r> e GESCHIEDENIS VAN JR TT T IEL DOOR jl. GRENDEL* Predikant te ï)irhland. TE DORDRECHT, fiij A. BLUSSÉ & ZOON» MDCCLXXXXIX.   VOORBERICHT. J(J)eze Leerredenen zouden nimmer door mij zijn uitgegeeven geworden; indien ik gcduurige aartzoeken had kunnen ufjlaan. Zij zouden vroeger reeds het licht gezien hebben; dan toen de eerjie ter persfewas, kwam het eer/ie deel der Leerredenen van den Eerwaardige» en nu reeds Zaligen Serrurier, over dit zelfde onderwerp , te voorfchijn. Dit deed mij aarfelen voorttegaan. Daar echter het verfchil van deeze en de mijne, zo in uitgebreidheid, als in de wijze van behandeling aanmerkelijk was, keerde ik tót mijn bejluit weder. * £ Eeta  w Voorbericht. Êene verre afwezigheid van de Drukpers is oorzaak geveest van de-verdere vertraging; gelijk ook van eenige zinftoorende fouten, welke achter dezen bundel verbeterd zijn. Menomfange deeze geringe vrugten van mijnen arbeid, zo als zij zijn! - Men .leeze deeze Leerredenen zonder vooroordeel! en God geeye dat zij hier of daar nuttig zijn! IN-  INLEIDING tot de WINTËR AVOND-LEERREDENEN * e n DE GESCHIEDENIS van RUTH, ^Telkom, Christenen! voor de eerftemaal van deezen Winter, ter bijwooning van de Avond-Godsdienstoeffening ■> aan deeze plaats vergaderd! Zo zult gij dan wederom de vruchten plukken van uwe eigen inrichting, en met die middelen, welke uwe mildadigheid daar voor over had, een wezentlijken winst doen kunnen. ■— Zijn de winter-avonden zo * Ter aanwijzing van de gelegenheid dezer Leerredenen, heb ik de eerfte Leerreden gelaten, zo als dezelve woordelijk is uitgefproken. Zij bepaalde mijne keufe; en de reede voor dezelve. En langs «leezen weg kon ik mijn voorbericht bekorten, waar in ik anders iets had kunnen zeggen, waarom ik deeze ftof ter behandeling verkooren bib. A  a DE GESCHIEDENIS zo vruchtbaar in bijéénkomsten; verlustigen wij ons dan dikwerf in den kring onzer vrienden ter voortkweeking der zo nuttige gezelligheid — zijt gij. dan bezig met aller*leyfooitige gefprekken of fchuldelooze uitbanningen: — Waar kunnen wij beter zijn dan hier? — Hier zijn wij allen vrienden; in zo verre wij namelijk allen één belang, en één en het zelfde doel hebben moeten! — hier word nooit gefproken over beufelingen; — zijn naasten over den praatzieken tong te haaien, de ^gebreken , die men met voorbijzien van. eigen fouten vaak in anderen befpeurt, te gispen, is hier geen onderwerp van behandeling: — Wijzer en beter te worden, en zulks elkander te maken, is het hoofddoel van dit weekelijks gezelfchap;en bezig geweest -zijnde in de plichten, die ons huisgezin of tijdelijk beroep van ons afvorderen, van deeze onze beflommerende werkzaamheden te rusten , en na eenen • weïbefteeden dag den avond doortebrengen, in • Psalm-gezang, in veréénigd bidden, in het geeven van Aalmoesfen, en in Godsdienstige overdenkingen, van 't geen ons uit Gods woord word voorgehouden; offi óns door dó herinnering, het  van R U T H. 3 het zij van Gods liefderijke gezindheid, om ons te verlichten, te verbeteren en gelukkig te maken «s het zij, van de gefchiedeuis van het Menschdom — het zij van de yoorfchriften der Euangelifche zedekunde, levenswijsheid te doen verkrijgen, te vertroosten, en te volmaken voor het edel doelwit onzer groote verordening: «— Zegt mij, Christenen! welke uitfpanning kan voortreffelijker zijn; ik verzekere u: geen enkel ogenblik, hier doorgebracht, kan walging baxeu, of u pijnigen met naberouw. Het zij ons dan goed, dat wij hier zijn! Dan dé treurige ondervinding heeft geleerd, dat de vermenigvuldiging der openbare Godsvereeringen juist geen meerder gezetheid en getrouwer gebruik bevoorderen: — de lusteloosheid tot ernftige zaken aan de eene zijde, en tevens gebrek in de wijze of de voorftellen der Christelijke Godsdienstoeffeningen, zijn veelal de oorzaken, dat de menfchen met te weinig opgewektheid en blijdfchap daarin bezig zijn. Door dan het laatfte te vermijden, wil ik het eerfte trachten voortekomen; ik wil zeggen: op dat ge met lust naoogt opko... A 2 men  4 DE GESCHIEDENIS men, om onze avpnd-redenen te hooren, zal ik trachten, die uuren met u aangenaam door te brengen; en tot dat einde heeft mijne keus zich bepaald tot zulke onderwerpen, welke om derzelver ongewoonheid, vatbaarheid, leerzaaamheid, en ongedwongen behandeling uwen lust kunnen opwekken, en gaande houden, en u bij. het aflopen van elke Leerrede, wellicht na eene volgende van dat foort kunnen doerLverlangen. Eene Bijbelgefchiedenis kwam mij daar toe de gefchiktfte voor. Met dezelve hoop ik dan, fpaart God mij het leven en de gezondheid, u gedurende dezen winter eenigen voorraad mede te deelen van Memchm Charakterkunde. Ik wil I. Eerst met u God om zegen bidden: II. Dan zal ik u zeggen, welke gefchiedenis ik ter behandeling gekozen heb. III. Het een en ander zeggen, ter inleiding tot dezelve. IV. En voorts met eene en andere raadgeving, deeze mijrie Leerrede befluiten. I. —  van RUTH. S t Gebed. II. Nu verlangt'gij zeer, verbeelde ik mij, te weeten welk eene Bijbelgefchiedenis ik koos ter behandeling; en deeze uwe nieuwsgierigheid ga ik voldoening geeven. De Bijbel, vooral het Oude Testament, is zeer rijk in gefchiedenisfen. De merkwaardige gefchiedenis van een of ander grooten man; die als Veldheer in den ftrijd, als Koning op den throon, als Priester in den Tempel, lof verdiende, zou ik gekor zen hebben, indien ik tot zulken fpreeken moest, welke in eene van die gewichtige betrekkingen geplaatst waren; — maar daar ik eene gemengde clasfe van Menfchen voor mij heb, die het zij in den huisfelijken, het zij in den burgerlijken kring eene meer eenvoudige plaats bekleeden, oordeelde ik voor u nuttiger deeze of geene gefchiedenis te behandelen, welke na deeze uwe behoefte meer geëvenredigd was; en uwe aandacht te leiden op de ftille en aangenaame toneelen van een Landleven, door edelmoedigheid, weldadigheid, deugd, en godsvrucht veradeld en opgefierd. — Ik kon daar toe geen gefchikter vinden, dan zekere belangrijke Familie-gefchiede*A 3 nis,  $ DE "GESCHIEDENIS nis, welke, om haare voelbare eenheid, en aangenaame wending, zeer verkiesbaar is: mijn oog viel op de gefchiedenh van 'R U T H. Gij kunt die gerchiedenis in een boek vinden, dat in onze Bijbel achter het boek der Richteren geplaatst is, en den naam van zijne Heldin draagt. Voor het tegënswoordige kan ik tot de ©verweging dei- bijzondere gefchïedehis van Ruth en 'haare familie niet'komen: gij moet eerst met het geheel d'erzelve wat nader beken'd' -gemaakt 'worden, *é welk te meer nodig is, öffl dat dit boek misfehien zelden uwe opzettelijke aandacht naar zich irofc. • : v: III. Laat ik u daarom thans alleenlijk inleiden tot de algemeene kennis • van deeze Bijbel-historie'! Ik zal A. Eerst iets van den Schrijver zeggen. B. Dan over den ouderdom Van dit boek fpreeken. . C. U de echtheid en waarheid dezer gefchiédenis aanwijzen. D. U het oogmerk, en E. Don inhoud van dit boek doen kennen.. tesïGïï -r;- F. Waar  - van RUT H. & F. Waai' na ik iets zal laten volgen, .rakende de wijze op welke ik 4eeze, . geschiedenis hoop te behandelen. A. Wie eigentlijk de" Schrijver zij van dit boek valt niet gemakkelijk te bepalen; of liever, is ons geheel onbekend. Er word. zekerlijk eenige overeenkomst gevonden in den ffijl, met die van Samuël's boeken;.dit; heeft zommigen op het denk-, beeld gebracht, of.,ook Samuël wel niet als Schrijver zou kunnen genoemd worden; — ik denke zulks echter niet, om dat er ,te .veel. vuur in de ;teekening. heerscht,: dan dat het door iemand, die niet van xjenzèlfden leeftijd, en niet aan de familie,. die in dit boek voorkomt, verbonden was,.zou.zijn opgefteld. Men maake onderfcheid tusfehen den eerftcn opftcller van dit boek, en den geenen, die het in dien forni gebracht heeft, - -waar in wij het nu hebben. —. Wie de. eerfte geweest zij, is niet te bepalen ; maar waarfchijneïjk heeft :Samuéï deeze gefchiedenis voor het algemeen 'laten affchrijven met een gewichtig oogmerk, en bij het einde het een A 4 en  8 DE GESCHIEDENIS en ander er bijgevoegd, waar uit men zijn oogmerk ontdekken kon, waarom hij bezorgd was, om het zo algemeen te doen bekend worden. B. Ouderdom des Boeks. Wanneer wij het flot van dit Boek naleezen, dan valt zeer zichtbaar onder ons oog, dat de gefchiedenis daar in vervat te rug gaat tot de tijden voor David: — 't is waar, voor den tijd der Koningen kan dit Boek niet voor handen geweest zijn in die gefteldheid, waar in wij het nu bezitten: want de tijdsbepaling, daar de gefchiedenis m^de begonnen word „ als de Richters richteden'' — vooronderftelt, dat ten tijde des verzamelaars, toen dit Boek herzien wierd, de volksregeering reeds in een alleenheerf:hing. is veranderd geweest; ware het ook vroeger verzameld geweest, dan kon er van David geen melding in gemaakt zijn. Maar daar uit volgt niet, om dat het met Daüj befloten word, dat het in zijnen tijd zou gefchreeven zijn. Neen: de gefchiedenis, hier geboekt, is voorgevallen ten tijde, als ik  TTAN RUT H. 9 'de Richters kt Folk richteden, en wel als er een hongersnood in 't land was; zie Kap. I: ii Met alle waarfchijnelijkheid kan men ze brengén tot den tijd van den Richter Gideön, zo dat ze zou moeten volgen op Richt. VI: i—6 , toen de inval der Midianiten en van andere Oosterlingen het land in den zorgelijkften toeftand brachten, en den voorraad en oogst verwoesteden. In dien tijd is deeze gefchiedenis, als zeer gedenkwaardig voor die familie, befchreeven; maar is niet algemeen bekend geworden, tot dat ze door een later hand, met eenige aanteekeningen verrijkt, meer algemeen is aan het licht gebracht; met een oogmerk, 't welk wij ftraks nader ontdekken zullen, en als een bijlage tot de gefchiedenisfen van dien tijd geplaatst geworden. Dus verre genoeg van den ouderdom van dit Boek. Hier wil ik de gelegenheid mij niet laten ontglippen, om u eenig licht te geeven in eene zaak, daar gij vast allen geene rechte bevatting van hebt, en die toch voor u van belang is. Deeze gefchiedenis is gebeurd, als de Richters het Folk richteden. Richters: welke Menfchen waren die? welk A 5 was  *o DE.i$S*S1ü!0EpENlS «a* 'hüer-atnbt,?. fesa welk e$ne' .Regeerings, yprm was;dat,?i»i5[ ƒ rti boondood rtaa Om er een recht begrip van te vorrnen, mo^t gij het volgende opmerken: ■.—, De Jsraë-litifche ftaat beftond uit twaalf onderfchei^ den Stammen, die van elkanderen wei-onaf har}* gelijk maar echter, door banden van bloe^f vgwmr$&hftf,. den; zelfden Godsdienst en, de ©gen. wetten;, tot één V\ojksrUchaam, verT cenigd waren ,, en die allen jehovah ,al£4ej aigemeeneaferi:- eenigen Opperheer, ondejbjfr raël erkenden- .Hét plan van .Mofes*. die voor fijnen dood jolita- .aanftelde, fthijjtf geweest te zijn, dat men behendig .bij' verk4#fing zodanig.!-een hoofd., des volks| zo _ Met welke moederlijke teerheid en rondheid lpreekt hier Naomi' tot hare fchdóndochters', en hoe recht vertrouwelijk cn hartelijk! — Op welk eene - edele en onbaatfuchtige wijze fielt zij belang in haar geluk! zij was. niet in ftaat dezelven te onderhouden; ~. het ftond te vrcezen , dat Naomi s landlieden die vreemde VrouWen juist met niet veel vriendfehap v voor het minst niet met zo • veel vriendfehap als zij verdienden, behandelen zouden: — het loon harer deugd wil zij daarom, (dat zij in haar eigen Vaderland zoeken. Het verlies dezer fcheiding is veel grooter voor Naomi, dan voor. hare dochters; zij had geen Man, geen Zoonen, geen trooster meer op de Waereld! — Orpa en Ruth hadden, ja! hare Mannen ook verloren; maar waren noch jong en konden weder trouwen en gelukkig zijn. Zij wil zich zeiven alleen aan het ongeluk blootftellen; en in plaats van hare fchoondochters in hetzelve mede te fleepen, zich liever beroofd zien van deezen laatften fteun. Welk eene edelmoedigheid! — welk eene verheven vriendfehap , als door zulk eene  . van RUTH.'' 37 eene langdurige verkeering, door gemeenfchappelijke rampen, bevestigd was!.— God vergelde aan u de liefde, welke gij aan mij gedaan hebt! — dus had zij hen reeds gezegend: en om dat zij die liefde niet vergelden kon, verkiest zij - de STcbffiding." ■— Geen .wonder^ dat. zulke redenen dc gevoelige harten van Naömfs! dochteren op het diepfte troffen! — Nu geraakcn alle hare' aandoeningen ■ in beweging! — Nu vloejen de traanen. langs de wangen der weduwen! zij weenden, overluid! —' Orpa geraakt in de grootfte verwarring; — zij wankelt tusfehen de liefde voor haar Vaderland, en hare gehechtheid aan Naümil — welk eene Twééftrijd! — dan eindelijk ziende/, dat Naomi het niet als eene belediging. ,zal aanmerken, wanneer zij haar zou verlaten, drijft evenwel het Vaderland boven: zij bciluit achter te blijven; kust echter noch eenmaal de geliefde Moeder hartelijk — fnikkendc — vaarwel; en — vertrekt! '.