ONPARTYDIG ONDERZOEK EY WIEN HET RECHT DER OPPERSTE MACHT BESTAAT, BY WYZE VAN EEN REDEVOERING; Verrykt met Aanmerkingen van verfcheidene Lalyn* fche Autheurs. MDCCLXXXVIII, Dezelve zyn voor elf Stuivers te bekomen, Te Alkmaar by Hartemink en Haringcarspel, Amfterdarn Bom,Borchers,Brongers,Elfje ,Joh. Kok,J Roos enZoont van Hiet, Vermandei, Wynandsenz. Arnhem Maeleman , Deventer Brouwer en Karjenberg, Oord Rlmjé en Krap, Franeker Romar, GauAiVerblaauw en van der Klos, Gro. ningen Bolt en Groeneberg, Haarlem Loosjcs, Walre en van Brusfel, 'iHage Gaillard , van Dncht en Klis, Harder* vvyk Kasteel, Leyden Honcoop. Hcrding en Pluygers, Middtlbing Keel, Rotterdam D. Vis, Bothalen van den Dries, Utrecht Wild, Zaandam Qiiakkeljiein, Zutpüeny*» Eldik en veele andere.   REDEVOERING OVER HET R E G T DER. OPPERSTE MAGT. Tk heb my dikwyls verwonderd, ToË-on' 1 hoorers, dat kundige mannen, die E^SSJ zich toeleiden om over de magt der Sou-IUrm>' verainen te handelen, den Vorst en Jdert Tiran dezelfde voorregten toekennen, fchoon echter deze twee karakters zoo volfirekt ftrydig zyn met elkander , dat men zich nimmer ecne grootere ftrydig. beid verbeelden kan. De een , indien men naar waarheid zal fpreken (i), voert het gebied over de burgers met hun- (i) Plato geeft op verftheiden plaatfen zyner . Schriften, boven al in hot VlIIite en IXde boek van zyn Gemeenebest, zeer leevendige en natuurlyke be(chryvingen van eenen Tiran. Ook kan men hier" over n;zieu Dio Chryiostomus, in zyn Il!e A ert  •co- :\ hunne volkomene bewilling: de ander doet het volftrekt tegen hunnen zin. De eerfte heeffallcen het geraeene welzyn op 't oog; de laatfte behartigt niet dan zyn eigen byzonder belang. De een handhaaft de wetten : de ander treedt dezelven met voeten. De eerfte merkt het Ieeven , de' vryheid, en de goederen van ieder burger in 't byzonder, als zoo veele eigendommen aan, welken hy nimmer durft aantasten , en waarvan hy zync handen en oogen, ja zyne begeerten zeiven moet te rug houden (i): de laatfte verbeeldt zich, dat en lilde Redevoering over een koningryi, en in zyne Vide over de Tirannie; alsmede rk Samenfpraak van Buchanan, over het regt der Koningen in Schotland, bladz. 28- en verv.; en eindelyk het boek, welk zoo veel gerugts gemaakt heeft, en waar van de titel is , Findicix contra Tyrannos, QuESt. 111. pag. 134. & feqq. Edit. Francof. 1622. (O DU is het, welk de wetten eenen ieder leeren , zoe als Cicero zegt, van wien de Heer Noodt de eigen woorden ontleend heeft. Docemur.... auctoritate r.utuque legum, domitas kabere libidir.es, coërcere omnes cupiditates, ab alilnis mentus, ocu- u.ot  (3) dat dit alles voor hem alleen is, ch dat hy daarover volftrekt willekeurig kan be. fchikkeh. Eindelyk, de een , terwyl hy in navolging der Godheid , zyn hoogfte vermaak ftelt in de bevordering van het welzyn des menschdoms, wordt door zyne onderdanen , zoo (vel, als door vreemdelingen bemind, geëerbiedigd, ja, om zoo te fpreken, aangebeden; allen nemen zy hunnen toevlugt tot hem (i), als hunnen be- Lós , manui ABSTi:ï ) gen, die zulks aan God fchynen toé te kennen, maar in denzelfden zin heeft men meermalen wetten en andere inrichtingen, die door de menfchen overeenkomstig de voorfchriften der reden gemaakt of vernietigd zyn, den naam gegeven, van door Gods wil gemaakt of vernietigd te wezen Waar toch heeft men ooit gehoord , dat eenig Koning of Vorst, in ééé woord , eenige oppermagtige regeering , hoe men dezelve ook gelieve te noemen , van den hemel gezonden , en niet onmiddelyk door den wil en de toefcemming der menfchen verkozen is? Is het niet ten hooglten blykbaar, dat het natuurlyk verftand alleen, dat zeker en in de daad goddelyk licht, de menfchen in den beginne met eikander vereenigd, en hen overreed heeft, om wetten te maaken en burgerlyke regceringen vast te Hellen, als zynde zaken, zonder welken de maatfehappy zich geenszins kon liaande houden? En was dit niet genoegzaam om te kunnen zeggen, dat God die regeeringen vastftelde of veranderde, fchocn onmiddelyk door de menfchen zeiven in- ge-  gericht of vernietigd, om dat zy riatnelyk zulks deden tot in ftandhouding der maatfchappy, volgende daarin de voorfchriften van het gezond verftand, 't welk zy dan gevolgelyk met het hoogfte rcgt konden zeggen met de goedkeuring van God ze!^ ven te gefchieden ? Maar om dit wat onderfcheidener en C"Bre''" wat meer van naby te ontwikkelen, zal het niet ondienstig zyn de zaken van haren eerften oorfprong op te haaien. Het is zeker (i), dat de naamen van Souverain en van Onderdaan, van Meester en Slaaf, in de natuur zelve onbekend zyn : Zy heeft ons alleen tot menfchen gevormd, allen gelyk, allen even vry en onafhanglyk van elkander (2): waar toe anders zou het dienen, dat zy ieder op zich zeiven met de nodige magt voorzien heeft, om zich te verdedigen? waar toe boezemt zy eenen ieder, zoo dra hy ter waereld komt, eene zoo tedere en en CO Zie den Heer Le Clerc in zyue BibliotheqM Choifie, Tom. VIII. pag. 162 & fuiv. & Tom. X. pag. 311 & fuiv. Ca) Zie Pufendorf als boven Liv. III. Cliap. IL  onüverwinlyke eigen-liefde in, dat metf nimmer iets meerder dan zich zeiven kan beminnen ? Van waar is het, dat zy eiken mensch een leevendig gevoel heeft ge» fchonken van 't geen hem nuttig of nadcclig is, zelfs in zoo Verre, dat dit bezef hem onweêrftaanbaar noopt om het eerfte naar te jaagen, en het laatfte te vermydcn? Waar toe dit alles, zoo het niet is, om dat zy volftrekt gewild heeft, dat zy allen , welken met dezelfde vermogens zyn begiftigd, ook dezelfde regten zouden genieten op alle die dingen j welke zy hun in het algemeen ter hunner eigen behoudenis aanbiedt ? Uit dezen hoofde worden zelfs de andere dieren gezegd vry geboren te worden, om dat zy allen natuurlyker wyze geleid worden, om dat geen te zoeken, welk hun waarlyk goed is, en zy in ftaat zyn om zich het zelve zonder behulp van anderen te. bezorgen. Schoon nu de Natuur den mensch het ÜS7i «•» MtirlvkeVry* regt heeft gefchonken om al dat geene naar !,e'd verorir- ° loft echter te lpooren, welk hem voordeelig is, zyJ05Üan4 heeft hem echter daarom geenszins gemag* tigd om kwaad te doen. Integendeel, heeft B tl  Zy hem , om het misbruik van dit règÉ Voor te komen, op eene byzondcre wyze gevormd , die hem verre verheit boven de overige dieren. Want daar dezen enkel krachten van het ligchaam zyn ten deel gevallen, heeft zy den mensch zoo veel te meer veriuinds gegeven, op dat • zyne gedagten niet alleen tot het tegenwoordige zouden behoeven bepaald te wezen, maar hy dezelven tot het toekomende zou kunnen uitftrekken ; op dat hy zyne denkbeelden met elkander verge. lyken, een minder goed boven een groo. ter, en een duurzamer goed boven een onbeftendig waardeeren; eindclyk, op dat hy 't geen waarlyk nuttig is behoorlyk zou kunnen onderfcheiden van dat geen, welk niet anders dan den uiterlyken fchyn daar van bezit. fi£d£ De menfchen dan met zulke edele verii-hcn gcicid mogens van ligchaam en ziel begiftigd Tuiyêïpy zynde' was hct z°cr natuurlyk, dat zy zich onderling trachtten te verbinden, zoo ter vereeniging der beide Sexcn, tot welke zy zich door eene zagte neiging voelden aangelpoord, als ook om het verdriet  ( x9 ) vKet der eenzaamheid te ontwykeri , eh Wezens om in de wcderzydfche hulp de grootile gemakken veel uitgeitrekter te genieten, dan ooit ieder voor zich zclven in eenzaamheid had kunnen doen; eindelyk, om zich onderling tc beveiligen tegen die gevaaren, welke hun de zwakke Haat der menfchen deed ondervinden, zoo lang zy afzonderlyk leefden , als zyndè door bosfehen en velden verfprcid , en aan de woede(van dieren, en de aanvallen van andere menfchen , die of onderneemender van aart, of dappcrer en ilerker waren, geduurig blootgcltcld. Doch de 'natuur zelve heeft zich daarenboven geenszins zoo naauw bepaald. Na afieTifach? dat zy de menfchen overreed had , om "eHnfonddoor het vooruitzicht van wederzydsch mcn'rcheiyke voordeel in eene maatfehappy te leevcn, nodig0»' heeft zy ten grondflage van deze verecniging , en om dezelve zoo duurzaam en beftendig te maaken, dat zy niet gemaklyk verftoord noch verbroken zou kunnen worden, ook nog gewild, dat ieder mensch in den loop van zyn lecven met alle zorgB 2 vtil-  C 20 ) Vuldigheid dat geen zou in acht nemer* Ci) , zonder welk de maatfchappy velftrekt niet kon beftaan , noch zich naar behooren ftaande kon houden ; en ^'eze wet der natuur, die hun zulks onderricht, kan met het hoogfte regt als eene wet van God worden aangemerkt. Hy immers , die zeker oogmerk wil bereiken, moet te gelyk alle die middelen te werk ftellen, zonder welken het onmogelyk is in zoo verre te flaagen; — dit is eene onfegenzeglyke grondftelling der reden: — Of in andere woorden, het is buiten alle tegenfpraak zeker, dat G o d , wetende, dat de maatfchappy voor de menfchen nuttig en noodzaaklyk is, uit dien hoofde hun gebiedt, dat zy alle hunne poogingenzullen doen dienen ter naarfpooring van dat geene , welk hen gelukkig kan maaken; dit is een noodzaaklyk gevolg van die inrichting , welke zyne alwyze Voorzienigheid gevolgd heeft, toen zy hen gefchapen, en op aarde geplaatst heeft. En waarom zou men dan niet open. Cl) Zie FjiFENDOiUi als boven Liv. II. Chap. III.  C ai ) openlyk beweeren , dat God daar door den menfchen alles gebiedt, wat in zich zelve kan dienen om de menfehclykemaatfchappy te ftaaven en te doen bloeien, en dat Hy in tegendeel al dat geene verbiedt, welk dezelve zou kunnen verfloorcn of vernietigen ? Houden wy het dan voor eene zekere Was™ de en ontwyffelbare waarheid, dat de Staat den' Staat , ~ , tter natuur der natuur een Staat vaxnvryheul is, maarbeftaa.. van eene vryheid, (vergunt my, dat ik dit hier herhaale) die niets gemeen heeft met de losbandigheid: in één woord, houden wy het voof onbetwistbaar, dat ieder lid der maatfchappy, die de wet der menfeheJykc natuur overeenkomstig het licht der reden volgt, een volkomen regt heeft om zich van hare leden en goederen te bedienen, om zich zeiven, of iemand anders, in wien hy belang fielt, zoo veel mogelyk te beveiligen: dat hy volkomen regt heeft, om alle onregtvaardig geweld, welk hem of iemand anders met gevaar dreigt, te keer te gaan, ja zelfs (i) do (i) De Heer Noodt volgt hier dezelfde grondbc B 3  de ongelykcn, die men hem immer heeft aangedaan, te ftraffen; niet , om in die ftrafoeffening 5 het onnatuurlyk vermaak der wraakzucht te genieten , ma-r om daar door een voorbeeld te geven, welk dienen kan om zoo wel hem zeiven als zyne natuurgenoten voor het toekomende in veiligheid te flellen. Voor het pvèrigé ftrydt het uitdruklyk mee de reden, dat men een ander mensch, aan wien men door gelykhcid van oorfprong en van natuur op het naauwst verbonden is ; die , even als wy, vatbaar is voor goed en kwaad, en even zoo* een voorwerp is van de zorg der Natuur, of laat ik iievcr zeggen, der Voorzienigheid; het Itrydt, ik herhaal het nog eens, uitdruklyk met de reden , dat de éénc mensch den ander kwaad zal doen, terwyl deze zelfde reden eischt, dat alle menfchen ginfels, op welken de Heer Barbeirac redeneert in eene breedvoerige aanteekening op liet boven aangehaald Werk van Püff.ndorf. Liv. Vflï. Chap. III §. 4. P(ote 3. van de 2de uitgaaf heide 1759, alwaar de Lezer ten dezen aanzien eenige nadere ophelde. ring kan vinden.  C 23 > gezellig, en gevolglyk cok nuttig en toegevend zyn zullen voor elkander : want hoe kan men zich verbeelden , dat zy, wier omgang gcvaarlyk of lastig is, men. fchcn zullen vinden .om met hun te leeven? Gave God , dat de menfchen ten allen ^^g" tyde het gcwigt en de noodzaaklykheid '^Jher.ve* van deze geheiligde en onfchendbare to^^ wet, die hun door de Natuur is voorgefchreven, wel hadden begrepen! Zy zouden dan ongctwyffeld, volgens hunne na- ««/^ tuurhke bellemming, ieder voor zich zeiven naar zjn volkomen genoegen, hebben kunnen leeven ; en geene zaak ter waercld zou iemand immer verpligt hebben om zich naar eens anders wil meer te fchikken, dan naar zyn eigen goedvinden. Maar eene jammerlyke ondervinding lcer, de eindelyk , dat 'er andere maatregels dienden genomen te worden. Men begreep (i) , dat, wanneer ieder mensch voortging volgens zyn eigen zin te leeven, 'cr dan onder het menschdom noch rust, noch Ci) Zie Pcfendorf als boven, Liv. II. Chap. L> B 4  C 24 ) rhiberet ininria temticres, fjuitate conflituenda Summos cum itifimii pari jute. retinebat. De Ome. Lib. II. Cap. XII.  het wel waarnemen zyner bediening in ftaat te {lellen, en tevens om de dwaasheid en de kwaadaartigheid van die gcenen te. beteugelen, die, of door hunne domheid de voordeden van het burgerlyk leeven niet begrepen, of dezelven met eene woeste barbaarsheid baldadig met voeten wilden treden, bragt ieder lid der maatfchappy aan dees verkozenen die magt over, die hy van de natuur had gekregen. cogZ'rk zdf » Maar waartoe, zult Gy mogelyk vraakeniwSp- §Gn' Toehoorers! waartoe ons tot het ISbiykhk begin ^ct burgelyke maatfchappyen te rug ^.VK^gebragt?"