WELBZRMDEN WORNEEMEN VAN JO HANNES CL AESSEN, OM OP HET VOETSPOORvanDAVID MET GODS HüLPE IN HET WERK DER BEDIEN1NGE TE VOLHARDEN. Volgens Pf. 7V. 16 — TER GEDACHTENIS VAN VIJV EN TV* TIG^ JAARIGEN DIENST IN DE GEMEENTB VAN LEERDAM. Den ioden van Herfstmaand 1786- Te AMSTERDAM en UTRECHT, H. KEYZER kn j. C. TEN BOSCH» I 7 8 6.  Uttgegeeven na vergaande Vifltatie en Jp. prohatic van Je E. Vifitatores Librerum ™» het Clasfis van Buuren, den aehtflen September 1786. Elias Petrus BoNouvRië, Pred. te Zoelmond. CORNER arn. van BuüREN, Pred. te Cmlenbur*. ' Jacob Akersloot, Pred. te Asch.  "MN MIJNE GELIEFDE GEMEENTENS VAN KED1CHEM en LEERDAM ALS OOK AAN ALLE DIE GEMEENTENS VANONS VADERLAND, WAAR IN IK T ZIJ MEER, OF EENMAAL HET EVANGELIE GEPREDIKT HEEFT,  WORDT DEZE GEDACHTENIS REDEVOERING MET ALLE TOEGENEGENHEID DES HAKTEN TOEGEWIJ».  VOORREDEN. Deedt Petrus alle naarftigheid , bij alle gelegenheid, dat de verftrooide Christenen na zijnen uitgang, van de leere, door hem voorgehouden, mogten verzekerd zijn, of gedachtenis hebben: wie kan het ftrijdig met de bedieninge, welke ik bekleed, rekenen, dat ik, wel minder Euangeliedienaar dan Petrus, nogtansin de openingen, de verdediginge van de lecre der genade bezig, nietalleen door mijne reeds uitgegeeven ge* fchrif«  ?i VOORREDEN. fchriften, maar ook door deze redevoeringe aan de hervormde kerk, wier belangens mij altijd te herte gegaan hebben, en nog zorg verfchaffen, eene gedachtenisfe hebben zoude. Er zijn zaer veele gemeenten? in ons Vaderland, welke ik, als mij de Voorzienigheid daar bragt, door eene of andere kerkelijke redevoeringe gedicht heb. Vcrfcheiden omilandigheeden hebben tarnen geloopen, om mij door hetgeheele Nederland bekend te maaken, en ik mag wel fchrijVen, dat ik overal geroemd wierd, gelijk het lied der min bij Ezechiel, van 't welk men fprak bij de wanden, zelfs dit lot wedervoer mij, zij hoorden mijne woorden gaarne, maar zij deeden Pie niet, alhoewel ik niet kan lochenen, £at  VOORREDEN. ui dat 'er op veele plaatzen een wezenlijke zegen genooten wierdt, 'c welk ik als een gefchenk van Gods vrije goedheid dankbaar erken, en nimmer aan mij zelf wil toeeigenen. .„_iJ Mijn leven is door zoo veele bijzonder heden, zoo in roem , als in verachting van de geenen,die der waarheid juist over zijde aanzien, zoo getekend, dat het niet onaangenaam zijn kunne daar van eene waare opgave te leezen. Mijne beenbreuk en de zonderlinge gevolgen daar van hebben mij tot eenen één* ling onder de Leeraars gemaakt zoo veel ik weet. Deze Leerreden kan als een bijvoegze-1 tat  tv VOORREDEN. tot die redevoeringe, die in zoo veele handen is aangemerkt worden. Ik heb in de sojaaren, dat ik, of als Proponent of als Predikant gepredikt heb, bijkans veertien honderd vrije Texten, behalven mijne, Catechetifehe Lijdens en Feest- Redevoeringen , behandeld , en daar onder goede gedeeltens der H. S. in hun verband: men heeft van mij nog te yerwagten, bijaldien mijn leeven verlengt wordt, eenen Commentarius over de Handelingen der Apostelen, die bij mij afgewerkt is, alleen fchieten er nog maar over de twee laatfte IToofddeelon , welke ik binnen weinig tijd zal poogen aftedoen. Deze Redevoering, is, gelijk ieder dra merken kan ; te ruim , voor den tijd, waar binnen onze Leerredenen beperkt zijn,  VOORREDEN, v Zijn, ik heb daarom alleen de Hoofdzaa> ken in den Voordrage opgegeeven, en vertrouw , dat het uitvoerige met fmaak en genoegen zal geleezen worden. Merk dit ftuk als mijn waarfchijnlijk testament aan, want ik leg mij die jaaren niet toe, dat 'er een vijftigiaarige predikatie zal gedaan wóórden, 't geen ik reeds geleeden heb, en de pijnen, die mij tegenwoordig nog kwellen, doen mij bedacht zaam zijn, dat ik met de lendenen omgord, en met de keerfe brandend wandele. Mooglijk zullen 'er. zijn, die oordeelen, dat die (lof, die ik behandeld heb meermaalen, bij vijftigjaarige vieringe vanvolbragten Predikdienst gebezigd zij , en daar toe beter dan tot die van een en vijf en twintig jaarigen vleie; dit gevoelen is niet on.  Vi VOORREDEN. onredelijk; maar het is ook niet vreemd^ dat ik mij na zoo veele verzwakkende omftandigheeden als eenen ouden man aanmerk, die j hoewel nog maar van twee en vijftig jaaren oud, Qs Heeren weegen zijn vrij) van zich zei ven niet gelooft, dat hij tot die jaaren opklimmen zal, zijne grijzigheid is ook reeds daar en neemt dagelijks toe. Ik houd mij verzekerd, dat gij deze redevoering niet afwijkende van den denkensaart en redeneertrant in mijne voorige Leerredenen vinden zult: hoe bejaarder ik word, hoe meerder ik bevind, dat onze kerk verlangen moet na Leeraars, die zeW denken, en die, onder het gebruik van geleerde hulpmiddelen met maatigheid; hunne Leerredenen zelv zamen Hellen; want het gebrek, dat hier in ook in onze  ■ VOORREDEN. ni dagen gevonden wordt, is bij kundigen aanmerkelijk. Men gaa tegenwoordig de uitlegkunde/ zoo veel men wü\ voorbij, ik zal het nooit prijzen; men redeneere zoo fraai, als men geleerd heeft, daar men geenen Bijbel noemt, en de menfchen aan deBijbelfche fpreekwijzen niet gewent, daar vrees ik, dat men meer nadeel dan voor., deel doet. Ik wil mijn leezers niet langer in dit voorportaal ftaande houden, ik wensch, dat de God der waarheid voor de waarheid zelv zorge, en zijne getrouwe aankleevers aan de waarheid met zijnen H. Geest verlichte en aanvuure, om voor de zelve te liaan tegen openbaare en be« Fdekte vijanden: dat de eer van het Euari- ge-  vu. VOORREDEN. gelie niet alleen blijve, maar vermeerdert worde! Ach dat al het volk Propheeten ware, dat de Heere zijnen Geest gave. De drukfeilen, die 'er ingefloopen zijn, zat de goedgunflige leezer wel verbeteren.  WELBERAABEN VOORNEEMEN OM OP HET VOETSPOOR van DAVID MET GODS HULPE IN HET WERK DER BEDIENINGE TE VOLHARDEN. VOORGESPREK. DIEfiBAARE GEMEENTE VAN LEERDAM, AANZTENELYRE VERGADERING, VAN ALLERHANDE KERKELIJK* EN BURGERLIIRE RANGEN, DIK pfcZB PlEGÏIGG OMSTANDIGHEID, MET UWE GENOEGLIJKE XEGEN WOOU D1GHE1D VKRKt-R'i i De Heer gcsve, dat u de opkomst herwaar di niet ber onwel .Aandoenlijke plegtigheid , welke mij op deezen dag te verrichten Haat ! Treffende Gebeurenis, door zoo veele ongewoone omftandighedea aamnerklrjk gemaakt! Onhandigheden, die mij dea geringften van Gods Dienaars, en u mijne gelievde Gemeente meer van nabij betreffen! Ik zie voor mij eene ongewoon vermenigvuldigde en aanzienlijke Vergadering, eene eerwaardige Vergadering van allerhande Perzoonen en rangen, die begeerig zijn te hooren, hoe ik degoeA der-  C * ) denierenheid mijns Maakers, onderrechters en gelefders erkennen , en mij cp nieuw voor altoos aan zijnen bijzonderen dienst toewijden en opdraagen zal. Ik, die reeds zints verfcheide jaaren in de ililte van een zomber grav had kunnen woonen, en mijn verricht dienstwerk, in mijne Geraeentens, met uwen en mijnen grooten Rechter zou verrekend hebben; die nog onlangs zoo nabij de jordaan des doods gekomen was, dat mijne voeten van zijne wateren reeds nat waren, zal op ditoogenblik [na eeue verjaaring van mijnen vijv en twintig jaarigen dienst vieren; dit gelukt tegen alle verwrgting aan, en, hoe veei zwskker, dan in voorige jaaren, zal ik mijne keus, om de dagen mijns levens in vreemcelingfchap, voor God en u lieden over te hebben. Aandoenlijk werk.' ik gevoel mijne "aandoeningen reeds werken, en krijg ik gecnen genoegzaamen bijftand, zij zullen mij in de gefchikte uitvoeringe daar van belemmeren. Gewigtig werk ook voor ulieden mijne Gemeente! en voor u gij zaam^evloeide fchaar. Gij zuk iunnen verneemen, hoe het werk van uwe leeraars en ook het mijne voor uwe rekeningen ligge, en hoe het uw pligt zij voorder omtrent den H. Dienst van zijne Gezanten te verkeeren. Weike behoefcens hebben wij niet, om zulke be*  C 3 3 bemoeienisfen , naar behooren te volbrengen P Höè^ gevoelen wij, zo wij ons anders recht kennen * onze zwakheid en ongefchiktheid! Dan zien wij opwaards, boven de wolken is hij, die onze hulp en Merkte zijn moet, die Algenoegzaame, die op alle tijden en in alle omflandigheden gepaste geradens heeft, en geeven wil. Zouden wij dan onze afhangelijkheid en begeerte aan Hem nier, openleggen? Haasten wij ons; leggen wij in den naam van Jefus Christus dit oodmoedig Gebed voor den throon der genade neder. T E X T. ♦ PSALM 71: vs. 16—18. Ik zal heenen gaati in de mogentheden des Heereti HEEREN: ik zal uwe gerechtigheid vermelden, uwe alleen. O Godt, gj hebt mij geleert van mijner jeugt aan: en tot noch toe verkondïge ick uwe won' deren. Daarom ook terwijlen de ouderdom en de grijzig' heit daar ij, en verlaat mij met 0 Go tot dat ik (de/en) geflachte verkondïge uWtfi arm; aU len nakomelingen uwe macht. A a M  co INLEIDING. De Codlijke arm drijve het enderwijs, dat gij omvangen zult, dieper dan ik het brengen kan, Hj doe het dringen in uwe harten, Hoogst gefchatte Hoorers ! Hoe bekoorelijk is de Godsdienst niet! hij heeft alles in zich, 'c welk genoegzaam is om de verveeling tegen te gaan, en den trek tot dcnzclven dagelijks een nieuw voedzel te geeven. Verfcheidenheid van voorwerpen maaken de geneugtens in dit leven op den duur aangenaam. Afwisfelingen van omftandigheden doen de verflapte fpringveeren der vermaaken wederom ftijv worden. Dit alles biedt de rechtfehapen Godsdienst mildelijk- aan : duizend duizend verfcheide voorwerpen voerc hij ter befpiegelinge aan , waar van het eene het andere in vermaaklijkheid overtreft De Godsdienst is niet verveelend; want met het 'Opperwezen gemeenfchaplijk om te gaan, is het genoten het hooglle en duurzaamltc- goed te bezitten : "hóe kan dat immer' verveelen, daar aan ons harte een Verengen naar zulk een goed ingedrukt wï > De uitzigten van den Godsdienst zijn eeuwig, *ma££p rai z-^-Sf *Xt**d»TtTem'*rVoor David, van de Zoonen Jonadab (de Recïiapiten) de eerfïe gevangenen, wij kunnen het niet voor echt aanneemen; is dit Lied zonder Hcofdfchiivt, waarom zullen wij het niet onder het opfchrivt van het voorig Gedicht rekenen ? Dan worde het een Gedicht van den lievelijken in Pfalmen Ifraèls tot een openbaar gebruik aan den Opperzan?;meefter overgegeeven. Ik ben er nier vreemd van, dat die Schriftverklaarers 't wel hebben , welken dat opgenoemde gedeelte van den 40^ Pialin als een porreden van dit Gezang aanzien met dit oogmerk, dat men in het 71^ Lied naukeuriger aangaande de omHandigheden van den Zanger onderrecht zoude Worden. Vrij  ( 7 > Vrij groot verfcbil is er onder de vroegere en laatere Uitleggers der Pfclmen over de gelegenheid, bij welke die Gedicht zou vervaardigd zijn; dan ik zou mijne toeftemming lievst aan hun geeven die den toeftand van Jesfes zoone , waar in hij was, na dat hij wel van den ontzettenden opftand van zijnen ontaarten zoone Abfalom m zoo ver bevrijd was, dat hij zich wederom binnen de Hovftad bevond, maar de oproer ftookende geeften hier en daar nog niet aflieten het vuur van tvveedragt en afval aan het branden te houden, waar over gij « Sam. ao. leezen kunt. De klim-, mende en ver gevorderde jaaren van den Koning ftrooken met die opvattinge zeer wel. Ik zal dit Zanhuk , zonder op eenig anuer uitzigt , dat de H. Geest met het zelve mogt hebben , te letten , volgens die onhandigheden opnemen, en naar mijn bijzonder oogmerk behandelen, zonder mij danr door aan iemand , die anders gevoelt, pan ij te ftcllen. Ik maakdese verdeeling van dit treffelijk Lied, •waar in ons ifraëls Koning zijne keus om in den dienst van God te derven, met ernstige gebeden bij den Heere aangeklemd , voordraagt, t D8 Ijfch-er, die wel zonderling uit eenig oo' jrenfchijniijk gevaar gered en met eene aanmer. A 4 keliike  ( 8 ) lelijke reeks van zegeningen overlaaden was, bidt om verdere verlosfinge van vers i ai. A. De 16 eerfte verzen leveren ons op een paar dierbaars geloovsgebeden , met zijne erkentenis, die bij tot dankzeggingen hadt. K- Zijn eerfte verzoek is ingericht om nog verder van de vijanden, die het op zijn verderv toeleidden , gered te worden , met een befluit, hoe hij daar voor de Dankoffers aanbrengen zoude , vers 1.— 8. 