—" -'- ' ""■ „ Getrouw in onze beöordeeUngen, moe ten'wij het mindere zo wel als het meerdere opmerken, en het groote der charakters C 3 moet  38 DE GESCHIEDENIS moet ons zo niet 'vervoeren, dat wij het zwakke'voorbijzien, in Orpa, waarin ook wel veel goeds is, meene.ik echter u eene zekere zwakheid te moeten aanwijzen, en dergelijke zwakken ontmoeten wij al veel, T. H.! —j Zeer veele menfchen, en men rangfchikke daar onder onze Orpa met befcheidenheidb zeer veele menfchen komen ons voor vol van welmeencndheid, en genegenheid, bereidsvaardig tot alles, waar door zij vermeenen ons een dienst te doen ; en zelv gereed, om daaraan een of ander voordeel of genoegen op te ófferen; — maar zijn, wanneer zij bemerken, dat wij er hen van zouden willen ontflaan, ook even fchielijk gereed met hun befluit, om dat geen te ftaaken, waar in anders hun hart fcheen toe te ftemmen. En ik wil u, T. H.! wel eens laten doordenken, op de vraag, die ik geloove, dat hier niet ontijdig is; namelijk: zou men bij zulke menfchen wel in de daad een hogen trap van het waare der vriendfehap' vinden ? zeer veel onderfcheid ten minften is er tusfehen Orpa en Ruift? — De Tekst zegt van deeze: Maar Rutk kleefde haar aan. Zij voelde zich meer en meer  van RUTH. 39 meer aan hare fchoonmoeder hechten. Zij kon haar niet verlaten — en* deeze tederheid — deeze naar hare ganfche ziel geitemde liefde tot hare fchoonmoeder, doet haar het Vaderland vergeeten. „ Ziet daar eene Ziel van edeler foort! een voorbeeld van Vrouwelijke ftandvastigheid! — Van haar Vólk af te gaan — geen hoop te hebben, om onder de Israëliten verzorgd te worden — zonder vreugde of troost, als Naomi fterft — en zelfs' reeds bij haar leven blootgefteld te zijn aan gebrek — hoe veel zegt dit niet! — Dan dit alles wil zij zich getroosten; — dat alles acht de ware vriendfehap niet. Zulk een vast befluit word, ook zelfs. door. de fterkfte hinderpalen, vooral wanneer dezelve alleenlijk uit het verlies van het uiterlijke onüeend zijn, niet in het minfte ver- Naomi waagt noch eene kans, en tast haar aan de gevoeligfte zijde aan: — „ Ziet, zegt zij, uwe Zwagerïnne is weergekeerd tot kaar Folk en tot haare Goden: — Volg ook haar voetfpoor, en keer ook weder uwe Zwagerïnne na. C 4 " Is  .40 DE GES'CHIEr>ENIS „ Is bier niet iets berispelijks in het ch'arakter van Naomi? — daar in, namelijk,.dat zij Ruth wil doen- te rug keeren tot haar Volk en tot hare Godéh? — Ik meene onze Naomi tegen deeze vraag te bunnen verdedigen. Zou het wel ganfchelijk buiten den haak zijn, indien ik veron: derftelde, dat Naomi ook niet Wars geweest ffc van het gevoelen" — elk Volk mag en moet naar zjne wijze God eerbiedigen _ elk heeft recht om zijnen God te dienen, wien en zoo als zijn verftand hem aanraad, en zijn hart hem gebiedt: — andere Volken mochten andere Goden dienen, terwijl de Israëliten alleen tot den uitfluitenden dienst van den allerhoogften God verbonden waren. — „ Immers, T. H.! de veelgoderij was toen de bijna algemcene leer van het menschdom, en menig Israëliet, die den eeiugften waren God diende, dacht niettemin , dat de Goden der Heidenen ook iets waren, Onder-goden, b. v. of Engelen , wien de- hooglie God het beftier van zekere gedeelten van zijn Rijk had aanvertrouwd. Vergelijk met deeze aanmerking, /, Cor. VIII: 4-7. _ Dan er is meer : Naomi kan langs dezen weg de ftandvastig* heid  g ÏÖSI RUTH. 41 heid harer. fchoondochter hebben willen beproeven; en voorkomen, dat deeze geen . befluit nam, zonder alle zwarigheden vooraf wel overwogen te hebben. Hoe het Zij ? _ aan welke zijde ik hier Naomi befchouwe, ik vinde in haar niets berispelijks; maar veel eer edelmoedigheid, en grootheid! — Zij wil Ruth tot niets overhalen door den invloed, welke zij op haar had; en ftelt haar dus in de gelegenheid, om hare eigen, keus vrij te volgen." — Dat herhaald aandringen intusfchen van Naomi, dat Ruth hare zwagerinne volgen en haar verlaten zal; heeft, gelijk in gewichtige gevallen tegenftand, dikwijls, de tegenovergeftelde uitwerking heeft, om het genomen befluit des te fterker te doen doorzetten, bij deeze ftandvastige fchoondochter het zelfde gevolg. Elk woord, dat Naomi van heengaan fpreekt, doorpriemt haar hart! — en met hoe veel vuurs, en hoe roerend voert zij nu hare fchoonmoeder te gemoet: — „ valt mij „ niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van „ achter u v/eer te keeren; want, waar gij. „ zuip henen gaan, zal ik henen gaan, en „ waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; C 5 " **  J4& d# geschiedenis „ ihv Volk iè mijn Volk, en uw God is mijn God; — waar gij zult ftcrven, zal ik „ (lerven, en aldaar zal ik begrdclven worden: 'alzo doe mij de Heere, en alzo doé hij er ,, toe: zoo niet de dood alléén zal fcheiding ,, maaken tusfchen mij en ■ tusfchén: u H — „ Doe toch" — wil zij zeggen — „ geene „ pogingen meer! — en kwel mij, Moe„ der! niet langer met de aandrangen, die „ gij maakt! .'ik' zal het nooit doen. ~ „ Wat deert mij een Vaderland, dat mij on,, verfchülig geworden is? — Daar,waar al „ de vreugd mijries levehs begraven ligt; — „ daar, waar ik uwen Zoon, mijnen Mach,, Ion verloren heb >— daar is mij alles onver„ fchillig — alles duisteralles akelig! — „Beste Vrouw, neen!' ik. verlaat u niet; „ ons leven is ongelukkig; ons lot zij dan „ vereenigd! — ik wil u den zwaaren last „ der rampen helpen draagen! — dat ben „ -ik aan de liefde van uwen Zoon ver„ fchuldigd: — waar gij zult heenen gaan „ zal ik ook • heenen gaan; daar gij blijft, „ zal ik ook blijven! — ik lta af van „ mijn Vaderland; uw Volk neem. ik .aan „ als mijn Volk; ik zal gene andere Go„ den vereeren, als den God, dien gij „ ver-  van RUTH. 4^ „ vereert! — daar gij' zult fterven zal ik „ ook fterven; — en is ons ongelukkig „ lot hier vereenigd geweest; ons ftof zal „ na onzen dood zich ook vereenigen! — .„ één graf zal ons beiden ontfangen: Ik „ bezweér u bij den dierbaren naam van „ uwen Jehovah! — Niets dan de dood zal „ ons-fcheiden! „ „ Wie hoort hier niet de kracht der vuurigfte aandoening fpreeken ? alles is hier weer natuurlijk — zonder vercierfel,— vol waarheid en ernst; en zoo krachtig, dat men alles mede ondervind; dat men het zelfde gewaar word, 't geen Ruth gewaar wierd, en op zijne borst llaande den Schepper dankt, dat hij den mensch een hart gegeeven heeft, het welk gevoelen kan! — Ja, dat de Godsdienst, die weldadige voedfter van grootmoedige handelingen, zeer veel deel heeft aan de hartsgefteldheid • van deeze edele Moabitin — dat zij den naam van Jehovah met zoo veel eerbied noemt" ■— uw God zal mijn God zijn; zoo waarachtig als Jehovah leeft: ik verlaat u niet!" Wie kan dit leezen in onze gefchiedenis, zonder het te bewonderen? — Ik zeg niet, dat dit de eerfte  44 DE; GESCHIEDENIS eerfte beweeggrond. geweest is ! bij . Ruth? om" met Naomi meede te trekken.; — of dat'hare keus, om Jehovah den 'Gbd'van Israël te vereeren, offchoon weleer door haren Israëlitifchen Man daartoe opgeleid, juist en geheel uit die regte beginfelen Voortvloeide, welke ons bezielen, moeten, bij het veranderen van Godsdienst; verlichte kennis namentiijk , ert volkomen overtuiging. — Maar ik twijffel toch niet, of het'denkbeéld om eenen waaren 'God te diénen , en om ónder" een > Volk, waar1 voor hij ïoo veel gedaan had, ingelijfd te worden — 'ik twijffel niet,' of dit 'denkbeeld, gelijk de 'Godsdienst altijd doet, zal haar hart meerder ruimte, '•— grootheid, — ondernemingskracht hebben bijgezet. Voor het overige : ftandvastigheid is een hoofdtrek in het afbeeldlii van' Ruth, cn' hare vriendfehap. Een ziel, als die van Ruth, heeft ftraks geen berouw van 't geen zij béloofd heeft. Eene verkeering van tien 'jaaren , en na tien jaaren noch dezelfde verklfcefd- heid aan hare fchoonmoeder! Neen, nu verlaat zij haar vast niet; waar zij fterft, wil Ruth ook fterven! — het graf moet haar - beiden eens verëenigen! Niets  van RUTH.'" 45 Niets 'èm de dood zal haar vau. elkaride^ ïen fcheidcrri ;,d^fcnosnL ttêiSK ™ ■- .... -,nj {-„r; « r« , B rtito 39W Sc/mot 'de donder Céders velt, t ' i B'jj^tei'.'daverend' geweld ' J&fl ::■'•' ii-'|?8»..Or*oo?>en:—' " ' 6 '"" ' ■ ■ I)eezi vriendfehap, een?' gevormd, Ziet haar gloed niet taanen. ; VriemfGnqp, die den dood doorwaad, -'Kim zicli,fchoon 't lleèlal' vergaat, e;':-j yrAVéüi'g'-achten. ISRa IVtO '-" ■■ JZriemlfchap i'aan de, deugd, gepaard, l Blijft op 't rokend puin der aard . Eed'Ier waereld wachten. \ &mmó 'no • ö 'VifBtiöff^ fiRv tod Hij, die /^/^ voetftappen, op.het fpoor der vriendfehap naoogt, zal daar in een bewijs vinden; dat een voornaam Dichter,, dus-de kracht der vriendfchapr.fchetfte. , Nu laat NauriH af; — zij ziet Ruth is verheven boven alle zwarigheden; r— zij berust in hare keus, en houd de zaak voor afgedaan. Met .vergenoegen zet: dit teder- har-  46 DE GESCHIEDENIS hartig twéétal de reis nu voort; onder afwisfelende ltille aandoeningen en de gevoeligfte gefprekken over hun geleden verlies, en onzekere omftandigheden in het vervolg, gaan deeze Vrouwen voort, tot dat zij eindelijk — tot dat Naomi inzonderheid, weggefmolten in gevoel, den bevenden voet voor het eerst weer op Bethiehem's bodem zet. — ö Ja, de wonden van haar hart, door vriendfehap een weinig Verzacht, worden hier weêr opengefcheurd , en raaken op nieuw aan 't bloeden. Alles herinnert hier hare ontzettende lotgevallen. Zodra zij te Bethlehem aankomt, is de ganfche ftad over haar in beweeging; elk, die haar ziet, vraagt verwonderd: — h dit Naomi?" — „ Hoe natuurlijk en eenvoudig is dit verhaal van Bethiehem's burgers en burgeresfen! —■ juist zoo als het gaat bijna in alle plaatfen. Bij elk nieuw verfchijnfel vloeit de menigte zamén, en nieuwsgierigheid doet elk trachten om het te onderzoeken. Maar wie merkt hier met mij niet een trek van braafheid op in de Bethlehemiten ? — een trek, die niet altijd het algemeene Volkscharakter is. Over perfoonen van aanzien, van  van R U T H. ( 47. van eenig gevolg vergezeld.,- in. verwondering te zijn-opgetogen, is niet vreemd; —.maar hoe dikwijls gebeurd het., dat een aanzienelijk man of familie, die toen dezelve in voorfpoed was., van elk geëerd wierd, na verloop-van eenigen tijd in die plaats, welke hij welvarend verliet,.in vernederde oraftandigheden wederkomende, qen voorwerp is van minachting! wanneer hij, in 't voorbijgaan van voormalige vrienden of bekenden verwaardigd word met een zijdeling-, fchen, vluchtigen aanblik, is het fomtijds al zeer veel. Zoo gaat 'het,- gelijk Salomo zegt, dikwijls; — De arme word zelfs van zijnen vriend gehaat;, maar de liefhebbers der rijken zijn veelen." — Edeler dachten en handelden de inwooners van Bethlehem. Naauwlijks ontdekken zij Naomi, of zij liaan haar gade, en zeggen: „ is dit Na'ómiT' — en de wijze, waar op dit verhaald word, duid aan, dat zij dit niet alleen verwonderd, maar tevens neerflachtig en met meegaande ontzetting vraagen;- — „ „.is dit Naomi? — .onze oude beken„ „ de? —' de Vrouw van den braaven ,, „ Elimelec/i? — Na'ómi? ■— nu alleen « 5>' vergezejd- van eene I ons onbekende „ „ Vrouw!...  48 DE GESCHIEDENIS „ „ Vróuw!... en wat is zij veranderd!..' „ ,, geen lagchende blos meer op hare „ „ wangen — hare oogen zoo hol en rood1 „ „ gekreeten — hare kaaken zoo verma„ „ gerd — haar tred zoo waggelend, zoo„ „ zwak — haar ganfche,aanzien zoo veel „ „ tekens dragende van vermindering en „ „ laagen ftand — is dit Naomi? — wat „' „ mag toch haar overkomen zijn ?" " Plaatst u: eens voor een ogenblik in de omftandigheden van Naomi! — verbeeld u die gefprekken aan te hooren! — en gij zult u te gelijk kunnen verbeelden, hoe gevoelig deeze ontmoeting haar lijdend hart doorboorde!... zij kan zich ook niet inhouden: — ach! zegt zij, „ noemt mij „ niet Naomi; (vreugde, bevalligheid, van „ God gezegende) maar noemt mij Mara; „ (bitterheid, droefheid) want de Almach„ tige heeft mij bitterheid aangedaan. Vol ,, toog ik weg, maar ledig heeft mij de Heere „ doen wederkeeren. Rijk ging ik voor tien „ jaaren heen, met eenen Man, en met „twéé Zoonen!... zij ftierven mij, de „ eene voor de andere ha, allen af •— en „ ik, een land ontweken, waar 't mij te „ bang geworden was, keer.nu, beroofd van  van ,R U T II. 49 „ van alles, als een ongelukkige wedmv „ in mijn oude Bethlehem weder! de„ Vrouw die bij mij is kent gij niet; het is „ de weduw. van mijn" Zoon Machlon, die „ wilde- mij niet verlaten! — het is een „ Moiibirinne, maar zij verdient uwe ach* „ ting — zij zal met ons den God van ,, Israël vereeren! — Maar noemt mij toch „ niet meer Naomi! want Jehovah getuigd „ tegen mij-, en de Almachtige heeft mij „ kwaad aangedaan" — Zoo verhaalt zij met weinige woorden hare treurige gefchiedenis. „ Wanneer wij hier Naomi als eene Christinne beöordeelen moesten, zouden-wij iets aantreffen dar niet goed wis; maar nu den tijd in acht genomen zijnde, waar in zij leefde, verdient zij te minder berisping. — Het geloof der ouden merkte de rampen als een volffrekt kenmerk aan van het Goddelijk misnoegen. Dit deedt Naomi zêo fterk fpreeken; en haar lijden, op zich zeiven zeer zwaar, wievd noch meer vergroot, — door dit oud, en ~ noch niet geheel uitgeroeid vooroordeel ; niettegen'ftaande de Godsdienst der Verlichting, op de verklaringen van Jefus gegrond, ons D aan-  5e» DE GESCHIEDENIS* aangaande de rampen een veel volmaakter en troostrijker onderwijs, aan de hand geeft."" —— Ziet daar" NaHmi, vergezeld,, van hare fchoondochter, de Moabitifche Ruth, in Bethlehem l — „ Zij kwamen aldaar in het „ begin van den Gerften oogst " welke inviel in de maand April; welke juiste aanwijzing van den tijd' harer aankomst, eene inleiding is tot het vervolg der gefchiedenis, welke ik met uwen aandacht, bij eene Volgende gelegenheid, als deeze, hoope voort te zetten. Mijne Godstdienftige Toehoorers hebben dus reeds eenen rijken voorraad van Menschen Charakterkunde kunnen opdoen. Door de menigte der zaaken zouden zij echter gevaar kunnen loopen, van 't een en ander verlooren te hebben, waar van ik wenschte, dat zij toch tot nut van hunne harten, en ter beftuuring van hun leeven gebruik maakten. Laat ik daarom het hoofdzaakelijke u herjn neren; en dit zij ten BE-  van R! ü T H. $f BESLUIT. I. Zagen wij eene zoo aanmerkelijke verandering in de familie van Naomi; voorfpoed, leeren wij er uit, is zeer onbejlendig en wankelbaar: —■ Vertrouwt er dan niet op, als gij die bezit ■— hecht er U niet 'te veel aan, gij die ze najaagt; voorfpoed omringt u thans, of gij. verblijdt u in het vooruitgezicht, van u te zullen verlustigen in dé zegeningen van uw huisgezin; maar vergeet niet, dat al het aardfche verganglijk is, .