0229 7841  VERHANDELINGEN, HET SCHOOLWEZEN BETREFFENDE. UITGEGEEVEN DOOR DE BATAAFSCHE MAATSCH'APP IJ: TOl NUT VAN 'T ALGEMEEN.   Ö E T S CH O OXWE ZE K E E TREFÏENBE, dooi' de BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ TOT 1STÏÏT VA^N" 'T ALGEMEEN.   INHOUD van deezew VIERDEN BUNDEL. I- Levensfchetfen van Vaderlandfche Mannen en trouwen, 2'e Stukjen. a. jo hannes uuijs, Natuurkundig Schoolboek. ' 3. Budimenia, of Gronden der Nederduilfche Spraake. Door g. van vmiik. 4 /indwoorden op h.aN«s Rekenkundige Vraagtn. Door v, j. leer.   LEVENSSCHETSEN VAN VADERLANDSCHE MANNEN EN VROUWEN. EEN SCHOOLBOEK, UITGEGEEVEN door de MAATSCHAPPIJ; TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. Tweede Stukje n. TE HAARLEM, Bij A. LOOSJES Pz. 1 7 9 8. de Prys is 7 rtuivers.   Medeburgers en Landgenooten. D e ongemeene graagte, waarmede de Levensfchetfen van Nederlandfche Mannen en Vrouwen, in het Jaar 1791. uitgegeeven, zijn ontvangen geworden, uitwijzens de drie Drukken, die van dat Schoolboek bijna geheel gedebiteerd zijn geworden, heeft een der Opft etteren, van eenige der zeiven, aangemoedigd, om eene nieuwe proeve voor de Maatschappij: Tot Nul van 't Algemeen, te vervaardigen, die wij als een tweede Stukjen der Levensfchetfen het Publiek aanbieden, behelzende die van Desiderius Erasmus, Hermanus Boerhave, Kenau Si- A 2 mons  Hasselaar, Piet Hein, Petrus Paulus Rubrens en Hubert Cornelisz Poot. Wij hoopen , dat dit Stukjen mede zal mogen ftrekken tot uitbreiding van Kennis en Deugdlief de onder het opkomend Geflacht, welks weezenlijk welzijn der Maatfchappij zo na aan het harte gaat. Uit naam der Maatfchappij Amflerdam den iden van Lentemaand 1798.  LEVENSSCHETS VAN DESIDERIUS ERASMUS. ICjnderen! Gij hebt waarfchijnlijk u wel hooren toevoeren, als gij eens niet heel fnugger in het leeren waart. Gij lijkt E rasmus , die leerde zeven jaaren over het ABC. Het kan zijn, dat gij daar uit opmaaken zoudt, dat die Erasmus een heel dom mensch geweest was, en daar juist het tegendeel waarheid is, en hij een der grootfte, zo al, niet de grootfte Man van zijnen tijd geweest is, -is het zeer noodzaakelijk, dat verkeerd denkbeeld bij u tegen te gaan. Of er eens een domme Jongen geweest zij, die ook Erasmus geheeten heeft , en zulks door eene verkeerde toepasfing op den beroemden Desiderius Erasmus vau Rotterdam is te huisgebragt, durf ik niet beweeren of ontkennen, maar zeker is het, dat het op den beroemden Erasmis in 't minsj niet past. In tegendeel is van hem bekend, dat hij reeds vroeg blijken van vlugheid en bekwaamheid gegeeven heeft. Erasmus dan werdt gebooren waarfchijnlijk op den 28 Oftober 1467. binnen de Stad Rotterdam in de breede Kerkjïraat zijnde hem ter eere in zijne Geboorteftad een Metaal Standbeeld opgericht, waar van in het vervolg nader. A 3 Nog  6 L E VENSSC'HETS VA N Nog maar vier jaaren oud zijnde werdt bij reeds op de Latijnfcbe School befteld, want het was in dien tijd de gewoonte de Kinderen veel vroeger en veel algemeener de Lwijnfche Taal te laaten leeren, dan tegenwoordig. Daar toen alle de inwoonets van ons Vaderland Roomsch waren, werdt ook Erasmus in dien Godsdienst opgetrokken, en door zijne Moeder, al vroegtijdig te Utrecht onder de Jongens befteld, die op het Choor zongen. Ekasmus vertrok met zijne Moeder, daar zijn Vader uinandig was, na Deventerwaar hij alleruitfteekendfte vorderingen maakte, in een aldaar, van ouds reeds- beftaan hebbend, Leerfchool zijnde hij zo vatbaar van geheugen, dat hij de werken van twee Latijnfche Schrijvers geheel van buiten kende, toen hij noa een kleine Jongen was, en een groot Geleerde van dien tijd, Agricoi.a geheeten, van hem getuigde, hem bij het hoofd vattende „ Gij zult een groot Man worden " Toen was Êrasmus nog maar veertien Jaaren oud, Erasmüs verloor niet lang daarna zijne Moeder, en geraakte onder Voogden , die hem van Deventer na 's Ucrtogenboich deeden vertrekken en in het F.ateihuis beitelden. Daar bragt hij drie jaaren door, doch hij leerde 'er weinig of niets. 'De Voogden van Erasmus, die het juist niet heel best met de goederen, hem door zijne Ouders naagelaren, gemaakt hadden, dwongen hem, om Monnik te worden Een Monnik is zodanig een Mansperfoon, die ?ich voor zijn leven lang verbindt, om buiten hec hu-  DESIDERIUS ERASMUS. .7 huwelijk te leeven, en, zekere Wetten en Regels te volgen, bij deeze of gene orde voorgefchreeven. De jonge Erasmus hadt hier in weinig zin, maar men viel hem zodanig lastig, dat hij eindelijk regulier Kanunnik werd in het Klooster Siein bij Gouda. Kloosters warén zulke gebouwen, waarin Menfchen, uit hoofde van Godsdienftige begrippen, zich van het huwelijk onthoudende,»meer of min afgezonderd , naar vaste bepaalingen , hun leven doorbragten; van welke foort 'er in veele Steden van dit Land nog overblijffels zijn, die, naa de groote verandering in den Godsdienst over twee Eeuwen tot andere gebruiken gebezigd zijn geworden. Wegens dee ze groote verandering, onder den naam vam Herval mitig of Reformatie bekend , zult gij ouder geworden de begeerde onderrichting kunnen ontvangen. Erasmus beviel het in het Klooster, zo als hij van te vooren gedacht hadt, naamelijk ... flecht — en hij was zeer blij, toen zich eene gelegenheid aanboodt, om dat leven te verlaaten. Zeker Hendrik van Bergen, Aartsbisfchop (Aartsbisfehop is een Oppc-rfte onder de Bisfchoppen) van Kamerijk, een Stad in de Franfche Nederlanden aan de Schelde, voorneemens zijnde om een reis na Rome te doen, om aldaar Kardinaal te worden, zocht na een Man, bekwaam in het Latijn, om hem derwaards te vergezellen; en ziet, hij doeg het oog op onzen Erasmus , die daar door in het jaar 1490 uit het Klooster, en de waereld iri geraakte. Die reis na Rome bleef evenwel fteeken, maar A 4 Eras-  8 s LEVENSSCHETS VAN Erasmus kreeg verlof, om te Parijs zijne