ZESTAL VAN ZEER STICHTELIJKE LEERREDEN, NAGELAATEN DOOR DEN EERJVAARDIGEN HE ER NICOLAUS SCHMIDT, Voorheen Lceraar en Hoogleeraar bij de RoomscbKatholijken , laatstlijk Proponent onder de Klas/is van Scbieland, UITGEGEEVEN DOOR H. G. van BREUGEL, OUDSTEN PREDIKANT DER. HERVORMDE GEMEENTE]. CURATOR DER LATl^NhCHE EN ANDRE SCHOOLEN, TE DORDRECHT. TE DORDRECHT, gedrukt bij PIETER van BRAAM, Bockverkoopcr en Crdinaris Stadsdrukker. 1784.  Uitgegeeven mef goedkeuring van ons, tegenwoordige Vifitatores Librorum, der Eerw. Klasfis van Zuid-Holland, LUCAS SCHRIJVER, Pred. te Molenaarsgraaf. PAÖLUS BOSVELD, Pred. te Dordrecht.  VOORBERICHT VAN DEN UITGEEVER: GUNSTIGE LEEZER! T-fEt genoegen, waar mede de Verander ing s*~ gronden van den opfteller deezer Leerredenen, -onlangs uitgfgeeven, en bet weinige, 'tvoelk ik daar by bad gevoegd, in V gemeen ontvangen zijn , deed mij bef uiten, om ook een gedeelte van Mans nagelaatene Schriften , waar tan in 't Vrorb:.ricbt van 7 gemelde IVerkje eenlg ver/lag is gedaan , in bet licht te geeven. Bijzónder vond ik mij daartoe aangeboord , door de heu>fchc betuigingen, welke ik van verjeheiden braa-ve en achtenswaardige Mannen, bekenden en onbekenden, * zoo_ jchrijielijk als mondeling, des wegens ?nogt ontvang: n; waarin zij zich begeerig toonden omdcezen ■rdjte vrojg ontvallen Vriend, van wienmijn Bericht bun ■-zoo voordeelige gevoelens badde ingeboezemd, in weerwil van zijn.verfcheiden, ook eenigzins nader ui: zijn kanfelwerk te leer en kennen. ,"' Zij , die bevoegd zijn om zulke voordbrengfels naar hunne waarde te febatten , twijfele ik niet, pf zullen aan denzelven eddmoediglijk neffens mij regi doen; in overweeging neemende , dat dit niet is bet werk van eenen op de wijze van ons Land dooroefenden Redenaar , die van den eerfen aan- • Indien onder deeze laatften de Schrijver van dien regt Cljri,- tlijlcen Brief, mij uit Rotterdam den 12 Junü utimi toegezonden , en onder* leekend J r, zich nader aan mij gelieft bekend te maalcen, gciijk» Ut vewotk met dcezen, zal hij mij ze«r yerpligtea.  iv VOORBERICHT. aanleg zijner letteroefeningen af, gelegenheid hadde genooten om zig te 'formetren naar '/ voorbeeld der kundigfte en welfpreekendjh Leeraaren , onder het bef uur van de bekwaamfe Leidslieden ; en die, daarenboven , door de ondervinding van eenige. jaaren zich het werk heeft eigen gemaakt. Schoon toch de Eerwaardige Sciimidt, zekerlijk, voor zijne komst in deeze Landen , reeds eenige jaaren in de fladien hadie toegebragt , het grootlïe deel daarvan was egter genoegzaam verhoren arrebeid. Zelfs moet het afkeren van veele averechtfihe zwaaien in zijn vernuft hem waarfchijnlijk op geen geringe moeite geflaan hebben. Zijn Akadvmiefch fober leeven en oefeningen hier te Lande, en daarop gevolgd kortfondig Proponenteel dienstmerk in aanmerking noemende , kan men in hem niet anders dan eenen aankoomeling in onze Predikkunde verwachten. Daarom, verre is het van wij, dat ik deeze proeven voor meeflerflikken van kanfelwelfpreekenheid , of ook voor alszins wel doorwrochte Leerredenen, zoude opdisfen! Ik geeve die , zoo als zij zijn; en met herrinnering , dat dezelve van den Schrijver f echts tot zijn bijzonder Viondlijk voorfel in de Gemeenten gefclnk waren. Dog aan den anderen kant durve ik -mij vleijen, dat alle befchcidenen , die dezelve gelieven te hezen , en des Opftellers omfandigheden in aanmerking neemen en houden , er vrij veel genoegen in zullen vinden. Men zal er in ontdekken een zeer klaar en eenvoudig begrip van den inhoud en het oogmerk der verkooren textwoorden , naar 's Mans bevatting en oordeel; de gemaklijkfle ontwikkeling van de daarin bevaite leeringen , volgens zijne denkwijze , en eene ongemeennatuurlijke toepasfwg daarvan op. de bijzondere tijdsemfandig- MedeK  VOORBERICHT. v beden, -wanneer hij daar in [prak. Ook hebben zijne Gebeden , die men bier vinden zal, veel van dien ouden *n goeden geest, waarnaar onze openba„ie Kerk-Gebeaen, Formulieren genoemd , zijn opgeteld; en in wier trant elk verjlandig ■ godvrugtig uien [eb tast en voelt, dat waarlijk alleen ten aigemeenen nutte der Gemeente gebeden worde , enelk , die den Godlijken Eerdienst in 't openbaar koomt pleegen, zig by den Foorbidder altijd voegen, dien bij aunhoudenheid vergezellen , en tot eigene (l étptg medeoidden kan. Dit wordt door vooroordei* jjel dikwils tegengefprooken, doch bet inwendig gevoel vance bet aamlijk,Md en noodzaaklijkheid daar van , jciijm veelen , fphoon zij bier omtrent anders deuken , dikw.rf in dien bidtrant , zonder opzet, en sis ongevoeligste doen vallen. Wenfchlijk tvaa- e het, dat dit inwendig gevoelen meer en beter wierd opgevolgd, tot goede oefening van gemeenfehappeiij.xcn Godulieiist i;> dit voornaame deel van den Eerdienst, aici wij aan het Opperweezen verjcbuldigd zijn. En ik boude mij verzekerd , dat onze openbaare Kerkgebeden jlichtlijker voor heel de Gemeente , en over V geheel vrijmeer en beter nut zouden doen, indien men, onder anderen, daarin alleen, oj vöornaamlijk , met den geest van Christlijke liefde, van den Hoorer des gebeds dat geene verzogt , het welk wij met alle onze Natuur en Geloofsgenoqten [aam, naar ziel en lijf , waarlijk en wezenlijk behoeven ; en de bijzonderheden van ieders beflaan en behoef tens, door keringen op zijn tijd aan te wijzen, wat meer voor de binnen kamers overliet. Js niet Hij, die ons heeft keren bidden , daar in voorgegaan : met bet Voorfchrift van V volmaakfl Gebed? ■ Een Gebed, buiten billijke tegenfpraak gegeeven aan e>is allen, die noodig hebben daaglijks brood, ver* % ge**  vl VOORBERICHT. geeving van fchttlden , niet in verzoeking te worden geleid enz. wordende ons- hier geleerd en-gelast dit , en alles , wat dit Fooifchrift in zich bevat, in V geloof van Gods Vaderlijke goedwilligheid omtrent ons in Jezus Christus , -van welke bet Evangelie op elk blad (preekt, en verzekering -doet , al biddende te begeeren. Voorts , hoe zeer in deeze Preêken nergens gelegenheid genoomen is om hoog te vliegen of heel diep te willen indringen , er ontdekt zich -alleszins eene gelijkmaaiige leiding vatp goed verf and , die mij 'dikwijls zeer heeft bekoord. Nimmer vindt men ■ den Spreeker 'zoekende ofte ontwijkende de welmeettendbeid van zijne verandering te doen opmerken ófte'om daar mede te-praaien ; dan , daar hij door V beloop 'der zaaken er toe geleid ves-rdt-, cm voor zijne nieuwlings omhelsde Leer uit te hoornen , doet bij'het met \ zulk eenen ernfi., en .er jlraalt in Ü'me bewoordingen zoo veel indruk van dankbaarbeid voor zijne verloting uit de dwaalingen door dat bet, zelfs'voor- eenbevooroof-deelden, bijna onmooglijk fehijnt aan zijne opregtheid in deezen te twijfelen, fn h kort, Leezer ,- gij zult hier mijnen eerlijken , èraaven en godvrucht]gen, nu zaligen Schmibt-, door hem-zelven gefchetst ontmoeten \ gelijk ik ge* tracht bebbe- hem in- mijn Bericht 'te doen kennen. Het öorfprónglijk-Han'dJbbrift'is in dit afdrukzel 'ever al' woordelijk gevolgd. Een-enkele harde, te veèl vaar 't.tloogduitfcb-zweemend-e uitdrukking is flegts veranderd;- Men zal den Auteïlr derbalven ook dee- • zen l'f-niet kunnen weigeren, dat hij al zeer 'fpoedig in onze mal genoegzaame vorderingen ge- maakt hadde om dezelve tamelijk wel te fchrijven, • gelijk hij ze ook Jprak. De Leerredenen overtreffen in' dat opzicht de Veranderingsgronden merkelijk. Zijn  VOORBERICHT. vii Zijn Latijnscb Stukje, waar van ik ook voorheen gefprooken hebbe , ontdekte ik feiert niet volledig te lijn. Mijn wenfcb is, dat gij deeze Leerredenen met die goedhartigheid moogt ontvangen , waar mede ik ze u aanbiede; in V bijzonder aan de Gemeentens van Maasfluis , Rhoon , Hoogvliet, Portugal en anderen , waarin dezelve fcbijnen gebonden te zijn. Leest ze met zegen e7i vrucht, en vaart wel. . Een Vicce Compendium , onder andere van ,s Mans Latijnfcbe dichtpogingen gevonden, is tot plaatsvulling op de volgende bladzijde gefield. C O M-  COMPENDIUM VITAE AUTHORIS. Ltzia me genuit, Luchburgica Mufa refecit. Me meus in/lru&or, Feller, Jefuita, rogavit Sapius, ut facco fua pendula brachia fer rem : Quod volui prorfus, jed non voluere Parentes. Hinc ego Dominicanus eram tredecim mifer annisl Perlongo vixi (quam triste /) Noviiius anno. Annus er at mihi concesfus, Gallos ut adirem. Quinque annis fludui, totidem docui quoque Do&or, Atque anno Patria dulci pia dogmata pandt. Accidit interea, fidei brevis ut mihi flimma, Heidelberg ■> tuüe bene discutienda daretur; Quae perkbla diu remanebat mente reposta. Hinc animum vexat dubiorum denfa caterva, Queis agitatus ego fludtii nobluque diuque. Noxia fic tandem detexi fomnia Papae. Hinc hominem liqui veterem, fumfique novellum. Corvus ater mecum feptem dum lucluat annis, Ad dominum promtus redii, nugasque reliqui. Quod deus incepit, \Deus hoe quoque compleat ipfel EERSTE  Bladz. £ EERSTE LEERREDEN, OVER PSALM LXII1: vs. 9. VOORAFSPRAAK. Als ik zwak ben , dan ben ik magtig. Trouwens., hoe is 'c mogelijk , dat iemand te gelijk zwak en magiig zij ? dit is niet mogelijk, Toehoorders ! het zij dan , dat er tweederlij kragc irt iemand zij. Dan in den Apostel was in de daad tweederlij kragt ; dus konde hij ook met de daad te gelijk zwak en magtig zijn Tweederlij kragt was in Paulus : namelijk , die des ouden , en die des nieuwen menfche ; die der Slange, en die des Lams Gods; die des eerften, en die des tweeden; die des aardfehen, en die des hemelfchen Adams; die der zonde, en die der genade; die der Wet , en die des Evangelie ; die der werken, en die des geloofs : met een woord , die van Christus, en die des Satans , der wereld cn eigen begeerlijkheid. Terwijl nu de hoogverlichte Leeraar der volke.■. A rea, Eldzaam is het zeggen des Apostels* in zijnen tweeden Brief aan de Korinth ïers , het XII. Hoofdlt. h';t 10 vs* z  4 ijls LEERREDEN over ren , uit eigen ondervinding wiste , dut deze twee tegenftrijdige'krag'ten, niette gelijk toe- en afnemen konden; maar dat bij-geener aanwas, deze noodzakelijk zwigten, duikkh en verminderen moeste; zoo kon hij, billijk in zijne zwakheden roemende , 'van hem zelvep getuigenV als ik zwak ben, dan ben ik magiig; als of hij zeide: in mij zeiven kan ik niets, dan liege* en zondigen ; maar in Christus kan ik alles goeds: als ik op mij zeiven vertrouw, dan bea ik zwak ; maar a!s ik op den Heere vertrouw, dan ben ik magtig. Dan , Geliefden ! van dit zalig vertrouwen der geloovigen op dén Heeré , wenfehen wij uw aandagt, in deze uure , een klemmend en uimuntend voorbeeld op te geven. Doch roepen wij te vooren den Vader der geloovigen , onrdit geloof van vertrouwen en zijnen genadigen bijftand aan , op de volgende wijze: VOOR GE BED. Algenoegzaame , goedertieme , en milddaadige Menfc henhoeder ! Schepper, Onderhouder, Regeerder en BegunFiiger aller jler velingen! Godvan Abraham , IJ'aak en Jacob , Beere van David, en aller geloovigen Vader ! In n keven wij , beweegen ons , en zijn wij: door uwe oneindige goedheid en magt zijn wij die w'j zijn : door uwe oneindige goedheid en magt zijn wij nóg niet verteert : door uwe oneindige goedheid en magt zijn wij uit het Antichristisch Babel uitgeleid , en g'ebragt tot Sion: door uwe oneindige goedheid mógen wij thans' in dit uw heiligdom , in het g/loeit e der heiligen neder zitten , om uw heilig woord te jpreeken en te hoor en: 'met een woord, gij enz  PSALM LXIII: w. 9. 3 onderhoud ons lot : gij weerd het kzvaade van ons af; ja overlaad ons dag op dag , met nieuwe liefdegaaven. Maar, helaas ! wat worden ''er niet veelen onder ons gevonden , die rèr U niet om danken; die 'er U niet om dienen; die 'er U niet om aankleeven willen. II 'at worden 'er niet veelen onder ons gevonden, die uwe lïefdegaaven ontfangen en genieten ,' zonder ooit of ooit om hoog te zien ; zonder ooit of ooit op. te merken , van waar deze dingen nederkomen; van waar hun onwaardigen zulke, gunften beweezen Worden; IVat worden ''er niet veelen onder ons gevonden, die niet op U vertrouwen willen , maar op eigen wijsheid, eigen heiligheid, eigen kragten, en eigene werken /leunen en leunen. Ja wat worden er niet veelen onder ons gevonden , die nimmer denken, van waar zij zijn, wat en hoedanig zij zijn, en waar zij heenen gaan. Ach ! wij bidden Heere ! voor de zoodaanigen, geef hun een gezichte van hunnen ellendigen en jammerlijken toe/land : leer hen zien en verf aan , dat zij van u redelijke menfehen gefchapen zijnde, fnoode en ondankbaare fcbepfelen , ja den onredelijken dieren gelijk zijn geworden door eigen boosheid. Leer ben zien en verf aan, dat zij reizigers zijn , die onder den last hunner zonden bezwijken zullen, ifidit t) Gij ben niet onderfieund zult hebben met uw& rechtehand. Leer hen zien en ver ft aan, dat zij reizigers zijn, die op den nimmerfilflaanden , maar baastelijk voortloopénden wagen des tijds , in de eindelooze eeuwigheid rijden : om 'aldaar , indien zij hen niet bekeert 'zullen hebben , zonder ophouden gepijnigt tn gekwelt- ti■ KOi'deh. 0 A 2 Ocbl  1 tfte LEERREDEN met Och ! doe hen U aankleeven ; doe hen naar U uitzien; doe hen U zoeken en vinden ; doe hen op U vertrouwen : en onder/leun Gij hen met uwe rechtehand: behou hen uit enkele genade. Doe inzonderheid uwe lievelingen U meer en meer aankheven; doe hen, uit kragt hunner verkiezingen uit kragt van uw met hen opgericht genadeverbond, en uit kragt hunner ondervinding van uwe magtige genegenheid en liefde tot hen , U vasthouden door het geloof, alles op U laat en aankomen door de hoope , geheel hun harte op U zetten door de liefde y en als een geest met U worden door het gebed. Doe hen in den tijd der benaauwdheid , in den tijd der duifernisfe , ik den tijd der beproeving , in den tijd der verdrukking en vervolging , in den tijd van nood en verlaatinge , befendig op U zien:, heftendig U-verwagten; befendig op U boopen en vertrouwen. Doe hen in alle hunne, zoo ziels ah lighaams zwaarigheden en iegenj'poeden, geloovig en vrijmoedig, met David tot U roepen : „ Mijne ziele „kleeft U agter aan ; want uwe rechteband heeft „mij altoos onderfeunt , onderfteunt mij nog nuy „ en zal mij ook voortaan , in alles en altoos onder„fteunen" Zegen, enz. Tekst, Psalm LXIII: vs. 9, Mijne ziele kleeft u agter aan : uwe rechte^ hand onderfieune mij, *, "VYTEntelt uwen weg op den Heere, en ver», W trouwt op hem , hij zal 't maaken," was de getrouwe en heilzaame vermaanles , welke David den geloovigen , tegen den tijdelijken voor- fpoecf  PSALM LXIII: vs. 9. 