- Het is om U te doen zien, nSfverdM dat het Oppergezag geene natuurtyke zaak Mth'e^geen" 's > zo° als de wetten der menfchelyke we'lw^femenïeeving; maar dat de menfchen, die xoigis. ge{30ren wor(jerj? en Zelven ieder in dat geen-, welk zyn eigen voordeel betreft, oppermagtige regters zyn na verloop van tyd, vry willig en door onderlinge verdragen het oppergezag der burgerlyke regecring zelven hebben vastgefleld. Schoon nu door zoodanige eene infleliing ieder byzonder mensch van de verdediging zyner eigene vryhcidafftaa; enfehoon het hem nietgeoorlofd  (29) Sy, iet meer te eifchen, dan het geen de Vorst of Opperma-itige Magiftraat nuttig oordeel t voor de maatfchappy, zoo is echter deze Oppermagt geenszins ten verdervc der burgeren, maar alleen ter hunner verdediging vastgefteld, om namelyk al dat gcene te regelen, welk tot hun gemeen belang betreklyk is. In één woord, men heeft daarmede nimmer gemeend, zich te onderwerpen aan alle de eigenzinnige inbeeldingen van den Souverain; maar men heeft zich alleen, in vertrouwen op zyne ccrlykheid en opregtheid, onder zyne befcherming begeven. Kan men ook met ccnige de minste reden vermoeden , dat menfchen, die wel by hun verftand waren , en zich te famen onder eene zelfde burgerlyke regeering voegden, met oogmerk om die goederen, die zy van de Natuur ontvangen hadden, gerust en vreêzaam te kunnen genieten , immer tot die buitenfpoorige dwaasheid zouden vervallen zyn, om, nadat die maatfchappy gevestigd was, het oogmerk, waar toe zy dezelve hadden opgericht , geheel en al te niet te doen, en zich, ten behoeve van denSou- ve- i •  : s°) vcrain, van hunne regten en natuurlyke voordeelen te berooven , om naderhand niet meerder geacht te worden, dan een hoop van beesten, van welken de meester alleen de winst zou trekken, die 'er van komen mogt , en die hy weidt , jaagt, melkt, feheert, llacht, vilt en eet, zoo als hem behaagt ? Weg met zulk een denkbeeld, zoo ftrydig met de reden, met het gezond verftand, en met de wet der natuur! Het is geenszins om een Koning of Vorst te hebben, dat men zich onder het juk der burgerlyke regeering gefield heeft; maar de reden, waarom ieder in 't byzonder liever verkozen heeft zich aan het vonnis van den Staat, of van hun, die denzelven vertegenwoordigen, te onder-, werpen , dan het regt zyner eigen uitfpraak te behouden , is allecnlyk deze * op dat hy, behoudens zyne eerbied voor de oppermagt, voortaan vry en veilig dat geen zou kunnen doen, welk hy dienstig oordeelt; op dat hy meester zyn zou van zyn ligchaam, en naar goedvinden over zyne goederen zou kunnen befchikken,Vraagt men, in hoe verre zich de regten de  C 3i ) der oppermagt uitftrekken , ik kan deze vraag zeer gcmaklyk met één woord beantwoorden; vermits dit uit het geen ik tot hier toe gezegd heb, zal moeten volgen; De Vorst namclyk, of deoppermag- tigc Magistraat , of (i) welke andere bcnaaming men denzclven ook gelieve te geven, heeft over zyne onderdanen, en over het geen verder tot hen behoort, geenc andere magt gekregen , dan voor zoo verre het belang der burgerlyke maatfchappy zulks vordert; dat is te zeggen, zoo veel magt als nodig is, om ieder burger vry en veilig te doen leeven: maar zoo dra hy deze paaien overfchreedt, en een kwaad gebruik maakt van de algemcene en byzondcre magt, die hy in handen heeft, dan verzaakt hy zyn karakter, en handelt geenszins, zoo als het een Vorst of Overigheid betaamt. ' Ziet daar ,Toeiioorers, welke myne . 4- Atïj gedagten over dit onderwerp zyn. Indietid«net Gy iet anders mogt vinden, welk Ubeter»^''^ voorkomt, het ilaat U vry zulks aan fe<*»e*«ff»- .. ... . ... • i'.em'e vol- ne- 'i'"?' i,<;;-'ft 'i • !tSfi ovurgedra0) Ideo Principes Rcgesque , et quecumque alio &Ln' tiomine funt Mores flatus publici &c. S E N e c. ila Clement. Lib. I. Cap. IV.  C 3* ) 'némen; want ik wil niemand dwingen om myne gevoelens fe omhelzen. Ik heb Ü alleen nog één verzoek te doen, dat Gy U namelyk overbrengt, om my eens zoö Uit te drukken, op die plaatfen , alwaar, ■ ■ en dat gy eens ter dege% niet zoö zeer met uw verlïand, als wel alleen met uwe oogen, alle de bepaalingen en voorwaarden dier acte befchouwt, met welke men de oppermagt aan den Vorst heeft overgedragen. Want, indien men hierin is overeengekomen , (gelyk 'er waarlyk niets billyker zyn kan) dat het gemeene welzyn de opperfle wet zyn zou, dan is het buiten allen twyfFel, dat de Vorst door het Volk alleen in zoo verre is gemagtigd, als hy tot dat einde werkzaam is; en dat hy dus, volgens alle de voorfchriften van Goddelyk en Menfchelyk Regt, alle die geenen kan ftraffen (i), die (O De Lezer vvachte zich van te denken, dat da Heer Noodt op deze plaats fprcekt van het regt des Volks, om eenen Tiran tegen te Haan en tot reden te brengen , gelyk zeker Duitsch Regtsgeleerde Bon mer. in zyne Introductie in juspublicumuniverfale &c. gedrukt te Hall 1710 bladz. 279. zeer ten  C 33 ) die openbaar eene wet fchenden, welké tot haridhaavening van het algemeene welzyn en der vryheid was vastgelteld, en aan welke allen , volgens het licht der natuurlyke reden , en gevolglyk met de goedkeuring van God zei ven, hunne toeftcmming hadden gegeven. Maar wanneer nu de Vorst deze wettige paaien overfchreedt ; wanneer hy, zonder naar eenige andere regel, dan zyn eigenzinnigheid te luisteren, zich van de algemeene en byzondere krygs-magt, met welke hy gewaapend is , niet om het belang des Volks te bevorderen, van 't welk hy dezelve ontleend heeft, maar alleen tot deszclfs verderf bedient, is het dan niet volkomen blykbaar , dat hy alleen naar zyne eigen willekeur, en geenszins overeenkomstig die magt handelt, welke het Volk hem heeft toebetrouwd ? Ook komt het hier niet te pas, onderfcheid te maakeri tus- onregte heeft begrepen. Van dit regt des Volks handelt de Schryver eerst op het einde dezerRedevoer'ng; en óp deze plaats fpreekt Hy alleen van dé magt, die de Vorst bezie om de overtreders der wetten te Urafon. G  C 34 ) tusfchen Vorsten g welken men plegtig heeft doen verzekeren, voor het gemeene welzyn te zullen waaken, zoo zelfs, dat zy by gebreke van dien van de titel en de regten des Oppergezags zouden vervallen wezen; en tusfchen de zoodanigen, aan welken het zelve zonder bedingende yoU magt is opgedragen: dit onderfchcid zeg ik, komt hier geheel niet te pas; want, op welk eene onderfcheidene wyze de Vorst met gezag bekleed worde, hy ontleent dezelve alleen van het Volk; en het Volk kan nimmer van éénig ilerveJing afhangen, dan uit kracht van deszelfs eigene toeflemming: in tegendeel, het blyft altoos in dezelfde onafhanglykhcid van den flaat der Natuur, in welken zoo wel de reden, als God zelf buiten alle tegcnfpraak aan hetzelve vryheid verleent , om tot zyne eigen behoudenis en vryheid , of ter beveiliging van eenen ander, tegen ieder vyand, wie hy ook zy, zyne magt te gebruiken. •«"ittoT 5> Doch zal men mogelyk zeggen, dit ror'stzia a'ies '1S zeer g°e!1, wanneer het Volk den pieSeene Vorst verbonden heeft om zekere wetten  (55) ten te volgen: Maar wat zullen wy zeg- ™yze *; " J ö den heeft, of gen van Vorsten, die enkel en alleen zyn :>ie!>omzt~- J kcre wette» aangefteld , zonder zich tot iets te verbin-te vol*eiï- den? God bewaare ons voor zulke Vorsten! Het is bykans onmooglyk, dat het Oppergezag op deze wyze aan iemand Zy opgedragen; Ware dit zoo, mén zou zulks ten uiterften lafhartig of onvoorzichtig moeten noemen. 'T is Waar, ik erken het, zoo men de gedenkfehriften der Oudheid gelooven mag, dan (i) gefchiedde zulks doorgaans in de eenvoudigheid der eerfte eeuwen, toen de Koningen niet door partyfehappen en kuiperyen, maar door de goede gedagten, die men van hunne wyshcid en dapperheid had, op den throon verheven werden. In dat geval beftuurt de Vorst zekerlyk den ftaat (fit Ci) Princlpio rerum, gentium nationumque impe* Hum penes Reges erat: quos ad fesligium hujus majestatis non embitio popularis, fed fpectata inter bonos moderatio provehebat. Populus nullis legibus tenebatur; arbitria Principum pro legibus erant. JuiTIN» Lib. I. C»p. I. Zie ook Seneca, Epist, XC» C»  ( 30 Cl), zoo als hy goedvindt: zyn wil be- ! kleedt de plaats van wetten , en hy heeft in zekeren zin eene onbepaalde magt: intusfchen geeft ons de natuur der zaak zei. ve , en de overweging van de manier, volgens welke de menfchen doorgaans handelen, geene vryheid om te denken, dat 1 de Vorst gemagtigd zyn zou om allerleie foorten van baldadigheden, misdaden en onregtvaardighcdcn te bcdryven , onder i voorgeven , dat het Volk , hem als een s braaf perfoon aanmerkende, daarom ook : tot opperfte regter in al het geen de be. i langen zoo van den Staat als van de byzondere leden betreft, had verkozen; en dat het Volk daarom niet nodig had geoordeeld, om, toen hetzelve hem met zoo groote en zoo volïtrekte magt bekleedde, hem door een plegtig verdrag tot dat geen ( te verbinden , waartoe hy uit zich zelf genegen fchcen. Veel eer, en met veel ' fter- ( i ) Omniaqui Manu a Regibusgubernabantur. Di: wordt gezegd van de eerde Koningen van Rome, in ' de Digest. Lib. I. Tit. II. De Origine Juris, Leg. ,; II. §. I. alwaar men eene uitdrukking vindt, v»a welke de Heer Noodt zich hier bedient.  <37> flerter reden, moet het Volk (i), wan«eer het zelve den Vorst geenszins uitdruklyk eene onbepaalde magt heeft toegeflaan, aangemerkt worden, als ftilzwygende van hem te hebben bedongen, dat hy zyn gezag, niet volgens eigenzinnige willekeur, maar volgens de regels van de wet der natuur zoude gebruiken. Want wat, bid ik U, is toch overeenkomstiger met de gefteldheid der menfchen , die hun eigen welzyn nimmer uit het oog verllc. zcn, dan hunne meening zoo te verklaaren, dat men duidelyk bemerke, dat zy hunne waare belangen niet verwaarloozen, en dat zy zeiven (2) van hun verlies of fchaa- ( CO Plinius de Jonge zegt, dat de volftrekteheerfchappy, en het regt van een Vorst twee zaken zyn, die in haren waaren aart verre van elkander verfebillen; en dat zy, die een afkeer hebben van eene willekeurige magt, juist die geenen zyn, die hes liefst onder een goeden Vorst willen leeven: Seis, ut funt diverfa naturd Dominatio & Pbjncipatus , ita non a/iis esfe Principem gratiorem , quant qui maxime Do.minum graventur. Panegyric. Cap. XLV. num. 3. Ed. Cel/ar. (2) Zie Junii Cruti Pmdicia contra Tjrannoit Qtwst. IJl. pag. pp, &feqq. C3  fchaade geene oorzaken of werktuigen zyn willen ? _ Indien dan de Vorst zich naar deze grondftelling gedraagt, indien hy beantwoordt aan de verwachting des Volks, geeft hem dit een onbetwistbaar regt om zich te doen gehoorzamen: maar indien hy geen zorg draagt voor het Volk, of indien hy in tegendeel tot deszelfs verderf tverkt, dan handelt hy volftrekt tegen den wil des Volks, engevolglyk zonder eenig regt hoegenaamd. Want, fchoon het Volk, wanneer het al zyn eigen regt aan hem enkel overgeeft, zonder, Zich door een plegtig beding iets voor te behouden, aangemerkt wordt als aan hem de volftrektfle Oppermagt te hebben op, gedragen, moet men echter geenszins beweeren, dat hetzelve met die overdragt gemeend heeft hem meerder magt te geven, dan ieder byzonder lid vóór de inrichting der burgerlyke maatfchappyen zelf had bezeten. Welk mensch had in dien eerflen ïïaat der natuur het regt om of zich zeiven of eenen anderen te bena- dee-  C 39 ) «ïeelen (i) ? Buiten alle tegenfpraak niemand ! Ieder kon Hechts voor zyne eigen, en voor eens anders behoudenis waaken. En wanneer zich naderhand fommigen tot één ligchaam hebben by een gevoegd, om in het algemeen hunne natuurlyke regten veiliger te genieten, en wanneer zy ten dien einde een hoofd of Vorst over zich gefield hebben, dan is het ook ten vollen blykbaar, dat zy hier mede dit alleen, en voiflrekt niets anders kunnen bedoeld hebben. Maar waartoe langer tyd verfpild, Toe- dai^tch "a*' hoorers ! om over zulke duidelyke waar« fchinghvane«n heden breedvoeriger te.fpreken? Laat OnS node over. verder voortgaan , en de aanmerkingen hénfdaa"^ volgen, welken het onderwerp ons aan de onbe^fidT hand geeft. Is het niet mogelyk, vraagtmagt op' men, (O Dit is iet», waarop men wel behoort acht te geven: want daar uit volgt onmiddelyk, dat het toedaan van eene voiflrekt willekeurige magt geheel en al ftrydt met den wil van den Schepper en Opperüen Beheerfcher der menfchen , die iedereen beveelt, dat hy zich zeiven moet behouden. Zie P?;fendorf als boven, Liv. VII. Chap. VIII. §. 