3. De tweede fmeekbede vertoont zijn uit» gebreid verlangen om , bij het klimmeq van zijne jaaren, uit 's Heeren nabijheid het goede te genieten, vers9— 15. B. üaarop volgt'een vertoog van zijnen welberaaden keus om , na het genot van zulke ■fchoone gunstbewijzen geduurende zijnen leeftijd, een fpreekend bewijs te geeven ook aan het nage- fiagt van 's Heeren goedheid, vers 16- 2/. II. Befluirende zijn Gedicht met eene verklaaringe aan den Heere, hoe hij, onder de medewerkinge van Gods genade , het overfchot zijner dagen tot lov en roem des Heeren flijten wilde, vers »2 24. Die drie verzen, die ik ten onderwerp van mijne Redenvoeringe gelegd heb, zullen ons uitleveren  ( 9 ) veren eene bckendmaaking van het bedachtzaam voorneemen van den Godvruchtigen David , om, onder opzien tot den Heere , en inwagtinge van zijne hube, waar van hij te vooren zulke leeven* dige bewijzen genooten had, van zijne gangen en wegen te ipreken en te fchnjven , ten nutte van zijne tijdgenooten en het nageflagt, en daar in, bij het klimmen zijner jaaren , bezig te zijn , ten vertooge, hoe zeer hem de Godsdienst ter harte J. Eene korte, dan gelijk ik hope , bondige verldaaring van deze woorden vordert, A. Dat wij volgens deze gefehikte order te werk gaan, en n. Ons eerst bepaalen bij het welberaaden voorneemen des Dichters , om 's Heeren gerechtigheid onder Gods bijftand bekend te maa.ken in het ió^s vers, Ik zal hcenen gaan. — > Daar na zullen wij overdenken , hoe eene voorgaande ontwaarwording van Gods leidinge hem vervrijmoedigde , om te hopen, en daarom te bidden, dat hij, bij het toeneemen van zijne jaaren, mogt worden in ftaat gefteld, om 's Heeren macht en heerlijkheid aan zijne t'jdgenoo. ten en de nakomeiingfchap bekend te maaken. O God! gij hebt mij fleert. •— 8. Slaan wij dan aandachtige oogen op het A 5 wel*  C 10 ) ï. A.N. meenend en oprecht voorneemen van dien grooten Man, 't zal niet overbodig gerekend kunnen worden, dat ik u uit dit Lied vooraf eenige tekening van hem geeve. «. Denkt niet aan eenen onaanzienelijken man uit de heffe des volks, maar roept voor uwen geest eenen Vorst , die den throon beklommen is; die wel eens Herders zoon , dan 'een der grootfte Rijksgebieders is geweest, die de waereld ooit gehad heeft, 't Is David , door vijanden wel fel belaagd , en tot zijnen ondergang gezocht , maar door de machtige Gods befcherminge zonderling gered , en die nu ook hope hadt, dat zijne nog overgebleevene haaters en Rijksrebelien op hem de overhand niet hebben zouden. — Een Vorst, die de hoogwigtige Bediening van Propheet met die van Kening verbonden beoeffènde, en zich door eerwaardige voorfpeUingen Tiem door den H. Geest medegedeeld , vermaard 'maakte, en zijn best deedt, om aan zijne tijdgenooten des Heeren wegen te openbaaren en te leeren. — * Hij was een aanmerkelijk man , die in grootheid boven anderen uitfhk, zoo dat hij het voorwerp van bewonderinge ware, en zulke aandoeningen van genegenheid , omzag, haat 'of nijd ver*  (II ") ... I,A' * *" verwekte in hun, waar toe zijne bewonderaars gewijzigd waren. — Hij hadt, onder afwisfelingen van genoegen en ongenoegen; van blijdfchip en van droevheid; van zegen en van onfpoed ; een aanmerkelijk getal jaaren geücetcn, terwijl de tekens en ongemak- , éri vatl den ouderdom zich airede vertoonden, 'c welk aah zijrie 'betogers wel eens aanleiding geeven'kon, om zich te verbeelden , dat zij nu de kans op he r: fchooner hadden , dan in zijne prille en dappere jeugd. ■ Bijzonder hadt hij alle gelegenheid a'angegreepen/die hem gefchikc voorkwam, om de gangen des Heeren, de gangen van dien Koning, bij wiea hij minder dan eene fchaduwe was, onder de aardelingen en bijzonder onder zijne heiligen te verklaaren, en aan anderen uit te leggen. — ( Geene bezigheid hadt bij hem zoo veel bekoorelijks als deze; hoe larg hij daar in ook gewerkt hadt, hij was er tog zoo op gezet als te vooren, dat werk verveelde hem nooit, en ging het naar zijnen wensch, hij zou zijne dagen daar mede eia* digen. — Hadt hem de Heer zdv in zijne poogingen van jongs aan krachtig geholpen, en tot dat werk bekwaam gemaakt, hij was gemoedigd, leevdc ia die vewagtinge, dat zijne vermogens in die onr- ftan-  ( 12 ) ' LA. k. «. ftandigheden door de Godlijke nabijheid, ten nutte van zijne tijdgenooten en de nakomelingfchap zoude geiïerkt worden. Hoe veel hij ook van de bezoekende hand de» Heeren uitgeftaan en geleeden hadt, hij was nog niet hopeloos, dat hij op 't einde van zijne kwaade dagen rust en zegen geniecen zoude, om in vrede ten einde te gaan, en met de Lov-Liederen des Heeren in zijn harte en mond te fterven, waar mede hij de gelukzalige eeuwigheid hoopte te beginnen en te beleeven. Men kan van eenen bejaarden man, gelijk Ifaïs Zoon was, niet anders als eene billijke en wel overlegde keus verwagten. a. Zijn voorneemen is wel ernftig, maar te gelijk ook nedrig, en met het oog op den Heere geflaagen. Ik zal heenen gaan. — i. Dit geheele vers wordt van den door kundigen H. Venema als eene variatie van het voorig gezegde omtrent de gerechtigheid en het heil des Heeren; aangezien dat hij te vooren met den naam van heil beftempelde, zou hij nu de mogenheden des Heeren heeten; dat hij nu de mogenheid en. gerechtigheid Gods aan eikanderen fnoere, gelijk hij te vooren de gerechtigheid en het heil gekoppeld hadt. De fpreekwijs komen in, of met de mogenheden des Heeren, drukt bij hem  ( 15 ) hem uit, omringd met de mogenheden des Heeren te komen , wanneer die Godlijke mogenheden de ftof des roems voor hem zouden uitmaaken. Verkiest men dit denkbeeld, dat juist tegen den He* breeuwfchen Text niet flrijdt, dan zou ik er mede vergelijken het geen ons van de Apostelen op het Pinxterfeest getuigt wordt, dat zij de grootmacht! gheden Gods fpreeken, die »a kunnen dan ook het nimmer uitgeput onderwerp van de verkondiginge van dezen Dichter gerekenc worden. Voords merkt hij aan, dat komen met, bij de Arabieren eenvouwig uitdrukke voordbrengen, gelijk Pf. 5: 8. Of hij paart het komen en vermelden te zaamen, en dan zou deze fpreekwijs gelijk liaan met die uitdrukkinge, die onder ons bij het gemeen gebruikt wordt, ik kom dat te doen, welke nogthans van de meeste kundigen als van een flegt alloi verworpen wordt. Schoon ik niec wraak, dat men zonder krenkinge van het gewoon taal-gebruik, het komen met de mogenheden des Heeren dus opneemen kunne , en dat de mogenheden des Heeren meermaalen zijne groote daaden aanduiden, evenwel komt het mij, onder verbetering voor, dat men van onze geachte Overzetters niet behoeve af te gaan, om dat men aan het Hebreeuwfche voorzetzel de betekenis van in veel-  1. A. ft. i ™ pmt ik zal gedenken aan uwe gerechtigheid aan de uwe alleen. Wil men bepaaldlijk beweeren, dat hier een weeiflag zij op het derde vers, dan kan men het 200 neemen, dat hij verklaare: ik zal ingaan of komen, naarnlijk in die vaste rotze, in de kracht of onder het geleiden van den Heere. — Maar men kan dat nidk ik zal kopen of ingaan ook opvatten als een vervolg van den arbeid van dien groo-  I. A. N. fi. a. I*grooten MaJlï etl net voordzetten van denzelven in zijnen volgenden leevtijd. — Uit den oorfprong van het woord nnaa betekent het zulke daaden, die vast en hecht zijn, men heeft in het onduitsch, ten aanzien van de metalen, Wtlfiev, en dit drukt ons woord juist uit; men kan het derhalven gevoegelijk door kracht, macht, heerfchappij en mogenheid vertaaien: de donder wordt als een werk van Gods mogenheid aangemerkt, Job 26: 14. 's Heeren naam is naar Jerem. 10: 6. groot in mogenheid; ik maak tegenwoordig alleen op Jef. 9:5. daar men fterke God vind, alleen die op- merkinge, dat deze eertitel God niet alleen vertoone als den machtigen in zich zelv, maar ook als dien , aan wien men zijne zaaken veilig betrouwen , en zijne zwakheid klaagen kan. —■ Den naam' Adonai leid ik van 1H of \n af, 'c welk betekent dat wikken en bedachtzaam weegen, dat er gefchiedt, van zulke Rechters, welken begeeren een oordeel naar waarheid te vellen op duchtig bevondene bewijzen, waarom ik hem vertaal Opperrechter, en dit komt met alle die plaatzen, waar in wij Adonai leezen, vrij wel over een 13. V. Pf. 130: 3. Zo gij Jah, Geduchte God! de ongerechtigheden gade flaat; Heer Adonai, Oppertechter! wie zal beftaan ? Hier lees ik Adonai Jehovah  c ) {. A. r. /?. a. i. Jehovah om dien Adonai te ken» tekenen als den waarachtigen en onveranderlijken God, op wiens woorden en toezeggingen men ftaat n;aaken kan. a. Uit de geichiedenis van Daviden ook uif dit dichtftuk is het klaar, dat men hem, of als eenen Koning aan het hoofd van Israël geplaatst, of als eenen Propheet, welke die bediening van God ontvangen, wegens zijnen eerden rang , ongemeenen luister bijzette, befchouwen kunne. Zo ik mij Koning David hier als Koning verregenswoordig, zou ik de zaaken meer Staalkundig inzien; dan mijn oogmerk in dit uur geevc mij, geloov ik, vrijheid om u dien voortreffelijken Godsman als eenen ijverigen Propheet en Leeraar voor te houden. Behalven dat de Koninglijke Harpenaar, daar hij de teugels der alleenheerfchinge over Israël in handen hadt, en nog behield t, fchoon men hem daar van meermaalen hadt willen berooven, in zijne bezorgdheid voor zijne onderdaanen aan alle Koningen een goed voorbeeld geevt, zullen wij niet minder grootheid in hem als Propheet ontmoeten; hij was er een van dat foort, het welk niet alleen met veele bijzondere ontdekkingen verwaardigd wierdt door den Heere ; maar hij was bijzonder een Man, die zijne uitgebreide kundigheden in de genade-leere ten beste en  ( *7 ) t A. «. £ a. 2. ,, en tot heil van zijne Medemenfcnerf poogde te bedeeden, om de zulkeri eenen fpoorflag te gceven, op dat zij hunne eeuwige belangens mogten bevoorderen. Hier toe vetfehafte hem zijne Godgewijde dicht- en fpeelkunde eene zoo gelukkige als aangenaame gelegenj,L,id> — God leevde in zijne Gedichten; kon: hij zijne eerbiedige bezeffens die hij van hetri hadt, aan zijne Höorers, Leezers of Zangers overdraagen, daar in ftelde hij zijn genoegen en vermaak. — Maar die gewigtige zaaken onder bedorven menfchen te behandelen, en aan zulkeri fmaaklijk te maaken, wier hart daar tegen invliegt,' is een moeiplijk werk, een we*, waar toe de menschlijke vermogens cp zich zelv, wen zij niet gefterkt en ondetfteunt worden , te flap zijn. I'W tot dat werk geroepenis, en zijn eigen kundigheden op den rechten prijs ftelt, zal moeten erkennen, dat hij ter beantwoordirige aan zijne verpügtinge noodig hebbe door het Godlijk en gu^ftig vermogen gefterkt te worden. Vervuld met zulke Godewaerdige denkbeelden zou deze Godsn-an toetreden om dat werk te volvoeren; dan zijne oogen zouden op den Heeie en uijne hulpe, machtige hulpe gevestigd zijn. Dat wist hij ; believde die Opperfte Leeraar zijne voorftellen daar te brengen, daar hij ze niet brengen kon; believde. B die  ( 18 ) I. A. a. fi. a. 2. die God der waarheid en der trouwe zijne bemoeiingen, volgens zijne toezeggingen aan zijne dienaars gedaan, te zegenen, hij zou moedig en rustig in die bezigheden voordvaaren, en niet aflaaten, voor dat hij zijne toehooi eis, Leezers en Zangers tot de erkentenis van 's Heeren mogenheid gebragt hadt; want wierdt die mogenheid in hem verheerlijkt, hij zou in dien geestlijken ftrijd kloeke daaden doen. b. Dit alles zal voor ons nog duidelijker worden, wanneer wij Ti Het groot onderwerp, dat hem werk zou verfchaffen, nagaan. §. Ik zal, zegt hij, uwe gerechtigheid vermelden, uwe alleen, 't hebreeuwsch heeft >pa!? inpT* vbh* de Gerechtigheid van dien Adonai Jehovah kan in de ruimte genomen, dat alles betekene, dat tot het geluk der ftervelingen behoort, want Zion zal door recht verlost worden en haar wederkeerenden door gerechtigheid JeC i: 27. Wen men let op den bijzonderen nadruk in deezen of geene Bijbel woorden heerfchende, kan men bevinden, hoe gerechtigheid eigenlijk aan den Mesfias roegefchreven, betekene dat alles, Wat hij gedaan en gelceden heeft, om zondaars met God gemeenfehap te doen hebben, Dan. 9: 24. werdc zij een eeu- wi-  C 19 ) wige gerechtigheid genaamt: maat worde die gerechtigheid aar! God in het algemeen toegekent, dan zegt zij onder anderen alle die pligten, welken de Heer begeert, dat zijne dienstlingen uitoeffenen zullen, volgens hec voorfchrift, dat hij daar van gegceven heefc, welke bevelen de rechten zijner gerecheigheid heeten Pf. 119: 106. wij weecen nu, dat de Heer zijne geboden en bevelen met fcherpe bedreigingen en alleraangenaamfte belovten heeft gelieven aan te Memmen, en die laatfte gerechtigheid rtaat met die van den Mesfias in een allernauwst verband, want zonder die Borggerechtigheid hebben hunne plichten het rechte Godebehaagelijke niet. — Dié gerechtigheid wordt hier in den ftaat van afzondering begreepen, hij zegt de uwe alken, eigenlijk* de uwe in eenzaamheid, afgezonderd van alle andere gerechtigheid, die men buiten den Mesfias in zich Zeiven of in anderen vindt, dan beandwoordc men aan de kracht van 'c welk bij de Morgenlanden zegt, hij heefc afgezonderd. — Het geheugen of gedenken is dan eigenlijk hec beste 4 wanneer de vermogens fterk en in haaren bloei Zijn, dan voldoen wij ook aan -or dat eigenlijk hij heefc gebioeidt, uittekent; de gerechtigheid te gedenken, is die gerechtigheid voor zich zeken tón onderwerp van zijae befpiegelinge, om dé B 2 *e*"  C 20 ) ï. A. «. fi. h i. §• vergeetenheid daar van te verhinderen, maaken, Pf. 22: 8. Alle einden der aarde zullen het gedenken, en zich tot den Heere bekeeren. Ook wordt het vertolkt door indachtig maaken, wanneer bet zegt aan iemand eene zaak herinneren, en in zijn geheugen te rug te roepen, Jefaj. 43: 26. Maakt mij indachtig , laat ons zaamen richten, vertelt gij uwe redenen, op dat gij moogt gerechtvaerdigd worden. §§. Eene voortreffelijke bezigheid waarlijk! zij is aan zoo eenen Man waerdig, als ik het gezegde van den letter onder het oog houde, kan ik deeze twee zaaken ter verklaaringe aanvoeren. II. Ledig zou hij niet zijn, maar zijne bespiegelingen bot vieren, hij zou 'die gerechtigheid van dien Adonai Jehovah voor zijnen Geest roepen, en zich bepaalen bij AA. Alle de handelwijzen Gods met de menfehen-kinderen, om hun geluk te bevorderen, en dan zou zijn oog terftoHd op die gerechtigheid moeten vallen,die de Mesfias zou daar fteilen op zijnen tijd, en die van zoo veel waerdij bevonden zou worden, dat hij, die met dezelve verwaerdigd was, voor Gods gerichte be- ftaan  ( 21 3 1 A. ». * *. i. SS- n- AA-ta,endaarvolgens vrij gefproken zoude worden; want in dien Heere zijn gerechtigheden en fterkte, tot hem moet men door het geloove komen. Welke ruimte van denkbeelden komen hier niet bij? Alle Gods deugden en volmaaktheden , welke in het werk der verlosfinge van zondair'en ten toon gefpreid zijn, en die Mesfias eer aan doen, zouden onder dat gedenken bevat zijn. BB. Bijzonder zou hij overdenken den heiligen fchakel van alle die pligten, welke de Heer van alle zijne redelijke fchepzels, geplaatst in allerhande omliandigheden, vorderde, pligten, die niet weiniger in zich bevatten dan eene gehoorzaamheid aan alle zijne geboden in de geesilijkheid en wijd uit geftrektheid van dezelve befchouwd, waar door zijne boogsraehtbaare Majefteit niet alleen geëerbiedigd wierd; maar ook naaijverig bezorgt, dat het welzijn van den medemensen, en zijne wezenlijke belangens niet flegts lighaamlijk, maar ook geestlijk bevorderd wierden,- niet minder, dat ieder tot zijn eigen voordeel en behoud arbeide, en zijn waar en wezenlijk geluk poogde beftendig te maaken. — Wat aangenaame bezigheid zou hij niet vinden in de overweeginge van de billijkheid en redelijkheid van die gerechtigheid,- hoe fterfc B 5 zm'  C 22 ) L A. g. /3. b. i. $$ II. DB. zouden hem die aanprik* kelingen daar toe niet voorkomen, wen hij voor zijnen geest riep, welke zaligheden, onverdiende zaligheden! aan den geloovigen, dëugdzaümëh en ftandvastig'en gehoorzanmer wierden yèrlprokén, die hij, wegens de rechtyaetdigheid en waarheid van den Heere te wagten hadt; terwijl de veel betekenende en treffende bedreigingen van onfpoeden en ftraflen den op zijnen welvaart niet Ie:tenden en onbedachtzaamen zondaar zullende overkomen, hem van ongehoorzaamheid behoorden af te fchrikken. Gods gerechtigheid alleen, en geene ongènuegzaame gerechtigheid zou zijnen aandacht boeien, als alleen in zöo ver, dat hij die als een dekzel, dat te kort was, verwerpen zoude. III. Niemand vermoede, dat hij zulke aangenaame bedenkingen alleen voor zich zei ven houden zoude; neen! het heil van zijne medegenooten vuurde hem daar toe aan. Geene voegzame gelegenheid zou hij zich laaten ontglippen , wanneer hij de heerlijke gerechtigheid van Adonai Jehovah hun te binnen brengen konde : op de tréflVndfte wijze zou hij aan hun vertoonen alle de bevelen van den Wetgeever, hij zou die verdedigen tegen alle eige gerechtigheid, terwijl ijSo&s gerechtigheid in die van. den Mesfias alleen hare.  ( 23 } I. A. «. * x. | m-harevo!doeniogviad,-Hoe bondig zou hij betoogen, dat geene van Gods geboden, zelfs van die niet, welke tegen de neigingen van een verdorven hart inloopen, onredelijk, of hard waren. Welke verrukkelijke tekeningen zou hij maken van de heilgoederen, die uit eene algenoegzame volheid den gehoorzamen toevloeien zouden; welke fpreekende voorbeelden van zulken, die dat ondervonden hadden, dat 'c niet te vergeefsch ware God te dienen, zou hij ter naavolginge aanvoeren, Met welk vuur zou hij dikwijls ondereenen vloed van traanen uitdonderen die vreeslijke oordeelen, v die de moedwillige en hardnekkige overtreeders van 's Heeren gerechtigheid overkomen zouden; dan die vooidragt zou duidelijk doen voelen, hoe dit alles gefchiedde niet om hopeloozen te maaken, en de wanhope, alleen ter helle gedoemd, op aarde te brengen , maar om zulken over te haaien om van overtreeders van de gerechtigheid uitvoerers van dezelve te worden onder medewerkinge van Gods genade. 2. Met uwe toeftemminge meen ik, dat ik nog een paar aanmerkingen hier moet toevoegen. §. De eerfte raakt het voorftel zelv, 't i», ik zal inkomen in da B 4 «a*  C *4 ) ï. A. K. (8. B. 2. §. mogenheden des Heeren , zal gedenken. — Zou ik daaE uit niet mogen befiuicen , dat bij zoo veei mogelijk op de plaats komen zou , die ter .beoeffening van den Godsdienst gefchikt was, daar zou hij gelegenheid verkrijgen om zijnen onderdaanen en broeders te leeren, hoe voortreffelijk die gerechtigheid van Adonai Jehovah ware, daar zou hij den aandacht van allen tot zich trekken, en zijne hoorers geheel aandachtig maaken. — Voornaamelijk merk ik op het futurum , Qf den toekomenden tijd, ik ^/inkomen, ik zal gedenken. — Hetgeevc te kennen, dat die werk hem te vooren reeds bezig gehouden hadde , daar in vondc hij zijne aangenaamlie bezigheid ; hij was dat werk nog niet moede, hij zou het aanhoudend Verrichten , dat zou zijne geiievkoosde werking zijn, waar mede hij zijn leven zocht te eindigen. Dit draagt hij voox als zijn heilig en plegtig voorneemen , het wa« geene onbezonne , maar eene wel overdachte keus, waar toe hij nog te meer was aangezet geworden door die heugelijke reddinge, welke de Heer hem nog onlangs beweezen hadt. Er kon naar zijne beoordeelinge geen heerlijker werk bedacht worden , dafr te fpreeken van de groctmachtigheden Gods,vooral doordraaiende in hec werk der veilosfiiige , waar in , behalven 4 • zijne,  C 25) ï. A. It, ft 2. $. . zijne wijsheid en menfchenhev- de , zijn groot vermogen der» opmerkzaamen terftoni in het oog valt. §§• N°S iets uit het verband van deze twee fneden ; hij zou komen met de mogenheden des Heeren : hij zou niet ledig zijn ; maar van zijne zijde alle zijne krachten en vermogens werk geeven ; dan van 's Heeren zijde zag hij met geloovsvertrouwen op zijne krachtige hulpe en onderfteuninge , want hij zou hem niet alleen laaien ftaan , maar hem hel. pen, en zoo bewerken, dat hij aan dat groote werk heerlijkheid bijzetten zoude. 3. Mag ik nu niet veilig eenen ftap voorder doen, en uwen aandacht *. bij de gegronde verwagtinge van dien grijzen Koninglijken Propheet op de Godlijke genade brengen? a. Hij ichepte daar toe hope uit het geen hij te voren ondervonden hadt van den Heere, vers 17. i. O God !■ gij hebt mij geleerd van mijne jeugd aan. §. D»n!?N O God! zoo heft hij aan, aanbiddenswaerdig God! eenigfte voorwerp van mijnen eerdienst en hoogachtinge, lot wien ik mij, met waaren oodaioed doortrokken, B 5 ber  I. A. 3.*.*. begeev, en voor wien ik mij niet het diepfte ontzag nederbuig! §§. nun» "n-m1? Gij hebt mij van mijne jeugd aan geprikkeld. De Grieken hebben dit op deze wijze vertaald, II. Wanneer ik Rechter. 3:31. in den grondtext lees, dat Samgar de Philiftijnen mee een osfenftok in1?» fioeg, dan dunkt mij, verftaac ieder een ligtlijk, dat men door dien zoogenaamden osfenftok geenen eigenlijken ftok, maar, naar de gewoonte der Oosterlingen, eenen prikkel verftaan moet, waar mede zij de osfen, die niet vlijtig genoeg arbeidden, aanwakkerden, en deze fchijnt de eigenaartige betekenis te zijn; immers het werkwoord •mV zegt, hij heeftgeftooken , geprikkeld: en juist kan dit woord eigenaartig aantoonen het onderwij. zen, om dat de Leermeester geduld genoeg moet hebben om de lesfen geduurig te herhaalen, en hij genoodzaakt is de traagheid van zijne leerlingen •door ftrafïen te prikkelen , of hunne naeriHgheid door belooningen aan te fpooren, op dat hier door ^nder zijne fcholieren een redelijke naijver verwekt worde : de buiging, waar in het hier ftaat, geevt nadruk aan hec oaderwijzen, Opmerkelijk . is het gezegde van Salomo , Predik. 12: 9. E;i voords  I, A. n. «. i' i' S§ j,öor^ t dewijl de Prediker wijs is geweest , zot leerde hij het volk nog wetenfchap, en merkte op, en onderzocht,hij. (lelde veele fpreuken in orde. Hoe deftig fprak Moies tot Ifraël, Deuter. 4. 1. Nu dan 6 Ifraël hoort naa de inzettingen en naa rechten, die ik ulieden letr te doen, opdat gij leeret en heenen inkomet, en ervetdat Land, dattf de Heer uwer Vaderen God geevt. 't Is den Bij•bel niet vreemd de lesten der Wijzen aan te merken als prikkels, ik wijs uwen aandacht tot Pred. 12:11. De woorden der Wijzen zijn gelijk prikkelen ende gelijk nagelen, diep ingeflaagenvande Meesters der verzamelingen , die gegeeven zijn van den eenigen Herder. Van der jeugd aan zegt eigenlijk die vlugge en fnelle beweging, waar mede men iets verricht; nu weeten wij, dat de tijd der jeugd de vlugfte tijd zij van het raenfchelijk leven, en hier van daan is het, dat dit woord gebruikt word van het jeugdig 'leven van den mensch, JeC 54: 6. De Heer heeft u geroepen als eene verlaatene vrouw, enbedroevde van geest, nszthans zijt gij de huisvrouw der jeugd: in het 103de Snaarlied, het 5de vers lees ik , die uwen mond verzadigt met het goede, uwe jeugd vernieuwt als eens arends. De jeugdige tijd is de beste tijd om te leeren en onderwijs aan te neemen. III.  a. a. O' '» SS- III. Van welk een heerlijk voorrecht maakt de Godsman hier gewag ? Hij hadt eenen Leermeester, ■waar van Elihu lang voor dezen airede getuigd ïiadde , dat er geen Leeraar ware , die hem gelijk "was, Job 36. 22. Eenen Leeraar van een oneindig verftand en wijsheid, van een onbepaald ■vermogen en onwankelbaare goedertiernheid voor -zijne leerlingen. Deze hadt zijn onderwijs gere-geld, en zijn verftand befchaavd; wij kunnen er niet aan twijffelen, of de Dichter heeft op eene ■onmiddelijke onderwijzinge deoogen, als wij hem in zijn Prophetisch werk bezien, waar van in zijne Zangftukken de fchoonfte proeven gevonden worden. — Welke voortreffelijke lesfen beeft hij niet middelijk van zijnen oneindig heerlijken Leeraar genooten: zijn Vader Ifai heefc gezorgd, dat hij in de Wet van God onderweezen wierde, terwijl de Heer dat onderwijs zegende, hem lust, en genegenheid, vermogens en bekwaamheid gegeeven heeft, om diezaaken, welke hem te weeten noodig waren, te Ieeren kennen in zulk eenen .trap 'en maat, dat hij die in den kring , waarin God hem plaatzen zou, kon gebruiken : die oaderwijs is gefchied niet alleen door lesfen , maar daar in heefc een prikkelen plaats gehadt, of moet ■ïen daar toe de onfpoeden en bezoekingen , dienen?  ( ) T> A. ï. «. !• IH* . ■ » 1 hem overkwamen, met bren¬ gen ? Hij zelv doet ons die begrijpen Pf. u9: 7«- '* «# ^ • ^ fcanfe. Verfcheiden zulke lesfen heeft David gehadt : hij zal het ons leeren in het softe vers, Gij die mij veele benauwtheden en kwaaden hebt doen zien, zult mij weder leevendig maaken. Deze lesfen hadt hij van zijne jeugd aan genooten. Men liet dat tijdftip, waar in men de beste verwagtingvanhet welgelukken zijner poogingen hebben kon, niet voorbijglippen, toen de verbeeldingskracht op bet leevendigfte, de bevatcingen het geroaküjkfte werkte, en hij eene genoegzaame vlugheid hadt, begon zijn voorzigtige Vader dit onderis. Maar hier bij kon het niet blijven, Gods onderwijs moest dit gebrek, waar aan hec menschlijk onderwijs blootgeftelt was, verbeteren. Niet alleen wierdt zijn veiftand, maar ook zijn hart verbeterd: wij mogen dit wel gelooven, nademaal hij er de belijdenis van aflegt in het 5de vers , Want gij zijt mijne verwagting Heer. Heere , mijn vertrouwen. Van mijne jeugd aan. Nog fterker in het 6de vers, Op u heb ik gefleuni van den buik aan , van mijns moeders ingewand aan zijt gij mijn uilhelper, mijn lov is geduurtg van u, 2. Dat  ( 30 ) I. A. a. «. a. 2. Dat Godiijk onderwijs heeft hij ook doen blijken in alle omftandigheden. J. Van zijn geheel leven, en hij was nog werkzaam om de proeven van II. Zijne kunde te geeven: tot nngtoe verkondig ik uwe wonderen. -prnKVsJ V.1K rtin«~-tjrt bij de 70 lees ik xoti [Aixf 1»; »ar«yy«A« r« èsfjp,* Predik. 4: 2. dies prees ik de dooden, die airede geftorven waren boven de leevendigen, die tot nog toe leevendig zijn; het fluit eene aaahoudenheid en voordgang in. De eigenlijke oorfprong van het woord nh» klieven is gelegen in die daad, waar door men iets van eikanderen fcheidt, door het indrijven van eenen bijtel of wig, hier van daan verborgen zijn, want men verbergt dien bijtel in het hout, van dat verborgene komt het wonderlijke, want alles, waar van wij het verband der oorzaaken niet weeten , noemen wij een wonder; ons grondwoord is eigenlijk een Participium of deelwoord in Niphal,en dus is het in zijnen aart lijdelijk, ik vind het Ps. 9: 2. Ik zal den Heere looven met mijn gan* fche harte, ik zal alle- uwe wonderen vertellen, Ne-  ( 3i ) L A. 3. *• (<• 2. §• II- , , Nehem. 9: 17. wordt hec gebezigt van de wonderwerken , die de Heer in de uitleiding van Israël uit Egypten gedaan heeft. — ■iii zegt eigenlijk dat geen, dat voor is, nu weeten wij, hoe die dingen, die voor de oogen zijn, best kunnen gezien worden, de mensch ziet tog aan dat voor oogen is, 1 Sam. 16: 7. hier van daan is het, dat het woord in de buiging Hiphil zegge, maaken dat iets openbaar en kennelijk zij, en daarna verkondigen Richt. 14: 16. wordt hec gebezigt van het oplosfen of verklaaren van Simfons raadzel, Pf. 40: 6. mag hier bij wel vergeleeken worden. Gij ó Heere mijn God hebt uwe wonderen. en uwe gedachten aan ons veele gemaakt; men kan ze niet in orde bij u vernaaien, zal ik ze verkondigen en uitfpreeken, zoo zijn zij menigvuldiger, dan dat ik ze zou kunnen vertellen. III. Gij hebt reeds verlangen, cm te weeten, wat de dichter hier mede verklaard hebbe. AA. Ongetwijfeld verftaat hij door de wonderen Gods, de wonderbaare en zonderlinge leidinge, welke de Heer aan haar beweezen hadt in alle zijne posten en  ( 3* ) jf.A.a «. «."2.§.III. AA. en betrekkingen; maar vooral die wonderen , welken in de befchouwinge en overweeginge van de werken der- natuur en der genade uitblonken; won. deren van Gods gerechtigheid; wonderen van zaligheid voor ellendige zondaaren; in de daad aan wat kant men de leer der genade ook beziet, men ontdekt wonderen; wonderen, waar bij de glans der wonderwerken, die bij de uitvoeringe van Israël uit Egypten, gefchitterd hebben, taant, en bezwijken moet; alles is in het eeuwig gezegend Verlosfingswerk even wonderlijk: wonderlijk, roept mijn hart met dat des grooten Dichters, zijn uwe werken, dat weet mijne ziele zeer wel! Welk een wonder! God de Allerhoogfte verlaagt zich, en bukt neder tot den geringen en onwaerdigen mensch , een enkel ftovje aan eene weegfchaai, een druppel aan eenen emmer, nog weiniger,- een niets bij God vergeleeken. — De eeuwige en onnafpoorlijke Wijsheid denkt een gepast middel uit, om den ellendigen en zoo wijd vervallen zondaar te redden, die dat nimmermeer hadt kunnen uitdenken , al was ook al het Engelen verftand met dat der menfehen vereenigd geweest. — Gods tedergelievde Schootszoon, het affchijnzel van zijne heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld van zij-' ne beftaanlijkheid, verlaat den hemel der heerlijkheid,'  ( 33 ) ï. A. 3. *• s. S. ÜI. AA. heid,* neemt eene waar* achtige raenschheid aan: tabernakelt onder de menfchen, worde voor niets waardig gehouden, en een voorwerp van verachtinge en lijdens van menfchen, tot welker reddinge hij komt, en als de Borg dat alles uitftaat: Onbegrijpelijk liev-dewonder! —-Al wat Gods Geesten, genade werkt, is even verwonderlijk en fchreeuwc aan alle kanten eene onbevatlijke lievde uit, waar van men in alle orakelbladen van de grijze oudheid der volken geene voetftappen ontdekken kan. — Die wonderen heeft hij op het oog, men vindc in zijne Gedichten daar van heerlijke trekken ; die wonderen kunnen wel nageoogt, maar hier op aarde nooit volkomen gekent worden; wonderen, die dan doorzien Zullen worden wanneer de gordijn des tijds gevallen, en men in de eeuwigheid overgebragt zal zijn. BB. Gelukkige David ! wien dit werk te beurt gevallen was! Hij was een Verkondiger van die wonderen ; hij maakte alles, wat de Heer hem van dezelven in de natuur en de genade bekend gemaakt hadt, met anderen van zijne medemenfehen, op zulk eene wijze, als met den aart en gewigtigheid van die wonderen best overeenkomt, gemeen , zich naar de vatbaarheid van zijne onderwijzelingen fchikkende. Dit deedc hij in heilige gefprekken en onC ^er-  ( 34 ) I. A. 3. a. 2. §. III. BB. derwijzingen, 't Voorhor van des Heeren Huis of Tabernakel, daar hij zoo voorbeeldig verkeerde, en waar naa hij zoo onverzaaddijk verlangde , kan die getuigen: bijzonderer evenwel verkon.