D E HUIGCHELAAR, B L T S P E L. N A A li DEN TARTUFFE, van MOLIÈRE. door J. N O M S Z. Te AMSTELDAM, by J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. ifSg» Met Privilegie. De Prys is 3 ftuiverj.  KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK  VOORREDE VAN DEN FRANSCHEN DICHTER. Zie hier een blyfpel dat veel gerucht heeft verwekt, èn lang vervolgd is door lieden die daarin worden bedoeld. De menfchen die daarin worden ten toon geitel d, hebben genoeg doen zien dat zy in Vrankryk verir.ogender waren, dan alles wat ik tot heden toe ondernomen heb ten tooneele belachlyk te maken. De marquizen, de coquetten, de hoorndragers, en dehee. rendoétoren, hebben zwygende geduld dat men hen ten tooneele voerde, en gelieten zich alsof zy dit met verinaak zagen, en zich met het algemeen verlustigden; maar de Huigchelaren verftonden geen fcherts. Terftond waren zy in het harnas, en vonden het niet weinig' vreemd , dat ik de vermetelheid had durven nemen hunne grimatfen na te bootfen, eene houding aantastende die zo vele fatfoenlyke lieden zich verkozen hebben. Dit is eene misdaad die zy my niet kunnen vergeven, en zy hebben zich tegen myn blyfpel gewapend met eene onbefchryflyke woede. Zy waren evenwel zo voorzigtig van het ftuk niet aan te vallen, dan van de zyde die hen niet had getroffen. Zy bezitten te veel flaatkunde, en weten te wél te leyen , om den grond van hun hart te verraden. Volgens de loflyke gewoonte dezer lieden, bedekten zy hunne zaak met het belang des Hemels, en dus is Tartuffe, volgens hen, een buk dat niet hunne dwaasheid en ondeugden aantast, maar de ware Godvrucht. Van het ééne tot het andre einde is het ftuk vol gruwelen, en daarin komt niets voor dat niet het vuur waardig is. Alle de woorden, jjyn Godloos, de gebaarden der vertooners zeiven zyn misdadig, en het minfte opflag der oogen, de geriug11e draaijing van;.het hoofd, de kleinfte ftap vóór of achterwaarts, alles is in myn nadeel uitgeduid, en allés bevat onvrome geheimzinnigheden, Het baatte my * 2 wei-  VOORREDE. weinig het ftuk aan de ftrenge beöordcelingvandeugdfame en verftandige vrinden, ja aan die der geheele waereld bloot te ftellen. De verbeteringen door my daarin gemaakt, het gunftige oordeel van den koning en de koninginne , die by de vertooning zyn tegenwoordig geweest, de goedkeuring der voornaamfte prinfen , en dat der fchranderfte ftaatsdieuaren , die het ftuk met hunne tegenwoordigheid hebben vereerd, het getuignis van een aantal menfchen van ware Godvrucht, die myn ftuk leerzaam en nuttig hebben geacht, dit alles was my van geen nut: de heeren Tartuffen zyn geen mannen van toegeeflykheid, of fchuldbekendtenis; en noch dagelyks verwekken zy een gefchreeuw van heilige yveraren tegen my, die my vromelyk onbefchoftheden aandoen, en my uit Christelyke liefde verdoemen. Ik zoude my aan dit alles weinig ftooren, verwekten men mygeene vyanden die ik behoor te eerbiedigen, en trokken myne vervolgers geene achtenswaardige menfchen in hunne party, nemende die tegen my in door valfche redekavelingen , daar een oprechte yver voor de zaak des Hemels vatbaar is voor alle indrukfelen. Het is alleen voor ware Godvruchtigen datik my wil veiönt-i fchuldigen; en ik fmeek hen ernftigniets te willen veröordeelen, vóór dat zy eerstalles hebben onderzocht, €n vooral verzoek ik hen zich te ontdoen vanvooröordeelen, en zich niette laten weg Hepen door menfchen wier heilige potfernyè'n den eerwaardigen Godsdienst ontëeren. Indien men de moeite gelieft te nemen dit blyfpel ter goeder trouw te onderzoeken , zal men voorzeker myne inzigten fchuldeloosbevinden, en dat het nimmer in my is opgekomen iets te willen befpotten dat de menfchen eerwaardig behoort te zyn, dat ik alles met eene omzigtigheid overè'enkomftig de tederheid van het onderwerp'heb behandeld, en dat ik a'tfnyn kunst heb aangewend om den Huigchelaar wel degelyk van den waren rechtvaardigen man te onderfcheiden. Ik beb ten dien  VOORREDE. dien einde de verfchyning van myn' deugniet in twee volle bedryven voorbereid. Ik laat den lezer en aanfchouwer niet één oogenblik in twyfei; men kent den booswicht terftond aan de gedaante die ik hem geef: en overal fpreekt en handelt hy als een man die lezer enaanfchouwer word voorgefteld als een Hecht mensen, die den braven man, dien ik tegen hem overltel, te meer doet fchitteren. Ik weet wel dat myne berispers voorwenden, dat men zulke onderwerpen niet op een tooneel moest brengen; doch zy vergunnen my hen te vragen, waarop zy toch, zulk eene frnaije ftelling gronden? Het is een onderftelling die door niets word bewezen; en het zoude ongetwyfeld niet moeüyk te bevvyzen zyn, dat deTooneelftukken der ouden hunne beginfels aan den Godsdiei.st zyn verfchuldigd; dat onze naburen de Spanjaarden zelden een feest vieren waarmede geen tooneclftuk vcrze'.d gaat, en dat zelfs onder ons het tooneelfpe' zyne geboorte verfchuldigd is ar.u eene broederlchap in onze dagen noch eigenaar van het Hotel van Bourgogne ; dat du eer.e pisats is die beftemd was om de gewigtigfte Hukken van onzen Godsdienst tevertoonen, dat men daar noch blyfpelen vind met Gottifche letteren gedrukt, onder den naam van een eerwaardig lid der Sorbonne; en dat, zonder zo verre te rug te gaan, men noch heden geestelyke tooneelftukken van den Heere Corneille vertoont, die voorwerpen van verwondering zyn voor gautsch Vrankryk. •(*) Zo het blyfpel ten oogmerk dient te hebben de ondeugr den en dwaasheden der menfehen te verbeteren, kan ik niet zien dat'er ondeugden oi dwaasheden zyn die een uitfluit (*) Waarom baart AtbiaUa geen ergernis aan Vrnnkryl; ? waarom baart Zaïre, Hambroek, Hester, Cablna, extz. Geene ergernis in in Nederland? i.atcn wy éénmaal alle vooröordeelen afleggen, en ons door gcenc onbewezene zottemyen laten afzetten, die geen voordeel hebben dan de domme nitfpraak: Het behoort "er. niet. Tart uf fe is een allernuttigst rooneelftuk, en de rede van Cleantes ontwapent alle zotte bedillingen. Ut vertaler.  VOOR REDE. fluitend voorrecht hebben, of hebben moeten, van niet op het tooneel te mogen worden ten toon gefield. De Htiigchlary is in hare gevolgen voorde (laten zogevaarlyk als eénige ondeugd wezen kan: waarom haar dan van het tooneel geweerd, daar het tooneel een fchool van verbetering behoort te zyn? De fraaifte trekken eener ernftige zedekunde, zyn dikwyls minder krachtig dan de trekken van eene'wel toebereide fcherts; en niets is beter gefchikt om de menfchen te verbeteren, dan een levend en treffend fchildery hunner gebreken. Niets is zo doodelyk voor de gebreken, dan dezelve aan de befpotting der waereld bloot te Hellen. Niet dan al te licht fiaptmen over vermaningen, daar befpotting tot de harten doordringt. Helaas! men wil wel ondeugend, en gek zyn , maar niet uitgelachen worden. Men verwyt my dat ik Godvruchtige uitdrukkingen in den mond van een'bedrieger heb gelegd (*). Waarom toch zoude ik dat nagelaten hebben, daar ik het noodig had,om het caracler van den misbruiker dcrheiiige dingen te kenfchetzen? Myns bedenkens is het genoeg, dat ik de misdadige oogmerken, waartoe de fielt die heilige dingen misbruikt, heb daar gefteld." Maar, zegt men , in het vierde bedryf, predikt hy eene gevaarlyke zedeleer". Goed! maar is die bekoorlyk, en met oogmerk om te behagen en aan te pryzen daar gefield? of om afgryzen in te boezemen? Wie is'er doorgedicht geweest? en kan men met gezonde harsfens ooit verwachten, dat zulk eene prediking een' bekoorlyken indruk op de geesten zal maken, om fchelmeryen in gebruik te brengen? Kon hel myn oogmerk zyn om iets fmakelyk te maken door den mond van een' fchurk, dien ik daar ftelle om affchuw in te boezc-. men? de inval zou zonderling zyn! Tot hiertoe verdedigt zich M>/ fprak' Och! 't is de helft te veel my fchenken vriend! ': 'k Heb uw barmhartigheid in 't minfte niet verdiend t rtiiethernemend', broêr! gelykgy wel kunt denken, igk'^ 't eind', de Hemelzelf bragt hem door my tot my, 1 't fchynt dat na zyn komst hier alles zegen zy . Hoe vermaant hy elk! zyn taal verftrekt ter.wonder ,v werkt op myne vrouw, om my Hechts, in tby zonder, Hfr my wie haar belonkt, let op den m.nften fchyn, 3 n toont, veel meer dan ik, van haar jaloers te zyn. joe verr' zyn yver gaat, kunt gy niet licht geloven;  i4 DE HUIGCHELAAR, Be minlte beuzeling kan hem van rust berooven;. j Ja, zyn vernederd hart is zelfs by 't kleinfle ding, | Angstvallig, en gereed ter zelfbeschuldiging. Een Niets bekommert hem, en kan hem huivring bare» Zó dat by, onlangs noch, by my zich kwam bezwarei Dat hy in zyn gebed een vloó had aangevat, En met te groot een' toorn' die dood geflagen had. ' CLEANTES. Loop, broeder! gy zyt gek. Gy wilt my wat betrekker Waartoe die malle taal, dan om met my te gekken ? Doch, wat uw oogmerk met die laffe fchertsook zy.. ORGON. Myn broeder, deze taal riekt naar vrygeestery; Niet weinig was uw ziel voor lang daardoor bezeten Gelyk ik, tot uw best, u dikwyls heb doen weten. Die kwaal berokkent u noch eens een' kwaden trek. CLEANTES. Ziedaar van uws gelyks het dagelyksch gefprek:1 Elks oog moet, al het hunne, of blind zyn, of bedroget Het is vrygeestery, te kyken uit zyne oogen! Wie hun grimatfen niet bewierookt, is een man Die zuivre heiligheid onmooglyk achten kan. Al uw gezalfde klap baart my noch fchrik, noch finarte 'k Weet wat ik zeg, en voorts de Hemel ziet myn har» Al uwe talmery, all' waar gy kwaad in ziet, En alles wat gy vreest, raakt me aan de kleedrenuie Aan al uw fcherp bedil zal niemant zich verflaven. De valfche vromen zyn gelyk aan valfche braven: Gelyk de ware brave, in 't veld van eer geleid, Nooit fnorkt in 't openbaar op zyn kloekmoedigheid, Maar ftil zyn zaken doet; zo ziet men ware vromen (Wel waardig zich te zien ten voorbeeld aangenomen, Met geen grimatfen ooit ons onder de oogen treên, Maar aan hunn'pligtvoldoen,ftilzwygeud',voor zich heet 't Lustu dan tusfehen deugd, en fchyngodvruchtefnakei (En 't onderfcheid is klaar!) geen onderfcheid te makei C  B L\ T S P E t. 15 by fielt op éénen voet den fchynpligt en den pligt, En hecht éénzelfde waarde aan mom, en aangezigt! De oprechtheid en haar' fchyn poogt ge op één'voet te brengen; Gy wilt den waarheidfchyn met waarheidzelf vermengen! De fchaduw' word de waarde eens wezenszelfvergund; Gy fchoeit op ééne leest de goede en valfche munt! Den mensch. is inderdaad een wondere aart gegeven: Naar 't juist narumbefchik zien wy 'er weinig leven; De,reden is te zwak , noch pleegt men fchaars haar raad; 't Is lichtst tot uiterllens waartoe men overflaat. Men ziet in 't edelst ding ons fchaers in perken blyven ; De deugd word ondeugd, door de deugd te verr' te dry ven. 't Gefchied maar al te veel. Dit dient vooral bedacht. orgon. Gy zyt, ontwyfelbaar, een leeraar dien elk acht, Een wyze doclor, die met luister alle trappen Der fchoolen hebt betreen ten top der wetenfchappen. Gy zyt van onzen tyd de wyze man alleen, De Cato van uwe eeuw, de godfpraak van 't gemeen. 't Zyn gekken, buiten u, al wie wy hier ontmoeten. Uw wysheid duld' dat ik haar nedrig moog' begroeten. cleantes. 'k Ben Cato, doétor, broêr! of ook de leeraar niet, In wien onze eeuw den fchat van alle wysheid z'iet; Maar, in één woord gezegd, ik laat my niet misleiden: Myn wetenfchap is 't ware en valfche te onderfcheiden. En daar ik voor geen' mensch op de aard'meer achting Dan voor den braven man die rein is van gemoed, (voed, Daar ware heiligheid by my is van die waarde, Dat niets in edelheid daarby komt op deze aarde; 7,o zyn 'er ook by my geen hatelyker liêtt, Dan die hun heiligheid doen door grimatfen zien. Ik haat al 't uitcrlyk van die gewyde zotten , (ten Kwakzalvers van de kerk, die't menschdom Hechts bedotDoor fchyn van heiligheid, befpottend' doordien fchyn 'tGeen  16 DEHUIGCHELAAR, 't Geen ieder' fterveling moet hoogst eerwaardig zpu ' 'k Haat menfchen die alleen, bedekt, van eerzuchtblakcn,' En fnood een koopmanfchap van hunnen Godsdienst maken, (paart, Daar 't hart, dat zucht tot roem met zucht tot rykdom Arglistig ingang zoekt by grooten dezer aard'; Diefchepfels die ons oog door groote vroomheid doeken, Om op den Hemelwég een aardsch geluk te zoeken, Wier booze mond fteeds bid, fteeds iets te fmeeken heeft, En midden in het hof de afzondring loffpraak geeft, Die hun haatdragendheid in 't kleed van yver kleden, Die trouwloos, vindingryk, en vol behendigheden, Hun zaak verdraaijen als des Hemels eigen zaak, Daar's Hemels hoog belang het mom is hunner wraak. Gevaarlykst zyn die liêri wanneer zy zyn verbolgen, Daar ze ons met wapens die eerwaardig zyn vervolgen, En daar hun toorn',dien'tvolkbefchouwt ter goeder trouw, Met heilig vuur en ftaal den hals ons breken zou. Die fyne fchurkenftoet word overal vernomen. Maar niet min kenbaar zyn alöm de ware vromen: Onze eeuw,myn broeder! ftelt ons liên ten voorbeeld voor Die ieder braaf gemoed moet volgen op het fpoor. Te groot is hun getal om allen hen te noemen: Wie zal Periander en Polidoor niet roemen? En fchbon men me t hun deugd hen niet ter markt ziet gaan, De naam van vromen word door elk hen toegeftaan. Hun taal doemtniemant, is niet onverdraaglykgrievend*; Hun Godvrucht uitzich zagt,en jegens elk mensctdievend. Verr' dat elk onzer daên by hen berisplyk zy, Is dit gegisp by hen een vrucht van hovaardy. Zy laten 't fyn gebroed zich met verwyt verheugen; Daar hun gedrag ons gispt, zo 't onze al niet mogt deugen, 't Is niet een fchyn van kwaad die hunne kiesheid krenkt; Daar hunne ziel fteeds't best van hunnen naasten denkt. Nooit ziet men hen door nyd tot kuipzucht aangedreven; Hun groote toeleg is oprecht en wél te leven. Den  B L f S P E L. 17 Den zondaar ziet men nooit ten voorwerp vanhunn' haat, Neen, de afkeer in hun hart bepaalt zich tot het kwaad. Nooit willen zy , verwoed, in boozen toornc ontdoken, Meer dan de Hemel zelf den Hemel zien gewroken. • Dit zyn die lieden , broêr, voor wien ik achting voed, Wier voorbeeld sy, en ik, ja ieder volgen moet. Uw man, ronduit gezegd, gelykt niet veel naar dezen. Hy word ter goeder trouw gewis door u geprezen , Maar'k vrees gy flaat verkeerd zyn groote vroomheid gaé. ORGON. Mynheer en broeder, hebt gy uitgepredikt? CLEANTES. ja- ORGON, den hoed afnemende. Uw dienaar dan, mynheer! Hy wil vertrekken. . CLEANTES,, hem wederhoudende. Eén woord, met uw believen, "Verlaten wy een (tof die flechts u fchynt te grieven. Gy kent Valerius, en Marianes hand Is aan dien edelman, zelf op uw woord, verpand. ORGON. Dat weet ik. CLEANTES. Gy hebt zelfs den trouwdag voorgeflagen, ORGON. Dat weet ik. CLEANTES. Waarom dan wilt gy dien dag vertragen? ORGON. Dat weet ik niet. CLEANTES. Gy zyt veranderd? hoej..