— maak ü gemeenzaam met die gedachte, — en wapen u ' tijdig tegen den dag der tegenfpoed, eri des kwaads! — II. En gif, die in uwe lotgevallen Natmi gelijk zijt, die in een braaven Echtgenoot of deugdzaam kroost, uw vreugd en troost verlooren hebt; tracht gij ook Naomi, gelijk 'te zijn in befiaan! uw lot is beklagelijk, ch gaarn plengen wij met u traanen om hét gemis uwer diërbaare panden; —' gij moogt 'der: droefheid plaats geeven: zij is het kenmerk van een welgeplaatst aandoenelijk hart; maar luister toch ook altoos naar de infpraaken der rede! bedaardheid van geest was Naomi dienstbaar, om D 3 haar  5» DE GESCHIEDENIS haar middelen te doen beraamen, die naderhand haar zoo voordeelig waren; die bedaardheid van geest, door de kracht der rede gevormd, moet u ook in ftaat ftellen, om u uw waar belang te doen behartigen ! ■ III. Naomi s voorbeeld leere ons, dat wij altoos weldaden vergelden kunnen. Zij was haare fchoondochters veel verplicht ; door Heilige daden kon zij hare liefde niet beantwoorden; maar zegende haar hartelijk; — hebben wij dan weldaden ontfangen, voor welke ,wij niets kunnen, wedergeeven, laat ons voor onze weldoeners het goede bij God zoeken — en vooral hen in ' erkendtelijke gedachtenis houden, die vrienden waren onzer dierbare afgeftorvenen. „ü IV.. Laat ons ook van Naomi eigenèelangeloos&eid leeren 1 — wanneer ons iemand gewichtige dienften doet, dit is buiten twijffel eene aangenaame gewaarwording; maar laat ons het hem nooit vergen,., ten kosten van eene aanmerkelijke fchade, die het hem veroorzaakt! <— zulks zou een onedel hart verraden. V. En  van RUTH. 53 V. Eli gevoelden wij natuurlijk iets meer voor het ftandvastig Charakter van Ruth, dan voor het wankelbare van Orpa; laat ons daar uit leeren; niet voorbarig te zijn in het neemen van onze befluiten; — maar die eens, na rijp beraad en met vaste* overtuiging, genomen hebbende, daar in volharden, eh getrouw blijven aan onze beginfelen! VI. Welk een treffend voorbeeld van verdraagzaamheid in den Godsdienst levert ons Naömfs raad aan Ruth, dat zij tot haar Volk en Goden zou wederkeeren, op. Laat ons ons wachten voor onverfchilligheid omtrent dien Godsdienst, dien wij belijden, als de grondflag van onzen troost en gelukzaligheid, aan de eene zijde; maar ook anderen den troost niet betwisten, dien zij bij den hunnen meenen aantetreffen; en intusfchen door oeffening in kennis en in liefde, ons trachten voortebereiden voor dien tijd, die wij niet weeten wanneer daar zal zijn; waar in het wezen zal, één Volk, en ééne Godsdienst' VII. Hoe fchoon kunnen wij naar daezcr Vromen 'vriendfehap, onze vriendfehap feefm risken! hoe zelden is zij bij ons zoo zui- D 3 ver —  5^ DE GESCHIEDENIS ver ,,— zoo belangeloos, ~ zoo hartelijk — zoo ftandvastig! zoo moet ze toch weezen, zal zij waarlijk dat geen© /voor ons zijn , waartoe ons de Hemel haar fchonk; —• eene Artfenij in tegenfpoed, en een voorproef der Hemelfche gehukzahgheid. ,.. , ... gitmlrmsvc; . VJII. En hoe -leeren ons de Bethlchemiten onzen plicht, die ons als -Christenen 't meest verliert; met hartelijke-■ .deelneeming bewogen te zijn, met lijdende Natuurgenoten, Ydcr Hand, ijder fchepfel vordert f onze liefde.; maar de.lijden.de het meest. ,\ ■ ö! Als wij ons in hun geval Hellen , dan kunnen wij nooit onaandoenelijk zijn! —. dan zullen de traanen, der ellendigen als gloeiende druppen op ons hart vallen ~ wij zullen met hunne traanen de onze mengen; en als wij die droogen kunnen — zal het ons wellust zijn! . Eindelijk: laat ons met onzen Godsdienst , met de leer van Jefus, en onze verlichting door dezelve, nut doen; en de rampen, die ons bejeegenen, uit een ander oogpunt befchouwen als Naomi, deed! , L/iat ons dezelve aanmerken, 'als blijken van Gods vaderlijke liefde , die er ons door  van RUTH. 55 verbeteren en volmaaken wil! — dan zullen zij ons nuttig zijn; — als zij ons treffen, zullen wij niet klaagen — „ God legt ons niet te veel opP — maar, Dankbaar aan een God, die ons gevoelig fihiep, U/at heerlijk 'doelwit zien, dat ons tot lijden riep! *- B 4. % LEER*  II. LEERRED E, Kap. I: 1—23. Ruth gaat airen ophezen op het veld — zij komt toevallig- op den akker van Boas, een bloedvriend van Naomi, van wien zij veele goedheden geniet. W aardin is de armoede zoo dikwijls aan verachting blootgefteld ? — „ deeze vraag is w'aarfchijnelijk door veelen mijner Toehoorers dikwijls gedaan. Zon de rede hier van voornamentlijk niet decae zijn:" — dat men over 't algemeen zoo weinige eerlijke armoede vind, en bij den armen niet zelden groove ondeugden meent gewaar te worden ? — De één wierd door eigen toedoen arm; — losheid, lediggang en verkwisting brachten over hem en zijn huisgezin gebrek en behoefte: . deeze zijne armoede fchaamt bij zich; en in plaats VAA7 4*391- een ootmoedig en verbeterd ec-  DE GESCH. van RUTH. 5? drag, zijn bederf zoo veel mogelijk te herftellen en zich zeiven en ;de zijnen het nodig onderhoud door vlijt en naarftigheidte verlt'haffen; maakt "hij liever . zijn . werk, om door oneerlijkheid, door bedriegerij, of door noch misdadiger handelingen aan een beftaan te komen, "Anderen, het zij door eigen plichtverfuim, of door een ongelukkig toeval tot armöede geraakt, laten al ras alle werkzaamheden vaaren, maaken al fpoedig aanfpraak, op de inrichtingen eener maatfchappij tot onderfteuning van den armen; en, terwijl zij van dezelve onderftand genieten, leiden een lui en gemak kelijk leven, en verftouten zich met het denkbeeld, „ men laat toch geen armen van honger fterven 1" Voorwaar zulk foort van armen verdienen met recht elk's minachting. Zich over de zodanigen te ontfermen: zoude eene verkeerde en kwalijk geplaatfte barmhartigheid De eerlijke en deugzaame armoede alleen is het waardige voorwerp der weldadige menschlievenheid; armoede, welke door een famenloop van -ongelukken gefticht wierd, en in den vernederden ftaat alles aan blijft wenden, om D 5 - zich  5«5 DE' GESCHIEDENIS zich zelve levensonderhoud te verfchaffen; en zich nooit .fchaamt over bezigheden, pffchoon men ;tot dezelve niet opgevoed was. Die arme, welke zich vergenoegt met een bete. broods door eerlijkheid en vlijt gewonnen, meer dan met ruimer.voorraad , in luije dagen laaghartig afgebedeld, is nooit het voorwerp van fchampere verwijten, of meêdogenlooze verachting ; . elke menfchen vriend helpt., en verkwikt .hem ;» en- ,— God zelve doet hem •zulke, menfchenvrienden vinden. . Mij■dunkt het. Telverhaal wijst .-ons in de lotgevallen van Ruth en hare fchoonmoeder Naomi, het een en. ander, duidelijk aan» In vertrouwen, dat gij, M. T. uwen Godsdienstigen aandacht bij voortduring verleenen zult, bidde ik God, dat hij ons nnt doe trekken uit onze leerzaame overdenkingen, en gaa u het vervolg onzer gefchiedenis, Charakterkundig vertoonen .— in - hoope , dat gij gaarn in beoeffening brengen zult, het geen ik u, uwer navolging waardig, zal aanwijzen. Wij hebben, bij de befchouwing van het vorig gedeelte der gefchiedenis, Naomi met harefchopndochter te Bethlehem zien aan... ko*  van RUT H. 59 komen, en het ongelukkig overfchot van Elimelech's huisgezin, voor tien , jaarent vol en onbehoeftig naar 't Moabitisch land vertrokken; nu aan alles gebrek hebbende, en van deszelfs meewarige oude ftadgenooten beklaagd gezien. Naomi, had hier in Bethlehem noch wel eenen naastbeftaanden van haren overleden man, die zeer tif. aanzien en hij uitflek gegoed was; Bods genaamd. Zij zal buiten twijffel noch wel meer vrienden en bloed; verwanten aldaar gehad hebben; maar zij en hare fchoondochter waren beide te eergierig van hart, om haren ongemeenen foberen 'toeftand te ontdekken. Intusfchen naauwlijks eenigen onderfland hebbende, wil de trouwe en noeste Ruth daartoe een middel beproeven. Juist toen zij te Bethlehem aankwaamen, begon men de Gerst te fnijden; — nu had» den de behoefugen, volgens de Wet van Mofes, levit. XXi 9, 10. XXIII: az. en Xkut. XXIV: 19—21.' het recht om op het veld eene naleezing te doen; zelfs moest de eigenaar, de geflrooide of ontvallen airen niet opzamelen, maar voor den armen, voor de weduw en den wees,, ove^  60 DE GESCHIEDENIS overlaten. Ruth krijgt hier kennis van:'~~ j,'kom, zegt ze in deeze noodlottige omi, ftandrgheden tot Naomi sa, kom, mijn „■ Moeder! dat ik in deezen oogsttijd Ook „ eens wat zie op te zamelen tot ons „ onderhoud! ik fchaame mij dien nederi„ gen arbeid niet: — (f te onderfteunen „ en te verkwikken is mijne levens„ vreugd! — Kom, dat ik ook te veld % gaa,: Sn beproeve of ik niet in de „ oogen van een of ander Landbouwer W genade vinde (eene {preekwijze van dien „ tijd,) dat ik beproeve of niet de een „ of ander Landbouwer mij de gunst be„ wijze van met opzet wat voor mij te s, laten ontvallen van zijne fchoof!" „ Beminnelijk Charakter der braave fchoondochter! ^- zij zjet hare vrQome -Moeder lijden; maar kan dit niet ongevoelig zien. Onbekrompen opgevoed &en W&t opgeleid tot een zoo geringen arbeid — vergeet de grootmoedige dit echter; fchaft raad in 'deezen nood, en wil naar 't veld zich fpoeden, om, waaf men het haar vergunnen zal, airen opreleezen. Welk een brood van Kommer, maar dooide liefde — door de onbezweeken Ouderlief.  van RUT H. 61 liefde gemakkelijk gemaakt i hoe veele onedele kinderen, die Ruth zouden kunnen; maar niet willen navolgen, worden hier door haar beminnelijk gedrag befchaamd!" •—• Is alle hoop op uitkomst zoo verblijdende; hoe moet dan Naomi ingenomen geweest zijn met deezen inval van hare fchoondochter! zij keurt dieu inval goed: .„ ga heenen, zegt zij, mijn dochter! groot„ moedige Ruth! uwe liefde voor mij doet .j mij gevoelig aan! — ga, maar laat mij „ niet te lang alleen, — dat moet ik niet 4 weezen, gevoel ik: — God zegene m u! „ en fpoedig, hoop ik, zal ik u „ naar wensch gellaagd wederzien! — Nu „ gaat Ruth ten gemelden einde heenen, „ om op het veld achter de Maaijers op1 „ teleezen. Zonder toeleg en bij toeval „ komt zij op eene der velden van Boas, „ den reeds genoemden bloedverwant van „ Elimelech. „ Wonderlijke Voorzienigheid! — denkt gij hier mogelijk bij u zelve, gij 1 die met de gefchiedenis bekend, weet hoe dezelve afloopt: deeze uwe ppmerking T. H.l is zeer  behoefte, te g kennen gaf, en waarmede echter , zoo veel fchaamte, zoó veel vlugheid, zoo ,j veel eerbaarheid gepaard, ging?" — weldra word hem bericht, dat het die jonge Moabitifche Vrouw was , welke met Naomi was medegekomen, toen deeze voor eenige daagen zoo ongelukkig uit het Moiibitisch land in Bethlehem was terug gekeerd; —dat zij • zeer vriendelijk verlof gevraagd had, om eene naleezing te doen, en tus-* fchen de garven, achter de Maaijers opte- „ Gij hebt wel gedaan; dat gij, in plaats van een ander hüweBjk in uw land aantegaan, tot Jehova/2 den toevlucht genomen hebt, die een Man is der Weduwen, en u daar voor zal zeegenen!" „ Laat ons hier onzen Boas weer bewonderen: Ziet hier in hem den Man, die in ftaat is om het edele van eene daad te gevoelen ; — die zijn hart voelt ruimer worden, wanneer hij werken der menfchelijkE & heid  6% DE GESCHIEDENIS heid en der liefde ziet, en zich in de gelegenheid vind, om die te beloonen; -—• die der deugd die aangenaame gewaarwording gunt, om van goede menfchen opgemerkt en geacht te worden. En Iaat ons hier bij noch opmerken, hoe Oudermin en Huwelijksliefde nooit belooning mist! deeze draagt de zegenende goedkeuring van braaven weg; en God zorgt, dat dezelve, vroeg of laat, gelijk onze Ruth daarvan een voorbeeld is, haare vergelding vindt." Nu was Ruth enkel ootmoed en erkendtenis: — „ Ach," zegt zij, „ laat mij „ verder deelen in uwe gunst! — uwe „ vriendelijke troostredenen hebben mij ge„ heel opgebeurd, en mij uwe dienares „ bemoedigd; hoewel ik mij met uwe dienst„ maagden 'niet vergelijken kan. Vreemd „ en in armoede gedompeld, is mijnen toe„ ftand veel geringer, dan zelfs die van „ de minsten uwer dienstmaagden." ,, Al wederom een trek van haar nederig en dankbaar beftaau! — hoe ruim genoot haar hart! — zulk eenen Menfchenvriend — zulk eenen Weldoenèr aantetreffen — en dat in een vreemd land — zij is enkel ge¥oeL... en, gij kunt u dit bij het Texts- ver-  van RUTH. ^9 verhaal levendiger verbeelden, dan ik in flaat ben u zulks te befchrijven!" Intusfchen was het eetenstijd; nu de goedhartige Landheer Boas op zijn veld is , is alles in vreugd. De nijvere arbeiders fchaaien zich in de Tent bij hunrien Heer. Hij zelve roept Ruth. „ Kom herwaards," zegt hij, „ en eet mede van onze kost en doop „ uwe bete in den azijn!" Dat was de gewoone verfrisfching in het Oosten; men kan den Arabieren geen grooter vermaak aandoen, dan hen azijn voortezetten, om er hun brood in te doopen, als hebbende dit vocht eene bijzondere kracht, om in de groote hitte beide te verfrisfchen en te verfterken. Aan deezen eenvoudigen disch gaat Gastheer Boas, met zijne wakkere Werklieden, aanzitten. „ Welk een bevallig tafereel van die oude levenswijs! •— hier vinden wij de waare gelijkheid. Hier fchaamt zich de Landheer, fchoon een aanzienelijk en vermogend Man, niet, aan een eenvoudigen maaltijd met zijne Arbeiders, en een arme Vrouw, die op zijn veld kwam naleezen, gulhartig aan te zitten; terwijl niemand hunner de plichten vergeet, die de mindere aan E 3 den  70 DE GESCHIEDENIS den meerderen fchuldig is. En hoe natuurlijk is deeze fchilderij van 't vrolijk, maar fchuldloos landvermaak! — de rappe Veldknaap huppelt hier, met de vergenoegde Landmeisjes, naar 's Gastheer's tent! , geroost keorn, met brood in azijn gedoopt is de maaltijd, waaraan zij zich verkwikken, en, een teug water, door de vlugge knaapen aangebracht, is hunnen zuiveren drank!, Zo verlustigen zij zich onderling; en elk keert, na dit vergenoegen, weer aan den noesten arbeid. Zalig landleven! hoe bekoorlijk was altijd, en is nu noch irw ftand! -—■ Maar, ój dat die eenvoudige Zeden der eerste tijden onder ons wederkeerden ■ dan zouden uwe genoegens edeler weezen, en de veldvermaken van onzen tijd niet zulke voedfters zijn van zondige biiitenfporigheden." ,—- Hoe opgeruimd en blij te moê zit hier Ruth mede aan! — Boas verzorgd haar zelve, en reikt haar zo veel geroost koorn toe, dat zij haar genoegen eet, en noch over houd! nu verzadigt en verkwikt rijst zij op, om wéder airen optelezen; en Bods geeft aan de Maaijers bevel, dat zij haar tusfehen de garven zou laten opzamelen; en dat zij baar  van RUTH. fi haar niet zouden befchaamd maaken, door met haar, naar de landgewoonten, te boerten. Zij moesten zelfs nu en dan uit dé bundels ongemerkt wat vallen laaten, datzij kon opzamelen, en haar in niets verhinderen. „ Boas begint in de gefchiedenis gedurig belangrijker uittemunten: 1 Hoe beijvert hij zich om Ruth zijne genegenheid te betoonen! — Hij nodigt haar mede tot den maaltijd der Maaijers — hij dient haar voor —■ hij bezorgt haar in de hitte verkoeling, en belast de Maaijers, om haar ook tusfchen de fchooven te laaten leezen —i haar door geen boert of onvriendelijkheid te beledigen, en —• zelfs noch uit de fchooven, zonder dat zij het merkt, iets uittetrekken; opdat zij, bij het opzamelen, veel mogt vinden! Wie gevoelt hier geen hoogachting voor Boas! geen eerbied voor den Menfchenvriend, die zoo in ftilte weldoet i— zich de armen aantrekt •— zich zelfs tot kleinigheden toe in. laat; opdat dezelven , vooral van niemand, die onder km ftaat, niets worde toegevoegd, het geen ftrijden zou met de toegevenheid, welke behoeftigen altijd verdienen! —; Het E 4 * is  ï* DE GESCHIEDENIS is waar; hij maakt niet veel gerucht —' zijne daad verwekt geenfints de verwondering van de menigte: — maar dit veradelt juist dezelve! — waare menfchenliefde werkt zacht — ongemerkt — zonder gedruisch; —• en i— de dankbaare traanen op de wangen der verkwikte ellende zijn voor dezelve meerder en edeler belooning, dan de ver* fpilde lof van eenen grooten hoop! Maar, mogelijk zou iemand, Boas als zulk eenen Menfchenvriend leerende ken^ nen, vraagen: „ Waarom hij niet liever zoo veel koorn, als zij draagen kon, Hechts gaf, en daar mede heenen zond?" ■—m Dan, dat Boas dit niet deed verheft te meer zijne waarde: — zijne barmhartigheid was wel geplaatst; en -— welgeplaatste barmhartigheid, is wel mildadig omtrent den behoeftigen, maar geeft geen voedzel aan de luiheid. . De werkzaamheid van Ruth tvas een trek van hare deugd, die Boas biet verdooven wilde; — hij wilde niet, dat zij het brood der luiheid eeten zoude, maar haar onderhoud winnen met eenen eerlijken arbeid, gelijk met haren plicht, èn tegenwoordige omftandigheden overeenkwam.""