letteroefeningen voort te zetten. Erasmus was daar zeer flecht gehuisvest, en het kwam 'er heel bekrompen bij hem om, zo zelfs, dat hij, door eene vuile flaapplaats, en het gebruik van rottige eijeren, zich eene vrij hevige ziekte op den hals haalde. Leert hieruit, in het voorbijgaan, hoe zeer het tot behoud onzer gezondheid diene, dat men zindelijk is, en zuivere fpijzen gebruikt. Naa dat Erasmus Parijs verlaten hadt, deedt hij een reis na Holland, Brabant enz. terwijl hij op die reize zijne kennisfe uitbreidde en den fchat zijner geleerde kundigheden vermeer derde. In het jaar.149!). begon Erasmus aan zijn beroemd werk over de Spreekwoorden te arbeiden, en hij bevlijtigde zich zeer in het Grieksch. Hij was dikwijls zeer fchraal bij kas, zodania dat hij in ee^en brief zegt, omtrent dien tijd gefchreeven; „ Zodra „ ik.geld bekoom, meen ik een deel Ciiekfche boe„ ken, en zo'er wat overfchiet, ook nieuwe klcèien „ te koopen." Hieruic blijkt het dat de ijverige Erasmus 'er meer in Helde, om de fchatten van zijn verftand, dan zijne kleederen te vermeerderen: een alzins lofwaardig voorbeeld I Naa deezen tijd, mag men zeggen, dat Erasmus voor een poos geen bepaald verblijf hadt, dan was hij in Holland, dan in Engeland, dan in Frankrijk, en dan weder in Italië, terwijl hij op zijne reizen bijzonder kennis maakte met de meeste Mannen van verdieifften in die Landen. Bovenal was Erasmus Sn Engeland aan het Hof van Henürik den VIII gezien.  DESIDERIUS ER AS MUS. 9 zien. Hij fchreef, daar te lande zich onthoudende, het zoo veel geruchtmaakend en nog overbekend werkjen getiteld de Lof der Zotheid, aan het huis van Thomas morus, mede een zeer beroemd Man. Vervolgens werdt Erasmus Raad van Karei., Aartshertog van Oostenrijk, op een jaargeld van 400 Guldens , waarvoor men toen meer kon doen, dan thans voor irtoo Guldens. Men zocht Erasmus wel weer in het Klooster te krijgen, maar hij hadt in het leven dat daar gele'd wierdt, geen genoegen, en dus weinig finaak, om zich weder te laaien opfluiten; ook was hij zoo afkeerig van het Monnikenleven, dat hij niet fchroomde te zeggen, dat zij den Christelijker! Godsdienst deeden beftaan, in zekere kleedingen, fpijzen, en een deel Joodfche plegtigheden." Dit zeggen wierdt den Man egter zeer kwalijk genomen, en heeft hem naderhand vrij wat leeds gebrouwen. Erasmus hieldt'zich vervolgens lang te Bazel op, waar hij zijn Nieuw Testament en Aantekeningen op de Schaften van Hieronymus liet drukken. Het Nieuw Testament droeg hij aan Paus Leo den Xden op. Erasmus fchijnt ook van dien Paus ontflag van zijne gedaane Kloostergelofte verkreegen te hebben. Het kon niet uitblijven, of hij moest bijna alle de Geeftelijken van zijnen tijd tot vijanden hebben, het geen ook gebeurde , daar hij met de grootfte hevigheid door hun werdt aangevallen in allerhande gefchriften , die hij egter meestal met zagtzinnigheid beantwoordde. Maar deze onaangenaamheden wierden hem rijkelijk vergoed door de achting van veele uitfteekende Mannen, die hem Wet alleen met A 5 lof  io LEVENSSCHETS VAN lof, maar met gefchenken van allerleijen aart overlaadden. Nu begonnen, omtrent het jaar 1517. de twisten over het ftuk van den Godsdienst heviger te worden, daar zekere Martinus Lutuer (naa welken nog de Luthcvfche Christenen zich noemen) openlijk een en ander bedrijf der toenmaalige Geestlijkheid voor bedrog durfde uir te krijten. De vijanden van Erasmus wierden weder wakker, en ontzagen zich niet , om te zeggen, dat Erasmus het ei gelegd hadt, dat Lutiier hadt uitgebroeid, daarmede te kenken geevende, dat Esasmus, door de gebreken der Geestlijkheid van dien tijd ten toon te ilellen, tot den (lap van Luther gelegenheid gegeeven hadt. Men deedt nu zijn unerlte best, om Erasmus zwart te maaken, fchoon hij er zich zeer weinig aan ftoorde, en zich alleen over de hevigheid beklaagde, waar mede de twisten gevoerd werden ondertusfchen zijne geleerde letteroefeningen met veel bedaardheid doorzettende. Erasmus hadt wel het meeste' te lijden van waanwijze menfchen, die eigenlijk niet recht wisten, waarom zij tegen hem waren, dan alleen, omdat hij beter en wijzer was, dan zij. Toen door de prediking van Luther meer en meer de hervorming begon veld te winnen, en 'er zeer hevige partijfchappen over den Godsdienst ontftonderi, gedroeg zich Erasmus met eene bewonderenswaardige befcheidenheid en geinaatigdheid, en vermaande z>lfs Luther, die heviger dan hij van gemoedsgeitelicnis was, tot bezadigdheid, 't Was eg-  DESIDERIUS ERASMUS. 11 egter zogeleegen, dat men altijd Luther en Erasinus over eenen kam bleef fcheeren, en wanneer men Luther havende, fcheurde men 'er altijd met het ander woord Erasmus bij. Intusfchen was hij het, die de Vorften van dien tijd, bii gelegenheid der Krooning van Keizer Karel den Vden tot zagte en vredelievende maatregelen aanmaande. Deeze zagtheid van aart was zodanig, dat Erasmus zelfs 'er rondborstig voor uit komt, dat hij de vereischte kragten niet hadt, om een Martelaar te worden, vreezende, dat hij, als het 'er op aankwam, het zou maaken, als Apostel Petrus, 'x Was ook zeker ran zijne menfcbenvrees toe te fchrijven, dat hij, naa veel wederftands, zich eindelijk liet gebruiken, om tegen Luther te fchrijven; waaruit men kan leeren, dat zo wel te groote zagtheid, als te groote hevigheid den mensch doet dwaalen. Erasmus heeft een vetbaazend aantal van geleerde Werken gefchreeven, en nog meer oude Griekfche en Latijnfche Schrijvers uitgegeeven, waarvan de optelling hier voor u egter van geen het minfte nut zou zijn. Hij was het, die zo veel licht over de geleerdheid verfpreidde, en de barbasrfche domheid en het zotte bijgeloof zodanig ondermijnde , dat men nooit dan met achting aan hem zal kunnen gedenken. Die geleerde fchrandere en braave Man overleedt den 12 Julij 1536. aan den rooden loop te Bazel, ■ waar hij