door de kleinte zyner Oogen, als door het getal der Vingeren, die ftomp en ongenageld zyn, volftrekt aan de opgegevene kenmerken der Salamanderen. Wil men 't zelve voor een Masker der voorgaanden houden en denken, dat het door verandering daar toe overgaa: ik heb 'er niets tegen. Ten minften blykt, dat dit Schepzel volkomen tot zwemmen bekwaam is en daarom is 't niet onwaarfchynlyk' dat het zyne woonplaats in 't water hebbe; zo wel als de Water-Salamanders, voorgemeld, die, volgens fornmigen, Landdieren worden. Dus heb ik voldaan aan 't eene Gedeelte van den tytel van dit Vertoog Wat het verfchil der Salamanderen van de Haagdisfen aangaat, behoeven wy niet zoo zeer te letten op de aanmerking van den beroemden klein dat dit verfchil niet alleen in de leelykheid van geftalte en traagheid, maar ook in de kortheid van den Kop, de dikte en breedte van Buik en Staartde kortheid der Vingeren en Tong en der-  336 M. HOUTTUYN OVER ENZ. derzelver dikte belha (o), als wel op het getal der Vingeren, Want, ondanks alle die andere kentekenen, is het hebben van vier of vyf Vingers aan de Voorpooten, te groot een onderfcheid, om te denken, dat zy de Maskers der gewoone Haagdisfen zouden kunnen zyn. Co) Nam Lacertae non funt, a quibus &c. Quadrup. p. lil. * * * VERKLAARING van de PLAAT. Fig. I. Vertoont den Wesündifchen Gekko met de Knolftaart, bladz. 323. Wig. 2. Beeldt af den Cefnoerden Gekko, bladz. 325- fig. 3. l en Japanfen Salamander, bladz. 329. Fig. 4. Den Gekamden Salamander9 bladz. 333» befchreeven. BE-    Blad». 337 BESCHRYVING VAN EENIGE' OOSTINDISCHE TIN-ERTSENi DOOR M. II 0 U TTü T N. 0 Q 0 • fommige Metaalen. worden in het Aardryk zodanig gevonden, dat zy kenbaar en gebruikbaar, dat is volkomen gegroeid zyn: 't welk men in 't Hoogduitsch uitdrukt met het woord gediegen. Dus fpreekt men van gedeegen Goud, Zilver, Koper; betekenende Metaalen in die ftaat, dat een enkele fmelting dezelven bekwaami. maakt tot het gebruik. In 't Latyit wordt zulks aangeduid, door het woord nativum; als of men zeide natuurlyk gegroeid voljlagen Goud of Zilver: dat is IX. DEEL, Y Op  338 M. HOUTTUYN ÓVER EENIGE op zulk een wyze, dat het niet door Konst van andere Stoffen, waar mede het ver-Ertst is , gefcheiden en dus uit de Erts gehaald moet worden. Eenigen fpreeken ook nog van een Vermomd Metaal (Larvatum), wanneer het flegts voorkomt onder een andere gedaante , en dit noemen zy eene tusfchenfoort. Ik heb elders de betekenis van die verfchillende benaamingen aangeweezen (a). Alle Hoofd- Metaalen komen niet, in aanmerkelyke veelheid, dus gedeegen voor. Drie kan men flegts daar toe betrekken, naamelyk Goud, Zilver en Kwikzilver. Van het Koper is men ook wel verzekerd, doch dat behoort nog onder de zeldzaamheden, en fommigen willen, dat het dus maar toevallig gebooren zy. Dat 'er gedeegen Lood, Tzer en Tin, voorkome, is niet zo ontegenzeggelyk beweezen. Hoe zeer de Ertfen, inzonderheid die men Loodglans noemt, naar Lood gelyken, moeten zy nogthans door Roosting eerst gezuiverd worden, eer men 2e kan finelten ten gebruike. Natuur- lyk (a) Nttnurljke Hijloric III. DEELS I. STUK, bl 7-f.  lyk Yzer, dat ftneedbaar is, of van den Zeilfteen aangetrokken wordt, is> doch zeer zeldzaam, gevonden. Dc groöté Mineralogist, waller-ius, betrekt daar toe de Yzer-Döbbelfteentjes uit Afrika, aan de Rivier van Senegal, alwaar de Negers Vaten van hetzelve bereiden zoudenr tot hun gebruik; als ook zekere geelachtige Yzer- Korreltjes, by Eibenftock in Saxen en elders vóórkomende (b). Myné Teerlingjes, genaamd Yzer- Kwadraatfteenen, zo*' van Osnabrugge, als van de Kaap en uit China, voldoen niet aan de proef; zo min als de Yzerboontjes van Schafhaufen of van de Kaap. Ik heb wet zogenaamd gedeegen Tzer, uit Noorwegen, als ook in Kwarts- uit het Swartsburgfe, doch ben niet verzekerd, dat het weezentlyk zodanig zy, dan door 't uiterlyk aanzien. Evenwel bezit ik kleine Yzer-Kryftalletjes in een? Talkachtig Gefteente , die, daar uit genomen , vsm den Zeih%een aangetrokken wórden: maar dan zouden al~lé deeltjes, wélken me» daar mede Y 2 uit (b) Sjit. Mi». Vicnn. 1778. Tom. II. p. «33.  34° m. .houttuyn' over eenige uit de Metaalzanden fchift,' gedeegen Yzer moeten zyn. Aangaande, het. tin meende men, onlangs, tot meer zekerheid te zyn gekomen. In 't Jaar 1765 was in de Engelfche Provincie van Cornwall, in 't midden van een Veld van Tin-Erts, naby het Vlek St. Austle, vyf voeten onder de Oppervlakte van een Moerasfige Hey, eene Klomp of Koek gevonden , omtrent zes Ponden zwaar. Deeze Klomp breekende , bevondt men dezelve te beftaan uit twee Rokken ,of Omkorilingen, en in 't midden een Kern, of middelzelfftandigheid , van Kwarts, doorrnengd met het zuiverlle fmeedbaare Tin. Naderhand werdt in een Stroomwerk, by Granpont, een andere Klomp gevonden, tusfchen elf en twaalf Ponden zwaar, daar het gedeegen Tin, tusfchen de buitenfte Korften , niet by Korreltjes of Blaadjes , gelyk in de voorgaande, maar geheel' masjief, en op fommige plaatfen meer dan' een Duim dik, zig vertoonde. ■ De Korst, daar om heen zittende, fcheen . een Kwartsachtig Gelteente te zyn. De Erts, op de gewoone manier fyn geklopt of vergruisd, en met Water ge:  O. I. TIN-ERTSEN. 341 gewasfchen zynde, verminderde in veelheid niet. Men bevondt het Metaal , gefmolten zynde, volkomen fmeedbaar, en verder de eigenfchappen te hebben van zuiver Tin (c). Dit was de reden, dat de Sweedfche Heer quist, uit Londen, den.4February des Jaars 1766, aan de Koninglyk Sweedfche Akademie der Weetenfchappen fchreef: "dat men on„ langs in Cornwall gedeegen Tin ge„ vonden hadt, in eene Klomp, uit „ een Korst van Zwitter beftaande, „ met een Kern van Droezige Kwarts ,, en een weinig heldere Spaath, waar „ van hy een klein brokje hadt beko„ men" (d). De Heer wallerius gebruikt dit Berigt, onder anderen, tot een bewys'der beftaanlykheid van het gedeegen Tin; doch de Heer brunnich, die het Werk van den kundi- fen cronstedt met Aantekeningen eeftverrykt, het Overige van deeze ftoffe te Truro in Cornwall onderzoekende, bevondt met een gloeijend yzer aanffonds, dat die zogenaamde Kwarts of Spaathkryflallen een zuiY 3 - ver " (cl Pbil.Tranf. Vol.LVI. lor the Ycar \j'66t p. 3.i. (dj Stoikh. AbhêttJlnn^en von ijóó. p. 237.  342 M. ÏJOUTTDYN OVER EENIGE ver Krystallyn Rottekr.uid waren. D& gedagte Zwit.ter-Korst hieldt in het Ccntner vyfentagtig Pond Tin, en gaf aan de Kroes of Tegel een Sneeuwwitte kleur. Deeze Waarneeming deelde hy a&n den Heer da costa mede, die daar op zynen misllag herriep (e); doch niettemin zig verbeeldde, dat de weezentlykheid van het gedeegen Tin, indieStoffe, daardoor beveiligd werde. Anderen evenwel nyyfelen daar grootclyks aan en denken , dat 'er gefmolten Tin, by toeval, in den grond zy geraakt (f), en de overige bewyzen van den Heer wallerius fchyhen niet van grooter Jcragt te zyn (g). De Tin-Ertfen komen niet zo menigvuldig op den Aardkloot voor, als die der andere Metaalen. Menvindtze onder dc gedaante van Krystallen, die dan taamelyk groot zyn en gemeenlyk zwart van kleur, of zeer klein 00 Pbii. Tranf. utf. pag. 306. (f; Vid. imojs'n. Annot. jn cbonst. Mintral. Koppenh. and Leipz. 1770, pag. 190. leem hill. Fosf./s. pag. 389. 00 immers aan het gedeegen Tin van Malakkt in geel Gedeentc , door hem m; Muf Rickterian» saj^ehaald, twyfelde richter zelf; zie p. 75.  O. i. tin-ertsen. 343 klein en Klompswyze famengevoegd, onder den naam van Zviitter > terwyl de eerften Graupen heeten. Dus breekt het Laagswyze in de Gebergten, doch het komt ook voor in Gefteente, dat men dan Tin/leen noemt, of in Spaath. In alle deezen is het niet ver-Ertst of gemineralizeerd, gclykerwys Koper, Yzer, Lood: maar als een Metallyne, Kalkachtige Aarde, doorgaans met Steenachtige, Zwavelige en Arsenikaale Stoffen vermengd, zegt Doctor scopoli. Om het daar van te zuiveren, wordt eerfl de Erts met Mokers aan ftukken geflagen, en het vreemde zo veel mogelyk daar uit gezogt: dan roost menze met Vuur, en, na dat zy, doorftampen of maaien, geheel fyn gemaakt is, wordt zy uitgewasfchen: vervolgens, na dat het Yzer met een Zeilfteen daar uit gefchift is, met Houtskolen daar onder gemengd, gefmolten en tot Blokken gegooten. Zodanig gefchiedt de bereiding der Tin-Krtfcn in Saxen en Bohème; als ook in 't Engelfch Graaffchap Cornwall; welke byna de cenigfte Landen zyn, die in Europa een aanmcrke- Y4 iy-  344 m. houttuvn over eenige , lyke veelheid van dit Metaal uitleve. ren. Naar de hoedanigheid der TinErtfen is nogthans een groot verfchil in deezen. Men heeft 'er, zelfs in Bohème, die zo zuiver zyn, dat zy niet behoeven uitgebrand, of door . Roosting gezuiverd te worden van Rottekruid of Zwavel Een enkele ■ fynftamping en uitwasfching is tot der, zeiver fcheidinge genoeg, even als zulks met de Tinzanden gefchiedt in . de Seifenwerken van Saxen en de Stroomwerken van Cornwall ; alwaar men, door enkele wasfchinge, de Tinfteentjes of Kryftalletjes bekomt, die met het zand door Beeken en Rivieren van de Bergen afgefpoeld zyn. In Europa, echter, zyn dit de voornaamfte Tinwerken niet, maar wel in Oostindie , ten minfle op de Eilanden omftreeks Java: van waar my, door den WelEd. Geftrengen Heer , Mr. J. c. m. radermacher , Extraordinair Raad van Nederlands Indie, de volgende, zeer gunftig, toegezonden zyn; die ik de Eer heb thans ons Geëerde Uenootfchap aan te bieden: als  O. P. TIN-ERTSEN. 345 A. Tin-Erts van Sumatra. Deeze, afkomltig van den Berg Son■ gipato , gelegen eenDagreizens Noordwaards b,oven Songitrap, is drie Cobito's diep gegraven. Het zyn meest Tinfteentjes, van meer of minder grootte, d'oormengd met Korreltjes van Kwarts-Zand en andere Steentjes, die 'er zekerlyk door Wasfching uitgefchift zullen moeten worden, eer men ze fmelt. ' Maar het aanmerk el ykfte in deeze ftoffe, die my voor ruuwe TinErts gezonden is, zyn verfcheide Korreltjes of Brokjes gedeegen Tin; 'twelk blykt uit de Kleur, en dat zy het Hameren kunnen verdraagen. De overige Tinfteentjes fpringen aan gruis, als men 'er met den Hamer op Haat. Ik heb 'er maar weinig van, en geef het 20 als ik het bekomen heb. Ook levert deeze Berg, de eenigfte in die Landftreek, volgens het fchry ven van gezegden Wel-Ed. Geftrengen Heer, maar weinig op: Het zou my niet vreemd voorkomen, al ware dezelve aan de Westkust van dat Eiland, en mooglyk by het Hollandfch Kantoor te Padang, gelegen. Y 5 B/  $+6 M. HOUTTUYN OVER EENIGE B. Gezuiverd Tin van Sumatra. Onder dien naam heb ik van zyn Ed., daar by, benevens een monfter van den Grond boven op dien Berg, een Klomp bekomen, waar van de Eer heb een Stukje te zenden. Dit fchynt «eer goed en zuiver Tin te zyn, als uit de kleur en kraaking onder 't buigen felykt. Het zal zekerlyk uit de gezuiverde Erts van dien Berg, zo even gemeld, zyn gefmolten , en dit zal men door die benaaming willen aanduiden. C. Tinzand van Palambang. Uit de nabuurfchap van deeze Stad, die op dc Oostzyde van Sumatra, eenige Mylen inwaards, aan een Rivier legt, is dit Tin-Zand afkomftig. Het jselve is zeer fyn en zwart, met veele glinflerende deeltjes. De Zeilfteen trekt daar uit weinig of niets aan. De deeltjes zyn meelt hoekig en Granaatachtig. Zeer weinige Kwarts-Zandige korreltjes komen 'er in voor. Ik heb van  O. I. TIN-ERTSEN. 347 van dit en andere Tin-Zanden, elders, omftandig gefproken (h), D. Tinjleentjes van Palamhang, Dit zyn hoekige Steentjes, van grootte ongevaar als Erwten en kleiner. Zyziengrysachtig, en zyn, hier en daar , een weinig begroeid met Yzer-Oker. Met een Hamer vergruizen zo veelen, als ik het aan geprobeerd heb, en daar onder fchynt geen volkomen gegroeid Tin voor te komen . E. Ti nft eentjes van Banka. Dit Eiland, klein by dat van Sumatra te vergelyken, legt aan deszelfs Ooftzyde, tegen over de Rivier van Palambang, Noord waards van Batavia. Hier werdtin 'tjaar 1710, zo ik aangetekend vind, by gelegenheid da« 'er een Dorp verbrandde, eerft Ti» ontdekt. De Tinfteentjes, van daar, komen zeer naby met die van Palambang (h) Katuitrh Hijtorit, III. D. II. stuif, bladz.  348 M.- HOUTTÜYN OVER EENIGE bang overeen. Ook vallen zy eenigszins Okerig, gelyk dit door den Heer linnaeus van de Tin-Erts van dat Eiland, welke Kapitein ekeberg mede gebragt hadt, met een kort woord gemeld wordt. En zoude die Erts, volgens zyn Ed., zeer ryk zyn (i). F. Tinzand van Banka. Dit verfchilt van dat van Palambang veel in Kleur, doordien'er meer Zandkorreltjes Onder gemengd zyn. Het is graauwer en minder glinfterende. Evenwel komen 'er geen Yzerdeeltjes van eenig belang in voor. G. Gezuiverd Tinzand, Van het zelfde Eiland is dit afkomftig, hebbende veelgrooter Korreltjes en zig zwartachtig vertoonende. Op -t Oog vind ik 'er geen Smeedbaar Tin Onder, doch twyfel niet, of het komt zeer naby aan den aart van gedeegen Tin; alzo het 'er, door eene eenvou- di- (i) Ex Infula Banca, cum Ochra Fcrri ditisflmnm attulit Capit. Ekeberg. Sjtt. Nat, XII. Tom. III. p. 131.  O. L TIN-ERTSEN. 349 dige fmclting met Houtskolen, van gemaakt wordt. Ik heb, naamelyk, door dien zelfden Wel Edelen Heer, ook gunftig bekomen een klein Model van den Tin-Oven, dien mén op dat Eiland gebruikt. Dezelve gelykt naar een Zit-, bank met een hooge Rug. In de Bank; is een diep rond Gat, als een Pot; onder aan 't welke, voor in de Bank ,r een klein Gaatje is, waarfchynlyk ooi' het gefmolten Tin te laaten uitloopen, en van agteren een dergelyk Gaatje , veel hooger, dat dienen zal tot aan- blaazing van het Vuur. Ook is daar bygevoegd een Rolronde Stok . of Stamper, met welken., mooglyk, de. Kolen en het Zand ondereen geftampt 1 worden , om de fmelting te bevorde- ren. Hoewel, nu, uit het'eerfte van deeze Monfters gereedelyk op te maaken zou zyn , dat op Sumatra weezentlyk gedeegen Tin voorkwam; zo acht ik dit echter geen zekerer bewys dan de voorgemelden. Die brokjes fmeedbaar Tin zouden by toeval daar onder kunnen gekomen zyn. In de nafpooringen van Natuurlyke Zaaken is veel om-  3tfO M. «OUÏTÜTN OVER EN& omzigtighéid noodig. Ik geef het, by deezen, zo als ik net heb ontvangen. Gelegde Wel Ed. Heer heeft my zekerlyk niét willen misleiden. Maar het is bedenkelyk, indien de Natuur het dus aldaar voortbragt, om wat reden het dan öök niet zou voorkomen onder die andere Tinfteentjes. Het laatstgemelde Tinzand, van Banka, komt zekerlyk aan gedeegen Tin zo naa, als mén het kan begrypen: maar, dewyl het niet Smeedbaar is en deeze hoedanigheid door Smelting met bymenging van eene brandbaare Stoffe moet bekomen, zo behoort het tot de Vermomde Metaalen, dat is Zodanigen, die in een andere gedaante, dan zy natuurlyk hebben, zig vertoonen, zonder ver-Ertst of gemineralizeerd te zyn. BE-  Bladz. 3X1 BESCHRYVING VAN EEN ZONDERLING STUK Y V O O R; EN AANMERKINGEN, BETREKKELYK TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEM OLYPHANT. DOOR. D. tt GALLANDAT. C3nder alle de dieren des aardryks is de Olyphant ontwyfelbaar het grootfte; hy mag ook, te recht, onder dc zonderiingfte viervoetige dieren geteld worden, zoo wel ten aanzien van deszelfs geftalte, als ten opzichte van deszelfs hoedanigheden en byzondere eigenfchappen: want, behalven de on* gemeene grootte, deszelfs verbazende kracht, en iangduurighcid des levens, wordt aan dit wonderbaar Dier het vernuft  352 D. H. galland at over nuft van den Bever, de behendigheid van den Aap en de aandoenelykheid van den Hond, toegcftaan. Schoon ik dikwyls gelegenheid gehad heb, dit wonderbaar Dier van naby te befchouwen, ben ik echter geenzins van voornemen eene befchryving daar van te geven, of eenige ontleedkundige aanmerkingen medetedeelen, dewyl zulks reeds door de voornaamfte Natuurkundigen van onzen tyd,inzonderheid door de Beroemde Heeren de büffon , d'aubenton, linnaeus en houttuyn, zoo meesterlyk is uitgevoerd, dat 'er weinig of niets nieuws kanbygevoegd worden; nochtans fchynt het my toe, dat dit groot en aarimerkelyk Dier een onuitputtelyk onderwerp is; ten min-, ften komt het' my voor, dat 'er nog verfcheidene zaaken kunnen waargenomen-worden door lieden, welken gelegenheidhebben, om hetzelve van naby te befchouwen, of die zich de moeite willen geven , om de noodige onderrichtingen te.verkrygen; vooral fchynt dit plaats te hebben opzichtelyk tot deszelfs verwe er tanden, welker ftoffe bekend is onder den naam van Elpenbeen of'Yvoor, het welk eenen aan* mer-  DÈ OLYPHANTSTANDËN. 353 merkelyken tak van Handel verfchaft by onze Guineefché Handelaaren, inzonderheid hier ter Stede j want het is bekend, dat het grootfte getal der Olyphantstanden door de Guineesvaarders te Vlisfmgen wordt aangebragc, hier verkogt, en naar elders verzonden ; flegs een klein gedeelte daar van wordt hier in de Kammemakery gebruikt. — Wanneer ik my onlangs met den Heere J. Louysfen in deze Fabrycq bevond, liet zyn Ed. my een ftuk Yvoor zien, in 't welke een yzeren Kogel befloten was. Dit ftuk fcheen my toe eene plaats in het Kabinet der natuurlyke zeldfaamheden van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen te verdienen: te meer, wyl ik my herinnerde een foortgelyk ftuk Yvoor te Parys, in den jaare 1759, gezien te hebben, het welke, door den Koning van Vrankryk zelfs, waardig geoordeeld was om in deszelfs Kabinet van Natuurlyke Hiftorie geplaatst te worden; welk ftuk door den Heere de buffon befchreven is in zyne Hijloire Naturelle, generale et particuliere, avec la Defcription ix. deel, Z du  354 D- H- GALLANDAT OVER du Cabinet du Roi. Tome XL No. MXVII. pag. 161 et 162. Gemelde Heer Louysfen de goedheid gehad hebbende van my dit ftuk ter hand te ft ellen, om hetzelve aan de Leden van dit Genootfchap aan te bieden ; heb ik thans de eer, dit ftuk ter Tafel van deze Vergaderinge over te leggen, vertrouwende, dat dit gefchenk aan deHeeren Leden niet onaangenaam zal zyn, en eene plaats in 't Kabinet verdienen. Dit ftuk beftaat uit de helft van een fchyf Yvoor, uit een Guineefchen Olyphantstand gezaagd. De cirkelswyze omtrek, zynde debuitenfchors van den Tand, heeft delengte van 6 duim; de bafis of de binnenzyde de lengte van 31 duim; de breedte van de fchyf is 2 duim; de hoogte, naamlyk van het midden van de bafis tot aan den buitenften omtrek, is van 2 duim. Die ftuk is in drie deelen doorgezaagd : het bovenfte heeft in zyn midden de dikte van 1 duim; het tweede de dikte van \ duim; en het derde de, dikte van § duim. Dit laatfte ftuk is op twee plaatfen half doorgezaagd, te we-  BE OLYPHANTSTANDEN. 355 weten tot aan de plaats, daar de yzeren kogel in befloten is, en even op deze plaats is dit ftuk in het midden dwars doorgebroken; en men kan hetzelve in diervoegen van elkander fcheiden, dat men aan den eenen kant de holte ziet, daar de helft van de kogel in past, en aan den anderen kant den kogel zelfs , welke in het Yvoor verroest en vast gegroeid is. Aan de buitenfchors ziet men verfcheiden bruine zwartagtige ftreepen en zeer fyne fcheurtjes, op en rondom de plaats, daar de kogel ingegaan is. De uitwerking, door het indringen van den kogel in het Yvoor voortgebragt, bewyst, datdezelfftandigheid van den Olyphantstand minder breekbaar is, dan die der beenderen. Men kan duidelyk ontdekken, dat, federt de kogeï ingedrongen was, de tand nieuwe fappen of een foort van bryagtige ftoffe ontfangen heeft, 't welk vervolgens een foort van Gallus heeft voortgebragt, niet alleen in de opening door den kogel veroorzaakt, maar ook in een vry aanmerkelyken omtrek rond den kogel. Deze nieuwe aangegroeide zelfftandigheid is eenigzins geel en bruinagtig, Z 2 wel-  35Ö D. H. GALLANDAT OVER welke couleur waarfchynïyk door de yzeren deeltjes is voortgebragt. Dit alles bewyst, dat de Olyphant, na de bekomene fhaphaanfehoot, nog eenen geruimen tyd heeft geleefd. Door de befchouwing van dit ftuk Yvoor, leert men, dat de zwartagtige ftreepen en fcheurtjes aan de buitenfchors van een Olyphantstand, duidelyk te kennen geven, dat 'er van binnen in den tand een yzeren kogel befloten ligt: want ik hebbe met de grootfte naauwkeurigheid eene meenigte zoo gaave als befchadigde Olyphantstanden bezigtigd, maar nimmer dit kenmerk ontdekt, dan in een anderen Tand, alwaar insgelyks een yzeren kogel in -bevonden werdt; Deze opmerking kanvoor de Yvoorkoopers en Bewerkers van nut zyn. Het overleggen van dit ftuk Yvoor verfchaft my eene bekwaame gelegenheid om eenige korte aanmerkingen wegens de Olyphantstanden mede te deelen; doch ik zal my bepaalen tot dezulke, welke tot opheldering kunnen ftrekken van het gene men befchreven vindt by de fchry vers van de Natuurlyke Hiftorie, die dit onderwerp breed-  DE OLYPHANTSTANDEN. 3)7 breedvoerig verhandeld hebben, en welken ik voor het grootfte gedeelte heb geleezen. By de kenners van Olyphantstanden wordt het Yvoor doorgaans verdeeld in twee foorten, Wit en Waterig: het eerfte wordt het minst geacht, het is grof en moeilyk om te bewerken; het laatfte is van een fyner aart, harder van ftoffe, gemaklyker om te bewerken, is gladder, minder breekbaar, en men kan aan hetzelve door het bewerken en polysten een fraaijer glans geven. Dit foort van Yvoor komt van de Olyphanten, welke door de Negers dooclgefchooten zyn, en 't welke kort daarop aan de Guineefche Handelaaren wordt verkogt; ten minften is het zeker * dat de Tanden, aan welken ik, in Guinee zynde, noch tandvleesch ontdekte, door de kenners hier in't Vaderland voor de besten gehouden wierden; en ^ het is niet minder zeker, dat de Tanden, welken in de bosfchen gevonden waren, of die, welken langen tyd in den grond gebleven of aan de lucht blootgefteld waren geweest, veel mmZ 3 der  D. H. GALLAND AT OVER der geacht en onder het eerfte foort gefteid wierden. Daar is noch een ander foort van Yvoor, 't welke thans door de fyn lYvoordraaijers voor het allerbeste wordt gehouden, te weten de Tanden van de Zeekoe of van het Zeepaard, welke beide dieren by verfcneiden Schry vers met het Rivierpaard verward worden; fchoon het twee onderfcheidene dieren zyn. Dit foort van Yvoor is minder bekend en wordt dikwyls vermengd met het Yvoor van den. Olyphant. Het Yvoor van het Zeepaard (by eenigen te recht Zee-Olyphant genoemd) wordt zelden gekogt, dan op de plaatfen waar groote Rivieren zyn, en inzonderheid omftreeks de Siërra Leona, Sanaga en Gambia. Volgens het getuigenis van ATKins (a), is het Yvoor hier (in Siërra Leona) van den Olyphant of van het Zeepaard groot en klein. Het eerstgemelde kost omtrent 40 Accys het quintaal, in vermangelinge j en het ander de helft van dezen prys. By (a) Hiflor. bcfchryvinge der Reizen, 4 deel feladz,2co.  BE OLYPHANTSTANDEN. 359 By de Yvoor-Handelaaren v/orden de Olyphantstanden ook in Tand eh Crevel verdeeld. De Tanden, welken 10 lg en meer wegen, blyven den naam van Tand behouden, maar die minder wegen, worden Crevel genoemd. Sommige Guineesvaardcrs plegen echter den naam van Crevel te geven aan alle de Tanden, welken minder dan 20 (g wegen. Het woord Crevel is alleen onder onze Guineefche Handelaaren en Nederlandfche Kooplieden en Makelaars bekend: het beteekent niet anders dan klein goed of uitfchot, waar onder ook niet zelden de Tanden der Zeepaarden of Zeckoejen begrepen worden; fomtyds worden deze, op de gedruk* te notitien, ook afzonderlyk uitgedrukt achter het Crevel (b). De gebreken, welke fomtyds in de Olyphantstanden plaats hebben, zyn hoofdzaaklyk deze: 1. Dik- of liever dubbel-huidïgheïd. De Tanden met dit fchadelyk gebrek beZ 4 hebt, (bi Hot onderfchcid tusfchen Tand en Crevel Wordt by de oude Notitien van den Jaare 1692 eti ïóp| niet gevonden; en hier uit zoude men kunnen opmaken, dat het woord Crevel ia dien tyd niet in gebruik, was.  3to D, H. GALLANDAT OVER hebt, zyn bekleed met eene min of meer dikke Schors, welke niet ongelyk is aan een famengevoegde buis van wit bordpapier» Deze Schors, gantsch onbruikbaar zynde, vermindert de waarde der dikhuidige Tanden; ook is het Yvoor zoo goed niet. 2. Wrakheid; een kwaad, dat zich in een Tand opdoet, 't zy uit een natuur]yk bederf, toevallige befchadiging of kwetfmg , of door een kogel getroffen, daarin blyvende, veroorzaakt: in welk geval het Yvoor als een vloeibaare {toffe voorkomt, welke debuitenfte korst of huid met het binnenfte onder elkander heeft doen famenloopen, en zulks op e'ene wyze, dat de wond of opening wederom geheel toegroeit, zoo dat van buiten daar weinig aan te zien is , niet tegenftaande men in het zaagen den kogel ontdekt, gelyk men jn het hier voren befchreven ftuk Yvoor, uit eenen Wrakken Tand gezaagd, kan zien. De mindere zichtbaare gebreken der Olyphantstanden zyn: i. de witte vlakken; deze doen zich voornaamlyk pp in het Waterig Tvoor; zy beftaan uit eene zeer zachte ftoffe , die door de  DE OLYPHANTSTANDEN. 361 de werking der lucht geheel tot één wordt getrokken en waar door het Yvoor onbruikbaar wordt. 2. De donkere bruine vlakken; deze hebben doorgaans de grootte van een ftuiver, en vallen uit door het bewerken van het Yvoor, waar door hetzelve zich vertoont als of het met kleine fhaphaanskogeltjes doorfchoten was. 3. Eindelyk zyn de Olyphantstanden ook nog onderhevig aan fcheuren ; deze worden genoegzaam in alle de Tanden gevonden, welke langen tyd op de kust aan de vrye lucht blootgefteld zyn geweest. Wanneer de fcheuren diep of groot zyn, worden de Tanden onder de wrakke of befchadigde gerekend. De kennis der gebreken van de Olyphantstanden is zeer noodzaaklyk, niet alleen voor de Kooplieden en Bewerkers van Yvoor, maar ook inzonderheid voor de Makelaars, welke zich op het forteeren en verkoopen der Tanden toeleggen, en dit is een werk, daar de Kooplieden veel aan gelegen is, en dat maar door weinige Makelaars verftaan wordt. Waarfchynlyk is dit de Z 5 re:  3Ó2 B. H. GALLAND AT OVER reden, waarom in de oude gedrukte Notitien van den Jaare 1692 en 1694, welke ik gezien hebbe, gemeld Haat, door welken Maakkïaar de Tanden geforteerd waren. De kennis der opgemelde gebreken der Tanden ben ik grootendeels verfchuldigd aan den Heere J. Louysfen, zeer ervaren in dezen tak van handel. Het is bekend, dat het Yvoor, van alle tyden en genoegzaam by alle volkeren, voor eene vermaarde kostbaare floffe werdt gehouden , om dat 'er van hetzelve op de draaibank het allerfynfte en kunftigfte werk kan gemaakt worden, uit hoofde dat het by zyne hardheid eene genoegzaame taaiheid heeft om door het polysten een ongemeenen glans te verkrygen. Ik heb by de fchryvers, welken over dit onderwerp gefchreven hebben, naar den prys van het Yvoor gezogt, om daar uit te kunnen opmaken , in welken tyd of in welke landen deze ftoffe het meest geacht of het duurst verkogt werdt; maar te vergeefs: hierom heb ik niet ondienstig geoordeeld, den piys daarvan optegeven.  DE OLYPHANTSTANDEN. 363 De beste en zwaarfle Olyphantstanden zyn hier verkogt, In den Jaare 1692 voor 32} ftuivers *t 1693 6oi ■ I694 20* . I702 48 ■ . 175Ó 31* . 1757 33 ■ — . ,7S8 ■ 32! — 1700 37I —, 1762 37* '■' - i~66 4c4 ■ . 