BRIEF AAN IENEN VRIEND, OVER DE DUURE VERPLIGTING VAN ' IEDER WELDENKENDEN CHRISTEN ONDER HET HERVORMD GENOOTSCHAP, OM MET ALLEN ERNST EN SPOED VOOR DE BELANGEN VAN DEN OPENBAREN GODSDIENST TE ZORGEN: EN HOE DAT, VOOREERST, OP DE BESTE WIJZE TE BEGINNEN. WAAR BIJ GEVOEGD IS EEN VOOR- EN NAREDE TOT OPWEKKING VAN GODSDIENSTIG GEVOEL, ALS DE GROOTSTE BEHOEïTE VAN DEZEN TIJD. Te A M ST E R D A M, bij WOUTER BRAVE, Op den Zeedijk, bij de Kolkfluis» MDCCXOIX.   Aan de Ingezetenen, behoorende tot het Hervormd Kerkge* nootfchap dezer Landen. WAARDE GELOOFSGENOTEN! ONGEV0ELIGHEID onder de wegen val1 voor- en tegenfpoed, die de hooge Voorzienigheid met Landen en Volken houdt, was , door alle tijden heen, eene der treurigfte ongefteldheden. — De bron van allerlei onheilen, en de eindelijke gevolgen daar van, liepen uit, en moeten natuurlijk uitlopen, op verderf en ondergang Met hoe veele bewijzen kon dit gezegde worden geftaafd! De Heere god zegt van zijn oud volk (en als 't ware met een zeker beklag en verwijt) „ Ik heb ze gejlagen, maar zij hebben „ geene pijn gevoeld — zij hebben gewei-* „ gerd de tucht aan te nemen."'' Dat de tegenwoordige gefteldheid van ons dierbaar Vaderland van dien aart is, dat wij, in meer dan één opzicht, onder de tuchtigende hand van God verkeeren, * 2 zal  iv VOORAFSPRAAK aan het zal niemand, die nadenken heeft, Choe verfchillend anders ook in denkwijze) ontkennen kunnen, zo min, als dat de vooruitzichten cn gevolgen hoogstzorgelijk, en boven a'le denkbeelden bij toeneming donker zijn. Maar, hoedanig zijn nu de gedragingen der Ingezetenen? Hoe waren die bevorens; hoe zijn die nu? Nu, daar ja, in vergelijking van andere Landen en volken, vooral ook daar het toneel des oorlogs weder woedt, nog veele zegeningen bij ons worden genoten, maar daar, over het geheel genomen, de ftaat van zaken zodanig is, dat, zo de Heer god geene genadige verandering geeft, de ondergang van ons Land, van de zedelijke zijde befchouwd, met rasfe fchredcn fchijnt te naderen..... Wat zullen wij hierop antwoorden?... Ach, lieve Lezer! zo gij daar zo over denkt, als de Schrijver van dit blad, dan zal het antwoord zijn: „ de gefteldheid van Nederlands Volk over het geheel (dank zij de Godlijke genade, eenige weinige uitgezonderd) is zeer treurig, en, zo men die tot ééne hoofdondeugd zoude moeten brengen, onder allerlei clasfen van menfchen, zoude het moeten zijn, i tot  HERVORMD KERKGENOOTSCHAP. v tot die van ongevoeligheid" Neem mij niet kwalijk, Lezer! dat ik u, als op den mm aan, vrage: is dit beftaan van ongevoeligheid ook het uwe ? Welhgt zegt neen! „ lk heb veel gevoel van de oinftandigheden der tijden". Maar, vergun mij, u dan verder te vragen: hebt _ gij wel het rechte gevoel? Bedriegt gij u ook?... De Heere god heeft aan ons allen,"m deze dagen, eene zeer nadrukkelijke en veel betekenende boodfehap; dij het toelaten der tijdsomftandigheden - bij het doen opleggen van drukkende lasten, bij de vermindering onzer bezittingen —bij het verliezen van bedieningen - bij de uitwendige vernedering van ons kerkgenootfehap, en dergelijke beproevingen, is het, als of god daar door ieder vair ons toeroept: „ Mensch' ik heb u wat te zeggen"! En, het is vrij kiaar, dat zijne heilige en wijze bedoeling door den tegenwoordigen weg van vermindering en vernedering is, ons te verootmoedigen, en daar door in allen opzichten te verbeteren. 'Nu blijft de vraag: „ hebben wij die boodfehap al verftaan, en aan gods genadige bedoeling al beantwoord?.. En, mijne Vrienden, ftaan wij hier een oo renblik bij ftil, doen wij deze gewigtige vraag, in goeden ernst, en als in gods tegenwoordigheid, ieder aan ons zeiö * 3 yen..-.  vi VOORAFSPRAAK aan het ven.... Wij zijn nog ai genegen en gereed, om anderen te beoordeelen; maar laat ons in dezen, elk voor ons zeiven, antwoorden; en laat ons geloven, dat, hoe wij hier nu ook over mogen, denken, er één-, maal een tijd zal komen, dat wij alleen met god deze zaak voor ons zeiven zullen moeten behandelen, en deze vraag beantwoorden. En ach! dat wij dan niet befchaamd mogen uitkomen!... Maar welligt denkt of zegt een mijner Lezers, onder dit voorlrel: „ Hoe „ kan ik weten, of de boodfehap, die „ god aan mij heeft, door mij verdaan is, en dat ik aan die bedoelingen be.,, antwoorde?" Deze vraag is gewigtig, en zeer waardig , in onderfcheidene bijzonderheden beantwoord te worden; doch, dit is de bedoeling van dit gefchrift niet, maar wel, om u te bepalen bij ééne bijzonderheid, die u het hoofddoel van dit fchrijven nu ook met één zal doen kennen. Ik wil uwe vraag miet eene wedervraag beantwoorden: „ Hoe denkt gij over de infland„ houding van den Hervormden Godsdienst in ons Vaderland?.... Gij weet de uitwendige omftandigheden van  HERVORMD KERKGENOOTSCHAP. V» van onzen dierbaren Hervormden Godsdienst. Men heeft die lang kunnen voorzien, en ook dadelijk voorzien; men heelt bijtijds daartegen gewaarfchuwd, maar men is niet geloofd geworden. ïntusfchen, wie of wat de oorzaken daar van mogen'zijn, de zaken zijn nu zo, en tot dit uiterfte