6. Kote 2. i C 4  (4o) pan, dat het Volk zich aan eene volftreU willekeurige beheer/dring heeft willen onderwerpen? Ik erken het, men heeft Volken , echter niet zonder veel moeite, nimmer met algemeene toeftem-, ming, maar altoos door dwang, tot dit fchandelyk uiterfte zien befluiten (i). Wanneer , by voorbeeld , een Volk na groote nederlagen, de bloem zyner jeugd verloren hebbende, en zich op het punt des verderfs ziende, zich met alle zyne Heden , landen, tempelen, en alle zyne goddelyke en menfehelyke regten, in handen van den overwinnaar, of aan eenig ander Volk óp genade overgaf (2) ; of wan- (1) Zie verfcheide voorbeelden in Grotius , Breit ie la Guprrc & de la Paix, Lib, I. Cap. III. §■. 8. tfttm. 3. & feqq. en in Pufeniorf als boven, Liv. VII. Chap. VI. § 5. (2) Zie het zeggen, waarvan zich de afgevaardigden der Campaniers bedienden , in ï1Tus Livius Lib. VII. Cap. XXXI. Ouandoquidem, inquit, noftra tueri adverfus vim atque injuriam justd vi non Vultis; .veura certe defendeth. Itaque Pöpulum Campanum, vrbemque Capuam, agros, delubra jjeü.m , DlVIfM humanaque omnia , in yèstram, Pa tres Conscriph, Popuuqüe Romami ditiohem  C 41 ) wanneer men in een grootcn hongersnood geen ander hulpmiddel zag om te blyven leeven , dan zich op zulke harde voorwaarden aan een ander over te geven; of wanneer men dagt, dat de Staat niet langer beflaan kon , dan onder de beheerfching, en wel onder de voiflrekt willekeurige beheerfching van één enkel mensch. Maar zou hy, die in deze opgenoemde gevallen de Heer des Volks geworden is, vryheid hebben om zich te verbeelden , dat hy over alles , dat het wclzyn van den Staat, zoo wel als der byzondere leden betreft, die zich ook aan zyne wetten hebben onderworpen, willekeurig kan befchikken ? Ik weet, Toeiioorers ! dat Vr menfchen zyn, die eene zoo vreemde gedagte omhelzen, cn die durven beweeren, dat een zoodanig Volk naderhand kan aangemerkt worden als een hoop flaaven , over welken de Souverain in den volftrektflcn zin alle die xegten bezit, welken ieder van hun ccrtyds over zich zeiven , en over al dat geene had, welk hem toebehoorde : ja zelfs die flaande houden , dat het Volk Q 5 zelf  C4* ) zelf daarin heeft toegeflemd , om dat het den Vorst eene onbepaalde magt heeft toegeftaan, en dat het dus nimmer over zoodanige onderwerping kan klaagen , tot welke hetzelve zich vrywillig heeft verbonden. Maar dit alles doet niets tegen myaf, indien ik aantoon, gelyk waarlyk zeer gemaklyk is, dat zelfs in een verdrag van dien aart, dat Volk, welk zich op genade onder eens anders gebied overgeeft , uitdruklyk zyn eigen welzyn op 't oog heeft: ja ik durf nog meer beweeren , namelyk , dat al wilde zoodanig Volk geheel en al daarvan afzien , het dan nog voor het zelve onmogelyk zyn zou om dit te doen. Het is buiten alle tegenfpraak eene wet der natuur , dat ieder naarjage het geen hem nuttig, en in tegendeel vermyde 't geen hem nadeelig is. De Goddelyke Voorzienigheid heeft deze wet ter behoudenis des menschdoms vastgefteld (i), niemand der- (I) Naturalia quidem Jura, qua apud omnes Gentes perd./ue obfervantur, divind quadam providentie conjntuta, femper firma atqueimwutabilia permanent* Iufiicuc, Lib. I. Tit. II. g. u.  C43 ) derhalve mag dit nalaten; en wilde iemand zulks doen, het zou hem waarlyk onmogelyk wezen. Wanneer men fomtyds het kwaade wenscnt, dan merkt men het zoo zeer niet als kwaad aan, maar men fielt zich daarby minder nadeel of minder onaangenaamheid , maar in tegendeel een grooter goed voor, dan in dat geen welk men vermyden wil. Wanneer iemand, by voorbeeld, naar den dood verlangt, zoo als men gemeenlyk zegt, dat het geval is met ongelukkigen; wanneer hy God om een fpoedig fterfuur fmeekt, dan is het denkbeeld van den dood geenszins eene kwaade zaak by hem , maar een zeker goed, dat hy zich voorflelt, namelyk het einde van een droevig en ellendig leeven. Daar dit nu zoo is, kan men dan met reden bcweeren, dat een mensch, die zich' tot iets verbonden heeft, 't welk allerzekerst voor hem vcrderflyk is, door de wet der Natuur verpligt zy, een zoodanig verdrag gctrouwelyk naar te komen ? Dit is zeker , hy mag zich verbonden hebben zoo als hy wil, hy kan echter by gcene mogelykheid voorgenomen hebben, zich ori-  C44) ongelukkig te maaken, maar hy heeft zich ongetwyffeld zeker goed voorgefleld, welk hy uit die verbindtenis gedagt heeft te zullen genieten, fchoon dezelve by de uitkomst blykt voor hem noodlottig te wezen. Zoodra hy zfch nu in zyne hoop vindt te leur gefield, dan is het blykbaar, dathy 'er zyne toeflemming niet toe heeft gegeven, want het geen hy zogt , vindt hy niet,en hetgeen hy niet beoogd heeft, valt hem te beurt. Hy is dus door die wet der Natuur verpligt, niet om dat geënte volgen, waarin hy bedrogen is, en 't welk tot zyn verderf flrekt, maar alleen 't geen waarlyk met zyn belang overeenkomt , terwyl een zoodanig bewezen kwaad geen voorwerp van 's menfchen overweging , veel min van zynen wil, kan wezen. Men neemt zelfs deze grondfleiling beflendig in acht in de contracten , welken de een burger met den ander aangaat (i ): en hoe veel te meer nog behoort zy dan plaats te hebben in al- r CO Zie Pufendorf als boven, Liv.Y. Chap XII §. 22. ~ ■  (4J) algemeene verdragen , die ongetwyffeld van de grootfte gevolgen kunnen wezen? Want in de eenten is flechts één, of ten minsten weinige perfoonen betrokken, die 'er door kunnen lyden; daar van de laatften het welzyn van een verbaazend aantal menfchen afhangt. Daarenboven , wanneer zich een Volk, door de eenpari* ge toeflemming van alle de byzondere leden, tot één ligchaam vormt, gelyk een ieder nu ligtelyk zal begrypen, laat ons de reden geenszins toe te gelooven, dat zy door deze onderlinge vereeniging over zich zclven een nieuw regt zouden verkregen hebben, welk de Natuur te voren aan ieder in't byzonder had geweigerd. Het oogmerk immers van de oprichters der burgerlyke maatfchappyen was geenszins om de verpligtingen van de wet der Natuur , onder welken zy, ieder op zich zelf genomen, geweest waren, te vernietigen ; maar in tegendeel, begaf zich ieder in het bond. genootfchapalleen, om onder het genot van een gerust leeven aan die wet des te gemaklyker te kunnen voldoen. En wat is dit anders dan die wet der Natuur, of zoö  C46-) «oo gy wilt, een voorfchrift der Reden , welk God voor de menfchen heeft vastgefteld, om naar het zelve in alle omflandigheden, het zy ze afgezonderd leeven, het zy ze tot één ligchaam behooren waarin zy zich hebben byeen gevoerd , om door wederzydfche hulp hunne onderImge regten gerustelyk te kunnen genieten, alle hunne daden in te richten? Of men moest zoo buitenfpoorigzyn van zich te verbeelden , dat de menfchen, zoodra zy het onbefchaafde en rauwe leeven , welk zy te voren leidden, hebben vaarwel gezegd , om de aangenaamheden der maatfchappy te fmaaken, en zich, dooide vastflelling van Overheden en burgerlyke regtbanken van het genot hunnei^natuurlyke regten te verzekeren, alsdan op. houden menfchen te wezen. In der waarheid , welk karakter de menfchen door het fortuin ook mogen bekleeden, zy houden daarom echter nimmer op menfchen te zyn. De 'Natuur heeft hier een zeker voorfchrift gegeven voor alle hunne da. den, en voor alle hunne, zoo algemeene als byzondere verbindtenisfen, zoodat, in we]  (47 ) welken ftaat zy zich ook mogen bevinden, dczelven geene verbindende kracht hebben, dan voor zoo verre zy met deze oorfpronglyke en eeuwige wet, en gevolglyk ook met Gods wil overeenflemmen; en terwyl deze wet alleen bedoelt alle menfchen zonder uitzondering gelukkig te maaken , zoo volgt daaruit noodzaaklyk , dat elk verdrag, welk tot nadeel des menschdoms flrekt, met de wet der Na< tuur voiflrekt flrydig is. "Maar," zegt men, "een byzonder lid der Hy,dfc«rmaatfchappy kan zyne vryheid verhopen; *oopt, geeft . zyncn meester en waarom zou het dan een geheel volk niet voiftrekt geene . onbepaalde vry ftaan om dit insgelyks te doen?" magt, om naar _ ' :' zyne loutere Dan, lOEHOORERS, al flond ik dit eigenxiiims,11 i , , heidofwifle- gereedelyk toe, het zou echter tegen het keurteiwnd»- len. geen ik beweer niets afdoen. Het is de vraag niet, of hy, die zich zelf van zyne vryheid beroofd heeft, zich niet aan flaaverny zou moeten onderwerpen; maar of een volk , of een byzonder mensch, nadat hy zyne toeflemming tot flaaverny heeft gegeven, zyne vryheid niet kan hernemen, wanneer hy, dien hy tot meester gekozen heeft, hem of door wreedheid of woede  <48 ) ^oede op allerleie wyze flegt en 6a*m dig behandelt. Gy zult my zekerfyk te, genwerpen 9 „ dat een Haaf alles lyden moet; dat dit een noodzaaklyk gevol- i3 van het verlies zyner vryheid, en van het regt van eigendom, welk de meester op hem heeft gekregen; dat, terwyl de flaaf als dan geen perfoon meer heeft, maar even als een os of fchaap, even alseenappel- of pceren-boom zynen meester onmiddelyk toebehoort, het dus dien meester volkomen vry ftaat, met hem alles te doen wat hy wil, even goed als met zyn vee, met zyne boomcn , en met zyne andere goederen, die hy naar zyn goedvinden, 'tzy met reden, of uit loutere eigenzinnigheid, kan fpaaren , of van het leeven berooven , zonder dat iemand eenig regt heeft om hem zulks te beletten." Doch het zy my vergund voor de vuist te fpreken, dit zeggen rust op eene valfche onderftelling en een geheel verkeerd, befluit, en, zoo gy uw gezond verfhnd gebruikt, zult gy dit gevoelen nimmer omhelzen, hoe veeie vooronders hetzelve ook moge vinden. Want, in- dien  (49 ) dien men zich hondt aan de waa"e benaamingen der dingen, zal meö bevinden, dat de reden het voorgewendde onbepaald regt, dat van een meester namelyk op zyn flaaf of van een eigenaar over zyne goederen, geenszins kan goedkeuren: zy leert ons in tegendeel het zelve alleen aan te merken als eene dolle drift, die enkel uit de trotsheid der menfchen voortkomt, en die met het regt der Volken (i) geheel en al ftrydig is, als waarop de vastftelling van flaavcrny en eigendom van goederen moet rusten. Indien Gy my voor eenige oogcnblikken Uwe aandacht verkenen wilt , zal ik u van eene zoo gewigtige en tastbare waarheid door onte- gen- Ci) De Schryver verltaat hier, in navolging der Romeinfchc Regtsgeleerden, door het regt der volken dat regt, welk de noodzaaklykheid en de behoeften van het leeven bykans onder alle volken, overeenkomftig het licht der natuurlyke reden hebben vastgefteld. Qjwd vero naturaüs tatio inter omnes homines conftituit, id apud omnes peraque cuftodititr, vocaturque Jus G E N T i Ü M , quafi quo jure omnes gentes utantur. Jure Gentium fervitus inva< fit ex hoe Jure....: dominia diüincla.- Digcll: Lib. I. Tit. I. De Juli. & Jure Leg. IV. IX; D  C 50 ) genfprecklyke bewyzen trachten te overtuigen. Laat ons met het regt beginnen, welk een Meester heeft over zyn flaaf uit kracht van de overgaaf, die hy zelf van zyne vryheid gedaan heeft Wanneer men het gezond verftand tot leidsman neemt, heeft men voiflrekt geene meerdere reden om een flaaf in demenfcheïykemaatfchap, py minder te waardeeren, dan den meester. Een flaaf bïyfc toch altoos mensch ; als zoodanig heeft hem de natuur gevormd, maar ^i) het is zyne rampfpocd, die hem tot flaaf maakt; en dit gefchiedt op drie onderfcheidene wyzen (2). De een, (O Nee Nqtura uWs, fed Fort urn Domimtm Jedit. Qüintilian. Declam. XIII. pag. 188, Ed. Lugd. Bat. Z»mV [ALBUTiüs] neminem natum Liberum efe, neminem fervum: hcec poflea nomina fmgulis im. pofuife Fortunam. Senec. Controverf. Lib. III. Contr. XXI. p. 214. Ed. Gron. Ouod addtinei a Jus Civile, fervipro nullis habentur: non tarnen & jure naturali: quia, quodadjus naturale adtinet , omnes hoviines aquales funt. Ülpian. Digefi. Lib. L. Tic. XVII. De diverf. Regul. Juris,. Leg. XXXII. (2) Zie Pufendorf , a!s boven Liv. VI. Chat» III.  (5i ) éen, na dat hy door de waapenen overwonnen" fs , wordt vastgehouden of in hechtenis gezet: de ander wordt op zyn woord van eer ontflagen. Wat den eers • ten betreft, tusfchen hem en zynen overwinnaar blyft het regt des oorlogs in alle zyne kracht, terwyl 'er geen verdrag is, dat het zelve doet ophouden: want geen van beiden vertrouwt elkander, en daarom houdt de Overwinnaar den overwonnenen vast of in hechtenis: in één woord, de flaaf heeft zich ten aanzien van zyn meester, noch de meester ten aanzien van den flaaf ergens toe verbonden. Zy heb. ben dus, ieder op zichzelf, wederkeer tg dezelfde regten ; zy zyn beiden in den ftaat der natuur, beiden onafhangïykj beiden regters en wreekers van de verongelykingen, welke men hun aandoet. Zoo' dat, wanneer de meester zyn gevangenen kastyden, ja zelfs van kant Wil maaken, hy dan niet meer doet dan gebruik maaken van het regt des oorlogs: maar aan den anderen kant kan de gevangene volgens het zelfde regt zich of door de vlucht * of door geweld, of haar dat hy 'er geleD 2 gen.  gc.nheid toe vindt, uit handen van zynea vyand ontdaan. Is iemand filet dooi- een louter geweld , maar uit hoofde van zyn gegeven woord, in flaaverny geraakt, 't zy dat hy door behoefte gedrongen, zyne vryheid voor zekeren prys, daar zy onderling in overeenkwamen , aan zyn meester verkogt heeft; 't zy dat zyn overwinnaar hem, onder voorwaarde van flaaverny, het leeven heeft gcfchonken : in deze gevallen moet de aangegane vcrbindtcnis geenszins alleen ftrekken ten voordecle van den meester, maar we] deugdelyk even zeer ten behoeve van den flaaf. Ieder party, gelyk dit doorgaans in alle verbindtenisfen plaats grypt, heeft zyn eigen welzyn even zeer bedoeld. De flaaf heeft zich, ter bchoudenisfc van zyn leeven , tot het dienen van zynen meester verbonden; en de meester van zyn kant heeft hem het leeven beloofd , om voordeel van zyn dienst te genieten, zoo dat ieder daar by zyne rekening vindt. Gejyfe nu de flaaf verpligt is zynen meester te dienen, even zoo is ook de meester door het regt deivolken ten flerkftén verbonden, om zy, ncn  ( 53 ) nen flaaf het leeven te fchenken. Komt dc meester vervolgens zyne verbindtcnis niet behoorlyk n:i, en mishandelt hy zyn flaaf zoo ftefk , dat het leeven hem tot een ftraf, ja tot een veel zwaarer ftraf worde, dan de dood zelf, in dat geval is de flaaf vry van alle vcrpligting, om dat hy zich alleen tot zyn voordeel, en geenszins , om zynen Haat ondraaglyk te maaken , had verbonden. ITy keert dus te rug tot dc regten van den ftaat der natuur, en krygt op nieuws volkomene vryheid, om of zich zelvcn te behouden , of zynen Vyand zelfs van kant te maaken. En dit zy genoeg gezegd aangaande het regt van -een meefter , als zoodanig befchouwd , ten wiens behoeve namelyk de Slaaf zich van zyne vryheid beroofd heeft. Laat ons nu tot de regten van denMrfiér overgaan , voor zoo verre hy eigenaar van zyn flaaf is. En hieromtrend is men in 't algemeen in eene gelyke dwaaling, of moet ik niet eerder zeggen, men laat zich hierin even gemaklyk verblinden; want het is in dc daad het belang van den E> 3 cigc.  C 54 ) naar niet, dat hy zelf zyne goederen vernielt. Het zal niet nodig zyn, de bewyzen ter ftaaving hiervan van verre op te fpooren, indien men alleen in aanmerking neemt, met welk oogmerk de'reden het menschdom zoo verre gebragt heeft van het regt van eigendom in te voeren. Wilde zy, dat ieder zyn onderfcheiden deel zou aangewezen worden, op dat de eigenaar zyn goed naar loutere eigenzinnigheid zou kunnen verkwisten ? in geenen deele. Zy ftcldc zich daarmede allecnlyk voor, dat ieder in ftaat zou geraaken, om zich ter zyner behoudenis van die dingen, welke de natuur aan allen in het gemeen aanbood, op eene geruste wyze, en naar zyn byzonder goedvinden te bedienen. Wanneer dan een eigenaar zyn goed buiten noodzaaklykheid verkwist of vernietigt, moet hy voor zich zeiven weten, hoe hy zoodanig gedrag zal kunnen regtvaardigen; want by Verstandige en braave menfchen, die gewoon zyn de wet der natuur beftendig te volgen, zal hy geens. zins voor ryk of prachtig, maar voor dwaas of zinnenloos gehouden worden. Kan  C 55 ) Kan 'cr in dc daad iets ongerymder of fchandelyker bedagt worden, dan het eigendom ccner zaak voor te wenden, om dat zy uit kracht van zekere aanfpraak, die op de wet der natuur . gegrond is, in onze handen gekomen is, en, dezelve, nadat wy ze bezitten, te verbranden, te bederven of te vernielen, zonder in het vervolg eenig gebruik daar van te kunnen hebben? — Maar het is het gezond ver-, ftand alleen niet, welk zoodanig misbruik vei oordeelt: het is zelfs dikwyls ftrydig met het burgcrlyk regt. Immers, was het niet alleen om deze reden, dat dc Wet der twaalf Xafelen (i) over de minderjaarigen voogden, en over de zinuelozen bezorgers aaniïelde ? Was het niet hierom, dat de wet van Lcetorius ge. bood, fi") Zie Cicero de Tnvent. Lib. II. Cap. L. & Tufcul. Oim/I. III, 5. en de Digeft. Lib. XXVI. Tit. IV. De légilMfs Tutoribus Leg. I. & Inftitut. Lib. t. Tit. XXIII. De Curatoribus. De Wet der twaalf Tafelen b^nam ook aan de verkwisters het bellier hunner goederen. Lege Xlf. Tabutarum prodigo in' terdicitur bonorum flifrnm ad/ninijiratio. Digeft. Lib. XXVII. Tit. X. Dc Curatoribus &c. Leg. I. £> 4  C 56 ) bood, dat de verkwisters fi), die, zonder eenige acht te geven op tyd of plaats, of biilykheid, alles doorbrengen, door den regter van het beftier hunner goederen beroofd, en onder yoogdyfehap van hunne Ouderen zouden gefield wor, den ? Was niet Keizer M a rcus A ü r eLI ü s, die Vorst, welke een zoo getrouwe handhaaver was der geregtigheid, da eerfte, die, toen hy de geringe zorg befpcurde, die 'er voor de Jeugd gedragen werd, uit dien hoofde begeerde, dat alle Jonge luiden in het vervolg voogden (2) zouden hebben, zonder dat men verphVt wa- (O Dit is de bcpaaling die het burgerlyk regt geeft. Sei fulent hodie Priores vel Prxftdes ji talem. hominem invenerini , qlm n e que tem p u s nf- ql'e FIK£-M EXPENSJRIMI habet , S Ti D i! OWii StJA DILACEBAi\DO et OISSIPANDO PUOr Fundit, Curatoren ei dare , exemplo furiofs. Digeft. Lib. XXVII. Tit. X. Leg. I. (2) De Curatoribus vero, cum ante nennifi ex kg». Latoria vel propt er lafciviant , vel prop ter dementiam darentur, ita fiaiuit [ M. Asiionim's] up omnes adulti Cura/ores aeciperent, non redditis eau,Cis. J b l. C apit o hi N u s. Cap. X. Zie V1 n n > tfH de Ivjliiuia, Lib. I. Tit. XXIII. § 3.  C 5: ) ware, daar van eene andere reden te geven dan hunne Jeugd, daar men dczelven tevoren, volgens de wet vaH Lmïorius, niet anders, dan in geval van zinneloosheid of verkwisting had gegeven ? Deze Verftandigc wetgevers zagen wel deugdelyk , dat het algemeen belang volitrektelyk eischtc, den eigenaar zelf het bellier zyner goederen niet toe te laten, zoo lang hy nog in zoodanigen leeftyd of gesteldheid van geest ware, die hem fomtyds zou kunnen vervoeren , om,inplaatfe van zyn Vaderlyk erfgoed als een braaf huishouder te befticren, hetzelve te bederven ofte vernietigen. Ik weet wel, T o e n o o r e r s, dat een meeller weleer volgens het burgcrlyk regt magt van leeven en dood had over zyn Slaaf; Maar het oogmerk van hun, die deze wet gemaakt hebben, was geenszins om den meeileren het misbruik van hunne magt te veroorloven; men wilde door dezelve alleen, die bedricglyke cn hardnekkige flaavcn doen vreczen, welken eene geftrenger tuchtiging nodig hadden, cn men d»gt tevens, dat men het D 5 op-  ( 58) opzjgt over hun aan niemand beter kon toevertrouwen, dan aan hunne mcefters, die zeiven in de verbetering hunner flaavcn en in de behoudenis van hun leeven een zeer groot belang hadden. Even zoo maakten de wetten, die den Vaderen het regt van leeven en dood (i) over hunne kinderen gaven, het Vaderlyk gezag heilig cn o'nfchendbaar: niet omdat zy wilden, dat een Vader kinders ter waareld zou brengen,-om hun vervolgens op den eigen dag , dat zy het leeveuslicht aanfchouwden, het zelve willekeurig te kunnen benemen; maar, tcrwyl de opvoeding der kinderen, eene zeer tedere en moeilyke zaak is, liet men den vaderen al het gezag over, dat nodig was om hunnen kihderc'ri eerbied in te boezemen. Men merkte daarenboven op , dat het belang der kinderen zelvën vereischte, dat zy iemand hadden, die de fterke driften der Jeugd regelde; en hierin had men geens kïns te vreezen, dat de Vaders, — Zy, die (:5 Zie Pltendorf als boven, Liv. VI. Cbap II § ju •  (59) die doorgaans niet misdoen, dan door eene al te groote toegevendheid — hen to geftrengzouden behandelen. Maar, tcrwyl men naderhand zag, dat fommige Vadera cn meefters hunne magt misbruikten, en dat zy in plaatfe van naar het oogmerk der wet met zigtheid of minzaamheid te werk te gaan(i), in tegendeel zeer wreed waren, werd het vaderlyk gezag niet alleen verminderd, maar zelfs werden 'er regters aangeftcld , om over de klagten der flaavcn te vonnisfen , welken ook, wanneer een Haaf door zyn mceiter wreed mishandeld of beleedigd was, den mcefter noodzaakten hem te verkoopen, zonder dat zulks den flaaf nadeelig mogt wezen (2). .Maar (1) Nam patrio potefias iu pfetafe debet, non atroeltate tonfifiere. Digeft. Lib. XLV1JI. Tit. IX. De. Lege Pompcia, de Panicidiis, Leg. V. (2) Sed hou tempore nullis hominibus , qai (kb Mperio nofiro fuut, Heel fine eau fa Legibus cgnita, in fervos fuos fitrlre. Nam ex Conjlitutione D 1 v i A ntqnini, qui fine eau fa fervtim fiium occiderit, non minus puniri Jabetur, quam ft aiienum ferritm occi 'deri; Prcecepit, ut ft itttolerabilis vidcatur fe. vitia Deminonm , coganlur fervos fitos bot.is conditio- r.ibu,  O) Maar nog meer: Antoninus , bygcnaamd de Vroimé, gebood , dat hy, die zyn eigen flaaf om 't leeven bragt, zonder dat hem daartoe biflyke reden was gegeven, onderhevig zyn zou aan die ftraf, welke de wet van Corndius Sulla tegen ,dc moordenaars had vastgcftcld , wordende hy aange merkt, als of hy den flaaf van een ander had van kant gemaakt. Om deze reden heeft men dan ook naderhand goedgevonden, om volgens de grondftellingen deireden, de dienstbaarheid der flaaven te bepaalen: en daar men zulks omtrcnd de flaaven in 't byzonder gedaan heeft, waarom vlius vendere. Inttituc. Lib. I. Tit. VIII. De hls qui fut vel alier.i Jurh funt, §. 2. 7Ae voorts 't geert daar volgt, alwaar men het bevel van Aktoninus Xvoordelyk vind aangeceekend. Onder de Acheners hadden die flaaven , welken door hunnen meester mishandeld waren, eene geregtelyke aanldagt tegen hem; en indien de klagten der flaaven gegrond waren , noodzaakte men den meester hen aan een ander zatter meester te verkoopen. Zie de A r c h .r. o l o c 1 a Gr£Ca van Potter. Lib. I. Cap. \'. en de Verzameling der Loix Attiquf. s, door Samuel Petit. Lib.II. Tit. VI. als mede AtiikLib. VI. p. 2C6, 267. Edit. Cajhuè,  ( 6i ) om zou men niet dezelfde biilykheid in acht nemen omtrend een geheel volk, welk door harde (laaverny gedrukt wordt? Ik zou hier, Toehoorers, gevoeg]yk kunnen eindigen; want het geen ik £^'™T> tot hier toe gezegd heb , komt myj^Siïïf genoegzaam voor, om het gefchilftuk^*^te béflisfehen, welk het onderwerp onzer behandeling was. Maar, ziet hier weder£^,"£3?" eene nieuwe tegenwerping van beroemde *]™£a (beleerden, die beweeren, dat een Vorst, j^^jf*' aan wien men het oppergezag enkel heeftJyu^'J^^ overgedraagen, zonder iets van hem te^w» bedingen; en nog zoo veel te meer, dat!^'*j._ een Vorst, aan wien men zich als aan ee-^^',*nen volftrekten beheerfchcr heei'c onder- ^ worpen , geheel en al bóven het bereik^;1"wor' der wetten verheven is: cn dit meenen zy met het voorbeeld der Romeinfche Keizers , welken op dien voet heerfchten, gelyk dit, zoo als men zegt, uit het uitdruklyk getuigenis van Dion Cassius ( i) , en uit de wettige verklaaringen van het burgerlyk regt duidelyk^s af te nemen Cl"\ AiH»r«i yJ 3j isf»*»», as «ar* ra Aan»*-  C*"/- „wupinSt im. Hift. Lib* LUI. pag. 582. Edtt&i Step//. (*■) Het Latytifche woord Digefla heb ik liever willen behouden, terwyl dit den kundigen lezer genoegzaam bekend is, dan daar van eene lange cmfchryving maaken. Misleiden zou men het gevoeglyk kunnen overzetten door Bedragen tot het Romeinfche Regt. De Vertaaler. Cl) Princeps Legibus folutus eft: Jttgufta autem, Heet legiius {oluta non eft, Principes tarnen eadem ilH privilcgia fribuunt, qua ipft habent. Digeft. Lib.I. Tit. III. De Legibus &c. Leg. XXXI. ex Ulpiano Lib. XIII. ad legem foliant & Papiam. Zie Cu jas Obfervat. Lib. XV. Cap. XXX.  hebben hier geen gezag nodig: het komt hier alleen op bewyzen aan. Want, terwyl wy over de magt der Souverainen in 't algemeen handelen , kan het nergens toe dienen, dat wy dc wetten van eenen byzonderen Staat te berde brengen; hier gelden voornamelyk die wetten van dit grooteGemcenebest, welk denZonne-weg alleen tot zyne grenzen heeft. Zoo iemand •intusfehen zich voiflrekt niet anders dan op het burgerlyk regt beroepen wil, welaan, fchoon ik dit in den beginne geweigerd heb, ben ik gereed, om het zelve tegenwoordig als regter te erkennen: want ik kan nog niet gelooven, dat een zoo kundig Regtsgcleerde als Ulpiaan, een man van eene zoo bekende opregtheid, door eene laagc en kwaalyk gcplaatfle vleiery, de regels dezer edele wetenfchap , die hy anderszins met zoo veel vlyt ten voordeele des menschdoms verfameld heeft, op eene voor den mensch 2. Wanneet waarlyk Verderflyke wyze heeft willen ulpiaan r.:: : :f zegt dat de vervallchen. J Vorst niet ft verpligt is de Maar, word 'er niet met uitdruklakeJvettente«e* * lioor/anje*, woorden gezegd, dat de Forst vry is van fpr"kt h? _ ° ■' \ an geene as verpligting om de wetten te gehoorzamen? *at**rl>+ " o wetten. -Ze-  C 64 ) — Zekerlyk ja : maar de vraag is , van welke wetten hy fpreckt, van hurgerlyke} of van natuurlyke? —- Mogelyk zult gy zeggen, hy zondert geene van beiden uit. Maar , is 'er niet eene oorfpronglyke grond-wet, die in zich zelve waarachtig en billyk is , van welke het niemand vry ftaat zoo min iets af te doen, als dezelve geheel te vernietigen; en die noch door een befluit van den Raad, noch door een bevel van het volk kan worden afgefchaft (O; eene wet, die alleen door de Goddelyke Voorzienigheid vastgefteld, daar-; om ook eeuwig, beflendig, onverander-. lyk (i) De Heer Noodt heeft hier het oog op deze uitmuntende plaats van Cicero: Eft quidem vera Lex, reüa ratio , natura congruent Huic Le- gi nee obrogaii fas eft, neque derogari ex hac aliqnid licet, neque tota abrogari pot eft. Nee vero aut per Senatum , aut per Populum , fölvi hac lege pofumus nee erit alia Lex Rot/iie, a/ia y/t'ienis, a/ia vunc, alia pofthac: Sedet omnes gentes, 2? omni tempore, una Lex £? fempitèrna ■& immortalis continebit : unufque erit communis quafi magifter £? Imperd. towmnium Deus ille, Legis hu jus inventor, difceptat\g— lator &c. C 1 c e r. aptid Latïaut. Lib. VI. Cap. VIII. Vergelyk hier mede het geen de Heer Noodt zegt in zyne Probabilia Juris, Lib. IL .Cap. XI.  