5 fpocd der godloozen , fchriftelijk heeft nagelaaten, in den XXXVII. Pfalm , het 5de vs. Waarmede David de geloovigen vermaant , de ongerechtigheid , bedriegerijen , vonden en listen, waardoor de godloozen hun deel, datze in deeze wereld hebben , niet zelden begrooten en vermeerderen, geenszins na te volgen, maar oprechtelijk te leeven, en op den Heere te vertrouwen. Denkt toch niet , wil David tot de geloovigen zeggen, denkt toch niet, list met list, fchaade met fchaade , kwsadfprecken met kwaadfpreeken , lasteren met lasteren , met eea woord , kwaad met kwaad te vergelden; om door dien weg het nadeel, dat de godloozen u door dusdaanige middelen toebrengen , van u at' te keeren. Neen , neen ! dat zijn de wapenen der kinderen des Satans , die moet gij niet aanraaken ; die moet gij verfoeien en haaten; maar gij moet op den Heere vertrouwen ; gij moet uwen weg op den Heere wentelen, en op hem vertrouwen , hij zal 'tvoor u wel ma-aken : wentelt uwen weg op den Heere enz. En even deeze zijne heilige vcrmaanlesfe volgt David zelf op in onzen Tekst , roepende in en uit zijne benaauwdheid , tot den Heere : „mijneziele „ kleeft u agter aan enz." Immers die ontkent, dat David de maaker van dit Digtltuk zij, -die gelieve ons t'onderrigten , van wien anders , dan van David , deeze LXIII. Pfalm opgefteld zij : en van wien, door wat middel , op wat wijze , in wat tijd , en uit wat oogmerk het begin van deezen Pfalm verandert , eerst den Jooden , en daar na ook den Christenen in de hand geduwt zij geworden. Dan David omzwervende in de woestijne van juda, klaagt Gode zeer bitterlijk , dat hij uit Gods A 3 Huis  $ ï/?ft LEERREDEN öv;r Huis gefloo.ten , en van den uitwendigen Godsdienst gebannen was, in de 8 eerde verfen. ; Maar troost hemzelven in Gods gunst en befchut* tjnge in onzen tekst , tot den Heere Toepende; *, mijne ziele kleeft u" enz. Eene vertroosting, Geliefden ! die ieder waar geloov ige niet zelden van doen heeft. Och ! dat elk onzer, op zijnen tijd, met dezelve verwaardigt wierde ! Amen ! : Onze tekst verdeelt hemzelven in i voornaame deelcn . I. In het eerfte drukt David zyn geloovig vertrouwen op den Heere uit : mijns ziek- kleeft a agter aan. II. In het andere geeft hij den grond van dit zijn vertrouwen'op: uwe rechtsband onderfeune mi'. I. Deel* Om het eerfte gedeelte van onzen tekst wel te verklaaren, moeten wij de ziele des menfchen, eerst naar de .natuurlijke geestkunde, en dan naar de bovennatuurlijke Godgeleerdheid befchouwen en omfchrijven. Dan , volgens de natuurlijke geestkunde , is de ziele des menfchen niets anders , dan het beginfel van alle redelijke beweegingen , werkingen en daar den des menfchen , als daar zijn , denken , willen, oordeelen , redenkavelen : ter verrigting van welke bedrijven , zij van den alwijzen Schepper met verftand en wille begaaft, verrijkt, en verfiert is. : Zij is begaaft met verftand ; om haarzelven alle dingen , mitsgaders derzelver betrekkingen , te mogen vertegenwoordigen ; om aan en over natuurlijke en bovennatuurlijke , lighaamelijke en geestelijke, eindige en oneindige , wezenlijke en onwezenlijke, tegenwoordige en afwezige voorledens en toekomende  PSALM LXIII: vs. 9.; 7 mende , ja mogelijke en onmogelijke dingen , te denken , te oordeelen en te redeneeren ; o:n waar en valsch , goed en kwaad , eerlijk en oneerlijk, wettig en onwettig te mogen onderfcheiden ; en om eindelijk door deeze redelijke en genoegzaam herhaalde daaden des verftands , de voortreffelijke hebbelijkheden van kennis, weetenfehap, konst, voorzigtigheid en wijsheid te verkrijgen. Zij is ten anderen verrijkt met eenen redelijken wille, om haarzelven tot het waaragtige , goede, eerlijke en wettige, te mogen neigen, door begeerte, hoope , liefde en blijdichap; en haarzelven van 't onwaaragtige , kwaade , oneerlijke en onwettige t'onthouden , door afkeer, haat, verfoejing en droeffenisfe des harten. En in diervoegen kleeft die ziele God aan , welke omtrent God en Godlijke dingen werkzaam en bezig is, met al haar verftand, en met allen haaren wilie, door alle haare redelijke daaden en hebbelijkheden. Zegt nu David tot den Heere : mijne ziele kleeft u aan , zoo wil hij in de eerfte plaatze zeggen: o Heere ! mijn verltand en wille zijn omtrent u en uwen zaligen liefdedienst , in alle haare daaden en hebbelijkheden, werkzaam en beczig. Maar volgens de bovennatuurlijke Godgeleerdheid , is de ziel des menfchen het kostelijklte en edclfte, het geestelijke en onitcrffelijke gedeelte des menfchen ; het welk meerder waardig is, dan de geheele wereld , volgens Christus vermaanles , te vinden bij Mattheus, het XVI. lloofdft. het 16 vs. „Wat baat het een menfche , zoo hij de geheele „wereld gewint, en lijd fchaade zijner ziele?" Dit nu wiste David zeer wel ; en daarom kleefde hij Gode met zijne ziele aan : - met zijne ziele betreurde en beweende hij zijnen zoadigenftaat: = met A 4 zijne  8 ipe LEERREDEN over Zijne ziele zogc hij. den Hccre , daar die te vinden was: 5 met zijne ziele diende hij Jehovah alie de dagen zijnes leevens : s kortom, met zijne ziele, dat is, erniHglijk, deed hij alles, wat hij deed. En daar van daan zijn geloovig en vertrouwenvolle rot pen tot den Heere : mijne ziele kleeft u aan: als riep hij tot God: „mijne ziele is door „zulke digte cn Herke liefdebanden , en door zulk „een vast en kinderlijk vertrouwen , aan u , mijn „God en ileere , verbonden, dat, waar gij haar „ ook heenen mogt gelieven te leiden , of te trek* „ ken , het zij door aangenaame , het zij door on« „aangenaame wegen; zij u nogtans , met alle haare „vermogens en kragten , daaden en hebbelijkheden, ?, onaffe neidelijk aanhangen , dienen , prijzen en „verheerlijken zal." Immers , de fpreekwijze , van iemand aan te kleevew, afgeleid zijnde van twee verfcheiden zaaken , die door lijm , of eenige andere taaie en lijm* Bgtige ltofl'e, zoo vast aan eikanderen gezet, en met malkanderen verknogt en verbonden zijn , datze met geen geweld van malkanderen getrokken en gefcheurd konnen worden : zoo wii en kan er David niet anders mede zeggen, dan dat zijne ziele, doorernflige overweegingen van Gods voorige weldaaden aan hem beweezen , zoo vast aan Gode gezet , en met den Heere verknogt en verbonden zij , dat noch geluk poch ongeluk , noch zegening noch oordeel, noch wereld noch eige begeerlijkheid , noch duivel noch dood, haar van den Heere, ooit of ooit zoude konnen afrukken; o God! roept hij in het 2 en 3 vs. „pGodl gij zijc mijn God , ik zoek u in den da„geraat , mijne ziele dorftet naar u , ... want gij „zjjr mij een hulpe geween: ; en in de fchaduw© n «wer vleugelen zaj & vrolijk zingen," Da*  PSALM LXIII: vs. 9. * David zegt niet in den voorledenen tijd , mijne Ziele heeft u aangekleeft, noch ook in den toekomenden, mijne ziele zal u aankleeven ; maar hij zegt opzettelijk in den tegenwoordigen tijd, mijne ziele kleeft u aan ; om daar door zijne daadelijke werkzaamheid te kennen te geeven ; welke werkzaamheid van David, ih geloof, hoope , liefde en gebed beftond: door het geloof hield hij God vast; door de hoope liet hij alles op God aankomen ; door de liefde itelde hij geheel zijn hart op den Heere ; en d«or het gebed hing hij Jehovah zoo digt aan , dat hij was als één geest met hem : o God! roept hij in het 4, 5 en 6 vs. „ o God! mijne lippen zouden u prij„zen : alzoo zoud' ik u loovcn in mijn leeven : in „uwen naam zoud1 ik mijne handen opheffen: mijne „ziele zoude als met fmeer en vettigheid verzadigt „worden: en mijn mond zoude roemen met vrolijk„ zingende lippen." David zegt niet flegts , mijne ziele kleeft u aan; noch ook , mijne ziele kleeft u van vooren aan; maar hij zegt, uit fchaamte en berouw over zijne zonden, „mijne ziele kleeft u agter aan." En te recht , Geliefden l voegt 'er David het woord agter bïj : want hoewel men Gode altoos aankleeven moet; zoo is het egter bijzonderlijk tijd, om Gode aan te kleeven, wanneer men in het duistere is ; wanneer de Heere zig fchijnt te verbergen, en van ons ge weeken te zijn : dan David was in dusdanig eenen (laat , als hij tot den Heere riep: mijne ziele kleeft u agter aan. Immers hij „ was in een land , dor en mat , zon„der water," volgens het z vs. in een land, dor en mat, zonder wc ter, zoo ten aanzien zijner ziele, als zijns lighaams ; want gelijk hij in de vvoestijne fanjud» was; alzoo was hij uit Gods Huis geflooten: A 5 ge.  |o ijle- LEERREDEN over gelijk hij van Saul en Abfaloms aanhang , gebroet en geboefte, fchandelijk en eerloos uic Jerufalem in de woestijne van Juda verdrcevcn was ;' alzoo was hij ook van den uitwendigen en opcnbaaren Godsdienst gebannen; en gelijk hij van alle noodig voedsel des lighaams berooft was ; alzoo was hij ook van Gods woord, en waarfchijnelijk van alle inwcndige_ vertroosting ontbloot en verlteeken : roept nu Pavid in deezen deerlijken toeftand tot den Heere: mijne ziele kleeft u agter aan, hij wil 'er mede zeggen : och Heere ! mag ik uw vriendelijk aanfehijn thans niet zien ; wil gij u thans voor mij verbergen; wil gij mij thans door de ftruiken dezer woestijne fleepen , werpen en ftooten : ik zal evenwel op u 2ien ; ik zal evenwel u zoeken ; ik zal evenwel u dienen; ik zal evenwel u aanhangen; ik zal evenwel op u vertrouwen ; want uwe reebteband onderfleunt mij. II. Deel. Dit tweede gedeelte van ons tekstvers moet op-en 'aangemerkt worden , als de grond en oorzaak van het voorgaande eerfte gedeelte ; zoo dat het oorzaakelijke voegwoord want , klaarheids-halven, tusfchen beide ingelast, en onze tekst aldus geleczen 'mag worden : mijne ziele kleeft u agter aan; want 'uwe reebteband heeft mij altoos onderfteunt , onderJleunt mij nog nu , en zal mij ook voortaan altoos 'èn in alles onderfteunen. * Het is toch , als riep David uit tot den Heere.: bij u , o algenoegzaame ! alvermogende en gocderticrneMenfchen-hoeder! -bij u, heb ik, ellendige en tot den val altoos geneigde zondaar , bellendig hulp en ondcriteuning , befcherming en uitredding 'gevonden : = gij hebt ontelbaare ongelukkige gevallen , zoo ten aanzien mijner ziele , als ten opzichte  PSALM LXIII: vs. 9 ii zichte van mijn lighaam , vaderlijk van mij afgeweerd : 3 gi] onderhoud mijn lot ; gij onderhoud mij in mijne oprechcigheid, en'gij Helt mij voor uw aangezichte in eeuwigheid : gelijk David verklaart in andere plaatzen. . Dan, door Gods hand verdaan wij niets anders, dan Gods magt en gezag; om dat de Hebreen, even ïoo wel als de Grieken , Latijnen , Franfchen, Hoog en Nederduitfchen , hem eene flerke hand, en langen arm plagten en nog plegen toetekennen, die niet weinig magt en gezag heeft; in dier voegen zegt men : die peribon heeft eene lterke hand , die perfoon heeft eenen langen arm. En dienvol rens verdaan wij door Gods rechterland , niet Gods almagt , want deeze onderdeunt alle fchepfelen , maar Gods magtige en 't hoogde gezag hebbende genegenheid en liefde , tot zijnen eeniggeboorenen Zoon , tot de heilige hemelingen , tot alle zijne keur- en bondelingen , en dus ook tot zijnen getrouwen dienaar David: om dat men , volgens een aloud en algemeen gebruik , zoo der Hebreen als andere volkeren, de rechtehand aan zijne vrienden plag en nog pleegt te geeven, ten blijk en bewijs van vriendfehap, genegenheid en liefde. De fpreekwij je , van iemand met zijne rechtehand te onderdcunen , is afgeleid en ontleent, van eenen met zijnen last en pak zoo zwaar geladenen reiziger, dat iemand hem moet helpen draagen, zal hij niet onder den last bezwijken. Immers dusdanig een reiziger was waarlijk David; want hij reisde door de woestijne van Juda naar 4e eeuwigheid toe , en was geladen met den zwaaren last en pak van vervolginge, haat, hoon en lasteringe zijner blocddordige vijanden , zijns eigenen godloozen fchoonvaders Sauls, zijns eigenen oproe- rigen  tti xfie LEERREDEN ever ' rigen zoons Abfaloms, en beider dezer onment'chelijken aanhangs ; als blijkt uit de onzen tekst onmiddelijk volgende verfen : ,, Deeze ( zegt David aWaar van zijne onrechtvaardige vervolgers) „ deeze „(die) mijne ziele zoeken tot verwoestinge, zullen „komen in d'onderfte plaatze der aarde: men zaize „ftorten door het geweld des zwaards : zij zullen „den vosfen ten deeje worden: maar de Koning zal „zich in God verblijden : de mond der leugenfpree„ kers zal geflopt worden." Dusdanig een reiziger was waarlijk David ; want hij reisde door de woestijne van Juda naar de eeuwigheid toe , en was geladen met den zwaaren last en pak zijner eigene zonden en ongerechtigheden; gelijk hij zelve belijd en klaagt , in den XXXVIII. der Pfalmen, het 5 vs. met deeze woorden: „Mijne „ongerechtigheden gaan over mijn hoofd, als een „ zwaare last zijnze mij te zwaar geworden." David nogtans onder allen deezen gebukt en gedrukt , bezwijkt "er niet onder , gaat niet in wanhoop nederzitten , verdenkt zijnen (iaat gantfchelijk niet, laat den moed geenszins zakken, en veel minder verwerpt hij zijnen ftaat : maar in 't tegendeel, herdenkende Gods voorige weldaaden aan hem beweezen , roept geloovig en vrijmoedig tot den Heere : mijne ziele kleeft u agter aan ; want uwe reebteband onderfeunt mij. TOEPASSING. Maar tragten wij thans onze eigene gemoederen te raaken en te beweegen , waarde en geliefde Hoorders! kleefde David God aan, voor zo veel hij, met alle zijne redelijke vermogens , met al zijn verfland en wijsheid, met al zijn bezef, oordeel en redeneeringe, beflendig omtrent God en Goddelijke dingen werk.  PSALM LXIII: vs. f. i% werkzaam en bezig was ? wel, dan kleeven zij, zeker niet Gode , maar de wereld aan , die met alle hunne redelijke vermogens en kragten , met al hun verftand en wijsheid, met al hun bezef , oordeel en redeneeringe , nimmer omtrent God en Goddelijke zaaken , maar altoos omtrent de wereld en wereldfche dingen bezig en werkzaam bevonden worden. 2. Kleefde David God aan , voor zoo veel hij zich bettendig erinnerde dier weldaadigheden , welke hij al van Gods milde hand ontvangen, en genoten had? wel , dan kleeven zij, zeker niet Gode, maar de aarde aan , die , onder den milden hemel > gelijk (met verlof) de zwijnen onder de boomen,^ Gods gaven ontvangen en genieten , zonder ooit ot ooit om hoog te zien ; zonder ooit of ooit op te merken , van waar deeze dingen nederkomeu , van waar deeze dingen hun geworden. 3. Kleefde David God aan , voor zoo veel hij Gods volmaaktheden , woord en werken dag en na:ereri) geene zijn wel vele Priesteren geworden, „om dat ij dpor den dood verhindert wierden , al„ tijd te blijven : maar deze , om dat hij in de eeu„ wigheid blijft , heeft een onvergangelijk Priester„ fchap 5. Eindelijk geeft 'er de eeuwige Vader me Je te kennen , de volmaaktheid van 't Priesterfchap des Zoons zijner eeuwige liefde , boven het Levitifche en Aaronfcbc Priesterdom : voor zoo veel (zegt al wederom de Apostel in den zelfden .brief aarj de Hebreen , het zelfde VII. Kap. , het 20 en ai vs. ) vO' r zoo veel her, niet zonder Eedzweering is gefchied , „want geene (namelijk de Levitifche en „Aiironfche Priesters) zijn wel zonder Eedzweering „Priesters geworden" : maar deze met Eedzweering , door dien, die tot hem gezegt heeft, de Heere heeft gezworen , en het zal hen niet berouwen, gij zijt Priester vi der eeuwigheid , naar de ordening Melchifedeks. I. Immers, daar de Levitifche en Aiironfche Priesters maar blote voorbeelden en fchaduwen waaren, is Christus het waare tegenbeeld, de waare Hoogepriester \ die het verbond der genade , met zijn dierbaar B 5 bloed  «6 ade LEERREDEN over bloed bevestigt, en aan het zeliVe eene eeuwigduurende kiagt heeft toegebragt. a. Daar de Levitifche en Aaronfche Priesters bloedfchuldige zondaars vvaaren, is Christus een heilig, onnoofel, onbefmet, van de zondaaren afgefcheiden, en volmaakt Hoogepriester. 3. Daar alle Levitifche en Aaronfche Priesters, met alle hunne offeranden niet eenen eenigen zondaar met God konden verzoenen , heeft Christus met een eenige offerande , geheel de uitverkorene wereld volkomen met God verzoent, en alle hunne overtredingen , van alle tijden en eeuwen , t' eenemaal weggenoomen. 4. Daar dè Levitifche en Aaronfche Priesters in den aardfchen; is Christus in den hemelfchen Tabernakel ingegaan. '5. En daar de Levitifche en Aaronfche Priesters fterffelijke en bloote menfchen waren, is Christus de Zoon des levendigen Gods, dien de Vader der liefde als den Zoone zijner eeuwige liefde ,' in zijn hoogwaardig Priesterfchap , met eene onberouwelijke eedzweering bevestigt heeft : de Heere heeft gezwooren, en het zal Hem niet berouwen. II. Deel. En wat heeft nu de Heere , de eeuwige Vader, gezworen'? Hij heeft gezworen , toch! dat Davids Heere , namelijk Christus , de eeuwige en waare Priester zij : gij zijt Priester (zegt hij tot Davids Heere) gij zijt Priester in de eeuwigheid , naar de ordening v'dn Melehifedek. Trouwens, dat de'Perfoon die hieronder den voornaam gij voorkomt, niemand anders , dan Davids Heere , de ware 'Mesfias ên Hoogepriester Christus zij, blijkt zonneklaar uit het verband , het welk ons tekstveers met de drie voorgaande vei zen heeft; want de voornaam gij kan - . - ' i hier  P S A L M CX: vs. 4. *7. hier onmoogel;jk ernen anderen , dan dien Perfoon betekenen, welken David, in het 1 vs., zijnen Heer noemt, zeggende: de Heere, heeft gefproken tot mijnen Heere: zit aan mijne rechte hand , tot dat ik uwe vijanden zal gefielt hebben tot een voetbank uwer voeten. Dan het grondwoord , het welk de Griekfche, Latijniche, Franiche, Hoog-en Ncderduitfche vertaalers, door Priester vertolkt hebben, word nu en dan voor eenen aanzienehjken Amptenaar , Prins of Hoveling, genoomen in de geweide bladeren; Davids Zoonen waaren Prinfcn , zegt dus Samuël , in zijn c boek , het VUL Cap. het 18 vs. : en in het 1 boek der Kroniiken . het XVIII. Cap. het 17 vs. lezen wij :.de Zoonen Davids waaren de eer f en aan de hand des Kouings.- ■Maar doorgaans word het oorfpronkelijke Hebreeuwfche woord bij de heilige Schrijveren gebezigt , om zulk eenen Dienaar van den grooten Hemelkoning uit te drukken , die tot God nadert, om hem te offeren en te bidden voor het volk , het •volk in Gods naame zegent , en diergelijke plegtigheeden waarneemt. Wij moeten ons dan aan de beteekenis van Priester houden : cerürelijk , om dat deze de gewoone befekenis van 'c grondwoord is : ten anderen, om .dat hier gczinfpeeld word op Melchifedek, als Priester belchouwt: en eindelijk, om dat de Apostel het :zeLe aldus opvat , de Hebreeuwfche woorden in het Griekfche overzettende gij zijt Priester, Heb. 5: 6. 