HET LAND DER BEDROGENEN. TWEE DEELEN.  HET LAND DER BEDROGENEN. EEN BOEK VOOR DE REPUBLIEKEN. EERSTE DEEL. Uit het Spacinsch vertaald. MDCCXQI,   VOORREDE. Zie hier , Lezer ! een gefchrift , het welk op eene zonderlinge wijze in mijne handen is gekomen. Ik zou U wel kun. ncn wijsmaken, dat ik 't zelve in eene zeer oude bibliotheek, onder oude, en van muizen en ratten bijna verteerde papieren had gevonden; maar ik ben een te groot liefhebber, der eenvouwige waarheid, dan dat ik U zulk » ^ eene  C » ) 'eene vertelling zou op den mouw fpellen : bok is dat kunstje al zo menigmalen gebezigd , dat het reeds oud en verfleten is, en thans niets meer kan toebrengen aan het groot, oogmerk.om het werk daar door aan den Man te helpen , terwijl het denkbeeld , dat men daar door in den Lezer kan doen geboren worden, omtrent de waardigheid des werks, ras verdwijnd, en niets toebrengt aan "de deugd van het werk, of het genoegeK van den Lezer. Daarom wilde ik liever deze vertelling agter wege laten , en alleen' zeggen, dat ik niet goedvond te verhalen van waar ik dit gefchrift heb ontvangen , óf op welke wijze ik hetzelve ben machtig geworden. Laat dit voor den Lezer gev noej  C "O noeg zij ft, dat ik dit werk bezit % dat ifc het op eene wettige wijze bezit; en dat ik het onbetwistbaar recht hebbe, om het door, den druk waereldkundig te maken , zonder dat iemand mij van dieverij, of van het onwettig gebruiken van eenes anders eigendom zal kunnen befchuldigen. — Het werk zelve behelsd veele romanesque verhalen, zodanig dat men bijna in het vermoeden zoude vallen, dat het een volflagen Roman is, doch er liggen hier en daar eenige bekende waarheden verfpreid9 welke hare opmerking verdienen, en dubbel waardig zijn der vergetelheid ontrukt te worden : en het komt mij voor , dat veele zaken , welke voor mij romanesq fchijnen , misfehien op eene « 4 rol-  Civ ) volftrekte of ingewikkelde wijze ook waarheden bevatten, welke, hoe duister voor mijn gezicht, aan anderen niet geheel onbekend zullen zijn. Misfchien heeft de Schrijver het oogmerk gehad, om de waarheid op eene bewimpelde wijze voor te dragen; misfchien leefde hij in een tijd dat het. een zonde, een onvergeeflijke misdaad was de waarheid te zeggen ; misfchien behelsd het geheel werk een famenftelling van zaken en trebeurtenisfen, in verfcheiden Landen voorgevallen, welke de Schrijver nu in één werk heeft willen verzamelen, misfchien met oogmerk om verfcheide waare gebeurtenisfen in een romanesquen fmaak aan de waereld mede te deelen. Zeker wel een wonderlijke fmaak! maar  Cv) 'maar van de fmaaken is niet te oordeelen: en wat moet men al niet uitdenken om zijne gedachten aan anderen mede te deelen in een tijd wanneer men geen vrijheid heeft om zulks ombewimpeld te doen? — Dit alleen moet ik nog zeggen: dat het onbekend is wie de Schrijver is geweest; in welke eeuw hij geleefd hebbe; en of het Land, door hem. befchreven, ooit heeft beftaan, of het nog in wezen is, dan of het door den tijd vernield , of door de zee ingezwolgen zij. Het waarfchijnlijkst is, dat men aan deszelfs voorleden beftaan niet moet twijfelen; maar dat men zijn tegenwoordig beftaan voor verloren moet rekenen : althans het moet, zo het nog beftaat, niet waardig zijn onder de Lan-  Landen geteld te worden , om dat men het niet meer hoord noemen. — Neem het aan, waarde Lezer ! zo als het is: en ik wenfehe, dat gij zo veel vermaak in het lezen vinde , en zo veel nut uit het overdenken daar van trekken zult, als ik in de uitgave heb bedoeld; dan zal ik mijn moeite en arbeid dubbel voldaan rekenen. HET    INHOUD DER BEIDE DEELEN, I. DEEL, Brief !. Aanleiding tot de reis naar het Land der B:drogeneny en komst van den Schrijver »«■ het zelve Bladz' 1 II. Iets over de Vrijheid in den Burger. ftaat. Tegenwoordige Staat: van het Land der Bedrogenen. Ketens, een algemeen en bevolen fie* raad. . • ...••» !i III. Gejleldheid van eenige bijzonder» ■gedeelten des Lands. Oproerig gedrag van veeh inwooners. Gedenktekens van Moord en Plundering . , • • • • • 23 *'* Brief  c.n> Brief IV. Schets van dèj ou'ften toefiand van het Land; inzonderheid met betrekking tot den Godsdienst. Kerkgefchillen d or de hand des ge■zags beflist. Onrcchtvaen ige terdoodbrenging van eenen grijzen Staatsman. . , £ladz. 4Q V. Beoordeeling van de jong/le moorddadige bedrijven der Heerszucht en Muiterij in het Land der Bedrogenen. ... $j VI. Regeer ingswij ze, en begin der Ge- fchiedenis van dit Land. Deszelfs afzwering van zijnen voormali gen Opperheer. Een Freemd/ing, van vorjlelijken afkomst, word cerfte Ampicnaar. Zijne hoedanigheden en voomaamfte bedrijven. Oorlog van dit vote tegen zijnen vorigen Oppervorst. Ferbotid van vereeniging tusfchen de verfchciden Gewesten des Lands. , <„ VII. Groote invloed en vermogen van den eerjlen Ambtenaar f Primus}. Moord, aan denzelven gepleegd. Iets over den ramp/iaat der FoL ken, wierForflcn door vleijers en kwade raadslieden omringd worden, enz. . , m " 8j VIII. Dwaaze et: fchadelijke wijze van rechtswegen in het Land der Bedrogenen. 107 Brief  Brief IX. Janbieding van de Souvereiniteït des hands, aan een vreemde Mogenheid; de Zendeling van deze. Opvolging van Secundus tot eerjlen Ambtenaar. Groo e Krjgsbedrijvcn van denzel~ ven. Zijne trolschheid en heerszuchtige daaden. . . s . Black, iai X. Twist tusfchen Secundus en de Regen* ten des Lands. Zijne zucht naar de Opperheerjèhappij Gewldige en moor -aadige middelen, door hem gebezigd, om zij gezag te jlaven. 135 • XI. Vervolg van 's Lands Gefchicdenis, geduurende het leven van Secundus. Zijn dood. 151 — XII. Opvolging van Tertius tot eerjlen Ambtenaar. Cliarader van dezen. De Grooten des Lands worden zijne vleijers, en vermeerderen daar door zijn onwettig vermogen. Zijne Krijgsbedrijven. Het Land der Bedrogenen door zijnen voormahgen Heer voor onafhanglijk verklaard. Tertius fterft. ...... 159 • XIII. Quartus wordt eer/Ie Ambtenaar. Verregaande geweldenarijen van dezen, zelfs in hst belegeren van- voornaame /leden, die zijner ** 2, heers-  heerszucht niet te wille waren. De Overheden worden door zijne hand van het kus/en gezet en. gevangen genomen. Zijn vroegtijdig overlijtien Bladz. 173. - Brief XIV. Uit/lap over den /laat der zeden, gewoonten, geleerdheid, kun/len en wetenfchappen in het Land der Bedrogenen. . . 188 ■ XV. Vervolg van voorgaanden. . 209 ——— XVI. Tweede vervolg, en /lot van vort. €en 330. H. D E E L. Brïef XVII. De Gefchiedenis van het Land vervolgd. Verhaal van eene grootcRevolutie, vcrzeld met Koningsmoord', in cr.n overzeesch naburig Rijk. Oorlog tusfehen dat Rijk en hel Land der Bedrogenen. Heldendaden van ,s Lands Zeebevelhebbers. Pogingen om Quintus, Zoon van Quartus, tot eer. fien Ambtenaar te verheffen. Verijdeling der zeiven, door het voofnaamjle Gewest des Lands. Wel. vaart, in den tijd toer. men geeneer/len Ambtenaar had. De overzeefche nabuuren roepen den Zoon van hunnen vermoorden Koning tot den troon. Deze bewerkt de mogelijkheid voor Quintus, om eenmaal eerfie Ambtenaar te worden. . . Bladz. 1 Brief  (v) 'Brief XVIII. Tweetfe oorlog tusfehen dit LanS en zijnen overzeefchen nabuur. Bedrijven van eenen grooten Staatsman, en gevolgen van dezel. ven. Oproeren, door den aanhang van Quintus te wege gebragt. D^ze wordt opperbevelhebber over VLands Krijgsmagt. Oorlogen van dit Land met andere Mogenheden. Eerfte gedeelte van een fchets - der [taalkundige gefteldheid dezes Lands. - • • Bladz- H . XIX. Binnenlandfche onlusten. Door oproer en geweid wordt Quintus eerjle Ambtenaar. IJsfelijke moord aan twee voornaame Staatsman, tien, ten gevalle van Quintus, gepleegd. Tweede gedeelte van de Staatkundige gefleldheid. $6 , XX. Groots verliezen, bij de voort duu- ring des oorlogs geleden , en eindelijken V"ede. Pogingen , van den aanhang des eerjlen Ambtenaars , om hem tot opperheer te verheffen , en mislukken derzelven. Derde gedeelte van de Staatkundige gefleldheid. • • 5^ XXI. Quintus wordt Koning van het- oyerzeefche Rijk. Oorlog hier uit ontjlaan , tusfehen dit Land en een ander nabuurig Rijk. Het. levenseinde van Quintus. Be/luit om geen eerjlen Ambtenaar meer aan te ftellen. Vierde gedeelte van de Staatkundige gefleldheid. * 7^ ** 3 Brief  Brief XXII. Oor/ogen , terwijl het Lanil zonder cerften Ambtenaar was. Verraderijen, door eigenbelangzoekcnde Staats - en Krijgslieden gepleegd. Vrede, en gelukkig genot yan dcnzelyen , eer men wederom eenen eerjlen Ambtenaar dan/lelde. Het zich wikkelen en twisten met andere Mogenheden , cn nieuwe oorlogen zijn oorzaken dat er wederom zulk eenen begeerd wordt. Sexcus wordt, gedurende het oorlog , door middel yan oproeren eerjle Erf Ambtenaar. Het character en de voornaam/le bedrijven vm dezM- • • . Bladz. 97 .—— XXIII. Sextusflerft. Zijn zoon Septimus, erft it^ds dc waardigheden van het eerfte Ambt in zijne kindsheid. Groot vermogen en onbepaal- den invloed der Weduwe van Se vtus, door haar voogdijfchap over den minderjarigen .Septimus. Zij trekt de belangen yan het overzeefche rijk voor die van het Land der Bedrogenen. Haar dood, en het daaropvolgende voogdijfchap yan eenen Vreemdeling over den jongen Septimus. Vijfde gedeelte van ae Staatkundige gefteïdhetd. lij XXIV. Opvoeding van Septimus. Hem worden door zijnen Mentor de voor het Land der Bedrogenen nadceligfte begrippen ingeboezemd. Zijne hoofdneigingen. Hij neemt dadelijk bezit van de eerfte Ambten Zesde gedeelte van de Staat, kundige gefleldheid. . # ? Brief  Brief XXV. Huuwelijkvan Septimus. Staatkundige iedoelingcn met hetzelve Zijne aankleving aan de. everzeefche Mngenheid, ten nadeele van zijn eigen Land. Handelwijze van de befluurers dezes Lands* in eenen oorlog tusfehen die Mogenheid en hare verafgelegen onderdaanen.. Roverijen door dezelve , in 'vóllen vrede, aan de fchepen van het Land der B drogenen gepleegd. Septimus verijdeld dè< pogingen der beftuurers, om dezelven voor te komen en te ftraffen. Verklaard oorlog met den overzeefchen Monarch. Zevende gedeelte van de Staatkundige gefleldheid. . . Bladz i$4 .. XXVI. Treffende nadeelen, bij het oor¬ log geleaen. Septimus field alles te werk, om den vijand te bevoordeelen, en zi' ring. Het Land der Bedrogenen in verval, en op den oever van zijne vernietiging. . 248 ., - XXXI. Be/luit van het Werk. . ■ 37^ HET  HET LAND D Ë R BEDROGENEN* EERSTE BRIEF* WAARDE VRIEND! \vanncer ik mij, bij mijn vertrek uit mijn geliefd Vaderland, genoodzaakt vond, mij uit de liefdearmen van u en anderen mijner waarde Vrienden te rukken, en u en hen het laatfte vaarwel toe te fnikken, was onze laatfte affpiaak, dat ik alle mijne ontmoetingen op mijne reizen , en voornamelijk alle zaken, welke mij iii een aan ons beiden onbekend 1 and zouden voorkomen, voor zo veel ik die waardig zoude oordeelen om der vergeetelheid te worden ontrukt j aan u zoude mededeelen, en u dus in ftaat ftellen, om te oordeelen over een Land en Volk, waarvan zo wéinig gefchreven > zo weinig gefproken is, en dat bijna geheel onwaardig geoordeelde A werd*  co wordt om bezogt te worden, — dat men fchier in het denkbeeld zoude vallen, dat het, of nooit beftaan had, of reeds tot het oorfpronglijk niets ware wedergekeerd, indien men niet nu en dan in andere Landen toevallig een Inwooner van hetzelve aantrof. Gij weet, dat geen zucht tot vermeerdering van rijkdommen, geen zucht tot verbetering van mijn ftaat, mij uit het Vaderland getrokken, of verdreeven heeft, om vreemde Landen op te zoeken, en dat mijn oogmerk niet is geweest, om, door het ontdekken van nog onbekende za, ken, of door het fmeeden van harsfenfchimmsn, mij eenen naam in de wereld te verwerven ; maar dat, deels eene aan den Mensch zeer algemeen eigene nieuwsgierigheid, en vooral de lust om te onderzoeken, wat men al van de berichten van dit vreemde Land moest geloven, of verwerpen, alleen de drijfveeren zijn geweest, waarom ik mij op deze onbekende en gevaarlijke reize heb begeven. Zie hier de aan. leiding tot mijne reis: In het voorleden jaar bij een mijner Bloedverwanten zijnde, was ik zeer begeerig om zijn boekvertrek te befchouwen, vermits mij bekend was, dat daarin veele oude en weinig bekende werken, in allerhande, zelfs in thans geheel onbekende en verloren talen, gevonden wierden. Mijne begeerte had ik nog nauwelijks ten halven te kennen gegeven, of mijn vriendelijke Gastheer gaf mij de verzekering dat ik hem ware voorgekomen, en dat hij, kennende mijn lust om vreemde zaken te onderzoeken, het oogmerk had  C 3 ) had gehad om mij het eigen voordel te doen, op het zelve ogenblik, dat ik hem mijn begeerte begon voor te dragen. En terftond wierd ik door mijnen Vriend in zijn boekenkamer gebragt. Ik ftond verbaasd over de meenigte van boeken, en over de zeldzaamheid der werken, welken ik zag, waar van een groot gedeelte mij geheel onbekend was. Nadat ik eenigen tijd, met de armen over eikanderen geflagen, in de uitterfte verwondering, nu dit, dan dat gedeelte van het vertrek had befchouwd, en na dat ik veiTcheiden boeken had uitgenomen en doorbladerd, zeide mijn Bloedverwant: Neef! indien Gij vermaak fchept in Reis- en Land-befchrijvingen, dan is hier (en hij bragt mij bij een heerlijke verzameling van handfchriften) een rijke fchat om uwen weetlust te voldoen. Dit zijn oude, genoegzaam te eenemaal onbekende, Hukken; en daar misfchien de Landen'en Volken, tot welken zij betrekking hebben, reeds voor veele eeuwen vernield en uitgedelgd zijn, zal het ook onnodig wezen dezelve wereldkundig te maken. Echter vertrouw ik, dat het niet geheel nutteloos is, te weten, welke zeden voor dezen onder andere Volken geheerscht,welke kunften en wetenfehappen aldaar gebloeid hebben, en,daar ik verfcheide (tukken van deze verzameling, en vooral dit (nemende teffens een boek uit de kas, en het zelve mij in de handen gevende) met veel fmaak gelezen, en veel nut daaiuit getrokken heb, durve ik het u gerust aanbeveelen , verzekerd zijnde dat gij den tijd, dienge hierin zult belteeden, niet nutteloos verloren reekenen zult. Ik bedankte A a mij.  co mimen Bloedvriend, en nam het boek uit zijne handen. Maar, hoe groot was mijne verwondering, wanneer ik bij het openen van het boek, mijne oogen werpende op den tijtel, aldaar, in eene voor mij niet geheel onverftaanbare taal, begon te leezen: Befchrijving vem het Land der bedrogenen! Ik deed al glimplachende het boek weder toe, en zeide, dat ik wel eens, wanneer ik geen gelegenheid had iets anders te bekomen, een goede Roman doorbladerde; dan, dat zulks alleen geïchiedde ingeval van gebrek van nuttige werken, of tot uitfpanning van mijnen geest; maar dat ik, in zulken rijken voorraad van geleerde werken, in een tijd wanneer mijnen geest geene afwendingen noodig had, niet konde befluiten om mij met beuzelingen op te houden. Ik heb hetzelfde gedacht, antwoordde mijn Bloedverwant, wanneer ik dit boek eerst befchouwde; denkende dat het een verfierde befchrijving van een Land ware, 't welk nooit een beftaan in de waereld had genoten; maar ik ben zedert overtuigd geworden, dat dit Land, 't welk hier befchreven wordt, waarlijk heeft beftaan, en heb alle redenen om vast te ftellen dat het ook nog beftaat, maar misfchien nu onder een geheel andéren naam bekend is. En derhalven volg mijnen raad, lees dit boek, en zeg mij dan vrijmoedig, zonder agterhoudenheid, of gij berouw hebt mijnen raad gevolgd te hebben. Ik konde, noch wilde aan mijnen braven en kundigen Vriend iets, veel min iets van dezen aard weigeren, en dus kreeg ik kennis aan de inhoud van een boek, en aan de oude gefteldheid van een  (5) een Land,het welk men op de beste waereldkaarten niet vind aangetekend, welks beftaan door weinigen geloofd wordt, en welks naam nooit genoemd wordt, dan misfchien in de fabelachtige vertellingen, die door Bakers en Minnemoeders tedere Zuigelingen in de kinderkamers worden voorgepreveld. Het was natuurlijk, dat Gij mij bij het verhaal, dat ik u daarvan deed, moest vragen, dat Gij mij deze vrage thans bij vernieuwing zult doen, welk nut ik nu daaruit getrokken heb? En ik moet, tot befchaming van mijn eigen voorbarigheid, en tot lof van het gezond oordeel van mijnen kundigen Bloedverwant zeggen, dat ik nimmer een werk heb gelezen, waarin ik meer gezond verftand en fijner oordeelkunde heb gevonden; dat ik daarin de allerzekerfte proeven heb ontdekt, dat de Dweperij altoos heeft medegewerkt tot vermeerdering der macht, weiken Onderdrukkers over hunne Medeburgeren zich aanmatigen; en dat de Staatkunde0 haar macht altoos gebouwd heeft op het vermogen, 't welk de Geestelijkheid heeft over hare Gemeente, De gefchiedenis van dit Land, 't welk in het voorgemelde werk geboekt was, de legging van dat gedeelte der waereld , de wonderlijke regeeringsvorm, onder welken de Ingezeetenen zich verbeelden eene volkomen vrijheid te genieten, de bijzondere geaartheden , van zo veele Volken, thans tot een zeker ftip van algemeen belang vereenigd; met één woord, alles, wat ik in dat werk vond, deed mij verlangen, om zelve dat Land op te zoeken, en A 3 mejt  co met mijne eigen oogen te ontdekken wat er nog van dat Land overig was, en hoedanig de zeden aldaar voor het tegenwoordige, na verloop van zo veele eeuwen, nog zouden bevonden worden. Ik gaf mijne begeerte aan mijnen Bloedverwant te kennen, welke dezelve wel wilde uit mijn hoofd praten, en mij, door de gevaren welke ik zoude moeten ondergaan, en door de onzekerheid, of ik immer in mijne oogmerken flagen zoude, van mijne onderneeming wilde affchrikken,; doch, ziende dat ik door geene middelen van mijn voorneemen was af te brengen, ftemde hij in mijne begeerte, vereerde mij het boek, 't welk die begeerte in mij verwekt had, en verzocht, dat ik hem, bij mijne wederkomst, omftandig zoude mededeelen het geen ik overeenkomftig of tegenftrijdig aan het voorfchreven werk zoude bevonden hebben. Het is niet noodig, u te melden, wanneer en van waar ik ben uitgezeild: dewijl gij zelve mij aan boord gebragt, en aldaar vertoefd hebt, tot wij in zee ftaken. Het zal ook niet noodig zijn u te melden welke gevaren wij hebben doorgedaan, waar door mij menigmalen het befluit berouwde, dat ik genomen had, om zulken reize te ondernemen; hoe dikwerf wij door de baren, dan ten Hemel gevoerd, en dan als in den afgrond gellingerd wierden; hoe veele Landen wij zijn voorbijgezeild; en dergelijke zaken, welken gij, tot verveelens toe, in andere reisbeschrijvingen kunt aantreffen. Ook zal het niet noodig zijn, u te melden hoe langen tijd ik op deze of geene plaatfen, welken wij moesten aandoen, heb vertoefd.  (7) toefd. Laat u dit alleen genoeg zijn, dat ik, na eene langdurige, moeilijke en gevaarlijke reize na dikwerf te vergeefsch onderzoek gedaan te hebben naar het Land waarheen onze reize beftemd was, zo dat ons meenigmalen de hoop ontzonk om ooit ons oogmerk te bereiken , en na alle mooglijk geduld, zo noodzaaklijk in foortgelijke ondernemingen, te hebben geoeffend, eindelijk beden over agt dagen ben aangeland in de eerfte Zeehaven van het Land der Bedrogenen. De tijd is te kort geweest om u thans, nu er een fchip zeilreede ligt, met het welk ik u over andere handeldrijvende Landen bericht kan zenden, een uitgebreid verilag te doen, van datgee« ne 't welk gij verlangd te weeten. Hier omtrent zult gij uwen weetlust nog voor eenigen tijd moeten in toornen, en ik belove u met de eerst mooglijke gelegenheid aan uw verlangen te zuilen voldoen. Vergenoeg u intusfehen met de verzekering , dat ik gelukkig aangekomen, en in volkomen gezondheid op het Land getreeden ben, het welk zo meeni^maalen een ftof tot onze gefprekken en van onze fteedsklimmende verwondering is geweest. Ik konde terftond met de ïnwooners fpreeken: om dat men onder hen die zelve taal befpeuren kan, in welken het boe* van mijnen Bloedverwant was gefchreven, en welke aan mij niet geheel onbekend was. Dit kwam mij nu zeer wel te pas: want ik heb in dien weinigen tijd dat ik in dit Land ben geweest, reeds genoeg ondervonden, dat men aldaar genoegzaam geene andere talen verftaat, en ook geene, ten minften weinige aandacht A 4 heeft  C 8 ) beeft voor Vreemdelingen, welke eene andere taal fpreeken. Laat dit, mijn Vriend! u thans genoeg zijn, Maak mijne gelukkige overkomst aan onze Vrieï den bekend. Verblijdt u onderling deswegens, Gedenk aan mij veelmalen, gelijk ik niet nalaten zal altoos uwer te gedenken. En geloof, dat, hoe veel ruimte ons ook van eikanderen fcheid, niets in ftaat is om de vriendfchap te verminderen, welke ik voor u heb. Vaarwel! Ik blijve. uw oprechte Vriend. TWEEDE BRIEF, ZEER WAARDE VRIEND1 zult u nog wel herinneren, dat wij ons meenigmalen verlustigd hebben in de gedachten, dat ik een Volk ging broeken, het welk, onder het bezit van veele, van uitfteekende kundigheden, voor de domfte beguichelingen, voor de allerklaarfte bedriegerijen vatbaar was; een Volk, 'twelk, fchopn gefchikt tot alle gelukzalighe. den, welke immer onder het Menschdomgenoten worden, daar het zelve de Vrijheid als zim volftrekt eigendom konde befchouwen, nogthans alleen zijn geluk Helde in eene fchaduwe van vrijheid te bezitten, en daar mede vergenoegd was. De verlustiging welke ons deze overweging verfchaftewas eene gelegenheid, om eikanderen te on-  C9> onderhouden over de ware Vrijheid, en hoe verre dezelve tot het geluk en de gelukzaligheid van een Volk behoord. Gij waart van oordeel, dat, zal een Volk waarlijk gelukkig genoemd worden, het zo veel vrijheid moet bezitten, als de maatfchappelijke belangen der Menfchen kunnen dulden. Ik daar en tegen verdedigde de Helling dat zo veel vrijheid aanleiding gave tot losbandigheid, en een Volk ten verderve moest brengen. Gij zult u nog wel kunnen te binnen brengen welk gedeelte van het voorheen gemelde werk aanleiding gaf tot een gefprek van zodanige natuur. Herinner u daartoe flechts het geen de Schrijver, in dat gedeelte, waarin hij van de Staatkunde van dit Volk handeld, heeft te boek geflagen, alwaar hij zich in dezer voegen uitlaat: „ Er is eens een tijd geweest, dat het Land der Bedrogenen de kluisters van flavernij heeft afgefchud. Een vreemd Vorst, door de overgave van zijn Vader, het oppergezag verkregen hebbende over dit Land, wilde-de ketenen, door zijnen Vader en zijne voorzaten van tijd tot tijd reeds op de halzen der Ingezetenen gelegd, nu nauwer toehalen en vastklinken: en indien hij zulks had getracht te doen, met dat beleid, met die uiterlijke vertooning van Vaderlijke toegenegenheid, met eene vertooning als of hij alleen met zorgen voor 's Lands en 's Volks welzijn bezwangerd ware, waar mede zijn Vader was bezield geweest, het is genoegzaam buiten allen twijffel, dat hij daarin gelukkig zoude geflaagd zijn. — Maar, in plaats van zachtheid, in plaats A $ van  C ï<0 van een betoverend cijreenengezang, in welke kunst zijn Vader was uitgeleerd, waarmede menigmaal aan de ondeugendfte bedrijven een glimp van deugd word bijgezet, in plaats van ftaatkundige ilreeken te gebruiken, liet hij zijne oogmerken aanftonds al te naakt blijken, en hij begon zijn plan uittevoeren met geweld, eer hij op een vasten grond zich met een voordeelige uitkomst konde vleijen. De Landraad, daartegen, welke in een fluimerziekte was vervallen, en dooreen zagt gefluister ligtelijk verder zou zijn in ilaap gewiegd, nu door den moordkreet geheel ontwaakt, wist aan het geweld zodanig perk te ftellen, dat de pogingen van den Vorst niet alleen geheel verijdeld wierden, maar hij . ook zelve genoodzaakt was het Land voor vrij en onafhanglijk te erkennen, waarop hij geen aanfpraak te maken had. Toeri viel dat Volk, door de beguichelingen der geenen, welken tot dien tijd, en geduurende de twisten met den Vorst, de zaken van het Land beftuurd hadden, weder in zijn oude flaapziekte, waarvan alle beweegingen, en zo meenigvuldig gebruikte geneesmiddelen niet in ftaat waren geweest het te geneezen: en, daar het nu de fchoonfte gelegenheid had, om de Vrijheid voor eeuwig op den troon te plaatfen, liet men nogthans het opperbeftuur in handen van diegeenen , welken hetzelve hadden bekleed, zedert dat de Vorst had begonnen geweld te pleegen; en in plaats van aan die Oppervorften, welken door hunne menigvuldigheid nog veel gevaarlijker moesten worden, dan ooit een eenige zou geweest zijn, een gebit in den mond te  < " ) te leggen, waardoor zij buiten de mooglijkheid zouden zijn geweest, van nimmer den Landzaat te onderdrukken,is het Volk,zich nu verlost ziende van deszelfs openbaren vijand, gerust gaan nederliggen, zonder zig te bekreunen wat er van het. zelve en deszeLfs Nageflacht worden zoude. Het is te voorzien, dat het deeze onvergeeflijke en onbegrijplijke lafhartigheid eens deerlijk bcrou- wenzal. Oudertusfchen, fchoon men daarna de gebreken, en de nadeelige gevolgen, welken daaruit zijn voortgevloeid, in verfcheiden gevallen en gebeurtenisfen duidelijk heeft befpeurd, heeft men zich echter daarmede niet verder bekommerd ; men heeft die oude palen, fchoon men wel zag dat die verkeerd geplaatst waren, niet willen verzetten: de Koophandel bloeide; het Land wierd verrijkt; de zaken liepen wel niet volmaakt goed, maar ook niet ten uitterften Hechti en men dacht niet op het toekomende; elk dacht maar voor het tegenwoordige, en, ziende zijn rijkdom geftadig toeneemen, bekommerde hij zich niet over het onherftelbaar ongeluk , hetwelk zijn Nakroost te wachten ftond." Hoe menigmalen heeft ons dit gedeelte van het werk ftof gegeven om ons, doch op verfchillende wijzen, over dit Volk te verwonderen! Gij fcheen wel eenigzints in het denkbeeld van den Schrijver te vallen, dat de Inwooners van het Land der Bedrogenen van dat gunftig tijdftip hadden behooren gebruik te maken, w^den zij niet verantwoordelijk zijn voor het nakend ongeluk hunner Afftammelingcn. Dit deed uwe verwondering, uwe verontwaardiging ten hoogften top  00 top rijzen, over de lafhartigheid van een Volk, 't welk zirike gunftige gelegenheden verzuimd had. Dan, mijne verwondering was van een geheel anderen aart; en ik moest een Volk in mijn hart roemen, 't welk in een volkomen ondergefchiktheid leefde aan de beveelen der geenen welke de behartiging van deszelfs belangen hadden op zich genomen. Hoe menigmalen heb ik getracht U te overtuigen, en, zo ik mij nietbedriege, ook volledig overtuigd, dat'de Vrijheid niets anders is, dan een harsfenfchim, waaraan men geen het minftc wezenlijk beftaan kan befpeuren; en dat dezelve , indien daaraan al eenige wezenlijkheid kon worden toegekend, toch een gevaarlijk leerftuk in den Burgerftaat zoude zijn, om dat daardoor de noodzaaklijke ondergefchiktheid veel van deszelfs kracht zou verliezen. Gij hebt daartegen wel ingebragt, dat er eene vrijheid en nochthans eene behoorlijke ondergefchiktheid teffens konde plaats hebben; en dat de ondergefchiktheid alleen noodzaaklijk ware tot bevordering van de ware belangen der Maatfchappij , aan welke de Vrijheid in den uitgebreidften zin, dat is zo als dezelve in den ftaat der natuur plaats had, moest worden opgeofferd; maar dat het, volgens de aangebo* ren en behouden Vrijheid, noodzakelijk ware, dat een Burger in een Land van Vrijheid het recht bezat, om mede te oordeelen, benevens zijne Rfgeerers, wat tot bevordering der Maatfchappelijke belangen moest worden in het werk gefteld ; en dat een Burger, aan welken het niet onverfchillig moet zijn wie hem regeerd, vol- ftrekt  {trekt de macht zoude moeten bezitten, om dtf Beftuurers zijner belangen te verkiezen en aan te Hellen. Gij dacht, dat, door zulk een Vrijheid, aan de eene zijde het wettig gezag der Regeerers niets zoude verliezen, om dat elk Burger, overtuigd van de nuttigheid der befluiten, ten beste van de Maatfchappij, zelve de hand aan de uitvoering van dezelven zoude leenen, zonder dat de macht der Regenten, om iemand tot het volbrengen der befluiten te noodzaken, zoude behoeven tusfehen beiden te komen j en aan de andere zijde, dat zodanige Vrijheid de zucht voor het welzijn des Vaderlands, de liefde tot bevordering der Maatfchappelijke belangen, den ijver om alles te helpen aanwenden , wat het algemeen weizijn noodzaaklijk vorderde, meer en meer het hart van ieder Burger zou doen bezielen, en niemand Zich onttrekken aan de bevordering van de belangen, welke hij ook als de zijnen befchouwen moet. —— Dan, mijn Vriend! wat gij ook Voor die,bekoorlijke Vrijheid hebt aangevoerd, lij is 'mij altoos als een kanker in een Gemeenebest voorgekomen : want, worden niet de Regenten , in genoegzaam alle Landen, het zij dezelven volurekt oppermachtig, of aan zekere bepalingen verbonden zijn, als aanftaande, Regenten gebooren? en word aan hen niet, van het oogenblik af, dat hunne verftandige vermogens zich beginnen te ontwikkelen, onder het oog gebragt, dat zij , tot rijpe jaren gekomen, over het Volk en zijne belangen heerfchappij zullen moeten voeren? Word aan hen niet tot dat einde van alle Wetenfchappen; welke daartoe vereischt worden, 20  C 14) zo al niet eene volledige, ten minden eene oppervlakkige, kennis medegedeeld? Wordt aan hen niet al vroeg ingeboezemd, dat zij verre boven den Burger zijn verheven, en zich zorgvuldig moeten wachten van een al te gemeenzaam verkeer met diegeenen, welken door de geboorte zo verre beneden hun zijn gedeld, op dat zij daarna des te beter in ftaat zouden zijn, om hun gezag over den Burgerftand te bewaren? Indien gij niet 'moet toeftemmen, dat dit alles, te faam genomen, een volledig geheel uitmaakt, van de vereischten van een Regent, dan betuige ik plechtig niet te weeten wat gij in zulk een wezen «oodzaaklijk vooronderdellen wilt. Of moet hij dan , bij eene uitgebreide kundigheid in de ware belangen , aan zijne zorgen toevertrouwd, met opoffering van zijne eigene belangen, zonder zijn eigen heil boven dat van het algemeen te (lellen, behartigen? Dan, 'mijn Vriend! moeten Weezens van een hoger rang, en geene Menfchen, tot dien post verkoren worden. — Maar kunt gij nu van dat alles, wat ik als noodzaaklijk .in een Regent vooronderfteld heb, iets in den Burger ontdekken? Is die niet, volmaakt >van zijn geboorteuur af, het voldrekte tegenbeeld van eenen voorgcfchikten Regent? Hem word voorgehouden, dat hij een Burger, een ondergefchikt wezen is, aan wetten en wetgevers onderworpen. Zijne opvoeding geeft hem geene gelegenheid om kundigheden te verzamelen, welke noodig zijn om over anderen heerfchappije te voeren. Hem word geen de minde meerderheid boven anderen ingeboezemd. Hij verkrijgt geene  C-5) tie onderwijzingen, welken hem bekwaam kunnen maken, om over den waren aerd der maat* fchappelijke belangen, welke niet altoos dezelven zijn, maar uit een verfchillend oogpunéb moeten befchouwd worden, naar mate van de tijdperken waar in men leeft, en naar de bijzondere belangen welke de Regenten zelve daarin hebben, recht te oordeelen. Tot welken einde zal aan zodanige Burgers de Vrijheid, om over de belangen der Maatfchappij mede te oordeelen, de Vrijheid, om zijn eigen Regenten te verkiezen, nuttig zijn? Zal de Vrijheid, welke men aan hem wil toekennen, tot het verkiezen van eigen Regenten, niet integendeel voor hem allerfchadelijkst zijn? Hij zal immers veeltijds aan zijnen Medeburgers de voorkeur geven boven diegeenen, welken uit Regenten gekoren, en tot Regenten voorbefchikt zijn. Maar zullen deezen, door onkunde van dat geene, waarin de konst om wel, dat is oppermachtig regeeren beftaat, ooit het rechte denkbeeld kunnen vormen, hoe hoognoodzaaklijk het zij, dat alle zielen den machten over hen gefield onderworpen zijn, en in welken uitgeflrekten zin dat moet verdaan worden? Hij zal immers nooit in daat zijn, om op eene, voor zijn Vaderland nuttige en noodzaaklijke wijze zijn Medeburgers te noodzaken tot het aanneemen dier gevoelens, welke hij voor het belang van zijn Vaderland, voor zichzelve heeft aangenomen, of de Vrijheid wordt weder door anderen verloren: en, in plaats van het herdellen der Vrijheid, wordt de willekeurige overheerfching, gelijk de Voordanders der Vrijheid  C 16") hcid het noemen, maar gelijk ik het zou be» ftempelen de betamelijke en noodzakelijke ondergefchiktheid van den Burger, alleen van perfoon veranderd , en de weerhaan der onderwerping neemt alleen een andere ftreek. Eer ik hiervan, affcheide, moet ik U nog eenige aanmerkingen mededeelen, om U indien het mooglijk is, te overtuigen, dat Burgers niet gefchikt zijn om .mede te oordeelen om de belangen der Maatfchappij: en ik vertrouwe, dat gij mij dan zult toeftemmen, dat zulke Vrijheid, als waar voor. Gij U dikwerf zo fterk in de bresfe hebt gefteld,allergevaarlijkst, allerfchadelijkst is. Hoe zal een Burger, welke nooit gelegenheid heeft gehad om kundigheden optezamelen tot het be- , ftuur van een Land, zich ooit kunnen vermeten om de daden zijner Regenten, waarvan de drijfveeren hem ten eenemaal onbekend zijn, te beoordeelen? Van zijne Regenten, welke van jongs af gelegenheid hebben gehad, om die kundigheden te verkrijgen en aan welken, al hebben zij alle die gelegenheden, uit hoofde van de zedelijke verzekering dat zij toch tot Regenten geboren zijn, verzuimd en in den wind geflagenj, nog wel het een en ander, bij Hukken en brokken, iets heeft blijven aankleeven? Hoe zullen Burgers, aan welke van jongs af de verfoeilijke grondbeginzels worden ingeboezemd, dat niet de Burger is om den Regent, maar de Regent om dea Burger, ooit in Haat zijn, om op eene onpartijdige wijze de daden van Regenten, welke eene andere leer omhelzen, en tot eene geloofsleuze hebben aangenomen, dat de Burgers alleen ge- fcha-  fchapen is, üp dat een Regent een wezT?h zöti* de hebben■, oirt daar over een onbepaalde mach* UitteoéfFenen ? En kunt gij U dan nog Verheelden, dat dé Vrijheid van een Burgerftaat kan medewerken tot vermeerdering van liefdé voor het Vaderlarid ? Wel dart moet ik Ü UWé eigen grondftellihg j welke zo menigmalen Hof tot' gefprekken ett van onze beoordeeling gegeeven heeft, en welke wij door de gefchiedenisfeft Vari alle oude Volken bevestigd gevonden hebben , tegenwerpen, namelijk: dat de Vrijheid, het meest toebrengt aan den welvaart en de vermeerdering van rijkdom van een Volk;, dat de wêlvaart en de vermeerdering van rijkdom dik* Werf vernieling van zeden, verwijftheid, weéi* dé én wellust veroorzaakt, en dat eindlijk daardoor de liefde voor het Vaderland Word uitgedoofd i en de krachten geheel verteerd worden* welken er zouden nodig zijn om de liefde voöfc het Vaderland krachtig te doen werken* —— Eik Üit dezen fchakel zoude ik veel eer dit befluit opmaken, dat het gemis van Vrijheid het meest kan toebrengen tot het geluk van een Volk: omdai daardoor de aanwas vart aanmerkelijke rijkdommen in het algemeen oUwéderfpréeklijk word verhinderd; waardoor de weelde, de wellust eri Verwijfdheid onbekend blijven, zo dit de krachten niet Worden uitgeput, om het Vaderland * is het dan niet uit een fpoorflag van liefdé, het moge dan zijn uit dwang en noodzaaklijkheidj te dienen. Ik weet zeer wel, en de ge- fchiedenisfen geven te veel voorbeelden om e* aan te twijffelen, dat de Vrijheid, in eenen goeB den  itn zin befchouwd, de liefde Voor het Vaderland , in de oogenblikken wanneer het allernodigst is, in een feilen gloed kan doen ontbranden; dat de liefde voor het Vaderland de beste fpoorflag is, om ons heldendaden, daden, welke fchier boven het menfchelijke verheven zijn , te doen verrichten; en dat een Haaf, een onderwerpeling aan de bevelen, aan de willekeurige bevelen van zijnen Opperheer, die liefde voor zijn Vaderland niet bezitten, niet uitoeffenen kan. Maar, zo men uit de Vrijheid rijkdom, Viit de rijkdom weelde en wellust, en uit de weelde en wellust het verlies van krachten om zijn Vaderland te dienen, ziet geboren worden, en zo lang de Menfchen, in den overvloed levende, niet bewogen kunnen worden om hunne zeden onbevlekt te bewaren, zo lang zal ik het genot der Vrijheid voor alle Menfchen fchadelijk achten. In de hoop nu, 'dat ik, in het Land der Bedrogenen, een Volk zou aantreffen, dat zich met die denkbeelden van Vrijheid niet bezig hield, maar zig vergenoegde met het verzamelen van fchatten door een uitgebreiden Koophandel, zonder zich te bemoeijen met het beoordeelen of bedillen der Regenten en hunne befluiten, bevond ik aldaar de zaken in een zeer verwarden in een zeer kommerlijken toeftand. Ik zag, dat het -vertrouwen op eikanderen, welke de fteun en de grondflag van den Koophandel is, geheel geweeken ware. Ik zag op de aangezichten der Regenten een vergenoegen, niet ongelijk aan dat van eenen zegepralenden Held, komende uit de* ftrijdi  09> ftrijd; alleen met dat aanmerkelijk onderfcheid, dat een waar Held zelf zijne vijanden met mededogen , met meufchenliefde zal befchouwen; daar integendeel deze Regenten zelf een oog van verachting wierpen op diegeenert, welken openlijk voor hunne vrienden bekend ftonden. Ik zag de inwooners, niet alleen fommigen, maar zonder eenig onderfcheid, van welken (laat, met ketenen beladen: welken door fommigen in eene wanhopige, door anderen in eene dreigende, door deze met eene fchijnfchoone, en door geene met eene vergenoegde houding gedragen wierden: terwijl intusfchen de ketenen der geenen, welken in hoogheid over anderen gefteld waren , hoe prangende ook, in eene vergenoegde geftalte wierden gedragen, om dat zij verguld, en dus in den uiterlijken fchijn eeretekenen waren, waardoor zij onderfcheiden Wierden van hunne Onderdanen: terwijl de verzekering, dat het getal der geenen, aan welken zij, op eene onwettige wijze de hulde moeten toebrengen, zo al niet eene waare , ten minflen eene fchijnbaare vergenoeging op hun gelaat verfpreidde. Het was klaar te befpeuren, dat deze gefleldheid van zaken niet oorfpronglijk een Volksongeluk ware: zelfs bleek het ten klaarflen, dat het door langheid van tijd nog niet tot eene gewoonte ware gevormd: dit maakte mij nieuwsgierig om de oorzaak van dezen toefland, welke ik niet verwacht had, en welke mij derhal ven ten uiterfte verwonderde, te vernemen. Ik zocht daartoe eerst bij den Waard van mijne herberg eenige opening; maar die betoonde door zijne B 2 ant»  C 20 ) gloorden weinige kennis van de zaak te hebben, en verhaalde mij, om echte? aan mijn verzoek eemgeraate te voldoen, en om niet in de noodzaaklijkheid te vervallen, van zijne onkunde te belijden, zo veel ongerijmdheden, dat ik, na, met een taai geduld1, een langdradig verhaal te hebben aangehoord, nog even weinig wist als bevoorens: en dïtzelve bevond ik ook bij' eene menigte anderen, welken ik in deze plaats had leeren kennen, en welken ik daarom wel durfde aanfpreeken. Eindelijk vervoegde ik mij bij iemand , welke ik met reden vooronderftelde niet onkundig ts zijn van de zaak die ik verlangde te weeten; maar deeze verzekerde mij, dat niemand m deze geheele plaats mij deswegens eenig belicht zoude geven r om dat het, op zeer zware fliraffè' verboden was, over zekere zaken te fpreken., welkeff, van het verhaal afgefcheiden zijnde, de geheele zaak onverftaanbaar zoude maken; en dat in; eene kleine plaats, gelijk deze was, zeer veel omzichtigheid moest gebruikt worden, ten einde niet overtuigd'te worden, dat men zig fchuldig. had gemaakt aan dat geene wat zo feherpelijk ver* Iroden was; om dat men overal van verraders was ©mringd, en men nergens veilig fprekens naauweWjks veilig denken konde.- Daarom raadde mij éïe Vriend, indien ik begeerig was iets meer te weeten, dan ik uiterlijk konde befchouwen, dat ik mij- dan naar de naastbijgelegen ftad zou begeven r mij belovende om dat hij daar ook zijn moest, mij. in weinige dagen derwaards te zullen volgent Cwawt hij durfde in dat Land' met een VreemdeMsag welke nog. geene ketenen droeg, niet te rei-  ^een) e« -dat 'hij daar gelegenheid zou hebben,om mij in zulke gezehchappea te brengen, waardoor ik op mijn begeerte de echte berichten zou kunnen ontvangen van zodanige perfoonen, op welker geloofwaardigheid ik volkomen ftaat konde maken. Ondertusfchen raadde hij mij, dat ik mij ten minften in dit Land mede van een keten zou voorzien: om dat allen, die weigerden deze ereraden te dragen, aangemerkt wierden als oproermakers , als verftoorders van de openbare rust, als vijanden van de openbare Regeermgsvorm, en dat ik wel geen .gevaar liep om daar over door de zogenaamde gerechtigheid vervolgd of door den Regent geftraft te worden (welke ■voorheen de gewooue wijze was geweest om eenen, die zich aan een misdaad had fchuldig gemaakt, te ftraffen) maar dat tegenwoordig het gemeenfte volkje, het uitfehot der Natie, alleen het recht had om te cördeelen 9 dat deeze misdaad alleen door het nietsbeduidend, door het der Maatfchappij tot een lastverftrekkend deel der Natie wierd geftraft, zonder dat er eenig middel overig was, om zich daartegen te verzetten, of daar over voldoening te eisfehen; en dat integendeel duizenden kanalen en onbekende huizen in de ftad waren om het Gemeen tegen mij aantehitfen ea mij, even gelijk veele anderen, welke reeds op een moorddadige wijze waren om't leven gebragt, het flachtofter te maken van den haat die men had tegen de vijanden en verachters der ketenen. Ik bedankte mijnen Vriend voor zijnen wejmeenenden raad; maar koude niet befluiten om denzelven na te volgen: tot dat ik zelve ooggetuige B 3 was  was geworden, hoe een hoop van het bandeloos gemeen (in het aanzien van hun, die gefield zijn om alle geweld en overlast te weeren, en waarvoor zij, door het zweet en bloed van den Burger onderhouden Worden, weshalven de Burger op dezelve hulp een wettige aanfpraak heeft, 't welk te weigeren niet minder is dan hem zijn wettig gevorderd recht te onttrekken) hoe een hoop bandeloos gemeen, zegge ik, op de openbare flraat eenen ongelukkigen Inwooner van het Land der Bedrogenen, alleen om dat hij te diep onder zijn keten gebogen ging, en geen blijmoedig gelaat wilde vertoonen over den zwaren last welken hij moest torsfchen, op het alleronbarmhartigfte, en op de onmenfchelijkfte wijze, mishandelde, zonder dat zij, die bezoldigd worden om zodanige ongeregeldheden, zulke fchanddaden tegen de openbare veiligheid, te fluiten, zich daar mede bemoeiden, Dit deed mij eindelijk een befluit nemen, om mij voor een tijd aan deze volksgewoonte te onderwerpen, en mij mede met een zwaren keten te beladen : zo dat gij mij thans, in een flaaf herfchapen, in uwe gedachten moet verbeelden. Nu vertrek ik op morgen van hier, naar de groote Stad .... en wilde alvorens deze aan U nog toezenden, om U in Voorraad een weinig bezig te houden met mijne gedachten over de vrijheid, en met een fiaauw denkbeeld nopens de tegenwoordigen toefland van dit Land. Verwacht bij een volgende gelegenheid jets naders, cn zijt verzekerd dat ik altoos ben UW ware en welmeenende Vriend, DER-  C»3 ) DERDE BRIEF. WAARDE VfilEND! Ingevolge de affpraak met mijnen vriendelijke» Inwooner" van het Land der Bedrogenen, heb Ik mij over agt dagen op reize begeven, en deed kleine dagreizen, zo om mij niet te vermoeijen, als om tusfehen beiden ecnige raerkwaardigheeden te bezien. Het grootfte deel va» mijn reisgezelfchap moest mede naar de groota Stad ; en dacht deze reize met de ge- woone fpoed en zonder vertoeven door te zetten;^ maar, na dat wij eenige onderlinge kennis aan elkanderen hadden verkreegen, namen mijne Reisgenoten, welken toch door hunne oogmerken niet aangedrongen wierden om meer fpoed te maken dan ik, om mij te verplichten het befluit, om mede op alle plaatfen zo lange te vertoeven, als ik nodig zoude hebben, om het merkwaardige te onderzoeken, waarin zij mij ook behulpzaam waren. Derhalven ben ik gisteren eerst hier aangekomen , daar ik anders de reize in twee dagen had kunnen afleggen. Denk ondertusfche» niet, dat het zeer gemakkelijk is met een Inwooner van dit Land fchielijk een gemeenzame kennis, zulk eene kennis, als nodig is om voor elkanderen eenige meer dan gewoone beleefdhee4e» over te hebben, aan te gaan: dan zoud gij B 4 o  e «4 3 U een verkeerd denkbeeld van dit Volk maken en du denkbeeld zou nochtans door onzen ScorlN ver aanmerkelijk worden aangemoedigd. Neen * öffchoon men de openhartigheid op hunne aangezichten gefchilderd ziet, en men dus verwachtdat het zeggen van onzen Schrijver het hart „ ligt hun op de tong" zou bewaarheid vinden.kon ik fpoedig ontdekken dat er bij allen eene gedrongen agterhomlenbeid plaats had, en dit maakte mijne reize bij den aanvang moeilijk en verdrietig. Dan, ik ontdekte ook fpoedig, dat deze agterhoudenheid geen caraéteriferend kenmerk van deze Natie ware; maar dat de ondervinding van meenigmalen bedrogen te zijn geweest, èn daar bij gevoegd de tegenwoordige onhandigheden, deze achterhoudenheid veroorzaakten. Mijn verdriet wierd nog zeer vergroot, wanneer jk, mijne oogen, gints en-hei-waards langs den weg wendende, ontdekte, dat hier een huis geheel Verwoest, en daar een van boven tot beneden de glazenwaren in of uitgcflagen, met één woord, dat .ik eene verwoesting ontdekte, welke ik in een Land van orde niet had kunnen of mogen verwachten». Ik trachtte bij mijn Reisgezeifcbap de oorzaak van deze wanorde te onderzoeken; maarde gedwongen achterhoudenheid deed den een de Schouderen ophalen, den anderen de oogen ten. Hemel wenden; en niemand, offchoon zij'blijken, gaven, dat zij iets. wilden zeggen, durfde zijden mond openen. Ik deed de vraag één en andermaal, genoegzaam elk ogenblik, wanneer wij ^ulke verwoeste plaatfen reeden, en dit te&oa, gelijk fee* bleek,, aan. een yan on$ Gezeh fch?!P  C 25 > fbhap te verveelen, welke mij zeer bits toeduvfde , dat deze verwoestingen, gelijk ik ze beliefde te noemen, nog getuigen waren van den wraak, welke het Volk onlangs genomen had over den hoon en den fmaad, aan den besten der Vorften, en aan de uitmuntendfte der Vorftinnen, aangedaan. In de uitterfte verbaasdheid vraagde ik, aan welken Vorst en welke Vorstin eenigen hoon ware aangedaan? waardoor, en doorwien zulks ware gefchied? en of die Vorst en Vorstin aan het Volk de vrijheid had gegeven om dien hoon te wreeken, en met welke macht zulks ware gefchied ? Maar nauwelijks was het woord vrijheid van mijne lippen gerold, of hij, welke mij zo bits geantwoord had, zwelde van fpijt en gramfchap, en bulderde deze woorden al fchuimbekkende uit: durft gij hier nog van vrijheid fpreeken? heeft dat fprookje van vrijheid bij u nog niet uitgediend? zijt gij ook al van die geenen, welken weigeren de keetenen met genoegen ter eere van onzen Vorst te dragen ? En hij vergezelde zijne onbefcheiden vragen ogenblikkelijk, voor mij geheel overwacht, met eenige vuistflagen. Ik heb u mijne gedachten over de vrijheid meer dan eens, ook nog bij mijnen laatften brief medegedeeld; maar nooit ben ik zo verre in het afkeuren der vrijheid gegaan, dat ik zoude denken dat men dat woord zelve niét meer zoude mogen gebruiken, zelf in dien zin waarin ik het gebezigd had. Ik had derhalven hem eenvouwig kunnen antwoorden, het geen op zulk eene onbefcheiden behandeling te pasfe kwam, dat ik het woord vrijheid in dien zin, als hij het fcheen %5 °?  C-<5 ) •p te vatten, niet gebruikt had. Ik had hem wel met bedaardheid kunnen onder het oog brengen, dat ik, een Vreemdeling zijnde, zulk eene onbefcheiden behandeling, om zulk een eenvouvvig zeggen, waarin niets kwaads was te vinden, althans geen kwaad oogmerk plaats had, niet had Verdiend. Dan, mijne driften waren ook aan het hollen geraakt. Ik bedacht mij derhalven niet lange, maar oordeelde, dat, daar hij vrijheid had behouden om mij op zulke onreedelijke wijze aan te vallen, ik ten minden ook vrijheid had behouden om mij te verdeedigen , eene vrijheid welke tegen de maatfchappelijke belangen, en tegen de openbare rust cn veiligheid, niet ftrijdig was; en gaf hem zijn uitfehot met dubbelen overwinst te rug, waarin ik door het overige Reisgegezelfchap niet wierd verhinderd, voor en aleer men befpeurde , dat mijn tegenftreever zich nauwelijks meer konde beweegen, en bij mij de krachten begonnen te vernauwen. Het Gezelfchap nu weder in ftilte gebragt zijnde, was waardig geweest door de handen van eenen knndigen Meester in tafereel gebragt te worden. Mijn aanvaller was nu bleek van woede, dan rood vaa fchaamte, in alle de trekken van zijn aangezicht vertoonden een voorneemen om op een verraderfche wijze zich te wreeken. Dit deed mij zeer oplettende en op mijne hoede zijn. En aan de andere zijde was het genoegen zo duidelijk op de aangezichten van het overige Gezelfchap gefchilderd, dat ik mede in de uitterfte vergenoeging geraakte, en nu mijn hart eens ter deeg ophaalde, door de vrijheid te beoordeclen welke het Volk  C *7 ) Volk had, om den hoon te wreeken, door hunne Medeburgers aan eenen Vorst of Vorstin, of wie het zijn mogt, aangedaan. Ik zeide, dat ik, een Vreemdeling zijnde, welke eerst onlangs in dit Land gekomen, en volftrekt onkundig was van alles wat dit Land betrof, wel eenige verfchoo. ning had verdiend van mijnen aanvaller, indien ik al iets gezegd had, waardoor hij redenen mogt gehad hebben om zig te verftooren 5 en dat ik in allen gevallen niets had gezegd het welk hem perfoneel raakte: want dat het geen ik over den hoon van een Vorst, over de vrijheid om dien te wreeken, en over de macht om die wraak aan het gemeente beveelen, gezegd had, alleen den Vorst aanging, en dat ik dan al weder aan hem die zelve vraag moest doen, of die Vorst ook de wraak aan hem bevolen had, omtrent alles wat in zijne tegenwoordigheid, zonder ondcrfcheid of het fchuldig of onfchuldig was, wierd gefproken? Alle deze gefprekken, welke ik zp veel uitbreidde als ik nodig oordeelde, en waarin ik niet weinig het woord vrijheid gebruikte, deden mijnen Aanvaller meer en meer in woede toeneemen, en het geduurig herhalen van dat, bij hem zo gehaat woord, vermeerderde zijne dolheid ten hoogften top; het welk mij bijna het flachtoffer gemaakt zou hebben van zijnen ingekankerdenhaat tegen de vrijheid, vooral toen wij gekomen waren aan een zeer fraai Dorp, om daar eenige ogenblikken te vertoeven en ons te verversfchen, Want nauwelijks waren wij in het Dorp gekomen, of hij riep met luider ftemuie uit den wagea; hier is een vijand van onzen, ge-  c a > f "ff Y°rSt? hier is een v,'iand ^ oh« lieffehjke keetenen; hier is een overgebleven voorftander van de gehaatte vrijheid. Doch het was mijn geluk, dat ik in deze plaats meer voorftanders dan verdelgers der vrijheid ontdekte, waardoor ik bevrijd bleef van het gevaar 'twelk ik in andere plaatfen zou gelopen hebben van door het Volk verfcheurd te worden, onder de fchijnfchoone vertooning van wraak te neemen over den hoon, den besten der Vorsten aangedaan Hoe onderfcheiden intusfchen zijn de gemoederen der Menfchen! en hoe verfchillende werken hunne bewegingen en driften op hunne gemoederen! De Inwooners van deze plaats, offchoon genoegzaam allen voorftanders der vrijheid, en derhalven vijanden van het dragen van keetenen, en van allen die der vrijheid «en kwaad hart toedroegen, lieten mijnen aan. valler, en welken hen tegen mij had willen op* ruijen, onbelemmerd zijnen weg vervolgen; en daar hij verdiend had aan de wraak, over dea hoon der vrijheid aangedaan, te worden opgeofferd, moest hij niets anders ondergaan dan de veelbeduidende verachting van een bedaard Volk Voorzeker genoeg voor iemand welke gevoel' bezit; maar dit had op zijn hart geen den minften klem: en zijn gelaat vertoonde geen ander berouw, dan over zijne te leurftelling in zijn voornemen, om mij aan zijne wraakzucht op te offeren, Ondertusfchen raadde mij mijn Ge* Zelfchap dat ik op dien dag niet verder zoude mede reizen, maar daar vertoeven tot des anderen 4asp> wanneer «ij mij op de öaaste pleisterplaats zou-  zooidert inwachten- om dan gezamenlijk onze reiza te vervolgen: van welken raad ik ook gebruikmaakte, na dat mijn vriendelijk Reisgezelfchap mij aan de Inwöoners der plaats hadden aanbevolen als een Vreemdeling, welken geen kennis had van den toeftand en de gefleldheid van zaken van dit Land, en wiens weetgierigheid, zonder eenig oogmerk om iemand te beleedigen, hem bijna in ongelegenheid zou hebben gedompeld: maar die zich zelve daaruit gelukkig had gered, door de vrijheid van fpreeken, en het noemen van de vrijheid, met den mond en met de vuisten te verdeedigen. Of de aanbeveeling van mijn Gezelfchap z» veel gastvrijheid had uitgewerkt, dan of men hier altoos zodanig leeft, als ik hier ondervond, ia een zaak welke toen voor mij geheel verborgen was; maar welke zich daarna ontwikkelde. Ik genoot meer vriendfchap bij deze Dorpelingen, dan ik ooit had durven verwachten, en men wilde niet toeftaan, dat ik in een herberg mijn intrek name» maar ik was genoodzaakt mijn verblijf voor dien nacht te neemen bij een bedaard, ftatig Man; met één woord bij een Man, welke op het eerfle voorkomen eerbied inboezemde, en welke, zo als ik daarna ontdekte, mede een Lid der Regeering in dit Land was geweest,'maar van den ftoel der eere was afgeftooten, om dat hij een voorftander der vrijheid was geweest, en nu als een ambteloos Burger in deze plaats verkeerde. Gaarne had ik met dezen achtingwaerdigen Man een opzettelijk gefprek aangevangen over den toeftand des Lands, en over des oor»  <3* > tforzakeft der verwijdering tusfehen de InWoöfteren; maar elk Ingezeeten dier plaats, van welken rang of (laat hij ook ware, indien hij maar in zijn zedelijk gedrag onbefproken, en der vrijheid ware toegedaan, had de vrije toegang tot zijn huis, en nu maakte deze vrije toegang zijn huis tot een doorloop voor elk, die begeerig was eenen Vreemdeling te zieü, die de vrijheid zo manmoedig (gelijk zij het noemden) had durven verdeedigen. Het weinige dat ik bij (lukken en brokken, nu uit mijnen Gastheer, danuit deze of die der Dorpelingen had kunnen ontdekken, deed mij meer en meer verlangen om zo veel berichten te verkrijgen, dat ik daaruit een gefchakeld denkbeeld van een zaak mogt bekomen, welke voor mij hoe langer hoe onbegrijpelijker wierd. Dit weinige ontdekte ik, toen ik verhaald had, wat toch gelegenheid tot het verfchil tusfehen mij en mijnen Tegenftreever had gegeven: dat alle die verwoestingen door een hoop bandeloos gemeen, door het fchuim der Natie, 't welk veelal ten kosten van den braven Ingezeeten onderhouden word, was aangeregt, 20 men voorgaf uit liefde voor eenen perfoon, •welke in dit Land het voornaanuTe en aanzienelijkfle, maar ook voor den Burger het kostbaarfte ambt bekleedde ; welke men voorheen had geëerbiedigd als een Vorst , en 'geliefkoosd als een gefchenk van den Hemel; maar die, hetzij dan te recht, of zonder genoegzame rede, waaromtrent de tijd voor ons te kort was om dat thans te onderzoeken, zedert eenige jaaren het vertrouwen van de besten en aanzienelijk1 ' den  C=3* ) èen onder de Natie, en van die geenen welkeiï het meeste belang in het welvaren des Lands hadden, had verloren, waarom men te rade was geworden om de macht, welke hij boven zijne ware beftemming, boven het eigenlijk doelwit zijner bediening bezat, het zij dan dat zijne Voorvaderen zich 't zelve reeds hadden aangematigd, 't zij dat zulks aan hem op eene onwettige wijze was opgedragen, weder terug te neemen,cn hem, in dien kring te plaatfen en te bevestigen waarin hij ten nutte van den Lande behoorde; dat hij zig daaraan niet had willen onderwerpen; maar zich verwijderd van die plaats waar hij.zig moest onthouden tot uitoeffening der plichten aan zijne bediening verbonden; —- dat hij zich eindelijk weder in zijn oud gezag had weten te herftellen, door middel van gewapende Maftfchappen uit een nabuurig Rijk, welken tot bederf der Burgeren naar dit Land waren aangerukt ; en dat het gemeene Volk bij die gelegenheid de vrijheid had bekomen, het zij dan uitdrukkelijk, het -zij bij toelating en oogluiking, om zijn haat tegen de Tegenftreevefs van den eerften Ambtenaar uit te braken, en dezelven in hunne perfonen en goederen zo veel nadael, toe te brengen als eenigzints doenlijk was; dat veele welgegoede Lieden hier door in den grond bedorven waren, het Land van een meenigte nuttige Inwooners was beroofd, en de koophandel een bijna onherftelbaarc flag had ontvangen, en dat men dit alles met den fchijnjfchoonen naam had beftempeld van wraak te aeemen over den hoon den besten der Vorften es  en de uitmuntendfte der Vorstinnen aange> daan. De akelige vertooningeh, weiken ik dien dag gezien, de ontmoeting welke ik uitgedaan, en de verhalen welke ik ftuksgewijze gehoord had, hadden mijne ziel geheel ingenomen, en verge* Zelden mij op mijn leger, wanneer ik mij ter rust begaf. Nauwelijks had ik mij ftedergelegd* of alles vertegenwoordigde zig voor mijnen geest; en in dien toeitand geraakte ik eindelijk» na lang tobben * in flaap. Het was derhalveri geen wonder, maar zeer hatuurlijk, dat mijtt geest in mijnen flaap beezig ware met de Verzameling van zaken en tooneelen, welken, geduurende dien geheelen dag, de voorwerpen wareri geweest waar mede mijn ziel zich had moeten beezig houden. Ik verbeelde mij dan in eert zeer groote en aanzienlijke Stad te zijn* alwaar" goede orde en onderlinge vergenoeging heerschten, alwaar rijkdommen boven mate genoten wierden. Dan, eensklaps, en zonder dat men daarop bedacht was, verdween alle orde en Vergenoegen. Eenige helfche geesten, bijna onzichtbaar uit onderaardfche holen hervoortgeko* men, verfcheenen in eene menfchelijke gedaante aan de Bewooners der Stad. Bij veelen, welken een weinig doorzicht hadden en in ftaat waren om de geesten te beproeven, hadden zij geenen ingang; maar alleen bij de zulken, welken op de puinhopen van den verdelgden voorfpoed van anderen, hunne eer, de eer van hun geflacht, en hunne aardfche gelukzaligheid zoeken, en bij gwlken die door den invloed dier pesten geregeerd  C33) ' geerd worden, was hunne aankomst alleraangenaamst. Dezen, door hunnen helfchen ac'etn vergiftigd, en, door het inblazen van de laagfte en beuzelachtigfte zaken, tot hun godloos ontwerp overgehaald hebbende, namen zij verder hunnen toevlucht tot het bandeloos gemeen,, 't welk gewoon is de grootfte weldaden met de fnoodfte ondankbaarheid te beantwoorden,'t welk niet dan naar wanorde verlangt, om dat het dan de tijd is om de grootfte gruwelen, waarmede 't zelve zich voor eenige ogenblikken kan verrijken, ftrafloos te pleegen. Dezen door hunnen helfchen raad hebbende vooringenomen was het werk ras geklonken. Toen zag men geheime vergaderingen onder de voornaamften met het laagfte gemeen, 't welk anders door hen niet word aangezien; nu zag men geldverfpillingert door hen, die anders voor den armen geen beete broods, geen dronk waters overhebben; nu zag men ftrijdigheden, waaraan men wakende geen denkbeeld hechten kan. En na veele zulke fiuipvergaderingen barstte eindelijk de woede van het gemeen, aangevuurd door eenige aanzienlijken , in vollen vlam uit; 'men begon de huizen en bezittingen van eerlijke Burgers en Regeerers te vernielen, en hun van hunne wettige eigendommen te beroven. Doch, dit was het niet al: de woede moest het hoogfte toppunt van gruwelen bereiken. Men zag ongelukkige Men» fchen, in handen dier ontmenschte beulen gevallen, te vergeefs om ontferming fmeeken; geen genade was bij dat Volk bekend; maar een {ijnigeilde dood was het lot dat zij ondergaan moesC ten.  I 34 ) ten. Men zag Mannen, zoekende hunne Bedvriendinnen ; Vrouwen zoekende hare Ega's; Ouders, zoekende hun weérloos kroost; Kinderen, zoekende hunne Ouderen te redden uit het nakende gevaar: men zag hen vluchten langs onbekende, langs ongebaande wegen, om zich, het mogt dan met hunne bezittingen gaan hoe het wilde, het leven te redden. En, onder dit alles hief ik mijne oogen hemehvaards; en wrong deze bange zucht uit mijnen beklemden boezem: rechtvaerdig God! kunt Gij deze gruwelen met toelatende oogen aanfchouwen; en kunt Gij ftrafloos aanzien, dat de gerechtigheid, welke hier geoeffend behoord te worden, zulks gedoogd? Dan, hoe was ik verwonderd, wanneer mijne oogen weder naar beneeden daalden, en ik de plaats zocht waar ik nog weinige ogenblikken geleden het af beeldzei der vrijheid had zien liaan ; toen ik dat beeld van daar afgeworpen en op den grond met voeten getreeden vond, en deszelfs plaats bezet door het afbeeldzel van een der helfche geesten, welke deze gruwelen veroorzaakt hadden, 't welk een uitdrukkelijk genoegen en goedkeuring vertoonde, over alles wat hier wierd verricht! Op dat gezicht gaf ik een ijsfelijke fchreeuw, en ik ontwaakte. Bij mijn ontwaken verhaalde ik mijnen droom aan mijnen Gastheer. Mijn Vriend! zeide hij mij, uwe verbeeldingskracht heeft u in uwen droom niet bedroogen; het is waarlijk zo ellendig geweest, als de akelige tooneelen zich aan uwen geest vertegenwoordigd hebben. Zoud Gij wel kunnen geloven, dat in die gruwelijke plun- dc-  ( 35) deringen e^n Man, in het aanzien zijner Echt* vriendin vermoord, en zij door die ontmenschte b'eulen gedwongen is, om zijn bloed te drinken? Zoud gij wel geloven, dat die Wreedaards eenen Man, wiens huis zij geheel verwoest hadden, op de ltraat gebragt, en, onder den fehün van mededogen over zijn ongelukkig lot, en onder de vertooning dat zij zeer beducht waren voor zijne gezondheid, om dat hij zo. vreesfelijk ontfteld was, geleid hebben in een Artzenijwinkel, om hem daar van een middel tegen de gevolgen der fchrikken en ontfteltenisfen te doen voorzien; en dat zij den Artze» nijmenger hebben gedwongen, om dien Man een fterk vergif in te geven, waardoor hij ogenblikkelijk de waereld verliet? Men moge, tot verfchooning van deze gruwelen, zeggen, voegde mijn Gastheer daar bij, dat dit gefchiedde in een gistende drift, in een gemoedsgeftalte, welke niet vatbaar was voor eenige menfchelijkheid; maar kan ooit een drift, welke tot zulke uitfporigheden en gruwelen uitfpat, worden verontfchuidigd, daar het tegen alle menfchelijkheid, volftrekt aanloopt, den Mensch tot den diepften Haat van beestachtigheid vernedert, en heni gelijk ftelt met zuïke dieren, welke een fchrjk der natuur geworden zijn? En wat zal men dan zeggen, van zo veele duizende gevallen, als er naderhand in koelen bloede zijn gebeurd: wanneer men Menfchen fchandelijk vermoord heeft gevonden, met de overtuigendfte tekenen, dat het uit wraak, wegens den gepleegden hoon aan den Vorst, ware gefchied, en waaromtrent doo£ C a  C 36 D de Wreekende Gerechtigheid nimmer eenig onderzoek is gefehied? Dan, laat ik een gordijn fchuiven voor dit akelig tooneeï, en de weinige ogenblikken, wélke wij nog bij eikanderen zullen vertoeven, met aangenamer en nuttiger gefprekken doorbrengen. in eene hevige vervoering van driften, en van de uitterfte verontwaardiging, en uit de volheid van een beneepen hart, gilde ik uit: heeft dan deze Natie geen Godsdienst? Gelooft men hier niet aan het beftaan van een'Opperwezen, welk loon naar werk verfchaffen kan , verfchaffen zal, verfchaffVn moet? Is dat die Na«tie, waarvan ik zo veel goeds vernomen, in welken ik zo veele deugden vooronderfteldt heb? ■ 6 Mijn Vriend 1 antwoordde mijn Gastheer, dat, was het'waarover ik u nog eenige weinige ogenblikken wilde onderhouden» Wij geloven in en aan éénen God; die rechtvaerdig is en zijn moet, zo in het beloonen van het goe-. deT als in het ftraffen van het kwade: en wij hebben eenen Godsdienst, die redelijk, die verftandig, die Gode betamelijk rs; met weinige woorden: eenen Godsdienst, die ons opleid tot het betrachten van alle zedelijke deugden, iti het bijzonder tot 'de plichten, om elk het zijne te geven, om niemand te beleedigen, en om God boven alles te vreezen. En deze Godsdienst leid ons voornamelijk op, or» dat alles te verrichten uit ware liefde tot God. Ziedaar, mijn Vriend! onzen Godsdienst: bij een nader onderzoek, meer uitgebreid dan ons bekrompen tijdbeftek thans toelaat, zult gij overtuigd  c m ttiigd worden, dat, hoe veel menfchelijke waaïfchijnlijkheid men ook moge gevoegd hebben bij den waren, en aan ons geopeubaarden wil van het Opperwezen, dit de Godsdienst is welke hier door veelen beleeden, ea mogt jfc kunnen, zeggen : door veelen beoeffend word! Maar gij zult tegelijk overtuigd worden, dat het belijden van eenen Godsdienst, en liet beleven van denzei ven nog zeer verre van eikanderen verfchillende zaken zijn. Wanneer gij ook van de gefchie- denisfen van dit Land een denkbeeld door. een ©rnftandig verhaal zult omvangen hebben, waar aiaar uwe verlangens zich zo uuftrekken, en welken uwen aandacht, uw onderzoek dubbel waardig zijn, dan zult gij bevinden, dat de Voorzaten van den tegenwoordigen eerften Amptenaar, van tijd tot tijd, door foortgelijke verwoestingen, tot dien trap van hoogheid geftegen zijn, -dat hunne Opperjieeren hunne Dienaren zijn geworden8 en zij geheerscht hebben over diegeenen, van welken zij de wet moesten ontvangen. Ik wil Sliet zeggen, dat die Amptenaaren zelve zodanige dolle bedrijven hebben aangeftookt, of doen aanftoken *, maar dit is nochtans waarachtig, ea genoegzaam aan de geheele waereld bekend, dat zij daarover nooit in het openbaar hun ongenoegen, te kennen hebben gegeevenidat zij altoos gebruik liebben gemaakt van de gevolgen, welken daar nit tot vermeerdering van hun vermogen voortvloeiden; dat anderen, welke in de verhoging van den eerften Amptenaar vermeerdering van hunnen gelukftaat bedoelden, zekerlijk menigmaal efluiten terug te keeren. Zoo zullen veelen oordeelen; zo zoude ik misfehien ook oordeelen indien een ander mij dit voorftel deed. Maar geheel anders is mijn befluit. Ik wil den aard van dit Volk nader onderzoeken; ik ontdek daarin nog te veel goed; en wil het kwaad in zijnen oorfprong, in de diepfte fchuilhoeken,. indien ik het vinden kan, nafpeuren. Ik nam dan affcheid fcau mijnea waardigen Gastheer, aan wien ik moest  C 39 ) moest beloven van tijd tot tijd mijne aanmerkingen aan hem te zullen mededeelen, terwijl hij mij van zijne zijde ook beloofde, zo veel hem mooglijk zou zijn, aan mijne nafpeuringen de behulpzame hand te zullen bieden. Ons .affcheid was niet als van twee eikanderen naauwlijks kennende Menf'chen, maar als van twee naauwverbonden Vrienden. Ik ïpoedde mij naar de naastgelegen-pleisterplaats, alwaar ik volgens affpraak mijn Reisgezelfchap aantrof, uitgenomen den hater der vrijheid, en den beminnaar der llaaïTche ketenen, welke terftond was doorgereisd. Mijn Gezelfchap vertoonde hunne blijdfchap, zo wel over mijne aankomst, als over zijn vertrek: dewijl wij nu gelegenheid zouden hebben om over het een en ander vrijmoedig en zonder agterhoudenheid te kunnen fpreeken. En mijn Reisgezelfchap deed mij, op het hoeren dat ik bij tusfehenpoozen naar de groote Stad wilde reizen, om niet te veel te vermoeijen, en tusfchenbeiden het merkwaardigfte te bezien, het genoegen om mij te verzekeren, dat, indien hun gezelfchap mij zo wel beviel.als het mijne hun aangenaam was, zij met mij zouden reizen naaide plaats welke ik bedoelde, en op ieder plaats zo lang vertoeven, als ik tot bereiking mijner oogmerken nodig had. Dit nam ik met blijdfehap aan: en hier mede waren alle lastige plichtplegingen bij ons afgedaan. " Ik moet hier eindigen: om dat ik op deze plaats ordenlijk kan afbreeken; daar integendeel, indien ik het verhaal mijner reize verder wilde yqrvolgen, deze tot eene onmatige lengte zou C 4 *ü*  C4°) uitlopen. Ook vertrekt op het oogenblik een fchip van hier: en zo ik deze gelegenheid verzuimde, zoud gij misfchien nog wel zes weeken le vergeefsch naar bericht van mij moeten wagten. Vaarwel! Groet alle onze Vrienden! En zijt verzekerd dat ik onophoudelijk, en met alle oprechtheid, in den volften nadruk van het woord, blijve uw Vriend» ! ; , VIERDE BRIEF. ZEER HOOGGEACHTE VRIEND'. "^(Z'anneer wij ons weder op reis begeven hadden, verhaalde mij mijn Reisgezelfchap, dat de vijand der vrijheid , welke mij zo onbetamelijk bejegend, en welke ik daarvoor zo wel betaald had, een Man was, welke voor dezen openlijk de vrijheid had gehandhaafd en verdeedigd; die een der grootfte tegenftrevers van het onbepaald gezag van den eerften Amntenaar was geweest; «die veele Burgers had aangerpoort om mede te werken,ten einde die macht te doen wederkeeren binnen die palen Waarin dezelve behoorde beftoten te zijn; maar die, ziende aan de eene zijde dat de Burger niet alleen het onbepaald vermogen Van den eerften Amptenaar wilde beperken, maar ook terug vorderde die rechten welke voor deezen, onbetwistbaar aan het Volk hadden toebehoord •  C4i ) hoord, en nooit wettig ontnomen waren of kon-, den ontnomen worden, en daaruit vreezende* dat het groot oogmerk, 't welk hij bedoeld had» öm op de puinhopen van de verminderde grootheid van den eerften Amptenaar zijne eigen grootheid te bouwen, zou verijdeld worden; en aan de andere, dat de kans begon te keeren, dezelve partij had verlaten, en zich tot diegeenen gewend, welken aan de vrijheid den doodfteek Zochten toetebrengen: wel weetende, dat er bij eene verwachte omwending van zaken geen voordeel, geen eer, geen aanzien; maar fmaad, hoo» én verachting voor de voorftanders der vrijheid zouden overig blijven. Daarbij voegde mijn Vriend, dat er van dat foort een meenigte genoegzaam in alle plaatzen binnen dit Land gevonden wierden,— dat nochtans deeze perron langen tijd in verdenken was gebleven bij die partij welke hij nu omhelsd had, of dezelve op hem wel genoegzamen ftaat konde maken; maar dar hij derzelver vertrouwen volkomen gewonnen had, door een en% andermaal de welmeenenheid van zijne afzweerinc-, nopens de belangen der vrijheid, door geweldadige bedrijven, omtrent diegeenen, welks partij hij bevorens had aangekleeft, te doen blijken. En nu had hij het genoegen dat hij in zeer groot aanzien ftond bij den eerften Amptenaar, en een plaats bekleedde in de ftoelen der eeren, welken voor de braave Voorftanders der vrijheid alleen behoorden gefchikt te zijn. — Ik vraagde aan mijn Gezelfchap hoe de eerfte Amptenaar op zulk volk nog eenig vertrouwen konde (tellen, daar zn immers, indien de kans nog eens orokeerC 5  C4* ) de, hetwelk in menfchelijke zaken niet geheel onmooglijk was, weder zeer ras zijn partij verlaten, en zich alsdan weder tot de alsdan bovendrijvende partij wenden zouden? Maar het antwoord was: dat de eerfte Amptenaar daarvoor niet beducht ware; maar dat hij in de verbeelding ftond, dat hij zijne banden zo naauw had toegehaald, dat het onmooglijk ware die ;los te maken; en dat hij vermeende vermogen genoeg te hebben om het doorhakken van den knoop aftewenden. Dat daarenboven de eerfte Amptenaar volkomen konde verzekerd zijn op de aanhoudende onderfteuning van die verraders : om dat het voor hen onmooglijk was geworden eene andere partij te verkiezen, daar de Voorftanders der-vrijheid, welken hen hadden leeren kennen hen nooit meer tot hunne medehelpers zouden willen aanneemen ; maar dezelvcn voorzeker met die verachting zouden behandelen, welken zij,, om hun gepleegd verraad, hadden verdiend. Ik verhaalde de gulhartige behandeling van den Gastheer, bij wien ik mijn intrek had moeten neemen, toen zij mij in het Dorp hadden moeten agterlaten; alsmede het gefprek dat ik met hem gehouden, en het nachtgezicht 't welk ik gedroomd had. De gastvrijheid van onzen Vriend verwonderde hen niet; maar zij verzekerden mij, dat die Heer alle vreemdelingen, en bovenal alle Voorftanders der Vrijheid altoos op dezelve wijze behandelde, indien hij daartoe maar de gelegenheid bekomen konde. Het geen die Heer mij verhaald had, verzekerden zij mij vólkomen overeenkomftig de waarheid, doch veel  (43) Veel te zacht, en met agterlating van veele waarachtige, fchoon haatlijke, aanmerkingen, gefchilderd te zijn. Mijn droom kwam hen zeer aanmerkliik voor, en gaf ons nog veel ftof om over de verfoeilijke dnjfveeren van zulke cervergeeten gruwelen eenige gefprekken te voeren. Intusfchen gaf ik aan mijn Reisgezelfchap te kennen, dat ik doormijnen Gastheer in het Dorp een oppervlakkig denkbeeld van den Godsdienst des Lands had bekomen, maar dat ik echter uit hem en zijn verhaal ontdekt had, dat er veele wonderlij e gebeurenisfen, omtrent het vastzeilen van eenige heerfchende begrippen hadden plaats' gegreepen, en dat er veeic wonderlijke leerftukkec waren ingeflopen, alsmede ciat in CoJOf mi"-e opzichten de Godsdienstijver zo veel had toegebragt tot vermeerdering der macht van den eerften Amptenaar; en dat ik zulks bij gelegenheid, wanneer ik onderzoek deed naar de omft.ndigheden van zaken en perfntien wel zou ontdekken: en verzocht daarop indien dit ccnigzints in den k) ing der kundigheden van mini Gezelfchap viel, dat men dan aan mij,als eenen vreemdeling, die de waarheid zocht, en geen belang heeft°om iets anders te zoeken, dat geen zou mededeelen wat in ftaat was om mij het rechte fpoor tot de waarheid aantewijzen. En hierop nam een van het Gezelfchap het woord, verzekerde mij dat hij zich daarin eenigermate had geoefFend, en dat hij bereid ware om mij alles te zeggen, wat hij daar over gelezen en gedacht had Ik voer hem hier fpreekende in, even als of hij dezen brief zelve vervolgde: * In  (44) In vorige tijden was dit Land, gelijk nog veele Landen tot op dit oogenblik, in een diepe onkunde gedompeld, nopens den waren aard van den Godsdienst. Men verbeeldde zich allerlei foorten van Godheden, naar de verfcheidenheid der behoeften welke men wenschte vervuld te zien, aan welke Godheden men eene uitterlijken eerbied , zweemende naar de aanbieding, bewees. Maar het was ook niet meer dan eene uitterlijIcen eerbied, en het hart, het waer gevoel, had niets met dezen dienst gemeen. Elk Mensch vormde zich, naar zijne bezigheden of belangen, een Godheid volgens zijne inbeelding, en er was in hunne eerbewijzingen, in hunne zogenaamde GodsdienstoefFeningen, niets te vinden het geen blijke gaf van eenig famenftel van waarheden, ïn welken zij overeenftemden. — Daarna voerde eene ijverzucht, welke, indien zij wel beftuurd en tot de beste oogmerken ingericht word, zeer prijzenswaardig moet geoordeeld worden, verfcheiden zogenaamde Geestlijken uit andere Landen, door een groot gedeelte der bekende wereld , en mede herwaards, om de oogen van dit blinde volk te verlichten, en aan 't zelve den Waren Godsdienst bekend te maken. Maar ongelukkig gaven die Geestlijken zo veel blijken van een zucht tot heerfchen, meer dan om zielen te winnen, zo veel blijken van een zucht om uitterlijk eene verandering in de gedaante van den Godsdienst te maken, terwijl men zich weinig met de verbetering van het hart en deszelfs neigingen bemoeide, dat derzelver komst in dit Land die uitwerking niet konde hebben welke daar  (45) daarmede moest zijn bedoeld geweest, namelijk om bevoorderlijk te zijn aan de verheerlijking van dat Opperde Wezen, het welk zij verkondigden. Nochtans bereikten zij hun voornaamfte oogmerk, om den Godsdienst in den vorm hunner gewoone Godsdienstoeffeningen te herfcheppen: want de Bewooners van dit Land, waarfchijnlijk meer bewogen door de nieuwigheid, dan overtuigd door eenige gezonde en redenkundige betogen, veel min getroffen door wonderwerken, welken boven het bereik der Natuur zijn ^waarvan mij althans nooit eenige waaragtige of waarfchijnlijke bewijzen zijn voorgekomen) lieten zich , niet overreeden, maar vervoeren om den nieuwen Godsdienst aanteneemen; waartoe niet weinig heeft geholpen de beloften van die Geestelijken, aan de Vorften van dit Land, dat door het aannemen van dit nieuw geloof hunne heerfchappij beftendig zou zijn, en aan hen niet zou kunnen ontnomen worden; maar in tegendeel dat zij andere Volken onder hunnen fcepter zouden zien bukken. Ook overreedden zij die Vorften, dat de leerftellingen van den nieuwen Godsdienst mede daar heenen gericht waren, om het Volk eene blinde gehoorzaamheid voor hunnen Opperheer in te boezemen, en hun mitsdien het vermogen te verfchaffen om oppermachtig over hun Volk te heerfchen. Dergelijke beloften, welker vervulling zij nochtans zeer wel wisten aan hunnen verkondigden Godsdienst niet verbonden te zijn, bewogen de Vorften van dit Land, »eer dan eene zeedelijke overtuiging, tot het aanneemen van den nieuwelijk aangevoerde Godsdienst:  C4Ó) dienst: en in alle tijden heeft de ondervinding geleerd, dat het Volk een blinde Navolger is van het voorbeeld van zijnen Vorst. Men kan of mag niet ontkennen, dat in denzelven, nu nieuwelijk ingevoerden Godsdienst veele nuttige en voor den Mensen heilzame inftellingen gevonden wierdén. Dezelve (teunde voornamelijk op zeker boek, het welk wij nog, en veele oude en later Volken benevens ons, houden voor oorfprongelijk afkamftig van de God- . heid te zijn, en van daar berwaards gezondin om den Mensen te leeren wat hij omtrent het Opperwe/en, zich zelve en zijnen Medemensen verfchuldigd is, en om hein tloor beloften van belooning, en bedreigingen van ftraffen, te beweegen om het goede, 't welk hem geboden wierd, te doen, en het kwade, 't welk hem verboden wierd, te vermijden. Maar de leerftellingeh, welken van tijd tot tijd waren ingevoerd door Menfchen, weiken zich de macht aanmatigden om alleen, en met uitfluiting van alle andere verllandige Wezens, dat oorlprong. lijk Goulijk boek te verklaren, en op te helderen, waren zo verre afgeweken van de klare en -duidelijke oogmerken van dat boek; de bijvoegzelen, welken men daar had bijgedaan, om zich dus bij Natiën, welken den ouden Godsdienst waren en bleeven toegedaan, aangenamer, en den. nieuwen Godsdienst aannecmelijker te maken, dit alles had de gedaante van dezen nieuwen Godsdienst zodanig ontluisterd, dat dezelve geen de minfte overeenftemming meer had met het boek, waaruit zij nochtans haren oor- fprong  (47 ) fprong had genomen. En de weinige luister., welke deze nieuwe Godsdienst nog van het Godlijk boek had overgehouden, wierd, na dat deze en andere Volken, dezelve hadden omhelsd, in volgende eeuwen, nog zeer aanmerkelijk verminderd. Eindelijk wierd de onkunde in het (luk van den Godsdienst zo groot dat men nauwelijks het Godlijk boek konde lezen. Er was genoegzaam over de geheele Wereld in dat ftuk, en omtrent alle wetenfchappen, welken daar mede eenige, betrekking hadden, eene duisternis inde Zielen der Menfchen nedergedaald, zodanig dat er bijna niemand gevonden word, welke eenige wezenlijke verftandige begrippen had overgehouden van het geen hij verplicht was te doen of te laten. — Dan, in het midden van deze diepe onkunde en duisterheid, fchoot eene ftraal der eeuwige wijsheid van het Opperwezen in het hart van eenige weinige Geestelijken, welken daar door wierden opgewekt om de waarheid, tot in de diepfte fchuilhoeken, waarheen zij door de onkunde en verkeerd eigenbelang verbannen was, op te Ipooren, en van daar, het koste wat het wilde, voort te brengen en aan de verblinde wereld te ver. toonen. Deze ftraal van verlichting en overtuiging was niet gevallen in een dom en verftandeloos Mensch, niet in een Luijaard,die zich aan zijne verftandelijke vermogens niet laat gelegen liggen, maar in zulke zieien, welken reeds te voren naar de waarheid zochten, en ieverig daarin volharden; doch welken, zonder deze medehelpende beftraling weinige voorderin- ge»  C 48 > gen zouden 'gemaakt hebben: om dat de waarheid thans zo diep verborgen was, dat zij, alleen door een menfchelijk vernuft, zonder behulp van een meer uitgebreid vermogen, niet was te ontdekken. De kundigheden, waar mede drie Onderzoekers der waarheid bedeeld waren, de iever. waar mede zij waren bezield, de eer, welken zij er in fielden dat zij.bevorderlijk mogten zijn aan de herflelling van domme fchepzelen tot redelijke Wezens, alle deze omftandigheden werkten te famen, om deze Onderzoekers over alle zwarigheden, welken hen wierden in den weg gelegd, te doen heenen flappen, en alle hindernisfen te doen uit den weg ruimen; met dat voor de wereld gelukkige gevolg, dat de naakte waarheid, zonder eenige beleifelen en niets beduidende verderfden, wierd voor den daggebragt, en op die wijze aan de geheele wereld vertoond. s Dan hoe veel blijken de waarheid ook hebben mogt van de echtheid en wezenlijkheid van haar beflaan, hoe veele bewijzen ook dat zij de waarheid zelve was, zo diep was de duisternis in het hart en 't verfland van het grootfte gedeelte der Menfchen ingeworteld, en veelen wierden zodanig door eigenbelang, en om hunne vette inkomflen niet te verliezen, gedreeven, dat maar weinigen haar wilden of konden kennen en eerbiedigen. Intusfchen had de lichtftraal van het Opperwezen de Onderzoekers der waarheid niet van natuur veranderd; neen, zij waren, zij bleeven Menfchen , onvolkomen fchepfclen , die , tot welken toppunt van kennis en vermogen zij ook  C49) Jromen, onvolmaakte en dwalende Menfchen blijven. Dit bleek aan hun, welken de waarheid hadden opgefpoord en aan het licht gefteld; want nauwelijks had men haar, zo naakt als zij was, gevonden en voortgebragt, of ieder waande, dat men om de welvoeglijkheid haar een kleed moest omhangen; maar zij konden noch in de (tof, noch in de verwe,noch in de form overeenkomen. En dit gaf gelegenheid, dat zij, welke met vereende krachten wonderen hadden kunnen uitvoeren, en misfchien met den tijd de geheele waereld overtuigen , nu van eikanderen lcheiden, ieder een bijzonder afbeeldfcl der waarheid aanaamen, en dezelve naar zijn eigen «innelijkheid zodanig omkleedden en voor het oog der Menfchen bedekten, dat men niets daar aan konde zien van 't geen de waarheid moest kenfchetfen. Men liet de waarheid waar zij was; men gedoogde dat zij weder in den kerker wierd gevoerd, waar uit zij nauwelijks verlost was; en men vergenoegde zich, dat men nu gelegenheid had, om met den lchijn der waarheid heen te (lappen. Men heeft daarna meer dan eens getracht om de waarheid weder op te fpooren, en voor het licht te brengen, meer dan eens de middelen daartoe trachten in het werk te ftellen; maar er is na dien tijd geen ftraal der eeuwige wijsheid in het hart van Menfchen gefchoten geweest, waardoor men moedig en rustig alle beletfelen en hinderpalen kan te boven komen, en uit den weg ruimen. Het is of de Godheid aan het Nageflacht die verzuimen ftraffen wil weikeu door E) des,  C 50 } deszeïfs Voorvaderen zijn gepleegd, wanneer _i| ./geen meer prijs op de waarheid hebben willen ftellen, maar dezelve in de macht harer vijanden gelaten, en zich met het weinig gelijkend afbeeldfel derzeive vergenoegd hebben." Althans nimmer is er na dien tijd eene zo gunffcige gelegenheid geweest om de waarheid voor het oog der geheele waereld op dien troon te plaatfen» welke voor haar gefchikt is. Eens is er een tijd geweest, waarin twee voorname Mannen onderzoek deeden naar de waarin eid, en twist voerden over eenige leerftellingera waarin zij verfchilden, en welken zij hielden Voor de kenmerken van de onbenevelde waarheid. En, indien de Staatkunde zich in die gefchillen niet gemengd had, zou misfchien toen de tijd geboren zijn geweest, om de waarheid weder voor den dag te brengen. Dan, de Staatkunde zocht „iet naar waarheid; maar eigenbelang, vermeerdering van grootheid en vermogen, zijn alleen de drijfveeren, waardoor zij werkt. Er was te dier tijd eene aanmerkelijke verwijdering tusfehen den eerften Ambtenaar, en den eerften Raadsman Van het voornaamfte en rijkfte Gewest dezes Lands- Deze eerfte Raadsman was een oud, eerwaardig en zeer kundig Man % een Vriend des Vaders> van den toenmaligen eerften Ambtenaar, sn ook een Vriend van hem * voor zo verre zulks jöet de belangen van zijn Vaderland, welken hem boven alles ter harten gingen, konde overeengeferagt wórden.