1767 39* 1709 39f , , 1773 53S 1777 541 • 1779 55* 17S0 53* ■ De zwaarfle Tanden wegen doorgaans van 80 tot 100 $ Amflerdams gewigt, fomtyds tot 121 g. Zeer zeldfaam is het, een Tand van 160 te zien. De zwaarfle Tand, welke by menfchen geheugen hier is gezien, werdt aangebragt in den Jaare 1755, met het Schip de Nehalennia, gevoerd by Capt. Claas Matthia Collander, waarop ik de plaats van Opperheelmeester bekleedde. Dezen merkwaardigen Tand heb ik jself zkn koopenaan boord van gemelde  364 D. H. GALLANDAT OVER de Schip, liggende ter Rheede van klein Popo op de Slaafkust in Guinea, den 7 December 1754. Zy woeg 200 fg Amfterdams gewigt; zy was lang 8 voet en vier duim Rhynlandfche maat, en 10 duim over 't kruis. Deze Tand werdt aan boord gehragt en verkogt door den Cabosbir Aheïnaqqua, Staatsminifter des Konings van Qhampo , wiens gebied tot aan Rio da Volta ftrekt; hy was, eenige jaaren te voren, in den oorlog tegen den machtigen Koning van Dahome veroverd , alwaar dezelve voor eene allerbyzonderfte zeldfaamheid gehouden werdt. Voor dezen Tand werdt betaald 10 oneen Koopmanfchappen, uitmakende de fomma van ƒ166 Vaderlandfche prys; en dezelve werdt hier publicq verkopt aan den Heere Casparus Ribaut, Koopman te Middelburg, tegen 35^ Huivers 'tgg, uitmakende de fomma van ƒ351:5:-. Het Yvoor was in dien tyd op eenen zeer laagen prys; tegenwoordig zoude deze Tand ten minden ƒ 200 meer waardig zyn. De meeste hedendaagfche Schryvers over de natuurlyke gefchiedenis, en  DE OLYPHANTSTANDEN. 365 en vooral de makers van Woordenboeken, dwalen zeer, wanneer zy zeggen : "Het beste Yvoor komt ten hui„ digen dage van Angola, Ceylon, en „ meer andere Oost-Indifche plaat„ fen (c)". De waarheid is, dat 'er zeer weinig Yvoor uit Angola en uit Oost-Indien wordt aangebragt, en dat hetzelve niet voor het beste wordt gehouden : dit is by Kooplieden en Yvoorkenners zeer bekend; ook getuigen de Reizigers , genoegzaam eenpaarig met my, dat de beste, zwaarfle en fraayfle Tanden van de Kust van Guinea komen; en het is alle onze Guineesvaarders bekend, dat de beste Yvoorhandel op de Yvoor-of Tandkunst gefchiedt; dat deze Kust te recht dien naam draagt; en dat de Tanden, welken men op de boven- of benedenkust, als mede in Rio das Camaronas of in de bocht van Guinea koopt, doorgaans minder geacht worden, en kleiner vallen. Alle deze plaatfen heb ik meer dan eens bezogt, en ik ben verzekerd, dat de waare kenners van Yvoor my niet fc) Zie het Woordenboek van chomel , od het woord Olyphant, 4 deel bl. 2356. »-*"•*«■  $66 D. H. GALLANDAT OVER niet zullen tegenfpreken, of myne getuigenis eenigzins in twyfel trekken. De wyze, hoe de Olyphantstanden op de Yvoor- of Tandkust, en vooral aan Cabo la Hoe, zynde de voornaamfte Handelplaats , gekogt worden, nergens, zoo veel my bekend is, befchreven zynde; zoude ik, het gene ik daarvan in myn dagverhaal van den Jaare 1753 aangeteekend vinde, hier konnen mededeelen, indien zulks niet aan veelen kon fchynen buiten myn tegenwoordig bedek te zyn: waarom ik dk thans liever voorbygaa, en tot eene andere gelegenheid wil iparen. Hier meende ik myne .aanmerkingen te eindigen, maar vermits 'er onder de1 hedendaagfche Natuurkundigen een verfchil is ontdaan over het gegraven Yvoor en de groote Tanden en Beenderen in de noordelyke deelen van Eu* ropa en America by meenigte opgedolven, zal ik myne gedagten deswegens ook hier byvoegen. Dc Heeren de buffon , d'aubenton, gmelin, sloane (d), zyn van oor- (&) Zie Hijfoire Naturelle, generale et particuliere, «vet  de olyphantstanden. 367 oordeel, dat dc opgedolven Tanden en groote Beenderen, welken, zoo uit Siberien, als uit Noord-America, zyn overgebragt, wezenlyke Tanden en Beenderen van Olyphanten zyn; en het is op deze veronderftelling alleen, dat het gevoelen van den Heere de buffon gegrond is, naamlyk, dat 'er in voorgaande tyden op dezen Aardbol eene verbaazende verandering moet voorgevallen wezen , welke verandering hy Epoque de la Nature noemt, waar door deze Aarde ten aanzien van de Luchtsgefteldheid dermaate veranderd is, dat Landen, nu ten hoogften koud , voorheen bewoond zyn geweest door Dieren, nu alleen aan warme Luchtftreeken bepaald (c). Daarentegen beweert de Heer william hunter, met zeer veel waar* fchynlykheid, dat noch de Americaanfche noch de Siberifche gegravene Beenderen Olyphantsbecnderen zyn, maar van een onbekend Dier (f) • zyn ge- avec la defcription du Cabinet du Rot, tome xi et xii. Tri Memoires de PAcademieRoyahdesSciences, An. l~2jet 17Ó2. (e; Zie Hiftohe Naturelle,, generale et particuliere contenantles Epoques de la Naïure , Supplement. 1775. ' (0 Zie Nieuwe Vadeilandfche LctteroerFeningen, IV deels ii l'mk, bladz, 193 en volg.  638 d. h. gallandat over gevoelen is voornaamlyk op de volgende bewysftukken gegrond. 1. Alle de berigten, en inzonderheid die van de Heeren gmelin , de buffon en d'aubenton , vermelden, dat de beenderen in Siberië gevonden, grooter zyn, dan die der gewoone Olyphanten (g). Dit zou ons doen vermoeden, dat het geen Olyphantsbeenderen zyn , maar Beenderen van het onbekende Dier. 2. HetSiberifcheDyebeen, zoo als 't zelve door den Heer d'aubenton wordt afgebeeld, is zeer gelyk aan het Americaanfche Dyebeen in grootte, gedaante en evenredigheid. — Deze omftandigheid levert bvkans een volkomen bewys op; nademaal wy (fchryfthunter) hier boven getoond nebben, dat het Americaanfche Dyebeea niet van een Olyphant is. En hier aan zetten de gedagten van den Heer d'aubenton gewigt by. Want, (op bladz. 211) het voor toegedaan aanneemende, dat het Siberifche Dyebeen ongetwyfeld van een Olyphant was, beüuit hy uit de gelyk- J£ heid (V) ver?, de Schryvers, aangehaald door m. e. vozen, Ir.1. tot de StaatKunde van Europa, ili deel, bl. 9 ea 10.  de olyphantstanden. 36$ héid van grootte, gedaante en evenredigheid, dat het Americaanfche desge,lyks van een Olyphant is. Dewyl wy nu getoond hebben , dat het Americaanfche Dyebeen van geen Olyphant komt, moet zyn bewys, uit de gedaante , grootte en evenredigheden der Beenderen ontleend, dienen , om ons te overtuigen, dat het Siberifche Dyebeen niet van een Olyphant is, maar van het onbekende Dier. 3. De Heer d'aubenton vindt eenig verfchil tusfchen de Beenderen van den flaap des hoofds uit Siberien gebragt, en die van een Olyphant. Dit is desgelyks een bewys ten voordeele van myn gevoelen. 4. De veronderflelde Olyphantstand, door den Heer bell uit 'Siberien gebragt, en aan den Heer hans sloAne gefchonken, waar van men de befchryving en de afbeelding kan vinden in de Memoires de PAcad. des Sciences d Paris An. 1727 pag. 309, is duidelyk gekromd, gelyk de Tand van het onbekende Dier, en gelykt geheel niet naar eenigen Olyphantstand , immer door my gezien. Dit bewys zal zeer klemmen by allen, die de moeite wil- : IX. deel. Aa lcn  37© D. H. GALLANDAT OVER len nemen, om dien Tand in het Briisch Mujeum te gaan zien. 5. Eindelyk mogen wy aanmerken, dat, daar wy bewezen hebben, dat het onbekende Dier van America van den Olyphant verfchilt, en waarfchynlyk 't zelfde is met den Mammoutb van Siberien, en daar men Kiezen gelyk aan de Americaanfche, in verfcheiden andere gewesten, heeft opgedolven, hier uit zou fchynen te volgen, dat het onbekende Dier, in vroegere tyden, vry algemeen op de aarde geweest is. En nademaal dit Dier, in de daad, vleeschvreetend was, 'tgeen, myns bedunkens , niemand kan ontkennen, mogen wy, als Menfchen, den Hemel danken, dat dit geflacht waarfchynlyk geheel is uitgeftorven, fchoon wy, als Philofoophen, zulks beklaagen. Tot dus verre de Heer hunter. Ik ben met dien Heer volkomen van gevoelen, dat de Tanden, welke in Siberien en in America opgedolven zyn, niet aan Olyphanten toebehoord hebben; doch ik vinde geen reden om methemte befluiten , dat zy toebehoord hebben aan een onbekend Dier, waar van het genacht uitgeftorven is. _ Het  DE OLYPHANTSTANDEN. 371 Het fchynt my toe. dat de oorfprong van de veronderflelling, dat de opgedolven Tanden waarlyk Olyphantstanden zyn, te vinden is in het oud en algemeen gevoelen, of liever vooroordeel, dat 'er geen andere dierlyke zelf Handigheid bekend was, welke te recht den naam van Yvoor of Elpenbeen draagt, dan alleen de Olyphantstanden. Het was zeer natuurlyk, wanneer de gegravene Tanden, zoo uit Siberien als. uit America aangebragt, voor het eerst door Natuurkenners werden onderzocht , en men zag, dat derzelver zelfitandigheid voor het uiterlyke veel overeenkomst en gelykvormigheid hadde met het Yvoor, en dat menfchen, in 't bewerken daar van bedreven, verzekerden, dat het oprecht Yvoor was, dat de Natuurlyke Hifloriefchryvers ook daar uit met zeer veel waarfchynlykheid befloten, dat het wezenlyke Olyphantstanden waren: te meer, wyl het in de daad zeer moeilyk is, zelfs voor ervaaren Yvoordraaijers, het wezenlyk onderfcheid daar van te ontdekken, uit hoofde van het groot verfchil, zoo wel ten aanzien van het couleur, als van de Aa 2 zwaar-  372 d» h. gallandat over zwaarte, dikte, lengte en kromte, welke in de oprechte Olyphantstanden gevonden wordt; ook is het niet dan na veelvuldige en naauwkeurige vergelykino-en, onderzoekingen en waarneemingen, dat de Heer hunter met vry groote waarfchynlykheid bewezen leeft, dat, of fchoon de opgedolven Tanden oprecht Yvoor zyn, dezelven echter voor geen wezenlyke Olyphantstanden kunnen gehouden worden, gelyk de Heeren de buffon en d'aubenton gedacht hebben Hier door vervalt dan ook, myns oordeels, de gantfche veronderftellmg van den Heere de buffon , opzichtelyk tot die verbaazende verandering, in voorgaande tyden voorgevallen, en waar door onze Aardbol, ten aanzien van de Luchtsgefteldheid, dermaate veranderd zoude zyn, dat Landen nu ten hoogflen koud, voorheen bewoond zyn geweest door Olypnanten, welke zich alleen aan warme Luchtltreeken bepaalen. In de daad, ik heb nergens by de fchryvers iets kunnen vinden ter flaaving van dit gevoelen , ten ware men eenig geloot wilde üaan aan eene zeldfaamheid der na- ■  DE OLYPHANTSTANDEN. 373 natuur, welke in het Kabinet des Konings van Denemarken gevonden wordt. "Men ziet daar twee Olyphantstanden, uit eene fteengroeve in Saxen gehaald, waar zy in een blokfteen waren ingelyfd ; zy wegen ieder twee« honderd en vyftig ponden. Zy worden veronderfleld federt den tyd der zondvloed verfleend te zyn". Maar, al was deze veronderftelling gegrond, dit zoude zeer weinig bewyzen ten voordeele van het gevoelen des Heeren de buffon. Doch ik vertrouwe, dat kundige Natuurkenners zoo wel aan de waarheid van deze veronderftelling zullen twyfelen, als aan de echtheid van een andere zeldfaamheid, welke mede in het zelfde Kabinet bewaard wordt, te weten: "Daar wordt vertoond een Ey, door eene Vrouw gelegd : dit verfchynfel fchynt ongelooflyk voor hun, die de dierlyke huishouding niet verftaan. Ondertusfchen komen veele Ontleedkundigen daar in overeen, dat de Vrouwen een foort van Eijeren hebben, die echter in gedaante de andere Eijeren zoo volkomen niet gelykcn. Dit Ey heeft de Aa 3 groot-  374 d- h- gallandat over grootte van een Hoenderey. Een Saxi* jche \ rouw , van een welgefchapen Kind in de kraam bevallende, lag ook twee Eijeren , waar van dit 'er een is (h)". Het gevoelen van den Heere hunter, naamlyk, dat de gcgravene Tanden toebehoord hebben aan een onbekend Dier, waar van het gcflacht uitgeftorven zoude zyn, komt my niet aanneemlyker voor; zoo, om dat de wyze Schepper en Onderhouder van alle Dieren, tot noch toe zorge heeft gedragen, dat alle de geflachten in wezen blyven, als, om dat het Dier, aan't welke de opgedolven Tanden toebehoord hebben, m de daad niet ten eenemaal onbekend is, gelyk uit de volgende aanmerkingen zal blyken. i. De Heer hunter zegt bericht van Moskovien gekregen te hebben, dat de inwooners van Siberien de opgedolven Tanden en Beenderen houden voor Tanden en Beenderen van den Mammoutb, een Dier, van 't welke zy allervreemdfte dingen gelooven en vertellen: maar, zegt hy, de hedendaag- fche (h) Zie Nieuwe Ncderlandfche letteroefeningen, Mengelwerk, 11 deels 11 Huk, bladz. 74. ■  DE OLYPHANTSTANDEN. 375 fche Natuuronderzoekers hebben den Mammoutb, evenals den Centaurus, onder de Dieren der inbeelding geteld. Doch het fchynt my toe, dat het gevoelen dier Natuuronderzoekeren niet aannemelyk is , eensdeels , om dat hetzelve door geen gegronde redenen onderfteund wordt, en anderdeels , om dat de inwooners van Siberien beter in Haat zyn om 'er over te oordeelen, dan de bedendaagfche Natuuronderzoekers in hun Kabinet. Men zoude de woorden van den Heere j. a. unzer hier op kunnen toepasfen: Laat ons doch met onze Natuur kunde nedrig blyven! Laat ons ten minjlen niet geloven, dat een Visfcher in Noorwegen een Mensch is, die een geleerde Natuurvorfcher niets meer leer en kan. 2. Wanneer ik my in den jaare 1758 in Noord-America bevond, werd my bericht, dat 'er in dit weerelddeel Olyphantstanden wierden verkocht, welke gevonden waren in een Guineeschvaarder door een Americaanfchen Kaaper genomen, en by die gelegenheid werd my ook verhaald,° dat 'er fomtyds aan de oevers der Rivieren Aa 4 TanCO Vcrzam. van Mcngelfchr. 3 deel, bl. 239.  '376 d. h. gallandat over Tanden opgedolven wierden , v/elke in fraaiheid en deugd de Olyphantstanden evenaarden, en dat deze gegravene Tanden overblyffelen waren van groote Zeedieren, welke eertyds t>7 hooge watervloeden aldaar in den modder omgekomen waren. Het komt •my niet onwaarfchynlyk voor, dat dit groote Zeedier de Mammoutb van Siberien zoude kunnen zyn, vooral indien men acht geeft op de groote overeenkomst, welke de Heer hunter gevonden heeft tusfchen de opgedolven Siberifche en Americaanfche Tanden, en het verfchil, welk de Heer d'aubenton gevonden heeft tusfchen de beenderen van den flaap des hoofds uit Siberië gebragt, en die van den Olyphant. 3, Wanneer ik my in Guinea bevond , en wel inzonderheid in de Rivieren de Gabon en das Cammaronas, is my, meer dan eens, door de inwooners verhaald, dat 'er van tyd tot tyd groote Zeedieren gezien worden, welke Tanden hebben zeer gelyk aan de Olyphantstanden. Sommige Negers waren zelfs van oordeel, wanneer zy den grooten Tand van 200 $ zagen,  DE OLYPHANTSTANDEN. 377 daar ik van gefproken heb , dat dezelve van geen Olyphant, maar van een Zeedier was. Dit bewyst ten klaarden , dat de inwooners van Guinea van oordeel zyn, dat 'er Zeedieren gevonden worden, welker Tanden veel overeenkomst nebben met die van den Olyphant; en dat de Reizigers 'er niet aan twyfelen, blykt uit de reeds hier vooren aangenaaide plaats (bl. 358) van atkins , alwaar hy zegt, dat het Tvoor van den Olyphant of van het Zeepaard, in siërra leona, g'oot en klein is. Ook getuigt le maire (bladz. 78) die, gelyk veele andere Reizigers, het Rivierpaard met het Zeepaard vermengt, dat zy twee zwaar e Tanden hebben , van '/ eigen gebruik als Tvoor (k). Hier uit kan men met vry veel waarfchynlykheid befluiten , dat het Zeepaard, daar atkins van fpreekt, en het Zeedier, daar de Negers en de NoordAmericaanen van gewaagen, en de Mammoutb van Siberien, het zelfde of foortgelyke Dier is, en dat dit Dier zoo wel in Africa als is America en in de noordelyke Landen van Europa, Aa 5 om* (k) Zie Hist. Befchryv. der Reizen, 4 deel, bladz. 3Ó4.  3?8 d. H. GALLANDAT OVER omftreeks de groote Rivieren het meest gevonden wordt. 5. Uat dit Dier niet onbekend en het gedacht daar van niet uitgedorven is, biykt uit het geen men daar van by de Ichryvers vindt aangeteekend, fchoon het zeker is, dat 'er niets naauwkeurig of voldoende over dit onderwerp gefchreven is: de reden hier van is , om dat de Zeelieden, welken dit Dier gezien en befchreven hebben, geen Natuurkenners waren. In de daad, ieder Reisbefchry ver, welke dit Dier gezien heeit, geeft 'er flechts eene zeer oppervlakkige befchryvinge van , gelyk men zien kan in 't werk van s. de vries, tot opfchrift hebbende : Wonderen zoo aan, als, en wondergevallen zoo op, als omtrent deZe'èn, mz.: waar in men wel eenige dingen vindt, die zeer onzeker en twyfelachtig zyn, maar ook veele wetenswaardige aanmerkingen, uit andere fchryvers ontleend, zoo ten aanzien van andere gedeelten der Natuurlyke Hidorie, als nopens dit onderwerp, en waar uit duidelyk blykt, dat de fchryvers het niet eens zyn over de onderfcheidene Waterdieren, die oprecht Yvoor  de olyphantstanden. 379 Yvoor voortbrengen; het Zeepaard, Rivierpaard, Zeeos, Zeekoe, Zeebuffel, Walrus en Zeeolyphant worden onder den anderen verward. Sprekende van den Hippopotamus bl. 504 , zegt hy, "Deze Dieren zyn echter „ niet foo alleen in de Rivier de Nyl te „ vinden, datfe oock niet in zee Jouden yj vernomen werden; alhoewel deefe laat* „ fte veellight van een ander geflagbt fyn, „ Binten twyffel is haere geftalte niet al„ tyd eenerley; of andere Waterdieren, „ van een andere foort werden voor '£ „ Water-paerd genomen", bladz. 507 zegt hy: "Deze Water-paerden, gelyk„ fe op meer als eene plaets werden gevonden, foo fynfe ook in alles niet ee„ nerley: Jelfs fyn de geene, welke men „ in de nyl fiet > niet eenvormigh". En bladz. «)c8; "in grootte vergelykenfe Jigö „ met de Elephant. Doe ik te alcair „ was, braght men my het hoofd eens „ Zee paerds, niet verr' van daer om 't „ leven gebragbt; feer groot, en van een „ affchouwelyke aenfchouwingh. De Beek M was anderhalf el wyd, als men dejelve „ opfpalkte. De Tanden waaren feer V grOOt. furstens nicolai christo- pho-  380 d. h. gallandat over 5, phori razevils sendschreiben sei$, ner reis en, epist. 3". Na onderfcheidene cn zeer verfchillende befchryvingen van de Walrusfen gegeven te hebben, zegt hy bl. 503. "Eenige meenen dat men fe behoorde „ Zee-Elephanten te noemen, ver„ mitfe in lighaamsgrootie, en in Tan„ den d'Elephanten byna gelyk fyn". Uit dit alles meen ik met vry veel waarfchynlykheid bewezen te hebben: 1. Dat 'er Zeedieren zyn, welken, zoo wel ten opzichte van de grootte als van de Slagtanden, zeer veel overeenkomst hebben met den Olyphant. 2. Dat deze Zeedieren hierom te recht Water-Olyphanten mogen genoemd worden. 3. Dat het meer dan waarfchynlyk is , dat de opgedolven Tanden, zoo uit Siberien als uit Noord-America aangebragt, aan foortgelyke Waterolyphanten toebehoord hebben, en geenzins aan een onbekend Dier, waar van het geflacht uitgeftorven is. 4. En eindelyk, dat noch het gevoelen van den Heere munter, noch het gevoelen van den Heere de buffon, waarfchynlyk en aannemelyk zyn.  DE OLYPHANTSTANDEN. 381 In hope, dat deze myne geringe aanmerkingen aanleidinge zullen geven tot een naauwkeuriger onderzoek aan zulken , die kundiger, dan ik, in de Natuurlyke gefchiedenis zyn ; waar door de waarheid of ongegrondheid van myne eenvoudige gevolgtrekkingen, met den tyd, zal konnen blyken: zal ik hier noch eenige byzondere aanmerkingen, aangaande de Africaanfche Olyphanten, mededeelen, welke uit de aanteekeningen, op myne Guineefche Reizen gehouden, getrokken zyn. Wanneer ik my in den jaare 1756 in Rio das Cammaronas bevond, werdt my door een Neger Heelmeester verhaald , dat de Olyphanten dikwyls aan hevige buikpynen onderhevig zyn, waar van hy de oorzaak toefchreef aan het veelvuldig gebruik van modderig water, wanneer zy zich in de Rivier gaan baaden om zich te verkoelen; en dat, wanneer zy geweldig door deze ziekte aangetast worden, zy dan hun toevlugt nemen tot het gebruik van zekere Gom, zeer wel naar de Arabifche gom gelykende, en welke in die Landftreeken in meenigte uit de boomen vloeit,  382 D. H. gallandat over vloeit. Hy voegde daar by, dat deze Gom, zoo wel voor de Negers, als voor de Olyphanten , een onfeilbaar middel tegen de hevige buikpynen is. Dit middel is ook, tegen dezelfde ziekte, in verfcheidene andere plaatfen van Africa, in gebruik: een aanmerkelyk geval deswegens, vindt men (1) uit brue aangeteekend. brue bekwam een geweldig kolyk, veroorzaakt door eene koude, ontfangen door 't flaapen in de lucht, na bezigheid. Zyn wondheeler Helde al zyne kunde, om het te fbllen, te vergeefs in 't werk. De Mo oren, hem komende bezoeken, raadden hem tot hun geneesmiddel, Ditbeftond, met gom in melk te doen fmelten, en intedrinken, zoo heet als doenlyk was. brue deedtzoo, en was met de daad genezen. Het is zeker (volgens labat) dat een groot getal Negers, die de Gom verzamelen, zoo wel als deMooren, die dezelve ter markt brengen, geen ander voedfel gebruiken (m). Het mag vreemd fchynen, zegt dezelf- (Y) In de Uijlor. Refrhr. «er Reizen, 3' deel. bl. 477. (av) LAÏAX5 Afria, Occident, vul. I pag. 238 et fint.  DE OLYPHANTSTANDEN. 3.83 zelfde fchryver, dat die, welken deze Gom byna 300 mylen van binnenlands uitbrengen, geen levensmiddelen overhebben, als zy de markt bereiken : maar noch vreemder is 't, dat zy geene met zich uitgevoerd, en alleen Beftaan hebben van de Gom zelfs, voor zoodanige lange reize. Evenwel is dit een zaak, die niet betwist kan worden, en bekend is by allen, die ooit op de Sanagal geweest zyn (n). De uitftekende nuttigheid van deze gom, niet alleen in de darmwee, maar ook in verfcheidene andere kwaaien, en vooral in de buikloopen, is aan de Europeefche Geneeshceren niet onbekend: wenfchelyk ware het, dat 'er meer gebruik van gemaakt wierd op de Oost- en West-Indifche Schepen , en inzonderheid op de Slaaman-1 delaaren, alwaar de buikloopen dikwyls zoo fterk worden, dat daar door eene meenigte fchepelingen en flaaven weggefleept worden. De Infiinct van den Olyphant heeft gelegenheid verfehaft tot ontdekking van een ander geneesmiddel, 't welk, fchoon in Europa onbekend, echter, myns (n) Ibid, vol. 3 pag, 114,  384 D. H. GALLANDAT OVER myns oordeels, de aandacht der Natuuronderzoekeren niet onwaardig is. Het Land by Rio Nunez, brengt eert zout voort, 't geen de Portugeezen hooglyk fchatten, als een uitmuntend tegengif. Deszelfs krachten zyn ontdekt (zoo zy zeggen) door eenen Elefant. De Negers, die deze Dieren hier jaagen, fchieten hen met vergifte pylen. Als het Dier geveld is, fnyden zy de plaats uit, daar de pylen Heken; en eeten het vleesch, na dat zy 'er de ingewanden uitgedaan hebben. Een Elefant dus gewond zynde, Honden de Negers verbaasd, hem te zien gaan en weiden, zonder eenig teeken van fmert zyner wonden te geven. Een van hun merkte aan, dat de Elefant zich naar de zyde der Rivier wendde, en iets met zynen fnuit opvatte , 't welk hy at. Ditnafpeurende, vonden zy een wit zout te zyn, wat naar aluin fmaakende. Daar op wondden zy eenen anderen Elefant; en bevonden, dat hy zig op gelyke wyze genas. De Portugeezen, die altyd z er op hunne hoede zyn, tegen vergift, namen verfcheiden proeven van dat zout, en bevonden dit,hetkraditigHe tegengift, 't geen  DE OLYPHANTSTANDEN»1 38$ geen nog bekend was: 't zy het gift inwendig of uitwendig is ontfangen, een dragma van dit zout, in warm water ontbonden , is een onfeilbaar geneesmiddel (o). Sommige Schryvers zyn van oordeel, dat alle vergiften, van welken aart die zyn, algemeenlyk hunne tegengiften by zich hebben; en eene aanmerkelyke waarneming van bluet fchynt dit gevoelen niet weinig tebegunftigen. De melk, of het vocht, gedrukt uit dert wortel van Kasfavi of Kasfador, is zulk doodelyk fenyn, dat een pint van hetzelve , aanftonds, elk fchepfel zal dooden, 't gene het drinkt. Van dezen wortel wordt te gelyk het brood gemaakt, dragende den eigen naam , in gebruik op Jamaïka, in de Barbados, en alle de Karibifche Eilanden. Evenwel is den Schryver bekend, dat een Koe, die eenen hartigen dronk van dat vocht nam, aanftonds, als of zy 't gevaar gevoelde, op een kruid ging weiden, 't geen daar zeer gemeen is, en de gevoelige plant genoemd wordt, wegens 't opkrimpen van deszelfs bladeren op'tminfte aanraken;allen, 04e daar ix. deel, B b te- Co) Uittor. Belchryy.der Reizen, 3 deel, bl.447.  386 D. H. GALLANDAT OVER tegenwoordig waren, verwagtten elk oogenblik, dat de Koe dood ter neder zoude vallen: 't zelve verdreef echter zoodanig het gift, dat zy niet het minfte nadeel bekwam (p). Dat fommige Dieren ook op eene byzondere wyze vergiftige kruiden ontdekken, blykt uit het verhaal, 't welk onlangs uit Weenen in de nieuwspapieren bekend gemaakt is. "Het Keizerlyk Koninglyk Kunstkabinet heeft nu eene zeldfaamheid meer bekomen. Het is een Hoorn, hoedanigen men zegt dat de Keizer van Japan gewoon is te gebruiken, wanneer zyne Majefleit drinken wil. Dezelve zoude van een Japansch viervoetig Dier zyn, 'twelk dien voor op't hoofd draagt, en van groene kruiden leeft. En dewyl die hoorn op 't oogenblik zwart wordt, wanneer het Dier te na aan een vergiftig kruid komt, en hetzelve zulks weet, zoo verlaat het aanftonds die gevaarlyke plaats, en zoekt eenen gezonden grond; en de inwooners doen hun voordeel met deszelfs natuurkennis; zynde daar door voorzigtio-er in 't verzamelen der kruiden. S ü Op (p) H. Bcichx. der Reizen, ó deel, bJadz. 139.  DE OLYPHANTSTANDEN. 3S7 Öp deze wyze zoude ook het beflaan van zekere Eenhoornen, waar over de geleerden zoo lang getwist hebben, bewezen zyn". Wanneer ik my in 't zelfde jaar 1756* aan Nazareth bevond, had ik gelegen* heid om te vernemen naar zekeren in Europa onbekenden Balfem, door de Portugeezen Balfamum Anïmae genoemd, waar van ik op myne Guineefche Reizen veel had hooren fpreken, inzonderheid van Capt. C/aas Matthïa Collander, die 'er eenige jaren te vooren, uit de Bogt van Guinea een klein vaatje van t'huis gebragt had, en waar van zyne huisvrouw, thans noch in leven en te Flisfingen woonagtig, gebruik had gemaakt. My werdt door de Negers bericht, dat deze Balfamum Animae voornaamlyk belfond uit het gefmolten merg der Dyebeenderen van zeer jonge Olyphanten ; dat 'er fomtyds eenige gommen of natuurlyke balfems bygevoegd worden, naar goedvinden van de Negerheelmeesters, die 'er een geheini van maken, en denzelven, volgens hun zeggen, uit hoofde van deszelfs uitmuntende krachten in allerleie foorten Bp 2 van  '388 D. H. GALLANDAT OVER van verlammingen, opkrimpingen van ledematen , jichtpynen en borstkwalen, zeer duur verkoopen, vooral aan de Portugeezen, by wien deze Ballem zeer hoog wordt gefchat. Ik hebbe denzelven niet kunnen bekomen; ook heb ik nergens by de Schryvers iets aangaande dezen Balfem kunnen vinden. Dezelve fchynt echter veel overeenkomst te nebben met het Geneesmiddel, daar merolla (pag. 637) van fpreekt. Hy verhaalt, dat de Negen* door de zojme een drank destilleer en, uit bet gebeente van de beenen des O/yphants; H geen goed geacht wordt tegens de Engborfligheid, Heupjicht en koude Zinkingen (q). Het is zelfs met onwaarfchynlyk, dat merolla (wiens origineel werk ik niet gelezen hebbe) in deze befchryvinge den Balfamum Animae bedoelt, maar dat hy zich met wel heeft uitgedrukt, fchryvende drank voor Balfem, en destilleer en voor fmeiten of kooken : verkeerde uitdrukkingen , welke by Schryvers , in de Schei- of Artzenykunde onervaren , gemaklyk plaats kunnen hebben; ook kan het een feil des vertaalers zyn. In (q) Hiftor. Belc-hr. der Reizen, 7 deel, bl. lór.  