D E VRAAG-AL. •   DïB Te XIEipXEIPÏ II C CXCI.  L  D e verandering^ welke dit weekblad heeft ondergaan, met betrekking tot Uitgever en Drukplaats, is de eenige oorzaak der vertraging, in de uitgave. Thans alles weder in orde gebracht zijnde, wordt het eerste deel met de uitgave dezer nommers gefloten, en zal het tweede geregeld, alle week, met een nommer, op den voorigen voet, begonnen en voortgezet worden; Zoo lang de fchrijver lust zal hebben, om te vragen y en de natie, om zijne vragen te lezen. Zedert eenigen tijd hebben de Theologanten van de Cocceja^nfche ftudie geklaagd, dat hun •winkel wordt uitverkocht, ^ vraag-ai meent echter, hij ondervinding, reden te hebben, om die  die Heeren te vertroosten, uit hoofde der Coeco* jaanfche uitleggingen , welke van zijne vragen gemaakt zijn, en de hem ten bewijze verjirekken, dat de liefhebberij voor de Studie der AHegoriën en Voorbeelden of Tijpen ver is, %jan uitgebluscbt te zijn. Ondertusfchen verzoekt bij, dat men, zoo min mooglijk, zoodanige uitleggingen en verklaringen vermenigvuldige, alzoa bij bij dezen protegeert van de gevolgen, en niet %>erder wil infiaan, dan voor bet geen hij, naar den letterlijken zin, vraagt; zonder zich gehouden te rekenen, omtrent he-t geen iemand, betreffende zijne bedoelingen, zou willen begrijpen. Hij behoudt voor zich, om, bij tijd en wijle% zich nader en ditidlijker te verklaar en, intusfcben verzoekt hij, dat men niet te overhaast oordeels /  VRAGEN Wdktsn in Zéérste deel voorkomen. I. Inleiding. SI, III. Wat is Wa&rheid? IV. Wat is de mensch? V. Ei! is dat Vrijheid? VI. Ei! is dat Godsdienst? VII. We!, e u o è m i o ! hoe gaat het at met ds Studiën? VIII. Wat is recht? IX. Is de Conftitutie van on2e eeuw eene gezegende Conftitutie? X. Wat is *er toch van den Profeet van den Overtoom ? XI. Hoe zal men den armen Schoolmeester best helpen ? XII. Wat is Eendragt? XIII. Wat is Deugd? XIV. Wat is Heerschzucht ? XV. Wat is Adel? XVI. Wat is Vriendfchap? XVII. Is dat niet fchande? " XVIII, XIX. Wat is Rechtzinnigheid? XX. Wat is Staatkunde? XXI. Welke gefchiedenisfen zijn geloofwaardig? XXII. Wat is Geleerdheid? XXIII. Wat is Smaak? XXIV. Wat is Verdienfte ? XXV.  XXV. Wat is Wellevendheid? XXVI. Wat is Confeientie? XXVII. Wat is pligt ? XXVIII. Wat is er al te vragen? XXIX. Wat is redelijkheid ? XXX, XXXI. Wat is Bon ton? XXXil. Wat is Dankbaarheid ? XXXUI. Wat is een Eed? XXXIV. Wat is Weelde? XXXV. Wat is een Patriot? XXXVI. Wat is Promotie? XXXVII. Wat onderfcheid is er tusfcb.cn Despotisme cn Regeeringloosheid ? XXXVIII. Zijn plegtigheden nuttig? XXXIX. Wat zijn droomen? XL. Wat is Eer ? XLI. Wat is toch zich zeiven gelijk zijn? XLH, XLIII. Wat is geveinsdheid? XLIV. Wat is Eerlijkheid? XLV. Wat is Verdraagzaamheid? XLVI. Wat is gezegend, wanneer men niet tevene aan het verbeteren der gebreken denkt ? XLVII. Wat zijn Titels? XLVIII. Wat is Hoop? XLIX. Wat is een Burger? L. Wat is Geduld? LI. Wat is Wraak? LIL Zal 'er nog meer volgen ?  t) Ë V R A A G - A L. (No. i.) Ouid tmto digntim feret Mc promisfor hiatu? HOR A T. ^^at vreemde Titel !s dit ? De vraag-ai,? zoo roept rtiisfchieri het grootfte deel van het Publiek, op het verfchijnen van dit nieuw WeekUtd uit; wat nieuws zal die man voor den dag brengen ? zal het wat van belang en de moeite waardig zijn? Wij kennen Spelïators, Denkers, Rhapfodisten, Janusfen, Ismaëls, en eene mand vol Vrienden, Menfchmvrienden, Godsdienstvrienden, Vrienden van 'S Vaderland, van de Jeugd, Kindervrienden; wij hebbett Snappers, Praatvaêrs, Zedenmeester, ; maar «eat vraagAL! Wie heeft daar ooit van gedroomd? Wisjewasjens 1 zegt 'er één, die in het land der blinden koning is; wat zou dat zijn?Een blad met vraagen? en dat zonder Kate* chismuste wezen ? Wel niets is gemaklijker dan te vraagen. Eén gok kan immers meer vraagen, dan tien wijzen kunfiefl beantwoorden? Een ander, die wat verder meent te zien, dan zijn neus lang is, zegt, met eenebedenklijke houding! „Ja! Wie Weet, of hier niet een adder onder't gras ligt?Meri durft dikwijls niet al zeggen, wat men wel wilde, omdat men bang is voor de gevolgen; wie weet of de Schrijve? niet denkt: „ In een vrij Land ftaat het vragen toch vrij» en dat kan niemand beletten >" Misfcrnen zal hij al vragende waarheden zeggen , die anders niet overal herberg vinden of even vriendelijk ontvangen worden.'*  < 2 > Anderen zullen, want, gelijk 'er onderfcheiden neuzen onder de mentenen zijn. zoo zijn 'er immers onderfcheiden foorten van nieuwsgierigheid? B. v. De geleerde de la mothe l ii vayer hadt eene zeldzame foort van nieuwsgierigheid naar het geen in de afgelegenfte landen voorviel. Toen hij op zijn doodbed lag, vraagde hij met de dood op de lippen aan een' vriend, die hem bezocht: ,, Wel nu, ■wat nieuws hebt gij van den Grooten Mogol?" Deze waren zijne laatfte woorden; voordat zijne vraag voldaan was, gaf hij den geest. Anderen, zeg ik, zullen niet ophouden met vraagen; wie is de man, die zich onder dezen naam verbergt? Quod genus'' unde domo? Wat landsman is hij ? Is hij onze of onzer vijanden ? Wat gevoelens kleeft .hij aan? In het burgerlijke en kerklijke? Is hij in den politieken en kerkdijken zin een ketter of een rechtzinnige onder de rechtzinnigen? Is hij een Remonftrant? Een Mennist? Eén van de openbare Kerk? Een Koccejaan? Een Vaetiaan? Een Lampiaan? Een voorftander van het oude of nieuwe licht? van de algemeene of bijzondere aanbieding? enz. oi>z. ona. Mijne Heeren Uitgevers! weest op uw hoede; zou ik her •wel misgehad hebben, toen ik, voorziende, dat gij van vraagers zult overlopen worden, die geern van u zullen weten, wie uw Autheur, wie de vhaag-al is? u verzocht heb, dat gij 'er, als eerlijke Boekverkopers, en die zijn 'er immers nog, al was het ook dunnetjens gezaaid? een geheim van zoudt maaken? Mag ik, zonder een Profeet te wezen, als Doctor l üdeMan, of de Horoscoop-trekking te verftaan, niet wel voorfpcllen, dat enkel door den naam, dien ik heb aangenomen, eene menigte vraagers zullen geboren worden? En mag ik mij, al verder met juiste en bondige fluitredenen naar de regels van eene goede en gelegitimeerde Logica artificialis, niet vleijen, dat mijne vragen, die ik van tijd  < 3 > tijd tot tijd denk te doen, nog ongelijk meer aanleiding tot vragen geven zullen ? De eene vraag leidt toch zoo natuurlijk tot eene andere, even als in een lopend vuurtjen het ééne korreltjen kruid het ander aanftcekt! Nu kon ik wel al die vragers en vragen aan hunne plaats laten, en hen meteen praatjen afzetten, of wel, zonder ééns op hen te letten, met groote deftigheid mijne vragen ■beginnen! Doch in mij zeiven gaande, rees ter- ftond de vraag in my op: „ IJoe zeer ook veele Schrijvers van die verwaandheid niet vrij te fpreken zijn, past het echter een behoorlyk opgevoed man wel , om zoo maar met de deur in het huis te vallen, en zich aan een fatzoenlijk gezelfchap op te dringen , zonder zich te laten aandienen? Behoort een fchrijver, die in het publiek verfchijnt, niet accès te vragen, en met weinige woorden te kennen te geven, wat man hij omtrent is, en welke oogmerken en inzichten hij heeft? even als een deugdzaam jongeling doet, die een eerbaar meisjen ten huwelijk wil pretenderen ? Was het dan ook niet voegzaam ; dat ik, die geern den naam zou hebben van een' fatzoenlijk fchrijver , vooraf aan het Publiek eenige opening gaf, wat ik eigenlijk voornemens ben, en wat den Inhoud van dit nieuw Blad zal uitmaaken ? Ik vond dit, naar mijn inzien, zoo redelijk, zoo betaamlijk, zoo noodzaaklijk, dat ik geen verder vragen in dit opzicht nodig had te doen. Wie ik al of niet ben, zal ik juist niet behoeven te zeggen. Myn Lezer zou 'er immers niets by winnen ? Of hebben de ouden geen gezond verftand gebruikt, toen zy die fpreuk ons nalieten: non quisf Jed quid3 Zie niet, wie? maar wat iemand zegt? Dit alleen moet ik den Lezer noodzaaklijk berichten, want hier zit de knoop, die, wel losgemaakt zijnde, mijn geheele plan aan den Lezer» die mij de eere zal willen aandoen, van mijne vragen te hooren, zal ontvouwen. A 2 In  < 4 > In getal zoo menigvuldig, als de muggen in den hooi. tijd, wanneer de zon {leekt, zwieren ons de Schrijvers om de ooren, en fehrijven en wrijven, van het geen zij verftaan en niet verftaan; zonder om het zeggen van den Fransehman te denken : „ Celui qui fe vame de fort bien favoir ce qiCü ne fcait pas, pent faire douter,qu'il ne fcait pas ce qu'il ffait fort bien ■" De wereld vonnisfe , of men dit niet op verfcheiden van die fchrijvers zou kunnen toepasfen ? Ik beflis niet. Daar zijn 'er ook, die met grooten ophef, roet uitgekipte woorden, niets zeggen, en hunne fchriften met onnutte fraaijigheden optooien , cn in de daad met veel te doen, niets doen. Niet ongelijk aan zekeren annicekis, die, onder de toejuiching der toekijkers, eene openlijke proef van zijne bekwaamheid gaf, door een wagen te mennen, met vier of zes paarden? dat weet ik niet; maar dit weet ik, niet te viervoet door de naaüwe ftraaten van M,... of door de Haarlemmerpoort hier te Amflerdam, zonder kant of wal te raaken, neen! dit was flechts eene kleinigheid bij het geen hij deedt; hij mende den wagen zoo kunrtfg, dat hij recht uit langs de hjn liep, Putq fchudde evenwel het hoofd, en zeide: De. ze man moet niet veel van belang te doen hebben, nadien hij zijn' tijd aan beuzelingen befleedt. In 't voorbijgaan; weten mijne Lezers ook, of deze anniceris in de regeering was van de ééne of andere Stad van Griekenland! Maar jk kom weder tot mijne fchrijvers. Alle fchrijvers, van wat aart, natuur, klasfe, bekwaamheid, en wat 'er meer voor deelen of onderdeden van fchrijvers zijn, ja ook allen, die zich voordoen als onderWijzers van hunne medemenfehen, het zij zij ernfiige of beuzelzaaken behandelen, fehrijven en fpreken in den Heiliger! toon ; al wat irien leest of hoort van den Katheder 6f Karfel ip altijd een Ws t Dit was nogtbans niet naar den fmaak van den zoon van sofroniscus, den wijzen sokrates. Hij, die, hoe zeer ook de geleerden over hem geplukhaaird hebben, of hij zalig is geworden dan niet ? evenwel de verltandigfte en deugdzaam(le der Heidenen was, kon niet verdragen, dat de Sofisten, (weet de Lezer wel, dat Sofist in dien tijd een titel was, zoo omtrent gelijk 'ftaande met dien van Professor in onze dagen?) dut de Sofisten, zeg ik, zoo maar uit de hoogte uitfpraak deeden. Hij zeide dikwijls, dat zij met hem daar in overeenkwamen , dat zij veele dingen niet wisten noch verflonden, even min als hij, doch dat zij hier in van hem verfchilden, dat z',] van het geen zij niet wisten , even zoo ftellig, ja met meer verzekering fpraken, dan van het geen zij wisten, terwijl hij geern zijne onkunde beleedt, en daarom liever door vragen en onderzoeken zich zeiven en anderen tot wijsheid en deugd wilde opleiden. Nu ben ik, in dit opzichte, zoo wat bij de zelfkant langs, van hetzelfde geloof, als die oude sokrates. Ik heb in mijne jeugd wat Latijn en Griekseh geleerd. Trouwens , de Lezer ziet zulks wel aan het Motto, dat ik hier boven heb gezet , en aan die Griekfche letters '««7»« «4>=*, ik zou zelfs des noods nog wel een Hebreeuwsch , een Arabisch of een Syrïscb woord hebben kunnen plaatzen. Maar zou dat niet wat heel geleerd zijn in onzen tijd ? Wie houdt zich daar thans mede op ? . Ik ken ook wat Fransch ; Engelsen niet veel, evenwel zal ik, nu 'er een nieuw Engelsch Woordenboek van holtrop is , uitgekomen, mij wat oefenen in de taal van onze natuurlijke Bond- en Geloofsgenootcn.... Spreekt daar iemand? Lezer! ik verzoek verfchooning, het was mijn kleinzoontjen, die zijne Katechismus-vragen leert, en tusfehen beiden een kinderlijke gril maakte, want ik ben gewoon onder mijn huisgezin te verkeeren , en dat brengt mij wel ééns A 3 van  < 6 > van den tekst. Evenwel die verkeering is zoo aangenaam, zoo recht aards vaderlijk ! Zou het niet goed en nuttig zijn, als die gewoonte wat meer in zwang ging? dat de vaders en grootvaders met hunne kinderen en kleinkinderen verkeerden ? Om dan weer op den tekst te komen. Het Hoogduitsch is mij ook niet vreemd, en wie zou thans niet wat van die taal kennen, daar 'er zoo veel gelegenheid is, om ze te leeren , en de Duitfchers bij onze Natie zoo hoog in aanzien ftaan? Ik heb vrij wat gelezen , in allerhande foort van boeken, en ook wel ééns zitten denken, onder het rooken van een pijp tabak, zoodat mijne vrienden, (wat doet een vooroordeel niet veel, in het beöordeelen van vernuften, zoo wel ten goede als ten kwaade ?) van gevoelen waren, dat ik ook eens eene proef moest nemen, of mijne kundigheden, die ik had opgedaan, aan de wereld aangenaam zouden wezen? Sommigen, die wat ernftiger waren, drongen dit aan, dat ik mijn talent niet mogt begraven, maar in gemoede verpligt was, daar mede te woekeren, enz. Zelfs deelde mij zeker vriend, die van de kunst was, het volgend Recept mede, om fchielijk een Blaadjen te vullen; Is de Lezer ook begeerig dit Recept te weten, dan mag ik hem immers dit geheim wel in het oor luisteren - Doch alles onder dc gewoone conditie van klapachtige, oude en jonge wijfjens, van het voor zich te houden ? Recipe, om fpoedig een Weekblaadjen te fehrijven. Een bladzijde vier of vijf overgenomen uit een Duitscli of Fransch Werk van vernuft. Een paar bladzijden winderige woorden en nietsbèteekenende klanken , of duizendmaal gezegde dingen. Een versjen, uit den éénen of anderen Dichter ontleend , en tot zijn oogmerk gefatzoeneerd. Doe 'er bij tot plaatsvulling eenige Sentimenteek en 1! ! F. M. et D. U. Maar kortswijl is kortswijl, en ernst is ernst. De vrucht, die ik meest van al mijn letterblokken getrokken heb, is, dat ik de waarheid heb ondervonden van onzen Wijsgeer, Oumtum efl quod netcimusl Hoe weinig weten wij . en Goe veel is 'er nog voor ons een geheim ? Ik vraagde dan mij zeiven af: Of het derhalven , indien ik iet aan mijne vrienden moest toegeven , niet best zou zijn, gelijk dit in alles mijn zetregel is, als een vri;geboren mensen, niet tegen mijne natuur te handelen, maar haare le>  < 7 > leiding op te volgen, ten dien einde mijnen onderzoekgraagen geest bot te vieren, en aan de wereld van week tot week eene vraag van min of meer gewigt mede te deelen, daar van zoo ten naasten bij te zeggen, wat ik 'er van weet, en verder aan den Lezer te vragen, wat 'er hem van dunkt? Aan Hof, om te vragen, zal het mij niet ontbreken. Als Huisvader, als Burger, als Mensch, als Christen heb ik veel, heel veel te vragen, om mij zeiven en misfehien veelen met mij aanleiding te geven , hoe wij ons in alle die betrekkingen best gedragen kunnen, ten einde als Burger, in de zorgelijkfte omftandigheden, een gerust en ftil Jeven te leiden; als Huisvader het beftuur van ons huis en de opvoeding onzer kinderen op de beste en meest-belovende wijze in te richten ; als Mensch ons geluk, naar het uit- en inwendige te bewerken , en als Christen, de pligten van den Godsdienst tot ons eeuwig en duurzaam heil te beoefenen. Ja,eerwaardig Heer! ook U Eerwaardigen zal ik bijzondei" veel te vragen hebben. Het is immers alles in den Godsdienst niet zoo gefteld, niet zoo duidelijk, als het wezen kon, gelijk het wezen moest ? Ik zal met alle veneratie, als een eenvouwige leek, de vrijheid gebruiken, om, U Eerwaardige! mijne bedenkingen en twijfelingen voor te dragen ter oplosfmg. Maar magt- fpreuken, verkettering, veroordeeling, zullen my niet voldoen. Deze en foortgelijke molikken kunnen geenen vraag-al verhinderen, om met vragen voort te gaan; of zou het in het godsdienftige niet waar zijn, dat men met vragen wijs wordt? Zou ik ook de wereld met deze wïjze van Ichnjven niet ten mijnen voordeele innemen ? Het moet toch op den duur onaangenaam wezen , wanneer men altijd als een weetniet behandeld wordt, en dat de fchrijvers ons fteeds dingen, die men weet, zoo wel als die men niet weet, voorhouden, als of wij zoo onkundig waren als de Hottentotten in Jfrika, of als de Wilden aan de OMo en Oronoko? Ik fchrijf zekergcene Prijsvragen uit, myne Boekverkopers belooven geene medailles , dat blijve voor de menigvuldige Maatfchappijën van onzen tijd over! Maar geef ik evenwel door vragen niet dit getuigenis aan de Lezers, dat zij denkende wezens zyn? Erken ik niet, dat zij ook wat weten, dikwijls meer dan ik? Ik geef hun dan aanleiding, om zich tot zekere onderwerpen te bepaalen, en niets zou mij aangenamer zijn, dan indien iemand mij met zi'm antwoord op de ééne of andere vragen geliefde te ver- ee-  < 8 > eeren ? of zo hij ook eenige vragen van gewigt mogt hebten, mij die mede te deelen,onder adres van de Uitgevers van dit Blaadjen. Zijt gij niet overtuigd, Lezer! dat ik niet om lof en toejuiching bedelen wil? anders was 'er immers wel een middel op ? Dit Blaadjen, gedrukt bij een Boekverkoper, die maandwerken uitgeeft, dan verfcheen het zonder fout met een ruimfchoots aanprijzend Advertisfement in de Courant, en 'er zou gewis eene gunftige Receniie op volgen? Nu, mijne Heeren ! frisch aan het drukken! alle weeken eene vraag of meer! het Blaadjen vol! Weest niet ongerust, dat het verboden of opgehaald zal worden! Het is ingericht, niet om iemand te beledigen, of te ergeren, maar om door vragen wijs te worden. Ik heb ééns gelezen, dat zeker fchrijver, wiens werk op den zolderden prooi der wormen lag, aan den goeden en grooten henrik IV. (zijn 'er veel zulke Vorften ?) als eene gunst verzocht , dat hij zijn werk ten fcherpften wilde verbieden; henrik vergunde den man zijn verzoek, met de hem eigene vriendelijkheid; naauwlijks waren veertien dagen verlopen, of de fchrijver kwam den Vorst bedanken , alzoo alle de exemplaren van "het vergeten werk, ten getale van 2000 of meer, waren uitverkocht. Zou niet menig Boekverkoper verlangen, dat een lui werk verboden wierdr. Ik ken werken, wier geheele verdienfte daar in beftaat. dat zij verketterd en gevolglijk verboden wierden. Maar 'er is eene andere zwarigheid, Heeren! zal uw zetter wel zoo veele vraagteekens hebben, als wij zullen dienen te gebruiken? Sentimentetle dwersfireepjens ge, bruik ik niet; ik lever den Lezer geern, zijn het al geen zaaken , ten minden fchrift, en geen bloote dwersdreep. jens; evenwel dunkt het U, dat de mode het zoo medebrengt , mag ik heel wel lijden, dat gy 'er hier en daar zoo één plaatst. Waar? laat ik aan uw oordeel over. Ik weet het: Muntus fult defibi. Met de vraagtekens?? is het wat anders, doch zal het wel kwaad zijn,dat ik den Lezer verzoek, dat hij zoo befcheiden gelieve te zijn, om het in te fchikken, indien fomtijds een uitrpepingsteeken!! voor een vraagteeken?? geplaatst was, en 'er in zulken geval toch geene myjier'ên in te zoeken? Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  D E V R A A G - A L. (No. 2.) Wat is waarheid? joann. XVIII. 37. J_Jezer! ik vraag U, indien ik over de bovenflaande woorden eene predikatie, volgends de oude Analijtifche methode moest houden, of ik dan niet, naar den Regel: Quisl qttid? quibus auxiliis ? c«r? quomodo? quando? in de eerde plaats, en voor alle dingen, zou moeten onderzoeken ; Wie heeft deze woorden gefproken ? Zou ik niet dienvolgends, met veel omflag, mijne Hoorderen moeteÜ beduiden, dat het een gezegde is van den Heiden, pontius pilatus, den Stadhouder van den Roomfchen Keizer tiberius over het Joodfche Land? Dan zou ik eene' beknopte leevensgefchiedenis van pilatus moeten opgeyen, van het oogenblik, dat hij in 's moeders lijve ontvangen werdt, tot het tijdftip, dat hij zich zeiven uit wanhoop ging verzuipen in het Lago Lemano, daar hij nog tot dezen dag" boos wordt, en het geheele meir in rep eri roere fielt, wanneer men een' fteen of fteentjen in het water werpt, en daardoor zijne rust Hoort. Zou ik ook niet heel karaktermatig 's Mans aart en inborst, zijne goede' en kwaade hoedanigheden, dienen te fchilderen ? Of het te' pas zou komen? Of het mijne Gemeente dichten zou'? DéZe zijn wederom andere vraagen. Zou ik niet heel natuurlijk geleid worden, indien af niet tot het voor ons, Christenen, zoo' hoogst - belangrijk ver-g fétïi >  < IO > fèhil: Of de Heidenen ook hebben kunnen zalig worden ? en fommigen met de daad zalig zijn geworden? ten minften tot de naafpooring, wat toch naar de Oud-Conftitutioneele zeden, loflijke herkomen en gebruiken van het Romeinsch Gemeenebest, een Stadhouder zij ? Verftaat zich een Romeinsch Stadhouder; anders was het immers Mitxpi het gemeen en bijzonder leven, oua den? enz enz. enz. beöordeelen, die Mij dunkt, en ik laat het den Lezei b ^ verftand van predikatiën-maaken he«ft. * ^ ar? e„ - dan de omftand^n ^ f^en,'ais ook het wanneer? de revue .ouden^ P zwaavigbeidbaamiddel, waardoor? Dit:«* »^ hun met ren, als de vraag, of de * noe?dc hun bek of met hun achterfte maaien vraag gedaan was' met dnft? fflt> ^ lcs tot het °°gme ;pntoe(Tepast. Zou dit niet al vn, zeide, moeten worden «*^P* verklaarde? WGZen' i" t tÏ^mijne Toehoorders niet En evenwel zou * me ^ en ^ magtig verveelen? Zouden 3 inhadden? Zou inflaapen, als of zij eene dofis »* [k met de het mij niet bunnen overkomen te wn ^ ^ ^ oogen geüooten p^kte, dat de I r ren mij verlaten ^T^JL, Dominé wil jy de kark maar fluiten, ais ju Ik ga ook maar heen? „oodzaaklijkheid, ls het niet gelukkig, dat* met! ^ ^ en ook niet voornemens beo. «*• ^ fa£> -^rrdenkiiUvan mij enanderen eens te bepaalen bij die vr^^ ^ Is deze vraag met ntere tot. d niet WMrJW. en «tri.,»de tw L onv€rWrnl,jk onze ziel door eene "SerchaPe" wereld niets te op gezet is ï Of hebben wu hier op  < 12 > Waarbcd het 00g der ^ ^ ^ ^** e ?o , immers het geheeImeerdapEg™^: Maar waarom zijn de menfd]en dan , trent dcze vraag: ^ is „aarkeid. Waarom r «*» in hun gantfche leven 'er • orl ,T' P* zichzelven deze vraag voor te h u e" Taaro f m" Z'J a,,eS — ^de munt aan, wat hun L /"j voorpraat, of als geluk opgedischt wordt. MunZTre tur omnibus, zoo ging het van ouds en ïfh" ^~ Verlieht, eeuw wel beter? Wat zj le! ? °"Ze --Ais de waarheid onze L^^^f^ F'J dan evenwel geen e*»,, S' ,0P™ *>" ta tak ,e „rek» = °r°,tde"' ™ **« ^tXr^' "f "°5 °f ™»« weze„, r: l »r ttomentte ^ Volgends de„ B„UK„ ^ OEs ^ «" ; '■"T„s, „p de„ kllnt ïan „et ' H • g- «. « rtrrrs weet  < 13 > weet ik niet, maar doe het voorflel aan eenen kundben geneesheer heeft medegedeeld aan zijne SakdceE? zoodat hjj deze vraag, Wat is waarheid? S zondek daar eentg redelijk of verftandig denkbeeld mede te™f ren? Ondertusfchen hoe veel 'er ook voordeze opvaS kan worden aangevoerd, en hoe zeer het aan voorbeelden | zou ontbreken, kan men evenwel eenen RoomSlrad houder wel onderflellen, zoo dom te zijn, dat f, a s eet bloote machine zou gehandeld hebben'/ Doch dit z hof het mag. ,k vraag, mag ik niet onderflellen, dat 'er wel vraagen: Wat is waarheid? zoo zii her onir vr«»M» voorbeeld; mag ik onder deze kK Sfê bTenfen zui ken m welken de onwetendheid de moeder ™n mint van de onwetendheid? Is u dit wat duister? welaaTik zal mij nader verklaaren Zijn 'er, vraag ik, geene men fchen die m hunne kindsheid, door de fchuld van o n verftandige onderwijzers zulke bedroefd - verwarde kun" digheden hebben opgedaan, daar enkel hun g&Z de bezwaard wordt, zonder dat zij ooit met hun oordeel leerden exerceeren . dat zij waariijK nïet n ftaat S„ Deedt pilatus ook deze vraag met een beklemd ée oed , zoodat hij tevens bang was, dat zij hem ï K h]k beantwoord , en de waarheid gezegd zou worden* Zou men dat niet daar uit mogen afleiden, dat bH de vraag gedaan hebbende. z,eh terflond omkeerde ei'jef ILn T Ue-1' Kcm gij nict Lezer> z«o wel als k.nien- Sd > zónden ' rr\antW00.rd °P de ^ Wat i Zal he d ? zouden afwachten ? Zij vreezen voor het licht' Waarom ? om dat hunne werken boos zijn Hebben wi'i bij zulke menfehen en in hun gedrag den grond „iet van het fpreekwoord: Waarheid vindt geene !,erbe , p é waarheid moet ten minften niet heel aangenaam jfeweesr zijn voor de Room fche Stadhouders! Immers toef Tab lus een' anderen Stadhouder, felxx, de grool" waar' wat nadrukhjk op de confcientie zette, was het - Voor dit maal ga hemen, en als ik bekwamen f.ji zalhlbbenbeH ™l\ï1AuK?t miJ Tpen' En ™eer ombood fnj len^fk^veèn. ^ gdd ™ de" A^ te zul!. Maar is het met dit alles niet het wnarfchijnlijkst, dat durkr > i F • Hat raaH ™ 'de waarheid* Wat dunkt u Lezer; komt t, dit niet heel natuurlijk voor' InB 3 ' dien  < 14 > dien JEsus waarlijk 'f^^S^^ ïü-aw. en de J"g^ ™s£SiÏÏ ^weest, hadt, dan ^«^J™ welk mensch zou zijne Prae™ venï & tand-,^ Sseh zijn de magngen der a rde omtrent^ verainiteit ! Als net °P .. .. f0idaten gereed ; dan latos «"begrijpelijk 1^ het bloed maakte hij 'er geene confclX "den te mengen. Maar, der Galikërs met hunne offerande te K Keizer of m bclecdt jesus • g^f"^^^^^ te getuigen ; Stadhouder e vvezen maaym ^ rfe ? en nu zegt filatos • , ^ f ijker recht op den kop •Bw«! Mi] dunkt k.hebden 'P) de met de ze. getroffen! Is nu alles niet. rech ^™ Nu verders: len dezer wereld , die m het b°°fee^zin deze vraag : Doen niet ^f^^^Jnl^ ziel te kwellen ?^at is waarheid! Wat behoeven «v i dg methet onderzoek der waarh d? \A l.un^ rf leerden over, die er v<1" d n> En als dit nu ^Tï^ d?d.^ "LTalfeen voor' de geleer- ge geléérden; die arme geestJgj^jj J wat is eene weegfcbaal , aan eene ee^ om zwaar engewtgt.g is, en f e . l.gtite^ ^ ^ hoog ü Nu daalen de Be^tó»J™d door het overwigt hunne eerwaard,gheid,en ^ ^leerac ^ va„ hun Gncksch ,r. ^^adfche hguuren, en Phyfifche kunstwoorden en Mathematrlcne g fch ^ fche Experimenten, enz.J™: ™^ waarheid hun bo- Hemel! waar zou d,t.op Mijnen ^ Zoo veel , dunkt mij, « ™ ^s 'gelijk de Stadvraag, w« « *«r*«d- niet moe en oo g ^ ^ houder p.latos ze deedt md.en j ^ S? 2fï ^tT»j dan wel gemaklijk antwoord te wachten? wat 1"*r**tf a-J- dat ik Verwondert gij u, Heer ,^lf ^f^^e beantwoor-  < 15 > te komen ? Ik heb dan ook één jaar Collegie bijgewoond in de Logica Artificialis en in de Metaphyfica, en alle derzelver deelen en ondevdeelen; en toen ik nu die Redenkunds en Bovennatuurkunde, die Wetenfchap van alles, op mijn duim had, verbeeldde ik mij ook, dat ik wonder wel de vraag kon beantwoorden ; Wat is waarheid? Wel wist ik dan niet, wat veritas logica en veritas metaphyfica is? enz. enz. Maar toen ik een ftapjen in de wereld deed, en de toepasfing zou maaken, en ondeifcheiden onder dedingen, die mij voorkwamen, wat wezenlijkheid of fchijn was, toen ftond ik te kijken, of ik een houten bril op de neus had, toen zag ik, dat ik zoo wel Ideae objcurae als clarae, confufae als diftinüae, inadaequatae als adaequatae had opgedaan , zoo wel non ens , ens rationis als ens , falfum als velum, enz. Stel ééns, dat een goudfmit de geheele Meta. phyfica zoo met huid en haair had doorgeflokt, en in merg en bloed verkeerd, zou hij dan nog wel het goud en deszelfs gehalte zonder anderen toetfteen dan dien Metaphyfifchen proeven kunnen ? Fiat applicatio! Wat is waarheid ï Het geen alle menfehen zeggen ? Hier valt mij die grappige fnijders jongen in: Baas, zeide hij, alle menfehen zeggen, dat uw wijf niet pluis is, maar ik zeg, dat zij eene eerbaare vrouw is; wien moet gij gelooven ? Lieve Hemel ! Wanneer zeggen toch alle menfehen hetzelfde ? Is 'er dan niet dat uitmuntend boek in de wereld; veel hoof den, veel zinnen? Wilt gij 'er een proef van nemen? Stel ééns een cafus confeientiae aan twee predikanten, een quaestio juris aan twee Advocaaten , eene hisxoria morhi aan twee medicina. Doüorcs voor; honderd tegen één, indien niet deze wel - eerwaardige, wei-edele, en wel-geleerde Heeren de één oost, de ander west zullen lopen, en of het niet een witte valk zou wezen, als zij overéén ftemden ? Zijn het ook de geleerden alleen wel, die zoo zeldzaam ééns zijn, als de beurs-klok en de klok van de Haarlem mer-poort? Zou het gemeen, het volk, dat de wet niet verftaat, wel plunderen, doodflaan, rooven , indien ééns alle menfehen hetzelfde zeiden? Maar pofito, genomen, het was ééns zoo, alle menfehen ftemden ééns over één , zou die overéénftemming zonder meer, nog wel een bewijs van de waarheid zijn! Wat zegt de gebogehelde, maar van ziel vrij rechte ^sopus hier Op? Plus est in uno faepe, quam in turba, boni. Een man v/eet dikwijls meer, dan de fchaave. En wat leert de ondervinding? Was 'er niet meer dan ééns een tijd dat alle vleesch zijnen weg verdorven hadt op de aarde ? Deedt het mensch-  < 16 > menschdom Wel ooit gekker daad, dan toen de gantfch'èl aarde van eenerlei lippe en van eenerlei fpraak was? Welke zorheid ! zij gingen een tooren bouwen, wiens opperde in den hemel zoa reiken, om een naam te maaken!! i Pleegde h :t menschdom wel ooit fnooder en gruwelijker fchendaad, daar de zon haare ftraalen voor introk, en de gebeele Natuur van fidderde, dan toen Jooden en Heidenen famenfpsnden, om den Heer der heerlijkheid te kruifen ? In dj tijden van sokrates, fpande in Griekenland alles famen tegen dezen verheven' Man, die zoo z'jn eigen pad bewandelde, welk hem goed dacht. En wie was toch höt naastbij de waarheid, sokratp:s alleen? of Zijne Rechters, en de Priesters, en de Sofisten, en de Tooneeldichters en Tooneelfpeelers, en het gemeen ! Moet men dan niet befluiten,- de vraag; wat is waarheid? kan niet wel door de Volksftem beflist worden ? En, voxpopuli, vox Dei is niet wel een Axioma, een grondregel; want Van daag roept het Hofanna , en morgen fchreeuwt het: Kruist hem ? Toen in Engeland kjrel de Jfte , op een fchavot door beulshanden het hoofd verloor, flondt kromwel voor een venster, om het aan te zien, en meesmuilde. Een Heer, die nevens hem flondt, vraagde hem naar de reden. „ Mij komt, zeide hij, daar te binnen de veranderlijkheid en wispelturigheid van het graauw. Dat zelfde volk, welk nu met genoegen den dood van zijnen Koning belchouwt, zou immers op dezelfde wijze juichen, als het blaadjen omkeerde, cn ik in de plaats van k a r iï l kwam ;" Wat is dan waarheid? Misfchien het geen de wijze en Hooggeleerde Heeren ons vertellen ? Misfchien , het geen ons de vroomen verkondigen 3 Misfchien is de weg der waarheid afgebaakend door kerkelijke Vergaderingen , Conciliën en Sijnoden ? Misfchien ? Misfchien ? Maar zal ik voor als nu niet volflaan kunnen met vraagen ? zal mijn zetter geen kopij genoeg hebben voor dit tweede Nommer van den vraag-al ' Zal de Lezer niet zoo wel als ik verkiezen , een pijp tabak in brand te fteeken, en een uurtjen op die vraag te peinzen: Wat is waarheid ? Te AMSTERDAM, hij a. BORCHERS cn J. WEEGE. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks h een en een halve ftuiver word uitgegeven.  t) E V R A A G A L. CNo. 3.) Wat is Waarheid? joann. XVIII. 37' (Vervolg van No. 2.) tiet was, naar men verfiaalt * een zetregel der alöudë Perfeaanen : „ Twijfeling is het begmfel der wetenfchap. Die niets in twijfel trekt. onderzoekt niets, die niets onderzoekt, ontdekt niets; die niets ontdekt, is blind, en moet blind blijven." Zou men niet haast gelooven, dat zij leerlingen van kartf.sius waren, of liever, dat deeze Wijsgeer, die begeerde, dat men ten minften ééns van Zijn leven twiifelen moest, met hun kalf geploegd heeft? Hoe het zij, wij keeren weder tot onze Vraag: Wat is waarheid ? omtrent welke wij nu een week tijdS gehad hebben, om te peinzen. Misfchien, zeiden wij in ons voorgaande Nommef, ;"S dat waarheid, het geen de Wijzen en Geleerden ons zeggen ? Doch , mijn waarde Lezer! wat zouden wij 'er dar) niet ongelukkig aan zijn, indien wij geen ander kenmerk , van waarheid hadden, dan het geen mannen, die den roerri van geleerdheid behaald hebben, ons gezegd of gefchreven nagelaten hebben? Cicero fchreef ééns, en het is doof de ondervinding bevestigt, dat 'er niets Zoo ongerijmd, noch zot kan bedacht worden, of het is door den éénen of anderen Wijsgeer verdeedigd, en ftaande gehouden. Wanneer wij in eeii ander Kommer de vraag zullen opperen: Wat is Geleerdheid? zullen wij 'er wel voorbeelden 'van ontmoeten, die ons zullen doen lagchen. Was des' c art es geen wijs man, en draaide evenwel zijn hoofd niet dikwijls mede in de draaikringen van het Wercldgeflel ? Heeft niet ieder geleerden zijn ftokpaardjen. Zoo wel als alle andere menfehen > Ik kan mij wel niet vinden c ia  < 18 > ?n de onderftelling van den vermaarden Burger van Geneve, !n i a cou es rousse au, dat de menicherv naamkjk, boe meer geleerdheid, kunlïen en wetenfchappen toenemen ™des te meer van hunnen oorrprongHjken ftaat niet S, maar ook van hunne eigenlijke beftemming afwijken! en dat het mensehüjk geluk, naarmate van oeze afwijking ook afneemt en bevriest, gelijk de Komeeten die, hoe glSeiënd zij ook zijn, in haar parhelium. nogthans op haar aphelium, indien wij de afineeten der hemelen gelooven zullen, tot klompen ijs bevriezen. Ei wat, zou de mensch evenwel niet meer zi,n dan een beest' Zou de ftaat der wildheid en batbaarsehbe.d onze natuurftaat wezen? Zou kousseau niet'wat te kr.omg van ziel geweest zijn , toen hij z:jn vertoog ovei dit on derwèrp fchreef? de manhadt 'er wel reden toe, om onvergenoegd te zijn, oP zijne medemenfcben! Zouden z,,n wilde en barbaarfche natuur van den mensch, en de ooilog van allen tegen allen, dien hobbes als ons natuurlijk element aanlag, niet wel clkanaeren opwegen? (Parenthees', indien roussf.au gelijk hadt, en s menfchen geluk beftond ééns daar in, dat hij zoo woest en* b fchaaW leefde als de beesten, zouden dan me zekere Natiën en fommige bijzondere perfoonen het al vnj verr^ ÏSt hebben, om gelukkig genaamd te Kunnen wogen in den zin van dien Wijsgeer? En indien de natuurftaat van den mensch waarlijk is bejlum ommum Meen onder alle de Grieken geene bedorven zeden en gewoonten geleerd hebben. vrnnmen verIVat i? dan Waarheid ? zullen ons dat f ™™™"A tellen? wie zal ontkennen, dat de godsviucht en deuga eerwaardig zijn en alle onze hoogachting verdienen? Mg ƒ de bewustheid, hoe veel *^^£%£££i menschlijk hart, niet tevens de oorzaak, dat baden w tot een dekmantel gebruikt worden, on incnTch» e W leiden? Ik denk menigmaal, en ik vraag, ot «Jg^ geheel misheb ? Voor eenen openbaren dengne: behoe .