ügde hij die luifterr^ke wonde; en van Adonai Jehovah in zijne Gedichten en Harpgezangen , die hij niet al« ken voor zich zei ven, maar ook tot wezenlijk nuc van zijne medebroeders zamer.iïelde, Ik mag wel zeggen , ziin dichtvuur gloeide nooit meer , dan wanneer hij die wonderen bezong; die geheele Bundel van zijne fnaarliederen veikondigc alken die wonderen ; hij bezingt die op eenen verheeven en onnavolgbaaren trant; onze beste Dichters moeten hunnen welverdienden lov hebben , doch zoo veel zij voor de waarheid eerbied betoonen, zullen zij gewillig erkennen, dat de godlijke aanblaazingen in Davids Harpgezangen dezelven boven het gewoone verheffen, en die dezelven uit het oorfpronglijke in eene andere taal willen overgieten, kunnen het niet als met het verlies van het Godlijk verheevene verrichten. Hij verkondigt die aanbiddelijke wonderen van den Elohim , zoo dat wij, die dezelve leezen , gloeien, wat moet dan een Godlievend Morgenlander, bij het leezen of hooren van die hemelfche toonen, niet gevoeld hebben. Wordt nu een godvruchtig gemoed bij hec  ( 35 ) LA.a.«.*.2.§.IIII.BB. het nazingen van haare klanken vaak der aarde onttoogen en verhemeld; wat moet David niet geweest zijn, toen hij ze , van God geleerd , op zijne harpe floeg en zong: daar hij van die Godlijke wonderen aanhiev, zweeg alles ftil, en wierdt opgewogen in enkele aandacht en verwondering. §§. Gewigtig onderwijs waarlijk, een onderwijs , dat men nimmer van iemand anders dan van God verwagten kan. Ziet hier dan eenen Godsgeleerden in den fterkften zin van hec woord. Gods gunsteling! wat zijt gij gelukkig van den Heere zelve zulke wonderen te leeren ! Roem vrij op uwen onfeilbaaren Meester , wiens lesfen alleen zoo in de woorden als in de zaaken loutere waarheid zijn i Welk een onderwijs van der jeugd aan, zoo vroeg begonnen, zoo geftadig voordgezet , en nog niet geëindigd, dat moet hem bekwaam maaken; want, het verband wel verftaan, wijst ons aan , dat die uitdrukking van der jeugd aan tot nog toe eenen onafgebroken tijd bevatten , waar in wij David zoo in zijn leeven als in zijn verkondigen van die wonderen mogen bezig rekenen^ nog hadt hij niet afgedaan , oie hec behandelen van zulke Gods wonderen onderneemt , heeft nooic gedaan , zij hebben veel verder uitzigt dan Mofes hadt, toen C z bii  C 3  C 47 ) 3- i-M; en dienstbaar te maaken. —i Zoo doende begeerde bij nog te leeren, na dat hij geftorven was H zag voorder dan «men beperkten tijd, hij werkte voor de volgende tijden; en het is hem ook gelukt; want nog op dezen dag verkondigt David Gods gerechtigheid, wonderen, mogenheden, eere en fterkte; in zijne Godgewijde Gedichten, die wij hebben, en niec alleen als Godlijk eerbiedigen, maar ook nog bewonderen. 111. Dit voorftel zelv doet ons bemerken , dat hij van den Heere niet verlaaten wierde: Bidt hij; verlaat mij. niet, hij geevt er een bewijs mede, dat hij innig over. tuigd leevde van zijn onvermogen om eenig nuttig*werk te verrichten, en dat zijne volgende onder wij dingen zonder den Godlijken zegen aan dat groote oogmerk niet zouden beantwoorden: maar bleev de Heer bij hem met zijne aanhoudende onderwijzingen, hij zou gelukkig flaagen; in zijnen grijzen ouderdom zou hij nog in ftaat zijn, Gods wegen bekend te maaken, en, niettegenftaande de gebreken van den ouderdom, nog met lust werken tot welzijn van zijne medemecfchen. Wij durven zeggen , dat de gefchrivten zijns ouderdoms zijne flechtfte niet zijn, de oude bedaardheid, en diep doordenkende bepaaldheid blinken 'er in uic.  C 48 ) t. A.^«.b, 2. Dan dit gebed, meen ik, wordt nog heerlijker, wen ik het plaats bij het 17de vers, daar hadt hij getekend, hoe zich de Heer in zijne gunst aan hem hadt bekend gemaakt, hem met zijn veelvermogend onderwijs verwaardigende. Zulk eene ondervinding kon niet anders, als hem bij het klimmen zijner jaaren vervrijmoedigen, om' den Heere ernftig en nederig om aanhoudendheid en die goedgunflïgheden te bidden, die hij zoo zeer behoevde in de verrichtinge van dat werk, 'c welk hij tot zijn frerven toe wenschte te doen \ en dat hem, hoe bejaard ook, nog niet verveelde! A Zou hij nu in de mogenheden des Heeren Heeren komen; zou hij zijne gerechtigheid tot het onderwerp van zijne leerzaame lesfen en gefchrivten maaken., billijk voegt hij er dit gebed bij. Kon er wel iets zijne bezeffens van onvermogen klaarer aan den dag leggen ? Welke groote denkbeelden vormde hij zich van Gods kracht en üerkte? Wat begeert hij anders, als maar geduurig van den Heere geleert te worden? Hoe blinkt hier zijn geloovs vertrouwen niet uit, als hij bij zijnen God uit voorgaande genietingen -tot aanftaanden komen wil! Weet .hij den rechten weg niet; daar hij zich vervoegt bij den aanbiddenswaardigen, die wegens zijne deugden en volmaaktheden , voor al .wegens zijne algenoegzaame ge-  t 49 5 Ï.A. 3.; • gewilligheid meer zou doen, dan hij nu wist, dat hij behoevde'? of zoii *s Heeren arm verkort zijn om dezen ouden te helpen ? B. Mij dunkt gij befluit rret mij uit dit alles, d .t de Godsman hier naar het leven getekend ftaa als een voorbeeld voor alle Rijks-Voi ften, Koningen, Propheeten en Leeraars. Hij hadt de gepaste ftof tot zijn werk verkoozen, wat voegde beter dan 's Heeren werken en lov te vermelden: zijn onderwerp was zoo Voortreflijk als onuitputtelijk : hadt hij duizend jaaren de duizenden veN dubbeld geleerdt, nog zou hij alles, wat tot dac onderwerp behoorde, niet hebben kunnen afdoen: hij verklaart het, en wij zeggen er imen op, dac hij de getalen van 's Heeren lov niet weete in het voorig vers: want Gods gerechtigheid was hoog, hij deedt groote dingen, niemand was hem gelijk; 11. Kon ik mijne en uwe bcfpiegelingèn langer on« bepaald botvieren, om de voortreffelijkheid van de keus van den gekroonden Propheet David, die Zijnen geheelen leevtijd in het be.chouwen en bekendmaaken van de onnavolgbaare wegen Gods' en zijne gangen in hec Heiligdom, genoegelijk door ce brengen. A. Dan hoe valt mijn toon 1 nü de cijd en om» ftandigheden van dezen dag mij roepen, om' D mij  ( 5° ) II.A. mij in het Model van dezen Godsman te bezien en te onderzoeken, of er ook gelijkvormigheid In zij ! 't Zou eene allerhaatelijkfte hoogmoed zijn, het charafter van door de hel verpeste Geesten , wien het denkbeeld alleen, dat ik aan dezen van God onmiddelijk geleerden Propheet gelijk ware, in mij oprees; Neem de afftand tusfchen Jesiis Zoon en mij is zoo ver, dat ik hem niet af kan zien. Maar hoe ver ik ook van hem verwijderd en beneden hem zijn moge , de beste Modellen zich ter navolginge voor te nellen , is nllezins prijswaardig; ik onderneem bij deeze ge% legenhcid met ulieden over mijne ongelijke natreeding van zijne voetftappen te fpreeken. Heere houd uwen knecht te rug van trotsheid! laat die over mij niet heerfchen; dan zal ik ook datmaal vrij zijn van groote misdaad! N. Deze dag mijne Geëerde Hoorers! is gefchikt om de gedachtenis van mijnen volbragten vijv en twintig jaarigen dienst als uwen gewoonen Herder en Leeraar te vieren. <*. Ja te gedenken aan den geheelen dienst, welken ik heb mogen waarpeemen in mijne teder gelievde Gemeeniens eerst van het nabnurig Kedichen^ en daar na in deze. Gods aanbiddelijke' weg met mij was, dat hij mij geringen aardworm , na het volbrengen van eenen vijv-  ( 5* ) lï,A,,t""vijvjaarigen Proponenten-tijd, waar in ik nog thans niet ledig maar gedurig werkzaam was in den Predik • dienst en andere Leeraars bezighed-n die aan de Proponenten onder ons geoorloovdt zijn, en waarin ik een en andermaal hier en daar begeerd , en ook werkelijk te Hmfot ia de nabuurfchap van Arnhem beroepen wicrd, In de Vacatuur te Elburg veroorzaakte door het vertrek van den aan mij met roem onderwijzenden Utrechtfchen Hoogleeraar A. Vos, wierd ik tot vervullinge van den dienst door de Wel Ed. Achtb. Magiilraat aangefteld, 'c welk met zegen anderhaiv jaar geduurd heeft, van waar ik in het aangenaam en vermaarde Roozenjaal bij Arnhem die nieuwe Kerk bepredikt en de Gemeente ge(licht heb, tot dat ik door eene bijzondere fchikkin*e van Gods Voorzienigheid te Schoonhoven aanlandde in den Heere A, van Oosterhout en de zijne Huisvesters en Vrienden - read: daar ik in de plaatze van wijlen den Wel-Eerw. en zeer geleerden Heere van der Horst het Rectoraat over de Latijnfche Schooien ontving , en te gelijk zijne Predikdienst waarnam , met ongemeen genoegen en zegen waarnam; dat hij mij, zeg ik, waardig achtte mij in de H. Bedieninge te Hellen, waar toe mij eene eenpaarige Beroeping teKeDiCHGM door den toenmaaligen Kerkenraad aldaar Da °P  < 5* ) ILA.n. . » op den l^den van Grasmaand 1761. de deüf opende. Welke beroeping mij riep, om de eerftelinge» mijnes dienftes aan die Gemeence te wijden, gelijk ik op den 2Óften van Hooimaand, door oplegging der banden plegtig in gezegend, mijne H. Bediening aanvaardde, met die in onze omftandigheden wel vleiende vermaaninge, Mare. 13: 37. V Geen ik u zeg, dat zeg ik allen , waakt! Ik zeg wel vleiend met onze omHandigheden, want door den Kerk en Leeraars beltuurenden Koning waren, reeds voor mijne be« vestiginge te Kedichem uwe harten tot mij overgeboogen, en uwe begeerte, om mij in de plaats van wijlen den Wel-Eerw. en zeer geleerde Heere N. Bellaart, onder ulieden als uwen Leeraar te zien aan het Hof van den Doorl. Heere Piince van Orange &c. &c. &c. als Graave van dit Graaffchap bekend gemaakt, hadt daar zoo veel ingang, dat ik met de Collatie van zijne Doorl. Hoogheid getekend, begunftigd wierd , volgens welke mij de Eerwaardige Kerkenraad van dien rijd op den suften Julij daags na mijne Bevestiginge te Kedichen beriep, en welke beroeping ik volvaardig heb aangenomen , alzoo ik uwe verlangens en genegenheid niet mogt tegenftaan. Vijv wceken mogt ik de Kedichemfche Leeraar lievende Gebeente, en welke ik naderhand venchcidenmaalen het  ( 53 )" ïï.A-x <* het Euangelie verkondigd, en die ik nog op« rechdijk liev heb, bedienen, op den 30^5» van Oogstmaand verliet ik dezelve met een zegenend affcheid uit Eph. 3: 20. 21. De 6& van Herfstmaand 17Ö1. was de genoegelijke dag voor ons, waar op ik door den Wel-Eerw. en zeer geëerde Heere Henr. Engelb. Kuipers toen Kerk - leeraar te Acquoy, dan nu nog het Euangelie verkondigende in de Gemeenten van Vechil en Erp in den dienst alhier ingezegend, welken ik aanvaarde met die betuiginge, die wij hebben in de Godfpraak van Jefajas het 1 ide Hoofdft. het laatfte van 't 6de vers. Een kleen jongske zal ze drijven, wegens de bewustheid van mijn klein getal jaaren en klein vermogen tot zulk een ge wigtig werk, van dien tijd af was ik uw Leeraar en met verwonderinge moet ik zeggen, ben ik het nog. fi. Ik was over de wacht des Huizes des Heeren alhier met mijnen waardigen Ambts- Broeder den Heere W, van Sungelano gefield, O. Ik heb ze waargenomen, en u Heden vijv en twintig jaaren gediend. I, Ik heb mijnen last-briev, dien ik van 's Heeren wege ontvangen had, aan u lieden met lievde en genegenheid geopend, D 3 §»  C 54 ) II. A. N. p. a. i. 5. Ik heb u lieden het zaligst heil geheim, dat geopenbaard is, hooren, dat Jefus Christus in de waereld gekomen zij, om zondaars, zelv de voornaarofte zondaars zalig te maaken; ik openbaarde u lieden den rijkdom van Gods langmoedigheid, genade en goedertierenheid over zondaaren en rijks-rebellen, die door hunne aangeborene en werkelijke zonden niet anders waardig waren, als onder Gods toorn en vreeslijke ftraffen in den tijd en in de eeuwigheid, te blijven. Ik deed u weeten, hoe er geen ander middel ware om aan de heilverdienften van den zaligen en algenoegzaamen Heiland deel te erlangen als het waarachtig-en óprecht geloov; danr ik op een Hiftorisch geloove en vermeerderingevan de kennis bij alle gelegenheden aandrong, en u alle gefchikte middelen toediende, om uw verftand te verrijken met de noodzaaklijke Bijbelkundigheden , die ter befchouwinge aangepreezen worden, terwijl er vcor eenen Christen niets fchadelijker noch ongelukkiger bedacht kan worden, dan dat hii onweetend in de leerftelzels van dien Goiisdierst. naar welken hij een Christen genaamt wil worden , voordleevr ; daar vergat ik u nimmer te verkharen, dat zulk een geloov niet konde zdligmaaken of eene gegronde hoope op eene gelukkige onftervelijkheid te geeven: het waarachtig heil-  C 55 ) H.A.K. M,J« S-hdlaanvactend geioov, 't welk het getuigenisfe Gods van Christus geopenbaard aanneemt, erkent, en zich met hem vereenigt, daadlijk vereeenigt, was het, dat ik als een werk en gefchenk Gods predikte, en waar naa ik ieder poogde begeerig te maaken. Zoo waarachtig als ik een onvoorwaardelijk Euangelie voordroeg; 't welk geene hoedaanigheden m die geenen, die gelooven zullen, erkent; zoo zeker heb ik mij ook zorgvuldig gewagt om eene algemeene genade te leeren; ik heb de Bijbelfcheredeneerwijze gevolgd, en gepoogd de Charters te tekenen van hun, die zich de zaligde heilgoederen mogen toeëigenen. — Nimmer laat ik af op heiligheid en waare deugd aantedringen; want ik houd een geloove zonder heiligheid voor dood, en ben het volmaakt eens met Jacobus, dat een geloov zonder werken onvoordeelig zij, en niet zaligen kunnen: maar ook nimmer was ik voor mijnen Giooten Meester voldaan met eene niet meer dan verfijnde heidenfche heiligheid, de Euangelifche heiligheid, welke met uwe geftadige zelwerlochening in Christus Jefus en door zijnen Geest gewerkt, was het, welke ik ulieden telkens aanprees en bekoorelijk zocht te maaken. Zoo zeer als ik genoodzaakt was, volgens des Heeren last, ulieden te zeggen : Wee den Godloozen! D 4 wam  (5Ó> lil - A. tifi a. 1.5. want het zal hem kwalijk gaan, hij zal de bittere vrucht van zijnen arbeid eeten; ik riep ontvliedt! ontvliedt! den aanmaanden toorn : zoo kwistig en uitbundig was ik om zondaars, de flegtfte zondaars door de zagte en hartenilreelende Euangelie-fluit, wen ik aanhieldt op de dierbaarheid, algenoegzaamheid en gewilligheid van den vriendlijken Jefus, op dac ieder als een ellendige vloek en doodwaerdige zondaar, zonder iets mede te brengen, juist zoo, als gij waert, op zijn welmeenend opontbod komen en al biddende in de handen van eene zuivere hertsbegeerte tot hem uitfteekendehem zoudt aangrijpen. — Mijn toeleg was, om van u allen deugdzaame kinders, braave jongelingen, eerbaare jonge dochters, waardige Vaders en zorgvuldige Moedars, befcheiden Heeren en vriendlijke Vrouwen j getrouwe dienstknechten eu nijverige dienstmaegden te vormen. Der Maacfchappij dienst doende bragt ik het mijne bij om de Vaderlijke Regeerers tot hec behartigen van de belangens en het handhaAen van de Rechten en Voordeden van hunne Ingezetenen eerbiedig aan te wakkeren; de Ingezetenen en Burgers zocht ik, behalven eene redelijke gehoorzaamheid aan de bevelen van hunne Regeerers, ook eene hartelijke lievde tot de?elven in te boezemen. — Nooit maakte ik den kring  C 57 ) kring der pligten nauwer dan Godg Woord, ik maakte dien zoo wijd, dat zij in alle omftandigheden konden werken . Alle miine vermogens riep ik te zaamen om u de waare Christelijke deugd in haare fchoonheid, redelijkheid, vooral ook in haare nuttigheid aanteprijzen, en tekende daarom te meermaaten eenen heiligen Euangelisch heilig Christen. — Met allen ernst, dien ik bijbrengen kon, heb ik de ondeugd , dat haatelijk gedrogt onder zoo veele onderfcheiden^gedaanten , hoe fraai ook door de verdorvenheid verborgen u ontkleed, de flegtheid in 't fchandelijke daar van aangeweezen, u tegen haare begochelingen waakzaam doen zijn , en niec yergeeten u de onzalige gevolgen daar van mede te deelen. — Mijn leven heb ik een voorbeeld poo« gen te maaken, en ik was uwer aller leeraar in het openbaar, in het bijzonder in Catc-chizaden en gefprekken.— Ik doopte uwe kinders in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes; Ik gav u het gebrooken brood en den ingefchonken wijn , ik hield met ulieden Avondmaal. — Ik bezocht u , de uwen bij hunne ziekbedden, mijn raad was ter hunner lighaamlijke en geestlijke behoudenis gereed, ik bad met en voor ulieden, ik vergezelde uwe lijken," Ik was blijde in uwen ■porfpoed, ik droeg leed in uw kruis en bezoekin* D 5 gen.-~  C 5» ) 1LA.n.&«.x.§. gen. — Ik was geheel aan uwe tijdlijke en eeuwige belangens overgegeeven: Gij hebt den bloezcm van mijn leven, onder ulieden en in uwen dienst was ik een jongman, ik ben tot eenen man geworden, en op den trap van ouderdom gereezen. Ik heb niet meer gedaan, dan mijne pligt van mij vorderde , wanneer ik ulieden den geheelen Raad Gods bekend maakte, en ulieden zijne gerechtigheid , en de wonderen van zijne genade verkondigd heb,' de wijs, waarop dit gefchiedde, was naar mijne kundigheid, met de omftandigheden raad licvende gefchikt naar uwe vatbaarheid: dan maakte het onderwijs voor meer kundigen dan eens voor min verftandigen het meescen uit in mijne voordellen, die naar gelang der voorwerpen of hcoger of nederiger waren. — Die wonderen der natuur, die wij in de leidinge van mijn werk voorkwamen, tekende ik, bragt er u bij, en deed ze u eerbiedigen: inzonderheid waren de wonderen van Gods ontverminge en genade, zijne kracht en gerechtigheid de geleerdfte onderwerpen mijner Redevoeringen, Oeneningen, en Gefprekken. — De oude eerwaerdïge Voorfpellingen, die ichoonfte Copien en tekeningen van ,den nooit genoeg verheerlijkten Mesfias en van de lotgevallen van zijne voor den prijs van zijn dierbaar gekof.. . .te  ( 59 3 U.A.N.M.i.S-ie heb .k niet vergeeten, maar u bij gefchikte gelegenheden uit de vervullinge van dezelven het origineel of oorfpronglijke doen erkennen en bewonderen. — ■ Hoe weinig mijn geitel tot zwartgalligheid en geitadigegemelijkheid of geftrengheid overhelt; zoo kon ik nogthans niet verdraagen, dat Gods Woord en de Godsdienst oneerbiedig behandeld wierde met woorden of met daaden; daar en als ik mij geroepen vond , om die ondeugd tegen te gaan, 'c zij in mijne Redevoeringen, 't zij in mijne Gefprekken, of Gefchrivten, greep mij deiever wel eens aan, deedt mij hartig fpreeken en fchrijven, en de eer van mijnen God van den Heere Jefus Christus en van hun zoo kostlijk Woord ophouden. — Altijd heb ik geloovd, dat die geheele fchakel van pligten, die ik ter beoeifeninge aan de Gemeente voorftelde, ook voor mij ware; de regels des levens, die ik anderen voorfchreev, waren het ook voor mij. Ik heb gepoogd met mijne handelingen, zoo veel ik in mijne omftandigheden vermogt, mijne woorden te verlterken. Bijzonder was ik een vriend van den openbaaren Godsdienst, en dit kan ik zeggen, dat ik in mijn vijventwintig jaarig vei blijf onder ulieden nog nooit eenen Kerkgang bij mijne Ambtgenooten, 't zij in hunne Predikatiën , 't zij in hunne oeffeningen, heb overge. (la-  '6öJ II.A.k. is.a. i. §. flaagen, wanneer ik in de Stad, e$ gezond naar hec lighaam wa«. ; Waren 'mij de Woorden Gods toebetrouwd, ik heb die voor mijne befchouwinge en beoeffeninge ais mijnen grootften fchat gebruikt, dezelven be^ waart,de fchrivten heb ik nauwkeurig onderzochc; nachc nog dag zijn mij voorbijgegleeden zonder er werk van ce maaken, dac ik mijne kundigheden vermeerderde, en ulieden van tijd tot djd de uitkomst mijner onderzoekingen mededeelde. Zeer dikwijls vondt mij eene des Zomers opgaande zon mee mijne letteroeffeningen reeds bezig, en verfcheide aangenaame morgenftonden voerden mij» terwijl de mijnen en mijne Stadgenooten nog voor hec grootfre gedeelte aan hunne legers vastgemaakc in de armen van den flaap lagen , lovzeggingen aan onzen Weldoener, heilige dankzeggingen en vuurige gebeden voor onzer aller lighaamlijken en geestlijken welftand in den mond. $§. Mer die alles , mijne Geliefden ! is en blijvt hec roemen mij niet oorbaar , ik liet al mijne verrichtingen tot hier toe aan de ichoonfte zijde bezien : maar ik heb mijne zwakke zijde niet weiniger gehad, ik ziemsfehen mij en eenen rechtgeaarcen Euangeliedienaar eenen grooten afftand: ik ben van dat zelve leem als gij geformeerd, in mijn harte zijn alie de  C 61 ) II. A. a. fi. a. x. SS» , . , , . ,'\ de zaaden van boosheid zoo wel opgeflooten als in de uwen , en de geringfte omftandigheid, die haaren gioei bevordert, doet dezelven weelig opfchieten. Er is geen een gedeelte van mijne Bediening, 't welk goed is , of het is niec mijn, maar 's Heeren werk, en mijne beste poogingen zijn vergezeld geweest mee gebreken en afwijkingen i ik kom er niet alleen voor mijnen alles weete nden God , maar ook voor ulieden allen , die tegenwoordig hier zaamengevloeid zijn , openlijk voor uit, dat ik niet gewandeld heb naar de reinigheid des Heiligdoms , gebreken waren bij mij op dezen Leerftoel , in mijne Catechizatien , in mijne afzonderingen , in mijne verkeeringen , in mijne gefcferivten. Veelen zijn in die vijventwintig jaaren aan mijne Gemeente, aan mijne Vrien« den ea bekenden geopenbaard , en hoe veel ik er ook meer dan gij moogt kennen, ik verzeker uliedeu, ik heb dagelijks reden om met David te bidden, reinig mij van mijne verborgen afdwaalingen ! Ben ik voor openbaare ergernisfen tot nog toe bewaard gebleeven , waar in ik anderen van mijne Medechristenen en Broederen heb zien vallen , 't is niet mijne wijsheid noch fterkte, maar het is aan Gods genadige leidinge van mij alleen te dartken. Ik was met al mijn letterblokken, pre-  C 6* 3 II. A. 3. f». a, i. S5^ prediken , fpreeken , doerï en fchrijven een mensch* een aardworm , een zondig ftov en -asfche. Schaamte bieft menigmaalen mijn aangezigte be„ dekt; droevheid over mijne ontdekte overtreedingen perste mij traanen af; eene welméenende be. geerte naa vergeevende genade in Christus en naa verbeterende bewerkingen-des H. Geestes heeft mij doen bidden en als eenen niecs waerdigen bij den Heere worftelen. Volmaakt was ik niet , mijne onvolmaaktheden Honden vaak duidelijk voor mij, als ik van anderen te ruim geprezen en te hoog opgevijzeld wierd. ;— Mijne kundigheden zijn met vlijt, moeite en arbeid verkreegen, maar, «n dia belijdenis ben ik aan ulieden ichuldig, toen ik eerst onder ulieden kwam, dacht ik meer te weeten , dan ik na zoo lang en onvermoeid letterbiokken ondervind te weeten , mijne grootfte en zekerfte knndigheid, en die dagelijks grooter worde, is, dat ik onkundig ben , en maar een niet noemenswaardig flipje weet, in vergelijkinge van dat geen ik niet weet, en nogthans we: ten moest: ik erken het, mijne grootfte weetenfehap is maar een ftakske der zaake, nauwelijks een eerfte beginzel van die weetenfehappen , die zij bezitten, welke niet meer in eenen fpiegel door eene duiftere reden zien , maar van aangezigte tot aangezigte. Hoe  («3) IL A. K. A «• * SS- dikw.jls moet ik bi| dingen , die ik dacht te weeten , als zij nader onderzocht worden , verklaaren, ik ben van gisteran, en ik weet niets. 2. Deze plegtige dag is g£fcbikt,om ulieden eenige bijzonderheden,raakende mijne Bedieninge en werken mede te dee. Gods Woord en de waarheid , de zuivere leer des geloovs uit Gods Woord gehaald , overeenkomftig den Heidelbergfchen Catechismus en onze Geloovsbelijder.is, gaan mij ter harte. Herhaalde reizen heb ik onpartijdig alles , wat ik met mijne handtekening bij het aanvaerden van mijne Bedieninge ondertekend heb , onderzocht, getoetst en met de voorfteliingen en redeneeringen van de voorige en hedendaagfche tegenfpreekers van die Leerftelzels vergeleeken; dan ik verklaar voor God en ulieden, dat"ik dezelve meer waarheid bevonden hebbe dan de denkbeelden van de anderen; en welke zwaarigheden, onoverkomelijke zwaarigheden, bij mij een eindig en onkundig Iterveling er ook in die leere overblijven, zij waren, naar mijn inzien , veel ligter dan die , welken mij in de ftelzej? van de anders denkenden voorkwamen, en dat mij genoeg was in die dingen , welken eenen grond van hope op eene zalige onftervelijkheid maaken, is  C 64 ) II. A. i. p. a. 2. S§. is alles duidelijk en gè«' noegzaam klaar. Ik beri niet verlegen met mijne handtekening, en moest ik ze nog doen, ik deed ze volvaardig , als zoo eenen kom ik voor den dag , als zoo eenen begeer ik bij de geenen , die over mij oordeelen willen, behandeld te worden : mijne ziele voelt, te mag het niet verbergen , eenen afkeer van die trouwloosheid, waar bij iemand als een rechtzinnig Leeraar wik aangemerkt worden , daar hij ondertus'. fchen van zijne vrijwillig gedaane ondertekeninge afwijkt, of zich in allerhande bogten wringt , om eene niet (cherpziende menigte te doen gelooven, dat men rechtzinnig en een voorftander van onze hervormde leere zij. Ik heb mij in mijne Leerredenen , vooral in die over den Catechismus , dien ik nu nog met zoo' veel fmaak en iever beftudeer, als toen ik eersï onder ulieden kwam, dit beken ik , niet, zoo als het ouderwetfche , dat men in de oude Boeken' vindt, medebrengt, in het wederfpreeken van oude befchimmélde , en buiten den naam vergeeten dwaalingen der partijen , gedraagen ak anderen, die op den ouden deun aan nog tegen dezelve dwaalingen uitvaaren , maar ik heb gepoogd mij naar den tijd te fchikken, en vooral die dwaalingen, die in deze dagen of het hoofi opiteeken, of oude  C «5 ) li A. «. fi. a. 2. oude aanvallen tegen de waar.' heid en de leer hervatten , eri bnder eene hedendaagfche opgepronkte vooiftelling trachten veld te doen winnen, tegen te gaan. Matuur eh Genade, de algemeene verdorvenheid, de waarheiden Godlijkheid der Openbaaringe, de reden dienstbaar aan , maar niet heerfchend over den Bijbel, heb ik naar mijn licht trachten te betoogen; de te naakomingen aan bij ons Genootschap verworpen dwaalingen, in heimelijke of meer openbaare bemoeiingen , om met afftappinge eri overgeevinge van, zoo men meent, min gewigcige ftellingen, heb ik openlijk en verborgen tegengegaan. Gelcovt mij, en allen , die mij zederc \ijventwintig en meer jaaren hier kennen , zullen het wilvaardig doen , ik ben vijandig tegeri allen geweetensdwang eri overheeriching van ieK.ands begrippen , ik gun , en ik ben bereid alles ; dat mijn vermogen en roeping er in doen kan,die Van ons in de publike Kerke verfchillen , vrijheid, eene redelijke vrijheid van Godsdienst „• en alle die voorrechten, die met den Hervormden Godsdienst als den heerfchenden, volgens' de Conftiturie van -ons Land; niet ftrijdig zijn. Maar ik ben een vijand van eene onbepaalde Tolerantie en Verdraagzaamheid, die lievhebberij, die men hedendaagse!» bij veelen vindt, en waarmede men bedekt of meer E open=  ( 66) II. A. S* /3. a. 2. openlijk voordgaat , om alle de verfchillende Secten in eene Kerkgemeente te vereenigen onder den heerlijk klinkenden naam van een Christelijk Getiootfchap , gelijk men het verkiest te noemen, waar in een iegelijk denken, zeggen, en leeren mag wat bij verkiest; zoo iets fmaakc mij niet , en ik heb er mijne vermogens, zoo als zij dan ook zijn, voorover, om die te heipenweeren, daarnawenfchen alle welmeenenden in bet Land, en ik voeg er den mijnen bij, dat onze geëerbiedigde Vaders van het Vaderland de zuivere Hervormde Leere heipen verdedigen en bewaaren bij haare rechten en vrijdommen, dat zij hun gezag ter bekrachtig ginge van den Bijbel, Catechismus en andere Formulieren wel gebruiken , maar dat nimmer misbruiken om eene coomelooze vrijheid en afwijking daar van of oogluikend toe te ftaan, of, dat nog erger ware , te veidedigen ; dat de Kerk haare rechten behoude, en het haar onder der Overheids gezag vrijflaan zonder eenige ftrernming te beoordeelen alle die leeifielzels, die mee de Formulieren van eenigheid niet firooken. Gelijk ik mijne in- en uitwendige vrijheid nergens voor wil opofferen, alzoo zoek ik ook niemands vrijheid te belaagen, zoo lang wij hier als eindige menfchen met onze bekrompen begrippen lee-  t 67 ) ÏI. A. X. fi a. 2. ( leeven , zullen er onderfcheï' den denkenswijzen over dezelve zaaken ftand grijpea , en alle die gevoelens , die met de grcnd- en gelcovvwaarheden,,' of met zulke Hellingen, die daar mede in een nauw verband Haan, cce.: \ Bjjjftt, mogen vrijelijk geleert en verdedigt worden. Ik verfoei alle heethoofdig en panijzucntige Kettennaakerij , en het zou mij grieven als ik voelde , da: er maar eenige trek bij mij oprees, waarbij ik mijnen Broeder om een woord zou verdenken en vervolgen: ik behoor onder die, welken gaern hebben, dat men in eene en dezelve zaak ccne andere ,leiding van gedachten voige, maar het moet zoo eene andereïeidingniet zijn , waar door de zaak zelv geheel veranderd zou worden: waarom zou eene waarheid niet van meer dan van céne zijde kunnen fchiueren ? nogthans heb ik er eenen af keer van , dat men wezenlijke tegenftrijdigheden en begrippen zal zoeken uitteventen voor eene bloote andere leipinge van gedachten. Al wat durd.:jjli $ d; Hervormde Kerk zoo als zij .gefield is zede::djDoidrcc^tfchekerkvergadering , eiu.ndeze dagen geweldigen aauftoot lijden moet, ilrijdig is met den Catechismus en de Nederlandfche Belijdenis op den Bijbel gegrond is tegenftrijdigheid en geene onderfcheiden leiding van gedachten , en daar men anders handelt daaï E * ï>looi?  