C $ j lyk, ca noodzaaklyk vcrpligtend is in alï« tydcn en op alle piaatfen, a!s zynde aan alle volken, ja aan alle menfchen zonder uitzondering voorgcfchrcven ? — „ Maar, zegt men, wy erkennen zeer gaarne, dat de Vorst ten aanzien van God verpligt is de wet der natuur te volgen: maar daaruit volgt geenszins , dat de onderdanen regt hebben om hem'daartoe tc dwingen; men kan dus ten dezen opzigte in waarheid zeggen, dat hy verheven is boven de vetten , omdat, hoe zeer billykheid cn deugd hem tot derzelver waarneming verbinden , het zynen onderdanen nimmer vry ftaat, om , wanneer hy dezclvcn fchenden mogt, iets tegen hem te ondernemen". Maar , gy, die dus redeneert, zoudtgy dan aan eene toomloze ongebondenheid dezelfde voorregten toekennen ,. als aan een alleredelst gedrag? Zoudt gy dan beweeren, dat xYero, om dat hy de wetten, niet vreesde, regt had om zyn Broeder Brittznnkus met vergif om 't leeven te brengen (i) ? Dan kunt gy O) Zie het leeven van Nero, inSuETONius* Cap. XXXIII. E  ('6*6-) gy met dezelfde reden ftaandc houden, dat een Struikroover, die door zyn kracht of vlugheid de ftraffen weet te ontwyken, regt heeft om de reizigers te berooven en Van kant te maaken. In der waarheid, het doetmy, om hunnent wil, tegen welken ik thans redekavel, leed , dat zy eene taal als deze durven voeren, die zoo naa aan godloosheid grenst. Ik weet wel, Toe. hoorers , dat al wat door de wetten geoorlofd is (i), juist daarom niet altoos met de regels der welvoeglykheid overeenftemt; en dat al wat eerlyk is, niet altoos door de wetten met bedreiging van uitdruklyke ftraf voor dc overtreders bevolen wordt. Maar deze onderfcheiding is alleen gemaakt voor het laage gemeen, welk, uit hoofde zyner onkunde, zyner ruuwheid , zyner domheid cn traagheid tot dien hoogen trap van deugd en kennis niet behoeft te komen; maar dit zelfde gemeen is daarom echtêr in geenen deele geregtigd , om zonder misdadig te worden , (i) Non omne, qutd Keet, kon eft um est. Digegf.' lib. L. Tit. XVII. De dtv. Reg. j'ur. Leg. CXLIV.  den, of fchande te vrcczen, buiten fpooHge ongebondenheden , fnoodheden of f'chclmflukken te pleegen. Eindelyk, dit is geenszins betreklyk tot hen , die zien beroemen menfchen van verftand of van beproefde deugd te wezen 5 en nog minder tot den Vorst, wiens verheven rang nimmer kan gedoogen , dat hy het zich geoorlofd rekene, ik zal niet zeggen, om iet fchandelyks of misdadigs te pleegen, maar wiens aanzien hem voiflrekt verbiedt iets te doen , welk niet braaf en edel, in één woord, welk hem niet waardig is: Want, daar hy, als handhaaver van de wet der Natuur, als Regter over 't geen de waare deugd en braafheid uitmaakt , en 't geen daarom nuttig zyrt moet voor het algemeen, hier op°aardc de plaats van God bekleedt, zou hy dan zoo onbefchaamd durven zyn van zich het voorregt toe te eigenen om dingen te doen, die flrydig waren met de regels van het wclvoeglyke, dat is in andere woorden , met het waarachtig en beflcndig Gelang van het algemeen V Waar gelukkig f ÜiPSASL* van het zelfde gevoeE 2 len*  Co*) len, welk ik zoo even voorflelde, gelyk -hy met de volgende voorbeelden duidelyk te kennen geeft : Wanneer men vryheid geeft om in het openbaar iets te doen, moet het slechts in zoo verre worden toegestaan, ALS het geschieden kan zonder vermindering van iemands regt: en dos handelt doorgaans de VoRST , wanneer men hem vryheid verzoekt om eenig nieuw werk te ondernemen (i). Op eene andere plaats zegt dezelfde Regtsgeleerde, dat, Wanneer een Vader den Keizer tot zyn erfgenaam maakt , met benadeeling zyner kinderen, dezen als dan het regt hebben om dien uiterftcn wil te verbreken; en dat de Keizers zeiven dit zeer Jikwyls in hunne wetgevingen verklaard hebben (2J. Uit wel- (i) Nam quotiemqe aliquid in publico fieri per. mittitur, ita oportet permitti, ut fine injuria cujusquam fiat, & ita jolet Princeps, quoties aliquid novi Operis inftituendum petilur , permittere. Digeft. Lib. XLIII. Tit. VIII. Ne quid in loco publico vel itir.ere fiat, Leg. II. § 10. (2) Si Imperator fit hcres inftitutus, poffe in ojficiófum dici Tcftamentum, firpifttme refa iptum eft. Digeft,  (•óp) weike woorden duidelyk blykt, dat de Vorst, volg-ns let gevoelen van Ulpi aan, tot de waarneming van de wetten der natuur, voiflrekt niet minder verpligt is dan ieder mensch in 't byzonder. Doch ik ga nog verder, Toehoo-s-Nognieen 00 * De Romein' rers, en meen met volkomen regt ÉèJ^.*«'*er* o waren zclvcn beweeren, dat de Vorst insge'yks verpligt f}™"?™}1* is tot waarneming der burgerlyke wetten; lh*^ei,en en hoe geweldig men hier tegen moge uit- mert' vaaren, het is echter zeer gcmaklyk om dit op eene overtuigende wyze te doen zien. Het blykt vooreerst duidelyk uit de bevelen van 11 a d r i a a n , en van Alexander Severus, (j) die zy ten aanzien der wet van Falcidius hebben gegeven. Dezelfde Alexander maakt elders gewag van de Ryks-wet,. of, gegeit. Lib. V. Tit. II. De ino§c. Tcfcar.i. Leg. VIII. ƒ!) Etjn tegatit Principi dath Legem Falcidiam lolum habere, merite ï'ivo Iladiiano plactrit. I m i'. A l e x'a n b e r , CocL Lib'. Vï. Tit. L. Ad Leg. talc. Leg. IV. ' ïfc ~r< V": avr-v;  ( $ ) gelyk men ze anders noemt, de K" ontnglyke wet, cn hy zegt, dat de Keizer door deze wet ontflagcn was, niet, om zich aan alle de burgcrlyke wetten te onderwerpen, maar alleen, dit is ten minftenmync gedagte, dat hy niet angstvallig behoefde te zyn in het handhaaven der gewoone manieren van regtspleeging, wanneer hy uit kracht van zyn gezag mogt' goedvinden betere fchikkingon te maaken; want hy geeft voor het overige duidelyk te kennen, dat de Keizer niet aniers dan als een byzonder burger moet worden aangemerkt, en dat hy in den loop des burgerlykenleevens niet minder,, dan anderen, verpligt is, die plegtige gewoonten , welke door de wetten zyn vastgeileld, in acht te nemen, zoo lang deze wetten nog in wezen zyn. Uit dien hoofde maakt hy deze aanmerking , dat men dihvyls bepaald had, dat de Keizer volgens een uiterften wil, die niet in volimncnt. orde was, geenszins erfgenaam zyn kan. En." hy geeft 'er reden van: want, voegt hy. 'er by, fchoon de Keizer door dc 'Ryks-' wet ontheven zy van de vcrpligriug , om * . y" •.. -■ ie  C7i > de gewoonten der reglspleeging cvfclicndbaaif. in acht te nemen, is ' kennen,. 'f geen wy oordeelen dat ons niet g' ittmia r.npliarum audr.bant , wulk exeir.pk deductie  ( 75 ) „ ïntusfehen, zal men zeggen, |sfcetBcwy*m« gezag van L'lpiaan niet minder beflis-zien'van fend: hy zegt met ronde woorden, dat de Forst van de verpligting ontheven is cm de weiten te gehoorzamen". Welaan, het zy eens zoo: maar wanneer, en door welke wet is hy daarvan ontheven? ,; wel, zegt men, door de Konikglyke wet, die onder Augustus gemaakt is; want ten dien tyde droeg het Romeinfche volk haar geheele ftaatsbeftuur, en alle hare magt op hem en inzyn perfoon, over." Maar dat zy toch , die op dien grond redeneeren, bedenken, dat het geen de meelte Keizers na Augustus, door één enkel raads-bcfluit , of door ééne enkele wet, die door de oude Regts« geleerden naderhand dc Koxinglyke of RïKSr in dtmum Patrut fratris Filia. Ouin & irceflum, ac ft fptrncretur, ne in malum publicum ertnnperct, metuebatur. Nee ante omifa cunctatio, quant Vitellius fuis artibus id peipe.'randum fumpfit. Percunc. tatusqtte Cafarem, an Juffis Populi , an auétoritati fenatus cederet ? ubi ille unura fe civium & confenftii imparem refpendit, opperiri intra. Palatium Jubet. Tacit. Annal. Lib. Xif. Cap. V. num. 1,2,3.  Ryks-wet genoemd is, gekregen hebben , aan Augustus onder een geheel anderen naam, en langs verfcheidene wetten en raads-befluiten , op onderfcheidene tyden gegeven is (O. Indien Udit mogt verwonderen , T o e n o o r k r s, flaat dan eens met aandacht gade het vervolg van het leeven van Augustus; .doorloopt eens alle zyne Burgermeesterfchappen, volgens de orde, met welke. Dton Casstius die befchryft , en gy zult de waarheid van myn zeggen, gelyk ik my daar van volkomen verzekerd houd, alzoo bevinden: Ik zou dit ook door een groot aantal van bewyzen kunnen ftaaven , zoo ik hierin niet was voorgekomen door een Man van uitmuntende verdienden, die zoo wel aan deze Hooge Schoole, als aan het ganfche Gemeenebest der Letteren, waar zynena- ge- Ci) De Heer Noodt fpreett dus, om dat de oude onderfcheiding tusfchen witten, en raads-befui. ten toen reeds vernietigd was ; men noemde a!ie verordeningen of bevelen over de algemeene, openbare zoo wel, »*s byzondcfe zaken , dan eens met dén nir.m van vetten, dan eens byfuiten van den #aaa. i'.'xuiC, ,\' .Ct'J lï'X. v?;.? JsjrK .trJ.C'. ,t*4  (77) gedagtenis voor eeuwig in zegening zyn zal , den grootften luister heeft bygezet (O Ik zal hier alleen nog ééne zaak byvoegen, welke noch door dezen beroemden Geleerden , noch door iemand anders is opgemerkt , namclyk , dat het bewuste Ilaads-befluit, waar door Augustus van dc gehoorzaamheid der wetten ontflagen werd , geenszins het zelfde geweest is, waar door hy tot Keizer is verheven geworden : want, zoo men Dion Cassius gelooven mag (2), werd hem het hoog bewind eerst opgedragen in zyn zevende Burgermeestcrfchap ; daar integendeel, volgens den zelfden Schryver ( 3 ) , de Raad hem van de gehoorzaamheid der wetten niet onthief dan in zyn tiende. En zelfs Cl) De Schryver bedoelt hier den Hoogleeraar J0ANNE3 Fredericus Gronovius , die in den Jare 1671. eene uitmuntende Redevoering gedaan had tver Je Koninglyte wet van het Romeinfche Folk; welke ook in het zelfde Jaar gedrukt is. C2) Lib. LUI. pag. 569. C31) Lib. LUI. pag. 590.  (78) gelfs op dien tyd werd hy niet van alle de wetten , maar, zoo als ik reeds aanmerkte, flechts van ééne wet ontheven, «amelyk de wet van Cincius, fchoon Dion zekerlyk zich hier over alleen in algemeene woorden uitlaat. Ik zal my echter bedtendig aan het verhaal van dezen Gefchiedichryver houden. De reden opgevende , waarom de Raad Augustus van de gehoorzaamheid der wetten ontfloegi zegt hy, dat de Keizer aan het Volk zekere fomnie gelds beloofd hebbende om ■onder hen hoofd voor hoofd te worden uitgedeeld, veinsde hy zyn woord niet te kunnen houden, zonder de toeftemming van den Raad; waar van het gevolg was, dat de Raad hem van de gehoorzaamheid der wetten ontfioeg (i) , ten einde hem daar door te magtigen om die milddadigheid te pleegen, welke de bepaalingen "der vet van (]) k«; imAj rS A &c. pag. 5po, 59I. Edit. Steph,  C?9 0 ran 'Cinchn verre te boven ging (r)b Deze uitdrukking nu, in dien zin genomen , waarin de Romeinen dezelve altoos bezigen, kon zich by geene mogelykheid verder uitftrekken , dan tot de wet van Cincius alleen, 't welk Djon daartegen , die een Griek van geboorte was, *t zy door onkunde , 't zy uit vleicry, ten minsten zonder ecnige reden, van alle de wetten in het algemeen begrepen heeft. 