TER VERJAARFEEST VAN M IJ N E E G A D E, cioioccxciiii. Laat arbeid, die vernuft en zinnen , £n brein , en bloed, en merg, verteert, Opdat wij 't handvol nooddruft innen, 't Geen leven, ftand.en rang begeert, De kracht van 't lichaam overwinnen; Terwijl hij weelde en lust verheert, Den fmaak verdooft voor 't geen wij minnen, En , daar het leven moest beginnen, Dat leven in een' dood verkeert.. A 2 Laat  4 TER VERJAARFEEST Laat 's noodlots onverpoosde flagen Op de eenmaal opgetreden baan, De noefte hand in 't werk vertragen ; 't Belooncnd uitzicht doen vergaan; Als onverhoedfche hagelvlagen Den oogst in 't halmtjen nederflaan ; In 't heimlijk aan de hartaa*r knagen •, En, daar zij rust en flaap verjagen , Den geest met zorgen overlaan. Laat 's Hoogften ffrafroê, opgeheven Ter teistring' van een fchuldig land, D'oprechte voor Zijn wraak doen beven; Verfchriklijk wanken in Zijn hand; Den weêrfpoed dubble prikkels geven, Der hoop, een' dubblen tegenftand; En 't licht verdonkren van een leven, Uit enkle kwijning laamgeweven, Dat met zoo flaauw een fchijnfel brandt. Laat, laat dit all' de ziel bedroeven, En met te faam vereend geweld 't Gevoelig hart beklemmen, fchroeven, Als in een foltertuig gekneld; Mij alle bitterheid doen proeven, Die 't aardrijk onder 't bitterst ftelf, Ja, op nog wranger tijden toeven, Dan de eeuwen voor ons ooit begroeven, Die 't donker voorgevoel mij fpclt. Laat,  VAN M IJ N E E G A D E. 8 Laat, Iaat die fhoom van ongenoegen, Die arbeid zonder rust of baat, Mij 't lichaam floopen onder 't zwoegen; Het doodfloers fprciden op 't gelaat; De plaag des ouderdoms vervroegen , Tot aller plagen overmaat; Zijn voren door mijn wangen ploegen; En, bij zijn zwakheèn, fchokken voegen, Die 's levens bloeiftand niet weerftaat. Laat, laat dit ali'! — Ja meer, mijn Waarde! Laat dit zoo vroeg vergrijsde hoofd, Dat in mijn jeugd verwondring baarde, En zoo veel glorie had beloofd, — Dat zoo veel nuttcn fchats vergaarde, — Zich geest en oordeel zien ontroofd; Door alles wat mijn' hals bezwaarde, (Zoo God mij tot dat jammer fpaarde) Verfuft, verdrukt, en uitgedoofd. Laat nog rampzaliger gebeuren! 't Is de Almacht die van 't prangend leed En wat ons harte kan betreuren, Het peil, het perk, en de uitkomst weet' Doch niets zal ooit de banden fchcuren, Die zij ons eenmaal minnen deed! Met u mag ik mij zalig keuren, En, waar het lot mij heen moog fleuren, Met u is mij geen onheil wreed. A 3 Ja,  6 TER VERJAARFEEST Ja, Dierbre, mij van God gefchonken! Gij zijt me, in vreugd en tegenheên, Aan 't zelfde harte vastgeklonken: Gij, al mijn lust en troost alleen. Gij blijft me, in 't diepfte wee verzonken, Het pand, Gods goedheid afgebeên: Gij, 't hart van dankbaarheid ontfonken, Al ligt het in den vloed verdronken, Al flikt, al fmoort het in 't geween. Uit duizenden genadeblijken, Waar meê de nooitvolprezen God Mijn leven immer kon verrijken, Verkoze ik u voor 't zaligst lot. En nooit zult ge uit dcez' boezem wijken, Schoon hel en wareld famenrot. Mijn liefdegloed zal nooit bezwijken, En d'uwen niet verongelijken, Gij zijt mij 't Opperst heilgenot. Nog ligt, o dierbare Echtvriendinne, Hoe zwaar een kruis mijn fchouder torscht; Nog ligt, wat kwelling me ook verwinne, Voor mij een hemel aan uw borst: En, onaffcheidbre Gemalinne! Door geene onzuivre vlam bemorst, , Noch vatbaar voor verdeelbre minne, Heeft nooit dit hart met wuften zinne Naar ander heil op aard gedorst. Nog  VAN M IJ NEEGADE. 