TEMPEL-GEZICHT VAN DEN Propheet zacharia, in eentge schriftmaatige verhan" delingen opgehelderd, door J. W. van S L Y P Ei Bedienaar des H. Euangtliums te ZWOLLE. Eerste Deel. Te UTRECHT By ABRAHAM VAN PADDENBURG, Academie - Drukker, 1785.  Uitgegeven na voorgaand onderzoek By da Theoh* gifche Faculteit der Gelderfche Academie te Harderwyk, den 12 September 1785.  O P D R A G T a a n MEVROUWE De Weduwe GALLAS, GEBOOREN GraaviKne van HOGENDORP, MYNE HOOG—GEËERDE SCHOON—MOEDER. HOOG-GEBOOREN VROUWE! J3ic myngefchrift beledigt niemand. Ik behoeve dus naar geen belcherm-vleugelen omtezien, om het voor den lasterenden nyd te beveiligen. In dat opzicht zy en blyve het aan den gekruisten Kerk-Heer (van wien ik het ontvangen hebbe) aanbevolen, lm* 2 mer39  4 O P D R A G T. mers, daar het zulke kundigheden beheln% die Hy zelf door zyn Godlyk hartebloed tot onweêrfpreekbaare en eeuwige waarheden geheiligd heeft, zo ftelle ik my ten vollen geruft, dat zelfs al. het vyandig gewoel der helle zyne vuurige pylen 'er vruchtloos op fpillen zal. Dan, daar het de beminnenswaardigfte waarheden ons voorftelt, van wier innerlyke kennisfe , oprechte geloofsomhelzinge, en Godlyke kracht, de waare trooft in leven en fterven afhangt, zo dacht my, dateene Godgezinde ziel, bezet met lufl: om de waarheid al meer en meer, voor al in die kracht, te kennen, waar in zy haar Godlyk gezag verhoogt, om het hart by voortgang van de onedele ilaverny der zonden vrytemaaken, er de naafte betrekkinge op hadde. De za| ligende waarheden van het innig Chriftendom worden toch van de zulken het mcefte gevoeld, het beste gefchat, het greetigfte ingeademd en het beftendigfee befchouwd als den eenigen regel, waar naar zy voor God zoeken te leven, Hem te lieven en te loven. In  O P D R A G T. 5 Tn dit opzicht had ik wel veilig mynen arbeid mogen toewyden aan des Heer en volk, dat te Zion -woont, de Heiligen, die op aarde zyn, en de Heerlyken, in de welken al Gods luft is. En wel byzonder aan het volk van Chriftus heerfchappy, waar op God van den hemel my, uit hoofde myner kerkbedieninge, eenc nadere betrekking gegeven heeft. Dan, Hoog Geëerde Schoon-Moeder! let ik op myne byzondere betrekkingc tot, en myne daar uit ontftaane verpligtinge van erkentenisfe, aan U, zo vinde ik my door het billyk gevoel van dankbaarheid opgewekt, dit myn gefchrift, ten teken van myne eerbiedige hoogachtinge en erkentenisfe, aanUoptedraagen. ' Hoe, daar het denvrymagtig en Albeheerfcher behaagde, ook mynen evangelie dienffc, al vroeg, na dat ik luttel tyds in deze myne Gcmeinte gearbeid had, aan uw hart te heiligen, om U tot kennisfe en geloofsomhelzinge van de eeuwige waarheden des levens te brengen; daar de kracht der waarheid, toen ik deze verhandelingen hoofdzaakelyk der openbaare vergaderinge * 3 van.  6 O P D R A G T. van het Chriftenvolk voordroeg, in U eenen verderen luft verwekt heeft om onder het zaligend heilgebied van Mesfia, Gods Zoone, te leven,en in zyneborgftriemen genezinge te zoeken; daar de beftellingen van Hem, die de eeuwigheid bewoont, my in eenebyzondere betrekkinge tot U ftelden doormyn Huwelyk met Uwe oudfte Dochter, die my tot eene gewenfchte en dierbaare Echtgenoote heeft mogen worden, waar door ik niet flechts myn lot ten toppunt van eene vergenoegde ruft en vrederyken ftaat mag verhoogd zien, (God doe my binnen den vollen kring myner levensdagen, dezen luft myner oogen aanfchouwen!) maar my diensvolgens ook betrokken mag vinden tot Uw Perzoon,als tot eene tederhartigeMoeder, waar door ik het zo vroegtydig als fmertelyk verlies myner gewenfchte Ouderen, in voorzorgeen liefde, hcrfteld mag zien; hoe, zegge ik, zouden zulke gebeurenisfen, die zo vcele getuigen zyn van Godlyke goedheid over my, waar door myne nauwe betrekkinge tot U voor tyd en eeuwigheid moet tfoojh  O P D R A G X 7 ócorduuren, by my niet in dankbaare erkentenisfe zyn, en bh' ven ? Ja! zo tong dit kloppend hart dezen mynen boezem zal doen zwellen, wil ik5 dat deze myn Bybel-arbeid er U tot een blyvend getuige van verftrekken zal. Vereer dan , Hoog- Geëerde Schoon Moeder» niet flegts dit gefchrift met uwen Naam aan deszelfs voorhoofd, maar ontfang het teffens met een hart, het welk zich verlustigt in de zaligmaakende waarheden, die er in worden aangedrongen. Het zy en blyve U dan ten teken myner hoogfchattinge, en van het dankbaar gevoel van myn hart, dat fteeds het goede voor U, en al de Uwen, by den troon der Godlyke ontfermingen blyft zoeken, toegewydt. God gebruike het als een middel in zyne hand om U al dieper in de waarheden der genade in te leiden , en U te doen voortgaan den liVaaracbtigen te kennen, om Hem üi de nauwfte vereeniginge des geloofs en in uitoeffeninge van waarheid, gerechtigheid en heiligheid, by het bezwyken van uw * 4 vleefch  * OPDR A G T. vleefch en harte, te genieten, als uw Rots^ fteen en Deel in eeuwigheid! Ik blyve met diepen eerbied, HOOG-GEBOOREN VROUWE! Po.og-geÉerde Schoon- Moeder l UW hoog-geboorens Onderdaanigen Dienaar en Zoon. ?. W. van SITPE, Qefchreven te Zwolle den 25 September 178S. VOOR*  VOORREDE, D e ftoffe, dit ik bier den goedgunftigen Le~. zer home aant ebieden, is van het allcriuezcntlykji aanbelang. De ontvouwing van de zelve vertoont ons de grondwaarheden van den Chrijlelyken Godsdienft, waar by de zondaar zynen God ft aan of vallen zal. In het gemeen opent ze ons, in Gods Heflehan» del met Israels gcwyd tempelboofd J'fua , dien heiligen weg, waar in het hooge Opperwezen, volr gens de maatregelen zyner liefde met zondaaren onder beide de Testamenten, verzoend, en zy niet hunnen Richter bevredigd worden. In het byzonder ontdekt ze ons den weg van rechtvaardigheid en genade, waar in God van den hemel gekend •wordt een God te zyn, by wien geen grimmigheid is voor hem, die zyne fterkte aangrypt. Ze fielt ons Gods grooten Zoon, als het gejhichie Lam voor 'swaerelds zvordinge, voor oogen, die in de volheid des tyds is bevonden geworden in de gedaante eens menfehen, om als Jchovaas Knecht en Spruit e , in de verecniginge der Godlylte en Vienfchlyke natuur, tot eenheid des Perfoons, ver* 5 fie'  ia VOORREDE. nederd'tezvorden in den dood des kruices, om daar door te niet te doen den geenen, die het geweld des doods had, ten einde de gevangene kinderen des doods, helen verderf mogten ontrukt worden, endoor Zyne borgtogtelyke lydingen aan Hem mogten hebben een onwankelbaar fteunzel van befiaan in den angft en het gerichte. — Ze wyft ons tefens aan de vyanden van 's zondaars verzoeninge met God, en bet geene hun in den weg flaat om de afgefneden gemeinfchap met het Drieenig Opperwezen wederom herfleld te zien. — Daarenboven baant ze ons dien heiligen weg, waar in Gods uitverkoornen tot de fchuldb et aaiende gerechtigheid van den Godlyken Borg alleen konnen komen. — Ze leen ons dien weg inflaan, waar in voorkomende genade den zondaar overtuigt van zonden, onmagt en. doodlyke ellenden , om zynen veroordeelden (laai voor God met zulk eene droefheid naar God in tezien, die eene onberouwelyke bekeringe tot zaligheid werkt, en hem door de bloedplasfen van den gezegenden Borg heenenleidt tot den troon van gunfiige vryfpraak, op dat hy daar zynen Richter om genade bidde en met Hem in den geloove worflele, tot dat hy met zyne gerechtigheid gezegend worde. Ze leidt ons teffens in den weg van deugd en heiligmaakinge, om dien mei blydfchap en dankzegginge tot God, onder de uitocffeninga van de pligten der Godzaligheid, ontfpruitende ui)  VOORREDE. IX uit een vernieuwd hart, te bewandelen. Ze geeft hem daar op te jlaan en te roemen in de zekere hoope der aanflaande heerlykheid. Nog ineerl ze doet den gekruijlcn Kerk-Koning in zyne fchoonhcid en wyduagcjlrcit Heilgebied aanfchouweu, zo als Hy hier voorkomt verhoogd tezvezen tot eenen Gebieder der volkeren, eneenen Forft der Natiin, die de grenzen van het genaderyk voorfpoedig uitbreidt over het maatloos wereldrond, en Zyn Zion alom den vrede herfield, door het werk zyner handen, tot befebaaming der kerkvyanden, in het harte zyner Heiligen op aarde voorfpoedig te maaken. Be gegronde overdenking, dat er geenen tyd, binnen den nauwen kring onzer levensdagen, betaamlykcr en beter gejleten wordt, dan diei men befleedt in het onderzoek der Godlyke fchriften, is de eenigjle dryfveder by my geweeft, om den dienji van het Evangelie, ter meerdere uitbreiding van het zelve, onder zondaar en tot myne keuze te feilen, en, boven alle waereld- bedieningen van eer en voordeel, te verhoogen. Behaagde het Gode my hier toe te verwaardigen , zo zocht ik my al vroeg van het onnodig gewoel van men/cben meer en meer aftezonderen, ten einde ik mynen dierbaaren tyd, buiten waar ik dien noodig had de in ds bezigheden van myn heilig dienfwerk , mogt heiligen ter ver- kry  12 VOORREDE. kryginge van licht in de diepe geheimen van de heilig fchrift, om het begeerlyke van de zelve daar uit op te aazen, zonder my op eene onedelmoedige wyze aan de reeds gelegde vooronderftellingen en gezegdens van anderen te verjlaaven. Daar ik my in deze gelukkige keuze mogt verblyden, vond ik myne genegenheid opgewekt, ook tot algemeene ftichtinge en nadere aaubindinge van de gronden der rechtzinnige waarheid, ter opbouwinge van Jefus Roningryk, medetewerken. Het geen e een derzv elf prekend ft e Griekfche kerkleeraarxn, toen hy de gelylienisfe van den ryken Man en Lazarus zocht te ontvouwen, zeide: Hoewel veelen voor ons hunne gedachten ontdekt hebben over deze gelykenisfe, en ook waarfchyneJyk na ons het zelve zullen doen, zo zal echter niemand alle de daar in verborgene fchatten uitputten. Dit is toch de eigen aart van den overvloed, hoe dieper men graaft, des te overvloediger worde de geheimryke zin des Geeftes (a}.- Dit mag ook wel gezegd worden van dit gedeelte der Godlyke openbaar ing, waar op thans in het byzonder myne keuze van noeflig onderzoek gevallen is. Schoon Mannen van geleerdheid en Godsvrucht, als onvermoeide Nafpcurers van den geheimen zin des (a) Chryfostomui. Conc. IV. De Divite & Lazaro Op. 'foei. i.  VOORREDE» des Geeft es, bunnen arbeid ter ontwikkeling van bet gane Ziener Zacharia in dit Gezichte vertoond is, om de treurige Zioniten te troosten, befteedt hebben, zo hebben ze evenwel mg cenige nalezinge na den oogft over gelaat en, waar aan ik met luft mynen arbeid mogte wyden, wyl het my toefcheen (het zy met ncdrigheid gezegd") in de gelegde ondcrftcllingen der geenen, wier uitleggings arbeid hier over tot myne kennisfe gekomen is, niet geheel te kunnen^ berusten. Eenvouwigheid van taalgebruik en fchryffyl heb ik , overeenkomftig de verhandelde waarbeden, met opzet behartigd. Zo voor windrige grootfpraak en hoogvliegende taalzwier, als voor laffe ftraattaal en laage uitdrukkingen, die met de deftigheid en verhevenheid derBybel- welfprekendheid niet inftemmen , heb ik my zoeken te wachten. Het geene uit de taal-oudheid- of letterkunde tot nadere bevestiging of ontwikkeling van cenige zaak kon dienen, heb ik in eenige aanmerkingen onder den text geplaatft. Dit is geenzins ge/cbiedl uit eene befpottelyke vertooninge van geleerdheid en belezenheid, maar uit welvoegzaamhcid en noodzaaklykheid, vermits zy den zin der rede, dan, wen ze den text wierden ingevoegd, zouden breken en de onaangenaam ft e ftooringen in den ftyl verwekken. De aantekeningen heb ik noodig geacht, naardien zy of ter nadere ontvouwing of be~ ves-  VOORREDE. Vestiging en meerderen aandrang van het in den text ter neder gefielde zyn ingericht. De vertaalingen, die ik aan de tvoorden van den grondtext hechte, moeft ik immers uit de oorfprongelyke betekenisfen, en daar uit wettig afgeleide Bybelgebruiken der hebreeuwfche wortelwoorden b wettigen , waar in my het oosterfch taalkundig onderwys van mynen voormaals hooggefchatten Leermeester , den Heere Scheltinga, die hier toe in eené afgezonderde academifche lesfe eenige jaaren na den anderen voor het oosterfch taallievend jongelingfchap zynen byzonderen arbeid op het yverigfi wilde hefteden, tot merkelyke voorlichtinge verflrekt heeft. De Joodfche getuigenisfen, waar van ik my ter nadere op helderinge, hier en daar, van de Israelitifche oudheden, raakende de tempel-bezigheden, vooral van den grooten verzoendag, bediend hebbe, zyn meefl uit de aantekeningen der Mifchnifche Leeraaren genomen. Daar dezen nog meeft ooggetuigen der Israelitifche tempelgewiontens, op den grooten dag van verzoeninge, hebben kunnen zyn (b), zo zyn zy immers in geloofwaardigheid boven de laatere Schryveren , die, na den volbragten Mifchna, de Gemara, of den Jcrufalemfchen en O) Vid. A. G. Witehneri Antiq. Ebraor. Vol. II. SecU VI. Period. VII. Cap. 3. § 1323-1327.  VOORREDE. # en Babylonifchen Talmud ter zvaercld hebben gebragt, te verhoogen. De driejle onkunde valt er alleen laag op. Doch zo deedt Apostel Paulus niet, die van de Joodfche overleveringen, vervat in den Mischina, zyn gebruik maakte (c), va aar van hy in zynen brief aan de Hebreen fcheint te getuigen (V). Op dat zich niemand zou jlootcn aan eenige zifteryen van deelen en onderdeden, zo heb ik elke verhandeling in eene achtereenvolgende aaneenfchaakeling dan redeneringen opgefteld, doch volgens een fchetsgewys ontzverp , te vinden in de voorbereidende verhandeling, alwaar ik de zaaken op deduidelykftewyze, diemy doenlykwas,in eene natuurlyke orde onderfcheide, door aan de voornaam/li hoofddeelen zekere onder cn fmaldeelen te onder» fchikken. En naardien ik vooral behartigde het verband der gezegdens tot, en de by zonder e betrekkin ge der kundigheden op, elkander aantetoonen, zo heb ik den hebrecuivfchen text naar deszelfs hoofddeelen tot het minjle onder cn fmaldeel, volgens het zuaare wezen der hebreeuzvfche zin-fny- dings- (0 Naamelyk, dat er ten diende van het Heilige der Heiligen, op den grooten verzoendag, een afgezonderd gouden wierookvat was, het welk de Apostel aldaar plaatft. Vid. Mifcbn* iyro. De Festis. Cod. HU, uw. De dit Expiatitnit. (ƒ) Hoofdft. p vï. 4.  tó VOORREDE. dingt •tekenen of accenten, in diervoegen ontleedi dat iemand, die flegts dit wonderlyke kunftftuk (e) van Qosterfche leeskunde naar de Toon- en zinflippen, om, volgens de woordfcheidende en woordvoegende flippen j' de woorden of van een gefcheiden of zaamen gevoegd uittefpreeken ^ eenigzins doordacht heeft, de waare betrekkin ge der wyze gezegdens van den Heiligen Geeft tot elkander, en om ze van elkander op de zekerfte wyze te kunnen onderfcheiden , kan opmerkent Hoe nauwkeurig ik ook in deze hebreeuwfche ontlediginge hebbe zoeken te wezen, zo moet het niemand vreemd voorkomen , als ik wel eens in het verklaar en van den text die zaaken het eer ft e opheldere^ die volgens de hebreeuwfche woorden-fchikkinge achter ftaam. Dit eifchte, Deels de voorzichtigheid van my^ om dan de natuur lyke, eenvouwige, neffens de mee ft bevattelyke, orde der woorden te volgen, wen de accenten geenen invloed op de bepaalinge van den zaaklykenzin maakten (ƒ), Anderdeels om dat ik my gehouden vinde, in het maaken van de redekunftige verdeelinge, ze alleen als eene zinfnykunft aan- (e) Mirum artificium, /«pienter ordinatum. Zo noemt het de Heer Schultens tot befchaaming van de drielle onkunde, die er zo laag en zouteloos op lostrekt. JnlUt. ad fund. ling. Hebr. p. 82. CO Hier Pa(l het onderwys van den Heer H. van AU phen: Inquifit. brev. &mod. de ufu accentuum § 8. p. nu  VOORREDE ïf aantemerken , waar van men de Oratorifche en Poetifche leeskunft met oordeel heeft te onderfcheiden. Hier uit is ook afteleiden, waarom er zulk een groot aantal, zo van zinfnydende (g) als van koppelende (h) toonflippen voor handen is, want om de zinfcheidingen, of koppelingen der rede aantewyzen, is er flegts een mintal toe nodig (/); dan, vermits elke toonftip buiten het zinfcheidend en koppelend vermogen, ook het merk eencr naar vereifch van zaaken onderfcbeidene en bevallige flemleiding, zo van een hooger en laager , als van een langer of korter toon geioeejl zy, zo is er geen een (als men allen misbruik ervan afzondert (k.) uit dat veeltal te misfen, wil men niet zulke gaapingen in dezen fchakel van kundigheden veroorzaakten, waar • door de fchoone orde, die in dit verheven felzei van Oosterfche leeskunjl zo te bewonderen is, zou worden ge foor d. Daar ik voor my , op wel doordach-te gronden, rondborfiig belyden kan, (g) DiftincYivi. (b~) Conjnnaivi. (f) Dit heeft Elias de Leviet zelve moeten erkennen, Ljb. Tob. Taam Cap. 2. Of rut der Toonmerkkunde, en wordt nader aangedrongen door Rafche over het geene men vindt in Talm. Rabyl. Cod. Beraehot. fol. 64. aangehaald by Abicht De Officio accentuum § 3. pag. 3 en 4. Waar uit men zelfs de onderfcheidene bewegingen van den Lexer of zanger, volgens de natuur der Toonflippen kan ver. nemen. (*) J G. Ab icht abufuaccentuur*. Cap. 2341» s> 3.  i8 VOORREDE. kan, dat er geënt rede noch woord, geen flip noch tittel in de ganfche heilige fchrift, zo als God ze outyds aan de Joodfche kerk ter heilige bewaaring, heeft toebetrouwd, en ze tot ons heeft laat en komen, te vinden zy, die niet van deszelfs fchryveren, door den Heiligen Geeft onmiddelyk beftierd, zoude zyn ter neder gefield, zo vinde ik voor my ook geene zwaarigheid om in tzvyffelacbtige Bybelplaatfen den zin van dezelve volgens de hebreeuwfche zinfnykunft te btpaalen. Daar ik met het eene Orakel der Oosterfche geleerdheid (7) het noodzaaklyk aanwezen der klinkftippen (zynde de merken der klinkers) in Mafes en de Propheten vafthoude, zal de taal haare waardigheid en de zin zyne klaarheid behouden, zo fielle ik met het andere (m) vaft, dat als men de oudheid der klink/lippen met de Buxtorfen flaande houdt, men als dan de oudheid der zinffiydende toonflippen met de Cappellen niet ontkennen kan. Immers let men op het onaffcheidbaar verbandtusfchen de klink en zinf?2yftippen, waar door de zinffiydende Toonflippen niet alleen de Klinkftippen , maar (/) A. Sclinltens. Jnflt. ad Fund. L. Hebr. § III. p. 3a. PunSla vocalia a Mofe et Propheth in totum abesfe, mn fotuisfe, ftfua lingua dignitas, fua fenfui clatïtas, undiqut eonftaret. O) Vid. J. D. Michaelis. In. Not. ad Lowth. de Poefi Sacr. Hebr. Pan. 1. Pr*l. III.  VOORREDE. i9 maar zelfs de letters beftieren, en wat meer is, vooral wat ds Paufantes, of de grootere zinflippen belangt, geheel van zich doen afhangen ; da;i vinde ik my volflrekt gebonden zo ivel aan de zinfnydende toonflippen als aan de klink/lippen den zelfden gryzen ouderdom toetekennen. Dit fchoone letterkundig Lees-ftelzel naar de hebreeuwfche klink en toonflippen, het Welk ons de grondflag der hebreeuwfche taal en tejfens eene beknopte aanivyzing van den zin der heilige fchrift aan de hand geeft, heugt de gryfte oudheid. Het is waarlyk een te verbeven kunftftuk voor de onbefchaafde en donkere tyden der Tiberifche Maforethen van Galilaa in de zesde en eenige volgende eeuwen naa 's Heilands geboorte, toen reeds de Joodfche Hoogefchool en het openbaar onderwys der Leeraaren in Palestina met Hillel Hannafl, den Vorft der ballingen, (n) wel twéé eeuwen al had opgehouden. In de tweede eeuw zag men al de befte affchriften van den Mifchna met klinken toonflippen verfierd(o~). Al voor den tyd van 's Heilands geboorte waren zy in («) Inter quana; statis Gemaricos Doctores feculo qnarto ineunte claruic hicce Hillel llannafi. referente A. G. Waehnero Antiq. Ebrseor. Seft. Vlij. § 1363. Conf.Buxt. Pat. com. Mafor. Cap. VII. (o) Vid. Buxt. Fil. De Punft. P. 1. C. VI. **2  flo VOORREDE. in wezen (ƒ>). Ezra de fchrift geleer de onderwees in zynen tyd het volk al in de zinfcheidinge (q) om die wel te zetten en den zin te bep aaien. Zelfs was al in de gryfte tyden van Kadmus en Mofes defchryfwyze met flichen of korte regelkens in gebruik ,om daarmede de by zonder e deeleneener rede die tot eenen volzin behooren, door grootere of kleinere zinfnede wel te onderfcheldert. Van deze zint-egels hing de waare zin der rede af en dus waren ze tot dat zelfde einde ingericht, waar toe de hebreeuwfche zinfnydingstekenen ons dienen. Schoon deze in figuren en naamen wel van de oude flichen verfcbillen, zo beneemt zulks niets van haa- re O) Vid. Buxr. Pat. Comm. Mas. Cap. VIII. conf. J. 11. Ottho. liift. Mifchnic. Doft. over R. Nechonia," die toen al het boek Bahir met de klink en zinflippen fchreef. O) Hier toe waren immers de Toonmerken het eenigfte middel,waar door het lezen der wei tot rype bevattinge kwam. liet zetten van den ^ by Neh, 3 vs. 9. geeft ons hier toe, naar deszelfs ooriprongelyke b.nekenisfe, allebewys aan de hand. By de Joodfche taalgeleerden ftaat hierom de bib bekend voor de zinftippen. In dit aanzien wordt Neh. 8 vs. 9. door R. Schutte in zyne voorrede voor het tweede ftuk zyner verhan. over Dan. 9. te recht vertaald: En zy lazen in het beek, in de wet van God duideiyk: en eene zinfnyding van rypen [maak er byztttende %w Otën, zo maakten zy dat men bit cnderfcheidenlyk,m tiet lezen verjlond.  VOORREDE. ai re iuaardigheid, vermits men op de merken zeiven, waarin zy ook beft aan mogen hebben, heeft te letten, waar door ons de hoogjie oudheid de zin/neden aantoont. Daar nu de hedendaagfche hebreeuwfche zinfnydinge des Bybels niet f echts de zelfde plaats bekleedt cn dezelfde zinfnydende kracht bezit als de Oude Merken, zo heeft men er waarlyk de zelfde waarde en het zelfde gezach aan toetekennen , als aan de Oude Stichen (r). En fchoon ik bekennen moet , dat myne gebrekkelyke bevattinge wel niet overal de voegzaame reden der zinfnydinge begrypt, zo zy bet evenwel verre van my om wys te zyn in myne oogen , en een ftuk van zulk eene diepe kundigheid , en waarheid, te ontkennen, om dat er zich hier en daar eenige duifternisje in opdoet. Ik fchorte dan liever myn oordeel op, en felle va ft, dat de volkoomene ontwikkeling van dit verheven kunft-ftuk der hebreeuwfche zinfnydinge voor eene laat ere en lichtrykere eeuive is weggelegd. Het zou immers'een zouteloos gevoelen wezen, wilde men uit' duifiere plaatfen van de heilig fchrift een (r) Waardig is hier over herlezen te worden de zo 001deelkundige als geleerde voorrede van den Heere R. Schut* te, geplaatft voor het tweede (luk zyner doorwrochte verhandelingen over de Jaarweeken van Propheet Daniël, werwaitds ik den Lezer over dit fluk heen zeude.  22 VOORREDE. een gevolg van onzekerheid voor de waarheid van dezelve trekken, naardien het de hoogfie IVyshcid heeft wys en goed gedacht, om het geene klaar is in zyn woord, te laaten gepaard gaan met het geene zwaar is om te verftaan. Ik berufte volkoomen in de reden, die Augustinus daar van geeft: Voortrcffelyk (zegt hy) en heilzaam heeft de Heilige Geeft de heilige fchriften zo gematigd, dat door de duidelyke plaatfen de honger geftild, en door de duiftcrcre de walginge afgekeerd konde worden, (s). . Schoon de zaaken ivel in alles niet verhandeld zyn naar de wyze van een pred'?kvoorftel, zo kan deze wyze van fchriftmaatige verhandeling onder bet bewind van den Godlyken zegen voor het gemoed echter van nut wezen. Chriflus, gegeven tot een verbond des volks, om der blinden oogen te openen , Jat eenigft fteunzel van geloof, rechtvaardigheid, heiligmaakinge, troofi en eeuwige verlos ftnge, is toch en blyft de eenigfle grondflag , gelyk van onze ganfche predikinge, zo in het byzonder van deze verhandelingen. Laat een ander, die wys is in zyne oogen en fteunt op zyn verftand, in (s) De dodhïna Chriftiana: Lib. ir. Cap. 6. Op. Tom. in. Part. i. Magnifice igitur etfalubriter Spiritus fanüm Ha fcripturas medificavit ut locis apertioribus fami occurreret, ibscuiïoribus autem fajlidia detergtrct.  VOORREDE. 23 in het tydig en ontydig aanhouden op dezen onveranderlyken grondflag, zo veel [maak niet vinden, dan tv el in hooge befpiegelingen, algemeene zedelesfen en beoejfeningen, daar de groote Chrijlus of niet, of flegts van ter zyde in aanmerkinge inkomt, ik Jchat het jny tot een voorrecht blymoedig te mogen belyden, niets voorgenomen te hebben om te weten, dan Jcfus Chriftus en dien gekruift om alle heil by dezen Godlyken Borg der uitverkoornen in geloove te zoeken, en alles wat tot rufle van het gemoed, heiliging van het hart, vertroosting tegen den dood, vtrfterkinge tegen de eeuwigheid cn opleiding tot Gods heerlykheid noodig is, alleen uit ie volheid zyner Godlyke algenoegzaamheid te trekken. Elk /luk dezer verhandelingen, heb ik daar toe met een beflierend onderricht, behelzendemeeft praclikaaleleeringen, uit het verhandelde afgeleid, beflooten, ten bewyze, dat ook dit gedeelte der door God ingegeven fchrift nuttig zy tot leeringe, tot wederlegginge, tot verbeteringe, tot onderwyzinge,die in de rechtvaardigheid is ,op dat de menfche Gods volmaakt zy, tot alle goed werk volmaaktelyk uitgeruft. Laat daar om, ge-eerde Lezer ! het geene Uin myne orde en wyze van behandelinge , waar in toch het beste voor U behartigd is, mogte mishaagen, geen oorzaak zyn, dat het geene U, onder 's hemelfeh zegen, tot heil zou kunnen verf rekken, » door  >4 VOORREDE. door U zoude veracht worden. —— Den zorgè- loozen zondaar wordt hier toch den weg tot de bekeeringe ten leven aangewezen. Den overtuigden en vermoeiden onder den laft zyner ongerechtigheid wordt hier den vollen Chriftus ter verzoeninge door het geloove in zynen bloede, voor gefield. Terwyl de hoofden der juichende Godgezinden, onder afwendinge van, alle treurnisfen, met vrolykbeid en eeuwige blydfchap bekroond worden. God van den hemel doe het my in dit opzicht ter verhooging en heiliging van zynen Naam wel gelukken ! J. W*>- Van SLTPE. VOOR»  VOORBEREIDENDE VERHANDELING, over het VERBAND, OOGMERK ende VERDEELING DEZER GODSPRAAK, ter inleidinge op zacharias TEMPEL- GEZICHT. |$j'fgg<& roeg ooit iemand uit het Godsvolk Inleiding, M Hl r heucne,yIïe bevindinge, hoe dier|^l^e4 baar Gods goedertierenheid waref om, ter ontworsteling van nood en dood, onder de fchaduwe zyner vleugelen te vluchten, en daar een God te vinden, die een rotsfteen der fterkte is, om er integaan, en veilig in te vernachten » het was Jacob by zyne terugkomst uit Syrië naar jrjmaan; ——— Uitwendig werd hy door eenen fchrik van rondomme benauwd; zag hy achter waards, Gileads hoogte rookte van Labans ver-  ZacViaria Hüofost. 3 («) Gen. 28: 15. (>) Gen. 35: 26. I Voorbereidende Verhandeling bolgenheid tegen hem; zaghy voorwaards, Seirs gebergte verkondigde hem de ellenden, waar meede hem zyn vyandige broeder Efau toegrimde. O geducht oogenblik! waar heen ontftelde Jacob? naar het eenzaam Jabbok, daar zal ik voor Abrahams God, fchild en grooten loon in fchuld neêrkoielen, en mynen richter om genade bidden. — Inwendig werd hy hier ontroed; dieptens van on¬ gelegenheid ontdekten zich; de hoogfte Moogendheid is hier met het nietigst onvermogen in tweeflryd; de groote God, zoo fterk als geweldig in den ftryd , worstelt met ftof en asch! die Jacob zyne zonden ordentlyk voor oogen ftelde, maar tevens hem uit genade op het ontvangen woord der belofte (a) Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waar gy henen zult trekken, en, Ik zal u iuederbrengen in het zelve land: want ik zal u niet verlaat en, tot dat ik zal gedaen hebben, 't gene ik tot u gefproken hebbe; tegen den Engel te betuigen gaf: Ik zal u niet laaten gaan, ten zy gy my gezegend hebt. (b) Schoon de Heere zyn God hem in Jabbok bedroefde, zo verblydde Hy hem echter te Pnièl, daar toonde Hy zich de kracht van Jacobs kracht, de heerlykheid zyner Merkte te zyn. té  over Zacharias Tempel- gezicht. Jacobs geheiligd kroost, dat proefftuk van Gods handen werk, zo vaak in engtens gebragt. waar in het fcheen, als of God vergeten had genadig te zyn, mogt fteeds ondervinden, dat in God zyne fterkte ware. Hy, die het door eene magtige hand uit het prangend ^Egypten verlost, en aan den voet van het bevend Zinai uit dien hoofde verpligt had tot zynen dienst, ora voor geen andere goden neértebuigen, had door de verbrekinge van het geweldig /Egypten een duchtig bewys gegeven, wat Hy vermogt, en voortaan zoude toonen ter verlosfinge zyns volks uit alle benauwdheid (c). Edoch wierden Jakobs kinderen trouwloos aan het verbond hunnes Gods, dacht het hun goed veel van verbintenisfen te fpreeken fV), ter ontheiliging van dat heiligwoord, dat van Horebs rookende kruin hen verpligtede, ik ben de Heere uive God, die u uit ZEgyptenland uit den dienstbuize uitgeleid bebbe: gy zult geen andere goden voor myn aangezicht hebben (e). dit bragt hun doodelyke wonden toe, zo fmartelyk als gevaarlyk; laaten de gekroonde hoofden van Israël en Syrien, Pekach metRezin, Hofea met So, het rykshoofd van .ZEgypten, in hulpverbonden treeden; was niet de gewisfe ondergang van het (e) Duet. 7: 18, 19. (j) Jef. «; 12, ij, (jj Exod. 20: s, 3. A * Zacharit Hoofdst. 3 Gods handel met Jakobs kinderen.  Zachana Hoofdst. j Oorzaatset van derfoo den balling fchap. het volk ellenden. toen het heil des volks was. Hier zag men de harpen aan de wilgen hangen, en hoorde een bitter geween aan de riviere van Babel. De Dochter Zions weende, als zy aan Jerufalems verwoestinge dacht(ƒ), en hoe het heerlyk tempelhuis een woonplaats van draaken en onreine geesten geworden was. O wonder, dat het volk in dezen bitteren fineltkroes niet omkwame! trouwens, het had met een God te doen, die thans wel van verre ftond, die wel toornde, doch dietefïens voornemens was zynen toorn niet tot verdervirge,maar tot eene dank- ftof- (f) Pwlm 137. 4 Voorbereidende Verhandelingen het bloeijend Ephraimitisch koningryk er hettreu'rig gevolg van? Dat Judaas Rykshoofden, Achas (by Asfur, Afa by den Syriër B.nbadad, fterkte .zochten; dat Hiskia eene vriendfchaps verbintenisfe met Merodach Balada;;, Babels troongezant aanging; dat JojakimPharaoNecho om hulp riep; deed dit den God van den hoogen hemel niet van Judawyken, zo dat het land van zyn fteun, en het heiligdom van zyne heerlykheid beroofd, aan Asfur tot eene plundering, Chaldea ten roof viel, en het volk in Babels treurhoek gevangelyk weggevoerd pvierd 9 Hier was het in een vreemd land, verre fan Gods lieflyke wooninge, gewenschte altaaren en de Heerlykheid des Heeren, die de fterkte  ever Zacharias Tempel-gezicht. $ ftoffe voor Juda te heiligen; het waren de goedertierenheden des Heer en, dat ze niet vernield wierden (g). De heele ryksmagt van Perfiën had de Heere zich geheiligd, om Juda te verlosfen, toen dat Godlyk magt bevel tot het Medisch Hof, kwam (h) trek op o Elam! beleger ze o Media! Was Zacharïa Hoofdst» 3 weg van otukominge door God zelve geopent. deze wraake des Heereu, de wraake des tempels (t) zo treurig voor geheel Chaldea dat er het land alom van gewaagde, Babel is gevallen , zy is gevallen! zo blymoedigwasze voor Juda. Nu zou God alle haare zuchtingen doen ophouden; wyl het Rykshoofd van Perliën, thans met de Chaldeeuwfche kroon praaiende, op hoog Gods bevel aan hem, Juda vryheid, gezag en magt verleende, om het treurig land hunner gevangenisfe te verwisfcien met het vrye en gewcnschte land van Vorst Immanuël, met bevel om God van den hemel, een huis te Jerufalem te bouwen, ü blyde optogt tot het beminnelyk vaderland! tot den God van Judaas blydfchap en menigvuldige Juda lieert weder tot het Vaderland. verheuginge! met hetheilryk vooruitzicht om eerlang tot de altaaren van dien God te zullen ingaan, die nu zynen toorn gewend had, en Juda troostte. Dan met hoe veel gewenschten voorlpoed de grondvesten des tempels gelegd wierden, onder toejui- chin- Cg) Klaagl. 3: «1 W Jef- B1: »• 00 5°: **• A 3  S Voorbereidende Verhandeling Zacharia Hoofdst. ; onder vee voor en te genfpoed word de tempel ge bouwd. (*) Ezr. 4: 6, 7. (7) 2 Kon. 17: 24. Een volk, (uit Qua, gelegen by de Perfifche rivier van dien naam: Jofep- Antiq. lib.IX.C. 4. of beter uit het landfchap Chus, by Ptolemens Afïaj tab: V xio-o-ia genoemd en geplaatst in Snfiana, of het zuidlyk Perfie, thans nog bekend onder den naam van Cbuzesian , dat is het land Chus) door Ezarhaddon, het Rykshoofd van Babel en Asfiyrie , naar Israels ontvolkte landen van Samatia ter landbouwinge overgezonden , zie Bochart Geogr. Sacr. lib. IV. C. 12. p. m. 227. (/») Kambyzes ^chinge van eer en heerlykheid aan Israels God, niet zo veel tegenfpoed en geween gefchiede de .verdere opbouwinge (k). De Cuteen (/) zich met het weêrgekeerd Juda ter tempelbouwinge .vereenigen willende, wierden hier in van Zerubabel weêrhouden, uit hoofde van de verfchillende grondbeginfels van Godsdienst, als zo ftrydig met het priefterverbond, volgens het welk, by de meetinge van den tempel, den altaar en de waare aanbidders in het heiligdom, het, buiten God omdoolend, heidendom moest geweerd worden. Hieruit ontftond bitse vyandfchap tusfchen de Cuteen en het tempelbouwend Juda. De vyand,gcfterkt door het ongenoegen van het Perfisch Hof tegen Juda, verhinderde den tempelbouw, geduurende de overige regeerjaaren van Cyrus en zyne twee throon opvolgers Ahasfueros (?;;) en Arthafas- tha  over Zacbarias Tempel'gezicht. ? tha Zofcheenjudaashoopverlooren,en haare verwachtinge afgefneden te zyn; de tempelbouwers merkten, hoe zy onbegaanbaar waren tegen de listige poogingen van het fchuimend Samaiia, ger fterkt door de ryksmagt van Periien. Judaas handen werden flap, haare knijen traag, en het gevoelig harte loosde niet dan het hoogfchadelyk ongeloof. Geheel aan de tweede oorzaak gekluifterdj kreunde men zich niet aan de eerstmagtig werkende oorzaak; het hoog, het onafhangelyk oppergebied van den God des hemels verloor men uit het oog; had menfehelyke hulp, raad en wysheid uitgediend, men trok teffens al het vertrouwen van dien God af, die alleenmagtig was te verloslèn; de Dochter Jerufalems had het Chaldeeufche ftof nog niet geheel afgefchud; de pracht en weelde van het trotlche Babel lagen nog te na aan het hart; eigen belang was hier de dryfveder, elk zorgde voor zyn eigen huis, en dat des Heeren bleef woest; men dacht niet, datHy, die Jakob had vrygekogt en verlost, fterker was dan de vyand. Zagen zy op hunnen uiterlyken ftaat, alles riep hun toe, dat alle poogingen om tempel en priesterdom te herllellen vruchteloos waren. Wierden zy by hunnen geestelyken ftaat be- («) Smerde« by de ongewyde fchryveri genoemd. A 4 Zachari*  Zacharia Hoofdjt. ; (*) Psalm 130: 7. Q>) Jerem. 30! 15, Juda wor getroost ot der de tegenfpoeden. Haggai en Zacharia worden ge zonden oir Juda te troosten. 8 Voorbereidende Verhandeling bepaald, hier zweefden fchulden, ten hemel ge'klommen, hun voor oogen, die het hart ontroerden; en de hoop van verzoeninge was verdwenen, zo lang Levies priesterdom ontheiligd, en den ingangtot Gods akaaren afp-efnedpn hWf 1 O moedeloos Juda! hoe zo onrustig? bedwing uwe ftemme van geween, de Heere is niet verre van u; maar hoe verre doolt gy van Hem ? zyne beloften zyn niet afgefheden, noch zyne toezeggingen hebben een einde over u, hoop op den Heere, by Hem is goedertierenheid, en veel verhsfinge (0). Wat klaagt gy toch? klaag niet over s'Heeren weg, die is heilig; maar klaag over uwe zonden , om dat die magtig veel zyn , daarom heeft de Heere u dit gedaan (p~); doch geloof het, de Heere des tempels zal dit zyn werk met verachtinge van alle vyandig werktuig voor u voleinden , en hy zal niet aanfchouwen de ongerechtigheid in Jakob, maar zal Jsrael verlosfen van alle zyne zonden. Met deze heuchlyke tydinge, zo vol van me. dedoogen met Zions vertreden gruis , werden Haggai en Zacharia , twee Gods - Propheten in deze dagen by Juda, van God gezonden, om de hoofden, zo van den Ryks als Kerkftaat, ja het hee-  over Zacharias Tempel- gezicht. 9 heele overblyfzel van Jacob aantekondigen, dat het met den fpotter uit ware, en dat alle Sanneballats verachielyk gefield waren; aangezien Hy, die het harta des konings in zyne hand heeft, om het als waterbeeken te buigen werwaards Hy wil, het thans regerend Rykshoofd van Perfien (<7) bewogen had, vergunninge, magt en gezag aan Juda te verlenen ter verdere voorfpoedige tempelbouwinge , ja dat zelfs 's Konings ryksmagt voor het volk geheiligd waar tegen alle tempelvyanden , zo dat zy ftaat konden maken, dat alk werktuig, dat daar tegen bereid wierd, mislukken zou, en alle valfche tong, die aan het Perfisch Hof zocht kwaad te imeden, verydeld worden. Was Haggai (r) nu vooral bezig uit 's Hemels naam den moedeloozen geest van Vorst Zerubabel, Hogepriester Jofua, en van al het overgebleven volk optewekken, om in verlochening van alle eigen belangens met vereenden moed er kracht hen optemaaken, en 's Heeren tempel t< bouwen ter herftellinge van Levies priesterdom, Zacha (?) Darius Hlstaspis in onderfcheidinge van Darius No. jtius of de Bastaerd: men zie dit voldongen door H. S. van Alphen in zyne oordeelkundige bylaage agter Daniël C, 9. 3de Deel 11. Hqofds: (r) Hagg. C I er» ?. A 5 Zacharia ioOFDST. 3 Byzonder werk van deze twee Gods Gezanten.  ZacTiaria HtfOFDST. (0 Zach. C. i: 12, 13. (/) Jef. 40: 2. lo Voorbereidende Verhandeling Zacharia (7) beurde Juda niet flechts op met 3het geene hy van den Heere ontvangen had, goede en troestryke woorden, (als een andwoord op het gebed van Jehovaas Engel, Heere der heijerfchaaren, hoe lang zult gy u niet ontfermen over Jerufalem, en over de /leden Juda? op welke gy gram geweest zyt, deeze zeventig jaar en) die aankondigden , dat de Heere was wedergekeerd met ontferminge om flad en tempel te doeu herbouwd worden, Zion te troosten, en Jerufalem te verkiezen ; maar zelfs, met het verhaal hoe Hy, die de gezichten desAlmagtigen toont, hem, in den geest wegvoerende, door onderfcheiden gezichten getoond had den volbragten tempel met heerlykheid vervuld, het priesterdom in vollen bloey, en het volk voorbeeldig op den grooten verzoendag geheiligd, en alles bekragtigd had door een vertoog dier gewenschte dingen, die op den grooten euangeliedag der verzoeninge,tot Zions troost zouden worden uitgeroepen, dat zyn Jïrydvervuld} zyne ongerechtigheden verzoend en zyne zonden vergeven waren, (t) dan zoude het werk van 's Mesfias gerechtigheid vreede zyn, de werkinge zyner gerechtigheid,gerustheid en zekerheid, en zyn volk zoude in eene ivoonplaatfe des vredes zvoonen, en in welverze- ker-  over Zacharias Tempt-gezicht. Ti kerde wooningen, en in ftille geruste plaat[cn (»). Hier by kon het bekommerde volk, als op gronden van zekerheid, opmaaken , dat, zo gewis Gods Geest den volbouwden tempel en het herftelde priesterdom aan den Propheet vertoond had, het even zo gewis zoude zyn,dat alles nu wel en voorfpoedig zou gelukken, onder dat moedig vooruitzicht, dat zelfs de laatfte heerlykheid van Sa> lomons herbouwd huis, de eerfte zou overtreffen, naardien de Mesfias in de heerlykheid des eeniggebooren Zoons van den Vader, vol van genade er waarheid , in dit tempelhuis zou geopenbaarc worden, als des Heeren Spruite,die den fieraad zoude draagen en den Euangelie tempel bouwer volgens het ontwerp van het eeuwig vree verbond tusfchen Hem en den Vader geftaafd, ter wegneminge van de ongerechtigheden des lands, opeen en dag. O gewenschte dag! die het moedeloo: volk fterkte in die heuchelyke verwachtingsleer dat de Mesfias hunne gerechtigheid was, in wien. dagen Juda zou verlost worden en Israël zekei woonen. (v) Hoe regt gefchikt dit ware om Judaas, zo ui als innerlyke bekommeringen over den voorfpoec vai («O Jef. 32 7 » 18. O) Jer. 23: 6. Zacharit rlc-OFDST. 3 gronden i/an troost /oor Juda, I ! . l I  ïu Voorbereidende Verhandeling Z&cham HoOFDST. aan 't wel ke Zions gewenschti dingen hie worden ontwikkeld. i i van deszelfs gewenschte tydelyke en eeuwige bevangens, wegtenemen, en hun voorteftellen, hoe in den Mesfias alleen gerechtigheden en fterkte waren; leert ons het keurig verband dier zaaken , die den Propheet in dat eene vermaarde nachtgezicht O) Zyn voorgefleld; alles ademt hier goedertierenheid en waarheid,genade en eere voor Juda. Plet was nacht; de gulden Zon was reeds lang ter westkimme gedaeld, doch door de ftraalen van het ongelchapen licht, werden de zwarte nachtgordynen als opgefchoven; hier wierden de Godsgeheimen ontdekt, die niet dan gewenschte dingen voor Gods volk behelsden. I. Werd hier een man gezien, rydende op een rood paard, ftaande tusfchen de myrthen die in de diepte waren O); vertoonde dit wel aan den eenen kant, den diep nederigen, ja verdrukten ftaat van het wedergekeerd Juda uit Babel, dat thans als myrthen in de diepte der wateren van verdrukkingen) zuchtende onder de woelingen der tem- O) Zach. C. i: 7 , 8. (» Zach. i: 8 17. (j) n^?-3 '» p>ofund« Zach. C. 1: 8. fc. efluantium tquarum , male a radice V«f obumbratus fuit , reétius a Wf apud Atabes ufitata in JLa cum vehementi sltu ec aipetu fevire. Varie in Biblijs applicatur, proprie profun- do  over Zacharias Tempel-gezicht. 13 ïempelvyanden , nederzat; het tekende , aan den anderen kant, af, dat Jacobs kinderen in dien zo bedenkelyken ftaat echter niet konden verteerd worden; waarom bleef Jacob ftaan in zynen tweeftryd met God ? (z) om dat hy met zynen Goël te doen had; waarom wierd de brandende braambosch niet verteerd? (0) God zelfwas er; waarom kwam Mofes niet om, toen God alle zyne do raaris sefhiantis tribuitur : niSsfO reducamexpro. fundi ir.aris. Psalm 68: 23. (2) Gen. 32: vs. 24 31. O) F,xod. 3: 1—6. (i) Exod. 33: 18 23. (O Jef- 43: «» 3. 00 Ps- 127: »• ZachaTia HOOFDST. 3 jezicht van een man rydend op een rood paard. heerlykheid, die niemand, zonder te iterven, zien kan, voor hem liet heenen gaan ? God zelf had hem de klove der fteenrotfe aangewezen , daar plaatfte hem de Heere, daar bedekte hem Gods genade hand; (£) waarom vergaat het Gods volk niet, als het door water en vuur word heen gedreven? (c) de Heere is by en met hun; juist was de zaak hier zo gelegen : Jehovaas Engel was by en met Juda, tusfchen de myrthen, en vervulde dit myrthendal der benaauwdheid met fchoone en troostryke woorden ; waar uit aftenemen was, dat de tempelbouwers hier niet alleen ftonden, want te vergeefs bouwen de bouwlieden, zo God zelf zyn huis niet bouivt, (d) maar dat de Tem-  Zacharia Hoofdst. Gezicht dei vier ftoo ten de Hoornen. 14 Voorbereidende Verhandeling Tempel - Heere zelf hen omringde. Dit had Juda 5 te beöogen,om met afzien van hun zei ven op den magtigen Heere te zien, by wiens alvermogen de magt der vyanden een enkel niet was ; de Heere moest hier de heerlykheid hunner flerkte zyn, om in den naam des Heeren des Gods der flagordeninge Israels den rotelenden pylkooker noch het glinfterend fiaal te vreezen, den donder der Vorsten en het geklank der bazuine met een Heach te beandzvoorden (e). Wie zyt gy , 0 groote berg? voor het aangezicht van Zerubabel zult gy worden tot een vlak veld ( fV li. Dat de Heere zich by zyn volk, hetwelk in diepe wegen geleid was, vertegenwoordigde, had zeer gewenschte uitzichten, niet flegts, om het bedrukte volk te bewaaren, dat het in de diepte der wateren n;ct neêrzonk; maar voor al, om zich flerker te toonen, dan de fterkgewapende tempelvyanden , die de Ziener zag als vier ilootende hoornen (g) welke gelyk geweldige fiormrammen uit de geopende poorten der helle op Gods volk en tempel, vereenigd aanbonsden ; daarom vreest niet Juda! zyn er zo veel Jlootende hoornen, er zyn juist eren zo veel fmeeden om ze te vernietigen! Gods (O Job- SP: 26— 28. Cf) Zach. C. 4: 7. (jg) Zach. C. i: 18—ai.  ever Zacharias Tempel ■ gezicht. 15 Gods heele geduchte heirmagt, al de krachtige Engel-Helden, die geweldige ui voerers der hooge ftraf gerichten over allen die Zion gram zyn, waren geheiligd, om alle vyands raad, listige aanflagen en fnood geweld, dat zich tegen den voor en tegenbeeldigen tempelbouw opdeed, te verydelen. Recht gtfchikt was dit nu om het treurend Godsvolk zoo vandeezen, als van denEuangelietyd te troosten, zo in opzicht tot den letterlyken tempelbouw — hier zou Gods magtige hand alle vyanden weeren , en zo God voor hun was, wie zou dan tegen hun zyn? by wettig gevolg konden zy daar uit afleiden, dat het heele tempelwerk in fpyt en weerwil van alle vyanden zoude volbragt worden; als in opzicht van den geestelyken tempel, zoo van hun die daar in bouwen, als van die daar door vrymagtige genade van Gods voorwerkenden Geest in gebouwd worden; want ontdekken zich hier zo veele flootende hoornen, als uiterlyke tegenhcdcn en verdrukkingen, inwendige ziels aanllootingendoor twyfelingen aan Gods beloften, angflige bekommeringen over hum nen flaat van genade betrekkinge tot God drieè'en ter bevorderinge van hunne Zalige belangens, c troost! zo veel hoornen, zo veel fmeeden! ten blyke hoe alle geducht werktuig dat tegen hen bereid word niet gelukken zoude, en alle tong, dit in Zacharia ioOFDSÏ.  ï6 Voorbereidende Verhandeling Zacharia Hoopdst. Gezicht van een man roet een meet fnoer. in het gerichte tegen hun opflond van Godver3doemd zoude worden - dit is de erve der knechten des Heeren , en hunne gerechtigheii' is uit my , fpreekt de Heere Een toefpraak, onder 's Geefies beftel magtig het neêrgeboogen harte uit diepten van rampfpoeden te doen juichen : wat buigt gy u neder O myn ziel! en wat zyt gy onrustig in my? hoop op God! want ik zal hem nog hoven, hy is de menigvuldige verlosfinge myns aangezichs, en myn God. (i) III. De derde vertooninge, die zich aan den weggevoerden Geest van den ziener opdeed , . was een man met een meetfnoer (£) ten teeken, hoe niet flegts de tempel volgens dat meetfnoer zou volbouwd worden, maar hoe hy naar deze inrichting den ziener als volbragt reeds voorkwam (/), en wel in dat luiftervol aanzien, als of hy met 's Heeren heerlykheid praalde j waar in de Tempel- Heer uit deze zyne heilige wooninge ontwaakte, onder verklaaringe, hoe Hy eene vuurige muur rondfom zyn volk zoude wezen, om ze te bewaaren als,zynen oogappel, dat vooral blyken zoude, dan, als hetgrooteEuangelie heil aan den geestelyken tempel zoude geopenbaard worden, ajs de Heere Juda zou erven voor ' (*) JeC 54: 17. Psalm 42: 6. Qi) Zach. C. 2: 1—13. (0 vs. 13.  her Zacharids Tempel- gezicht. 1? voor zyn deel, en ^e woeste natiën, zo gram op 's Heeren volk, door een eeuwig zoenverbond den Heere zouden worden toegevoegd, zo dat Egypten, Asfur en Israël in Gods bedehuis zouden verheugd worden 0«)> waar van het gewenscht gevolg zoude zyn, dat de heerfchappy van den gekmiften Kerk - Heer ten toppunt van luider, rust en vrede klimmen, zyne ruste heerlyk, en de vrede van Gods kinderen onder dat heilgebied groot zyn zou. Treffend was dit vertoog om Juda op zuilen van zekerheid te doen weten, dat fchoon nu de grondvesten des tempels flegts gelegd waren, zy de gewenschte opbouwingeonveranderlyk zeker hadden teftellen; hier door werd het bekommerd hart met de heilrykfte vooruitzichten van genade en eer vervuld. Het voordel, dat al wie Gods volk tegen is, Gods oogappel aanraakt, was juist in ftaat hun te doen zien, hoe tederst het barmhartig harte van hunnen Bond-God over hunnen diepen ftaat getroffen was. Het voorftel,dat de Heere eene vuurt'ge muur rondfomme hen ware, was juist ingericht, om ze van alle vrees voor 's vyands overmagt te ontzetten, ze zeker en fterk in den Heere te doen zyn, die ze door die vuurige ommuuringe, als door zyne (m) J«f. C. 19 & 5^. B Zacharia :IOOFDST. 3  Zacharia Hoofdst. Gezicht van den grooten verzoendag. 18 Voorbereidende Verhandeling ne kracht zou bewaaren in het geloof tot de Zaligheid , en zyne liefde in hun harte uitttorten door den heiligen Geest, om het zelve van tederfte wederliefde tot den zaligen God te doen gloeien. IV. Edoch mogt het zwakke hart zich hier door gefterkt vinden in geloof en hoope, dat de Heere zyn tempelwerk wel en voorfpoedig zou doen gelukken; eene zwarigheid van wezentlyk gewigt drukte nog het gemoed; de ongerechtigheden hadden hen ver van de altaaren der verzoeninge afgeweerd, in Babel, dat land van grouwelen, overgebragt, alwaar zonden vergroot, fchulden vermeerderd waren; de voorfpoedige tempelbouw was geene verzoeninge voor de zonden; maar de plegtige feeftvieringe van den hoogftatelyken verzoendag in 'stempels binnenfte heiligdom, was alleen eene getuige, dat de Heere de ongerechtigheid in Jacob, en de overtredinge in Isra* el niet wilde aanfchouwen, om, daar zy uit de diepte van hunne ellenden beleden : ongerechtige dingen o God! hebben de overhand over ons! ze teffens uiteen gelovig inzien in den weg van verzoeninge, zo als die in den gezegenden Borg ligt, tot roem van vrye genade konden roemen* maar gy vergeeft menigvuldig (n). Ter wegne- min- («) Psalm 65: 4.  over Zacharias Tempel- gezicht. 19 minge van deze prangende zwaarigheid diende zeer gepast de vierde vertoninge in dit nachtgezicht (0). Hier bevond zich de ziener op den grooten verzoendag , hy zag Judaas tempelhoofd, den Iloogenpiefter Jofiia in zyn perzoon de zonden des volks voor den Heere brengen, hy vernam, Zacharia ÜOOFDST. hoe hy in fpyt en weerwil van den Satan, dien hoofdvyand van het verzoeningswerk, die hem in dezen zeer tegenflond,er verzoeninge over ontving; ten blyke nu, dat er voor het Godsvolk geen verzoeninge verworven ware, die een handfchrift van bezwaar of Lefchuldiging naliet,. waar-; om ze 'sjaarlyks moest herhaald worden, zo was den ziener tellens getoond, hoe de kracht van het voorbeeld in het tegenbeeld te zoeken ware; de voorbeeldige verzoeninge vond zynen genoegzaamen grond niet in het offerdier zeiven, dat pp dien dag door Aarons Godgewyd altaarmes gekeeld werd, maar in Jehovaas eeuwigen Zoon, die zyne ziele op den grooten euangeliedag van verzoeninge tot een fchuldofler zoude flellen, met dat gewenscht gevolg, dat hy op dien cenen dag de ongerechtigheid des lands zoude wegnemen, zonder dat dezelve ooit meer zouden gedacht worden ; wierd dus hier het Godsvolk voorgehouden, hoe (O 3- B 2  Zacharia Hoofdst. 3 20 Voorbereidende Verhandeling hoe over hunne zonden niet flegts fchaduwachtigé, :naar ook wezeniyke verzoeninge gefchiede. de nir- werking hier van moest zyn dat het gemoed, zo doodlyk getroffen over het hartbrekend gezicht van eenen onverzoenden ftaat met God, in voile ruimte gebagt wierd. Betrekkinge te hebben alleen tot Jofua, dien uiterlyken tempelvoogd, kon het harte, het welk inzien had in de verborgenheid van het hooge genadeverbond, geen rust of vrede byzetten; edoch langs den weg van den vereenden ftaat des geloofs met het eenig en groot verbondshoofd der uitverkoorenen Jefus Chriftus, betrekkinge op God Drieën te vestigen, daar alleen is het leeven der ziele, om met vrymoedigheid tot den zoentroon van genade toetegaah, daar alleen rust en vrede te genieten, daar blymoedig të juichen, de Heere is my tot heil geworden. Eer ik my nu ter omzwachteling van de byzon-> derheden in deze laatfte vertooninge van dit beruchte nachtgezicht omgorde , oordeele ik her dienftig eenige aanmerkingen voor af te laaten gaan, zo, om het rechte tydftip van dit laatfte gedeelte des gezichts in onderfcheidinge van de voorige gedeeltens te bepaalen, als om tot den waaren zin van het zelve intedringen. i. Het is een tempel-gezicht, in het hoogfte heiligdom den ziener ontdekt, toen de tempel herbouwd, de altaaren herfteld, en Aarons priester- welk de waare zin van dit ge zicht zy.  over Zacbarias Tempel-gezicht. 21 terdom reeds ingewyd was. Uit al het voorig beredeneerde blykt, dat in dat eene nachtgezicht, en wel in die eene zielsverrukking (p) vier onderfcheidene vertooningen voorkomen, onderfcheiden in aart en tyd, waar tusfchen men de fchoonfte orde van wettige opvolginge ontmoet, zo dat het laatfte niet kan beftaan zonder het naastvoorgaande; het feest van verzoeninge kon aan den verrukten ziener niet voorkomen gevierd te worden, dan na 's tempels opbouw en de volkomen herftellinge van het priesterdom, tusfchen welke Zacharia Hoofüst. 3 hoe men eenen zaa« menhang recht tebepaalenheeft. zaaken Gods, die voor het heilig woord beeft, ziende op den fchakel van eene ordenlyk zaamenhangende redevoering of vertooning van zaaken door een gezicht , zoekt vlytig naar het fj>) Dit blykt uit Hoofdft. 4. vs. 1. De ziener, na lighaam en ziel afgemat door het zien en ftaaren op de gezichten des Almagtigen (Daniël was er krank van Hoofdft. 8: 37.) (liep, ten blyke, dat Gods nimmer fluimerende Geest, om hem gezichten te doen zien, nu van hem geweeken was; die nu wederkeerde om hem uit den flaap optewekken, en op nieuws in gezichten wegtevoeren, na dat die nacht Hoofdft. 1: 8. voorby was. B 3 zaaken men een juiflen zaamenhang vind , die niet beftaat uit losfe en op zich zeiven ftaande ftukken, die door geen redenkundig verband aan elkander verbonden zyn , gelyk fommige willen: doch een oordeelkundig overlegger dei  22 Voorbereidende Verhandeling Zacharia Hoofdst. 3 (?) Men zie dit in Ezechiè'I* gezicht Cap. 37. Schoon het wel waar is, dat hy Israël in dat eene gezicht dood en leven dig zag, zo komen echter, hoewel er geen naiuurlyk verband is tUS" het waare oogwit van den fpreker of' gezichtvertooner, het zy in eene reden of gezicht, en zoekt. of de zaaken, ter bereikinge van dat oogwit, zo worden by gebragt, dat tusfchen dezelve een natuurlyk redenkundig verband zy. O hield men dit ftuk in de ontwikkeling van Godlyke redevoeringen of gezichten wat meer in het oog, men zou Bybelbeftrydende vrygeesten, die dit ftuk zo bedillen , overreden , uit welk eene diepe onkunde zy redenkavelen. In dit eene nachtgezicht bedoelde de Godlyke Geest Zions vertroostingen. Ter bereikinge hier van komen vier onderfcheidene zaaken voor in zo een juist redenknndig verband van opvolginge, dat men het eene zonder het andere niet bevatten kan. Schoon ze in eenen nachttyd voorgevallen zyn, houde men echter in het oog dat de vertooningen in orde van opvolginge, de eene voor, de andere na, gefchied zyn; gelyk ze nu in orde van tydsvervolg gezien zyn , zo heeft men in de vervullinge juist dezelfde opvolginge en order van tyd waarteneemen (q). Behoort nu de vertooning van  over Zacharias Tempel-gezicht. 