—r  van RUT H. n Ondertusfchen blijft Ruth gebruik maaken van 's Landheer's vriendelijkheid, en op zijn akker airen verzamelen tot den avond toe; — en floeg tóen, 't geen zij had opgeleezen uit met een {lok; — zijnde toen het gebruik, om de lialeezing 'niet, zo als ze vergaderd was, dat is, in de airen naar huis te neemen, maar het koorti met een ftok uitteflaan, en, van het kaf gezuiverd, fchoon wegtebrengen; — en bij de uitkomst had zij omtrend een Epha gerst bij malkander. Eene Epha bevatte, zie Exod. XVI: 36, tien Gomers; en ééne Gomer was genoeg om iemand een geheelen dag te voeden: —« dus had Ruth zoo veej verzameld, dat zij met haare moeder daar van vijf dagen leeven kon. Welk een goeden dag had zij gehad 1 — hoe zal zij haar Moeder verkwikken 1 — zij gevoelt een onbefchrijflijk genoegen. Hoe veel is zij niet verplicht aan dien edelmoedigen Landheer; daar zij op zijnen akker zoo veel voorrecht genoten had, en met zulk eene onderfcheidende gunst van Bods behandeld was! „ Het is geenfints te vermoeden, dat haar in de gedachte komt, dat dit geval gelegenheid zal geeven, om haar zoo geE 5 hit-  U DE GESCHIEDENIS lukkig te maaken. Verwachtingen van dien aart komen in zulke zielen niet op, die met zoo veel ftilheid, geduldig, en toch niet ongevoelig het lijden verdraagen. Zij neemen den dag, gelijk hij komt, en ftelïen zich daar mede te vrcede, dat hij met de voorige dagen voorbij fnelde, en dat zij noch leeven. Genieten zij eens zonnefchijn, zij genieten met blijdfehap, en neemen ook een Klein geluk met zoo veel dankbaarheid, en aandoening aan, als een groo'cer; en — declen dan noch verheugd mede van 't geen zij hebben. Mij dunkt het zoo natuurlijke van hét verhaal, leert ons- in Ruth, dit Charakter kennen/'- - Men heeft haar rijkelijk te eeten gegeeven. Hier van zal zij hare oude Moeder verkwikken, en fpoed zich naar huis met zichtbaare blijken van vreugd, dat zij zoo veel mede km brengen. Zij neemt den last op zich —- zij voelt geen vermoeidheid —- het denkbeeld, dat zij Naomi verrasfen zal, doet haar met de grootfte fnelheid te mg kceren, — Weldra komt zij m de ftad bij hare Schoonmoeder aan.- — „ Zk hier eens," zegt zij-, waardige », Vrouw.1 — ik ben niet- voor niet uit ge» ,j weest:  van RUT H. M „ weest: een Epha gerst heb ik verza- ?? meld! " Naomi aanfchcuwt den fchat met opgetogendheid, en ftiile vreugd. Noch haalt zij voor den dag en gaf haar het eeten, dat zij van het geroost koorn had overgehouden. „ Hoe menige fchets van een armoedig huisgezin, het welk, tot den uiterften nood gebracht, onverwacht door eenen onbekenden weldoener gered wierd, trok onzen aandacht naar zich! en ontrolde dan niet wel eens ons oog een traan, die zich deelneemende met de traanen mengde, die eene behoeftige Weduw om haare redding van blijdfchap weende ? — en zoude ons gevoel bij deeze echte gefchiedenis niet gaande worden ? O ik kan u niet befchrijven de ftiile, de fmeltende blijdfchap, met welke Na'ómi hzre Schoondochter, zooirijk beladen, ziet bin-nen treden! — in 't oog een tranenvloed —w in 't hart verbaasde dankbaarheid ■—. door haar ganfche aanzijn eene nieuwe levenskracht — ftaart zij haarcn verkreegen voorraad aan, en haare aandoenelijke ziel loost eene ftiile dankbaare zucht tot God!..., alles is / haar zoo duister — zoo wonder- 1 lijk,  ? beteekenende woorden niet kan opmaakert* hem voorwaar moet het aan genoegzaams menfehenkennis mangelen. 'Maar, vergeé» ten we niet het edele, dat in het beffaail deezer Vrouw doordraait, gadetelïaan! —— Zij  fa DE GESCHIEDENIS . Zij peinst op alles door — en ziet in dit voorval voor haar zelve den vinger der Voorzienigheid.- Zij maakt daar, gelijk veele menfchen doen, niet veel ophef van. Zij is daarmede, gelijk echte Godvrucht nooit veel fpreekt, in ftilte werkzaam. . en hoe voorzichtig gedraagt zij zich omtrent hare Schoondochter? — zij zegt haar niet alles, wat zij denkt. Zij vleit zich zelve wel met ftiile hoop; maar wil bij haare Schoondochter geen verbeelding wekken, die foms met een ongunstigen uitflag achtervolgd mocht ' worden. Wel geeft zij haar ook ftcf tot denken; of een hooger beftuur, niet iets groots, iets gewichtig's met haar voor heeft; — maar zwijgt er voorts eerbiedig van ftil — en beveeld met ftil-hoopend vertrouwen haar en haar's Dochters lot aan Jehovaiïs Voorzienigheid en zorg!" - Ruth blijft intusfchen ingenomen met haar goeden en voordeeJigen dag — V00ral met de heuschheid.van dien vriendelijken Landheer. Zij kan er niet van zwijgen, en zij verhaalt hare Moeder noch; hoe hij het bij die eene weldaad van dien dag niet gelaaten had; maar haar vrijheid gegeeven had, om geduurende den ganfckn oogsttijd op  van RUTH. 7£ op zijnen akker achter zijne werklieden op te zamelen. En elk woord word nu voor Naomi noch meer belangrijk — geduurig word zij meer bevestigd in haar denkbeeld 1 „ Mogelijk heeft Boas, die onze losfer is, „ iets edei's met haar voor ;— altoos was „ bij een gevoelig -man, en hij toont het „ noch te zijn; wellicht heeft zijn eerst„ geworpen blik reeds bellischt voor dê „ Eeuwigheid!" —- Geen wonder dat de opgeruimde Vrouw alles zoo goedkeurt en hare Schoondochter, antwoord: „ Het ii „ goed, mijn kind! dat gij ma zijne maag* den omgaat, ui u op zijn' veld ophoud| „ op eenen anderen > .akker mocht men tl „ hard vallen, en zoo vriendelijk niet be„ jeegenen!" — „ Wie merkt hier Naömis beleid niet met aandacht op ? — Zij is met het gan= fche voorval zeer ingenomen — over Ruiih ontmoeting zeer verheugd, en wenscht haar fin zich zelve daarvan alles goeds: — maar de waare rede van hare blijde gewaarwordingen weet zij voor hare . Schoondochter wijslijk te verbergen. De zaak is noch niet rijp genoeg — het kon noch tegenvallen, Evenwel zij wil haar de aanleiding en gê* Je-  6ü de geschiedenis tegenheid niet ontrooven, en zet hare Dochter zelfs aan, om van de uitnodiging van Boas gebruik te maaken. Met dit alles legt Naomi hier de rechtgeaartheid van eene dankbaare Moeder aan den dag, die niet onverfchillig is, hoe haar Ruth behandeld word; eene belangftelling, die natuurlijk deeze gevoelige Schoondochter voor haar op den duur vertederen moet." — Zoo lang dan ook de oogst duurde, ging Ruth eiken dag uit; en hoe wel zij het op den akker van Boas bij zijne maagden had, zij kwam toch telkens ten gezette tijde te huis bij hare Schoonmoeder, die zij telkens met het opgezamelde verkwikte en vervrolijkte. „ Trouwhartig beftaan! — Hoe menig een zou zich te vreede houden, met eigen voorrecht en genot! — maar neen; zij kent geen genoegen — geèn geluk, daar hare Moeder geen deelgenoot van is. Ieder dag gaat zij uit, en heeft het wel; maar keert toch eiken avond naar huis, om de waardige Vrouw te doen deelen in hare vreugde!" • , Nu verbeelde ik mij g. T.! dat gij uwen aandacht noch wel eenige weinige oogenblikken zult willen infpannen; om te vernee-»  van RUTH. 8t neèmen; wat ik u zal aanprijzen tot navol*ging! BESLUIT. I. Het gedrag van Ruth leerde ons: 4^ „ dat wij ons nooit nuttige werkzaamheden!, al bekoren die al eens tot eenen kring beneden onze zogenaamde opvoeding, fchaafnen moeten: Ruth was ook niét opgeleid, om als eene behoeftige Vrouw te gaan airen leezeu in het veld; en echter — hoe blijmoedig vangt zij dien arbeid aan! — Welk een fchoon voorbeeld voor zulken, die door afmoedé en gebrek foms kwijnen! ö indien gij bij uwe armoede gezondheid genieten moogt, dan is er altijd gelegenheid, om doof noesten arbeid die armoéde te verzagten. Befchaamende les voor UI. die, ja, in armoede leeft, maar te midden van dezelve in luie ledigheid uwe dagen flijt! — Gijl. zijt te recht voorwerpen van minachting. Neen , uwe armoede roert mij weinig, en zal geen eenen braavèn tot medelijdén verwekken. Wilt gij dit? bewijst dan met uw gedrag 4 dat gij voort wilt, maar niet kunt-, laat uwe daden daar van ons overreden, terwijl woofF deri.  3<2 DE GESCHIEDENIS den alleen niets afdoen; en gij zult ten allen tijde aanfpraak maaken kunnen-, op; de onderfteuning en befcherming eener weldadige Maatfchappij, die u niet zal afwijzen. II. De ontmoeting van Ruth verftrekt „ tot vertroosting van elk behoeftig huisgezin, het welk alle vlijt aanwend, om langs eenen eerlijken weg te beflaan" Zijn hier de zodanigen onder mijn gehoor; — gij zijt de waare Armen! — gij hebt recht op de onderfteunende menschlievenheid der braaven ! Wanhoop: daarom, hoe jammer¬ lijk het met u gefchapen ftaat, nimmer! — Het genacht der Menfchenvrienden is noch niet uitgeftorven. Zucht gij met Naomi in prangende behoefte; —. dringt u de nood, om met de nijvere Ruth te gaan naleezen in het koornveld; —. God zal voor u zorgen, en u hier of daar eenen gullen Boas doen aantreffen, die, met uw lot bewoogen, in uwe behoefte voorzien, en — uwe traanen droogen wil. III. Behalven dat de vriendelijkheid — ds deftigheid — de gemeenzaamheid van Bods omtrent zijn werkvolk aller navolging waardig is; moet zijn gul en mededeelzaam gedrag emtretit Rmh u opwekken, om hem na te ftree-  van RUTH. 8$ ftreeven. Welk eene Ieerzaame herinnering voor u, Landlieden! — 6! als gij Ü dan verblijden moogt met de inzameling van uwen oogst, weest dan niet karig! — weer nooit den Armen van uw veld! — laat veel eer uit uwe volle fchooven iets ontvallen, tot blijdfchap van den behoeftigen; en de erkentenis, zal voor u, even als voor Bo'ds, een eerzuil oprichten,. in de harten der beweldadigden. IV. En gij gevoelige Menfchenvrienden! leert gij van Boas „ Rechte Menschlievenfetfj* _ oeffent die nooit met ophef en gedruisch! — Het is geen rechte Menschlievenheid, als men door zijne daden fchitteren wilt — elke traan, die door uwe hulprijke zorg in ftilte opdroogt — elke hand, die de ellendige, om u te zegenen, in het eenzaame opheft, moet u eene edele belooning weezen! Zulk eene ftitte Menfchenliefde, Christenen! leerde ons JefUSj en hij verzekerde ons: „ Mijn Vader', die in de Heemelen is, ziet het geen gij in 't verborgen doet, en hij zal het ü in 't openbaar vergelden. V. Zaagt gij wijders Ruth gedurig bij haare Schoonmoeder wederkomen met het F a  84 DE GESCH. van RUTH. opgezamelde; en de werking van Naomi"s dankbaarheid: — 6 leert er Ouderliefde uit, gij, die uwe Ouders in min gunstige omdandigheden geplaatst ziet! — onttrekt u nooit daar gij hen kunt helpen en onderdennen. Denkt aan Ruth, en houdt u verzekerd, dat het hen, die dus hunnen Vader en Moeder,weldadig eëren, wel zal gaan! ' VI. Eindelijk: Leert ons Naomi in alle gevallen „ met Gods voorzienigheid verftandig werken. Ontdekt gij haar beduur.; gelijk gij in duizend gevallen uwe's leeven's doen kunt; gevoelt dat met dankbaarheid! - Maar fchreeuwt het nooit al te zeer uit!—• Loopt haar beduur nooit verre voor uit! blijft getrouw aan uwe plichten! — en, wentelt het overige van uwen weg op Qod! Vertrouwen wekkend denkbeeld, dat Rut ffs en Naomis gefchiedenis ons afc tijd moet inboezemen: „ God zorgt voor ons!" IIL LEER-  III. LEERREDE. Kap. III: 1—18. In geen een geval moeten wij meer voorzichtigheid gebruiken, als wanneer wij over" de waarde van iemands deugd of ondeugd een beflisfchcnd oordeel vellen willen. Zo wij de bronnen niet kennen waar uit zijne daden voortvloeijen, of cle beginfels, waar uit hij werkzaam is; lopen wij ligtelijk gevaar, om zeer verkeerd te oordeelen, en door den uiterlijken fchijn bedroogen te worden. Willen wij in onze beöordeeling gelukkig zijn, dan moeten wij de voorwerpen, «fce wij beöordeelen eerst in hunnen eigen F 3 kring Op aanrading van Naömi, verzoekt Ruth aan Boas, dat hij met haar het Plichthuwelijk voltrekke; — en cntfangt daarop zijne toezegging, bijaldien de naaste Bloedverwand van zijn recht afzag.  