gekomen; - maar, daar ik verzoek, dat gij op gelieft te hechten zii ziin nu zo, onder het hoog en beproevend beitel der altoos hei ige en wijIe Voorzienigheid, (is er toch een kwaad in de ftad, dat de Heer niet toelaat?) De Heere god zal op zijn' tijd wel alles fchoonmakcn Maar Hij let nu zeer naauwkcurig op ieder van ons, wat wy aan de inltandhouding van den Godsdienst doen, en daar voor over hebben; naarmate wij dit nu in al zijn omtrek «voelen, geloven, en daar aan evenredig terken, beantwoorden wij, in dit opzicht, aan de boodfehap, die god aan ons heelt, en aan zijne genadige bedoeling.... Doen wij dit niet, ^^^^ï^; en dan zoude het m de daad, ook zelis voor ons waar eigenbelang, meer dan tijd zijn, dit werk te beginnen. Git weet, dat er drie jaren zijn gefield, om voor de inftandhouding der uitwendige omftandigheid van den Hervormden D * VjOuS-  mt VOORAFSPRAAK aan het Godsdienst te zorgen; daar van is reeds een derde verlopen, en zo veel ik weet, nog niets wezenlijks begonnen uittevoeren. De vijanden van den Godsdienst juichen over onze dodelijke traagheid, eigenzinnigheid en verdeeldheid, in dit voor ons zo belangrijk Huk, en wij werken hen, op de beste wijze, in de hand.... Wat moet hier van het einde zijn ? Zo er over twee jaren niet in voorraad gezorgd is, zullen een aantal Predikanten ten platten lande , met de hunnen, zich in de verlegenfte omftandigheden bevinden , en, hoe fchandelijk zou dit zijn!.., Maar, dat meer zegt, dat alles afdoet, de waarneming van allen uitwendigen Godsdienst zal dan, op veele plaatzen in ons Land, in geheele oorden, eensklaps moeten ftilftaan en geheel ophouden. En, wat zal het lot zijn der Profesforen in de Heilige Godgeleerdheid ? Welke de uitzichten voor de ftudeerende Jeu^d? En daardoor voor den Godsdienst, bij vervolg van tijd, zelfs in de lieden?... Gewis, zo god het niet verhoedt, en ons opwekt, om hetgene feS dezen onze hand vindt te doen, °met alle onze magt te doen, dan zullen wij bij ons bewaarheid zien, dat god bedreigt, Jmos VIII. iï, 12, als het zwaar(le oor■deel, (na ^at veele andere oordeelen, in de voorgaande Kapittelen genoemd, te ver-  »» 3» 95 35 »> HERVORMD KERKGENOOTSCHAP, $* vergeefs beproefd waren) „ Ziet de da„ |cn komen, fpreekt de Heere heem, dat ik eenen n««^1 ^ "T~ T zenden, niet eenen honger naar brood, noch dorst naar water, maar om tp horen de woorden des heeren; en zij zullen zwerven en omlopen, om het woord des heeren uc ^,,wu, jweit zij zullen het niet vinden! ... Ontzaglijk oordeel! zegt gij. En dat is zo, en bedreigt ons zo van nabij.... De openbare verkondiging te moeten misfen van den fchooriften Godsdienst, zo onontbeerlijk voor onze behoeften, ais zondaren, de ontwikkeling met meer openm te horen van die leerftukken, van welker zuivere belijdenis en beoefening onze eenige troost in leven en derven afhangt; ik bedoel de leer van onze: aangeboren verdorvenheid - verdoemelijkheid foor god - nóodzaaklijkheid, maar ook genoegzaamheid der voldoening, door het fiiden en fterven van een Perfoon, die ook G0D was Z de leer van de al» Winnende werfdüg van den Godlijtea Geest, ter verlichting van ons verftand, vernieuwing van ons hart, en om Q*s waarlijk euangelisch deugdzaam te maten . Opentlijk te moeten misfen de gemeenfchappelijke gebeden - gebruikt  x voorafspraak enz. bondzegelen, en wat niet al.... 6 Lezer? hoe zouden wij het voor onze kinderen, voor het volgende gedacht, met eenige mooglijkheid kunnen verantwoorden, niet alles, wat doenlijk is, te hebben aangewend, tot instandhouding van dezen onzen heerlijken Godsdienst, en door ons ftilzitten of verzuim aanleiding gegeven te hebben tot de grootfte onheilen, en onoverzienbare gevolgen.... Al het bovenftaande heb ik reeds voor lang bedacht, maar, ik moet het erkennen , niet met dien werkzamen ijver, en dat belang, als het gewigt der zaak vorderde. Ik fchreef daar over aan een waardig lid van onze kerk, en verzocht van hem, in een' brief, voor mij zeiven en voor anderen, iets, tot opwekking van godsdienflig gevoel, in de omflandigheden, waarin ons Kerkgenootfchap zich bevindt. De man voldeed hrer volwaardig aan, door den fchonen brief, dien ik hier laat volgen, zo als ik dien heb ontvangen; terwijl ik, de neiging van mijn hart, in deze Voorrede of Inleiding, gevolgd hebbende, bij wijze van Narede, ten befluite, ook nog iets zal'zeggen. BRIEF  BRIEF. Waarde Vriénb! Gij fclirijfc mij, dat er tot uWent, zelfs ïïer veele opregte liefhebbers van het Christendom, weinig lust, ja een geest van tegenzin, gevonden werdt, om met ernst ae handen 'aan het werk te Haan, en dadel,jke fchikkingen te maken tot het behoud van de aangelegenfte zaak voor ons kerkgenootfchap,. het behoud van onzen openbaren Godsdienst. L en naar ik merken kan, is er ook hj u n0£ een en ander beletzei; dat u verhindert de zaak in dat belangrijk licht te aanfchouwen, en met dien ijver u behartigen, dien zij voorzeker verdient. - Lieve vriend! ik betreur met geheel mijne ziel die ongunfhge v?rfchijnzelsëin ons kerkgenootfchap, die mij zoo veel kwaads voorfpellen, en