DE OLYPHANTSTANDEN. 389 In den jaare 1754 eenige dagen en nagten in Rio de Gabon aan Land doorbrengende, werd ik, vooral f avonds en f'nagts, zeer gekweld door de Muggen , by de Zeelieden Mmkyten genoemd, welke in die heete Landen zeer gemeen en een groote plaag voor de Europeaanen zyn: ik vroeg de inwooners, welk het beste behoedmiddel daar tegen was , en ik kreeg ten antwoord , dat het zekerfte middel, om van deze plaag bevryd te zyn, belfond in het branden van Olyphantsdrek; ik nam 'er welhaast de proef van, en ik had het genoegen te zien, dat de rook daar van deze Diertjes deed vluchten en verdwynen ; door dit middel werd ik in 't vervolg altoos van deze zeer lastige plaag bevryd. By die gelegenheid werdt my ook verhaald, dat 'er fommige Landen in de Bogt van Guinea zyn, daar de inwooners den drek der Olyphanten in plaats van Tabak rooken, niet alleen om de Muggen of Muskyten te verdryven en de lucht te zuiveren, maar ook om zich van de kwalen, welke uit eene buitengewoone vochtigheid en koude in den regentyd voortgebragt worBb 3 den,  390 d. h, galland at over den, te beveiligen. Omftreeks de Kaap de Goede Hoop, wordt de Olyphantsdrek, in de zonne gedroogd , niet alleen van de Hottentotten, maar ook van de Europeaanen , by gebrek van Tabak, opgezogt en gerookt, kolbe verzekert, dat het ook niet kwaalyk daar naar fmaakt (r). De drek der Olyphanten heeft noch een ander gebruik by de Negers, 't welk door merolla (s) verhaald wordt, .fprckcnde van de wyze, op welke de zwarten de Olyphanten vellen. Als die Dieren te faamen zyn, gaat de Jager, zich overal met hunnen drek befmeerd hebbende, onder hen met zyne lans. Hy kruipt onder hunnen buik door , van den eenen naar den anderen, tot dat hy gelegenheid vindt, om eenen onder 't oor te treffen, 't geen hen gemaklyk doet vallen. De Heek gegeven zynde, draagt de zwart zorge, om zich aanftonds weg te pakken, eer het Dier zich kan omdraaijcn om zich te wreken. De overige der kudde , bedrogen door den reuk van den drek, CO Hiftor. Befrtr. der .Reizen, 7 deel, bl. 207. CSj Bladz. 636 Sc f^.k  DE OLYPHANTSTANDEN. 391 drek, ftoren zich niet aan *t gerugt en de beweginge des zwarts. Zy denken dat het een hunner jongen is, fpansferen voort, en laten hunnen neerllortenden makker ten prooy aan den gelukkigen Jager (t). (0 Hiftor. Befcrrr. der Reizen, 7 deel, bl. ióo. Bb4 VERi  Bladz.. 392 VERHANDELING OVER EENE BERUCHTE PROEFNEEMING VAN DEN GENEESHEER W. NOORTWYK; HIER TJIT/ ONTDEKKINGEN, DIE DE ONT" EEEDKUNDE ONLANGS VEEL LICHTS HEBBEN BYQEZET, OP EENE NIEUWE WIS, OPGELOST DOOR ADRIAAN VAN SOLINGEN. 't ]£s een oud gevoelen dat het bloed, in de vaten van de vrucht omloopende, geen ander, dan dat van de moeder zelve is, 't welk uit haar hart voordgeftuwd, weer derwaards te rug keert, na dat het zyn weg in het lighaam van de vrucht heeft afgedaan. Men dacht vexfchillend over de wys waar op dit gefchiedde, fommigen meenden dat de baarmoeder en de nageboorte maar één vatengeftel uitmaakten> en verklaarden dén algemeenen . > om-  A. VAN SOLINGEN OVER EËNE 393 omloop, of door te Hellen dat de vaten weederzydsch aan elkander vast en dezelfde waren, of dat zy zig door inmonding vereenigden; terwyl anderen van gevoelen waren dat de vaten der nageboorte van die der baarmoeder oncierfcheiden zynde, de onderlinge gemeenfchap van het bloed, of door zuiging der opflorpende vaten, of, door onderlinge aanraking gefchiedde: welk laast byzonder gevoelen door fabricius is opgeworpen en voorgedaan (a). De waarheid van deeze gevoelens heeft men al vroeg in twyffel getrokken , vooral na* de gewigtige ontdekking van den omloop des bloeds, wiens uitvinder zelve van meening is dat de vrucht geen bloed van de moeder ontfangt (b) , en te voren heeft hippocrates zelve niet onduidelyk te kennen gegeeven, dat volgens zyn oordeel, de vrucht door geen bloed gevoed wordt (c). Bb 5 'tïs (a) De Form. Foetuum Part. I. Cap. V. et Pait. II. Cap. III. (b) g. harveus, de Ganeratione Animalium, pag. 391 & 392. . (g; xupp. De Natura Pue'ri. Sccl III. pa?. 226 . & 23?.  394 a- van solingen over eene 't Is buiten myn beftek hier een gefchiedkundig verhaal van de verfchillende gevoelens der Natuuronderzoekeren over den algemeenen of byzonderen bloedsomloop in te lasfehen; veel min de bewyzen voor of teegen deeze of geene Helling voor te {tellen en te onderzoeken, fchoon ik voor my zei ven overtuigd ben dat de vrucht niet door 's moeders bloed gevoed wordt, en hier van een, aan hem byzonder eigen leeven leeft, dat niet onmiddelyk van 's moeders leeven afhangt. De beruchte proefneeming van den kundigen en beroemden Geneesheer w. noortwyk, waar door zyn Ed. de vereening van de vaten der baarmoeder en de nageboorte zo duidelyk fchynt aan te toonen (d), is het eenig voorwerp deezer verhandeling, ingericht om gebruik te maken van eenig nieuw licht, dat de ontleedkunde onlangs & 237. Edit. Foës. Vergclyk 't geen hy bladz. 23Ó zegt; Sanguine a matre tn uterum a'eiapji, inorementum accipere genituram, met bladz. 237; Sed eumdem ab univerfo muliebii corpore ctrcum membranam diffunai. (d' w. Noofi.TwrK, ütcri Ham. Gravidi Anat. et Hist.  beruchte proefneeming. 395 langs beftraald heeft, en dat nog onbekend was toen de Hoogleeraars a. monro (e) cn r. forsten (f) die procfneeming beantwoord hebben. 'tZal een gefchikte orde zyn, eerst* zo kort mogelyk de proerheeming zelve met de daar uit gevormde befluiten voor te Hellen: vervolgens de wys, waar op zy door opgemelde Hoogleeraars is opgelost, kort aan te raken, en eindelyk door behulp van ondervindingen, die, na deeze beantwoordmgen, de ontleedkunde geen gering licht hebben bygezet, aan te toonen dat de proefneeming van den Heer noortwyk geheel onvermogend is om de ve'reeniging van de vaten varï de baarmoeder en de nageboorte te bewyzen. Onder het ontleeden van een bevruchte baarmoeder, die door een tak van de Arteriae llïacae was o|pgefpoten, zegt de Heer noortwyk verfchcide vaten gezien te hebben, die in den gant- Ce^i Mcdical Esrays and Obfervations published by a Society in Edinburg,'T. li. p. 102. the 4 Edit. die uitgebreider is dan de voorgaande. (f) a. forsten, Disf. Quaest. Select. Piiyf. cx"hibenf. p. 71—73.  396 A. VAN SOLINGEN OVER EENE gantfchen omtrek van het Chorium uit het zelve in den Uterus gaan (g). Dat zyn Ed. wyders, ter plaats van • de vereening der nageboorte nog een grooter meenigte gezien heeft, welke uit de Placenta in de Pori van den Uterus gaande , duidelyk de vereening van de vaten der baarmoeder en nageboorte aan het oog vertoonden (h). Dat Ook aan den wortel der Placenta takken zigtbaar waren, daar de opvullende ftof was ingedrongen, welke hunnen oorfprong namen uit vaten, die uit de Sinus van den Uterus in den grond der Placenta indrongen (i). Dat hy derhalven de ftof, die hy door een tak van de Arteria Iliaca hadt ingefpoten, in de vaten van de Placenr ta en van het Chorium diep hadt zien doordringen (k): befluitende zyn Ed. uit dit alles dat men van een verkeerd gevoelen was, wanneer men ftelde dat de vogten niet uit de moeder na de vrucht, en uit deeze na de moeder, door (fO W. NOORTWYK L. C. p. O. § 6. 2°. (h) Ibid. p. io. § 7. (i) Ibid. p. 11. § 7. 20.. (k; Ibid. p. u. $ 8.  BERUCHTE FROEFNEEMING. 397 door buizen, die aan elkander vast zyn, overgingen (1). Deeze gezegdens van oen Heer noortwyk ontleenen niet weinig krachts hier uit. Dat de wys, waarop de proefheeming is voorgefteld, duidelyk toont dat deeze door een geleerd, voorzichtig en oprecht man genomen is. Dat zyn Ed. alles wat hy gezien heeft in fraaije platen, agter zyn ontleedkundige beichryving van de baarmoeder heeft uitgedrukt. Dat deeze platen volkomen met zyn bereidingen van den Uterus en de nageboorte overeenkomen: welke bereidingen de Hooggeleerde Heer g. van doeveren , Hoogleeraar in de Geneeskonst te Leyden, in zyn Kabinet bewaart, die dezelve, met die gewoone vriendelykheid, welke zyn Hoog Geleerdens Leerlingen zo hoog roemen, ook aan my vertoond heeft. Dat eindelyk deeze bereidingen zelve aantoonen dat de vaten van de navelftreng niet opgevuld zyn, en dus tot een onwrikbaar bewys verllrekken, dat 'er geen bedrog in de bereiding plaats (1) Ifcid. Parte. II. p, xoi. § 83.  308 a. van solingen over eene plsats heeft gehad, gelyk gemaklyk zou hebben kunnen gefchieden, indien de ftof door de vaten van de ftreng was ingefpotem Deeze proefneeming derhalven fchynt de gemcenfchap van de vaten van de baarmoeder en de nageboorte volkomen te bewyzen: 't is de pligt van ieder weldenkend Geneesheer het werk van den Heer noortwyk zelve in te zien, dewyl het een volleedig bewys fchynt op te leeveren voor een gefchilftuk in de geneeskonst, dat niet alleen ieders aandacht verdient, op dat men als onderzoeker der waarheid ook in dit ftuk van de natuurkundige huishouding van 's menfchen lighaam onderricht worde, maar dat daar cn boven van 't uiterst gewigt is op dat men in ftaat gefteld worde om zig volgens de infpraak van het geweeten van zyn pligt te kwyten , zo wel in het fchouwen der vrugten, als in de bepaling wanneer omftandigheeden en voorzichtigheid vorderen tot het uitfnyden van de vrucht uit 's moeders lighaam te beftuiten: immers wanneer het waar is dat dc Heer noortwyk heeft mis gehad, en dat men behalven dat,  BERUCHTE PROEFNEEMING. 1 399 dat, overtuigd is dat het leeven van de vrucht niet onmiddelyk van dat van de moeder alhangt, zal zo men liaande derzelver leeven, door deeze overtuiging, niet reeds minder van deeze uitfnyding wordt afgefchrikt, dan indien men begreep dat de vrucht met haar zieltoogende en reddelooze moeder gemeenfchaplyk leevende , ook reeds zieltoogende of waarfchynlyk reeds geftorven was , deeze uitfnyding, ten minftcn na'smoeders dood, nooit verzuimd worden: 'er zyn ook met de daad meenigvuldige bewyzen voor handen, dat 'er dan nog leevendige vruchten zyn afgehaald (m): zo dat het waarlyk te bewonderen is dat deeze bewerking dikwyls zo fchandelyk vergeeten wordt; Vcrfcheide fchepfels, nu begraven, zagen dan het licht, en de Heer borbenave heeft de menfchelyke maatfchappy byzonder aan zig verpligt door haar een verzameling van waarneemingen mee- de (tn) Zie bchalven de waarneeimn^en, die heister. In ft. Chifurg T. II. v. 708, en hai.ur, Elcm. PJiyC T. VUL p. i8p. & Not. ad 1 rael. hoerkavii, T. V. Part. 11. p. 255, verzameld hebben d van DEn sterre, over cie Keizerlyke Pm.ê, en faur. hildanüs, Epist. ad Douni'mm; oper. p. 523 S; 524.  rJ\pO A. VAN SOLINGEN OVER EENE de te deelen, 20 van kinders welke verfcheide uuren na 's moeders dood leevendig zyn afgehaald, als van dezulken, waarin, fchoon zy zig dood vertoonden, door onvermoeide bewerkingen, het uitgebluschte leevensvermogen weêr is opgewekt (n). 't Zou overboodig zyn, hier naar den Heer noortwyk om befchryving van zyn bereiding en van de deelen zelve uit te fchryven, opgemelde reedenen zyn genoegfaam om ieder na het werk zelve te verzenden; 't is ons hier genoeg gezegd te hebben dat 'er in deeze proefneeming vaten fchynen te worden aangetoond welke uit de baarmoeder in het Chorium, en in de Placenta zelve, tot in derzelver wortel loopen, maar in het onderzoek zelve of dit waarlyk zo is zullen wy van de befchryving der bereiding en der deelen, voor zo ver zy onmiddelyk op hun plaats, ontbeerlyk te pas komen, gebruik maken. De Heer alex. monro , Hoogleeraar in de Ontleedkunde te Edenburg, is overtuigd dat de opgefpoten vaten, welCn) Memoires de rAcademie Royale des Scienc»s, Ao. 1777.  BERUCHTE PROEFNEEMING. 40Ï welke de Heer noortwyk uit de baarmoeder heeft zien gaan en volgens zyn gedagte het Chorium en de Placenta doorloopen, geen vaten van de nageboorte zyn : zyn Hooggel. ftelt hier zyn eige ondervinding teegen, en befluit dat de uiteinden van de vaten der nageboorte niet gefchikt zyn om rood bloed te voeren (o), dewyl de ftof door de ftreng ingefpoten niet in dezelve doordringt; zo men onbevooroordeeld redenkavelt, moet men behoudens allen eerbied voor de proefneeming, altyd meer gezag aan een Hellende dan aan een ontkennende waarneeming geeven, om dat het gemaklyker is dat de ftof niet doordringt, dan dat zy doordringe; en in gevolge hier van is de ondervinding van den Hoogleeraar monro, op haar zelve befchouwd in lang na niet genoegfaam om die van den Heer noortwyk om ver te werpen; dan van meer gewigt is des Hoogleeraars volgende ftellige waarneeming. Zyn Hooggel. fpoot de vaten van de nageboorte op, door de ftreng met terpentyn Ofy, gekleurd door Vermijd. DEEL. Cc liCo) Medical Esfays, T. IL p. 113.  j|Ö2 A. VAN SOLINGEN OVER EENE lioen, en zag den oly gekleurd door de navelader te rug keeren, maar ongekleurd door kleine mondjes aan de oppervlakte der nageboorte uitfypelen (p): deeze waarneeming is zeeker Heilig en bewyst volleedig dat de wydte van de uiterfte vaten der nageboorte te klein is om de roode ftof door te laten, vooral indien men hier by in aanmerking neemt, dat deeze nogthans zulke vaten doordringt, waar van men verzeekerd is dat zy geen rood bloed voeren, gelyk de ondervinding den Hoogleeraar ruisch in de uiteinden van de vaten der darmen geleerd heeft (q). Hoe gewigtig deeze waarneeming en hoe voldoenendhet groot getal derftellige bewyzen is, teegens den gemeenfchaplyken bloedsomloop tuslchen de moeder en de vrucht, zo is het nogthans zeeker, dat men om de onwaarheid eener proefneeming aan te toonen, minder vordert, door 'er andere flellige bewyzen , hoe voldoende andersfmds, teegen aan te brengen, dan door (p) Medical Esfays , p. 108. (q) f. küisschii , Opera omnia. T. II. Thcf. I. p. 31. Are. 1. No. j Si Are. 2.13.  Beruchte proefneeming. 403 door zulk een proefneeming zelve te onderzoeken, en uit haar eigen aard derzelver ongegrondheid of onvolkomenheid te bewyzen: 't is waarfchynlyk hier om dat de Heer monro volleedig tracht aantetoonen, dat de opgefpoten vaten van den Heer noortwyk geen vaten zyn, welke een vervolging van de navelvaten maken, maar alleen zulke, die uit de baarmoeder, zig verfpreiden door het celluleus* weeffel, dat tusfchen den inwendigen rok en de vleeschagtige zelfftandigheid van de baarmoeder gevonden wordt (r). De Heer monro verhaalt dat, toen hy voor 't eerst een bevruchte baarmoeder ontleedde, hy tusfchen derzelver vleeschagtige zelfftandigheid en haren inwendigen rok een celluleufe fungeufe zelfftandigheid vondt, waar door verfcheide vaten liepen, welker rokken zigtbaar waren en in welke zelfftandigheid 'er boezems gevonden werden: toen hy zulk een baarmoeder voor 't eerst ontleedde, was hy van dit maakfel onkundig en zag derhalven de fungeufe zelfftandigheid, die zig na Cc 2 het (O L. C. j?a. 12. p. 13.  '4C5 A. van solingen over eene •andere gefchilftukken, ook die over de inmonding der vaten van de baarmoeder en de nageboorte verhandeld wordt: behalven de aanmerkingen door den Heer monro op de proefneeming gemaakt, is zyn Hooggel. van gevoelen dat de befchryving, welke de Heer noortwyk van het maakfel der vaten geeft, nog derzelver vervolging nog de inmonding begunfti» gen (y) • zodanig zyn de geringe vereening van de opgefpoote vaten met de baarmoeder (z); de aderlyke boe* &ems in de Placenta welker rokken zagt en zeer dun waren (a): zyn Ed, is ook van meening dat, indien de ftof, waarlyk in zulke groote vaten van de Placenta als noortwyk befchreeven en afgebeeld heeft, was doorgedrongen, deeze zeeker de ver* dere takken zou zyn ingegaan, waar van het teegendeel blykt, naardien 'er in de ftreng niets was opgevuld (b): befluitende zyn Ed. uit dit alles dat de #of yan dgn Heer nqqrtwyk in het cel- Cy) r. forsten, Disf. Ac. quaest.fel. Phyf. ex|übens. p. 73. 1 z) L. c. § 6 « p. 0. (a; Jbid 5 7. i°. & 30 p. 10. Ct>j Ibid. I 22. p. 17. s? Pars, II, § 83. p. ga.  beruchte PROEFNEEMING. 407 Celluleus weeffel van de Placenta gedrongen, daar ter plaats valfche vaten vertoond hadt, gelyk hem zeiven gebeurd was, toen hy, de vaten van de baarmoeder van een fchaap opgevuld hebbende, men gezworen zou hebben dat de vaatjes opgevuld waren, fchoon het by een nader onderzoek gebleeken hebbe, dat de ftof uitgevaat was, en het uitwendig aanzien van opgevulde vaten vertoonde (c). Toen de Heeren monro en forsten de proefneeming onderzogt en beantwoord hebben was men nog onkundig van die wys, waarop, men door de onvermoeide vlyt en de ontdekkingen van den Hooggeleerden g. hunter thans het maakfel van de baarmoeder en de nageboorte befchouwen kan (d): Cc 4 wel- L C. p. 77. Exper. IV. Cd) Schoon de Verhandeling van den Heer forsten, in 't iaar 1774 is uitgekomen, cn die van den Heer cooper in 1767, welke een befchryving Van de Tunica Decidua HUNTE1U en de Tunica Reflex* of Decidua Externa geefc, doch deeze zal waarfchynlyk niet bekend zyn geweest, dewyl de Héér forsten p. 67 duidelyk zegt: Memoravit HU TfALLERUS, idemque hünteri notavit ohfervationes.. . . tfuas avide cum editione Tabularum riri Dexterrimi exfpeciamus „ exinde perfpecturi quid de (elebrala hodte mewi>r4t T.a dtcidua fit flutusndum.  4^8 a. van solingen over eene ■welke ontdekkingen waarlyk, fchoon de Heer hunter zelve de vereening van de vaten van den Uterus en de Placenta fchynt te Hellen (e), ons zo groot een licht in het onderzoeken, van die deelen, met welke de Heer noortwyk eigenlyk beezig is geweest, byzetten, dat men duidelyk aan kan toonen, dat, 't geen hy voor de nageboorte en voor derzelver vaten heeft aangezien, nog nageboorte, nog derzelver vaten, maar geheel andere deelen zyn, zo dat men volmondig verZeekerd kan zyn, dat de proefneeming van den Heer noortwyk niets ter betooging, in het verfchilftuk over den gemeenfchaplyken omloop, afdoet. Om hier in gelukkig te Hagen, moeten wy voor eerst letten op de volgende byzonderheeden welke de Heer noortwyk ons opgeeft. cc. Als een der voornaamfte byzonderheeden koomt de ondoorfchynenheid van het Chorium voor, zo dat het hem niet mogelyk was de ligging der vrucht te zien (f) • men weet evenwel dat (e) Medical. Comrneni, p. 52, CQ L. C. § 12. p. 13.  BERUCHTE PROEFNEEMING. 409 dat het Chorium volmaakt doorfchynend is (g). 0. Wyders wordt hetzelve zagt en, fungeus befchreeven (h). y. Het was aan de oppervlakte van de holte der baarmoeder door een waar celluleus weeffel vast, 't geen de reeden was, dat toen hy de vleeschagtige zelfftandigheid van de baarmoeder hadt doorgefneeden, de doorgefneeden deelen niet konden worden opgeligt (i). OVER EEN geciteerde fchryvers altoos zoude plaats hebben (a). Ik heb deze Placenta in TJquor geconferveerd en aan verfcheiden konstgenooten vertoond j gelyk dezelve hier afgeteekend bygevoegd wordt. Uit deze waarneming blykt: Ten I. Dat deze kinderen door geen vliezig middelfchot van malkander zyn gefcheiden geweest; en in zoo een geval konnen de verlosfingen van tweelingen, waarvan Genefis 25 vers 24, 2*? en 26 en Genefis 38 vers 27 tot 30 gewag gemaakt wordt, veel gemakkelyker in hunne omftandigheden begrepen worden, (a) Dit middelfchot, dat gcmeenlyk de tweelin* gen van elkander fcheidt, wordt gemaakt, indiende nageboorten aan elkander vereenigd zyn, door het Amnion of Lamsvlies van beide kinders tegen malkander aangeplakt, hebbende zy het Chorion of Adervlies met elkander gemeen ; Maar indien de nageboorten byzonder, en geheel van elkander zyn afgefcheiden, zoo heeft yder kind zyn byzonder Chorion cn Amnion, ën beftaat het middelfchot als dan uit het Chorion cn Amnion van de twee kinders, waardoor hetzelve zeer fterk en moeijelyk om te breken wordt, ingeval het tweede kind kwalyk geplaatst is; In dit geval heb ik best gedaagd met door middel van den duim en middelften vinger de vliezen te fpannen, cn dezelve met den voor Hen vinger tusfchen de leden van het kind te doorboren., het geen my op deze wys nooit mislukt is.  VROEDKUNDIGE WAARNEMING. 429 den, dan wanneer men vooronderftelt dat zulks al plaats hadde. Ten 2. Dat in een geval als dit, alwaar geen middelfchot gevonden wordt, tweelingen eikanderen op verfcheiden wyzen den uitgang zouden konnen beletten; niet alleen door middelvan de ftreng van den eenen, om den hals of ledematen van den anderen gewonden , gelyk in dit geval plaats hadde; maar ook met de ledematen zelfs, waarop men in verlosfingen van tweelingen moet verdagt zyn, om geen twee beenen van twee onderfcheiden kinders faam te voegen, en daar by de verlosfmge te volbrengen, het geen, zoo men begrypt, van zeer kwaade ge-; volgen in de uitkomst zoude zyn.  43o VERKLARING der PLAAT. AAAA. Nageboorte gemeen aan de twee kinders. BBBB. Vliezen daar nog aan vast, waarin de kinders zyn opgefloten geweest. CC. Gedeelten der twee ftrengen, waaraan de twee kinders zyn vast geweest. jj. Ader die van de eene ftreng naar de andere fchynt te loopen, zonder eenig middelfchot, waardoor deze tweelingen van eikanderen zouden zyn gefcheiden geweest.    Bladz. 43i VERHANDELING TER ONDERZOEK, OF PHILIPS, DE DERDE VAN DIEN NAAM ONDER DE HOLLANDSCHE EN ZEEUWSCHE GRAAVEN, ZIG OOIT DOOR DEN ROOMSCHEN PAUS HEBBE DOEN ONTSLAAN VAN DEN EED. DIEN HY, BY HET AANVAARDEN DER. REGEERING, GEDAAN HAD; DOOR M'. N. C. LAMBRECHTSEN. C3nder alle beloften en verzekeringen heeft men altoos, onder alle Volkeren, den Eed het allermeest geëerbiedigd , en daar aan het fterkst vermogen toegeëigend. En waarlyk geen wonder, daar men onmogelyk de goede trouw ernstiger kan bevestigen, dan onder aanroeping van het Opper- we-  432 N. C. LAMBRECHTSEN OVER DEN wezen, dat getuige is van alle de gewaarwordingen en voornemens van het menfchelyk hart, en dat zoo wel den wil als het vermogen heeft om de ontrouw , door het vermetel aanroepen der Goddelyke Almagt en Alwetenheid verzwaard, te itraffen. De Eed is, dus, de plegtigfte band in de Maatichappy , het kragtigfte middel, waar door het menfchelyk vernuft zig tegen de ontrouw gemeend heeft te kunnen verzetten, de waarborg ter nakoming van verbintcnisfen en beloften, en de zekerlle gerustfteliing nopens de waarheid der gebeurtenisfen. De fchending , derhalven , van deze heilige verbintenis behelst niet alleen eene allermoodfte verfiuading van het Opperwezen, maar ook bovendien eene ftrafwaardige inbreuk op de veiligheid en het geluk der Maatfchappy, en byzonder op het regt van den genen, ten wiens behoeve de Eed gedaan is: dus kan ook niemand der ftervelingen van deze plegtige verbintenis ontuag verleenen, ten zy alleen hy, die regt uit den gedaanen Eed verkregen heeft, of aan wien hy dit zyn regt teeft overgedragen. De Maatfchappy 2e-  ËÈD VAN KONING PHILIPS. 433 zekerlyk of de Vorst, die voor deszelfs regten waakt, kan de nakoming van eenen Eed> fchoon op zig zelf verbindend , beletten , wanneer het heil der Maatfchappy zulks uitdrukkelyk vordert: maar nimmer ftaat zulks in de magt van eenig Kerkelyk Opziender of van eenig gewaand Hoofd eener zoogenaamde Algemeene Kerk. En het is uit de oude Gefchied-verhalen overbekend, welke rampzalige gevolgen de Abfolutien of Eeds-ontflagen der Roomfche Kerkvoogden hebben na zig gelleept. Gelukkig die Gewesten, die 'er nimmer het heilloos gevoel van gefmaakt hebben! Gelukkig, mogelyk, zouden deze Landen geweest zyn, erronder de befliering van hunnen wettigen Heer gebleven, indien de laatfte hunner Graaven, aan zynen plegtigen Eed indagtig, zig daar naar had gedragen, zonder zig fchandelyk te doen ontftaan van de verpligtingen, die hy daar by had op zig genomen, en die met 's Lands welzyn, zoo wel als met zyne eigen belangen, overeenkwamen. Er is veel gefchreven over het regt. der afzweering van Philips, ten Jaare ix. deel. E e 1581.  434 N- c- LAMBRECHTSEN OVER 1581. Niet lang geleden wierd dit ftuk zelfs in het breede verhandeld. Het regt der afzwecring zogt men in het regt der wapenen , in het regt van overwinning, waardoor, dat is, door de kans des oorlogs, ten voordeele van Nederland nog eindlyk gelukkig uitgevallen, de zaak in verfchil is beilist geworden. Op velerleije wyzen heeft men tragten te toonen, dat Philips een Dwingeland geweest zy. Maar de vraag blyft altoos, wanneer is hy zulks geworden? W anneer heeft men hem als zoodanig befchouwd ? Hoe lang heeft men hem als Dwingeland en Opperheer te gelyk beftreden en gehoorzaamd ? 'Er zyn, die oordeelt, dat men het duidelykst en ontwyfelbaarst bewys van 's Vorften dwinglandy te zoeken hebbe in zyne bevestiging van het vloek-vonnis, door deRegtbank der Inquifitie in Spanjen, op de 16 February tegen alle de Nederlanders (behalven eenige weinigen) uitgefproken. En, waarlyk, een geheel Volk, onverhoord, door onbevoegde en partydige Regters van eene andere Natie , in een ander Land, fchuldig te verklaren  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 43$ ren aan de hoogfte misdaad, en buiten de befcherming der Wetten en dagelykfche Regteren te Hellen, is, naar de aanmerking van een zeer kundig Schryver (a), iets, van 't welk men in de Hiflorien te vergeefs een voorbeeld zoeken zou. Indien dit niet bewyzen kan, dat Philips, fchoon de natuurlyke Vorst, de Erf- en Grond- Heer dezer Landen , zyne voorvaderlyke bezittingen , volgens de regelen van het onveranderlyke Natuurregt (aan *t welk, myns oordeels, de rang in de beoordeeling der redelykheid van eenige gebeurtenis behoort vergund te worden, boven de grillige Hellingen van het Leenregt, uit de barbaarfche zeden en gewoonten der middeleeuw oorfpronkelyk), immers toen reeds als een openlyke Dwingeland kon en moest worden aangemerkt, die van zelfs ophield Vorst te zyn, en alle regt tot de Regeering verbeurd had, fchoon zyne al te getrouwe en lydzame Onderdanen hem nog lang daarna als hunnen wettigen Vorst en Heer behandelden en wilden hebben aangemerkt; indien Ee 2 dit, (a) Hiftorie van de Satisfactie van Goes, bl. 33,  430* N. C. LAMBRECHTSEN OVER dit, zeg ik, door de bevestiging van dit verfchrikkelyk vloekvonnis , niet bewezen wordt, zullen geene redenen langer iets meer vermogen. Dan, hoe gewigtig ook my dit bewys voorkome, geloof ik egter, dat men de dwinglandy van Philips met eene vroegere gebeurtenis zou kunnen Haven, niet alleen, maar zelfs daar uit, als uit een vrugtbare bron van tallooze ellenden en rampfpoeden, zoo wel de bovengemelde onregtvaardigheid van den Vorst, als zyne overige euveldaden afleiden. Trouwens , indien Philips , gelyk van hem getuigd wordt, en het geen ik in deze Verhandeling nader zal onderzoeken, zig door den Roomfchen Paus heeft doen ontdaan van den Eed, dien hy, by zyne komst tot de Regeering , aan deze Landen gedaan had, met betrekking tot derzelver privilegiën , zal het op dezelfde gronden, als ik reeds hier voren heb aangeprezen, weinig betoog behoeven, dat hy toen reeds daar door ophield een wettig Vorst te zyn, in weerwil der lydzame onderwerping zyner Onderdanen , die zig anderzins nu ook van hun-  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 437 hunnen kant ontflagen konden rekenen van den Eed, waar mede zy voorheen zig aan hunnen Vorst verbonden hadden. Immers nu hy zig niet langer aan zynen Eed verpligt oordeelde , nu hy zyn gewisfe kon te vrede Hellen met de vrybrieven van den Paus, zonder de wraak van het Opperwezen te fchroomen, was ook de eenigfte hinderpaal, welke hem in zyne heillooze oogmerken tegenftond, maar welke ook de llerkfte waarborg van 's Volks Regten en Vryheden was, uit den weg geruimd, en een ruime baan geopend om fpoorflags ter vertreding van alle Goddelyke en Menfchelyke Wetten voortteflaan. Men verwondere zig dan niet, dat Philips, door eenen blinden yver voor den Roomfchen Godsdienst bewogen, met veragting van het uitdrukkelyk Voorregt zyner Onderdanen , doorgaans genaamd de non evocando, en door hem zelfs bezworen, die verfchrikkelyke Regtbank van Geloofs^ onderzoek in zyne Landen dorst invoeren en met geweld doordringen: veel min, dat hy het vloekvonnis in Spanjen, tegen het ganfche Volk van Ee 3 Ne-  '438 N. C. LAMBRECHTSEN OVER Nederland, welks befeherming hy met de plegtigfte Eeden op zig genomen had, gewezen, met zyn gezag belfond te bevestigen. Het verdient, ondertusfchen, myns oordeels, byzondere opmerking, dat men geen algemeener en naauwkeuriger aanteekening by de Hiiloriefchryvers vindt te boek gefield nopens het ontflag van den Eed, door Philips van den Paus verkregen , daar nogthans aan de waarheid dezer gebeurtenis niet weinig gelegen ligt. De Schryver van het Leven van Willem den I (b) fpreekt 'er van in 't voorbygaan. Dog meer opzettelyk wordt het verhaald by Wat fon in het Lieven van Phüips den II (c), zonder dat hy egter eenig gezag" voor zyn verhaal bybrengt. Wagenaar (d) verhaalt van den Kardinaal van Granvelle, dat men hem nagaf, dat hy den Koning aangezet had, om zig door den Paus te doen ontflaan van den Eed, op 't handhaven van 's Volks voorregten, hy 't aanvaarden der Regeering gedaan, (b) TIT. Deel W. 481. Ce) ï. Deel M. 20Ö. (d; VUDeeijDi.pj.  