23 van Judaas verzoeninge der zonden tot de laatfte, dingen van dat nachtgezicht, zo moet men de plechtige feeftvieringe der zond-verzoeninge ook het laatst in order van tyd ftellen. Dus hebben vvy hier aan dien tyd te denken, toen de tempel onder Darius Histaspis tot de volkomenheid zyner fchoonheid gekomen was; en dan volgt, dat het geene Zacharia zag in dit tydsgewricht, door een aantal van jaaren (r) onderfcheidenzy van dier tyd tusfchen dood en levsn, dan dat in de onafhangelyke vrymagtige voorwerkinge van den Godlyken Geest des levens zynen voegzaamen grond vind, aan den ziener in dat eene opzicht onderfchcidene vertooningen voor, die in orde van opvolginge ftaan, om aantetoonen, hoe Israels herleevinge en bekeeringe uit den geestelykea doodftaat volgens de onderfcheidene genade orde van tyd en wyze zoude gefchieden , tot dat dat magtig gtoote heir in het land van Immanuel zoude gefpyst worden met de erve van Vader Jacob. (r) Tusfchen de eerde en laatfte vertooningen van dit nachtgezicht fchynt men een tydvetloop van ruim 20 jaaren te moeten ftellen; volgens Xenophon Cyropocd Ub. 8. heeft men aan Cyrus na den dood van Darius Medus of Cyaxares, als alleen heerfcher over Babel, Asfyrië, Medië en Perfië, een regeertyd toeiekennen van ruim 6 jaaren; in het eerfte jaar van deze zyne opperheerfchappy gaf hy den Jooden vryheid om uittegaan en optetrekkeu naar Canaan, dat gewenfchte vaderland 2 Chron. 36: 23 en 13 4 Zacharia rloOFDST. 3  Zacharia HooFDsr. 3 en Ezra i; i, 2, 3, dit was het 4179 jaar der Juliaanfche periode. Is koning Cores nu volgens Xenophon in het 4i85fte jaar van dien zelfden vermaarden tydregel geftorven, zo zyn hem maar 6 volle regeerjaaren toetevoegen. Dat anderen, die Herodoot en Ctefias volgen, hem wel 29 a 30 jaaren van regering geven, vatten wy liefst op van zynen regeertyd, zoo als die eerst alleen was overMedieenPerfie, en naderhand te gelyk over Babel. Schoon CU ccro uit Perfifche gedenkftukken de hooge ryksgevallen van Cyrus tot den omtrek van 30 jaaren brengt, my dunkt uit zyn voordel is niet anders optemaaken, dan dat hy zynen heelenregeertydoverde voornaamfte Oosterfche koning, ryke beoogd. De Divinatione Lib.i. Tom. ir. pag. m. 183' Men mag wel aan Cores een' regeertyd over Asfirie' Babyion, Medie en Perfien toekennen van. -. • • • .6 jaaren 7 maanden Aan Kambyzes, in de H. S. Ahafueros. Ezr- 4= 6 ? 5 Aan Smerdis, in de H, S. Artaxerxes of Artliahfasta. ' . 0 ? en aan Darius Ilystaspesz no non torperet, Fid. comment: in Joma C. i. pag: m: 18. Zacharia IIoofdst.3  Zacharia Höüfdst. 3 (*) Lev. iö. bedunkens,dien dag fteedsna deszelf oorfprongelyke infteliinge , ter bereikinge van deszelfs bedoeld einde , aantemerken; laat er dan nog zo veel ontbrooken hebben, als de bedoelingen Gods by de inftellinge van dien dag maar hebben kunnen bereikt worden, en dit heeft zo onder Jofuaas, als Aarons hogepriefterlyke bedieninge kunnen gefchieden; öf is het doelwit Gods op dien dag onder den herlTelden tempel veranderd? is de leere van vrymagtige genade, zo zeer te bewonderen in het Werk der verzoeninge , dat Gods Zoon op eenen dag zoude daarftellen, na den herbouwden tempel niet levendig of zuiver gehouden? Dat een dag van het hoogst ge wigt, met zo veel ordeninge en gezetten last ingefteld (z>), door eenen God, die daar in 's volks hoogfte belang, en de volmaakinge van het Aaroniesch p'riefterdom door de eene volmaakte oflerhande van den Mesfias bedoelde, zo om het volk voor Hem te vernederen, als om het den weg te openen om te komen tot zyne gerechtigheid, in eenen tyd niet zoude gevierd zyn, in welken God, na vooraf 70 jaaren getoornd te hebben, weergekeerd was om zyn volk te vertroosten en naar het harte van Jeru- lk- 32 Voorbereidende Verhandeling ken hebben, waar toe de HogeprielTer op dien dag' in zyn werk betrekkinge had. Men heeft,myns  'over Zacharias Tempel-gezicht. 35 falem te fpreeken, dit zou waarlyk eene heele omkeeringe van Aarons priefterdom geweest zyn; daar dat van Jolua met ilegts in orde van opvolginge, maar ook van betrekkinge,juist het zelfde was; moest niet het voorbeeldig Godsryk door al den tyd van het oude testament onveranderlyk het zelfde blyven om het onveranderlyk tegenbeeldig heerfchappyvoerend ryk der genade afteteekenen? dat de Hoogepriefter eerst voor zyne zonden moest offeren (w); was Gods oogwit daar niet in, om Israël te doen gelooven, dat hun Hoogepriefter geen Chriftus, dat zyne verzoeninge niet de wezenlyke ware; maar dat ze langs dien voorbeeldigen weg geleid wierden, om op Gods Zoon te zien, Hem als een waterftroom aanteloopen, op dat hunne aangezichten niet in het Gods gerichte befchaamd zouden worden P dat de Hoogepriefter alleen eenmaal des jaars vermogt in het hoogfte heiligdom te gaan, was Gods doel daar niet in, het volk te leeren, dat de weg tot het hemelsch heiligdom nog niet openbaar was, (jt) maar dat zy op den ingang van Chriftus , door borglyden volmaakt, in den hemel, hadden te ftaaren, in wien zy alleen een gebaandcn weg door zyn bloed en een vrytnpedigen toegang tot den zoentroon van genade konden hebben P 1 moest O) Heb. hoofJft. 7: n. (x) Heb. Hoofdft. 9: 8, c 7acbaria Hoorusï. 2  Zacharia Hoofdst. 3 dag verrichten, die tot elkander in een onontbindelyk verband ftaan, om het groote werk van 's Borgs verlosfinge aftetekenen tot troost en bemoediging van het Godvruchtig Juda ? Deels, dat hyhet wierookvat, gevuld met vuurige altaarkooien, in het heiligdom inbragt, en hy zelf, zyne handen gevuld hebbende met reukwerk, van de edelfte fpeceryen bereid, inging, om het zelve op het altaar vuur in het wierookvat te leggen, om een opgaande wolk van den aangenaamlïen reuk te maaken fj)? Hier in was Gods oogwit niet anders, dan een vertoog te geven van's Borgs doende gehoorzaamheid , welke Hy voor deft throon der hooge Majesteit vertoont, als hy daar bidt; en de fpeceryen waar uit het reukwerk belton d, toonen aan s' Heilands natuurlyke heilige gemoeds deugden ter beoeffeninge van volle heiligheid. — Deels, dat Judaas tempelvoogd, zou hy verzoeninge doen voor Israël; het bloed van den zondoffer bok tot binnen het voorhang moest draagen, en het zelve op, of voor het verzoendekfel fprengen (z). Toonde dit niet Chriftus verfchyninge voor Gods aangezicht door zyne lydende gehoor- zaam- 0) Lev. hoofdft. 16: ia., 13. (2) Lev. hoofdft. ifc is» 16. 34 Voorbereidende Verhandeling moest niet de Hoogepriefter ter verzoeninge van '$ volks zonden twee voorname zaaken op dezen  over Zacbarias Tempel- gezicht. S5 saamheid om een voorfpraak en verzoeninge voor de zonden zyner uitverkoorenen te zyn (a) ? Is God derhalven niet weergekeerd tot Juda, om door alle de vertoogen van deze zyne goedertierenheid, alleen, en zo zeer, zichtbaar op Israels grooten verzoendag, zyn kerk te troosten? Immers hy is de zeilde Jehova geweest, die zo na als voor Babels onheilen zyn verbond aanfchouwt, daar toe dient het leerflelzel der Geestlyke verzoeninge in dit Hoofdft. vs. 8—10, het welk, volgens het verband tusfchen het letterlyk en geestlyk Godsryk,ja den "vasten fèhakelvan Israels voor en tegenbeeldige Godgeleerdheid, zo zyn moe-si. Mogt het nu Juda, mogt het anderen in latere' tyden evenwel bedenkinge gebaard hebben, hoe' die groote dag, terwyl er deze en geene dingen| ontbraken, konde gevierd worden; deze bedenkinge neemt God door dit gezicht geheel weg, het (a) De zekerheid dezer dingen heeft zelf Spencerus doen belyden : Certe Cbriflus in nonnullis expiationis inftitutis, rtêth tam claris exprimebatur; quocl Eum r.eminem e Judais, oculatiorem pauk, latere potnisje cenfeam. Dat is: Immers Chriftus wierd in zommige plegtigheden van deeze verzoeninge, door zo klaare merkteekenen afgebeeld; dat hy voor niemand onder de Joodtn, zelfs die maar ee nige kennis had,konde onbekend zyn. De legib. Hebtacr, ritual. vol. i. lik 3- Disf. t. p. m. 1457 et 150:. C 2 Zacharia lOt ' U5Ï. 5 3edenkln?, loor Juda jelvegeopsert, weggenomen.  Zacharia Hoofdst. i ten doel had. Schoon Juda deze en geene gebreken mogt inzien, zo kon het zich krachts dezer vertooninge verzekerd houden, dat de Heere tot haar als eenGod van verzoeninge was wedergekeerd, en dat Mesfias juist zou beantwoorden aan dien fchaduwdag , zo als hy naar deszelfs inftellinge plaats had; en zo dient dit gezicht meede om alJe de zwaarigheden, die uit de overweeginge van deze of geene gebreken in den herbouwden tempel mogten ontftaan, wegteneemen. 36 Voorbereidende Verhandeling het welk Judaas vertroostinge in het klaare voorftel der fchaduwachtige en geestlyke verzoeninge nadere aandrang,genomen van de betrekking des Hoogenprieftersop den verzoendag. 3. ue Betrekking, dewelke de Hoogepriefter op dezen dag van verzoeninge tot Jacobs ftamgenooten had, bevestigt myne derde ftellinge ter verklaaringe van dit gezicht ;dewylhy hier inkomt als het plaatsbekledend volkshoofd, die in zyn perfoon den Heere het volk ter verzoeninge voor¬ droeg. Immers dit blykt uit aanmerkinge — deels, dat de Hoogepriefter geheel Israël, in den ephod, op zyne borst droeg (b). — deels, uit vs. 8 van dit hoofddeel, het welk Jofua in betrekkinge tot Juda als zyne vrienden ftelt. — deels, naardien God inkomt als vertoornd, nietbyzonderop den perfoon van Jofua, maar op geheel Juda, wegens de zonden van traagheid en ongeloof. Zoude nu de (J) Exod. hoofdf. at. 6-14.  over Zacharias Tempel- gezicht. 37 de verzoeninge alleen op den levitifchen Hoogenpriefter zien, wat troost had dan toch het hee¬ le volk hier by? daar het dus moest blyven leggen in lchulden en onreinheid, en niet anders dan in gegronde verwachtinge van geduchte lïraf kon leeven : dit immers firydt volftrekt met het waare Gods doel, het welk was Juda te vertroosten; hier toe was 'stempels opbouw, en de herftelüng van de leere der verzoeninge noodig, de welke in het tweede vers betrokken word tot Jerufalem, waar op 's Heeren vrymagtige keuze gevallen was, om het als een vuurbrand uit het vuur te redden , dus niet op Jofua alleen, want het fchynt me wat vreemd van bybelfche fpraakkunde te zyn , dat Jerufalem hier zoude inkomen om aantetoonen, dat Jofua tot het verkooren Jerufalem behoort, dan moet in het negende vers het land ook maar flegts inkomen, om dat Jofua tot dat land behoorde , en niet om de waardy der verzoening vaq Gods grooten Zoon aantetoonen. Is het een gezonde ftyl van fpreeken, een land, ftad of geheel volk intevoeren als gezeegend, om daar meede flegts een perfoon te bedoe¬ len 2 . Jolua komt hier in als een lcha- duwpriefter, die in fchaduwe verrichtede, wat Jehovaas fpruyte , de Mesfias in wezen zoude daar ftellen, naarvs. 9. alwaar Jofua voorkomt als een voorbeeld van Gods eeuwigen Zoon, verC 3 or- Zacharit Hoofdst. | Eioe Jofua in dit gezicht is aantemerken.  33 Voorbereidende Verhandeling Zacharia HöoFBST. •. rendom, als het hoofd van het eeuwig verlosfingsverbond, ja als hun plaatsbekleder in het zelve, zyn volk door Hem met God verzoend ? zyn ze niet allen in Hem als een ligchaam, zelfs voor 's waerelds wordinge, geweest? droeg Hy ze zq niet fteeds voor zyn Vader, als blyvende met zyn harte voor hun borge? Daar toe zou Hy immers op eenen dag, dien grooten dag der Euangelie verzoeninge, al de ongerechtigheid zyns volks wegdraagen. Komt dit hier- nu in als een tegenbeeld, dan moet, dunkt me, volftrekt volgen, dat zyn voorbeeld Jofua hier geheel Juda voordraagt; langs welken weg de verwachtingsleere der waare verzoeninge voor Juda wierd levendig gehouden, dat hunne gerechtigheid alleen in den Mesfias ware , op wien zy met afzien van Jofua, dat uiterlyk tempelhoofd, hadden te zien, en Hem als een wa» terfh-oom aanteloopen, op dat hunne aangezichten niet befchaamd mogten worden; van wiens doende en lydende gehoorzaamheid zy alleen de waare vergevinge hunner zonden hadden te verwachten; dan genoten zy niet flegts het voorrecht , dat zy gereinigd wierden tot den uitwendigen dienst en de geruste bezittinge van Canaan, onder de beveiligende inwooninge van een geducht God, by wien een vreeslykeMajesteit was; maar. het ordend tot Hoogepriefter over het Euangelie huis; iieeft deze nu niet als de vertooner van het uitverkoo-  over Zacharias Tempel-gezicht. 39 het volk, wiens oog Haarde op den eeuwiglevenden Hoogepriefter, den Goël zyner verwachtelin- gen, verkreeg teffens zaligmaakende genade van rechcvaerdiginge en heiligraaakinge tot Gods geeftelyke gemeenfchap, om te ftaan in de plaatfe van Gods heiligheid, en aldaar te ontvangen den zegen des Heeren, en de gerechtigheid van den God des heils. 4. Is zo Jofua in dit gezicht niet voor zich zeiven alleen, maar als Hoogepriefter betrekkelyk tot Juda te befchouwen; volgens myne laatfte ftellinge, heeft men hier den Sathan ook aantemerken, als de vertooner van de heele vyandlyke magt der duifternisfe, het hoofd der geweldige beftryders van het verzoeningswerk; kon dieaanklaager der broederen niet door het bloed der verzoeninge, dat Jofua op den verzoendag plengde geveld worden, hy zoude door het bloed des Lams zo geheel overwonnen worden, dat hy geen plaats van aanklagte meer zou vinden: fchoon hy Gods uitverkoornen, als een briefchenden leeuw, omringt, het is te vergeefs; niemant kan, noch zal hy verflinden. Voor dat magtwoord des Engels moet hy zwichten: de Heere fchelde u gy Sathan \ Dien boozen geest hier aantemerken, niet flegts als hoofd der heibende, maar die in zich vervat al het helfche rot, is geenzins oneigen aan den bybelftyl; men denke op de goedertierene moederC 4 be- Zachari» Uüofdst.} Hoe de üathan in 3it gezicht Dindekt word.  Zacharia Hoofdjt. 3 zalfd volk zouden woeden, maar niet vemogen; en in opzicht tot dit gezicht, eischt zulks, niet alleen het verband van het zelve, by voorbeeld: de Kriftus heeft door zynen kruisdood niet flegts den Sathan voor zyn perzoon alleen, maar al de vyanden, die in zondaars rechtvaardiginge opftaan, verflonden tot overwinninge, zo moet dan uit het verband van tegenllellinge volgen, dat Jofua hier met den Sathan, als met den vertooner van alle de geeftelyke vyanden, te doen had; maar ook de betrekkinge, die er is tusfchen Jofua en den Sathan vordert zulks, want is Jofua een plaatsvervuller van Juda ter verzoeninge, dan moet de Sathan ook zyn een vertooner van al die helfche vyanden, die het zalig belang van arme itervelingen gram zynde , de verzoeninge hevig tegenftaan. 40 Voorbereidende Verhandeling belofte (e) , daar ftelt hy voor al de vyanden van het Zoenwerk, die ten allen tyde tegen Gods s?e- Ontleding van dit ge Zicht. INa deze dingen vooraf te hebben aangemerkt om de gelegde onderftellinge aantebinden ter verklaaringe van dit voornaam gezicht, zal ik nu voortgaan, om het zelve in zynen juiflen fchakel den leezer voorteftellen. Alles vloeit hier zacht volgens eene natuurlyke orde. Ter eerbiedige befchou winge van twee gewenfchte (O Gen. Hcofcif. 3: 15.  over Zacharidi Tempel-gezicht. 41 te dingen bepaalt ons hy, die de gezichten des Almagtigen ziet. — Deels vertoont hy ons Ju- daas hooge lchaduvv Prieiter, bezig in de ootmoedige verrichtinge van het tempelwerk der voorbeeldige verzoeninge vs. 1—7. — Deels tekent hy ons af Jofuaas doorluchtig tegenbeeld, den eeuwigen Hoogeprielrer, die eens zyne eigen ziele zou ftellen tot een fchuldoffer ter wegneminge van alle de ongerechtigheden zyner uitverkoorenen vs. 8—10. a. Wat het hoogepriefterlyk werk, neffens de byzondere toeftand en ontmoeting van Jofua betreft; zaaken van het uitnemendst aanbelang ontdekken zich hier aan het nauwkeurig oog van den weggerukten ziener, zaaken, onvatbaar voor vleesch en bloed! Te zien, wat in de Godlyke vierfchaar omgaat, den Sathan en in hem al de vyanden van het zoen en genadewerk, in al hun geweld en listige aanflagen, verbroken — hunne befchuldiging wederlegd — hunne doem lust vernietigd! — doemfchuldige zondaaren , die in Gods gerichte verftomden, |die in dood en verderf lagen, gerechtvaardigd! — onreinfte menichen gereinigd— in des Heeren dienfr. geheiligd om in zyne hooge nabyheid te vertoeven! — onder blymoedige verwachtinge van eens voor den Godstrooneene zalige onfterflykheid te zullen genieten. Zaaken die men, befchouwd C 5 in ZacrarU IIooFusr.3  A2 Voorbereidende Verhandeling Zacharia HcOfDÏT. 3 Ontleding «olgens de Kcbreeuwfche zinIbydingvan den grond-text. in haare heuchelyke uitkomften , waarlyk onder Zions gewenschte dingen te ftellen heeft. b. Wordt hier een fchouwburg des gerichts geopend , waar in de God des oordeels zit om in gerechtigheden en gerichte, in goedertierenheiden in waarheid, verachtelyke zondaars wit het vuur te redden, uit den angst en het gerichte te verlosfen ? vs. i—g. aan den verrukten geest van den ziener Zacharia toont de Heere : c. Judaas kerkvoogd in zynen nedrigen ftaat vs. i. nol? brtfi [Har? ^ft^n^j^Tji .1 ♦]jn»1 .a ïhtii \hsn ytwrw .b yvbh pan i  over Zac bartas Tempel- gezicht. 43 |wwn •« nrotr1? .B Volgens deze hebreeuwfche ontleedkunde , wordt dit gezicht geopend met eene vertooninge d. Van den toeftand des Hoogepriefters; Daar na toonde hy my Jofua den grooten Priefter-, ftaande voor het aan gezkht van den Engel des Heeren e. hier verklaart de ziener, wat hy het eerfte zag: daar na toonde Hy my Jofua den grooten Priefter; ftaande te* f. Des zieners oog werd byzonder bepaald op Judaas tempelhoofd: daar na toonde hy my Jofua, den grooten Priefter (ï.) g. De wyze, waar op 's Heeren Engel hem dit vertoonde, was door 1 Zacharia J-lOOFDsT. %  44 Voor-bereidende Verhandeling Zacharia Hoofdst. 3 h my CO* gg. Namentlyk, h. Jofua („) hh. befchreven van zyn ambt: de grooten Priefter'(-!_,). ff. Voorgefteld in zynen ftand: ftaan- ee. Zyn plaats was: voor het aangezicht va i den Engel des Heeren ). f. De bepaalde plaats was voer het aangezicht (*T) ff. nader bepaald van wien, van den Engel des Heeren dd. Neffens Jofua zag de ziener den Sathan , ftaande aan zyne rechteband, om hem te weder ft aan (: *-f). e. Naast den tempelvoogd was de Sathan , ftaande aan zyne rechtehand (Vrr> f. De perfoon, die de ziener naast Jofua zag, was de Sathan* (T ). ff. In zynen ftand, ftaande aan zyne rechtehand (t~r). ee. teffens werd den ziener het einde, waar toe, ontwikkeld; het was, om hem te wederftaan (. ). cc. Edoch a. b. c. d. e. f. g. door een gezicht: daar na toonde  wer Zacbarias Tempel-gezicht. 45 d. Gedekt was Levies tempelhoofd door de vrymagtige en veilige beicherminge des Allerhoogtten tegen alle dreigend kwaad, volgens het tweede vers. jptyrr ^3 rrtr* Sfe*. ^rpTDüft .1 j&gwp httt? pvn~bx rrw wi .a mn» w*i -a •p fjtfi' nyr .a •p mn» .b pvn .b dVits nnan *p nin» w .b jtw nwn .a fp .b a. b. c. cc. Edoch Zacharia HooFDaT. f  4<5 • Voorbereidende Verhandeling Zacharia a.b.CC.d. Hqofdst. 3 inr>rr .a öWvva .b hm '--.^11 %b nr &j9Hj .11 S^Kaf^fa .b d. waar iri e. de Heere zynen knecht tegen fathans befchuldigingen bepleit: doch de Heere zeide tot den fathan; de Heer fchelde a, gy fathan ! ja de Heere fcheide «, die Jerufalem verkiest ). f: hier ziet men hoe God zich tegen ,den fathan verzet: doch de Heer zeide tot den fathan • de Heer fcheldeu,gyfathan (V). g. aanltondswendtzichdeHeer tot den fathan : doch de Heer zeide tot den fathan ( . ). h. De  over Zacharias Tempel'gezicht. 4? a.b. cc. d.e.f. g, de Heer zeide ). hh. tot wien hy fpreekt, is de fathan (^). gg. de inhoud van dit gelprek was h. De Heer fchelde u gy fathan Cu). i. het gefprek hield in zich eene fcherpe beftrafTïnge , beftaande in fcheldinge: Hy fchelde )• ii. het was God, die het deed de Heer fchelde u (Sy). hh. Naamsgewys: gy fathan (j, ). ff. het geen krachtshalve herhaald wordt met opzicht tot tweederlei tegenftand, dien de fathan deed, om niet flegts den voorbeeldigen, maar was het mogelyk ook den geeftelyken tempelbouw te ftremmen: ja de Heer fchelde u gy fathan , die Jerufalem verkiest (_a ). g. heteerst word hier van de herhaalde beftraffinge gewaagt :ja delleere fchelde u (V ). h. de beftraffinge luidt: ja dt Heer fchelde C^). hh. wei- Zacharia h00fdst.3 h. De fpreker is de Heer: doch  4^ Voorbereidende Verhandeling Zacharia a. b. cc. d. e. f. ff. h. '* hh. werwaarts die leid: u Q). gg. Güds liefdewerk over J rufa. lem wordt opgegeeven: diejerufa'em verkiest ( t> <■ ). h. Gods vrymagtig liefdewerk was de ver kief u ge: die verkiest (y). hh. waar toe die betrokken, word, is: Jerufalem ( T), ee. het gewenscht gevolg van deze eeuwige liefdedaad van God, wordt vraagswyze voorgefteld : is deze niet een vuurbrand, uit bet vuur gerukt ? r~ > * * 0 f. de vraag is tweezins: is deze niet een vuurbrand ("). g. de vraag bepaalt nauwkeurig den perfoon: is deze niet (~* ). gg. de perfoon wordt befchreven te zyn een vuurbrand (~). ff. Niet om verbrand te worden , maar om in fpyt en weerwil des fathans tot een wonder van vrye verlosfinge gefield te worden: uit het vuur gerukt —-) dd. waarom de vyand van zondaars verlosfinge, zocht te verflinden, wordt in • ' het  over Zacharias Tempel- gezicht. 45 a, b. cc. dd. het derde vers opgegeven, waar in Zacharia het volk word afgetekend als een fchul- 00FDST•3 dig en onrein volk , een volk, waardig , dat het ten vuure van Gods toorn gedoemd wierd , het geene de vyand vorderde. ow dhj3 wob n*n rótfw i rt • j • t : v t 1 t t - v 1 • yran .a tnox DHjn rvn .b «na1? mn .« dwï ohjq .(3 i^sn yftm -joyi .11 "RMpi .A t*wtan 'ja1? .b e. De Hoogepriefter verfchynt hier in een onaanzienlykst gewaad. Jofua nu was bekleed met vuile kleederen CO- f. De perfoon zelve, daar hier met zo veel bepaalinge van gewaagd word, is: Jofua nu of wat Jofua aangaat (j^ ). ff. Hy word befchreven als D g. bi*  Zacharia Ioofdst. 3 vuile kleederen ( ) ee. Zo wierd hy ontdekt, als hy ft oud voor het aangezicht van den Engel (4) f. Hy word voorgefteld in zyn ftand, als hy ftond (T )„ ff. Tot wien zyn ftaan betrokken word, het is voor het aangezicht des Engels ( -V) ddd. Had Zacharia den tempelvoogd in zo een toeftand gezien , waar in de vyand hem zocht te veroordelen , hy fielt hem ons nu in eene geheele andere gedaante voor oogen , waar in de verlosten des Heeren, krachts Gods eeuwige vrywillige genade verkiezinge, verhoogd zyn. e. Gerechtvaardigd tegen Sathans befchutdigingen, volgens het vierde vers. IdV? tori? pnijipr^ i y$q own onan rvon *\6ió ruf? mpytrbx Ifch pp -A go Voorbereidende Verhandeling a.b.cc.dd .e, ff. g. bekleed (p \ gg. de hoedanigheidjvan dien, met  tsVer Zacbarias Tempel-gezicht. £t vaö'? Björn*1?* .a vbyo d'x^n onj-jn wdh .b owsn anon rvon ■* TflJÖfl .a vtyo .p : htt Spa fjftfc Iwwti "pw *ttfiüm rota v^n hsiw -pw ^jw »npyn nm -p •y&o toWi mei .a n^yo *mapn . . ■ton öfn .* Zacharia Hoofdst. 3  £>a Voorbereidende Verhandeling Zacharia Hoofdst. 3 a.b.cc.ddd.e. yiN «p'jro .a :ni^no .b waar in f. Vooraf Gods vrymagtig bevel, om den Hoogenpriefter uitfchnld en ellenden te redden, word voorgefteld: Toen andwoordde Hy en [prak tot de geenen, die voor zyn aangezicht fionden; zeggende; doet deze vuile kleederen van hem weg: ("7*} g. Hier heeft men te bewonderen, hoe de Engel de zaak van zyn volk de zyne maakt, met bevel van verlosfinge. Toen andwoordde Hy en fprak tot de geene, die voor zyn aangezicht fionden; zeggende } h. Hier word de persoon ontdekt, die zich tot Jofuaashulpe opdeed: Toen andwoordde en fprak Hy f\, ) ; hh. Hier op volgt het bevel i. aan wien: Tot de genen die voor  over Zacbarias Tempel-gezicht. 53 lub. cc.ddd.e/f.g.h.i. voor zyn aangezicht fionden (j^) ii. Waar op de uitfpraak van het bevel volgt: zeggende (j^) gg. Het was van dezen inhoud: Doet deze vuile kleederen van hoven hem voeg ( *"). h. Hier hebben wy gadeteflaan het geene moet worden weggedaan. Doet deze vuile kleederen tv eg (w ). i. Hetbevelluidt:Z)c^:wg(~ ) ii. Nader betrokken tot het vuil prieftergewaad: Deze vuile kleederen (w ) hh. Het geen alles zyn betrekkinge had tot Jofua; Van boven hem ( rt ) ff. Waar op volgt Jofuaas vryverklaringe door 's Heeren Engel: Daar na fprak Hy tot hem, ziet, ik hebbe uwe ongerechtigheid van u weggenomen, door u wisfelkleederen aantedoen (> -r ). Deze verklaaringe is tweeledig g. Deels behelscht ze de wegneminge van al zyne doodlyke onD 3 hei- IOOFDST. 3 Zacharia  54 Voorbereidende Verhandeling Zacharia Hoofdst. i a. b. cc. ddd.cff.g. heilen: Daar nafprakHy tot hem, ziet ik hebbe uwe ongerechtigheid van u weggenomen (-i.) h. 's Heeren Engel wendt zich tot Jofua: Daar na fprak hy tot hem (^) hh. Een boodfchapper van goede tydinge was de Heer voor hem, als hy verklaart: Ziet ik hebbe vwe ongerechtigheid van tt weggenomen (o,) Is de Heere gewoon zyn vrygekocht volk, het welk Hy uit alle geeÜelyke jammeren verlost, klaar te ontdekken aan hunne ellenden, den zo grooten nood en dood, waar uit hy ze redt, op dat zy des te meer, by de grootheid van Gods vrymagtige werkinge der genade , de dierbaarheid zyner goedertierenheid mogten inzien, roemen en verheerlyken, zo is 't, dat 'sHeeren Engel hier Jofua bepaalt i, By de befchouwinge van Gods handelingen met hem. Ziet  over Zacharias Tempel- gezicht. gg a.b.cc.ddd.e.iï. g. hh. i. Ziet, ik hebbe van u veeg-genomen (^_>) waarin Hy Zacliaria HouFUST.3 k. Jofuaas opmerïunge vordert. Ziet kk. Met opzicht tot Gods Refdeweg met hem. Ik hebbe van u zveggenomefi ( ii. Afzonderlyk doet God hem ftilttaan by de, hem zo diep verootmoedigende, als God verheerlykende bedaarde befchouwinge van het groote kwaad, dat God genadigst van hem had weggenomen. uzve ongerechtigheid ) gg. Anderdeels bevat de Godlyke vryverklaaringe in zich Jofuaas uitrustinge in de ciergewaaden des heiligdoms, ter bevestiging van des Engels uitfpraak. En door u aan te doen wisjelkleederen Orcr) h. Hier is eene gewenschte belofte om 'sHoögenpriefters naaktheid te dekken. Endoor uaan te doen. ( Cï) D 4 hh. na-  Zacharia Hoofdst. 3 56 Voorbereidende Verhandelingen a.b.cc.ddd.e.ff.gg.h. hh. Nader verklaart, waar mede. Met vohfelkleederen (■■ ee. Nader word dit ons ontwikkeld in het vyfde vers ■ W .a •rino ff» -b n ^ny'-w nvrnn fjwro .a , ö^a uitjoel rnrfen tpvn w .a riïnsn wn .*  over Zacharias Tempel-gezicht. 5T a b.cc.ddd.ce. WNT*?y .b a"ia vnfayi .0 npy mn» .b noj* .(3 f. Vooraf is hier te befchouwen de; Engels beftel: Dies zeg ik, laatzt eenen reinen hoed op zyn hoofd zetten ) g. De befteller hier van, word bepaald , Dies zeg ik fj« ) gg. Het geene hy beitelde betrof Jo' fuaas hoofdciering: Laat ze eenen reinen hoed op zyn hoofd zetter. (~). h. Het bevel gaat omtrent den hoed. Laat ze eenen reinen hoea zetten (J? ) i. Het werk alhier te verrichten, was : Laat ze zetten (f7 ) ii. Nader bepaald, wat ze te zetten hadden: Eenen reinen hoed (y>) hh. Waar op die hoed moest pasfen, op zyn hoofd ) D 5 ff. was Zacharia HoOFDST. 3  #3 Voorbereidende Verhandeling a Zacharia Hoofdst. 3 .b.cc.ddd.ee.f.gg.hh. ff. Was de hooge befteller van dit uitnemend heil, die geene, die gebiedt en het is er, die beveelt en het ftaat er, men ziet aanftons dit zyn beftel ten uitvoer gebragt. En zy zetteden dien reinen hoed op zyn hoofd, en zy togen hem kleederen aan, en de Engel des heeren fond daar by 0-7) g. Jofuaas geheele perfoon word vereierd. En zy zetteden dien reinen hoed op zyn hoofd, en zy togen hem kleederen aan (j^ ) h. Zo in opzicht van het hoofd: En zy zetteden dien reinen hoed op zyn hoofd ) i. Het werk zelf was: En zy zetteden dien reinen hoed k. Het werk word voorgefteld als eene zaak van nauwkeurig aanbelang : En zy zetteden ( JL) kk. Waar omtrent dit werk ging, het was: Dien reinen hoed ( m ) ii. Waar die geplaatst moest wor-  over Zacharias Tempel-gezicht. S9 a. b.cc.dddxc.lf. g. h.ii. worden: op zyn hoofd ) hh. Als in opzicht van het lighaam: En zy togen hem kleederen aan (j^ ) i. Zy dekten zyn lighaam (~) ii. met kieederen ( < ) Zaclmria ilOOFDST. 3 gg. Niets moest hier aan ontbreken, en niet een van deze moest er feilen, daarom gefchieddedit onder byzyn, opzicht en bellier van 's Heeren Engel: En de Engel des Heeren fond daar by (,T) fa. Hier komt te eerbiedigen de hooge Perfoon onder wiens oog alle deze beftellingen voorvielen, En de Engel des Heeren (w) hh. In wat ftaat Hy hier voorkomt: Hy fond er by (t-. ) bb. Is er nu een onaffcheidbaar verband tusfchen de rechtvaardigmaakinge des uitverkooren zondaars en deszelfs heiligmaakinge, in dezen wyzen fchakel van Gods genadewerk word ons hier Jofua verder afgetekend. Was hem 's Heeren Engel van Gode  6o Voorhereidendc Verhanddinz a. bb. de den Vader geworden tot rechtvaardiging ; het kan voJgens de wyze ordeninge van het genade verbond niet anders zyn, of Hy moest hem ook worden tot heiligmaakinge. Dit is het tweede ftuk, waar toe in het voorbeeldig aanzien van dit gezicht onzen aandacht bepaald word. Het is opgewonden in vers 6 en 7. Behelzende Jofuaas heiliging in 's Heeren dienst, c. De Heere brengt hem onder den eed, als den band des verbonds naar luid van vers 6. Doe betuigde de Engel des Heeren Jofua, zeggende. rijn» rji^p w .1 "W -a yvm .a •ton1? .b d. Hier gefchiedt eene betuiging van 's Heeren Engel: Doe betuigde de Engel des Heeren (j,). e. Men lette hier op de betuiginge: Doe betuigde (^) ee. Ds Zacharia IlooFDsr. 3  over Zacharia» Tempelgezieit. 6i a. bb. c.d.e. ee. De Perfoon is de de Engel des Heeren Qif) dd. Aan wien de betuiginge gefchiedt. Aan Jofua,zeggende^ ) e. Het was: Aan Jofua ( ee. De wyze der betuiginge is. Zeggende () cc. En verpligt hem tot de oeffeninge van alJe deugd en waare Godzaligheid, hem afzonderende ten dienfte des Heiligdoms onder belofte van heerlykheid, in het zevende vers, het welk ons voorftelt: d. De byzondere pligten der Godzaligheid, te oeifenen uit hoofde zyner ontvangene genade betrekkinge tot God, door wiens liefde en genade hy verlost was, met byvoeginge zyner ftaatelyke bevestiging in den dienst van het ryk der genade. Zo zegt de Heer der heirfchaaren: Indien gy in myne wegen zult wandelen, en indien gy myne wagt zult waarnemen, zo zult gy ook myn huis richten, en ook myne voorhoven bewaaren. ïjfe) *yrprsti nixay rw nöKTi-j .1 ftp^noJ) "iófiWi wo^a taxi fa) Zacharia Hoofd» i'. 3  Zacharia Uoofdst. 3 62 Voorbereidende Verhandeling ♦wriN *fot2>fi o*i vferriie pin ottxdm nuöït m.t -vsxtd .a tdbti ♦nnori'0 nx dni *pn rraös mrv notrro .« 10N".13 .a r-.ix3v mn* .b n« OtO '3"n3"e2x .0 nój*>n •moco - >3n3-£dk .a •Wil ♦rnöfyo nx taxi .b >nwa nx oxi .« 03i 'no nx prj rrnx"D3i .b ' wnx tocti *n*a nx pn nnx-oji .* nnx-ojii .a ♦rö nx pn -b nsrrriN *iöbti ojii 031 .a »Wiit* notwi .b XL  over Zacbarias Tempel-gezicht. 63 a.bb.cc. d. trhan onayn ra o'^na ^ *nn.ïi .n ï 1" t v • ; 1 t 1 i - • : : - I : <• - tl ^ 4n rui •« jn^MM onayn pa .b opoyn \p m Zacharia H00FDST.3 e. Hierontmoeten wy de pligterj zeiven: Zo zegt de Heer der beirfebaaren: Indien gy in myne wegen zult wandelen , en indien gy myne wagt zult waarnemen. f. Hy die zyn verlost volk tot deugd en godzaligheid roept en verpligt is God: Zt zegt de Heer der heierfchaaren ( . ) g. Men ziet hier de wyze der voor- ftelünge: Zo zegt fj_j) gg. Van wienzegefchiedc: De Heer der beirfchaaren ( . ) ff. De pligten der godzaligheid zelve zyn: Indien gy in myne wegen zult wandelenden myne wagt zult Waarvemen (V) , g. Voor;  64 Voorbereidende Verhandeling Zacharia ÏSOOjYDSÏ. 3 * Ëtiamfi fit (cituirt analyticorum, qüi accentuationls rationem habent, generale, non nifi duas voces per accentum fcrvum conjungendas, ditio trium vocum, primo hujus pafuci hemiftichio in "TOB*? 'mnró-nx ON] confpicienda propofitum conditionale emphaticum fiftit, ob coha?rentiam fyntafticam relativam inter illam vocem, accentu Domino fakeph katon in "vDtyn ornatam, et illam vocem, accentu fervo munach in 'mntïrD ditionis hujus Domino proximeadjacente notatam. Quo in cafu, fervus ï 11e accentus, accentui hujus ditionis Domino adfitus, ferviendi ordinem tenet: et accentus, fecundo loco a ditionis hujus Domino diflitus, naturalizatur, et asfumit naturam Domiui diftindtivi; licet diflinctivorum infimi ordinis, Vid. H. V. Alphen.de ufu accencuura § 24 feft. 1. a.bb»cc.d.e. ff. g. Vooraf eischt de Heere zyne wegen te betreden. Indien gy in myne wegen zult wandelen CO gg. Daar by voegt de Heere de waarneminge van zyne wagt, En indien gy myne wagt zult waarnemen ) h. Het is een voorwaardelyk voor» flel, dat hier met nadruk gefchied ) * En indien hh. Het voorftel zelve is. Gy zult myne wagt waarnemen ) ee. Dit  over Zacharias Tempel• gezicht, 6$ a.bb.cc.d.e.ff.gg.hh. ee; Dit word aangedrongen met een voorftel van Jofuaas ftatelyke bevestiging iri den dienst des Heeren: met iiegts een naam en plaats, maar ook eene wigtige bedieninge zou hy hebben in Gods koningryk: Zo zult gy ook myn huis richten en myne voorhoven betvaren ( V) f. De bedieninge, betrekkelyk töt'sHeeren huis, word afzonderlyk voorgefteld: Zo zult gy ook myn huis richten Ca ) g. De perfoon, die dit aanging, word met nadruk getekend: Zo zultgy ook (^) gg. Zyn bediening word voorgefteld; Myn huis richten (.j,) ff. Dit word verder betrokken tot 's Heeren voorhoven: En zult myn: voorhoven bevuaaren (*7?) g. De perzöon word genoemd: En ook gg. Zyn werk word hem opgedragen: Myne voorhoven bezvaarea ié. Genade en eere,waar mede Jofua hier bekleed was, zoude nu met heerlykheid verwisfeld worden, dan als hy Gods Zacharia Hoofdst. $  66 Voorbereidende Verhandeling Zacharia H00FDST.3 wandeling geven, onder deze, die bier fiaan. e. De belofte luidt: En ik zal u wandelingen geven ) f. De belofte word in het gemeen voorgefteld: En ik zal u geven ff. In het byzonder word ze bepaald • te zyn: wandelingen ) ee. De wandelplaats zoude zyn: Onder deze die hier ftaan (=— ) f. Ze is onder de ftaanden (p ) ff. Nader bepaald, waar deze ftondem, alhier ('"?') aa. Had Propheet Haggai en Zacharia voorzegd, dat 's Heeren heerlykheid dezen tempel verre boven Salomons tempelheerlykheid zoude doen uitblinken; dit is juist het ftuk, dat van vers f tot 10 word afgetekend in de hoedanigheden, overeenkomftig de geeftelyke gefteldheid van het Godsryk der genade, door s'Mesfias komst en priefterwerk van verzoeninge te grondvesten en optebouwen, terwyl Hy zelf, niet flegts als Tempel- Heer, maar als Propheet, Priefter en Ko* ning, a.bb.ccdd. raad zoude hebben uitgediend. Dit is de hoopeder heerlykheid van Gods volk, die hier word voorgefteld: En ik zal u  èvcr Zacharias Tempel- gezlchh fïf ning, dien rykstroon zou bezitten, de kroon der opperheerfchappyvoerende genaderaagt zou torfcheh, en den fepter van een allerzaligst zielsbewind zou zwaien; om het volk zyner liefde regeringe in een woonplaats des vredes te doen woonen, in welverzekerde wooningen en in ftille geruste plaat/en, (c) waarvan het eeuwig vree-» verbond tusfchen de twee eerfte hemelgetuigen, onder toeltemminge van de derde getrouwe getuige in deri hemel, God den Heiligen Geest j opgericht, het vaste fondament Gods zoude zyn (V). Ëen voordel, recht ingericht om de moedeloozen in Juda optebeuren,en het gantsch arm en ellendig volk te fterken in die zielsbeènoedigende verwachtingleer, dat Jehovaas Spruite, de Mesfias, de He -re hunne gerechtig' beid was. Dit deed ze vertrouwen op den naani des Heeren en fteunen öp hunnen God. b. Zaaken van het uiterst aanbelang worden onS hier getekend. c. De heuchlyke komst van Gods zoon ortt des Heeren tempel te bouwen, waar van vers 8 meldt, welks d. Eerfte lid ons opgeeft de bekwaammaa* kinCO Jef. 32. («Q Zach. 6: 13. Psalm 852 4. a Tim. a: 19. E s Zsc'narfa .  Zacharia te vatten en wei te onderfcheiden: Hoort nu toe Jofua gy Hoogepriefter , gy en uive vrienden, dat deze zeiven, voor uzo aangezicht zittende, zyn menfchen dis wonders. yh) nriK Vnan 'rton tpgfy xiytitg .1 nort nö'io ;^k-43 tfjjsh oo^rr ^♦jrn nrw ^mi -ron wm' Mn-st? .a •?vun f-ron 'ytw Nryoc .# fr-ur? prn 'jmT .b firn nriN .a * ««tfirv SlftiturhicMunachPfiikatüm, Legarme dietum. Eft in ditioa* Raebie unquara denuo-fubdistinc•ivus minimus. 58 Voorbereidende Verhandeling aa. b. c. d, kinge van Jofua en zyne vrienden om de dingen die des Geestes Gods zyn,  over Zacbartas Tempel-gezicht. 6> e. De fpraakwendinggefchiedt tot Jofua en zyne vrienden, om de ooren te neigen en aandachtig te hooren; Hoort nu toe Jofua, gy Hoogepriefter, gy en uzve vrienden, die voor uw aangezicht zitten Ci,) £ Vooraf word Jofua afzondertyk tot zynen wezenlyken pligt, om naar den Heere te hooren, opgvvekt: Hoort nu toe Jofua gy Hoogepriefter ) g. De pligt is: Hoort nu toe (j^,) E 3 SS- De non naio mir^ .b nöio 'fMT-ro .* non -p :noï \nnjrnx r*4ao 'Xtvs ji norn» wao *ajrr»;j .a Hap-na .p jnoï .b »a. b. c. d. Zacharia Hoofdst. 3  ^3 Voorbereidende Verhandeling Zacharia lïpOFDST.J priefter (^) h. De perfoon word afzonderlyk genoemd Jofua ('^^ . hh. Befchreven van zyne wigtige ainbtsbedieninge: Gy Hoogepriefter ) ff. Waar toe niet minder zyne vrienden betrokken worden: Gy en time- vrienden, die voor uw aangezicht zitten ( j ) g. Vooraf word het bevel, en tot Jofua, en tot zyne vrienden betrokken : Gy en uwe vrienden» h. Ten einde niemant dacht als of het pligtbevel: hoort nu toe alleen Jofua hetrof, zo is het, dat hy hier in verband tot zyne vrienden gefield, en afzonderlyk genoemd word: Gy w hh. Waar op het bevel teffens. tot zyne vrienden betrokken, word: En uwe vrienden (^ ) gg. Waar op volgt de aftekening van aa.h. c. d. e. f. g. gg, De perfoon aan wien ze word Voorgefteld is: Jofua gy Hooge  over Zacharias Tempel-gezicht. ?t> «.b.cd.e. ff.gg. van den ftand dier vrienden: Die voor uw aangezicht zitten ) ee. De zaak was aandacht vvaerdig: Dat deze zeiven zyn menfchen des wonders (& ) f. Men hoort hier gewaagen van menfchen des wonders (p ) ff. Dezulke waren Jofua en zyne vrienden, uitgedrukt door: Deze zeiven (f* ) dd. De grond oorzaak hier van word opgegeven : Want ziet ik zal mynen knecht, de fpruite doen komen (jl) e. De zalige komst van Gods eeuwige Zoon, die zyn Vader in het werk der verlosfinge tot eenen knecht zoude zyn, word hier beloofd: Want ziit, ik zal mynen knecht doen komen ( ~) f. Eene gewenschte zaak, fchoon nog afwezig, maarzo te beoogen, dat men ze met een heigend hart inademt , word voorgefteld: Want ziet ik zal doen komen (f? ) ff. De perfoon, die te wachten was is: Mynen knecht ( v) ee. De welke met zynen naam, betrekE 4 ke-i Zacharia HoornsT. 3  Zacharia Hqofdst» 3 werk, word afgetekend: DeSpruite CO pc. Hier by word ons voorgefteld 's Mesfias lydensarbeid, als een werk der gerechtigheid tot vrede zyns volks met God, in ver* 9: Want ziet, aangaande dien ft een, welken ik gelegd hebbe voor het aangezicht van Jofua, op dien eenen ft een zullen ze* ven oogen wezen: Ziet ik zal zyn graveerzei gr aveeren ,/preekt de Heere der beierfcbaaren, en ik zal de ongerechtigheid des lands op eenen dag wegvagen. 0k jifö ]n™ W: rü£ ™' % ï n™* y&m 4nna pusi nm »s .a pkn rurt >o .* 'p -a pan run. .b jshn* *hru n^x wsntv veb .b f% Voorbereidende Verhandeling aa.bc. dd.ee. kelyk zo tot de wyze van zyne komst* als van zyn hoogepriefterlyk zoen-  over Zacbarias Tempel- gezicht. 73 aa.b.cc. , &w nyw nnx pioi* .b nnx px^i*.« jYixay rwr êmü nhne' nnsa utf» .n niihi' nin» gnj nnns nnso un .a nnna nnöo ujn ,a Uil .a , < ■ nnn-* nnso .b niNrjï.mri' ow .3 Dtf} .a nite nvt* .b ov3 KWpKn py-nx Tra n'nn'pNn pyru* tib'ö*. .# 'JTOl .a «♦nn^n^n pjrnN .b nrw ovrj .p d. Het eerfte lid geeft ons op den Mesfias, gelegd tot den eenigften vasten grond E $ van Zacharia Hoofdst. J  Zacharia HooFDST. 3 legd hebbe voor bet aangezicht van Jofua , op dien eenen ftecn zullen zeven oogen wezen lf \ " \ ) e. Jofua, neffens zyne vrienden, worden hier bepaald by den Mesfias, als den gelegden) grondfteen in Zion , al wie op Hem bouwt zal niet befchaamd worden: Want ziet aangaande dien Jleen, welken ik gelegd hebbe voor het aangezicht van Jofua (l, ' ' \~) f. Bepaaldelyk word hier het oog op den fteen gewend: Want ziet aangaande dien fteen ff. Hoe daar mede gehandeld was: Dien ik gelegd hebbe voor het aangezicht van Jofua Q j " ) g. Word nader bepaald, wat daar mede gelchied ware: Dien ik gelegd hebbe C ü) gg. De plaats waar: Voor het aangezicht van Jofua (i-i) ee. Dan volgt een befchryving van dien fteen: Op dien eenen fteen zullen zeven oogen wezen (s_rr) f. Men lette hier op de eenvouwig- heid tv-.- Voorbereidende Verhandeling aa.b.cc.d. van beftaan zyns volks voor God: Want ziet aangaande dien fteen, welken ik ge-  over Zacbarias Tempel- gezicht, ïjfj.b.cc.d. ee. f. heid van dien fteen: Op dien eenen fteen (-_>) ff. Op de befchryvinge zelve: Zullen zeven oogen wezen (_a ) dd. Het tweede lid roept ons ter eerbiedige befchouwinge van de kenmerken dezes fteens : Ziet ik zal zyn gr aveerzei gr aveeren, [preekt de Heere der heierfcbaaren, en ik zal de ongerechtigheid dezes lands, opéénen dag weg- vaagen. (:7ütj-l'ji) De Heere vermeldt hier des fteens graveerzel: Ziet ik zal zyn graveerzei gr aveeren, [preekt de Heere der heierfihaarcn (-*jV/0 f, Aanmerkelyk is hier des fteens graveering : Ziet ik zal zyn graveerzel graveeren ) g. Opmerkinge word er geeischt: Ziet (y ) gg. En bepaalt op 's Heeren werk: Ik zal zyn graveerzel graveeren ff. Dit had men voor eene beftellinge Gods te houden: Spreekt de Heere der beierfchaaren ) g- De- Zachari» rioOFDST.J  ffS Voorbereidende Verhandeling Zacharia Hoopdst, 3 of op hoog bevel: Spreekt ) gg. Naamendyk: De Heere der heierfchaaren (l* ) ee. Wat de Heere ingevolge zyn hoog wys beftel verders doen zoude, toonen de laatfte woorden: En ik zal de ongerechtigheid dezes lands op eenen dagwegvaagen (=77x7? ) f. De groote belofte is: En ik zal de ongerechtigheid dezes lands wegvaagen (yl) g. Het wigtig werk, in deze belofte begrepen, was: Ik zalzvegvaa- gen cyi gg. Nader ontdekt: De Ongerechtigheid dezes lands (f7 ) ff. De tyd en wyze van dien was: Op eenen dagC^y bb. De gezegende uitkomst van dit werk zou tot vrucht hebben, vrede, gerustheid, zekerheid en blydfchap voor al het God& volk, ingevolge het tiende vers: Te dien* dage, [preekt de Heere der heierfiharen , zult gylieden een ygelyk zynen naasten noodigen tot onder den wynjiok en vygeboom. aa,b.cc.d.ee.ff. g. Deze graveering zoude gefchieden in gevolgezekere uitfpraak,  over Zacbarïas Tempel- gezicht. 77 aa.bb.c.d. nitoï mn» dm wnn ovn .a Nifin ova nwax rnrv dm .0 ftite n*n» .b pi nnn*4^ .a :r»'«n nnrrSio .b c. Het eerfte lid vertoont ons de gewenschte dingen, die ten dage der groote verzoeninge zouden voorvallen: Te dien dage '[preekt de Heere der heierfchaaren, zult gylieden een ygelyk zynen naasten noodi* gen (rr^i) d. Het tydgewrig;, waar in deze heuche- Jyke Zacharui rioofDST.i  Voorbereidende Verhandeling Zacharia Hoofdst. « re der heierfchaaren ( y s i) e. De tyd word bepaald: Te dien dage '(%$ ee. Op dezen dag hoort men des Heere» ftem: Spreekt de Heere der beicrfcbaaren (i^ ) f. Het heil der belofte zóu verkondigd worden: Spreekt (j,) ff. God zelve zou het doen hooren f De Heere der beirfchaaren Qy ) dd. Heerlyke dingen zouden op dezen grooten dag van Genade en eere voorvallen : Gy zult een ygelyk zynen naasten noodigen («"^O e. De heuchelyke bezigheid van onderlinge Godzaligheid , en liefde zod daar in beflaan: Zult gy lieden noodigen cy) ee. Dit word betrokken tot elks naasten s Een ygelyk zyn naasten C"?) cc. Het einde was, om vrolykheid en gejuich in de tente der rechtvaardigen te verwekken, onder de oeffeninge van de gemeinfchap der heiligen: Tot onder den wynjlok* en tot onder den vygeboom (* ' *1» ) d. Deels aa.bb.c.d. lyke zaaken zouden voorvallen, word opgegeven: Te dien dage fpreeki de Hee-  ever Zacbarias Tempel-gezicht. 79 aa.bb.ee. d. Deels word die noodiging betrokken tot den wynftok: Tot onder denwyn- fiok ' F 2 ErlOOFDST. 3 i/ers 1 & 3 . I. Vethandeling.  Hoofdst. 3 vers i & 3, I. Verhan deling. 00 Rom. 3: 24, 25. den van net zoenwerk, als van genade tot heerlyke zegepraal van het uitverkoren Godsvolk over dood en hel, levendig werd gehouden, ten teken van het geene op den grooten tegenbeeldigen verzoendag van Chriftus, van het beweldaadigd Euangelievolk beleden zou worden : De dervers van Gods heerlykheid worden om niet gerechtvaardigd, uit zyne genade, door de verlos fin ge, die in Chriftus Jefus is. Welken God voorgefteld heeft tot een verzoeninge door het geloove in zynen bloede, tot een betooninge van zyne rechtvaardigheid door de vergevinge der zonden (V). Welke 2af ken hier 1 vertoond worden. 84 Jofua verontreinigd, van den Sathan enz'. grooten verzoendag gehouden, waarop dit dierbaare leerftuk, zo tot uitbreiking van Gods recht en hoogheid ter veroordeeling van alle de vyan- Een ichouwburg van geduchte , maar teffens ilgewenschte dingen, word hier geopend,' waarop deels de God des oordeels verfchynt, als een God, wiens throon op vaste zuilen van gerechtigheid en gerichte fteunt, doch voor wiens aangezicht goedertierenheid en waarheid, als uitroepers van genade en vrede,heenen gaan; ■— deels, den Sathan met al de magt der duifiernisfe, als een vyand, die Zion gram is, gezien word, doch met al zyn aangevoerd hellerot tot overwinninge verflonden word; — deels, 'sHeeren uitverkoore- nen,  en voor God vernederd. 85 nen, als een arm en ellendig volk, dat God voor zich heeft doen overblyVn, om met verlochemn ge van het doodlyk eigen ik, op den Heeren te vertrouwen, ontcieKt wora. Welk aanfehouwer, bekwaam om zich alle deze vertooningen van Israels grooten zoendag op eene levendige wyze te vertegenwoordigen, word niet door een diep gevoel van ontzag en aandoening in zyn gemoed getroffen! Hier is een ontzag verwekkende vertooning van de heiligheid en vreeslyke majesteit van God, zichtbaar in de vrees, eerbied en bevende aandoening, waar mede het eerwaardig hoofd van Israels Godgewyde Priefterfchaar bekleed was, wanneer hy voor den geduchten throon des Allcrhoogften zoude verfchynen, om aldaar op de treffendfle wyze het verontreinigende en verdoemelyke van de overtredinge der Godlyke wetten ten toon te fpreiden, door een klaar bewys, dat zonder bloedvergieting geene vergevingekon gefchieden; — maar teffens is hier ook eene vreeslyke vertooning.hoe diep vernederend de heiligheid, hoogheid en majesteit van God ware, die, door de zonden onteerd, niet dan door bloedvergieten oeverzoenen was voor Israël, dat op dezen dag in ftof en asfche berouw toonde over gepleegde zonden en opgehoogde fchulden, onder gevoel en erkentenisfe van doodlyke onmagt om zich zeiven Gode aangenaam te maaken, vermits het de F 3 ver- HOOFDST. S vers 1 & 3. I. Verhandeling.  i Hoofdft. vers i & g I. Verhandeling. gende indrukken , dat hunne zonden zonder oeffetiing van bloedgerichte , behoudens het heilig recht en Gods vlekloofe heiligheid, niet konde vergeven worden.— Eindelyk is hier eene hartopbeurende vertooning van Gods dierbaare goedertierenheid , om vloekfchuldige zondaars, op dezen dag onder de fchaduw van Gods vleugelen te laten vluchten, en aldaar verberginge tegen dood en verderf te zoeken. Dit kon het harte der boetelingen voor bezwyken bewaaren, naardien de Heere de zonden van het vernederd volk, dat zich der uitroeijng waardig verklaarde, vergeven wilde, en het offerbloed, in hunne plaats vergooten, zou aannemen tot losfinge hunner zielen, en daarby al de vyanden van hun wezenlyk belang veroordeelen. Laat ons deze gewenschte dingen van Zion wat nader met een eerbiedig oog befchouwen. vs. i—7. Het tempelwerk der voorbeeldige verzoeninge geeft ons aangenaame flof tot de volgende verhandelingen. De eerfte vertoont ons Jofua verontreinigd, door den Sathan aangevallen, en voor God vernederd vs. 1 en 3. De tweede tekent ons Jofua, door'sHeeren Engel $6 Jofita verontreinigd, van den Sathan enz. 3 verzoening der zonden van 's Hoogenpriefters ver"richtinge voor Gods aangezicht in ftilheid en vertrouwen moest inwachten, onder zielsverootmoed -  en voor God vernederd. 87 gel,by wien hulpebeffceld is, uit Sathan* overmagt en dcemlust verlost, vs. 2. De derde tekent ons Jofua, op hoog Godsbevel ■ gerechtvaardigd tegen Sathans befchuldigtngen, vs. 4. De vierde brengt ons onder het oog Jofua, bekroond met de heerlyke vryheid der kinderen Gods, vs. 5. De vyfde behelst Jofuaas heiliging in 's Heeren dienst, vs. 6 en 7. De sesde zal ons opwekken tot een heilig gebruik dezer gewenschte dingen, om winste voor onze zielen te doen. Het behaagden dehoogen en verheven God, die de eeuwigheid bewoont, wiens naam is heilig, in het laage zich te vertegenwoordigen, om levendig te maaken het harte der verbryzelde Zioniten, die gansch moedeloos nederzaten over het verwoest heiligdom en de afwezigheid van dien God, die wel eer in het hoogfte tempelvertrek, als de heerlykheid van Judaas fterkte woonde, en hen te troosten met eene vertooninge, waar by zy, op gronden van zekerheid, konden ftaat maaken, dat al het verwoeste en vervallene iu grooter aanzien pn heerlvkheid als van te vcoren, zoude herfteld worden. Hier toe dacht het Hem goed, bet menfchen kind, prof heet Zacharia, den zoon van BaF 4 rachk HOOFDST. 5 vets 1 & 3. I. Verhandeling. De Ziener was Zacharia.  HOOFDST. vers i &; li Verhandeling. Daar na toonde &c De Engel des Heeren is 's Vaders Zoon. 28 Jofua verontreinig*, van den Sathan enz ^rachia uit het priefter Jyk gedacht van grootvader Iddo, zich tot een werktuig te heiligenden teken, dat de uitnemenheid der kracht Godes zv en mei uit ons, wien hy met flegts'stempels opbouw en volherftelvanZions diep vervallen belang toefprak, om daar mede uit 'sHeeren naam en last naar het hart van Jerufalem te fpreken; maar de Heilige Geest, die alleen de gezichten desAlmagtigen aan Gods knechten ontdekt, toonde, naar het 'gezichte van den herbouwden tempel, verheer¬ st met Uods heerlykheid, naamelyk, met den Engel van Gods aangezicht, in het binnenfle heiligdom, aan den weggerukten geest, de verrichtinge van het groote prieflerwerk der voorbeeldige verzoeninge op den jaarlykfea hoogftatelyken verzoendag, om hem by volle overredinge van het geene zyne oogen gezien hadden, in ftaat te ftellen Juda te troosten, met die' blymaar, dat ongerechtigheden verzoend en zonden vergeven waren; zo dat de fchouwburg van dit gezichtbaar de Ichoone orde van opvolginge de herbouwde tempel is, praaiende met zynen voorigen priefter Imfter, en wel byzonder, dat hooge tempel gedeelte, waar achter deEngel des Heeren fchaduwachtig woonde. Deze was de een-en zelfswezige geboorenzoon van God den vader, uit de peillooze afgronden der eeu-  en voor G-id vernederd. 89 eeuwigheid herkomfh'g, 2$n Voedjï'erting cn dagelykfe vermaakingen (e). ïe recht komt Hy hier in als een Engel, van God Vader ge¬ zonden om zyn welbehaagen te doen, bet jaar zyner verlosten uitteroepen, Zions treurigen, te troosten , door ben te geven cieraad voor ascb , vreugdenolie voor treurigheid, en het gewaad des lofs voor een benauwden geest (f), van welken met zo veel nadruk getuigd word, dat Hy als een Gezant , een Uitlegger, een uit duizend, by den Vader is, om den kranken zondaar genadig te zyn, en ten dien einde tot Hem te zeggen: verlos dezen, op dat zy in het verderf niet nederdaalen, ik hebbe de verzoeninge gevonden (g). Een Engel, door God in de dagen van ouds gezonden, om in het midden van het uit Egypte zo wonderbaar verlost Israël , in de huilende vvoefteny van Arabien te woonen, zonder wiens byzyn en medegaan, de ontiuste Mofes, befltlurd door gevoelens zyner nietigheid en afhangelykheid van God, noch zich, noch zyn volk veilig kennende, op de proef vraag, die God hem deed: Zou myn aangezicht moeten medegaan om u gerust te feilen? ootmoedigst andvvoorde: zo uw aangezicht niet mede optrekt, zo laat ons van hier niet gaan (ii). Israël onder dit hoog Gods- (0 Spreuk. S: 30, 31. (ƒ) Jes. 61: 2 , 3. (g) Job. 33: 23, 24. (t>) Exod. 33: 14, 14. F 5 Hoofdst. 3 vers 1 & 3. f. Verhan-j deling.  90 Jofua verontreinigd f van den Sathan enz. HOOFDST. 2 vers i & 3 ). Verhandeling. ligdom, met der woon tot het erfland van juda, in het heilige der heilige of het hoogfte vertrek vanSalomonstempel,boven de verbonds ark,tusfchen de uitgefpreide en overdekkende vlerken der Cherubiim. In hoe verre deze Vorftelykelaifter Salomons herbouwden tempel, onder Vorst Zerubabel en de hoogeprieflerlyke bedieninge van Jofua, verheeriykt heeft, is vry duifier. Voornaame hebreeuwfche Leeraars getuigen in hunne fchriften het gebrek aan verfcheiden heilige dingen, het geene de gefchiedkunde van 'stempels lotgevallen ook fchynt te bevestigen, doch daar het Godlyk fchrift niets van meldt (i). Het fchynt een wonderfpreuk , wen Haggai dezen tempel meer en minder heerlykheid toekent, als hy voor de verwoestinge toonde. Beftond de meerdere heerlykheid in het tegen- (O Volgens Ezra C. 5 en 6. is het zeker, dat op Co. res, en na hem op Darius koninglyk bevel, alle de heilige vaten, die Nebueadnezar in Babels tempel, na Jerufalems verwoeflinge en Judaas overvoering naar'de Chaldeeuwfcha gewesten, geplaast had, aan Zetsbazar zyn overgegeven, en door hem in het herfteld heiligdom wêer ingevoerd zyn. Arthazastha gaf 50 fprenkbekkens, &c. die voorden altaar fionden. Zelfs zou er de Hoogepriefter met den Urim en Thummim geveest zyn. Nehein. C. 7. vs. 65, 70 71. Godsgeleide in de geruste bezitting van hét aarts-' va4erlyke Kanaan gebragt, bepaalde zich deze Engel, na de uitdieninge van het draagbaar hei-  en voor God vernederd. 9* gcnbeeldig wezen van dit tempelgebouw, te ten, dat flaande deze waereldberoemde ten de groote verborgenheid der Godzaligheid, geopenbaard tn hei vleesch , zon ontdekt worden (£), de mindere was dan gelegen in eenige van deszelfs gebreken, die, of het uit, of het inwendig aanzien van dit praalgebouw betroffen : dan, die zyn geenzins van die natuur, dat daar door het prieflerly k werk der voorbeeldige verzoeninge, voor al op dezen dag, niet heeft konnen verricht worden, immers geen minder tekenen van genadige betrekkinge tot het Godsvolk gaf de Heere na 's tempels opbouw, als voor deszelfs verwoeftinge, naardien Hy de genadeleer der verzoening geduurende de voorbeeldige huishoudinge, op dezen dag, tot troost van Zion wilde levendig houden, en hier door zyne betrekkiuge tot het Godsvolk wilde bevestigen , om in het midden van hun ,ge!yk oudtyds, als een God van raad, fterkte en verzoeninge te woonen; immers zo werd dit tempelvertrck vet" eerd gezien met 's Heeren heerlykheid (1) , waaruit' de inwoonende Engel, als uit zyne heilige wooninge, waarfchynelyk ten tyde zyner openbaaringe in het vleesch, toen hy dit aardsch en fchaduw achtig heiligdom verliet, ontwaakte, ten teken hoe Ily, ftaande dit heiligdom, zelfs even voor den bly- (*) Zach. 3: 8,9,10. (0 Zach, 2: 5-13. F/C-TIoofdst. 