7 Nog zijt gij in uws EgaSs oogen De fchoonfte, de eerfte vrouw op aard; 't Voortreflijkst goed, door 't Alvermogen Voor mij, voor mijn bezit, gefpaard. Ja f wie op glans of zwier mag boogen, Begaafdhcên aan verdienfte paart, Mijn hart kan geen gelijk ge'doogen, En wordt door niets op aard bewogen; Het fchat u boven alles waard. Uw hand moest mij gelukkig maken: Wat klage ik dan, mijne Echtgenoot! Zoude ik Gods hoogde gunst verzaken? Verga, die ooit Zijn gift ver/toot! Neen! laat ons hart vereenigd blaken! Gods weldaên zijn oneindig groot; En Zijn verordening te wraken, Ware, onzen huwlijksband te flaken, . En, in ons beiden, gruwzaam fnood. Wat zegge ik, klagen? Neen: wij leven, Wij leven nog voor liefde en plicht! Gods Almacht zal ons niet begeven, Wie is er, die Zijn' arm ontwricht? Hoe fel door ftorm en vloed gedreven, Wij dobbren niet uit Zyn gezicht; En, daar wij voor de ftranding beven, Licht zeilen wij met vasten fteven, Een' haven in, die voor ons ligt. A 4 Wel-  TER VERJAARFEEST Welaan dan! Hem de zorg bevolen! Verbeiden wij den blijden dag, Nu nog in duistre mist verholen, Die ademtoch| verfchaffen mag! Sier hair en borst met veldviolen ! Het aanfchijn met een' blijden lach! Gods hand omvat de hemelpolen, En kon er ooit verwachting dooien, Die op Zijn heilbelofte zag? Vergaftr u des, 6 luttel krachten, ö Weinig, dat mij overfchiet! Vergaart u , zwevende gedachten, Bezwijkt, ontvalt, ontzinkt mij niet! Dees feestdag eischt voor dotfc klachten. Een weelderig, een juichend lied: En, zoo wij ooit een offer brachten, Met reden van mijn hart te wachten, ' Zoo vliet, mijn dorre Dichtaür, vliet! Laat de harten zich ontfluiten voor eene onbedwongen vreugd! Laten wij den tijd herroepen van een.zorgelooze jeugd! Jeugd, die't heden kan genieten, nooit op 't drifter morgen acht, En,wanneer zij roosjens gadert, met de dorenftekels lacht! Die, in 't weeldrig fpelemeien, regenvlaag noch onweer ducht; Even . 8  VANM IJ NEEGADE. g Even vrolijk in de fnecuwvlok, als in zoele Lentelucht! Hupplend met hctWesterkoeltjcn bij denvrocgen zwaluwfchreeuw: Blij gemoed bij 't barnend roosten van den feilen Hemcllecuw: Dartlende, als de Najaarshitte 't dor|tverdrijvencl boomooft rijpt; Danfende, als het barfe Noorden met zijne ijzren tanden nijpt! Laten wij dien tijd herroepen; tijd van wellust en genot, Die de weldaiïn niet mistrouwde van een' Aartswcldadig' God • Laten we, even welgemoedigd, even vrolijk, even blij', Heden flechts voor heden leven, zorg- en angst- eirkommer vrij! Schudden wij een tiental jaren, en een tiental boven dien, Schudden we alles van dc fchouders, dat de vreugd ons zou vcrbièn! Werpen wc alle ziclskwellaadjcn, alle huis- en hartewce, Op de Scheveningcr ftranden in den boezem van de zee.' Laten wij voor heden leven, 't vrolijk heden, dierbre Ga! Laten wij voor 't heden leven , Dat u 't leven heeft gegeven! Volg mijn vreugd, mijn' feesttoon na! De Uchtend is weer aangebroken! Dat gezegend morgenrood Wcêr met nieuwen glans ontloken , Dafu 't