r tm m  01 1693 5814 UB AMSTERDAM   1 F 693   AUGUSTUS EN ' - THEODORUS, 0 F DE TWEE PAGES, TOONEELSPEL. naar't frakschvan deheeren dezède enb.d.m. Te AMSTERDAM, bij WILLEM HOLT R OP. MD C CL XX XIX.   aan CORNELIS VOLLENHOVEN TE AMSTERDAM, z y d e e z E VERTAAL ING aangeboode n DOOR ZYNEN DIENAAR j. s. van esveldt iioltrop.  PERSOONAADIEN. de koning. augustus, -j C Kamerpages. iheodorüs, ' de moeder van augustus. CAROLINa, haart dochter, en zuster van AllgUStu elizabeth, gouvernante van Carolina. PHLips, een waard. Jufvrouw phlips, zyne vrouw. EEN duitsche bediende. EEN fransche bediende. een engelsche bediende. een italiaanschs bediende. een koetzie r. gevolg des konings. Het tooneel is in Duitschland.  AUGUSTUS E N THEODORU S, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. IHet tooneel verbeeldt een burgerlyk vertrek, met eene . groote deur aan 't einde , en aan beide zyden eene gewoone deur; aan de derde deur ziet men ter wederzyde een kruisraam. Ter regterzyde des tooneels flaat eene groote antieke pendule, en ter linkerzyde eene fchryftafel, voor welke een leuning/loei flaat. Op de tafel zyn geplaatst twee fchryfboeken, eene fchel en een inktkoker. EERSTE TOONEEL. de waard, alleen. 'ITy komt door de deur, die aan de linkerzyde des too~ neds is, in een japon, met eene fluweelen muts op het hoofd. IHet erst van allen op, het laatst naar bed; i 'S' yver, waakzaamheid, naauwkeurigheid en opA recht-  i AUGUSTUS en THEODORUS, rechtheid; zie daar de middelen waar van myne goede voorouders zich bediend hebben, en waar van ik-zelf ook gebruik maake in myn huisbeftier. Men moet altyd zoeken om zich in zynen ftaat te ondcrfcheiden; en dewyl men hier op aarde een' rol moet fpeelen, geeve ik dien van een eerhk man de voorkeur boven alle anderen. Ik heb een gemaklyk charaeter; ik laat niemand te veel betaalen en vervoig geen mensch. Ik beklaag hun, die in de onmoogJykheid zyn van my te kunnen betaalen; en wanneer ik eene goede gelegenheid vinde om dienst te doen, gryp ik die aan. 'Er is geen grooter genoegen voor my. Alles gelukt, alles bevoordeelt my ook. Wat een ander in den grond zou booren, maakt my ryk. In waarheid ik weet niet hoe het gaat, maar ik alleen win meer geld dan alle myne buuren te zamen: 't is waar, dat myn huis en ik bekend zyn, zoo ik geloof, de gantfche waereld door. Alle vreemdelingen neemen by voorkeur hier hunnen intrek. Prinfen, graavcn, lieden van aanzien, prelaatcn, alle Handen van burgers doen my de eere van by fleur Phlips, in 't hotel der vier natien, afteftappen. QHy gaat aan de fchryftafel zitten, Jcbek en roept:) Duitlcher, Engelschman, Italiaan, Franschman. (De vier bedienden komen, en plaatfen zich naast eikanderen op eenen rei.') TWEE-  TOONEELSPEL. 3 TWEEDE T O O N E E L. de waard, de vier bediende n* de waard, tegen den duitfehen bedienden. Ernst! e r N s Ti Mynhecr! de waard. Hebt gy de drie bedienden doen vertrekken, welken ik gister wederom gezonden hebbe? ernst. Zy zullen op het oogenblik weggaan. Zy hebben veel fpyt van uw huis te moeten verlaaten. de waard. Het is hunne eigen fchuld. ernst. Zy hoopen dat een zo goed meester hun wel cenig getuigfehrift zal willen geeven. de waard. Een getuigfehrift! In dit land geeft men 'er geen aan deugnieten. Twee guldens aan ieder, en dat ik dan niets meer van hun hoore. DERDE T O O N E E L. de waard, de drie bedienden. de waard, tegen den engelfchen bedienden. Hoe is uw naam? A a .w  4 AUGUSTUS enTHEODORUS, de engelsche bediende. Jon's. de-waard, tegen den italiaanfchen bedienden. En de uwe? de itai.iaansche bediende. Carlo. de waard, tegen den franfchen bedienden. En de uwe? de frans che bediende. La France. de waard. Jon's, Carlo en la France, hoort toe. Weet gy waarom de anderen ter deur zyn uitgezet? de drie bedienden , ieder in zyne volkstaal. Neen, mynheer! de waard. Ik zal 't u zeggen. De Engelschman was onbefcheiden, veragtende alles, wat niet van zyne natie is , en altyd gereed tot vuistflaan met den eerften, die hem ontmoette. de engelsciie bediende , in zyne volkstaal. Hy had ongel yk. de waard. De Italiaan was valseh, fchynheilfg' en wraakzugtig, daarenboven zeer verdagt ten opzichte der getrouwheid. de italiaansche bediende, in zyne volkstaal. Mynheer, ik zal u doen zien dat 'er menfeben in myn.  TOONEELSPEL. 5 myn land zyn, welken deczc gebreken niet hebben. de waard. Gy zult wél doen. — De Franschman, welk een fpyt! Hy was zagt, inneemend, vrolyk, levendig, een goede jongen , maar losbandig. Alle myne dienstmeiden wierden als gek naar hem. Hy bedroog hun allen, en zy beminden 'er hem nog des te meer om. Dat dit u tot eene les zy! de fransche bediende, met eene gasconfche ukfpraak. Ik zal ze my ten nutte maaken. KIERDE T O O N E E L. de voorigen, een duits cue bediende. de duitsche bediende. Mynheer ! het huis wordt vol menfchen. De vreemdelingen komen van allerwege om de revue te zien. Wilt gy wel uwe orders geeven? de waard. Let op. Ik heb vier verfchillende bedienden, zoo om het gemak als tot diepst van hun, die by my komen logceren. Zyt beleefd, befcheiden, yverig, en vooral getrouw. Wanneer gy u niet wél gedraagt, zult gy niet geacht, wanneer gy niet werkzaam zyt, niet beloond worden; gy "uit wél betaald, wél onderhouden weezen; maar ik wil ook wél bediend zyn. A 3 Gaat,  6 AUGUSTUS en THEODORUS. Gaat, vliegt, betracht uwen plicht; betoont overal dënzelfden yvcr; hebt voor alle menfchen gelyke oplettendheid : dat elk één by het heêngaan zegge: men is hier zeer wél, ik ben te vrede, ik zal wederkomen , ik zal wederkomen in 't hótel der vier natiën. de*engelsche bediende, in zyne taal. Wanneer men in Engeland gediend heeft, kan men zich overal Hout aanbieden; dit verzeker ik u. Hy vertrekt. de italiaansche bediende, in zyne taal. Wy poogen te raaden wat men begeere; en onze toegeevendheid doet ons altyd flaagen. Hy vertrekt. de fransche bediende, in zyn gascon. Voor my, mynheer, ik beroem my niet, maar zal trachten om door myne gedienftigheid ieder een' aangenaam te weezen. Hy vertrekt. de waard. Getrouwe Duitfcher, 't is niet nodig u aantebe-. veelen de düitsche bediende. Gy kent my, mynheer! zonder veel gerucht te maaken, doe ik zachtjens myn' plicht. Hy vertrekt. FT F-  'TOONEELSPEL. 