C 68 ) II. A. N. fi. a. 2. plooit men en is buiten reden toe* geevend : de eenftemmigheid met de Formulieren van eenigheid is bij onze Voorvactrs van dat gewigt geoordeeld, dat zij ieder Regent van den Lande , gelijk het nog gefchiedt, lieten bezweeren, dat hij den Hervormden Godsdienst niet maer in het gemeen , maar zoo als hij begreepen en bepaald is bij de Synode van Dordrecht, zouden voorftaan en als den heerfchenden Ccdsdienst in het Land befchermen , welk eene goede hope is er voor de lievhebbers van die leere, als de Regeerers de kracht van dien eed zich ft- eermaalen voorftellen en volgens denzelven handden , dit bwhoort ook to: de Conftitutie van onzen Staat, en deze zijn voorrechten , die de vrije Nederlanders van hunne Vertegenwoordigers met reden vorderen kunnen. Ik ben zoo ouderwetsch niet, dat ik alle nieuws haaten zou, als het goed en beter dan het oude ip, ik eiken het met dankzegginge , wen ik beft.t;rk, dat een voorzigtig gebruik van de hedend;iag!che zoo ver , laat ik maar zeggen al te ver gedreeven Wijsbegeerte eenig nieuw licht over waarheden verfpreidt , en dezelven bondiger dan te vooren betoogt worden, en naar mijn vermogen poog ik mijne kunde in de Wijsbegeerte daar toe te gebruiken. Maar de Wijsbegeerte tot eenen on-  ( 6o ) II* A< K > al 2 • onfeilbaaren toetfteen van alle de Bijbel waarheden zonder onderfcheid te maaken , en door dien weg aan de verborgenheden zulken draai te geeven, dat zij dat niet meer zijn, dat zij te vooren voor hec geloove geweest zijn, fmaakt mij in het geheel niec. Nieuwigheden te willen vinden , en die ter benadeelinge van de zoo oude als beproevde leer in te voeren , en de Gemeente op te dringen , bedroevt mij , en doet mij in mijne Gefchrivten mijne geringe talenten toebrengen, opdat dat kwaad niet verder gaa , maar geftuit worde, lk geloov, dat er nog veele Bijbelplaatzen zijn, die een nieuw licht ontvangen kunnen , ik verheug mij, als ik het van dezen of geenen hoor en leer gefchied te zijn : voornaamlijk ken ik geen ftreelender genoegen, en daar voor heb ik al mijnen tijd over, dan wanneer de Heer mij verwaardigc mee dac lichc, dac ik dezen of geenen Schrivtuurtexc een nieuw licht van duidelijkheid bijzetten kan , het welk de goedkeuringe van Geleerden en onbevooroordeelden wegdraagt , en ik kan niet ontveinzen , dac ik nog al een en ander van die verkwikkelijke oogenblikken in mijnen diensc heb mogen geniecen. Ik heb mee alle menfchen zelrslievde, en ben niet onverfchiliig of mijn dienst den Christenen E 3 1 _  C 7° ) II, A. n. & a. 2. gev'anig of ongevallig is, ver fs hec van daar ; dan ik ben er over cm mij door de ic ver gaande lovcuitingen tot te nooge denkbeelden van mijne bekwaamheid te laaten vervoeren; of door nijdige vitterijen en partijdige veroordcelin'g en mishandelingen mismoedig te worden. De naleczing van voorgaande Redevoeringen en Gefcheivten doet mij verfcheid'e dwaalingeh in dezelven ontdekken , doch hier van ben ik verzekert, dat die met geenen moedwil geïchied zijn , noen 'hardnekkig aan de hand gehouden, en zclv verdeedigd worden. Ik ben niet onder de vergeeten Leeraaren in Gods Kerk, maar behoor onder die geenen, welken aanmerkelijk zijn , in zeker opzigt kan ik zeggen: ik ben veelen een wonder geweest, al wilde men zeïv die woorden verhaalen , ik ben Groöteh een niohftër geweest; want meer dan eens heb ik de gevolgen van nijd en vijandfehap ondervonden ; laster, hoon en fcheldirgcn van naamloöze Schrijvers heb ik ten doel geftaan, dan , Gode zij dank, ik ben van zulk een geftel, dac ik zulke aterlingen mét poog te verblijden met de ervaarenheid, dat zij mij ter w'edervergeldinge van hun las. tcien met lasreren, fchelden met fchelden hebben 'kunnen beweegeni daar tegen miste ik hec genoegen niet, dat andere mijne verdedigers waren, en dat  C 7i ) II: A X d^ .k n.et zonder lQV jn deQ Heere arbeidde, was die maar altijd vrij geweest van onmaatigheid! Mijne talenten, zij zijn dan, hoe zij zijn, zijn „iet onaangenaam aan die Gemeentens, onder wel. ken ik in den weg der hoogst aanbiddelijke Voorzienigheid het Euangelium veakondigd Jheb $ maar altijd heb ik geloovd en geloof het nog, dat die bekwaamheden en {treelende gaaven een geleend goed en geene vruchten van mijnen eigen akker zijn ■ al die lov komt den Heere toe, want hij is 'er de geever van , hij heeft ze mij toebetrouwd, opdat ik ze tot heerlijkheid van mijnen grooten Meester gebruiken en aanleggen zoude. ï ^ Mijne Gefchrivten zijn gewik, en worden't zij onder, hec zij zonder mijnen naam, geleezen en gepreezen, gelijk veele blijken daarvan zijn, ik kan niet ontveinzen, dat mij die onder anderen ook aanvuure, om mijnen iever te verdubbelen, in de bekendmaking van de wonderen Godts, zijn heil, arm en fterkte. Stichting door mijne Redevoeringen en Gefchrivten te geeven, is mijn toeleg; Bijbelkennis te vermeerderen en fmaaklijk te maaken, de oude waarheid voor te ftaan mee befcheidenheid , en nogthans vrijmoedig is mijne bedoeling mede te werken;, tot inwinninge van zielen voor Christus, uitbreidinge van kennis en hoogE 4 aeh*  C 7* ) Jï. A. M. fi. a. 2. achtinge voor Gods Woord, is mijne blijdfcbap; hier toe roep ik des Heeren genade en licht aanhoudend in, en pleit bij hem, dat hij mijne gangen in zijne fpporen houde, en mij in de waarheid heilige. Mogt ik, gelijk hec behoort, een getrouw Medearbeider Gods zijn en mij kunnen verblijden in den wasdom der Kerke, en den heerlijken voordgang van. het Euangelie! b. Ik heb nog eenige bijzonderheden op mijn harte, welken ik vertrouwe, daj U lieden volgens aanleidinge vap dit zangftuk niet ongevallig zijn zullen. Tot roem van Gods genade kan ik vrijmoedig betuigen; Gij zijt mijne verwagting, Heere Heere ; mijn vertrouwen van mijne jeugd aan, gij hebt mij geleerd van mijne jeugd aan. Al vroeg hadc hij in mij onrfteeken eenen heerfchenden zucht toe onderzoek, dien fchrijv ik aan den Befteller van mijn lot toe; hij boezemde mij al vroeg de gewigtige indrukken en bezeffens in, dat ik door aannoudend bidden voorfpoed in mijne pas aangevangen Leueroeffeningen mocht verkrijgen , die bragten mij in mijnen icbooltijd met mijne mede leerlingen op mijne knien, en deeden mij bidden; de Heer wilde mij in mijn werk gelukkig doen fiaagen, en de voorfpoed beandwoordde mijne begeer-  C ?3 ) |L A. K. $. b. gcertens. Hoe ver de waereld, de iedelheid aanhet harte der jeugd gehonden , en de verleiding dezelve ook hebben mogen verdrijven; eene eenzaame herdenking mee lchaamce en verfoeijinge dreev mij weder toe dien Heere, die mij genadig aannam, en niec verliec. Van mijne jeugd aan ben ik, ga v God anders^mijne zorgvuldige en dierbaare Ouders daar toe gelegenheid, aan den diense des Euangeliums eoegewijd, en, welke kindfche en jongelings vlaagen van wispelturigheid bij mij ook mogen geweest zijn, hec bcvoorderen van die kennis, die mij tot eenen Euangelie Dienaar kon gefchikt maaken, bleev mij bij: welke omftandigheden dac werk ook dreigden te veriedelen en te niet ce maaken, mijne verwagting van den Heere is niet cc leur gefield geworden. Mee hec ontwikkelen mijner vermogens en het vermeerderen van mijne kundigheid kreeg ik te zien, welke takken van weetenfehappen 'er nodig waren, om de Godsgeleerdheid niet bij enkele navolginge, maar bij zelvs befchouwinge en overdenkinge ce beoefFenen, en de Heilige Schrivc var kinds been aan, mün allergelievst Boek grondig n verftaan, en aan anderen te kunnen uitleggen. Ik yolgde mijne neiging, en, 't geen ik in de taaien de Wijsbegeerte, Gefchiedenisfen en andere daai E 5 aau  ( 74 ) II. A. N. A i. aan grenzende Weetenfchappen, in de Rechtsgeleerdheid en Geneeskunde gedaan heb, is mij nuttig geweest, en gelijk ik daar mede nog niet ophoud , trek ik daar nog voordeel uit. Er was voor mij een veld open, dat ik niet afloopen kon, en dat mijg geduurig nieuwe (lof verichafte. Hoe het anderen maaken, laat ik voor haare rekening, maar ik kan betuigen, dat een Godsgeleerde, die, onder biddinge om des Heeren hulp, zelv werkt, zuinig op zijnen tijd moet zijn, en nooit gedaan ■werk heeft, mijne uitfpanningen moesten zelvs infpanningen zijn; ieder dag te werken was mijn lot, 'en God zij 'er voor gedankt, ook mijn lust. Eenen tijd van meer dan veertig jaaren heb ik daar mede gefieeten en doorgebragt, en nog zie ik voor mij een vak, dat ik nooit vervullen zal: een der krachtigfte drijvveeren tot vermeerderinge van mijne kennisfe, is het denkbeeld, dat ik alles, dat hier geleerd wordt, in de eeuwigheid niet zal behoeven te Ieeren, 't kan zijn, dat ik hec mis hebbe, maar ik vermoed dat de hoogfte trap van heerlijkheid der Leeraaren in de zaligheid ook beftaan zal in eene meer uitgebreide kundigheid van den Drieëenen God. Wat moec ik niet doen om mijnen zoo goedgunftigen weldoener, den Heere van mijne ziel en van  ( 75 ) 11A- n, K¥f. . ... , , i'. van mijn lighaam te danken |, dat hij mij eene redelijk gezonde ziel en een tot dat werk fterk genoeg lighaam gave, waar door ik tot het letterblokken in ftaat gefield wierd, en door de afwisfeling der onderwerpen telkens 'nieuwen trek kreeg tot het uitbreiden mijner kundigheden. O ! Heere gij hebt mij geleerd van mijne jeugd aan. Hoewel mij ce vrije bedeeling Gods zoo fchaars van middelen vóórzag, dat ik onvermogend was, om mij van de r.oodige hulpmiddelen tot bereikin:ge van mijn heerichend oogmerk te verfchaffen, Üeefc hij de goedigheden van mijne begunftigers en mijnen vlijt zoo gezegend,dat ik daar aan geen mij benauwend en mijne letteroefeningen bena'deelend gebrek ondervonden hebbe. De Heer heefc mij' veele benauwdheden en kwaaden doen zien, zoo uitte zich de Dichter: die maaken in mijn leven geen onaanmerkelijk vak uit. De Heer kende mijn geitel, en hij wist beter dan ik, hoe ik door hem ter uicwerkinge van zijn oogmerk moest behandeld worden. Ik heb wel tijden van moedeloosheid gekend , en er verfcheen meer dan eens eene vonk van ontevredenheid over de handelwijzen Gods met mij, het welk tot een vuur van murmureeren zou uitgeboriten zijn; dan Gods oppermacht, wijsheid en goeder- tie-  II. A. X. p. b. tierenheid te midden van dezelven' en mijne onwaerdigheid verdoovden bet, en ik zweeg , en was voor den Heere ftil. Kruis en onfpoeden heb ik ondervonden, mij is een juk een moeielijk juk opgelegd, ik deel in hec loc der onfpoeden, en daar in bejjf ik niec weiniger aanmerkelijk; 'c Is niec noodig u mijne kruizen ce laaten hooren, of daar over omftandig met u te handelen; die is het voornaamfte, mogt ik hetzelve "maar altijd agter Jefus draagen, en van hem lijdzaamheid leeren. Verdriec ken ik, verdriet doorknaagt mij, verdriet van meer dan éénen kant omringen mij. Mijne fradgenooten, en bijzonder mijne Gemeenzaame vrienden weeten 'er iecs dan ik nog meer van: [mijn weg is altijd geen licht noch nit- noch inwendig, mijne paden zijn veelal donkerheid, dan de Heer weec hec. 't is mij ook al fchoon ik geen Paulus ben noodig eenen Engel des Sacans te hebben, die mij mee vuisten flaac, en eenen doorn in mijn yleesch, die mij nacht en dag prikkelt. Nog handelt de Heer jen die bitterheden als een Goedertieren Vader, wat zou ik zijn, als ik die niec had, mogelijk zou mijn geesc zich verheffen, en mij in hec oordeel des duivels doen vallen, en ik weet hec wel niet, miiar welke zonden houdt die weg des Heeren in mij niet pnder , die anders op zouden borrelen! Er  ( 7? 