- Maar die eerfte Ambtenaar zocht de vrijheid te verdrukken en van den troon te ftootsat en zien zelvs te verheffen over alles wat nog fee*  (Si ) boven bem verbeven was. Hierin was de eèrftë Raadsman zijn tegeiiftrevcr; en dit maakte den ëerftcn Ambtenaar tot zijnen gezworen Vijand, welke gcën rust nam', eer hij dien braven Grijsaart aar zijne wraak had o-gë'offerd. De taatfté bad zicli gevoegd i eil wel uit volkomen overtuiging van zijn hart, bij de eene der twistende partijen , welke zich had opgedaan om eenige oudé Hellingen Uit te pluizen, eh de waarheid, indien zij nog opdczëwaereld të vinden was, op te fpoóreh: toonenden dat liet geen men voor waarheid, had opgenomen, hiet de waarheid, maar in de daad alleen de fchijh daar Van Warë: De eerde ftmbrehaaH anders een Man die zich aan de waarheid niets gelegen liet liggen, die zich nooit met den Godsdienst bemoeide, die hooit blijkeü gaf dat hij eenige beginzelen van Godsdiënst bezat, voegde zich; niet uit overtuiging van zijri hart, maar om dat hij in alles hettegèngcftelde vari den eerden Raadsman zijn moest, bij de andere partij, welke zich met den fchijn der waarheid vergenoegde, eh betoogde dat men het daarmede zo lang had kunnen ftellen,. en nu zeker geen .meer rederten had dan voorheen, bni dat gêne të. verlaten, wat men voor waarheid had aangenometl. Indien de beide Partijen vrijheid hadden, gehad en behouden q om openlijk hünnè gevoefens met bedaardheid ten toon te leggen, indieri men hen de gelegenheid gelaten had om hunne denkbeelden met de nodige bewijzen te ftaven; zonder dat hooger gezag tusfehen beiden was gekomen, om zulks te beletten, zeer waarfchijifr lijk zou men op het fpoor geraakt zijn, om de D a waar-  C5*> Waarheid te ontdekken; en door alle eeuwenheea, zou men het tijdperk van het leven des eerften Ambtenaars geprezen hebben, als het tijdperk, waarin met zijne toeftemming, welke men misfchien daarna zijne medewerking zou genoemd hebben, de lang verbannen en gekerkerde waarheid ware aan het licht gebragt, en aan de waereld bekend gemaakt. Maar zijn vijandfchap tegen den eerften Raadsman dulde niet dat deszelfs partij langer ftand hield, en die vijandfchap floeg over tot op die partij, bij welke de eerfte Raadsman zich had gevoegd, en welker Hellingen, even zo min als de waarheid zelve , bij hem bekend waren. Hij moest een middel vinden om zijnen Vijand van kant te helpen, en waar zou hij dit vinden? De onkreukbare trouw van den eerften Raadsman voor het Vaderland was in de veegde ogenblikken zo duidelijk gebleeken, dat niemand daaraan konde twijffelen, en dezelve bleek nog daaglijks, offchoon de eerde Ambtenaar alle mooglijke hinderpalen in den weg lag; hij verzette zich tegen alles wat het Vaderland en de Vrijheid konde befchadigen, zonder te onderzoeken in welke gevaren hij ziek daar door dorten zoude; en dit was aan den eerften Ambtenaar genoeg gebleken; hij ontzag geen gevaren, welken hem bedreigd wierden, maar ging in zijne pogingen ten nutte van het Vaderland blijmoedig voort, wagende zijn leven, zijn grijzen kop, aan de uitwerkfelen van den nijd en de afgunst. Dit was aan elk Burger bekend; en niemand,zelf nietzijne Vijanden,konden een vlek of rimpel in zijn gedrag vinden. Maar  C53) Maar de eerfte Ambtenaar, meer doorzicht hebbende in krijgsbedrijven dan in eenige andere wetenfchappen, en mitsdien afgerecht op het leg- f gen van hinderlaagen en bedenken van andere listen, tot den krijgsdienst behoorende, zocht naar middelen om de twee twistende Partijen zo verre te brengen, dat de Staatkunde, tot bewaring der rust, noodzaaklijk zou oordeelen, om hunne gefchillen te doen onderzoeken, en de gevoelens van een derzelve te doen veroordeelen. Of hij nu die middelen gevonden heeft, om dat onderzoek en die veroordeeling volftrekt noodzaaklijk te maken, is niet wel met zeekerheid te bepalen; maar zeeker is het, dat hij zulks als volftrekt noodzaaklek heeft doen voorkomen, met dat gevolg, dat de Oppermachten van dit Land, of wel die geenen, welken ziclx de Oppermacht hadden aangematigd, en welken hij van zijne wenken kon doen vliegen, eene algemeene Vergadering van Geestelijken van alle Naden hebben faamgeroepen, om de gefchillen te onderzoeken en te bellisfen. Gij zult voor zeeker wel verlangende zijn ora eenige kennis te bekomen van den aard dier gefchillen; maar de tijd laat niet toe dezelve u •zo breedvoerig voor te ftellen als wel noodig zoude zijn, om u met eenigen grond te doen oordeelen, aan wiens zijde de meeste gegronde reedenen waren. Ik moet dit derhalven uitftelJen tot eene andere gelegenheid. Ook is dit ons gefprek meer gefchikt tot een gefchiedkundig verhaal, dan tot een onderzoek der verfchilignde gevoelen^ dezer twistende Partijen, Dit D3 is  <54) ïs ondertuslohen zeker., dat deze gefchïllea voornamelijk befto.nde« in verfchillende wijzen, hoe zij hunne gevoelens uitdrukten en voordek den; en dat zü in veelen hunner gevoelens waarlijk alleen verfchilden in de woorden, en niet in de zaken: en nochtans bleef elk aan zijne, wijze van zich uittedrukken, zodanig gebonden, als of er de rechtzinnigheid volftrekt mede gemoeid ware. Zo nochtans, dat die Parti] ^aan wiens zijde de eerfte Raadsman zich gevoegd had, de andere nimmer van onrechtzinnigheid befchuldigde; maar daarop ftaan bleef, dat men, in zulke zaken eikanderen behoorde te verdragen. Het was voor den eerften Ambtenaer niet moeilijk, daar hij met andere Natiën in zeer. snauwe betrekkingen ftond, het daar heen te lei-s den, dat op die Vergadering geene of ten minften. weinige andere. Leden wierden gezonden, dan zulken, welken het gevoelen waren toegedaan van die Partjj welke hij omhelsd had. Der-, halven konde het ook niet anders zijn of die yam zijn Partij, moesten zegevieren. De anderen^ welken de waarheid zochten optefpooren, mog-. ten nauwelijks fpreeken , en yerdeedigen was hun volftrekt niet geoorloofd. De Voorzitter,' dier Vergadering lag hun terftond het zwijgea, op, wanneer zij den mond dachten te openen. Zo wierd dan door eene Vergadering van partijdige Rechters, waarvan veelen den aardt des ger fchils niet kenden, een gefchil niet beflist., maar,, afgebroken. Zo wierd de waarheid weder veroordeeld om gekerkerd te blijven. En op dat I iiie-  < 55 ) ftfemand ooft weder den lust bevangen zoude om zich voor de waarheid in de bres te nellen, wierden daar, naar de begrippen van dwaalzieke Menfchen, leerfleih'ngen bepaald, die ten eeuwigen dage het richtfhoer van ons geloof, en van de onderwijzingen der Leeraren zouden moeten zijn; waaraan zij zich altoos bij eede zoudea moeten verbinden, zonder ook daar iets af of toe te doen; zonder ooit te mogen onderzoeken of zulks met het geopenbaarde boek van het Opperwezen al of niet overeenkwam; en zonder ooit te mogen denken, dat het mooglijk geweest ware, dat eene Vergadering van zo veele Mannen, met zo veel gematigdheid, met zo weinig partijdigheid, tot zulke heilzame <^:grT,erken te faamgeroepen, in étn eenig ftuk zou hebben kunnen dwalen. Zedert hebben nu of dan wei eens eenigeu onzer Leeraren durvtn o..dei neemen, eenige aanmerkingen tegen de vastgroeide ïeer van die geestelijke Vergadering te maken, en aangetoond dat dezelve niet in alles overeenftemde met de waarheid, het geen nochtans noodzaaklijk was; maar dezen wierden welhaast genoodzaakt, of hun gezegde te herroepen, en tegen hun eigen licht en overtuiging openlijk te erkennen dat zij gedwaald hadden, of hunne bediening te verlaten, en dus van hun middel van beftaan afftand te doen. En daar het bij veelen een broodwinning geworden is, den weg des levens en der deugd aan het Volk te verkondigen, blijven veelen zich thans affloven in het verklaren van nienfchelijke leerftellingen, zonder te onderzoeken of de-elven van Godlijken oorfprong zijn. D 4 G5J  C50 Gij zult misfchien hier vragen: hoe ging hefc toet onzen braven Grijsaart? Indien ik u thans beezig hield met de gefchiedenis van dit mijn Vaderland, zou ik er u veel van kunnen, van moeten zeggen, en, als gij bij vervolgden lust van uw onderzoek tot zo verre uitftrekt, zult gij ongelooflijke zaken kunnen ontdekken Laat het u thans genoeg zijn u te zegg' n, dat het aan den eerften Ambtenaar niet genoeg ware, met zijn Partij over die van den eerften Raadsman te hebben gezegenpraalt; maar dat hij n>c heeft gerust voor dat hij, door een aantal van Pachters, welke niet wettig waren aangefteld, maar door hun zelve of op zijn voorftel verkoren, en welken nimmer door iemand als wettig zijn erkend geworden, den eerften Raadsman had doen veroordeelen tot een fmaadlijken dood, totfmer: van alle brave Burgers , en met verkrachting van die voorrechten welken door hem plechtig bezworen waren, ën welken hij mitsdien ver» plicht was geweest tegen allen en een ieder te befchermen. Hier valt mij de pen van fchrik en verontwaardiging uit de hand; en ik kan derhalven niet meer fchrijven dan, vaarwel! Ik blijve # tiw Vriendi V IJ F-  C 57 ) VIJFDE BRIEF, WAARDE VRIENDÏ J~Jet ongelukkig lot, den braven Grijsatir_l overgekomen, trof mij tot in de ziel. Ik konde bij mijn Reisgenoten geene verdere ophelderingen bekomen over het gezegde van henfdie mij het verhaal had gedaan, namelijk: dat er doof •den eerften Ambtenaar zelve, of op zijn voorftel Rechters verkoren waren, welke hem ter dnod hadden veroordeeld, en dat zulks ware gefchied met verkrachting der voorrechten, welke door hem bezworen waren, en welken hij dus verplicht was geweest te befchermen, offchoun ik meer dan eens daarop aandrong. Al het antwoord,het welk zij mij daarop konden geven peltend hierin: dat ik nog maar wat geduld zou oeffenen, tot dat ik gelegenheid had, om door 1 eene aaneengefchakelde gefchiedenis den waren ftaat der zaken in dat Land, en de verborgen drijfveeren, waar door alles word in beweeging gebragt en gehouden, te leeren kennen. Eindelijk kreeo- ik echter nog dit befcheid, dat men in dit Land vastgertelde rechtbanken heeft, voor de welken ieder verplicht is te recht te ftaan, het zij in burgerlijke, het zij in lijfftraffelijke zaken, dat het vooral tot de voorrechten van eiken Burger behoord, dat hij van zijne rechtbank, waarD 5 on"  iet hij door zijne inwooning of Verkiezing behoord, tegen zijnen uitdrukkelijken wil niet kan worden afgetrokken; dat het handhaven van alle burgerlijke voorrechten de onvermijdelijke plicht ware van alle Regenten en van den eerften Ambtenaar, alzo zulks met heiligen eed, en aanroeping van het hoogfte Opperwezen tot Getuige, was bekrachtigd, en dat, niettegenftaande den "uitbreiden over alle diegeenen , welken in eenen meerderen graad geplaatst zijn. Van waar toch komt zulk eene verkeerdheid, Bulk een redenloos beftaan? Zekerlijk over het •algemeen daaruit, dat niemand, in welken kring ook geplaatst, immer vergenoegd is met zijn lot, en altoos wenscht, altoos tracht hetzelve, naar zijn denkbeelden, te verbeteren. Het voorbeeld alleen van den Macedoonfchen Waerelddwinger Alexander, kan hiervan ten voorbeeld ftrekken, welke, daar bij de geheele toen bekende waereld overwonnen had, en dus gevoelde dat hij zijne neigingen tot vermeerdering van zijnen roem en vermogen palen zou moeten ftellen, nu, in de te onvredenheid zijner ziele uitriep: zijner dan geen meer waerelden te overwinnen ? Hoe deerlijk moet het hart van iemand, welke nooit met de befchikking van zijn lot te vreeden is, gcfteld zijn! De begeerten naar meerder bezittingen, meer vermogen, meer gezag, ontrusten hem onophoudelijk, beneemen hem alle genoegens,welke anders dit leven kan opleveren, vervoeren den Mensch tot uitterften om zijne oogmerken te bereiken, en drijven hein tot daaden waarvoor het Menschdom gruwt. Deze bedenkingen waren de onderwerpen onzer gefprekken geduurende onze reize; en mijn Gezelfchap verzekerd mij, dat ik in de gefchie« denisfen van dit Land meer -ftaaltjes van dien aard zou aantreffen, welken mij zouden overtuigen , dat de Voorzaten van den eerften Amptenaar nimmer te vreden zijn geweest met de macht, weike aan hun meer dan genoeg, en zelfs  (6i ) ïdf in veele omftandigheden reeds meer dan het welzijn van het Vaderland dulden kan, gegeeven is; maar dat zij, nu eens door zachte, dan door meer dringende middelen, nu door vlijerij, dan door bedrijgingen, nu door het fchenken van eerampten en bedieningen, dan door het doen gevoelen van hun haat en ongenoegen, hadden na zich genomen die voorrechten, welke zij, die dezelven gaven, niet in eigendom bezaten, en dus niet konden wegfehenken: en wel zulke voorrechten, welke bij de andere waardigheden gevoegd, het Land eerlang moesten brengen tot het toppunt van zijn bederf en ondergang; en dat de Natie wel eens nu en dan de wrange vrugten had gefmaakt van zodanige verkeerdheden; doch dat zij, meest altoos in een fluimerziekte liggende, zich daarmede niet had bemoeid; de gevaren, die daardoor over het Land gebragt wierden, als zeer verre afhad gefield, en door fprcekende daden getoond, dat zij zich weinig bekommerde over het lot, het welk hieruit voor het Negeflacht te duchten was, maar alleen zorgde om zich met den tcgenwoordigen voorspoed te verrijken. Mij dacht hier begon ik de trekken van onzen fchrijver, welke mij aanleiding gegeven en lust ingeboezemd had, om deze reize te ondernemen, eenigzins te befpeuren,en de kenfehetfenontwaar te worden, door hem opgegeeven. Dus begon ik ten uiterflen te verlangen om in de gelegenheid te geraken, waardoor ik, uit de echfle bronnen, de gefchiedenis van dit Land mogt verflemen; ten einde daardoor van den waren aard des  des Volks, van de Staatsgerteldheid, vari de ware en overweldigde macht en voorrechten van deri eerften Amptenaar, van de laatfte voorvallen, welke zo veele fchfikbarende toneelen hadderi agtergelaten, en, met één woord j van het tegenwoordige en het vóorledene de door mij bedoelde kennis te bekomen. Ik begon mij derhalven té haasten, om deze Stad te bereiken, en daar mijnen Vriend van de zeehaven aftewachteh; Vari mijne verdere reis tot hiettöe kan ik U niets gewichtigs mededeelen,alzo mij niets merkwaardigs is voorgekomen, of wedervaren. Laat het Udari genoeg zijn^dat ik hier met mijn gezelfchap,zonder verdere onaangenaame ontmoetingen, gelukkig ben aangekomen, en dat ik welhaast het genoegen had, mijnen Vriend té ontmoeten, welke reeds zo verre aan mijn verlangen' heeft voldaan4 dat hij mij ih gezelfchap heeft gebragt, van zulkenj welke mij de gewenschte opèning zullen kunnen geven, en die zich ook daartoe wel hebben willen verbinden, waartoe zij verfcheiden dagen bepaald hebben, om bij den anderen te komen; alzo dit ftuk niet ter loops konde worden afgedaan. Bij mijne Volgende fehrijve ik U, niet het geheel: want dan zou mijn brief te breedvoerig worden; maar een gedeelte van hetgeen ik alsdan zal hooren: misfehieh Voege ik er mijne aanmerkingen tusfehen in, misfehien geeve ik U het verhaal eenvoudig zo als ik het ohtvange, om uwe gedachten volkomen vrijheid te laten; dit zal afhangen van mijne denkbeelden, welke ik alsdan zal hebben, en die fomtijds wel eens veranderlijk, althans niet altoos gemakkelijk vooraf te  ie beperken zijn. Dit is die oude kwaal, welkö zo menigmalen aan U ftoffe gegeeveh heeft oni met mij te boerten * eh welke door de verandering van luchtftreek in mij nog niet vernietigd is. Dan, hoe veranderlijk daarin ook mijn denkbeelden zijn mogen, hierin ben ik volftrekt onveranderlijk, dat ik in waarheid en altoos blijve uw Vriend; ZESDE BRÏEF. zeer waarde VRIÈNd! zult voorzeker ten uiterften verlangend zijn, om de gefchiedenis van dit vreemd Land te verneemen. Thans ben ik in ftaat gefteld om bij gedeelte aan U verlangen te voldoen. En derhalven wil ik U ook niet langer laten wachten» maar maken hier een begin met U het verhaal medetedeelen van de geschiedenis van het land der bedrogenen. Het Land, 't welk men thans het Land der Bedrogenen noemt, is verdeeld in zeven bijzondere Landfchappen,waarvan ieder Landfchnp volftrekt onafhanglijk is van de anderen, en op zichzelve beftaat, in Opperheerfchappij, in gewoonten en jegeeringsvprra, h Y9rig« lijdeP had ieder Land- fchag  CÖ4> fëhap zijnen bijzonderen Opperheer, onder ver» fchiliende benamingen; doch zijn Opperheerfchappij was niet volftrekt; maar gebonden aan zekere bepalingen, aan zekere wetten, welker onderhouding hij bij zijne aankomst plechtig moest bezweeren, in handen van eene Vergadering der voornaamften, welken het geheele Volk vertegenwoordigden. Die bepalingen en wetten waren van dien aard, dat de Vorst geen oorlog met andere Mogenheden mogt beginnen , dan met toedemming der Vergadering van de Volksvertegenwoordigers , en , wanneer die oorlog eens begonnen was, ook geen vreede mogt fluiten zonder voorkennis en goedkeuring van dezelve Vergadering; en dat hij geen fchattingen inogt uitfehrijven, of het Volk op eenigerhande wijze daarmede bezwaren, ten zij alvorens door hem aan de Vergadering der voornaamften daartoe een voorftel gedaan, en 't zelve door die Vergadering goedgekeurd was. Langzamerhand wierden die Landfchappen door huwelijken, erffenisfen als anderzints in een huis, en onder het gebied van een perfoon gebragt, en eindelijk met nog tien andere Landfchappen verbonden, en onder eenen Opperheer vereenigd, zo nogthans dat ieder Landfchap onafhanglijk bleef van de anderen. Indien nu de Oppcrheeren van deze alzo verbonden Landfchappen hun belang, en het belang van het Volk wel gekend en in het oog gehouden, en die Landfchappen in rust en vreede, tot genoegen van den Landzaat beftuurd hadden ; indien zij zich te vreeden hadden gehouden, met de voorrechten, welke aan hun Op-  Opperheerfchappij , onder zekere bepalingen ,' waren vastgemaakt, endeningezetenen gelaten bij die voorrechten, welke zij aan zich voorbehouden hadden, en welker handhaving de Opperheer bezworen had, dan zou dit Land zodanig gebloeid hebben, dat nimmer in de gelchiedenisfen van andere Volken eenige voorbeelden van zulk eene algemeenen bloei zou zijn te vinden geweest. Maar, gelijk het in alle Landen te voren en daarna was gefteld, zo was het ook hier. Alle regeëringsvormen zijn in hunne oorfprongen en beginfelen niets, anders dan een ver-, trouwen van de Ingezetenen, welken zich in maatfehappij vereenigden, aan een of meer perfoonen, en een verband tusfehen den Ingezeten» en hem aan wien hij zijne belangen toevertrouwde, bij het oprichten der Maatfehappij aangegaan, op dat men als kinderen van een huisgezin, op eene Vaderlijke wijze befluurd, voor allen overlast beveiligt, en tegen alle inbreuken zou befchermd worden. Het recht tot regeeren is derhalven niet anders dan een verplichting, om den Ingezeeten bij zijne wettige bezitting, bij zijne vrijheden en voorrechten te befchermen; en een Opperheer of Regeerer heeft geene andere rechten op den Ingezeeten, dan alleen, om gehoorzaamheid te eisfehen aan en omtrent alle die voorfchriften, welken gefchikt zijn tot bevordering van 's Volks geluk. Meer kan, meer mag men niet vooronderftellen , dat een vrij Volk, hetwelk gewoon was onafhangelijk te leven, en alzo konde blijven leven, indien het zijne onafhangelijkheid maar handhaafde, beft doeldl  doeld hèbbe fnet zich in eene maatfchappije te begeven , en zich en zijne belangen aan het beftuur van een ander te vertrouwen; want wie zou van een vrij Volk, aan 't welk den naam van flavernij nog onbekend was, en 't welk niet genooddrongen wierd om zich aan een ander te onderwerpenh maar-'t welk alleen tot bevoordering van zijn gelak zich in eene maatfchappije vereenigde , kunnen vooronderftellen, dat het, uit vreeze van overlast en geweld, het welk nog niet meer dangevreesd, en althans nog onzeeker was, zich uit eigen beweeging, en geheel ongehouden, onder het juk van eenen willekeurigen Rcgeerer zoude hebben begeven, om zich van hem, naar zijnen wil, te laten regeeren? fn tegendeel, om zulks voor te komen was het recht om te regeeren, noch voor het geheele leven, noch erffelijk; maar bij veele Volken was zelfs nog lang na het oprechten der jnaatfchappijen de bediening voor een tijd: en in allen gevallen moest bij het nerven van eenen Regent door het Volk weder een ander verkoren worden. Zo was het ook bij de oude Bewooners van dit Land in gebruik. Doch van tijd tot tijd hebben die geenen, welken gekoren waren tot de heerfchappije, door hun goed en onverbeeterlijk beftuur zich ingedrongen in de gunst des Volks, zo dat zij geduurende hun leven in het bewind gebleven zijn. Somtijds heeft men den Zoon, bij het overlijden van den Vader, uit dankbaarheid voor het nut, 't welk hij aan het Vaderland had gedaan, in 's Vaders plaats verkoTen, en fomtijds heeft de Zoon, door te betoenen, dat hij zijn's Vaders deugdzame voetftappen druk»  C 6? ) drukte, zich die verkiezing in zijn's Vaders plaat* fe waardig gemaakt: althans de Zoons van tijd tot tijd in der Vaderen plaatfen verkoren zijnde» heeft men bij trappen het erfrecht tot de heerfchappije zien invoeren, en de Zoonen der Vorften, zonder in de plaats hunner Vaderen door het Volk of zijne Vertegenwoordigers verkooren te zijn, hebben zich op de doelen der eere, als wettige Erfgenamen, echter zonder eenig wettig recht, geplaatst, en zich weeten te handhaven— Zo dra nu de erffelijkc opvolging der Opperheeren, zonder tusfchenkomst van de verkiezing des Volks, was vastgcfteld, begon men ook aan de grondwetten der beftuuring, waaraan de Vorst verbonden was, gewelddadige handen te Haan, en wel haast hield zich de Vorst door zijn vermo» gen, endoor de lafheid zijner Onderzaten, ont* flagen van die voor hem vernederende verplichtingen, welken het denkbeeld, 't welk wij zo éven van den oorfprong der regeeringen gegeven hebben, met zich bragten; waardoor het wezenlijk denkbeeld van regeering zelve verbroken en geheel vernietigd wierd. Zodanig was het algemeen in de weïeld ge> fteld, eer de Landen nog onder éénen Opperheer gekomen waren. Zodra het erfrecht der Vorften was ingevoerd, en zij de banden hadden Weeten te verbreeken waaraan zij verbonden waren, had ieder Opvolgend Opperheer iets weeten te verkrijgen boven zijn wettig bekomen en aangeërfd gezag. Dit was veeltijds oorzaak geweest vari burgerlijke twisten en beroerten in deze Landen! e>m dat deszelfs Ingezeetenen altoos naarijveri$ E a aijn  (68) zijn geweest over hunne wettige rechten en vrijheeden. Deze beroerten hadden dikwerf den dood aan den Opperheerfcher veroorzaakt; maar in plaats van den eenen Dwingeland was de andere gekomen, welke dan het roer der Regeering uit krachte van het erfrecht in handen nam, en de geheele Opperheerfchappije aanvaardde in dien zeiven ftaat, zo als de overleedene dezelve bezeeten had: en nooit had het Volk, hoe ijverzuchtig ook voor zijne rechten en belangen, moeds genoeg, om, bij het verdelgen van den Dwingeland, ook de Dwinglandij te vernietigen, en de heerfchappije weder te rug te neemen en weder te brengen tot haren eerften oorfprong ; en derhalven bleven de Opperheeren, dezelfde verkrachters van de rechten des Volks, zo als hunne Voorzaten waren geweest, en eindelijk was het te verwachten, dat deze Landen, in welken van ouds de Opperheeren aan zo veele bepalingen, ten nutte van het Volk, en tot befcherming van hun Vaderland, waren verbonden geweest, geheel zouden vervallen in eene flavernij, waarvan onder geene Volken een voorbeeld gevonden wierd. • Hier bij kwamen nog verfcheiden omftandigheden, welken de-Opperheer meer gevaarlijk voor het algemeen belang maakten; naamlijk : daar hij Meester was geworden van zo veele Landen, kon hij door het eene de anderen .noodzaken om hem te believen en in alles zijnen zin te doen, en het eene Gewest gebruiken om het andere in bedwang te houden. Hier toe gebruikte hij het middel om aan het eene Land 3  C«9) Land, of aan de eene Stad voorrechten boven anderen, en ten nadeele van anderen te fchenken, waardoor de overeenftemming, welke anders gefchikt was om den Vorst in toom te houden, wierd verbroken, en tweedracht gezaaid, waardoor de Opperheer wierd groot gemaakt. De Opperheer, dus Eigenaar geworden van zo veele Landen, kon niet meer dan een derzelven als zijn Vaderland beichouwen, waar over zijn hart het meest gevoelig moest zijn, indien hij anders eenig gevoel voor zijn Vaderland bezat. Naderhand waren zelfs de Opperheeren geene Landzaten, en hadden op dit Land geene andere betrekkingen, dan zij op de geheele Waereld hadden, en onderwierpen dus het belang van dit Land, aan de belangen van die Landen, waar zij het levenslicht hadden ontvangen. Alle deze omftandighedcn werkten tefamen,omden Opperheer gelegenheid te verfchaffen, om alle rechten, welken het Volk aan zich behouden had, zich toe te eigenen, om van tijd tot tijd de Vertegenwoordigers van het Volk te verminderen in hun wettig gezag, en hun te noodzaken om derzelver rechten aan hem af te ftaan. Zo lang nu dit met beleid, met zachtheid ge-, fchiedde, bleeven de gemoederen bedaard, en niemand bekreunde zich het verlies zijner beste bezittingen, waar onder voorzeker de wettige rechten den eerften rang behooren te bekleeden. En indien de Opperheeren hadden voortgegaan met deze zachtheid, zij zouden buiten twijffeL hunne oogmerken bereikt, en dit Land onder E 3 kim-  C 70 ) hunne volftrekte en willekeurige opperheerfchappije, zonder eenige bepaling van wetten of verplichtingen , gebragt hebben. Dan, door den onverwachten en voorbeeldelozen afftand van eenen Vader, welke een voorname rol op het tooneel der waereld had gefpeeld, en die zijn werkzaam en glorierijk leven verwisfelde in een leedig aanfchouwer en werkloos Burger te worden, verfcheen zijn Zoon op het tooneel, en vertoonde het waarachtig tegenbeeld van zijnen Vader, welke niets met de laatften gemeen had, dan de zucht tot een onbepaalde heerfchappije over deze Landen, op dezelve wijze als hij dieuitoefFende in een ander Land, waar men de flavernij gewoon was. De Vader kende de Hewooners van dit Land als zulken, die zachtlijk geleid wordende, tot alles waren te brengen, wat men van hen begeerde; maar die, gevoelende het knellen der banden, waar mede men hen wilde kluisteren, zich door fterke, en den Vorst in gevaarvan zijn leven brengende middelen, wisten te ontflaan van de boeijen, welken voor hen ge« fmeed waren. Hierom had de Vader aan zijnen Zoon, bij de overgave dezer Landen, uitdrukke. lijk geraden om zijne heerfchappije op eene Vaderlijke en bedaarde wijze aan te vangen, en zich daarop toe te leggen om de liefde van het Volk te winnen. -—- Indien de oude Vorst aan zijner* Zoon zodanig eene opvoeding had gegeven en deszelfs neigingen van jongs af zodanig had doen regelen, dat hij daar door in ftaat ware gefield O» waarlijk prijs op de liefde van een vrij Volk teftejte»,, en, dezelve uit dien hoofde had zoeken te  C7i 5 f« verwerven, dan zou zeer waarfcliijnlijk deze raad des Vaders eenigea ingang bij den jongen Vorst gevonden hebben. Maar, daar de Vader deszelfs opvoeding aileen aan Uitlanders had aan-betrouwd, en hij geene middelen in het wel* hadgefteld, om de kwade neigingen, welke hij zekerlijk al vroeg in zijnen Zoon moet ontdekt hebben, uitteroeijen, was het ook niet te verwonderen, dat 's Vaders raad op.hem geen ingang vond; maar het was natuurlijk dat zijne neigingen hem moesten vervoeren tot de begeerten, om op die zelve wijze in dit Land geëerd te worden, als op welke wijze hij in andere Landen, door het erfrecht aan zijne heerfchappije gekomen, wierd gediend. Daar bij moest nog komen, dat de jonge Vorst, om zijnen inborst en neigingen verder geheel en onherftelbaar te bederven, zich voorzag van vreemde Raadslieden, welke, in andere Landen zijnde opgevoed, en door eene verkeerde ftaatkunde de zaden tot Ha* vernij ingeademd hebbende, geen kennis hadden van dit Land en deszelfs Bewooners, en van de onfehendbare rechten welken hier plaats vonden ; en welken de onbeperkte heerschzucht van den jongen Opperheer meer en meer wilden aanblazen W hoop dat zij hier door in groter aanzien bij hem, wiens neigingen tot die onbepaalde heerfchappije hen genoeg bekend waren, zouden geraken. Nauwelijks waren deze, voor het Land en den Opperheer zelve, verderflijke neigingen en raadgevingen in dit Land bekend geworden, of de voornaamfte Voorftanders van hunne VaderlandE 4  C70' fche vrijheden en voorrechten Helden zich in de bresfe om den flag af te weeren, welken op de vrijheid gemunt was. Dit gefchiedde eerst door vertogen aan den Vorst, waarin de rechten van dit Volk, de verplichtingen waar aan de Vorst zich, bij zijne huldiging, door zijnen eed verbonden had, bedaard, gelijk het aan eenen Landzaat omtrent zijnen Opperheer betaamd, maar •ook vrijmoedig, gelijk een Burger, een Medevertegenwoordiger van een vrij Volk, voor zich, voor zijne Medeburgers, en voor het Nageflacht verplicht is, wierden ten toon gefpreid, Dan, daar dit niet krachtig genoeg bevonden wierd, om den Vorst te overtuigen van de verkeertheid zijner handelingen; maar hij in tegendeel blijken gaf dat hij wilde voortvaren in het fchenden van rechten en voorrechten, met het bezwaren van den Landzaat door vreemd krijgsvolk, 't welk geheel aan zijn belang verbonden was; door het vorderen van fchattingen, weiken den Burger geheel zouden hebben uitgeput, en het Land geheel tot armoede en de voornaamlïe tot den bedelzak zouden hebben gebragt, daar wierden eindelijk fterker maatregelen uit noodzaaklijkheid bij de hand genomen, om den Vorst, ware 't mooglijk, nog in tijds tot rede te brengen, en van zijne genomen befluiten te doen afzien. Doch de Vorst, in zijne andere Staten geene tegenkantingen gewoon, en zich verbeeldende, dat hier zijn wettig gezag wierd aangetast, .in welk denkbeeld hij ook door zijne Vleijers, en wel voornamelijk door zijne uitlandfche Raads- lie-  C73) lieden wierd bevestigd, geraakte hier door irl woede, en hij zond een zijner Veldheercn, met een leger bezoldigde Moordenaren, om dit vrije Land aan zijnen onbepaalden wil te onderwerpen. Deze Veldheer was voor ons Land des te gevaarlijker, om dat hij in het oorlog onverwinnelijk wierd gehouden, welke bij zijne heldenmoed,, eene ftandvastigheid van ziel en ongemeene kundigheden bezat, en dus niets befloot dan het geene hij eerst te voren wel onderzocht had, en waar van de uitvoering onvermijdelijk was. Indien deze Man, bij zijne deugden en kundigheden, niet even zulke groote gebreeken had bezeeten, dan zou hij voor ons Land een voorwerp van algenicenc liefde kunnen geweest zijn, en hij zoude in Haat zijn geweest om het Volk tot de onderwerping aan zijnen Vorst te rug te brengen» maar hij was in alles, onbepaald, aan de neigingen van zijnen Vorst verbonden; hij was heerschzuchtig, wreedaartig, en de Menfchelijkheid was bij hem geheel uitgefchud, ook was de goede trouw bij hem niets dan een ijdele klank. Hij was gevreesd, zelf bij zijne Vrienden; wat , moest hij dan bij zijne Vijanden zijn? Dit famenftel van beminnelijke eigenfchappen, welken hem tot een groot Man hadden kunnen maaken en van gruwelen, welken hem tot verre beneden het laagfte Dier verneederden, was nauwelijks in ons Land gekomen, of het bloed van de Beminnaars der vrijheid ftroomde langs de ftraten. Hij heeft zich beroemd (en waarlijk, wanneer iemand zelve van zijne gruwelen, niet in ogenblikken, wanneer hij op eene wanhopende wijze den dood E 5 zoekt,  C74) zoekt, maar wanneer hij bedaard zijn levensloop :herdenkt, en dan iets tot zijne onuitwischbare •fchande wil zeggen, fpreekt, dan heeft men redenen hem te geloven, al is zijn verhaal anders eenigzints onwaarfchijnlijk) dat hij geduurende zijn beftuur meer dan agttien duizend der voornaamrte Inwooners dezer Landen door beuls handen had doen ombrengen. Wie gruwt niet op het bloot herdenken van zulk een aanmerkelijk getal vermoorde Medemenfchen; en dat wel alleen daarom vermoord, om dat zij zich verzetteden tegen de overheerfchende macht eenes Opperheers, tegen de fchending der duur bezworen voorrechten en vrijheden des Volks» en niet tegen de wettige macht van den Vorst zelve! En flaat men het oog op de lage en lafhartige wijze, waarop die Veldheer fommigen van deze voorftanders der vrijheid wist in zijn geweld te bekomen, dan kan men daaruit zien, tot welke fchelmachtige laagheden de zucht tot heerfchen, en het voorftaan der onmatige heerschzucht van eenen Opperheer, zijnen Onderworpeling brengen kan: want fommigen wierden ontboden, met zeer vriendelijke woorden, om bij den Vorst te komen, en aan hem van den wezenlijken toeftand des Lands, en van de oorzaken der gefchillen opening te geven, om dan, indien het mooglijk ware, middelen te beramen tot herftelling der verkeertheden en om de rust weder te doen herleven. En ondertusfehen deze door den Vorst, of in zijnen naam, alzo vriendelijk ontboden Voorftanders van het Vaderland» wierden» op last van den Veldheer, op hunne rei'  (75) reize gevat en openlijk ter dood gebragt. Dit was het lot van zulken, welken de liefde voor hunnen Vorst met die voor het Vaderland vereenigden, en welken daarom alleen aan 's Vorften begeerte hadden voldaan, om te beproeven, of deze belangen, welken voor dezen altoos onaffcheidbaar waren geweest, ook weder konden vereenigd worden. Ondertusfchen was er ten dien tijde in dit Land een Vreemdeling, van Vorftelijken afkomst, welke zeer lange in dit Land gewoond , en daarin aanzienlijke posten bekleed hebbende, van de ware gefteldheid der zaken een genoegzame kennis had, om over de wederzijdfche gefchillen te oordeelen; welke bij den ouden Vorst in eene blakende gunst had geftaan, en door denzelven aan zijnen Zoon, bij de overgave der Opperheerfchappij dezer Landen, ten fterkften was aanbevolen, als een voorwerp, voor hem en zijn beftuur van het hoogde belang; doch wiens dienst door den jongen Vorst altoos met verachting was afgewezen, om dat dezelve niet behulpzaam wilde zijn aan de onderdrukkende oogmerken welken dezelve zich had voorgefteld. Hij was, om eenige van zijne eigenfchappen op te geven, een Man., zeer beleefd en voorkomende voor zijnen minderen, wetende dat hij hierdoor de harten van een vrij Volk, 't welk weinig prijs fteld op eene vorftelijke geboorte, het best konde winnen. Hij was te oprecht voor een Hoveling; maar te agterhoudend voor een Burger, en dus zeer gefchikt voor de uitvoering van bedekte eogmerken. Men noemde hem"den Zwijger- om  em dat hij gewoon was veel gelegenheid te geven tot fpreeken; maar zelve weinig iprak: waardoor hij veel van anderen te weeten kwam. maar van zijne bijzondere oogmerken niets ontdekte. Deze was mede door den Vorst, of uit zijnen naam, ontboden, om met hem in onderhandeling over 's Lands zaken, en over de vereifening der gefchillen te trceden: maar ziti gefleepen oordeel , zijne eigen agterhoudenheid, zijn geheel charaéter, 't welk door weinig fpreeken en veel hooren meer ontdekte, dat het geen oppervlakkig te befchouwen is, deed hem den adder in het, gras ontdekken, en op deze fchoonfehijnende verzoeken wantrouwen. Hij raadde ook de reize aan anderen af; maar deze fpotteden met zijne al te groote voorzichtigheid, en wilden zich van hem niet laten overreeden ; doch zij beklaagden hun al te groot vertrouwen, toen het te laat was, even zo flerk, als zij te voren de al te groote voorzichtigheid van den anderen befpot hadden. De Vreemdeling intusfehen , nu geen kans ziende om eenig nut aan dit Land toe te brengen, en zich zelve daarin niet veilig achten1 de voor de vervolgingen van den Oppervorst en zijnen wreedén Veldheer, en van andere vijanden, waarvan dit Land overftroomd was , en welk'éüf allen in ftaat waren om de laaghartigfte ïfÜrJuefen in het Werk te fïellen, om hem van het leven te berooven, verkoos zijn leven te redden door de vlucht, en af te wachten of er e'cne gunftige gelegenheid zoude voorkomen, om'met alle zijne vermogens aan dit Land en deszelfs behoudenis behulpzaam te zijn. Vee»  C 77 ) Veelen hebben dezen Vreemdeling befchul* digd, dat hij een oogmerk zoude hebben gehad, om door het aanvuuren der oneenigheden met den Opperheer, door het in den weg leggen van alle hinderpalen tegen de verzoening mee den Vorst, voor zich zelve en zijn gedacht de Opperheerfchappije over deze Landen te bekomen. Dan wie, die niet moedwillig blind, en door vooroordeelen niet al te zeer ingenomen is, ziet niet de onwaarfchijnlijkheid van zodanige heerschzuchtige denkbeelden in zulke veege ogenblikken, als men van dien tijd zich voordellen moet? Aan de eene zijde moet men zich verbeelden een machtig Vorst, welke onmeetlijke fchatten bezat, en dus in ftaat was om een Leger te onderhouden, waar door hij de halve waereld zich kónde onderwerpen. Aan de andere zijde, een Volk, nog nauwlijks in zijn opkomst, zonder fchatten, zonder rijkdommen, dan die,-.welken het door den ijver, en een pas ontluikenden #6opha*'del had verworven , en welke dus niet in *a Lands"kas, maar in handen van eenige bijzondere perfoonen berustten. Aan de eene zijde een Vorst, die in ftaat was machtige vlooten in zee te brengen ,, en daar door den fcööphandel van 'dit Gewest ten uitterften te belemmeren, zo al niet geheel te vernielen, en daardoor dit Volk tot het oorfpronglijk niet te rug te doen keeren. Aan de andere zijde een Volk, welks vermogen nog niet genoeg aangewakkerd was, om die vlooten te verjagen, en de zee te fchuimen van die beletfelen van zijne koopvaardij. Aan de eene zijde een Vorst,, welke 't ge-  C?8 ) 't gebied voerde over een Volk , dat van tijd tot tijd in oorlog geleefd hebbende, 'mitsdien kundige Veldheeren , onverlchrokken krijgsknechten in avervloed konde opleveren. Aan de andere zijde een Volk,'t welk, in vrede levende, weinig beproefde helden in zijnen boezem had; behalven, dat het redenen had om te duchten, dat er inwendig zo veele Vijanden zouden te beftrijden zijn als uitwendig. Aan de eene zijde een Vorst, met andere Mogenheden vereenigd, van welke hij desnoods hulpe en onderftand konde te gemoét zien; althans welken hij geene redenen had om te verdenken, dat zij zijne Onderdanen tegen hem onderfteunen zouden. En aan de andere zijde een Volk, met het welk geene Mogenheid zich konde inlaten of bemoeijen, als niet erkend onder'de onafhanglijke Volken, een Volk welks opluikend vermogen reeds een doorn - ïn het oog van andere Natiën wierd, en 't welk derhalven, volgens het Staatkundig famenftel van alle Natiën door alle tijden, zo veel mooglijk moest onderdrukt worden. Wanneer men nu alle deze omftandigheden te famen neemt, zal men immers moeten overtuigd worden, dat een Vreemdeling, welke te verftandig was , om die beletfelen niet te doorgronden;' en, offchoonvan een Vorllelijke afkomst, niet in ftaat was om dezelven uit den weg te ruimen, waartoe zijn geheel vermogen niet toereikende was, in zulke ogenblikken onmooglijk kan gedacht hebben om feen twist aan te ftooken, met oogmerk om daar mede zijne belangen te bevoorderen, en voor zich #elve en zijn genacht de heerfchappije te bekomen  (70) •nen in de plaats van den Vorst, tegen welkaa het ongenoegen gereezen was. Befchouwd men aan de andere zijde den ftaat, waartoe hij zoude hebben kunnen geraken, indien hij alleen door eigenbelangzoekende oogmerken was bezield geweest, door zich te verbinden aan de belangen Van den Vorst, dan zal men nog meer overtuigd worden, dat hij die oogmerken onmooglijk kan hebben gehad: immers hij had groote Vrienden aan het Hof van den Opperheer, onder anderen was de eerfte Raadsman van den Vorst zijn boezemvriend. Zou hij dan, indien het hem alleen om zijn eigen belang ware te doen geweest, door tusfchenfpraak van zijne Vrienden, niet bezitter zijn geweest van de grootfte eerambten in dit Land, welken het naast grensden -aan de Opperheerfchappije, zonder dat de onaangenaamheden, altoos aan de opperheerfchappije verbonden, door hem zouden zijn beproefd geweest, en aart welke eerambten alle den luister van de Opperheerfchappije zoude zijn verbonden geweest, indien hij zich maar aan de belangen van den Vorst had willen verbinden: kan men van een wijs en doorzichtig Man verwachten, dat bij het verlies zijner Vrienden, het verlies van een op vaste gronden verzekerd geluk, eene zielgrievende ballingfchap , geduurige bekommeringen, dat zijn leven aan de gevaarlijke lagen van eenen wreedaart is blootgefteld, zal verkiezen, boven een hem van alle zijden aanlachgend geluk en genoegen , en dat alleen om naar een harsfenfchim te grijpen, en zich zelve te verblijden met het houwen van kasteden in de lucht? Dit kan, dit mag  CSco fnag ik van eenen Man, aan welken zijne Vijanden den naam van een verftaudig Man niet hebben kunnen weigeren, niet verwachten. Men zegge niet, dat hij in zodanige blakende gunst bij den Vorst en zijne Raadslieden niet Mond, om zulke verheven gunften en eerambten te kunnen verwachten: want dit was alleen veroorzaakt door zijne aankleeving aan de belangen der Burgeren van dit Land % en indien hij zich daar mede nooit bemoeid had, dan zouden ook die ongenoegens nimmer tegen hem, bij den Vorst of zijne Raadslieden hebben plaats gehad. Of hij ondertusfehen naderhand die oogmerken, om de heerfchappije over dit Land voor zich zelve te bekomen , gekoesterd hebbe , zal hier na moeten gezien worden. Hier oordeele ik alleen over den thans behandelden toeftand van zaken. De zaken geraakten in dit Land in eenen onbelchrijfiijk ellendigen ftaat. Veele huisgezinnen, bevreesd voor de vervolgingen van eenen ontmenschten Wreedaard, verlieten 't zelve, en vertrokken naar andere plaatfen, waar zij zich 'nederzetteden. Niemand, welke in het heimelijk of openbaar eenen afkeer betoonde over de behandelingen van den Vorst en zijne Raadslieden, was veilig voor de listen of lagen, welken hem konden gelegd worden; maar hij was verzekerd,, dat hij, indien hij zich niet tijdig door de vlucht gered had, haast zou worden betrokken voor een Rechtbank, welken alleen uit onkundigen en wreedaards was faamgcftcld , voor welke het genoeg was eene befchuldiging te hooren, zonder aan de verdediging van den befchuWigden te  C 81 ) te denken: en wel voor eene Rechtbank, waar voor een befchuldigde, volgens 's Lands bezworen rechten, niet behoefde te verfchijnen; maar welke door den gewelddoenden Veldheer alleen» op eigen gezag, mislchien met voorkennis en goedkeuring van den Opperheer, welke hem gezonden had, was opgeworpen, om den Burger te onderdrukken, en de liefde voor het Vaderland eensklaps met wortel en tak uit te rooijen.— De Vorst en zijne Raadslieden ondermijnden ook het recht, het wélk ieder Mensch onveranderlijk heeft; een recht waaromtrent geen fchepzel in de geheeie waereld het vermogen heeft om zijne macht te ocffenen, namelijk: om over het geweten, over het denkbeeld, 't welk iemand zich vormd van de wijze, hoe God wil gediend zijn,teheerfchen. De Inwooners dezes Lands, immers veelen derzelven, geraakten in die gedachten, dat de oude wijze, op welke hier, tot dien tijd toe, de Godheid was gediend, niet overeenflemde met de voorfchriften in het Godlijk boek begreepen: maar voegden zich bij één der Partijen , welke de waarheid hadden opgefpoord, en voor het oog der Menfchen ten toon gefield, en die nu het afbeeldfel derzelvc , als de echte waarheid aan het Volk vertoonden. Maar dit mishaagde den Vorst en zijnen Raad zodanig, dat zij ook een Gerechtshof in dit Land vastftelden, waardoor over de gevoelens der Menfchen in het fluk van den Godsdienst zou worden geoordeeld; en alle de Inwooners, welken niet belijden zouden, dat de oude leer de waare en eenvouwige waarheid was, met vuur zouden verbrand worden. —!— Zo was F de  de Vorst, die gefteld was om een Leidsman, een Verdeediger van zijn Volk te zijn, een Wreedaard, een beul, een verfcheurend dier geworden, en van een Vader des Volks veranderd in een Verderver van het Vaderland. Hij fchond alle voorrechten, welken door hem zo plechtig bezwooren waren. Zijn fchandelijke heerschzucht kende perk noch palen. Wie zou nu een ogenblik kunnen twijffelen, of een Vorst , welke op die wijze zijne Onderzaten mishandeld, alle zijne rechten op het Volk, alle zijne betrekkingen op die Natie verloren heeft? En nochtans zijn er thans nog onder deze Natie zulke eervergeeten Aterlingen, welken in het openbaar hebben durven verdeedigen eene ftelling, dat geen Volk, om mishandelingen van dezen aard, ooit het recht hebbe om de banden te verbreeken, waar mede 't zelve aan zijnen Vorst verbonden was. Dan zij, die zulke Hellingen durfden verdeedigen hebben ook naderhand beweezen, met welke denkbeelden zij bezield waren, wanneer zij zich openlijk in de bresfe hebbe gefield voor zodanige partij welke mede naar de Opperheerfchappij ftreefde ; welke klaagde over het fchenden der rechten die dezelve bezat, en voor derzelver wettigheid geene andere gronden wist voort te brengen dan derzelver bezitting, waarvan de onwettigheid ten klaarften doordraaide. Dan, om iets tegen die Verdedigers van 's Vorften oppermacht, boven de rechten des Volks, aan te voeren: Was niet de Vorst door een plcchtigen eed verbonden aan het -Volk, zo wel als het Volk aan den Vorst? Was er  CS3) •er dcrhalven niet een wederzijdfche overeenkomst, waarbij de beide Partijen zich onderling aan zekere verbindtenisfen onderwierpen; de Vorst om het Volk te befchermen tegen alle geweld, en het Volk om zijnen Befchermer te gehoorzamen? Verbrak dan een Vorst zijne verbindtenis aan zijne zijde, gelijk hij deed door zijne duurbezwooren verplichting te fchenden, dan was het Volk van zelve ontflagen van zijne verbindtenis aan zijnen Vorst, en hij was mitsdien vervallen van zijn recht op het Volk. • Zo begreepen het onze Voorvaderen, en die namen, door hunne Vertegenwoordigers , het befluit, om hem plechtig af te zweeren, en hem, en zijne Nakomelingen, voor eeuwig vervallen te verklaren van alle rechten, welke hij op dit Land had bezeeten. Nu was de zaak tot dat uitterfte gekomen, dat er geen middel van verecniging, geene zachte middelen meer met eenige vrucht konden worden aangewend; welke te vooren op allerlei wijzen van de zijde dezes Lands in het werk gefteld waren; zodanig zelf, dat een groote meenigte van Edelen des Volks een fmeekfehrift had ingeleverd, waarin zij op een deftigen, maar teffens nederigen toon, nederiger dan een Dwingeland immer verdiende, de rechten van hét Volk, en de inbreuken daarop gedaan, klaar en duidelijk aanweezen, en daarvan herftelling verzochten. Nu moest de Vorst het uitterfte wagen om dit Land te behouden; én aan de zijde Van den Landzaat moest het nu zijn, overwinnen •of [lerven: want nu weder te vervallen in de hanF a den  den van hunnen Vijand, zou voor hen fchandelijker dan flavernij, en rampzaliger zijn geweest dan alle folteringen, welken met mooglijkheid door een Mensch, tot alle wreedheid niet ten eenemaal overgegeven, konden uitgedacht worden. Dan, zou er met hoop op eenen ge- wenschten uitflagiets kunnen worden uitgevoerd, het was noodzaaklijk, dat zulks met vereende krachten gefchiedde. Hier toe wierd tusfchen de zeven Landfchappen een verbond gefloten, waar van men den gemelden Vorftelijken Vreemdeling, welke het Land had moeten verlaten, uit vreeze van de geweldige vervolgingen van den Opperheer en zijnen Veldheer, voor den Uitvinder en Bewerker houd. Een verbond, waarin wel veele gebreken gevonden worden, welke dikwerf ongelukkige gevolgen gehad, en nog ongelukkiger gevolgen gedreigd hebben ; maar 't welk ondertusfchen een middel is geweest, waar door dit Land uit de verdrukking gered en in vrijheid herlteld en behouden, en waardoor het tot een toppunt van geluk, en tot een voorwerp van benijding van andere Volken geworden is. Hier wierden de gemoederen van onze Vaderlandlievende Bewooners van het Land der Bedroogenen ten uitterften ontroerd. De traanen berstten uit hunne oogen, en een bange zucht, ten Hemel opgezonden, was nog voor het Vaderland, 't welk thans za diep vernederd was-, en waarin nu bijna geene fpooren van de weleer verkreegen vrijheid konden ontdekt worden. Deze  C 85 > ze gemoedsgefteldheid maakte het ons allen on mooglijk, om ons gefprek te vervolgen, en dei halven wierd het hier afgebroken, met affpiaak om het over agt dagen te hervatten, wanneer wn een toertje door de omliggende plaatfen met een rijtuig zouden doen. Ondertusfchen wilde ik u dit in voorraad mede deelen. Mij dacht, dat dit gedeelte van de gefchiedenis dezes Lands reeds belangrijk genoeg ware, om u op een zeer aangename wijze onleedig te houden. En ik vertrouw dat Gij mij iti uwe gedachten danken zult voor dit genoegen, 't welk ik u heb kunnen verfchaffen, en door dezen reeds verfchaft heb. Verwacht thans geene aanmerkingen, welke Gij genoeg tusfchen beiden ingeflopen vinden zult. Verwacht zo fpoedig doenlijk het vervolg der gefchiedenis, naar welke Gij voorze,eker zo wel als ik verlangen zult. Vaar intusfchen altoos wel! Groet alle onze Vrienden en bekenden. En zijt verzekerd, dat ik onveranderlijk blijve uw Vriend. ZEVENDE BRIEF. ZEER HOOGGEACHTE VRIEND! De dag van gisteren was een der aangenaamfte dagen, welken ik in mijn geheele leven heb dooreebragt. Het weder was buitengemeen aanF 3 S=-  C86-) genaam; de landsdouwen welken wij doorreeden allerbekoorlijkst; het Gezelfchap opgetogen van vergenoegen, en de gefprekken levendig en vrij. Wie zou in dit famenftel van zielbekoorende omftandigheden geene aangename aandoeningen hebben ondervonden? Temeer, daar die aangenaamheden in deezen oordt niet wierden verminderd door het gezicht van verwoestingen, welken door een bandeloos gemeen elders waren aangerecht; waarvan hier zeer geringe en niets beduidende voorbeelden waren geweest; en welke Weinigen fpoedig waren weggeruimd en herfteld, cp dat zij niet tot getuigen zouden verftrekken van de losbandige verkleefdheid van eenige weinige Bewooners dezer ftreeken voor den eerften Ambtenaar des Lands. Wij reeden door eene Landftreek, alwaar allerlei veldgewasfen weelig groeiden, of het rundvee in groote meenigte graasde, en welke alomme doorfneeden was met groote en kleine waterleidingen. Alles gaf hier nog de klaarfte bewijzen van den welvaart en den bloei der Inwooners. Nochtans, wanneer wij aan eenigen derzelven ons genoegen hadden te kennen gegeven, over de blijken van den welvaart des Lands, wierden geheele lijsten van klachten opgelezen : deze klaagde over de'zware pachten, welke hij. moest opbrengen, en die hem nauwlijks het vermogen overlieten om het brood voor zich en zijn Huisgezin, zelfbij een voordeeligen oogst, te bezorgen: anderen klaagden over de zware lasten, welken aan dijken en dammen, en andere noodwendigheden moesten worden betaald; voegende  C 87 5 de dan niet weinig hun ongenoegen bij hunne klachten, over die geenen, welken in het bewind van zaken gefteld zijnde, moesten toezien dat een Landbouwer zo weinig wierd belast als mooglijk was, en welken nochtans door kostbare verteeringen en onnodige bezwaren der, Landman meer en meer het bloed aftapten.----Mijn Gezelfchap verzekerde mij, dat alle de klachten van deze Landlieden niet ongegrond waren, en dat men hier met fchaamte moest toeftemmen, dat er op eene onvergeeflijke wijze met den Landman, een van de nuttigde voorwerpen van dit Land, wierd gehandeld. Men berichtte mij, dat in geene der Vergaderingen, welken over de belangen van den Landman wier^ den faamgeroepen, ooit een Landman als Medelid wierd toegelaten, zelfs in veelen dier Verg*deringen niemand, welke eenige eigendom bezat., maar dat dezelven over het algemeen alleen wierden faamgcfteld uit jonge vrolijke knapen, om den buik op eene overdadige wijze op te vullen, en om elkandercn, door een onmatig gebruik van verhittende dranken, tot beesten te vormen: en dat dit alles gefchiedde ten kosten van den Landman, in plaats, en onder den fchijnvan zijne belangen ter harte te neemen. Dit had wel nu en dan eenige klachten verwekt over het beftuur van zaken; maar deze waren altoos verdonkerd, en nooit gekomen ter plaatfe waar dezelven zijn moesten, of waren in den wind geflagen, en met verachting voor den Landbouwer behandeld; of hadden alleen het herftel van eenige weinigbeduidende, maar meest in het oog lopende, geF 4 feree-  C 88 3 fcreeken veroorzaakt, doch met geen ander gevolg, dan dat de bronnen der gebreeken in denzeiven ftaat bleeven waarin zij te voren waren geweest, en dat welhaast weder dezelve, en dikwerf nog veel grooter gebreeken wierden ingevoerd, dan men getracht had uit den weg te ruimen. Hier door was ook de lust van deli Landman verminderd, de fpringveeren van 's Menfchen handelingen, namelijk het vermeerderen van hun vermogen, verflapt, en veelen derzelven rekenden het zich der moeite niet waardig hunne Landen behoorlijk te behandelen, wel-weerende , dat hunne zorgen en hun arbeid eeen de minfte aanmoediging, maar wel nijd en verachting, bij allen die geenen, welken verplicht waren hunne belangen voor te ftaan, zouden ondervinden Zulke ftrijdigheden in een verftan- dig Volk, het welk zo wél zijne belangen kent, konde ik niet vereffenen met de denkbeelden welken men daarvan natuurlijk vormen moest; maar mijn Gezelfchap verzekerde mij, dat ik bij vervolg, zo uit de gefchiedenisfen, als uit de befchouwing van den toeftand des Volks voor het tegenwoordige, meer zaken zou ontdekken, welken niet met eikanderen over een te brengen waren, en welken ik nochtans, hoe ftrijdig ook, waarheid bevinden zoude. Zo dra ik van *s Lands gefchiedenisfen hoorde gewagen, nam ik de vrijheid mijn Gezelfchap aan te manen, om het vervolg daarvan te mogen verneemen; en zo dra wij op eenen weg waren gekomen, welke niet belettede dat men zonder ongemak met eikanderen fbreeken konde, begon de Ver- haa?  C89) haaler het vervolg der Gefchiedenisfen op deze wijze: EERSTE VERVOEG VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER BEDROGENEN. Ik heb u over agt dagen den kommerlijken toeftand van ons Vaderland gefchctst, in het tijdftip, wanneer alle middelen van verzoening, tusfchen den Opperheer en het Volk, onmooglijk waren geworden, en wanneer de Opperheer, om de fchande, en het Volk om de verachting der geheele waereld te ontgaan, verplicht waren alles aan te wenden, wat mooglijk was, de eene om het Volk onder zijnen fcepter te doen bukken, en het andere om zich voor eeuwig van hem en zijn gezag te ontdaan. Het ontbra';, gelijk ik reeds met een enkel woord heb aangemerkt, den Vorst tot dat einde aan geene middelen. Hij was bezitter van de rijkde gewesten der geheele waereld, en had derhal ven geld, dien zenuw van het oorlog, in overvloed. Hij was Meester van een zeer uitgebreid en volkrijk gebied, en was derhalven in daat om een machtig Leger op de been te brengen en te houden. Hij bezat veele Zeehavens, en was in daat om eene talrijke en ontzachgelijke Vloot in zee te brengen, zo om zijne benden in dit Land over te voeren, als om dit Land in de uitterfte benauwdheid en bekommering te brengen. En indien het hem al aan eene genoegzame menigte van krijgsbenden en zeekasteelen ontbroken had, waren zijn bczittinF 5 gea  C 9° > gen van goud en zilver genoeg in ftaat, om van andere Mogenheden hulp en bijftand te koopen. Ook ontbrak het hem niet aan Vrienden in dit Land , welke de belangen van hun Vaderland zouden verraden voor de belangen van den Dwingeland dien zij eerbiedigden. Befchouwde men daartegen den toeftand van deze Gewesten, dan ziet men niets dan fchrik van rondsomme. Geb'rek aan geld, aan oorlogsmoordtuigen, aan krijgsknechten, aan zeefcheepen, aan Vrienden, met eén woord, gebrek aan alles, wat men noodig had om eenen Vijand te wederftaan, heerschte hier in eenen volftrekten zin. Omüngeld niet alleen van Vijanden van buiten; maar hebbende duizenden van Vijanden, verraderlijke Vijanden van binnen. Zie daar den akeligen toeftand van dit ons Vaderland! En nochtans durfde men zich verzetten tegen eenen Vijand, welke geene van die gebreeken-bezat, en die aan geene van die noodwendigheden gebrek had. Zou men dit een wanhoopig beiluit moeten noemen? Neen, de overtuiging van de rechtvaardigheid ecner zaak, welke men verdeedigd, geeft moed, zelf in de donkerfte ogenblikken; geeft krachten, wanneer alles verloren fchijnt, en geeft een uitzicht op een geivisfe zegepraal, dan nog, wamneer de Vijand reeds een triumphlied aanheft. Het was deze overtuiging, welke ons Volk bemoedigde in alle verfchrikkende omftandigheden, welke nog moed inboezemde toen het fcheen, dat de Vijand reeds de voet op den nek had gezet. Het was deze overtuiging, waarop ons Volk zich verzekerd hield, dat een rechtvaerdig God, en niet  C 91 ) :tiiet de wapenen alleen, hun pleit beflisfcn zoude. En wie, durve ik vragen, heeft ooit in de omftandigheden geweest, om daarop met rede te vertrouwen, en is bedrogen uitgekomen, zodanig dat hij niet eindelijk den wensch van zijne zieU en de vervulling van zijne hoop en verwachting ontvangen heeft? Ondertusfchen bleek het dikwijls, dat de bestuitgedachte maatregelen verijdeld, en de verftandigfte befluiten tot zotheid wierden gemaakt. Het fcheefl of de Godheid alleen de eer van de redding van dit Land wilde hebben. Somtijds wierd de grootfte heldenmoed tot niets nuttig bevonden, en cm Leger verftrooid zonder Vijanden gezien te hebben; daar op andere tijden een Stad, welker Inwooners, door een langduurige beleegering, en daardoor veroorzaakte hongersnood, buiten ftaat waren geraakt om eenige verdediging te doen, door wonderen wierd behouden, en de Vijand genoodzaakt om de vlucht te neemen, of verhinderd om verder door te breeken, op plaatfen, waar hij geen tegenftand ontmoette. In dit Land zijn duizenden van plaatfen , alwaar gedenkteekens moesten zijn opgerecht, om den Nazaat in gedachten te brengen, dat hier de vinger des Almachtigen, tot behoud der vrijheid en van het Vaderland, zichtbaar gebleekeu ware, om hem daardoor geduurig tot dankbaarheid aan te ipooren, en hem te doen bezeffen, hoe duur hij verplicht is, om die vrijheid, welke zo veel gekost heeft, met goed en bloed te beveiligen. Ondertusfchen zat de Vorftelijke Vreemdeling, wel-  C90 welke door zich aan de belangen van dit Land te verbinden, den onyerzoenlijken haat van den Opperheer had op zijnen hals geladen, niet ledig. Vraagt men, of hij gerechtigd ware, om zich die belangen tegen den Vorst aan te trekken? dan moet men daarop volmondig ja antwoorden. Trouwens, in het algemeen is 't zeker, dat men niet alleen kan en mag, maar dat ieder eerlijk Man moet belang neemen in den uitflag eener rechtvaardige zaak, en die zo veel in zijn vermogen is voorftaan en helpen verdeedigen. Het was aan dien Vorftelijkcn Vreemdeling,, meer dan aan anderen bekend, welke plichten den Vorst aan de ware belangen van het Volk verbonden; hij was geen Vreemdeling in dit Land dan alleen door geboorte: hij was de Lieveling van den ouden Vorst geweest, en had onder deszelfs beftuur de aanzienlijkfte eerambten bekleed ; ja hij was als een voorwerp van belang door den ouden Vorst aan zijnen Zoon, boven anderen zijner Staatsdienaren, ten hoogften aanbevoolen. Hij kende derhalven de wederzijdfche plichten van den Vorst en het Volk, en konde oordeelen over den twist, dien er tusfchen hen moest beliegt worden: hij konde en moest derhalven over. tuigd zijn van het recht, 't welk het Volk had om zich der heerfchappije van zijnen Opperheer te onttrekken. In het bijzonder had deze Vreemdeling nog eene reeden: De haat van den Vorst over het belang, dat hij genomen had in het welzijn van dit Land, over de blijken, welke hij gegeven had dat hij 's Vorften handelingen volftrekt afkeurde, was zo hoog gereezen, dat hij hera  (93) "hem openlijk vogelvrij verklaard, dat is aan een ieder vrijheid gegeven had om hem op eene fchelmachtige wijze van kant te helpen, en dat hij daarenboven alle zijne goederen had verbeurd verklaard. Hier door was hij in geduurig gevaar van zijn leven, wanneer een heimelijke Moordenaar maar moeds genoeg bezat, om hem verraderlijk aan te tasten; en hiertoe was te minder moeds noodig, als men in aanmerking neemt, dat de ontaarte Geestelijkheid den Hemel als een zekere en ontwijffelbaare belooning predikte voor den genen, welke deze moord durfde onderneemen : en hierdoor had hij ook zijne goederen, welken in de plaatfen, den Vorst toebehoorende, gelegen waren, en mitsdien ook die goederen, welke in deze Landen gelegen waren, indien dezelven het eigendom van den Vorst bleeven, voor eeuwig verloren. En hij was derhalven, zo om uit die gevaarlijke toeftand van zijn leven te worden gered; als tot wederverkrijging zijner wettige bezittingen, gerechtigd, om zich te voegen bij die Partij, welke zich tegen den Vorst verzettede. Misfchien begon nu ook een ftraal van hoop in zijn hart op te komen, dat hij, de vrijheid van dit Volk bewerkt hebbende, de Opperheerfchappije voor zich zelve en zijn Gedacht tot vergelding zou kunnen bekomen. Althans, daar men aan de eene zijde den Vorftelijken Vreemdeling niet moet befchuldigen als een Man, die zich gemengd heeft in een zaak, aan welke hem niet gelegen was, moet men hem ook niet te veel verheffen, als iemand die geheel belangeloos, en alleen uit 'liefde voor het verdrukte Volk,  C 94) Volk, zijn partij gekozen heeft. -— Hoe nicJ, hem ook befchouwtn moge, men moet dit bekennen, dat hij veel deed en alles waagde. In zijne bekrompen omftandigheden (en waarlijk hij was niet mild bedeeld van rijkdommen, vooral zeden dien tijd, dat zijne goederen, in deze Landen gelegen, waren verbeurd verklaard) verzamelde hij een Leger ten zijnen koste, trok daar mede in dit Land, om het zelve, ware 't mooglijk, daar door te redden, en wilde den vijandlijken Veldheer, den wreeden en bloeddorftigen Zendeling van zijnen Opperheer, waar van ik in mijn vorig verhaal heb gewag gemaakt, noodzaken tot eenen beflisfenden veldflag; maar deze» bij zijne andere kundigheden, ook deze gaaf van redeneeren bezittende, dat een Leger, 't welk haast gebrek aan geld moest hebben, ras verftrooid zou zijn, wilde niemand zijner Bezoedelingen wagen, maar hield zich in zijne verfchansiingen opgefloten: en het gevolg leerde ook, dat hij zeer wel geredenkaveld had; daar het Leger van den Vreemdeling wel haast, door gebrek 'aan geld, uit eikanderen geraakte, en alzo,' zonder iets te hebben uitgevoerd, verftrooid wierd. Het ging nochtans den Dwingeland ook niet naar zijnen wensch. Dikwerf ontmoette hij de fterkfte verdeediging, waar hij geenen tegenftand had verwacht; en hier door wierden andere plaatfen, welke zich anders op het eerfte gezicht van den Vijand zouden hebben moeten overgeven, in ftaat van verdediging gebragt. De wreedheden, welke hij aanrechte, en aan 2ij-  <. 95 ) Zijne Krijgsbenden vrijheid gaf om uit te voeren, in die plaatfen welken zich aan hem op befcheidenhcid overgaven, zelf in plaatfen, welken zonder eenige de minde verdeediging zich gewillig aan den Opperheer onderwierpen, maakten zijnen naam tot een voorwerp van vervloeking, en op het hooren noemen van denzeiven wierden fommigen door fchiik vervuld ; doch de meesten wierden daardoor van Lammeren in Leeuwen herfchapen. Hij ontzag in zijne wreedheden geenen Godsdienst: zij, die belijders waren van denzelven ouden Godsdienst welke hij omhelsd had, waren zo wel de voorwerpen van zijne wraakzucht, als anderen: omdat zij mede verfoeiden de heerschzuchtige bedoelingen van den Vorst , en de gruwelijke wreedheden van zijnen Veldheer. En bijgevolg had hij ook zijne Vijanden in die zelve belijders van den ouden Godsdienst, en de belijders van den nieuwen Godsdienst verkreegen, derhalven in de anderen ook Voordanders van hunne oogmerken om zich tot een vrij Volk te maken, welken altoos hunne tegcndrevers zouden zijn geweest, indien 's Vorften oogmerken, en des Veldheers wreedheid hen niet genoodzaakt hadden om zich van hem af te trekken. Hier door verminderde zijne macht van binnen op eene aanmerkelijke wijze, en de Voorftanders der vrijhcid behielden weinige redenen, om voor Verraders van binnen te fchroomen. Zo werkten de Vijanden door hunne verkeerde handelingen, zelve mede tot ons herllel. Dan, er bleeven veele hinderpalen, welke onze Voor. va.  (9*5 vaderen geduurig in den weg lagen, om eenige wezenlijke voordeden op onzen Vijand te behalen: de twee voornaamlte waren : gebrek aan eene Zeehaven, waarin men toevoer van buiten kon bekomen , en waaruit men geduurig de Zeevaart van den Vijand konde belemmeren; en gebrek aan geld. Doch de eerfte hinderpaal wierd wel ras uit den weg geruimd: dewijl de Vorftelijke Vreemdeling een middel wist uit te vinden, om een der Zeehavens van dit Land, welke in de macht van den Vijand was, weg te neemen, van welk ogenblik onze zaak een voordeelig aanzien begon te krijgen. Terwijl de tweede hinderpaal mede aanmerklijk wierd verminderd, door het veroveren van een vijandlijke vloot,-geladen met onnoemlijke fchatten, door een Man, wiens gedachtenis voor eeuwig bij de Bewooners van dit Land der Bedroogenen in zeegening moet worden herdacht;1 die, van geringe Ouders voortgekomen, zijn edel hart door zijne daden betoonde; en die door deze ftoute onderneeming en uitvoering aan zijn Vaderland een middel verfchafte, om zich te kunnen redden. Intusfchen was aan den Vorftelijken Vreemdeling de uitoeffening van het Oppergebied door 's Volks Vertegenwoordigers, geduurende het oorlog , opgedragen. Dit maakte hem niet dadelijk tot een Opperheer; maar ftelde hem alleen in ftaat, om de nodige beiluiten te doen neemen en uitvoeren, en om, in gewichtige omftandigheden, waarin het onmooglijk was, zonder het uitterfte gevaar, de zaken in overweeging  C97) ging aan 's Volks Vertegenwoordigers te brengen, zelve de nodige beveelen te geven, en dat geen te doen uitvoeren, wat hij noodzaaklijk oordeelde. Dit was voor hem niet genoeg; niet, om dat hij daar door beperkt was in de gelegenheid, om dit Land het gewenschte nut toe te brengen; want hij bezat een onbepaald vertrouwen, en, ingevalle hij de zaken van het uitterfte gewicht en gevaarlijk oordeelde om uit te ftellen, ook een onbepaalde macht. Bijgevolg bezat hij zulk een uitgeftrekt vermogen, als ten nutte van het Vaderland nodig was. Maar dit vermogen was maar voor een tijd, geduurehde het oorlog; niet in de daad als Opperheer, aan wien de Opperheerfchappij gegeven was; maar als iemand, aan wien de uitoeffening derzelve was opgedragen. Dit konde dan, indien het aan hem al, geduurende zijn leven, gelaten wierd, toch niet verder ftrekken dan tot zijn Perfoon, en het was te voorzien, indien hij daarin niet op de eene of andere wijze, eenige verandering wist te veroorzaken , dat zijne Nakomelingen niets van dien luister zouden bezitten, maar in dit Land als ambteloze Burgers kunnen worden befchouwd. De zucht tot verhooging van zijnen ftaat, welken toch alle Menfchen bezield, de zorg voor zijn Geflacht, welke natuurlijk is aan eenen rechtgeaarten Vader, deeden hem dan nu alle middelen in het werk ftellen, om de Opperheerfchappije zelve, niet in den fchijn, maar in de daad, en dus ook als een erfrecht voor zijne Nakomelingen, te verkrijgen. Dan , dit ontmoette zo veele tegenftribbelingen, dat hij zulks nimmer had durG ven  C 9« > ven verwachten. Men was nog op veele plaatJen, welken daarin moesten toeftemmen, en zonder welker toeftemming geene overdracht derOpperheerfchappije konde of mogte plaats hebben, met het denkbeeld vervuld van de mooglijkheid om met den Vorst welke zijne rechten op het Volk verloren had, te verzoenen; en dat, indien het op eene gevoeglijke, en niet al te vernederende, wijze konde gefchieden, voor het 'Land oneindig voordeeliger ware, zich weder met den Vorst te vereenigen, dan langer in een verderflijken oorlog, welks uitflag toch onzeker was, te volharden. En zo lang men met dit denkbeeld bezield was, konde men niet denken, om de Opperheerfchappije aan eenen anderen op te dragen; alzo daar door alle middelen van verzoening en vereeniging eensklaps zouden zijn afgefnecden geweest. Ik zal niet breedvoerig onderzoeken, in hoe ver en op welke gronden, men nog in die tijden met die hoop kon bezield blijven , vooral van eene vereeniging welke niet al te vernederende was; in hoe verre men konde ftellen dat zulks voor het Land oneindig voordeeliger ware, dan een verderflijken oorlog, welks uitflag toch oiueker was. Doch het is onmooglijk om hier deze weinige aanmerkingen te vermijden: dat het in die tijden, wanneer men reeds zo veel tegenftand geboden, zo veel afbreuk aan den Vorst gedaan, zooveel fchaden aan hem toegebragt, en hem mitsdien op zulk eene hooggaande wijze vertoornd had, reeds eene volftrek» te onmooglijkheid geworden ware, om zich op eene betamelijke en niet al te zeer vernederende ma-  C 99 > jii'nnier, met hem te verzoenen; daar men geene redenen had, om van zijne onmenschlievenheid eenige de minfle genade te verwachten; dat het mitsdien volftrekt beter ware, het oorlog, hoe verderflijk ook , en hoe onzeker ook deszelfs uitflag ware, uitte houden, en liever alles,zelfs den onlergang van dit Land, indien het noodzaaklijk ware, te wagen, dan zich te onderwerpen aan eenen Vorst, en te vertrouwen op de genade van eenen Dwingeland, welke geene de minfte menfchelijke denkbeelden bezat. Het is ook zeer waarfchijnlijk , dat deze voorwendfelen alleen wierden ingebragt om eenen glimp te geven aan de weigering van toeftemming, tot de overgave van de volftrekte opperheerfchappije van den Vorftelijkcn Vreemdeling, om hem, welke men vooronderstelde zelve aanzoek tot dezen flap te hebben gedaan, en aan wien men toch moest bekennat veel verfchuldigd te zijn, niet voor het hoofd te ftooten. Men had reeds zo veel van de dwinglandij der Oppei hoeren ondervonden ; *s Lands gefchiedenisfen waren daar door genoegzaam op elke bladzijde met bloed bevlekt, en de wonden welken daar door veroorzaakt waren, bloedden nog, en gaven nog de fchrikbarendfte herinneringen van de gevolgen eener flaaffche} overheeil'ching; en het zou derhalven zeer onvoorzichtig zijn geweest, zich, onder het nog duurend pijnlijk gevoel der flavernij, weder vrijwillig daar onder te begeven. Wie beloofde eene bete:e behandeling van den Vreemdeling? en indien hij al door zijne goede hoedanigheden niet in ftaat ware geweest, om 's Volks rechten G 2 met  »et den voet te treden, wie beloofde dat zijne Nakomelingen zich aan zulke euveldaden niet zouden fchuldig maken? Drangredenen genoeg, om zijne item te weigeren aan de overdracht van de Opperheerfchappije van den Vorftelijken Vreemdeling. Ondertusfchen moet men bekennen, dat misfchien nooit iemand waardigbr was geweest het Vorftelijk fieraad in dit Land te dragen, dan die Vreemdeling, welke door menigvuldige weldaden het Land ten hoogden aan zich verplicht had; en indien hij had kunnen te vreede gefield worden met de Opperheerfchappije voor zich zelve, zonder dat die erffelijk wierd verklaard op zijne Nakomelingen , misfchien zouden er geenen, ten minden weinigen in dit Land zijn gevonden geweest, welken zich daartegen zouden verzet hebben. Maar de dankbaarheid tot zo verre uit te ftrekken, dat men, alleen uit dat beginzel , de behandeling der duurbaarfte belangen van het Vaderland, voor altoos zou onderwerpen aan een zeker Gedacht, hetwelk door duizenden van middelen zeer verre van de verdienftelijkheid van zijnen Stamvader konde ontaarten, zonder den tijd en de gelegenheid af te wachten, om te onderzoeken of dat Gedacht ook dat vertrouwen zoude waardig zijn, kan of mag men niet vooronderdellen, plaats te grijpen in een Volk, hetwelk belang deld, niet alleen in zijn eigen geluk, maar ook in het bedendig en voortduurend geluk van zijne Nakomelingen, en 't welk, om dat geluk te bevestigen, zijn goed en bloed waagt. Nochtans, hoe gegrond alle deze aanmerkingen ook waren, kwam de Vreem-  Vreemdeling alle zwarigheden langzamerhand te boven: en voorzeeker zou hij over alle hinderpalen, welken hem wierden in den weg gelegd, hebben gezegepraald : dewijl alle de ftemmen der Vertegenwoordigers van het Volk , zonder echter het Volk daarover geraadpleegd te hebben, buiten welks toeftemming over de Opperheerfchappije niet konde, niet mogte befchikt worden, reeds eenparig befloten hadden om die Opperheerfchappije aan hem, en eriTelijk aan zijn Geflacht op te dragen; waar van hij echter geen genot heeft gehad, dewijl vóór de huldiging zijn roemruchtig leven een einde nam. Hij wierd door een Verrader, omgekogt door den Opperheer, of zijnen Dwingeland, of door een ander van zijnen godvergeeten aanhang, althans door iemand welke, om zijne belangen te behartigen, zich geene euveldaden ontzag, op het ogenblik wanneer hij aan den Verrader blijken gaf van zijn menschlievend hart, en wanneer hij derhalven niets dan dankbare erkentenis moest verwachten, met een pistoolfchoot nedergeveld. Dit moet men tot lof van dezen vermoorden Vreemdeling zeggen: dat, indien hij al uitftekende gebreken heeft gehad, waaraan ieder Mcnsch, de eene meer de andere minder, onderhevig is, hij ook uitfteekende deugden bezat, welke aan alle Menfchen niet eigen zijn, dat, indien hij door zijne daden al getoond heeft te ftaan naar de Opperheerfchappije, hij echter, wanneer hij in zijne oogmerken niet flaagde, maar zag dat hij daarin gedwarsboomd wierd, G 3 rus-  C 102 > .rustig en welgemoed bleef voortgaan in Tiet behartigen van de belangen van dit Land; z-mder zich daar aan te onttrekken, en zonder zich te verwijderen uit zodanige plaatfen of gewesten, waar zijn plicht zijne tegenwoordigheid v< rechte, dat, indien men niet beducht ware ggwéest voor het misbruik, 't welk een volgend Gedacht, misfchien geheel ontaart van zijnen Statóvader, van de macht konde maken, indien de OpperJieerfchappij erflijk aan hem gefchonken was, misfchien nooit een flerveling deze waeréld i.eeft betreeden, welke meer de onderwerping waardig was; dat zijn leven een önfchatbaar voorrecht voor dit Land, en zijn ontijdige dood een genoegzaam onherdelbaar verlies voor % Lands belangen is geweest. Men noemde hem ie recht den Vader des Vaderlands, den Herftelier der Vrijheid, den fchrik der Dwingelanden. Zijn dood bragt derhalven het Vaderland in het lunaire gevaar; doch door de wijze bedelingen der Codlijke Voorzienigheid niet in dat onvermijdelijk gevaar, waarin de Vijanden, welken over deze moord een triumphlied aanheftcn, dachten* dat het zou zijn gedon geweest. Dan, la¬ ten wij het nu bij dit tijdperk laten berusten, en het vervolg der gefchiedenis tot eene nadere gelegenheid verichuiven. Rek nu, mijh Vriend! uw geduld, omtrent het vervolg der gefchiedenis, gelijk ik genoodzaakt ben het mijne te rekken. En vergenoeg u met het leezen en overdenken van de volgende • aanmerkingen , welken mij , zo onder het verhaal,  C m ) haal, als onder het fchrijven dezes briefs zijn in gedachten gekomen. Er zijn geen ongelukkiger fchepfelen onder de zonne dan Vorften, welken zich aan den raad van verkeerde Raadslieden overgeven. Zij zijn ongelukkig voor zich zelve en voor hun Volk. Voor zich zelve: daar zij, niet in ftaat zijnde om het goede van het kwade te onderfcheiden, om dat zij nimmer gelegenheid hebben het goede te hooren, alles moeten aannecmen, wat trouwloze, en eigenbelangzoekende Raadslieden aan hen 'voorftellen, terwijl de Vorst de Vijand van zijn Volk , en door het zelve gehaat en gevloekt word, daar zijn waar geluk alleen zou gelegen zijn in een Vriend en Vader zijner Onderzaten, en van dezelven bemind en gezeegend te wezen. Voor zijn Volk is hij ongelukkig: daar hetzelve, in plaats van een ftil en gerust leven te leiden, zich genoodzaakt vind zijnen Vorst met geweld tegen te ftaan, zijn bloed geduurig te wagen , en den dood moedig onder de oogen te zien, niet om zijnen Vorst te beichermen, maar ont zich te verdedigen tegen het geweld van zijnen bedmgen Vorst, en tegen de listen zijner godloze Raadslieden. En welke rampzalige tooneelen worden hier uit niet gebooren! Want, offchoon het Volk al zegevierd, en zich zelve eindelijk ontrukt van de macht, welke 't zelve had overheerscht, waardoor het ongeluk van den misleiden Vorst, door het verlies van Land en Volk, nog aanmerkelijk word vermeerderd, wie zal aan het zelve vergoeden het verlies van zo veele goederen , welken door het oorlog zijn vernield, hetG 4 ver-  C 104 ) verlies van het bloed van zo veele brave Ingezetenen? wie zal aan Ouders hun kroost, aan kinderen hunne Ouders, wie zal de zielen wedergeven van zo veele Bloedverwanten, welke door het oorlog vermoord zijn, en om wraak roepen over de wreedheden door den Vorst gepleegd, of waar van hij de oorzaak is? Mij dunkt, elk Vorst, welke zulke trekken in 's Lands gefchiedenis, of in de gefchiedboeken der waereld, leest, moest altoos trachten om zodanige Raadslieden aan zijne zijde te hebben, welken hij konde verzeekerd zijn de goedkeuring zijner Onderzaten, of van het beste en voornaamfte gedeelte derzelven, te genieten, waardoor hij het voorwerp van liefde, van aanbidding, van zijn Volk weezen zou. Dan hoe weinig wordt dit door de Vorften in het oog gehouden! Hoe bedekt weet fomtijds de zucht tot heerfchen in het hart van den Sterveling, zelfvan eenen deugdzamen Sterveling, haren zetel te vestigen, zelf in zulke Stervelingen, welke anderfints de liefde waardig zijn hunner Medemenfchen, zeifin zulke tijden, wanneer zij beezig zijn de heerschzucht van anderen te doemen en te fnuiken! Het fchijnt of ieder Mensch gefchapen is met een heerfchende en onwederftaanbare drift om over anderen heerfchappije te voeren. Of dit een overblijffel is van het recht tot de heerfchappije over het gedierte der aarde, het welk aan den eerften Mensch was ingefchapen, kan of wil ik niet bepalen: omdat mij dit te ver van het fpoor zou afleiden, 'twelk ik mij heb voorgefteld, en waaraan ik mij houden wil, namelijk om alleen ge-  C 105 ) ^efchiedkundig en niet wijsgeerig te onderzoeken. Is deze drift den Mensch zo eigen, is dezelve, gelijk het fchijnt, een gedeelte van zijn natuur, dan moeten anderen, wanneer zij zulks in Menfchen, die in eenïg bewind gefteld zijn, ontdekken, 't zelve niet terftond uitkrijten als een lust om de Opperheerfchappije te voeren, zo lang men nog ziet dat die heerschzucht binnen zeekcre palen word gehouden,-en niet tot buitenfporigheden overflaat; of men zal welhaast het geheel maatfchappclijk vertrouwen vernietigd zien. Dan, zo min men aan dit wantrouwen voed» zei moet verfchaffen, zo min moet men ook het vertrouwen ten hoogften top voeren: men moet altoos op zijne hoede zijn, en zorgen dat die natuurlijke drift niet tot fchade der Maatfchappije uitlope, en niemand van die ingefchapen neiging misbruik make. Van waar heeft het recht van adeldom zijnen ooifprong? Uit welk recht verhovaardigd zich de Afftammeling van eenen Edelman op zijne geboorte? Mij dunkt, dat iemand, welken, vande laagfte klasfe der Maatfchappije voortgekomen, groote daden, die nuttig zijn voor de belangen van zijn Vaderland, uitoefiend , edeler is dan hij, die thuis in ledigheid de bewijzen des adcldoms zijner Voorvaderen befchouwd; wiens ledigheid hem onnut maakt voor zijn Vaderland; en welke, zelve geene verdienften hebbende, dezelven van de daden zijner, reeds lang geftorven Voorvaderen moet ontleenen. Misfchien denke ik te gemeen, te burgerlijk; misfchien is mijne aanmerking daar over een flank in de fijnere G 5 neus-  neusgaten dier nietsuitvoerende geboren 'Edelen; dan ik wil een Burger zijn en blijven; ik wil zo veel nut doen aan mijn Vaderland, als mij immer zal moogiijk zijn ; en ik wil nooit een Edelman worden, ten zij ik in de gelegenheid mogt komen om aan mijn Vaderland een uitfteekenden dienstte doen; ten zij ik die gelegenheid, met alle mijn vermogens mogt aangrijpen , en door het uitoefenen van eene daad, voor mijn Vaderland van het uitterfte belang, verdienen mogt, niet zo zeer tot belooning van het geene ik had verricht, 't welk ik toch altoos als een Burger zou zijn verplicht geweest, ten einde anderen daardoor aan te fpooren, om mijn voorbeeld na te volgen, dat ik tot den adeldom verheeven wierd. Dan zoude ik eer ftellen, niet in het teken dat ik van mijnen adeliland vertoonen konde, niet in het bewijs dat ik mijn geflacht' zoude agterlaten, dat het van edelen afkomst ware; maar in het nut, 't welk ik mijn Vaderland had toegebragt; dan zou ik mij verblijden in de hoop, dat mijn voorbeeld tot een fpoorflag zoude ftrekken voor mijne Landgenoten, zo van mijnen tijd als van volgende eeuwen , om zich mede zodanige erkentenis waardig te maken, en dat mifn Nagedacht, bij de herinnering van de dienften door mij verricht, en bij de befchouwing van het eerbewijs 't welk ik daar voor had ontvangen, meer en meer zoude worden aangefpoort om mij in ie ver voor mijn Vaderland na te volgen, en in het uitvoeren van alle mooglijke dienften mij voorbij te ftreeven. ) Vaar  C 107 ) . Vaarwel mijn Vriend! Vergenoeg u hier mede,? en wees. verzeekerd dat ik onophoudelijk blijve uw beftendige Vriend. AGTSTE BRIEF. ZEER WAARDI VRIEND! Jn eenige dagen was er geen mooglrkheid geweest, om met het Gezelfchap bij elkande-en te komen, ten einde het vervolg van de géfchiedenisfen van dit Land te verneemen. Dit .deed mij befluiten om tusfchen beiden eenig onderzoek te doen omtrent andere zaken, welke, als geheel afgefcheiden zijnde van de géfchiediundige gefteldheid, in het verhaal derzclve «iet zouden verhandeld worden. Hier omtrent viel mij het eerst in de gedachten de oeffcning van recht tusfchen den Man en zijnen Naasten : waartoe ik met mijne denkbeelden natuurlijk wierd heengeleid, alzo op dien tijd, voor een zekere Rechtbank , op een der Dorpen in den omtrek van de Stad, waar ik mij bevinde, een zaak zoude bepleit, dat is door wederzijdfche Partijen openlijk zoude verdedigd worden. Dit lokte verfcheiden Inwooners dezer Stad derwaarts, en ik was een der geenen, welke nieuwsgierigïieid genoeg bezaten om zich op die plaats te laten  ( i«8 ) ten vinden. Ik weet, dat Gij, die u tot de oeffening van het recht bekwaam maakt, om eens te eeniger tijd een kundig Voorfpraak of een rechtvaardig Rechter in uw Vaderland te worden, zeer groote gedachten hebt van de deftigheid van het ambt eenes Rechters, welke eerbied moet verwekken in allen, die tot hem naderen, en dat Gij vooronderftellen zult, dat hier dezelve deftigheid zou uitgeblonken hebben. Ik zal u een verhaal van mijne bevindingen in deze omftandigheden mededeel en, zonder eenige aanmerkingen daar tusfchen te vlechten, welken ik aan uw eigen oordeel geheel overlate. Zo ras ik in het Dorp gekomen was, onderzocht ik naar de plaats waar de Rechters hunne Vergadering hielden, en ik wierd geweezen tot een huis, 't welk bleek een der voornaamfte herbergen van het Dorp te zijn. Wanneer ik daar binnen getreeden, en in eene kamer gekomen was, welke opgepropt was van Menfchen van allerlei foort en ftaat, onder welken de glazen met een zekere fterke drank waardoor de hersfenen fpoedig bedwelmd wierden, aan alle zijden, met eene ruime bedeeling wierden rond gebragt, zocht ik met de grootfte nieuwsgierigheid naar die geenen welken de twistzaak zouden verdeedigen, en naar hun welken men als Rechters zou moeten eerbiedigen; maar ik konde in het gelaat van de geheele vergaderde meenigte noch deftigheid, noch gefleepen oordeel, noch eenige' andere vereischten van Rechters of Verdeedigers ontdekken; waarom ik befloot dat ik in een verkeerd vertrek getreden ware. Doch wanneer ik des-  C "9 ) Wegens een nader onderzoek had gedaan, wierd nvij bericht, dat deze zelve kamer de vergaderplaats des Gerechts ware; dat Rechters en Voorfpraken daar reeds binnen waren, en dat de pleidooi daadlijk een aanvang neemen zou. Ik wachtte met ongeduld nog eenige ogenblikken, welkevoor mij eene verveelende langduurigheid hadden; en na dat het liaan der klok de hoogte der. Zonne had aangekondigd, kwam er eene algemeene beweeging in het vertrek; ik zag eenige Dorpelingen, in hunne Zondags"kleederen uitgedost, aan een lange tafel zitplaats neemen, aan welks boveneinde de Geheimfchrijver de« Gerechts, en aan welks needereinde de Verdee» digers der twistende Partijen hunne zitplaatfen namen. De Geheimfchrijver las uit zeker gefchreven boek eenige weinige regelen, welken zo zacht wierden uitgefproken, dat ik dezelven niet konde verftaan; maar welken ik daarna hoorde de namen te zijn der twistende Partijen, en de ftaat waar toe de zaak als nu gebragt was, namelijk om bepleit te worden! Ik vraagde wel aan een der Omftanders, waarom juist de namen der twistende Partijen aan den aandacht van den Rechter wierden herinnerd , en of het niet beter ware dezelve geheel bedekt te houden, en alleen een kort verhaal te doen van den ftaat des gefchils, om des te meer de onpartijdigheid des Rechters te bewaren? Maar niemand was in ftaat mij daaromtrent het gewenschte bericht te geven. ■ Alleen vernam ik, dat deze oplezing als 't ware eenteeken was, waardoor aan de Verdeedigers wierd  wierd aangekondigd dat het tijd ware om bunneif ftrijd aantevangen. • En terftond daarop richtte zich een der Verdeedigers, na eene meenigte van papieren uit een zak gehaald, en dezelve in orde gefchikt te hebben, én, onder het maken van een diepe buiging, waarin gemaaktheid en fpotzucht ten duiüèiijkïten doordraaide, voor deze Dorpelingen, met welken hij, nog maar weinige ogenblikken te voren, zeer gemeenzaam den fterken drank had ingeflorpt, gemaakt te hebben, fprak hij hen, die niets edels in hun voorkomen, niets Éèhtbaers in hun beftaatt hadden, en welken hij op andere tijden nauwelijks bij hunne voornamen, van Jan of Piet, zou genoemd hebben, aan met den naam van Edele Achtbare Heeren ! en begon met een langdradig en vcrveelend verhaal van de oorzaak, welke den twist tusfchen de Partijen had verwekt, en van den aard der twistzake zelve, als mede wat daarin tusfchen Partijen onderling en daarna voor den Rechter was voorgevallen. En wat meent Gij nu, mijn Vriend! was de oorzaak van alle dezen omllag? waarin beftond naar uwe gedachten de twist tusfchen Partijen ? Gij zult u voor zeeker verbeelden, dat een groot gedeelte der bezittingen van een der twistende Partijen het onderwerp ware, waarover hier zou gehandeld worden. Ik verwachte zulks ook, en was derhalven, zo dra een der Verdeedigers zijnen mond begon te openen, enkel aandacht. Dan, oordeel zelve over mijne verwondering, wanneer ik uit de voordracht van het gefchil ont-  Cm) ontdekte, dat het alleen daarin beftond: dat een der Partijen een zijner hoenderen, van zijn werf verloren, en, zo hij voorgaf, weder gevonden hebbende op de werf van den anderen, dat te rug gevonden hoen had te rug geè'ischt. En Gij zult van oordeel zijn, dat zijne bewijzen hier op, als in een middenpunt , uitliepen, dat het te rug geëïschte hoen het zelve ware, 't welk hij verloren had. Doch, hier in zoud Gij u volftrekt bedriegen. Hij erkende dat hij zulks volgens de aangenomen voorfchriften van het recht moest bewijzen; maar hij betoogde alleen, dat het gevonden hoen alle de teekenen van gelijkheid had met het hoen, 't welk hij verloren had , zodanig dat verfcheiden Buuren getuigenis hadden gegeeven, dat zij meenden dat 't het zelve en geen ander ware. Dan, betoogde hij vervolgens , dat in foortgelijke zaken niets meer kon bewezen worden, en dat in zodanige zaken, waarin een uitgeftrekter bewijs onmooglijk was, de Rechter daar mede genoegen nemen moest, en daar door overtuigd behoorde te zijn. De Verdeediger der andere Partij maakte verfcheiden niets beduidende aanmerkingen over de wijze van rechtspleegen, welke in die zaak gehoudep was; en zocht zijn Partij daar door in het nauw te brengen; maar deze liet zich daardoor niet zo gemakkelij : overrompelen, als de andere gehoopt had: en ziende, dat hij hier door geen veld konde winnen, onderzocht hij, welke bewijzen door de voorfchriften v;m het^ recht gevorderd wierden, en vergeleek daar «ede de bewijzen door den anderen bijgebragt, en betoog-  C It4 ) töogde, dat, indien foortgelijke bewijzen doof den Rechter wierden 'aangenomen en goedgekeurd, niemand voortaan konde verzekerd zijn van desfelfs bezittingen, waar van veelen aan andere goederen zijner Buuren konden gelijk fija, _ Maar hoe Mond ik verwonderd, dat alle de bewijzen wierden voortgebragt in eene vreemde taal, welke ik klaar konde bemerken voor de Rechters niet verftaanbaar te zijn, en gehaald wierden uit een boek, 't welk in die taal gefchreven was. Ik kon mij niet begrijpen, waarom men zijne Hellingen niet in zijn eigen en voorden Rechter verftaanbare taal bewees, en waarom men zijne bewijzen , welke men meende noodig te hebben, niet haalde uit eigen Vaderlandfche wetten en voorfchriften, en uit boeken welke, zelfs aan dit Land hunnen oorfprong verfchuldigd zijnde, aan den Rechter bekend konden zijn. Alle deze onbegrijpelijkheden deeden mij verlangen naar het einde der pleidooi, om te beproeven, of ik bij die Verdeedigers van Partijen eenig licht in deze duisterheden zouden kunnen bekomen. En nauwelijks was "het tijdftip van mijn verlangen gekomen, of ik zocht terftond gelegenheid om met hen in gefprek te geraken , en beiden waren bereid, zo dra zij bemerkten dat ik een Vreemdeling in dit Land ware, om mij van het een en ander het noodig onderrecht te geven. En zie hier de zaken, welken ik uit hen ontdekte. Dat hefcnü dit Land niet zeldzaam ware over beuzelingen een kostbaar twistgeding te voeren. Dat zodanige Verdeedigers, welken, overtuigd dat  < "3 ) dat het fchande is zodanige geringe zaken aan hetj oordeel van eenen Rechter voor te dragen, ei} dat dezelven het bederf der twistende Partijeij moet na zig flepen, weigeren wilden om zich daar mede te bemoeijen , eerlang van gebrek zouden moeten vergaan, om dat niemand zijne zaken aan de zulken ter behandeling zou toevertrouwen. Dat zij zeiven, en anderen vari hunne Ambtgenoten , verfcheiden foortgelijke gcfchillen hadden bediend: nu eens over deri eigendom van een ftukje grond, nauwelijks een' duim breedte groot, en waarop niets dan distelent en doornen groeiden; dan eens over het uitzicht op een erf, waarop de Eigenaar nimmer zijné voeten zettede; en over andere geringe zaken, niet waardig om genoemd te worden. Dat zij Voor zich zclven konden betuigen, nooit zulke twistgedingen te hebben aangemoedigd; offchoort zij tot fchande van hunne Ambtgenoten moesten' zeggen, dat Zulks door veelen hunner al te veel •gefchiedde; maar dat zij ook, om het onderhoud voor zich en hunne huisgezinnen niet té verliezen, in de noodzaaklijkheid waren om dié zaken niet af te raden, veel min van dè hand te wijzen ; dat de wetgevende macht in dit: •Land het vermogen niet had, althans dat vermogen niet uitoeffende, om zulke twisten,- wel« ke zo nadeelig bevonden worden voor het welzijn der Maatfehappij, en de gemoederen der' Inwooneren onderling onherftelbaar verbitteren, je keeren en in hunne geboorte te fmooren; eri dat, zo lange de wetgevende macht aan deze misbruiken in rechtspleegingen geene paaien H ile!^  Oh) ftefde, het onmooglijk ware eenige veranderingen daarin te weeg te brengen. Dat men in dit Land eigenlijk geene wetten heeft, geen richtfnoer, waarnaar het recht moet worden uit^ gefproken; maar dat er voor dezen een ander Volk in een ander Land ware geweest, het welk genoegzaam over de geheele waereld: heerfchappije voerde, en aan 't welk ook de Bewooners dezer Landen in eenen zeekeren, doch' niet volftrekten zin waren onderworpen geweest, dewijl zij genoodzaakt waren aan hetzelve, in oorlogstijden, hulpbenden te geven. Dat dit vreemde Volk altoos beroemd ware geweest wegens desfelfs wetten, als zijnde vol van billijkheid en rechtvaardigheid. Dat er eens een Oppervorst onder dat Volk had geheerscht, welke bevolen had alle wetten, welke van tijd tot tijd uitgevaardigd waren, in een gefchikte orde-faam te brengen, en welke die verzameling van wetten had vastgefteld als een famenftel van recht en gerechtigheid, waar naar bij vervolg onder zijne Ingezeetenen zou moeten geoordeeld worden. Dat dit famenftel niet alleen behelsde wetten , door de wetgevende macht uitgevaerdigd en vastgeftcld: maar ook antwoorden van ervaren Rechtsgeleerden op bedenkelijke vragen, aan hem voorgelteld; en dat deze antwoorden, door derzelver vereeniging met de vastgeftelde wetten, toen ook dezelve kracht ontvangen hadden, als of dezelven door den Opperheer zelve waren voorgefchreven. Dat men niet wist, dat dit wetboek ooit door openbaar gezag tot een voorfchrift van recht en gerechtigheid in deze Lan-  ( "5) Landen ware vastgefteld, maar dat het zelve alhier waarfchijnlijk zijn oorfprong verfchuldigd ware aan de overftroomifig, welke een vreemd Volk , dat die wetten als eigen had aangenomen, over dit Land gedaan had; waar door H zelve dan ook waarfchijnlijk in dit Land ook als een voorgefchreven wetboek was aangenomen. Dat, hoe zeer deze Landen vervolgens het juk van andere Volken had afgefchud, en ten minften in dat opzicht vrij waren geworden, waar door men ook het vermogen had bekomen om zich te ontdoen van vreemde wetten, vreemde rechtspleegingen, vreemde zeden en gewoonten, men nochtans dat wetboek zodanig had behouden als een eigendom des Lands, dat het zelve nu een onderwerp is, langs welke het recht aan de Jongelingfchap , die zich op de hooge fchoolen oeffend om bekwame Rechtsverdeedigers, Rechters of Landbeftuurders te worden, moet worden onderweezen; waarnaar alle pleitzaken moeten worden verdeedigd, en waar Uit de Rechters moeten oördeelen tusfchen den Man en zijnen Naasten. Dat men, van tijd tot tijd, Wel eens had begreepen, dat het befpottelijk ware in een Land, 't welk zijn eigen taal, eigen zeden, eigen rechten en gewoonten had, uit de wetten van een ander, reeds lang 'vernietigd Volk te moeten gaan onderzoeken wat recht of onrecht ware; maar dat het altoos bij het gevoel van deze belachelijkheid ware gebleeven, en dat men zich mitsdien daardoor nog belachelijker had gemaakt, dan men geweest zoude zijn, indien men niet daar van reeds H a het  C fï6- 3 hei gevoel had gehad. Dat het voor zekér niet min belachelijker ware, voor een Récht-" bank van Dorpelingen, welken nauweliks hun eigen moedertaal verftaan, bewijzen aan te halen .uit een boek, en in eene taal, welke beiden hen volftrekt onbekend zijn ; dan dat nien daartoe, uit hoofde van het gebrek van een oorfprongelijk Vaderlandsch Wetboek , genoodzaakt ware; behalven dat veeltijds de onkundige Dorpelingen het gewigt der bewijsredenen daaruit beoordeelen, naar mate dat dezelve min of meer voor hen onverftaanbaar zijn geweest; waar door niet gelden hij, die het meest onverftaanbare taal .aan het oor van den Rechter heeft voorgerab- beid, het geluk heeft om te zegenpralen. Dat het buiten allen t wijffel zeer te verwonderen is, dat immer aan onkundige Dorpelingen de uitfpraak der rechtzaken is toevertrouwd; maar dat, offchoon' zulks waarlijk als een ongeluk behoorde befchouwd te worden, wanneer men de uitfpraak van het geen recht of onrecht is moet verwachten vr.n iemand, welke men overtuigd is daar van geene kennis te hebben, men die verkeertheid van ouds als een voorrecht had aangemerkt, cn dat men nog, niettegenftaande de tijden tegenwoordig meer verlicht zijn, in dat oude vooroordeel blijft volharden, zodanig dat men het voor een heiligfchennis $ou uitkrijten r indien daarop eenige inbreuk wjérd gemaakt, indien voor allezaken , en voor alle perfoonen, zonder onderfcheid waar dezelven woonagtig waren, kundige en eer. ljjke Lieden wierden aangefteld om de rechtzaken te bcflisfen. Dat het wel waar is, dat de Rcc/r  Rechters onder de Dorpelingen veeltijds aankuaÜïge Verdedigers van pleitzalen raad vragetf, hoe die twist het beste volgens de voorfchrifteii van het recht moet worden beffist; dan, behalven dat de Dorpelingen niet verplicht zijn om dien raad in te neemen, om, denzelven ingenomen hebbende, daaraan hun oordeel te onderwerpen, kunnen zij nog altoos onwetende vallen in handen van zodanige Verdeedigers, .welke niet zo onpartijdig over de voorgeftelde zaak kunnen oordcelen als Rechters wel behooren te doen, en welke.n dikwerf, om anderezaken, door hen bediend wordende, en aan de voorgeftelde zaak eenigzints gelijkvormig zijnde, er veel belang in bebben, hoe zodanige zaak word uitgeweezeh. Ik veroorloofde mij, om aan die Verdedigers van het recht nog eene vrage te doen; hoe heC dan toch, daar het zo ongelukkig met de behandeling van het recht gefield was, gefchaperi ftond met de wijze van rechtspleeging, langs welke de zaken in hare form moesten behandeld' worden? of diè mede van een ander Volk overgenomen, en of die mede aan zo veele gebreken onderhevig ware? Waarop ik van hen dit tot antwoord heb bekonien: Dat de wijze van rechtsv pleegen, welke hier in gebruik is, niet ware overgenomen van het zelve vreemde Volk, waarvan het Wetboek herkomftig was; maar van een ander vreemd Volks omtrent het welk even weinig betrekking van onderwerping in dit Land plaats greep, als omtrent het andere, dat reeds verdelgd is. Dat er twee bijzonderheeden wa- len, welken zij aan mijne weetgierigheid niet: H 3 kon-  C «° 5 konden of wilden verbergen: vooreerst, dat de wijze van rechtspleeging van het oude Volk, van welken zij het wetboek hebben, tot de verloonn weetenfchappen behoord en geheel onbekend is, waarom men waarfchijnlijk niet heeft kunnen goedvinden , dezelve mede aan te neemen; doch dat men evenwel dwaas genoeg is, om in gefchilJen over de wijze van rechtspleeging, toevlucht te neemen, niet tot de wetten van dat Volk,waar van men die wijze van rechtspleeging heeft overgenomen , maar tot de wetten van dat Volk, van welks wijze van rechtspleeging men geen kennis heeft, en welke alleen op deszelfs wijze van rechtspleeging betrekking hadden. En ten anderen: dat men van het andere Volk alleen een gedeelte der wijze van rechtspleeging heeft overgenomen, volgens welke alle zaken langs zekere langzaam fpoedende beweegingen moeten aflopen, en dat men dat gedeelte der rechtspleeging, volgens welke men in fommige gevallen meer het voordeel der Ingezetenen zou kunnen behartigen, en de gefchillen in een kort tijdbeftek ten einde brengen, heeft verworpen. Zo dat nu in dit Land alle gevallen, van welken aard dezelven ook mogen zijn, op dezelve wijze moeten worden aangelegd, en ten einde gebragt. Dat de wijze van rechtspleegen in dit Land aan veele verkeerdheden onderheevig is, en ten eenemaal gefchikt om de zaken langdradig en kostbaar te behandelen , en dat veelcn ongeftraft hun werk maken, om, door het uitdenken van allerhande ftreeken, die wel tot de wijze van rechtspleeging niet behooren, maar daar in noch» tans  ( "9 ) tans eenigen grond vinden , der twistende Partijen het geld uit den zak te halen, en daar door van hunne bezittingen te berooven, en van de lust tot twisten te geneezen. Dit was de zaaklijke inhoud van het geen deze Verdeedigers van rechtzaken mij hebben meedegedeeld. Ik weet nauwelijks, of dit Volk zich meer beklagens- dan befpottenswaardig maakte. Het is eene onbetwistbare waarheid, dat het recht zijn grondflag moet vinden in de gezonde rede: dit zal door niemand wordenwederfproken. Naarmate nu, dat de tijden meer verlicht worden, naar die mate word de rede meer gezuiverd en volkomener, en het recht, uit die meer gezuiverde en volkomener rede geput, word dan ook zo veel vlekkelozer en minder vatbaar voor ongerechtigheid in fchijn van recht. Het is dan beklagenswaardig , dat een verlicht Volk niet mag geloven, dat de rede nu bij het zelve veel zuiverder is, dan zij over duizend jaren was bij een ander Volk, 't welk aan veele blindheeden, over verfcheiden gewichtige onderwerpen .onderheevig was. Ik heb toch ontdekt, dat de meeste wetten en raadgeevingen, waaruit dat vreemde lighaam van recht en gerechtigheid is faamgefteld, inde waereld zijn gekomen, wanneer dat Volk nog in de uitterfte blindheid omtrent het voornaamfte ftuk, waarover onze kennis gaan moest, namelijk den Godsdienst, bedolven lag. Indien nu een Volk zo blind is in zulken voornamen tak van onze noodwendige kundigheden, waarom moeten dan desfelfs gewaande vorderinH 4 gen  ^en in andere wetenfchappen het onveranderlijk ïichtihoer zijn der redeneeringen en denkbeelden van een ander meer verlicht Volk? Is dit niet ten uitterften dwaas, niet befpottenswaardig? Waarom moet een Rechter zich binden aan een wetboek van een ander Volk; vooral van een reeds lang te ondergebragt Volk; een Volk, h welk door zijnen ondergang de duidelijkfte kenmerken heeft nagelaten van de gebreeken welke onder 't zelve heerfchappije voerden; een Volk, 'twelfe zijne wetten alleen voor zich zelve, en niet voor ,andere Volken heeft gemaakt? Waarom moet een Rechter zich in zijn onderzoek wenden naar een wetboek, 't welk hij-niet kan verftaan? Waarom is zulk een boek, indien het dan al een gefchikt famenftel van recht en billijkheid kan genoemd worden, het welk door veelen nog word ftaande gehouden,niet in de tale des Lands overgegoten, opdat elk Burger moge weeten wat recht is? Maar, en zie hier al weder een blijk van hunne moedwillige en befpottenswaardige verblinding, ■ over het verftand van die wetten zijn nog onein• dig veel meer boeken gefchreven, dan een Mensch in zijn geheel leven kan doorlezen, waarin dezelve zaken uit verfchillende oogpun■ten befchouwd en behandeld worden; waarin dezelve zaken voor en tegen behandeld worden: een klaar bewijs dat het zelve famenllel van wetten aan onbegrijpelijke ongerijmdheden onderhevig en daar mede opgevuld is: en desniettegenftaande, en offchoon die boeken mede i in die vreemde , en voor den Rechter onverslaanbare taai gefchreven zijn, worden dezelven < i Mi ■*!  ( lai ) k\ mede, zo wel als de wetten, tot ftaving van het recht der twistende Partijen aan het oordeel van den onkundigen Rechter voorgedragen. Hoe is het mooglijk, zo vee}e blijken van dwaasheid te vinden in een Volk, 't welk anders zo veele blijken van wijsheid geeft! Tot welke uitterften van ongerijmdheid kan het bedrog den Mensch niet vervoeren! Verwacht bij eene volgende gelegenheid het vervolg der gefchiedenis van dit Land, en zijt intusfehen verzekerd dat ik altoos blijve uw getrouwe Vriend. , NEGENDE BRIEF. ZEER. WAARDE VRIEND' geloften maken fchuld. Dit is een oud en af. omme bekend fpreekwoord. Het gezelfchap , waarin mij van de gefchiedenisfen van het Land der Bedrogenen yerflag wierd gedaan ; begon zijne aan mij gedane beloften zich te herinneren ; cn vergaderde wel haast, om de fchuld, waaron, der het zich gebragt had , te voldoen: en nauwelijks waren wij vergaderd, of mijn Vriend begon ©p deeze wijze te verhalen het TWEEDE VERVOLG VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER BEDROOGEK EN. Het overlijden van den eerften Ambtenaaj £dien ik nu vervolgens Primus noemen zal, om H 5. herpj  C 133 } tem alzo van zijne Opvolgers te onderfcheiden) bragt de zaken in dit Land in een zeer verwarden en kommerlijken toeftand. Hij had in zijn leven veel toegebragt tot eensgezindheid in het overwegen , befluiten en uitvoeren, van het geen men ïioodig achte ; het welk ten hoogfte noodzaaklijk is in alle Regeeringsvormen, waarin de raderen door zo meenigvuldige Leden moeten worden in beweeging gebragt; maar vooral noodzaaklijk in een Land waarin het gebouw der Regeering nog op zulke losfe fchroeven ftaat, en nog in zulke veege omftandigheden is. En nu was er reden om te vreezen, dat die eensgezindheid zo algemeen niet betracht , maar door de Vijanden en derzelver invloed zou vernietigd worden. Daarenboven kwam het aan de hoofden des Volks, welken het roer der Opperregering in handen hadden genomen , onmooglijk voor , om met eigen krachten het Oorlog tegen eenen machtigen Opperheer door te ftaan, en om, zonder aan deOpperheerfchappij van een ander Vorst verbonden te zijn, dit Land te kunnen beftuuren. En derhalven deeden zij alle mooglijke poogingen, nu bij den eenen, dan bij den anderen Nabuur, om een derzelven te beweegen, dat hij de Opperheerfchappije deezer Landen wilde aanvaarden , en dezelven in zijn gebied inlijven. Ik zal hier niet breedvoerig onderzoeken , of zij, welke de Opperheerfchappij dezer Landen hadden aanvaard , het recht en de macht hadden om dezelve aan eene andere Mogenheid aan te bieden en op te dragen; om dat zulk een onderzoek eene al te groote afwending zoude maken in een ge-  C m ) gefchiedkundig verhaal. Nochtans kan noch ma£ ik ditftuk niet geheel en al met ftilzwijgen voorbij gaan; .maar vind mij verplicht, op dat ik u in Haat Helle om bij u zelve hier over nader te redeneeren, om deswegens kortelijk deze weinige aanmerkingen te maken: Dat deze, welke de Opperheerfchappij hadden opgenomen, noch uit de natuur, noch uit eenige andere betrekkingen, recht tot de Opperheerfchappij hadden bekomen. Indien de Opperheer, welke zich omtrent zijne onderzaten zo onrechtvaardig gedragen had, we>ke zich aan zijne duur bezworen verplichtingen, had onttrokken , daardoor het recht tot de Opperheerfchappij , en tot de gehoorzaamheid zijner onderzaten verloren had, dan was die heerfchappij niet verva len op die geenen, welken aan hem het naaste waren in het Landbeftuur, maar aan de geenen, uit welker boezem de Opperheerfchappij het eerst was voortgekomen, en uit welker bezitting en overgift de eerfte zijner Voorzaten dezelve bekomen had. Nu hadden die geenen welken op dien tijd het roer der Regeering in handen namen, of hunne voorzaten , de Opperheerfchappij nooit aan den Vorst of zijne Voorzaten opgedragen ; want er waren reeds Oppervorften in dit Land bekend, eer er eene Vergadering in wezen was , gelijk deze, welke nu de Regeering in handen nam , en de vorige Oppervorsten hebben zelve die Vergadering ingefteld, en van tijd tot tijd vermeerderd. Derhalven had niet de Opperheer zijn macht uit de Vergadering, maar die Vergadering haar beftaan uit den wil van den Heer bekomen. Maar alle Op-  C 124 ) ©pperheerfchappijen hebben hare vermogens es rechten bekomen uit de overgift van het Volk : hit deszelfs toeftemming bij het oprichten van Maatfchappijen , is het vermogen om te heerfchen, en het recht om onderdanigheid te kunnen vorderen, oorfprongelijk ; offchoon erin de manier, hoe de heerfchappije thans uitgeoeffend word, weinige voetftappen van deze omegenfpreeklijke waarheid kunnen worden ontdekt. Indien dan de Opperheer van zijne Rechten op het Volk vrijwillig afftanddoet, of dezelve verliest, door te handelen tegen de overeenkomst, welke tusfchen hem en het Volk beftaat, dan fpreekt het van zelve , uit de reeds, gemaakte aanmerking, dat de Opperheerfchappije niet was vervallen op de Vergadering, welke ondergefchikt was aan den Vorst , als door hem ingefteld zijnde , en vertegenwoordigende het Volk als zijne Onderzaten ; maar dat dezelve was te rug gekeerd in den boezem van het Volk, waaruit dezelve oorfpronglijk was voortgekomen. Én met dit weinige is dan ook ontegenfpreeklijk betoogd, dat die Vergadering . welke nu het roer der Regeering had aanvaard, geen recht, geen vermogen had, om de heerfchappije, welke dezelve zich zonder wezenlijk recht toeeigende, aan eenig ander Vorst op te dragen , zonder tot zulk een gewichtige zaak het geheele Volk op te roepen, om deszelfs goedvinden deswegens te verncemep, het welk nooit is gefchied. Gelukkig ondertusfchen voor dit Land, dat geene der Vorsten, aan wien deze aanbieding gefchied is, dezelve heeft willen aanneemen: niet om dat dezelven van het onvermo^ gen  I ™5 ) gen der Vergadering tot zodanige opdracht overtuigd waren; dit kwam niet eens in aanmerking: zo verre gaat de redenkaveling der Vorsten niet, maar om dat het hen te hachelijk voorkwam zich eene Opperheerfchappije aan te trekken, welke met zo veele gevaaren vermengd Was, en met zo veele kosten en moeilijkheden zou moeten bewaard en befchermd worden* Eigenbelang, ert vreeze Voor de nadeelige gevolgen, waren dan de oorzaken dat deze Mogenheden de aanbieding der Opperheerfchappije, offchoon dezelve hen andersbekoorlijk genoeg voorkwam, tot geluk van deze Landen, van de hand wezen. Ondertusfchen was men hier van oordeel, dat men zich zelve niet redden, noch door eigen krachten verdedigen konde. Het Land zelve was, naar men begreep, niet in ftaat, om een genoegzaam aantal van krijgslieden op te leveren, en de geldmiddelen waren, nog niet op zulk eenen geregelden voet gebragt, dat men uit dezelven een voldoend Leger konde op de been brengen en houden. Men was derhalven genoodzaakt, indien men niet alles, wat men reeds gewonnen had, weder wilde verliezen, indien men niet zijn hals onder het eigen, en nog veel zwaarder juk wilde krommen, als waarvan men zich nog niet volkomen verlost gevoelde, om bij dezelve Mogenheden, welken men vruchteloos de Oppermogenheid had aangeboden, al bedelende om hulp te fmeeken. Indien onze voorouders reeds in hunnen tijd ondervonden hadden, hoe weinig rekening men op buitenlandfchemachten, ingeval van nood, maken kan, waarfchijnlijk zouden zij lie-  ]5éver verkozen hebben, zich zeiven,' zo goed het mooglijk zoude zijn, met eigen krachten te verdedigen, en indien alle hoop van zelfsverdediging, met hoop op eene gelukkige uitkomst, mogt ontzinken , dan aan den Dwingeland een onbevolkt en verwoest ftuk gronds over te laten, liever dan hun geluk en hunne bezittingen te w.igen aan de fchijnfehoone beloften hunner nijdige Nabuuren. Doch zij wisten nog niet bij ondervinding, het geen zij zelve, en nog veel meer hunne Nakomelingen namaals ervaaren hebben, en maakten derhalven geene zwarigheid, of vonden zich genooddrongen, om aan die Mogenheden de voor hun zoo noodige onderfteuning af te Imeeken. Deze nabuurige Mogenheden wierden aan hunne zijde mede met een Oorlog bedreigd, door denzei ven Opperheer, met welken dit Land in oorlog was, en hadden derhalven alle redenen om die oflderfteuning en bijftand te verkenen, welke in ftaat zou zijn, om cenig evenwicht bij te zetten tegen de macht van onzen Dwingeland: op dat deze, daar door zijne handen te veel ge« bonden hebbende , buiten ftaat zoude zijn onï meer Vijanden aan te tasten, en op dat daar door hetoorlogstooneel zo veel mogelijk van hunnen bodem zoude mogen worden afgeweerd, Behalvert deze reede, welke anders, op zich zelve geno« men, toch genoegzaam zoude zijn, was 'er nog eene andere. Deze Mogenheden , offchoon zij, gelijk ik gezegd heb, de aan hun opgedragen heerfchappije hadden van de hand geweezen, waren nochtans begerig gebleeven , om dezelve eens  eens, wanneer dit met minder gevaar zoude kunnen gefchieden , aan hunne kroon te hechten: en dei halven moesten zij dit middel niet verzuimen, 'twelk in ftaat was, om hen zoveel invloed in dit Land te bezorgen , als zij door geen ander middel met m oglijkheid konde verkrijgen. Dit was vooral het oogmerk der eene Mogenheid , waar eene Vrouw de heerfchappij had, en die over Zee was gelegen. Dan, tot hare eeuwige fchande; hechte zij hare toegezegde hulp aan zodanige vernederende voorwaarden, dat men hier uit haar voornemen, om dit Land eens, wanneer de kans voor haar veilig was, haar eigendom temaken, handtastelijk, doch te vroeg, konde befpeuren: want, niet alleen dat het Opperhoofd der krijgsmacht door haar gezonden, een bijna onbepaald gezag moest hebben over het krijgsbeleid en over den ftaat des Lands, moesten er ook Heden aan haar verpand, en voor haar ingeruimd worden, onder voorwendfel , dat zulks ter verzeekering ware voor de te ruggave dier gelden , welke zij tot hulpe dezer Landen moest uitfchieten, en, het geen alles overtrof, men moest toeftaan, dat Lieden van hare Natie wierden toege-! kten om zitting te hebben in een Vergadering , welke van ouds was ingefteld tot de algemeene regeering dezer Landen,of,gelijk men nu zoude fpreeken , tot het beleid der algemeene belangen, dezer onderfcheiden Gewesten, eene Vergadering, waarin, volgens de vastgeftelde grondwetten van dezen ftaat, om bijzonderen en gewichtige redenen, nimmer eenen Vreemdeling is toegelaten gewerden. Hierdoor verkreeg zij niet alleen het  (Ï23 > net vermogen, om alles in dit Land naar haai* genoegen te beftuuren; maar ook om grondig te onderzoeken of dit Land in ftaat ware, zich de benoodigde geldmiddelen tot zelfsverdedigingaarï te fchaffen , waarvan de onzekerheid mislchie» wel eene der beweegoorzaken was geweest, waarom zij de Oppermögenheid, voor als nog, had vande hand gewezen. Indien het door haar gezonden Opperhoofd ovef de krijgsmacht eene gezonde ftaatkunde bij zijne huichelarij had gevoegd, dan had men niet moeten twijffelen, of het Land was voor eeuwig het eigendom geweest van dezè overzeefche Mon'archin en hare Af komelingen. Voor zeker hij ( iloeg eenen weg in, welke niet ongefchikt wasom in het Land der Bedrogenen eenen grooten aanhang te maken, en om zich zei ven door Lieden van allerlei rang en ftaat,indien zij maarniet te doorzichtig zijn oni zich door den uitterlijken fchijn te laten bedriegen, te doen eerbiedigen; een middel, 'twelk voor en nahem, met zoveel ondervinding van een gelukkigen uitflag, is nagevolgd. Hij vertoonde, namelijk, eene hooge maat van uitwendige Godsvrucht, en gaf openlijkbevelen, waardoor hij fcheen den zuiveren Godsdienst, of welken men daar voor hield, met aller zijne vermogens te willen voorftaan.- Hier door won hij het vertrouwen en de hoogachting van alle Leeraaren en nauwgezette' Voorftanders varï den heerfchenden eerdienst van het Opperwezen» van allerlei rangen en ftaten, en verkreeg daardoor voor zich eenen aanhang, welkeverderflijfe' had kunnen-zijn voor het Vaderland. Maar, ten' - - i alle  03i ) was aan het beftuur der Heeren , welken vóór de afzwering, en vóór de oprechting van dit Gemeenebest, deze Gewesten beftuurd hebben» als mede op die rechten, welke de eerfte Ambtenaar Primus bezeten had. Dan men verloor daarbij uit het oog, dat de vorige eerfte Ambtenaren, alle hunne rechten, niet als een eigendoemelijk voorrecht, maar als een recht van den Heer, uit wiens naam zij hier het beftuur hadden , hebben bezeten en uitgeoeffend : dat die Heer hem die rechten konde laten uitoeffenen naar zijn welgevallen , zonder dat zulks immer een recht aan die Ambtenaren gaf om die rechten ook tegen hunnen Heer te misbruiken; en dat de eerfte Ambtenaar Primus niet was zodanige Bedienaar des Lands, als de eerfte Ambtenaren, zijn Qpvolgeren , geweest zijn; maar dat, daaraan hem de opperfte macht ter uitoeffening was opgedragen, hij alle die rechten konde uitoeffenen , welke immer door eenige der voorgaande Heeren waren bezeten geweest, en wel met dat zelve vermogen als die Heeren immers bezeten of zich toegeeigent hadden, zo lang daar in geen wettige verandering was gemaakt. Zijn de gebreken menigvuldig, zijnde gebreken gevaarlijk, welke in het ftaatkundig beftuur van den eerften Ambtenaar plaats hebben , gelijk ik getoond heb , niet minder zijn dezelven in zijn beftuur over het krijgswezen dezer Landen. Hij matigt zich, in zijne hoedanigheid van Opperhoofd der krijgsmacht, de grootste eerbewijzingen aan, welke ooit aan de opperfte Macht gegeeven zijn , daar hem dezelven in de hoedaI a nig.  ( 13* ) nigheid niet toebehooren ; maar alleen in zijne reeds gemelde hoedanigheid , als in het ftaatkundige vertoonende de hoogheid der opperfte Vergaderingen der bijzondere Gewesten : en mitsdien komen hem dezelve eerbewijzingen niet toe, wanneer de opperfte Machten zelve vergaderd zijn, en derhalven door hem niet vertoond of vertegenwoordigd behoeven te worden. Deze vertooning geeft het krijgsvolk een indrukfel , als of in zijn Perfoon, en nergens elders* de opperfte Macht plaats heeft, het welk voor deze Landen van de gevaarlijkfte uitzichten is. Door het onbepaald oppergezag over al het krijgsvolk der bijzondere Gewesten heeft hij het vermogen om elke Stad en elk Gewest te noodzaken tot het aannemen zijner begrippen en bedoelingen , al zijn dezelven lijnrecht aanlopende tegen de ware belangen van Stad en Vaderland. Door de aanftelling van alle Bevelhebbers, in eene meerdere of mindere graad* onderwerpt hij de denkbeelden van allen aan zijne eigen begrippen , en zo wel het Volk als d-i Bevelhebbers moeten eindelijk in den waan komen , als of hij hennen wettigen Heer , ea zij ztjne Onderdanen zijn. De eerfte Ambtenaar veroorzaakt mede vele gebreken in het krijgswezen daar toe te ftaan, dat verfcheiden bedieningen, daartoe behoorende , verkogt, of met -uitkeeringen belast worden ; waardoor dikwerf veele Bevelhebbers in dienst zijn, welke geene, of zeer geringe belooningen, door het Land betaald wordende, genieten. Ik beken gaarne, dat zulks aan hem door de hoge Machten is toege ftaan  C «33 ) ftaan. Doch hij behoorde in allen gevallen, de misbruiken, welke daarin plaats hebben, en de gevaarlijke gevolgen , welken daaruit kunnen voortkomen, naar zijn vermogen te weeren : Ook is hun deze Macht alleen gegeven tot dat einde, op dat daardoor aan oude en gebrekkige bevelhebbers gelegenheid mogt worden verlchaft, om in ftilte en rust de belooningen voor hunnen ijver te genieten, en niet om daar door het Land te ontblooten van zulken, die nog in ftaat zijn hun Vaderland gewichtige dienften toe te brengen- waar toe alleen de aan hen overgegeven macht misbruikt word. Door zijn vermo¬ gen worden maar zelden in eenige Vergaderingen befluiten genomen, welke men niet voorat verzekerd is over een te ftemmen met zijne denkbeelden en bedoelingen; maar indien het gebeurd, dat dezelven al eenigzints met zijne oogmerken ftrijdig zijn , weet hij derzelver uitvoering zo lang, en door zo menigvuldigerlei middelen te beletten , en het krijgsvolk zo veel verachting door de bevelen hunner ware Overheden in te boezemen, dat dezelve befluiten wel haast verc-eten en in den wind geflagen worden. -— En daar het onbepaald vermogen om verlof te geven aan wien!, en voor zo langen tijd als hij goedvind, weet hij zich meer en meer het Volk en deszelfs Bevelhebbers te onderwerpen, en zal daardoor , en door alle zijne meerdere vermogens , welke hij zich nog aanmatigt, en welke optelling mijn bericht te wijd zou doen uitlopen, nog eens dien ftaat bereiken, dat hij het' volk van zijne wettige Overheid aftrekken, ja I3 te-  C«34) tegen dezelven aanvoeren zal, om zich op dien Throon te plaatfen, welke de bedoeling van alle zijne Voorzaten is geweest. -Jfeü De ondervinding heeft dikwerf geleerd , de gefchiedenis voor zo verre gij dezelve reeds gehoord hebt, en vooral dat gedeelte 't welk nog volgen moet, is vol van voorbeelden, dat het het onbepaald vermogen van den eerften Ambtenaar op de krijgsmacht, tot gevolg moet hebben het onmatig doordrijven zijner denkbeelden en bedoelingen, op alle verfchillende deelen der Regeering, aan Welken hij daar door de wet weet voor te fchn> ven; daar hij, volgens de natuur van zijne bediening , de bevelen derzelver behoorde te ontvangen en na te komen. Niet minder zijn de gebreken, welke in het beftuur van den eerften Ambtenaar, betrekkelijk het Zeewezen, plaats hebben; en des te rampzaliger zijn die gebreken voor ons Vaderland ; bm dat dezelven verftrekken tot een onvermijdelijke en onherftelbare ondergang van den koophandel, zonder welke dit Land volftrekt niet kan beftaan. En behoeve ik, om dat te bewij. zen, wel meer aan te voeren dan het voorbeeld van vroegere en latere eerfte Ambtenaren, welke ten allen tijde alle hunne vermogens hebben in het werk gefteld om de verfterking van de Zeemacht, zelfs in den uitterften nood, wanneer onze koophandel door 's Lands Vijanden openlijk wierd aangerand, te beletten, wanneer men niet konde goedvinden, om, zonder eenige de minfte noodzaaklijkheid, de Landmacht te verfterken, welke, geheel af bangelijk zijnde van den eerden Am-  ( 13* *> Ambtenaar, ten allen tijden konde gebruikt worden om zijne heerschzuchtige oogmerken klem bij te zetten, en zijne Meesters aan zich te onderwerpen. En is het noodzaaklijk, dat ik hier nog bijvoege het voorbeeld, 't welk in onze dagen door ons zelve gezien is; dat de eerfte Ambtenaar, door eene vergadering, uit Scheepsbevelhebberen die allen van hem af hanglijk zijn, faamgefteld, heeft doen beoordeelen of er ook zou voldaan worden aan de beveeien der algemeene Vergadering, tot het uitzenden eener vloot, om vereenigd met onzen Bondgenoot den algemeenen Vijand een gevoeligen flag toe te brengen, en in die Vergadering heeft doen befluiten daaraan niet te gehoorzamen, op voorwendzels die tot eenige fchande van den eerften Ambtenaar en zijn beftuur verftrekken, en die te kennen geven dat hij nimmer kennis heeft van zijne verplichtingen noch vah de vereischten om daar aan te beantwoorden. Waar aan moeten nu deze fchreeuwende gebreken, vooral, waar aan moet derzelver voortduuring worden toegefchreven ? Men ziet dezelven ; men ondervind derzelver nadeelige gevolgen; men heeft dezelven reeds zo veele jaren, ja meer dan eene eeuw, gezien en ondervonden; men heeft indien men niet willens blind is geweest, klaar befpeurd, welke gevaarlijke invloed dezelven hebben op het geluk van Land en Volk: wat is dan de oorzaak, dat men niet handen aan het werk flaat, om die gebreken met wortel en tak uitteroeijen, ten minften bij voorraad derzelver aanwas door krachtdadige middelen tegen te I 4 gaan?  C 130) gaan ? .—- Wat zal men daarop antwoorden % De mvloed van den eerden Ambtenaar, aan welke alle Gedachten der Regeringsleden op de laagfte wijze verbonden zijn, is zo groot, dat dezelven zich nimmer tegen hem durven verzetten, of zijn gezag binnen de behoorlijke palen terug te brengen; en zijn invloed op het laagde en gemeende foort des Volks, welke weinig be. lang hebben in 's Lands welvaart, is zo onbepaald, dat moord en plunderingen wel ras het loon worden van zodanige Regenten en Burgers, welke zouden durven ondernemen, om den eerften Ambtenaar in zijne haatlijke heerschzucht tegen te gaan.-Jazijn invloed gaat zo verre, dat, offehoon fommige Regenten meenigmalen voorflagen nebben gedaan, om aan hem eenen Raad toe te voegen, door 's Lands Vaderen zelve te benoemen, hij zulks altoos heeft weten te belet ten, en zich hef vermogen heeft aangematigd om voor zich zeiven zodanige Raadslieden te verkiezen, als hij zelve goed vond, en dezelven onverantwoordelijk te ftellen aan de Beftuurers der algemeene belangen; iets waartoe een oppermachtig Vorst naauwelijks in ftaat is i„ een Land, alW3ar buiten de handen van den Vorst nog eenigen zweem van beftuur over de algemeene belangen des Volks is overgebleven! Hier eindigde mijn Vriend het bericht nopens de bediening van den eerften Amptenaar, en no- hetSLtf 1"^2i Wdke da*dn' t0t *4££ Mi dunt ? ^T1™' gCVOnden morden. M?j dunkt ik 2Je U gevcelig hart wegkruipen over  over den ongelukkigen toeftand, waarin Gij dit Land gedompeld ziet. Misfchien zal het vervolg der gefchiedenis, en der Staatkundige gefteldheid dezer Landen, U nog meer verwondering en afkeer veroorzaken : althans mijne Vrienden verzekeren mij, dat het vervolg zal toonen dat de gebreken nog meer rampen veroorzaakt hebben, dan men uit derzelver bloote befchouwing kan verwachten: Mijn verlangen, om het vervolg te weten, is door die verzekering nog meer aangewakkerd, en ik ben in die zekere vooronderftelling, dat U verlangen niet mitfder is dan het mijne. Ik zal daar aan ook ten fpoedigften voldoen. En befluiten deze ondertufchen, met U te verzekeren, dat ik altoos onophoudelijk blijve \iw welmeenende Vriend. VIER en TWINTIGSTE BRIEF, hoogstgeëerde vriend1. * J_\ans ben ik weder in ftaat, om aan U ver- . langen te voldoen, en zal derhalven ten eerften overgaan tot het mededeelen van het ' veertiende vervolg van de geschiedenis van het land der bedrogenen. Indien men in de opvoeding van dezen, tot de voornaamfte eereambten voorbefchikten Jon-? I 5 Se'  C!3») gèling, zódanig had te werk gegSan, als de omftandigheden , waarin hij eens zou geplaatst worden, vorderden; _ indien 's Lands Machten in deze Gewesten hadden onder het oog gehouden, dat van zijne bekomen kundigheden, ingeprente oogmerken en bedoelingen, de bewaring of het verlies der onfchendbare rechten en vrijheden van Overheden en Ingezetenen eenmaal geheel zoude afhangen; _ indien zij derhalven zorge gedragen hadden, dat geene andere kundigheden en neigingen wierden ingeboezemd dan die konden medewerken tot het heil van Land en Volk, het is buiten twijffel dat hij bij zijne toenemende jaren, wanneer hij de uitoeffening zijner erf. felijke waardigheden zoude hebben op zijne fchouderen genomen, ook voldaan zoude hebben aan de oogmerken waartoe zijne ambten waren ingefteld, en misfchien ook aan de verwachting van die geenen, welke de belangen van het Vaderland, met die van het huis van den eerften Ambtenaar zoeken te vereenigen. Hij toch was bij het overlijden zijner Moeder nog in zodanige weiniggevorderden ouderdom , dat zijn geest nog niet vatbaar ware om de indrukfeleh te behouden, welke de kwade voorbeelden, door hem gezien en gehoord, en de heerschzuchtige lesfen welke men hem gegeven had, op hen gemaakt hadden: zijn geest integendeel was nog vatbaar voor de indrukfelen van zódanige lesfen als men hem nu geven zoude; en indien dezen wierden geregeld naar de belangen van het Volk; indien men hem had ingeboezemd dat de belangen van het Volk alleen,  ( ïS9 ) ïeen, en met uitfluiting van alle andere inzichten en bedoelingen, zijne waarachtige belangen waren, dan had men misfchien alles van hem kunnen hopen, wat men ooit van eenen, tot hogen ftaat verheven fterveling, verwachten konde. >s Lands hooge Machten hadden tot dat groot en gewichtig einde behooren te zorgen, dat alle vleijers, welke in ftaat zijn de gemoederen der hooge Perfonagien te bederven, en dezelven van het pad der deugd, van het behartigen hunner plichten, aftetrekken, verre van zijn Perioon verwijderd bleven; dat in het ftuk van den Godsdienst hem geene dweepzieke, geene al te ftrenge denkbelden van deze of geene heerfchen* de begrippen wierden ingeboezemd: om dat in een Land waarin eene gelukkige vrijheid van geweten aan ieder Burger vergund word, een al te naauw gezet aankleven van deze of geene leerftellingen, vooral bij die geenen, aan welken het roer van regeering, in een meerdere of mindere graad, is toevertrouwd, bij die geene inzonderheid, wiens invloed eens in ftaat zal zijn , om veele zaken naar zijne begrippen te regelen, gelegenheid geeft tot onverdraagzaamheid omtrent die geenen, welken met hem in denkbeelden verfchillen, waaruit veelligt vervolgzugt en geweetensdwang geboren word; dat in het Staatkundige hem geftadig wierd ingeboezemd, dat zijn macht ondergefchikt is aan die van anderen; dat hij nooit moest trachten over zijne meerderen te heerfchen: dat het heil van het Volk vorderde, dat hij wel een uitgebreiden, doch teffens bepaalden invloed heeft op alles wat  C ) ten nutte van 's Lands Ingezetenen voorgefteld, beflooten en uitgevoerd word; en dat het welzijn van Land en Volk alleen zijne hoogfte bedoeling, met voorbij zien van zijne bijzondere en ingebeelde belangen zijn moest; ■ dat in het ftuk der uitoeffening van recht en gerechtigheid, hij nimmer zijn vermogen moest misbruiken om den loop van het recht te ftuiten; maar al zijn macht en gezag moest gebruiken om het zelve ongefchonden aan ieder, die het zelve niet verzocht, maar als een onwederfpreeklijk eigendom vorderde, te doen uitdeelen; en dat hij nimmer bevoegd ware om genade tefchenken aan moedwillige boosdoenders, welke de Maatfehappij ten bederve verftrekken, en het ftil en gerust leven der Ingezeten verftooren; maar alleen aan de zulken, welke door de een of andere ongelukkige omftandigheid, zonder kenmerken van hunnen kwaadwilligen inborst, tegen 'sLands wetten zich vergreepen hadden,— en dat hij inhet krijgskundige die bekwaamheden verkreeg, welken noodig waren, om eens, wanneer het de nood vorderde , het Vaderland te helpen befchermen tegen alle aanvallen der Vijanden. Ik heb deze zaken enkel met eenige woorden aangeftipt , om dat ik geen voornemen had om bij deze gelegenheid eene redenvoering te doen , of een geheel uitgewerkt ontwerp en famenftel te maken van de vereischten tot de opvoeding van eenen vorftelijken Ambtenaar ; anderzints zoude ik hier een onoverzienbaar veld voor mijne verbeelding hebben gehad, om eenige uuren uit te wijden, in  C 141 ) b de uitvoerige behandeling der hiet voor met weinige woorden voorgeftelde zaken. Hoe heeft men nu, om met deze vereischten eenige vergelijking te maken, gehandeld in de opvoeding van dezen Vorftelijken jongeling? Het bloot voorftel daarvan zal genoeg zijn om U te overtuigen , hoe ver men ia deze van de voorgeftelde zaken is afgegaan. In plaats van de gevaarlijke vleijers van zijn perfoon te verwijderen , waren zelfs de hoogfte Machten dezer Landen, welken boven hem gefteld waren, gewoon hem met de fchitterendfte eeretijtelen te begroeten , hunne onderdanigheid te betuigen , zijne en zijner Voorvaderen deugden , bekwaamheden en verdienftèn ten Hemel te verheffen , en met den grootsten lof de hoop uit te bazuinen, welke men van zijne opvoeding en perfoónlijke eigenfchappen voor het Vaderland te gemoet zag. Hier door boezemde men herat een geheel verkeerd, en met de waarheid ftrijdig, denkbeeld in van het vermogen en het ontzag , 't welk hij eens over en van die vleijers moest verwachten. In plaats van hem ge¬ matigde , vredelievende en verdraagzame begrippen nopens den Godsdienst in te boezemen wierd hij onderwezen in alle fpitsvindigheden der heerfchende denkbeelden: trouwens dit konde niet anders, want alle zijne Leermeesters moesten bij alle voorkomende gelegenheden blijken gegeven hebben, dat zij die gevoelens zelve waren toegedaan, en met de uitterfte onverdraagzaamheid befchermden: en hij wierd daarin zodanig onderwezen , als of hij voorbefchikt wa-  C «4* ) «rare om eenmaal die begrippen in het openbaar, tegen derzelver beftrijderen te verdedigen* En hij die, niettegenftaande zijn natuurlijk gebrek aan denkvermogen , echter een zeer goed geheugen bezat, wierd door die denkbeelden zodanig doordrongen , dat tijd of rede nooit in ftaat zijn geweest of zullen zijn, om dezelven, daar zij zulke diepe wortelen gefchooten hebben * uitterooijen. In plaats van hem in hetftaat- kundige ware denkbeelden in te prenten van zijne betrekkingen en verplichtingen van zijne afhanglijkheid aan zulken, die de macht van gebieden over hem hadden , wierd hij altoos aangefproken en behandeld als een oppermachtig Heer, van wiens wenken alles wat leefd en zich beweegd moest vliegen; zij die zelve eens over hem het bevel zoude moeten voeren, fchaamden zich niet zijne huisbedienden, en dus zijne onderworpelingen te worden ; en elk die hem naderde , betoonde in geen zaak meerder eer te ftellen, dan in zijne onderdanige Dienaar te zijn. Hoe konde dit alles nu mede werken om hem ware denkbeelden te doen bekomen van zijne onderworpen vermogen aan de macht van anderen? Hoe moest dit in tegendeel niet volmaakt veroorzaken de allergevaarlijkfte denkbeelden van eene volftrekte onafhanglijkheid * welken nimmer uitgeroeid zouden kunnen wor* den ! Gelijk dit alles de gevaarlijkfte ge¬ volgen in het Staatkundige moest na zich liepen , zo moest zulks ook medewerken, om hem geheel verkeerde denkbeelden te doen vormen nopens de uitoeffening van recht en gerechtigheid,  CH3) heid , en nopens het verleenen van genade aan alle Misdaders zonder onderfcheid : want, wanneer hij zich verbeelde een volftrekt en onafhanglijk vermogen te bezitten, dan moest hij zich ook buiten twijffel inbeelden een volftrekt Heer en Meester over de wetten te zijn , op welke de uitoeffening van recht en gerechtigheid gegrond was, en dat hij het vermogen had om dezelve naar zijn welgevallen te veranderen: dan konde hij zich ook gemakkelijk verbeelden, dat hij de uitfpraken van alle Gerichtshoven , in welken hij voorzitter zoude zijn, en op welke Leden hij altoos een onbepaalden invloed zoude moeten hebben, konde richten naar zijn welbehagen; dat aan hem alleen de macht toebehoorde om te oordeelen, of hij aan eenige Misdaders genade zoude verlenen, of dezelven aan de geftrengheid der wetten overlaten, en dat hij niet verplicht ware iemands oordeel daar over te hooren, en deswegens aen niemand verantwoording fchuldig ware. Hier uit moet al verder voortvloeien, dat wanneer hij aan het roer van zijn beftuur zou geplaatst zijn, het recht in de wettige bezittingen der Ingezetenen, welken geene andere befcherming hebben dan de onkreukbaarheid van het recht, eens in het uitterfte gevaar zouden komen, en dat eens alle Misdaders, zonder onderfcheid, indien zij maar in ftaat waren om zijnen hoogmoed te vleijen, of den toon te geven aan zijne ingebeelde barmhartigheid en menschlievendhcid , of eenig vermogen konden bekomen op zijne vleijers, waar: toe op zulke lage en laffe zielen altoos gelegenheid  C 144 ) heid is, de voorwerpen zouden zijn van deszelfs gunstbetoonihgen , waarvan aan hem alleen de macht zou gegeven worden ten behoeve van zulke Misdaders, dewel!;en niet uit een kwaad hart, maar alleen door een ongelukkig tusfcheri gekomen omftandigheid, 's Lands wetten gefchon- den hadden. En in het krijgskundige had men voorzeker billijk mogen verwachten * dat zijn Verzorger, aan wien de opvoeding van den jongeling was toevertrouwd , en aan welken \ indien men aan laffe vleijers geloof mag geven * 'alle kundigheden in dat vak van wetenfchappen bekend waren, hem voornaamlijk zoude onderwezen hebben. Dan, helaas ! de gevolgen hebben ten duidelijkften bewezen , dat deze vreemdeling of zelve geene kennis heeft gehad •Van het geen men van he:n moest verwachten, of dat hij op eene onvergeeflijke wijze zich heeft onttrokken van de duure verplichtingen, door hem vrijwillig op zich genomen , en alleen ge* tracht had om zich ten allen tijden noodzaaklijk te maken aan dezen' jongeling, welke van geene noodwendige kundigheden, welke volftrekt noodzaaklijk door hem moesten gekend worden, eenige de allerminfte zelfs oppervlakkige begrippen had: want hem wierd niets meer geleerd , daö het geen genoegzaam alle kinderen weten, welke immer foldaatje gefpeeld hebben. En befchouwd men de zaken , welken geduurende de minderjarigheid van dezen jongeling door eenigen van 's Lands Machten moesten worden waargenomen , befchouwd men vooral, om eene zaak alleen voornamelijk uit te kippen, de  C «45 ) de befcherming van den koophandel in die dagen, tegen de roofzucht der Vijanden van onzen voorfpoed, waar door de kooplieden zo veele fchatten moeten opbrengen, dan zal men zich niet verwonderen dat ook de gebreken , welken daarin plaats vonden , veel hebben toegebragt * om zijn hart af te trekken van de ware belangen van de Ingezetenen dezer Landen» Trouwens onze overzeefche zogenaamde Vriend en Bondgenoot, weder in het oorlog zijnde met die Mogenheid , welke te Lande ons zo nabij gelegen zijnde, daarom als onze Vriend veel voordeel, maar als Vijand onherftelbare fchaden aan ons konde toebrengen, zocht ons door allerhande middelen in dat oorlog in te wikkelen. De vervallen ftaat der geldmiddelen, welke overvloed de eenige zenuw van het oorlog is , en de onmooglijkheid om dezelven zo fpoedig ; als noodig zoude zijn geweest, te herftellen , deze waren de oorzaken , dat 's Lands Machten niet konden befluiten om zich in die gefchillen te mengen, welke op hunne bezittingen geene de minfte betrekking hadden , waarom zij liever verkiezen om zich volftrekt onzijdig te gedragen. Hier toe waren zij , uit hoofde van den aardt der gefchillen , en zelfs volgens de verbonden met de overzefche Mogenheid gefloten, volkomen en ontegenfpreeklijk bevoegd. Dan, volgens die zelve verbonden, en volgens de natuur van eene onbepaalde onzijdigheid, warende Ingezetenen dezer Landen, welken koophandel dreven, ook bevoegd, om eenige waren aan de nabuurige Land Mogenheid toe te voegen, wel//. Deel. ' K ken  ( 146) ken hem in ftaat zouden ftellen oin zijnen Vijand krachtdadig te wederftaan , indien zij zich maar onthielden van het toevoeren van zulke goederen , welke bij de verbonden in het bijzonder uitgefloten waren. De billijkheid vorderde wel de overzefche Mogenheid , dat dezelve gene belemmeringen van den koophandel dezer -Landen , voor zo verre dezelve volgens de gemaakte verbonden geoorloofd was , had toegebragt, doch eigenbelang, de eenige drijfveer der handelingen van genoegzaam alle Vorften, en voorat van de overzefche Mogenheid, welke altoos naijverig was tegen den voorfpoed dezer ■Landen, welke door deze onzijdigheid aanmerkelijk moest toenemen , deed toen de billijkheid ten eenemaal uit het oog verliezen , en hij wilde onze Ingezetenen noodzaken om van hunne wettige vrijheid , tot het vervoeren van eenige noodwendigheden aan zijnen Vijand geen gebruik te maken: en dewijl zijn invloed op deze Landen , hoe groot en uitgebreid ook , niet genoegzaam was om in dit geval zijn oogmerken te bereiken , gaf hij a«n zijne Onderdanen verlof om hunne ontmenschte en roofgierige klauwen te flaan in de fcheepen en bezittingen van de Ingezetenen dezer Gewesten ; het welk op zulke barbaarfche wijze gefchiedde, dat zij zelf zich niet ontzagen om het leven der Ingezetenen dezer Landen aan te randen, en dezelven , om hun daarvan, en ftrafloos van hunne bezittingen te beroven , noodzaakten om vergiftigden wijn te drinken. Alle klachten, welken -hier over wierden gedaan , alle billijke vorder rin-  C 14? ) ringen om behoorlijke voldoening voor zodanige fchanddaden, waar van de natuur een afgrijzen heeft, wierden niet dan met tekenen van verachting tegen de aanklagers aangehoord, zonder eenige voldoening te willen geven; integendeel durfde die Mogenheid nog klagen over daden van onze Ingezetenen , welke alleen uit noodzaaklijke zelfverdediging haar oorlprong hadden; en onze Overheden bezaten geen moeds genoeg om zulke middelen in het werk te ftellen, welke gefchikt konden zijn geweest, om de onrechtvaardigheden van dezen vriend in fchijn , doch Vijand in de daad , paal en perk te ftellen. — Hoe moesten nu zodanige voorbeelden werken op het hart van genen jongeling, die reeds door zulke naauwe banden van bloedverwantfchap aan dat Rijk verbunden was ; die uit de gedragingen zijner Voorvaderen mogt zien, hoe dezelve altoos de zijde der overzefche Mogenheid, tegen de belangen dezei Landen, hadden gehandhaafd! Hoe meest üit weder op zijn hart zodanige uitwerkfelen hebben, waar door 's Lands ware belangen aan, wanneer hij zijn toegefchikt beftuur zou aanvaarden» zouden worden verwaarloosd ! : Eindelijk verfcheen het tijdftip dat onze jongeling tot het waarnemen der gewichtige posten zijner Voorvaderen zoude worden aangefteld. Een tijdftip, 't welk ten zijnen opzichte zo vroegtijdig was bepaald, dat het vermogen om oor» deelkundig te arbeiden, zich in andere jongelingen nauwelijks begint te ontwikkelen. Eert tijdftip, waarin niemand, volgens 'sLands wetten, al ware hij een voorbeeld van uitnemende K 2 kütl-  ( 14» ) kundigheid, tot het roer van regering word toegelaten. In zulk een tijdftip, waarin niemand in de Gewesten word toegelaten , om zijne eigen zaken , of eenige niets beduidende zaken van anderen, veelmin eenige zaken van het Vaderland waar te neemen, wierd hij vermogende geoordeeld , om de allergewichtigfte belangen van dit Gemenebest op zijne fchouderen te neemen. Hij wierd dan met eene ftatie, niet overeenkomftig zijne bediening als eerften Ambtenaar , maar met die van een oppermachtig en onafhanglijk Vorst ingehuldigd; en dit moest al weder die uitwerkfelen op zijnen geest hebben, dat hij volftrekt moest oordeelen , dat zijn gebied onafhangelijk van iemand ware. En bij deze huldiging wierden alomme de vleijende aanfpraken aan hem gedaan, welke tot niets anders konden dienen dan om zijn hoogmoed meer en meer aan te vlammen, en hem in dat denkbeeld, 't welk hij zich noodwendig moest vormen, te verfterken ,• zodanig , dat er geene hoop konde overblijven, dat die immer zouden kunnen worden uitgeroeid. In mijn volgend verhaal zult gij zien , hoe deze jongeling zich in zijne bediening als eerfte Ambtenaar , waar in ik hem met den naam van Scpthniis zal benoemen , gedragen heeft, waarin gij de beginzelen zult zien van die rampen, waar onder wij tegenwoordig moeten zuchten ; terwijl gij uit het vervolg wel haast zien zult, welke ongelukken ons vervolgens zijn overgekomen , en welke de oorzaken zijn van den  ( 149 ) den tegenwoordigen rampzaligen toeftand dezer eertijds gelukkige Gewesten. Hier eindigde mijn Vriend dit gedeelte van zijn gefchiedkundig verhaal, met belofte van mij ten fpoedigfte het vervolg te zullen mededeedeelen; waar naar ik verklaarde reikhalzende te verlangen. Intusfehen zal ik hier volgens mijn gemaakt ontwerp nu laten volgen. VIJFDE VERVOLG VAN DE S T A A T K U N- . UIGE GESTELDHEID DER REGEERINGSVORM, VAN HE T LAND DER BEDROGENEN, Thans zal ik handelen over de opperfte Vergadering van dit voornaamfte Gewest ; en offehoon de regerings beftuuring in alle Gewesten niet op eenen dezelfde wijze is ingericht, zult gij daaruit ook gemakkelijk , zonder een omflachtig onderzoek , over die van de andere Gewesten kunnen oordeelen: om dat er toch in de zaken welke ik verhandelen zal, veel overeenkomst met die der andere Gewesten is. Dezelve Vergadering is faamgefteld uit eene Vergadering van Edelen, en uit afgezondenen van de fteden aan dit Gewest. Voor dezen, wanneer die Gewesten onder de oppermacht van eenen Vorst behoorden, wierden, bij het famenvoegen van deze Vergadering , alle de fteden oiet alleen de grooten, maar ook de kleinen, ^ aangefchreven om Gerechtigden te zenden tot' K 3 het  C 150 "> liet behandelen der zaken , welken ter befchikking van deze opperfte Vergadering zouden worden gebragt. Dan zedert het tijdftip, dat deze Gewesten zich tot eene vrije en onaf hangelijke Gemeenebest hebben gemaakt, en afgefcheurd van de beerschzucht van hunnen ouden Heer , worden niet meer dan eenige der voornaamfte fteden tot het zenden van zodanige Gemachtigden aangefchreven en de Edelen matigen zich liet recht en 't vermogen aan om het platte •Land, en de kleine fteden , welke voor dezen mede hunne afgevaardigden in die Vergadering hadden , en welke bijzonder met die bepaling , dat zij daaromtrent hun recht behielden, zich aan de tegenwoordige regeringsvorm onderworpen hadden , te vertegenwoordigen. —— Van waar die Edelen het recht ontvangen hebben om zich dat vermogen aan te matigen , zender daar toe immer eenige bijzondere lastgeving te bekomen. Ja zelf tegen het oogmerk en tegen het genoegen van het platte Land en de kleine fteden, is onmooglijk te gisfen, veel min met zekerheid te bepalen. Ik weet wel, dat zij zich, nopens de vertegenwoordiging van het platte Land, beroepen op het oud gebruik, 't welk reeds in de vroegfte tijden, bij he- beftuur der oude Heeren van dit Gewest plaats had, wanneer zij altoos geroepen wierden als Vertegenwoordigers van het platte Land; maar ik weet teffens, dat zij in die tijden onnoemelijke rijkdommen bezaten, dat zij genoegzaam grond Eigenaren van het platte Land waren, dat buiten hen bijna niemand van de vaste goederen bezat, ei  ten dat de Opgezetenen naauwelijks meer dan hunne lijfeigenen waren. Toen vertegenwoordigden zij niet zo zeer uit hoofde van hunnen adeldom , als wel uit hoofde van hunne bezittingen en daaruit voortvloeijende belangen , het platte Land. Hebben zij nu nog dat oorfprongelijk recht , dan moeten zij nog de oorfprongelijke gronden bezitten, waarop dit recht gebouwd was, en zij moesten derhalven nog dezelve belangen hebben , welke hun dat recht gegeven hadden. Dan het is er hier voor het tegenwoordige zo verre af, dat het grootste deei der Edelen thans nauwelijks den bloten naam voert van hun oud geflacht, nauwelijks deri eigendom bezit van een oud vervallen adelijk gebouw , waarop genoegzaam geen dak te ontdekken is, 'twelk ter nauwer nood goed genoeg is ter bewooning voor nachtuilen en vledermuizen , en dat zij bijna geene andere blijken van hunnen waren adeldom hebben overgehouden dan een alles verachtende hoogmoed. Eu niettegenftaande dit alles voeren zij het hoogfte woord in deze Vergadering, als of atin hunne zorg de aanmerkelijkfte belangen waren toevertrouwd. Wie kan nu twijffelen , of zodanige ingebeelde en aangematigde vertegenwoordiging in de Vergadering, welke de opperfte macht verbeeld, allergevaarlijkst is ? daar deze Edelen daarenboven, van niemand afgezonden zijnde, ook aan niemand verantwoording verfchuldigt zijn , en mitsdien met de belangen van het Vaderland kunnen omfpringen naar hun welgevallen. Bekalven deze Edelen worden gelijk ik reeds K 4 «e-  C 15a ) gezegd heb, in deze Vergadering eenig, en wel de voornaamfte fteden van dit Gewest befchreven; en aan dezelven bij die befchrijving bekend gemaakt, welken zaken het onderwerp der beraadflagingen zullen uitmaken. De Regeeringen dier fteden beoordeclen dezelve zaken zonder daarin immer de Borgerijen , welker ,belangen zij moeten waarnemen te raadplegen; en zij nemen daarop zodanige befluiten , als zij oordeelen te behooren, en zenden daarop uit hun midden eenige afgevaardigden ter Vergadering; dezen zijn genoodzaakt het befluit hunner ftad als een ftem uittebrengen, niettegenftaande zij door de aanmerkingen van andere Leden nopens de verkeertheid van zodanig beflnit overtuigd worden , en zij zijn nooit aan het algemeen be'ang verantwoording verfchuldigd ; maar alleen aan de Kegering der ftad door welke zij zijn afgevaardigd, en dan nog niet verder, dan dat zij moeten bewijzen dat zij het befluit dier ftad als een ftem hebben ingebragt. Bij die hoge Vergadering bevind zich een eerfte Raadsman, welke'de zaken en onderwerpen der beraadflagingen voordraagd, de ftem voorde Edelen uitbrengt, de ftemmen van alle de Leden opzameld , en daar uit de befluiten opmaakt. Dan de gewoonte heeft daarenboven den eerften Raadsman in de verplichting gebragt , om vóór den aanvang der Vergadering zich te begeven bij den eerften Ambtenaar, offehoon dezelve geen toegang tot de Vergadering heeft, dan om zo hij het goedvind, eenige zaken vari de raadplegingen voor te dragen, en  153 ) althans bij geene raadplegingen of befluiten mag tegenwoordig zijn. De eerfte Raadsman moet dan aan den eerften Ambtenaar alle zaken, welk verhandeld zullen worden voorftellen, en daar over zijn hoogwijs advies vragen , 't welke hij vervolgens in de Vergadering moet inbrengen, en 't welk niet zelden als een godfpraak geëerbiedigd , en zonder verder onderzoek agter■volgd word. Behalven eene menigte van gebreken, welke uit het geen ik U verhaald heb noodzaaklijk moeten voortvloeijen, heeft in deze Vergadering nog een Zeer groot gebrek plaats, het welk door veele oordeelkundige Mannen in verfchillende tijdvakken ontdekt en aangetoond , maar nooit, hoe noodzaaklijk het ook zij , uit den weg geruimd is. Dit gebrek namelijk: dat in verfcheide gewichtige omftandigheden een voorgeftelde zaak door de meerderheid der Leden niet belloten kan worden; maar dat een eenig Lid in ftaat lis om het befluit tegen te fpreken, of door andere middelen het neemen van een befluit zo langen tijd op te houden, dat de bedoelde 2aken, door verloop van de gefchikte tijd , onmooglijk kunnen worden uitgevoerd. Hier door worden veelmalen de gewichtigfte ontwerpen, welke fomtijds tot behoud van het Vaderland zouden kunnen verftrekken, en een onverwijld befluit en uitvoering vorderen: volftrekt verijdeld. Onze Voorvaderen hebben buiten twijffel met deze inftelling wel iets goeds, iets heilzaams , bedoeld , maar het misbruik hier van heeft veelmalen de gevaarlijkfte uitwerkfelen gehad. K 5 Zie  C 154 ) Zie daar mi ju Vriend! hebt gij wederom ftcvf ontvangen om uw geest bezigheden te verfchaffen met het beoordelen van zaken deze wonderlijke Landen betreffende, en U te verwonderen over de gebreken van een Volk , waarvan wij zulke voordeelige denkbeelden hadden. Het word tijd om dezen te eindigen : om dat de gelegenheid waarmede ik dezelve wilde afzenden, terftond vertrekt. Verwacht het vervolg van het een en andere met de eerfte gelegenheid welke mij tot de verzending zal in ftaat ftellen. En geloof dat ik onophoudelijk blijve. uw beftendige Vriend. VIJF en TWINTIGSTE BRIEF. allerw aards te vriend.' X)e gelegenheid, welke mij zoude in ftaat ftellen om aan het verlangen , 't welk ik in U vooronderftelle te voldoen, door u het vervolg der gefchiedenis dezer Landen voor de oogen en den geest te brengen, daagde zo fpoedig niet op als ik wel gewenscht had. Trouwens de tegenwoordige toeftand van dit Volk heeft zulken nadeeligen invloed op den koophandel, dat er maar zelden eenige fchepen van hier vertrekken naar die Landen, over welke ik mijne berichten naar mijn Vaderland verzenden kan. Hier aan alleen moest gij toefchrijven de langduurige tusfehen- tijd  ( 155 ) tijd in welke ik u niets heb medegedeeld, eö niet aan mijne traagheid om u de gewenschte berichten te doen erlangen. Thans, terwijl ik die aanvange, weet ik nog „iet wanneer het nu mooglijk zal zijn dezelve te verzenden. Bij voorraad begin ik deze te fchriiven in de hoop dat aan mijn verlangen om eene gewenschte gelegenheid fpoedig zal worde voldaan ; en hoop dat gij in de uitgebreidheid mijner berichten u fchadeloos zult gefteld vinden, voor het lang wachten, waarvan ik zelve de oorzaak niet ben. Ik beginne dan met het VIJFTIENDE VERVOEG OER GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER BPDROGENEN. Ik ga de eerfte jaren van het beftuur van dezen eerften Ambtenaar Septimus met ftilzwijgen edbrbij; Dezelven behelzen toch geene andere zaken , dan die men allerwegen in het beftuur zijner Voorvaderen -ontdekt heeft. En het is niet te verwonderen, dat, daar men in de aanfpraicen aan hem bij zijn huldiging gedaan , zo Tuimfchootig de deugden zijner Voorvaderen uitgebazuind, en de voordeden, welken zi] aan dit Land bewezen hadden, met zo veel lof vermeld had, deze misleide jongeling de gebreken zijner Voorvaderen, als ware deugden befchouwd , en alle hunne voorbeelden, zonder verder onderzoek zich ter navolging voorgefteld hebbe. —Ik ga ook met ftilzwijgen voorbij zijn huwelijk met eene Princesfe uit eennabuurig koningrijk. * . waar  C 156 ) waarin de Regeeringsvorm zo willekeurig , en alle de belangen der Maatfehappij aan een eenig Mensch onderworpen zijn, dat op den geheelen aardbodem geen Land gevonden word, waarde opperfte Macht zo volftrekt en onbepaald regeert, en waar de Onderdaan meer met flaaffche ketenen geboeid is: een Land derhalven, waar deze Princes van hare tederfte kindsheid af niets anders geleerd had, dan hoe men tot vrijheid gefchapen Menfchen als Haven behandeld, en on» der den ijzeren Scepter van eenen willekeurigen Alleenheerfcher doet bukken. Het zal niet noodig zijn om hier te onderzoeken , of zulk eene Vorftin gefchikt ware om de Echtgenoot te worden van onzen eerften Ambtenaar , daar het mooglijk ware, dat zij , bij het overlijden van haren Gemaal, wanneer de minderjarigheid ■der kinderen hem buiten ftaat ftelden om het beftuur,1, waar toe zij gebooren waren , zelve waar te neemen, geroepen zoude worden tot het beftuur van die zaken, welken tot den post van eerften Ambtenaar behoorden , of aan dezelven getrokken waren; en daar zij eens zoude moeten medewerken tot het vormen der harten en karakters harer kinderen , om dezelve Vaderlandliefde in te boezemen en te bereiden ■ tot die posten, waar toe zij op het tooneel dezer wereld verfchenen waren. Dan zij, die het hoogfte bewind dezer Landen in die dagen in handen hadden, befchouwden deze zaak uit een geheel ander oogpunt, als ik dezelvebefchouw, en als alle anderen dezelve hefchouwen , welken niet onverfchillig zijn nopens de ware be- lan-  ( 157 ) langen van hun Vaderland; zij keurden de keu. ze van dezen eerften Ambtenaar, zo volftrekt ftrijdig met de ware belangen dezer Gewesten, volkomen goed, zij konden noch wilden bezeffen ; dat deze keuze aan den jongeling door den meergemelden Vreemdeling , welke het beftuur zijner jeugd had op zijn fchouderen geladen , was opgedrongen, en tot die oogmerken, welke hij in zijne opvoeding bedoeld had , ingeprent ; zij betoonden in tegendeel een uitnemend een allerovertreffend genoegen over deze keuze, en verheften dezelve ten Hemel, als of hier uit voor deze Gewesten niets dan allerlei voorfpoed en geluk konde gebooren worden. Wanneer deze eerfte Ambtenaar Septimus eenige jaren in het beftuur zijner posten was geweest, geraakte de naburige Zee - Mogenheid , aan welke hij door zijne overleden Moeder zo nauw verbonden was, in verfchil met eenige zijner wingewesten in een ander werelddeel gelegen , omtrent de rechten hem als Opperheer toebehoorende, welken hij wilde uitbreiden tot eene mateloze uitgeftrektheid , zodanige dat de Ingezetenen dier Gewesten niet anders dan zijne Haven zouden zijn geweest, en onderworpen aan de willekeurigfte beveelen , welke hij , of liever zijne Raadslieden, onder welken geene Inboorlingen dier Vijanden wierden toegelaten, zouden goedvinden hem op te leggen. De vrijheid, maar teffens overheid - lievende Inwooners dier afgelegen Landen gebruikten in het begin alle middelen welken mooglijk waren, om hunnen Vorst van zijne verkeerde, handelwijze te over-  ( I5B ) overtuigen, en door die middelen hem te doen befluiten , om van zijne overheerfchende oog» merken affland te doen. Doch dit was , gelijk het niet zelden gaat olij in het vuur geworpen: men befchouwde deze vredelievende Onderdanen als onmachten om zich te verdedigen tegen de willekeurige overheerfching, welke men hen op den halze wilde drukken, en de Vorst, of liever zijne Raadslieden , rekenden zich vermogende genoeg om hen des noods met geweld tot onderdanigheid te noodzaken. Maar de gefchiedboekcn van alle verlopen eeuwen hebben voorbeelden opgeleverd, waaruit onwederfprefcklijk blijkt, dat, offehoon niet altoos, nochtans veelmalen het recht over het geweld zegevierd , en dat zelf een machtelooze arm, wanneer het aankomt op de vrijheid van het Menschdom, wanneer de liefde tot die vrijheid den Mensch noodzaakt om zich zelve tegen het geweld te verdedigen, daden uitvoert, welke men anders boven het gewoon vermogen 'van den fterveling rekenen zoude. Zo was het ook met dat onderdrukte Volk gelegen. De nabuurige Zee Mogenheid ftelde alle zijne vermogens in het werk om die Gewesten , welke Inwooners hij zijne rebellerende Ondeidanen noemde, niet alleen onder zijne macht te houden ; maar om dezelven tot flaven van zijn voiftrekt oppergezag te maken; en begon tegen hen, wel*en hij zijne kinderen moest rekenen, over welken hij niet als eenen Dwingelanu, maar als eenen Vader gefteld was, eenen oorlog, alleen daarom •m dat zij hem binnen de plichten van eenen Va-  C 159 ) Vader wilde houden, en zicli niet wilde onderwerpen aan bevelen , welken hem zelve tot fchande moesten verftrekken ; eenen oorlog, welke onnoemmelijke fchatten, en geheele ftroomen, van onfchuldig Menfchenbloed kosten moest. Indien deze ongelukkige Bewooners dier afgelegen Gewesten alleen aan zich zelve waren overgelaten geweest, buiten twijffel zouden zij de flachtoffers zijn geworden der geweldige heerschzucht van hunnen Opperheer en zijne Raadslieden. Maar de voorzienigheid van den Beftuurcr van het geheelal, welke, wanneer zijne fchepfelen genoodzaakt worden het harnas aan te gespen tot verdediging dier rechten, welke hij zelve in de natuur heeft ingeweven , niet zelden middelen verfchaft in de veegfte ogenblikken , zelf dan wanneer alles hooploos fchijnt, befchikte aan deze Verdedigers hunne, van de Godheid zelve oorfpronglijke, rechten tweemachtige Befchermers , in twee Mogenheden welke nauw aan eikanderen verbonden, en erffelijke Vijanden waren van het overzeefche Rijk, 't welk zich de macht aanmatigde, om niet alleen in zijn eigen maar ook in a e om.iggende of verafgelegen Landen , we ke geheel buiten zijn beftuur waren , een onbepaa d gebied te voeren. Men kan en mag niet ge oven, dat de vrijheid, als het wettig eigendom van die in gevaar zijnde Volkeren, door die Mogenheden toen befchouwdwierd als een recht , het welk zij verplicht waren te befchermen; dit behoorde wel de drijfveer van ?s Vorften daden en bedrijven te zijn; maar zo lang  (lóa) lang eigen belang het beweegrad is, waar door Menfchen in het gemeen, en Mogenheden in het bijzonder , aan het werken geholpen worden, zo lang zal men nooit verfchijnfels zien , zo ftrijdig met de ingebeelde belangen der Vorften. Maar deze Mogenheden, en elk hunner, begreep ten fterkrten het belang, ten minften, door de hun toegebragte hulp , te verbinden om hunne Onderdanen in het ftuk van den koophandel aanmerkelijk te begunftigen boven andere Volken , waardoor hunne natuurlijke Vijand eene aanmerkelijke flag moest worden toegebragt. Hierom beflooten zij dan , om, niet alleen aan deze Volken, de voor hun zo noodzakelijke hulp toe te brengen; maar ook om het oorlog te verklaren aan den Mogenheid, welke de Vijand was der vrijheid van de Bewooners dier Gewesten. Onder alle de Landen, welke in dit werelddeel gelegen zijn , was er ondertusfchen geen Volk , 't welk zo veel belang had behooren te ftellen in het verdedigen der vrijheid van die onderdrukte Volken, als dit mijn Vaderland; om dat in geen Land zo veele denkbeelden van vrijheid worden gekoesterd , als in dit Land , offehoon men misfchien nergens minder deszelfs wezenlijke waardij kent , en nergens minder deszelfs beftaanbaaiheid ondervonden word. Maar wij waren in dien tijd , gelijk wij altoos geweest zijn,'te veel onderworpen aan de beftuuring en den invloed van die Mogenheid , welke de gezworen Vijand was der vrijheid zoekende Gewesten. Onze eerfte Ambtenaar was, met al  al zijn vermogen, en met alie zijnèria'angeërfdetl tn zich verder aangematigden invloed, de voorftander van de belangen dier Mogenheid in deze Landen; en de meeste Beftuurers dezer Gewesten , aan zijnen invloed en befchikkingen op1 eenen fiaafzuchtige wijze verbonden, en daarenboven gedreven door hun eigen belang, om dié Mo enheid , tot wier lasten zij onnoemelijke en misféhien onbetaalbare geldfommen gefchooten hadden, te handhaven, wilden hem liever begunftigen, hem liever doen zegenpralen over dé natuurlijke vrijheid van andere Volken , welkers befcherming zij , als Beftuurers van eert voorgewend vrij Volk , volftrekt verplicht waren, dan zich in gevaar ftellen, dat hij door het verlies zijner Gewesten , onvermogende zoudè worden , om hunne opgefchoten gelden te rug te geven. Deze invloed vari den eerften Ambtenaar , deze eigen belangzoekende drijfveereri, onzer Regeerders, waren de oorzaken, waardoor men in de*e Landen niet konde belluiten tot het verdedigen der natuurlijke vrijheid van een vrij Volk ; dat men den Vijand dier vrijheid ert van de billijke en eigendommelijke vrijheid vaht alle andere Volken niet durfde beteugelen in zijne heerschzuchtige oogmerken ; en dat men niet durfde in gedachten neèmén om zodanige zaken te plegen, welke op zich zelve völkomert geoorloofd, ja als een onvermijdelijken plich^ konden geoordeeld worden; doch ftrijdig zijnde met ;zijn belangen , door hem befchouwd eri behandeld wierden als tekenen van eene vól^ ftrekte vijandfchap. Hierom oordeelden zij best //. Deel. Is  C i6s) om in eene onzijdigheid te blijven , en de uitkomst der zaken af te wachten. Wanneer men eene onzijdigheid in de gefchillen tusfchen nabuurige Mogenheden, welke buiten twijftel voor ons Land en deszelfs koophandel het heilzaamfte is, wil bewaren, is het onvermijdelijk noodzaaklijk , zich in ftaat te ftellen1 om die onzijdigheid des noods met krachtdadige middelen ftaande te houden , vooral is zulks noodzaaklijk , wanneer de overzeefche Mogenheid in oorlog is: want de gefchiedenisfen van vroeger dagen zijn vol van voorbeelden, dat deze onze zogenaamde Bondgenoot altoos jaloers is geweest op onzen voorfpoed, welke door de onzijdigheid nog het meest bevoorderd word; en dat dezelve als dan alle betrekkingen van Vriend en Bondgenoot uitfchuddende , en alles, zelfs de heiligfte verbonden, welker fchending zelf bij die Volken, welken men Barbaren noemt, voor eene heiügfchennis word aangezien, met voeten tredende, zich niet ontziet om onze koopvaart met zijne roofgierige klauwen te ontrusten. Derhalven had men in dien ftaat moeten zorgen , dat de nodige middelen bij de hand waren, om onze onzijdigheid te befchermen, en onzen vrijen koophandel tegen aanvallen , welken ftrijdig tegen de gemaakte verbonden zouden ondernomen worden , te verdedigen. En het konde geene de minfte bedenking lijden, of zulks mogt alleen plaats hebben ter zee: om dat aldaar alleen onzen koophandel in gevaar konde geraken. Dan,*gelijk onder het geheele beftuur van den eerften Ambtenaar Scxtimus on- ' Q .,ze  C 1^3 ) ie zeemacht op eene onverantwoordelijke wijze Was vervallen, zo dat er nauwelijks iets dan dé fchaduwe van was overgebleven, zo liet men ook in dat hachelijk tijdgewricht dezelve Verder vervallen \ en deszelfs herftel wierd nauwelijks! in overweging genomen , of door den eerften Ambtenaar, gefterkt door die Gewesten, welken voor zich in het bijzonder geen belang hadden jn den zeehandel, zodanig tegengewerkt; dat alle pogingen, daar toe in het werk gefteld ^ wel haast in rook verdwenen. Een der grootste Vorftinnen , welken immers op het toneel dezer wereld haar rol gefpeeld hebben , vormde een ontwerp van gewapende Onzijdigheid, noodigde alle Mogenheden en Volken, welken zich in dit oorlog onzijdig wilden gedragen , en welken die onzijdigheid wilden. verdedigen £ om met haar een verbond van onderling verdediginge dier aangenomen onzijdigheid aan te gaan; en noodigde ook de hoogfté Machten dezer Landen , om in dat verbond te treden. Hoe Weinig bedenkelijkheid er ook konde geopperd worden , of dit middel gefchikt Ware tot verdediging eener onzijdigheid , welke men wüde vasthouden, en van eenen koopbare del, weike het eenige middel van geduurzaam "beftaan van dit Geméenébest is ; en qffchoori er dus geen twijffel had behooren overig té blijven, of men in dit verbond deel zoude neemen, om daar door te voldoen aan den plicht waaronder men lag om den koophandel te beschermen , wierd nochtans dat gewichtig ftuk zd lang in overweging gehouden , en het befliiit L a daaf  daar over geduurig door allerhande middelen tegengewerkt, tot zo lange, dat het te laat geworden was, en onze toetreding tot die gewapende onzijdigheid aan de bedoelde oogmerken met meer konde beantwoorden. Dit is een der rampzalige gevolgen van de gebreken in ons Staatsbeftuur , 't welk uit een menigte van leden beftaat; dat ieder op zich zelve vermogende is het een of ander ftuk , het welk in overweging gebragt en door de grootste meerderheid reeds goedgekeurd is, buiten befluit, en dus ook buiten uitvoering te houden, Ondertusfchen liet de overzeefche Mogenheid geene middelen onbeproefd, om ons Land, ware't mooglijk, van het aangenomen denkbeeld van onzijdigheid af te trekken , en om ons aan zijne zijde in het oorlog te fteeken. In den aanvang deed hij zulks met hoflijke woorden, eil door verzoeke* om den onderftand te ontvangen , welke hij voorgaf door onze Regeerers bij vorige verbonden beloofd te zijn: en hoe zeer wij daardoor een geduchte vijand aan de andere Mogenheid , welke met hem in oorlog was , zouden bekomen hebben , wendde nochtans de eerfte Ambtenaar, en met hem zijne Afhangelingen, alle pogingen aan om onze Landsvaderen door dien iijrenen zang te verlokken en te misleiden. Dan, de moedige tegenftand van eenige weinige Beftuurers , welke hun leven niet te dierbaar rekende veor.de ware belangen van hun geliefkoosd Vaderland, verijdelde die aanflagen, door de oogen van anderen hunner Mederegenten , cn door tenens de oogen van het beste  beste gedeelte der Natie te openen , en aan te toonen, waarop het befluit om deel in het oorlog, en wel aan de zijde van den overzeefchen Bondgenoot te neemen, moest uitlopen , naamlijk op het onherftelbaar bederf van het Vaderland. , Wanneer dit bedrieglijk gefluister der vallche vriendfehap ontzenuwd en verijdeld was , gebruikte die fchijnvriend andere middelen om ons in zijne belangen te trekken, namelijk het middel om zijne rovers toe te laten om op onze weerloze koopvloten aan te vallen, dezelven te plunderen , onze zeelieden in gevangenis te ftellen, waar zij als beesten behandeld en beroofd gehouden wierden van dat geene wat zij tot hun noodzaaklijk onderhoud niet konden oncbeeren j en de alzo geroofde goederen wierden, ftrijdig tegen de gemaakte verbonden verbeurd verklaard. — Alle klachten, over die onrechtvaardige behandelingen wierden in den wind geflagen , en met onwaarachtige befchuldigingen tegen de handelwijzen onzer kooplieden beantwoord. En offehoon het nu. meer dan tijd wierd om die geweldadigheden door krachtdaJ.ge middelen te beteugelen , en onzen geoorloofden koophandel te befchermen, wierden alle maatregelen, welke tot dat einde wierden voorgefteld en in overweging gebragt, door het voordellen van eene vermeerdering der Landmacht , welke niet noodzaaklijk was , ten zij men in oorlog wilde treden met eene nabuurige Landmogenheid ; welke ons geen nadeel toebragt, van de hand gewezen, of buiten befluit L 3 g^"  C 166 ) gehouden, en daar door den koopman ontzet van, •die befcherming waarop hij , uit hoofde der reeds zo lang betaalde belastingen, een ontegenfpreeklijk recht van eisfchen had. Ook deze geweldenarijen waren niet in ftaat om ons Land te noodzaken tot het kiezen van de partij voor dezen roofzuchtigen fchijnvriend ; en onze kooplieden wierden door zijne onrechtvaardigheden niet afgefchrikt om met zijnen Vijand zodanigen koophandel voort te zetten, welke hij de verbonden niet was uitgefloten ; waar door die Mogenheid zulke noodwendigheden bekwam , welken hem in ftaat ftelden , om het oorlog tegen onzen fchijnvriend vol te houden. Hier door wierd de onrechtvaardige vijandfchap tegen deze Landen; welke altoos , zelf in het tijdge wricht van algemeenen vrede, had uitgeblonken, nog meer aangeftookt, en hij befloot derhalven om ook den uiterlijken vrede te breken, en aan ons Land openlijk het oorlog aan te doen. -—. Het is eene gewoonte bij alle be-. fchaafde Natiën, dat er eene aankondiging vooraf moest gaan, eer men het oorlog aanvangt , en deze aankondiging behelsd de redenen waarom het oorlog begonnen word , om daar door aan -andere Mogenheden te betoogen de wettigheid van zodanige daden van vijandfchap: het was bijgevolge noodzaaklijk, dat men daar toe eenige redenen opzocht, en dezelve de wereld mededeelde , om niet aangezien te worden als de Verftoorder der rust van vredelievende Volken. Het gebrek daar aan had voorzeker dat Rijk Uiigen tijd wederhouden, om; openlijk akj Vijand  C 167) and dezer Landen voor den dag te komen. Doch een zeker toeval had 't zelve onverwacht in ftaat gefteld om met eenigen fchijn zich als een Vijand dezer Gewesten te verklaren. Het gevJ beftond hierin: Een rover van dat Rijk ontmoette in openbare zee een fchip van die Gewesten welke van dit Rijk waren afgevallen , ter oorzake van de heerschzuchtige dwinglandij welke 't zelve aldaar zocht in te voeren. In het zelve fchip wierdea gevonden eenige papieren , welke men door de fchielijke overrompeling niet in ftaat was geweest, of verzuimd had over boord te werpen. Deze papieren behelsden onder anderen een ontwerp van een verbond, gemaakt dooreen der Beftuurers van de voornaamfte handelftad, van het aanzienlijkfte dezer Gewesten , om dan eerst in overweging te brengen, wanneer die afgevallen Landen, door dcrzelven eigen en ouden Heer voor een vrij en onafhanglijk Volk zouden zijn verklaard en erkend, en om dan tot een grondflag te verftrekken van een verbond tusfchen deze Landen, en , de ais dan vrij verklaarde Volken: Offehoon nu dit ontworpen verbond niet verftrekte om die Landen daadlijk als een vrij Volk te erkennen; offehoon het zelve ook niet als een daadlijk aangegaan en gefloten verbond konde worden aangemerkt; en offehoon mitsdien daar door geene de minfte redenen waren gegeven aan het overzeefche Rijkom ons te befchuldigen , dat wij eenige onderhandelingen hadden aangegaan met deszelfs Onderdanen, als met een onaf hangelijk Volk, wierd L 4 dit  C 16S ) dit echter zo hoog opgenomen bij de overzee^ fche Mogenheid , dat dezelve goedvond daar over de hevigfte en bitterfte klachten te laten doen bij de opperfte Befturers dezer Landen , en daar over eene voldoening te laten eisfchen, Overeenkomftig deszelfs waardigheid, en het ongelijk , 't welk zij voorwendde haar daardoor aangedaan te zijn. De Afgezant van het overzeefche Rijk, welke reeds zo menigvuldige jaren dien post in deze Landen had bekleed, en derhalven zeer wel- wist aan wien hij zich , uit hoofde van de ware ilaatsgefteldheid dezer Landen moest vervoegen , wanneer hij eenige klachten doen moest; en dat de eerfte Ambtenaar de bevoegdheid niet bezat om eenig gehoor te geven aan zodanige verto» gen of verzoeken , welke door Afgezanten van uitheemfche Mogenheden aan hem gericht wierden , vergat zo verre het geen hij aan' de opperfte Machten yerfchuldigd was , dat hij die gevonden papieren aan den eerften Ambtenaar ter hand ftelde, en aan den zei ven de eisfchen van zijnen Meester tot eene genoegzame voldoening van het voorgewend ongelijk, voordroeg: en de eerfte Ambtenaar , welke mede zijne betrekkingen zeer wel had behoorcn te kennen, vergat mede in zo verre zijnen plicht, dat hij die papieren overbi'agt in die opperfte Vergadering van dit voornaamfte Gewest, en aldaar, op eenen toon , geheel ftrijdig met den eerbied aan die Vergadering, en een ieder Lid van dezelve, als. zijne gebiedende Machten , verfchuldigd % vorderde , dat die daad , als een misdaad van 4<è  C 169 ) de eerfte grootte , zou worden onderzocht en eeftraft. In dit bedrijf van den eerften Ambtenaar draalde ten duidelijkften eene verregaande wraakzucht uit tegen de Regeering van de grootste handelplaats, van het voornaamfte dezer Gewesten , wegens eene zaak , welke geduurende de werkeloosheid in het verfterken onzer vervallen zeemacht, was voorgevallen, en welke ik bijna vergeten had u mede te deelen. De Regeering dier ftad had de tegenkantingen , welke de zo hoogst noodzaaklijke verbetering en herftelling der .vervallen zeemacht ondergaan moest, met alle nauwkeurigheid nagegaan; zij had de rampvolle gevolgen voor den koophandel in het ge-meen , en van hare ftad in het bijzonder met oogen vervuld van medelijden gezien, en duchtte dat zulks nog rampzaliger gevolgen hebbenzoude , zij had de geheime drijfveeren nagefpoort, welke de werkende oorzaken moesten zijn van deze tegenkantingen en aanhoudende werkloosheid, en meende die gevonden te hebben in de , van afgunst voor deze Landen, en van liefde voor onze Vijanden blakende, Raadslieden waar van de eerfte Ambtenaar zich bediende. Zij had , om zulks bij vervolg zo veel mooglijk voor te komen , door hare Afgezondenen ter hoge Vetgadering van dit Gewest t aan den eerften Ambtenaar doen voordragen , dat het aanzienlijkfte gedeelte der Natie , de Raadslieden, waarvan hij zich bediende , en wel voornaamlijk den vreemden krijgsbevelhebber, welke de Beftuurer zijner jeugd was geL 5 weest,  C 170 ) wecst, befchouwde als de eenige oorzaken van den ongelukkigen toeftand waarin het Vaderland gedompeld was, en van de fchandelijke werkeloosheid welke er plaats vond, en hoe noodzaaklijk het was , indien hij prijs ftelde op de liefde der Natie, en die begeerde te behouden, dat hij die Raadslieden, en vooral den vreemdeling, op wien hij een onbepaald vertrouwen had, van zich verwijderde , en dat hij zich voorzag van zulke Raadslieden welke aangenaam aan de Natie waren . en het vertrouwen verdiende van die Regenten welke de belangen des Volks het meest behartigden. En dat men in deze nafporingen waarlijk de bron gevonden had, waaruit alle de rampen zijn voortgevloeid, is weinig tijd daarna ten duidelijk ften gebleken ; dewijl toen voor het licht kwam eene verbindtenis, welke jaren achter elk anderen als een werk der duisternis in de donkerheid had verborgen gelegen , welke was aangegaan tusfchen den eerften Ambtenaar, weinig tijd na dat hij bezit had genomen van zijne erflijke waardigheden, en den vreemden krijgsbevelhebber: waar bij de laatste zich verbond om den eerften met zijnen raad in alle gevallen en omftandigheden bij te ftaan, waar tegen de eerfte hem vrijfprak, van aan iemand verantwoording deswegend fchuldig te zijn , met belofte van hem 'voor alle gevolgen te bevrijden. Welk eene wanfchapenheid! Hij die zelve verantwoording fchuldig was wegens zijne bedrijven, iprak zijnen Raadsman vrij van verantwoording nopens den raad waar uit: die bedrijven zouden zijn voortgekomen ? - De-  C 171 ) Deze flap van eene ftad, weïke zo veel béïang heeft in het behoorlijk beftuur dezer Landen , vooral de middelen ter verdediging van ~den koophandel ; van eene ftad welke zo veel toebrengt tot het onderhoud van alles wat noodig is, had voorzeker wel verdiend in een gunftig oogpunt geplaatst te worden. Dan , hóe) noodzaaklijk ook in dat voor het Vaderland zc» veege ogenblik, dezelve wierd door den eerften Ambtenaar befchouwd als een inbreuk op zijne heiligfte rechten ; door zijne Raadslieden .als een regtftreekfche aanval op hunne éer en goeden naam, en door allen , welken door zijnen invloed bewogen worden, als een bewezen zaak dat deze ftad zich het geheele beftuur over de algemeene belangen der verbonden Gewesten onrechtmatig wilde toeeigenen. Het was der* hal ven niet te verwonderen dat alle deze Vijandden te famen werkten om het loffelijk oogmerk dier afgezondenen te verijdelen , dat zij alle hunne pogingen in het werk fielden om hun ' aangenomen gezag te handhaven, en dat zij als 't ware een verbond te famen fmeedden , om den hoon, welken zij meende hier door ontvangen te hebben, eens op een verregaande wijze te wreken. Nooit konde er een, naar hun oogmerk gefchikter gelegenheid daar toe voorkomen , dan de klachten van den overzeefchen Afgezant , welke regtsftreeks tegen deze ftad waren ingericht: en derhalven moest hemel, aarde en afgrond bewogen worden, om, ware't mooglijk , aan die ftad, ten minften aan die harer Befturers, welke niet onverfchillig waren omtrent den it.oe  C 173 ) toeftand van hun Vaderland, allen invloed t dit tijdsgewricht : en hiertoe moesten alle verfchillende gemoederen als tot één punt vereenigd zijn geworden. Zo is het gefteld in alle» andere Landen, .alwaar tegen eikanderen aanbotfcnde gevoelens over bijzondere en algemee-ne belangen plaats .vinden ; dan worden deze geheel uit het oog verloren, en opgeofferd aan den tegenwoordigen dringenden nood van het Vaderland. Maar hier bleven alle partijfchappen, tot aanmerkelijk bederf der Vaderlandfche be angen voortduuren : en de eerfte Ambtenaar welke geduurig aan de belangen van het overzeefche Rijk, met verzaking van de ware beM 3 lafs-  < i8s ) langen van zijti Vaderland , bleef toegedaan , en wiens haat tegen de nabuurige Landmogenheid ons liever tot ons onherftelbaar ongeluk met hem in oorlog zoude hebben gewikkeld , gefterkt door zulke Regenten , welke volgens zijnen invloed alleen dachten en handelden , en met hem alle die Bevelhebbers van fchepen, welken gewoon z jn van zijne wenken te vlieden, verzuimden geene middelen, om alle wel beraamde oogmerken te doen vervallen, en alle wel beraden bejl uiten in rook te doen verdwijnen. Eerst gebruikte men alle mooglijke middelen , om het neemen van befluiten tot den aanbouw en gereedmaking van fchepen ter verdediging van den koophandel, tegen te gaan ; —• wanneer de befluiten daartoe niettegenftaande deze pogingen al genomen waren , wier'den zo veele beletfelen in den weg gebragt, dat dezelven niet dan na een langduurig tijdverloop wierden ter uitvoer gebragt ; wanneer de fchepen al gereed gemaakt waren , wierd het noodzaaklijkfte , naamlijk het nodig onderhoud voor de fchepelingen, en de genoegzame middelen om zich in tijd van nood te verdedigen, agter gehouden; en wanneer eindelijk allen • na alle tegenftribbelingen hebben doorgeworfteld, gereed was, dan wendde men vóór, dat tegenwinden noodzaakten om in de havens te blijven liggen. Omtrent welk laatste ik hier met eenige weinige woorden moet aanmerken dat dit denkbeeld, dat men maar met eene enkeleftreek des winds konde uitzeilen , reeds van ouds in deze Landen heeft plaats gevonden, tot dat een van  Cisi ) van de ongelukkige Broeders, welke ter wrai«. van een der vorige eerfte Ambtenaren, door het woedend gemeen in de hofplaats zijn vermoord, en van welken ik U in een mijner vorige verhalen 00 geiproken heb » bevonden en openlijk bewezen heeft, dat men met verfchillende wind- ftreeken in zee konde lopen. En wanneer het eens gebeurde, dat tr fchepen wierden uitgezonden, werd derzelver bevel opgedragen aan zodanige onkundige of trouwloze Bevelhebberen, welken dezelven deeden verzeilen of ftranden; of zij wierden uitgezonden op zodanigcn tijd , dat men overtuigd ware, dat een machtiger vloot van den Vijand in ftaat zoude zijn om dezelven zonder eenig gevaar weg te nemen. Eenmaal hebben onze Zeehelden gelegenheid gehad om te betoonen dat de heldenmoed onzer Voorvaderen nog niet geheel uit onze harten geweeken is; en gelukkig was die gelegenheid voorgevallen onder het opperbevel van eenen Krijgsman, die getrouw genoeg was aan zijn Vaderland , om de fchenders van het recht der Volken naar verdienftèn te ftraifen. In dit geval ftreed een zwakker getal van Ügter fchepen met een Vijand, die meerder in getal, fterker gewapend en van zwaarder fchepen voorzien was; en niettegenftaande deze ongelijkheid, moest de Vijand met fchande en fchaamte wijken. Hoe de getrouwheid van dezen Bevelhebber in het hart Zie bl. 49. brief '9- M 3  ( iBft ) • ^ V3n' °nzen eerften Ambtenaar befchouwd wierd, is niet wel met zekerheid te bepaalen: het is mij onmooglijk tot op den bodem van het hart neder te zien. Sommigen zeggen, dat hij vrij openlijk zijn ongenoegen daar over heeft te kennen gegeven. Dit laat ik in het midden, en vermeet mij niet om daar over een oordeel te vellen. Doch dit is zeker, dat de Opperbevelhebber der vloot naderhand nooit weder is gebruikt geworden. Niets was verwonderlijker, verbazender, en, men mag wel zeggen, niets was meer gefchikt «m de hoogfte verontwaardiging te verwekken |n de harten van alle weldenkende Bewooners yan het Land der Bedrogenen, dan eene daad, waardoor men alle vriendfchap van onzen nabuurigen Bondgenoot zich onwaardig maakte, en hem te leur ftelde in de verwachting, welke hij billijk van ons, niet alleen om de voordeden \velke hij ons had toegebragt, maar ook en wel voornamelijk om de betrekkingen waarin wij ons bevonden, had mogen en moeten hebben. Het geval 't welk ik bedoele, is dit. Onze Bondgenoot , welke tegelijk met ons in dit oorlog deelde, ziende met welke tegenkantingen de brave Regeerers dezer Landen te worftelen hadden , en dat de inwendige Vijanden van het Vaderland de eenige oorzaken waren van den "Werkelozen toeftand dezer Gewesten , vormde een plan van gemeenzame verdediging of aanval, Waartoe uit deze Landen eenige fchepen van corlog zouden 'gezonden worden naar een der &eejiavens van denzelven Bondgenoot, om aldaar zich  C183 ) xich met zijne vloot te vereenigen, en dan ge-, meenfchappelijk aan den Vijand zoodanigen flag toe te brengen, waardoor hij genoodzaakt zoude zijn om op eerlijke voorwaarde den vrede te herftellen. .Er wierden van.de zijde des eerften Ambtenaars, of zijnen Aanhing, we! eenige tegenkantingen tegen dat ontwerp gemaakt; doch. deze wierdeu niet fterk aangedreven: trouwens men begreep we!, dat men genoegzamer middelen bij de hand had 0111 de uitwerkfelen daarvaa in rook te doen verdwijnen. Het ontwerp wierd dan wel ras goedgekeurd; het getal en de grootte der fchepen bepaald; de Scheepsbevelhebbere» benoemd; en de noodige ordres gegeven ont zich reisvaardig te houden,ten einde op het eerst bekomen bepaald bevel in zee te fteeken. De tijd wierd eindelijk bepaald; de noodige ordres wierden gegeven om op dien tijd uit te varen; en deze tijd verfchijnt. Dan, wat gebeurd er? De eerfte Ambtenaar, wiens plicht het was om alle Schéepsbevelhebberen te noodzaken tot het volbrengen der beveelen van hem, en van hunne wettige Overheden ontvangen, belegd een Vergadering van alle Bevelhebberen dezer fchepen, welken tot volvoering van het gemaakte ontwerp, bevel ontvangen hadden om uit te varen , fteld daar in de vraag voor of het thans raadzaam ware om de reize te ondernemen; en doet door zijnen invloed, en door middel van zijne tegenwoordigheid , zonder welke misfchien nog de eene of andere moeds en eerlijkheids genoeg zou hebben gehad , om de verfchuldigde gehoorzaamheid boven de onderwerping aan onbeM 4 **'  (ï34) 'tamelijke oogmerken te verkiezen, het befluit •neemen overeenkomftig het oogmerk waar toe * hij deze Vergadering had belegd, het welk was ■om die fchepen in onze Havens te laten liggen, om daar te .... verroten, en dezelven niet bloot te ftellen aan de ongelukkige luchtsgefleldheid, van andere Landen. Dat onze nabuurige Bondgenoot verontwaardigd was over deze handelwijs en verzaking der £oede trouw; dat hij daaruit veilig het befluit moest opmaken, dat hij nimmer eenige onderfteuning van onze zijde te wachten had; — en dat nu alle redenen ten einde liepen , waarom hij op eene edelmoedige wijze langer onze ^ belangen zoude blijven behartigen; dat hij nu alle banden van vriendfchap met ons verbrekende, eene afzonderlijke vrede met onzen gemeenfchappelijken Vijand gefloten , en ons aan pns zeiven overgelaten had, dit alles waren de natuurlijke gevolgen geweest van dit ftraffchuldig plichtverzuim. Maar de edelmoedige Koning van dat Rijk wist zeer wel aan wien de fchuld in dit geval te wijten was; hoe fmertelijk alle %2 leurftellingen, en ook in het bijzonder deze, pan het weldenkend gedeelte der Natie waren; en wijde den onfchuldigen met den fchuldigen niet op gelijke wijze behandelen. — 't Is waar', hij maakte, geheel buiten ons, een afzonderlijken vrede met onzsn gemeenen Vijand; maar de eigen toeftand van zijn Rijk, en de verzekering dat hij op de uitvoeringen van de beste maatregelen ea befluiten in dit Land geen ftaat %ondê maken, deze beweegoorzaken noodzaakte»  ten hem tot den vrede. Dan hij liet ons nochtans niet aan ons zelve over; integendeel: Hij bewerkte nog , dat wij begrepen waren in den ftilftand van wapenen , welke het gevolg was vanj den vrede, door Hem met onzen Vijand gefloten : waardoor wij ten minften verzekerd waren geen meerdere verliezen te zullen lijden; en hij i'pande vervolgens alle zijne krachten in om tuslchen ons en onzen Vijand mede eenen vrede te fluiten : weikc voorzeker noch eerlijk 'noch voordeelig was; maar welke wij niet eerlijker noch voordecliger konden bedingen : om dat wij ons in het oorlog niet ontzachelijker vertoond hadden, toen wij, nog vereenigd met de andere Vijanden van onzen Vijand, doorhem •veracht en niets geteld wierden ; toen hij ons nauwelijks als eenen Vijand, althans niet als eenen geduchten Vijand befchouwde, dan alleen om ons als zodanig te behandelen en te beroven ; toen onze vrienden meer voor ons hebben uitgevoerd, dan onze eigen wapenen; toen onze meeste bezittingen door onze Vrienden zelve bewaard en befchermd zijn, zonder het welk dezelven genoegzaam allen de prooij van onze Vijanden zouden zijn geworden. Gij zult buiten twijffel nieuwsgierig zijn om te weten hoe men in deze Landen, omtrent de voorgemelde hemeltergende ongehoorzaamheid gehandeld hebbe; dan ik moet U bekennen da£ jk onmooglijk kan begrijpen welken geest onze Overheden in dat geval bezield hebbe. Laat ik U alleen deswegens berichten, dat de eerfte Ambtenaar terftond gelegenheid zocht en gere-  C x80 delijk vond , om eenige van die fcheepsbevelhebbers verre weg te zenden , waar d >< r een volledig onderzoek volftrekt onmooglijk wierd ; en dat tot op dezen dag nimmer eenig onderzoek deswegens is gedaan, op die wijze dat het aan het oogmerk konde beantwoorden om de fchuldigen te ftraffen ; en dat zulks misfchien nooit gedaan zal worden. Althans de meeste, van den eerften Ambtenaar afhangende Beftuurers dezer Landen leggen alle mooglijke hinderpalen in den weg , om dat onderzoek voor eeuwig uit het geheugen en de gedachten te doen verdwijnen. Nog naauwelijks was dit oorlog, waarin wij voor het oog der gehele waereld zulk eene fchandelijke en landbedervende rol hadden gefpeeld, geëindigd, of wij wierden weder te Lande bedreigd met eenen nieuwen oorlog, welke m onrechtvaerdig aan de zijde van onzen Vijand, als gevaarlijk aan onze zijde zoude zijn geweest. Mijn bellek laat niet toe, om U in het breede te verhalen, welke de verfchihen waren omtrent welken dit oorlog zoude begonnen worden: laat •het U genoeg zijn dit alleen te weten , dat het eenvouwig was over het regelen , van eenige grensfeheidingen, en over het bezit van eenige .plaatzen , welke beide omftandigheden reeds voor lange door plechtige verbonden met de Voorzaten van onzen nieuwen Vijand waren vereffend; doch weike verbonden thans bij hem, die zeker van onze weerloze toeftand ger.o.gzaam .bewust was, van geen de allerminfte k' acht walen : om dat .dezelven met zi.ne ontwerpen niet ftroa-  C 187 ) «rookten. Gevaarlijk zou dit oorlog aan onze Zijde zijn gewekt: om dat het zelve door onzen Vijand met zulke krijgsbenden zoude zijn gevoerd, welke men veel eer voor wild gedterteuaii voor redelijke Menfchen konde houden. Toen men redenen had om te duchten dat de „ood aan het nijpen ware, begon men te denken aan een onderzoek nopens den toeftand de middelen tot verdediging dezer Landen tegen de aanvallen van den Vijand. Dan, welke verregaande en onverantwoordelijke gebreken vond men m dat onderzoek ! De vestingwerken, welke ge duurende den tijd van vrede, waarin men verfcheide jaren had gekeft, en van welker duurzaamheid men nooit kan verzekerd zijn , met weinige kosten hadden kunnen onderhouden worden, waren nu zodanig vervallen, dat cr onnoemelijke fchatten nodig waren om dezelven in «en behoorlijken ftaat van verdediging te ftellen H"t oorlogstuig was ftecht onderhouden en ten' grooten deele onbekwaam om gebruikt te worden: en de huizen gefchikt ter bewaring van de'oorlogstuigen, waren zo ftecht voorzien, dat er -roote moeiten en onbetaalbare kosten vereischt wierden om dezelven in die ftaat te ftellen, waarin dezelven altoos behoorden onderhouden te worden - En befchouwd men daar bij den ftaat der geldmiddelen dezer Landen, welke voor» zeker geduurende den langen vrede in een goeden ftaat behoorden te zijn gebragt, dan was het onmooglijk om die menigvuldige gebreken te herftellen, zonder den Burger op nieuw met zwaarder belastingen te drukken.  C 188 > Dit bedreigd oorlog was de aanleidende oor«aak dat de In - en Opgezetenen in de Steden en jn de Dorpen, met deernis befchouwende den gevaarlijken toeftand van het Vaderland, en bezeffende de ongenoegzame toeftand der Landmacht , om in alle voorkomende noden en behoeften te voorzien, zich gedeeltelijk, voor zo verre zij hunne verplichtingen kenden en wilden betrachten , voorzagen van genoegzame wapenrustingen, en zich met ijver toelegden tot de behandeling derzelven: om des noods de Steden en het platte Land te befchermen voor buitenlandfche ftrooppartijen; ten minften om binnenlandfche onlusten en oproerigheden , waar toe het gemeen in die Gewesten niet zelden in foortgelijke kommerlijke omftandigheden vervoerd Word, voor te komen en te dempen. Onze nabuurige Bondgenoot , welke in het oorlog met de overzeefche Mogenheid ons zo veele noodzaaklijke dienften bewezen had, doch welke door onze Beftuurers, althans door den eerften Ambtenaar en zijnen invloed zo ondankbaar en trouwloos behandeld was, trok nochtans , offehoon met de nauwfte banden van bloedverwantfehap aan onzen nieuwen Vijand verbonden , zijne hulprijke handen niet van ons af. Neen: wel verre van ons de geduchte gevolgen van zijn] rechtvaardig ongenoegen te doen ondervinden, over de te leur Hellingen, waar van wij de eenige oorzaken waren geweest, behartigde hij onze zaken met zo veel deelneming, met zo veel belangeloosheid , als of onze belangen waarlijk de zijne waren, en bewerkte de herftel- ling  f. 1895 ling van den vrede, eer er nog eenig onfchuldig Menfchenbloed vergoten, of groote fchatten, verf ild waren, en wel eenen vrede, waar doör wij wel eenige verliezen moesten lijden ; doch welke over het algemeen, door kundige Mannen niet voor verliezen, maar als voorrechten voor deze Landen wierden aangemerkt; althans zodanige verliezen , welke in geene vergelijking konden komen bij de fchatten, welke door eenen oorlog zouden zijn verfpild , en bij de gevaren waaraan wij onvermijdelijk zouden zijn bloot gefteld geweest. En in welke verliezen onze Vriend edelmoedig voor zich zelve zo veel deel nam, dat hij een gedeelte derzelve voor zijne rekening name. Gij hebt voorzeker uit het beloop der gefchiedenisfen van ons Land , welke ik U heb medegedeeld , en uit de Staatkundige gefteldheid der Regeringvorm, welke U door een ander is voorgefteld , de gebreken ontdekt , welke hier bij meenigte in onze zogenaamde Regeringsvorm gevonden worden; hoe de eerfte Ambtenaar eenen invloed bezit in alle zaken, om dezelven naar zijne wijze van denken te doen regelen en uitlopen ; — hoe zijn wijze van denken veeltijds gefchikt is om de belangen van onzen natuurlijken Vijand, van die overzeefche Mogenheid, welke onze voorfpoed .ten allen tijden met nijdige oogen heeft befchouwd, en dezelve door allerlei geweldige middelen, niet alleen in tijden van oorlog, wanneer het nog eenigzints geoorloofd is, maar ook, en vooral in tijd van vrefle , wanneer geen eerlijk Man het zal kunnen goed-  goedkeuren-, te fnuiken , om de beWgen va» die Mogenheid zegge ik te doen boven drijven boven de ware belangen van zijn Vaderland; m hoe hij daartoe altoos zijn vermogen heeft miS' bruikt, om zódanige Regenten in het beftuur te plaatfen, van welken hij overtuigd was, dat zij aan zijne belangen door eene blinde gehoorzaam* heid verbonden waren , en in alles zouden inftemmen met zijn wijze van denken over 's Lands zaken; en hoe hij, door het fchenken van de beste bedieningen aan die geenen , welken zijne belangen onderworpen waren , de anderzints op eene geheel andere wijze denkende Beftuurers noodzaakte zich mede tot onderworpelingen te maken van hem, over wien zij, volgens onze regeeringsvorm, een volftrekt gezag behoorden te oeffencn. Gij hebt gezien, hoe weinig denkbeelden men vormde, dat de zaken, welkè door de Regenten beftuürd worden, niet waren de bijzondere belangen van den eerften Ambtenaar, of van eenige bijzondere Leden van Regeering ; maar van den geheelen Burgerftaat , welke zelve bevoegd was, tot het waarneemen zijner belangen, en , alleen om verwarringen voor te komen , dezelve door zijne Vertegenwoordigers liet beftuuren, en dat in dat geval de Regenten niet anders waren dan de Vertegenwoordigers van den Burgerftaat. Gij hebt gezien, hoe deze Burgerftaat altoos is uitgefloten geweest buiten • alle bewind niet alleen ; maar zelfs buiten de aanftelling zijner Vertegenwoordigers, het welk een recht is dat aan denzelvte niet kan worden betwist, dan op gronden van over-  .everheerfching en dwingelandij; hoe dezelve is gehouden buiten de wetenfehap van den toeftand zijner eigen zaken , en buiten de beoordeeling, of zijne belangen behoorlijk of verkeerd wierden behartigd. Zodanig zelf, dat men alle pogingen yan den Burgerftaat om deswegens eenige kundigheden of onderrichtingen te bekomen ; om over de hem voorkomende gebreken zijn oordeel te vellen, en om middelen in het werk te ftellen tot het zo noodzaaklijk h.erftel van de ingeflopen misbruiken, als een heiligfehennis , als. eene misdaad van gekwetste oppermacht heeft befchouwd, behandeld en geftraft. Alle deze gebreken nu, en alle anderen, welken daaruit n odwendig moesten voortvloeijen, deden eenige Regenten , welken het belang van hun Vaderland in waarheid, of in fchijn om hunne grootheid te vestigen op den ondergang van het uitgebreid vermogen van den eerften Ambtenaar, ter harte namen , befluiten , om alle pogingen in het werk te ftellen , ten einde eene geheel andere regeeringsvorm in te voeren , of liever om de oude en gebrekkige regeeringsvorm te zuiveren van de meenigvuldige en ondraaglijke gebreken welken daarin plaats 'vonden : en hierin wier den zij d^or het voornaamfte gedeelte der Burgerij, welke het grootste belang heeft in den bloeij en welvaart van het Vaderland, op de krachtdadigfte wijze ondeffteund. En het zijn die pogingen, en het is de ongelukkige uitflag derzelven, welken het onderwerp mijner volgende verhalen zullen moeten uitmaken : welken uwen geest met een diep medelijden treffen zullen.  