DEFENSIVE MEMORIE, GEDAAN MAKEN, EN AAN ZYNE DOORL. HOOGHEID, DEN HEERE PRINCE d'ORANGE & NASSAU, &c. &c. &c. GRAVE van CULEMBORG, overgegeven by ADRIANU3 van der MUvST G. Zoon, Wel eer Notaris en Procureur re Culemborg, voorn., dog door gedagte zyne Hoogheid , Gedimiteerd, by acte van deroifile , d' dato 3 Febr., en hefn Gecommuniceerd by Refolutie van de Raaden des voornoemde GRAAVSCHAPS CULEMBORG, van dato 23 Febr. beiden 1787= Te UTRECHT By B. W I L D. MDCCLXXXVIL  „ TTomines enim cum in Scelera & nequitiam fintpro„ ■» ni fieri poteft haud difficulter, ut plurimus con„ fpiramibus conftans Spargatur numor in necem viri etiam „ egregii , & petulantibus probis ut exiftimationi ejus „ macula quajdam hasreat, & atrociffirai interdum crimi„ nis, quod non modo fuscipere, fed ne animo quidem „ unquam fuftinuiffet concipere. Mattbeus de Probationib. „ C. I. vs. 3. „ Oordeelt ook onfe Weth den MenfcVie [ten zy dat ,5 fe eerft van hem gehoord heevr,pn verftaot wathydoe?" Nicocfemus, Euang. Job. Cap. 7. vs. 51. „ Defe Onregtvaerdigheeden heevc de Policy, zo alt ,, zy ze noemen gebaend, en baent ze nog, die by my, „ als een verfcbrikkelyk , wanfcbapen en blind monfter te boek ftaat, aan 't welke indien gy uw eenmaal over„ geevt, en eens op uw verkryge, dat gy meteen an- ders goed even eens handeld als gy met het uwe zou. „ de doen, is het twiflen over Regt en Onregt ten einM de. Bynkersb. Queft. Jur. Public. B. 25. ft. VOOR.  VOORBERIGT AAN DEN L E E S E R. GOEDGUNSTIGE LEESER! Gy bedriegt uw, indien gy alhier de taaie der geleerdheid ofte die van de welfprekenheid zoikt; gy vind in de weynige bladen , die volgen , eene noodfakelyke, eenvouzvige en op waarheid gegronde verdediging , van hem , die zig , van geen quaad bezvu/l, op den 23 Febr jongftleeden, te Culemborg in zyn Comptoir bevond, en gcrequireerd, in de Raad faal erfche en, en aldaar, zonder eeni^e voorafgaande waarfchuuwing — verhoor of eenige bekende reeden, hoorden v,rklaaren, te zyn gedimitteerd, van de aan hem toebetrouwde po/ten. Lees defe verdeediging onbevooroordeeld , — verfchoon geene fchuld in my , maar erkend ook het onrevt my aangedaan , als het confteerd. — geloovt dat ik geene belediging der genoemde perJonen beoogde ; — Dat ik in het noemen van perfonen en zaken, zo veel menagement gebruykte , als de verdediging van myne gefchondene eer , zulks permitteerde. — Dat ik geene vyandfchap tegens het Orange Huys of derfelver belangens voede; dat ik voor zo verre, ik aan het zelve in dit geval , tegens mynen dank , heb moeten imputeren het Onregt my aangedaan, daar mede alleen bedoek, om den Furji te overtuigen van de verdervelyke oogmerken , der Raadslieden die hem vaak omringen; en eygen belang aanbidden; en den Furji aan hunne oogmerken opofferen. * 2 Word  fv VOORBERIGT. Word mynen wenfch vervuld , de God van Nederland , geeve eerlang, dat de eensgezindheid , de waarheid en trouwe in Nederland herleve; — dat het Huys van den Furji, in dit Land van voorfpoed , een deel behoude , dat den luyfter , de Rykdom en welvaard van zyne Vaderen overtreffen. — Dat dit alles t' J"amen gaa, met, en nimmer erfchynen , zonder het handhaven van de Regten van Vryheid en Godsdienft. Ik zal, de ramp, aan my ddor s' Vorfien vleyers berokkend, en door 'sPrineen Overylden daed toegebragt, geduldig dragen en die my getrooflent wanneer ik dezelven van agteren , voor de Culemborgfche Burgery , beyl/aam mag erkennen ; of dat den Furji daer uyt leeren mag, dat men al zeer ligt eene Burgery kan beledigen , wanneer men dezelve van geaccrediteerde en nuttige Amptennren beroovt. Ik zal my verblyden, door defe Memorie, iets te hebben toegebragt , ter verdediging van myn eer • ten nutte van 't Vaderland ; en ten voordeelen van den Prince van Orange ; en meede dan wanneer men de feylen in dit gefchryv, ingeflo■pen, gunjlig verfeboone. Vaar Wel. Culemburg den 17 Maert 1787. DOOR- N. B. Den Authcur heeft te vergeevs, de Copie van de uytgave van 'c Craavfchap Buuren, van den geenen die dezelve magti<* is, die hem de leftuure verleende;en nu voor de disgratie van den Domainraad vreeft, gevraagd, dan die uyrs;ave heruit te Beufichem, onder den Schepen A.de Ronde,het is te hoopen.dat de Heren Staaten van Holland, welkers grondregt uyt dezelve uytgave confteerd, eenmaal, zulke en zoortgelyke Afchiven, zullen requireren.  DOORLUGTIG VORST! V orften te raderen, van Vorften te fpreken, en derzelver daden te beoordelen, zal het betamelyk gefchieden, het moet met eerbied gefchieden. Dit vordert de confervatie van eene algemeene welvaard, die zonder order gansch verloren gaat: Het betaamd eenen mensch, het betaamd eenen Burger altoos, zig te fchikken na den bekenden regul: Vreest Godt en eert den Koning. Alzo te handelen kenmerkt een Christen; deze geroepen en geplaatst voor eenen onregtvaardigen ja partydigen Regter, zal hy zig fchamen wanneer men hem overtuigd van handelingen , die den verfchulden eerbied quetfen ; het is dan zyne taal: Daar is gefchreven, den Overjlen mves Volks en zult gy niet vloeken. Alzo te handelen caractrifeerd een regrgeriard Nederlander, die voor Vryheid, Altaar en Haardftede, wel alles veil het ft, maar tevens, Eere geeft dien hy eere fchuldig is, en nimmer tegens zyne Overheden opftaat, maar dan wanneer dezéiven, de Pacla fundamentalia Jive leges fundamentales , durven fchenden, huw alleen t van de magt berooft, die in Jlaat is om hem verder te kunnen beledigen. Die wht Willem den Eerjlen Prince van Orangien,■ wanneer Philips, Ao. 1559. den post naderhand door Aïba bekleed, aan hem opdroeg, des hy aan dien Monarch voor antwoord gaf: „ Dat indien Zyne Majefteit de Nederlanders „ beminde , hy op haare enkele getrouwheid „ moest aangaan , en de vreemde troepen uit A „ baar  [2] „ haar Land moest doen vertrekken: dat zy ge- woon waren onder haar Princen te leven, „ en om aan dezelven een volkomen, maar gewïl„ lige gehoorzaamheid te bewyzen; dat zy nooit zouden dulden , dat men haare Steden van „ vreemdelingen liet bewaren; nog dat men haar „ jok door het bouwen van nieuwe vestingen, verzwaren zoude: Dat zulk doen haar bele„ digde, en aan de ganfche wereld verkondig„ de, dat zy Rebellen waren, wiens humeuren , „ die uit de natuur onrustig waren, men breide„ len moest: dat dit eenige voorwendzel genoeg zoude zyn, om haar de wapenen in de hand te 5, geeven. Dat het gansch kennelyk was „ dat de Nederlanders een zeker flag van vry., heid gewoon waren, die zy onder hare Prin„ een behouden hadden ; zonder nogtans , in iets, 't welk zy aan denzelven verpligt waren „ te ontbreken; en dat de liefde, de vertrou„ wentheid , en de goedheden veel bequamer „ waren, om dezelven in toom te houden, als de kragt van wapenen; Dat zy niet van die „ luyden waren, die de vreeze van de dood, of de „ fchrik van de doodftraffen deeden ageren ; dat nietwes magtig was haar te doen wankelen, ver„ zekerd zynde, dat men de vryheid niet te duur 5, kopen konde, dewelke haar altyd waardiger ah het leven heeft gefcheenen? Men zie het leven van Alha. II. D. p. 174. Zulke Nederlanders, Doorl. Vorst! waren myne geëerbiedigde voorouders, welker koud gebeente in den Hollandfchen Tuyn kan gevonden worden. Zulke Nederlanders waren myne voorouders , die voor Vaderland, Vryheid en Godsdienst hun leeven en hun bloed wagen wilden. Die  [33 Die dit niet alleen deeden ten mirten van hun zeiven, maar ook om Orangiens Boom, dour Philips ontworteld en ten vuure gedoemd, eenen vetten grond te geven, op dat zy en hunne nageflagten, de vrugten, van eene Vryheid met bloed gekogt, genieten , en onder Orangiens Stam , altoos eene toevlugt voor beledigingen vinden zonden. Een Nederlander met zulke beginzelen bezield, wars van alle flaverny, een Hoogfchatter van de Stadhouderlyke waardigheid, is het die zig hunne naneef noemd, en tot U, Doorl. Vorst! nadcrd. Vreest dan geene beledigingen van myne pen, nimmer zogt ik eene verdediging, in andere te beledigen: eerbied, onderdanigheid en Hollandfche rondheid, waren de beginzels, die myne daden, zederd den tydt van ruim 15 Jaaren, door uw als Notaris en Procureur geben. ficeerd, hebben geroerd. Hier daage ik, alle de Collegien van Juftitie, voor dewelke ik immer eenige zaken heb gepatrocineerd vrymoedig uit; men zal zig nimmer in Haat vinden een contrarie gedrag, aan my te kunnen bewyzen. Nimmer leende ik myne pen, noch mynen raai, t< >t het fchryven , uitgeven of verfpreiden van naamloze gefchriften , ik ltond altoos in <1eze begrippen, dat niemand feilen aan anderen mag of moet aanfehryven, of zyn naam moet. den onfchuldigen of fchuldigen , die men bedoelde , in Jlaat Jiellen, zyn gefchonden eer te revengeren Ik was nimmer den geenen die U, Doorl Vorst ƒ deszelfs Ministers of Amptenaren alzo ben aangevallen. Indien men my hier van overtuigen kan, ik zeg A 2 meer,  [4 ] meer, befchuldigen kan, zal ik eer, leven en goederen verbeuren. In de jaaren myner vroegere jeugd, heb ik een brief, ter verdediging van de Hervormde Leere, tegens zeker periodiecq Schryver in 't licht gegeven; daar op is gevolgd myn advertisfement in de Haarlemfche Courant van 3 Maart 1787. en nu volgd deze Memorie en anders heb ik nimmer iets publiecq gemaakt. Dan Doorl. Vorst! wanneer ik zo fpreeke, doe ik zulks niet om voor Uwe Hoogheid of eenig mensch myn Caracter anders te doen kennen, dan het waarlyk is, neen! den Nederlander vertoond zig by my, aan alle zyden ; ik verfoei eenen gewaanden eerbied, den Nederlander onwaardig. Men moet de ondeugd geen eere, de onwetenheid geen lof, en den onderdrukker van de menfehelyke regten geene lauweren geven. Zal den eerbied, of liever d'aange- bode eer, wettig zyn, dan moet dezelven geevtnr,digd worden, aan de merites, van den getnen die men honoreerd, is het anders: het is een fnode veinfery. Ik hiate eene onderdanigheid, den Slaven eigen , die de natüurlyke en burgerlyke Vryheid aanrand, en den mensch zozeer beneden zyne waardighe'd doet bukken; en den Vrye Nederlander in eenen Duitfcber herfchept. Geheel andere regulen, zyn de leidfterren van myn gedrag, by my is de leere van den Baron van Puffendorff heilig: Cwn natura omnes homines, aqiialiter produxerit. Zodanig dat ik het regt van verde¬ diging langs billyke en by de maatfehappy goedgekeurde middelen, aan een iegelyk, jegens een iegelyk, zonder onderfebeid van Jlaat of rang vergun ,  [ 5 ] ' gun, zo als de Regtsgeleerden zeggen: Ex jure, quod quisque habet, fe fuaque tuendi adverfum quemcumque injuria fe qfficiendi animum habentem ; en dat ik niemands daden veroordeel, wanneer ik als Mensch, als Burger en Amptenaar dien aangaande geen. belang heb, en mits men my dezelve vryheid laat, het geen anders gezegd is, zo lange als "het gebruik van de Vryheid, zig bepaald cum reclce ratio/nis ditlamine five legibus mturaïïbus. En deze regulen Doorl. Vorst', volgde ik; en dit berokkende my het eerfte ongenoegen in Uw Domain van Culemborg. Men was ongewoon, één Nederlander, in een Stad van Negotie geboren, en doordrongen van vrye en cordate féntimenten, tot een Practifyn te hebben. Dezelve konde geen Gelrifche Dienaars, nrg geen Duitfche complimenten leeren. 't Regt van beledigden, van in eer en goed aangevallene , te verdedigen ; dit in weerwil van min en meer aanzienelyken , ten behoeven van Maria Jacoba de Surmond, Wed. Mr. J. de Bus, met een gewenscht fucces te deen, en daartoe een geivysde in revifie interoepen, berokkende aan hem eene menigte van vyanden, niet onder de Burgery , maar onder de, zo zy zig noemen, aanzienelyken. Ik zal dit, Doorl. Vorst! niet behoeven te adftrueren, het zal Uwe Doorl. Hoogheid nog in 't geheugen zyn, hoe men my, in den jaar e 1778, volgens eene,. by fommige gemaakte confpiratie, geheel onfchuldig heeft durven aanklagen. Hoe men dit geheel en al tragte te verbergen; en ontdekt zynde , nimmer in ftaat was, op het addres te dier faake door my gemaakt, te repliceren. A 3 Zo  [6] Zo ik my niet bedriege, ben ik onderrigt, dat veelen, van de daar by geconcerneerde Perfoonen, thans geheel anders omtrent my denken, en verkeeren, dan indien men immer zoude willen onderjlaan, de feyten, by dat addres verantwoord, als reedenen van bezwaar aantevoeren, kan men verzekerd zyn, dat ik, hetzelve addres, al deszelfs bylanen, en al het geene daar by, in 't breede is geëxpresfeerd, voor 'c oog van geheel Nederland, zal produceren. Dan Doorl. Forst! dezen ramp ontwcrfteld, en bewust, dat zig niemand voor de gevolgen van nyd en verraad kan beveiligen; verloor ik wel de rust en 't genoegen van 'c leven: maar op geene wyze het voorfz. carafter, ik was en bleef, een cordaat Nederlander. Ik gevoelde ook nu en dan, .dat het geheel onaangenaam is, onder zyne vyanden te leven. Maar ik zoude de braafheid van velen Regenten, en aanzienelyken belagen, wanneer ik van hun geen ander getuigenis gaf. üen eeilyken Holmberg, den braven van Hoytema, den kundigen van Hees, en fchrandere Retiaud, zyn ondermeer anderen, de waardige voorwerpen van 's volks liefde, hoogachting en vertrouwen , en waarom zoude ik thans veinzen ? onder die allen, den zo waardigen van Hoytema, de man die van alle brave Culemborgers bemind, een vyand van alle vervolgzugt, een vriend van de deugd en het vertrouwen der elendigen is. Zo lang hy leeft en regeerd kan Uwe Hoogheid die Stad en dat Graaffchap befchouwen, als beveiligd, voor den invloed der Partygangers. Het is zeker buyten zyne magt geweest, het zingen van Straatdeuntjes op het Bal, by den Dros/aard, Mr, Anne Willem Straalman, gegeven dea 3 Maart  [7] 1787; te kunnen weeren. Ik ben bewust, dat zyn Ed. Geftr. abboreerde \gelol, al is ons Prinsje enz. en van de beledigende expresfien, daar by gezongen. Pisfeling, alias, Mensborg, is omgekeerd, en van der Most, is uitgeleerd. Dan Doorl. Forst! denkt niet, dat dezen lof, het gewrogt van een particulier belang is, neen, foms heb ik zeiven van hun ondervonden, welken invloed de vooroordelen by deugdzame harten kunnen hebben, en het is hun best bewust hoedanig zy omtrent my, in den jaare 1778 handelden. Dan ik kan vooroordeelen, ik kan overylde daden; ja ik kan een vyand, als hy deugdzaam is, verdragen. Ik waardeer de deugd, al word die in mynen vyand gevonden; en veel meer in hun die ik als braven, aan wien ik, niet geheel onverfchillig was, reputeeren moet. Terwylikzulken, die federd lange myne fchreden naoogden, en myne daden den geftrengften toets deden uitftaan, om ware 't mogelyk iets ten mynen lasten te vinden, op dat zy my, zoude kunnen befchuldigen, toeroepe. Protinus irruppit vena pejonis in avum, Otnne nefas: fugere pudor, verumque fidesque: In quorum fubiere locum, fraudesque dolique Infidiaque vis amor fceleratus habendi. Dat is: In dees nog Jlimmer eeuw quam fchielyk op de baan, Alle ondeugd: fchaamte, trouw en waarheid zag men wyken Vervangen door bedrog om iemand uyt te ftrylen. Geweld en lust die na een anders goed deed. Jlaan. OVIDIUS. A 4 Wa-  £8] Waren dezelven voor verbetering vatbaar ik riep hun toe, en leerri uw de natuur niet! Homo enim in adjutorium hominis natus. Natura tram qitandam cognationem inter bomines conjlitvit, quatn obrem confequens ejl, hominem homini infidiati nefas ejfe. L. 3. II. de injlit. &f pre. Dat is: Want de mensch is tot behulp van den mensch gehoren. En de natuur zelfs heeft een zekere maagdjchap onder de menfchen ingejleld; — waarom het zeker een fchennis is , dat den eenen mensch den anderen belaagd. Maar daar ik hun ongeneeslyk boude, zal ik hun aan hun eigen lot overlaten, dit Jlraft de ondeugden zeiven. Ik worftelde dan, Doorl. Forst! met zulke ongenoegens, den tydt van ruym 15 jaaren, den 8 February 1772, wierd ik in eed genomen, den 8 February 1787 gedimitteerd, en den 23 van die maand wierd ik uit den eed ontflagen. Gy Prince van Orange! Gy! begunftigde my, met myne aanitelrinse, daar van getuigen myne .Actens van Commislïe, hier annex fub A. I. 2. 3 & 4. Locis. Dit was eene weldaad, die aan my vry en ongehouden te beurte viel, Eene weldaad die my verpligte om in die betrekking waar in ik tot U Jlond , uwe belangens te bevorderen; myne posten nam ik (zo veel ik weer) waar, gelyk een man van eer betaamd, ik was U in myne betrekking getrouw. Uwe Doorl. Hoogh,, wat zegge ik ƒ Uwe Doorl. Hoogh. demitteerde my! cm welke reden ? Gy vond  [ 9 ] vond het goed, die demi.1- fis wierd my,by eenercfo!utie 's Hoofs van Culemborg, van dato 23 February 1787 gecommuniceerd annex B. 1 & 2. Locis. (Jeen ftaat van groove fwangerbeid myner Huisvrouw, geen onfchuld konde hier verfchonen. Zyne Hoogheid had het goedgevonden. Zulk een Souverain, zulk een Politiecqbsve], ftelde my wel buiten ftaat, om verdere ambtsverrigtingen te plegen, maar dit ontnam my geenzints de vryheid, eenen Nederlander eigen, dat is om deze daad by U als Vorst gepleegd, nr de regulen van reden en pligt, te beoordelen: immers zo lang het mogelyk is; dat Vorften hunne Onderdanen kunnen beledigen, mag ik, door een Vorst bezwaard, wegens belediging klagen. En dit gaf my vryheid, omme in de Haarlem» fche Courant van 3 Maart, by advertisfement, ten dezen annex fub C. aan het publicq te verzoeken , fchort uw oordeel op, ik moet eerst tot de sr) beid van een Republicain wederkeren, dan zal ik by een diftintïe Memorie, aan Zyne Hoogheid en aan de geheele wereld. myne onfchuld bewyzen, en aan gem. Zyne Hoogheid, de ware reden van myne Demisfie. die hem nog onbekend is, publiceren, dat is aan hem voor het oog van de natie openbaar ma» hen; in vertrouwen, dat Hoogstdenzelven, my zo wel horen zal, als Hoogstdeszelfs Gemalin, van den Souverain in Holland het hooren van zyne Hoogheid vorderd. En gorde ik, Doorl. Vorst! my tot het daar ftellen van de aangebodene verantwoording, wagt van my de cordaatheid, de eerbied en onderdanigheid, die wars van alle belediging, de Hollandfche rondheid ademd. Maar welk eene aandoening grieft my het hart! A 5 on-  onfchuldig en ongehoord van eed en post ontflagen, dringt my de nood Orangiens Forst, den Graave van Culemborg, die den toevlugt voor beledigden en belasterden moest zyn, toe te roepen. O Prince van Orange! heeft uw de ondervinding de taal van den Profesfor Matth. nog niet leeren verftaan, (wanneer hy zegt) „ Homines enim cum ,, in fcelera & nequitiam fint proni, fiere poteft „ hauddifEculter, ut plurimis confpirantibus con„ flans fpargatur rumor in necem viri etiam egre„ gii & petulantibus probis, ut exiftimationi ejus macula qiuedam bceereat, & atrociilimi inter„ dum criminis quod non modo fufcipere, fed ne „ animo, quidem unquam fuftinuiffet concipere!" Of is dit den regul waar na men U behandelen moet ? de Wet oordeeld een mensch zonder dat die van hem gehoond heeft en weet wat hy doet! ja Vorst! dit is de gewoonte der Hovelingen, wanneer zy iemands onfchuld belagen, en deze onregtvaardigheid, heeft de Policy, zo als zy ze noemen, gebaard en baard ze nog, die by my als een verfchrikkelyk wanfchapen en blind monfler te boek flaat, aan 't welke indien gy uw eenmaal overgeeft het, met het twisten over regt en onregt geen einde is Bynkersh. taf, alleg. Ja dringt my den nood hier toe? en eischtdit de zorge die ik aan myne eere aan een vrouw met twee kinderen, en aan myn nageflagt fchuldig ben? vorderd dit de belediging aan mynen naam en caracler toegebragt? Ik zal aantonen. I. Dat ik, door de Demisfiet by Uwe Doorl. Hoogheid, jegens my betekend, in myn caracter en welvaard ben aangevallen; dat zulks zonder wettige redenen niet mogt gefchieden.  [ II ] II. Dat er redenen, en welke die waren; en III, Welke redenen men by Uwe Doorl. Hoogheid, beeft durven voorwenden. I. Het zoude, Doorl. Forst! het dwaaste aller denkbeelden zyn, wanneer men geloofde, dat iemand ongevraagd, ongehoord en zonder wettige redenen te dimitteren , na het oogmerk van den genen die de demisfie uitgeeft, eene gunst involveren zoude, dit kan ja wel tegens deszelfs oogmerk en de verwagting van anderen zo uitvallen , maar dit is deszelfs oogmerg niet, en daar voor is den gedimitteerde, aan denzelven, geene dankzegging fchuldig. De gedimitteerde, moet het oogmerk van den geenen die hem alzo behandelde, altoos in een partydig licht plaatfen. De Vorst die my dimitteerd, verklaard, voor 't oog van de geheele wereld! Zie daar ik jlelde uw aan, ik wilde uw begunjligen, maar! die groote les falus enim populi lex fuprema eflo, roept my toe: Dimitteerd hem, hy is zo kundig, zo deugd» zaam niet als hy vorens was, als hy behoorde te zyn, geene engagementen zyn zo heilig dat bet gemeen belang dezelve niet kan ontknopen. Zie daar dan, Prince van Orange! Gy verklaard my voor 't oog van de geheele natie, voor te onkundig, voor te ondeugend, om een Notaris en Procureurs plaats, in Uw Culemborg en derzelver environs te bekleden Gy Forst befhat dit aan eenen onfchuldigen te doen die berooft gy van zyne Caraclers die ontneemt gy (voor zo veel in Uwe magt is) de gelegenheid om zyn brood met eere te winnen. > Die onfchuldigen geeft gy met een hoogzwangere Vrouw en deszelfs Huisgezin, aan de fchrome- ly-  [ 12 ] ]yke gevolgen van dezen Uwen handel'over; Staat uw dit vry? Ja zeggen uwe vleijers: Zy geven ook eene reden: die voor verftanden van hunnen rang genoegzaam is, zy vertellen, inde commisfien Haat expresfelyk uitgedrukt: „ En dit by pro„ vifie en tot kennelyk wederroepens toe." Dan deze fustenue, kan nog met de reden, nog met vryheid en veel min met eene gezonde Staatkunde beftaan. Vergun my Doorlugtige Forst! dat ik dit betooge en deduceere, dat die raadslieden, al wat eerlyk, redelyk en Staatkundig is, uit het oog verliezen. Eerlyk, dit is het geen den mensch overeenkomjïig zyne natuur betaamd. Maar zoude 't een redelyk wezen kunnen betamen, den welvaard van 't gemeene best, den welvaard van een beampt Burger deszelfs Naam, Caraclcr en Huisgezin aan zyne grilzieke invallen, opteofteren ? Een Forst is een mensch! Een Forst heeft menfehelyke gebreken ! En gaat dit door, dan is alle veiligheid van die natuur eene Chimaire. Te meer om dat de duuring van die ftaat en welvaard dan niet alleen zal dependeren, van de grilzieke invallen en Chitnaires, van een mensch, aan wien het volk, het handhaven van 't algemeen belang opdroeg; maar ook van de gedugte nyd en quaadaartigheid, die de Jlaven van 't gevloekte eigenbelang bezield: en welke de Firflen, plegen te omringen , gelyk de Honingbien de korf. Redelyk is niet alken dat geen, dat met de regulen van een gezond verlhnd in een jlaat van natuur elyke vryheid quadreerd, maar ook, dat overeenjlemd met de voorfchriften, door de omflandigheden waar in men zig als een burger ziet ingewikkeld aan-  [ '3 ] aangewezen. Is dit redelyk ? Zal het dan immer by dat Nederland, dat zyne vryheid in de tras van zyn eigen bloed vestigde. Dat de posten van elke deur bejlreken ja toegankelyk vind, door het bloed zyner Voorvaderen, voor redelyk gereputeerd worden, dat grilzieke invallen, dat het opruyen van Jlaven van gevloekte heerschzugt, den welvaard van eenen beampten Burger eigendunkelyk zullen- mogen aanvallen? Neen : zal deze reden niet anders dicteren ! Zal dezelve niet aan den Forst en zyne Grooten toeroepen: Scias Civium non fervitutem tibi traditam ejje, fed tutelam nee rem publicam tuam ejfe. Sed te Reipublica. Dat is: Gedenkt dat uw de magt is gegeven van de onderdanen te befchermen en te verdedigen, maar niet om dezelven als Jlaaven te handelen; en dat het gemeene best niet als Uw eigen is, maar dat Gy een medelid van 't gemeene best zyt. Senec. de Clem. Staatkundig, eene gezonde Staatkunde leerd my, dat ik den Vorst, in eene drieledige relatie, dat is als Menfch, Burger en Vorst moet aanmerken , dat hy als Mensch aan 't cerlyke, en aan 't regt der natuur, als Burger aan de order, en eenmaal vastgejtelde wetten, en als Vorst, aan de Pacla fundamentalia, five leges fundamentdies onderworpen is; en hy in de laatfte betrekking, een beampt Burger alleen kan en mag dimitteeren, dit is dus peremptoir, dat dit by alle verflandigen, een notorium perfe; by despotique een gehaate waarheid en by Vrybeids Zoenen het plegtanker hunner hoope, is. En dit Doorl. Vorst! toond aan, dat uwe, of lie-  L Hl liever de aanhangelingen van 't fnoodjle