waar bij men zoo verre afwijkt van het geene thands de pligt van ieder Christen is, en waartoe de Koning der kerke zoo dringend roept -- en laat mi] nu eens toe , u, als een broeder, dit  ( 12 ) op liet hart te mogen drukken; en u dan oofc te verzoeken, het geene ik mij, getrouwheidhalve verpligt vinde te zeggen, aan uwe Me-' de-Christenen wel te willen mededeelen en bij hen aan te dringen. — Gij kent mij: verre is het van mij eenige heerfchappij over uwe gemoederen te zoeken; het levendig gevoel alleen van het belang der zaak, en de ijverige begeerte om eenig nut te doen, en het kwaad, dat ik zie dreigen, nog zoo veel mogelijk voor te komen, doet mij die vrijheid gebruiken;, die, gelijk ze met den geest der zagtmoedigheid genomen werd, ik u en uwe vrienden ook bidde, met dien eigen geest te willen ontvangen en beoordeelen. Lieve vriend! „ wat moet er toch van ko„ men, als de tijd, die ons nu nog overig is, zoo vrugteloos in voorflagen te doen, en plans „ te maken, verfpild wordt? Wat zal het zijns „ als de dag daar is, die onzen opetabarerr „ Godsdienst aan zijn eigen lot overlaat ^ en „ die is niet bezorgd, en daar zijn geene ge„ noegzame middelen voorhanden om hem zij„ nen gewoonen voortgang te doen hebben?"' — Denk dat toch eens in! Hoe weinige Leeraars kunnen en zuilen hun ambt zonder een genoegzaam beftaan verder' waameemen! Hoe veelen zullen verkesren, en hoe veelen zullen genoodzaakt zrjn, hunnen dienst te ftaken , en zig tot eene andere leefwijze te begeven! Zoo zal dan de dienst, hier en elders, eensklaps geheel 6f gedeeltelijk ftilftaan! — Maar. Wat dan? Voorzeker, zal gemor en toeneemend mis•noegen bij veelen, zelfs bij dezulken, die nu -het onverfchilligst -zijn, het eerlk gevolg wezen l  < 13 > •zen' Daar kunnen flappen gedaan worden, waat voor ik beve! Daar kunnen bewegingen ontliaan, die niet alleen veelen voor hun perfoon ongelukkig zouden maken, maar daarenboven den verderfelijkften invloed op onzen Godsdienst en ons genootfchap kunnen hebben l Zouden geene haters van beiden, meent gij, die gelegenheid aangrijpen, om van dwepers en dweeperlj, van beider noodzakelijk bedwang, te fpreeken, en alzoo ons kerkgenootfchap een zwaarder juk op den hals te leggen? - • Of zo dat al niet gebeurde; wanneer in eene gemeente de dienst maar eene wijle itil ftaat, hoe ras ontwent men zig der gezette opkomst; en hoe ftipeiftk valt het zig daar naderhand weder toe te fc lukken! - Men met dat op eene plaats, die maar eenen Leeraar heeft bij iedere vacature, die eemgzins lange duurt', telkens gebeuren: Ik kenne gemeenten die te voren uitmuntten in de lbpte waarneeming van den openbaren dienst,, die door zulk eenen tusfchenval geheel verbasterd üijn , en zig thands boven veeie anderen door ongodsdienstigheid kenmerken! Èn wat zou het gevolg wezen, als men m een' tijd ah deeze den openbaren dienst moest misfen, en dus gewoon werd, zonder dien te leven? — Het is waar , dat het woord thands, helaas! oneindig minder nut doet als voorheen: maar dit is ook niet minder waar, dat het nog altoos veel kwaads belet, en der mterfte losbandigheid palen ilek - W*t zal het dan zijn, wanneer de laatfte teugen tegen de uiterfte woestheid en godloosheid werd losgerukt? - Bedenk eens, mijn vriend! wat ue b A % men-  C *4 ) frienfchen thands zijn en doen, welke fchriften er verfpreid en gretig gelezen worden, hoe de geest en de toon dezer eeuwe uit hunnen eigen aart alle godsdienstig gevoel verflikken > hoe ontelbaar de gelegenheden en de voorwendzels zijn tot allerlei foort van ondeugd — en zeg dan, wat er gebeuren moet, als de openlijke ftera van den Godsdienst in ons kerkgenootschap zwijgt? Wat dan de meeste leden daar van zullen worden? Wat de meeste leden van onze gemeenten worden zullen ? — Eh vraag u dan verder, welk eene famenleving het zal zijn onder menfchen, zonder godsdienilige beginzels, aan allerlei hatelijke driften ■overgegeven, en die niets meer belet om de fnoodfte fchanddaden te plegen ? Welk een leven zal dat «jjn, voor ieder eerlijk man, ik zwijge voor eên gemoedelijk en godvrugtig Christen ? Voorwaar — even als Lot in Sodom geleid heeft!! Wel nu, mijn vriend! Wie zou tot het een of ander aanleiding willen geven? — Wie zoude fchriktoneelen op zijne ziele willen baden die men dan beleven kon ? Wie zou den laatiten voormuur tegen de inbreekende ondeugd willen om verre werpen, en het geheel bederf van duizenden zijner medemenfchen voor zijne reekening helpen neemen? — Maar zie daar wat men te gemoete rent, indien men zig, in dit beflisfend epoque, de belangen van den Godsdienst onttrekt! Maar mij dunkt ook uit uw fehrijven, ,, dat 9) men tot uwent den Christenpligt, en het „ eindeloos belang, dat ieder Christen bij den s, openbaren predikdienst heeft, niet levendig » ge-  C i5 5 5 genoeg bezeft: anders ken het toch niet wezen dat men er zoo Laodiceesch over " dast" -- Denk eens na, mijn broeder! wat hebt gij aan den openlijken Evangeliedienst te danken' - Die was het middel, dat u op den ie^ der ongeregtigheid en des verderfs deed Saan u"W