Zo dat ik dan mijn Vriend! eerlang het treurtooneel dezer Landen zal zien openen, cnin de noodzaaklijkheid zal zijn om ook U daar in tfr leiden. Mijne verbeeldingskracht ziet reeds du> zenderhande fchrikbeelden , welker aanzien ik niet verdragèn kan. Ik hoop dat de ondervinding aan mijn verbeelding niet zai beantwoorden. Eer ik deze fluite , en de gelegenheid , waar mede ik die kan afzenden, ftaat op deszelfs vertrek, zal ik U volgens mijn belofte, nunogmededeelen hét ZEVENDE VERVOLG EN SLOT VAN DÉ STAATKUNDIGE GESTELDHEID DER REGEERINGSVORM, VAN HET LAND DER BEDROGENEN. ïk beken zéet gaarne , dat het ftuk waarover ik u thans móest onderhouden, eigentlijk niet behoord tot de Staatkundige gefteldheid der Regeringsvorm dezer Landen ; integendeel, dathet zelve daarvan zo Verre verwijderd is, dat de behandeling der gerechtigheid niets gemeens hebbe met' de Staatkunde, zo min als de' Staatkunde met de behandeling der gerechtigheid; voor zo verre namelijk, als men dezelven met eikanderen zoude willen vermengen , of dezelve behandeling zoude willen doen waai'neemen door die geenen welken daar toe in het bijzonder niet zijn aangefteld. Dan, het is buiten allen twijffel, en hier in zal ik de toeftemming ontvangen van allen die eenig onderzoek hebben gedaan, dat  dat er in het behandelen van fecht en gerech> tigheid , niet alleen in burgerlijke rechtzaken, maar wel voornamelijk in lijfftraffelijke zaken* niet alleen door ingewrongen gewoonten , maar Ook door vastgeftelde verordeningen, eene groo. te meenigte van de allergevaarlijkste gebreken zijn ingeflopen, en dat deze gebreken door nie-i mand, dan door die Vergaderingen aan welken de Staatkundige regeering is toevertrouwd, kunnen herfteld worden : en in zo verre behoordde behandeling van dat ftuk , en de aanwijzing der gebreken, totdeStaatki-ndigeregeenngsvorm dezer Gewesten; welke behandeling ik op mij genomen had. Het zal niet nodig zijn, dat ik omtrent den uitwendigen vorm onzer rechtsgedingen, U de befpottelijkheden onder het oog brenge , waar mede dezelven zijn opgevuld: wartt gij zijtdaarvan zelve de ooggetuigen geweest («;, toen gij ü bevond bij de openbare verdediging eener rechtzaak voor een Dorps Rechtsbank; en het verhaal dat gij mij daar van gedaan hebt, heeft mij genoegzaam overtuigd, dat gij de befpottelijkheden daar van beter gevoeld en begrepen hebt , dan ik U dezelve zou kunnen afmalen: Dezelve gebreken , welken U daar zo fterk in de oogen gefchitterd hebben, zoud gij ook ontdekken bij andere, minachtingwaardige Rechtbanken, zelfs bij de hoge Gerechtshoven, wanneer O) Zie mijn agtfte brief in het Jfte deel vandit werk; 11. Deel. N  ( J94 ) nee? gij alleen uitzonderd eene meer uitwendige deftigheid en eerbied voor den Rechter tot wien men fpreekt, welke daar nog plaats heeft, ten minden wanneer het den fpreeker aan geene goede opvoeding ontbreekt. Het zoude ons al te ver afleiden, wanneer ik U in bijzondere omftandigheden wilde betogen, welke gebreken er plaats hebben in het famenftel der rechtsgeleerdheid , dat is in die kundigheid , na welken de rechtzaken over de eigendommen en bezittingen der Burgeren hier te Lande moeten worden uitgefproken : dit is ook door verfcheide kundige Mannen zo klaar aangetoond en onwederfpreeklijk bewezen, dat men moedwillig blind moet zijn, om zulks niet te zien, en dat het onnodig is die verkeertheden verder op te halen. En, is het wel te verwonderen, dat er zo vele gebreken in gevonden worden? als men begrijpt: dat onze rechtsgeleerdheid geen vrucht is van onzen eigen akker, niet voortgebragt is uit de zeden en gebreken van onzen eigen Landaard , niet gegrond is op de , gezonde reede, deze laatste komt zelfs bij niemand in eenige aanmerking , offehoon die het eenige richtfnoer behoorde te zijn ; maar dat dezelve alleen gegrondvest is op een wetboek van een oud Volk, welks zeeden en gewoonten hemels breedte van de onzen verfchilden , en welke vorderingen in konften en wetenfchappen, welken het verftand befchaven, bij de onzen niet te vergelijken zijn, en 't welk mitsdien onmooglijk gefchikt konde zijn om een wetboek te maken voor zodanige Ceflachten, welke eeu- wen  C i95 ) wen na deszelfs uitroeiing zouden geboren worden, Dit wetboek is gefchreven in een* taal, welke maar door weinigen , en zelf door weinige Rechters , en die daar uit over de rechtsgedingen moeten oordeelen, verdaan wordt , en waar van het duizendde gedeelte der Eurgeren nauwelijks eenige oppervlakkige denkbeelden heeft, en derhalven is de kennis van het oorfprongelijk recht voor den Burger, welke bij die kennis zo veel belang heeft, eene voldrekte verborgenheid. Dit wetboek is opgevuld met tegenftrijdigheden, en levert zodanige wanfehapen wetten op , welke in een rechtzaak voor de eeue, zo wel als voor de andere partij, tot daving van hun oogmerk , kunnen gebezigd worclen. En dit veroorzaakt dat dikwerf een en het zelve verschil, door bijzondere Rechters, op eene geheel tegendrijdige wijze zal worden uitgefproken , naar mate dezelven hun oordeel hechten aan de eene of andere wet, of aan de bijzondere uitlegging 'welke daaraan tot daving van het een of ander gevoelen word gegeven. In de vorm der rechtspleging in burgerlijke Rechtzaken worden mede de grootde gebreken gevonden: want, in plaats dat dezelve gefchikt zouden zijn om binnen weinig tijd de zaken te kunnen afdoen , geeft dezelve integendeel aanleiding om dezelve jaren agter eikanderen te doen voortduuren ; en het geen door de oorfpronge-lijke verordening tot bekorting der rechtszaken bevolen is, wordt door de misbruiken welke de Rechters, volgens de oogmerken hunner indelingen , behoorden voor te komen en tegen te JA 2 gaan.  C gaas, zodanig verwaarloosd, dat partijen, welke dikwerf meer belang hebben in de bevoordering hunner rechtzaak , dan hunne Erfgenamen , reeds voor lang den algemeenen tol aan de natuur betaald hebben, eer hunne rechtsgedingen tot de helft van derzelver loopbaan , gekomen zijn : waarom ook veelen genoodzaakt •zijn , om liever van hun onwederfpreeklijk recht afftand te doen, dan zich, hoe rechtvaerdig hunne vorderingen ook zijn mogen, in een onzeker twistgeding in te laten ; waar door niet zelden een onrechtvaerdig Bezitter, de eigenaar word van het wettig eigendom van zijnen Medeburger. In de lijfstraffelijke rechtsgeleerdheid , en in de vorm van rechtspleging welke daarin onderhouden word , hebben geene mindere fchreeuwende gebreken plaats. Hoe weinig is in het vastftellen der ftraffen omtrent misdaden de evenredigheid tusfchen de misdaden en ftraffen in het oog gehouden ! Hoe weinig menfehenkennis hebben de Wetgevers daarin betoond te bezitten !. Hoe weinig blijken zijn er in te vinden, dat de Wetgevers de onderfcheiden tijdsomftandigheden en betrekkingen , waarin zich de Misdaders bevonden hebben , tot beweegoorzaken genomen hebben van het overleggen en .vastftellen van ftraffen op gepleegde misdaden! — Laat dog toe , deze .bijzonderheden , niet met alle voorbeelden, welke ik daar toe zoude kunnen aanvoeren, maar met weinige woorden te betogen. — _ Men ftraft hier het plegen van dieverij, wanneer dezelve met inbreking vergezeld  C 197 > *e1d gaat,-met den dood. Men vooronderfteld buiten twijffel, dat een inbreeker het oogmerk hebbe om den Bewoner van het huis, wien hij befteelen wil, indien hij denzelven vind, en dezelve wederftand bied, te doden; en dat, méttegenftaande de dief, wanneer hij gevangen is, bij de ondervragingen nopens dat vooronderftelde oogmerk niet werd onderzocht, met tegenftaande hij dit oogmerk ,volftrekt ontkent, en hij geen de minfte redenen heeft gegeven, waar uit men veilig zoude mogen befluiten dat hij zodanig oogmerk hebbe gehad. Men bouwd deze ftrafoeffening wel op eene wet van den opperften Wetgever van het geheelal, welke aan zijn oude Volk geboden heeft, dat een inbrekende dief, in het huis bevenden wordende, door deze Bewoners ftraflocs moge gedood worden. Dan, is deze vastftelling niet van eene geheel andere natuur? Blijkt zelf niet daaruit, dat de Wetgever in dat geval eene niet vervulde omftandigheid vo.rooderfteld, waar uit konde blijken, dat de inbreker het oogmerk hadde om den Bewoner den dood te doen ondergaan ? Trouwens, welke Bewoner zoude zich tegen eenen inbreker verzetten, wanneer hij zich door de vlucht wilde redden ? en welke inbreker, wanneer hij ontdekt was, zou niet het voornemen vormen, om tot bedekking van zijn misbedrijf, den ontdekker van zijn fchelmftuk van kant te maken ? En waar heeft dien groten Wetgever immer geboden, dat een inbreker , alleen om dat hij een inbreker en dief was, zonder menfchenbloed geftort te hebben, door de Rechters van dat Volk  C 198 ) aan den dood zoude worden opgeofferd ? —— Dat de Wetgevers in het maken der ftrafoeffenende wetten weinig menfchenkennis hebben betoond, blijkt daar uit, dat men genoegzaam geen onderfcheid vind in moedwillige en ongelukkige Misdaders, welke laatstgemelde zich.wel mogen vervoegen aan de hoge Overigheid, of aan den geenen wien door de hoge Overigheid de macht is in handen gegeven, om genade te erlangen , doch, des niet tegenftaande aan dezelve vervolgingen onderhevig zijn gelijk de anderen, en indien zij geene genade kunnen erlangen * 'ook aan dezelven zijn blootgefteld. En,daaf door de Wetgevers geen onderfcheid is gemaakt in de tijdsomftandigheid, aan de betrekkingen waarin zich de Misdaders zouden bevinden, kan ten duidelijk den hier uit blijken , dat er nooit meerder misbedrijven , waar door de rust der Maatfehappij geftoord word , voorvallen , dan wanneer de Burgers buiten ftaat geraken, om zich , én hunne huisgezinnen van het nodige onderhoud te voorzien. Deze ongelukkige omftandigheid word_ nu aanmerkelijk vermeerderd door gebrek aan arbeid voor den fchaamlen Burger, veroorzaakt door het ftilftaan van handwerken, waar door dit Land eertijds in vollen bloei Was, en de Burger in ftaat gefteld wierd om de noodwendige behoeften voor zijn huisgezin te verzorgen; en welken nu door de gebreken in het regeeringsbeftuur naar andere Landen worden overgebragt, waar dezelven meer behartigd en bcvoorderd worden, en waar het den fchaamlen Burger onmooglijk is die te volgen : waar uit veort-  c 199) voortvloeid, dat de armoedige handwerksman thans door het gebrek komen moet tot het plegen van daden, waarvan hij anderzints een uitrijzen zoude hebben, zonder dat het gebrek van zijn hart hier aan eenig deel heeft. En die misdaden, voortgekomen uit de verkeerde handelwijzen der Beftuurers zelve, moete.i volgens de wetten tegens de Bedrijvers derzelven , als ot zij moedwillige overtreders waren , op dezelve ' wijze worden geftrafr. En hoe vol gebreken is de wijze van rechtsplcgen in lijfftrafil-lijke zaken! Een befchuldigde word , op de aanklachte van den openbaien Befehuldiger , in eene akelige gevangenis geplaatst, eer nog zijn misdaad onderzocht , veel min bewezen is; en dat, offehoon de gevangenis zelve voor een vrij geboren Mensch reeds eene gevoelige ftrafoeffening is; - hij word vervolgens over de daden , waar van hij befchuldigd is , en niet op zijn verdediging , welke nochtans voornamelijk in aanmerking behoorde te komen , gehoord en ondervraagd : en indien hij die misdaden, welke hem ten laste gelegd worden , niet kan of wil bekennen, word hem de bekentenis door pijnigende middelen uit den halze gewrongen, en hij op die gedwongen bekentenis, als op een voldoend bewijs geftraft. Hem wordt niet toegelaten, om in zodanige zaak , waarin het zijn leven en de eer van zijn Geflacht geld, zijne verdediging door kundige Perfonen te laten doen, het geen aan anderen, zelfs in de geringde en niets beduidende zaken nooit geweigerd word. En de voorbeelden zijn mé ' « 4 «i*  C flco. ) • ^S^dtg, dat, op zodanige bekentenxsfen zulken, welken befchuldigd waren , ter dood veroordeeld zijn , zonder ooit eenige misdaden van die natuur bedreven te hebben De gebreken in deze wijze van rechtsplegen zijn zo me«igvutdig, dat ik verfcheide dagen zoude nodig hebben om U derzelver uitgestrektheid , zelfs maar met het aanstippen, te omvouwen, en derzelver gevaarlijkheden voor den Burgerftaat , welke reeds meer dan twee hondert jnren onop- ' gemerkt over het hoofd gezien , hebben eindelijk de hoogfte Macht van dit Gewest , reeds voor eenige jaren , doen befluiten om aan de hoge Gerechtshoven last te geven tot het maken van een ontwerp tot verbetering van de wijze van rechtsplegen in lijfstraffelijke zaken. ~ Dan, hetzelve Gerechtshof heeft dit ftuk buiten twijffel van veel te weinig aanbelang bevonden, om daar mede zijnen aandacht bezig te houden-' ten minften het zelve heeft tot heden niet goeck gevonden om aan dat bevel te voldoen. Zie daar, mijn Vriend! aan uw verlangen, or» eenige kennis te hebben van de Staatkundige, gefteldheid der Regeeringsvorm van dit Gewest, naar mijn vermogen voldaan. Denk ondertusfchen niet dat ik u de gebreken , welken daa* in gevonden worden, met al te harde kleuren heb afgetekend ; integendeel, ik heb dezelven hier en daar nog aanmerkelijk verzacht. Was het mij nu ook mooglijk om U te berichten, dat deze menigvuldige gebreken gezien, derzelver gevaarlijke uitwerkfelen voor Land en Volk be, grepen, en middelen in het werk gefteld wierdes  \ ( 20Ï 5 hebben over de belangen van vrije Ingezetenen. - Sommige welmeenende en Vaderlandliefde Inwooners dezer Gewesten, zijn naderhand welin het denkbeeld gevallen, dat de Burgers al te vroegtijdig met hunne bezwaren nopens hunne verloren rechten zijn opgekomen, dat men eerst de Regenten had behooren te laaten voortgaan in hunne oogmerken, om den eerften Ambtenaar alle onrechtmatige macht te beneemen, en dat men dan vervolgens den eerften Ambtenaar had behooren aan te zoeken om op zijn beurt zijn overgebleven vermogen in het werk te ftellen, ten einde den Burger zijne verloren voorrechten te rug te bezorgen. Dan, de Burger begreep te recht, dat, wanneer de eerfte Ambtenaar tot de diepst mooglijke vernedering gedaald, en de "Regent daar door tot de hoogst mooglijke top van macht en vermogen geftegen was , het dan volftrekt onmooglijk zoude zijn geweest, om den laatstgemelden wederom te vernederen , en dat het geringe vermogen, 't welk dan aan den eerften Ambtenaar zoude zijn overgebleven, niet toereikende zoude zijn geweest om den Burger uit de flavernij te redden, waaronder de overheerlching zijner Regenten hem zoude hebben gebragt ; gelijk de goede wil van den eerften. Ambtenaar daar toe ook niet zoude hebben doen werken , zonder aan hem weder te geven dat geene wat hij billijk zoude verloren hebben : en derhalven begrepen de beste Burgers, dat, wilde men iets met vrucht verrichten, het noodzaaklijk ware, de overheeriching van den eenen, zo we-1 als van den anderen, te gelijk aaa te tasten  ( 2o6" ) ten en te vernietigen. ~ Offehoon men gelijk ik reeds gezegd heb, eene meenigte van die Regeerers, welke voorheen in fchijn de zijde der Burgers hielden, door deze pogingen der Burgerijen, die zijde verlaten , en zich weder aan de belangen van den eerften Ambtenaar verbonden, en daardoor hunne yerfoeilijke oogmerken verraden hebben, bleven echter nog veele Regenten de ware Vrienden der Burgerijen, en\et was met derzelver behulp, dat wij getracht hebben eene meenigte van fchadelijke gebreken uit den sveg te ruimen. Indien de eerfte Ambtenaar zijne ware belangen, en die van zijn Geflacht, gekend en behartigd had; indien hij prijs had gefteld op de liefde, niet van het laagfte Gemeen, welks achtina hem zelf tot fchande moet verftrekken, maar van het beste foort der Burgerij, welke waarlijk geene de minfte haat tegen zijn perfoon of geflacht koesterde, en ten vollen overtuigd was dat zijn bediening, indien dezelve maar zonder eene al te uitgebreide en fchadelijke invloed wierd uit- •geoefïtnd , allernoodzaaklijkst ware in het aangenomen beftuur dezer Landen , en welke zich derhalven nooit zoude willen verzetten tegen het vermogen dat hem billijk voor den welftand dezer Gewesten toebehoorde, maar waarin zij hem gaarne zoude' bevestigd en verdedigd hebben, dan zoude hij voorzeker de zijde dier Regenten gekozen hebben , welke met de Bu» gerijen wilde medewerken tot vernietiging der fchadelijke gebreken, welke niet alleen in zijne ©nmatige invloed, maar ook in het al te onbepaald  C 207 ) paald beftuur zijner afhangelingen geflopen waren. Doch het was er bij hem zo verre van daan» dat hij zich liever vereenigde met die foorten van Burgers , welke of zelve, of door hunnen aanhang , hunne liefde voor hem zochten te betoorien door alle orde het onderst boven te keeren, en door moord, roof en plundering de pogingen der Vaderlandlievende Regenten en Burgers te beletten; en met zodanige Regenten, welken heimelijk of openbaar, door list of geweld, alle middelen, welken tot herftelling der bezwaren wierden in het werk gefteld, ondermijnden of belemmerden. Hij wilde zulke ongeregeldheden , waardoor men het leven van brave Regenten bedreigde, als geoorloofde vrolijkheden, als blijken van liefde voor hem en zijn huis doen doorgaan; en dat konde hij niet doen, zonder die blijken van liefde goed te keuren: want daden die men veracht zal men nooit befchouwen als blijken van liefde voor zijn perfoon. Hij liet aan het Gemeen, onder zijne oogen toe, allerlei mishandelingen te plegen aan eenen weerlozen Burger, welke aan de Vaderlandlievende partij was toegedaan; en zulks terwijl het krijgsvolk in de wapenen ftond , en hij derhalven door een enkel .bevel in ftaat was om dien moedwil en bloeddorftige ongeregeldheid te ftuiten. Hij lietzichdoor zodanige Regenten, weken zijne ingebeelde belangen waren toegedaan , gebruiken , om door zijn alvermogen op het krijgsvolk, 't welk hem alleen tot verdediging van den Staat, en tot befcherming der Burgerijen in hare vrijheden en voorrechten, en niet tot ftijving der dwingelandij noch  C 208 ) Boch tot bewaring van zijn onbeperkt vermogen gefchonken was, de ftem van den vrijen Burger te fmooren; om daar mede geheele fteden te noodzaaken om zich te onderwerpen aan de willekeurige beveelen van hem en hunne Over heerfchers, en om anderen !te bedreigen om dezelven met geweld te noodzaken tot het doen van afftand van hunne aangenomen grondregelen van vrijheid én betamelijke onafhangelijkheid. Hoe groot zijn aanhang oök was in genoegzaam alle de Gewesten, zo ook in dit voornaamfte Gewest, was nochthans het vermogen der ware Vr> derlandlievende Burgers en Regenten in dit Land groot genoeg geworden, en Wierd dagelijks door de bedrijven van den eerften Ambtenaar en zijneri aanhang zodanig Vermeerderd , dewijl dezelven eene meenigte van Regenten en Burgers, welke anders zijne partij hadden getrokken en nu overtuigd zijnde van de onbetamelijkheid zijner oogmerken, zijne zijde hadden verlaten, tot onze partij toevloeiden; zo dat men konde befluiten om hem het geheel gezag over het krijgsvolk te ontneemen, door 't welk hij anderzints in ftaat zoude zijn geweest om wel haast de wet voor te fchrijven aan die geenen , welken over hem in het bewind gefteld waren; waar toe het voetspoor zijne Voorvaderen hem wel haast den weg zoude hebben aangewezen. Men had hem hier door wel belet om iets in dit voornaamfte Gewest, door middel van het krijgsvolk te onderneemen ; maar men befpeurde echter wel ras, welken invloed hij op hetzelve bezeten en behouden had: want het grootfte ge-  gedeelte der meerdere of mindere Bevelhebber* der krijgsmacht, weigerde de gehoorzaamheid 9 welke zij aan de opperfte macht van dit Gewest, zo om dat zij daar van hunne betaaling ontvangen, als uit hoofde van den eed van getrouwigheid, welke zij aan dezelve hadden afgelegd, verfchuldigd waren; namen met hunne onder zich hebbende Manfchappen de vlucht uit dit Gewest, en vervoegden zig aan zijne zijde : en een vas die Bevelhebbers, aan wien, ter oorzake van zi jne ongehoorzaamheid , het grondgebied van dit Gewest was ontzegd, durfde zich te verftouten, om verraderlijk binnen eene Stad van dit Gewest, alwaar hij te vooren het bevel had gehad, te komen, en door middel van die Manfchappen welke aldaar in bezetting lagen, en voor dezen onder zijn bevel zich bevonden hadden, de wacht te overmeesteren, den Bevelhebber der ftad welke aldaar de opperfte Macht' vertoonde , gevangen te neemen, en zich vervolgens met goederen ent gelden, niet aan hem , noch aan den eerften Ambtenaar of zijn Aanhangeren , maar aan de opperfte Macht van dit Gewest toebehoorende,_-e«. met die verraderlijke benden op de vlucht, ea aan de zijde van den eerften Ambtenaar te begeven. Welke daad door eenige Vijanden van het Vaderland, niet tegenftaande het billijk ongenoegen , 't welk de opperfte Macht van dit Gewest hier over betoonde, als een blijk van edelmoedig, heid en ware heldenmoed is uitgetrompet geworden: het geen ons nooit zoude hebben kunne» yerwonderen , indien wij in die barbaarfche tijden , welke reeds eeuwen voorbij gelopen zijn » //, Dceh O gt>  C «o ) .geleefd hadden; maar in deze meer verlichte dagen isjzulks volftrekt onbegrijpelijk, wanneer men met in aanmerking neemt, dat de deugd of Ichandehjkheid eener daad veeltijds alleen beoordeeld word uit de belangen welke daar in gefteld worden: en derhalven konden de Vijanden van hun Vaderland in een daad, welke een volftrekt verraad van hun Vaderland aan den dag leide, niets anders vinden dan het geen zij heldenmoed noemden. Onze Grenzen en Steden dus ontbloot zijnde van de hulp dier krijgsbenden, welke zo langen tijd in lui- en ledigheid met het zweet en bloed van den gedrukten Burger gemest en onderhouden waren, en welken uit dien hoofde alleen, al hadden zij geene andere betrekkingen gehad , om zich aan dit Gewest te verbinden , wel verplicht waren geweest om deze befcherming dier Burgeren op zich te nemen, zouden wij nu bloot hebben geftaan voor alle rampen, welke de muitzucht van binnen , en het overheerfchend geweld van buiten, gereed ftonden over ons uit te ftorten, indien niet een goed aantal van Burgers uit dit Gewest, en ook uit andere Gewesten, welke overtuigd waren dat wanneer dit Gewest verviel in de handen van heerschzucht en geweld, alle pogingen tot wederkrijging der verloren vrijheid met eenen flag vernietigd waren, zich aangegord hadden om door de wapenen alle overheerfching en geweld tegen te gaan, en alle ontwerpen, daar toe gefmeed, te verijdelen. Toen betoonden onze eertijds weerloze Burgers, weerloos te zijn geweest, om dat aan hun het ge-  C i") gebruik der wapenen door de heerschzucht was onthouden , en uit de natuur ware Helden te zim; zij verlieten tot befeberming van hun Vaderland hunne Vrouwen , Kinderen en middelen van beftaan, en fnelden naar die plaatzen , waar de nood het nijpendfte was, om hun leven te wagen voor die voorrechten, welke men tot dien tijd alleen met mond en pen verdedigd had, maar welken nu bloot ftonden , om door de wapenen aangevallen te worden. . Te midden van alle deze omftandigheden gebeurde iets, waar uit bleek welke oogmerken men had, en welke middelen men zocht in het wérk te ftellen , om dezelve te bereiken. De Vorftinnelijke Vrouw van den eerften Ambtenaar, waar van ik U in een vorig verhaal, wanneer ik- over zijn huwelijk fprak, bericht heb gegeven O), had met haren Man en Kinderen, toen aan hem het opperbevel over het krijgsvolk ontnomen was , dit Gewest verlaten , en zich •daar door onttrokken aan alle betrekkingen en aan de uitvoering van alle zijne verplichtingen, welke in dit Gewest, en nopens de algemeene belangen der verbonden Gewesten, aan zijn bedieningen verbonden waren ; waarop hij zich begeven had naar die Gewesten, waar de over■heerfching van den vrijen Burger met geweld van wapenen wierd uitgeroeid , en werwaards het gevluchte krijgsvolk zich tot hem begeven had, GO Men zie den 25 brief, in dit twede deel» O 2  C SM ) had , buiten twijffel in de hoop om door roof en plundenng hunne fchraale beurzen te vullen en met bloed hun xvraak tegen de beminnaars van hun Vaderland te koelen : tot welke beide hunner waardige verlangens in dit Gewest geene mooglijkheid was. Deze Vorftinnelijke Vrouw, zegge ik, nam de reize aan naar dit Gewest, «m zo zij voorgaf voorflagen te doen, en mede te werken tot herftel der voorheen zo aangename, maar nu gefchonden eendracht tusfchen de Regenten en haren Gemaal. Wie zou ooit Willen of kunnen ontkennen dat dit een loflijk en prijswaardig oogmerk ware: indien men maar vooronderftellen konde dat zij daar mede bezield ware. Doch de manier, op welke die reize wierd aangevangen , en de omftandigheden, welke daarbij, zo hier in dit Gewest, als in andere Gewesten , plaatsvonden,] gaven redenen om te .twijffelen of dit oogmerk wel ooit beftaan hebbe, ten minften of dit wel ooit het oogmerk zij geweest dier geenen, welke van deze onderneming het plan gevormd hebben. Althans deze reize wierd met zo groote geheimhouding ondernomen, dat daar van niemand dan het laagfte Gemeen kennis had, en zij reeds verre op het grondgebied van dit Gewest gevorderd ware , eer het nog bekend was dat zij zich op reize had begeven. Indien het nu waarlijk het oogmerk was geweest om voorftellen te doen tot hcrftelüng der gefchonden eendracht, dan was het immers noodzaaklijk geweest, daarvan alvorens kennis te geven, met bijvoeging van de middelen welke men wilde voorftellen tot het be-  C 213 ) bereiken van die oogmerken : om dat aan baar zeer wel bekend moest zijn, dat de Regeering vorm dezer Landen eene onmooglijkheid fte oe in de aanvaarding van hare voordellen, zo dra 2ij goedvinden zoude dezelve te doen: alzo dezelven eerst door eene meenigte kanalen moesten heenlopen, alvorens daarop eenig befluit konde genomen worden ; of zij moest zich hel vermogen hebben aangematigd om die voorftellen zo terftond, zonder eenige bedenking te aanvaarden Te meer was het noodzaaklijk geweest deze voor^ige kennisgeving van hare oogmerken te doen op dat dan 's Lands Machten in ftaat zouden zijn geweest om de nodige voorbehoedze en te nemen tegen de muitzuchtige uitwerkzelen der blinde hoogachting, welke het layfte Gemeen altoos voor het huis van den eerften Ambtenaar betoond, en welke nu wederom, door „are onverwachte komst in dit Gewest, verlevendigen en ontvlammen moest. Men fcheen ook a&an die zijde (ten minften moet dit het oogmerk van den Ontwerper dezer reize zijn geweest) te hebben willen werken door den alles overwinnenden invloed van dit geliefkoosd Gemeen: want waarom [was het anders noodig geweest het zelve, met uitfluiting van s Lands Surfte Macht, van die aankomst kennis te geVen9 en dat het zelve dan van.eene volledige kennis hebben gedragen is onwederfpreeklijk bewezen , uit de bewegingen welke te diei tijd plaat vonden in de fteden, door welke hare Jeize moest zijn voortgezet, en in de hofplaats binnen welke zij moest zijn aangekomen. En O 3 De"  C 214 ) befchouwd men de bewegingen, welke, gelijktijdig met die reize, in fommige andere Gewesten onder het Gemeen plaats vonden , alwaar men door roof, moord en plundering alle geheiligde banden der famenleving en Maatfehappij gewelddadig' verkrachtte , alwaar men den Vader!and" lievenden Regent en Burger daar door noodzaakte om van zijne aangenomen begrippen affland te doen, of hem aan de liefde voor het huis van den eerden Ambtenaar opofferde ; en vergelijkt men daar mede de bewegingen, welke ter zeiver tijd in dit Gewest befpeurd wierden, op de verwachte en verlangde aankomst van de Vrouw van den eerden Ambtenaar, dan moet men voorzeker in twijffel ftaan, of niet het plan die uitgeftrektheid had , om ook die tooneelen van roof, moord en plundering in dit Gewest te openen, en daar door aan de middelen tot herftelling der eendracht alle mooglijke kracht bij te zetten. — Ik wil ondertusfchen aan die Vorftinnelijke Vrouw die bedoelingen niet toefchrijven ; misfchien is haar vorflelijk hart afkerig van deze middelen van geweld; en ik oordeel niet zo nadelig van het hart van eene Vorftin, 'twelk door de opvoeding met edelaartiger en edelmoediger gevoelens behoord bezield te zijn ; maar ik oordeel hier over het hart van den Ontwerper van dat plan, welke bij de Natie zeer wel bekend is, en welke door zijn geheel leven blijken gegeven heeft hoe verre hij van deugd en menfchenliefde verbasterd is ; welke de Natie door het ontwerpen van dit plan ten duurften aan zich verbonden heeft, en, hij kan daar vanver- ze-  ( 215 1 xekerd zijn, ter behoorlijker tijd zal hij daarvoor ook het verdiende loon ontvangen. - Hoe deze reize ook mogt uitvallen, de uitkomst moest altoos aan zijn plan beantwoorden: want wanneer de reize onbelemmerd wierd voortgezet , dan moest het Gemeen de opperfte Machten, misfchien wel door het vermoorden van eenige der braaffte Mannen, noodzaken om de maatregelen van de Vorftinnclijke Vrouw, zonder onderzoek of overweging, te aanvaarden, en den Burger onder een onverbreekbaar juk van den eerften Ambtenaar te brengen; en wierd %™f%?M ftuit, dan had men gelegenheid om deze daad als een onuitwischbare hoon aan te klagen aan den Koning van een nabuurig Rijk, welke de Broeder dezer Vorftinne was, en hem aan te fporen tot het eisfchen, en gewapend neemen van voldoening , en dus de zaken in dit Land gewelddadig te herftellen op den ouden alles overheerfchenden voet. Wanneer deze ondernomen reize, met als van de Vrouw van den eerften Ambtenaar, maar als van ecu voornaam perfoon, zonder te weten wie het zijn zoude, bekend wierd aan eenige gewapende Manfchappen uit de Burgerijen , welke celegd waren terplaatze, langs en door welke zij hare voorgenomen reize moest voortzetten, wel. ke geheimhouding in zodanige tijds omftandigheden alzints bedenkelijk moest voorkomen , en wanneer daar van kenais was gegeven aan eenigen uit 'sLands braaffte Regeerers, welke in het bijzonder door 'sLands hoogfte Macht waren afgezonden en gemachtigd, zo tot verdediging O4 "van  VSfi dit Gewest, als van een der voornaamfte étêden van een ander Gewest, welke met een invan krijgsbenden ^ onder bevel van den eerüen Ambtenaar, bedreigd wierd; en wanneer deze' M gedaan onderzoek bevonden hadden wie de réizende Perfoon Was, wierd dezelve , met alle betamelijkheid, gelijk het aan een perfoon vart iaar geboorte en karakter betaamd , opgehouden, belet om hare reize te vervolgen , de re* «lenen, welke zulks noodzaaklijk maakten voorgedragen, ert op haar verzoek te rug geleid naar die plaats, welke zij zelve verkoos tot haar Nachtverblijf te houden. Dit alles gefchieddé ïhèt zódanige befcheiden, en haar in het minst jftiètkwetfende, omftandigheden, dat zij zelve daaf ©vet haar uitterfte genoegen betuigd heeft, zö Jahgè zij door oorblazers niet tot hatelijker gedachtën Wierd vervoerd. Men ontdekte in alle fteden onder de aanhangers van den eerften Ambtenaar, dat zij kennis ■Vah déze ondernomen reize gehad , en zo veel .belang in deszelfs uitkomst gefteld hadden: want «Óveral zag men postbódens afzenden en te rug Jconien, met oogmerk om onderzoek te doen en berichten over te brengen. Nu was, op de tijding van dat voofval uit het gelaat van dat Volk filets dan woede en fpijt te lezen: want zij hadden toch liever gezien, dat het Land een toneel Van moord en plundering geworden ware , dan dat men nu misfchien eene vreemde Mogenheid Söüde moeten inroepen om wraak te nemen over èen Voorgewende hoon, omtrent Welke men nog fllét konde verzekerd zijn, of hij zulks als Koning  C "7 3 lïïflg zoude kunnen of willen doen \ en of dit door andere Mogenheden met onverfchillige oogen zoude worden aangezien. Behalven dat men ook zeer wel konde begrijpen , dat dit Land, wanneer het door middel van geweld tot Voldoening moest genoodzaakt worden, daardoor zodanigen fehok zoude ondergaan , welke in deszelfs uitwerkfelen ook door de aanhangers van den eerften Ambtenaar zoude worden ondervonden. Dewijl mijn Vriend hier den draad van zijn verhaal afbrak, ben ik mede genoodzaakt mijn bericht mede af te breken, om het bij mijn volgende hier weder aan eikanderen te knoopeu. En dewijl' de gelegenheid , met welke ik deze verzende; haast vertrekken zal , fluite ik deze met betuiging dat ik, gelijk altoos, onophoudelijk en onveranderlijk blijve uw beminnende Vriend. AGT en TWINTIGSTE BRIEF. zeer waarde vriend! Daar ik thans wederom eene gelegenheid hebbe om U een brief toe te zenden , en ik daar door in ftaat ben om aan mijn genoegen en uw O 5 ver-  C ais ) verlangen te voldoen, ga ik zonder eenig ander voorbericht tot het mededeelen van het AGTTIENDE VERVOLG VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER BEDROGENEN. De onzekerheid , of de koninglijke Broeder van deze vorftinnelijke Vrouw van den eerften Ambtenaar zich met deze omtrent haar gepleegde , zogenaamde hoon zoude bemoeijen was wel ras verdwenen , en men bevond Wel haast de uitwerkfelen van het vermogen, 't welk zij op zijn gemoed bezat. Hij liet daar over door zijnen Gezant zo fpoedig, en met zo veel aandrang, klachten doen, en daar over, als over een hoon, zijner kroon aangedaan, vergoeding eisfchen , dat men daardoor in het denkbeeld vallen moest, dat hij. mede een Ontwerper van dat plan ware geweest, ten minften dat hij of zijne Raadslieden daar van niet volftrekt onkundig waren geweest. Ik kan U hier niet in het breede bet gen , het recht 't welk onze Regenten hebben gehad om de voorgenomen reize van deze Vorftin te beletten , dit zoude buiten hetbeftekvan een gefchiedkundig verhaal zijn ; maar dit zal ik bij vervolg, offehoon niet in mijn gefchiedverhalen doen : doch ik'kan hier niet met ftilzwijgen voorbijgaan, met een enkel woord iets aan te merken over de benaaming -, welke men aan die voorgewende hoon gegeven heeft, en welke terftond heefr doen zien welke foort vaa ver-  C "9 > vergoeding daar voor gevorderd wierd. Namelijk de Koning noemde deze daad een hoon zijner kroon aangedaan ; zekerlijk om daar door de voldoening te kennen te geven, welke hij begeerde daar voor te ontvangen. Want zijn er trappen in den hoon , welke men iemand toebrengt, naar die mate zijn er ook trappen in de vergoeding, welke men daar voor moet bewijzen. Óm nu hier op niet aan te merken, dat hij op dien tijd nog niet gekroond was, en misfchien nog niet gekroond is , en derhalven niet konde gezegd worden eene kroonc te bezitten, waaraan eene hoon konde worden toegebragt, zo moet jk alleen vragen: hoe komt een redelijk Mensch in het denkbeeld, dat zijne Zuster, welke niet een onderdaan.van hem, maar een Ingezeten een Burgeres is van eene geheel andere, van hem ten eenemaal orafhangelijke Mogenheid , een gedeelte is van zijne kroon ? Zou hij niet met even veel recht elk Inwooner van alle weerelddeelen een gedeelte van zijne kroon kunnen noemen? Als Mensch heeft hij eene Zuster, en niet als Koning; maar als Koning bezit hij eene kroon, en niet als Mensch : en derhalven heeft zijne Zuster zo veel betrekking tot zijne kroon als tot mijne fl aapmuts : en nooit heb ik voorgewend , dat de haar aangedaane daad een hoon ware aan mijne Slaapmuts toegebragt. Hebben nu onze Lands Machten in dit geval, en de gevolgen welke daar uit te duchten waren , getoond het belang hunner Ingezetenen , aan hunne zorge zo duur aanbevolen, te kennen en te behartigen? Hebben zij in dezen alles in het  C Ü20 ) het werk gefteld wat mooglijk was, om den flag af te wenden , welke den Vaderlandlievenden Burger in de rampzaligfte omftandigheden brengen, eh de Vrijheid, nu bijna op den troon hcrfteld, voor eeuwig uit deze Landen verdrijven moest? Eer ik U deze vragen beantwoorde, welke ik vertrouw uit Uw weetgierig hart voortgekomen te zijn, moet ik U iets mededeelen; waarvan Gij voorzeker verftomd zult ftaan. Er waren naamlijk Regenten, welken voor en na dien tijd altoos getoond hebben oprechte voorftanders van den eerften Ambtenaar, en in denzelven ook van hunne bijzondere belangen te zijn, Welken toen openlijk van oordeel zijn geweest, en dat oordeel altoos Onverzettelijk hebben vast gehouden, dat het ophouden van die Vorftinnelijke Vrouw op hare reize wel en te xecht ware gefchied, en dat aan haar, geduurende de heerfchende drift in de gemoederen, niet behoorde te worden' toegelaten om op het grondgebied van dit Gewest te komen. Zou men in dit gevoelen wel een oogmerk hebben moeten zoeken, om alle minnelijk vergelijk te dwarsboomen, en dus te veroorzaken, dat er middelen van geweld wierden in het werk gefteld, om hier alle pogingen tot herftelling en wegrniming der gebreken het onderst boven te kee- ren. Dan, laten wij van zulke onwaardige 'Regenten afftappen, en onzen aandacht' vestigen op zulken , welke ware Vrienden van den Burger en van hét Vaderland waren, en voor derzelver befcherming manmoedig pal bleven ftaan. Men  ( 321 ) Men konde, indien men aan de natuurlijke ea eenvouwige reede eenig gehoor gaf, gemakkelijk bevroeden, dat deze voorgewende hoon de bloote oorzaak niet konde zijn, waarom een Monarch, ons met zijne Krijgsmacht zoude overrompelen, offehoon hetzelve als de beweegende oorzaak wierd opgegeeven; maar dat de onderneemingen der Regenten en Burgers, om de macht van den eerften Ambtenaar te beperken, en dus dat uitgeftrekt vermogen, 't welk hij en zijne Voorzaten hadden uitgeoeffend, aan hem en zijne Erfopvolgers te ontnemen, en om bijgevolg allen invloed, welke andere Mogenheden daardoor op deze Gewesten hadden, uitteroeijen, de ware oorzaken zouden zijn, waarom ons een onrechtvaardig bezoek met doodlijk moordtuig en door dreigende gehuurde moordenaren zou gegeven worden. Men had zich derhalven, zo door het aannemen van noodige Krijgsbenden, of overnemen derzelven van andere Mogenheden, welke onze Vrienden, en onze belangen toegedaan waren, en vooral van onze nabuurige Bondgenoot, welke federt langen tijd onze Vriend was geweest, on ons met zijne macht en vermogen had onderfteund, behooren in ftaat te ftellen om opze onaf hanglijkheid, en de aangevangen verbeteringen in ons Staatsbeftuur, tegen alle die geenen, welken zulks met nijdige oogen befchouwden, te verdedigen, en , niettegenftaande alle aanvallen, verder te voltooijen. Tot het aannemen van nieuwe Manfchappen, in plaats van die geenen, welken op eene fchandelijke wijze de vlucht naar onzen Vijand genomen hadden, wierden door  C 222 } door onze brave Regenten wel menigvuldige voorflagen gedaan ; maar daartoe wierd, door de tegenkantingen, welke de Aanhangers van den eerften Ambtenaar, en onder dezelven vooral de Edelen, daar tegen in het werk ftelden, niet dan traaglijk en naar een lang verloop van tijd beflooten ; en wanneer daartoe aireede een befluit genomen was, wierden nog aan die geenen, aan welken de verdediging van dit Gewest, en de middelen welken daartoe moesten dienen, waren toevertrouwd, de nodige geldmiddelen onthouden, waardoon zij ook niet met dien lpoed daaraan konden arbeiden , als de omftandigheden van tijden en zaken wel vorderden. En tot het overnemen van Krijgsbenden, van eene andere Mogenheid , of tot het verzoeken van de noodige Manfchappen tot verdediging, wierd nooit, te;i minften niet toen het de gepaste tijd was, voorflagen gedaan of beflooten. Derhalven bleef dit Gewest in den hachelijkften toeftand, volftrekt zonder verdediging, dan alleen van de brave Burgers, welken hun leven wilden wagen voor de behoudenis van het lieve Vaderland. Deze tegenkantingen wierden aan den braven Burger, welke altoos het meeste bij de vcrzuimenisfen van noodzaaklijke verdediging moest verliezen, zodra niet bekend, of ieder zocht de bronnen daarvan uittevinden, en de oorfpronodaarvan ontdekt hebbende, te ftoppen. Het bleek ten klaarften, dat veele Regenten van fteden, en daar onder veelen, welken de belangen van'het Vaderland voor dezen in uitwendigen fchijn hadden voorgeftaan, en zelve menigmalen den Burger  ( 223 ) ger hadden aangevuurd om deel te nemen in het geen tot vermindering van de onbepaalde, macht van den eerften Ambtenaar ondernomen wierd, en om in die omftandigheden aan de Regenten de behulpzame, zelfs des noods de gewapende hand te leenen. Deze ondervinding konde niet anders veroorzaken clan de hoogfte verontwaardiging van elk braaf en Vaderlandlievend Burger, welke daardoor alle vertrouwen op zodanige zijner Vertegenwoordigers moest verliezen. Mentbegon dan, om in zulk ft.uk niet onbezonnen te werk te gaan, de bronnen, waaruit het •vermogen der Regenten zijn oorfprong heeft, de eerfte beginzelen van het recht en de macht om over vrije Burgers te heerfchen, na te gaan, en dus te onderzoeken, welke rechten een Regent heeft op den Burger, en deze wederkeerig op zijnen Regent; en men begon langzamerhand te begrijpen, dat er waarlijk geene macht van den Regent over den Burger plaats hebbe, dan die uit de overgave en 'het vertrouwen van den Burger oorfpronglijk is; dat dit vertrouwen, wat ook de heerschzucht mogt hebben ingevoerd, en wat dezelve, geftijfd door dweepzieke Geestelijken, over het recht der opperfte Macht aan den Burger wil inboezemen, altoos is geweest en eeuwig blijven zal de ' grond waaruit de Regent zijn macht ontleend heeft en ontleenen en behouden kan, en dat derhalven, zodra de Regent het vertrouwen van den Burger verloren heeft, hij ook daardoor van zelve zijn macht en recht om te regeeren heeft verloren; en dat de Burger alsdan de macht hebbe, om zulke Regen-  C 224 ) genten, welke zijn vertrouwen verloren hebben, van hunne eereftoclen aftezetten, en zodanige andere hunner Medeburgers aan te ftellen, welke zijn vertrouwen meerder waardig zijn, Ik ontkenne niet, dat deze leerftelling eenigzints gevaarlijk zij voor een Regent, ook voor den Burgerhaat', dat een Regent daardoor veeltijds aan de berfenfchimmige denkbeelden zijner Ingezetenen zoude onderworpen en blootgefteld' zijn , en dat de Maatfehappij, wanneer hij daaraan niet blindeling gehoor wilde geven, gevaar zoude loopen om een waardig Regent zonder eene genoegzame reede te verliezen. Ik beken derhalven volkomen, dat men niet dan zeer traaglijk, niet dan na alle andere middelen te vergeefsch beproefd te hebben, en niet dan in den hoogden nood, tot dat hulpmiddel den toevlucht moet nemen. Doch een voorgefreld en mooglijk misbruik maakt het gebruik van een noodzaaklijk middel niet onbetamelijk. Integendeel is het buiten alle tegenfpraak, dat wanneer het Vaderland in een allerblijkbaarst gevaar is, men niet alleen vermag, maar volftrekt verpligt is tot zodanige middelen te komen, welke anders buitengewoon zijn, en - tegen de daaglijkfche wijze van handelen regelrecht aanloopen. Hebben w j dat zelve middel niet zien in het werk ftellen door den aanhang der eerfte Ambtenaren , wanneer men voorgaf de geftoorde rust onder de Burgers te willen bentellen ? Hebben wij niet in het beloop onzer verhandelde gefchiedenis menigvuldige voorbeelden gezien , dat, wanneer de Volksberoeringen £en hoogden top gedegen waren, om het altoos  geliefkoosd oogmerk om eenen eerften Ambtenaar te zien aangefteld, of met meer macht begunftigd, dat hij alsdan het vermogen uit den boezem van 's Lands Oppermacht verkreeg, om zodanige Regeerers, welke den haat des Volks, dat is eigenlijk gezegd, zijnen haat (want de inboezeming van den aanhang des eerften Ambtenaars is alleen de bron der Volksberoeringen zedert meer dan twee honderd jaren geweest) op zich geladen hadden, uit de eere. ftoelen te bonzen, en daarop anderen te plaatzen, op welken hij wist een onbepaalden invloed te hebben? Nu is nimmer door deBurgrijen dat vermogen aan 's Lands Opperfte Macht, of, om mij eigenlijker uittedrukken, aan de Vergadering, welke 's Lands Opperfte Macht verbeeld, afgedaan, en dezelve heeft dat buitengewoon middel alleen gebruikt om meerder onaangenaamheden, meerder beroeringen voor te komen. Zou nu het Volk zelve, aan 't welk, volgens de eerfte inrigtingen der Regeringsvorm, het recht om de aanftelling zijner Vertegenwoordigers, en van de waarnemers zijner belangen te doen, onbetwistbaar toebehoord, ook de macht niet bezitten, om die Regenten, welke de ware belangen van het Volk, immers die zaken, welke het beste gedeelte der Natie als hare ware belangen befchouwd, verwaarlozen, niet mogen beroven van hun verkeerd aangelegd vermogen, en van de macht om die belangen nog meer te verwaarlozen ? Dan zoude een Burger volftrekt onverfchillig behooren te zijn omtrent den bloei of het onherftelbaar verval van zijn Vaderland, dan //. Deel, P zou  zou hij genoodzaakt moeten zijn om alle liefde voor zijn Vaderland uittefchudden. — Meer zegge ik, tot betoog van de rechten en bet vermogen van den Burger tot het gebruiken van dit buitengewoon middel, niet; maar zal U daarvan een omftandig betoog ter hand (lellen, eer wij tot het einde van ons gefchiedkundig verhaal gegekomen zijn. Gij hebt nu eenige der bewijzen gehoord, waarom de Burgerijen vermeenden het recht te hebben om eenige Regenten af te zetten, en waarom zij in eenige lieden befloten, om zulks te doen, en andere in derzelver plaats aan te ftellen; het welk te vooren door de Burgers der twee voornaamfte fteden van dit Gewest mede was gefchied, en het geen een genoegzaam voldoende voorflag en aanmoedigend voorbeeld was voor kleinere fteden, waarin dit buitengewoon middel vooral noodzaaklijk was geworden, om dat aldaar de overheerfching het drukkendst was. Denk ondertusfchen niet, dat dit alleen is gefchied uit haat tegen den eerften Ambtenaar, en dat dit lot alleen zou getroffen hebben die geenen welke als zijne Voorftanders bekend ftonden. Neen! zij die als eerlijke lieden, doch des niettegenftaande als beminnaars van het huis van den eerften Ambtenaar handelden, wierden in de uitoeffening hunner bedieningen gelaten, wanneer zij flechts blijken hadden gegeven, dat zij niet alles goedkeurden wat door den eerften Ambtenaar wierd ondernomen, offehoon zij ook mogten betoonen, dat zij niet alles konden goedkeuren wat de Vaderlandlievende Regenten en Burgers tegen hem in het werk ftel-  C 227 ) ïïelden ; en dat zij de item van liet Volk eerbiedigden , maar niet als een wet voor den Regent befchouwden; daar integendeel anderen welke als openbare tegenkanters van het huis Van den eerften Ambtenaar met onwrikbare bewijzen voor den dag kwamen, maar aan de andere zijde teri duidelijkften betoonden Vijanden te zijn van eenen betamelijken invloed van het Volk op zijne Vertegenwoordigers, van hunne aangematigde macht beroofd, en van hunne eerezetels, welken zij^ onwaardig bezaten * ter neder geworpen wierden. Wat ook de braven onder de Regenten voor het Vaderland en de Vrijheid mogen gedaan, eri hoe zeer zij ook de harten der brave Burgeren 'aan zich verbonden hebben, van eenige befchuldigingen, welken de Burgers tegen dezelven kunnen inbrengen, zullen zij zich nimmer voldoende kunnen zuiveren. Zij hadden namelijk behooreri te weeten, in welken gevaarlijken toeftand het Vaderland gedompeld was; hoe volftrekt zeker het was, dat het zelve welhaast door de macht van eene buitenlandfche Mogenheid, ten voordeele van den eerften Ambtenaar en zijnen aanhang, zoude worden overvallen; dat er geene genoegzame macht van binnen ware overgebleven om eenen vijandlijken aanval van geregelde en in het oorlog onderwezen Krijgsbenden te wederftaan, eri dat er van de zijde van onzen Bondgenoot geene hulp konde worden te gercoet "ezien. Zij hadden derhalven uit die wetenfehap het onwederfpreeklijk. befluit moeten opmaken, dat zij, bij de eerfte vertooning der vijandiijke P 2 Krijgs-  C m8 ) Krijgsbenden, de zaak ten eerden zoude zïjtt beflist, en den eerften Ambtenaar met zijn aanhang weder herfteld in al het vermogen 't welk zij te voren bezeten hadden. Zij hadden behooren te befchouwen het gevaar, waarin zich zo veele Burgers zouden bevinden, welke alle hunne ziels- en lichaamsvermogens uitgeput, en de wapenen gebezigd hadden, om de brave Regenten te onderfteunen in hunne pogingen tot vernietiging der ingeflopen gebreken, welke zo diep ingekankerd waren, dat dezelve niet dan door fcherpe middelen, zelfs niet dan door afzetten van Regenten konden genezen worden. Zij hadden derhalven dezelven niet behooren aantemoedigen, tot dien gevaarlijken ftap, gelijk zij bij alle gelegenheden, en nog in de veegfte oogenblikken, wanneer reeds de Vijand op den bodem dezer Landen was, gedaan hebben; maar hun van den gevaarlijken toeftand kennis gegeven, en hen afgeraden van het thans onnuttig gebruik der gevaarlijke middelen, en derhalven behooren te zorgen, dat zij met hunne ongelukkige huisgezinnen de llachtoffers niet wierden van de wraakzucht der Regeerers, welke zich door hun zo grovelijk beledigd zouden oordeelen. — Alles wat dan, uit gebrek van die noodzaaklijke waar* fchouwing, en door het uitvoeren van die, hoe noodzaaklijk, echter in dat tijdftip gevaarlijke maatregelen , naderhand aan die ongelukkigen is overgekomen, en waarvan ik U na dezen nog zal moeten fpreken, is en zal eeuwig blijven voor hunne rekening, en kan door hen nimmer verantwoord worden.  ( £29 ) Ondertusfchen ftelde de Partij van den eerften Ambtenaar en zijnen aanhang , hoe zeer deszelfs invloed aanmerkelijk begon te verzwakken, toch in het heimelijke alle pogingen in het werk, welke mooglijk waren om de bedoelingen der brave Regenten en Burgers te verijdelen, buiten twijffel in die vaste verzekering, dat wel haast het gelukkig oogenblik voor hen zoude aanlichten , waarin de overrompeling van eene buitenlandfche Macht hen over alles, wat'tegen hen ondernomen wierd zou doen zegenpralen. Dit hadden zij getoond, wanneer door eene Vaderlandlievende ftad het voorftel ter hoogfte Vergadering van dit gewest was gedaan, om eene behoorlijke bepaling en vastftelling te maken nopens den invloed, welke aan het Volk zoude toebehooren, welk voorftel eerst door alle mooglijke middelen in het heimelijke wierd tegen gewerkt ; doch eindelijk , niettegenftaande alle belemmeringen, wierd befloten, wanneer de aanhang 'van den eerften Ambtenaar het zo verre wist te brengen, dat het ontwerp van die bepaling en vastftelling wierd toevertrouwd aan zodanige Regenten, welker afkeer van een betamelijke Volksinvloed zo openbaar bekend was, dat van 't zelve gewichtig ftuk, waar naar het Volk zo reikhalzende verlangde, en waar door het gefchonden vertrouwen tusfchen de Regenten en het Volk welhaast konde worden herfteld, nimmer iets wenfchelijks te wachten ware. Dit veroorzaakte, dat eene algemeene Vergadering uit alle Burgerijen van dit Gewest, in de grootfte handelftad van het zelve bijeen gekomen, het befluit P 3 na-  C 2-3° ) name, om een verzoek aan 's Lands opperfte Macht te doen, en daarbij aantedringen om tot het beramen van dat ontwerp zodanige Regenten , in plaats van de reeds benoemden, verkoren, te hebben, welke de liefde en het vertrouwen van de Natie verdienden: met bedreiging,indien daarop binnen eenige daarbij bepaalde dagen geen of een weigerend antwoord wierd gegeven, cm alsdan zodanige middelen in het werk te ftellen, als de booge nood van het Vaderland zoude vorderen. En dit voorftel (waaromtrent ik mede hier niets ter verdediging zeggen zal; maar het geen ik tot eene andere gelegenheid zal fparen) het welke naderhand met zulke zwarte kleuren is afgefchilderd, en het welk aan de Vijanden van het Volk na de aankomst van vreemde moordenaren, en de veranderingen daar door in de Regeeringen veroorzaakt, gelegenheid gegeven heeft tot het vervolgen van een menigte van Ongelukkige Burgers , welke die Vergadering hadden bijgewoond en in dat voorftel toegeftemd, zoude men mede hebben voorkomen, indien aan de Burgerijen, ten minften aan die geenen, welken den meesten invloed op dezelven hadden, den gevaarlijken toeftand van het Vaderland, en de genoegzame onmooglijkheid om de aangewen-, de pogingen ten einde te brengen, was te kennen gegeven, en zij uit dien hoofde van alle gevaarlijke flappen afgemaand. Eindelijk genaakte het , voor den misleiden Burger zo rampzalig tijdftip, het welk alle pogingen tot herftel van onze vervallen zaken, door de overrompeling met vreemde krijgsbenden ,  C 231 ) tien , eensklaps den bodem zoude inflaan. Dit zoude gefchieden onder het voorwendfel omvoldoening te bekomen wegens een aangedane hoon, aan de Vrouw van den eerden Ambtenaar, waar van ik U reeds iets gemeld heb ; en waar bij ik dit nog moet voegen. Wat was de hoon haar aangedaan ? Een Burgeres dezer Landen , en meerder kan noch mag menrde Vrouw van den eerften Ambtenaar, wat zij ook in ande Landen moge geweest zijn , volgens onze regeringsgefteldheid nier noemen, had eene reize ondernomen in een tijd, wanneer haar Man alle pogingen in het werk ftelde om zijne betrekkingen en verplichtingen, waar onder hij lag, uitteichudden, en wanneer hij zich begeven had aan de zijde dier geenen welke Vijanden waren van de beginfelen waaruit in dit Gewest werd gewerkt, en&van de oogmerken welke daar mede bedoeld, wierden. Men is in zodanige tijdsomftandigheden nooit gewoon verdachte Perfoonen toe te laten in een Land, het welk door Vijanden bedreigd word; maar men is ook gewoon , onder die verdachte Perfonen te rekenen de Vrouwen en kinderen van zulken, die blijken geven van hunne aankleving aan de Vijanden, offehoon dezelven anderzints van hunne partijdige denkwij. ze geene dej minfte blijken gegeven hebben. Dit is zo algemeen aangenomen, dat het genoegzaam tot het onfehendbaar recht der Volken behoord. Hier door gefchied ondertusfchen geen hoon aan dezelven, in perfoon ; maar alleen , zo het een hoon genoemd kan worden , aan den geenen, om wiens wil aan die Vrouwen en kinP 4 ie-  C *32 ) enrdern,.aank0mSVn Cen Land S^efgerd wordt en derhalven wierd, door het gebruik van die gewoonte en dat recht, aan 8de Vormelijke Vrouw van den eerften Ambtenaar geen de allermmfte hoon in haar perfoon aangedaan : en de wraak daar over was mitsdien ten eenemaal ongegrond. Indien zij van hare reize, en van haar oogmerk welk zij daar mede bedoelde, daar het behoorde kennis gegeven , en daar door sLands Machten in ftaat gefteld had om de nodige voorbehoedfelen te neemen , tot het weeren der ongelukkige gevolgen, welken daar uit te duchten waren, men zoude haar voorzeker toegelaten, of, indien de omftandigheden zo zorgelijk waren , dat geene voorbehoedzel , genoegzaam konden gerekend worden , om alle gevreesde rampen voor te komen , haar afgemaand en in tegendeel op het vriendelijkfte verzocht hebben om, des niet tegenftaande , door over en weder fchrijven hare oogmerken te bevoorderen , en alles aan te wenden tot herftelling der algemeene rust. - Dan, deze bedenkingen, offehoon dezelve aan den naburigen koning, haren Broeder, breedvoerig waren voorgefteld, hadden geen den minften invloed op zijn misleid hart, en zij , welke zo veel liefde voor dit haar aangenomen Vaderland bevorens had betuigd, welke reeds kinderen gebaard had, die zo veel belang hadden, en nog meer zoude bekomen op den bloeij en den welvaart van dit Jiun Vaderland, veroorloofde, om eene ingebeelde hoon te wreeken, dat eene fterke bende van krijgsvolk, wat zegge ik ? van moorders en ro- vers,  C 233 ) vers, gelijk blijken zal , in dit weerloos Land zoude invallen, en daar allen rijkdom, door de naarftigheid van veele jaren verkregen , in een ogenblik vernietigen, en een gedeelte daar van overbrengen in een Land waar de armoede eene der hoofdkenmerken der Natie is. Het is nu de tijd om mijn verhaal hier te fluiten, en op deze plaats zal ik het wel haast weder opvatten , om U den inval dier krijgsbenden , en de rampzalige gevolgen, welken dezelve heeft na zich gefleept, met levendige kleuren af te malen. Ik fluite ook hier dezen mijn brief, en zal U met de eerfte voorkomende gelegenheid het vervolg der hier afgebroken gefchiedenis toezenden. Intusfehen noeme ik mij met den volften nadruk uw oprechte Vriend. NEGEN en TWINTIGSTE BRIEF. waardste vriend! J3ereïd U zelve om de aandoenelijkfte tafereelen te zien, welke gij immer U in uwe verbeelding hebt kunnen voorftellen. Ik weet hoe uw gevoelig hart kloppen zal, bij het vernemen der rampen welke aan dit ongelukkig Volk zijn overgekomen. Dan, ik moet U immers de zaken p 5 voor-  C 234 ) voorftellen, zo als dezelve mij zijn medegedeeld, en ik mogt derhalven, om uw gevoelig hart te iparen, geene omftandigheden agterhouden, welke de meeste betrekking hebben op de gefchie, dcms , die ik U moest verhalen. Thans ga ik dan over tot het NEGENTIENDE VERVOLG DER GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER BEDROGENEN. Ik ben thans genoodzaakt om U te voeren op een toneel, vervuld met jammer en ellende , en U de gruwelen te doenzien, welke hier, in dit eertijds zo gezegend Land , door een hoop gehuurde Moordenaren, aan vrijgeboren, aan vrijheidlievende, aan weerloze Burgers zijn aan*, gedaan. Eer ik echter het gordijn daar voor wegfchuive, moet ik U nog zeggen, dat de Opperbevelhebber van die buitenlandfche krijgsbenden , welke ook een vorftelijk perfoon was , en van wien men derhalven had behoren te verwachten , dat hij een edelmoedig hart zou hebben bezeten, en dat hij een getrouw nakomer van zijn eigen woord zou zijn geweest, alvorens hij met zijne bende op het grondgebied van dit Gewest was aangekomen, eene fchriftelijke verklaring had uitgegeven , waar bij hij uit naam van den koning zijnen zender te kennen gaf de oorzaken en oogmerken zijner komst, en de wijze op welke hij gelast was met de Ingezetenen dezer Landen te handelen. De voorgewende  ( 235 ) de oorzaken waren alleen gelegen in den hoon* welke den koning zijnen Meester , in den perfoon zijner Zuster was aangedaan; en derhalven waren de oogmerken alleen om eene voldoening te neemen , overeenkomstig aan de grootheid van het ongelijk haar aangedaan, en niet om op eene meesterachtige en onbevoegde wijze de gefchillen te beflisfen, welke hier tusfchen Ovei> heden en Burgers onder eikanderen over het openbaar beftuur plaats vonden , veel min om zich in de huishoudelijke zaken van dit Gemenebest in te laten, of de rechten geweldadig te verkrachten, welke hier den band tuslchenOverheden en Ingezetenen uitmaken, veel min eenige verandering in te voeren in de regeringsvorm, welke hier volgens de vastgeftelde verordeningen plaats behoorde te hebben: en derhalven verklaarde hij niet te komen als een Vijand , maar als een Vriend, en alle Ingezetenen , welke gevoelens dezelven wegens het openbaar beftuur mogten zijn toegedaan geweest, in zijne hoge befcherminge, en in die van zijnen Meester, te neemen , zonder dat zijne onderhebbende krijgsbenden eenige beledigingen aan iemand derzelven zouden aandoen; ten ware er eenige mogten bevonden worden, welken hem als Vijand befchouwende, ook als Vijanden zouden behandelen , welke hij zodanig zoude moeten ftraffen, als de gefchonde eer van zijnen Meester zoude vorderen. Men zegt ook dat de Vorftelijke Vrouw van den eerften Ambtenaar , bij eene nadrukkelijke brief aan denzefven Opperbevelhebber zoude hebben verzocht, dat  C*3«5 ) 'dat hij, in de uitvoering van de bevelen van den I&mng zijnen Meester, niet alle mooglijke Menschlievenheid omtrent de Ingezetenen zich zoude gedragen, en aan dezelven niet toerekenen den hoon, welke in haar perfoon aan zijnen zender was aangedaan. ^ Nauwelijks was het gerucht zijner aannadeïing van verre bekend geworden , of de Bevelhebber van een Stad van een nabijgelegen GeWest , aan welke onnoemelijke fchatten waren verfp.Id, om dezelven in een ftaat te ftellen om met kracht verdedigt te worden, welke opgevuld was met zodanige onzer krijgsbenden , die getrouw waren gebleven aan eed en plicht, en van zodanige Burgers uit verfchillende Gewesten en Steden , welken de wapenen hadden aangegrepen om de vrijheid te befchermen, en welke ftad derhalven billijk moest gehouden worden als een voormuur tot dekking van dit Gewest, tegen allen vijandelijken j aanval ; een Bevelhebber, van welken men, om de voorname rol welke hij in de afgelopen Omftandigheden had gefpeeld, en om zijn belangen , welke hij Sn derzelver uitkomst behoorde te ftellen ; of zegge ik, die Bevelhebber vond goed, zonder dat er nog eenige aannadering van vijandlijke krijgsbenden tot dezelve vernomen wierd , die ftad te verlaten. Dit bedrijf zoude nog eenigen fchijn hebben gehad, dat zulks met de billijkfte oogmerken gefchiedde, indien hij met zijneben. den op de grenzen van dit Gewest getrokken was, en indien hij daar mede ook andere fteden , welken aldus den eerften aanval zouden moe-  C 237 ) moeten ondervinden, in eenen behoorlijken ftaat van verdediging had gefteld; maar in tegendeel rukte hij zo verre in dit Gewest, en hij lietdie fteden, welken, cp de.grenzen gelegen, deneerften aanval van de vijandlijke krijgsbenden moesten uitftaan , zodanig buiten ftaat en ontbloot van manfchappen , dat de Vijand reeds een aanmerkelijk gedeelte van dit Gewest overrompeld en onder zijn macht verkregen had, eer hij nog iemand had aangetroffen , welke eenig beletfel toebragt of konde toebrengen aan zijne oogmerken, om dit Gewest onder zijne wapenen te doen bukken. En deze onze Bevelhebber , van wien men zo veele verwachting had gehad, had zich reeds onzichtbaar gemaakt, eer nog eenige gevaren tot hem genaderd waren. De eerfte voetftappen , welke de vijandlijke Opperbevelhebber op het grondgebied van dit Gewest zettede, waren reeds de fpreekendfte getuigen zijne trouwloosheid in het nakomen van zijn gegeven woord: want, daar hij in een Land verfcheen, alwaar ieder Burger vrijheid heeft de wapenen te behandelen, was het geen blijk van vijandelijke behandeling, hem en zijnen Meester aangedaan , dat hij die Burgers in de wapenen vond; maar de daad van vijandlijkheid zoude alleen beftaan hebben in het gebruik dier wapenen, om hem zijne inkomst te betwisten : en nochtans nam hij die gewapende Burgers , offehoon zij geen het allerminfte gebruik van hunne wapenen hadden gemaakt, gevangen en vervoerde dezelven naar het Land van zijnen Meester. Dat deed hij zelf aan zulken, welken  ( a38 ) ken nimmer cenjge wapenen behandeld hadden» waar onder zich zelf eenig* Geestelijke bevonc.en, tegen welke hij geene andere redenen van ongenoegen had , dan dat zij in de verfchillen met den eerften Ambtenaar de zijde dier Regenten hadden gehouden, welke vrienden en voorftanders waren van het beste gedeelte der Burgerijen, en van de ware belangen van het geliefd Vaderland. Welke mishandelingen deze ongelukkigen; zo op hunne reize derwaarts, als ter plaatze waar heen zij gevoerd wierden, hebben moeten verduuren, is door geen tong uit të fpreken, of met geen pen te befchrijven. Sommigen derzelven, welke genoegzame lengte hadden , om onder de krijgsbenden van dien Koning te worden aangenomen, wierden genoodzaakt om zich onder dezelven te verbinden en aldaar, waar menfchenliefde eene onbekende deugd is, niet als Menfchen, maar als beesten, en wfel als het verachtenswaardigfte foort van dieven behandeld. Het mogt echter den Vijanden niet gelukken* zo geheel ongehinderd het Land te overftromen, én het geheele Gewest onder hunné macht te doen bukken; als zij zich wel verbeeld of gewenscht hadden ; integendeel , zij hebben op meer dan eene plaats , waar de getrouw gebleven krijgsbenden en de gewapende Burgers zich verzameld hadden, om hunne zaak en de zaak Van het Vaderland te verdedigen , ondervonden wat de heldenmoed van nog ongeregelde, maar echter wel gemoedigde verdedigers der Vrijheid ï>p het geweld kan uitwerken. Duizenden der  ( 239 ) onrechtvaardige Vijanden van ons Vaderland ea van onze vrijheidlievende Burgeren hebben daar met hun bloed getuigenis gegeven, dat zij hier Helden hadden gevonden , welken , indien zij maar in getal met hun te evenaren waren geweest , aan hun de zege volkomen zoude betwist hebben: zodanig, dat de fchrik reeds het klamme doodzweet op de aangezichten der Vijanden bragt , wanneer zij genoodzaakt waren tegen de gewapende Burgers te moeten aanrukken. Maar het aantal van onze wel gemoedigde verdedigers was niet genoegzaam, en veroorzaakte , dat nu de eene , dan de andere plaats in handen van den Vijand verviel, zo dat daar door de middelen benomen wierden om meerder macht aan dezelven toe te voeren. Ook waren de Burgers der iteden welke mede in de macht van den Vijand gevallen waren, tegen het recht, dezelven toebehorende, en tegen de verzekering dat er geen vijandelijke aanval gedaan, maar een vriendelijk bezoek gegeven wierd , van hunpe wapenen beroofd , en mitsdien buiten ftaat om hunne Medeburgers bijftand te verleenen. De Burgers, welke nog niet overwonnen waren door den Vijand, waren , door den rampzaligen toeftand van het Vaderland, door de onzekerheid wegens hun naderend lot, door het agterblijven der hulpbenden van onze naburigen Bondgenoot, met welker komst zij altoos gevleid waren, doch welken niet kwamen opdagen, zo moedeloos geworden, dat zij geene hulp meer konden toebrengen : ook veroorloofden hunne burgerlijke belangen niet, om in dezen en-  C 340 ) onze'keren toeftand alles te doen wat hun goed hart hen anderzints wel zoude inboezemen. En veele Regeerers dier fteden, welke in handen van den Vijand gevallen waren, hadden reed* uit volftrekte hoodzaaklijkhèid hunne denkbeelden moeten verwisfelen met die geenen, welke de overmacht goedkeurde , en anderen waren bevreesd geworden om hunne eigendommen door het foofen plunderziek Gemeen, of door den inrukkenden Vijand te zien verwoesten, en wilden zich thans liever beveiligen tegen de gevreesde onheilen, waar onder de waarfchijnlijkheid was, dat de eerfte Ambtenaar hun die vette bedieningen zoude ontnemen, welke zij bezaten, dan langer op eene belangeloze wijze de zaken van het Vaderland tot het uitterfte te verdedigen. Wat had men ook moeten verwachten van eene bloedgierigen Vijand, welke niets deed dan moord en dreigingen te blazen, indien men aan zijne wapenen langer tegenftand geboden had, voor die fteden welke reeds in zijn macht , en opgevuld waren van zulke Burgers die om hunne aangenomen denkbeelden den haat van het Gemeen, van den eerften Ambtenaar, van zodanige Regenten, welke door het zelve afgezet, maar nu weder in hun volkomen beftuur waren herfteld, en van het vijandlijke krijgsvolk onderhevig waren : wat anders, dan dat dezelven, op de gruwelijkfte wijze, de flachtoffers zouden zijn geweest van de te leurftellingen der Vijanden , door een hopeloze en vertwijffelde tegenftand onzer Medevaderlanders veroorzaakr.— Zie daar alle omftandigheden, welken te famen moes-  ( 241 3 moesten' werken om den Vijand over dit gehè'e'ie Gewest te doen zegepraalen, en alles naar zijnen zin te doen fchikken en regelen. Wanneer nu befloten wierd, om aan den Vijand toe te ftaan al dat geene, Waar tóe hij in' deze Landen verfchenén was," wierd met hem gehandeld over zodanige zaken welken aan hem moéstenwórderi opgeofferd. Men' had billijk móeten vooronderstellen, dat hij, volgens zijn verklaring,- bij zijne aannadering tót dit Gewest gedaan; gerioegen 2oude genomen hebben met èene billijke voldoening tën opzichte van de voorgewende hoori aan de Zuster van zijnen Koning, én , Zo merf Voorgaf, daar door aan den Koning zélve toegebragt ; zondef zich te vermengen in dé gefchillen omtrent de regeringsvorm, welke hief plaats vonden, én waar van hij geene de minfte' kennis bezat om daar over te kunnen oordeelen j. veel min dezelven te beflisferi , en zonder aan den Burger die Voorrechten te bertemen, welke' zelfs bij de gróótste dwingelanden als heilig eri onfchendbaar waren aangemerkt en behandeld: Men had ook billijk behooren té verwachten , dat dié krijgsbenden, zo dfa die voldoening gegeven was, en zij derhalven Voldaan baddert aan de oogmerken waar toe zij , vólgens het Voorwèndfel alleen gekomen Waren , terftond' weder zouden zijn vertrokken, én het grondgebied,- niet alleen vari dit Gewest, maar ook van alle deze verbonden Landen, zouden hebben verlaten. Doch men bétoohde iri dit alles, welke de waré oorzaken waren geweest, waaróm meri dit treurtoneel iri dit Land geopend had,- èrt II; Bul.' q fot  C 242 J tót men nu zeer wel gebruik wist te maken vair die oppermacht, welke men eens, door middel van onrechtvaardig ingeroepen en ingevoerde wapenen, had bekomen : want de vordering tot herftelling der voorgegeven aangedane'hoon was zodanig uitgeftrekt, dat niet alleen zij, welke de Vorftinnelijke Vrouw en Burgeres in hare ondernomen reize opgehouden , en daar door de voorgewende hoon aan haar perfoon hadden toegebragt, maar ook boven dien een groot aantal van Regeerers , welken de belangen der Burgerijen tegen de heerschzucht van den eerften Ambtenaar en zijnen aanhang hadden zoeken te befchermen, uit hunne regeringsposten moesten worden gezet , en dat alle Burgerijen moesten ontwapend worden, tegen de bezworen rechten en voorrechten, welke nooit iemand fchenden mag, of Strafloos gefchonden heeft: entoen dat alles, om den weerlozen toeftand van het Vaderland , reeds was toegeftemd , om dat de zaken tot dat uitterfte waren gekomen dat er geene middelen ter verdediging langer met eenige veiligheid, of met hoop van daar in gelukkig te kunnen flagen , zouden kunnen worden aangewend, toen bleven nog die buitenlandfche Geweldenaars tot last en bederf van de Ingezetenen dezer Landen hier vertoeven , om den Burger verder in de grond te bederven. 1 Gij zult misfchien nog van oordeel zijn, om dat ik U daar van nog niets gemeld hebbe, dat deze vijandelijke benden in de fteden , waarin zij kwamen, geen overlast aan den Burger toegebragt, maar integendeel tegen demishandelingen  ( »43 ) gen van het Gemeen beveiligd hebben. Dit al* les waren zij voorzeker , uit hoofde van menigvuldige oorzaken, ook uit hoofde van de verklaring van hunnen Opperbevelhebber, bij zijne aannadering tot dit Gewest, wegens de oorzaken Zijne komst, volftrekt verplicht geweest. Doch gij zoud in dit geval verre bezijden de waarheid oordeelen. Nauwelijks kwamen zij in de eene of andere ftad, of terftond vervoegden zij zich aan de zijde van het laagfte Gemeen , fpanden met het zelve famen, om de liefhebbers van het Vaderland allerlei overlast en geweld aan te doen, om dezelven te beroven, en om dezelven en hunne goederen te plunderen: en er zijn geene gruwelen uit te denken , welken door deze om> menschte Rovers niet gepleegd zijn. En daar de Vrouw van den eerften Ambtenaar alle vermogen op die benden bezat, welken toch alleen ten haren behoeve herwaarts waren aangekomen, moet men billijk verwonderd zijn , dat zij dat vermogen niet heeft gebruikt om hare voorgewende liefde voor ongelukkige Burgers te beto' nen, en daar door alle mishandelingen omtrent dezelven voor te komen. Maar, offehoon haar dat niet onbekend is geweest , zij heeft het krijgsvolk zijn gang laten gaan , zonder zich omtrent zulke geringe zaak , als het belang der ' Burgeren is, te bekommeren. En bij wien zoude een Burger , welke deze mirhandelingen ondergaan moest, in die dagen geklaagd hebben ? Bij zijne Regeerers? maar wie waren deze ? Zij die voorheen zijne Voorftanders en hulpgenoten waren geweest, waren reeds gevlucht» of van ver*Q a mo  C 1*4 ) gen beroofd , of durfden geen befcherming am remand tegen de Dwingelanden verleenen. Hij zou derhalven zich hebben moeten wenden , tot hen welke voorheen onder hem hadden moeten bukken, en wat zou hij daar anders dan de uitterfte verachting hebben ondergaan? Aan den Bevelhebbers, onder wien zodanige krijgsman behoorde, welke het overlast aandeed ? Dezen waren meest alle gefchikt, om zodanige bedrijven, war* Heer het maar zeker was dat dezelven waren aangedaan aan beminnaars van hun Vaderland, goed te keuren , en, in dat geval den befchuldigde» krijgsman met een gtj hebt wei gedaan , mijn Zoon.' te behandelen. En geen wonder, dat zodanige ongeregeldheden onder den meerderen krijgsman plaats hadden, daar de opperfte Bevelhebber van die geheele buitenlandfche bende zelve getoond heeft, in eigen perfoon tot het plegen van zulke lage en laffe, en tegen zijne geboorte en opvoeding volftrekt aanlopende onrechtvaardigheden, herwaarts te zijn gekomen: dewijl hij zelve uit liet huis, alwaar hij is geherbergd geweest , het welk een huis was van een waarliefhebber van het Vaderland, verfcheide kostbaarheden heeft mede genomen,, welke niet aan hem, maar aan den Eigenaar van het huis toebehoorden. Deed dit de Opperbevelhebber, welke voorgaf dat vriendfehap alleen de drijfveeren het oogmerk van zijne komst- in deze Landen was ; wat moest men dan van den genieenen krijgsman verwachten, welke zulk een diepdeakend doorzicht niet bezat , welke onkundig geneeg, was om het oogmerk zijner komst uit. de dar  C 245 ) daden van geweld, welke men pleegde , te beoordeelen , en welke in de vaste en ontegenfpreekiijke vooronderstelling was, dat hij in een vijandlijk Land was aangekomen, en volgens krijgsgebruik in zodanige gelegenheden, ook hier als zodanig konde handelen. . Nochtans waren niet alle meerdere of mindere Bevelhebbers zodanig van alle menfchelijkheid ontaard, dat zij de mishandelingen hunner benden omtrent de onfchuldige ilachtoffers der wrake met onverfchillige oogen , veel min met een volmondige goedkeuring zouden hebben befchouwd of behandeld; integendeel, eenige weinige hielden hunne Manfchappen zodanig in bedwang, dat er maar zeer zelden door dezelve eenige overlast gepleegd wierd , en wisten hunne macht zeer wel te gebruiken om , wanneer daar over klachten wierden gedaan, daaromtrent1 eene voorbeeldige voldoening te geven. • Maar deze voorbeelden, offehoon tot lof van zulke Bevelhebbers verstrekkende, zijn zo gering geweest, dat het bijna deimoeite niet waardig is daar van eenige melding te doen. Het was ook niet te verwonderen , dat deze krijgsbenden aan de beminners van hun Vaderland zo veel geweld aandeden: want men had hen, zo in hun eigen land , als op hunne reize raar herwaarts , niet anders ingeboezemd , daa dat zij zich hier moesten gaan verzetten tegen de bedoelingen van het laagfte Gemeen , van zulken die men met den naam van Struikrovers moest beftempelen, van zulken die hunnen wettigen Vorst buiten het beftuur zochten te ftooten , Q3 051  C Hè) eil die hiet anders waardig waren dan op de barbaarfte wijze te worden behandeld. En het was derhalven ook niet te verwonderen, dat zij, welke hier gekomen waren om onze rechtvaardige zaak te bederven, wanneer zij eenigen tijd hier waren geweest , voor zo verre zij verftand genoeg bezaten om de inboezemingen , welke hen, bij hunne aankomst, bezield hadden, van de waarheid te onderfcheiden ; toen zij gezien hadden , dat zij zich hadden verzet tegen het voornaamfte gedeelte der Natie, en dat het laagfte Gemeen Voornamelijk toegedaan ware aan de zaak welke zij hadden voorgedaan , en toen zij Van onze oogmerken en bedoelingen eenige vatbaarheid hadden verkregen , dat zij toen veel meer onze Vrienden dan onze Vijanden zijn geworden , en ten laatsten wel in ftaat zoude zijn geweest om onze verloren zaak weder op te beu. ren , en met al hun vermogen te verdedigen. Dan, toen deze gelukkige hervorming in hunne denkbeelden begon wortelen tefchieten, moesten zij vertrekken , en wederkeren naar het land waar uitzij gekomen waren, werwaarts zij geene denkbeelden van vrijheid mogten overbrengen ; maar waar zij, benevens alle Inwoners, niets mo-ten kennen dan de laagfte flavernij, ° Bij onze volgende famenkomst zal ik Ü moeten «lelden, Welke gevolgen deze overrompeling van de Vijandlijke krijgsbenden heeft gehad voor de ongelukkige Burgers, welken uitliefde voor hun Vaderland zodanige daden hebben gepleegd, die de wraak van den eerften Ambtenaar en Sijrten aanhang hadden doen ontbranden: waar me-  ( 347 ) mede ik dan vertrouwe aan uw verlangen voldaan te hebben , en daar mede mijne gcfchiedkundig verbaal zal eindigen : doch wanneer ik U tellens zal overgeven eene verzameling van verhalen, gefprekken en brieven, O) waarin ik opzettelijk zulke zaken heb verdedigd , welke door ons zijn gepleegd, en welke ik in mijngefchiedverhaal alleen met den vinger heb kunnen aanroeren : welke verzameling ik vervaardigd had, om eens door de drukpers aan het algemeen te worden medegedeeld ; doch waar van ik tot heden geen gebruik hebbe durven maken , en niet maken zal, zo lang de overheerfching in mijn Vaderland blijft voortduuren. En het is daaruit dat ik U het recht en de gelegenheid geve ora over onze bedrijven, na een bedaard en reden* kundig onderzoek, te oordeelen. Alleen verzoek ik, dat gij datftuk, ora mij voor alle onaangename vervolgingen te fparen, aan niemand mijner Landgenoten, dan die, met welken wij te famen gemeenzaam hebben omgegaan, zult late» zien. Ik O) De uitgever dezes heeft na veele aangewende moeiten deze verzameling van verhalen, gefprekken en brieven mede bekomen , en is voornemens dezelve mede door de drukpers aan het algemeen mede te deelen, indien hij ondervind dat deze reize door het Land der Bedrogenen bij zijne land- en tijdgenoten met genoegen ontvangen en met graagte ge, lezen wordt. Q4  ding, met mijn volkom» l Tg' ^l»=™»oui !aag karakter zonde ik ook V - dt ee" deedelmoedisheifv,'!,, \bez,,,e"' Men ik *&, zonde/ 1 ™'le" ta"»Man, welke deze helnnffl! 'J ZlUt kalven ook dan het geen ik U reeds zo menigma en v£e' kerd heb, en waarvan ik vertrouwe U a too d' overtu.gendlbe blijken gegeven % hebbe^ is, dat ik onophoudelijk blijve ' uw ongeveinsde Vriend. DERTIGSTE BRIEF. ALLERVVAARDSTE VRIEND! JLndien Uw verhno-Pn L~ net mijne was nf ï ? 15 * dezes XandT ; der ge^hiedeniS S Lands te Weten> gelijk ik vastelijk yer-' trou-  C 049 ) trouwe , dan zal het U niet verveelen dezen langwijligen brief te ontvangen: dewijl ik het genoegen hebbe TJ daarin te kunnen mededeelen het TWINTIGSTE VERVOLG, EN SLOT DER GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER BEDROGENEN. Zo dra hadden niet de buitenlandfche moordbenden hunne voeten gezet op het grondgebied van dit Gewest, en, zonder flag of ftoot ondervonden te hebben, eenige fteden in hun geweld bekomen, of alles, wat in dezelven gevonden wierd, was genoodzaakt zich te vereenigen tot eerbewijzingen omtrent den eerften Ambtenaar* als of hij een Vader des Vaderlands ware, daar hij, misfchien zonder hetzelve recht te weten, een der grootfte Dwingelanden was geworden, welke immer de orde der Natuur verkracht hadden: daar alle anderen nog maar hunne Onderzaten hadden beroofd van hunne wettige en onfchendbare rechten; maar hij nog daarenboven zijne wettige Overheden onder zijne flavernij had gebragt. Terftond moesten allen, die geen gevaar wilden lopen, ter eere van den eerften Ambtenaar openlijk mishandeld en vermoord te worden, zich met zodanige ketenen verderen, welke eeretekenen moesten worden voor hem, die daarin zo veele fchande had behooren te ftellen, dat hij van fchaamte op derzelver gezicht had moeten blozen. En, zo verre was hij, door q 5 zy*  C 250 } 2ijne ingebeelde grootheid en door de loftuigm-' gen van grooten en kleenen, verbijsterd, dat hij ook, zichzelve ter eere, zich met een van deze ketenen vercierde. En het zijn deze keteaen, welke Gij, na verloop van zo veel tijd onze fchouderen nog ziet drukken. En of dit bewijs van fiaafachtige onderwerping nog niet genoeg ware, wierden terftond door de Regeeringen dier overwonnen fteden, en van anderen welke geen moed genoeg bezaten om hun naderend lot aftewachten, befluiten genomen om den eerften Ambtenaar in alle die voorrechten, wel-f ke hij zich van tijd tot tijd had aangematigd, te herftellen, hem daarvan, door afgevaardigden, kennis te doen geven, en hem op het vrienden hjkfte en nedrigfte te nodigen, om zich weder op den grond van dit Gewest, en in deszelfs hofplaats te vertoonen, welke hij, zonder noodzaak, en met verwaarlozing zijner duure verplichtingen, verlaten had: waartoe zich zelf zodanige Regeerers lieten gebruiken, welke zelve voorheen medegewerkt hadden om hem van zijn aangematigd gezag te beroven. Verfcheiden onzer beste Regeerers, welke met de heilzaamfte en belanglooste oogmerken de belangen van hun Vaderland hadden zoeken te behartigen, en daarom verzekerd waren, dat zij de wraak van den eerften Ambtenaar en zijnen aanhang, en de woede van het hem als een Afgod eerend Gemeen zouden moeten ondervinden , wagenoodzaakt geweest de vlucht te nemen naar een vreemd Land, om zich buiten het bereik dier wraakoeffening te ftellen, welke hun over het  c *5t > het hoofd zweefde. Dit voorzichtig voorbeeld wierd ook wel rasch gevolgd door zodanige Burgers, welke in eene meerdere of mindere graad de voornaamfte rollen gefpeeld, of op het overi-» ge gedeelte der Burgerij den meesten invloed bezeten hadden: dewijl dezen ook zeer wel wisten, dat die Regeerers, welke door hun van derzelver onrechtmatig gezag beroofd, maar daarin wederom herfteld waren, niet zouden nalaten alle derzelver krachten intefpannen, om de hun aangedane beledigingen te wreken, en dat zij, zo door de vlucht der voornaamften, als door het vernietigen der macht van de overige anders» zints weldenkende Beftuurers, nu alle hulpe en onderfteuning ten eenemaal verloren hadden: zo dat duizenden der braaffte Burgers en Inwooners van die Gewesten zich naar elders begeven hebben, waardoor dit Land in dien ontvolkten ftaat is gebragt, waarin Gij het nu ziet. Eenige weinige dier Regeerers en Inwoners, welken den meesten invloed hadden bezeten, en het meest de wrake van den eerften Ambtenaar te duchten hadden, durfden het wagen, om in dit Land en in de plaatfen hunner vorige woning te blijven, fteunende op hun gerust geweten, en op hoop dat de gerechtigheid hen voor alle vervolgingen zoude beveiligen. Deze hoop, hoe billijk dezelve ook moge geweest zijn, heeft hen nochtans fchandelijk bedrogen: want de vervolgingen, welke in fchijn van gerechtigheid, niet alleen tegen de vluchtelingen, welken zich niet konden verdedigen, «naar ook tegen die geenen, welken hier gebleven  C 252 ) ^7ar6nu,-Vierden ondernomen, waren zonder einde, en blijven tot op dit oogenblik nog voort, duuren. In fommige Gewesten zijn dezelven zo hooggaande geweest, dat men fommigen dier ongelukkigen op openbare ftraftooneelen gevoerd en door handen van eenen Scherprechter gekas' tijd heeft: en men heeft in eenige Gewesten alle de goederen dier Regenten en Burgers, welken zich de befcherming der Vrijheid van het Vaderland hadden aangematigd, waartoe ieder Burger niet alleen bevoegd, maar ook verplicht is, verbeurd verklaard, en ten behoeve van de gemeene zaak verkogt; waardoor men die ongelukken , welke in een vreemd Land waren gevlucht, tot eene onherftelbare armoede heeft gebragt, waardoor men anderen genoodzaakt heeft elders het nodige onderhoud te zoeken, en waar door men onfchuldige Kinderen heeft doen deelen 111 het rampzalig lot hunner Ouderen. En in dit voornaamfte Gewest heeft men verfcheide Burgers, welke de ware belangen van hun Vaderland, met alle hunne vermogens, volgens hunne onvermijdelijke verplichtingen, hadden behartigd, van die middelen beroofd, waardoor zij onderhoud aan hunne huisgezinnen konden bezorgen , en dezelven genoodzaakt de ftad hunner inwooning, wat zegge ik? hun geheel Vaderland te verlaten. Maar hier in dit Gewest wierd de wrake alleen uitgeoeffènd tegen den ongelukkigen Burger, en de Regenten, welke hem tot hunne bijzondere oogmerken hadden gebruikt, en welken hem geduurig hadden aangevuurd tot die daden, waaruit nu de befchuldigingen tegen hem ge.  C 253 ) gehaald wierden , uit die regeeringsposten, welken toch voor hen , zedert de ommekeering van zaken, niets anders dan een onaangename last waren geworden, zonder dat hen daardoor eenig ongeluk in hunnen goeden naam wierd toegebragt, zo dat zij met deze ontlasting aanmerkelijk gediend waren. Dan, allerverfoeijelijkst en ontmenscht waren de vervolgingen, welken aan de braaffte Burgers, welke, fteunende op hun zuiver geweten , hun Vaderland niet hadden willen verlaten, door het laagfte Gemeen wierden aangedaan. Om die vervolg- en wraakzucht te fterker te doen ontbranden en meer aan te vuuren, ontzag men zich geene middelen , en men ftrooide zelf heimelijk en openbaar uit, dat het ontdekt en bewezen ware* dat de Vaderlandlievende Burgers niets dan moordzucht en bloeddorst hadden geademd, en dat in hunne huizingen daar van de tekenen en de affchuwelijkfte moordtuigen gevonden waren. Indien dit was voortgekomen uit den mond van een onverftandig gemeen , zou men hebben kunnen denken dat diepe onkunde de Moeder ware van dit monfter; maar deze uitftrooifels kwamen voort uit den mond zelfs van die Regeerers, welke Voorftanders waren van den eerften Ambtenaar en om hier van het gewenschte gevolg te zien, fchaamde men niet dit leugenachtig verhaal zo verre tot den top van waarfchijnlijkheid te voeren , dat men zelf openlijk de namen noemde dier geenen , welke door de braaffte Burgers >, die nooit anders hadden getoond dan gematigdheid , liefde en verdraagzaamheid , in hunne, hen-  C =54' ) fcèfltoegefchre ven woede, zouden zijn vermoord, waar onder men vooral zodanigen telde , welke bij den gemeenen Burger, door eene gemaakte Uedrioheid het meest gezien , of door hunne uitwendige godsvrucht het meest geëerbiedigd wierden. Welke rampzalige uitwerkfelen dit voor veelen gehad hebbe, hier van getuigen de graffteden nog dier geenen , welken door het bandeloos gemeen, nu eens in zijne razende woede, en dan weder in koelen gemoede zijn vermoord, en welker onfchuldig bloed nog om wraak roept tot den opperden Rechter van het geheelal, welke nimmer met eenig onderfcheid nederziet op bijzondere ftaten van Menfchen; maar alle bedrijven eens rechtvaardig richten en beoordeelen zal, naar de drijfveeren, waar mede men is bezield geweest, en naar de oogmerken ,/ welke men daar mede heeft zoeken te bereiken. En waar konde, zedert den tijd der omwending, een verdrukt Burger heul of troost vinden. Bij den eerften Ambtenaar? Deze was zulks wel uit hoofde zijner bedieningen en betrekkingen, waar voor hij zo veele onnoemelijke fchatten uit de bezittingen der Burgeren geniet, verplicht geweest; maar hij rekende zich zelve de beledigde perfoon , en achtte de wrake, welke genomen wierd , de wrake van hun en zijn geflacht, en indien hij al menschlievendheid genoeg bezeten had, dan zoude zijne Vrouw, welker hart verre van alle medelijden en burgerliefde verwijderd was , en welke nu hem, en allen die jn eenige hoogheid gefteld of herfteld waren, Van hare wenken deed vliegen, hem daar van wei  C 255 ) wel ras verwijderd hebben. Het is derhalven niet te verwonderen geweest, dat hij nooit de macht, welke hem rechtmatig tebehoorde , ea die genoegzaam zoude zijn geweest om alle die gruwelen voor te komen, gebruikt heeft tot befcherming van die geenen , welke daar op een billijke aanfpraak , een wettig recht hadden ; maar dat hij integendeel zijne , nog door de ommekering van zaken aanmerkelijk toegenomen, vermogens heeft misbruikt, om de rampen van de ongelukkige flachtoffers der woede en, wraak tot het hoogst mooglijke toppunt op te. voeren, 't Is waar, de eerfte Ambtenaar deed wel, betrekkelijk de voorgemelde uitgeftrooide gruwelijke oogmerken der Vaderlandlievende Burgeren een gebod afkondigen , dan niemand deswegens eenige vervolgingen tegen de befchuldigden mogt plegen ; maar was dit wel genoeg om hem te beveiligen ? had men niet een behoorlijk onderzoek naar die voorgewende gruwelen behooren te doen? en was men niet verplicht geweest, wanneer men rechtvaardigheid had willen uitoeftenen , het geen men zelf aan •Vijanden verfchuldigd is, wanneer nu alle befchuidigingen bij het onderzoek onwaarachtig bevonden waren, gelijk buiten twijffel gefchied zoude zijn, waar van hij met zijn geheele aanhang voorzeker zedelijk overtuigd was, was men dan, zegge ik, niet verplicht geweest, die ongelukkigen daarvan openlijk vrij te fpreken ; eti zou dit niet meer invloed gehad hebben om de verdwaalde gemoederen van een onkundig en cpgerokkend gemeen tot bedaardheid, en eene be-  betamelijke kalmte omtrent hunne Medeburger* te brengen, dan dezelve aan te moedigen, om; indien zij iets dergelijks bevinden mogten, daar Van aangeving te doen aan die geenen, aan welker zórg het ftraffen dier gruwelijke en boosaartige óógmerken was toevertrouwd ? gaf zodanige aanmoediging geen reden en genoegzame aanleiding om te denken , dat de eerfte Ambtenaar v'aii de onwaarheid dier gruwelijke lasteringen niet volkomen overtuigd ware ? en wierd daar door aan een bandeloos gemeen niet het verrnogen gelaten, om op eene onbevoegde wijze onderzoek te doen naar zodanige zaken , omtrent welke waarachtige gefteldheid , men 't zelve zó gemakkelijk zoude verzekeren? Zouden deze verdrukte Burgers heul of troost gezocht hebben bij hünnè Regeerers? Maar dezen waren; óf zelve Voorftanders geweest der Vaderlandlievende oogmerken der braaffte Burgeren, of aanhangers van het huis en der belangen van den eerften Ambtenaar. Dé eerften hadden nti al hun vermogen verloren , en móesten door hunne eigen onderwerping, voor zo verre zij nog in het Vaderland en in hunrte posten bevestigd waren gebleven , zich zeiven ftaande houden: cii de laatsten oordeelden zich zelveri beledigd iri hürtne eigen perfoonen, door de Slachtoffers der óntmenschte wraakzucht, en bij hun was derhal- Vén geen troost te vinden. Zouden zij diè hebben kunnen zoeken iri die Vergaderingen ; waar de befcherrriing der veiligheid voor de Perfoonen en goederen der Ingezetenen de hoofdbedoeling harer inftelling is, ter plaats waar men de  (257) de gerechtigheid uitfpreekt? Maar ook als dan waren zo weinig Voorftanders der Vaderlandlievende Burgerijen overgebleven, dat hunne ftemmen niet konden opwegen tegen die geenen, welke blinde navolgers en aanbidders van het huis van den eerften Ambtenaar waren. Bij die Vergaderingen ftonden onze brave Vaderlanders zo zwart gebrandtekend, dat zij nooit konden verwachten, dat aan hunne klachten eenige de minfte gunftige aandacht zoude verleend worden. Indien men, na deze gemelde ommekering van zaken, maar eenigen, zelf geringen, fchijn had willen geven dat men waarlijk voor de belangen van het Vaderland wilde zorgen , waar van de nu zegevierende partij van den eerften Ambtenaar altoos den mond vol heeft, dan had men voorzeker behooren te zorgen dat dit Land, 7t welk zijn beftaan verfchuldigd is aan de nijverheid der Inwooners, niet ontvolkt wierd: om dat door de ontvolking den onherftelbaarften flag aan deze Ge-, westen , en daar en tegen een aanmerkelijken voorfpoed aan anderelanden, werwaansdevluch-telingen zich zouden begeven , moest worden toegebragt. Hierom had men behooren te begrijpen , dat onze Vaderlandlievende Burgeren voor het grootste gedeelte op inboezemirfgcn hunner Regenten , en op derzelver voorlichtingen hadden te werk gegaan, en derhalven, dat die Burgers niet meer ftraffchuld.g waren dan de Regenten zelve, welke ftralloos gelaten wierdeny maar dat zij, indien men oordeelde dat er al iets verkeerds bedreven ware, meer als misleide dan als moedwillige misdaders moesten befchouwd U. Deef. R Wor-  worden. Men had hen nu toch reeds van hunne wapenen beroofd, welken met hun eigen geld betaald en mitsdien hun wettig eigendom geworden waren, zonder daar voor echter eenige ver. goeding te doen, en men had hen derhalven buiten de mooglijkheid gefteld, om zich wederom te vereenigen tot het herftellen hunner vervallen zaak. Men had daar en boven genoegzaam in alle fteden , waar zulks bevorens nooit had plaats gegrepen, fterke bezettingen van krijgsbenden gelegd, om de rust tc bewaren, zo als men voorgaf; en dewijl dezelve niet gebruikt wierden om den nu onderdrukten Burger voor het geweld der thans zegevierende partij te beveiligen, bleek het ten duidelijkften, dat die benden alleen moesten dienen om den nedergevelden Burger onder dat bedwang te houden, waar toe hij nu, door behulp van buitenlands vermogen, was gebragt. Indien men nu door eene algemeene vergiffenis van alles wat voorgevallen was , terwijl men het gebeurde toch, offehoon ten onrechte, als een misdaad aan het Volk wilde doen voorkomen, eene eeuwige vergetelheid verfpreid had over de daaden der beste Vaderlanders, dan zou men die geenen , welken reeds naar elders gevlucht waren , genoegzaam allen in de noodzaaklijkheid hebben gefteld om te rug te komen : om dat de veilige fchuilplaats, welke zij elders gevonden hadden , en het onderhoud 't welk hen daar gegeven wierd, alleen verleend waren, op grond van de vervolgingen, welken zij hier moesten ondergaan, of te duchten hadden: en deze vergiffenis had men kunnen fchenken met zoda-  fiige bepalingen voor het toekomende, welkb hen voor eeuwig den moed zouden benomen hebben om immer weder zulke zaken te onder* nemen , als door hen, ter bevoordering van dat geene , wat zij als de ware belangen van hun Vaderland hadden befchouwd, ondernomen waren. Dan, hier toe waren onze Regeerers niet te bewegen : en de invloed van den eerften Ambtenaar, of van die geenen welke thans over hem het opperbeftuur hebben, of zijne Raadslieden zijn, heeft zulks ook altoos belet. Men heeft, het is waar, een vergiftenis inde waereld gefchopt, wegens die bedrijven, welke men thans als misdaden ziet befchouwen , zelf ook door die geenen, welke dezelven voorheen als onvermijdelijke plichten aanmerkten :zo onderfcheiden werken misfchien de jaargetijden op 's Menfchen denkbeelden.