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 43O daan. De befchuldiging ten laste van Granvelle fchynt IVeigenaar niet voor bewezen te houden, fchoon hy, wat het ontflag van den Eed zelf betreft, de zaak in het midden laat. Dan de geloofwaardigheid daar van is genoegzaam bewezen door het getuigenis van den Prins van Orange , "Willem den I, in zyne bekende Apologie (e). Daar hetzelve zeer Heilig en nadrukkelyk is, verdient het zekerlyk hier woordelyk te worden ingelast. Na dat hy den Algemeenen Staten (aan wien hy in zyne bovengemelde Apologie zyn rede inrigt) had voorgehouden, dat, om te kunnen oordeelen over de genegenheid, die de Koning hun toedroeg, zy flegts hadden te overwegen, dat zy nooit een vrye Staatsvergadering hadden kunnen verkrygen, laat hy als een reden daarvan volgen: Dewyl dat de Vyand wel ver* fiondy dut zulks het eenige middel was, om den boom van uwe Privilegiën hy den voet aftehouwen , ende de Fontein ader van uwe Vryheid te doen uit draogen, namelyk te beletten, dat de voorfz. Staten E e 4 niet (e) Bl. 73 en 74.  ^40 N. C. LAMBRECHTSEN OVER niet en zouden befchreven worden. Want wat is den Volke daar mede geholpen, dat ze fchoone Privilegiën hebben, in rein perkement befchreven, in een koffer liggende , zoo ze door 't middel en toedoen van de Staten niet onderhouden en ter ex* ecutie gefield en worden, op dat men de kragt en werkinge derzelve moge bevinden? Ja, dat meer is, de Koning had al langen tyd van te voren hem by den Paus laten dispenfeeren van den Eed, dien hy ulieden gedaan hadde aangaande de onder* houdinge van uwe Privilegiën. — Want en konde hy niet bevroeden, door dien dat hy hemzelven ontflagen hield van den Eed, dien hy ulieden gedaan hadde, dat gy insgelyken ook quyte ende ontflagen waart van den Eed, dien gy hem daar tegen hebt gedaan, indiervoegen , dat gy hem geen onderdanigheid nog gehoorzaamheid meer fchuldig waart ? enz. Dit getuigenis van den Prins wordt van ter zyde bevestigd, door het geen hy in zyne eerfte verantwoordinge (f) verhaalt, dat namelyk de Kardinaal van Granyelle gezegd had, dat de Koning dezelve Landen niet en konde wel gehouden, zonder aldaar macht van Span- g) Bjacjz.  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 44I giaerden te hebben, en door den Paus hem te doen ontjlaan van den Eed, dien hy in '/ aanvaerden derzelver Landen hadde gedaan enz. Le Petit (g), een zeer naauwkeurig Hiftoriefchryver, verzekert het ook, zonder eenige twyfeling. Le Roy d'Espagne, zegt hy, craignant* que la Religion des Protestants du Pays Bas ne f'accreut pas trop, — y voulant proceder d feu Ö9 d fang, pourfuivant le concept, qui en avoit êtê pourjettê d l'entrevue de Bajonne (h), n'ayant egard aux Ee 5 pri- (g) Grande Chronique Ancienne & Moderne L. X. pag. IÓ3. (h) Zie hier van denzelven le Petit L. IX. p. 69. Men verbeelde zig niet dat het ontwerp, om den voortgang der Hervorming in den Godsdienst door gansch Europa met geweld te ftuiten, te Bajonne ten Jaare 1566, allereerst en alleen gefmeed zy. Het was een gevolg van verfcheiden Staatkundige oogmerken, en het geliefkoosd Plan van Keizer Karei, het Spaanfehc Hof, en byzonder van; den Hertog van Alba. In de Bycenkomst te Peronne ten Jaare 1558 was daar over reeds affpraak gemaakt tusfchen den Kardinaal van Lotharingen en den Bislchop van Atrccht. Z. Wagenaar VI. Deel bl. 30. En hier over had Alba den Franfchen Koning, Hendrik den II, geduurendc de Vredes-onderhandelingcn, niet lang daarna, onderhouden. Z. Apologie van Willem den l. bl. 48. Van Reid Neder/. Oorlogen bl 4. Dit zelfde Plan tragtte men in Schotland, op aanmoediging van Iius den IV. en van  442 N. C. LAMBRECHTSEN OVER privileges du Pays, par luy tant folennel* iement jurêes d la joyeufe entrêe , qui tf~admettent aucun Gouverneur etranger, duquel ferment il f'etoit fait dispenfer par le Pape, envoia au Gouvernement desdits Pays Dom Ferdinandes Alvares de Toledo, Duc dPAlve &c. Eindelyk verdient het getuigenis van N. Burgundius (i) te worden opgemerkt. Hy verhaalt, dat de Kardinaal van Granvelle zig den haat van het Volk zodanig op den hals gehaald had, dat men opentlyk riep, dat hy verdiende gehangen of gefteenigd te worden. Utique, zegt hy, postquam per multitudinem fpargi coepit, fuajisfe illim Regi, ut a fummo Pontifice peteret abfolutionem facramenti, in aufpiciis Pr incipatus emisjt, quo fua civibus jura ac privilegia eriperet. Was dit gerugt onwaar geweest, zou Burgundius, die 'er zig fteeds op toelegt, om de verdienften ■van den Kardinaal van Lotharingen, den Oom van de Schotfche Koningin Maria, doorcezetten. Z. Mobertfon Gefchied. van Schotland II. Deel bl. O, 56. Ook is het bekend, welke pogingen ten dien einde de Hertog van Alba, geduurende zyn verblyf in de Nederlanden, in Engeland heeft in het werk gefield. Z. Robertjon l. I. bl. 220, 240, 261, 2Ó8, 272, 284. (i) Hifiori» Belgica, L. 1. 52.  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 443 ften van den Kardinaal te verheffen eri zyne misflagen te verfchoonen, zulks buiten twyfel hebben aangeteekend. Dog dit is 'er zoo ver van daan, dat hy zelfs dezen raad van den Kardinaal onder deszelfs geflrenge deugden fchynt te rekenen. Virtutes amaras, vervolgt hy, vit ia non nocebant; quae fub umbra magnitudinis excufata latebant. Het lydt dus, myns oordeels, geen bedenking terweereld, of Philips zig waarryk door den Paus van zynen Eed • hebbe doen ontdaan, dien hy by zyne komst tot de Regeering gedaan had. Men zou echter kunnen vragen, of men dit Eeds ontflag moet betfekkelyk maken op alle de Privilegiën en Regten der Nederlanderen, die Philips eerst ten Jaare 1549, toen hy a^s toekomend Vorst en Heer der Landen wierd ingehuldigd, en daarna ten Jaare 1555, in de onderfcheiden Gewesten bezworen had: dan of men hetzelve alleen te verdaan hebbe, ten aanzien van eenige byzondere voorregten, welker nakoming den Vorst in het een of ander oogmerk zouden hebben in den weg geftaan: en in beide gevallen, of dit ontflag by een daar toe opzettelyk in-  444 N- c- LAMBRECHTSEN OVER ingerigten Brief gegeven zy, of wel by gelegenheid van eenig ander gunstbewys. Het eerfte fchynt, volgens het getuigenis van Orange en Burgundius aannemelyker te zyn. Dog voor het andere fchynt het gezag van le Petit te pleiten. Deze trouwens fchynt het ontflag van den Eed, door Philips by zyne Blyde Inkomfte gedaan, te bepalen tot die voorregten, uit kragt van welke een Vreemdeling tot de Landvoogdy niet kon worden toegelaten. 'Er komt by, dat men niet moeijelyk eenige Pausfelyke vrybrieven zou kunnen aanwyzen, in welke Philips ontflagen wordt van zynen Eed, zoo verre zy ftryden mogt tegen het geen hem by dezelve vergund was. Men denke, by voorbeeld, aan de Bulle van Paulus den IV. ter invoering van de Nieuwe Bisdommen. Terwyl men zig (zoo veel ik heb kunnen nagaan) zal buiten ftaat bevinden, om ééne Pausfelyke Bulle aan te toonen, daar toe opzettelyk ingerigt, om Philips van de onderhouding van alle de Voorregten der Nederlanderen, zonder eenige bepaling, te ontheffen. Dog als men in aanmerking neemt, dat  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 445 dat het gezegde van le Petit een algemeener uitlegging lyden kan, (het geen te aannemelyker wordt, indien men volgens Wagenaar (k) aanmerkt, dat de Stadhouders wel vreemdelingen zyn mogten), dat bovendien het getuigenis van Orange zeer Heilig is en uitdrr.kkelyk, fchynt men te moeten be~ fluiten, dat Philips waarlyk door den Paus ontflagen zy van den Eed, by den aanvang zyner Regeering gedaan, ter nakoming van 's Lands regten en privilegiën, immers zoo verre dezelve tegen zyn oogmerken mogten aanloo • pen. En welke waren Philips oogmerken anders, dan het verkrygen eener volftrekte Oppermagt over de nu Vereenigde Gewesten, en de geheele uitroeijing der Hervorming in den Godsdienst ? Het Hof van Rome, 't is waar, zag de fteeds toenemende magt van het Huis van Oostenryk, byzonder van Philips, met nydige oogen aan, en fchynt, om die reden, weinig belang gehad te hebben het eerstgemelde oogmerk van hem te begunftigen. Dan, als men in aanmerking neemt, dat het, met zulks te (k) V. Deel bl, 429, 383. en VL Deel bl. ,52-54.  44<5 N. C. LAMBRECHTSEN OVER te doen, gelegenheid gaf, dat Philips de handen vol werks kreeg, dathy en zyne raadslieden van andere ondernemingen afgetrokken wierden, zyne fchatkisten geledigd, zyne krygsbenden en bevelhebberen van de Kerkelyke bezittingen verwyderd en naar de Noordeiyke deelen van Europa afgewend, is het zeer wel met de denkenswys van den Roomfchen ftoel overeentebrengen, dat het de Overheerfching, waarop Philips in de Nederlanden vlamde, kon begunftigen, te meer alzoo ook daar door de weg gebaand wierd, om aldaar den Roomfchen Godsdienst alleen te vestigen, en alle leerltellingen, die daar van afweken , uitteroeijen.. Maar dit ftrookte zoo wel met de verlangens van den Roomfchen floel, als met de oogmerken van Philips. De Hervorming maakte , tot beider fpyt en droefheid, over gansch Europa een ongelooflyken voortgang. Philips had reeds befloten dezelve in zyne Staten uit te roeijen. Het Hof van Rome bedoelde hetzelfde over geheel Europa. En daar middelen van overreding by Philips ten dezen opzigte onbekend waren, meende hy zig te moeten be- die^  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 447 dienen van nadrukkelyker. Hier toe verkoos hy de befluiten der Trentfche Kerkvergadering in te voeren, en de Inquifitie met allen ernst door te zetten. Om nu hier toe des te ligter te geraken, verzogt en verkreeg hy van den Roomfchen Paus de vryneid om in Nederland verfcheiden nieuwe Bisdommen in te voeren. Dit flreed wel tegen 's Lands bezworen regten en vryheden; het oogmerk was ook wel geheel onregtveerdig: doch ftrookte volmaakt met de inzigten van 't Roomfche Hof. Geen wonder dan, dat deze daad wel ras door hetzelve gewettigd wierd, en alle voorregten kragteloos gemaakt, die daar aan hinderlyk zyn mogten. Philips, dus, zal allerwaarfchynlykst zig van den Eed, welken hy by het aanvaarden der Regeering had afgelegd, hebben doen onfflaan, immers voor zoo verre dezelve tegen zyne oogmerken, die zoo juist met die van het Roomfche Hof overeenkwamen, ftreden. Maar van wien tog heeft Philips deze gunst bekomen, en wanneer? Volgens het vernaai van Orange zou zulks moeten gebeurd zyn, langen tyd voor  448 N. C. LAMBRECHTSEN OVER voor de weigering der Landvoogdes' om de Algemeene Staten te befchryven. Maar dit gebeurde al kort na 's Konings vertrek naar Spanjen, en dus omtrent den Jaare 1560 (1). Volgens het getuigenis van le Petit zou deze omftandigheid moeten zyn voorgevallen voor de komst van den Hertog van Alba in de Nederlanden. Deze nu ingevallen zynde in Oogstmaand van den Jaare 1567, fchynt men vergeeffche moeite te doen, indien men het tydftip dezer gebeurtenis na den afloop van dat Jaar tragt op te fporen. In het onzekere, van wien der Roomfche Paufen byzonder Philips ontflag van zynen Eed verkregen hebbe, blykt het, ondertusfchen, genoeg, dat voornamelyk in aanmerking kunnen komen Paulus de IV, mitsgaders zyn opvolger Pius de IV, en mogelyk ook Pius de V (m). Wat (Y) Wagenaar VI. Deel bl. 57, 83, 87. (m) Paulus de IV. Verkoren den 23 Mey Ï555 ftiert' den 10 Augustus 1559. In zyn plaats wierd Verkoren Pius de IV. den 28 November 1559, die den 9 van Wintermaand 1565 overleed. Z\ n opvolger Pius de V. wierd Verkoren den 8 January 15ÓÓ en ftierf den 1 Mey 1572. ■ Zie Bówer Hiforie der Paufen, VII. Deel bl. 03Ó—Ö44«  BEN EED VAN'KONING PHILIPS. 40 Wat den eerstgenoemden betreft: Paulus de IV, een der trotfte en heerschzugtigfte van Rome's Opperpriesteren , (naar het getuigenis der Gefchiedfchryveren), was gansch niet fpaarzaatn in de uitdeeling dezer gunstbcwyzen. Daar hy een geflagen vyand was van Karei den V, van zynen broeder Ferdinand en van Philips, bewoog hy den Koning van Frankryk, Hendrik den II, om de Itaiiaanfche Staten van den Spaanfchen Koning, op het onverwagst, aan te tasten. Hy ontflocg hem van zynen Eed, by het belland van Vaucelles gedaan, waai? tegen het hervatten der wapenen aanliep, als mede van de Wet der Volkeren , die eene voorafgaande Oorlogsverklaring wil gedaan hebben (n).' Zelfs ondernam hy in zyn Confillorie eene Regtspleging tegen Philips, en fprak zelf het vonnis uit, waar by den Koning de Oppermagt over het Koningryk van Napels ontnomen werd(o); Philips wierd dan, hoewel fchoorvoetende, genoodzaakt op zyne verdediging bedagt te zyn. In het eerst ix. deel. F f was (n) Watfan Leven van Philips den II, I. D. bl. 51, lp) Ibiaem bl. 53, 57.  450 N. C. LAMBRECHTSEN OVER was hy geheel befluiteloos, en gansch afkeerig om tegen den Paus geweldige middelen by de hand te nemen. Eindelyk, na eenige voorname Godgeleerden te hebben geraadpleegd, zond hy den Hertog van Alba met een aanzienlyk Leger naar de Kerkelyke Staten. Zyne wapenen waren gelukkig, en het lot van den Paus Hond geheel in Alba's handen. Maar Philips, in plaats van zig van deze gelegenheid te bedienen, om dien heerschzugtigen Kerkvoogd te vernederen, verkoos liever eene fchandelyke Vrede met denzelven te fluiten. Zelfs vernederde hy zig zoo ver, dat hy den Hertog van Alba naar Rome zond, om, voor zig zeiven en zynen meester, vergiffenis te vragen wegens het befpringen der Kerkelyke bezittingen (p). Met zoo veel eerbieds voor den Heiligen Stoel, hy ware dan opregt of geveinsd (q), wist Philips zyne flinkfche oogmerken te bevorderen. Door ee- Cp) Watfon /. f. I. Deel bl. 78. Leti Leven van Philips den H. f. Deel bl. 227—240 (q) Watfon l. c. I. Deel bl. 57. en volg. en Leü L c. 3 Buek bl. 234. en volg.  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 451 eene verregaande ftaatzugt cn yvef voor den Roomfchen Godsdienst ingenomen , verftond hy wonderbaarlyk die beide neigingen te paren, en onder voorwendfei van den Godsdienst zyne heerschzugt te bevorderen* Het kon hem dan ook niet misfen, den Paus, die anderzins- zyn vyanef was, aan zig te verpligten, en zig daar uit gelegenheid te verzorgen, om door deszelfs byftand, in de uitvoering zyner oogmerken, te eerder en beter, te flagem Het is dus niet onwaarfchynlyk, dat Philips, na het fluiten der Vrede met den Paus, het geen in Herfstmaand van den Jaare 1557 Voorviel, wel ras bedagt geweest zy , om zig daar van tot zyne oogmerken te bedienen ; waar toe de tegenwoordigheid van den Kardinaal Caraffa, rs Pauzen Neef en Afgezant, die in Wintermaand deszelven Jaars te Brusfel met alle teekenen van byzonderen eerbied ontfangen wierd, ook zeer veel aanleiding kan gegeven hebben (r). De Oorlog met Hendrik den II, Koning van Frankryk, gaf hem nog, geduu- Ff 2 TGÏi(r) Le Petit L. IX. j>*g. 11,  452 N. C. LAMBRECHTSEN OVER rende het volgende Jaar 1558, de handen vol werks. Dog naauwlyks was dezelve, in 't begin van i«>59> door de Vrede van Chateau-Cambrelis geëindigd, of Philips verzuimde niet zyne onderhandelingen met Paulus den IV. te hervatten. De Vrede, met Frankryk gefloten, gaf hier toe gunstige aanleiding. Men had ter wederzyden beloofd den Roomfchen Godsdienst te zullen befchermen (s), en het houden eener Algemeene Kerkvergadering te bevorderen. Philips zond dan, op raad van Granvelle, Franciscus Sonnius, die ten Jaare 1551 de Trentifche Kerkvergadering had bygewoond (t), in het begin van 1559 naar Rome, om by Paulus den IV. (zoo het fchynt) op het hervatten derzelve aantehouden, en voornamelyk om van hem Vrybrieven te verkrygen, ten einde eenige nieuwe Bisdommen in de Nederlanden in te voeren. Sonnius flaagde nopens het laatstgemelde niet ongelukkig, alzoo hy, op den 12 Mey 1559^ de verzogCs) Hier mede bedoelde men buiten twyfel niets anuus, dan de uitrueijing der Hervorming. Verr gelyk het geen hier voren gezegd rs bl. 441, in de aanteekening. (t) Waarnaar V. Deel bl. 304.  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 453 zogte Bulle of Vrybrief daar van öntfing, waarin zyn Meester bovendien ontflag kreeg van zynen Eed ter handhaving van zodanige Privilegiën , die hem in de uitvoering van dezen Gunstbrief zouden in den weg geftaan hebben (u). Wanneer men alle deze gunstbewyzen van Paulus den IV. en zyne verpligting aan Philips in aanmerking neemt, wordt het geenzins onwaarfchynelyk, dat men, in het onderzoek van het verhaal der voren aangehaalde Schryvers, omtrent het Eedsontflag, door Philips van den Roomfchen Paus verkregen, tot de Regeering van Paulus den IV. moet te rug treden. Men behoeft anderzins deszelfs Opvolger ook niet uit het oog te verliezen. Deze, bekend onder den naam van Pius den IV, was niet alleen vry mildadig in de uitdeeling van foor tg eFf3 ïy- (u) Philips kreeg hier van door Sommis de tyding, even voor hy, in Herfstmaand van den Jaare 1559, van Vlisfmgen naar Spanjen affcheepte, Zie Hopperus Reeeuil & Memorial des Troubles ck.tn, 2. pag. 21. in Hoynck van Papendrecht j^val. Belg. T. 1 P. 2. Wanneer "hem mede het Overlyden van Paulus den IV. geboodichapt wierd, Zie Led Leven van Pnilips den 11, 1. Deel bl. 324.  454 *N.-C. LAMBRECHTSEN OVER Jykegunften, maar bovendien de oogmerken van Philips ongemeen toege.daan. Geboren van Milaan , uit den .Huize de Medicis, was hy een-onder.daan van Philips, en een groot verwonderaar van hem, wegens zynen yver in de uitroeijing der Kettery. In •het begin zyner Regeering, in Lente.maand 's Jaars 1560, bevestigde hy de Bulle van zyn voorzaat aangaande de ,-nieuwe Bisdommen in Nederland (v), ,Ook vergunde hy aan Philips, omtrent dien tyd, de vryheid om uit de Kerkelyke goederen in Spanjen de Tienden te ligten, ten einde door deze Penningen in (laat gefield te worden, om den oorlog tegen de Turken door te zetten (w). Hy vereerde bovendien aan Philips den eernaam van Befchermer des Geloofs (x) , en op zynen aandrang deed hy de byeehkomften der Vergadering van Txente, welke Cv"! Miraeus TUaiat. Belg. L. 11. c. ï 39. T. I. Ope- fu?n Diplem. pag. OIO. (w) Leti 5 Bock bl. 376. en volg. 00 Ibidem bl. 409. Om dezen ellendigen titel, eer hy zelfs dien nog verkregen had, waande Philips, dat hy aan den Turkfche.n Keizer Soliman geen voorfiagen van Vrede dogn kon. W«tjo» I. e, 'ï, Peel bl. 143»  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 455 ke federt eenigen tyd opgefchort was, weder aanvangen (y). 't Is waar, Philips beklaagde zig meermalen over 's Paufen handelingen in en omtrent dezelve: ook was hy zeer misnoegd over den voorrang, die door den Paus aan den Franfchen Afgezant boven den Spaanfchen gegeven was (z): echter liet hy niet toe, dat zulks eenige verandering in zyne aankleving aan den Heiligen Stoel te weeg bragt, waar van hy geen onduidelyk bewys gaf, door het aannemen der beiïui'ten van de Trentilche Kerkvergadering. De Paus bevlytigde zig, van zynen kant, niet minder, om de Vriendfchap met Philips aan te kweeken. Want, fchoon hy niet genegen was hem, op zyn verzoek, toe te Haan, om de Inquifitie, zoo als dezelve in Spanjen wierd uitgeoeffend (a), in Nederland en in Milaan door te zetten, liet hy zig echter overhalen, en ftond zulks eindelyk toe (b). Ff 4 Men (y) Zy werd weder geopend den 18 van Louwmaand 1562, en hield, op den 23 van Wintermaand 15Ó3, haare 25fte of laatfte zitting. Bower /. e. VII; Deel bl. 400. (z) Watfin l. e. I. Deel. bl. 183. ,(a) Zie deswegens le Petit L. IX. p. 54. en Watfeul. Deel bl. 114, 115, 134—141. (b) Uti l. c. 7 Hoek bl. 400.  '456 N. C. LAMBRECHTSEN OVER Men zou zig dus ook niet behoeven te verwonderen, indien Philips, boven zoo veele gunstbewyzen, ook van Pius den IV. ontflag van zynen Eed verkregen had, dien hy by het aanvaarden der Regeering, ter nakoming van 'sLands voorregten, had gedaan. Tot dit verzoek had hy altoos gunftige voorwendfels. Hy kan immers hier toe aanleiding ontleenen, of uit de bevestiging der Nieuwe Bisdommen, of uit de aanneming der befluiten van de Trentifche Kerkvergadering, of uit de invoering der Spaanfche Inquifitie in Nederland. Om te zwygen van het uitgeftrekt vermogen, hetgeen Philips op 's Paufen "gemoed verzekerd was te bezitten (c). Nog minder verwondering zou het verdienen, indien men aan Pius den V., den CO Daar Pins de IV. geen zwarigheid maakte, om Johanna d'Albrct, Koningin van Navarre, bcichuldigd wegens Calvinistery, voor de Vicrichaar der Inquifitie naar Rome te dagvaarden, op ftrafle van verbeurte van haar Kroon, Koningrvk cn alle andere Staten, (ie Petit L. IX. p. 69. Bo jn. e. 166. Operum Diplom. T. II. p. £03 , 913» 106Ó, 1077, 1085, 1098, 1102,. U04, 1298. (k) Zeker Geleerd Man kent den Landsheercn het regt toe, om Bisfchoppen te verordenen, mits met goedkeuring van den Roomfchen Paus. Dog hy brengt niet alleen geenerlei bewys voor zyne helling by, maar verzendt zelfs den Lezer naar het geen in het Smeekfchrift op naam van Willem den I. en de Staten van Holland, ten Jaare 1573 uit-  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 461 aanleiding door gegeven, dat de Nederlanders van de Burgerlyke Regt- ban- uitgegevcn, deswegens te vinden is, eh by onze Gefchicdlchryvcrs over de aanftelling der nieuwe Bisfehoppen verhaald wordt. Daar nu dat voorgewende regt der Landshceren, immers zoo als het door Philips is uitgeoefend, in het Smcekfchrift en by deGefchiedlchryvers wordt uitgekreten als vlak ftrydendc tegen *s Lands voorregten en {aftellingen, weet ik aiet, met welk oogmerk men den Lezer naar die ftukken gewezen hebbe. Hoe het ook hier mede zyn mag, ben ik van oordcel, dat onze Landsheeren nimmer alleen het regt gehad hebben, om nieuwe Bisfehoppen te verordenen, fchoon met bewilliging van den Roomfchen Paus: maur dat zulks, als grooten invloedhebbende op het openbaar beftuur, met voorkennis en toeltcmming van 's Lands Staten moest gefchieden. Het eerfte artieul der zes voornaame Privilegiën van Braband, waar op de andere Gewesten ook aanfpraak maakten , (Zie Bot ï. Boek fol. 14. Le Petit L. IX. p. 92. Grot tut Annal. L. II. p m. 3 r. Agylae*t de inaugurat. Phil. 11. p. 148—•154.) behelsde, Dat de Vorst den Geestelyken Staat niet zou mogen vermeerderen , ten zy reet tocjlemming van de Edelen en de Stede?/. Zie Bor en le Petit 1.1. — Zouden ook anders de Edelen, uitmakende een deel der Staten van de» Lande, zou de Raad van State, zouden dc Stedciyke Overheden zig daar tegen, zoo by de Landvoogdes, als met brieven en gezantfehappen aan den Koning, met zoo veel ernst, verzet hebben? Zouden dc Aarts-Bisdommen van Keulen en Rheims zig tc vergeefs beklaagd hebben over de verkorting van hun Regtsgebied? Zouden de Abdyen zig zonder grond hebben beroepen op hunne Privilegiën ? Zouden de Staten van Braband, benevens de Abdycn, anderzins het hebben durven wa-  4Ö2 N. C. LAMBREGHTSEN OVER* banken wierden afgetrokken, en in zaken, in't geheel niet Kerkelyk-, aan't Regtsgebied der Bisfchoppen onderworpen, mitsgaders, dat Vreemdelin- en tot ae Kegeenng moesten woren toegelaten . maar bovendien wipr. den de oude Bifchoppen en Kloosters in hun voorig regtsgebied en inkomften aanmerkelyk benadeeld (I). Daarenboven bedoelde Philips er voornamelyk mede de invoering der Inquifitie, gansch ftrydig tegen alle Godde- ly, wagen, om bet gcfchil aan deuitfpraak van een onzydig Regter te verblyven? Zouden anders fommige Steden zig tegen de inneming der Bisfchoppen dadelyk hebben dürven aankanten? Zou men ten dien tydCj die van Leeuwarden, Groningen, Deventer cn R*oermonde, met zoo veel fchoone woorden en beloften hebben tragten te bewegen., om hunne Bisfchoppen in te nemen, doende Hen door hunne Stadhoudèrcn aanzeggen, dat 's Ko~ rings mecninge niet was, om daar door de Staten of Landen in eenige hunner Verbonden, Privilegiën, Oude gebruiken en Vryheden te verkorten enz. (pasfim by Bor l. Boek rol: 17—21'.) Zouden eindelyk Willem de I. en de Staten van Hollandzoö onbeicbaantd* geweest zyn, om in hun meergemeld'Smeekfchrift aan den Koning, de invoering dér nieuwe Bisdommen in deze Landen,, zonder eenigèn grond, üït te kryten als een opent- lyke knnking Van alle ILandregten en bezworen Privilegiën? Zie vooral Strada de bello Belg, L. 11, p. m. 50— 5Ó, die dit (tuk opzettelyk behandelt. ff Verantwoording van Willem don L van 15Ó83 bl. 17—19. Watjon l. t. I. Deei bl, uó, 117.  BEN EED VAN KONING PHILIPS. 