86 DE GESCHIEDENIS kring plaatfen: zijn zij voor ons geweest; wij moeten ons met onze gedachten plaatfen in dien tijd waarin zij leefden; en hen befchouwen in het licht der toenmalige zeden, gewoontens en volksfmaak. Over het geheel moeten wij altijd naaiden aait der liefde oordeelen; en deeze is niet partijdig — zij handelt niet ligtvaardiglijk — zij denkt geen kwaad — zij verblijd haar niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijd haar in de waarheid. Naar deeze regelen , geliefde Toehoorersf zullen wij ook de gefchiedenis, welke wij in dit uur overwegen zouden, trachten te beoordeelen. Ik durve u verzekeren, dat ook deeze ftof u leerzaame lesfen zal opleeveren, en maake derhalven wederom ftaat, op uwen godsdienstigen aandacht; en is deeze ftof eenigfmts zonderling, (namelijk zonderling, om dat ze niet overeenkomt met onze zeden en gewoontens) dat niemand echter blooze! dit zoude een bedorven hart verraden; of een kenmerk zijn, dat hij, bij 't geen hij ziet gebeuren, wanyoegelijke, zo ■ niet misdadige gedachten koestert. Zo iemand blooze, dat het dan g§ booswigt doe! want deeze zal, tot zijne ■ i her,  van FL U T H. 87 belthaming, een heerlijk en gekuischt beeld van zedigheid en deugd aanfehouwen moe-, ten. God geeve, dat wij den troost gevoelen van een geweeten, dat ons wijst op een pad, het welk wij zuiver hielden! —i Bij het voorig deel der Gefchiedenis zagen wij de, blijdfchap van Naomi, omdat hare Schoondochter door den heufchen Boas, haaren bloedvriend, zoo vriendelijk op zijn akker bejeegend was; toen verbeelde ik mij reeds in het hart van Naomi te zien omgaan, een of ander ontwerp ten voordeele van Ruth, het welk zich thans geheel ontwikkelen zal. Thans zullen wij verneemen, hoe zij, door de vriendelijke heuschheid van Boas aangemoedigd, een plan beraamd om de liefde van Ruth door een haar voordeeUg plichthuwelijk te vergelden. Na dit in hare eenzaamheid doordacht te hebben, deelt zij bij de eerste gelegenheid aan Ruth haar ontwerp meede. Op zekeren dag fpreekt de doorzichtige Vrouw hare Schoondochter in deezer voegen aan: „ Mijn Dochter! zou ik u geen rust zoeken? opdat „ het u welgaa. Het is lang genoeg „ voor mij gearbeid, lieve Dochter! al lang. F 4^ » fmert-  8$ DE GESCHIEDENIS „ fmertte het mij, dat ik u geene betere p dagen bezorgen kon: zou ik u dan lan„ ger verfteeken willen van eenen ftand, „ die u rijkelijk beftaan en meerder rust ,',~kan geeven, en waardoor op eenmaal uw „ geluk bevestigd word?.... Hoor wat ik ,, heb uitgedacht! Boas] bij mens dienst„ maagden gij u zoo lang hebt - opgehouden, * is-> 8elijk ik u reeds gezegd heb, onze „ bloedverwant; aan dien Man wilde ik u „ gaarne uithuwelijken, en daar toe het „ volgend middel aanwenden. Het „ is heden de blijde avond, dat de garst op „ den dorschvloer gewand word; die gelegen„ heid, wilde ik, dat gij waarnaamt. Gij „ moest u dan baaden, u met welriekende „ wateren befprengen, uwe beste kleederen aan„ trekken? en dan naar den dorschvloer van „ Boas gaan; maar houdt u zorgvuldig bedekt tot dat de maaltijd geheel voorbij is, en elk „ zich ter ruste begeeft. Let dan wel nqau„ keurig op, waar Bods zich ter ruste vleit; „ en wagt dan tot hij genist in flaap is' „ Ligt dan zijn overdek aan het voeten einde „ op en gaat bij hem liggen. Blijft zoo lig, si gen, %ot dat hij ontwaakt, en u aam & fFe£kt: flaa hem dan mijn ontwerp voor, 1 '* ». $b  van RUTH. 89 „ en gij zult wel ras bemerken, hoe hij „ over u denkt!" „ Zeer veel doet zich hier voor onzen aandacht op, het geen wij van nabij befchouwen moeten. Hoe valt hier allereerst ons onder 't oog Naömis tedere bezorgdheid voor 't welzijn'van Ruth, en hare erkentelijkheid ! % Smert haar zeer die braave Dochter dagelijksch met haar te zien deelen in de rampen en tot de treurige bezigheid - het opzamelen van koornairen, om harent wil, te zien genoodzaakt. Aan eigen i ongemakken word men allengskens gewoon; maar het lijden van een ander om onzent wil, hoe geduldig hetzelve ook gedraagen word, blijft altijd voor een hart, dat voor aandoeningen , vatbaar is, en niet enkel voor zich zelve klopt, dubbeld fmertelijk; dat fmertehjk gevoel vermeerdert, naar mate het langer 'duurd; en de hooger graad van bereidvaardigheid in hem, die hetzelve verdraagt, maakt het', fteeds heeviger. Dit gevoel verteert ook Naömfs ziel! — onophoudëntlijk zweeft het voor haren geest, en in hare eenzaamheid peinst zij enkel op het geluk van hare dochter! — Een goed Huwelijk F 5 een  9* DE GESCHIEDENIS huwelijk met Boas! dat zou voor de braave Ruth alles zijn! — en zij maakt hiertoe bij baar zelve een overleg, op eene Wijze die haare fchpnderheid eer aandoet. Het recht des' 'phdithuwelijks moest inde eerfte plaats eigentlijk aan Naomi zelve, van den naasten Bloedverwant worden uit, geoeffend, uit welken hoofde de erfakker dan ook eigentlijk aan haar toekwam, zo als wij in 't vervolg zien zullen; maar gaarne wil zij nu dit haar recht aan Ruth affiaan, 2iet alleen,, om dat zij zelve te oud.was,, om er eenige vrucht van te kunnen verwachten, maar vooral om hare Schoondochter, wegens hare beweezen liefde en vriendfehap te beloonen. Edele trek van belangeloosheid en dankbaare befde I — Ja, T. H.! tot hier toe zal elk Naomi bewonderen; maar veelen zullen (en naar hei fchijnt niet ten onrechte) zich ergeren aan den raad, die Naomif aan hare Schoondochter gaf. Kan de zedigheid en deugd wel goedkeuren, dat een Moeder hare Schoondochter zulk eenen veel gewaagden flap aanraad? Hoe is dit gedrag toch beftaanbaar met Nadmzs godvrucht, die wij meenden aan te treffen? — Zulke vraagen zijn hier over  van RUT II. 9i over buiten twijffel menigmaal gedaan; en menige vroouie Eijbcllcezer heeft misfchien dikwijls, als hij aan deeze" plaats kwam, zijn blad met eene zekere huivering omgeHeiden» Wanneer wij Naömfs gedrag oppervlakkig' en naar onze begrippen en denkwijze, in plaats van naar die der oude tijden beoordeelden, dan zou men daar in, ja, veel wanvoeglijks vinden kunnen; —• maar tijd, zeden en omftandigheden in aanmerking genomen zijnde, laat zich de. .handelwijs van deeze Vrouw zeer wel verdedigen. Voor eerst, neeme men in aanmerking de omftandigheden waar in Naomi zich bevond! Arm, verlaten, niet in ftaat om den erfakker te bebouwen — niet weetende, in hoe verre haare Bloedverwandten haar zullen bijftaan, of den plicht vervullen, die zij haar of hare Dochter fchuldig waren, durft zij zich niet zoo terftond tot hen vervoegen; uit vreeze, dat eene weigering op een te fchielijk en onvoorzichtig aanzoek de zaak geheel bederven mocht. Misfchien ook waren haar de omftandigheden niet onbekend, die den naasten Bloedverwant verhinderden, om met Ruth te trouwen;  9* DE GESCHIEDENIS wen; terwijl 't onzeker was of Bods eenen plicht zou willen vervullen, tot welke hij niet de allernaaste was; . dan welhaast moedigt de vriendelijke handelwijs van Boas omtrent Ruth? en zijn aandenken aan de overleedenqn, haar aan; om de kans met hem te waagen. Hiertoe befluit zij, en fielt alles in het werk, 't geen den goeden uitflag bevoorderen kan. -— De rechten van het Plicht-huwelijk, en de gewoonte van die dadelijk te kunnen vorderen, mogen tegen onze zeden ftrijden; zo lang echter deeze zeden en gewoontens bij een volk in zwang gaan, kan men 't aan geen bijzonder perfoon, tot dat volk behoorende, ten kwade reekenen, dat hij er zich aan houd; ook niet, dat hij zich, bij de daaruit fpruitende vordering, van 't geen hem wettig toekomt, zoo gedraagt, als hij meest gefchikt oordeelt, om den goeden uitflag zijner zaak te verzekeren. Zien wij niet in vroeger tijden (*), dat het naar de oudfte zeden met eens voor ongeoorloofd gehouden wierd, de rechten van dit Plicht-huwelijk, als 't ware, te fteelen; —. en waar in is dan (*) Gen. XXXVIII: 26.  van RUT H. dan deeze Vrouw toch misdadig? Of zou het hier in gelegen zijn, dat zij dit beproeven "wil op die wijze, als gefchied is? Op een tijd, dat Boas naa eenen vrolijken maaltijd vatbaarer zijn moest?.... Dat zij zich baden, zalven, zindelijk kleeden, en alle die middelen te baat zou neemen, die eene Vrouw naaf 't gebruik dier tijden konden veraangenaamen, om des te fterker indruk op Boas te maaken? Dat men dit toch geen valftrikken noeme, welke zij voor de deugd van een braaf man gefpannen heeft; want indien Boas deed, het geen Naomi verwachtte, dan maakte hij zich volgens de Israëütifche Wet noch niet eens fchuldig aan eene ondeugd; vooral niet, daar zij op hem, als den erfgenaam, aanfpraak maaken konde. Het eenigfte en alles, wat men er van zeggen kan, zou dit zijn: dat Naomi in den toeftel tot haar plan een kleine list gebruikt heeft, waardoor zij te eerder tot haar oogmerk hoopte te komen; 't welk haar misfchien bij haare armoede of de vreemde afkomst van haare Schoondochter, gelijk zij wellicht vreesde, anders mislukken kon. Maar wie kan dit niet ligtelijk vergeeven in eene  94 DE GESCHIEDENIS eene Schoonmoeder '\ die eene zoö veel van haar verdiend hebbende Schoondochter door een middel, naar de wetten hare's Volks geoorloofd, zoekt gelukkig te maken? Wij vinden dus Naömi's gedrag van alle zijden verfchoonelijk , niets vreemd van haare volkszeden, en onberispelijk." : Laat ons zien hoe NaomCs raad aan Ruth bevalt! Deeze zegt: Al wat gij tot mij zegt, mijn Moeder! dat zal ik doen. Ik zal tiwen raad, hoe vreemd die mij ookvoorkoome, opvolgen: weetende, dat gij alleen mijn welzijn bedoelt." „ Hoe! ftrookt het wel met eert deugdzaam charakter, om zulk eenen dubbelzinnigen raad van Naomi aanteneemen? Uit het geen tot verdediging van. Naomi aireede gezegd is vloeit ook de verdediging voort van Ruth. Ook deeze heeft met het opvolgen van dien raad niets misdreeven. Zij ftelt zoo veel vertrouwen in hare Schoonmoeder, dat zij haar ganfche lot geestelijk in hare handen Hellen durft. In het vervolg van ons Textverhaal, zal haar gedrag zich zelve yerdeedigen. Kon het ook geen drangreden bij haar zijn, dat zij reeds Boas kende, als een deftig en zedig Man;  van RUT H. <9È Man; die voor hare eerbaarheid reeds ge»' zorgd had op 't veld, dat die niet gekwetst wierde, zelfs niet door eenigen fchuldeloozen boert win den dartelen Landknaap? — Welke goede gedachten moet Ruth van' dien Man niet hebben opgevat! —- zoo dat zij, door hare Moeder behoorlijk onderricht, aangaande de Plicht-huwelijken, en Boas in zijn deugdzaam en eerlijk beftaan reeds kennende, hare eerbaarheid ge* rustelijk aan hem toevertrouwd; en zich niettemin vleid met de hoop , dat die braave Man deeze ftap uit het rechte oogpunt befchouwen zoude, gelijk de gefchie-. denis leert, dat hij ook gedaan heeft." 1 Ingevolgen dan van Naomi's raad; kleed Ruth zich aan als eene jeugdige Schoone, en fluipt naar den dorschvloer van Boas heen, daar alles, om den rijken oogst, noch in vrolijkheid was. Boas, recht verge¬ noegd, was de veldgasten met ongemeenen fmaak voorgegaan; hij kende de waarde der goddelijke zegeningen, die het hart verheugen, en had ze thans tot lof van den Schepper gebruikt. Eindelijk rijst hij op, om zich ter rust te begeeven. ■ Duidelijk merkt Ruth, die zich fchuilhoud,  0 % DE GESCHIEDENIS op; dat hij in de fchuur, tot berging van het graan gefchikt, bij eenen grooten hoop koorn, waar denkelijk een veldtent voor hem zal zijn opgeilagen geween, zich ne_ dervleit; en zij wacht tot dat de Man in rust is. ■—- Dit duurt niet lang. ^ Hii die kalm en gerust is, gelijk Boas, vat ras een genisten ilaap. Nu treed ^ hare fchuilplaats uit; ligt het dek ^ ,fc voeteneinde op, en vleid zich daar onder bij Boas neêr. Te middernacht ontwaakt hij, en bij zijne eerfte ontwaaking mrd hij verbaasd. Hii hoort iemand — hij voelt iets, en, als hij rondom zich heenen tast, ontdekt hii een Prouwsperfion, liggende aan zijne voeten' Hoe! vraagt hij verbijsterd., een Vrouw? Hoe komt gij hier? —l m zijt 'm ivat zoekt gij ? wat is uw oognj^ ? En, hoe gedraagt zich Ruth nu? . zal zij nu door dartele vleitaal den Man betooveren of door wellustige gefprekken het vuur der drift in zijnen door de jaaren reeds verkoelden boezem aanfteekeh en doen ontbranden?.... Neen : J dan ware zij een verachtelijk voorwerp! _ Op  van RUTH. 97 Op de vraag: „ Wie zijtgij?" —• antwoord zij met een bevende ftem : „ Ik ben Ruth, uwe dienstmaagd: ik heb geen onkuifche oogmerken; ik wenfche alleenlijk, dat gij mij ter vrouwe naamt, en onder uwe befcherming: ik weet, gij zijt een Man, die dat doen kunt; omdat gij als naaste bloedverwand de goederen van mijn Man's geflacht nu losfen moet." „ Laat ons hier nu bij Rut/is gedrag een weinig ftilftaan! Word de vrouwelijke eer daar door niet gekrenkt, dat zij zich zelve bij nacht eenen Man tot vrouw aanbied? — het fchijnt zoo, T. H. naar onze zeeden en gewoonten: — naar onze zeeden en gewoonten zou het reeds zeer vreemd klinken , wanneer eene Vrouw zich een Man koos, en dien ten huwelijk vroeg; fchoon ik niet zien kan, dat, al gebeurde dit eens langs den weg van eerlijkheid en oprechtheid, dit misdadig wezen zou; daar ik mij veeleer verbeelde, dat dit foms aanleiding zou kunnen geeven tot eene der beste, der zuiverfte, en zaligfte Echtverbindtenis- fen. Men zegge toch niet, dat dit de kuischheid en fchaamachtigheid van het bevallige geflacht verminderen zoude; want G wij  98 DE GESCHIEDEN-IS wij fpreeken hief alleenlijk van, en bedoelen niets dan zuivere oogmerken en reine handelingen: — terwijl de noodzakelijkheid onzer eeuw, om alles wat die fchaamachtigheid kan bevorderen, in het oog te houden , en te vermijden, wat haar verminderen kan, juist een bewijs is voor de verbastering der zeeden. Waar onfchuld door onfchuld omringd word, zoude daar fchaamte> de- wangen kunnen verwen ?.... Zoude n over voorwerpen kunnen bloozen, welke de INatuur zelve heeft daargefteld ?... over driften, welke haare eigen hand in ons hart weefde?.... over genoegens, die onze Schepper zelve voor ons beftemde? dit zij verre! En daar dit nu plaats heeft, is het een treurig bewijs onzer verbastering in zeeden. —- De eerfte blos, die onze kaaken dekt, is de eerfte herinnering, dat wij van de Natuur zijn afgeweken en de beste Moeder verlaten hebben ! Dan ik zoude hier te verre afdwalen. Wij moeten Ruth beöordeelen: de vraag was, „ of het met de vrouwelijke eer wel ftrookte, bij nacht zich aan Bods ten Vrouw aan te bieden?" — en ik zegge hier op: naar onze zeeden niet; maar naar de zeeden van dien  van RUT rf. 99 dien tijd zeer wel. — Alles laat zich toch oplosfen, door de