} Maar was deze vergiffenis gefchikt , om aan het groot oogmerk, 't welk men zich had behooren voor te ftellen, te beantwoorden in de ontvolking van dit Land, en mitsdien deszelfs ondergang voor te komen? In geenen deele. In plaats van dat middel ten eerften in het werk te ftellen, liet men verfcheiden maanden tusfchen beiden verlopen; in welke tusfchentijd niemand beveiligd was voor de vervolgingen der zogenaamde gerechtigheid; in welken tusfchentijd alle brave beminnaers van hun Vaderland bloot gefteld waren aan de ongehoordfte beestachtigheden (om mij, van deze uitdrukking te bedienen, welke, hoe fterk toch. nog niet in ftaat is de kracht van mijne meening aan te toonen; van een bandeloos en ongebonR % den  C 260 ) dén Gemeen; en in welken tijd veele vermogende Ingezetenen , nuttige handwerkers , en het Land ondcrfteunende kooplieden genoodzaakt waren hunne bezittingen, handwerken en koophandel van hier naar elders te vervoeren , en daar door dit Land, waarop alle hunne betrekkingen, niet losgemaakt, maar afgeïheden wierden, van onnoemelijke fchatten onherftelbaar te beroven. —. In plaats dat deze vergiffenis algemeen zoude zijn geweest, om daar door de gemoederen derIngezetenen weder te vereenigen, en de gefchonden eendragt te herftellen , welke zo noodzaaklijk is, inzonderheid in een Land van koophandel, wierden daar van zo veele bijzondere perfoonen buiten gefloten, dat daar door weder op nieuw de wonde open gereten , en genoegzame reden gegeven wierd om een eeuwigduurende tweedracht onder de Ingezetenen te veroorzaken : dewijl er bijna geene geflachten in dit Land konden gevonden worden, of men ontdekte daar onder zodanige Bloedverwanten, welke onwaardig gekeurd waren eenige vergiffenis te ontvangen, even als of dezelve de fnoodfle en hemelter- gendfle euveldaden hadden gepleegd. - Ea in plaats dat deze uitzonderingen zo duidelijk en klaar zouden zijn geweest , dat er geen de minfte twijffel konde overig blijven, of iemand in de vergiffenis begrepen, of daarbuiten gefloten ware, en dat hij, die op ontegenfpreeklijke gronden van eene gezonde redeneerkunde vermeende daarin gefloten te zijn, geen gevaar konde lopen van eenige vervolgingen der fchijngerechtigheid, waren de uitdrukkingen deswe- gcns  Caffr) gens gebruikt, zo ingewikkeld,' zo gefchikt om daar aan nu eens een nauwe, dan eens een uitgebreide uitlegging te geven , naar mate men ten opzichte van dezen of genen perfoon , om zijne bijzondere omftandigheden, wel of kwalijk gezind was, dat er veelvuldige voorbeelden zijn geweest, dat enkele perfoonen de vervolgingen der fchijngörechtigheid hebben moeten ondergaan, en, om dezelven te ontvluchten, hun Vaderland hebben moeten vaarwel zeggen, terwijl integendeel anderen, welke dezelve daden hadden gepleegd , in vrede onder hunnen wijnftok en vijgeboom hebben mogen blijven zitten. En wat was natuurlijker in zodanig geval, wanneer men eenige duisterheid meende te kunnen ontdekken, en het een of ander bevel van de hoogfte Macht, dan dat men zich aan dezelve vervoegde ; en dat dezelve als dan uitlegging deed van deszelfs meening, in het gebruiken vau uceze of geene uitdrukkingen , waar van niemand de uitlegging beter doen kon ; doch ook dit mogt den ongelukkigen en befchuldigden Burger niet gebeuren : maar dezelve wierd op zijn verzoek op zodanige uitlegging, verzonden naar de fchijngerechtigheid : daar moest hij de Tedenen voordragen waarom hij vermeende onder de perfoonen begrepen te zijn , aan welke vergiffenis verleend was; endaar moest hij het oordeel afwachten' nopens de meening van de hoogfte Macht, en uit dat oordeel moesten deze ongelukkigen zich te vrede houden , al ware dit oordeel regelregt aanlopende tegen het uitgedrukte oogmerk aan de hoogfte Overigheid. R 3 Van  Van hier dan ook, dat nog een menigte van triwooners dezer Landen, lang na de ommekering van zaken, zedert welken tijd zij als ftille en vreedzame Burgers , zonder eenige de minde blijk van partijdigheid te geven, in deze Landen hadden blijven woonen, om de onrechtvaar» dige vervolgingen der fchijngerechtigheid te ontgaan, naar elders hebben moeten#vluchten. — Zodanig behandelde men het beste en voornaamfte gedeelte dezer Natie , het welk geene andere misdaden had gepleegd, dan dat het zelve eenftemmig had gearbeid met het grootste gedeelte der wettige Overigheid, en met het grootste gedeelte dier Vergadering , in welker boezem de uitoeffening der opperfte Macht berust, en derhalven met de opperfte Macht zelve, aan welke dat gedeelte der Natie, door deszelfs daden, Welke nu als misdaden wierden befchouwd en behandeld , een volftrekte gehoorzaamheid had bewezen » daar men integendeel aan een ander gedeelte der Natie, en wel aan het fchuim des Volks , het welk door ongehoorzaamheid aan de wettige Regeeringen alle orde en banden van Maatfehappij verbroken, en zich op allerlei wijzen door gewelddadigheden had doen kennen, als liefhebbers van het geflacht van den eerften Ambtenaar , onbepaalde vergiffenis verleende, en die geenen , welken reeds deswegens met onteerende ftraffen gekastijd waren, weder volkomen Sn hunne verloren eer herftelde. Gij zult voorzeker nieuwsgierig zijn, om te weten, hoe men zich hier gedragen hebbe, betrekkelijk die ongelukkigen, welke de voornaam*  naamfte flachtoffers waren geworden der wraak» zucht, en, beroofd zijnde van alle middelen van beftaan, naar elders hebben moeten vluchten j en of de Vaderlandlievende Burgers, welke hier gerust en ongeftoord hebben mogen blijven aan dezelven die plichten hebben uitgeoeffend, welke men billijk van dezelven had mogen en moeten verwachten. Gij zult buiten twijffel met mij van oordeel zijn , dat dan die ongelukkigen alleen daarom dat rampzaligst lot hebben moeten fmaken, om dat zij, met meerdere zielsvermogens bedeeld zijnde, of meerder moed bezitten dan wel anderen, om de heerschzucht, dat affchuwelijk Monfter, den kop te verpletteren, zich meerder bloot gefteld en gewaagd hadden, voor de belangen van het algemeen , en dat zij derhalven de zaken van het algemeen op hunne fchouderen hadden genomen. Offehoon dit nu. wel, zedert de omwenteling van zaken, door de toen aangeftelde, of in hunne posten herftelde Regeerers, word aangemerkt en behandeld als zaken door die bijzondere perfoonen zelve, en niet op last en in naam en op goedkeuring van anderen, maar uit krachte van hunnen invloed op de andere Burgeren uitgeoeffend, was het nochtans eene onbetwistbare waarheid dat er niet alleen eene zedelijke verplichting (deze was alleen genoegzaam in dien tijd, toen de goede trouw nog de drijfveer was van de handelingen der Menfchen) maar ook eene eigenhandige verbindtenis plaats vond, uit welker kracht de Vaderlandlievende Burgers verplicht waren, ora die geenen, welke zich op meer bij-. R 4 zon-  C*64> zondere jfreri hadden in de ivaagfchaal gefteld; en nu ook boven zo veele anderen de flachtofjers der wraakzucht waren geworden , fchadeloos te ftellen , wegens alle de gevolgen dier daden, door hun ten nutte van het algemeen ge. Pleegd. De voornaamfte Voorftanders der Vrijheid , en flachtoffers der wraakzucht, hadden dan ook billijk mogen verwachten , dat aan deze tweiedige verbindtenis zoude zijn voldaan geworden ; maar ook in deze verwachting zijn zij bedrogen uitgekomen : want, zij die hier gerust en vredig in hunne bezittingen en middelen van beftaan hebben mogen blijven, hebben zich nimmer veel bekommerd met het lot hunner ongelukkige hulpgenooten, maar hebben dezelven en hunne huisgezinnen, welken zij, ten minften veelen derzelven, in hunne verhaaste vlucht moesten agterlaten , aan zich zelve, aan de bitterde armoede overgelaten. Hoe veelen der geenen, welken zich nacht en dag hebben afgepijnigd, om de heerschzucht voor eeuwig uit dit Land te verbannen , en in derzelver plaats de Vrijheid op den Throon te plaatzen, hoe veelen dier geenen , welke hunne hoofden en harten hebben blootgefteld voor de moordgeweren der van buiten aangerukte geweldenaren , om ware 't mooglijk den reeds opgebouwden tempel der Vrijheid te befchermen, zouden ellendig, inde bitterfte armoede, van gebrek zijn vergaan, indien zij niet op eene edelmoedige wijze, bij de naburige Mogenheid, van welke wij te vergeefsch hulpe en onderfteuning in onze omftandigheden hadden te gemoet gezien , niettegenftaande  C ö6f ) de die zelve in eene zeer gebrekkige ftaat we* gens zijne geldmiddelen zich bevond , doch op eene bekrompen wijze , waren onderfteund geworden , en indien anderen uit de handen van hunne ongelukkige lotgenooten, welke zelve nauwelijks zo veel hadden, dat zij zich van de noodwendigheden des levens konde voorzien , niet zo veel hadden ontvangen , dat dezelven daar door ter nauwer nood het noodzaaklijkfte levensonderhoud konden bekomen ! Van waar deze onverfchillige, of laat ik liever zeggen deze onverantwoordelijke behandeling onzer Vaderland* |J veude Butgeten omtrent hunne ongelukkige Medebroederen, welke de flachtoffers der wraakzucht geworden waren, is voortgekomen ? of dezelve fpruit uit gierigheid, of uit gebrek van ware Vadcrtandliefde , en uit onverfchilligheid hoe het verder met onze vervallen zaken mogt aflopen, is iets het welk, ik thans, om de uitgebreidheid der (toffe* welke mij daar doorzouirdeti opgeleverd , niet kan noch wil onderzoeken. . Voor het tegenwoordige zijn wij, die hier overgebleven zijn, in de diepfte flavernij ged mpeld. Wij hebben thans geene vrijheid meer, om onze gedachten openlijk over 's Lands vervallen toeftand uit te fpreken : trouwens, dit weet gij, en gij hebt daar van de onaangenaamc ondervinding gehad. Dan , dit wordt niet alleen belet door zulke Burgers, die Vrienden en Voorftanders van den eerften Ambtenaar en zijn uitgebreid vermogen zijn , maar ook door de Beftuurers van het Vaderland. Tot dat einde zijn aan R 5 ons.  < a66 ) •ns alle openbare in bijzondere bijeenkomften verboden; en willen wij nu en dan eens bij elkanderen komen, om malkanderen te onderhouden , al kunnen of willen wij in deze gevaarlijke tijdsomftandigheden geene middelen tot hertelling in het werk ftellen, welke toch voor het tegenwoordige onmooglijk of ongepast zouden zijn, dan moeten wij dit zodanig bedekten ter fluip doen, dat het fchijnt als of wij tot de onbetaamlijkfte einden te faam vergaderden : en de vrijheid der drukpers, dat middel waardoor de domheid uit een Land verbannen , en elk redelijk Mensch in ftaat kan gefteld worden om zijnen Medemensch te onderwijzen, en zijn oordeel op te helderen, is thans , niet alleen in godgeleerde, maar ook in burgerlijke zaken en wetenfchappen , vooral die betrekking hebben op het openbaar beftaan, zodanig gekortwiekt, dat het gevaarlijk is iets anders in het licht te geven , dan het geen overeenkomftig is met de thans heerfchende denkbeelden , al kan men middag, klaar betoogen, dat het zelve tegen alle regelen van waarheid en waarfchijnlijkheidregelregt aanloopt. Gij vraagt mij, is er geen hoop overgebleven, dat onze vervallen zaken zullen herfteld, de heerschzucht gebreideld, en de ongelukkige Medeburgers , welke verdreven of gevlucht zijn, weder zullen te rug gebragt worden? En hier op durve ik volmondig ja antwoorden. Trouwens ss er niet een Almachtig Wezen, het welkover alles wat op deze wereld gefchied, een oppermachtig beftuur heeft? Ziet dat wezen niet alle onrechtvaar, engheden, welke er gepleegd zijn en nog gepleegd wor-  Vorden? Roepen die onrechtvaardigheden, roept vooral het onfchuldig bloed, het welk vergoten Is, niet om wraak tot dat wezen? Is dat wezen niet onkreukbaar rechtvaardig ? En hebben de gefchiedenisfen van alle eeuwen en volken geene onwraakbare bewijzen opgeleverd , ten betooge, dat de wraakroepende ftem van het geplengd onfchuldig bloed nooit te vergeefs voor den throott des Almachtigen is opgeklommen, en dat gepleegde ongerechtigheden eens op eene rechtvaardige en geduchte wijze worden thuis gezocht? Behal ven deze grond, welke nochtans genoegzaam behoord te zijn voor een eerbiediger van het hoogfte wezen , is er nog eene andere, welke niet minder gegrond is, om aan eenen waren beminner van zijn Vaderland de vleijendfte uirzichten van hoop in te boezemen; dat hij eenmaal zijn Vaderland zal mogen uitgeholpen en gered zien: deze namelijk. Dat Rijk, waar in onze ongelukkige vluchtelingen niet alleen eene veilige fchuilplaats , maar ook een tamelijk onder» houd mogen genieten; dat Rijk , het welk aan onze verrichtingen zo aanmerkelijk verbonden was, en waar uit wij voor dezen in onze kommerlijke omftandigheden hulp en onderfteuning hadden te gemoet gezien ; dat Rijk waarin thans alles famenwerkt om de burgerlijke Vrijheid op den throon te vestigen , en de onbetamelijke heerschzucht te vernielen, welk heilzaam oogmerk wel haast zal bereikt zijn ; dat Rijk heeft om verfcheide gewichtige redenen het hoogfte belang in de vrijheid van dit Land der Bedrogenen, en zal derhalven zo dra men daar .alles in  C 268 ) orde gebragt , en de Vrijheid dus onwrikbaar gevestigd en tegen hare Vijanden genoegzaam verzekerd zal hebben, buiten allen twijffel zodanige middelen in bet werk ftellen, als het zelve gefchikt zal oordeelen, om ook hier dg Vrijheid cn haren gezegenden invloed te herftellen, en haren throon te vestigen op de puinhopen van heerschzucht en geweld Met fchaamte moet ik intusfehen bekennen , dat veelen onzer Medeburgeren , welke de allerkrachtigfte blijken van ware Vaderlandsliefde gegeven hebben, met eene helle fchrik zodanige verandering te gemoet zien, en liever zouden wenfehen, dat terwijl toch de zaken nu in dien ftaat gebragt zijn, dezelve nu maar op dezen voet mogten blijven. Zij voorzien toch dat zodanige herftelling van onze zaken een zeer hevigen fchok aan dit Land zoude toebrengen; dat zij hier door in hunne middelen van beftaan een gevoelige flag zouden ontvangen; enmeenen, dat de grondzuilen van den algemenen welvaart hier door ten eenenmaal verzwakt en buiten ftaat zouden gebragt worden om het gebouw, daarop gevestigd, te dragen. Zij zouden derhalven met zeer veel onverfchilligheid zien, dat zo veele geflachten, als nu ongelukkig en uit hun Vaderland gevlucht, en van den troost en de liefderijke tegenwoordigheid hunner Vrienden en Bloedverwanten verfloken zijn, voor eeuwig ongelukkig bleven , indien zij maar gerust onder hunnen wijnHok en vijgeboom mogten blijven nederzitten, en deelen in de weinige voorrechten, welken hier ■ nog voor den Burger overgebleven zijn. Weinige van  van die Schijnvaderlanders bedenken ohdertus-' fchen, dat de fterkfte grondzuilendes welvaarts van een Land en Volk in de Vrijheid beftaan, en dat alle Landen, waaruit dezelve verdreven is, en waar in heerschzucht en flavernij hare plaats hebben ingenomen, weldra moeten ten ondergaan , en nauwelijks onder de niets beduidende volken mogen geteld worden. Zij befchouwen de zaken en omftandigheden dan alleen in den tegenwoordigen tijd, en willen noch kunnen niet begrijpen , dat die voordeden, welken zij thans nog genieten, voor eeuwig voor hun nagedacht verloren zullen zijn , en dat de flag, welke zij duchten » wanneer daar door de Vrijheid weder zal herfteldzijn, ook bij vervolg tot een middel zal moeten verftrekken, tot een duurzaam geluk voor het Vaderland, en een rijke bron van voorfpoed. —« Ik kan niet ontkennen, dat het wenfchelijk ware, dat er een ander middel tot herftel konde worden in het werk gefteld, dan de hulp van eene buitenlandfehe Mogenheid in te roepen; te meer was dit wenfchelijk , om dat het te duchten is , dat, indien door zodanig middel de Vrijheid moet herfteld worden, de wraak der ongelukkige flachtoflërs der vervolging en wraakzucht, wegens de hen aangedane onrechtvaardigheden , geen perk noch palen kennen zal, en dat middel zoude misfchien , indien men maar wilde , niet verre te zoeken zijn; maar het vermogen van den eerften Ambtenaar, of van die geenen welken hem beftuuren, is zo groot, de heerschzucht van zijnen aanhang over den Burger is zo uitgebreid , en de flaafachtige onderwerping van den Burger heeft  neeft zodanig alle denkbeelden van Vrijheid, en va» derzelver heilige rechten en voorrechten vernietigd, dat er weinige hoop overig is gebleven ora dat middel immer in het werk gefteld te zien. Ik heb over dat gewichtig onderwerp mijne ge-' dachten, als een welmenende raad aan mijn T^a> derlaud, op het papier gebragt, en geve U daar van bij dezen een affchrift, met de verhalen, gefprekken en brieven, waar omtrent ik U voor dezen de belofte heb gedaan , onder dezelve bepaling van geheimhouding in dit Land : want zelf deze welmenende raad zou voor het tegenwoordige voor mij, en elk die zich verftouten wilde dezelve openbaar te maken , ten uitterften gevaarlijk zijn , en daarom durve ik thans nog niet ondernemen dezelve aan mijn Vaderland mede te deelen, maar zal daar toe gunftiger en gematigder tijden afwachten , welke ik echter nog niet te gemoet zie. Wat zou het mij, wat zou het toch mijn ongelukkig Vaderland kunnen baten , indien ik mij zo ontijdig, en zonder hoop van een gelukkige uitkomst , in een onvermijdelijk gevaar bragtV Dan, indien het gevaar alleen mijnen kop konde treffen , en met mijn gevaar mijn Vaderland met eenige waarfchijnlijkheid konde geholpen worden, dan zoude ik geen o genblik in twijffel ftaan, om mijn leven te wagen , en het zelve op te offeren aan het algemeen belang. Doch de voorzichtigheid waakt voor het tegenwoordige over mij, dat ik niet ontijdig voor den dag kome. Hier zoude ik mooglijk mijn gefchiedverhajl kunnen eindigen , maar om ü nog een deuk*  C*70 denkbeeld te geven hoe ongelukkig het voot het algemeen in de Waereld toegaat, wanneer Burgers zich in het harnas ftellen om de Vrijheid te verdedigen, vind ik mij nog opgewekt, om hier nog met een woord bij te voegen, de gefchiedenis van een ander nabuurig Land, het welk voor deze met dit mijn Vaderland is verbonden geweest. Nauwelijks was bij ons de Zucht tot Vaderlandsliefde door het geweld van buitenlandfche wapenen gefmoord, of dezelve vloog over tot een Land, het welk aan onze grenzen gelegen is, en werwaards eenige weinigen onzer Vluchtelingen , welke zonder de edelmoedigheid van den naburigen Monarch zich zeiven het nodig onderhoud konden verfchaffen, zich in veiligheid gefteld hadden. Ik za! hier niet onderzoeken , of het Volk van dit Land 20 veele redenen had als wij gehad hebben, omte klagen over de verkrachting van de heilig, fte en onfehendbaarfte rechten en voorrechten i of het zelve door zijnen wettigen Heer zo aanmerkelijk in flavernij gekluisterd was, doch dit kan ik niet voorbij aan te merken, dat hetzelve Volk weinige redenen had om over verkortingen van 's Volks rechten te klagen; maar dat alle veranderingen, door deszelfs Heer gemaakt, voornamelijk betrekking hadden op de uitterlijke oeffening van den Godsdienst, [en de Geestelijkheid buiten ftaat ftelden om het Volk door allerlei onwaarheden en bedriegerijen om den tuin te leiden, gelijk bevorens was gefchiedVan daar ook dat de Geestelijkheid in dat Land, welke aldaar een onbepaalde invloed heeft op dc  (3e harten en het zeer naauw beperkt verftand van dat Volk , een der hoofdrollen heeft gefpeeld in de omwenteling, welke men aldaar, onder den naam van Vaderlandsliefde en zucht tot Vrijheid in den burgerftaat, zocht te bewerken : zeer langen tijd wierd dat Volk de hand boven het hoofd gehouden , heimelijk hulp en onderfteuning aan het zelve toegefchikt, en de fchoonfte beloften gedaan om 't zelve te helpen verdedigen, door onze in- en uitwendige Vijanden , welke de Vrijheid in ons Land van haren wettigen zetel geworpen , en haar met hare Voorftanders ten Lande hadden uitgejaagd. Het fchijnt wel een onbegrijpelijke 1 wonderfpreuk, dat de Vijanden van de ware liefde voor het Vaderland, dat zij, die door verraad en geweld alle middelen hadden ter neder geworpen, welke daar toe in deze Landen wierden in het werk gefteld , die zelfde drift in een ander Land aanvuurden, endoor beloften van ojiderfteuning tot de hoogfte mooglijkheid opwonden. Maar wat doen Menfchen, wat doen bovenal Mogenheden niet, wanneer zij hunnen Vijand of welke zij vrezen eens hunnen Vijand te kunnen worden, zoeken te vernederen, al winnen zij daar bij voor zich zeiven niets het allergeringfte?—. De uitkomst van die zaak heeft ook getoond, met welke oogmerken zij zich in dien twist tusfchen het Volk en zijnen Heer gemengd hebben: want, nauwelijks kwamen de krijgsbenden van den laatsten aanrukken, om zijne onderzaten weder onder zijn gebied te brengen , of onze Vijanden betoonden zich wel dra' als Vijanden van  van alles wat Vrijheid ademt, en lieten, dat ongelukkig Volk , het welk op hunne onderfteuning en befcherming ftaat had gemaakt, en daar door zodanige daden had gepleegd, waar door het ongenoegen van zijnen Heer daagli jks moest toenemen , aan zich zelve en aan de barmhartigheid van zijnen vergramden Heer en zijn krijgsvolk over. Zie daar, mijn Vriend! aan uw verlangen en1 begeerte voldaan. Denk ondertusfchen niet , dat gij nu een volledig, gefchiedkundigfamenftel hebt van alles wat in dit Land, zo lang het onder de Volken is gerekend geworden , voorgevallen is ; dan zoud gij U bedriegen: ik heb TJ niets anders gemeld dan zodanige zaken en deelen uit onze gefchiedenis , welke de klaarfte kenmerken vertoonen van het Hecht beftuur, 't welk hier altoos, zo in als buiten de regeering van eenen eerften Ambtenaar heeft plaats gehad, en welke de oorzaaken zijn geweest waarom onze Vaderlandsliefde werkzaam wierd tot verbetering der ingeflopen gebreken, welke eindelijk tot bederf van deze Landen moesten uitlopen. ! Wij zijn ncoit zo verre gegaan, dat wij een geheele verandering in onze aangenomen, en alleen door langheid van tijd gevestigde , regeeringsvorm hebben zoeken te bewerken , maar wij hebben de oude regeeringswijze zoeken te zuiveren van verkeerdheden , en de gapingen, welke daar door veroorzaakt wierden, op eene regelmatige wijze zoeken te vervullen. Nu wij de zaken van agteren befchouwen, zien wij wel , dat wij in dit geval eenen geheel ver11. Deel. S keer-  C 274 ) keerden weg hebben ingeflagen: want indien wy eensklaps den knoop hadden doorgehakt, en de geheele oude en gebrekkige regeeringsvorm vernietigd , en eene geheele nieuwe en gezuiverde terftond ingevoerd hadden , dan zoude het ons beter gelukt zijn; dan zoude terftond eene meenigte van Regeerers, welke ons nu bedrogen en om den tuin geleid, of geduurig ftruikelblokken en hinderpaalen in den' weg gelegd hebben, ons geen nadeel hebben kunnen toebrengen. Maar dit zijn uitkomften, welke in den aanvang voor onze niet genoeg vooruitziende oogen verborgen zijn. Doch dit heeft ons kunnen leeren, indien wij voor onderwijs door ondervinding vatbaar zijn, hoe wij de zaken zullen moeten aanvangen, wanneer wij eens wederom gelegenheid verkrijgen : om onze zucht voor de belangen van het Vaderland te doen werken. Ik bedankte mijnen Vriend voor de moeiten ■welke hij, op mijne begeerte wel had willen neemen, om mij zo veel licht te geven in de gefchiedenis van dit Land, als ik nodig had gehad om een recht denkbeeld te verkrijgen van dat geene wat mij zo onbegrijpelijk was voorgekomen, en waar naar ik zo verlangende was geweest, een recht begrip daar van te bekomen. Hier mede fluite ik dan ook mijne afzending der gefchiedkundige afdeelingen, waaruit mijne brieven tot nog toe beftaan hebben. Ik kan nog niet befluiten de te rug reize naar mijn Vaderland aan te neemen, maar ben voornemens een klein reisje te doen door de voornaam*1  (m) naarnfte fteden van dit. Gewest ; en indien mij .daarin iets aanmerkens waardig bejegend , zal ik daar in nog met eenen brief verflag doen 5 alvorens ik mijne terugrei-ze naar mijn Land onderneerae , op dat gij dan ook het geheel jn mijne brieven moogt hebben, eer ik te rug home , wanneer wij aan onze zaken genoeg te verhandelen zullen hebben, zo dat wij dan aan dit bedrieglijk Land , of het Land der Bedrogenen , niet veel zullen kunnen denken. Vaar intusfehen wel! en.zijt verzekerd dat ik met dé hoogst mooglijke achting blijve uw getrouwe Viend. EEN en DERTIGSTE BRIEF} en besluit van dit werk. dierbaarste vriendï Xk heb, op mijn reize door dit Land", waarvan ik U in mijnen laatften brief melding heb gedaan, weinige aanmerkenswaardige zaken ontmoet. Waar ik heenen reisde vond ik overal nog de overblijffelen der woede en wraakzucht van een toomeloos Gemeen, aan het welk men ongeftoord zijn genoegen had laten fmaken in het fchendig mishandelen zijner onfchuldigé Medeburgeren, en de zichtba-arlte blijken vari ontvolking, met de daar uit voortfpruitende vermindering van koophandel en andere takken van deri Welvaart dezer Landen. En dit is gefchied , S n ge-  gelijk Ik reeds meermalen heb aangemerkt, at het geen men altoos in het oog moet houden, ter liefde van den eerften Ambtenaar en zijn Geflacht, welke zo veel belang behoorden te ftellen in den bloeij en welvaart dezer Gewesten. — Of hij zulks heeft goedgekeurd, of met dat blijkbaar ongenoegen afgekeurd, welke zodanige bedrijven rechtmatig verdienden , is niet .wel met zekerheid te bepalen: dit is zeker, dat hij daar over zijn ongenoegen nooit op zoodanige wijze heeft te kennen gegeven, of het heeft altoos gepaart gegaan met een ingewikkeld genoegen , uit aanmerking dat men zulke daden befchouwde als voortgekomen zijnde uit eene bijzondere liefde en hoogachting voor zijn perfoon en huis, welk betoond genoegen volftrekt moest medewerken om het gemeene Volk daar toe eerdet aan te zetten, dan daar van af te fchrikken. — Ook heeft hij nooit zijne vermogens in het werk gefteld, om de wraakzucht der hem aanhangende Regenten, tegen. de ongelukkige flachtoffers hunner woede, te beteugelen , het welk hij buiten twijffel was verplicht geweest, jndien hij mede belang gefteld had in de achting en liefde der Burgerij, en wel meer dan in de vreeze en flaaffche onderwerping van vrije Ingezetenen: welke handelwijze noch met de natuur zijher bediening , noch met de aangenomen regeeringsvorm konde overeen gebragt worden. Gij moet u ondertusfchen nie£ inbeelden, dat allé Regenten en Ingezetenen dezes Lands, welke tot den aanhang van den eerften Ambtenaar behooren, daarom alles goedkeu-  ( 277 ) keuren, wat uit eene onbepaalde drift voor zijne ingebeelde belangen, zedert de ommekering van zaken gedaan is, en nog daaglijks tegen de flachtoffers zijner wrake gedaan wordt. Integendeel zijn er veelen onder dezen, welken het zelve ten hoogften afkeuren, en de rampzalige gevolgen , die daar uit voor de ware belangen van dat huis, het welk zij zo hoog beminnen , en voor het dierbaar Vaderland, reeds gijn voortgevloeid, en noch te duchten zijn, met heete traanen beweenen, en met een helle fchrik op het toekomende zien, en welke nu zouden begeeren, dat eene gematigder en liefderijker behandeling wierde in het werk gefteld , om de van eikanderen zo verre verwijderde gemoederen weder te vereenigen. Maar zulke gematigde Beminnaars van den eerften Ambtenaar hebben weinig invloed op zijnen geest, en durve zich niet openlijk bloot geven uit vrceze dat zij in verdenking zouden vallen , als of zij van zijne belangen waren afgeweken, en tot die van zijne ingebeelde Vijanden overgegaan. — Zie hier eenige aanmerkingen , welke ik op mijne reize, uit de gefprekken met zulke bedaarde Voorftanders van zijn huis heb opgezameld. Ieder , die een wezendlijk belang fteld in het welzijn van zijn Vaderland, welke partij hi, dan moge ziin toegedaan , moet zo wel de al te merkelijke vergrooting , als de vermindering van het wettig vermogen , en van den betameh,ken invloed des eerften Ambtenaars, met fchrik en vreeze befchouwen. De vergrooting van zijn  0 W ) gezag is ten uitterften nadeelig , en voor het Vaderland ten hoogften gevaarlijk : want hierdoor worden zijne onvermijdelijke plichten, waar door hij aan het Vaderland en de algemeene belangen verantwoordelijk is, niet aanmerkelijk vermeerderd, welke verantwoordelijkheid nochtans behoorde te vermeerderen , naar mate zijn macht toeneemt. Deeze aanmerking zal U vreemd voorkomen ; maar laat ik U de zelve een weinig ophelderen. Alles wat aan den eerften Ambtenaar boven zijne beftemming is opgedragen, behoord met aan zijne bediening , en kan er ook nimmer, zo lang men regelmatig wil te werk gaan , aan vast gehegt worden ; maar behoord aan andere Regenten of aan bijzondere Vergaderingen van regeering, aan welker befluiten hij volgens de natuur en inftelling van zijn zmbt onderworpen is. Het geen, hem nu op deze wijze gegeven word , blijft iri den naam en fchijn het eigendom dier Regenten, of Vergaderingen; maar de eerfte Ambtenaar heeft daarover de befchikking , en het vermogen om het beweegrad dier Regenten of Vergaderingen te doen wenden naar zijn welgevallen: en alles wat door dien invloed van den eerften Ambtenaar word verricht, en de gevolgen welken daar uit voortvloeijen, komen niet ter verantwoording van den eerften Ambtenaar, maar blijven ter verantwoording dier Regenten of Vergaderingen van Regeering, tot welker befchikking dezelven behooren. Dat hier uit de grootfte verwarringen bij vervolg van tijden te duchten zijn, is buiteri allen twijffel, en zij die zich bij uitnementheid liefhebbers van hun Va-  C m ) Vaderland genoemd hebben, vermeenden, dat die verwarringen reeds dadelijk een beftaan hadden. Indien dan de Beminnaars van het huis van den eerften Ambtenaar zijn aanzien en vermogen wilden uitbreiden, en teffens de belangen van het Vaderland niet uit het oog verliezen, dan moesten zij, niet alleen onder den naam van eerften Ambtenaar, maar onder den titul van opperden Beftuurer dezer Gewesten, zijne macht tot het hoogst mooglijke toppunt van grootheid brengen, en hem daar door verantwoordelijk ftellen voor alles wat hij zoude verrichten, of verzuimen , en voor de gevolgen, welke daar uit te eenigertijd zouden; voortvloeijen- — En men heeft redenen om vast te ftellen, dat de eerfte Ambtenaaf*, indien hij zijne ware belangen wel in het oog hield, indien hij ter iade ging met zijn ware Vrienden, welke in hunneraadgevingen niet hunne bijzondere, maar zijne eigenlijke belangen behartigden , indien hij uit 's Lands gefchiedenisfen , onder de voorgaande oppermachtige Heeren dezer Gewesten wilde onderzoeken welke lotgevallen hen bejegend zijn, en aan welke gevaren hij door zulk een verantwoordelijk vermogen zoude zijn blootgefteld, voorzeker konde weigeren, zodanige onbepaalde machtop zijne fchouderen te laden. Even onvoorzichtig zoude het zijn, het vermOr <*en van den eerften Ambtenaar al te veel te doen inkrimpen: want men heeft uit eene meenigte van voorbeelden gezien, dat de Beftuurers dezerGewesten zich daarop toeleggen, om de rechten en voorrechten der Burgeren van tijd tot tijd te verkorten en aan zich te trekken; enhec is een 'S"4 der  der voornaamfte plichten van den eerften Amb* tenaar, om de Burgeren tegen die heerschzuchtige bedoeling der Regeerers te befchermen, waar toe aan hem een genoegzaam vermogen, volgens de inftelling zijner bediening toebehoord. Indien men hem nu in zijne macht al te zeer beteugeld, •en hem daar door ten eenemaal af hangelijk maakt van die Regenten, op welker bedrijven hij verplicht is een wakend oog te houden, dan beneemt men hem het vermogen, om die nuttigheden te kunnen uitoeffenen, welken men billijk van hem verwachten moet, en, daar men hem door de beteu. geling van al te groote macht het vermogen wil benemen van eenig nadeel te kunnen doen, beneemt men hem, door het verminderen van zijn wettig gezag, het vermogen om dat goed te doen, waar toe zijne bediening ook gefchikt is. — Men heeft gemeend dat men hierin konde voorzien, en dat gebrek weder vervullen, door het aanftellen van Gemachtigden uit de Burgerijen in alle fteden ; maar zal men tot de aanftelling derGemachtigden alle Burgers zonder onderfcheid, aan welke partij dezelven toegedaan zijn, toelaten? indien ja; dan loopt men immers weder gevaar van zijne oogmerken niet te zullen bereiken: om dat het talrijkfte, fchoon geringftc gedeelte der Burgerijen genoegzaam in alle fteden tot den aanhang van den eerften Ambtenaar behoord; en indien neen: dan handelt men immers niet rechtvaardig, door een groot aantal der Burgeren buiten het vermogen te ftellen, om hunne belangen mede te mogen behartigen, welke men dan zal noodzaken om ftilzwijgende hunne belangen te laten in handen van die geenen , op wel  welken zij geen vertrouwen kunnen ftellen, het welk hun moet aanzetttn om de eerfte gelegenheid aan te grijpen, om zich zelve te ontrukken uit eene flavernij, waarin zij door hunne Medeburgeren gehouden worden. — Door welke middelen zal men in het aanftellen van zodanige Burgergemachtigden de kuiperijen voorkomen, waar door aan het beste gedeelte der Burgerij de macht zal benomen worden om aan de goede oogmerken dier nieuwe inftelljng te voldoen? Waar zal men in veele, vooral in kleine fteden, een genoegzaam aantal kundige, eerlijke en gefchikte voorwerpen vinden , welken tot dien post van Burgergemachtigden kunnen worden aangefteld ? zal men deze Burgergemachtigden verantwoordelijk ftellen aan de geheele Burgerij, of aan een gedeelte derzelve, wegens alle hunne verrichtingen in dien post? Doet men dit niet, dan maakt men dezelven immers volftrekt onafhangelijk van hunne lastgevers, het welk onbetamelijk en ten uitterften gevaarlijk is. Steld men dezelven alleen verantwoordelijk aan een gedeelte der Burgerij, welke alleen aan de eene partij is toegedaan, dan handeld men immers onrechtvaardig ten opzichte van de andere partij , wiens belangen mede moeten worden waargenomen. En fteld men die Gemachtigden verantwoordelijk aan de geheele Burgerij, zonder eenige uitzondering, waar zal men zulke gefchikte voorwerpen vinden, welke dien post op zich zullen willen nemen, waar door zij bloot gefteld worden aan de beoordeelingen over hunne daden en handelingen , door die geenen, welker bedoeling zo volftrekt tegen de hunne aanloopt. S5 Dat  C 2*» ) Dat er gföote en menigvuldige gebreken in onze aangenomen regeeringsvorm, gebreken, welke zeer ongelukkige'gevolgen gehad hebben en nog hebben zullen gevonden worden, zal geen waar Beminnaar van het huis van den eerften Ambtenaar, indien hij teffens een liefhebber is van zijn Vaderland (en waarom zou dit niet kunnen famen gaan f) immer met eenigen grond kunnen ontkennen. Doch met welk recht hebben zij, die zich bij uitnemenheid Beminnaars van hun Vaderland noemden, zich het vermogen aangematigd om met uitfluiting van alle andere Burgers, die gebreken, welken zij meenden ontdekt te hebben, uit te roeijen en te verbeteren ? Het was buiten twijflël voorzichtiger geweest, dat zij, indien zij genegen waren onzeregeeringsvorm volkomen te zuiveren, te rade waren gegaan met het bedaardfte en beste gedeelte der Beminnaars van het huis van den eerften Ambtenaar, welke misfchien nog meer gebreken zouden hebben ontdekt , die door de anderen waren over het hoofd gezien; dat zij vervolgens het geheele Volk hadden opgeroepen om zijne belangen voor te dragen, en dan gemeenfchappelijk te arbeiden aan de herftelling van alle gebreken en misbruiken. Het is wel waar, dat hier uit misfchien eenige moeilijkheden zouden zijn voortgekomen , dat men misfchien bij het gemeene Volk niet gemakkelijk zoude hebben kunnen flagen in 'de oogmerken welke men bedoelde; maar waar. • fchijnlijk zou de invloed van die geenen welke als Voorftanders van het Geflacht van den eerften Ambtenaar bekend waren, nog wel zo groot zijn geweest, dat men welras, zo niet allen, ten min- ftea  C a83 ) ften de voornaamfte hinderpalen zoude zijn te boven gekomen. — Uit dit gebrek van vertrouwlijkheid , zo hoog noodzaaklijk in de verbetering eener regeeringsvorm, Waarin het geheele Volk belang heeft, is vervolgens voortgekomen,. dat er zo veele tegenkantingen tegen de oogmerken der Vaderlanderen zijn in het werk gefteld, welke anderzints nooit ondervonden zouden zijn geworden ; dat hunne daden en oogmerken altoos uit een hatelijk gezichtpunt zijn befchouwd, en dat men hunne beste bedoelingen, welken buiten allen tegenfpraak nuttig waren, door allerlei, ik moet zelf bekennen door onbetamelijke , middelen heeft "té keer gegaan. Hier toe hebben niet weinig mede gearbeid die Regenten, welke voorheen Voorftanders der tegenpartij van den eerften Ambtenaar waren geweest, maar nu, daar zij aan de hartader geraakt wierden, door hun van de macht te beroven, welken zij zich hadden aangematigd, met den hond wedergekeerd waren tot hun uitbraakfel. En waarop moest al dat gedruisch, die wapening, die bezettingen van fteden enfterkten, door gewapende Burgers, en alle andere bedrijven van de toen heerfchende partij anders uitlopen, dan om het geheele Land in rep en roer te ftellen, den Burger te onttrekken van de betamelijke gehoorzaamheid , aan zijné wettige Beftuurers verfchuldigd, en tot losbandigheid in zeden en levenswandel ? Men was immers nooit in ftaat om onder die gewapende Burgers zodanige onderdanigheid en gehoorzaamheid aan de bevelen hunner Bevelhebbers in te voeren, welke plaats heeft onder geregelde krijgsbenden, enme.nigwerf de g*r ->tste fterk. te  te in het oorlog bevonden word: en wat zou men dan met den gewapenden Burger aanvangen, daar zelfde onderdanigheid en gehoorzaamheid, waar aan een krijgsman gewoon is, nog niet altoos genoegzaam bevonden word, om hem te houden onder die regelmatige nauwgezetheid, waar door de rust der Maatfehappij, en de gezondheid der Lichamen bewaard en bevoorderd worden? Misfchien was men van gedachten dat men door den tijd die enderdanigheid zou hebben kunnen invoeren; maar dan is men verre van het redenfpoor verbijsterd; om dat het denkbeeld van eene bandeloze Vrijheid, welke aan de Burgeren was ingeboezemd, en om welke zij alleen de wapenen hadden opgevat, zonder de ware bedoelingen hunner hoofden en aanvoerers te kennen, daarmede volftrekt ftrijdig was. De ondervinding heeft ook getoond hoe weinig men met zodanige gewapende Burgers kan uitvoeren, wanneer een gewapende Vijand tegen dezelven aanrukt. Men moet nochtans uit deze aanmerking het befluit niet opmaken, als of ik aande Burgerkrijgslieden waren heldenmoed wilde betwisten; integendeel moet men bekennen , dat de tegenftand , welke de buitenlandfche Vijand van hen ontmoet heeft, genoegzaam blijken heeft gegeven dat zij hunnen Vijand gerust en onverfchrokken onder de oogen durfden zien: offehoon men deze loffpraak omtrent allen niet maken kan. — Dan, lafhartige bloodaarts vind men overal! Enhetzou laster zijn een aanmerkelijk gedeelte van hen met dien hatelijken naam te beftempelen. Geen oprecht liefhebber van het Geflacht van •ien eerften Ambtenaar , offehoon te gelijk een Lief-  C 2% ) Liefhebber van zijn Vaderland, kan goed keuren alles wat door die ijverige zich noemende Beminnaars van het Vaderland, gedurende een geruimen tijd is verricht, zo omdat de eerstgemelden geheel zijn uitgefloten geworden buiten alles, wat men meende ten nutte van het Vaderland , en tot befcherming en te rug verkrijging der voorrechten van Burgeren en Ingezetenen te moeten (trekken, als omdat in alle handelingen en bedrijven der laatften een diep gewortelde wrok en haat tegen den eerften Ambtenaar uitblonk, welke voorzeker niet in allen opzichten is verdiend geweest, en voor zo verre die al op redenen gegrond was, nog alle denkbeelden van redelijkheid en gematigdheid overtroffen heeft. — Nochtans heeft de inrukking. der vreemde krijgsbenden , om wraak te nemen over het geen hier gefchied was, en de vervol* gingen, verjaging en verdelging van zo veele brave Burgers, welker bedoelingen toch niet in allen opzichten te wraken waren, offehoon dat alles aangenaam ware aan het grootste gedeelte der Beminnaars van het huis van den eerften Ambtenaar, nooit behaagd aan die geenen , welke de liefde tot hem met de liefde voor het Vaderland wisten te paren: om dat dezelve meer edelmoedigheid dan wraakzucht, meer liefde voor zijn Vaderland dan voor zijn ingebeelde roem, in het hart van eenen Vorftelijken perfoon verwacht, en zich gevleid hadden, dat hij zijn ware roemalleen zoude gefteld hebben in den bloei en welvaart van zijn Vaderland. De fcheuring , welke hier door veroorzaakt is , zal nimmer, gelijk te duchten is , weder geheeld worden ; maar men heeft  heeft redenen ora te verwachten-, dat dezelve eens de bron zal zijn tot eene geheele verdelging van het Vaderland, of eene uitroeijing van het huis van den eerften Ambtenaar. Men moest zich vleien door alle aangewende pogingen de gefchonden eendracht hcrfteld, en de verwijderde harten weder vereenigd te hebben, de harten branden van wraak minder over de te leurftelling in hunne oogmerken , als wel over de vervolgingen en wraakgierigheid , waar mede men hunne eerfte Voorftanders behandeld heeft. Misfchien is de tijd der wrake nader bij dan men zich verbeeld, en in dien het Opperwezen geene maat gebied in het nemen dier wrake, dan gaat ons gezegend Vaderland voor eeuwig veilooren. bezen waren de aanmerkingen, en nog eenigen welken daar uit voortvloeiden, welke ik op mijne reize heb opgezameld; doch veel omftandiger als ik dezelven hier heb ter neder gefteld. Zodra ik te rug gekomen was, ontlastte ik mij daarvan in den .boezem van mijnen kundigen Vriend, aan wien ik het verhaal der gefchiedenis van dit Land te danken had; welke mij daarop berichte, dat ik daar 'over geene bekommering moest hebben , al was' hij nu niet in ftaat om alle die bedenkingen op te losfen: want dat ik de beantwoordingen van alle dezelven zoude vinden in de verzameling van verhalen, gefprekken en brieven, welke hij mij ter ■ hand had gefteld. Deze verzameling zende ik Ü hier nevens niet mede : zo op dat dezelve geen gevaar zoude lopen om in verkeerde handen te vervallen, waar door mfjn Vriendin de grootste be-  (487) bekommernis zouden worden gebragt , al* om dat dezelvert mij een aangenaam tijdverdrijf zal Verftrekken op mijne terugteize naar mijn vaderland, welke ik weinig tijd na de afzending vari dezen brief zal aanvangen. En wat zal ik U, mijn Vriend! nog veel totflot mijner brieven, aangaande dit Land zeggen, uit het geen ik in mijne door het zelve heb ondervonden , dan het geen U reeds uit mijn voorgaande brieven, en uit de gefchiedenis daarin begrepen, gebleken is? Laat ik U dit nog mogen zeggen: Dit Land, gelijk ons reeds niet ten eenenmaal onbekend •was vóór mijn vertrek uit mijn Vaderland, en het geen ik U naderhand van tijd tot tijd heb medegedeeld uit de berichten welke ik gretig opzamelde, was eertijds een der bloeijendfte Landen onder de zonne. Hier van geven nog de prachtige woningen, waarmede men nog de voornaanVfte fteden vercierd ziet, en welken eerder Paleizen van Vorften dan woningen van Burgers fchijnen te zijn, eenonwederfpreeklijk bewijs, en geven door hunne nog met verbleekte fchoonheid te kennen, dat deze voorfpoed nog niet lange uit dit Land geweken is. Maar komt men tegenwoordig op de openbare plaatlen van koophandel, fpreekt men met zulken die kennis dragen van de ware gefteldheid der zaken, met zulken die door grootfpraak geen vreemdelingen zoeken te bedriegen, dan ontdekt men wel haast, dat die gelukkige tijden zijn verdweenen, en dat dit Land naar zijnen ondergang henen inelt. — Onderzoekt men naar de oorzaken van het verval, dan ontvangt men een geheel verfchillend antwoord, naar mate van de gemoedsgefteldheid der geenen, aan wien men die vrage doet. Vraagt men dit aan eenen zogenaamden Geestelijken, welke de partij van den eerften Ambtenaar is toegedaan, dan verkrijgt men tot antwoord, dat de fteeds toenemende ongerechtigheden der ïnwoneren het Opperwezen bewogen hebben om andere Volken met den voorfpoed te begunftigeu; en onderzoekt men dan, waiwaards die gelukkigeomft.an.digb.eden» waardoor  ( a8S ) dit Land eertijds placht te'beftaan, verhuisd zijn, en betoont men dat aldaar de ongerechtigheden nog fchreeuwender en hemeltergender zijn dan in dit Land, dan weten zij zich niet uit hunne zotte verlegenheid'te redden. — Vraagt men het aan anderen, welker oordeel weder door andere lpringver'en bewogen word, dan is de weelde van 's Lands Inwoners daarvan de voornaamfte oorzaak,welke weder voortvloeit uit de Vorftelijke hofhouding van den eerften Ambtenaar, die aan zijn Medeburgeren al te fterk in de oogen fchittert , dewijl dezelven niet kunnen dulden , dat hun eerfte Medeburger zo verre Boven hen in ftaat verheven is. - Vraagt men het nog aan anderen, dan (laken zij allen een diepe zucht, en wijzen u op de ketenen, welken het teken zijn van de diepe flavernij waarin zij gedompeld zijn. ~ Dit is ten minden buiten allen twijfiel, dat in al !en gevallen, wat ook de oorzaak van het diep en bijna onheritelbaar verval dezes Lands zijn moge, het openbaar beftuur het grootfte gedeelte daar van tot zijne verantwoording heeft. ■ Hier mede Huk ik mijn briefwisfeling met Uuit het Land der Bedrogenen, dewijl ik in de eerstvolgende maand de terugreize naar mijn Vaderland hoop aan te nemen. Ik. heb toch aan mijn nieuwsgierigheid, welke mij herwaards heeft gedreven, ten vollen voldaan, en heb derhalven geene beweeg;;! adelen meer, welke mij hier langer zouden kunnen houden. — De opperfte Beftuurer van alle ondermaa'nfche zaken geleide mij op mijne reize > en brenge mij gelukkig en voorfpoedig te. rug in mijn geliefd Vaderland, waar in men ware Vrijheid kent en geniet, en in de armen van U en andere mijner Vrienden , naar welker bijzijn ik allerftcrkst verlange ! — Vaarwel, intusfehen, op dat ik U in volkomen gezondheid moge wederzien! En zijt verzekerd, dat ik blijve , gelijk ik vertrokken ben uw onveranderlijke Vriend. EINDE.  t   Éfó galakken bézat hij bij, zijnen vallchèfiGodiK dienstijver, geene ftaafkundige vermogens genoeg, om tijden en om Handigheden af te wachten, ten, einde zijnen invloed op dén regten tijd te doen werken ; maar hij overhaastte zich zelve , eh wilde reeds ovér alle gemoederen , vooral over die der Regenten , heerfchen, alvorens dezelven daartoe nog behoorlijk waren voorbereid , fett toen zij nog alle moóglijke middelen inhétwerk fielden, om' allen vreemden invloed te weeren* Hij wierd derhalven met fchande in zijiian te vroeg begonnen loop gefluit, en dit veroorzaakte dat hij, befchaamd over zijnen mislukten toeleg,, en overtuigd dat hij nu voor eeuwig alle gelegenheid verloren had , om zich in dit Land te.verheffen,- dit Land moest verlaten» en van alle zijne bekomen eerambten afftand dóen. De ondervinding dus geleerd hebbende,. hoe gevaarlijk het is, zo veel gezag aan eenen vreemdeling te geven , was men na zijn vertrek ber dacht om in dien kuil niet, andermaal te vallen, maar het beleid des Legers, het welk toch best door één pcrfoon alleen kon en behoorde gevoerd te worden , te vertrouwen aan eenen Inlander, op wien men meer vertrouwen zou kunnen vestigen ; en wie was daartoe dan meer gerechtigd , dan de Zoon van den eerflen Ambtenaar Primus, welke zo veele diensten aan het Land bewecz'en had , en om deszelfs dienflen door eene verraderlyke hand vermoord was? 't Is waar , de weinige jaren welke die jonge Vorst bereikte, fcheenen nog niet gefchikt,- tot groote , tot gewichtige , en teffeiis Wel óveflegï de»  ( I3Q ) cic'ondcTneemingert: en het Land te wagen 'aai! den losfen ijver van eenen jongeling, zonder bedaardheid , zonder overleg, zou onverantwoordelijk zijn geweest. Maar de jongeling had reed» jn onderfcheidên gelegenheden meenigvuldige blijken, niet alleen van onverfchrokken heldenmoed, maar ook van een bedaard, en met zijne jaren anders niet overeenkomftig overleg gegeven, dat men geene zwarigheid maakte om hem dé posten, door zijnen vader bekleed, op te dragen ; gevende hem teffens een aantal van Raadslieden, met welken hij 's Lands belangen gemeenfchappelijk zöu beftuuren. De ondervinding had aan de Beftuurers van deze Gewesten wel geleerd, hoe gevaarlijk het was, te veel macht te vertrouwen in handen van één Perfoon ; en om de gevaarlijke gevolgen , Welke daar uit te duchten waren , voor te komen, had men aan dien eerften Ambtenaar, zoott van den eerften Ambtenaar Primas (welken ik , in onder fcheiding van anderen, Secundus noemen zal) niet alleen eenige Raadslieden toegevoegd; maar men had ook voor hem een bevelfchrift vervaardigd , waarin de uitgeftrektheid en de grenspalen van zijn vermogen en verplichunge» uitdrukkelijk vastgefteld wierden. Dan, zijn invloed op de bijzondere deelen van het Landbeftuur wierd zo groot, en hij had het vermogen om zich van zijnen invloed zo meesterlijk te bedienen, dat hij wel verre van een af hanglijk perfonagie in dit Land te zijn , wel ras zich aan alle bepalingen zijner macht onttrok, en het zelf* zo ver wist te brengen , dat de Raadslieden , welr  C *3i 5 welken aan hem waren toegevoegd, en zoncier' welker toeftemming hij niets konde of mogtö onderneemen , wel haast wierden afgefchaft, door welke middelen hij in zeer korten tijd al. les , ook het geen buiten het bellek zijne bedieningen was, van zijne wenken deed vliegen* Ondertusfchen beantwoordde de eerfte Ambtenaar Secundus volleedig aan de groote verwachting welke men van zijn krijgsbeleid had gevormd. Hij ontnam, nu eens door list, dan eens door macht, en dan eens door tijdig gebruikte maken van de gebreken ih het beleid van het vijandlijk Leeger, aan den vijand de eene plaats vóór en de andere na£ hij maakte zich geducht bij den vijand, bemind bij zijne onderhebbendö Manfchappen, en geliefd bij een Natie, welker belangen hij, door het tarten van allerlei gevaren, zo manmoedig verdeedigde. Ja hij bragg eenen trotfehen Vijand, welke bij zijne overkomst niet anders had verwacht, dan dat hij Hechts te komen en te zien had, om te overwinnen , en wiens vermogen door dezen Oorlog ten eenemaal was uitgeput , in de vermeerderende noodzaaklijkheid , om voorflagen van vrede te doen aan eene Natie , welke hij zich verbeeld had aan zijn willekeurig gebied te zullen onder, werpen , en welke hij altoos reracht en fchandelijk mishandeld had. Dan, de eerfte Ambtenaar Secundus wilde nu zijBe macht en invloed gebruiken, om daardoor voor zich zelve en zijne Nakomelingen een onbepaald gebied in deze Landen te bekomen, en begreep zeer wel, dat de tijd voor hem daartoe nog-nietIa ge-  geboren was ; maar dat hij zulk9 veel eer dóór het vervolgen van Oorlog, dan in kalmer tijden vah Vrede zou kunnen bereiken : en derhalven flelde hij allen zijnen invloed m het werk in den Vrede tegen te gaan. Hij was voorzichtig genoeg, om de waare oogmerken , welken hem? bezielde , voor het oog eeniger niet diepdoorziende Menfchen te bedekken , en was verftandig genoeg, om zich van zodanige redenen te bedienen , welken voorzeker niet geheel van grond waren ontbloot; Hij drong , aan op het voortzetten van het Oorlog , onder anderen om deze reden: omdat hij voorgaf, dat. de vijand zo uitgeput ware in zijne vermogens, dat het hem onmooglijk zou zijn langer zijne Legers in dit Landte onderhouden, en dat hij door een Vrede voor eenige jaren Ceh voor een vasten en beften» djgen Vrede was er nog geene de minfte hoop> zijne fchatkisten weder,zoude kunnen vullen, en' in ftaat geraken om het Oorlog op nieuw, en- met'meerder kracht, voorttezetten. Dan,- hij verloor in deze redenering uit het oog, dat devermogens van dit Land, om het Oorlog door te«euen, even zo wel als die van den Vijand, geheel waren uitgeput; dat dit Land met onnoemlijke fchulden was bezwaard geworden, en dater geene mooglijkheid ware om daar uit te geraken, en om 's Lands vervallen zaken te herftelkm,, dan door de voordeden, welke eene Vrede aoude- kunnen aanbrengen :: en daarenboven dat de Mogenheden ,-die aan dit Land hunnehulpe hadden toegezegd en bevveezen, thans mede- buiten ftaat waren gefteld, om zich verder me^ zo  C «53 > zodanige kosten te bezwaren, nu meer dan ooit naar den Vrede reikhalsden, en van hunne zijde betoonden zich van de verdere hulpe aan deze Landen te zullen onttrekken, indien men weigerig bleef den Vrede te aanvaarden. De vGornaamfte Tegenftrever , welke de eer * fte Ambtenaar Secundus in dit geval had, was da eerfte Raadsman van het voornaamfte GeWéstdezes Lands : (dezelve waarvan ik in mijn vierde brief heb gewag gemaakt ,) deze Man was te doorzichtig , om de ware bedoelingen van den. eerften Ambtenaar niet te doorgronden , en had te veel liefde voor zijn Vaderland, om het zelve ten prooi te geven aan de overheerfching, waar mede 't zelve wierd bedreigd. Hij wendde daarom alle pogingen aan, om de oogmerken van den eerften Ambtenaar te verijdelen, en eenen Vrede door te drijven , naar welke alle welmeenende Liefhebbers van het Vaderland , met zb veel verlangen reikhalsden. Dit lag de eerfte grond tot den haat, welke de eerfte Ambtenaar tegen den eerften Raadsman heeft opgevat, en welke voor den laatstgemelden zulke doodelijke uitwerkfelen heeft gehad, als ik u reeds bij den voorschreven brief heb medegedeeld. Dan de eerfte Raadsman , offchoon hij dit wel bemerkte, ea. wel konde voorzien , dat het zelve eens voor herq gevaarlijke gevolgen konde hebben , wilde daarom zijne Vaderlandlievende bedoelingen niet laten varen j maar gebruikte alle zijne vermogens, om die te doen zegenpralen. En het aangenaam, en voor het Land zo heilzaam gevolg hier van was, dat, in weerwil der tegenftrijdige pogingen i 3 y*j»  r C «34 3 gen eerften Ambtenaar, verfcheide gewesten en fteden , op welke de eerfte Ambtenaar zijne» invloed had in het werk gefteld , om hen van den voorgeflagen Vrede afkeerig te maken, door de Gezanten der andere Mogenheden, we'ke tot tm toe hunne hulp aan dit Land hadden beweezen, en nu verklaarden zich te zullen moeten onttrekken , indien men van den Vrede afkeerig bleef, nu tot den Vrede wierden overgehaald; welke daarop , voor den tijd van twaalf jaren , getroffen wierd, en waarbij deze Landen voor vrije en onafhangelijke gewesten wierden verklaard. Hier floot mijn Vriend zijn verhaal, om het bij eene volgende gelegenheid weder te vervolgen : en hier zal ik dezen brief, om denzelven niet te lang te maken , ook afbrecken , en bij mijnen volgenden den hier afgebroken draad weder opvatten : terwijl ik ondertusfchen me? ©11? mooglijke hoogachting blijve uw oprechte Vriend.» TIEN-  TIENDE BRIEF. HOOGST GEËERDE VRIEND! ^Jiér nevens heb ik het genoegen u te kunnen toezenden, het DERDE VERVOLG DER GESCHIEDE* NIS VAN HET LAND DE(L BEDR OOGENEN» Daar nu, door het treffen van den Vrede voor ♦den tijd van twaalf jaren, ons Land dadelijk een fceftaan op zich zelve had bekomen, was het noodzaaklijk geweest, dat zij, die zich als Overheden opgeworpen , en het roer der Regeering jn handen genomen hadden , nu ook benevens het Volk middelen hadden beraamd tot het vormen van eene Regeeringswijze van dit Gemeenebest, op zodanige fundamenten gebouwd , dat niemand immer misbruik van zijn macht zoude hebben kunnen maken, op dat en de Regenten, sn het Volk hunne wederzijdfche betrekkingen en verplichtingen zouden kennen, en daardoor bepaald mogt worden, hoe men wederzijds elkanderen in het beftuur zou kunnen verdedigen, en tot het behartigen der algemeene belangen noodzaaken. Dan hier aan wierd nimmer gedacht. Of men zulks geheel onnoodig en nutteloos geoordeeld hebbe, dan of deheerschzucht 14 ia  ïsj Haat zij geweest, om het als zodanig te doenbefchouwen ; dan wel of de gewoone fluimerziejcte van dezen Landaard den Burger te vertraagd heeft gemaakt om zijne toenmalige Regeerers, welke zich reeds jn de ftoelen der eeren gevestigd hadden , tot de daartoe noodige opofferingen te beweegen, dit zijn zaken, waar omtrent de gefchiedenisfen van die dagen weinige ophelderingen geven. Dit is zeker , dat die geenen, lyejke tot dien tijd toe deze Landen beftuurd hadden, geen recht bezaten tot de Opperheerfchappij, geen' recht om de Oppermacht uit te oeffenen, of gehoorzaamheid van iemand der Ingezetenen af te vorderen, en geen vermogen om eenige bepalingen te maken op de Regeringsvorm; maar dat Zij' vérplicht' waren" geweest 'met "het Volk te raadplegen öp de'wijze hoe het bij vervolg wilde 'geregeerd zijn , en op de plichten Wélke door de Beftuurers hunner belangen moeten waargenomen worden. Dan, in plaats daar van blee"ven de Regenten, even als of zij zulks bij wettige erffenis of afllahd van den vorigén Eigenaar verkregen'hadden, in' hunne posten zitten, vórmden zich eigendunkelijke wetten, en maakten willekeurige inltellingén over een'Volk, 't welk hun Onderdaan niét was. En, het geen'alle verwondering te boven ftreefd, is , dat men gehéél uit het oog fcheen lekverliezen, dat die Vergadering, welke de Opperheerfchappij in handen nam,'bevorens was geweest een vertegenwoordigende Vergadering der Natie , om 'een breidel te zijn tegen de volftrekte Oppermacht vari den Vorst, iienzelv*n ia die plichten te houden, welke aan zij»  C ï37 ) tijn heerfchappij verbonden waren, en het Volk te befcherraen tegen de willekeurige ovcrheerfchmg welke hij over hetzelve zou durven ondernéemen. En nu, nu die Vergadering de verloren heerfchappije zich aanmatigde, behield dezelve dok het vermogen ',' 't 'wel k zij voor heen bezeten had, nu wierd geen ander Lichaam gevormd om h& Volk t'e vertegenwoordigen; maardie Vergadering, alle macht na zich'neemende , "welke de Vorst voor deezen bezeten had j en alle vermogen bahoudende, welke dezelve voor dezen , als vertegenwoordigende het Volk , had uitgeoerlend, bezat, of ma't.gde zich 'een zodanig uitgebreid vermogen aan, als nimmer een der vorige Voeten had bezeeten , of kunnen uitoefrenen. Intusfchcn was het den eerften Ambtenaar Secundus niet genoeg een zo aanzienlijkén post ia dezen ftaat tebckleedén, daar 'dezelve 'hem toch afhangelijk 'maakte van een groot aantaal der eerfte Burgers van dit Gemcencbest, welken zich aan het roer der Regeering hadden geplaatst, en welken hij, 'om zijne hoogc geboorte, altoos minder dan zich zelve bel'chouwde ; derhalven ftelde hij van tijd tot tijd middelen in het werk, om zich van alle onderwerping te ontrukken, om tot de Opperheerfchappij dezer gewesten te worden verheeven', ten minften om alle rechten van de Opperheerfchappije zich toe te eigenen , en dezelven uit te'oeflenen/ En geen wonder: want "ziende dat de Regeerers eigendunkelijk zich de rechten aanmatigden, en dat het Volk zich daartegen niet verzettede,' achtte hij zich even zo zeer gerechtigd, om zijne macht uitte breiden; en het i I4 was  OS*) was derhalven niet een verfchil met den wettigen Eigenaar van die rechten, namelijk met her V kennen: om dat zulks tot opheldering der gefchie» denis noodzaaklijk is. Deze Koning was meer bedreeven in de Godgeleerdheid dan in de Staatkunde, welke laatfte wetenfchap hem nochtans in zijnen kring meer te pas kwam dan de eerfte. Hij oeffende zich onophoudelijk in alle fpitsvinnigheden van de Godsdienftige twisten, onderzocht alles wat daar ' op eenige betrekking had , en fchreef zelf verhandelingen over verfchillende herftellingen , welke door zijne vleijers en door zulken wier partij hij aankleefde, bewonderd wierden. Dezp Koning heerschte over een Eiland, het welk zich de Opperheerfchappij der Zep aanmatigde, welks Inwooners , offchoon Bondgenoten van dit Land, en voor het grootfte gedeelte in Godsdienftige begrippen met de Bewooners deezer gewesten inftemmende , de grootfte Vijanden waren van onzen toen reeds aanmerkelijk toeneemenden rijkdom, en derhalven belang ftellen moesten, om onzen voorfpoed te krenken. Deze gevoelens, en de daar uit voortvloeiende handelingen der Eilanders , waren dikwerf door dep eerften Raadsman naakt opengelegd , en de belangens van dit Land , tegen de gevoelens en handelingen der Eilanders verdeedigd, Er was zelf ten dien rijdeden groot Man, welke, benevens den eerften Raadsman, mede dezelve partij in Godsdienftige begrippen aankleefde, welke opzettelijk eene verhandeling tegen de Opperheerfchappij der Zee gefchreven, en daarin onwederfpreeklijk betoogd had, dat zodanig een denkbeeld een loutere hersfenfehim , en de Zee voot  C m > vYip- alle Menfchen geliik de lucht voor alle vo« gelen , gemeen was. Het was derhalven, nier alleen uit hoofde van Godsdienftige begrippen * maar teffens , en wel voornamelijk om alle wederfpreekers van het aangematigd recht der Ei-, landers uit de Regeering dezes Lands te verbannen, dat deze Koning alle middelen in het werk ftelde om den eerften Raadsman, en allen die met hem van één gevoelen waren, den voet te ligten, in hoop dat hij dan zijn geliefkoosd denkbeeld beter zou zien goedkeuren , zijne Onderdanen daardoor zou zien heerfchen over den voorfpoed van deze hunne Bondgenooten, en deze dan geduldig zouden verdragen alle derooverijen, welke deze voorgevende Eigenaar der Zee, in fchijn van vriencffchap, hem zouden willen aandoen. Deze beginzelen van den Godgeleerden Koning en van den eerften Ambtenaar , waren wel zeer verfchillende, maar niet tegen eikanderen ftrij. dig De Koning had geen belang in het weeren der grootheid , door den eerften Ambtenaar bedoeld; en de laatstgemelde, zeekerlijk wel weetende dat de voorfpoed van een Volk niet gefchikt is om het zelve tot onderwerping te gewennen bad" geen redenen om den Koning daarin tegen te werken, en zijn hoogmoed aan den voorfpoed des" Volks te-onderwerpen. Het mag met een Land en Volk gaan, zo als het Wil, zulks is aan eenen Vorst, welke de Oppermacht zich op eene onwettige wijze zoekt eigen te maken, ten eenemaal oriverfchillig, wanneer hij maar zijne oogmerken bereiken, en het Volk onder zijnen Scepter doen knielen kan» De  De eerfte Ambtenaar bewoog, geliik men zegfj hemel en aarde, en misfchien tevens de hel; onï zijn partij, aan welke hij zich verbonden had, te doen zegenpralen. Dit viel hem niet moeilijk iri eenigen dezer verbonden Gewesten, waar dieverfchillen weinig anders dan alleen bij geruchten' bekend waren, en alwaar de aanwas van kundigheden nog niet genoeg gevorderd was, om de zaken, naar mate van derzelver aanbelang, te onderzoeken ; maar in dit voornaamfte Gewest vond hij den meesten tegenftand: vooral daarom, omdat het grootfte' aantal der Regeerers de partijVan den eerften Raad-man waren toegedaan, en men niet duister begon te bezeffen, waarop de eerfte Ambtenaar doelde. Indien hij nu elk Gewest bij deszelfs onfehendbare rechten had bewaard, gelijk hij volgens zijnen pleehtigen eed was verplicht geweest, en ieder Gewest had beichermd bij zijne onaf hanglijkheid van andere Gewesten , welke ieder in eenen volftrekten zin bij' de gemaakte vereeniging had voorbehouden, dan zou het hem onmooglijk zijn geweest, om over den eerften Raadsman en zijn Partij te zegenpralen. Hij moest het dan, om, niettegenftaande zijne duure verplichting, zijne oogmerken te bereiken, als een zaak doen voorkomen, welke niet ieder Gewest op zich zelve betrof, maar tot de algemeene belangen van alle de verbonden landfchappen betrekking had; en dezelve daardoor ondergefchikt maken aan eene vergadering welke over de algemeene belangen, als over de verdeediging tegen alle vijandlijke aanflagen, over oorlog en vrede, der gezamenlijke Gewesten gefteld, maar  C ï43 ) juist volftrekt onbevoegd, om zich eenïg het ge* tingfte gezag over een der Gewesten, in bijzondere zaken, aan te matigen. De eerfte Raadsman , wel voorziende welke uitwerkfelen die pogingen moesten' hebben, indien dezelven niet bij tijds, met alle macht, wierden tegengegaan, gebruikte allen zijnen invloed om voor te komen, dat de rechten van dat Gewest, waarop hij, uit hoofde van de plichten aan zijne ambtsbediening verbonden, zulke nauwe betrekking had, gewelddadig zouden worden gefchonden , en door dien invloed wierd ook be«j floten in ieder Stad een zeker getal vanManfchappen ten kosten van het Gewest, gewapend te onderhouden, om die Steden voor eene geweldige overheerfching te beveiligen. Men wist toch» dat de eerfte Ambtenaar een volkomen en onbepaald vermogen had over de krijgsmacht van den Staat; dat eenige andere Gewesten zouden hebben goedgekeurd dat dezelve door hem in dit geval wierden gebruikt, dat hij daarvan, zelf zonder de toeftemming van eenige dier Gewesten te vragen, konde gebruik maken, wanneer hij wilde, en dat dezelve krijgsmacht geene zwarig. beid zoude maken, om op zijne wenken zich te laten in het werk ftellen, tegen de belangen van den Burger, met wiens zweet en bloed dezelven wierd onderhouden. Het was voor den eerften Ambtenaar genoegzaam volftrekt onmooglijk zijne oogmerken te be-< reiken, zo lang de eerfte Raadsman zijnen invloed behield. Hierom moest hij noodwendig bedacht zijn, om die Beftuuxers van de belangen dezes Lands,  L".ndefluitetï, om u intusfchen gelegenheid en tijd te verfchaffen om hier over uwe aanmerkingen te. maken; terwijl ik mij, met alle ware hoogachting, tioeme» uw onveranderlijke Vriend. ELFDE BRIEF. beste vriend,1. Om aan uw verlangen, zq fpoedig als mij; moogljjk is, te voldoen, zende ik u hier nevens tyèt vierde vervoeg der geschiede nis van het land der bedrogenen. De eerfte Ambtenaar Secundus betoonde in alle. zijne daden, zo, die hij zelve bedreef, als welken door middel van zijnen invloed door an* deren bedreven wierden, ten allerduidelijkften, dat hij meer krijgs- dan ftaatkunde bezat. Indien hij ftaatkunde genoeg had bezeeten, dan zou het hem bekend zijn geweest, dat, om zijne oogmerken te bereiken, om van eerften Ambtenaar volftrekt Opperheer te worden, meer fijne ftreeken dan geweld, meer zachtheid dan driftige voortvarenheid, vereischt word. Men denke daarom niet, dat hij nooit na de Opperheerfchappij ge- ftaan  ftaan hebbe: dan zou men zich aanmerkelijk éa moedwillig vergisfen. Onder alle de eerfte Ambtenaren, van Primus af, tot den tegenvvoordigen toe, is er geene geweest, welke niet min of meer blijken heeft gegeven, dat hij met zijne bediening van eerften Ambtenaar niet te vreden ware, maar zich toeleide, om, zo al niet den heerlijken er. luisterrijken tijtel, ten minftcn de daadlijke tiitoeffening der opperfte macht zich toe te eigenen. Wanneer men hooggaande gunften wil erlangen, dan baat geen geweld, dan is het ook niet genoeg dezelve eenigermate verdiend te hebben; maar men moet zich zeiven bedekk.n agter het mom van belangeloosheid, en zich gedragen als of men geene andere bedoelingen had, dan alleen om het nut van anderen te behartigen. Deze konst bezat de eerfte Ambtenaar Primus in den hoogften graad. Hij wist zich zo zeer agter den fchijn van belangeloosheid te verfchuilen, dat maar weinigen zijne oogmerken, waar door hij na de Opperheerfchappij ftreefde, konden bemerken. En hier door zou hij ook voorzeker zijne oogmerken bereikt hebben, in*, dien een ontijdige dood hierin niet voorzien had. Maar de eerfte Ambtenaar Secundus, in het oorlog geboren en opgevoed, wiens geheele aanleg was geweest om zich daarin te volmaken, geene andere fijne itreeken geleerd hebbende dan die tot het oorlog betrekking hadden, en alleen gefchikt om alle zijne oogmerken op eene oorlogzuchtige, dat is op eene gewelddadige wijze, door te drijven, bezat derhalven die vermogensmet om de Ogperhceifchappij voor zich te kunK4 ne*  C 152 > Tien bekomen. Meer dan eens ftelde hij daartoe, zijne pogingen in het werk, maar de invloed van den eerften Raadsman, wiens ongelukkig lot ik u reeds heb medegedeeld, en welke voorzag hoe Schadelijk dit voor zijn Vaderland zijn zoude, verijdelde alle. deze aanilagen: en dit is eene dèr gewichtigfte redenen geweest van den haat, welke de eerfte Ambtenaar tegen hem had opgevat, en welke zulke doodelijke gevolgen gehad heeft. Daarna had hij door het onwettig en gewelddadig afzetten van Regenten, welken niet blindeling aan zijne, begeerten wilden voldoen, en door anderen in derzelver plaats aan te ftellen, welken hij vooraf wist zijne Afhangelingen te zijn, den invloed van den eerften Raadsman wel gefnuikt; vervolgens had hij door het vermoorden van den braven Grijsaard, endoor het gevangen zetten en verbannen van andere brave Vaderlanders, den moed wel uitgebluscht van zulken, welken nog kennis- hadden wat hun plicht van hen afvorderde; maar hij had door dat alles de liefde en het vertrouwen der beste Burgeren verloren, welke er volftrekt vereischt wierden, en zonder welker toeftemming, althans tegen welker fchijnbaar ongenoegen de Beftuurers den ftap niet zouden hebben durven wagen, om hem tot Opperheer te verhoogen: te minder omdat zij zeiven ook het vertrouwen der Ingezeeteuen misten. En geen wonder, dat, zowel de eerfte Ambtenaar als de Regeerers van 's Lands belangen, de liefde en het vertrouwen van 's Lands Ingezeeteïicn verloren hadden. Want in het oorlog, om de  j C 153 3 de vrijheid- te bekomen, waren drukkende beIas-> tingen op den nek der Burgeren gelegd, en de overtuiging-, dat het oorlog ontzagchelijke kosten verflind, had den Burger bewoogen, die lasten zonder tegenmorren op te brengen. Dan, men hoopte, dat deze lasten aanmerkelijk zouden worden verminderd , zo dra de twaalfjarige vreede gefloten was; ten minden zo dra de fchulden, welken uit het oorlog geboren waren, weder zouden zijn afgelost. Men had verwacht» dat, daar men geene redenen voor als nog had om te hoopen, dat na den afloop der gemelde twaalf jaren, de vreede zoude worden verlengd, of op een duurzamen voet gebragt, maar daar men in tegendeel alle redenen had om te duchten, dat alsdan het oorlog met vernieuwden ijver cn krachten zou worden voortgezet, men had, zegge ik, verwacht, dat men alle mooglijke Spaarzaamheid zou hebben, gebruikt, om te zorgen, dat, bij het aanbreeken van dat vreesfelijk ogenblik, 's Lands nu vervallen fchatkist behoorlijk zoude zijn voorzien geweest, om dus niet in de noodzaaklijkheid te zijn den Burger weder, boven vermogen te bezwaren. Dan, het fcheen den eerften Ambtenaar onverfchillig, of hij de ware belangen, van zijn Vaderland behartigde, of dezelven verwaarloosde; in tegendeel, eigen belangen waren alleen de drijfveeren van alle zijne daaden; met opoffering dier belangen, welken hij zo duur bezworen en op zich genomen had. Tot het fluiten van den twaalfjarigen vreede, welken hij zo lang gedwarsboomd had, als ki] met mooglijkheid had kunnen doen, had hij K 5 niet  C 154 ) niet willen toen-ommen, en zou daarin nooit geftemd hebben, indien de Beftuurers dezes Lands, welken altoos te lafhartig zijn geweest Om den eerften Ambtenaar binnen de palen van zijne macht en verplichtingen te houden, hem niet eene aanmerkelijke fomme jaarlijks hadden toegelegd, en indien zij niet teffens hadden beloofd eene aanmerkelijke krijgsmacht op de been te zullen houden: welke, aan de eene zijde, door desfelfs kostbaarheid den Burger moest treffen, en, aan de andere zijde, door den int vloed van den eerften Ambtenaar op de krijgsmacht, gelegenheid moest verfchaffen om den Burger en zijnen Regent te onderdrukken. Daar en boven hadden' eerst de Kerkvergade* ïing, daarna de rechtspleegingen tegen zo veele waardige Vaderlanders, 's Lands fchatten, door den Burger opgebragt, aanmerkelijk verminderd. En wat was hier mede gewonnen? Niets anders, dan dat men den Onderzoeker der waarheid voor eeuwig aan banden gelegd en buiten de mooglijkheid gebragt had om dezelven verder na te fpoo» ren; en dat men het Vaderland van zijne waardigfte Voorftanders had beroofd. Hier bij kwam nog, dat de eerfte Ambtenaar zijn invloed op 's Lands beftuur misbruikte, om geduurende den vrede in andere Landen oorlog te zoeken en te voeren, en dat zijne Regeerers zich blindeling lieten leiden door hem, welke verplicht was hen te gehoorzamen. Moet men zich niet verwonderen, dat een Gemeenebest, 't welk nog nauwelijks een beftaan verkreegen had, 't welk nog nauwelijks de vruchten van den aangena- jpaeja,  ( 155) »icn. vrede, en dat nog maar voor een kort heftek van tijd, begon te fmaaken, 't welk door het oorlog in zulke ontzagchelijke en bijna onbetaalbaare fchulden was gezonken, waardoor men genoodzaakt was geweest den Burger zo bovenmatig te belasten, zich vrijwillig ging ftee-. ken in oorlogen buiten hunne grenspalen, welke met hunne zaak geene de minfte betrekking hadden? Dan, de eerfte Ambtenaar Secundus wa* een Man, welke niet leefde, indien hij buiten zijnen kring geplaatst was, en deze was het oorlog.. Hij vreesde, dat hi} zijne macht op het kriigsvolk zoude verliezen ; of dat 's Lands mach-f ten hem daarin voor zo verre hij zijn vermogen op het zelve buiten de palen bragt, zouden inkorten; of wel dat de Beftuurers. van het Vaderland zouden befluiten in den tijd van vrede de krijgsmacht te verminderen. En, daar hij nu, door zijnen aanhang , welke het grootfte gedeelte der Regeerers uitmaakte, op alle raadpleegingen en befluiten eenen onbetamelijken invloed had, was het niet te verwonderen, dat hij vermogen bezat om hen tot dat, voor den Lande zo verderflijk, oorlog te doen befluiten. Het grootfte gedeelte toch was hunne eereposten aan hem, en aan zijn onmatig gezag, verfchuldigd, en zij konden zeer gereedelijk de belangen van het Vaderland, tot welker betrachting hij hen ook niet verheeven had, verwaarlozen, om hem te believen. Hoe konde het nu anders zijn, of de Burger, welke, in plaats van verlichting te bekomen , nog vermeerdering van lasten moest op?, brengen, moest ook alle liefde en vertrouwen, VOQD"  (I5<5) Vooral op hem en zijnen aanhang, onherstelbaar verliezen? Geen wonder dan ook, dat door zodanige beheerfching , bij het eindigen van den twaalfjarigen Vreede , de Schatkist leedig, en het Land nog even diep in fchulden gedompeld was , als voor deszelfs begin. Geen wonder dat men den Burger bij aanhoudendheid, al meer en meer, boven vermogen moest bezwaren. Geen wonder, dat men, beducht zijnde, dat het al te aanmerkelijk vermeerderen van lasten der Burgers de-oogen te veel zou openen, en ^en doen zien welke gebreken er in het beftuur plaats hadden, zich, uit gebrek van genoegzame en voldoende gelden , niet in ftaat konde ftellen, gelijk het behoorde, om den Vijand met macht tegen te gaan; en dat men nu hier door van de eene zijde aan hem gelegenheid verfchafte, om met kleine vermogens gewichtige onderneemingen te doen; en zich aan de andere zijde in de onmooglijkheid ftelde om aan hem die flagen toe te brengen, welke men anderfints, uit hoofde van zijn onvermogen, zoude hebben kunnen deen. Het is buiten twijfTel, dat de Vijanden minder gelegenheid zoude hebben gehad om zich te herftellcn , als wij zouden gehad hébben, indien onze zaken behoorlijk waren beftemd geweest, en het is buiten twijffel, dat men hen, indien men zich in ftaat had gefteld, waartoe men zich geduurende den Vreede had moeten bereiden , m zeer weinig tijd zoude hebben kunnen nood-, zaken om den Vreede te fmeeken. Nu veroorzaakte ons onvermogen, dat de Vijand nu en dan eenj*  057) frenige voordeden behaalde, en dat men hem niet konde of durfde aantasten, zo als men wel zoude begeerd hebben. Men'zag toe ook wel den' misflag , waaraan men zich had fchuldig gemaakt ; maar het was te laat om dien te herftellen , en men was dus genoodzaakt, zo goed als men nog konde, gebruik te maken van het vermogen dat men behouden had, Men moet zich, bij het herdenken van dat alles, en bij de befchouwing Van de omftandigheden van dien tijd, dikwerf ten hoogften verwonderen , hoe het nog mooglijk is geweest, dat wij toen niet volftrekt verloren zijn geraakt, en weder onder de macht onzer Vijanden gebragt. Het is volftrekt zeker, dat onze toeftand in die dagen, door de misdagen in het beftuur welken hadden plaats gegreepen, in veel llegter ftaat ware, dan in die dagen, wanneer het Oorlog tegen onzen verbitterden Opperheer eerst een aanvang nam. In die veege oogenblikken had men nog Mogenheden , welken, niet uit liefde voor dit Land en Volk (zodanige drijfveeren bewegen nooit de harten van Vorften) maar uit eigen belang, om dat onze Vijand ook hun Vijand was , en omdat zij er belang in hadden, om zijne krijgsmacht buiten hunne Landpalen werk te verfchaffen , en alzo het Oorlog van hunne grenzen af te houden, aan ons hulp en onderftand verleenden ; offchoon zodanige artzenij dikwerf nog nadeeliger en gevaarlijker bevonden is, dandekwaai zelve. Maar nu had men geduurende den Vreede ook die Vijanden tot Vijanden gemaakt, tegen welken men zich derhalven mede moest wapenen. Êlders had men zich in porlogep gefteeken, waar-  C i5«5 waaruit men zich zo gemakkelijk, als de omftandigheden wel vereischten, niet konde redden. Wie, die dit alles herdenkt, moet zich niet verwonderen, dat wij nog dien ftrik ontkomen zijn? Eindelijk was het eindpetk des levens, 'twelk aan den eerften Ambtenaar was voorgefchreven voltrokken, en hij ftierf, onder het gevoel der Verachting van Burgeren en Ingezetenen , eri van het wantrouwen der Beftuurers welken nog eenigzints met een zucht voor het belang Vah het Vaderland bezield waren. En nooit zou hij zich, indien hij zijn hoofd eetts Voor èenige ogenblikken had mogen opbeuren, hebben kunnen beroemen , dat een eenig weldenkend In» tvooner dezes Lands eén traan op zijn grafzerk had geftort; of het moesten zijn geweest tranen Vah blijdfchap over zijn dood, of ook van droefheid , omdat de dood het Vaderland zo fpade Van hem verlost had. Hier eindige ik dezen brief; en hope met dè eerstvolgende gelegenheid u het vervolg dezer gefchiedenis te zullen kunnen zenden: misfchien zal ik die nog' wel kunnen vinden eer deze van hier vertrekt. Hoe het ook zij, wees Verzekerd, dat ik niets zal verzuimen, om u zó Veel kennis van dit Land, deszelfs gefchiedenis , Regeeringsgefteldheid en zeden , mede te deelen, als ik zelve maar eenigzints zal kunnen tnachtig worden. En niets zal mij aangenamer Jiijn, dan wanneer ik eens van u zal mogen verneemen, dat gij uit alles wat ik u gemeld heb, en nog melden zal , zo veel genoegen eu nut- ,tig-  C Z59) tigheid getrokken hebt, als ik daaruit heb mogen genieten. Vaar intusfchen wel! groet alle mijne en uwe vrienden en bekenden, en gelooxr dat ik altoos zijn zal uw onveranderlijke Vriend. TWAALFDE BRIEF* WAARDSTE VRIEND' Jngövolge van mijne hoop, welke ik u bij het. llot mijner vorige mededeelde, heb ik het genoegen u thans, te gelijk met de vorige , te kunnen toezenden, het VIJFDE VERVOLG VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER BEDROOGENEN, Na het eindigen van het leven des eerften Ambtenaar Secundus, wierd het noodig geoordeeld* eenen anderen eerden Ambtenaar aan te ftellen: omdat, terwijl dit Land nog in Oorlog was, man een hoofd over de krijgsmacht noodig had. Zij die de beftuuring des Lands hadden op zich genomen, hadden wel behooren te bezeffen, dat hetnadeelig, en zelfs voor de onaf bangelijkheid ' des Lahds gevaarlijk ware, het ambt van eerften Ambtenaar , en dat van Opperhoofd over de krijgsmaeht in een perfoon vereenigd ,te lateti* maat»  waar men fcheen daaromtrent nog blind të zijn of volftrekt blind te willen wezen, en men beflöot deze al weder met eikanderen verbonden te laten. De eerfte Ambtenaar Secundus was nimmer gehuwd geweest, en had derhalven geene echte kinderen nagelaten. De verkiezing der meeste Gewesten vielen op een zoön van den eerften Ambtenaar Primus , en broeder van dett' eerften Ambtenaar Secundus , denwelken ik nu tot onderfcheiding Tcrtius noemen zal. Gaarne had dezelve gezien, dat de bediening van eerften Ambtenaar over alle dè Géwesten aart hem ware opgedragen geworden, om daardoor des te eerder gelegenheid te verkrijgen tot het aanmatigen van het volftrekte Oppergezag ; dan, eenige weinige gewesten zagen 't gevaar, 'twelk daar uit voor *sLands vrijheid te duchten was, en beflooten daarom eenen anderen tot eerften Ambtenaar aan te ftellen. Deze Tertius was een Man van zeer . gematigde en verdraagzaame denkbeelden 5 endaar uit volgde natuurlijk, dat de vervolgingen, welke bij het leven van zijnen heethoofdigen en onverzèttelijkeh Broeder, tegen eenigen, Welke de Godsdienftige léerftellingen, die nu bij de Kerkvergadering gedoemd waren, aankleevden, hadden plaats gegreepen, een einde namen, en dat zij, welken om die oorzaak hün Vaderland hadden moeten verlaten , weder vrij daarin mogten komen woonen. Nochtans, hoe gematigd hij Ook was, kon hij nooit bewogen worden, om aan eenen grooten Man, welke bevorens tot eene ëëuwige gevangenis veroordeeld , maar door eene fijne list zijnen kerker ontvlucht was, de vrij.  yri'heid te fchenken om op zijnen vaderlijken grond te rug te keeren. Dit fchrijve ik niet toe aan eenen haat tegen dezen grooten Man; want liij was altoos zijn vriend geweest; niet aan eenen haat tegen en afkeer van zijne begrippen in het iluk van den Godsdienst, want daar tegen had de eerfte Ambtenaar zich nooit fterk verzet; maar aan zijn zucht om zulke Regenten te believen , welken een onverzoenbaren wrok tegen dien grooten Vaderlander hadden opgevat : opdat hij daar door nog te eerder mogt komen tot de Opperheerfchappij , welke hij even zo zeer als zijne voorzaten bedoelde» Deze Tertius bezat geen minder knjgsmoed dan zijn Broeder Secundus bezeeten had ; onder wiens oog hij de kunst des Oorlogs had geleerd : en hier door heeft hij aan dit Land groote voordeelen toegebragt, daar hij den Vijand op allerhande wijzen te keer ging, hem de eene Stad voor en de andere na ontweldigde, en eindelijk, nóg voor zijnen dood , in de noodzaaklijkheid bragt, om voorflagen toteenen be« iftendigen Vreede te doen» Dan hoe gematigd, hoe zachtzinnig hij ook ware; hij was niet minder befmet van het euvel, waar mede zijne Voorzaten waren bezoedeld geweest. Hij zocht zich namelijk alles toe te eigenen wat maar met mooglijkheid te bekomen wrsï hij zocht zijn vermogen meer en meer Uit te breiden; hij zocht eenen onbepaalden invloed ta verkrijgen om alle befluiten der Beftuurers haaf zijnen wensch te doen uitvallen. Hij wist het zodanig te fchikken , dat zijn zoon, toen nog nauL we*  (i6* y welijks den ouderdom van drie jaren bereikt hebbende , wierd aangefteld tot algemeen Opperbevelhebber over het krijgsvolk te paard. Hoe ongefchikt deze ook, in zulke hagchelijke tijdsomftandigheden , als men toen nog beleevde , waarin men ervaren krijgsvorsten noodig had , voor zulken gewichtigen post zijnmogt, hoezeer hij dit zelve , als een kundig , en in den krijg reeds bejaard geworden Oorlogs - Man, moest begreepen hebben , hij liet zich deze ichikking, alleen ten zijnen beüeve, en om hem te pluimilrijken, en voorzeker niet dan met zijn voorweeten beflooten, welgevallen Hij liet zich welgevallen, dat de pöst van eerften Ambtenaar erffelijk wierd verklaard in zijn geflacht, daar hem niet onbekend konde zijn, dat niemand konde verzekerd zijn dat afftammelingen altoos beantwoorden zullen aan de voorbeelden hunner Voorvaderen , dat niemand tot het bekomen der hooge waardigheden, welke hij bezat, gerechtigd kon zijn , of gefchikt ware dan zulken, die reeds blijken hadden gegeven vah ware liefde tot het Vaderland, en van zodanige vermogens als men noodig heeft om de gewichtige plichten daartoe behoorende uit te voeren; daar hem ook niet onbekend was , dat er bekwaamheden toe vereischt werden welke men niet door geboorte ontvangt. In zijne dagen begonnen eenige Beftuurers dezes Lands, welke door geboorte, en door het bezitten eenigerniets beduidende, enteneenemaal vervallen landgoederen , zich het recht aantematigen , om te regeeren, en tot zijne zijde over te hel-  C 163) hellen. Zij, die geen andere verdienden bezaten, dan een aangematigd recht op geboorte, en aangeërfde aanzienlijkheid, zonder door eigen verrichtingen iets tot die verdienden te hebben toegebragt, zochten hem in alles te believen, om daar door zich meester te maken van de aanzienlijkde bedieningen, en daar door hunne, over het algemeen zeer vervallen, middelen en vermogens te onderdeunen en herdellen. Zijne Voorzaten, vooral zijn Broeder, had dikwerf ondervonden, dat deze aanzienelijken hem nu en dan in den Weg waren, wanneer hij het Vaderland en deszelfs belangen aan zijne heerschzucht wilde opofferen, of wanneer zijne vervolgzucht hem buiten het fpoor der betaamlijkheid deed hollen; maar nu was de tijd geboren, dat zij daven wilden worden van hem, over wien zij, ingevolge hun aangenomen vermogen, nea vens anderen het gebied moesten voeren. Dit deeden zij wel eerst, door hem in alles naar de oogen te zien, en in geene beduiten te demmert dan welke zij verzeekerd waren zijne toeftemming en goedkeuring weg te dragen; maar die was nog niet genoegt neen; zij namen hem aan als het hoofd van hunne Vergadering. En hier door verkreeg hij gelegenheid, om in die zelve Vergadering nog eenige andere zijner werktuigen in te dringen, en hij, wiens post al leer* was om de uitvoerende macht te bekleeden, verkreeg nu zitting in die Vergadering, waaruit hij zijne beveelen moest ontvangen, waardoor hij de middelen aan de hand kreeg* om ook de beveelende beduiten welke hij moesê L a v it-  C 164 t uitvoeren , naar zijnen wensch te doen uitvallen. Het Was natuurlijk, dat hij door zulke middelen een onbepaald vermogen verkreeg, het geen eenmaal ten nadeele van dit Land verftrekken moest. Ook bezat hij in eene andere Vergadering, welke over de algemeene belangen van de. ze vereenigde Gewesten het beftuur had, eenen zo uitgebreiden invloed, dat hij alles naar zijne begeerten regelde. Dat alles ftak veele Regenten van eenige Steden al te fterk in de oogen, welken daarom hunne pogingen aanwendden om dien geduurig toeneemende invloed, en dat al te hoog aanwasfchend vermogen, binnen zijne rechte palen te rug te brengen. Dan, deze pogingen wist hij wel ras te beteugelen, door het afzetten van fommige Beftuurers uit hunne posten, en het vervullen van derzelver plaatfen met zulke andere Regeerers, van welke hij verzekerd was, •dat zij zijne belangen waren toegedaan. Er was geen plaats in dit Land, welke zo zeer de macht van dezen eerften Ambtenaar zocht te bepalen, dan een der grootfte handeldrijvende Steden van dit aanzienlijkfte Gewest. In vorige dagen hadden de Beftuurers van deze Stad het meeste toegebragt aan het uitgebreid vermogen van den vorigen eerften Ambtenaar Secundus; doch, nu ondervindende, hoe dat fteedsaanwasfchend vermogen het Land tot verderf zoude moeten verftrekken, en zekerlijk nu belang Hellende in het fnuiken van eene, voor hun zo fchadelijke als gevaarlijke, oppermacht, ftelden zij zo veele middelen daartegen in het werk, als zij fee-  § bevorens hadden toegebragt, om dat vermögett te doen aangroeijen. En dit was de reden, waarom de eerfte Ambtenaar Tertius een onverzoenbare haat tegen die Stad opvattede, en geene mid« delen, hoe kostbaar ook voor het Land, onbeproefd liet om eene andere Stad, even zo wel, en misfchien beter, tot den koophandel gelegen, doch welke nog in het bezit van den Vijand was , machtig te worden, om door dezelve die groote Stad in haren koophandel te belemmeren. Doch, welke moeite hij daartoe ook aangewend, hoe veele kosten hij daarom ook ten lasten van deze Gewesten verfpild heeft, zelf met verwaarlozing van fommigen voor het Vaderland gewichtiger onderneemingen, heeft hij nooit in dat voorneemen kunnen Hagen. Men had bij het leven van dezen eerften Ambtenaar, in een der Gewesten waarin hij dezen post niet bekleedde, waarop hij geen de minfte betrekking had, dan welke voortvloeide uit deszelfs verband met de andere Gewesten, en uit zijnen post van opperften Bevelhebber der geheele krijgsmacht der verbonden Landfchappen, aan de Burgers de macht gegeven, om hunne eigen Beftuurers aan te ftellen, en zulken, welken zij niet gefchikt oordeelden , om hunne belangen waar te nemen, van hunne posten te ontllaan. Ea ivanneer men onpartijdig oordeelen wil, dan zou men zich deze vragen moeten voordellen: wie zijn de bevoegde perfoonen , om te oordeelen over de gefchiktheid der voorwerpen, welke moeten gekozen worden om de algemeene belangen der Burgeren voor te ftaan en te beftuurcn'? L 3 Ziia  C 16-6 > Zijn het de Regenten, welke reeds in die posten gefteld zijn? Maar dan loopt men immers gevaar» dat maagfchap en betrekkingen meer de drijfveeren zullen zijn, om iemand tot het bewind te roe* pen, dan de ware belangen van het Vaderland. — is het de eerfte Ambtenaar? Maar deze kan immers niet overal tegenwoordig zijn,; het is hem niet mooglijk alle Burgers, waaruit de verkiezing moet gefchieden , in hunne bekwaamheden of verdienftèn te kennen; hij kent hen nauwelijks anders, dan door de diepfte vernederingen, welke zij nu en dan voor hem begaan, om zijne gunst te verwerven. —- Het moeten derhalven de Burgers van eene plaats zelve zijn, welke het meest, welke alleen bevoegd zijn, om uit hun midden eenen Beftuurer hunner zaken te verkie» zen: om dat zij het best, het onpartijdigst over de verdienftèn hunner' Medeburgeren kunnen oordeelen. ■ ■ ■ Dan, de eerfte Ambtenaar begreep dit ftuk anders; offehoon dit begrip in het geval, waar van ik thans fpreeke, in geen aanmerking konde komen. Hij gevoelde wel, dat, indien dit rechtaan den Burger wierd toegekend, zijne macht eerlang binnen al te nauwe, en voor hem ondraaglijke grenspalen zou gebragt worden. En derhalven, offehoon hij in dat Gewest geen macht of bediening had, deed de vrees, dat zulks ook tot andere Gewesten zoude overflaan, hem zijnen invloed misbruiken bij die Vergadering, aan welke het beftuur over de algemeene belangen der verbonden Gewesten Was toevertrouwd; en deze, offehoon mede niet bevoegd om zodanige hl acht in een bijzonder Gewest uit te oeftenen, mis-  ( 167) misbruikte ook haar vermogen, en~ vernietigd* het geen door den Burger wettig was verricht. In dezen tijd begon de invloed geboren te worden van het meer gemelde Koningrijk, over de zee gelegen, welke invloed uit dc vermaagfchapping met het huis van den eerften Ambtenaar Tertius oorfprong nam: een invloed, die naderhand zulke geduchte Hagen aan dit Land heeft toegebragt, en waarvan ik u opzijn tijd de berichten zal mededeelen. Ondertusfchen wilde deze Ambtenaar Tcrlius zijne veroveringen op den Vijand geduurig voortzetten; en om de Bewooners van die plaatzen, welken nog in de macht van den Vijand waren , meer aan te moedigen om zich aan zijne of aan zijner Meesteren wapenen te onderwerpen, beloofde hij hen, zonder daar toe eenige macht of gezag bekomen te hebben, zodanige vrijheid van Godsdienstoeffening, als in deze Landen door de wetten volftrekt verboden was, en welke hij hen derhalven niet zoude hebben kunnen bezorgen, indien zij zich al aan hem hadden willen onderwerpen , zonder al weder zijnen invloed te misbruiken, en 's Lands wetten te verkrachten; waar in hij al weder geene zwarigheden zoude gevonden hebben. Eindelijk, na het voeren van eenen langduurigen en kostbaren oorlog, begon de heilzon des Vreedes op te dagen. De Vijand, uitgeput in zijne vermogens, buiten ftaat om het oorlog langer gaande te houden, en wel ziende, dat het onmooglijk ware geworden om deze Landen wedef onder zijne gehoorzaamheid te brengen, deed L 4 zei»  C 163 ) zelve aanzoeken van vreede, en moest zich vernederen, om hen, welke hij als zijne -rebeileerende Onderdanen had befchouwd, tot dat einde de eerfte voorflagen te doen. De eerfte Ambtenaar, in het oorlog de bron vindende van zijn meer en meer aangroeijend vermogen, zocht wel geduurig middelen in het werk te ftellen om den vreede te beletten; doch te vergeefs: om dat de meeste Gewesten uitgeput, en door het oorlog met veele fchulden bezwaard waren, om welke reden zij genoodzaakt waren, hoe zeer veele Regenten hem zochten te believen, mede naar den lieven Vrede te reikhalzen. Daaren■boven begonnen de krachten van den eerften Ambtenaar hem te begeven; zijn lighaam was afgemat, en zijn geest begon hem te verlaten. Hij moest derhalven, met of tegen zijnen wil, toeftemmenin de onderhandelingen, welken over den vrede gehouden wierden. Er was eene groote zwarigheid, welke men in dit alles niet konde ontworftelen of te boven komen. Men had, geduurerde eenige jaren,het oorlog gemeenfchappelijk gevoerd met eenen Koning, welke te Lande ons zeer nabij gelegen was. Men had met den Jvcn verbindtenisfea aangegaan, welken, 't zij ingewikkeld, 't zij rechtftreeks. ftrektei >m Wederzijds geen vrede met den Vijand te fluiten, dan m< gemene bewilliging. Ondertusfchen waren de zaken tusfchen dien Monarch en den Vijand nog niet tot die rijpheid gek men, dar er een vredehandeling tusfchen hen, met hoop van een goed gevolg, konde ondernomen worden. Welke waren nu de wa-  ware belangen van het Vaderland in deze onzekerheid V Moest men nu vrede maken, en zijnen Vriend in het oorlog laten fteeken? of in het oorlog blijven, en gemeenfchappelijk met zijnen Vriend den gemeenen Vijand verder tot reden brengen? Door het eerfte geraakte men wel uit eene groote verwarring, en uit eene geduurig" fchrikbarende omftandigheid, en men verkreeg door dat middel ook het oogmerk, waarom menzo lang geftreeden, zo veele fchatten verfpild, zo veel bloed geftort had, namelijk de Vrijheid en onafhangelijkheid. Maar was het dankbaar gehandeld, eenen Vriend, welke zo meenigmalen in het openbaar en in het geheim onderftand van geld en krijgsmacht gegeven had, dan ook voornamelijk wanneer de nood het nijpendfte, ea het gevaar ten hoogften top geklommen was, wiens hulpvaardigheid aan deze Landen hem in het oorlog gewikkeld had, om zulken Vriend (al ware het zo dat men in dit alles niets dan eigenbelang zag doorftralen, hetwelk in geene aanmerking moest komen, om dat men het zelvS genot daar van had bekomen, als of het uit enkele goedwilligheid v/are gefchied,) om zulkea Vriend, zegge ik, niettegenftaande de plechtigfte verbindtenisfen, nu in het gevaar te laten, en er zich zelve, ten zijnen kosten, uit te redden? Was het onvermogen, tot het verder voortzetten van eenen oorlog, zo hoog geklommen, dat het onmooglijk ware, om met den ouden Bondgenoot gemeenfchappelijk den Vijand nog eenige llagen toe te brengen, en hem daardoor te noodzaaken, om niet alleen met dit Land, maar ook met ortL $ 2ej|  C 170 ) zen Vriend, eenen eerlijken en duurzamen vrede te fluiten? Zou men door dat middel dien Vriend niet meer en meer aan zich verbonden hebben? En kon het tegen eikanderen opweegen eenen ouden Vijand, welke toch nooit nalaten zoude zijne vijandfchap tegen ons bij alle voorkomende gelegenheden te betoonen, zich tot eenen geveinsden Vriend te maken, welke, uit hoofde van zijne afgelegenheid, nooit in ftaat zoude zijn om ons eenige wezenlijke hulp toe te brengen; en daar en tegen eenen ouden Vriend zich tot Vijand te maken, weike ons, door zijne nabijheid, wanneer de gelegenheid hem gunftig toefcheen, zodanige onafweerbare Hagen kon toebrengen, waar door wij op den rand van onzen ondergang zouden worden gebragt? Dit alles moest men, indien men eenige Staatkunde bezat, Onvermijdelijk te gemoet zien. Dit alles moest men rijpelijk overwegen. En derhalven moest men zich niet in zulk een onvermijdelijk gevaar ftellen, zonder te gelijk verzekerd te zijn, dat men in andere Mogenheden eene evenredige vriendfchap zou aantreffen, en een gelijke hulp kunnen verwachten, om denzelven Vijand, welke men zich daardoor zoude op den hals halen, indien zijn vijandfchap zoude uitbarften, af te weeren. Maar van wien zou men in zulk geval vriendfchap en onderfteuning verwachten? De overzeefche Monarch, met welke wij in verbond waren, en die door vervvantfchap met het huis van den eerften Ambtenaar eenige betrekking op deze Landen had, was niet vermogende om ons eenige, veel min genoegzame hulp te Lande toe te bren-  brengen; ook was dezelve met eene bittere nijd bezield wegens dien voorfpoed, welken wij zelf in tijden van oorlog reeds hadden genooten, en welke zekerlijk door den vreede nog aanmerkelijk zoude pangroeijen: en deze zou derhalven geene middelen onbeproefd laten om dien voorfpoed te fnuiken. Andere Mogenheden waren door gevoerde oorlogen mede ten eenemaal uitgeput, en hadden in hunne Landen geene zulke rijke bronnen van welvaart, om daaruit een fpoedige herftelling hunner vervallen zaken te kunnen bekomen; en zij waren ook te ver afgelegen om ons, ingevallen van eenen onverwachten aanval, tijdig en fpoedig met hunne macht bij te fpringen. Alle deze redenen vereenigden zich om liever nog eenen oorlogskans te wagen, dan onzen ouden Vriend tot Vijand te verwekken, welke te geduchter moest zijn, om dat hij ons, door zijne nabijgelegenheid, als Vriend een fpoedige hulp, of als Vijand eenen onverwachten en onherftelbaren flag konde toebrengen. Het is zeker, dat deze redenen ook wel zijn aangewend door hen, welken het gevaar te gemoet zagen. Dan, zij hadden geen vat genoeg op de gemoederen dier geenen, welken toen het Land beftuurden, om hen van dezen afzonder* lijken vrede af te trekken. Dezen wierd dan gefloten; en wel, het geen 'volgens de grondwetten van dit Land niet mogt gefchieden, (dewijl tot het fluiten van vrede eene algemeene bewilliging vereischt word) niettegenftaande eenige Gewesten daartoe hunne ftera niet wilden geven. En hier uit zijn verfcheiden ram»  rampen gebooren, welken dit Land op den oever van zijnen ondergang hebben gebragt. —— Ondertusfchen mogt de eerde Ambtenaar Tertius dezen vrede niet beleeven; maar hij verliet dit tooneel der Waereld door zijnen dood, geduurende de onderhandelingen, welke daarover gehouden wierden. Gij zult mij gereedelijk toeflemmen, mijn Vriend! dat de gefchiedenis van dit zeldzaam Land wonderlijke zaken opleverd. Gij zult hier van uit het vervolg der gefchiedenisfen nog meer overtuigd worden. Dan ik heb voorgenomen om mij niet langer alleen tot het gefchiedkundige te bepalen; maar u tusfchen beiden een Huk en brok van andere zaken mede te deelen. Ik had, uit het geen ik van tijd tot tijd gehoord en aan u toegezonden heb, de lust gekreegen om eenig onderzoek te doen nopens de regeeringsgefteldheid en de grondwetten van dit Land; als mede van de zeden, welke onder dit Volk plaats hebben: om dat het mij voorkwam, dat zulks een groot licht moest verfpreiden over eenige Hukken van de gefchiedenis, welke ik reeds vernomen had, zo wel als op dat geene wat ik nog verder verneemen zou. Mij is de belofte gedaan, om mij van dat alles niet alleen een oppervlakkig bericht te geven; maar tenens daarbij bedenkingen te voegen, welke zullen aantoonen de nuttigheden welke in zodanige regeeringsvorm gevonden worden, en de gebreken waaraan dezelve kwijnt; en welke laatllen, indien er niet eene fpoedige herftelling plaats heeft, dit Land tot een onvermijdelijk be>  073) bederf zullen verftrekken. Ik vertrouwe, dat ik u geenen ondienst zal doen, wanneer ik u deswegens alles mededeel, het geen ik omtrent die zaken aanmerkenswaardig verneemen zal. Dit zal dan de ftof zijn, waarmede ik u in eenige volgende brieven, na dat ik u eerst een gedeelte der gefchiedenis zal hebben medegedeeld, zal bezig houden. Ondertusfchen zal ik dezen befluiten, met de waarachtige betuiging , dat ik fteeds, gelijk altoos, blijve uw onveranderlijke Vriend. DERTIENDE BRIEF. WAARDSTE VRIEND! 