eerfte daglicht bood! Is er ooit een dag verrezen In den gantfehen Zonnekring, Waard geheiligd, waard geprezen ; Geen kon ons zoo dierbaar wezen, En zoo vol van zegening. A 5 Strooi  io TER VERJAARFEEST Strooi faffraan en gloênde rozen, Blijverfehenen Dageraad! Laat u 't blinkend voorhoofd blozen Van het vurigst inkarnaat! Strooi uw parels, fprei uw glanfen, Schiet de ftralen wijd en zijd, Die u 't fchittrend hoofd omkranfen; Nooit befteegt gij de Oostertranfen, •Voor een teder hart zoo blijd. Lcntefpruitjens, frisch van geuren; Bloemfchakeerfels, veldfestoen, Schittrend van de fchoonfte kleuren Op het zachte voorjaargroen; Palm- en myrth- en lauwrentwijgen, Hyacint en hofnarcis, Die het hoofd wellustig nijgen En van minnezuchtjens hijgen, Sieren uw verrijzenis! Zie reeds op uw eerfte glimmen De eêlfte fpecerij van 't Oost In een wolk van wyrook klimmen, Met violendaauw verpoosd! Zie en nardus en amomen, Met Sabéaas dicrften fchat, Daar wij u verweliekomen, Langs de losfe vlechten ftroomen, Overfproeid met geurrijk nat! Riek  VAN M IJ NEEGADE. U Riek die balfems, wyrook, bloemen: Schouw dien Hoogtijdtoeftel aan! Gij, gij moogt u vrij beroemen, Van zoo glansrijk op te gaan! Rijs, ö heerlijkfte aller dagen, Rijs op dezen morgengroet! Stijg blijmoedig, Hijg ten wagen! Laat uw opgang niet vertragen! 'k Streef hem juichend in 't gemoet. Lieve dag, door 't Alvermogen Reeds voor 's warelds aanbegin Met Zijn' vinger afgetoogen Tot den vierdag voor mijn min! Dag, voor wien mijn zangen vloeien, Toon uw heilrijk aangezicht! Zoo mijn boezem ooit mocht gloeien, Immer vreugde voor mij bloeien, 't Is door uw gezegend licht j God voorzag mijn teêrfte wenfehen, 't Brandend zuchten van mijn hart, Mijn verkwijnend jeugdverflenfen, En had deernis met mijn fmart. — Nog in 't eeuwig niet verfcholen, Werd uw morgenlicht ontfonkt, En het was aan u bevolen, Dat ge, 't rustpunt voor mijn dooien, Dat ge mij een weerhelft fchonkt. Weêr-  12 TER VERJAARFEEST Weerhelft, die mijn ziel verlangde! Die mij 't aanzijn fmakcn deed, En als mij de wanhoop prangde, Met mij deelen mocht m 't leed! Die me, in damp en duisternisfen, Door een dierbaar huwlijkskroost Van Gods zegen vergewisfen, Mijn vertwijfeling beflisfcn, En vervullen mocht met troost! Weerhelft, mij van God befchoren ! • Ik bezit u, Dierbre! ja! En dees dag zou kunnen glooren, Onverwelkoomd van uw' Gd ? — Neen, fchoon luit en cyther zwegen, Bloem cn wyrookgeur ontbrak; 't Hart, doordrongen van dien zegen, 't Hart vloog toch zijn' aanblik tegen, Als hij 't blonde hoofd op flak. Laat vrij vlag en wimpel zwieren, Op het Vorftlijk jaargetij'! Uw' geboorteftond te vieren, ls geen minder lust voor mij! Juicht, ö Vadcrlandfche braven, Op oranjes blijden dag! 't Zij de wellust der Bataven! Ongelijkbaar zijn de gaven, Daar ik deez' voor danken mag. Niet  VAN MIJNE EGADE. 13 Niet voor 't geen, aan 't eind des warelds, De Indus wentelt in zijn' vloed : Gouden zanden, rijke parels, Flonkerfteenen, vol van gloed! — Niet voor de ingebeelde waarde Die een klompjen erts bevat, 't Geen de fchoot des afgronds baarde, — Maar voor 't hoogfïe goed - op aarde, Dat Gods hand te ichenken had. 'k Dank hem u, mijn Welbehagen! 