reeds meer dan eens aangehaalde wet der Piichthuwelijken. Indien derhalven de Broeder of naaste bloedvriend zijnen plicht niet van zelve vervulde, was er niets aanftotelijks in, dat men het van hem eischte; — het was eene rechtvaardigheid, welke men zelfs verplicht was den Overleedënen te bewijzen: — hierom maakte nu ook Ruth, daar in van Naomi onderricht , geen zwaarigheid, om tot Bods te gaan. Thamar geloofde voorheen reeds' in de gefchiedenis van veel vroeger tijden een recht te hebben, om zich door list voldoening voor eene belediging ten dien opzichte te verfchaften, en de rechten des ' Plichthuwelijks te ftcelen; dit doet Ruth niet eens, maar zegt terftond aan Boas? wie zij is en — wat haar oogmerk was. Zij legt zich aan zijne voeten neer, als iemand, die een verzoek te doen heeft, en zich intusfehen op zekeren afftand houden wil. — In plaats dan van hier iets berispelijks te vinden, vinde ik alles, om de reden van dien tijd, verfchoonelijk niet alleen; maar in de wijze, waarop Ruth zich gedraagt zelfs iets edèls, iets braafs, iets grootV — G 2 En  i%*> DE GESCHIEDENIS En hoe behandeld nu Verder Bods de zaak? m~ dat zien wij in het io« vers en vervolgens: Hij voelt zich niet gehoond door dit Nachtbezoek, trouwens hij ontwaart oogenblikkelijk, dat er geen toeleg was, om zijne deugd te belaagen. Hij had fmaak in goede zeden, ontdekt die meer en meer in Ruth, en zegt tot haar: „ Jehovah moet u .zeegenen, mijn kind! zo bewijst gij uwen, overleden man na zijnen „ dood, geen mindere achting dan bij zijn „ leven. Toen befnindet gij een jeugdigen „ Echtgenoot, en wilt nu een bedaagden Man neemen, zonder op het aanzoek van jeugdige „ mannen te wachte7i. Zjt gennt j mijn kind! „ ik zal bereidvaardig aan uwen wensch vol5, doen; -r ik twijffel niet of elk zal dit „ goedkeuren; want elk weet , dat gij het „ verdiend, orii dat gij een deugdzaame „ Vrouw zijt. Hiertoe wil ik mij gaarne „ verplichten; maar, er is er een nader, „ dan ik u ben: ik ben wel een los/er van uwe familie-goederen; maar niet de naaste: „ daar in fchijnt gij niet wel onderricht. „ Alleenlijk maak nu geen gerucht, opdat „ niemand u ontdekke en verdenke. Vlei „ u fiil ter rust, tot dat de morgen aan- „ breekt! •—  van RUTH. 101 breekt! —• ik beloof u plechtig, zo dra „ de morgen-dchtbank in Bethlehem ver„ gaderd' is, zal ik naar den eigentlijken „ losfer toegaan, en dc zaak hem voorftel„ len. - Neemt hij aan me goederen te los„fenydan is ri wel. Laat hem dan zijn „ rec/u! maar zo hij er van af wil zien, „ dan zal-ik uwe losfer-zijn en u tot Vrouw „ neemen. Doen zal ik het: —■ dat be„ zweer ik u; Jehovah zij getuige ! n „ Hoe veel is hier niet op te merken in Bo'dsf— Hij weet deugd te waardeeren, en goede zeeden recht te doen. Hij prijst haar, dat zij haaren Man na zijnen dood noch poogt liefde te bewijzen, en in plaats van jeugdige mannen natejaagen, zich tot hem, die reeds bedaagd wierd, vervoegen •wilde 1 — Hoe beminnenswaardig word ons hier deeze Man! — welk eene ftrenge houding — bij zulk eene gelegenheid — in de ftilte des nachts, daar niemand beluisteren of verfpieden kon, en daar hij bij zo veel recht op haar, geheel geene tegenkanting te wachten had! En evenwel de Moa- bitinne is hem niet onverfchillig; — misfchien niet onverfchillig geweest, vaai het oogeublik af, dat hij haar op zijnen akk*r G 3 vonél  lp? DE GESCHIEDENIS vond, en den eerften blik op haar geworpen bad: — hij wenscht haar tot Vrouw te hebben, en heeft er recht toe — en met dat alles; geen wufte trek, die wellust ademt, is ia Boas te befpeuren. Dat hier de fpotter vrij fpotte met zijne jaaren, waar ir.. mogelijk zijne duften zoo.zeer niet meer piikkelden! Dat hij vrij lagche, die geene andere verdienften heeft, dan dat hij een Man naar de waereld is; — dat hij zich van zulk eene gelegenheid anders bediene, en Boas — koel en dwaas noeme! Voor hem wierd de gefchiedenis niet gefchreeven, en zij verliest van hare waarde ook door zijne befpotting even weinig, als zij door zijne toejuiching — door de toejuiching van eenen deugeniet zoude gewonnen hebben. Het gedrag van Boas blijkt zeer klaar; waare, eigenlijke, beproefde deugd te zijn. Hoe duidelijk toont hij het vereischte der waare liefde te kennen, wel-' ke daar woont, waar men de deugd ten rustpunt heeft! '— elk wist, dat Ruth eene deugdzaame Vrouw was; dat geeft hem te meerder vrijmoedigheid. En bij al zijne deugd — hoe veel billijkheid en toegeevenheid, welke bij de deugd, als dezelve zeer ftreng  van RÜTH. tos ftreng is, gelijk hier, maar zeer zelden plaats heeft! — De ft'ap van Ruth kon immers aanleiding geeven tot achterdogt; zijne vrees fchijnt dit ook te kennen te geeven, — „ „ Als 't Jlcchts niemand merkt, „ „ dat een Vrouw hier geweest is!" * —1Het oordeel des volks vraagt zeiden, wat er gebeurd 'is; maar wel, wat er had kunnen gebeuren, en deeze mogelijkheid' rrioet bij het partijdig geüacht dikwijls de plaats der waarheid vervangen. Maar de wijzé en gemoedelijke Boa's vermijd zelfs den fchijn van het kwaad. Hij zou niet gaarne zien, dat de goede naam van hem zeiven, of van eene deugdzaame onfchuldige Vrouw befmet wierd: — 2ijne toegeevenheid laat Ruth bij hem nederliggen; maar, zo dra de morgen aanbreekt, bidt bij haar, hem te verlaten. — En hoe zichtbaar is in hem de Urengfte liefde tot rechtvaardigheid! — Hij weet, dat een ander op haar het naaste recht heeft; en hij is te naaufr gezet van geweeten, om dien ook Hechts in 't minftê in zijn recht te verkorten. Deeze charaktertrek van Bods, zullen wij in de volgende gebeurenis zich fchoon zien ontwikkelen." ~~ G 4 Laat  io4 DE GESCHIEDENIS Laat ons verder zien, hoe dit geval afloope! ■—- Ruth volkomen in haar oogmerk geflaagd, en door Boas gerust gefteld, blijft bij hem neder liggen tot den morgen toe; en eer noch iemand kaar kennen konde, is zij reeds vertrokken; en wil, zo wel als Bods, voorkomen, dat niemand ontdekke, dat er eens Vrouw op den dorschvloer geweest was. „ Zoo rijst de braave Ruth van Bods voeten op — ongefchonden op! — daar 's Mans ilandvastige deugd hare eerbaarheid bewaakt had. Is nu iemand noch onzinnig genoeg, om fpottende te vraagen: zou er evenwel niets meer zijn voorgevallen tusfchen Bods en Ruth, waar van de gefchiedenis zwijgt?.... 't is toch wat onnatuurlijk. Het moge voor deeze zijn flecht hart wat onnatuurlijk zijn; maar hem, die zulke bedorven vraagen doet, achte ik geen antwoord, geene oplosfing waardig. Hij blooze veel eer! — en, om hem te doen bloozen; of om anderen, die de verkeering met vrouwen als zoo gevaarlijk befchouwen, en dat veroordeelen, hunne verkeerde denkwijze onder 't oog te brengen, vraage ik den zoodanigen; — is het dan onvermijdelijk, daar in misdadig te zijn? —  van RUTH, los 2jjn? moet men in dat geval dan de grenfen der deugd en der betamentlijkheid noodwendig overfchrijden ? — en willen zij op deeze vraagen een antwoord; — ik wijze hen eenvouwig op de Nachtverkeering van Boas met Ruth. Op zulk een fterk geval — op zulk eene verleidende geleegenheid; welke ik niemand zou aanraden, welke ik elk vermanen zoude te vermijden; maar toch vraage ik hem; al ware hij in een gelijk geval: — heeft de deugd geen kracht genoeg, om voor het misdrijf te beveiligen? hoe befchaamend is het voorbeeldig gedrag van Boas en Ruth voor veelen, die, Haven hunner driften zijnde, fchoon in verder afftand, als Ruth en Boas zich tot elkander bevonden, mogelijk geen nacht zouden kunnen doorbrengen, zonder te zondigen tegen de plichten der eerbaarheid, de regels der deugd en de rechten van Echtgenooten, die zij aan hunne onftuimige driften, onbedachtfaam zouden opofferen! Neen! der deugd getrouw gebleeven — en de onfchuld zal nimmer lijden!" Intusfchen geraakte alles in beweeging. Niemand heeft op haar gelet. Is de noeste G 5 Rpd  ïo5 DE "GESCHIEDENIS Ruth al vveêr aan den arbeid?.... denkt men. Bods begint haar voorts niet meer onderfcheiding te behandelen. Nu heeft hij op haar raie gantsch andere betrekking, en wil niet meer, dat zij haar brood met zoo veel moeite en kommer winne; — hij wenkt haar - laat haar den /luier, het opperkleed ophouden, en daar in zes maat en gerst meet en die hij haar tot een gefchenk voor hare Moeder medegeeft; terwijl hij zelve nu ook flad- en kuiswaards keert. „ Edele trek van Bods! onbetwistbaare Wijk van zijne liefde voor Ruth, en zijner belangftelling in hare Schoonmoeder'" Met dit gefchenk beladen, komt zij zeer vroeg hij haare Moeder te rug. Zoo dra deeze haar ziet, is hare eerfte vraag: — Wie zijt gij, mijne dochter?" -— eigentlijkWat zijt gij ? — hoe is het afgelopen ? £ zijt gij de Vrouw van Boas? — JVü doet Ruth Óen verhaal, hoe alles zich had toe^edraagen. En voegt er bij: Ziet daar een nieuw bewijs van zijne genegenheid! — dit zijn zes maaten gerst voor u! —. zoo zorgvuldig was hij, die voorbeeldige Man! _ zonder gefchenk, om u mede te brengen, Vilde hij mij niet laaten te rug kseren.. Guns-  van RUTH. 107 Gunstig voorteeken! -— Nu, zegt Naomi, is het ver genoeg, mijn Dochter! de eerfte ftap is gewaagd, en die is naar wensch uitgevallen. Gij hebt nu als eene eerbaare Vrouw maar af te wagten, wat er verder gebeuren zal. Ik kenne Boas van ouds; hij zegt niets, dat hij niet meent; en zal die zaak nu ook wel verder zijn be/lag geeve». ,, En dit zeggen van Naomi ftrekt ons, zoo "wij anders noch konden twijffelen, ten bewijs, dat het geheele ontwerp van deeze Vrouw uit zuivere beginfelen, en met een goed en eerbaar oogmerk ondernomen is: — terwijl u hare innerlijke blijdfchap over het gunftig vooruitgezicht van hare, en harer Schoondochters aanftaande lotsverbetering, levendig moet kunnen verbeelden." De vervulling van die blijdfchap, en den gansch gunftigen uitilag dezer gefchiedenis zal ons het vervolg en Hot derzelve aanwijzen. ■—- Laat mij het lcerzaame van 't geen wij thans' overwogen hebben, u herinneren ten BE-  io8 DE GESCHIEDENIS BESLUIT. I. Wij leerén uit Naomfs gedrag, dat het altijd billijk is zich te fchikken, naar den heerfchenden volks/maak en de gewoontens van het land, waar in wij keven. — Het zoude bij ons grilligheid aanduiden, indien'wij ons tegen onzen heerfchenden volksfm;.ak, en de algemeene inrichtingen verzetten wilden; echter moeten wij altoos onderfeheid maaken tusfehen dezelve te volgen , en da zogenaamde Mode in acht te neemen, en tusfehen er naaf van te weezen. Naomi ! volgde het gebruik van haar lanr*; maar deedt het op een verft.ndige wijze, en met hoogere bedoelingen. Als wij het ook zoo doen; in eerbiedige volging van de wijzingen, die ons een wijze Voorzienigheid geeven wil, zullen wij ons nooit bezondigen ten dien opzicht, nooit misdadig weezen. II. Laat ik u dan ook noch eens op het eerlijk en deugdzaam gedrag van Ruth en Boas wijzen! hoe befchamend is hun voorbeeld niet voor veelen, die verre vervreemd van dit eerlijk en braaf beginfel, veel eer hun werk maaken, om naar" den betoveren-»  van RUTH. io$> jenden prijs te dingen in het Mensch-ver- nederende fenperk van den wellust. O gij vuige dienaars en dienaresfen van den zeiven, zoo gij bij al uwe verpesting noch eene ziel hebt overgehouden, die noch voelen kan, wat braaf en edel is, bloost dat] v n fchaamte, als gij in Boas den edelfien trek v?u ontronding, en in de eer-. baare jÖ een beeld van reine kuischheid ziet! Big st hier bij gij, wier binnen- kamèfen, indirn deeze fpreeken konden, van uwe ontuchtigheden gewaagen zouden- — Cn leert de voorbeelden dier edelen volgen, om bevrijd te blijven voor de onaangenaame gewaarwordingen der walging, en het pijnelijk naberouw, dat, vroeg of laat de fchandelijke en nadeelige geboorte zijn zal van uw misdrijf! — en leert daarentegen vatbaar zijn voor het genot van dien edelen troost en 't zalig vergenoegen, dat de deugd aanbrengt. Maakt gij vooral, Verliefden! ul. het voorbeeld onzer Helden in kuischheid ten nutte! en leert er uit, dat de deugd een vaste grondllag der liefde is; en dat oneerlijke handelingen zeer wel "kunnen vermijd worden, om uwe liefde naar  m DE GESCHIEDENIS naar uwen 'wensch met een gelukkigen Eche bekroond te zien. III. En'indien wij in deeze en alle onze andere betrekkingen ons op een deugdzaam beftaan beroemen; laat ons bedenken, dat onze deugd, zal die van het rechte ioort zijn, zoo moet zijn, als de deugd van Bocis was! beproefd, namentlijk, in'Verleiding, en ftandvastig in gevaar. Het is gemak¬ kelijk deugdzaam te zijn, als men geen gelegenheid heeft tot zondigen : Ciï. Gij beroemt u wellicht op kuischheid en eerbaarheid; maar gij bevindt u mogelijk buiten alle gelegenheid; — Zoudt gij het ook zijn als gij dagelijksch in de gelegenheid waart; als de verleiding u geduurig nabij was?.... is het niet de zonderlinge ftand vastigheid van Jofeph , welke zich wist ftaande te houden in de zwaarire beproe^ ving, en even daarom zo veel roem als navolging verdient? — Denkt echter,'dat ik u alleen wil opwekken tot veradela» uwer deugd, en dat ik u geensfms wil aanraden, om de gevaaren der verleiding 0p te zoeken, ten einde uwe deugd te beproeven; dit zou een roekeloos beftaan zijn; dus  van RUTH. dus zoudt gij God verzoeken, en u zeiven vermetel in de waagfchaal ftellen. Neen, Christenen! zijt nooit hooggevoelig; maar vreest» — elk die ftaa zie toe dat hij niet valle. Het aandenken aan God zij het veilig fteunfel van onze deugd: en indien wij hem kennen in alle onze wegen, wij zullen altijd zeker wandelen! —- IV.  