eigenbelang , deze claufule tegens reden en waarheid interpreteren. Dat geen een Uwer beampte Ingezetenen, met U als Mensch en Burger, jets meer te doen heeft , dan met een ander Mensch en Burger. Ja dat elke demisfie by U in qualiteit van Vorst gegeven , de verklaring, die ik reeds gaf met zig bragt: en alzo voor de Natie uitroept: Ik Jlelde U aan, ik wilde U begunjligen, maar, die groote les falus enirn populi lex fuprema eflo, reept my toe, demitteerd hem, hy is zo kundig zo deugdzaam niet, als hy bevorens was, of behoorde te zyn. Geene engagementen, zyn zo heylig, dat het gemeen belang, dezelve niet zoude kunnen ontbinden. En dat de claufule, „ en dit by Provifie en tot kennelyk wederzeggens toe" alzo dit betekend: Indien de zaken in den zeiven Jland blyven; gy uw deugdzaam en eerlyk gedraagd; de aan uw betrouwde Ampten ten nutten van 'ï gemeen, ter verdediging van de onfchuld; en om ongelukkigen uit de handen en klaauwen van despoten en roofvogels te redden, ja, zodanig bediend , dat de verwagting die het gemeen van U heeft, de hoope die ik op U vestige, beantwoord word; en dat gedeelte van de publieque utiliteit daar aangehorende, alzo door U namens my word daar gefield, zal de provifa uw leven lang ge duur en: maar niet erflyk zyn, want zaken die kunde en deugd vorderen, kunnen niet erflyk gemaakt worden. Ja, Prince van Orange! Zoude er iemand zyn, die de gegrondheid dezer interpretatie een ogenblik in twyffel zoude trekken. Ik hoope zulks niet,  [ 15] niet, ik zoude in myne verwagting bedrogen zyn. Dan om zulke, die nog mogten hanteren, te convainceren, znl ik zulke gronden allegueren, die dezulken indien zy anders voor reden vatbaar zyn, ad terminos non loqui, zullen brengen. Alle Provifien hebben dezen regul, dat dezelven op een apparent regt gegrond, zo lang duwen als deze apparentie continueerd, en dat dezelve ten principale werken, wanneer dit apparent regt, by eind oordeel bevonden word gefundeerd te zyn. Deze provifie, grond zig op waardigheid en toebehoren, men zie Gr.otj.us inleid. I. B. I. D. §• i°; En continueerd dus zo lang als die waardigheid en dat regt van toebehoren, (dat is) zo lange als deugd en kunde, den gebenefïceerden op dat ampt aanfprake geeft. Excufeer my Doorl. Vorst, dat ik er, het overtollige , maar niet erflyk by voegde, onze gedagten zyn fchakels, het een ketend zig, aan 'c andere , en de pen volgd de gedagten, ik herinnerde my, de L. 59. II. pro Soc. dewelke expresfelyk verbied, dat men bedingen zoude, dat een erfgenaam , in de Sociëteit fuccedere ; het geen den verligten Bynkershoek, aldus expliceerd: „ Want op deze wyze zoude men den anderen, ge„ makkelyk een koppigen of dammen Compagnon kon„ nen opdringend (Oitcefl. Jur. Priv. L. 2. C. 14. §. twee perfoonen) eene fpeculatie, die den kundigen van Effen, het erflyk Hoogleeraarfchap, in zynen mifantrope, III. D. 46. vert. p. 314, Ê? feqq. in een fatire aldus deed voordellen. „ Den Hemel verligt op een gansch byzondere wyze „ het  [ i6 ] „ bet verfilmd der geneert, die by tot booge Amb„ ten verheft, is een ipreuke van den Cardinaaï „ de Rkhelieu, toen zekere Regters op zyne aan„ beveling een Marfchalk van Vrankryk ter dood „ veroordeeld hadden, die volgens de eige be„ kentenis van dien groten Staatsdienaar, zo veel „ niet gedaan had , dat men er eene pagie om ge,, gezeld zoude hebben.'''' En alzo is het eene verregaande belediging, iemand alzo in zyn caracter aan te vallen hem zyn brood te ontnemen , en een flettrïsfure, aan zyn naam en gejlagt toe te brengen ; het geen daarom, niet, dan om gewigtige reden gefchieden mag, wat zegge ik! het geen wanneer 't anders gefchied, als het regt van den langden degen, het werk van eenen despoot, en geens wyze, als de daad van een regtvaardig Vorst! moet gereputeerd worden. 't Js waar Doorl. Vorst! op het voeren van zulle eene taal, fpotten, misfehien zulke, by wien het regt in hun belang, beftaat die geen andere betrekkingen, dan hun voordeel kennen; en welkers regtvaardigheid in derzei ver overmagt gelegen is, en vragen misfehien, durft een Procureur een ■non ens, een wurm, welkers aanwezen aan 't Hof naauwelyks is bekend, zulk eene taal voeren? verderfelyke Raadslieden /Vergum mv Doorl Vorst! dat ik hun antwoorde. Is den Vorst van zulke monfiers omringd? ik zegge hun, ik zegge hun, ja een Nedenlander welks voorouderen , federt eeuwen, in de Republiecq gezeten en brave Burgers waren, welker bloed mede geplengd is voor de Vryheid, die in zyne voorouderen, zo lange 's Lands lasten gedragen heeft, welkers voorvaderen bun befiaan aan Gods Zegen, eenen braven, en eerlyken ban-  [ -7 ] handel en geenswyze aan laage dienaars, flaaffche vleyeryen, of s"For[ten penjioenen te danken hadden; welkers fchaamten bun den blos zoude hebben aangezet, wanneer iemand hunner den Jivcrey rok had gedragen, en welkers graaven nog in 't midden van Nederland bekend zyn; zulk een Nederlander durft zulk eene taal voeren! en dit zoude hy niet durven doen , indien zyne voorouderen , uit JFestphalen of het Gulikerland herwaards gekomen , hunne zogenaamde grootheid, en toegang aan't Hof, aan de laagfte dienften, aan 't trouwen van deze if geene Hoer, en aan lager of fiooder oorzaaken te danken hadde. Ach waren alle de Raadslieden van den Forst, zogenaamde Hollandfche Kaasboeren ! Hoogstdezelven, bevond zig in geene zulke omftandigheden, als waar in die verderffelyke Raadslieden Hem hebben ingewikkeld. Dan Godt verhoede 'sForjlen ondergang , en doe hem zyne waare vrienden, en die Zyn Huys beminnen, kennen ! Ja Doorl. Forst! ik herhale het andermaal zal een demisfie wettig zyn, daar moeten billyke redenen, die't gemeen belang concerneren, exreren, anders heeft de Vorst geen magt; en indien men de magt hadde, zoude men in contrarie gevallen, van de L. Ult.T.Lde Jurisd. (zeggende „ Confideratur tanquam jus dicens, extra territo„ rium, cui impune, non paretur"") gebrmk mogen maken; en ik voege er by, dezelven moeten geregiigheid ademen, de drangredenen hier gewogen en opgerekend — moeten den wil bewegen, dat is magt, wysheid en goedheid moeien zig te zamen vereenigen, omme door eene zulke demisfie. den algemeenen welvaard te bevorderen: Zo als Cicero vermaand, dat alle die over het gemeene best B ge-  C 18 ] gefield zullen worden, in agt moeten neemen, ut totum Keipub, corpus curent, nedem part cm ,, aliquam tuentur reliquas deferant" Cicero i. de off. dat i^: „ Dat zy het geheele Lichaam van „ de Republiecq, bezorgen, opdat zy een gedeelte „ daar van befchermende, de overige niet verlaten." En dit Doorl. Forst! deduceerd reeds van zeiven, dat ik door de demisile by Uwe Doorl. Hoogheid, jegens my betekend, in myn Cara&er en welvaard ben aangevallen. Indien wysheid en goedheid, compoferende de geregtigheid, zulks tot confervatie van de goede order niet noodzakelyk maakte , had het niet moeten gefchieden. Maar hoe kan de wysheid hier eenige directie gehad hebben? De wysheid doet niets anders, dan het geene, volgens gronden van klaarblykeJykheid , in zo verre de natuur der zaken die mogelyk maakt, waaragtig, rum commodum producamus ad feveritatem. En daar mede meen ik Doorl. Vorst, myn eerfle poinft te hebben afgehandel.1, en meer dan overtuigend , immers genoegzaam voor zulken , welke niet wil'ens 'c licht verlogenen, en f;een gevloekte Haven van 't vuigen eigen belang zyn , te hebben aangetoond, dat ik beledigd, door de Demisfie, by Uwe Hoogheid betekend, in myn caraóler en welvaard ben aangevallen; dat zulks zonder wettige redenen , niet had behoren te gefchieden; en waar voor het zelve ten mynen, en en ten opzigten van de Maatfchappy by braven moet worden gereputeerd , ik zeg by Braven, ik zoude het my een onëer rekenen, by ilegte geëerd, beklaagd en geholpen te worden, neen! dit zoude niet anders bewyzen dan dat ik van hun foort was, ik verzende dezelven, dan liever , na de Psalmberyming van Camphuyfen, wanneer] hy in den 72^ de 6 en 7 verfen aldus in rym, en, de Godheid doet ipreken: „ Neen niet alzo verdurve Zielen. „ De w.raak is u al op de hielen. „ Al fweld door Hovaardy uw geest; B 4 » A1  [24] „ Al hebt gy hier niemand die gy vreest; Al meeni gy u zelfs verkoren wezen „ De maat en leest van regt te wefen; Al is de wei'id na uw geloof, Voor u en uws gelyk een roof: Al laat uw dertelheü zyn lusten, De maat zyn van des Landes kusten; Al waand uw fotheid 't algemeen Om uwent wil te zyn alleen; Al gaat gy redelykheid bedelven Al maakt gy Afgoden van u zeiven; Al Trost gy op uw Heerfchappy.; Hoe groot! nog zyt gy onder my. En ga alzo tot myn tweede poinct, een ernftiger taak, (welken ik egter moet afdoen,) over, te weten dat ik aantoone dat er voor die Demisfie redenen, en welke, die waren. Ja Doorl. Forst! daar waren redenen, ik heb er reeds twee genoemd. De eerlle was, dat et; geheime befchuldigers waren, dat die den toegang tot en het oor van den Forst hadden; dat die my, zonder nader onderzoek hebben kunnen en migen bcfcbuldigen, dat den Forst hun hoorde ; hun geloofde, en my fchuldig verklaarde. Een iets dac de Godvrugt, de reden, en den Burger, uit eenen mond, doet uitroepen, welk een verfchynfel! De Godt van Hemel en Aarde neemt geene getuigen alleen aan,maar zegt. Euang. Jjuc. C. 19. vs. 22. tegens den misbruiker van zyn talentponden'. Uit uwen mond zal ik uw oordeelen! — welk een verfchynfel! bet herfchept eenen befchuldiger , eenen bedrieger en leugenaar in een geadmitteerd getuigen! — en befpot alzo het Godde-  [ 25 ] delyk regt, gegrond in de Wet der Natuur het geen met zo veel nadruk uitgalmt. „ Wanneer een tare„ velig getuige , tegens iemand zal opftaan, om „ eene afwyking tegens hem te betuigen, zo zullen „ die twee mannen, welke den twist hebben, Jlaan „ voor het aangezigte des Heeren, voor het aange„ zigte der Priesteren, en der Richteren, die in die „ zeiven dagen zullen zyn, en de Rigters zullen „ wel onderzoeken en ziet de getuigen is een valsch „ getuigen, hy heeft valschheid betuigd tegens zy„ nen Broeder, zo zult gy hem doen gelyk hy zy„ nen Broeder dagte te doen.'" Welk een verfchynfel ! kan het geen oorzaak zyn, dat braven van 't Hof venvyderd, wanfchepfels die niets, dan den val der braven bedoelen, den Vorst by aanhoudenheid omringen! welk verfchynfel! kan het den braven Forst niet herfcheppen in een vyand van braven! kan hier de grysheid van eenen Oldenbarneveld ? de zuivere Staatkunde van de Blanke Witten ? de weergaloze geleerdheid van eenen deugd/a* men Grotius , ja kan de deugd zeiven, tegens zulk een monfler veilig zyn? ja ontzegd Uit verfchynfel aan elk Ingezetenen niet alle rust en genoegen! is het niet een banblixfem voor de deugd! Ja is het geen gedrogt; dat des Vorften veiligheid zelve belaagd? Verbaast U niet Doorl. Forst! op het horen van zulk eene taal, ik fpreek de taal der Godheid, der Reden, en die elk Burger in Culemborg, zakelyk over myne demisfie vuerd, hoord wat de braafheid van de geheime befchuldigers zegt: .,. Zy ,, maken de menfehen valsch en trouwloos. Hy die „ zyn Medeburger kan verdenken, een geheime he„ fchuldiger te zyn, befchouwd hem binnen korte „ tydt als zyn vyand, men maakt zig gewoon zyns B 5 » és'  [s6] „ gevoelen te verbergen, en de bebbelykhéid die „ men verkrygt om ze voor anderen te verbergen, „ maakt, dat men ze na weinig tyd voor zig zel- „ ven verbergt. Hoe ongelukkig zyn de men- „ fchen welke zig in deze droevige gcfteltenis be„ vinden! zy dwalen op een ruime zee, gedurig bezig cm zig voor geheime befchuldigers, ah voor „ wanfchepfels die bun drygen, te bevreyden; de „ onzekerheid van 't toekomende bedekt voor hun het „ tegenswoordig ogenblik , met bitterheid, „ van de aangenaame vermaken der gerustheid en „ zekerheid berooft zynde, blyven er naauwelyks „ ecnige weinige, gelukkige ogenblikken in hun on- gelukkig leven, hier en daar verfpreid, die zy „ in 't voorbygaan met haast en onrust genieten: — „ Hoe kunnen zy zig vertroosten gelceft te hebben. — „ Is het onder dier gelyke menfeben, dat wy onver>•> faagde Soldaten, verdedigers van den 'troon en „ het Vaderland zullen vinden'? Zullen wy onder „ dezelven een onomkopelyk overigheid vinden, die „ de ware belangens van den Souverain met eene „ welfprekende en Patriottifche vrymoedigheid weet te onder/leunen en te ontvouwen , dis met de „ fchatting de licfele en de zegeningen van alle de Burgcrjlaten tot den traanbrengen, om van den,, zeiven op eene gelyke wyze weder te brengen, ,, aan de Paleizen der groot en en de geringe Hut „ der armen, de zekerheid, de vrede, en de beïe„ ver de hoop, om hun lot te verbeteren nuttig fuut» „ defem der gisting en begin/el van alle wertfaatn„ beid van den Staat. Wie kan zig verdedigen te„ gen belasteringen, wanneer die met het ondoor,, dringbaar febild der geweb.l'enary, te we'.en bet ,, geheim, gewapend zyn ? welk eene elcndige Rege„ ring is het, daar den Souverain , ieder zyner  [ 27 ] „ Onderdanen ah een vyand verdenkt, en gelooft „ dat by genoodfaakt is, om de algemeene rust te „ bevorderen, die van ieder Borger te florenV En die is het getuigenis, welke de verhandeling dei'delitti in ltalien uitgekomen, in onze Vaderlandfche taal overgebragt, in 1768. by Gerrit Bom te Amfterdam gedrukt, van de geheime befchuldigers, geeft. Zie daar Doorl. Vorst! éène reden van myne demisfie, beoordeeld derzelver waardy, en decideerd of zy dezelve wettig, of my onfchuldig verklaard? Ik trecde toe om eene tweede, bevorens gemeld , te ontwarren. Dezelve is deze: Ik ben ongehoord geoordeeld; ik wierd tot geene verantwoording geroepen , of toegelaten, 't Is waar , ik toonde aan, ja dit was eene belediging mynen maker aangedaan ; eene vernedering van myne natuur; een aanrander van mynen welvaard, en bevestigde met nadruk dit Brocandium. Si accufare fufficeret quis tutus ejfe pojjèt. Maar Doorlagtig Vorst] dit verfchynfel, is egter , in fadlieufe tyden, waar in de bedaartfte en verltandigtle lieden aan excesfen, 'onderhevig zyn, niet ongewoon. Merkwaardig is dezen aangaande, het navolgende. „ Dat de Saxen ?h niet getrouw gedragende, „ en haren eed, Keifer Carel den Groote ge„ daan, verbrekende, zulks dien Keifer nood„ laakte heimelyke Rigters in 't Land aan te ftel„ len, en te verordenen, die hy magt gaf, waar „ zy iemand vonden, die zyn eed gebroken, „ of anders eene misdaad, des doods waardig, „ be-  [ 23 ] „ begaan hadde, denzelven, waar zy ook den ,, zodanigen aantroffen, aanftonds na hun goed„ vinden, zonder voorgaande Citatie, zonder klag' „ te, verhoor en ontfchuldiging te dooden en men noemde hetzelve het heimelyke' of ver„ borgene Gerigt, en die daar in zaten droegen „ de naam van Schepens of Veimer, die zig ook „ hebben laten voorltaan, dat haare magt zig uit„ ftrekre over geheel Duitsland, de Wetten waar na dezelven zig in 'c ftraffen gedroegen, via„ ren heimelyke, die zy zo verborgen hielden, „ dat er niets van kwam uit te lekken; het groot„ fte gedeelte van de Schepens was onbekend, ,, latende van haar doen nieismerken, en wan,, neer zy door het Land trokken, floegen zy „ agt op de misdadigers, en verklaagden die voor ,, haar Gerigt, en als zy dezelven veroordeelden, fchreven zy haare namen in het bloedboek, en bevolen aan de jongfte Schepen, het uitvoeren van 't vonnis. Het was met die manier van handelen, by dit gerigt zo verre gekomen, dat het een fpreekwoord „ was geworden; illic reos primum infurcam tolli, „ post modwn de'illorum admiffis & innocentia demum inquiri folered. i. dat men daar eerst de luiden kwam op te hangen en naderhand haar proces te maken. Van dit Gerigt, kan men met meerdere lezen, by Tefcbemaker Ann. Clev. Jid. Mont. Mare. We/lpb. Ravensb. Gclr & Zutphan.pag. 107. Maar ook te gelyk zodanig een verfchynfel, dat deszelfs geboorte, fchuldig is aan het vergoden der Vorflen, en een daar uit ongelukkig gefustineerd poincl de honneur, meest by zulken gemaintineerd , dewelken geene diftinclie maken, msfehen den Mensch, den Burger en de Qaaliteit m  [ *9 ] in welken, die Mensch, dien Burger, de Majefieit., of het publiecq nut, van 't Volk handhaaft. Men vind van het geene ik dezen aangaande zegge, zeer veele, edog ongelukkige voorbeelden , in 't Roomfche regt, en in de gefchiedenis der Romeinen. Men heeft altoos, dit middel gebruikt, om de blanke onfchuld, by Voriten, jaloers over hunne eer, dadelyk te belagen, dit wist den grooten Grotius , in zyne verantwoording van de wettelyke Regering van Holl. c. 18. zeggende: „ 'r Is „ een fpreekwoord geworden , dat het Crimen La'„ fe Majeftatis, is het eenige crimen van per jonen ,, die zonder crimen zynzynde het zeer mogelyk, dat men van dit middel gebruik makende een geheele natie, en elk lit van dezelven kan uitroejen, men vind daar van een aanmerkelyk'voorbeeld: „ Eenen Marfyas droomde, dat hy Dio„ nifius den hals affheed, en deze veroordeelde „ hem ter dood, zeggende dat hy er 's nagts niet „ van zoude gedroomd hebben, indien hy er by dag „ niet over had gedagt" Men kan de historie by Plutarchus in 't leven van Dionifius, lezen. En waarom de vleyers van de Forjlen aan dezelven , diets maakten „ dat men daarom een ganfche „ gemeenfchap , fchuldigen en onjchuldigen mogf, „ uitroejen, Carpz. door Hogendorp, c. 38- §• 5-" Dat men in misdaden, tegens de eer van den Virst, begaan, op ftaande voet, zonder r egt spie ging mogt regt fpreken §.6. Een verfchynfel bv de beste der Romeinen veroordeeld : Paulinus fchreef aan Keifer Alf.xander , dat hy aanftalte maakte om eenen Regter , welk een vonnis tegens de bevelen van den Keizer uitgefproken had, wegens misdaad van ge- quetf  [ 30] quetjle Majefleit in regten te roepen, en de Keiler antwoorder ,, Etiam ex aliis caitfis, Majef, Jïatis Crimitia ccfjant meo feculo." L. i. Cod. ad L Jul. Maj. en Tautinus fprak, op een gelyk voorltel deze taal: „ Alienam fecla mca? folicitu„ dinem concepijïi." L 2. Cod. Eod. Een verfchynfel, welkers mondereufe gevolgen, Uwe Doorlugtige, en de agting van de natie zo waardige Gemalin, gevoelde, wanneer dezelven , in eene Misfive, by f loogstdezelve, op den 31 December 1786 , aan den f leer Baron van Gorts gefchreven, deze Vaderlandfche taaie voert. ,, Den Heer de Reyneval, zonde den Prins on„ fchuldig erkennende, hem zekerlyk niet kunnen „ raden, zig fchuldig te verklaren, hy moet dan ,, oordelen, of om beter te zeggen, men heeft hem ,, getragt te overreden, dat de Prins, indedaad de „ fuspencie zelve op zig gehaald heeft; in de on„ derjïelling van 't tegendeel kan men niet geloven, ,, dat de Heer Reyneval toe zoude Jlaan, dat een „ Souverain die gedwaald heeft, zyne overhaaste ,, hejluiten, op valfche berigten genomen, niet kan „ herroepen, en de droevige gevolgen, doen ophou„ den welke dezelven gehad hebben , dit zoude „ met andere woorden, 'c zelve zyn, als (laan,, de te houden, dat een Souverain geen regt kan „ doen, en , daar hy het zelve , aan de minjle „ zyner onderdanen, fchuldig is." Voerende in 't vervolg van dien brief nog deze aanmerkelyke, en alhier zo applicabele taal, zal Hy alleen uit„ gezonderd zyn van den algemenen regul 'i Of ,, moet men btfluiten. dat Burgers van een vry Land , dat regt niet erlangen kunnen, bet welk men, in eene alleenheerfching zelden, te ver„ geefs, inroept." En  [ 3» ] En laatftelyk zodanig een gewrogt, dat den Romeinfchen Stadhouder Festus, zig fchaamde te troetelen , waarom hy tegen den Koning Agrippa, deze reden voerde: „ Om wiens wille, als ik ts ,, Jerufalem was, de Overpriesters en Ouderlingen ,, den Joden, verfchenen, begerende vonnisfe, te- ,, gens hem. Aan welken ik antwoorde, dat ,, de Romeynen de gewoonten niet en hebben, eeni,, ge menfche, uit gunfle ter dooi over te geven, ,, een de befchiddigde , de befchuldigers , tegens„ woordig heeft, en plaatflebe van vcrantwoordin,, ge, gekregen heeft, over de befchuldiging." Zie daar Doorl Forst! de tweede reden van de demisfie, my zo noodlottig te beurte gevallen. Zie daar Prince van Orange! beoordeeld zelve of die billykheid, of die regt en geregtigheid ademd? Of den regul, doet een ander, gelyk gy van een ander vorderd, daar in gevolgd is? Of dezelve, in dat Gerigt, daar de Vorst een mensch , en den Rigter , de Eeuwige Godt, en een wreker van de beledigingen aan-Zyne Schepzelen, toegebragt, zal zyn, zal kunnen befiaan? En vergun my alleen dat ik dit btfluite met d't fpreekwoord: Si accufare fufficeret quis tutus ejje poffet. Dan Doorl. Vorst! deze redenen, alzo, by my geallegueerd, prefiipponeren eene befchuldiging jeaens my U aangebragt; ik zoude Uwe Hoogheid de grootfte belediging aandoen, indien ik, deze Uwe daad, aan een willekeurig, dat is despotiecq, goedvinden, toefchreef, en dit declaratoir zoude involveren: Alle de Ar.ipten , in de Domainen welkers waardy, doorgaans met goud word opgewogen, zyn enkele Chimaires. Neen! Uwe Hoogheidis, door den aanbreng van veele befchul- di-  [32] digingen, jegens mv, zodanig met veroordelen geoccupeerd, dat elke gedagte, d.'e my zoude willen ontfchuldigen, als Uwer onwaardig, word afgebroken. Het is, Prince van Orange! geheel buiten mynvermogen , met eene genoegzame zekerheid, te kunnen bepalen, die waren myne befchuldigers, en, dat , waren de feiten die zy tot mynen lasten allegueerde. Dan dit is onnodig, hy, die de oorzaken der dingen kend, weet al zeer ligt, de gevolgen en zal zig, in zyne conclufien, omtrent de waare gefteldhdd der zaken, niet abuferen. Myne vrienden hebben nim¬ mer kunnen medewerken, om my den voet te Kgten; Dit is het werk van eenen vyand; van eenen vyand , welks quaadaartigheid die tiap beklimd, dat dezelve, alle vrees voor een gedugt Opperwezen, uit de ziel verband; het aan hem onverfchillig word, of de Wereld Heerfcher de wraake op zig neemd, en de beledigingen ter zyner tydt vergeld. Zulk een vyand moet het zyn. Maar heb ik die? Zyn er menfchen, zo vervreemd van deugd en pligt? Zo vyandig aan hun ivezentlyk belang? Is dit mogelyk? Ja het is- mogelyk; die exreren; de ondervinding leerd bet my! maar. wie het zyn, moet ik raaden. En alzo gisfe ik, een derde reden te zvn, de vyandfehap van Mr. A. Ardesch, Uwen Domainraad, de begunfligde vriend van Louis Hertog van Brunswyk, en Opperdirecteur der Culemborgfche geweer Fabriecq, en ongetwyffeld mede. die, van de verdei e Leden, van dien Raad, jegens my. Moet ik bevvyzen dat hy mynen, vyand is? Hy zou-  [ 33 ] zonde zig zulks niet fchamen te zeggen, en ik zouda het my geene Eere rekenen als zynen vriend bekend te zyn. Dan laat ik myne bewyj zen, voor 'c oor van Uwe Doorl. Hoogh. verhalen. Hy A. Arde;ch, dien ik althans nu niet behoeve te vreezen, heeft, zo ik meen, in den Jaare 1782. op den 18 Juny, in een der Camere van 't Cafteel van Buuren, met den Advocaat, Mr. G. van Lom, eene zodanige reden gevoerd, dewelke dien Advocaat deede befluiten, dat myne demisfïe of gereed was, of volgen zoude, en dewelke, zulks aan my gezegd heeft, en dat (indien myn geheugen my niet bedriegd) in die fmaak, dat het dien Domainraad niet aan de wil, maar alleen aan magt ontbrak, om die demisfie deszelfs beflag te geven. Dan Uwe Doorl. Hoogheid, fchynt, doe nog niet vatbaar genoeg geweest te zyn , om dit . (quafie) heilzaam oogmerk van dien Domainraad, te kunnen begunftigen. Althans, het gebeurde op den 29 Juny, van 't Jaar 17Ü6, dat ik te Leerdam zullende pleiten , door den Perlbon van Gerrit Boon, Procureur voor den Gerechte van Asperen, in 't bywezen van myne Huysvrouiv, vermaand wierd, op myne hoeue te zyn, want dat hy een compliment by zyn Ed. Mog. (zo ais men daar den 1 domainraad noemd) makende, door denzelven was gezegd, hy moest met my , een kaerl, die den Raad zo veel verdriet had aangedaan, geen omgang houden, want dien Raad, zoude het my, dien flegte, wel doen voelen, het geen door my beantwoord wierd., dat ik ongaerne , gereed zyn de om te pleiten, zulke waarfchuwingen hoorde, dat Uwe Hoogheid, geen Commisfaris zond, om C ie-  C 34] iemand te beledigen; dat die een particulier gezegde van Mr. a. Ardesci-i was, en dat ik hem en zyne vervolgzugt zoude afwagten. Uwe Hoogheid, begrypt ligt dat ik, de gezegdens van A. Ardescii , niet anders kan bewyzen;_het zal ftraks blyken, dat ik hem, nimmer occalie gaf, omme my iets aangenaams of onaangenaams te kunnen