463 lyke enMenfchelyke Regten, zoo, die ieder mensch zyn aangeboren, ais, die de Nederlanders van hunnen Vorst plegtig verkregen hadden. Philips kon daarom, ligtelyk, voorzien, dat zyn ontwerp omtrent de vermeerdering der Bisdommen veel tegenfpraak lyden zou, en dat men zig daar tegen, op grond van 's Lands voorregten, die hy zelf bezworen had, zou aankanten. Hy was dan ook, buiten twyfel, bedagt, om die hinderpaal weg te nemen , door zig van zynen Eed, immers voo verre dezelve tegen dit oogmerk ftryden mogt, plegtig te doen ontheffen, Sonnius, door Philips ten dien einde naar Rome gezonden, zal zulks ook waarfchynelyk in last hebben gehad. Hy was een afhangeling van den Koning, en zyne oogmerken geheel en al toegedaan. Hy ltond nog daarenboven tot zyn aandeel een der nieuwe opteregten Bisdommen te bekomen (m). Zyne lastbrieven aan den Paus waren dringend en naauwkeurig (n), en konden (m) Eerst kreeg hy het Bisdom van 's Hertogenboscn, daarna van Antwerpen, Wagenaar VL Deel bl. 64, 65. (n) Burgundim L, J. p. 22. add. Bor I. Boek f. li.  464 N. C. LAMBRECHTSEN OVER den dus niet nalaten den verwagten invloed te maken op het hart van Paulus den IV: gelyk deze dan ook in zyne Bulle dc meeste Hellingen, in de gemelde lastbrieven begrepen, aanvoert en overneemt. Dus, onder andere redenen, die den Paus tot die aanzienelyke vermeerdering der Bisdommen bewogen hadden, beroept hy zig op de groote moeijelykheid voor de weinige Bisfchoppen , in deze Landen zynde, om, met behoorlyke neerftigheid, zulk een groote menigte van Zielen te regeeren, te meer om dat de genen, die onder hun Regtsgebied woonden, onderfcheiden fpraak en inllellingen hadden , en ook fommigen van hun zulke Privilegiën (let wel), dat men hen voor den Bisfchop niet beroepen mogt: makende mitsdien ter bevestiging zyner inftelling nietig en van geener waarden, indien daar tegen door iemand iets ondernomen wierd, niettegenjlaande eenigerbande Statuten, Gewoonten, Privilegiën , al was bet, dat zy bevestigd waren Wt Eede (ö). Wie (tt) Miraeus Dovat. Belgic. L. I. c. 156. Operum Diplom. I. p. 472. en Bor I. Boeit ful. 16—19.  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 46$ Wie fchrikt niet op het hooren van zulke fpoorloosheden? Ondertusfchen, hoe meer ik de zaak inzie, hoe meer ik overtuigd worde, dat, zoo lang men geen uitdrukkelyke Vrybrief van een der Roomfche Kerkvoogden kan bybrengen, waarby Philips ontheven word van zynen Eed, by den aanvang van zyn beftuur gedaan, zonder dit Eeds-ontflag betrekkelyk te maken tot deze of geene vergunning in het byzonder, men de getuigenisfen der Gefchiedfchryveren , hier voren deswegens opgegeven, waarfchynelykst te verftaan hebbe van den zo even aangehaalden Brief van Paulus den IV. nopens de vermeerdering der Bisdommen in Nederland, door zynen Opvolger Pius den IV. bevestigd: niet zoo zeer als of dit de eenigite Brief was, waarby Philips van zynen Eed, tot onderhouding van 's Lands voorregten gedaan, ontheven word, maar voornamelyk om dat de vermeerdering der Bisdommen eene volkome vernietiging van byna alle de Vryheden en Voorregten der Nederlanderen medebragt en bedoelde. Hoe het ook zy, al was geen alge- ix. deel, Gg mee-  466 N. C. LAMBRECHTSEN OVER meener ontflag van Eede immer of ooit aan Philips gegeven, al was hy flegts ontheven van het nakomen van zodanige inftellingen en voorregten, welke hem in zyn oogmerk nopens de invoering der nieuwe Bisdommen zouden in den weg geweest zyn, wie ziet niet, dat dan nog, en in allen gevalle, juist daar door, de geheele Eed van den Vorst, by zyne blyde Inkomften en het aanvaarden der Regeering gedaan, wierd op losfe fchroeven gefield, en alle de Regten en Privilegiën der Nederlanderen wankelbaar en kragteloos gemaakt, daar het voornaamlte doelwit dezer inftelling was, om de uitvoering der (Irenge Placaten tegen de zogenaamde Kettery te bevorderen, en de Inquifitie, dien Geesfel van het Menfchelyk geflagt, dat vernielend werktuig der Geestdryvery, met alle magt, in Nederland djor te zetten? Zodanig infusfen was het gefield met de Regten en Privilegen der Nederlanderen ! Een Mensch in een ander en afgelegen Land, tot wie zy geene de mintte betrekking hadden, immers niet in het burgerlyke, maakt ze al-  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 467 allen kragteloos, door den ban weg te nemen, die 2e allen verzekerde en famenbond. Men kan niet zonder afgryzen lezen de Vrybrieven of zogenaamde Bullen der Roomiche Kerkvoogden. Daar zy zigzelven boven alle Weereldlyke en Kerkelyke Oppermagt verheven oordeelden, befchikten zy enbeflisten onherroepelyk omtrend alle zaken, hoe afgefcheiden van hun gezag en afgelegen van hun Regtsgebied. Hunne Vrybrieven waren altoos gefterkt met de allernadruklykfte vermaningen, dat by dezelve wierd gederogeerd aan alle voorgaande daar tegen ftrydende Wetten, Privilegiën, Gewoonten enz. hoe kragtig, en van wien ook gemaakt, hoe plegtig bezworen. Daar de Vorften hun belang vonden in zulke gereede hulpmiddelen om hunne flinkfche oogmerken te bevorderen, en de voornaamfte hinderpalen weg te nemen, welke hen plegen inden weg te ftaan, vonden zy doorgaans de Paufen 'er gewillig toe. Deze deden hier door hun gewaand gezag wyds en zyds gelden, en verpligtten de Vorften op hunne beurt, tot een gelyke Gg 2 ge-  '4Ó8 N. C. LAMBRECHTSEN OVER gedienstigheid, terwyl het Menschdom zugte onder de uitwerkfelen dezer heillooze oogmerken. Philips zekerlyk wist 'er zig meesterlyk van te bedienen. In alle ongelegendheden nam hy hier toe een gereeden toevlugt. Tot belagchens toe bygeloovig, en ingenomen met een waren of geveinsden eerbied voor den Roomfchen Stoel, en met de hoogvliegendfte denkbeelden van deszelfs onfeilbaarheid, ontleende hy hier uit geen ongefchikt hulpmiddel, om zyn ontrust gemoed te vreden te Hellen. Na de dood van zyne tweede Egtgenoote Maria, ftelde hy zig eene Egtverbintenis voor met Elizabeth, haare en zyn aangehuwde Zuster. En daar zulks aanliep tegen Goddelyke en Menfchelyke Wetten , nam hy voor van den.Paus het noodig ontflag daar van te verzoeken. Hy liet zelfs hier van aan de Koningin kennis geven, ten einde deze haare Zusterlyke betrekking op Philips niet zoude kunnen aanvoeren als een grond van weigering. Dan Elizabeth kende te wel haare belangens en 's Paufen onvermogen, om wetten, welke zy eerbiedigde,  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 4^0 de, inderdaad kragteloos te maken, dan dat zy de aanbieding van den Spaanlchen Vorst wilde aannemen (p). De tusfchenkomst van Rome's Opperpriester was dus onnoodig voor Philips om hem eene Egtgenocte te verzorgen , ciog kwam hem welhaast te ftade, doe hy zig van eene andere ontflagen had. Na het vrugteloos afloopen der onderhandelingen met de Engelfche Koningin, huwde Philips aan Elizabeth (q) eene dogter van Hendrik den II, Koning van Frankryk, fchoon dezelve reeds aan zynen Zoon Prins Karei (zoo wreed, daarna door zynen ontaarten Vader ter dood overgegeven niet zonder vermoeden van door vergift te zyn omgebragt (r)) verlooft was. Dan eenen verboden minnenhandel met Donna Eufrafia langen tyd hebbende aangehouden, en te onvreden over de gemeenzaamheid, die men de Koningin met haaren aangehuwden Zoon Karei te last lei, ontfloeg hy zig van Elizabeth en deed haar, zoo Gg 3 men Cp) Watfon Leven van Philips den II, I. Deel bl. 91 j 92. (q; Doorgaans genaamd Ifabelle van Valois. (j) Bor IV. Bok fol. ito. Hooft IV. Boek bl. 192.  47° N. C LAMBRECHTSEN OVER men wilt, van kant helpen, terwyl hy zig door Paus.'eiyke Vryfpraak gerust ftelde tegen de verwytingen, welke het natuurlyk gevolg zyn moeste zyner wreede en ontaarte handelingen (s). Daar Philips dus, niet alleen in het belluur zyner Landen, maar ook in zyne byzondere huishoudelyke betrekkingen, zig wist te bedienen van de Vrybrieven der Roomfche Kerkvoogden , en zig daar door waande te verheffen boven Goddelyke en Menfchelyke "Wetten en Inftellingen , welke anderzins voor heilig en onfchendbaar wierden gehouden , zou men zig te vergeefsch verwonderen over zoo veele onverfchoonelyke en anderzins onbegrypelyke misflagen en buitensporigheden van den Vorst, die zyne Erflanden verdeeld hebben, zyne Regeering hatelyk gemaakt, en den naam van Philips den III. voor altoos een onuitwisbaren vlak zullen aanvryven. Mogen wy ons zeiven geluk wenfchen, dat men thans in deze Landen voor geene Abfolutien of Eeds-ontflakingen der Rpomfche Opper-prieste- ren (s) Apologie van Willem den I, hl. 35, 36. Kocft Nederl. Hift. IV, bl. 102.  DEN EED VAN KONING PHILIPS. 471 ren meer te vreezen hebbe, en dat onze Geestefykheid nog gezind nog magtig is, om de wcderkeerige betrekkingen tusfchen de Regeering en het Voik kragteloos te maken, wy mogen echter "har tlyk verlangen, dat de heiligheid der Éeds-verbintenisfen meer algemeen onder ons wierd geëerbiedigd. En het was te wenfchen, dat, daar de kwade trouw dezelve, van tyd tot tyd, meer en meer noodzakelyk gemaakt heeft, en dus de indruk, die de Eed in vroegere tyden doorgaans pleeg na te laten, door de gewoonte aanmcrkelyk is verminderd, men op middelen bedagt was, om de plegtigheden, by het afleggen van een Eed gebruikelyk, te hervormen en ernftiger te maken, ten einde was het mogelyk door dit middel, de aandagt meerder te bepalen, en aan het hart die gevoelens mede te deelen, door welke het als dan zoo noodzakelyk behoort bezield te zyn. Ja het was te wenfchen, dat de oude Eeds-voorfchriften, die doorgaans in vroeger tyd opgefteld, de zeden, denkbeelden en gebruiken, die toen plaats hadden, onderftellen, en nu by Gg 4 W  '472 N. C. LAMBRECHTSEN OVER ENZ. verandering vin tyden en zaken onmogelyk kunnen of behooren na den letter te worden nagekomen, naauwkeurig wierden overzien, en na de omftandigheden, waar in wy thans leven, veranderd en gevormd, ten einde aan de eene zyde het gemoed van hem, die zweert, gerust te Hellen, en te verzekeren van het wezentlyk oogmerk des genen, die den Eed heefr afgevorderd, en aan de andere zyde alle eigendunkelyke uitleggingen voor te komen, die het bederf van ongelukkigen en wanorde in de Maatfchappy zouden kunnen veroorzaken. N. C. LAMBRECHTSEN, VOOR-  Bladz. 473 VOORBYGANG VAN MERCURIU S OVER DE Z O N, DEN 12 NOVEMBER 1782. BEREKEND DOOR J. P. FOKKER. ]0e voorbygangen van Mercurius over de Zon zyn voor de Sterrekunde zeer gewigtig. Hier van daan, dat men, om die verfchynfels wel waar te nemen, verre, gevaarlyke enkostbaare reizen ondernomen hebbe. Getuige zy de yverige Shakerkeus, een Engelsman, die, uit oorzaak van den voorbygang van Mercurius over de Zon den 3 Gg 5 Novc  474 J- p« FOKKER, VOORBYGANG Nov. 1651, de reis na Suratte in OostIndiën ondernomen had; de beroemde Halley, die in 'tjaar 1677, om dezelfde reden naar het Eiland St. Hclena was vertrokken ; de beroemde Heer de PI(le, die voorbedagtelyk uit Petersburg na Berefow in Siberien was vertrokken, om den voorbygang van Mercurius Anno 1753 waar te nemen; waar in die Beer egter door de nevelen, die een uur te laat opklaarden, ie leur gefteld werd. (Zie de ia Lande Astron. § 2000 en vervolgens.) De beminnaars der Sterrekunde in ons Vaderland zullen diergelyke gevaarlyke reizen niet behoeven te onderneemen; het zal genoeg zyn, om den voorbygang van Mercurius geheel waar te nemen (het weder gunftig zynde) zig in het Westelyk gedeelte van Zeeland te bevinden; zullende de overige Provintien in ons Vaderland den uitgang van Mercurius niet kunnen zien. De Heeren Halïey en Whiston hadden reeds voor het Jaar 1723 Tafels van de voorbygangen van Mercurius in  VAN MERCURIÜS OVER DE ZON. 475 in 't ligt gegeven; dan de Sterrekundige Talels zyn fints dien tyd aanmerkelyk verbeeterd: waarom dan ook de Heer Irébuchet een nieuwe Tafel van de voorbygangen van Mercurius gegeven heeft; zig bedienende van de nieuwe Tafelen van den Heer de la Lande, dog met de kleine vereffeningen te verwaarloozen. De voorbygang van Mercurius moet, volgens dien Heer, voorvallen Ao. 1782. 12 Nov. 311 48' 41" midd. tyd te Parys, Waare Geoeent.Lengte 7l 2o°2Ó'3o". Geoc, N, Breedte 15' 50" in Conjunctie {de la Lande Astron, § 2029), De ingang van het Centrum van Mercurius op den Schyf der Zon ten 3U 2' waare tyd te Parys; de uitgang ten 4U 22' (Supplem. pour l'Astron. par M. de la Lande pag. 647.) Ik heb my insgelyks van de Nieuwe Tafels bediendt, en op de kleine vereffeningen gelet. Zie hier het Rejultat der berekening. Ao9  4/6 J. P. FOKKER, VOORBYGANG Ao. 1782. 12 Nov. o» Zons Lengter^1 2c° 17' 3",8. ! 4U =7 20 27 8, 6. :—O» Leng.V.Mer(.=V 19° 28' I2"}2. • 4U E?I 20 29 22,3. Zo dat de opzigtelyke uurbeweging van Mercurius uit de Zon gezien is = 12' 46", 3; en de tyd der Conjunctie 12 Nov. 3U 49' 35" midd. tyd te Parys, wanneer de Lengte der Zonnc k-zzjt 2c0 26' 42", 3. Dc Geoc. Lengte van Mercurim^j 20 2(3 42 , 4. De Helioc Breedte van Mercuriut is den 12 November o« z=z 27' IÓ" 6W. 3u 49/ gy- — 34, 20" 12"'. Zo dat de uurbeweging in Breedte uit de Zon gezien is ±= i' 52" 24"'. De helling van den betrekkelyken loopkring van Mercurius op de Ecliptica vindt men = 8° 20' 44". De uurbeweging van Mercurius op den betrekkelyken loopkring uit de Zon gezien = 12' 54", 5. De kortfte afltand van de middel- pun-  VAN MERCURIUS OVER DE ZON. 477 punten van Mercurius en de Zon uit de Zon gezien = 34' 4". De Geoc. Noorder Breedte ten tyde der Conjunctie = 15' 52", 9. De kortfte afltand der Middelpunten van Mercurius en de Zon uit de Aarde gezien = 15' 42", 2. De uurbeweging van Mercurius uit de Aarde gezien 5' 53", 2. Waaruit men vervolgens afleidt. Jn-  47** J. P. FOKKER, VOORBYGANG es •73 ï 5 5 5 •35 « co m co C S «J ^ O cm o F. fc es CM co co c5 rfs? es •tJ S fc» s* «• 3 3 p ^ * >4- • * . T3 t" i" t* 5* •S; >. r» cm £2 r- *; *-> co R 0> «. -v •|| ff £ 2 *r * 00 ^ OO 13 > |P»-> CO w co S g Isjo «= - O cM vo „•O £-SI TT «O «O M- s 3 3 a g g CO CO CO co ( > ^C^ÜL > ... ra 2** O - -* > t c>§"o Z & 04 ff 'co > g 5 3 CM *>M| M - 2 2 ° c » a *\ cm £PO ,& o r>. co co co c ; 5 ; ~ e ra k ra 5; t — ca o eo ^ ra co *> -fi? vï> t! |^ ^ e ^ s O fJ O u o O  VAN MERCURIUS OVER DE ZON. 479 De Zon gaat op clien dag onder te Parys ten 4" 37' i" — Amfterdam — 4" 25' 13" — Leiden — 4" 26' 8" — Middelburg — 4a 28' 15". Weshalven de Zon te Parys en te Middelburg ten tyde van den uitgang van het Centrum van Mercurius nog op is. VER-  y E KLAARING VAN DB PLAAT. ^^^/^oorbygang van Mercurius over de Zon, gezien uit het Centrum der Aarde, gerekend, uit de Tafels van den Heer de la Lande, voor de Middaglyn van het Observatorium te Leyden 1782. 12 November. Mercurius in A ten 3» 10' 2". B — :-«» 50' 3". D — 4U 30' 4". VV is de Verticaal ten tyde van het Midden van den Voorbygang, wanneer Mercurius in B is en de afftand der Middelpunten van Mercurius en de Zon = BC = 15' 42" » 2«  T PF   Bladz: 48* AANMERKINGEN OVER EENIGE SMYRNASCHE PENNINGEN; D O O R JONA WILLEM TE WATER; ^ ^ ]£ri de meeste en voornaamfte Muntkabinetten is geen gebrek van koperen Penningen, die tot de ftad Smyrna be* hooren; doch die in 't goud en zilver ziet men ongemeen zeldfaam, zelfs in de volmaaktfte verzamelingen, voorkomen. Hier over verwonderde zich, met reden, de Heer pellerin , uit aanmerkinge van den roem en luister dezer Stad, welke veele andere in hoogen ouderdom overtrof (a), zich ix. deel. Hh be* (a) HERODOTUS hb. I, tap. 149»  482 J. W. TE WATER OVER EENIGE beroemde op haaren inboorling Homerus (b), en voorgaf nergens in minder te zyn, dan de aanzienlykfte Heden van Afia, zelfs niet dan Efezen (c): waarom deze ftad de hoogfte eertitels droeg (d), en den voorrang aan de overige betwistte, zoo dat zy, veeltyds, in de eerfte plaats op zulke penningen gemeld worde, die van haare verbindtenisfe met Efezen en Pergamenen gewag maken (e). De beroemde Geneesheer richard Mead gaf, in het jaar 1723, bericht van fommige koperen Smyrnafche Penningen, op welken de naamen van o ^ J- _ Zeu- (b) HERODOTUS in Vita Homeri, cap. 5. PAUSa» NIAS in Acbau. cap. 5. Conf. spanhemius de P. et V. Numismatum, pag. 487, 488, edit. 1671. (c) VAN DALE in disfèrtat. Antiquit atibus et Marmoribus illustravdis infervientibus, pag. 297, 327/ff. (d) spanhemius /. c. pag. 412, 5Ó9, 693, 884, et in diatriba de Numo Smyrnaeorum S. de Vesta et Prytanibus Graecorum, pag. 337, 338. van dale /. c.pag. 240, 323 fqq. e. CORSINUS in Appendice ad Notas Graecorum, pag. CXXVII. T. SMITH Not. feptem Aft* *e Ecc/ef. pag. 56 , 6l. MURATORIUS Thef. Infir. pag. DCL. 1. (C) SPANHEMIUS /. C. pag. 570, 792—794* 0CT~ EALCONER1US de Nnmo Apamenfi, pag. 243, 244, 2.73. Men vindt, echter, by die en andere fchryve'rs voorbeelden, dat Smyma, fomtyds, niet vooraan geplaatst worde.  sjviyrnasche penningen. 483 JZeuxis, of Xeuxis, Hicejius, Apollophanes, Iatrodorus. Iafon, Athenagoras, Sarapion, Paficrates, Metrodorus en Bermogenes gevonden worden. Hy hadt Hermocks by dezen konnen voegen (f); om nu van anderen niet te fpreken, die ons, naderhand, zullen voorkomen. Die geleerde Man, wiens verhandeling (g) over de genoemde Penningen zeer vernuftig gefchreven en lezenswaardig is, wil ons doen gelooven, dat alle die gemelde mannen Geneesheereji zouden geweest zyn, tot wier eer die Penningen door de Smyrneè'rs geflagen zyn. Dit ongewoon gevoelen , fchoon met grootö geleerdheid en belezenheid aangedrongen , heeft echter weinig ingangs gevonden, of by den geleerden "Wi* se (h), die zich de moeite gaf om het te wederleggen, of by den by uitftek Penningkundigen pellerin, die eenige Smyrnafche Penningen, ten grootften deele te voren onbekend, aan 't Hh 2 licht (f) SPANHEMIUS de Numo Smyrnaeorum, pag. 371. (g) Disfertatio de Nummis quibusdam a Smyrnaeis in Medicorum honorem percusfis , adiecta Orationi anniverfariae Harveianae, a. 1723 habitué, pag. 31—78. (h) In Catalogo Nummorum antiquorum fcrimis BoMeietnis reconditorum, (pxonii 1750) pag. 20 r.  4B4 J. W. TE WATER OVER EENIGE licht gebragt, en, naar zyne gewoonte, op eene voortreffelyke wyze, opgehelderd heeft (i). De negen zilveren Penningen van Smyrna, die in het uitmuntende Kabinet van den Heere P. van Damme bewaard, en op de nevensgaande Plaat naauwkeurig afgebeeld worden, waren tot nu toe onbekend, en, zoo veel ik heb konnen ontdekken, nooit te voren uitgegeven. Zy verdienden, echter, tot kennisfe der liefhebberen van de Penningkunde te komen, zoo wegens hunne fchoonheid, w Ike zy, na den afloop van zoo veele eeuwen, behouden hebben, als om derzelver zeldfaamheid, welke zoo groot is, dat de Heer pellerin (k), die drie foortgelyke aan 't licht gebragt heeft, getuigde, geen kabinet te kennen, waar men dergelyke bewaarde, en ook geen oudheidkundigen, die ze ooit gezien hadden. Men zai derhalven, zoo ik vertrouwe, de openlyke bekendmakinge van deze negenPenningen goed- keu- (i) Recueil de Médailles du Peuples et de Villes (a Paris 17Ö3) torn. II, pag. 78—93 , Pi. LVIII. iji) Recueil &c. torn, II, pag. 79,  SMYRNASCHE PENNINGEN. 485 keuren, en myn kort bericht omtrent dezelven niet geheellyk afkeuren: terwyl zy, die den naam van Penningkundigen dragen en verdienen , de verdere verklaringe dezer Penningen, beter dan ik, zullen konnen opgeven. Men vergenoege zich, midierwyl, met deze weinige aanmerkingen. Pe Voor zyde is, op alle deze Penningen, dezelfde: een vrouwclyk getorend hoofd; het gewoone kenmerk der ff eden (1), en ook in 't byzonder van Smyrna (m). De oudheidkundigen, vo oraJ SP ANHEIM, SEGUINUS, MEAD , en anderen, hebben nader onderzocht , of het getorend hoofd, op de Penningen van Smyrna te vinden, te houden zy voor het hoofd van Apollo, wien men dan eenigzins zou moeten herfcheppen in eene vrouwe, of van Cybele, Vesta, Hygias, welke voor de dochter van Aefculapius gehouden en te Smyrna (n) zeer geëerHh 3 bic- (X) SPANHFMIUS de P. et V. N. pag. 492, et de Numo Smyrnaeorum, pag. 336, 337* (m) P. SEGUINl Selecta Numismata antiqua , pag, S1 ■> 32. inj ARISTIDES Serm.facr. III. et IV.  425 J. w. te water over eenige biedigd werdt, of van eenige andere godinne. Wie der geleerden gelyk nebbe, zou my kwalyk ftaan te willen befiisfen. Elk, die lust heeft, kan zelf de redenen, door die Mannen voor hunne gevoelens bygebragt, lezen en overwegen. Op de Achterzyde dezer Penningen ftaat of een leeuw, dat zeer gemeenzaam is, of een leuipaard, 't gene zeldfaamer is, naar de aanmerkinge van pellerin (o) , by wien ook twee Smyrnafche Penningen, op welken een leuipaard voorkomt, te vinden zyn. De redenen, waarom fommige fleden het eene gedacht of foort van dieren boven het andere verkozen jbebben op hunne Penningen te doen plaatfen, zyn door spanheim, in zyn onvergelykelyk werk over de nuttigheid der Penningen, in 't breede opgegeven, en met bondige bewyzen geftaafd (p). Men vindt op alle deze Penningen den naam 5MTPNAM2N, en ziet, dat de Co) Recueil ére. tam. II, fag. (p) Disjert. 1U.  smyrnasche penningen. 487 de letter Z gefchreven worde X > even als op andere oude Penningen, en in de vroegfte Griekfche Opfchriften (q): zynde de oude gedaante der letter X allengskens in die van Z veranderd (r)„ In een Opfchrift, eerst door kusterus uitgegeven en met geleerde aanmerkingen verrykt (s), leest men ook Ztuvfyr]g en 'Z[MJgmw. Dus vindt men dien naam mede op veele andere penningen by begerus (t), spanhemius (u) , liebe (v) , en pellerin (w). By gru- teRtjs (x) is een Latynsch Opfchrift: D1VO 1VLÏO CIVIT ZMYRNAEORVM. Meer voorbeelden zyn onnoodig. Het is, echter, gewooner, Hh 4 dat (q) SPANHEMIUS de P. et V. N. pag. 53 , 54. G. E. CASTELLUS in nova colleetione Veterum Infcriptionum Siciliat et obiacentium iufularum, (Panormi 17Ó9) 5 Prolegom.pag. XL, XLI. E. COR.SINUS de Notis Graecorum pag. 25. (r) E. CTrtSHULL ad Infiript, Sigeam, paf. MMCX torn. IV Thefauri Muratoriani. Cs) Mémoires de V Académie Royale des Infcriptiovs et Belles Lettres torn. xvii, pag. GÓ5—671, vooraf pag. 668. (t) Thefaurus Brandenburgkus, torn. I, pag. 496. Cu) De P. et V. N. pag. 75. Cv) Gotha Numariat pag, 333, 334. Cw) Eectieil de Médailles du Peuples et de Villft, Phn° the LVI1L (X) lnjcri£t.pag. CCXXV. I.  ^88 J. W. TE WATER OVER EENIGE dat de naam dezer Stad en van haare burgeren, zoo op de Penningen en in de Opfchriften, als by de Griekfche en Latynfche Schryvers, gefchreven worde Cy.vfva , *L\aü$vql , Cp.vevxioi , 'Efjuüfvciioi y Smyrna, Smyrnaei. Dit is te bekend, dan dat het behoeve bewezen te worden. Men moet, derhalven , zich verwonderen, hoe lipsius (y) hier in kon dwalen, en fchryven, dat in de Opfchriften en op de Penningen deze Stad Zmyrna, en niet Smyrna, genoemd worde. Beide vindt plaats; doch allermeest het laatfte. De eigen naamen, op deze negen Penningen voorkomende, Apollodo* tus, Beraclides, Mofcbus, Dionyjius, Polynicus, Apollophanes, Leocrates, en Phanes, vorderen geene byzondere ophelderinge. Sommigen zyn minder bekend; anderen komen telkens voor, 'tzy by oude Schryvers, 't zy op verfcheiden Penningen, of in veele Griekfche en Romeinfche Opfchriften. Het Zou weinig moeite kosten,, doch minder nuttig zyn, het laatfte niet voorbeeld (y) Ad ?ACnyM lib. IV. Annal. cap. 5<5,  SMYRNA9CHE PENNINGEN. 489 beelden te bevestigen. — Op den vyfden Penning ftaat, onder den naam Dionyfius, BATS, even als op een'anderen Smyrnafchen Penning van Metrobius, door pellerin (z) uitgegeven; doch die geen verklaringe van dit woord opgegeven heeft. Ik vermoede, uit vergelykinge van andere Smyrnafche Penningen (a), dat die letters BAÏ2 moeten aangezien worden voor het begin des naams, welken de vader van Dionyfius gedragen heeft, en die hier gemeld wordt, om dezen Dionyfius te onderfcheiden van zulken, die denzelfden naam in dien tyd te Smyrna voerden, of, liever, die voorheen dezelfde waardigheid, als hy, bekleed hadden, en ook Dionyfius waren genoemd geweest. — Op den zesden Penning, van onderen, ftaat zeker merkteeken (Monogramma), 't gene den naam der Had Smyrna aanduidt, en op meer andere Smyrnafche Penningen voorkomt. Het is van grooter belang te onderHh 5 zoe- (Z) Loc. cit. Pl. LVIII. 46. (a") By pellerin /. c pag, 90, en mead /. c. Tab, l et II,  49° J. W. TE WATER OVER EENIGE zoeken, hoedanigen rang en waardigheid alle deze gemelde perfoonen te Smyrna bekleedden. Men kan den beroemden Geneesheer mead naauwlyks kwalyk nemen, dat hy, ten blyke van achtinge voor zyne oude kunstgenooten, en ter vergrootinge van hunne eer, aan Geneesheeren gedacht hebbe. Ik zoude niet durven lochenen, dat eenige Geneesheeren te Smyrna dezelfde naamen , die op fommigen dezer Penningen gevonden worden , gedragen hebben doch hier uit volgt geenzins, dat die Penningen geilagen zyn ter eere en gedachtenisfe van zoodanige Geneesheeren. En gelleld, dat de een of ander van de hier voorkomende mannen de Geneeskunde te Smyrna geoefend hebbe, ja zelfs, gelyk mead zich ergens uitdrukt, Hoogleeraars in die wetenfchap geweest zy, zoo volgt noch geenzins, dat deze Penningen tot hunne eer, in de hoedanigheid van Geneesheeren, vervaardigd wierden. Op de Penningen, welken ik hier onder het oog brenge, is niets te ontdekken , 't gene ons aan Geneeskundigen kan doen denken -t doch op foortgely- ken,  smyrnasche penningen. 4OI ken, door pellerin uitgegeven, is in tegendeel meer dan één bewys, dat wy met geen fchyn van waarheid aan hun konnen denken. Eene vluchtige befchouwing derzelver zal elk hier van ten eerften overtuigen. 'T was, derhalven, niet zonder reden, dat pellerin, en reeds te voren wise, het gevoelen van mead geheel afkeurden; gelyk hier boven gezegd is. Wy zullen veiliger het voetipoor van spanheim, seguinus en pellerin volgen, en aan zulken denken, die het voornaamfle bewind in burgerlyke en andere zaaken te Smyrna in handen hadden, en dus boven anderen in aanzien verheven waren. Dezen komen ons onder verfcheiden benamingen voor, die onze opmerkinge wel waardig zyn. De voornaamfle eertitelen, federt oude tyden, te Smyrna bekend, waren de volgende: Isgsvg, Agxis?£vgy gcg, Tay.iugy ïlfUTdmc. De laatfte vordert, hier, onze byzondere aandacht; doch 't zal genoeg zyn, met een enkel woord van alle de voorgaande te fpreken-, Be-  492 J. W. TE WATER OVER EENIGE Beginnen wy van leggug. Ten tyde van Seleucus Callinicus, Koning van Afia, maakten die van Smyrna en Ma~ gnejia een onderling verbond, waar van het begin was: Ettc Isgeug Hywuv, ssfictvYjtpofov cJs HuQo&agw (b). De geleerden hebben voorlang opgemerkt, dat deze naam, en elders, en te Smyrna, aan zulken gegeven wierde, die in groot aanzien waren en het voornaame bewind voerden, niet alleenlyk in het godsdienftige, maar ook in het burgerlyke (c). Trouwens, men heeft naauwlyks ander bewys noodig, dan het bygebragte begin des verbonds tusfchen de Smyrneërs en Magnefiërs. De naam van Atyisfisvs is my voorgekomen op een' Smyrnafchen Penning (b) Marmot* Oxonïenfia pag. r fqq. Ik zoude my noch beroepen op een ander Opfchrift, te vinden onder dezelfde Marmora Oxonïenfia, en by sponius Mscell. fect. X, pag 351, indien j. gronovius in Memoria Cosfoniana pag. 150 en r. mead /. c. pag. 52 niet opgemerkt hadden, dat men IATPOT, en niet IEPOT, moete lezen. (c) falconeriu* de Numo Apamenp, pag. 282; van dale de Antiqq. et Marraoribus, pag. 231 ; l. du eour de longuerue de variis Epockis et anni forma •veterum Oriëntalium3 pag, 33 , 34,  SMYRNASCHE PENNINGEN. 