1. En te recht wordt Christus Priester genaamt; aangezien Hij die groote Hoogepriester is, dien de eeuwige Vader , in den eeuwigen raad des vreedes, uitgevonden , verordineert en aangeltelt heeft : hij zal Priester, zijn .op zijnen Troon , en de raad des vree-  a8 »Je LEERREDEN over treedes zal tusfcben die beiden weezen , voorzeide \ Zach. in hec Vh Cap. het 13 vs. 2. Te recht word Christus Priester genaamt; aangezien Hij alleen magtig en bereidwillig was, om hem zeiven te Hellen tot c-cn Schuld- en Zoenoffer voor der Uitverkoorenen zonden : weshalven hij, in het boek van Job , het XXXIII. Kap. het 24 vs. ingevoert word, als zijnen hemelfchen Vader, voor den Uitverkoorenen Zondaar, aldus biddende: verlos hem (Vader!) dat hij in 't verderf niet nederdaale , ik heb Verzoening gevonden : immers deze zijne algenoegzaamheid, gepastheid en bereidwilligheid blijkt ten duidelijflen, uit de bovengemelde drie verzen van den 40 Pfalm. 3. Te recht word Christus Priester genaamt; aangezien Hij -waarlijk de beloofde Mesfias is , welke, volgens de voorzeggingen en beloften van 't O. T., zoude komen, om de zonden zijns volks te verzoenen , en voor hen eene eeuwige gerechtigheid te verwerven ; gelijk Hij zelf overvloedelijk getoont heeft met zijne woorden en werken. 4. Te recht word Christus Priester genaamt; aangezien Hij door alle de Offeranden , Wasfchingen en Befprengingen , door alle de Priesters van 't O. T., en voornaamelijk door den Hoogepriester afgefchaduwt, betekent en verzegelt is: gelijk zijne geboorte, leven, woorden en werken zonneklaar uitwijzen. 5. Te recht word Christus Priester genaamt; aangezien Hij , volgens de beloften en voorzeggingen van 't O. T. , in de volheid des tijds , als Godmenfeh , op deze aarde verfchijnende, Hem zeiven :met de daad Gode voor de zijnen geöffert hebbende aan het Kruis, is ingegaan, ,,niet in het Heiligdom, „dat met handen gemaakt is , maar in den Hemel j, zeiven, om nu te verfchijuen voor het aangezichte „Gods  PSALM CX: vs. 4. 29 „Gods voor ons" zegt de Apostel , in zijnen brief aan de Hebreen , het IX. Cap: het 24 vs. Dan de eeuwige Vader noemt Christus, niet alleen Priester; itfaar Priester in de Eeuwigheid: gij zijt Priester in de Eetnvigheid. Schoon nu het woord , Ééuwigheid , dan eens voorden leevenstijd eens menfche; dan eens voorden tijd der bediening van het O. T., opgevat moet worden in Gods woord': zoo moet het egter hier, gelijk meerendeels, voor eerie begin en eindelooze duurzaamheid , die Gode alleen eigen is, genomen worden: — deels om dat deze groote Priester, uit kragt zijner Goelijke natuur, met den Vader en den Heiligen Geest leeft en regeert, van eeuwigheid tot eeuwigheid, dat is zonder eenig begin , voortgang of einde. Gij zijt dezelfde , en wee e jaren zullen niet verandert worden . voegt de verdrukte gemeente Gods den Godiiiken Priester toe , in den CU. Pfalm het 28 vs _ Deels om dat de offerande van dienGrooten 1 loogenpriester, van eene eeuwigduurende magt en oneindige waardigheid is , voor allen die in Hem geloovcn. Immers dezen geeven alle de Propheetcn getuigenis , dat een iegelijk , die in Hem gelooft, vergeeving der .zonden ontvangen zal , door zijnen fiaame , zeide Petrus tot Kornelius en de zijnen, Hand. X. 43. vs. Dan , de eeuwige Vader doet 'er eindelijk bij: naar de ordening Melchizedeks. Men leest van tweederlij Priesterlijke ordeningen in Gods woord; te weten van de ordening Melchifedeks, voor en van de ordeninge Aarons onder de gefchrevene wet. Schoon nu beide deze ordeningen maar zinnebeelden en fchaduwen waren van de ordening des wezenlijken Priesfchaps van Christus; zoo word Christus egter nergens Priester naar de ordeninge Aürons, maar overal, en dus  3o zds LEERREDEN over dus ook hier Priester naar de ordening Meichzedeks genaamt: om dar'er tusichen Meichizedek , ais het zinnebeeld, en Christus, ais het waare tegenbeeld, eene bijzondere overéénkomlte gevonden word , in opzichte van beider Naamen , Ampten , GeOagtrekeningen en Priesterordeningen. 1. Trouwens Meichizedek, is zoo vee! gczegt, ah Koning der Gerechtigheid: daar Christus Jefus' niet alleen in naam, maar in de daad en waarheid, de Heere onze Gerechtigheid , ja de Koning der Gerechtigheid is , volgens Jerem: XXIII. en lef: XXXII. J 2. Meichizedek was Koning van Salem, dat zoo veel gezegt is, als een Koning van vreede : daar Christus jefus, niet alleen in naam, maar in de daad en waarheid, de Vorst des vreedes en der eere is. 3. Meichizedek was een Priester zonder Vader, zonder Moeder zonder Geflagtrekening, dat is, zoodaaqig een Priester, die niet uit den Priesterlijken Stam Levi , gelijk andere van 't O, Ty gefprooten was : daar Christus Jefus ook niet uit den Priesterlijken ilam Levi, maar uit den Koninglijken (tamme juda gefproten is, naar zijne menschheid. 4. Meichizedek was eindelijk in zijne ordening een eenig Priester, dat is, de eerife en laatfte, zon. der Voorganger , Ampgenoot en Naavolger : daar Christus Jefus ook nog Voorganger, noch Amptgenoot, noch Navolger in zijne Priesterlijke ordening kent. In dezen zin is Meichizedek den Zoone Gods gelijk geworden , en blijft ^tf» , dat is, een eenig Priester in de eeuwigheid, dat is , zal nimmer een navolger hebben : en in dien zelfden zin is de Zoone Gods Priester naar de ordening Melchizedeks: de Heere , immers, heeft gezwooren, en V zal hem niet bereuwen, Gij zijt Priester enz. TOE-  PSALM CX: m, 4. I1 TOEPASSING. Ziet daar, geliefden ! eenen overgrooten Hoogepriester : - eenen Hoogepriester , die zijn wedergade noch ooit gehad , noch nu heeft , noch in eeuwigheid hebben zal : sa eenen Hoogepriester, dien de eeuwige Vader , in den eeuwigen raad des vreedes , uitgevonden en gcitelt heeft over zijn Huis , dat is , over zijne Kerke , Gemeente en Volk : 3 eenen Hoogepriester immers , die alleen magtig en gewillig is , om voor dood- en doemwaardige zondaaren in te (laan , voor hen tot God te naaderen , en hem zeiven te (lellen tot een Schuld- en Zoenoffer voor hunne zonden. Maar, toch! - hebben Godsbondgenooten alzulk eenen volmaakten Hoogepriester van Gode ontvangen , die al het geen nog aan- en onder het O. T. ontbrak, t' eenemaal vervult, volbragt en volmaakt heeft : dan moet zekerlijk het gantfche Aaronfche en Levitifche Priesterdom nu noodzaakelijk , als hebbende volkomen uitgedient, ophouden ; want het lighaam doet de fchaduwe verdwijnen ; en het voorbeeld word door het tegenbeeld verijdelt. =; Hebben Godsbondgenooten zulk eenen volmaakten Hoogepriester van Gode ontvangen , die in den waaren Tabernakel , den Hemel , is ingegaan , en aldaar, als hun eenig Middelaar en Voorlpraak, bij God den Vader verfchijnt: dan durven zij zeekerlijk geenen anderen Priester meer erkennen en belijden, 1. Weg dan met alle Mispriesters der zoo genaamde Roomfche Kerke, die hen zeiven, niet alleenlijk Priesters, maar Priesters naar de ordening Melchizedeks, valfchelijk en bedriegelijk , door eenen eed, dien zij zelve doen , (loutelijk en Godslasterlijk , durven noemen; want Priester te zijn naar de or-  3* ide 'LEERREDEN over deninge Melchifedeks , is het voorrecht van den waaren Hoogepriester Christus Jcfus . volgens Davids onioogenbaar getuigenis : ae Heere 'heeft °ezivooren enz. ö 2. Weg met alle Afgodifehe Misoffers , die deze mishebbende en misdoende Priesters, dagelijks, tót vergeving der zonden , zoo van dooden als levenden, gelijk zij voorwenden, maar met de daad, tot vervulling hunner beurfen , opofferen ; want Christus Offerhande, die hij ee*\s heeft volbragt aan het Kruis, is oneindig van verdienden , of niet: is zij niet oneindig , dr.n kanze 't ook nimmer worden : en kanze nimmer oneindig van verdienden worden, dan kanze ook nimmer voldoen voor een' oneindige Zondcfchuld, al wierdzc ook, dat egter onmoogeJijk is, eeuwigliJR herhaalt : maar is'.e oneindig van verdienden, dan kan daar niets meer toegedaan worden : en waartoe dus derzeiver verbeelde o; bloedige, t' eenc-maa! onmogelijke, den Vader verbelgende, den Zoon verloochenende, den Heiligen Geest bcdrijdende, en geheel het Priestcrampt van Christus fcheiidende, herhaalmgei 3. Weg dus ook met alle die verdigte Middelaars en Voorfpraken , welke deze Afgodendienaars, in hunrië nooden aanroepen , om door der-elver verdienden , die zij niet hebben, en door hunne voorbidding en hulp, die geene is, genade en barmhartigheid te mogen verkrijgen bij God; want Chrisrus Jefus is de eenigde Middelaar en Voorfpraak bij den Vader, door wiens oneindige en algenoe E N, over 3- Iemand onder de Korinthers beproefde zich zeiven wanneer hij zich zeiven onderzocht, of hij ook tot die hoogte van kennis in:den Christelijken Godsdienst was gevordert, dat hij wist, dat het Brood en de Wijn ,n het Heilig Avondmaal tekenen van 't gekrukte hghaam en van het uitgeftorte bloed van la« TT °f hlJ °°k in"ijn Semoed o^rtuigd was, dat hi, met verzaking van geheel het Jodendom, alleen die verlosfing.en die verzoening, in"£ eeten van het Brood, en 't drinken van den Drinkbeker te verkondigen had, welke Christus door Godhjk gebod , het welk wij lezen in het J. vs van ons tekstkapittel j zoo dikwils als gij dit Brood zulteeten, en dezen Drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren tot dat hij komt ■ gelijk ook. op Christus uitdrukkelijk bevel- doet dat tot mijner gedagtenhfe : te vinden in Lukas Evangelie , het I. Cap. het 9. vs. Aan alle zich dus beproevende Korinthers' ftond 'de Apostel het Techt en de vrijheid toe , om tot het Heihg Avondmaal te mogen naderen , 'er bij doende :. en eete alzoo van het Brood en drinke van den Drinkbeker. II. ^Het koppelwoord en, waarmede-de Apostel zijns zelfs beproeving, en de dadelijke genieting der Heihge 1 eekenen verbindt en t' zamen voe-t kan hier ter plaatze niets anders beduiden, dan dat', gelijk het den gedoopten , in den Godsdienst genoegzaam onderwezenen , en van buiten niet .verhinderden Christenen, niet vrijdaat , om zichzelven al of Biet te beproeven ; zoo ook den geenen, die deze proef  /. K O R. XI: vs. $2* 47 proef doorgedaan hebben , niet vfijdaa , om al of niet tot het Heilig Avondmaal te naderen ; en dat deze dus beproefde Christenen, niet alleen recht en vrijheid, maar ook verpligting daar toe hebben; want, gelijk hij gebiedender wijze zegt: de mctisch beproeve hem zeiven , alzoo zegt hij gebiedender wijze: en eete alzoo enz. En ede en drinke; namelijk van hef Brood en van den Wijn, met den mond des lighaams, maar Christus vleesch en bloed met den mond des Geloofs: aardfche dingen met den mond des lighaams , maar hemelfche fpijze met den mond des Geloofs: bloots teekenen met den mond des lighaams , inaar de be-, teckende zaake met den mond des Geloofs': verderffelijke doffen met den mond des lighaams, maarden verheerlijkten Jefus met den mond des Geloofs. En eete en drinke ; naamelijk Brood en Wijn hief- op aarde, maar te gelijk het verborgene Manna in den Hemel, gewoone fpijs en drank hier op aarde, maar te gelijk het Lam Gods in den Hemel: enz. En eete alzoo, zegt Paulus, als zeide hij, die dus voorbereid is , die zich zeiven beproefd heeft, die nadere geloovig en vrijmoedig tot des Heeren Tafel: maar die zich niet heeft voorbereid, die zich zeiven niet heeft beproeft, die blijve daar van af. En eete alzoo van, doet 'er d' Apostel eindelijk bij ; hij zegt niet: en eete alzoo het Brood , en drinke den Drinkbeker : maar hij zegt met opzet, en eete alzoo van het Brood enz. ; om ons daar door te kennen te geven , dat elk dischgenoot des Heeren, niet geheel de opgedischte fpijs en drank, maar alleen iets, of een deel daar van genieten mee den lighaamelijken mond. Waaruit dan volgt, dat, indien Christus lighaara opgedischt was ? het zelve dan in zoo veele deelen ver-  4& 3 hloot , van die heerlijkheid , die Gij bij den Vader had, eer de wereld was. Aangezien Gij hemel en aarde hebt gefchapen, een zwak , ongeagt en onnoozel kind , een arm en vêragt menscb hebt willen zijn , en niet zoo veel belt ' gelieven eigen te hebben van geheel het aardli 3 rijk,  54 4* LEERREDEN, over rijk , dat Gij uw heilig hoofd op het uwe kondt nederkggen. Och ja , Heere ! Gij alleen zijt een volmaakt oprecht Leer aar van zelfs-ver loochening en kruisdraaging ; overmits Gij alleen , al het geen Gij', daar van , met woorden , hebt voorgedraagen , ook zelve met fpreekende daaden , hebt gefiaa/t en bevestigt. Trouwens , Gij fpreekt : „ Zoo iemand agter mij „ wil komen, die verloochene zich zeiven , en neeme „zijn kruis op, en volge mij". Maar , Gij hebt ook zelve van den eer ft en oogenblik uwer menschwording af, tot den laat ft en [nik van uw Middelaars leeven toe , bet grootfte en zwaarfte kruis allergewilligst en geduldigst gedraagen: tot dat Gij eindelijk, aan "t vervloekte moordhoudt , uwe onfcbuldige ziele , in de handen van tiwen hemelfchen Vader hebt bevolen, ten hemel roepende ; „Vader ! in uwe handen beveel ik mijnen „ geest". Gelijk dan uwe woorden ons tot zelfverloochening en kruisdraaging vermaanen en aanzetten; Heere l alzoo behoorde uw voorbeeld , ons ook daar toe, over te haaien en te trekken. Maar, helaas, de meesten van ons hebben geenen lust tot zulke heldendaaden: de meesten van ons hebben geenen lust , om uwen heelde gelijkformig te worden , en uwe voetftappen na te volgen : de moesten van ons hebben geenen lust, om zich zeiven te verlooochenen , hun kruis op te neemen , en U te volgen : de- meesten van ons willen niet als kloekmoedige krijgsknechten, van U, den Vorst des vreedes en der eere ; maar veel liever als lafhartige ftaaven van den Vorst 'des doods , der verwarring en der fchand?, keven en fterven : de meesten van cm  MATTH. XVI: cv. 24. 55 ons willen geene leerlingen , van U, Leeraar der gerechtigheid en der liefde , maar veel liever kinderen van den vader des bedroes en der lengen, en lijfeigenen van haat en nijd , zijn en verblijven: de meejlen van ons willen niet in uwe beiljolle kruis j'chool , m -/ar veel liever in de j'chool der wereld , der ij dolheid en des verderfs ingeleid cn geüeffent voorden : de msefen van ons willen niet agter U, den Geever alles waaren goeds , maar veelliever agter de urooten en magtigen der aarde, als geevers van geld cn goed, ampten en waardigheden , en foortgelijke fchijngoederen , komen , en hen als gekluisterde gevangenen nahuppelen : met één woord, de mceftcn van ons zoeken U, den edelften en hoogfen, rijkften en fchoonfen , vriendelijk» jlen cn genadigfen lieer niet ,' maar in alle hunne gedagten , woorden en werken , beöogen en bedoelen zij niets anders. dan hun eigen ik. Och! wij bidden U, Heere ! voor de zoodanigen, kan V bef aan met uwen eeuwigen , alwijzen , heiligen en onveranderlijken raad ? 