dat zalig «ogenblik en gij dankt er God no°g dagelijks voor! -- door dat loo d zijt gij ten&gelove lenigt: M hebt er aiRisTUS in 7ijne volheid en dierbaarheid door leeren kennen, en Hij is ua/ks geworden! öat woord hééft u tot een' beter' mensch gemankt die nu, voor een Haaf der veragteSe 'ondeugden, een vrije dienstknegt der geregtigheid %Jt geworden; en volgens de realen van den verhevenften en besten godsdïnst uwe zedelijke volmaking van dage tot da*e meer bevorderen naoogt l -- Het is waar, God zdve was hier de Alfa en Omega, het werk zijns Geestes volbragt het willen en werken in u; maar egter was toch her woord het gezegend middel, en gij kunt de eindeloze verpligüng niet vergeten zim, die gij aan het Lprecükt Euangehe van Jezus Christus hebt ! g Ta hoe menigmaal was u de openbare dienst, federt uwe gelukkige zinsverandering, rot bevestiging in het levendig en onjmoedig leloof, tot opbeurenden troost m de rampen en zorgen, die uw hart diep ter nederdrukken, tót ve?fterking van uw .eerlijk leven Hoe menigmaal bragt het u terug van een' vereerden weg, waar op gij onbedagt »udt voortgetreden zijn! Hoe dikwijls gaf het. u I?aS? om de wereld en u zeiven,te overwinnen, en deed u daar ftaande Olijven, en, de A 3 ze"  f I* ) itege behalen, daar gij anders eene Schandelijke nederlaag zoudt geleden hebben! —:— Ga eens na, mijn lieve vriend! hoe veel goeds hebt gij wel genoten onder de voorbidding dea Leeraars, en onder de verklaring en toeeigening des woords! Wat licht ging dan menigmaal in uwe ziel op, en hoe betoonde zig de waarheid aan u, als eene kragt Gons tot. zaligheid ! — Wat gezegende Nagtmalen hebt gij wel mogen vieren! Hoe dikwijls was u Gods huis een JPnië'/, daar gij uwen God van aangezigt tot aangezigt mogt aanfchouwen! — Zouden u die goede dagen nu voortaan pphouden ? Zou uwe ziele voortaan in het dorre willen woonen ? Vraag dit u zeiven, vraag dit uwe broeders en zusters toch eens pp het ernftigst: en wat zal dan uwer aller antwoord zijn? — Ik zou u liefdeloos en onchristelijk verdenken, als ik daaromtrent een enkel oogenbhk in twijfel ftond! Neen! — vooral in een' tijd als deze — kan men buiten die genademiddelen zijne ziele niet bij het leven behouden! — In een' tijd als deze, behoren zij onder de noodzakelijkfte hartfterkingen voor eenen Christen, zal hij sijn anderszins! zoo donker en moeilijk levenspad moedig en getroost ten einde wandelen, — Ja! nu kan een gepast en opwekkend Euangehewoord nog menigmaal zoo veel nut doen, om den balzem der vertroostinge in gewonde harten te gieten , daar nog uitkomst jian te wijzen, daar het anders, zoo donker fehijnt als da middernagt; maar ook, daar te wederhouden, daar men anders door de zon-. g| zoq ligt omringd en verleid zou \torden ; daar  ( 17 ) daar eenen vasten geest in te boezemen, daar men anders op het punt zou ftaan van bezwijken ; daar den ijver aan te vuuren, daar de handen anders flap zouden zijn! - Zeg , broeder ! kunt gij thands zulke kragtige hulpmiddelen ontbeeren,, zonder eindeloze fchade voor uw geestelijk leven, voor de rust en fterkte van uw hart, en voor het getrouw bewandelen van uwen weg? Het is zoo , gij blijft uwen Bijbel behouden! Maar de Christen is toch een mensen , en als een mensch is hij zoo gefteld, dat de levende fcem op hem den meesten indruk maakt: en een treffend en gepast voorftel van dat o-ene , wat het woord ons zegt,doet deszelfs onderwijs menigmaal zoo levendig en kragtig voor ons hart worden, meer dan de aandagtigfte leezing en overdenking van den Bijbel zou kunnen doen. Uw eigen waar belang Spreekt' zoo voor het behoud van den Euangeiiedienst; maar ook uwe • eindeloze verpligting aan dat heerlijk en door God zeiven verordend middel ten eeuwigen leven , waar van gij reeds een zoo uitnemend nut getrokken hebt, Spreekt daar voor; en roepf u nu , om met daden te toonen dat gij die levendig bezeft 1 - En zoudt gij nu uwe dankbaarheid daar voor niet willen aan den dag leggen? Zoudt gij het uwe niet wülen over .hebben om dat -in itand te houden, wat het middel was ter uwer verbetering en eeuwige behoudenis,en wat u dan nog telkens de njkfte renten uwer befteede gaven door duizend verdere geestelijke voordeelen kan en zat opbrengen? | Ui EKt 'i * - A 4 Maar  c 4 ) Maar denk ook eens, als menfchen vriend > #>• en dat te zijn, is des Christens vereerende roeping — denk aan duizenden uwer natuurgenoten ! — Wanneer de predikdienst fülflaat, wat uitwendig genademiddel fchiet er dan voor hun over? Den Bijbel, helaas! lezen rij niet: maar zij komen nog, tnisfchien uit enkele gewoonte, onder het gehoor, en dan zijn zij toch daar, daar geloof ten eeuwigen leven gefchonken wordt; daar zijn zij in de mogelijkheid en de beste gelegenheid, om zalig te worden — Maar nu, zoudt gij het uwe niet willen toebrengen , om hun die bijna eenige gelegenheid ter behoudenisfe te verlengen ? Zoudt gij wel aanleiding willen geven, dat zij ■geheel aan zig ze'lven wierden overgelaten? ~ Wat zoudt gij antwoorden, als Jezus u hierover in den grooten dag rekenfchap afvroeg: als Hij hun bloed van uwe handen eischte ? ,, Gij bidt, mijn lieve broeder! geduurig, ?, «aar het voorfchrift van Hem, dien gij uwen „ Heer noemt - uw kmingrijke kome ! 