PLAN VOOR DE HERVORMDEN IN DE BATAAFSCHE REPUBLIJK,. TIK INST ANDHOUDING VAN HUNNEN OPENLIJKEN GODSDIENST In het Algemeen, \en ter Aanfl'aan. ie Bezolding yan Hunne L EER A A R E N, IN HET B IJ ZONDER: DOOR Een Vriend van den Godsdienst, en de Maatfchappij. Te ROTTERDAM, Bïj Ni CORNÊL, Drukker en Botkverkooper op dc Meent, 1798.   XK^anneer de edele Menfchenvriend, de deelneemende Beminnaar van het geluk der Maatfchappij in het algemeen, en zijns Vaderlands in het bijzonder, — wanneer vooral^ de regtgeaarte Christen , de zuivere Lievhebber , cn Verëerer van den algemecnen , en besten Vader der Menfchen, en van deszelvs heilade menden openbaren Eerdienst het oog vestigt op den toeftand van het Kerk genootfehap der Her vormden in de Bataaffche Republijk, — dat Kerk genootfehap , het geen , in vroegere dagen, de Toevlugt, ja de Steun, en Befchermfter was van anderen zijner Geloovsgenooten , weken, in vreemde, zelf in de verst afgelegene Landen der Waereld , in druk, bekommering, en armoede zugtten, — dat Kerk-genootfchap, dat niet flegts de aanzienelijkile Ingezetenen van dit Gewest onder zijne Leden telt, maar dat bijna drie vijvde deelen van deszelvs Inwooneren bevat, — en wanneer hij dan daar bij het toekoomftige oppervlakkig indenkt, dan zeker zullen akelige, en donkere vooruitzigten hem verfchrikken, —• zullen knellende banden A 2 zij-  X 4 X zijnen Gfest benauwen, — zal bij zich gedrein"1 gen voelen , om in het eenzaame te weenen ! Ret is bekend, dat onder de additiöneele Artikelen der Staatsregeling, voor de Bataaffche Rcpublijk ent worpen , en voor eenigen tijd aangenomen , en reeds in werking gebragt, ook deze bepaaling gevonden wordt: alle Geestelijke Goederen, en Fondfeü , vaar uit te voren de Traêlemcnten of Penfwenen van Leeraaren, of Hoogleeraaren der voormaals heerfchende Kerk betaald verden , worden Nationaal verklaard : en verder; de Gemeenten der voormaals heer» jchenae Kerk blijven, geduurenie de eerstkoomtnde drie jaar en na de aanneeming der Staatsregeling , de gewoone Tractementen van derzHver Leeraaren . en Hoogleer üar en , bij wijze van Ten/ïoen, uit 'shands Kas, genieten, ten einde eez-lven, in dien tusfehentijd, de noodige fchïkkingen maaken tot derzelver verdere bezoldiging. Het gevolg dezer goedgekeurde, en aangenomene bepaaling ij zeker, dat het Hervormd Genootfehap der Christenen in deze Republijk nu , na het eindigen dezer drie Jaaren , in de onaar.genaame, en hoogst moeiëüjSe verpügting zijn zsl , om zelv niéc alleen voor het onderhoud zijner Leeraaren, en Hoog!eeriiaren, maar pok te gelijk voor alle de verdere onkosten van deszelvs openbaare, en gemeenfchappelijke Gv'dsverëering te zorgen. Het is, in dit gefchrijv, noch mijn oogmerk, noch mijne zaak. te onderzoeken, en ncch veel wtiniger te beilisfen , of de Gereformeerden , ■al of niet, een bijzonder , en u;tfluitend regt van eigendom hadden op de voonnaais genoemde Geestelijke Goederen, —— of zij daar van al of niet, met grond, zouden kunnen verftoken wor-  X 5 K worden, — of dit waarlijk voor de Maatfcbap* pij , over het geheel befchouwd, nuttig is. Over deze, en zoorrgeüjke vraagen is reeds zoo veel voor, en regens gelegd, dat het misfch:en moeiëlijk zoude zijn , 'er iets bij te voegen. Daar te boven, is het voor rnijti oogmerk ge« heel onverfchillig, wat hier van zij, en hoe men hier over denke. De Staatsregeling is aangenomen, — bij die Staatsregeling is dit zoo bepaald, en wij zijn