3 ,fe*i 1 & 3« lP*'h Verhan-  Hoofdst ; vers i & 3 I. Verhandeling. gebed oru de verlosfinge van Juda uit Babel, ontving, om het treurend volk onder de Chaldeeuwfche verdrukkinge te troosten met deze blymaar, dat God hen in het land Israels zou wederbrengen, en dat de heerlykheid des Heeren met de Cherubiim over hen zoude zyn. En fcheen deze troo?tryke toefpraak niet wigtig genoeg in het oog van Juda om aan dezelve geloof te geven, zo deed de Heere den Propheet in het 25fte jaar der gevangenisfe een treffend gezicht (n) voorkomen, ten einde Hy het kleingeloovig Juda hier van mogt overreden. Schoon wy nu wel niet denken, dat Ezechiels tempelbouw die van Zerubabel zy ; maar denzelven met een geeflelyk oog befchouwen, om de meerdere heerlykheid der Euangeliekerk, waar mede zy by den afloop der ftrydeeuwen het toppunt van luifler zal bereiken, waar toe me, de onontbindlyke fchakel (o) noopt, zo fchynt het ons echter toe, dat Vorst Zerubabel den verwoeften tempel, deels naar het voorbeeld van S;lo"nons, deels naar dat van Ezechiels tempel , weder heeft opgebouwd, en dan kan ik niet anders O) C. n. O) Ezechiel Hoofdrr. 40-48. (0) van Hoofdft. 36—40. 92 Jofua Verontreinigd, van den Sathan enz. blyden euangeliedag in het zelve zyne tegenwoordigheid ontdekt heeft, het geene men ook dient te befluiten uit den last, dieEzechiel (m) onzvn  en voor God vernederd. 93 ders zien, of de herbouwde tempel is met des Engels heeriyke inwooninge vereerd geweest, en mogt met dien luiftervollen roem in het voorbeel¬ dige praaien : de Heere is aldaar (/>)• Schoon wy echter het gebrek van zommige dingen inftcmmen, zo vinden wy hier eene genoegzaame reden, waarom de ziener hier alles zo in het gebrokene zag. Dewyl het 'sGeestes oogwit in dit gezichte maar was, aan den ziener den Hoogen - Prielter in zyn werk op den grooten verzoendag in den tempel te vertoonen, om de leere der voorbeeldige verzoening levendig te houden, zo kon Juda niettegenflaande de gebreken , zo die den herbouwden tempel, als het in den zeiven te verrichten priefterwerk, befchouwen, vast ftaat maaken, dat de Heere, ingevolge den aart van dit wigtigst gedeelte van het fchaduwachtig prieflerdom , volgens de Godlyke inftellinge van dezen grooten verzoendag (r/),dit zyn werk niet zou laaten vaaren, maar dat Hy zich by zyn volk zou vertegenwoordigen, als een Engel des Heeren, die hun tot een Heiland was geworden , om ze door zyne liefde en genade te verloslèn. Zacharia, door 'sHeeren Geest in dit hoogfte tempelvertrek ingeleid, zag hier de verrichtinge van (/O inijtf'njrr Ezech. Hoofdft. 48: 35. (/?) Lev. Hoofdft. 16. IIOOFDST.3 vers 1 & 3. I. Verhandeling.  94 J°fua verontreinigd, van den Sathan enz] HoOFDST.' vers 1 & 3 I Verhandeling.Jofua de .Hoogeprie fier. ge ambtsbekleedinge, komt hy in, volgens de Aaronifche ordeninge van opvolginge, als Judaas gewettigde Hoogenpriefter, die den rang boven alle de tempelwachters van Levi had, wiens wigtig werk, vooral op den grooten verzoendag, van die natuur was, dat m'emant, dan hy, waardig ware zulks te verrichten; hy alleen was Gods mond en raad tot Juda, in welk opzicht hy grooter Majesteit , dan de koningen van Juda vertoonde, wyl hy alleen , niet flegts als voorganger, maar zelfs als plaatsbekleder des volks, vermogt met het bloed der befprenginge voor God in het binnenfte heiligdom te verfchynen, het welk geene der rykshoofden van Juda toekwam. Koning, Uzzia flout en onvoorzichtig genoeg om met het wierookvat ten altaar le willen naderen, werd door de wiekende hand Gods ten koste van throon en kroon met ongeneesbaare melaatsheid geflaagen. Hy ftond voor het aangezicht des Enge!. ! van het hoogepriefleriyke zoen werk op den grooten 'dag door Jofua, dezoone jozadaks, een der Hoofden der vaderen Israels, die, neffens Vorst Zeru.babel,Juda op hoog bevel van koning Cores uit Babel in Canaan inbragt. Van wegen zyne hoo- Stond Hoogepriefter Jofua in die voortreffelyke hoedanigheid voor des Engels aangezicht, men brenge zich te binnen, dat Jehovaas Engel oudtyds in het binnenfte Heiligdom op de verbonds ark, boven op het verzoendekzel, tusfchen de vlerken der  en voor God vernederd. 93 der Cherubiim woonde,in de aldaar rechtopgaande wolk. Even voor dien ftand was de plaats, daar de Hoogepriefter zyn hooglte werk op de¬ zen dag, zo in opzicht tot de befprenginge des bloeds van het verzoendekzel, als tot het leggen van het reukwerk op den gouden reukaltaar, verrichtcde. Verbeeldt men hem hier bezig, te recht befchouwt men hem dan voor des Enge/s aangezicht,, in zyne hooge tegenwoordigheid, onder deszelfs beoordeelend oog. Of legt er meer nadruks in, dat aan Gods Zoon een aangezicht word toegekend, als een teken waar door Hy zich aan zyn volk ontdekt, en waar uit het volk Hem leert kennen? Word zo God de Vader uit zyn aangezicht, dat is, uit zyn Zoon gekend , als een God van verzoeninge, de Zoon word niet minder gekend uit zyn aangezicht, dat is de H. Geest, waardoor Hy alle zyne genade volheid aan zyn volk ontdekt, en het volk Hem leert kennen, als eenen God van volkomen zaligheid, by wien uitkomften zyn tegen den dood. Was nu Gods Engel in de voorbeeldige huishoudinge gewoon in de wolk op het verzoendekzel te woonen , en daar uit zich te ontdekken, zo kan men voegzaam hier in den letter door het aangezicht de wolk verftaan, die wy als een voorbeeld van den H. Geest houden. Werd nu Judaas tempel - voogd alhier beichouvvd te /laan, dit toont ons deels zyne betrekkinge tot Le- HoOFDST. 3 vers i & 3. I. Verhandeling. Jofuaftond.  Hoofdst. 3 vers i & 3. I. Verhandeling. den (s), het welk de ifoogeprielter in zyn perfoon op dezen dag den Heere voordroeg; anderdeels tot het volk , waar voor hy ftaat, ten teken eener vaardige waarneminge van zyn hoogepriefterlyk ambt,om door den geest desgeioofs,ziende op den gezegenden Borg en zyn aanftaand verzoenend offer, eene fchaduwachtige vergevinge voor zich en het Godsvolk te verwerven. Hyltaat in dit gezicht op dezen dag van boetvaardigheid en rouwe, als een doemfchuldige in het gerichte, vermoeid en belast tot verftommings toe, worftelende om de overmagt van het helfche rot te ontkomen en genade op het bloed der verzoeninge by den Engel des Heeren te vinden. Ten dezen aanzien word ons eene juifte tekening van Jofuaas toefiand in het derde vers (/) op- (r) Deut. 10: 8. (O Jer- l8: 3°' (/) Naar de regels der hebreeuwfche ontleedkunde is dit Vers te houden voor eene tusfchenrede (Comma parentheticum ,five parenthefis longa ,qu e implet totum comma ) volgens Efth. 2: 20 en met nadruk volgens Jefaia 9: 14 ingericht, om eene nadere verklaatinge of bepaalinge der ta vooren vermelde zaaken te geven, zo diende dit 3de vers 01» den genoegzaamen grond van Sathans befchuldiging op- 95 Jofua verontreinigd, van den Sathan enzl Lcvies huis, zo om den God van Israël in zyn heiligdom tot bereidvaardige knechten te zyn naar Gods beftellingefV), als om voor het volk te bid-  tn voor God vernederd. 9? opgegeven : Jofua nu was bekleed met vuile klederen, als hy voor het aangezicht des Engels flond Het was het hoog bevel van eenen God, die dooi de geenen, die tot Hem naderen, wilde geheiligd worden, dat Aarongewyde kleederen tot heer¬ lykheid en cieraad moeiten aangedaan worden, als hy ten altaar, om in het hooge heiligdom te dienen, zoude treden. Met byzonderen nadruk ziet men dit op den grooten verzoendag, waar op de Hoogepriefter alleen in het zuivere wit, verbeeldende zyn verzoek om rechtvaardig en heiligmaa» kende genade, zo voor hem als het volk, moest voor Gods aangezicht ftaan. Men zag hem dan uitgerust met eene witte fyne linnen broek, het vleesch als omfpannende. Een witte fyne linnenrok en gordel waren om zyn lyf gellagen, terwyl een fyne linnen hoed op zyn hoofd ftond welke kleederen tegeven, dit kon het eerfte vers niet voegzaam worden ingefchikt, wyl Gods oogwit daar alleen was, den Ziener de onJerfcheiden perfoonen in hunne handelingen tevertoonen, op dat hy des te meer by de opening van dezen fchouwburg in verwondering wierd weggerukt. Zal nu het eerfte vers zyne volle ontwikkeling bekomen , men zal er de genoegzaame rede van Sathans opfland uit het 3de vers moeten byvoegen, eer wy de hulpe des Engels recht Sullen kunnen plaatfen volgens vers 2. 00 Jnduebatur Ptlvftadi ve/libut, refert Mifchua. Cod. ra* HOOFDST. J vers 1 & 3. I. Verhandeling.Jofua in vuile kleaderen.  98 Jofua verontreinigd, van den Sathan enz. HoOFDST. \ vers t & 3 I. Verhandeling. rena scn* C. 3. vs. 7. Pelufiesch linnen kwam tilt het land Ramefis volgens de Bartenora. Naar de aantekening van Se* ringham, was Pelufie een dorp ten oosten van Egypte omtrent den berg Cafius, van koning PeIeus,zo als anderen willen, zo benoemd. Het was het vastfte, het witfle en het kostelykfte linnen der waereld. Vid. Silius Ital.lib. 3. (V) Lev. 16: 4 & 23. In die piaculari Pontifex maximus totus litieus erat, tefte Maimonlde Hilcoth. kele hammihd: C. 8. Gemarici ad verba, et relinquet eas ibi, be. ne commentantur. Notante Surenhufio Mischua Cod. C. 3. vertesillas omnino nulliufui amplius fuisfe,led quod earum ufus plane fuerat prohibitus, et eas alicubi in templo fuisfe abfconditas. Non notante Drufio, ut plurimi Judan volunt, quos fequitur Leidekkerus refp. hebi. Lib. 2. C. 4. in fanao fanftorum, quoniam legimus Aaronem tentorium debuisfe ingredi non vero fanftum fandtorum, uc exuat ha» vertes lineas, ubique aureas iterum induere debebat vid. Braun: de veil. facerd. Hebr. Lib. 2. C. 26. B. S. Cremeri comm. ad Lev. 16. Sicque errare videtur Doftor Dofe, quum dieit. ApU funt, ut geftarentur ah aliquo facerdote totius ordinis, fed fcriptura dkit: et re/s* yuet eas ibi ut in iis non miniftraret alio die expiationis. iren alle flegts van een eenmalig gebruik waren, alleen 'voor dit feest, na welks afloop zy wierden afgelegd , zonder ooit meer aangedaan te worden (V). Om dit heilige wit, is het zeer te bewonderen , dat Hoogepriefter Jofua met vuile klederen voor des Engels rein aangezicht ftond. Zyne gedaante, voorheen zo lief en heerlyk, wen hy met het prieftergewaad van goud borduurzel en getwe-  en voor God vernederd. 99 rend fyn linnen praaiend, onder de afftraalinge van den lichtenden glans der flikkerende edel gefteenten, daar zyn borst mede bedekt was, 'sHee- ren heiligheid aan zyn voorhoofd vertoonde, was nu zwartachtig, tenteken van zynen toefland, daar hy op dezen dag van rouwe en diepe vernedering, in ftof en asche, zyn en zyns volks zonden vertoonde, en voor den Heere zyn onreinheid en walgelykheid beleed, onder infmeekinge van rechtvaardigende en heiligende genade. Hier toe moest hy zeer dunne kleederen, even de naaktheid dek. Jcende, aantrekken. Waar van de genoegzaame rede niet te zoeken is in den behoeftigen ftaat van Juda, in dezen tyd niet vermogend den Hoogenpriefler in zo een kostbaar gewaad uitterusten, dat hy dus zyne oude kleederen, befmet met Chald^euwtche onreinheid , uit Babel medegebragt , heeft aangetrokken. Immers, dat de Hoofden der vaderen ten fchatte gaven goud, zilver neffens vyfhonderd dertig priefterrokken, het geene van het overige volk met zeven en festig vermeerderd wierd(«OjU*mt zulk eene voorgewende behoeftigheid geheel uit. Door deze duizende drachmen gouds en zilvers wierden Judaas handen genoeg gefterkt om het hoogeprieftergewaad van dezen dag, dat alleen uit enkelvonwige witte fyne linnens be- ftond (tv) ï\rehem. 7: 70—73. G £ HoOFDST. 3 vers 1 & 3. I, Verhandeling.  loo Jofua verontreinigd, van den Sathan enz. HOOFDST. 3 vtrs i &3, I. Verhandeling. Hoe die vuile gewaad is aantemerken. welke betrekkinge hy thans zyn werk te verrichten had. Deels, was zyne kleedinge wit, ze vertoonde de gewenschte zaak, waar naar hy ftond, naar het witte fyne lynwaad, de rechtvaardig en heiligmaakinge des zondaars, waar van Jehovaas Engel de Verwerver is, om er den naakten zon. daar door zynen Geest mede te bekleeden. Deels, was dit wit linnen gewaad vuil, dit wierd veroorzaakt uit hoofde dat hem dit kleed,ingevolge de uitgedrukte wet (x), naauw om het vleesch moest fluiten. Hier door verloor het zelve eerlang zyne natuurlyke witheid, naardien de vaale vleeskouleur door dat, zodigt om het vleesch fluitend,fyne linnen heenfeheen, byzonder als de Hoogepriefter, by het altaarvuur werkende, aan het zweeten kwam, zo fcheen zyn kleed, door de uitwaazeming, vuil te zyn, verdonkerd door het onreine daar door heenfehynend vleesch. Welk vuil, naar de kracht der grondtaale (j), te recht word aan- (*) Lev. 17. (jf) Hierom word dit by Lev. 16: 4 by- ftond tot dekkinge van zyne naaktheid, daarteftellen. Eenvouwigst befchouwen wy liefst deze kleedinge, fchoon wit, maar evenwel vuil, die de Hoogepriefter ten dezen dage,in onderfcheidinge van zyn kostelyk goud gewaad, aanhad, van die natuur te zyn, dat ze Jofua ten teken waren, in  en 'voor God vernederd. 101 aangemerkt als vuilen menfchlyken afgang. Stelde dan nu de Hoogepriefter in zyn uiterlyk wit gewaad zyne beede voor, om rechtvaardigende en heiligende genade, zo bedekte hy zyn en zyns volks vuile zonden niet. In zyn doorfchynend vleesch vertoont hy het walgelyke der zonden, en hei ftinkende der aankleevende onreinheid van vleescli en geest, waar mede hy hier voor den Heere betuigt Wy allen zyn als een onreine, en onze ge rechtigheden zyn als een zuegwerpelyk kleed: (_z] En wel heeft men dit te betrekken tot de onderfcheide gefteldheid van het volk, het zy bekeerd of onbekeerd, evenwel bepaald tot het overblyfzel naar de verkiezinge der genade, waar toe Judaas tempelhoofd in het werk der fchaduwachtige verzoeninge , aangemerkt als een treffend voorbede byzonder betrokken tot de witte fyne linnen broek, diedigt om zyn vleesch moetende fluiten, het eerst hier door bevuild wierd, en waar door de overige kleederen ligt befmet wierden: Non male, notante Drufio, ad ha:cverba haberet Hieronimus: Vtrendacelabit, quia caro de pruden. dis etiam ufurpaiur et Exod. C. 28: 42. dicuntur feraoralia lini fafta propter pudenda, ut illis tegantnr. Ilinc notari meretur m«3t vi origiais in genere notare omnc evaporans, quod ab altero exit,in fpecie quod ex corpore humano egreditur, five fit fudor, five excrementum Jef. 28: 8. Per metaphoram notat fordes peccatorum, quibus peccatormiferrimeinquinaturJefaiaC. 4: 4. («) Jef. 64:6, G 3 HOOFDST. 3 vers 1 & 3. [. Verhandeling. In welke betrekkinge Jofua hier ftaat tot het volk. I  Hoofdst. ; vers i & 3 I. Verhandelirjg. koorendom, Gode zou opofferen, uu kracht zyner voorbeeldige betrekkinge op Hem, alleen kan en moet betrokken worden. Evenwel heeft men den Hoogepriefter aan zyne zyde,inde verrichtinge van dit zyn werk, opzichtelyk tot geheel Israël te befchouwen, als voor wien het aanbidlyk Godsgeheim der perfooneelegenade verkiezinge verborgen was; waar in zynheerlyk Tegenbeeld, zynde deMedgezel van Gods raad, meerder dan Aaron was. Vrye voorkomende- genade heerscht hier alleen vrymagtig, om de bepaalde perfoonen der uitverkoorenen van den voorbygegaanen hoop te onderfcheiden, daar zy voor hunne wedergeboorte, en daar uit ontfpruitende bekeering, door geene kenmerken konnen onderfcheiden worden, maar van wegendejammerlykebreuk des werkverbonds ineen en den zefdlen ftaat van ellende,verdorvenheid, dood en doemfchuld gevallen zyn. Heeft verkiezende genade ze als de zulke afgezonderd met voorbygaan van anderen, om ze in gedaante naar Gods beeld te veranderen tot heerlykheid,en ze ryk te doen; zyn in geloof en liefde, zo dienen de werktuigen, die God zich ter uitvoeringe van dezen zynen genadenraad geheiligd heeft, pok menfchen te roepen als zondaars, die door 102 Jofua verontreinigd, van den Sathan enz. beeld van Gods Zoon, ten Hoogenpriefter van het nieuwe Testament gefield, die zich zei ven tot een fchuld en zoenoffer, alléén voor het uitver-  en voor God vernederd. 103 geene kenmerken in hen van anderen te onderfcheiden zyn, voor dat voorkomende genade ze zelve onderfcheidt. Hierom moest de Hoogeprie¬ fter geheel Israël, aangemerkt als zondaars, op dezen dag voor den Heere draagen. Edoch de Heere, die de geene kent, die de zyne zyn, heerscht hier vrymagtig om het offer ter verzoeninge voor zyne uitverkoorenen aantezien, en zyn oog van het offer voor de anderen aftetrekken,en ze wegtezenden naar hunne eigen plaats. Het betaamde God de zoenleer van zyne vrye en onderfcheiden genade, zo wel in de voorbeeldige huishoudinge, als in de tegenbeeldige open te leggen. Nergens kon dit gepaster gefchieden dan op den grooten verzoendag. Hier op toonde de Heere in het voorbeeld , wat in het tegenbeeld, naamlyk in den Hoogepriefter Jefus Chriftus, des te klaarer zou uitblinken; hoe door zyne eene volmaakte offerhan* de allen, die aan Hem uit de waereld ter verlosfinge gegeven zyn, ten dienfte des Heere zouden geheiligd worden. Hier van gaf de vrymagtige God een doorüaand bewys in de wet der twee bokken, waar van een wasvoor den Heere, en een voor Azazel (», door het lot te onderfcheiden, die f» Non contemnendis argumemis contra Bochartum, qui ^iRiyS ab arabico (Jao! r«»flw«,derivatdocuitSpencerus D G4 IlOOFDST. 3 vets t 613. I. Verhan» deling. De wet dm twee bokken , een voor Jehova en een voor Azazei, verklaard.  104 J°fö0 verontreinigd, van den Sathan enz. HoOFDST.; vers i & 3 I. Verhandeling. IS, De legib. Hebr. vol. 2. Libr. 3. Disf. 8. de hirco emijfario; Diabolum intelligi, qui "?tNy a wy, robuflus fuif, vocamr, ut intelligamus fortem illum et vindicem (ui ficut ita proponeretur Jef. 49. et htu abiit, qnia principium fuum, et beatitatis domicilium dereliquit, inde odio fumrao adverfus Deum et Eleftos flagrat, omniaque, qua; Deo displicent, et eleftis adverfafunt, pttrat vid. B. S. Crem: ad Lev. 16. Volgens een oud en gemeen gevoelen, niet liegt» van de Hebreeuwen, is dit een naam van den Duivel. Dit heeft Mercerus Pra^eft. in Genefin uit de fehriften der Kabbalisten bewezen. Zie Buxtorf fchoole der Jooden C. ar. Maar ook de oude Christenen hebben hier niet aangetwyfeld. Azazel is geen ander dan de Duivel, fchryft Origines Lib. 6. contra Celfura. Dat hier met byzonderen nadruk aan een perfoon gedacht word, en wel aan den Sathan, (wyl anders het lot, dat in zulk geval, om in opzicht van perfoonen elk zyn deel toe te kennen, Est. 3. «Heen gebezigd wierd, hier onnodig was.) Dus dat men hier niet heeft door Azazel te denken, noch aan eenige wegzending des boks, om in een afgelegene woeflyne gezonden en afgefcheiden te worden volgens Bochart en Clericus, noch aan e.ne zekere plaats, of voorgewenden berg Azazinde woeflyne van Sinai,die nooit van eenig aardryk» befchryver is gevonden geworden: dit is krachtigst op noo« dige bewysgronden vastgezet door J. D'outrein in zyne verhand: van den Bok voor Azazel op den grooten verzoendag. (die de Hoogepriefter voor 's Heeren aangezicht op dezen dag moest ftellen, ten teken, dat de goedertierenheid Gods, waar door Hy eene verzoening voor het volk toeliet, niet algemeen geweest  en voor God vernederd. is, als of geheel Israël met het zelfde recht zoude deelen in de wezenlyke verzoeninge met God ten leven, maar dat het volk beftond in een geliefd gedeelte naar de verkiezinge der genade, en een verworpen deel. Dit wigtig onderfcheid word ons door de fcheiding der twee bokken, waar van de eene ten offer van verzoening wierd toegelaten, en de andere verworpen , afgetekend. Beide moeiten ze uit de gemeene fchatkist van het volk gekogt worden om in 's volks plaats gefield te worden. De bok, door het lot afgezonderd om verzoeninge te doen, fchaduwde af de verzoeninge door Chriflus, voor dat gedeelte des volks, dat door de verkiezinge tot Gods gemeinfehap werd toegelaaten. De andere bok, van des Heeren aangezicht verworpen, tekent den ellendigen ftaat der ongeloovige Jooden, die als een verworpen deel wierden weggezonden in de woeftyne van het heidendom, tot een erfdeel des Sathans. Moeften nu deze twee bokken voor 'sHeeren aangezicht gefteld worden in den voorhof op dezen zoendag, het was ten teken, hoe God zich zo wel zyn eeuwig befluit van verwerpinge over de ongehoorzaamen, als zyn eeuwig voornemen naar de verkiezinge der genade omtrent de uitverkoorenen in Chriftus, vertegenwoordigt; het geene de betaamlykheid Gods vorderde op dezen dag van verzoeninge, om het getuigenis van de gunG 5 ft> Ioofdst.3 /ers 1 & 3. f. Verhan3eling.  Io6 Jofua verontreinigd, van den Sathan enz. Hoofdst. ; vers i &3 ï. Verhandeling. ge bewerKt wiera, met maruKKen van aroei neiü, rouwe en ootmoed, ontdekte zonden en fchulden voor 's Heeren aangezicht te belyden, te betreuren, en verzoeninge er over in te fmeeken. God had reeds verklaard, dat ze niet allen tot aller tyd Abrahams zaad waren, die wel uit Abraham zyn. Welk onderfcheid de Hoogepriefter Jefus na dat Hy op zynen grooten tegenbeeldigen zoendag zyn verzoeningswerk zou hebben volbragt, klaar zou vertoonen, wanneer Hy aan fommigen uit x'Vbrahams zaad tot verzoening zou geworden zyn, maar over het ongeloovig deel, dat verhart bleef, dat geducht oordeel van verwerpinge, en wegzending van voor zyn aangezicht, zou laaten afkondigen: Hoorende hoort, maar verftaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. Maakt het harte dezes volks vet) en maakt hun oor en zwaar, en fluit hunne oogen, op dat het niet zie met zyne oogen, noch met zyne oor en hoore, noch met zyn harte verfia, noch zich bekeer e, en Hy het genefe (f). Het (i) Jef. 6: 9, 10. door alle de evangelisten hier op toegepast Mat. 13: 14. Mare. 4: 12. Luc. 8: 10. Joh. 12: 40. en door het Apostolisch gezag nader bevestigd. Rom. 11: 8. Aftor. 2S: 25-27. iftige aanneminge des volks te bepaalen, op dat men niet denken mogt, dat iemand anders daar aan deel had, dan die door den Geest der overtuigin*  en voor God vernederd. ioj Het was dus op dezen voorbeeldigcn zoendag noodzaakelyk, dat een God van orde dit ondericheid levendig hield, en den bok voor Azazel afzon der¬ de, na dat de heilige dingen der verzoeninge voor 's Heeren deel verricht waaren. Moest dit wigtig onderfcheid naar Gods onderfcheidend befluitdoor het lot beflist worden, zo dat het eerfte lot, het welk door de fchuddinge van de kruik, daar de loten waren ingedaan, opkwam , uitwees welken bok voor den Heere, dus tot verzoening der uityerkoorenen, wezen zou, het toont aan, deels, hoe God van den hoogen Hemel vrymagtig regeert, in wiens hand, en niet in die des volks of des Hoogenpriefters, alleen het bewind van het lot is, om daar door zyne voorbepaalinge te ontdekken ; deels, gelyk Chriftus door Gods voorbepaalden raad en beftieringe tot eene offerhande van verzoeninge gefchikt, en als zodanig aangewezen is voor de uitverkoorenen tot een erfdeel Gods, dat zo het verworpen deel van het onboetvaerdig Israël, van Hem en de uitverkoorenen zyn af-en onder-fchciden door Gods voorbepaalden raad, dus gefield ten deel en erfenisfe des Sathans,aan wiens magt zy door Gods rechtvaardig oordeel, als kinderen der ongehoorzaamheid zyn overgegeven. Moest de tweede bok voor 's Heeren aangezicht levendig gefield worden, aan de deure der tente der zaamen* HoOFDST. 3 vers i & 3, 1. Verhandeling.  io8 Jofua vèrontreimgd, van den Sathan enz. Hoofdst. ; ▼ers i & 3 I. Verhandeling. ïtrar aaar van te araagen, waar toe ny levendig in de woeftyne werd weggezonden, wy ontmoeten hier, eene nette tekening, hoe uit kracht der offerhande van den eerften bok, die den Jehova heilig was, naamlyk van den dood van Chriftus, verzoeninge gefchiedde over het ongeloovig Israël, in zo verre, dat zy door eene zichtbaare en bewonderenswaardige voorzienigheid langs verfcheiden achtereenvolgende afwentelende eeuwkringen, als een onderfcheiden volk van alle volkeren der aarde zouden bewaard worden, tot dien lang gewenschten dag, die Gods kerk ten top van haare hoogfte heerlykheid,door de inzameling van alle waereldvolken tot haare gemeinfchap, in de laate Euan- (0 De Griek, Samaritaan, Syriër en Arabier, gelyk ook de Nederlander, volgen alle de natuur der fpreekwyze van den hebreeuwfchen grondtext hy *te3 verzoening doen over en niet door. als of door den bok verzoeninge gefchiedde. Dit is vlak tegen de natuurlyketaalkragt van hethebreeuwsch hy. Word dit gevolgd door Frismuth, Abarbanel, Alting &c. die het vertaaien om over bem gebeden of belydenis te doen, en is tot zulk eene vertaalinge genoegzaame grond, dan moet men,ingevolge van dien, de zonden der ongeloovige Jooden aanmerken, als de oorzaak hunner affcheidinge van God en zyne kerkgemeinfehap. jZaamenkomste, niet om hem te offeren, maar om ■over hem verzoeninge te doen (c), wordende de zonden des volks op hem gelegd, om de fchulden  en voor God vernederd. 100 Euangeliedagen zal verhoogen, waar in de Verlosfer tot Zion zal wederkeeren om aftewenden de ongerechtigheid in Jacob, en dus zyn tiende, als zyn overblyfzel naer de genadeverkiezinge, tot eene verzoeninge door het geloof in zynen bloede te worden (d). Niettegenitaande Gods Zoon de verzoe. ning voor het laat nageflacht van Israël verworven heeft, die te zyner tyd , ingevolge het onveranderlyk verband tusfchen de verwerving en toejpasfing van het verzoeningswerk, aan het zelve zal toegeëigend worden, zo draagen de tusfchenkomende geflachten van het Joodendom de fchuld en ftraffe der zonden, zo van hun zeiven, als van hunne booze Vaderen, waar toe zy in de woestyne zyn weggezonden, geworpen in de buitenHe duitlernisfe, in een ftaat van geeftelyke naarheid, akelykheid/en doodsheid. Wat wil doch anders'slieilands uitfpraak over dat volk: Op dat op u kome alle het rechtvaardig bloed, dat vergooien is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het blaed Zacharie, des zoons Be- (V) Die gewoon is, naar eene gezonde prophetifche uitlegkunde , waar in rnen verband, oogwit en wyze inrichtinge der zaaken ter bereikinge van het zelve, ter harte neemt, de waarheid te onderzoeken, die zal deze ver. •wachtinge Israels op gronder- van zekerheid naar de ophelderinge der Euangelisten, voorgeleid vinden by Jefaia C 6. van vs. 9—13. HOOFDST. 3 vers 1 &3. I. Verhandeling.  jio Jofua verontreinigd, van den[Satban enz'. Hoofdt.;? vers t & 3, ï. Verhandeling. Welke betrekkingeJofua tot de onbekeerde des volks had. ze (e) Matt. 03: 35. Wy zyn in dezen meest gevolgd het voetfpoor van den Heer van der tVaysn: De Hirco Azaz. en S. van Til in zyne Analyfi Jpodiclica of beteogende onU leediging over Lev. 16. wier gevoelens over dit ftuk, zo in opzicht van de voor en tegenbeeldige beduidenis der pleg. tigheden van Israels grooten verzoendag, als van de onderfcheiden betrekkinge dier 2. bokken, een door het lot geheiligd voor den Heere ten zoenoffer voor het uitverkooren Israël, en de andere voor den Sathan ter wagzendinge vaa liet verworpen volk, dat onder eene fpaarende voorzienig, heid gedraagen word, om het heilig zaads wille, dat uit hen zal gebooren worden, en in de voor hun verworven verzoenige zal deelen. Nader is dit aangedrongen met krachiige bewysredenen, en van alle tegenwerpingen ontheven, door J. D'Outrein, over Lev. 16. te vinden in zyn Comm. over de Hebreen 4. Deel ter ophelderinge van Heb. p: 7. Beracbie, welken gy gedoodt hebt tusfchen den tempel en den altaar, (e) Hebben wy dus des Hoogenpriefters werk in de ilachtinge van den dok , door net lot voor den Heere afgezonderd, tot eene zoenofferhande voor 3e uitverkoorenen uit Israël zo onbekeerd als bekeerd , te bepaalen; voor en na hunne veranderinge zyn zy aantemerken als bekleed met vuile kleederen. Aangemerkt als onbekeerden, had de fchaduvvachtige Hoogepriefter betrekkinge van verzoenende genade tot hen, ter verlosfinge van zonden, ellenden, onreinheid endoemfchuld,om  en voor God vernederd. lïi ze op deaen dag van wisfelkleederen te voorzien.: Ily bedekte hunne zonden, walglyke onreinheid en vuile verdorvenheid geenzins, maar vertoonde die onder vuile kleederen, zo onrein als 's menfchen afgang. Te recht immers l De natuurlyke mensch, in de dieplie ellenden onder het gemis van Gods rein en heilig beeld befchouwd, na dat hy de witte kleederen van waarheid, gerechtigheid en heiligheid door de beklaaglyke breuk des werkverbonds in Adam, het algemeen hoofd des menschdoms, heeft uitgetogen, fteektineen walglyk gewaad van in- en uit-wendige verdorvenheid, die alle zyne ziels en lighaams vermogens tegen God en zyne heilige wet doen blaaken, en toonen hoe melaatsch hy van den hoofdfchedel af, tot aan de voetzooien toe is, ten teken, dat er niemand is die rein is, die goed doet, niet een, maar dat wy alle zyn afgeweken, zaamen zyn onrein geworden , als een wegwerpelyk kleed. Hier van waren de verkeerde woelingen der verdorvenheid van Juda genoegzaame bewyzen. Uit het land der Chaldeen weerkerende, waren zy met veele heidenfche onreinheden befmet. Op Babel viel hunne keus. Op Jerufalem hun afkeer. Voor hun zeiven huizen te bouwen, doch dat des Heeren woest te laaten, was hunne begeerte. Zy wilden den Heere in hun midden niet hebben, veel min zich zeiven Gode als een tempel ter inwooninge af- IOOFDST.3 /ers i & 3. [. Verhandeling;  Hoofdst. 3 vers i &3. I. Verhandeling. logenend eigen ik. Evenwel ftond de Heere hier met uitgebreide vlerken om, ter ondervindinge zyner dierbaare goedertierenheid, het volk onder de fchaduwe van de zelve te laaten vluchten: O God! hoe dierbaar is uwe goedertierenheid! dat vuile, doemfchuldige menfchenkinderen onder het oog uxoer heiligheid worden toegelaten. Geen wonder, een bok, hoe een walglyk dier wegens deszelfs onreinheid , bekleedde hier de plaats van het onreine volk. Zyn bloed werd ten altaar gefprengd tot reiniging hunner vuile kleederen, ten voorteken, hoe de Hoogepriefter van het nieuwe Testament, die zich zeiven Gode ten altaar geheiligd had, om alle de vuile onreinheden, zonden en fchulden zyns volks tedraagen, hun zoude worden, in hunne dwaasheid tot wysheid, in hunne doemfchuld, tot rechtvaardigheid, in hunne onreinheid, tot beiligmaakingeen in hunne flaaverny, tot volkomene verlosfinge. Welke Jofuaas betrekkingewas tot hei beaenadigc volk. 112 Jofua verontreinigd, van den Sathan enz'. afzonderen. Men behartigde hier in met onverantwoordelyke verfmaadinge van hun wezenlyk belang, niet anders dan het verfoeielyk en Godver- Geen minder betrekkinge had het werk van dezen dag tot het begenadigd volk, wie het ook ware, van wat rang of ftaat,zy ftaan hier voor God in vuile kleedercn, van rondfomme verontreinigd, in en uitwendig melaetsch. Een ftuk van diepe bewondering ! hoe zyn de kostelyke kinderen van Zion zo zwartachtig? hoe'is dat fyne goud zo verdonkerd?  en voor God Vernederd. ■ 11$ kerd? hoe kennen zwaare zonden, vuile overtredingen in die kostelyke vaten des Heeren vallen ? Befchouwt men ze, niet flegts als uit God ge- booren , maar ook (als door den ievendigmaaKenden Geest des Heeren, die in hun het willen en werken, om hunne zaligheid met vreeze en beéven te konnen uitwerken, moet beftellen , béftüürd) uit dat grondbeginzel van wedergeboorte werkzaam, zo moet al hun werk in waarheid zyn. Werkende naar den aart van die vernieuwde, heilige natuur, dan kunnen zy niet zondigen. Doch, houdt men in het oog, dat het hoogwys Albeftel, door de vernieuwinge naar zyn heerlyk en heilig beeld, hen niet ontheft van het verdorven deel, fchoon de verdoemende heerfchappy van het zelve er door verbrooken word, maar den ouden mensch der zonde hen,als een juk enftrydgenoot, bylaar, ter ondervindinge van het Apostolisch getuigenis: Het vleesch begeert tegen den geest, en de geest te~ gen het vleesch, en deze flaan tegen malkanderen; alzo dat gy niet doet het gene gy wilt ( ƒ), Zyn zy nu uit dat aankleevend verdorven grondbeginzel werkzaam , zo moet hunne werkzaamheid ; daar uit ontfpruitende, zo verkeerd en verdorven zyn , als dat grondbeginzel zelf is, naamlyk geheel boos en argelistig. Te recht komen zy in Cf) Cal. 5: i#. floOFD'ST, J vers 1 & 3« 1. Verhaö* deling.  HOOFDST.; vers i & 3 I. Verhandeling,, (g) Psalm 127: 1. ken, hoe nauw de zondige verdorvenheid hem innig aankleefde, als een verontreinigd gemoedsgeilel, waar door hy en zyn volk inwendig geheel bedekt was. Welke invvoonende zonde den geheelen mensch uitwendig, als in een befmet bovenkleed, vertoont in veele-woelingen der verdorvenheid. Godsdiensten alleverriehtinge, daartoe betrekkelyk,zyn befmer. Het is een bedorven offer, een vreemd vuur, een verontreinigd brood op 's Heeren akaar. Hier leefde het God aanrandend ongeloof en fchandlyk wantrouwen aan Gods beloften , 't welk, daar zy hen dekten met een voorgewende onmagt om 'sHeeren tempel te bouwen, traage handen enflappeknien veroorzaakte, en hen dat heerlyke woord van God daed verfmaaden: te vergeefs bouwen de bouwlieden, wen God zelve niet bouwt (g) een woord, zo gefchikt om den Heere dit wigtig tempelwerk in handen teilellen, terwyl die het voor hun moest voleinden. Worden zy nu by deze ongefteldheden bepaald, komen zy in het gezicht van hunne aanklevende verdorvenheid, zien ze welk een helsch rot van oude en nieuwe boosheden zich daar uit ontdekt, dan vallen zy in fbf en asch, zy ri4 Jofua verontreinigd, van den Sathan ent. in het leven van dien ouden mensch der zonden voor, als bekleed met vuile kleederen. Het onderkleed fpande Jofua het nauwst om het Ivf, ten te-  in voer God vernederd, 11$ zy voelen eene doodlyke ziekte in hunne ingewanden, waardoor zy, fchoon tegen zin, wil, en worstelingen aan, gedrongen wurden het kwaad, te doen dat zy niet willen. Hun lpange boezem toost dan deze klagten in den fehoot van dien Godlyken Hoogenprielïer, die medelyden kan en wil hebben met hunne zwakheden. Het goede,dat ik vuil, doe ik niet, maar bet kwaade, dat ik niet wil, dat doe ik. — Zo vinde ik dan deze zoet in tny, als ik het goede wil doen, dat het kzvaade my bylegt. — Ik zie eene andere wet in myne leden9 w$lke firydt tegen de wet myns gemoeds, en my gevangen neemt onder de wet der zonde, die in myne leden is. Staan zy naar vergevende en heiligende genade, om van hunne melaatsheden gereinigd te worden, waarom het Juda 'op dezen verzoendag te doen was, gepast komt dan hun tempelhoofd, in vuile kleederen bekleed, hier voor "s Heeren aangezicht voor. Geene zonden, zo uit als inwendig , mogten hier bedekt worden, maar opentlyk beleden, en op het bloed der verzoeninge tot rechtvaardig en heiligmaakinge gepleit worden , dat Jacobs God alle hunne ongerechtigheden mogt achter zich in de diepte der vergetenheid werpen. Maar, Jofua! Jofua! denkt gy wel, dat gy in vui- (b~) Rom. 7: 19,51 23. H 5» HOOFDST. J VCrs 1 & 3, I. 'Verban» deling.  Hoofdst. ; ' vers i & 3 I. Verhan deling. Zonden er fchulden moeten geen zondaar van GodafhoU' den. iirj Jofua verontreinigd, Van den Sathan enè". vuile kleederen by den Engel ftaat ? dat het menfchelyk oog u in zo een ontluifterd gewaad aan kan zien, is te vatten, maar hoe is dit u ftout beftaan niet te bewonderen,dat gy u zo onder het oog der hei- „ zomisleidt, door haar optednngen van eerst nee „ hart te zuiveren, en zich te reinigen van over„ tredinge, voor dat men onder het reine aange„ zicht des Engels verfchyne) tot dat ik verge„ ving en vernieuwinge van geest en Iighaam by „ dien Engel, by wien voor raadlooze zondaars hul„ pe befteld is, voormy en Zions vertreden gruis „ zal verkregen hebben. Zoude ik myne en myns volks zonden bedekken? dan had ik immers „ geen voorfpoed te wachten. Des Engels oog „ is als een vlamme vuurs, dat zelfs de holen van „ het bedorven hart, waar in het nachtgedierte „ van verilindende verdorvenheid zich ophoudt, „ doorziet. Hier is alles naakt en geopend voor „ het fnel ziende oog van dien God, met wien ik n te (0 isy flaantk. hgheid durlt ftellenr „ Mier itaa ik {zegt hy) „ fchoon befchaamdheid my doet bloozen, weer* ,, zin aan my zeiven me doet trillen, het pynlyk „ zondengevoel myn hart doet kloppen, en die„ pe verlegenheid myn ziel vervult. En ik zal „ ftaan blyven (O (in fpyt en weerwil van het „ God ontheiligend ongeloof, dat de arme zieï  'en voor God vernederd. ^ te doen hebbe. Het dringt door myn witprie„ fterkleedheen tot myn vuil vleesch en hart toe. i. Hne kan ik od afwasfinge myner befmettinge „ hoopen, zo ik die niet voor Hem openlegge? „ Immers die zyne zonden bedekt, kan niet voor„ fpoedig zyn. En waarom zou ik te rugge bly„ ven, daar Gods Engel onreinen tot hem zo lief„ talligst roept, ik zal rein water op u fprengen „ en gy zult rein worden? Nooit zond hy iemand „ van hem weg, die in de waare droefheid, die „ naar God is, tot hem kwam om uit kragt van " zyn Middelaars ambt, van zyne vuile zonden „ en fchulden ontheven en gezuiverd te worden. „ Met zulk eenen God heb ik en Juda te doen, die „ wonden geneest, krankheden wegzendt en on„ gerechtigheden vergeeft. Zou ik dan niet op „ Hem zien? zou ik Hem niet als een water„ ftroom aanloopen, op dat myn aangezicht niet „ befchaamd, en dat van Jacobs kinderen niet bleek '„ worde? Ik zal dan met vader Jacob worstelen, ',' me vorstelyk met den Engel zoeken te gedra\\ gen, ik zal Hem niet van my laaten gaan, tot " Ao* L mv en mvn volk gezegend heeft." No^ eens, gy Jofua, ontluifterde Hoogepnefter,en al sv verdonkerd Godsvolk, hoe vindt gy u toch beftaanbaar in uwe vuile kleederen voor den reinen Engel? my dunkt gy moest van fchaamteen droefheid als verdwynen! » Ik ben verftomd en kan H 3 » niel Hoofd st. 3 vers t & 3. I. Verhandeling. geen zondaar behoeft van fchaamte voor God te vluchten.  Hoofdst. 3 veis 1 &3. h Verhaa deling. 5, en dit gerichte eifchen kan (k). Dat eene on„ geloovige moedeloosheid my van deze worftel„ plaats met God niet afdryve. Dat ik ftaan „ blyve, en niet wegzinke, is om dat de Engel „ by my ftaat, die is de kracht van myne kracht. „ Zyn Middelaars ambt is het fteun van myn hart, „ en myne vrymoedigheid om myn bleek aange„ zicht op den genadenzetel te vestigen, is alleen „ in Hem. Hy is het die myne wonden ziet, en my „ zal genezen en troosten. Hoe meer my myne zon„ den nederdrukken, hoe ondraaglyker zy my „ worden, des te noodzaaklyker word my do 3, Engel; des te dierbaarer zyn bloed der befpren» ginge5 dat betere dingen fpreekt dan dat van ,, Abel; des te ernftiger ftaa ik er naar, dat Hy „ my ten Heiland worde, om door zyne liefde en „ genade verlost te worden." De Sathan ftond aan zyne rechfe hand. li8 Jofua verontreinigd, van den Sathan enz. „ niet fpreken (zegt hy) vermits ik niets tot myne „ verontfchuldiginge weet intebrengen, noch iets „ bezitte, waar op ik ontkorninge uit dezen angst Maar benauwde ontmoeting! Jofua,gefterkt in> zyn ftaan voor den Engel, werd uirermaate benauwd door het rampzalig hoofd der gedoemde Geesten. De Sathan ftond hier in zyn doemlust aan 's Hoogenprielïers rechtehand, om hem by [Jen God des oordeels te wederftaan. O diepte ié (*) tóS indutuï. notione pasfiva gaudcu  en voor God vernederd. 119 van bewondering! Zullen wy de voegzaame reden van dit merkwaardig geval nafpeuren, wy hebben , naar onze gelegde en bewezene vooronder- ftellinge,optemerken,dat, gelyk er in het gemeen in de gezichten Gods een verband van opvolging is, het zelve ook in dit byzonder gezicht van Zacharia plaats heeft. Deze orde van opvolginge heeft men ook vafttehouden ten tyde der vervullinge, zo dat de geziene zaaken, naar haare onderfcheiden voorwerpen, niet in een , maar in achtereenvolgende tydvakken, haare waarheid ontvangen, dat men zich diensvolgens in dien tyd niet flegts moet vertegenwoordigen, waar in de tempel volbouwd was (/), maar bepaaldlyk in het tydfh'p van Judaas verzoeningfeeft, om, uit de omftaridigheden van tyd en aart der plegtigheden van dien grooten dag, de voorvallende zaaken van zo veel bewondering te verklaaren. Dus komt Jofua, Judaas Hoogepriefter, 'svolks plaatsbekleder by God, hier te voorfchyn in de verrichtinge van zyn Hoogepriefterlyk zoenwerkby de altaaren te ftaan,voor het aangezicht van dien Engel,die achter 'stempels voorhang woonde. Dat nu op dezen dagwaar op men bezig was den magtigen Sathan zynen vang te ontnemen , de poorten der helle zich openden en de Sathan met al zyn helfche ror, als (0 Zacü. 3. H 4 H00FDST.3 vers 1 & 3. I, Verhandeling.  HoOFDST. vers i & 3 I. Verhan. deling. te vatten (tri). Deels, uit aanmerking van het geene omtrent de wet der twee bokken, een voor den Heere ter verzoening van het uitverkooren Jerufalem, en een voor Azazel, ofden Sathan ii ter nedergefteld; Een voegzaame plaats had hy hier. Hy was er om zyn deel te haaien, waar omtrent hy zich als Gods gerechtdienaar had te gedraagen, ter uitvoering van rechtvaardige wraak. Deels, uit (hoofde dat dit een dag was, waarop de verzoening tusfchen God en zondaars gevonden en bevestigd wierd, om den Sathan te binden en hem van zyne geroofde vaten te ontzetten. Had de Sathan, dat vyandig hoofd van het onzalig geestendom, die oudeflang, Gods gezegend Eden met zynen wemelenden gang vergiftigd, en het heilig eerfte menfch paar doen vallen, o on- aaligheden! het heele menfchdom raakte in zyne magt, ' (iii) Hadden Uitleggeren hier aan gedacht, nooit had men pp hetvoetfpoor van Kimchi over deze plaats,neffensAbcn Ezra, Zannebal'at, Thatnai, Zarbarnai &c. de hoofdvyanden van het weêrgekeerd Juda, die 's tempels opbouw geweldig tegenltonden, en door leugen en laster Juda hatelykpoogdente maaken by het Perfisch hof, voor den Sathac durven aanmerken. Xzo Jofua verontreinigd, van den Sathan enz, (als een fterkgewapend vyand op Jofua aandrong, 'om het werk zyner uirxukkinge als een vuurbrand uit het vuur, te wederftaan, is uit dien hoofde wel  en voor God vernederd. %zi rnagt, in eenen ftaat van dood en doemfchuld, Wierden nu de onveranderlyke maatregelen van het eeuwig welbehaagen , op dezen dag, zo luifte- Jofuaas rechtehand. Ten teken, deels, van zyne waakzaame tegenwoordigheid om zyn deel te ontvangen , en zyne gerofode vaten in zyne magt te houden. Doet er zich een op , die fterkei dan hy is, des te heviger, en bitterer ontdekt hj zich als een fterkgewapende, die zynen hof bewaard, waar toe hy, deels,in het gerichte Gods zich ftelt, als een gerechtigd befchuldiger, die het recht aan zyne zyde heeft, en zich dus den voorrang en overwinninge boven zyne party toekent Dit is het eigen werk van dien boozen geeft, tb matigt ziclThet hoogfte recht van eigendom ot den gevallen zondaar toe. Een recht, dat hen Uit de breuk van het werkverbond gebooren is. toen het menfehdom om der overtredings wille, door de verbanninge uit de plaats van Gods heerlyk< ruste enhetdroevigft verlies van Gods heilig beeld in de magt des Sathans geraakte. Dit rech H 5 ?oek ryk ten toon getpreid in het genoegzaam ranuzoen tot vrykooping en verlosfing van 's Heeren deel daar te ftellen, niets was voor dezen bitteren vyand van het verlosfingswerk ondrgagelyker. Daarom ontdekt hy zich hier als een bits aanvoerer van alle de vyandelykemagt, zich ftellende De Sathan flaat aan de rechtehand.» r i | r i t r HOOFDST.* vers i & 3. I. Verhandeling.  HoOFDST. 3 vers i & 3. I. Verhandeling. volks belang ingericht, gefchiedeby s Heeren Engel, vermits die booze geeft zich geenzins ontzag, het dienflwerk der verzoeninge, dat onder het hoog genadebewind van Gods Zoon hier zoo plegtig geoeffend wierd, te willen verydelen, en dus Gods vaflbepaalden genadenraad,opzichtelyk tot alle die gewenfchte wegen en middelen om kinderen des doods te ontbinden, en het zuchten der gevangenen te verhooren, tegenteflaan, en daar in ontdekt hy zynen bitteren haat, zo wel tegen den Engel, als tegen Jofua. Kon hy het verlosfingswerk van Gods Zoon te niete doen, dan zag hy ook Jofuaas verlosfing verydeld. Zo ontzag hy zich niet by de menfchwordinge van dezen Engel alles aantewenden, om dit Godskind, in de waereld gekomen om de werken des Sathans, die het geweld des doods heeft, te niete te doen en zondaars te roepen uit de magt der duiflernisfe, in de woestyne, tot afval te brengen, en door den dood te verflinden. De voornaamfle waapenrustinge, waar mede deze hoofdvyand van God, en geweldige tegenparty des zondaars, zich uitruil, is, dat hy zich verandert in een Engel des lichtSjom zynen bitteren nyd en blaakenden haat tegen het verlosfingswerk te dekken onder een VOOJ£ 122 Jofua verontreinigd, van den Sathan enz'. zoekt hy door eenen hevigen Wederfiand vaftte* houden. De wederfland, zo heftig tegen Jofuaas en zyns  en voor God vernederd. 123 voorgewende zorg tot het behoud van Gods kreukeloos recht en vlekkeloofe heiligheid, waardoor God natuurlyk befhiurd word tot fliaf en afkeer van den gevallen zondaar. Nergens kon hy Jofua meer in wederftaan, dan in den aandrang dien hy deed op zynen toeftand van fchuld tot dood, en walglyke onreinheid tot uitroeijnge. Zonder uitocffenirge van Gods fterken toorn, waar toe alle menfchelyke kracht ydel is, vermogt God van den Hemel niet, van wegen het hoogheilig, Hem zo natuurlyk wraakrecht, die wegtenemen, noch hem te reinigen van alle befmettingen van vleefch en geeft. Te voldoen aan den eifch van Gods heilig recht, ter daarftellinge van het randzoen ter verlosfinge uit dood en verderf, was onder de volftrekfte onmooglykheden voor Jofua: zvat zal toch een menfch geven tot losfmge zyner ziele ? Dit deed de verdonkerde Hoogepriefter verftommen , te meer, daar de Sathan, befttiurddoorhelfcheboosheid, waarachtige befchuldigingen, omzwachteld met een fchyn van heiligheid en rechtvaardigheid, die Jofuaas geweten niet ontkennen koude, maar waar over zyne diepe bekommeringen, en hooggaande benauwdheden gingen tegen hem ingebracht. Zou Jofua, in dezen kommerlyken toeftand, geloof oelfenen op beitelde hulpe voor hem by den Engel; de Sathan zocht hem voor God bang te maaken, en hem d,QQ* ongeloof H00FDCT.3 vers 1 & 3. I. Verb.au. deling,  144 Jofua verontreinigd, van den Sathan enz. H00FBST. '■ vers i &3 ï. Verhan deling. te van angstvalligheid, waar m dearmejolua met zyn volk zich bevond! Wierd Jofua zo ftrengby God zynen Richter aangeklaagd; wierd er ten zynen opzichte zo ernftig op de flrenge uitoeffening van het heilig ftrafrecht aangedrongen; dit deed hem des te dieper voor dien God, met wien hy te doen had, in gebeden (»), fmeekingen,ende uitoefFeninge van zyn offerwerk nedervallenj En hoe ernftiger zyn worftelen met God was, des te geweldiger wierd de ftryd tusfchen hem en den Sa-; than. Deze O) Schoon de bcangfte Hoogepriefter verdomde, niets wetende op de befchuldiging, tegen hem ingebragt, te antwoorden, zo loosde hy echter zyn bezwaard hart in den fchoor. van den Engel, genoegzaam tot zyne reddinge, in deze bede, volgens den hebreeuwfchen text van den Mifchna VSOf C. 3. vs. 8 Ik ben weêrfpannig geweest, en hebbe tegen U, O Heere.' gezondigd, ik en myn buis; ikbiddt U, Heere, vergeef nu en de misdaaden , de wederfpannigbeden en zonden, die ii bedreven hebbe, en in welke ik weder fpannig ben geweest, en waar in ik gezondigd hebbe tegen U, ik en myn huis, na het geene gefebreeven is inde wet Mofes uws knehets Dit was de gewoone belydenis en fmeekbede, die de Hoogepriefier op den grooten verzpendag, dan, als hy zyne beide handen op het offerbeest gelegd hadde, voor 's Heeren aangezicht bragt. te doen vluchten, daar geen vervolger is, tenein* de hy hem van zyne offerplaats mogt afdryven en zyn worflelperk met God doen verlaaten. O diep-  'en voor God vernederd, ia$ Deze ftryd viel voor onder het beftierend oog van den Engel, die hier was, om dit werk des Sathans teverbreeken. Men denke dus geenzins als of God zelve tegen Jofua ftreed, neen! in al dezen wederftand, waar mede de Hoogepriefter zo werd overvallen, was God, noch zyn Geest niet, als een God by wien grimmigheid is; vermits Hy een God is, die aan het juifte verband, door zyne wysheid gelegd, tusfchen zich zeiven, en alle zyne werken, evenredig voldoet, volgens het welk Hy ellendigfte, fchuldigfte en redlooze zondaars tot zynen Zoon roept, en ze lokt tot eene vrymoedige offening des geloofs in Hem, om gerechtigheden en fterkte by Hem te vinden. Het kan dus niet zyn, dat Hy zondaars, dat Hy iemand hunner, wie Hy als een vuurbrand uit het vuur gerukt heeft, die infchuld en ootmoed voor Hem nedervalt, zoude tegenftaan, dus, dat Hy zyn eigen befteld werk van verlosfing, waar inHy zo een hartinnemend vertoog van liefde en rechtvaardigheid aan zondaars gegeven heeft, wederftand zoude bieden. Dit is alleen het boos beftaan van den vyand der verzoeninge. Hier aan wordt de Duivel gekend, dat hy een Sathan is. Deze booze geest heeft tot zyn hoogde doel, het verzoeningswerk van Gods Zoon (was het moogelyk) te verydelen , den zondaar in de oeffeninge des geloofs tegenteftaan, waar toe hy als een brie' HoOfBST. s /ers i & 3« [. Vethta» deling.  HoorDST.3 .vers i & 3. I. Verhandeling. ten te trekken, en op hevige befchuldigingen door kracht des ongeloofs,metCain te doen uitroepen: myn misdaad is grooter, dan dat ze my vergeven worde! Even eens als of het eene ftrafwaardige ligtvaardigheid ware, hoe onrein en fchuldig men zich voor den Hemel Richter bevinde, wegens misdaaden zonder getal, begaan tegen de hoogfte Majesteit, zich aan de liefde en ontfermingen van dien God optedragen, wiens hart van mededoogen over zondaars diepe ellenden zich in Hem omkeert, en die redlooze zondaars van zyne hulpe verzekert: Ik ben het die in gerechtigheid /preek, en die magtig ben te verlosfen. Intusfchen heeft men in deze benauwende omftandigheden Gods hand optemerken, die hier den ftryd befliert tot zegenryke overwinning over den Sathan met al zyne aangevoerde heibenden. Hoe zyn Gods wegen, waar langs hy de erfgenaainen zyner beloften den verbonds zegen doet genieten, niet te bewonderen ? Daar in worden zwaare beproevingen gekend. Het donkere en bange Jabbok getuigt van den zwaaren flryd, waar in aartsvader Jacob met God worftelde. Hier wierd hy verminkt, doch, na een vorftelyk gedrag iu dien ftryd, overmogt hy. Gods doel was hier alleen isiS Jofua verontreinigd, van den Sathan enzl briefchende leeuw rondfomme hen gaatj zoekende wien hy mogt konnen verflinden. Hy zoekt ze fteeds voor de vierfchaar van hun ontwaakt gewe-  en voor God vernederd. 127 Jeen om de ontftelde Jacob uit zyne angften te redden en hem tot zegening te Hellen. Wandelt God niet zyne kinderen in ftryd- proef- en kruiswegen: liet is fleeds onder het goedertieren vergezel van 's Geeftes invloeden, tot de oeffeninge van een krachtig geloof, waar op hy hun zynen zegen geeft tot ontluiking van het lichtt uit de duifternis. Immers de hartbrekendfte overtuigingen van Gods Geest, waar in zonden gekend, fchulden gevoeld, en wonden beweend worden, ver van dat ze een zondaar met vrees en afkeer voor Gods zendeling zouden bezetten, zyn juift leidingen voor zwakke en gantsch ontbloote van geest, om, gebukt onder alle hunne ongelegenheden, tot den Engel te vluchten, by wien alleen uitkomften zyn, zelfs tegen den dood. Maar, Jofua! hoe blyft gy nog zo ftaan? waar is hier uwe fterkte? De Engel ftaat by my, zegt hy. (0) Noch in, noch op my zei ven ben ik in dit Godsgerichte beftaanbaar, het jammerlyk gevoel van de woelingen myner onreine verdorvenheden, doen my met eene edelmoedige verachtinge, walg, en afkeer van my zeiven ftaan. Onder een ootmoedig zien op den Engel, en fiiel aanloopen op Hem als een waterltroom, voele ik my in ftilheid en vertrouwen fterk. Was het alleen aan dezen Godsgezant, O) Dit toont het vetbsnd door den koppelaar: Endi. H00FDST.5 vers 1 & 3. I. Verhandeling,  HOOFDST. 3 vers i &3. 1. Verhandeling. omleidingen niet werd verllonden; deze is hier ook de heerlykheid vah myne fterkte! Én waarlyk nooit komt een zondaar, hoe onrein en fchuldig, ook by dezen Engel van verzoening omme. In zyn ftaan by hen, blyven zy in alle de bekommerlykfte omftandigheden en nypendfte nooden ftaan. Trouwens, eerbiedigt men de hooge en wyze eindens, waar toe Gods Zoon van Gode den Vader den zondaar geworden is, men moet er van getuigen, fchöon blind, zy ftaan in zyne wys» heid ; fchoon ongerechtige dingen de overhand genomen hebben, zy ftaan in zyne gerechtigheid; fchoon onrein, zy ftaan in zyne heiligheid, fchoon gevangen en geboeid tot den dood, zy ftaan in zyne volkomene verlosfinge. O welke zaligheden! Betrekkinge te mogen en te kunnen maaken op alle de Borgbetrekkingen, die Gods Zoon, volgens het eeuwig vjedeontwerp, op zondaars gekregen heeft. Uit het diep en benauwd myrtendal roemen zy in Jacobs God: Hy is ons een toevlucht en fterkte, Hy is onze krachtige hulpe injjenauwdheid, daarom zullen wy niet vreezen. Wy zullen ftaan en weiden in de kracht zyns naams. — Hier zingen zy Alt iaS Jofua verontreinigd, van den Sathan enzi zant, dien Engel, dien Een uit duizend, den Eeuwiglevenden Goè'1, toetekennen, dat de verIrukte Job door Satlians aanroeringen en listige  en voor God vernederd. 129 Als my geen hulp of uitkom f bleek; Wanneer myn geeft in my bezweek, En overftelpt was door ellend, Hebt Gy, 0 Heer ! myn pad gekend. Zy hebben , vol arglistigheid, Eert ftrik op mynen weg gefpreid : 'k Zag uit, in nood, ter rechtehand, Maar vond noch vriend, noch onder (land. sk Wou vluchten, maar kon nergens heen , Zo dat myn dood voorhanden fcheen, En alle hoop my ganfch ontviel, Daar niemand zorgde voor myn ziel. Ik riep tot U, ik zeieT: 0 Heer.' Gy zyt myn toevlugt, fterkt' en eer ; Gyzyt,zo lang ik leef, myn deel, Myn God, zoien ik my aanbeveel. Pfalm 142: *,3,4Ï5 i TWEE* HoOFDST. 3 vers i & 3 I. Verhandeling.  ï«0 Jofua, door ,sHeeren Engel TWEEDE VERHANDELING, JOSUA, DOOR 'SHEEREN ENGEL, AAN SATHANS DOEMLUST ONTRUKT. Vs. II. Doch, de Heere zeide tot den Sathan; De Heere fchelde U, gy Sathan! ja de Heere fchelde U, die Jerufalem geduurig verkieji: En is deze niet een vuurbrand uit den vuure gerukt ? Hoe welgelukzaalig het volk zy, wiens God de Heere is, het volk, dat Hy zich ten erve heeft uitverkooren, word daar in byzonderfi: ten toon gefpreid, dat Hemel,aarde en afgrond uitgedaagd worden om er iets tegen intebrengen,met verzekering, dat al het hier tegen aangewend vyandig werktuig niet zal gelukken. Zo komen de Godlyke Hoofden van het eeuwig vredeontwerp, op den grond van de door Jefus gevondene verzoeninge, op dezen fchouwburg van genade voor het uitverkooren Jerufalem Gods te voorfchyn, ter- wyl  aan Sathans doemlüst ontrukt. 131 wyl men Hen werkzaam ziet, om de poorten der helle het overweldigen te beletten. Laaten wy ons oog over dit toneel van Gods liefde in het behouden vaa lchuldige en onreine zondaars gaan, Gods Liefdegezant, Jofuaas en zyns volks volkomen Zaaligmaker, is het beminnenswaardige voorwerp onzer bewonderende aanfchouwinge. Die hier inkomt neffens God de Vader, van wien Hy Sathans herhaalde fcheldinge afeifcht, als de Jehova. De een en zelfwezige God met den Vader uit de beginlooze eeuwigheid herkomftig. Hy, wiens ambt het is, den vang des tyrans, den fterkgewaapende zyne geroofde vaten te ontweldigen, en de gevangen kinderen des doods te ontbinden, ontdekt zich hier in de volle kracht van dien heerlyken naam Jehova, als die het waare heil van zyn volk is, en fleeds toonen zal de heerlykheid van hunne fterkte te zyn, om hunnen in en uitgang te bewaaren tot in eeuwigheid (a). Deze Jehova weet de godzaligen uit de verzoekinge te verlosfen , en de onrechtvaardige te bewaaren tot den dag des oordeels (l>). Hier toe omgordt zich deze Zions Held met goedertierenheid en met gerichte, om het belang van Jofua en van zyn volk tegen de aanrandende befchuldiginge van hunnen hoofd vyand te doen zegepraalen; O) Pf. 8. (i) 2 Petr. 2: 9. I 2 ÜOOFDST. 