7 V t F D E T O O N E E L. de waard, de waardin. De waardin koomt door dezelfde deur, door welke haar man ' is ingekomen. Zy is geheel gekleed. de waardin, vnlyk. Goed ! zeer goed !... Zie daar wat men een man van 't huis noemt. de waard, altyd met eene deftige houding. Dat vleit my. Goeden dag vrouw! Hy reikt haar de hand. de waardin. Goeden dag, goeden dag, myn man! de waard. Al weer, zo als naar gewoonte, altyd levendig, altyd vrolyk. de waardin, hem in de reden vallende. En altyd wél opgeftaan. de waard. Men maakt 'er my complimenten over. Koom, omhels my. d e waardin. Met al myn hart. de waard, in eene wat fchertfende houding. Onder ons, ik geloof dat gy blyde zyt myne vrouw te weezen? A 4 DE  8 AUGUSTUS en THEODORUS, de waardin. Onder ons, ik zeg geen neen. de waard. Ik twyfelde 'er niet aan. de waardin. Dit is zeer eenvoudig; ons vermogen is deftig, en onze geaartheden komen niet kwalyk overeen. Gy, myn vriend! gy zyt een eerlyk man. Ik, ik ben een goed wyf; gy doet alles, wat ik wil; dit maakt dat ik nooit onvergenoegd ben; gy laat my nimmer iets ontbrecken; en dit belet my eenige grillen te hebben; gy verwyt my hier en daar wel eens, dat ik wat coquette ben; ik laat u toe wat jaloersch te weezen; en wat zyn dan nog onze kleine twisten ? Byna niets. Wy morren een oogenblik; knorren een minuut; wel nu! zoo veel te beter: men fterft van verlangen om weer vreede te maaken. Men koomt by eikanderen, verklaart zich en wordt vrienden. Dat verzoenen is altyd eene zeer goede zaak. de waard. Ha! ha! ha! ha! daar is zy recht! Altyd een woordje om te lagchen. In waarheid, jufvrouw Phlips, hoe ik u meer kenne, hoe ik meer vinde dat ik wél gedaan hebbe u te trouwen. de waardin. Gy zyt wel goed, myn vriend! DB  TOONEELSPEL. p DE WAARD. In 't geheel niet; maar ik heb overdacht; en ben, ondanks de fpotters, wél verzekerd.... DE WAARDIN. Wat dan ? DE WAARD. Niets. DE WAARDIN. Wat wilt gy zeggen? DE WAARD. 't Zy genoeg. DE WAARDIN. Verklaar u. DE WAARD. Op een' anderen tyd. DE WAARDIN. Op 't oogenblik; ik wil het. D E W A A R D. Och! DE WAARDIN. Wel nu? DE WAARD. Wel nu; gy zyt nog geene twee-en-twintig jaaren oud. DE WAARDIN. Des te beter voor u. DE WAARD. Men maakt 'er my een compliment over, maar... ieder een vindt u zo fchoon. •A. 5 dï  lo AUGUSTUS en THEODORüS, DE WAARDIN. Des te beter voor my. de waard. Zeker; maar... de waardin. Maar... de waard. Veele lieden hebben my Hout gevonden' de Waardin. En waarom dan, als 't u belieft? de waard. Eenige geloofden. Anderen wendden vdór. Einc lyk, myn hart! wat wilt gy dat ik u zégge ? de waardin. . Dat zyn benyders, afgunffigen, die u plaagen M Hoo , my„ fehat! zyt zagtmoedig, beleefd, weden ft eef my nooit, en bemin my altyd op dezelfde wyze, en ik beloove u.... de waard, haar in de reden vallende. Myne waarde, ik beloove u al wat gy wilt. de waardin. En gy 2ult ge;ukfcig zyn_ Voor ,t o gy wel dat wy, in onze familie, alléén onze mannen beminnen ? f de waard. • * Is dat, het welk my heeft doen befluiten. de  T O ONEELSPEL. ir de waardin. Wel nu! zyt dan gerust. Ten opzigte van dia heeren, welken het hoofd naar alle onze vrouwen wenden. Men weet wat dat is. ZESDE T O 0 N E E L. de waard, de waardin, de vier be*" dienden, de een na den ander binnen ko~ mende, een koetzier. de duitsche bediende. Mynheer! men vraagt de reekening. d e w a a r d. Ik zal die gereed maaken. De duitfche bediende vertrekt. de italiaansch e bediende. Mynheer! men vraagt naar de nieuwspapieren. de waard. Zy zyn nog niet aangekomen. De italiaanfche bediende vertrekt. de engelsciie bediende. Mynheer! mylord wil betaalen. de waard. Ik za! komen. De engelfche bediende vertrekt. de fransche bediende. De heer baron wilde u gaarne lpreeken, mynheer'. de  12 AUGUSTUS en THEODORUS, de waard. Wil hy my ook betaalen? de fransche bediende, in 't heên gaan. . Ik gelooft nier; maar hy verzoekt 't complimi aan de jufvrouw. de koetzier. Mynheer! men vraagt een' wagen, twee calesl^ erftzes gezadelde paarden. de waard. Laat ons gaan, laat ons gaan; ik koom, en bt voor ieder' een' ten diende; dat men niets zond, my doe. Ik gaa myne paruik opzetten. ZEVENDE T O O N E E L. de waard en waardin. de waard. Dag, vrouwlief! gy zult de boeken byfchryvélt en ik zal het oog eens over alles laaten gaan. ■ACHTSTE TO O NE E L. de waardin, alken Hy gaat zyne paruik opzetten om het oog over alles te laaten gaan. Die mannen! Met hunnen gezagvoerenden toon hebben zy altyd het air van te.' gebieden, en zy gehoorzaamen zonder ophouden.. Arme halzen! wanneer men zich flechts de minftes moeite geeve, leidt men hun vollïrekt waar men wil. Den  TOONEELSPEL. i3 Den mynen, by voorbeeld, bemin ik met al myn hart; maar ik zou zelf, niet éénmaal, zyn' zin doen, al moest hy ook honderd jaaren myn man zyn. NEGENDE T O O N E E L. de waardin, augustus. augustus, in eene vermoeide houding, en zyne hairen geheel in wanorde. Met uw verlof, jufvrouw; zyt gy hier niet de waardin ? de waardin. Ja, mynheer! ik ben de meesteres. Wat is 'er van uw' dienst? augustusZoudt gy my wel willen zeggen of 'er twee dames uit den omtrek hier' aangekomen zyn ? de waardin. Eene moeder met haare dochter? augustus. Ja, ja, eene moeder met haare dochter. de waardin. Op gister avond; twee engelfche dames? augustus. Neen, juffer; dié, welken ik verwachte, komen van Stettin. De wagen is dan nog niet aangekomen ? DE  Z4 AUGUSTUS en„ THEODORUS, de waardin. Dezelve kan op het vroegst eerst binnen een ut hier zyn. augustus. Ach! jufvrouw, ik bidde, ik fmeek ue, houd voo hun een kleen vertrek gereed ; heb voor hun toe, alle zorg, alle oplettendheid; dat hun niets, niet ter waereld ontbreeke; hoort gy het, mejufvrouwi Gy kunt op myne eerlykheid en erkendlykheid ftaai maaken. de waardin, ter zyde. Die beminlyke jongeling! (overluid) Zyt gerustt mynheer de page! ik zal zoo