IV. nallolï lBfidot^êêt/ 9 naam, zeggen zij, van Jehovah zij gepreezeu in Israël. De jonggeborene zij u tot zielsvreugde! Hij moete u verkwikken.' Hij moet de fteun en de verzorger van uwen ouderdom weezen! Uwe fchoondochter heeft hem gebaard: Welk een gefchenk! — een kind van uwe Ruth, die u zoo veel liefde beweezem heeft, die u beter was dan zeven Zoonen! „ Wie zou hier niet gaarne willen dee- len in de vreugde dier goedhartigen ? > wie zou niet gaarne jehovah mede willen prijzen over zijne gunst, dat hij zoo zichtbaar een Vergelder is van hen, die in zijne navolging vrienden der menfchen, en bemin-  i24 DE GESCHIEDENIS minnaars van elkander zijn?" . En wat zal het gevoelige hart van Naomi in deeze oogenblikken van vreugd niet ondervonden hebben? — De gefchiedenis melt niets van de uitboezeming dier vreugd — zij gewaagt flechts van eene bijzonderheid, die ons haar opgeruimd, en deelneemend grootmoederlijk hart, en haare tederlijk bezorgde liefde vertoont. „ Naomi nam het kind, zette s, het op haar fchoot, en wierd zijn oppas» Jïer." „ Nu ontwaaken in haar alle de geneugten eener Moeder; als ware het noch haaren eigen Zoon! — nu keert de rust en .het geluk bij haar in haaren ouderdom weder. Zij neemt het kind op haaren fchoot; — de ganfche hartelijkheid der liefde, die haar hart toenmaals vervulde; toen haare beide Zoonen-ook zoo op haaren fchoot lagen en zij die oppastte, kwam in haare ziel weder. Nu zij den Zoon van haare Ruth aan haar hart mag drukken. Zij zal 'voor deszelfs opvoeding zorgen, om te vergelden, 't geen Ruth aan haar, en aan haare dooden gedaan had! . Enkel Naïuur! — Wie kent niet het welbehagen en de blijdfchap des Ouderdom's aan en over den Na, ken  van RUTH. I2S koraeling? — en als er dan noch eene dankbaare aandoening over het goede 't welk God gedaan heeft, bijkomt; gelijk dit het geval was bij Naomi i wanneer de avond van het leven, na eenen onftuimigen dag, noch aangenaam en kalm is; — dan brengen alle die geneugten, welke tot de ziel indringen, een foort van aandoeningen te weeg, die onbefchrijfelijk zijn!" — Bij deeze zonderlinge gebeurenis geven de JSfabuurinnen het kind eenen Naam. „Er is, zeiden zij, een Zoon voor Naomi geboorenr — en zij noemden hem Obed : dat is, Dienaar, die als geboren was, om zijne Grootmoeder tot dienst en fteun te zijn in haaren ouderdom! ■ • Zoo fchoon ontwikkelt zich deeze gewigtige Gefchiedenis, welke vooral daarom belangrijk word, omdat de Zoon, welke Ruth aan Boas baarde, de Stamvader wierd van David, den grooten Koning in Israël, en door deezen de Stamvader van den noch grooteren Koning, dien God tot redderen helper van het menfcbelijk geflacht beftemd had; gelijk dit bij" eene volgende Leerrede opzettelijk door mij zal aangetoond worden, Laat  ti6 DE GESCHIEDENIS Laat mij voorts ü bij het nuttige en leedvolle van deeze ftof bepaalen, en u tevens het algemeen leerzaame dat er is in de ontwikkeling deezer Gefchiedenis herinneren! — En dit brengt mij tot BESLUIT. A. Wij " leeren uit het thans Verhandelde wederom veel! — wij worden al wederom aangemoedigd, om ons te vormen naar het Edele, 't welk zich in de Charakters van de Helden onzer Gefchiedenis voordoet. i. Bods leert .ons, getrouw te zijn in het houden van ons woord en in het naarkomen van onze beloften: Hier aan trouwens kent men den eerlijken en rechtfehapen Man; zijnen vasten en bedachtzaamen geest. Hij is niet ligtvaardig in zijne beloften; maar heeft hij dezelve eenmaal gedaan, hij zal dezelve ook getrouw vervullen, al ware het zelfs met zijn eigen belang niet in alles overeenkomftig. O dat wij dit toch beftendig navolgen! Dat wij ons zulk een beftaan; toch eigen maaken! Dat wij ons hiertoe altijd aanmoedigen laten, door het denkbeeld, dat zulk een beftaan in de oogen van God wel-  van RUT H. welgevallig is; en door het befef, dat men hier door zich de achting zijner medemenfchen verwerven kan! Welke gewaarwording is edeler en aangenaamer, dan, wanneer wij ervaaren, dat elk in ons vertrouwen fielt? Hij, op wiens zeggen men ftaat kan maaken, wiens woord zijn zegel is, dwingt van elk dat vertrouwen af; ert nooit kan hij in zulke ongelegenheden geraaken, of hij plukt van dit zijn rond beftaan de beste vruchten: en de hulp en bijftand van braaven is eene belooning, daar hij op reekenen kan. Én gij, die ooit in 't geval van Boas komt; of u alreede daar in bevind! Leer gij vooral van hem getrouwheid in de beloften der Liefde! Doet dezelve nooit ligtvaardig — nooit ftrijdig met de regelen van rechtvaardigheid! ■ Maar hebt gij eenmaal aan het Voorwerp uwer liefde trouw beloofd, en hart en hand toegezegd; kóm uwe belofte na! volbreng die, zo dra gij kunt; op dat tijdverloop geene zwarigheden voortbrenge, die van zelv verdwijnen zullen ! Denk, dat een dubbelhartig man geen Welgevallen van den Heere trekken kan; en bloos met fchrlk op het denkbeeld, datgil*  K8- DB GESCHIEDENIS gij ooit ongelukkige voorwerpen van uwe grilligheid en wispeltuurigheid maaken zoudt! 2. — Hebt gij. ooit iets uitftaande met uwen evenmensch, en wilt gij zulks vereffenen; leert'dan uit de handelwijs van Boas en den naasten bloedverwant, oprecht en fond te werk te gaan! — Veinst dan nooit voor elkander! Zijt altijd openhartig! Dat zal u het fpoedigfte tot één brengen; dat is de gefchikfte weg, om uwen wensch te bereiken; en gij zult dat geene, waar in gij overeenkomt, niet ligtelijk om verre zien ftooten. -— Een bedekte handel, en valfehe achterhoudendheid ■— (eene verkeerde zedeleer der waereld moge zulks flimheid, ftaatkunde, of zoo noemen., als zij wil,) een bedekte handel, en valfche achterhoudendheid , teelt dikwijls naderhand de treurigfte gevolgen; — en, door ronde oprechtheid zult gij fpijt, naberouw, en ver-boildverbreking kunnen voorkomen; behalven, dat God zulk een gedrag goedkeurt, en de eerlijke onderneemingen der oprechtheid met zegen achtervolgt. 3. — De gelukkige uitkomst voor Ruth leert ons, dat de Deugd ook hier op aarde reeds belooning vind. —• De trouw, welke  van RUTH. 129 zij haare Moeder beweezen had eene trouw, welke haar zelfs haar Vaderland, vergeeten deed — de liefde en goedwilligheid, niet welke zij deelde in de rampen en behoeften van die ongelukkige weduw, worden vergolden; en — met Boas hart en hand ontfangt zij de blijde redding uit allen nood ten loon! Zoo gaat het: deugd en braafheid vinden hier op aarde ook reeds befcherming, en worden niet zelden op 't onverwachtfte beloond. • O laat dit ons dan op de deugd hoe langs hoe meer doen verlieven! dat wij haar ijverig najaagen! Wij zullen ons verblijden in haare heerlijke gevolgen; door het genot van dezelve reeds in dit leeven meer en meer verzekerd worden van 't geen haar nog te wachten ftaat; en aangemoedigd worden door de oneindig zaliger belooningen in de toekomende waereld, waar de deugd fchitteren zal met onbevlekte glansfen. 4. — Daar alle omftandigheden derwijze zamen liepen, dat Ruth in 't einde, de Vrouw van Boas werd; wie merkt dan niet op, dat God hier de hand in had? • en ik befluit hier uit tot onze leering: dat Gods befiuur vooral werkzaam is in EchtverI bind'  igo DE-GESCHIEDENIS bindtenisfen. Laat dit Ül. leeren, die jaagend uitziet naar dien Paradijfigen ftand; öm bij deeze uwe onderneemingen ook met God te beginnen, Hem te kennen in deeze uwe weegen, en raad te pleegen! Dit zal u behulpzaam zijn, om u alles rijpelijk te doen overleggen; 't zal u voor los* zinnigheid, voor onberaden flappen, voor menige dwaling behoeden; — en aan uwe liefde — aan dien gevoeligen trek, welke de hand van uwen Schepper in uwe borst geplant heeft, de rechte wijzing geeven. En is het uw lot ooit, om ongelukkig te beminnen; word gij door noodlottige gebeurenisfen en- omftandigheden van de voorwerpen uwer liefde foms^ verwijderd, of verhinderd en geftremd in uwe verlangens: Welk een troostrijk denkbeeld! • „ God beftuurt de Echtverbindtenisfen!"— Welk een nieuwe fpoorflag om hem te kennen; om, tot aankweeking van uw geduld en lijdzaamheid, te vertrouwen op die waarheid, welke n de gefchiedenis van Ruth en Boas toeroept: „ Harten voor elkaêr gefchapen fcheid de God der liefde niet!" —- Verblijd ge u daarentegen in de vervulling uwer wenfchen; en fmaakt gij in het be-  van RUTH. 131 bezit eener deugdzaame Gade het zoet van 't zalig Huwelijks leven; — uwe blijdfchap eindige in God! Hij was het, die in deezen genoegelijken ftand u plaatfte: Hem komt daarom de eer en roem toe van al uw Echtgeluk. B. Laat mij nu noch het algemeen leerzaame, dat er is in 'die ontwikkeling deezer Gefchiedenis, uwen aandacht doen opmerken! ■ 1. .— In de ontwikkeling deezer Gefchiedenis, welke zoo fchoon afloopt, vertoont zich overal het wijs en liefderijk plan der Voorzienigheid, welke zelfs de kleinfte omftandigheden weet te bezigen, om de grootfte oogmerken te bereiken. Hoe nadrukkelijk leeren wij er uit, — ,, dat een behoeftig huisgezin, h welk zich op God verlaat, en fiille vlijt vereenigd met vertrouwen op zijne zorg, van God befchermd, ftaande gehouden,- en uit den nood gered word!'" Dat geen, "t welk deze menfchen in hunnen ftand ondervonden, is meermalen de ondervinding geweest van ongelukkigen. O gij, die in den doolkring uwer jammeren omzwerft, laat ik u dit tot uwe vertroosting doen opI 2 mer-  i3* DE GESCHIEDENIS merken! Laat ik u uit uwe jammeren doen opzien tot God, die, zonder wonderen te doen, zeer natuurlijke gebeurenisfen kan en wil dienstbaar maaken aan zijne bedoelingen én uwe lotsverbetering! 2,. — De nu afgewerkte Gefchiedenis leert ons ook die troostrijke waarheid „ In allerlei volk is hij, die God vreest en recht doet, hem aangenaam." De Moa- bitifche Ruth, welke met de voorrechten van Israël zoo rijk bef honken werd, is daar een voorbeeld van. Neen! onze God, Christenen! is geen aanneemer des perfoons! Hij ziet op geene afkomst; maar let alleen op goedhartigheid. Troostrijke waarheid! — zij boezemt ons vrijmoedigheid in, om met alle noden en behoeften ten allen tijde toevlucht te neemen tot den Vader der Lichten. Niets is er, dat ons behoeft af te fchrikken. Wie wij ook zijn; van welk geflacht wij oorfprongelijk zijn; van welk volk wij afftammen; tot welk genoodfchap wij ook behooren; in welken ftand wij ons bevinden; — God is de God van allen! Hij de rijke vervuiler van elks gebrek. Hij maakt geen ondeffcheid, dan alleen tusfehen die hem vreest, en die hem niet vreest. O  VAN RUTH. 135 O laat ons altijd hem in dat licht befchouwen en eerbiedigen! Dan zullen wij waardig zijner Natuur over hem denken; hem welgevallig over hem fpreeken. Wij zullen ons een denkbeeld van hem vormen, overëenkomftig het Evangelie,- 't welk ons hem duidelijker in dat licht kennen leert. Wij zullen hem vereeren, zoo als Jeius Christus, onze groote Stichter, Christenen! ^ ons geleert heeft. En, beveiligd voor alle twijffelingen en bekrompen denkbeelden omtrent hem, zullen wij in- alle gevallen des levens vertrouwend kunnen ftaat maaken op zijne Macht , en gerust alles verwachten kunnen van zijne Liefde. 3. — Eindelijk; ik heb bij de opening van deeze Gefchiedenis eene der oogmerken van de verzameling van dit Boek tot de Bijbelgefchiedenisfen, of der algemeene bekendmaking van deeze Familie-gefchiedenis, opgegeeven; ajs zijnde: Om door het voorbeeld in dezelve de Israëlitifck Natie tot volharding in den dienst van Jehovah aan te moedigen. Van zulk eene nuttige bedoeling is deeze Gefchiedenis nu noch ook voor ons. Dat I 3 . wij  m DE GESCHIEDENIS wij er dan een gebruik van maaken tot 'dat einde, waartoe dezelve ook in onze handen gefield is! Dat wij er ons nut mede doen ter vorming van ons Charakter, en ter beftuuring van ons leven! Laat ons getrouw blijven aan God en aan de Deugd! Nooit dezelve verzaaken, naar den wil van God en de voorfchriften van de Deugd onze handelingen inrichten; en daartoe geduurig die wijsheid zoeken, dewelke van boven is! Langs deezen weg zullen wij Gods heilrijke gunst beftendig genieten! Wij zullen vatbaar zijn voor die zelfde edele vreugd en aangenaame gewaarwordingen, welke Naomi en Ruth en Bods om hunne deugd ontwaarden! Als dan de blijde voorfpoed ons langs het pad onzer wenfchen treeden doet; dan zullen wij te midden van ons vreugdgenot'de weldadige hand gevoelen van den liefderijken Vader en Beftuurder der menfchen — en ons verblijden in den Heere! — En loopt ons pad door 't duister, wij zullen dan niet vreezen; maar hoopen op Hem, die alles zoo beftuurt, als aan zijne oogmerken dienstbaar, en voor ons het heilzaamst is! -— En wat ons be- jee-  van RUT H. J3S jeegene; altijd zullen wij een goed uitzicht op God behouden — veilig zij" onder zijn geleide en in waarheid ondervinden „ dat die den Heere vreezen geen gebrek hebben aan eenig goed!" ï 4 V. LEER-  itf DE 'GESCHIEDENIS' :.0&acro örsrtTGi-: // fjtj .