HET BOEK DER DWAASHEID. OF DE ZOTTERNYE DER 'M. M' W S € M M IN HET OPLATEN HUNNER LUC ET-BO LL E N. Onder de Spreuk: 1NFEUX SINE MERITIS,   HET B O E K DER D W A A S H E I D. HET EERSTE CAPITTEL. 1. Ende het gefchiedde in de dagen des Vofften WILLEM den V.YFDEN, dat 'er een gerucht uitging van eenige Duivels Kcnftenaaren, welke fich hadden overgegeven aan veele,besweeringen. ' 2. Éndè' SèCeVêea beraadflaagderi een Teeketï tevertoonen, voor de Kinderen des Volks," na de «vyfe van de Kinderen der Gauleo. 3. En dat felfde Teekén, wierd door een der Overften van de Duivels konftenaren, zynde uit het geflachte van de Kinderen der Britten toebereid. 4. Ende de waarde der toebereiding deefes teê, kens, beliep byna de vier talenten goads, na des ' j Konings gewichte. 5. Ende daar ging een nader gerucht op, toen dat teken toebereid was, dat het felve na den der»' ' A a tig-  4 Het BOEK der DWAASHEID. tigfte der Maand Abib, tusfcheii twee avonden zoude verfchynen. 6. Ende dat bericht wierd gefien, aan den Tempel der Toveraaren, dat defe Toverye foude gefchieden op den Negende uuren des daags van de voorbereiding des Sabbaths. ?. Ook was de 'plaatfe beftemd in den Lufthof van één hunner Medegenoten, welken Lufthof was gelegen, aan den weg die genaamd word, de weeseper, tegen over den bultigen Dykej leg; gende byna agtftadien van de Stad Amfteldam. !HET TWEDE CAPITTEL. 1. Ende als het gerucht dier Tovenaaren zich verfpreidet had, door de geheele Stad, dat men het teeken foude beproeven, fiet fo en wierd het geheele Volk beroerd. 2. Ende een elk verwonderde fich over de grootheid hunner Konften, ende men feide tot malkanderen: wat mag dat fyn! 3- Endê  Het BOEK der DWAASHEID. J' 5 , 3. Ende zy toogerr op, met hunne Vrouwen, en de hunne Kinderen, ende de Stad wierd byna 'leege gelaten, door de al te groote Nieuwsgierigheid. 4. Ja felfs de Koningen der Stede toogen uit met huune Vrouwen, ende met hunne Kinderen, in hunne Koetfen,- ende in hunne Wagenen, ende op hunne Peerden, na den beftemden plaatfe. 5. Ende toen deefe groote Schaare aldaar gekoomen was, fiet fo en verdeelde fy fieh in: vier deeleru 6- Ende de Koningen der ftede gingen roet de Duivels Konftenaaren in den Lufthof, «nde de minderen gingen door eene andere poorte, in de weide; om dat veele Briefkens hadden 4van de Tovenaaren. 7. Ende het derde gedeelte der Schaare, bleef wachtende aan den Weesper weg,voorden Lufthof;. terwyl het vierde gedeelte wandelde na den bultigedyken,die tegen overdenzelve gelegen is. 8. Doch veele van haar faten op de Boomen, om dat voor haar lieder geen plaatfe was op den wech. —*— A 3 9. Eu-  6 Het BOEK der DWAASHEID. 9. Ende deeie Schare beftond uit de Kinderen der Bataven; ende uit de Kinderen der Gaulen; ende uit de Kinderen der Britten; ende uit dc Kinderen lsracls, 10. Ende óp dat de grooten der aarde in hunne befchouwing; ende de Duivels Konftenaaren, in hunne befweeringen, niet enfoude verhindert worden : fiet fo en waren 'er ook Krygsknegten. 10. Defe nu en waaren gefchaard, en ftonden »an de poorte van de weide; ende de wachters wandelde langs den Oever der flooten, voor het aangefichte der Schare. • HET DERDE CAP1T TEL ij Ende het was de Agtfte uuren des daags, toen de geheele Schare aldaar was aangekoomen, om de Toverye te aanfchouwen. 2. Ende even buitenden Lufthof hadden de To« venaaren, eene hoogte laaten maaken, om van dezelve het Teeken te doen opgaan. 3. Ende defe hoogte was gemaakt van louteren vuurenhout, ende dezelve was Kunftig faamea geftdd $ ende voorfien met een heiligdom. 3. Ende  Het BOEK der DWAASHEID i 4. Ende in het Heiligdom der hoogte lagen de vierkoolen onder de roofteren , waarmede de Tovenaaren hunne befweeringen soude verrichten. 