2]ie hier weder een gedeelte der gefchiedenis; terwijl ik u bij eenige volgende iets over de zeeden van dit Volk zal mededelen. Ik begin dan, zonder verdere inleiding, met het ZESDE VERVOLG DER GESCHIEDE- , NIS VAN HET LAND DER BEDROOGENEN. Na het overlijden van den eerften Ambtenaar Tertius, wierd zijn Zoon tot eerften Ambtenaar verheven, denwelken ik hier met den naam van Quartus van zijne Voorzaten en Nakomelingen enderfcheiden zal.' Hij had met de krijgsbe- kwaam-»  C m > ftwaamheden zijner Voorvaderen ook de zucht overgeërft tot het vermeerderen en uitbreiden van zijn macht, en liet geene middelen onbeproefd, om, zo al niet den naam, ten minften de dadelijke uitvoering der volftrekte Oppermacht meester te worden. De hoogfte Vergadering in het voornaamfte ■Gewest, zocht wel middelen bij de hand te neemen, om deze zo zeer toeneemende macht te ondermijnen; dan, de eerfte Ambtenaar wist alle deze aanflagen door zijnen invloed op de andere, aan hem meer ondergefchikte, Gewesten, en op de Vergadering, ingefteld tot het algemeen beftuur der bondgenootfchappelijke belangen, voor te komen en krachteloos te maken. Men begreep in dit voornaamfte Gewest, dat, daar dit Land thans in eenen algemeenen en bevestigden vrede van buiten bevestigd fcheen, en het krijgsvolk geheel ondienftig was tot bewaring van de rust vanbinnen, -om dat het zelve daar toe, volgens de ftandvasti. ge denkwijze der eerfte Ambtenaren, nooit mogt .gebruikt worden, het nutteloos was zodanige uitgeftrekte en bezwarende krijgsmacht te onderhouden. Behalven het misbruik, 't welk de eerfte Ambtenaren, door hunnen onbepaalden invloed op het krijgsvolk, daarvan konden maken tot vernietiging der vrijheid dezer Landen, en tot het verkrijgen van eene oppermacht, 0f van een vermogen welk perken noch palen kent, had het eerfte en voornaamfte Gewest daar voor noe in het bijzonder deze reden: dat het zelve door de gevoerde oorlogen, en de zware kosten, welke daarin noodzaaklijk waren gevorderd geweest, bij.  bijna onherftelbaar was uitgeput, en onderma? fchen tot onderhoud der krijgsmacht alleen meer. moest toebrengen, dan alle de overige Gewesten te famen genomen. Om deze redenen zocht de hoogfte Vergadering van dit Gewest, de andere Gewesten, en derzelver afgezondenen ter Vergadering, gefteld over de algemeene belangen van het bondgenootfchap te overreeden, om gemeen, fchappelijk de vermindering der krijgsmacht te doen. Dan, de eerfte Ambtenaar gebruikte alle zijnen invloed op de overige Gewesten, en op de algemeene Vergadering, om deze pogingen, welken zo zeer tot vermindering van zijn vermogen moesten medewerken, krachteloos te maken. De hoogfte Vergadering van dit Gewest, hare onafhangelijkheid van de andere Gewesten in het ftuk der belastingen, en hare volftrekte onafhangelijkheid van den eerften Ambtenaar, in alle zaken zonder onderfcheid, willende handhaven, befloot hier op, een gedeelte der krijgsmacht, welke zij, volgens onderlinge Schikkingen moest betalen, en welke dus als haar eigendom moest befchouwd worden, waar mede zij, in zodanig geval, 't welk geen de minfte betrekking had op de algemeene belangen der Bondgenooten, konde handelen naar haar welgevallen, zelve te verminderen , waartoe de beveelen dan ook terftond wierden afgevaardigd. En hier valt natuurlijk de vrage: of dit Gewest daartoe bevoegd ware? en dit is altoos bij den Staatkundigen op eene verfchilflnde wijze beoordeeld, naar mate die zaak uit verfchillende oogpunften is befchouwd. Zij, welken de krijgsmacht befchouwen, niet als een ei*  «igendora van de Gewesten, voor zo verre iedeT daarin de betaling doet, maar als een eigendom van alle de Gewesten, bondgenootfchappelijk vereenigd, te famen genomen, en als alleen ondergefchikt aan de heerfchappij der Vergadering, welke het beftuur heeft over de algemeene belangen, oordeelen, dat een enkel Gewest daar toe niet bevoegd zij, en dat zulks niet kan gefchieden dan met toeftemming der gezamenlijke Gewesten in het algemeen. Maar wanneer men daar en tegen in het oog houd, dat de fchikking .over de betaling van het krijgsvolk niet zodanig is, dat elk'Gewest een zeker gedeelte van de algemeene kosten tot onderhoud der krijgsmacht moet betalen 5 maar dat ieder weet welk gedeelte der krijgsmacht ten zijnen lasten is; dat, bij het oprechten van een nieuw aantal van Manfchappen, de kosten, daartoe noodig, niet uit de algemeene kas, maar uit die van dat Gewest, welke het onderhoud van dié Manfchappen op zich neemt, moeten worden betaald; dat de bijzondere deelen van de krijgsmacht, behalven den eed van getrouwheid aan de algemeene Gewesten , ook daarenboven en in het bijzonder den eed van getrouwheid moet afleggen aan de hoogde Vergadering van dat Gewest daar door zij betaald worden; en dat er door de gezamenlijke Gewesten fchikkingen beraamd zijn, waar door in veele gevallen de krijgsmacht aan de hoogfte Vergadering van dat Gewest, waardoor dezelve betaald word, onderworpen word gemaakt, nietfegenftaande de befluiten der algemeene Vergadering; wanneer men dit alles in aanmerking neemt, dan fchijnt  (ijl") fcKijnt deze zaak uit een geheel ander öogpuhcl befchouwd, ert oliwederfpreeklijk geoordeeld té moeten worden, dat de krijgsmacht het eigendórd is van dat Gewest, door welke dezelve word betaald, en dat ieder Gewest daar over geettë andere befchikkingen aan de andere Gewesten* of aan derzelver algemeene Vergadering hebbe afgedaan, dan welke voldrekt noodzaaklijk ziri voor derzelver algemeene verdeediging.' Doof dit laatde worden dan ook de zwarigheden weggenomen, welken hier tegen zouden kunnen ge-» opperd worden, als of ieder Gewest dan het vermogen zoude hebben, om de befchikking der algemeene Gewesten, ingevalle van eene noodzaaklijke verdeediging der algemeene belangen, tegen te werken. Want, men moet dan in het uitoeffenen der macht van de bijzondere Gewes-ten onderfcheid maken in de tijdsomftandigheden, en de macht der bijzondere Gewesten, in tijden van noodzaaklijke verdeediging, en wan* neer het aankomt op de verdeediging der algemeene belangen, uit het oog verliezen: en dé beoordeeling daar over moet als dan niet afhan* gen van een enkel Gewest, maar van alle de Gewesten te faamgenomen, en derhalven vart de algemeene Vergadering'. —•— Blijven er on-< dertusfehen, niettcgendaande deze gemaakte bepaling, zwarigheden over, gelijk het niet onmooglijk is (want men kan in alles zwarigheden vinden, wanneer men die zoeken wil) geen mindere zullen er overig blijven, wanneer men de zaak van de andere zijde befchouwd,, Trouwens, wanneer de krijgsmacht het eigendom is, M «ie*  Ci?3 ) met der Gewesten ieder voor zijn aandeel, welke door 't zélve betaald word, maar van de algemeene Vergadering, dan zijn.de Gewesten onder elkanderen altoos meester, om een enkel Gewest, welks vernedering zij ziclr ten doel ftellen, op eene onregelmatige wijze en boven vermogen te belaster!; daar de belastingen enkel door vriendelijke fchikkingen, en niet door overftemming kunnen geregeld worden; dan heeft de algemeene Vergadering, welke geen de minfte macht heeft om een enkel Gewest tot befluiten te noodzaken, altoos een onbepaald vermogen op de bijzondere Gewesten; dan heeft ook een eerfte Ambtenaar, welke altoos, door zijnen invloed op fofnmige Gewesten, een onbepaald vermogen heeft op de befchikking en der algemeene Vergadering, een gevaarlijke macht, om elk» die hem niet naar de eogen wil zien, de geduchte uitwerkzelen van zijnen onverzoenlijken haat te doen ondervinden. De Vergadering, gefteld over het beftuur der algemeene belangen, aangeftookt door den heethoofdigen ievcr des eerden Ambtenaars Qjiartus^ welke zijn uitgeftrekt vermogen niet wilde zien bepalen, befloot om eene plechtige bezending te doen, niet aan de-hoogfte Vergadering van het aanzienlijkst Gewest, waaraan het, indien het ooit te pas kwam, had behooren te gefchieden} maar aan de bijzondere Steden van dat Gewest* welker afgezondenen die hoogfte Vergadering uitmaken; oordeelende dat ieder Stad, en dus ieder Stem, beter zoude te overreden zijn, wanneer dezelve ieder afzonderlijk wierden onderkou-  C 179) houden, dan wanneer dezelven te fameft 'vergaderd waren: en, om in dezen volledig aan het Verlangen van den eerften Ambtenaar te beantwoorden, gaven zij aan hem de macht, om de 'perfooneh te benoemen, welken deze bezending zouden Volvoeren. Hoe verre ging al in dien tijd dc onderwerping aan hem wien men beveelen geven moest! Het was natuurlijk, dat de eerftè Ambtenaar niemand tot die bezending konde benoemen , dan dé zulken, van welken hij volkomen verzekerd was, dat zij zijne bedoelingen iii •alles blindeling waren toegedaan. Dan , nooit had men kunnen denken, dat hij zich zelve en zijné oogmerken zo verre zoude bloot geven 5 dat hij zich als het hoofd van die bezending zoude hebben voorgefteld. Dit géfchiedde nochtans: eri> om te beter de bedoelde oogmerken te bereiken % Verkregen deze afgezondenen een onbepaalde^ macht en last, even als of de algemeene Vergadering een onbepaald vermogen bezat óver deV Steden en Stemmen der bijzondere Gewesten. Deze bezending reisde van Stad tot Stad. Ëhi hiettegenftaahde het aan hun , die dezelve uitmaakten, niet onbekend konde zijn, dat zij door feene Vergadering gezonden warén, welke mét geene Oppermacht Over eenig Gewest was bekleed, 'en dat zij zich alleen van vriendelijke bewoordingen, verzoeken en betoogen van de hoodzaaklijkheid van de algemeene belangen, behoorden te bedienen, durfden Zij, fteunende op het alvermogen van hét hoofd hunner bezending, zichverftoutten, om zich te bedienen van eene overheerfchende taal, vervvijtihgen tc doen aan zodaM 2 ni-.  ( i8o > »ige Regenten, welke van hun en hunne lastgevers volftrekt onafhangelijk waren, dat zij het verbond van algemeene befcherming hadden verbroken, en zich fchuldig en ftrafbaar hadden gemaakt aan lijf en goed; hen bedreigende, dat zij eene andere taal zouden voeren, indien er op ftaande voet geene verandering in de befluiten gemaakt en behoorlijke voldoening gegeven wierd. Voorzeker konden zij met geene mooglijkheid eene ftouter taal voeren; en derhalven moest deze bedreiging iets anders beteekenen: en dan konde het niet anders zijn dan een oogmerk, om door het plegen- van geweld, de Regenten te noodzaken, om aan de begeerte van den eerften Ambtenaar en zijnen aanhang te voldoen. Dan, dezebezending, hoe zeer eenige weinige Steden, 'tzij door den eerften Ambtenaar te voren reeds vooringenomen, 't zij door ontijdige vreeze voor de gevolgen bevangen, in zijne maatregelen traden en zich fchandelijk aan hem onderwierpen, had op de meeste Steden geenen invloed, zelfs bij fommige Steden wierd deze bezending met verachting afgewezen. Indien voorzichtig beleid zo veel invloeds oj» den eerften Ambtenaar had gehad, als een rusteloos verlangen om aan alle zijne begeerten den ruimen teugel te vieren, en daardoor zijne heerschzuchtige oogmerken te bereiken, dan zou hij buiten twijffel het hierbij hebben laten fteeken. Hij zou begrepen hebben, dat de ogenblikken nog niet vervuld, de zaken nog niet tot die rijpheid gekomen waren , om de Opperheerfchappij te bekomen, en daarom, met uitwendige tevreden. heid,.  C ï8i ) heid, gelukkiger tijden voor hem hebben afgewacht. Maar hij begreep in tegendeel, daar hij zulke flappen had gedaan, dat hij nu ook niet, zonder fchaamte, konde te rug deinzen, maar dat hij nu het uiterfte daarop wagen moest. Het eerfte, 't welk hij daartoe in het werk ftelde, was een groote, was een gevaarlijke ftap. Hij deed namelijk, eenige Regeerers, derhalven zijne meerderen, van welken hij beveelen moest ontvangen, welker uitvoering zijne duur bezworen verplichting was, bij zich ontbieden, in zijn eigen huis gevangen neemen, en daarop vervoeren en in een verzekerde plaats in gevangenis ftellen. Heeft ooit een Dienaar van een Land zijne duur bezworen plichten gefchonden, het was voor zeker deze Ambtenaar Quartus. Zijn plicht toch, welke hij met aanroeping van een alweetend Opperwezen, op zich genomen had, verbond hem, om de rechten en vrijheden van elk Gewest, en van ieder Ingezeeten, voor te ftaai» en te verdeedigen. En nu waren de Vertegenwoordigers van een Volk niet bevrijd voor de fchending dier rechten. Zijn Voorzaat, de eerfte Ambtenaar Secundus, was hem wel daarin voorgegaan, en misfchien ftelde hij zich voor, om deszelfs voetftappen, ook in het doen flroomen van het bloed van Voorftanders van Volk en Vaderland, op moordfehavotten, te drukken: dan, hoe weinig de eerfte Ambtenaar Secundus ook ter verdeediging zijner onmenfchelijke wreedheden kon aanvoeren, dit blijft nochtans zeker» dat hij toen het fchijnfehoon voorwendzel had, M 3 da:  C 182 3 dat hij het deed door last der algemeene Vergadering ; daar in tegendeel deze Ambtenaar Quartus tot het geen hij deed noch last noch macht ontvangen had, . En, hoedanig was nu het gedrag der Rcgeerer* in andere. Steden en Gewesten , omtrent deze fchending der rechten hunner Medebroederen? Voor. zeker moesten zij dit befchouwd hebben als, eene fchending , niet van het bijzonder recht van eenige perfoonen in hunne bijzondere omftandigheden, maar van de rechten van het geheele Volk. Voorzeker hebben zij weinig gedacht, dat de Regeerers in die hoedanigheid Vertegenwoordigers zijn van het geheele Volk; dat in den boezem van het Volk de ware en eigenlijke Oppermacht gelegen is; dat alle beleedigingen aan de Regeerers in dezelve hoedanigheid aangedaan, beleedir gingen zijn, welke aan het Volk zelve gefchieden, en dat zodanige inbreuken derhalven beleedigingen zijn voor de Opperde macht des Volks; misdaden mitsdien van de gruwelijkfte foort, welke de hoogfte ftraf verdienen, en welke ftrafloos te laten pleegen zelve zo veele hooggaande misdaden worden tegen het oppergezag des Volks. Maar wat zal men van foortgelijke tijden zeggen? Men is gewoon de rijzende zon te aanbidden,niet alleen dan, wanneer zij door hare koesterende ftralen aan de natuur een nieuw leven fchenkt; maar ook dan, wanneer zij, door eene onmatige hitte alles wat leven heeft verbrand; ook dan, wanneer zij dampen verzameld, welke eerlang, in donder en blikfem nederdalende, de natuur dreigen te ontfloopen. Wan-  C 183 5 Wanneer een paard eens aan het hollen is geraakt, en de teugels heeft afgefchud, ontziet het geene hinderpalen, welken 't zelve in den weg zijn. Zo ging het ook den eerden Ambtenaar Quartus. Ziende, dat hij hier door nog niet in ftaat ware ziine oogmerken te bereiken ; maar dat dit Gewest de zaak der gevangen Regenten zich aantrok, over de fchending van recht en vrijheden klaagde, en voldoening deswegens vorderde, wilde hij het uitterfte wagen; en weetende» welke invloed de grootfte handelplaats van dit voornaamfte Gewest in de beftuuring van'sLands zaken had; wetende, dat deszelfs macht gefnuikt zijnde, hij gemakkelijk de kleinere Steden naar zijne pijpen zoude kunnen doen dansfen, wilde hij beproeven, of hij door middelen van geweld, die groote Stad konde noodzaken om in zijne belangen te treeden, en hier toe ftelde hij een middel in het werk, 't welk geen zijner Voorzaten immer had durven beproeven. Hij verzamelde namelijk eene krijgsmacht, en zond dezelve, onder het bevel van eenen Krijgsoverfte, welke teifens eerfte Ambtenaar van een der andere Gewesten was, en wiens denkwijze men daar uit genoegzaam konde opmaken, naar die voorname. Koopftad, om dezelve in te neemen, en alzo onder zijnen wil te doen bukken. Zo ondankbaar behandelde hij eene Stad, welke tot dien tijd veelmalen had medegewerkt aan de grootheid, zijner Voorzaten, welke aan hem, nog maar weinig tijd te vooren, eene aanzienlijke vereering had gedaan, en hem daar door uit eene hooggaan- 4e verlegenheid gered. —— Dan, de aanilag geM 4 luk'-  C 184 ) , s fukre niet naar zijnen wensch, maar wierd vroega tijdig ontdekt: nochtans had hij daar door het genoegen, dat eenige brave Regeerers dier Stad genoodzaakt wierden hunne posten nederteleggen, welker plaatfen hij vervolgens door zijne afhangelingen vervulde. Dodi, hij had van dat alles het gevolg niet, 't welk hij zich daarvan beloofd had: dewijl desniettegenftaande een gedeelte der krijgsmacht wierd afgedankt. Deze gewelddadige bedrijven kunnen thans niet gebillijkt worden door de goedkeuring, welke dezelven naderhand ontvangen hebben, en door de dankzegging waar mede den eerften Ambtenaar pp eene lage wijze deswegens is geprezen, als of hij daardoor zijn iever voor de ware belangen van zijn Vaderland had ten toon gefpreid. Trouwens, wie waren zij, die hem bedankten, wie die zijne daden goedkeurden? In het algemeen waren het zijne afhangelingen, gewoon van zijne wenken te vliegen. Maar in het bijzonder waren het de Leden der Vergadering, gefteld over de algemeene belangen der verbonden Gewesten, welke geen de minfte heeifchappij hadden,noch konden uitoeffenen over dit voornaamfte Gewest; welke geen de minfte macht bezaten om Regeerers van eenige Steden te doen gevangen neemen, of om eenige krijgsmacht naar de eene of andere Stad te zenden, om dezelve in hare belangen over te balen: eene Vergadering derhalven, welke ook niet bevoegd was om dergelijke daden goed of af te keuren: want, waren zij niet bevoegd tot het uiïoeffeneq yan de daden van geweld en, overheer(tiPfl was het COk aan hun oordeel niet 9?°  *9nderworpen, om het zelve, door een ander in hunnen naam gepleegd zijnde, te billijken. Het was gelukkig voor dit Land, dat deze eerfte Ambtenaar zijn rol op dit waereldtooneel fpoer dig had uitgefpeeld; anders zoude men van zijne geaartheid nog rampzalige gevolgen voor deze Gewesten ondervonden hebben. Althans daar hij een Vijand van den lieven, en allerlei genoegen aanbrengenden Vrede was, zou hij zich fpoedig beieverd hebben om ons in een nieuwen oorlog in te wikkelen. Het plan daartoe was reeds ge-vormd, en het verbond daar toe met onzen nabijgelegen Bondgenoot gefloten; volgens \ welke men op nieuw den ouden Vijand, doch met welke men onlangs vrede had gemaakt, het oorlog zou hebben aangedaan. Ik herinnere mij wel, dat ik in een vorig gedeelte van mijn verhaal, het verlaten van den ouden Bondgenoot, welke zo veel aan de verdeediging van dit Land had toegebragt, en het fluiten van eenen afzonderlijken vrede met den gemeenenj Vijand, heb gewraakt; dan, het zbu niet minder trouwloos zijn geweest, weder met den nieuw bekomen Vriend, om dat hij een oude Vijand was geweest, het vredeverbond te verbreeken, zonder dat die daar toe eenige redenen gegeven had. Doch de dood verlostte ons Land van hem, die in troebel water nog meer tot vergrooting van zijn vermogen dacht te visfchen; en wel eer hij nog eenen Erfgenaam had bekomen: zijnde zijne Weduwe, weinig tijds na zijn overlijden, verlost van eenen Zoon. ■ Nauwelijks was het overlijden van dezen eerden Ambtenaar bekend geworden, of men was M 5 b,<-  bedacht, om dit Land, zonder iemand welke den. Zeiven post zoude waarneemcn, te beftuurem, om dat men dat gewichtig Ambt aan eenen eerstgeboren Zuigeling niet konde toebetrouwen. Men zag wel haast de hooge Vergaderingen , en de bijzondere Regeeringen der Steden, ieverig beezig met het te rug neemen dier befchikkingen; welke men voor dezen aan den eerften Ambtenaar had afgeftaan, of welken dezelve, met of tegen den zin der Regeeringen, had aan zich getrokken. Men zag ook wel haast eene bijzondere Vergadering uit alle de Gewesten bij eikanderen komen, om eenige gebreken in de regceringsvorm te verbeteren, en de verkeerd, heden, welken daar uit geboren waren, te dempen en te doen verdwijnen. Deze al°emee- ne Vergadering uit alle de Gewesten had tot gevolg, dat het bedrijf van den laatst overleden Ambtenaar nader onderzocht en beoordeeld, en vervolgens veroordeeld wierd, als ftrijdig met de rechten en voorrechten van het Gewest en der Steden., Dan, daar men aan bijzondere belangen te veel blijft hangen, verliest men niet zelden de algemeene geheel uit het oog. Dit veroorzaakte ook, dat in deze Vergadering de gebreken niet tot in de verborgenfte fchuilhoeken wierden opgezocht en voor den dag gehaald, dat men, bij het te rug brengen van eenige rechten en vrijheden der hooge Vergas delingen en Steden, aan de rechten en vrijheden der Burgeren niet eens konde of wilde denken. En deze Vergadering fcheidde vervolgens, zonder eenige gewichtige verbeterin» gen  e *8? > gen in het beduur der zaken te hebben kunnen voortbrengen. Hier fluite ik dezen brief. Ik herinnere mi) wel mijne belofte, welke ik bij mijn vorigen gedaan heb, om u iets mede te doelen over de zeden der Inwooners van dit Land. Dan, deze brief is reeds tot eene betamelijke uitgebreidheid gekomen, en de gelegenheid waar mede ik dezelve wilde afzenden daat op haar vertrek. Ook is het bericht dat ik u zal moeten doen, wegens de zeden, van te veel omflag om hier. bij te voegen, en te gefchakeld om u bij ftuk-r ken en brokken mede te deelen. Ik ben daarom van beduit veranderd, en heb voorgenomen om daar over twee of drie opzettelijke brieven aan u af te vaardigen , en intusfehen met het vervolgen der gefchiedenis te wachten tot dat dien mij voorgedelden taak afgewerkt is. Dit zal te gefchikter kunnen gefchieden : om dat met het geen ik u thans van de gefchiedenis gemeld heb, voor een geruimen tijd alle regeeringswijze , met de beftuuring van eene» eerften Ambtenaar, in dit Land een einda neemt, en ik u een tafereel zal moeten vertoonen van de regeering dezes Lands, zonder den invloed van eenen eerften Ambtenaar: waaruit blijken zal, dat ook daarin voor den Burger niet minder gebreken gevonden worden, dan onder de medebeftuuring van den eerften Ambtenaar; en dat er nooit in dit Land eene geregelde regeeringsvorm zal kunnen plaats hebben, zonder eene betamelijke invloed van het Volk op zijne,. Ver-  C 188 ) Vertegenwoordigers. Waaruit Gij tenens nog meer zult overtuigd worden, indien er anders nog eene overtuiging van dezen aard noodig iso dat in uw Land de hoogst mooglijke volkomenheid in de regeeringswijze plaats hebbe. •' Vaar intusfehen wel. Ik noeme mij, met ware en fteeds duurzaame hoogachting, uw onveranderlijke Vriend. VEERTIENDE BRIEF. GEËERDE VRIEND. JVÏiddelerwijl ik in dit Land verkeerde 9 wilde ik, gelijk ik u reeds gemeld heb, ook eenig naauwkeurig onderzoek doen, nopens zodanige zaaken, welke geen betrekking hadden op deszelfs gefchiedenis, en nochtans nedig war ren om van het Volk, en in fommige omftandigheden van deszelfs gefchiedenis, waarop onder anderen deszelfs zeden en gewoonten zo veel betrekking hebben, een behoorlijk denkbeeld te bekomen, om daar door in ftaat te zijn, een onzijdig oordeel over de deugden en gebreken dezer Natie te vellen. Ik had , om dat oogmerk te bereiken, een gemeenzame omgang gezocht met een uit ons Gezelfchap, welke, zo verre ik meende befpeurd te hebben, zich had toegelegd om deze Natie, met een wijsgeerig, en niet met een oppervlakkig oog te befchouwen,  c *8q > tet welk einde hij meer de dagelijkfche verkeéring gezocht, en de daden en bedrijven nagefpeurd, dan de gelaatkunde gebeezigd had. Die ]V1an verzekerde mij, dat, indien de gelaatkunde aan vaste en bepaalde regelen kon gebonden worden, en indien het konde betoogd worden, dat die regelen onfeilbaar waren, en altoos de ware' gefteldheid des harten konden en moesten aan den dag leggen, hij geen vijand, maar een eerfte voorftander van die wetenfehap zijn zoude ; doch dat hij, in de overweeging daarvan, en van de regelen, welke een groot Man in een ander Land daarvan had waereldkundig gemaakt, in het beoeffenen dier regelen, en in het trekken van befluiten uit dezelven, had ondervonden, dat er geene wetenfehap in de geheele waereld gevonden word, welke aan zo veele onzekerheden en twijffelingen onderhevig is, en dat men niet zei-, den mistast in het trekken van befluiten uit iemands gelaat. En geen wonder zeide de oordeelkundige Man: hoe menigmalen wordt een aangezicht, door een ziekte, welke men hier de kinderaekte noemt , niet misvormd en geheel veranderd van zijne eerfte wezenstrekken, welken, indien het immer mooghjk is geweest, de eerfte en oorfprongelijke gefteldheid der ziel hebben uitgebeeld, en welke ziel door die ziekte geene verandering heeft ondergaan! Hoe meenigmalen, voegde hij daarbij, heeft iemand, door de beoeffening zijner vermogens, door het befchaven zijner zeden, door het verkeeren met brave Lieden, welken hem geleid en beftuurd hadden, door den invloed van den Godsdienst, de  dé gefteldheid zijner ziel niet geheel vah gé^ daante doen veranderen! Maar zijn daar door dé trekken van z!:n gelaat ook veranderd? Heeft men geen voorbeelden gehad, dat Lieden volgens de aangenomen regelen der gelaatkunde, voor flegte Menfchen, voor üitvaagfels van het Menschdom, zouden zijn gehouden geworden, maar door hun gedrag betoonden de waardigfté Leden der famenleving te zijn? En zien wij niet daaglijks voorbeelden, dat fommigen door hun gelaat éeii vertooning van de verhevenfte godsvrucht maken, en nochtans, wanheer men heri in het geheim nafpoort, becoóhen de pesten der Maatfehappij te zijn? Het is daarom, zeide die Vriend, dat ik de Menfchen niet doof middel der gelaatkunde; maar door een gemeenzame ommegang; door het nafpeuren hunner daden en bedrijven, en door het onderzoeken van de oude en latere gefchiedenisfen van 's Menfchen harten, heb zoeken te leeren kennen, eh het is daar uit dat ik hoop' in ftaat te zullen zijn, om u eenige kenfehetfende trekken dezer Natie mede te deelen. Indien er eene Natie in de wereld bekend is (ik laat hier mijnen Vriend fpreeken) welke Voorraad zoude hebben., om over het algemeen, Mannen van verdienfte, Mannen, welke huri Vaderland tot eer zouden verftrekken, uit te leveren, het is buiten twijffel deze Natie. Daar toe ontbreeken in dit Land noch gelegenheden, noch zielsvermogens, om van die gelegenheden een nuttig gebruik te maken. Men heeft in .alle plaatfen ïchoolen, waar in de jeugd het noodig  090 tlig onderwijs kan verkrijgen in allerlei voorbereidende, en voor hunne vatbaarheid gefchikte, wetenfchappen. In meest alle plaatfen vind men fchoolen, waarin onderwijs gegeven word van die talon waarin de meeste geleerde werken gefchreven zijn, welke men bij uitnemenheid de talen der geleerden noemt, en welken men de dwaasheid heeft om te houden voor onfeilbaar noodzaaklijk om een geleerde te kunnen worden. En in meest alle de Gewesten van dit Land zijn hooge fchoolen opgerecht, waarin openbaar alle takken van geleerdheid en wetenfchappen wor* dén onderweezen. Het heeft in dit Land nooit ontbroken, en het ontbreekt nog niet, aan Mannen, welken door mond en pen blijken gegeven hebben, dat zij hunne vermogens niet alleen voor zich zelve, maar voornamelijk voor hunnen Evenmensch, bezaten; welken zich nooit de moeite verloren rekenden, wanneer zij gelegenheid hadden om te onderwijzen en te leeren hoe men zijne gedachten leiden moet om tot verheven Leden der Maatfehappij bevoorderd te worden. Het ontbreekt hier derhalven noch aan Onderwijzers, noch aan gelegenheden, om zich zelve verder onderwijs uit boeken en gefchriften te verfchaffen. Dan, wat helpen alle die middelen, indien de lust, door de Overheden zelve, niet word aangekweekt en aangemoedigd? En hoe ellendig is het daarmede in dit mijn Vaderland gefteld! In plaats van konften en wetenfchappen aan te kweeken en aan te moedigen, word het vuur des ievers uitgedoofd, en de lust ora zich te oeffeflon en te volmaken, vol-  C 19*) Volkomen weggevaagd. In plaats van fconffe-: naars aan te moedigen, om hunne ft uk ken meef te voltooijen, worden werken uit andere Landen , tegen 's Lands wetten 4 welke men wel maakt maar niet uitvoerd, ontboden en in deze Landen gebragt, en, al zijn dezelve minder fchoon, minder verheven, dan het inlandfche werk, voorgetrokken boven konstftukken, welke hier gemaakt zijn. In plaats van lust tot geleerdheid aan te moedigen, door den iever te' beloohen met aanzienelijke bedieningen, word in tegendeel een onkundige Uitlander boven een Inlander, welke zich buitengemeen bevlijtigd heeft, voorgetrokken, en aan den-onbekenden de aanzienlijkfte posten uitgedeeld en toebe» trouwd. Er is in' dit Land geene geleerdheid» geene wetenfehap noodig, om tot een ftaat van eer en aanzien te geraken; maar het is genoeg Wanneer men overvloed van laagheid bezit, om te kruipen voor een dwaas, die op de ftoelen der eere verheven is, en die door zijnen hoogmoed en onkunde, zijn Vaderland de grootfte fmet aanwrijft. Ik ben zelve bij verfcheide gelegenheden ooggetuige geweest, dat, wanneer' een oordeelkundige, en tefferis een onweetende in dezelve bediening, in dezelve plaats, gefteld wierden, de groote toeloop, niet alleen der Bur-J geren, maar voornamelijk der meest vermogende en gi'ooten der aarde tot den onweetenden toevloeiden , en de oordeelkundige alleen voor een^ ge weinigen zijne kundigheden konde oeffeneri en ten toon fpreiden. —— Gij begrijpt ligfelijk, welken nadeeligen invloed zulks bij vervolg moet  C 193 ) moet hebben; daar niemand, al had hij de Vermogens, om zich in ftaat te kunnen ftellen tot het uitmunten in de eene of andere wetenfehap, al had hij de lust om zulks ook te willen doen, zulk een Vijand van zijne eigen belangen zal willen zijn, dat hij zich, ten kostert daarvan, zal willen afflooven tot het verkrijgen van eeriigé meerdere kundigheden, dan hij volftrekt nodig zal hebben, om ter naauwernood zijnen post waar te neemen. Ach welke rampzalige gevolgen van blinde onwetenheid zijn er uit dit alles niet te wachten! —— En daar dit gebrek niet minder, maar wel voornamelijk plaats vind in den krijgsdienst, waarin de eerfte Ambtenaar, aan welken onze Voorvaderen uit eene dwaze toegevenheid, en .misfchien uit nog hatelijker beginzelen, de macht gegeven hebben, om naar zijri willekeur de posten uit te deelen, genoegzaam geene voorwerpen bevoorderd, dan die uit andere Landen naar herwaards in menigte aanvloeijen, zonder die geenen in aanmerking te nemen, welke op allerlei wijzen in kundigheden en bedaardheid van geest uitmunten; hoe zal het dan in ons Land toegaan, wanneer wij eens genoodzaakt zullen zijn i voor haardfteden en altaren het harnas aan te gespen , en wanneer wij bevinden zullen dat krijgskunde en heldenmoed uit onze Legers zullen verbannen zijn? Akelig vooruitzicht voor ons Vaderland t Wat moest meer den angstvalligen aandacht der Overheden en Ingezeetenen van dit Land bezig houden, dan de verkiezing van voorwerpen ter vervulling der openftaande Regentsplaatfen? Hangd van het welbeftuuren van een Land  * C 194 ) en Volk , deszelvs bloei en welvaard, en des* zelvs geduurzaamheid af, wie kan dan een ogenblik twijlfelen, of het wel beftuuren zal afhangen van de verkiezing der voorwerpen , welke daartoe de gefchikte en noodzaaklijke vermogens hebben? En gaat men na, hoedanig daar mede in dit Land word omgefprongen , men zal ras met verontwaardiging ontdekken , dat ook hier uit blijkt, hoe onze Natie tot haren ondergang met rasfche fchreden nadert. De eerfte Ambtenaar van Staat matigd zich genoegzaam alleen de geheele vervulling aan. Geen Burger, welke zijnen Medeburgeren het beste kent, welke het beste kan oordeelen , wie het voordeligfte voor zijn Vaderland is, de meeste verftandige vermogens be^it, om deszelfs ware belangen, wel, ken het kunnen doen bloejen, te kunnen behartigen, en de meeste iever om die te willen helpen bevorderen , en welke het meeste belang heeft in deszelfs luister, word daarin ooit gekend. Hij, wiens zaak men zal moeten behartigen, hij wiens perfoon zal moeten vertegenwoordigd worden, heeft niets in te brengen, in de verkiezing van den Perfoon aan wien hij zijne belangen zal moeten toevertrouwen, en die zijn perfoon vertegenwoordigen , en in zijnen naam fpreken zal. De eerfte Ambtenaar alleen word in- ftaat geoordeeld , om alle Burgers, door het geheele Land, ja door alle de Gewesten, omtrent hunne bekwaamheden en (neigingen recht en grondig te kennen, 'tls waar, de Regenten doen eene opgaave van een dubbel getal , van door hen bekwaam geoordeelde Perfooneh , aan den eerften Arob-  X 195 ) Ambtenaar, en deze verkiest daar uit die, welke hij de bekwaamde of gefchiktfte oordeeld. Maar wie heeft daartoe aan den Regent het recht, wie aan den eerften Ambtenaar het vermogen gegeven ? Indien men alles onderzoekt, dan vinden dat recht en vermogen geen anderen grond dan in de overheerfching van Dwingelanden , welken zich hetzelve aangematigd, en aan hunne plaatsbekleeders , geduurende hunne afweezigfieid, gegeven hebben; en vervolgens, in deonVerfchilligheid van laag kruipende Menfchen , die hun zulks hebben laten behouden. En zijn de Regenten wel de gefchiktfte Perfonen, om van de bekwaamheden en neigingen der Burgeren te oordeelen? Niemand kan tegenfpreeken, dat daartoe een gemeenzame omgang noodig zij, en ondertusfchen de hedendaagfche Regenten van dit Volk gedragen zich, voor het grootste deel en in de meeste plaatzen, als of zij eene geheel afzonderlijke volkplanting in de Maatfehappij uitmaakten , en als of zij geen de minfte gemeenfchappelijke belangen met de Burgers haduei:. Nauwelijks mag een Burger tot zijnen Regent opzien , nauwelijks zijnen mond tot hem opendoen. En al waren de Regenten, zo in hunne kundigheden , als in hunne oogmerken, het meest gefchikt om zodanige voorftellen aan den eerften Ambtenaar te doen, wat zou zulks aan den Burgerftand baten, daar zij toch alvorens van den eerften Ambtenaar de wet ontvangen, wie hij begeerd op het voorftel geplaatst te moeten worden, wie hij als Regent van zodanige .plaats begeerd ? ——. Onbegrijpelijke lafhartigheid van Ni Bur-  Burgers, in zulks toe te laten! Onverantwoordelijke trouwloosheid van den eerden Ambtenaar en der Regenten , in zulks uit te voeren ! • En welke zijn de gevolgen van deze fchreeuwende en alle goede orde tergende verkeerdheden? Dit volgd er uit, gelijk men door de daaglijkfche ervaring bevond: dat kinderen van Regenten, zonder aanfchouw hunner kundigheden , zonder onderzoek hunner neigingen, zonder te beproeven of zij den Burger beminnen of haten, 3a al gaven zij van alle deze zo noodzaaklijke eigenfchappen, de ftrijdigfte bewijzen, alleen gerechtigd geoordeeld worden, om de (loeien der eere te bezitten , waar door het Regentfchap eene erffelijke bediening geworden is. En uit dit alles volgt ook , dat zij, die door den eerften Ambtenaar verkoren worden , niet aan de waare belangen van het Volk , maar aan de fchijnbelangen, aan de heerschzuchtige bedoelingen van den eerften Ambtenaar verbonden zijn, waar van zij bij alle gelegenheden de fpreekendfte bewijzen toonen . Nu is het niet meer dan een dankbaare navolging van den eerften Ambtenaar, wanneer hij het Regents ambt erffelijk maakt : de Regenten van vorige dagen hebben , ten kosten van de belangen des Vaderlands, den post van den eerften Ambtenaar erffelijk, en , of zulks nog niet genoeg ware om het Vaderland op den oever van zijnen ondergang te brengen, wel erffelijk in het mannelijke en vrouwelijke genacht, verklaard ; het was derhalven niet onnatuurlijk dat hij het ambt van Regent, bij wij ze van vergelding, en om hen in het wagen der Vaderlandfche be- lan-  C 197 ) langen niets toe te geven, mede erffelijk behandelde, zo wel in het mannelijke als in het vrouwelijke gedacht; daar hij niet alleen de eigen , maar ook de aangehuwde kinderen van die Re« ,genten, tot eerambten bevoorderde. En het is niet e'éne enkele , niet e'e'ne belangeloze verkeertheid, welke hier door aan de zijde van den eerften Ambtenaar geboren word, ten nadeele van dit Gemeenebest ; maar het is een chaos, een mengelklomp van ongerechtigheden , welken eens den doodfteek aan het Vaderland veroorzaaken zullen en die allen te zamen hierop, als op een middenpunt, uitlopen , dat hij , die de uitvoerer moest zijn , de bevelen van de Regenten , welken hij heeft aangefteld, uit hoofde der betrekking , welken zij .op hem , als hunnen Bevoorderaar , verkregen hebben , over hen heerfchappij voerd, hen op allerhande wijzen ginds en weder dingert, alle hunne overleggingen , indien dezelven zijne bedoelingen niet ten onderwerp hebben , of dezelven zouden kunnen dwarsboomen, buiten befluit houdt, en, indien al eens beduiten genomen worden, tegen zijnen uitdrukkclijken wil, in zaken , welken al te fterk in het oog der Natie loopen, dan dat men zijne onderwerping zo zichtbaar zoude durven betoonen; openlijk daar mede den draak fteekt, en de beduiten buiten uitvoering durft houden. —-— Dat niet alleen, maar hij , die al zijn vermogen uit den boezem der Oppermacht verkreegen heeft, die hetzelve alleen yerkreegen heeft, om het in naam van de Oppermacht uit te oeffenen, en derhalven niets voor N 3 sich  C iqS 5 2reh zelve tè vorderen heeft, durft zichverftouten om voorgewende rechten tegen de Oppermacht zich zelve aantematigen; en, wanneer deze goedvind hem de uitoeftening van eenige dier vermogens , Welke hij van hun ontvangen heeft, teontneemen, óf hem voor een tijd te beletten die uit te voeren, dan durft hij zich daar tegen verzetten, en een go fchrift in de waereld te brengen, 't welk alle blijken draagt van eene volftrekte oorlogsverklaring. En wat van dat alles het gevolg? Daar de "Regent bij den eerften Ambtenaar zijn wettig vermogen heeft verlooren, oefFend hij, om zich weder aan eene andere zijde fchadeloos te ftellen, zijne onwettige macht, met dies te meer gewicht, op den Burger. Zij , die verplicht waren om den Burger te beveiligen, tegen het al te groot en fteeds toenecmend vermogen van den eerften Ambtenaar, ftellen alle middelen in het werk om den Burger'meer en meer te onderdrukken. En daar zij zich tot Haven maken van het werk hunner handen, van den Perfoon welke al zijn vermogen uit hunne macht ontvangen heeft, overheerfch.cn zij den Burger, wiens verdediging zij hebben op zich genomen, en wiens vrijheid zij verplicht waren te befchermen tegen het aangematigd gezach van allen, die zulks zouden mogen zoeken aantewenden, bijzonder van den eerften Ambtenaar. Dit heeft al verder tot gevolg," dat in zulke gevallen, waarin het Vaderland eene fpoedige hulpe noodig heeft, indien het niet ftrookt met de ingebeelde belangen van den eerften Amptenaar, of met zijne oogmerken, hij alsdan zijne wettige gebiederen bui-  C 199 5 buiten de mooglijkheid fteld om te kunnen befluiten, of de reeds genomen befluiten verijdeld, door de uitvoering van dezelve te beletten, waardoor aan het Vaderland, in den veegden nood, alle redding, en in de gevaarlijkfte oogenblikken alle hulpe ontzegd wordt. En meent, Gij dat een Burger zich met de verwaarlozing zijner kostelijke belangen, met de verwaarlozing van de» duure belangen van zijn geliefd Vaderland, mag bemoeijen? dan zijt Gij verre af van de waarheid. Er is onlangs een tijd geweest, dat veelen der aanzienlijkfte Burgers zich dat onbetwistbaar recht hebben durven onderwinden ; dat zij hunnen invloed op de beftuuring hunner belangen hebben doen gelden ; dat zij de macht van den eerften Ambtenaar en van de Regeerers hebben getracht te brengen binnen de palen waarin die behoorde. Dan, onze ontvolkte deden,'welker Burgers hebben moeten vluchten, of, indien zij de vervolging kloekmoedig onder de oogen durfden zien, zonder eenige rechtspleeging zijn weggejaagd, getuigen nog hoe wraakgierig de eerfte Ambtenaar, en de met hem houdende Regenten zijn geweest; en dat een Burger bij niemand zijner Regenten eenige heul of troost, hulpe of onderfteuning te verwachten heeft, om dat geene derzelven, zoude durven onderdaan zich de zaak hunner ongelukkige Burgers aantetrekken. Ja, indien de Burger niet zichzelve, maar alleen zijnen Regent had willen verlosfen, van onder het juk des eerften Ambtenaars, om hetzelve daardoor voor zich nog dies te fterker te doen drukken, dan N .4 zou  C 200 ) zou hij de hulp van den Regent, misfchien ook zijne vertroosting in den bangen nood, hebben kunnen verwachten, ten minften indien de dankbaarheid ook nog bij dat foort van Regenten te yinden was; maar, wanneer integendeel de Burgers ook te gelijk, met het verbreeken der kluisters, waaronder zijne Regenten Haven van den eerften Ambtenaar zijn, zich wilde verlosfen van de flavernij, welke hem al te diep onder den Regent vernederde, en de macht van regeeren terug brengen tot het eerfte vermogen om alleen het welzijn en de ware belangen der Burgeren te kunnen en te moeien behartigen, toen verliet de Regent fpoedig de zijde der Burgers, en wilde liever zich weder onder het oppergezag des eerften Ambtenaars begeven, dan zijne aangematigde en aangeërfde heerfèhappij over den Burger te verliezen. Dit Volk heeft voor dezen meermalen geduchte blijken gegeven, dat het in ftaat is, zich, wanneer het lang genoeg getergd is,en de Dwingelandij ten hoogden top is gereezen, eindelijk van zijne Dwingelanden te verlosfen: hiervan zijn in de gefchiedenisfen verfcheide gewichtige bewijzen , en hunne verlosfmg uit de klauwen van den Dwingeland, welken wij U hebben keren kennen, heeft U de waarheid daarvan ten -klaarden kunnen bevestigen. Dan, dit vermogen fchijnt in het tegenwoordige gedacht te zijn uitgebluscht. Het gedacht, waardoor die heldendaden zijn bedreven, was matig, fpaarzaam en fterk in krachten; het tegenwoordige gedacht, daarentegen , is zwelgziek, verkwistend, en leefd naar  C ) naar den uitterlijken fchijn alleen om zijne krachten te verteeren. Indien men de zeden van het tegenwoordige Gedacht vergelijkt met die der Voorvaderen, dan moet men zich fchamen, want luiheid heeft de plaats der naardigheid, verkwisting de plaats der fpaarzaamheid, en de ontzenuwde geraamten de plaats der derkgefpierde lichamen ingenoomen. Is er een Huk van belang, het geen den aandacht der Overheden behoorde tot zich te trekken, het is voorzeker het bederf der zeden , waardoor eene Natie zo veel van hare waarde, zo veel van hare inwendige derkte verliest. Maar meent Gij dat onze Regenten dit duk hunnen aandacht waardig keuren? met geen gedachten mijn Vriend! Veel eer zullen zij den Burger in een beestachtig leven draven, hem zelve daartoe, door allerlei middelen, en bij alle gelegenheden, aanzetten, in plaats van hun vermogen in het werk te dellen om dat kwaad te dempen. Zij weeten al te wel , dat zij de oude Vaderlandfche deugden niet moeten doen herleven, om niet in gevaar te zijn, dat ook tegelijk de oude liefde voor het Vaderland weder zoude opwakkeren, en dat zij van hunnen onrechtvaardigen Zetel zouden worden afgebonsd. En daarom, wanneer eens een Regent zich moet vernederen om met den Burger te verkeeren, en de Burger eenmaal aan de tafel van eenen Regeerer word toegelaten, dan zal hij zich op den aandrang zijnes Beduurers, in welker tegenwoordigheid hij vooral zijne zeden behoorde te bewaren, zo onmatig in het gebruik van fpijs en N 5 drank  C 202 ) drank moeten gedrageii, dat hij eindelijk als een beest daarheenen rold; terwijl zij zelve hem de fchoonfte voorbeelden geven om te leeren hoe hij zich ook, in den kring zijner Medeburgeren ter navolging der Edelen in den Lande, hebbe te gedragen. En gelijk het bekend is, dat het voorbeeld der Grooten zeer veel invloed heeft op het gedrag der Burgeren, weet de eerfte Ambtenaar en zijn aanhang de gefchikfte middelen in het werk te ftellen, om door de onmatigfte verkwistingen, door brasferijen, dronkenfchappen, en allerlei wellusten, en met één woord, door alles wat ziels- en lichaamskrachten .verteeren kan, een voorbeeld te. ge ven aan den Burger, hoe hij zich om hem zo veel mooglijk na te ftreven, hebbe te gedragen. Dit is al weder eene vruchtbare Moeder van allerhande rampzaligheden. De Burger, op deze wijze ten toppunt van verkwisting gevoerd, veracht alles wat door zijn Vaderland word opgeleverd : het moet van buiten komen, en met groote kosten herwaards worden gevoerd, zal het aan zijnen bedorven fmaak voldoen. Hier door kwijnen en verteeren de handwerken zijner Medeburgeren in dit Vaderland, en de koophandel vermindert daaglijks: om dat er niets is om in ruiling te geven tegen de handwerken van andere Landen. Door deze verkwistende levenswijs vergaat het vermogen van den Burger, en hij, buiten ftaat zijnde om zijne fchulden te betalen, moet op eene fchandelijke wijze bedacht Zijn, om nog een weinig geloof te verkrijgen, cn daardoor zich van zijne behoeften te voorzien ,  ?3en» en deze bekomen hebbende met de noorderzon verhuizen. Hier door word den eenen of andere koopman, welke dus fchandelijk bedrogen is, buiten ftaat gefteld om zijne fchuldeis» fchers te voldoen, en de bankbreuk van eenen ©ndeugenden verkwister ileept dikwerf met zich eene meenigte van bankbreuken van andere ongelukkigen, welke de flachtoffers zijn van het bederf der zeden. Dit zal misfchien den Vaderen des Vaderlands het hart raken, en hen eens beweegen, om, door het ftraffen van die misdaad, eindelijk, die ondeugd met wortel en tak uitteroeijen. -— Dan, neen: zij weeten te wel, dat niets meer aan hunne bedoelingen, om onbepaald te heerfchen, voldoen kan, dan eene algemeene vermagering » en hier aan moet zo wel de verkwisting, als de fchelmachtige bankbreuk, ten uitevften behulpzaam zijn. « En derhalven moet de Burger van tijd tot tijd verarmd worden; zo dat hij niet meer hebbe om de lasten te helpen dragen: dan moeten de Landlieden, welke nu al zeer zwaar belast zijn, maar die echter hunne Landerijen nog behouden, nog zwaarer belast worden, zo dat zij genoodzaakt zullen zijn hunne Landen aan voorname Heeren afteftaan, en, gelijk elders, lijfeigenen te wor.den van de Eigenaars hunner onrechtvaardig op- geflokte landgoederen. Dan zal alles eerst fn dien ftaat zijn, zo als men het verlangd te zien; dan zullen er niet meer dan twee foorten van Inwooners in deze Gewesten, namelijk Rijken en Armen, zijn; dan zal de Burger zich verderen met een linnen kiel ; en de Landbouwer  (m) wer zal naauwelijks een gefcheurd hemd overig houden. En indien onze Burgers alle deze gevaarlijke gevolgen nog bij tijds zagen, zou er nog eenige hoop over blijven, dat zij die gebreken in het aankomend gedacht zouden zoeken te dempen, indien dezelven bij hun al te diepe wortelen gefchooten hadden. Maar ook in de kinderen worden de gebreken der Ouderen overgeplant, -fi— En wanneer men de tegenwoordige toeftand der openbare fchoolen nagaat, dan moet men zeggen, dat er weinige hoop is voor de verbetering van het volgend gedacht. Hoe weinige moeiten worden er aangewend om bekwame , zedige en voorbeeldige Meesters te bekomen ! De belooningen, welken aan dezelven in veele plaatfen worden gegeven, zijn zo weinig gefchikt om kundige Menfchen aantemoedigen, tot het aanvaarden van een beroep, 't welk met zo veel onaangenaamheden gepaard gaat; en zo weinig voldoende is om daar uit de noodwendigheden van het leven aan hunne huisgezinnen te bezorgen. Van daar, dat het onder de laagfte ftaat der Maatfehappij geoordeeld word een Schoolmeester te zijn» waarom geene lieden van eene fatzoenlijke burgerlijke geboorte, zich tot dien post willen laten gebruiken, maar waartoe alleen Mannen van eene gemeene geboorte, en dikwerf van het gemeende foort der Maatfehappij worden gefchikt. En dezen munten in niets uit, dan in eene ondraaglijke trotsheid. Hoe weinige kennis deze eerfte vormers van het menfchelijk hart aangaande de plichten van hun beroep  roep hebben, leert de ondervinding daaglijks, en welk een nadeelige invloed veeltijds hunne verkeerde en onkundige behandeling der kinderen op derzelver volgende levenswijze heeft, worden niet in de beginfelen der jeugd,maar eerst in volkomenheid bij hunne meer gevorderden ouderdom ontdekt; wanneer de afkeer, welke door de mishandelingen der Schoolmeesteren aan de jeugd, voor de letteroeffeningen ingeboezemd, zich zo flerk doet befpeuren, dat, noch de noodzaaklijkheid, noch de reden, in ftaat is om dien afkeer te overwinnen. En ook hier in volgen onze Overheden getrouwlijk het door hun gevormd plan. Zij weeten, dat, om den Burger langs zo meer tot de flavernij te gewennen, de onkunde meer en meer de overhand moet neemen; en dat zij verplicht zijn aan het aankomend geflacht alle middelen te beneemen, om door gefchikte, bekwame en inneemende Onderwijzeren een voor den Mensch gefchikte liefde voor de letteroeffeningen te worden ingeboezemd; maar dat zij, door het bevoorderen der onweetenheid, zich van de harten der kinderen moeten verzekeren. Op dat wijders alle middelen, om aan de Burger liefde voor zijn Vaderland, liefde voor de Vrijheid, haat tegen de flavernij , en verachting tegen de Dwingelanden, inteboezemen, zouden worden weggenomen, hebben onze Overheden ook dat in het werk gefield: dat geen openbare Leeraren van den leerfloel hunne toehoorderen mogen onderhouden over eenige zaken de Staatkunde of de Regeeringsvorm des Lands betreffen-  ( io6 ) fende; en dat zij hen, die door hunne vermaningen, en tefFens door hun voorbeeld, de aan hunne zorge toebetrouwde Menfchen daartoe zochten optewekken, van hunne bedieningen heb- ben ontzet, en uit bun Vaderland gedreven. De liefde tot het Vaderland zou geen gedeelte zijn der Geboden van het Oppervveezen, het welk aan ieder Mensch een bepaald Vaderland gefchonken en toegedeeld heeft, en deszelfs welzijn moet aan eenen Leeraar, wiens plicht het is den Mensch voorteftellen dat hij verplicht is belang te ftellen in alle befchikkingen van het Opperwezen, onverfchillig zijn. Hij moet zwijgen dat hij barst, al ziet hij de bepalingen van zijnen grooten Zender op het fchandigfte verkragten. Ja, maar de Burgeren mogen ook elkanderen niet opwekken tot liefde voor het Vaderland, want alle bijeenkomften, waarin men bevreesd is, dat zodanige onderwerpen op het tapijt worden gebragt, zijn op gellrenge ftraffen verboden, en niemand is in zijn eigen huis bevrijd voor een onftuimig onderzoek der thans heerfchende Geweldenaren, indien het hen gelust om natefpooren of daar ook eenige Vergadering van Beminnaars der vrijheid gehouden word. Ieder Burger in: dit Land moet te vrede zijn met de onderdrukking, waarin hij leeft, zonder door zijn gelaat,door zijne woorden of bedrijven, te betoonen, dat hij daarvan een afkeer hebbe. Over ééne zaak moet men zich ten uiterften verwonderen; namelijk: dat men den Burger nog blijft veroorloven om wapenen te dragen, 't Is wel waar, men heeft die Burgers, welke in de laatst-  C 20? ) laatstvoorgevallene omftandigheden, vóór de omkeering van zaken, de wapenen gedragen hebben, dezelven, offehoon zij hun volftrekt in eigendom toebehoorden, ontnomen, zonder hen daarvoor fchadeloos te ftellen; en men heeft hen verboden als Leden onder eenige gewapende lichamen te worden aangenomen; maat is dat genoeg voor de tegenwoordige onderdrukkers, om zich gerust te ftellen, dat anderen, welke in die tijden de wapenen niet, of ten minften niet ten behoeve van de toen heerfchende begrippen, gevoerd hebben, niet eenmaal zullen opftaan tegen de thans zo fterk toenemende overheerfching ? Deze aanmerking fchijnt nog het anderzints zo doorzichtig oog van onze thans heerfchende Mannen te ontglippen: of men moest geloven, dat zulks nog gedoogd wierd om aan de Burgers een hersfenfehim van de vrijheid te laten, en om hen te ftijven in den waan, dat zij hunne vrijheid verdedigen; of men moest vooronderftellen, dat er nog eene andere macht ware, welke men door het gezicht der burgerlijke wapenen moet in toom houden, welke anders wel eens zoude kunnen opftaan, en eerlang den Regent zelve overheerfchen. Hoe het zij, en welke oogmerken ook daarmede bedoeld worden, dit komt mij, althans zeer zeker voor, dat eens deze nog overgebleven burgerlijke wapenen zullen kunnen verftrekken tot befcherming van die voorrechten, welke wij als Menfchen uit de handen der Natuur ontvangen, maar door de overheerfching van onze Medemenfchen verloren hebben; en dat het derhalven wel eens aan onze Re-  C 2©8 ) Regenten zal kunnen berouwen, deze hersfenfchim aan den Burger gelaten te hebben. Dan... men ziet niet zelden dat onbetamelijke oogmerken het zaad van hun eigen vernieling met zieh voeren. Hier eindigde mijn Vriend zijn vertoog over de gebreeken; en begon een tafereel van de deugden dezer Natie; zo der geenen welke vari ouds aan dezelve eigen waren geweest, en nu bijna verdweenen of onzichtbaar waren geworden, als die nog in vollen bloei overgebleven, of van andere Natiën overgenomen waren. Dan, indien ik U dat onderhoud wilde mededeelen, zou deze brief welke reeds lang genoeg geworden is, al t& breed worden. Daarom zal ik het vervolg hiervan bij eene volgende gelegenheid aan Ü toezenden. Wees ondertusfchen verzeekerd, dat .ik hier niets aanmerkenswaardig ontdekken zal, of ik zal U daarvan deelgenoot maken. En hier mede eindige ik dezen, met betuiging dat ik onophoudelijk ben Uw Vriend* V IJ F-  ( 209 ) VIJFTIENDE BRIEF. WAARDSTE ViilENDl Ïk vervolge thans het onderwerp bij mijnen laatst voorgaanden begonnen; en zal u thans onderhouden over de deugden dezer Natie: waartoe ik , gelijk in mijnen vorigen brief, wederom mijn Vriend fprekende invoer. De hoofddeugden dezer Natie waren voor dezen nedrigheid, fpaarzaamheid en zedigheid. En offehoon deze deugden aenmerkelijk, door de invoering en navolging der gewoonten en bedorven gebruiken van andere Natiën, zijn verbasterd en ontluisterd, en men aan de hoogmoed, verkwisting en wellust van andere Volken zich ten eenemaal verflaafd heeft, zijn nochtans de ondeugden bij ons nog niet tot die mate en trap ingevoerd, en openlijk ten toon gefpreid, als wel bij andere Natiën blijkbaar is. Onder den hoogmoed is hier nog een fchijn van nederigheid; onder de verkwisting nog een fchijn van fpaarzaamheid, en onder de wellust nog een fchijn van zedigheid verborgen; waar door men veilig mag befluiten, dat dit Volk, hoe verbasterd ook van het voorouderlijk beftaen, zich zijner verbastering nog fchaamt: en daar fchaamte over de gebreken plaats heeft, is het niet buiten hoop van herftel; maer men mag daer uit wel een wettig befluit trekken, niet alleen tot de mooglijkheid, maar ook tot de volftrekte zekerheid, van Q eene  eene muterende verbetering van zeden, ingevafe daartoe de rechte weg wierd ingeflagen. De middelen, welke daartoe gefchikt zouden zijn, om eene algemeene verbetering en berftelling van het zedelijk beflaan dezer Natie uit te werken, ziin zeer eenvoudig. Indien maar de eerfte Ambtenaar konde bewoogen worden, om zijn gedrag te regelen naar het richtfnoer van nedrigheid/matigheid en zedigheid, en daardoor eene geheele hervorming maakte in zijn huis, het welke thans niet anders is dan eene opeenftapelingvan de uitgezochtfte gebreken; dit voorbeeld zou ras afdalen op zijn Hofgezin, op de grooten dezer Natie, op de aan zienelijken, op de Burgers , cn op de gemecner foorren van Menfchen.— Hoe gelukkig waren onze Voorvaderen, onder de uitoeffening van deze deugden! Het Vaderland en elk Huisgezin bloeide, en zag van oogenblik tot oogenblik zijne fchatten vermeerderen, terwijl elk Burger met een gezond Lichaam, en een ongekreukt geweeten, het genot der aangenaamheden fmaakte. Zou dan de eerfte Ambtenaar, de afftammeling der Helden, welken, het zij dan uit bedoeling van eigen grootheid of niet, ten minften het Land hebben gebragt tot dat toppunt van aanzien, en hebben medegewerkt om het tot dat toppunt van vermogen te brengen, waar toe het geftegen is; zou dan hij, die in den rijkdom en welvaart van dit Land zo veel belang heeft, niet willen medewerken aan het vermeerderen van de bronnen der rijkdommen vaa dat Land, en in het behartigen der belangen zijHer Nakomelingen? Zou dan het hart van een Man»  -Man, die zo veel ophef heeft gértiaakt VSfi zi]h zucht voor 's Lands ware belangen, daar van niet deze eenige blijk willen geven, dat hij het Volk Wilde voorgaan in het herflelleri der Vaderlandfche zeden? Zou dan het buitenlandsch bloed, het welk uit hoofde zijner geboorte door ■zijne aderen vloeid, en waar mede het zijns door huwelijk vereenigd is, zo veel invloed op hem hebben, dat hij, alle zijne belangen verza,kende, de belangen van zijn Vaderland aan zijn hoogmoed zoude opofferen? Het ware' te wenfchen, dat wij op alle deze en foortgelijke vragen zodanig konden en moesten antwoorden * dat het tot eer verftrekte van hem, welke zo veele verplichting aan den Burger heeft,- door wiens zweet en bloed hij word gemest en rijk gemaakt.— Dan, helaas! verkeerde Raadslieden, verkeerde neigingen, het klatergoud van ingebeelde grootheid hebben op zijne zinnen , en dezen weder op zijn hart, zodanig vermogen, dat hij niet vatbaar is voor eenige welmeenende raadgeevingen, welken aan hem zo menigwerf zijn gedaan y welken hij zo menigmalen met aandoening, er* eene uitterlijke vertooning van overtuiging, heeft aangehoord j maar die hij , nauwelijks weder" bij zijne Lievelingen gekomen zijnde, altoos heeft in den wind geflage». Dan, mijne Mede-Vaderlanders moeten hierom den moed niet verloren geven! Ontrukt hij zich aan die verplichtingen , waaronder: hij ligt} kan hij het van zier* verkrijgen zijn Vaderland te zien kwijnen en den |aatften fnik geven, zouder dat een edelmoedig medelijden zijn verharde ziel verzacht, nog O a, |*  C 21a ) ïs alle hoop niet verlooren, indien men maar handen aan het werk wil flaan. Dat maar ieder aanzienelijke in het Land, onder welke zo meenig braaf en Vaderlandlievend Burgervriend zich bevind, al is hij nu, van den top van eer en aanzien, afgedaald tot den lageren rang van een gemeen Burger, met verachting van de heerfchende zedenloosheid, door zijn voorbeeld zijne Medeburgeren in het algemeen opwekke tot het invoeren van Vaderlandfche deugden , welke zo lang zijn verduisterd geweest; en dat ieder der Burgeren zich bevlijtige, en eikanderen den loef zoeken af te fteeken, om dat loliijk voorbeeld na te ftreeven! En welke groote voorrechten zouden hier door bevoorderd worden! Wanneer de hoogmoed verbannen, de verkwisting veracht, en de wellust met haar gevolg verjaagd wierden, dan zouden door eene nederige houding en kleeding, maar vooral door een nederig hart, de maatfchappelijke genoegens, nu in dit Vaderland zo fchaars te vinden , weder verlevendigd worden; dan zouden de rijkdommen weder tot ons toevloeijen als in vorige dagen; onze harten zouden door derzelver bezittingen niet ontrust worden, om dat dezelven niet door onbetamelijke middelen znuden te bekomen zijn, en dan zouden wij geene wandelende geraamten meer op onze ftraten zien zweven; maar gezondheid en vergenoegen zouden allerwegen onder de Natie verfpreid zijn. — Men denke niet, dat het invoeren van de oude nederigheid, fpaarzaamheid en zedigheid enkel en alleen haren invloed zouden hebben op deze op-  C 213) opgenoemde voorrechten , offehoon, het eene met het andere genomen , zulks genoeg moest zijn voor een redelijk Mensch , die zijn Vaderland niet ten prooi zou willen geven aan de onbetamelijke begeerte om de bedorven listen van zijn hart in te volgen ; maar de invoering van die deugden zou ook invloed hebben op het verlevendigen van andere Vaderlandfche deugden , welke de eer waren onzer Voorvaderen, en nu bijkans in vergetenheid gedompeld zijn. ■ Hoe zou de Godsdienst, welke bij de Voorvaderen op eea zeer hogen prijs gefteld wierd , en nu , helaas ! Lzo lauw en flauw word waargenomen , weder aangewakkerd, weder vuuriger gemaakt worden! Is er iets, 't welk de menfehelijke Maatfehappij verhoogd, het is de Godsdienst. Daar uit blijkt het, dat men de genoegens , welke men onder eikanderen geniet, gemeenfchappelijk erkend , en met dankbaarheid beantwoord ; dat men de geboden van den Godsdienst, welke niet alleen op onze eeuwige, maar ook op onze tijdelijke belangen betrekking hebben , eerbiedigd en opgevolgd : want daarin beftaat de waare Godsdienst, dat men gehoorzaamd de l eveelen welken daaraan verbonden zijn, en niet in eene uitwendige vertooning van heiligheid , door zijn hoofd te krommen als een bieze , en de trekken van het aangezicht te misvormen door een vertooning , als of men in de grootfte droefgeestigheid leefde. Hoe zou de Godsdienst , door het betrachten dier deugden van needrigheid, fpaarzaamheid en zeedigheid üiet aanmerkelijk in waarde toeneemen! DehoogO 3 moed  fëóed maakt een mensch opgeblazen, en brengt ïiem in den waan, dat hij meer, of ten minden gelijk is aan het Opperwezen en derhalven niet verplicht het zelve te dienen; althans dat het voor hem te laag is, zich gelijk te dellen met den geringen Burger: en daarom verfchijnen zij nooit in den openbaren eerdienst, dan om hunnó grootheid te vertoonen, om hunne pracht te doen bewonderen, en om over hunnen geringen medemensen te zegevieren. De verkwisting vervoerd den mensch tot onmatigheid, tot zorgeloosheidv dezen geven aan den Godsdienst de doodelijkde wonden : want zij dellen den mensch buiten daat van zich te gedragen naar de voorfchriften welke hij heeft ingelteld. En de wellust ondermijnt alle krachten en vermogens van den mensch * die hij verplicht was in den waren eerdienst van het Opperweezen te bedeeden ; Indien nu deze ge* baken wierden uitgeroeid , dan zou gewis de Godsdienst aanmerkelijk toeneemen : want de jaeedrigheid wekt den mensch op, om dat weezen i. »t welk verre boven hem en zijne denkbeelden verheeven is, de diepde eerbied te bewijzen, en dat is Godsdienst: de necdrigheid wekt den mensch op, om zijnen Natuurgenoot aan te fpoo* ren tot een gemeenfchappelijke betrachting der Voorgefchreven plichten; de fpaarzaamheid fteld hem in ftaat, om aan de plichten van den Godsdienst , welken hem aanfpooren om weldadigheid te bewijzen aan zijnen verarmden evenmensen, te kunnen beantwoorden ; en de geedigheid bewaard zijne krachten , om die te $jeftceüen- töt het betrachten van deugd en heiligheid ^  ( «5 ) ïieid ; en om zijn lichaam te maken tot een gtzonde woonplaats voor een gezonde ziel. Hoe werken deze deugden mede tot het heil van het Vaderland! Al is de Vaderlandsliefde thans eene iedelijke klank in dit Gewest, ik duive nochtans tot U , die een vreemdeling »}< , en die ik weet dat liefde voor zijn Vaderland heeft, van deeze deugd fpreeken. En korde ik mijne medèmenfehen door mijne pogingen uit hunnen flaap, zo doodlijkvoor het Vaderland, wekken, ik zou den geheelen dag mijne flemme verheffen, en hun onophoudelijk toeioepen, waak voor uw dierbaar Vaderland, 'twelk in een onvermijdelijk gevaar is ! Maar dat zou thans te vergeefs gijn, daar alles voor het tegenwoordige buiten hoop is- Laat ik echter tot U iets zeggen , hoe de needrigheid, de fpaarzaamheden de zeedigheid kunnen medewerken tot bevoordering van het heil van 't Vaderland. Needrigheid zal ons aanfpooren om eikanderen te befchouwen als Broeders van een zelve huisgezin; zal ons doen begrijpen dat, daar wij één belang hebben, wij ook verplicht zijn eenparig te arbeiden om dat eene belang te bevoorderen en te doen bereiken; zal ons noopen, om, zonder aanfehouw van verhevenheid boven anderen, handen aan het werk te flaan, op dat het Vaderland niet onherite 1 baar moge verloren gaan. Elk, die geen vreemdeling is in deze Gewesten, die de gebreeken niet moedwillig over het hoofd ziet , weet dat het Vaderland op den oever is van deszelfs ondergang ; dat het voor eeuwig verloren is, indien niet, ponder verwijl, alle handen aan het .werk gefla,'  'gen wordenen indien hoogmoed thans belet gemeenfchappelijk werkzaam te zijn , door welk middel zal het dan gered worden ? Dat de hoogmoedige toch begrijpe, dat, door het vernietigen van hun Vaderland ook de bron van zijn hoogmoed zal zijn uitgeput, en dat hij, door deszelfs verval, ook vervallen zal in de diepfte vernedering welke ooit een fterveling ondergaan heeft ; en kan hem geen ander beweegmiddel overreeden , dit hem dan zijn eigen hoogmoed , zijn lust om die eeuwig te doen toeneemen , oyertuige van de noodzaaklijkheid om met alle Zijne medeburgeren , en dus ook met zijnen minderen , zo al niet in ware needrigheid, al ware het dan alleen in den fchijn, gemeenfchappelijk mede te werken aan het herftel van zijn Vaderland ! Spaarzaamheid zal den mensch in ftaat ftellen om zijn Vaderland, het welk thans zo uitgemergeld is, en waarin niet alleen geld, maar ook vertrouwen om geld te kunnen bekomen , ontbreekt, om zijn Vaderland , het welk door de heerschzuchtige regeeringswijze , door lage omkoopingen , door duizenden van gruwelen , welke misfchien nooit het daglicht zullen zien , in het diepfte verval geraakt is, te redden, en weder in ftaat te ftellen om zich met eere in den rang der Volken te kunnen vertoonen. • En de zeedigheid zal onze Lichamen verfterken , op dat wij in ftaat kunnen zijn ons Vaderland, wanneer de nood het vorderen mogt, te verdeedigen, en op dat verwijfdheid, die uit de wellust geboren word , ons niet belette, om met mannenSpoed het uitlandsch geweld , of de inlandfche dwur*  ( dwingelandij te vernielen en te verdelgen. • Wie , die nog een grein Vaderlandsch bloed in de aderen heeft, wie, die nog niet zo rampzalig geworden is , dat het vuur van liefde voor zijn gefolterd Vaderland geheel zoude zijn uitgeblust, zou daaraan niet de hatelijke en verfoeijelijke ondeugden van hoogmoed, verkwisting en wellust, welken allen hem toch verre beneeden den ftaat van mensch verneederen, opofferen j _ lk zegge dat zij hem verre beneeden den ftaat van mensch verneederen, en ik vleije mij, datigij in dezen met mij op dezelve wijze denken zult : want waarop verhovaardigd zich de eene mensch boven den anderen ? Is het , omdat hij in een ftaat van verhevenheid boven zijnen evenmensen geplaatst is , dan verhovaardigd hij zich op plichten , welken hem een onderworpeling maken aan de belangen zijner Medeburgeren : want dat is de grond der, hoogheid waarop hij ftaat, dat hij zich door het beklimmen daar van aan de allergrootste en uitgebreidfte verplichtingen verbonden heeft. Is het, omdat hij de achting en het vertrouwen zijner meerderen bezit, dan verftrekt het hem tot een weezenlijke fchaamte, dan moest hij zich ten diepften verneederen, indien hij die achting en dit vertrouwen niet alleen geniet om het ' volbrengen zijner plichten , en indien hij daar bij de achting en het vertrouwen zijner medeburgeren niet ondervind. En is zijn hoogmoed alleen gevestigd op fchatten en rijkdommen, welken hij boven anderen bezit, dan geeft hem zulk6 weinig ftoffe tot verhovaardiging, omdat «ICO.  »:en niet zelden bij daaglijkfche ondervinding ziet, dat de rijkdommen aan de^minst-verdienftelijke voorwerpen zijn uitgedeeld. De verkwisting vernederd hem niet minder beneedeii zijne beftemming ; want welk Mensch zal kunnen in twijffel trekken, of alles wat wij in de weereld ontvangen moet dienen tot bevoordering Van het algemeen welzijn, waarop alle weereldfche goederen hunne betrekking hebben : ieder Mensch moet, zo veel zijne vermogens toelaten, aan de bevoordering der algemeene belangen werkzaam zijn, en derhalven moet hij daar aan alle zijne vermogens befteeden en te koste leggen. Maat nu is elke verkwisting een verlies voor de algemeene belangen; bij elke verkwisting verliest hij eene gelegenheid om zijne liefde voor het Vaderland en zijne medeburgeren te doen blijken ; hij veracht het geen hem tot eer zoude verftrekken , en vernederd zich derhalven beneeden den rang van een Mensch. . En de wellust, dat verachtlijk Monfter, misvormd ons van Menfchen tot geraamten; zij ondermijnd alle onze krachten . zij herfcheptons van mannelijke wezens tot verwijfde laf hartigen; zij beneemt ons den moed en de krachten om ons Vaderland in den hoogften nood behulpzaam te zijn. Wie zal aan de wandelende geraamten zijne eigen belangen, en de belangen zijnes Vaderlands toevertrouwen ? Hij fteld zich derhalven buiten ftaat, om zijn Vaderland van nut te zijn. En wanneer ik hier nog bijvoege , dat hij door zijn wellustig beftaan zo veele ongelukkige -vrouwen en kinderen bederfd; de oorzaak is van ea-  onherftelbaarë oneenigheden in veele huisgezinnen, daar de eensgezindheid een bron zou zijn geweest van alle aardfche genoegens ; - dat hij de oorzaak is van het zedenloos gedrag van veel* fchandelijk misleide Dochteren, waar doorbraave Ouders , en andere naastbeftaandcn met zcL den vroegtijdig met tranen ten grave worden gerukt ; de oorzaak dikwerf van onvruchtbaarheid, waar door de ontvolking van een Land kan veroorzaakt worden , wie twijffeld dan bij de overdenking van dat alles, of hij zich ook verlaagd beneeden den ftaat van een Mensch ? En eindelijk , wat zouden nedngheid , fpaarzaamheid en zeedigheid kunnen mede werken aaa de bevoordering van koophandel, en aan de Ver* beetering en herftelling der kwijnende handwerken ' Ik bekenne dat hoogmoed, verkwisting en wellust fneenigmaalen oorzaken zijn van veelvuldige veranderingen van modens, en dat daardoor dikwerf, buiten noodzaaklijkheid , verandering van ftoffen en goederen veroorzaakt wordt, waardoor men zou moeten vooronderftellen dat de koophandel en handwerken door die zedenloosheid zouden moeten bloejen. Dan, hoe meer de hoogmoed , verkwisting en wellust de overhand neemen, hoe meerde liefde voor de Vaderlandfche belangen, verminderd en verdoofd words en daardoor word veroorzaakt, dat men alle Vafderlandfche uitvindingen en handwerken veracht en zijne veranderlijke begeerten niet wil voldoen dan met goederen , welken ons van andere Volken worden toegevoerd. Hier door werkt mett inede tot den bloei en welvaart van andere % zelf  - zelf van onze vijandelijke Natiën; en men ftelohen daar door te meer in ftaat, om aan onzen koophandel de gevoeligfte en onherftelbaarfte neepen, en eindelijk den doodfteek te geven. Men moet niet denken , dat de koophandel daardoor geene vermindering zoude ondergaan , omdat die goederen , in dit Land overgebragt, door inlandfche kooplieden zouden aan den man worden geholpen; want, indiende koophandel niet kan gedreven worden door andere goederen in ruiling te geven , maar altoos met gangbaar geld moet worden voortgezet, dan kan dezelve niet geduursaam worden gevoerd; en wanneer onze handWerken niet worden aangemoedigd , maar , door het greetig inbrengen en aannemen van vreemde handwerken, worden gedwarsboomd, moeten dezelven eindelijk van hier vertrekken", en ei zullen welhaast geene goederen overig blijven om in ruiling te kunnen geven. Behalven dat door het verlies van onze handwerken, gelijk de 1'mertelijke herinnering van vroegere dagen ons nog leerd, verfcheide fteden aanmerkelijk verarmd en buiten ftaat gefteld worden om een groot aantal van de fchamele gemeente aan het brood te helpen. En hoe kwijnd onze koophandel, die voorname bron van 's Lands welvaart, en die eenige zenuw van ons Staatkundigbeltaan! Men mag hier op eene fchaamteloze wijze openlijk het Opperwezen danken, dat de bronnen van onzen welvaart, welke men voorgaf door de hande» lingen der gevluchte Inwooners geftopt te zijn, weder zijn geopend, zij , die niet moedwillig blind, die geen vreemdelingen zijn in de lotgeval.  C 121 ) vallen van deze gewesten, zij, die niet willens est weetens hunne oogen fluiten voor het licht def heldere waarheid , weeten zeer wel, dat dit eene hemeltergende onwaarheid is; en dat onze koophandel en handwerken , en wij kennen geene andere bronnen van onzen welvaart, zodanig zijn verftopt, en daaglijks meer worden vernietigd , dat er bijna geen herftellen aan zijn zal. Hiec aan arbeiden niet alleen de hoogmoed , de verkwisting en de wellust, waardoor het handeldrijvend vertrouwen, zo noodzaaklijk in den koophandel , word verloren; maar voornamelijk werkt hier aan op eene onvermoeide wijze een Volk onder ons, aan welke het in de ziel fmert dat de koopman fchatten vergaderd , 't welk, konden zij hun oogmerk bereiken, niets onbeproefd zoude laten om deze Natie tot den bedelzak te brengen, en tot' dien ftaat , dat het bij ,anderc Volken , welken het voor dezen meenigwerf uit den drek geholpen , en met opoffering van eigen be. langen tot een ftaat van verhevenheid heeft gebragt, zich op het diepfte zou moeten verneederen. Ja maar hier aan arbeiden ook die geenen, welken verplicht waren alles toe te brengen tot aanmoediging van den koophandel en handwerken, en dezelven pp allerlei wijzen zoeken te onderdrukken : want dit Vaderland voed zulke Aterlingen in zijnen boezem, welken, met verzaking van den welvaart van hun Land en Volk, waardoor zij zeiven groot geworden, en veelen van hen van een niets beduidend weezen tot een trap van verheevenheid gefleegen zijn, zich aan het Vaderland, aan desfelfs ware belangen niet ' be-  C ) - bekreunen; maar, eer, eed en plidit vcrzafceir',de, gaarne zouden zien dat on de puinhope* van onzen Verdelgden koophandel en handwer■ ken de welvaart van andere Natiën wierd op. ■gebouwd. En is het niet onbegrijpelijk, dat trien alomme die gebreken ziet, en daar over' Élaagd , daar men moet zien dat door eene aart houdende en onrechtvaardige vervolgzucht onze' 'fteden ontvolkt worelen , daar men moet zien dat' de haat en wraak nog aanhoudende blijft woeden tegen de ongelukkige fiachtoffers van verlaad en fchelmen'j, daar men moet zien dat aff. dere Landen door die verjaagde Ingezetenen worden ver-ijkt, welke hunnen handel en handWerken derwaards overbrengen. Is het niet onbegrijpelijk , dat men geene uitterfte poogingerï in het werk ziet ftellen; om, wel door eerbiedige , maar niet min deftige, en het kwaad m zijn affchuwelijkheid affchetzende verzoekfehriften , onder de oogen van Regenten te treeden ,. die Vaderen des Vaderlands behoorden te zijn, en daarop aan te dringen , dat aan het gewekt en de vervolging eens een gebit in den mond gclegt, en aan alle onrechtvaardigheden eenseen einde mogt gemaakt worden ? En na zodanige pogingen, zonder een gewenschte uitflag tehebben in het werk gefteld, moest ieder, welke liefde voor zijne belangen , voor de belangen van zijn kroost heeft, dit Vaderland verlaten , en benevens de verjaagde en gevluchte ongelukkigen , een Land opzoeken, waar zij' te zaamen een Gemeenebest zouden kunnen oprichten., en waar zij dan, zonder hunne fchadc, maar  C 223 ) tót-hun voordeel, zouden kunnen mede werken aatt den geheelen ondergang yan dat Land, dat' voor dezen hun Vaderland was, waardoor zil behulpzaam zouden zijn aan het plan van onze Dwingelanden. • Maar denkt gij, mijn Vriend! (Vervolgde hij pp miin vraag: waarom hij dit voordel niet deed *an zijne Landgenooten , bij een openbaar gefchnft, of door andere middelen, welke daartoe genoeg te vinden waren V) denkt gij, dat wij hier vriiheid van denken en fpreken hebben ? Bij alle gelegenheden zijn wij van verfpieders om-" ringd, welken onze gangen, onzegezelfchappen, onze trekken van het aangezicht, onze gefprekken, met één woord , alles nagaan, waardoor zij van onze oogmerken eenige onderrichting bekomen , en aan hunne, zenders verflag doen kunnen. En hij, die openlijk zulke gefprekken, als ik thans met u houde , durfde onderneemen , zou al ras dezelfde'vervolging als zijne andere Landgenooten moeten ondergaan , en genoodzaakt zijn met verhaasting de vlucht te neemen. En de Natie , mijn Vriend ! ik moet het met, fmerte zeggen , is zo verbasterd , zo verwijfd * alle fpringveeren van hare werkzaamheid zijn zo verflapt, dat ik beducht ben, dat zij zelf geen gevoel van deze geheele voordracht hebben zoude. En wat zou het dan baten, mij zelve in gevaar te ftellen, zonderde mooglijkheid te doorzien, dat er eenig voordeel mede zoude kunnen behaald worden? Dan hoe verre de zorg¬ loosheid dezer Natie ook moge gevorderd zijn, jk behoude nog hoop, dat eens de tijd zal komen.  