zeggen, maar dit durve-ik Uwe Hoogheid verzekeren, dat ik bereid ben, de waarheid der heide rencontres, met folemnele eede te bekragtigen; trouwens daar ik by den Domainraad, het ligten van zyn hoed en het wenden van zyne oogen onwaardig was, behoeve ik zyne intentie geen ogenblik in twyffel te laaten; ]a hoe dikwils, las ik in zyne oogen, die taal: ,, Ik haat „ dezen mensch , en zal hem altoos haten, gave „ toch^ den Hemel dat ik my aan hem wreeken kon- de." Cic ad Attic. L. 9. Cap. 12. en indien ik in ftaat was eene waarfchuwing, door eenen braaven aan my gedaan , te kunnen verraden, zoude ik my, zyner aangaande fterker kunnen expliceren. Dan waartoe zoude het dienen ? nergens toe, die Domainraden,zyn degeentn, welkers heerschzugt, Uwe Doorl. Hoogheid voor weinig Jaaren, in eenen zeer aanmerkelyken twist, met Hun Hoog Mog. inwikkelde, het geen door wylen den kundigen Steeland, in z^n belang en confideratien, qua, Advocaat Fiscaal van Braband , aldus wierd gecaraéterifeerd. „ En wanneer hy daar by voegd, zodanige „ refle&ien en redenen, als hy meent te kunnen en te moeten emploijeren, om te doen zien „ op welke abufive gronden gemelde Raden en „ Rekenmeesters, hunne fustenuen nopens de 3, P«-  [ 35 ] „ piimafive flaat, gelleldheid en feodaliteit der gemelde Baronnie (Breda) bouwen en hoe alle„ fints verkeerd hunne begrippen zyn, opzigtelyk de gevolgen, die zy als onwederfprekelyk, uit Hoogstdeszelfs Hoge Regten, Regalia en „ Pra;eminentien afleiden." „ Dat hetzelve „ by dien weidenkenden Forst, niet zal worden afgekeurd , maar veel eer aan Hoogstdtnzel„ ven gegronde redenen zal opleveren, om meer ,, gemelde Raden in hunnen al te groeten iever te „fluiten, en te beteugelen, ten einde de juftitie, „ die het fundament, en de confervatie, van een ,, Republiecq is, voortaan, even zo eene onbelem,, merde loop, binnen Zyne Doorl. Hoogheids Do„ mainen en Heerlykheden, blyve behouden, als in „ de andere quarticren en deftriSten van Braband, „ en op dat de Ingezetenen aldaar niet minder, dan ,, de onderzaten van de andere quartieren, Jteden „ en plaatfen van Braband paifibel, mogen blyvcn „ gauderen, van die Frybeden en Foortegten, die „ haar by de bezworen Landcbartres , foleinneel „ beloofd, toegezegd en by Hun Hoog Mog. Ce., confirmeerd zyn geworden'' Fid. pag. 4. En zoude zyne en hunne heerschzugt,dan niet bequaam .zyn, aan my te toonen dat een gekroond Wysgeer de diepten van vyandfehap , peylde, wanneer hy uitriep : Maar wie zal voor nydigheid bejlaan! Vraagd niet Doorl. Forst! welke oorzaken waren het, dié deze vyandfehap fundeerden, opbouwden en voltooiden? De lust en tydt ontbreekt my om in dezen, in Esechiels wanden te graven. Dan ik zal egter eenige zaken, aan Uwe Hoogheid, en aan geheel Nederland bloot leggen , lus: C 2 het  C 36 ] het Uwe Hoogheid, en veelen, deze als de oorzaken van dien haat, te reputeren, dit ftaat ieder vry. Ik was een Nederlander, in een Hollandfche Koopflad geboren, en na dien trant geëduceerd, dat is geleerd, 'om ieder Regent te eeren, daar het voegd, en voor het overige, myne waardy te kennen en geene vernedering, aan de menfchelyke natuur, en de Regten van een vrye Nederlander toetebrengen. Jaarlyks komt er eenen Domainraad in commisfie, om de rekeningen te examineren, en dé boodfchap te brengen, wie der Regenten geconti* nueerd, wie gedimiteerd en wie in demelver plaatzen zyn geeligeerd, enz. Dan fpeeld, dien Commisfaris voor Souverain, dan buigt voor hem al wat zig aanzienelyk, en van de groote wereld rekehd, een ieder verzoekt dan continuatie van vriendfchap en protexie; deze complimenten had ik niet geleerd; ik was zo eenvouwig , dat ik dagt, alle die complimentmakers, zyn meest officianten, die verzoeken continuatie van protexie, wat betekend dit? Zouden zy hunne ampten,niet na behoren waarnemen ? Zouden zy nodig hebben dat de ware natuur van hunne daden, voor den Vorst bedekt bleef? Zouden zy nodig hebben dat men hun verfchoonde ? Neen! dagt ik, zoude het fomtyds betekenen, dat men hun, als zy dit niet en doen de voet ligt? Ik deed het niet en bleef in dien twyffel; en wie kan er voor zyne gedagten in ftaan? Dikwyls kwam er in my cp, zoude dat vorftelyke recipiëren van zo eenen Domainraad, zouden die Koninklyke gastmalen waar in men hem onthaald, al dien overtolligen eerbied; en dat flaaffche complimentmaken, niet wel  [37] wel eens die ongelukkige uitwerking kunnen hebben , 't gefcbenk verblind de ziende , en het verkeerd de zaken des regtvaardigen? Exod. 23. f. 28. kan men ten minften eene zodanigen regul leeren. Althans myne eenvoudigheid, deed my vastftellen; als ik de aan my betrouwden post deugdzaam waarneem, dan heb ik met al dien omüag niets te doen, en dan befchermd my de wet. Ja ik rekende het eene ufurpatie, om dat dien Commisfaris zig de eer den grond Heer, immers den Graave eigen, liet aanleunen. De oorzaken van de vyandfehap, Doorl Forst! zyn niet altoos even kenbaar; gelyk den denker er van eene, daar weinige op denken gewaagd, wanneer hy ons, in deszelfs XII. D. n. 576, verhaald : de Heer C. bekleede in Neêrlands Krygsdienst, eenen aanzienlvken post, de vrede raade hem bezigheid, in 'c Fransch Leger te zoeken, hy krygde tegen Pruifen, Vrankryk mishandelde hem: hy begaf zig in dienst van Ferdinand Prins van Brunswyk. Vrankryk vreesde doe in hem als vyand, die heldenmoed en dat gedugte, dat hy in hem als vriend niet wilde respecteren. Dit was de reden dat men hem op eene verra- derlyke wyze gevangen nam enz. Ik ben in de zaak van de Wed. de Bas ingewikkeld, heb die verdedigd, en haar met myne mede Practifyns, ten kosten van onze Beurfen, de triumph helpen bezorgen. Welke relatie zekere na- beftaande van Mr. A. Ardesch, doe in leven, tot die zaak betoonde . in welke betrekking ik in deze en geene gevallen, daar toe relatief geëirplojeerd ben; en wie en hoe men my geé'mplojeerd heeft, zyn van die zaken, waar van den Abt Reynal zoude zeggen: „ lk huude dat voor C 3 „ een  [ SS ] „ een van die twyfll lastigheden, welk het hart „ van den (Culemborgfchen) lezer best kan op» ,, losfchen" wil men my intusfehen, in een zeker derde, met den Heer C. vergelyken, dit ftaat ieder vry. Ik zing, buiten applicatie, en dit Haat my vry. „ Men kan nit deze Fabel leeren, „ Voor eerst dat groote Heeren „ Wanneer zy in 't naauw en heel verlegen zyn, Zig voor den ilegften Quant vernederen in fchyn, „ Om hem tot hulp en byitand te bewegen, „ En dat zo dra hun list, dien byitand heeft verkregen , „ Hun boosheid vaak op hunnen redder woed. &c. de Mifantrope. Jk was confulent van 'c Gerigt van Beufichem en Soelmond, een Collegie, dar, in zo verre Uwe Doorl Hoogh. op den Domainraad geene fpeciale authorifatie verleend, niets met denzelven Domainraad te doen heeft, en de pen, voorliet zelve voerende, dorst ik in een zeker Berigt, in den jaare 1784 by dezelven aan den voorn. Domainraad overgegeven, eene Vaderlandfche taaie voeren , d:e daar zo zelden gehoord word en daarom, misfehien by dien Domainraad, immers by Mr. A. Ardesch, misfehien, voor ftrafwaardig zal gereputeerd zyn. Met eene feri.eufiteit, men eenen ernst, en met die nadruk, die aantoond, dat men het gezag van den Domainraad kan bepalen, na die orclfr, en dat iegt, dat aan hun voorgeichreven is, te horen zeggen: fl De Beugtgevcrcn menen, dat zy ÜEd.Mog. ?> na  [ 39 ] „ na den aart der voorkomende zaken , aanmer„ ken, of als Raden van Politie en Financie of als Raden van Juftitie: „ De Beriatge veren , kunnen nooit vermoe„ den, dat UEd. Mog. hun berigt in de eerstge,, melde Qualiteit vorderen, want behalven dat ,, de adminiftratie van Jultitie, nooit een object ,, van onderzoek voor de Politie of de Financie „ kan zyn; zo is het boven dien zeker, dat „ UEd Mog. by vervolg, in cas van een twea„ de Appel, als ordinaire Appellations Regters, ,, tusfchen pirtyen zoude moeten decideren." — jJe Berigtgeveren enz. ik zegge zulks te horen is daar geheel vreemd, en word niet zelden voor eene ufurpatie, gereputeerd. En welk berigt ik hier in deszelfs geheel, onder de letter D. overleg, niet alleen , om aan alle waare Vaderlandsgezinde, den denkènsaard, my federt lange eigen, te toonen; maar welk ik ook daarom produceer, om aan Nederland te toonen, hoe in zogenaamde Souveraine Regeringen, de Stadsdienaars, ruim zo ontzaggelyk zyn, als da kragt van de wet, vooral dan, wanneer de Ministers van den Forst, gewoon zyn, de Ingezetenen , als een eigendom, van den Forst te confidereren, voor hoedarigen het een misdaad van gequetjle Majc/leit involveerd, derzelver Regten en Vryheden te reclameeren, althans men heeft my willen opdringen, dit ftuk, was mede de oorzake , van myne demisfie, en ik laat den Domainraad Mr. A. Ardesch, de waarheid of onwaarheid van dit voorgeven decideren. Althans ik mag hier in dwalen, maar dat het navolgende, dien Domainraad, tenfterkfte, jegens my irriteerde, is zeer mogelyk. C 4 In  No] in aen jaare 1705 addresieerde zig by mv een aantal Ingezetenen uit de Baronnie van Yfelfteyn, geenswyzé over eene questie, of de StatenGronch hecren waren. Dit is myn gevoelen; geerswyze of zy als gehoorzame In- en Opgezetenen aan Uwe Hoogheid als den Baander, onderdanigheid fchuldig waren : neen maar dit was de questie, of zy aan de wetgevende Magt, van eenen Domainraad, onderworpen; en tegens den Eed by elk Ingezetenen en Burger, aan Uwe Hoogheid gedaan, gehouden waren eenen anderen en geheel Jlrydigen Eed, te moeten prefleren, aan Uwe Doorl. Hoogheid te deduceren. Dat eene wetgevende magt te exerceren, het werk van den Souverain , en geerssvyze , de verrigting van Raden van Politie en Junkie moet zyn; dat zulks eene ufurpatie tegens de wettige regten, hooge pra>eminentien en bezwooren Privilegiën van Uwe Hoogheid involveerden ; dat men dien Domainraad, onftrafbaar konde en mogte .toeroepen : Cui impune non paretuf: Cejfante enim cc.ufa ceffat ejfcclus. Dat dit voural in dit geval moest gelden; dat het hier op geen vegt ordonn. op geen reglement van Politie, maar op een wapenen van de Burgery aanquam. Dat men by eene ordonn. of liever by eene wet-, by A. Ardescu op order van den Domainraad , op den 2 Maart 1785. betekend eene Krygsraad, met middelbaare Jurisdictie, dat is de magt van vonnisten en executie voorzien, dorst oprigten, de perfoonen en goederen van de ingezetenen, aan dezelven, ja ;n kragte van die, aan gvfelingen en gevangenissen fubjecteerden, dat alhier van applicatie was. Pat al de geenen, tóf, zonder eene wettige aaiis.  [ 4i ] nanftelling, zig zodanig gedraagd, door deL. 66. it. ad Leg. Jul. Majejl. word fchuldig verklaard , gelvk hier over Moorm. over de Misd. fprekende, I. B. 3_/Z. §. i3 deze taaie voerd „ Het is zeker dat het aanftellen van Magi„ ftraten en andere overheden alleen een regt is „ van den Prins, of van den geenen die den Prins ,, dit gegeven heeft; al wie derhalven, zonder „ zodanig eene wettige aanftelling, zig zeiven als „ Magiftraat, en de publicque magt hebbende ge- draagd, is fchuldig aan Majefteit fchennis." Ddt, Valetiaan gezegd heeft, niemand zy geoorloofti buiten onze kennisfe en toejlemminge, eenigerhande wapenen te roeren. Men zie Grot. de Jure Belli ac Pac. L I. cap. 3. §. 4. N. 2. üat elk Burger , die hulde en trouw aan Uwe Hoogheid hadde bezworen, gruwen moest, van eenen eed, die hun notoir zoude methamorpbofeeren, in onderdanen van de Domainraad, en vafallen van de Magiftraat. Dat men hun wilde doen zweeren: Dat zy die wet, (niet by Uwe Hoogheid, maar, by den Domainraad bekragtigd) in al zyn deelen zouden gehoorzamen. Dat zy de Magiftraat, in alle bevelen als Schut' ters zouden obedieren. Dat zy alle geweld, tegens de Magiftraat, tegens de Burgery der Stady en tegen de voorregten en privilegiën van dezelven, met goed en bloed zouden afweren; dat zy enz. En dat men dus van hun afvorderde , dat zy, zo ras de Magiftraat, (die nauwelyks, als uitvoerders van de wetten kunnen geconfidereerd worden,) fustineerde, dat de grondheeren van «leze Baronie, de Edele Groot Mog. Heer en StaaC 5 ten  [42 ] ten van Holland en Westvriesland, of wel den Baander Uwe Doorl. Hoogh. iets exerceerde, dat die Magiftraat als eene infractie jegens hunne privilegiën repliceerden, het zwaard tegens den Souverain , en deszelfs Baander te zullen opvatten. Dit Doorl. Vorst, aan Uwe Hoogheid te deduceren, was zeker in ftaat, een heerschzugtig gemoed den ftaatknndigen Dolk , in de hand te geven, om my dezelven, by de eerfte occafie, den boezem intedringen En dit te meer, daar ik beftond, aan Uwe Hoogheidpubliecq te maken, dat deze wetgevende magr, deze ufurpatie, reets lange, bv dien Domainraad was gepleegd; dat aan den Bailliuw van Spyk, in den Jaare 1784, op advies van twee neutrale en kundige Regtsgeleerden, den eisch ontzegt, en de vegt ordonnantie, by den Domainraad , buiten Uwe Hoogheid in Leerdam geïntroduceerd, als een non ens wierd gereputeerd; het is waar Doorl Forst, ik voegde er juist niet by, dat den Domainraad, van hun onregt bewust het appel, aan den Bailliuw afgeraden hebben, . en dat dit aanwyzen kan , dat men de In- en Opgezetenen, liever aan eene wettelooze Regering, opofferd; dan dat men zyne ufuipatie zoude willen confesferen. ïerwyl egter dat geene dat ik er byvoegde, (te wéten) dat men, den Domainraad, en de Magiftraat van Tzelfteyn te veel eer aan deed, wanneer men bun wilde gelyk Jlellen met de minfte Magiftraat; in een der Jlem hebbende Steden van Holland, die uit leden van de Souverainiteit, word te zaam geroepen; daar zy Domainraden , buiten expresfe authorifatie, van Uwe Doorl. Hoogheid, nauwelyks de uitvoerende magt, althans nergens de regten der Jurisdictie  [ 43 j dictie exerceren) van zelve de fpringveren, en 'c wetteloze, van dien handel ondekten. En wie weet, Doorl, Forst! of men my almede, als geenen Autheur, immers me Je Schryvef van Posten en kruyers verdagt, en in vreeze was, dat er gevonden wierden, die hardiesfe genoeg hadden, om de feiten nader te onderzoeken; de bewyzen daartoe nodig intewinnen, en die naamloze gefchriften , in getekende addresfen te htrfcheppen. Dan het zy verre, van my, de feiten, daar in ten lasten van den Heer A. Ar.des.ch,en zyne Leerdamfche vrienden gepofeerd, voor myne rekening te nemerf, hier zoude de regul gelden. Cui incumbet probatio, qui dicit; non qui negat. Dan hebben 's Princen vrienden, die denzelven beminnen, zonder ,sLands vryheden en geregtig» beden, aan die liefde te willen opofferen, lust, om de waarheid of onwaarheid van die feiten te onderzoeken? Zie daar, ik biede ƒ 105 of 20 ducaten aan , om dit te effectueren , willen er meerder Vaderlanders het hunne toebrengen, ras zal de onfchuld van eenen befchuldigden Ardesch , van eenen verdagten Knyff en eenen zo zeer getekenden Boey , exteren; of ras zullen denzelven, aan de geheele Natie; en aan Uwe Hoogheid, als de Despoten van Uwe Domainen, als de vyanden van Uw waar belang; en als de verdervers van den Burgerhaat kenbaar zyn : Zie dan Doorl Forst ! de redenen , die my sis waarfchynelyke oorzaken van eene vyandfehap van Mr. A. Ardesch, jegens my kenbaar zyn: Zyn er andere ? Niemand verfchoone my, Ik dage b.èin uit, die voor de geheele wereld bloot te leggen. Dan  [44] Dan Doorl. Vorst! was Mr. A. Ardesch, myn vyand? Gisfe ik dat die vyandfehap, tot myne Demisfie medewerkte, dit waren de eenige reden niet, neen Prince van Orange! men zegt van een Groot-Generaal, dat hy zelden, alleen, zyn oogmerk bereikte; en de ondervinding Lerd ook dat hy die ter jagt gaat, zig van brakken voorzier. Aardig tekend Montesquieu eene Monarchale Regering, hy zegt: „ Ik verzoek dat men zig niet floote, aan het „ geene ik zegge: Jk fpreek met de gefchiede„ nisfen van alle volkeren. Ik weet zeer wel, ,, dat een deugdzaam Vorst geen vreemd ver„ fchynzel zy, maar ik weet tevens dat in eene Monarchy een deugdzaam volk zeer moeijelyk te „ vinden zy Men leeze hier het geene ons „ de gefchiedenisfen van alle tyden nopens de „ Hoven der Vorfien zeggen, men herinne zig,,, hoe de menfehen by alle volkeren, over het „ elendige CaraSter van de Hovelingen hebben ge„ oordeeld, dit zyn geen zaken van bloote be,, fchouwing, maar van droevige ondervinding. ,, De begeerten na Eerampten, in bet midden der vadzigheid, het laag kruipen, in het midden van „ den hoogmoed, de lust om'zonder werken fchatten te vergaderen, de veragting van de waarheid, ,, de vleyery het verraad, de ontrouw, de verza„ king van alle zyne engagementen, de veragting „ van de pligten van den Burgerfiaat, de vrees „ voor de di ugd van den Vorst, de hoop op zyne „ zwakheden, en, meer dan dit alles, het idtfpu,, wen van onophoudentlyke befpottingen tegens de „ deugd maken (naar myn gedagten het egte ken„ merk uit, waar door zig het grootfte getal der Hovelingen, van alle tyden en plaatzen onder- „ fchei-  [45] „ fcbeiden hebben. Vind men das in eene Mo- „ narcbieal eens een ongelukkig maar deugd„ zaam man onder het volk, de Cardinaal de Re„ cheheu, waarfchuuwt de Vorfien, in zyn Staat„ kundig testament , dat 23 zig wel zorgvuldig „ wagten van hem gebruik te maken." Men zie den Auth. 3 B. $fi- Dan ik laate alle deze fpeculatien daar,en herzegge, dat de vyandfehap van Mr. A. Ardesch, en deszelfs oogmerken, indien hy my de voet heeft willen ligten,zeker zullen onderfteund zyn, door zyne Leerdamfche vrienden, en derzelver haat telle ik als een vierde reede van myne Demislie.' Vraagt Uwe Doorl.Hoogheid, wie bedoeld gy? En warmede zult gy derzelver vervolgzugt bevvyzen? Hier durve ik Scapham, Scaphum noemen: en ik zegge alhier te bedoelen", Mr. Willem Corn Boey Dros/aard en Mr. Corn. Frans Adolph Knyff, Burgemeester, bei .ie te Leerdam. Dit waren mynen vyanden, ik zal net/eggen, dat het ruim een jaar geleden is, dat dien Burgem. Knyjf, ain den Heer en Mr. S de Jouwer, Burgemeester te Culemborg, heeft gezegd , dat zyn bloed in 't lyf veranderde, wanneer hy my zag; dat zulk eene vyandfehap, deze taaie weg'met „ dezen, hy is niet waardig, dat hy langer leeve" uitroept, zeideikdit, ik mogte het vertrouwen verraden , evenwel, zal den Heer de Jouwer, onder eede gehoord zynde,dit nimmer durven logenen. Dan ik zal liever een fiaal van 's mans handelwyze, jegens my, ontaekken. In Ao. 1784 prefenteerde ik qq.. aan hem als Vice Stadhouder van de Leenei te Leerdam, eene Request om verleg vaa zekere Leenen te heb-  t 46 3 hebben; dit tvas men daar ongewoon, dit deede ik in i avolging van den Culemborgfchen trant. ^ Dan dit moest egter aan de vervolgzugt van die Burgermeester, dienstbaar gemaakt worden. Op den 25 Maart 1784, vertoonde hy die beide Rcquestenj op de Rol, hy declareerde my als iemand, die zyn werk fcheen te maken orn de Zegels te frauderen, fchoon dezelve Requesten , eigentlyk gezegd, niet geprefenteerd maar by den Leengriffier, die dezelve, door my op een kom punch onthaald, zo men zegt, dlafamiUiai- re overgenomen waren, en ik geen belang hadde, of er een Zegel van 3 ftuiv. dan ƒ ^ -: -: guldens wierd geëmplojeerd. — Referveèrendê hy, met de termen aan eenen despoot eigen, de boeten ad een honderd guldens. Dan hoe abufeerde zig die Vice Drosfaard, en den provifionee'e Griffier van de Leenen, wanneer zy ten zeiven dagen, ter dier zake, jegens den 8 April wierden gedagvaard, en wel, ex Lege Diffam, gelyk by de Citatie en de relafen van ce Geregtsboden annex E. 1. 2 & 3. Locis kan coniferen hoe verlegen was men, wanneer men den ernst, die zig daar meede mengde, vernam, hoe verblyd was men door de intercesfie van Mr. G. van Lom Advocaat van 't officie, den ondergetekende tot het niet vervolgen van zyne actie ie kunnen moveren. Dan Doorl. Vorst! U- welloogh.tn elk mensch, kan hier oordeelen, waar voor men zulk eene handelwys moet reputeren, of het wel anders is, dan een bewys, dat men die qualiteit, die men van Uwe Hoogheid ontving, gebruikte om eenen particulieren haat te vindiceeren; dan men fchaamteloos genoeg is, omme zulk een boetflag, Coram pleno Collegio te referveeren en gedaagd  [ 47 ] daagd zynde dit niet durft vervolgen, en alzo verklaard dat men geen regt heeft, of dat men de Re.ten van 't officie fchandelyk verzuimd, —en waar voor de Heeren Brouwer en La Taille, beiden Raden en de Kamer van Juüitie te Vianen, dit reputeerden, kan men vinden by Misfive al hier, by Extract gevoegd, fub F. De Papierlade gaat open , en ontfluit zig, fchoon ik geen misbruik van vertrouwde brieven maak, en ik vinde in dezelven, eene acts by my, voor Schout en Schepenen van Leerdam, op den 3 December 1785 verleeden, eene lnfinuatie daar annex met drie relafen daar toe betrekkelyk, en ik plaatze die onder de bylage, fub Litt. G. 1. 2. 3. 