5. Ende de Halmen die in garven gebonden waren, lagen in het heiligdom-, voor de aangezigten der befweerderen. 6. Ende de geheele fchare was verlangende, om het groote téeken te zien, van welke de Duivels Konftenaaren zulk een groot gelchreeuw gemaakt hadden. 7. Ende daar' gefchiede op het onverwachts, by eenen {lillen , en nietgedreevene wind , eene haastige verfchyning van twee kleine tekenen, na de gedaante eenes ftieren blaafe. 8. Ende sy en volgden malkanderen, tot binnen de cirkel der zonne, welke op dien zelfden dag gefien wierd aan den Hemel. 9. Ende daar gefchiede een gejuich onder de menigte $ ende zy waaren twiftende over het verdwynen dezer tekenen. 10. Ende eenige seider fiet, ende. zyn zy niet na de zonne.' ende andere zeide tot zyne naaften: A 4 m  I Het BOEK der DWAASHEID welke cene verbazende Toverye; ende wat zal van dezen grooten worden/ 'ii. Ende de geheele fchare ontzettede fich, ende haare herte was brandende in haar van verlangen, om de verfchyning van het groote Teeken te zien. HET VIERDE CAPITTEL. i. Ende men zag het groote Teeken; ende het was gemgeït , door gevlogtene zeelen aan het houd des kruices, welke in het midden der hoogte was opgericht. 2. Doe Spraken de Priefteren der toverye, tot malkanderen, en de feiden: koomt laat ons opftaan, en de beproeving vervolgen; want ons herte fpringt op van Vreugde, over devoorfpoedige uitkomfte onzer befweeringen. 3. Ende fy namen de urtgedoriïe garven van de vrugfen des Lands, en de zy leiden decze op de yierkoolen. 4. En de Daar gingh een rook op, als de rook van eenen vlerigen oven,welken gedreeven wierd tot in den Buik des teekens. 5. Ende als zyre buik begon te I>e!len; Het zo en fag men dat hetzelve was faamengefteld, van getweerdlinnen;en door een yferenaeldetoebereid sa de konflige wyfe der vrouwen. 6. En<ïe  Het LOEK jee DWAASHEID. 9 6. Ende de gedaante des- tekens was langwerpig ronde, tien ellen was zyn hoogte; ende Ses-, tien Elle syne breete,na de rneetinge des tempels. 7. Ende het was geverwed met Purper ,en fcharJakeneverwe, ende op het zelve ftonden t we Schilden, ende defeToverfpreuke fïond op een van hec felve,metgroote gul deneletters: in felix fine meritis. wel kovergefet zynde:Ongekikkigfonderverd jenden 8. Ende het gefchiede toen het teken moefl opgaan, dat de zeelen waar aan hetselre was gebonden in tweënbraaken,ge!ykeenfooerken van grof vlas verbrooken word , als het vier rieket. q Ende daar geschiede voorwaar eenegebeurfniflü welke onder den hemel nogte onder de aarde zyns- gekken naauwlyks gezien was, want ziet onder aan het Teeken was gehangen en kopere Bekt ken in de gedaante van een traliwerk des tempels Salomons. 10. Maar het zelve was gevuld door de geefiren van de Vruchten des Wyaftoks. Ende dezelve verfpreide haare krachten uit in het Teken. 11. Doch dewyl de Toveraaren niet genoegt bedreven waaren in de kunste der wichelaryen, ziet zo viel het zelve Bekken van het onderfiedes tekensmet een zeer groot gedruis. 32. Ende het teeken viel op de hoofden der Schare ; en de zyne kracht week van hem, door den rook die uit zynen buike voordging, ende fiet hy arflede. A 5 o Eo  io Het BOEK der DWAASHEID. 13. Ende daar ontftond een gelagh; ende een geween; ende een knersfinge der tanden: desgeJyke als nooit gefien was. 14. Maar het teken was haaftiglyk weder ge. maakt, ende de waarzeggeren fpraken tot malkanderen. 15. Ende fy feiden ons Teeken moet nu op. gaan, op dat wy niet fchaamrood van hier keeren. 16. Ende het selve wierd weder vaft gehecht, met fterkere, ende verfcher Jeelen aan het houtene kruice. 17. Ende de voorige befweering wierd herhaald, met verdubbelde krachten; ende de Tovenaaren juichte over de fwelling zynes buiks. 