493 fting (d): SMTP EPMinnOS EPMOTENOT2 APXIEPE. Ik wete niet, dat men op andere Penningen, tot deze ftad behoorende, dien naam gevonden hebbe; doch men kan denzelven aantreffen in een oud Opfchrift, eerst door montfaucon (e), federt door muratorius (f) uitgegeven, en vooral opgehelderd door bouhier en hagenbuchius (g). Ook worden in andere Opfchriften en elders (h) A?xie?eig Aaiug vermeld. Of, en in hoe verre, de waardigheid van A?xLS?sv$ verfchilde van die van legev;, behoeve ik, hier, niet te onderzoeken (i). Het fchynt, gelyk fommigen denken, onbetwistbaar, dat het ampt van Agxiegsve en Ariotfflfö in Afia een en hetzelfde (d) By pellerin /. c. pag. 89, et Vhncbe LVIII. 56. (C) hi Diario Italico, pag. 201 , 202. (f) Thef. Infcript. pag. CLIV. 1. (g) J. ü. HAGENBUCHII Epistel. Epigrdph. pag. 44, 5fh)lBy muratorius pag. DCLXXIV. 1. Men vindt dit zelfde Opfchrift by smith norit. 7 Aftee Etclef. pag. 22, 23, en sponius Misctll. fett. III, pag. 112. Zie ook HAGENBUCHIUS /. f. pag. 88, & WESSELiNGIüS ad Hieroclis Synecdemum, pag. ÖÓÓ, Ö67. ij) VAN DALE /. e. pag. iZ°fii»  494 J- W. TE WATER OVER EENIGE geweest zy (k); terwyl anderen deze ampten, die echter dikwyls door dezelfde perfoonen waargenomen werden, van eikanderen onderfcheiden (1). Voor beide die gevoelens worden zulke bewyzen aangevoerd, welke een naauwkeuriger onderzoek der geleerden verdienen. De eernaam TLTgstTyyog is gemeenzaamer in de oude gedenkftukken, die tot Smyrna behooren. Men vindt dien op verfcheiden Smyrnafche Penningen, door SPANHEMIUS (m), de boze (n), en pellerin (o), uitgegeven; gelyk ook in een aantal Opfchriften, eerst aan 't licht gebragt of federt aangehaald door van dale (p) , grono- VI- Ck) spanhemius de P. et V. n. pag. ÓQ2. olearius in not. ad philostratum de vit. Sophist. pag, 515. (1) van dale /. c. pag. I-J^faq. vaileant Num. max. mod. pag. 27. thoms Lettre d Mr. de Boze pag. 45. Men vergelyke de Schryvers, door wolfius aangehaald in Curis Pbil.Crit. ad Act. Apost.cap.XIX., 31; in welke plaats de Nederlandfche overzetters hec woord Kaïa^yju vertalen Overften van Af en. (m.) Diatrtba de üumo Smyrnaeorum pag, 339, 340, 342, 343. Cn") Mémoires de /''Académie Royale des Infcriptions tm, XVII, pag. I. (o) Loc. cit. Planch. LVIII. 51, 57, (p) Loc. cit. pag. 413/5?.  smyrnasche penningen. 495 viüs (q), olearius (r), corsinus (s), en anderen. Het is voorlang aangemerkt, dat deze benaaming, in die meeste Penningen en Opfchriften, zeer verkeerdelyk opgevat worde van een' Veldheer of Krysoverften, daar zy, zonder twyfel,tot het burgerlyke bellier van Smyrna behoort (t); ten zy 'er eenige woorden, gelyk "fomtyds gefchiedt, bygevoegd worden, die den zin van het woord Ir^arriyog nader bepalen, en tot het krygskundige betrekkelyk maken. Het ampt van kmct^yyiq was te Smyrna zeer bekend en beroemd; gelyk blykt uit eenige Opfchriften (u) en Penningen (v). Of, en in hoe verre, eenige Steden haare byzondere Ajiarchen hadden, en wat hun post medebragt, is door veele geleerden naauw- keu- (a) Memoria Cosfiniana pag. 145. XX, pag. 146. XXII, pag. 148. XXXVI. (r) In not. ad PHILOSTR ATUM pag. 52Ó , 530, Ó08, ÓOO, 614. (s) In Disjertat. adiunctis Notarum Graecarum collettioni, pag. CXXVII, CXXVIII. (t; VAN DALE pag. 408—418. CORSINUS /. ff PELLERIN pag. 82, 83. WISE /. f. pag. 201. (Il) VAN DALE pag. %JQ, 395. GRONOVIUS in Mem. Cosfiniana pag. 149. XXXVIII. (v) PELLERIN pag. ÜJ. K.  49Ö J. W. TE WATER OVER EENIGE keuriglyk onderzocht, en, zoo veel gefchieden kon, bepaald (w). De eertitel Af^wy was te Smyrna minder, dan elders, in gebruik, doch evenwel niet onbekend. Getuigen hier van zyn de Opfchriften by reinesius (x) en corsinus (y). Ik durve niet verzekeren, dat de Af^wv in die ftad eenig ampt, van de reeds gemelde onderfcheicfen, bekleed hebbe. 2.ts 07tPü)V, vsa* xoocq j yfxiA.ux70puM^ , hmn^rog „ yfafjLfJumrsvg oXvpxiav. In een ander Opfchrift ftaat Onefimus Paternianus bekend ais nguravig rrgsoTog en TarxixQ iY)g 7ro?.ëüg, t. w. van Smyrna (d). Op: een' Smyrnaichen Penning (e) leesc men BliiNOC TAMIOT; waar over pellerin aanmerkt, dat deze eer* 2jt. deel» li naanj (b) De Ant)qq, et Marmor'tbm pag. góO—389. (c) eriONOVll Memeria Cosfoniana pag. I4Ö. XXII. (d) wiSE /. c. pag. 133. f CC) PELLERIN L t. pag, 89, 90, & «WK*» LVIH. J8.  '4$$ J. W. TE WATER OVER EENIGE naam zeer zeldfaam op oude Penningen te vinden zy. Het kan zyn, dat fommigen van hun, die op deze negen Penningen gemeld Haan, dezen of genen der opgenoemde posten te Smyrna bekleed hebben. Liefst zoude ik echter denken, dat zy, hier, moeten aangemerkt worden als Uguruvsig y van welken ik noch eenig verflag zal geven. De waardigheid van UfuTuvig was zeer groot,(f), niet alleenlyk te Athenen, gelyk eenigen gewild hebben , maar ook te Cuma, Rhodus, Mikten, Tenedos, Mytilenen, Efezen, en elders (g), gelyk ook in 't byzonder te Smyrna. Op een' gouden Penning , eerst door seguinus uitgegeven (h), en door spanheim (i) opgeheld (f) Zy wordt by appianus lib. IV. bel/, tktil pag. iooö genoemd A^vj /x«a/f« dvToy^aruc livius fchry ft, Uh, XLII cao. 45, Qjuum in Jummo magijlralu eifet, Prylanin ipfi (Rhoiiii) vacant. Cg) casaubonus /'* avimadv. ad athenaeum Ut. XV cap. jp; SPANHEMIUS de Nummo Smyrnaeorum, t«&- 374 -381. (^h) Selecta Numismata antiqua (Paris. 1684) pag, 32, 33-. (i) De P, et V. N. pag. 492 , 493, et in Diatriba de Nummo Smyrnacerum, — Deze Diatriba is tC vinden ach'  SMYRNASCHE PENNINGEN. helderd, leest men op de achterzydet 2MTPNAK2N I1PÏTANEI2. By sponiüs (k) vindt men een Smyrnaasch Opfchrift, en daar in deze woorden: OINOMAOS NEIKEPftTOS TOT 0EOAOTOÏ nPTTANIS KAI TMNOAOS. In een ander Opfchrift, door gronovius (1) uitgegeven, wordt gemeld Tloaiïivoe Uavravig; en elders (m) leest men: OIAE IIPYTANEY2AN x. r. By de vernieuwinge -van 't verbond tusfchen die van Smyrna en Magnefia, werden de gezanten der laatfte ftad ter maaltyd genoodigd kg ro rifuTxveiov te Smyrna (n): op welk bewys; echter, eenige uitzonderingen zouden konnen gemaakt worden (o). aristides li 2 fpreekt; achter het zoo aanftonds gemelde werk van Segui* nus, en in het vyfde deel van den Thefaurus Anti* quitatum Romanarum , door Graevius uitgegeven. (k) Misiell. fect. X pag. 354. Conf. GROKOVII Mt-, noria Cosfin. pag. 149. XXXIX. (1) Mem. Cosfiniana pag. 148. XXII, (m) corsinus /. e. pag. CXXVII. (n) Marmera Oxonienfia pag. 7,8. (o) SPANHEMIUS de Nummo Smyrn.pag. 371-374' — Men vergelyke, 't gene de grootfte mannen ovef bot woord UevTamm en foortgelyke aangemerks  '500 J. W. TE WATER OVER EENIGE fpreekt (p) van ugyyiigscrizi Ylmruvsiou, waar in hy zelf door den Raad van Smyrna tot de waardigheid van UfjTcwig verkoren was. Het zal onnoodig zyn, meer foortgelyke bewyzen aantevoeren: doch in tegendeel nuttig te onderzoeken , door wie deze Prytanes aangefteld wierden; hoe veelen te gelyk, en hoe lang zy regeerden; waarom hunne naamen op zoo veele Penningen gevonden worden; en wie van de vroegde tyden, en vervolgens, deze waardigheid te Smyrna bekleedden. Gebrek aan genoegzaame befcheiden is oorzaak, dat ik geen volkomen bericht van alle deze Hukken zal konnen geven. Men vergenoege zich met dit weinige, of men geve een vollediger bericht, waar toe anderen, naar alle vermoeden, in ftaat zyn, en 't gene my hebben, als VALESIUS ad Harpocralionm, pag. 165, 325, 32Ó, r LRTZONIL S ad Aelianum lib. IX Var. Hifi. (aP' 39> Pa£' 634, 635, HEMSTERHUIS aiüfjue ad PoiIwem, pag.SjÓ^ KUST F RUS ad Suidam , torn. III pag. 220, 221, VALCXENAER cd Ammonium, pag. IIO, 120, RUHNKENTUS ad Timaei Lex Plat. pag. 160, OUDENDORP adThomam Afag pag. 7Ó2 , ALBERT1 ad Hejychium, tom. \\ pag. ICÖÓ. (p) Serm. jacr. V pag. 341, 342. Conf. CORSINUS pag. cxxvm.  SMYRNASCHE PENNINGEN. 501 my tot genoegen ftrekken zal. Men merke vooraf aan, dat 'er geen gronds genoeg zy, om, met den geleerden prideaux (q), alles op de Smyrnafche Prytanes toetepasfen, wat men van de Prytanes irt andere (leden, by voorbeeld, Athenen, by verfcheiden fchryvers aangeteekend vindt; gelyk anderen (r) reeds opgemerkt hebben. De Prytanes werden te Smyrna, naar alle waarfchynlykheid, in plechtige en hier toe beleide vergaderingen door den Raad verkoren; gelyk uit aristides, in de aangehaalde plaats, kan opgemaakt worden (s), die ook zelf op'zulk eene wyze tot deze waardigheid aangefteld is, na dat hy te voren het ampt van (pvXotz ïw ètfww, die elders (t) "Irenarcba genoemd wordt, bekleed hadt. Hoe veelen te gelyk met den eerIi 3 post Cq) Ad Marmora Oxonienpa fau IOÓ". Cr) corsinus /. c. pae,. CXXlX. Cs) s. jebb apud corsinum /. t. pag. CXXVIII. (i) valesius in not. ad eusebium lib. IV Hifi. Ercl. cap. 15, pag. 63 , et gothofredus ad l. 6 Cod. Theoct, de patroctniis vicorum. pag. 1S8, pra-Jeriim ad legem unicam Cod. Theod. de Htrenarchis, pa£. 646-64S torn. IV edit. Ritterianae.  502 J. W. TE WATER OVER EENIGE post van Prytanis, bepaaldelyk te Smyrna, begunftigd wierden, kan ik niet in 't zekere zeggen. Aileenlyk blykt, dat meer dan één op denzelfden tyd deze eer genoten; want, gelyk wy (u) zagen, op dien zeldfaamen gouden Penning leest men: ^u-jfvrny IlfjTcxvsig. In een oud Opfchrift dragen Smaragdus en Klaudianus beiden dien naam (v); en in een ander wordt Onefimus genoemd Ufuravtg xgwTog y waar voor men elders leest Af^TTfutctvig (w). Het is zeer twyfelachtig, of deze waardigheid te Smyrna, gelyk elders (x), door iemand geduurende 2yn gantfche leven bekleed zy; wyders, of dezelve ooit erfelyk in eenig gedacht geweest zy; en eindelyk, of niemand dit ampt langer dan één jaar waargenomen hebbe. Voor het eerfte is, zoo veel ik wete, in 't geheel geen bewys. Het andere is ook niet te betoogen: want, fchoon men ge- ree- (u) Boven bladz. 498, 499. ( V) VAN DALE /. C. pag. 395. (W) CORSINUS /. t. pag, CXXVIII, CXXIX, i%) Idem pag. CXXIX.  smyrnasche penningen. 5©3 reedelyk op de gedachten komen kan, dat de vaders meermalen door de zoons in dezen post opgevolgd zyn, waar van de Smyrnafche Penningen by mead en pellerin eenige blyken opleveren, volgt daar uit echter geenzins, dat men denzelven voor erfelyk te houden hebbe, of verbonden aan deze en gene Smyrnafche geflachten. Het komt my, uit vergelykinge van al wat my, betreffende de Smyrnafche Prytanes, onder't oog viel, niet onwaarfchynlyk voor , dat 'er ten minften twee in die Stad waren, welken famen de waardigheid van Prytanis bekleedden , van wien nochtans éen de voornaamfte was en boven anderen in aanzien en gezag uitblonk, corsinus (y) gaat, echter, verder in zyne bepalinge, en denkt, dat de Prytanes te Smyrna, niet voor een jaar, doch alleenlyk voor den tyd van ééne maand, verkoren wier den. Of het bewys, hier toe bygebragt, en ontleend uit een Opfchrift, waar in men leest: 01 os 7tfUTXV£V70tJ \t.w% KaXhiy.2iuva K K#aa;Ii 4 (y) Idem pag. CXXIX.  5°4 j- w. te water over eenige aaotv rcv Ylavrjuov , genoegzaam zy, late ik liefst anderen beoordeelen. Indien de naamen, op deze negen en zoo veele andere Penningen voorkomende, tot de Prytanes of foortgelyke Overheden van Smyrna behooren, zal men met reden vragen, waarom zy daar op geplaatst zyn ? Dit zal, vermoedelyk, gefchied zyn, deels, om hun hier door eenig eerbewys te doen; deels, en vooral, om dat hunne naamen het onderfcheid der jaaren aanwezen, even als die van de Arcbontes te Athenen, en der Confules te komen (z). Van hier is 't, dat wy, in fommigen van de reeds aangehaalde Opfchriften en Penningen, by den naam der Prytanes, het woordtje hi gevoegd vinden, welks gewoon gebruik, om zekeren tyd aanteduiden, genoeg bekend is. philostratus (a) bericht ons, dat de Smyrneérs de jaaren benoemden naar hen, die de waardigheid van ^(pm^og in hunne Stad waarnamen, Jam-, (z) Conf. vak dale in disf. faepius laudata. (a> De 'jïtit Sophistarum hb. II cop. 2.6, fiag. Cl2 , tt ibi olearius in netift  SMYRNASCHE PENNINGEN. 505 Jammer is 't, dat de twee boeken over Smyrna, door Hermogenes, zoon van Charidemus, een' Geneesheer, opgefteld, en zyn gefchryf over de tydrekenkundige opvdlginge van den Magiitraat te Smyrna, van welk een en ander in een oud Grieksch Opichrift gewag gemaakt wordt (b), niet meer voor handen zyn. Daar uit zouden wy, met volle zekerheid, konnen weten, niet alleenlyk den juisten ouderdom dezer Penningen, maar ook, wie federt de vroegfte tyden de waardigheid van Prytanïs, of eenige andere, te Smyrna bekleed hebben, en dat deze penningen met meer gronds zyn betrekkelyk gemaakt tot de Prytanes, of dergelyke regeerders van die Stad, dan tot de Geneesheeren; zoo als de gedachten waren van mead ; wiens gevoelen, gelyk ik na het fchryven van 't grootfee deel dezer aanmerkingen eerst geleerd heb, de goedkëuringe van den oudheidkundigen conyers MiDDLETON (c) en meer anderen li 5 ook (b) Mémoires de PAcad. Royale des Infcriptioxs torn. iv pag. 665 et fuiv. {£) la Jisjèrtatiese de Medicorum apud veteres Romanos de-  50Ö J. W. TE WATER OVER ENZ. ook geenzins heeft konnen wegdragen (d). degentium tonditiom, e'msdem/fue disfertationis defetsfïotie, te vinden in het IV deel van middleton's Werken, uitgegeven in 't jaar 1752. (d) Biographia Britannka val. V pag. 3082, 309Ó. Men vindt daar de volgende aanteekeninge: "The Doctor (Mead) in nis disfertation , concerning fome mcdals ftruck at Smyrna, in hoiiour of the Faculty, had espoufed the opinion of Mr. Chishull , tnat a college of Phyficians was fettled in this city from the most ancient times, &c. This is allo'"wed to be a very ingenious conjecturc, but faid to be built upon no fufneient grounds, fince thefe medals may be accounted for with greater probability, by referring them to Homer , whofe birth place is thereby determined in favour of Smyrna". BE:    Bladz* 507 BERICHT y A N EEN VREEMD LICHAAM, GEVONDEN IN EEK HOENDER-EY; MEDEGEDEELD DOOR, JACOBUS WATERVLIET. # 0 # 33 e Natuur is zonderling in haare werkingen; en levert, fomtyds, zeldfaamheden in zulke plaatfen op, waar men dezelve niet zou vermoeden aantetreffen. Een oplettend nafpeurder der werken van den grooten Schepper ftaat, fomtyds, als in verwondennge opgetogen, wanneer hy zich, op 't onverwachtfte, in de ontdekkmge van de eene of andere zaak niet onaangenaam verrast ziet.  508 J. WATERVLIET BERICHT _ De ontdekking van het vreemde lichaam, waar van ik het volgende bericht gaa opgeven, zal, denke ik, hier van tot geen gering bewys ver* ftrekken. Op maandag den 26 maart van 't jaar 1781, opende zekere Vrouw van myne Familie eenige Eyeren, en was niet weinig verwonderd, in een derzelver een vreemd lichaam, waar van zy, geduurende haar gantfche leven, nooit in eenig Ey iets dergelyks gezien had, te ontdekken. Hetzelve had de gedaante van een driehoek, welks uiterften echter niet fcherp uitliepen, maar als in ovale hoeken eindigden. De waare grootte was als een gemeene haazenoot; en de koleur als geftolt menfchen bloed, dat na de aderlating eenige uuren in rust geweest is. De vrouw, verwonderd over ditverfchynfel, bragt my hetzelve als eene zeldfaamheid. Ik befchouwde dit vreemd lichaam naauwkeurig, met een vergrootend glas van een duim brandpunt. Op de buitenfte zyde was niets zonderlings te ontdekken , dan alleen, dat hetzelve met een zeer dun vlies  VAN EEN HOENDER-EY. 509 vlies omkleed was , zynde voor het overige zeer glad en effen. Om de inwendige gefteldheid daar van te ontdekken, was ik genoodzaakt hetzelve door te fnyden; doch konde met myn vergrootend loepje niets anders ontdekken, dan dat de inwendige koleur met die der buitenfte oppervlakte zeer na overeenkwam. Ik bragt vervolgens een klein ftukje onder myn groot Mikroskoop, en met de glazen No. 3 en 5 hetzelve in allerley gefteldheid van licht onderzoekende, ontdekte ik wel ras, dat dit vreemd lichaam een formeele bloedklomp was, waar in ik volkomen wierd bevestigd, dewyl ik op de plaats der doorfnyding, alwaar hetzelve tranjpïrani was, de kleine tegen malkander gedrongene bloed-bobbeltjes duidelyk konde onderfcheiden. Nu is de groote vraag, hoe komt zoo een bloedklomp binnen dit Ey? Men zou, wel is waar, fpoedig op die gedachten konnen komen, dat het een, tot die grootte reeds opgewasfen, foetus van een kuiken was. Doch indien dit zoo ware, had men gewis alle de kenmerken van bebroeding aan dit Ey volkomen konnen, ja moeten ont-  5IO J. WATERVLIET BERICHT ontdekken j het welke echter in 't geheel geen plaats had. Want vooreerst, wanneer men een bebroed Ey opent, vindt men het vruchtje, vooral indien het reeds de grootte van dit vreemd lichaam heeft, altoos vast aan den doijer van het ey, als zynde het deel, waar door de vogel gevoed wordt. Dit vond hier geen plaats; want het vreemde lichaam was in dit Ey volkomen vry en afgezonderd. Ten anderen, in een bebroed ey vindt men het vlies des doijers met kleine roode ftreepjes als doorweven, die in eene voortduurende broeding merkelyk vermeerderen. Doch hier van was ook niets in dit geval te zien. Men gelieve onder het oog te houden, dat ik. hier alleenlyk fpreke met opzicht tot de hen- of hoender-eyers. Ten derden, wanneer het kuiken tot die grootte, als het gemelde vreemd lichaam, aangewasfen is, heeft de doijer reeds eene merkbaare hoeveelheid van zyne natuurlyke grootte verloren, en het haanen-kipfel is ook reeds iets geminderd. Maar in dit geval was de doijer zoo volkomen, en het geheele Ey zoo zuiver, als of het flegts een half uur te va-  VAN EEN HOENDER-EY. 511 voren gelegd was. Eindelyk, naardien het gemelde Ey reeds eenige weken oud was, zou het buiten twyffel, by het openen, een onaangenaamen reuk uitgewaasfemd hebben, zoo het bebroed geweest was. Ik zoude, onder verbeteringe, liefst denken, dat, by de affchieting van het Ey van den eyerftok, in het lichaam van de hen een of ander bloedvaatje gebarften zy, en zich van eenige hoeveelheid bloeds ontlast hebbe; welk bloed den loop van het kleine Ey volgende, aldaar met hetzelve in de vliezen en buitenfchaai zal zyn byééngedrongen en befloten geraakt, en aan het fpitfche einde van de fchaal zich zal hebben vastgezet. In den zomer van het genoemde jaar 1781 kreeg ik bekwaame gelegenheid, om twee bebroede eyeren te onderzoeken. Ik opende dezelve met alle mogelyke voorzichtigheid, en liet ze zachtkens op een fchoteltje uitloopen. In het eene, en wel in deszelfs wit, ontdekte ik alleen het eerfte formeerfel van een kuiken, doch 't welke noch geen gedaante had; op het vlies des doijers, waar aan dit formeerfeL  512 J. WATERVLIET BERICHT vast was, vertoonde zich noch geen van die gewoone roode ftreepen, van welke boven gefproken is. In het t veede Ey had ik het genoegen een klein kuiken te vinden. Nu , dacht ik, is de zaak volkomen bellis t. Het onderfcheid tusfchen dit kuiken en het befchreven vreemd lichaam was zeer groot en zichtbaar. De grootte van het kuiken was omtrent gelyk aan die van het vreemde lichaam, doch vertoonde zich een weinig langwerpig. De koleur verfchilde meer, als zynde meer vloeijende en meer vleesachtig gelykende. Ik konde gemakkelyk het hoofd onderkennen; de bek was volkomen zichtbaar; de beide oogen waren wat grooter dan de kop van een groote luur-fpelde, en zwart; van de vleugels en pooten kon men noch niets onderkennen. Uit welke waarneming genoegzaam blykt, dat men het meergemelde vreemd lichaam niet te houden hebbe voor een foetus, maar voor een zonderling verfchynfel in de natuur. - Ik neme de vryheid om, by deze gelegenheid, noch eene waarneming te melden. In maart 1779 nam ik twee hoen-  VAN EEN HOËNDER-EY. $1$ hoender-eyers, welke men in 't zekere wist, dat den derden dier maand gelegd waren. Het eene was aan beide einden botrond ; het andere, gelyk gemeenlyk, aan het eene einde rond, en aan het andere einde fpitsachtig. Myn oogmerk was tweeledig: vooreerst, te beproeven, of overjaarige eyers noch bekwaam ter broedingc waren; ten tweeden, of deze eyers; gelyk de zeer oude en algemeene overlevering is, verfchillende kuikens zouden opleveren, te weten, het aan beide einden botronde een haan, eil het andere eene hen. Ik bedekte de buitenfchaal der beide eyeren met warm kaars-fmeer, ten einde te verhoeden, dat de weinige lucht, die gewoonlyk in de eyeren is, door de po* riè'n van de buitenfchaal zou ontfnap-! pen. Ik bewaarde deze eyers, dus bezorgd, tot den 25 mey van 't volgende jaar 1780, wanneer ik dezelve wel zuiverde, en van eene hen liet bebroeden. Ziet hier de uitkomst. Het: ey, 't welke aan de beide zyden botrond was, gekipt zynde, kwam daar uit een zwart kuiken, en wel een haan, te voorfchyn. Het andere ey ix. deel. Kk wierd  514 J. WATERVLIET BERICHT ENZ. wierd vuil bevonden; waar van de •oorzaak, zoo ik denke, veilig hier aan mag toegefchreven worden, dat eenigen tyd te voren het fmeerfel op fommige plaatfen door toeval was afgeraakt, en het ey op die plaatfen met kleine zwarte plekken uitgeflagen, waar door het by de bebroeding geheel zal bedorven zyn. Üit deze proefneming kan men met genoegzaame zekerheid opmaken, dat men hoender-eyers, na dat derzelver poriën met een of ander fmeerfel, 't welke men echter gemaklyk daar van kan afnemen, toegemaakt zyn, na verloop van 13 of 14 maanden., en mogelyk wel langer, noch kan laten uitbroeden; en dus ook gemaklyk in dit Land hoenders uit vreemde Gewesten kan aankweeken. Ook ziet men hier de overleveringe, betreffende de aankweekinge van haanen en hennen, gedeeltelyk bevestigd; waar omtrent meer proeyen zouden konnen genomen worden. yER-  Bladz. 51 f vervolg d e r GESCHIEDKUNDIGE NARICHTEN a betreffende db BLANKE en ZWARTE JOODEN. TE COCHIM, op de kust van malabar. Tc vinden in 't VI. Deel deezcr Verhandelingen bl. 517-58Ö. §. 1-44. door ADRIANUS 's GRAFEZANDEl Cw Ü $ ][3e Heer anton friedrichbusching (fchrijver van 't Beroemde Geögra^ phisch Werk) had in het negende Huk van zijne Weekelijkfche Narichten (31) Kk 2 mei- (31) De Titel ïs; anton ïriedrsch euschings W*~  5l6 A. 's gravezande over de melding gemaakt van de Zwarte Jooden te Laongo, uit Oldendorps gefchiedenisfe van de zendinge der Euangelifche Broeders {Hernhutters) op de Caraïbifche Eilanden St. Thomas, St. Cruis en St. Jan, en voegde daar bij: "de „ Zwarte Jooden verdienen alle aan„ dacht, dewijl zij tot een bewijs ver„ ftrekken, dat uit zoogenaamde Blanke „ Menfchen, gelijk de Jooden in Palaes„ tina waaren, vol'koomerf Negers konnen worden. Dit bewijs kan flegts dan „ ontzenuwd worden, wanneer ie- 'mand betoonen kan, dat eene Natie „ van Negers de Joodfche Religie om„ helsd hebbe", §• & De Hoog Eerwaarde Heer, nicolaas barkey Hoogleeraar der H. Godgeleerdheid en nu Rustend Kerkleeraar der Hoogduitfche Gemeente iri 'sHage, vond mijne Gefchiedkundige Narichten, nopens de Blanke en Zwarte Jooden te Cochim, van dat belang, tot be- Wockentlicke Nathruhten von neven Landcbarten , Ceographtjchen, Statistifiben und hlijlorijchen Buchem und [aiben; Berlin bey Haude und Spener in 8°.  JOODEN TE COCHIM. 5 f7 bewys, dat Negers het Joodendom hadden omhelsd, dat hij 'er eene Vertaaling van maakte in 't Hoogduitsch, en dezelve naa Berlin zond aan den Heer Bufcbing. Welke daar van in 't 13de ftuk van't 7de jaar zijner IVeekelijkfcbe Narichten, den 29 Maart 1779 op bl. 101 deeze aankondiging deed: „'sHage. Vandaar „ en wel van den beroemden Leer„ aar Heer Barkey, Doctor en Profes* „ for der Theologie, heb ik een aangenaam gefchenk; naamendlijkeene „ Hoogduitfche overzetting van des „ Predikants te Middelburg, des Hee„ ren Adrianus H Gravezandes, Bericht „ van de IVitte en Zwarte Jooden te „ Cocbim op de Malabaarjcbe Kust; 'n „ geen hij uit de Briefwisfelingen met „ den Gouverneur en Directeur der „ Malabaarfche Kust, den Heer Adri„ aan Moens, Ordinaris Raad van Ne„ derlands Indien verzameld, en met „ andere berichten van verfcheidc „ fchrijvers had vergeleeken. Het h „ in 't voorige jaar [1778] in 't zesde „ deel der Verhandelingen, uitgegeeven „ door het Zeeuwfche Genootfchap der „ fVetenfchappen te Vlisfingen; te Midw delburg gedrukt, en van merkwaardfKk 3 „ gen  518 A. 'S GRAVEZANDE OVER DE „ gen inhoud. De Heer Barkey is door „ mijn Artikel van Jooden, welke Ne„ £ deeze Verhandeling te zenden; wel„ ke mij niet flegts om dit Artikel, „ maar ook om die reden aangenaam „ is, dat ik tegenwoordig bezig ben „ mijne Gefchiedenisjen van den Jood5, fchen Godsdienst op de aanftaande w Mis [of Jaarmarkt] tot ftand te bren9, gen. Ook zal ik het gelchrift van 9, 's Gravezande in het dertiende deel a, van mijn Magazijn voegen". S. 47- De Heer Bufching heeft dat voorneemen, niet in het dertiende maar in het veertiende deel van zijn Magazijn, in 4°. te Berlin gedrukt, ter uitvoer gebragt; daar het voorkomt bl. 125—152 met invoeginge van het nagedrukte Patent van den Keizer Cheran Peroemal, in *t koper gebragt; met de aanwijzinge welke woorden Malabaarsch, Tamoulsch of Tulingensch zijn daar onder gegraveerd; doch welke in mijne Nederduit-  jooden te cochim. 519 fche Verhandeling afzonderlijk was gedrukt. Ook heeft de Heer overzetter eenige vrijheid gebruikt, van hier en daar iets uit te laaten; ook fommige aanteekeningen voor bij te gaan, en voorts de aanteekeningen, die onder de Bladzijden ftonden, bij eikanderen achter aan te plaatfen en het Be/luit 'er af te laaten. Terwijl de Hoogduitfche Uitgeever eenige eigen naamen, in de overzettinge mogelijk wat duister gefchreeven, kwalijk heeft uitgedrukt. En in het Magazijn geene melding gemaakt, dat deeze Narichten uit de Verhandelingen van '/ Zeeuwsch Genootfchap waaren overgenoomen; welligt om dat dit uit het genoemde Weekblad konde worden gezien. §. 48. In 't jaar iïSi kwam daar op te Leipzig bij de Erven van Weidman en Reich te voorfchijn het 9de deel van 't Repertorium fur Biblifche und Morgenlandifche Utteratur in 8°. waar in op bl. 2Óq~ No. VI. gevonden wordt een ftuk, genaamd: Beltrag zu den Kk 4 .Afa:  '520 A. 's GRAVEZANDE OVER DE Nacbrichten von den Juden zu Codfchin, im 14 tb. des Bufcbingifcben Magazins, von p. J. BRUNS. $■ 49. De Schrijver verwondert zich: "dat 9J noch de Uitgeever, noch de Over„ zetter zich herinnerd hebben, dat „ Anquetil du Perron, die Jooden ook „ had bezocht, en het Privilegium van „ Scbaran Perumal, Keizer der Mala?, baarfche Kust aan hun gegeeven", in 't eerfte deel pag. 170 van zijn Zend Avesta had medegedeeld. $. 5o. Of de Overzetter, de Hoog Eerw. Heer N. Barkey te dier tijd andere kennis had van 't werk van den Heer Anquetil du Perron dan uit het XI. ftuk der Bibliotbeca Oriëntalist Exeget. van J, D, Michaëlis is mij onbekend. Doch wat mij betreft, fchoon ik ook uit de Reizen van Bjornjlahl door Frankrijk eenige kennis, na ft afgeeven mijner Verbandelïnge, nopens het Werk van den Heer Anquetil had gekreegen;  jooden te cochim. 521 heb ik het Werk zelve niet eer gezien; voor dat de Wel Eerw. en zeer Geleerde Heer gerardus kuipers Predikant te Vlisfmgen, in dit jaar 1782 vriendelijk mij het gebruik daar van benevens het 9de deel van 't genoemde Repertorium geliefde aan te bieden, waar voor ik zijn Wel Eerw. gedienftig dankzegge (32). §. 