4 & 5. Locis. En die ingezien zynde, zal men dan niet moeten geloven, dat de handelingen van Mr. C. Boey jegens my zeer vyandig zyn, en een bedoelen van mynen ramp involveren ? A. de IVith, was het eens met C. van Oostrvm nopens de denuntie, recanteerd zyn woord gaf oorzaak dat de denunciatie annex fub H. aan hem gedaan cxploic- teren, in de wereld kwam, ten effecten, dat denzelven op den 25 November 1785, des avonds om 7 uuren, ten huize van B. Renooy, (van wien ltraks nader, bezig zynde om een relaas te fcheppen, het welk daar op neer kwam, dat hy zig, by den Gerechte zoude laten con- demneeren; dat hy in 't relaas, de woorden, als ik dan gecondemneerd moet' worden, wil ik liever by het Gerecht als in den Haag gecondemneerd worden, gebruikte, dat den ondereet, in fubftantie zeide: ja de condemnatie moet gaan, en ik wil zulk een relaas geenswyze als een acceptatie van de frefentalie in den text gedaan aanneemen, maar zal of  C 48 ] tp den ontfangst van 't zelve relaas, de afte na 's Hage zenden, de condemnatie laten opmaken, en dan jla ik in cas van executie, wanneer den Deurwaarder komt, voor geenf 200 kosten borg, en dat men my doe verzogt een relaas te willen corcipieeren, 't geen ik deed, declarerende, de Witb is meester bet te volgen, of niet te volgen, en welk relaas, overgelegen word lub I. Deze daden , die zig allezins in 't voordeel van A. de Witb, en op zyn erkend onvermogen grondvesten; die allezints met het regt overeenkwamen : daar het aan C. van Oostrom vry-ftond, de condemnatie by den Domainraad te vragen, gelyk die gevraagd en verleend is. Die allezints noodzakelyk waren, gemerkt C. van Oostrom, verpligt was, voor het regt, aan de goederen aan zyne adminiftratie toevertrouwd, eigen, te maken. Die allezints overeenkomftig waren, met de magt van een eerlyk Practifyn, gelyk den geleerden Burlemaqui in zyne beginzels van 't Burgerlyk Regt- 3- D. 3. H. § 23. zegt: „ Er is eene Re„ gering van bloot befiuur en die bed^at in 't raad„ geven en in onderwyzen van regels welke men „ te volgen beeft, maar zy onderlteld geen ge„ zag, in hem die regeerd; en zy bepaald ncr„ gens de vryheid van hem die geregeerd wor„ den, ten zy alleen in zo verre a's de wetten „ van welke men hem onderwysr, door zig zei- „ ven verpügten, zodanig is by voorbeeld „ de Regering der Regtsgeleerden aangaande bur„ gerlyke zaken." Ik zegge deze daden, hoe voordelig voor A. de Witb! hoe overeenkomftig met bet regt! boe noodzakelyk en boe billyk die waren, konden de attentie  [ 49 ] tis vati dien vigilanten Drosfiard Boey niet efciperen , en waarom niet ? Hy meende dit moest men voor een gedwonge daad van A. de With reputeren. Dan jammer was het, dat zyn gedrag op de Rol wetteloos, en partiaal, en alzo gelyk was aan dat, Van den Burgemeester Mr. C T.A Knyjf. Jammer was het intusfchen, dat men hier een confpiratie ontdekte. Dat het zig zonder fpreken verklapte : Dat de Boode B. Renooy, een Concept van een relaas, alvorens, by hem voor een Declaratoir van A de Witb erkend en ah zodanig op 'f Zegel gebragt en betekend, aanA-. de Witb in handen Jlelde, —. dat hy van eenen divang had getuigd— dat den Dros/aard Boey; of een ander, de Witb onderregt hadde, van dit Cbartebel aan den Drost Boey, te moeten overgeven ; dat den Drost Boey de intentie van A. de Witb zonder fpreken verjlond, en dat men my wilde verfchalken. Dan welke denkbeelden dit alles verwekt omtrent de onzydigheid van een Prefident, zal den onzydigen gevoelen, hy vraagd misfehien van hoe veel gewigt is den Eed van de Boode Renooy? En ik zegge dezen die by elk relaas op zynen Eed , de waarheid , van 'c gerelateerde confirmeerd; deze verklaard, ik heb een valsch relaas gegeven, ik ben mynen eed te buiten gegaan; of declareerd A. de Witb voor een leugenaar, die niet gedwongen is, en verdedige zyne eer, welke parthy de man ook kieze ? Men make dat hy nu buiten zorge zy. Ja jammer was het, dat men by den Drosfaard Boey dien ie ver op de Rolle betoond, zo zeer zag koelen, wanneer de Requeste, in de bylagen, onder de Letter K. geproduceerd, gepreD fen-  E 50] • fenteerd wierf, en men de feiten daar in gemeld , tot poinéte i van onderzoek maakte, des Cen onderget. nog naar de verzogte elucidatie wagt. Dan Doorl. Forst! ik noemde de bedoelde perfonen, en bewees hunne partialiteit, jegens my, maar nog ontdekt zig, de waare reden van dit hun gedrag geenfints , hier over fprekende, met een myner vrienden, zeide denzclven: ,, Gy leest Montesquieu en ver [laat niets; die „ heeft het zeggen van den Cardinaal, de Re„ chelieu: „ Men moet geen luiden, van geringen „„ afkomst in Staatszaken gebruiken: zy zyn te „ „ Jtreng en te onhandelbaar" verklaard dat ge„ ringen afkomst, deugdzamen of anders Burger- „ lyke betekend, Gy moest nog een zeker „ Manufcripr, by Machiavel nagelaten, lezen, „ daar zoudt gy een zede kunde leren , welkers „ pradtycq, U den ingang by fommige Regen„ ten van zelfs openen zoude, ik zal U van de„ zelve een idee geven, door één geval, by hem „ geciteerd, te verhalen. „ Een Hoofdrigter (alias, Bail d'Dieu) in het „ LandfchapHollendolland, in'tGraaffchapDam„ leer, na by het Stedeke Molekeuh, zoude „ eene ryke ervenis hebben moeten misfen , in„ dien hy zyner Vrouwen Oom, te Lemhaer, niet had overtuigd dat zyn meid niet gekraamd, „ immeis by hem niet gekraamd had, hy dag„ vaarde eene Froedvrouw, genaamt Metje „ Suybredno; in qualiteit, tot het geven van ,-, getuigenis , en deea haar afvragen, of die „ meid door haar geadfifteerd en verlost was? „ Zy antivoorde neen: en Machiavel, pleyt baar „ vry, zeggende: wel nu, zy had als Buur, en „ niet  t 5i 3 „ niet als Vroedvrouw geadfifteerd, Mr. Nettu? „ van Molekeuh had het kind gehaald." Dat idee voede mynen vriend, maar ik zoude mynen Hollandfchen en ronden aard, liever als een der oorzake van dezen haat reputeren; althans, den regul, te vinden in de Nota aan den Heere Grave van Gortz overhandigd voor den lieer de Reyneval, dicterende: dat eene kleinhartige toegevenheid, niet minder te laken is, dan eene qualyk geplaatjle Jiyfzinnigheid. Ik zegge dat dezen reaul te volgen, my den haat van deze fommige Leerdamfche Grooten , berokkende : alzo jlaaffche onderdanigheid te bewyzen, en obediëntie, te Leerdam , by fommigen, woorden van eenen zin zyn, en dit ondervonden de braven Heeren Mksquéiiéff Rarts, Lotzy, van Oostrom en anderen even zo wel dan ik. En met dit Doorl. Vorst, te deduceren, zal ik het aandenken, aan de onwaardige handelingen , te Leerdam, aan my bejegend, vaarwel zeggen. Ik zal niet zeggen, dat men, den Vaderlandfchen Rarts, die als een Christen, met zyne mede Kerkenraadslieden, aan zekeren G. — D eene attestatie na merites, uitleverde, door den Perjoon van J. van Alphen , in regten betrok, edog met dit ongelukkig gevolg dat hy van Alphen aparent voelende, wat het gevolg zoude zyn, van zig voor andere te wagen, de zaak by een comparuit liet aflopen: zig in de kosten liet condemneren, en nimmer om eenige verdere verdediging dier zake dagt, neen Doorl. Vorst, de dagen die wy beleven, doen my vreezen, dat ik door hier van de byzonderheden te melden, de befpotting van Deistifche Wysgeren worden, en misfehien, eene oorzake van lastering geven D 2 zou-  C 5*3 zoude ; my is het genoeg, dat Godvrugt en deugd hier zegepraalden, dat de oogmerken der geenen, die de Kerke Christi, gaerne voor allerley Jlag van menfcben geopend zagen veriedeld, en de zaak aan onze zyde by het vonnis, in de bylagen fub Lett. L. i. 2. en 3. ervintelyk, wierd gedecideerd. Liever, zal ik eene roïïe openen, waar in den groten Knyjf, een zeer aanmerkelyk deel heeft, vraagt men welke was die ? Den Kerkenraad van Leerdam , delibereerde in Ao. 1784. over den ftaat der arme foncifen, men bevond, dat men, volgens de opgave, hier agter gevoegd fub Litt. M. voor de behandeling der zieken, van den Jaare 1764 tot 1772 inclufive verfchulden ƒ 363 : 8. — Dat men van den Jaare 1773 tot 1783 , bad moeten betalen ƒ. 780 : 10—; dat het de pligt der armbezorgers was, dezen aangaande, na de oorzake te informeren, en dit gefchiede, en men ondekte, dat van 1773 tot 1783 den Chirurgyn van Ryfel en niemand anders geemployeerd was, dan alleen in den Jaare 1776, wanneer de Chirurgyn Martinus van der Hant, de armen bediend en die alleen in rekening gebragt had, de geringe fumma van f 21 : 17. — Dit veroorzaakte dat na gehoudene deliberatien, op den 9 April —■ 25 Juny en 17 September unaniem wierd gerefolveerd, dat in 't vervolg de bediening den kranken, „ en aan eenige Chirurgicale gebreken labore„ rende perfonen, mitsgaders de bezorging der „ vereischte genees en heelmiddelen, tot meer„ der menagement van de Diaconie casfe, by „ aanbefteding , de minst aannemende zoude „ worden aanbefteed. Den  [ 53 ] De Burgem. Mr. C. T. A. Knyff, wierd in Ao. 1785, op den 1 Jan. als Ouderling, uit de Magiltiaat, ingezegend, leverde op den 6 Jan., daar aan volgende, aan de Kerkenraad van Leerdam eene Memorie, behelzende deels onwaarheden , deels pojitivcn, die de eenvaardigheid, het Caracler en de Christelyke Principien, van denzeiven Kerkenraad, — met betrekking tot dezelve refolutie, (zo men meende) aanrande, — verdagt maakte — en in veragtinge Jlelde, noemende hy Ouderling,die refolutie, niet alleen pre matur, informeel en fchadelyk, maar bovendien Cho~ cant voor alle Principien van menfehelykheid en Christelyke liefde. Verzoekende en ordonnerende hy Ouderling , de dadelyke furcheance. —— Roepende hy de politique magt in. Noemende in zyn addres aan de Magiftraat der Stad Leerdam, de handelingen van den Kerkenraad, een infraclie in de Regten van die Magiftraat enz. Dan welke handelingen, dien vriend dus qualyk bequamen, dat hy door de in de kerkelyke aétis geinfereerde protesten, aan de posteriteit, als Mr. C. F. A. Knyff, Ouderling te Leerdam, zal bekend worden. En dat men op den 5 April 1785. jegens hem, aan de Clasfis van Buuren , den eisch indiende, en alzo concludeerde. „ Dat by vonnisfe van dezelve Clasfis, „ zoude worden verklaard , dat hy Mr. Corn. „ Frans Adolph Knyff, in zyne betrekking als „ Ouderling in de "Nederduitfche Gereformeer„ de Gemeente, der Stad Leerdam, den Ker„ kenraad dier Gemeente, door de voorfz. zyne „ handelingen ten fterkften beeft geledeerd, en „ alzo aan hun, die fatisfaftie fchuldig is, om„ me dezelven zyne ingediende Memorien in D 3 „ actis  [ 54 ] „ actis geinfereerd te doen en laten royeren, ,, gereferveerd het regt van de beledigden, om„ me hunne verpleegde kosten jegens hem te „ verhalen, daar en zo zy zullen vermenen te „ behoren en dat by Mr. Corn. Fr. Adolpb Knyff y „ zo lange hy dezelve fatisfaclie aan de voorl'z. ,, Kerkenraad, niet zal hebben gegeven , in zyne ,, voorfz. bediening, zal worden gefuspendeerd, „ onverminderd het regt van de Ed. en Achtb. „ Magiftraat der Stad Leerdam, omrae geduren„ de dezelve fuspencie een der Heeren uit hun„ ner midden, de befoignes van den Kerkenraad „ te doen en laten bywoonen;" waarom hy, by den Raad van Uwe Hoogheids Domainen, jegens deze kerkelyke Procedures, een mandement penaal vragende, misfehien op het verkenen van 't zelve , niet verder in/leerde , om dat hy de ipreuk, 't is beter hart geblafen, dan de mond gebrand, kennende, van agteren zal onderrigt zyn, dat de Judicature van dien Domainraad in kerkelyke zaken, altans van ge,ene de tninjle applicatie kan zyn, als gehorende de Clasfis van Buuren onder de Synodus van Zuid Holland, die geen gezag aanneemt, dan dat van Hun Ed. Gr. Mog. de Heeren Staten van Holland en West-Friesland. — En dat de geheele appellations Jurisdictie van dien Domainraad nog op zeer futiele gronden berust, zs dezelven geene ufurpatle involveerd. En wierd, deze heerschzugt, Doorl. Vorst! alzo gefnuikt, het konde naauwelyks manqueren, of ik, die den Kerkenraad confuleerde, de annexe en andere ftukken ten dienften van dezelven volgens opgave aan my gedaan, inftelde, ik moest aan de vervolgzugt, opgeofferd worden. $n dit vooraf Daar eene tweede questie, tus- fchen  [ 55 ] fchen Magiftraat en Kerkenraad, binten my in vlamme gebragt, de wettigheid van de beroeping, van den Heer Secretaris Musquetier, als Ouderling uit de Magiflraat, gedaan in Dec. 1785. in onderzoek bragc, en ik als infteller van het Product gevoegd fubLett.N. bekend wierd; fchoon het op de Refolutie van de Magiftraat van 15 December 1785. alhier geplaatst, fub Lett. O. gegrond was. Dan, Doorl. Vorfl! met zulke redenen , wilde men zyne aanklagten by Uwe Doorl. Hoogbeid geenswyze verifiëren, men wagte den tydt, en die gaf gelegenheid, om my te doen ondervinden, „ Dat tyden van partyfchappen, voor „ elk Ingezetenen, hoogst gevaarlyk zyn, terwyl „ de ondervinding leerd , dat een ieverig deel„ nemer, in de belangens van d'een of andere „ party, wel eens, anders eerlyke en kundige lie„ den , heeft doen afwyken van d'eenvouwige 3, bevattingen van waarheid en geregtigheid, en :, doen overhellen tot begrippen , die zy zelfs „ in bedaarder tyden, veroordeeld zouden heb„ ben. " Gelyk dit te betogen, het derde deel van deze Memorie zal uitmaken , waar in ik deduceren moet, welke de redenen waren die men my verzekerd, in een verkeerd dagligt geplaatst, en by Uwe Hoogheid, tot een wezentlyke befchuldiging te zyn aangevoerd. Ik kwam, op Vrydag den 20 Oftober 1786, des morgens om tien uuren in Leerdam, — de eerfte groet, was het roepen van jongens, Patriot— Btixtmfe Patriot, ja het hooren van een bekend Orange deunde, Orange boven, datzvillen wy loven, de Patriotten in de geut enz., dit D 4 al-  C 56] alles vry geduldig horende; kwam ik by de Wed. Sprong, alwaar ik myne eigen gehuurde kamer had, deze weigerde vuur aan te leggen en behandelde my, op dien dag, even of zy, door die Burgem. die (zo zy zeide) aan haar gezegd had, hy wilde honderd ducaten geven , om de Schryver van deliruyer te kennen, geëmployeerd wierd, om my te vexeren en alzo in moeijelykheden intewikkelen; daar myne titels, van Patriot, BL... Patriot alomme, door de jongens, uit het heffe de volks, als ik op ITraat verfcheen , wierden uitgefchreeuwt, — dit myn geduld tergden , en de Juftitie werkeloos bleef, en my noodzaakte, om alle mogelyke verdraagzaamheid interoepen. Dan den Heer J. van Alphen, die abfènten wiens komst des avonds bepaald was, inwagtende, ging ik by goede vrienden.-— Des avonds thuys komende , zeide ik , om reedenen my bewust tegen Iiuybertje Sprong , zo Juffrouw! nu zal er evenwel een Patriot in U huis flapen, maar hoe verwonderd was ik,hier van eene Hospita , ten antwoord te krygen wat fcheeld my dat, al fliep er den duivel: en waar op ik vry railliant repliceerde, wel Juffrouw, vergelykje de Patriotten dan by den duyvel? Eifchende een vies wyn, kaas , brood en boter , ten einde met myne vrienden G. Boom en van Voort huizen iets te nuttigen. Maar aan dit gerequireerde wierd voldaan , op eene wyze die aan elk redelyk wezen, choqueren moest. Men gaf my voor drie menfchen een hoekje brood dat een hongerig oog verllinden konde; een korst comyne kaas daar een hongerige Muis aparent, eenige dagen te vergeefs eenig kruim in zogt,— Ik vondt goed haar  [57 ] haar voor het geringe, volgens eisch , te voldoen ƒ 2 : 12 —en te vertrekken ; by P. Muller Castekin in de Wildeman gekomen , eeten en logies gevraagd zynde , was alles wel. Maar daar de Heer Voortbuizen na huis gaan wilde , herinnerde ik hem , by wegen van raillerie, blyf nog zuat, want wy mogen immers eene zwarte Cocarde dragen. Met toefpeling , op zeker beraifonneerden in onfe voorige Converfatie, nopens liet zyn of worden van honoraire leeden van 't Vry Corps te Gorinchem. Dit wierd door den Hospes P. Muller beantwoord , met het zeggen : dat, bet beter was dat ik een Orange Cocarde droeg, waar op ik eindelyk min of meer driftig, en den geheelen dag , door Orange krajers geinfulteerd , ten antwoord gaf, ik wilde liever,dat de Orange Cocarde op't fecreet lag, (of woorden van dien zin) welk gezegden dien Hospes, (die my geenzins onder de minfte zyner begunstigers behoorde te rekenen ) zodanig animeerde, dat hy zig in ordre van Bataillie plaatfte , de Asfchop in de hand nam , zeggende : „ hy wilde zulke ex„ preffien in zyn huis niet hooren " en waarom niet ? ,, De Prins zvas zyn Heer en Graaf! „ en als ik het wederom beftond te zeggen , „ zoude hy my met die Asfchop , die hy in „ zyn hand had , tulTchen hals en nek Haan." Ongewoon voor een Jantje van alle kanten in de Herberg te fpeelen , begreep ik, dat het fchelden en vegten, vooral, op vyandelyken bodem, my niet voegde, en wilde de man, daarom, als een redelyk, maar ook onbevreeu Nederlander , met raifonnement overtuigen en zeide de H. II. Staat en waren Grondheeren — die D 5 had-  C 58 ] hadden de wetgevende raagt — en ik zeide dit niet, tot vilipendie van zyn Hoogheid, maar in dien zin. Ja de annexe interrogatorien : Doorl. Vorfl! gevoegd fub Lift. P. toonen aan dat uwe perfoon, nog huis,nog belang 't minde 'beledigd wierd. Maar dien Iveraar zonder verft and, aparent de Neef van Catbarina Vermeulen , alias, Raat Mosfel, zeer gefchikt tot het houden van een Logement, agter het Clooster te Rotterdam , ontzeide my Huis en Logies en ik vertrok. — Maar niet uit Leerdam. Myne affaires bepaalden myn verblyf, daar nog een en eenen halven dag.— Eenen eenen halven dag, die ik nimmer wenfche te herleven. Die Saturdag, moest de Vaderlandfchen Cloens van Got ine hem, zig als een der grootfle Boosivigten met getier, geraas, bet werpen van ft'eenen, enz. tot de Glasblafery, zien geleiden, waar over denzelven, naderhand, aan den Drosfaard klagende , zig by Misfive aldus expresfeerde: „ Alvorens „ overtegaan en myne klagten intebrengen, aan „ Hun Ed. Gr. Mog. die vaderlyk verklaard heb„ ben my en myne meede genoten, tegens alle „ geweld in hunne protectie, te nemen,gebrui„ ke ik de vryheid, UEd. Geur. hier van kennis „ te geven,in die billyke verwagting,dat UEd. „ Geilr., volgens eed en pligt, de daders — als „ floorders van de publieque rust , opzoeken en „ hen na verdienden zal te regt dellen." Op die Saturdag, moest ik my langs draten en wegen , de honende expresfien, van Patriot ! — Blixemfcbe Patriot / &c. &c. gemengd, met het zingen der beledigfle , Orange deunen, getroosten. Op die Saturdag, wierd ik gewaarfchuuwd, voor-  [ 59 ] vooral niet ten huvze van de Weduwe Sprong ts komen , alzo het Ovenvolk daar kwam. Op die Saturdag, was ik 's avonds, in een vrye kamer, in 'c huys van Pieter Muller,met de Heer Gerrit Boon, — dit huys wierd vervuld met Ovenvolk en Orange klanten, — doe kwam de (zogenaamde) Tante van P. Muller , Ferbeeck genoemd , ons in de kamer verzoeken, omme ons Jlille te houden, want dat zy van haar huys geen meester was. Uaar hoorde ik de infaamlte Orange deuntjes zingen Hun Ed. Gr. Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, onbevreest hoonen. dit alles gefchiede, daar den Dros/aard Willem Corn. Boey boven op de Sociëteit Kamer was, daar hy zulks, niet doof zynde, had kunnen horen; daar ontdekte ik dat zulks alles, geen ander oogmerk hadde, dan om ons occafie te geven om buiten te komen, en het flagtoft'er van hunne driften te worden: zelve zodanig, dat men onderfcheiden malen aan de glasraam van die kamer kwam luisteren of wy er nog in waren. En dus na myne ruste gegaan zynde, verhaalde my des Sondags morgens, den Paruykmaker Zeldenryk, die my bediende, dat hy de weerftuit, van het mislukte voornemen, jegens my, aan zyn huys had ondervonden, terwyl men hem aldaar zelve als een Patriot, beledigd hadde. Voornemens zynde, om des Sondags morgens te vertrekken , omringelden grotere en kleinere jongens myne paarden, het fchreeuwen en fchelden, nam op nieuw eenen aanvang; ik wierd na de Poort geleid, met eene escorte, van de /noodfte, boosaartigfte en Jlegtjle der muitzieke jeugd, het mufiecq van van hunne deunen, verveelde, het  [6o] het gojen der keijan dreigden en trof my, den diepzinnigen Schepen E. de Man, zag dit aan, en men vervolgde my, met fchelden en fchreeu- wen, zo lang het territoir, dit leiien wilde. Aan de Hom komende, nam en onftak ik een pyp, gebruikte iets, de man die my be¬ diende, zeide my, ik was er gelukkig afgekomen, men had wat anders voorgenomen, . maar de regte gasten waren er niet prefent geweest. Ik vergeleek my in een zeker derde, metNaboth, op wiens dood Achab loerde; tegens wien denzelven valfche getuigen, en vervolgens, na het afleggen van derzeh-er valsch - getuigenis. „ Naboth heeftGodt en den Koning gezegend" de band des volks aanhitsten. Ik fpeculeerde op het voorgevallene, de oorzaken, de middelen, de gewrogten, dit alles herinnerde my den regul, bet einde maakt den werker gaande, het hart van den Lezer, kan hier oordelen, of ik hier dwale wanneer ik den toeleg van 't gemeen, inactiviteit der Juftitie, en de herhaalde aanvallen fterogendevan gebruik make, het bekende fp^eekwoord. Dat de Groote willen, doen de Kleinen. Althans hier in was ik Nabotb gelyk, de hand der getuigen was eerst tegen my: Pieter Muller, Vrouw Verbeeek, de Knegt uit de Wildeman, en de Dogter van Vrouw Sprong, verfcheenen Sondags morgens, één uur na myn vertrek, by Mr. W. C. Boey, wat zy vertelden weet ik niet > maar dit weet ik dat zy den 28 Uctober onder eede op Vraagarticulen gehoord zyn; dat den eerlyken Procureur J. Lotzy, op de communicatie van Drosfaards intentie, hem, niet alleen voor deze maar voor alle zyne zaken bedankte', —■ dat men de getuigen gehoord, derzelver getuigenis ver-  [6i ] verborgen, —- en, zo men verzekerd, aan den Domainraad verzonden beeft dat men ge:ne adminiftratie van Juftitie, maar myne demisfie bedoelde, en dit zegt de geheele wereld alzo gefchied te zyn. Dan Doorl Forst! het is my onmogelyk te weten wat aan P. Muller en zyne vrienden, tegens my a!s getuigen opgeroepen, gevraagd is, ■ het is my nog vry onbekender, wat men ten mynen lasten getuigde, ■-> dan verre zy het van my, dat ik zeggen zoude, dat bet valfche en meinedige getuigen zyn, neen zy zullen voor Godt en hun geweten, best gevoelen, wat zy zyn, maar het zy dat zy waarheid of leugen getuigden, ik reclameer een regt, dat aan geen Nederlander kan geweigerd worden; en het geen hier op neerkomt, dat tegens niemand eenig getuigenis van kragt is, ten zy het zelve in forma probanti gebragt is, en de getuigen in judicio, en alzo tot het antwoorden op contra interrogatorien gefi- fteerd zyn. En hierom heb ik als getuigen, doen horen, de Heeren Boon en Foorthuyzen, derzelver getuigenis, is hier agter fub P. te vinden, en my daar na gedragende, zal ik dit voorgevallene te Leerdam, van allen laster, op gronden van billykheid en regt purgeeren. Permitteer my Doorl. Forst! tot hetzelve einde, voor af eenige generale aanmerkingen. Had ik iets misdaan, was de Tuftitie dan te zwak om my te ftraffen? dit is waar, of het is zeker, dat de bewyzen daar toe, niet toereikende waren; en dit laatfte mag men veilig geloven, want derzelver intentie, verklaard zig vry duidelyk , door haare geheime aanklagte. En dit vastgefteld zynde, is het wy openbaar wat  [ós] toat er van de egtheid der befchuldigingen exteerd , befchuldigingen gegrond op woorden en gezegdens; —— by gedeclareerde partygangers opgegeven in druk en na het ondergaan van een menigte beledigingen, uitgefproken by gelegenheid, dat men. in gevaat was een pak jlagen met een Jscbfchop tekrygen; woorden wel¬ ke door de kwaadaartigheid, zelve geëxpliceerd , aan my, qua, Leerdamseri Procureur, nog geene fuspencie of demisfie konden toebrengen. En mag ik Prince van Orange! terwyl ik, voor geene Regtbank pleit, en alzo geen vonnis inwagt, maar het oordeel van verftandigen alleen inroep, thans de navolgende gronden, ten mynen Voordelen, niet reclameren ? „ Eindelyk men kan genoegzaam geen ge„ loof geven, aan een getuigenis, dat ingerigt „ is, om van een gelprek, een misdaad te „ maken, om dat de uitfpraak, de gebaarden en ., al bet geene de verfcheide denkbeelden, die de „ menfehen aan de woorden hegten, voorgaat, „ verzeld en volgd, het gefprek zodanig wyzi„ gen en doen veranderen, dat het genoegzaam „ onmogelyk is, het zelve ftiptelyk te herha- „ len, zo als het gehouden is, de da- „ den , van geweld, gelyk alle wezentlyke „ misdaden zyn, laten altoos eenige voetftappen in de menigte van de omftandigheden, „ en de uitwerkzelen, die er uit voorkomen, „ na zig; hoe groter het getal der aangehaal,, de uitwerkzelen en omftandigheden in de befchuldiging aangehaald zyn , hoe meer ., middelen de befchuldigde heeft, om zig te „ regtvaardigen. Maar de gefprekken laten „ niets na zig, de overbhffelen beflaan alleen in „ de  ,, de geheugens der toehoorders, die meestentyd ,, ongetrouw en verleidelyk zyn, het is dan on* „ eindig gemakt, elyker, eene belastering op woor„ den, dan op daden te grondvesten, verhand. „ dei delitti §. 8. in fine. De woorden kunnen „ nimmer, dat geene zyn, waar mede de mis„ daad begaan word, zy bly ven alleen in de „ denkbeelden, den meestentyd betekenen die op hun zeiven minder, dan den toon op „ welken zy uitgefproken worden : den zin „ hangd af, van den fchakel met andere din„ gen, in welken zy uitgedrukt worden, dik„ wils drukt men zig met zwygen, flerker uit „ dan met een langdurig gefprek, niets is dub„ belzinniger dan dit afies, hoe is het dan mo3, gelyk, dat men dezelve tot een misdaad van „ gequetfte Majefteit kan maken ? overal waar ,, men deze wet invoerd, verliest men niet al» ,, leen de vryheid, maar zelve de fchaduuwe van „ dezelve. Montesq. 12. 13. XII Hoofd. Dat deze Philofophifche gezegdens zig in het Regt fundeeren, men kan geen misdaad, zonder dolus, dat is, kwaad opzet, begaan §. infiit. de oblig. quai ex deliclo L. 47. ad Legem Comeliam de Sicariis, Matth. de Criminib. Lib. 47. hit. 4. C. 1. § 7. en toond, zig in het regt grondvestende, aan, dat het niet genoeg is eenige klanken overtebrengen, maar dat alle omftandigheden, het dolus , en de quantiteit van bet misdadig $ogmerk, moeten aanwyzen. Dat op de getuigen, ten dezen jegens my gehoord, de navolgende reproche vooral past. „ De geloofwaardigheid van een getuigen, „ moet minder zyn, indien dezelve een Lit j, van eene byzondere Maatfchappy is, welkers  [64] gewoonten en grondregitlcn weinig hekend zyn f „ of met de gemeene gebruiken en grond„ beginzelen verfchillen, om dat zodanig een „ mensch niet alken zyn eigen, maar ook de ,, hartstogten van anderen beeft," men zie voorfz. verhandel dei Delitti L, c. Dat dit voor al waar is, wanneer de hartstogten door faïïie zngt gedreven, het verfiand zyn werking ontnomen, en de raifornementen , door de driften vervangen worden; wanneer alles word ondernomen, om eenen gewaandcn vyand, van den oproerigen hoop, het gedugtfte van alle onheilen te doen fmaken, en dat dit 't geval in questie is. Dat alle de omftandigheden, hier het delict fecluderen : ik maakte geen famenrotting, ik verdroeg geduldig alk infulten ,ja eene bedreiging van dadelykbeden; ik fprak van geen zaken, de tyd, de plaats en omftandigheden, ja het gefprek toonde zeiven, dat al.wat er gefchiede enkel toevallig en geen gewrogt van een dolus, maar een gevolg van aangedrevene driften, ontwakkerd door geledene beledigingen ware, en dat alhier alzo van zeer veel applicatie zyn de woorden van den Grooten Montesquieu, „ misdaden van gequetfte Majefteit, „ zyn geen zaken, welke dagelyks voorvallen s „ doorgaands kunnen dezelven door velen be„ merkt worden, eene valfche befchuldiging om„ trent daden van deze natuur , kan zeer ge„ makkelyk in volle dagligt gezet worden; de „ woorden welke by het ondernemen zo een daad „ gebruikt worden, neemen de natuur van die daad „ aan. Dus is een mensch welken zig na zodani„ ge plaats begeeft, op welke het volk gewoon is „ by een te komen en daar bet zelve tot een opftand „ aan-  [65] „ aanhitst, fchuldig aan misdaad van gequetfie Ma„ jefteit, om dat zyne woorden aan de daad zei.