* niet gewaarfchuwd te worden. Ik zal vooi den lm te en vechter, als »t ware door eene '.^'^^en omdat ik naamlijk heel zachtzmmg ben, en van geen vechten of fmijten houde, uit den weg gaan,. voor den dief fluit ik deur en vensters , maar ik heb des ».oreer nodte dat iemand mij waarfchuwt voor den geveinsden LSijnvfoo1™ Als daar evenwel een woli fa, m, kon, met een fchaaps-vacht omhangen, loop k meer gevaar, om verfcheurd te worden, dan wanneer hij zich m zijn efcen gedaante vertoont, en reeds van verre Zijne woifsSlaat hooren. Welke deftige lieden waren de Fan/een niet op het oog? zij droegen zulke lange mantels, zij keeken zoo Lig! zij wandelden met afgepaste waren zoo gemoedelijk, zij konden.zoo bidden, en evenwel zij waren blinde leidslieden der blinden, verleiders de vólksT die de huizen der weduwen opaten, enz Ze ker uitlegger van den Bijbel teekent h:er op aan. ,. Ueze kunst s ook heden nog niet uitgeltorven » Zou de man SS Vel een beetjen gelijk hebben? Ja, bet-«*J«; dat wij met waare vroomheid en oprechte ^'™°bt£ doen lebben, kunnen wij dan nog wel ftaat maake , dat alles waarheid is, het geen wij van ^e ™" ren, zonder dat het ons tevens van elders blijkt? Ze^daar Maria magdalena, eene goede floot, die het zoo oprecht meende, en die. nadat zij-van haare zeven du.vele? verlost was geen twijfel overlaat omtrent haare vroomheid .. Zij hebben," verhaalt zij aan petrus en joSnes ,. den Heere weggenomen, en wij weten met, waar zi' hem gelegd hebben.' Dit bericht, hoe wel gemeend waT toch°geene waarheid' En zou het zoo met vaak eêfteTd zijn met veele vroome verhaalen van bevin. diini m butengewoone bekeeringen? Dweeper.j en zwerS grenzen zoo naa aan de gemoedelijke godsvrucht! Maar de ftoel der waarheid zal ons de waarheid bekend J.W Ditta a veel het geloof der boeren; vraagt den boer r Wa? is waarheid ? Het geen onze Domené of onze C 3  ♦C 20 > Pastoor zaid! zal immers zijn woord wezen? En zijn het dc boeren alleen wel, die zulk een ingewikkeld geloof hebben? Zal nogtbans iemand, die oogen in het voorhoofd beeft, dit wel zoo blindelings toeflemmen? En zoo wij met dit vooroordeel bezet mogten wezen, zullen wij niet lpoedig daarvan genezen kunnen worden, als wij maar de moeite willen doen , om ééns in onderfcheiden kerken te nooren, wat 'er van onderfcheiden predikftoelen gefproken wordt zelfs bij eene en dezelfde gezindheid 'der Christenen; Keem eens.' b,j de Gereformeerden: Gij hoort eenen voorfrander van het nieuwe licht, van de algemeene aanbieding, daar her aanbod van het Suangelié doen; gij wordt verrukt, en opgetoogen ! Hoe ruim is de weg? hoe gemakJijfe, om te bewandelen! Hij beduidt u, dat dit de waarheid is, dat de Bijbel dit leert, dat de Katechismus en formulieren hier méde inftemmeu! Hij waarfchuwt u voor de LaVbadtst rij Dweeperij, en wat al? Des namiddags gaat gij te kerk, bij eenen Predikant, die in het oude licht, zegt hij, wandelt, daar hoort gij zulke verfchillende redenen, dat gij niet weet, hoe gij het hebt. Daar wordt de Weg zoo naauw gefield, dat uw hart beklemt, die cehee!e opgeruimdheid, die gij 's morgens gevoeldet, is niet meer. daar is magor misjabib, fchnk van rondömme! De Zeeraar dondert van Sinaï, zoo vreeslijk, dat gantsch Is* rael bevende en bevreesd is van dit gezigt. Hij waarfchuwt voor Armimnneri], Felagianerij . Socinianerij, dat do 00ren tuiten ? Kan dan het geen gij voormïdd »xs en het geen gij namiddags hoordet. beide waar zijn? al wordt het van don floel der waarheid gefproken? Is het zelfs niet moogVol^en ? eerwaardiSe Herren een quid pro qua Maar, maar, zegt zeker Dominé in zijne toepasfing dikwijls en bij herhaaling, maar, maar, de hoog.eerwaardire kerkvergaderingen hebben voor de waarheid gewaakt, en naauwkeurig van ftukjen tot beetjen bepaald , wat al of niet waarheid is, en dus kan men de vraag: wat is waarheid ? gemakli;k beantwoorden. De uitfpraken der kerk in Canons en decreten der Conciliën, Sijnoden, enz. zijn de toetlreen der waarheid, daar moet men geen haair breedte ' van afwijken : mijn lieve Lezer! zijt gij een Protefïant' im g'J ^creformeerd ? Hoe luidt dan uwe belijden!. ? Art VII. „Men mag ook geene menfehen-fchriften, hoe heihg zij geweest zijn, gelijken bij de Godlijke Schriftuuren, noch de gewoonte bij de waarheid Gods, (want de waarheid is boven al,) noch de groote menigte, u TOM de oudheid-, noch de fuccesfie van ttijden N #  < 21 > „ of perfoonen, noch de Conciliën, decreten of befluiten. ,, Want alle menfehen zijn uit zichzelven leugenaars en ,, ijdeler, dan de ijdelheid zelve?" Als dit nier voldoende mogt zijn , zou men immers door voorbeelden per indu&lonem kunnen aantoonen, hoe het met Conciliën en Kerkvergaderingen foms gefield is geweest ? Was 'er niet wel ééns meer dan één Synodus gelijk dat in 't jaar 449, onder den Keizer theodosius, toen de eerwaardige Vaders eikanderen met de banken en tafels om de ooren floegen , dat het een aard hadt; fchoon de paruiken niet van"het hoofd raakten, Scilicet, om dat de geestelijken toen geene paruiken droegen ? Wie de Kerkgefchiedenis van mosheim gelezen heeft, zal zich meer voorbeelden herinneren. Is het dan niet eene moeilijke vraag: Wat is waarheid? kan zij ook wel door de uitfpraak der wetten en door de gewoonten of herkomen van een' land altijd beantwoord worden ? Daar moeten wetten zijn, daar de menfehen door moeten geregeerd worden , maar zijn 'er dan geene gevallen, dat men Gode meer moet gehoorzamen dan de menfehen? dat is, met andere woorden, dat de waarheid niet altijd voorzit in de kabinetten der V'orften ? De wijze man fchreef, en wist bij dan niet, wat hij zeide: „ Ter plaatze des gerechts, aldaar is godloosheid, en ter plaatze der gerechtigheid, aldaar is godloosheid?" De menfehen kunnen al heel vreemde denkbeelden hebben; thom as Morüs was ter dood veroordeeld, hij moest het hoofd verliezen op het blok ; en hadt zich reeds daartoe gefchikt, wanneer hij begreep, dat zijn baard op zoodanige wijze zich uitfirekte, dat dezelve gevaar liep van te gelijk met zijn hoofd te worden afgekapt; hij verzocht dan den beul, om zijn baard te deeg te leggen; Meester hans was van dit verzoek verwonderd, cn vraagde hem op zijne beurt , hoe hij z'ch om zijn baard zoo kon bekommeren , daar hij gereed ftondt , om zoo op het oogenblik zijn hoofd te verliezen? „ Het is niet om mij zei ven," hernam morus, „ dat ik mij aan mijn baard gelegen Iaat „ liggen , maar om u ; uwe eer en reputatie is 'er medo ,, gemoeid; men zou zeggen, dat gij uw werk niet ver,, ftondt , alzoo mijn vonnis luidt, dat gij mijn hoofd ,, moet afflaan, maar niet mijn baard." Wat dunkt u Lezer ! was dat geen naauw geweten omtrent de wetten ? Wanneer wij de Jaarboeken der Volken doorbladeren, en de wijsheid der menschlijke wetgeveren bewonderen , gullen wij daar wel ahijdde waarheid vinden ? De wetten van {ten wijzen lijcurgus b. v. gaven aan de Spanaanfihe Q 3 man.  *C 22 > mannen de vrijheid, om eikanderen hunne vrouwen te leo nen'Gelooft iemand wel in onzen tijd, dat deze vergunning op zedelijke waarheid gegrond was? Koning jakobus de I De Lezer kent hem wel , hij hadt vrij wat aandeel in onze kerkelijke gebeurenisfen, van de voorgaande eeuw'-' Koning jakobus de I van Engeland, gaf eens eene wet, dat de Engelfchen op gezette uuren des Zondazs moesten dansfen en fpeelen, met bijvoeging , dat, die zufks niet deedt, als een Hecht Christen aangemerkt zou worden ' Vroomen! kan zulk eene wet wel door den beucel' Onder de eigenfehappen der waarheid, is zeker deze, dat'zij zich zelve gelijk is; het geen in de eéne eeuw in de daad waarheid was, niet het geen 'er voor gehouden werdt of voor gehouden moest worden .volgends de plakkaaten en wettéh , maar dat In de daad waarheid was, moet ook in de andere eeuw waarheid wezen ; het geen waarheid was, by voorb. in 1618, in 1651- enz. is ook waar in 1748 en 1788. Als men daar nu mede vergelijkt, de onderfcheiden cn dikwerf ftrijdige Staats-inrichtingen en wetten bij onderfcheiden Volken, dan blijft immers de vraa"- Wat is waarheid? nog onbeflist ? Met een woord, zouden de Proceslèn wel zoo menigvuldig kunnen zijn? Konden de Natiën wel zoo gefchokt en beroerd worden, indien hier alles zoo klaar was: Wat is waarheid? Doch, loop ik geen gevaar, van verdacht te wezen, als of ik een algemeen twijfelaar was, en vermoedde, dat de vraag; wat is waarheid? niet beantwoord kon worden? dat veèlen mij reeds zullen geoordeeld cn veroordeeld hebben ? In dit geval zou ik vraagen; mag men wel zoo haasri" oordeeleiï en verdoemen? Is dat met tegen den Kateehismus? Zou het dan moeten volgen, wanneer ik door mijn vraagen aantoon, dat de vraag, wat is waarheid ? nog al eenige overweging verëischt, dat ik met dien ouden Wijsgeer zou gelooven, dat zij in een dienen nut ligt , daar zij bij geene moogclijkheid uit zou kunnen voor den dag gehaald worden ? Het is wat anders als ik bewecre, dat de menfehen de waarheid wel ééns' ben-raven, en met een zerk bedekken, die zij ter naauwer nood kan opligten, om 'er eene ftraal van haar licht door te laten , gelijk men in de Werken van Vader cats, in een Prentverbeelding zien kan. Zou het dan, dit vraag ik na dit alles, niet enkel onze eigen fchuld wezen , dat wij zoo onzeker zijn, wat is waarheid? Zou onze Hemelfche Vader niet gezorgd hebben dat wij in het licht zouden kunnen wandelen, indien Wij'maur niet het licht tot duisternis gemaakt hadden?  < 23 > Het is mij menigmalen voorgekomen, dat wij de waarheid vlak voor ons hebben, en dat wij haar gemaklijk kunnen ontdekken , maar wij willen ze altijd verre weg zoeken; indien wij te vrede waren, met het geen wij zeker en natuurlijk weten waarheid te zijn , zou zij ons dan niet verzeilen , die Dochter des Hemels , die Leidsvrouw tot ons geluk? Indien wij sokrates volgden, en met behoorlijke kennis van ons zeiven dachten: quae fupra nos, nihil ad nos, en niets meer wilden weten, dan het geen wij weten konden, zou het niet beter met de waarheid gefield zijn ? Heeft in de daad de goede God niet twee boeken aan den mensch gegeven, om de waarheid aan hun bekend te maaken, het boek der Natuur en het boek der Schriftuur ? Indien wij in beiden lazen met onze eigene oogen, zonder groene, of roode ofgeele brillen te gebruiken , en ons bepaalden tot het geen eigenlijk voor ons gefchikt is, en elk niet verder gingen noch gaan wilden, dan ons gezicht reikt, maar ook met ons gezicht naauwkeurig toekeeken, en van onze vermogens een behoorlijk gebruik maakten, dan vraag ik: zouden wij ons dan niet dikwijls met blijdfchap verwonderen, dat wij de vraag: wat is waarheid?[ten minften in zoo verre zij tot ons wezenlijk en beftendig geluk dienstig is, en ftrekken kan, zoo gemaklijk voor ons zeiven beantwoorden kunnen? Is het met de waarheid niet gelegen, gelijk mos es reeds fchreef, en paulus zijne woorden aanhaalt: „ Zegt niet „ in uw harte , wie zal in den Hemel opklimmen ?... of wie zal in den afgrond nederdaalcn ?... maar wat zegt „ zij ? Nabij u is het woord; in uw mond en in uw „ hart!" Simplex ftgillum veri. De begraven waarheid. Het is alleen God, die de dooden opwekt; ten ware dan, dat hij mooglijk aan éénen van zijne lievelingen , die Hemelfche gave verleende. Wij doen wel, afgefiorvenHeiligen, ten minften in het graf, te eeren.en hunne gedenktekens onder ons te bewaaren. Zoo kwam men onlangs aan de grafplaats van eene zeer beroemde, volgends het zeggen, zeer verdienftelijke perfoon, de waarheid. Alle kentekenen waren hier; hier lag zij; en dus groef men naar haar met eene groote begeerte, met onvermoeiden vlijt. Men vondt haar eindelijk. Geen opfchrift , geen gedenkteken op de brokken yan haaren verbrijzelden zerk , behalven deze weinige woorden, die men met moeite las j Op mijnen tijd." Haar  < 24 > Haar lighaam was ontfteld , verminkt, met ontui'g bedekt Geene fpeeerijën , geen balfcm was om hetzelve ' te vinden , maar ontuig , waar in het tot vei achting begraven was , en het hadt moeite in , om dit van het heilige iehoonelijk weg te brengen. En ziet, eindelijk vondt men onder het hoofd van dezelve eene koperen tafel, met dit opfchrift: Ik, de Waarheid, Gods dochter, der menfehen vriendin, Door zatans list, en bedrog der wereld. Door de weekheid van het vleesch en dwins.la.ndlj, Door de traagheid der Priesters , de boosheid der wercldwijzen, De ligtzinnigheid van het vernuft, de dwaasheid der geleerden, en des volks (lijf hoofdigheid, Leg ik hier verflagen, met vuiligheid bedekt, Gij nakomelingfchap vaar wel! Na honderd jaaren. Zie ik de zon weder l Hoe verfchrikte, hoe verheugde men zich , toen men dit graffchrift vondt. Men fcholdt den vorigen tijd, men prees de gelukkige nakomelingfchap. Voor de waarheid werdt een marmeren gedenkzuil opgerecht; men ftrooide fpeeerijën om- en over baar heen, men offerde haar kransjens, en eindelijk werdt 'er dit graffchrift bijgevoegd: Hadden wij Ten tijde van onze vaderen geleefd; Wij zouden met hun geen deel hebben Aan liet bloed der vermoorde waarheid. Matth. XXIII. 30. Grafteken en graffchrift vielen fchoon in het oog; maar de waarheid ontwaakte 'er niet van. Men zegt, dat zij nog flaapt in het opgefierde marmeren graf, en vertoeft, tot dat haar tijd komt. Is dit een verdichtzel? Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. WEEGE. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  D E V R A A G - A L. (No. 40 Wat is de Mensch? D e ouden hebben ons verteld, dat de Spreuk, ken u zeiven, van godlijken oorfproiig is, en zeker, niets fchijnt natuurlijker, dan , indien het waar is, dat de waarheid en het geluk faamgepaard gaan, en de eerfte de weg tot het laaide is, dat derhalven een mensch zich zei ven behoort te kennen; te meer, omdat de dingen buiten hem, welke als oorzaaken van zijn geluk of ongeluk, voor hem gewigtig kunnen zijn, meer door hem zulks worden, dan dat zij het op zich zeiven zijn zouden. Wat kan dan noodzaaklijker zijn voor den mensch dan zelfskennis5 En wat is ondertusfchen de reden, dat een mensch zich zeiven altijd laater leert kennen, dan veele dingen, die buiten hem zijn? Zien wij ca jus niet alle vermogen infpannen, om de dingen, die zijne begeerten aanprikkelen, te bejaagen en meester te worden, terwijl hij vergeet zijne driften en neigingen te beftuuren en in orde te brengen? BreeKt titius zijn hoofd en hcrsfens niet, om de wezens der dingen naa te fpooren, en de eenvouwigfte krachten en gebeimfie wetten der natuur uit te vorfchen, terwijl hij zelden of nooit zijn eigen hart gadeflaar, alwaar echter door zoo veele en veelerhande misleidingen de waarheid aan een vluchtig oog onttrokken en verduisterd wordt? En welken naam moet men evenwel geven D aan  € 26 > aan den man, die zich met zijn buurmans zaaken bemoeit, en in zijn eigen hirs een vreemdeling is? Maar kan de mensch met zekerheid kennen, welke waarlijk zijne natuur en wezen is, of zal hij voor zich ze!ven altijd een raadzel blijven? Is het wel gemaklijk te zeggen, wat de mensch is ? Wanneer wij de menigvuldige gedaanten, onder welken de mensch zich vertoont. en derzelver geftadige veranderlijkheid befchouwen, moeten wij dan niet erkennen: Onder alle zichtbare wezens is 'er geen,één zich zeiven zoo ongelijk, als de mensch? als men Natiën met Natiën, bijzondere menfehen met bijzondere menfehen vergelijkt, welk een verbaazende afftana? Kan het ons dan wel bewonderen, wanneer wij lezen, dat niet alleen befchaafde volken, de Europeaanen bij voorbeeld bij de eerfte ontdekking van het vierde werelddeel , fomtijds moeite hadden , om in de Wilden den mensch te ontdekken, maar ook dat de Wilden niet zelden gelooven, dat zij anderen een zekere foort van eere bewijzen, wanneer zij hen voor menfehen houden, gelijk zij zei ven zijn ? Wanneer wij Wijsgeeren ontmoeten, die den Onmng O-itang tot het gedacht der menfehen brengen, moeten wij dan niet haast vermoeden, dat men niet wel met zekerheid zeggen kan, wat een mensch is? Welk een onderfcheid! Hier ligt_ de mensch onder den blooten