3 vers 2. II. Verhandeling.  13a Jofua, door'sHeeren Engel HOOFDST. 3 vers v Ui Verhandeliog. ( ( Dog, de Heere zeide tot den Sathan: Jehova zeide tot den Sathan. len; waar toe Hy in Jofuaas plaats, die Sathans wederftand met ftilzwygen beandwoordde, niets wetende noch kunnende tot zyne ontfchuldiging laar tegen inbrengen, het woord opneemt tegen hen boozen Geeft. inan uus aenKen, aat ny nem overwonnen en zyn Hoogepriefterlyk offerwerk van verzoeninge verydeld had; in fpyt en weerwil van zynen blaakenden haat, ontftooken nyd, en raazende doemlüst , werd hy in dezen zynen weg van wederftand, en in zyne laage gedachten te leur gefteld en gefcholden in plaats van gezegend. Vermits Gods weg met Jofua geheel anders was, en zyne gedachten veel hooger dan de zynen. Neen, boo» ze helvorst, Jofua met al de zynen heeft U overwonnen door het bloed des Lams. Was de nood voor Jofua ten hoogften gefteegen, itl het gevaar om door den Sathan verflonden te ivorden, onvermydelyk voor hem; mogt de Sa- ftand voorzien had; dat 'sHoogepriefters zaak, zyn belang was geworden; dat hy niet met Jofua, maar met Hem over zyne fchuld tot den dood en onreinheid had te twisten . . . Geluk, Jofua! met deze magtige voorfpraak. Jehova, zo fterk als geweldig in den ftryd, is u w befchermer. Zie Dit was het, dat de Heere in zyn gefprek met den Sathan hem openleide, en waar in Hy hem te kennen gaf, dat hy in Jofuaas benauwden toe-  aan Sathans doemlust ontrukt. 133 Zie op Hem. Hy gaat u voor in de fpitze. Gewenschte uitkomst voor Jofua! immers het losgeld zyner ziele om rot den Hemel geklommen fchul¬ den, die om, Jofuaas dood en verdoemnisfe dongen, aftedoen, was niet by hem; ook bezat hy geen kleederen, tot dekkinge van zyne naaktheid, fchande en vuiligheid. O hoe dierbaar was hier Jehovaas goedertierenheid over hem, die hier als zyn fchaduwborg by hem ftond , om hem als een arme, ellendige en geheel ontbloote onder de fchaduwe zyner vleugelen te doen vluchten, en Hem te genieten, als een rotfteen om er in te gaan, en veilig in te vernachten. Het is wel te denken , hoe verflaagen en verlegen de ontluiflerde Hoogepriefter op dezen Heere gezien heeft, en hoe hy Hem ais een waterftroom heeft aangeloopen, op dat zyn aangezicht niet befchaamd mogt worden (c). Immers zyne verftomming voor Sathans befchuldiging, zyn weerloos gedrag tegen Sathans aanval, waren bewyzen, dat hy geen gerechtigheid by zich zelve kende, nog eenige fterkte gevoelde, waar aan hy zich zocht vasrtehouden, maar dat hy in de vertooninge zyner vuile kleederen, alle zyne zonden en fchulden tot dood en verderf voor het oog van dien God, met wien hy nu als.zyn Goèl te doen hadde, openleide. De Engel ftond hier 00 Pt 34= 6. 13 v iioofdst.3 vers 2. ii. Verhandeling.  134 Jofua, door 's Heeren Engel Hoofdst. 3 vers 2. Ii. Verhandeling. 09 Jef. 6i: 1-3. looi Komen, om aie uenae \jroas aanregrypen en vreede met God te maaken. In dezen weg toonde de Engel, dat hy al wat tot Hem komt, hoe bevuild ook hun gewaad zy, niet verftoot, maar dat het Hem aangenaam zy, dat ze in de volle ontdekkinge van alle hunne ftrafwaardige onreinheden, zyne gerechtigheid komen zoeken. Deze doet hy, ingevolge het "God verheerlykend verband van zalig worden, ondervinden, dat Hy gezonden is cm te verbinden de gebrookene van harten, en het gewaaddes lofs te geven voor een benauwden geest (d). Wendde zich hier toe Gods Engel tot den Sathan , het was om dien boozen Geest te toonen, dat, hoe ongerechtig en onheilig het volk was, en dus fchuldig om onder zyn doemgebied eeuwig te moeten zuchten, Hy als Êorg, den arbeid hunner zonden, en de moeite hunner ongerechtigheid had op zich genomen, dus dat de Sathan dezen moeft laatengaan, en met Hem had te twisten. De Heere fchelde u, gy Sathan hier niet werkeloos by hem; door zynen magtigen genaden invloed op het neergeboogen hart deed hy hem tot zyne gerechtigheid door het ge- Deze ftryd bindt de Engel met zo veel ontzag lis magt aan. De Heere fchelde u gy Sathan! De gewenschte betrekking, en heerlyke overeen* ftem-  aan Sathans doemlust ontrukt. 135" ftemming, die er plaats heeft in het behouden van verlooren zondaars, tusfchen dien Jehova, die den Sathan aanfpreekt, en dien Jehova, die den Sathan zou fchelden, is op de eerbiediglte wyze te bewonderen. Daar Jehova, Gods Zoon, hier werkzaam is inde uitoeffeninge vanzynHoogeprieftersambt, om zyn volk uit de poorten des doods te verlosfen, daar bekleedt Jehova, de Va¬ der, hier zyn richters ambt, die op den vasten en heiligen grond van de in zynen Zoon gevonden verzoening, den zondaar rechtvaardig maakt. Van wien de Zaligmaaker een allerverfchrikkelykft oordeel vanafwyzingeen verdervinge opgronden van recht en betaamlykheid over den Sathan afeischt. Het geene hem uit kracht van het eeuwig vredebeftek tusfchen Hem en den Vader, onder verzegelende inftemminge van den heiligen Geest ontworpen, toekwam, omgevallen doemfchuldige zondaars inde verlooren gunst en heerlykheid van het zalig Opperwezen wederom inteleiden. Hier toe openbaart zich de Godlyke Vader, als de eerfte, wiens eeuwige wysheid uit de grondlooze bronnen yan liefde en genade naar verzoening gezocht en dezelve gevonden heeft. Hier toe is Elihuus onderwys tot Jobs vertroostinge aanmerkelyk. Is er hy hem (den zieken) een gezant? zo zal Hy (Vader) hem ( den zieken ) genadig zyn en zeggen , (tot zynen Zoon) verlost hem (den zieken) dat hy I 4 in HOOFDST. 3 vers 2. II. Verhandeling. Op welke grondendezen ftryd gevoeit word.  hoofdst. vers a. II. Verharj deling. 136" Jofua, door'sHèeren Engel \in het verderf niet nederdaelt, ik heb de verzoejninge gevonden (J). Zo is het des Vaders, op zuilen van recht en heiligheid de verzoening te vinden, en des Zoons, te verlosfen. Hier toe ftelde God Vader, als handhaver van de rechten zyner gerechtigheid en heiligheid, den eisch ter verzoeninge aan Hem voor, die hier niet zyn hart den Richter borg bleef, om in de volheid des tyds, met het fchuldoffer zyner ziele, ter daadelyke verzoeninge van zondaars tot Hem te naderen. De eisch behelsde de voorwaarde eener volledige genoegdoeninge aan Gods gerechtigheid. Eene tweederlei gehoorzaamheid, zolydende als doende. Schoon deeze, na den afloop van den geruimen tyd van Gods verdraagzaamheid, eerft aangebragt moeft worden, moefl; Hy in dien tusfchentyd echter, als de levende Goël voor zyn volk by den Heere, ten voorfpraak zich ftellen, om dus doordeterugkaatzende kracht van zyn aanftaand borglydenveele kinderen in heerlykheid te kunnen inleiden. Een eisch, die in verband ftond met beloften van eer en heerlykheid, zo voor zich, dat Hy ten Gebieder der volken, ten Vorst der natiën, zou verheven worden, ten bewyze, dat Hem de moeren in lierlyke plaatfèn waren gevallen en Hem een Ichoone erfenisfe was geworden, als voor zyn {arm en ellendig Wfel^ins&rg nik) w>4 r>'.Y\v3(aao& nsnvs *Pf,a. *>M intercedentibus hebra:orum particulis rvN 1'a -"ja Notione cohibendi, coercendi Pf. 106: 9. perdendi Pf. 9: 6. gaudet. Deo, qua judici , in exercitio juftitiae divina; tributum,increpationemrealem,et realeexici" urn defignac. Hoorn st. 3 vers 2. II. Verharw deling. Wat dit fchelden behelst. Hy word bedwongen. Deze fcheldinge Gods (h) bedwong den Sathan in zynen doodlyken aanflag om Jofua t( verflinden. Jehovaas Engel was dezen fterkgewapenden vyand van zondaars bevrediging met God , te magtig. Schold de Heere eens de on-  142 J°faa> door 's Heeren Engel HooFDsr.3 vers 2. II. Verhandeling. God belet hem kwaad, te doen aan' zyn volk. , gingen zouden verbroken worden, wyl geen gefchapen geweld magtig zal zyn om ze uit Gods hand te rukken. Al wie dit zou willen beproeven , die lastert Gods naam, hoont zyne zaak, en tast zynen oogappel aan. Daar de Heere nu zag, hoe de Sathan zich hier aan fchuldig maakte, door Jofua in den ftryd zyner boetvaardigheid tegente- onftuimige zee ten teken zyner Godheid, zo dat ze effen en ftille moest zyn. — Hier was dit fchelden van God juist ingericht om den magtigen tyran niet flegts te dwingen zynen vang vry :e laaten gaan, maar hem op Godlyk verbod te )eletten deze verlosten des Heeren aantetasten, met verzekering, dat alle briefchinge, alle vyands po- Hy word veroordeelt i Itaan, zo kwam hy het met zyne icheldinge aan dien vyand van Gods verlosten zoeken door hem te veroordeelen. Als Richter verwerpt hy zynen ïifch niet flegts, maar doet hem van wegen zylen opftand tegen God, zyne zaak en volk, rechtvaardige vergeldinge. Hy dryft hem weg van iroorZyn en Jofuaas aangezicht, onder het fnerpend gevoel van richterlyke flagen. Met onontbindlyke ketenen der duifternisfe boeit Hy hem vast aan het aordeel der verdoemnis, onder welks verwachtininge hy fiddert; En was dit richterlyk vonnis laar waarheid, zo was het een afgefneden zaak. Eene uitfpraak van het hoog Godlyk gericht, voor tyd  aan Sathans doemlufl ontrukt. 143 tyd en eeuwigheid, onherroepelyk (0- Waar van hy mer al zyn blinde ryksbende de geduurige ondervindinge zon hebben. Elk uitverkooren zondaar, dien hy onder zyne magt heeft, zou hy naar Gods voornemen van genade, en zynen geduurigen wil tot hunne behoudenisfe, onder de fcheldinge Gods moeten vrylaten. In fpyt en weerwil van zich, zou hy moeten zien, dat ze aan zyne heerfchappy en aan het gebied der zonden, dus aan den prikkel des doods en de overwinning der helle, wierden ontrukt, en hun de geheele wapenrustinge Gods wierd aangedaan, om, gefterkt door genade, zich krachtig in den Heere, en de fterkte zyner magt te toonen, in den ftryd tegen den Sathan en de heele magt der duifterr.islè. (O !H£ ut futurum propheiicum ex inreriori hebraismo hic confiderandura eft. Cujus peculiaris genius per fe nil aliud, quam futurum Dei, five quid ex refpecliva ejus voluntate perpetua continuo fieri debeat. Sicque non tantum certitudinem ob immutabilitatem voluntatisdivina;, fed et perpetuitatem (Ignificat. V: E: Loefch: de CaufisLing: Hebr: Libr: 2. C. 7. (k) De accenten ftellen deze herhaalde fcheldingen buiten eenig verband tot elkander, ten teken datzy van onderfcheiden bedoelinge zyn. Hoofdst.J vers 2. II. Verhandeling. Dit ftaaft de Engel nader, door dit uitgefproken vonnis over den Sathan te herhaalen : Ja de Heere fchelde U> (k). Naar het Godlyk onder- wys Wat de herhaaling dezer uitfpraak wil zeggen.  HOOFDST. " vers 2. II. Verhandeling. vermits het eene by bod vastbeiiootene verwoestinge over hem was, zo min mogt het uitftelhebben. Naar het onderfcheid der tyden, dient men hier eene onderfcheiden uitvoering van ftraf te ftellen. Hier is eene aanwezigeen toekomende ftraf, waar van hy, wegens de zekere verwachtinge, de geduurige ondervindinge zou hebben. —• De aanwezige ftraf ondervond hy, wyl hy airede in den tyd der verdraagzaamheid, waar in het openftaande handfchrift der zonden tegen Juda getuigde, haastig wierd afgewezen en veroordeeld, zo dat hy Jofua moest overgeven in den dienst des Engels. Dat hy Jofuaas offerplaats, den tempel van Gods heerlyke inwooninge, moest verwisfelen met de huilende woeftyne, om daar Gods gramfchap te draagen, terwyl hy moest zien, hoe, in fpyt en weerwil van zyne doemzugt, genade over het Jerufalem Gods tot rechtvaardig en heiligmaakinge een onbegrensd gebied oeffende. —- Ras ftont dit achtervolgd te worden met eene tweede fcheldinge Gods, waar by deze onbefchaamde leu- gen- (Q Gen. 41: 32. Ets aangaande dat die droom aanPharao ten tweedemaal is herhaalt ,• is om dat zaak van God vast beflooten is. en dat God baast, om de zelve te doen. 144 Jofua, door ''sHeeren Engel wys (/), heeft men hier te denken aan eene haas» tende uitvoering van het gevelde ftrafvonnis over den Sathan. Zo min als het verzagting kon lyden,  aan Sathans doemluft ontrukt. ïfó gengeest, die zynen kop zo ffout in deze offerplaats, zo tegen den Engel als tegen Jofua, had durven opfteken, de doodelyke vermorzelinge van den zei ven zou ondergaan. Gods Engel zou niet geopenbaard zyn in het vleesch, of Hy zou kornet] tegen dezen fierken, om alle zyne werken te verbreeken. Dit Godlyk offerlam, ten dage van der tegenbeeldigen verzoendag, Gode tot een welriekenden reuk gefield, en op Gölgotha tot een verzoenend fchuldoffer den Heere opgedraagen zyn« de, zouden berg, dal, woeftyn, ja de eilanden dei zee gewagen van de behaalde overwinninge Israëli over Duivel, dood, en hel. Dood ivaar is uw prikkel! hel, waar is uzue overwinninge! Gode zy dank, die ons de overwinninge gegeeven heeft in Chriftus Jefus. Hy, die het geweld des doods had, namelyk de duivel,is te niete gedaan, Een vreugde gejuich, door eene groote hemelflemme bevestigd. Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koningryk geworden onzes Gods, en de magt zyns Chrifti: want de verklaager onzer broederen, die hen ver klaagde voor onzen God, dag en nacht; is neder geworpen, en zy hebben hem overwonnen door het bloed des Lams {pi). Onder hoe veel en langduurige tandknerfinge de Sathan dit ftreng oordeel Gods moefl draagen, hier f» Openb. 12: io. K hoofdst. § vers 2. II. Verhandeling;  '4^ Jofua, door'sHeeren Engel iïOOFDST.; vers 2. II. Verhan deling. Waar op deze gerechts handel vai Codfteunt ihier vond Joftia echter ruime Itoffe van gejuich en blymoedige dankzegginge. Hy mogt vry zyn ontfteld hart opbeuren, Wat buigt gy u neder ,o myn ziel, en wat zyt gy onrustig in u? God is uwe menigvuldige verlosfing, Hy is uwe God. Hy zag zich thans en al zyn volk met genade en eere begunftigdj aan het veroordeelend gebied der zonden ontvlooden; aan dood en hel ontrukt, en ver verheven boven het bereik van Sathans verfiindinge. Hy zag zich hier ontlafi van het vuil zondengewaad, bekleed met de kleederen des heils, en omhangen met den mantel der gerechtigheid. Hy zag zich nu in de heerlyke vryheid der kinderen Gods overgebracht, om voor het aangezicht des Heeren,onder geduurige bewaarende genade, uit en integaan, en onder den wynftoken vygenboom, als in een woonplaats des vredes te woonen, in gegronde hoop en zekere verwachting, naar het uitdienen van Gods raad hier in den genadentyd, blyde wandelingen in het hemelryk der heerlykheid te zullen genieten. Betaamde het God, die uit zich zeiven, door zyne' eigene volmaaktheden wierd aangezet, zich in het zaligen van dood gevallen zondaars te ver.heerlyken, eenen weg van fchuldbetaaling, met den eifch zyner kreukelooze rechtvaardigheid en vleklooze heiligheid overeenkomftig, te ontwerpen, om voor de gevangen kinderen des doods een vry  aan Sathans doemluft ontrukt. 14J vry geleide daar te ftellen, zo dient men hier, volgens het juift verband der Godlyke handelingen, onderzoek te doen naar den genoegzaamen grondflag, waar op de rechtvaardige Richter, langs zulk eene geduchte rechtspleginge, den fchuldigen onfchuldig verklaar^, en den wederftrevei van dezen zynen verzoeningshandel veroordeelt De offerhande van dezen ftaatelyken verzoendag, het vergooten bloed van den zondofferbok, waai op het lot voor den Heere gevallen was, doet om eerbiedig zien op het eeuwig offerlam, dat de Heere zich tot een offer van verzoeninge voorzien heeft. Ontzachlykft was de vertooning van de reine heiligheid en vreeslyke majesteit van Israek God, voor wien het aanzienlyk tempelhoofd 3 door een tederft gevoel van eerbied en bevend ontzach beftuurd, geenzins vermogt te verfchynen in hoope van fchnldvergevinge te zullen ver krygen, dan met zyn wierookvat en vergooten offerbloed voor de zonden, terwyl het volk in ftof en asche over de zelveti voor den hoogen God hunne zielen verootmoedigde, en hartelykft beleed, dat zonder oeffening van ftrafgerichte geene vergevinge der, overtredinge verkrygbaar ware. Treffend is deze vertooning, daar ze ons het verdoemlyke der overtreding van de Godlyke wetten, waar aan wy allen fchuldig ftaan , voor oogen ftelt, wyl zonder bloedvergieting dezelve nimmer K a kon- HoOFDST. J vers 2. II. Verhandeling. I  343 Jofua, door 'sHeeren Engel HóOFDST. vers 2. II. Verhan deling. 3 konde vergeven worden. Befchouwt men dit fcha* duw werk van dezen hoogen boetdag met een geestelyk geloofsoog, wierookvat en offerbloed wekken ons op, ons hart te zetten op dedaadlykeenlydelyke gehoorzaamheid van Gods eeuwigen Zoon, tot een fchuldoffer ter vergeving gefield. Zou Hy de ongerechtigheden des lands op eenen dag kunnen wegnemen; 'sHoogenpriefters ootmoedige ingang in het binnenfte heiligdom, zo met het wierookvat, om eene opgaande en geurigfte wolk van edelfte fpecereien daar in te ontfteken, als met het bloed des zondoffers, om het zelve open voor het verzoendekzel te fprengen, en Zyne blymoedige uitkomfle, om Israels gemeinte de verkregene fchuldvergeving aantekondigen, is den eerbiedigen geloofsbefchouwer daar van ten teken „ hoe de eeuwige Hoogepriefter, zo door zyne doende als lydende gehoorzaamheid , het werk van zondaars verlosfing zou volbrengen, en hoe Hy in den hemel, op de vertooning van zyn eige Godlyk hartenbloed, als op den eenigen genoegzaamen grond van genoegdoening en verzoeninge, van den Godlyken Richter afeifcht zyns volks ontflag uit de boeiens van het heilig wraakrecht, ontbinding uit Sathans magt, en hunne verheffing uit de poorten des doods, om ze tot een zalig leven over te brengen. Zou het verbond der verlosfing niet ontheiligd worden, zou dit vaste fun* da*  'aan Sathans doemluft ontrukt. 145 dament Gods ftaande blyven, zou deszelfs verzegeling niet feilen, de Heere kent de geene die de zyne zyn («); zo betaamde het den Godlyken handhaver van het heilig recht, den vyand der gevondene verzoening en van zondaars ontkoming uit den angsten het gerichte te veroordeelen, en 's Heilands erfenisfe met geestelyke en hemelfche zegeningen voor tyd en eeuwigheid te verblyden, Waar van 's Heeren Engel Jofua verzekert dooi zyne betuiginge, dat Hy, die op den Gode betaamlyken grond van 's Borgs offerbloet der verzoeninge den Sathan fcheldt, het is, die Jerufalem gedurig verkiefl. Jerufalem, van ouds Paleftinaas ftaats en tempelltad, binnen welks hoogfte heiligdom Gods Zoon tusfchen de vlerken der wakkere cherubynen boven op het verzoendekzel van de verbondsark, als de heerlykheid van Jacobs zaad, gezegd word te woonen. Dit beroemd gezicht van Ka« naans vrede en ruft, komt hier niet in voor dat Jerufalem,'t welk God, met verwerpinge van Silo, in Samaria, de kroonftad van het Efraimitifch koningryk, ten Vorltenzetel zyner heerfchappy over Juda, verkoorenhad, alzo min als de Sathan hier zou inkomen, de herbouwinge van dit Jerufalem ts willen tegengaan. Immers de Hoogepriefter ver- 0») 2 Tim. 2: 19. K3 HOOFDST. 3 vers 2. II. Verhandeling. Jerufalem wat hier door verftaan woidt  Ï50 Jofua, door *sHeet-en Engel tïoOFDST. vers 2. II. Verhan deling. I sverricht hier reeds in dit herbouwd Jerufalem en in den volbouwden tempel het werk der verzoeninge (o) alwaar de Sathan inkomt het werk van zondaars verlosfinge te wederftaan. Doch men heeft gemoedelyk te overdenken, met welk een onderfcheiden oog Gods Geest Jerufalem befchouwt in de Godlyke fchriften, voor al in die der Propheeten. Die dit met een zuivere zugt om het egte doel van den Heiligen Geest te treffen, onderzoekt, zal bevinden, dat het inkomt — Voor de ftad zelve (p). Voor de inwooners der ftad , zonder aanmerkinge van de ftad zelve (q). Voor ftads inwooners en tempel (V). —■ Voordelanden der hervormden, of dat land, waar |n God den zetel van den waaren Godsdienft in den Euangelietyd,voor al by den afloop der ftryd- eeuwen, zou ftellen (V). Voor de nieuwe form, ïti orde, voor het vernieuwd gelaat en de gewenfchte gefteldheid van wooning, waarin Gods kerk,na de verdelging van den West en Oosterfchen antikrift, sich hier op aarde,onder het genot van alle gewenfchte dingen, bevinden zal f>). Voor het hemelland, de woonplaats der verheerlykte kerk f»— Voor 00 Zie onze voorber: verh: (£) Zach. 2: 4. C. 8; 3,4,8. Jer. 9: 11. Ezech. 9: 4. (?) Jer. 1: 3- (O Jer. 3- 17, CO z«ch. 14: 16. Q) Openb. 21 en 22. (*) Heb. is; 22.  adn Sathans doemlujl ontrukt. 151 Voor het uitverkoorendom, het zy uit Israël (v) of t'zaamen uit Jooden en heidenen. In welken zin het hier alleen kan inkomen, wyl Jerufalem hier niet alleen tot Gods eeuwig liefdewerk van verkiezinge betrokken wordt , waar van het gewenfcht gevolg, zoude zyn, dat zy als vuurbrajv den uit het vuur zouden gerukt worden, maai Ook tot het werk van verlosfing, waar van dezt groote dag van verzoeninge het zelve ten teker was. Eene verzoening, die hier, van wegenhe verband tusfchen het voor en tegenbeeld, meteei evangeliefch oog moet befchouwd worden; der halven ingericht voor eene groote ontelbaare fchaa; van allerlei zondaars , uit alle natiën, genachten volken .en taaien; immers Gods Engel moefl:, ui kracht der in Hem gevonden verzoening en de eeuwige genade verkiezinge, verheven wordci tot eenen Gebieder der volkeren en Vorst der nati en (w). Jerufalem word hier genoemd ten duidelyker teken, dat dit werk der verzoening, dit liefde werk der verkiezing, Jofua alleen niet betrof, maar met hem al het volk, dat hy den Heere als Hoogepriefter op dezen verzoendag voordroeg, dai volk, dat Gods Zoon als Hoogepriefter zynen Va- dei (V) Jef. 4c: 1 ,t. (w) Zie het verband tusfchen vs* 9 en 10 van Zach. 3. K 4 tïoOFDST. J vers 2. II. Verhandeling. i I t Waarom hier Jerufalem genoemtwordt.]  floOFDST.; vers 2. JJ. Verhan deling. God verkiert Jerufalem. Jofua, door's Heeren Engel [der op zyne borst vertoont, waar tegen geene befchuldigingen gelden kunnen, want God is het, die op gronden van genoegdoeninge rechtvaar- en te verharden diens Hy wi], op dit Jerufalem, om het lief te hebben met eene eeuwige liefde (*), hierom zou Hy het ook als een vuurbrand uit het vunr rukken. Hier is de Heere verkiezende (y). Dit is ons hier tot een fpreekend getuige, wat God, zo vrymagtig als liefderyk, aan zondaars gedaan had, geduurig deedt, errhoe in het aanhoudend wakker zyn van den Heere over dit zyn liefdewerk, eene genoegzaame reden is, dat nimmer een eenige der uüverkoorenen zal konnen verflonden worden. j)e f» Dat dit niet tot den Sathan, die Jerufalem zou hebben verkoozen om het te befcholdigen, moet betrokken worden, blykt nie* flegts uit het fchriftgebruik van het woord -m dat van Gods verkiefinge zo in opzicht van Jerufalem om er zynen rykszetel in te ftellen 2. Kon: 2: ?. als van het volk Israels om het zich boven alle waereld volken tot een afgezonderd volk te heiligen Exod: io: 5. Deut.7: 6. gebruikt word; maar ook onderricht ons de hebreeuwfche óntl leedkunde, dat Hy die den Sathan fcheldt, de verkiezende perfoon zy, en geenzins hy, die gefcholden wordt. GO irian Partic: aftum permanentem notac, Oequecjr* ï'uudinem eledtionis involviu djgt. Viel de Godlyke keus, naar deszelfs onbegrensde vrymagt van welbehagen om zich te ontfermen  aan Sathans doerak:ft or.trtikt. 15 De verkiezing komt in de Godlyke fchrift in , deels, voor eene Heilige daad van Gods wil. waar door Hy van eeuwigheid op de vryfle wy ze, zonder eenigè de minfte uitzichten op gelooi of goedewerken, bepaald heeft, wie de byzondere perfoonen, uit het in Adam gevallen menfch dom, zyn zouden, die op gronden van voldoening aan de Godlyke gerechtigheid, door de daa delyke toepasfing van 's Borgs beide gehoorzaam K-id, ter betooning, zo van des Verkiezers on arnangelyke vrymagt, als van zyne liefde tot zon daars, zouden gezaligd worden (z); deels, voo de daadelyke afzondering der uitverkoorenen ir dengenadentyd, tot Gods gemeinfchap f», dooi eene overgaande daad des befluits, waar door dil eeuwig inblyvend liefdewerk van Gods vry welbehaagen, op de beltendigfte wyze, ten uitvoei gebragt wordt, ten bewyze, zo van zyne onveranderlyke trouw en liefde, als van zyne vergevende, heiligende , en zaligende genade aan zyn Ghephziba, het volk van zyn welbehaagen. Deze twee zaaken, die door een onbreekbaar verband van opvolginge, zo dat de tweede, of overgaande, daad des befluits wettig word afgeleid uit de eerfte, of inblyvende,daad van het zei* 0)Efes:i:3— 1 Cor»: 27,38. Pi'alm 65: 5. K5 3 HOOFDST. 3 vers 2. II. Verhandeling. 'Hoe Jerulaleras verkiezing hie,zy te bepaalen.  154 Jofua, door'sHeeren Engel HOOFDST. " vers 2. II. Verhan deling. zelve, aan elkander onaffèheidbaar geftrengeïd zyn, heeft men hier wel in het oog te houden. Gods jerufalem, waar toe Jofua behoorde, vermits hy als plaatsbekleeder van het zelve op deze offerplaats ftond, had het onbezefbaar voorrecht, dat de Heere het met eene eeuwige liefde had vrywillig lief gehad. Uit dien hoofde ftond het in verband met de noodzaakelyke uitvoering van die liefde. Hy, die dit Jerufalem van eeuwigheid heeft uitverkooren, die is fteeds het zelve verkiezende , ten teken, zo van zyne almagtigegenade om het dood en verderf te ontrukken, en in gedaante te veranderen naar zyn beeld tot heerlykheid , als om zyne trouwe, in het handhaven i/an de werken zyner handen, om den in- en uitgang zyner uitverkoorenen tot in eeuwigheid te bewaaren, op het luifterrykft te verheerlyken, onder de geduurige affnydinge van alle toegangen des kwaads. Zegen en vloek hoort men hiervan Hem, die op den throon der eeuwige liefde zit^ afkondigen. Hoe bewonderenswaardig is het, daar de Sathan doodlyk wierd getroffen door de blikfemen en donderdagen, die van den throon op hem nederfchooten, waar onder hy fidderend moeft uitroepen: hoe vreeslyk is God in gerichte! daar wierd Jofua met eene ftemme van genade, die van den throon, onder toeftraalinge van den regenboog van Gods liefde, tot hem kwam, toegeroepen  aan Sathans doemlufl ontrukt. 155 Zyt wel gemoed, uwe zonden zyn u vergeven , waar onder hy moefl;uitroepen: God is liefdel Ingevolge dit verkiezingswerk wordt de Sathan van den Heere gefcholden en Jofua gezegend. De geroegzaame rede hier van was de onveranderlyk' heid van dit liefdebefluit der verkiezinge. M heb u lief gehad (zegt de ontfermende Verkiezer] met eene eeuwige liefde, daarom zal ik u trekker met goedertierenheid (£). Verandert de Verkiezer niet , dan worden Jacobs kinderen nie verteerd; zal dezen raad van Gods welbehaagei beftaan, dan zullen ook de genadegiften, en d< roepinge Gods onberouwelyk blyven, over al hei / Godsvolk. De Sathan mogt hier uit dit veilig befluit trekken , dat alle zyne pogingen van geweldigen tegenfland, al zyn briefchend omgaan als een fcheurzugtigen leeuw ter verflindinge van Gods uitverkoorenen, geheel vrugteloos zouden moeten aïloopen Hy mag ze wel eens kunnen verfchrikken, benauwen en verftommen, maar hy kan ze uit Godï hand niet rukken, noch die afllaan, en zeggen; wat doet gy ? Hy heeft met een' God te doen, Herten geweldig in den ftryd, flerker dan hy, een God,di( zo onveranderlyk Hy is in zyne liefde tot zyn volk. evenzoalmagiigis om alle vyandig werktuig, dal tib Jer 31? h Wat hier uil voorden Sathan ont Bond, [ loOFDST. $ vers 2. 11. Verhandeling. ) I t l  156 Jofua, door's Heeren Engel HOOFDST. 3 vers 2. 11. Verhandeling. hunne gerechtigheid is uit God. Zoekt het helfche rot zyn eeuwig voornemen te vernietigen, zynen raad die onwankelbaar beftaan moet, om al zyn welbehaagen te kunnen doen, te verwerpen, deze groote berg van tegenftand zal voor het aangezicht van dezen Engel tot een vlak veld worden, onder geduurige verwenfehinge: de Heers fchelde u gy Sathan! Sathans wordeling bier tegen verydelt. daar tegen bereid wordt te verydelen, en alle val* fche tong, die in het gerichte tegen zyne uitverkoorenen opftaat, te verdoemen: dit is de onbezwykbaare genade erve van Gods volk, immers Maar my dunkt, ik hoor deze helfche booswicht, deze fnoode vyand van God , zyn liefde werk en volk, in zynen wederftand tegen den Almagtigen redenen inbrengen. Zie daar Jofua! ziedaar al het volk, dat Gy U ten erve hebt uitverkooren, bezoeteld met ongerechtigheid, en uit kracht van uw heilig wraakrecht moet het ten vuure gedoemd worden. Walgt er uwe reinoogige heiligheid niet af? ontlieekt er uwen yver niet over? hoe heeft er uw liefde oog zich op kunnen vestigen, en uw rein hart er zich opkonnenzetten,om een bende Ryks weerfpannelingen, een volk, dat zynen God haat, zynen weldoener vergeet, aan zynen Heer, Koning en Wetgever zo trouwloos is, tot zaligheid te verkiezen? Het Godlyk andwoord onderricht hem, dat, gelyk de verkiezinge geen andere reden, dan  'aan Sathans doemlujl ontrukt. t$y Gods vry welbehaagen heeft, zy ook geen anderen grondflag erkent, waar op zy zeker ftaat, en waar langs zy ten uitvoer kan gebragt worden, dan den eeuwigen Zoone Gods. „ In Hem (zegt 5, Israels Ontfermer,) als Borg, heb ik ze uit„ verkooren, in Hem heb ik ze voorverordineerd „ ter aanneminge tot kinderen, van voor 'swae„ relds wordinge. De wigtige voorwaarden hun„ ner verlosfinge, door eene doende,en lydende ,, gehoorzaamheid tot den vervloekten kruisdood, „ te volbrengen, zyn in Hem, die van eeuwig,, heid met zyn hart daar toe voor hun by my. „ a's Richter, is borg gebleven; ik merkte ze „ van toen af, in haare onveranderlyk zekere „ daarftellinge, als reeds volbracht aan. Hy ftond „ daar toe, voor 'swaerelds grondlegginge, ah 9, he»geflagtelam,voor mynen gerichtsthroon, in „ wien myne geduurige vermaakingen waren mei „ menfchen kinderen, om ze in Hem met my te „ verzoenen, hunne zonden hun niet toerekenen„ de, in welk liefde werk ik de Heere nietwor„ de veranderd. Ik ben ze fteeds verkiezende: ,, Met tegenftaande al het raazend gewoel hun,, ner verdorvenheid, berouwt het my nimmer, „ dat ik ze heb uitverkooren. Als zy myne wet „ verlaaten en in myne rechten niet wandelen, „ myne inzettingen ontheiligen, en myne geboo„ den niet houden, zo .zal ik hnnne overtredirr- y> ge» HóoFDsr.Jt vers s. [I. Verhan> deling»  158 Jofua, door 's Heeren Engel HpOFDST.' vers 2. II. Verhan deling. i„ gen met de roede bezoeken, en hunne onge« .„ rechtigheid met plaagen, maar in myn verbond „ zal ik niet feilen, ik ben hun een liefderyk ont„ fermer, ik hebbe voor hun hulpe by mynen „ Zoon befleld, dien Held , die in gerechtig„ heid fpreekt en magtig is te verlosfen. In Hem „ zal ik hun op de beftendigfte wyze blyven een j, rechtvaardigend, heiligend,en verlosfendGod, ,', uit alle hunne benauwdheden. Ik heb ze verw hoogd uit de poorten des doods. Zie daar dan, i, Sathan! het geene my betaamde in dit myn lief„ de werk over een arm en ellendig volk, dat „ aan uw moordgeweld door het bloed des Lams „ (waar van u deze verzoendag moet overtui„ gen) ontrukt, is. Laat dan dezen vry henen j, gaan, want hunne ongerechtigheden heb ik ver„ geven, hunne krankheden heb ik genezen en „ huil leven heb ik verlolt van het verderf, laat „ dan af, alle myne fcheldingen rusten op IL „ Wilt gy langer twisten, gy hebt niet meer met j, hun, maar met mynen Engel te doen, die hun „ tot een Heiland geworden is. Beantwoord „ zyne vraag: Is deze niet een vuurbrand, uit j} bet vuur gerukt (c) ? De* («•) Zo min de verkiezing als een eerfte genoegzaams grond van 's volks verlosfing, maar alleen het zoenbloed vaa  ann Sathans dotmhft ontrukt. 159 Deze vraag is eene juifte aftekening van den doodiyken toeftand van Jofua met de zynen. Hy was een vuurbrand. Zo min een hout door zyne kromte en verderf tot eenig timmerwerk dienen kan, maar alleen voor het vuur gefchikt is; te meer een hout, dat reeds door de vuurvlamme aangegrepen is, even zo onnut was Jofua, wegens zyne diepe ellende , tot eenig goed Wordt dan het volk, dat den Heere op de zen zoendag wierd opgedraagen, hier als vuur branden aangemerkt , zo worden zy dan hie: afgetekend, zo als zy in hun zeiven zyn, het ta voor, of na hunne ontkominge. Immers dit ftul ftaat hier in betrekkinge met hunne eeuwige gena de verkiezinge, vrykooping, en verlosfinge doo het bloed der verzoeninge, derhalven, het vuur waar uit zy hier inkomen gerukt te zyn, moe i hie van den Borg, kan worden gehouden, zo min kan dez< verlosfing uit het vuur ais een tweede grond worden aan gemerkr. Naar het wys beltier der hebreeuwfche ontleed kunde, is deze vraag jtiift ingericht, als een wettig gevolj van de verkiezinge, het bedoelde einde van dat liefdewerl aftekenende, en hier inkomende als een byzonder genadewerk ten bewyze, dat de Heere verkiezende is. Vermits z\ niet onder het gebied van den Athnach inkomt, dus nie verbonden ftaat met Jerufalems verkiezinge, maar door dei Zilluk word bepaald als een byzonder werk Gods, dat ui het voorgaande word afgeleid. tïoOFDST. J vers 2. II. Verhandeling. Hoe Jofua als een vuurbrand is aantemerken. f t l f t  HOOFDST.; vers o. ii. Verhan deling. ïSö fofua, door *s Heeren Engel ihier betekenen hunnen rampftaat van aangebooren' .en weïfcelyke ellenden, waar door zy ftonden teri verderve verteerd te worden , als of zy door het vuur verbrand wierden. Merkt men ze aan voor hunne verandering naar Gods beeld ten leven voor den hemel, zy zyn van natuure booze kinderen van den omglansten Adam. Door zyne jammeriyke verbonds overtredinge , wierden zy beroofd van het cierlyke beeld van God, dus mismaakt in waarheid, gerechtigheid en heiligheid; Ta krom door ongerechtigheid. Onnut tot eenig geestelyk goed. Ongefchikr tot eenig geestelyk timmerwerk. Het geene hun tot eene verdoemlyke fchuld geworden is. Ten vuure van Gods toorn gedoemd, worden zy te recht gehouden voor vuurbranden, ja als reeds leggende ih het vuur van Gods toorn, in zo verre het gevallen 'chepzel onder het gevelde doemvonnis van het, 3oor moetwillige ongehoorzaamheid, overtreden werkverbond legt, onder hetfrreng gebied van den tydlyken, geestelyken en eeuwigen dood; want zo wel als de rechtvaardige verbonds Heer, die 3ver leven en dood, by het blyven ftaan of vallen van Adam, als Richter zat, genoopt wierd van wegen zyne heiligheid en de natuur van het werkverbond, by de gehoorzaamheid van Adam, den zegen des verbonds, naamentlyk het leven uitte(preken, even op de zelve wyze moeft hy by zyne on-  aan Sathans doemluft ontrukt. 161 ongehoorzaamheid den dood en den vloek ovei hem en zyne nakomelingen brengen. Waren intusfchen Gods eeuwige maatregelen van liefde er genade, om zyne uitverkoorenen uit dien brand te rukken op gronden van voldoening aan het heilig recht, zo heeft men ze verders te befchouwen, van natuure te leggen in het vuur van alle (herpende ellenden, vuile lusten, duizend nooden en v gevaaren tot dood en eeuwig verderf, waarin zy gewis zouden verteerd worden, even als een hout, dat in het vuur ligt, was er niet een held, magtig te verlosfen, en de kracht des vuurs te verflin- • den, voor hun verwekt. Verheerlykt zich vrymagtige genade aan hun , om ze de bekering ten leven te geven, o! hoe onaanzienlyk zyn zydan nog in hun zeiven, hoe walgelyk van wegen de vuile befmettinge, die hun aankleeft. Toen Jofua voor den Engel ftond om verzoeninge te zoeken in vuile kleederen , vertoonde hy zich als een gloeiende kool, die zyne ziel te meer fmart veroorzaakte, naar maate de Sathan dit vuur door felle aanblaazingen al meer en meer zogt te doen ontvlammen. O Wonder! Jofua noch zyn volk wierden in dezen brandenden braambosch verteerd. Niet van wegen zyne waardigheid, als of dit brandhout tot eenig timmerwerk, om er iets goeds van te L maa- n0OFDST.3 vers 2. II. Verhandeling. Jofua wierd door het Yuurniet verteerd.  i6i Jofua, door's Heeren Engel Hoofdst, ; vers 2. II. Verhan deling. Maaruitge rukt. !maaken, gefchikt ware, neen, hy was een vuurbrand , een hout nergens van wegen zyne kromheid en wezenloosheid dienftigtoe, dan tot het vuur, maar Gods Engel was by hem, de wachter Israels was zyn bewaarder, zo, dat fchoon hy in het vuur was, de vlamme hem niet konde aanfteeken. hier , deels Gods albedwingende genademagt, die alles te magtige arm van den eeuwiglevenden Goël deed hier geweld, zo ter verbrekinge van de kracht der zonde, die in den menfch zofterk woedt tegen Gods wet, en hem als een flaaf onder dezelve gevangen houdt, als ter ontzenuwing van de magt der duisternis, waar uit geweldigfte fïormrammen tegen zondaars verzoeninge met, verlosfinge door, en rechtvaardiginge voor God, worden aangevoerd. Genade, rustende op de vaste fteunsels van gerechtigheid en gerichte, zwaait den fchepter eener onbegrensde heerfchappy over verderf, dood en helle. Deels hebben wy hier te bewonderen den fhellen voorfpoed van dit Godswerk (d). Trouwens, («0 De Merk», uit kracht zyner dienstbaare betrekkinge tot Een verwonderenswaardig bewys had er de Engel hem van gegeven, vermits Hy zulk een vuurbrand uit het vuur gerukt had. Men bemerke  aan Sathans doemlufi ontrukt. " 16; wens, als de Heere werkt, wie zal het keeren ? wie zal tot Hem zeggen , wat doet gy < Immers het Godlyk welbehaagen moet dooi den dienft des Engels voorlpoedig voortgaan I HOOFDST. ■$ vers 2 II. Verhandeling, Het barmhartig hart van den Godlyken Ontfermer, getroffen door een diepft medelyden over zyns volks gevaarlyken toeftand, was haastende tot hunne reddinge uit den brand van onoverzienlyke onzaligheden. Trouwens, de haggelyke toeftand van zaaken dreigde een oogenblikkelyk gevaar om door de vuurvlamme verteerd te worden, even als een hout, dat in het vuur ligt te fmeulen; de opgaande rookdamp voorfpelt de woede der verterende vlamme die hem op zal volgen. Zo legt de zondaar reeds te rooken in het vuur van zyn aangebooren en werkelyk bederf. De Hinkende dampen zyner vuile zonden'zyn een treurige voorboode, die hem te kennen geeft hoe fchielyk hj door de vlamme ten eeuwigen verderve verflonden ftaat te worden. Zal zo een ter dood wankelend zondaar nog gered worden, er is haast by het werk zyner ontkominge uit het vuur. Word er traagheid by het gevaar loopend fchepzel gezien, God zelve komt toch haastelyk, ftrekt zyne mag- tot den Zilluk,toont de (helheid, zo van deze uitrukkinge uit het vuur, als van het gemoedsgeftel van den helper. L 2  Hoofdst. ; vers 2. II. Verhan deliug. 164. Jofua, door'''sHeeren Engel irriagtige hand tot hem uit, en rukt hem uit het vuur.' .Deels hebben wy verders, zo de gelukkige voortgang , als de gewenschte voleinding van Jofuaas uitrukking uit het vuur te befchouwan. Beiden ftaan in een pnontbindlyk verband met den eerften wenk van het genadeoog, dat op hem gevallen was. Dit rukken uit het vuur vertoont ons naar de taalkragt der fpreekwyze (e) eene volkomen verlosfinge, eene afgedaane zaak. Trouwens, het is het werk van eene onberouwelyke genade, dat nergens door zal konnen afgebroken worden. Het veracht den roteienden pylkoker, verdonkert hetglinfterende ftaal, maakt het uitgetoogen llagzwaard ftomp. Het befpot den donder der helvorften met een fchimpend Heach. Een werk, dat in de eeuwigheid al gegrond is, zou dat in den tyd konnen worden afgebroken ? Aan wien God dit zyn werk doet gezien worden, dien zal het voor de eeuwigheid volmaaken. De groote werkmeester is de Eerfte en de Laatfte, die zyn werk nietzai laaten vaaren tothy het zal voleindigd hebben. Zou Hy het bewind van het zoenryk uit handen konnen verliezen? Zou Hy uit het midden van de Godftad ■ • kon- (-) nxpSïn, pasfivum tS HiphiI,notat,patiet fic veile, ut talis afhis non tantum fiat, fed incept» rei imponatur Colopaon. Videat. V:E:Loefch. Verborumlnt. Nat. C. 7.  aan Sathans doemluft ontrukt. 165 konnen wyken ? zynen wandelweg tusfchen de gouden kandelaaren verlaaten? Zou de oliekruik zo overvloeiend van olie, geen voedzel konnen geven aan den gouden kandelaar en zyne zevei lampen ? ja zou Gods bezwooren getuigenisfe eet einde konnen hebben : lk zal uwen in en uitgang bewaaren tot in eeuwigheid * u neen 1 niet een van deze zal er feilen, het een noch het ander zal men misfen, want myn mond {die niet liegen kan) heeft het gefproken , cn myn Geef zelve zal het zaamen brengen (f). Hoe heugiyk is derhalven de ftaat dergerukten uit het vuur! Eens gerukt uit iiet vuur, hebben zy geen gevaar om er meer intekomen, dat brandend tophet is door de • borgtogtelyke bloedplasfèn vanGods Zoon voor eeuwig uitgebluscht. Schoon er nog wel nadampen van het uitgebluschte vuur hunner verdorvenheid van hen opgaan, zo is het werk van 's Goêls gerechtigheid echter hunne vreede, en de werkinge zyner gerechtigheid is hunne geruftheid en zekerheid, en eenmaal zal de hoogte der fteenrots hun veilig vertrek zyn, daar hun brood gereed, hunne wateren gewis zullen zvn. Wordt dit ftuk van zo veel aanbelang hier vraags gewyze voorgefteld, het dient om de Heilige ver losfing van Jofua uit Sathans doemluft te verzeke ren (ƒ) Jef. 34: 16. L3 Hoofdst. 3 vers £. II. Verhandeling. 1 l VVat de vraag te kennen •geeft. >  HOOFDST. * vers 2. H. Verhandeling. genade. En zo behelft het dan een andvvoord op de ingebragte befchuldiging van de vyanden van het zoenwerk aangaande 's volks onreinheid en onnutheid tot eenig goed, als of de Engel zeide: ,, Weet het, o.gy verklaager der Broederen! Deze, „ die hier voor my ftaat in vuile kleederen, is het, „ aan wien ik, ingevolge de eeuwige verkiezings „ liefde, myne genade op gronden van voldoe,, ninge aan het heilig recht, verheerlyke. Het „ offerbloed van den geflagten bok is u ten te„ ken, dat ik Dezen met myn hartenbloed heb ,, vrygekocht. Ik beftelle hem het heilgoed van ,, myn verbond met hem, om rein water op hem „ te fprengen, en hem te reinigen van alle zyne „ vuile befmettingen. Ik heb wisfelkleederen voor „ hem bereid , om zyne naaktheid te dekken. „ Deze, die niet meer als een brandhout, dat „ reeds in het vuur ligt te rooken, en niet dan „ zwarte dampen van overblyvende ellenden van „ zich afgeeft, is het aan wien ik myne wysheid „ en magt verheerlyke om te verlosfen uit den „ dood. Deze, die, gelyk een brandhout, ner„ gens toe nut of dienftig is, dan om op den brand„ ftapel van tophet te liggen, is het, dien ik in n gedaante naar myn beeld verandere tot heerlyk- ., heid. 166 Jofua, door 'sHeeren Engel ren, en aantetoonen dat hy zich zeiven niet gered had , maar dat de ontfermende Menféhenhoeder dit gedaan had tot roem van zyne liefde, magt, en  aan Sathans doemlust ontrukt. 16? „ heid. Ik ruste hem uit in heilige cieradien. „ Ik bouvve hem op tot eene woonftede voor my, „ in den geeft. Deze, die zo arm, en jammer. „ lyk is, is het, dien ik doe beërven een beften„ dig goed, waar mede de ledige fchatkameren „ zyner ziele voor tyd en eeuwigheid vervuld „ worden , om geens dings gebrek te hebben. „ Ryk doe ik hem worden in geloof. Sterk doe „ ik hem zyn door de hoope, en geheel doe ik „ hem ontvlammen in liefde. Deze, die hier op „ uwe befchuldiginge verftomdc, en niets tot zy„ ne verfchooninge vviftintebrengen,is het, wiens „ mond ik vervulle metlachgen, wiens keele met ge„ juich over het geene God aan zyne ziele ge„ daan heeft. Hy zwygt niet flil, maar hyfchaa,, tert den roem myner vrye ontferminge en ge,, nade uit. Het is God, die ons licht heeft ge, geven! Het dankbaar gevoel van zyn hart ftelt „ hem tot een dankoffer voor den Heere, als hy „ zegt: Bindt het feefi'offer met touwen aan de „ hoornen des altaars (g). „ Staak dan uwe vervolgzugt, om dezen als „ een veldhoen op de bergen na te jaagen. Of ,, meent gy het bloed der befprenginge ter zy„ ner verlosfinge krachteloos te maaken ? Het werk „ van mynen Geefl, ter zyner herfcheppinge, ver- „ nieu- Qj) Pfalm 118: 27. L 4 H00FDST..3 vers 1. II. Verhandeling.  i68 Jofua, door 's Heeren Engel HOOFDST. 3 vers 2. II. Verhandeling. ,, ièhooninge, om de ongerechtigheid in Jacob „ en de overtredinge in Israël niet te aanfchou„ wen , aftefnyden ? — Het oog van Israels ,, Wachter, dat noit over zyn volk llaapt, of „ fluimert, te verdonkeren? dat zy verre! Weet „ dit, Ik, die dezen heb vrygekogt, die hem „ verloft hebbe uit de hand des geenen , die „ fterker is, dan hy , ben de Allerhoogfte , die hem bevestige. Ik zal het voor hem vol„ einden , hy is in beide myne handpalmen „ gegraveerd. Kan ook een vrouwe haars zui,, gelings vergeeten , zo dat zy haar niet ont„ ferme over de vrucht haars buiks ? Zo zal de„ ze my blyven een dierbaare zoon, een troetel„ kind. Sedert ik uit liefde in genade tot hem „ gefprooken hebbe, gedenk Ik fteeds ernftig „ aan Hem , en ik zal my zeker zyner altoos „ ontfermen. Stoot U dan niet langer te ver„ geefs met eene verkeerde crgernisfe aan de „ verkeerdheid, mismaaktheid, en gebrekkigheid „ van dezen. Weet dit, Ik ben de volkomen„ heid zyner fchoonheid , en door myne heer- lykheid, die ik op hem legge, is hy volmaakt, n en geheel onberispelyk voor Gods throon. ,, Ga dan weg, Sathan! de Heere fchelde U, ' Hier „ nieuwinge, en opbouwinge op het allerheiligfr „ geloof tot eenen tempel voor den levendigen ,, God, te wederftaan ? — Mvn vaderlyke ver-  aan Sathans doemlufl ontrukt. i f5c Hier op moet de vyand met a] zyn helfch ge volg veriiommen , en met fchaamte en fchande voor het aangezicht van den Engel vlieden. Daai gaat aan Azazel, al tandknerzend van jammer en fpyt, naar de woeliyne heen, daar alle Gods verfchrikkingen hem agtervolgen. Daar moet het gedoerad geestendom zyne neerlaag betreuren, terwyl deze, al zegevierend over Duivel, dood en helle, in de vreugde van zynen Goel wordt ingeleid. Hier is hy niet meer Mom, maar doet Zions zaaien van lof en dankgejuich, tereere van zynen Ontfermer, weergalmen. Een flroom van ongerechtigheden Had cToverhand op my, Maar ons zveerfpannig overtreden, Verzoent cn zuivert Gy. Welzalig, dien Gy helt verkoor en, Dien G''uit al 't aardfch gedruifch Doet naadrcn, en uzv heil/lcm hooren, Ja zvoonen in uw huis. Pfalm 65: 2. L $ DER: 1 Hoofdst. 3 vers 2. II. Verhandeling.  i7o Jofua wordt'tegen Sathans DERDE VERHANDELING, JOSUA TEGEN SATHANS BESCHULDIGINGEN GERECHTVAARDIGD. Vs. IV. Toen andwoorde Hy, en fprak; — tot die voor zyn aangezicht Jlonden , zeggende; — Doet deze vuile kleederen van hem zvcg: — daar na fprak Hy tot hem; — Ziet, Ik heb uwe ongerechtigheid van boven u weggenomen, door U wisfelkleederen aantedoen. In'eiding tot het bevel van Jo fuaas ontkleeding. D e vyanden van het zoenwerk, vooral de Sathan en het ongeloof, leggen het er nietftegts op toe — om de gevangen kinderen des doods in hunnen kerker van rampzaligheid beflooten te houden, waar toe zy fommigen geheel zorgeloos en onverfchillig over het waare wezen van hun eeuwig belang trachten te houden, en anderen, die daar aan wel eens denken, doorzelfsverbetering op eigen gerechtigheid in hun zeiven geruft nedertezetten, cn ze dus van ZionsHeld, by wien hulp, gerechtig-  befchuldigingen gerechtvaardigd. 171 tigheid en fterkte, ja uitkomften tegen den dood belteld zyn voor zondaars, aftehouden. Maar zelfs zoeken zy bekommerde zielen, die, als on- reinen, met fchaamte en diepe verootmoediging voor den hoogen en heiligen God nedervallen, die in fchtilderkentenisfe tot dood en verdoemnisfe,zich zeiven bevindlyk by genadelicht hebben leeren kennen, uit hoofden van hunnen ellendigen en onreinen toeftand voor God van den Heiland aftefchrikken. Daar zy de eerflen, door hunnen geweldigen invloed van aanrandende boosheid, overwinnen, daar worden zy van dezen overwonnen. God van den hemel, wiens doen zo vrymagtig als onveranderlyk is, heeft het in zyne fchatten verzegeld, om alle listige aanflaagen, tegen het zalig belang van zyn volk gefmeed, te verydelen, en alle befchuldigingen, tegen zyne uitverkoorenen ingebragt, afteflaan. Maar ze daar en tegen uitterusten met 's Borgs gerechtigheid, en te verfterken in het geloof, om ze krachtig te doen zyn in den Heere en in de fterkte zyner magt ter overwinninge van waereld, dood, en helle. Wie zal dezen raad Gods te niete doen ? Hy is het, wiens ryksbevel aan de magt der vyanden van het zoenwerk, tot ontbinding zyner gevangenen, luidt: Heft u%ve hoofden , gy Poorten I verheft u, gy eeuwige Deuren', of dat de Koning der eere er ingaat HOOFDST. 3 vers 4. [ll.Verhan- deling.  •HoOFBST. vers 4. ïlf.Verban deling. (4) Pl'alin 24: 7. fchuldig verklaart en den onreinen belooft met rein water, tot reinigmaakinge en afwasfinge der zonden, te zullen befprengen. Wat buigen zich dan Gods bekommerde kinderen neder, en wat zyn ze zo onrustig in hen ? Laaten zy toch alle gehoor van de zo zielverdervende als ruftverftoorende inboezeming van Sathan en ongeloof aftrekken, en hoopen op dezen Heer, by wien veel vergeving en menigvuldige verlosfinge is. Het was Hoogepriefter Jofua, die zich in het genot deze? gewenschte dingen mogt verblyden. Aangerand door de vyanden zyner ontkoominge uit het vuur, en door zwaare befchuldiginge by God aangeklaagd, ftond hy wel in zich zeiven te bezwyken, maar Gods Engel, door zo veel medelyden over de ongelegenheden zyner ellendigen beftuurd, onderfleunde hem met den arm zyner gerechtigheid. Hy fprak naar zyn hart, dat in fpraaklooze zuchtinge naar God uitging, toen hy in genade bevel gaf: Doet deze vuile kleederen van hem vjeg! Ziet! ik heb uwe ongerechtigheid van u weggenomen, ik zal u wisfelkleederen aandoen. Wa- 172 Jofua wordt tegen Sathans \gaat (a). Het is de Heer, zo fterk als geweldig .in den ftryd, Heere der heierfchaaren is zyn naam, die in het genade verbond den fchuldigen on-  befchuldigingen gerechtvaardigd. 175 Waren bezoetelde kleederen een geheel onrein walgelyk gewaad 's volks ongerechtigheid ten hoogen hemel geklommen fchul¬ den gegronde vrees, of de God des aan- ziens zoude omzien naar dien , die naar Hem niet omzag onvermogen, om iets op Sathans hevige klagten ter verlchooninge intebrengen —■ de bewuftheid van de nietigheid van het fchaduwoffer van dezen verzoendag, en dat geen altaarbloed magtig ware de zonden wegrenemen ; wigtige redenen van een diep ftilzwygen voor Jofua,en voor allen, die zich arm en ellendig voor God befchouwen, Judaas tempelvoogd was echter verre van onverfchilligheid, ja verre om de zaak van Zions gewenschte dingen, fchoon hydie by zich zeiven geheel afgefneeden zag, optegeven. Immers zyn zwygen op Sathans woede tegen hem, en deszelfs woelingen tegen Gods ellendig volk, was een harrelyk bidden tot God , een worstelen met den Engel, het was een niet werken, maar gelooven in Hem, die den godloozen rechtvaardigt, in Uilzitten en vertrouwen was hier fterkte. Mofes, Israels trouwe leidsman, beducht hoe met het talryk Israël aan de moordzugt van het razend Egypten te ontvluchten, hoe door de diepe wateren der zee een weg van ontkoming, zonder overftroomingen, te vinden, doch fteunende op het alvermogen van Jacobs God, voor wiens voet- ftap- IOOTDST.3 rers 4. Ui.Verhandeling.  i?4 J°fm wordt tegen Sathans IIoofdst. ; vers 4. IILVerhan deling. (j>) Exod, 14: 13, 14) '5- merkt, tot Hem geroepen te hebben {b). z,yn uil zuchten klom op tot den throon van Hem, die de eeuwigheid bewoont, en het wierd in den hoogen hemel verhoord. Dit was ook het belang van Jofua, dat hy zich niet bedekte voor den Alzienden, maar zich voor Hem ontblootede, als zondig, fchuldig, geheel onrein van den hoofdfehedel af tot aan de voetzooien toe, en beleed, dat hy, door een diep gemis van eenige gerechtigheid die uit God is, in en uit zich zeiven geen andere kleederen had, dan die hem in en tót zonden waren aangetogen, zynde in ongerechtigheid geböoren. De vertooning van zynen treurigen toeftand voor den Engel, zyn ftil zuchten over dit hem fmertend" onheil, zyn hygen naar verlosfinge uit Sathans overmagt en de reinigmaakinge zyner ziele, zyn geloofsuitzichten op den verbonds Engel, waren fterke roepingen tot Hem, die zich wendt tot het gebed des geenen die gansch ontbloot is, om zyn kloppend hart te ftillen, en tot zyn ontruft gemoed van vreede te fpreken. Dit mogt Jofua ondervinden. De Engel antwoorde hem op de ftille taal van zyn gevoelig ;ftappen de afgronden der zee zich ontblooten, in ftilheid het heil des Heeren ten dezen dage geloovig inwachtende, wordt van den Heere aange-  befchuldigingen gerechtvaardigd. 175 lig hart, en fprak troosrryke woorden tot hem CO- De God der eere, die zo vreeslyk met zyne ltemme gedonderd had om den Sathan te fchelden , begaf zich aanlïonds in gefprek met Jofua. Buiten twyfel ingericht ter beandwoording van het geene in het bekommerd hart van den Hoogenpriefler flil omging. Kan men den inhoud van , Jofuaas Uil gemoedsgèfprek alleen uit zyne vertooning aan den Engel, en uit zyne zwygende gedraagingen onder de befchuldigingen tegen hem ingebragt, afleiden, het gefprek van den Engel mag men dan ook wel aanmerken als een flil andwoord tot het ontroerd hart van Jofua, waar in de Hartekenner hem in alle zyne benaauvvdhcden verruiminge gaf, zyne zwaarigheden wegnam, en hem vertroostede met de genoegzaamheid zyner borg (O Degrondtext, door het licht der liebreeflvvfLhe ontleedkunde opgehelderd, verlterkt ons in deze bevattinge. Aangemerkt de onderfcheidende en gebiedvoerende Rhebia de woorden : Toen andivoordc Hy en Jprak, volflrekt alïcheid van de volgende woorden : Tot die voor zyn aangezicht fionden; zeggende, en buiten eenige verbindende betrekkinge tot dezelve fielt. Dus behooren de eerfte woorden tot Jofuaas omftandigheden, die de Engel kende. En wy! de Rhebia nauwst verbonden ftaat met den dienftbaare Munten ^- zo heeft men het gefprek des Engels te houden voor eeu and woord op Jofuaas Uil zuchten. IIoOFOSTiS vers a. I IJ. Verhandeling.  iy6 ■ Jofua wordt tegen Sathans HOOFDST.! vers 4. IILVerhan- deling. De tyd var dit (lil gefprek was de bekwaamde. Toen. hy en zyn volk lagen te flerven, gelteld; van al het eigen terontkominge uit den zeiven ontzet, en dus tot op den grond toe ontbloot was -— Toen hem niet dan zonden, onbetaalbaare fchulden,en doodlyke wonden overbleven — Toen hy in ftof en afch vernederd was Toen genademagt hem ontbond van het fnoode ongeloof, en hem deed vluchten tot den Engel, wiens naam is een flerke tooren, om op Hem te zien, en vry geleide op het zoenbloed van den Immanuel aftethroonen — Toen was het de rechte vindenstyd om niet befchaamd uittekomen — Toen was het de bekwaame tyd voor den Engel om trooflryke woorden naar het hart van dezen zynen treurigen te fpreken. Gods wegen met zondaars, met boetende fmekelingen, gehouden,om ze ter bekwaa- mer borgbetrekkinge tot hem, om uitkomflen te beuellen tegen den dood, waar van Hy hem, na dat Hy zyn bevel aan die voor Hem fionden ter wegüeminge van Jofuaas vuile kleederen had afgegeten, een daadelyk bewys gaf, als Hy tot hem [prak: Ziet! ik hebbe uwe ongerechtigheden van u weggenomen. Hy, die de tyden van zyn voik in zyne nana heeft, en met den moeden ter bekwaamer tyd weet te fpreken, ontdekte zich hierin den rechten vindenstyd aan Jofua. Toen hy in het licht van zynen rampftaat, waar in  befchuldigingen gerechtvaardigd. 