3 EL A. n. fi.i. '\ Er zijn nog andere benauwdheden en kwaaden, die ik heb moecen zien, zedertmijn verblijv onder ulieden, en die niec onaangemerkt voorbijgaan kan. Nog geen jaar had ik u gedreeven of deeze kudde gewijd, of ziec! de hand des Heeren was tegen mij opgeheeven; hij zondt mij op bet onverwagcsce op den ny/ïett van May des Jaars 1762, eene galkoorts toe, die mij zoo geweldig aantastte^ dat mijn leven in gevaar geraakte, en gijlieden met traanen en droevheid verwagtten, dat uw jonge Leeraar te fchielijk uit uwe lievde armen gerukt zoude worden, waardoor deeze Gemeence, die wegens het overlijden van mijnen in zijn leven geëerden en na zijnen dood geroemden Ambcsbroeder, den Wel Eerw. Zeer Gel. Heere Will. vanSlincelandt, voor een gedeelte berocvd was, geheel herderloos worden zoude: Uwe en mijne gebeden wierden verhoord; de Heer gav mij eene herftelling door het zegenen der middelen daar toe aangewend, en ik mogt op den 14 Julij den God onzer goedertierenheid reeds met uiieden danken, en betuigen uit 1 Sam: 2: 6. De Heer doodt en hij maakt leevendig. Mijne gezondheid evenwel duurde alleen maar tot op den 2often van April in hec Jaar 1765 , wanneer ik genoodzaakt was mij een gevaarlifk gezwel uic  II. A. K.[H. b. uit den raond te laaten wegneemen de wond genas wel, maar 'er volgde eene klankheid op, die ook wederom week* en voor de herftelikige plaats maakte, toen moge ik weimeenend-aan den God mijns levens betuigen: Ach Heere zekerlijk ik ben uw knecht, fik ben uw knecht, een zoon uwer dienstmaagd, mijne banden hebt gij los gemaakt, gelijk 'er is. Pfaltn Ii6: 16". Ook dat gevaar ontkomen, verrichtte ik mijn dienstwerk met lust en in gezondheid een jaar lange, maar het jaar 1766. dat gedenkjaar in mijue gefchïedenis, dat jaar van fmarten, dat mij niet uit het geheugen gewischt zal worden, en waar yan ik nog voor ieder, die mij aanfehouwt, het teken draag, ooit gijlieden', die daarin zoo een aanmerkelijk deel gehadt hebt, zal het in het geheugen blijven, op den Juny 1766, wanneer ik mij aangordde, om des anderen daags in de openfiaande Gemeente van Biesd des voormid" dags te prediken, en des namiddags onder ulieden de Nabetrachting op het H. Avondmaal te houden , en vervolgens de reis naar Leyden om daar het Synode van Zuid holland als mede Gecommitteerde van ide .'E. Ciasjis van Buren bij te woonen, willende op dien .noodlotugen dag pligtsbalven mijne opwagting gaaa pjaaken bij den .afgezonden Raad»-  C 79 ) ÏLA.K.fi.a. , „ Raadsheer van zijne Doorl. Hoogheid , reed ik mijn ongeluk te gemoet, want des avonds wederkeerende wierdt mija linkerbeen in den enkel geheel gedisloceerd , fteekende de koot buiten mijne kousfen uic, terwijl mijn rechte been verbrooken en verbrijzeld wierdc door eenen val van het hollend rijtuig , veroorzaakt door het gepiep van eenen nieuwen wagen, die juist afgereeden wierdt, en mij ontmoette; ik geraakte in eenen beklaagelijken toeftand, die hier in de ftad niet alleen , maar zelv door het Vaderland bij menfchen, die aandoenlijk zijn, met ontroeringen en medelijden gehoord wierdt. Wat er ook tot heiftellinge en bewaaringe van mijn gebroken been door beroemde Hoogleeraars, Artzen en Heelmeesters gedaan wierd , het moge niet helpen ; hoe veele fmerten mij de verzwcetingen, en het geduurig openfnijden van dezelven met de verbanden ook kosten , 't moest eindelijk daar toe komen , dat mijn been weggenomen wierde , om te beproeven , of ik langs dien weg van de poorte des doods , waar aan ik genaderd was, mogt te rug komen , en hoe luttel de hope daar toe ook ware, met hoe zwaare pijn die wond ook .genas, ik herrees als uit den dood , en bekwam alleng&kens tot zoo ver , dat ik cp den 2aften October op mijne krukken dit Godshuis becreeden mogt,  C sa ) li a. «. is. b. mogt, terwijl ik door den mond van mijnen in dien tijd waerdi. gen en bulpvaerdigen Ambtgenoot den Weleer, waerden en zeer Gel. Heere Jac. Ckemrr, thans Stads Predikant te Middelburg, de lovoffers mijner zoo ver gezegende herftellinge, onder frerke aandoeningen , aan den Heere mogt brengen. Ik bleev deze voor mij zoo vaak gezegende Gods Wooning nog als toehoorer betreeden, tot dat ik op den 2 iften van December mijne Bediening onder ulieden wederom mogt aanvaarden , gedenkende aan Gods heil en wonderen in de tegenwoordigheid van eene ongewoon talrijke en aanzienlijke fchaar, even als ik tegenwoordig het genoegen heb voor mij te aanfchouwen op ditgewigtig oogenblik ; 't onderwerp , waar over ik toen fprak, was uit Job, het 3311e Hoofddeel, vers 19 — 22. 25 — 29. welke Redevoering tweemaaien gedrukt en als een gedachtenis bij eene menigte van mijne Landgenooten bewaard is. Van dien tijd aan ben ik, zoo veel ik weec , de ee~ mgfte van alle de Kerkleeraaren in Nederland , die op een houten been in ftaat is zijn werk ilaandetè verrichten, zoo dat niemand, als hij mij op dezen Leerftoel ziet, iets dergelijks vermoeden zoude. I!- zeg ook hier, ik ben veelen als een wonder geweest en ben het nog. Oa-  e 8*). . II. A. X. 12. ï. . , , Ondervond ik bok , dat 3 Heeren weg. in da diepte ware, 't was zints dien tijd, want het fcheen, of mijne jeugd vernieuwd ware, ongemaVken, mij te vooren meer dan eens in mijn werk belettende en hinderlijk zijnde, waren weg, ik genoot eene volledige en beftendige gezondheid , eer.e fterkte , die bij. ieder, welke mij zag, opmerkelijk was , en dat bijkans eenen tijd van twimlg jaaren ; alleen had ik nu en dan van de fpeenen fmerte. Maar op den aifien Maart van dit jaar wierd ik op het alleronverwagtst door een toéval aangetast, het welk bleek Rheumatiek te zijn : ik kon wel den volgenden dag des Heeren prediken , doch eene inflummatie in mijn been deedtonswoot droevige gevolgen beducht zijn, welke door fpoedig-aangebragte middelen zoo ver weg raakten , d it ik op den serten May den Elvden Zondag ui: den Catechismus met ulieden vei handelen konde. Dan tusfehen Maandag en Dingsdag- hervatte zich da ontfteeking in mijn been met zulk eene felheid, dat men groote bekommering voor den uitjlagyati dezelve kreeg; ook toen werkte des Heeren zegen weder, ik kreeg wel aan het zelve eene en andere pijnlijke wond, en de vooruitzigten op eene andere deeden vermoeden , of er nog een of ander fohilfenje uit mijn voor twintig jaaren daar aan geF lee-  - ( 82 ) II. A. ti. b> leeden ongemak over wares dat , nu losgemaakt , zijnen uittocht zocht, maar het is niet gevonden , en de wonden , hoe langzaam ook , zijn geneezen. Dit ongeval zou draagelijk geweest zijn, was mijn oud ongemak der Aambijen niet bij het zelve gekomeh, waar door ik zoo vreeslijk gepijnigd, dag en nacht gemarteld wierd , dat ik mijn brullen moest vermenigvuldigen en als een worm van fmerte kruipen en krimpen. Mijn gefchrei, jammerIdagten en gebeden zijn voor den Throon gekomen* ik heb niet alleen ademtogt ontvangen, maar ben ook in zoo ver herfteld geworden , dat ik van die aUerpijnlijkfte aller bezoekingen wel niet geheel vrij ben, maar nogthans in ftaat om mijnen predikdienst hoe gebrekkig ook te vervullen ; waar mede ik eenen aanvang maakte op den tweeden van July , vierende met ulieden 's Heeren Heilig Avondmaal, en fpreekende van den dierbaarden Zaligmaaker als het leven, uit Joh. 16:6. Ik gaa en ftaa , doch mijne gezondheid is zoo niet als zij te vooren was, 't tegendeel is waarheid , ik gevoel eene aanhoudende zwakheid, en mij blijvt eene ongefteldheid bij. Verfcheiden maaien vreesde ik, dat het mij niet zoude mogen gebeuren dezen voor mij plegtigendag met ulieden te vieren, en deze Redevoering uic te lbreeken, dan  C 83 ) II, A. * ) . , dan de Heef heefc het goedgun'. ftig gefchikt, en hij zal hec voor mij voleindigen. Mijn beminde Zaligmaaker , mijn keus, mijn hoogfte goed, en genoegen heefc zich in mijnelaac fte krankheid van mij niec verborgen gehouden i ik had, en kon het wel anders zijn mijne Gelievdenl inzonderheid vraag ik hec aan ulieden , die vrouen kinders hebt, nu en dan droevige en angstvallige oogenblikken, wanneer hec mij in al zijn gewigc op her harte kwam, wac hec zijn zou mee mijne ongelukkige vrou en ellendige kinderen, wen mij de Heer langs dien of eenen anderen weg uic den tijdin de eeuwigheid overhaalde, kon ik zulke denkbeelden hebben $ zopder mij voor te ftcllen , hoe ellendig het met hen gefteld zou geweest zijn, die van alles ontzet en beroovd wierden , "t was 1'cbrik van rondorrme, dit alleen gav nog eenige lucht, dat God een Man der Weduwen en een Vader der Weezen zij. O Heer! gij weet het* uw Dienaar was niet ongevoelig , fehoon hij aan uwe zoo vaak ondervonden goedheid niec wantrouwde* 3. Dan hulpe van God verkreegen hebbende, ftaa ik op dezen dag, betuigende beiden, klein en groot, niets zeggende buiten 'c geen Fa de  . C 84) II. A. 3. de Propheten en Mofes gefproken hebben dat gcfchieden zoude. De2e is de dag , welkers plegiigheid van mij vordert, dat ik aan den Heere en aan inreden bekend maake het welberacden Voorneemen , dat ik bij mij ,-clven, onder afwagtinge van .Gods genade hebbe wegens het overfchot mijner dagen. k. Ik zal heetten gaan in de Mogenheden des Heeren Heeren : ik ben wel vijfentwintig jaaren ouder, dan ik was, toen ik mij eerst aan ulieden verbond; ik heb door mijne onafgebroken ocffeningen den kring mijner kundigheden wel uitgebreid , en heb verfchcide ondervlfidihge van saaken gehad , die mij voorzigtig rraakén kunnen, maar het zou een onverfchoonelijke hoogmoed zijn, als ik mij verbeelden wilde , dat boven den trap van het menschlijke zwak opgefteegen ware , dat ik genoegüaame krachten gekrêegéri hadde , om, zonder ter rechter of ter linker hand afte'wijken, mijnen pligt te betrachten , en aan mijne beftemminge te voldoen. Ik weet eh gevoel het: mijne krachten zijn te zwak, om het "geheele werk der bedieninge, dat ik nu ook door mijne bewerkingé beter dan 'voor vijv en twintig jaaren in zijn gewigt en kra'dft ken, en gevoel, te torslèn, en naar bthooren te Ütaagen. Staa  CctfT.0- U'A'3'*'Staa ik alleen in aanvolg van tijd, dan hebt gij eenen Uegteren dienst, dan ik ulieden tot hiertoe bewezen heb , te verwagten; terwijl ik dit bedenk , vertoonen zich aan mijnen geest allerhande misbedrijven in hunne fchriklijkheid, die in mij, wiens hart en natuur nog vervuld is met de overgebleven geneigdheden tot alle zonden , vallen kunnen, en ik hen ontroerd op het vooruitgezigc van die (haffen en fchanden, die. dezelven zouden vergezellen. Ik gevoel op het leevendigfte tot de minfte recht goede verrichtinge in mijnen dienst mijn volkomen onvermogen: maar ik zal niet wanhopen, dat kan ik niet doen , als ik te rug denk aan zoo veele en machtige onderfteuningen en bekwaammaakinge::, die ik in allerhande onhandigheden genooten heb, die zelve God ïeevt nog, hij heeft des Geesten nog overig, ik ben nog zijn dienaar, die betrekkingheeft nog niet opgehouden: Mag ik dan ook die gunstrijke belovcen , die hij in zulken overvloed in verfcheidenheid aan zijne knechten in zijn onfeilbaar. Woord gedaan tveft , aan mij niet toeêigenen ? Ik heb het oog van mij zeiven afgetrokken, ik heb het op hem gevestigd, wiens werk ik doe , vcor wiens rekening ik ftaa. Dit weet ik , hij heefc krachts genoeg, om in mijne zwakheid te werken, en waarom zou ik dan niet in lfaat zijn F 3 tot  ( 86 ) II. A. 3.. -. tot alle betrachtingen, waartoe ik geroe? pen word? Of zou hij, die meer kan doen dan ik denken of bidden, juist mij, die met een druipend oog hem om bijftand fmeek, mij alleen laaten ftaan l O mijn ziel! denk zoo hard niet van uwen God en Weldoener ! aan zijne mogenheden hebt gij voor ahijd genoeg, zonder die zijt gij ellendig en ongelukkig! 18. Kom , ik neem dit heugelijk tijdflip waar, om mij eerst aan God , den God mijns levens, en daar na aan ulieden op nieuws te verbinden. a. De Koninglijke Harpenaar ftelde 'c geen hij te zeggen hadt den Heere regelrecht bij wijze van een Gebed voor, waarom zou ik dar voor mij gebaande fpoor verlaaten? „ O mijn Leidsman en goedertieren Heer ! gij „ hebt mij van mijne jeugd af bij de hand gevat „ cn geleid, langs zulke wegen en paden, als gij „ naar uwe ondoorgrondelijke wijsheid zaagt best „ te zijn, om aan dat oogmerk, dat gij, naar hec „ ontwerp van mijne lotgevallen in uw Gedenk- „ boek aangetekend met mij hadt, tebeandwoor- „ den. Waren die wegen zuurheid , waren zij „ zoetheid , zij waren de besten ook dan, wanneer „ mijn eigenzinnig en ontevreden hart onverge- „ noegd daar ceg?n beftond te morren. Dikwijls p liep ik bijpaden ter rechte of ter linkerhand ver-  (8?) B. A. 3. t. ^ ^.ezende yan u d te onv00rzigtig " af; maar dit niettegenftaande hebt gij mij nooit losgelaaten: thans gevoel ik op op uwe aanwijzinge al de degtheid en verkeerdheid van mijne buitentrappen , en had tk met " met u zoo eenen goedertieren en ontvermenden " Leidsman te doen gehad , ik was verhaten ge" weest; mijne wegen zouden mij in mijnen ondergang en verderv geftort hebben. Ontvang, " mijn God! ontvang deze erkentenis tot eenbh]t " van mijne overtuiginge over mijne onhandige " afzwervingen van uwe goedheid, en vergeev „mij dezelve om Christus wille'. o Heere! gij boogt mijn harte over, om,bo. ven alle andere bezigheden, die te verkiezen, " welken voor rekeninge leggen van alle die knech" ten die in uw huis woonen , en hetOpzieners , »an r.ii hieldt dien keus te midambt te begeeren. Oij mum ui den van allerhande u bekende omwentelingen " leevendig. Gij Bewerker van mijn voordeel, maakte mijn verftand vatbaar voor d,e undigheden die ik opzamelen moest om tot bekwaam" heid voor uwen dienst te komen. Hoe ver mij; " ne jeugdige en dartele voeten ook uitgegleeden l waren, gij bragr mij wederom te recht op den „ zeiven weg, die mij tot volvoeringe van mijne „ Letteroeffeuingen leiden moest.  ( 88 ) IJ. A. 2.'