* ÖRGO N. Misfchien. CLEANTES. Hóe nu! men zal u dan uw woord verbreken zien! B OR.  i8 DE H O I G C H E L A A R, ORGON. Dat zeg ik niet. CLEANTES. Ik denk, om u vry uit te fpreken, Dat niets u dringen moet om laf uw woord te breken. ORGON. Naar tyds omftandigbeid. CLEANTES. Waartoe toch kunstnary? Valerius fpreekt u dit oogenblik door my. ORGON. De Hemel zy gedankt! CLEANTES. Maar wat zal ik hem zeggen ? ORGON. AH' wat u Hechts belieft. CLEANTES. Ik dien hem voor te leggen Wat sy befluit. Wat is 't? ORGON. Het is... het is... Ik ftel De zaak aan 's Hemels wil. CLEANTES. Dat is in zo verr' wel; Maar laat den Hemel daar, enlaatonsduidlykfprekeni Zult gy't gegeven woord dan houden? of verbreken? ORGON, zich buigende, en vertrekkende. Vaarwel! CLEANTES. Men fpeelt de liefde eens braven mans een' trek.. i »t Is billyk dat ik hem 't gedreigde kwaad ontdekk'. i Êindè van het eerftt bedryf. TWEE-  S L T S P É t. j9 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. ORGON, MARIANE. ORGON. K!om, Mariaue! en hoor. M AR IA N Ë. Wat wil van my myn vader ORGON. 'k Sprak gaarne u eens in hitte ; ik bid u kom wat nader. Hy kykt door de deur naar binnen. MA RIANE. Wat zoekt gy ? ORGON, Tk zoek niets: ik kyk flec'hts rond, myn kind, Of zich in dat vertrek ook één van 't volk bevind; Men hoorde ons lichtlyk daar. Thans kan ons niemant hooUw zagte , uw dille geest kon altydmy bekoren , (ren. Ook altyd minde ik ti. MARIANE. Zo my uw gunst niet vleit, Eischt zo veel tedre liefde al myn genegenheid. ORGON. ■"t Is wonder wél gezegd. Om daarvan blyk te geven ; Behoort uw zorg te zyn om naar myn'wensch te leven! MARIANE. Ik ftel myn' hoogfteu roem daarin, geljk "t my past. ORGON. Wat zegt gy van Tartuffe? ik meen myn' vromen gasu MARIANE. Wie? ik?  so DE HUÏGCIÏELA AR, ORGON. Gy. 't Geen gy zegt moet gy wél overleggen. MARIANE. Ik zeg van hem all' 't geeft gy wilt dat ik zal zeggen. TWEEDE TOONEEL. ORGON, MARIANE, DORINE, binnen fluipenvfc zonder van Orgon te worden gezien, en zich acHtet hem plaatfcnde. ORGON. En de ootmoed, Godvruchts merk , ik hou dit als gewis, ■Laat dat gefnork niet toe , dat vrucht van de eerzucht is. Waartoe die hovaardy ? ... Maar 'k wil u niet mishagen; Men fpreke eens van den man, niet van zyneeedle magen: Geeft gy uw dochter dus, van alle knaging vry , Een' kwant vol geemlykheid, en laffe talmery? Is welgevoeglykheid geweken uit uw zinnen ? En brengt gy van dien echt u geen gevolg te binnen? Men waagt een vrouw dat zy zichzelve in oneer (lort, Als ze in de keur eens mans door dwang belemmerd word; Haar eerbre levenswyze , om alles klaar te zeggen , Hangt veel af van den man dien zy zich toe ziet leggen. Dien 't volk met vingers kroont tot fpot en ergernis,... • Hy maakt doorgaans zynvrouw... gyweet wel, 't geen zy is. Veeltydsvalt trouw te zyn ons zwaar, fchoon ik 't mispryze, Aan zekre mannen, die gemaakt op zekre wyze... Nu, dit's tot daaraan toe! Maar die ten echtenltaat Een' man zyn dochter geeft dien zy inwendig haat, Kan nooit, wanneer zy valt, voor zich vergifnis hopen. Denk aan 't gevaar , mynheer, waarin gy dreigt te loopen. ORGON, tegen Mariane. Volg deze leermeestres, die zo vernuftig fprak. B 4 DO-  24 DE II U I G C H E L A A R, DORINE. 't Waar' beter dat gyzelf gedwee waart voor myn plak. ORGON. Myn dochter, 't wulpsch j,efnap dier pry moet gy vergeten. My past, als vader, best uw ware best te weten. 't'Is waar, yalerius beloofde ik uwe hand; Maar, zo de waereld zegt, is hy een losfe kwant. Een vrind van dobbelwerk ; en, 't geen meest dient misprezen , Zo als men vr.n hem fpreekt, zou hy een vrygeest wezen. Dat ik hem nooit verneme in myne kerk, is wis. DORINE. Omdat als gy 'er zyt, hy dan daar juist niet is, Gelyk die daar ter pronk van hunne vroomheid komen, Daarom komt hy 'er nooit, en is geen vrind der vromen I ORGON. Wie vraagt u hier toch raad? zeg, juffrouw fnaverfnel! Tégen Marjane. In 't kort, Tartuffe , kind ! ftaat met den Hemel wél; Dit is een fchat die u in zegen zal doen baden; Met duizend goedren zal deze echt u overladen. *t Zal alles blydfchap zyn, ja, zuiker en confyt, Zodra gy in den echt twee tortelduifjes zyt: Gy zult by dezen man in geen krakeel geraken, En alles wat gy wilt zult sjy hem kunnen maken. DORINE. Zy? zy? zy maakt van hem nooit anders dan een'gek, ORGON. Uw taal is henkers ftout! DORINE. In ieder wezenstrek Van uw' geliefden man is reeds zyn lot te lezen: Mejuffers neiging, ja! dit is met recht te vreezen, Zal, da-r zy met een uil moet nestien in haar jeugd, Oneindig fterker zyn dan al haar ftrenge deugd. oiu  B L T S P E L. £5 ORGON. Breek my den kop niet meer. Gy moet dat fnappen ftaken r Eu eindlyk , fteek uw neus niet meer in onze zaken. DORINE. Ik fpreek uit zucht voor n ; is dit het dat u grieft? ORGON. by neemt te groot een zorg; dus zwyg, zo 'tu belieft, DORINE,. Myn liefde tot u, zal... ORGON. Verban die uit uw zinnen. DORINE. (En, ondanks u, mynheer, wil }k u nu beminnen. ORGON. bch!... DORINE. Ja, uwe eer, uwe eer... die is my alles waard": Ik wil niet dat gy word door't volk voor gek verklaard. ORGON. Kult gy niet zwygen ? DORINE. 't Zyn by my gewetenszaken, KJ door dien mallen echt te zien ten fpot geraken. ORGON. Zwyg, onbefchaamdferpent! 'tvenyndat gy verfpreid.. DORINE. Gy zyt Godvruchtig, en ontfteekt in grimmigheid' Dat's zondig. ORGON- Gy verhit me, en doetirfe een duislingkrygen. Eén woord, zo goed ais tien, ik wil dat gy zult zwygen. DORINE. Het zy dan zo, ik zwyg; maar denk daarom niet min. ORGON. Wel! denk zo veel gy wilt, maar hou uw woorden in, En zeg niet wat gy denkt. B 5 Te-  »6 DE HUIGCHELAAR, Tegen Mariane. 'k Heb wyslyk overwogen..,] DORINE, ter zyde. 'k Barst, nu ik zwygen moet. ORGON. Tartuffe is, in myne oogenJ Geen jonker, dobbelaar, geen losfe wyvenbloed... DORINE, ter zyde. Neen , 't is een fraai brok vleesch, dat ieder fmaken moet Ij ORGON. Al kon al eens de liefde u niet in 't eerst ontvonken, Hy is een fchat... DORINE, ter zyde. Ja, vast! Ziedaar haar wél befchonken^ Orgon plaatst zich, met de armen over elkander, voor Dorine, die, met eene gemaakte onnoozelheid voor zich ziet, en, met haar vingers [pelende , vervolgt. Ware ik in hare plaats, ik zou de ftad doen zien Dat wie ik trouwde uit dwang.zyn ftraf niet zoude ontvliénj Ja, hy zou proeven, zelfs in de eerfte huwlyks weken, Dat zich een jonge vrouw,wanneer't haar lust, kan wreken, ORGON. Men fpot met myn bevel! men lachtmet my! Wel, nu.., DORINE. Wat klaagt gy toch ? mynheer, 'k fpreek immers niet met u, ORGON. Niet? wel wat deed gy dan? DORINE. 'k Heb met myzelf gefproken, ORGON. Goed! Ter zyde. Op dat haar gefnap éénsflags worde afgebroken. Dot  B L Y S P E L. hoe Ik met deze hand terftond my 't beste recht. py heft zyn har.cl op, om Dorhie een klap te geven , en j by ieder woord dat hy tegen Mariane fpreekt, ziet hy Dorine in V gezigt, daar deze, zonder fpreken, hem aangaapt. Orgon vervolgt: Gy moet, myn lieve kind! befluiten tot dien echt. Ëeloof my... dat de man... dien gy u toe ziet leggen.., Tegen Dorine. waarom zegt gy nu niets? DORINE. Nu heb ik niets te zeggen. ORGON, in zyn" fland blyvende. héa enkel woordje Hechts. DORINE. Nu wil ik niet, mynheer. ORGON, zyn hand te rug trekkende. k Zou u genezen. DORINE. 't Waar' nietreedlyk, op myne eer! ORGON, tegen Mariane. Jcïy moet myn liefde, kind! met onderwerping loonen, iKn achting voor myn keur, gelyk 't u voegt, betoonen. DORINE, achter Mariane kopende. ïEn ik zou lachen met de keur van zulk een' man. ORGON, zyn voorhoofd afvegende. JDat is een duivelin, die ik niet dulden kan, ! My n dochter, in uw' dienst. Ik kan met haar niet leven, Of daaglyks word my ftof tot zondigen gegeven. ^ Zulk een Godlooze brengt myn huis licht tot een Niet... j'k Ben in een' ftaat gebragt die 't fpreken my verbied; jïlaar ftoutheid heeft zo verr' de kalmte my benomen, {Dat verfche lugt my dient om tot myzelv' te komen. DER-  s8 DE HUIGCHELAAR- DERDE TOONEEL. MARIANE, DORINE. DORINE. Zeg, juffrouw! zyt gy flora? of, zeg my, vind gy goed My toe te ftaan, dat ik uw rol hier fpelen moet? Gy duld het zotfle ontwerp dat ooit wierd voorgeflagen, En durft geen enkel woord om 't af te wyzen wagen» MARIANE. Wat wilt gy dat ik doe? Gy kent een' vaders magt. DORINE. Wat moet gy doen ? 't Ontwerp te brengen buiten kracht..» MARIANE. Hoe!... DORINE. Zeggen dat uw hart, hoehyuw taal ook vinde, Niet naar een' anders finaak maar naar den uwen minde 5 Dat ge om uzelve trouwt, en om uw' vader niet; Dat wat den man betreft dien u uw' vader bied, -Het enkel flaat aan u uw hart hem op te dragen; En dat, kan zyn Tartuffe in zo verr' hem behagen, Uw Vader, zonder vrees voor uw of elks bedil, Tartuffe trouwen kan, wanneer hy dat zo wil. MARIANE. 'k Beken, myn vader heeft op my zo veel vermogen, Dat, zonder tegenfpraak, ik fteeds hem zie naar de oogen. DORINE. Maar, zeg! Valerius heeft veel voor u gedaan, Bemint gy hem? of niet? doe my dit klaar verftaan. MARIANE. Gy hoont myn zuivre liefde: ik heb van u te klagen, Dorine! Is 't waarlyk ernst, my dit noch af te vragen? Heb ik niet honderdmaal myn hart aan u ontdekt , Met myn verliefde drift? die gy in twyfel trekt! D O-  DORINE. weet ik of uw hart heeft door uw' mond gefproken? fn of gy inderdaad iri liefde zyt ontftoken? MARIANE. kv doet my ongelyk door zulk een twyfeling; . g wist Ónts lang te wél wat my ter harte gmg. 3 DORINE. Gy mint Valerius? MARIANE. Dorine! boven maten. f DORINE. Ën hy, ontwyfelbaar, hy zal u ook niet haten! j MARIANE. Keen, zeker... DORINE. Even fterk gedrukt door liefdepyn, rWenscht gy dan even fterk om faam' veréénd te zyn? MARIANE. Voor2eker. DORINE. Maar die echt, dien gyu op ziet dringen!... MARIANE. Ir zal my dooden, eer ik my daartoe laat dwingen. DORINE. Dat middel is vry goed, ik dacht daar niet eens aan; 70 gy fle hts fterven wilt, kunt gy 't gevaar ontgaan! Een middel vol gemak! ...'t Kan my geweldig ftooren, Een' foortgelyken klap uit iemants mond te hooren. MARIANE. Myn Hemel! welk een luim! Baar ik u dit verdriet?... Het leed van andren treft uw^medelyden niet. H Is waar, met malle praat heb ik geen *i^d«i. Ook met geen murve, als gy, die 't kwaad niet durft beftry. MARIANE. ^aenWat wik gy, zo myn hart te veel bevreesdheid voed?  30 DE HUIGCHELAAR; DORINE. De liefde eischt in den mensch een onvertfaagd gemoed» MARIANE. Maar door Valerius word nu niets ondernomen, Daar hy van vaders hand my moest tot vrouw bekomen4 DORINE. Maar als uw vader als een domme knorrepot, Die Hechts op zyn Tartuffe als zinloos is verzot, Trouwloos zyn woord verbreekt, Valerius gegeven, Verdient uw' minnaar dat te worden toegefchreven? MARIANE. Begeert gy dan van my, dat, door een' luiden kreet En weigring, ieder mensch myn'graad van liefde weet'? Kan ik dan om een'man, al waar"t hetpuik der mannen, Den kinderlyken pHgt, en maagdenfehaamte bannen? En wilt gy dat de Had, de drift die my verheert... DORINE. Neen, ik wil verder niets. Ik zie wat gy begeert: Dat is mynheer Tartuffe; en 't ware Hechte daden, Dat heeriyk huwlyk u noch langer af te raden. Waarom u afgerukt van die verbindtenis, Die niet Hechts luisterryk, maar hoogst voordeelig is? Mynheer Tartuffe,och!och! wie zou dien man niet trouwen! Ja, ja, mynheer Tartuffe, als we alles welbefchouwen, Is gantsch maar 't brokje niet dat zich moet zien verfmaên, 6 Wat geiuk om voor zyn weerhelft door te gaan! De waereld kro ont uw hoofd, waar gy met hem zult treden. Een edelman in huis!.. Volmaakt van lyf en leden! Wat zyn zyne oortjes rood, zyn wangen fris en fyn! Te groot zal uw geluk met zulk een' bruigom zyn. MARIA NE. Ach! Hemel!... DORINE. Uw vermaak zal zyn ten top gerezen, D oor van zo fraai een' man de gemalin te wezen. MA-  B L T S P Ë U 3* mariane. Mhl kwel my langer niet door zulk een fchertfery. fta liefst tot weering van dat echtverbond my by. k volg uw' raad, en les, zelfs uw bevel te gader. dorine. (der, Meen, dochters moeten fteeds gedwee zyn voor haar'va* y dwong men haar een aap te nemen tot haar' man. Jw lot is hemels fchoon! waar toch beklaagt ge u van? Béns naar Tartuffes dorp, op kar, of krat gedreven, Zult ge u omfingeld zien van uw geklompte neven, »i klosfende oomen, meest