veel zorg voor die da, mes hebben als voor my-zei ven. augustus. Gy zyt wel goed. Ik heb hunnen brief niet ee; dan gisteren, en dat nog zeer laat, ontvangen, er op het zeilde oogenblik heeft een bevel van den koning my met depêches doen vertrekken; den gant-i fchen nagt ben ik op de been geweest. de w a a r d i n, Den gantfehen nagt, en dat in zulk flecht weder als het geweest is! augustus. O! jufvrouw, ik ben 'er aan gewoon, (zagt.y Maar myne arme moeder! (overluid) en by myne terugkomst vernomen hebbende dat zyne majefteit uitt de ftad gcreeden was, heb ik het eerde oogenbKld waargenomen om herwaards te vliegen. ., d ei:  TOONEELSPEL. is de waardin, zich allengskens vertederende. (Ter zyde). Die lieve jongen ! (overluid) den gantfchen nagt aan wind en regen blootgefteld, en dat op dien ouderdom! Ach! wat is zyn hair nat. Zet uneêr, mynheer! rust toch één oogenblik. augustus. Dat is niet mooglyk; ik moet fchiclyk weer weg, en naar het kasteel terug: ik heb geene minuut tyd te verliezen. | de waardin. Gy zyt zo goed als daar; myn huis is 'er flechts twee fchreeden van daan, en door dit venfter ziet men zelf alles, wat op de groote-plaats gebeurt. augustus gaat naar het venjler en geeft een fchreeuw. O Hemel! zie daar het volk, dat toeloopt: het is de koning, die aaiikoomt. Vaarwel, jufvrouw. Zeg aan myne moeder dat Augustus.... zeg haar dat ik weldra zal weerkomen, zo fpoedig als ik maar zal kunnen, (Iiy loopt weg en koomt terug) Ach ! ... zeg haar dat haar brief; (Ity vertoont een brief, welken liy onder zyn kamifool heeft) zie, myn hart verlaat hem niet; zeg het haar, ik bidde het u. (7/y drukt haar de handen) Ach, jufvrouw! ik bcveeleu de tederfte, de ■ beste der moeders aan. (hy vertrekt.) (De waardin is tot traanen toe bewoogen, zy droogt dezelven met haaren zakdoek. De waard verfchynt op dit oogenblik en is verwonderd een page als te zien wegvlugten.) TIEN-  iö AUGUSTUS en THEODORUS, TIENDE T O O N E EL. de waardin, de Waar», gantsch gekleed:. tv/t de Waard, naderende. Myne vrouw !... myne vrouw!... (hy neemt ha den zakdoek van de oogen) Wat? weent gy? DE WAARDIN. Zeker weene ik, en gy zoudt het zelfde doem zoo gy wist _ DE WAARD. Dat kan zyn; maar laat ons zien; waarover I het? DE WAARDIN. Over den allerïnneemendften jongeling, over eener zoon, die zyne moeder aanbidt; zy Haat zo te ko< men: hy heeft my een kleen vertrek voor haar ge< vraagd. Ik heb hem dit beloofd: ik zoude gaarne 't myne willen geeven, ja al ware het zelf ons gant-i fche huis. DE WAARD. „ Het gantfche huis, het gantfche huis...." Watt' wordt gy 'levendig met opzicht tot mynheer dén] page! DE waardin. Wel waarom niet, myn fchat? DE waard. Waarom?... 0m dat gy hun niet kent; gy zyt niet:  TOONEELSPEL. 17 niet zoo als ik onderricht van de beleefdheden dier heeren: wantrouw hen, myne vrouw, wantrouw hen; ik ben het, die u dat raade. DE WAARDIN. Nog weêr jaloufy! Een page, een kindl DE WAARD, (Jmlf-Zagt.) Een kind, een kind; als zy eens den voet in een huis gezet hebben.... ELFDE T O O N E E L. »E WAARDIN, DE WAARD, DE DUITSCHB BEDIENDE. DE DUITSCHE BEDIENDE. De wagen van Stettin is zo aangekomen. Hy vertrekt. . DE WAARDIN. Ha! des te beter! Koom, man lief! laat ons die dames fpoedig te gemoet treeden. Maar daar zyn ze reeds. O, ja! zy zyn het zeker. TWAALFDE T O O N E E L. DE WAARDIN, DE MOEDER VAN AUGUSTUS,' CAROUNA, DE WAARD, DE GOUVERNANTE in 't verfchiet, DE W AARDIN. Uanies, hebt de goedheid van in te treeden en  18 AUGUSTUS en THEODORUS, zyt welkoom. Men wagtte u met ongeduld. Een jong edelman; een kamer-page— de moeder. Myn zoon! carolina. Myn broeder! de waardin. Ja, Mevrouw. de moeder en carolina, Lieve Augustus! Waar is hy ? de waard. Dames! een oogenblik eerder, en gy had hem hier gevonden. de waardin. Het is Hechts een oogenblik dat hy vertrokken is; de lieve jongen! den gantfchen nacht heeft hy ge» loopen in dienst des konings ,■ en is verpligt geweest zeer fpoedig naar het kasteel terug te keeren; doch hy heeft my beloofd om weer te koomcn. zo dra het hem mooglyk zal zyn. Och, mevrouw! hoedanig een zoon hebt gy! welk eene tederheid heeft hy voor zyne moeder en zuster! Indien gy zyne hartlykheid, zyne ongerustheid gezien had, en uw brief, mevrouw ! dien hy op zyn hart draagt. Ach! ik kan 'er niet aan denken zonder nogmaal traanen te ïtorten; maar zy zyn my zoet. carolina, vertederd. Ach, moeder! DE  TOONEELSPEL, ip de moeder, vertederd. Lieve Carolina, wy zullen hem ras omhelzen. Heer Waard, zo dra myn zoon zal aangekomen zyn, zult gy wel.... de waardin. Mevrouw! ik ben het, die hem by u zal brengen. de waard. Neen, vrouw, ik ben het, welke die eer zal hebben: gy zult deeze dames naar hunne kamer geleiden; zy zullen u noodig hebben, en ik, ik blyve hier; en zal den heer page opwagten en zelf hem by mevrouw brengen. (Tegen de motder.') Als het u belieft, mevrouw! de moeder. Ik danke u, heer waard, voor uwe zorg en vriendJykheid. (De waardin geleidt de-dames naar haare kamer; en de gouvernante de waardin niet durvende voorgaan, •worden 'er van wederzyden eenige Jlilzwygende pligtpleegingen gemaakt; gaande eindelyk de gouvernante het eerst in de kamer, na eene buiging voor ds waardin gemaakt te hebben.) DERTIENDE T O O N E E L. de waard, (ziet hun naar.') E?n edel air, deftigheid, beleefdheid; deeze  20 AUGUSTUS en THE0D0RUS, dames zullen niet dan over my voldaan kunnen zyn. Maar, om geen' tyd te verliezen, laat ons zien of myne vrouw haare boeken bygefchreeven hebbe: (hy gaat naar de fchryftafel, opent de boeken en ziet die naaf) Zy heeft ze zelfs niets eens geopend. Zy zal met mynheer den page, dat lieve kind! gefproken hebben. Koom, koom, 'er is geen groot kwaad by ; hy is nog heel jong. Maar om haar voor haar verzuim te ftraffen, zal ik zelf de rcckeningen fchryven; dit zal beter zyn dan haar bekyven. (hy gaat zitten) Laat ons zien. Zyne excellentie de heer graaf, (Jry telt en reekent zeer fiil) Bourdeauxfche wyn, Champagne-wyn, marasquin. (Iry telt en reekent ftil) Zeer goed. (Iry flaat een blad op.) De heeren hofraaden. Aan de ordinaire tafel. (Iry fchryft en keert een blad om.) Myne heeren de kamerheeren. Zy fpyzen altoos by vrienden, en koomen flaapen zonder te foupeeren. (hy keert een blad om.) De Engelfche heeren! dat is wat anders, (Jry reekent fiil) dertig dukaaten op éénen dag. (Iiy fchryft en flaat een blad om) Ach! zie hier de heer ridder, (Iry flaat verfcheidene bladen om) hy alleen vult byna myn gantfche boek. Het is waar, hy laat zich ook niets ontbreeken. Hy eet, drinkt, gaat nooit te voet; rydt alle myne paarden af, bedient zich van al myn volk, maakt my dol, belooft my alle dagen geld, geeft het my nooit, en eindigt met het my nog af te Ieenen. Maar dewyl dit niet de eerftemaal is dat my zulks gebeurt, zal  TOONEELSPEL. 