C 324 ) men, wanneer zij haar diep verval zal zien » wanneer zij de bronnen zal nafpooren , waaruit hetzelve is voortgekomen ; wanneer zij de kanker uit haar ftaatkundig lichaam zal uitfnijden, en, met vereende krachten, alles uit haar midden wegruimen wat het bederf van haar Vaderland berokkend heeft. En misfchien is dat gehoopte tijdftip nader bij dan men zich verbeeld ; en dan, wanneer de Natuur weder in dit Volk begind te ontwaken , zal ik geen oogenblik aarzelen , om mijne aanmerkingen mede te deelen, en met alle mooglijke kracht aan te dringen. Ik moest mijnen Vriend , mijnen braven Vaderlandlievenden Inwooner van het Land der Bedrogenen, niet alleen in mijn hart, maar ook met mijnen mond roemen. Voorzeeker hij is geen waar Vaderlander, welke door roekeloosheid zich zelve in gevaar brengt, in een tijd , wanneer zijn iever. meer zou benadee!en dan voordeel toebrengen. Ikwenschte, datzün vooruitzicht op een gelukkige, op eene fpoedige verandering, niet werde te leur gefteld; maar dat hij , binnen weinig tijd, de vervulling daar van zien-zoude. Hij drukte mij in zijne armen, tegen zijnen beklemden boezem, en de tranen rolden langs zijne mannelijke kaken. Meenigmalen dacht ik onder het geheele gefprek over dit onderwerp , en onder het fchrijven van deze en de laatst voorgaande brief: wat is een Man, die zijn Vaderland uit ware beginfelen bemind, een onfehatbaar, een groot Man! Leeg  C «5 ) Leeft hij in een tijd dat er mooglijkheid is, om iets voor zijn Vaderland te verrichten, hij laat geene gelegenheden voorbijgaan, maar waagd alles wat hij bezit, hij waagd zelfs den haat en de wrok van openbare en verborgen vijanden, wanneer hij maar hoop mag hebben, dat hij eenig nut aan zijn Vaderland zal mogen toebrengen. Word hij, bij eene omwending van zaken, in zijn aanzien, in zijné bezittingen, in zijne inkomften gekrenkt, al word hij dan van den ftoel der eere, door eenen Dwingeland, welke een gezwooren Vijand is van allen, die zich eerlijk voor 's Lands belangen durven in de bresfe ftellen, afgeworpen, hij beklaagd daarin meer zijn Vaderland dan zich zelve, en daar hij door eenig openbaar beftuur geen nut meer aan de algemeene belangen kan toebrengen, is hij te vreede , dat hij weder in den kring van een vergee. ten Burger is te rug gekeerd. Word hij vervolgd , weggejaagd; moet hij een beminnelijke wederhelft, en de vruchten zijner huwelijks liefde voor eenen tijd vaarwel zeggen; word hij in gevangenisfen gefteld; moet hij voor partijdige Rechters verfchijnen, bij welken zijne daden reeds voor lange in een hatelijk licht befchouwd, en veroordeeld zijn, vóór dat hij nog op zijne verdeediging is gehoord; moet hij door dezelven veroordeeld, moet hij op een ftraftooneel gevoerd worden; moet hij daar, in plaatfe van vruchten te plukken, voor alle zijne moeiten en arbeid, ten nutte van zijn Vaderland verricht, in handen van eenen fcherprechter overgeleverd, en openbaar tot een voorwerp van P ver-  verfmading gefield worden, ook dat alles is niet in ftaat zijne liefde voor het Vaderland te fmoorcn, zelfs in zijne veege oogenblikken, wanneer de ziel gereed ftaat haar wooning te verlaten, zucht hij. nog voor den welvaart van zijn Vaderland. Nu en dan word hij wel eens nedergeflagen, wanneer alle hoop van redding fchijnt te ontzinken, wanneer'de vreeze begint te vermeerderen, dat er nooit een einde aan 's Lands ellenden komen zal; maar hij ziet echter op een rechtvaerdiger Rechter, die op zijnen ti d alle ongerechtigheden, en derzelver werkers, uitdelgen zal. i)aagd er eenig fcheemerlicht van hoop op, dat er wel haast uitredding komen zal, dan verheugd zich zijn ziel over de gelukkige ommekeer, welke hij voor de belangen van zijn Vaderland mag te gemoete zien, en het vrolijk vooruitzicht doet hem vreugdegalmen ten Hemel zenden. Is het noodig, dat er, tot redding van het Land, uit de klaauwen van gedroch* ten, het harnas aangegespt en geftreeden moet worden, hij is bereid om zijn bloed te wagen, en hij trekt met te meerder moed derwaarts, waar de nood het meest nijpende is. Hij weet wel, dat de uitflag der wapenen niet zeker is, dat het overwinnen niet altoos het lot is der rechtvaerdige zaak: neen; de gefchiedenisfen der waereld van alle tijden hebben hem geleerd, dat het geweld meenigwerf over het recht hebbe gezegevierd: en derhalven geeft hij zijne zaak, de zaak des Vaderlands, over aan de hertelling van Hem, die den uitflag der wapenen beflist, en die te ïechtvaerdig is, §m te gedoogen, dat de recht- vaer«  C "7 ) vaerdige zaak voor altoos onderdrukt werdë. Moet hij dan in den ftrijd (heuvelen, hij is bc- ' reid zijn laatften druppel bloeds voor de ware belangen van zijn Vaderland te mogen ftorten. Moet hij met zijne ftrijdgenooten de nederlage hebben, en ondervinden dat het geweld nog op den troon blijft zegenpralen, hij word niet moedeloos; maar bedroefd zich inwendig, zonder eenige tekenen van ongeduld, over het uitftel der redding van zijn Vaderland, welke hij ontdekt daar over nog befchoorcn te zijn; vastelijk vertrouwende dat eene volgende gelegenheid meer geluk zal aanbrengen. En, mag hij ■eens zegenpralende uit den ftrijd wederkomen, mag hij zijn Vaderland eens verlost zien van de Dwingelanden, welken het zelve zochten te vernielen, hij verheugd zich, niet zo zeer om zijne eigen belangen, als wel om het waar geluk van zijn. zo lang gedrukt, maar nu verlost Vaderland, en dit perst hem dankbare vreugde tranen uit zijne ten Hemel geflagen oogen. Onder dit alles verliest hij alle wraakzucht, over de verongelijkingen, welken hem zijn aangedaan, geheel uit zijn aandoenlijk hart: hij denkt aan geene onrechtvaardigheden , geene vervolgingen, welken hij heeft moeten ondergaan: en derhalven zou hij aan zijne Vijanden alle verongelijkingen van harten kunnen vergeven. Maer, daar zij zich tegen het Vaderland bezondigd hebben, daer hij verplicht is; alle zijne uitgeftane ellenden aan te merken als zo veele grieven, waermede men het Vaderland heeft zoeken te vennoorden ; daar hem bekend is, met welke P a drift  ( Zl$) drift men naar alle middelen heeft omgezien, en alle gelegenheden heeft aangegrepen, om het denkbeeld van Vaderlandsliefde, van liefde voor deszelfs belangen voor eeuwig te verbannen; daar is het hem nu onmooglijk, om zijne Vijanden, en de Vijanden van het Vaderland te fpaaren; maar hij, vind zich genoodzaakt, om dezelven over te geven aan de item van zijn Vaderland, welke om wraak roept. Dit doet hij niet door plundering, niet door roof of moord; neen! dit laat hij over aanhetverachtlijkfte foort van Volk, 't welk lust vind m het plegen van baldadigheden, en zich verflaafd aan de belangen van Dwingelanden. Hij geeft dezelven over aan de wreekende gerechtigheid, en aan die geenen, welken gefield zijn om rechtvaerdig te oordeelen over de flraf, welke zulke Aterlingen verdiend hebben, na dat hij alvorens die Vergaderingen, welken daartoe zijn ingefteld, gezuiverd heeft van zulke onnutte Leden, die blijken gegeven hebben, dat zij in ftaat waren den fchuldigen vrij te fpreeken, en den onfchuldigen te verdoemen, en die derhalven ook in ftaat zouden zijn, om deze gedrochten aan de uitvverkfelen der rechtvaerdige wraak te onttrekken. Ach! mijn Vriend! wat is ons Vaderland gelukkig, dat het nog geene van die uitlandfche gebreken heeft aangenomen! En zijt verzekerd, dat ik dezelven, bij mijne wederkomst, niet zal overbrengen. Mijn ziel gruuwd daar van, wanneer ik denk hoe nadeelig die zijn voor ons natuurlijk en ftaatkundig lichaam. Ik zoek van mij-  ïnijne reizen tot loon geene bron van rampen voor mijn Vaderland, maar indien het mooglijk is een mijn van voorfpoed daar uit te zien geboren worden. Ik wil derhalven zo veel van het beste mede brengen, en zo veel van het gebrekkige leeren kennen, dat ik in ftaat zal zijn aan mijne Medeburgeren liefde voor het eene en haat en afkeer voor het andere in te boezemen. Laten wij bij voorraad voor ons zeiven alle hoogmoed, verkwisting en zedenloze wellust verbannen , en ons vertieren met de beminnelijke deugden van nedrigheid, fpaarzaamheid en zeedigheid, op dat wij openlijk een goed voorbeeld geven, en anderen daar door aanfpooren mogen, om ons na te volgen. Dan zullen wij daarna te beter gelegenheid hebben, om die deugden met Vrucht aan anderen, door onze woorden, aan te prijzen. Wat baten toch de fchoonfte voordrachten over de noodzaaklijkheid van het uitoeffenen van zulke deugden, welken een Volk vertieren? Dit word aan de Inwooners van het Land der Bedrogenen ook geduurig onder het oog gebragt; maar daar de kwade voorbeelden van hen, die Voorgangers behoorden te zijn, het Volk geduulig wegfleepen , hebben de fchoonfte zedelijke vertoogen geen de minfte klem op hunne misleide harten. Laat ik, bij mijne wederkomst, u als een waar Beminnaar van het Vaderland wedervinden, en geene redenen hebben om mij te fchamen over de denkbeelden van mijnen Vriend, welken ik als eenen Broeder beminne. Vaar altoos wel; terwijl ik onophoudelijk blijve uw welmeenende Vriend. P3 ZES-  ZESTIENDE BRIEF. HOOG GEWAARDEERDE VRIEND! Ik gaf mijne verwoudering over de gebreken dezer Natie, welke mijn Vriend mij met zulke levendige verwen had afgemaald, en waar van ik u bij mijne twee vorigen de melding heb gedaan, aan hem te kennen; zeggende dat^ik onmooglijk konde begrijpen, hoe eene Natie zojilgemeen konde verbasterd zijn van hare oorfprongelijke zeden, als ik nu ontdekte in deze Natie plaats te hebben. Doch mijn Vriend begreep, dat de verbastering zeer natuurlijk was jn een Volk, werwaards alle vreemde Volken heenen vloeijen, en waar dezelven met open armen worden ontvangen; en daarenboven dat ook de verbastering niet zo groot ware als men in het algemeen daar over dacht; dat die geenen, welke deze Natie in haren oorfprong als zo zedig hebben afgefchilderd, dezelve in een al te gunftig licht, ten minften van hare beste zijde befchouwd hebben; en dat, voor zoo verre er thans meer zedenloosheid plaats had, dan wel voor dezen, zulks noodwendig volgen moest uit de vermeerdering der rijkdommen, en uit de vereeniging met andere Natiën, welken hunne zeden in dit Land hebben overgebragt, en hunne ongebondenheeden in de harten der Menfchen ingeënt. Mijn Vriend maakte om zulks te ftaven, en voor mij meer begrijpelijk te maken, eeni-  < a3i ) eenige aanmerkingen, welken ik hier zal latei! volgen. Elke Natie heeft zijne oorfprongelijke deug* den en gebreken; cn deze zijn de zaden van vee* le andere deugden en gebreken, welken naderhand daaruit voortfpruiten, of door deugden en gebreken van andere Natiën ontwikkeld en in werking gebragt worden. Deze Natie is, van de vroegfte tijden af, verflaafd geweest aan dronkenfchap en onverzaadbare lust tot het dobbelfpel; zo verre zelf, dat, wanneer zij alle hunne goederen door het fpel hadden verloren, zij dan den eigendom van hunne eigen perfoonen, hunne vrijheid, op eenen zekeren prijs Helden, en die mede aan den onzekeren uitflag van den dobbel waagden, en alzo hunne vrijheid ver* fpiiden. En zulk een Volk is door de Gefchiedfchrijvers te boek gefteld als een Volk het welk de vrijheid in hooge waarde hield, en zich niet omzag daar voor alles op te offeren, 't Is waar, wanneer men de vroegfte gefchiedenisfen raadpleegd, dan vind men wel de duidelijkfte blij» -ken, dat de eerfte Bewooners dezer Landen, en hunne afkomelingen, in het oorlogsveld tegen Dwingelanden, welke hunne natuurlijke vrijheid wilden wegneemen, en hen in flavernij zogten te brengen, zich verzet, en hen voor eeuwig den lust benomen hebben derzelver vrijheid aan te randen. Dan, kan men zulks als een volkomen bewijs aanmerken, dat dit Volk, het welk zich zo fterk tegen de flavernij van andere Natiën aankantte, daerom ook waarlijk dien hogen prijs op de vrijheid heeft gefteld, welke dezelve ver-i P 4 dien-  C 232 > diende? Indien men hun. gedrag in het dobbelfpel daar mede vergelijkt, dan betoonden zij door hunne kloekmoedige verdeediging in bet oorlog niets anders, dan een woeste verflaafdheid aan het Land waarin zij geboren en opgekweekt waren, en eenen haat tegen andere Na' tien, welke hare heerfchappij over hen zochten uit te breiden, en, de zaak uit zijn voordeeligst gezichtpunt befchouwd, niets meer dan eene drift, om andere Volken in hunne oogmerken, tot onderwerping der nog onbefchaafde Volken, te dwarsboomen, en zich aan hunne oude zeden te blijven vasthechten. Althans, een Volk, het welk zo verregaande verflaafd is aan eenige driften, en vooral aan den onverzaadbaren trek tot het fpel, is niet volkomen vrij, kan geen recht * denkbeeld van de ware vrijheid vormen: hoe zou dan een Volk, het welk zelf in ftaat is zijne vrijheid aan eenen onzekeren worp der dobbelfteenen te wagen, aangemerkt kunnen worden als een Volk, het welk rechte denkbeelden van vrijheid, rechte afkeer van flavernij had? Dit is een onwederfpreeklijk getuigenis, dat iemand, welke een zaak van het uitterfte gewicht kan blootftellen aan een onherftelbaar verlies, en dat alleen, om voor een ogenblik een fchijnvermaak na te jagen, om voor een ogenblik zich te verlustigen in iets, waarin geen wezenlijk genoegen kan "worden ontdekt, geene denkbeelden hebben kan van het gewicht der zaak, en mitsdien dezelve niet op haar rechte prijs kan ftellen. En hoe zeer dit gebrek in de eerfte Bewooners dezer Landen voor alle Gefchiedkundigen een bekende zaak >  C *33 ) zaak is, is dit Volk nochtans, in alle tijden, wanneer over vrijheid en flavernij gehandeld is, wegens deszelfs vrijheidsliefde ten hoogften geroemd, en als een voorbeeld van navolging aangeprezen. Daar van toch zijn alle gelchriften, welken in de laatfte jaren, voor de omwending van zaken, welke wij nog betreuren, zijn in het licht gekomen , -tot onwraakbare getuigen. — Gelijk de onverzaadbare lust tot het fpel hun buiten ftaat ftclde, om het rechte denkbeeld over de ware vrijheid te vormen, zo belettede hen de verflaafdheid aan de dronkenfchap mede, om hunne vrijheid naar waerde te beoordeelen: want dronkenfchap verdoofd de rede en de werkzaamheid der ziele ; en daar de rede verdoofd word is men niet in ftaat het ware van het valfche, en het groote van het nietswaardige te onderfcheiden. Behalven , dat dronkenfchap de fpringveeren van onze krachten verlamd, en ons buiten ftaat fteld om onze onafhangelijkheid te verdedigen: daar ook de dronkenfchap de heldenmoed verdoofd. —— Deze beide gebreken van fpeelzucht en dronkenfchap hebben de Bewooners dezer Landen van alle tijden aangekleefd; en het is derhalven niet te verwonderen, dat men in dit Land zo weinig Voorftanders heeft van ware vrijheid en onafhangelijkheid. De zucht tot het fpel, de lust tot dronkenfchap, heeft zodanig de zinnen van dit Volk verblind, dat zij daaraan gaerne hunne belangen, de belangen hunner Medeburgeren, ja de belangen van hun dierbaar Nagedacht willen opofferen. In deze zo nadeelige drift worden wij gefterkt door andere Natiën, welken, of ¥ 5 waar-  C 234) waarlijk belang hebben om ons de onafhangelijkheid meer en meer uit het oog te doen verliezen, of, door hunnen haat en afkeer voor deze Natie genoopt worden, om ons al dieper in een onher ftelbaar verderf te ftorten: en die vreemde Natien zoeken hunne grootheid op onzen geheelen ondergang te bouwen: en offehoon wij het zien ■> offehoon wij niet onkundig zijn van de bronnen, waaruit ons deze rampen voortkomen, offehoon de middelen tot herftel ons ook niet ten eenem&al onbekend zijn, wij blijven nochtans in die levenswijze, welke onzen eindelijken ondergang onvermijdelijk zal na zich fleepen, volharden. Dezelve van ouds her in deze Natie gehuisvest hebbende gebreken, gevoegd bij de nieuw aangenomen van andere Volken, baren de rampzaligfte gevolgen in het huishoudelijk beftuur en in de opvoeding der kinderen. Nauwelijks zijn kinderen tot hunne mannelijke jaren gekomen, of hunne Ouders zorgen, dat zij ten fpoedigften door het huwelijk aan eene Echtgenoot verbonden worden; niet op dat zij daar door de genoegens zouden fmaken, welken aan het gezellig le* ven, vooral in den huwelijken ftaat, verbonden zijn; niet op dat daer door de geflachten zouden worden voortgeplant, en de Maatfehappij in ftand gehouden worden; maar om daar door hunne kinderen tot eenen hogeren trap van geluk, en tot eene meerdere bezitting van rijkdommen te brengen: want offehoon er geen rampzaliger bezitting is, dan rijkdommen, wanneer men geen i-egt geplaatst hart heeft om dezelven ten nutte van de Maatfehappij, waarin men leven mag te ge-  C *35 ) gebruiken, jaagd nochtans elk Inwooner deze* Lands naar dezelven, als naar eene wezenlijke gelukzaligheid. Het fpreekt dan ook van zelve dat in het gewichtig ltuk des huwelijks nooit de genegenheid der kinderen door de Ouders word geraadpleegd; maar deze genoodzaakt worden, niettegenftaande hunne liefde reeds op een ander waardiger, maar minder met rijkdommen bedeeld voorwerp, gevestigd is, aan de onmatige begeerte hunner Ouderen, naar de bezitting van rijkdommen , zich te onderwerpen. Ook zijn veele kinderen, door de ongebonden levenswijze, welken zij buiten weten hunner Ouderen, of met derzelver blinde toegevenheid, gevoerd hebben, zo weinig gefchikt geworden voor het gevoel eener reine liefdedrift, dat het hen volftrekt onverfchillig is, aan welk een voorwerp zij verbonden worden. Van daer zo menigvuldige rampzalige huwelijken in deze Landen! van daar dat Echtgenooten, welker ftaat gefchikt is om alle die genoegens te bevatten en te fchenken, weiken immer door ftervclingen op deze waereld kunnen worden genooten, in het huwelijk, die bron van allerlei hemelfche gelukzaligheden, niets anders vinden dan rampen en ellenden, welke zeer nabij de helfche pijnigingen komen! vandaar, dat Echtgenooten in geduurige twist en oneenigheid leven; dat het huwelijksbed zo fchandelijk met de onwaerdigfte voorwerpen gefchonden word; dat vuige wellust de plaats inneemt der reine wellusten, welken alleen behoorden plaats te grijpen; dat de rijkdommen door verkwistingen, welke men doet om het ziel- grie-  C 336 ) grievend hartzeer te verdrijven, in rook en damp verdwijnen; dat geheele Familiën in gefchil geraken , om het zedenloos gedrag van eenige Echtgenooten , welken onder dezelven gevonden worden. , En hoe rampzalig is'het in ons Land gefteld met de opvoeding der kinderen: dat groote ftuk, waar door de harten van het volgende geflacht moeten gevormd worden, cn waar uit men met veel grond van genoegzame waerfchijnlijkheid kan vastftellen, wat het Vaderland «daervan te wachten heeft! De onverfchÜIigheid der Ouderen voor eikanderen flaat ook over tot de kinderen. De Moeders, welke van de Natuur het gezondfte voedzel voor haar kroost ontvangen hebben, verbeelden zich, dat het eene fchande zoude zijn hare kinderen zelve op te voeden, en mitsdien aan de befchikkingen der Natuur te beantwoorden; maar geven dezelven over aan zulke voorwerpen, welken voor het grootfte gedeelte alleen door hare losbandige en wellustige levenswijze tot dien ftaat gekomen zijn, dat zij aan kinderen een door de Natuur gefchonken voedzel kunnen verfchaffen. Hier door zuigen de kinderen al vroeg de zaden in van eene levenswijze, welke hen naderhand tot fchande en bederf verftrekt. De Vader laat zich mede aan zijn ongelukkig kroost zo weinig gelegen liggen, dat hij hetzelve nauwelijks kent; dat hij naar deszelfs behandeling nauwelijks onderzoek doet; dat hij nimmer beter te vreden is, dan dat hij van deszelfs, voor hem zo lastig, gezelfchap verre verwijderd is. De vorming van het hart der kinderen word door  door de onverfchillige Ouderen toevertrouwd aam Vreemdelingen; omtrent welken men, noch wegens hunne zeden, noch wegens hunne denkbeelden, eenig onderzoek doet; dewelke men nauwelijks weet van waar zij zijn gekomen; van welken men niet weet, welke omftandigheden hen genoodzaakt hebben om hun Vaderland te verlaten: welke, uit hoofde van hunne afkomst, uit hoofde van de denkbeelden, welken zij in hun eigen Land hebben ingezogen, niet in ftaat zijn aan de kinderen eenige de minfte ware Vaderlandlievende denkbeelden in te prenten; maar welke de zeden, en vooral de zedenloosheid hunner Natie, en de denkbeelden, welken zij zeiven hebben ingezogen, en welken veeltijds regelregt aanlopen tegen de belangen van dit Land, aan de kinderen in eene ruime mate inboezemen. En deze in de jeugdige harten zo vroeg ingefcherpte denkbeelden, fchieten zulke diepe wortelen in de nog tot alles buigzame harten hunner Leerlingen, dat dezelven naderhand, tot rijper jaren gekomen, daar uit nimmer kunnen worden uitgeroeid. 'Deze onverfchiilige behandeling der Ouderen omtrent hunne kinderen, veroorzaakt ook eene evengelijke onverfchilligheid der kinderen omtrent hunne Ouderen; zodanig, dat er in de jeugdige jaren nauwelijks eenige geringe fpooren van liefde, in hunnen meergevorderden ouderdom niets dan ongehoorzaamheid en in hunne mannelijke jaren niets dan haat en afkeer in hunne harten gevonden word: en de Ouderen, indien zij anders eenig gevoel hebben over de gedragingen hunner kinderen, zich ten uitterften moe-  C 238 ) moeten beklagen over de gevolgen hunner verkeerde behandelingen. Hoe meenigmalen moeten Ouders niet ondervinden, dat hetzedenloos gedrag der kinderen, 't welk hen door de voorbeelden der Ouderen zelve, of door het onderwijs hunner Leermeesters, of door het ver• leidend verkeer" met anderen, omtrent het welk, de Ouders mede ten eenemaal onverfchillig zijn, word ingeftort, hem vroegtijdig ten grave rukt, of hen geheel onnut maakt voor die Maatfehappij waarin zij geboren zijn, en noodzaakt om naar andere Landen te reizen, en aldaar hunnen vervallen gelukftaat te herftellen! Hoe menigmalen moeten Ouders niet ondervinden, dat hunne kinderen, anderzints een zegen van het echte huwelijksbed, voor hen tot eenen vloek verftrekken ! Wat is er eindelijk van zulk eene Natie te wachten? Denk ondertusfchen niet, dat dit kwaad zo algemeen is, dat er niet hier en daar voorbeelden van het tegendeel zouden te vinden zijn! Neen $ men vind nog rechtfehapen Echtgenoten, welken eikanderen die liefde toedragen, die zij aan elkandcren verfchuldigd zijn; rechtfehapen Ouderen, welken hunne kinderen zodanige opvoeding verfchaffen, welke gefchikt is om hen tot brave Burgers te vormen, brave en deugdzame kinderen, welken eer doen aan de opvoeding d;e zij genoten hebben. Dan, hoe weinig is hun getal! Nauwelijks is het zelve genoegzaam, om door anderen opgemerkt te worden: en de fteeds toeneemende verbastering maakt het voor anderen onmooglijk, om de zaligheden te bemerken, welken  C23?) ken daaraan zijn verbonden. —— Ook zijn dezen de voorwerpen van befpotting en verguizing hunner Tijdgenooten : waarom dezelven liever ver* kiezen om in ftilheid hunne genoegens te fmaken, dan door eene openlijke verkeering te betoonen hoe zalig hun lot is, aan die geenen welken geen zeedelijk gevoel hebben. Denk ook niet, dat het in ons Land ontbreekt aan zodanige Zedenmeesters, welken het Volk de gebreken moesten onder het oog brengen. Verre van daar: men heeft op allerhande wijzen, nu eens door de gebreken in derzelver fchandelijkheid en verachtelijkheid af te tekenen, dan eens door dezelven in een befpottelijk licht te plaatfen, dan weder door ten klaarden te betoogen welke genoegens aan eene ingetogen levenswijze, aan eene betamelijke opvoeding der kinderen zijn vastgehegt, en door de heilzame gevolgen in een helder licht te plaatfen, welken daaruit zouden kunnen worden verwacht, aan de Natie een afkeer tegen die gebreken, en liefde tot de deugd en betamelijkheid trachten in te boezemen; maar tot heden is alles vruchteloos geweest. De allerklaarfte betoogen, en allerkonftigst bewerkte tafreelen van het thans reeds blijkbare en nog volgende verval van ons Vaderland, niets heeft vat op de verltokte harten onzer Landgenooten; in tegendeel, ieder fteld 'daarin zijn eer om de rampen te vermeerderen, en dezelven tot zulk een hoogte te doen ftijgen, dat hij eerlang zelve met zijn Vaderland daaronder moet verplet worden. —— En geen wonder dat de best bewerkte betoogingen niet in ftaat zijn hem te overtuigen, daar de daaglijkfche ondervinding, het geduurig gezicht van de rampzalige flachtoffers hunner dwaasheid, welke» hem geduurig toeroepen, keer te rug gij ongelukkigen! hem niet kunnen overtuigen van zijnen haast nakenden ondergang! Zagen toch mijne Landgenooten nog eens hoe zij zich zei ven bedriegen; hoe zij bedrogen .worden door de Vreemdelingen, welken zij in hunnen boezem koes-  C 210 y ten KJ™*™*™ ZI^.gew?rden' om ó» Land ScS^OTmT'^^^ tevoeren! Indien zo S £ n 7^ DaJ"' hoe zullcn zij het zien, zo lang de Overheden die voorbeelden relve m>. £ ïtaS?* hertheden .Sm^Sge?; betracht?'f1J£ d,lf S  vernielende handen den doodfteek bekomen zoude. Ondertusfchen bloeide de welvaart van dit voornaamfte Gewest, geduurende den vrede met het n.rbuurig overzeefche Rijk, op eene onbegri pelijkje wijze. Dit maakte de nabijgelegen Vol» ken nog meer nijdig over onzen voorfpoed. Dit ver.vekte, tot fchande dier Natiën, roverijen te* gen ohile weerloze koopvaardijschepen , welke openlijk of bedekt met- genoegen wierden aangezien door hun, welken de macht over hunne Onderdanen in handen hadden , en behoorden te werk te ftellen, om dezelven te keer te gaan. Dit ftelde de Hoofden over dit Land in de noodzaaklijkheid om zulks met geweld te weejen; met dat gevolg, dat de koopvaardij, door machtige fchepen verdedigd, meer in veiligheid konde geoeffend worden. Ook maakte zich dit Land ontzagchelijk, door zich te mengen in .den twist tusfchen andere Mogenheden, en, door het verleenen van hunnen bijftand, oorlogen te doen eindigen , en aan gekroonde hoofden de wetten voor te fchrijven, welken hunne gefchillen konden en moesten bijleggen. Dan, hier door wierden weder veele fchatten verfpild, welken tot nuttiger einden, tot zelfsverdediging, een. maal noodzaaklijk moesten worden. Het overlijden van den Overweldiger van het overzeefche Rijk, welke, alleen onder den glinfterenden titel van Befchermer, aldaar de Oppermacht had uitgeoeffend, deed vervolgens de zaken in dat Land geheel van gedaante veranderen. Het Volk aldaar, eerst zo afkeerig van de Vor- fte-  ftenjkei regcering, welke bevorens had plaats gegrepen, had nu ondervonden, dat het beftuur i 't welk het zelve in de plaats van eene Koninglij* ke regeeringsvorm had ingevoerd, nog willekeuriger was geworden, en dat het Volk nu allen invloed op het beftuur geheet verloren had; verfoeide nu in den hoogden graad de nieuwe ingevoerde regeeringsvorm, en haakte weder naar het vorftelijk beftuur. Het riep den zwervenden Zoon van zijnen vermoorden Koning te rug, om hem in 't bezit te ftellen van dat gezag, waartoe hij, uit krachte zijner geboorte, gerechtigd was. Die jonge Vorst, welke men bevorens, in zijne omzwervingen buiten zijn Vaderland, uit vreeze voor die geenen, welken in dat Rijk het bewind voerden, geen fchuilplaats had willen verleenen, maar welke men buiten twijffel, indien hij zich in deze Landen vertoond had, aan de wraak zijner Vijanden zou hebben overgegeven, wierd nu, daar hij door deze Landen trók om naar zijn Rijk weder te keeren, op de allerprachtigfte wijze ontvangen, met verfpilling van onnoemlijke fchatten onthaald en met de vleijendfte aanfpraken begroet, welken nimmer uit het hart haren oorfprong konden nemen, en welke tcminder voegden in den mond van den eerften Raadsman van die dagen, wiens denkwijze al te veel bekend was, om aan de oprechtheid zijner gezegden geloof te flaan. 1 Dan, zo gaat het niet zelden bij Mannen van Staat, hoe loffelijk ander» tints ook hunne charakters mogen geweest zijn. De Staatkunde maakt van de eerlijkfte Mannen geflecpen Veinsaards. i De  De jonge Vorst, niet minder gevat op foortgeJijke ftreeken der Staatkunde, geliet zich als of hij dit alles voor gangbare munt wilde aannemen, verzekerde deze Landen van eene genegenheid welke hij niet bezat, terwijl hij de wraakzucht, Waarmede hij, om de verongelijkingen hem aangedaan, bezield was, kundig wist te bedekken, en beval zijnen Bloedverwant, den jongen Afftammeling der eerfte Ambtenaren, in de gunftige gedachten der Hoofden van dit Land, ten ein. de hem eerlang in het bewind te ftellen dier posten, welke zijne Voorvaderen bekleed hadden. Du had toen alleen tot gevolg, dat de uitfluiting, welke bevorens door den Overweldiger va» het overzeefche Rijk aan dit Gewest ontwronge* was, wierd vernietigd waar door wel de Jongeling in de mooglijkheid wierd gefteld, „m eens bij vervolg in de posten zijner Voorouderen te kunnen treeden; maar welke moeite de"jonge Vorst van het overzeefche Rijk aanwendde , om zijnen Bloedverwant dadelijk in de bezitting van die bedieningen gefteld te zien, dat alles was vruchte. loos, en hij was genoodzaakt zich met het blijde vooruitzicht daar van te vergenoegen. En die jonge Vorst dus zijne oogmerken, om in dit Land eenen onbepaalden, en naar heerfchappij zweemenden invloed te bekomen, niet hebbende kunnen bereiken, vertrok naar zijn Rijk, nam bezit zijner erffelijke waardigheden, waar uit het onrecht en geweld hem verdreeven hadden; maar nam de wraakzucht mede welke hij tegen dit Land had opgevat. Thans  (is 5 Thans fluite ik dezen brief: om dat de geler tcnheid, waar mede dezelve zal vertrekken, op fet ogenblik de reize aanneemt, het geer> mj buitef de mooglijkheid fteld om ^gj-g vne^en 't welk betrekking heeft op de Maat Ke regeeringswijze van dit Land. In m* Stagenden zal ik verplicht zijn voor uwen in koeleii moede aangezien door die geenen, fermogen had om mijnen kundigen en welfpreJenden Verhaler na te volgen, dan zouden de„toneelen nog treffender zijn dandejeJJ wezen zullen. — Hoe kunnen de drrften» onderfcheiden op onzen geest werken? B., hem zettede de verontwaardiging meer vuur meer leven bij aan zijn verhaal, bij mij heeft de verontwaardiging eene tegengeftelde uitwerking, immers, zo menigmalen ik aan d,e toone den denke, welke ik nu voor uwe oogen zal moe en ophangen, gerake ik in eene vervoering welke mij tofdenken, tot het famenltellen mijner denkbeelden, bijna onbekwaam maakt. 1* za» echter alles zien op mijnen geest te verwmnen wat «ij mooglijk zijn zal, om u deze tooneelen zo treffende te verwonen, als het belang der zake verdienen zal. Verwacht ook b ] tuijne vofa £ende een ftuk van de Staatkundige regeeringsvorm de.er Landen. Intu.fclien blijve ik, gelijk altoe* , ., . , üvt welmeenende Vnend. AGT-  C té ) - mrta————- , A G T T I Ë ND E BRi^p -lMtë ib cp jf.^rT r • f .. .j • \ ZKKR WAARDE VRIEND! * H* • xi 'ss H3QCf*>|royjrta3 Om aan mijne belofte, bij mijnen laatst vooigaanden gedaan, te voldoen, begin ik zonder ahdere inleiding, dan met u te verzekeren dat ik Zo volmaakt gezond ben, als ik wenfche dat Gij deze ontvangen zult, met het AGTSTE VERVOLG DER GESCHIE-. DENIS VAN HET LAND DER BEDROGENEN. : Nauwelijks was de jonge Koning van het overzeefche Rijk in zijn Vaderland te rug gekeerd; nauwelijks had hij bezit genomen van zijne voorouderlijke waardigheid, of hij betoonde al fpoedig zijnen haat tégen dit Land; zijne wraakzucht over de fchijnbare verongelijkingen hem aangedaan , en de valschheid zijner vriendfchapsbetuigingen en beloften, welke hij hier bij zijn vertrek had gedaan. Hij deed de bezittingen van dezen Staat, buiten 's Lands, wegrooven, en, hét geen alle geloof voor zeker zal te boven gaan, en nochtans ongetwijffeld zeker is, hij deed verklaren, dat hij, indien men aan deze zijde toebereidzelen maakte, ora dat weggeroofde te rug ie  C i5 3 re nemen,' en aan de roofzucht hij vervolg paal e'u perk te ftellen, zulks als eene oorlogs verklaaring zoude befchouwen. Offehoon men genoodzaakt was, wilde men niet alles aan de roofgierige klauwen van een verraderlijk Volk ten prooi c geven, zich tot betamelijke zelfverdediging," welke ons door niemand konde worden betwist, voor te bereiden, waren er nochtans in dit Land zulke eerloze Mede-Ingezetenen, die liever zouden gezien hebben , dat men door middelen van zachtheid en overreding, welke bij de Vijanden van onzen voorfpoed niets anders konden uitwerken dan de vlam van verbittering meer en meer te doen toeneemen, de vijandlijkheden had trachten voor te komen; zulke lieden, welken de vernedering van het overzeefche Rijk niet dan met angstvallige vreeze voor zich zelve befchouwden; die ontaard genoeg waren, om deri bloei van onzen Vijand hoger te fchatten dan die v'an hun Vaderland; welke aan de belangen, die zij (lelden in den welvaart van onzen natuurlijken tegenftrever, gaarne het belang van hun Vaderland wilden opofferen; en die geene andere kans zagen tot de verheffing van den reeds meergenoemden jongen Afftammeling der vorige eerfte Ambtenaren, dan door de vernedering van dit hun Vaderland, onder de trotfche bevelen van onzen verraderlijken Bondgenoot. Dit was de rede, waarom men tot de toebereidzelen om zich te verdedigen op zodanige wijze moest befluiten, dat dezelven voor die Vijanden van binnen bedekt bleven, en zij dus buiten ftaat wierden geftuld, om hier van berichten aan den Vijand van bui-  C ié ) buiten te geven. Een middel het welk onmooglijk van onbetamelijkheid is vrij te pleiten, eri waaraan de hagcheliike tijdsomftandigheden alleen een glimp van betamelijkheid konden bijzetten: om dat hetzelve zodanig wierd in het werk gefteld, dat veele Regeerers zelve, welke mede tot die inwendige Vijanden behoorden, van die maatregelen onkundig bleven, welke zij nochtans zelve mede fcheenen te befluiten. Hier door Wierd de Vijand misleid, en buiten ftaat gefteld om onze oogmerken te veriedelen: Offehoon men al weder in dien tijd, even gelijk in vorige dagen, menigvuldige redenen had om te klagen over de laaghartigheid van eenige Vlootvoogden , daar zij gebrekig waren in het volbrengen van die plichten, welken in ftaat waren geweest om den Vijand allen afbreuk toe te brengen, het geen zo wel aan verraderlijke oogmerken, als aan gebrek van kloekmoedigheid, moest worden toegefchreven, hadden onze wapenen nochtans eenige geen geringe voordeden op derf Vijand behaald. Hunne vlooten moesten meenigmaal, deerlijk gehavend, uit zee vluchten, en de wijk in hunne havens nemen. De fchul- digen, die in gebreke waren gebleven om hunne plichten te volbrengen, wierden nu, meer dan voor dezen, aan de reehtvaerdige vervolgingender gerechtigheid overgegeven, welke hen loon naar werk verfchafte. In die dagen was ons Land gezegend met het bezit van veele zeer bekwame en aan het Vaderland getrouwe Vlootvoogden, onder welken voornamelijk twee in- 's Lands gefchiedenisfen uit- mun-  c 17: munten; doch zij waren van verfchillende denkbeelden omtrent het ftuk der regeering dezes Lands. De eene was een ieverig Voorftander van de Staatsregeering zonder eerften Ambtenaar; en mitsdien een handhaver van de begrippen des eerften Raadsmans; maar de andere was een blinde aanklever der belangen van den jongen Afftammeling der eerfte Ambtenaren. En het verftrekt tot eene eeuwige fmaad en bezoedeling der anderzints groote en roemruchtige heldendaden des laatstgemelden, dat hij eens den eerften alle die hulpe in eenen Zeeflag niet heeft toegebragt, welke in zijn vermogen was, waarfchijnlijk alleen om behulpzaam te zijn aan de oogmerken der genen, welken de verheffing des Jongelings tot de voorouderlijke eereposten bedoelden: waardoor eenen anderzints gewonnen Zeeflag verloren, en den Vijand in ftaat gefteld wierd om aan dit Land de gevoeligfte flagen toe te brengen i daar hij anders reddeloos had kunnen geflagen, en genoodzaakt worden om aan deze Landen de herftelling van den vrede af te fmeeken. Niettegenftaande dit toevallig, voor den Vijand zo gelukkig, ongeluk, was er toch van tijd tot tijd zo veel zege Op den Vijand bevochten, dat zijne Onderdanen begonnen te murmureeren over de onmooglijkheid om de nodige lasten tot het voortzetten des oorlogs verder op te brengen , waar door hij genoodzaakt wierd naar vrede te neigen, en tot dat einde voordellen te laten doen. Dan, de inwendige Vijanden, welke dit Land. in zijnen eigen boezem voedde, wis- //. Deel. B ten  ten mede veel ongenoegen onder het onwetend gemeen te zaaijen, over de regeeringswijze, welke hier plaats hadde, of liever over den invloed welke de eerfte Raadsman daar in bezat; deden alles wat in hun vermogen was, om de fchuld van het oorlog alleen op de handelingen van dien braven en kundigen Vaderlander te fchuiven, en aan hem alle de fcbaden te wijten, welke geleden wierden: voorgevende, dat de verheffing des Jongelings tot eerften Ambtenaar het eenigst middel ware om het Land weder den vrede en bloei aan te brengen. Doch de eerfte Raadsman wist dezen nadeeligen invloed door eene bedaarde en rustige werkzaamheid, welke hem altoos, in welkeomftandighedenhij zich bevond, eigen bleef, van alle kracht te ontbloten; hij wist door zijne kloekmoedigheid de gevaren, welken hem dreigden, af te wenden, en door een heldendaad, waarvan in een Man, alleen aan de Staatkunde overgegeven, geen voorbeeld in eenige gefchiedenisfen te vinden is, den Vijand in zijne eigen haven op te zoeken, te Haan, en buiten ftaat te ftellen om eenige verdere onderneemingen te doen; en hem daar door te noodzaken, den vrede te herftellen, welke anders waarfchijnlijk nog lange zou zijn verfchoven geweest, of van de zijde dezer Landen met fchande en fchade, met onderwerping aan die wetten, welke de Vijand zoude goedvinden, op eene heerschzuchtige wijze ons voor te fchrijven, zoude moeten zijn aangenomen. Hier door was het wankelend vertrouwen op den eerften Raadsman weder herfteld. Hier door i  C 19 ) had hij gelegenheid bekomen om zijn plan, het welk voor zeker ftrekte, om den jongen Afftammeling der vorige eerfte Ambtenaren vah de posten, door zijne Voorvaderen bekleed, uit te fluiten, of hem ten minften te weeren uit dien invloed, welke zijne Voorouderen hadden bezeten of zich eigendunkelijk toegeëigend, té voltooijen en uit te voeren. En om dat oogmerk te bereiken, wist hij ten duidelijkften aan te toonen, dat een eerften Ambtenaar; wanneer hij teffens een onbepaald opperbewind over dé krijgsmacht bezit, gelijk de vorige eerfte Ambtenaren bezeten hadden, in ftaat is het zelve te misbruiken, om daar door zijne Meesters te noodzaken zijne belangen blindeling op te volgen. Het gedrag van den laatst geftorven eerften Ambtenaar was nog in versch en levendig geheugen %■ en konde tot een onwraakbaer bewijs verftrekken voor de gegrondheid der aanmerking, door den eerften Raadsman voortgebragt. Hier door wist hij de gemoederen der geenen, welke het beftuur hadden over dit voornaamfte Gewest T zodanig over te halen, dat wel haasteen befluit wierd genomen, dat voortaan geen eerften Ambtenaar het oppergezag over de krijgsmacht van den Staat zoude mogen bezitten; maar dat hij, het eene aanneemende, van het andere zoude moeten afftand doen; en bij zijne verheffing zulks met eenen plechtigen eed zoude moeten bevestigen. En elk Regeerer zou genoodzaakt zijn^ bij het aanvaarden van zijnen post, dit befluit mede te bezweeren. Dit befluit, hoe redelijk, hoe gegrond het B a ec-k  (dó y •ok ware , verwekte veel misnoegen. Het gemeen was te onvreede, om dat het zag, dat men den jongen Afftamrocling der eerde Ambtenaren niet wilde verheffen tot alle de eereambten zijner Voorvaderen; denwelken zij liever zouden willen zien heerfchen, dan dat zij, onder het zacht beftuur hunner Medeburgers, het genoegen van de maatfchappelijke vrijheid wilden fmaken. —— En de meer aanzienelijke Burgers waren misnoegd, om dat bij dit beduit op nieuw allen invloed van den Burger op de aandelling zijner Beftuurers was weg genomen, en zuïks geheel en al aan hun zelve was overgelaten; waar door met den tijd moest veroorzaakt worden, dat alleen zekere gedachten het roer der regeering zouden in handen hebben; en dat eerlang het recht, om over den Burger heerfchappij te voeren, als een efffelijk goed zoude worden befchouwd; het welk voor een vrij Volk, voor een Volk 't welk den naam van vrij draagt, eene der haatlijkfte regeeringswijzen is, welke met eenige mooglijkheid kan worden uitgedacht. Dat de oogmerken van den eerden Raadsman in dit duk ,• immers betrekkelijk den eerden Ambtenaar vol van billijkheid, en op alle rechten deunende waren, daaraan kan niemand die gezonde hersfenen heeft, een ogenblik twijffelen; maar, of het voorzichtig was zich ia die tijdsomdandigheden zo geheel bloot te geven, dat is van eea geheel andere natuur. Nauwelijks den vrede herfteld hebbende met eenen ouden Vijand, wiens onvermogen hem alleen het oorlog moede had gemaakt, moest men volftrekt en ontwijffelbaar vast-  C2I ) vastdellen, dar deze, zo dra hij zijne krachten weder een weinig verzameld had, zich op nieuw in de wapenen zou begeven, te meer om dat hem nu weder in zijnen Bloedverwant, wiens belangen hij altoos getoond had zich zo fterk aan te trekken^ zulken zvvaren (lag wierd toegebragt, welke hem te meer moest tegen de borst duiten, om dat dezelve hem buiten de mooglijkheid delde om zijnen invloed op 's Lands Zee- en Land» macht te misbruiken, en dezelve bedrijveloos te houden, r—— En men wist zeer wel dat de nabuurige Mogenheid, welke aan deze Landen voor dezen zo menigmaal de belangrijkde hulp en onderdeuning had toegebragt, maar wien men had verlaten, om eenen afzonderlijken vrede met eenen ouden Vijand te duiten, mede op zijne luimen lag, en alleen een gundig tijdflip afwachtte, om aan dit Land de blijken van zijn ongenoegen te doen gevoelen. Hier bij kwam nog een tweede trek van onvoorzichtigheid in het Staatkundig beleid, van dezen waarlijk groten Man, welke mede in daat was de laatstgemelde Mogenheid nog meer tegen dit Land te verbitteren. Dezelve tegen den ouden Vijand dezer Landen ja het oorlog gebleven zijnde, had het geluk, dat zijne wapenen nu het eene dan het andere der bezittingen van zijnen Vijand in de nabuurfchap dezer Gewes» ten, ontweldigden; en zocht niets anders, dan zich alles, wat zijn Vijand in de nabijheid dezer Landen bezat, als zijn eigendom te bekomen. De eerde Raadsman met zijne Aanhangeren waren van oordeel, dat het gevaarlijk zoude zijn, eene» B 3 . zt  ZO geduchtcn Vijand, eenen Vijand, welke reeds zo geftoord op dit Gemeenebest was, zo nabij de grenzen van dit Land te hebben, en waren derhalven op middelen bedacht om die Mogenheid in zijne oogmerken te dwarsboomen , en aan zijne overwinningen eens paal en perk te ftellen. Dit gaf aanleiding om een verbond, niet alleen van Verdediging, maar ook in geval van aanval, te fluiten met die Mogenheid, met welken men nu onlangs eerst weder den vrede gefloten had, als mede met eenen anderen Monarch, welke verreafgelegen , en weinig in ftaat ware om aan deze Gewesten hulp toe te brengen. De eerstgemelde dier twee Mogenheden, altoos nijdig op onzen Welvaart, zou ons Land met vermaak in eenen verderflijken oorlog te Lande zien ingewikkeld, waarin hij ons weinig dienst zoude kunnen doen, al vooronderftelde men dat hij daartoe genegen ware: en van den laatstgemelden had men, zo om zijne verre afgelegenheid, als vooral om zijn gebrek aan vermogen, weinig onderfteuning te verwachten: dewijl zijn Land een waarachtig tooneel van armoede was. Door dit aangegaan ver* bond noodzaakte men die Mogenheid, welke onze oude Vriend was geweest, om van zijne overwinningen een einde te maken, en eenen vrede te fluiten met onzen eerften Vijand, en alzo voor eeuwig van zijne heerschzuchtige bedoelingen af te zien. Dit vermeerderde deszelfs haat tegen deze Landen nog grootelijks; en deed hem op middelen bedacht zijn, om wraak te nemen, zo wel over de ondankbaarheid tegen hem gepleegd, Sjls over het vermengen in zijne zaken, ten zijnen {g na-  ( *3 ) mdeeïe; in zijne zaken, over welken men zich op eene billijke en rechtmatige wijze geene beIchikkingen konde aanmatigen. Eer dit gevreesde oorlog nog uitbarste, vielen er veele aanmcrkenswaardige zaken voor. Er wierden in de bijzondere Gewesten van tijd tot tijd veele oneemgheden gezaaid, en de Burgers waren onvergenoegd onder eikanderen, entegen de Regeerers, naar mate der Partijen welken zif waren toegedaan. Men mag wel vast ftellen^ dat deze twisten door de Vijanden van buiten, en de Verraders van binnen, welke voor zeker ééne lijn trokken, al hadden zij misfchien niet eenerlei bedoeling, zijn aangeftookt, ,om daar door het Land buiten ftaat van verdeediging te houden, en alzo te gemakkelijker de heilloze oogmerken, welken men fmeedde, te bereiken. Van dezen aart was de twist tusfchen dit voornaamfte, en de andere Gewesten, over de afdanking van een groot gedeelte der krijgsmacht, door het voornaamfte Gewest voorgefteld, doorgedrongen , en uitgevoerd; niettegenftaande de andere Gewesten de hachelijke toeftand van het Vaderland aantoonden. Indien men aan de zijde der Vijanden dezer Landen niet vooraf eenige bewegingen had weten te verwekken in de gemoederen van een oproerig gemeen, over de verheffing van den jongen Afftammeling der eerfte Ambtenaren, indien men daarenboven het gedrag van dien Jongeling niet zodanig had weeten te regelen, dat men redenen had om te duchten, dat hij met de krijgsmacht, indien hij daar•ver eens het gebied zoude voeren, op dezelve B 4 Wij-  C na ) 20 geduchtcn Vijand, eenen Vijand, welke reeds zo geftoord op dit Gemeenebest was, zo nabij de grenzen van dit Land te hebben, en waren derhalven op middelen bedacht om die Mogenheid in zijne oogmerken te dwarsboomen , en aan zijne overwinningen eens paal en perk te ftellen. Dit gaf aanleiding om een verbond, niet alleen van Verdediging, maar ook in geval van aanval, te fluiten met die Mogenheid, met welken men nu onlangs eerst weder den vrede gefloten had, als mede met eenen anderen Monarch, welke verreafgelegen, en weinig in ftaat ware om aan deze Gewesten hulp toe te brengen. De eerstgemelde dier twee Mogenheden, 'altoos nijdig op onzen welvaart, zou ons Land met vermaak in eenen verderflijken oorlog te Lande zien ingewikkeld, waarin hij ons weinig dienst zoude kunnen doen, al voorondefftelde men dat hij daartoe genegen ware: en van den laatstgemelden had men, zo om zijne verre afgelegenheid, als vooral om zijn gebrek aan vermogen, weinig onderfteuning te verwachten: dewijl zijn Land een waarachtig tooneel van armoede was. Door dit aangegaan verbond noodzaakte men die Mogenheid, welke onze oude Vriend was geweest, om van zijne overwinningen een einde te maken, en eenen vrede te fluiten met onzen eerften Vijand, en alzo voor eeuwig van zijne heerschzuchtige bedoelingen af te zien. Dit vermeerderde deszelfs haat tegen deze Landen nog grootelijks; en deed hem op middelen bedacht zijn, om wraak te nemen, zo wel over de ondankbaarheid tegen hem gepleegd, Sis over het vermengen in zijne zaken, ten zijnen na-  (is) nadeele; 'ia zijne zaken, over welken men zich op eene billijke en rechtmatige wijze geene befchikkingen konde aanmatigen. Eer dit gevreesde oorlog nog uitbarste, vielen er veele aanmcrkenswaardige zaken voor. Er wierden in de bijzondere Gewesten van tijd tot tijd veele oneenigheden gezaaid, en de Burgers waren onvergenoegd onder elkarideren, entegen de Regeerers, naar mate der Partijen welken zij waren toegedaan. Men mag wel vast ftellen, dat deze twisten door de Vijanden van buiten, en de Verraders van binnen, welke voor zeker ééne lijn trokken, al hadden zij misfchien niet eenerlei bedoeling, zijn aangeftookt, ,om daar door liet Land buiten ftaat van verdeediging te houden, en alzo te gemakkelijker de heilloze oogmerken, welken men fmeedde, te bereiken. Van dezen aart was de twist tusfchen dit voornaamfte, en de andere Gewesten, over de afdanking van een groot gedeelte der krijgsmacht, door het voornaamfte Gewest voorgefteld, doorgedrongen, en uitgevoerd; niettegenftaande de andere Gewesten de hachelijke toeftand van het Vaderland aantoonden. Indien men aan de zijde der Vijanden dezer Landen niet vooraf eenige bewegingen had weten te verwekken in de gemoederen van een oproerig gemeen, over de verheffing van den jongen Afftammeling der eerfte Ambtenaren, indien men daarenboven het gedrag van dien Jongeling niet zodanig had weeten te regelen, dat men redenen had om te duchten, dat hij met de krijgsmacht, indien hij daarover eens het gebied zoude voeren, op dezelv* B 4 Wij-  C*0 wijze zoude handelen als zijn overleden Vailer had gedaan , men zou voor zeker zo onvoorzichtig niet zijn geweest, om in een tijd-, waar in de vooruitzichten niets dan een geduchten oorlog deden te gemoet zien, zich zelve van de noodige middelen van zelfsverdediging te ontblooten. Hoe meer men nu konde medewerken, om dit Land buiten ftaat van verdediging te ftellen, zo veel te ruimer deur wierd er open gezet voor den Vijand, om in dit Land te rukken; zo veel te meer wierd het regeeringsbeftuur in den haat des Volks gebragt; en zo veel te meer moest het zelve tot de verheffing van onzen jongeling tot eerften Ambtenaar bevoorderlijk zijn. Men wierd aan deze zijde wel aangezocht, om zich van het gemaakte verbond met de twee gemelde Mogenheden te onttrekken; en voorzeker men zou, indien men daartoe befloten had, geen de minfte fteunzel daar door verloren hebben; dan, hier was de goede trouw nog niet geheel verloren: men begreep, dat men, wanneer men zich tot het een of ander verbonden heeft, verplicht is zijne verbindtenis geftand te doen, ook dan, wanneer men er nimmer voordeel, maar fchade uit te wachten heeft. Ook zoude het onvoorzichtig zijn geweest aan zijne Vrienden zulke verregaande en fchreeuwcnde redenen van ongenoegen te geven, waar door zij ons mede tot vijanden konden geworden zijn. —. Gelukkiger fiaagde onze Vijand bij den overzeefchen Monarch, welke aan allerlei wellusten gebonden, door den invloed e.ener fchoone Vrouwe verleid wierd  Cs5 ) wierd om zijne vrijwillige en onafgedwongen, verbindtenisfen te fchenden, en den Vijand te worden van hun met welken hij een verbond van verdediging had gefloten. Zulke fchelmfche ftreken zijn niet zelden de rampzalige gevolgen der wellust. —— Geen wonder, dat een zo wellustige Vorst zo gemakkelijk te bewegen ware, om zich. zijner plechtige verbindtenis te onttrekken, daar hij door dit middel tellens gelegenheid verkreeg, om de door hem, in het laatst gevoerd oorlog, geleden fchade vergoed te krijgen, en vooral om het oude plan zijner Natie te voltooijen, het welk niets minder behelsde, dan de volftrekte vernietiging van den welvaart dezes Volks, door hem en zijn Land altoos met nijdige oogen befchouwd. Allerlei middelen wierden in het werk gefteld, om den flag af te wenden, toen men het onweder zag naderen. Men zocht onderfteuning bij andere meerdere en mindere Mogenheden. Men zond Afgezanten aan de vergramde Mogenheid, om, ware 't mooglijk, hem tot vrede te bewegen. Dan, het befluit was genomen, en Carthago moest uitgeroeid worden. Een middel was er nog overig, en dat moest nog beproefd worden. Men wist, hoe zeer de Monarch van het overzeefche Rijk, welke met ons Land, en nog eene andere Mogenheid, het verbond gefloten had, gefteld ware op de verheffing van zijnen Bloedverwant, den jongen Afftammeling der eerfte Ambtenaren ; men beproefde derhalven , of men, door hem te verhellen tot Krijgsbevelhebber over de geheele Krijgsmacht van alle de GeB 5 wes*  C *« ) westen, die Mogenheid in onze belangen konde overhalen. Men hoopte dat dit eenigzints zoude kunnen verftrekken, om de vijandige oogmerken Van den overzeefchen Monarch te beteugelen. •Dan, ook dit was niet machtig om de natuurlijke vijandfchap, aangeftookt door het herdenken dat anen zich weleer voor dit Volk had moeten vernederen, te doen ophouden. En, dewijl door deze verheffing de jonge Krijgsman niet geraakte *ot alle de eerambten zijner Voorvaderen, waarheen zijne begeerten gericht waren, heeft hij ook Zijnen invloed niet te welk gefteld, welke hij natuurlijk op zijnen Bloedverwant moest hebben, om zijn Vaderland van de uitwerkzelen zijner haat cn wraakzucht te verfchoonen. Ik weet wel, dat ik, wanneer ik dit van hembegeere, meer van hem vordere dan de gewoone wijze van handelen der Menfchen Eigenbelang toch is de drijfveer van veele, van de meeste onzer verrichtingen. Doch, het is niet minder zeker, dat, wanneer ik fpreke van zulke Menfchen, welke door hunne Vleijers geroemd worden als bijzondere Wezens, als ware Helden, als zulken, die alleen uit liefde voor het Vaderland, zonder eenige bedoelingen Van eigen grootheid, hun bloed voor deszelfs belangen willen opofferen, ik daarvan ook billijk vorderen moge, dat zij zich als zulke bijzondere Wezens zullen gedragen, dat zij, ter bereiking van den gelukftaat van dat Vaderland, alle hunne bijzondere belangen uit het oog zullen verliezen, en dat zij, die waarlijk hun bloed veil hebben voor het behoud des Vaderlands, ook daar aar. ▼el eenige niets beduidende eeretitulen, welke, bij  C 27 ) bij het bloed en het leven vergeleken zijnde, flechts fchaduwen zijn, zullen opofferen. Het tooneel des oorlogs wierd dan, zo wel ter Zee als te Lande, door dezelve twee verbonden Mogenheden, als mede door eenige kleenere Vorften, aan hunne belangen blindeling verbonden, tegen dit Land, zo kleen in zijn omtrek, en zo weinig, door zich zelve alleen, in ftaat tot verdediging, ondernomen. De overzeefche Monarch had de lafhartigheid het zelve te beginnen, zonder voorafgaande oorlogsverklaring, iets het geen men zelf bij geene barbaarfche Volken aantreft; doch, tot zijne fchande was zijne eerfte onderneeming, waar door hij zich gevleid had eenen grootcn fchat te zullen rooven, en daar door nog lange in ftaat te zullen zijn om de onkosten van het oorlog ten lasten van dit Land te kunnen voldoen, tot zijne aanmerkelijke fchade uitgevallen. Maar, de andere Mogenheid begon de vijandlijkheden te lande niet, dan, na dat hij, reeds tot aan onze grenzen met zijne alles vernielende wapenen gekomen zijnde, eene oorlogsverklaring had uitgegeven, vervuld met zo veele algemeene en niets beduidende, maar twistzoekende redenen, dat deze reeds in ftaat moesten zijn om den roem, welke hij door zijne overmacht, op een weerloos Land, zou behalen, te bezwalken. De wapenen te Lande waren voor den Vijand alzints gunstig en gelukkig. En geen wonder: de invloed van den jongen Bevelhebber over de krijgsmacht was nog niet genoeg gevestigd, om daar uit iets gewichtigs te verwachten, misfchien was hij ook nog te jcng en onbedreven om  «m iets van belang te ondernemen. De Burgers waren te moedeloos om de zwakke krijgsmacht van den Staat te onderfteunen; en misfchien was de regeeringswijze, waar door zij, met den glinfterenden naam van vrijheid, weinig bezit van dat natuurlijk eigendom genoten, hen veel verachtelijker geworden, dan zij immer, onder de overheerfching van den Vijand, konden verwachten. De moedigde Regeerers, zelfs de eerfte Raadsman, welke anders nimmer zwichte voor de rampen die hem omringden, waren, door de alle denkbeelden te boven ftrevende gevaren des Vaderlands zodanig van hunne tegenwoordigheid van geest verlaten, dat zij geene middelen konden uitdenken tot behoud van deze Gewesten.— Alle deze omftandigheden vereenigden zich ten voordeele van de wapenen van den Vijand, met dat gevolg, dat hij in weinig tijds meester wierd van zulke plaatzen, welke aan de macht van on. zen ouden Vijand de fterkftetegenftand geboden, en hem genoodzaakt hadden, om zijn opzet, om die te bemachtigen, te laten varen. Het een en ander noodzaakte de Hoofden van dit Volk tot vernederende flappen, en om te beproeven, of men den Overwinnaar, door vriendelijke middelen, niet konde overreden tot herftelling van den vrede. De Zoon van een der grootfte Mannpn, welke ons Vaderland ooit heeft opgeleverd, en wiens moed in de kommerlijkfte omftandigheden, zelfs toen hij in eenen bangen kerker, door de heerschzueht vaneenen der vorige eerfte Ambtenaren, van de"famenleving der Menfchen was uitgefloten; toen hij, daaruit out-  ontvlucht zijnde, als Balling in vreemde Latf' den, vervreemd van zijn geliefd Vaderland moest omzwerven, nooit bezweeken was, deed voorflagen van vernedering, welke tot eeuwige fchande moesten verftrekken, en welke men niet behoorde te doen, zelfs, die nooit in de gedachten van een vrij gebooren Mensch behoorden op te komen, al ftond hij op het laatst overgebleven plekjen gronds van zijn Vaderland, en al waren alle middelen ter redding onherftelbaar verloren. Deze vernederende voorflagen wierden bij de meeste ftem hebbende hoofden der Regeering aangenomen. Zo weinig betonen de meeste Menfchen in ftaat te zijn om groot te wezen, wanneer de grootheid van ziel het meest blijken moet! Maar eenige weinigen durfden zich met kracht daar tegen aankanten: voor al bleef de voornaamfte Koopftad van dit belangrijkst Gewest zich daar tegen manmoedig verzetten: en dit veroorzaakte dat het Land op dien tijd niet het volftrekt eigendom wierd van dien Vijand, welke reeds zulke ontzachelijke vorderingen met zijne alles overwinnende wapenen had gedaan. Wat was er ondertusfchen van dit alles te wachten? Wat zou het'einde geweest zijn van eenen oorlog, waarin het aan genoegzame middelen tot verdediging volftrekt ontbrak? Wat anders, dan eindelijk ten prooi te worden van de eisfchen van eenenonrechtvaardigenVijand?Dan, de Voorzienigheid, welke alle onze lotgevallen beftuurd, ftelde op eene bijzondere, en onze verwachting verre overtreffende wijze perk aan de voortgangen der verdrukking. De jalouzij', een  C3c ) een der eerde beginzelen, welke de Staatkundige belangen aan het bewegen helpt, en welke de oorzaak was, dat wij in den overzeefchen Monarch ook eenen Vijand hadden, deed denzelven nu wederom van denkbeeld veranderen, en oordeelen, dat zijn Bondgenoot, en onze andere Vijand, al te machtig, en eindelijk in ftaat zou* de worden om ook aan zijn Rijk de gevoeligfte flagen in den koophandel toe te brengen, indien hij door zijne gedragingen toeliet of medewerkte tot den voortgang der veroveringen van onzen Vijand, met dat gevolg dat hij dit geheele Land bemachtigde: en oordeelde het derhalven tijd te zijn om zulks door zijnen invloed te keeren; daar hij toch hu zijne oogmerken, tot vernedering dezer Landen, genoegzaam had bereikt. Misfchien raakte de manmoedige taal, welke onze jonge Krijgsbevelhebber, het zij uit ware beginzelen van eer, het zij uit andere bedoelingen, den Gezanten der overzeefche Mogenheid, gezonden om deze Landen tot het doen van vernederende flappen te bewegen , deed hooren, dat hij liever zijnen laatften druppel bloeds in de laatfte verfchansfingen wilde verliezen, dan zulke vernederende voorftcllen aannemen, zijn hart, misfchien was de vreze, dat eene vertwijifelde pooging, op zulke beginzelen gegrond, de kans des oorlogs zou kunnen doen verkeeren, en ons in ftaat zou ftellen om alle, ten bederve dezer Landen gemaakte plans te veriedelen, ook zeer gefchikr om denzelven handelbaarer te maken, en hem zelfs te overreden van de noodzaaklijkheid m den voortgang dar veroveringen v« onzen ..yj Vij-  C30 Vijand, zijnen Bondgenoot, te beperken. Hief bij kwam nog, dat onze oude Vijand zich onze belangen begon aan te trekken, en daar door eene verandering wierd te weeg gebragt, welke men niet had durven verwachten. Op deze plaats befluite ik dit gedeelte van het gefchiedkundig verhaal; om u, ter voldoening aan mijne gedane belofte, een ftuk mede te deelen van de Staatkundige Regeeringsvorm dezer Landen: het welk echter voor ditmaal zeer klein zijn zal, om dat deze brief reeds breedvoeriger geworden is, dan ik verwacht had. Zie hier dan wat ik deswegens van een mijner oordeelkundige Vrienden in dit Land vernomen heb. ——' Om dit te meer verftaanbaar te maken, voer ik mijnen Vriend, gelijk ik altoos doen zal ook hier fprekende in, om u mede te deelen, de STAATKUNDIGE GESTELDHEID DER REGEERINGSVORM, VAN HET LAND DER BEDROGENEN» Wanneer deze Landen zich begonnen te onttrekken van de heerschzuciltige dwingelandij van hunnen laatden Opperheer, zonder zich nochtans immers volgens de uitwendige vertooning, welke men maakte, van zijn wettig verkregen Oppergezag te ontdaan, wierden tusfchen de bijzondere Gewesten eenige ftukken bepaald, en artikelen vastgedeld, waarbij zij zich tot onderlinge verdediging en befcherming, niet alleen tegen de aanvallen van den ouden Vijand, maar tegen al-  C s- ) fl aa^gen, welke immer tegen elkanders ruinen en vrijheden ZOuden ondernomen wor«Hm.» verbindende zich om dezelvèn te handhaven en befchermen (»). Het ftj buiten allen twijffel, dat er in dat verbond onbegrijpelijke gebreken gevonden worden, welken in gewichtige voorvallen dikwijls oorzaken zijn geweest, dat het zelve volftrekt vruchteloos zij. Ik zegge, onbegrijpelijke gebreken, om dat die jalouzij tusfchen de Gewesten, welke daarna zo menigmaal oorzaak is geweest dat dezelven, offehoon men den nadehgen invloed daar van bezeft, nooit zijn uitgeroep, in dien tijd, wanneer dat verbond is in de vvaereld gekomen, nog niet gevonden wierd. De voornaamfte gebreken zijn deze volgende: *W eerst.- Dat ieder Gewest dezer Landen volftrekt oppermachtig is gebleven, zonder dat er eene duurzame vergadering teffens is vastgefteld, aan welke de bezorging der algemene belangen, op eene eenigzints oppermachtige wijze, doch onder zekere bepalingen en met uitdrukking van zekere verplichtingen, is toevertrouwd. Dat ieder Gewest zijn oppergezag behield, het welk aan 't zelve van ouds toebehoorde, was natuurlijk niet alleen, maar zulks konde ouk op geene wettige wijze door de Hoofden van het eene of andere Gewest worden afgeftaan. Dan, daar zij nu met eikanderen in ze- . C*} 0ver dit verbond is reeds met een enkel woord iets te vinden ifte deel, 6de brief.  C 33 > aekere betrekkingen, omtrent de algemeene ea gezamenlijke belangen, geraakten» welken zij te vooren nimmer bezeten hadden, daar moest nu ook iets zijn afgedaan van de oppermacht die ieder bezat; zo veel namelijk, als nodig was, om die algemeene belangen zoodanig te regelen en te beftuuren, als naar gelegenheid van tijden en zaken noodzakelijk zoude bevonden worden. Het was derhalven volftrekt noodzaaklijk geweest, dat er eene Vergadering ware vastgefteld, welke, uit naam der vereenigde Gewesten , een oppermachtig gezag oeffende over .alle zaken, die op de algemeene belangen betrekkelijk waren, zonder dat ieder bijzonder Gewest het vermogen had om zich daar tegen te verzetten, om de befluiten des wegens, door zijne eigen langdurige overdenkingen te vertragen; en waarom de Leden van deze algemeene Vergadering geene beveelen van hunne bijzondere Gewesten moesten afwachten, maar alleen hun eigen oordeel moesten volgen, niet alleen en in het bijzonder verantwoordelijk zijn aan de Regeerers van dat gewest, Waaruit zij in de Vergadering gezonden waren; maar alleen aan de Leden van het Bondgenoodfchap ; waarom zij ook niet zoude behooren te worden terug geroepen, dan wanneer de tijd,waar mede hunne zending zoude digen, verfcheenen ware. Hier over zal ik ftraks nog iets naders aanmerken, wanneer ik over die Vergadering fpreeken zal, aan welke de belangen der verbonden Gewesten zijn toevertrouwd.— Ten tweeden: Dat er geene middelen zijn vastgefteld, om de bijzondere gewesten te noodzaken ÏL Deel. C *t  C 34) tot het volvoeren der befluiten, ten opzichte def algemeene belangen genomen. — Ten derden? Dai er ook geene middelen zijn beraamd om de bijzondere Gewesten te verplichten tot het op. brengen van de gelden, welken voor de algemeene belangen waren bepaald, waarin zij zeiven hebben tocgeftemd, en tot welker voldoening zij z'ch mitsdien verbonden hebben. —ïk zoud' daarbij ten vierden kunnen voegen: dat er geene bepaling is gemaakt, nopens het recht en dem.ichc der bijzondere Gewesten over het Krijgsvolk. Dan, daar hetzelve in dien tijd, al* een tijd van oorlog, na welke men toen niet dacht eenig Krijgsvolk te onderhouden, wanneer geen verfchil over het recht en die macht konde plaats hebben, niet noodzakelijk konde geoordeeld worden; daar de verdeeling van het Krijgsvolk onder de bijzondere Gewesten eerst langen tijd daarna is gefchied, is het zeker, dat zoda. nige bepaling bij dat verbond niet konde gemaakt ; maar daarna behoorde gemaakt te zijn geweest, toen die verdeeling der Krijgsmacht onder de bijzondere Gewesten is gefchied. Dat deze gebreken een zeer nadeeligen invloed hebben gehad op de algemeene belangen , zo wel als op de bijzondere belangen der Gewesten, is" ontegenfpreeklijk. Van het eerfte dezer gebreken zal ik hier niet handelen, maar zulks doen, wanneer ik fpreken zal van de algemeene Vergadering der Bondgenooten: en zal hier alleen fpreken van het gebrek der middelen om de gewesten te noodzaken, tot het volvoeren der genomen befluiten, en tot het op-  C 35 ) brengen dier gelden, waarin zij zelve hebben toegeftemd, en tot welker voldoening zij zich Verbonden hebben. Het fprée'kt vari zelve, -en kan bij niemandwelke met redelijke denkvermogens begaafd is, eenig betoog nodig hebben, dat het nemen van de allerheilzaamfte befluiten op zich zelve niets uitwerkt, wanneer dezelven niet worden uitgevoerd; en dat er geen grooter gebrek te bedenken is, dan het gebrek dier gelden, welke men volftrektbenoodigdheeft, vooral wanneer men op derzelver ontvang ftaat gemaakt, en in die verwachting fchikkingen beraamd heeft, tot welker uitvoering die gelden moeten verftrekken. Kan het dan met de algemeene belangen Worden overeengebragt * dat elk Gewest zo veel van deszelfs oppermacht behouden hebbe, om de befluiten der algemeene Vergadering te ontzenuwen, door derzelver uitvoering te beletten, ert die gelden, in te houden , welke men beloofd heeft tot uitvoering derzelven optébrengen? —- Laat hier over elk Mensch van een gezond natuurlijk oordeel het vonnis vellen: en dan houde ik mij verzekerd4 dat dezelve buiten twijffel zal moeten toeftemmen dat zulks ongehoord, allergevaarlijkst zij en dat er ongetwijffeld middelen haddert behooreri beraamd te zijn, en nu nog middelen beraamd behoorden te worden, om die zo fchadelijke gebreken, welken in het gemelde verbond zijn, voor eeuwig te verbannen. Ieder Gewest behoorde daarin zijne eigen bijzondere belangen tert eenemaal uit het oog te verliezen: ten ware men verkoos, om deze Landen eens ten prooi te geC a ven  C 36 ) ven aan de rampzalige gevolgen welken daaruit te duchten zijn. Zie daar mijn Vriend! een begin der Staatkundige gefteldheid van de regeeringswijze van dit Land. Ik wil U thans den tijd van overdenking laten; en dezen brief befluiten, welke reeds boven het perk, dat ik behoorde in het oog te houden, gelopen is. Dan, wat doet men niet om eenen Vriend alles mede te deelen, wat men merkwaardig ontdekt, vooral, wanneer wij zo ver van eikanderen gefeheiden zijn, dat wij elkanderen niet zien, en niet daaglijks door briefwisfelingen onze denkbeelden aan eikanderen kunnen mededeelen? Verwacht met de eerstvolgende gelegenheid het vervolg dezer belangrijke onderwerpen, waar mede ik U in dezen brief1 hebbe bezig gehouden-. En weest verzekert dat ik onophoudelijk blijve NEGENTIENDE BRIEF. IrJoe onuitfpreeklijk aangenaam was het mij eenen brief van U te mogen ontvangen, en daaruit uwen welftand , en dien van onze waarde Vrienden, te mogen verneemen! Ik heb mede het genoegen in dit Land waarin eene gezonde luchtftreek heerscht, eene ongeftoorde gezondheid uw welmeenende Vriend. ALLERBESTE VRIEND!  C37) heid te genieten, Met dit kort voorbericht ga ik weder voort met U toe te zenden het ;negende vervot.g der geschiedenis van het land der bedrogenen. Te raidden van alle de verwarringen, uit het •oorlog, waarvan ik gewag heb gemaakt, yoortvloeijende; te midden van alle vermoeijenisfen, welke dezelven aan Staatkundige gemoederen moesten toebrengen , begon het vuur van onderlinge en binnenlandfche tweedragt weder in des harten te ontfteken; de oproerige gemoederen, altoos werkzaam tot de verheffing van den Opperllen Krijgsbevelhebber, tot den post van eerften Ambtenaar, door zijne Voorvaderen waargenomen , begonnen zich nu wederom te vertoonen, en van ftad tot ftad, van vlek tot vlek, wierden de gemoederen van het gemeen meer en meer aangehitst, en de onkundigften ondep hetzelve, en zij die geene bezittingen hadden, en derhalven zij die niets bij de allergrootfte rampen van het Vaderland konden verliezen, hoorde men openlijk finalen over eene Hechte behandeling van zaken, oyer de verwaarlozing der dierbaerfte belangen van het Vaderlend. Men verloor daarbij, gelijk natuurlijk is, die geenen uit het oog, welken doop hunnen invloed, ter bereiking hunner geheime oogmerken, ter bevordering van den jongen Krijgsbevelhebber tot de Amb* C 3 ten  C38) ten zijner Voorouderen , alle middelen in het werk fielden om de pogingen van anderen te dwarsboomen, welke gefchikt waren om het Vaderland in eenen behoorlijken ftaat van verdediging te brengen, en men deed de fchuld alleen hechten op die geenen, welken in hunne voorgeflagen middelen, tot behoud van het Vaderland, wierden te leur gefield. De eerden, welken de belangen van hun Vaderland aan hunne eigen eerzucht, het eenig doelwit van de verheffing-van den Jongeling tot eerften Ambtenaar, wilden opofferen, wierden geëerd als ware Voorftanders en behartigers van de belangen van het Vaderland, daar integendeel de laatften , die uit de gedragingen der vorige eerfte Ambtenaaren het befluit hadden opgemaakt, dat er eens een tijd zoude komen, waarin, onder het beftuur van eenen eerften Ambtenaar, welke alle de vorige in heerschzucht zoude overtreffen, de Vrijheid, voor Regeerers en Ingezetenen beiden , voor eeuwig zoude verboren gaan, en daarom alle hunne vermogens hadden in het werk gefteld, én nog geduurig in het werk bleven ftellen, om dien flag, volgens hunnen plicht, lang en zo veel in hun vermogen was, af te wenden, met den affchuwelijken naam van Verraders des Vaderlands gefchandvlekt wierden. Het befluit, 't welk men eerst genomen had, om den Afflammeling der eerfte Ambtenaren Voor altoos buiten de bedieningen zijner Voorvaderen te fluiten, en het geen men had moeten vernietigen ten gevalle van den Overzeefchen Monarch, welke des njettegenftaande ons kort daar-  CS9) daarna het oorlog weder aandeed; en het befluit* 't welk men daarna had genomen om den post van eerften Ambtenaar nooit weder te vereenigen, met dien van eerften Opperveldheer over de Krijgsmacht, welke laatfte befluit tot bewaring van 's Lands vrijheid onvermijdelijk noodzaakiijk was; deze beide genomen befluiten wierden openlijk uitgekreeten als fchandelijk, als verraderlijk, als haatelijk voor het huis, 't welk zo veele dienften aan het Gemeenebest bewezen had. Deze dienften wierden ten hoogden en ten breedften uitgemeeten, zonder daar tegen te vergelijken, de voorrechten welke de eerfte Ambtenaren van tijd tot tijd hadden genoten: zonder te overwegen of en hoedanig zij vervolgens aan "hunne verplichtingen, waartoe zij zich door plechtige eedzweering verbonden hadden, hadden beantwoord; zonder na te gaan de bronnen , waaruit hunne daden ten voordeele van dit Gemeenebest waren voortgevloeid, en de oogmerken welken daar mede bedoeld waren geworden. —— Zoodanig is de gewoone handelwijze van een onkundig, en door anderen vooringenomen gemeen; en zij die meer vermogen hebben om te oordeelen en te onderfcheiden,hebben of geen belang, of geen moed genoeg om in zulke verwarde tijden de onkunde te verdrijven.—Geene middelen, niet alleen van aanzoeken, maar vooral van geweld, wierden onbeproeft gelaten, om den eerften Krijgsbevelhebber tot den eerepost zijner Voorvaderen , tot eerften Ambtenaar te verheffen: hiertoe werkten zelfs eenige zogenaamde Geestelijken mede , welke zich eene C 4 macht  «lacht durfden aanmatigen, om den eerften Krtjgtf bevelhebber uit den eed, dien hij had afgelegd, en waarbij hij zich plechtig verbonden had, om nimmer het ambt van eerften Ambcenaar, indien het zelve aan hem al wierd opgedragen, te aanvaarden, en aan welken eed hij zich uitwendig verplicht rekende te beantwoorden, om hem uit dien eed, zegge ik, te ontHaan; daar zulks nooit ter hunner befchikking was overgegeven, en niet anders dan door de Leden der opperfte Regeering, in welker handen hij dien eed had afgelegd, konde gefchieden. Verfcheide Regeerers , welke begreepen, dat zij, die zich mede door eénen plechtigen eed verbonden hadden, om die twee posten niet in eenen perfoon te helpen vereenigen , tot die trouwloosheid niet mogten komen, wierden door bet geweld, 't welk hen in levensgevaar bragt, genoodzaakt zich ontrouw te maken voor God en {Menfchen. En zulke flappen waren de bewegende oorzaken, welken den eerften Krijgsbevelhebber tot den eerepost zijner Voorvaderen moesten verheffen, en welken door hem, zo al niet openlijk, ten minften met een goedkeurend ftilzwijgen wierden aangemoedigd. En üer door beklom hij den eeretrap, waarnaar hij zo lang had gehaakt, hij wierd tot eerften Ambtenaar aangerteld. En het is in dezen post, dat wij hem nu, onder den naam van Quintusr zullen befchouwen» Indien nu deze eerfte Ambtenaar Quintus zijne ware, en niet ingebeelde belangen, en de be* lAHgen van het Vaderland, volkomen gekend, de-  C 4i ) dezelven te farnen vereenigd, en alzo behartigd had; indien hij, om deze beiden te bereiken, de verdeelde gemoederen had zoeken te vereenigen , en door zijn eigen voorbeeld daartoe de fterkfte aanfpooring had gegeven; indien hij, alle voorgewende en ingebeelde verongelijkingen vergeetende, de achting zijner tegenftreveren had zoeken te verwerven, door hen vriendelijk te bejegenen , en met hun gemeenfchappelijk de nodige middelen tot 's Lnnds welzijn te beramen, en de beraamde middelen uit te voeren, dan zoude hij in ftaat zijn geweest, om voor altoos alle nadeelige indrukfclen, welke zijne Voorvaderen op de Vaderland- en Vrijheidlievende gemoederen hadden ingeprent, uit te wjsfchen. Dan, hij betoonde zich hiertoe weinig genegen, integendeel moesten zij, welken bij hem bekend ftonden als de werkende oorzaken, waarom hij zo lang van het door hem reeds zo lang gezocht bewind was verfteken geweest, en vooral de eerfte Raadsman, nu eens in het heimelijk, dan eens meer in het openbaar, de blijken van zijn geducht ongenoegen ondervinden. Hier door geraakte het beftuur van den eerften Raadsman meer en meer in verachting, en door de tegenftrevingen van den eerften Ambtenaar, en vooral van zijne afhangelingen, welke nu, door zijn? vermogen gerugfteund, zich tegen de pogingen van den eerften Raadsman openlijk durfden verzetten , wierd zijn beftuur geheel, volftrekt nutteloos; alle zijne voorftellen, welke bevorens van eenigen invloed waren geweest, wierden nu ten fterkften wederfproC 5 ken;  C4» 5 ken: en daar hij nu het vertrouwen, 20 nood« zaaklijk in het waarnemen van zijnen gewichtigen post, ten eenemaal verloren had, was hij genoodzaakt denzelven neder te leggen, en zijnen dienst, in deze kommerlijke omftandigheden, waarin men zijne kundigheden en Vaderlandfche trouw zo weinig ontbeeren konde, aan den Lande te onttrekken. Gelukkig ware het voor den eerften Raadsman, en voor zijn aanzienlijk Geflacht, gelukkig voor het geheele Vaderland, en gelukkig voor de nagedachtenis van den eerften Ambtenaar geweest, indien hier mede alle vervolgingen tegen oprechte Vaderlanders had opgehouden! Dan, de woede van het gemeen, wanneer dezelve niet word beteugeld , maar integendeel aangemoedigd, door die geenen welken verplicht zijn dezelve te beteugelen, kent perk noch palen ! De Broeder van den eerften Raadsman, een Man , welke in zijnen kring aan het Vaderland mede uitfteekende dienften had bewezen; een Man, welke ten voordeele van het Vaderland, ook zelfs buiten zijnen kring, eenen uitfteekenden heldenmoed betoond, en zijn leven niet te dierbaar geacht maar in de blijkbaarfte gevaaren gefteld had; een Man, welke uit de aanzienlijkfte geflachten afkomftig, en tot de gewichtigfte Ambtsbedieningen verheven was , wierd door een verachtelijk Mensch, door een Man, welke meer dan eens blijken van zijn fnood gedrag had gegeven, door een Mensch zonder eenige verdienftèn, door een Man derhalven, welke met hem niet konde worden 8e' ,  C 43 ) gelijk gefteld, befchuldigd, dat hij een aa»flag had gefmeed op het leven van den eerften. Ambtenaar, en hem daartoe had zoeken ornte- k0pen. Het word in deze Landen voor een der heiligde rechten van den Burger gehouden , dat hij nimmer, om eenige zaken, waarvan hij befchuldigd word, van zijnen daaglijkfcheil Rechter kan worden afgetrokken ;dan, men heeft niet zelden voorbeelden in de gefchiedenisfen van dit Land, dat deze geheiligde en bezworen rechten fchandelijk met voeten zijn getreeden, door hen welken verplicht waren dezelven te befchermen, wanneer men, om de eene of andere oogmerken te bereiken, dezelven wilde fchenden. —— Dit wierd ook thans te werk gefteld. En het eerfte Gerechtshof van dit voornaamfte Gewest, 't welk niet anders'bevoegd was, om kennis van deze zaak te nemen, dan wanneer het bleek, dat de gewoone Rechter in gebreken bleef zijnen plicht te betrachten, en 't welk verplicht was de geheiligde Rechten der Burgeren te helpen befchermen, deed den Broeder van den eerften Raadsman, zonder kennis van den Rechter der plaats, gewelddadig uit zijn huis ligten, en gevangelijk overbrengen naar die plaats, waar anders ieder Burger een vrije toe« vlucht behoorde te hebben, om over de fchending zijner rechten te klagen. Zoodanige fchreeuwende mishandeling ; de affchuwelijke misdaad hem te laste gelegd; alle andere befchuldigingen tegen hem ingebragt, dit alles zou in ftaat zijn geweest om zodanige harten , welken niet met de uitterfte kloekmoedigheid- -  C44) heid bezield waren, ter neder'te flaan. Hier tpe zoude niet weinig geholpen hebben de wijze waarop hij door zijne onbevoegde Rechters wierd behandeld, dewijl deze hem niet befchouwden als eenen belchuldigden alleen, maar als eenen overtuigden Misdader. Dan, dit alles was niet in ftaat, om dezen grootmoedigen Man te onderdrukken. Hij ontkende alle de tegen hem ingebragte befchuldigingen; hij ontdekte het fnood karakter van zijn lagen befehuldiger; hij bewees zelve zijne onfchuld volkomen, het geen hij als befchuldigde niet pens verplicht was ; hij ftond zelfs de pijnelijke folteringen, welken hem, tegen alle recht en reden, om hem de belijdenis eener niet gepleegde misdaad uit den hals te wringen, wierden aangedaan, manmoedig door, zonder immer eenige belijdenis van fchuld, of zelfs den fchijn daarvan, te doen, Hij befchaamde zijne Rechters, indien men vooronderftellen kan, dat er eenige fchaamte in hun was overgebleven. Alles liep derhalven te famen, om hem onfchuldig te verklaren; om hem als eenen onfchuldigen op vrije voeten te ftellen; om zijne gefchonden eer te herftellen, Hier was geene misdaad, waarvan hij befchuldigd wierd, gepleegd. Hier was geen befehuldiger, welke bij den Rechter eenig geloof verdiende boven den befchuldigde. Hier was geene belijdenis van eenige de allerminfte misdaad. — Dan, men leefde toen in geenen tijd, dat de onfchuld bij den Rechter befcherming vond. En wie zoude het geloven, indien men niet ten vollen daar-  C45) daarvan verzekend was, dat die Rechter, welke nu ten vollen overtuigd moest zijn van de onfchuld van den ongelukkigen gevangenen, nochtans een vonnis tegen hem uitfprak, waarin geene misdaden wierden vermeld, het geen nochtans noodzaaklijk was geweest, indien hij eenige beleden of bedreven had; maar waarbij hij gebannen wierd uit deze Landen, aan welker behoud , en tot welker eer hij zo veele gewichtige dienften bewezen had. Of men nu ook door deze zo wederrechtelijke handelwijze, zo weinig voegende aan hun die zich ter uitvoering van recht en gerechtigheid, zo plechtig door eenen eed verbonden hebben, bedoeld hebbe, om het gemeen in die gedachten te brengen, dat de gevangene fchuldig bevonden ware, dat men anders geene ftraffe van bannisfement tegen hem zoude hebben kunnen uitfpreken, om daar door de gemoederen, welke door eene verklaring van zijn onfchuld misfehiea zouden zijn ter neder gezet, meer en meer tegen hem verbitteren, dit is iets, 't welk men met geen mooglijkheid ftellig bepalen kan. Maar dit is zeker, dat men, om dat einde te bereiken, geen beter middel konde in het werk ftellen; en dat derhalven die Rechters verantwoordelijk bleven voor alle de rampzalige gevolgen, welke zulk eene uitfpraak noodwendig moest na zich ileepen. Trouwens het gemeen was wegens de befchuldiging van eenen aanflag op het leven van den eerften Ambtenaar, deszelfs geliefkoosd voorwerp, in den hoogden graad tegen den Gevangenen verbitterd ; het verwachtte niet anders, dan  C46) dan dat hij fchuldig bevonden en met een geftrenge en voorbeeldige ftraf zoude beloond worden. Indien nu de Rechter hem, daar hij nu bij alle gehouden onderzoek, zelfs na het wederrechtelijkst, na een pijnigend onderzoek, volkomen onfchuldig was .bevonden, onfchuldig verklaard en op vrije voeten gefteld had, dit zoude immers hebben moeten, ten minflen hebben kunnen mede werken, om de verbitterde gemoederen te verzachten. Dan, wat moest eene uitfpraak, waarin geene befchuldiging vermeld wierd, waarin zelfs geene flaauwe voetflappen te vinden waren van zaken welke men ten lasten van den Gevangenen had gevonden, maar waarbij men hem uit zijn Vaderland band; anders uitwerken, dan dat den Gevangenen, volftrekt als fchuldig wierd geoordeeld, en de Rechter verdacht houden; dat hij de ftraf, uit aanmerking van het Geflagt van de Gevangene , en welke aanmerking nimmer in het gemoed van eenen Rechter mag opkomen , had verzacht ? Wat konde een bannisfement, 't welk eene verklaring is, dat de rechter hem onwaardig oordeelde om langer zijnen Vaderlandfchen grond te betreeden, anders uitwerken, dan dat de gistende gemoederen meer en meer tegen hem wierden verbitterd, en hij aan dezelve ten prooi wierd overgegeven? Zij, welker vijandfchap tegen den Gevangenen en zijn aanzienlijk Geflacht, om hunne gevoelens over de nutteloosheid van het beftaan eens eerften Ambtenaars, door geene andere middelen, dan door hunnen dood te temperen was, en welken  C47) ken zich gevleid hadden, dat de Rechter hem, wegens de aangetijgde misdaad fchuldig verklaren , en op het treurtooneel ter doodftraffe overJeve'ren zoude, wisten ook van deze gevolgen, welke door dat uitgefpr,ken vonnis moesten veroorzaakt worden, dat fnood gebruik te maken, welk ik zo even aangetoond heb daaruit noodwendig te moeten voortvloeijen. Dan, daar hunnen haat niet minder tegen den eerften Raadsman, als tegen zijnen onfchuldigen Broeder was gericht; moesten zij ook een middel uitvinden om hem teffens in de woede des Volks te doen deelen. Hierom deeden zij hem, als op naam van zijnen Broeder, verzoeken om bij hem te komen. En hoe zeer de voorzichtigheid den eerften Raadsman moest verhinderd hebben, om aan deze nodiging te voldoen, hoe zeer ook anderen, welken meenden te ontdekken, dat dit verzoek met van zijnen Broeder konde komen, hem het vertrek derwaards,door allerlei drangredenen,trachten afteraden, de broederlijke liefde was fterker dan alle kragtige redeneeringen ; en de eerfte Raadsman fnelde naar de plaats, waar het geweld en de tomelooze drift van een verbijsterd en verbitterd gemeen hem met verlangen te gemoet zag. Toen wierden alle middelen in het werk gefteld, om de verbitterde gemoederen tot de hoogstraooglijke graad van verhitting te doen ontvlammen. Van alle zijden wierden de driftigften, met geheele troepen, naar der gevangenen plaats, welke nu de beide Broeders bevattede, gevoerd; deselven wierden op allerlei wijzen aan-  C4« ) aangezet, orrl nü hunne liefde voor den eerften Ambtenaar, tegen deszelfs tegcnftreevers te betoonen, en hen.aan zijne en hunne wraak opteoffaren. Dan, eene bende Krijgsvolk, aldaar m bezatting, onder het bevel van eenen braven Bevelhebher, belettede langen tijd het uitbarften van het bedoelde geweld. En buiten twijffel zoude het aan de woedende meenigte nooit gelukt zijn geweest, om hunne fnoode oogmerken te bereiken, indien men niet een middel had weeten uit te denken, om dat Krijgsvolk elders heen te zenden. Tot dat einde ftrooide men uit, dat een meenigte Dorpelingen uit de nabuurfchap in aantocht waren, om de plaats, waar dit voorviel , te plunderen; en offehoon ook het tegenwoordige gevaar moest bovendrijven, boven een gevreesd gevaar, waarvoor men geen redenen om* te vreezen , daar het alleen op een los gerucht gegrond was:offehoon men het onvermijdelijk gevaar van twee onfchuldigen en ongelukkigen, het geen men van oogenblik tot oogenblik zag toeneemen, niet had behooren uit het oog te verliezen, terwijl men altoos middelen genoeg overig had om het gevreesde onheil, wanneer het zich daadlijk vertoonde, voor te komen, het zelve uitgeftrooide gerucht had nochtans zodanigen invloed op die geenen, welken het opperbevel over de Krijgsbezitting, in afweezigheid van den eerften Ambtenaar uitoeffenden, dat zij aan den braven Overften bevel zonden, om met zijn Krijgsvolk zich van daar te begeven, en het uitgettrooid gevaar voor te komen. Hier mede waren alle hinderpalen, tegen, de uit-  (49) üitwerkfelen der woede, geheel uit den weg geruimd. Nu ftoof eene meenigte met geweld in de gevangenis, en fleepte de onfchuldigé flachtoffers hunner gramfchap uit dezelve: en naauwelijks waren zij daar buiten geraakt, of zij wierden op de godlooste en onbarmhartigfte wijae moorddadig om het leven gebragt. Alles wat de razernij met mooglijkheid kan uitdenken, wierd eewt aan de nog levende en zieltogende lichaamen, en daarna aan hunne ontzielde lijken te werk gefteld % en dat alles in het gezieht van eenig Krijgsvolk, het welk nog machtig genoeg geweest zoude zijn, om, zo niet geheel, ten minften voor eenigen tijd, en tot zo lange dat men meer Volk van de bezetting zoude verzameld hebben, het geweld te beperken; maar aan hetwelk geene ordre tot dat einde wierd afgevaardigd. Ik fchuive een gordijn voor dis akelig tafereel, het welk tot een eeuwige etï onuitwischbare fchande verftrekt-, niet alleen voor de Burgers dier plaats, waarin hetzelve is voorgevallen, maar ook voor hun, die daarvan de koelbloedige aanfchouwers zijn geweest, en hunne vermogens niet hebben willen gebruiken om hetzelve voor te komen , of te beletten. En befchouwd men eindelijk het gedrag, door den eerften Ambtenaar Quintus in en na dit hemeltergend geval gehouden, daii moet hetzelve ons in de diepfte verwondering nederwerpeni en het is twijflelachtig, of hij dat alles met oogen van goedkeuring, dan met betamelijke en verdiende verachting hebbe befchouwd. Immers het is buiten allen twijffel, dat hij tijdig bericht ƒƒ. Deel. B heb-  C 50) hebbe ontvangen van bet verfchiikkelijk gevaar, waarin deze onfchuldige en ongelukkige Broeders zich bevonden, met verzoek om de nodige Krijgsmacht te zenden, ten einde dat gevaar door geweldige , maar noodzakelijke middelen mogt worden afgewend; maar dat hij aan dat verzoek niet hebbe beantwoord , en dat hij derhalven dat Broederpaar aan het geweld van een opgeruid gemeen hebbe ten prooi gelaten. En wat moet men verder van hem denken, daar men verzekerd is, dat hij aan den Befehuldiger van den Broeder der eerften Raadsman, welke teffens de voornaamfte aanftooker der woedende meenigte was, een jaargeld hebbe toegelegd, 'waarvan hij verfcheiden jaren het genot heeft gehad; en daar men verzekerd is, dat andere aanblazers der woede, na dat zij eerst door de vlucht zich aan de wreekende gerechtigheid hadden onttrokken, daarna veilig zijn terug gekeerd, in hunne ambten, welken zij bedienden, herfteld, of met andere bedieningen begiftigd zijn. Ondertusfchen, offehoon de wreekende gerechtigheid hier op aarde doof was voor het geroep om ftraf voor het onfchuldig vergooten bloed, offehoon men de Moordenaren der brave Vaderlanders, in plaats van met eene billijke en rechtvaardig verdiende ftraf, met ambten en bedieningen beloonde, was de wreekende Majesteit van het hoogfte Opperwezen niet doof voor de ftemme van het geftorte en om wraakroepende bloed; maar de Bewerkers, de Aanftokers en Uitvoerers van dit gruwelftuk hebben in hun 1»-  C5i ) leven reeds tot blijkbare en fprekènde getuigen geftrekt, van die ontegenfpreeklijke waarheid, dat er een hoogfte Rechter is, welke zich in zijne ftrafoeffeningen door geene menfchelijke uitzichten laat bepalen. Hier mede eindige ik dit gedeelte van het verhaal, hetwelk voorzeker op U denzelven invloed zal hebben, als het bij mij heeft gehad: en het zal derhalven niet nodig zijn, U van mijne gevoeligheid eenige opening te geven , of mijne; aanmerkingen deswegens mede te deelen. De opperfte Beftuurer der waereld beware ons Land voor eeuwig van zodanige fchromelijke uitwerkfelen der woede van een verdwaasd en verblind gemeen! En, indien het over ons mogt befloten zijn (.want onze toekomftige lotgevallen zijn voor onze oogen verborgen) dat diergelijke tooneelen immer bij ons moeten geopend worden , dan wenfche ik, dat onze Beftuurers de hun toevertrouwde vermogens zullen gebruiken, welke zij in handen hebben, en gefchikt zijn om zulke gruwelen voor te komen! Nu zal ik, voor dat ik deze fluite, U nog mededeelen het EERSTE VERVOLG VAN DE STAATKUNDIGE GESTELDHEID DER REGEERINGSVORM VAN HET LAND DER BEDROGENEN. 't Is waar, en nu zal ik met een woord over het eerfte der bevorens voorgeftelde gebreken D a han-  (52 ) handelen, men heeft eene algemeene Vergadermg der onderfcheiden en verbonden Gewesten Vastgefteld, maar dezelve was niet altijdduurend: deze kwam maar zeer zelden, fomtijds niet meer dan eenmaal in het jaar bij elkander. Geduurende deszelfs afwezigheid wierden de zaken, betrekking hebbende op de algemeene belangen, door eene andere Vergadering, waarvan ik ftraks fpreeken zal, waargenomen. Dan, de gezamenlijke Gewesten vonden eindelijk goed, om dat deze laatstgemelde Vergadering door andere niet min gewichtige zaken te veel bezet was, of, om andere oorzaken welke men goedgevonden-heeft voor de Nakomelingfchap te verbergen, waarom men het niet langer raadzaam oordeelde om aan dezelve alles te blijven toevertrouwen, wat tot de algemeene belangen betrekking had, om de algemeene Vergadering, welke te vooren maar zelden verzameld wierd, nu geduurzaam te maker* Indien men daar mede onder anderen bedoeld heeft, om een groot gebrek uitteroeijèn, 't welk te voren plaats had, namelijk dat de uitvoerende met de befluitende macht vereenigd ware in die Vergadering, welke, in de afwezenheid der algemeene Vergadering, 's Lands algemeene belangen behartigen moest, dan was dit befluit zeer voor*ichtig, zeer verftandig door de bijzondere Gewesten genomen: en men had redenen om te verwachten, dat hetzelve de heilzaamfte gevolgen voor het Gemeenebest zou hebben gehad, welke men konde hoopen, indien men daarin niet al te omzichtig, om toch te zorgen dat men niet te veel van fijn oppermaent zen-  <53 ) zoude verliezen, had te werk gegaan. Men had buiten twijffel aan die algemeene Vergadering een volftrekt vermogen moeten geven, om befluiten te neemen en uittevoeren, die gefchikt walen tot bevordering der algemeene belangen: men had ieder Lid derzelve onder de onvermijdelijke verplichting moeten brengen, om die algemeene belangen, naar mate van de omftandigheden van tijden en zaken, waarin men zich zoude bevinden, te moeten behartigen ; en men had hem daartoe door eenen bijzonderen, daartoe uitdrukkelijk ingeftelden eed, moeten verbinden. Men had daartoe aan die Vergadering zo veel van de oppermacht der bijzondere Gewesten moeten overgeven, als tot het bereiken der algemeene bedoelingen volftrekt noodzaaklijk was- ■ Dan, hoe heeft men daarin -te werk gegaan ?