begraaven wierdt in de Hoofdkerk. In deeze Stad vindt men nog het Kabinet van dien Geleer-  12 LEVENSSCHETS VAN enz. leerden, in het jaar 1662. door de Regeering van Bazel gekogt voor negen duizend Daalers. Dertien jaaren naa de dood van dien waardigen Man, naamlijk 1549. richtten de Wethouders te Rotterdam ter zijner gedachtenis een houten Standbeeld op. Dit werdt door een arduinen Deeld eerlang vervangen, en eindelijk door een van Metaal, hetwelk verfcheiden' veranderingen heeft ondergaan, en nog op de Markt, die naar zijnen naam Erasinus Markt genoemd wordt, voor elk te zien is. Erasmus hadt van zijn Vaderland nooit eenig gefchenk. ontvangen , dan alleen éénmaal 200 Guldens van de Staaten van Holland, terwijl hij door vreemde Mogendheden en bijzondere Perfoonen, met groote Gefchenken in Goud en Zilver overlaaden wierdt. HET  HET LEVEN VAN HERMANUS BOERHAVE. Ij/ieve Kinderen! Ik zal u een' man leeren kennen, die de grootfte hoogachting als Mensch en als Geleerde verdiend beeft, een Man die tot zijn fpreuk voerde, Het eenvoudige is het zegel van de waarheid; een fpreuk kinderen, die u misfchien wat duister zal toefchijnen, maar u zo klaar, als de dag, zal worden, wanneer ik u dezelve een weinigjen uitleg. Alle dingen, waar aan men veel krullen en zwier maakt, zijn terftond verdacht, als of men door die krullen en zwier van oogmerk was daar mede eenige zwakke plaaizen te bedekken; bij voorbeeld, wanneer men iemand ziet, die heel zwierig gekleed is, dan zal men ligter vermoeden, dat zodanig iemand eenige gebreken zoekt te bedekken, dan van eenander Perfoon, die zeer eenvoudig gekleed gaat. De Man dan die deeze fpreuk voerde, en over wien ik u wil onderhouden, heet Hermanus Boeriiave , wierd op den laatften van Wintermaand 1668. te Voorburg gebooren; hij hadt het ongeluk van zijn Moeder zeer vroeg te verliezen, doch gelukkig hertrouwde zijn Vader met eene zeer braave Vrouw, die hem als haar eigen kind opvoedde. Reeds zeer vroeg vertoonde zich in den jongen Boerhavs uitfteekende vermogens: nog maar elf jaa¬ ren '  24 HET LEVEN VAN ren oud was hij reeds tamelijk bedreeven in het Grieksch en in het Latijn, het geen zijn Vader die Predikant op Foorburg was, met groot genoegen zag, hoopende, dat hij eenmaal hem in dat Ambt zou opvolgen. Zijn braave Vader, die zulk een tedere zorg voor zijne opvoeding droeg, ontviel hem ook fpoedig, en liet hem in den ouderdom van 15 jaaren zonder hulp, zonder raad, zonder geld achter. Boerhave bleef nochtans zijne Godgeleerde fhidiè'n voortzetten, daar hij in de Landmeetkunde ervaren aan jonge lieden die weetenfchap leerde, en daardoor zo veel opzamelde, dat hij zijne Letteroefeningen ken voortzetten. Toevallige gebeurtenisfen geeven zomtijds aanleiding tot groote veranderingen in het lot der menfchen: dit was ook het geval van onzen Boerhave. Eene kwaadaartige ziekte, die hem als Jongeling trof, deedt hem zijne aandagt vestigen op de Geneeskunst, en wel zodanig, dat bij de voornaamfte Schrijvers, in die wetenfehap, begon te leezen, waarin hij een groot behaagen fchepte; hij beoefende dus zo wel de Godgeleerdheid als de Geneeskunst. In den tijd, toen Boeriiave leefde, waren er groote verfchillen over de Godgeleerdheid; het geval wilde, dat onze Boerhave in een TrekfcbuU met iemand in een Godgeleerd gefchil geraakte, het welk van dien aart was, dat hij befloot, om van de Godgeleerdheid aftezien, en zich geheel op de Geneeskunst toe te leggen. In 1693. werdt hij als Doftor der Medicijnen aangenomen , blijvende hij on-  HERMANUS BOERHAVE. 15 ondertusfchen. zijne wiskundige Lesfen aan jonge lieden geeven, terwijl hij, zoo veel zijne bekrompen omftainiiK'ieden toelieten , alles aanwendde , dat hein tot het doen van Scheikundige proeven in (laat fteMe. Hij oefFende zich ook ondertusfehen zeer vlijtig in de Kruidkunde. Dij deeze hoofdftudiën voegde hij de Rechtsgeleerdheid en Staatkunde, zo dat men veilig zeggen mag, dat de groote Boerhave bijna in alle de zaaken bedreeven was, die een rnensch nuttig en voortreflijk maaken kunnen. Boerhave raakte nu vast meer en meer in kennis, en telde reeds de aanzienlijkfte Geleerden van dien tijd onder zijne vrienden; en zijne verdienden deeden hem in het jaar 1702. Hoogleeraar in de Medicijnen aan 's Lands Hoogefchool te Leyden worden. De toeloop, die zijne lesfen hadden, was onbefchrijflijk, uit alle Landen en Staaten van 'Europa, zo dat hij een aanzienlijk voordeel aan de Stad Leyden toebragt; boven al waren zijne Scheikundige lesfen getrokken; maar hier liet bij het niet bij blijven, hij was daarenboven de vriend van alle zijne Leerlingen ; hij bezogt hen als zij ziek waren, als zijne Kinderen. — Zijne voortreflijke Werken zal ik niet optellen , dewijl dezelve over weetenfehappen loopen, waarvan gij nog weinig denkbeeld hebt, alleen zal ik er dit van zeggen, dat zij zo veel roems verwierven, dat zij niet alleen in de bekendfte taaien van Europa overgezet, maar dat er zelfs gedeeltelijk eene vertaling in 't Arabisch van gemaakt werdt. Eenige jaaren laater wierdt Boerhave Hoogleeraar in de Kruidkunde, wanneer hij ook aan den Leydfchen Kruidtuin  16 HET LEVEN VAN enz. tuin zeer veel luisters bijzette , als vermeerderende binnen weinige jaaren het getal van 3000 planten, welke in dien tuin gevonden wierden, tot 6000. Als Geneesheer was hij mede zeer beroemd, daar eene ontelbaare menigte van Lijders bij hem, van alle kanten, kwamen raadpleegen over allerhande ziekten en ongemakken. Alle Geleerden van Naam en Vorsten, toen ter tijd beroemd, die Leyden bezogten, gaven ook een bezoek aan Boerhave. De Koninglijke Academie te Parijs, en de Koninglijke Sociëteit te Londen namen hem als hun Medelid aan. Schoon Boerhave een zeer fterk lichaam van de Natuur ontvangen had , bezweek het echter van tijd tot tijd onder den bezwaarlijken arbeid van zijnen Geest. En de 2ijie September van het jaar 1738 maakte een einde aan zijn alzins nuttig leven. Hij liet, volgens begrooting, een fchat van 2 Millioen na, bij zijn fterven, door zijn vlijt en oppasfen bij één gezameld, daar hij, eenvoudig voor zich zei ven leevend, door zijne uitfteekende bekwaamheden zulke overgroote Inkomften trok, als in ftaat waren, om een zo aanmerkelijk Kapitaal op één te hoopen van iemand, die bij den aanvang zijner beroepsbezigheden , niets bezat. 