21 zal ik hem crediet blyven geeven. Ik zal nog wat geduld hebben; het koomt 'er niet op aan'; ik houde veel van de Franfchen; zy zyn goed; doen wel eens wat wachten, maar betaalen in 't einde toch altyd wél genoeg. VEERTIENDE T O O N E E L. DE waard, de waardin. de waard. Daar is myne vrouw. (ïiy flaat op.) Wat of haar kwelt ? My dunkt zy ziet 'er zo droevig uit. de waardin, bedrukt. Ik heb die dames hun verblyf aangeweezcn; maar zy hebben Hechts ééne kamer noodig. de waard. Wel nu, myne waarde ! de waardin. Zy zyn niet gelukkig. Waarlyk zy zyn niet zoo gelukkig als zy verdienen te zyn. de waard. Dat gebeurt niet dan al te veel, en vooral by gerlyke lieden. de waardin. De moeder heeft my gefproken. „ Myne goede „ vrouw," heeft zy my gezegd, „ ik maak gee„ nen prys met u, maar dit ééne vertrek is ons B 3 „ vol-  22 AUGUSTUS én fHEODORUS, i, voldoende." Vervolgens heeft zy de oogen neder* geflaagcn en wilde my haare fmart en traanen verbergen. Welk eene zorg, welk eene genegenheid* myn vriend! voor— de waard.- Zy zullefl 't geheele verblyf houden en niet dan de kamer betaalen; en als het niet genoeg is.... de waardin. Braave man! koom omhels my op uwe beurt. Ja* ik ben gelukkig uwe vrouw te" zyn. Ik verkieze u boven alle andere mannen ter waereld. Welk een voortreflyk hart! de waard, vertederd. Wy moeten deeze dames onzen dienst aanbieders Dit zal uwe zorg zyn. Gy moet hun niets laaten ontbreeken; vrees niet dat ik 'er iets tegen te zeggen zal hebben; hoe gy hun meer goed doet, hoe het my tot meer vermaak zal weezen. Laat ons alleen hunne kieschheid in acht neemen, en vooral zorgen, myne waarde! van hun niet te beledigen. pE waardin, haar man eenigen tyd Jlrak aan-. ziende. . < Wie zou in dat forsch gelaat eene zoo gevoelige piel leezen! Die Duitfchcrs! de waard; De gouvernante, vrouwlief! moeteil wy in ons belang trachten te krygem ton  TOONEELSPEL. 23 de waardin. Dat is het, waaraan ik ook gedagt hebbc: want in 't heengaan hebbe ik haar doen zien dat ik zeer biyde zou zyn.... Daar is zy. VlFTIENDE TO O N E E L. de waard, elisabeth, de waardin. elisabeth, met verlegenheid. Vergeef my, jufvrouw. Ik weet niet of ik my bcdroogen hebbe, maar my dacht dat gy verlangdet my te fpreeken. de waardin. Het is waar, en ik ben u verplicht voor uwe komst. de waard. Wie zyn die twee dames, welken by my aangekomen zyn? elisabeth. Ik hebbe de eer niet van hun te kennen. de waard. Gy hebt ze echter vergezeld. elisabeth. Enkel op reis. de waardin. Maar de jonge jufvrouw noemt u haare gouvernante ? B 4 F LI-  24 AUGUSTUS en THEODORUSj elisabeth. Nu eens gouvernante, en dan weer anders. de waardin. Zy fchynt u zeer lief te hebben. elisabeth. Zy heeft veel goedheid. Ik geloof dat men my roept. Vergeef my. Ik moet binnen gaan; men kon my noodig hebben. de waard, haar tegenhoudende. Nog een oogenblik, als 't u belieft. elisabeth. Maar waarom toch alle die vraagen? Ik weet niets, niets ter waercld. Ik heb het u reeds gezegd, ik ken die dames niet. de waard. Gy zyt eene braave vrouw. Uwe verlegenheid en uwe befcheidenheid bewyzen uwe gevoelens en uwe verkleefdheid voor uwe meesteresfen. En wanneer gy wecten zult.... de waardin. Ja, myne waarde vriendin, wanneer gy onze voornemens zult kennen, zult gy de eerfte zyn elisabeth, de eene na den anderen aanziende, en een weinig aarfelende. Spreekt gy ernftig ? Ach! zoekt my niet te overvallen. de waardin, Wy zyn 'er onbekwaam toe, eli-  TOONEELSPEL. 25 elisabeth. Draagt 'er zorg voor. Gy zoudt my van verdriet doen fterven; en wie zou dan myne arme meesteresfe bedienen? de waardin. Maar waarom toch eerlyke lieden verdenken, die niets dan goed willen doen? elisabeth. Ik wenfche het te gelooven. Maar indien gy wist... de waardin. Wel! de uiterfte droefheid deezer dames is ons reeds bekend; en mynheer^de page, die goede zoon! heeft ook doen zien.... elisabeth. Hy heeft u zyn vertrouwen de waardin. Hy acht het ons ten minden waardig. elisabeth. Dat beminlyk kind! myn kleine Augustus! ook daarin herken ik hem. Ik ben het, die hem opgevoed hebbe; ik ben het, die zyne andere klccne broeders nog opvoede; ik ben flechts eene arme we.duwe, maar men bemint, men eert my in 't gantfche huis. Och! jufvrouw, och! mynheer, indien gy deeze achtingwaardige familie kendet. Het zyn alleen haare ongelukken, die haare deugden kunnen evenaaren. B j de  26 AUGUSTUS en THEODORUS, de waardin. Wel! myne waarde vriendin, des te meer zyn zy te beklaagen, en des te meer moet men zich beyveren om hun te hulp te koomen. de waard. Onderricht ons dan fpoedig, op dat wy middelen kunnen vinden.... elisabeth. Wel nu! ik zal u alles zeggen. Maar om 's h»mels wille! dat men nimmer twyfele— de waardin. Het genoegen van eene goede daad te doen, ftaat U borg voor de geheimhouding. elisabeth. Gy zyt zeer braave lieden. Luistert wel naar my. (Zy ziet rond of niemand hun beluistere). Weet dan dat mevrouw weduw is van eenen dapperen officier. Hy was de eerlykfte'man en de beste majoor der armée. Hy achtte myn' man zeer, die fergeant in het zelfde regiment was. Beiden hadden zy éénen moed en ééne onverfaagdheid— En dat is het,- wat hun in 't graf gefleept heeft; want beiden zyn zy, op een' en denzelfdcn dag, en in een'efl denzelfden flag gefneuveld. Gy kunt nu oordeelen welke onze