hemel, of in een fpelonk en berghol, of in eene berookte hut; daar bewoont hij trotfche paleizen, en vindt in eene bijna ontelbare menigte van vertrekken naauwJ'jks ruimte genoeg voor zich. De één houdt gekleed te wezen voor een* onnatuurl'jken dwang; loopt daarom naakt, verfiert zich met pluimen, of vischbeenen, en fchulpen, die h'j in de huid fteekt.of hangt een beesten-vel over de fchouders; een ander zou zich zeiven ongelukkig noemen, als  < 27 > a's hij niet voor elk jaargetijde, misfchien voor eiken dag, een bijzonderen rok hadtj om aan te trekken? ten minften een zondagspak. Daar ontmoet men volken, die fchroomcn, om een beest te dooden , die zelfs het ongediert in daar toe gefchikte plaatzen voeden , en liever van honger zouden fterven, dan vleesch eten; aan een ander oord zijn 'er, die hunne vijanden opeten, en menfchen-vleesch te markt brengen. In onze eeuw heeft zelfs het befchaafde Duicschland een voorbeeld van een' mcnfchen-eter opgeleverd. In IFeimar werdt in het jaar 1772, in het 55de jaar van zijn' ouderdom, zekere g. nic. godldschmidt gerechtelijk ter dood gebracht, omdat hij lust hadt, in menfchen-vleesch. Hij vermoordde een Meisjen van 11 jaaren, en kookte 'er des anderen daags, en wel op een bededag, orlder kerktijd, een ftuk van. Hij deedt zulks niet uit armoede, maar, gelijk hij voor den rechter beleedt, uit nieuwsgierigheid. Wat is de mensch? Den éénen tijd fchijnt voor den mensch geen offer te groot, dat hij niet voor de vr'endfchap en het Vaderland zou kunnen befluiten, op te offeren; dan weder geen ondaad zoo affchuwlijk, geene laaghartigheid zoo verachtelijk, of hij is bereid om ze te begaan, ten einde zijn eigen belang, of zijne hartstogten te voldoen. Wat is de mensch? Nu fchijnt hij een gezellig fchepzel te wezen, dat liever alles wil dulden, dan van de famenleving afgezonderd en alleen te wezen; dan ontvliedt hij fëhuw van menfehen alle verkeering, begeeft zich in eene woestijn, en leeft als een kluizenaar? Wat is de mensch 5 Hier verzet zich een geringe troep van vrijheidlievende Republiekeinen tegen ontelbaare Heirlegers. en fterft veel eer, dan te wijken; een handvol bedelaars,zoo als hen een baldaadig vijand noemt dwingt den trotfehen beheerfcher van 't Rijk, in het welk de zon D 2 nooit  < 28 > nooit ondergaat, om hen eerst voor vrij en onafhanglijk te verklaaren, en vervolgcnds hunne vriendfchap te zoeken: Daar ridderen milliöencn inde verachtelijkfte flavernij voor een kind, dat geboren is, om een Despoot te wezen, of voor een Priester, die uit het ftof is opgebeurd; andermaal ftaat onder een befchaafd volk, dat gewoon is, zijne vorften met eerbied te bejegenen, eene bende goedaartige dwèepers op, en fpreekt die zelfde beheerfehers aan in de taal van den eerften natuurftaat; dus luidde het adres, Waarmede de Quakers in Engeland hunne opwachting maakten bij jak o b den tweeden, toen hij na den dood van zijnen broeder k/irel II. den troon van Engeland befteeg: „ Wij zijn gekomen, om onze droefheid over den dood van onzen goeden vriend ka rel te betuigen, en onze blijdfchap, dat gij onze leidsman zijt geworden. Wij hoo. ren, dat gij de Engelfche Kerk even zo min zijt toegedaan, als wij, en hoopen derhalven, dat gij ons dezelfde vrijheid zult vergunnen, die gij u zeiven aanmatigt. En dus wenfchen wij u alles goeds" Wat is de mensch? Ontelbaar zijn de laffe zielen, die een beest, dat voor hunne voeten kruipt, als den Heer van hun leven cn lot eerbieden, of een fteenofblok, een Fetifche', tot het voorwerp van hunne godsdienstige vreeze en hoop verheffen; terwijl anderen te trotsch fchijnen, om den Schepper der wereld te aanbidden! Bij fommige volken weet men van geen' rang,dan die uit perfoonlijke hoedanigheden ontftaat, bekwaamheid voor de jagt en visfeherij, dapperheid tegen den vijand, ondervinding der jaaren. Elders telt men zoo veele rangen van menfehen, als 'er middelen en foorten van beftaan zijn; elke Kast zou zich ontëerd rekenen, als zij met eene andere aan tafel zat; eene perfoon uit eene laager klasfe te beminnen komt op het leven te ftaan. Op kleinigheden trotsch, is de mensch vaak geneigd, om  < 29 > om zijn verftand voor het volmaaktfte van allen te achten. En aan den anderen kant, eene kleinigheid, die hij niet begrijpt, is dikwijls voldoende, om hem eenen anderen zwakken fferveling voor eenen zoon des Hemels te doen houden. Hier verkiest hij zijne fpijze uit honderd gerechten, en verbeeldt zich, dood en febande zich op den hals te zullen haaien, indien hij goedkoope en gemeene fp'jzen gebruikte. Daar eet hij zelfs walglijke dingen, terwijl hij naauwlijks fcbijiat te weten, dat er ecnig onderfcheid in fpijzen plaats kan vinden. Dit alles is nog begrijpelijk in vergelijking van zoo veele andere zeldzaamheden, die wij van bijzondere volken en van enkele menfehen lezen. Wat zal men, bij voorbeeld, zeggen, dat 'er een volk is, daar de vrouwen, voor dat zij 35 jaaren oud zijn,geen kinderen levendig ter wereld moogen brengen ? Dat bij anderen de mannen in plaats van de vrouwen, als deze bevallen zijn, te bed gaan liggen, om de kraam uit te houden? Wat zullen wij zeggen van de namaagfehap der Japanneren met de Kroko, dillen, die men hun niet uit het hoofd kan praaten? Wat zullen wij zeggen van de gemoedelijkheid van fommigen bij de onverfehilligfte dingen? en van de onverfchilligheid van anderen bij de gruwelijkfte wandaaden ? Wat van zoo veele bijge'oovige verbeeldingen van het geen geluk of ongeluk kan aanbrengen ' Dan gelooft de mensch niets, dan gelooft hij alles! Wat is toch de mensch ? Welk een famenweefzel van tegenftrijdigheden ? Mag men niet met recht zeggen, dat 'er niets zoo zeldzaam kan gedroomd worden, of de één of ander mensch heeft hier of elders het geloofd, gedaan, of trek gehad, om het te doen ? En wat vertellen ons de Wijzen omtrent den mensch, en wat hij is? Hier vind ik, dat fommigen beweerd hebD 3 ben,  < 30 > ben, dat de ziel des menfehen tot ftralTe voor misdaaden, die hij te vooren in een' volmaakter ftaat gepleegd zou hebben, tot deze benedenwereld verbannen, en in zulk een ligchaam van grove ftof als in een kerker opgefloten is; en dat zij om die reden haar best moet doen, om zich van het ligchaam en van het zinlijke te ontdaan, en zich den dood als haare verlosfing voor te Hellen. En deze gedachten zijn de drijfveeren geweest van zoo veele Kluizenaars , en Kloosterlingen , die zich den reuk van Heiligen verworven hebben. Een ander bracht zich zelveu in 't hoofd, dat de mensch zijne natuur verloochend heeft, toen hij ondernam te denken, en met zijns gelijken in gezelfchap te leeven. De mensch, waant hij, zou gelukkiger geweest zijn, op zich zeiven in wouden en wildernisfen omzwervende, dan in lieden, onder den bloei der wetenfehappen en kunilen, onder wetten en overheden. De één vertoont ons den mensch, als van natuure in geftadigen oorlog met zijne natuurgenoten, zoodat hij geene andere wetten heeft, zoo voor zich zeiven als in de maatfehappij, dan die ieder zich zei ven oplegt, of op zijn meest, die de maatfehappij door onderling verdrag maakt,terwijl anderen Ieeren, dat de eeuwige wetten van waarheid en recht eeuwig, gelijk de Maaker der natuur, den mensch zoodanig in het hart gefchreven zijn, dat elk mensch zc kennen, en zoo al niet duidlijk, deer middel der reden kennen, nogthans in zijn geweten ontwaaren moet. Sommigen gelooven, dat de mensch bekwaam is om zulk eenen trap van deugd te kunnen bereiken, waardoor hij den Goden gelijk, ja boven jupiter zeiven, verheven zou zijn. Anderen zien in de beste handelingen der menfehen niets dan blinkende zonden. De één maakt hem tot een' heer en meester van zijn lot, de ander tot eenen flaaf. Volgends den eerflen kan hij zoo vrij, zoo gelukkig, •  < 3i > k'g, zoo volmaakt zijn, ais hij maar wil; volgends dezen laatften is zijne deugd en geluk het werk van het geval, van zijn ligchaams-geftel, van de luchtftreek, of van de regeerings-wijze en conftitutie van zijn land, en van de gemoeds-bewegingen, door dit alles veroorzaakt. Als wij dit, en wat hier meer zou kunnen bijgevoegd worden, wat op de keper bekijken, lieve Lezer, is dan de vraag, „ Wat is de mensch}" wel zoo ligt te beantwoorden, als menig half-eerwaardige en halfgeleerde zich verbeeldt: En zult gij u dan wel zoo laaien affchepen met die befchrijving: ,, Een mensch is een redelijk fchepzel, beftaande uit ziel en ligchaam?" Ja wel een redelijk fchepzel! Wanneer? als bij zo dom is als een beest, als hij zoo dronken is als een beest, zoo morfig is als een verken? Zulke titels geven immers de menfehen eikanderen wel eens? en was het maar niet al te dikwijls met reden? Is een mensch een redelijk fchepfel, als hij zijne medemenfehen, zijne medeburgers mishandelt, als hij plundert, vernielt, verwoest, klopt, (laat, fmijt, vermoordt? En wat ontfteekt zijne woede? Wat ontmensclu dit redelijk fchepfel zoo? geen gewigtiger reden? dan een flier heeft, voor zijne woede, wanneer hem de roode kleur in het gezicht valt? Keen, veeltijds geen gewigtiger! Nog ééns! Waar in Hellen dan de wijzen deze redelijkheid , of dat verftand van dén mensch ? De één bepaalt 's menfehen geheele wijsheid enkel tot het genot van dit leven, een ander noemt het verbreeken cn onderdrukken der natuurlijkfte driften en hartstochten den waaren weg, om eeuwige zaligheden na den dood te verkrijgen! En welk is dan de beste wijze, om als een redelijk fchepfel dit leven te genieten? Hoe geheel anders wordt die befchreven van e pi kuur in zijne Tuinen; anders van ari stip pus aan Konings tafels; anders van denachtings- waar-  < 32 > waardigen epicteet, die ketens draagt, en anders van den ziener platoü! En wat moeten wij nu uit alles afleiden? Is het niet volftrekt nodig, dat wij nu en dan een uurtjen befteeden, om den mensch te loeren kennen? en voornaamlijk ons zei ven? Zoo ja! Moeten wij dan den mensch befchouwen, zoo ah hij is, of moeten wij ons een fraai ^Ideaal, een hersfenfehim gaan vei beelden, cn na eene fchilderij ontworpen te hebben van een' halven God, 'er dan onder zetten; Dit zal een mensch zijn ? Moeten wij den mensch leeren kennen uit de befchrijvingen der menfehen ? Of uit de waarnemingen, die wij omtrent onszelven en anderen maaken? Indien het laatfte, zullen wij dan de voordellen, welk de Bijbel ons van den mensch geeft, niet volmaakt met de ervaaring inftemmende vinden. Verders; want nu ben ik aan het vraagen: zou deze 's menfehen oorfpronglijke natuur en wezen zijn ? Of is hij beter geweest, toen de goedertieren Vader der menfehen, wiens werk altijd volkomen is, hem uit het niet te voorfohijn bracht. en op deze wereld zijn beftaan gaf. En als wij den mensch, en ons zeiven, zo als wy zijn, leeren kennen , als wij ons hart raadpleegen , om of in het gemeen deszelfs neigingen , of" in het bijzonder de beweegredenen te leeren kennen, welke ons aanzetten, om deze of gene zaak te ondernemen, en uit te voeren, of deze of gene partij te kiezen ; mids dat men niet te vrede zij, met de eerfte en oppervlakkige antwoorden van ons hart, maar dat men dezelfde oplettendheid gebruikt, die een rechter gebruikt, als hij de waarheid in rechtszaaken naar gemoede wil onderzoeken; zoo dat men het hart ftrikt examineert en op interrogatoiren roept, en noodzaakt, om ons alle zijne vouwen te ontwikkelen, alle zijne oogmerken bloot te leggen; wat zouden wij dan wel naar waarheid antwoorden moeten, indien wij ons zeiven niet bedriegen willen, op de vraag: ., Maar zijn wij alzoo verdor- ven , dat wij gantschlijk onbekwaam zijn, tot eenig „ goed, en geneigd tot alle kwaad?" Lezer! zullen wij niet wel doen, wanneer wij hier een pausjen maaken, om op een antwoord te peinzen? Te AMSTERDAM, bij a. BORCHERS en j. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks eeu en een halve Huiver word uitgegeven.  D E V R A A G A L. (No. 50 Ei, is dat vrijheid? ^Wij hebben in ons voorgaande Nommer, zoo eventjens bet gordijntjes opgeligt, om eens in het geheim kabinet van het menschlijk hart te loeren, maar, wat hebben wij gevonden ? Wat fcheen ons de mensch toe te wezen ? Weet iemand 'er eene betere gelijkenis op dan die van de zee? ja recht! de mensch is gelijk de zee! ongefiadig en veranderlijk als dat element: dan fpiegelglad, vriendelijk toelagchende, ftaatelijk en majestieusch, en dan alles hol over bol door malkanderen geflingerd, gezweept door loejende en tegen eikanderen woelende ftormwinden, die de baaren zoo den hemel doen beftormen, even als van die oude Reuzen verteld wordt, die het op j o pite r geladen hadden,en ze zoo weder doen wegzinken in een peillozen afgrond. Is de mensch, dezelfde mensch hier niet volmaakt aan gelijk, aan een voortgedreven zee, die niet rusten kan ? gelijk al voor een paar duizend jaaren zeker dichter zong? En, als wij nu het gordijntjen nog wat meer opfchuiveu, en wat naauwer toekijken, zullen wij het wel beter vinden? Ik wil 'er ééns een proef van nemen. Zijn onder alle voorwerpen, daar de menfehen veel mede ophebben, de vrijheid en de godsdienst niet de voorE tref-  < 34 > treflijkfte en waardigfte? Maakt niet de ééne het geluk van dit leven uit? terwijl de ander zich zelfs daarmede niet vergenoegd, om aan zijne lievelingen hier onder de maan voor een kort poosjen vermaak te geven, maar ook, na dat de komedie of tragedie van dit leven is uitgefpeeld, voor altijd zaligheid fchenkt? Behoef ik hier omtrent wel meer woorden te fpillen* woonen wij niet in een Land, daar wij geen enkele gulden door de hand laten gaan, en daar gitan 'er nog al enkelen door de hand,hoe zeer ook de negotie kwijnt, of wij kunnen 'er op lezen; hac nitimur, hanc tuemur? Op den godsdienst fteunen, en aan de vrijheid geven wij protectie? Roemt elk Neêrlandsch jongen niet, dat hij een vrijgeboren Nederlander is? Wil ahet volk niet den naam hebben, van voor den godsdienst te ijveren ? Maar, als ik nu zoo en gros en over het geheel genomen, de menfehen befchouw, en hunne woorden en voorgevens vergelijk met hunne daaden , dan rijst heel fpoedig die vraag bij mij op: Ei is dat vrijheid? Ei is dat godsdienst ? over het eerfte gedeelte van deze vraag wil ik in dit Nommer nog een woordjen in het kapittel brengen, het tweede bij eene volgende gelegenheid. Huig de groot, en was hij niet Groot in de daad zoo wel als in den naam? Mag men hem niet wel wat credit geven, wanneer hij iet zegt?was hij niet een man, die.behalven zijne uifgefirekte geleerdheid, eeneongemeene ondervinding hadt, van menfehen en zaaken ? huig de groot fchrijft ergens, waar? dat doet 'er niet toe, „dat „ de Nederlanders heet zijn op 'den naam van vrijheid, „ maar dat men hen ook ligt met den Jchijn mompen kan?" De groote man zal wel waarheid gefchreeven hebben, evenwel kwam mij in gedachten, toen ik dit bij hem las: zou hier niet een beetjen kregelheid onderlopen ? Zou de man  < 35 > nian ook het Dot van Loeveftcin in zijn hoofd hebben gehad? Is het de Nederlander alleen, die zich met den fchijn van vrijheid ligt laat mompen? als men eens andere gewesten en volken bekijkt, den Pool ? den Engelschman? enz. moet men dan ook niet al vragen: „ Ei, is „ dat vrijheid ?" Ik ben een liefhebber van zeldzame boeken, en ook bijzonder van Reisbefchrijvingen te lezen; onlangs las ik een ftukjen, dat den Titel voerde: „ Fragmenten eener „ Reisbefchrijving van tanian over de aarde" enz. daar vond ik onder anderen het volgende: , Naar het Noorden „ hebt gij eene Republiek, faamgefteld uit zeven Provm„ tien. Die Provintiën worden de verëenigden genoemd, „ fchoon 'er niet het allerminfte teken van verëemging ,, of Eendragt te vinden is. 't Gemeene volk geeft aldaar „ breed op van hun vermogen, en dat bij hun berust de „ hoogfte magt in de Republiek, daar integendeel nergens „ het gemeene volk zoo zeer van het behandelen van ftaats'„ zaaken wordt geweerd, en de klem der regeering en„ kei en alleen onder eenige Familiën berustende is." Zou die Reiziger, terwijl hij door die Provintiën reisde, ook niet wel ééns gedacht hebben; Ei, is dat vrijheid ? Ik geloof ondertusfehen , dat het al eenige jaaren geleden moet zijn, dat hij deze reis gedaan heeft; als tanian nu eens dat Land naar het Noorden bezogt, zou hij dan niet misfchien een geheel ander getuigenis van het zelve, geven? Zou hij niet zeggen-. De eendragt is in dat land op de gronden van de oude gezegende Conftitutie onwankelbaar gevestigd, en het gemeene volk is in zijne rechten herfteld? 