„ ve gehegd, en een gedeelte van die daad zyn. „ Dan zyn het niet de woorden welke geftraft ., worden , maar dan word de ftraf geöeffend tegens eene begaane daad, tot welke men woorden gebezigd heeft, de woorden worden ,, dan eerst misdadig , . wanneer die een misda„ dig jluk voorbereiden , vergezellen, of volgen. ,, Men brengd alles in gevaar, wanneer men de ,, woorden tot een misdaad maakt, in -plaats van ,, dezelven voor een leuze van een misdadig Jluk ,, aantezien." Dat de aanklager dat de handelingen vair het Geregt ja dat alles my onfchuldig ver¬ klaard, het is de zaak van geen Drosfaard, getuigen te horen en cie tot een politiecq einde tegens iemand, buiten deszelfs weten, te emploje- ren het zyn geene billyke handelingen van een Geregts Collegie, alleen aangefteld, om tusfchen den man, en zynen naaften, regt te doen, op getuigenisfen, waar op men geen regt mag doen, die geenswyze informa probanti zyn gebrast, en in 't decideren der zaken, van geene confideratie kunnen zyn, te emplojeren, om iemands totale ruine te effectueren: de joodfchen Raad zogt wel getuigen, maar getuigde, nooit zelve, tegens den onfchuldigen Jefus dit zyn handelingen die geen eerlyk gemoed, kan approberen en die des belaagdens onfchuld, middag klaar aantonen. Men dimittere of fuspendere my maar als Procureur van Leerdam. men probere dan van wat kragt die getuigen en derzelver getuigeni-f?n zyn, en ik zal dan beproeven, wat effect 15 een  [66] een mandament van maintenue, geobtineerd by een der Hoven vari Juüitie in Holland, te Leerdam zal hebben. Deze generale Remarques vooraf gezonden zynde , zal ik , Doorl Forst! myne onfchuld, zelfs in V generaal aangetoond, nu fpeciaal, en middagklaar deduceren: excufeer'my, Prince van Orangel' dat ik zegge, dat ik de te Leerdam afgegeven? getuigenis/en, reputeer voor lasteringen; dat ik zulks zo lange zal doen, als dezelve in forma probanti, jegens my geproduceerd, en de getuigen in judicio gefifteerd zullen zyn. Dat ik myne getuigen en derzelver getuigenis voor waaragtig houde, ik produceer alhier derzelver getuigenis, biede aan, om dezelven, ter eer* iter en wettige requifitie, tot het horen op contra interrogatorien te zullen filteren, en.reclameere in allen gevalle, dat regt, dat met zo veel- nadruk zegd. Tejlibus Duobus negantibus maleficium magii credendum, quam mille affirmantibus. Holl. Conf. z. Derde D. C. 167. No. 16. Ja voege er by, dat men geen eene omftan* digheid kan allegueren , die een misdadig oogmerk, kan doen prefumeren neen, myn gedrag in Culemborg zoude daar van geheele andere preuves kunnen opleveren, dan laat ik liever daar uit blyven, en ter zake zelve komen. Ik heb gezegd, Juffrouw, nu zal er hier een Patriot, Jlapen. Ja dit heb ik gezegd, —— ik bedoelde my zeiven, —1— ik zeide dit in ernst, Maar is dit misdadig? mag ik geen Patriot geen Faderlandsgezinden zyn ? mag ik een Stadhouder, die onder die naam voor Souverain ageerd, en de magt over 't Militaire wezen boven den  [ 67 ] den Souverain zoude willen exerceer en niet voor gevaarlyk houden ? mag ik een Stadhouder, die zig als Stadhouder gedraagd, niet onder den Souverain plaatzen? en als zodanig nuttig noemen? is dit misdadig? — wilde ik door dit zeggen eenig oproer maken'? Neen een flapende Patriot kan immers geen belediging aan eenig Orange krajer toebrengen. Ik zeide, ik wilde geen Orange Cocarde dragen ik wilde dezelven liever op 't feer eet plaatzen , een zeggen, dat ik, minder geïrriteerd, misfehien bezadigder zoude uitdrukken, maar het geen, geene misdaad of belediging, involveerd; en het geene ik my in allen gevalle niet en fchaame gezegd te hebben, 't Orange dragen, zal in een aller voordeligst ligt geplaatst, een van die daden zyn, die aan niemand wettig geboden, maar integendeel in eenen onfchuldigen zin, aan een ieders vryheid is gelaten. 't Orange dragen, declareerd in eenen Staatkundigen zin , dat men een Liverey van Uwe Doorl. Hoogheid, onzen Medeburger, en de eerjle Amptenaar van Staat, dragen, .en Uwe Hoogheid, boven den Souverain van den Lande estimeren wil, en is dus, uit zyn eigen natuur misdadig. 't Orange dragen, gefchied zelden anders, dan in faclieuje tyden, wanneer men aan zyne veiligheid , eenige offerhanden moet doen, en het gemeen , de heffe des volks, met een gekleurd Lint, of zo iet te vreden field. Al voegde ik Doorl. Vorst! nu geene andere defenfie op dit poinct, zoude ik dan, door te zeggen, ik wil myne vryheid behouden, ik wil geen Liverey van den Prince van Orange dragen, ik wil geen voorftander van oproerige bewegioE 2 gen  C 68 ] gen zyn, misdadig zyn? Zoude ik door het zeggen eer ik myne vryheid quiteerde eer ik dit Lcverey dsoeg, eer "ik het oproer bevorderde, wenschte ik de lenze liever op 't fecreet, fchuldig worden ? Neen ! Doorl Vorst, een geheele armee Orangedragers en krajers van dien aard, {faam gebragt, zullen dezelven wel in ftaat zyn, om de flem van het hart, der meeste en kundigfie Nederlanderen, voor eenen tyd te verdoven, maar nimmer capabel zyn uwen, welvaard , de grootheid van uw Huys en de bejlen- dige liefde des volks, te grondvesten. Wy zyn redeJyke-wezens, de reden is de brand/lof, en moet eene geftadige vlam van liefde en hoogachting veroorzaken. ! De driften van de heffe des volks zyn de vlamme van 't kaf vuur gelyk, zy geven eene verfchrikkelyke gedaante, maar verdwynen met flank en rook. Maar hoe veel te meer zal myne onfchuld zig dan verklaren, wanneer ik aanmerke. i. Dat de Orange Cocarde, met een fwarte Cocarde de leus by den Souverain aangenomen en gewettigd, in vergelyking gebragt wierd, en dat het zeggen dus in dit verband befchouwd , de wettige zugt en eerbied, die in mynen boezem, voor den Souverain zyne vlamme ontfteekt, ontdekte; dat ik hier (laat moest maken, op de approbatie van Uwe Doorl Hoogheid, welke door Hoogstdeszelfs Gemalin, word omfchreven, „ als eenen die door zyne geboorte, en door de eenpari„ ge befluiten van die genen welken den Souverain „ uiimaken, een Lid van dezelven is, en zig bekleed ,, vind met de verhevenfte waardigheden van Staat''' en alzo als den eerjlen Burger, den eerften Amptc* naar en als een Lid van de Souverainteit, derzei-  [69] 7elver eer, en de handhavers van dien zoude lehonen. a. Dat ik, het zy dan wel of kwalyk, in eene mening verkeerde, dat Hun Ed. Gr. Mog. de Heeren Staten van Holland en Westvrie.-3and, de wettige Leen- en Grondheeren van dat Leerdam waren. Dat zy hunne Placaten, waar by zy de Orange Cocarde, voor een oproerleuze verklaarden , (zo met eenig regt) in kragte van dezelve hunne hoge Souyerainiteit, hadde toegezonden , dat het met aan hun, maar aan Mr. W. C. Boey, Dros/aard, te imputeren was, dat hy dezelve, de Publicatie onwaardig oordeelde, en dat myne woorden, wel verre van misdadig de beste intentie hadden, immers geen Jlraf maar een beter onderrigt vorderden. 3. Dat ik hierin niet zeer dwaalde, gemerkt Leerdam aan Holland Leenroerig is, en dit van zeiven uwe regten op Leerdam Doorl. Forst! bepaald , alzo dit deduceerd: dat ook omtrent Leerdam, het zeggen van van Loon, aloude Historie II D. p. 155. gelden moer. „ Ik durf my „ vleyen niemand in ftaat te zyn, van een Graaf,, fchap, onder het gebied, der Franfche Koningen ,, te kunnen aantoonen, aan het welke de onaf ban • „ kelyken eigendom, door de Forflen van dien tyd, „ aan iemand hunner wereldlyke onderdanen is „ afgedaan, want het ftryd tegens de fundamente- „ le Regcringsform van die tyden." Dat het een geleend goed is, dat het, offchoonhet bevorens eens in vry en eigendom aan de Leenvafal behoorde (als nogthans neen) van natuur veranderd, en nu den eigendom van den Leenheer is, zodanig, dat de Leenvafal, daar op geen ander regt dan de posfesfte en het ufufrucl kan fusE 3 fi«  [ 70 ] tineren, en welk ufufrucï: min of meer favorabel is, na mate van de uitgifte. Dat cmhier fieldt, „ feudum a fide dictum nihil aliud eft, ., quam ufufructus, quidam rei inmobilis ex he„ uevolentia Domini, fub conditione fidei $ ob,, fequii conceffus" Schroterus in Comm. ad jus feud: Dat Uwe Doorl. het zy tacite of ex- presfe, alzo aan de Staten van Holland, als derzelver Leenvafel, zig verbonden hebt, om hun getrouw te zyn, derzelver voordeel te zoeken, hen ten besten te raden, hun agterdeel te weren, en te ontdekken, dat genen dat tot hunne fchaden ftrekt, de Groot inleid. <2 B. 41 D No 56;. Dat aan hun de grond, en aan Uwe Hoogheid alleen de posfesfie toekomt. Dat- zy den eigendom op de groc. &c, doen hier mede te weten , dat wy op de ootmoedige Supplicatie van Adrianus van der Most G.Zoon, inwoonder onzer Stad Culemborg, denzelven hebben gefield en gecommitteerd, gelyk wy hem ftellen en committeeren by dezen, tot Notaris binnen onze Stad Culemborg, mits dat denzelven alvorens door de Raaden onzes Graaffcbaps Culemborg, behoorlyk geëxamineert, en om als Notaris te fungeren bekwaam bevonden zal moeten worden, gevende hem als dan en in dal geval, volkomen magt, auftoriteit en zonderling bevel, 't voorfz. Notaris Ampt uit onzer naam te aanvaarden, wel en getrouwelyk te bedienen, en daar omtrent alles te doen, het geen een goed en getrouw Notaris gehouden en verpügt is te doen, op zodane infhuétie, als daar op al reede gemaakt is, ofte als nog gemaakt zoude mogen worden, mitsgaders op de voordelen daartoe flaande, en behorende, en zal hy gehouden zyn, zi,; in allen opzigte, te reguleren na onze Placaaten en Reglementen als Sotiveraine Grave van Culemborg, en zo veel zyne gemelde bedieninge aangaat onx.e Regten en Preé'miticHtien te helpen maintineren, voorteftaan en te bewaren, gelyk hy ook verpügt zal wezen, bevorens als Notaris te fungeren, afteleggen den behoorlyken Eed, mitsgaders die van zuiveringe, in handen van de Raaden onzes gemelde Graaffchaps Culemborg, die tot het afnemen van den gemelden Eed, by dezen fpeciaal worden geauthorifeerd, ende dit hy provijie en tot kennelyk wederleggen toe. Actum op ons Hof in 'sGravenhage den 16 Decemb. 1771. (getekend) W. Pr. v. Orange. (onderftond) Ter Ordonnantie van Zyn« Hoogheid. (getekend) A. Ardesch. Is  [78] (In dorfo flond) In plaatze tan den omflag van een Cnlemborgsch Zegel, is de acle van adniisfle gefchreven op een Zegel van vyf Guldens. Aéhim Culemborg den 8 February 1772. Jguod Attejior (getekend) A. Veespïck. A. 2. De Raaden des Graaffchaps Culemborg, ingevolge de Hoog gerefpefteerde ordresvan Zyne Doorlugtigfte Hoogheid, den Heere Prince van Orange en Nasfau &c. &c. &c. de dato 16 December 1771, geëxamineert hebbende Adrianus van der Most Gysberts Zoon, over de Poinften van het Notariaat, verklaren', denzelven in naame van Hoogst Zyne Hoogheid, tot de exercitie van voorfz. Ampt in deze Stad en Graaffchappe admisfïbel, gelyk hy daartoe geadmitteerd word by dezen, na dat hy alvorens op de iuftruflie hem voorgelezen, en ter hand gefield, den Eed van trouwer mitsgaders die van zuiveringe, naar behoren hadde afgelegt; lastende alle den geenen die zulks aangaan, mogte, den voorfz. van der Most als Publicq Notaris te erkennen. Aftum ter Caraere van Juftitie binnen Culemborg den 8 February 1772. Ter Ordonnantie van dezelve (getekend) A. Verspyck. A. 3. Wy Willem by de gratie Gods, Prince van Orange en Nasfau &c. &c. &c. doen te weten, dat wy op de ootmoedige fupplicatie van Adrianus van der Most, G. Zoon, Inwoonder onzer Stad Culemborg, denzelven hebben gefteld en gecommitteerd, gelyk wy Hem ftellen en committeren  [79] teren by dezen, tot Procureur, om binnen onze Stad en Graaffcbap Culemborg, als zodanig te mogen furgeeren, mits dat Hy alvorens door de Raden onzes Graaffchaps Cu. Jemborg , behoorlyk geëxamineert, en daar toe bekwaam bevonden zal moeten worden, en dat Hy verplifjt za! wezen , om voor zo verre zyne gemelde bedieninge aangaatt de resten en preëminentien van ons als Souveraire Grave van Culemborg, te helpen maintineeren, voor te liaan en te bewaren, en generalyk alles te doen, en te verrigten, het geen een goed en getrouw Procureur fchuldig is, en behoord te doen; op zodanige Inftruftie als daar toe alreda gemaakt is, ofte als nog gemaakt zoude mogen worden, en op de voordelen daar toe (taande, en behorende, ende wyders dat Hy gehouden zal zyn, afteleggen den behoorlyken Eed, mitsgaders die van zuiveringe, in handen van de Ra. den onzes gemelde Graaffchaps Culemborg, die tot het af» nemen van den gemelde Eed by dezen fpeciaal worden geauthorifeerd , en dat by provijie, en tot kennelyk inedtrroepens toe. Aftum op ons Hof in 's Gravenhage den i<5 December 1771. (getekend) W. Pr. van Orange. (onderftond) Ter Ordonnantie van Zyna Hoogheid, (getekend) A. Ardefch. 'in dorfo flond) In plaatze van den om (lag van een Culemborgsch Zegel, is de afte van admisfie gefchreven op een Zegel van vyf Guldens. A&um Culemborg den 8 February 1772. Jduod Attestor (getekend) A. Verspyk. A. 4-  [ 8o] A. 4. De Raden des Graaffchaps Culemborg, ingevolge de Hoog. gerespecteerde ordres van Zyne Doorluchiigfte Hoogheid, den Heerë Prince van Orange en Nasfau 6cc. &c. &c. de dato 16 December 1771 geëxamineert hebbende, Adrianus van der Most, G. Zoon, nopens de forme en ma&iere van Procederen, met den aankleven van dien, en Hy, ten dien opzigte capabel bevonden zynde, verklaren denzelven, na dat Hy alvorens, den Eed daar toe ftaande, mitsgaders die van zuiveringe, voor dezen Rade hadde afgelegt, admisfibel, om als Procureur, binnen deze Stad en Graaffchappe te fungeren, gelyk denzelven daai toe geadmitteerd word by dezer; lastende alle en een ygelyk die zulks mogteaangaan , den gemelde van der Most daar voor te erkennen. Actum ter Camere van Juftitie binnen Culemborg den S February 1772. Ter Ordonnantie van Dezelve (getekend) A. Verspyk. B. 1. Zyne Hoogheid heeft goedgevonden de Aflens van Commisfle of Admisfie van Adrianus van der Most als Notaris en Procureur te Culemborg in dato 16 December 1771. intetrekken en buiten effeft te ftellen, gelyk dezelve ingetrokken en buiten cfFeft gefield worden by dezen , en wyders de Raaden des Graaffchaps Culemborg te auftoriferen, om de voorma.ils door hem deswegens betaalde contante recognitien, te zimen ter furnma van vyf hondert Guldens aan denzelven te doen reftitueeren. Actum op 't Valkenhof te Nymegen den 8 February 1)87. (getekend) W. Pr. v. Orange. (onderftond) Ter Ordonnantie van Zyne Hoogheid (getekend) A. Ardesch. B. 2.  C 81 ] B. 2. Extrail uit bet Register der P.rgelyhfcbe Befoignes en voorvallende handelingen gehouden ter Raad en Rekenkamere des Graaffchaps Culemborg. Veneris den 23 February 1787. Ingekomen en geleezen zynde, eene Misfive van Hun Ed. Mog. de Heeren Prafident Raaden en Rekenmeesteren tan Zyne Doorlucbtigfte Hoogheid, den Heere Prince van Orange en Nasfou Sec. &c. &c., met een daar by gevoegd Extrafl uit het Register der Notulen van welgemelde Raaden, in dato 12 dezer, hebbende wyders tot bylaage een afle van intrekkingeen buiten effect ftellinge der Commisfien of aflens van admisfie van Adrianus van der Most als Notaris en Procureur te Culemborg, in dato 16 December 1771 met reftitutie nogtans van de by zyne admisfie daar voor betaalde Contante recognitiën te zaamen ad ƒ 500 — Gis. &c. Is na deliberatie goedgevonden, om nog zittens deeze Vergadering den voornoemde Adrianus van der Most ter Raadkamere te ontbieden, en hem aan te zeggen, dat Zyne Hoogheid, had goedgevonden zyne aflens als Notaris en Procureur intetrekken, vervolgens voorfe. afle van dimisfie, in originali aan hem Adrianus van der Most uittegeeven, met verdere aanzegging, dat den Raad hem van nu af aan houd voor gelicentieert van opgemelde zyne bedieningen, doch, dat des niet te min 't aan hem gepermitteerd word, om de aflens welke hy reeds onderhanden mogte hebben, verder te konnen Perfefleeren, egter niet langer dan geduurende deezen dag, wyders hem te gelasten , omme zyn Notarieel Prothocolle in ordre te brengen F en  [8a] en (e fluiten, en dezelve aan die van den Gerechte dezer Stad, op den Stadhuize, alhier tegens reclpisfe dadelyk over te brengen. Eindelyk omrae zyne aflens van Commisfie in dato ifl December 1771 en van admisfie in dato 7 February 1772 als Notaris en Procureur van deeze Stad en Graaffcbappe, hoe eerder zo beeter ter Raadkamere over te leggen, met vertoon der recipisfe weegens de overbreBginge van zyn Notarieel Prothocol, ten Stadhuize alhier, zullende daarop, aan den Ontvanger der Ordinaris en Extraordinaris Middelen Mr. J. van Hees, de nodige Ordonnantie werden geëxpedieert, tot het restitueeren aan meergemelde Adrianus van der Most van de by zyne admisfie betaalde recognitiën te zamen ad vyf hondert Guldens. En zal Extrafl deezes aan Adrianus van der Most tot deszelfs naiicht worden uitgeleeverii. (onderftond) In fdem ExtraBi (geteekend) L. van Beusechem Griffr. C. Den Ondergeteekende in bovenftaande Refolutie van Zyne DoorluchtigfteHoogheid (welkebyde ondsrteekening is Prince van Orange (*)) gedimitteerd, verzoekt het Publicq, derzelver oordeel, voor als nog op te fchorten, alzo hy da waare reeden van zyne dimisfie eerlang (zo ras zyne omitandigheeden hem permitteeren zullen, de plaats van zyne refïdentie als een eerlyk man te kunnen cjuiteeren) by eene di- ftinfte (*) In de aBe van dimisfie, /preekt Zy» Hoogheid, van zigzelven, in de derde ferfoon; bet was een daad, van den Prins van Orange, dienende dit en het dulieufe, dat er in dez.e tusfcbe rcedtn gevonden word, te tclairceeren.  [ 33 ] fiincte Memorie, aan Hoogstgemelde Zyne Doorluchtigfts Hoogheid den Heere Prince van Orange zal Publiceeren, en zyne onfchuld aan den dag zal brengen, in vertrouwen, dat Hoogstdenzelven hem die Juftitie zal doen ervaaren, die Iloogstdeszelfs Gemalin van den Souverain van den Lande requireerd. Culemborg den 23 February 1787. (geteekend) Adr. v. d. Most G. Zoon. D. ti Serigt gedaan maken, en de Edele Mo< gende Heeren Fr&jident, Raaden en \ Rekenmeesters der Domainen van Zy¬ ne Doorlucbtigjle Hoogheid den Heere Frince d Orange en Nasfau &>c. &Pc. &c. Souverain Graave van Buuren , overgegeeven , door Schout en Die van den Gerechte van BeuJIcbem gerequiveerden. Op ende jegens De Requeste aan We/gem. Hun Edele Mogende geprefenteerd, by Dirk Cornelis Rynbercq Scbeepen des Edelen en Weerden Gerechts van Beufichem en Zoelmond, zo denzelve ageerd, in zaake voor denzelven Gerechte hyMr. Jacob Hendrik de Jonge als Eysfdier ter eenre, en hem, Requestrant, en Requirant, als gedaagde ter andere zyde, geè'ntbameerd en ongedecideerd hangende. Edele Mogende Heeren! Zouden de Berigtgeeveren alles wat in de Requeste aan UEd. Mog. by den Requirant geprxfentcerd, even omflagtig F a al»  [ 84] als irrelevant is genarreerd beantwoorden, zy zouden de geeerbiedigde attentie van TJEdele Mogende ten fterkften misbruiken, en aan de oogmerken van UEd. Mog. het minst voldoen. Neen Edele Mogende Heeren 't furprineerd de Berigtgeeveren, de gewigtige occupatien , van een Collegie als dat van UEJ. Mog., tot het welke zy niet anders dan met den behoorlyken eerbied toetreeden, te moeten incommodeeren, door hetnarree van een aantal zaaken, dewelke opzigzelven befchouwd nauwelyks eenige attentie meriteeren, maar die eenigermaten gewigt ontvangen door de zo ongelukkige als even quaadaardige illatien, die daar uit door den Rcquestrant en die van zynen Raade, ten lasten der Berigtgeevexen, worden gefustineerd; en wel in een qualiteit, waar in zy als Regters, en dus door of namens Hoogstgemelde Zyne Doorlucbtigjle Hoogbeid, ten nutte van 't gemeen zyn geplaatst, ten gevolge, dat men al het zelve heeft durven leggen tot een fundament van de Conclufie, by Requeste genomen ten fine: „ UEd. Mog. aan de Berigtgeeveren zouden ,, gelieven te ordonneren om zig in vervolg, voor zodanige „ handel wyze te wagten, en dat ten effecten van dien, de „ voor hun Lites Pendente en questieufe Proceduures, zou„ den worden verklaard, te zyn, nul, nietig en onwaardig, „ en dat zo indien door Mr. Jacob Hendrik de Jonge iets ,, mogte ondernomen worden , waar door den Suppliant zyne pretentie niet konde bekomen, zy Berigtgeeveren „ uit hoofde van 't ophouden der zaaken die fchaaden aan „ den Suppliant zuilen hebben te vergoeden, &c. ,, En, dat aan Mr. Jacob Hendrik de Jonge meede word gelast, om dadelyk te voldoen, de fumma van twee en ,, ('zeventig Guldens negentien duivers met de kosten, of „ dat de Suppliant by faute van dien zynen geobtineerden „ verwin ter Extcutie zal vernaaien en uitvoeren." Dan  [ 85 ] Dan daar de Berigtgeveren dus in de noodzaake zyn, om. me zig te moeten Juftificeeren, wegens hunne gehouder.e gedragingen, fpecialyk zo dezelve relatie hebben tot hunnen Eed en pligt, by Hun gedaan als Scheepenen van Beufichem en Zoelmond , en by welke zy zich voor God en Merfchen ftrafbaar (tellen, dan wanneer zy dezelve bunnen Eed en pligt moetwillig en vcorweetens excederen , en in plaatze van de Juftitie te dienen, de magt aan hun in handen gefield, misbruiken, om iemand van zyngoedhebbend regt verdoken te doen blyven, foliciteeren de Berigtgeeveren de nodige vryheid om de geëerbiedigde aandagt van UEd. Mog. by de conclufie van die Requeste zelve, en wel geabftraheerd van de faéh waar op dezelve is gefundeerd, eenige ogenblikken te mogen bepalen. En aldus aan UEd. Mog. met die ferieufiteit en ernst, dewelke het import der zake eischt, te mogen vragen, in welke qualiteit UEd. Mog. dit berigt van de Berigtgeeveren rcquireeren. De Berigtgeeveren rneeren, dat zy UEd. Mog. na den aart der voorkomende zaaken aanmerken, of als Raden van Policie en Financie; of als Raden van Juftitie. De Berigtgeeveren kunnen nooit vermoeden dat UEd. Mog. hun berigt in de eerstgem. qualiteiten vorderen, want behalven, dat de adminiftratie van Juftitie nooit een objeft van onderzoek, voor de Policie of de Financie kan zyn, zo is het bovendien zeeker, dat UEd. Mog. by vervolg, in , cas van een tweede appell, als ordinaire appellationis Rtgters, tusfchen parthyen zouden moeten decideeren. De Berigtgeeveren zyn dus genoodzaakt, omrce te geloven, dat GEd. Mog. dit onderzoek zullen doen als Raden van Juftitie, maar kunnen, dit gelovende geen idéés vinden, die de minde fchyn van gezond verdand billykheid of regt, aan het verzoek van den Requestrant} zullen kunnen byzetten. F 3 De  [ 36 ] Da Berigtgeeveren vermeenen doch Edele Mogende Heeren , dat ieder die zynen aandagt maar een ogenblik bepaald, by het eerfte en voomaamfte verzoek by Requeste gedaan, en als de oorzaak van alle verdere verzoeken, aangemerkt, veilig zal mogen befluiten, dat den infteller dier Requesten, nog zig zelve verflaat, nog weet wat Hy zegt, hy folliciteerd dat UEd. Mog. aan de Berigtgeveren by Refolutie zulien ordónneeren, om zig voor 't vervolg, voor zodanige handelwyze te wagten, de Berigtgeeveren hebben, Edele Mogende Heeren, immers in andere en verdere gevallen, met den Requestrant niets te doen, en zyn regt, kan, indien hy al bezwaard was, (als nogtans neen) zig alleen bepalen tot een ledres en herflel van de bezwaren hem toegebragt. Behalven dat de Berigtgeeveren tot aan hier toe, te onkundig zyn, om te durven bepalen met wat regt eenen iïiperieuren Rechter eene zodanige Refolutie ten reguarde van anderen Collegien van Juftitie, zoude kunnen of mogen maken, de Berigtgeeveren weeten, ja wel, dat zy Collegialiter voor eenen fupeiieuren Rechter geroepen, geactioneerd, en zyn zy fchuldig, kunnen gecondemneerd worden: maar zy weeten niet, dat zulks by Refolutie kan gefchieden , ten waare men alle die gronden, waar op de Burgerlyke Vryheeden zig grondvesten, ten eenemaal voorby za^, en die oude en gevestigde grondregul, niemands lee. ven, Eer, of goed is in de magt en wille der Regenten, buiten ordere van recht; te eenemaal kragteloos was geworden. Neen E Iele Mogende Heeren, de Berigtgeeveren geloven dat de Geroemde iF.quiteit en Juftitie van den Heere Graave van Buuren en van zynen Raade, te zeer waakt, voor de grondvesten van Vryheid en Juftitie , dan, dat Hoogsrdenzelven of Die van zynen Raade immer iemands woorden of daden, anders dan feeundum juftos tramites, en salgens