droefheid was, toen wy deeze treurige tyding vernamen. Nimmer, neen, nimmer, zouden wy dit ongeluk hebben kunnen ovcrlccven zonder 't hartverfcheurend tafereel der kinderen, welk de wan»  TOONEËLSPEL. af wanhoop der moeder nog vermeerderde. Verbeeld u u haar, omringd van zes arme kleenc fchepfeltjens, zuchtende en roepende: ,, het is dan gedaan, dien „ goeden vader zullen wy niet wederzien. Wat -zal 'er van ons worden?" En ziet hun daarna te famen zich op de knieën werpen, hunne onnozele handjcns ten hemel heffen en hoort hen mikkende uitroepen: „ lieve mama! heb medelyden met uwe ongelukkige kleenen; geef u niet der wanhoop ■ over: fpaar u voor uwe kinderen: Wy zullen u „ beminnen, wy zullen u troosten, wy zullen niet leeven dan om uwe dagen te verlengen en 't ge5, luk van uw leven te maaken." En zy hebben Woord gehouden. (Geduurende dit tooneel vertederen zich de waard en waardin langzamerhand.) DE WAARD. Wat gevoele ik my aangedaan! DE WAARDIN. Hoe kan men zyne traanen bedwingen! ELISABETH. De moeder Zig eindlyk niet dan met de mocderlyke pligten bezig houdende, heeft haare zaaken befchikt, die van wylcnd den heer majoor afgedaan, haar huis verkocht, haar geld by een' koopman geplaatst , en zich met ons naar een kleen landgoed begeeven, welk haar nog overig bleef. Daar woonden wy federd cenige jaaren, en begonnen een weinig  28 AUGUSTUS en THEODORUS, nig rust te genieten, wanneer een afgryslyk mon- fter Och, goede hemel! heb medelyden met ons. Helaas! een proces zo wreed als onrechtvaardig... de waard. Een onrechtvaardig* proces! Gy zult het winnen. ""*.'•• i\ - elisabeth. ■ Maar 'er is geld, 'er zyn vrienden, 'er zyn begunftigers noodig? de waard. Geld! dat heb ik; vrienden! deezen zullen wy vinden; befchermërs! met onzen goeden koning heeft eene goede zaak die niet nodig. Hoe is de naam van uwe meesteresfe? elisabeth. Riesberg. - . de waard, (met de grootfie verwondering). Hoe! mevrouw is de wed uw van den majoor Riesberg, myn' weldoener! elisabeth. Kendet gy hem, mynheer! de waardin. Of hy hem kende! de waard. De weduw van den majoor Riesberg ongelukkig, en ik heb dat niet eer geweeten ! de waardin. Myn vriend. de  TOONEELSPEL. 29 de waard, tegens Elifabeth. Dat zy niets vreeze; dat zy gerust zy; dat zy reekene op de erkentenis, die ik wylend den heer majoor verfchuldigd ben, en waarvan ik zyner familie de blyken zal geeven. Myn goed, alles, wat ik ber.it, biede ik haar van goeder harte aan: zy kan 'er over befchikken. elisabeth, den waard de hand drukkende. Braave, eerlyke man! De Voorzienigheid heeft ons by u gebragt. Ik hoor mevrouw. de waard. Laat ons fchielyk gaan. Gy zult my verder onderrichten: gy, myne vrouw, blyf; gy weet waaromtrend wy overeengekomen zyn. (De waard en Elifabeth vertrekken te famen door de groote deur.) ZESTIENDE^ T 0.0 N E E L. de moeder van augustus, de waardin. de moeders by zich zeiven. Myn zoon koomt nog niet. (overluid) Is hy nog niet hier, jufvrouw9 de waardin. ' Nog niet. Als mevrouw my ondertusfchen haare bevelen wilde geeven. de moeder. Ik denk niet dan aan myn' zoon. de  3o AUGUSTUS en THEODORUS, de waardin, Misfchien dat hy nog niet kan weggaan. Zeker moet de koning hem noodig hebben. ' de moeder. Het valt my lang dat ik hem nog niet zie. de waardin. Ach! ik geloof het. Maar daar valt my eene gedachte in. Ik zal iemand naar het kasteel zenden, die den wacht-officier fpreeken kan, en door dit middel zullen wy weldra tyding van den heer Augustus hebben. Een oogenblik geduld, mevrouwj ik gaa, en kom terfiond terug. de moeder. Myne goede vrouw, ik ben gevoelig over uwe zorg. Zoudt gy ook wel in 't uitgaan willen zeggen dat men wél zorge voor de perfoone, die ons vergezeld heeft. de waardin. Niets zal haar ontbreeken. Maar gy zelf, me-* vrouw! het behaagt u niet my te gebieden.,,. de moeder. Ik eisch niets dan myn zoon. de waardin, (ter zyde), Zy weigert my. Hoe te doen ? ik durve 'er niet meer van zeggen, (overluid) U gehoorzaame dienaaresfe; ik zal naar het kasteel zenden. (Zy vertrekt). ZE.  TOONEELSPEL. 31 ZEVENTIENDE TOONEEL. de moeder, alken. Goede hemel! wat heb ik u te danken dat gy my kinderen gefchonken hebt als de mynen zyn, vooral dien zoon, dat voorbeeld van kinderlyke liefde. Ik zal hem wederzien: zyne zoete tegenwoordigheid zal de rust in dit bedrukte hart terug bren: gen. Koom, myn zoon; als ik u in myn armen 1 drukke, zal ik het ftrenge der fortuin vcrgeeten : myne ziel zal zich aan alle myne tederheid kunnen 1 ovcrgceven. Ach! myne tederheid, zoo uitfpoorig als ; zy is, zal nimmer, noch uwe liefde, noch uwq wcldaaden kunnen betaalen. Gelukkige moeder! dat 1 kind, welk uwe borst gezongen heeft, hcftaat, ademt iniet dan voor u. Hy ftaat af aan alle de vermaalken, die men op zyne jaaren altyd verlangt; en be! rooft zich van alles op dat ik minder te beklaagen , zy. Myn zoon! myn zoon!... Maar hy komt niet. 1 Waarde Augustus! och! wat is het zoet voor een [gevoelig hart de gevoelens der crkcndlykheid te paaiien aan die van de tcderlïe moeder. AGTTIENDE TOONEEL, demoeder, carolina. caro l i n a. Gy laat uwe dochter alleen, myne moeder! PE  32 AUGUSTUS en THEODORUS, de moeder. Koom, myn kind. Gy beeft. Wat fcheelt u toch, myne lieve Carolina? carolina. Ach, mama! indien de wreeden, welken ons vervolgen, ons zelf eens tot hier gingen volgen. Ach, hemel! ik beef voor myne moeder. de moeder. Gy beeft voor uwe moeder! Ongelukkige dochter! gy denkt niet aan uw eigen verdriet; gy bedroeft u alleen over myne fmarten. Maar, myn kind! de uwen zyn ook daar. (Zy drukt haar tegen haar hart.) Myne dochter, laat ons lyden; maar nooit van onze beginfels afwyken. carolina. ' Uwe Carolina zal uwer altoos waardig zyn. de moeder. Och! ik twyfel 'er niet aan. Ik had uw geluk willen verzekeren ten koste van myn leven. Ik verlangde niet dan naar het oogenblik van u met Ferdinand verèënigd te zien, maar ongelukkig geworden, zonder bezitting, zonder hoop misfchien.... En Ferdinand is altoos dezelfde ?... carolina. Ach! altoos dezelfde. NE-  tooneelspel: 33 NEGENTIENDE