_ Ieder Gewest zend zijne afgezondenen in die Vergadering, en 'verbind dezelven door eenen eed, niet aan de algemeene belangen, maar aan de belangen van dat Gewest, waaruit hij gezonden is. Zodanige Afgezondencn mogen niet onderzoeken wat de bijzondere omftandigheden van tijden en zaken, welken men beleefd, volftrekt vorderen, en mogen op dat onderzoek en daaruit bekomen overtuiging geene befluiten helpen neemen; maar zijn verplicht, alle voorkomende zaken, al is het langdradig raadplegen over dezelven ten uitterften gevaarlijk voor den welvaart des Lands, over te brengen ter kennisfe van de hoogfte Vergadering van dat Gewest, uit het welke zij afgezonden zijn: deze moet daarover niet alleen raadpleegen; maar elk gedeelte van D 3 *k  C54) die Vergadering moet dezelve zaken mede brengen ter kennisfe van zijne Zenders, namelijk de Regeerers der bijzondere fteden, in welken naam hij een Lid dier hoogfte Vergadering is, om aldaar ook beoordeeld te worden: dan word over die zaken, welke tot de algemeene belangen betrekking hebben, eerst bij de bijzondere fteden, daarna bij de hoogfte Vergadering van elk Gewest, een befluit genomen, niet zo zeer overeenkomftig het algemeen belang, 't welk de verbonden Landen daarin hebben, als wel naar mate van de bijzondere belangen, welke zodanig Gewest, of de Steden en Leden van dien hebben. En dit befluit moet de ftem uitmaken van den geenen, welke uit dit Gewest tot de algemeene Vergadering is afgezonden; niettegenftaande het zelve met zijne begrippen niet overeenkomt, en niettegenftaande hij verzekerd is dat het zelve regtftreeks aanloopt tegen de algemeene belangen. En daar hij nouit aan de algemeene verbonden Landfchappen, welker belangen hij verplicht is waar re neemen, maar alleen aan het Gewest, waaruit hij afgezonden is, en welke gevoelen hij als zijne ftem heeft moeten uitbrengen, verantwoording is verfchuldigd, kan het nooit anders zijn , of de algemeene belangen moeten uit het oog verloren, en alleen in aanmerking genomen worden die belangen welke het bijzonder Gewest, waaruit hij gezonden is, voor zich zelve heeft. Daarenboven worden de zaken door zodanige raadplegingen der bijzondere Gewesten en der Steden en Leden van dien, dermate opgehouden en vertraagd, dat de tijd, om iets  C55) iets gewichtigs voor de belangen der algemeene Gewesten te onderneemen, reeds lange verlopen is, eer men in de mooglijkheid word gebragt om bij de algemeene Vergadering deswegens een befluit te neemen. Waarbij nog komt, dat zodanige Afgezondenen wel voor eenen zekeren bepaalden tijd worden afgevaardigd; doch zo meenigmalen, als de hoogfte Vergadering van derzelver Gewest zulks goed vind, kunnen terug roepen: waar door niemand het licht zijner overtuiging ooit in eenige zaken kan , of mag, of duft volgen; maar ten allen tijden, en in alle omftandigheden, genoodzaakt is een blinde Navolger te zijn van die befluiten, welken herat worden voorgefchreven, ten ware hij zich wilde blootftellen aan het hoogfte ongenoegen zijner Zenders. Het word tijd om deze te fluiten: en ik hope dat ik U weder eenigzints zal hebben voldaan. Groet intusfehen alle onze brave Vrienden en bekenden. En zijt verzekerd dat ik gelijk altoos ■blijve uw oprechte Vriend. ■ D 4 TWltf-  (5<5> TWINTIGSTE BRIEF. ZEER HOOGGEACHTE VRIEND? Xk heb in een gcruimen tijd geen gelegenheid gehad om U eenige berichten uit deze Landen toe te zenden. Dit zal U niet verwonderen, als Gij in aanmerking neemt de groote tusïchénruimte, welke er is tusfchen mijn Vaderland, en die Gewesten, waarin ik mij thans bevinde. Tk hope derhalven dat het U geen bekommering wegens mijnen welftand zal veroorzaakt hebben, Thans neeme ik de eerfte mij voorkomende gelegenheid waar, om U te melden dat ik als nog eene volkomen en aanhoudende gezondheid ge. ftjete ? en om JJ toe te zenden het tflENDE VERVOLG DER GESCHIEDE^ NIS VAN HET LAND DER BEDROGENEN, Men had geene middelen, om de Gemeente te gereeder tot het plegen van oproerige bewegin* gingen, ter verheffing van den eerften Ambte* paar, in zijne Voorouderlijke posten, en tot het vermoorden der brave Vaderlandlievende Broederen aan te fpoooren, gefpaard, om aan dezelVê diets te maken, dat door het een en ander de  C 57 ) de haat van de Overzeefche Monarch zou worden uitgelegd; dat hij daar door, om de belangen welke hij had in de grootheid van den eerften Ambtenaar, en om de betrekkingen welke wederzijds plaats vonden, in plaats van Vijand, tot onzen Vried zoude veranderd worden, en dat hij alsdan onzen anderen Vijand, met welken hij verbonden was, zou noodzaken om mede den vreede met ons te herftellen, of ons behulpzaam zoude zijn in onze verdediging tegen denzelven, en em hem door gevoelige flagen tot den vreede te noodzaken, en, ingevalle deze verwachting al mogt ontzinken , dat dan de eerfte Ambtenaar, gelijk zijne Voorvaderen, in ftaat zoude zijn, om deze beide Vijanden te vernederen, en hier door de wapenen zo verre te brengen, dat zij, gelijk onze oude Vijand, zelfs eindelijk voorftellen tot eenen, voor ons eerlijken en voordeeligen vreede, zouden moeten doen. Het geen men vooronderllelde des te gemakkelijker te kunnen gefchieden, wanneer de eerfte Ambtenaar alle de invloed had 'bekomen, welke hij daartoe benoodigd had, en wanneer zijne tegenkanters zouden zijn uit den weg geruimd, of door het lot van anderen afgefchrikt om hem zijnen invloed te betwisten. Dan, men wierd in alle deze verwachtingen jammerlijk te leur gefteld ! De haat van den overzeefchen Monarch tegen deze Landen, alleen gegrondvest op de jalouzij tegen onzen voorfpoed, was te diep ingekanderd om zo gemakkelijk, alleen om de belangen van bloedverwantschap, en zonder dat de grond van zijnen haat, namelijk onze voorfpoed, nog ver- D 5 we*  (53) nietigd was, te verminderen of uitgedelgd te worden. Hij wilde dit Land, hetwelk aan zijn Rijk de opperheerfchappij over de Zee durfde betwisten,hetwelk aan zijne Onderdanen den weg affneed om den Koophandel over de geheele waereld, met uitfluiting van alle andere Volken, zich toe te eigenen, zo diep vernederen, dat het niet meer onder den rang der Volken zou kunnen geteld worden. Hij had geen minder oogmerk dan om het geheel uitteroeijen. Hierom zettede hij aan zijne zijde niet alleen het oorlog met alle zijne vermogens voort, zelf bo. ven zijne vermogens, zo dat hij zijn eigen Volk geheel uitputtede; maar hij moedigde zijnen Bond. genoot, onzen Medevijand met de ftrikfte fpoorflagen aan, om van zijne zijde ook alle krachten intefpannen, om ons Land te verdelgen. In plaats van de gevolgen , welken men van verheffing van den eerflen Ambtenaar verwacht had, tot meerder en krachtdadiger vereeniging der bij. zondere Gewesten, in het verheffen der nodige kosten tot de verdiging verei'scht, en tot afbreuk van de Vijanden, waarvan men het gebrek ook al aan het misfen van eenen eerften Ambtenaar had toegefchreven, was zijn voornaamfte toeleg zijne macht uittebreiden, en het bezef daarvan deed hier en daar verwijderingen en tegenkantingen geboren worden, alwaar dezelven te voren nog niet geweest waren; waar door de middelen van verdediging niet behoorlijk wierden aangebragt: en de eerfte Ambtenaar flaagde zelden gelukkig in zijne ondernemingen, welke hij tot de verdediging en tot afbreuk van den Vijand had  C59) had in het werk gefteld. En dit nóchtans had men mede het Volk, als eene zaak die onfeilbaar zeker was, ingeboezemd. Onder alle de blijken van zijnen heerschzuchtigen aardt, van het zich toecigenen van een vermogen hetwelk niet tot zijn bediening behoorde, was dit zeker een der allerfprekendfte bewijzen. Een Bevelhebber van een zekere fterkte, had dezelve, op het gerucht van de aannadering der Vijanden, verzekerd dat hij aan dezelven met zijne geringe macht, welke men bij hem gelaten had , geen weêrftand konde bieden, en dat hij, door het verlaten van eene andere nabij gelegen fterk-i te door eenen anderen Bevelhebber, geen onderfteuning met mooglijkheid konde verwachten, dezelve verlaten; en wierd. deswegens voor eene daartoe gevoegde Rechtbank befchuldigd, en door dezelve, niet wegens verraad, om dat daarvan geene de minfte blijken voor.handen waren, maar wegens eene ontijdige verlating van zijnen post, zonder daartoe alvorens bevel te hebben afgewacht, en deswegens ongehoorzaamheid, en niet genoeg en plichtmatig betoonde kloekmoedigheid, veroordeeld. Dan, de eerfte Ambtenaar, aan welken, in zijne hoedanigheid als Opperden Krijgsbevelhebber, deze uitfpraak, alvorens dezelve mogt worden uitgevoerd, ter goedkeuring moest worden gezonden, was daar mede niet vergenoegd; maar matigde zich zelve de berechting dier zaak aan, en verkoos daartoe eene nieuwe, door hem zelve opgerechte Vierfchaar; waarin die ongelukkige Bevelhebber, welke misfchien aan het Land nog de grootfte voor.  C6b) veordeelen had kunnen toebrengen, indien aan hem, tot afwasfing van de fmet, om de fchandelijke verlating van zijnen post, eene gelegenheid gefchonken was, ter dood wierd veroordeeld. En dit ftrekt ook tot onlochenbaar bewijs, hoe diep zijne hooge Overigheid zich reeds onder zijne eigendunkelijken wil vernederden daar deze daad onder deszelfs oogen gefchied •zijnde, nimmer zo ver men weet, mer' de verdiende verachting is afgekeurd. En welke gevolgen zijne heerschzucht verder gehad hebbe, daarvan zelf het beloop zijner levensgefchiedenis bij vervolg blijken genoeg opleveren, om overtuigd te worden, dat nimmer onze Vrijheid, in grooter gevaar is geweest, om haren nek onder de heerfchappij van eenen Overweldiger te krommen, dan onder zijn beftuur. Doch ik moet, om den draad der gefchiedenis niet te verliezen, nog -het een en ander nopens het oor* log met onze twee Nabuuren, en omtrent de omftandigheden, welke den vreede op eene onverwachte, wijze deden verhaasten, aan Umededeelen, om dat gij anders ligtelijk in een ver» keerd denkbeeld zoud kunnen vallen, als of wij den vreede aan den eerften Ambtenaar en aan zijn kloek beleid en heldenmoed, te danken hadden, in welken waan men hier gewoon is den onweetenden Burger te brengen en te hou» den. Belangloze edelmoedigheid is nooit de drijfveer van de daden en hulpbewijzen van Vorften of Oppermachten. Zo lang derhalven geene andere fpringveeren werkzaam, wierden gemaakt, dan, het  het 'medelijden van dit ongelukkig Land, zottden wij onvermijdelijk ten prooi onzer Vijandert gelaten zijn. Dan, het zelfbelang begon, zo wel bij eenen onzer Vijanden, als bij eenige onzer nabuurige Mogenheden, ten onzen voordeele werkzaam te worden. De nabuurige Zeemogenheid begon te overdenken, gelijk ik U reeds niet een woord in een mijner vorige verhalen heb medegedeeld, (♦) dat hij, wanneer zijn Bondgenoot deze Landen geheel overmeesterden, en aart zijn kroon hechtte , zijne oogmerken , om dit Land, hetwelk aan zijn Volk eenen uitfluitenden koophandel met alle andere Natiën belettede, te verdelgen, zou verijdeld zien; en dit ftrookte éerhalven volftrekt niet met zijne belangen en oogmerken, alzo dit zijne Bondgenoot meer in ftaat zoude ftellen, om hem eens op zijnen tijd ■ de geduchtfte (lagen toe te brengen. Hier bij kwam, dat hij door het beleid en de onbezwee* ken heldenmoed onzer Zeeleeuwen belet was om. aan ons die (lagen toe te brengen, welke zijne heerschzucht, zijne eigenliefde, en zijne verachting voor deze Natie hem hadden doen verwachten. Hij zag, dat zijne gewaande heerfchappij. over de Zee welhaast als eene loutere hersfenfchim voor eeuwig haar beftaan zou verliezen. De geringe voordeden, welke zijne roofzuchtige klaauwen den Ingezetenen dezer Landen konde ontrukken, konden niet opwegen, tegen de zware O Zie hier voor igde brief bijna aan. het einde.  (te •) re lasten, welke hij geduurig moest te kosten leggen, om• zich zeiven in ftaat van verdediging tegen de bedreigingen onzer Helden te ftellen, welker gewoonte niet was zich op laaghartige roverijen toe te leggen, maar welke geduurig de gelegenheid zochten, om de Rovers te overwinnen, of in hunne moordholen te doen kruipen. Dit alles te faam vereenigd baarden hem een killen fchrik. Zijne Onderdanen begonnen te morren over de nadeelen, welken het oorlog hen veroorzaakte, over de zware lasten, welken zij daar voor moesten opbrengen: en zij begonnen te berekenen, dat den uitflag daarvan, indien hetzelve een wenfchelijk einde had , nooit zou kunnen opwegen tegen de gevreesde gevaren en reeds ondervonden fchaden. En hij wierd door het een en ander zodanig geprangd, dat hij genoodzaakt was zijnen Bondgenoot, onzen anderen Vijand te verlaten, en met ons eenen afzonderlijken vreede te fluiten,'welke wel eenigzints vernederende voor ons was; doch, uit aanmerking van onzen uitgeputten toeftand, en van ons onvermogen om langer deze twee Vijanden het hoofd te bieden, en uit hoofde van het gebrek, h welk er in het beftuur der zaken van dien tijd plaats had, en hetwelk van de nadeeligfte invloed had kunnen zijn op de werkzaamheden onzer vlooten, zo noodzaaklijk was, dat wij die, ten kosten van alle gewaande eerzucht, moesten aanneemen. De nabuurige Mogenheden, ziende de vorderingen van onzen anderen Vijand, hoe hij reeds diep in dit Land was doorgedrongen, en op het punt  C63) punt ftond, om hetzelve geheel te overmeesteren en aan zijn Rijk te hechten; en hoe allo pogingen van onzen eerften Amptenaar, met on*ze , voor dit kleene Land. al te kostbare Krijgsmacht, waar mede hij nu eens een ftad zocht te ontzetten, dan eens eene andere uit de handen van den Vijnnd te verlosfen, of op eenige andere wijzen aan den Vijand nadeelen toe te brengen, te vergeefs vervuld wierden, begonnen nu ook te begrijpen, dat onzen Vijand, door de overmeestering van dit Land, hetwelk, offchooiï kleen in zijn omtrek, nochtans door den uitgebreiden koophandel onnoemelijke fchatten in zijne macht heeft, al te geducht zoude worden voor de rust van de overige gedeelten der waereld, en dat het derhalven van hun belang wierd aan zijne overwinningen paal en perk te ftellen. Dit verwekte hem Vijanden, welken hij niet had verwacht; dit gaf verademing aan de beklemde harten van 's Lands Ingezetenen; dit vernieuwde den moed der Krijgslieden; en dit gaf gelegenheid aan 's Lands Vaderen, welken, getrouw aan eed en plicht, alle hunne vermogens zochten aantewenden, ter behoudenis van het zo gefolterd Vaderland, om vernieuwde pogingen tot dit heilzaam einde in het werk te ftellen. En alles liep te famen om hein die, genoegzaam zonder eenige tegenftand, dit Land met zijne macht had overvallen, en die nu gereed ftond om hetzelve geheel te overwinnen, te noodzaken, om zijne macht uit dit Land te trekken, en daar mede zijne eigen en veroverde bezittingen, en die zijner Vrienden en Bondgenoten te dekken,  < Gewesten , ziende zich dus van de hulp der Krijgsmacht ontbloot, was onwillig om hun bloed tegen den zegepralenden Vijand te wagen: en men was derhalven genoodzaakt de weerloze poorten voor den Vijand te openen: en hem daarin zónder" eenige verdediging te ontvangen. Hoe zeer het nu buiten allen tegenfpraak is, dat men zonder de grootfte onrechtvaardigheid te begaan, niet kan vergen, dat een gedeelte van een Land, hetwelk van alle hulp zijner Vrienden is, zich ten behoeven van zulke verlatende Vrienden in het uitterfte, in een volftrekt gevaar zal ftellen, om niet alleen goed en bloed, maar het leven zelve te verliezen, wierd deze daad nochtans door de andere Bondgenooten zodanig aangemerkt, als of die Gewesten daardoor alle recht op het Bondgenöotfchap hadden verloren, en als of dezelven, offehoon door de wapenen aan den Vijand niet ontweldigd, maar door denzelven ontruimd en verlaten, als over-, wonnen Landen moeten worden befchouwd, en derhalven als wingewesten van het overige gedeelte verbonden Landfchappen, als Landen welken geen eigen oppermacht behouden hebber-de, nu onderworpen waren aan het oppergebied der andere Gewesten. Hierom wierden ook uit die Vergadering, welke ter bevordering der algemeene belangen gefteld is, en in ieder bijzonder Gewest, waar in een oppermacht plaats heeft, geen daden van hoog gezag kan of mag uitoeffenen, Afgevaardigden in die Gewesten gezonden, welke, niet op verzoek van het grootfte en aanzienlijkfte gedeelte der Burgeren, maar op li. Deel. E ver-  (66) verzoek van een zeer kleen aantal van geringe en minvermogende Lieden, welke zekerlijk door geringe geichenken en groote beloften gemakkelijk te bewegen zijn tot zaken, welken voor hen geheel onbekend zijn, in die Gewesten verfcheide brave Leden uit de Regeering.bonsden, en derzelver plaatfen vervulden met zulken die volftrekt Afhangelingen waren van den eerften Ambtenaar Ouintus, wiens geest dit geheele werk beftuurde. . Een ander geval is niet minder aanmerkenswaardig, en verdiend derhalven even zo wel onze opmerking: In een ander Gewest, in dat Gewest namelijk, wW de eerfte Ambtenaar ten allen tijde den meesten invloed heeft gehad, voornamelijk daardoor veroorzaakt, dat hetzelve op. gevuld is met Edellieden, welke alleen van vette bedieningen hunne hongerige buiken vullen, en hunne fmagterige huisgezinnen onderhouden moeten, waarom zij genoodzaakt zijn hem geduurig naar de oogen te zien, welke de vrije en willekeurige vervulling der openvallende ambten en bedieningen zich heeft aangematigd; in dat' Gewest wierd het plan gefmeed, om den eerften Ambtenaar tot Opperheer van dat Gewest te verheffen. De eerfte Ambtenaar verwachte voorzeker niet anders, dan dat dit voorbeeld terftond door alle de andere Gewesten zoude zijn gevolgd geworden, en om deze reden zal hij waarfchijnlijk alleen den raad der overige Landfchappen sn dat geval hebben afgevraagd; doch, het zij dat men begreep, dat tot zulk eenen gewichtige» ftap de toeftemming des Volks nodig was, en zich  <67 ) ! zich Verzekerd hield, dat men dezelve nimrhef zoude kunnen bekomen; het zij dat men deii eerften Ambtenaar uit eigenbelang niet wilde verheften tot eenen ftaat, waarin hij konde gebieden in plaats van verzoeken, en Waardoor zij alle vermogen om wederkeerige gunstbewijzen* als 't ware in ruiling voor hunne toegevenheden, voor zich en hunne Gedachten van hem te vorderen, zouden verliezen; het zij dat men nog niet genoeg verftaafd was* om zich onbepaald aan het alvermogen van den eerften Ambtenaar te onderwerpen ; wat ook de reden moge geweest zijn, eenige, en wel de voornaamfte Gewesteri raadde hem het aannemen van de Opperheerfchappij volftrekt af. En, hij ziende, dat hij zijn oogmerk, omtrent alle de Gewesten niet konde bereiken, gaf aan dezen raad gehoor, eri bedankte voor de aan hem opgedragen oppermacht. .—- Eenige Vleijers van het Genacht der eerfte Ambtenaren hebben deze daad ten Hemel verheft, als een onwederfpreeklijk bewijsi dat hij geene uitzichten bedoelde op de heerfchappije, en dat hij met zijnen ftaat, als eerfteri Ambtenaar, volkomen te vreden was. AnderéV Gefchiedfchrijvers hebben gemeend hem te moeten vrijfpreeken van deze aanbieding zelve beleid te hebben. Dan, wanneer men het een en ander in dit geval met eikanderen te faflien fchakelda dan worden deze beiden in hunne redenkavelingen en verkeerde gevolgtrekkingen gelogenftrafr< Want in dat Gewest, gelijk ik reeds heb aan* gemerkt, had de eerfte Ambtenaar de meeste eri uitgeftrekfte , zelf eenen onbepaalden invloed. E fl De  C 68 > De hoofden van dat Gewest durfden niet beftaan om over zulk eene zaak te raadplegen, veel min te befluiten; zonder daarover eene bijzondere Raadsvergadering van alle de fteden, welken daarin moesten toeftemmen, te hebben bijeengeroepen , en deze Raadsvergadering wierd ook niet dan met voorkennis van den eerften Ambtenaar belegd en verzameld. Het is derhalven meer dan waarfchijnlijk dat hij de oorzaak heeft geweten, waarom deze Raadsvergadering zou gehouden worden, en dezelve heeft goedgekeurd. En het ongenoegen, 't welk hij bij eene fcherpe cn ftekelige brief aan een der Gewesten, welke hem de aanneming der opgedragen heerfchappij hadden ontraden (waarlijk niet overeenkomftig den eerbied, welke hij aan zijne Heeren en Meesters verfchuldigd was) te kennen gaf, betoonde ten duidelijkften, dat hij in zijne oogmerken en verwachting deerlijk ware te leur gefteld.' Misfchien verbeeld Gij U, dat de eerfte Ambtenaar, met het duiten van de, voor deze Landen zo noodzaaklijken vrede, ook zijne zucht voor het oorlog had afgelegd; doch hierin zoud Gij U ten uitterften bedriegen.. Trouwens, waar zijn in de gefchiedenisfen voorbeelden te vinden, dat nimmer voorname Mannen eene begeerte hebben afgelegd, welken alleen dienen konde tot vermeerdering en uitbreiding hunner grootheid? De heerschzucht van de nabuurige Landmogenheid, met welke wij nu eerst onlangs, wanneer ons Land in de veegfte omftandigheden was, vrede hadden gemaakt, diende den eerften Ambtenaar ook om zijne, geduurig toenemende zucht tot  tot Tiet oorlog aantemoedigen, en te doeiv. toenemen. Die Mogenheid had eenige gefchillen met den oudften Vijand dezer Gewesten, mt wiens kluisters wij door den heldenmoed onzer Voorvaderen waren ontflagen, en welke daarna onze getrouwe Vriend geworden was, en zocht deze gefchillen door middel van de wapenen te beflisfen. De Hoofden dezer Gewesten wierden op het nadruklijkfte aangemaand tot het leveren van hulpbenden aan die Mogenheid, welke voor. dezen onze oude Vijand was geweest; en hierop liepen ook alle bedoelingen van den eerften Ambtenaar uit; als zijnde een onverzoenlijke Vijand van de andere Mogenheid, en wetende dat daardoor de pas gevestigde vrede weder zoude moeten in dui-n vallen. Hij wist niet alleen te bewerken, dat°er eenige hulpbenden aan de om hulp verzoekende Mogenheid wierden gezonden; maar hij, die alleen een Uitvoerer moest zijn der beveelen van zijne Meesters, -durfde zijn vermogen, zo verre misbruiken, dat hij het dubbel getal der befloten en toegeftemde hulpbenden afzond, en wist door zijne alle palen te buiten tredenden invloed het zodanig te fchikken, dat dit fchendig gedrag de zo hoognoodzaaklijke en wel verdiende verontwaardiging niet onderging. - Het verkenen der geëischte hulpbenden, indien het daarbij gebleven was, zou men misfchien niet volftrekt hebben kunnen aanmerken als eene verkiezing van de Partij in de verfchillen tusfchen die Mogenheden plaats hebbende, en mitsdien niet als eene vredebreuk met die Mogenheid, - met welke wij nu eerst onlangs een verbond van E 3 vre-  (70 wede hadden opgerecht, om dat deze gevorderde hu pbetoonmg alleen voortkwam uif t tierd v ff M°*enheid' aan wien dezelve Telt ei ' r ÏZC GeW6Sten Plaats hebbende , en om dat het Staatkundig mooglijk V^TotT^, ***** —f deneS Wen t0 ,fbreUk ^ de" aderen, zonderden Sfj'. als Lcenen Vlia"d te befchouwen en te zenden ' 'P te Dan' ^et toe! JoesTo:aLeen dfb,el gÊtal K"jg^nechten ^oest op het onwederfpreeklijks betoeen dat S;** Pa"ü gekozen, en z chlde ge fch llen, en dus in het oorlog daaruk ^ d^ Se !TTld had- Het fprak da» i Si , ' f"31* Wen den vrede brak, men zich te vere?33"1^ " ftaat moest fte»en om z CÏ te verdedigen, en om zijne grenzen te b"ve H gen voor de aanvallen van den Viian i zich weder moedwil!*,*trTlfi gehaald : en tot dat einde moest de Krijgsm 12 rngezeSn taatH ^ ^ Westen een voorftel gedaan. Doch eerXe g ' westen en eenige Steden van dezelven w daarvan geheel af keerm iw , v > waren «*« nift zonder ^ f^^P' en voorg^dmiddelervan la M l rCdenen' dat de oude w^ge^ln ^ °Me len toeftand wan>„ ƒ V zodan,gen verval. % *u* JTi voo£ h-«"-oog- om eeae genoegzame macht, van  c 71) van haren Vijand, in het veld te brengen en te onderhouden. En, indien men de gefteldheid van andere Mogenheden , welke , of zelve m verderflijke oorlogen gewikkeld, of buiten ftaat of niet gezind waren om eenige hulp aan anderen toe te brengen, met een' naauwkeung oog befchouwde, dan moest men verzekerd zijn, dat men geene hulp van anderen konde te gemoet zien, dat men derhalven genoodzaakt zoude wezen om op onze eigen wieken te drijven. Dit laatfte wist men bij de ervaring onmooglijE £e zijn tegen een machtig Vorst, welke, zijne overwinnende wapenen in zijnes Vijands Land voerende, altoos zich fchadeloos konde ftellen van de onkosten, welke hij genoodzaakt was tot ( onderhoud zijner Krfgsmacht te maken. Deze redenen gevoegd bij den uitgeputte» ftaat der geldmiddelen in deze Landen, welken ook in het naauwelijks geëindigd oorlog waren opge^ flokt, waren dan ook de voorname drijfveeren, waarom de vermeerdering der Krijgsmacht wierd afgewezen. Inzonderheid muntte hierin uit eene der grootfte Kooplieden van dit voornaamfte Gewest, en deze Stad moest daarom ook het meest in het ongenoegen van den eerften Ambtenaar deelen. Doch de Burgers van die Stad lieten zich door het ongenoegen van hem, die, hoe zeer hij zich op eene onwettige wijze m macht verheven had, echter hunne Afhangeling was, niet bevreesd maken; maar zij bleven pal ftaaiï, bij hunne weigering. De eerfte Ambtenaar verloor ondertusfchen daardoor zijn oogmerk met: want, offehoon dit een zaak was, welke, volE 4 Sens  (v>) gens de onveranderlijke grondwetten van .den Maat, met dan met eenparigheid van (temmen van alle Gewesten en Steden derzelve konde befloten worden, hij misbruikte in dit geval zijn vermogen, om de meerderheid te bewegen een befluit optemaken, waartoe zij niet bevoegd waren: en dat wel, niettegenftaande de vdftandige we.gering van geheele Gewesten. Hier door ftond het gefchapen, dat, indien het oorlog nog was voortgezet, heviye gefchillen tuslchen deze verbonden Gewesten, en misfchien eene geheele vernietiging van het bondgenootlchap zoude zijn veroorzaakt geworden. Dan gelukkig wierd een vergelijk met den Vijand, welke men zich weder moedwillig had op den hals gehaald, getroffen, welke, offehoon niet ten genoegen van die Mogenheid, aan welke wij hulpe hadden toegezonden, voor deze Landen volftrekt noodzaaklijk was. Wanneer nu de derfte Ambtenaar Ouintus, door middel van het oorlog, niet langeT konde opklimmen, en het naar allen fchijn tot gevolg moest hebben, dat hij in zijn uitgeftrekt vermogen weder zoude worden gefluit, en terug gebragt tot het perk hem voorgefchreven , toen wist hij nog een middel uittedenken, tot inftandhouding van zijn onbepaald gezag; en dit beftond m het misbruik van zijnen invloed op de veranderingen der regeeringen in veele Steden, en in het vermenigvuldigen van de vermogens der geenen welken blindeling zijne belangen waren toegedaan, en aldaar in eenige hoogheid verheven waren: tot welke einden zelfs, tegen alle recht  C?3) recht en reden', mede werkzaam waren de zulken, welke zich door plechtige eedzweering verbonden hadden, om Overheden en Onderzaten bij de behouding hunner rechten en vrijheden te bewaren, en om, zonder aanzien van perfonen recht te doen tusfchen den Man en zijnen Naasten. Hier door wierden de heiligfte rechten van het Menschdom fchandelijk gefcbonden. Hier door wierden alle rechtgeaarte Regeerers, welken prijs Helden op de liefde des Volks en bovenal op de infpraak van hun geweten, zodanig op den eerften Ambtenaar gebeten, dat het te voorzien ware geweest, dat eerlang zijn opgebouwde tempel van hoogmoed ftoji puin en ftof zoude zijn vermorsfeld geworden. Dan, eerftelijk zijne verzoening met de voornaamfte handelftad van dit Gewest, welke het meeste gefchikt was om zijne vermogens binnen zekere nog overgebleven palen te houden, en de genoegzaam eenige rugftcun was voor de andere fteden, welke gevaar liepen om onderdrukt te worden; en daarna de vervolgingen om den Godsdienst in dat Rijk, waar mede wij nu onlangs weder vrede hadden gemaakt, tegen hetwelk de eerfte Ambtenaar altoos het meest was ingenomen geweest, deze waren de natuurlijke middelen, waardoor hij zijne ten val neigende grootheid onderfchraagde. Het eerfte toch ontnam aan andere fteden, welke anders moeds genoeg zouden hebben gehad, om zich door hem niet te laten dwingen, hare grootfte fterkte; en het andere nam de gemoederen der meenigte in tegen de Vorst van dat Rijk, en vóór de eerften E 5 Amb- ziin ongebouwde tempel van hoogmoed tot puin  C74) Ambtenaar, welke hem altoos had tegengewerkt, en vervulde dit Land met Vluchtelingen, wel. ke, hem befchouwende uit dat gunftig oogpunt, als of hij de Befchermer was van den zuiveren Godsdienst, door hunne gedragingen ten zijnen opzichte, liefde en eerbied hebben ingeboezemd bij allen, welke geene kennis hadden van zijne ware bedoelingen, voor zijnen bij hun heiligen pêrfoon. Wij zullen voor ditmaal het verhaal op deze plaats befluiten: om dat het nog te lang zoude vallen, eer ik de geheele levensloop van dezen eerften Ambtenaar geëindigd had. Het vervolg zal ik U bij de eerfte gelegenheid verhalen, wanneer ik hem , naar den leidraad der gefchiedenis, aan U zal moeten voordellen als door het wisfelvallig noodlot tot den koninglijken throon verheven in een Land, waar hij nochtans, offehoon met dien glansrijken eertijtel vereerd, niets te gebieden had, daar hij integendeel in deze Landen, waar hij Hechts eerfte Ambtenaar was, alles, zelfs de befluiten zijner Meesters, van zijne wenken deed vliegen. Ik eindige hier ook dit verhaal; doch, alvorens deze brief te fluiten, zal ik U nog meteen enkel woord mededeelen het TWEEDE VERVOLG VAN DE STAATKUNDIGE GESTELDHEID DER REGEERINGSVORM VAN HET LAND DER BEDROGENEN. Uit het vorige, betrekkelijk de Vergadering der algemeene Gewesten, hebt Gij gezien, dat de-  dezelve niet altoos, zedert de oprechting van' dit Gemeenebest, heeft plaats gehad; maar dat, dezelve eerst lang daarna als een vast lichaam door de Bondgenooten is faamgefteld, en dat bevorens de algemeene belangen door eene andere Vergadering wierden waargenomen : en deze is het waarvan ik nu fpreken zal. Het is zeer gemakkelijk en zonder eenig betoog te begrijpen dat deze verandering aan die oude Vergadering eenig bewind heeft moeten ontnemen , welke daaraan bevorens toebetrouwd was, en dat een van deze beide Vergaderingen, het zij die welke toen wierd ingefteld, of die, welke van ouds beftaan had, aan de andere moest ondergefchikt zijn: want twee Vergaderingen, in fommige opzichten tot dezelfde einden vastgefteld, en beiden van eikanderen onafhangelijk, moesten,door hunne onderfcheiden werkzaamheden, de onvermijdelijken ondergang van een Land veroorzaken. Het is onwederfpreeklijk, dat de oude Vergadering, aan de nieuwe, nu bijzonder tot beheering en uitoelfening van 's Lands algemeene belangen opgerecht, onderworpen was, en dus door de nieuweling ingeftelde Vergadering meer een uitvoerend dan machthebbend en befchikkend vermogen had ontvangen. Dit blijkt daaruit, dat, offehoon aan dezelve veele zaken zijn toevertrouwd, welke in het afgetrokkene een befchikkend vermogen fchijnen te kennen te geven, zulks nochtans is gefchied met deze bepaling: dat, tot bewaring van het recht dezer vereenigde Gewesten in het algemeen en in het bijzonder , de opperfte machten der bijzondere Gewesten  ten niet afgaan van de macht en het recht, om, door de algemeene Vergadering, bij tijde van nood, of als de zaken van het Land zulks zullen vereisfchen, zelfs in de zaken, ter befchikking van die oude Vergadering gefteld, ordre te mogen ftellen, en doen uitvoeren. Indien men deze beperking van het vermogen van die oude Vergadering wel verftaan had, of had willen verftaan, dan zou men nimmer hebben zien of hooien beweeren, dat dezelve in fommige gevallen aan de befchikkingen en beftellingen der algemeene Vergadering niet onderworpen ware; dan had men zo veel niet zien fchermen met de oude, en door de aanftelling van de algemeene Vergadering vernietigde, rechten van deze Vergadering; dan had men, inzonderheid in onze dagen, niet zien gebeuren, dat deze Vergadering de befluiten der algemeene Vergadering weigerde uittevoeren, op een voorwendzel, dat dezelve niet overeenkwamen met de befluiten van vorige dagen : van welk geval, voor het einde der gefchiedenis van dit Land, nog nader zal moeten gewag gemaakt worden. Het is een onwederfpreeklijke waarheid, dat, wanneer deze Vergadering, aan welke de zorg voor de uitvoering der befluiten van de algemeene Vergadering is aanbevolen, in fommige gevallen en omftandigheden , welke niet overeenftemmen met hare beginzelen en wijze van denken , in ftaat is hare meerderheid en onafhangelijkheid, volgens hare oude inftelling, te doen gelden, en op dien grond de uitvoering der befluiten van de algemeene Vergadering te weigeren, alle zaken in ons Va- der-  C77) derland, in den nijpendften nood, den kreeftengang zullen moeten gaan, en het Land in een onvermijdelijk bederf zal moeten worden geftort waaruit het nimmer zal kunnen gered worden. Het is onwederfpreeklijk, dat die algemeene Vergadering, welke de macht van befluiten en bevelen heeft, in 'fommige voorkomende gevallen, drangredenen kan hebben, tot het nemen van deze of geene befluiten, welke aan de uitvoerende macht ten eenemaal onbekend zijn; en dat dez- daarom alle bijzondere begrippen moet laten varen, en zich aan de befchikkingen van de bevelende macht onderwerpen. Daarom is het ook tewenfchen, offehoon er weinig hoop voor het tegenwoordige is om dezen wensch vervuld te zien, dat er eens een tijd zal komen, dat deze verkeerde denkbeelden, nopens de rechten en de macht van die oude Vergadering, dat de bijzondere begrippen over deszelfs ouden nog overgebleven gezag, zullen worden weggevaagd, en dezelve zodanig aan banden zal worden gelegd, dat er nooit meer zulke gedrochtlijke zaken uit zullen gebooren worden. Hier m- de flüite ik dezen brief; terwijl ik aan u en'aan mijne andere Vrienden die zelfde mate van gezondheid en vergenoegen toewenfche, als ik zelve gelukkig bezitten mag. Ondertusfchen betuige ik met ware en ongeveinsde hoogachting te blijven uw liefhebbende Vriend. EEN  EEN en TWINTIGSTE BRIEF* WAARDSTE VRIEND! Ï~Ïet ontbfak mij aan eene voldoende gelegenheid om u mijne voorgaande brief eerder toe te Zenden: derhalven zal het pak nu zo veel groorer worden, door het bijvoegen van 't vervolg van het gefchiedkundig verhaal. En daardoor zult Gij nu ook het genoegen hebben om de levensgefchiedenis van den eerften Ambtenaer Quintus, voor zo ver die betrekking heeft tot de gefchiedenis van het Land waarin ik mij bevinde, in een onafgebroken orde te kunnen leezen, het geen u na lang wachten voorzeker niet onaangenaam zal zijn. Ik treede dan, zonder verder voorbericht, tot het mededelen van het elfde vervolg der geschiedenis van het land der bedrogenen, Het was aan den eerften Ambtenaar Qjuntus niet genoeg, in dit Land een allesbeflisfenden en overheerfchenden invloed te hebben, en zelfs zijne wettige Meesters onder zijne macht te zien bukken; hier ontbrak nog de uitterlijke en fchit- tê-  C79") terende glans van eenen Oppervorst. En deze fchijnfchoone glans fchittert zodanig in de oogen van eenen zwakken Sterveling, dat hij daar door verblind word. Zo was het ook met dezen eerften Ambtenaar gelegen: en daar hij in dit Land , gelijk hij klaar bemerken konde, onmooglijk tot dien ftaat van uitwendige heerlijkheid kon opklimmen , moesten er andere middelen worden in het werk gefteld, om dat oogmerk in een ander Land te bereiken. Hier toe was zijn huwelijk, met een overzeefche Vorftin aangegaan, hem gunftig en behulpzaam. De Vader van deze Princes was Koning van het overzeefche Rijk, doch beleed eene foorte van Godsdienst, welke bevorens de bovendrijvende of heerfchende in dat Land niet was geweest, en welke ook ftrijdig was met den Godsdienst van den Staat dezer Landen, welke de eerfte Ambtenaar was toegedaan. De ijver voor zijne Godsdienftige belijdenis, welke genoegzaam altoos in ftaat is den Mensch tot buitenfpoorigheden te vervoeren, en hem in het denkbeeld te brengen, als of hij en zijn aanhang alleen, met uitfluiting van alle anderen, de fleutel der kennisfe hebben, dreef den voorfchreven Koning tot zodanige veranderingen in het Staatsbeftuur, en in andere zaken de belangen van het algemeen betreffende, dat daar door eenige wetten, door vorige Koningen, of door de Vertegenwoordigers van het Volk, gemaakt, en welken men, wanneer het in bijzondere bedoelingen te pas komt, gewoon is grondwetten van Staat te noemen, geheel vernietigd en den bodem ingeflagen worden. —— Ik zal hier niet  niet onderzoeken, hoe ver de macht van een'JOppervorst gaat in het veranderen van de uitwendige form van den eerdienst, welke'men aan het Opperwezen verfch'uldigd is, en, wélke reeds bij gemaakte verordeningen vastgefteld, door het Volk aangenomen, en door een langduurig gebruik tot een gewoonte geworden is; maar dit Kan ik niet voorbijgaan aan te merken, dat het voor een Vorst ten allen tijden gevaarlijk is, om ingewortelde Volksvooroordelen eensklaps te willen wegnemen, en deszelfs geweeten door zijn oppergezag te willen verlichten, zonder dat het zelve daartoe bevorens voorbereid, en van de nuttigheid der veranderingen eenigzints overtuigd is. Het.is ten minftèn zeker, dat niemand, zonder het uiterfte gevaar, deze buitemporigheid kan ondernemen, zonder een volftrekt vermogen te bezitten om zich te doen gehoorzamen. Dit volftrekt vermogen nu bezat die Koning van het overzeefche Rijk niet, zijnde deszelfs macht aldaar onderworpen aan de befluiten van Volksvergaderingen, ten minften van Vergaderingen van de zulken, welken door het Volk verkooren' en afgevaardigd wierden, aan welk Volk derhalven de afgevaardigden rekenfchap van hunne beiluiten verf'chuldigd waren: en zonder dezen had de Oppervorst geen vermogen om eenige veranderingen in de grondwetten van den Staat, of in die oude vastftellingen, welken men voor grondwetten hield, te maken. Dit was dan het hoofdgebrek in de regeering van dezen Vorst, dat hij, uit een verkeerden en blinden Godsdienstijver, die befluiten, welke met de Volksvertegenwoor- di-  C8« 3 digers omtrent den openbaren Godsdienst waren gemaakt, vernietigde, en alle die voordeden , welke bevorens aan de toen heerfchende partij iri den Godsdienst gefchonken waren, overgebragt op die partij, welke hij aankleefde. Dit verwekte eene gisting in de gemoederen der voornaamften van dat Rijk, welken met hem in godsdienftige begrippen verfchilden, en derzelver invloed was groot genoeg, om die gisting te doen overfiaan, in de gemoederen der meenigte, welken te blind om zelve te oordeelen, gewoon zijn deri ftroom te volgen van die geenen, op welken zij vertrouwen ftellen. Onze eerfte Ambtenaar Quintus was niet onkundig van alle de bewegingen, welke door alle deze dwaasheden van zijnen Schoonvader veroorzaakt wierden.; en voor zo verre men bij gevolgtrekkingen uit de gefchiedenisfen, uit gebeurenisfen en gevolgen, oordeelen kan, fpeelde hij onder de hand zijnen rol, om het vuur meer en meer te doen ontbranden , op dat hij daar door zijn oogmerk,om dehThroon te beklimmen, mogt bereiken. > Of hij ondertusfchen recht had om zich tot die hoogheid te verheffen, laat zich zo gemakkelijk niet befïisfen. Het blijkt niet, dat hij daartoe immer door het Volk, of door de Vertegenwoordigers des Volks, Wettig is ingeroepen; of dat aan hem im, mer daar over op last des Volks klachten zijn voorgedragen. En welk recht konde hij, die een eerfte Ambtenaar van deze Landen was, zich aanmatigen , om zich te mengen in den twist tusfchen zijnen Schoonvader en deszelfs Onderzaten, en wel de belangen van zijn Vader te vcrla//. Deel. F ten  C82 ) ten en zich te vereenigen met het Volk? Hij had yoor zich zelve geen betrekking op dat Volk, t welk aan hem geheel vreemd was; en het mededogen, 'tgeen ons voorzeker ten prikkel moet zijn om ongelukkigen en onderdrukten te helpen, kon in dit geval hem niet in ftaat ftellen om de zaak van een vreemd Volk zich aan te trekken: alzo aan het Volk geen vrijheid van geweeten wierd benoomen; maar alleen een zeker voorrecht, welke het zelve bevorens aan anderen, die tegenovergeftelde begrippen waren toegedaan, ontnomen had; en het Volk altoos geen verdrukking, maar alleen een gevolg is van de verandering in denkbeelden der geenen, welken het openbaar beftuur in handen hebben. 'tls waar, hij was gehuwd met een Princes uit dat Rijk; maar deze was niet de Dochter des Volks, maar een Dochter des Konings: en uit die betrekking was hij verplicht, indien hij geene eigen grootheid bedoelde, de macht van zijnen Schoonvader te verdedigen, althans daar tegen geene geweldige middelen in het Werk te ftellen. Die Princes had, door haar huwelijk haar Volk en Vaders huis verlaten , en een ander Vaderland aangenomen, en daar door alle betrekkingen, welke zij op dat Land als haar Vaderland, op dat Volk als haar Volk, bevorens had bezeten, uit- gefchud eh verloren. Er was eens een tijd waarin onze eerfte Ambtenaar eenige gegronde uitzichten had, dat zijn Princes de kroon van dat Rijk zoude erven; dan dit recht moest eerst geboren worden bij het overlijden van den Koning, of door zijn verlating van den Throon, en hij  C«3) hij kon derhalven, uit kracht van die uitzichten, zich geene macht aanmatigen op regeeringsgefteldheid van dat Rijk. Ook waren deze uitzichten geheel verduisterd, door de zwangerheid der Koningen en de geboorte van een Prins, welke buiten allen twijffel, volgens de grondwetten van dat Rijk, vóór de Princes tot den Throon gerechtigd was. Ik weet wel, dat men de zwangerheid van de Koningin als verdicht heeft willen doen befchouwen, en den geboren Prins als een onwettig ondergeftoken kind doen doorgaan: ook weet ik wel dat men den Koning en de Koningin heeft befchuldigd, dat zij zich nooit tegen foortgelijke verdenkingen hebben verdedigd. Dan, welke bewijzen zijn er ooit voor de geloofwaardige beftaanbaarheid dezer verdenkingen te berde gebragt? en in welk wetboek heeft men ooit eenige voetftappen gevonden van eene rechtsgeleerdheid, dat Ouders ooit de wettigheid van hun kind op eene andere wijze behoeven te betoogen, dan door hetzelve voor hun kind openlijk te verklaren en te erkennen ? Het zou een misdaad zijn, waarvan de natuurlijke betrekking de allerfterkfte hiuderpaal is en eeuwig blijven zal, wanneer Ouders een vreemd kind, waarop zij volftrekt geen betrekking hadden, voor hun kind zouden aannemen, alleen met oogmerk om hunne eigen kinderen, tot welken zij door de natuur met zulke lieflijke en onverbreekbare banden verbonden zijn, van hun wettig recht, van hun wettig verkregen eigendom te beroven. Maar nu word nooit een misdaad, veel min een misdaad waarvan de natuur een F a af-  (84) afgrijzen heeft, vooronderflëld: deze moet zonneklaar bewezen worden door die geenen, welke in derzelver openbaring belang hebben. ■ Men deed alle pogingen om niet alleen deze Natie, maar*ook andere Volken in den waan te brengen, dat de gezuiverde Godsdienst in een oogenfchijnlijk gevaar was, om uitgedelgd te worden : dat het derhalven een zaak was van de duurfte en onvermijdelijkfte verplichting van den eerften Ambtenaar, als zich aanmatigende den grootfchen tijtel van Befchermer van den Godsdienst, en van alle andere Rijken en Staten, welken dénzelven Godsdienst waren toegedaan, om den Koning van dat Rijk van den Throon te bon ft n, en zijn Volk te verlosfen. Men wist zich daartoe van den invloed der Geestlijken te bedienen, welke mede het hunne toebragten om het Volk zodanige fchijnfehoone redenen te doen aannemen, en het ware doeleinde van den eerHen Ambtenaar te doen uit het oog verliezen. En hij maakte in het geheim zodanige toebereidzelen, genoegzaam buiten kennis van het grootfte gedeelte dezer Gewesten, en der Leden van dien, buiten welken hij nochtans, volgens de natuur zijner Ambtsbediening, niets had behooren te ondernemen, en wel alles ten kosten dezer Landen, dat hij met een groote macht van fchepen en Volk van oorlog in dat Rijk aankwam, eer men bijna konde vermoeden dat alle deze toerustingen daarop gemunt waren: met dat gevolg, dat hij zijnen Schoonvader uit dat Rijk verjaagde, en zich zelve en zijne Huisvrouw op den Koninglijken Zetel deed plaatfen. De  C85) De Kouing van het nabuurig Rijk , met welke wij reeds zo menigmalen in oorlog waren^ geweest, en wiens macht voor ons zo vreeslehjh:, wiens vriendfchap voor ons zo weinig konde ontbeert worden, bij welke de verjaagde overzeefche Koning een veilige fchuilplaats gezocht en gevonden had, billijk vertoornd tegen deze Landen, welke zich, ten nadeele van den Godsdienst, welke hij en zijne Onderdanen beleden, in eene zaak hadden gemengd, welke m geenen deele onder hunne befchikking geplaatst was, verklaarde daarop het oorlog aan deze Gewesten. En hier door geraakte men weder, ten genoegen van den eerden Ambtenaar, welke niet anders zocht, gelijk ook zijne Voorzaten niet anders gezocht hadden, dan deze Landen in geduurige oorlog te houden, in eenen twist, welke al weder ftroomen van onfchuldig Menichenbloed moest kosten. En deze nabuurige Koning vertrapte in zijnen toorn zodanig de heiligde verbonden met voeten, dat hij, met fchending van het recht der Volken, de vijandlijkheden begon, met het nemen en opbrengen der rijke koopvlooten van de Ingezetenen dezer Gewesten en met het beflaan van die goederen, welke aan de Onderdanen van dezen Staat toebehoorden, alvorens hij eenige voorafgaande verklaring van oorlog had gedaan. Doende daarenboven met zijne Krijgsmacht te Lande eenen inval m het gebied van dezen Staat; en doende, het geen bij andere, in de zeden verzachte Natiën, nimmer plaats heeft, de Afgezanten van deze Gewesten in verzekering nemen. p 3 Mea  Men had van dezen eerften Ambtenaar, nu Koning van het overzeefche Rijk geworden zijn. de, billijk mogen en moeten verwachten, dat hij zijne posten in deze Landen, als niet te gelijk met zijne Koninglijke waardigheid kunnende beftaan, zoude hebben nedergelegd. De verplichting hier van wierd ook bij veele Regeerers dezer Landen als volftrekt noodzakelijk befchouwd, wilde men niet in gevaar gebragt worden, om deze Landen welhaast ah een deel van het overzeefche Rijk, en als een wingewest van hetzelve te zien befchouwen en behandelen. Dan, de eerfte Ambtenaar, wel wetende dat zijn invloed, hoe wederrechtelijk, in deze Landen grooter ware, dan in het overzeefche Rijk, offehoon daar met de Koninglijke waardigheid pralende, waar men hem beter wist te houden binnen de grenspalen van zijn gezag, wilde daarvan niet hooren; maar behield, door zijn allesbeflisfend alvermogen op de gemoederen van het grootfte gedeelte der Regeerers dezer Landen, dezelve waardigheid, welke hij bevorens bezeten had, Zonder immer het minfte voordeel aan deze Gewesten toe te brengen; zonder zelfs deze Landen , waaraan hij zulke groote en duure verplichtingen had, te ontdaan van die vernederende en den koophandel dezer Landen zo vernielende belastingen, welke de Overweldiger van zijn Rijk, die in vorige dagen, onder den naam van Befchermer, in plaats van Koning, aldaar het geheele beftuur had uitgeoeffend, had ingevoerd ; en zonder de Ingezetenen van dezen Staat, welker zweet en bloed was gebruikt gewordea om  C 87 } om hem op den Throon van zijnen Schoonvader te plaatfen, die voordeden te bezorgen, waarop zij eene rechtvaardige aanfpraak hadden, en welke zij billijk van hem verwacht hadden. Zelfs was hij niet in ftaat om in zijn Rijk uittewerken, dat die onnoemelijke fommen fchats, welken befteed waren om hetzelve te verlosfen, en hem op den Koninglijken Zetel te plaatfen, wierden terug gegeven : waartoe hij voorzeker wel zoude zijn in ftaat geweest, indien hij zijnen invloed tot dat einde op zodanige betamelijke, en zijner waardigheid natuurlijk eigen wijze, had weten in het werk te ftellen, als hij m deze Landen op eene onbetamelijke wijze had weten te doen. Hier bij kwam nog, dat de hoogmoed dier Natie, welke zich zelve niet hadden kunnen verlosfen, , maar door de Ingezetenen dezer Landen verlost was, zo hoog in top Hijgende, dat dezelve aan deze Landen het recht weigerde, om deszelfs Bevelhebbers , welke gemeenfchappelijk met die van dat Rijk den gemeenen Vijand zouden moeten aanvallen en vernederen, in die rangen te doen Hemmen, welken dezelven wettig bezaten, in die Raadsvergaderingenwelke ten opzichte van de gemeenfchappelijke verdediging moesten gehouden worden, in welke de Bevelhebbers dezer Gewesten, offehoon van meerderen rang, moesten ondergefchikt zijn aan die van dat Rijk, offehoon in rang verre beneden hen geplaatst. — Ook betoonde deze Koning zijnen oorlogzuchtigen aardt in de onderhandelingen, welke tusfchen zijn Rijk en deze Gewesten ondernomen F 4 wier-  C88 5 Wierden, waarin hij volftrekt begeerde, dat deze Landen zich zouden verbinden om den gemeen, fchappehjken oorlog niet te eindigen dan dooreen gemeenfchappelijken vrede, en dat dit Land, *oe uitgeput ook, hoe volftrekt buiten ftaat W het oorlog langer gaande te houden, geenen vrede zoude mogen fluiten met den gemeenen Vijand, zonder dat ook zijn Rijk daarin begrepen ware. En zijn invloed op deze Landen was nog zo groot gebleven, dat men ook daartoe komen moest. Ook wierd de koophandel van de Ingezetenen van dezen Staat, door de Onderdanen van dat Rijk nooit zo fterk gedwarsboomd dan m den tijd, toen men alle vriendfehap, alle dankbaarheid van deze Natie had mogen en moeten verwachten. De eerfte Ambtenaar Quintus ging onvermoeid voort, met het fchenden van de rechten en gerechtigheden dezer Landen. Hij wilde, orTchoon hij zo verre afwezig was, even zo wel de behoeming der Regenten doen, als of hij tegenwoordig ware; niettegenftaande zijne verre afwezigheid zulks niet toeliet, dan ten kosten van de bhjkbaarfte rechten van deze Gewesten, en van bijzondere Leden van dien. Hij verhefte ■pok eenige zijner Gunftelingen uit deze Landen tot Edelen van zijn Rijk, gaf dezelven zitting in het beftuur der zaken van dat Volk, en wilde hen nochtans ir> de Regeering dezer Landen laten blijven: waaruit ten duidelijkften blijken moest, dat zijn oogmerk ware om dit Land aan iZijn Rijk te hechten, en daarover met den tijd $Qk den Koninglijken Scepter te zwaaijen.' En zijn  ( 89 ) zijn gedrag, toen hij zekere Stad in een der Gewesten aan Zee gelegen met Krijgsvolk bei legerde, alleen om dat deszelfs Beftuurers met blindeling aan hem en zijne Aanhangeren wilde Voldoen, toen hij het daaromgelegen Land wienlijk behandelen en de Stad overweldigen liet, toen hij de Regeering in gevangenis deed werpen, verfcheiden derzelven deed verwijzen zelf fommigen daarvan tot de ftraffe des doods, heil alzo beloonende voor de onkreukbare trouw, welken zij aan het Vaderland verfchuldigd waren, en welke het richtfnoer was geweest van alle hunne gedragingen, dit zijn gedrag z&l voor eeuwig tot fchande verftrekken aan de nagedachtenis van dezen eerften Ambtenaar, 't Is waar hij heeft deze vonnisfen wel vviv:?cht tot eene uitbanning uit deze Landen; maar het is zeker dat zulks alleen is gefchied uit vreeze voor dé verbittering van het Volk. En om nu niet alles van den eerften Ambtenaar optehalen wat er door hem bedreven is, en wat men hier nog zoude kunnen bijvoegen, om dat zulks alles niet veel zoude kunnen toebrengen tot het beoordeelen van zijn waar chara&er, 't welk niets dan heerschzucht en eigen grootheid vertoonde, en om dat het een geduurig herhaal zoude zijn van zodanige zaken en bedrijven, welke reeds gehoord zijn, en reeds de klaarfte proeven van dat characrer hebben vertoond, zal ik alleen nog zeggen: dat hij, na zich in zijn Koningrijk om zijn lafheid befpottelijk, in deze Landen om zijn toomeloze heerschzucht gehaat, en door de geheele waereld om F 5 zii"  zijn veinzerij verdachtelijk gemaakt te hebben , .na de banden der natuur , door het verjagen van zijnen fchoonvader geweldadig te hebben verkracht ; na eenen oorlog gevoerd te hebben , waarin hij niets van eenig belang heeft uitgevoerd, en na eenen vrede gefloten te hebben, waardoor aan deze Landen, aan welke hij zulr ke uitgebreide verplichtingen had, geene de minfte voordeden zijn toegebragt, eindelijk tot blijdfehap van die Volken, waarover hij in zijn Rijk en in deze Landen het gebied voerde , ten grave is gedaald, zonder kinderen, immers zonder wettige kinderen na te laten. — Men nam vervolgens in verfcheide Gewesten dezer Landen een befluit; om het Land te regeeren zonder eerfte Ambtenaar: welk befluit men ook zeer lange heeft ftaande gehouden. En het is buiten allen twijfièl, dat men dit voor eeuwig zou hebben kunnen doenduiiren, indien men de heerschzucht daardoor niet des te drukkender gemaakt, en alleen een weinig van plaats veranderd had , en indien men aan de zijde der Beftuurers meer openlijk had doen blijken , dat men overtuigd ware geen willekeurige Regeerers maar vertegenwoordigers, Beftuurers en waarneemers van 's Voiks belangen te zijn. Of zij dat ook door hunne gedragingen hebben getoond, zzl het onderwerp zijn der nafporingen, welke men zal kunnen trekken uit het verhaal, 't welk ik bij de eerfte gelegenheid vervolgen zal. Hier eindigde mijn Vriend zijne reede , om dezelve bij vervolg hier weder op te vatten : en  C9* > en nu zal ik u,' alvorens deze te fluiten, nog iets mede deelcn nopens de regceringsgefteldbeid. Zie heden het DERDE VERVOLG VAN DE STAATKUNDIGE GESTELDHEID DER REGEERINGSVORM, VAN HET LAND DER BEDROGENEN. Onder alle de Vergaderingen , welken in ons Land in het beftuur van zaken zijn geplaatst, zijn er geen welker beftaan meer invloed heeft op het wel of kwalijk beftuuren der allergewichtigfte belangen dier Landen, dan die geenen, welken over de zaken van de Zee, en den koophandel daar over gevoerd wordende gefteld zijn: want in een Land, waar de koophandel de eenige zenuw van de Staat,- en de eenige fteunpilaar van den welvaart is, moet niets meer behartigd worden dan die middelen, welken tot beveiliging en uitbreiding derzeive kunnen ftrekken. Ondertusfchen zijn er geene vergaderingen , waarin meenigvuldiger gebreeken gevonden worden, dan in die, welken over de zaken van de Zee, qn over de befcherming van den koophandel zijn gefteld. - Men heeft in dit Land het volk, fchoon in zeven Gewesten verdeeld, nochtans, in vergelijking van andere Landen , maar een kleen plekjen gronds beflaat, en welke Gewesten , offehoon in fommige zaken verfchillende en tegen eikanderen aanlopende belangen hebbende, in dat ftuk door een en het zelve oogmerk moes-  O) moesten bezield, en door dezelve belangen aangedreven worden , vijf verfchillende vergaderingen , om de zaken van de Zee te behandelen , welken in bijzondere Gewesten verdeeld, van eikanderen volftrekt onafhanglijk, en door geene gemeenfchappelijke beweegmiddelen, aan het bereiken van algemeene oogmerken verbonden zijn. Elk derzelven word zodanig beheerscht door de bijzondere belangen der Gewesten waarin dezelven zich bevinden, dat de algemeene belangen, welke de eenige drijfveeren moesten zijn van alle hare beweegingen en werkzaamheden , niet zelden geheel uit het oog verloren worden, 'tls 'waar dezelven zijn verantwoordelijk en onderworpen aan de befchikkingen van de algemeene Vergadering: maar, daar deze algemeene Vergadering niet verantwoordelijk is aan het algemeen belang, maar ieder Lid dezelve alleen aan het Gewest, waaruit hij is afgezonden, kan men ook niet zeggen, dat de Vergadering over zaken van de Zee, door deze verantwoordelijkheid, onder-, worpen en verantwoordelijk is aan de algemeene celangen der Gewesten: ook hunnen bijzondere Gewesten aan de verantwoordelijkheid dier Vergaderingen zo veele ftruikelblokken in den weg leggen , wanneer zodanige Vergadering het bijzonder belang van het eene Gewest boven het andere, en boven dat van het algemeen heeft ter liane genomen, dat er van de verantwoordelijkheid niets komt dah den uitterlijken fchijn, waardoor de oogen van de Ingezeten, die fomtijds niet in ftaat zijn diep door te zien , geheel verblind word. Het famenftel van deze Verga-  (93) gaderingen is ook niet zeer gefchikt om te voldoen aan de uitgebreide oogmerken , waartoe dezelven zijn ingefteld : want derzelver Leden zijn afgezondenen uit bijzondere Gewesten en fteden, welke over het algemeen geene of weinige kundigheden hebben van de zaken , welker beftuuring aan hunne zorg zal worden toevertrouwd i en van veelen zou men kunnen zeggen, dat zij ook geene genoegzame zielsvermogens bezitten , om van die zaken kundigheden op te zamelen , behalven dat veelen ook reeds tot zodanigen ver gevorderden ouderdom gekomen zijn , dat zij Leden geworden zijnde van deze Vergaderingen , niet meer in ftaat zijn om nieuwe kundigheden zich eigen te maken. Ook zijn deze aanftellingen, immers over het algemeen genomen, en eenige weinigen uitgezonderd, alleen voor eenige weinige jaren; en naauwehjks hebben zij eenige oppervlakkige kundigheden van hunne uitgeftrekte plichten, en van de middelen om dezelven betamelijk uit te voeren, verkregen, of hun tijd is voleindigd, en zij moeten hunne zitplaats en wederom overlaten aan anderen, die even wijs zijn, als zij waren, toen zij Leden van die Vergaderingen wierden. — Hoe zeer deze gebreken menigmaal ondervonden, ere onder den aandacht van 's Lands Machten zijn gebragt, is er nooit een middel van herftel bij der hand genomen , en zo lang eigenbelang genoegzaam de eenige drijfveer is van 's Menfchen handelingen , en dus van hun die over het be. ftuur der algemeene belangen gefteld zijn ; zo lang men de bijzondere belangen niet uit het oog wil  C 94 ) wil verliezen , om die van het algemeen, met uitfluiting van alle anderen te behartigen, zolang heeft meu geene redenen om te hoopen , dat er ooit een middel zal worden gebeezigd om deze gebreken in den grond weg te nemen. En wie, die geen vreemdeling is in de kennis van 's Menfchen hart, konden met eenigen grond verwachten, dat immer zijn Vaderland , waarin de opofferingen in dit ftuk, niet door eenige weinigen maar door een groot aantal van Regeerers, zouden moeten plaats hebben , van deze gebreken zal gezuiverd worden ? Het zal u voorze¬ ker niets baten , het zal u buiten twljffel niet kunnen vergenoegen, dat ik u de gebreken zonneklaar voor oogen Helle, indien'ik u niet teffens eenige middelen mededeele, waar door het gewenschte, doch onverhoopte herftel in dit geval zoude kunnen worden daargefteld, en derhalven wil ik ook bij de aanwijzing der gebreken, naar mijn vermogen de middelen voegen, welke alleen het herftel der gebreken uitwerken kun-' nen. Men moest dan alle deze Vergaderin¬ gen ten eenenmaal vernietigen , en in derzelver plaats op nieuw aanftellen ééne algemeene Vergadering van alle de bijzondere doch vercenigde Gewesten, welke hare vaste zitplaats zoude houden ter plaatfe, waar de algemeene Vergadering, waarvan ik voor dezen fprak, hare zitplaats heeft, om altoos bij de hand te zijn, om de noodige op. helderingen te geven , en de beveelen van die Vergadering ten fpoedigften te kunnen ontvangen en uitvoeren: en aan die Vergadering, wanneer dezelve alvoorens verantwoordelijk was gemaakt aan  (95) aan de algemeene belangen, zou deze voorgeftelde Vergadering alleen rekenfchap van al haar doen en laten moeten verfchuldigd zijn. In deze algemeene Vergadering over de zaken van de Zee zouden niet alleen eenige afgezondenen uit de Gewesten, dat zij voor hun geheel leven of voor een aanmerkelijk getal van jaren , moeten zitting hebben; maar ook eenige van de kundigfte Bevelhebberen van 's Lands oorlogfcheepen: om dat deze moeten, en ook kunnen vooronderfteld worden meer kundigheden te hebben van dat geene wat veteischt wordt tot de handelingen dezer Vergadering , dan andere Leden, welker ' aanleg niet geweest is om van die zaken de noodige kennis te verkrijgen. Het getal van de Leden dezer Vergadering moest niet al te groot zijn: zo omdat het meenigvuldig aantal van Leden dikwerf het neemen van befluiten moeilijk, en het uitvoeren derzelver onmooglijk maakt , als om voor te komen , dat de belooningen derzelven een al te aanmerkelijk gedeelte aan de inkoraften dier Vergadering zouden wegfleepen, het geen tot andere en nuttiger einden zoude kunnen worden aangelegd. Bij deze Vergadering zouden zo veele nutteloze bedienden niet moeten worden aangefteld als men, helaas ! 't zij om fommige lediglopers en luijaards aan het brood te helpen, of om een groote ftoel te vertoonen, bij andere Vergaderingen bevind; maar men zou daar toe alleen een kleen getal van getrouwe en. kundige Perfoonen moeten gebruiken , en niet meer dan men volftrekt noodig had. Men zou ook een raiddel kunnen in het werk ftellen, om  (9ey om zo veele nutteloze bedienden , als deze plaats hebbende Vergaderingen genoegzaem in alle plaatfen dezer Landen houden moet, tot het inzamelen der rechten waar mede de koophandel is belast ; en welker ontvang verftrekken moet tot goedmaking der kosten , welke tot befcherming van den koophandel vereischt worden te kunnen ontbeeren : want de ondervinding heeft altoos ten duidelijkften geleerd, dat deze bedienden zich de handen laten vullen, en ten kosten van het Land groote Heeren worden, en om dat einde te bereiken , veelvuldige fluikerijen door de vingeren zien. Dit middel zou men kunnen vinden in het verpachten van die rechten, waardoor het Land misfchien minder van die belastingen zoude trekken, dan het nu geniet: maar voorzeker daar bij veel zoude moeten winnen door het gemis van een meenigte nutteloze Bedienden , welken nu met de vetste inkomften gaan heene ftrijken. — Dan , om in dezen het gewenscht oogmerk te bereiken , zouden de bijzondere Gewesten zich ook moeten verbinden, >om hunne Ingezetenen niet te bevoordeelen, ten nadeele der algemeene belangen; maar ieder zou zo veel van zijn bijzonder vermogen, 't zij aan de algemeene Vergadering, waar van ik bevorens gefproken heb, of aan die waarvan ik nu fpreeke, of aan een andere daartoe in het bijzonder aangeftelde Vergadering moeten afftaan, als in ftaat zoude zijn om derzelver Ingezetenen te noodzaken, en alle Inwooners dezer Landen in het volbrengen van die beveelen te houden, welke tot bevordering van de algemeene belangen zullen noodig zijn. Ter.  Co?) Terwijl ik deze nu tot dus verrê gebragt hebbe* dat ik denzelven gevoeglijk kan fluiten, en terwijl toch de gelegenheid, met welke ik dezelve aan u wilde afzenden, fpoedig vertrekken zal, wachtende alleen na een voordehgen wind om zo terftond in Zee te fteeken , zal ik deze eindigen-» en u eerlang weder een vervolg der gefchiedenis toezenden, wees oudertusfenen verzekert dat ik altoos blijve. uw oprechte Vriend. i* . W««Ktrt* r/.;t nos TWEE en TWINTIGSTE BRIEF. hartlijk geliefde vriend! '2^ijt gij al weder niet verlangende om iets te Verneemen nopens de gefchiedenis van dit vreemd Land? Mij dunkt ik hoor u vuurig en driftig deze vraag met ja beantwoorden. Wel aan dan, ik wil uw verlangen niet pijnigen; maar zende u hier nevens het • •£ o '.ï-:' iiicta f.vi..;i jirl ?ic ^ifceodk os arto s;i twaalfde vervolg van de geschiede nis van het land der bedrogenen. Dit Land nu door den vreede verlost Van dé rampen van het al vernielend oorlog , had teri hoogften de rust noodig. Derhalven was het noodzaaklijk de .plicht van de Beftuurers dezer . II. Deel. G Ge-  ( 98) Gewesten geweest, om zich niet te vermengen «i den twist der Volken, welke op nieuw uit den afgrond fcheen voor te komen; of, indien «et al noodzaaklijk was zich daar in te mengen, en onmooglijk om er zich buiten te houden', ^an. moesten zij zich nog volftrekt en alleen verbonden hebben met den geenen, welke hem , mdien zij hem tot Vijand kreegen , het meeste nadeel konde toebrengen, waar door dan ook het tooneel des oorlogs het langfte van hunne grenzen had kunnen worden afgewend. . Dan , wat laten zich die geenen , aan welken het be' ftuur van een Land is toevertrouwt, weimg aan het waar geluk van hun Volk gelegen liggen » Zij moeten voorzeker in den waan zijn , dat zij de vrijheid hebben, om op eene verantwoordelijke wijze met de bezittingen hunner Ingezetenen, naar hun welgevallen, en als of het hun eigen goed ware, om te fpringen Althans, na het overlijden van den eerften Ambtenaar Quintus, verkozen zij al weder, in het oorlog, waaruit zij zich volftrekt hadden kunnen houden, de partij tegen den koning van het nabuurig Rijk, welke zo digt aan onze grenzen lag; welke ons zo fpoedig als hij zelve maar wilde met zijne vernielende wapenen konde bezoeken ; waar van men nog niet lang geleeden de rampzaligfte ondervindingen beproefd had. Zij kondigden zelve, welke eene vermetelheid! het oorlog aan dien koning, tegen wien zij niet beftand waren, tegen wien zij het vermogen niet hadden om hem een piekjen gronds, hoe gering ook te «ntneeraen, en die met een geduchte krijgsmacht 8«*  Cpp ) gereed ftond om hen zo terftond op het lijf t» vallen. Men ftelde zich daarentegen, door kostbare aanwervingen van manfchappen, door het inzamelen van gelden tot derzelver onderhoud, cn door verbonden met andere Mogenheden, vooral met den overzefchen Monarch, in ftaat , om den , zich op den hals gehaalden Vijand te keer te gaan, en hem zo zij waanden te benadeelen. De overzefche Monarch, wiens belang het in dezen was om een onbepaalden invloed in deze Landen te hebben, zond eenen Man tot Opperbevelhebber, welke toegedaan was aan alle partijen , van welken hij begreep zijne bevoordering te kunnen verwachten ; en van welken men derhalven in den loop zijner verrichtingen en krijgsbedrijven in deze Landen weinig oprechtheid te verwachten had. Dam, dit charaéter was misfchien wel de oorzaak; waarom de overzelche Monarch dezen Bevelhebber herwaards zond: om dat zulks het best konde dienen in het plan, dat hij zich altoos voimde, om zich zo dra mooglijk weder ten kosten van deze Gewesten uit het oorlog te wikkelen. Het is buiten mijn oogmerk , om u in het breede te onderhouden over de veldflagen, welke door de oorlogende Mogenheden zijn geleverd, of over de overwinningen of onderlagen, welke de eene of andere bevochten of geleeden heeft : omdat zulks in ons beftek geen plaats kan vinden , zonder het zelve al te zeer uit te breiden , en van onze voornaamfte bedoelingen te veej afgetrokken te worden. Derhalven wil ik u deswegens alleen doen opmerken: dat nijd Ga e

. and  ( lol ) and afzonderlijk in onderhandeling te treden ; met denzelven eenen afzonderlijken vrede te fluiten, en onze Landen in het oorlog te laten, of daar door te noodzaken om die voorflagen aan te neemen, welke eene geduchte Mogenheid, aan eene nu onvermogende Natie , goedvond voor te ftellen. — Dit zelve ondervond men .nu wederom : want de overzeefche Mogenheid trad met den genieenen Vijand in eene afzonderlijke onderhandeling, om daar door voor zich zelve alleen te behouden zodanige rijke wingewesten , als door de gemeenc wapenen vero.verd , en een gemeen eigendom geworden waren. De andere Bondgenoten waren derhalven genoodzaakt, wilden zij niet ten prooi gelaten worden aan eenen woedenden Vijand , wilden zij misfchien geen gevaar lopen van in hunnen Bondgenoot eenen vriend van hunnen Vijand , en eenen nieuwen tegenftrever van hunne belangen te bekomen , mede in onderhandelingen te treden ; welken nochtans niet zo gelukkig en voorfpoedig voortgingen als men wel gewenscht. had. De Bondgenoten begrepen ondertusfchen, dat men in deze omftandigheden niet moest ftil zitten; maar dat men van de gelegenheden moest gebruik maken, om den Vijand de eene of andere kans af te zien, en hem dan tot redelijke voorflagen te noopen , en dat het daar toe noodzaaklijk ware hem nog eenen veldflag releveren, toen zij zulks, met gegronde hoop op eenen gelukkigen uitflag konden doen. Dan de overzeefche Bevelhebber weigerde volftrekt met zijne hulpbenden daar toe mede te werken. De Hoof( G 3 den  C I02 ) den dezer Gewesten beklaagden zich deswegens wH bij de Koningin , welke toen het overzeefche Rijk beftuurde ; maar ook dat was niet in ftaat om hem tot zijnen plicht te doen wederkeeren: om dat het antwoord van die Vorftin niet (trekkende was, om aan de billijkeeisl'chen dezer Landen te voldoen. En het bleek integendeel;, dat zij deze weigering van haren Bevelhebber volkomen goedkeurde, en aan denzelven daar toe zelf de ordres gezonden had : dewijl Tiij zich met zijn hulpbenden daarop van het overige gedeelte des Legers der Bondgenoten -afzonderde , en zij die daad nimmer heeft afgekeurt. Zodanige vermindering der krijgsmacht moest van rampzalige gevolgen zijn: zo, om dat daar door de Vijand zo veel te ontzachlijker, in vergelijking van de macht der Bondgenoten was geworden: als, om dat daar door zo veel wel beraden plans onuitvoerbaar waren geworden: en het was derhalven niet te verwonderen , dat het Leger der Bondgenoten kort •daarop een belangrijke nederlage tegen den Vijand moest ondergaan. Dit herftelde dus de zaak van onzen Vijand, welke anderzins ten diep. fte konde zijn verneederd geworden: dit veroorzaakte het verlies van de eene fterkte der Bondgenoten voor en de andere na: dit noodzaakte deze Gewesten om de maatregelen van de overzeefche Mogenheid, welke alleen op eigen belang uitliepen, mede aan te neemen : dit was dan ook de oorzaak , dat men van deze zijde met den Vijand eenen vrede moest aangaan, op veel nadeeliger voorwaarden, dan men had kunnen  C 103 ) Hen bedingen, indien men de trouwloosheid had gehad om te vooren eenen afzonderlijken vrede te fluiten. Zo eindigde een oorlog, welke om eene oorzaak , van geen het minfte belang voor deze Gewesten , alleen uit haat tegen den nabuurigen Land-Monarch, en uit gehechtheid aan de belangen van het overzeefche Rik begonnen was, en welke ftroomen van bloeds, en onnoemmelijke fchatten gekost heeft, zonder daar mede iets hoe gering ook gewonnen , zonder zelf gedeeld te hebben in de voordeden met de gemeene wapenen op den Vijand veroverd; maar in tegendeel met veel verloren te hebben van dat geene wat men vóór het begin des oorlogs bezeten had, zelfs van die goederen welke men moest zien blijven in het bezit van onzen toomlozen Bondgenoot. Zedert het eindigen van dat oorlog hebben deze Landen een ruim aantal van jaren in vrede geleefd, zonder het beftuur van eenen eerften Ambtenaar, ten minften in eenige, en wel de voornaamfte dezer verbonden Gewesten , en het was te voorzien geweest, dat wij nog een meer uitgeftrekten tijd de zoetigheden van de vrede zouden hebben gefmaakt, en van de overheen fchin* van eenen eerften Ambtenaar misfchien voor eeuwig bevrijd zoude zijn gebleven, indien onze Beftuurers zelve daar tegen geene hinderpaaien hadden in den weg gelegd, door een verkeerd beleid in het Staatkundige , en eene ondraaglijke verdrukking en het Burgerlijke. Immers, men mengde zich geduurig in den twist van andere Volken : want naauwlijks ontftcft* G 4 cï  C 104 ) er ónder deze of geéne Mogenheden een gcfchil, of deze Gewesten trokken daarin de eene of de andere partij, fpraken op eenen toon als of men in ftaat ware om de geheele wereld onder bedwang te houden; en naar hunne pijpen te doen dansfen , en noodzaakten niet zelden de machtigfte Mogenheden om vredes voorwaarden aan te neemen, welke men anders volftrekt verworpen zou hebben. Men bewerkte daar door wel voor een tijd de aahgenaame rust; maar men veroorzaakte daar door ook, dat andere, Mogenheden meer en meer nijdig wierden op onzen voor-» fpoed; welke onze Beftuurers zo uit de hoogte deed fpreeken, en dezen moesten maar een tijd afwachten, welke een middel aan de hand zou geven om dien trots te vernederen. Het is ook liiet ftaatkundig voor een klein Gemenebest, zich geduurig met de bijzondere zaken van groote Mogenheden te bemoeien ; want niet zelden worden daar door buitengewoone kosten verfpild, waarmede men niets anders gewint, dan den haat van die Mogenheden , welken tegenpartij men begunftigd ; terwijl andere Mogenheden , welken men begunftigd heeft, wel ras de gedane dienften vergeten ,. zo dra zij in een ftaat zijn gekomen , dat zij dezelven niet meer noodig hebben. De zware kosten welke hier door gemaakt waren , verminderde 's Lands fchatkist , en die gelden , welken men uit het zweet en bloed van den Burger, door ondraagr lijke lasten had doen opbrengen, verdweenen met alle die buitenlandfche deelnemingen , en men moest telkens befluiten de belastingen te ver-  C 105 ) vernoegen, om in ftaat te zijn tor het vinden-. van de noodige en onnoodige kosten, in plaats van te zorgen dat in tijde van vrede 's Lands fchatkisten* wierden opgevuld, met minder last Voor de Ingezetenen, om dezelven ten dienfte van het Vaderland te kunnen gebruiken regen die tijden, wanneer de nood het wade vorderen. — Daarenboven bleef men aan den vrijen Burger allen betamelijken en hoogstnoodzaaklijken invloed in en op 's Lands beftuur weigeren, en de onderdrukkingen ftegen tot zulken hoogte, dat het Volk, zelfs het beste gedeelte daarvan, begon te morren, en openlijk deszelfs ongenoegen over het beftuur aan den dag te leggen: terwijl ondertusfchen Vreemde Mogenheden een weinig tot rust gekomen, en in ftaat geraakt om hunnen haat tegen deze Landen te doen werken, zich in het harnas ftelden, om aan deze Gewesten den hoogmoed hunner Beftuurers betaald te zetten, waar mede zij hen behandeld hadden. •— Ondertusfchen hadden eenige dezer. Gewesten eenen eerften Ambtenaar, weder uit het Geflacht der vorige eerfte Ambtenaren, verkoren; het Volk vergat alle blijken van het verkeerde, 't welk bevorens in het beftuur der eerfte Ambtenaren had. plaats gegrepen; het was blind voor alle de verkeerdheden, welke in die Gewesten, onder dat beftuur ftaande , zo blijkbaar in het oog moesten vallen, maar ftaroogde alleen op de°voorgewende voorrechten welke dat beftuur onder de macht van eenen eerften Ambtenaar fcheen te hebben boven het beftuur van eenige voorname Geflaghten, welke zich het gezag,, G 5 met  «set uitfluiting van alle andere brave en gefchikte Imvooneren, aanmatigden, en den Burger or> eene willekeurige wijze onderdrukten Dit alles bewerkte eene gisting in de gemoederen der Ingezetenen dezer Landen, welke veroorzaakte dat dezelve eerfte Ambtenaar, welke ia andere Gewesten tot dien eerepost verheven was, wel ras in diezelve bediening over alle deze Landen wierd aangefteld En de baatzuchtige Beftuurers dezer Gewesten, die nu hunne grootheid zochten in de onmatige verheffing van' den eerften Ambtenaaar, waren daar mede° nog met te vreden; maar kwamen, om hunnen afgod nog meer te believen, en zich benevens hunne Nakomelingen voor altoos in de gunst van hem cn zijn Geflacht. te bevestigen, tot het befluit om de post van eerften Ambtenaar erffelijk te' verklaren in zijn Geflacht, niet alleen van de mannelijke, maar ook van de vrouwelijke zijde. Een daad, juist gefchikt om eens het beftuur dezer Landen over te brengen in het Geflacht van eenen vreemden Vorst, die zich door het huwelijk met een der Dochteren van den eerften Ambtenaar zou verbinden, of ten minften genoodzaakt te zijn het zelve te moeten toevertrouwen aan zulk eenen, die volftrekt ongenegen of buiten ftaat was, om aan zijne uitgeftrekte verplichtingen te voldoen. Want men ziet met zelden, dat de gebreken beter overerven in een Geflacht, dan wel de deugden, welken het zelve bevorens vercierden. Indien deze eerfte Ambtenaar, welken wij Sextus zullen noemen, misbruik had willen maken  ( 107 ) ken van de verregaande haat der Ingezetene» i tegen die geenen welken het Land zonder eerfteit Ammenaar hadden geregeerd, van dezelve dweepzucht liefde en hoogachting van zijn Perfoon, van de toegeeflijkheid zijner Afhangelingen, en van den verderflijken raad zijner vlijers, buiten twijffe: zou hij het volftrekte opperbeftuur, onder den naam van een oppermachtig Vorst, zich hebben kunnen toeëigenen. Dan, hij oordeelde te recht, dat het gunftig tijdftip tot die ommekeer nog niet gfkomen ware, om dat deze Landen toen weder in eenen oorlog met den nabuuri*en Landmonarch waren gewikkeld, welke misfchien geen gewenscht einde zoude nemen, en welke nadeelige uitkomst aan hem meer zou worden toegefchreven, wanneer hij het volftrekt opperbewind bezeten had, dan nu hij, m den fchijn van eerften Ambtenaar, alle wel uitgevallen ontwerpen en pogingen aan zich zeiven, en alle ongelukken aan de Beftuurers konde toefchrijven. Ook was eene vertooning van gemaakte nedrigheid hem zodanig eigen, dat men geen oogenblik konde twijffelen, of dezelve was oprecht, wanneer men met alle zijne daden, in derzelver famenhang met eikanderen, befchouwden, en uit die vergelijkende beoordeeling zijn waar character wilde opmaken. Men moest al wederom in dit oorlog ondervinden, dat die Mogenheden, welke men menigwerf, tot uitputting van 's Lands kasfe, en van de vermogens der Ingezetenen, had onderfteund ; die geenen, welker belangen men altoos ten kosten van onze waarachtige Vrienden had aan-  C lo3 ) aangekleefd, aan. ons Land nu in den dringcndften nood die hulp niet toebragten, welke "men billijk van hen had mogen en moeten hopen, waartoe zij, al was de dankbaarheid geen beweegoorzaak geweest, uit hoofde van de gemaakte verbonden, verplicht waren; maar dat zij integendeel om nu, gelijk meermalen voor dezen, in den pekel lieten fteken. . Dit is de gewoonte van alle Vorften, welken alleen uit belang, en om Staatkundige redenen, de vriendfchap hunner Nabuuren zoeken, dezelve alleen op hogen prijs ftellen wanneer zij die nodig hebben, en altoos nijdig zijn op den voorfpoed van anderen, zelfs van hunne Vrienden en Bondgenooten, van wien zij in de veegfte oogenblikken de hoogfte en belanglooste gunften hebben ontvangen. Ook leerde de ondervinding aan enze Landgenooten, dat het beftuur van eerften Amptenaar , hoe wel gezind hij ook voor het Land zijn moge, ja hoe zeer ook zijne kundig, heden het hoogstmooglijke denkbeeld nopens het vernuft der ftervelingen mogen overtreffen, op zich zelve niet in ftaat is om de macht van eenen ontzachelijken Vijand het hoofd te bieden, en te wederftaan; maar dat er bij alle mooglijke kundigheid en ijver nog zo veele andere noodzaaklijkheden , als een genoegzaam groot, geoeffend, welmeenend en van alles wel voorzien Leger, en genoegzaame geldmiddelen om die en andere kosten goed te maken, vereischt worden, om den Vijand het hoofd te bieden en te doen wijken: en het gebrek van deze, en nog veele andere hoogstnodige vereischteu deed den Vijand nog  nog lange na de aanftelling van den eerften Ambtenaar, zodanige voortgangen maken, welke voor den Lande allerrampzaligst waren. En het Volk, 't welk van den eerften Amptenaar wonderen, zaken boven 's Menfchen vermogen had verwacht, zag de ware oorzaken, waarom hij aan deszelfs verwachting niet konde beantwoorden, voorbij, en geraakte weder aan .het muiten, vooronderftellende dat landverraad de oorzaak ware van het nog fteeds voortduurend verlies, en wierd in die vooronderstelling door eenige Aanhangelingen van den eerften Ambtenaar ge- fterkt. Eindelijk toch, wanneer men het minfte' redenen had om zulks te verwachten, deed de allesbeftuurende Voorzienigheid de nevelen van het oorlog verdwijnen, en de zoete vrede verfcheen weder in deze Landen. Terwijl men bezig was met het uitdoven van het oorlogsvuur van buiten, ftookte men integendeel het vuur van burgertwist, van ongenoegen en muiterij inwendig in de gemoederen der. Ingezeteneu meerder en fterker aan: om dat men daar door gelegenheid zoude bekomen, om het vermogen van den eerften Ambtenaar, 'c welk men nog te naauw bepaald aanmerkte, te doen toenemen, en om die Regeerers, welken zich tegen zijne allesoverklimmende grootheid manmoedig bleven aankanten, den voet te ligten, en uit het beftuur dezer Landen te bonzen. Dit oogmerk moest ook nog bereikt worden, en de eerfte Ambtenaar, of wel zijne Zendelingen in zijnen naam, reisden van Gewest tot Gewest* en van Stad tot Stad., om overal de Regeerin- geri  gen te zuiveren van zodanige Beftuurers, welke moed genoeg behouden hadden, en in ftaft waren, om hem nog eenigzints binnen de palen van zijn vermogen en verplichtingen te houden Ln hier m ging hij zodanig te .werk, dat hij in de eene Stad het getal der Regenten vermeerderde en in de andere verminderde ; naar mate hij zulks tot bereiking zijner oogmerken nodig en dienftig oordeelde. - Dit deed hij met verkrachting der geheiligde rechten en voorrechten, welker handhaving hij met plechtige eedzweermg beloofd had ; waarvan hij zich zelve niet konde, niet mogte ontdaan, en waarvan zelf zijne Zenders, onder wier naam hij zulke daden uitvoerde of liet uitvoeren, hem nimmer ontdagen hebben, of ontdaan konden. Het is buiten allen twijffel, dat er tot het verheden van dezen Man tot eerften Ambtenaar, al weder middelen zijn in het werk gefteld, welke niet minder, dan ten opzichte zijner Voorvaderen, gefchikt waren, om Regenten tegen eikanderen, het Volk tegen Regenten, en geheele Gedachten tegen eikanderen aanteftoken, en alzo eene verbittering te verwekken, I welke" niet dan door zulke daden en omftandigheden, waar voor de natuur een afgrijzen heeft, konden gekoeld worden. De blijdfchap, welke zeker voornaam Man, welke gelegenheid had om een voorname rol in dit fpel te vertoonen, te kennen gaf, dat alles zonder bloedftorten ware afgelopen, en zijn wensch dat alles verder zónder bloedvergieten zoude eindigen, verftonden genoegzaam, dat hij de drift, welke in de harten  (I») der Ingezetenen was ontdoken, in ftaat oordeelde om tot zulke uitterften ove/teflaan. — Dan, verfcheide omftandigheden,welken toen gefchied zijn, worden tot op dezen dag nog verborgen gehouden; en de geheime drijfveeren van de meeste zaken en omftandigheden, welken toen zijn voorgevallen, zijn nog niet genoeg bekend, om dezelven medetedeelen. De tijd is nog niet geboren , dat de ontdekking daarvan met veiligheid gefchieden kan. De latere Nakomelingfchap zal daarvan, misfchien niet dan zeer fpade, eerst de kennis verkrijgen. Dat de eerfte Ambtenaar Sextus in zijn beftuur veele nuttigheden aan deze Landen heeft toegebragt, word door genoegzaam alle Schrijvers zijner gefchiedenis ruimfchotig te boek geflagen. Geen wonder, zij fchreven in een tijd, dat het te gevaarlijk ware-om de waarheid moedernaakt te vertoonen; en nog zoude het gevaarlijk zijn alle deszelfs. gebreken openbaar te maken. Ondertusfchen komen alle de voordeden, welken hij in zijn beftuur aan deze Landen zoude hebben toegebragt, alleen uit op eenige pogingen, welken hij in het werk heeft gefteld om eenige vervallen zaken, door welker bloei dit Land eertijds gelukkig is geweest, en zonder welken hetzelve eerlang tot het oorfprongelijk niet zoude moeten wederkeeren, eenigermate te herftellen. — Dan, of het alleen de fchijn is geweest; en of hij alleen eene vertooning wilde maken, als of hij de vervallen zaken van zijn Vaderland tot derzelver vorigen luister wilde brengen; en •f hij daarom zijnen onbepaalden invloed niet heeft  C "2 3 heeft Willen in het werk (tellen, om 2ijne pogingen door te drijven, bij die geenen, welken met hem moesten medewerken', om het, voor het Vaderland gewenschte, einde te bereiken; dan wel, of zijn vroegtijdige dood hem belet hebbe zijne ontwerpen tor een dadelijk beftaan te brengen, is met geen zekerheid te bepalen. Dit alleen is ontegenfpreeklijk , dat alle zijne ontwerpen, zo geduurende zijn leven, als na zijnen dood, zodanige tcgenftellingen ondervonden hebben bij zulke Vergaderingen op Welken "zijn invloed in zijn leven volftrekt en onbepaald was geweest, dat dezelven eindelijk geheel in rook verdweenen zijn. Laat ik nog eenige weinige (taaltjes van gebreken , welken in zijn beftuur ten klaarden kunnen worden ontdekt, aan U mededeelen. Nog maar weinig tijd in de uitoeftening des posten zijner Voorvaderen gefteld zijnde, richtte hij, op eigen gezag, zonder toeftemming der wettige Beftuurers dezer Gewesten, onder welker bevel hij ftond, en zonder welker wil en toeftemming hij, uit krachte zijner bedieningen, geen het minfte vermogen had, eene Vergade* ring op, welke over alle Krijgslieden, in dienst dezer Landen zijnde, eene onbepaalde gerichts* oeffening zouden hebben, zo wel in het burgerlijke als in lijfftraffelijke zaken; met alleen in gevallen, welken betrekking hadden tot dert Krijgsdienst; maar ook in andere omftandighe* den', welken allen tot het burgerlijke leven be* hoorden; zonder eenig onderfcheid. Hier door onttrok hij op eigen gezag,- en zonder eenig wet-  < n3 ) wettig vermogen, aan andere Vergaderingen de rechten, welke aan dezelven door de wettige Overigheden gefchonken waren; en hier door benadeelde en fchond hij de rechten van allé Burgers en Ingezetenen dezer Landen. Hiei door veroorzaakte hij een genoegzaam onherftelbaar verlies van de wettige rechten > aan de Opperfte macht behoorende : want deze -door item ingeftelde Vergadering matigde zich met alleen van tid tot tijd, en reeds bij zijn leven, en onder zijn oog, meer en meer vermogen aan, welke gegrond was in het oogmerk en in de vvijze van hare inftelling; maar durfde zich ook fomtijds de wetgevende macht aanmatigen op het grondgebied van het voornaamfte gedeelte dezer Gewesten: eene macht, welke zelf nooit was toegekend aan de algemeene Vergadering, der verbonden Landen. »En nog maar weinig tijd voor zijnen dood heeft zijn invloed op zijne Meesters, welke de blinde Navolgers fom geen harde taal te gebruiken) van zijne begeerte geworden waren, veroorzaakt , dat een Buitenlander, M geene de minfte kennis had van den toeftand van de rechten en vrijheden dezer Gewesten, noch van de algemeene en bijzondere belanger van derzelver Ingezetenen, in het opperfte beftuur van alle zaken het Krijgswezen betreffende, wierd aangefteld. En welke rampen hier uit voor het Vaderland geboren zijn , welke de rampzalige gevolgen zijn geweest van den onmat,gen invloed; welke deze ondergeftoken Vreemdeling in deze Landen heeft weten meester te worden; //. Doel. H zal  C 114) zal de gefchiedenis bij vervolg ten duidelijkften aantoonen. 1 Hier eindigde mijn Vriend dit gedeelte van zijn verhaal. Ik was voornemens U hierbij mede te deelen het vervolg der ftaatkundige gefteldheid van de Regeeringsvorm dezer Landen; en U daarin te onderhouden over de bediening van den eerften Ambtenaar, en van zijn waar en zich toegeëigend vermogen; van de nuttigheden en gebreken, welken daarin gevonden worden. Dan, daar deze brief reeds tot een genoegzaame grootheid is uitgelopen; daar dat gedeelte van mijne onderrechtingen mede een aanmerkelijke uitgeftrekheid heeft, en daar het fchijn, waar mede ik deze wilde verzenden, op zijn vertrek legt, befpare ik het zo evengemelde tot eene volgende gelegenheid. - Vaarwel, mijn Vriend' groet alle onze Vrienden en Bekenden! En weest verzeekerd dat ik onophoudelijk, in de volftrekfte betekenis van het woord blijve uw getrouwe Vriend. DRIE en TWINTIGSTE BRIEF. zeer waarde en hooggeachte VA ie nd ! Ik heb zedert een geruimen tijd geene brieven van U of mijne andere Vrienden ontvangen. Indien  dien ik niet overtuigd ware dat de uitgeftrektö tusfchenruimte, welke er is tusfchen de Landen, waarin wij ons bevinden, daar van de natuurlijke oorzaak konde zijn, zou mij dit in eene groote ongerustheid dompelen. Ondertusfchen kan mij echter het bezef van die afgelegenheid niet geheel herftellen van de vreeze die in mij wet eens gebooren word, of ook eenige lieve Vrienden, in welker welzijn ik zo veel belang ftelle* wel in dien ftaat van gezondheid zijn* welke ik hert geduurig toewenfche. Ontneem mij toch fpoedig, bidde ik Ü» alle twijffelingen, alle ongerustheden , welke mij wel eens pijnigen, en verdriet veroorzaken. En om aan Uur verlangen, het welk ik in U vooronderftelle* lo fpoedig mooglijk te voldoen*, zende ik U hief nevens het DERTIENDE VERVOEG DER GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER BEDROGENEN. Eindelijk daalde de Ambtenaar Sexiüs, vafi Welke ik U in mijn voorgaande verhaal gemeld heb, ten gravé; om zijne {ware en voorgewende deugden ten hoogften betreurd, terwijl men zijne gebreken ten eenemaal uit het oog verloor. Zijn Zoon, welke nu, uit hoofde van de erflijkverklaring van den post van eerften Ambtenaari gerechtigd was geworden tot alle de waardigheden, door zijnen Vader bezeten, was nog iri H a zij-  zijne kindsheid, en mitsdien buiten ftaat tot het waarnemen der posten waartoe hij was voorbe- zteM^r1^ b£k°ming hi* ^boren was. 1 Zijne Moeder wierd tot het uitoeffenen dier bedieningen, geduurende zijne minderjarigheid aan- gefteld . Hier in ftraalde al weder ten fterk- ften door de verregaande onderworpenheid onzer Opperfte Beftuurers, aan het Geflacht van den eerften Ambtenaar, met verwaarlozing van de belangen dezer Landen, aan hunne zor^e toevertrouwd. Want van waar had deze Vrouw genoegzame vermogens ontvangen, om de uitgeftrekte plichten, tot den post van eerften Ambtenaar, zo in het Krijgs- als Staatkundige, behoorende, te kennen en te betrachten ? Van waar had zij de liefde bekomen voor dit Land, welke zo onvermijdelijk noodzaaklijk is, om alle die plichten, ten nutte, van Burgers en Ingezetenen: zonder eigenbelang in het oog te houden uit te oeffenen ? Zij was geboren in het Overzeefche Rijk ; aldaar opgevoed; en had daar door een bijzonder belang in de welvaart van een Volk, 't welk nijdig was op onzen voorfpoed, en even daarom onze eeuwigduurende, onze natuurlijke Vijand was. Nu waren derhalven-de gewichtige belangen dezer Landen, zo in het Krijgs- als Staatkundige , toevertrouwd aan eene Vrouw, en aan eenen Man, die beide vreemdedelingen waren; en dat in een Land, waarin het een onbreeklijke wet, een onfchendbaar voorrecht van den Burger is, dat zijne belangen aan het beftuur van vreemdelingen niet mogen worden toevertrouwd. —r Wat was er van zulk een  C «7 > een beftuur voor dit Volk te wachten? wat anders! dan dat men met 's Volks hciligfte rechten zoude omfpringen naar Hier van gaf deze vrouwelijke eeifte Ambte „aar, geduurende den tijd van haar beftuur, v fcbJde doorftralende bewijzen. Laten deze tWee ftaaltjes, welken ik uit ««^ voor banden zijn uitkippen vd,. ü daarvan genoeg zijn. lngc\oiöe ac Z de bediening van eerften Ambtenaar verbonden en welke zij thans uitoeftende, moest aan haar', bij de verandering der Regeeringen m eenige fteden, een dubbele opgave gedaan worden van Perfoonen, welke gefchikt waren om fcii die verandering in eenige bediening van ftedejijk bewind te worden aangefteld, en uit deze dubbele voorgeftelde opgave moest zij, naar haar welgevallen, eene verkiezing doen. — D*m> uh een zekere, niet onaanzienlijke ftad van dit voornaamfte Gewest, wierd aan haar toegezonden eene dubbele opgave van Perfoonen: gefchikt tot het bekleden van eene der gewichtigite regeringsposten binnen die ftad. Dit dubbel getal was door het befluit van het meerder gedeelte der Regeeringsleden, en dus door die geenen, welke volgens gewoonte de bevoegde Perfoonen waren gemaakt, en volgens 's Lands wetten moet de minderheid berusten in het geen door de meerderheid befloten is. Dan, de minderheid wendde voor, dat het zelve dubbel getal niet naar behooren, en volgens eenige bepaalde inftellingen van de laatstoverleden eerften Ambtenaar gemaakt, en derhalven onwettig was, en H 3 klaag-  C n8 y klaagde deswegens bij deze Vrouwe, welke nu de post van eerften Ambtenaar bekleedde. En zij vond goed het gemaakte dubbel getal ter zijde te leggen, en een geheel ander Perfoon tot Regeerer aanteftellen, die niet op het dubbel getal was geplaatst; tot welke daad zij door geene aanftellingen of overgift gemachtigd was. „ Ik onderzocht niet, of de minderheid der Regeering van die ftad in hare klachten gelijk of ongelijk had, en of de eerfte Ambtenaar, die nu laatst overleden was, ooit bevoegd ware geweest om zodanige bepalingen te maken, waar door een Regeering van de eene of andere ftad. gezonden wierd in de benoeming van een bepaald Perfoon, tot den post, welke zal moeten worden vervuld; maar dit is zeker, dat die Vrouw, thans waarnemende de post van eerften Amptenaar, indien er al waarlijk eenige verkeerdheid in het overgegeven dubbel getal had plaats gegrepen, welks beoordeeling alleen ftond de opperfte macht van dit Gewest, en nooit aan haar of aan iemand anders was overgegeven, alsdan'verplicht ware geweest, het opgegeven dubbel getal terug te zenden, en te verzoeken dat de verkeerd- en onwettigheden , welke daarin, volgens de klachten van anderen, waren, zouden worden gezuiverd, Hier over vielen klachten aan de opperfte Vergadering van dit Gewest; doch de invloed van de Vrouwe eerfte Ambtenares belette, geduurende haar leven, de uitfpraak over deze billijke klachten, over deze moedwillige fchending van haar vermogen; en zelfs na haren dood was haar invloed zo fterk agtergebleven, 4a*  (ii9) dat die hoogfte Vergadering, uit ware eerbied voor de nagedachtenis van die Vrouwe, befloot hetzelve gefchil niet uit te fpreeken, in die, zo men voorgaf, geruste verwachting, dat de minderjarige eerfte Ambtenaar, tot de uitoeffening van dien post gekomen zijnde, zich nooit zoude laten verleiden, om dat, foortgelijk geval zien tot een voorbeeld van navolging voor te ftellen. Is eene laffe vleitaal hatelijk, wanneer een mindere doed aan zijn meerdere, om dat daaruit de laagheid zijner ziel ten fterkften betoogd word , hoe verachtelijk is dezelve dan in den mond van den meerderen omtrent zijne minderen, die dooi de toegevenheid zijner Beftuurers alleen eene meerderheid boven zijne Meesters verworven heeft! Hoe verachtelijk is zij vooral, wanneer daar door 's Volks rechten, die men plechtig bezwooren heeft, in een onvermijdelijk gevaar van een onherftelbaar verlies geraken! Het tweede Haaltje, 't welk ik U wilde voorftellen, is dit: Geduurende het leven van de Vrouw eerfte Ambtenares, was er weder krijg ontftaan tusfchen haar oorfprongelijk Vaderland, het overzeefche Rijk, en de naburige L