177 mer tyd tot zyne gerechtigheid te doen komen, bevestigen dit. —— Toen eens een arm ellendeling, uit kracht zyner fmettende onreinheid, geprangd 00 Jefaia C. («) Luc\ \^ M wierd om op het gezicht van 's I feeren Heerlykheid, en heilige Majesteit voor hemel en aarde uitteroepen: Wee my , ik verga ! tenvyl ik een man ben van onreine lippen (d). Schoot er ras een Zeraph, een uit het heilig choor der Godsgezanten, met eene gloeiende altaar-kool toe, om hem te reinigen , en te verklaaren: Uwe misdaad is van U geweeken. — Toen eens een jammerlyk zondaar, door een uitteerend gevoel van geestelyke nooddruft dreigende omtekomen, uitriep Ik verga van honger 1 — Toen hy zich in den fchoot der volle genoegzaamheid van den hemelfchen Vader, by wien overvloed van brood is, om er eeuwig op te leven, nederwierp, gaf de Godlyke Ontfermer, dooreen diep mededoogen getroffen over de hooggaande ongelegenheden van dezen armen boeteling, fpoedig bevel, om het gemeste kalf te flachten, en daar mede zynen nooddruft te ff.il* len (*). Zulk eene trouwe houdt de Heere aan het verbond der verloslinge, waar in Hy in alle de geestelyke nooddruft, van ellendelingen voorzien heeft, ten teken hoe Hy hen met goedertierenheid tot zich trekt, op wien zyne eeu- HboFDST. 3 vers 4. IILVerhan- deling.  178 Jofua wordt tegen Sathans Hoofdst. 3 eeuwige liefde zich onveranderlyk gezet heeft. in.Ve'rhan-Ja zu,k eene trouWe houdt de Heere aan het verdeling, band, dat hy tusfchen zyn eerfte werk van ontdekkinge aan zonden en ellenden, en de verdere inlichting in den zoenweg gelegd heeft. Derwaarts is zyn oog gekeerd, zyn hart gewend, om zyn werk voorttezetten, op zo een' tyd, en langs zulke wegen, die het meelt verootmoedigend voor het fchepzel zyn, en den roem van Gods vrywerkende genade op het luifterykft verfpreiden. Hier uit is kennelyk, dat geen zondaar, hoe zwaar van zonden, hoe diep nedergezonken in onoverzienlyke rampfpoeden tot dood en verderf, die zich, zo affchuwelyk als hy is, tot dezen Engel, ootmoed igft. wendt, zal uitgeworpen worden. Ontdekte en be• kommerde zielen mogen op gronden van alle zekerheid gelooven ,dat zo ras zy gerechtigheid en fterkte by den God des heils komen zoeken, zy dit vertroostend bevel zullen hooren: Doet deze vuile kleederen van over hem weg. ^ ^ Dit bevel gaf de Engel in uitgedrukte zegtaal, totdevooras een uitfpraak van zynen aanhoudenden en on- zyn aange-veranderlyken wil, ter daadelyke uitvoering; aan zicht fton- ,. ,. . , °„ 4ea. zvne dienaars - "ie voor zyn aangezicht fionden , als uitvoerers van zyn vrymagtig welgevallen. Treden wy met onze eerbiedige overdenkingen in het aardfeh heiligdom, om de lieflykheden des  befchuldigingen gerechtvaardigd. Heeren (alhier bedoeld) te aanfchouwen en te onderzoeken jn zynen tempel, daar zullen wy ontdekken , wie die geenen zyn, die voor des Engels aangezicht ftaan. Dewyl dit tempelgezicht ons de gewensfchte dingen van den hoogftaatelyken verzoendag aftekent, ftaaren wy op het noestig werk der verzoeninge van dezen plegtigen dag, 's Tempels hoogde vertrek was hier de wooning des Allerhoogflen. Gods groote Zoon, als de Engel des verbonds, by voorvertooninge van zyne openbaaring in het vleefch als de God met ons, had hier zynen Vorftelyken zetel booven de arke des verbonds op het verzoendekzel tusfchen de Cherubynen gevestigd. Hier zag men het Godge*wyde priellerchoor in arbeid om beide de altaa•' ren te doen rooken, terwyl het hoogwaardig tempelhoofd door de altaar-knechten wierd uitgeruft en omgord, om, zo met het wierookvat van den' gouden reukaltaar, als met het bloed des zondoffers ter verzoeninge, 's tempels voorhang doortedringen, en zich voor Jacobs God, den inwoonenden Engel, teftellerj. Ras wordt dan de voegzaamheid der vertocninge kennelyk, hoe hierneifens Jofua oik anderen inkomen, die als zyne dienaars in het altaarwerk voor des Engels aangezicht ftaan. ïToofdst.j vers 4. IILVerhan- deling. Dit aangezicht tekent hier niet flegts des Engels tegenwoordigheid af, maar byzonder doet het ons denken op de wolke, waar achter Hy op het verBi 3 zoen Wat hier het aange-' zicht des Engels be» tekent.  HOOFDST. 3 vers 4. lil. Verhandeling. Welke wolk het kennelyk teken van de inwooning van den Heiiigen Geelt was. Was deze voor den( Engel, door dezen Geeft en zyne voorhchtinge wordt de Koning genaderd, in zyne fchoonheid gekend, en gaat Gods Zoon met men. lchen vriendelyk omme, om ze met het zoenbloed der befprenginge te reinigen, en in zynen dienft te heiligen. Tot dit wigtig heilwerk gebruikt de Koning ondergefchikte werktuigen, die hier irrkomen voor zyn aangezicht, re weten, ten dienfte van zynen Godlyken Geeft, te ftaan. Wie deze fltanden zyn. 180 Jofua zvordt tegen Sathans 5 zoendekzel zyn verblyf hield, en waar door Hy zich in zyne liefde en genade aan de eerbiedige toenaderaars van zynen throon ontdekte Cf). Dezen worden ras gekend uit hunnen ftand en betrekkinge. Hun ftaan is een eigenfchap, die ze betrekt tot den bereidvaardigen, aanhoudenden dienft van Hem, voor wien zy ftaan (g), terbe. reiking van 's Konings bedoelde eindens, om Jofua de vuile kleederen uittetrekken, ten teken, hoe Cf) Zie onze eerde verhandeling. (g) De Joodfche fchriftverklaarer Aben Ezra wil dit liaan met anderen betrekken tot Joftia, en niet tot den Engel, doch dit wordt, zo door de eenvouwige natuur der zaaken, als door de hebreeuwfche zinfnydinge, Ls we- derlegd, waar door de l-?!1?}^ de flaanden alleen', in afzondering van Jofua, tot den Engel betrokken worden.  befchuldigingen gerechtvaardigd. 1S1 hoe Hy zyn bezoeteld volk van de fchuld hunner zonden wil ontlasten. Wie zyn dan deze liaande, (g) deze waakende knechten ten dienfle des Geestes en ter vaardige uitvoering van s konings ryksbeftellingen ? Immers het zyn geen Engelen. Worden die onitoffelyke geesten, die gedienliige 's Konings wachters, in onderfcheiden betrekkinge wel uitgezonden ten dienfle der geenen, die de zaligheid zullen beërven, de Koning gebruikt echter hunnen dienft niet, noch in de verkondiging, noch in de tocpasfing van het genadewerk, als die geene betrekking tot het zoenwerk van dezen dag hebben. Doch die hier met Jofua voor des Engels aangezicht ftaan, zyn geen anderen, dan die in vers 8 als zyne vrienden, zyne mededienaars in 's Heeren werk worden aangefprooken (f). Moesten dezen by de byzondere plegtigheid, als er een nieuw priefter, die zonder gebrek bevonden was, wierd ingehuldigd, witte tempel kleederen aantrekken, en het buiten prieftergewaad omhangen, voor al was er wezenlyke hulp op den grooten • (£) Pro pauicipio enoj/n (tantes, aftum continuüm indigitante, habet Chaldanis ut etCyrillus: miniftrantes ei, explicans fic (lationis modum et rationem. (j) Ita ftatuentem Ariam producit C. a Lapide, qui putat angeium Jehovae bic loqui ad facerdotes, vel miniIkos Jofux pontificis, qus fementia Cl: Marckio adh; h liaud reiicieuda videtur. M 3 HoOFDSt.3 vers 4. II (.Verhandeling,  tl00FDST.3 vers 4. IILVerhan. deling. (*) Vid. Braunius de ufo veftium facrarum Lib. 2. C, S64. (/) Pf, 130: 7, 8. Welk het geestelyke «loei hier */an zy. 182 Jofua wordt tegen Sathans ten verzoendag noodig, niet flegtsop dat den eerden afgezant van het groote Sanhedrin, den plaatsbekleder des volks, andere prieflers wierden toe¬ gevoegd, die hem op dezen dag ten dienden fionden, maar ook byzonder daarin, dat, daar de Hoogeprieder van kleederen moed vervvisfelen, zy hem de kleederen van dezen dag aantoogen, en, by verkregene verzoeninge, de vuile kleederen uittoogen, en het heerlyk en heilig priedergewaad wederom aantrokken, welke uitgetoogen kleederen niet meer tot eenig gebruik mogten dienen, maar weggedaan wierden (£_). Befchouwen wy dit nu met een geestelyk oog, eene keurige tekening ontmoet men hier. van alle die gewenfchte genademiddelen, die de Heere in zondaars behoudenis, door de verlosfinge, die in den Engel is, [gebruiken wil. Bepaaldlyk by de toepasfinge van het genadewerk van den tegenbeeldigen verzoendag, dan ais Gods Zoon zyne ziele tot een fchuldoffer ten altaar zou gedeld hebben. Men denke dan hier — aan het Godlyk woord van Zions vertroostingen: Israël hoope op den fleer e,.zvant by den Heere is goedertierenheid, en by Hem is veel verlosfing, Hy zal Israël verlosfen van alle zyne ongerechtigheid (/). — Aan het  befchuldigingen gerechtvaardigd. 183 het getroflw woord van het heerlyk euangelie, Hier in fpreekr.de Engel van verworven gerechtigheid en vrede, van genade en eere tot zondaars, -om te verbinden de gebrookene van harten, waai toe Hy als werktuigen de tegenbeeldige dienaar; van het heiligdom wil gebruiken, de bedienaar; van het heilig euangelie, in wier monden God het woord der verzoeninge gelegd heeft, om zon daars uit zyn naam vriendlyk aantezoeken, dal zy hen met God zouden laaten verzoenen , er wien Hy in lalt geeft: Trooftet! trooftct! myn volk. /preekt naar het hart van Jerufalem, zegt, da\ haren ftryd vervuld is, hunne ongerechtigheden verzoend, en hunne zonden vergeven zyn (m). Doch alleen als bloote middelen, waar door, en waar op, God gewoon is genade ten leven te beltellen. Waarom zondaaren onontbindlyk verpligt zyn, met zulke middelen wel te beginnen, doch er niet in te eindigen, maar van al de vrucht die hunne zielen ei onder genieten, den Heere, die alleen de heerlykheid der fterkte toekomt, eere te geven, naai dien deze middelen, zonder het byzonder hoog Gods beftel, allen kracht misfen. Doch gemerkt zy ftaan voor het aangezicht van 's Heeren Engel, zo komen zy hier voor in de nauwfte betrekkinge met 's Heeren Geeft. Dan wordt het woord der ver- (w) Jef. 40: 1,2. M 4 HoOFDST. 9 vers 4. Verhandeling.  Hoofdst.3 vers 4' III. Verhandeling. < '■)1 i \ ( i c f Zeggende ^ dit (luit des2 Engels be-. vel in. 1 r v h (») Ezech. ïo. 184 Jofua zwrdt tegen Sathans verzoeninge fcherpe pylen, een tweefnydend zwaard, krachtig als een vuur en hamer, die fteenrotzen verflaat. Is de Geeft Gods in de Dieren , gefpannen voor den Cherubyn - wagen ? dan hellen deszelfs raderen fchielyk voort, want waar ie Geeft is om te gaan, daar gaan zy («). Dan :yn de ongefchiktfle Galileers brandende zeraphiim, lienaars des Heeren, vol van zynen Geeft. Dan :yn arme visfchers van Galilea Vorsten van Ze'Ulon, de eerflen van Isfafchar, de hoofden van \Taphtali. Benjamin de kleine word dan de grootte Apostel des Lams. Dan zyn zy gezegende /erktuigen, orn zondaars als vuurbranden uitliet ruur te rukken, en van het verderf te bevryden. )m bekommerden te bemoedigen met 's Heilands erechtigheid, het zwakke te Herken in den Heer e, en zo niet flegts trouwe medewerkers, maar ok noefte bevorderaars van het heil en de blyd:hap van Gods voik te zyn. Schoon zo uitgerufl met 's Heeren heerlykheid, ■ermogen zy evenwel niets, dan op uitgedrukte egtaal des Engels, het welk een beilisfendbevel ii zichbefluit. Een flil beftuur van een .voor-en lede-werkende voorzienigheid, waar door God zyn 'oord, zynen beftendigen wil, ter uitvoering op et hart zyner dienaaren bindt, maakt hier de zeg?  befchuldigingen gerechtvaardigd. 185 taal tot die voor Hem fionden uit. Ingericht, om infpyt en weerwil van al het woedend vyandsheir van zondaars bevrediging met God, Jofu¬ aas gerechtigheid te doen voorkomen als een glans en zyn heil als een fakkel die brandt. Vermogten intusfchen de dienaars des Heeren in dezen niets met voorfpoed te verrichten, zonder des Engels uitgedrukt bevel, men verheerlyke dan Gods opperheerfchappy van genade, dat onafhangelyk vry aanbidlyk beftel; waar van het middel zo dicpafhangelyk is, zo dat het ten eenemaal te vergeefs is, dut de bouwlieden bouwen, de wachters waaken, Paulusplant, Apollosnat maakt, indien het Godlyk bevel tot opbouw, bewaaring, aangroei en verkwikkinge , zich aan het middel van zaligheid niet huuwt. Op dit hoog Gods bevel, gaat Geeft en woord met kracht vereend, en de Dienaars der genade doen, met aflegginge van alle fluurfche hardigheid, en onzekere angstvalligheid in de bedieninge van de vcrbondsbeloften , aan zulke voorwerpen, die met hunne zonden, fchulden en onmagt tot 'sHeeren Engel vluchten, krachtige daaden van invloed op het hart tot geloof, hoop en liefde. Hier toe .was het magtbevel des Engels ingericht: Doet deze vuile kleedéren van boeven hem wee HOOFDST. J vers 4. III.Vetb.jm» deling. Welke de Let men op de volzinnige uitdrukkinge der heiBi 5 Hg«  ÏIoofcst. ; vers 4. IILVerhan deling. inhoud vai het bevel zy. (V) vVm van boven hem. weg. Hy, die in gerechtigheid fpreekt en m'agtig is re verlosfen, verklaart door dit bevel Jofua vry van alle fchuld en flraffe der zonde, zo volkomen , als of hy geen zonden gekend of gedaan had, ja als had hy al die gehoorzaamheid voibiagt, die 's Heeren Engel, als zyn Borg, voor hem op den grooten tegenbeeldigen verzoendag Hond te volbrengen , in zo verre hy die weldaad met een geloovig hart aannam. Zo gerukt uit de magt des doods, Sathans doemluft ontworsteld,en buiten fchuld door het heilig recht gefield , moefl hy in het volle recht tot het zalig leven gefield worden om te roemen in de hoope der heerlykheid Gods. Gezegende beflelling! boetvaardige vlugtelingen tot hem, wien zy noemen de Heere onze gerechtigheid, worden behouden. Eene zaligheid, ter welker beflellinge des Engels Dienaars geheiligd zyn, vermits de ontfermende rnenfche- 186 Jofua wordt tegen Sathans ilige taal (0), men heeft dan hier Jofua met al 's Heeren volk te befchouwen, als geheel bedolven onder de zonden, geheel omzwagteld van het 'hoofd tot de voeten met ongerechtigheid. Doch des te heerlyker is het bevel van Hem, op wiens lippen genade is uitgeflort: doet ze van booven hem  befchuldigingen gerechtvaardigd. 187 Menfchehoedcr, tot de blymaar van de vergeving der zonden, om het ontrust gemoed der boetelingen ruimte en vrede te geven, den dient: van menfchen wilde gebruiken, waar onder Hy het hart opent, geloofs licht en kracht fchenkt, om op het verkondigd heil des Heeren te letten, fchuldV vergeving aantencmen, en zo vrede met God te maaken. Gelukkige Beflellers van's Heeren heil, voorfpoedige uitvoerers der Godlyke vertroostingen , rechtvaardigers van veelen, zyn dan des Engels Dienaars, wen zy in afhanging van hunnen Godlyken Bevel-Heer, onder aflegging van alle eigen wysheid en fluurfche vvettifcheid, door innig medelyden met Zions vertreden gruis beftuurd, met de aankondiging van de vergeving der zonden niet wachten, tot dat de Heere onmiddelyk van vrede tot het angflvallig hart fpreekt, aangemerkt men zonder aankondiging van het euangelie des vredes niet weten kan, dat de Heere de zonden wegneemt, maar zich blymoedige en bereidvaardige uitvoerers van's Heeren bevel toonen, om aan onder den ontdekten lalt van fchulden vermoeide , voor God verootmoedigde en op 's Borgs gerechtigheid Haai ende zielen, toeteroepen: Zyt wel gemoed, uwe zonden zyn u vergeven, uw s flryd is volbragt. Is het wel te vergeefs, dat de bouwlieden bou-Hier op wen, zonder invloeden Gods ter bevordering vanwendt zlcl hun tiooFktsT.3 UI. Verban deling.  HooïtfsT.; versfi III. Wrhan deling. d'Engel to Jofua, Daar na D' Engel fprak tot Jofua. '188 Jofua zvordt tegen Sathans hun bouwwerk, 'sHeeren Engel toom hier, door .hunnen dienft, zyn huis zelve te bouwen; het werk der altaar - dienaars, ter uitvoering van 's Heeren bevel, was niet afgedaan, of de Engel wendt zich in de lieftalligfte aanfpraak tot Jofua: Ziet! ik heb uwe ongerechtigheid van u weggenomen, en ik zal u wisfelkleederen aandoen. Zo ter bevestiging van het beitelde werk van 's Heeren Dienaars, als ter uitwerking van geloofs kracht, fprak de Engel tot Hem. Men denke hier aan een werken van God door den dienft: van zynen heiligen Geeft in het gemoed van Jofua om hem in het volle licht zyner fchuldvergevinge te ftellen. Uit en door de wolk tn vuurkolom was het Gods gewoone weg zich aan Israël te openbaaren. Wat hier voor des Engels aangezicht is, was de wolk: dus door middel van zynen Geeft fpreekt Hy, en getuigt met den geeft van zyn volk, dat zy langs den genaden weg van de gunftige vryfpraak hunner zonden tot kinderen Gods zyn aangenomen. Al wat buiten dezen Geeft werkt tot zulke eindens, verwerpt de Heere zelve. Niet door kracht noch door geweld, maar ioor mynen Geeft zal het gefcbieden (p~). Het yoord dat de mond des Heeren gefproolen heeft, r,al zyn Geeft daarftellen (jf). Zulks was noodig, zou f» Zach. 4. (?) Jef. 34: 16,  befchuldigingen' gerechtvaardigd. 189 zou Jofua niet donker blyven in zyn aandeel aan '3 Heeren heil. Joftia kon zich niet geruft ftellen op het woord en werk van menfchen, maaralleen op het gehoor van het geene de Green: tot de gemeinte zegt , en die God fpreekt, die tot zyn volk en gunftgenooten van vrede fpreekt. Door invloeden van genade kon hy in zyn hart alleen overtuigd worden van zyn ontflag uit de banden des doods, om de kroone der overwinninge over dood, duivel en hel voor de voeten van zynen Verlosfer nederteleggen. Met dit groote voorrecht van Gods kinderen begiftigt hem de Engel: Ziet! ik heb uwe ongerechtigheden van u zveggenomen. Hier door ontvangt hy bevel, Deels, met verootmoediging de diepte zyner ongelegenheden intezien. Deels, het heil des Heere hem zo vrymagtig als genadig ter zyner redding te beurt gevallen te aan- HOOFDST. j vers 4. IILVerhan* deling. fchouvvcn. Deels, optemerken hoe zyn Verlosfer,de Engel van Gods aangezicht, door zyne liefde en genade hem daadlyk verloft had (;). Behaagde het God van den hemel, zich te wenden tot het gebed van hem, die gantfch ontbloot was, om hem in den weg van bevredinge met Hem inteleiden, zo f>) Dit leert ons, zo het taalkundig zaamenftel van den hebr. text, als het zaamenbindend vermogen der aceenten, die het gebiedend rw"i Ziet tot de drie gemeld* (hikken betrekken. iVelke de !aaken zyn lie Jofua had te aanschouwen.  *9® J°fiia wordt tegen Sathans Hoofdst. ; vers 4. III. Verhan deling. izo wilde Hy het volk, dat Hy zich ten erve .heeft uitverkooren, vooraf tot waare zelfskennisfe brengen. Dit kan nimmer met verootmoediging van het hart voor God, noch met vertrouwen van vergevinge -der zonden gefchieden, om te kunnen betuigen: Ongerechtige dingen hebben de overhand over my, maar onze overtredingen verzoent Gy! (f) dan na dat verlichtende genade het hart beftraald heeft. Men.denke hier dan op een Zien (f) met hartelyke toeftemminge van de waarheid der ontdekte zaaken. Wordt Jofua hier geroepen tot zelfskennis , de ftemme des Liefften , is: Ziet uwe ongerechtigheid'! Verbaazende befchouwing! hier is een peiioofen afgrond, die niet dan vloek en verdoemnis uitbraakt. Zyn vuile kleederen waren ongerechtigheiden. Daar mede was hy geheel , ' be- (s) Pfalm 65: 4. (ƒ) Pio adverbio demonlïrandi rlJn (cujus ufus non tantum in S: eft, in miranda: rei enarratione, omni atten tione digna?, Jefaia 7:, 14. fed emphatice, tam in rei prsfentis demonftratione Genes. 29: 2. quam in certitudinis rei asfeveratione, Genes. 1: 31. et in promtitudinis obfequendi dec'.aratione Pfalm 40: 8.) quaudoque ufurpatur imperativum fint uti patet ex collatione locorum paralellorum 2 Sam. 7: 2. f\ ns") pro quo 1 Paralip. 17: 1. dicitur n?n, attamen bene distinguendum, imperativum iWi inagis relative ad diverfa enuntiata, quam run futai. Vid. Glasf: Philol: S: Lib. 3. Track 5. cou.' 15.  befchuldigingen gerechtvaardigd. ipf èedekt, dus was hy dan met ongerechtigheid be-: kleed: — Zag hy die ;in haar wezen, hy moeit zich voor hemel en aarde, met al zyn volk, belyden een krom en verdraaid geflacht te zyn, ongelykformig, indenverfienafftand, aan Gods heilige wet, oorfprongelyke overtreders van de baarmoeder af, in ongerechtigheid gebooren en in zonden ontvangen. — Al wat hy by zich zocht, hy vond niet dan onrecht in het verftand, onrecht ir het oordeel, onrecht in den wil, onrecht in geheel zyn grondbeftaan, in handel en wandel. Zyr. onttteld hart kon hier over geen andere klagter loozen, dan: Myne ongerechtigheden gaan over myn hoofd, als een zwaar en laft, zyn zy my te zwaai geworden («). — Zag hy op het vermogen var dezelve ; zy beheerfchte hem geheel en al , zj was hem tot een'kluifter, die hem als een armer flaaf aan de altaaren van Sodom ter uitgieting var alle boosheid vaflketende. Zyne onmagt drukte hem als een fchuld tot den dood. — Zag hy or. den grouwel der verwoeff ing van dezelve; o 'on zaligheden! hy zag alle hoop verlooren, alle verwachtinge afgefneden. Hy zag er zich door omgebragt. Wee my ik verga! is hier de taal van hei bange hart: zulk een diep vernederd gezicht, waar over zyn hart met een wezenlyk gevoel var aan- («) Pfalm 38: 5. •Ioofdst. % rers4. lll.VerhaB> teling.  Jofua wordt tegeti Sathans faoOFDST. 3 vers 4. iü. Verhandeling. 1 i i De Engel neemt zyn ongerechtigheidweg. aandoening wierd getroffen, was de voegzaame weg, waar langs de Engel Jofua van dengerichtsthroon van vuurvonken, welks raderen zyn een ^randend vuur, deed vluchten tot den zetel der Sodlyke ontferming, om daar zynen Richter om genade te bidden. Daar was veel vergeving voor ïem befteld, waar op hem de Engel doet werien:Ziet! uwe ongerechtigheid! Ik heb ze wegge'lomen. Eene aangenaame verwisfeling van zaaken doet zich hier op. Zo vernederend het inzien inzonden met derzelver treurgevolgen voor het beangft hart is, zo opbeurend is hier voor het ontzet gemoed het geloofs - gezicht in het ryk der verzoening. Hier ziet men Zondaars ten vollen gerechtvaardigd, van fchuld en ftraf ontheven, gefteld in het volle recht ten leven. Jofua en de zynen mogten zich in hun aandeel aan deze weldaad gelukkig ichatten. —— Zo even te hebben moeten betuigen : Wy hebben gezondigd, en derven de heerlykheid Gods, en nu te gelooven: Wy worden om niet gerechtvaardigd uit Gods genade door de ver- losftng, die in 's Heeren Engel is. Toorn en vloek , dood en verderf zich ontrukt Sathans aanrandingen ontworfteld — In de Godlyke gunft herfteld te zien. En zich overgebragt te vinden in de hartinnemende gemeinfchap van een zalig God! Staat er een gevoelig hart beftuurd door  befchuldigingen gerechtvaardigd. 193 door bezeffens van dankbaare erkentenisfe Gods, by ftil, om deze genade beitellingen van een ont fermend God, by geloofs licht en kracht inte- rv) Pf. 103: 2,3. (w) Rom. 11: 15. zien; het bewondert de grootheid en dierbaarheid van Gods goedertierenheid en aanbidt den Heere in de heerlykheid zyner fterkte: Loof den Heere, myne ziele! en vergeet geene van zyne weldaaden, die alle uwe ongerechtigheid vergeeft, die alk uwe krankheden geneeft; die uw leven verlof van het verderf (v). Wat is dit anders, dan een leven uitdendooden (w)? Gelukkige Jofua, zie, zo is voor u en uw volk de weg bereid, en gebaand tot de hemelfche onfterfelvkheid. HOOFDST. 3 vers 4. II [.Verhandeling. Maar Jofua, wie heeft U dit heil, deze zaligheid befteld? Ziet ik ,zegt de Engel, waar mede Hy zich vertoont de Befteller zelve hier van te zyn. Jofua wordt dan in zyne dankbaare overwegingen genoopt zyn [oog en hart op den Verbonds - Engel te vestigen. De Engel wil het hier mede deels aftrekken van het bloed des zondoffers, dat op den verzoendag vergooten werd, wyl dit in zyne natuur onnut was tot wegneming van de minfle ongerechtigheid , maar fteeds zonden en ongerechtigheden herinnerde, doch Hy leidt hem op ter geloofsbefchouwing van het dierbaare bloed des onbeftraffelykenLams,door God zeiven voorge- li. Welk© nadruk hie in legt.  Hoofust. 3 vers 4. III. Verhandeling. 0») Jef. 43: 04, 25. geopenbaard te worden. Ter verzekering hier van, had God het voorbeeldig offer van den zondofferbok op dezen dag zo uitdrukkelyk bevolen. Deels om hem langs de eerbiedige befchouwinge van dat fchaduwbloed opteleiden ter geloofs-omhelfing van het bloed der befprenginge, dat betere dingen fpreekt, dan het bloed van Abel. Deels om hem de genoegzaame reden van zyne rechtvaardiging om niet uit genade door de verJosfing die in den Engel is, als een waardigfï voorwerp van zyn geloof en liefde te doen zien, vaflhouden, en roemen in het kruisoffer van den Middelaar. „ Ik ben het, Jofua! die uwe ongerechtigheid „ wegneem. Gy hebt my arbeid gemaakt met „ uwe zonden, gy hebt my vermoeid met uwe „ ongerechtigheden. Ik, Ik ben het, die uwe „ overtredingen uitdelge, om mynent wille, en „ Ik gedenke uwer zonden niet (je). Ik ben het willig Slachtoffer, op wien de Godlyke Richter „ alle uwe fchulden gelegd heeft. Ik worde om „ uwe overtredingen verwond , om uwe onge„ rechtigheid verbryzeld, de ftraf, die u den vre„ de aanbrengt, is op my, en door myne ftrie- „ men 194 'Jofua wordt tegen Sathans gekend tot het eenigft offer van verzoeninge , voor 's waerelds grondlegginge, om als zodanig jm zyn en zyns volks wille in den laatften tyd  befchuldigingen gerechtvaardigd. 195; „ men wordt gy genezen (y). Ziet dan op my ,, Jofua, Ik,die dit gedaan hebbe, bendeHee„ re uwe gerechtigheid. Wen Jofua op dit Godlyk zoenoffer Haarde, dan moeiten alle bekommeringen des gemoeds verdwynen. Alle God.s deugden en volmaaktheden , hier buiten zo ltrydig met 't zalig belang van het gevallen fchepzel, zag hy nu, in een geordend verband van liellyke overeenftemminge,zaamen werken om den zondaar het toppunt van onllerrlyk geluk te doen bereiken. Straffende rechtvaardigheid en heiligheid fpreide niet anders voor zyn oog ten toon, dan onbegrensde liefde, die hem van het Opperwezen deedt getuigen : God is liefde. Hier zag hy in dit zoenoffer een vrygeleide voor doemfchuldigen befteld. Genade voerde op den grond van dit zoenbloed een albedwingende heerlchappy, door de vertooning van veel verlosüng en beftellinge van menigvuldige vergevinge. Hoe dierbaar, O God! is uwe goedertierenheid.' Te meer, wen hy zich, door de volkomenheid van Gods werk over hem, in den heerlyken fchakel van zyne onveranderlyke liefde geplaatft zag, waar in hy geenen aanftoot van de magt der duifternisfe te vreezen had. Al het kwaad het welk hem in eenen pylloozen afgrond van on- ÖO J«r. 53: 5- N 2 HooFDST. S vers 4. IILVerhan- deling.  196 Jofua wordt tegen Sathans HOOFDST. 3 vers 4. ih.Verhan- deling. net noogepnelteriyk vuil kleedgewaad , (waar in hy op dezen verzoendag voor God verfcheen om onreinheid en fchulden te belyden; en daar over verzoening te zoeken) na gedaan offerwerk en verkregen fchuldontflag, tot eenig gebruik meer was, maar als onnut moeit weggedaan worden, zo dat de HoogeprieiTer het zelve niet meer vernam (s), alzo min zou de ongerechtigheid, die van Jofua was weggenomen, immermeer tot hem wederkeeren, zo dat, al wicrdt zyn ongerechtigheid opgezocht, en zyne zonden naargefpeurd, God zelve zou ze niet vinden. En hoe afkeerig het Tempelhoofd zich fteeds had te gedraagen van die vuile kleederen, die hem waren uitgetoogen, om die immermeer aantedoen, zo had Jofua zich ook te wachten, voor alle noodelooze zorg, die het hart bekommert, of hem de fcbuldvergevingewelwaarlyk geworden ware. Dit was ongeloof, waar van hy zyne ziele afkeerig had te houden, ©e wyze ^aar hoe ? daar nem zvne kleederen waren uitwaar op ditgetoogen, ftond Jofua dan niet naakt ? Geen oogeneelc iede. aar)gemerkt hy zyn lyfgewaad verwisfelde met een ander, zonder dat er eenige de minfte tyd O) Mifchna cod: nbv C 3. snoverzienlyke ellenden, die hy nooit zou kunnen Mtworftelen, dreigde nederteftorten, had de Enrel volkomen van hem weggenomen. Zo min als  befchuldigingen gerechtvaardigd. iyj tyd tusfchen beiden verliep: Ziet ik heb uw c gerechtigheid van u weggenomen; door u wisj kleederen aantedoen is de taal des Engels (' fervata, complicare, complicatione involvere fe et in Hiphil complicatione jugiter facere alium involvi. Apud Hebra;os tranfiitad veftium induétionera.... Indumentum, quo ,'quis toto corpore involvitur. Et Metaphoricepro eo fumitur, quod corpori velfpiritui arétisfime adhajret, quall unum cnm eofaótura. Quo fenfu occurrit Jef. C. 61: 10. de vellibus faluiis , quando juftitia Mediatoris perrldern peccatori imputata, ao fi esfet ejus propria, eam inftar Lympidisfimi veflimenti, teftis peccatorum maculis et debitis exornat. N5 HOOFDST. 3 vers 4. UI. Verhandeling.  HOOFDST. 3 vers 4. IILVerhan- deling. 1 (bj Dan. 7: ic. (ƒ) Pfalm I02: 20,21. hart, beftiert m heigende begeerten s Heilands gerechtigheid zo blymoedig als onontbeerlyk noodzaaklyk voor hem te omhelzen, zal hy in het verderf niet nederdaalen. Hier bevindt hy, dat God hem bekleedt, met de kleederen des heils, en dat Hy hem den mantel zyner gerechtigheid aandeedt. Jofua is nu Jofua niet meer, waar hy ook gezocht werdt. Laat de Sathan, of als een Engel des lichts, of als een briefchende leeuw de gantfche aarde doorwandelen om iets tegen hem te zoeken, waarop hy hem zou durven aanklaagen en verflinden. Laat het heilig recht tegen hem waaken om de minde misdaad in hem te zoeken; hy wordt nergens gevonden, en evenwel is hy er nog en zal eeuwig heerlyk blyven. Hy wordt niet meer in vuile kleederen gevonden, nergens ftaat hy meer als een fchuldenaar tot dood en verdoemnis, over wien het gerichte Gods zich zoude zetten (h). jNeen! God, die uit den hemel op aarde nederziet, om het zuchten der gevangenen te hooren, om los te maaken de kinderen des doods (f), heeft hem het ryk der duifternisfe ontrukt, en in het rykder ge- 20a Jofua wordt tegen Sathans het eigen Ik, als een wegwerpelyk kleed mogt aanmerken. Waarop Hy hem met klaarheid en krachtin den weg van gevonden verzoening inleidt, ;n door inwerkinge van het heilvattend geloof in het  befchuldigingen gerechtvaardigd. 203 genade by zich een plaats getoond en hem nedergezet op den rotiteen des heils, en hem in de' kloove van dien verborgen. Daar doet Hy hem voor alle woelend geweld der helle onder de overdekkinge van zyne hand zeker zyn Hier in dit land der genade, dit rustig geweft der eere, daar het zuizen ener zachte ftilte tot verkwikking wordt ingeademd, leeft hy door de kracht zyns Gods zeer natiw in zynen Borg als een met hem. Hier is zyn ftaat volkomen en duurzaam (7). Hy wordt in Gods Zoon gevonden, dus in het genot en eeuwig bezit van al het geene, dat voor zondaars by hem is. Hy leeft er als een deelgenoot van al zyn gerechtigheid, heiligheid, en volkomen verlosfinge. Te verheven is deze gewenfchte ftaat, dan dat hy binnen het bereik van den verwoeftenden grouwel zoude zyn. Hy woont in de hoogte, zo dat de hoogte der fteenrots hem een veilig vertrek zy. De duurzaamheid van dit heil doet dezen ftaat tot de hoogfte volkomenheid fteigeren. Schoon wel het heerfchend ryk der zonden (*) F.xod. 33- CO V$>™ Infinit: Hiph.il, Induendo non tantum notat jftum continuüm, ut J: A: Danzius vult, cui Hiphil ell, quocunque modo rem protnovere, fed V: E: Loefcheri emphatica tb Hiphil expofitio mihi prasp'acet: Facere utpraflo fit, ergo aftum finalem includit. Vid. V: £: Loefcher. Interior natura verborum p: m: 386. 'Ioofdst.3 'ers 4. IILVerhanieling.  HOOFDST. '■ vers 4. Hl.Verhan deling. (m) Dan. 7: ïï. Twee bedenkingenover die ftuk weggeruimd. was ? hoe komt hy hier toch zulke ruime verzoeninge te vinden, daar die noch niet was aangebragt? Myn Lezer gelieve zich, ter wegneming van zulke bedenkingen, niet byzonder te bepaalen by Jofua, maar zo als hy, volgens het waare wezen van dit tempelgezicht, hier inkomt, als Hoogepriefter, de Plaatsbekleeder van geheel Juda, zonder onderfcheid van ftaat of betrekkinge. Het welk hy den Heere op den grooten verzoendag ter verzoeninge voorftelde,endaartoe,in zyn perfoon en kleedinge, het volk, zo in hun aangebooren, als werkelyke ongerechtigheid, den Heere '204 Jofua wordt tegen Sathans den ontrukt, zo ftruikelt zyn voet weldagelyks, maar God onderfteunt geduurig zynen gang. Hy is zyne fchaduwe aan zyne rechtehand. Deze Heiligen der hooge plaatfen, die het koningryk der genade ontfangen hebben, zullen het bezitten tot in eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwig' heden (ni); ten teken, hoe zy eens ten dage der talige verwisfeling van genade met heerlykheid, eenen ruimen ingang zullen hebben in den heerlyken Hemel. Zo men over dit ftuk mogt denken, hoe komt Jofua hier in gerechtvaardigd te worden , daar hy reeds een gunftgenoot, een geredde uit het vuur, dus een deelgenoot van die genade weldaad  lefchuïdigingen gerechtvaardigd. 205 re voordroeg; om op het geflorte en gefprengd bokken bloet van verzoeninge, fchuldvergevinge intefmeeken ter rechtvaardiging om niet, door de vertosiing, aewelke in s Heeren üngei is; 01e aiieen de kracht der verzoening aan dezen fchadtiwdag kon byzetten. En fchoon die zelf eens by den afloop der oude verbonds dagen zyne ziele zou ftellen tot een fchuldoffer, om dan, als het waare tegenbeeldig zoenoffer, na dat God zyn graveerzel zou gegraveerd hebben, al de ongerechtigheden des lands op eenen dag weg te nemen, nochtans had Hy een onaffcheidbaare betrekking van liefde en genade tot behoudenis van dat volk, dat God als het zyne kende, en dat wel uit kracht zyner eeuwige borgwordinge, terwyl God Hem van voor de grondlegginge der waereld had voorverordineerd, naamelyk, als een onftraffelyk en onbevlekt Offer - Lam, om met zyn dierbaar bloed zondaars uit hnnne ydele wandelingen te verlosfen. Om dit ftuk van zo een eeuwig aanbelang onder Abrahams zaad fteeds levendig te houden, was deze verzoeningsdag plegtigft verordend, ten teken, dat er reeds by God van den hemel, op gronden van onveranderlyke zekerheid , verzoeninge gevonden ware. Hier van was de inwooning van Hem,die de eeuwigheid bewoont,Gods Zoon, in het aardfch heiligdom, onder Israël, niet FToOFDST. 3 /ets 4. III. Verhandeling.  HooFDsr.j vers 4. Jil. Verban deling. den noogenpneiter, om vergevinge te verwerven, gevonden wierd, een fprekend bewys; en daar liet Gods voorzorge was, om het volk te doen weten, dat niet in dit gelïorte offerbloet, maar in Jehovaas Engel, gerechtigheden en fterkten zyn, zo wilde God, door het fchaduwagtig verzoenings offer van dezen dag, het volk fteeds verzekeren, dat zo zeker zy dit bloed zagen vergieten , dat zo onveranderlyk zeker , Hy, die voor 's waerelds wordinge ten offer ter verzoeninge is voorgekend, om hunnent wille, als een onbeflraffelyk en onbevlekt offerlam , zou geopenbaard worden. Zy die dit hooge beftel van Gods rechtvaardigheid in het vergeven der zonden, als een heerlyk bewys van liefde, genade, en verfchooninge, met een geloofsoog mogten inzien, om niet ditfchaduwbloet, maar Gods Zoon, als hunne gerechtigheid te noemen, ontfingen buiten twyfel, zo uit hoofde der tegenwoordigheid van de gerechtigheid der eeuwen, by den eeuwigen Vader , als uit de te rug werkende kracht van 's Mesfias aanftaande fchuldoffer zyner ziele, blyde ver* gevinge van zonden, en gunftige vryfpraak van alle fchuld tot de ftraf. Terwyl zy dus de kracht dier aoö Jofua wordt tegen Sathans niet flegts, maar ook de volks verzoeninge, die ten dezen dage, op gedaan offerwerk, door de lieflyke verfchooninge des Engels, aan den ingaan-  lefchuldigingen gerechtvaardigd. 207 dier verzoeninge genoten («) bleef intusfchen d< daadelyke daarflelling van den randzoenprys,o{ de onveranderlvkfle wvze, betrekkelvk tot d< hoogepriefterlyke ambsverrichtingen van den Borg, die Juda tot verfterking in geloof en hoope op Hem liet aankondigen : Want ha gezichte zal noch zyn tot eenen hejlemden tyd, dan zalHy het op het einde voortbrengen, en niet liegen: zo Hy vertoeft, verbeidt Hem, zvant Hy zal gewisfelyk komen, Hy zal niet achter blyven maar de rechtvaardige door zyn geloof, zal leven. (0) Intusfchen kan men hier niet uitfluiten de verdere vergeving der zonden, aan die geenen onder het volk, die daar van reeds de blyde ondervindinge genoten hadden. Let men op het waare wezen van de vergeving der zonden in derechtvaardigmaakinge, dan wykt hier alle bedenking. Schoon de rechtvaardigmaaking eens en te gelyk gefchiedt, waar door de zondaar uit den ftaat van Gods toorn, in den ftaat van genade wordt over- ge- («) Notari hie merentar verba Cocceji. In vetert Testamento fuisfe remisfionem peccatorum per Cbriflum, cl/rum facit bic hem. Jmtificatio porro estenditur, inflar babere veftitui fuperinduti. Id notat imputationem juftitia, fi•?e donationem Si**iat*.*]ci, quod eft in Cbrifti obedientia, in commune ipftus. üperum. Tom. 3. in zach C. 3. O) Hab. 2: 3,4. ;H00FDST. 3 vers 4. 'ill.Verhan- jdeling.  HOOFDST.' vers 4. IILVerhan. deling. gend leven des zondaars. Daar deze genade weldaad, op richterlyke uitfpraak, zich uitftrekt over alle begaane zonden, en die nog ftaan bedreven te worden , zo dat die Gods gunftgenoot nimmer zullen kunnen fcheiden van de liefde Gods, zo onderfcheiden wy de zaak liefft dus. Dat de rechtvaardigmaaking in haare betrekking op de vergeving der zonden , meer zich rechtftreeks uitftrekke tot alle zonden van het voorgaande leven, hoe zondig dat ook geweeft zy, zo volledig, dat in zo verre de begenadigde zondaar deze weldaad door een oprecht geloof aanneemt, hy roemen mag, al die gehoorzaamheid volbragt te hebben , die zyn Borg voor hem heeft daargefteld. Edoch aangaande de zonden van het volgend leven, heeft zy meer eene voorwaardelyke betrekking, geenzins in de kunde of eigen vermogen van den menfch gegrond, maar in 'sGeeftes voorwerkende invloeden op het hart, waar door Gods volk, by overredinge hunner afpadingen, tot waare droefheid en verootmoediging voor God er over bewerkt , en tot oeffening van het waare geloof op de eeuwige gerechtigheid van den gezegenden He.'land, den Heere hunne gerechtigheid, gebragt worden, 1208 Jofua wordt tegen Sathans gebragt, alwaar hem genade en eer voor tyd en eeuwigheid wordt belooft, zo is evenwel met onderfcheidte oordeelen over de betrekking, die de zelve heeft op de zonden van het voorgaand en vol-  befchuldigingen gerechtvaardigd. 205 den, en zo op de beflendige oeffeninge des geloofs , 's Geelles getuigenis ontfangt aangaande de vernieuwde blyken van genadige vergeving (ƒ>). net is uui jccci wei ie vernaaii, r.oe uit iwa van verzoening tot verdere rechtvaardigmaaking Van het God dienend en lievend Juda, op den verzoendag heeft kunnen voorvallen. En zoblykt hier uit teffens, hoe er voor het Godgezind volk zonden overblyven te belyden, voor God te betreuren , den Borg ter vergevinge aanteloopen, in geloove te omhelzen, en Hem niet los te laaten, voor dat zy van Hem gezegend worden. Langs dezen weg wordt God in zyne hoogheid en genoegzaamheid geëerbiedigd en gezocht, en de menfch in diepft afhangen van den Heere gefield. Langs dezen weg wordt alle zorgeloosheid in het zondigen beteugeld, en gemoeds bekommeringen 0Ver dezelve verwekt, met vrymoedige heenwending tot den God van menigvuldige vergeving en veel verlosfing. Op voorige bevinding vari Gods byfland, wekken de verlosflen des Heeren hun nedergeboogen hart op : Myn ziel, hoe treurt ge dus verflagen P Wat zyt g'onrustig in uw lot? BeCf) 1 Joh: 1: 9, Zie Wi Briket , Redefc Godiii Hoofdft: 24. Q HOOFDST. 3 vers 4. Uï.Verha»; deling.  HOOFDST.3 vers 4. IlI.Verb.au. deling. 210 Jo/ua wordt tegen Sathans befchuldiging. enz. Beruft in 's Heeren welbehagen: Hy doet zoel haafl uw heilzon daagen, Uw hoop herleev', naar zyn gebod: Myn redder is myn God. Pfalm 43: 5.  VIERDE VERHANDELING, JOSUA, BEKROOND MET DE HEERLYKE VRYHEID DER KINDEREN GODS. Vs. V. Dies zeg ik, laatze eenen reinen hoed op zyn hoofd zetten: En zy zetteden dien rei* nen hoed op zyn hoofd, en zy togen hem kleederen aan% en de Engel des Heeren fond daar by* JSj"iet flegts behoorde de opening der gevahge* nis, maar ook het uitroepen van vryheid, het troosten van Zions treurigen, het geven van cieraad voor afch, en vreugdeolie voor treurigheid, tot de wigtige eindens, waar toe 's Heeren Engel van den Heere, volgens het eeuwig ontwerp van verlosfing, gezalfd is, en ter beflelling van het heil des volks gezonden werdt. Deze gunliigs bedoeling van Gods eeuwige maatregelen, ontdekte zich klaar op Israels grooten verzoendag. De nooit fluimerende noch flapende Wachter van O a  TfnoTDST.3 wért 5IV. Verhandeling. boven hem zveg! hier mede ftond in een onaffcheidbaar verband het aandoen van wisfelkleederen > want Jofuaas ongerechtigheid kon niet van hem weggenomen worden , dan door het fchenken van 's Mesfias borggerechtighed. Daar nu niets God meer aanzet om zyn behoeftig volk weltedoen, dan de ontboezemde beloften van zyn onveranderlyk verbond , daar zyn liefdeoog nergens met meer verlustiging op ftaart, dan op het genadewerk zyner handen in zyn volk, om ze in de liergewaaden van het heiligdom uitgerufi te zien; zo kon het niet anders zyn, of de Engel moeft die wisfelkleederen nader byzonderen, ten teken, hoe Hy ze met zyne fchoonheid bekleed en met zyne heerlykheid omhangen had. Dit was Dies zeg ik, 212 Jofua, bekroond met de Juda gaf hier van een nader bewys in de daadelyke beftellinge van het geene Hy reeds naar het hart Zyner treurigen gefproken had; zyn bevel ivas reeds gehoord: Doet deze vuile kleederen van de reden van des Engels gunftig bevel: Laatze zenen reinen hoed op zyn hoofd zetten (a). De (a) Dat Hieronymus en uit hemde Vulgata in de derde perzoon leezen: Hy beeft gezegd, en insgelyks zo de Syriër en Piscator, dunkt my, is een al te zwak fteunzel voor uitleggeren om te ftellen, dat Hy,die hier fpreekt, Zacharia zoude zyn, volgens Kimchi en jarchi. Alsmede  Vt-j'heid der kinderen Gods. 113 De Engel beoogt hier zyne Dienaars, Jofuaas vrienden, die hem, als Hoogepriefter, op dezer zoendag, in zyn werk byftonden. Deze hebber wy reeds, zo in het lctterlyk als zinnebeeldig aanzien van dit hoogepriefterlyke tempelgezicht, aan¬ gemerkt te zyn aue zuiKe genaaernuioeien, die God van den hemel in zondaars behoudenisfe, door de. .verlosfinge, die in den Heere Mesfias is, gebruiken wil, en wel zulke middelen die voor des Engels aangezicht, dat is, in verband met de onwederftaanbaare werkinge des H. Geeftes ftaan. Anders toch misfen de beste middelen eene voorfpoedige uitwerking. Deze waakzaame tempelwachters waren het, die, op hoog bevel des Engels , Jofuaas vuile kleederen uitgetqogen hebbende , hem nu niet naakt konden laa* de Coccejus (ad h: h), 2011 de propheet zo gebieden ora 's volks hartstogten tot de herftelling van het aardspriederdom optewekken. Ik zepge bier frellig met Aben Ezra op: unprt jittiSa Kïö nS ntsi zo beeft by in de beilige taal riet gevonden. Men doet het veiligft zich te houden aan den zuiveren grondtext, waar mede overeenltemt de Chaldeeuw, Pagtrinns, Vatablus &c. De Griek Haat het woord zeggen over, en verbindt het vierde en vyfde vers op het nauwft aan elkander ten teken, hoe men te Alexandrien den fpreker in het vietde vers voor een en dezelfde hieldt met dien in het vyfde, waar ons ook het heele verband ea de natuur van zaaken heenen leidt. O 3 hoofdst. vers 5. IV. Verhandeling.Aan uien de Engel bevel geeft,  Jofua, bekroond met de HoOFDST. vers 5. lV.Verhan- deling. De Die? naars des Engels doen hier niets meer dan dat des Engels bevel in ?iph fluit, laaten ftaan, maar ter betooning van den ftaat zy» ner heuchelyke verwisfeling, met heerlyke klee» deren uitrusteden. Dezen waren hem ten teken Gemerkt, hier, onder eene verbloemde fpreekwyze, het voornaame dee] voor het geheel genomen wordt, en dus hier aan de geheele hoogepriefterlyke kleeduitrusting te denken is. Immers dit moet de bedoeling van het bevel des Engels in de hoed opzetting volftrekt geweeft zyn, vermits zyn Godlyk bevel hier diende ter daadlyke uitvoering van het geene Hy Jofua had toegezegd: Ziet Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, door u wisfelkleederen aantedoen. Daar nu zyn bevel was uitgegaan: Doet deze vuile kleederen van hem weg, zo moeft het beftel hier van aanftonds achtervolgd worden met het aandoen van reine kleederen. Naakt kon Jofua geen ogenblik blyven, wyl hier aan geenen middelftaaf te denken is, en geen ongerechtigheid van den zondaar kan wor, $en weggenomen dan door het fchenken van 's Mes* /an de groote voorrechten van genade en eere, hem zo ruim medegedeeld. Het verwekke by nie» mand eenige bedenking, als of deze tempeldienaars meer gedaan hadden, dan het bevel des Eniels in zich vervat, daar zy Jofua niet flegts den :einen hoed op het hoofd zetten , maar hem ook deederen aandoen, terwyl de Engel zyn bevel bhynt te bepaalen alleen tot de hoed opzetting.  Frybeid der kinderen Gods. 2i; Mesfias gerechtigheid, zo wordt het bevel: Doet deze vuile kleederen van boven bem weg, ten uitvoer gebrast, door het aandoen van wisfelkleede ren, derhalven doen de Tempel- Dienaarshier niets meer, dan het geene ter juifte uitvoering van des Engels bevel diende. Byzondert intusfehen hier de Engel zyn bevel omtrent den hoed, het is om aantetoonen, welk hier het hoofdgoed van genade, of het voornaame heil is, daar de Dienaars der genade mede te beginnen hadden, om erzondaaren het eerft mede te vereeren. Was Jofuaas rechtvaardigmaaking, door de richterlyke vryfpraak des Engels op zyn ftilzwygen, voorgefteld, zo fchynt het me toe, dat 'sHeeren Engel, eer Hy zyn volk in volle fiergewaaden der genade wil uitrusten , vooraf aan den Hoogenpriefter een richterlyk bewys wil geven, waar by hy ten vollen overtuigd wierd van zyne rechtvaardigmaaking by dien God, die den niet werkenden, maar in Hem geloovenden zondaar, zyn geloof rekent tot gerechtigheid. Wys is dan des Engels bevel, om Jofua het eerft den hoed op zyn hoofd te zetten , ten teken van zyn ontflag uit de boeiens zyner fchulden, en de blyde inleiding in de heerlyke vryheid der gerechtvaardigde kinderen Gods. De nadere opheldering hier van , zal ons des Engels beftel al meer doen billyken. Het lettcrlyk aanzien van dit ftuk doet ons den-De O 4 ken HoOFDST. 3 vers 5. IV. Verhandeling. ivisfel-  Hoofdst. ; vers <. IV.Verhandeling. fcleederen v/orden ge Vyzonderd. wierd uitgetogen, en verwisfeld met zulke kleederen , die de wet alleen voor dezen dag bepaald had; maar na het eindigen van dit voorbeeldig zoenwerk, ten teken van gevondene verzoening, wierd hem zyn vuil gewaad, waar in hy zyne en de zonden zyns volks, voor den Heere beleden had, wederom uitgetogen, en met het heerlyk hoogepriefterlyk gewaad verwislèld. Hierom gewaagt de Engel van wisfelkleederen. Dezen beftonden -— uit een fierlyk Hoofdgewaad. Hier toe behoorden ■— een hoed of muts «-— alsme-? de de gouden plaat, waar op te lezen was: De heiligheid des Heeren. Wat het iyfgewaad betreft , dit beftond — uit een linnen Onder?broek een fyne linnen Rok de geborduurde Gordel of Riem de hemelfch blau-, wen Mantel den Ephod of Lyfrok en $c Borftlap des gerichts (b). Daar nu de Hooge- prie» (t) Het getal dezer kleederen bepaalt de uitgedrukte, ^et op acht, by Exod. 28. De Ephod vs. 6 tot 15. De, tycritiap {«1-31. De mantel desEphods; vs. 31—36. De §eu« Jofua, bekroond met de ken aan het koftbaar en hoogftaatelyk prietfterge^ waad, het welk de Hoogepriefter op dezen dag van verzoening, by de aanvaarding van het zoenwerk, door Priefters van minderen rang, die hem in dit wigtig tempelwerk ten dienfte ftonden ,  Vryheid der kinderen Gods. 2.17 priefter in zyn vuil gewaad, de aangebooren en werkeJyke ongerechtigheid, neffens de befraetting en gouden plaat: vs. 36—39. De rok de hoed, en de gordel: vs. 39. Waar by met nadruk gevoegd wordt de linnen ondetbroek: vs. 42. Die fchoon zy onder de tempelkleederen van Aarons Zoonen, of de mindere Prielleren gebragt wordt, van Aarons opgenoemde kleederen geen? zins afgefcheiden wordt, volgens vs. 40 en 41. Tegen deze uitgedrukte wet, als mede niet flegts tegen het getuigenisfederMichnifcheLeeraars, Mifclma illujirante Seringhamio. Masfecbet Jorna. Cap. 7., maar zelfs tegen Jofephus Antiq. libro 3. Cap. 8., die er ooggetuigen van heeft kunnen zyn, en Hieronyraus in Episfoia ad Fabiolam; heeft II Grotius kunnen goedvinden zonder eenigeti grond van bewys, dit getal der kleederen op zeven te bepaalen in zyae aantekening op Exod. 28. Men zie hem bondig wedetlegd door J. Braunius de veftitu facerd Hebr. Lib. 1. C. 2. Maar zo min als men ze op zeven , zo min mag men ze tot een negental brengen, waar toe J. Braunius wel genegen fchynt te zyn uit aanmerkirge 1: c: 5 25. &c. van het aanmerkelyk onderfchaid zo by Exod. 28 als Lev. 16. tusfchen de nij/aio, of gemeenen priefterlyken hoed en de rtïJxo of hoogepriefterlyken hoed, everj eens als of dit een tweetal van hoeden voor den Hoogenpriefter ware. Doch dit zy verre, de bepaaling der Gods wet mag noch kan niet overtreden worden , fchoon zy wel onderfcheiden in hun foort zyn, zo zyn ze het geenzins in betrekkinge tot den Hoogenpriefler, wyl zy in dit opzicht eenen hoed uitmaakten, waar door by van de mindere priefierea onderfcheiden bleef. Dat zy voor den Hoc,- geu-. 05 HOOFDST. J vers 5. IV. Verhandeling.  *i8 J°fuai bekroond met de Hooptmt. 3 IV. Verhandeling;. genpfiefter maar eenen hoed uitmaakten, blykt, wyl de mifchnephet of hoogepriefterlyke boed, waardoor hy onderfcheiden wierd van de andere Priefteren, alleen beftond in eenen zwachtel van 16 ellen, daar het voormiddelhoofd des Hoogenpriefters mede omwonden was. Dat de Hoogepriefter met eene kaale kruin zich zoude vertoonen, was tegen de wet, dus had hy boven den zwachtel, om zyn hoofd te dekken, den migbagnoot of gemeenen priefterlyken hoed, die het bovenhoofd dekte, nodig, en zowaren zy een boed voor den Hoogenpriefler; hier van daan, dat zo, de Mifchnifche Leeraars in Torna C. 7. als Jofephus Antiq. Jud. Lib. 3. C. 8. ook Hieronymus en Maimonides Hilchot kele Hammikd: C. 8. in opzicht van den Hoo. genpriefter de woorden nnora en newa, waar door zo het boven als het beneden gedeelte van den Hoogenpriefterlyken hoed in de wet, wordt uitgedrukt, onder elkander verwisfelen, niet zo zeer gelyk Braunius deVeft.Sac.Hebr. Lib. 2. C. 4. wil, om dat de Muts der gemeene Priefteren zo wel uit eenen langen zwachtel van 16 ellen, als de byzondere zwachtel des Hoogenpriefters, beftond, maar, om dat zy van een gebeel fpieken, dat uit twee deelen beflaat, die in opzicht van het hoogepriefterlyk hoofdgewaad niet kunnen van elkander afgefcheiden worden. Hier tegen intebrengen, dat men dan de gouden plaat niet als een byzonder hoofdgewaad kan houden, is ontbloot van allen grond, wyl Mozes die als iets afgezonderds voordraagt, waar buiten zyn fchedel bedekt was, dus maakte de bo« venhoed met den zwachtel een geheel uit, om dat de eene hei t en aankleevende onreinheid in alles, vertoonde; zo moet hy dan, na het geestelyk aanzien van zaa-  prybeid der kinderen Gods. zaaken, volgens de gunftige vryfpraak des Engels ter ontkoming van Jofua uit Sathans befchuldigin' gen, in deze heerlyke wisfelkleederen, 'svolks ontllag uit de dienftbaarheid, en hunne uitrusting tot alle goed werk, vertoond hebben. Laat ons deze gewenfchte dingen wat nader in haare byzonderheden befchouwen, waar in Gods Engel ons voorgaat, en de Tempel - Dienaars, ter bereidvaardige uitvoering van zyn byzonder bevel omtrent s'Hoogenpriefters hoofd gewaad, in onderfcheiding van de Jyfkleederen , Hem volgen. Hy, die fpreekt en het is er, gebiedt en het ftaat er, had zyn bevel niet gegeven: Laat ze een reinen hoed op zyn hoofd zetten: of men ziet de Altaar-Dienaars, als bereidvaardige uitvoerers van het zelve,bezjg: Zy zetteden dien reinen hoed op zyn hoofd. HOOFDST. $ vers 5. lV.Verhan- deling. Men heeft hier te denken aan den hoogenpnefterlyken hoed, die kroonsgewyze t'zaamgeftelc was in onderfc^heidinge van dien der mindere Prie fteren, in dier voegen, dat, daar hy zyn hooft van boven bedekt had met den gewoonen prie fterlyken witten linnen hoed, zyn voorhoofd om won het boven hoofd, en de andere het beneden hoofd omring de, en zo het heele hoofd dekten. Men zie hier over H van de Wall Disf. de tiaris Sactrd. et fuinmi Pontlfich belt C. 5, dsforma fiï«B. Wat de hoogeptie* fterlyke .hoed zy. I  Hoofdst. 3 vers 5. IV, Verhandeling, (f) Ezech. 21: 23,26. volge het gebruik, dat de Godlyke fchrift van de hoeden maakt, ontmoet men hier eene uitmuntende tekening van ftaatsverheffinge in de hoed opzetting, waar mede Jofua hier vereerd wierd. Tot een ftaat van heerlykheid en fieraad wierd hy er door verheven. Dezelve was hem en zyn volk een teken, deels, van hunne herftelling in de gulden vryheid. Toen God in zyn ongenoegen koning Zedekia van den throon zyner vryheid afftiet en tot de knellende yzere boeiens der Chaldeeuwfthe flaverny verwees, gaf Hy dit zyn ryksbevel: En gy, O onheilig en godloos vorfi Israels ! Alzo zegt de Heere Heere: Doet dien hoed weg, en hef die kroone af..... Ik zal vernederen dien, die hoog is. (c). Deels van hunne heerfchende 0verwinning over allen vyandigen tegenltand, waar door zy zo verdrukt waren geworden.' Zo wierd de verheerlykte Kerk - Heer met veele koninglyke hoeden op zyn hoofd vereerd, die Hem zyne zegenpraalende heerfchappy over alle 's kerks vyanden tekenden, daar Hy den fepter van zyn heilgebied op alle waarelddeelen zoude laaten rus-* ten. £20 Jofua, bekroond met de wonden was met een reinen hemelfch blauwen zwachtel, festien ellen lang, waar aan, op zyn voorhoofd , de gouden plaat was vaftgehegt als eene kroon, die het beneden hoofd omringde. Inge-  Vryhtid der kinderen Gods. 221 ten (: iy. P lippen genade is uitgeftort, deze groote fchoonheid van Hem, die de fchoonfle der menfchen kinderen is, kan niet anders dan van zulk eenen invloed op liet gevoelig hart zyn, zo dat dit hoorn de jongelingen en deze mofl de jongvrouwen fpre~ kende maakt (f). — Doch, daar de God der blydfchap en menigvuldige verheuginge Jofua den hoed op het hoofd zet, zo had hy dezen zynen fieraad te vertoonen in een nedrig hart en ootmoedigen geeft, fchoon hy onder Gods verhoogende hand mogt woonen in de hoogte, zo dat de hoogte der fteenrotze hem een veilig vertrek was, alwaar zyn brcod gereed is en zyne wateren gewis zyn, zo had hy te weten en onder eerbiediging van Gods hoogheid te erkennen, dat zynen weg naar den hemel, door het laage en zombre myrthendal heenliep. Hy had zich dus, daar hy zyn hoofd met dezen hoed bedekt vondt, te herinneren, dat zyn God hem riep tot ootmoed en dienft vaardige onderwêrpinge aan Hem, om alle zyne hooge en vrymagtige befteliingen met een ftil hart te eerbiedigen. Verre zy dit nederig harts- Zacharia Hoofdst. 