TOONEEL. de voorgainden, de gouvernante, theodorus, die naderhand inkoomt. de gouvernante. Mevrouw, mevrouw, goede tyding! Zie hier een' kamerpage. de moeder, zonder Theodorus te zien. Dat is myn waarde Augustus. carolina, zonder Theodorus te zien. Dat is myn broedêr. ■ theodorus, aan de deur, tegen de bedienden. Goeden dag, Ernst! Goeden dag , gy anderen! Geeft 'er aan allen kennis van; want ik heb ze allen noodig om my te dienen. carolina, demoeder. Hy is het niet. TWINTIGSTE TOONEEL. carolina, theodorus, de moeder van augustus. theodorus. Mevrouw! mynheer uw zoon, myn vriend, in ; aller yl ten dienftq des konings geroepen zynde, ï zendt my hier om u van zyne achting te verzekeC ren;  34 AUGUSTUS en THEODORUS, ren; u zyn hartzeer te doen blyken, en u allen den yver en ai le de oplettendheden van den onderdaanigften zyner kameraden te betuigen. de moeder. Hoe, mynheer! zullen wy hem niet zien? theodorus. Op dit oogenblik is het volfirekt onmooglyk; maar zoo ik het geluk heb van myne dienften te doen welgevallen, zou ik door myne plaats ja, dames ! daar de koning na het middagmaal gewoon is zich eenige oogenblikken rust te veroorlooven, hoop ik, flaa ik in , om de wenfehen te vervullen van den besten myner vrienden; en ook die van zyn bil lykst ongeduld. de moeder. Ach! mynheer, zoo gy die van eene moeder kent, raadt gy reeds haare eerfte begeerte; wat denkt men? wat zegt men van myn' zoon? theodorus. De goedheden van den koning beantwoorden deeze vraag. de moeder. Welk eene ftreelende voldoening voor eene moeder! carolina. En voor eene zuster! de moeder, Augustus is dan geacht ? theo-  TOONEELSPEL. 35 THEODORUS. En bemind van allen, die hem wél kennen. DE MOEDER. Och, mynheer! geloof dat hy verdient gekend te zyn. Maar, vergeef my, ik fpreek niet dan van myn' zoon, en weet nog niet wien ik alle myne dankbaarheid vcrfchuldigd ben. THEODORUS. Ik ben de eenige zoon van den generaal van Krom fchild, broeder van den baron des heiligen Roomfchen Ryks, die denzelfden naam draagt. Ik heb eenige maaien de eer gehad om mevrouw by mynen oom den bevelhebber, en mejufvrouw by myn oudtante te zien: het is waar, dat ik in dien tyd nog zóó jong was dat de dames zich misfchien niet zeör verwaardigd hebben om acht op my te Haan. CAROLINA. O! ja, moeder, ik herinner het my zeer wel; en, zoo ik my niet bedriege, noemde men mynheer Theodorus. THEODORUS. Losbol; want in dien tyd was ik 'er een, en zulks niet dan maar al te veel. Maar heden is het zoo niet meer; alles is veranderd. Ondertusfchen, myne dames! vergunt my dat ik my kwyte van het gene myn vriend my aanvertrouwd heeft. Dit huis is zeer goed; maar men moet een uur fchreeuwen oer men gehoord wordt. QHy keert zich naar dè? deur C 1 san  36 AUGUSTUS en THEODORUS, aan 't einde van het tooneel.) Hola! hei! bedienden! koomr. (tot de dames) Ik bid u verguhis. (hy gaat mar de deur) Ernst, Ernst! (hy koomt terug) Duizendmaaien verfchooning, dames! (hy gaat wederom naar de deur) Waard, waardin, bedienden, alle de bedienden, (hy koomt terug) Zoo als ik 't u gezegd hebbe; nu kunt gy zien hoe men hier gediend wordt. (Iiy neemt de fchel, die op de fchryftafel flaat, opent de deur, fchelt zo hard als mooglyk is en roept:) Hola dan, Duitleher, Engelschman, alle de bedienden, waard, waardin! de waardin, van binnen. Men koomt. EEN-EN-TWINTIGSTE TOONEEL, de voorgaanden, de vier bedienden. de duitsche bediende. Hier zyn wy. Wat beveelt gy, mynheer de page» theodorus. Het is, waarlyk! tyd; want ik heb byna twee uuren gefehreeuwd. de duitsche bediende. Vergeef my; maar den avond vóór eene revue weet men niet aan wien gehoor te geeven. theodorus. Daar, neemt, (liy geeft aan elk' hunner eenig geld) en  TOONEELSPEL. 37 en wagt my hier; ik koom op het oogenblik terug. (tot de dames) Ik ben wanhoopend, maar hier is het onmoog'yk anders: indien ik het geluk had de dames by my te zien DE MOEDER. Mynheer, wy zullen u verlaaten. THEODORUS. Verwaardigt my, u myne hand te moogen aanbieden. (Hy geleidt hun weder mar hun vertrek.) TIVEE-EN- TWIN TI GS TE TOONEEL. DE FRANSCHE BEDIENDE. Siapperment! de bekóorlyke jongeling! wat is hy edelmoedig! Dit heelt hy my gegeeven. DE ITAI. IAANSCHE BEDIENDE. My ook. DE ENGELSCHE BEDIENDE- My 't zelfde. DE DUITSCHE BEDIENDE. En my dan! DE FRANSCHE BEDIENDE. Het is een groot heer. DE ENGELSCHMAN. ' Het is een lord. DE ITALIAAN. Het is een marquis. C 3 DE  38 AUGUSTUS én THEODORUS, de duitscher. o Neen! het is een edelman. DRIE-E N-TWINTIGSTE TOONEEL, de voorga and en, theodorus. theodorus. Koomt, vrienden: fa, wakker! ik heb het gantfche huis noodïg. Doet den waard en de waardin hier komen. Ik moet al 't volk tot myn' dienst hebben, QDe duitjeher vertrekt.) VIER-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. theodorus, ae drie bedienden in 't verfchiet. De zuster van myn' vriend is bckoorlyk: Schep moed, Theodoor; zie daar eene overwinning uwer waardig. Zie daar de vrouw, die ik hebben moet;' ik aanbid haar. Het is de zaak van hier op allerleije wyzen uitteblinken. Qy haalt geld uit alle zyne zakken en doet het in zyn' hoed) Ik moet niets verzuimen, en ik zal beginnen met haar een prachtig onthaal te geeven. VTF-  TOONEELSPEL. 39 VTF-E N-TJVI NT IG S T E TOONEEL. de waardin, theodorus, de drie bedienden in 't verfchiet. de waardin. Men zegt, heer baron, dat gy u van myn geheele huis wilt bedienen. theodorus. Ba! ik weet zelf niet of ik 'er wel genoeg aan zal hebben. Goeden dag, jufvrouw Phlips , gy zyt toch altoos de fchoonfte vrouw van Berlyn : ik fterf van liefde voor u. de waardin. Gy hebt veel goedheid; zie daar myn' man. Z ES-EN-TWINTIGS TE TOONEEL. de waardin, theodorus, de waard, de vier bedienden in 't verfchiet. de waard. Maar, wat gebeurt hier toch ? Welk een geraas, welk een gedruis! men zoude zeggen dat de revue by my gehouden werdt. theodorus. Wel! koom dan, koom dan: gy laat Wel naar u Wachten! C 4 de  4° AUGUSTUS en THEODORUS, de waard. Ha ! ha! ik verwonder 'er my niet meer over, hé is een page. Wel nu, mynheer: theodorus. In waarheid, bekoorlyke vrouw! gy hebt 't gun%fte uitzicht, (hy luistert haar in >t V) Ik bemin u zelf' uitlpoorig. de waard. Ik vraag u wél vergeeving, myn heer! maar als men in myn huis koomt, is het by den meester, by my-alleen, dat men zich vervoegt. theodorus. Dat kan wel zyn, maar ik hebbe liever met dc jufvrouw te doen. de waard. Kortswyl genoeg, heer baron; wy hebben niet als gy de gewoonte om onzen tyd te verliezen. Zeg my wat my de eer geeft van u te zien , of vind goed. theodorus. . Wat u de eer geeft van my te zien, zal ik u zeggen. Kunt gy eene maaltyd gereed manken? de Waard, beledigd. Of ik eene maaltyd kan klaar maaken? de WAARDIN. Eene maaltyd! dat is recht zyne zaak. theodorus. meTlnT Tl ^ Ik Wii « zyn zoo ais men m Frankryk gediend wordt. Het fraaifte zil- ver-  TOONEELSPEL. 