barbieren van het dal. Denk eens hoe 't onderhoud u daar behagen zal: De fraaije waereld komt, hoogst met u ingenomen, Zodra gy 't krat verlaat u bly' verwellekomen. Mevrouw fchoutin,mevromvhet vroedwyf,en noch meer, Bewyzen, op een' ftoel die vouwbaar is, u eer. |n denk dan eens aan feest, tooneel en 't fraai verwonen Van Hansleinuitdezak, JaftKlaezen, of vierkroonen; |En dan aan 't fraai gedans op fpykerfchoen, of klomp, En aan 't muzyk, ik meen aan hakkebord, en tromp, Zo een gelovig man die ydelheid kan'leijen. mariane. Uch! gy doorgrieft my 't hart met zulke fpotternyën. Ikfmeeku, geefmyraad; ikvolgdien: 'kzweerudic dorine, diep neigende. Ik ben uw dienares. mariane. Och! myn Dorine! ik bid... dorine. Neen, gy moet zyn geftraft: het vonnis is geftreken. mariane. Och! lieve meid!... dorine. Neen, neen! mariane. Indien ik vry zal fpreken... do-  sa DE HüIGCHELAAR, DORINE. Het zal niet baten, neen: ik acht Tartuffe uw' man; 'k Zie reeds u in zyn' arm, en al 't gevolg daarvan. MARIANE. Gy weet, gy deelde altyd in alles myn vertrouwen; En lachend' ziet men u myn lyden nu aanfchouwenl Ik fmeek u andermaal, dat gy myn huwlyk keert. DORINE. Neen, op myne eer! ik wil't, gy moet ge-Tartufeerd. MARIANE. Wel! nu myn lyden noch myn fnieken hier kan baten, Zult gy my aan myn woede en wanhoop overlaten: , Van haar wacht ik myn' troost, en hulp in 't ongeval; Ik weet het middel noch dat my verlosfen zal. Zy wil. vertrekken, DORINE. He! he ! kom fchielyk weer. ivlyngramfchap is vervlogen. Hoe boos ik ben... Uw fhiat verdient noch mededoogen^ Gy zyt noch deernis waard'. MARIANE. Zo ik gedwongen word', Vertrouw vry dat ikzelf myn' levensdraad verkort'. DORI N E. Kom, kwel u niet: men kan noch door behendigheden... Maar zie Valerius, uw' minnaar, herwaarts treden. VIERDE TOONEEL. MARIANE, VALERIUS, DORINE. VALERIUS. IVTejuffer! door de ftad word een gerucht verfpreid, Volflagen nieuw voor my, en vol bekoorlykheid. MARIANE. En welk gerucht? mynheer. VA-  B L T S P E L. 33 VALERIUS. Gy zult Tartuffe trouwen, Dit zegt men overal. MARlANEt Gy moogt voor zeker houên, Dat ik dat voorftel van myn' vader heb gehoord. VALERIUS. Uw vader, zegt gy? MARIANE. Ja; myn vader breekt zyn woord. Hy uitte aan my terftond des wegens zyn gedachten. VALERIUS. Is *t zeker? MARIANE. Ja, mynheer, gy moogt dit zeker achten, Hy heeft zyn' wil aan my op hogen toon geuit. VALERIUS. Mejuffer, met verlof, wat is nu uw befluit? MARIANE. Ik weet het niet. VALERIUS. 'k Beken, het antwoord fchynt my heerlyk! Gy weet het niet? uw hart te mywaarts was dan eerlyk 1 Gy weet het niet? MARIANE. 6 Neen! VALERIUS. ö Neen? MARIANE. Geef my een' raad.- VALERIUS. Ik raad u tot den man die u te wachten Haat. MARIANE. Gy raad my dit? VALERIUS. ó Ja! C M A-  34 DE HUIGCHELAAR, MARIANE. In ernst! VALERIUS. In ernst gefproken: Het hüwlyk is te fchoon, om 't ooit te zien verbroken» j MARIANE. Wel nu, mynheer, ik neem dien raad erkentlyk aan. ' VALERIUS. De opvolging zal, zo'tfchynt, uw hart zo duur niet ftaan .. MARIANE. Niet duurder dan 't u (laat om my dit voor te dragen. VALERIUS. Ik "wilde door myn' raad alleenlyk u behagen. MARIANE. Ik volg dien op, opdat u dit behaaglyk zy. DORINE, zich achter hen plaatfcndt. Laat ons 't gevolg eens zien dier zotte kibblery. VALERIUS. \ Is dus dan dat gy minde! Ik zie my doorgekekenf ' Toen gy... MARIANE. ó ' 'k Bid, mynheer, laat ons daar niet van fpreken. Gy hebt my vry verklaard, dat ik gerust den man Dien my myn vader fchenkt van hem ontfangen kan; En ik verklaar u vry, hoe fterk gy fchynt verbolgen, Dat ik uw'fchoonenraad, omdat gy't wilt, zal volgen. VALERIUS. Ei toch! verfchoon u niet met wat ik denk, of uit._ Ik zie niet dan te klaar... Gy naamt reeds uw befluit; En «*y ..'t kost u' niet veel om loos iets voor te wenden Waarop ge, hl fchyn van recht, uw woord en eed kunt MARIANE. (fchenden. 't Is waar, en wél gezegd. VALERIUS. Ontwyfelbaar. Uxv hart Wierd nooit voor my geroerd door zuivre liefdefmarf. M A-  B L T S P Ë L. 35 MARIANE. Het ftaat u fraai, mynheer, te twyflenaan defmarte... VALERIUS. Ja, ja, het ftaat my fraai! en myn beledigd harte Voorkomt misfchien de keur die elders u verpand: 'k Weet waar ik welkom ben, en met myn hart en hand; MARIANE. Ik twyfel daaraan niet: wie kan geen voorwerp krygen, Wanneer verdienften ons... VALERIUS. ö Laat ons daarvan zwygen} De mynen zyn gering, ten minfte in dit geval; 'k Hoop dat een ander my meer gunstig wezen zal. Ik keu 'er die, bewust van dees myn tegenfpoeden, Voorzeker myn verlies me in weinig tyds vergoeden* MARIANE. 't Verlies is gantsch niet groot; en die verwisfeling Van voorwerp, (trekt gewis u niet ter foltering. VALERIUS. Ten minfte, ik zal myzelv' door tyd te troosten trachten.; Ik zal myn best doen, ja! gy moogt dit zeker achten. Een hart dat ons vergeet fpoort fier onze eerzucht aan, Om op zyn fpoor met vrucht ten zelftriömf te gaan; 't Wyst, door zyn trotsheid, ons hoegrootsch men't moet vergeten. (vermeten; Men veinz' voor 't minst, wanneer we ons vruchtloos dit En onvergeeflyk laf is 't voor een' moedig man, Dat hy beminnen zal die hem vergeten kan. MARIANE. Die ftelling, inderdaad, is edel en verheven.' VALERIUS. Voorzeker! ieder zal daar gaarn' zyn ftem aan geven. De grootheid van gemoed,fchoon deugd de wraak verbied, Verwareloost het recht van weêrvergelding niet. Hoe nu! gy eischt van my dat in myn teder harte Ik eeuwig te uwaarts voede eene oude liefdeünarte,G 2 Ter-  c<5 DE HÜIGCHÈLAAR, Terwyl myn oog zou zien, ten voedfel van myn leed ? Dat ge in een' anders arm voor eeuwig my vergeet? MARIANE. In tegendeel, ik wensch dat gy uw vlam moogt fmooren, En dat ik dit in kort van allen kant moog' hooren. VALERIUS. Gy wenscht dit? MARIANE. Ja- VALERIUS. Die fmaad, die terging gaat te hoog! Ik ga u ftraks voldoen... ja, ik ontga uw oog. Vaarwel, Mejuffer! Hy gaat een1 flap achterwaarts. MARIANE. Wel! VALERIUS, te rug komende.. Ten minfte moet gy denken, Dat gy my dringt om licht uwe en myn rust te krenken, MARIANE. Wel! VALERIUS. Dat myn hart dien ftap Hechts op uw voorbeeld doet. En daarop ook alleen. MARIANË. Slechts op myn voorbeeld? goed! VALERIUS, zich omkeerende, en, na eenige flapten gedaan te hebben, te rug komende. »k Zal tot in 't minfte punt aan u voldoening geven.. MARIANE. Te beter is 't. VALERIUS, tot aan de deur hopende. Gy zaagt voor 't laatst my van myn leven, MARIANE. Geduld! VA-  B L T S P E L. '37 valerius, aan de deur. He! mariane. Wat? valerius. Gy riept?... neen, licht bedrieg ik my» mariane. Gy droomt. valerius. Wel! dat ik dan niet langer lastig zy. Vaarwel, mejuffer! 'k Ga. mariane. Vaarwel, mynheer! dorine. Gy beiden, Geloof ik, tracht elkaêr wat flingrende om te leiden, Of't hapert u in 't hoofd. Ik zag, ter goeder trouw, Uw kibbling met vermaak: ik wist hoe ze einden zou. Mynheer Valerius! één woord. Zy neemt hem by den arm, doch hy weigert met haar te gaan ; waarna zy vervolgt: Waartoe te fchroomen? valerius. Dorine! wat wilt gy? dorine. Dat gy te rug zult komen. valerius. (geeft, Neen, neen, haar bitfche fpyt, die my den doodfteek Verfterkt my in 't ontwerp dat zy bevolen heeft. dorine, hem trekkende. Blyf, zeg ik. valerius. Myn befluit moogt gy onwrikbaar houén. mariane, ter zyde. (wen: Myn byzyn jaagt hem weg, het fmart hem my te aanfchouC 3 't Zal  o8 DEHUIGCHELAAR, 't Zal best zyn dat ik wyke, en hem hier late alleen. DORINE, Valerius los latende, en Mariane aanvattende. Nu naar een' andren kant. Gy, waar loopt gy nu heen? MARIANEDorine, laat my gaan. DORINE. 't Is beter hier gebleven. MARIANE. Neen, neen, gy zult vergeefs myn opzet wedergeven-. VALERIUS, ter zyde. Ik zie wel dat ik haar hier tot een' last ver(lrekk% En daarom acht ik best dat ik haar dien onttrekk . DORINE, Mariane loslatende, en Valerius aangrypcnde. (den. Wat drommel fchort u beide! Ik voel myn' toorne ontbranIkwil het, (laakt uw fcherts. Komt, ras! geeft my uw handen. , grypt de hand van Valerius en die van Mariane, en brengt hen beiden te rug, en byéen. VALERIUS. Wat is uw oogmerk toch? MARIANE. Wat wilt gy toch van my? DORINE. Dat ge u verzoent, en (laakt uw malle kibblery. Tegen Valerius. Zyt gy niet gek, uzelv' in zulk een' twist te (leken? 3 b VALERIUS. Hebt gy dan niet gehoord hoe zy my toe dorst fpreken? DORINE, tegen Mariane. Is niet uw gramfchap zot? dat vraag ik u; beken. MARIANE. Hebt gy dan niet gezien hoe ik behandeld ben? DORINE. Van beide is 't malligheid,  S L T S P E L. 39 Tegen Valerius. Niets doet haar meerder vreezen Dan dat ze u misfen zal; daar durf ik borg voorwezen. Tegen Mariane. Hy mint alleenlyk u: daar ik op fterven kan, Is dat zyn heil beftaat in 't worden van uw' man. MARIANE, tegen Valerius. Waarom dan zulk een' raad my bytend' voorgedragen? VAEERIUS. Waarom in uw geval my fpottend' raad te vragen? DORINE. (een hand. Gy zyt, waarachtig! gek. Komt, noch eens, geeftme Tegen Valerius. Toe! gaauw wat! VALERIUS, de hand aan Dorine toereikende. Waartoe toch? DORINE, tegen Mariane. Toe! toe! geentegenflaud. Hier, de uwe. MARIANE, de hand toe/lekende. En waartoe toch? DORINE. Wat drommel!... nietlangpraten. Gy zyt het rechte paar om lang elkaêr te haten! Veel meerder dan gy weet bezit ge elkanders hart. Mariane en Valerius houden elkander eenigen tyd by de hand, zonder elkander aan te zien; eindlyk lonkt hy haar toe. VALERIUS. Doe dan de zaken af met minder zigtbre fmart, En kom ontdaan van haat de menfchen toch te voren. Mariane ziet hem met een' grimlach aan. DORINE. Waarachtig! wie bemint, heeft zyn verftand verloren. VALERIUS, tegen Mariane. Maar, zeg me eens, met verlof dat ik uzelf dit vraag, C 4 Is 't  jlo DE HUIGCHELAAR, Is 't zonder grond dat ik me een wyl van u beklaag'? Is 't niet wat olyk, dus my uit vermaak te grieven? MARIANE. En uwe ondankbaarheid, mynheer, met u believen! DORINE. Als gy toch kibblen wilt, ftel dat dan heden uit. Men denk' hoe dat menbest't ontworpen huwlyk fluit'. MARIANE. Wat middel weet gy dan om dezen echt te myden ? DORINE. Uw vader moet beftormd, met kunst, van alle zyden. Hy fopt u, inderdaad, hoe hevig hy ook dringt. Tegen Valerius. Gy, ftel uw hart gerust, 't zyn deuntjes die hy zingt. Tegen Mariane. Voor u is 't best om loos zyn' zotten wil te ftrelen. Wees zagt in fchyn, en vlei zyn'wensch in alle deelen, Opdat, als nood het eischt, het lichter voor u zy Om , door de winst van tyd, te ontgaan aan dwinglandy, De tydwinst is iets groots in ondermaanfche zaken. Het kost u immers niets om u eens ziek te maken; Een kwaal komt dikwyls ras, en ftelt veel zaken uit. Dan hebt ge eens weêr een' droom die niet veel goeds beduid; Nu moet ge eensweér een fpook de hoornen op doen fteken; Datbreekt ge een fpiegelglas; nu ziet ge een aklig teeken; Dan hoort ge eenkriekje,en dan een tikkertje, en, in't kort, Daar in een echtverbond het all' geëindigd word Me£ M van wederzyde, is 't moeilyk u te trouwen, Zolang gy 't woordje ja in uwen mond zult houên. Doch opdat Orgons geest te beter word' verblind, Zal 't best zyn dat hy u niet by elkander vind'. Tegen Valerius. Vertrek dus ftraks van hier. Gebruik al uw vertrouwden , Om Orgon te doen zien dathy zyn woord moet houden. Tegen Mariane. Men wekk' zyn' broeder op, hy werke aan onze zy'; Maar  B L T S P E L. 41 Maar uwe moeder fta, vóór alles, meest ons by. Tegen Valerius. Nu, voort! VALERIUS, Mariane erg myn gebedeboek, hou fteeds uw' geest in ftichting, i bid met vurigheid den Hemel om verlichting. 5 iemant naar my vraagt, 'k ben in de gyzeling, aar ik den armen laaf van 't geld dat ik ontfing. DORINE. at al gemaakt gedraai! wie zag zyn levensdagen... TARTUFFE. ifat wilt ge ? DORINE. Ik kom... T AR-  44 DE HUIGCHELAAR, TARTUFFE, een neusdoek uit zyn zak halendei en die Dorine aanbiedende. Myn kind! indien 'tukanbehagj Neem, eer gy verder fpreekt, dees doek van my. DORINE. Wel hoa TARTUFFE. Ik bid, in allen ernst, dek toch dien boezem toe.1 Ik kan 't gezigt daarvan my niet veröoreloven: Die dingen dryven flechts 't geeu zondig is naarbov. DORINE. Is uw gevoel zo fyn op 't zien van vleesch en blol Dat een befehouwing flechts op u reeds werking do] Ik ken uw warmte niet; maar ik, rechtuit gefprokl Waarachtig! ik voor my, ben niet zo gaauw ontftoki En ik verzeker u , ik zou niet zyn geraakt, Al zag ik u hier flaan van kop tot teenen naakt. TARTUFFE. Wat meerder zedigheid, zo 't zyn kan, in uw prat Of anders dwingt ge my dat ik u moet verlaten. DORINE. Neen , vriend! ik maak u plaats. Ik fchuw 't ontfto bloed. *t Zyn flechts een woord twee drie die ik u zeggen mo Mevrouw, die dadelyk zal wezen hier beneden, I Begeert een wyl met u in onderhoud te treden. TARTUFFE. Helaas! van gantfcher ziel. DORINE, ter zyde. Hoe fchielyk word hy za 'k Hou ftaande dat het is zo als ik heb gedacht. TARTUFFE. Zal zy haast komen? DORINE. 