'lemfora mutantur, et nos mutanmr in illisl Kan men ook altijd wel veel af op reisbefchrijvers, diedikwijls zoo te loops door een land trekken, en 'er (omtijds niet gemaklijk of goedkoop genoeg naar hun zin, gelogeerd worden, en daarom en mauvais humeur zijn? Maar, wat is vrijheid? Vrijheid is de magt of het vermogen . om te leven, zoo als men wil. Ei is dat vrijheid? War zegt gij daar van, mijn Heer? Maar wie durft toch zulke bepaaling geven van de vrijheid ? Wie is die leeraar van ongebondenheid? weg met dezen! Een beetjen bedaard, mijn vriend! Heeft het vooroordeel van gezag ook misfchien wat invloed op uwe denkwijze? Zoudt gij niet wat zachter toon voeren, als gij wist, dat een aanzienlijk man, een wijsgeer, een burgemeester, een vader des vaderlands dit antwoord, op die vraag gegeven heeft? En -wie is dat dan? Cicero! Cicero? ja, ja, cicero! £ a komt  < 36 > komt u dit paradox voor ? wel nu, de man zegt het ook in zijn paradoxen V. Cap. I. Zier gij, ik wijs u kapittel en vers aan ; Zet nu uw bril ééns op , en lees: „ Q_'/i est enim libertas? ftaat er, en dan volgt: pote.tas vivendi, ut ve'is. Nu ben ik evenwel al mijn Latijn niet vergeten, en ais gij 'er wat van weet, zult gij mij immers toeftemmen, dat dit getrouwelijk vertaald , luidt, als volgt: „ Want wat is vrijheid? Een vermogen om te leven, ge„ lijk gij wilt." Ei, is dat vrijheid';' Zou men ook niet haast gelooven, dat dit zoo het natuurlijk, ongepolijst denkbeeld van vrijheid is? Zie daar! van wien wordt de vrijheid hooger geacht, dan van de wilden? Men heeft voorbeelden van Hottentotten, die onder de Eurupedmen opgevoed, gekleed en gereed, en wel behandeld, hunne drift tot vrijheid, en om te doen, wat z;j wilden, niet hebben kunnen wederftaan, en daarom hunne kleederen en alles wegwerpende en verlatende, weder naar hunne barbaarfehe oorden keerde ', als ook van Groenlmders, die de roekelooste onderneming deeden, om uit Deenmarken, daar men hen overgebracht hadt, met hun fchuitjen de zee te willen overfteken en naa hun vaderland te keeren; fchoon de arme halzen den dood in den mond liepen. Maar is cicero niet een vreeslijk ketter? predikt hij niet ongebondenheid? Wat zal ik hier op zeggen' Kan iemand de natuur der dingen we! veranderen? en zoo veel is toch zeker, dat waar dwang heerscht, daar kan geene vrijheid wezen? Zegt niet een ander wijsman, die ook in zijn tijd in de regeering was, en gewigtige dienften gedaan heeft, dat de grondllag van dit dierbaar voorrecht, de vrijheid naamiijk, beftaat in „ eenen onverhinderden voortgang van de werkzaamheid der ziel?" Voegt hij 'er niet bij? ,. Hier in beftaat die vermogende bekoorlijkheid, „ welke zij, gelijk voor den verltandigen en wijzen, dus „ ook voor dommen en onkundigen, heeft? Doeh zij heeft ,', die, ., dus gaat hij voort," met losbandigheid gemeen, „ alhoewel deze eindelijk tot eene daadlijke flavernijleidt, „ en door haare rampzalige gevolgen de ziel zeer dik„ wijls van alle haare werkzaamheid berooft ?' Derhalven, wie kan het helpen, dat de grenzen der deugden en ondeugden zoo naa aan clkanderen loopen, en als 't ware in eikanderen verdwijnen ? gaat het niet zoo met alles? zuinigheid cn gierigheid, ftandvastigheid en koppigheid, enz. hoe moeilijk zijn zij dikwijls te onderfcheiden, en worden door den armen, blinden mensch de  < 37 > de ééne voor de andere aangezien? Dus ook rhet vrijheid en ongebondenheid? Ik verzoek toch, dat men een weinig geduld heeft, en mij nog een oogenblik volgt in mijne vragen; Hoe zeker het zu'n moge, dat naar zijn eigen wil te handelen, onathanalijk van de wetten van anderen, voor den mensen natuurlijk aangenaam en begeerlijk is, kan hij wel deze vrijheid en onafhanglijkheid genieten en bezitten, ten ware hij zich geheel uit de menschlijke famenleving afzonderde, cn 'eeven wilde , zoo als rousseau den natuur ftaat van-den mensch befchreef ? Maar is er nu wel eenige reden van vreeze.dat de zucht tot vrijheid zoo ver gaan zal bij iemand? ten minften , waar zijn 'er voorbeelden van, dat iemand de voordeden, die hij in de maatfehappij geniet, of zijne inkomften heeft laten vaaren, om in den volftrektften zin de vrijheid tc genieten? Zulke voorbeelden ontbreken nog. Is 'er dan wel zoo veel vrees voor kwaade gevolgen v Maar waar in onderfcheidt zich dan de vrijheid van de ongebondenheid, als zij beiden toch zoo veel met eikanderen gemeen hebben? Ik zal 'er het mijne ééns van zeggen, en dan man- de lezer vraagen, ei is dat vrijheid? De mensch is zeker, naar de bedoeling van zijnen maaker , en naar zijn geheelen aanleg, een fchepzel van groote waarde; De liefde tot het fchoone en goede, trek tot volmaaktheid , begeerte tot geluk, is hem niet vergeefsch ingeplant; wanneer hij nu aan deze zijne beftemming volgends zijnen aanleg wil voldoen, en daar toe werkzaam is, en alle hindernisfen, die de volmaaking van zijn verftaffd, en hart in den weg ftaan, overwint, en voornaamlijk zich door geene uitwendige toevallen in zijne volmaaking perk laat zetten, ziet, dan is. dunkt mij, die mensch vrij, wanneer hij doet ,wat hij wil. • ;. „, Het onderfcheidt is dan in de bron en het grondbeginfel gelegen, waar uit de mensch werkt. De domheid verwekt flavcrnij, daar op is de ftaatsregel van machiavel gevestigd , een dom volk is gemaklijk te beheerfchen, en de hartstogten en driften baaren losbandigheid, maar de vrijheid is eene kostelijke vrucht der wijsheid, verlichting en deugd, gelijk zij tevens het werkzaamst middel is , om deze onfehatbare eigenfehappen te ontwikkelen. Ei, is dat vrijheid? dat men zijne waarde, en zijne beilemming als mensch kennende, de deugd beoefent, de deugd alleen wil,alleen werkzaam is, om zich zeiven door wijsheid en deugd te volmaaken, wie begrijpt dan niet, E 3 dat  < 38 > dat de mensch, hoe deugdzamer hij leeft, en hoe meer hij dien wil, om deugdzaam te zijn en zich te volmaaken, opvolgt, en kan opvolgen . des te vrijer is ? Als hij nu deugdzaam en wijs leeft, leeft hij dan niet, zoo als hij wil ? en is hij dan niet vrij < van zulk iemand zou ep i ct eet. die vrij was, zelfs toen hij kluisters droeg, zeggen: ,, Mensch, gij hebt eenen wil, die volgends zij,, ne natuur niet kan verhinderd noch gedwongen worden." ]n zulk eene gemoedsgefteldheid, en als deze wil, om wijs en deugdzaam te zijn, de heerfchende is, verklaart een diogenf.s, als men hem tot flaaf verkoopt, dat hij alleen goed is, voor iemand, die een' heer nodig heeft. Wat zegt gij nu Lezer? Heb ik 'er mij niet wel door gered'? als cicero dus geredeneerd heeft, is hij dan wel een Ketter7 En zou het niet goed zijn, dat wij waarlijk alle vrij waren, en deeden, wat wij wilden? mids dat •wijsheid en deugd on%e wil wa>'.!! 'Maar nu; als iemand veel van de vrijheid praat, en overal meent heer te wezen, en zijn haan koning te laten kraaien, is die wel altijd vrij? Is hij vrij, wanneer zijne driften in hem den meester fpeelen ? Is hij vrij, wanneer hij aan losbandigheid en zedeloosheid is overgegeven? Is de.man vrij, wiens vrouw de broek aan heeft, en hem, zoo wel als het heele huis regeert? Als die vrij is, dan is ook hij vrij, die zijne lusten, zijne driften, zijne ondeugden gehoorzaamt! Wat is'het menschdom toch zonderling? Ziet ééns dien Soldaat! Hij gelijkt meer een machiene dan een mensch, als hij in de wapens is en in z'jn gelid ftaat, zijn alle zijne bewegingen geforceerd , en de geringde mispas wordt met ftokdagen, teil minften met een heirleger vloeken en verwenfchingen achtervolgd. En waarom werdt hij Soldaat? was het niet om zijne vrijheid? Eene zeldzame vraag, niet waar? en toch het is zoo; hij was een losbandige jongen, die nergens naar luisterde, nu heeft hij die denkbeelden, dat de Soldaat liederlijk mag leeven, dat hij mag vloeken, zuipen, vechten enz. en dat is zijn zin, en eens menfehen zin is eens menfehen levon, en daarom is hij Soldaat geworden? wordt hij dan niet Soldaat, en in zeker opzigt flaaf, om zijne vrijheid? Waarom heeft menig volk de Vrijheid verwisfeld met flaavernij, en in plaats van aan goede wetten., zich aan eenen alleenheerfcher en dwingeland onderworpen ? Was het niet; om de Vrijheid? Moet dan, vraagt iemand,_djt nommer gevuld zijn' met wonderfpreuken ? Het kan zijn, maar  < 39 > maar is dit evenwel het geval niet? Waren het niet de beloften, van ongeftoord te zullen rooven, plunderen, zijne dartelheden enz. in te volgen, die de Romeinen, welke zo veele eeuwen voor de vrijheid gevochten hadden, voor de bevelen van cAar en augustus deeden bukken? Natuurlijk is de trek tot de Vrijheid? Hoe veele loffpraken zijn 'er aan verkwist? en evenwel hoe gemaklijk is het, om de menfehen en volken van hunne vrijheid te berooven, dikwijls zonder en eer dan zij het weten ? Kennis , wijsheid en waarheid brengen den mensch op het fpoor, om de vrijheid te kunnen genieten, en daarom hebben zij, die de natiën van hunne Vrijheid wilden berooven , zich altijd bemoeid, om deezen in haaren loop te ftremmen. Toen Koning eduard de I. van Engelcnd in het jaar 1284. Walles onderbracht, verzamelde bij alle de Barden, de dichters en wijzen van Walles, en liet hen allen ter dood brengen, opdat zij niet door hunne gezangen de Krijgsdeugden van dit volk zouden onderhouden, en hetzelve op nieuws opwekken, om hunne vrijheid te verdedigen. En evenwel ziet men niet dikwijls, dat, door de vadzigheid en de domheid van het mensch-' dom, de menfehen dikwijls de vrijheid van denken en fehrijvenafftaan, en zich daar in beperken laten, ja 'er toe medewerken , om anderen daar in perk te ftellen ? Maar al* 'er e«ns eene bepaling gemaakt wordt omtrent hunne kleeding, hunne pruiken, hunne lekkernijën, vreemde wijnen enz. dan fchreeuwen die zelfde onverschillige menfehen luidkeels van tijrannij, van geweld, van flavernij, ruim zoo hoog, als de Rusfen , toen peter de I. hunne baarden liet affnijden. Als de menfehen zoo handelen, is het dan wel wonder, dat zij hunne Vrijheid verliezen ? Toen de vermaarde klaas klim postloper was in de Planeet Nazar, kwam hij onder anderen in het-vrije Land. Aan den ingang van alle Heden en dorpen, ftondt het uitgehouwen beeld van de vrijheid, banden en boeien met voeten tredende, met dit opfchrift: cui.de vrijheid. „In de eerfte ftad, zegt hij, daar ik binnen trad , zag ik alles genoegzaam in ftilte en rust; doch de burgers waren onderfcheiden aan zekere gordels, welke kentekenen en leuzen waren van de partij fchappen, waar in de ftad toen ter tijd verdeeld was. „ Ei, is dat vrijheid ?" Wie van de Grieken was het ook, die fchreef, volgends de berijming van één' van mijne vrienden? Als  < 4° > Als burgerkrijg den Jleun der Staaten doet vervallen, Dan wordt het Jlimfte volk verheven boven allen? Zouden wij uit alles, wat tot hier toe over de vraag; Ei, is dat vrijheid? gezegd is, pet mogen befluiten, dat charilaus, Koning van Lacedemon, niet ver van den weg was, toen hij, gevraagd zijnde, ,, welke foort van regeering hij voor de beste hieldt ï" ten antwoord gaf: ,, üie gene, waar in de meeste burgers om flrijd zich in de deugd oefenen, zonder malkander te bcnadeelen?" Mijne aandacht viel onlangs op een paar brieven van den wijzen soboN; Mag ik ze den lezer mededeelen?" solon aan epimenides. (*) 't Is zoo min waarfchijnlijk, dat mijne wetten den Atheeneren lang te ftade zullen komen, als dat uwe wijïnge' de ftad veel goed zal doen. Want heilige plegtïgheden en wijze wetgevers kunnen alleen ten nutte van fteden niets uitvoeren, dewijl de gemoedsgefteltenis van hun, die het volk beftuuren , van groot vermogen is." solos aan periander, Tijran van Korinthen. (f) Gij geeft mij kennis, dat 'er veelen zijn, die tegen u aanfpanncn; zo gij ze allen ter dood bracht, zou het u niets baaten. Daar zouden 'er eenigen kunnen wezen, die gij nergens van verdacht hieldt, en die echter tegen u famenzwooren, het zij zij u vreesden, of geene achting voor u hadden, of begeerig waren, om zich in de gunst der ftad in ie dringen, fchoon gij hen niet verongelijkt hadt. 't Is best, zo gij van naijver vrij wilt wezen, u van de oorzaak te ontlasten (j); maar wilt gij in tijrannij volharden, draag dan zorg, dat gij uvan eene grooter magt van vreemdelingen voorziet, dan in uwe flad is, dm zult gij niemand behoeven te vreezen,noch iemand ter dood te brengen." 6 solon! solon! (*) Epimenides hadt door heilige plcgtigheden de ftad Atheenen gewijd,en gezuiverd, en dus verlost van eene pest-ziekte. (f) Tijrannen werden van de Grieken genoemd allen, die in hunne lieden zich de regeering aanmatigden. Periander was één der zeven wijzen van Griekenland. (f) Door het gezag neder te leggen. Te AMSTERDAM, ly A. BORCHERS en J. WEEGE. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeskelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D Ë VRAAGAL* CNo, 60 Ei, is dat Godsdienst? Veelen zijn 'er, die den Godsdienst verachten, eii dcnzelven niet kennen; doch veel meer zijn 'er nog, die den Godsdienst hoogfchatten, en evenwel geene ken „ nis van denzelveri hebben. Ik weet niet, door wien hij „ grooter befpotting ondergaat, door de verachting der „ eerften, of door de uitwendige hoogachting van de laat-, n fjen." ■ • Tot dus verre. Meent gij, Lezer, dat ik deeze woorden van oellert tot een Tekst heb afgelezen , om die nader toe te lichten en te behandelen ? enz. Dat was thans zoo zeer de bedoeling niet; maar alzoo ik in mijn voorgaande blaadjen beloofde, de vraag, Ei, is dat Godsdienst? te zullen examineeren, kon immers geen mensch beter dan gellert loij op het fpoor helpen» Is 'er wel iet in de wijde wereld, waar in de zoon* Tan Adam zoo vertoond hebben , dat zij naakt zïjri, dari juist dat . hét welk hunne naaktheid bedekken, de verhevene en oorfp-onglijke waarde van den mensch in vollen tooi en keurlijkllen zwier openbaaren moest, naamlijk dé Godsdienst ? Geleekt fchijnt in de bovenftaande woorden de verbastering en ontaarding vah den Godsdienst alleen aan onkunde toe te fchrijveii; maar fchoon het in de daad zoö F Is,  < 42 > is, als wij de zaak fijn uitpluizen, en op den keper bezien, heeft evenwel geleerde onkunde 'er dan niet veel de hand in gehad, en niet min de verfchillende hartstogten en driften, waar aan de menfehen den teugel vieren, en waar door zij zich geheel laten regeeren, dat men telkens gelegenheid heeft, om te vragen: Ei, is dat Godsdienst ? Wanneer wij, Christenen, in de gefchiedenisfen der oude volken, en in de befcbrljvingen der tegenwoordigeHeidenfche landen, de ongerijmdheden lezen, tot welken het menschdom, wanneer God het niet begunftigde met nader onderwijs en openbaaring, vervallen is, als wij in de Werken van ross, hurd en anderen, vinden, hoe verfchillend elk volk, ja bijna elk mensch , zich eenen God vormde, en verbeeldde, zoodat de God van den Jager en Soldaat , de God des oorlogs wierdt, en zich, even als zijn aanbidder door krijgs-deugden en de hoedaanigheden van een foldaat openbaarde, dat, gelijk de Herder, dus ook de God van den Herder voor de kudden zorgde, en die van den Boer en Landman, de Vriend was van den landbouw, en de gever van vruchtbare tijden; als wij vinden, dat 'er geene buitenfpoorigheden en gruwelen te bedenken zijn, welken niet op de ééne of andere plaats der aarde, een deel van den Godsdienst hebben uitgemaakt; oneerbare, bloedfchandige en onnatuurlijke vermengingen; menfehen offers, vervloekingen, alles wat de vuurgfte verbeeldingskracht, fchriklijk en gruwlijk kan uitvinden, door menfehen, met den fchijn van ijverigfte en zuiverfte aandacht, der Godheid ter eere geoefend, is het dan vreemd, dat wij met verbaazing vragen: Ei, is het mooglijk, was dat Godsdienst? Wanneer men zijne handen en voeten wascht, en zijn gebed behoorlijk verricht, is het geloof der Turken, dan kan men zich zuiveren van de affchuwlijkfie misdaaden;.en tt-  < 43 > tevens zijn zij zulke ijveraars voor hunne rechtzinnigheid, dat zij 'er niet aan twijfelen, of de zielen der Jooden veranderen na hun dood in ezels,die gefchikt zijn,om de zielen der Perfiaanen, die zoo wel als de Turken Alla dienen , en zijnen Profeet muhamed verëeren, maar ketters zijn in den hoogden graad, omdat zij gelooven, dat ali het beter hadt begrepen dan omar, om de zielen der Perfidanen, zeg ik, naa de hel te voeren. Is het mooglijk, is dat ook Godsdienst? Ik heb eene oude Tante, die eene goede, eenvouwige ziel is, met een geknepen mutsjen, een bruin effen japonnetjen, en een heel vroom wezen; ja, zegt zij, Neefjenï (naamlijk als ik fomtijds met haar praat, want zij wil nog al geern praten,) dat zijn Heidenen en Turken ) die handelen en wandelen in hunne blindheid voort, gelijk de Jooden in hunne verharding; Maar wij, Christenen, hebben het waare geloof, wij zijn bevoorrecht met de openbaaring van je sus, die leert ons, wat goed is, en wat God van ons eischt! Dit gaf laatst aanleiding tot dit gefprek tusfehen Tante en mij. Ik. Ja, Tante! de