3* - En gij zoudt het in uw vaderland, in uwe woon-» plaats , niet willen ftaande houden ? Gij zoudt deszel^ gezegende uitbreiding onder uwe me de menfchen niet willen bevorderen ? — Gij brengt Schattingen op misfchien al zugtende — aan den burgerftaat, waar in zoo veel is, dat uw hart niet kan goedkeuren ; en gij zoudt niéts willen opbrengen voor eene maatfchapjiij, waar in gij weet dat de Koning is de groote volksvriend, het beftuur de volmaaktheid Zelve, en het wmre doel, het heil van alle kden? „ Wie zig, voor het overige, een n onderdaan verklaard heeft van zijn rijk, die „ heeft  „ heeft ook al wat hij bezit, dus ook zijné „ tijdelijke middelen, ten dienste van zijnen „ Koning gefchikt:" lede? burger van de godsftad heeft zig verbonden , om de fchattfngeft op te brengen, die het gemeen belang en de zaak van zijnen Heer vorderen. — Nu, Emaükjel, (want menfchen, en vijanden zelf, dit gelooft gij met mij, zijn, alleen maar zijne werktuigen) Emasuel doet thands, bij dezen zijnen weo-, zulk eene heffing over zijne onderdanen'. Hij vordert thands een deel van hunne middelen - Lieve vriend! zullen wij Hem dat nu weigeren ? Zullen wij Hem weigeren den fchatüngpenning te betalen? Zouden wij dan getrouwe onderdanen zijn? Vraag dat uw eigen hart eens! En trouwens, „ het is eene les van zijn „ Euangelie, dat men de bediening en bedienaars des woofds zelve bezorgen moet" — Daar fpreekt de anders zoo edelmoedige Paulus aldus : indien wij uliedtn het geestelijke gezaaid hebben; is het eene grwte zaak , zo wij het_ uwe, dat lighamelijk is , °maaiie;i ? i.. Weet gij niet dat de geenen, die de heitige drgen bedienen, vanhet heilige eeten j en dat "die Jieeds bij het altaar %ijn, Melen met het altaar ? Atzoo heeft ook ds Heef geordineerd , den geenen die het Euangelie verkondigen, dat zij van het Euangelie leven (*•) — Die "onderwezen wordt in het woord, drde medt »an alle goederen den gëeneri die hem en der» mist. (X) *» En in de daad, als men eens beJ denkt* (*) i'cor. fX: ii, ïi, 14' (t) G*t. Wh 6. Verg^. ? TtfBK. UI: 9, arz* A £  ( ) denkt, wnt moeite, wat zorg, wat onöphoudelijken arbeid een Leeraar heeft, die zijn werk getrouw behartigt, en zijne bediening als een regtfchapen opziener waarneemt, en wat nut hij aan zoo veele onfterfelijke zielen doet: zou men hem dan die fobere bezoldiging . misgunnen , die hij op de meeste plaatzen gewoon is te trekken? Zou men hem dat weinige ontneemen, waar van hij naauwelijks met zijn, dikwijls zoo talrijk, huisgezin, het leven kan behouden? — En dat in een' zoo duuren tijd? Maar ook in een' tijd, dat aan veele andere, misfchien niet allen zoo nuttige, ambtenaaren, en bedienden zelf, zulke ruime wedden worden toegelegd? — Denk eens in, hoe veele Leeraars , die hun gantfche leven lang alle hunne vermogens aan dit gewigtig werk ten koste hebben gelegd, tot den bedelzak zullen vervallen, als men niet zorgt om hen ftaande te houden! Denk aan de zugten en traanen, die zij met hunne berooide huisgezinnen naar een' regtvaardig God zullen opzenden, als dit nu eindelijk het loon wordt van hunn' flovigen arbeid en veel verdriets! En zoudt gij die zugten mede voor uwe rekening willen hebben; en daar over befchaamd Haan, als Jezus u ten dage der vergeldinge afvraagt: „ waarom hebt gij mijne knegten zo behandeld?"Of, zullen zij iets anders bij de hand'neemen, om hun brood te winnen ? Maar hoe weinigen hebben daar gelegenheid en middelen toe ? En hoe kunnen zij zig dan met den nodigen ijver en van gantfcher harte op hun werk toeleggen, al ware het dat zij dat nog zouden  ( 21 ) « den willen aanhouden? En hoe ongerijmd difc zi ge-^ „ beurd - is de weg van Jezus Messias —; „ die heeft er zijne hooge en goede redenen „ voor, die wij van agteren zullen ontdek„ ken: thands is volgen de zaak — dat te doen, „ wat men nu nog &ar//doen: dat te bewaren, „ dat men nog bewaren kan', en het meerdere aan het mindere cp te offeren, als men beiden niet vermag te behouden: dat is nu „ de wijsheid der heiligen! — En wij geloven „ voorts aan Hem, dië alle dingen, zelf die „ nu niet zijn naar de reinigheid des heilig„ doms, op zijnen tijd zal weten fchoon te .