'k Hoor daar op de trappen pratei Daar is mevrouw; my voegt u faam' alleen te laten.; DE  li L Y S P Ë L. 45 DERDE TOONEEL. TARTUFFE, ELMIRE. TARTUFFE. : goedertierenheid des Hemels houde altyd lyf én ziel, mevrouw! van alle kwaal bevryd,segene u zo veel, als, zonder trots gefproken , 'minfte dienaar wenscht, door zyne liefde ontftoken; ELMIRE. zulk een' vromen wensch heb ik een diep gevoel., f, om't gemak, mynheer, verkiezen wy een'ftoel- Zy zetten zich naast elkander. TARTUFFE. laatfte onpasfelykheid is dan geheel verdreven! ELMIRE. .! die kwade koorts heeft fpoedig my begeven, TARTUFFE. chryf dien zegen juist niet toe aan myn gebed; h 't zy de Hemel daar of al of niet op let, i nochtans zeker, dat myn bidden en myn lezer, lts is te werk gefteld om u te zien genezen. ELMIRE. yver mywaarts heeft u ydle vrees gebaard. TARTUFFE. uw gezondheid is de grootfte fchatten waard'; oit mint men die te veel. Ik zou de myne geven -jx de uwe,indien daardoor uw ziekte wierd verdreven. ELMIRE. : is de menfchenliefde uit hare grens geleid, ben u veel verpligt voor die goedhartigheid. _ A R T U F F E , zyn' ftoel nader aan Elmire fchuivende, die den haren van hem affchuift. verdient veel meer dan ik heb ondernomen. J EL=»  46 DE HUIG C.H E L A A R,' ELMIRE. 'k Ben om eene andre zaak in'theimlyk hier gekomen} En 'c is my aangenaam dat niemant ons hier hoort. | TARTUFFE. J3y U alleen te zyn is ''t hoogst dat my bekoort. 't Is een gelegenheid door my voor lang gebeden,. 1 Ik zag my nooit verhoord, dan op het uur van heden; ELMIRE; Voor my, wat my behaagt, en alles wat ik verg', | Is een geiprek waarin uw hart my niets verberg', Damis fluipt, ongezien, uit zyn" fchuilhoeki en beluistert ken. TARTUFFE. En ik, om zo veel gunst van u, mevrouw, te loonei Zal 't binnenst van myn hart ontbloot aan uvertoone Ik zweer dat al't gedruis dat ik .hier heb verwekt, Om al dien loop dien gy hier daaglyks herwaarts trek Wel verr' dat dit uit haat tot u zou zyn geboren, Slechts uit een' yver fpruit die zich voor u doet hoore En uit een zuivre drift... ELMIRE. Daarop maak ik ook ftaat; 'k Vertrouw dat myn geluk u diep ter harte gaat. TARTUFFE, de hand van Elmire grypende, en die in de zyne drukkende. ó Ia! mevrouw, gy k"nt mYn' yver niet hegrypen. ELMIRE, hare hand te rug trekkende. Gy knypt!... TARTUFFE. Myn yver was 't die my wat hard deed knypef| " U 't minfte leed te doen... och! 't ging my aan't verf tand 'k Had liever dat ikzelf... By legt zyn hand op de knie van Elmire. ELMIRE. Wat doet daar toch uw hand r Ai  B L T S P E L. 47 T ARTUFFE. Ik voel uw kleed; 't is't zagtst dat ooit myne oogen zagen, ELMIRE. Met uw verlof, ik kan het kielen niet verdragen. TARTUFFE, zyne kand aan de kant flaande die aan het borstftuk van Elmire is. Wat is dat fehoone kant! wat is dat fraai en fterk! Men levert hedendaags ons overheerlyk werk. (ken. Het voegt geen eeuw onze eeuw naar de eerekroon te ftó* ELMIRE. 't Is waar; doch laten wy van onze zaken fpreken: Ik hoor myn' man beticht van woordverbrekery, Hy bied zyn dochter u: is 't waarheid? zeg het my. TARTUFFE. Hy fprak me een woord twee drie van diergelyke zaken* Maar 't isgeenszins't geluk waarnaar myn zinnen haken': Ik zag een grooter goed, en meer bekoorlykheid, Dan al 't geluk dat my uw man heeft toegezeid; ELMIRE. Dat is, geen waereldsfchoon kan ooit uw hart ontvonken? TARTUFFE. -Natuur heeft my geen hart van kittelfteen gefchonken* ELMIRE. Voor my, ik ftel voor vast dat gy naar 't Hemelsch haakt. En dat al 't oiidermaanfche op u geen' indruk maakt. TARTUFFE. De liefde die ons voert verr' boven 's Hemels kringen * Verdooft in ons geen' trek tot fehoone ftervelingen ; En 'onze zinnen zyn licht vatbaar voor al 't fchoon, Dat hier de Hemel in zyn werk ons ftelt ten toon. In u en uws gelyks blinkt meest zyn groot vermogen: ■Hy deed een meesterftuk in 't maken van uwe oogen. 'Hy heeft op uw gelaat zo groot een fchoon gedrukt, Dat door uwe oogen , 't hart ons éénsllags word ontrukt; .'En nooit kon ik u zien, bekoorlykfte aller vrouwen! • Of dacht dat my natuur haar proeffluk deed aanfehomven; Myn  48 DE HUIGCHELAAR, Myn hart wierd enkel vuur, op 't zien der beeldtenis Die wis ten meesterftuk door li2ar verordend is. Die innerlyke drift deed zeker eerst my vreezen. Of niet die looze trek mogt Van den Satan wezen; Dus mydde ik toenmaals u, uit bevende achterdocht Of ge ook myn eeuwig heil nadeelig wezen mogt; Maar, hoogst volmaakte vrouw! ik mogt in 't einde ontdekken Dat myne lust tot u.my niet ter fchuld kan ftrekken, Wanneer ik, onder 't kleed van een'Godvruchtig man, Slechts de ergernis van't volk van't huis ontkomen kan. Dit denkbeeld brak den baud van myn befchroomdheid fpoedig. Dit aanbod van myn hart, 'k beken het, is ftoutmoedig; Maar ik verwacht voor my genade in uw onthaal... Geen zelfóntfchuldiging ter lichtnis van myn kwaal! In u beftaat myn hoop, meestresfe myner reden! Aan u flechts ftaat myn lot, myn ramp , en zaligheden. Uw uitfpraak baart, naar gy my opbeurt, of verneêrt, Myn heil, of ongeluk, naar dat gy dit begeert. ELMIRE. Met wat wellevendheid hoor ik u dit verklaren! Doch die wellevendheid moet toch verwondring baren : My dacht, meer zelf bezit betaamde een vroom gemoed, Meer redekaveling by lusten die men voed. (fchen... Een vrome alom beroemd het Hemelsch flechts te wen. TARTUFFE. (fchen; Een vrome is niet min mensch, mevrouw, dan andre menEn als men't hemelsch fchoon, aan u gefchonken, ziet, Is 't hart terftond verheerd, en 't redekavelt niet. 't Schynt vreemd dat ik dien lust met myne vroomheid mengel'; Maar, met dat all', ik ben een menfchenkind, geen engel; En doemt uw hart een drift die my zo verre leid, Befchuldig dan natuur, en uw bevalligheid. (gen, Sints my in 't ware licht uw fchoonheid kwam voor de oo- Had  B L Y S P E L. 49 «Had ge op myn hart en ziel een onbepaald vermogen. Eén draal van 't lieflyk vuur dat in uwe oogen brand, I Vermeesterde in myn hart den vromen tegenltand. Uw fchoonheid was my meer dan tranen en gebeden, Myn ziel was flechts gehecht aan uw bekoorlykheden; Myne oogen, en gezigt, verklaarden 't menigmaal, En tot een klaarder blyk, gebruik ik nu de taal. •'indien gy, niet een ziel geraakt door myn verlangen, IVan uw' geringften flaaf de hulde wilt ontfangen, IZo zyn verflagen hart door troost zyn wit befchiet, TZo ge afdaalt met uw oog tot myn onwaardig Niet, I Dan zult ge, ó honingkorf! ö fchoonheidnooit volprezen! 1 Tot aan den rand myns grafs alleen myn godheid wezen, j Uwe eer loopt geen gevaar zich ooit te zien gegriefd: : De hooffche jonkers, door de vrouwen zo geliefd, ! Doen alles met gedruis, en zyn te los in 't fpreken, j Waardoor elk gunst terftond hun vrinden is gebleken; ; Daar de onbefnoerde tong, die dwaaslyk word vertrouwd, i 't Altaar der offerhand' geenszins verholen houd: i Maar menfchen van myn foort bezitten Zich in't minnen, j Enhouden, koel voor'toog, het blakend vuur hierbinnen. ; Dus is het dat eén vrouw met ons verzekerd leeft, 1 En niet het minst gevaar voor haar geheimen heeft. 1 Dat ons belang verëischt om nimmer vlek te krygen, ! Is borg voor ieder vrouw dat wy haar zwak verzwygen. i Dus vind gy inderdaad, voldoende aan myn verlangst, I Een liefde zonder fchande, en ftreling Eonder angst. ELMIRE. ; Uw redekaveling is fyn, en niet min bondig, _ : Gy drukt u krachtig uit, en ik verfta u grondig; ! Maar ducht gy van myn' kant geen' vrouwelyken trek? ! Ey voorbeeld, dat ik dit aan myn' gemaal ontdekk'? I En dat, door uwe liefde uit mynen mond te hooren, i Zyn vrindfchap , op één' fprong, voor u kan zyn verloren? TARTUFFE. Daartoe zyt gy te goed, dit is het dat my vleit; d ö Ja  5<5 DE HUIGCHELAAR, 6 Ja! gy gunt genade aan myn vermetelheid. Gy zult die heete drift van liefde my vergeven, (ven; Daar ze aan een menschlyk zwak door u word toegefchre. En gy bedenkt gewis, dat, als men u ontmoet, De mensch twee oogen heeft, en is vanvlecsch en bloed. ELMIRE. Licht zou dit anders gaan met andren myns gelyken; Maar myn ftilzwygendheid zal ik u laten blyken. Niets van uw liefdedrift zal komen tot myn' man; Maar ik, op myne beurt, ik eisch ten loon daarvan, Dat Orgon, en door u, terftond worde aangedreven Om Marianes hand Valerius te geven; Dat gy ftraks af zult liaan van de ongerechte magt, Die naar't bezit van 'tgoed van andre menfchen tracht En... VIERDE TOONEEL. ELMIRE, TARTUFFE, DAMIS, DAMIS, toefchietende* Neen, mevrouw! gantsch niet:men moet dees zaakniet fmooren. Ik was op deze plaats, en kon dus alles hooren. Des Hemels goedheid heeft me in deze zaal gevoerd, Ter ftraf van dezen guit, die 't gantfche huis beroert, En heimlyk my verdrukt: de Hemel wil my wreken Van die fchynheiligheid, en ftoute boevenftreken; Hy wil myn' vaders oog verlichten, en hem 't hart Eens fchelms doen kennen, die ü fpreekt van liefdefmart. ELMIRE. Damis! 't is my genoeg dat hy zich wyzer toone, En door zyn betering my voor myn goedheid looue. Dewyl ik 't heb beloofd, wil ik dat gy hem fpaart. Gedruis te maken was, dit weet gy, nooit myn aart. Een  B L T S P E L. 5x Een vrouw die wys is lacht met zulke zotternyê'n, En kwelt geenszins haar' man met zulke beuzlaryën. DAMIS. Gy hebt voor uw gedrag uw reden, en voor 't myn* Heb ik myn reden ook. Ik meen niet Uil te zyn. Het ware een zotterny dien vagebond te fparen; Wy zagen hem te lang een' boozen huistwist baren; Zyn trotfe hoogmoed heeft my lang genoeg verneêrd, En op myn kregle fpyt te lang getriomfeerd; Ook was die fchurk te lang de leidsman van myn'vader, Weêrftrevende en myn liefde, en die myns vrinds te gader: Ik toon zyn trouwloosheid myn' zwakken vader aan; Het lot heeft my daartoe nu 't middel toegedaan. Ik dank des Hemels gunst, die eeuwig zy geprezen! De kans om toe te Haan kan nimmer fchooner wezen, 'k Ben dubbel waard' myzelv' te leur gefteld te zien, Zo ik my van de kans my nu vergund niet dien'. ELMIRE. Damis... DAMIS. Met uw verlof: gy moogt my vry geloven, Dat in myn hart de vreugd nu alles gaat te boven! En gy beduid my niet, met al uw tegenfpraak, Dat ik 't vermaak verwerp' der lang gewenschte wraak, 't Befluit door my bepaald, zy daadlyk doorgedreven... Orgon ziende. Zie hier dan't geen myn wraak ééns zal voldoening geven. VTF D E TOONEEL. ELMIRE, TARTUFFE, DAMIS, ORGON. DAMIS. "Verwacht tot een onthaal, myn vader, een geval Zo even versch gebeurd, dat u verwondren zal. Da Gy  53 DE HUIGCHELAAR, Gy ziet voor goeddoen u op 't heerlykst hier onthalen,; En door dien vroomen heer erkentlyk u betalen. Zyn vrindfchap te uwaarts heeft niets minder op^het oog, Dan hoe hy in uw huis u best ontè'eren moog'. Wy weten nu waarom die heiligfte aller mannen, AH' wat mevrouw bezoekt van dezen grond wil bannen. Ikzelf heb hem verrast; ja, hy beleed mevrouw, Vertrappende allen dank, en alle goede trouw, Onkuisch een fchandlyk vuur, een vuige liefdefmarte. Mevrouw is zagt van aart, en haar toegevend harte Begeerde met geweld, dat deze fchandlykheid, Om uwe rust, u niet moest worden voorgeleid; Maar ik kon zo veel magt niet op myzelv' verkrygen; Ik zou, ik ftel dit vast, u hoonen door te zwygen. ELMIRE. 'k Stel vast dat nooit een vrouw die wél is opgevoed, Door zulk een zotterny haar* man ontrusten moet; Onze eer hangt gantsch niet af van hem die te openbaren. Het is een vrouw genoeg, dat zy zich kan bewaren. Dit ftell" ik" vast. En gy waart nooit dus uitgefpat, Damis! zo ik op u het minst vermogen had. ZESDE TOONEEL. ORGON, TARTUFFE, DAMIS. ORGON. ó Hemel! wat ik hoor!... is 't fpook en droom te gader < TARTUFFE. Myn broeder! ja, ik ben een booswicht, een verrader, Een zondaar vol elende, en ongerechtigheid, Een fnoodaart, ieder uur tot allen kwaad bereid, Elk uur myns levens is met gruwelen beladen; Myn leven is een reeks van ergerlyke daden. 'Jk Zie dat de Hemel my om 't kwaad dat ik beging^  7J L T S P E L. 53 T5y dees gelegenheid ftraft met vernedering. Door wat betichting my het menschdom ook beledig', Ik ben te ootmoedig, dan dat ik myzelv' verdedig'. Geloof all' wat men zegt, blaas uwe gramfchap aan, En doe op 't oogenblik my uit uw woning gaan. Gy kunt met zo veel fmaad my niet van hier verdryven , Of ik verdien noch meer; ik zalmeer fchuldig blyven. ORGON, tegen Damis. Bedrieger 1 durft gy nóch zo gul een zuiverheid Bekladden met uw tong, gefcherpt door boos beleid? DAMIS. Hoe! 't valfche zagte van dien hypocriet, myn vader! Maakt gemalin en zoon tot leugnaars? ORGON. Zwyg, verrader! TARTUFFE. Och! broeder, dat hy fpreek'. Gy zyt t'onrecht vernoord. Gy doet hem ongelyk, 't is best dat gy hem hoort. Waarom toch my verfchoond,daar gy my hoort betichten? Een zondaar, als ik ben, kan alles kwaads verrichten. Vertrouwt myn broeder dan een' uiterlyken fchyn? Kan ik, na 't geen men zegt, by u te beter zyn? Door fchyngerechtigheid word ik u aangeprezen; 'k Ben alles minder dan dien ik u fchyn te wezen: Be dwaze waereld roemt me om menig deugdbedryf; Maar, waarlyk! niet één hair deugt aan myn gantfchelyf. Zich tot Damis wendende. Spreek, fpreek, myn lieve kind! behandel my naar waarde, Als een' verworpling, dief en 't ilechtfte mensch op de aarde. Noem me alles wat onze aarde als hoogst affchuwlyk ziet; Ik heb dit wél verdiend , dus wederfpreck ik 't niet. Ik hoor, in 't (tof geknield, my gaarn' die namen geven, Als 't welverdiende loon van myn misdadig leven. ORGON. Tegen Damis, Och! broeder,'t gaat te verr'. Schurk! toont gy geen berouw ? D 3 p**  54 DE HUIGCHELAAR, DAMIS. Hoe! dulden dat men u zo fnood misleiden zou... ORGON. Tegen Damis. Tartuffe opheffende. Zwyg, fchelm! Sta op, fta op, ik fmeekdit, lieve broeder! Tegen Damis. Eerlooze! DAMIS. Ik zou dan... ORGON. Zwyg. DAMIS. Nooit was myn geest verwoederl Ik moet dan dulden dat die deugeniet zo vals... ORGON. Spreek noch édn enkel woord, dan breek ik u den hals. TARTUFFE. Om all' wat heilig is, myn broeder! hoor my fmeken: Laat u een zondig vuur van gramfchap niet onifteken. 