't Zou niet moeilijk vallen hier tot (lot eenige ftaaltjes van den grooten roem, dien hij verworven hadt , bij te voegen, doch dit ééne zal genoeg zijn. Uit een ander waerelddeel werdt aan hem een Brief gefchreeven, alleen ter opfchrift hebbende, Aan Boerhave in Europa, HET  HËT LEVEN VAN KENAU SIMONS HASSELAAR, E ene heele goede Schoolmeestres, genaamd Grietjen , was gewoon alle dagen aan de Kinderen, die bij haar op School waren, als het gewoone werk afgeloopen was, de eene of andere hiftorie te vertellen. 't Gebeurde dan, op zekeren dag, dat 'er, gelijk meer gefchiedt, tusfchen de jongens en meisjens een klein kibbelpartijtjen plaats hadt. Onder de meisjens was 'er eene, die, met veel drift, een' jongen, die haar dreigde, aanviel, en op de vlugt dreef. De Matres-, die 'er heel handig bij was, om de boel weêr in orde te brengen, zei tegen eene Buurvrouw, die toevallig in de School kwam: die Jans, dat is een rechte Kenau van een meid. Mietjen , een heel opmerkzaam meisjen, hadt dit juist gehoord, en toen naamiddags het Schoolwerk was afgeloopen, vroeg zij de Matres, wat of zij 'ef toch meê hadt willen zeggen, dat Jans een Kenau van een meid was. En, toen begon Matres Grietjen, omtrent op deeze wijze, haare vertelling: Ik heb graag, Kinderen! dat gij op alles wat er gedaan en gefproken wordt, naauwkeurig let. Mietjen is daar eene eerfte van. Dat weetge allen. Maar het is mij altijd dubbel B aan-  i8 HET LEVEN VAN aangenaam, wanneer ik daardoor gelegenheid krijg, om u een of ander te verhaalen, waar in gij vermaak hebt, en waaruit ge misfchien nog het een of ander nut trekken kunt. Jaa ik heb gezegd, dat Jans, toen zij Hein zo drifiig aanvloog, een Kenau van een meid was. Niet, omdat ik het goedkeurde, dat zij zo boos wierdt, maar, omdat zij, op dat oogenblik, meer een Jongen dan een Meisjen geleek. Gij zoudt daarom heel verkeerd doen, als gij dacht, dat die Kenau , waarbij ik Jansjen vergeleek, een flecht mensch geweest was. Neen! mijn kinderen! Ik weet niets, dan alles goeds van haar, en bet geen ik van haar weet, dat toch ni« heel veel L«, wil ik u gaarne vertellen, en, naa die vertelling, zult gij alten, en Jansjen ook wel be^rrptJii, »sü:oin ik bur ecu Kenau van een meid genoemd heb. Kenau SMOftl Hamixaax d*n leefde over ruim twee honderd iawen te Haarlem, een der aanziennjkfte cn ouJito Steden vin dit Land. Zij was de Dochter v»n ïekeren Siuotv Hasselaar , en Weduw vin Nanking Horst, toen zij dat gedaan ha | | iMtfdooi 1 :!-s dit Land beftaat, bekend en beroemd zal blijven. In het Jaar 1573, gij weet dat wij nu reeds in het Jaar .... zijn, wierdt de Stad Haarlem, waar van ik zo even fprak, als die, waarin Kenau Hasselaar woonde, zwaar belegerd. Gij moet dan weeten, Kinderen! dat'er, omtrent dien tijd eene groote beroerte en eene droevige verdeeldheid in het Vaderland plaats hadt. De  KENAU SIMONS HASSELAAR, vj De Koning van Spanje liet de Nederlandfche Burgers op allerhande wijze geweldig plaagen en verdrukken. De Nederlanders, die zich die verdrukking niet wilden getroosten, verzetten zich tegen den Koning van Spanje; en onder anderen ook de Burgers van Haarlem. Toen de Koning het niet goedfchiks naar zijn zin kón krijgen, zoiidt hij foldaaten, en legers af, om de goede Burgers met geweld te dwingen. De Burgerij van Haarlem, die ook zeer tegen de verdrukking was, floot de Poorten van die Stad, toen het leger van den Koning van Spanje op dezelve afkwam. Toen begon het 'er in die Stad benaauwd uit te zien; de braave gewapende Burgers deeden wel hun best, om de Spanjaarden van de Stad af te weeren met fnaphaanen en kanonnen ; maar de Spanjaarden hadden ook kruid en lood medegebragc, en befchooten de wallen van Haarlem dagelijksch op eene vreefelijke wijze. Dit fchieten maakte, dat de poorten en muuren van die Stad zeer befchadigd wierden, en, dat de Burgers genoodzaakt waren, om nieuwe Borstweeringen, Bolwerken enz. te maaken. Gij begrijpt, Kinderen! dat de nood toen algemeen was, en teen was het, dat zich onze Kenau Hasselaar bijzonder gelden liet. Zij was omtrent 46 Jaaren oud, en eene Vrouw, waarop niemand iets te zeggen hadt. Toen de nood dan zo neep, (lelde zij zich aan hec hoofd van eenige honderde. andere Vrouwen, die zij, als zich zelve, voorzag van Wapenen, eveneens als de Mannen. Zij fchikte dezelve B 2 se-  20 HET LEVEN VAN geregeld in eene bende, en trok aan derzelver hoofd, als Kapitein, op. -Zij onderfteunde met haare heldinnen niet alleen de Mannen in den arbeid aan de herftelling der Vesting; maar zij deedt zelfs op andere wijzen den vijand groote afbreuk, daar zij menig Spanjaard deedt fneuvelen. Don Frederik, het Spaansch Legerhoofd, dat over de Troepen, die Haarlem belegerden, het opperbewind hadt, bleef deeze dapperheid van de Haarlemfche Vrouwen niet verborgen. Hij meende van fpijt te barsten, toen hij den heldenmoed van Kenau en der overige Haarlemfche Vrouwen vernam. Jaa meermaalen riepen de Spanjaarden malkander toe: Hoe ! Zijn de Vrouwen hier Mannen geworden ; of zullen wij ons van Fr ouwen laaten kloppen? Niet tegenltaande deezen heldenmoed van Kenau, en der overige Haarlemfche Vrouwen, moest het eindelijk de Burgerij kamp geeven voor de Spanjaarden, daar de hongersnood die fiere Burgerij tot het uitertle bragt. Naa de inneeming der Stad, fchijnt aan Kenau Hasselaar niets bijzonders wedervaaren te zijn , of (en dit is wel het waarfchijnlijküe) zij Z2l zich met andere bekende vijanden van de Spaanfche verdrukking fchuil gehouden hebben, tot dat de Stad eindelijk van de Spanjaarden ontflaagen raakte, en iu de verkreegen Vrijheid deelde. Althans het blijkt, dat zij, reeds in het jaar 1574 door de Staaten van Holland'en Zeeland, zeker ter belooning van haare betoonde dapperheid, is begiftigd geworden, met het Waagmeesterfchap en den Ont-  KENAU SIMONS HASSELAAR. 