0 ! zoo legt dog eens uwe verlosicnde band aan hen ; trekt hen uit de magt des Sa: ais . der wereld, en hunner eigene verdorvenheid uit , en zet hen over in uv: wonderbaar licht , in de vrijheid uwer geliefde kinderen: leert hen den Duizel wederfaan , en hij zal van hen vliede% : leert hen de wereld recht kennen , en zij zullen dezelve gewillig ver laat en , ja vlieden en haaten : leert hen hunne oneindige noodddntft en onmagt , en uwe daar tegen overleggende volheid recht inzien , en zij .zullen met blijdfcbap agter U komen, ben zeiven gantschlijk afjlerven , hun kruis manmoedig op neetnen, en V navolgen als geduldige en zagtmoedigen lammeren. Laat ook uwe geliefde kinderen , met alle de D 4 beU  56 4de LEERREDE N, over heilige hemelingen , hunne kroonen van hun-, ne hoofden afneemen , en dezelve voor en tot uwe voeten nederleggen , en zeggen i Het Lam, dat gei fagt is voor de zonden der wereld , is waerdig deeze kroonen aan te neemen ; Hem alleen behoord de eere , de magt , de fterkte , de overwinning, de heerlijkheid , de hf en prijs , van eeuwigheid tot eeuveigbeid. Immers , ons betaamt, geene eere : want Gij, o Heere ! Gij alleen zijt rechtvaardig , maar wij allen moeten ons fchaamen ; U alleen komt de eere, snaar ons allen fmaad en (tbapde toe Doe hen hunnen eigenen wil gebecllijk verzaahen, en laat uwen veil ook den hunnen zijn; op dat tusjcken U en den uwen maar één en den zelfden wil. maar één en. dezelfde geest , maar één en het zelfde hart moge zijn. Geef hun uwen Heiligen Geest, in ztdk een ruime maats , dat zij hun eigen verf and en hunne eigene wijsheid , alzoo moogen af eggen , dat zf zich nimmermeer zullen fchaamen , om van wereUlLingen, mond- fchijn- naam- en bijna • Christenen , voor dwaazen aangezien en gehouden tewotden; en dat, noch uw heilig en eenvoudig woord, noch uwe heilige en eenvoudige bondzegelen , noch uwe nedrige hun zoo nuttig, ja noodige faat van vernietiging, hen ooit of ooit moge ergeren. Geef hun een waar berouw over alle hunne zonden en misdaden ; een vafi vertrouveen op uwe on? eindige ver dien ft en , en kragt dadige voorbidding; eene brandende Gods- en menfchen-, liefde , en eene Oprechte en ernf ige begeerte , om U, hunnen gekruisten Heere en AJeefer meer en meer gelijkformig te ycorden, en dus dagelijks, tilt liefde jegens U, met Paulus ? in wQ,arbej$ ,■ te mogen uitroepen a 4m  MATTH. XVI: w. 24. verlang ontbonden te •morden , en mei Christus te ziJ"- . ... Zegen tot deeze en diergelijke geivigtige einden de prediking van het heilrijk Evangelie in deze uare. Sterk en bnderfteun genadig en kragtdadiglijk hem , die het woord zou fpreeken in uwen naam. Hij bid en fmeekt U ootmoedigst, Heere ! verlicht zijn verftand, heilig zijnen wil en zin , regel zijne hartstogten , reinig zijne lippen , befchaaf zijne taaie, beweeg zijne tonge, en doe geheel zijne Leer-> redenen vloeien gelijk een morgendauw. IVees ook goedgunjliglijk met alle zijne Hoor der en: open hunne ooren , op dat zij , het geen gefproken zal worden, wel mogen hoor en en verjlaan : maar boven al , open hunne harten , op dat zij, het geen zij ge hoort en verjlaan zullen hebben , ook mogen gelooven, behouden en betragten. En op dat aller onzer zonden en gruweldaaden, deeze natuur- en genade - gaven van ons niet mogen uitfluiten, Heere! zoo bid Gij, medelijdende Hoogepriester, zelve voor ons: herdenkende, dat Gij alleen onze Middelaar , Voorfpr aak en. Mee fier zijt , en ons aldus hebt leeren bidden: Onze Vader, die enz. Tekst, MATTH. XVI: vs. 24. Doe zeide Jezus tot zijne discipelen : Zoo iemand agter mij wil komen , die verloochenè zich zeiven , en necme zijn kruis op , en volge wij. fWE-er op- en aanmerkelijk is dit antwoord { „Niemand, die de hand aan den ploeg flaat', ,?eu zier, naar het geen agter is, is bekwaam tot  58 4de L E E KR E D E N, over „het koningrijke Gods". Het welk de Heiland der wereld , volgens het verhaal van Lucas , in zijn H. Evangelie, het IX Cap. het 61 vs. gaf aan eenen zekeren menfche , die , in het onmiddelijk voorgaande 61 vs. tot hem had gezegt : „Heere.' ik zal „u volgen: maar laat mij eerst toe, dat ik affcheid „neem van de geenen, die in mijn huis zijn". Overmits die mensch uit dat antwoord welligt konde opmaaken en bcfluiten ; dat hij , met zulk eene angstvallige bekommering over de dingen van zijn huis , geen bekwaam onderdaan van Tezus koningrijke zijn kon, dat hij , in tegendeel , gelijk de Apostelen alreeds gedaan hadden , huis cn hof, vaderland en magen , om Jezus wille moest verlaaten \ en dat 'er geen omzien naar het geen agter is, naar tijdelijke dingen, meer voegde: Maar, dat hij nu hemelwaarts moest zien ; van waar de verwarmende zonneitraalen en befproeïende regen van Gods Geest , op den akker van Christus' kerke, nederdaalen; van waar alle goede gave en volmaakte gifte afkomt van den Vader der lichten ; en van waar alle waare en geestelijke kennis , wijsheid en geestelijk leeven , en dus ook alle waar geluk aileenelijk is te verwagten. En even hier op loopt ook het voorfchrift uit, dat de Heiland, in onzen rekst, aan zijne discipelen , en aan allen geeft , die agter hem willen komen, en zijne leerlingen worden. Want hebben zij eens de hand zöo aan den ploeg geflagen , dat zij bekwaam zullen Weezen tot het •koningrijke Gods, dan moeten zij, onder zelfsverloochcning, niet meer agterom zien, door gekleeftheid aan aardfche belangens en tijdelijke voordcelen : dan moeten zij vooruit zien op den overlten Leidsman en voleinder des geloofs Jezus : dan moeten zij eir>  MATTH. XVI: vs. 24. 59 eindelijk hun kruis manmoedig opnemen , geduldig dragen , en het Lam volgen , waar het ook henen gaa : trouwens , Jezus zeide tot zijne difcipeien, zoo iemand, enz. Dan, de gelegenheid bij welke de Heiland zijnen leerlingen dit voorfchriftgaf, was, datjezus, volgens het 13, 14 cn 15 vs. van ons tekstkapittcl , inde landllreek van Ccfarea Philippi , de uitcrlte noordfche grenspaalen van het Joodfche land , gekomen zijnde , zich met zijne discipelen in een mondgefprek had ingelaaten , aan hun vraagende , voor wien de menfchen, en ook zij, hem hielden. Op welke vraag , Petrus uit aller discipelen naam , deeze voortreffelijke belijdenis van Jezus Godheid , „ Gij zijt de Christus , de Zoon des lee„ venden Gods" , gedaan hebbende , volgens het 16 vs. en Jezus wederom , volgens het 17, 18, 19 en 20 vs. zijn welbehaagcn in dat antwoord getoont hebbende, met.eene belofte daarbij; mitsgaders een verbod van hem als zoodanigen, dat is, als den lYlesfias, bekent te maaken, begint hij aanlionts zijn lijden , zijnen dood , en zijne opftanding te voorzeggen , volgens het 21 vs. „Doe begon Jezus „zijnen discipelen te vertoonen , dat hij moest hee„nen gaan naar Jerufalem , en veel lijden van de „ Ouderlingen , en Overpriesteren , en Schriftgeleerden , en gedoot worden , en ten derden dage „ opgewekt worden1'. Aan welk voorzeggen Petrus , die , in veele gevallen , de voorbaarigfle van alle de discipelen was,, ten hooglfe geërgert zijnde , volgens het 22 vs. Jezus toeroept : ,, Heere zijt u genadig , dit en zal u „geenzins gefchieden". Welk onverltandig en ongeloovig zeggen en uitroepen van Petrus , den Heiland dringt , om zoo Ce-  fiö ^dè LEERREDEN, over Cephas , als zijne andere discipelen , die alreeds door Petrus voorbeeld verleid waaren , tegen de zoo aandonds opgevatte ergernis te wapenen. Het geen hij doet , eerst, door aan Petrus deeze ernüige bedrading te geeven : „ Gaa weg agter mij, „Satana! gij zijt mij een aandoot ; want gij verzint „niet de dingen , die Godes zijn , maar die der „menfchen zijn", volgens het 23 vs. Ten anderen , door alle zijne leerlingen allertrouwhartigst te vermaanen , dat zij zig , in zijnen dienst, niets anders moeflcn voordellen , dan kruis en lijden , om zijnent wille , volgens het 24, 25 en 26 vs. En dit trouwhartigst onderwijs begint Jezus met deeze woorden van onzen rekst: Zoo iemand enz. Waar in hij allen zijnen leerlingen eene zekere, en wel drievuldige kruis-les geeft , in dewelke hij hen leeraart , dat men zijn leerling niet kan zijn, het zij dan, dat men den Satan , de wereld en zijn eigene begeerlijkheid den dienst opzegge; tot zijnen heiligen dienst overgaa ; alle tijdelijk onheil van Gods alwijze , heilige en rechtvaardige hand , met een gelaaten gemoed aanneeme ; en zich eens deugdelijken en godzaligen wandels bevliitige. Eene les , Geliefden ! die ons allen hoogst noodzaakelijk zijnde , zich zelve door haar eigen gewigt overvloediglijk aanprüst ; en mij dus ontflaat , om met eenigen kondigen woordenzwier, uweaandagt en opmerkzaamheid te verzoeken: en wel te meer, om dat Jezus zelve hier fpreckt: doe zeide Jezus tot enz. Edoch , o gekruiste Heere Jezus! open de oogen van ons allen, op dat wij mogen zien en vinden dien weg, op den welken wij door uwe kruis-fchool opGolgotha, onder het kruis wandelende, eindelijk zullen- aanlanden in het waar Jerufftlem , de heilige Stad jn heerlijkheid; Amen, Ia  MAT TIL XVI: vs. £4. 6t In de behandeling van onzen tekst letten wij Vooral op twee Hoofdzaaken: en wel, I. Voor eerst, op dePerfoonen , die hier in onderhandeling komen : te weeten , den Leermeester1 en zijne Leerlingen: Jezus zeide tot zijne discipelen} en dan, II. Ten tweeden, op de groote kruisles , die de Leermeester aan vijne Leerlingen geeftzeggende : zoo iemand agter mij veil komen , die verloo' chene zich zeiven , en neeme zijn kruis op , en volge mij. Immers , het tijdvoegwoord , waar mede de Evangelist zijn verhaal begon, drukt hier' niets anders uit, dan den tijd en de gelegenheid, bij welke Jezus deeze les aan zijne Leerlingen gaf; als uit het reeds gezegde blijkt. Doch eer ik enz. I. Deel. Wat aangaat de Perfoonen , die hier in onderhandeling komen : de Leermcetter is baarblijkelijk niemant anders , dan Marias wonderkind , Gods óénig gebooren Zoon , de groote Leeraar der gerechtigheid , Christus Jezus. Immers , Jezus zeide : tot wien ? tot zijne discipelen. En dus zijn de Leerlingen , welke Jezus deeze kruisles geeft , zijne eigene discipelen : verftaat, zijne twaalf Apostelen , volgens het verhaal van onzen Mattheus , Jezus zeide tot zijne discipelent maar volgens het verhaal van Lucas cn Marcus fprak de Heiland dit groote woord ook tot meer anderen, en gaf deeze zalige kruisles aan geheel de fchaare. Want Lucas , in zijn Evangelie , het IX Cap. het 23 vs. zegt: Jezus zeide tot allen: en Markus, in zijn Evangelie , VIII. Cap. het 34 vs. drukt zich noch klaarder uit, zeggende : tot hem geroepen èebi lende da fchaare met zijne discipelen, zeide hij tot hen. Waar  6i 4de LEERREDEN, ever Waar uit dan noodzaakelijk volgt, Geliefden! dat Jezus deeze groote kruisles , niet alleenelijk aan zijne Apostelen en discipelen , maar ook aan de fchaare, en te gelijk aan ons heeft gcgeeven II. Deel. En deeze leerles is zeer op- en aanmerkelijk , als zijnde de allereerlle , allerwezentlijkfte , allernoodzaakelijkile ; en van een eeuwig aanbelang : trouwens, Jezus zegt: zoo iemand agter mij wil enz. Twee hoofdzaaken komen hier wederom'in aanmerking: naamelijk, A. Eene wel korte , maar' klemmende befchrijving van Jezus rechtgeaarte Leerlingen , bevat onder de fpreekwijze : zoo iemand agter mij wil komen. B. En dan , de groote kruisles zelve , als een rigtfnoer , waar naar Jezus Leerlingen zich hebben te gedraagen , bevat onder de overige woorden van onzen tekst: die verloochene zich zeiven , en neeme zijn kruis op, en volge mij. I. Deel. A. De Zaligmaker beeldt dan hier zijn rechtgeaarte Leerlingen uit, door de fpreekwijze , van agter hem te komen , welke uitdrukking ontleent is van de fchool en van de gewoonte der Leerlingen, die agter hunne Meellers pleegen te gaan en hen te volgen , ten bewijs , dat zij de zoodanigen voor hunne Meefters erkennen, en bereid zijn hunne lesfen en vermaaningen op te volgen. Immers, dit agter hem komen verwisfeit deZaligmaaker zelve , in het Evangelie van Lucas , het XIV. Cap. het 26 vs. met deeze gewoone fpreekwijze : zoo iemand mijn discipel wil zijn. Dan de Goddelijke Heiland draagt dit agter hem komen zoo in 't gemeen , en aan zijne discipelen, en aan de fchaare, en dus ook aan ons, voor. Hij zegt,  31 ATT H: XVI: vs. 24. 63 zeur, zonder eenige bepaaling, zonder eenig onderfcheid, cn zonder de roinfte uitzondering te maken: zoo iemand : hij zij dan wie bij zij : iemand mijner difcipelen, iemand uit de fchaare, hij, dan jong of oud , arm of rijk , gering of aanzienlijk , heer of dienftknecht, overheid of onderdaan, meteen woord, in wat Itaat iemand geiteld mag zijn naar de wereld, indien hij agter mij wil komen, hij moet zichzelven verlochenen: zijn kruis opnemen, en mij volgen. Hij Hele dit agter hem komen niet gebiedender, maar raadgevender wijze voor : hij beveelt niet, maar hij zegt voorwaardelijk , zoo iemand wil: niet als of hij geen gezag en magt had , om zulks te gebieden, en de onwilligen te (haffen, maar eeniglijk ten bewijs van zijne vriendelijke menfchenliefde, zagtmoedig- en nederigheid ; om dus , door zijne fprekende daden even zo wel , als door zijne leere, de trotfe en opgeblazene Leeraars in Ifraël te veroordeelen en te beftraffen : weshalven hij dan ook, in het Evangelie van Mattheus het XI. Cap. vs 29, hen en ons toeroept, „leert van mij, dat ik zagt„ moedig benen , en nederig van harte ". Hij fielt eindelijk zijnen eifch , en zijner Leerlingen pligt voor , als eenen getrouwen vriendenraad, zeggende, zoo iemand wil: niet als of hij , in zijne hoorders, eenen vrijen en onverfchilligen wil , om uit eigene natuurkragten, zijne heilige lesfen te omhelzen of te verwerpen , erkende : neen, Geliefden ! maar hij fpreekt zoo, op dat zij'er zelve over oordeelen zullen, of zij'er ook lust toe hebben, om hem tot hunnen eenigen Leermeefter te verkiezen, en zoo agter hem te komen en , zijne Leerlingen te worden. Het is dan , als zeide Jezus , is 'er iemand , die naar mijnen raad wil luifteren , en zich aan mijn on-  64 4de L E E R R E B È N, ovèr derwijs verlangt over te geeven : die verloocheM Zich zeiven enz. II. Deel. A. Dan , deeze groote kruisles dient wederom in drie verfcheidene lesfen , naamelijk , van zelfverloochening , kruisopneeming , en Jezus navolging verdeelt te worden: zoo dat de Heiland dezelve begint met de zefsverloochening , zeggende dié verloochene zich zelvent Me Les. Befchouwen wij deeze eerfte en voornaamfte kruisles in en op zich zeiven , dan moeten wij onder de bewoording van zich zeiven , den mensch, die in Jezus kruis- fchool zijns zeifs verloochening moet ondergaan , niet aanmerken , zoo als hij door de fchepping, met natuurlijke en redelijke vermogens en ziels-kragten van God begaaft en vercierd was; dat is-, zoo als hij was in den ftaatder rechtheid; want dusdanig een mensch was 'er niet meer , toen Jezus deeze woorden fprak. Maar wij moeten hem aanmerken , zoo als hij door de zonden geworden is ; als zijnde daar door alle deszelfs vermogens en ziels-kragten, verbastert en verdorven : en hij dus een natuurlijk en vleeschelijk mensch geworden zijnde , teffens in zijn veriland verblind , ;n zijnen wil onheilig , in zijnen zin onrein, in zijne hartstogten ongeregelt, in zijne belangen , inzigten en bedoelingen dwaas , en in alle •zijne gedagten , woorden en werken, aan de zonde dienstbaar is geworden , dat is, zoo als hij is in den ftaat der verkeerdheid. Kortom, onder de bewoording van zich zclven , word hier niets anders begrepen, dan dat verdorvene en vleefchelijke, het welk den menfche van zijne geboorte af aankleeft , het welk in de heilige bladeren , dan eens het vleefcb., dan  MATTH: XVL w. 24. 65 dan eens de natuulijke , dan eens de oude menfeh, dan eens het lighaam des doods genaamt word: Waar door niets goeds noch geheels in geheel den menfche is overgebleven: waar door deze allenthalven verdorvene mensch, een arm en rarapzaalig (laaf van zich zeiven zijnde , zich verbeeld zijn eigenen Heer en Meester te zijn: waar door deze allenthalven verdorvene mensch , eene hooge verbeelding van zijne eigene wijsheid en kragten heeft en voed, fchoon hij geheellijk dwaas en onmagtig is. Ja, zijnen eigenen wil en zin, tot zijne wet, en zijne eigene ingebeelde grootheid , tot zijn einde ftellende , maakt hij zig zeiven tot eenen God ; en plaatst zijn hoogde goed , in de bezitting van aardfche goederen, eerampten en wellusten. Of zoo hij al het welwezen van zijnen onftervelijken geest bedoelt en behartigt, hij tragt en denkter toe te geraken, door eigene wijsheid, eigene kragten , eigene daden, en eigene verdiensten, dat is, door eigene goede werken als zijne gerechtigheid voor God: tot welke twee ongelukkige zoorten van menfchen, alle zinnelijke menfchen behooren. Gelijk nu die mensch eenen anderen met de daad verloochene, welke van deszelfs partij afvalt, en de partij van eenen anderen verkiest; alzoo verloochent ook hij zich zeiven , welke van zijns zelfs partij afvalt, en de partij eens anderen verkiest. En gelijk, bij voorbeeld, een dienstknegt zijnen heer verloochent, wanneer hij het verdrag, dat hij met denzelven gemaakt had, verbreekt, en hem den dienst opzegt : alzoo verloochent ook een iegelijk gelovig mensch zichzelven als natuurlijken mensch, wanneer hij het verbond , dat hij met zichzelven, dat is , met zijn eigen verdorven vleesch , en dus •ok met de wereld , en den duivel gemaakt had, E ver-  66 ^LEERREDEN, ever verbreekt; zijné eigene verdorvenheid , de wereld, en den hellevorst den dienst opzegt; en zoo onder en door Gods herbarende genade , overgaat in het Genade Verbond , In de onwaardeerbaare gemeenfchap , en den zaligen en zaligenden dienst van den Drie-ëenigen Verbonds • God; zich beneerstigende, om hem te dienen , met geheel zijn verftand , met 'geheel zijnen wil en zin , met alle zijne vermogens «n kragten; in alle zijne belangens, inzigten en bedoelingen. Een (tuk geliefden ! dat men niet, dan van Jefus leeren, en niet , dan door en in Christus betragten kan: maar teffens een {luk, het welk zijnen kenner, •liefhebberen bctragter, agter Jefus brengt, en hem Helt op dien eenigen veiligen weg , die zijnen bewandelaat gewisfelijk leid tot de ware gelukzaligheid. Nogtans , op dat niemand zich vallchelijk mogte -verbeelden, dat de weg van zttfs verloochening gemakkelijk zij-, zoo doet 'er de Heiland eene tweede ■les bij, met deze woorden: en neerae zijn Kruis op. '■ llde Les. In -welke woorden gezinf'peelt word op eene ou'de gewoonte , volgens welke, elk , die ter Kruis'ftraf veroordeelt en verwezen was, zijn eigen Kruis "moeste opnemen , en ter plaatze toe torsfen en -voprtfleepen. En dus hebben wij hier te letten, op dat lijden van éenen Christen , waarmede Jefus, in zijne Kruisfchool, zijner leerlingen geloof, hoop, i liefde en leiazaamheid pleegt te oerïenen en te beproeven. ■ Zoo, dat het Kruis, dat oudstijds eene zeer fmart- fmaad- en fchandelijke ltraffe was , hier , ter plaat ze eene benaming zij van allerlei vaderlijke r kastijdingen , dienende xer Kruisdrageren vernede-' ring, verbetering, en heiligmaking. Maar inzonderheid moet men hier door het Kruis ver-  MATTE: XVI: f* 24. 