'k Ly liever alle fmart, dan dat ik immer ly' Dat hier om my uw zoon met u in onmin zy. ORGON, tegen Damis. Ondankbre!... TARTUFFË, knielende. Moet ik dan op bei myn knieën vallen^ En voor hem bidden ? ORGON, mede knielende, en Tartuffe omhelzende. Hoe! zoekt gy metmy te mallen? Tegen Damis. Zyn goedheid, guit!... DAMIS. Hoe! .. ORGON. Zwyg. DAMIS. Ik zou dan... OR-  8 L T S P E L. 55 t' ORGON. Zwyg, gy fielt! Ik merk waarom de haat tot hem U dus bezielt: Gy allen haat hem, ja , ik zie te klaar op heden Vrouw, kindren, en zelfs knechts, gezind zyn' val te fmeeden. Niet één ontziet zichzelv' om in zyn razerny, Zulk een" Godvruchtig man te dryven verr' van my, Maar hoe men fterker woele om hem van hier te dry ven, Hoe meer ik yvren zal om hem hier te doen blyven; Eu ik begeer met fpoed dat hy myn dochter kryg', Opdat het trots gekraai van al zyn haatren zwyg'. DAMIS. Myn zuster zal door dwang dan in zyne arme raken! ORGON. Ja, fchelm! deez'avond noch, flechts om u dol te maken. Ik tart u allen, en ik zal u haast doen zien Dat ik hier meester ben, en alles kan gebiên. Haal ftraks uw woorden in, wiltgy myn' haat verzoeten, En fraeek vergiffenis, vernederd aan zyn voeten. DAMIS. Wie? ik? voor zulk een' fchurk, die zo veel kwaads beging... ORGON. Hem hoont ge? en my verfmaad ge? ó gy, verworpeling! Een ftok! een ftokl Tegen Tartuffe. Laat los, 't weêrflreven zal niet baten. Voort, fchelm! gy zult dit huis op't oogenblik verlaten; 't Weerkomen, vagebond! moet ge u niet onderdaan. DAMIS. 'k Zal 't huis verlaten; maar... ORGON, tegen Tartuffe. Myn broeder, laat ons gaan. Tegen Damis. Uw erfrecht is verbeurd, gy moet daar nooit op hoopen. D 4 En  5fT DEHÜIGCHELAAR, En opdat ge op geen plaats uw ftraf ooit zult ontloopen , Maar dat die u vervolg' zelfs in den verften hoek, Spreek ik op uwen kop den vaderlyken vloek. ZEVENDE TOONEEL. ORGON, TARTUFFE. ORGON, H oe! zulk een' heilig man dus voor myn oog te hoonen! TARTUFFE. Ik hoop de Hemel zal 't geen hy my deed verfchoonen. Och! broeder, mogt gy zien met hoe veel zielverdriet Myn oog dier boozen wil om my te lastren ziet! ORGON. Helaas! TARTUFFE. Het bloot befef van zulke ondankbaarheden, Heeft myn aandoenlyk hart zojammerlykdoorfneden... Het baart my yzing, 't grieft myn hart in't ongeval... Ik mis de fpraak, en vrees dat ik 't befterven zal. ORGON, huilende, naar de deur loopende, waardoor zyn zoon naar binnen is gevlugd. ó Schelm! ó dief! ó fielt! 'k heb fpytdatik ufpaarde, En niet met éénen flag u nederfloeg op de aarde. Tegen Tartuffe. Ilerftel u, broeder! wacht van myne hand zyn ftraf. TARTUFFE. Kom, breken wy 't gefprek van 't haatlyk voorval af. Ik weet wat onrust ik voortaan hier zal verwekken, En denk het best zal zyn dat gy my laat vertrekken. ORGON, Is 't feheeren? TARTUFFE. Ieder haat me, en alles fpant te faam* Tot Ü  B L T S 1> E L. 57 Tot mynen val by u, cn fchending van myn' naam. ORGON. Wat is dat? ziet gy dan dat hen't gewoel kan baten? TARTUFFE. Men zal, ik zie dit klaar, by 't eerftc ftuk 't niet laten. Gy zyt een mensch; 'tkan zyn, dat gy éénmaal gelooft 't Geen gy dit uur verwerpt, als vinding van hun hoofd. ORGON. Neen , lieve broeder! nooit. TARTUFFE. De vrouwen , broeder, kunnen De mannen dwingen haar in 't eind' geloof te gunnen. ORGON. Neen, vriend!... TARTUFFE. Dat myn vertrek, tot uw en myn geluk, Het voorwerp van hunn' haat vooraltyd hen ontrukk'. ORGON. Neen, gy zult blyven! 'kwil't; uw weggaan kost my 't leven. TARTUFFE. I Wel, ik verpynig my, om u vermaak te geven. \ Nochthans, indien gy wilt... ORGON. Och! ... TARTUFFE. 't Zy dan zo. Maar 'k weet I Hoe ik my dienen moet van 't goede aan my hefteed: : Onze eer is teder, en ik hoor de vrindfchap fpreken; : 't Gerucht, en grond tot twist, dient wysfelyk onrweken ; Myn oog ontwykt mevrouw: gy zult na dezen tyd... ORGON, Gy zult haar danglyks zien , myn broeder, elktenfpyt. Myn grootst genoegen is de waereld dol te maken. I Gy zult myn vrouw firaks zien, dit wil ik,'t zyn myn zaken. Noch meer: opdat ik't all' trotferc en *t air befckasm D 5 Veï-  58 DE HUIGCHELAAR, Verkiss ik u alleen tot mynen erfgenaam; En zal terftond, ter ftraf van all' wat u wil plagen , Jiy myn' Notaris u myn goedren overdragen. Eéngoed, één eerlyk vrind, dien ik reeds fchoonzoon acht, Is my meer waard' dan vrouw, dan kindren en gedacht. Wel nu! aanvaard gy 't goed dat ik zo gul u biede? TARTUFFE. Dat 's Hemels wyze wil in alles hier gefchiede. ORGON. Och! arme man! Myn gift ontfteek' den vuilen nyd, En, na myn teekening, barfte alles vry van fpyt. Einde van het derde l/edryf. VIER*  B L T S P E L. 59 VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. TARTUFFE, CLEANTES. CLEANTES. 't Cjerucht is overal; en ik durf u ontdekken Dat dit geval, mynheer, u niet tot roem kan flrekken. Ik tref u juist van pas hier by myne aankomst aan , Om myn gedachten u in 't kort te doen verftaan. Ik fpoor den grond niet na van't geen ik hoor vertellen, Ik laat dat ongeroerd; maar 'k wil het beste eens Hellen Voor u, en dat Damis niet wél gehandeld heeft, Dat hy u valsch beticht, en Hof tot klagen geeft; Is dan geen' Christens pligt vergeeflykheid te toonen? Moet dan een lage wraak een' Christens hart bewonen? En moet gy dulden dat, flechts om uw ongelyk, De zoon zyn' vaders huis, als banneling, ontwyk'? Ik zeg u, ik, mynheer, die in oprechtheid wandel, Dat groot en klein zich toont geërgerd door uw' handel. Uw grootfte roem zou zyn, indien gy my gelooft, Zo door uw tusfchenfpraak het twistvuur wierd gedoofd. Vertrouw de Hemelmagfuw zaak en wraak te gader, En breng op nieuw den zoon in vrindfchap met den vader. TARTUFFE. Helaas! ik deed dit gaarn', kon 't zyn , ter goeder trouw, 't Zy verr' van my, mynheer, dat ik hem haten zou. Ik fcheld hem alles kwyt, ik doem geenszins zyn poogen, I En hielp, met al myn hart, den vriend naar myn vermogen; Maar 't is door 's Hemels wil dat ik my zie gefluit. By de aankomst van Damis, moet ik de woning uit: Na 't gadelooze leed door hem my tocgedreven, Zou vrindfchap jegens hem meer ergernisfen geven. De Hemel weet wat dan alöm zou zyn verfpreid! Licht  Co DE HUIGCHELAAR, Lichtgingmyn goedheid door voor fnoode arglistigheid? Myn zucht tot hem die my zo fchandlyk dorst betichten, Waar' by den waereldling, (wat kan die niet verdichten!) Een fchuldbekendtnis, die my dwong tot veinzery,^ Om door myn vrindfchap hem te lokken aan myn zy\ Ten einde ik hem verpligte om niet van 't feit te fpreken ; Een fchyn van ondeugd zelf dient wysfelyk ontweken. CLEANTES. Och! gy betaalt ons hier met fraai gekleurde reên , Te verr' getrokkenheid itraalt daar alom door heen. Waarom wilt gy, mynheer, den Hemel recht verfchaffen? Heeft hy u noodig om een fchuldigen te ftraffen? Volg hem in 't voorfchrift na van fchuldvergiifenis. En acht geen menfchen klap, die doorgaans ydel is. Men moet, al maakt men ons al eens met recht verbolgen, Des Hemels goedheid,niet der duivlen wraakzucht volgen. Hoe! moet dan de ydle vrees voor een verinoediyk kwaad, Ons hindren in 't beftaan van eenig goede daad? Men volgeal 't goed dat ons de Hemel voor deed ftellen, En andre zorg moet nooit oprechte harten kwellen. TARTUFFE. Ik fcheld hem alles kwyt, ik heb 't u doen verfiaan; Hier door heb ik, mynheer, de Hemelwet voldaan ; Maar na de blaam docrhemdeez' dag my aangevreven, 33eveelt de Hemel niet dat ik met hem moet leven. CLEANTES. Eeveelt hy dan, mynheer, dat gy u leiden laat Door 't geen een grilligheid een zwakken vader raad? Eeveelt hy u het goed van andreu te vervreêmen, Waarvan gy, volgens pligt, geen enkle duit moogt nemen? TARTUFFE. Al wie my kent, mynheer, weet dat ik niets vervreem', En uit een vuig belang geen' enklen penning neem . Voor my heeft waereldsgoed gantsch geene aanloklykhe- Nooit heeft myn nedrig hart dat fchyngocd aangebeden, La  B L 1 S P E L. 6-i tn zo Ik 't goed aanvaard dat my zyn vader fchenkt, h Is niet tot een gebruik als gy misfchien wel denkt; Is met een heilig wit: men heeft met recht te vreezen bat Orgons goed het deel eens waereldlings zal wezen, foat dit, na zyne dood, ééns een' bezitter vind bie dat misdadig, en in aardsch vermaak verflind , kn die dus 't niet gebruikt, als ik heb voorgenomen , Eot eer des Hemels, en tot welzyn van de vromen. CLEANTES. fei lieve ! een vrees zo teêr zy nooit ons ingeftort, Siaardien ze een' erfgenaam, die wettig is, verkort. i£ tend' zulk een vrees u geen bekomring baren, ba hy zyn goed gebruike, en laat hem zyn gevaren. K Is beter dat hy daar een flecht gebruik van maak Din dat door roof, mynheer, uw naam te fchandera k . Maar'tgeenmymeestverbaast, is 't weinige achterdenken Waarmee' ge e'en' vader 't goed zyns zoons aan u ziet WantcSvrucht fchryft niet voor aan een oprecht gemoed, I Een' wettig' erfgenaam te ontzetten van zyn goed. En zo de Hemel u al eens had ingegeven, Om onder 't zelfde dak niet met Damis te leven. 1 Waar' 't dan niet beter, dat ge, als een voorzigt.g man? 1 Met eere een huis verliet dat u mishagen kan^ Daar gy koelzinnig'zïet dat, tegen alle red en I Den toegang aan een' zoon, om u, word afgefneden? I Geïoofmy, Aftrekt uw'naam, en vroomheid niet tot eer 3 Dat gy, mynheer... 1 TARTUFFE. Het flaat daar juist half vier, mynheer: j Een zekre Godsdienstpligt roept my dit uur naar boven. 1 Verfchoon my dat ik ga, CLEANTES, alken. Ach! wie zou ooit geloven... TWEE-  62 DE HUIGCHELAAR, TWEEDE TOONEEL. CLEANTES,ELMIRE, MARIANE,DOR INE. DORINE, tegen CLEANTES. ICom,gaauw ter hulp, mynheer,van uw bedroefde nicht; Wy allen zyn haar hulp in 't geen haar dreigt verpligt. Die nare bruidegom', decz' avond haar befchoren, Doet onöphoudelylc haar' geest de wanhoop hooren. Haar vader komt terftond: 't zy all* te werk geïleld Om met veréénde magt, door list of door geweld, Een' huwlyk zo gehaat, tot haar verderf befloten , Eer dat noch de avond koora', voor eeuwig om te ftooten. DERDE TOONEEL. ELMIRE, MARIANE, CLEANTES, ORGON, DORINE. ORGON. "Wat ben ik bly' dat ik u faraen hier ontmoet'! Tegen Mariane , haar een papier toonende. Zie dit papiertje: ik wed dat dit u lachen doet. ó Gy verlhat my reeds! gy voelt het aan uw harte. MARIANE, knielende. Mynheer, in 's Hemels nnam! getuige myner fmarte, In't geen me aandoenlykst is! hoor wat een dochter zegt: Sta toch een weinig af van 't vaderlyke recht-, Gun my gehoorzaamheid een wyl ter zy' te zetten, En dring my niet, door drang van over Irrenge wetten, Dat ik den Hemel moet vertoornen door 't verwyt Dat gy... vergeef het my!... dat gy myn vader zyt. Doemy zynfchikking, die u my heeft doen verwekken,... Doe my myn leven niet tot bitterheid verltrekken. Zo  B L 1 S P E L. 63 Zo, tegen 't zoet der hoop, gevestigd in myn' zin, jGy my den echt verbied met hem dien ik bemin, i(Verfchoon my dat ik vry met u, myn' vader, fpreke,) iTen minfte dat uw gunst, waarom ik knielend'fmeke, •My van de foltering die reeds my drukt bevry'; iDat ik geen' man bekoom' die my ten affchrik zy. ;lvJyn hart zy niet door u tot wanhoop aangedreven, ;Door 't vaderlyk gezag zyn volle kracht te geven. ORGON, aangedaan. IS ta vast, myn hart! dat u geen menschlyk zwak gebied'. MARIANE. Uw tederheid voor hem, myn vader, belgt my niet; iDoe die de waereld zien; maak al uw goed het zyne, En acht gy 't niet genoeg, voeg daarby nog al't myne. jtk fta 't u willg af, ontdaan van alle fmart; IVIaar ftrek voor 't minst uw magt niet uit tot op myn hart; jNeen, fta my liever toe, dat ik myn pynlyk leven pen ftrengften'kloosterdwang ter offerhand' moog'geven. ORGON. Dat zyn myn nonnen juist, die't worden flechts uit fpyt wanneer een' vaders keur haar liefdevlam beftryd! sSta op. Hoe meer uw walg van hem u moog'vervreêmen, (Hoe meer verdienfte in u, wanneer gy hem zult nemen. jDwing uwe zinnen dan tot deez' ontworpen echt, sEu breek my 't hoofd niet meer, dit's in één woord ge« MARIANE. (zegd. ■ Noch ééns, myn vader,'k fmeekmyn beê gehoor te geven, Schenk my dien ik bemin, of gun my't kloosterleven. DORINE. Maar hoelzyzou... ORGON. Gy, zwyg, en praat flechts daar 't behoort; Spreek, dit is myn bevel, hier niet één enkel woord. CLEANTES. : Zo gy noch duld dat raad uw opzet moog' weérftreven... ' - OR-  ff4 DE HUIGCHELAAR, ORGON. Hoor, broêr! gy zyt bekwaam den besten raad te geven; 't Is alles wel bekaauwd, ik heb daar achting voor: Alleen vind goed, dat ik daar heden niet naar hoor. ELMIRE. Te zien 't geen ik hier zie , veruomt myne ondervinding! Verbaasdheid treft me, op 't zien van zulk een geestverblinding. Men is in waarheid wel betooverd van een' man, Om wien men vrouw en kind voor leugnaars houden kam ORGON, 2}'»' hoed afnemende. Uw dienaar hier, mevrouw! ja, 'k word verblind door kunsten. Myn fchelmfchejonge deelt, datweet ik, in uw gunsten: ó! Gy zyt bang dat hem uw mond ten leugnaar maak', In 't geen de fchurk verzon ter koeling van zyn wraak Aan zulk een' heilig man. Maar had ik 't kwaadst te vreezen, Gy maakte meer gedruis, en zoud zo koel niet wezen. ELMIRE. *t Ts dan door 'trazen flechts om zulk een'dwazen gloed, Dat zich terftond onze eer gevoelig toonen moet! Men kan, by u, een' zot niet fluiten in zyn poogen , Dan met een' fcherpen mond, en met twee brandende oogen! Voor my, ik lach alleen met zulk een malle zaak. Gedruis in dit geval, is niet van mynen fmaak. Met zagtheidmoet een vrouw hare eerbaarheid betoonen. Ikben geenszins , mynheer, van die verwoede fchoonen Wier eer gewapend is met nagel en met tand, Waardoor, op 't minste woord, men zich ziet aangerand. Dat my de Hemel voor die eerbaarheid beware! Dat nooit myn deugd de deugd der duivlen evenare! 