Christenen hebben zeker een groot voorrecht; maar hadden de Heidenen niet de kostelijke reden, hadden zij den Schepper en grooten weldoener niet uit zijne werken moeten kennen? Hadden de Jooden mo. ses en de Profeeten niet ? Was het Chri-tendom niet reeds algemeen gevestigd, toen muhamed zijne rol begon te fpeelen? En maaken wij Christenen wel een recht gebruik van dat licht, dat voor ons op den kandelaar ftaat5 Hebben wij dan niet in veele opzigten, ook met betrekking tot de Christenen reden, om te vragen: Ei, is dat Godsdienst? Tante. Ik weet wel, Ncefjen . dat in de duistere en barbaarfche tijden, wanneer in Gods Tempel de Antichrist op den troon zat, bijgeloof de plaats van Godsdienst bekleedde, en dat men in het Pausdom eene menigte van F 2 be-  < 44 > feelagchlijke plegtigheden heeft, maar de gezegende Hervorming ! I k. Wij moeten ons zeker verwonderen, hoe zeer het bijgeloof den Godsdienst mismaakt heeft; ik wil, Tante, daar één en ander voorbeeld van vertellen. (De oude vrouw hoort zoo geern wat vertellen.) In Genua in de kerk van s t. f i l i p p u s n r r i , behoorende aan de Paters van het oratorium kan men 's winters alle zondag avonden een muzijk of geestelijke opera, welke eene bijbelfche gefchiedenis tot zijn onderwerp heeft, hooren zingen, Waar op een korte predikatie van een half uur, en dan Weer een klein Muzijk volgt. Tante. Wel nu, dat zou n°g al -zoo kwaad niet zijn, om de lieden van kwaade gezelfchappen af te houden ? Ik. Ik ben nog niet, daar ik wezen wilde: Deze Paters bezitten buiten de ftad een tuin cn fchoone plaats, op welke zij zondags achtermiddag allerhande fpelen, bij voorbeeld, dammen, fchaakfpei, op de Biljard en dergelijke vergunnen, alleen zijn dobbelfteenen en kaarten van dit tijdverdrijf uitgefloten. Heel goed, zei Tante, kaarten zijn inftrumenten van den Duivel; en zij, die 'et mede fpeelen, zijn lijfeigenen yan den Satan. Ei, is zulk een ijver, dacht ik, ook al Godsdienst? en vervolgde mijne vertelling. Men mag hier om geen geld of gelds waarde fpeelen, maar enkel en alleen om Ave Miria's, Pater Noster's en andere gebeden. Die het verliest, moet, na het eindigen van het fpel, voor een aldaar opgerecht Maria-beeld nederknielen, en zijn verlies met onzen lieven Heer of de Heilige Moeder vereffenen. Is dat ook godsdienst, Tante? Tante. Neen, zeker, dit is eene ontheiliging van den godsdienst; maar hoe dwaas het menschdom handelt, kijk, - Neef,  < 45 > Neef,' onder ons is het toch beter gefield. Wij hebben een' redelijken Godsdienst, die gezuiverd is van alle bijgeloof, van alle menfchenvonden, van allen Anticbristifchen zuurdeesfem, van Socinianerij, Pelagianerij, Arminianerij... Tante wilde met haaré anerijën nog al voortvaaren , en ik dacht, ei is dat ook Godsdienst? maar alzoo ik daar van al genoes hadt, viel ik haar in de reden. Ik Wie zou 'er aan twijfelen, of Wij Christenen hebben in het boek der Natunr en der Schriftuur de afperking van den redelijken Godsdienst, die al wat feboon en verheven is, in zich bevat, die ons den Vader van allen in aijnen Zoon, door den godlijken Geest geloovig en vertrouwend leert verëeren, en de liefde tot onzen evenmensen voorfehrijft en op het hart bindt; waar in al war wijsheid, deugd, heiligheid en zaligheid genoemd wordt, is opgefioten Maar maakt Tante geen' onderfcheid tuslchcn den waaren Godsdienst, die eigenlijk in het hart geworteld, zijne vruchten in daaden voortbrengt, en tuslchen den uitwendigen Godsdienst? En zoo ja, moet men xelfs bij Proftanten, cn indien gij wilt, bij rechtzinnigen onder de Hervormden, niet vraagen: Is dat Godsdienst; Tante. Verklaar u wat nader, indien het u belieft. _ Ik Bij voorbeeld; zonder u te willen flikflooien, gij houdt veel van den Godsdienst, niet waar Tante? (Zelfbe haagend knikte zij mij eens toeO Maar, wanneer gij dan ééns den Godsdienst en deszelfs toedand onder ons bafchouwt , en de denkbeelden , welken de menfehen, en «ros, over den Godsdienst vormen! Willen wij ééns eerst den uitwendigen Godsdienst in overweging nemen? Onze eerde en heiligde plegtigheid, waardoor wij onder bet eetal der Christenen worden aangenomen, is de Doopl Nu, hoe wordt daar mede geleefd , Tante? Hoe veele vaders, die hunne kinderen laten donpen , zonder 'er iet van te begrijpen, gelijk zij genoeg vertoonen, als zij onder het lezen van het Donps-formulier den hoed voor de oogen houden, als of hun een gebed werdt voorgelezen, dat zij kwanswijze mede bidden? terwijl zij door den Koster of Diaken moeten aangedoten worden, als het hun tijd is, om te knikken of ja te «eggen? En hoe veel reizen gebeurt het dat het Formulier door den Predikant onverdaanbaar gerabbeld en de gebeden n'et eerbiedig gedaan, maar onbegrijpelijk rad gelezen worden? en dat waaróm? omdat de Dominé zijn' tijd verfpild hebbende, gevaar loopt, om twee zestehalven, of meer of min boete aan de armen te Zullen betaalen. daar hij banger voor fchijnt. dan voorliet misnoegen van het Opperwezen. Ei, is dat Godsdienst' j? g Un-  Onze openbare gewoone godsdienst-oefeningen , nemen een' aanvang met het lezen van den Bijbel, en met het zingen van een' Pfalm? Wij hebben nu eene goede Pfalmberijming federt eenige jaaren ; maar hoe ellendig wordt 'er in veele gemeenten en kerken gelezen en gezongen? En bij veelen de PJalmtn bij de rei af, of zij te pas komen of niet? en als het vers uit is, is het zingen bij veele gemeenten, vooral ten platte lande, gedaan , of het een Hot heeft of niet? trouwens, de keel is becseh gefchreeuwd, en de blaasbalg van den voorzanger heeft geen wind meer voor de toonen, die als kokinjen gerekt worden. Is dat Godsdienst5 om niet te zeggen, dat ondertusfchen het volk in de kerk komt. dat men rond gaapt, wie 'er al verfchijnt, en hoe hij of zij gekleed is, enz. alles vertoont zich, behalven eerbied en aandacht. Is dat Godsdienst? En nu Tante, als de Dominé nu een' aanvang maakt, en gelijk fommigen gewoon zijn , een lang-gerekt gebed doet, hoe ftaat gij 'er dan onder? voornaanlijk des namiddags? Knikkebolt gij dan niet wel achter uwen waaier? Tante beleedt, dat dit wel ééns gebeurde, ook wel, onder de verklaaring van den Tekst, terwijl zij al eene menigte verfchooningen bij de hand hadt, en , gelijk moeder eva, ook begon , de fchuld op den Predikant te fchuiven. Ik. Zeker hebben veele Predikanten 'er fchuld aan; het zij, dat zij droog hunne preek opzeggen, gelijk een fchooljongen zijn les . die hij van buiten geleerd heeft, of anders tekenen genoeg geven, dat zij prediken, omdat het hun beftaan is, en zij het werk als een handwerk traftee. ren; maar met dit alles, men verbeeldt zich, dat men zijn Godsdienst verricht heeft; en is dit evenwel Godsdienst? Tante. Maar als de toepas(in,2; begint, en vooral wanneer die wat gemoedelijk en onderfcheiden is, dan luister ik als een vink! Ik. Neem mij niet kwalijk, mijne lieve Tante! luistert gij dan ook met verftand en hart beiden ? om de beftraffingen, vermaaningen of vertroostingen op u zelve toe te pasfèn, met een heilig voornemen, om 'er na te handelen? Of houdt gij van gemoedelijke toepasfingen, om u te kittelen over de beftraffingen van uwe buuren, zonder dat gij daar voor u zelve eenig deel in neemt; houdt gij misfchien om die reden ook veel van onderfcheiden toepasfingen en gebeden? om ten minften een voorwendfel te hebben , om aan anderen te kunnen denken en u zelve voorbij te zien? Tante zweeg, en fcheen onthutst! En, •  < 47 > En, ging ik voort, gelijk het voorgebed langdradig was, is zoo het nagebed niet dikwijls een formulier ' een zadel op alle paarden ? De Predikant is vermoeid van het uitventen van zijne geleerdheid,en de Toehoorer vermoeid, zoo al niet van luisteren, ten minden van zitten; en beiden verlangen naa het einde. Vervolgends wordt knap een versjen nagezongen, de zegen gefproken en de godsdienst is gedaan! Is dat Godsdienst? Tot het plegtige van onzen Godsdienst behoort het H. Avondmaal; daar toe wordt men gewettigd door het doen van belijdenisfe ; en wat belijdt men ? Een lesjen wordt bij den Dominé, geadfifteerd door een' Ouderling, op de naeeste plaatzen, opgezegd, dat men van een Katechifeermeester of Katechifeer- vrouw, die zelf fomtijds geen rechte denkbeelden van zaaken hebben , geleerd heeft, te weten taliter, qualiter; en dan beantwoordt men drie vragen, of men ook nog eenigen twijfel heeft omtrent de leer van de Kerk? met neen; of men bij die leere zal volharden en daarnaar wandelen ? een gewigtige vraag ! met ja; en of men zich aan de kerkelijke tucht zal onderwerpen ? met ja; en dan wordt men tot lidmaat aangefchreven. is dit niet het hedendaagsch belijdenis doen ? En nu het Avondmaal houden! Hoe onderfcheiden gefchiedt dit? al naar mate de Predikant denkt, naar het oude of nieuwe licht? Geiijkt het niet op veele plaatzen een trearmaal, daar de vrees, dat men zich een oordeel eet of drinkt, zich duidlijk in de gelaadstrekken tekent? terwijl liet op andere als eene plegtigheid met meer moed wordt geoefend, welke moed zich vestigt op die metafijlifche diftinétie , dat het Geloof en de Heilige Geest, veorweipelijk algemeen aangeboden en gefcbonken wordt, hoewel ondertverpelijk alleen aan de Uitverkorenen ? Hier zag ik aan Tantes gelaad , dat dit Arabisch voor haar was, fchoon zij mij zeide, dat zij deze onderfcheiding toch meermaalen met genoegen hadt hooren maaken door Predikanten, die loop hadden. Wel nu Tante, zeide ik . als ik zoo eens voort wilde gaan met omtrent elk ftuk van den Godsdienst te vragen, zoo als die thans bij veelen in de mode is, zou ik nog al niet wat reden hebben, om 'er bij te voegen: ei is dat Godsdienst? Als ik "dlde fpreken van den jaarlijkfchen Bededag 5 en van den Huisgodsdienst? Hoe gaat het met het lezen van den Bijbel ? hoe met de Huisgebeden ? enz. Maar bovenal, en dat het voornaamfte is, Tante, wat zijn onze belijders niet kort van memorie ? Zijn de meesten niet al wat zij geleerd hadden, vergeten? En datmogt nu  < 4o > hu nog ééns zoo wat heen gaan met fommige dingen uit de les van den Kateebizeermeester, maar kijk, die tweede vraaa;, d'e bij het aannemen tot lidmaat gedaan wordt, of men volgends de leere van het Christendom niet voornemens is , zijn gedrag en leven te fchiKken? die, dunkt mij, behoorde niet vergeten te worden. Daar fchiet mij iet te binnen , Tante , eilieve ! wat dunkt u, zou het ongepast zijn? Op zekere dorpen in Duitschland is het bij boerenbruiloften de manier, dat de fpeelnoot van de bruid, wanneer hij den bruidegom met zijne bfuid, na het verrichten van den trouw, wederom op hunne plaats, of geftoelte gebracht heeft, den bruidegom bij de haairen grijpt, en hem, braaf gezuld en getrokken hebbende, een goeden flag in de tronie of een goede muilpeer geeft, ten einde hem in zijn geheugen te prenten de pligten, die de Priester aan hem, raakende zijne aanftaande echte vrouw. heeft voorgehouden. Als men ééns iet dergelijks invoerde bij het aannemen tot Lidmaat, en die commisfïe aan den adiïftecrenden Ouderling overliet, die er toch doorgaands niets verricht, dan dat hij tot getuigen (Lekt, zou dit misfchien helpen, om den belijder zijne pligten te doen gedenken ? Tante lagchte ééns hartelijk; en nu werdt'er gefcheld; de meid kwam binnen; daar werdt van wegen eene vrouw in de buurt, wier man onlangs bij zekere droevige omftandigheid het leven hadt verloren, en die met vier fchaapen van kinderen was blijven zitten, en nu van het vijfde na haar mans dood in de kraam was bevallen ,eenig onderftand verzocht aan Tante. Tante, die met alle haare vroomheid, die deugd bezat, dat zij geen kwistgraag was , maar wel "hoog zuinig, bedaarde in ééns van haar lagchen, fronfelde het voorhoofd, en zeide: (S Daar is geen einde aan het geven! ook zoude ik in deze gelegenheid nog wel iet doen, maar de man was een... Toen rees Tante op, of zij daadlijke Godsdienst geoefend heeft in dit geval, moet ik daar laten blijven. Ik dacht, na dit gefprek met Tante aan den Apostel jakobus: „ De zuivere en onbevlekte Godsdienst voor God „ en den Vader is deze; Wezen en Weduwen bezoeken in '„ derzelver verdrukking,en zich zeiven onbefmet bewaaren van de wereld." Ei, dacht ik, is dat Godsdiensti Te AMSTERDAM, bij a. BORCHERS en J. WEEGE. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekei ijk s keen en een halve Huiver word uitgegevei.  D E V R A A G - A L. (No. 7.) Wel, eugenio! hoe gaat het al met de Studiën? Bij gelegenheid, dat de groote Vakantie een begin genomen heeft, kreeg ik dezer dagen een bezoek van den zoon van éénen mijner vrienden, een' lieven jongen, die op de Akademie te .... tot Predikant ftudeert. Ik houde ongemeen veel van de ftudeerende jeugd; In deze jongelingen in de vaag en bloei van hun leven, in welken natuur zich onbewimpeld en gul openbaart, nog niet verkunfteld door belangen of bijzondere betrekkingen, en daar door of geheel verwrikt, of ten minften zoo onzigtbaar gemaakt, dit men volgends het fpreekwoord, wel een mudde zouts met iemand dient gegeten te, hebben, eer men met eenige zekerheid kan zeggen, dat men hem kent of doorgrond heeft, en zoo geflepen is over het geheel genomen de ftudeerende jongelingfchap niet, verbeelde ik mij een graanriiken akker, op welken de hoop van den landman golft, en hem met het vooruitzicht van den blijden oogst ftreelt. Ik mag dan, als gezegd is, onjemeen graag Studenten, in welke wetenfchapppen zij ook ftudeeren , lijden , en praat 'er ongemeen geern mede; misfchien is hier ook nog wel eene bijzondere en geheime reden voor in de ge. noeglijkc herinnering aan mijnen eigenen Akademietijd, G toen  < $o > toen mij onder het ftudeeren de uuren zoo zacht, zoo kommerloos verliepen, gelijk een oud voerman met lust het klappen van den zweep hoort. Hoe het zij ; eugenio, zoo zal ik den jongen Heer noemen, van wien ik met een bezoek vereerd werd was mij ongemeen welkom, en ik ontving hem met blijdfcbap. Mijn treii, om naar alles te vragen, en daar door mijne kundigheden van t'jd tot tijd uit te breiden of te verbeteren, hoopte, door hem, op gelegenheid, om met betrekking tot den ftaat der Studiën op de Akademiën van onzen tijd voldaan te worden. Zoodra wij derhal ven, na het aflopen van de gewoone preliminairen bij eene zodanige vifite, tot zitten raakten, was terftond mijne eerfte vraag: Wel, eugenio, hoe gaat het al met de Studiën? De goelijke eugenio beantwoordde mij deze vraag met een vrolijk en vertrouwend : Heel wel, mijn Heer! ongemeen wel! Ik heb voor de Vakantie driemaalen onder den Profesfor gepredikt', en ook reeds mijne gaven te laten hooren, en heb mij bij de Klasfis aangegeven , om na de Vakantie bij de eerstkomende vergadering geëxamineerd te worden. Ik feliciteer u, goede Heer! dat het einde dus eerlang uw werk kroonen zal. Gij fchijnt welgemoed te wezen. Hoe lang hebt gij nu geftudeerd? Het is met het einde van dit Akademie-jaar drie jaaren, mijn Heer! dat ik op de Akademie geweest ben. Ik. (Met eenige verwondering.) Drie jaaren! en nu reeds gepredikt, en nu reeds aangegeven, om Proponent te worden5 Gij zijt toch nog jong, eugenio! Ja, mijn Heer! ik ben circa twintig jaaren, en kan dus in de Provintie Holland wel nog niet beroepen worden, maar daarom kan ik in ééne der andere Provintiën evenwel  < 51 > wel aankomen, en de tijd is thans zoo gunftig, men moet het ijzer fmeeden, terwijl het heet is. Wat wilt gij daarmede zeggen, jonge Heer ? Gij weet immers, mijn Heer! hoe veele Plaatzen 'er vakant zijn geraakt in de laatfte jaaren, en dat, de voorraad van Proponenten fober is, dus wil ik mij deze gelegenheid ten nutte maaken Het is een gouden eeuw, een gouden eeuw, mijn Heer! voor de Proponenten! Ik heb ook al de toezegging van eene Plaats, die na mi} wacht. Dat begrijp ik klaar, mijn beste , dat het op deze wijze een gouden eeuw voor de Proponenten is; in mijne jeugd moesten die arme halzen dikwijls jaaren loopen, eer zij, al waren zij kundig, al hadden zij bekwaamheden, met moeite, en na veel beöordeelingen ook van de onkundigfte dorpelingen doorgedaan te hebben, een beroep kregen; toen 'er dertig of veertig Proponenten op een gering Plaatsjen kwamen folliciteeren. Doch, is 'er aan den anderen kant ook, ik zal niet zeggen, een zilveren, of koperen , maar een ijzeren eeuw op handen voor de Gemeenten en voor de Heeren zeiven, die thans zo gelukkig aankomen, om mij van uwe fpreekwijze te bedienen? Eugenio keek mij met eenige bevreemding aan, en vraagde mij naar de reden van mijne bekommering. Het verwondert mij niet, zeide ik tegen hem, goede Heer, dat mijn gezegde u eenigzins vreemd luidt; jonge lieden van uwe jaaren kunnen zeker nog geene eigene ondervinding bezitten, maar