6> verdaan, dat lijden, het welk eenen Christen overkomt van wegen de zaak van Christus den Gekruisten; als wanneer hij arm en veragt, befmaad en gelastert, verdrukt en vervolgt word, om dat hij een Christen is , om dat hij een waar discipel van Jefus is, en om dat hij Christus leere, niet alleenelijk belijd met den mond, maar ook met de daad tragt te beleven en te bewandelen. Immers in dezen zin past de benaming van Kruis allerbest op het lijden van eenen Christen : deels, om dat het geen een waar Christen om Christus wille lijd, een ovcrblijfze'1 is van Christus Lijden: deels , om dat de ouden mensch in eenen waaren Christen dagelijks gekruist en gedood word. Wanneer dan de Zaligmaker hier gewaagt van zijn Kruis op te nemen, zoo verftaat hij 'er dat deel van het Lijden door , het welk de albeftierende Oppermajelteit, in haare eeuwige cn heilige , al wij ze en vrije , onafbangkclijke en onveranderlijke , onbegrijpelijke cn aanbiddelijke voorzienigheid,-elk ware Christen oplegt ; want ieder waar Christen , heeft in dezen traanendal , door Gods wijze en vaderlijke voorfchikking en berteiling, zijn eigen hem pasfend Kruis. Neen , geliefden ! geen waar Christen gaat hier geheclijk vrij: elk word hier een ligtcr of zwaarder Kruis opgelegt : allen moeten hier onder een zeker Kruis woritelen en zugten: allen moeten hier, met hunnen onfchuldigen meester gekruist worden : deze in zijne eere en goede naam, gene in zijne goederen cn bezittingen: een derde in zijne lighaamskragten en gezondheid: ja hun lighaamclijk leven zelf moet ook wel eens , om Jefus wille , in de waagfchaal komen. Trouwens, zoo moet een waar Christen lecren, E 3 me  6*8 4de LEERREDEN, ever met Paulus gaan door goed en kwaad gerugte : zoo moet een waar Christen leeren, de berooving zijner goederen en bezittingen met blijdfchap te aanfchouwen : zoo moet een waar Christen leeren , zijn leven niet dierbaar agten voor zich zeiven. En zoo behaagd het Gode, zrjn volk van de wereld af te trekken en te fpeenen ; hun geloof en hoop te beproeven en te ziften; en hunne lijdzaamheid, trouwheid en (tandvastigheid te oeffenen en te Herken. Om hen dus heiliger en omzigtiger, met behoeding van de ligtomringende zonden , te doen wandelen , op dat zij alzoo hunne reize door deze aakelijke woeftijne des te veiliger mogen voortzetten , langs den Doornweg, naar de Hemelftad. Het is 7.00 , geliefden , een waar Christen heeft eenen geduurigen ftrijd hier op aarde : ieder dag heeft zijn eigen Kwaad of Kruis ; en het een Kruis ïs menigmaal nog niet voorbij , of een ander (kat alweder voor de deur. En te recht , want de leerling is niet meerder noch beter , dan zijn Meester : heeft nu de eenige Meester aller waare Christenen, Christus Jefus, het Kruis geheel zijn leven door, ter dood toe , gewillig en geduldig gedragen : dan heeft immers een waar Christen geen beter lot te verwagten: dan zal hij immers, met Simon van Cijreenen , Jefus het Kruis moeten agter na dragen, en het Lam volgen , waar het ook henen gaa: het geen jefus ook hem vergt, in zijne derde les, zeggende: en volge mij, — lilde Les. Dat is, en wandeie , gelijk ik zelve tot hier toe gewandelt heb, nog heden wandel, en altoos wandelen zal, zoo lang ik onder de ftervelingen lighaamclijk woonen en verkeeren zal. En dus dienen wij hier , door Jefus volgen , niets anders te ver- ftaan,  MATTE: XVI: vs. *4- *9 ftaan , dan eene hebbelijke en emdige begeerte, om altoos te mogen wandelen, gelijk Jefus, geduurende zijn Middelaars leven, gewandeld heeft. Dewijl nu , in Jefus Godzaligen wandel , deze drie moederdeugden , Matigheid , Rechtvaardigheid, en Godzaligheid, allerwegen uitdraaien: zoo fpreekt het van zelfs, dat hij alleen Jefus volgt, die matig is omtrent zich zeiven in het gebruik der fchepzelen zonder misbruik : rechtvaardig omtrent zijnen naasten , in eene niet minder zeldzaame dan noodige betragting der liefdepligten : en Godzalig omtrent zijnen God , in eene naauwgezette waarneeming der Goddelijke Geboden en^ Verboden, Inzettingen en Rechten: Want aldus wandelde Jefus hier op aarde , tot dat Hij eindelijk , aan het vervloekte moordhoud, van zijne bittere zelfsverloochening en Kruisdraging een einde makende , uitriep: bet is volbragt. TOEPASSING. Dan, waarde en geliefde toch! uit onzen dusdaanig verklaarden en beredeneerden tekst vloeit van zelfs , dat alle regtgeiiarte navolgers en leerlingen van Jefus , alle begenadigde zielen , alle waare Christenen , eene emdige en bedendige begeerte hebben , om hun zelve meer en meer af te derver!: dat is , om nimmermeer te leunen en te deunen op eigene deugden en goede werken ; om nimmermeer te trouwen en te bouwen op eigene kragten en vermogens; om nimmermeer op te volgen eigenen wil en zin; en om nimmermeer te werk te gaan volgens eigene inzichten en bedoelingen, veel minder, volgens eigene liefde , driften , vooroordeelen en begeerlijkheden. En dat zij dus altoos bereid daan, om , als het Gods eere en 't belang van Jefus KoE 3 ning-  ?o 4ds LEERREDEN, over ningrijke vordert, zelfs hunne anders geöorlofde ja prijs- en. lofwaardige genegenheden tegen te gaan, te befirijden, te bedwingen en alzoo goederen cn vrienden , broeders en zusters , vader en moeder, kinderen en vrouwe, ja iètfs het lighaamelijk leven, om Jefus wille, gewillig te verliezen: trouwens, Jefus zelve zegt: Luk: XIV. vs» z6. „indien iemand „tot mij komt, en niet haat, zijnen vader, en moe„der, en wijf, en kinderen, en broeders en zus„ters, ja ook. zelfs zijn eigen leven , die kan mijn „ discipel niet zijn". Eene lesfe, geliefden ! daar wij al ons leven genoeg aan zullen hebben, om dezelve wel te leeren, te onthouden en te betragten : eene lesfe nogtans, welke wij noodzaakelijk leeren , onthouden cn betragten moeten , indien wij maar eenig belang Hellen in onze eeuwige ziels behoudenis ; ja zelfs indien wij maar niet ongelukkig cn rampzalig willen leven zoo wel in den tijd , als in de eeuwigheid. - Want het is 't onvermijdelijk lot aller nazaten Ad'ams', dat , wanneer zij hun eigen Heer willen zijn, zichzelven niet willen Verloochenen, en God niet willen gehoorzaamen , eerbiedigen en dienen, zij dan, in plaats van eenen en wel allerbeste Heere, drie en wel alierkwaadHe Heeren , dienen moeten: e het is 't onvermijdelijk lot aller nakomelingen Adams, dat, wanneer zij het eene Kruis, het -welk hun God oplegt, riet gewillig opnemen en draagen, zij 'er dan, in plaats van dat eene te draagen,' drie moeten torsfen cn fleepen: = het is cindeHjk 't onvermijdelijk lot aller Adamieten , dat wanneer zij Jefus Godzaligen wandel niet willen navolpen , zij dan , altoos zwaare wegen bewandelende, eindelijk aanlanden en Horten in den- eeuwigen ondergang. i» is dit nu zoo, geliefden ! gelijk het dan waarlijk  M ATT H: XVI: vs. '24. ?Ê lijk is, cn te zijn blijkt, niet 'alleen uit Gods woord, maar ?elfs uit de da'gelijkfche ondervinding der Godlozen? Och! wat behoorde het dan, dat elk onzers met eene ernilige bekommering was aangedaan, om. voor zich zeiven , op goede gronden te weten of die in onzen tekst gegevene befchrijving van Jefus fegtgeüarte leerlingen ook op hem pasfe ; of hij alreeds agter Jefus kome zich zeiven verloochent en veria.ren hebbe , zijn Kruis dagelijks gemoedig opneme , geduldig draage , en Jefus zagtmoedig na* volge? fc Wat behoorde het dan, dat elk onzer mee eene ernilige bekommering was aangedaan, om voor Zich zeiven op goede , en vaste gronden te mogen weten , of hij ook bereid zij, om Jefus heilige lesf..>n en vermaningen aan-te hooren, t' onthouden, te betragten? en of hij het verbond, dat hij met zijn eigen verdorven vleesch , met de in het kwade verlopene wereld , en met den listigen vorst der duisternis , gemaakt had , door zijns zelfs gelovige en vrijmoedige overgeving aan Christus, verbroken, er f lus het Genadeverbond met zijnen Vader ook voor hem opgcrigt , en hij, voor zig zelve daar aan flen&r 't gèïoVe deel genomen hebbe? O ! wanneer men nagaat den handel en wandel der meeste belijdercn van ons heilig Christendom, wat word men duidelijk overtuigt, dat J' lus 'er maar weinigen onder ons zal hebhen , die waarlijk agter Hèm willen komen, en zijne leerlingen worden. Want die waarlijk agter Jefus komt, die verkiest ook Jefus tot zijnen eenigen Heer, Middelaar en Voorfpraak: die waarlijk agter Jefus komt, die wil ook van Jefus heiligen en onbedriegelijken mond alleenelijk afhangen : die waarlijk agter Jefus komt, die wil ook Jefus lesfen leeren, onthouden cn be< tragten ! die waarlijk agter Jefus komt , die roept ook Jefus bel.endig toe: „Heere! lieve Heere! E 4 «wat  7* tfe LEERREDEN, over „ wat moet ik doen, op dat ik zalig worde". Maar, helaas ! waar gelijkt dat met de meesten onzer na ? de meesten van ons willen immers niet Jefus, maar henzelve tot hunnen Heere hebben: de meesten van ons geloven immers niet waarlijk, dat zij eenen Middelaar en Voorfpraak bij God noodig hebben : de meesten van ons willen immers niet van Jefus onbedriegelijken en onfeilbaren, maar van den leugenagtigen of ten minden bedriegelijken en feilbaren mond der menfchen afhangen: de meesten van ons willen immers niet Jefus lesfen , maar die der wereld , des Satans en zijner eigene verdorvenheid leeren , onthouden en betragten : de meesten van ons roepen immers niet Jefus, maar de wereld en de rijken en magtigen der aarde toe : wereld! hoe zal ik uw geld en goed vergaderen ? goden op aarde J wat moet ik doen , om uwe gunste te gewinnen en te genieten ? O ongelukkige wereldlingen, die van ai het geen, dat de Heere hier van u eischt, nog te eenemaal ontbloot zijt: O rampzalige Haven van u zeiven, die van de Zelfverloochening, zijns Kruis opneming , en Jefus navolging nog in 'r geheel niets weet: en hoe durft gij u lieden van Christus Christenen noemen ? daar gij doch agter Jefus niet wilt komen! Jefus leerlingen niet wilt zijn, noch wilt wandelen gelijk Hij gewandelt heeft. Och ik bid u allen , die gij nog zulken zijt : ik bid u , door alles wat u lief en aangenaam is: O! Haat doch eens af van den zwaaren en bedriegelijken vleesfches, werelds en Satans-dienst: bid doch God ernftig en aanhoudend , dat hij zelve u een harte wil geven , om van gedrag en levenswijze te verander ren; dat hij zelve u wil bekeeren en vernieuwen tot een beter leven; dat hij zelve u wil leeren , u zeiven te verloochenen -, uw Kruis op te ncemen,. en Jefus na te volgen. En  M ATT H: XVI: vs. «4. 73 En, zoud gij niet? het is immers zulk een vriendenraad, dien Jefus zelve u geefc: hij laat u immers nog dagelijks noodigen , om agter hem te komen en zijne leerlingen te worden: ach! wend u dan tot hem toe, en word behouden. Kinderen van God! O.' hoe gelukkig zijt gij, die Jefus vriendenraad getrouwelijk tragt na te komen: gij zijt nu agter Jefus gekomen , en heeft dit u wei ooit gerouwt ? zoudt gij wel willen te rug keeren, en met Lots wijf naar Sodom omzien ? immers neen ? neen! om geene duizend werelden: gij zijt nu Jefus heilvolle Kruis• fchool ingegaan, om uwen genadeftaat zeker en vast te maken ! O tragt dus ook , u zelve meer en meer te verloochenen en te verlaten , uw Kruis dagelijks manmoediger op te nemen en geduldiger te dragen , en het Lam getrouwer na te volgen : denkt doch beilendig bij u zei ven , ons werk is groot, onze tijd is kort, en onze kragt is klein : mistrouwt dus u zeiven, bouwt en trouwt eeniglijk op de oneindige verdiensten , kragtdadige voorbidding , en onfeilbaar onderwijs van uwen Godlijken Verlosfer , Voorfpraak en Leermeester Jefus : laat u , in alles en altoos , leiden en beftieren door zijnen Heiligen Geest : en daar toe leest , herleest Gods wet woord en werk , aangeteekent in het Boek der natuur, en het Boek der Boeken : errinnert u •* eindelijk in alle uwe zwakheeden , dat gij in dit leven niet kunt volmaakt zijn , en dat gij niet in en op u zei ven, maar in Christus rechtvaardig zijt. Trouwens , is uw komen agter Jefus met zeer ongeli|ke fchreeden , uwe Zelfsverloochening, Kruisopneming en draging zeer gebrekkig, en uw volgen van Jefus zeer onvolmaakt, het is evenE 5 wel  74 4* LEERR. over MATTH: XVI: vs. 24. wel oprecht : en daarom zal de goede en getrouwe God u zekerlijk, altoos en in alles- Herken en onderfteunen , tot dat gij , het Lam Gods volgende , onder 't geleide en beftier van Gods gees t * eindelijk gelukkig en zalig zult aanlanden , wegens , in en door Christus , bij zijnen , uWen en ónzen Verbonds God; zijnen, uwen en onzen Vader , in Sion; Amen. VIJF-  C 75 ) V IJ F D E LEERREDEN, OVER. R 0 M: VI. vs, 23. VOORAFSPRAAK. &j| | t-AnuwIijks was Israël dat oude volk van *H IN |r? God , door den dienst van Mozes en Sii^^^l? 1°'ua» in het beloofd Kanaan ingebragt, wanneer over hen, op Gods uitdrukkelijk bevel , moest worden uitgefproken , de zegen en de vloek. De zegen, mits dat zij hoorden naar des Heeren geboden; maar, indien zij daar niet na hoorden , de vloek: de zegen, op den berg Gerizim; maar, op den berg Ebal, de vloek: volgens •het verhaal van Mozes , het welk wij aangetekent vinden, in zijn 5 boek, het XI. Cap. het 26—29 vs. Welken zegen en vloek , de Heere naderhand', ten alle tijden , heeft laten herhalen door zijne Profeeten ; op dat Israël , geene reden zoude heb* ben; om God of zijne Knegten , te hefchuldigen, dat zij onvermaant verloren gingen ; 'terwijl dat gezegend land, hen, zijne Godlooze inwoonderen, •zoude uitfpouvvcn. Dus  7 dood : volgens de wetten der redeneerkonst , omgekeerd, en aldus voorgedeld moet worden: de duod is de befoU ding der zonde. De dood ! Maar wat , en hoe YCclderlij , is nu de dood ? De dood, Toehoorderen , is niets anders, dan de beneeming van het leeven ; en dezelve dus F' nood-  ti 5de LEERREDEN, over noodzaakelijker wijze, even zoo veelderlij , als het leeven zelve zijnde, moet hij of iighaamelijk , of geestelijk , of eeuwig zijn , immers deze drievoudige dood des menfchen word zeer uit- en nadrukkelijk geleerd in Gods woord. A. Want, van den lighaamelijken dood , dat is, van de beneeming of afzondering der ziele van het lighaam , fpreekt Johannes , in zijn boek genaamt de Openbaringen , het II. Cap: het 10 vs. alwaar hij , op hett uitdrukkelijk bevel van Christus , aan den Engel of Leeraar der gemeente van Smyrnen, onder anderen, ook deze woorden fchrijfd, „vreest „geen der dingen, die gij lijden zult: zijt getrouw „tot den dood". B. Van den geestelijken dood, dat is, van de beneeming des geeiïelijken leevens , of de rechtheid der ziele , gewaagt de Zaligmaker zelve , in hec Evangelie van Johannes , het-V. Cap: het 25 vs., zeggende: „deuurekomt, en is nu , wanneer de „ dooden zullen hooren de ftem des zoons Gods; en „ die dezelve gehoort hebben , zullen leven". C. Van den eeuwigen dood eindelijk, dat is, van de beneeming des. eeuwigen leevens , of der klaare aanfchouwing Gods, en aller daar uit voortvloeijenden goederen, gepaart met allerhande, ziels-en lighaams, onheilen en ftraffen, handelt Johannes, in zijn zoo aanflonds aangehaalt boek en hoofdeel, het 11 vs. alwaar hij, uit Christus bevel , de verdrukte geloovigen der gemeente van Smyrnen, tot fiandvastigheid opwekt , met de volgende troostvolle woorden : ,, die overwind zal van den tweeden dood „niet befchadigt worden". En alle deze drie foorten des doods beoogt Paulus in onzen tekst ; want hij'dedoelt zekerlijk dien dood, die door de zonde in de wereld is gekomen,  R O M: VI: vs. 23. en op cle zonde gedreigt is, in het Ifte boek van Mozes, het 2de hoofddeel: het 2de lid van het 17de vs. alwaar God den menfche dreigd, deszelfs ongehoorzaamheid aan de fteliige proefwet, met dezen driedubbelen dood te zullen ftraffen , zeggende : „ ten dage als gij daar van eet , zult gij den dood „fterven". Als zeide God tot Adam: in 'tzelfde eerfte oogenblik , wanneer gij mij ongehoorzaam zult bevonden worden , zult gij, als de algemeene Vader, en het hoofd van het geheele menschdom , en dus mede alle uwe natuurlijke nakoomelingen , den geestelijken dood dadelijk ondergaan; van alle ware Wijsheid en Godzaligheid ontbloot; aan alle dwaas- en boosheid , en daarom , ook aan tijdelijke en eeuwige wee, vloek en dood, fchuldig en onderhevig zijn. Egter kan, wil en mag de Apostel hier, niet van ieder, maar alleen van den vervloekten lighaamelijken dood, verilaan worden; omdat hij denzelvea aan de dienstknegten der zonde alleen toekent; wanc hij draagt den/elven voor, als eene bezolding van fchuld en verdienste, als een verdervend kwaad, als eenen loon der zonde: de dood is de bezolding der zonde. Paulus beweert dan van den eeuwigen, geestelijken en vervloekten lighaamelijken dood, dat hij is, de1 