'k Denk dat een koele fmaad, met zedigheid betoond, Een' gek genoeg verjaagt wiens geile drift ons hoont. OR-  B L T SPEL, 65 ORGON. Ja, liedjes! 'k. weet dezaak, en mynbefluit. Al'trazen... ELMIRE. Noch ééns, uw zwakheid moet met reden elk verbazen. Doch, zeg me eens; watzoüd gy, die my en elk mistrouwt , Wel zeggen, zo gy zaagt wat gy voor leugens houd? ORGON. Hoe! zien? ELMIRE. Ja, zien. ORGON. Kom! kom! ELMIRE. Zo gy, metopeneoogen, Uzelv' zaagt overtuigd,, dat gy niet wierd bedrogen? Zo ik een middel weet dat u verlichten kan? ORGON. Kom, praatjes in de lucht! ELMIRE; Wat zonderling een man! Voor 't minst toch, antwoord my. Ik verg u geen vertroü-; wen, V Ik eisch van ü alleen het hooren en aanlchouwen ,■ Verftaat ge my ? Ik ftel, men bragt u in een oord Daar alles klaar van u gezien wierd en gehoord; Zou dan uw vrome man u noch aan 't harte leggen? O R G O N. Ik zou in dat geval... ik zou... ik zóu niets zeggen, Dewyl 't niet mooglyk is. ELMIRE. Die blindheid duurt te lang Die my voor leugnaar houd, ontflaat my van bedwang. Nu wil ik , tot vermaak , en zonder tegenfpreken , Dat n de waarheid zy met eigen oog gebleken. E os-  66 DE HUIGCHELAAR, ORGON. Ik vat u by uw woord. Welaan, fcherp uw beleid; Ik wil getuige zyn van uw behendigheid, En wat, uw woord ten fteun, word by de hand genomen. ELMIRE. Dorine, doe terflond Tartuffe tot my komen. DORINE. Zyn geest zal mooglyk nu door argwaan zyn vervuld, En dan zal 't moeilyk zyn dat gy hem foppen zult. ELMIRE. Neen, 't hart word altyd licht door 't geen 't bemint bedrogen , En de eigenliefde fluit aan een' verliefden de oogen; Aan 's menfchen eigenliefde is zelfbedrog gehecht. Tegen allen. Tegen Dorine. Laat my alleen. En gy, doe 't gene ik heb gezegd. F IE RB E TOONEEL. ELMIRE, ORGON. ELMIRE. Het eerfle in dit geval dat ik van u moet vergen, Is, Zy neemt het tafelkleed op , en vervolgt: Dat ge op deze plaats een wyl u moet verbergen. ORGON. Hoe! in dat gat ? ELMIRE. ó Ja! 't voornaamfre in deze zaak Is dat ik u voor 't oog van elk onzigtbaar maak'. ORGON. Waarom juist in dat gat? ELMIRE. Laat my begaan in dezen: 'k Heb  É L T S P E L. > 67 E 2 FTF. 'k Heb myn ontwerp beraamd, en gy zult rechter wezen. Toe! onder tafel, voort! hoe vreemd het u ook fchyn'. Zorg dat men u niet merk' wanneer gy daar zult zyn. 't Is dienftig voor myn wit, wees dus niet wederftrevend'. ORGO N. My dunkt, ronduit gezegd, ik ben al vry toegevend', Doch daar ik 't eind' wil zien van uw behendigheid, Volg ik uw' wil, wat last my ook worde opgeleid. ELMIRE, tegen Orgon, onder de tafel. Gy zult voorzeker u van my geenszins beklagen; Maar 't geen ik zeggen zal kan u niet wél behagen, 't Moet vry zyn 't géén ik zeg, wat gy ook van my hoort, Opdat ik u verlicht', naar myn gegeven woord. Ik moet door vleijery, het fmart my dit te zeggen, Deez' huigchelaar de mom der vroomheid af doen leggen; En ftrelen, op uw' drang, zyne onbefchaamde hoop. Al zyn vermetelheid hebb' voor een wyl haar' loop, Nu ik genoodzaakt ben, flechts om u te overtuigen, Myn rede naar den wensch des huigchelaars te buigen. Ik zwyg, zodra ik zie dat gy uw' waan verheert, En zal niet verder gaan dan gy dit zelf begeert. Het ftaat aan u uw' vrind in 't voortgaan in te toornen , Op 't zien dat onze zaak is hoog genoeg gekomen, Uw vrouw te fparen, en haar niet te wagen, dan Zo verr' zy zich tot uw verlichting wagen kan. Het is uw zaak daarvoor met allen ernst te zorgen, En... Maar hy komt. Wees ftil, en hou uwél verborgen. Zy bedekt hem met het tafelkleed.  68 DE HUIGGHELAAR, VYF D E TOONEEL. ELMIRE, TARTUFFE, ORGON, onder de taf el. TARTUFFE. JVlen zegt dat my mevrouw in deze zaal verbeid. ELMIRE. 't Is waar, men fprak u gaarn' hier eens in eenzaams heid. Maar opdat niemant ons in 't onderhoud koom' Horen , Zie eerst in ginds vertrek of iemant ons kan hooren. Hy opent de deur , en het vertrek doorzien hebbende, komt hy te rug; waarna Elmire vervolgt: 't Geen ftraks hier is gefchied verwekt veel morrery, En, inderdaad, mynheer, 't is flecht voor u en my. Nooit heeft een voorval meer verwondering gegeven. Damis deed my voor u, door zyn verwoedheid, beven ; En gy zaagt klaar genoeg all' 't geen ik heb beftaan, Zo om zyn wild ontwerp als drift te keer te gaan. De ontroering van myn' geest had my de fpraak onttogen, Ik kon Damis dus niet betichten van een' logen; Maar, dank den Hemel! dat door myne onfteltenis De zaak op beter voet dan ooit te voren is; Veel grooter zekerheid is u en my befchoren; Uwe achting ftopt hier elk en mond, en oog en ooren; Gy kunt geen achterdocht verwekken in myn' man: Opdat hy 't volksgefnap te meer trotferen kan , Wil hy dat we opentlyk hier vry te famen komen, En daardoor kan ik nu, zelfs zonder blaam te fchrooïnen, Alleen met u hier zyn in dit geheim' vertrek, Daar ik nu ongeveinsd myn hart aan u ontdekk', Misfchien te ras geneigd om uwe drift te hooren. T AR-  B L T S P E U 69 TARTUFFE. 'k Beken , mevrouw, die taal komt thans my vreemd te voren; , . •' ; Straks fpraakt ge eene andre taal; en. t is flechts weinig tyd... ELMIRE. Och! zo myn weigring toen uw' geest ontftak in fpyt, Hoe kwalyk kent gy dan de harten van de vrouwen» Hoe Hecht befchouwt gy dan't geen zy u doen bcfchouwen, Wanneer zyzich zo flaauw verweeren!... Schaamtehcett Haar kracht, als ons een man zyn hart te kennen geeft; E11 fchoon de liefde in ons de reden heeft doen wyken , Men fchaamt zich toch altyd de liefde te doenblyken; Men ftelt zich weigrende aan; maar zelfs die afweer is Van ons vermeesterd hart juist een bekendtenis, En toont, daar de eer den mond den hartwensch doet weêrfpreken, Verlangen tot den man wiens liefde ons is gebleken, Belovende alles aan den ingenomen man, Wat zyn ontdoken hart zich ooit beloven kan. Dit is, ontwyfelbaar, al vry met u gefproken, Fn licht, by u, den band der eerbaarheid gebroken; Doch nu de zaak daar legt , en 't woord is tut den Ontdek ik ongeveinsd myn hart u in den grond, (mond, Had ik getracht Damis in 't fpreken in te toornen , Zo niet myn hart voor u reeds waar' vooringenomen ? En had ik, bid ik u, zolang en onverftoord Het aanbod van uw hart, en 't verdere, aangehoord? Had ik my op die wyz' gelyk gy zaagt gedragen, Zo 't aanbod van uw hart in 't minst flechts kon mishagen { Had ik u zelfs genoopt tot afftand van een' echt, Die door myn' man zo fterk aan u was toegezegd? Waartoe dit alles toch, dan om u te doen weten Hoe hoogst ongaarn' men u door andren zag bezeten? En dat men was bevreesd te aanfchouwen , dat een hart E 3 *M  ?o DE HUIGCHELAAR, Dat alles word gegund, een deel der liefdefmart Aan andren fchenken zou; en wat is meer te vrcezen? TARTUFFE. Ontwyfelbaar, mevrouw! kan niets ons zoeter wezen Dan dat zelf uit den mond van haar die ons bekoort, Die liefelyke taal vrywillig wórd gehoord, «laar honingzoetheid brengt, met onweêrftaanbre ftralen Een vuur door 't gantfche lyf, waarby geen vuur kan halen; Een zagte ontroering, nooit door my gevoeld voorheen Verwekt een trilling'die my ftreelt door al myn leên.' ' Myn hoogfte doelwit is dat ik u moog' behacen; Niets wensch ik dan myzelv' u op te mogen°dragen. Maar gun my dat myn hart, in dit gewigtig ftuk, Een weinig twyflen moge aan zyn gewenscht geluk. Kan niet uwgantsch gedrag een eerlyk kunstftuk wezen , Ter breking van een' echt door ieder hier misprezen? En, zo ik me ongeveinsd aan u verklaren moet, Ik wantrouw inderdaad uw' zagten liefdegloed, Zo niet een weinig gunst, waarnaar myn zinnen'haken, De woorden die gy fpreekt aannemelyk zal maken, Bekrachtigende in my volkomen, bovendien, Die lieve goedheid die gy heden my doet zien. ELMIRE, hoestende, om Orgon te doen opletten. Hoe! zo verbazend fnel naar 't geen men haakt te dingen!... Gy wilt terftoiid ons hart dan tot het uiterst dringen? Ik deed myzelf geweld tot dees bekendtenis; Intusfchen 't fchynt dat die u niet genoegfaam is i En gy zyt niet'voldaan, als ge ééns zyt ingenomen, Dan door terftond ten top van alle gunst te komen! TARTUFFE. Nooit hoopt hy los op goed, die 't zich onwaardigziet, •bn woorden zyn de fteun van onze wenfehen niet. Neen, ik mistrouw myn lot, het gaat myn hoop te boven: 't Kracht.  B L r S P E L. 71 h Krachtdadige genot gaat boven 't fchoonst beloven. Voor my , die denk dat ik uw goedheid fchaers verdien', *k Moet twy den aan de gunst die gy my thans doet zien: Zo veel vermetelheid, zo verr' door my gedreven... Verfchoon my, dat ik u niet wel geloof kan geven, Vóór proef van myn gevoel, vóór dadelyke finaak , iVly uw bekendtenis vertrouwenswaardig maak'. ELMIRE. Myn Hemel! uwe liefde is wel dwangzuchtig te achten; Zy brengt my , inderdaad , tot wondere gedachten. Hoe hevig zie ik u naar 't wenschgenieten Haan • Hoe heet wil uw begeerte in alles zyn voldaan! Gy geeft, als ge ééns vervolgt, geen' tyd tot adem halen. Is 't reedlyk dat men zo éénsflags wil zegepralen? Geen' tyd te gunnen? zich maar zo te dienen van Een zwakheid die ons hart u niet verbergen kan? TARTUFFE. Zo gy myn liefde ziet met gunstig welbehagen, Waarom dan 't middel van verzekring afgeflagen? ELMIRE. Uit fchroom voor uwe ziel: hoe aan uw' wensch vol. daan, En zonder aan den toorn' des Hemels bloot te ftaan ? Gy immers dringt ons fteeds te leven naar zyn wetten. TARTUFFE. Belet de Hemel flechts de zaken voort te zetten, Daar weet ik raad toe, dat kost my niet veej, mevrouw! Belachlyk is 't dat u de Hemel wederhou'. ELMIRE. Maar evenwel men doet zyn wraak ons fchriklyk wezen. TARTUFFE. Van zulk een' dwazen fchrik kan ik u ras genezen: ö! Ik bezit de kunst die fchroom verdry ven kan. 't Is waar, de Hemel wil, doch enkel nu en dan, Dat wv in 't hart een' trek tot ons vermaak verzaken; E 4 Doch  7* DE HUIGCHELAAR, Doch daar zyn middelen om vree' met hem te maken Daar is een wetenfchrp die, naar de lust ons trekt, ' Gevoegelyk den band van ons geweten rekt, En 't kwade van een drift, die we jn onszelv' gehengen , Aan 't zuiver oogmerk weet in evenwigt te brengen. Gy leert dit licht van my, door't volgen van myn'raad; Slechts is de groote zaak dat gy u leiden laat. Voldoe dan aan myn' lust; en all' wat wy misdryven, Laat dat de Hemel flechts op myne reekning fchryven. ELMIRE, hoest ft erker, waarop TARTUFFE vervolgt. Gy hoest geweldig! ELMIRE. Ja! 't is of ik barsten zal. TARTUFFE. Belieft ge een ftukje drop? mevrouw, hier is het al, ELMIRE. Neen, daar 't verkoudheid is, zal alle drop niet baten. TARTUFFE. Het fmart my dat ik u in zulk een hoest moet laten. Dees drop... ELMIRE. ' Dees hoest baart fmart,ik voel den last daarvan. TARTUFFE. Nu, ban een'fchroom dien ik met fpoed verdryven kan. Geen fterfling kan 't geheim uit myne lippen hooren: Al 't kwaad is in 't gerucht dat daaruit word geboren! De fchandpraat van 't gemeen is 't die men myden moet: Hy zondigt nooit, die flechts in ftïlte een zonde doet. _ ËLMIRE, hoestende, en op de tafelflaande. Ik zie dan dat ik my zal moeten overgeven , Dat ik in 't geen gy wilt u niet meer kan weêrftreven, En dat ik zonder proef vergeefs begeeren zou, Dat iemant zich verlate op myne goede trouw. 't Is  B L Y S P E L. 73 rt Is ongetwyfeld hard zich daartoe te zien dwingen. En 't was niet met vermaak dat ik my dus zng dringen. Maar nu 't hardnekkig my wierd op den hals gelegd, Nu 't all' gewantrouwd wierd wat ik ook hebb'gezegd. En ik ter proef van trouw tot daden word gedreven. Moet ik dien fterken drang in't eind'voldoening geven. Doch zo zulk een voldoen iets hoonends in zich heeft, Te flimmer is 't voor hem die daartoe oorzaak geeft; Die daad is zekerlyl- aan my niet toe te fchryven. TARTUFFE. Ik neem de zonde op my; en, wat wy ook bedry» ven... ELMIRE. Doorkyk dan 't naast vertrek, en zie daar of myn man Ook omzweeft, en of iets ons hier verrasfen kan. TARTUFFE. Dw man? och! die is niet gevaarlyk voor ons beiden: Die kwant is by den neus gemaklyk om te leiden. Het doet ons beiden eer, wonneer ik u geniet; 'k Heb hem zo blind gemaakt, dat ziende hy niets ziet. ELMIR E. Dat zy zo. Met dat all', nooit moet men licht vertrouwen. 'k Wil dat gy ieder'hoek naauwkeurig zult befchouwcn. ZESDE TOONEEL. ELMIRE, ORGON. ORGON, van onder de tafel komende, en zyn zweet afvisfckcnde. Dat 's een verdoemde vent! dat zweer ik op myn woord! Kaauw' ben ik by myzelv', daar alles my vermoord. E $ EL-  74 DE HUIGCHELAAR, ELMIRE. Hoe! zo gezwind ter baau ! is't gekheid? Als te voren, Van daar gy kwaamt! uw tyd is hier noch niet geboren. Verwacht nu 't eind' der zaak, om overtuigd te zyn Dat gy niet wierd gefopt door valsch verdichten fchyn. ORGON. Neen, zo veel boosheid gaat den duivelzelv'te boven. ELMIRE. Myn Hemel! moet gy dan den mensch flechts zo geloven ? Wacht toch bewyzen af, eer ik geloof verwerv', En zorg toch dat uw haast nu alles niet verderv'. Zy doet Orgon, op de kniën, achter haar kruipen. ZEVENDE TOONEEL. ELMIRE, TARTUFFE, ORGON. TARTUFFE, zonder Orgon te zien. 't L/oopt alles faam', mevrouw, om tot de daad te komen: Ik heb geen' Iterveling in ginds vertrek vernomen. Hy loopt, met opene armen, op Elmire toe, om haar te omhelzen; doch zy ontwykt hem, en hy valt Orgon ca den hals, die fchielyk is opgerezen. ORGON. Zagt! zagt! niet te verliefd. Waartoe die heete drift? Ik dank u, vrome man! voor uw beltemde gift. Voldoet de Godvrucht dus aan 't zondig vleeschbegeeren! Myn kind te trouwen, en myn vrouw te caresferen, Waar dubbel werk, myn vrind! 