21 Ontvang van den nieuwen Impost op de Turf te yJrnemuiden, een Stad op het Eiland Walcheren, in Zeeland. Naa haaren dood, is zij bij haare Stadgenooten, en door het geheel Vaderland, als een wonder van Vrouwelijke Dapperheid gepreezen , wordende een afbeelding van haar, op de Stadsdoelen gevonden, waaronder een vierregelig Versjen, dat ik u zal voorleezen, en gij wel, ter eere van die Vrouw, van buiten moogt leeren. Zij (laat daar uitgefchilderd in haare volle wapenrusting, en zelfs wordt die Kamer der Doelen naar haaren naam de Kenaus Kamer genoemd. Het Versjen, waarvan ik fprak, luidt dus: Diss Kenau Hasfelaar, der Kenniren Amazoon, Der Vrouwen Aartsheldin , rp Haarlems veege Wallen: De Vrijheid ziet haar Beeld met eindloos welgevallen; De onjlerflijke Eer verflrekt haar hooge Deugd tot loon. Wat zegt ge daar nu van, Kinderen! zeide ik met onrechr, dat Jans een Kenau van een meid was, of na Kenau zweemde, toen zij Hein, als een jongen, aanvloog? Ik denk, dat Kenau, toen zij een kind was, ook haar kaas niet van haar brood zal hebben laaten haaien. 't Staat, gelijk ik u wel méér gezegd heb, niet mooi aan meisjens, dat zij zo wild zijn, als de jongens, en bovenal, ftaat vinnigheid en fcherpheid haar bij uitftek leelijk; maar daarom behoeven de meisjens niet laf van charaéter te zijn, en zich maar alles te laaien welgevallen.' Jansjen was daar B 3 flraks,  as HET LEVEN VAN en:. ftraks wel wat hevig, maar beleedigingen kan nie» mand vcrdraagen; en daarom, Kinderen ! is het zeer te prijzen, ook in Vrouwen of Meisjens , dat wanneer men haar poogt te verdrukken, zij ook~ de verdrukking, op eene moedige wijze, afkeeren. — En mij dunkt, gijlieden zijt zo verrukt geweest over den moed en trouw van Kenau , en de Haarlemfche Vrouwen , dat ik niet behoef te zeggen , dat het lieve Vaderland, en deszelfs Vrijheid, ook met reden aanfpraak maaken kunnen op de verdediging der Vrouwen, a's de kragten der Mannen te kort fchieten, of onderfteuning behoeven. Komt dan, Kinderen 1 houdt altijd de gedachtenis van Kenau Hasselaar, als eene braave, en dappere Vaderlandfche Vrouw, in waarde. — En, Jansjen, die gelegenheid tot deze vertelling gegeven hebt, bedenk gij altijd , dat zo fraai, als het voor eene Vrouw is, in den nood, eene Heldin te zijn, het zo fchandelijk is, door het dagélijkfche ieeven, om kwaalijk pasfende vinnigheid, en heftigheid van charafter, voor een Helleveeg bekend te ftaan. HET  HET LEVEN VAN PIET HEIN. Hendrik. Vader! Gij hebt ons gisteren beloofd, toen wij in het Kabinet van Grootvader, dien mooijen Penning zagen, dat gij ons wat verhaalen zoudt van dien Man, tot wiens eer gij zeide, dat hij geflagen was. Hoe heette die Man ook, Pieter? Pieter. Zijt ge dat al weêr vergeeten; wel hij hiette net,'zo als gij en ik zamen. Hendrik. Ja! ja! Piet Hein maar wat doet 'er de naam ook veel toe, als hij maar een goed braaf man geweest is. Niet waar? Vader! Vader. Dat is wel gedeeltelijk waar, Hendrik! maar de naamen zijn toch zeer gefchikt, om de zaaken, en perfoonen vau elkander te onderfcheiden. En fchoon gij wel doet, met mij aan mijne belofte te eiinneren, die ik u gisteren gedaan heb, zie ik toch met genoegen , dat uw broeder, ook den naam van dien man onthouden heeft. Misfchien dat hem nog wel meêr heugt. Pieter. Ja, Vader! Gij zeide, dat die Piet Hein, de Zilvervloot genomen hadt, dat heb ik wel onthouden, maar ik heb dat niet recht kunnen begrijpen. Hendrik. Ja, ik hoorde Vader ook wel fpreken, van zo een ding, als een zilveren of gouden Vloot; B 4 maar,  84 HET LEVEN VAN maar, omdat ik 'er geheel geen begrip van had s heb ik 'er ook verder niet over gedacht. Vader. Kom, ik zal u dan uit den droom helpen , door u het Leeven, van dien Piet Hein te verhaaien , en als gij daar aandachtig na geluisterd hebt, zult gij wel weeten ,■ wat 'er met die /Zilvervloot bedoeld wordt. Omtrent het jaar 1578 dan, werdt Pieter Pieterszoon Hein , gewoonlijk Piet Hein genoemd, te Delfshaven geboren. Zijne Ouders waren niet van den Adelliand, ook fchijnen zij niet, door Rijkdommen te hebben uitgemunt. En Piet Hein miste dus die twee, voorheen zo derke, aanbevelingen, om, zo als men het noemt, fortuin in de waereld te maaken , of voort te komen; maar Piet Hein hadt dezelve , zo min als de Ruiter noodig. Veel is 'er van den Man niet opgetekend, maar alles, wat van hem in de Gefchiedenis gemeld Itaat,' doet hem kennen, als eenen Held, die door zijnen moed, dapperheid en geluk, den Nederlïmdfchen Staat aanmerkelijke dienden beweezen heeft. Reeds vroeg, fchijnt hij onder lieden, die hem wat van nabij kenden, voor een Man van meer, dan gemeenen moed bekend gedaan te hebben, doch' in de vijf laatde jaaren zijns leevens vestigde hij den roem van zijnen naam zodanig, dat dezelve zo lang duuren zal, als 'er in Nederland met lof van Zee. helden zal gefproken worden. Hendrik. In vijf jaaren tijds, wel Vader! kan een mensch zo fchielijk zich zo beroemd maaken ? Vader. Zeker, mijn Kind! Eén dag in iemands lee^'  PIET HEIN. 25 leeven, tot nut van zijn Vaderland hefteed, kan iemand voor altijd beroemd maaken , daar niet de langheid van tijd, maar de gewigtigheid van zijn bedrijf, hem dien roem verwerven doet. Pieter. Ik verlang toch ook, Vader! om te wee* ten, wat Piet Hein in die vijf laatfte jaaren al bijzonders heeft uitgevoerd. De tijd kwam mij ook wat kort voor. . Vader. Gij moet niet begrijoen, jongens! dat