41 verwerk, het fchoonfte lynwaad , viermaal aangericht; het beste onthaal, en de lekkerfte fpyzen; de fynfte wynen, en het uitgezochtfte desfert. Ik lagch om de kosten. (Hy houdt hem zyn' hoed met geld onder den neus.) Neem zo veel geld als gy wilt: maar ik wil een feest, dat niet eindigt. de waard. Voor hoe veele perzoonen? theodorus. Voor drie. de waard. Voor drie! theodorus. In 't vertrek dier dames. de waard, verwonderd. In 't vertrek van die dames! Ha! zeer gaarne. (tegen de bedienden) Welaan, dat elk een zich bevlytige om mynheer te dienen. Heer baron ! gy zult op deFranfche wyze onthaald worden; en, als een goed Duitfcher, zult gy eene maaltyd hebben die niet zal eindigen. Einde van het eer/ie bedryf. C 5 TWEE-  42 AUGUSTUS en THEODORUS, TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbeeldt eene zydkamer van 't koninglyk vertrek op 't kasteel. Aan 't einde is eene groote deur; twee anderen, minder groot, zyn aan het derde Jcherm geplaatst. Eene zeer fraaije tafel aan 't einde met een pendule 'er op. . Vooraan eene andere tafel, die even fraai is, en waarop een gouden inktkoker. Vergulde jloelen en tabourets van blaauw fluweel met gouden franjes. EERSTE TOONEEL. Theodorus, hy koomt, alfpringende, door de groote deur. Gelukkige Theodoor! gelukkige Theodoor!... Ik ben zoo blyde, zoo uitgelaatcn, dat my het hoofd 'er van draait. Och! wat hemelsch fchepfel is niet myne lieve Carolina. Zie daar de waarheid. Ik bemin zo als men nooit bemind heeft, en ik ben voor altoos bepaald. Welk eene zachtheid, welk eene zedigheid, en welk eene bevalligheid! Ik fpreek niet van haare gedaante; zy is eeneengelin. De liefde heeft haar op-, zetlyk voor my doen geboren worden. Welke oogen! welk eene geftalte; en dan die betooverendeglimlagch, en dan eene zoo zachte, zoo wellustige melancholie; eene zoo achtingwaardige moeder; een broeder, myn bes-  TOONEELSPEL. 43 beste vriend; dit alles huwe ik: ik doe hulde aan de liefde, aan de vriendfehap, aan de deugd ! Ik overlaade met goedheid alles, wat my dierbaar is, en myne ouders zullen geen edeler gebruik van hunne bezitting kunnen maaken! TWEEDE TOONEEL. theodorus, augustus. Augustus is vrolyk, even als Theodorus, en koomt door de groote deur. augustus. H a ! myn vriend, zyt gy daar! Wel nu? Zyn zy aangekomen ? Hebt gy hun gezien ? Hoe vaart myne moeder, myne zuster? Is hun op de reis niets overgekoomen ? Wat hebben zy gezegd ? Wat hebben zy gedaan? Zal ik hun welhaast zien? theodorus. Geene verlegenheid, myn vriend, alles gaat goed. Die dames bevinden zich by uitftek wél, en ftaan te koomen. Zy zyn als verrukt over u, over my. Uwe zuster is aanbidlyk. (zagt.) Hy weet niet dat hy welhaast myn zwager zal zyn. (overluid) Ik heb u, ik durve zeggen met goed gevolg, voorgedraagen; gy hebt flechts te vraagen. Binnen twee uuren zult gy hen zien. augustus, droevig. Binnen twee uuren. theo  44 AUGUSTUS en THEODORUS, theodorus. Hoor dan, myn vriend! Gy moet hen een weinig laaten rusten; en moet 'er dan niet een toilet, een groot toilet voor uwe zuster zyn , en dan een diner. In 't kort, ik hebbe wonderen gedaan! men zal u dit alles zeggen. augustus. O ! myne moeder, binnen twee uuren zal ik myne traanen met de uwen mengen! theodorus. Dat zal wel een aangenaam oogenblik voor alle vier zyn: want ik zal 'er ook weezen, niet waar, myn vriend? augustus, hem de hand drukkende. Och! met al myn hart. theodorus, hem om den hals vliegende. Waarde Augustus! wat doet gy my vermaak, (zagt) Ik nerf van verlangen om hem te zeggen dat ik weldra met zyne zuster zal trouwen, ö Neen! ik moet niy aanftonds verklaaren. augustus. Wat zegt gy toch, myn vriend? theodorus. Ik zeg dat gy ook wat moest gaan rusten; gy hebt den gantfchen nagt geloopen; gy kunt van vermoeidheid niet meer. Zet u daar neder. Zet u op dien ftoel, en tracht wat te flaapen. AU.  TOONEELSPEL. 45 augustus. Ik! finapen, wanneer ik myne moeder verwagte. theodoiius. Och! maak u nergens over verlegen. Laat my de zzorg voor alies over; ik ftaa u in dat ik de zaaken ;zal bezorgen zoo als 't behoort. Ziet gy dit pak'en! De gaüiocncn zyn aangekoomen. Het zyn honderd dukaatenj die myne ouders my zenden om nymen feestdag te vieren. Daar, myn vriend! laat ons ddcelen, of liever neem alles; dan zult gy my nog mncer vermaak uoen. augustus. Myn waarde Theodoor! ik .bedank u. theodorus. Weerhoud u niet: ik ben by kas. (nvt eene zachte (tliem~) Zederd eene maand win ik daag'yks met fpe;en. Neem dit pakjen. augustus. Wel verpligt, myn vriend. theodorus. Ik wil niet dat gy my bedankt; ik wil dat gy ïaet aanneemt. a u c u stus. Ik ben gevoelig over uw aanbod; maar ik heb uiers nodig, (fty zugt). theodorus. '• , Gy hebt niets nodig! Zie daar hoe gy my altoos .v.welt; en gy noemt u myn vriend! au-  48 AUGUSTUS en THEODORUS, theo dor U s. Stel u gerust, myn vriend; hy zal u nooit verlaaten. Hebt gy niet vóór u zyne rechtvaardigheid, uwe onfchuld en de gedachtnis van uwen vader? Vergat deeze groote koning immer éénen dapperen officier, die onder zyne vaanen fneuvelde? (Augustus zugt.