„ maken!" Lieve vriend ! als wij in dat gevoelen ftaan, dan zullen wij ook thands die groote Euangelieles betragten, het kwaad over^ winnen door het goed: en geene bijzondere bedenkingen zullen ons verhinderen, om het be, lang van den Godsdienst, ook daar de Voorzienigheid ons geplaatst heeft, te bevorderen: — en het komt er nu op aan , de edelmoe-, digheid en grootheid van ziele te vertoonen, waartoe het Christendom zijne leden weet te verheffen! Welaan dan! bewijzen nu met daden, wat dat op ons vermag, en dat de geost, ' «--*••*wsjfc • «avfsjj-d • •, die,  C *7 > die in ons woont, fterker zij dan die in de wereld is l Maar dit verneem ik ook nog uit uwen brief; „ dat veelen tot uwent niets gezind zijn te verfpreken of uit te reiken, ten " zij men vooraf verzekering hebbe, dat de „ zuivere leere en ons kerkgenootfchap bewaard zal blijven, en dat men niets wil uitkeeren als aan waarlijk Hervormde Leeraars," Dit kan ik niet afkeuren: als men hier den geest van infchikkelijkheid en vredelievendheid maar paart met den geest van waakzaamheid en ijver. — Ja het is zool het is vooral in dezen tijd nodig, op zijne hoede te wezen tegen alle afwijkingen van de waarheid van het Euangelie : en de fchoonluidende taal der heimelijke vijanden van Jezus eigen' Godsdienst maakt hier de zorgvuldiglte bedagtzaamheid dubbel noodzakelijk. — Maar teffens ftaat een geest van zagtmoedigheid den Christen zoo fchoon: en iemand daarom te verketteren, om dat men fommige onbijbelfche kunstwoorden der Godgeleerdheid niet gebruikt ; om dat men fommige fchriftuurplaatzen, om goede uitlegkundige redenen niet, zoo verklaart, als men die in veele Godgeleerde fchriften verklaard en bijgebragt vindt; om dat men daar meer Bijbellicht (ik zegge, Bijbellicht: want een ander licht kenne ik niet, en begeer ik niet!) ontfteekt, daar men te voren den leiddraad der fchoolen en ftelzels alleen volgde: - daarom, iemand te verketteren, was 4/toos zeer verkeerd; en nu komt het minder dan  dan ooit te pas, en zou meer dan ooit nadeej doen! — Dus, in dien zin, en mei die bepa-? bnS *.»» dat _ men de waarheid en den vrede gelijk „ keftjk bemint en zoekt'," ben ik 'er ten iterkilen voor, dat men de grondleere van ons kerkgenootfchap (dat, Gode zij lof! zeker een der geenen is, die jn hun fta'lzel het naast bij Gods eigen wpprd komen) zorgvuldig tragt te bewaren, en^geene pogingen aanmoedigt, om die om verre te werpen. - Jin dan dunkt mij, dat dit, provijioneel, door dit allereenvour digst middel kan bereikt worden, „ wanneer „ men zig tot eene vrijwillige gifte verpligt, „ en die met de daad uitkeert, onder eene „ uitdrukkelijke en behoorlijke verklaring, dat „ men dit alleen befteedt, en zig daartoe al„ leen verbindt, voor de inftandhouding en „ openlijke prediking van den zuiveren Her„ vormden Godsdienst , als overeenkomftig „ mlet den woorde Gods." — Zulk een exfresfeJijk beding, lei dan den grondflag voor volgende en bijzondere maatregelen, die het Gereformeerd, genootfchap zal kunnen nee? men, en zoo wij hopen neemen zal, om met de daad voor dit gewigtig punt te zorgen: en ieder milddadig Christen had daarmede zijn feweten dan reeds bij voorraad bevrijd — )raag dit eens, aan uwe vrienden voor: mogelijk zullen zij dit voor ah nog het aannemeJijkfte en genoeg voldvende vinden aan het welmenend oogmerk. Op dien voet dan, mijn vriend! zoude ik M ten fterkften raaden, om met uwe godvrug- ligc  ( *9 1 tige en weldenkende medeleden, de grooté zaak van dadelijke infchrijvingen en opofferingen, ten behoeve van den openbaren Godsdienst, ten fpoedigflen tot uwent werkftellig te maken. — Het is meer dan tijd, en ieder dag is van aanbelang. — Stel dan eens, dat, 'er eene Commisfie Benoemd wierd, om vaa nu af, eene infchrij ving in werking te brengen, waar bij ieder huisvader of huismoeder zig verbindt (onder expres beding als gezegd is) om, zoo lang het zijne gelegenheid én gemoedt toeliet, jaarlijks, in vier termijnen, zulk eene fomme tot onderftand Van den openbaren dienst te contribueeren. — Ook zou men alle ongehuwde perfoonen, al waren het zelf domejlicquen, (want de geest van het Christendom verpligt ieder, om zijne, al is het maar geringe twee, penningen, in de fchatkist des heiiigdoms te werpen; maar waardeert dan ook de twee penningskens even hoog als de grootfte liefdegaven der rijkeren) tot zulke infchrij vingen kunnen aanmoedigen. — Daarenboven zouden reeds van nu af door dezelfde Commisfie ontvangen k„nnen worden, vrijwillige giften tot een blijvend fonds, en obligatiën, en renteloos liggende kostbaarheden, om die ten gelde te maken , enz- — De penningen, uit deze infchrijvingen ea giften proflueerende, zouden onder vertrouwde perfoonen, tot die Commisfie behoorende , kunnen berusten, die ook de revenues van obligatien enz. zouden kunnen ontvangen — om dan, in allen gevalle, althands vooreerst, een plaatzelijk fonds, tegen den vereischten tijd, bijeen te hebben: kunnen-"  ( 3° 5 frende er inmiddels de nodige Schikkingen oh-* der het kerkgenootfchap beraamd worden, tot een algemeen, of immers tot meer uitgebreide fondfen, ook voor onvermogende gemeenten: •-- waartoe het Huk van de Commtspe der Clasfis van Breda, in de Boekzaal van Februari/' geplaatst, mijnes oordeels, de beste middelen opgeeft. En zie daar nu, lieve vriend! wat ik u —S éven als ik tot mijnent, zoo veel in mij is,hope te doen — in de gemeente daar gij toe behoort, en inzonderheid onder 'sHeeren volk, voor de belangen van onzen dierbaren Godsdienst, ernftig opdrage, zoo veel u mogelijk ïs, te bevorderen. — Wat gij hier door broederlijke vermaningen en een opwekkend voorbeeld doen kunt, zal u eens ten dage der rekenfchap zoo heerlijk vergolden worden! — En zouden wij ons dien arbeid — al vindt die in het eerst al eenigen tegenlland — al kost die ons eenige moeite en verdrietelijkheden niet getroosten, voor onzen dierbaren Heiland, die ons met zijn bloed gekogt heeft; en tot zoo heerlijk eene zaak, als de verkondiging van zijn Euangelie is ? — Het Vaderland , (want Christenen zijn toch altoos de beste en nuttigfte burgers) de Godsdienst, het Koningrijk van Jezus, ons eigen heil, het heil van onze medemenfchen; allen roepen zij om onze viterfie pogingen! — dat Jezus u en mij, en geenen zijner onderdanen immer verwijte, dat wij in zulk eene gelegenheid traag en befluiteloos geweest zijn! Ö!  ( 3* ) O! mijn vriend! — als deze leiding Vftri den verheerlijkten Messias nu door ons kerkgenootfchap wel beantwoord mogt worden; als men dat nu, gewillig en blijmoedig, voor zijne zaak opofferde, .wat Hij vordert - maar ook vooral, \vanneer men daarmede de reiniging van zijn eigen hart, en de verbetering zijner verbasterde levenswijze paarde ; zijn huis tot eenen tempel Gods maakte; in zijn' post ert Itand, en bij den invloed, dien men daarbij op. de maatfchappij en gemeente heeft, alles deed, wat den inbreekenden ftroom van ongeloof en godloosheid nog kon fluiten , en wat de oude zedigheid en gods die nftigheid kon opwekken ; en dat zoo diep vervallen is, weder hefitelde - dan zie ik, in dezen gantfchen weg, dien Jezus thans met ons houdt, nog eene heerlijke gelegenheid , om de zake Gods en het waare^Christendom onder ons te doen herleeven! — 't Is waar, men zal veel uitwendigs, dat ook reeds te lang misbruikt is, verliezen — veel kaf zal van het koorn gefcheiden worden - maar dat, als gelouterd goud, overblijft, zal dan te hooger waarde hebben; de doodsvalei zal geest en leven worden; en wat het fieraad en de zegen was onzer brave voorvaderen, kan wederom ons verüeren en doen bloeien! Bid met mij, dat dit gebeuren moge - dat wij het ieder in onze eigen gemeente mogen zien gebeuren — dat wij daar aan iets mogen toebrengen ! — en laat ons dan den arbeid bi] het gebed voegen! - en voorts, de beste zaak  t 3* ) aaak en de dierbaarfte belangen, in de köninglijke handen van Jézus den Regeerder, en der vaderlijke zorgevan God, denStigter der Kerke, vertrouwelijk overlaten! — Dan zullen wij vinden ruste voor ons hart, en loon of «ns werk! Ik ben met broederlijke liefde enz.- ïp Maart 1799*  NAREDE. En nu, mijne Geloofsgenoten! wat hebt gij onder het lezen gedacht en gevoeld! Bleefc gij geheel koel, en verkiest gij niets te doea voor, of te geven aan de inftandhouding van den Hervormden Godsdienst? Dan moet ik met droefheid u verlaten, en zo gij voor uw gevoelen uitkomt, moet men u ook als zodanig doen bekend worden, of wilt gij u voor menfchen verbergen, of onder een of ander voorwendfel, te onttrekken, dan moet ik u , doch voor het laatst, nog iets herinneren.... Er ftaat een woord in mijnen bijbel, voor mij ontzettend, voor elk ontzettend, maar voor u, in dit geval, vooral ontzettend: „ die mij „ eeren (zegt god) , zal ik eeren , maar die „ mij verfmaden, zullen ligt geacht worden!.' Waarin kan men god meer vereeren, dan bij de inftandhouding van zijnen dienst ? En hetgene nu woorden zijn, zullen eenmaal zaken worden Maak. ik verwacht van de meesten mijner Lezers andere gevoelens, en dat zij de zaak met belangneming hebben gelezen, en de noodzaaklijkheid gevoelen. Maar wat dan nu?... Daar  34 NARED E. Daar nog eens over gedacht ?..nog wat uitgefteld. ... Ei, lieve Lezer! doe dat niet, hoe vaak deedt gij dit in wigtige zaken tot uw nadeel? — Hoe veelen beklagen zich onherftelbaar over onnodig uitftel, dat door den dood afftel werd, en die nu zeggen: Ach had ik, had ik, dit of dat gedaan!... Volg het gevoel op, dat gij nu hebt, en leg dit gefchrift niet uit uwe handen, zonder dadelijk beiloten te hebben , en het ook uit te voeren , om iets af te zonderen, 'om te contribueeren tot de inftandhouding van den Hervormden Godsdienst; en te gelijk anderen, door woorden en daden, daartoe op te wekken. Dit wordt van elk gevorderd, die tot de Hervormden behoort, doch met verftand, en naar elks omftandigheden. De plaats, de tijd,;de wijze, de hoeveelheid, met of zonder naam, moet geheel aan ieders keuze ftaan; 'hier zijn geene dwangmiddelen, dan die door de zaak zelve worden aan de hand gegeven. De offeranden moeten uit overtuiging, en vrijwillig zijp. Heeft god u nog eenig vermogen van belang gelaten, gèef dan bij uw leven, en ook, zo gij het kunt doen, na uwen dood, in eens voor een blijvend Fonds, al ware dit in Obltgatlen, ten laste dezer landen ; deze zijn bij veelen , in den laatften tijd, tegen hunnen zin vermeerderd; fommigen zien die met een zoort van ai'sp■laifor; de afgifte van eenigen derzelve zal dus minder zwaar vallen, en bij de Commisjien, die aan de inftandhouding van den Godsdienst werken, het zij plaatzelijk,. het zij alge-  NAREDE- 35 algemeen, met dankzegging worden aangenomen. Of dezelfde wijze zoude men kunnen afftaan, geheel of ten deele, van veele verboren kostbaarheden, kleinodiën, Medailles, lenÏÏhgeh, en dergelijke goederen, die bij veelen, zedert zo veele jaren, renteloos liggen, die men