Piet Hein, in al den vroegeren tijd van zijn lesven, geene lofwaardige daaden gedaan hadt, neen! Hij zal zich waarfchijnlijk, of iaat ik liever zeggen, zeker, als Jongeling, en Man, in alle de (lukken van Zeevaart, en Krijgskunde geoefend hebben, waar van hij eindelijk zulke treffende proeven gaf. Althans hij was reeds Admiraal van de Hollandfche Westindifche Maatfchappij, toen hij in het jaar 1616 met dertien Schepen na de Westindien vertrok. En Lieden uit den Burgerftand kreegen toen zulke posten niet , of zij moesten ze dubbel en dwars (zo als men zegt) waardig zijn: En het is te wenfchen, dst men altijd, in het vervolg, alleen aan waardige en kundige perfoonen, zonder in het minst na de geboorte of vriendfehap te zien, zodanige posten vertrouwen zal. Piet Hein vertrok dan in het jaar 1626 zo als ik begon te zeggen na de JVeuindien, en bijzonder na Brazil waar hij geen vreemdeling was, want twee jaaren vroeger, hadt hij daar, als Onderadmiraal, de Stad St. Salvador helpen vermeesteren, zelfs was hij onder hen, die de eerllen de Wallen B 5 dier  26 HET LEVEN VAN dier Stad ftormenderhand beklommen. Naa op zijn' togt derwaards een Portugeesch fchip genomen te hebben, kwam hij den ^den Mei in de Allerheiligen baai voor het Kasteel van St. Antonio. Onder het gefchut van dit Kasteel lagen zesentwintig Spaanfche en dus vijandelijke Schepen, want de Staat was toen met Spanje in oorlog. Niettegenftaande, dat Piet Hein maar veertien Schepen hadt, waaronder nog wel vijf Jagten, naderde hij met zijn vlootjen den wal, waarop verfcheiden nukken gefchut van veertig pond lagen, om de Schepen der vijanden te befchermen. Pieter. Vader! wat zijn dat toch, ftukken van 40 pond ? Hendrik. Weetje dat niet Pieter? Pieter. Hoe zou ik het weeten? Hendrik. Dat komt, dat je nooit na het exerceeren van de Burgers gaat zien, dan zou je zulke dingen wel weeten. Zulke ftukjens, als onze Burgers Artilleristen meê na buiren gaan, kunnen kogels van 3 pond zwaar fchieten, en die ftukken gefchut, waarvan Vader fprak, zullen dan kogels van 40 pond zwaar hebben kunnen fchieten; is het zo niet? Vader! Vader. Gij hebt 'er uw broeder eene goede uitlegging van gegeeven; en hij mag daar bij wel leeren, om van tijd tot tijd de exercitiën der Burgers eens te gaan kijken; fchoon men ook, den geheelen dag door, juist met geen fnaphaan op fchou- der behoeft te loopen: maar laat ons voortgaan. Piet Hein liep dan met zijne kleine Vloot, niet te-  PIET HEIN. ,7 tegenflaande het zwaar gefchut onder den wal, en, hoe hevig 'er op hem gefchooten wierdt, hij tastte de Spaanfche Schepen geweldig aan, die, tot hun ongeluk, veel van de Portugeefcha Batterijen te lijden hadden. Piet Hein befluurde het gevecht zo meefterlijk, en 'er wierdt zoo moedig onder hem gevochten, dat hij het Schip van den Vice Admiraal van den Vijand, bij zich zag te gronde gaan, wordende 'er maar zeer weinige perfoónen van hetzelve geborgen. Weldra badt men Piet Hein om kwartier, terwijl de overige Hollandfche Schepen en Sloepen de andere Schepen aantastten, waarvan zij 'er eenentwintig veroverden, en medenamen. De buit, bij deeze overwinning behaald, beftondt in tweeduizend vijfhonderd vijfenzestig kisten Zui- ker, Tabak, Katoen, Huiden, Verfhout enz. Terwijl Piet Hein weinige dagen daarnaa op nieuw een aanmerkelijken buit op de Rivier Janeiro behaalde. Hendrik. Dat is alles heel mooi, Vader! maai ik hoor nog niets van die Zilvervloot. Vader, 't Zal komen, mijn Kind! Ik gal 11 dat nu verhaalen, maar ik mogt deeze ftoute daad va'n onzen Piet Hein niet voor u verbergen. In het jaar 1628 hadt de Westindifche Maatfchappij weder eene Vloot uitgerust van eenendertig Schepen. Onder bevel van Piet Hein liep die Vloot in de Maand Mei in Zee. Zijn bijzondere last was, om te pasfen op die Vloot der Spanjaarden, welke jaarliiksch met Goud, Zilver en andere Kostbaarheden uit  a8 HET LEVEN VAN uit Amerika bevracht na Spanje vertrekt, en daarom de Zilvervloot genoemd wordt , om, was het mogelijk, dezelve te veroveren. Pieter. Nu begin ik het al te ruiken. Piet Hein zal die Zilvervloot krijgen. Vader. Luister maar toe. In de maand Augustus in het gezigt van Havana gekomen, kreeg hij, bericht, dat men daar nog niets van zijne reis wist, en dat de Zilvervloot aldaar verwacht wierdt. Wat laater deedt Piet Hein een bark neemen, die afgezonden was, om de Zilvervloot voor hem te waarfchuwen, en het leedt niet lang, of er werdt door Jan Janszoon van Hoorn één der Schepen van de Zilvervloot, dat wat afgedwaald was, genomen. Spoedig daagde de geheele Vloot op en Piet Hein maakte 'er terftotid jagt op. De Vloot week onmiddelijk na den wal, en na de baai van Mantanza. De meeste Schepen dier Vloat raakten aan den grond, onze kloeke Vaderlandfche Zeelieden fprongen in hunne booten; en naauwlijksch hadt Piet Hein twee fchoten laaten doen , of alle de Schepen gaven zich over. Aanftonds (lelde hij order tegen het plunderen, en deedt alle Schepen gedeeltelijk losfen. ^Sommige voerde hij mede na het Vaderland ; de overige liet hij in den grond hakken, of verbranden. Dit gebeurde den o September 1628 et) het grootfte gedeelte der Vloot kwam nog dat jaar, en het- oveiige in de maand Januarij van het jaar 1629 binnen. Pieter. Wel, Vader! ïk ftaa" veruomd over zulk eens  PIET HEIN. " 39 eene overwinning. Hoe veel bedroeg de waarde wel van die Vloot, die hij genomen hadt ? Vader. Kind! fchoon 'er vrij wat van door de vingers droop, daar Goud, Paarlen, Zilver en Kosrbaare Steenen dingen zijn , waar na de meefle, menfehen fchandeiijk begeerig zijn; werdt egter de waarde der goederen berekend op elf Millioen vijfmaal honderd en negen duizend vijf honderd vierentwintig Guldens. Hendrik. Hé! Dat is een foin om bang voor te worden. Maar zeg mij eens , Vader , hoe was men hier te lande in zijn fchik over zulk eene overwinning? Vader. De