bezolding der zonde. Maar, wat is de zonde, en hoe word dezelve verdeelt? De zonde, Toehoorderen! is eene vrijwillige •afwijking of overtreeding van Gods wet: weshalvcn dezelve, in de heilige bij oelbladercn, dan eens onwettelijkheid, dan eens ongerechtigheid, dan ongehoorzaamheid, dan wederfpannigheid, dan boos-of godloosheid, dan misdaad, dan val of afval, dan oude mensch, dan lighaam des doods, en, eindelijk, ook wel eens fchuld, word gcheeten. F 2 E»  84 5de LEERREDEN, ovef En deze zonde is, of de eerde, te weten, Adam* daadelijk en alleen deszeifs nazaten toegereekende; of de daar uitgefproorene , zoo erf- en aankleevende, als veelvuldige dadelijke zonde: naamelijk, van verzuim en van bedrijf; van het harte, van den mond, en van het werk , heerfchend cn niet heerfchend, waar bij nog komt de onvergeeflelijke zonde tegen den Heiligen Geest. Van de eerde of oorfpronkelijke zonde, als van den algemeenen oorfpronk aller anderen zonden, onheilenen'draden, gewaagt Paulus, in zijnen brief aan de Romeinen, het V. Cap: het 12 vs., met deze woorden : „ door eenen mensch is de zonde in ,, de wereld gekomen , en door de zonde de dood: ,, en alzoo is de dood tot alle menfchen doorgegaan, „ in welken allen gezqndigt hebben". Maar in onzen tekst fpicekt de Apostel volfhgen van alle zonden, en leeraart, dat de bezolding van ieder zelfs allermir.de, zonde, de dood is; want hij zegt , zonder eenige bcpaaling , zonder eenige uitzondering: de bezolding der zonde is de dood. Hij noemt den dood, niet flraf, maar bezolding, der zonde: deels, om dat de zondaar, een dienstknegt der zonde zijnde, vooral zijn werk, geenen anderen loon, dan den dood, heeft te verwagren; deels, om dat de dood , van God op de zonde gedreigd zijnde, in de daad, als eene vergelding, op ieder zonde zoude volgen ; indien het Genadeverbond niet was opgerigt: indien God zijnen eenig'geborenen Zoon niet had gegeeven , op dat een iegelijk, die in hem geloofd, niet verderve, maar het eeuwige leeven hebbe: en indien Jefus Christus den vloek niet van zommigen weg-genomen ; de draf niet voor hen doorgedaan; nog hij rechtvaardige , voor hen onrechtvaardigen dervende , hun hes  R O M. VT: vs. a$. *5 hét leeven verdient, gcfchonkcn en toegepast had. Waaruit dan noodzakelijs; volgt, dat de Roomschgezinden dwaalen , wanneer zij de zonden in vergecffelijke en doodelijke fchiften ; want , volgens Paulus lesfen, zijn alle zonden doodelijk : hij zegt immers, zonder onderfcheid te maken, de bezolding der zonde is de dood. Maar is de bezolding van ieder zonde de dood , dan verdient ook ieder zonde den dood : en verdient ieder zonde den dood ; dan is immers ook ieder zonde doodelijk: trouwens, volgens hunne eigene leere , is die zonde doodelijk, welke den dood verdient. En , hoe is het moegelijk , dat redelijke menfchen , ja zelfs anders zeer breinrijke mannen , en doorkneedde harsfens , zulk eene allerfchadelijkfle en ongeflepenlte .uitvlugt , eertijds verzonnen hebben, en nog heden aanneemen en verdeedigen : daar zij dcch weeten , toefhan en leeraaren , dat ieder zonde, tegen Gods heilige Wet Clrijdende, eene beleediging van deszelfs ontzaggelijke Majefteit , dat deze oneindige grootheid Gods het voorwerp is van ieder zonde; dat ieder zonde een bedrijf of verzuim is; en dat ieder verzuim en bedrijf zijn weezen, en dus ook zijne eigenfchappen , uit zijn eigen voorwerp neemt : ja daar zij , van 't een uiterfte op het ander, het geen den dwaalgeesten eigen is, vallende, beweeren , dat die zonde , welke de eeuwige waarheid zelve onvergeefFelijk noemt, vergeeffelijk zij: en wel, o gruwel van vermetelheid! vergeeffelijk; niet alleen van God, door Jefus Christus; maar van menfchen van hunnen zoo genoemden biegtvavaders, door de oorbiegt: daar Paulus ons in tegendeel uitdrukkelijk leeraart, dat het eeuwige leeven, en dus ook de vergeeving der zonden , Gods gaave is, door zijnen geliefden Zoon; terwijl hij, in het F 3 tweede  86* $de LEERREDEN, over tweede lid van ons tekstvers zegt : maar de genei' de gifte Gods is het eeuwige leeven , door jefus Christus, onzen Heere. In de behandeling van welk ftelfel wij wederom deszelfs onderwerp vooraf bepalen, om dus het zelfde des te gefchikter te mogen ontvouwen. ■ Het onderwerp dan , of de zaak , waar van iets gezegt word in het tweede lid van onzen tekst, ichijnt mij , niet de genade gifte .Gods , maar het eeuwige leeven te zijn ; zoo, dat deze Helling wederom omgekeert, en aldus voorgeflelt moet worden: het eeuwige leeven is de genadegifte Gods , door Jefus Christus, onzen Heere. En deze fchikking vereischt ook het van Paulus gebezigde teeken van tegen-overgefleltheid maar: liet is immers , als zeide hij : de dood is een loon der zondaren , welken zij zelve , door hunne ondeugden en kwade werken verdient hebben : maar bet eeuwig leeven is geen loon der rechtvaardigen , welken zij door hunne' deugden en goede werken verdient hebben ; in tegendeel, het is een loon, dien Christus voor hen verdient heeft; daar zij, gelijk alle anderen , de tijdelijke en eeuwige wee, vloek en dood , voor alle hunne werken hadden te verwagten: het is uit enkele genade Gods, die hun het zelfde mededeelt , ziende op d' oneindige gerechtigheid van hunnen Verbonds-borg en Middelaar Jefus Christus, die hun Hoofd, Meester, Koning en Heere is. Dan, waarde en geliefde Toehooderen! — fchoon het eeuwig leeven , ruimer genomen, ook ongelukzalig is, ten aanzien der godloozen, in de helle, in dat onuitblusfchelijk vuur, daar hunne worm niet fterft, volgens Christus les , welke Hij ons geeft , in het Evangelie van Markus, het IX. Cap, het 43 en 44 vs. Zoo  R O M: VI. vs. 23. f7 Zoo fpreekt het egter van zelfs, dat men , hier tef plaatfe , aan geen ander eeuwig leeven moet denken , dan aan het gelukzalige : hetwelk, al in dit leven beginnende, eerst na den dood volmaakt word: en wel, voor eerst, ten opzichte van de ziel alleen; maaropdcnjongitendag, ten opzichte van ziel en lighaam beide. Want „ dan zullen de rechtvaardigen gaan „in dat eeuwige leeven," gelijk hen deZaligmaker zelve verzekert, in het Evangelie van Mattheus het XXV. Caprhetaóvs. dan zullen zij, van alle onheil en kastijding bevrijd, en met alle heil en belooning verblijd worden: dan zullen zij, voor den troon des drieëenigen Gods , in het gezelfchap van Christus en alle de heilige Engelen, vol van eeuwige liefdevreugde, verrukt door het zoet geluid der hemelfche zangkunde, beltendig juichen en uitroepen: „Hem, die „ ons heeft lief gehad , en van alle onze zonden ge,, wasfchcn: Hem zij de Heerlijkheid, en de Kragt, „en de Dankzegging, in alle eeuwigheid". Paulus ftelt dit eeuwige leeven tegen den dood der godloozen over , zonder gewagmaking van den lighaamelijken dood der geloovigen ; om dat deze dood, geen verdervend kwaad , maar een zalige overgang is tot het hemelfche leeven. Van het welk hij zegt, dat het is de genade gifte Cods; om dat het den gelovigen , 'wel op en volgens, maar geenzins wegens hun gedaan werk, gegeven word. Het is dan eene onverdiende gave , welke God zijnen dienaaren mededeelt, niet wegens de waarde van hunnen dienst, welken zij uit verpligting , en daarenboven zeer gebrekkelijk, waarneemen; maar uit enkele genade. En dus ook niet ten deele uit genade, en ten deele uit hunne goede werken, gelijk de Socinianen, Pelagianen, Jefuiten en andere F 4 Hel-  88 $de LEERREDEN, over Hellen: Neen geliefden! die gevoelen kan geenzins overeen-gebragc worden, mee de algemeene en. uitdrukkelijke leere van Paulus , die de genade Gods en onze werken tegen eikanderen Helt, in zijnen brief aan de Romijhen, het III. Cap. bet 24 vs. zeggende : „en worden om niets gerechtvaardigt , uit „zijne genade, door de verlosfing, die in Christus „Jefus is": en ten alleruitdrukkelijklle , in het XI. Cap. het 6 vs. met deze woorden: „indien het door ngenade is, zoo is 't niet meer uit de werken: an„derzins is de genade geene genade meer: en in„dien het uit de werken is , zoo is 't geene genade meer: anderzins is het werk geen werk meer". En deeze zijne leere herhaalt en bevestigt hij. in zijnen ' brief aan die van Ephezen, het II, Cap, het 8 en 9 vs. zeggende: „uit genade zijt gij zalig geworden, „door het geloof, ün dat niet uit u: het is Gods „gave: niet uit de werken; op dat niemand roeme". Immers , de geheele heilige fchrift ontkent en verwerpt alle verdiende onzer werken voor God; het zij dan , dat men dezelve uit beding, het zij, dat men ze uit eene inwendige waardigheid opvatte: welke beuzelagtige onderfcheiding de fcherpzinnigheid der voornoemde dwaalgeesten heeft verzonnen , om daarmede hunne dwalingen eenigen fchijn van waarheid te mogen geven. iVJaar te vergeefs ; want deze hunne onderfcheiding bevat niets anders, dan kwalijk luidende klanken , zonder geest en zonder waarheid : ja , in plaats van de zwarigheid op te losfen, ontdekt dezelve, in tegendeel , eenen dubbelen , valfchen , vuilen en Hinkenden grond van ontelbaare hunner misvattingen; als uit de volgende handgrijpelijkfte bewijSSgn, tot laurierkrans der waarheid, zal blijken. ■ Indien onze goede, werken verdienstelijk zjjo, uit  R O M: VI. vs. 23. 89 kragt van een zeker beding of verbond , dan daat immers het Werk-Verbond nog: maar daat dïc nog; dan is Paulus immers een leugenaar ; overmits hij leeraart , dat door eenen mensch de zonde in dé wereld is gekomen ; dat allen in dien eenen gezondigi hebben; en dat wij geroepen, gerechtvaardigt, gezaiigt en verheerlijkt worden , niet uit onze werken, maar om niets , uit Gods genade , door het geloof, het welk de eerde en Moeder-Genade is: jaa ! dan heeft de Zaligmaker zelve zijne Apostelen fchandelijk bedroogen, als hij tot hen zeide : wanneer gij dit alles zult gedaan hebben, zoo zegt," wij zijn onnuttige dienstknegten. En indien onze goede werken vcrdienstlijk zijn, uit kragt van hunne inwendige waardij; dan moeten dezelve immers vrijwillig , volmaakt en van eene meer dan oneindige waarde zijn. Ik zeg : van eene meer dan oneindige waarde : want, alwas het ook, dat onze goede werken, die toch allen zeer gebrekkelijk en onvolmaakt zijn, van eene oneindige waardij waaren, (: het geen egteronmoogelijk is, omdat het eindige niet vatbaar is voor het onëindige:) dan zouden wij immers daar door evenwel niets verdienen ; om dat wij al verpligt zijn , eene onëindige fchuld, met onëindige verdiensten te betaalen, wegens de Erfzonde alleen : en waar blijven nu alle onze dadelijke en perfoneele zonden? Daar wij doch allen , met grootere reden dan Paulus, moeten zeggen: „het goed, dat wij willen, doen wij niet; „maar het kwaad, dat wij niet willen, dat doen wij". O Gij allen , die maar eenigzins op uwe werken fteunt! erkent, och! erkent doch eens en beleidt; - dat alle uwe werken melaatsch zijn; e; dat gij niet eens uwen pligt kunt waarneemen ; s dat gij niets „andersj dan tijdelijke en eeuwig wee en vloek, F $ jara-  9o $dc L E E R R E D E N, over jammer en ellende, dood en helle, verdient; gen* dat gij dus alleen door genade behouden kunt worden ; want het eeuwige leeven is de genade gifte Gods , dat is genade voor genade , ja zelfs , het doelwit en einde , de vrugt en volmaaktheid , de loon en kroon, van het gantfche Genadewerk. Paulus zegt en beweert dan billijk van het eeuwige leeven , dat het is , de genade gifte Gods: maar, dewijl God, behoudens zijne onëindige waarheid, heiligheid en wraakvorderende gerechtigheid, den zondaar niet wil, noch kan genadig zijn ; dan alleen van wegen deszelfs Verbonds-Borg en Middelaar zoo voegt de Apostel'er bij: door Jefus Christus. Om dat deze , de lang beloofde Mesfias , de gezalfde des Heeren, ja de Heere onze Gerechtigheid zelve zijnde , de eenigfte verdienende oorzaak is, niet alleen van vergeving der zonden, maar ook van 'mededeeling des eeuwigen leevens. Het geen Paulus uitdrukkelijk leeraart, in zijnen brief aan de Hebreën, het V. Cap: het 9. vs. alwaar hij van Christus, als den Verbonds■ Borg en Middelaar , de volgende opmerkens-waardigfie woorden 'opgeeft: „Hij geheiligt zijnde, is alleen, die hem „gehoorzaam zijn , een oorzaak der eeuwige zalig„ heid geworden". En dat , zonder twijffel , uit kragt van het genade verbond , dat de Vader met zondaars , in , wegens , en door den Zoon , van eeuwigheid had voorgenomen op te rigten. Het geen de Apostel bedoelt, wanneer hij , in zijnen 'brief aan de Romijnen , het V. Cap, het ade lid van het 18de vs* het genade-werk aldus uitdrukt: „door eene „Rechtvaardigheid , komt de Gena„ de, over allen , tót Rechtvaardigmaking des leew vens".  R O M: VI. os. 23. 91 Namelijk; de Vader eischt wraak; de zondaar bidt om genade ; en de Zoon , daar tusfchen komende, voldoet aan den Vader voor den zondaar; verzoent den Vader met den zondaar; en alzoo brengt hij de 'genade , van den verzoenden Vader, over den Uitverkorenen al-biddenden zondaar. En dus is de mededeeling van het eeuwige leeven , eene daad van genade , ten op/igte van den gelukkigen mensch, du het zelfde ontvangt; en tegelijk eene daad van gercch ighfeid , ten opzigte van Jefus Christus, die het zelfde verdient heefr, en allen, die in Hem geloven, fchenkt en toepast. Maar , op dat niemand zig valfcheli,k zoude verbeelden , dat de Apostel Christus tot eenen dienaar der zonden ftelle , zoo doet hij 'er nog toe : onzen Heere. Hij noemt hem Heere, welke goddelijke benaaming , in zeer veele fchriftuurplaatzen aan Christus gegeven , Hem waarlijk met allen klem en nadruk toekomt : zoo van wegen zijne vollfrekte heerfchappij over alle fchepzelen ; als van wegen zijn bijzonder genadebeftier der gelovigen. Het welk Hij over hen heeft; - uit kragt van derzelver eeuwige geeving, aan Hem van den Vader gedaan; = uit kragt van derzelvcr verlosfing , door zijn eigen bloed; = en uit kragt zijner overwinning van alle derzelver vijanden , wereld en begeerlijkheid, duivel en dood, graf en helle. Welk genadebeltier van Christus, de g.lovigen ook met hartelijke dankzegging erkennende , hen vrijwillig en met blijdfchap , aan Christus , niet alleen als hunnen Leeraar en Priester , maar te gelijk als hunnen Koning en Heere , onderwerpt en overgeeft Ten aanzien van welke gelukkige onderwerping en overgeving der geloovigen , aan Christus ,. als hun-  92 ' $&& LEERREDEN, over hunnen Koning en Heere, Paulus, die zeker tot het getal der gelovigen behoorde , zig zeiven als zoodaanig eenen belchouwende, Christus noemt, onzen Heer. Als zeide hij, in aller gelovigen naam : door den ïleere Jefus Christus; wiens dienaaren wij zijn; aan wiens geboden wij tragten te. gehoorzaamen ; onder wiens jok , bellier en befcherming wij veilig wandelen ; aan wien wij gantfchelijk inwilligen , dat hij, met eene geedelijke magt , over onze arglistige en wederfpannige harten gebiede en heerfche ; welken wij in onze harten inneemen , als dien iterken en liefderijken Immanuël; - die magtig en gewillig is, om onze ontaarde gemoederen en genegenheeden te betoomen, te buigen , te veranderen : = die magtig en gewillig is , om alle onze geestelijke vijanden te overweldigen, te ontwapenen, te verdaan: £ die magtig en gewillig is, om alk onze zondebanden te verzwakken, te verbreeken, te vernielen; en alzoo onze overblijvende vijandfchap tegen hem , die wij nog , wegens de overblijffelen der zonde , in ons gewaar worden, uit onze zielen uit te roeijen, en te verbannen, door zijnen geest. Als zijnde daar toe Koning gedek in genade over ons; om alle vreemde heeren in ons te beoorlogen, te bedwingen, te dooden; en om, als de al-overmagtigende Vorst des vreedes en der eere , hem zeiven onze harten toe te wijden , te onderwerpen , te heiligen, te zaligen. En dus toont Paulus, op eene voortreffelijke wijze, hoe het eeuwige leven, uit enkele genade, en Tiogtans aan die alleen word gegeeven, welke Jefus Christus, als hunnen Koning en Heere, Leeraar en Priester, Middelaar, Verlosfer en Zaligmaker, met het harte erkennen, met den mond belijden, en met de  R O M: VI. vs. 23. 