51. Ik zag daar uit, dat het eerfte deel in Kk 5 't fa») De Titel is: Zend Avesta, Ouvrage de Z»ro'Ajire; contenant ies Idees Theölogiques, Phyfiques et Morales de ce Legislateur, les Ceremonies du Culte Religieux, qu'il a ctabli, & plufieurs traits importants relatifs a l'Ancienne Hiftoire des Perfes. Traduit enFrancois fur 1'Original Zend, avec des Remarques et accompagne' dc plufieurs Traites, pronres a eclaircir les matieres, qui en font 1'Objet. Par m. anquetil du pebron , de 1'Academie Royale des Iufcriptions et Belles Lettres, et interprete du Roi, pour les Langues Orientales. Tom. 1. Prem. Partie„ Qui comprend Pintroduction au Zend Avefta, formée principalement de la Relation du Voyage du Traducteur aux Indes Orientales, fuivi du plan de 1'Ouvrage; et un appendix fur les Monnoyes & Poids de 1'Inde; fur quelques objects d'Hifto'ire Naturelle & deCommerce, Sc fur les Manufcrits Orientaux du Traducteur. Orne'es de planchcs, Grave'es en Taille douce. a. Paris chea N. M. Taillard. 1771 in Quarto.  522 a. 'sgravezande over de 't jaar 1771 te Parys was gedrukt, met eene goedkeuringe van den 19 April 1771 zijnde in dien zelfden tijd, toen ik mijne onderzoekingen had begonnen op 't leezen van 't bericht van Hamilton ('t geen ook den Heer Anquetil aanleiding tot nafpeuring had verfchaft) en den brief van den Heer Moens van November 1771; waar uit genoegzaam blijkt, dat de Heer Anquetil du Perron en ik, bezig zijnde over 't zelfde onderwerp, van eikanderen niets hebben geweten, 0. 52. De Heer P. J. Bruns zegt verder, in zijne Bydrage op bl. 269 van 't Repertorium: "Dat zoo men den afdruk „ van dit Privilegie [bij Anquetil] ver„ gelijkt met dat in Bujchings Magazyn, „ men in de karacters eene groote „ verscheidenheid vindt; En hij - „ voegt 'er bij, dat men zich naauw„ lijks kan voorfcellen, dat een en het „ zelfde origineel bij beide zoude zijn * ten grond gelegd". & 53.  JOODEN TE COCHIM. 523 0. 53. Wat mij betreft, om van het laatfte vermoeden eerst te fpreeken, het heeft bij mij geen bedenking, of in beide de affchriften, is het zelfde origineel ten grond gelegd. $• 54- Want wat aangaat het Affchrift van den Heer Anquetil; hij fchrijft bl. ï^o. "Dat hij, te Cocbin bij den Jood Elikb „ (Elie) zijnde, hoorde fpreeken van „ de Privilegiën, door Scharan Perou„ mal toegeftaan aan de Joodfche na„ tie; en begeerig zijnde, dit gedenk„ ftuk te zien, op deszelvs voor„ fpraak, de Moudeljaar (33), ('t hoofd „ der natie) die in den Bazar der Blan„ ke Jooden woonde, hem 't oor„ fpronglijke leende. . Hij voegt 'er bij, dat die Prhile* „ gien zijn gefchreeven in 't oud Ta„ mouls en gegraveerd op twee koperen „ plaaten, die wel bewaard zijn, en M die van de Linkerhand naar de » Rech' Van den Moudeljaar of Modiliar 9 zie mijne Gefckiedkundige Narichten §. 18. bl 55Ó. in 'C VI. Deel der Verbundelinie» van 't Genootfchap.  524 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE s> Rechte moeten worden geleezen, „ gelijk de Malabaarfche Ollen. Dat de eerfte plaat aan twee zijden is ge„ graveerd, doch de tweede maar aan ,j eene zijde, en flegts een drie vierde 5, gedeelte. Voorts dat deeze twee „ plaat en door een derde zijn bedekt, „ waar op niets is gefchreeven, en dat „ zij fluiten als in een kooker van ko- per, die plat is, één vinger dik'». Eindelijk befluit hij: "Ik bragt deeze M plaaten in mijn huis en fchreef het „ opfchrift naauwkmrig af, Plaat voor „ Plaat en Regel voor Regel, zoo als „ 't was in 't oorfpronglijke. Dit ge„ daan zijnde, bad ik den Moudeliar „ de naauwkeurigheid daar van te ge„ tuigen; 't geen men in 't Rabynsch „ ffebreeuscb op de derde plaat [van den Heer Anquetil] ziet". Indien men nu flegts 't minfte geloof geeft aan deezen arbeidzaamen en kundigen Reiziger, dan is 'er geen twyffel aan, of zijn affchrift heeft het origineel ten grond gelegd. S. 55. En wat het affchrift betreft, door mij  jooden te cochim. 525 mij uitgegeeven men zie bl. 539, 540; mijner Gefchiedkundige Berichten, §.6, 7, daar ftaat: "De Heer Moens fchrijft, „ dat Hij de plaaten zelf heeft gezien, „ en aan zijn huis in handen gehad. — „ En dat door zijne zorg, die plaaten „ naauwkeurig zijn afgefchreeven met „ dezelfde Letters of Characters, als „ die in de koperen plaaten zijn gegra„ veerd". — Hier uit volgt, dat men volkoomen zich kan voordellen, dat één en het zelfde Origineel bij beide is ten grond gelegd. 15.5& Maar dan blijft noch de aanmerking van den Heer P. J. Bruns over, dat zoo men den afdruk bij Anteqiïtl, met die van Bufching (welke een nadruk is van mijne uitgaave) vergelijkt, men in de Characters eene groote verscheidenheid vindt. §. 57. Ik heb de vergelijking gedaan van Woord tot Woord niet alleen, maar ook van Letter tot Letter, en vinde waar-:  526 a. 'sgravezande over de waarlijk eenige verfcbeidenheid, fchoon dezelve geenzins groot kan genoemd worden. S. 58. 't Is waar in den eerflen opjlag fchijnt dezelve groot, om dat het affchrift van den Heer Anquetil met ruwer en groover trekken dan het mijne van den Heer Moens, is gefchreeven en in plaat gebragt. Maar die fchijn verdwijnt, wanneer men Woord voor Woord en Letter voor Letter vergelijkt: men vindt dan wel verfchil, doch dat is alleen hier en daar eene varians lectio; daar in beftaande, dat in 't eene affchrift, forrv. tijds een Letter meer of minder in eenig Woord is, dan in het andere. §. 59. Hier uit rijst eene andere vraag, welk van deeze twee affchriften dan het beste zij? $. 60. Ik ben niet in ftaat, om daar op vol* (trekt te konnen antwoorden. Om dat te  JOODEN TE COCHIM. 527, te doen, zoude men in de gelegenheid moeten zijn, om de beide affchriften tegen de oorfpronglijke plaaten zelve te konnen vergelijken; 't geen nu door de afgelegenheid van plaats mij ondoenlijk is. §. 61. Nochtans maak ik geene zwaarigheid, om (met onderwerpinge aan naauwkeuriger oordeel) de uitfpraak te doen ten voordeele van het affchrift van den Heer Moens, 't welk het Zeeuwsch Genootfchap in 't koper heeft doen graveeren. 0. 62. Want voor eerst, fchoon de Heer Anquetil de plaaten, in zijn buis bragt en het opfchrift naauwkeurig affchreef; de Heer Moens had ook de plaaten in zijn huis, en zorgde voor 't naauwkeurig affchrijven. En men mag vermoeden, dat de Heer Moens, die als Gouverneur en Directeur , te Cochim, het gebied voerde, alle nodige gelegenheid zal konnen gehad hebben, om op frijn gemak een  528 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE één ja meer affchriften te laaten maaken; waar van hij mij twee zeer keurig overeenftemmende Exemplaaren met onderfcheiden' fchepen heeft toegezonden; en zeker ook noch affchriften voor zich zeiven zal hebben gehouden. Daar het te denken is, dat de Heer Anquetil, welke als een vreemdeling te Cochim was, en alleen door de gunst van den Moudiljaar, deeze koperen plaaten in handen en huis kreeg, minder tijd en ruimte zal gehad hebben, om zijn affchrift te maaken, dan de Heer Moens, daar toe naar welgevallen had konnen gebruiken. 0. 63. Eene tweede reden is, dat de Heer rAnquetil du Perron, dit affchrift maakte, zonder dat hij de taal verftond, of het Character kende. Dit blijkt uit zijne belijdenisfe, Hij fchrijft p. 169: "Ik M poogde met de kundigfte (34) Capa* » naaren 'er iets van te ontfijfferen, „ maar (34^ cacanaaren; zoude dit een foort van Gecstelykcn zyn?  JOODEN TE COCHIM, 529 w maar mijne poogingen waaren te „ vergeefsch. De Caganaar Mattaye „ beleed, dat hij 'er geen één woord van „ kon verftaan; dat hij 'er flegts eenige „ letters van kende, die geleeken naa „ de Hedendaagfche Tamoulfche Cha„ racters. Te vergeefsch zocht ik „ door den Opperbrahme bij de Pagode „ van Taliparom, 8 groote mijlen van „ Mabê te recht te koomen: Doch die „ Opperbrahme zeide , dat hij dezelve„ aan verfcheide perfoonen had ver„ toond, zonder dat iemand ''er iets van „ konde begrijpen". Hier uit volgt, dat iemand als de Heer AnquetilK die met ver haas tinge een opfchrift, in eene hem onbekende taal en onbekende Characters aflchrijft, ligt kan feilen. §. 64. Maar als men let op het affchrift van den Heer Moens; zijn Wel Ed. Geftrj heeft zich bediend van zulk eenen af" fchrijver, die het Character kende, en 't fchrijt leezen konde; want de oorfpronglijke woorden zijn (zoo veel mogelijk) volgens derzelver natuurlijke uiifpyaak met Hollandfche letters tusIX. dsez. hl fchea  530 A. 's gravezande over de fchen de Regels overgefchreeven, onder elk woord; om tefFens een denkbeeld van de uitfpraake, en 't tongval dier taaie te geeven. Als ook eene onderfcheide aanwijzing, welke Taaien en Letters in de bijzondere woorden zijn gebruikt (35). En dat meer is, de Heer Moens, die niets onverzocht laat, om de gelegenheid, die zijn ftand hem verfchait, te gebruiken , zoo ten genoegen zijner Letterlievende Vrienden in 't Vaderland, als ter bevordering der Wetenfchappen, met alle poogingen ter onderzoek aan te wenden, zond mijden 15 September 1773 eene vertaaling, te gelijk met de affebriften, op welke (volgens zijn Ed. fchrijven) gerust was ftaat te maaken, alzoo dezelve met de uiterfle Naauwkeurigheid, en door den besten taalkundigen te Cocbim was vertaald. S- 65. Dewijl nu de Heer Anquetil, toen hij 't affchrift maakte noch Taal noch Cba- Zie de Gefchtedkundige Narichten. Tom, vl bi. 540 §. 7.  JOODEN TE COCHlM. 531 Character kende, is 't niet vreemd, dat hij fommige woorden niet wel heeft konnen onderfcheiden, maar verfchei' den van dezelve in 't midden heeft afge* brooken; zoo als uit de vergelijkinge is te zien. En derhalve pleit de tweede. reden fterk ten voordeele van 't af* Jchrijt van den Heer Moens, §. 66. Hier tegen komt echter eene beden* king'm, dat de Heer Anquetil verhaalt,; (zoo als te vooren §. 54 reeds is gezegd,) dat hij het opfchrift der plaaten naauwkeurig niet alleen affchreef, maar. „ dit gedaan zijnde den Moudiljaar bad „ de naauwkeurigheid daar van te getuid „ gen, 't geen men [in zijn Ed. werk „ bij bl. 179] in 't Rabbijnsch He„ breeuwschs op de derde plaat ziet". Doch het blijkt genoegzaam uit het ver* band van zaaken, dat deeze Moudiljaar zoo weinig als de Heer Anquetil, de Cafanaaren, of de Opperbrahme van Taliparom, de Taal of 't Character kende, of ten minften genoegzaam kende , om meer dan over hoops, en in 't ruwe te konnen getuigen, nopens de naauwLI 2 keu-.  532 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE keurigheid van overeenkomst tusfchen het affchrift en het oorfpronglijw. Zoo dat in dit getuignis van den Moudiljaar geen toereikend gewigt is, om het affchrift van den Heer Anquetil den voorrang toe te wijzen. In tegendeel ontfangt de waardij van het affchrift dat de Heer Moens heeft overgezonden, en in mijne Narichten is geplaatst, eenen aanmerkelijken trap van uitmuntendheidf door een gedeelte van eenen brief, welken zijn WelEd. Geftr. den 15 December 1779 uit Cochim aan mij heeft gefchreeven, tot antwoord op de overzending van het afdrukfel van 't Privilegie des Malabaarfchen Keizers, onder mijn opzigt in 't koper gebragt. Dus fchrijft hij: "De copie van het gedrukte Patent der Joo„ den hebbe ik ook uit naam van het Genootfchap, hier [te Cochim] aan „ de Jood/cbe Synagoge gegeeven; waar mede de Jooden zeer in hun „ fchik waaren; zij, zoo wel als alle „ taalkundige malabaaren alhier „ betuigen, dat het zeer natuurlijk „ en juist, na-gegraveerd is". 0. 67;  JOODEN TE COCHIM". 533 Ik laat het oordcel, over het gewigt van dit getuignis, in de weegfchaal gelegd tegen dat, van den, waarfchijnlijk niet Taalkundigen, Moudiljaar aan anderen over; zonder dat het mijns erachtens noodig is met den tieer bruns bl. 270 van 't Repertorium, "de „ verfcbeidenheid en de oorzaaken daar „ van, ter onderzoek over te laaten „ aan de geenen, die met het Mala* „ baarfcbe^en Tmulfcbe bekend zijn"; fchoon ik gaarne toeftaa , dat deeze best in Maat zijn, om volflrekt hier over te konnen oordeel vellen; zoo als de zoodanige ook daadelijk te Cochim over 't Affchrift van den Heer Moens hebben geoordeeld. §. 62. Het bleek voorts uit het voorige , dat de Heer Anquetil niemand had konnen vinden, om hem de ontknooping van het Keizerlijke Privilegie te bezorgen. 'Er bleef echter één middel voor hem over, waar mede hij zija voordeel LI 3 dee-  534 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE deede. Hij fchrijft dus: "De Rabbin „ Ezecbiel (36) die Vader was van den „ Jood, bij wien ik thuis was, en Cour3, tier (Makelaar) van de Hollanders te 3j Cochim was, had dit opfchrift in 't 3, Rabbijnsch Hebreeuwsch overgezet, j, onder 't voorzeggen van eenen 3, Brahme, zoo als mij naderhand de ?, Moudiljaar van Panani zeide. Ik st ging derhalven dien Rabbin een be» 39 zoek geeven, welke op de aanbeveef, ling van zijnen Zoon, en den Secre5, tam van Vechten, mij zijne Rabbijn,t fcbe verzameling (37) leende. j, Deeze verzameling bevatte de Leeft» zing van den Tamoulfchen text in 5.> breeuwfche Letteren, en de vertaaling tt in 't Rabbijnsch Hebreeuwscb woord ■» voor woord. — Een jonge Jood yj genaamd David Coben vertaalde mij » dezelve in fraaije Hebreeuwfche fi Letters. Ik denk" (zoo vervolgt Zijn Ed.) "als mijne bezigheden 't zelve ft zullen toelaaten, ook in 't Frans eb n uit C36) Ezecbiel was geen V.abbyn, maar zijn geflaclnnaam was Rabby; men zie van hem breeder §. 24—29. bl. 5Ó2 —SÓ7. der Geschiedkundige Narichten in *r VI Deel. (37) Men vergelykc §. 2S. der Gefcbiedkundige Narhklen.  jooden te cochim. 535 „ uit te geeven de Hebreeuwfcbe Ver* taaling van de Joodfcbe Privilegiën, vero-eleeken met den Tamoulfchen „ Text, en de bijvoegfels uit de Ver- „ zamelinge van Ezechiel". En hij befluit dus: "Ik trede niet in breeder ontvouwinge van deeze over- „ zettinge: voor deezen tijd vergenoe- „ ge ik mij 't oorfpronglijke te geeven; een Gedenkfluk, dat dierbaar moet „ zijn, aan hun, die trijs (lellen op M de Oosterfche Letterkunde". §. 70. De meergenoemde Heer P. J. Bruns zao- bl 270 van 't Repertorium ook hier op°, als hij zegt: "dat de Heer Anquetil „ hoope geeft, dit Privilegie 111 t „ Ftansch uit te geeven, 't geen zoo „ veel hif[in 1781] wist, noch met ws pi gejcbied>\ 0. il> En hij bericht bij die gelegenheid, dat Daniël de Castro, een Joodscb Koopman te Londen, ook de Hebt-eeuwJche overzetting en affchrift uit Codfcbm J LI 4 had  53Ö A. 'SGRAVEZANDE OVER DE had medegebragt, en aan den Heer Kennicott medegedeeld; en dat hij Bruns. dat affchrift voor zich had afgefchreeven. 0. 72- Hij fpreekt ook noch van eene andera Hebreeuwfcce opgave van denzelven de Castro, fchoon verfchillende van de genoemde; En zegt dat die beide verfchillende zijn van de Hoogdwtfche overzettinge in 't Magazin. Waar op hij eene zetting, met aanteekeningen laat volgen, ever die ten aanzien van het weezen der zaake, op het zelfde uitkoomt, fchoon Zij in verfcheide bijzonderheden onderfebciden is; 't welk uit te pluizen en te beoordeelen, weinig nut kan aanbrengen ; dus ik mij daar mede niet ophoude. §• 73- Volgens den Heer Anquetil du Perron [bl. 171], zoude ook dezelfde Keizer Scharan (of Cheram) Peroumal een Privilegie op vier plaaten, aan de St. Tho. mas Christenen hebben toegeftaan; 't geen  JOODEN TE COCHIM. 537 geen ook oorfpronglijk in 't Ta* moulsch, even als 't Joodsch Privilegie zoude zijn gegeeven, en wel in degde Eeuw ('t geen veel verfcbilt (38) va 1 de jaartelling door mij §. 9. aant. 21. opgegeeven); van welk Privilegie zijn Ed. eene Samskretaanjcke overzetting had, die hij bl. 175—178 in 't Fransch heeft uitgegeeven; bij welke gelegenheid hij zich bl. 178—183 breedvoerig uitlaat over de 67. Thomas Christenen, met bijvoeginge bl. 83—190 van eene LI 5 groa* (38) Het Patent zegt volgens de overzetting door den Heer Moens gezonden dat het zou zyn gegeeven in 't jaar 3481 van Kalijogam; dewijl nu 't begin der Chrtstdi'tke Jaarteling gelijk loopt met het jaar 3101 of 3J02 van Kalijogam, volgens de berichten uit dc Malabaar I ZOO volgt, dat dit Patent of Privilegie zoude zijn gegeeven, in 't jaar der christenen 379 of 380. Maar volgens de Hi breeuwfche overzetting, die Daniël de Castro aan den Heer Kennicott heeft gebragt, cn door P. J. Jïruns, bl. 272 is opgegeeven; zoude de Christen Jaartelling beginnen met 3109 van Kalijogam, en het patent zijn gegeeven A. C. 240. Zoo Cheran Peroumal toen Leefde, hoe kon dan dc lieer An~ quetil (lellen, dat hij in de 9 Eeuw een Privilegie hebbe gegeeven aan de St Thomas christenen, of'er moesten meer Keizers van dien naam bij de Ma'abaaren zijn geweest. Kapitein Hamilto» verfchilt vrij wat meer, willende dat Cheran Peroumal in de 15de Eeuw de Malabaarfche Kust Regeerde. Welk eene onbegrijpelijke verfcheidenhcid , en onzekerheid !  538 A. 'SGRAVEZANDE OVER. DE groote Lijst hunner Kerken, die afhangen van 't Bisdom van Veraple in 't Rijk van Cochim. Gelijk hij ook op bl. 172 van zijn Discours Preliminaire het Samskretaanfcbe Alphabet op de Malabaarfche Kust gebruikelijk, opgeeft. §. 74- Doch het geen mij de Heer Moens bij zijne jongfte brieven uit Cochim van 1 October 1780 veel uitvoeriger heeft toegezonden met den titel: Samuskredonjcbe of Hoogmalabaarfche Letterkonst met dies Protmnciatie; zoo als het hem door Taalkundigen aldaar was ter hand gefield (39). Met bericht dat zijn Wel Ed. ("39") Deeze Letterkonst behelst. 1. De Sawushredonjcbe of Hoogmalabaarfche Vocalen of Klinkers dan de Confonanten, zoo als die met Vocalen tot Syllaben zijn gevormd. 2. De Noordfche Tamuls of Gemeene Malabaarjche Letters. 3. Zuider Malakaarj'cbe Letterkonst, gezegd Pandi Tamul. 4. Tulgenfche Letterkonst. De Heer P. J, Bruns, maakt ook p. 270 gewag van een reeds gedrukt Alphabetum Gra»dt>xico-Malabaricum, Jive Samjirudonicim. Romae 1772 in 1°. 't geen (onderfcheiden van de drie, die ik genoemd hebbe No. 20. bij §. 5. op bl, 538 der Gefchiedkuvaige Narichten) zal zijn gedrukt tusjeben het Alpbabetim Brammhavicum in 1771 en 't Alphabetum Tangutanum five Tibeta?>um 1773. en Welk Alphabetum Makbarhum, in 1771 reeds was beloofd.  JOODEN TE COCHIM. 539 Ed. Geftrenge noch bezig was met de Hiflorie der St. Thomas Christenen, uit de oude Malabaarjche overleveringen, en andere onderzoekingen; waar door ook de Hiflorie van het Christendom in Indien van la Crofe zoude verbeterd worden. En dat ook de Heer Gouverneur Falck op Ceilon, van dat zelfde onderwerp werk maakte. 0. 75- Uit de laatfte brieven van den Heer Moens van 1779 en 1780, zal ik ten Jlot ter verbetering en aanvulling, noch aanteekenen; Eerst nopens het Rijk Cranganoor gemeld §. 3. bl. 534? *>35 en §. 10. 548, 549 ook bl. "585 in mijne Geschiedkundige Narichten. "Dat de „ jooden het Rijk van Cranganoor „ nimmer in eigendom hebben bezeer „ ten; zelfs aldaar nergens een Koning* „ rijk of Gemeenebest hebben gehad, „ maar wel eenige ftukken Lands door „ inkoop gehad hebben; zoo als zij „ noch hier en daar veele Landerijen „ hebben. Doch dat zij zelve, ner5, gens een zweem van Regeerings- „ vorm  54° a. 'sgravezande over de „ vorm over zulke landen gehad „ maar dezelve bezeten hebben, ge93 hjk iemand, die Landen in een Rijk „ bezit, en na aftrek van de Gerech„ tigheid, die den Heer van de Lan„ den toekomt, de vruchten of'tgewas te gelde maakt". 0. 7*. Ik maakte ook §. 6. bl. 539 gewag van eene verzameling van Oosterfcbe Bandfchriften, welke wijlen mijn Hoog Eerw. Amptgenoot jacobus willemsen bezat, zonder toen noch te hebben konnen ontdekken, tot welke Land* taaie der Oosterlingen dezelve behoorden. Zijn Hoog Eerw. had dezelve aan verfcheide Hoogleeraaren der Oosterfcbe Taalkunde op de Nederlandfche Hoogefchoolen laaten vertoonen, doch zij waaren aan geene van hun allen bekend. Ik bood mij derhalven aan, om een paar boekdeelen aan den Heer Moens te doen toekoomen, die daar op antwoordde den 15 December 1770 „ dat zijn Wel Ed. Geftr. die Hand» fchnften zoude zien vertaald te krij„ gen, als zijnde een Taal, Noord- u waards  JOODEN TE COCHIM. 541 » waards van Cochim bekend, doch „ ook oud en onderscheiden van de„ Taal, die daar tans gefprooken „ wordt, dat het fcheenen Heidenfche „ Lofgedichten te zijn op Heidenfche „ Goden gemaakt". En naderhand fchrijft zijn Wel Ed. Geftr. den 1 October 1780 "dat het groot/ie der twee „ o vergezondene Boekdeelen , was „ gefchreeven in eene zeer verouder" „ de en niet meer gebruikelijke Taaie, „ met Nagaarjche Letters; doch dat „ het echter daar bekend was voor een „ oud ftuk, dat wegens deszelfs oud„ beid, en, toen de taal, waar in het „ is gefchreeven, reeds begon in „ verval te geraaken, in de Hooge Ma„ labaarfcbe Taal is overgezet; van „ welke vertaaling Hij een Exemplaar „ op bladeren van Hoornen gefchreeven „ was magtig geworden, 't geen tans „ door kundige lieden wierd vertolkt, „ en waar van zijn Wel Ed. Geftr. „ mij bij voorraad de inleiding en 't be„ gin van het boek toezond". §■ 11- Dit ftuk bevat liet Leven en de Raa* dep  542' A. 'SGRAVEZANDE OVER DE den van den Afgod Chrhtna. 't Was ingericht bij wijze van Gezang (doch de vertaaling is maateloos) op eenen zeer verheven en grootfpraakigen Oosterfchen trant; vertoonende de Fabclge ■ Jcbiedenis hunner Goden; zoo 'echter dat hier en daar trekken zijn der Heilige Openbaaringe, ten minften van overleveringen, die daar na zweemen; fpreekende bij voorbeeld van eenen boom, die in bet Paradijs ftond. Van een algemeen Verderf van 't Menschdom in de Wereld. Van de belofte der Godheid Wistno, dat hij in de Wereld zoude koomen in de gedaante van een Mensch, wanneer alle zaaken ten goede zouden worden gefchikt; enz. 0. 78. Het kleinfle dier twee Boekdeelen was in de Taal van Guzaratte gefchreeven, ert kon te Cochim niet worden vertaald, dies zoude zijn Wel Ed. Geftr. het zelve naa Suratte zenden, om te beproeven, of het daar vertaald konde worden. 0. 79. Eindelijk had ik bh 586 gewag ge- maakt j  JOODEN TE COCHIM. 545 maakt, van de aandoeningen welke het voorleezen van den Brief van Doctor John Collet door de Heer Moens onder de Jooden te Cochim verwekte; ik zal 'er tot bejluit bij voegen, 't geen zijn Wel Ed. Geftr. fchrijft wegens de voorleezing mijner gedrukte Gefchiedkundige Narichten, den 15 October 1779, aan die zelfde natie. 0. 80. Gemeld hebbende, dat hij aan de Joodfcbe Synagoge het afdrukfel der koperen plaaten had gegeeven, laat hij daar op volgen: "Mijn oogmerk was „ teffens om hun ook Copie van U „ Wel Eerw. Bericht te geeven: w Doch ik wilde eerst beproeven, of zij „ 'er ook uit zich zeiven niet begeerig „ naa zouden zijn. Hier toe ias ik U „ Wel Eerw. Bericht voor, aan de „ voornaamjlen onder hen, aan mijn j, huis, en gaf hun het zelve duidelijk „ te ver [laan, •— en ik had het genoev, gen te zien, dat zij mij de woorden „ als uit den mond gaapten; dat fom„ migen mij omringden, en mij bijna „ verdrongen, om te zien in het Boek- „ deel;  544 A» 'SGRAVEZANDE OVER ENZ. M deel; en dat fommigen onder een „ zagt gemompel, dan eens met een „ foort van wrijvinge, en dan met een foort van opheffinge hunner han„ den, het zeer druk met eikanderen „ hadden; en ik moet bekennen, dat w ik over hunne acties aangedaan was. » Na dat zij dan alles aangehoord en 9f ik op mijne wijze Hun noch een har- telijk woord toegefprooken, ook en „ pasfant herinnerd had de woorden * van Hofea 3: f 4 en 5, begonnen „ zij gedeeltelijk te huilen, en gedeel„ telijk te fnikken, in welke geftalte w zij heen gingen. „ Doch zonden na eenige dagen één M van hun bij mij, met verzoek 0111 „ een affchrift van het geen ik hun had „ voorgeleezen; het geen ik hun dan » gaf". Middelburg den 5 Augustus 1782,  Bladz, 545 fcASCHJtlFT betreffende de BLANKE en ZWARTE JOODEN TE COCHIM, Uit de laatst ingekoomen Berichten van den Wel Edelen Geftrengen Heer moens. door ADRIANUS >sGRAFEZANDE> # © . O J^Ja dat ik den 5 Aug. 1782 het vervolg der GESCHIEDKUNDIGE narichten had overgegeeven, ontfing ik wederom, den 27 dier maand, eenen brief van den Wel Ed. Geftrengen Heer adriaan moens, van Batavia gefchreeven den 1 November 1781, mij onder anderen berichtende: Dat hij , wegens verfcheide fterfgevallen onder de Hooge Regeeringe op Batavia, uit het beix. mzu Mm ftuur.  54*5 A. "s gravezande over de ftuur op de mallabaar ontflagen, en den 10 Junij toen jongstleden , ter Hoofdplaats, in welftand gearriveerd zijnde, bij zijn vertrek van de Kust eerie memorie had moeten nalaaten, ten nutte van zijnen Opvolger, gedagteekend 18 April 1781, waar in ook van de St. Thomas Christenen, en jooden verslag was gedaan. Dat daar van een affchrift aan de Heeren Bewindhebber en zijnde toegezonden, zijn Wel Ed. niet twijffelde, of de Leezing van dit Gefchiedkundige gedeelte zoude mij wel vergund worden. En door de goedheid en zorge van den Wel. Ed. Geftrengen Heer Bewindhebber Mr. cornelis kien van citters, heb ik reeds gelegenheid gehad, om een affchrift van het eene gedeelte, betreffende de jooden, te moogen zien en gebruiken ; weshalven ik daar uit noch eenige nader ophelderende, verbeterende en vermeerderende aanmerkingen zal opgeeven. $. 81. Vooraf merkt de Heer moens (zoo als §. 1. bl. 582 VI. D. is gemeld) dat fchoon de Jooden zijn dq Oudflen van al-  JOODEN TE COCHIM: $4f &lle de vreemde inwoonders op de Mallabaarjche Kust, echter tot noch toe, (bij gebrek van eenige aanteekeningen van waarde, of Gedenkftukken van genoegzaam gezag, onder hen alt eins te vinden,) in eene diepe duisternisje ligt, wat 'er zij van den tijd van hunne komjle en hunne oude Gefchiedenisfen op die Kust, zoo dat deswegen alle twijfelingen konden worden weggenoomen. $. 82. Ik heb §. 3—9. breedvoerig gefprooken van 't Patent van cheran peroemal , bevattende een Privilegie aan de Jooden gegeeven op 2 koperen plaaten. Dit Patent pleeg doorgaans te berusten onder eenen der oudjlen des Volks, en wel onder den Modliaar; en werd bewaard in eene kist, waar in de Goude en Zilvere fieraaden der Synagoge plegen te worden geborgen; En deeze kist bewaarde men wederom in een Pandeüal, zijnde een foort van zekere bewaarplaats (40), bij wijze van een Mm 2 Pak- lo) bewaarplaats. Van zulk eene bewaa' ring  54§ A. 'SGRAVEZANDE OVER I>E Pakhuis, waar in de kostbaarfte Goederen der Kooplieden 't veiligfte waaren. Doch in 't jaar 1741. kwam dit Patent in handen van Ezecbiel Rabbij; die toen de eerfte en aanzienlijkfte onder de Jooden was, en toen zijn werk (41)gemaakt heeft om dit Patent door Taalkundige Inlanders in de gemeene (42) Mallabaarjche Taal te laaten overzetten, waar uit het in 't Nederduitsch is overgebragt. Deeze plaaten zijn, gelijk de Glasfen (43) der Mallabaaren, zonder het fchrift te befchadigen doorboord, om met eene koorde te konnen worden vastgebonden. De Characters zijn daar in ring in een Pakhuis fpreekt ook de Heer ta Croze; mee opzigt tot een gelijk Patent aan de 5/. Thomas Christenen gegeeven; waar van ik reeds in 't vervolg, der Narichten uit Anquetil du Perron §. 73. hebbe melding gemaakt. (41) werk gemaakt. Reeds voor dien tijd had men eene en andere vertaaling, gelijk bij %. 