fchukiig, om, a!s regtgeaarte Christenen, ons aan de, nu plaats hebbende, Wetten te onderwerpen. Een ding echter verwondert arj: dit naame« lijk, dat, daar de aangenomens Staatsregeling het, in het itraks aangehaalde additiöneele Artikel, aan elke Gemeente, en Dgchaam, vrij, en onverlet laat , om haare aanlpraak op die Geestelijke Goederen, met genoegzaame bewijzen geftaav'd, bij het Vertegenwoordigende Lighaam in te breDgen, en , zoo ver mij bekend is, tot hier toe, geen eenc Hervormde Gemeente in ons Vaderland van deze gunilige vrijlaa. ting fchijnt gebruik te manken ; ja , dat zelv geen der Sijnoden, liiettejienfhande zij, in het yoorige Jaar, zoo veele Requesten hebben doen teekenen, en ingeleverd, en daar bij zoo veel over hun regt van aanfpraak gezegd hebben , zich nu daar over bij het Wetgeevende , en Vertegenwoordigende Ligchsam vervoegt. Even zoo weinig het mijn oogmerk of mij» nc zaak is, de genoemde ftukken te onderzoc ken, als aan mijn bedoelde niets toe , of afdoende, even zoo weinig is het mijn voorneemen, om hier een omilagtig Tafreel te fcheÉzen van alle die akelige gevolgen , welken het verval van den Godsdienst der Hervormden, * j A 3 t ver-  X 6 X verval het g~en noodzaakelijk moet, en za! plaats* hebben, indien 'er niet, intijds, voor genoegzaame Fondfen , ter infrandhouding van dezen Godsdienst, gezorgd wordt, niet alleen voor de Hervormde Christenen , maar ook: in het bijzonder voor den welftand en den bloei der gehee'e Natie, van welke de Gereformeerden zulk een aanmerkelijk deel uitmaaken, hebben moet, zij, die gelooven, dat geene Maatfchsppij beilaan kan, in welken de verbastering der zeden niet flegts aanhoudende toeneemt, maar geheel de overhand krijgt, en maatschappelijke, en Godsdienftige deugdsbeoeffening ophoudt, — die erkennen, dat de eerfle bron van dit alles drieste onkunde is, en dat deze zeker daar moet plaats hebben, daar men het godsdienftig onderwijs mist: zij zullen gaarne toeftemmen , dat deze gevolgen in derzelver akeligheid gewis niet te bereekenen, — voorzeker! onder geene woorden te brengen • zijn. Dat hier de Ervaring voor mij het woord voere! — Wie, die flegts eenigzins met de Gemeenten ten platten Lande bekend is, weet niet, hoe zeer de verbastering en verwildering in zulke plaatfen toeneemt, ja zoms een overheerfchend geweld voert, welken, flegts eenen korten tijd, van haare gewoone Leeraaren, en gevolgelijk van derzelver openbaar, en bijzonder onderrigt verftooken zijn? — En hoe moet, en zal dit dan zijn, wanneer zulk een gemis algemeen , en aanhoudende zijn zoude ? — Wanneer de Kerken woest, en leedig gelaaten wierden? — Wanneer de aankoomende Jeugd , of aan eene gehecle onkunde, of aan het onderwijs, en de leiding van .geheel ongefchikte , zoms losbandige , zoms dweepzieke, en bijgeloovige, Leidslieden wierd gelijk ook het te kortkömende van haar in de FcurnisfemenC 3 ten  X 38 >C ten aan het algemeen gewestelijk Fonds, naar haar welgevallen, betaalt, en voldoet. Om zoodanig Fonds in ftaat te brengen , zijn 'er, naar de onderfcheidene gefteldheid der Gemeenten, ook onderfcheidene middelen voor handen, omtrent welken ik hier echter geene bijzonderheden kan opgeeven. In het algemeen kan men daar toe gebruik maaken, van zoodanige Goederen, welken in eene Gemeente het privativc eigendom der Gereformeerden zijn; ■— van de Inkoomften dier Kerken, welken aan de Hervormden blijven , en die , door haaren eigenen aart, en