ter nauwernood eens ziet; een bewijs dat men die zoude kunnen misfen. Zoude het verlies dan zo zwaar zijn, dezelve aan den Godsdienst op te offeren ?... Door beide opgegevene middelen deed men in de daad een groot werk, en men behield de Contante gelden, die ieder thands zo nodig heeft. Zodanige Ingezetenen in ons land, die op eene of andere wijze invloed hebben op vermogende boedels, behoren terltond hun werk temaken, dat, bij uiterfte wfe-dispftie», voor de inftandhouding van den Hervormden Godsdienst ernftig worde gezorgd. Dit is wel ongewoon , maar juist daarom meer dan ooit noodzaaklijk, en, had men immer deze tijden kunnen voorzien, zoude het zeker over lang zijn begonnen geworden, en bij ons zijn gedaan, dat bij andere kerkgenootfehappen , zedert lang, en tot heden plaats vindt. Vervolgends zoude de gewone Contributie ror het edel einde, waar over wij handelen, K , wel-  Stf NAREDE. welligt best kunnen gefchieden, door weekefijk: bij zich zeiven iets af te zonderen, en daar door zeer ongevoelig, en op eene dragelijke wijze, mede te werken, en liet van tijd tot tijd te fourneer en. Heeft de Voorzienigheid u het vermogen gegeven : zestig Huivers of meer, in de week aftezonderen ? Ei doe het; vergoed daar door hetgene dat verre de meesten, ook met den besten wil, niet kunnen doen ; denk, dat dit getal groot zal wezen, en dat er veel nodig zal zijn. Zijt gij minder vermogend, daal dan met uwe denkbeelden af; er is een groote tusfchenftand van zestig Huivers tot éénen ftuiver in de week, en al ware het nog minder. Daar zijn in ons land zeer veele brave menfchen, die zo gaarne voor den Godsdienst veel zouden geven, maar die niet kunnen, om dat juist zij, en de hunnen, zo zwaar deeler. in het lot der tijden. Dan, mijne Vrienden! geeft van uwen nooddruft, om dat gij wat wilt geeven, flechts één of twee penningskens. De Heere jezus weet dit, Hij waardeert uwe gift zeer hoog, en uw loon zal groot zijn. Vaders en Moeders! neemt iets, hoe gering ook , van uwe kinderen, en van hetgene gij voor hun gewoon zijt te befparen; brengt hun het belang der zaak, naar hunne vatbaarheid , onder het oog, legt er vrij voor in de plaats een bewijs , dat gij er voor den Godsdienst iets hebt afgenomen. Zij zegenen u welligt daar voor,  NAREDE. S? voor, ook na uwen dood, en gedenken met blijdfchap aan dit godsdienftig offer. Hoofden van Huisgezinnen, vraagt ook iets van uwe dienstboden; zegt hun : hoe veel belang ook zij in den Godsdienst hebben, en dat er in dezen tijd geene Clasfen van menfchen witts die minder lijden dan zij. .Hoe ligt kunuen zii watmisfen? Veele kleme giften zouden, ook in dezen, een vrij goed geheel uitmaken. Vraagt gij: waar uwe giften te bezorgen? Elk zal daartoe gelegenheid vinden, bij de Commisfie uit de Gemeente, in de plaats uwer wonino , ook tot dat einde aangefteld, en welligt wordt gij daartoe, zo dit met reeds bij u aan den gang is, eerlang openthjk uitgenodigd; men is daar aan werkende. Zitt gij in het geval, van u, om eene of andere redenen, met de plaatzelijke bij u gemaakte fchikkingen niet te kunnen vereenigen, ach dat er toch niets worde onbeproefd gelaten, om die zwarigheden uit _ den weg te ruimen! Maar, kan dat nog niet zijn ? Onthoudt dan althands daarom uwe giften niet aan de inftandhouding van onzen Godsdienst ! Gij wilt immers, de belangen van de geheeie Hervormde Kerk, Academiën, enz., met doen afban-en van uwe ftedelijke of particuliere verfchillen. Zoudt gij dit voor god en uw «reweten kunnen verantwoorden ? Geeft dan •Tiwe giften aan leden uwer Gemeente, die gij uw vertrouwen waardig oordeelt, om het te be-  j& NAR E D - E. bezorgen, daar liet zal nodig zijn. Ook zijner reeds, in ettelijke lieden van het land, brave Mannen in Commisfien benoemd, die met ijver werken, wel in de eerfte plaats voor hunne eigen Gemeenten, maar ook met verder uitzicht voor behoeftige Gemeenten, voor Academiën, en kan het zijn, door den tijd voor de geheele Hervormde kerk, alles gegrond op de zuivere leer van onzen Godsdienst, waar voor zij zullen trachten boven alle dingen te zorgen, om dat veelen hunner daar van het gewigt, nu meer dan ooit, beseffen , en ook de kragt en den troost daar van kennen. Onderfteunt dan die pogingen voor de algemeene belangen; welligt zullen die Mannen, bij vervolg, nog de' middelen 'in gods hand zijii,'om het afgebrokene, daar het nodi" is, weder te hcrftellen. D .. Ten befluite, de Godlijke jezüs, de Koning van- zijne. Kerk, leeft, regeert, en zal in eeuwigheid regeeren. Die heeft alle magt ui hemel en op aarde, Die zal voor zijnen Godsdienst zorgen, wat er ook gebeure! Ja , Amen! dit zal zo zijn! Maar ach! dat dit ook waarheid zij en biijve, in ons weleer zo zeer gezegend , maar nu zo zwaar bezocht Vaderland! Laat ons tot dat einde bidden en werken, zo als dan ook de pogingen, bij dit gebrekkig werk aangewend, ootmoedig en ver- , trouwend aan den Godlijken zegen worden aanbevolen , en uit des Schrijvers magteloze handen., in die van jezüs, en dus in de beste handen, biddend, worden overgegeven! 3 April 1799.