9. op bl. 54Ó in 't VI. Deel is aangeteekend uit de Portugeefchè Notifias van 1685. . (42) de oemkenë mallabaarsche taal; Dee- ze wordt onderfchciden van de Hoogmallabaarjche anders genoemd Samuscredanfhe; welke laatfte ook gedeeltelijk in 't Patent is gebruikt t nevens deTamoulfche en Tulingenjche Taal. Zie §. 74. in 't VIII. Deel. (43) olassen. Anquetil noemde dezelve Olie», Zie §, 5j. bl. 524.  JOODEN TE COCHIM. 549 in gegraveerd. De Taalkundigen twijffelen niet aan de Oudheid en Echtheid van dit gedenkftuk; fchoon de verfchillende Vertaalingen , die daar van "worden te voorfchijn gebracht, duidelijk toonen dat in deezen tegenwoordigen tijd de verklaaring daar van moe* jelijk is. & 83. De nieuwe Vertaaling, die ik §. 9. bl. 542 in 't VI. Deel hebbe opgegeeven, is die, welke Ezecbiel Rabby heeft verzorgd Doch de Heer moens heelt de moeite genoomen, om nocb tweemaalen het zelfde Patent door onderfcheiden Per/bonen te laaten overzetten ■ welke beide Overzettingen terftond zullen volgen. De eene is zijn Wel Ed. Ueitr. bezo'-o-d door den tweeden Tolk der O. Indifche Maatfchappij op de Kust van Mallabaar, barent deventer, door behulp van eenen ouden Taalkundigen Mallabaar ; de andere heeft de etrfte Tolk Simon van Tongeren aan den Heer moens bezorgd, door behulp van eenen Heidenfchen Schriftgeleerden van Caëcut geboortig, genaamd calicoeMm 3 T1L"  55° a. 'sgravezande over de til-atja , die met den Oorlog van daar was gevlugt, en zich toen (1781) in de Bovenlanden ophield; om dus de Jooden in hunne eigen zaak niet tot Richters te maaken; en daar door den Lezer eenigzins in ftaat te ftellen, in deeze twijfelachtige zaak te pordeelen. §. 84. De vertaaling door Barend Deventer bezorgd, verjchilt in de bewoordingen veel van de vertaalinge van Ezecbiel Rabbij £>. 9. De Heer moens meent, dat dezelve meer oplettendheid zoude verdienen, indien men onzijdigeMallabaaren konde vinden, die derzelver geloofwaardigheid konden bekrachtigen; hoedanige perfoonen zijn Wel Ed. te vergeef/eb met moeite heeft gezocht. Ziet hier den inhoud deezer vertaalinge j „ In de rustige en geluk? » kige tijd onzer Regeering wij Erazui „ PFanmara, navolger van de Scep3, ters, die voor veele honderd duis, zend jaaren in recht en gerechtigv heid geregeerd hebben; wier kolf 'Wgtyfe? yoaftappen wij navolgen n  jooden te cochim. 55* „ tans in het tweede jaar onzer Regee„ rino-e, zijnde het 3Ófte jaar onzer s> Refidentie in de Stad Moydirïcotta, „ vergunnen bij deezen op de erlang„ de goede getuigenis der groote er„ vaarenheid van joseph rabaan , dat „ dezelve zal mogen draagen lange „ kleederen van vijf Couleuren, Rij„ tuigen met derzelver toebehooren „ en°alle foorten van Adelijke Waaij„ ers gebruiken; Hij zal den rang voor „ de 5 geflagten hebben, daglampen „ branden, op gefpreid linnen wande„ len, zich van Palenkins, Paijengs, „ Zonnefcheinen , groote geboogde „ Trompetten, Trommels, Staf en „ overdekte Zftplaatfen bedienen; wij „ geeven hem het gezag over de 72 „ Familiën met derzelver Tempels, „ zoo hier als elders te vinden, onder „ afftand van alle gerechtigheden op „ belastings op de beide huizen; hij „ zal overal huisvesting en haard mo„ gen gebruiken; alle welke vrijheden „ en prerogativen bij dit Patent ver„ klaard hebbende, Verleenen wij aan „ Jofepb Rabaan; hoofd van de vijl „ geflagten en aan deszelfs Erfgenaa„ men, zoons, dochters, kindskmdeMm 4 „ren,  552 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE » ren, door de dochters verkregene „ fchoonzoons met hunne opvolgers » 200JangZonenMaanfchijnen; gee' „ vende ook alle magt over de 5 ge» fla^ten, zoo lang de naamen hunner » nakomelingen duuren. Getuio-en » hier van zijn het Hoofd van het Land » kVenaddo, genaamd Comaraten IVat» taand-den; (44) het hoofd van het Land tVenaa-oder, genaamd CW naamd Kelokanden; gefchreeven bij " *QUrp/CTGt?™ genaamd GeênawendV de Wanaafen Nayer Kifapa Kelapa, ?, getee^end bij den Keizer. r 0- 85, De «»#r* yertaaling yan Calicoetll  jooden te cochim. 553 Jtja, bezorgd door Simon van Tongeren, is van deezen inhoud : „ ln naam „ des Allerhoogften God, die de ge„ heele wereld naar zijn welbehaagen „ gefchapen heeft, en het recht en de „ Gerechtigheid handhaaft, heffe ik „ Erwij ttarmen (4<0 mijne handen op, „ en danke zijne Majefleit voor de Ge„ nade en zegen, verleend over mijne „ regceringe en Steden in het 36 jaar „ van mijn beftier op Cranganoor in „ het Fort Moericotta wezende, heb „ ik om goede redenen aan mijn Mini* „ fier joseph rabaan, de volgende „ voorrechten vergund, dat hij zal „ mogen draagen vijfgecouleurdeftof„ fen, lange rokken, op de fchouders „ zekere doeken hangen, met elkan„ deren een geluid uitroepen, Trom„ mels en Tabelijntjes gebruiken, des „ daags lichten opfleeken , op de „ weg doeken fpreiden, Pallekijns, „ Sommerells , Trompet, Trom , „ Toortfen, Brandende Fakkels ge„ bruiken, en onder een throon zitten * v en als hoofd over alle andere Jooden, M m 5 j, ten (4^ bakmcn ; ln het Patent op de koperen plaat ftaat Wanmara. Doch in de vertaalinge van 4e Castro > die volgen zal. §. pi. fiaat ouk jiAiiMiar.  554 a. 'sgeavezande over de „ ten getalle van 72 huizen ageeren, „ die hem de Tollen en 's Lands ge„ rechtigheid zullen moeten opbren„ gen, waar zij ook in het rijk mogen w gezeten zijn; deeze voorrechten gee„ ve ik aan Jofeph Rabaan en zijne Na„ komelingen, 't zij Mans of Vrou„ wen, zoo lang 'er iemand van in de „ wereld is, en de Zon en Maan het „ Aardrijk befchijnen; waarom ik tot „ eene Eeuwige gedagtenis dezelve op eene koperen plaat hebbe laaten „ fchrijven t Als getuigen de Koningen s, van Trevancoer, berkenkoer, b>am„ morijn, Avangolla, Palcatcberij, Col„ laflrij en Carambenaddo, Gefchree* a ven bij den Secretaris KeUopen" §. 86, De Heer moens heeft in de genoemde Memorie voor zijnen opvolger eenige aanmerkingen gemaakt over deeze drie vertaalingen ; te weten de eerfte, die in deeze Narichten (§, 9. Vf. D, bl, 442) is ingelast door Ezecbiel Rabbij bezorgd, en de twee anderen door Deventer en van Tongeren bekoomen. ^Waar van dit de Hoojdjom is. & 87.  jooden te cochim. 555 & 87. Uit de \TergeIijkinge deezer drie vertaalingen blijkt, dat dezelfde Naam: joseph rabaan, wordt gegeeven aan den Perfoon, waar aan de voorrechten worden verleend; Doch in de eerde wordt hij Jood genoemd, en bij hem gevoegd de '72 Joodfche huisgezinnen; In de tweede is geen lpoor van het woord Jood; en in de derde wordt hij V Konings Minifter genoemd, fchoon hij echter naderhand voorkomt als hoofd over alle andere jooden ten getalle van 72 huizen; 't geen zegt, dat bij ook zelf een Jood was; of wel de naam rabaan , niet uitfluitender wijze den Jooden eigen is. De eerfte vertaaling geeft de voorrechten aan Jofepb Rabaan, en de 72 huisgezinnen; doch de tweede en derde alleen aan hem en zijne nakomelingen. §. 88. Deeze twee laatfte fpreeken ook niet van de voort plantinge van zijn Geloof onder de 5 kasten. Derhalven blijkt, dat deeze drie vertaalingen onderling yerfchilleih Doch dat echter de eerfte en  55$ A. 'SGRAVEZANDE OVER DE en derde meer met eikanderen overeenfiemmen dan met de tweede (46). En dus op dezelve 't meeste ftaat fchijnt te konnen gemaakt worden. Deeze verfcheidenheid had den Heer moens doen omzien naa eene vierde ve^taaling, doch had, tot dien tijd toe, onder de Mallabaaren en Cannorijns, zoo mede onder de Taalkundige Priesters en Inlanders niemand konnen vinden, die kundig genoeg was om dit oude fchrift van nieuws en beter te vertaaien ; fchoon hij een affchrift dier Characters noord en zuidwaards van Cochim had gezonden, om dezelve te laaten ontfijfFeren. Ten opzigte der getuigen is ook verfchil; de eerfte en derde hebben te faamen de meeste overeenkomst, doch de tweede zoude (zoo als de Heer moens denkt) daar in verfchillen, - dat daar bij niet de Perfoneele naamen der Getuigen, maar alleen hunne Bedieningen of Waardigheden, waar in zij te dier tijd waaren bekend (47), zijn f4ö> de TWErpF. Deeze is op zulk eene wijze ingericht, dat dezelve in verfcheide deelen, nxêr naa eene omfchrijving {Parapbrafo) dan vertaaling zweemt. (473 bekend. Als men deeze tweede verraaling met de gedrukte plaat van 't Patent vergelijkt,  JOODEN TE COCHIM. 557 zijn gefield. Terwijl in de eerfte en derde, die misflag plaats heeft, dat de Getuigen Koningen genoemd worden, en dat wel van die plaatfen, zoo als dezelve eenigen tijd daar na, en wel bij verandering van omflandigheden zedert genoemd zijn, en tot noch toe genoemd worden. Maar de tweede noemt hen flegts Hoofden van de Landen, met de naamen, zoo als die ten tijde van den Keizer bekend waaren. In welken tijd die Hoofden noch geen Koningen waaren, alzoo dezelve maar eerst na de bekende verdeeling van het Mallabaarsch Keizerrijk in vier Hoofdkoningrijken en verfcheide mindere Kijken en Vorftendommen, ,den titul van Koningen en Vorflen geyoerd hebben. Alhoewel het Hoofd van het Land van Cochim in de eerfte en derde vertaalinge niet met dien naam uitgedrukt wordt, fchoon het Rijk van Cochim anders in der daad één van de vier Hoofdrijken van de Mallabaar is §. 89. z:et men dat dezelve woordelijk in 't noemen der «etuieen, het MffttoniM' uitarukt-, terwijl men Sloortook gelefenheid ontfangt om de van verfcheide woorden, als ipam, Eo»fd, ariWEN Land, m NAADiWü OPDhA Ê«»fl»»4j W leerUl kennen.  558 A. 'SGKAVEZANDE OVER D*E Het geen >t gezag betreft over de vyf kasten zoude uit de oudheden, zeden en gebruiken der Mallabaaren moeten worden opgehelderd; waar van iets § 9. bl 543 VI, Deel js te vinden, Dan t zij dit Patent waarlijk aan de Jooden verleend zij of niet, 't is echter zeker, dat nooit een Jood over zijne Geloofsgenoot en, veel minder over de zoogenaamde vijf kasten eene uit ge(trekte magt gehad hebbe. Ook zijn de goederen der Jooden nooit Tolvrij UZ) geweest, hoewel de Koningen, waar onder zij ftonden, doorgaans Hoofden over de Jooaen geileld hebben van hun eigen Landaart, onder den naam van Modeliaar (§. 18. bl. 556) die geen ander gezag hadden, dan om kleine Burgerlijke gefch Uien af te doen, en geringe geldboeten op te leggen. fit èft-n- 2JCüiqnoöir# Echter is 'er êêne bijzonderheid, die aan- T ,lf T°LV,,RY-u Mf^k1 m°est Jofeph Rabaan de Lands gerechtigheid van de overige Jooden om fangen, en dezelve met de Boog» Landt overhbeid verreekenen, en als ontfan&r verantwoorden  JOODEN TE COCHIM. 559 aanmerkelijk is, dat of fchoon in dit Patent wel eenige voorrechten vergund zijn, die aan andere geflagten ook zijn toegeftaan, echter aan niemand het doen van drie eerfcbooten, bij het aanbreeken van den dag, of ook wel onder de trouwdagen van iemand, die in 't Huwelijk treedt toegelaaten worden, zonder voorafgaande verzoek, en uitdrukkelijke vergunninge • als zijnde iets, dat de Koningen van Cochim, tot noch toe, aan zich alleen hebben behouden; doch 't geen aan de Jooden beftendig tot noch toe, en zvider vooraf gegaan ver zoek wordt toegeftaan. En het is bekend, dat de Inlandfche Vorflen niet ligtelijk een ander laaten deelen in uiterlijkheden, die zij aan zich alleen behouden. Zoo dat, indien de Jooden zich dit voorrecht zonder Hoog gezag mogten hebben aangematigd, de Koningen van Cochim zulks deeze natie, welker buurt of woonplaats zelfs naast aan het Cochimfclje Paleis ligt, zouden beletten, maar nu niet durven beletten; welke bijzonderheid de Heer moens oordeelt, niet weinig voor v gezag van dat Patent te pleiten, ten voor deele van^de Joo-  5Ö0 A. 'sgravezande over de Jooden-, dewijl 't bekend is, fat alle de toetten en gemaakte Schikkingen van de oude Mallabaarjche Keizers, bij de laatere Mallabaarjche Vorflen in de uiterfte waarde gehouden worden, $. 91* Bij deeze aanmerkingen van den Heer moens zal ik noch deeze eene voegen, dat in deeze twee laatfte vertaalingen geen gewag is van het jaartal, naar Kalijogam, dat nochtans Ezecbiel Rabby heeft; gelijk ook het jaargetal wordt gevonden in de vertaalinge die de Castro heeft mede gebragt, naa Londen, waar van §. 71. is gelprooken bl. 535, en welke dus luidt: "Ik „ beken hier mede in vrede, voor „ God, die de Koningen der aarde „ naar zijn goeddunken aanftelt, en ik „ heb te vooren mijne handen tot dien „ Heiligen God opgeheven. Nu be„ fluit erwai barmen, uit kracht van „ dit privilegie, nadien God zijn Rijk, „ reeds wel 100,000 jaaren behouden M heeftin't36ftejaar zijner Regeeringe, ?, in zijne Refidentie Magodor Patnam , „ en hij belooft heden uit alle magt aan  jooden te cochim. 56* i joseph rabaan, zich in 5 foorten van verwen te kleeden; ook zich van Paar" den,Elephanten enKameelente be1 dienen; ook om den weg te baanen, " voor zich te laaten uitroepen; ook „ Profelijten uit de Mallabaarfche Vol" ken naar welgevallen te maaken; zien " ookvanFakkelentebedienen, en 1 a„ pijten op den grond, en in een Palan" kin en Bazuinen. Hij mag zich ook „ groote Tenten laaten maaken, en alle T, foorten van Muüektuigen gebruiken. De Keizer geeft ook den grond van „ 72 Huizen, voor eeuwig vrij van alle „ Grondfchatting; Over de Jooden, die „ buiten de ftad woonen, en hunne by* l nagogen te gelijk, zal Jofeph Rabban ' 't bevel hebben. Geen verandering of verbreeking zal in ditbefluit plaats „ vinden, dat ik op een koperen plaat „ heb laaten vervaardigen, en aan den M Heer Jofeph Rabban gegeeven, voor „ hem ên zijne nakomelingen, zoons, „ dochters, verwanten en laatftenageflagt, voor Eeuwig zoo lang de Maan „ over de Aarde heerscht. Ik hebbe het gegeeven aan deezen man der Z 5 verwen. Hij heet Jofeph Rabban, „ Amen! Hier vanzijn getuigen de ko-: awa Nn »mng  5^2 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE » ning van Tervangot, de Koning van „ Takahor, de Koning van Calicolijom, „ de Koning van Argot, de Koning van „ Samorij, en de Koning van Cola/Ir ij; w De fchrij ver, die dit heeft gefchreeven » en verzegeld heet Keiapen. Dit is ge„ fchied in 't jaar 3439 van Kalijogam\ §. 92. Ik had <$. 3. uit de Notifias, gemeld van der Jooden koninglijke Foorrechten, en §. 10. uit Sike, dat zij van koningen Ipraaken; waar over reeds hier te vooren bl. 539 §. 75. eenige nadere opening is gegeeven. Deswegen merkt de Wel Ed. Geftr. Heer moens in zijne Memorie noch aan, dat men wel eer heeft gemeend, dat de Jooden in vroeger tijden het Koningrijk van Cranganoor in eigendom, en zelvs eenen koning over zich zouden gehad hebben: doch hij verzekert, dat daar van geen de minfte fpooren zijn te vinden. En dat zedert het Joodfche Gemeenebest is verwoest, en de Wetgeevende magt van hun geweeken, het niet bekend is, dat dezelve immer wederom aan hun zij gekoomen, hoe me^  JOODEN TE COCHIM. 5Ö3 menigmaal de Jooden 'er ook na gedaan hebben. Gelijk zij daarom, wanneerzij wel eer in\CranganoorJcbeK\)k zoo veel aanzien hadden, mogelijk: toen ook wel konnen getracht hebben dat Rijk Magtig te worden: Doch zijn Wel Ed. fchrijft, veel eer te gelooven, dat die mening, wegens der Jooden Cranganoor'fche Rijk, kan oorfpronglijk zijn, van iets dergelijks, dat men onder de oudheden der Sint 1 homos Christenen vindt; te weten, dat deeze ook op zekeren tijd, eenen Koning begeerd en erlangd zouden hebben. §• 93- Ten aanzien van de onderfcheiding der Jooden in blanken en zwarten (waar van Ö. 12, 13- bl. 549) merkt de Heer moens wederom aan, dat onder de Blanken ook eenige Vreemdelingen zijn, die uit Europa, de Turk fche AjiatifcheGewesten, Arahtèn, en Per/ten, op de kust zijn gekoomen; welke zich, met de oude oorfpronglijke Jood che ïnwbonderen, door Huwelijk hebben vermaagdfchapt; zoo als onder anderen blijkt in 't Geflagt van Mpecbtel x i Nn2 tok  564 A. 'sgravezande over de Rabby, die (als gezegd is §. 26. VI. D. bl. 563) in 't jaar 164Ó derwaards van Aleppo in Syriën overkwam. Terwijl de zwarte Jooden, wier kleur genoegzaam met die der Mallabaarfcbe laage kasten overeenkoomt, niet wel anders dan van de Joodengenooten, zoo uit vrije Mallabaaren, als uit hunne vrij gegeevene f laven aangenoomen, konnen worden afgeleid; (§. 12) fchoon men niet wil ontkennen dat 'er veele, door vermenging met de lndiaanen, konnen voortgekoomen zijn. Doch dat de kleur van een kind, uit eenen blanken Vader en zwarte Mallabaarfcbe Moeder gefprooten, merkelijk door een reeks van Teelingen van de ei* gentlijke zwarte lndiaanen verfchilt: dat eindelijk ook het getal der zwarte Jooden veel grooter is, dan dat der Blanken. §• 94* Nopens de verfcbillen tusfchen de blanke en zwarte Jooden ($.13. VI. D. bl. 550) fchrijft de Heer moens tot onderricht voor zijnen opvolger: Dat deeze yerfchillen, zoo veel hij had konnen Ji3-  JOODEN TE COCHIM- 5^5 nagaan, waren veroorzaakt, doordien da? de zwarte Jooden altoos naa^eene gelijkflandigbeid met de blanken ftonden, het geen de to/fe» met wilden gedoogen? om dat zij de zwarten voor gcenc Oorfpronglijke Jooden hielden, maar aanmerkten als voor het groot g f eelte geforooten, uit hunne vrijgegeven %tn,ol uil 'natuurlijke Mallabaaren, die tot Joodengenooteni waaren gemakt. En dat men zegt, dat de «wjw Jooden zich t'elkens door Huwelijk met de blanken hebben willen "«fS en dat zij in de plaatfe van zich. nederig, teaen de blanken te gedraagen, in tegendeel onbeleefd omtrent hen te werk gingen, in de Groetingen ofEerLwiizSn op de ftraat. Of ook dat zi Ilch met onLgen, in de Syna£ge de voorge(loeiten, of m andere Buecn komften de Eerde plaats mteneemen zoo dat zij altijd, zoo met naar den hoogflen rang, ten rmnften naar de ge lij&andigheid trachteden Welke^ genfchap (zoo als zijn Wel Ed. Geltr verder aanmerkt,) men doorgaans n Indien befpeurt, alwaar de Lieden i» onderfcheidene geflagten of kasten zijn verdeeld, dat zij, wegens hunne geNn 3 poor.  566 A. 'SGRAVEZANDE OVER DE boorte in geene hooger kasta of klasfe kunnende koomen, echter altoos daar na hunkeren; of die van hooger geilagte, als zij maar konnen, heimelijk kwellen. En dat dewijl de zwarte Jooden zulks altoos omtrent de blanke Jooden geöeffend hebben, men dit ook wel als een bewijs zoude konnen aanmerken , dat zij in der daad.geene oorfpronglijke Jooden zijn, maar uit natuurlijke Mallabaaren of Slaven (gelijk gezegd is) Joodengenooten zijn geworden. Z?jnde doch bekend hoe onverdraaglijk doorgaans Heeren zijn , die bevoorens knegts, of vrij'gelaatene, die te vooren Slaven waaren. Voorts, dat deeze zugt tot het geliikjlandige, ten laatften zoo ver is gegaan, dat de zwarte Jooden, noch niet zeer lang geleden, den Koning van Cochim trachtten te beweegen, dat hij wilde bevelen: dat de blanke Joodinnen, die aldaar, meteene Sluijer of hulfel over het hoofd, gewoon zijn naa de Synagoge te gaan, even als zij, dat is ongedekt enzonder Sluijer, derwaards zich begeven moesten, In welk verzoek zij^door den Vorst, zoo min als in hunne andere onderneemingen begunjtigdzijn; om  JOODEN TE COCHIM. om dat zij bij den Koning fooszijn befchouwd, als eenigzimr ondergefchifct aan de blanke Jooden. Geluk men ook tot noch toe ziet, dat zij zich op eene zeer geringe wijze geneeren, en a*t veelen van hun, in de Buizen en Tui* nen der blanke Jooden, voor bebonmgen, dienen, huisfelijke beftellmgen en boodfchappen doen, en met een woord in deezen tijd, ten eenemaal van de blanke Jooden zoo zeer onderfcheiden zijn, dat zij zelfs; (alsi $ 13 reeds is gemeld) in \mrme afzonderlijke Synagogen hunnen Godsdienst oeffenenf en zelfs niet, dan op eene befcbroomde wijze in de Synagoge der blanken koomen; wordende ook door de blanken met onverfchilligheid en verachtinge behandeld, tegen welke de zwarten, als grooter in aantal zijnde, zich meer dan eens vergreepen hebben; zelfs met oeffeninge van geweld , waar tegen de Vorden des Lands de blanken , door hun gezag, hebben gehandhaafd. S- 95- Onder de geweldenarijen der Portugeezen tegen de jooden^. 14.genoemd ö N n 4 bl.  5^8 a. 'sgravezande over de bl 552) telt de Heer moens verachtelijke behandeling , en willekeurige belastingen: doch voornaamelijk derzelver onverdraagzaamheid in 't ftuk van den Godsdienst, 't geen de Jooden noodzaakte, om met verlaatmge van Cranganoor, zich tot den Koning van Cochim te wenden, die hun op Cochim de Suifa, naast of bij zijn Paleis een frik Lands aanwees, daar zij hunne Synagogen en huizen bouwden, en noch woonen; Daar zij ook eene a& zonderlijke Begraafplaats (49), een weinig buiten hunnne Buurt, afzon^ derden, 't Was dan geen wonder, dat toen de Heer van Goens in 1662 Cochim belegerde, de Jooden zeer gereed vaaren om aan de Krijgsmagt der Nederlandfche Maatfchappij mond-behoek ten, en allen anderen bij(l and, die in hun vermogen was, te verfcliaffen, in hoo- C49) begraafplaats. Ik heb onlangs uit eenen Bner van den Heer moens gezien, dat zijn Wel Jbd. Gcflr. m 't laatlte van zijn verblijf op Cochim. aangemoedigd door de Verhandeling van tien Hec? Te Water en dc Redenvoering van den Heer Kluit. de Begraaving der Christen L,jke» in c'.e Kerk re Co(hm, met medeocnyilligingc der voornaamfte ingezetenen, volfireit hebhe aftejcbift, en eene beFfaame Begraafplaats buiten dy Stad verzorgd, die J}u woi'dt gebrulde ' ' ' ? '  jooden te cochim. 50*0 hoope dat zij onder deeze Maatfchap* pij de meeste Burgerlijke en Godsdienftige vrijheid zouden genieten. Welke hulpvaardigheid hun, toen de Hollanders, voor 't einde der goede Mousfon, (volgens §. 17. bl. 554) moesten aftrekken, duur kwam te ftaan, §, 96- Bij §. 21. fpreekende van het Levensbeflaan der Blanke en Zwarte Jooden op die Kust, voegt de Heer moens noch: Dat de meesten der Jooden Koophandel drijven, de een meer en de anderen min, en zich daar mede geneeren; fchoon, tot de Maagdfchap van Ezecbiel Rabby, de gegoedfte en voornaamfle Kooplieden behooren. Hier bij meldt zijn Wel Ed. Geftr. nopens hunne geaartheid en Levenswijze, dat men in deeze Jooden niet ontwaar wordt die Scherpzinnigheid en Werkzaamheid, en noch minder dat Bedrog* *t geen men anders den hedendaagfche Jooden doorgaans toefchrijft: maar dat in tegendeel zijn Wel Ed. hen doorgaans had bevonden eerlijke Lieden te Nn 5 Zijn,  57° A. 'SGRAVEZANDE OVER DE zijn, die het zich zouden fchaamen een Christen, Heiden of Moor, met opzet te bedriegen. Dat men ook van hun kan zeggen, dat zij op verre na zoo morsfig en vuil niet zijn, als men de bedendaagfche Jooden ook nageeft, die ver afzijn van rein en zinlijk te wezen aan Lichaam en Klederen, zoo als eene onaangenaame reuk wel eens leert. En dat fchoon wel fommigen van de Rijkfte, die tot aanzienlijke lieden toegang hebben, in zinlijkheid boven de gemeene Jooden uitmunten, men echter altoos in het een of andere den Jood 'er bij ziet uitfteeken. Maar dat de Jooden op de Kust zonder onderfcheid, zelvs tot de geringde en minst gegoedfte toe, zoo zinlijk zijn in hunne Huizen, aan hunne Lichaamen, Tafels en Bedden, als wij; zoo dat men bijna niet zoude konnen weeten, of het Jooden en Joodinnen waaren, indien zij niet door een foort van kledinge, en door een foort van onderfcheid-teeken, in hun gelaat van andere Natiën onderkenbaar waaren. Dat ondertusfchen het groot ft e gedeelte der Zwarte Jooden zich met den Landbouw en Veefokkerij geneert; als ook met inkoopen en verkoop  jooden te cochim. 571 koopen van Levensmiddelen, inzonderheid van Boter en Pluimvee. $• 97- Betreffende de Rechtsplegingen onder hen, (aangeroerd §. 23. VI. Deel bl. 561) bericht de Heer moens nader, dat de gezaamentlijke Jooden, zonder tegenfpraak onderdaanen zijn van den Vorst, op wiens grondgebied dezelve woonen, en dus ook op de Kust daadelijke onderdaanen van den Cocbimfcben Koning zijn: Echter hebben zij zich doorgaans aan de Rechtbanken van de Nederlandfche Maatfchappij te Cochim vervoegd, en zich aan derzelver Vonnisfen onderworpen, 't Geen voornaamelijk nochtans bij de Blanke Jooden heeft plaats gegreepen; doch allerbijzonderst bij de Europeefche Jooden, die de onmiddelbaar e befcherming van de Maatfchappij zondier eenigen tegenJpraak van den Koning van Cochim, altoos verzocht en genooten hebben; gelijk dezelve altijd het hooge gezag van den Hoofdgebieder, van wegen de Nederlandfche Maatfchappij aldaar erkennen ; en zich aan het bijzondere Rechts- ge*  572 A. 's GRAVEZANDE OVER DE gebied van dezelve, zoo wel als van den Fiscaal onderwerpen. Evenwel hebben de Blanke Jooden van Cochim Zich tot noch toe niet flellig voor vol* firekte onderdaanen van de Maatfchappij willen verklaaren; vermoedelijk, om zich in geval van eenige omwendinge van zaaken, niet geheel aan de wraakzucht des Cochimfchen Konings bloot te ftellen. Zijnde echter inö't jaar 1772 een' zekeren Jood, die door den Koning van Cocbim als een Bedrieger in de Gevangenis was gezet, maar door den Heer moens ten eerden opgeëischt, ook vrijwillig aan heni overgegeeven. §. 98. Belangende de Synagogen (§. 31, 32.) teekent de Heer moens aan, dat in de Joodenbuurt, naast het Paleis des Konings van Cochim de Suifa vier Synagogen zijn; naamelijk één voor de blanken, en de drie andere voor de Zwarten; welke laatfte Voorleezers hebben van hun eigen geüagt, om den dienst te verrichten; doch wanneer een Blanke Rabbij in hunne Synagoge komt, moet  jooden te cochim. 573 moet Hem de eer gegeeven worden, van den dienst waar te neemen; en kan onder de Verblijf plaatfen der Zwarte Jooden ook Mala geteld worden, daar omtrent 50 Huizen zijn, en eene Synagoge. §. 99- Eindelijk nopens hunne Kerkboeken, en Handfchriften, waar van §. 33—36. teekent de Heer moens noch nader aan , dat hun Sepber Tborab , of de Boeken van Mof es, die hier in verfcheide Synagogen gevonden worden, alle zijn laatere Handfchriften op Pergament en gemeen bruin Leder; dat het niet blijkt, dat 'er eenig affchrift van aanmerkelijke oudheid van eenig gedeelte, of van het geheele Oude Testament aldaar voor handen is geweest. Dat zij aldaar ook nooit Drukkerijen hebben gehad; Dat de oorfpronglijke Mallabaarfcbe Jooden, over het algemeen, in het ftuk van den Godsdienst, onwetende en zorgeloos zijn; Dat zij den Thalmud, noch Kabbala, noch de boeken der Mafore* then kennen , en (zoo als de Heer moens denkt) wel onder de Karaïten mog*  574 A. 'SGRAVEZANDE OVER ENZ. mogten gereekend worden, zoo als de meeste Afidtifche Jooden. Nochtans willen zij beweeren dat de Mallabaarjche Israëliten, een oud affchrift van de Sepher Thorah zouden gehad hebben, maar dat dit Eerwaardig gedenkftuk ter gelegenheid der Portugeefche verwoestinge zoude zijn verlooren: doch de Heer moens oordeelt, dat dit weinig fchijn heeft van waarheid; om dat Zij, naar hun eigen zeggen, tijd gehad nebben, hunne beste goederen naa het gebergte mede te neemen , en dus waarfchijnlijk te zijn, dat zij niet zouden hebben nagelaaten, die voor hun onwaardeerbaare Gedenkflukken mede te bergen; zoo wel als men verhaalt, dat zij voor het nieuwe affchrift van Mofes vijf boeken, dat toen in hunne Synagoge was, zoo veel eerbiea enzorge hadden, dat zij zelfs dat affchrift geborgen en mede genoomen hebben, en met blijdfchap, even als van ouds de Arke des Verbonds, en met gejuich te rug hebben gebragt. Middelburg den 28 September 1782.