vreugde was, gelijk gij begrijpt, zeer groot. Men hieldt, naar de gewoonte van dien tijd, een' plegtigen dankdag; men brandde vreugde vuuren, en de Staaten van den Lande, lieten twee Gedenkpenningen flaan, ter gedachtenis deezer gebeurtenis. Pieter. Daar hebben wij het nu, dat zijn de penningen , die wij gister bij Grootvader gezien hebben; — ja, op den eenen lagen ook twee Vlooien over elkander. Hendrik. En hoe liep het loen al verder met Piet Hein, bleef hij toen t'huis? Vader. Neen, Kinderen! in den zomer van het jaar 1620 voer hij als Luitenant Admiraal van Holland uit,' en raakte bij de Vlaamfche Kusten in een hevig gevecht, waarin hij drie Schepen vechtenderhand nam maar ongelukkig in dit gevecht wierdt die dappere Zeeheld doodelijk getroffen. Zij-  30 HET LEVEN VAN enz. Zijne vloot kwam in zegepraal t'buis, maar derzelver Opperhoofd was, tot droefheid van alle braaven, gefneuveld. Hendrik. Dat was jammer voor het Vaderland. Waarlijk, daar wordt ik nu nog bedroefd om. Vader. Dat doet uw hart eer aan, mijn Zoon, en is een teken, dat u het heil van groote Mannen, en het geluk van uw Vaderland ter harte gaat. Gij zult dus ook wel, wanneer wij eens te Delft komen, zijne heerlijke Graftombe willen zien, die op kosten van de Admiraliteit, daar, ter zijner eere, gebouwd is, waarop hij leevensgrootte, in wit marmer uitgehouwen, en met volle wapenen, in eene liggende geftalte is afgebeeld. Hendrik. Gaarne, Vader! zeer gaarne. Pieter. En ik mede, maar ik wenschte wel eens te weeten, hoe 'er die man heeft uitgezien. Vader, Dat verlangen kan ik fpoediger voldoen, ga maar met mij op mijn boekenkamer, daar zal ik u zijn afbeeldzel in de Vaderlandfche Hiftorie laaien zien. HET  HET LEVEN VAN PETRUS PAULUS RUBBENS. Jrloe grooter geest, hoe grootcr beest: is een Spreek woord in onze taal, het geen zo veel betekent, als, dat men veelal ziet, dat menfchen, die in de eene of andere zaak ten goede uitmunten, daar en tegen ook andere heele Hechte eigenfchappen hebben. Dit Spreekwoord wordt, bij uitfteekendheid, toegepast op de Schilders; en het is niet te ontkennen , of veele derzelven, die door hunne bekwaamheden eenenzeer grooten naam gemaakt hebben , leidden een zeer llordig leeven. 't Is 'er evenwel zeer ver van daan, dat dit Spreekwoord een doorgaande regel zou zijn, 'er zijn verfcheiden' zeer gelukkige uitzonderingen op. 'Er zijn zeer veele voortreffelijke geesten, en uitmuntende vernuften ge weest, die heel verre af waren, om beesten te zijn , of een beestachtig leeven te leiden, die, integendeel, als zeer braave menfchen, in hunnen dagelijkfchen wandel, geleefd hebben, en, als cieraaden van het menschlijk gedacht, mogen en moeten aangemerkt worden. De Man , wiens naam gij aan het hoofd van deeze Leevensfchets leest, Petrus Paulus Rubbens , een der grootde Schilders niet alleen van zijnen tijd, maar van allen, die 'er ooit bedaan hebben,  8* HET LEVEN VAN ben, is een van die groote geesten geweest, welke die fchandelijke Spreuk logenftraffen, daar hij, gelijk u uit het verhaal van zijn leeven blijken zal, niet alleen in het Schilderen, maar ook in andere Hoedanigheden, en bijzonder ook in goede Zeden uitftak. Men oordeelt het te meer noodig, om aan u, Kinderen! het leeven van dien brauven Schilder af te fchetzen, om u, bekend maakende met de leevensgefchiedenis van dat voortreffelijk Mensch , tevens te doen zien , dat zich bekwaamheid en kunst zeer wel met een zedig en ingetoogen leevèn kunnen paaren, en, dat men om een groot Schilder te zi n, geen , in veele opzigten, verachtlijke losbol behoeft te weezen, gelijk Jan Steen. Petrus Paulus Rubbens werdt gebooren , in het jaar 1577 te Keulen, werwasrds zijne Ouders, uit hoofde van den Oorlog, die de Nederlanden beroerden, waarin zij anders woonden, de wijk genomen hadden. Hij werdt Petrus Paulus genoemd, omdat de dag zijner geboorte, de St. Pieter en Paulus dag (de 297?* Junij) was, een hooge feestdag voor de Roomschgezinde Christenen. De Vader van onzen Rubbens was een Rechtsgeleerde of Advokaat, en beitelde zijnen Zoon reeds vroeg ter Latijnfche Schoole, waarop hij uitmuntende vorderingen maakte in de Latijnfche taal; eene taal, Kinderen, die thans weinig meer gefproken wordt, maar die, uit hoofde van haare fchoonheid en vastheid haarer regelen, behalven de fraaiie werken , die 'er in gefchreeven zijn , de hoogtte aanprijzing verdient. Rub-  PETRUS PAULUS RUBBENS. 33 Rubbens, een Jongeling van eene fraaije gedalte 2ijnde, werdt, na eenigen tijd, onder de pages van de Gravin de Lalain aangenomen. De Pages, kinderen, zijn thans hier te Lande niet meer, doch het zijn jonge Lieden, die, van zogenaamde aanzienlijke familien afdammende, aan de Hoven, Vorsten en Vorstinnen ten diende daan een foort van knaapen, wier bezigheid voornaamlijk bedaat, in het bewijzen van hooffche en overtollige pligtpleegingen en in fchandelijken lediggang, die aanleiding geeft tot alles kwaads. De jonge Rubbens was te edelaartig van ziel, om lang bij dat fchandelijk, althans niets betekenend, beroep te kunnen blijven. Hij verliet, een afkeer van dat ledig en ongebonden leeven hebbende, het hof der Gravin, en begaf zich , naa den dood van zijnen Vader, aan de Schilderkunst, waartoe hij al vroeg eene groote neiging getoond had. Adam van Noort, een vrij goed Schilder, was zijn eerde meester, doch deeze Man ook een ruw en ongebonden leeven leidende, kon het de braave Rubbens niet bij hem houden , maar hij begaf zich bij Octavius van Veen, die een goed Schilder en tevens een braaf Man was. Italië, dat met recht de Hooge Scbool der Schilder- en Tekenkonst mag genoemd worden, is en wordt nog door veele jonge Schilders bezocht, en bovenal Rome, om daar bij de fraaije modellen der oude Beeldhouwers hunne kunst te volmaaken. Onze Rubbens trok in het Jaar 1600 derwaards, den ouderdom van 23 