'Er zullen ongetwyffeld eenigen zyn, Toehoorers , die my van vermetelheid en onbefchaamdheid zullen befchuldigen, om dat ik in een oud geval, en wel in een geval der Romeinfche Gefchiedenis , [my tegen een Romeinsch Burgermeester, en tegen een beroemd Gcfchicdfchryver durf aankanten. Maar ik acht het beter Djon, dan de waarheid tegen te fpreken: te meer., daar hy zelf erkent, dat de Raad, Augustus van de gehoorzaamheid der wet van Gincius ontilaande, zich van die uitdrukking fe- < (I) Zie de VerkliMÏrig dezer wet door Frf.df.rik B&UMMB&i wel» linkje herdrukt is te Leipzich  C 80 > bediend heeft, die ik zoo even heb by« gebragt (1); en welke ik een weinig laager zal aantoonen, dat byde Ouden geenszins zoo begrepen is, als of zy eene ontheffing van alle Goddelyke en menfchelyke wetten, maar flechts van ééne wet, behelst, namelyk die , over welke men handelde. Voeg hier by, dat de Raad, volgens verhaal van Dxon(2), in het volgend Jaar van Rome's bouwing DCCXXXf (3), dat is, onder het elfde Burgermees, terfchap van Augustus , dezen Vorst voor geheel zyn leeven met de magt van Gemeensman bekleedde, en hem vryheid gaf, om ieder keer , dat de Raad vergaderd ware , alfchoon by zelf geen Burgermeester zyn mogt, alles voor te Hellen, dat hem zou goed dunken (4). Dezelfde Ci) Lib. Lilt. pag. 583 & 590. Ca) ïbid. pag. 594. C3) Volgens de tydrekening van Parro , welke Dion. volgt; of DCCXXIX. volgens die van Caid, welke foramigen beter keuren. (4) De Geleerde Casaubonüs merkt in zyne aanteekeningen op Suetonius (in Vit. D. JuL CeCii'  t Si ) zelfde Raad beval nog daarenboven, M Augustus, wanneer hy te Rome komen mogt , zyn gezag als voorzitter der Burgermeesteren niet zou affiaan, en dat zyne aanltelhng daar toe niet meer zou behoeven vernieuwd te worden. Eindelyk begeerde dezelve, dat , wanneer Aucustus in de wingewesten zyn mogt, hy als dan meer magt zou bezitten, dan de Landvoogden zeiven. Toont nu dit alles, Toehoorers, niet ten klaarden , dat men den Keizer ten dien tyde alleen van de gehoorzaam^ hcid Ctsfar. Cap. XX.) zeer wel aan, dat Dion met dit zeggen geenizins te kennen geeft , dat het aan Augustus vry ftond, om 'in den Raad alles, wat hy wilde, en zoo dikwyls hem zulks behaagde, vóór te ftellen; maar alleen dat hy in iedere Zitting dén voordel doen mogt over 't geen hem goed dagt. Het was niet dan na verloop van tyd, en naar mate de magt. der Keizers meer en meer toenam, dat men hunne voorregtep ten dezen aanzien Vermeerderde. Vatf daar kwam het Jus fecund* relationis, jas tertia, quarta, quint.v relationis voort, welk men van tyd tot tyd aan de Opvolgers van Augustus toeftond. Zie hier over juwus Capitoun, iri PMinace, Cap. V. & Lampridius, in J.'ex. Sevtn Cap. L F  C 82 ) heid van ecnige wetten, aan welken hy te voren verbonden was, ontfloeg? En hoe heeft dan Dion kunnen fchryven, dat hy in één zyner vorige Burgermcesterfehappen van alle de wetten is ontheven geworden? Om nu niet te zeggen, dat men, volgens verhaal van denzelfden GefchiedfchryverYiil? in 'tjaar DCCXXXV, toen C. Sentius en Q. Lucretius Burgermeesters waren, onder anderen aan Augustus vryheid gaf om alles naar zyn goedvinden te mogen hervormen; om zulke wetten te maaken, als hy dienstig zouoordeelen, en aan dezelvcn zynen naam te geven, 't welk op zich zelf'genomen, genoegzaam zyn zou om te bewyzen, dat hy geenszins het regt had om tegen de wetten te handelen. Om dit, zo als ik zeg, niet eens in aanmerking te nemen, zal ik nogeen ander aanmerklyk geval uit Dion bybrengen. Van het bewind a^an Caligula fprekende, zegt hy,dat,-om dezen Vorst vryheid te verlëenen , om ten aanzien van goederen, die aan het erf-regt onderworpen (i) Lib. LIV. peg. 604.  C 83 ) pen waren , tegen de wet van Julius CV far, en van Papius te handelen, de Raad. hem vooraf van deze wet wel deugdelyk moest ontdaan (1); en waartoe doch zou dit nodig geweest zyn, indien Augustus en Tiberius reeds boven de wetten waren verheven geweest? Het is dcrhalven zeer klaar, hoezeer Dion en anderen na hem dit mogen tegenfpreken , dat Augustus van de gehoorzaamheid aan alle de wetten geenszins is ontfiagen geweest, maar alleen van die gcenen, van welken de Raad hem met name onthief: en dat hy voor het overige zoo CO Dees üaligula eischte, om zyne fchraapzuchc te voldoen, dat alle die geenen, die by uiterften wil het een of ander aan Tiberius gemaakt hadden, deZelfde legaatcn na den dood van dezen aan hem zou. den maaken. Maar naardien hy nbch Vrouw noch Kinders had, en men volgens een artikul van de Ju. liaanfc'ne en Papiaanfdie wet niet mogt erven, dati van zyne bloedverwanten , ontfloeg hem de Raad van de verpligting om aan deze wet te gehoorzamen. 'ha. fin xxi' 5r«j«' tcvs ïiftovf x«i «A^ora^i» zal i^iftmtT» TaiTvïz A«k/3«'»£<» ( Irt unit yv'Zixu Uzi Lib. LIX. pag. -47. C. D. Ed. II. Stepïn F 2  (34 ) Zoo wel, als ieder ander burger, de onderfcheidene wetten moest nakomen. Alle zyne Opvolgers hadden het zelfde regt, en ook niet meer. Want wat was het, dat men hun gaf? Niets anders, dan het Staatsbeduur op den zelfden voet, waar op het Augustus had bezeten. Het eenig onderfcheid daar omtrend- beftond hierin, dat den opvolgeren van Augustus, zoo dra zy het beduur in handen kregen, alles te gelyk door één raads befluit of door ééne wet werd overgedragen , 't welk aan Augustus niet dan door vcrfclieidene wetten of raads-bcfluiten op onderfcheidene tyden was toegedaan. Ik eisch niet, T o e h o o r e i? s , dat Gy my op myn woord zult gelooven : maar, terwyl 'er geen zekerer en beflisfender bcwys te vinden is, dan in dc Koninglyka wet zelve, door welke het Staatsbeduur aan Vespasiaajj werd overgedragen, kan ik niet nalaten U dezelve woordclyk voor te dellen, voor zoo verre het nog overig zynde fragment daar van op een koperen tafel in de Kerk van St. Jan van Latrun gevonden wordt-, terwyl ik dan geens-  C 85 ) geenszins twyffel, of Gy zult myn vorige gezegden volkomen toeflcmmcn. Dit Fragment luidt aldus: Dat de Keizer Vespasiaax ontslagen is om die wetten en BEVELEN van het VoLK in ACHT 7e nemen, van welken IïET zelve gewild heeft, dat augustus , Tl- berius , en Claudius zouden ontheven zyn: en dat het aan Vespasiaan vry staat alles te doen , dat Au- custus , Tiberius , bn CLaudius uit KRACHT van benige wet hebben mo- gen doen (1). Wie kan nu na dit alles nog twyfleïen, of het voorregt, welk den Vorst door de Koninglyke wet werd toeCO Utiqi-e. Orincs. Legibus. Plebeive. Scitis Sciuptum. Fut. Ne. Divus. Auc. Tiberiusve. Jo^ wus CiMAR. Aug. Tiberius qib. Claudius. C*:sar. Aug, Germanicus. Tenerentur. lis. Legibus. Plebisque. Scitis. Imp. Cesar. Vespajianus SoLinm «T. QüiEQL'e. ex. Qu.'.qi'e. LEGE. RoGATIONF Dl- vum. Aug. T.beriumve. Ju.ium. C.warem. Aug 1 IBERJUMVE. CtAÜDIlW. GkAREM. Aug. Germanicum' Facere. Oportuit.Ea. Omnia. I.vp. Cesari. VeJ3r ger dan tien dagen uit Rente afwezig tg zyn.  der, dan iemand , die door een bcfluit van den Raad van de wetten ontheven is, Burgermeester te zien worden in een ouderdom , waarin de wetten voiflrekt verbieden naar eene openbare bediening te mogen Sin* gen (i) ? Ik zou hier nog verfcheidene andere voorbeelden van dit zelfde foort kunnen bybrengen (2); maar de bygebragten zyn genoegzaam, om aan te wyzen, dat men zich door het gezag van Uepiaan geens, (O Onid tam 1/ngulare, quam ut ex fenatus con. fuito Leoihus solutus cnnfulante fteret, quam ulluin alium Rlagijlratum per I^gts capere licuijfet? OilAT. pro Leg. Manil. Cap. XXI. 2) li alie taaien is niets gemeener, dan dat het meervouwige voor het enkelvouwige geftcld wordt: en ten aanzien der uitdrukidng, ov :r welkewy nu handelen , komt.my een gewigp'g voorbeeld ln handen, welk ontleend is uit ééne der Rede-neringen van Cicero tegen M. Antonius: Alter Cefar, Vopifcus ille , homo fummo ingenio , fumma pftentio. qui ex adilitate confulatiim petit , Solvat-r Legibus , quanquam Leges eum non tenent, propt er eximiant, credo , dignitatem. Philippic. XI. Cap. V. pag. 829, 83c. Ed. C:\er. Zie ook de aanmerking van Asconius Pedianus op de Redevoering van Ct9ero pro Cornelio. Tom. VI. Orat. Ed. Qrcev. pag. 9^-.  T)c waarc "in der Koning, lyks wet. geenszins behoeft te laten voor innemen, om te gelooven', dat de Keizers eene onbepaalde magt hebben bezeten. Men verdecdige nu voortaan, zoo men kan, de gewaande voiflrekt onbepaalde, cn boven de wetten verhevene magt der fouveraincnl Men maake weder een grooten ophef van het voorbeeld der Roomfche Keizers, als of het zelve voor een zoo geflreng, zoo wreed , en zoo onmenfehc- lyk gevoelen gunflig ware ! dccze baarheid echter, die wy nu mecnen betoogd te hebben, zal zeker blyven, dat dc Vorften zeiven , behalven een klein aantal van wetten, die tot het algemeen of byzonder Regt bchooren, noodzaaklyk verpligt waren alle natuurlyke en burgerlyke wetten in acht te nemen. n Maar, zal men zeggen, dc Keizers verkregen door de Koninglyke wet het regt om al te doen wat zy wilden, zonder dat zy verpligt waren aan iemand rekenfehap te geven; zoodat hunne magt na dien tyd niet meer bepaald was om naar de wetten te regeeren ; zy waren zei ven meeflers der wetten., L' l r ia a» zelf, geeft daarom-  C 93 ) omtrcnd een nadruklyk getuigenis, als hy zegt, 't Geni de Forst goed keurt , heeft de kracht van eene vet (i) ; en de reden daarvan vo'cgt hy 'er onmiddelyk by, omdat het Volk zelf door rfe Koninglyke wet, die het gezag van den Forst behelst , op hem en op zyn persoon ZYN geheel bestuur , en zyne geheele magt heeft overgedragen (2)." Gy be. CO Qytid Principi placuit, Legis habtt vigorem ; ■Utpote cum Lege Regia, qua de Imperia ejns lattt eft, Papulus ei in eum omne fuum imperium & po* teftatem conferat. Digeft. Lib. I. Tit. IV, De Confti' tut. Princip. Leg. I. (e) De Heer Noodt heeft in zyne Obfervatt. Lib. I. Cap. III. aangemerkt, dat de woorden ei et in Rum door het Romeiufche Volk in de Koninglyke wet geenszins gebezigd zyn: hy bewystook met verfcheidene voorbeelden, waarin dezelfde wyze van fpreken plaats heeft, dat zulks gefchiedt om het denkbeeld zelf krachtiger te maaken, fchoon zy flechts ééne en dezelfde zaak beteekenen. Verders toont hy onwederfpreeklyk, dat, nadat het Oppergezaf aan de Keizers was opgedragen, en zelfs na dat de Koninglyke wet onder Fefpaftaan gemaakt was, het Romeiufche Volk in zyne vergaderingen verfcheidene wetten maakte, cn dat de Keizers dit regt dei Volks erkenden. Waar uit derhalven duidelyk blykt, ' ' dat  C!94) begrypt ligtclyk , Toehoorers, dat een zoo beuzelachtig bewys my niet het minlte bekommert. Ik fchaam my in tegendeel , dat ik kundige mannen, op zoodanigen grondfiag, de blykbaarfte grondbeginfels van het natuuriyk regt zie verlaten, en een zoo ongerymd gevoelen zie aannemen. Men zegt; „ dat dc Vorst als Vorst geenszins gehouden is aan den Staat rekenfehap van zyn gedrag te geVen;" welaan, ik fta dit toe: — „ dat zyn beltuur zelfs boven de wetten verheven is; " zeer wel: „ dat zyn wil de plaats van wet bekleedt; in één woord, dat het volk zelf aan hem en op zyn perjoon haar geheel belïuur, en hare geheele magt heeft overgedragen: " Ik Hem dit ook toe. Maar wat volgt nu daaruit ? Zou de Vorst daarom magt hebben om alles het onderfte boven te keeren, en dingen te doen, die alle de regten en van het ligchaam dat hst Volk zich van zyn gezag geenszins zoo beroofd had, of 'er bleef nog wel een gedeelte daar van overig.  C95) haam van ftaat in 't algemeen , cn vaii ieder burger in 't byzonder zouden vernietigen? Neen, Toehoorers! het Romeinfche Volk dagt daar zoo min op, als U L p t a a n. Dccs Regtsgeleerde heeft alleen willen aanduiden, dat de Keizer de magt ontvangen had, om wetten te maaken op zoodanige wyze, als hy zou goedvinden , 't zy door fchriftelyke , 't zy door mondelinge verklaaringen (j): voor het overige kan hy zich geenszins van de noodzaaklyke vcrpligting aan die oorfnronglyke en hoogst bihyke wet ontdaan , welke tot welzyn des algemeenen menschdoms vastgcltcld, door geene andere wet noch verdrag kan veranderd, verzwakt, of vernietigd worden. Welke de mecning daaromtrend van het Romeinfche Volk by het opdragen der Opperfte magt fi) Q/wdeumque igitur imperator per Epiflolam & fubjeriptionem ftatuit, veJ' cognofcens decrevit. velde plano interloquutus eft , vel Edtclo pracepit, Legem eje conftat. Hac fint, quas vuig? conftitutiones ad pellamui. Digeft. Lib. i.Tit. iv. DeConftitut.l'rine. toeg. i.