'k Was lang in twyfeling Of uwe vroomheid niet een' laster onderging, En  £ L Y S P E L. 75 En wenschte u dnt weUiaast de lastering zou zwygen, Maar wensch geen grooter proef van 't geen gy zyc te krygen. Dat gy zoud verder gaan, begeerde ik zeker niet. ELMIRE. 't Is tegen mynen aart all' wat hier is gefchied; Maar ik zag tot dees daad my heftig aangedreven. TARTUFFE, tegen Orgon. Hoe! zou het mooglyk zyn, dat gy geloof zoud geven... ORGON. Voort! voort! geen meer gerucht. Met uw verlof, van hier! Wat min omftandighecn, en minder luid getier. TARTUFFE. Myn opzet... ORGON. Dat gekal kan u niet langer baten: Voort! zeg ik. Zo terftond moet gy dit huis verlaten. TARTUFFE. Gy, die als meester Iprcekt, gy moet dit huis ontvliên: Ik ben daar meester van, dit zal ik u doen zien, En dat men zonder vrucht door zulke lompe lagen, Op fchelmsch gezocht krakeel, my poogt van hier te jagen; Dat hy die my hier hoont, niet weet waar hy dat doet; Ja, dat ik midlen weet tot ftraf van zulk gebroed. Den Hemel, fel getergd, zal ik met nadruk wreken, 't Berouwt hem licht, die durft van myn verjaging fpreken. AC T-  76 de huigchelaar, AGTST E TOONEEL. ELMIRE, ORGON. ELMIRE. "Wat toch beduid die taal, die ik niet had verwacht? Wat heeft hy u gezegd? wat dient daarvan gedacht? ORG O N. Ik ben geheel verward, nu ik hem dus zie wyken, En heb geen re.ên om thans u lachende aan te kyken. ELMIRE. Hoe!... ORGON. 'k Zie myn feil in 't einde aan alles wat hy zegt; Het is myn malle gift die my op 't harte legt. ELMIRE. UW gift?... ORGON. Ja, 't is gedaan! Maar 'k heb noch andre reden, Dan deze dwaze daad, tot nare angstvalligheden. ELMIRE. En wat? ORGON. 'k Verzwygu niets; maar zien we op heeter daad, Of zeker kistje noch in myne kamer ftaat. Einde van het vierde Bcdryf. v y f-  B L T S P EL. 77 VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. ORGON, CLEANTES. CLEANTES. "V^aar loopt gy toch? ORGON. Weetifc't? CLEANTES. My dunkt, vooralle zaken^ Behoort ge in dit geval een overleg te maken, Wat best u ftaat te doen. ORGON. Och! alles maakt my dol, Dat kistje bovenal brengt my den kop op hol; Alleen 't gemis daarvan doet my de reden misfen. CLEANTES. Dit is dan van belang! gelyk ge my doet gisfen. ORGON. 't Is Argas eigendom. Die deerniswaarde vrind, Die, ving^nd'tot myn fmart, zich buiten'tland bevind, Deed, eerhy vlugtte, my dat in 't geheim bekomen; Ik heb, toen hy 't my gaf, alleen van hem vernomen Drt hy in' deze kist papier verborgen had, Waaraan zyn leven hing, met all' wat hy bezat. CLEANTES. Waarom zo dier een pand dan niet fteeds zelf bezeten? ORGON. 'k Heb my daarvan ontdaan uit vrees voor myn gei weten. 'k Blies myn' verrader ftil dat groot geheim in t oor: Dees ftelde aan my, met drang van fterk e reden, Voor Dat ik het kistje aau hem zoude in bewaring geven;  78 DE HUIGCHELAAR, Om, zo ik eens in nood wierde op een' eed gedreven, Ik dan bezweeren kon dat, ondanks al 't gerucht, Ik geen papieren had van hem die was gevlugt. Deze eed zou, volgens hem, in 't minst myn ziel niet deeren, Schoon hy my evenwel een' leugen deed bezweeren. CLEANTES. 't Is lelyk. Broêr! voor 't minst het ftaat my fober aan. Dat dwaas vertrouwen,, en die gift door u gedaan, Zyn, om als eerlyk man vry uit de borst te fpreken, Twee daden inderdaad die ruim 't verftand ontbreken. Gy loopt daardoor gevaar; en daar die booze man Veel voordeel op u heeft, dat hy misbruiken kan, Is 't onvoorzigtigheid zich fterk gebelgd te toonen; 't Waar' best door vrindlykheid hem weêr tot u te troonen. ORGON, in gepeins. Een dubbelaartig hart, een ziel vol Godloosheid, Te dekken met een zucht tot goeddoen fteeds bereid! Daar ik hem , arm en naakt, ontdaan van zelfbelangen... De vromen zullen nooit nadezen my weêr vangen; Ik haat hen doodelyk, en van dit oogenblik Zal hen de Satan niet meer vyand zyn dan ik. CLEANTES. Ziedaar een uiterst ruim zo erg als ooit te voren! Het fchynt uw lot om nooit de middelmaat te hooren! Uw reden houd dan nooit in uw bedryven maat, Daar gy van uiterst fteeds tot uiterst overllaat! Gy ziet uw dwaling, en bekent te zyn bedrogen Door valfche vroomheid, die oprecht fcheen in uwe oogeu; Daar ge u verbetren wilt, wat reden port u aan Om op noch erger wyze een' dwaalweg in te (laan? En "t hart van vromen die op hunne pligten letten, Me:  B L T S P E L. 79 Met dat van uwen fchurk op éénen voet te zetten? Hoe nu! omdat één fchelm u onbefchaamd bedroog, Een valfche heiligheid vertoonende aan uw oog, Waant gy dat ieder is een fchurken hart gegeven, En dat geen ware vrome op de aarde meer kan leven! Foei! dat de vrygeest, dat de losbol, dat de gek, Gevolgen zo ontzind als onbetaamlyk trekk'; Gy, leer voorzigtigdeugd van fchyndeugd onderfcheiden. En wilt gy in 't vervolg uzelv' niet meer misleiden, Wees dan niet ras en mild met achting toe te ftaanj Nooit moet men ware maat hierin te buiten gaan. Wacht u, zo veel gy kunt, bedriegers gunst te toonen, Maar wacht u noch veelmeer Godvruchtigen te hoonen; Doch zo ge één uiterst toch verkiezen wilt, of moet, Verkies dan 't eerlle liefst, dan loont gy kwaad met goed. TWEEDE TOONEEL. ORGON, CLEANTES, DAMIS. DAMIS. Die fchurk, myn vader, durft het dreigen zich ver-' meten ? U 't goede aan hem gedaan, heeft die fchavuit vergeten? Jyn lage hovaardy, waard' dat elks toorn' die fnuik', Maakt van uw goedheid dan nu tegen u gebruik? ORGON. i Ja! myn zoon, dit baart me een onuitfpreeklyk lyden. DAMIS. Tergun my dat ik hem zyne ooren af moog' fnyden.' Toegevendheid is dwaas by zo veel fchurkery. Het  Oö DE HÜIGCHELAAR, Het is myn pügt dat ik u van dien fielt bevry'.. . Laat my, tot uw behoud, hem hals en beenen breken^ CLEANTES. Dit is de ware taal eens jongen iosbols fpreken. Bedwing, zo 't u gelieft, die matelooze fpyt. By 't wys bellier des lands, in deez' gewenschten tyd * Zou 't eigenrechterfchap u niet te best bekomen. BERDE TOONEEL. ORGON , CLEANTES, DAMIS, MEVROUW/ j PERNELLE, E L M IR E , M ARl A N E , DORINE. MEVROUW PERNELLE. at fchriklyk nieuws, myn zoon! heb ik terftond ver-': nomen? 1 ORGON. Een nieuws dat voor myn oog te klaar zich heeft vertoond. Gy ziet hoe hier in 't eind'myn weldoen word beloond. Ik nam den kaerel op, gelyk gy weet, myn moeder, Zo nakend als een rot, en leef met hem als broeder-, Ik toon hem dag aan dag, elk uur, weldadigheid, Ik had hem al myn goed, en dochter toegeleid, En op den zelfden tyd tracht hy myn vrouw te krygen... Die fchelm! die vagebond myn moeder, laat ik zwy-j gen. (neigt,; Neen, na zo laag een' lust daar 't eerloos hart naar. Zie ik zelf door myn gift my van dien fielt gedreigd. Hy doelt op myn bederf, misbruikt ondankbaar 't voordeel Dat ik hem gaf, helaas! met al te weinig oordeel. Hy jaagt my uit een' ftaat waartoe ik hem verhoog, En brengt my tot een' ftand waaraan ik hem onttoog. DO-  li L T S P E L. 81 PORINE. Die goede man! MEVROUW PERNELLE. Myn zoon, ik kan oninooglyk denken, Dat hy door zulk een daad zo zot zyne .eer zou krenken. ORGON. Wat zegt gy? MEVROUW PERNELLE. Dat de vrome altyd zich ziet benyd. ORGON. Wat meent gy met dees taal, mynmoeder, opdeez'tyd? MEVROUW PERNELLE. Dat van uw dartel huis ik ieder hoor gewagen, En weet wat haat van elk hem hier wierd toegedragen. ORGON. Wat raakt die haat het ftuk dat hier die onrust baart? MÊVROUW PERNELLE. Ik zeide u honderdmaal, toen gy een jonge waart, Dat deugd op 'twaereldrond van fhoodaarts is omgeven; De nydiiarts fterven wel, maar nyd blyft altyd leven. ORGO N. Maar wat toch doet die les tot deze zaak? mevrouw! MEVROUW PERNELLE. Men fchond licht honderdmaal by u Tartuffes trouw. ORGON. Maar ik heb 't zelf gezien, moet ik 't dan niet geloven? MEVROUW PERNELLE. Rwaadfprekendheid, myn zoon, gaat alle kwaad te boven. ORGON. Gy zoud my vloeken doen! ik zeg u klaar en rond Dat hy voor myn gezigt die vuile daad beftond. MEVROUW PERNELLE. De tong heeft haar venyn, en nu en falie tyden, Eu niemant kan op de aard' voor laster zich bevryden. ÓRGON. Dit is een vreemde taal, die kant raakt noch die flicht. F Ik  Ba DE HUIGCHELAAR, Ik zeg u andermaal, ik zag 't met myn gezigt, (ren? Ik zag 't; verftaatgy dit? Hoe veel maal moet gy't hooMoet ik u dan voor vier dat fchreeuwen aan uwe ooren? MEVROUW PERNELLE. Och! Hemel! zoon, vertrouw uwe eigen oogen niet; Men gaat niet altyd wis met wat men hoort en ziet. ORGON. 'k Word dol. MEVROUW PERNELLE. De fchyn kan licht den zwakken mensch bedriegen; En boosheid is bekwaam om ons in flaap te wiegen. ORGON. Ik was dan in den flaap, toen hem de lust bezat Om liefderyk myn vrouw... MEVROUW PERNELLE. 't Is uiterst noodig dat, Eer iemand word beticht, althans naar myn gedachten* Men zich verpynt de daad ten eind' toe af te wachten. ORGON. De drommel haal' den vent, en meer verzekering! Ik moest dan wachten, tot dat hy een daad beging (geri. Die my,voor myn gezigt... gy zoud me iets zots doen zeg- MEVROUW PERNELLE. In 't eind', men zag zyn ziel, wat gy my voor moogt leggen, Door zuivre heiligheid, in wat hy deed, vervuld; En niemant praat me in't hoofd,dat hyzogroot een fchuld... ORGON. (gen, Loop! ware ik niet uw zoon,'k weet niet wat hier zou volOf wat ik zeggen zou, zo fterk ben ik verbolgen. DORINE. Dit's weêrvergelding, die doorgaans op de aard' gefchiedi Gy hebt ons niet geloofd, en zy gelooft u niet. CLEANTES. Wy fpillen hier den tyd met nuttelooze reden; Wy moesten bovenal dien nu alleen hefteden, Tot keering van all"t geen de booswicht kan beftaan. DA.  B L T S P E L. 83 DAMIS. Zou c'an zyn fchaamtloosheid noch hoogcrkunnen gaan? ELMIRE. Ik twyfel of de ilag wel ooit zal zyn te ontwyken; Zyn zwarte ondankbaarheid deed hy te zigtbaar blyken. CLEANTES. Vertrouw den booswicht niet: heeft hy niet in zyn magt Dat geen dat tegen u getuigen kan met kracht? Een eerlyk man moest wel, op minder grond, gehengen Zich door een1 fchurkenhoop te zien in lyden brengen. Ik zeg u andermaal, gewapend als hy was, Kwam gramfchap tegen hem in geenen deel te pas. ORGON. 't Is waar; doch wat te doen? des fchelms vermetel» heden Ontftakeü my in toorn', vermeesterden myn reden. CLEANTES. Ik wenschte uit al myn hart; indien dit mooglyk waar', Door een verdrag u weêr te brengen tot elkaêr. ELMIRE. Waar' my het wapentuig des huigchlaars niet verzwegen, Men had voorzeker nooit my tot dees daad gekregen, Waarvan 't gedruis... ORGON, tegen Dorine, op het zien van den heer Oprecht. Gy ga, en fpreek me: dezen man. 'k Ben in geen' ftaat dat ik met iemant fpreken kan. F 2 VIER*  0*4 DE HU1GCHELAAR, VIERDE TOONEEL. ORGON, ELMIRE, MEVROUW PERNELLEj MARIANE, CLEANTES, DAMIS, DORINE, DE HEER OPRECHT. " DE HEER OPRECHT, tegen Dorine, die hetil aan ds zyde des Tooneels is tegen gegaan. Jk groet u, lieve zus! Gy brengt my tot verpligting Door 't brengen by uw' heer. DORINE. Die is in zyn verrichting Van zaken; en ik denk dat hy geen menfchen fpreekt. DE HEER OPRECHT. Ik ben geen man die't hoofd aan goede menfchen breekt; Ik heb niets aan myn lyf dat hy niet kan verdragen , En 't geen waarom ik kom zal wis hem niet mishagen. DORINE. Uw naam? DE HEER OPRECHT. Zeg flechts uw'heer, dat ik hem fpreken moet Van wegens heer Tartuffe,om flechts wat waereldsch goed? DORINE, flil tegen Orgon. Dit is een man, mynheer, die, zo my is gebleken, Van wegens heer Tartuffe een wyl u heeft te fpreken, Van iets u aangenaams. CLEANTES, tegen Orgon. U dient terflond gewis Te weten wie dees man, en wat zyn oogmerk is, OvRGON, tegen Cleantes. Licht komt hy een verdrag aan my te voren leggen; Hoe houde ik my hier best? en wat zal ik hem zeggen? CLEANTE S. Uw gramfchap blyke niet; en fpreekt by van verdrag, Men moet hem hooren, en bedingen wat men mag. ... ï DE  B L T S P E L. 85 de heer oprecht, tegen Orgon. Uw minfte dienaar, heer! De Hemel moog' hem plagen, Wiens hart één mening voed die flechts u zou mishagen; Hy zegene u zo veel als gy begeeren kunt, En zo veel als myn hart u in oprechtheid gunt. orgon, tegen Cleantes, ter zyde. Dit waarlyk zagt onthaal ftrookt juist met myn gedachten, En toont ons reeds't verdrag waarnaar wy beiden trachten, de heer oprecht. Ik was de dienaar van mynheer uw' vader reeds, En uw aanzienlyk huis, en de uwen, minde ik fteeds. orgon. 