93 de daad eerbiedigen en verheerlijken ; zeggende: de genade gifte Gods is het eeuwige leeven , dour Jefus Christus onzen Heere. TOEPASSING. Dan, waarde en geliefde toehoorderen, uit onzen dus verklaarden en beredeneerden ceksc vloeit van zelfs , aan de eene zijde : - dat elke , ook allerminste zonde, doodelijk, dat is des doodswaardig is , en dus den zondaar aan een driedubbel wee,, vloek en dood fchuldig en onderheevig maakt: s= vervolgens dat de lighaamelijke dood des godloozen, geen gevolg der natuur, maar een loon of wel verdiende ftraf der zonde is : want de bezolding der zonden is de dood : B en eindelijk , dat het lighaamelijk fterven des geloovigen , nog een gevolg der natuur, nog een verdervend kwaad of ftraf, maar een gevolg is van de overgeblevene lighaams verdorvenheid : welk gevolg hem wel van de zonde overtuigt, maar tellens zijne zonde eindigt, en hem den weg opent, tot het waare Kanaiin daar boven. Trouwens, de bezolding der zonde is de dood; maar de genade gifte Gods is het eeuwige leeven. Aan de andere zijde volgt 'er uit: - dat onze goede werken , nog uit beding , nog uit inwendige waarifigïïeïd , verdienstig zijn voor God : ~ dat Christus dus alleen , door zijne zoo daadelijke als lijdelijke gehoorzaamheid, de verdienende oorzaak is van het eeuwig leeven : ~ dat dit gelukzalig leeven egter aan niemand gegeven word , het zij dan, dat hij jcfus Christus , niet alleen , als Propheet en Priester aanwijze , met de hand des geloofs ; maar ook, als zijnen Koning en Heere, kenne, erkenne, eerbiedige, verheeriijke: 5 en eindelijk, dat'er een oneindig verfchil is tusfehqn des rechtvaardigen e» des  94 5* LEERREDEN, over des onrechtvaardigen uitgang uit deze wereld , uit dit leeven ; want het einde des godloozen is de vervloekte lighaamelijke dood , die een begin is van een eeuwig , maar ongelukzaalig leeven ; het geen hij zelve, door zijne zonden verdient, en met zijn ongeloof en zijne volhardende onboetvaardigheid verzegelt heeft. Daar het einde des oprechten , in tegendeel, is de gewenschfielighaamelijke dood, die een begin is van een eeuwig en gelukzalig leeven, het geen hem Jefus Chrstus heeft verworven : immers, de. bezolding der zonde is de dood ; maar de genade gifte Gods is het eeuwige leeven , door Jefus Christus, onzen Heere. Och! of de ongelukkige dienstknegten der zonde, dit hun aandaand lotgeval , tans met ernst overdagten ! Dan zoude eerlang des Satans Rijk vervallen , en het Rijk van Christus aanwasfen , groeijen en bloeijen. Maar, helaas! des Satans Rijk neemt nog dagelijks , zelfs onder ons hervormde Christenen , toe. Immers , in de tenten van den Vorst der duisternis rust en ïlaap gij allen : - die gij u zeiven , zonder de minde worsteling, aan de zonde onderwerpt en overgeeft-, •= Onder den dandaart van den Hellevorst Itrijdt en oorlogd gij allen, die gij , wel fom^ tijds met het verdand tegen het onverdand , uit eigenliefde ; maar nimmermeer, met den geest tegen het vleesch , uit liefde van God en Christus ; uit liefde van goed cn waar,~ recht en billijk , naasten en vijand , wordelt. £ Vaandraagers van. den Vorst der helle zijt gij allen , die gij , zonder fchaamte, voor God en menfchen zulke zonden pleegt, die ik mij fchaam te noemen, g Voorfpraken van den Satan zijt gij allen , die gij voor uwe of anderer zonden pleit, in dezelve roemt, of u daar in verblijdt. En  R O M: VI. vi. 23. ^5 • En wat naam zal ik u geven , gij geveinsden, - die gij- onder den mantel van heiligheid , niets minder bemindt , dan God en uwen naasten , en niets meerder beoogt, dan uw eigen ik : xa die gij onder den i'chijn van Godzaligheid , uwen broeder verongelijkt , uwen broeder veroordeelt , lastert, fchimpt , fchelt en bedroeft : = die gij u zeiven hoogagt , u zeiven anderen voortrekt, u zeiven prijst, en anderen veragt: j= die gij geen kwaad van anderen , en geen goed van u zeiven kunt verzwijgen : U die alle moete te werk legt , ja hemel en earde beweegt, om maar vroom te heeten,. en door dien weg groot te worden onder de menfchen , en dus op de golven eener woedende zee van angtsvallige bekommeringen drijft, en , indien gij niet oprechter wordt, zoo lang zult blijven dobberen , toe dat gij eindelijk, in derzelver onpeilbaaren afgrond, vóór eeuwig, verzinken, voor alle (lervelingen verdwijnen , en in dien zelfden ongelukkigtlen oogenblik , bij alle bedriegelijke Pharizeën , voor uwen Heere , den Vader des bedrogs , in de Helle verfchijnen zult. O ongelukkige dienstknegten der zonde ! o blinde zelf bedriegers! o rampzalige krijgs-knegten van den Vorst der duisternis ! in wiens diénst gij waarlijk meerder moeite voor de Helle befteedt, dan anderen voor de Kroon des leevens doorftaan ; gij zije de dwaadfte en cllendigfie van alle ltervelingen : gij zult geenen loon voor al uw werk ontvangen; wanc ?er ltaat gefchreven, in het boek genaamt de Spreuken Salomons, het 24Cap: het 20 vs.: „de kwaade „zal geene belooning hebben". Maar, Wat zeg ik ! ja, wel zult gij eene, maar fchrikkelijke belooning hebben. De dood, de eeuwige dood zal uw loon zijn. Niet de vernietiging, niet de ftraf van  96 $ds LEERREDEN, wer van verlies alleen, dat gij te vergeefs hoopt; maaf ook de ftraf des gevoels : te weten, gij zult uit uw fterfbed nederilorten in de Helle \ aldaar zult gij Gods rechtvaardigden toorn eeuwiglijk gevoelen: aldaar zal uwe onuitblusfchelijke dorst tot de fchepzelen, met geheele beeken van de allernaarfte dranken , wel belet en geftraft , maar nimmermeer gelescht worden : aldaar zult gij , met alle de Duivelen , door waare, fchoon tans voor ons onbegrijpelijke, en dus ook onuitfpreekelijke vlammen, gepeynigt, maar nimmermeer ver-teert worden. En, dan zult gij zekerlijk, maar te laat, erkennen ; - wie Jefus Christus is : t= en wien gij , in Hem en de zijnen, gefmaat , veragt en verworpe» hebt: 5 dan zult gij zekerlijk, maar te laat, erkenken ; hoe waar en zeeker , des Heeren bedreigingen zijn. Want, - dan zult gij , die tans zoo ongeloovig en ongevoelig zijt , het van Christus , door zijne Propheeten en Apostelen , gewoone en buiten gewoone dienstknegten, aan u lieden, zoo menigmaal gedreigde wee , vloek en dood , in alle zijne volheid bevinden, a Dan zult gij , die tans zoo ongeloovig en ongevoelig zijt, van weedom huilende en brullende, uit die allernaarften ongelukkigifè- ondervinding , moeten uitroepen: wee! wee! cns vervloekten! De eeuwige dood is over ons! Wijvergaan van fmarte ! Och! of wij maar vergongen ; maar, helaas ! Wij hebben den geestelijken dood niet geitgt; en daarom zijn wij, door eenen vervloekten tijdelijken dood in dit gruwelijkst en grouwzaamst gevangenhuis, in de fchrikkelijkfte woonplaats der duivelen, voor eeuwig geftort; voor eeuwig van onzen Schepper en Onderhouder yeriloten ; voor eeuwig van Christus en alle de fchepfelen , ja van ons zeiven,  R O M: VI: W. *3- 9? veroordeelt, gehaat , verfoeid , vervloekt. •, och Waren wij maar nooit geweest ! en zulleh thans1, van die vaifche en vervloekte Heeren, welken wij verkloekten , zoo treuwlijk gedient hebben, eeuwigüjk gepcinigt , gekwek en verfcheurt worden. O VèrTchrikkelijke wooning ! o ontfaggelijk gezelfc^ao! o ortdoórftaanbfere pijnen ! o eihdelooïe eeuwigheid ! Nu, nu zien wij, dat de bezolding der zonde de dood is. Och ! mogt deze fchrik des Heeren de dienstknegtender zonde eens treffen, en een gezegent middel hunner waare bekeeringe bevou ien worden. En , verlangt gij daar na? Staat gij waarlijk hier om verlcegen? Gij arme, tans nedergeflagene, zondaren en zondaresfen ! O ! zoo vlugt tot Christus; biedt u zeiven hem aan ; gelooft dat hij alleen u helpen kan , wil en zal ; gelooft , dat hij de rantfocn al beeft betaalt , voor u als gevangenen der Zonde en der helle: neemt Hem aan tot uwen Leeraar Priester en Koning: Maar, denkt doch niet twee heeren te gelijk te dienen : verlaat dus den fchaad- en fchandelijken zonde-d:enst ; want indien gij het einde wilt , zoo moet gij ook de middelen bezigen. Doet het dan nog heeden ; want morgen zal 't moogchjk te laat zijti: doet het zonder uititel, ware gij weet niet, of gij nog wel ooit de flem des Heeren zult hooren : doet het aanhoudend ; want die volharden zal ten einde toe, die zal zalig worden. Leunt doch niet op de bekeering van den moordenaar aan het Kruis : want dit is het eenigst , en flegts een waarfchijnlijk voorbeeld van zulk eene laate en waare bekeeringe: daar is 'er één, op dat gij niet vercwijffelt, maar daar is'er ook alleenlijk één, op dat G gij  9§ $de LEERREDEN, ener gij niet uit. vermetelheid zondigt, nog uwe harten verhardt. En waarom zultge 't niet doen , gelief,den ! de dienst der gerechtigheid is immers de waare vrijheid: des Heeren geboden zijn immers bètaamelijk, evenreedig, goed, en liefielijk: en de Heere Jefus beloont immers zijne Dienaaren met het eeuwige leeven; daar de zonde haare Dienstknegten cn Slaven beloont met den eeuwigen dood: trouwens, ■ de bezolding der zonde is de dood ; maar de genade gifte Gods is bet eeuwige leeven , door Jefus^Chrisius, onzen Heere. Ach! wat zijt gij dan niet gelukkig, gij die geestelijker wijze leeft, die gij den Heere cn zijne gerechtigheid, fchoon metveeie zwak- en onvolmaaktheid, dient. O! dankt dan Gode en den Hccre Jefus , die de banden van den zondedienst in u verbreekende, aan u eene 'gegronde hoope , tot het eeuwig en gelukzalig leeven, heeft gelchonkcn. Verblijdt u in dot: dienst der gerechtigheid; want, in dezen is dc waare vrijheid; in deze is de grootfte eere; in dezen een onvergelijkelijke fehat van rijkdommen; in dezen is een onuitfprcekelijk vermaak; ja in deezen is hei beeld van den allaiieiligften God. Maar, beklaagt, betreurt en beweent tegelijk de rampzaligheid van de dienstknegten der zonde: hebt medelijden zelfs met de fnoodfie zondaren en zondaresfen: zoekt hen uit hunnen jammer- en ellenden ftaat uit te trekken; zoo door uw voorbeeld, met heilig, vergenoegt en vroolijk voort te gaan op den weg der Godzaligheid ; als door uwe wijze en befcheidene vermaaningen: en vooral, ftort uwe harten , in het gebed , voor hunne bekeering uit tot God, dié alleen hen kan bekeeren. Laat Christus ulieden dierbaar zijn ; laat hem in uwe  R O M: VI: w. 23; 9? uwe harten , door een dagelijkfch en leevendig geloof, als de éénigde oorzaak van geheel uw heil, woonen. Zijt Hem, uit den grond van uw harte, altoos en in alles , gehoorzaam ; en tragt dus alle , ook de allerminde zonden , te vermeiden : om dat gij van den Vader van eeuwigheid aan hem gegeeven zijt; om dat gij van hem door zijn vlekkeloos bloed verlost , en dus duur gekogt zijt j om dat gij van hein uit den dienst des Satans en der zonde geroepen en vrij-gemaakt zijt , en om dat hij wel de beste en en grootde , maar teffens de heiligde en rechtvaardigde Heere is. En'zoo zal uw einde , niet de dood, maar het eeuwige leeven zijn. . Zekerlijk zult gij derven: maar in het midden des doods zult gij leeven ; want gij zult uit dit oogenblikkelijk en jammervolle leeven in eene bedendig juichende eeuwigheid overgaan. En hier van kunt gij ook verzekert zijn; want de Heer , die het u belooft heeft, is almagtig en getrouw in [zijne beloften. Ach! weest dog niet zoo verlegen en moedeloos, geliefden ! het zal u gegeeven worden , niettegenitaande uwe veelvuldige zwakheden en dagelijkfche zonden ; want het is de genadegifte Gods. Het zaf u gegeeven worden , niettegendaande , dat alle uwe , zelfs beste werken gebrekkelijk zijn ; want God zal het u geeven, niet wegens uwe goede werken , maar wegens of door Jezus Christus. Het zal u gegeeven worden , ' niettegendaande . alle woede van den Satan , alle drikken der wereld , en alle ' aanlokkende verleidingen van het vleefch ; wam Jezu,s Christus is uw Koning en Heere: immers, bei eeuwige leeven is enz. O ! hoe welgelukzalig zijt gij, g*j dienaaren e'n G 2 die-  ioo 5de LEERREDE over Dienaaresfen van deezen Heere : de geheele wereld kan des wereldlings harte niet voldoen ; maar dit eeuwig leeven zal alle uwe begeerten vervullen, en uw harten vérzadigen: de vreeze om het leeven, dat de wereldling bezit, te verliezen , vermindert zijne vreugde en lloort zijne rust; maar uw leeven, uwe ruste , uwe vreugde , uwe heiligheid, uwe eere en heerlijkheid zullen ftooreloos zijn, en vast liaan in alle eeuwigheid: Amen. Sluiten we den Godsdienil al- dankende en biddende , op de volgende wijze : NAGEBED, Wij danken U hartelijk, Heere ! voor alle weldaden en genade , waarmede gij ons onwaardigen ooit hebt begunstigt: - voor de genadige verlosfing uit den jammerlijken dienst des Satans , des Bijgeloof s, en der Afgoderij; t= voor de goedgunfige overbrenging van ons tot het licht der waarheid, tot de kennis van Uw heilrijk Evangelie : £ en voor alle Uwe ongehoude voorzorge , beftiering en onderfeuning, aan ons, ook in deze uure, gefcbonken. Mogt bet U maar behaagen , Heere ! ons ook voortaan wel te doen , te geleiden , te befchermen, en te regeeren, door Uwen Heiligen Geest : mogt het U behaagen, ons vleescb met alle zijne wellusten daagelijks meer en meer te dooden ; ons te vernieuwen tot een beter leeven ; en zoo in ons voort tê brengen waare vrugten des geloofs. O! dan zoude Uw naam, Uw groote naam ! zeekerlijk van ons betaamelijker gelooft en geprezen morfi  R O M: VI. vs. 23. ioi worden: dan zouden wij met eene vuurige begeerte, alle vergankkelijke dingen veraglende, alleen na de Hemelfche goederen, gedenken, omzien, verlangen: en zouden dus ook beter in ftaat zijn, om voor ons en anderen te mogen bidden. Edoch Heere ! dewijl gij ons hebt bevolen te bidden , en wel, niet alleen voor ons, maar voor alle mefchen: zoo bidden wij U ootmoedig: - zegent de verkondiging van het Heilig Evangelie: ~ doet het overal verkondigt en aangenomen worden ; pp dat de gantfche wereld met Uwe Zaligmakende kennis vervult, de onwetende geleert, de godlooze bekeert, de zwakke gejlerkt, de fterke bevestigt, en van allen Uw bêilige naam, met bart, mond en daad groot gemaakt worde. Ach zend docb , tot dit einde , getrouwe en bekwaame dienaren in uwen oogst uit: roeit in tegendeel uit alle valfcbe Leeraars , grijpende IVolven, en Huurlingen; die, niet Christus , maar hen zeiven Prediken ; die niet Uwe , maar hunne eigene eere zoeken; en nog hunne, nog der armen menfchen zaligheid, maar ijdelen prijs der menfchen, ja geld en goed bedoelen : en toont zt'O , dat gij zelve bet Opperhoofd van alle de waare Christelijke gemeenten zijt. Het land van onze inwooning zij U in gunste aanbevolen : 0 Heere ! verlaat docb onze Overbeeden niet , in deze duif ere dagen : in deze dagen van Oorlogen: maar in tegendeel, verdubbelt den zegen, dien Gij bun zoo langen tijd hebt gefchonken. W".est goedgunstig met allen, die over ons gefteld zijn , in Staats , Stadhouderlijk, Stads cn Dorps bef Ier; zegent hen en alle hunne onder daanen, met allerlij zegeningen en weldadigheeden: maar inzonderheid , doet den gce>t van waare boetvaardigheid over ons allen komen, om uwes geliefdon Zonns wille: Onze Vader enz. 2 ES-  C I02 ) ZESDE LEERREDEN, OVER. JES: LXI: vs. 8. Lid 3, VOORAFSPRAAK. in het XIX. Cap. het 30 vs. Even als riep de Goddelijke Heiland zijnen heraelfchen Vader toe, met deeze of dergelijke woorden: „o Vader! het werk der verlosfing, het welk gij mij opgelegt , en ik alwillens aangenomen had , is thans bijna ten einde gebragt , is thans bijna ,*, volvoert. Immers , gij eifcht van den overtree„ ders uwer heilige wet eene volmaakte gehoorzaam-' ,, heid ; en ziet, ik ben voor de geenen die gij mij, ,«gegeeven hebt , gehoorzaam tot in den dood des „kruices. Gij vordert van de overtreederen en „fchenderen uwer heilige wet, dat zij den tijde„lijken en eeuwigen dood derven zullen ; en ziet, „ ik znlzoo, zoo, voor de geenen die gij mijgegee„ven hebt, derven, ik zal zoo, zoo, mijnen geest n hen in uwe handen beveelen , ik zal zoo „ deze Et is volbragt , riep de Goddelijke Verbondsborg al dervende uit aan het Kruis , als wij leezen bij johannes, H  JES: LXI. w. 3. Lid 3. 