het Pisfcript van de Wetb zoude willen of durven be-  [ 87 ] beöordeelen: de Berigtgeeveren zeggen nogmaal, neen Edele Mogende Heeren, de Berigtgeeveren leeren dagelyks, datgeenen misdadigers, fchoon Crimineel aangeklaagd, kun. nen geoordeeld of veroordeeld worden , dan volgens het Prtcfcript van de Weth, en na voorgaande wettig gehoudene Proceduures, en geloven,dat aan hun immers geen minder regt zal wedervaaren. De Berigtgeeveren geloven , Edele Mogende Heeren, dat deeze hunne remarque eene finguliere attentie immers in het tegenwoordige geval, en byzonder de goedkeuring van UEd. Mog. zal meriteeren, wanneer men met hun, in aanmerking neemd, de Explicatie welke de Penn, die dat Reqtiest inftellende , zo eloquent, aan het zelve zyn generaal voorftel geeft, betrekkelyk tot de Proceduures zelve, en relatiev de Berigtgeeveren, en met relatie-tot den Eisfcher betrekktlyk de Proceduures zelve, „ en dat ten tfRéten, van dien, de gehoudens Proceduures voor dat „ Gerecht, en deeze zaak word verklaard, nul, nietig en ,, onwaardig." Immers Edele Mogende Heeren, de Berigtgeeveren motten aanmerken dat wanneer een zodanig Effefl, aan eene zulke Politique refolutie wierd geaccrocheerd, het gevolg ■daar van, dan zoude zyn, dat eene questie, wettig en langs de ordinaire cours, en manier van Procedeeren, voldon. gen, buiten en zonder gebruik van de wettige middelen van Evocatie, Appel, of Reformatie, aan de Judicatuure van dat Gerecht, zoude ontrokken, en de waardigheid en Jurisdiftie van dat Gerecht, alzo, even als de veiligheid van hel recht der In en Opgezetenen, gegrondvest in de order en 'c mainftien van dien, in gevaar en te eenemaal aan willekeurige Refolutien zoude zouden bloot gefield worden, een iets, geheel flrydig aan dat bekende axioma van Rechten , het geen of fundament van de Conftitutioneele WetF 4 ten  t S3 ] ten van ons Vaderland leerd, dat er geene Extraordinaire middelen kunnen of mogen gebruikt of verleend worden, wanneer de ordinaire van dienst kunnen zyn. Behalven, dat alhier in aanmerking komt, met welk eenen fchyn van recht eene zulke Refolutie immer zoude verleend kunnen worden hebben parthyen, niet zo wel ten Principalen als relatief eenige incidenten, by dee« zen Gerechte in dezen gedecideerd, of voor het zelve nog lites Pendent, wettig voldongen, en zelve zo verre voldongen, dat zy op decifie infteeren ? kunnen zy of een van hun, dan ex eventu en na goedvinden om, en als het hun behaagd van dit hun gehandelde renuntieeren, en zulks met Postpofitie van de wederparthy? en in prasjudirie van de Regten der Jurisdidlie en van Heeren Scheepenen? of behoren zy hun gehandelde met oblatie van kosten te herroepen, en hunne wederparthy te ftellen in dien ftaat, waar in denzelven voor dato van de litis Contestatie was, cn indien zy ten dezen, door dezelve hunne handelingen de zaak in dien ftaat hebben gebragt, dat eene zodane revocatie dezelve niet herftellen kan, moeten zy dan, op eene zodane Refolutie of wel op een fuhftantieel reliëf in. fieeren ? De Berigtgeeveren willen gaarne aan 't oordeel van UEd. Mog. overlaten, welk monfter een dergelyk verzoek involveer d. Te meer, daar het effect van eene zulke Refolutie ten reguarde van den Regter, niet alleen hem in zyn beurs, maar ook in zyn Caraiter en eer zal aanranden, immers zodanig een effect moet, de Refolutie in questie, na het oogmerk van den Requestrant erlangen, immers zo zegt hy: „ En dat zo indien door Mr. Jacob Hendrik de Jonge „ iets mogte ondernomen worden, waar door de Suppliant ti zyne Prtetenfle niet konde bekomen, die van den Ge. ,, reen-  [ 39 ] „ rechte uit hoofde van 't ophouden der zaake, die fchaa". „ de aan den Suppliant zullen hebben te vergoeden." De Berigtgeeveren meenen Ed. Mog. Heeren, dat UEd. Mog., hier geene redenen nodig hebben, welke zullen behoeven aantewyzen , dat eene zulke Refolutie eene volmaakte infractie op de regten der Berigtgeeveren, aan hun als vrye Nederlanders, op de befcherining aan hun, in hunne goederen, by den Wetiigen Souverain verleend, en op de Privilegiën, aan hun als Regters eigen, zoude inrolveeren. Wie heeft in de Vrye Nederlanden, hy zy wie hy wil, hy heeft gedaan , dat hy gedaan heeft, by een Politiecq decreet, zien of horen condemneeren, Neen Edele Mogende Heeren, hun competeerd immers dat regt, dat de regtdagen gehouden worden, en dat ieder die eenige klagten jegens hun heeft, gehoord kan, en zy daar jeegens, in hunne verdediging, moeten gehoord, de zaken na den eysch voldongen, en na een wettig voldingen, by gewettigden en by parthyen goedgekeurde Regters moeten gedecideerd worden. Hebben Scheepenen vanTrigt, in de Proceduures jegens hun geëntbameerd by Mr. J. J. van Wanray , dit voorregt niet genoten, en wie zal hun dit ontzeggen, de acte in cas van exces en bezwaar is immers bekend, de Regtbank is voor ieder genaakbaar,en den furpetieuren Regter heeft ook (f.rlva omnia reverentia) geen ander of verder regt; trouwens die veiligheid by den geëerbiedigden Souverain aan al. len verleend, is ook de hunnen, hunne Eer, de decifie of zy hunne Eed en plicht geëxcedeerd, en iemand ter quader trouwe bezwaard hebben, moet van geene PolitiqueRefolutie afhankelyk zyn, nog aan geene goeddunken en Politique beweegmiddelen gewaagd worden, neen, de Weth die moet hunne toevlugt, hunne veiligheid en hunne befcherming zyn, aan die Weth moeten de faéta na dat dezelve by ordere van regt onderzogt zyn, getoetst worden, en dan word dj E 5 Vorst,  [ 90 ] Vorst, en na den Vorst, den Hoogften Rechter, de Eerfta onderdaan aan de Weth, en van dit privilegie kunnen of mogen de Berigtgeveren niet renuntieeren. Indien dit, Edele Mogende Heeren, niet doorging, te vergeefs zag men in hooge en lagere Rechtbanken, zo dikmaal met een gewenscht effect gebruik maken, van de Exceptie informalitatis Procedendi, wat kan immer anders het fundament van dezelve zyn, dan dit privilegie, te weeten, dat ieder die eenige aclie fustineerd, zyn Partby langs de eenmaal vastgeftelde fty! en manier van Procedeeren oproepen, en daar na ren einde toe, de zaken voldingen, moet, en men ontneemen dit aan iemand, de veiligheid van Eer, leven en goederen word in gevaar gebragt, want Edele Mogende Heeren, die manier van Procedeeren fielt juist den Litigant in ftaat, om zyne defenfie ordentlyk, volkomen, en met applicatie van Wetten en Rechten te doen, en welke Forihalia ook alleen de middelen zyn, om deeze veiligheid te conferveeren. Dan Edele Mogende Heeren exteren deeze bezwaren, nog meerder bezwaren refideren 'er in het verzoek van den Suppliant, wanneer de Berigtgeveren aanmerken, dat zy, als Regters geplaatst zynde, aan hun alle die voorregten moeten erlangen, die, aan eenen Regter competeeren. De Berigtgeveren, vermeenen met allen eerbied, dat 'er geene Regter, by zy, wie hy zy, moet gewaagd worden om door alle ongegronde, informeele en beledigende addtesfen, ftraffeloos te kunnen geproftitueerd worden. Neen, hier zyn twee weegen voor den geenen die bezwaren fustineerd, open, te weeten recufatie en evocatie en deeze, en geene andere moet hy bewandelen en intreden, en in beiden word den Regter eene Wettige defenfie verleend. Dan mogelyk zouden den Requestrant wel willen foutineeren dit zyr.e bedoeling was, maar dan vinden de Berigtgeeveren in die Re. queste  C 9i 1 queste geene genoegzaame difiirctie omme te kunnen onder» fcheiden of den infteller de Berigtgeeveren wii recufeeren, als partydige Regter, dan alleen aan dezelve wil aanwryven een verzuim van pligt, nopens de Expeditie van Juftitie, en alzo de zaaken zoude willen evoceeren. Erf ten anderen kunnen geene van die verzoeken van applicatie zyn, immers niet, zonder dat aan hunne wettige Voorrechten eene importante grieve zoude werden toegebragt, — immers in cas van recufatie ftaat vast; Dat eene ordinaris Regter, niet Ügtelyk tanquam fitspectas, behoord te worden gerenomeerd, Holl. Co?if. 3 "Deel. Conf. 63. J. 12. en het zelve dan in allen gevalle moet gefchieden, ante Litis Contejlationem, L. 16. Cod. de Judidis & «bi quisqiis, agere ëfc. En van welke gronden van recufatie als dan middag klaar zoude hebben moeten blyken, ten gevolge dat hetzelve in contrarie gevallen, eene injurie veor den Regter zal involveeren. En hoe zeer den grooten Voet, en met bcm'andere» gevoelen, dat'er gevallen kunnen exteeren, waar door men een geheel Collegie zal kunnen recufeeren, zo meenen de Berigtgeeveren, dat 'er als dan zulke gewigtige en in 't ooglopende reedenen moeten exteeren, dat 'er geen dubium, voor de gegrondheid van dezelve over blyft, de droevige ervarenheid geeft ons altans het bewys, dat Turbulante of Eactieufe tyden, daartoe aanlyding kunnen geeven, maar exteerde zulks hier, immers neen, UEd. Mog. zullen uit de dingtalen overtuigd worden, dat beide de parthyen in den Regter genoegen neemen, en hunne zaak voor denzelve voldongen hebben, en dat het bovendien zeker is, dat er voor beide deeze pirthyen geenen anderen ordinaris Regter was, en het welk dan al aanftonds aanwyst, dat volgens het eigen sdveu van den R.equestrant, geene van zulke gronden exteercs, en hy das zodanige recufatie als thans niet doen kan. Dan,  [92] Dan, indien de Berigtgeeveren, weder aan den Rfquestrant accordeeren, ja daar kunnen, lopende de proceduures, zulke gewigtige reeden voorkomen, dat een der Parthyen regt heeft den Regter te recufeeren, gelyk daar van een voorbeeld word gegeeven, in de L. 27 ff. de Judiciis, te weeten wanneer een der Parthyen den Regter erfgenaam maakt. Maar zal hy als dan de gegronde reedenen van Partialiteit niet moeten bewyzen ? Dan is dit alhier gedaan? immers indien iemand fchynrcdenen konden voorwenden, om den Regter te fuspeéleeren, het zoude den Eisfcber zyn, die reets het gevoelig Ongenoegen van den Gerechte, volgens bewyzen aan den Requeste geannexeerd, heeft ondervonden. Dan al weeder (in weerwil van de waarheid) aan den Requestrant geaccordeerd, daar waren reedenen om den Regter te recufeeren, zoude het zelve als dan UEd. Mog. aan die van den Geregte hunne Jurisdiólie in dit geval kunnen ontneemen, de Berigtgeeveren hebben by Voet, en andere groote mannen geleerd, dat zulks niet anders dan door den Souverain zelve kan gefchieden, en hoe deftig dit door die van Amfterdam is aangetoond , nopens het regt van Heeren Scheepenen te Rctterdam, zal beter aan UEd. Mog. dan aan de Berigtgeveren bekend zyn, en dit al weder voor by gezien, zoude 'er in cas van recufatie, eene condemnatie ten lasten van den Regter, tot vergoeding van kosten, fchaden en interesfe kunnen vallen, neen, dan moeten 'er andere gronden, reedenen en motiven exteeren, dan moet er ten minften bewezen worden een zodanig verzuim, dat het naast aan een opzettelyk bedrog komt, immers dit, en niets anders is de Leer van de Groot Inleid. 3. B. 37. Dl. $. 9. en zeeker buiten quade trouw kan eene zodanige condemnatie nimmer verleend worden, waarom in onze Nederlanden, zelve geen Advocaten die uit onkunde hunne Meesters zaken bc-  [93 1 bederven geflraft worden, men zie [Cbriftineus vol. 4. Dl. qj. No. 5. en de gronden van de Groot en andere toonen aan, dat er in zulke gevallen geageerd word, uit zulke gronden die den Regter als dan in een ordinair Proces inwikkelen, gelyk Zyne Doorl. Hoogb. den Heere Graave van Buuren , fchoon in een ander Graaffcbap, eene dergelyke actie aan M. J. D. Surmond van Vlooswyk, Wed d'Bas, teegens zeekere nu reeds overleedene Drosfard, beeft verleend met aanftelling van 't Hof van Utrecht, omme daar in tejugeren, behalven dat, na de Leere van Groeneviegeu in Notis by de Groot, en meede de heere van de obferv. over de Groot 4 D. obf. 46 zeker is; dat de Leere van da Groot nooit in obfervantie is gebragt, trouwens zoude iemand eene zulke jurisprudentie van abfurditeit durven vrypleiten, daar den Advocaat die zyne kunde voor geld aanbied, wegens zyne onbekwaamheid, ongeflraft, en den Regter die zyn tyd en belangens Gratis ten gemeene nutte overgeeft, weegens alle gefupponeerde omisfien aan eene condemnatie van kosten, fchaden en interesfe zoude worden bloot gefield; Alles ten gevolge, dat indienden Requeflrant alhier wilde indageren, die gronden die in cas van recufatie admisfibel zyn, het admitteeren derzelve S. O. R. eene volmaakte infractie op die Regten van die van den Gerechte van Beufichem en Zoelmond zouden te weeg brengen. Dan Edele Mogende Heeren! mogelyk zal den Reques. trant in de idees gehangen hebben, 't woord Evocatie, en de zaak aan hem onbekend zynde, zoude het hebben kunnen gebeuren zyn adres alzo in de waereld is gekomen. Maar de Berigtgeveren meenen, dat indien dit verzoek als zodanig wierd geadmitteerd, aan hunne Regten als Scheepenen van Beufichem en Zoelmond, geene mindere grieve zouden worden toegebragt; want Edele Mogende Heeren! hoe  t 94] hoe in een zodanig geval, het verzoek tot annullatie van al het gehandelde van applicatie zouden zyn , laten de Berigtgeveren aan kundiger dan zy zyn over. Maar dit is hun kennelyk, dat indien de Requestrant eene geweigerde Juftitie fustineerde, het verzoek als dan hadde moeten contineeren, een dispofitief, omme te hebben befloten brieven, addresfeerende aan de Berigtgeeveren, en zulks tot tweemaalen gefchied zynde, dat als dan ee;st het mandament van Evocatie zoude hebben kunnen volgen van Alphen Papeg. I Deel pag. 106 & feqq. men zie de nieuwe druk van Merula vermeerdert met de Noten van Lufius L. 4. Ut. 6. Cap. 1. g 5. in Notis. En welk mandament van Evocatie de Berigtgeeveren, dan al weder in ftaat zoude gefield hebben, omme hunne zaak ordonario modo, te kunnen verdedigen. En hoedanig iu dit of eenig andere relatie, de zaak tusfc'nen parthyen, zonder verdere decifie, zo als den Requestrant verzoekt, by een politieq decreet, zoude gedecideerd kunnen worden, zullen de Berigtgeeveren aan 't oordeel van UEd. Mog. zelve overlaten. Hun is het genoeg, in de eerfte plaats te hebben aange» toond, dat in alle gevallen hoedanig, van welke zyde, in welke betrekking en uit welk oogpunt, men die verzoeken van den Requestrant ook befebouwen mag, dezelve zodanig monflereus zyn, dat die noch naam, noch beteekenis, noch eenige effecten zullen kunnen erlangen. Dan daar de Berigtgeeveren geleerd hebben, te Eere die zy Eere fchuldig zyn, zullen zy iu het tweede en laatfte gedeelte van hun berigt, aantonen, dat er geene eene allegatie van feiten of regten quafi ter zaakc relevant in de Requeste na waarheid is gedaan. Maar daar de Berigtgeeveren bereid fhan, om de zaak zelve te decideeren, zullen UEd. Mog. hun gaarne Excu- fet> t  195] feeren, wanneer zy dat geene vermyden wat op de decif/3 der principaale zaak eenigen invloed heeft. En als zodanig voor by te gaan de geallegueerde Huur en Verhuuring, het quaii gedaan en buiten vervolg gebleevene arrest, de daar op gevolgde Proceduures, in Cas van Panding, en de wettigheid of onwettigheid der wederzeidfche fustenuen-in de Litis pendente zaak. 't Zal tog by de decifie van de Berigtgeeveren confteeren of zy op den Eisch in Cas fubjefl uit hoofde van het voorgewend Zegelregt, al dan niet zullen reguardeeren, en of zy de gronden, waar op dezelve zig fundeert, al dan niet admitteeren. Genoeg zal het voor de Berigtgeeveren zyn, dat zy aantonen, in dezen, in alles ter goeder trouw als voorzigtige Regters te hebben gehandeld, dat niet zy maar de parthyen zelve oorzaken van de Dillajen zyn, en dat zy geene de minfle atteinte aan de Proceduures in Cas van Panding hebben toegebragt. Indien UEd. Mog. gelieven in te zien de Notule van 28 January 1785 waar by den Eisch gedaan, geantwoord, cn gerepliceerd is, zullen welgemelde UEd. Mog. bevinden, dat er geene exceptien geproponeerd, nog geene verzoeken zyn gedaan, maar dat parthyen integendeel ten Principalen tot replicq toe, voldongen hebben. Hy, die met een kundig oog, de Notulen en dingtalen van dien dag inziet, en op de Produdie daar by, ten zeiven dage gedaan, reguardeerd, zal gaarne toeftemmen, dat het voor de Berigtgeeveren, noch wys, noch voorzigtig, noch geraden was omme daar op illico te decideeren. Des zy wel en te regt, daarop 't advys van den Kundigen Advocaat Mr. Nicolaas KIoekhofF in namen. Het was geenswyze de fchuld van de Berigtgeeveren, dat men op den 11. February aan zyde van den Eisfcher een nieuw  [ 96 ] nieuw verzoek en zekere Prairentatie ter Rolle bragt, de gedaagte kan het aan de Berigtgeeveren niet inquietteeren, dat zyne Procureur daar op weder tot duplicq voldongen, en de Berigtgeeveren dus zelve, in verlegenheid bragt, hun noodzakende, om alweder daar meede ten advyfe te gaan, althans zy deede dit ter goeder trouw, en deede het als voorzigtige Regters, als onpartydige en regtvaardige Mannen, en pronuntieerde gewysdens op die beide Notulen en juist zo als zy het advys van Mr. Nicolaas KloekfoofF hadde ontvangen. En waarlyk, indien, UEd. Mogende gelieven in te zien, het di&amen van n Febr. aan zyde van den Requestrant gedaan , en 't verder voldingen op de Notule gehouden, men vertrouwd, met alle eerbied, dat daar op, nog op het voldingen van 28 January geen ander gewysde had kunnen vallen, dan door den Advocaat KloekhofF is uitgebragt. En wat behoeven de Berigtgeeveren deeze gewysdens te verdedigen, parthyen hebben er in geacquiesceerd, en zy hebben als Regters, nog dezen nog geenen voordeel gedaan, de fententien moeten dan ook niet alleen als welgeweezen erkend worden, maar zy moeten gehouden worden te hebben gehandeld, als Voorzigtige, als Braave, en Eerlyke Mannen, die waarheid zogten, en daarom met des kundigen raadpleegden, quihus in fua ante credendum L. 12. § I. ff. D. ventr. in/pee. L. II. § 1. Cod. d. Advoc. div. Jud. L. 12. ff. de Stat. Hom. Des het buiten twyffel zeker is, de Berigtgeeveren tot den 25 Febr. 1785. in de goede trouw in alles verleerde en deede, wat men volgens Eed en pligt van hun vorderen konde. Maar ten zei ven dage dat 'er gepronuntieerd was, brengt men van de zyde van den Eysfcher, weder eene Notule ter Rolle, den Gedaagde antwoord, deeze word voldongen, by Re.  [ 97 ] Re- en Diipücq, en behelst eene intricate questie, te weeten in hos verre den Eisfcher, al dan niet geregtigt was, zyne prefcotatie gedaan ter Rolle van den n Febr. te revoceeren, immers in aanmerking genomen zynde, het by hem geallegeerde en beweezen factutn; des de Berigtgeveren, al weeder de zaak in questie van natuur en gedaante zagen verandeten, en buiten (laat waren om ten Principalen te decideeren, nauwelyks etfchynr eenen volgenden regtdag of men ziet al wederom eene nieuwe Notule ter Rolle brengen, voldingen en de questie daar by gedernelleerd, aan de decifie van den Gerechte overgeeven. De Berigtgeeveren hoe langer hoe meer uit obfcuure en door alle die Notulen byna in de onmogelykheid gebragt z^nde, omme met eenige mogelykheid eene ordentlyke fententie uit te brengen , ordonneeren ten zeiven dage eene comparitie, maar deze vrugteloos aflopende, pronuntieeren als doen het volgende diclum, „ "f Gerecht getendeett hebbende parthyen te vereenigen, „ waartoe den Eisfcher niet heeft willen komen, beeft goed,, gevonden alvorens te disponeeren, de (lukken in handen ,, van een onpartydig Regtsgeleerden te zenden , waartoe „ gecommitteerd zyn, de Ronde en van der Zand." Indien UEd. Mog. als nu. dit eenvoudig en waaragtignairé van z-iken nagaan, welke quaade trouw, welke vertraging van Juftitie heeft 'er aan de zyde van de Berigtgeeveren plaats gehad, het is in allen gevalle waaragtig, dat op den ii Maart 1785. de laatfte Notule in de zaak gehouden, en dus als nu nog geene veertien dagen verlopen zyn, na de laatst gepleegde judicieele aéta van parthyen. Of den lufteller van de Requeste nu of dan, de Molen door de vang laat lopen, weeten de Berigtgeeveren niet, maar dat zyne accufatie, geen woorden van een gezond verfland beheken is meer dan zeeker. G Hy  [ 93] Hy befchuldigt het Gerecht i". Dat zy den li February, den Eisfcher weeder admitteerden, omme eene Notule ter Rolle te brengen, maar hy confesfeerd dat by daar op geantwoord en die voldongen heeft, en zelve op dat geverbalifeerde condemnatie heeft verzogt. Zyn dit EJele Mogende Heeren woorden van een gezond verfiand ? Want de Berigtgeeveren, moesten immers parthyen in hunne belangens, daar zy beide ter R ille compareerden en concludeerden, hooren; den Requestrant, heeft ook nooit gefustineerd, dat de zaak, ten dien tyde voldongen was, en het geene zyne verregaande impudentie nog meer ontdekt, is, dit gepofeerde by Requeste, dat door dit geverbalifeerde de zaak in ftaat van wyzen was gebragt. In dit Deel is dan zyne klagte (S. O. R.) ongefundeerd. 1°. Dat de Berigtgeeveren , op den 25 February 1785. niet na zyn genoegen gedecideerd hebben: De Berigtgeeveren vermeenen Edele Mog. Heeren, dat zy die decifie reeds genoeg gewettigd hebben, maar om te toonen dat 'er tegenreedenen zyn , dient dit: Waarom waren dezelve tog zo preju.üciabel voor den Requestrant ? Hy geeft 'er deeze ongelukkige reedenen van; indien 'er alleen is gerepliceerd, bv Peififlit, dan komt 'er geen duph'cq (waar by tog niets kan gezegt worden) te pas, — is dit Edele Mog. Heeren niet eene ongelukkige jurisprudentie, den Infieller van dia Requeste moet zeeker niet weeten dat een Proces, of by verdekken, of by een dadelyk voldingen in ftaat van wyzen moet gebragt worden; en dus was dit verleenen van een verftek van duplicq, geen ophouden van eene fchuldige decifie, maar, een obferveeren van het regt, en van de goede order, en zo heeft het ook den Advocaat Nicolaas KloekhofF begreepen. 