jaaren bereikt hebbende, toeC ge.  34 HET LEVEN VAN gerust met onderfcheiden bekwaamheden, niet alleen in de Schilderkunst, maar ook in taaien en weetenfchappen, en bovenal in eene welgemanierde befcheidenheid, die aan alle deugden glans en luister bijzet. Bij alle Lieden van aanzien en alle hoven vondt Rubbens eenen gereeden toegang. Hij werdt zelfs door zekeren Hertog, die zeer veel met hem op hadt, gebruikt, om aan Philippus den III., toen Koning van Spanje, een aanzienlijk gefchenk aan te bieden, welken last hij met veel lofs volbragt. Intusfchen oefende Rubbens zich vast meer en meer in de Schilderkunst zo te Rome, als te Venetië, en wel in de laatfte Stad in de School van Titiaan , een der beroemdlte Italiaanfche Schilders. Hij fchiiderde te Rome veele werken van aanbelang onder andere de Altaarltukken in de St. Pieter? Kerk rddaar, behalven eenige anderen in de Heilige Kruiskerk. Ook onthieldt zich Rubbens langen tijd te Genua, en zou daar nog langer gebleeven hebben, zo de tijding van de ziekte zijner geliefde Moeder hem die Stad niet hadt doen verlaatcn. De braave Zoon kwam echter te laat te Antwerpen om zijne dieibaare Moeder nog te zien, daar zij bij zijne aankomst reeds overleden was. Zeer was Rubbens over het verlies ziiner Moeder getroffen, cn wel zo, dat hij een geruimen poos zich als geheel van de waereld afzonderde, en niets bij de hand hadt, dan alleen zijne oefeningen in de Schilderkunst. Gij kunt hier uit leeren, hoe zelfs, in de groo'fre verliezen, die wij op dee^e waereld lijden kunnen,  PETRUS PAUI.US RUBBENS. 35 tl :n, do fchoone Kunften en Weetenfchappen eene anngenaame toevlucht zijn, om onze fmart in droefheid te verzagten. Aanhoudende aanzoeken van vrienden, en voordeelige aanbiedingen haalden Rüebens over om in zijn Vaderland zich neder te zetten, waar hij ook huwde met zekere Elizabeth Brant, een Dochter van eenen Advocaat, en Griffier te Antwerpen. Het blijkt, dat, Rubbens weduwnaar geworden zijnde, hertrouwd is met zekere Helena Formond, waar bij hij twee Zoonen verwekt heeft. Toen zette zich Rubbens geheel te Antwerpen neder, en liet zich een der aanzienlijkfte huizen bouwen, het geen hij op de keurigfïe wijze verfierde met alle de zeldzaamheden, die hij uit Italië hadt medegebragt. Middelerwijl bleef Rubbens onvermoeid bezig met het vervaardigen van Altaarftukken enz. zo te Antwerpen als te Brusfel. — Jaa toen Maria de Medicis in 1620 te Parijs was te rug gekeerd, verkoor zij PvUbbens, om een van de Gaanderijen in haar nieuw Paleis van Luxemburg te befchilderen, waar in hij ook zo gelukkig ilaagde, dat dezelve altijd als een eer der Schilderkunst is aangemerkt geworden, en daar deeze Schilderltukken ook in koperen plaaten gegraveerd zijn om derzelver uitfteekende fehoonheid, kan de gcheele waereld over derzelvec vooftreflijkheid oordcelen. Maar Rubbens was, gelijk wij reeds begonnen nnntemerken, niet alleen een groot Schilder, neenl hij be^rt verfcheiden andere gaaven, die hem een aan-> C 2 zi.-n.  36 HET LEVEN VAN zienlijke plaats onder de groote Mannen van zijnen tijd doen bekleeden. Rubbens wfs gewoon om geene oogenblikken ie laaten verlooren gaan, waarvan hij meende een nuttig gebruik te kunnen maaken; want het was bij hem een vast gebruik, om zich, wanneer hij fchilderde, uit het een of ander Boek te laaten voorleezen, om dus den fchat zijner kundigheden , onder het fchilderen, zelfs te vermeerderen Door deeze opgelegde Kundigheden, was hij bij allen in groote hoogachting, zo zelfs, dat hij gebruikt werdt om aan den Koning van Spanje kennis te geeven van den Haat van zaalten in Vlaanderen. De Koning van Spanje en zijne S'.aatsdienaaren gebruikten onzen Rubbens tot verfcheiden geheime onderhandelingen. Zelfs werdt hij bij Karel Stuart , Koning van Engeland, gebruikt, om dien te polzen , hoe hij over Spanje dacht, waar in hij zo wel daagde, dat weldra de Vrede tusfchen Spanje en Engeland getroffen wierdt. Zo door den Koning van Spanje ais dien van Engeland werdt hij met een Ridderorde befchonken, een zaak, die, fchoon op zichzelve van geene beduide-nis, egter bewijst, hoe hoog de bekwaamheden van Rubbens geacht werden, terwijl hij ook veele gefchenken van de beide Koningen ontving. Gij ziet dus, Kinderen! hoe Rubbens niet gelijk een Jan Steen den tijd die hem overfchoot in niets waardige beuzelingen of zaaken van erger natuur bedeedde, maar, zo veel mogelijk ook in andere betrekkingen zijn tijd- en landgenooten nuttig was. Een edel en navolgenswaardig voorbeeld! In  PETRUS PAULUS RUBBENS. 37 In het Jaar 1640 is Rubbens in den Ouderdom van 64 Jaaren overleden te Antwerpen, en aldaar met meer dan gevvoone pragt begraaven in de St Jans Kerk, waar zijn Grafftede nog te zien is, nalaatende den roem van een grooten Schilder, bekwaam Staatsman, en, 't geen het meest van allen zegt, ee» braaf Man geweest te zijn. c3 HET  II ET LEVEN VAN HUBERT CORNELIS POOT, Edüaud , de Zoon van Leonaro , een groot Koopman, was met zijnen Vader op de Hofllede van iemand zijner familie. Nooit bijna gewoon dan aan ftc* delingen, zag de Jongman meer uit een verkeerd vooroordeel , dan wel uit erger beginfels, met verachting neder op de goede Landlieden , die in liet doru woonden, in welks nabijheid heiLaudgoed gelegen wr. . Leonard, een man van verliand, hadt al opgemerkt, dat zijn zoon, bij tijd en wijle, wanneer een boer of boerin voorbijgingen, een weinigjj de neus optrok, maar een vijand zijnde van altijd te bedillen, omdat hij wist, dat daardoor de beste vennaaningen hare kragt verliezen, hieldt hij zich, of V>.j dat niet merkte; maar op eenen fraaijen avond, tegen dat de zon bijna onder was, gaat Leonard met ] duard nog een kleine wandeling doen ; naauwlijksch zijn zij het hek van de hofftede uit, of een vriendelijk Landman, met de fpade over den fchouder, komt hen tegen, en zegt op zijnen boe