18. Ende de fchare feide tot malkanderen: na dit maal zullen de Duivels Konftenaaren waarzeggen: want liet fyne -buik fwelt voor onze oogen.— 19. Maar helaasS de buik hunnes tekens berfte andermaal in tweëen: ende fyne opening wierd gefien. 20. Ende de geheele fchare was beroerd over zy'nea Val; enda zy riepen hy is gevallen! hy is ge-  Het BOEK der DWAASHEID li gevallen! die de groote verwagting was van de lieden van Tyrus. 21. Ende veele zeide zyn dit nu die waarzeggeren, die onse geheele S.ad vervuld hebben mee hunne wysheid. 22. Ende de andere feide laat ons heenen gaan, tot onze maagfehappe, want de Duivel heeft hen. veilaaten. 23. Ende een deel der Schare bleef wachtende wat 'er gefchiede zoude, dewyl zy hunne harten hadden overgegeven aan het vertrouwen op de befweeringe. HET VYFDE CAPITTEL 1- Doe zeide de Tovenaaren, ende alle de Duivels Konftenaaren tot malkanderen: laat ons andermaal eene proeve doen, op dat wy de harten der overigen tot ons trekken. 2. Ja, feide het Volk tegen malkanderen, fy en fullen voorzeker de befwering hervatten; want d&  12 Het BOEK der DWAASHEID. de Duivel niet weder in hun gekeerd en is. 3. Ende hunne harten wierden opgebeurd, en de hunne treurigheid werd veranderd in een gewaad des lof*. 4. Ende de weg getogene Schaare keerde hunne Aangefichten om, na de vlakken velde des Amftels, welke gelegen zyn over de wateren des bogtigen Dyke. 5. Ende van haar wierden gefien de opreifinge des tekens, om dewelke zy zo verre gelopen hadden. Die nu was de derde befweering. 6. Doch toen het teken omtrent de hoogte eenes Boerenhuife gerezen was,fiet fo viel het neder met een groot gedruis, ais dat van een gek/ank eener klinkende fchelle. 7. Ende de Tovenaaren, ende de Waarzeggeren waren verbaart ; ende verfcheurden hunne Klederen; ende bedekten hunne Aangefichten Tan fchaamte. 8. Ende fy en maakten fig gereed, om heenen te gaan, want fy vreesde met eene seer grooteNvreefe. 9. En fy fpraken tot ma^kanderen; want mis- fchien  Het BOEK der DWAASHEID. 13 fchien lullen wy door de Schare gefteenigt worden ; want de toorne heeft dit maal haare harte verhit. 10. Ende fy liepen in den Huifen des Luft-hofs of het mooglyk ware fich met de Koningen der Stede te verfoenen- 11. Ende de overgebleevene Schare, en de die ▼an verre ftonden, knerftende op haare Tanden; ondertusfchen, dat de ingewanden, der overi* gen, rommelden van het lagchen. 12. Ende men beklaagde fynen^tyd, dien men befteed hadde, tot het aanfchouwen der befweeringen- 13. Ende fommige feiden: wy, en fullen niet weder opgaan na de heilige plaats der Toverye. 14. Want hebben deefe Tovenaaren niet gefegt: dat fy fouden opgaan tot in de Mane, voor onfe oogen, daar wy het fagen. 15. Maar fiet wy fyn te leur gefield in onfe verwachtinge; wy hebben de ydelheid van de kin. deren der Menfchen gefien. 16. Ende dieftandvalligwareaaanbetgeloove van  14 Het BOEK der DWAASHEID. van de Tovenaaten, en acht namen op het geen van hen gefegd wierd,, feiden tot malkanderen fy fyn (tinkende geworden voor de aangefichten hunner broederen. 17. Ende deefe nu fongen een Lied; ende verheften haare ftemme, uit het diepfte der Mage, tot aan den Hemel. 18. Ende fy fongen eenparig'yk dit Lied; \k zal den Duivel fingen, want hy is hoogück verheven. . 19. Het teken dat tot in de Manezoude ryfen, ende fyne befweerderen fyn gevallen. 20. De ydelheid was hun krach;:, en Lied,dwaasheid is hun heil ge weeft, deese waaren hunne afgoden. 21. Daarom sal ik hemlieiTJyke woningen maa. ken , want het teeken. is de bewundering onses volks. 22. Dies sal ik.het hoogelyk verheffen, want de hoogmoed is de name der waarzeggeren. 23. De roem des teekens is door de afgronden' der bespottinge bedekt, en is in de diepte der veracating gesonken, als een fteen. F I N I S.