§.i.. j  magt aan zyne Keizers geweest zy, kan ons Ammianus Marcellinus keren, die, by gelegenheid dat hy van de verandering fpreekt, die in het beïluur van den itaat was voorgevallen , deze aanmerking maakt; dat de Romeinfche Republiek tot verval neigende, en den tyd hares oudcrdoms in rust willende door. brengen, nu ook ah eene goede, verftandü ge enryke, en geenszins als eene onnatuurlyke of onzinnige moeder wilde handelen, en daarom zich voortaan op de Keizers verliet, als hare kinders, aan welken zy nu de zorg van het beftuür har er goederen overgaf (i). Lactaniüs is van dezelfde gedagten, zoo als blykt uit zeker gezegde van hem, waarin hy de trotsheid en onbefchaamdheid van Maxinviniaan den Jongen , die de dwinglandy der Perfifche Koningen navolgde, zeer flerk gispt, of men moest deze woorden in eenen anderen verkeerden zin gelieven op tc vatten* Na dat hy ' rï) Velut frugi parem, c=f prutlens, & dives, O faribus tanquam liberis fttis, regenda patrimonii Ju ra permiftt. Lib. XIV. Cap. VI. pag. 23. Edit.Falef' GronoVi  . C97) hy de Peffen j, dus fohryft hjTj overwonneiï had, onder welken het eene bepaalde gewoonte is, dat de onderdanen zich aan eene vobftrekt willekeurige beheerfching onderwerpen , en de Koningen hun volk als flaaven behandelen , wilde dees booswicht deze gewoonte in het Romeinsch Gebied overbrengen , en fchaamde zich na deze overwinning niet dezelve by alle gelegenheden openlyk te roemen (i). Doch Iaat ons het gezag van vermaarde Mannen, hoe fterk en regtmatig, achter wege laten, 't Geen ik beweerd heb , kart ik met de eigen woorden der Koninglyke wet, waarin men het formulier der acte vindt, met welke het Oppergezag aan den Keizer is opgedragen , cn welke Ulpiaax, niet overeenkömftig de uitdrukkingen der wet, maar naar zyn eigen goeddunken heeft uitgelegd, volkomen, zoo (i) Nam poft devidos Perfas, quorum hic ritus, bic mos eft, ut Regibtis fuis in fervitium fe addicant j Gf Reges Populo fuo tanquam Familid utantur; huné' morera nefarius homo in Romanam terram voluit inducc e, quem ex Ulo tempore viftorite fine pudore lau* dal at. De mortib. Pcrfccutor. Cdp. XXL G  C 98 ) zoo ik meen, bewyzen: zoo dat, indien men na dit alles de bewuste plaats nog als een grondflag zou willen aanmerken van de ongcrymdfle gevolgen , die zoo wel tegen den inhoud der Koninglyke wet, als tegen de gedagten van Ulpiaan aanlopen, zulks niet kan gefchieden dan door menfchen, die, door zulke jammcrlyke redeneeringen goed te keuren, uitdruklyk toonen, dat zy of onkundig, of onverftandig, of oneerlyk zyn. Ziet hier de eigen woorden van het Fragment, zoo als het bewaard wordt in de Kerk van St. Jan van Latran : Dat Vespasiaan het regt en de magt zal hebben om alles te doen, dat hy voos de RePUBUEK dienstig , en met de majesteit van alle goddelyke en menschelyke, algemeexe zoo wel als byzonder.e zaken (datis, met de Majefteit van het natuurlyk cn burgerlyk regt) overeenkomstig zal oor- deelen, op dezelfde wyze als het Aü- custüs, Tiberius en Claudius hebben bezeten (i). Wat doet het volk hier nu? CO l"TIO_UE. QUXCUNQUE. EX. usu. ReipU]JUCjï:„ Ma-  (99) nu? liet geeft aan Vcfpafiaan eens zeef Uitgcftrckte cn onbepaalde magt , gelyk aan die , met welke Augustus is bekleed geweest. En met wat oogmerk doet dit het Volk? Met het zelfde oogmerk, waar mede een Procureur gemagtigd wordt die Zaken, met welken men hem belast, zoo uit te voeren, als hy dienstig zal oordcelen. Niemand zeker zal beweeren , dat de Pleit-bezorger daar door het regt zou verkregen hebben om de zaken, die hem in handen zyn gegeven, te bederven: Geenszins: men onderftelt altoos, dat hy d'ezelven wel met volle magt , maar tevens ter goeder, trouw zal befchikken. Dit is eene grondftelling, welke de redenen het burgerlyk Regt tusfchen den Procureur cn zyne party, welker zaak hy op zich neemt , _gelykelyk bepaalen (i); en dit SUajestate. Divinarum. IIumanarum. Pubucarum. Privatarumcue. Rerum. Esse. Censebit. ei. Agere. Facere. Jus. Potestasque. Sit. Ita. vti. Divo. Aug. Tieerioque. Julio Oesaui. Aug. Tiberio zy geene andere regel, dan hunne eigenzin-leen •ila' *r " ° ° ° hun gezag nighcid moesten volgen; en dat zy zich alles veroorlofd hebben, zonder zich ccnig- G 4 zins , »  C I04- ) Eins te bekommeren, of het geen zy dee, den, of verwaarloosden, met hun karakter en met hunne verbindtenisfen ftrydig v/are. Ik beef, wanneer ik om de jam^ merlyke buitenfporighedendenk, aan welken zy zich hebben overgegeven ; en ik gevoel by my zclven eene leevendige fmart , als ik het aanzienlykfte Volk van de waercld zoo verre vernederd zie, dat het van fommigen zyner Burgeren de on-. waardigfte behandeling lyden moet. Vertegenwoordigt U eenen Tiberius, of, zoo Gy liever wilt, eenen Caligula, eenen Nero , cenen Vitellius , eenen B.omitianus^ eenen Commodus, enz. Ziet dezen met de verhevene eertitels van Vaders des Vader*, lands, van braave, gelukkige Vorsten, of met nog veele anderen, welken de vleizucht heeft uitgevonden, begiftigd! En wie is 'er, die ontkennen durft, dat deze Keizers, die, ondanks alle vleie klagten tegen hun beft uur, ondanks al het gryzen, waar mede zy te Rome, en in de Wingewesten werden aangezien, niet dan trotsheid cn lastering , niet dan plundering en roof, niet dun bloedfchande en over-.  ( io5 ) overfpel, niet dan wreedheid en moord, eindelyk, niet dan verwoesting en ondergang ademden , monitors geweest zyn ? Monitors zeg ik, want den naam van menfchen verdienen zy niet, die alle gevoel der menfchelykheid hebben afgefchud ! In der waarheid, zy, die den Raad door vergif wilden van kant maaken fi) , cn deszelfs Achtbare Leden aan wilde beesten ten prooie wilden geven; zy, die begeerden , dat hét Volk Hechts één Opperhoofd zou hebben, om het zelve des te gemaklyker met één flag te doen tuime, len (a); zy , die geene middelen onbeproefd Keten om eenen ieder zyne eigendommen te ontroovcn; zy, die mannen van beproefde braafheid cn uitmuntendo verdienften aan hunne wraak opofferden, en aan niemand wel decden, dan aan Verraaders en moordenaars, dan aan tooneel- fpee- (f) Zie Sl-eton'iuj , in het leeven van /Wc,Cap, XLIII. (2) Dit was de wensch van Ca/:gu/a. Sucton, C, XXX. Dion Cassius, Lib. LIX. pag. -jtf.ü.EJ. ff. Steph, 6 5  C 106 ) fpeelers en poetfen-maakers; dan aankoetziers en fchermers, in één woord, die niemand wel deeden dan eerlozen, kwaadwilligen en booswichten : Zy, die zich op deze wyze gedragen, kurnen zy gezegd worden als Vorsten naar de Koninglyke wet te handelen ? En zou mm door het Goddelyk en menfchelyk regt verpligt worden om zoodanigen te gehoorzamen ? Toonden zy niet integendeel egte dwingelanden te zyn, aan welken dus niemand hoe genaamd door eenigen band van natuurlyk of burgerlyk regt kan verbonden zyn (i) ; maar tegen welken ieder burger volgens de wet der Natuur, *die heiligfte en onfehendbaarfte van alle wetten, de waapens vryelyk mag opvatten ? Daarom zien wy ook den achtbaren Romeinfchen Raad zich van dit regt bedienen, toen dezelve Nero tot vyand des Volks verklaarde Qz), en hem deed opfpooren, om Nullti enim nobis Societas cum Tyrantiis, fed potius fummadiftractie- eft. Cicero ,de Ojfic. Lib. III. Cap, VI. i (2) Zie zyn leeven in Svetoniüs, Cap. XLIX.  ( i°7 ) om hem naar gewoonte te ftraffen, dat is te zeggen, om hem het hoofd in een kling te fluiten , en vervolgens tot den dood toe te geesfelen. En waarlyk zoodanige voorbeelden zouden omtrcnd dc Pcrfooncn van Keizers , die het Volk daar toe zoo dikwyls en fchandelyk aanleiding gaven, meermalc te pas gekomen zyn; maar deze zelfde booswichten droegen doorgaans wel zorg om zich tegen de geftrenghcid der openbare tucht te waapenen , en zogtcn den vrydom van ftraf voor hunne wanbedryven niet in dc Ryks wet, maar in het onmenfchelyk regt van den fterkltcn. Boven al deed de Romeinfche Raad den naam van Domitiaan in de openbare gedenkteekenen uitwisfehen (i), en begeerde, dat de gedagtenis zelfs van dezen ondcugenden Vorst voor altoos zou vernietigd worden: en het Volk eischte eenftemmigmet den Raad, dat het ligchaam van Commp Jus met een haak wierd voort gedeept, en in den (i) Zie Süetokius, in zyn leeven , aan het «inde,  ( 108 ) den Tiber geworpen (i) ; een klaar bcwys, dat het Volk niet dan met tegenzin aan zulke Vorsten gehoorzaamde; en dat, zoo dra het zelve middel vond om zich over hunne mishandelingen te wreeken, het dan ook onbewimpeld hun regt en hunnen wil deed gelden ; want, terwyl men niet altoos in flaat was om de Keizers, die zich eene verbaazende magt hadden verworven , tot reden te brengen, eischte de voorzichtigheid, dat, zoolang men zich tegen hunne mishandelingen met geen gewenscht gevolg kon verzetten, men dezelven als dan geduldig verdroeg. Op dezelfde wyze verdraagt men regen, koude, en andere foortgelyke natuurlyke ongemakken, wanneer men geen middel by de hand heeft om 'er zich tegen te dekken (2). Maar gelyk het natuurlyk regt ons Ci) Zie L ampridius, in zyne leevensbefchryving, Cap. XVII. (2) De Heer Noodt zinfpeelt hier op eeneplaats van Tacïtus , wiens meening hy te gelyk in den redelykden zin, die mogelyk is, verklaart, QucmóÊi jlerilitatem, aut r.imios iiubrcs, &: celera na.'ur* walt  ( 109 ) ons geenszins verbiedt om ons, zoo vry kunnen , tegen deze ongemakken te be. veiligen, even zoo keurt de reden geenszins het gedrag van een volk af, welk zyne magt, die het in handen heeft, gebruikt , om het knellend juk van eenen dwingland af te fchudden. Maar zult Gy zeggen, „ weg met eene zoo heilloze leer, die de eerbied wegneemt, welke men aan den Souverain verfchuldigd is, en gevolglyk ook den band der menfchelyke maatfchappy verbreekt, h het niet zeker, dat, zoo lang 'er menfchen zyn, 'er ook ondeugden zullen wezen , vooral aan de hoven, en onder dc grooten? En terwyl dc menfchen zeer geneigd zyn het gedrag hunner Overhedei: en Vorsten, al zyn dezen de onfchuldigften der waereld, te wantrouwen , kunnen zy dan wel immer den laster en het onbillyk morren ontwyken ? Daarenboven , men oordeelt gemeenlyk over de din- *r.; ita luxum. vel avaritiant dominantlum tolcrate, t'itia erunt, donee 'lawines &c. Hift. Lib. IV. Cap. LXXIV. Deze leer is in zich zelve noch voor At maatfchappy, noch voorgoede forsten fthe.ia'clyk.  c Hó ) dingen uit de gevolgen; cn hoe dikwyls echter ziet men de redelykile en best Overlegde ontwerpen mislukken ? Voeg hier by, hoe vcele deugden zyn 'er niet, die maar zeer gereedclyk by het menschdom den naam van ondeugden dragen (r)? Zui- ri) Tacitus zegt, dat 'er haatelyke deugden zyn, zoo als eene onbuigzame geftrengheü, en niets toegevende opregtheid. Qjtadam immo virtutes odio fuut, feveritas obftinata, ihvfhus advevfum gratiam animus. Annal. XV , 21. Een oud Wysgeer merkt zeer wel aan: Sunt enim, ut fa's , virtutibus vitia confinia • Sic mentitur prodigus liberalent imitatur negligcntia faciiitatem , temeritas fortitudinem. Senec. Epift. CXX. Vitia nobis fub virtutttm tiomine obrepunt : Temeritas fub titulo fortitudinis latet: Moderatio vocatur ignavia: pro cauto timidus accipitur. Epift. XLV. Eu Juvenalis zegt ten aanzien der gierigheid: Fallit enim Vitium fpecie virtutis & umbrd, Cüm fit trifte habitu, vultu.jue & vefle feverum^ Nee dubie tanquam Frugi laudeiur Avarus, TanquamPareus homo, & rerum tutela fuarum Certa magis, quam fi &c Satyr. XIV, iop,.& feqq. Zie ook Cicero , Partit. Orator. Cap. XXIII. ik den Heer Josepii Wasse , ia zyne aanteekening op Sallustius', Catil. LVI.  (iii) Zuinigheid, by voorbeeld, wordt dikwyls gierigheid; milddadigheid verkwisting; geitrengheid wordt wreedheid,en voorzichtigheid , lafhartigheid genoemd : zoo dat het geen de een deugdzaam noemt, by den ander als eene misdaad wordt uitgekreten. Indien dan de veiligheid der Opperde magt van de wispeltuurigheid des Volks moet afhangen , is het befïaan van een Vorst het ongelukkigfte en wisfelvalliglte , dat 'er bedagt kan worden. En wat kan 'er dan voor een Staat verderflyker wezen, en waar tegen behoort 'er meer gewaakt te worden , dan tegen zoodanige grondflclling, die de oppermagtige overheid aan den wil en de eigenzinnigheid des Volks onderwerpt? Volgt dezelve , en in plaatfe van eene getrouwe gehoorzaamheid zult gy niet dan verdeeldheden en oproeren; in plaats -van Vrede, niet dan aanhoudende oorlogen zien; in één woord , gy zult alles in vuur en in vlam zetten." — Ziet daar, Toehoo. rers, eene bitfe aanmerking, en eene in den cerften opflag zeer fchynbarc tegenwerping ; maar laat ons die op dc fchaal van  C 112 ) van het gezond verftand weegen, en dan zult Gy gereedelyk erkennen dat zy de zwakheid zelve is. Wat doch , bid ik U, wil men daar uit beiluiten? Geeft men voor> dat het een Volk nimmer vry Haat zynert Vorst, hoe ondeugend hy ook zyn moge;, tot zyn pligt te brengen ? 