3 vers 5 IV. Verhandeling.  aa6 Jofua, bekroond met de Hoofdst 3. ven 5. IV. Verhan deling. in een juifte t'zaamenftemming met de vryheid van al Gods kinderen, terwyl deze vryheid geene losbandigheid is, maar eene hartelyke gekleefdheid, door de liefde beftuurd, aan God en zynen rykswil. Nergens toont zy meer haar gezag in, dan in haar volkomen vrytemaaken van al dat geene, dat tegen God en zyne heilige wet zich aankant. Niets betaamde de vrye Jofua meer, dan de hoogheid van dien God, die de eeuwigheid bewoont, wiens naam heilig is, gefield tegen zyne nietigheid met vreeze,diep ontzag,en beven aantezien. Zyn diep afhangen van den hoogen God, door wiens invloeden in zyn hart, hy alleen by zyne gulden vryheid kon bewaard blyven, zyne verkregene betrekking van verzoening tot, en vrede met zynen God, noopten en verpligten hem totgeduurige onderwerping en eene Zeraphynfche nederbuiginge voor den Hoogen en Verhevenen, die op den throon zit. Al wat God aan hem gedaan had drong hem, zich tot dezen Heere te voegen, om lem tot een knecht te zyn. Te meer daar de Heere aan de eerbiedige toenaderaars tot den zetel zynen hoogheid, om Hem te dienen, fteeds de vergunde vryheid wilvernieuwen, in ze te brengen hartsgeftel van eenige flaaffche dienftbaarheid. Deze vindt in het ryk der genade geen plaats. Jofuaas nederigheid voor God, zyne onderworpenheid aan den wil van het hooge Albeftel, ftaat  Vryheid der kinderen Gods au? gen op zynen heiligen berg, en ze by zyne altaaren te verheugen in zyn bedehuis* Aanmerkelyk is hier des Engels bepaaling en byzoudere omfchry ving van dezen hoed, het is Dien reinen hoed. —■ Des Engels byzondre keus viel, met uitfluiting van alle andere hoeden op Dien hoed, wyl hy een in zoort was, en alleen dienen kon om des Engels hoöge bedoeling, in hem op Jofuaas hoofd te zetten, te bereiken. Het is de dubbeld gezwachtelde hoogepriefterlyke hoed, waar door Jofuaas fchedel bedekt, en zyn voor en achterhoofd omwonden wierdt, in onderfcheidinge van den hoed der mindere Priefteren, die alleen het bovenhoofd geheel dekte. Deze werdt hier, met zo veel nadrukvolle bepaaling, afzonderlyk door den Engel bedoeld, om hem teffens van alle andere dingen tot hoofddekkinge aftefcheiden, naardien deze op hoog Gods bevel alleen verordend, en door zyne hooge wysheid goedgekeurd was. Hier by moet dan alles vallen, het geene de verdwaasde fterveling aanvat om zich in vryheid van fchuld en ftraf te ftellen. Is er by het bedorven fchepzel een veelerlei eigen lk; zyn er menigvuldige vonden in het tuighuis eener bedorven rede;gezocht, waaraan men zich vafthoudt, om van het bederf bevryd te worden; God zelve kent maar eene gerechtigheid , naamlyk die van den Heere Mesfias, wiens getuigenis luidt: P 2 Voor Hoofdst. 3 vers 5. IV. Verhandeling. Deezehoed is een ia zoort.  Hoofdst. ; vers 5. IV. Verhtn deling. Ook was deze hoed rein. 228 Jofua, bekroond met de \V00r my is er geen God geformeerd, en na wy zal er geen zyn: Ik, Ik ben de Heère, en daar is geen Heiland buiten my .... Immers er is geen ander rot f een, Ik ken er geenen (jY). Derhalven is kostelykite itor van oen noogepnelterlyken hoed (m). Wie moet dit fchoone hoofdgewaad , dat zo vreemd was van eenige befmetting , dat door de minfte byvoegzels onteerd werd , dus volmaakt in reinheid , dan niet bewonderen (*) Jefaia 43: 10, 11. en Hoofdft. 44: 8. (/; Pfalm 30: ia. 0») rftan Techelet in facris litte' ris vocatur color hyacinthinus. Hinc pileum facerdotalem, de quo hie agitur, esfe cteruleum et quidem fubnigricantem, faiis folide probavit Braunius de Veft: Sac: Hebr- Lib. I. C. 13. er maar eene gerecntigneid, zo dat uod er geen ander kent, en deze geefc alleen vryheid om uit het gevangenhuis der zonden te gaan, en zich in overvloeiende ververfchingen te verlustigen. Wel dat dan Jofua, dat al 'sHeeren volk den Heere eere toebrengen: Gy hebt myn hoofd bedekt Gy hebt myne weeklaage veranderd in eene reye: Gy hebt mynen zak ontbonden, en my met blydfchap omgord (f). Zo byzonder dezen hoed, als een was te houden, zo rein was hy ook aantemerken. Eene reinheid, die zich hier ontdekt in het zuivere hemelsblauwe aanzien,en de aller-  Vryheid der kinderen Gods. 229 ren («)! Wen men het met een geestelyk oog' befchouwd, hier ontdekt zich een ooripronglyk' fchoon, eene natuurlyke zuiverheid, voor eenige1 de mmite belmetting nimmer vatbaar, Hier is ' eene treffende tekening van de verhevene hoedanigheden van 'sMesfias gerechtigheid, waardoor Hy tot fieraad en tot heerlykheid, tot voortreffelykheid en tot verfieringe is, den geenen die het ontkomen zullen in Israël (0). Eene gerechtigheid, die uit en op zich zelve allerzuiverfi is, zo dat er niets van fchepzels doen behoeft, noch zonder ontheiligd te worden, mag by komen. Immers ,ze heeft geen werk, door den zondaar te verrichten , om Gods gunft tot zich te tronen en uit de banden des doods in vryheid te geraken, overgelaaten. Ze is hem, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die den godloozen rechtvaardigt, genoeg («) ""ï'na (a ina referv: in , ex origine , nulde fplendere, nitere: hinc purum, mundum esfe materlaliter et moraliter) notat mundum natnraü mundicie, qua hoe illudve ullo labe , defeftu et omni aüeno additamento carer. Sic de nitida coeli claritate Job 37: II. De mundo mundicie morali, quando cordi per gratiam et feriara poenitentiam a peccatorum fordibus purgato, tribuiturj Pf. 51. is. Et de putisfimo et fancT:o aromatum fufïïmento, expresfa lege divina ab omni alieno et quodam additamento longe remoto , quod prseparabatur ahari Thyrnia'matum, Exod. 37: 29. occurrit. P 3 lOOFDST. 3 rers 5. V. Verhaa- leling.  Hoofdst. 3 vers 5, IV .Verhandeling. fj>) Ezech. 37: 11. heid de verlooren vryheid en het recht tot het zalig leven te bejagen. Het is eene gerechtigheid, die eenen volmaakten glans van heiligheid verfpreidt. Zt is te zuiver, dan dat ze niet alle uitwendig verbond van zelfheiliging, om zich onberispelyk voor Gods throon, volmaakt in fchoonheid, te ftellen, zou veroordeelen. Zo dit werk voor het fchepzel ware overgeiaaten; dan zegt Israël, te recht: Onze beenderen zyn verdord' en onze verwachting is verhoren, wy zyn afgefneden (p). Neen! het altaar offer en het lieflykrein reukwerk van 'sMesfias beide gehoorzaamheid, waar in God op de reinfte en volmaaktfte wyze ter verzoeninge met zqndaaren beruft, is hier van geheel vreemd, wyl dit fchuldoffer eene volmaakfte gerechtigheid, reinfte heiligheid, en volkomen^ verlosfinge daarftelt, zo dat er Gods rein en heilig oog zich geduurig in verlustigt. De volkomenheid dezer fchoonheid wordt nog nader ten toon gefpreidt, wen wy opmerken, dat deze hoogepriefterlyke hoed juift op Jofuaas hoofd paste', zo dat hy niet te klein of te groot was. De 230 J°fuai bekroond met de ioeg ter öntkominge uit de poorten des doods. Te vergeefs is dan al het angftvallig woelen, om door eigen boetwerk de beledigde Godheid met zich te verzoenen, en door wettilche gehoorzaam-  Vryheid'der kinderen Gods. 231 De vryheid, waar in het gerechtvaardigd volk met zo veel verlustiging wandelt, is dus volko men; gelyk er niets behoeft bytekomen tot meerdere uitbreikinge van haare heerlykheid; zo ma£ noen Kan er ook niets van atwyken. ueen vyand, hoe zeer hy ook deze vryheid gram is, en de knellende boeiens eener zondige flaverny boven haar verheft, zal ze ooit kunnen bezwaaren. Al het gewoel van de magt der duifternisfe en van de poorten der helle, zal nimmer iets op haar vermogen , wyl ze in de bloedplasfen van den Godlyken Borg haare grondveft vindt. Ditwigtig fteunze], waar op deze vyheid van het God gezind volk genoten wordt, wankelt nooit, maar blyft in eeuwigheid, en laat den weg van vrymoedige toenadering tot God Vader in den Hemel voor hun fteeds openblyven. Het is dan ongeloof, wanneer het volk uit aanmerkinge van hunne ftruikelingen en veelerlei afpadingen van dezen vryen weg, aarzelen, om in een zedig en gelcovig gebruik van deze vryheid tot God te naderen, even eens als of deze vryheid door het kwaad dat hen nog bylegd, eenige inbreuk iyden kon, het is immers eene onveranderlyke waarheid, wier grond van zekerheid al in de eeuwigheid gelegd is, dat fchoon zy deze vryheid al eens ontrouw mogen worden, God hun in dezelve getrouw zal blyven. Hier by kunnen zy ftaat P 4 maa- HOOFDST. 3 vers 5. IV.Verhaa- üeling.  Hoofdst. ; vers 5. IV.Verhan deling. (?) Zach. 9: c*. ruste piaatzen der vryheid, als het verfhnden van derzelver inwooners, is hun voor tyd en eeuwigheid belet. Deze vorflelyke reine hoed , waar mede God hunnen fchedel bekroond heeft, is hun ten getuige, dat de gerechtigheid van den Heer Mesfias ze allen geboeid heeft met ketenen der duifternisle tot het oordeel des grooten dags. Zy mogen ze dus veilig aanmerken, als gcflingerde Philiftynen, wier hoogmoed, om Juda re verderven, is uitgeroeid, (q). • ls ergens eene zuivere en reine blydfchap welgeplaatfl; het is hier in deze welverzekerde wooninge van kostelyke vryheid; immers in den Heere, 'svolks gerechtigheid, is geene ftoffe van eenige droefheid, maar al wat het hart een zuiver gevoel van reine blydfchap kan byzetten, is hier te bewonderen. Hier is eene volle en duurende genoegzaamheid, waar by zy het blymoedig leven voor de eeuwigheid genieten. Hier over juicht het vrolyk hart: De Heere is myn Herder, my zal niets ontbreken. Hy doedt my nederliggen in grazige weiden, Hy voert me zacht aan zeer flille wateren. Hy verkwikt 232 jf°fUlSi bekroond met ds imaaken op eene volkomene overwinning over al de vyanden van het zoenwerk, laaten zy de tente der rechtvaardigen , als briefchende leeuwen omgaan, zo het ontrusten van deze flille en ge-  Vryheid der kinderen Gods. *S3 knikt myne ziele, Hy leidt my in het ff oor der ge-1 rechtigheid Gy maakt myn hoofd vet met olie, myn beker is overvloeiend. Immers zullen my* het goede en de zveldaadtgüeid volgen alle de dagen myns levens; en ik zal in het huis de Heeren bly- ven in lengte van dagen (/). ■ En daar zy, die in de pJaatze van Gods heiligheid ftaan, om den zegen van den Heere te ontfangen, en de gerechtigheid van den God des heils; reine handen en zuivere harten vertoonen; zo zoekt het vry volk des Heeren in alle hunne gedraagingen omtrent God, aan de reinheid van dien hoed, te beandwoorden. Deze verpligt hen tot een rein ontzag voor het hooge Opperwezen, tot eene reine onderwerping aan allen deszelfs hertellingen over hen, en tot eene reine gehoorzaamheid aan Gods hooge bevelen. Hem, op den wenk van zynen wil, te dienen, is de zuivere keus van hun hart. Dit zeggen zy niet flegts, maar bevestigen het met hunne handtekening: IVy zyn des 'Heeren. Hield nu dit bevel des Engels om dien en geenen anderen hoed op 's Hoogenprierters hoofd te zetten, aan de Tempeldienaars ? hier is een treffend onderwys aan de Uitdeelers der genade, die God als middelen ter toepasfinge van het genadewerk (r) Pfalm 13. P5 loOFDST. % rers 5. V. Verhanleling,  234 Jofua, bekroond met de Hoofdst. 3 vers 5. IV. Verhaiv deling. Waar mede des hooge priefters hoed verheerlykewas werk wil gebruiken, hoe voorzichtig zy in 'sHeeren werk hebben toetezien, om allen hoed van 's menfchen maakzel, als onrein, te myden, dit is vreemd vuur, en verontreinigd brood, daar 's Ie andere noogepneiteriyKe Kteeaeren, aocn met zonder betrekking tot elk van dien in het byzonder , verheven was. Het was gelegen in eene gouden dunne plaat,ruim drie vingeren breed,en zo lang,dat zy van het eene oor des Hoogenpriefters tot het andere reikte, uitmaakehde het voorfte gedeelte van de hoogepriefterlyke kroon, waar op, Heeren altaar vreemd van is, en daar God zich afkeerig van toont, maar het volmaakt en alleen reine priefterwerk van den Heer Meslias , beide tot rechtvaardig en heiligmaakinge, den zondaar met een onderfcheiden inzicht in de evangelifche waarheid, en het waare wezen der genade, aantepryzen, en ze onder hartelyke afkeuringe van alle eigen onvolmaakte en onreine werken, te verblyden met de heerlyke, reine, en volkomene vryheid, die alleen uit 's Borgs fchuldbetaalende gerechtigheid gebooren word, en door het heilig geloof verkrygbaar is. Voortreffelyke hoed! zo rein in Gods oogen, en zo reinigend voor het onreine fchepzel! Hy is wel waardig, dat wy hem noch wat nader bezien, byzonder in dat geene, waar door hy boven al-  Vryheid der kinderen Gods. 23 $ op, als op het voorhoofd des Hoogeprieflers, te lezen ftond de Heiligheid des Heeren (s). Deze vertoonde — Deels Gods vlekkelooze heiligheid. Zicntbaar in het werk van zondaars rechtvaardiginaakinge in Gods vierfchaar, en deszelfs verzoeninge met flem; vermits Gods heilig recht nimmer kon toelaaten, zondaars in genade aantenemen , ten zy zyn naam door een tusfchenkomend zoenoffer geheiligd wierde , waar toe Gods liefde en vvysheid zynen eengebooren Zoon tot een fchuldoffer gefteld had ter verhooginge van Hem door het recht, waar van het offer van dezen verzoendag tot eene voorvertooninge aan Israël verftrekte. ■— Deels, vertoonde deze hoofdkroon des Hoogenpriefters, waar toe zy, die in deze gerechtigheid deelden, verpligt wierden,om , . in hun vernieuwd wisfelgewaad eene heiligheid voor den Heere te wezen, niet flegts in opzicht van het hoofd, maar ook van het lyfgewaad, terwyl deze Godgewyde Tempelvoogd door de vertooning van 's Heeren Heiligheid aan zyn voorhoofd , zyn geheel geheiligd beftaau voor God," ver- (i) Nergens vind ik deze hoogepriefterlyke kroon fchriftmaatiger afgetekend dan by II. van de Wall in DiiT. de lamina five corona fumrni Pontificis, aurea pag. 69 in onderfcheiding va* het denkbeeld, dat er zich.Braunius, Jofephus en Villalpand van gemaakt hebben, zie letter D. E. f. ti. Hoofdst. J ven 5. IV. Verhang deling.  Hoofdst. j vers 5. IV. Verhandeling. (?) Hoogl. 4: 16. Heere, een heiligheid moeft van zich laaten ftraalen. Nader zal ons dit blyken, dan, wen wy den Hoogenpriefter neffens den hoed, zyne lyfkleederen zien aantrekken, ten teken dat Gods Engel, die zyn volk geworden is tot rechtvaardigmaakinge, hun ook zo geworden zytot heiligmaakinge. Immers 's volks hoofdwerk moet het zyn, om, daar zy door de flrengfte vertoogen van Gods heiligheid in gerichte verloft waren, in dit.wisfelgewaad, voor den Heere in waarheid, gerechtigheid en heiligheid den tyd hunner inwooning op dit beneden rond, te wandelen; en daar zy de zalige vruchten van het zoenwerk genieten mogen, welk een vruchtbaareu hof moet dan niet hun hart wezen, om er den Godlyken Bruidegom in te nodigen? O dat myn Lieffie tot zynen hof kwam en ate zyne edele vrachten ! (ODit ftuk van zo veele verpligtinge, heeft zynebe- £36" Jofua, bekroondmet de vertoonde, hoe dat hy in het genot van zyne verkregene vryheid, en overwinninge over dood en helle, in de oeffeninge van zyne blydfchap hier Dver en ootmoedigen wandel met ,en voor den In opzicht van den hoed. trekking, zo tot het hoord ais jyrgewaau. Praalde Judaasgewyd Priefterhoofd, en in hem al zyn volk, met eenen reinen hoed op het hoofd, waar op 's Heeren heiligheid vertoond werd ? hier door  Vryheid der kinderen Gods. 1 237 door wierd hun fteeds hunnen dieren pligt herin nerd, om deverkregene vryheid tot eere van hunnen Verlosfer te gebruiken en niet te misbruiken: Alle verbintemsle met eenig uit of inlandfch God in de kracht der zelfs en fchepzels verlocheninge, op het heiJigft te myden, en zich al meer en meer, onder den band des verbonds , aan den Heere en zynen liefden dienft te verbinden. Hunne verkregene overwinning over het helfch beneden rot, hadden zy den Heere te heiligen door zich fteeds in de wapenrustinge Gods uitterusten, en als helden Davids, die in het flyk der ftraaten treden , tegen de magt der duifternisfe te ftryden , om al meer en meer over hun zeiven, ter uitroejinge van het ontrustend gewoel.der verdorvenheid van hun hart, te heerfchen, en over al de vyanden van Gods ryk en van hun eeuwig belang te zegenpraalen. -— In deze vreugdenryken ftaat - van vrede gefield, hadden zy de blydfchap des Heeren tot hunne ferkte te feilen, alle hunne vreugde bedryven over hunnen heilftaat, tot eer en heerlykheid van God te heiligen, om zich hier met de blydfchap der reine hemelbewooners in zaamenftemming te vereenigen. — Daar en boven wierden zy hier genoopt, alle hunne gevoelens van ootmoed, ontzag en diepe afhangelykheid aan den Heere toe te heiligen, waar toe zy zo ernftig van den Heere verpligt worden: Den Hoofdst. 3 vers 5. IV. Verhandeling.  HoOFDST.3 vers 5. IV. Verhandeling. O) Jef:C. 8: 13, 14. Jofua ontüng ook lyfkleederen. 233 Jofua, békroond met de Den Heere der Heirfchaaren zult gylieden heiligen , en Hy zy uwe vreeze, en Hy uwe verfchrikkin ge. Dan zal Hy ulieden tot een Heiligdom wierdt de volma.^.ili^J van sMeslias gerechtigheid, zo tot verzoening van alle zyne ongerechtigheden, bedefckinge zyner naaktheid, vervullinge van alle zyne gebreken, als tot allerlei geestelyke en hemeliche weldaaden, waa» mede hy zich gedekt, verwarmd, verheugd en verfierd, vondt. , Men ziet hier den Hoogenprieiter, neffens al het Godsvolk, als een gezegende vrucht van het volbragt offerwerk van verzoeninge, op deszelfs ootmoedig geloofs" beftaan, van onderen op met een zyn, (u). — van ait taatite wieraen zy op uc ueifendflewyze overtuigd door het opfchrift van'sHee* ren Heiligheid op dezen Hoogenpriefterlyken hoed. Alle angftvallige zorg , hoe zy deze ontfangene weldaaden van genade, tot eene heiligheid 'zouden kunnen hefteden, verviel hier, wyl hier door God zelve hen toeriep: lk ben de Heere, uw Heiügmaaketi Zo voortreffelyk Jofua met koninglyke en priefterlyke waardigheid gekroond was, zo wierdt hy teffciis in een hecrlyk lyfgewaad uitgeruft, dat uit verfchciden deelen bcflondt, waar by hem verzegeld  Vryheid der kinderen Gods. 239 een witte linnen broek van fyn getweernd linnen uir fes draaden geweeven, tot de dyen, bekleed (y) dit was hem ten teken, hoe 's Mesfias gerech¬ tigheid en heiligheid tot dekkinge der fchaamachtige naaktheid verftrekte, hier mede bevond hy zyne overtredingen des vleefches bedekt, en het zelve verzorgd tegen de vleefchlyke begeerlykheden; dit verpligte hem tot de heilige uitoeffening van alle eerbaarheid en tedere kuisheid, om met verzaakinge van waereldfche godloosheid»en vleefchlyke begeerlykheid , maatig en Godzalig naar den eifch der aan hem verfcheenen zaligmaakende genade Gods, voor den hemel televen. —■ Ontfing Jofua hier op een fyn wit linnen kleed, (w) overal ge flooten en met mouwen , geheel van geweeven werk en wel uit fes draaden, het heele lighaam van den hals tot aan de enkels, bedekkende ? Zo was zyns Heilands gerechtigheid hem tot fieraaden voortreflykheid, en vooral ter verzegeling van zyne behaalde overwinning over dood en hel, waar voor hy nimmermeer te vreezen had, O) Exod. 39: 28. irma tw, fchafch mofchzdr, wordt in den grondfext gelezen, en betekent, ml fyn linnenuit 6 draaden geweeven, zie R. Braunius de fe/i. Sac. Hebr. Lib. 1. C. 7. Abarbanel over Gen. 25. zegt, dat febefeb gevoegd by mofebzar altoos betekent linnen, dat uit fes draaden tot een draad getweerend is. (w~) Esod. 39/. 27. [Ioofdst. 3 vers 5. lV.Verhandeling.  Hoofdst. j vers 5. IV. Verhan deling. O) Openb. 7: 9- (?) Exod' 39= =9- den toorn des Almagtigen te zullen beichaadigd worden, in luiftervollen zegenpraal voor den troon Gods en des Lams, vertoond, bekleed met lange witte kleederen O). By deze weldaad van verzegeling wierdt de Hoogepriefter verpligt, zich in dezen gewenfchten ftaat, als eene heiligheid des Heeren, te gedraagen, dus dit witte kleed voor alle befmettinge der zonden zorgvuldig te bewaaren, Hem, die op den troon zit en den Lamme alleen de eere der behaalde overwinning te geven, en in zyne verzegelende genade dqor het geloof te ftaan en te roemen in de hoope eener aanftaande heerlykheid. — Deze linnen rok wierdt omgord met eenen kostelyken gordel van fyn linnen, hemelfchblauw, purper,en fcharlaakenvan geborduurd werk GO. Zo was des Engels gerechtigheid Jofua tot fterkte en moogendheid om hem zelfs in de zwaarfte aanvegting van den boozen te doen ftaan, en ftaande te doen bly ven in het geloof tot de zaligheid. Jofua en al het omgord Godsvolk werdt er door opgewekt om den Heere eene heiligheid tp zyn door hunne lendenen te omgorden , de kaars 24® Jofua, bekroond met de had. In dit heerlyk aanzien, wordt ons de Euangeliekerk, uit alle geflachten, taaien, volkenen natiën t'zaam gebragt, het gevaar ontkomen, ter vertooninge van haare verzegeling, om niet door  Vryheid der kinderen Gods. 241 kaars brandende te houden, nugteren te zyn, te waaken en te wachten op Hem, die zeker komen zal om zyn omgord volk eenen ruimen ingang in zyn hemellch koningryk te geven. Zy hadden zich dus als omgorde vreemdelingen hier op aarde te gedraagen, die hier niet t' huis hoorden, maar reisvaardig waren om op 'sHeeren aankondiging: Ziet ik kome haastelyk, in geloofsbereidvaardig- heid Hem toejuichen : kom Heere. Zou Jofua verders, in het heiligdom voor het aangezichte des Heeren in en uitgaan, zo moefl: hy omhangen zyn met den ronden hemelsblauwen mantel, wiens zoomen verfierd moeiten zyn met granaatappelen van hemelsblauw en purper en fcharlaaken , waar tusfchen gouden fchellekens hingen, die hetluidbaare teken zyner tegenwoordigheid by den Heere te kennen gaven (z). Deze vorltenmantel was hem een bewys, dat hy in het genaderyk den troon der eere beklommen had, als een gevolg van zyne overwinning over den vyand zyner bevredU ging met, en vryheid by God. Een koninglyk priefterdom heeft de gerechtigheid van den Heer Mesfias zyne verlosten befchooren. Hier is keur van fpys en drank tot het leven van geloof, hoop en liefde* Dit aanzienlyk troongewaad, den Heere heilig, gerechtigt hen in 's Heeren nabyheid als hbo* («) Exod. 28: 31-36. en hoofdft. 39: 22-27. Hoofdst. 3 vers 5. IV. Verban, deling.  242 Jofua, bekroond met de Hoofdst. 2 vers 5. IV. Verhandeling. te eeten in het koningryke Gods, verheerlyken zy Hem, die op den throon zit: Ik ben zeervro- lyk in den Heere zvant Hy beeft my den mantel der gerechtigheid om gedaan (a). —Verder, praalde het eerwaardig Tempelhoofd met den Ephod of lyfrok van goud, hemelsblauw en purper, fcharlaaken en fyn getweernd linnen,van het allerkonftelykfte we*k (£), dit heerlyke fchouderkleed, beftaande uit den Ephod zeiven, de twee fchouderllukken en den gordel des Ephods (c) deedt Jofua zien, hoe hem de gerechtigheid van zynen Borg was tot een fteunzel van geruste verlaating op Hem. Op 's Mesfias fchouderen wierdt hy in liefde, en veelvuldige verfchooning,door alle de oneffenheden van deze waereld - wollyne, gedragen (d). In dit voortreffelyk gewaad had hy zich den Heere te heiligen, zo in zich van den Heere gewillig te laaten draagen door alle ongebaande wegen, als in het bereidvaardig bukken zy- («) Jef. 61: 10. (£) Exod. 28: 7—14. CO Zie Bierman: Mofes & Chriftus r. boek 5. Hoofdft. («0 Zo droeg de Heere (tot een voorbeeld hier van) Jacob in de woeftyne Deut, 32. hoogen der heilige plaatfen te wandelen, op de vruchten van hun Godgewyd hart God van den Hemel ten Avondmaal te noodigen, en daar zy met Hem mogen fmaaken, hoe zalig het is brood  Vryheid der kinderen Gods. 243 zyner fchouderen onder des Engels zacht jok en Jigten lalt. Hier ziet men zyne verlosten iLm dienen met eenen eenpaarigen fchouder. Op het kostelykft zag men hem eindelyk verfierd mei (/) Exod. 28: 15-31. Q a aen rjonuap aes gerichts (e) verheeriykt met vier rygen vervullende iteenen, in alles twaalf, naar de naamen der Hammen israels, hunne geboorten en ouderdom, met de onderwyzinge Gods, den Urim en Thummim,in deszelfs midden. Eene gerechtigheid had Jofua, als hy zyn geloofsoog op dit kostelyk gewaad vestigde, hier te bewonderen , waar door hy met zyn volk, een naam en plaats op, en in, het liefdehart van den Engel had, zich dus op het naauwft met Hem vereenigd zag, en zich in Hem vondt onder het bezit van al zyne Borggerechrigheid. Hier is Hy hem tot licht en levenskracht, de volkomenheid van alle fchoonheid: waaromtrent 's Heeren verlosten hunne gedragingen zo hebben interichten, dat zy den Htere eene heiligheid zyn, door des Engels liefde , met tedere wederliefde te beandwoorden, fteeds tragtende in Hem gevonden te worden, om by zyn licht de duiflernisfe, in Gods Ipooren , te doorwandelen, zynen raad ten richtliioer van handel en wandei te Hellen, in en door Hem tot de volmaaktheid te komen. Schoon EIOOFDST. 3 /ers 5. IV. Verhandeling.  Hoofdst. j vers 5. IV. Verhandeling. Welke de grond van dit heilig beftaan zy. (ƒ) Eph. 6: 10. deugd en heiligheid, om zich zeiven deze zaligheid uittewerken. Gekomen tot deze gerechtigheid , en hen omgordende tot de werkelyke beoeffening van hunnen pligt in de betooninge van de waare heiligheid;van het hart, wordt het hun ras kennelyk, welk een arm en ellendig volk zy, in hun zeiven, zyn, naardien het vleefch hier begeert tegen den geelt. Zullen zy in dezen ftryd, om niet door het aanrandend gewoel hunner byleggende verdorvenheid van den Heere te worden weggevoerd, voorfpoedig zyn, niets kennen ze hier toe noodiger, dan, krachtig te moeten worden in den Heere, en in de fterkte zyner magt(f). Hier van overtuigde God zelve zyn volk door het opfchrift, aan het hoogepriesterlyke voorhoofd te lezen: De Heiligheid des Heeren, daar God zelve in zyn volk de Bewerker van was. Hy is de ontfermende Beginner, de trouwe Voortzetter, en de heerlyke Voleinder van deugd en heiligmaaking. Als Hy hen toeroept en verpligt: Werkt uws zelfs za- £44 Jofua, bekroond met de Schoon nu Jofua met al zyn volk zulk een heerIyk tempelgewaad was aangetoogeh, fchoon het hun gegeven ware, des Engels gerechtigheid en fterkte aantegrypen; het zy evenwel verre, dat hier door het voik een hebbelyk vermogen verkreeg, tot de betaamlyke uitoeffening van waare  Vryheid der kinderen Gods. 245 zaligheid uit met vreezen en beeven , zo fterkt Hy ze tefferis met de invloeden van zynen Heiligen Geefl: Ik ben het, die in u werke, beide het zv.il ten en iverken naar myn voelbchaagen (g). in dit opfchrift lag onderivys, deels, dat al'svolks heiligheid van den Heere tot hen kwam, deels dat de Heere zelve zyn volk wilde heiligen tot allen goed werk. Dus wierd hier. Jofua in dien weg geleid, die de natuur niet kent, alwaar hy de heiligheid van hand en hart, om geloof en deugd t'zaam te voegen, had te zoeken, waar in hy niet ledig moeft zyn ; al wat God aan hem gedaan had, drong hem hier toe, — genade was het, die de ongerechtigheid inJacob,en de overtreedinge in Israël niet aanfchouwd had. Hier toe was hy den Heere nergens mede voorgekomen , want het geene hem geleerd was voor den Heere te brengen , was een laft van zonden, en eene zwaarte van ongerechtigheid; hy beriep zich op geene deugd of eenig werk. Het diep gevoel van dood en vlockfchuld deedt hem zwygen , daar hy intusfchen de dierbaarheid van Gods goedertierenheid over hem roemde, dat het hem gegeven ware onder de fchaduwe zyner vleugelen te vluchten,en daar ruft en vreede te genieten. — Overwoog hy hier, hoe min in ftaat hy was zyne zonden Cf) Phil. 2: 11, ia. Q3 Hoofdst. 3 vers 5. I'V.Verharfdeling.  2t\.6 Jofua, bekroond met de Hoofdst. 2 vers 5. IV.Verhan deling. in de waare toepasfinge der verbondsgoedcren, de ziel by den Heere bevonden wordt, als een gefpeend kind by zyne moeder. Mogt hy dus bevinden, dat God hem gekleed had, zonder daar in iets te hebben toegebragt, dit moeft nederigheid in hem verwekken, hoe meer hy dit liefde wonder in zag, hoe kleiner hy moeft worden , maar hoe hooger de God zyner verlosfing in zyn hart moell ryzen, die zyn licht en levenskracht was,om Hem in de diepfte afhangelykheid niet flegts als den Heere zyne gerechtigheid te eerbiedigen , maar hem ook als den Heere zynen Heiligmaaker geduurig te zoeken; die hem hier toeriep : Uwe fchoonheid is uit My. den afteleggen, even zo min bekwaam vondt hy zich, des Engels gerechtigheid zich toetepasfen; Al wierdt hy er op het dierft toe verpligt, hy zag her verre buiten den krinf van zvn hereik. wvl Welk hier het werk der Dienaars zy. Ter bereikinge van zulke zalige eindens, wil 's Heeren Engel, tot dit heerlyk werk, den dienft der menfchen gebruiken, als middelen in zyne hand, waar door Hy den zondaar zyn woord laat prediken, zyne zonden en daar uit ontftaanefchulden tot den dood voor oogen ftelt, hem teffens zyne onmagt, die hem tot eene doemfchuld geworden is, laat voorhouden, en daar by den genoegzaamen Borg, tot eene verzoeninge door het geloof in zynen bloede aangekondigd, tot een vertoog  Vryheid der kinderen Gods. 247 toog van Gods rechtvaardigheid in het ftraften der zonden, hem aanraad, hem opwekt, en op het dierft verpligt, de gerechtigheid des Engels als eene fterkte, om voor God ftaande te blyven. aantegrypen , onder de uitoeffemng van waare deugd en godzaligheid. Deze menfchendienft, op zich zeiven geheel ydel ter bereikinge van de bedoelde eindens, ftaat hier in verband met het Godlyke alvermogen van Hem, die in gerechtigheid fpreekt, en alleen magtig is te verlosfen. Werken zyne Dienaars op en onder het magtbevel van zyn onweêrftaanbaar genade gebied, dan doen zy krachtige daaden, en rechtvaardigen er veelen, vermits het gcflooten hart des zondaars, door de fterkte van Gods magt, voor hun geopend , het bewindzei des aangezichts opgeheven, en het dekzel weggenomen wordt, om doodsgevaar intezien, en tot,den voorgeftelden en gekenden naam des Heeren, die een fterke tooreu is, den toevlucht te nemen , en daar in een hoog vertrek van ruft en veiligheid gefteld te worden. Ontzwagtelen de Dienaars der genade aan den ganfeh ontblooten zondaar de volle heerlykheid van het Evangelie, Hy die den Urim en Tummim voor zyn volk op zyn hart draagd, doed ze by zyn licht de volmaaktheid van den zoenweg voor zich inzien, en bewerkt ze om op dit alles een geloovig en blymoedig Ja te zeggen, om zich Q 4 dllS Hoofdst. 3 vers 5. IV.Verhandeling.  248 Jofua, bekroond met de Hoofdst. 1 vers 5. IV. Verban deling. De Engel des Heeren itondc er by. fiaande in. De genadige toepasfing van het verrigte zoenvverk, in al deszelfs gezegende heilvruchten aan de uitverkoorenen, was een zekerft bewys , zo van de gevondene verzoeninge, als Van eene roemrugrige overwinning, die Gods Engel over Duivel, dood en helle, behaald had* dus heeft men Hem te eerbiedigen, als die fiaande — was gebleven in den ftryd, daar de Sathan met al zyn doodlyk gevolg gevallen waren, waar van het gewenfcht gevolg 'voor Jofua en de zynen heerlyk was, wyl zy in den Engel ftaan als overwinnaars , wier zaak tegen al het vyandig hellenrot voor de eeuwigheid beflilt is, daar de vyanden van hun eeuwig belang tot onder hunnen voetzool vernederd, en zy, die de befpottinge Zións met een: heach! uitgilden, ter helle verlaagd zyn. Zy zullen in eeuwigheid niet meer van de Heiligen der hooge plaatfen gezien worden. —• Niet minder is het aanmerkenswaardig, dat hier Gods Zoon by de toepasling van het genadewerk^ ftaan- dus te zegenen in den God van Amen. Ten einde dit nu alles naar 's Heeren bevel toeging, onder de afkeuring van eenen vreemden hoed of eenig kleed, zo ftondt 's Heeren Engel er by. De Wachter Israels, die nooit flaapt offluimert over zyn volk, komt hier by dit werk zyner zegevieringe over den geestelyken vyand, als eert vrucht van zynen verlosfings arbeid, te recht —  Vryheid der kinderen Gods. 249 ftaande inkomt. Hy toondt er mede, welk eenei wakende zorg Hy op zyn hart droeg, om het weibehaagen van zynen Godlyken Vader, door zyne hand gelukkig te doen voortgaan. Zyn de bepaalde voorwerpen der genade den Predikers van Gods heil onbekend , deze Engel kent de geenen, die de zynen zyn, en onder dealgemeene verkondiging aan allen vleefch, dat pods Zoon ten Zaligmaaker in de waereld gebooren zy, beflilï Hy het fluk: Die en die is in Zion gebooren, de Allerhoogfte zal ze bevestigen, waar in Hy 0penbaart, dat het rieken van de vreeze des Heeren alleen by Hem is. Men ziet Hem ftaande. Om de Dienaars der genade te beltieren in de toedieninge van het heil zyner overwinninge over den dood, aan zondaaren, en ze door invloeden zyns Geelles te heiligen tot het werk der bedieninge , op dat ze geen vreemd vuur op 's Heeren altaar zouden brengen; Hy leidt ze in de rechte kennisfe van de kleederen des heils, op dat ze geen vreemd kleed den zondaar zouden aandoen, of door verkeerde leere en heidenfeh zedenbeftier de zielen misleiden. Hoe beveiligd is dan niet het Godsheir onder de banier van dezen ftaanden Engel tegen alle listige verleidingen ? hier woonen zy zeker, enniemant zal ze ontrusten, noch uit zyne hand rukken. — Noch eens, ftaande was de Engel, zo om de gelaatenheid Q 5 zyns I00FDST.3 rers 5. LV.Verhan- leling.  Hoofdst. 3 vers 5. IV.Vetliati deling. (b) Participium actum involvit continuüm. op het fmeekend aanzoek van de uitoeeiers der genade, met God laaten verzoenen; als om ze in erkentenisfe van blindheid en onmagt, tot ftilheid en vertrouwen te brengen, op dat zy zich van den Heere mogten laaten leiden in den weg , dien zy niet gekend hebben , onder het wentelen van hunne zorgen op den Heere, wetende, dat Hy het wel maaken zal. — Eindiyk, wierdt Hy hier ftaande bevonden , om ze niet flegts tot zyne gerechtigheid door het geloof te doen komen, maar ze ook fteeds optewekken den vrede en de heiligmaakinge natejaagen, om by het geloof te voegen deugd, kennisfe, maatigheid , lydzaamheid , godzaligheid , broederlyke liefde, en liefde tegen allen, op dat ze daar in voor den hemel mogen opwasfchen. De Engel blyft ftaan. 250 Jofua, bekroond met de zyns volks onder het kleeden optemerken, ten einde zy onder het aandoen dezer wisfelkleederen, alle onwillig, wederfhevend en verdrietig beftaan des ongeloofs, zouden afleggen, en hen, Noch klaarer ontdekt zich dit gewenictit paan des Engels in de duurzaamheid van het zelve, Hy blyft ftaan (b). Nodig was dit voor Jofua, Jaar de ftaat zyner afhangelykheid van 's Hemels invloeden, om het goede te kunnen bedenken en te doen , eene geduurige medewerkinge Gods eifcht.  Vryheid der kinderen Gods. 251 eifcht. Daar toe blyft hy Haan en zal niet rusten of vertrekken , voor dat Hy zyn werk aan al zyn volk ten einde toe zal hebben laaten zien om (0 Jef» 59: «• (O Jef. 27: 2, 3. het voor hun te volmaken. Hier toe is een onherroepelyk woord uit zynen mond gegaan, waar by de trouwe zyns verbonds met zyn volk beproefd wordt: IHyn Geeft, die op U is — zal van U niet wyken. . . noch van — uzv zaad noch van -— het zaad uvies zaads .... van nu aan tot in eeuwigheid toe (i). Dus is er geen twyffel, of de groote Michaé'1 zal ftaan blyven voor zyn volk zelfs ten dage der benauwdheid. Hier van is de inhoud van het beurtgezang der bekeerde natiën tot verheffinge van des Engels onbezweeke trouwe, omtrend zynen wyngaard van rooden wyn, by den afloop der ftrydeeuwen aangeheven, een doorflaand bewys : Ik de Heere behoede dien, allen oogenblik zal ik hem bevogtigen, ep dat- de vyand hem niet aanvalle zal ik hem bewaaren dag en nacht (K). En zo lang deze Engel als overwinnaar zal ftaan, zo zal Jofua met al zyn verloft volk in fpyt en weerwil van al het nog overgebleven kwaad, ftaan bly ven, en ten allen tyde in dezen Engel zegepraalen, want hy is het die het goede werk in bus begon, die het voortzet, en dit het ook voleindigen en heerlyk maken zal op den grooten dag, dan, wan- [I00FDST.3 vers S.' IV. Verhandeling.  Hoofdst. 3 vers 5. IV.Verhandeling. De Engel is overal by zyn volk. de hooge plaatlen, daar het licht is op hun pad, nergens zyn zy alleen. Gods Engel omringt ze als een vuurige muur rondzom hen. Hier worden de hinkenden bewaard voor ftruikelen , en hunne gangen in Gods voetftappen gevestigd. • Hier ruft al 's volks heil, beftaan en wezenlykbe¬ lang voor tyd en eeuwigheid in den fchoot van dezen algenoegzaamen ftaanden Engel. Derhalven , zy hebben niets te vreezen, al veranderde de aarde van haare plaatfe, Jacobs God is in het midden van hen. Wie ftaat dan niet gaarn in zyne nabyheid ? Wie ademt deze bewaarende voorzienigheid niet fteeds in ? 'k Zal dan geduurig by U zyn, In al myn nooden, angfl en pyn; U al myn liefde waardig fchatten, Wyl Gy myn rechtehand woüdt vatten. Gy zult my leiden door uzv raad, O God, myn heil, myn toeverlaat l En my, hier toe door U bereid, Opneemen in uw heerlykheid. Plalm-73: 12. VYF- 252 J"fua> bekroond met de wanneer zy met den Engel zullen zitten op zynen troon. O Welgelukzalig volk, wiens God en Heere deze ftaande Engel is! Waar zy ook vertoeven , het zy tusfchen de myrthen, in de diepte, of in het donkere moerbeziedal van droefheid, of op  VYFDE VERHANDELING, JOSUA, IN 'SHEEREN DIENST GEHEILIGD. Vs. VI. Doe betuigde de Engel des Heeren Jofua, zeggende. Vs. VII. Zo zegt de Heere der heierfcbaaren, Indien gy in myne wegen zult wandelen, en indien gy myne wacht zult waarnemen, zo zult gy ook myn huis richten, en ook myne voorhoven bewaaren: En ik zal u wandelingen geven onder deze die (hier) ftaan. D e gezondene des hemelfchen Vaders be- Inhoud detuigt bier aan Jofua,en de zynen,de onverander-z^nW001' lykheid van Gods genadenraad over hem, de zekerheid van het heil aan hem beffeed, neffens zyne onontbindlyke verpligtinge om de genade tot dienft en heerlykheid van den Heere der heirfchaaren te beileden, met liefderyke toezegginge van, by de trouwe uitdiening van Gods raad in het waa- ken  Hoofdst. 3; vers 6 & 7.; V. Verhandeling. 1 vaardiging, heiliging en volkomen verlosiing van zondaaren, vloeit voort uit de huishoudelyke betrekkinge , die Hy heeft op den Heere der Heirfchaaren, zynen Vader. Wiens Engel of Gezant Hy geworden is krachts het eeuwig vreêverbond tusfchen Hem en den Vader onder toeftemminge van de derde getrouwe Getuige in den Hemel, welks voorwaarden Hy door iydende en doende gehoorzaamheid had op zich genomen te volbrengen. Langs dien weg, waar langs gerechtigheid en gerichte , goedertierenheid , genade en waarheid, al'erheerlykfr t'zaamenftemmen , verkreeg de Vader een vol recht om Hem te zenden in de waereld, de gevangenisfe te openen, de gebondenen te ontbinden in vryheid, en den treurigen van Zion te troosten. In dit aanzien van gewenfchte dingen komt hier 's Vaders Engel voor, uit naam van den Heere der Heirfchaaren, te ge- 254 Jofua in 's Heeren een aan zyne poorten, en waarnemen van de posen, zyner deuren, in heerlykheid te zullen worleh opgenomen. De borgbetrekking van 's Heeren Engel tot recht- Jehova. tuigen. Het is God Vader, de ftrenge Handhaver van het heilig recht in de Godlyke huishoud inge der genade, die hier den naam draagt van Jehova, Heere der heirfchaaren. De naam van dien God, die de eeuwigheid bewoont is Jehova, die zyne  dienft 'geheiligd. 255 zyne gunftgenooten onbezwykbaare trouwe houdi in zyn eeuwig verbond, dat voor hun zo welver ordineerd en bewaard is. Die, gelyk Hy is eer God, barmhartig, genadig, langmoedigen grooi van wcldaadigneid en waarheid, zien ook zo in de onveranderlyke beflellinge van alle zynezegenryke beloften vertootien zal, om alle de belangens van zyn volk eeuwig te zullen doen bloejen, en dat wel alleen in den weg van de door Hem gevondene verzoeninge, door het bloed der verlosfinge. Zou wel de toepasling hier van ter ontkominge van doemfchuldige zondaars, zwaaren tegenltand van het magtig heir der duisternis ondergaan, men denke dat deze Jehova, die zyn verbond niet ontheiligen kan, en het geene uit zynen mond gegaan is, moet beftendigen — een Heer der heirfchaaren zy (a) , een God zo van onbepaald Alvermogends van onuitputbaare Algenoegzaamheid. Hy toch zit aan het roer van het groote waereldryk verheven,1-boven den Orion en het Zevengefternte fj — van de wolken maakt Hy zynen wagen, en wandelt op de vleugelen des winds. — Hy roept (a~) Quia mrt' nunquam in ftatu conflrutfo feu regiminis reperitur. Per eUipfin hie aliquid omiuiiur, quod fubintellingendum nempe "rfw ut rn'Nas n;rr dicatur pro rijrt" rmiH itlSx liane ellipfm bene admittendam,confirrnant loca Hos. 12: 6. Jer. 5: 14. Amos 3: 13. Pfalm. 89: o. H00FDST.3 vers 6 & 7. V. Verhandeling.  256 Jofua in 's Heeren Hoofdst. 3 vers 6 & 7. .V. Verhandeling, en at wie er tn woont (c). Aisiiy zien omgort, om zyn werk, in fpyt en weerwil van al het vyandig gewoel, in het leven te behouden, dan gaat de peft voor zyn aangezicht henen , en de vuurige kooien voor zyne voeten, waar op de heidenen los worden, de geduurige bergen verftrooid, de heuvelen der eeuwigheid geboogen. Dan wordt de tente Cufans ydelheid, en de gordynen van het geweldig Midian fchudden. — De afgrond loeit, zyne blikzemende fpieze wordt gezien, dan, als de Heere God der heirfchaaren uittrekt met zynen Gezalfden ter verlosfinge zyns volks (d). Wie is een God, gelyk Jehova? Hyisfterk en geweldig in den ftryd, die de heirmagt van hemel en aarde, heirfchaaren van geduchte moogendheden voor zich heiligt, om zyn verbond te bewaaren, en zyn kerk tegen de poorten der helle te beveiligen: O hoe wel bewaard, hoe zeker woont dat volk, wiens God deze Jehova, deze Heere der heirfchaaren is! Met alle deze heerlykheid der fterkte zyner magt ruft God Vader zynen Zoon uit; op en van wegen het werk zyner verlosfinge plaatft Hy Hem aan het roer van het (Jj) Lev. 25: 23. O) Pfalm 24. (d )Hab. 3- roept de bewooners der aarde uit zynen hoogen hemel toe: Het land is myne (f), de aarde is des Heeren, mitsgaders haare volheid, de waereld,  dienft geheiligd. £57 genaderyk, op dat door de onWeerftaanbaare werkinge der kracht zyns Geeftes, het Vaderlyk welbehaagen voorfpoedig zoude voortgaan. Was dil zo niet, nooit nad Joina in zyne worstelinge met den vyand zyner ontkomingede overwinninge behaalt, maar was zeker door den bitfèn tegenftander van leven en zaligheid vetflonden, doch, Hy die in gerechtigheid fpreekt, die magtig is te verlosfen, was zyne gerechtigheid, de flok en ftaf zyner onderfleuninge en vertroosunge, de heerlykheid.zyner fterkte, vermits Jehova de Heere der heirfchaaren zynen Engel hem had doen worden tot volkomene verlosfinge, door wien Hy alles beitelt, het verloste volk op het duurfte tot de gehoorzaamheid van zyn welbehaagen verbindt en aan zynen dienft ftrengelt. Hier toe brengt Hy Jofua, na dat Hy hem onder de roede had doen doorgaan, naamens den Heere der heirfchaaren, onder den band des verbonds, en bindt hem dit hoog pligtbevel, by wyze van betuiginge, op het hart. Aan eene betuiginge van zulk een aart, volgens d( taalkracht van het grondwoord fY), heeft men hiei t( («) ny Ex origine proprie eft iterare quemvis aclum iterato repctere aclum. Apud Arabes ' \£ IdemtiJem fe cit, et apudSyros Idem e/l,Qve in loquendo, five inagen do. Dua? tegnant in bibliis notionum clasfes,prima (quam R bic Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling. Aan welke betuiginge men hier te :denken hebbe.  Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling. Welke de getuigen zyn. 258 Jofua *n 's Heeren te denken — deels waar door iemant tot eene geduurige herhaalde uitoeffening zyner verpligtinge onder getuigen, die naderhand van het geene zy gehoord or gezien neooen getuigenis Kunnen geven, op het duurfl beëedigdt wordt. — deels, ter aftekening van de byzondere betrekking tusfchen het getuigenisfe zelve en den perfoon, dien het aangaat en er zyne toeftemming aan geeft, om op gehoorzaame poging van zynen pligt gezegend , maar by overtuiginge van moetwillige ongehoorzaamheid, geftraft te worden. De getuigen, die de Engel bybrengt,zyn geenzins de hier ftaande tempeldienaars, vermits die volgens den aart van dit gezichte in Jofua, dat eerwaardig tempelhoofd, begrepen zyn , en dus hier mede beeedigd en tot denzelfden pligt verbonden worden; maar aangemerkt de Engel hier naamens den Vader, den Heere der heirfchaaren, fpreekt, zo zyn zy, die voor en by dien Heere in den heerlyken hemel vertoeven, de hier be- doel- hic (peciatim innuo, dum altera fenfu hoftili in pikkel occurrit Pfalm 119 ys. 61) eft, qua; daturper teflariJob:29: 11. Pnrtim notat, adhibete telles ad videndum alicujus facl urn, de cujus veritate poftea apud alios perhibeant testimonium Jef. 8: 2. partirn, feria atteflatione cohortari, ita occurrit de Mofe Jacobi polleros conteftante perituros esfe, fi Düs alienis fervituti esfent, aliter vero fervaturos, Deut8: 19.  dienft geheiligd. 259 doelde getuigen, tusfchen wien Jofua na de tiit-i dieninge van Gods raad, eens wandelingen zoude' verkrygen. Jofua wierdt dan hier in byzyn der1 drie Godlyke hemelgetuigen en van die geenen, die den Godstroon in heerlykheid omringen, onder eede verzekerd, — deeis van het waare wezen der ontfangene genade, ze was hem niet volgens het fchaduwachtig aanzien van het Aaronitfch priefterdom geworden, maar van den eeuwiglevenden Melchizedek, dien Engel, door wiens liefde en genade hy met zyn volk van alle ongerechtigheid verloft was. Immers, dit moet uit het verband van zaaken voortvloeien, terwyl hy uit kracht van de ontfangene genade - weldaaden op het duurft verpligt wierdt, overeenkomftig zyne roepinge in Gods fpooren te wandelen , — deels, hoe het zyn onontbindlyke pligt was, tot den Heere zynen God, alle die zegeningen, die hy zo genadig van Hem ontfangen had, te doen wederkeren, ten einde het getuigenisfe te kunnen wegdraagen, dat zyn voet Gods gangen had vaftgehouden, (ƒ). Ge- (f) Zulk eene wyze van betuiginge is den bybelftyl niet vreemd: Ik betuige voor God, en den Heere Jefus Chrijius, en de uitverkooren Enge/en, dat gy deze dingen onderhoudt zonder voor - oordeel, niets doende na toegenegenheid I Tim. 5: 21. R 2 loOFDST. 3 ■ers 6 ik 7. /. "Verhanleling.  2Öd J°fad in 'jHeeren Hoofdst. 3 veri 6 & 7. V. Verban, deling. Welke zaaken door den Engel betuigd worden. Gewenfchte dingen zyn het, die de Engel aan Jofua beëedigt onder eed en heilige getuigen verzegelt Hy hem de waarheid en zekerheid van zynen genade-ftaat, dus van zyne ontkominge uit Sathans aanrandende befchuldigingen, en overbrenginge in den ftaat der heerlyke vryheid der kinderen Gods, alwaar hy onder de overfchaduwing van den Almagtigen in de handpalmen zyns Veiiosfers zeker en geruft zoude woonen, vermits Hy, die by hem had geftaan, op dat hy onder Sathans verderfelyke woelingen ftaande zoude blyven, die hem als een vuurbrand uit het vuur gerukt had, nimmer van hem zou wyken, maar by hem ftaande blyven, als Israels Wachter, die nooit flaapt noch fluimen, die hem geduurig voor ftruikelen zou bewaaren, tot dat Hy hem in zyn eeuwig hemelryk zou hebben overgebragt. O welk een levenskracht ontfangt hier het gemoed, een fteun voor het hart, een trooft voor de ziel in leven en in fterven! -— Had 's Heeren Engel de onbezwykbaare vastigheid zyns verbonds beè'ed'igd, ja had Hy het hoogftbetaamlyke gedrag van zyn bevveldaadigdt bondvolk zelve bezwooren: lk hebbe gezwooren by My zeiven,daar is een zvoord der gerechtigheid uit Mynen monde gegaan, en 't zal niet wederkeer en: dat My alle knie zal 'geboogen worden, alle tonge My zal zwee.  dienft geheiligd. 261 zweeren (g). Billykfl is het dan, dat 's Heeren verlosten op het duurft hier verpligt worden, dil beëedigd'getuigenis met wederbeëediginge te verzegelen voor de drie hooge Hemelgetuigen: It hebbe gezwooren, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten uwer gerechtigheid (h) Dus hadden zy het daar op toeteleggen, dat zy hun geheel levensbellaan Gode ten dankoffer heiligden. ■— Hier neffens betuigt cn verzegelt d( Engel aan Jofua de heerlyke iiitkomft zyner wan delingen in'sHeeren wegen, zyn einde zoudezyt vrede, gerultheid en zekerheid; welk een heuchelyke Haat het ook zy, binnen de arke van waan behoudenisfe zich ingeleid te zien, dat men ziel: daar by genadelicht mag gefield zien tot eenen pylaar in den tempel zyns Gods, en vcrwaardigc mag vinden naby God te leven, voortreffelyker word zy echter nog door de aangenaamfle uitzichten de; geloofs op den zaligen hemel, om daar geloof mei aanfehouwen te verwisfelen, en wandelingen te heb ben onder die geenen, die den Godstroon omringen, onder het genot van verzadiging van vreugde. Zulk een hartllreeiend uitzicht op het zalig gewefl der onfterflykheid, maakt hier alle leec voor de onderdaanen van het genaderyk, waai door God ze dikwils loutert en in de vastigheid f» Jef. 45: 23- (<&) Pfalm 119: iotf." R 3 Hoofdst 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling, :  Hoofdst. vers 6 & 7 V. Verhan deling. : 3 l ] j J ] t ^ e e (») Openb. 14: 13. Jofua 'm 's Heeren Sheid van hun geloof en hoope beproeft, draaglyk; [zo dat zy de verdrukkinge ligt en haalt voorbygaande aanmerken , waar van een ganlch zeer uitnemend eeuwig gewigt van heerlykheid het gevolg zal wezen. O hartinnemende verwachting lleunende op zulke gronden van zekerheid! O blyde hoop op eenen hemel van zaligheid by het ontwaaken voor de eeuwigheid 1 Dit moeft het gemoed onder den tederen arbeid van 's Heeren wacht, en het bewaaren zyner voorhoven fteeds opbeuren , „ eerlang komt myn Heere, die „ my zal ontbinden, om my te doen bevinden, „ dat zalig de dooden zyn die in den Heeren fler, ven, van nu aan: Ja zegt de Geeft, op dat , zy rusten mogen van hunnen arbeid: en hunne , werken volgen hen na" (/), — Moet men deze dierbaare betuiging des Engels aanmerken, :oen Hy by Jofua ftond ter toepasfinge van zyn jorgwerk ? men dient dan ook hier optemerken, lat Gods Zoon zyne tegenwoordigheid , zyn laanby zyn volk, hier mede betuigt en bevestigt, vaar door eene wigtige zwaarigheid, die het hare van het aan zich zeiven verlochend volk zo aak bekommert, word weggenomen , daar zy en getuigenisfe van hunne onbekwaamheid tot enig goedwerk, het zy om in de genade te blyven  dienft geheiligd. 263 ven Haan, of, om op de wegen des Heeren voorttegaan om die te bewandelen, by hen bevinden; doch het was de ftaande Engel, die dit willenen 00 Pfalm 138: 8. R 4 werken naar uods welbehaagen in hen zou beftellen. Onder betuiginge van zyn paan by hen, verzekert Hy hun, dat Hy is de kracht van hunne kracht, dat in de fterkte van zyne magt hun beftaan was, en in zyn veilig beltier hun voortgang op 's Heeren wegen van kracht tot kracht, tot dat zy voor God in Zion zullen verfchynen. Het voorwaardelyk voorftel: Indien, zoude hen dan niet kunnen affchrikken. Zien zy op hun zeiven , zy moeten wel betuigen: onze beenderen zyn er toe verdord! maar teffens op gronden van zekerheid belyden, dat God de hoop en verwachting zyns volks niet gebouwd heeft op het werk van menfchen, maar alleen op het borgwerk van den gezegenden God - menfch, op wien zy hunnen weg wentelende, zeggen : Hy zal het voor my voleinden! (k) Hoofdst. 3 irers 6 & 7. V. Verhanaelirjg. Mogt het in bedenkinge komen, waarom God, die de onveranderlyke waarheid zelve is, zyne waarheid en verbondstrouwe zyn volk komt te beeedigen, en waar toe Hy zyn volk onder ecde van getrouwheid in zynen dienft brengt? men heeft optemerken: dat de genoegzaame reden Waarom God zweert.  Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling. met verteerd, (l) maar het geene God er in bedoelt, geeft Hy zelf te kennen: God willende den erfgenaamen der beloftenisfe overvloedelyker bewyzen de onver ander lykheid zynes raads, is met eenen eed daar tusfchen gekomen: op dat wy door twee onveranderlykc dingen, in welke het onmogelyk is, dat God liege, een fierke vertroostinge zoude hebben (wy naamelyk) die den toevlugt genomen hebben, om de voor gefielde hoope va ft te houden (m). Dit is jinü ingericht, om het volk te benaarftigen ter komfte tot de volle zekerheid der geloofs en der hoope, om navolgers te wezen des geenen, die door geloof en lydzaamheid de belofte verkregen hebben; maar Ze is te zoeken in den behoeftigen toeftand van dat arm en ellendig volk, dat de Heere zich heeft doen overblyven om op zynen naam te vertrouwen, gemerkt het hoogfchandelyk ongeloof het hart met zo veel vreeze. bezet, dat het weigert zich te zegenen in den God van Amen en op het woord zyner beloften zich geruft te ftellen. O onbedenkelyke goedheid Gods! die zo veel medelyden heeft met de verregaande zwakheden zyner kinderen. Draagen zy een diep geCO Mal. 3: 6. (m) Heb. 6: 17,18.. 26*4 Jofua in 's Pleeren den van de eerfte bedenking geenzins te zockeii zy by Hem, die getuigt, Ik de Heere worde met veranderd, daarom zyt gy ,0 kinderen "Jacobs!  dienfl geheiligd. gevoel, achtervolgd met ootmoet, van dezewoe lingen hunner byleggende verdorvenheid, zy heb ben evenwel geene reden de echtheid hunnes ge toors te veraenKen, vermus Uods betuigingen aan zyn volk hun ten teken verftrekken, dat zy zodanig beftaan, en dat Hy hunne flechtigheden kent, ze afkeurt, en dat Hy ze daar onder ter overwinninge iïerkt, met ze te doen hoopenop zyn heil. Zelfs de meelt gevorderden in het genade leven, en die met hooggaande moedeloosheden niet te ftryden hebben, ontmoeten nogtans zwaarigheden genoeg, waar door zy, om hunne zielen te flilien, genoopt worden tot een geloovig gebruik maken van 's Heeren eed enbondzegelen. — Allerbillykft is het ook,dat de Heere zyn volk onder den eed van getrouwheid in zynen dienft brengt, vermits hunne wederbeeedigde betuiging, hun fteeds te binnen brengt, wiens en voor wien zy zyn, en leven moeten; door dezen band des verbonds zyn zy fteeds verbonden om zich tot den Heere te voegen, Hem tot knechten te zyn, zynen naam lief te hebben, en vafttehouden aan zyn verbond. Zo lang God Efraim in ditfpoor leerde gaan, ftruikelde hy niet, maar toen hy zich deze hand Gods ontrok, was zyn val fchielyk en zwaar. Salomons Sulara mith, in de binnekamer van 's Konings genade en eere ingeleid, viel in llaap; de Bruidegom riep R 5 tot Hoofbst. 3 vers 6 & 7. V. Verhan■deling.  