met drie woorden zal ik u opheldering geven. Toen het aantal Proponenten zoo menigvuldig was, begrijpt gij, dat, fchoon 'er zeker onder waren, d'e een kruiwagen hadden, veelen echter zich genoodzaakt vonden, om door bekwaamheid uit te munten, ten einde een beroep te bekomen; men hadt ook den G 2 tijd,  < 5* > tijd, en ftudeerde ten minften zes, fommigen zelfs zeven of acht jaaren, men kwam beflagen ten ijs, en men hadt voor zich zeiven het werk onder de knie, zoodat veele Boeren-Dominées het menigen Profesfor zuur genoeg maaken konden. Maar nu drie jaaren ftudeeren ? en eene Plaats reeds hebben , die op ons wacht ? Mijn Heer! ik weet het niet, loopt het geen gevaar, dat het dus ijzer of lood zal zijn voor de gemeenten, en dat gij zelf met eeuwigen en vermoeienden arbeid beladen , en een brekebeen zult blijven? Ik ben nieuwsgierig te weten , hoe gij uwe Studiën in zoo korten tijd hebt ingericht? Ik wil, mijn lieer, met vermaak daar van verflag doen; indien ik u niet te lastig zal vallen. In het minde niet, jonge Heer! integendeel, ik ben 'er begeerig naar, om dit Paradoxe ééns te kunnen vatten. Hier op begon eugenio het volgend bericht van zijn Akademie-dudien. Toen ik op de Akademie kwam, tekende ik aandonds in op het Sijfisma van den Profesfor, wiens discipelen ik vernomen hadt, dat meest in trek waren, om als auditor zijn kollegie het eerfte jaar bij te woonen; verders hield ik de logica en metafijfica. In het tweede jaar begon ik bij den Theologifchen Profesfor te refponderen, om dus in de voorbaat te wezen, dewijl men toch met zijn Akademisch getuigfchrift, volgends de klasfikale wetten, moet kunnen aantoonen, dat men twee jaaren op het Sijftcma gerefpondecrd heeft; ook tekende ik in op het Preek kollegie, welk die Heer hieldt; en dit heb ik nu in het derde jaar vervolgd, en 'er de andere Theologifche Profesforen bi gehoord, en ook onder hun gepredikt; ook heb ik van t;jd tot tijd oefeningen bijgewoond, en in dezelven als Spreker gefungeerd. In mijn tijd, mijn Heer! fprak men van Studia propaedeutka, welke gemeenlijk de eerfte drie of vier jaaren daar  < .53 > van den Curfus Academicus wegnamen, ik hoor mijn Heer daar van niet gewaagen; mijn Heer fchijnt, ei en als de ezel van PLATo.den konden weg gekozen,er rechttoe recht aan gegaan te hebben? EtiGENio vraagde mij, wat ik dan verdond door Studia Propicdentica'- . Weet een Student niet, wat Studia propaèdeütica zij ? Men rekende in de eenvouwigheid van die tijden daar al vrij veel onder. Bij vóbrbeel ; fchoon men van de Latijnfche fchoolen komende, Latijn en Grieksch geoordeeld werdt geleerd te hebben, echter werdt de fchoonheid, de waarc genie van die taaien en de volmaaking in derzelver kennis nodig gerekend op de Akadcmiën, ten dien einde hieldt men een kollegie over den Latijnfchen dijl, men hieldt ook kollegie over het Grieksch; vervolgends rekende men als noodzaaklijk voor eenen Student, in welke wetenfchap ook, de kennis der gefchiedenisfen, en oudheidkunde, zo der Romeinen als der Grieken, en voor hem die zich op de Godgeleerdheid wilde toeleggen, de kennis der Kerkelijke gefchiedenis, en der Joodfche oudheidkunde , bebalven de Hebreeuwfche taal en andere Oosterfche dialecten, enz. enz Met neus en mond luisterde eugt.nio toe, terwijl ik dit zeide Maar, mijn Heer! zoo berstte hij eindelijk uit, maar, mijn Heer! Hoe veel noemt gij daar al op» Wie dudeert 'er dan ook juist, om Profesfor te worden/ Ik heb ook, dit was mij in het verfiag, dat ik u van den loop mijner Studiën gaf, door het hoofd gegaan, een jaar Hebreeuwsch en Grieksch gehouden . omdat men daar van thans een tejlimoniüm op de Klasfis diende te verwonen ; ook ken ik van beide zoo veel, dat ik de Kapittels, die mij zijn opgegeven tot het examen, zal kunnen lezen en analijfeeren ; maar wat zou ik met al dien omdag van gefchiedkunde en oudheden uitvoeren? Die komt op den predikdoel niet te pas; een zedekundig vertoog, een werk van fmaak, in eenen fchoonen ftijl, doet immers ongelijk meer dienst, dan alle Oosterfche dialecten, ik denk toch geen Arabisch voor mijne boeren te preeken. Ik kan een Preek opmaaken naar de tegenwoordige manier, en heb geleerd, het één poriwa bij het ander uit den Tekst af te leiden, of wel een' Tekst te verkiezen naar het thema gefchikt, dat ik meen te behandelen. Ik befpeurde, dat hij dit met min ot meer vuur (prak, en wilde daarom deze fnaar niet verder roeren; alleenlijk hernam ik: gij vraagt -mij, mijn waarde heer; Wie 'er G 3 da*  < 54 > dan juist ftudeert, om Profesfor te worden? dat weet ik niet, maar dit weet ik, dat het fpreekwoord hem een* fleeht matroos noemt, die niet ééns fchipper denkt te worden ; En zou het wel zoo kwaad wezen, indien men over 't algemeen ftudeerde, om Profesfw- te worden? Dan kon Alen ten minden geene voorwendiél hebben in gebrek aan beter, wanneer een krakeling tot den leerdoel verheven wierdt! gij zegt, dat gij geen Arabisch voor de boeren denkt te lpreeken, dat is, zoo onverdaanbaar, als of men voor onze eenvouwige lieden Arabisch fprak ? en door wien gefchiedt dit wel meest, dan door broddelaars? gelijkt iemand, die preeken opdek, en preeken houdt, zonder dat hij van zaaken weet, niet juist aan een mensch, die een huis gaat bouwen , zonder dat hij de materialen , deen, hout, kalk enz. bezit? Ligt dit niet in de natuur der zaak? De kunst van preekenmaaken is immers niets anders, dan de kunst, hoe men op eene voegzame wijze de zaaken, die gezegd moeten worden op den predikftoel, naar verè'isch der omdandigheden, in orde brengen, en met gefchikte woorden en gebeerde 1 aan zijne hoorers zal mededeelen? Weet gij, horatius zeide reeds, dat men in het duk van wel-fpreeken, en opdeden van fchriften of verzen, of wat het zij, niet ligt verlegen zal ftaat), als men de za ik meester is, alzoo dan de woorden ligtelijk toevloeien? De wijsgeer kleanthes klaagde in zijn' tijd: De ouden dudeerden op zaaken; doch de menfehen van dezen tijd op woorden. Wat zou de man thans zeggen? Doch dat d»ar gelaten. Uw Sijjiema hebt gij zeker op uw duim? en zijt dus niet bang voor uw examen ? Wat zal ik u zeggen mijn heer? Ik heb door het menigvuldig preken opftelien, en door oefenen, niet veel tijd gehad, omher Sijstema te bedudeeren: ook was ik lid van één en ander genootfehap, daar ik dan een vertoog, dan een vers, dan een befpiegeling of dergelijken op mijne beurt moest inleveren, zoodat ik geen tijd overhieldr, om aan het bij/te. ma te werken. Maar, nu ben ik ook vrij van vooröordeelen, die toch een pest zijn voor de geleerdheid. Het Sijstema, zeggen ons de geleerden van de tegenwoordige mode, is een (laafsch juk, dar den geest nederdrukt, en de vrijheid van denken benadeelt Ik kon mij niet onthouden van re meesmuilen op deze zijne aanmerking, da" hij dan ook vrij was van vooröordeelen, dat was hij in de daad in zeker o.zigte; juist gelijk fchoon papier, daar niets op daat, maar tevens be. 6 klaag.  < 55 > klaagde ik het ongelukkig misverfland, waar toe veeltijds billijke klagren aanleiding gaven. Wat is het , dacht ik, een bedroefde zaak? dum vitant ftulti vitia, in contraria cu runt Waarfchuwt iemand voor vooröordeelen, dan meent hij. dat hij gewaarfchuwd wordt, om iet vast te flellen; waarfchuwt hem voor het flaafsch zweeren in de woorden van zijn' meester, en hij wordt een losbandig weetniet; en omgekeerd. Gij hebt zeker eugenio de meening niet wel gevat van die geleerden, zeide ik, zoo zij waarlijk dien naam verdienen, dan hebben zij in hunne gevoelens, in hunne gedachten, in hunne woorden een famenhang, dan ftaat alles bij hun in zeker verband, dan is 'er harmonie en overëenftemming, en wat is dit anders, dan een Sijfiem. ? En hoe kunnen zij dan ooit tegen het Sijjiema, zoo onbepaald genomen, fbreken of fehrijven ? Maar dat was nooit hunne meening. Zij wilden, dat gij geen Sj/itma van iemand flaafsch zoudt blijven aankleeven, of een Sijjiema •volgen, zonder het te verftaan, en reden te kunnen geven , waarom gij dit volgdet, in dit verband uwe gedach. ten fchiktet? als ik Profesfor was, zou ik de jonge lieden altijd vermaanen, dat zij mij het eerfte jaar gelooven, en eenvouwig toeleggen wilden, om mij te verftaan, en zich de zaaken eigen te maaken; In het tweede jaar zou ik hen vermaanen, hun oordeel te gebruiken, en het geen zij in het eerfte jaar geleerd hadden, nu te onderzoeken, en dan zou het hun mijnentwege, in het derde jaar vrijftaan, om te kiezen en te bepaalen, wat zij als waar, of als twijfelachtig hielden, en voor het laatfte iet beter in de plaats te ftellen; omdat zij 'er dan in ftaat toe zouden kunnen zijn Maar hoe klaart gij het dan e u g t n i o, Biet uw examen? Wel, mijn heer! heel wel! Ik ga thans bij een' Katechizeermeester, die het Sijstewa als een exter kan klappen . die zai mij zoo wat de definitiën, de loca probantia Cn fontes ftlutionum opgeven, die maak ik mij dan eigen, en verders met behulp van mijne logica en metafijfica hoop ik, een loflijk examen te doen. Het lemma van de Jlricta examina zal men toch op de Kiasfis niet ten ftiptften volhouden. En, gelijk gezegd is, mijnheer' ik moet mij nu wel fpoeden, om van dezen gezegenden tijd gebruik te maaken. Dus was zoo om en bij het beloop van dit gefprek, het welk ik den Lezer heet en warm heb medegedeeld, om hem te doen opmerken , hoe het al met de ftudien gaat? Ik hoop niet, dat 'er meer jeuoenio's zijn zullen op  < 5 op de Akademiën, die, gelijk mijn vriends zoon, dit gebruik zullen maaken van het gebrek dat 'er thans heerscht aan Predikanten ; ik zeg niet ééns, aan goede Predikanten? Wat zou 'er anders in 't vervolg wel te wachten liaan? cn welke vooruitzigten zou het toekomende voor kerk en maatfehappij openen? Deze vraag geeft mij aanleiding tot eene andere; Daar de menfehen zoo genegen zijn, om het voorledene met het tegenwoordige te vergelijken, en naar mate de omftandigheden, waar in zij geplaatst zijn, of het oude te prijzen, of het nieuwe te roemen, wat is 'er eigenlijk van de zaak ■ beleeven wij waarlijk een'gezegenden tijd? of was hst beter ten tijde onzer vaderen? En, eene ande. re vraag, die uit deze natuurlijk voortvloeit, en niet minder eigen is aan het Menschdom, het welk geern achter het voorhangfel in het toekomende loert, volgt daar op: Wat heeft men in het vervolg te wachten, te hoopen of te vrcezen? Dit blaadjen is vol, dus kan de behandeling dezer vraagen hier geen plaats vinden; zijn zij ook niet van die uitgeftrektheid, dat zij wel de overweging van een' verfchen geest, die van ingefpannen te zijn, een poosjen gerust heeft, nodig hebben? —-— Ti AMSTERDAM, by A. B O R C li E R S en J. WEEG E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  DE VRAAGAL. (No. 80 Wat is Recht? LIeb ik het niet gezegd, dat zelfs de Titel van vraag-al, tot menige vraag aanleiding zou geven? Naauwlijks werdt het eerfte No. van dit weekblad uitgegeven , of men onderzocht ea vraagde naar den fchrijver; en dat het grappigst van allen is, 'er zijn lieden geweest, die op zeker iemand gegist hebben, wien men, tegen zijn wil en dank, alles fchijnt te willen opdringen, niettegenftaande hij één en andermaal reed» openlijk foortgelijke gisflngen en uitftrooifels heeft tegengefproken, en in de daad van de familie van de scrible russen zou moeten zijn, welken zoo veel geruchts in de geléérde wereld gemaakt hebben, indien hem alles waarlijk toebehoorde, wat op zijne rekening gefteld wordt. En wat doet het toch uit, wie de fchrijver is? Maar heb ik het ook niet gezegd, dat mijne vraagal weder aan anderen aanleiding zouden geven tot nieuwe vraagen? Het volgende is daar van een bewijs: Ik heb bet ontvangen van eenen onbekenden begnnftiger, maar H die  < 58 > die 'er achter is, en mijn geheele plan en but wonderbaarlijk heeft gepenetreerd. De vraag, die de man doet, „ wat is recht?'' verdient in alle tijden levendig gehouden te worden: Ik heb ze daarom terftond geplaatst, zonder eenige verandering, dan hier en daar in de fpelling, opdat die eenigzins gelijk zou blijven. Mijn onbekende vriend zal mij zulks niet kwalijk nemen; hij is te fchrander, om te hairklooven. gelijk onze hedendaagfche Dichters , die bijkans dood zouden blijven, als men, bij voorbeeld, lijdt op feiftf deedt rijmen, al ware het gezegde anders nog zoo waarachtig en treffende! gelijk wanneer iemand rijmde: „ Waar vindt de burger veiligheid? „ Als 't heilig recht verdrukking lijdt ? Het zou bij veele letterzifters van onzen tijd volftrekt niet door den beugel kunnen, en bij veelen niet gezegd mogen worden. Maar, zonder omflag ter zaak. Dus luidt de vraag van mijnen vriend. • * * Wat is Recht? Wel, wat vraag is dat? wie weet niet wat 'tRecht is, die maar eenigzins in de Rechtsgeleerdheid rond gekeeken heeft? Bedaart, mijne Heeren en Meesters! het vraagen is immers geen zonde? dat moge sokrates zelfs in den kerker nog wel doen; dan die man  < 59 > man deedt ook al eene raare vraag; juist op 't punt van te derven, vraagt hij, of hij niet eenige druppels van den vergiftdrank inogt uitgieten, ter eere van den God der v Rilheid? wel was Atheenen dan niet vrij? wie dorst die vraag beantwoorden , in eene Stad, daar dertig tijrannen (ingedrongen door ukheerasch geweld) in 't bewind zaten? Wat is dan eigentlijk Recht? wel nu, vindt men dat dan niet duidelijk genoeg in de Wetten van ju st ini anus? met verlof, ik heb die ook gelezen, en misfchien heb ik 'er meer over gedacht, dan fommige heeren, en meesters, ik vind, dat verfcheidcnc [tellingen dier wetten op onze tijden, cn zeden even zoo pasfen, als een houten fchoteltjcn met raapen op een Burgermeesterlijke tafel: bij voorbeeld; in 1772 «'erden te Dusfcldorp twee ongelukkigen levendig verbrand, om dat ze de ciborie uit eene kerk geftoolen, en daarbij, (met eerbied zij 't gezegd,) onzen lieven heer in een zakdoek gewonden hadden: was die ftraf evenredig aan de misdaad? is het grooter kwaad een gouden, of zilveren ftük uit een kerk te (leien, dan een heel huisgezin door eenen afgrijslijken diefïtal arm te maaken? en dat vonnis was evenwel naar de wetten van justiniak os opgemaakt. Het Romeinfche Recht! — een hoog klinkend woord; maar hebben de Romeinen altijd geweten, wat Recht is? hebben zij akoos gedaan, wat recht is? Was 't recht, dat ze bij de dichting van hunne Republiek, na het uitbannen van tarquinius, niet ééns daarom dachII 2 te">  < 6o > ten, om hunne herwonnen Vrijheid , en gevolglijk de rust van der. Staat op duurzaame Grondwetten te vestigen? was 't recht, dat ze zich maar zoo blindelings aan de willekeur hunner Raadsheeren overgaven? konden die Raadsheeren in 't vervolg van tijd niet even zoo veele dwingelanden worden, als 'er leden waren? is dat na de dood van tarquinius niet dadelijk gebeurd? en hadden zij dit onheil niet kunnen voorkomen, wanneer zij de Rechten des Volks, cn de paaien der uitvoerende macht op wijze, en duidelijke Grondwetten gevestigd hadden? is het gemis .van zodanige wetten niet fteeds de bron geweest, van geweld, verdrukking, oproer, en alle onheilerf, die de Republiek zoo dikwerf op den oever van haaren ondergang gebracht hebben ? Waar was toen het Recht? Was't recht, dat de vreemdeling at t a clausus, (meer bekend onder den aangenomen naam van appius cl au mus) omdat hij rijk was, middel vondt, om in den Raad te komen ? was 't recht, dat de Burgers alle lasten des oorlogs alleen moesten dragen? en wanneer ze daardoor in de noodzakelijkheid gebracht waren, om geld, of andere behoeften van de rijken te moeten borgen, was 't recht, dat die gierigaarts hen dan door een ondraaglijken woeker nog meer drukten? en wanneer ze eindelijk buiten ftaat geraakten, om te kunnen betaalen; was 't recht, dat men dan die helden, die hun bloed geplengd hadden , om de Patricii groot, en rijk te maaken, in de gevangenisfen op 't ijsRjkst mishandelde: was 't recht, dat de trotfche ap- P V  < 6i > puts claudius de gevangenisfen zelfs „ woonhuizen „ der Burgers" dorst noemen? was 't recht, dat die landerijen, die de Burgers door hunne dapperheid verkreegen hadden, alleen voor de Grooten waren? daar ze, «aar de iriftelling van romulus, onder de Burgers hadden moeten verdeeld worden? Ja, waar was 't recht? toen de Voorftaaders van 's volks Rechten, de edele Gebroeders tiberius, en cajus gracchus de flagtöffers hunner Burgerliefde wierden? toen de tijran opimius, naa het vermoorden van eenige honderd brave Burgers, nog de vermetelheid had, een tempel voor de eendracht te ftigten ? En hoe ftond het met 't Recht? toen de Veldheeren alleen de uitvoerende macht in handen kregen? Wat dunkt u, Lezer? zoude Pilatus wel zoo onnozel gevraagd hebben? „Wat is Waarheid?" indien