't Spytme inderdaad, mynheer,gymoethetmyvergeven, Dat ik uw' naam weet, noch u zag in al myn leven. de heer oprecht. ó Dat 's een kleinigheid! myn naam is gaauw gezegd: 'k Ben een Normandié'r, en heet Mynheer Oprecht; Ik ben roêdragend bode, in fpyt van die't benyden, En heb , door 's Hemels gunst, aanzienelyke tyden, Zelfs veertig jaren lang, by vyand en by vriend, Zulk een aanzienlyk ampt met de uiterfte eer bediend. En ik kom hier, mynheer, om zekere bevelen, Zo 'k hoop met uw verlof, u minzaam meé te decleu. orgon. Hoe ! gy zyt dan... de heer oprecht. Ik bid, mynheer, blyf zonder fpyt: Ik kondig flechts u aan, dat gy gedagvaard zyt; Dat ik bevelen heb u, en uw huisgenooten, Hier uit te leiden, maar juist niet daaruit te ftooten; Dat ik uw huisraad, ja, zelfs tot de minfte zaak, Daaruit zette, en als 't voegt, ltraks plaats voor ander maak'. orgon. Hoe! ik? ik zou myn huis zomaarterflondontloopcn? F 3 de  86 DE HUIGCHELAAR, DE HEER OPRECHT. Zo 'c u belieft, mynheer, gelyk ik dat moet hoopen, Dit huis komt, als gy weet, mynheer Tartuffe toe; 't Is noodloos dat ik u daar opening van doe. Omtrent dit huis kan hy alleen bevelen geven ; Zie hier 't bewys daarvan, dat netjes is gefchreven: De bondigheid en ftyl zyn daarin faam' gepaard. DAMIS. Die onbefchoftheid is met recht verwondring waard'! DE HEER OPRECHT. Mynheer, ik heb geen' last met u te argumenteren; Mynheer uw vader is 't tot wien ik my moet kecren. Die is een reedlyk man, zagtaartig, wél beraamd, Wel wetend' dat het nooit een vrome ziel betaamt .Dat zy, door koppigheid, zich tegen recht en wetten, En dat om waereidsch goed, oproerig zou verzetten. ORGON. Maar... DE HEER OPRECHT. Och! mynheer, ik weet dat gy voor geen miljccn Een' muiter worden zoud , rebellig weêrftand doen, Of ondernemen zoud om my te wederftreven In 'tkwyteu van een'pligt, my ernftig voorgefchreven. DAMIS. Gy zoud, mynheer Oprecht! wel mogelyk een' ftok Betrekken kunnen op uw' zwarten boderok. DE HEER OPRECHT, tegen Orgon. Ik bid, belet, mynheer, door hem den mond te fnoeren, In myn proces verbaal hem fchriftlyk in te voeren. Het zou my leed doen om te fchryven't geen hy zegt. DORINE, ter zyde. Och! die Oprechte heer fchynt my vry Onoprecht. DE HEER OPREC H T. Ik acht de brave lui, en eer de ware vromen. Ik heb myn' last, mynheer, alleen op my genomen Om u een' dienst te doen, alleen u ten vermaak, En  B L T S P E L. B? En om hier anderen te houden uit de zaak, Die, min dan ik voor u door yver ingenomen, Onzagter konden tot een lelyk uiterst komen. ORGON. Wat kan onzagter zyn, dan dat men heen en weêr Ons zo maar zet op ftraat ? DE HEER OPRECHT. Men geeft u tyd, mynheer: Ik zal tot morgen u behoorlyk uitftel geven; Ik fchort zolang 't bevel dat my is voorgefchreven. Alleenlyk zal ik hier, gelyk gy licht verwacht, Slechts blyven, om op u te waken deze nacht; Een diender agt of tien zal myn gezelfchap wezen 5 Gy, zo ge ons te eeten geeft, hebt geen gedruis te vreezen. En om den vorm van't pleit, die nimmer krenking duld, Vertrouw ik dat ge my de fleutels brengen zult, Eer ge u ter rust begeeft. Beklim uw bed met lusten: 'k Zal zorgen dat geen mensch één'uwer zal ontrusten. Maar als de zon op nieuw voor ons gezigt verfchyn', Alsdan vertrouw ik ook dat ge allen gaauw zult zyn Met ruimen van deez' grond, en alles uit te dragen. Door myne dienders worde een hand aan 't werk geflagcu; Ik ben gedienftig, en ik dring hen yvrig aan In uw verhuizing ü getrouw ten dienst te ftaau. Ik denk, geen mensch op de aard kan zagter u behandleu ; Doch daar ik u zo zagt met zak en pak doe wandlen , Begeer ik ook dat gy, en 't is myn laatfte raad, My zagtlyk myn bevel volmaakt volvoeren laat. ORGON, ter zyde. 'k Zou , met den grootften lust, een hand vol kronen geven, Van 't weinig goed dat my noch ovrig is gebleven, Indien ik, zonder fchroom, dien beul zo hard een'flag Mogt gevpn aan zyn oor als ooit één Itervl^ug zag. F 4 CLE.  83 DE HÜIGCHELAAR. cleantes, ftil, tegen Orgon. Bederf de zaak niet meer. ( damis. By die beledigingen Bezit ik naauw' inyzelv'; ik voel door 't bloed my dringen... i dorine. Op zulk een'breeden rug als de uwe is, heer Oprecht! Wierd met bevalligheid gewis een ftok gelegd. de heer oprecht. (rem: Myn kind ! men zou uw' mond ook wel eens kunnen fnoeMen kan het vrouwvolk ook wel voor de baiie voeren. cleantes, tegen den heer Oprecht. Genoeg hiervan. Mynheer , ik bid u , wees te vreên: Geef uw papieren ons, en laat ons hier alleen. de heer oprecht. Och! gaarn! Tot wederziens. Uwvreugd blyve onbezweken. orgqn. Pat gy en die u zond en hals en beeneu breken ! VT FT) E TOONEEL. orgon, mevrouw pernelle, elmire, mariane, cleantes, damis, dorine. orgon. Wel , moeder! is 't nu waar wat ik u heb gezegd? Ziet gy de vroomheid nu van dezen man van recht? Is zyn verradery nu zigtbaar aan uwe oogen? mevrouw pernelle. Ik ben bedwelmd, en flom; ik ben myzelve onttogen! dorine, tegen Orgon. Uw klagt is zonder grond. Waarom toch fchen d gy hem? Ajr  E L T S P E L. 89 AH"tgeen hy doet, geeft flechts zyn vroomheid meerder klem: . In 'snaastens geestlyk heil beftaan alleen zyn wenfchen, Somtydsis'twaereldsch goed gevaarlykvoor de menfchen; Dit weet hy, en uit liefde ontneemt de vrome man U 't CTeen uw eeuwig heil misfchien belemren kan. ORGON, Zwyg, want uw hooge woord doet my 't geduld verliezen. CLEANTES. Men zie wat raad voor u hier best zy uit te kiezen. ELMIRE. Zyn wreede ondankbaarheid zy door de ftad gebragt. Licht fielt dan 't hof uw fchrift grootmoedig buiten kracht. Zyn valsheid zal te veel aan elk in de oogen loopen. Dan dat hy ooit daarvan geniet' wat hy durft hoopeu. ZESDE TOONEEL. pRGON, MEVROUW PER N E L L E , ELMIRE, MARIANE, CLEANTES, DAMIS, DORINE, VALERIUS. VALERIUS. .Het is niet zonder fmart dat ik u grieve, maar Ik word daartoe genoopt door 't 11 gedreigd gevaar, Mynheer. Op 't oogenblik heeft één van myne vrinden , 33ewust welk een belang aan u my moet verbinden, Aan my, (verzakend' zelfs een weinig van zyn' pligt, Als ftantsman ,) in 't geheim , tot myn verdriet, bericht Dat gy niet kwaad zoud doen , zo gy geen leed wilt duchten , Ten minfte voor een' tyd , terftond de ftad te ontvlugten. De fchurk die lang u fopte, en u verraden dorst, Heeft fnusécnuuriifchelmsch befchuldigdby den vorst, E 5 E"  90 DE HUIGCHELAAR, En ftelde aan hem ter hand, met voorgewende zorgen, Papieren die gy had een' langen tyd geborgen Voor iem'ant die, voor ftraf van hoog verraad beducht, Zich uit dit koningryk gered heeft door de vlugt. Dus hebt gy, tegen pligt van ieder' ingezeten, 't Befchermen van verraad u onbedacht vermeten, Dit zegt men. Meer hiervan weet ik noch niet te wél; Maar toe uw kerkering gaf reeds het hof bevel; En uwe deugniet, om dit wél te doen gelukken, Komt met de dienders zelf naar uwe woning rukken. 'CLEANTES. Ziedaar hem wél verfterkt! Nu heeft de fchelm de magt Ter rooving van uw goed, waarnaar hy vurig tracht. ORGON. De mensch is't kwaadfte beest dat ooit ons moet doen vreezen! VALERIUS. Het minfte tydverzuim kan u gevaarlyk wezen. Myn koets is aan de deur; ik bid u, fpoed u voort. Zie hier myn beurs: 'k heb niets dat u nigc toebehoort. Verfpillen wy geen' tyd; u ftaat het ergst te duchten; Voor uwe kwaal, mynheer, is 't middel fpocdig vlugten. Tot daar gy veilig zyt, bied ik myn' dienst u aan; Ik zal in uwe vlugt uw zyde niet ontgaan. ORGO N. Kan ik die edelheid van ziel u ooit beloonen?... Maar heden is 't geen tyd erkentenis te toonen. De Hemel geve eerlang, dat ik my kwyten kan Van 't geen ik ben verpligt aan zulk een' eedlen man, Vaart allen wel, en denk aan't voorfchrift uwer pligten. CLEANTES. Men zal hier wat men kan tot uw behoud verrichten, Doch zo ge in lyden raakt, het fmart my dat ik 't zegg', Wyt dat uw vroomheid flechts, en kwalyk overleg. Z E-  E L T S P E L. 91 ZEVENDE TOONEEL. RGON, ELMIRE, MEVROUW PERNELLE, MARIANE, CLEANTES, DAMIS, TARTUFFE, DORINE, VALERIUS, EEN OFFICIER VAN HET GERECHT, met een pak onder den arm. T ART u F FE , Orgon tegen houdende. \\ zagt', mynheer! al zagt! loop zo niet van de vrinden: |y zuft niet verr' van hier een fraaijc woning vinden. Jy zvt, uit 's konings naam, reeds een gevangen man. ORGON. » Schelm! dit is voor my uw laatlte dolkfleek dan! ia! booswicht! dit is 't loon voor 't goed datwe aan u deden! . , t. j i kroont dan op die wyze uw'reeks van trouwloosheden! TARTUFFE. Jw fchelden doet geen zeer: ik heb voor lang geleerd re lyden voor de zaak des Hemels; ja, 'k begeer t... CLEANTES. Jw lydfaamheid is groot, dat lyd geen tegenfpreken. DAMIS. Die fchurk, ó gruwel! durft noch van den Hemel fpreken. TARTUFFE. Uw drift, al wierd gy dol, raakt my niet eens aan 't kleed ; Ik denk flechts aan myn' pligt, dien ik om niets vergeet. MARJAN E. De daad die gy verricht moet u tot eer verflrekken, Te meer daar we u het ampt eens dienders zien voltrekken. DORINE. Mogt ik met hem begaan, 'k ben maar een jqngemeid, Maar 'k meen hy piepen zou, met al zyn heiligheid. ORGON. Vergeet gy, deugniet! is 't u uit den geest vervlogen,  S?2 DE HUIGCHELAAR, Dat ik meédoogende u aan de armoe' heb onttogen? tartuffe. Neen , dat vergat ik nooit, myn broer! zo min als gy, Maar 't koningklyk belang is de eerde pligt by my; En 't recht van dat belang, zo ftreng als heilig te achten. Bant alle dankbaarheid volftrekt uit myn gedachten. I Ik offerde, inderdaad, met innig zielvermaak, Wyf, kindren en myzelv' aan zo gewyd een zaak, j elmire. Bedrieger!.. •, dorine. Zie, hoe weet de deugniet zich te dekkenj All' wat eerwaardig is, doet hy ten mantel (trekken ] Van zyn verradery. Mogt deze hand hem 't loon... } cleantes. Is de yver die u dryft zo zuiver, en zo fchoon, Gr.at u 't belang van 't ryk, en dat van onzen koning, Zo yvrigaan de ziel, als blykt by fchynvertooning„ ] Waaróm gaaft gy geen' blyk van burgerlyke trouw, Vóór dat myn broeder u verraste by zyn vrouw, En, om zyn eigene eer, u uit zyn huis moet jagen? I Ik zwyg nu van het goed dat u is opgedragen; Alleenlyk dunkt het my, en denldyk ieder, vreemd, , Dat gy één duid van 't goed eens Staatsverraders neemt.] tartuffe, tegen den Officier. Ontfla onsvan'tgefnap, waardoor men ons wil doeken En volg uw' last, mynheer! dit zoude ik u verzoeken, de officier. ó Ja! 't is over tyd dat ik daaraan voldoe; En juist van pas, myn vrind ! dringt my uw mond daartoe. Gy zult dan wel terftoud, uit last van onzen koning,! My volgen naar 't cachot, u toegefchikt ter woning. tartuffe. Ik? naar 't caehot? mynheer! de officier. Ja ! gy, t ar»  B L T S P E L. 93 TARTUFFE. En waaröm dat? I)E OFFICIER. zeide ik u, zo ik u meer te zeggen had. Tegen Orgon. rban in 't eind', mynheer, den angst die u doet beven. [ goede Hemel heeft ons een' monarch gegeven É alle fchelmery, vooral de trouwbreuk, haaf, B' vorst wiens fcherpziend oog tot in de harten gaat; I» door bedriegers nooit, wat zy zich onderwinden, [ e listig zy ook zyn, zyne oogen laat verblinden. ;„ fchrander oordeel, en zyn goede ziel metéén, Ju ftraks in 't ware licht de kleinfte omftandigheen. |it zien wy zynen geest door driften ingenomen, nooit zag iemant hem tot eenig uiterst komen. . L zucht voor brave liên is fteeds betaamlyk fterk ; V ftelt,beloonend', nooit zyn goedheid blind te werk. , veel hy zich ter gunst den vromen zal verklaren, 5> veel afkeerigheid heeft hy voor huigchelaren. fpyzende op Tartuffe. >es veinzaart was geen man om hem te doeken , neenl * vorst doorzag wel eens vry meer behendigheên. m opgeklaard gezigt heeft ras de fchors gebroken, aar onder 't lage wit des fnoodaarts lag gedoken, e booswicht, die u laf betichtte by den vorst, in den ftrik geftort dien hy u fpanuen dorst; in 'skonings edel hart doorzag terftond het poogen ens mans alöm berucht door huigchlary , en logen, ren weet aan 't hof zo veel van zyne kwade trouw, at zulks een boekdeel aan de waereld levren zou. ■e koning, in één woord, verfoeit, met alle reden, yn' ondank jegens u, en zyn laaghartigheden; Laar hem zyu ovrig kwaad in 't haatlykst daglicht ftelt. ■» heb, op hoog bevel, den huigchlaar hier verzeld, Llat de vorst door my het eind' der zaak zou weten., :u hoe veel jegens u de fielt zich zou vermeten.  94 DE HUIGCH BLAAR, Ziedaar myn' last, mynheer, op 's konings wil, volbragt. Voorts nel ik uw papier thans weder in uw magt, Hy fle/t ham de zak ter hand. En zegu, dat de vorst't verband reeds heeft verbroken," Waarby ge uw huis en goed te lichtlyk had verfproken» Zyn koningklyke wil vergeeft u bovendien, Dat gy uw vrindfchap deed wat onvoorzigtig zien Voor eenen ouden vrind, die zelf zich heeft verdreven* En dit is 't edel loon u voor een'' dienst gegeven, Weleer den vorst betoond in menig fcherp gevecht, | Waarin ge uw leven waagde in't voorftaan van zyn recht.! Dus toont hy dat zyn geest, wanneer men 't minst zou den* Bedacht is om het loon aan brave liên te fchenken; (ken. En dat hy inderdaad verdienften hulde doet, Ja, minder't kwaad herdenkt, dan't ééns bedreven goed. DORINE. De Hemel zy gedankt! zyn goedheid zy geprezen! MEVROUW PERNELLE. Myn neêrgeflagen moed is op één' fprong verrezen. 1 ELMIRE. Gelukkige uitkomst! MARIANE. Wie, wie had dit heil verwacht! ; ORGON, dreigende, tegen Tartuffe, die doofden Officier word weg geleid. Welnu, verrader! guit! uw boosheid heeft getracht... LAATSTE TOONEEL. ORGON, ELMIRE, MEVROUW PERNELLE MARIANE, VALERIUS, CLEANTES, DAMIS, DORINE. CLEANTES, Orgon tegenhoudende. ou op, myn broeder! wees niet op uw beurt kwaadaar.* Bel  B L Y S P E L. 95 ÏSetoon u, thans verlost, zo groot een weldaad waardig. Laat een' elendigen ter prooije aan 't ongeval. Verzwaar geen wroeging die hem licht verfcheuren zal. "Wensen liever dat zyn hart, en zelfs van 't uur van heden, Gelukkig, door berouw, het deugdfpoor moog' betreden; Dat hy zich betere, en, door dien gewenschten keer, "t Rechtvaardig hart verzagt' van onzen opperheer; : Daar'tu betaamt, terftond, voor dien monarch gebogen, Hein dank te toonen, nu hy 't leed u heeft onttogen. ORGON. i Ja! ja! dat's wél gezegd. Komt, brengen wy verheugd ! Aan zyne voeten dank voor zyn weldoende deugd; En, na deez' eerften pligt, is 't billyk dat wy denken Om andren ook 't genot van ons geluk te fchenken: fpyzende op Falerius. Deze eedle vrind, wiens hart van zuivre liefde braud# Zie liefde en deugd beloond door Marianes hand. EINDE,.  ' De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouw* burg hebben, volgens Octroy door Hunne Ed. Groof Mog. de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den eerften November, 1787, aan hen verleend, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigert druk, van DEN HÜIGCHELAAR, B/yfpet, vergund aan j. helders en a. mars. Amfteldam, den 20. Juny, 1789. Geen Exemplaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der Heeren Gecommitteerden onderteekend zyn. a n c \