3°. Dat de Berigtgeeveren ten zeiven dage, niet ten Prin- ei«  C 99 1 cipalen decideerden; maar Ed. Mog. Heeren, indien het waar is, dat de zaak ten zeiven dagen allereerst derzelver voldingen heeft gekreegen, is het dan niet eene nooit gehoorde fustenue, van eenen Regter te befchuldigen, dat hy eene zaak dilaijeerd, wanneer hy op den dag als de laatfte Termyn gehouden word, geen ukfpraak ten Principaalen doet? waar is er eene weth, waar is eenen reguldie zulks vorderd? deeze klagte ontdekt dus weder, de flrafbaare onkunde en impuJentie van den Infteller dier Requeste, en toond aan, dat de Berigtgeeveren allezints als Lieden van Eer, Candeui en Probiteit gehandeld hebben. Dan een verdere reeden van klagten fundeert zig, in de dingtalen gehouden den 2S van February, eene rol, die, in de decifie van de principaale questie in aanmerking of geen aanmerking zal komen , maar dewelke intusfehen kundige Rechtsgeleerden, misfehien veel werk maken,en het onderzoek van zeer dilicate questien in het regt voor en teegén gefustineerd.zal doen raadpleegen.en wel te meer,om dat by de prasfentatie van n February aan de zyde van den Eysfcher gedaan, geene renuntiatie van eene by eisch gefustineerde en nuby veiftek voldongene aftte is gefchied, en dezelve prtelentatie geenzints is gedaan, ten behoeve van den gedaagde — maar van een ander, die in het Proces al of niet bekend was, en welk genotuleerde, die van den Gerechte, dus zeeker in eene zodanige omflandigheid inwikkelde, datzy, al hadden zy anders willen pronuntieeren daartoe buiten (laat waren, en op welk genotuleerde hunne rechterlyke attentie wel degelyk moest gevestigd blyven, als zynde de questien daar in voorkomende, wederzydsch tot duplicq voldongen. En het welke dan meer, dan middagklaar deduceerd, dat die van den Gerechte zig aan geene de minfte quade trouw, nog aan geen het njinfte pligt verzuim hebben fchuldig ge. maakt. G a Het  [ ioo ] Hit was ook aan hun niet t; inquietteeren, dat men op den ii Maart weder eene Notule en voldingen, ter Rolle had. — De Berigtgeeveren hebben op den n Maart alle die activiteit betoond, die zy a's eerlyke en braave Rechters, aan God, aan de Juftitie, en aan de belangens der parthyen fchuldig waren; en van een Gerecht als dat van de Berigtgeeveren te eisfchen om anders te doen , ware de onbillykheid zelve. Was bet niet heilzaam geweest, dat men deeze monfte< reufe Proceduures, die de onkunde der wederzydfche Practizyns zeer verraad, by accoord vernietigd had? Was het niet eene heilzaame zaak dat, daar dit niet konde gefchieden, dat door die van den Gerechte wierd ingeroepen, het advies van een geoeffend Praótizyn, ten einde dat zy uit alle die wanfchape gedrogte, een na rechte beftaanbaar gewysde zouden kunnen voortbrengen. En daar de Berigtgeeveren dus hebben beweezen, dat zy in allen opzigte, actief en in de goede trouw hebben gehandeld , en alle die naarftigheid, en prudentie hebben aangewend, die van voorzigtige en kundige Rechters kan geeischt worden. Vermeenen de Berigtgeeveren , dat het (met Eerbied gezegt) geenswyze aan de attentie van UEd. Mog. zal kunnen echapeeren, dat alle de dilajen aan het onkundig veizuim van den Procureur van den Requestrant, zyn te attribueeren; had die ten eerflen regtdage, zyn rol tot duplicq toe voldongen, alle die verdere verbalen, hadden nooit gcëxteerd, de zaak wa3re misfehien lange gedecideerd geweest, en is het niet zyne fchuld, dat by op alle de Notulen na dato geverbalifeerd, een voldingen deed volgen , en die van den Gerechte in de noodzakelykheid flelde, omme op den inhoude van dien ten minfien by provifis te moeten reguardeeren. Het  C ioi ] Het is waar Edele Mogende Heeren de Requestrant fustineerd, dat er door deeze Proceduures, eene groote atteinte aan de Proceduures in Cas van Panding zoude zyn toegebragt; dan Ed. Mog- Heeren, indien UEd. Mog. derzelver attentie, maar weinige ogenblikken by de onwaarheden, die eene zulke klagte involveerd, gelieven te bepalen, zal er geen hxfitatie overblyven, of UEd. Mog. zullen de handelwyze van den Requestrant, en meededie, van den infleller dier Requeste met die indignatie aanzien, die het aanranden van een anders Eer, tegens de waarheid, en beterweeten, tneriteerd. Hebben de Berigtgeeveren eenige furcheance, tegens de executie in Cas van Panding verleend? immers neen. Hebben de Berigtgeeveren van hunne zyde iets gedaan, dat aanleiding zoude hebben kunnen geeven, dat den Requestrant idees formeerde om te geloven, ik doe'het Gerecht meer plaifier, dat ik niet Executeer dan dat ik Executeer ? Indien den Requestrant en zynen Procureur, dit wierde afgevraagd, wat zouden zy antwoorden, wanneer aan hun daar by wierd voorgehouden, zeker gedeelte van het geverbalifeerde by Notuls van 25 February, in de termynen van antwoord en duplicq luidende: In 't antwoord. En zeide terwyl tegens de ondernomene Proceduures by Panding, geen behoorlyke oppofitie gedaan zy, en „ gedaagde qq. een aóte van Executie geobtineerd heeft, „ dezelve ook ten uitvoer kan brengen, en daar en tegens „ eene perfoneele quafie Actie, zulks niet kan verhinderen „ den ordinairen loop. In 't duplicq. „ En de Executie niet kan belet worden dan door het „ verbod van een Hoger Rechter, of dat een ExecuG 3 ,, tant  [ I°2 J „ tant Haar teegens iets kan beletten, dan alleen zodsare „ interdiftie van een Hoger Rcgtbank , en dewyle geene „ furcheance is geobtineerd, zo zal gedaagde in zyne qua„ liteit, met dezelve voortvaren als te raaden worden zal. De Requestrant en zynen Procureur zouden als dan, ds Berigtgeeveren immers moeten abfolveeren, en zeiven ur zaken van hunne verregaande inpudentie, en 't misbruik van de attentie van UEd. Mog. moeten condemneeren. Althans de Berigtgeeveren vermeenen hier meede zig zeiven, en bun gehandelde genoegzaam te hebben verdedigt. En voor 't overige zig de onbefchaamde onwaarheid even of zy een fecreet advies byiden Eisfcher ingediend, hadden aangenomen, niet te moeten aantrekken, alzo het zelve dadelyk ongelezen is uitgegeeven , maar, willen egter voor UEd. Mogende niet ontveynzen, dat zy in de ferieufe overweging van UEd. Mogende overgeeven, waar het heengaan zal, als elk onkundig Procureur na zyn 's Meesters zaak te hebben vermorst, de vryheid heeft, die van den Gerechte op de onbefchaamfte wyze ftraffeloos by UEd. Mog. te mogen aanklagen. Waar het heen gaan zal, als zy als Regters telkens gawaagd worden, aan de onaangenaamheeden, kosten en moeiten, daar uit voor hun geboren. Zy geeven dus aan UEd. Mog. over, omme aan hun de vryheid te geeven, omme de kosten, ter deezer zaake by hun geleeden, op de reekeningen van Dorpslasten te plaatzen, of dat UEd. Mog. den Requestrant en zynen Procureur gelieven te ordonneeren, de Berigtgeeveren ter diet zaake te indemneeren, kost, en fchadeloos te houden, en alzo dezelve by hun verpleegde kosten, aan hun te rembourfeeren. Verzoekende wel eerbiedig, maar teevee» met dat erapres-  L io3 J presfement, dat de liefde tot hun eer, hin ir.boefemd, dat UEd. Mog. aan den Requestrant en zynen Procureur, derzelver gedaane verzoeken zullen gelieven te ontzeggen, en san tWelve die blvken van ongenoegen zullen geeven, die de eer en agting van de Berigtgeeveren, zo impudent als injurieus aangerand, in deszelfs geheel zal kunnen herftellen, terwyl de Berigtgeeveren UEd. Mog. kunnen verzeekeren, dat zy na Ccwfcientie en Recht voor zo veel in hun is, tusfchen parthyïn zullen regt fpreeken, immers zo ras UEd. Mogende in deezen zullen hebben gedisponeerd, en Waar meede de Berigtgeveren UEdele Mogende beveelen in de protectie van die Godt, die de Regeering, gelukkig, geduurzaam en gewenscht kan maken, biddende dat het hem mag behagen, dien Vorst, wien's belangens UEdele Mogende zo veilig zyn toevertrouwd, in allen opzigten te begunftigen, en al deszelfs voetfiappen met zyne hoede te agtervolgen. Edele Mogende Heeren! UEd. Mog. D. V. en Onderd. Dienaaren. E. i. De Gerechtsboode der Stad en Graaffchappe Leerdam, Eal zig in naam ende van weegens my ondergeteekende Adrianus van der Most G. Zoon, Procureur voor deeze» Gerechte vervoegen aan de perfonen van Mr. C. F. A. Knyff, by abfentie, vice Drosfard, der Stad en Graaffchappe Leerdam, en by J. van Alphen Provifioneele Griffier van de Leenen aldaar, en dezelven infinueeren dat ik Infinuant my namens en als Procureur van Johama Mastwyk Weduwe van Herbert Verhoeff, en namens Mr. J. C Sontag, by Requste hebbe vervoegd aan bet Leenhof G 4 al"  [ io4 ] alhier, en aldaar by twee diftindte Requesten hebben ver. zogr, verley &c. Dat de Geinfinueerdens, fufiineeren dat de Zegels te ligt te zyn, en ik Infinuant, alzo ik in de boeten van een Dondert Guldens zoude vervallen zyn. Dat ik Infinuant offereere dezelve boeten door borgtogt of confignatie, gereferveeit mynen goeden regte, Provifione I te voldoen, dadelyk andere Zeegels te emploijceren, en de geinfinueerdens, in gevalle dezelve by voor/eb. boetJïag perfijleeren, Dag van Rechten beteekenen teegens Donderdag die weezen zal den 8. April, deezes Jaars 1784., omir.e als dan in perfoon of door gemagtigde des voornoens ten tien uuren te compareeren op den Stadhuize voor den Edelen en Agtbaaren Gerechte der Stad en Graaffchappe Leerdam, ten fine te aanhooren, zodane Eisch en conduite, als ik ondergetekende ten da^e en uure voorfz. ex Lege diffamarii, zal willen doen en neemen, daar op te antwoorden , en omme voorts met den anderen te Procedee. ren als na fiyle. Leevert Copie aan beide de Geinfinueerdens en Gedaag. dens, Protefiecrt van injurie, kosten, fchaaden en Interesfe en relateerd in gefebrifte. Aclum Leerdam dezen 25 Maart 1784. (geteekend) Ad. van der Most G. Zoon, E 2. Op dato den 2f Maart 1784, heb ik ondergetekende fubst. Gerechtsboode van Leerdam, deze annexe afte van Exploot, by overgifie van Copie en by abfentie van de Heer en Mr. C. F. A. Knyff, Vice Drosfaart, der Stad en Graaffchap Leerdam, aan deszelfs dienstmaagt Johanna van Meerkerk na form en inhoud, in naam ende van weegens Adrianus van der Most G. Zoon, Procureur, gtè'xploteert. de  [ i°5 ] de Myd gaf my (en antwoord ik zal het myn Heer zeggen *n dit papier ter hand flelle. Dit voor myn relaas. Achim Leerdam dato ut fupra. (geteekend) B. R E Y N O Y. E 3- Op dato den 25 Maart 1784 heb ik ondergetekende fubfh Geregtsboode van Leerdam, my in naam ende van weegens Adrianus van der Most G. Zoon Procureur, vervoegd aan de peifoon van de Heer J. van Alpben, en aan denzelven by overgifte van Copie, deze annexe aéte van Exploot na form en inhoud gtëxploteerd, hy gaf my tot antwoord, ik heb het ontvangen. Relaterende dit te zyn myn wedervaren. Aftum Leerdam dato ut fupra. (geteekend) B. R E Y N O Y. F. Fxtraft Qpc. Amicisfimc! U beide Misfives, onding ik op zyn tyd, in goeden welfiand, den eerften my uit Leerdam gefchreeven, communiceerde ik aan den Fleer Brouwer, die geene remarque daar op maakte, dan dat het blykt, dat de Heer Knyff met de parthy verleegen is, en dat men ook eindelyk konde afneemc-n, dat alle de demarches, die men omtrend de pratenfe fraude van het Zegel gedaan hadde, waren temerair en uit principes, die niet dan onereus waren, en het mitsdien alJernoodzakelykst was, om dezelve door de efficatieufe middelen te keer te gaan, &c.  [ io6 ] Na aanbeveeling van onze perfoonen in U viiendfchap, biyve ik beftendig Amicisfime! T. T. (git;ekend) Jac. de la Faille. Donderdag den i April 1784. G r. Op heeden den 8 December 1785. compareerde voor om? Mr. Willem Cornelis Boey, Schout, Pieter Ifaacq van Daverveld en Mr. Engelbert de Man, Scheepenen van de Stad en het Graaffchap Leerdam, Adrianus van der Most G. Zoon Procureur voor dezen Gerechte, dewelke verklaarde expresfelyk te protefteeren , teegens alzodanig geloof als zoude konnen werden geattribueert aan eenig getuigenis gegeeven, ofte nog te geeven by Bart Reynoy Gerechtsboode alhier, contrarie en in weerwil van deszelfs relaas overgeleverd in zaake van en aan de Heer Cornelis van Oostrom oud Borgemeester zo Hy ageert, en Requirant van willige Condemnatie contra Aalbert de Witt, gerequireerden, desweegens wel expresfelyk Protefleerende, zyn a£tie, jegens dezelve Gerechtsboode inval hy contrarie het zelve zyn relaas kwam te deponeeren, en fpeciaal jegens het by Aalbert de Witt ter rolle gefielde, mits dezen referveerende, verzoekende de Comparant hier van a£le die is deeze. Aldus gedaan en gepasfeert binnen Leerdam, tyde en ten overftaan, als in 't hoofd dezes, de minute dezes is ten Pro» thocolle behoorlyk geteekend. Jguod Attefior. (was geteekend) As. Musquetier. Secretaris. G 2.  G 2. Een der Gerechtsbodens van de Stad en het Graaffchap Leerdam, ofte ander legaal perfoon hier toe verzegt, zal zig in naame ende van weegens my ondergeteekende Adrianus van der Most G. Zoon Procureur voor den Edelen en Achtbaaren Gerechte van Leerdam voorn, vervoegen aan de perfoon van Bart Reynoy, Subffituit Gerechtsboode, binnen evengemelde Stad en Graaffchappe, en denzelven minnelyk en des niet te min gerechtelyk infinueeren en aanzeggen, dat hy Geinfinuperden aan my ondergeteekende in qualiteit als Procureur gemagtigden, van de Heer Cornelis van Oostrom zo Hy ageert op Vrydag die geweest is den as November dezes jaars, heeft overhandigt een relaas, houdende deszelfs weedervaren, op zeekere denuntiatie namens denzelven Cornelis Oostrom gedaan Exploidteeren, aan Aalbert de Witt, behelzende inltubftantie, hoe dat hy Aalbert de Witt afziende van de judicatuure van Hun Edele Mogende, de Heeren Piaefident Raaden en Rekenmeesteren van Zyne Doorl. Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nasfau &c. &c. &c. Graave van Leerdam, zig relatief, de by afte geconfenteerde willige condemnatie fubjecreerde aan de judicatuuren van den Edelen en Achtbaaren Gerechte van Leerdam voorn, en zig mitsdien geciteerd hielde, tegens Donderdag die weezen zoude den 8 December laatstleeden. Dat den ondergeteekende, dat relaas heeft geteekend gevonden, met de handteekeningen van gemelde Aalbert de Witt, en van hem geinfinueerden in voorfz. zyne qualiteit geteekend. Dat den ondergetekende zig mitsdien op de authentiteit van zodanig relaas na Regten moest verlaaten, en alzo op den dag Regtens by gem. Aalbert de Witt aan zig zeiven geprajfigeert, ter rolle van den Edelen Achtb. Gerechte voorn,  C ioS ] voor», namens gemelde Conftituant, de voorfz. Condemnatie heeft verzogt, en ten blyke dat gemelde Aalbert de Witt zeer wei bewust was, dat de dag jegens hem diende, denzelven ter Rolle, op 't verzoek van voorn. Condemnatie heeft zien compareerer. Edog dat den ondergeteekende met de uiterfie furprife heeft moeten ondervinden, dat gemelde Aalbert de Witt, jegens het verleenen van gemelde condemnatie Protcfteerde, en om aan zynen handel, een fchyn van Regt te geeven, Coram Pleno Colle^io, & rotundis verbis, te declareeren, dat het evengenoemde relaas van hem was afgedwongen, en zulks ter Rolle heeft doen ftellen, met eenige verzagting en zodanige expresfien, welke geenzinls het animum injuriandi wegneemen, maar alleen aan de uitdrukkingen een anderen zwier geeven. Dat den ondergeteekende van zig zeiven bewust en overtuigd is, dat welke onderhandelingen er dan ook mogten plaats gehad hebben, tusfchen hem ondergetekende en gem. Aalbert de Witt, voor of na het doen van het zelve Explaicl:, alle dezelve niet anders kunnen worden gereputeerd, als voor zodanige discourfen die by wyze van comparities en befoignes tusfchen parthyen zyn gehouden, en den ordergeteekende in die en geene andere relatie een zeker relaas heeft gecoucheert, het welke zoude kunnen dienen om een meenigte kosten, en onaangenaamheden te pravenieeren, en de zaak tusfchen parthyen te faciliteeren, zonder ooit direct of indirect, zig zelve met het geeven van een relaas bemoeit te hebben. Dat den ondergetekende zig mitsdien, ten uiterften verwondert, en geindigneert vind, ter zaake dat hy Gerechtsboode wel van zig heeft kunnen verkrygen, omme zodanig Concept Relaas, welke geenzints aan hem toebehoorde, maar als een eigen document van den ondergetekende moet  [ iop ] moet worden geconfidereert, aan gem. Aalbert de Witt te overhandigen, ten gevolge dat het zelve, feboon niet ter Rolle geexbibeert, maar aan den Heere Dros/aard der voorn. Stad en Graaffchappe Extrajudicieel en buiten forma van Productie is overhandigt, en den ondergetekende desweegens by gemelde Drosfaard Coram Pleno Collegio is onderhouden, zonder dat denzelven weet, in welke qualiteit meergemelde Drosfaard over dat docutner.C heeft gehandelt of heeft kunnen handelen als geheel aliëen van deszelfs qualiteit, in welke hy aldaar piroisfeerde, en den ondergetekende het nutsdien daar voor moet houden, dat het voorfz. Chartabei in handen van gem. den Heere Drosfird aldaar is overhandigt, omme desweegens ex Officio te inquireeren. Dat den Ondergetekende zich mitsdien, verpügt heeft gevonden, ten zeiven dage te compareeren voor Heeren Schout en Scheepenen van welgem. Gerechte, en aldaar te pasfeeren 't alhier geannexeerde, en ter Infinuatie by deezen gevoegd Pretest. Dat den ondergeteekende al nog by den inhoude van het zelve zyn Protest, peififleerende, declareerd ; alle de geene, welke zoude konnen of willen voorgeeven, dat de by Aalbert de Witt geprestexeerde dwang door hem Infinuant of iemand van zynent weegen zoude zyn gefchied, erkennen en zal erkennen voor Faam- en Eer-Rover ende dezelve daar voor tot zo lange zal houden tot dat zy in Judicto behoorlyk derzelver vantife zullen hebben bewee* zen; houdende den Infinuant al nog ftaande deszelfs ter Rolle gedoleerde voor Replica, protesteerende tegens alle verdere of andere relaafen, of bet geloof dat daar aan zoude konnen werden geattrihueert, welke hy geinfinueerde in weerwil van zyn afgegeeven relaas, dadelyk heeft gegeeven, of nog zoude kunnen geeven, en mitsdien aan zig refer. veerd,  [ "o] veetd, omme alle kosten, fchaden en interesfe als zyn Conftituanten hy Infinuant,- door voorfch. handelinge, bereeds hebben gehad en geleeden, en verder zullen hebben en lyden , jegens en op hem geinfinueerden te herhaalen, daar en zo 't behoord. Verder zult gy legaal Perfoon u zelve vervoegen , aan den Heer Praafident van den Gerechte van Leerdam voorfz. en meede ter Secretarie van voorn. Stad en Graaffchappe, en oik aldaar, het zelve annexe Protest met overgifte van Copie infinueeren, laaiende aldaar Copie van deeze iijfinuatie, en alomme protesteeren, zoo zulks na regten behoord, en fpeciaal teegens alle égards, die in Judicio op de Piabiollts van gem. Aalbert de Witt, of op het voorfz. Extrajudicieel geëxhibeerde Chartahei, zoude kunnen of mogen genomen worden, en voorts daar zulks behoord, van kosten, fchaade en interesfe, bereeds gehad en geleeden, en verder te hebben en te lyden, en van deszelfs wedervaaren relateeren in gtfebrifte. Aclum Leerdam den 9 December 1785- (was geteekend) Ad. v. d. Most G. Zoon.' G. 3- Relateero ik ondergeteekende Engelbert de Man, Scheepen der Stad Leerdam, dat ik heeden den 9 December 1785. in naam ende van weegens den Hr. A. van der Most G. Zoon my vervoegt heb ter Secretarie van Leerdam, en aldaar met overgifte van Copie infinuatie, benevens de annexe Copie van Protest, naar forma en iuhoude als in den Text, aan den Secretaris van den Ed. en Achtb. Gerechte en Magiftraat van Leerdam voornoemd, geëxploiteerd, zodanige Acte van Exploift, als door bovengemelde Ad. van der Most,  C m ] Most, aan mynen huize is bezorgt; welke my ten antwoord gaf: Ik neem bet aan: Dit voor myn relaas. Mum Leerdam den 9 December 1785. (was geteekend) E. de Man. Scheepen der Stad Leerdam. G. 4. Relateere ik ondergeteekende Engeibert de Man, Scheepcn der Stad Leerdam, dat ik heeden den 9 December 1785. 'n naam ende van weegens den Br. A. van der Most G. Zoon my vervoegt heb, ter woonfteede van den Heer Prsfident van den Gerechte van Leerdam voorfz., en geëxploiteerd, zodanige aóte vanExploit aan deszelfs huisvrouw by abfentie van bovengemelde Heer Prafident, als door bovengemelde Heere van der Most, ten mynen huize is bezorgt. Welke my ter: antwoord heeft gegeeven : Het is wel: Dit voor myn relaas. Aétum Leerdam den 9 December 178;. (was geteekend) E. de Man. Scheepen der Stad Leerdam. G. 5. Relateere ik ondergeteekende Engeibert de Man, Scheepen der Stad Leerdam, dat ik heeden den 9 December 1785, in naame ende van weegens de Hr.A.van der Most G.Zoon, den Perfoon en ter woonfieede van Bart Reynoy, fubüituut Gerechtsboode van evengemelde Stad, met overgifte van Copie Infinuatie, benevens de annexe Copie van Protest, naar forme en inhoude als in denText, heb geëxploiteerd zodanige Ate van Exploit, als door bovengemelde Heere van der Most, ten mynen huizen is bezorgd, welke opgem. Bart Rtynoy geinfinueerden, my ten antwoord gaf: Ik begryp zo weinig als mogelyk den Infinuant zelve, deszelfs  [ II* ] zelfs Babioles en Lugtfprongen: verkhare echter, alle het geene ik aan het Collegie van den Ed. Achtb. Gerechte dezer Stad en Graaffchappe Leerdam, ten opzigte van het gebeurde, omtrend het relaas van Aalbert de Witt, gezegt heb, ftaande te houden, en zulks tc blyven doen, en alle onderneemingen van den Infinuant gerust te zullen afwagten. Dit voor myn Relaas. Actum Leerdam den o December 1785. (was geteekend) E. I) E M A K. Scheepen der Stad Lcerd.im. H. Alzo Aalbert de Witt, Mr. Timmerman, woonende binnen Leerdam, op den 7 February 177a compareerde voor Heeren Scheepenen der Stad Leerdam, wel en wettig fchuldig bekende, aan ende ten behoeven van wylen den Heere Casparus van Hartsveld in leeven Secretaris-en overleeden te Leerdam eene fumma van Agthondert Guldens hem aangeleid en in zynen oirbaaren geëmployeerd, en daar voor, en voor de renten, lopende ad 4 pro cento als een fpeciaal hypotfieecq en onderpand, conltitueerde zyne Huizinge en Erve Waande in deszelfs belendinge aan de Zuidzyde van de Hoogftraat, alhier, zig fubjefteerende aan, en alzoconfenteerende in de condemnatie van Hun Ed. Mog. de Heeren Prasfident Raaden en Rekenmeesteren van 'sHoogheids Domainen in 'sHage, met aanftelling van twee in de Acte benoemde Procureurs; En hy Aalbert de Witt, vermits gedaane denunciatie en aanmaning omme de Renten verfcheenen zedert 7 February 1784, in gebreeken blyfe, met de voldoening van voorfz. Capitaal en Renten. Zo zal den Gerechtsboode der Stad en Graaffchappe Leerdam in naame van den Heere C. Oostrom, Oud Burgemeester alhier in qualiteit van Testamentaire Administrateur der goe-  C "3 3 goederen van wylen evengemelde Casparus van Haitsveldt ex teflaraento van derzelver Grootmoeder,Paternel, wyie Juffrouw Catharina Bosman, in leeven weduwe van Johannes van Hartsveldt , gewoond hebbende in 's Hage aangekomen, En alzo, uit den boedel van dezelve hunne Vader, na expiratie der aan hem befproken Lyftogt gereftitueerd, hier toe verzogt zig vervoegen aan de Perfoon en ter woonfleede van evengedagte Aalbert deWitt, en denzelven voorfz. Capitaal denuntieeren met aanzegging omme het zelve heeden over drie maanden, met de renten van dien, verfcheenen zedert 7. February 1784, aan handen van opgemelden Heere C. van Ooftrom in promptis te voldoen en gem. Aalbert de Witt aan te zeggen, dat den Infinuant in opgemelde zyne qualiteit aan zig referveerd, omme de inbedonge Condemnatie, na forma en inhoude derzelver acte in 's Hage te doen en laten opmaken, ten waaren dat dengeinfinueerden kondegoedvinden, omme ter voorkoming van die, en verdere Exceffive kollen, in eene Condemnatie van den Ed. Achtbaaren Gerechte der flad en Graaffchappe Leerdam te confenteeren. Doet goed Exploiét, Protelteerd van gedaane denuntiatie en inthimatie, mitsgaders van kosten, fchaden en intereffe bereids gehad en geleeden, en verder te hebben en te lyden, leeverd Copie dezes, en relateerd in gefchrifte. Actum Leerdam den 25 November 1785. (was geteekend) Ad. van der Most G. Zoon. Proc. pro Jiylo. h Relateere ik ondergetekende Boode van Leerdam, dat ik op dato den 25 November 1785 deeze annexe acte van Exploit na forma en inhoude van dien, met over-  C "4 1 gifte van Copie, in naame van den Heere C. V. Oostrom, behoorlyk heb geëxploiteerd, aan de perfoon van Aalbert de Witt, wonende alhier, die my ten antwoord gaf, dat hy zig fubjecteerde aan de Condemnatie van den Edelen Achtbaaren Gerechte der Siad en Graavfchappe Leerdam zig geciteert houdende, teegens donderdag die zyn zal den 8fte December 1785 des voordemiddags ten tien uuren op het Stadhuis alhier, accepteerende de gedaane denunciatie, infinuatie, en heeft dit eigenhandig onderteekend, op dato ut fupra. (geteekend:) A. de Wit. Actum Leerdam dato als boven, (en geteekend) B. Reynoy. K. Aan de Wel Edele Acbtbaare Heeren van den Geregte der Stad en Graavfchappe Leerdam ! Geevt reverentelyk te kennen Cornelis v. Ooftrom, oud Burgemeester alhier, dat den Suppliant zig genoodzaakt vind, omme ter zake van het geverbalifeerde, tusfchen den Suppliant als requirant van willige Condemnatie , en Aalbert de Witt als gerequireerde, ervintelyk rolle van 8 December 1785. Zodanige afte te enthameeren als jegenswoordig voor U Wel Ed. Achtbaare Litis pendent is. Dat de Suppliant by de Examinatie der voorfz. rolle heeft bevonden, dat in dezelve gevonden worden meer dan eene aanvulling by renvooy gemaakt , hebbende in den Origineelen text, den Ged. zegt, dat hy tot bet teekenen gedwongen is, en het geen alzo is aangevuld, deu  I "5 3 den Gedaagde zegt , door benauwdheid tot bet teekenen van 't zelve gedwongen te zyn. Dat den Suppliant by voorfz. invulling (zo hy meend) ten hoogfien geintereffeerd, ten Procédé daar van zodanig gebruik zal maken r als hy zal vinden te behooren. Edog dat den Secretaris dezer Stad en Graavfchappe weigerd, een figuurlyk Extrafl: uit dezelve rolle te verleenen, en veel meer dificulteerd, omme te declareeren, op wiens infpraak en ordere, dezelve veranderingen zyn gemaakt. Dat aan des Suppliants Procureur ten dage voorfz. ook door den Heere Scholtus is vertoond geworden , zeker Papier of Chartabei, het welk zoude zyn een Relaas of Concept relaas, door Aalbert de Witt aan den Bode overgegeeven , en vervolgens door den Procureur van den Suppliant, het zy bone fide , het zy male fide geredresfeerd en veranderd , zonder dat het zelve, voor zo veel den Suppliant bewust is , immer ter rolle geproduceerd , of dien aangaande ter rolle eenig acces is ver. leend. Dat den Suppliant, edog te vergeefs , ter Secretarie daar van Copie verzogt heeft , alzo den Heer Secretaris dezes Gerechts, declareerd het zelve document, geenswyze onder hem berusr. Dat den Suppliant die deeze Proceduures geenzints alleen enthameerd, omme de geeifchte koften, fchaden en intereffe te verhalen , maar ook zyn regt Profequeerd , om hem , en die van zynen Raaden zo veel mogelyk , .er zake van de