'k Dank hem onzen huwlijksband, 'k Dank hem duizend zoete dagen , Mij gewoekerd door uw hand! 'k Dank een trits van lieve fpruiten, Vruchten van uw' kuifchen fchoot, Die ons in hun armtjens fluiten, En hun dankbro hartjens uiten, Aan dit eigen morgenrood! Lieve wichtjens, dierbre loten, Waar het Ouderlijke bloed, Door hun aderen gevloten, Nieuwen glans uit fcheppen moet! Fakkels, aan mijn vuur ontfteken; Die , nadat mijne asch verwoei, Eeuw aan eeuwen onbezweken , De eigen vlammen uit doen breken, Waar ik in het hart van gloei! Lie-  14 TER VERJAARFEEST Lieve wichtjens, die ons beiden (Zoo ons God dat heil flechts fpaart) Eens een' ouderdom bereiden, Meer dan alle fehatten waard'! Wichtjens, die ons eeren zullen Door een onverzwakte jeugd, 't Hoofd met eer en luifter hullen, En de hoop huns flams vervullen Door Voorouderlijke deugd! (Geef dit, Hemel! 't Zijn de beden Van een Vaderlijk gemoed, Wien de hoogfte tegenheden Door dat uitzicht zijn verzoet: Die het weinig acht, te leven, Zoo hij in geen telgen leeft; En , door deze hoop gelieven , Door deez' prikkel voortgedreven, Voor geen wareld rampen beeft!) Lieve, teedre huwlijkspandtjens, Koomt, en plaatst u, zij' aan zij* I Reikt uw kinderlijke handtjens Aan uw moeder en aan mij! Heft ze, met die minlijke oogen, Vonklend van ons-beider geest, — Heft ze heden, opgetoogen, — Heft ze, dankbaar, naar den hoogen, Op uw lieve Moeders feest; Discl>  VAN MIJNE EGADE. 15 Dischgenooten! Maagfchap ! Vrinden! Wijdt met mij deez' Hoogtijd in. Laat uw harten zich verbinden! 't Is het feest der Echte min. Laat het bloed der muskadellen Stroomen door het kristallijn; En uw hart mijn hart verzeilen, Zegen aSmen, zegen fpellen, Bij het plengen van den wijn : GEZEGEND MOET DEES FEESTDAG WEZEN, DIE 'T EERST MIJNE EGA&S WIEG BESCHEEN.' EN, NOOIT TEN KIMMEN UITGEREZEN, DAN MET VERNIEUWDE ZALIGHEêN ! GEZEGEND ZIJ ZIJN EERSTE GLOREN ! GEZEGENDE* ZIJN MIDDAGGLOED ! EN ZIE HEM JAAR AAN JAAR HERBOREN MET MEER GEVOEL VAN 'T HOOGSTE GOED 1 1794- Ex temport, BILDEB.DIJK.  yra "pip» w : ^jniyj nsPNO noen  ( 4 ) lk heb getracht in alles net en naauwkeurig, doch mei korte woorden te schilderen. Zoo is 't met het begin van dien vierden zang, waar ik met het gevecht van Euus, naar Heues gevecht van dit gevecht schilderde. Dit was, dacht my, iets ongemeens. Myne vrouw heeft veel op met den Vijfden Zang. Ik voor my vind de beschrijving van 't zwemmen van de zwaan op blz. 18 en 19 niet ongelukkig. Gaarne wilde ik het geheele stukjen eens met U resumeren , zoo men. 't noemt, en U dan honderd punten vragen en honderd anderen uitleggen, 't geen ik in mijn brief niet doen kan. Hoe vindt Gy mijne toewijding van 't stukjen? Nog een inval! lk heb in Amsterdam wel hooren roepen en hy kruiwagens zien zitten met historiën van Helena van Amsterdam, Grisalda van Saluzzo enz. en dergelijke oude te boek gestelde overleveringen van den laatsten tijd van het Grieksche Rijk en den eersten van het Frankische. Ik heb daaronder wel in oude kluchten gemeld gevonden van de historie van den ridder met de zwaan. Rent gy die, of weet gy wat dat is? Eilieve, kan het zijn, zie eens zoo'n historie voor my te krijgen. Maar dal niemand hetwete, want alles zou ridicül worden gemaakt enz. 's Gravcnh. g 5 Oct. 1786.