266 Jofua in 'S Heeren Hoofdst. vers 6 &; V. Verhai deling. De regte tyd: Toen' 3tot haar: doet my open o Bruid («)/ door geestelyke flaapzncht buiten, erkentenisfe van haare beeedigde verbintenisfe aan God, weggevoerd , was haar liefdeloos and woord : Ik hebbe myne voeten gewasfen, hoe ? zal ik ze wederom bezoetelen ? waar op de heerlykheid van Sulammiths fterkte wegweek, zo dat de Heere van de loome ziel niet te vinden was, het geene met Godlyk ongenoegen , met verwondende ftagen van Jerufalems wachters bezocht werd. Tegen zulke afpadingen wil de betuigende Engel zyn volk waarfchouwen, dat zy hunnes eeds mogten gedenken, endaar toe getrouwmaakende genade by den Heere fteeds zoeken , om in het midden van den weg van Gods voetftappen beftendig te blyven wandelen. Geen bekwaamer tyd was er hier toe voor Jofua, waar in de Heere hem de ontfangene weldaaden beëedigde,in welker bezit hy voor deeeuwigïeid blyven zoude, dan, Toen God hem van ftand, üaat, aanzien en betrekkinge verwisfeld had, nu ivas het ook 'sHeeren bekwaame tyd, om zyn volk aan Hem op het heiligft te ftrengelen, en te /erpligten tot de uitoeffeninge van tedere Godzaigheid, vermits er geene waare heiligmaakingis^ 3an die uit de rechtvaardigmaakinge ontlpruit. De C») Hoogl. 4-  dienft geheiligd. 267 De zedekunde van den hemel wordt toch nergens dan in 's Heeren huis, onder het opvoedend opzicht en onderwys van den Heiligen Geeft ge- 00 Pfalm 32: 8. Jeerd, net geen niemant gebeurt, dan die op de geloofs omhelzinge van Gods Zoon tot rechtvaardiginge, magt ontfangen heeft een kind Gods te worden. Dezen zal de Heere onderxvyzcn en hem leer en van den weg, dien hy gaan zal; Hy zal hem raad geven, zyn oog zal op hem zyn (0). De byzonderheden ter oeffeninge van Godzaligheid, waar toe Jofua hier verbonden word, befchouwen het genaderyk, en worden aangeftrengeld met eene gunftryke belofte van zaligheid ' in het hemelrvk. Hoofdst. 3 vers 6 &7. V. Verhandeling. In het genaderyk waren hem 's Heeren weger niet te vergeefs voorgefteld, hy moeft daar in zuandelen, en niet zonder wigtige einden was hem 's Heeren wacht aanbevolen, die moeft hy waarnemen , waar op hy eene treflyke fiaatsverheffinge in 's Konings dienft te gemoet zag, om 's Heeren huis te richten en zyne voorhoven te bewaaren. Het voorftel van zaaken is zeer wys ingericht, niet Hechts, dat hier tegen eiken pligt eene hooggunltige belofte voorkomt, maar, dat ook elke belofte in eene gefchikte betrekkinge of geé'venredigd verband tot den pligt ftaat. Immers tot den pligt Tot byzondere dingen wordt Jofua verPügt.  c68 Jofua in 's Heeren Hoofdst. ; vers 6 & 7 V. Verban deling. Men heeft hier aan geene uiter Jyke ftaats verheffinge ce denken. ipligt van [in 's Heeren wegen te wandelen, is de be*> :iofte recht gefchikt, Gy zult myn huis richten: gelyk op den pligt, Gy zult myne wacht waarnemen, zeer wel de belofte valt: Gy zult myne voorhoven bewaaren. Jofua in zyne tempel bezigheden, terwyl hy nu, als Judaas eerwaardig tempeJhoofd, in het heilig altaarwerk door den Engel herfteld was, in welke tempel- en altaar- dienden , naar des Engels voorfchrift bezig, hy verwaardigd zoude worden als Hoogepriefter, de eerfte In het Godshuis te zyn, om het zelve te richten , terwyl hy voorzien zoude worden met de richterlyke wetgevende magt over Jacobs volk. Dit zou zyn uitzicht hebben op het groote Zanhedrin of Gerichtshof, het welk onder Israël zoude opgericht worden, waar in de Hoogepriefter het hoogfte gezag zoude voeren, het geene van de magtigfte Rykshoof. den der aarde zou erkend worden. Alexander de Groote in zynen heirtocht om hetOoften, dus ook Palaeftina, voor zynen Macedonifchen fcepter te doen bukken, gaf er een bewys van, in zyne onderhandeling met Hoogepriefter Jaddua, Trouwens, De uitleggers, die dit gezicht alleen verklaaren van 'stempels herbouwinge, de oprichtinge van het aardfeh priefterdom, en herftellinge der altaar-dienften, betrekken dit nadrukvolle voorftel van pligt en belofte alleen tot Hnrwenrieffer  dienft geheiligd. 269 wens, men zag hen immers eerlang als Koningen en Prieflers op den throon van Juda zitten, waar van de Asfamoneè'n getuigen zyn : (ƒ>). Maar waarlyk, te naauw wordt dit uitgebreid voorftel op zo eene laage wyze beperkt, Hier moet ik my zeiven vraagen, hoe kan toch het Joodfch gerichtshof, hoe kan toch de eere van daar in de eerfte of een der eerfte hoofder HOOFDST. j yers 6&7. V. Verhandeling. te zyn, noekunnen toch eene ras voorbyfchietende dertig jaaren, waar in Jofua deze eere zoude genoten hebben (q), hier eenigzins in aanmerkinge komen als eene vrucht van het gedaane verzoeningswerk, om hier in de vervulünge van deze onwraakbaare beloften van God aan Jofua te plaatfen ? By deze eere zag Jofua geenen zegen. Dit was hem geen beftendig goed ter vervulling van de ledige fchatkameren zyner ziele. Hier by had hy geene wapenrustinge tegen Sathans woelingen. Dit eergewaad ftond ras verwisfeld te worden met het bleeke doodskleed. Neen, de Godzaligheid moeft hem grooter gewin zyn, die moeft hem ten koning op den troon der zalige onfterfelykheid verheffen. Men merke, om de zaak klaar te maken, op deze achtbaare Gerichtsraad , volgens het een- ftem- O) Zie J. D. Mann over dit hoofdft. (f) S'joerds. Joodfche kerkfiaat: over de Perfiaanfche al. ïeenheerxhappy p, m. 212. Hooger dingen hier te befchouwen.  270 Jofua in 's Heeren Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling. ten tyde van Jofua de zoone Nuros (7) en na hem onder de regeering der Richteren van Israël («) en van David, in wiens dagen men gewaagde van de ftoelen des gerichts,in onderfcheidinge van de ftoelen des huis Davids (y~). Het is wel waar, dat dit Gerichtshof eenigzins in verval raakte onder Koning Rehabeam, Abia en Afa, maar teffens is het zeker, dat Koning Jozaphat hetzelve in zynen vollen luifter herflelde (w) tot kort voor Judaas ftaats - omkeering door de Chaldeen (x). Na de wederkeering uit Babel zag men het aanftonds herlleld (y) in de Vorsten der ganfche gemeinte, en met hun de oudften van elke ftad, en derzelver Richters, als mede de Lëviten en Prie- (**) Nader aangedrongen door F. Jofephus Joodfche Oudh. 4. b. 8. Hoofdft. alwaar hy Mofes in zyne laatfte affcheidsrede tot het volk fprekende invoert. (s) Num. Ui 16,17. (O Jof. 23: 2. Hoofd. 24: r. (V) Rich. 2: 7. («) Pfalm 122: 5. (w) 2 Chron. 5-11. (x) Jer. 38: 4. Door deze Vorsten heeft men dezen getichts-raad te verdaan, wyl,zy hierby Koning Zedekia inkomen, als Richters, die het rechten de belangen des volks vo.orftonden en den vrede behartigden. 00 Ezra 10: 7,8,14. Nehem. 9: 38. ftemmig gevoelen der joodfche Meesters (V) oorfprongelyk naar Gods bevel door Mofes ter zy* ner verligtinge in den zvvaaren laft van het volksjefluur, zy ingefteld (s) en voortgeduurd heeft  dienft geheiligd. 271 Priefteren, juift ingericht naar de herftellinge van dien Raad door Koning Jozaphat, want gelyk dit Rykshoofd twee voorzitters in dat gerichtshof hadde aangelteld, naamelyk, den Hoogenpriefter, in de zaaken des Heeren, en eenen Vorft uit het huis van Juda (z) in de zaaken des Konings, zo komen ons ook niet onduidelyk by de herbouwinge van Salomons verwoeften tempel aan het hoofd van dien gerichts-raad voor Zerubabel,als de eerfte in burgerlyke^en naafthemHoo"gepriefter Jofua, in kerkelyke zaaken (a). Hier uit moet noodwendig volgen, dat Jofua deze waardigheid ,fchoon niet als de eerfte perfoon, al vry lang bekleed had, eer Ziener Zacharia hem in dit gezicht, als Hoogepriefter in het fchaduwerk der verzoening, zo diep ontluifterd, maar daar op met genade en eere begunftigdzag, en dus kan deeze waardigheid hier geenzins in aanmerkinge komen. iNog minder reden, dunkt ons, is er om or. zaaken, voorgevallen na de herftelling van Judaas kerk en burgerhaat, denkende, den hoogenpriefterfyken ryksluifter der Maccabeen hier plaats te gunnen, wyl deze Hoogepriefteren, met den ryks kroor 00 Dat de Verft-, als de eerfte in dezen gerichtsraad, altoos uit de ftam Juda gevveeft zy, en na Davids tyden, altoos uit het huis van David moeft zyn, heeft Dietericta Antiq. Eiblic. ad Gen. 49: 10. uit de Joodfche tydrekenkunde genoeg aangetoond. («Jllagg. 1:1. en hoofdft. a: 3-5, Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V .Verhandeling. De Ryksftaat der Maccabeen vindt hier geen plaats.  Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling» Maar waarlyk, dezen eerenftaat heeft Jofua, zelfs niet van verre, mogen zien,-waar bleef dan de belofte, aan hem zo nadrukkelyk gedaan ? Trouwens, zyn fchedel was te heilig, en het gevoel van zyn hart te Godzalig, om een Rykskroon , langs wegen van geweld en ongodsdienftigheid verkreegen, op zyn hoofd te zetten. Door te veel gevoel van ootmoed en eerbiedig uitzien op de hoogheid van den Meslias, die het recht alleen toekwam om als Priefter en Koning eene dubbele kroon te draagen, wierdt Jofua beftierd, dan dat hy eenen troon zou hebben willen beklimmen, daar God hem niet op geplaatft had, maar die de Heere voor zich zeiven alleen geheiligd had. Laat ons aanmerken, dat, daar het heil en de eere, Jofua op den wandel zyner Godzaligheid in het ryk van deugd en pligt toegezegd, van den Heere der heirfchaaren was , dat zo de hoogepriefterlyke rykftaaat der Maccabeen niet uit God ware. Immers, hoe roem en bewonderenswaardig de priefterlyke yver van Mayhatias Asmoneus met zyne zoonen ook geweeft zy, om, uit beginzelen van Godsdienft, onder de aanvoering van een dapper Chazideefch leger, voor de vryheid van Godsdienft en Vaderland,het Syriefch Rykshoofd An- 27a Jofua -in 's Heeren kroon van Juda op hun hoofd praaiende, zyn aantemerken, deels, als Wachters van 'sHeeren huis, en deels, als Priefters van het huis Israels:  dieaft geheiligd: 2.75 Antiochus Epifanes, in zyne moordzuchtige woelingen tegen het Joodendom, het hoofd te bieden, waar in hy van zynen dapperen zoon, Ju¬ das lYJaccabeus , ais veldheer gevolgd wierdt , waar op God van den hemel voorfpoed en zegen gaf, zo lang men het Godsdienftig beginzel, middelen einde, waar uit, waar langs,en waar toe dezen ftryd gevoerd wierd, vaftbield; maar toen het fchandelyk eigenbelang, toen de Godaanrandende hoogmoed, om kroon en fepter te verkrygen, het hart vervulden, en alle poogingen verontreinigden , onttrok God zich hunner, ten teken, dat dit werk niet uit Hem ware. Tegen alle grondbeginzelen van Godsdienft en het waare belang van het Vaderlyke Kanaan, hebben zy veelé en onbeftaanbaare vonden gezocht, om hen zeiven op den troon te zetten en hunne ichedels te kroonen met een ryksbewind, daar zy geen recht op hadden, waar in zy beide de voorzitters plaatfen in het Sanhedrin befloegen, en dit, zo tot ftyving van hun gezag, als tot merkelyke vernedering van Davids koninglyk huis in hun geflacht beftonden overtebrengen. Het Asmoneefcli broederpaar Jonathan en Simon zyn er ons fprekende getuigen van. Zocht Jonathan nier zo wel de kroon van Jtidea,als den Hoogenpriellerlyken myter by de magt van Syrië ? En dit alles by een uit* landfch God, die de fnerpenfte geefelroede voor S Juda Hoofdst3 vers 6 Ik 7 V. Verhai deling;  Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling. rykskleed, en de gouden kroon niet zyn hart,om voor het belang van Alexander Balas een bloedbad aanterichten, ten einde hy deze mededinger naar de Syrifche kroon, op den troon van Syrien (ingevolge zyn aanzoek) zou bevestigen, en dan de heerlchappy uit zyne hand ontvangen, waar toe hy met het Syrifch Hof in verbond tradt (£). De bedryven van Simon waren niet beter, en bedoelden niets anders dan de opperhoofdigheid over het Joodfche volk. Tryfon, na den moord aan Hoogepriefter Jonathan, en aan den jongen Antiochus Theos , door hem zo verraderlyk befteld, zich meenende eenen weg gebaand te hebben tot de heerlchappy van Syrien (c) vond in Simon eenen geweldigen tegenpartyder. Wat deed Simon ? hy zocht Romen en Lacedemon om hulp, floot een hulp en vriendfchaps verbond met Demetrius , Nikator, die het verbond met Jonathan zofchandelyk verbroken had, om hem op den Syriefchen throon tegen Tryfon te bevestigen. Hier door bekwam hy van Demetrius by het Hoogepriefter- fchap (£) S'Joerds Joods, burgerftaat onder Jonathan 2de. afd. en Joodfche kerkflaat derde afdeling. 1 Maccab. 10. (<0 Jofeph. oudb. 13 boek 10 & 11 hoofdft. 1 Mac, cabeen 13. 374 Jofua in 's Heeren Juda geweeft is ? Hoe ftal het aartspriesterlyke gewaad, (dat zedert den dood van Alcimus zeven jaaren lang niet was gedraagen) het purperen  dienft geheiligd. 475 fchap de onafhangelyke konings kroon over Paleftina. Was dit uit God ? was dit eene eere van den Heere der heirfchaaren ? geenzins! daar het (<0 Jef. t. 12-14. CO Ezech. at: ij. S 2 tegen zyn woord was, naar welk richtfnoer de godvruchtige voorgangeren van Juda zich alleen hadden te fchikken : Gy lieden zult niet zeggen, eene verbintenisfe , van alles daar dit volk van zegt, 't is een verbintenis, en vree ft gy lieden hunne vreeze niet, en verfchrikt niet. Den Heere der heirfchaaren, dien zult gy lieden heiligen, en Hy zy uwe vreeze, en Hy zy uwe verfcbrikking. Dan zal Hy ulieden zyn tot een heiligdom (d). Ook was deze kroon niet van den Heere, en zou daarom ras wegwyken. Na de omkeering van den regeeringstroon in koning Zedekia , wilde God die niet meer doen zyn tot de komft van den Mesfias , die uit Juda, uit Davids afgeknotten koningsflam zou ontfpruuen, en er alleen een aangeboo» ren erfrecht op had. Hierom was de onherroepelyke beltelling van den Alregeerer, die alleen vrymagtige uitfpraak doet over troon en kroon: lk zal die krom omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd ftellen: ja zy zal niet zyn, tot dat Hy kome, die daar toe recht heeft, dien ik dat geven zal (e). Hebben dus deze Maccabeefche Priefterlyke Helden na Zedekia, in de dagen der omkeering Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling.  HOOFDST.3 vers 6 Sc 7. V. Verhandeling. (f) 2 Chron. 26: id—ai. noord gedraagen ? zy hebben het te onrecht gedaan , geenzins onder het zegel van 's Hemels goedkeuring, want zo min God wilde gedoogen, dat een der koningen van Juda zich het ambt van Hoogepriefter zoude toekennen (was dit het ftout beftaan van koning Uzzia (f) ? Gods ftrafhand ftiet hem van den troon, en lloeg hem onder de bezigheid der hoogepriefterlyke verrichtingen met ongeneesbaare melaatsheid ) alzo min wilde God toeftaan, dat een der Aaronifche Hoogepriefteren den troon van Juda zoude beklimmen. Was Hoogepriefter Ariftobulus, die godloofe moeder en broeder-moorder, ftout genoeg, te onderneemen, zich het eerfte met de hoogepriefterlyke en koninglyke kroon te vertoonen ? het was flegts ruim een jaar, dat hy onder de Godlyke verdraagzaamheid dezen luifter vertoonde, of toen floeg hem de Godlyke wraak meteen ailerverfchrikkelykfte wanhoop, zodathy naeenige dagen onder een afgrysfelyk weegejammer door gebragt te hebben zyn hoogepriefteriyk ftatie gewaad met het bleeke doodskleed en zyn throongebied met het zwygend graf verwisfelde. Hoe ras 276" Jofua in 's Heeren ring van Judaas troon, voor dat Hy kwam, op wiens fchouderen de heerfchappy van het huis Davids naar recht zoude rusten, de kroon op hun  dienft geheiligd. ras keerde God die kroon om, toen de Romeinfche Veldheer Pompejus geheel Kanaan aan den Romeinfchen fepter onderwierp. Wift intusfchen Antigonus voor duizend talenten, en vyfhonderd van de fchoonfte Joodfche vrouwsperzoonen aan het Partifch opperhoofd te leveren , door hulp der Parthen, de hoogepriefterlyke en koninglyke kroon, zo in fpyt van Herodes als in weerwil van der Romein, zich te verkrygen (g)? het Godlyk mis noegen,zo lang getergd, ftiet hem van den troor en fmeet hem in Syrifche ketenen,'die hem eenen geweldigen dood aanbragten, en in hem he: ganfche geflacht der Maccabeefche helden deden ophouden. Zo deed God die kroon niet meei zyn, en het groot gerechtshof benam Hy alle gezag, door middel van den Romeinfchen Landvoogd Gabi nius, die het zelve in vyf ondergefchikte rechtsban ken verdeeldere Jerufalem, Gadara, Amai.li, Jerich< en Saphora (h). En zo men den hoogen cerltaa en het hoogmoogend gezag der Hoogepriefteret uit de eerbewyzen , die het magtigft Macedoniefcl Rykshoofd Alexander aan Hoogepriefter Jaddua be wees, wilde afleiden, hier;is immers geen genoeg zaame grond voor; want fchoon Alexander, in he beleg van ïyrus, Paleftina tot gehoorzaamheid aai zv (g) s'JoerJs Joodf. burgtrflaat onder Ilykanus II. O) Jofephus Oudh. 14 buek 5de Hoofdft. S 3 Ll00FDST. 3 'ers 6 & 7. Verhandeling. l  Hoofdst, 3 vers 6 & 7. V. Verhan deling. f helunge van Hoogepriefter Jaddua vondt alleen zynen grondflag in het geene hy aan Parmenio and woorde, dien die by hem naar de reden zyner nederbuiging voor dat Priefterlyke Hoofd onderzoek deedt, dewelke was, dat, toen hy noch in Macedonië was, hem die zelfde perzoon in datzelfde priefterlyk gewaad ontmoet was, en hem tot den Perfiaanfchen oorlog met eene voorzegginge van eenen gewenfchten zegepraal over Perften, hadde aangemoedigd. Wil men intusfchen op hooge eerbewyzen zien, waar mede voornaame Ryken de Hoogepriefteren vereerd hebben, men zie dan van dit geval vry af, en lette op de aanzoeken van hulpverbonden, die dan eens kwamen van het Hof van Syrien , dan eens van Egypten , maar wat wierd er in bedoeld? immers geene erkentenisfe van eenigen rykftaat, maar alleen den onderftand van joodfche hulptroepen. Dit gefchiedde van dezyde van Syrien, dan, als Syrien tegen Egypten ten ftryde trok, en zo gefchiedde dit van de zyde van Egypten, dan als Egypten opCO Jofephus Ondh. n, boek. 8. hoofdft. s'Joerds |oodf. bugerftaat onder de Perfiaanen. 278 Jofua in*s Heeren zynen fepter opeifchte, en^lle aanvoer van moogelyke noodwendigheden tot onderftand van zyn leger by de Jooden vorderde (/), zo is dit echter vere van eenige eerebewyzinge. Zyneeerbiediffe om-  dienft geheiligd. *79 optrok tegen Syrien. Hier van was de legging van het land Kanaan de reden. Het lag tusfrhwi Svrien en Effvoten. zo dat noch Syrien te- (k) Zie onze Voorb. verhand. S 4 gen Egypten , noch Egypten tegen Syrien kon optrekken, dan door het Joodfche land, waarom Syrien, tegen Egypten optrekkende, den tegenftand der jooden zoekende te ontgaan , liever hunne medewerkinge wilde verwerven, en zo was ook Egypten omtrent Paleftina gezind, dan als het Syrien beoorloogde. Komt laat ons hooger ,beftendiger, en gewenfchter dingen beoogen,om Jofua op zyn gedrag van Godzaligheid met eer en heerlykheid voor tyd en eeuwigheid bekleed te zien. Ik moet daar toe aanmerken , dat de uitzichten van deze verhevene vertooning, uit kracht van haaren aart, geheel andere zaaken bedoelen, vermits dit tempelgezicht volftrekt van die natuur is (*), dat het ons • deels den tempel herbouwd, met des Engels inwooning verheerlykt, het God gewyd Priefter- choorende altaardienften herfteld , vertoont. ■ Deels den Hoogenpriefter op den ftaatelyken verzoendag, als volks plaatsbekleder ter hunner verzoeninge , in zyn zoenwerk aftekent, zo dat het voorftel van pligt en belofte op de verkreegene verzoening niet tot Jofua alleen, maar tot al het Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling.  Hoofdst. ; Vers 6 & j. V. Verhan deling. genbeeidigen Hoogepriefter, maar de gewenfchte vruchten van het gedaane werk der verlosfinge, onder pligten van heiligmaaking en beloften van genade en eer voor den tyd , en heerlykheid voor de eeuwigheid, fchoon zindoeJend op het letterlyk tempel en altaarwerk, worden voorgedraagen, en als een ftuk van dankbaare erkentenisfe aan God, over de verlosfing uit de ellenden wordt aangedrongen. S80 Jofua in 's Heeren het volk, het welk in de verzoening van dezen dag deelde, moet betrokken worden t Deels, ftelt het ons voor, dat in dit opzicht, op eene' rhaduwachtige wyze, niet den Verlosfer als rn. Hoe dit ftuk hier te bepalen, Oelyk wy nu tot hier toe Jofua in zyne diepe ellenden en doemniswaardigen ftaat, in zyne redding uit Sathans befchuldigingen, in zyne inleiding m den zoenweg tot rechtvaardigmaaking m OP. wenlchte gevo]gen van dien, als vreede met God inwooning in 's Heeren huis, en kostelyke vryheids genieting, befchouwd hebben, als in zich zeiven geheel Juda vertoonende, zo moeten wy voortgaan om hem verder in die betrekkinge nategaan in de pligten van dankbaarheid en daar op volgende beloften, zo voor den tyd, als voor de eeuwigheid, te meer, om dat God in zyn woord, opzichtelyk op den tempel en altaardienften, alle de Pi'gten van Godzaligheid onder zoortgelyke voortellingen aftekent, en die tot al 'sHeeren volk be-  dienft geheiligd. 281 betrekkelyk maakt: Welgelukzalig is de menfch die naar my hoort, dagelyks' zvaakende aan myne poorten, zvaarnemende de posten myner deuren (/). Volgens de letter, was dit alleen het priefterwerk, maar den Opperfte Wysheid kent het alle haare leerlingen toe, die door Haar tot Priefteren en Koningen in haaren dienft worden verheven» wier plaats van Godsdienftig verblyf, ter uitoeffening van het werk hunner nauwgezette Godzaligheid, by Gods altaaren was onder gedurige tempelbezigheden , oudtyds alleen Levies Altaar die-. naaren eigen (m). Derwaarts ftrekt zich alleen de keus der Evangelie Godgezinden uit, dan, wen zy in de ontwikkeling van dit geheim het Godsdienftig gevoel van hun hart openleggen: (n~) Een ding heb ik van den Heeren begeerd, dat zal ik zoeken, dat ik alle de dagen myns levens mochte zvoonen in het huis des Heeren, om de lieftykheid des Heeren te aanfchcinven en te onderzoeken in zynen tempel. ' Op dezen voet voortgaande, ftaat ons den Godebetaamlyken eifch te overwegen, naamlyk: het zvandelen in Gods zvegen. Hoofdst 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling. Des Vaders wegen met zondaaren zyn — Deels, die werken, die Hy zelve verricht ter ver- (/) Spreuk. 8: 34. f» Pfalm. 84. (s) Plalm. 27: 4. S 5 3ods \vejen, welks lie zyn.  Hoofdst. vers 6 & 7. V. Verhan. deling. (e) Spreuk. 8. ne onverwinlyke onmagt ten goede, waar in zy van natuure op de waereld gekomen zyn, gen|digft voortekomen , door zynen Geeft in hun werkt naar zyn weJbehaagen, op dat zy hunne zaligheid met vreezen en beeven voor God zou- 383 Jofua in V Heeren verlosfing van het diep gevallen fchepfel, uit des- zelfs rampftaat: Deels, die vertoogen van Godzaligheid, die Hy zyn volk, in het ryk van deugd en pligt, voorfchryft, en, om ze in hun- Waarom hier wegen van God genoemd. : < daar laaten heiligen, op dat de vrygekochten des Heeren daarop met gejuich en blydfchap zouden wandelen. Zo zyn het Zyne wegen. Dit wandelpad, waar op God van den hoogen Hemel met menfchen wil wandelen, was er al, eer demenfch aanwezen had ontfangen. De blinde fterveling kent het niet, geen gevallen Adamskind kan erop treden, zo een God van genade hem daar op niet overzet. De God van zondaars zaligheid kent zich dit alleen toe : Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts (0). Eer de menfch op zynen dwaalweg, die aen uitwerken. God Vader heeft, volgens zyne eeuwige wysheid, den weg van verzoening gevonden, door :ynen een en eeuwiggebooren Zoon laaten baanen, :n door zynen Geeft voor den uitverkooren zon-  dienft geheiligd. 283 die hem naar de binnekameren des doods heenenleidt, tot Itilftaan wordt gebragt, om toe te zien. al eer hy vraagt, waar de goede weg tot ruste zy: zo verheerlykt genade haare vryheid : Ik ben ge¬ vonden van de geenen, die naar my niet zochten, en tot de geenen, die naar my niet vraagden,heb ik gezegd, ziet hier ben ik (p). Ik zal u onderwyzen in den weg, dien gy gaan zult; Ik zal u raad geven, myn oog zal op u zyn (q). Zo waren Gods wegen met Jolua, om hem en zyn volk te redden en te heiligen. — Den Engel des verbonds hier by hem te ftellen, op dat hy in dezen brandenden braambofch niet verteerd wierde. ■ In dien Engel zo eene genoegzaamheid te leggen, dat deezen vuurbrand, door zyne liefde en genade, uit het vuur zoude gered worden. Jofua, eer Hy hem de gevondene verzoeninge deed zoeken en liet vinden, vooraf zyne aangeboorene en werkelyke zonden, en daar uit ontfïaane doodiyke wonden, neffens zyne walgelyke onreinheid, ondoorgrondlyke ongelykformigheid met den geestelyken eifch der wet, en zwaare doemfchuld ordentlyk voor oogen te houden, en als eenen ondraaglyken laft op het harte te binden, hem van den Sathan, zo verre te laaten verzocht worden, dat hy moede werd en verftomde, niet kunnende op Cf) J^. 65: I. (*) Pf- 34? 8- Hoofdst. j vers 6&7. V. Verhandeling.  Hoofdst. ; vers 6 & 7, V. Verhandeling. ( fche inteleiden, om daar zynen Richter om genade te bidden. Immers als God het den zondaar in zynen weg van ontdekking, tot bevindlyke erkentenisfe van zynen armen en ellendigen toeftand voor tyd en eeuwigheid, bangemaakt, is het doeleinde hier van, op dat hy zoude leeren God vroeg te zoeken f», het geene Jofua deedt, door in ftilheid en vertrouwen zich fterk te toonen. — Hier in ontdekt zich dan al aanftonds Gods genade weg, om levendig te maaken het harte der verbryfelden, door laft vermoeide zielen in den weg van verzoening inteleiden, haar dus tot zyne gerechtigheid te doen komen en daar, door den Geeft des geloofs, te doen betuigen : Gewisfelyk ! in den Heeren zyn gerechtigheden en fterkten. Ik hebbe God gezien in zyne ge ft r engheid'en goedertierenheid, en myne ziele is gered! O! zalige wegen, zo verhoogend voor God, als verootmoedigend en heerlyk voor den zondaar! doch hier eindigen die wegen Gods nog nier. Zegt de Verlosfer: Bit volk 'heb ik my geformeerd, op datzy mynen lof 'zouden verkondigen (s)V Zo opent hy (O Hof- 5: 15. CO Jer- 43: 21. 284 Jofua in 's Heeren op de ingebragte befchuldigingen, iets ter zyner verontfchuldiging by zynen Richter inbrengen. Deze weg Gods was juift ingericht, om Jofua in len weg van waare verootmoediging in ftof en as-  dienft geheiligd. 285 hy hier den weg des levens van onderfcheidene geestelyke werkzaamheden. Hier zyn wegen van geloof, hoop, liefde, dankbaarheid en nauwge¬ zette Godzaligheid. Wegen, eindelyk, vanfchepzels afhanging van het hooge albeftier en van betrekkinge tot den Heere om zyn geleide te zoeken , en zo van kracht tot kracht voorttegaan ter verfchyninge voor God in Zion. Moeft Jofua in deze wegen, die in zo een juift In deze weverband van wettige opvolging tot eikanderen ftaan, |p"tlï wan. wandelen , er word mede gefchetft, de aanhou-delen. dende bezigheid van het geestelyke leven, om uit een inwendigherbooren grondbeginzel,met genoegen, zonder achter om te zien, in betragtinge van waare deugd en heiligmaakinge, het pad des levens te betreden. Hier heeft een wandel in nieuwigheid van den geeft plaats, welke vernieuwinge Jofua was deelachtig geworden , volgens welke hy moeft in bedaarde overdenkinge van de wegen, die God met hem gehouden had, in gehoorzaamheid des geloofs nederzitten omtrent twee wigtige zaaken: Deels omtrent Gods werk en weg, zo ais de Heere dien zelf gewrogt en gebaand heeft buiten hem; hier vondt Jofua met al het Godsvolk te bewonderen des Vaders eeuwige liefde, die zynen eeniggebooren Zoon tot een randzoenerend fchuldoffer hem belteld had, op dat hy met de zynen in het verderf niet zou- Hoofdst. 3 vers 6 & 7» V. Verhandeling.  236 Jofua in -s Heeren Hoofdst. i vers & 7 V. Verhandeling. zien nad gelieven te verheerlyken, en zynenZoone naar zyn eeuwig welbehaagen, op de genadigfte wyze, in zyn hart te openbaaren. Dit moeft het beweldaadigd hart, door een liefderyk gevoel van Gods liefde beftuurd, in de vermeldinge van s'Heeren lof werkzaam, doen juichen: O myne fterkte !... Ik zal uwe fterkte zingen, en des morgens uwe goedertierenheid vrolyk roemen; om dat Gy my een hoog vertrek zyt geweeft, en eene toevlugt ten dage als my bange was (i), en in debe. vindlyke werkinge der kracht Gods aan het gemoed, loofde het gevoelig hart niet anders dan Gods liefde: Geloofd zy de Heere.' dag by dag ^ overlaadt Hy ons: die God is onze zaligheid , Sela l («) Deed God hier, neffens zyne eeuwige liefde, Jofua merken op de uitoeffeninge van die, hoe Hy hem met goedertierenheid tot zich getrokken hadde; deze geestelyke en hemelfche zegeningen had hy waardig te wandelen. Zag hy dat God hem deze zaligheid , in den weg van voorkomende genade, zonder hier in iets uit zich zeiven te hebben toegebragt, of den Heere te zyn voorgekomen , gefchonken hadde» (0 Pfrlm 59- i8a. & ijr. (») Pfalm 68: ao. de nederdaalen; die door vrymagtige verkiezingsliefde over hem, met voorbygaan van anderen zyner natuurgenooten, niet erger, dan hy was,  dienfi geheiligd. 287 de, dit moefl zyn heel hart voor den God zynes heils innemen, die, daar zyne beenderen verdord waren , daar, aan zyne zyde, alle hoop afgefne- den en alle verwachtinge verlooren ware, zynen c des levens in hem gelegd hadde, zo dat hy levendig ware geworden. Hoe moeft hem dit in aanbidding doen uitroepen: Gy God des aanziens! heb ik ook hier gezien naar dien, die my aanziet? (ü) Deels, waren hier Gods wegen van byzondere toepasfinge zynes heils op zyne uitverkoorenen te verheffen; Jofua had hier juifl die wegen te bewandelen, waar in genade hem geleid had. — Had genade hem gebragt in den weg van zelfkennisfe, om onreinheid en onmagt, die hem tot eene verdoemlyke fchuld geworden waren, intezien ? dit moefl in hem een afkeerig beftaan, en afzien van al het veroordeel baar eigen ik, verwekken, om zynen geestelyken doodftaat tot alle goed werk voor God te erkennen, en volgens het bellier der aan hem verfcheenen zaligmaakende genade, maatig en godzalig te leven.— Daar de Heere zynen verbonds Engel, ter zyner verlosfinge uit Sathans geweldige aanvallen, hem gezonden had; zo moefl hy den weg van geloofs toevlugt en vertrouwen op de albetaaiende gerechtigheid van den Borg betreden. Hier luidt de (u) Gen. 16: 13. Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V .Verhandeling.  Hoofdst. 2 vers 6 & 7. V. Verhandeling. (w) Pfalm 84: 3 & 11. 00 Pl["Iin 73= 23. ter aan auizena eiaers: ik koos liever aan aen dorpel in het huis van mynen God te wezen, dan lange te woonen in de tenten der Godloosheid (w). Ik zal dan geduurig by U zyn (x). Had genade de fchatten der genoegzaamheid, die in den Engel des Heeren zyn, voor hem geopend, en toegepaft beide tot rechtvaardig en heiligmaakinge ? hy had dan deze genade -roepinge Gods waardig, overeenkomfh'g met derzelver verhevene natuur, en heilige uitzichten, te bewandelen. De weg van dankbaare erkentenisfe aan God; de weg van zelf - vvaereld - en fchepfelsverlocheninge, onder een ftandvastig nawandelen van den Heere, door deze rampwoefiyne , ter eerbiedige gehoorzaaming van alle zyne heilige gebooden, moet hier de loopbaane der Godzaligheid zyn, waar in Jofua alle waakzaamheid had te behartigen, ter waarneminge van 's Heeren wacht. 288 Jofua in 's Heeren de taal van het Godgezinde hart: By uwe altadren, Heere der Heirfchaaren , myn Koning en myn God! Een dag in uwe voorhoven is be- 's Heeren voacbt. Hier ontmoet ons, na de taalkracht, eenvoorftel, ontleend van waakzaame diensknechten, die hunnen Heer omringen, om zyn bevel te ontvangen, met haastende bereidvaardigheid uhtevóeren, alle hunne verrichtingen met diep ontzag onder  dienft geheiligd. ' 289 der zyn oog brengen, en met omgorde lendenen ftaan om het gezag, de rechten,en geboden van hunnen Heer, te befchermen (y). Zo was devor- ftelyke bedkoets van Hem, die meerder is dan Salomon,omituuwd met zestig waakzaamedienften ftrydlielden, die zwaarden aan hunne heupen gegord hadden, om die te bewaaken tegen den fchrik des nachts, 's Heeren wacht behelft hier eenen waakzaamen dienft, die in 'sHeeren naby* heid, tot zyne eer en heerlykheid bedeed word , zyne dienftknegten worden hierom fteeds verbeeld zynen throon te omringen, om die te bewaaken, Maar welk eene moedgeving aan hun, die met indrukken van hunne onbekwaamheid totdewaakzaame uitoeffening van dit zwaare werk bezet zyn! GO SDB(n 'ffMttrig nx QtM; Rad- -tótf ex orië!lie P.rP' prie eft, fubfiriStum, et veflimento longiore fubfiriiïo, fub* cintïum es/e, hinc, [ubfiringere laciniam faam, camvefubtollere, quia, cum quis opus aliquod aggreditur, lacimam fuam fubflringere folet. Inde porro, mi declarant Arabes in t diligent er et cum ftttdio inccsfit, item ftftti j navitfivcad agenduir. five ad cAvendum. Es hac prima originali potestate, apud Arabes fervata, profluunt verbi Se* pro diverfitate conlrruótionis, ufus fecundarii r. Subfiridit veluti laciniis ac fuctinüh lumbis agere , five fiat,, asfervando, obfervando, cuftodier.do. a. Et fubjlriQo veluti fp/« ritu five animo foilicite cavere,tum providc circumfpicieudo, turn abfiincndo, omittendo et cvitando. T Hoofdst. J vers 6 & 7. V. Verhandeling.  Hoofdst. ; vers 6 & 7, V. Verhandeling. In welk op zicht dit *i Keeren ' wacht zy. oogen geduurig open zyn op al het geene hier te bewaaken is, waar toe men, volgens het verband . van zaaken, brengen kan, 'sHeeren wegen van vrymagtige verzoening en genade tot zaligheid van zondaaren, beneffens 'sHeeren eer, hoogheid, de troonrechten zyner gerechtigheid, en al dat God van den hemel het meelt verheerlykt, en het fchepzel vernedert ter verootmoediging voor zynen Maaker. De pligt i deze wach waartenemcu. 250 Jofua in 's Heeren zyn! Hy die op den throon zit, wil zelve zyne wachters overfchaduwen, hierom noemt Hy het Zyne wacht, ten teken, niet Hechts, waar toeHy zyne troondienaaren roept en op het duurft verpligt, maar, het geene hier wel is optemerken, de Heere zelve ontdekt zich hier, als de wachter iran Israël, die nimmer flaapt nochfluimert: wiens ( Hooge eereftaat waarlyk! waar toe de Heere tzyn verloft volk verwaardigt, dan, wen Hy hen tot de uitoeffeninge van dezen, zo hoogftbetaamenden pligt roept, om Zyne wacht waarteneemen. Hoe wigtig dezen poft ook ware in het aardfche heiligdom, waar op hier wel kan gezindoeld worden, wyl daar beide de altaaren van de noo* dige offh anden waren te bezorgen, en nauwkeurigft te bewaaren voor allen vreemd vuur en verontreinigd brood, zou'sHeeren toorn niet ontfteken, als mede het heiligdom van zuiver licht te voorzien, zo was het echter een vermoeiende arbeid,  dienft geheiligd. 29t beid, zonder verzadiging, kwam hier het borgoffer van Gods Zoon, daar de priefterlyke tempelwacht eene voorbeeldige vertooning van was, niet in aanmerkinge. Verhevener wachthoudinge eifcht hier de Heere, tot een bewys van waare heiligheid des harten, op de ontvangene bevrediging met God — deels 'sHeeren wegen, in de verkregene verzoeninge en uitrukkinge uit Sathans magt met hun gehouden, getrouw, zonderomtezien, te bewaaren en aan 's Heeren gangen in dezelve vafttehouden — deels uit aanmerking van den fchrik des nachts, dewyl de vyanden van het zoenwerk waaken, om 's Heeren wachters van hunnen poft, het zy door lift, of door geweld, aftedry ven, of ze door den geelt van vadzigheid in flaap te wiegen en te verblinden , dat zy vreemd vuur ten altaar brengen, door het voeden van verkeerde leerftellingen, die Gods hoogheid verklei* nen, 's Heeren vrymagt bemoeien, en het nietig fchepzel te zeer verheffen; zo moeten zy krachtig in den Heere zoeken te worden en in de fterkte zyner magt, om hunne lendenen te omgorden en de kaarfe brandende te houden, en in de waarheid Gods, die alle valfche tong verllind, met waakzaamheid en omzichtigheid te ftaan, om niet verflonden te worden van hem, die omgaat als een briefchende leeuw; en daar zy door eenkennelyk gevoel van hunne onbekwaamheid tot degeX 2 «ou« :IoOFDST. 3 vers 6 & 7. V. Verlnn» deling.  292 Jofua in 's Heeren Hoofdst. Vers 6 & j V. Verhai: deling. vergeefs het is, dat de wachters waaken, als de Heere zelf de flad niet bewaakt, zo moeten zy in een diep afhangen van den Bewaarder van Israël, die alle de vyanden van het zoenwerk aan den band zyner albedwingende Voorzienigheid heeft vaftgelegd, fteeds om raad en hulpe vraagen : Wachter! toot is er van den nacht? dat Hy hun gelieve aantedoen de geheele wapenrustinge Gods, om in de kracht van getrouw maakende genade in zynen dienft tot den dood toe, als helden Davids in den ftryd, het flyk der ftraaten niet te ontzien; vertrouwende, dat, uit kracht van's Borgs zegenpraal over dood en verderf, de poorten der helle hen niet zullen kunnen overweldigen; hier is het geloof de overwinning der waereld. Men mag zich hier van een gewenfchte uitkomft belooven; de wakkere wachter zal van zynen poft niet gedreeven worden , geen vyand, zal het huis Gods indringen, maar hy zal in 's Heeren huis bevestigd worden, immers zo luidt de belofte: Hy zal myn huis richten, en myne voorhoven bewaaren. Hy zal myti huis rich ten. itrouwe waarneming van's Heeren wacht beftuurd >orden , zo dat zy niet een uur konnen waaken; ja, daar zy te wel weten, hoe volftrekt te Was hier 's Heeren huis, onder de fthaduwachtige Gods regeering, het tempel vertrek, alwaar de voorbeeldige plegtigheid op den verzoendag  dienft geheiligd. «93 gefchiedde; het richten van het zelve zal dan moeten beftaan in de verrichtingen van de voorbeeldige Godsdienft plegtigheden, bezorginge van beide de altaaren, toenchtmge van de tatel met toonbrooden, en aanftekinge der tempellampen op den gouden kandelaar, volgens de wetten van het heiligdom. Doch heerlyker gevolg moeft het gedaane zoenwerkhebben; immers, daar de toepasftng van het verzoeningswerk, tot rechtvaardiging van 'sHeeren volk, geeftelyk is, zo moeten de werkzaamheden van een leven voor God, hier uit omfpruitende, ook geeftelyk zyn. Noch Schebaas wierook, noch Kalmus uit verre landen,noch eenig altaarofi'er of tempellicht, veel minder de heerlchappy in zyn huis, kon den Heere aangenaam zyn, aangemerkt als vruchten der verzoeninge, vermits dit tempelwerk Juda fteeds het ongefcheurde handfehrift der zonden herinnerde , dat eerft op Golgotha aan het kruis zoude vernietigd worden. Een geestelyk geloofswezen, maakt hier de belofte uit. Aan Jofua was op dezen dag eene richterlyke vryfpraak zyner ongerechtigheden en doemfchulden, tot zyne rechtvaardiging, gegeeven; zo was hem en al zyn volk vrede met God belleld, en een naam en plaats binnen Gods huis, de Gemeente van den levendigen God, gegeeven , langs den wandel in Gods wegen; was hy er ingegaan; zyn geestelyk leven aldaar kon T 3 daa Hoofdst.3 vers 6 & 7. V. Verhandeling.  HóOFdST. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling. (>) Volgens de taalkracht van het wortelwoord \i% meerder of minder kent, maar alle verganglyke opperheerfchappy in de kerk veroordeelt. Immers in het genade -ryk worden alle de ryksleden tot richters, die het recht beftellen, tot koningen en priefteren verheven, om dien eerefiaat onder de overfchaduwinge van den Almagtigen te bekleeden; doch het zoude een geftel van heerfchende Godsdienftbetragtinge in de kerk zyn, zynde de geeft van den letterlyken tempeldienft. Volgens een geheiligd oordeel zoude men, naar waarheid, zich hier niet üegts een ernftig overweeger, maar een betragter en bepleiter (V) van de rechten des Heeren vertoonen, ter veroordeeling van het ongeloof, en uitroejinge van het zedelyk bederf. Het geestelyke leven zoude hier in dit Godshuis boven den dood heerfchen, ja den dood verflin. den tot overwinninge, zichtbaar in de zedelyke werkzaamheeden van het geestelyke leven. Hier ftaan zy als feeftoffers met touwen gebonden aan de hoornen des altaars —«■ om den Heere te zyn een flagtoffer ten teken van eenen geheelen afgeftorven ftaat tot zelf - waereld - en fchepzelsverlo» ehening, JJier leven ze, maarniet meer zy, —» Een S94 Jofua in 'j Heeren dan niet anders zyn, dan een geestelyk richten, niet als hoofdpriefter, willende heerfchen over 's Heeren erfdeel, dewyl de geestelvke ftaat seen  > dienft geheiligd. 295 l Een brandoffer, ten teken hunner reinigmge van alle befmetting, bevorderende door den Geeft der uitbrandinge de waare heiligheid van het hart. —* Een zondoffer, ten teken hunner openhartige zonden fchuld - erkentenisfe, om daar in tot het geestelyk fchuldoffer der verzoeninge, ik meene Gods Zoon, te naderen en menigvuldige vergevinge te ontvangen. Een gedurig morgen en avondoffer , ten teken eener wel beoordeelde keuze in opzicht tot één gewenfcht ding, om alle de dagen des levens in het huis des Heeren te woonen, om de lieilykheid des Heeren te aanfchouwen, en te onderzoeken in zynen tempel. — Een vre endankofferen teken van het dankbaar gevoel des harten in de erkentenisfe van ontvangene genade en eere. — Een fpysoffer, ten teken van de overgaaf van hun hart aan den Heere ten altaarfpys, waar op de Heere wil komen avondmaal houden. Zie daar, hoe men onder het genade bewind van Gods Engel, die als koning in gerechtigheid zoude regeeren, zyn verzoend volk het recht zou zien beftellen. HoOFDJT. 3 ms 6 & 7. V. Verhandeling. Ingevolge de juifte orde van opvolging, door de hoogfte VVysheid zelve ingefteld, volgens de welke de Heere in zyne wegen , die Hy met dien menfch houdt, welken Hy van dood en verderf verlosfen wil, en zommige genadegoederen mededeelt, die met reeds voorafgefchonke* T 4 ne Hoe dit eene belofte «y.  Hoofdft. vers 6 &; V. Verlian «teling. nabeelden der Aaronifche tempelpriefteren , die 's Heeren huis bewoonden, ten zy ze vooraf tot medeburgeren der Heiligen gefield wierden; zo kan immers niemant ftaan en roemen in de hoope der heerlykheid Gods, die niet vooraf in den wandelweg van geloof is ingeleid. Zou Jofua tot dit groote werk getrouw gemaakt en gefterkt worden, het is immers Gods woord, zyne belofte, zyn eed: Gy zult myn huk richten. Daar hy getrouw in 's Heeren wegen wandelde, zou God dan ook maaken, dat dit zyn werk in waarheid was, zo dat hy als zyn huisgenoot de dagen zyns levens by hem zoude flyten in de aanfehouwing van de Jieflykheden des Heeren, om die in zynen tempel te onderzoeken,onder de ernftige betragtinge van 's Heeren rechten. De groote voorraad der genade in het voorbeeldig huis overtuigde er hem van. — De brand-altaar deed hem zien, dat Gods Engel zyns volks eeuwige gerechtigheid ware. — De reuk - altaar vertoonde hem 's Mesfias priefterlyk bidwerk voor hun, op dat hun geloof niet ophoude. Het glansryke tempelligt was hun een getuige, dat God zyne lampe boven hunne hoofden zoude doen branden, op dat het licht in hunne tenre niet verduisterde, maar dat zy by dat £9°" Jofua in's Heeren i ?ne in verband ftaan \ komt dit hier te recht in; •als eene belofte. Zo konden de zondaaren van Efefen geene huisgenootcn Gods worden, echte  dienft geheiligd. 297 dat licht de duisternisfe zelve zouden doorwandeld — De tafel met toonbrooden dcedt hem onmerken. dat hun brood gereed was, zo dat hun niets zoude ontbreeken. — Terwyl de beide tempelkolommen hen in den arbeid der Godzaligheid bemoedigden met de Godlyke belofte: God zal het bevestigen, en den grond van zekerheid, waar door zy ftaat konden maaken op de vervulling van dezelve, er by te voegen: In Hem is fterkte. Was Hoogepriefter Jofua getrouw in het bewaaken van 's Heeren wacht; ook deze zyn arbeid zou niet ydel zyn in den Heere, Gods voorhoven zou hy bewaaren. Dewyl hier van het werk der verzoening en heiligmaaking gewaagt wordt, zo dient men de altaar - voorhoven, waar op des Zieners oog hier ftaarde, boven al in aanmerking te nemen, die waren byzonder zyne of des Heeren voorhoven, vermits zy het naaste de wooning des Allerhoogften waren. Zo heeft men ten aanzien van het hoogfte heiligdom, alwaar de verbondsark was; het heilige zelve, alwaar de goxiden reukaltaar ftond, voor 's Heeren voorhof te houden, waar by wy voegen hetpriefterlykevoor bof, daar de brand- offer- altaar was. Deze kar men met recht noemen het voorhof des heiügdoms, en geene het voorhof van 's Heeren wooning. Die hier hun verblyf hadden, en in Godsdienftige aL taar - verrichtingen leefden, waren het naaste by T 5 den Hoofdst. 3 veis 6 & 7. V. Verhandeling. Ook zou Jofua Gods voorhoven bewaaren.  Jofua in 's Heeren Hoofdst. t vers 6 & j, V. Verban deling. gen. Welk eene eer was het niet voor de wachters, die hier 'sHeeren wacht waarnamen? hier vertoefden zy als ftaatsdienaaren van den Koning der eere. Op de waakzaame uitoeffening van dezen pligt, zouden ze deze voorhoven bewaaren. Geenzins als of dit ware toetekennen aan den waakzaamen arbeid van Gods pligtpleegend volk, hun waaken was te vergeefs, zo God zelve niet waakte over zyn heiligdom; Neen ! de Heere zelve zou hunne wachthoudende waakzaamheid zegenen ter affnydinge van alle toegangen des kwaads, en daar men dit heeft aantemerken ais eene belofte, zo is het iets, dat God zelve beitelt op de uitoeffeningevan zynen billyken eifch. Hoe groot dan dit voorrecht voor Aarons gewyd priefterchoormet opzicht tot het aardfch heiligdom ook zyn mogt; gewenfchter dingen behelft het heil dezer belofte voor Jofua en al de Godgezinden, als vruchtgevolgen hunner bevreediginge met God.— De Allerhoogfte zelve zou ze in den ftaat zyner zalige nabyheid bevestigen, by zyne zoen - altaaren van vergeevende en heiligende genade beftendig bewaaren, en alle listige aanfiagen der vyanden hunner verzoening met God, die hen zouden tragten van deze offer-en bidplaats aftedryven, very- delen; den Koning, en zyn aantemerken, in de fchuilplaatfen des Allerhoogften gezeten te zyn , om veilig te vernachten in de fchaduwe des Almagti-  dienft geheiligd. delen; waar toe Hy de waarheid als een fcherp, tweefnydend zwaard, en de Godzaligheid zyns voiks, als een fchrikbanier voor den vyand, wil (). Dit hart verblydend uitzicht in de eeuwigheid deedt hen in vrolyk gezang tot God, van den hemel zingen. Gy zult uw volk een fchuilplaats wezen Gy bergt hen in het licht Van *t Godlyk aangezicht, Baar zy geen leed van trotfehen vreezen 3 Een hut, waar in zy 't woelen, Den twifl der tong niet voelen. Ge: (g) Open. 5: 13. (//) 2 Cor. 5: I, V a Hoofdst. 3 ver<6 & 7. V. Verhandeling.  Hoofdst. 3 vers 6 & 7. V. Verhandeling. BE- 508 Jofua in ys Heeren dienft geheiligd. Geloofd zy God, die zyn genade Aan my heeft groot gemaakt; Die voor myn voelftand waakt: Zyn oog ftaat my in liefde gade; Hy wil my heil bereiden; My in een vesting leiden. . . _ Pfalm 31 vs. 16 & 17  BESTIEREND ONDERRICHT, UIT DE ZEVEN EERSTE VERSEN AFGELEID. A 11e fchrift, van God ingegeven, is nuttig tot leering, verbetering,en ter uitrusting van den menfch tot alle goed werk. Wel aan dan, geval¬ len fterveling! laat ons met de waarheden van dit gezicht, behelzende zo een byzonder deel van Gods ingegeven fchrift, tot ons zeiven inkeeren, om er een nuttig gebruik voor ons gemoed uit afteleiden ; wyl ze een noodzaakelyken invloed hebben op het harte der geenen , die, langs den 1 verordineerden weg van middelen, dood en verderf zullen ontvlieden, om zalig te worden. Zaaken, die genade en zaligheid betreffen, zyn toch van het wezentlyklt aanbelang voor ons. Ze worden hier afgetekend tot onderwys, hoe welverdiende vloeken met onverdiende zegeningen, op de aanbiddelykfle wyze, nooit genoeg door ons te bewonderen, verwisfeld worden. Het is immers wat groots, dat God van den hemel hier ontdekt wordt, zich tebemoeijen met nietige ftervelingen, om de fnoodlie wangedrochten, in vrye ontfcrmingen, eenen wondcrweg van verlosfing V 3 uit Gebruik uit vs. 1—7. afgeleidt.  31 o Beflierend onderricht Gebruik uit vs. 1—7. af geleide. De menfeh onder hec gebied der zonden , i& diep ver- . tlorven. uit Sathans doemluft te befchikken, gevangene kinderen des doods uit hui diep verderf te redden, en fchuJdige verdoemeüngen metonbedeuke- wachtinge voor de vaünaderende eeuwigheid. Hy isjammerlyk gevoelloos over het doodlyk verderf, waar in hy gezonken ligt; buiten gevoel van de zonde, die zo een vreeslyk dwingeland voor de ellendige ziel is ; buiten gevoel van Gods ongenoegen en geduchte gramfchap, die zich zo fchrikkelyk vertoornt, beide over de aangeboorene en werkelyke zonden, en begeerlykheden, die elk oogenbiik in het hart opwellen; —— buiten gevoel van het diep onvermoogen en onwilligheid, om de magt der zonde te wederftaan,- Ja buiten gevoel, dat deze onmagt hem tot eene vernede- ren- lyke zegeningen voor tyd en eeuwigheid te begiftigen. Deze naaste bedoelingen van het eeuwig Opperwezen , reeds voor 's waerelds wordinge op de onveranderlyklte wyze vaftgefteld, worden Dns in Gods ontfermingshandel met Jofua tegen Sathans veroordeeling op de hartinnemendfte wyze tot onze leeringe getekend. O wee onzer! zo wy op deze zaligheid, in den genaden tyd, niet leeren achten. De bedorven fterveling is dwaas en ftout genoeg uit zyn geboortepunt een belachyk onIderzoek te doen naar zyn toekomend lot, in den tyd maar eene onbezefbaare zorgeloosheid doet hem geheel onverfchillyk zyn over zynen ftaat en ver-  uit de zeven eerfte verfen afgeleid. 311 rende fchuld des doods geworden zy. Zo indrukkeloos ziet men zelfs menfchen, die onder het lichtryk Evangelie leven, in de voile begeer. lykheid van het hart en waereldfche gelourzeden geruft heenen gaan , als osfen ter llagtinge, en flaaveu tot de tuchtinge der boeijens. Schoon hunne dagen flegts een hand breed zyn, en hun leeftyd als een niet is, daar zy onder het hoog gebied des doods leven, die het fterf-bevel zo wel het gekroond hoofd als den fchaamelen bedelaar voorfchryft, die ftaat noch toeftand, zo min levensdagen als jaaren ontziet, nochtans blyft het ftuk van genade en zaligheid, eene zaak van een eeuwig aanbelang, onopgemerkt. Wie ben ik? Zyn myne vuile kleederen verwisfeld? Heerfcht zonde en verderf nog over my ? Is myn hoofdfcheedel wel gekroond? Wiens eigendom ben ik? Of van den Sathan, die aan myne rechte handftaat ? Of van 't Heeren Engel, den gezegenden Vcrlosfer? Heeft God my weder gebooren, of ben ik nog een gevangen kind des doods? Waar zyn de tekenen van het genade-leven in my"i Zyn pligt en deugd de beft uur er s van myn hart? Welke grond van verwachting, om wandelingen onder de zalige hemelingen te zullen hebben, is by my ? Of zal bet ramp-lot der Duivelen myn eeuwig vlockdeel zyn, om op depynbank van eeuwige fmerte te zidderen ? Hoe onwederfpreekbaar deze waarheid V 4 ook Gebruik uit vs. 1-7. af» geleid.  Gebruik uil vs. 1—7. afgeleid. derf ftaat, zodat, gelyk zy, die in het kruisryk van Chriftus Gode leven en lieven, onder veriochening van verdorven eigen zin , wil en waereld, mogen roemen in de hoope eener aanftaande heerlykheid, wyl hun genadeleven hier, volmaakt zal worden door het leven der heerlykheid, zy daar en tegen uit het leven hunner zonden, tot het gevoel eener eeuwige rechtvaardige draffe, het vveuig befluit kunnen opmaaken. Maar, wai ts waarheid? zegt hier op de verharde dienaar der zonden. Wat waarheid Zy, zo als die van ons zal moeten bevindlyk gekend , eikend, en betragt worden in geloof en liefde, om den verlösfings weg, als een uit het vuur geredde vuurbrand, naar den hemel gelukkig te bewandelen, zal ik uit Gods trouwe liefde - handel in de zeven , eerfte verfen van dit gezicht te vinden, tot redding van zyn volk uit Sathans magt voordellen. Iffl Bcftiercnd onderricht ook zy, dar de toeftand den menfeh in dit leveq der zonden, wen hy daar in verhard voortgaat, in ;en bnaffcheidbaar verband met het eeuwig ver- KenaierkeB van genade hier uic afgeleid. ( De waare eigenfehappen, welken tot den zaligen ftand van verzoeninge met God akyd en alleen behooren, waar by men den gezegenden genadenftaat, in onderfcheidiuge van den doemwaarJigen natuurftaat, kent, zyn hier voor het eenfouwigd oog zo zichtbaar , dat men veilig het knkbeeld van genade en zaligheid te bezitten, zon-  uit de zeven eerfte verfen afgeleid. 313 zonder dat die eigenfchappen in ons gevonden worden , voor het doodlykll zelfbedrog heeft te houden. Eigenfchappen, van die natuur, dat ze voor wezentlyke kenmerken van zaligmakende genade te houden zyn. God zelve heeft ze, door een onverbreekbaar verband, zo vaft aan elkander geftrengeid, dat ze tegen alle boozc woelingen des Sathans beflaanbaar zyn. Immers te vergeefs meent men door genade te herleven, vruchteloos hoopt men zalig te zullen worden, zo men buiten kei nis, en het voor God hartverbreizelend gevoel van 'sgeeftes geeltelyke armoede, en de zielsopbeurende geloofsvereeniging met den Heiland, leeft. Alle indrukken van ellenden, alle noelie poogingen tot zelf- en féhepzels - verlooche ning, beneffens al het vertrouwen op den Zaligmaaker, zo men niet naar den billyken eifch der verfcheenen zaligmaakende genade Gods, maatig en Godzalig , zo onder de verloochening van alle waereldfche begecrlykheden, als onder de najaaging en verkryginge van de waare heiligheid des harten , zynen weg voor God inricht, is voor de Ziel niet anders , dan een vermoeiende arbeid, waar by ze geene verzadiging vindt, maar die haar alle hoop en verwachting op de zaligheid geheel affnydt. Zondaar! gy merkt ras, waar ik heen wil, doch niet verder, als me het verband van vs. 1—-7 leidt. Als gy de binnenkameren V 5 Gebruik uit vs. 1-7. atgeleid.  Gebruik uil Vs. 1—7. afgeleid. De zondaar wordt opgefpoordtot zelfs onderzoek. En om daar in niet omrekomen, zal er eeneduurende geloofsomhelzing van den eenen Jefus by u plaats moeten hebben. En zal dit werk in waarheid zyn, dan zal eene heerfchende gezindheid om eeuwig door genade beltuur, naar den regel van het heilig Evangelie, voor den hemel, tot eere van Hem, die de eeuwigheid bewoont, heilig te leven, uw geheel hart moeten inneemen. Gods liefde handel- met Jofua moet U van deze drie noodzaakelyke kéntekenen van genade overtuigen. Zie hier een handel van God, zo met zondaaren, om ze,in den weg van gevondene verzoeninge, te ontdekken aan hunne ellenden, ze geloovig te doen vluchten tot den Verbonds - Engel , om ze tot zyne gerechtigheid te doen komen en ze naar de vernieuvvinge van Gods beeld, in hoope der aanftaande heerlykheid te doen wandelen en roemen; als met zyn bekeerd volk, om ze in hunne afpadingen intelichten, door nieuwe boetvaardigheid tot Hem te doen komen , en ze, door vernieuwde gunftbewyzen van genade en eere, 314 Beft ier end onderzoek van uw hart zoudt willen doorwandelen, om uwe grondgevoelens, uwegezind- en- werkzaamheden,te onderzoeken, dan zal het gezicht der diepe meftputten van uwe heerfchende boosheden, waar in ?e door geduurige omwentelingen leeft, u diep moeten vernederen over uwe zonden voor God.  uit de zeven eerfte ver [en afgeleid. 