~) Bedaar, derhalven, myn waarde Augustus! en bedroef u niet. Vergeef my vooral myne kleine levendigheid; ik beloof u dezelve te zullen vergoeden; maar laat ons ondertusfchen niet dan aan het vermaak denken van uwe moeder, uwe zuster we, der te zien. Ik begeeve my daadlyk weêr by hen; en tcrwyl ik hen gaa afnaaien, kunt gy een wei-' nig rusten. Hoort gy het, myn vriend! gy hebt het wei noodig. AUGUSTUS. Het is waar, ik kan niet -meer; maar zoo de koning. ... I theodorus. Op dit uur ? Het is Hechts een oogenblik dat hy zich, naar gewoonte, gelaarsd en gefpoord, op zyn rustbed heeft neêrgelcgd. Den gantfeheh nagt heeft hy te midden der depêches en den morgen in 't midden der bataillons doorgebragt. Zie daar een koning , die recht zyn vermaak neemt! Welaan , welaan , zet u daar neder, en rust wat! Ik zal my vaardig houden! Maak Haat op myne zorgen, myne waak-  TOONEELSPEL. 49 «waakzaamheid en vooral op myne vriendfchap; ik ceisch voor dit alles niets, dan dat gy myn geld aant neemt. augustus, vertederd. Myn waarde Theodoor, myn waarde vriend, ik zzal 'er u om vraagen wanneer ik het noodig zal hhebbert. theodorus, hem omarmende. Dat heet fpreeken! Vaarwel, myn vriend, (half %zagt) Vaarwel, myn fchoonbroeder. (overluid) Ik heb wede ontwerpen: ik wil.... Maar ik zal u dat alHes zeggen. Vaarwel, vaarwel, myn waarde August;tus! (Hy zegt dit alles fpringende, en gaat de groote ideur uit; men ziet gardes op fchildwagt pan.) DERDE TOONEEL. augustus, alleen. Welk een vriend heb ik daar! Hy is boos geworden om dat ik zyn geld geweigerd heb. (Hy zet zzich op eenen pel en trekt den brief van tusfehen zyn Ikamifool.) Helaas! zoo hy wist! {hy beziet den brief) Mch wat zou hy by my aanhouden! (hy opent den \brief en kuscU dien) o Myne ongelukkige moeder' „myne ongelukkige moeder! Ziedaar waartoe wygebbragt zyn! (Hy doorloopt den brief, pat de oogen ten hhemel en zugt) Maar alles is nog niet wanhoopig. De kkoning zal'er van onderricht worden ; hy zal. alles weeD ten'  50 AUGUSTUS en THEODORUS, ten; niets ontfiiapt zynér waakzaamheid; alle zyne onderdaaneh móogen hem naderen en hy hoort hen. Allen hebben zy een gelyk aandeel aan zyne goedheid en aan zyne rechtvaardigheid; hy is de befchermgod van zyn volk; hy zal gevoelig zyn over ons ongeluk; hy zal zich over een vervolgde familie verteder-?.:.. .. Reeds zie ik onze vyanden befchaamd gemaakt, r;efti-afr. (half-zagt) Ja! ik gevoele my zeiven reeds meer gerust,.. Eene zoete hoop wordt in myne ziel herbooren.... (zagter) Myne moeder! a:bs gaat zich veranderen..... Welhaast.zullen wy niet meer weenen.... (Jry Vak in Jlaap en laat den hief op zyne knieën vallen.) VIERDE TOONEEL. augustus, Jlaapende, de koning. De koning koomt in door de deur, die aan de rechterzyde des tooneels is; Ity heeft verfcheidene papieren in de hand, en ziet tiaar de pendule. de koning, op zyn' forfchen toon. Ik heb te lang gerust.... Dat ik ras desze brieven leeze. (hy opent 'er een) De Prins van .... Hy heeft den tyd om te wachten. (hy Jleekt den brief in den linker-zak, en opent- een' anderen.) De raadsheer van .... Men bedriegt my niet t'weemaaien. (hy Jleekt tok deezen brief in zyn' linkerzak, en opent een' an.  T O O N E E L S P E L. 51 1 anderen.) Getrouwe onderdaanen, de ihwöoners van (Iry leest) Zy zullen erlangen wat zy vraagen 1 De werkzaamheid en vlyt kunnen altyd op myne bescherming rekenen..., (Jiy pekt deezen brief , in den rechterzak en opent een' anderen) De arme inwooners ■ van .... Zie daar die den meesten haast hebben: de 1 ongelukkigen hebben alles door de verwoesting van het water verlooren. Zy zullen alle de noodige hulp Ibekoomcn, en twee jaaren lang vrydom van impost ! hebben, (hy opent den laatpn brief) De bevelhebber ■ van Och! dat hy koomc, ik heb veróngelyfein» . gen te herftellen. (hy pekt dien in zyn' rechterzakt .Augustus gewaarwordende, nadert Iry hem en beziet hem 1 eenige oogenblikken.) Hy flaapt beter dan ik Ik ftel ! belang in dat kind.... Men befchtüdigt het onderl tusfehen Maar ik herinner my zyn' vader Welk fchrift is dat? Laat ons zien.... Misfchienzal ik 'er eenige toelichting in vinden. (De koning zet zich in een' armpel ter andere zyde tegen over Augustus, en leest:) „ Waarde Augustus! eenige fteun van ,, uwe moeder en van uwe ongelukkige familie— (De koning, verwonderd, beziet Augustus mét belangneeming) „ De jaarwedde, die de koning u gefchon„ ken heeft, is my weder betaald geworden," Zie daar dan, edelmoedig kind,het gebruik, dat gy 'er van maakt.... En men befchuldigt u.... Ik zal altoos, door myzelven zien. De dwaaling der koningen koomt duur te ftaan.... (hy vervolgt te kezen) D 2 » Het  52 AUGUSTUS en THEODORUS, „Het was niet genoeg dat een ongeftraft bedrog "(wet eene verfchriklyke Jlem) „Ongeftraft! het ,, goed verzwolg door het bloed van uwen vader ver„ kreegen.... de wrevel van eene magtige en onder„ drukkende overheid.... kosten om ons verlies te bekaaien.... o Myn zoon! het aanwezen, de eer van „uwemoeder, het riet,dat eene edele familie dekt, „ftaat haar met oneer ontnomen te worden." Qy wordt vertederd)„ Gedreigd door het drukkendst befluit.ver„ voigd misfchien tot in de hoofdftad, vlieg ik 'er hee„ nen om befchermers voor myne kinderen te zoeken, „eneen'vriend, een' eenigen vriend,die zich hunnen „ vader herinnert." (hy wischt eenen traan van zyne oogeri) Dat zy tot my koome; ik ben die vriend. augustus, fpreekende in den droom en de armen uitjlrekkende, zegt met een gebrookene Jlem: Honderd dukaaten, (luider) honderd dukaaten. o- Myne moeder! de hemel zendt ze ons. de koning, met belangneeming luisterende, en met verhaasting opfiaande. Ja, hy zendt ze u, arm en edel kind! (hy haalt een pakjn uit zy?i' zak en Jleekt het in dien van Augustus) Laat ik hem zynen brief terug geeven; myn goud zoude hem dien niet betaalen.... Het kind wordt wakker en de koning haast zich te verwyderen, veinzende te leezen. augustus. De koning!... (fy flm metfchrik op) o Hemel!...  TOONEELSPEL. $3 I (hy beeft en durft de oogen niet opflaan. De koning, .die hem gehoord heeft, aan zyne verlegenheid twyffelende, 1 wendt zich nog meer af. Augustus veroorlooft zich zydelings een weinig op te zien, en bemerkende dat de ko