/, Gij machtige Koning uwer Kerke „ opende voor mij de deure van uw „ Woord , ik Bemerkte , en bewonderde de rijke ,, Ichatrrefooren van uwe ontverminge , lievde en ,, genade , uit welken gij zondaars, ellendige en ,, ccemWaêrdige zondaars rijk en gelukkig maa. ,, ken wilt. „ Mijn Onrvermer! langs hooge wegen Ieidet ,, gij mij in uwe waarheid : gij gaavt mij eene » pla-ts in uw Heiligdom; mij denallergeringften ,, u wer Heiligen hebt gfj getrouw geacht, en in „ de Eecfleningé gefield. Wanneer gij mijne omr „ zwervingen mo^de waart, deedt gij mij aan. deze plnat'-e mijne werkplaats en verblijv, vin„ den. Met eenen wenk van uwen wille \ met „ een dh'afflaa'ribaat woerd hoorde ik: „ Gaanasr if Leerdam , en prédis aldaar! " ik kende uwe Hem, ik heb u gehoorzaamd en gevolgd : onder '„ beding van uw oppergeleiden ondernam ik als Leidsman deze Kudde te weiden en te drijven, „ dit deed ik door u gefterkt vijventwintig jaaren „ lang, tot op dit oogenblik. Dit getuigenis „ gc-cvt mijn hart er mijn mond fpreekt het ten aar.hooren van Hemel en aarde , en vooral van deze zoo talrijke Vergaderinge uit. Tot h>er „ toe hebt gij mij geholpen ! Wat zou er nu en f) in hec vervolg van mij worden, bijaldien gij goed- „ vpncU  C 89) $1. A. 3. d' „ vondc, rechtvaerdig goed vondc, „ uwe hand los te laaren, en mij aan „ mijne eigen wandelingen in deze Gemeente overtegeeven? Mijn leiden zou verleiden wor„ den, ten weinigften hardnekkigen zouden zich „ aan die leidinge onttrekken, en 'i géflagt uwer „ kinderen was verfteeken van dien zegen, wel„ ken het tot zijne bevoorderinge volftrekt noodig „ heeft, en niet ontbeeren kan. „ Wien heb ik nevens u in den Hemel, ne„ vens u lust of kiest mijn hart geenen Leidsman „ op de aarde! Ik geev mij met ziel en lighaam „ aan uwe leidinge onbepaald over! O mijn Be„ ftuurer! ik maak geene uitzondering in wegen, ,, dit alleen zij mij van u gegunt, dat ik moge „ gevoelen, dat ik van u geleid en niet losgelaa„ ten wrtrde! Zijt gij bij mij in mijne overden„ kingen van uwe waarheid; bat uw licht mij „ dan geleiden, op dat ik dezelve aanfchouwe.' „ Laat de overdenking van mijn hare en de uit„ fpraak mijner lippen u welgevallig zijn! zijt bij „ mij, als ik fpreeken moet, roer dan mei eene „ gloeiende kool van uwen altaar genomen, mij „ ne tong aan ! Geev mij zaaken; geev »ij ge« „ paste woorden om de verborgenheden uw's Ko„ ningrijks aan dit geflagt en hec opkomend geflagc bij mond en pen te openbaaren! Geleid F 5 » mij  ( 90 5 „ mij op alle mijne bijzondere wegen, naaf „ den aanwas mijner jaaren ! ó God mijns beils! van mijne jongfte oogenblikken aan had ik u „ noodig, er was geen tijd mijns levens, waar in ik „ u kon misfen; maar nu, nu mijne jaaren zoo „ vermenigvuldigd zijn, dat zich de grijzigheid „ reeds venoone, verlaat mij nu niet; dewijl „, mijne krachten afnemen! Gij weet alleen hoe „ ver mijn weg nog is, dien ik afleggen moet, „ eer ik aan het einde mijner loopbaan zal geko„ men zijn; voor altoos, eeuwig geev ik mij aan u over! Doe gij met mij en mee de mijnen „ naar uw welgevallen! Ik ben in de woestenij der waereld; zonder „ u moet ik vergaan, maar blijvt u herders oog ,t op mij geflaagen, houdt uwe machtige hand , mij vast, ik zal door dezelve heenen trekken, , en aan het gebergte Gods uwer heerlijkheid ko" men 1 Laat mij in leven en fterven de uwe " zijn en op het einde van mijnen weg ontwaar Z worden, dat gij mij tot in en tot over de Jor„ daan des doods geleiden zult! Eeuwig zal ik " genoeg hebben, wanneer ik zal mogen ingaan i in uw paleis, en, mijn werk met u verrekend " hebbende, het loon der genade ontvangen mo^ ge in het gezelfchap van alle uwe getrouwe dienaaren, die op hun einde de zaligheid door „ Christus  C 9» ) j, Christus verworven, konden inftappen; „ Amen! Mijn getrouw Leermeester en „ Leidsman! Amen! " b. Gav ik mij voor vijv en twintig jaaren geheel aan u over dierbaare Gemeente van Leer» dam ! mijne kroon, roem en blijdfchap! i. Toen was het onzeker of ik lang de uwe zou geweest zijn; dan tegenwoordig weet ik dat ik blijven, en met u verblijven zal tot de uW pinge van deezen tabernakel; God heefc mij wel niet geopenbaard, wanneer die zijn zal , en dus kan ik Petrus niet nazeggen: ik weet; dat die haast zijn zal; maar dac weet ik zeker, dat ik al zagtjes en zoetjes tot mijn einde voordgaa, en mogelijk is het korter bij, dan wij oppervlakkig denken kunnen. Ik zou trouwloos zijn j wen ik lochenen wilde, dat gij aan mij zints mijne komfte tot ulieden, lievde en goedgunstigheid beweezen hadt. Was ik de uwe , gij waart de mijne, ik heb uwe deelneeming in mijnen voorfpoed, en uwe hulpvaerdigheid jn mijnen onfpoed ondervonden; gij onttrokc u aan mij niec, en waart op mijne genoegens bedacht; mijne hartlijke en welmeenende vrienden, pude en langwijlige vrienden hebben het hunne toegebragt, om mijn verblijv aan deze plaats te vergangenamen, Ik  ( 92 | n. A. 3. & £. i. Ik heb van ulieden naar dé Öji zondere betrekkinge, die gij tot mij hadt, eer ik nog onder u beroepen was, eene doorgaandfche lievde genooren , ik kon zeggen, uwe lievde was zoo verkwikkend , dat de haat van mijne weinige kwaadgunners mij nauwlijks gedeerd noch mijne achting onder u verminderd hebbe. Ontvangt Vrienden en Vriendinnen ten aanhoo- ■ ren van deze talrijke Vergaderinge mijne welmeenende dankzegging voor alle die proeven van genegenheid , vriendfchap voor en aankleeven aaa mij en mijne belangens! Bezat ik op dit oogenblik, 't geen u gelukkig kon maaken, gij vergaat dezen dag nimmer, maar gij zaagt u nu en eeuwig gelukkig! Ik verklaar niet alleen ulifcden aanzienelijken en geringen, masr ook de Armen , die ileeds de voorwerpen van mijne medezorge ge- . weest zijn , onder mijne vrienden. Dan hec moet aan mijne zijde geene lievde zijn, die uwe gebreken bij mij bedekken, of ongemerkt voorbij zou laaien gaan: gij zult en kunt het niet wraken , dat gij van mijnen dienst minder werk gemaakt hebt, dan uwe verpligtiag medebrengt: . was uwe genegenheid in allen deelen zoo verminderd, ais uwe naarliigheid in het opkomen tot het hooren van her Woord van den leevendigen God, 'c welk ik ulieden verkondig, vergeleeken bij den  C 93 ) >" A' 3' '6' ^' den ie ver van den eerfien tijd, ik zou algemeen tot uw verWijt moeten zeggen : dit heb ik tegen u , dac gij uwe eerfte lievde verhaten hebt: ik mag hec niet ontveinzen in dat opzigt, doe ik mijn werk ook zuchtende: uw onbekeerelijk hart en zorgeloos beftaan omtrent uw eeuwig geluk, fmerten mij zeer, ik draag er leed over , en heb medelijden met ulieden, voorziende, dat het einde hiervan, zo gij niet fpoedig tot inkeer komt, ongelukkig zijn zal. Ik moet het zeggen, vreemdelingen, die van elders komen met graagte om mijnen dienst bij te woonen, befchaamfen ulieden- en dit gebrek is nog zoo veel te traanwaerdiger, om dat het ook tot die geenen is overgellaagen, die anders Godsdienfti^ zijn, en voor de besten gehouden willen worden. 1 Mijne vijv en twintigjaarige dienst is in deeze Gemeente zoo min als op andere plaatzen onge, zegend geweest: de Heer gav mij die genade, dac ik niet kinderloos heenen ging; maar hier en elders mogt verneemen, dat zich dezen en die heten gezeggen, èn geloovig geworden waren, cnc kunt gij wel denken, verzoetce de moeite van mijnen arbeid niec weinig. 2. De" Heer zij heden tusfchen mij en ttbfchen u lieden getuigen! Ik zal niet  ( 94 ) II. A. 3. fi. b. 2. niec ophouden, tot dat ik dezen geflagte, Gods arm en den Nakomelingen zijne fterkte zal verkondigt hebben. De wonderen van Gods wee, de gerechtigheid van Christus en die alleen, die u lieden ter zaligheid volflrekc noodig is, zal ik openbaaren en aanprijzen aan u lieden, die nog overig zijc, van dac geflagte, dac ik hier gevonden heb, wanc ik heb het einde van zeer veelen gezien, die reeds ten grave van mij vergezeld zijn, en hun eeuwig lot omvangen hebben: ik zal hec doen aan u lieden, die geiuurende mijn verblijv onder u lieden, genooren en veelal door mij gedoopt, en onderweezen zijt,- ik zal het, is het al niet met woorden, laat het dan met mijne gefchrivten zijn, doen aan hec opkomend gelhgte, ik zal hec zelv doen na mijnen uitgang, want al ben ik geftorven, zullen u mijne gedrukte Redevoeringen nog prediken. Ik zal uw Leeraar, uw Voorbidder, uw Raadsman en uw Trooster zijn; al wat in mij is, zal voordaan volvaardig zijn, om u bekend te maaken den geheelen raad Gods, aangaande uwe zaligheid ; uwen doodlijken dag zal ik niet begeeren; maar mij zien vrij te maaken van uw bloed. Belaagt mijne vrijheid niet in u te beftraffen, te vermaanen en te. waarfchuwen tegen uw naakend ver- derv.  ( 95 ) *' derv. Hoort mij met ge¬ negenheid u het fchoone bekoorelijke en zalige van den waaren Euangelifchen Godsdienst tekenen :o dat die gevonden wierde in uwe huizen, in uwe gefprekken, in uwe daaden, onder uwe kinderen! dan zouden de bronnen van zoo veele ongerechtigheden opgeftopt, de waare kundigheid in de leer der genade vermeerderd, en uwe wezenlijken voorfpoed uitgewerkt worden. Vroomenl ik verzoek bij vernieuwinge ingang in uwe harten, om u ten wegwijzer naa den hemel te dienen: uw volk is mijn volk, uw God is mijn God; gij zijt mijne beste vrienden, geniet ook naar uwen toeftand onderrichtingen, beduur en aanmoedigingen, om op den weg des geloovs blijmoedig voord te wandelen. Zijt bij aanhoudenheid mijne Voorbidders bij den throon der genade, had ik uwe voorbiddingen altijd, ik heb die tegenwoordig en in het vervolg nog meer van nooden: mijne zwakneid ftaat te vermeerderen, de gebreken van den ouderdom zijn voor de deur; onderfteunc en helpt gij mij, alles wat gij toebrengt door de genade, zal komen tot heerlijkheid van onzen grooten God en Zaligmaaker. Hebt gij mijne teder beminde Gemeente! mij nu vijv en twintig jaaren met mijne zwakheden en gebreken gedraagen; gij hebt ook den bloei en b bloem  (96 ) II.A.a.A£. 2. bloem van mijn leven gehadt, terwijl ik a met goedwilligheid en toegenegenheid van mijn harte diende, heb ik mijne beste krachten voor u verteerd: laaten de overblijvzels van mijnen ouderdom u niec ongevallig zijn; fchrijvc mijn verminderen niet aan cnlusc, maar aan onvermogen toe; mijn ouderdom zal voor.ulieden, ontdaan van mijne jeugdige drivten, zijne voordeden hebben. B. Ik kan, ik mag niet eindigen,. zonder dac ik ulieden al voorens in den naam des Heeren Heeren gezegend heb. $ Gemeente van Lberdam ! Achcbaare Vaderen van die Volk; waardig Ambcs - broeder ! mijne beminde Broeders Ouderlingen en Diakonen , en gij allen, die tot de binnen en buiten Gemeente behoort, deze zegen kome op ulieden; mijne haaters; zeiven genieten er hun deel in. Davids rijke en getrouwe Weldoener, deeenige bron van waarachtig heil zij uw Vriend, Leeraar en Begunftiger! geene benauxvdheden noch kuaaden doe hij u Z'en of gevoelen! Geniet binnen en buiten deze Stad de gewenschte zegeningen ! Davids God zij u rotfteen om er in te woonen, om er geduurig in te gaan ! De hand en bet vermogen der godloozen drukken ia niet! Zij, die verkeerdlijk handelen, en opgeblaazen de inbeelding  Cs»? ) H.B.N. ding van hunne harten te boven gaan, heerfehen nimmer over u; de ftoel der fchadelijkheid worde uit uw midden geweert.' Waar gij uwe treden zetten zult, aldaar ontmoete u eene gewigtige ftof, die uwen mond niet 's Heeren lov vervult den ganfchen dag met zijne heerlijkheid.' Die gerechtigheid die ééne en zalige gerechtigheid van Jefus Christus, welke gij allen of aan* vangelijk of bij den voordgang noodig hebt, worde aan u gefchonken.' het heil, dat beftendig en eeuwig duurend heil in Christus worde over u rijklijk uitgegooten. God doe bij u groote dingen in de natuur en in de genade! De Vermeerderaar breide ulieden uit in voorfpoed en getal, op dat er dagelijks lov zangen gehoord worden ! De Heer zelv zij de Leeraar van uwe kinderen ; hij maake dezelven van hunne jeugd aan naar den redelijken Godsdienst begeerig , en op wezenlijke kundigheden gezet! Die Geest, die de genade kan en werkenmoet, kome in het midden van deze Gemeente , en maake de prediking van het heilrijk Euangelie zoo vruchtbaar, dat het geloov van veelen verkondigt en het getal der waare geloovigen uitgebreid en vermeerdert worde ! Men zie deze Gemeente aan alle zijden uitbreeken als eene uitgelegde ftad G Gods,  C 93 ) II. A. N- Geds, waar van heerlijke dingen gezegd wor-, den 1 Gods geloovig volk worde hier hec bijzonder voorwerp zijner gunsr, genade, vermenigvuldigde ge* nade zij uw deel en zalig loc! De geestlijke Noach , meer dan de behoudene uic de eerfte waereld , vertrooste 11 van rondom me , en men hoore u 's Heeren gerechtigheid uitfpreekenDe Verbonds God zij uwe verwagting in alle gevallen, waar in gij gebragt worde ; uw vertrouwen doe u niet bofchaamd worden , maar vervulle uwen mond met zijnen lov den ganfehen dag, in de eeu« wigheid zelv met zijne heerlijkheid.' 3. Ulieden allen, van welken rang, ftnat , of woonplaats gij zijn moogc, die herwaards zijt zaamengevloeid om getuigen te zijn van 's Heeren lankmoedigheid over mij zijnen geringen Die-> raar, en van die plegtige en vernieuwde verbindenis van mij met dene Gemeente , ulieden zeg ik daar voor dank, gij hebt ons vereert. In 't bijzonder Cij mijne Eerwaerdigè Ambtsbroeders en Nabnuren , welker onafgebrooken vriendfehap en hulpe Ik telkens, maar bijzonder in mijne laatfte ongefteldheid genooten heb J gij zuic mij niet ondankbaar noch traag toe wedervergeldinge vinden. De Heer zegene uwe perzoonen , hij maake uwe heilige bedieningen zoo gelukkig, &t veelen uit uwe Gemeentens Gods wonderen leerea  C 99 } lLA'N' leeren kennen. Werkt met gezondheid en ondervindinge van des Heeren bijftand , en ziet uwen dienst met zulken bekroond, die des Heeren lov en heil vermelden. . Nu dan aanzienlijke Vergadering ! Gods Geest bewerke ulieden krachtdaadig ; hij leere u .onder een naaritig waarneemen van de Euangelie-verkondiging zijnen wille kennen , en zijn heil zien en aanfchouwen, en aan de pligten ven het Christendom voldoen. Wast op in de kennis, in de genade, in hst geloove; wordt oud in hec Christendom, en draagt zelv in uwen ouderdom veda vruchten , zijt dan noch vet en groen. De God Jacobs zij ulieden tot een Leidsman overal, waar heenen uw harte is te gaan; nu zijt gij in net gewest der ftervelijkheid, maar gij gaat voorwaards} en zult komen tot de verzamelplaats aller leeven, digen, voorbij de eindpaalen des gravs ; dan brengc u de Heer in het paleis zijner heiligheid , waar in God alles zal zijn in allen, en daar eene eeuwige jeugl zijn zal. AMEN!