315 eere, de beftendige trouwe zyns verbonds te verwonen. Niets noodiger is er voor U, dan de zelfbeproeving. Uwe duure verpligting ter uitwerkinge van uwe zaligheid, noopt U tot een bedaard onderzoek, naar het geene Gods woord in zulk een menfeh, aan wien genade tot zaligheid gege ven is, noodzaakelyk üelt. Een onucizoek bedoele ik thans niet, het weik over de verdienende oorzaak der zaligheid gaat; rafters, dit is geheel, buiten ons, gelegen in de doende en lydende gehoorzaamheid van den Heiland, in wien alleen gerechtigheid en fterkte tot zaligheid is» maar zulk een onderzoek moet hier plaats vinden, aan wien die gerechtigheid, om zalig te worden, gefchonken zy. Zulk een word, in onderfcheidinge van een indrukkeloos menfeh, aan zyne geestelyke kennisfe, gevoel, fmaak, gezindheid en werkzaamheden gekend. Zulk een kan geen ander,dan een wedergebooren menfeh zyn,in grondbeginzel geheel en al veranderd, naar de vernieuwinge van Gods beeld, ter uitoeffeninge van waarheid, gerechtigheid en heiligheid. Hoezeer ook de onbekeerde menfeh, zo in fchrariderheid en kunde, als in zyn natuurlyk zedelyk gevoel, 'oprechtheid in handel en wandel, als mede in zyne hartelyke zugt tot de eeuwige behoudenisfe, boven anderen zyner medenatuurgenooten, uit- blinke Gebruik uit ii. 1—7. afgeleid. Waar over vooral de zelfs - beproevinggaan moet.  Gebruik ui vs. 1—7. af geleid. Het gevoel van zonden wordt in de orde van God, vereifcht. J waare genade-ontdekkinge aan zich zei ven, en overtuiginge zyner zonden, hoe fchandeJyk, God ontheiligend, en zielverdervend ze zyn. Het is een gevoel der zonden, dat noodzaaklyk gepaard gaat met eene zwaarere of zachtere zielsaandoening van bekommering en droefheid, waar van men de maate aan 'sGeeftes vrymagtige beftierin» met den menfeh moet overlaaten. Een gevoel het welk, als een gefchikt middel in de orde van God, vereifcht wordt, zal het hart van de vclftrekte noodzaaklykheid en dierbaarheid der verlosfinge, die in ChriftusJefbs is, overreed worden Volgens het verband tusfchen het hartverbreizelend gevoel over zonden en fchuld, en het geloovig zien op Jeftis, om Hem, als een waterftroomsaanteloopen totfchuldvergeving, behoort een hartelyk werken met een verlicht verftand en ee-* 516 befilerend onderricht tblinke en zich beminnelyk maake; het is nochtans ■zeker, dat het hem onmooglyk blyft geestelyk werkzaam te zyn, zo het fcheppend alvermogen van den Godlyken Geeft, in een ondeelbaar ogenblik , het bovennatuurlyk grondbeginzel tot het geestelyk leven, in de wedergeboorte, aan zyne ziele niet mededeelt. Het gevoel van hem, die de vernieuwinge des gemoeds deelachtig is geworden, gaat over zyne zonden, en al het doodlyk gewoel zyner verdorvenheid, gepaart met eenen Iryd van boetvaardigheid . jrehoore- n nir ppnp'  uit de zeven eerfte verf en afgeleid. 317 eenen geheih'gden wil. Eene bloote befpiegelende kennisfe, zonder geestelyk leven en liefde, is wel onnut, om ons tot Jefus te doen vluchten, doch met de waare geestelyke kennisfe van. God en Chrillus vereenigd, is ze allernoodzaakelykft. immers de geloovige omhelzing der waarheden en beloften van het evangelie, het ftaarmaaken op de uocnyKe voorlteJling van 's Borgs genoegzaame kruisverdienften en zyne Jiefderyke bereidvaardigheid, om zondaaren uit het verteerend vuur hunner zonden te redden ; doen de' gevoelige ziel met al haare nooden en fchulden, gelyk ze is, tot den Zaligmaaker vrymoedig vluchten, om in een hoog vertrek gefield te worden. Vermits het nu zeker is, dat niemand zonder overtuiging van zonden en een hart-vernederend gevoel over de zelve voor God, tot Chrillus boetvaardig nadert, om van Hem niet uitgeworpen te worden , en naardien niemand zonder een bevindlyk gevoel van zyn onvermogen, ter uitwerkinge zyner zaligheid, verlochend wordt aan eigen fterkte, om het vermoeiend werken in eigen kracht te veroordeelen, niets wetende met Jofua voor God ter zyner verontfchuldiging intebrengen, en om genade in Chriftus tot geloofs gehoorzaamheid en godzaligheid intefmeeken; zo heeft men wel vaft te ftellen, dat op alle overtuigingen van zonden, en hooggaande angften des gemoeds over de zeiven, den dood is te Gebruikult vs. 1—7. afgeleid. Eene Mooie befpiegelende kennis zonder geestelyk ieven is onnut.  Gebruik uil vs. 1-7. afgeleid. Al het ver trouwen op denChriftus is ydel, zo Hy niet zo wel het vertrouwenvan het hart is tot heilig maakingals tot recht vaardigmaking. 318 Beftierend onderricht te fchryven, dan, wen het beangft hart niet tot eene onberouwelyke bekering, oprecht geloof ? en heilig leven tot zaligheid, door Jefus Geeft be- dige eigenzinnigheid toeteKennen , cue niet anders is, dan een arbeid in eigen krachten, waar door men weigert God te gelooven, ten zy men zich van zyn zwaar zonden gevaart ontheven ziet. Men onttrekt zich de moeilykheid van den kruis, ftryd te draagen. Men wil niet in Gods gerichte als een godlooze, fchuldige, naakte en-geheel jammerlyke, die op alle Sathans befchuldigingen zwygen moet, en Gode niets weet te and woorden, dan te vertoonen een vuil vyandig hart, eene befinettc ziele en een geheel verdoemlyk beftaan, verfbynen, om gerechtigheid en fchoonheid uit Gods genade hand te ontfangen, maar men moet een onheilig evgtn ik medebrengen. Wie uwer zal den werkt word. üp gronden van bybeüche zekerheid fteunt het, dat al het kennen van zich zeiven ds een diep ellendig zondaar, dat al het vertrouwen op 'sHeilands kruisverdienften, flegts voor een doodlyk zielsbedrog te houden zy, zo Chriftus voor het hart niet zo wel het welmeenend vertrouwen is tot heiligmaaking als tot rechtvaardigmaaking. Dat men, niet tegenftaande dit, evenwel den menfeh, in den ftryd der boetvaardigheid , meer ziet oogen op de heiligmaaking, fls op de rechtvaardigmaaking, is aan eene zon-  uit de zeven eerfte ver Jen afgeleid. 319 den dag van Gods toekomfte verdraagen ? wie uwer zal beftaan, als God zal verfchynen, om u op het veege ziekbedde te kluifteren, en door den dood opteëifchen voor den ftoel zyns gerichts? Hoe benauwd moet dan een ziek en gevreesd fterf bedde, zo voor den flervenden als voor die dit treurbedde omringen, wezen! dan, als de ftervendt in de dagen, toen zyne krachten nog inlch en zyn vleefcb gezond was, geene bekeering ten leven heeft leeren kennen, maar zich aan een verhard verzuim van genadetyd en middelen heeft fchuldig gemaakt, en by de ontwaaking van zyn geweeien zich dood en verderf moet voordellen, doch uit zucht om een dreigend eeuwig onheil te ontgaan, valt men dan dien God, die men zo ongodsdienflig verloochend, door fnoode eigendienft verfmaad heeft, en aan wiens 'geeftelyke kennisfe men geenen luft gehad heeft, of door zich zeiven of door een voorbiddend leeraar, die hoe gaern hy ook verlosfing zag aangebragt, het hoopeloos moet opgeven, te voet, om aan die groote zaligheid, daar men niet op ge- Gebruik uit vs. 1—7. afgeleid. Gods ver. fchyninge zal voordezulke verfchrikkelykzyn. acht heeft, nog deel te krygen. Men bemerkl hier traanende boetvaardigheid, belofte van bckeering, geloofsomhelzing van dien Heiland, wiens kruis men geweigerd heeft te draagen, de nedergeboogen en ontruste ziel begint hoope te fcheppen en vertrooft zich met het denkbeeld : God is myne De bekering, naeen zondig verzuim van den genaden tyd, tot op het fterfbedde uit-  Gebruik uil Vs. ^.afgeleid. teftellen, is allergevaarfykft. waarheid zyn ? Tot dit oordeel is, naar Gods gewoone weg met den menfeh, onvermydelyknoodig een beproefde heilige wandel in Gods wegen om zyn rechten te bewaaren. Zie dit in Gods handel met Jofua, hier in had al het volk, dat zalig zoude worden .een doorllaand bewys, dat het genadewerk hunner bevrediging met God geenzins uitgefteld kan blyven tot hunne laatfte fterfdagen of uuren, maar dat in den dag van hunnen besten leeftyd dit Godswerk aan hun zoude moeten gezien worden, zo dat zy in den overigen tyd, die zy nog hadden in het vleefch te leven, Gods wacht moeiten waarnemen en zyne voorhoven bewaaren , zouden zyeenige hoope kunnen fcheppen om eens hunne ziele, by het bezwyken van vleefch en hart, te troosten met dat zalig uitzicht: Ik zal eerlang met God in den zaligen hemel wandelingen hebben. Waar by zal men anders beoordeelen kunnen, of er door de icheppende Almagt van God, den Heiligen Geeft, een nieuw levensbeginzel der ziel zy medegedeeld? niemand immers kan zalig worden, dan die in den genadenweg een nieuw menfeh geworden is; die 3 20 Beftierend onderricht myne menigvuldige verlosftng. Zelfliefde, cigett zin en wil, naare verbeelding en weeke hartstogten, zyn de fchandelyke bronwellen, waar uit al meeft dit treur en trooftwerk by den gaapenden dood en eeuwigheid ontftaat. Zou het een werk in  uit de zeven eerfte verten afgeleid. $21 die vooraf wel en wettig den ftryd der boetvaardigheid, den kruisftryd tusfchen den geeft en het vleefch geftreden heeft, die alleen word met heer¬ lykheid gekroond. Wy laaten de ftervende bekeerlingen voor den Heere, wien ze in den grooten en vreeslyken dag des gerichts zullen ftaan of vallen, en betluiten, dat het een allergevaarlyidte zandgrond zy, zich met hoope op het zalig hemelleven te voeden, zonder bewyzen van een nieuw geestelyk levensbeginzel, tot uitoeffeninge van waare heiligheid, in zich te hebben. De driefte onwetendheid in'den weg van God met den menfeh, niets minder willende hooren, dan van overtuiging van zonden en ellenden, en verootmoedigende droefheid er over, mooge zich hier aan ergeren; de ftoute geeftdryver, fteeds roemende op zyn valt geloof, fchoon hy de innige werkzaamheid van geloof en liefde vyandig zy, mooge zich hier aan ftooten! het blyft eene eeuwige waarheid, dat men in de beoordeeling van het waare geloofswerk met oplettenheid heeft te merken, zo op de voorafgaande werkzaamheden van eene waare droefheid naar God, over ontdekte zonden en fchulden, als op de gevolgen van een geheiligd geweeten en godzaligen wandel. Langs dezen fchakel liep Gods weg en handelwyze met Jofua afin volle zaligheid. Zyne verlosfing uit nood en dood had de echte eigenfehappen, beX pp Gebruik ui vs. 1—7. af geleid.  322 Beftierend onderricht Gebruik ui vs. 1—7. af geleid, Gods weg niet Jofua isnietaant merken als iet= ongewoons. tingen, naar den aart der tyden, buitengewoon zyn, zo laat ons toch, onder aflegginge van alie bedekzelen der fchande, de zaaken, die altoos dezelfde blyven, in het oog houden. Gods handel met Jofua, aangemerkt als plaatsbekleder van Jacobs kinderen, en zyn weg met Saul, waren immers beide ingericht, om vuurbranden, door de verlosfing die in Chriftus Jefus is, uit het vuur te redden, en befmette, fchuldige zondaars door genade om niet te rechtvaardigen. De inwendige harts verandering van hun, die de gezegende vruchten der gevondene verzoening, onder Gods ontfermingshandel, mogten genieten, is toch op de gewoone wyze gefchiedt, door heilige en rechtvaardige , door voorkoomende en overwinnende genade, die hunnen vyand, die hier als een briefchende leeuw omging, zoekende hen te verft inden, te magtig werd. Eene genade, die ten allen tyde even noodzaaklyk is, voor den allerbestenals alierflechtftenzondaar, en door Chriftus Jeins alleen in hun heerlchappy kan vjeren. Dwaal wyzen en gevolgen van genade, waarin hyvaft kon ftaan en roemen in de hoope der heerlykheid. Zeg niet, Gods handel met Jofua is iets buitengewoons, dit is, waarlyk! een onvoorzichtig gezegde, zo ftout oordeelt men ook over Gods weg met Saulus om zyne ziele van den dood te redden "choon de omftandieheden en uitwendiVe nntmnP.'  uit de zeven eerfte verten afgeleid. 323 Dwaal dan niet langer, fterveling! noch verhart uw harte niet tegen God, wiens handel met zondaaren liefde is. Die deze woorden boort en doet, die is wys, en bouwt op eenen rot f een; maar die deze woorden hoort en niet doet, die is dwaas, by bouzut of het zand, en zyn val zal groot zyn. Ellendie; natuurgenoot! merk dan op, dat de ver- geeving der zonden aan alleen den zoodaanigen gefchiedt, die door het recht gezicht van hunne zonden en het walgelyk gevoel hunner vuile befmettingen, tot fmertelyk berouw en boetvaardigheid des geloofs geleid zyn,om in den Heere Chriftus gerechtigheid en heiligheid te zoeken. Zonden hebben doodlyke wonden veroorzaakt. Hoe dikwils traant men over. tydelyke ongelegenheden, daar het hart geheel gevoeloos blyft over de zon- • den. Hoe ? zou Chriftus tot den dood toe bedroefd zyn geworden over de zonden van anderen, en zoude u uwe eigene zonden niet ter harte gaan ? Daar de angftcn der wedergeboorte het genadevolk zo dikwils treffen, meent gy daar zo ongevoelig de vergeving uwer zonden, die gy nimmer met indrukken gekend hebt, teverkrygen? Dat de harttreffende indrukken van het ontdekte volk over hunne ongelegenheden geene zwaarmoedigheid zy, zo als gy wel meent, maar dat dez Ive behooren tot dien wyzen fchakel, waar in God, naar zynen gewoonen weg, in zyn woord X 2 ver? Gebruik uit vs. 1-7. afgeleid. De zondaar word: opgewekt deze dingen te beproeven.  Onbruik uit v-s. i— 7.afgeleid. keer tegen de vergevene zonden, en een ftryden in Gods moogendheid tegen dezelven om in dien weg des doods niet meer te vallen -y dat kan immers geen plaats vinden, zq men er vooraf niet aan ontdekt is, en het fchandlyke, fchrikkelyke en verdoemlyke van de zonden van het hart, niet heeft leeren inzien. By den Heere is wel vergeving, doch op dat Hy gevreefd worde. Niemand kan dit tegenfpreeken, dan een menfeh , wiens ziel is ingenomen, zo met eenen heimelyken haat tegen een heilig God en deszelfs Iiefdenhandel tot verandering en bekering van den zondaar, alsmet eene verborgene liefde voor het ÉlérfchandeJykft kwaad , de zonde. Wel leer dan toch hier in den genadcHtyd kennen, met welk een God gv te doen 524 Bejlierend onderricht verklaart, zondaars eenen ruimen ingang in den hemel te willen geven, blykt uit jofua. De vergeving der zonden werkt eenen gezetten haat en af- Zo de in- dri!'i';en van Gods wreekende gerechtigheid, en heiligheid in h?t firafjen derzon. ivn.als van Uod» liefde zynnoodig. hebt. Het zyn gedachten der ydelheid, dat men alle indrukken van Gods wreekende gerechtigheid en toorn moere van zich weeren, cn alleen met de Godlyke liefde en goedheid werken. Volgens den eifch van Gods heiligheid, waar dcor Hy eenen natuurlyken afkeer heeft van de minfte zonden , is Hy een God van jcbcldinge en geduchte ftrafgerichten, een God, by wien eene vreeslyke Majesteit is, die fchrikkejyk toornt over de zonden. Dit ondervond de Sathan, dit zallen alle ver-  uit de zeven eerfte verten afgeleid. 325 verharde onbekeerden ondervinden, die,naar het voorbeeld des Sathans, hunne booze vyandfehap tpiren Gods verlosfingswerk , tegen des Engels liefde en genade, en tegen de genade • bediening van den heiligen Geelt, wiens ambt het is, zondaars by aanvang en voortgang te overtuigen van zonden en ellenden, en ze uitterusten tot den ftryd der boetvaardigheid des geloofs, hartnekkig vafthouden. Leer hier uwen vyand kennen, die nu nog uw vriend is, uw metgezel op uwen zondenweg, uw tafel gaft, met wien ge uit een en denzelven beker des doods het gift uwer ongerechtigheid inzwelgt, uw bedgenoot tot alle zielsverwoestende wellustigheid, de geweldige bezitter van uw geheel bedorven hart, die te gelyk de beftierer is van u,ter uitgietinge van alle ongerechtigheid. Wie is deze uw vriend ? Beeving moeft u aangrypen, wen gy hem kende. Het is de Sathan , die het op uwe verdoemnisfe toelegt, die door ongeloof en ongehoorzaamheid u van den weg der verlosfinge afweert, en tragt in de binnekameren des doods inteleiden. Hy ontdekt zich nu wel aan u als een Engel des lichts, naardien hy uw godverloochenende eigenzin en eigenwil voedt, uw ongeloof fterkt en dewelluftvan het vleefch opwekt, maar wat hebtgy te verwachten, dan dat ga met dezen boezemvriend onder Gods ftrafroede eeuwig zult zidderen! Dat deze 's menfchen ge- X 3 Wei- Gebruik uit vs. 1—7. afgeleid.  Gebruik uii vs. 1—7. afgeleid. Uitftel van ftraf is geen afliel. 326 Beft ierend onderricht weldigfle vyand zy, byzonder dan, als de Verlosfer tot hem nadert om hem uit Sathans geweld te ontbinden, kunt gy in iofua zien. Kan u dit nier hemel op eene ontzettende wyze tot u: Deze dingen doet gy, en ik zwygc; gy meeni, dat ik t' eene maal ben gelyk gy: Ik zal u ftraften, en zal het ordent lyk voor uwe oogen ftellen. Ver ftaat dit doch, gy God vergetende; op dat ik niet verfcheure, en niemant redde. O! mogt deze fchrik des Heeren u tot bekeeringe beweegen! mogt dit uw welberade keuze worden! hoor dan Gods verklaaring aangaande zynen liefden-handel metzondaaren: Grimmigheid is by my niet; wie zoude my als een doorn en distel in oorlog ftellen, dat ik tegen hem zou aanvallen, en hem te gelyk verbranden zou. Ofte hy moeft myne fierkte aangrypen; hy zal vrede met my maaken; vrede zal hy met my maaken. Hier wordt u het grootfte bewys van 's Vaders liefde aan zondaaren ontdekt, ten teken, dat Hy geenen lult heeft in hunnen dood, maar affchrikken, hem tot uwen metgezel op uwenonbekeerlyken weg te houden, God zelve zal dan Dp u fchelden, en hoe vreeslyk zal het u dan zyn, in de handen van den levendigen God te vallen! Denk niet, dat, daar het u op den weg uwer randen voorfpoedig gaat, uitflel van ftraf afftel zy, geenzins, God ziet het, en Hy zal het op :ynen tyd aan u zoeken, zo fpreekt God van den  uit de zeven eer/Ie venen afgeleid. 327 maar wel in hunne bekeering ten leven. Hier i; de Engel van Gods aangezicht, door wiens liefdt en ffenade zv behouden worden; leer dan hiei eenen God kennen, die de uitoeffening zyner ge ftrenge rechtvaardigheid, uit liefde tot het behoud van afvalligen van Hem, aan zynen onfchuldiger Zoon, door de zwaarftelydens geheiligd heeft, on fchuldige zondaaren een vry geleide te beftellen Op dezen fchouwburg van Godlyke ontferming, genade en heiligheid, wordt u deze liefden - han del van God met zondaaren getoond. Zie hiei het betoog van Gods rechtvaardigheid en heilig Gebruik uit vs. 1-7. afgeleid. heid in het vergeven der zonden, het is Gods Engel , van den Heere der heirfchaaren gezonden, om Gods welbegaagen over zondaaren uitteroepen. Deze is het, die in gerechtigheid fpreekt, die magtig is te verlosfen uit Sathans woede, het geweld des ongeloofs, en de magt van dood en verderf. De ontkomenen uit Israël, die als vuurbranden Jebovaas Spruit,', tot cieraad en tot heerlykheid hebben leeren kennen, erkennen, en geloovig omhelzen, zyn er u hier tot fpreekende getuigen van. Voorzichtigheid hebt gy noodig, zultgy hiervan het rechte gebruik maaken. Merkt gy hier, dat God aan zyne ryksweêrfpannelingen uit peillooze liefde en verbeurde goedheid, zaligmaakende genade bewyft; gy moogt er alleen uit befluiten, dat God u ook op gronden van recht X 4 en Hoe God _ geenen lult beeft in den dood van ■zondaaren,  Gebruik uil vs. 1-7. af. geleid. nouden is, leert kennen en bewandelen, waarop en door welken, het goedertieren Opperwezen zyne genade gewoon is uittedeelen. Merk dan eens, welke menfchen het zyn, die op dit toneel van Gods ontfermings-handel ter behoudenisfe, verfchynen. Het zyn zondaars in vuile kleedcren, vuurbranden, die rooken en dampen van wegen het gefmeul hunner verdorvenheid. Onderzoek u eens, of gy u aJs zulke vuurbranden, daar geene gefchaapen wysheid, kracht, ofkunft iets goeds uit weet te maaken, hebt leeren kennen. O! mogt het vuur van het Godlyk heilig ongenoegen tegen uwe zondige natuur en daaden ontftooken , u op uw geweeten gevoelig branden. O! mogt ge met verlegen indrukken kennen, dat noch uwe beste deugden, noch een gevoelig weck hartsgeftel, noch beeken vantraanen, zelfs niet uw eigen bloed, dat vuur konnen blusfen maar eerder gefchikr zyn, het zelve nog feller te doen ontvlammen, om dat het eigen werk is, daalde dood op ftaat. Ziet gy hier, dat het heilig Opperwezen zich met hellen- flaaven komt te bemoeien om ze uit de onedele flaverny des Sathans en van het helfch ongeloof teverlosfen; zo is het dan immers met u geene afgefneden zaak. Hier ftaat Gods 328 Beflierend onderricht * en heiligheid genade bewyzen kan, ja, dat Hy genade en eere geven zal, zo ge dien weg van Gods voetftappen, waar in uw evenmenfch be-  uit de zeven eerfte versen afgeleid. 32a Gods rnagtige Engel gereed om door liefde en genade de zulken te behouden, om door zyn Middelaars fterkte aan dooden het leeven te fchenken. zyne fchuldenaaren vergeevwge, en aan zyne vyanden de hoogfte liefde te bevvyzen. En wat meer is, in Hem heerfcht eene onafhangelyke gewilligheid, om dit aliesaan de voornaamlte zondaaren ,zonder iets, dan den dood, in hun te vinden, waarom Hy het zoude doen, te betoonen. Zyne hand is tot u uitgeftrekt, ei merkt er toch op, er zyn wisfelkleederen in, om u die aantedoen, onder afleggin^e van uw vuil zonden • gewaad. Ik bidde u, van Gods wegen, laat u dan met God verzoenen. Gy hebt flegts volgens uwe verpligting, zo als gy zyt, in fchande, fchuld en onmagt, u rot dezen uwen Richter te wenden, en Hem om genade te bidden, wiens verklaaring zo opwekkend als trooftryk voor u is, dat Hy u om geene voorledene noch tegenwoordige zonden van zich zal ftooten, maar u zyne gerechtigheid en fterkte ter uwer ontkominge, doen ondervinden. Merkt hier toe, met bedaardheid op, dat het de Godaanrandende taal van een blind, natuurlyk, zorgeloos hart zy, dat men maar doen moete, zo veel in zyn vermogen is, en bet dan op de godlyke barmhartigheid en genade laten aftoopen , waar toe men dan in het oog loopende waereld - dienft verlaat, en door eene befpiegelende omhelfingder X 5 God" Gebruik uit vs. 1-7. afgeleid,  Gebruik uil vs. 1-7. afgeleid. eene pryzenswaardige gelïeldheid dit laatfte ook zy, zo is zy uit haare natuur juift ingericht, om 's menfchen werkheilig grondbeginzel te voeden, eigen deugd en kracht tot eenen grond te leggen , waar van men de genade doet afhangen. Dit is niet anders, dan uit een hoogmoedig en onheilig beginzel, dat het genade - werk van den Godlyken Geeft zo vyandig is, de heerfchappy voerende genade haaren luider en onafhangelyke vrymagt te ontnemen , waar door men zyn verdorven hart onvatbaar maakt, zo voor het recht gebruik der middelen, als voor het hartsveranderend werk van den Geeft der genade en der gebeden , wiens liefde - werk het alleen is, den menfeh als een recht arme van geeft naar den Heere verlegen tc doen uitzien, en uit het geloof te doen leven. Zullen zulke burgerlyk zedige menfchen, tegen Sathans aanvallen en de ziels verwoeftende woelingen van het ongeloof, door den Engel des Heeren, daan de blyven, zy zullen dezen verfoeielyken afgod van eigen gerechtigheid als eene jam? merlyke verloochening van die gerechtigheid, die overvloediger is, dan die de Farifeen en fchriftgeleerden, onun het koninigryk van God te kunnen ingaan, moeten ieeren kennen en veroordee- len. 330 beftierend onderricht Godlyke waarheden, zich in het uitwendig burgerlyk leven, godsdiendig, nauw van geweeten, ja zelfs onberispelyk, zoekt te gedraagen. Welfa  uit de zeven eerfte versen afgeleid. 33I len. Toen Paulus, door heerfchende genade in zynen vyandigen optocht tegen Jefus en zyn volk wierd te rng gedreeven en in den genaden weg geleid , achte hy de onberispelykheid van zyn voorig leven , waar in het waare wezen van alle deugd ontbrak, voor fchade en drek, vermits hy nu eerft had leeren kennen, dat deheerfchappy der genade , niet in eenig eigen werk , maar alleen in 's Borgs genoegdoeninge en voorbiddinge, gegrond ware. Daar dit zo is, zo is er voor de grootlle zondaaren moogelykheid om zalig te worden. Ei let op Jofua! hoe naakt, arm, jammerlyk tot verftommens toe, hy hier ftond. Die er hem,en met hem, alle diezaligzullen worden, toe bewerkt, is Gods Engel, dieby hem ftond. Deze is het, die ze door zynen magtigen Geeft overtuigt van zonden, fchuld en onmagt, en daar onder, overeenkomftig hunnen ellendenllaat, boetvaardig werkzaam maakt. Eene overtuiging bedoel ik , die, in onderfcheiding van de felle polsflagen eens ontwaakt geweetens 0ver zonden en ftraffen, waar onder men eeuwig kan omkomen, gelegen is in zulke redelyke werkzaamheden van het geeftelyke levensbeginzel, die zich ontdekken door hartinnemende waarnemingen en gewaarwordingen van noodzaakelyke waarheden , zo met betrekkinge tot God en zyne verhevenheden , naar het verband zyner deugden en vol- Gebtuikuit vs. 1—7. afgeleid.  332 Btflierend onderricht Gebruik ui vs. 1—7. ai geleid. menichen kan en wil worden, als met opzicht tot onze onvermydbaare verpligting aan dat hooge Opperwezen en deszelfs heilige en rechtvaardige wet. Gaat hier het oog der ziele, onder de verflindingvan het bewindzei des aangezichts,open, dan wordt al het gevoel van het hart gaande over de verbaazende ongelykformigheid aan onze verpligting tot gehoorzaamheid aan Gods wet, dan valt het oog, zo op eenen fnellen ftroom van ongerechtigheden , en eene overloopende melaatsheid, als op eene doodlyke onmagt die ten hemel, tot een fchuld ter verdoemenis, geklommen is, en eenen gaapenden nood om als een vuurbrand in het vuur der zonden omtekomen. De innerlyke overreding dezer noodzaakelyke waarheden, het gevoel eener aangeboorene en werkelyke verdorvenheid , laaten het hart niet leedig, maar maaken het gevoelig in berouw en droefheid, en doen het werkzaam zyn, overeenftemmend met zulk eenen ontdekten jammerftaat, in een rusteloos zoeken en bidden tot God om reddinge der ziele willende den Heere niet loslaaten, voor dat Hy de worftelende ziel gezegend heeft. Hier toe ftond Gods Engel op dit toneel van genade en gelichte , om zondaaren hier toe te bewerken. Verberg volmaaktheden, volgens het welk Hy op eene wy"ze, overeenkomftig met zyne hooge eigenfchappen, een God van zaligheid voor doemfchuldige  uit de zeven eerfte verten afgeleid. 333 berg dan uwe vuile kleederen niet voor Hem , maar laat het uw rusteloos zoeken, uw aanhoiv dend bidden bv Hem zyn, dat Hy u van ftaat en weg verwisfele. Zyne wisfelkleederen zyt juift ingericht om uwen jammerftaat met de heer lyke vryheid der kinderen Gods te verwisfelen. Zegt gy, hoe koome ik, zo tot het een als hei ander? O mogt dit uit een welmeenend gevoel van uw hart voortkomen! ei let toch op de nattutrlyke orde, die God in dit gezicht opgeeft om Abrahams zaad tot zyne zalige gemeinfchap te brengen. Uwe ellende, den weg om er uit te ont Gebruik Bis vs. 1-7-. afgeleid, worftelen, en de beoeffening van waare Godzaligheid, zaaken allernauwft aan elkander geketend, dient gy te leeren kennen, en te gelooven, op dat gy u overeenkomlb'g derzelver natuur, zedelyk, redelyk en vry willig, in en uitwendig, gedraagt. Laat het uwe hoofdzorge zyn, hoe gy de geestelyke kennis van deze waarheden zult verkrygen. Geheel ydel is hier toe het werk der hedendaagfche Moralisten, die den armen zondaar, met voorbyzien der twee eerflvermelde waarheden, door het opdi'ing°n van pligten, meenen deugdzaam te maaken' In voor den hemel toetebereiden. Vruchtel fos is hier toe alle deïstifche deugdzaamheid om Zynen pligt uit een eigen werkbeginzel van zelfliefde te willen betragten. Gy hebt noodig een aanhoudend afhangelyk gebruik van die, door de hoog: 1 De zondaai wordt onderwezenom te komen tot des Engels gerechtigheid.  334 Beftierend onderricht Gebruik ui vs. i-7. af geleid. Heilige Geelt, door zyne onwederftaanbaare invloeden in het hart, gewoon is, tot ontdekking aan,en ^.eloovigeomhelzinge van die waarheden, om u vry te maaken van de onedelmoedige flaverny der verdorvenheid, te werken. Zyn de krachten van uw hart, verftand,en wil geheel ongenoegzaam om met deze geeftelyke zaaken, geestelyk levendig, werkzaam te zyn, daar leeft immers een genoegzaam God, die gewillig is, onder het afhangelyk gebruik der middelen, zich in zyne herfcheppende almagt van genade te verheerlyken om u uit een nieuw geeftelyk levensbeginzelovereenkomftig de geestelyke dingen werkzaam te doen zyn. Dierbaar moet het immers zyn in uwe oogen, dat uwe zaligheid hier langs nog moogelyk zy. Trekt toch, by het trouw gebruik van het uiterlyk middel, harten oog af van eenige de minfte waardigheid dezer bezigheid. Jofua, hoe noeftig ook in het werk zyner boete, fchuldbelydenisfe en plegtige pligtpleeginge, zag er geheel van af, en Haarde alleen op wen Engel van Jehova, by wien hu'pe befteld was. Immers het was eene afgefneeden zaak voor u, ja alle hoop en verwachtinge op de herleving uwer dorre doodsbeenderen moeft u ten eenemaal ont- zin- :hoogfte Wysheid verordineerde middelen , te 'maaken, waar door God u deze heilige waarheden laat voorftellen en verklaaren, waar onder de  uit de zeven eerfte versen afgeleid. 335 zinken, byaldien de herfcheppende genade van uwe geesteloofe werkingen athangelyk ware, maar nu het niet is des willenden noch des loopenden. maar alleen des ontfermenden Gods, die zyne heerfchende genade aan geene hoedanigheid van het fchepzel, noch eenig werk van den vryen wil verbonden , maar alleen de Borg - voldoeningen het alvermoogend bidwerk van Jefus Chriftus, ten onwankelbaare grondflage onveranderlyk gezet heeft, nu is de verwachtinge niet afgefneeden, al zyn uwe beenderen verdord; laat het uw rusteloos bidden , uw beftendig zoeken zyn by Hem, die Israels verwachtinge was, zyn Verlosfer ten dage der benauwdheid, dat zyn genade-Geeft over uwe verdorvenheid onafhangelyk de heerfchappy voere , om dezelve met geestelyke werkingen der Godzaligheid te verwisfelen. Zult gy u dan ooit met het zalig voorrecht van Jofua in zyne redding uit het vuur zyner fnerpende ellenden kunnen vertroosten, wel denkt dan, dat God op den grond van 's Borgs volwigtig kruisoffer, rechtvaardig en heilig blyft,', fchoon Hy godloozen die niet werken kunnen, om niet rechtvaardigt. Mogt gy dan het leven boven den dood kiezen, om de hartelyke euangelie-voorftelling van dit fchuldbetaalend bloed, als eene betooninge van Gods rechtvaardigheid in het vergeven uwer zonden, door het geloof te omhelzen, en daar mede, als een god- Gebruik uit vs. 1—7. afgeleid.  336 Beftierend onderricfjt Gebrtiikuit vs. 1-7. afgeleid. i Gods vrywillige ver kiezing moet geen zondaar ophouden tot God tt komen zo als hy is. godJooze, in Gods gerichte te verfchynen. Gy zult dan wel met Jofua verdommen, niets wetenIe ter uwer ontfchuldiging uit u zeiven by den dingen moeten zyn en blyven het eenigfl ngtlnoer uwer daaden. Schoon het eene onwraakbaare waarheid is, dat de eeuwige en vrymagtige verkiezer niemand ten eeuwigen leven verkoozen heeft om eenige voorwerpelyke redenen, naardien Hy in deze of geenen van eeuwigheid zag, dat hy uit den genoegzaamen grond van zyn wezen een goed gebruik der verraoogens van zyn hart, ver- Richter intebrengen, doch het is zaligheid, dat er u niets zal moogen overblyven, dan te zien op Hem, die eene verzoening voor de zonden geworden is, en Hem aanteloopen als een waterflroom. In dien weg wordt geen aangezicht befchaamd gemaakt, maar beftraald met het licht van Godlyke vertroostinge, naar de verklaaring : Uzv ftryd is vervuld, uzve ongerechtigheden zyn verzoend, en uzve zonden vergeven. Laat u de overdenking van de genoegzaame reden van Jofuaas verlosfing uit alle doodlyke ongelegenheden, alleen te zoeken in Gods vrywillige eeuwige verkiezing van Jerufalem, geenzins ophouden, hier toe te komen. Het geene voor ons een ondoorgrondlyk geheim en verborgen waarheid is, laat dat toch voor den Heere, maar zoekt op uwe roeping te letten. Gods geopenbaarde  uit de zeven eerfte versen afgeleid. 33? verftand en wil zoude maaken , maar dat het eeuwig onafhangelyk Opperwezen, om redenen die in zich zeiven had, en die Voor en tot Hem zel- (f) Efef. 1: 5- M«r. 11: aö. Y ven zyn (f) in het mededeeien van genade tot geloof, deugd en zaligheid, alleen handelt volgens den onveranderlyken raad van zyn vry welbehaagen, en daar Hy, op de vrymagtigfle wyze, dit zyn onafhangelyk welbchaagcn heeft willen verhoogen in de verkiezing van zondaaren, die, door hunnen moetwilligen afval van Hem , zyn dood gevallen in peillooze diepten van onoverzienlykaellenden, alwaar zy de heerlykheid Gods derven ; zo dunkt my, zyn deze dierbaare waarheden juiffc ingericht om u optebeuren en uittelokken tot dien God te komen zo als gy zyt, wiens ftemme zolieflyk tot u luidt: Wendt u naar my toe en wordt behouden. Al is er niets in, noch by u , dan vloekwaardigheid, waarom God u zoude zegenen , en den vyand van uw zaligworden zoude fchelden ; let op Jofua , al wat aan hem was, waren fmet, fchuld, en krachteloosheden, dus niets dat Gods oog kon naar zich trekken, immers het gefchiede alleen uit onafhangelyke vrywillige genade van zyne onveranderlyk vaftblyvende verkiezing: Wie heeft God lief? die van God eerft is geliefd geweeft; want bier in is Gebruik uit is. 1-7. af» geleid.  Gebruik u{i vs. i— /.afgeleid. (*) i Joh. 4: 10, ip. aen {*). Laat u dan door niets van Godafdryven; ai het geene u ontbreekt, is by Hem. Bedekt u geenzins. Is het u om wisfelkleederen te doen ? vertoon dan uw vuil gewaad, de Heere moet het u laaten uittrekken. Dat vuil zonden - kleed is te nauw aan uw bedorven hart gekleefd, dan dat gy het zelve zoudt konnen of willen uitdoen. God kende alle uwe ongelegenheden tot dood en verderf, eer gy er een geruchte van gehoord hadt. Die geheel arm,jammerlyk, blind en naakt uit genade mogt zoeken gezaligd te worden, die zal geenzins worden uitgeworpen, maar eene wooninge der gerechtigheid by den Heere ontfangen. 338 Beftierend onderricht is de liefde, niet dat wy God lief gehad hebben^ maar dat Hy ons liefheeft gehad, en zynen Zoon gezonden heeft tot eene verzoeninge voor onze zon- Gods volk ftaat in de namvlte be trekking tot des Engels liefde Gy, die naar de vrymagtige bedeehng der liefde en genade van 's Heeren Engel, uwe zonden met indrukken op het gemoed ziet, die er het gevoel van een voor u te zwaaren laft van draagt; wat zyt gy langer onrustig, hier opent Israels Heelmeester voor u een heuchelykfl toneel van alle zyne deugden en volmaaktheden, ter uwer geneezing, en verlosfinge geheiligd. Daar 's Gees* tes invloeden in uw hart, uw gemoed bezet hebben met eenen indruk van, en haat tegen de zonden  uit de zeven eerfte verfen afgeleid. 339 den, met heerfchende begeerten, dat genade over uwe verdorvenheid heerlchappy voeren mag, dat het dan uw aanhoudend bid en worstelwerk by den troon des Lams zy, om troott en rultryke be« wuftheid van uw onveriiesbaar aandeel aan genade en zaligheid te verkrygen. Ei blyft toch zo van verre niet ftaan, daar de Engel van Gods liefde en genade hier van naby te aanfchouwen is, als uwe fterkte tegen den Sathan en het ongeloof, die uwe vuile kieederen verwisfeit met gerechtigheid , cieraad en voortreffelykheid. Wyzen ftoute zondaaren, wier harten gekluifterd liggen aan de zielverdervende begeerlykheid der dingen die men ziet, deze genade der fchuldvergevinge door onboetvaardigheid van de hand; ei doet gy het toch niet door ongeloof. Daar ik uwe hoope van ontflag uit de boeiens des Sathans gaarn wil voeden, zo begeer en wy, dat een iegelyk van u dezelve naarftigbeid bewyze, tot de volle zekerheid der hoope, tot den einde toe: op dat gy niet traag wordt; maar navolgers zyt der geene, die door geloof en langmoedigheid de beloftenisfen beërven. Die door het geloof niet verzegelt, dat God waarachtig is, maakt God door een fnood ongeloof tot een leugenaar. Schrikt voor deze zonde, zy gaat alle uwe voorige zonden te boven. Laat er toch niets zyn, dat u wederhoudt van het geene Gods Engel u geeft. Tot de vrymoedige omhefY a ss'D; Gebruik uit vs. 1—7. »f« geleid.  34° Beftierend onderricht Gebruik ui vs. i—7. af geleid. ft) Rom. j: tf. (») Gal. 5: 17. ipraak des Engels: Doet deze vuile kleederen van hem weg; Ziet ik hebbe uwe ongerechtigheid van u weggenomen en Ik zal u wisfelkleederen aandoen. Zegt gy, my ontbreekt er kracht toe; het is waar, om een wettig gebruik van uw recht en vryheid te maaken, op des Engels verklaaring tot u, hebt gy noodig, de werkinge van den Godlyken Geeft, die het willen en het werken in u moet beftellen, maar denkt, elk der begenadigd overtuigden, hoe zwak zy ook zyn mogen, heeft eenen zekeren trap van eene waare geestelyke kracht. Iemand, die geheel krachteloos is, wordt van Pau- zinge daar van hebt gy immers volle vryheid? geenzins gegrond in uwe geeftelyke armoede en gebreken, maar in de genadige toe-en uit- Elk begenadigdeheeft zekere trap van waare geestelykekracht. 1 1 1 lus voor een onbekeerde gehouden (f). Elk begenadigde is immers tot een nieuw leven opgewekt , en heeft dus een waar beginzel en vermogen van geeftelyke werkingen, in wezen van den geeftelyken dood verfchillende,ontfangen, fchoon deze kracht afhangelyk en ten teken van haare onvolmaaktheid met veele krachteloosheden omzwagteld is, zo dat de bezitter er niet mede 3oen kan, wat hy wil (*) , zo erkent zy uit laaren wezentlyken aart, dat zy haar zelve liet kan beftieren, maar dat Chriftus in haar ■ hiet  uit de zeven eerfte verten afgeleid. 341 hier toe leven moet, en dus vermag de zwakke ziel alle dingen, door Chriftus, die haar kracht geeft (f). Hier volgens blyft het dan uwen (betaamly- ken pligt, dat gy als eene tweede oorzaak,die van de eerfte, naamelyk God, beftuurd word, de kracht van het geeftelyke leven, in afhanginge en aankleevinge aan Chriftus, redelyk en vry willig zoekt te gebruiken ter uitoeffeninge van geeftelyke werkzaamheden. Laat u toch zaligen, zo als het uw God betaamt en behaagt. Zo deed Jofua, hy liet zich ontkleeden en wisfelkleederen aantrekken, en maakte dus, onder Gods handelingen, een haastig gebruik van de genade, die de Engel hem gaf, en toonde zo, toen hy zwak was, magtig te zyn. Die wil, die koome is het liefde woord-van Hem, die genade en eere geeft. Wat buigt gy u dan neder, O ziele! en wat zyt gy onrustig in u, hoop ep God,IIy is uzve menigvuldige vcrlosfing en uw God. Meer gefterkte zielen, die het getuigenis van dien Geeft, die de werkingen des lighaams doodt, en u in de aanneminge tot kinderen met vrymoedigheid doet roepen, abba Vader, met uwen geeft hebt, dat u menigvuldige vergevinge gefchiedt zy; gy hebt den Sathan door het bloed des Lams overwonnen. Laat toch uw Verlosfer de heer- (f) Gal. a: so. Phil. 4.: 13. 1 Petr. 4: II. Y3 Gebruik nl vs. 1—7. afgeleid.  34* Be/lierend onderricht Gebruik uit vs. 1—7. af geleid. t betrekkinge daar op, u redelyk,zedelyk, en vrywillig,in en uitwendig, te gedragen. Laat Jofua u hier in tot een aanminnig fpiegelbeeld verftrekken. Liefde en genade van s' Heeren Engel , waar door gy behouden zy t geworden, moet u voor tyd en eeuwigheid in de liefde Gods doen verflonden worden. Verlicht te zyn in de evangelifche grondbeginzelen, en er zelfs uit kracht van bevinding, zo men meent, over te fpreeken, en niet overeenkomftig die waarheden, welkers bevindinge men roemt, teder van geweeten en heilig in handel en wandel te leven, meenende, dat htt 20 zeer niet op een heilig leven aankoome, dan wel op het geloof om de gerechtigheid van Christus onder de zwaarfte zonden te durven omhelzen , dit valt in geen geheiligd Chrilten , die fchrikt nergens meer voor, dan voor een werk dat niet uit God is, een werk, dat de genade Gods in ontuchtigheid verandert, een werk, dat den billyken eifch der zaligmaakende genade zo fchandelyk verloochent om met verzaakinge van alle godloosheid en waereldfche begeerlyk heden , maatig, rechtvaardig en Godzalig te leven. Zulke onheilige menfchen, die zich bekleed hebben met eenen fchyn van Godzaligheid,mengen heerlykheid van deze uwe fterkte zyn. Herdenkt fteeds wat eeuwige liefde u bezorgd heeft. Zorgt lan ook overeenkomftig derzelver natuur en uwe  uit de zeven eerfte vtrfen afgeleid. 343 gen zich onder u. Zy hebben den naam, dat zy leven, maar zy zyn dood, tragt u fteeds van deze Sathans, die onder u in de gedaante van En¬ gelen des lichts wandelen, te onderfcheiden. Daar God Jofua toe riep, daar wilde Hy hem ook toe uitrusten, op dat zyn werk in waarheid zoude zyn. Het leven des geloofs is immers ook een leven van deugd en Godzaligheid, om in Gods wegen te wandelen en zyne wacht waartenemen, Niemand maakt zulk eenen voortgangin de Godzaligheid, dat hy niet de overblyfzelen van veele zonden , fchoon hy er met een vol hart van afziet, in zyn vleefch nog zoude vinden, ditmoet u fteeds in de geheele wapenrustinge Gods dry ven, om te ftaan en ftaande te blyven in den weg van geloof, hoop cn liefde. Moet gy wel betuigen, dat gy in de loopbaane der Godzaligheid tot binken gereed zyt, merkt er uit op, hoe voorzichtig gy u in de uitoeffening uwer heiligmaakinge te houden hebt. Gy zyt menfchen, maar God onderlteunt uwen gang. Zyt gy in uw diep verderf en onmagt met waare zelfsveroordeeling ingeleidt; wandelt dan afhangelyk van uwen God op zynen weg onder geloofs - oeffeninge van uitzien op den overften Leidsman uwer zaligheid en den Voleinder uws geloofs. Beftuurd door een hartelyk gevoel der billykheid, rechtvaardigheid en goedheid van alle geboden des Heeren, zo jaagt fteeds met genoe- Y 4 eea Gebruik uit vs. 1-7. afgeleid.  Gebruik ui vs. 1-7. af geleid. K 45: ?. daan, dat hy eens wandelingen by Hem in heerlykheid zoude hebben, raakt u ook in alle opzichten, dit zy uwe verwachting, uw troon; in leven en fterven. Moet gy hier betuigen: Nu zyn wy kinderen Gods! moet gy hier by erkennen : Het is nog niet geopenbaard, wat zvy zyn zullen ! zo moogtgy met verzekering 'er byvoegem: Wy weten, dat als Hy zal geopenbaardzyn, wy Hem gelyk zullen zyn, zvant wy zullen Hem zien gelyk Hy is. Ei hoort eens hoe het blyde zangkoor deze uwe wettige verwachtinge voedt: Straks leidt men haar in flaatfy uit haar wooning3 In kleeding, ryk geflikt, tot haar en Koning; Zo treedt zy voort met al den maagden/loet 9 Die haar verzelt, u vrolyk te gemoct. Zy zullen bly, geleid met lof gezangen, De vreugde voen, die afftraait van haar wangen9 Tot zy, daar elk gezvaagt van haar en lof, Ter bruiloft treett in 't koninglyke hof. §44 Beflierendonderricht uit dezeven eerfle enz] gen naar derzelver beoeffening, als uwe zaligheid, benaarlligt u hier in ten einde toe. Gods betuiging aan Jofua op de oeffening van geloof en deugd ge-  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. VOORBEREIDENDE VERHANDELING. Bladz. i«-8o. Gods weg met Aartsvader Jacob en zyn zaad. Bladz. 1—4. Oorzaaken van der Jooden ballingfchap , en weg van ontkominge, door God zeiven geopend,-om Juda naar Canaan te doen wederkeren , 4,5. De tempel wordt onder veel voor en tegenfpoed gebouwd 6,7. Juda wordt onder de tegenfpoeden getrooft, door den dienft van Haggai en Zacharia 8-12. Ontwikkeling van het gezicht van een Man rydtnd op een rood paard Zacb. 1 vs. 8-17. 12—14. Van de vier Itootende hoornen Zach. 1 vs. 18-21. 14-16. Van een Man met een meetfnoer. Zach. 2: 1-13. 16-18. Van den grooten verzoendag 18—20. Hoemeneenen zaamenhang recht te bepaalen he«ft. 2i, 22. Tusfchen de eerfte en laatfte vertooninge van dit nacht gezicht fchynt men in de vervullinge een tydsverloop van 20 jaren te moeten ftellen. 23—25. Het Godlyk oogwit, verband en byzonderegefteldheid van dit gezichte vertoonen de gewenfchte dingen van Israels grooten verzoendag. 25-30. Zwaarigheid hier tegen ■uit het ftilzwygen van Ezra en Nebeuiia ingebragt, weggenomen. 30-35. Bedenking door Juda zelve geopperd, opgeheven. 35, 36. Hoe Hoogepriefter Jofua uit hoofde zyner ambts - betrekkinge op den grooten verzoendag in dit gezichte zy aantemerken. 36-39. Hoe de Sathan in dit gezichte ontdekt wordt. '39-40. Ontleding volgens de hebreeuwfche zinfnyding-tekenen van den grondtext. 40-78. De geeftlyke voortrcffelykheid van dit gezichte. 78-80. Y f EER;  n Inhoud EERSTE VERHANDELING. Bladz. 81-128. Opgaaf der zaaken. Bladz. 81-86. De ziener is Zacharia, zoon van Barachia uit het priefterlyk geflacht van Iddo. 86-88. Aan hem werd de Engel deü Heeren vertoond. 89,93. Waar in de mindere en meerdere heerlykheid van Salomons herbouwden tempel beftond. 90,91. Welk een aanzien men dtn tempel van Ezechiel waarfchynelyk heeft toetekennen. 92,93 Waarom ziener Zacharia hier alles in het gebrookene zag. 93Wat hem in het hoogde tempelvertrek vertoond wierd. 93,9*. Hy ftond voor des Engels aangezicht. 94-96. Het derde vers beheicht eene voegzaame tusfehenrede 96, 97. Jofuaas kleederen op den verzoendag beltonden uit Pelufiefch linnen. 97.98- Zy waren befmet. 99,100. By Lev. 16 wordt dit in het byzonder betrokken tot de linnebroek. 101. De betrekking die jofua heeft tot geheel Israël 102,103. De wet der twee bokken, een voor den Jehova, en een voor Azazel verklaard. 104-110. Welke de betrekkinge van Tofüa op dezen dag zy tot onbekeerden onder Israël. 110-111. Tot de bekeerden. 112-115. Zonden en fchulden moeten geen zondaar van 's Heeren Engel afhouden. 115—117. Geen zondaar behoeft var. fchaamte voor God te vluchten. 117-118. In welk opzicht de Sathan aan Jofuaas rechtehand ftaat. 118-121. Hy biedt Jofua in zyn priefterlyk zoenwerk geweldigen tegeftand. 122,123. Jofua verftomde op Sathans befchuldigingen. 12}, 124. Jofua worstelt met den Enpel. 124-126. De Engel beftiert dezen ftryd voor Jofua tot overwinninge over den Sathan. 126, 127. Deae Engel was de heerlykheid van Jofuaas fterkte. 127-128. TWEEDE VERHANDELING. Bladz. 130-169. De Godlyke Hoofden van het eeuwig vrede-ontwerp behartigen het waare belang van Jofua tegen den vyand zyner ontkominge. Bladz. 130-134- De voegzaame  van het eerfte deel. m gronden hier van. I3S-I37- Waarom Jofuaas vyand door den Engel Sathan genoemd wordt. 138,139. Hy wordt van den Engel gefcholden. 140. Wat dit fchelden ons aftekent. 141-143. Waarom dit fchelden herhaald wordt. 143—146. Waarop deze gerechts-handel van God fteunt. 146-149. Wat men hier door Jerufalem te verftaan hebbe. 149—151.. Waarom hier jerufalem genoemd wordt. 151-152. God verkieft Jerufalem. 152. Hoe deze verkiezinge hier zy te bepaa]en. 153-15S. Wat hier uit voor den Sathan ontftond. 155 > 156. Sathans worftelingen hier tegen verydeld. 156-158. Hoe Jofua als een vuurbrand zy aantemerken. 159-161. |ofua wordt door het vuur niet ver, teerd, maar uitgerukt. 161-165. Wat de vraag zelv» te kennen geeft. 165-169. DERDE VERHANDELING. Bladz. 170-209. Toebereiding tot het bevel van Jofuaas ontkleeding. Bladz. 170.171. Jofua heeft niets tot zyne verfchooning. 171-174- God merkt zyn fiil zuchten. 174,175. God fpreekt ter bekwaamer tyd naar zyn hart. 175-178. De Engel geeft bevel aan die voor hem ftonden. 178, I79. Wie deze ftaande zyn. 180 -183. De Dienaars der genade vermogen niets dan op bevel des Engels. 184,185. Inhoud van het bevel. 185-187. De Engel went zich in gunfte tot Jofua. 188,189. Welke zaaken Jofua te aanfchouwen had. 189-192. De Engel neemt zyne ongerechtigheid weg. 192,193. Ik, zegt de Engel, welke nadruk hier in ligt. 194-J95. De wegneminge der ongerechtigheid gefchiede door hem wisfelkleederen aantedoen. 197,198. niïSno zyn uitgezochte, dus kostelyke kleederen, daar men op de hooge Feesten mede konde verfchynen. 198. Tusfchen den Engel en Jofua had eene aangenaame verwisfelinge plaats , waar uit gewenfchte dingen ontftonden. i99-.2or. De Engel zou Jofua deze wisfelkleederen aandoen. 2c 1-204. Twee bedenkingen over «it ftuk weggeruimd. 204-209. VIER-  Inhoud VIERDE VERHANDELING. Bladz. 211-25». God ontdekt op den grooten verzoendag de gunftige bedoeling zyner eeuwige maatregelen. Bladz. 2n,it2. Wie het zyn , aan wien de Engel beveelen geeft. 213. De Dienaars doen niets meer dan dat des Engels bevel in zich fluit. 214,215. Waar aan ons het letterïyk aanzien van dit ftuk doet denken. 216. De wisfelkleederen worden in hun getal en zoorten onderfcheiden. 217-219. Wat de hoogepriefterlyke hoed zy. 119,220. In welk aanzien Jofua hier voorkomt. 221, 122. Welk heil hier uit wordt afgeleidt. 223-226. Deze hoed is één in foort. 227. Hy is rein. 218-232. JMet dezen alleen mogten de Dienaars de hoofden der Godgezinden bekroonen. 233, 234. Waar mede des Hoogenpriefters hoed verheerlykt was. 23+,235. Wat hierin vertoond wierd. 236,237. Jofua ontfing ook Iyfkleederen ,die hem ten teken verftrekten van zyn aandeel aan de gezegende vruchten van het volbragt offerwerk der verzoeninge. 238-243. Welke de grond hier van zy. 245. Welk in dit opzicht het werk der Dienaaren zy. 246, 247. Waarom de Engel des Heeren er by ftondt. 248 , 949. De Engel blyft er by (taan. 250,251. De Engel is overal by zyn volk. 252. VYFDE VERHANDELING. Bladz. 253-307. Inhoud. Bladz. 253, 254. De ftrenge Handhaver van het heilig recht draagt hier zeer gepaft den naam van Heere der beirfcba.iren. 254- 257. Aan welke betuiginge men hier te denken hebbe. 257. Welke de getuigen zyn. 258,259. Welke zaaken door den Engel betuigd worden. 260 -263. Waarom God zweert. 263 265. Zulks gefchiedt ter rechter tyd. 266. Jofua word tot byzondere dingen verpligt. 267. De belofte aan Jofua gedaan fluit geene uiterlyke ftaatsverheffinge in zich. 268 .270. De ryks ftaat der Maccabeen vind hier geen plaats. 271,272. Deze Hoogepriefters zyn tegen de beftel.  van het eerfte deel. ■f beftellinge van dien God, die alleen vrymagtige uitfpraak over troon en kroon doet, langs wegen van onrecht en wreedheid aan de hooge ryksregeringe van Palastina gekomen. 275 -278. Hoogtre eere en ftaatsverheffinge was voor Jofua beftemd. 279. Hoe dit ftuk te bepaalen zy. 280, 281. Wat men hier in zyne juitte betrekkinge door Cods wegen te verftaan hebbe. 282- 284. Hoe deze wegen te bewandelen waren. 28S- 287. Wat hier 'i Heeren wacht zy. 288 , 289. Hoe die zy waartenemen. 290 -292. Wat hier 's Heeren huis zy, en het richten van het zelve alhier naar het waare wezen van dit gezicht* wil zeggen. 293-295. Hoe dit eene belofte zy. 295,266. Welke hier Gods voorhoven zyn en hoe die te bewaaren. 297—299. In welk opzicht dit voorwaardelyk zy. 299, 300. Welke wandelingen Jofua op de oefFeninge van geloof en Godzaligheid ontfangen zoude, en waar ter plaatfe hy zich daar in zou verlustigen. 300-304. Hier zyn onderfcheiden wandelingen. 304. Het verloft volk worde alle eigen roem benomen door de Heilige verklaaringe van God: Ik zal u wandelingen geven. 306,307. BESTIEREND ONDERRICHT uit da zeven eerfte vei [en afgeleid. Eladz. 309-344. •Selyk alle fchrift van God ingegeven, zo ook dit gedeelte in het byzonder, bedoelt de nuttigde eindens voor den zondaar. 309. Onderfcheiden waarheden, die de zondaar moetleerenkennen, wordeo hier uit afgeleid. 310-312. Kenmerken van genade worden hier ontwikkeld. 312, 313. De zondaar wordt opgefpoord tof zelf. onderzoek. 314. Waarover dit onderzoek gaan moet. 315. Het gevoel van zonden wordt in de orde van God gceifcht. 316. Eene blootc bcfpicgclcnde kennis 2onder geeftelyk leven is onnut. 317. Chriftus moet zo wd het vertrouwen van het hart zyn tot hciligmaaltfng. als tot rechtvaardigmaaking. 313- De bekering na een zondig verzuim van den gcr.adentyd, tot op een itcrfbedde uitteftellen, is all«rgefiarJy*;i. 319 311. Codi w«a  vi Inhoud van het eerfte deel. weg met Jofua is niet aantemerken als iets ongewoons. 322. De zondaar wordt opgewekt deze dingen te beproeven. 323,324. Zo deindrukken van Gods wreekende gerechtigheid en heiligheid, als die van Gods liefde zyn noodig. 325. Uitftel van ftraf is geen afftel. 325. Hoe God geenen luft heeft in den dood van zondaaren. 327-332. De zondaar wordt onderwezen om te koomen tot des Engels gerechtigheid. 333-335- Gods vrywillige verkiezing moet geen zondaar ophouden tot God te komen, zo als hy is. 336,337. Gods volk ftaat in de nauwfte betrekking tot des Engels liefde. 338 ,339. Elk begenadigde heeft zekeren trap van waare geeftelyke kracht, 340,341. Meergefterkte zielen worden aangefpoord daar van een Godverheerlykend gebruik te maaken. 341-343. Slot. 344.. Drukfouten, dus te verbeteren. Bladz. Reg. 18. Indeaant. Pf.65:4- & Jef. 55: 7. 29. 6. Hy de door lees Hy wegens de door 25. in hoope van des in hoope van , op grond van eigen verdiend, des 82. ,—- 22. werkeloofen, onwaardigen 101. In deaant.pruden puden- 128. 7. dig, ook digook, 157. 1. vry welbehagen vry, maar te gelyk al- wys welbehagen 172. 7. dan Gods dan de zielen van Gods 227. 24. vonden in . vonden, in 229. In deaant.ullo omni, e mundo de mundo, quodam quovis 231. 4. uitbreiltinge uitbreidinge — 13. vyheid —vryheid 241. 9. toejuichen toe te juichen 258. In de aant. fervatu- ros — fervandos 269. 23. op op, dat 290. 23 £24. vandenoodi- ge offerhanden van al hetnoodige 3U. 4. geloofzeden godloosheden 3'2. — 1. toeftand den toeftand van dea 314. —28. ze hun  By den Drukker dezes zyn uitgegeven en j verzonden. 1 Commentatio de Infpiratione Scripturte Sacrs, j qua eius Indolem explanare conatus elt L.' MEYER V. D. M. &c. in gr. »o ! HAMELSVELD CJO Oratio Inauguralis de Statu rei Chrütianas hodierna*, laïto an tristi, quidque in posterum de eo fperare vel timere debeamus in 40 ] C. v. d. VOORDT PIE^K Specimen STA-1 TUTA GANNITENSÏA HUC USQUE INEDITA & Animadverfionibus Illullra-! ta in 30 i SAXII (CHR.) TabuÏEe Genealogica: five Stemmara Deorum, Regum, Principum, Viro-1 rum illuftrium , qui per id tempus quod Var- j roni Mythicum dicitur, velvixilfe, vel populis, a fe nominatis, omim ^«Hiffe vulgo Croduntur . aA fi.lom Hafirtdi, Apollodori , Hy- gini & aliorum fic contexta , ut pervetus rerum memoi ia, civitatum diverfarum, inprimis Grascarum propagines, fcriptorumque Annales & Poetarum carmina probabiliter in. telligiposfuntin fol. Ultr. 1783. j BONNET, (G.) VOORBEREIDZELEN tot Verklaring , en Schetswyze Oühelderins ,1 van SALÖMONSPREDIKER; Utr. 1781.1 ae ftuk. — Eerfte Antwoord aan de Heer! P. v. HEMERT 8 o < BRINK (L. A. Ten} verklaringe over Ephes. i 6 vs. 10-19. uitgegeven door den WelEervj. ■■ Heer MOLTZER, in 8° 1. deel. j BROEK (C. v. d ) de HEERLYKHEID j van de STAD des ALLEHOOGSTEN,' in eene verklaring op den 87e Pfalm gr. 8° !  rm iVSKERKEN (C. v.) Samentpraken over m. Chet SsCHELYK ^ERMOGEN in zaj ken van GODSDIENST in gr. 8° g HENNERT Redevoering over de GELAAT- j| KUNDE in 8° gg HUGENHOLTZ Verklaring over den XXVe & Pfalm in gr. 8° § LAGET Invloed van den CHRISTELYKKÏ 9 [ GODSDIENST op't geluk: dei: BURGER H | LYKE MAATSCHAPPYE 8° Leerredenen van p. h. van lis Pre- gj dikant te Burgt. in gr. 8 ° | \ \ |loo (J. v.) Leerredenen in gr. 8° | \ VERHANDELINGEN (UitieltzenSuntr de g « Wetenfchappen te Berlyn. Uit t f ransen ) 1 SS. Met Byvoegzels vermeerderd door | 3 J. F. HENNERT, 4e deel m gr. 8°. j 1 VERHANDELING over het Openen en SM- \ | ten der SCHELDE, nevens degefchiedenis K der OOSTENDESCHE MAATSCHAPPY , ft van KOOPHANDEL, zedert haar begin in i7aa tot aan, haare vernietiging door U K. g HAUSEN in gi. 8 ° 1 Eenvoudig Onderwys in devoornaamfte WaaP $2 v.Pdpn uitseffeven donr de fcerw. neereu | meerderd met een aantal VRAGEN,^welker g beantwoording aan den LEERLIJN^ wcru f| overgelaten in 8°.