-i> _ - - sbtöÉgfg LEERREDE. Kap. IV: 18—22. Geflackregisier van Perez. Te weeten van wie wij afdammen, en wie onze Voorouders geweest zijn, is eene aangenaame en in veeleiïei opzichten zeer nuttige wetenfchap. Het is daarom eene zeer goede gewoonte, een Geflachtlijst in orde te houden. In den ouden tijd maakte men daarvan veel werk, en in de gewijde Gefchiedenis vinden wij daarvan menig voorbeeld; en zeer dikwijls verfpreiden dezelve zeer veel licht over zommige Familiën en Perfoonen, in wiêr lotgevallen en gebeurenisfen wij anders zeer veel niet wel zouden kunnen verklaaren. Uit dit gezichtpunt moeten, wij ook het Gellacht-register befchouwen, 't welk wij thans voor ons hebben. Hetzelve is een Aanhangfel of Bijdraage tot de Gefchiedenis  . van RUTH. 137 nis van Ruth, welke ik in eenige Leerredenen ontvouwd nebbe. Eer ik u het belangrijke van dit Geilachtregister aanwijze, zal het nodig zijn hetzelve eenig licht bij te zetten. Is er dan zo veel aan dit Geflacht-register op te helderen? — vraagt gij. Oppervlakkig •— neen, Toehoorers! Het is gemakkelijk te verftaan; Perez gewan Hezron, Hezron Ram enz., maar er zijn in deeze geilacht-lijst zekere zwarigheden, welke dienen vereffend te worden, en welke oplettende Bijbel-Lezers, die het een met het andere vergelijken, niet moeielijk ontdekken kunnen. Wij vinden hier een voortgang der geflachten, van Abraham tot Op David. Zij volgen eikanderen dus; Abraham, Ifadc, Jacob, Juda: Deeze Juda heeft bij Thamar - Rerez, en Zerah. Perez, vervolgt de geilacht-lijst, Heston, Ram, Aminadab, Nahesfon, Solman,. Boas, Obed, Ifai, David. De zwarigheden nu zijn deeze: 1) Van Petez, Judas Zoon, tot op Nabesfon, den Vorst der Kinderen vmjuda, die bij den uittocht uit Egijpten, het Hoofd I 5 van  138 DE GESCHIEDENIS van Judas ftam was, zijn Hechts vier genachten. Dit fchijnt bij den geenen, die den tijd van IsraëFs verblijf in Egijpten op 430 jaaren Hellen, te weinig te zijn; weshalven zij meenen, dat hier geflachten voorbij gegaan zijn, of dat er eenige verwarring plaats heeft. Dan, volgens de berekening door voornaame onderzoekers der Oude Gefchiedenisfen, is het vrij zeker, dat de Israëliten niet meer dan nic? of 215 jaaren in Egijpten gewoond hebben, en dat indedaad het vierde geflacht is uitgetrokken; en hiermede is het eerfte reeds vereffend. a) Eene andere zwarigheid fchijnt deeze; Uit Nwn. ïi 7. zien wij, dat Nahesfon het Hoofd was van Juda, ééne der uittrekkende ftammen van Israël; dus — een tijdgenoot van Mo/es. Nu zijn er volgens 1 Kon. VI: ï. tusfehen den uitgang uit Egijpten, en het vierde jaar van Salomö's regeering, 480 volle jaaren verloopen, en dus van deezen uitgang tot op de geboorte van David; (die 701 jaar oud en dus 74» jaar, voor het vierde jaar van Salomo geboren werd) 405* jaaren. De vraag is der- halven , hoe er tusfehen Nahesfon en David flechts vier geflachten, te weeten: Salmon, Bods,  van RUTH. m Boas, Obed en Ifaï kunnen geweest zijn? — Deeze fchijnbaare zwarigheid is echter voor de echtheid van dit geflacht-regïster of voor het gezag des Bijbels niets gevaarelijk. Niemand, die eene kennis draagt van de Oosterfte geflacht-reekeningen, zal die zwarigheid gewichtig noemen. De Arabieren toch laten niet zelden verfcheiden geflachten uit hunne Registers, en doen er wel eens iemand's Oud-over-grootvader, als zijn Vader in voorkomen. In het N. Testament kunt gij daar van ook een voorbeeld vinden. Mattheus liet verfcheiden geflachten, uit dé af komst-lijst van Christus; zekerlijk ter bekorting , om voor elk tijdperk van zijn Register flechts 14 naamen te bekoomen, ter hulpe van het geheugen. Zulk eene uitlating heeft ook hier plaats tusfehen Salmon en Bods; waarvan de rede ook kan geweest zijn, dat de namen van veele Voorvaders van David geheel verloren waren gegaan; dewijl dit huis, door menigerlei ongelukken, voor den tijd van Bods fterk in de laagte gekomen was. 3) In het aofte vers lezen wij, Nahesfon gewan Salma, en in vs. 2.1. Salmon gewan Bods. -.— Salma en Saloon, is toch eene en  14» DE GESCHIEDENIS en dezelfde perfoon. Bij de Hebreen ondergaan de eige naamen even als bij ons, zeer dikwijls eenige verandering, Zij doen dit na willekeur, en maken geene zwarigheid dezelve in de ééne regel dus, en in de andere regel anders te fchrijven; en dit heeft niet alleen bij de Heilige, maar ook bij alle de Oosterfche Schrijvers plaats. Ziet daar het weinige, dat ik nodig achtte u te doen opmerken, tot opheldering van , deze geflacht-lijst. Intusfchen dit geflacht-register, het welk bij Perez begint, en met David eindigt, laat ons geen twijffel over, of de Gefchiedenis van Ruth is-door den Verzamelaar derzelve dienstbaar gemaakt tot opheldering van David's afkomst en geflacht. Da- vid's voor-geflacht was in lager ftand geraakt, en langs dien weg verdonkert geworden. David was daar bij, dit kon niet onbekend blijven, aan de Moabiten verbonden. Zijne gefchiedenis, die wij leezen i Sam. XXII: 3. wijst duidelijk aan, dat hij op de Moabiten, aan wier gastvrijheid hij zijnen Vader en Moeder aanbetrouwde, zeer veel betrekking had. De wet Deut. XXIII: 3. verbgod nadrukkelijk dergelijke ver-  VAN R U T rf. 14* verbindtenisfen, en 't een en ander had zeer wel aanleiding kunnen geeven, dat de naijver der overige Hammen dntvlamde, en David, wiens afkomst duister en wiens betrekking op de Moabiten onlochenbaar was, door hen befchouwd zou worden; als ongerechtigd tot den throon van Israël. Uit het een en ander kunnen wij nu vart zelve opmaaken: — „ dat dit Geflachtregister, met de daar voor befchreven Gefcoiedenis in verband befchouwd, allerbelangrijkst Ü. Door hetzelve word de anders duistere afkomst van David in het volkomenst licht eefteld Zichtbaar handhaaft het de eer van Davids Koninglijk Huis. Hij ftamde in eene rechte lijn van Boas af; welke afftammmg opklimt tot den edelften Stamheer, Nahesfon, een Hoofd des geflachts in den ftam van' Juda, ten tijde van Mofes. Bods gewan Obed; Obed geWan Ifai; Ifal «ewan David. Bods was met Ruth getrouwd, die een MoMtinne was. Wel is waar, in deeze Familie-gefchiedenis komen juist geen fpooren voor van eene buitengewoone Voorzienigheid; maar 't is genoeg, dat men alles tot het uitvallend hair en den ftervenden Musch toe, onder het beftuur en op- zicht  W DE GESCHIEDENIS zicht van den algemeenen Vader der Menfchen brengen mag. Hoe veel heldert deeze Gefchiedenis dan niet op, ten aanzien van Davits betrekking op de Moabiten! Terwijl de fehets van Ruth, ais eene Vrouw die eene edele ziel had, — en van Boas, als een Man met het aandoenlijkst en braaffte hart, die Familie afteekent; als overwaardig, om aan het Rijk zijne Koningen te geeven. En nu, dunkt mij, kunnen wij ook voegzaam befluiten tot de belangrijkheid dezer Gefchiedenis, met betrekking tot de waarheid van ons Christendom; waarvan ik in mijne voorbereidfelen u reeds een wenk gaf. Wij weeten, dat Hij, wien wij Christenen als den Mesfias verè'eren, uit het geflacht van David moest af komftig zijn. Al kon men nu bewijzen, dat Hij uit het geflacht van David was; gelijk wij dit voor het tegenwoordige, als zeker veronderftellen, •— al kon men nu bewijzen, dat onze Mesnas, Christenen! uit David af komftig was: Was het genoeg, indien wij, door onbekend te zijn met Davids voor-geflachten, zijnen oorfprong nier verder konden narekenen? Was dan de belofte aangaan-  van RUTH. .145 gaande den Mesfias het eerst aan David gedaan?— Of moest Hij niet alleen het waare Zaad van David zijn, maar tevens de vervulling der belofte aan Abraham en zijne lijnrecht aflopende Nakomelingfchap gedaan? — Het laatfte is ontegenzeggelijk. Nu wij derhalven leezen: Abraham gewan Isaac; Isaac Jacob 5 Jacob Juda; Juda Perez enz> Nu weten wij, dat onze Jesus wnNazareth, de Opvolger niet alleen van David', maar ook in eene wettige afftamming, het Zaad van Abraham, en dus de vervulling was van die belofte, welk's dag Abraham van verre zag, eu die de hoop Was der oude Vaderen. Ziet daar de Gefchiedenis van Ruth, met deszelfs Aanhangfel geheel afgewerkt. Laat mij uwen aandacht, tot het nuttige en leerzaame, dat wij er in gevonden hebben, nog eens te rug roepen ten BESLUIT. I. Het nuttige van deeze Gefchiedenis is buiten allen tegenfpraak. Zagen wij er in, dat de hoofd-perfoon daar in eene Moabitinne was, en dat derhalven in dien tijd, wan-  144 DE GESCHIEDENIS wanneer men zonder ongegronde of valfche befchuldigingen, den Israëliten eenen nationalen hoogmoed kan toefchrijven, de besten en edelften onder dit volk deze troostrijke waarheid erkenden: dat in allerlei Na tie een ieder, die God vreest, en recht- fchapen handelt, Gode aangenaam zij j Al bedoelde dit kleine Boek- niets anders, dan het bevorderen van de door Mofes aangepreezen liefde tot de Vreemdelingen; dan is dit Boek reeds over-nuttig. Leerde het zo eenvoudig en fchoon, dat God, wat den grond der zaak aangaat, meer ziet op goedheid en rechtfchapenheid van 't hart, als wel op afftamming van dit of dat geflacht; dan bezit het van deeze zijde reeds waardij genoeg, om een plaats en rang te hebben onder de Bijbel-boeken. t II. Maar ik wilde u vooral herinneren; hoe de fchoone Charaktertrekken der Perfoonen, welke in deeze Gefchiedenis voorkomen, gedurig ftof gaven, om u optewekken tot beöeffening van die plichten, welke daar uit waren af te leiden. Laat mij dezelve voor uwen geest we- derbrengen, en ontfangt dezelve als nieu-  van RUTH. 145 nieuwe wenken tot dat geen, waartoe belang, plicht, deugd, geluk en betrekking u roept! —: 1. Vertrouwt niet op de voorfpoed, welke onbeftendig en wankelbaar is! Dat leeren u de treurige lotverwisfelingen van Naomi! 2. Tracht bij dergelijke lotgevallen Naö* mi's bedaardheid van geest te bezitten,^ en bij Uwe treffend/Ie verliezen zelfs, altijd in ftaat te zijn tot het neemen van zulke maatregelen, als uw waar belang en rust noodzakelijk maaken! 3. Altijd kunt gij jegens uwe Weldoeners erkentelijk zijn en weldaden vergelden. Leert hen zo gij anders niet doen kunt , van Naömi ze* genen. 4. Schuwt altijd de eigenbaat t —> Laat die nooit u van uwen evenmensen iets onredelijks doen vergen, en nooit een heginfel zijn, waar uit gij zoudt toonen wel te doen! 5. Zijt nooit voorbarig in, uwe befluiten; maar blijft ftandvastig, als gij die na rijp beraad genomen hebt. 6. Zijt verdraagzaam in den Godsdienst! en laat elk de vrijheid, om te denken en te volgen ■> 't geen zijn verftand hem aanprijst, en zijn hart hm gebiedt. K .7  346 DE GESCHIEDENIS ' 7. Zijt zuiver, oprecht, hartelijk, en ftandvastig in uwe vriendfehap; eischt gij derzeiver diensten, weest dan ook getrouw in de plichten, die zij van u vordert! 8. Neemt altoos deel in het lot uwer Natuurgenoten; verblijdt u met den blijden, weent met den weenenden! 9. Oordeelt verjlandig over de rampen,'en gebruikt ze tot uwe verbetering; dan zult gij nooit ontevreden over dezelve klagen! 10. Schaamt u nooit eenige eerlijke werkzaamheden , al zijn die al eens beneden den rang uwer afkomst. 11. Voor eiken waarlijk behoeftigen is vertroosting. Hij die voort wil, maar niet kan, word door eiken Menfchenvriend beklaagt; en God, die voor hem zorgt, redt hem dikwijls onverwacht! 12. Zijt in uw gedrag jegens uwen minderen wel deftig, maar toch vriendelijk en befcheiden j en gebruikt uw meerder gezag en vermogen enkel, tot weldadigheid! 13. Zijt nooit menscklievend, om te fchit ter en voor de waereld, om/ eenen naam te maken onder uwe Tijdgenooten! Verborgen daaden van ftiile Memchlievenheid zweemen het meest naar  VAN RUT II.' 147 naar het beftaan van Jefus, en zij behangen 't eest aan uwen Hemelfchen Vader! 14. Befchouwt uwe hulpvaardigheid ter onder/leuning, verkwikking, en vertroosting van uwe Ouders als een recht kinderlijk beftaan omtrent die Weezens, aan welke gij zo veel verfthuldigd zijt. 15. Miskent in geene uwer lotgevallen het beftuur der Voorzienigheid-r. maar laat eene ftiile, nooit vooruitlopende, nooit werkeloozc, nooit veel ophefmakende volging van dezelve het kenmerk zijn, dat gij er verjlandig mede weet te werken! 16. Schikt uwijsfelijk naar de zeden en gcwoontensj van uw Land en Volk ; maar wordt nooit laaghartige aanbidders van de Mode! 17. }$chuwt de vuige wellust, die de ziel verpest en V liehaam bezoedelt. Wacht u voor de ftemmen der verleiding, en voelt u in het eerlijk genot eener reine liefde zalig! 18. Als uwe Deugd op het zwaar ft e beproefd ii; dan eerst moogt gij op dezelve eenigen roem draagen. En altijd necderig te zijn en te vreezen, zal het beste middel zijn, om u te 'doen ftvande blijven, in het midden der verzoeking! 19. Zijt altijd getrouw in 't houden van u\v woord! belooft niets, dat gij niet kunt K a vol-  143. DE GESCHIEDENIS volbrengen; maar als gij het beloofd ~ hebt, vervult het naar uw vermogen! dat zal u verzekeren van de achting en het vertrouwen der menfchen, en van de goedkeuring van God! 20. ' Indien gij ooit iets uitfaande hebt met uwen evenmensch, neemt de eerfte gelegendheid te baat, om alle gefchil te verefenen; doet het met ronde oprechtheid; uwe overeenkomst of uwe herfie:de vriendfehap heeft dan het minst nieuwe breuken te vreezen! 21. Ook hier op aarde reeds vind de Deugd dikwijls haare belooningen. •—. Tracht door najaaging yan de etr/le de laatfte te leeren kennen; en geniet ze ter uwer aanmoediging, als voorboden van eene betere vergelding in d§ waereld der volkomenheid! 22. God, die alle onze lotgevallen bejluurt, heeft bijzonder de hand in onze Echtyerbinchcnisfen. —-Tracht dan met God te beginnen, als gij die aangaat ; — met Hem te leeven, als gij er in gevestigd zijt, en gij zult voorfpoedig flaagen! Ziet daar, Geliefden! een reeks van ksfbn, uit de Gefchiedenis van Ruth , u ten nut-  van RUTH. 149 nutte, opgezameld! -— tracht dezelve in iiwe onderfcheiden betrekkingen, in de vefr fchülende ontmoetingen van uw burgerlijk en huisfelijk leven, en-ter vorming en beftuuring van uw hart, in werking te brengen. De beöeffening van dezelve zal eenen aanmerkelijken invloed hebben op uw bijzonder, en huisfelijk, en maatfchappijelijk geluk. De beöeffening van dezelve past u, Christenen! het meest. Jefus, uw opperfte Leeraar, heeft u, die zelfde lesfen gepredikt! Hij — uw beste voorbeeld, heeft u, door ze zelve te vervullen, geleerd; dat ze uitvoerlijk zijn! Hij heeft meer gedaan! — hij heeft kracht verworven, om ü mede te deelen! kracht, om uw hart, dat vaak afkeerig is van de zaligfte plichten, te verbeteren; en uwe bedorven gezindheden te zuiveren! Ziet daar met een de bron, waar uit gij alles ontkenen moet, wat gij nodig hebt, om de aanbevolen plichten zo te vervullen, dat die vervulling meer zegt, dan een burgerlijke befchaafdheid; of het gevolg eener wel ingerichte opvoeding: Zo te vervullen; dat het ten bewijs verftrekke van het reinfte beginfel uwer harten — ten bewijze van uw geK 3 l°of>  i5o DE GESCHIEDENIS, enz. loof, waarbij gij deugd voegt, en al wat eerlijk is, al wat liefelijk is, al wat wel luid.— Zo te vervullen; dat God, die, niet uwe uitwendige daden alleen, maar het hart aanziet, een welgevallen hebben kan aan uwe 'handelingen! • Indien dan mijne zwakke pogingen, daar. heenen echter met hun doel gericht, zulks bij u mogen ten gevolge hebben, zal ik u gelukkig zien; en — God zal ontfangen, het geen Hem eeuwig toekomt — den lof — de eer — en onze dankzegging, — Amenl  NODIGE VERBETERINGEN. Pa». 38- Regel 10. bereidsvaardig Vees": bereidvaardig. _Ü 1c, _ 21. das de kracht der vriendfehap fchetjie. dus de kracht der vriendfehap juisc fchetjie, _ 5o. 13. godstdienstige —— godsdienstige, - g. 4. legt ons niet te veel op 1 legt ons te veel op. _ ,;($. __ Kap. 1. Kap. II. ~ '63. i.jong 'jonge. _ _ ,07> i4. terwijl u ' terwijl gij u. Andere fouten, welke aan 't recht begrijpen van mijne bedoeling geen hinder toebteflgen, verfchoone de goedgunstige Lezer.