'Maar dit is immers en met het natuurlyk regt, en met het gebruik der beroemdfle, zoo oude als hedendaagfche Volken, voiflrekt ftrydig. Geeft men daar mede te kennen, dat het Volk nimmer iets ligtvaardig, en ter bc- nadeeling \'an het algemeene welzyn moet ondernemen ? Dit doet tegen my niets af; vermits ik alleen van een wettig gebruik, en geenszins van een misbruik fpreek van dat regt, welk ik aan het Volk toeken; het is immers ,alzins ongerymd dat geen kwaad te noemen, van welk een goed gebruik kan gemaakt worden. Zoo dit door* ging , dan zou men de aanftelling zelve van Overheden en Vorsten, hoe onontbeerlyk dok voor de algemeene rust, fchaa* delyk moeten noemen. Want wien is het onbekend , dat Souvcrainen en Overheden, van de kleenfte-tot degrootiïc, hun go  ( "3 ) gezag op eene wyze, die verderflyk was voor hunne medeburgeren en voor hun zelvcn , dikwyls hebben uitgcoeffend ? En zal men om die reden beweeren, dat 'er noch Vorsten , noch Overheden moeten wezen ? Zal men daarom , onder voorwendfel, dat zy , die men verkiest, ondeugend zyn kunnen, de leer van hun verderflyk keuren , die dcrzelver noodzaaklykheid voor de maatfchappy bewecien? Dat men zich dan in dit Huk te vrede houde met het misbruik te veroordcelen! En dat men voor het overige die alzins vreemde Helling late vaarcn, dat het een Volk, Om dat het mogelyk is, dat het, zelfs tot zyn eigert nadeel , zyne natuurlyke vry. heid misbruikt , nimmer vry zou ftaan, noch voordeclig zou wezen, om de ondeügendfte Vorsten te keer te gaan! Wat doch, indien men de voornoemde ftelling biyft beweeren , heeft een Souverain te vreezen, die overeenkomftig zyn pligt vjor dc algemeene rust zorgvuldig waakt; die alzins regtvaardig en heldhaftig , de goederen, het leeven en de vryheid van H ieder  ieder burger verdedigt (i), die door zyne voorzichtigheid alles voorkomt, wat zynen onderhoorigen, welken die ook zyn mogen, zou kunnen benadeelen; die door zyne goedhartigheid hun in rampfpocdcn te gemoet komt en onderfteunt; in één woord, die hen niet als dwingland, maalais burger : niet als ; meefter , maar als vader behandelt (2J); die zich altoos herinnert, en dat hy zelf mensch is, en dat hy het beftuur heeft over menfchen; WKT1» Ci) De Heer Noodt volgt bier bet zeggen van Séneca, wegens den Keizer Claudius. C^.sari qua. We ipft, cui omnia Meerit, propt er hoe ipfum multa non licent. Omnium domos illius vigilia defendit, ommum otium ilüus labor, omnium dellcias illius industria, omnium vacationem illius occupatie. De Confoiat. ad Polyb. Cap. XXVI. Ca) Dit is Je loffpraak, die Plinivs de Jonge aan Trajanus toevoegt: Non enim de Tyranr.o , fed de Cive: non de Domino , fed de Parente loquimur. Ütium il/cfe ex nohis, & hoe magis excelüt atque emi- ' net, quodunum ex nobhputat: nee minus Hominem fe, quam JJominibus pneefe meminit. Intclligamu^ erjo bona noftra , digno/que nes illius ujïi probcmus. &c. Pauegyr. Cap, II. •  C 115 ) wiens hart niet vatbaar is voor fnoode wangunst, wanneer hy hunne verdienfte cn verhevenheid ziet; maar die in tegendeel daarin genoegen vindt, dat zyne onderhoorigen de ryke vruchten hunner nyverheid vreêzaam genieten; die zoodanigen onder de burgers, welken zich toefeggen om en hunnen eigen geest, cn dien hunner medeburgcren door uitbreiding van kennis en wetenfehap te belchiavcn, geenszins verdagt houdt, en als gevaarlyk aanmerkt , maar de poogingen van dezen zelf bevordert; Wat doch, zeg ik, heeft een Souvcrain, die overcenkomftig zyn pligt zoodanig handelt, by de bewuste ftelling te vreezen? Zullen niet veeleer de burgers, uit aan. merking van dc luister hunner eeuw, er* van hun eigen geluk, met eerbied en liefde voor eenen zo braaven Vorst vervuld worden (i) ? Zullen zy hem niet als een gefchenk des Hemels hoog waardeeren, en zich om ftryd beyveren om door hun- b) Zie Szneca, de Clement. Lib. I, Cap. XIX. aan het einde. II 2  ( «O hunne daden, ja doen* hun geheel gedragte toonen, dat zy hem waardig zyn ? Voegt hier nog by; al verlaat de Vorst het pad der deugd, of der waare eer, zoo lang hy nog niet tot de ergite boos wichten behoort, en zoo lang hy zyne mishandelingen flechts tot een klein gedeelte zyner onderhoorigen uitftrekt, dan nog, hoe zeel" hy reeds verdiende tot reden gebragt te worden, verzet het volk zich niet ligt tegen hem om deze éénige reden, Menfchelyke zwakheid laat dikwyls niet toe, dat het geneesmiddel zoo vaardig by de hand zy als het kwaad; Ook zyn de zwakken en geringen doorgaans genoodzaakt de gebreken van hem te verfchoonen, die hun zoo wel goed als kwaad kan doen; en eindelyk, hoe groot de onregtvaardig, heden zyn, die aan één, of meerdere byzondere burgers zyn aangedaan, verzuimt doorgaans het ligchaam van naat, juist om deze reden, omdat 'er maar weinigen in, betrokken zyn , dezen weinigen regt te verfchaffen: en het is dus voor de onderdrukten , hoe zeer de wet der Natuur bun by gebrek van de handhaavening der-  C »7 ) burgerlyke wetten vryheid geve, om den Vorst als hunnen openlyken vyand te verklaaren, en hem als zoodanig te behandelen, het is echter, zeg ik, voor hun in dezen toeftand van zaken, veel voor. deeligcr zich feil te houden, dan zich door eenen te zwakken tcgenftand , een nog droeviger onheil op den hals te haaien. Nog eens; al kwetst de Vorst de hooge regten en vryheden, zoo niet van het gcheele, ten minnen van het grootfte gedeelte des Volks, hoe veele verkeerdheden, ja zelfs hoe vcele fchreeuwende mishandelingen vergeeft men hem niet, om de yszelyke onheilen des Oorlogs te vcrmyden, cn om zich daardoor van dc aangenaamheden cn voordeden des vredes piet te beroovcn ? Maar, wanneer de Vorst ten laatftcn tot die uiterltc wreedheid en onbefchaamdheid komt, dat hy niets ontziet om zyner dwinglandye te voldoen , zou men dan de Burgers, Wier geduld hy reeds zoo zeer getergd , ja ten einde heeft gebragt, daarom kunnen lasteren, dat zy noch lafhartig zyn, noch II 3 zich  C 118 ) zich zei ven aan hun eigen welzyn genoeg kreunen, om Hechts af te wachten, dat God zelf van den Hemel zou komen, cn dezen openbaren vyand des inenschdoms door zyne blikzems zfgébaar zou verpletten? Verdienen zy niet in tegendeel daarom alle lof, dat zy eindelyk op hunne eigen behoudenis denken , en den val van eenen dwingland , tegen wien zy zich uit kracht der toeltemming van de, wet der Natuur, en gevolglyk ook met' goedkeuring van God zeiven verzetten, als eene ftraf van dien zelfden God, den Wreeker der ongeregtigheid, aanmerken ? ■ „ Maar, zal men zeggen, eene regeering, welke die ook zyn moge, is nog beter dan regeringloosheid; en vrede is altoos verkieslyker dan oorlog." Dit is uitmuntend geredeneerd , Toehoorers! Even of men zeggen kon, dat 'er in een plaats, alwaar de wetten niet meer danydele klanken zyn, alwaar geen regï wordt geoeffend, maar waar in tegendeel alles met geweld of door famenrotting van gepeupel, en niets naar reden of bit; lyk-  Ijkheid gefchiedt (O , nog ecnig foort van regeering plaats heeft. „ Men moet ook, zegt men, den vrede bewaa- Wn." Maar wanneer men zich ge. reed maakt om my te berooven, of van kant te maaken, zou ik dit, zonder een vinger te verroeren, moeten dulden? Waarlyk, indien dit een Haat van Vrede is, wat zult gy dan oorlog noemen? Wilt gy niet dat ik met u in oorlog kom ? Welaan, onthoud u dan van alle vyandlykhcdcn ! Wilt gy, dat ik den Vrede met ubewaar?leeft dan ook met my in vrede? Het is geenszins dc geboorte, noch de luchtftreek, die den burger en den vyand onderfcheidt (2j; maar hetzyn de daden, die hy doet; het is de wil, dien hy aan den dag legt. Wanneer men my pynigt, wanneer men my verfchcurt, wanneer men CO Non tgitur ernt illa turn Chitas, cum Le°is in illa nihil vah bant: cum Judicia jaccbaut &c. Lil-p.ro , Paradox. W. . (2; Dit is eensgeiyks eene aanmerking van Cice'U Uvem <* Hifi' nalurd acloco, non animo fatlifqw dijfityuii f Parade*. IV. pag. ^2. Jidit. C/ay. Major, H 4  £ 120 j nieri my ónbillyk en ellendig om het ka ven wil brengen, maakt het geen verfchil hoegenaamd , of hy, Van wien ik deze onwaardige behandelingen lyden möet, een openbaar Vyand of een Struikroover, of een, die zich myn medeburger noemt, of myn Souverain is. De onregtvaardigheid blyft in alle deze gevallen deZelfde ; het ecnig onderfcheid is in den naam van den beleediger gelegen: en deze omftandigheid kan alleen dienen, om ' de misdaad des te gruuwelyker te maaken, wanneer hy, die my en tegen den vyand, cn tegen deh ftruikroover verdedigen moest, zelf als een wreedc vyand, en als een egte roover met my te werk gaat. Wanneer dan het Volk eindelyk befluit zich tegen zulken onwaardigen Vorst te verzetten, zou het zeer kwaalyk te pas komen, dat men het zelve de voordcelen van den vrede, en de nadeelen des oorlogs op eens aandoenlyke of nadruklyke wyze affchetïte. Want wie is 'er die zich in een tyd, waarin de braaven in ballingfchap gezonden of opgeofferd worden j om den dwingland zyne volle vryheid te geven a  gevcri, van met een klein aantal van ligtmisfen en booswichten zyne lusten ongc- ftoord te boeten, wie, zeg ik, kan zich in zoodanigen tyd gelukkig noemen ? • En wanneer dan een Volk in dezen ltaat zich genoodzaakt vindt, om dc aangedane gewelddadigheden en onregtvaardigheden te keer te gaan, zou het dan ver. antwoordelyk zyn voor de onheilen van eenen Burgcrlyken Oorlog , tot welkert het tegen wil en dank gekomen is ? Neen zeker! Alle deze wanorden kunnen geenszins aan dat ongelukkige Volk worden toegekend, maar komen volftrekt voor rekening van den dwingland, die door zyne onderdrukkingen alieen de aanvaller en beieediger geweest is. De Keizer Marcu* AüÏTöJïiNüs , een Vorst, die zich door zyne opregte deugd, zoo wel als door verlichtte kennis eenen onuerflyken roem heeft verworven, maakt na het opnoemen dier Keizers, welken om het leeven waren gebragt, deze waarachtige aanmerking, „ dat zy zeiven door hun ondeugend gedrag zich dit onheil hadden op den huls gehaald: dat 'er naauwlyks één goétj H 3 Vorst  Vorst door zyne onderdanen of verflaa, gen, of van kant was gemaakt: dat Né, ro, Caligula , Otho , en Vitellius- een geyk noodlot hadden verdiend, en dat de-, ze Vorsten, eerder naar beesten, dan naar Keizers gelykende , geen moed bezeten hadden om te hcerfchen (i)." Poch Ci) De Heer Noodt heef: dit zeggen ongetwyf1'eld ontleend uit Vuccatius Galucanus , wiens eif en woorden hy omtrend gebruikt. Zie hier dezek Ven. ENUtyERA-viTdeinde [Antoninus], omnesPrincipes, qui occift efihit, habuiffe caufas, quibui mere^ tentur occidi, nu quemquam factie bonjan vel vi3um < a Tyranno CDoor het woord Tyrannus diem men hier de VelduverfÈen te verftaan, die tegen den Vorst oproerig werden, en zich door de S.oldaten tot Keizers lieten uitroepen,) veloccifum: dicens, meruiffe Neronem, debuife CaUgulam, Othoncm & Fit e Mum fiec imperare volüife. Vit. Avidii Caffii, Cap. Vllf.' Ed. Obrecht. Galba maakt eene gelyke aanmerking in Tacitus: fit ante oculos Nero, quem longd def*. rum fcrie tumentem , n$n Vindex cujtt inermi Provincia, aut ego cum una Legiene; fed fua immanitas, fua luxuria Cervicibus publicis depulcre: neque pat adhue. damnati Priticipis excmplum. Dat is te zeggen: Stel uNero. voor0,0jen, die z_oo trotsch was op de lange reeks zyner doorluchtige Voorouderen; het is Viiiiex niet, die hem van den throon gefchopr  ( I23 ) Doch het wordt tyd, T o E H o O r e r s,a^ dat ik eindig: want ik heb my langer bezig gehouden , dan ik my had voorgenomen ; en Gy zult, zoo ik meen, genoegzaam overtuigd zyn, dat de Oppermagtige Overheid , of welke andere benaaming men dcrzelve gelieve te geven, geenszins van den Hemel gezonden, maar met alge. meene toeftemming der Burgeren is aangefteld: Gy zult duidelyk genoeg gezien hebben, dat ieder Vorst of Rcgecrcr, indien hy zich ovcreenkomftjg zyne waardigheid cn aanftelling gedragen wil, erkennen moet, dat hy wel deugdelyk aar* de wetten onderworpen is, en dat hy zich nimmer moet verbeelden , boven alle wetten verheven te wezen : —- dat hy zylie magt niet moet afmeten naar zyne eigenzinheeft , met een wingewest , dat geene waapenen voerde; noch ik ben het, die zulks met eene aanzienlyke Krygsbende gedaan heb. Neen ! Het was zyne wreedheid , het waren de wellusten , in welken i1y verzopen was , die hem het eerste voorbeeld hebben doen zyn van een VoRST, welke door zyne onderdanen veroordeeld 1*. ////?, Ljb. I, Cap. XVI. mm. 4.  C 124 y innigheid, maar naar het welzyn der maatfchappy; _ dat , zoo hy dezelve op eene andere wyze gebruikt, hy dan ook niet als Vorst of Overheid, maar als dwingland te werk gaat , _ cn eindelyk, dat hy by zoodanige handeïwyze uit kracht van Goddelyk en menfchelyk rögt, door zyne onderhoorigen kan en mag befeugdd or geftraft worden. 'Er fchiet voor my thands niet meer overig, dan dat geen te doen, welk de plegtigheid van dezen dag vereisen*. Gy verwacht de inhuldiging van hem , die, in het Rectoraat van dit Hooge School * Voor het volgend Jaar myn Opvolger moet worden. Om dan , volgens de Wetten en de gewoonte, deze post aan hem over te dragen, leg ik myne bediening op dit ©ogenblik neder.