103 deze ftraffe voor hen doorftaan. ö Vader ! geef ','hun dus, uit kragt van het eeuwig verbond des "vreedes, om mijnentwille , genade voor de wet, "en het leven voor den dood: neem hen wederom ','aan tot uwe vrienden en kinderen; want het werk " hunner verlosfing is bijna volbragt". Dan , toehoorderen .' over de troostrijke belofte dezer zalige verwisfeling der wet in de genade , en des doods in het leven, aan de uitverkorene zondaren gedaan , hebben wij voorgenomen, ons zeiven en u lieden, in deze uure , Godsdienstiglijk te onderhouden. Maar, geliefden ! zal dit behoorlijk en heilzaam gefchieden , dan moeten fpreker en hoorders, daar toe , door Christus geest gefchikt en bekwaam gemaakt worden. Wel aan dan, aandagtigen ! wenden wij ons aanftonds troonwaarts; (tellen wij ons aannonds , eerbiedig; en gelovig, voor den troon der genade , en roepen wij den alvermoogenden Verbond-borg, om zijne genadige en kragtdadige hulpe , beftieiing en onderileuning aan, op de volgende wijze: VOORGEBED, Goddelijke, akermoogende, goederticrene en al „ de waarheid zal zijn". Zegen enz. Tekst  Tekst, JES: LXI. vs. 8. Lid 3. Ik zal geven , dat bun werk in der waarbeid zal zijn. ,, T~W'Onder mij kont gij niets doen", zegt de Hei£j land tot de zijnen, bij Johannes, in het XV. Cap. het einde van het 5de vs. Met welke woorden de algenoegzaame Verlosfer, de zijnen vermaant en leeraart, - dat zij hun heil en zaligheid nimmer bij hen zeiven moesten zoeken: -dat zij nimmer op eigen werk en verdienften, op eigen wijsheid en verftand, op eigen deugd en heiligheid, op eigen kragt en vermogen moesten fteunen: E dat zij alles van hem alleen , door enkele? en genadige toerekening des Vaders , hebben en verkrijgen moesten: S dat zij, zonder zijnen geest, geesteloos ; zonder zijne wijsheid dwaas ; zonder zijne heiligheid godloos; zonder zijne rechtvaardigheid onrechtvaardig; zonder zijne verdiensten doemwaardig ; zonder zijnen invloed onmagtig en onwillig zijn tot alle ware goed: p_ en dat hij dus in hem leven en werken moeste , ja wilde en zoude : volgens zijne eigene belofte aan hun gedaan in deze onze tekstwoorden: ik zal geven, dat enz. Immers , in ons tekstkapittel , leeraart de daarin fpreekende Mesfias, dat hij gezalft zij, waar toe hij gezalft zij, en wat groote en heerlijke weldaden hij nog aan de Kerke bewijzen zal , in de vier eerfte veerzen. Vervolgens fpreekt hij van de roeping der Heidenen, in het 5de , van de weldaden die de Vader den zijnen bewijzen zal, in het 6de, en van de vreugde der Kerke, inhetjde. Waarop hij eindelijk de reden dezer vreugde laat volgen in ons tekstvers, maar G 5 fctf  iotf 6de LEERREDEN, over inzonderheid in onze tekstwoorden , zeggende : ik zal geven, dat enz. h Eene belofte , geliefden ! die aller gelovigen bekommering matigen moet. II. O mogt het den Heere behaagen , deze dierbaarc belofte, in ons allen te vervullen! Amen! „Onze tekst verdeelt zich zeiven , in twee voornaame deelen: namelijk, in de belofte, ik zal geven: en de beloofde zaak, dat hun werk in der waarheid zal zijn. Ifte. Deel. Ik, de Perfoon, die hier al fpreekende en beloovende ingevoert word van en door den Profeet , is baarblijkelijk niemand anders, dan de beloofde Mesfias , de groote Koning der Kerke , de fterke Vorst des vredes en der eere, de liefderijke Immanuël, de gezalfde des Heeren , de Heere onze gerechtigheid, de godlijke Verbondsborg, de eenige Middelaar tusfchen God en menfchen, de eenigfte Verlosfer, Zaligmaker en Voorfpraak der zondaren: met één woord , de fpreeker en belover in onzen tekst, kan bij mogelijkheid niemand anders zijn, dan, - Marias wonderkind en Gods eeniggeboren Zoon, Christus Jefus. Want wie anders , dan deze Godmensch , konde ooit met waarheid van zig zeiven getuigen en zeggen : de geest des Heeren, Heeren is op mij ? gelijk de fpreeker en belover in onzen tekst, van zig zeiven getuigt, en zegt in het ifte vs. van ons tekstkapittel : c= en wie anders, dan deze Godmensen , zoude wel, aan ellendige zondaaren geven konnen , dat hun werk in de waarheid zoude zijn ? het geen de fpreeker belooft in onzen tekst. Het is dan Christus Jefus zelf, die hier zegt: ik zal geven: dat is, ik zal al het geen zij niet kunïien, en egter moesten doen, voor hun volvoeren en uitwer»  JES: LXI: vs. 8. Lid 3. 107 werken: ik zal voor hun de wet volmaakt onderhouden , en zoo voor hunne ongehoorzaamheid eene volmaakte gehoorzaamheid aan den ontëerden, en vertoornden Vader opbrengen : ik zal voor hun aan mijns Vaders wraakvorderende gerechtigheid volkomenlijk voldoen, en zoo de verdiende en gedreigde ftraf, wee, vloek en dood, voor hun doorftaan: ik zal hen bedekken met den mantel mijner gerechtigheid , en zoo zullen zij wederom voor mijnen Vader verfchijnen mogen : ik zal hen wasfchen in mijn eigen bloed , en zoo zullen zij wederom van mijnen Vader geliefd en bemind worden : kort om , ik zal hun mijnen geest,.genade, verdienden, hulp en onderdeuning in alles en altoos verkenen; ik zal zelve in hun leven en werken: ,,ik ben met u alle de „dagen, tot de voleinding der wereld", zegt hij tot de zijnen , en verklaart dus zigzelven , bij Matth: in het III. Cap: het a8de vs. , waar uit dan duidelijk volgt, dat het werk, waar van de Heiland hier gewaagt, eene van Christus verdiende, en aan den zondaar gefchonkene gifte en gave zij: immers, ,, de genade gifte Gods is het eeuwige leven , door „Jefus Christus onzen Heere", volgens getuigenis van Paulus het is eene gifte; want de mensch is van natuure onweecend, onwillig, en onmagtig tot alle goede werken. De mensch is van natuure onweetende omtrent alle goede werken ; want de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des geestesGods zijn , wanc zij zijn hem dwaasheid , en hij kanze niet verdaan, om datze geestelijk onderfcheiden worden: „is we„derom het onbedriegelijke getuigenis des Apostels". De mensch is van natuure onwillig tot alle goede werken; want het is God, die het willen en het werken geeft; gelijk de Apostel al wederom getuige". De  10S 6de LEERREDE N, over De mensch is van natuure onmagtig tot alle *oede werken ; want zonder Christus kan hij niets goeds doen: „zonder mij kontgij niets doen": zeide Christus tot de zijnen. De Godlijke Verbondsborg zcet met ik kan, ik wil, maar hij zegt met opzet, „ik zal geven" - om zoo te kennen te geven, dat zijne dierbaare belofte, niet voorwaardelijk , maarzeker en vast zij: n om zoo te kennen te geven, dat zijne troostrijke belofte nog van 's menfche voorgezien geloot, nog van deszelfs voorgeziene goede werken nog van zijne voorgeziene volharding in het goede, athangehjk zij : S en eindelijk om zoo Godsbondgenoten van allen twijffel omtrent deze belofte , en dus ook ontrent hunne eeuwige behoudenis, te ontheffen en te bevrijden. En daarom mogen ja moeten alle bondgenoten des Heeren beftendig hunne wijdelingen tegen gaan , mee deze en dergelijke gronden : die het ons belooft heeft is immers de overwinninge Israëls , hij liegt immers niet, hij is immers geen mensch, dat hem iets berouwen zoude, en zijne belofte is immers zeker en vast , hij zegt immers zonder eenig beding : ik zal geven. Wat? II. Deel. Dat hun werk in de waarheid zal zijn. Het voegwoord, dat, beteekend dan hier het onaffcheidehjk verband , het welk tusfehen deze belofte en derzelver voorwerp of beloofde zaake ftand grijpt • daar de bepaalende voornaam , hun, ons hier doet denken aan Gods volk, bondgenoten, en kinderen: welken een zeker werk toegekent word : dat hun werk enz. En welk is nu het werk van Godsbondgenoten? Het werk van Gods bondgenoten is niets anders, toch ! dan de oelfening des geloofs, der hoope , der hefde , der lijdzaamheid , der godzaaligheid, des vreedes, des gebeds en der vreeze Gods: fel  JES: LXI: V9. 8. Lid 3. 105 immers dit weck gebied de Heere den zijnen , in Petrus tweede brief, het Ifte Cap: het 5de, 6de en 7de vs. met deze woorden: „doet bij uw geloof deugd, „bij de deugd kennisfe , bij de kennufe lijdzaam,,heid, bij de lijdzaamheid godzaligheid, bij de „godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde tot allen". Zeekerlijk moet een Christen werkzaam zijn voor God : - werkzaam in het lezen , hooren en overweegen van Gods heilig en hartveranderende woord : - werkzaam in geestelijke onderhandelingen mei God en den naasten : = werkzaam , om te verkondigen de deugden Gods , die hen geroepen heeft uit de duifternisfe tot zijn wonderbaar licht, zegt Petrus: met één woord , een Christen moet werkzaam bevonden worden, om zich zeiven, en den Heere meer en meer te leeren kennen; om zich zeiven meer en meer af te fterven en den Heere meer en meer te leven ; en om alles te doen , wat zijn geestelijk en tijdelijk beroep vordert, en zijne handen vinden te doen. Maar , geliefden ! laat doch dit werk u niet affchrikken; want het is een allernuttigst, allerbetaamelijkst , allerheerlijkst, en allervermaakelijkfr, werk. 1. Het is een allernuttigft werk , 'om dat het de belofte van dit en van het toekomende Ievea heeft. %. Het is een allerbetaamelijkft werk; om dat het Gode toekomt, dat men Hem met ziel en lighaam diene. 3. Het is een allerheerlijkft werk ; om dat 'er niets heerlijker zijn kan, dan den Heere der Heeren, den Koning der Koningen te dienen , en zoo beftendig nabij hun te zijn. 4 Hoi  tió 6de LEERREDEN, over 4. Het is eindelijk een allervermaakelijkft werk ; om dat 'er niets vermaakelijker zijn kan , dan onder Gods fchild en mogenheid beftendig te oorloogen en altoos te overwinnen , ja verzekert te zijn van nimmer te zullen verliezen : mits dat het werk in de waarheid is. Maar, wat werk is in de waarheid? - dat werk is in de waarheid , het welk ernfliglijk , en oprechtelijk , zonder bedrog en geveindsheid gedaan word; ,,dient den Heere (zegt Jefaia in het t^fte) „dient den Heere in uw harte , en in de waarheid, „zonder bedrog", e Dat werk is in de waarheid, het welk uit een waar en oprecht beginzel, op eene waare en oprechte wijze , en tot een waar en oprecht einde gedaan word. En, - dat werk word uit een waar9 goed en oprecht beginzel gedaan , het welk voortkomt uit het geloof; want, al wat uit het geloof niet is, dat is zonde, zegt Paulus Rom: 14. = Dat werk word op eene goede , waare en oprechte wijze gedaan, het welk recht van harte gaat ; „ God dien ik diene „in den geest"., zegt wederom Paulus , Róm: 1. B Dat werk word eindelijk tot een goed, waar, en oprecht einde gedaan , het welk ter eere "Gods uitgevoerd word : „het zij dat gij eet , het zij dat gij „ drinkt, het zij dat gij iets anders doet , döet het „alles ter eere Gods", gebied ons' de Heere door Paulus, t. Kor. 10. En dienvolgens kan de waarheid , waar van hier gewaagt word ', in den grond niets anders , dan de Godlijke Verbondsborg zelf zijn; om dat men zonder en buiten Christus niets goeds kan doen voor God: immers de Heiland noemt zig zeiven de waarheid, bij Johl van zig zelvén getuigende en zeggeu/de : „ik ben de weg, en'de waarheid, en het féè- „ ven,  j£S: LXI: vs. 8. Lid 3. nt J5vcn, niemand komt ton den Vader, dan door mij". 1. Trouwens de Godlijke Verlosfer is in meer dan eenerlij opzichte de waarheid : Christus is de waarheid in opzichte der fchaaduwen en zinnebeelden van het Oude Testament; als die Hem met alle zijne trekken uitgebeeld hebben, en in Hem alleen te eenemaal bewaarheid zijn geworden ; want de wet is door Mozes gegeven , maar de genade en .waarheid is door Christus geworden , gelijk wij lezen bij Joh: in het Me. i. Christus is de waarheid in opzichte der voorzeggingen van den Mesfias, vervat inliet Oude Tes■tament, als die Hem als met levendige verwen afgefchets hebben , en in Hem alleen vervult zijn geworden , op welke vervulling de gekruiste en ftervende Heiland inzonderheid zag, als Hij uitriep: 3, het is volbragt". 3. Christus is eindelijk de waarheid in opzichte van al het geen Hij op zig genomen had ,. in het eeuwig verbond des vreedes , der genade en der verlosfinge, het welk Hij met zijn eigen bloed verzegelt heeft aan de zijnen : immers dit had Hij hun belooft in onzen tekst, zeggende: ik zal enz. TOEPASSING. Dan, waarde en geliefde hoorders ! indien enze vcrklaaring , gelijk wij vertrouwen , waarheid is; indien het gezegde., beredeneerde en bewezene, gelijk wijhoopen, waaragtig is; o! wat zijn 'er dan niet veele valfche, fchijn- naam-mond-en bijna Christenen! Wat zijn 'er dan niet veele godlooze huichelaars onder de Christenen te vinden! En verlangt gij nieuwe bewijzen hier van? zoo denkt maar eens aan het vyijd en zijd uitgebreid Babel, aan een ontelbaar getal van ongelukkige Kloosterlingen , aan alle de I - zoo  li* 6de LEERREDEN, over zoogenaamde gewijde Perfonen dier gezindheid* en aan alle onkundige , bijgelovige en afgodifche Rodmschgezinden: en gijzulc bijna zoo veele moirjaangezigten als perfoonen aantreffen : immers aller dezer werk is zonder , buiten , ja tegen Christus; alle deze fteunen en leunen immers op eigen verftand en wijsheid, op eigen deugd en heiligheid, op eigen kragt en vermogen : alle dezen zoeken immers hun heil en zaligheid ten deele bij zig zeiven , en ten deele bij Christus. Denkt verder aan de gezindheeden der Pelagianen, Socinianen , en bijna aller Christenen , die buiten onze hervormde en waare Kerke omzwerven en op eigene vederen drijven: immers aller dezer werk is zonder, buiten, ja veel al tegen Christus. Denkt eindelijk aan het groet getal der geenen onder ons, die noch niets van zelfsverloochening , niets van het overgegeeven van zig aan Christus weeten, ja deze taaie als dweeperij en zot geklap op en aanmerken; en gij zult met mij moeten belijden en zeggen : de huichelaars maken ons het leven lastig ! O! ongelukkige huichelaars! die gij met God durft fpotten , en om her goede liegen. O ongelukkigen ! uw werk is nia ir dè waarheid, want al wat gij doet , doerge buiten en zonder Christus, ja gij meent 'er niets van. 1. Gij bid, zegt gij, om heiligheid, on te wandelen in de wegen Gods. Maar ik zeg u regtoit: gij liegt het, gij wilt dat werk in de waarheid niet doen ; om dat gij het zelve zonder, buiten, ja tegen Christus onderneemt. 2. Gij gaat, zegt gij, tot het Heilig Avondmaal, om gelterkt te mogen worden in het geloof; maar, .ik zeg u ronduit, gij liegt het, gij wilt dat werk in de waarheid niet doen ; om dat gij het zelve zonder, buiten, ja tegen Christus onderneemt. 3- Gij  JES: LXL vs. 8. Lid 3. Hj 3. Gij komt , zegt gij , onder het gehoor van Gods woord , om te verkrijgen de kenmsfc , die naar de Godzaligheid leidende is •, maar ik zeg u, volmondig gi| liegt het , gij wilt dat werk in de waarheid niet doen ; om dat gij het zelve zonder, buiten , ja tegen Christus onderneemt. 4. Gij komt , '/egt gij , bezadigt en zedig onder de oogen der menfchen , om Gods deugden te verkondigen; maar ik zeg u, in uw aanfchijn, gij liegt' het, het is u maar te doen, om den naam van vroom te bekoomen ; het is u maar te doen om van de menfchen gezien te worden: gij wilt dat werk in de waarheid niet doen ; om dat gij het zelve zonder, buiten,, ja tegen Christus onderneemt. O Rampzalige huichelaars! die gij, zonder en buiten Christus, Heilig, Wijs en Godzalig wilt zijn, of fchijnen te zijn: weet doch, dat de Heere bij Mattheusin het XXIlIile Cap. verfcheiden reizcn-uitroept : „ wee u Pharizeën ! wee u Schriftgeleerden! gij Geveinsden ! weet toch, dat de Hemel een walg heeft voor geveinsde menfchen, en "dat de Helle, bijzonder voor geveinsden fchijnt „gebouwt te zijn". O Blinde zelfs-beuricgers ! Wilt toch zoo verkeerdelijk niet meer handelen : laat u toch overtuigen , dat uw werk nog niet in de waarheid zij: zegt toch eens in en bij u zeiven : „ik zal van nu „af aan Gode crnftiglijk en oprechtelijk , zonder „geveinsdheid en bedrog gaan dienen". En 'is dat het voornemen in den Heere van den een of anderen mijner lieve hoordcren? O! zoo bid ik hen , dat hij niet bij het zelve blijve , dat hij zijne ziekte gelukkig ziende, voor God belijde, dat Zijn hart bedriegeli|k en argÜstiglijk, met God, den naastenden zig zeiven gehandeld hebbe: dat hij zich , H • z°o  *ï4 6de LEERREDEN, ever eoo als hij is aan Christus overgeeve , dat hii der* Heere bidde , om hem te willen op en aannemen en zijn werk, in de waarheid, in Christus, te willen doen zijn : en Christus belofte zal in hem bewaarbeid worden , Christus zal geeven , dat zijn werk in de waarheid zal zijn. Maar, gij oprechten onder mijne hoorderen ! verlangt gij te weten, of uw werk wel in de waarheid zij? gaat met mij tot het getuigenis van Christus. 1. Christus getuigt, dat Hij u zal geven, dat uw werk in de waarheid zij ; en gij haat immers de huichelarij? Wel, gelooft dan Christus getuigenis, en past u het zelve vrijmoedig toe. 2. Christus getuigt u , dat Hij u zal geven , dat uw werk in de waarheid zij, en gij bid en fmeekt 'er immers ook dagelijks om voor den troon der genade? Wel gelooft dan Christus getuigenis , en past u het zelve vrijmoedig toe : biddende , dat God daar door verheerlijkt , en gij daar door gezaligd moogt worden. 3. Christus heeft deeze belofte gedaan aan. alle de geenen , die oprecht voor Gods aangezicht wandelen , en gij wandelt immers in oprechtheid voor Gods aangezi.ch.te? Wel, gelooft dan ook, dat deze beloften aan u gedaan zijn. Ach ! twijffeit daar toch niet meer aan ; maar dankt 'er den goeden en getrouwen verbondsborg Christus Jefus, voor : tragt Hem meer en meer te behagen , te dienen , te prijzen te verheerlijken. 1. O! Wat zal dit u troostelijk voorkomen , als gij op uw iterfbed zult liggen , als de dood op uwe lippen , en de klamme zweet in uw aanfchijn gezien zal worden , en gij nergens meer inzien zult , dan alken in de diepte der eeuwigheid: a. Wat  JES: LXI. w. 8. Lid 5. 115 3. Wat zal 't u dog troostelijk voorkomen , met Hiskia , die niet beter wiste , of zijn fterf uur was 'er , ten Hemel te mogen roepen : „ Heere ! gedenkt, dat ik alle de dagen mijns levens oprecht „voor U gewandelt heb". En dus vertroost zult gij zalig nerven , en uit dezen ftaat der onvolmaaktheid overftappen in deo ftaat der volmaaktheid, Amen. E IJ N D E.