aanleg, daar toe allezinsgefchikt zijn; — en eindelijk van de Diaconiegoederen der Gereformeerden, welken men, daar volgends de ftaatsregeling, de Armen voortaan als kinderen van den ftaat aangemerkt, en uit de geeftelijke, maar nu Nationaal verklaarde goederen» bezorgd, en onderhouden zullen worden, zeer wel, en zonder iemands nadeel, in zulk een plaatfelijk Godsdienftig Fonds kunnen worden overgebragt. Een, en ander zal, in verfcheidene, Gemeenten, al een zeer aanmerkelijk Capitaal kunnen uitmaaken, terwijl dit, door Collecten , Donatiën , en andere inrigtingen , buiten bedenking, al zeer veel zal kunnen vermeerderd worden, en zeker vermeerderen zal. 'Er blijvt mij eindelijk nog maar eene vraag over, en deze beandwoordende , zal ik, naar mijn inzien, aan mrjn oogmerk voldaan hebben. Door wien moet nu die Plan in werking gebrast worden? Ik erken de Gemeenten zeiven zouden dit gevoegzaamst kunnen doen: zij hebben 'er de meeste verplichting toe, het grootfte belang bij, en, daar door, zouden ver- fchei-  X 39 X fcheidene zwaarigheden geheel worden weggenomen. Dan, wanneer men, flechts eenigcrmate, bekend is met den Geest der Gemeenten, vooral ten platten Lande, zal men zeer gereedeüjk toeflemmen, dat, wanneer men wagten zal, tot de Gemeenten zei ven, in het algemeen, xverkzaam worden, men "dan zeer zeker te vergeevs za! wagten, en de zoo kostbaare tijd verloopen, zonder dat 'er iets van aanbelang zal zijn uitgevoerd. Naar mijn inzien, moeten de Leeraaren zeiven hier de hand aan den Ploeg flaan. Het is waar, zij zullen, daar door, bij zommige Onkundigen , en kwaadwilligen, Eigc-n belangzoekers genoemd worden, maar is dit dan genoeg, om nu Uil te zitten, en om, om dezen naam te vermijden, eene zoo belangrijke zaak geheel te laaten vaaren? 'Er zijn Sijnodaalc, en Clasficaale Commiïfiën aangefteld, dat dezen met eikanderen hier over raadpleegen ; dit, of een ander beter gekeurd, Plan der Gemeenten voorftellen, en de uitvoering daar van daadelijk onderneemen. Ik zou mij zeer vergisfen, indien dit niet, cp verre da meeste plaatfen, van een zeer gewenscht gevolg zijn zoude; Vooral ook dan , wanneer Leeraaren in aanzieneüjke Gemeenten, die voor hun eigen onderhoud niet behoeven bekommerd te zijn , hier toe , met ter zijde fleiling van hun bijzonder eigenbelang, wilden medewerken, en , voor. zich zeiven in het oog houden , en aan anderen , volgends hunnen plicht, de verhevene les aanprijzen, dat een iegelijk niet moet zien, op het zijne alleen , maar ook op het belang des' anderen. Ziet daar, gelievde Leezers! ziet daar, Geloovsgenooten! mijn Plan- Dit wilde ik, als Lid der Hervormde Kerk in Holland, die belang itei  X 4° X ftel in mijnen Godsdienst, en in mijn Vaderland, u onder het oog brengen. God gebiede daar over den zegen» en Zions Koning bewaare, en bevestige zijne Kerk onder ons!! Behaagt mijn voorftel , is het noodig , gaarne wil ik mede werkzaam zijn, ter verbetering, en ter uitvoerbrenging van het zelve , en , als dan , mij daar toe aan eene Sijnodaale , of andere Comroisfic nader bekend maaken. Behaagt het niet, men legge het ter zijde , en bezorge een beter én gefchikter ; dat men flechts den tijd niet vrugteloos laate voorbij gaan , — Plans roaake, en niets uitvoere! Mij zal het genoeg zijn, wanneer de beste middelen worden uitgekozen , en te werk gefield, en mag ik 'er iets toe hebben bijgedraagen , dit zal mijne biijdfchap, en mijne dankfiof, ook in de Eeuwigheid, zijn.