infituulatien en vexatie by Aalbert de Witt en die van zynen Raaden den Supplianten en zynen Procureur aangedaan, de vereyfchte fatisfactie te verzorgen. En alzo zyne intentie ten ProceiTe Peremptoir zoekt te probeeten. II a Dat  Dat den Suppliant om reedenen voorfch. te raade is geworden , zig te keeren tot deezen Wel Edelen Achtbaaren Gerechte, zeer reverentelyk verzoekende , dat het de goede geliefte van U Wel Edele Achtbaare mag zyn, den Secretaris deezes Gerechts te auctorifeeren , en des nood te gelaften, aan den Suppliant ten zynen redelyken koften, uit te leeveren een figuurlyk Extract, uit de rolle van Proceduures, relatief het geverbalifeerde op den 8 December 1785 hier vooren met meerdere omfchreeven, en wyders te declareeren, hoedanig?op wiens infpraak? en ordere? de voor gemelde aanvullingen boven den Origineelen text zyn gefchied, voorts den Heere Scholtus te authorifeeren en des noods te gelaften, omme aan den Suppliant , meede ten zynen reedelyken koften, te leveren Copie figuurlyk van het zelve, zogenoemde Concept relaas, zo het zelve ten dage voorfch. aan des Suppliants Procureur, in by zyn van U Ed. Achtb. is vertoond, en dat wyders by apppointement van dezen Edelen Achtbaaren Gerechte , mag worden gedeclareerd , of het zelve document , aan dezen Gerechte ter rolle is geexhibeerd, dan of het zelve aan den Heere Scholtus Privativelyk in handen is gefield, 't Welk verhopende &c. (geteekend) Ad. van der most G. Zoon. Proc. pro ftyh ('t Appoinétement luid aldus:) 't Gerecht gezien de nevenftaande Requefte, engeleth op den inhoude van dien, auctorifeeren den Secretaris de verzogte Copie figuurlyk , van het geverbalifeerde van den 8 December 1785 uitte geeven; kunnende in het  [ "7 ] het verdere verzogte van den Suppliant niet werden getreeden, om reedenen. Aélum in Collegio den 16 Maart 1786. (onderftond) Ter Ordonn. van Dezelve (en geteekend ) Ab. MusquETiER. Secret. L. r. De Gerechtsboode van Stad en Graavfchappe Leerdam , word verzogt uit naam van Ds. R. G. Bartz V. D. M. en Predikant te Leerdam, C. S. zo zy geroepen zyn Gedaagdens ex Lege diffamari, zig te vervoegen , aan de Perfoon en ter woonfleede van Johannes van Alphen , zig qualificeerende te wezen Droffard der Stad en Baronnie Asperen, binnen Leerdam woonagtig, eifcher in't voorfz. Cas , en aan den zeiven gerichtelyk Communiceeren, 't annexe Vonnis op den 27 January jongft leeden tufTchen Parthyen ergaan , en waar by de Gedaagdens , door die van den Edelen en Achtbaaren Gerechte van Leerdam voornt. zyn geabfolveerd van de begonne inftantie cum expenfis. Doet uw Exploict , Protefteerd de non Communica. tione, en relateerd in gefchrivte. Actura Leerdam den 28 January 17*5. (was onderteekend) A. van der MOTT G. ZOON. Procureur gemagtigden. H 3 L. a>  C n8 ] L. 2. Ordinarii Regidag gebonden op bet Stadhuis van Leerdam den 27. Januarj 1735. Prafent, C. F. A. Knyf Schout, ende Scheepenen D. Bierman, C. P. Smitsbergen, P. J. van Daucneld en Gt~ rttrdut Heevens. Johannes van Alphen Drosfaard der Stad en Baronnie Asperen en wonende te Leerdam. Eisfcher. Contra. R. G. Bartz., C. Ooftrom, Wm. Tuurnhout, Abraham * Hukker, Willem Slagboom, * M. Kaptein, Gerard Tukker, en H. de Groot, zig noemende Leeden van den Eerw. Kerkenraad van Leerdam Gedaagdens. Omme gecondemneert te worden zodanige aflie of actiën van injurie als de Gedaagdens by zeekere Infinuatie, op den 11 January 1785 uit naam van de Gedaagdens aan den Eifcher geëxploiteerd, aan hun hebben gereferveerd , en gevanteert , 'tot laften van den Eisfcher hun Lieden te Competeeren , binnen den tyd van zes weeken te inftitueeren op Poene van een Eeuwig ftil- zwy-  C "9] zwygen en Süentium, makende in cas van Comradiftie Eyfch van korten ofte tot anderen &c. Mekern als Procureur van den Eyffcher, doet Eifch en concludeert als in de pra;fentatie. Ad. van der Most, als Procureur van de Gedaagdens, Exhibeerende Procuratie alhier ter Secretarie gepafieert en geregiftreerd, deede verders zeggen , dat, conform de alhier vigerende Zegel-ordonnantie de Prefentatie en Eifch, ieder afzonderlyk, moet worden gefchreeven op een Zegel van 3 Huivers, dat boven dien, alhier geen Procuratie van de alhier Poftuleerende Procureur, van den Eiflcher, is geexhibeert, en den zeiven EilTcher alzo moet worden verftaan, niet gecompareerd te zyn, en Concludeert mits dien tot verleenen van Comparuit, en dat voor 't profyt van dien , zal worden geadjudiceert, «bfolutie van de inftantie met de koften. Heeren Scheepenen , vermits den Procureur Mekern niet doet blyken van deszelvs Procuratie en den aanlegger niet gecompareerd is, verleenen Comparuit abfolveeren de Gedaagdens van de Inftantie, en Condemneeren den Eiffcher in de kollen van dezelve inftantie. Actum in Judicio ordinario op 't Stadhuis van Leerdam , dato et Prstfentibus ut fupra. Pro vera Copia (was geteekend ) Ab. Musouetier Secr. H 4 L. 3.  [ 120 ] L. 3. Relateere ik ondergeteekende Sfibftituut Geregtsboode van Leerdam, als dat ik op dato dezer, den 28 January 1785, deze annexe afle van Exploit, en verder geannexeerden Vonnis, met overgifte van de daar by behorende en bygevoegde Copien na form en inhoude in naame ende van weegens D. A. G. Bartz, en verdere Gedaagdens , aan de Perfoon ende ter woonfteede van Johannis van Alphen heb geëxploiteerd, die myn ten antwoord gaf ik heb het ontvangen. Actum Leerdam, dato ut fupra. ( geteekend ) B. Revnoy. M. Opgaaf der gedaane betalingen ter herflelling der Armen van denifte January 1760 tot den laatfien December 1784. 1760 Aan de Heer W. van Ryfel eenfumma f 47 - o - 1761 Aan de Heer van Ryfel 33 - 10 - 1762 Aan Meefter de Hard 32 - 16 - 1763 Aan Meefter de Hard 54 - 9 - 1764 Aan Doctor Smitsbergen, Mr. van Ryfel en de Hard 81 - 16 - 1765 Aan de Heer van Ryfel ..... 37 - © . 1766 Aan de Heer van Ryfel 51 - o - 1767 Aan de Heer van Ryfel 28 - 10 - 1768 Aan de Heer van Ryfel 29 - o - 1769 Aan de Heer van Ryfel 33 - 15 - 1770 Aan Martinus van der Hard de Zoon van ▼oomoemde 16 - 6 - 1771 Aan voorn. M. van der Hard ... 19 - 5 - 177a  C «21 1 1772 Aan Martinus van der Hard . . . . 17 • 6 - 1773 Aan van Ryfel 49 - 10 - 1774 Aan van Ryfel *....... 71-7- 1775 Aan van Ryfel 87 - 17 « 1776 Aan Martinus van der Hard . . . . 21 - 17 - 1777 Aan van Ryfel 55 - o - 1778 Aan van Ryfel ........ 105 - o - 1779 Aan van Ryfel 50-0- 1780 Aan van Ryfel ........ 74 ■ 10 - 1781 Aan van Ryfel 78 - a - 1782 Aan van Ryfel 91 . 17 - 1783 Aan van Ryfel 143 - o - Van den Jaare 1764, tot den Jaare 1773 ingefloten. zynde 10 Jaaren,zyn de onkoften of uitgave ƒ363 - 8 - En van den Jaare 1774 tot den Jaare 1783 ingefloten, zynde ook tien Jaaren, zyn de uitgaave ƒ 780 - 10 - Dus zyn de laatfte tien Jaaren , zwaarder in uitgaaff als de vorige tien Jaaren, eene fummavan ƒ 417 - 2 - Zwaarderen Uitgaaf . . ƒ780 - jo Minderen Uitgaaf . . 363 - g - Blyfc gelyk gezegt is . . ƒ 417 - 3 - H 5 N.  [ 122 ] Vergadering van den Kerkenraad der Hervormde Gemeente der Stad Leerdam. Dingsdag &c. Ten verzoeke van D,. Bartz, en de meerderheid des Kerkerraads, Vergadering verzogt, en de Vergadering met aanroeping van Gods heilige naam geopend zynde , is door voorn. D;. Bartz verzogt, dat gemerkt er eerlang tot de inzegening van de op nieuw beroepene Leeden van den Kerkenraad zoude werden geprocedeerd; alvorens zulks gefchiede, nopens de wettigheid of onwettigheid der beroeping van den Ouderling uit de Magiftraat, den. Heer Secretaris Abraham Musquetier, en fpeciaal nopens de laatft ingekome Tefolutie van de Magiftraat van Stad en Graaffchappe Leerdam , van dato 24 December 1784, by welke de voorfz. beroeping, by gratie, enz. zoude worden getollereerd, diende te worden geconcludeerd. Waar op gedelibereerd Zynde; door den Kerkenraad is goed gevonden alvorens in deezen iets te doen , de Refolutie, de datis 15 en 24 December laatltleeden, door welgera. Magiflraat, aan gedagte Kerkenraad overhandigd , aan meergemelde Heer Abraham Musquetier in handen te ftellen , en aan den zei ven by eene Commifïïe, door de Broederen . . . . . van al het zelve Solemneel kennis te geeven; dan wglke Commiffie , na de Executie van de aan hun gegeevene laft , aan de vergadering voor rapport heeft overhandigt, een daclaratoir by voornoemde Heere Abraham Musquetier beteekend, luidende &c. &c. Waar over nader gedelibereerd en fpeciaal in aanmerking geno-  [ '-3 ] genomen zynde, den inhoude zyner Commifiïe hy Zyne Doorl. Hoogh, den Heere Prince van Orange en NafTau, Graave van Stad en Graavfchappe voorn, ultgebragt, is goedgevonden, te arrefteeren, dat aan we! gemelde Magiftraat zal worden aangefchreeven, dat die van den Kerkenraad by nadere Examinatie van de Conventie, tuffchen hun en welgemelde Magiftraat op den 19 December 1779 gefloten, den Kerkenraad is geconfidereerd als, en dadelyk is eenCollegie, in de beroeping, die mere Kerke» Ijk is, geheel independent van de Magiftraat. Dat wel gemelde Magiftraat , ook dien aangaande , met hun , als zodanige hebben gecontraóteert, en alzo tacite hebben gedeclareerd , buiten zodanig Contract , geen regt van Superioriteit te kunnen exerceeren. Dat welgemelde Magiftraat de Notoiriteit van eene zulke independentic , Luce Meridiane Clarius , deduceerde , wanneer zy geene andere middelen van Conftrainéte erkende, dan om by non voldoening, van het geconvenieerde, te indageren, een regt, aan hun geconcedeerd by bet 37. Art. van de 155. Sefïïe vau de Synoode Nationaal , gehouden te Dordrecht Anno 1618 en 1619, daar in beftaande : „ Dat de Magiftraat van de „ Plaatzen respeaivelyk , indien het haar geliefd , één „ of twéé van de Heeren by den Kerkenraad zullen mo„ gen hebben , omme te aanbooren , en meede van de „ voorvallende zsaken te delibereeren ". Dat den Kerkenraad , mits dien, met voorfz. indepen. dentie, niet heeft kunnen overeen brengen, de Refolu. tie van welgemelde Magiftraat, van dato 15 December jongftleeden, waar in dezelve Magiftraat, na alvorens tacite te hebben erkend, dat 'er Stem en geen Stem-hebbende Leeden van de Magiftraat zyn , en zy door het zelve adven, den Nieuw verkooren Ouderling Abraham Mus-  C "4 ) Musquetier , onder de laatftgemelde Leeden hadden befloten, wel van zig hebben kunnen . verkrygen , omme, het zelve Coniract waar in zy, in geene andere relatie dan van Parthyen kunnen komen, te interprasteeren en aan te vullen met een woord van Stem hebbende en alzo geene andere LeedeH Eligabel verklaaren, dan Stem hebbende Leeden. Dat den Kerkenraad , daar omme, zo ter zaake van voorfz. independentie als na luid der voorfz. Conventie, niet koude Penetreeren, dat zy gehouden waaren zig na eene zulke eigendunkelyke interpretatie te mogen of moeten gedragen, maar in tegendeel, agtervolgens, de Laft, de magt, en hetbevel Chriffi, zodanige verkiezing moesten doen, als zy in goeden Conferentie ter Eere Gods, en ten nutte der Kerke oirbaar achte , en alzo een Lidmaat van de Gemeente en een erkend Lid van de Magiftraat beriepen. Dat zy by hunne Remonftrantie aan de Magiftraat jegens voorfchreve Refolutie overhandigd, niet anders bedoelde, dan om daar by de wettigheid der beroepinge van den Heere Abraham Musquetier, en de natuur van de Conventie te betogen, en alle woorden die een fchyn van Submiffre kunnen geeven, en fpeciaal het woord van verzoeken, met geen andere intentie bezigde, dan omme aan te toonen , dat zy, over het Erfdeel des Heeren, geene Heerfchappye voeren , wilden, maar welgemelde Magiftraat door zagtmoedigheid wilde overtuigen van derzelver erreur, en dat zy daar en teegen na wet en regul handelde. Dat de Kerkenraad, daar omme geenzints kan berusten, in de Refolutie van welgemelde Magiftraat van da. to 14 December laaftleden. Maar in teegendeel by deezen verklaard, de verkiezing van den Heer Abraham Mus- que-  [ 185 3 qvretier, Secretaris, qua Lid van de Magiftraat der Stad en Graavfchappe Leerdam, voor wettig te erkennen, en te zullen blyven erkennen, tot zoo lange dat by een wettigen Regter dien aangaande, anders zal zyn gedecideert, dat zy op hunne tyd hunnen handel zodanig- zulle» juftiCceeren als zy zullen vinden te behooren. Dat zy daar omme de voorfz. Refolutie van welgemelde Magiftraat, aanneemen voor eene notificatie, van derzelver begrip en die alzo in deszelvs geheel laten, zonder zig daar aan te Submitteeren, en deeze hunne Notule daar en teegen erkennen als hun mening, en alzo buiten wettige infpraak of hooger order, met de beveiliging van gemelde Ouderling Abraham Musquetier zullen voortgaan, en daar omtrent afwasten, wat wel gemelde Ma* giftraat, ten dien opzigte zal goedvinden te doen. En dat den Kerkenraad voorts den Scriba van deeze Vergadering gelaft, omme deeze Notule by Extracten aan wel gemelde Magiftraat en voornoemde Heer Abraham Musquetier te overhandigen , omme te doen dienen tot derzelver narigt. O. Extraél uit de Notulen en Refolutien van die van de Magiftraat der Stad en Graavfchappe Leerdam den 15 December 1785. Prtefeutibus Onnibus. Is door den Heere Burgemeefter Mr. C. F. A. Knyff , In confideratie gegeeven, terwyl zyn Ed. vernomen dat by de gewoone aanftaande Jaarlykze beroeping van ouderlingen in den Kerkenraad, daar toe uit de Magiftraat zoude vetkofen worden, den Heet Secretaris Abraham Mus- que-  [ nS] quetier, of door de woorden , Een Lid uit bet Collegie van de Magiftraat, voorkomende in het Contract het welke exteert tuffchen de Magiftraat en den Kerkenraad, moet verftaan worden een Stem hebbend Lid , Ja dan Neen? Waar op gedelibereerd zynde is goed gevonden en verftaan , dat door de woorden Een Lid uit bet Collegie van de Magiftraat, moet worden verftaan Een Stem hebbend Lid. (onderftond) Accordeert met voorfz. Regifter der Notulen en Refolutien ( was geteekend) P. Heeden den 2 November 1786 , Compareerde voor de ondergenoemde Scheepenen , van de Stad en het Graavfckap Leerdam, de Perfoonen in't hoofd dezer nevenftaande Articulen gemeld , en hebben , dezelve op de vragen hier na vol gende geantwoord , zo als daar nevens ftaat aangeteekend. E. de Man, Scheepen. Loco den Secretaris. Interrogatorien gedaan maken , en den Edelen Achtbaaren Gerechte van de Stad en des Graavfchaps Leerdam, overgegeevenuit den naam ende van weegens Adrianus van der Most G. Zoon Notaris en Procureur te Culemborg en aldaar woonagtig. Omme daar op onder Eede te hooren, de Heeren Gerrit Boon, en Pieter van Voorthuyzen beide wonende alhier te Leerdam. Art.  [ 127 ] Art. r. Den Eerde Deponent zegt Te vragen der Deponengenaamd te zyn Gerrit Boon, ten, ouderdom, qualiteiten oud tuiTchen de vier en vyf en woonplaatfchen ? en twintig Jaaren Procureur en alhier woonagtig te zyn. De Tweede Deponent zegt genaamd te zyn Pieter van Voorthuizen, oud tusfchen de dertig en een en dertig Jaaren , als Grutter en Groffier in Zout alhier woonagtig te zyn. 2. De eerfte Deponent zegt OfdeDeponenten opvryJa, de tweede ad idem. dag avond die geweelt is, den 20 October laatftleeden met den requirant zig niet hebben bevonden , ten huize en herberge van Wed. Sprong op de Markt alhier ? De eerften Deponent , zegt, zo veel hem voorftaat Neen , immers zulks niet gehoord te hebben. Den tweede Deponent ad idem. Den eerften Deponent , zegt, den Deponent zulks te hebben hooren zeggen, 3. Of de Requirant aldaar of van zyne Doorl. Hoogheid, den Heere Graave van Leerdam , ofte wel van iemand van deszelvs Hoog Vorftelyk huis, direct, of indereét heeft gefprooken? 4- Of zy den Requirant al laggende hebben booren zeggen ! nu zal 'er even wel  C "8 ] dog niet te kunnen bepalen, of hy zulks al laggende gezegt heeft. De tweede Deponent zegt, dat hy zig tot nog toe , niet kan herinneren zulks gehoord te hebben. De eerfle Deponent zegt Ja dog in Subflantie- De tweede Deponent zegt het zelve, in deze of diergelyke woorden te hebben hooren antwoorden , van de oudfle dogter van de Wed. Sprong. De eerfte Deponent zegt, nader, dat zulks door Huybertje Sprong gezegt is, de tweede Deponent zegt zulks meede. Den eerften Deponent zegt zulks niet bepaald te durven zeggen. De tweede Deponent van gelyke. De eerfte en tweede Deponenten zeggen beide Ja. wel hier een Patriot flazpen? 5- Of de oudfle Dogter van de Weduwe Sprong , daar op antwoorde: wat kanmy dat fcheelen, al fliep 'er de duivel ? 6. Of de Requirant daar op antwoorde , wel Juffrouw, vergelykje de Patriotten dan by den Duyvel ? 7- Of hy Requirant, zig met hun Deponenten van daar begeeven, en gegeeten heeft, ten huize en herberge van Pieter Muller Castelyn in de Wildeman alhier? De  [ ia? i 8. De beide Deponenten Of aldaar niet meede Tra!zeggen Ja. fent is geweeft denzelven Pieter Muller en eenige van zyn huisgezin ? 9- Den eerften Deponent , Of terwyl de Deponenten zegt , van den Requirant en den Requirant waren deeze of diergelyke woor- eetende, de tweede Depoden in zin of fubftantie te nent geen teekenen heeft gehebben hooren zeggen,dog daan, orn heenen te gaan? niet te kunnen bepalen, of en of den Requirant, als zy toen eetende waren, doe niet teegens den tweedan niet , ook niet of de den Deponent in fubftantie teekenen, die den tweeden heeft gezegt,blyftnogwat, Deponent deede, waren om 0f waarom wilt gy heenen heenen te gaan, of tot,an- gaan, wy zyn, of wyhoo. dere oorzaken. ren immers onder een Ge- De tweede Deponent nootfchap? zegt, dat hy wel gedreigt heeft om heenen te gaan, dog denkelyk wel gegeeten hebbende en kan zig tot nog toe niet herinneren of van der Moft de woorden, wy hooren onder een genootfchap gefprooken heeft. 10. Den eerften Deponent 0f de Deponenten niet zegt Ja in fubftantie. hebben gehoord , dat de Den tweeden Deponent Requirant verder zeide wy ad idem. mogen immers een zwarte Cocarde dragen? I Den  [ «30 ] ï r. Den eerften Deponent Of de Deponenten niet zegt, hem zulks niette kun- hebben gehoord, dat Pïenen herinneren. ter Muller daar op aan den Den tweede Deponent Requirant heeft toegezegt het zelve. voegd, 't was beter dat gy een Oranje Cocarde , in plaats van een zwarte droegt ? 12. Den eerflen Deponent Of de Requirant als doe zegt, dat by den Requirant teegens Pieter Muller niet in fubftantie zulks heeft ho- heeft gezegt in fubftantie , ren zeggen. bi plaats dat ik een Orange Den tweeden Deponent Cocarde droeg wilde ik dezegt als den eerden. zelve veel liever op het Secreet gooyen, ophangen , op diergelyke ? '3 De beide Deponenten , Of zy Deponenten hehzeggen zulks niet gehoord ben gehoord , dat de Rete hebben. quirant daar by voegde: en al bet Orange. '4- Den eerften Deponent Of Pieter Muller daarop, zegt Ja , diergelyke woor- niet teegens den Requirant, den in zin en fubftantie van onder meer andere woorden Pieter Muller te hebben in fubftantie heeft gezegt, gehoord, dog niet te kun- diergelyke woorden in zyn nen bepalen, of hy een As huis niet te willen hooren en of Kolen fchop of een an- zo wanneer hy Requirant der inffrument in de hand zulks nog eens zeide, dennam. Zegt verder dat Pie- zeiven als dan met den Asfchop  [ Ui ] ter Muller gezegt heeft, met fchop (die hy dadelyk in de Schop , zo hem Depo- de hand nam ) tuffchen hals nent voor ftaat. en nek zoude liaan , want De tweede Deponent , dat zyn Hoogheid zyn Heer zegt als de eerfte , behal- en Graaf was? ven dat hy zig niet kan herinneren dat Pieter muller gezegt heeft, dat zyn Hoogheid zyn Heer en Graaf was. 15- Den eerften Deponent Of de Requirant het zelzegt, dat zo't hem toe- ve, met gelyke quaadaar. fcheen, den Requirant meer digheid, of wel bedaard bebedaard dan kwaadaardig antwoorde? was. De tweede Deponent , zegt, toen uit't venrek te zyn opgedaan geweefi. Zegt nader, zulks niet te kunnen beoordeelen. Zegt nog nader niet te kunnen bepalen of hy juilt op het ogeublik , dat zulx zoude zyn voorgevallen uit het verrek is gegaan of geweeft. I a Der  C 132 ] Den eerde Deponent zegt, diergelyke woorden in zin , en Subdamie van den Requirant te hebben ge„ hoord, dog niet te kunnen bepalen , of hy zulks bedaard, dan wel driftig heeft gezegd, alzo hy Deponent, de gemoedsgedalte van den Requirant, op dat ogenblik niet genoeg heefc gade geflagen. De tweede Deponent zegt , hy zig omtrend dat artikel niets kan herinneren. 16. Of de Requirant daar op bedaard heeft gezegt, zulks niet te zeggen in Vilipendie, van zyn Hoogheid,als Prins van Orange, enGraaff van Leerdam, dog zulks alleenlyk te zeggen, alzo Myne Heeren de Staaten van Holland de Orange Cocarde , als een oproer Leus hadde aangemerkt? Den eerden Deponent, zegt in fubdantie , den Requirant te hebben horen zeggen , dat hy hun Ed. Groot Mogende de Staaten van Holland erkende, als de wettige Grond-Heeren van dit Graavfchap , of dat zy zulks waren, dat zy alhier de Placaten hadden geduurd of duurden, dog zig niet wel te kunnen herinneren, dat de exprefïïe dat zy hier de Of de Requirant dat zyn discours vervolgende , al verder heeft gezegd , dat Hy Hun Edele Groot Mogende de Heeren Siaaten van Holland erkend ,.alsde wettige Grond-Heeren van dit Graav fchap, dat zy, volgens de gedagten van den Requirant, alhier de Wethgeeven- de magt hadden. Dat zy alhier de Placaten hadden geduurd, en dat de Requi-  C 133 3 Wetgeevende magt hadden, door den Requirant is gebezigd. Den tweeden deponent zegt hier van zig niets te kunnen herinneren. Den eerften Deponent zegt, dat Pieter Muller andermaal die exprefïïe heeft gebruikt, en dat hy den Requirant ordoneerde, uit zyn huis te gaan, dat hy geen Logies voor hem had. De tweede Deponent zegt , dat hy zig niet kan herinneren, dat Pieter Muller die expreffie voor de tweedemaal heeft gebruikt, althans niet te weeten, daar by praifent te zyn geweeft. Den eerften Deponent zegt Neen , zulks niet te hebben gehoord. Den tweede Deponent zegt meede neen, en voor zo veel hy zig kan herinne. ren, daar van niets heeft gehoord. quirant dat alles Confidereerende , by zyn gezegde bleef Perfifteeren , immers woorden van dien zin ? 18. Of Pieter Muller niet andermaal den Requirant heeft gedreigd in fubftantie zeggende; als gy dar nog eens zegt, zal ik uw God Doeme my, met de fchop tusfchen hals en nek flaan , en den Requirant teevens ordonneerende zyn huis uit te gaan? 19. Of de Deponenten ook hebben gehoord , dat de Requirant , geduurende die gantfchegebeurtenis iets tot Laften , of eenig kwaad, tot Vilipendie van zyne Hoogheid Willem de Vyfdeals Graave van Leerdam, heeft gezegt ? I 3 De  C 134 ] 90. De beide Deponenten Of de Requirant, met de zeggenja. Deponenten , niet op het weigeren van Pieter Muller om Logis, aan den Requirant te geeven , zyn opgefiaan en heenen gegaan ? Aldus gehoord en by de Deponenten geantwoord , zo als by ieder Articul ftaat genoteerr, en hebben dezelve na duidelyke Praïlectuure van dien, by de waarheid van hun gedeponeerde blyven Perfifteeren; en het zelve aan handen van den Heer Prefident fcheepen D. Bierman , met Soiemneele Eede beveftigd, zeggende: Zoo waarlyk belpe mj G*d Almagtig. Actum op den Stadhuize van Leerdam, Praïfent de Heeren D. Bierman, Pr. van Daver veld, G. Hoevens,Nico. laas Graafland , en Ej de Man Scheepenen dezen ade November 1785. (Jonderftond ) In kenniffe van my ( was geteekend ) Ab. Musquetier. Secret. De  De navolgende feilen, gelieven de Leefergunstig te verfchoonen. Pag. 5 reg. 22 flaat Art. I de Bus leed Bas. 6 — 26 den fo waerdigen leeft is den fo waerdigen. 7 23 irrupit FemepefoleeRirrupitven* ' peforis, 8 5 quant obrem leeft quamohem. 8 6 L. 3 11 de leeft L. 3. ff dt 9 11 ne leeft oa. 10 12 bteereat leeft haereat. 10 i~ ftaat gehoond leeft gehoord. 10 23 geen eynde is leeft ten eynde Is. 13 13 tuam efe.fed\eett tuamefft, fcd. 14 — 29 Provifa leeft Provifie. 15 s.4 L 59 11 leeft L 59 ff. 15 33 Milantope leeft Milantrope. 16 2i belang, beftaet leeft belang beftaet, 16 30 fa leeft ja, 17 26 L uit. T. 1 de leeft L.ult ff. de. 18 a tiedem leeft nedum, 20 16 verkennen leeft verklaaren. 23 10 bomine leeft bominum. 23 — 31 ende Godheid leeft de Godtheid. 24 7 landes kullen leeft landes ruften. 25 23 Ingefetenen leeft Ingefetene. ad 20 onetnkopelyk leeft onomkopelyke. 27 5 Dei Delitu, leeft de Dclitti. 27 20 een aanrander leeft een aanranden. — 27 21 Brocandium leeft Brocardlcum. —— 28 25 infurcam leeft in furcam- .— 29 12 l