hij hadt geweten, of willen weten, wat recht was? zoude hij dan den oproennaaker, den moordenaar barrad as hebben losgelaten? zoude hü dan den onfchuldigen jes-us, dien hij zelfs tot driemaal toe voor onfchuldig verklaard hadt, aan de felfte mishandeling hebben overgegeven? koehjens zeggende; dezen zal ik laten geesfelen, en dan loslaaten ? „ en dat enkel, omdat hij het zo verftond; zonder zich het hoofd te breken, of 't recht, dan of het onrecht was?" Maar waren de begrippen van 't Recht in de tijd van Keizer justinianus niet beeter? leefden 'er niet kundige mannen genoeg, die de hand aan 't werk flocgen? werdt niet door hunne fchrauderheid dat famenftel II 3 van  < 6 van wetten geboren, dat wij eigenlijk het romeinfche Recht noemen? Ja, maar werdt het recht toen ook gehandhaafd? deedt men toen altoos, wat recht was? —. O edele Crijsaart! dappere beijsarius! dan zoudt gij op 't laatst van uw roemrijk leven, uw brood niet hebben moeten bedelen? Wat is dan nu eigenlijk Recht? waar is het Recht? wel, wat vraag is dat? wordt dat dan niet op alle hoore fchoolen, op alle Akademiën geleerd? Dit eens toegegeven; hoe komt het dan, dat frocesfen, en twistgedingen, fomtijds jaaren lang duuren? hoe komt het, als twee fchranderc Rechtsgeleerden tegen elkander pleiten; waarvan ieder zich achter een ftapel van oude wetten, machtfpreukcn, en voorbeelden verfchanst; dat dan het Recht, in plaats van opgehelderd te worden, dikwerf zo verduisterd, cn in dilemma gefield wordt, dat de Rechters zeiven niet weten , hoe zij moeten vonnisfen? en evenwel hangt de burgerlijke gelukzaligheid, ja het leven, en de eer des Burgers alleen af, van de waare begrippen van 't Recht! is het dan niet noodzaakelijh, dat Overheden, dat Rechters zich fomtijds zelfs de vraag voorleggen; wat is Recht? moesten die Rechtsgeleerden , die de belangen van heele huisgezinnen in de handen hebben, zich niet bijzonder bezig houden, met te onderzoeken; wat is Recht? ja is het niet hoogst nodig, dat alle leden der Maatfehappij, alle inwooners van een land, duidelijke begrippen hebben van dat gene, dat reqht is? zouden 'er dan wel Burgers gevonden wor-  < 63 > worden, die laaghartig genoeg waren, om hun eigen belang boven de belangen van het algemeen te ftellen? indien zij te deeg onderzochten, wat is recht? zoude 'er dan zo veel pluishairens ? zo veel verwarring heerichen? etc. etc. etc. Is dan nu niet aan de beantwoording dier gewichtige vraag zeer veel gelegen ? zoude het niet de moeite wel waardig zijn , dat ieder lezer niet alleen, maar ieder mensch, ieder redelijk fchepfel, ten minften éénmaal 's daags bij zich zeiven bedacht, wat is recht? zoude het zedelijk beftaan der menfehen daardoor niet oneindig verbeterd worden? of liever, rust niet de grondfteen van de geheele Zedekunde alleen op duidelijke begrippen van dat gene, dat waarlijk Recht is? Hoe komt het dan toch, dat de menfehen omtrent die gewigtige vraag zo onverfchillig zijn ? Wat is Recht ? maar misfchien behoort het onderzoek dier vraag alleen op Akademiën ? en, op zijn hoogst genomen, is het niet genoeg ? dat Overheden, Rechters , Rechtsgeleerden zich daar mede bemoeien , wat recht is ? wat raakt dat den Burger? den gemeenen Burger? maar Lezer! wat dunkt u? zoude het flechtfte graauw wel plunderen? vervvoes ■ ten? doodflaan? zo die lieden wisten, wat recht is. Of zoude het wel geheel onmooglijk zijn, duidelijk te weten, wat recht is? zoude 'er wel waarlijk zo iet zijn? dat, in den eigenlijken zin , Recht kan genoemd worden? Waar moet het dan gezocht worden? Waar is het Paleis des Rechts? Zoude het niet raadzaam zijn ? dat men daar oraftreeks eens te deeg aan 't zoeken ging? waar men onlangs het graf der waarheid ontdekt heeft? zouden zich daar niet eenige bijfchriften, oudheden, of zoo iet, opdoen? waar uit, met grond,op te maaken was, waar of het Recht zijn zetel gevestigd heeft ? Of misfchien ontdekt men, niet verre van het graf der Waarheid, bedekt met puin, en ontuig, en geheel overgroeid van ongenaakbaare distels, ook het graf van het heilig Recht. Eb  < f>4 > En als men dan, mijn vriend! het graf vondt, en het Recht zelf, flaapende, en, gelijk de waarheid, zijn tijd afwachtende, wat zou men daar al veel aan hebben? Mij dunkt, als ik het zoeken moest, zou ik het zoeken, daar het diende te wezen; was dat niet de beste weg, om het te vinden ? Doch, indien de oudheid-kundige ovidius, die, in zijne Herfcheppingen, van de gouden eeuw, zoo wei als van de ijzren gezongen heeft, ons niet wat voorbeuzelt, zouden wij het Recht hier op aarde te vergeefsch zoeken; Hoe zegt hij? Ultima coeleftum terras Astraa rcliquit. Het heilig recht verliet, het laatst van alle Hemelfingèn, deze aarde." Moeten wij evenwel niet voor het naast denken, dat de vent gebeuzeld heeft? Heeft hij waarheid gezegd, dan zou het recht niet op aarde , maar in den Hemel"" te zoeken zijn. Of heeft ons ook eenig ander gefchiedfchrijver of dichter van geen minder gezag, dan ovidius, duidelijk bericht, dat het Heilig Recht na dien tijd van den Hemel is wedergekeerd, om bij ftervelingen te wooacn? Ik heb 'er, mijns wetens, nergens iet van gelezen, weet mijn vriend, of mijn Lezer het ook? Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL, (No. 9.) L de Conftitutie van onze eeuw eene gezegende Conftitutie ? s> Ziegt niet; wat is 'er, dat de vorige dagen beter geweest zijn, dan dezen? want gij zoudt naar zulks niet uit wijsheid vragen." Niettegenftaande deze vermaaning van den wijzen Man, heeft evenwel het menschdom geduurig door het fleutelgat willen kijken in het geheim kabinet der beftuuring van deze wereld; en telkens gevraagd: of het menschdom van eeuw tot eeuw flimmer dan of het beter is geworden? Weldra verdeelde men zich in twee partijen; hier hoort men eenen ouden, die de vermaaken der jeugd niet meer kan genieten, Diffieilis, quemlus, laudator temporis acti. van de betere zeden, van het aangenamer leven iij „ zijn'" tijd ftoffen; in zijn' tijd groeiden zelfs de perfikken veel grooter, veel lekkerer, dan nu; en dit plagt al vrij algemeen het Sijstema te zijn in vorige eeuwen, welke allen den ouden gouden tijd van saturnus vermelden, en klaagden, dat de aarde nu kleiner en boozer menschjens voortbracht, dan voorheenen. Maar in onze eeuw is voor een groot gedeelte het J hlaad*  *C 66 > blaadjen omgekeerd; In onze eeuw hebben veelen zich wonder in hunnen fchik getoond met de vorderingen, welke het menschdom in kennis, in befchaafdheid, in wellevendheid, in goede zeden gemaakt heeft Van waar komt toch anders on?e eeuw aan den titel van „ verlichte eeuw*' Men is verder gegaan, men heeft geheele famenftellen ontworpen, in welken men de gefchiedenis der menschheid heeft naargefpoor J, en aangewezen 'hoe men van trap tot trap van den ftaat der natuur tot dien der barbaarschheid, van de barbaavschheid tor de befchaaving, en dus van trap tot trap is voortgegaan tot de volmaaking; zoo dat zij, fchoon erkennende, da: 'er onder alle r ngen van menfehen nog veel van de oude barbaarschheid is overgebleven, echter een heuchelijken tijd te gemoet zien, en zich belooven, in welken eerst het waare en groote oogmerk der burgerlijke verëemging zich zal ontwikkelen ; en zoo we! aan het algemecne wezen, ah aan ieder van deszelfs leden , de beste en aangenaamfte wijze van beftaan, voor het welk zij vatbaar zijn, den hoogden weldand en de waare gelukzaligheid zal bezorgen Als wij nu de redenen van deze beide partijen ééns met bedaardheid hooren en wikken, welke van die zullen wij dan kiezen moeten? zullen wij de eerde de partij der grommende knorrepotten, die nooit voldaan zijn, en uit dien hoofde dikwijls alleen hun werk maaken, om het oude te prijzen, volgen, en ons beklaagen, dat wij niet voor een half duizend jaaren, neem ééns in de tiende eeuw, geleefd hebben, die evenwel van alle eefch;edfchrijvers eenpaarig de ijzren eeuw genoemd wordt •- Kunnen wij gelooven, dat de menfehen van tijd tot tijd boozer, van tijd tot tijd kleiner worden? lieve Hemel! dan waren wij allen reeds een uitfehot van het menschdom, en. zeker niet grooter dan een duimpjen, of een kaboutermannet-  •C 67 > n%tjen, en 2ie daar, menig één is toch wel een hoofd hooger opgefchooten, dan iemand van zijne voorvaderen in zijne familie! Keen de wijze Man heeft gelijk; de vraag, waar in de vorige tijden beter waren-' heeft uit wijsheid zijn' oorfprong juist niet. Maar aan den anderen kant, mag men evenwel ook vragen; of alles zoo richtig is, en of het geen men van den trapswijzen voortgang der befchaaving en volmaaking van het menschdom opgeeft, in alles ftrookt met het geen de gefebjedenisfen ons leeren? En als men dit vraagt, en het onderzoek behoorlijk inricht, zal het dan wel effen uitkomen ? Zouden beide de partijen niet in zekeren zin ongelijk en in zekeren zin gelijk hebben? En zou de voorïngenomenheid met zich zeiven aan den éénen kant, of gemelijkheid over zich zeiven aan den anderen, hier niet vrij wat haaren rol fpeelen ? En waarom zouden wij het niet belijden? Zijn wij wel recht in tót, om zoo den toeftand van het geheele menschdom in ééns ons voor te (tellen, en te beöordeelen ' maaken wij niet veel te veel het befluit van bijzondere perfoonen, of bijzondere landen tot het algemeene menschdom? En mag dit wel gefchieden, als men gezond zal redekavelen ? Bij voorbeeld: zij, die den ouden tijd prijzen en roemen, en alles, wat bij de voorvaderen gefchied is, hoog verheffen, zouden zij iemand, die wat historiën gelezenheeft, wel bewegen kunnen, om te wenfehen, dat hij geboren was, en geleefd hadt in de tijden van sylla, mar 10s, de Driemannen, toen al wat heilig was, vertrapt, de deugd vervolgd, de vrijheid verkracht, het geweld ten troon verheven, en fchuideloos bloed als water gefiort wierdt? of wat laater, toen de onfchuld te-en 1 2 val--  < (58 > val fche befchuidigingen zich moest handhaaven, door de proeven van gloeiend ijzer, of de water-proeve en andere foortgelijke middelen van recht te ondergaan? toen de betichting van tooverij en bezweeringen klakkeloos aangewreven, zoo ligt hechtten, dat de rechtbanken geftadige drukte hadden met Hekfen - procesfen ? Wie zou wenfchen geleefd te hebben, toen allen, welken eenigzins boven het gemeen uitmuntten, voor tooveraars gehouden, en dié geloofden, dat de wereld rond, en dat 'er tegenvoeters waren, als fnoode ketters ten vuure gedoemd wierden? Toen het menschdom onder eene fnoode en duldeloze Hierarchij, en onder de flaaffche ketenen van' het Leenrecht zuchtte? Wanneer wij ons zulke tijden te binnen brengen, kunnen wij ons dan wel verbeelden, dat de wereld hoe langer hoe dimmer wordt? Maar aan den anderen kant, is het, bid ik u, Lezetl indien gij alles met uW eigen oogen, en zonder gekleurde bril bekijkt, wel zoo fraai met onze eeuw gedeldj als veelen ons wel zouden willen diets maaken ? Ik beken het; indien iemand uit de woestenijen van Afrika, eensklaps in Europa overgevoerd werdt, hij zou zich bij den eerden opflag grootfche denkbeelden van onzen gelukkigen toedand maaken. De velden vertoonen aan alle kanten menigvuldige akkerlieden, wier derk-gefpierde armen de aarde haare voortbrengzels ontrukken! Eene ontelbare menigte van burgeren, als op eikanderen gedapeld, bewoont de groote deden; en derzelver werkzaamheid, het zij tot den arbeid, of het vermaak, levert een betooverend fchouwfpel op. Eene kloekmoedige en vuurige jeugd, in de kunst dés öorlogs geoefend, bedeedt haar leven ten dienst des vaderlands. Is dit alles niet heerlijk? Maar als wij nu het blaadjen é:ns omkeeren, en ons door den fchijn niet laDen verblinden; zal dat goede denkbeeld niet bijtta geheel verdwijnen ? zal ónze befchouwer in de veldert niet  < 6g > niet ontWaar worden menfehen, die wel door de natuur fterk gefchapen zijn, maar die van langzamerhand verzwakken? Zullen de bewooners der groote fteden hem niet voorkomen als ongelukkige wezens, waar op de natuur van tijd toe tijd medelijdende oogen (laat, het geen zij echter niet willen opmerken? Zal hij niet verwijfde menfehen, reeds oud in de lente hunner jaaren, uit deze fteden zien trekken, en de zwakheden, welken zij aan hunne buitenfporigheden te danken hebben, onder de krijgsvendels zien medevoeren? Laat ons met de geneesheeren raadpleegen, eri hen vragen: Wat Zij van den tegenwoordigen toeftand van het menschdom denken, met betrekking tot deszelfs natuurlijke gefteldheid? Alles vervalt, zullen zij antwoorden; een gedeelte van het menschdom kwijnt, omdat het verwijfd is, en zijn leven vrijwillig aan dampen* Fapeurs» en ingebeelde ziekten opoffert; een ander gedeelte is wezenlijk ongezond, en zou meer te beklaagen zijn, indien Zijne kwaaien niet uit de ongeregeldheden eener ongebonden levenswijze ontftonden ; doch onze grootfte deernis verdienen zoodanige zwakke menfehen, die de fmerten van de gebreken hunner ouderen dragen. Waarom zijn de zenuwziekten anders zoo menigvuldig en verëifcheü boven al de oplettendheid der geneesheeren? , Is deze de natuurlijke geftekiheid van het tegenwoordig menschdom, naar de u'itfpraak der geneesheeren, getuigt dan dezelve ook tevens wel veel goeds van den zedelijken toeftand? getuigt dezelve niet, dat verwijfde driften en neigingen meer cn meer overmagt krijgen' Indien eens solos, Plato, i.ij c u r g u s en andere ftichters van ftaaten opkonden, en zagen, hoe de nieuwe ftaatkunde het geluk en den welvaard der volken geheel op den Rijkdom en Koophandel gronden > daar zij op dc f 3 deugd  ♦C 7° > deugd en den eerbied voer de goden rekening maakten, hoe zouden z;j zich verwonderen? Het is waar, on, land moe- door den Koophandel beftaan, maar wanneer nu de veêrkracht der natie verflapt door den Rijkdom en overdaad en die veêrkracht niet behoorlijk wórdt opgewonden , welk moe' het gevolg wezen ? De Koopman moet een naarftig ijveriff, werkzaam vlug man zijn en tevens een goed huishonder, of zijn Koophandel moet vervallen, en is hij dan bovendien door de weelde bedorven (laat h'j dan niet on den rand van eenen atgrond? Waarom heet toch oize eeaw de verlichte eeuw? Niemand kan het wel ontkennen, en het zij >erre van mij, dar ik verdiensten geene hulde zou doen, daar zijn voorname geleerden, daar zijn vorderingen gemaakt in verfcheiden takken der Wetenfchappen; daar zijn vnaatlchappiien, en genootfehappen in overvloed, die tot: nut.van 't algemeen werken, maar welk is het effea? Wordt de eerrteene man, wordt de burger meer verlicht en kundig? Is de" landman niet bijna overal in de ellendigfte onweren iheid en als in eene foort van (laavern j vervallen , die hem naauwlijks boven z'jn redenloos vee verheft? k er onder de eeleerd'ieid van onze eeuw met veel Voltairman. />/,'. w nd en klatergoud En was de oude wereld niet geleerd? heeft zij den "weg niet gebaand? het ijs gebroken? %ci'e er inventis jilercl zijn wij niet dikwijls heele kerels, omdat wij, fchoon dwergjens, op de fehouders van eroote mannen zitten? En wie weet, wat den ouden al bekend is geweest dat voor ons verlooren is? Vertelt m°n niet van d e mok riet, dat hij met een opfJag van het oog zien kon, of een meisjen maagd was dan met > Ut hij de Mi fiignomie verftondt? De meisjens van onzen tijd zullen misfchien wel in haar fchik zijn, dat lavatkrs ireliefde weteufchap nog zoo verre met fchijnt te gaan? Ben gedeel e van de verlichting van onze eeuw za beftaan in het beflrijden cn overwinnen van het bijgeloof; nu dat laat zich hooren; want toch verbeelden met veelen zich, dat zij al heel verlicht zijn, omdat zij niets geïooven? En komt du niet meer en meer in dc mode? Evenwel onder ons, Lezer 1 Is het bijgeloof nog wel uit de wereld? Heerscht 'er onder onze geringe heden, vooral ten platten lande, nog al niet vnj wat bijgeloof? En il het horoscoop-trekken tegenwoordig niet redelijk alge meen, zelfs onder meer aanzienlijke (tanden? Maar daar willen wij in een volgende vraag nog wat over praaten: Thans wil ik u alleen in het oor luisteren: als zelfs een  < ?i > geestelijke, omdat het in zijn huis (pookt, dat huis verlaat, en de vlucht reemt, door eene andere wooning te betrekken, hoe moeten wij dat noemen? Nu, dat is nog in te (chikken; ik heb zelfs lieden gekend, die alle fpooken en alle duivels met kracht van redenen bedreden en verbanden , en zij waren desniettegendaande tot zotheid toe b'jgeloovig. Onze eeuw heet de befchaafde eeuw; Waarom ? Men heeft mibtchien geleerd zich meer te buigen, men heeft eene menigte van hoogdravende titels Uitgevonden, men is rijklijk in het verlpillen van de duurde be:uigingen \„n liefde, van vriendfchap, men is wellevend en neemt eene zekere biéfifeance waar. maar is dit alles wel altijd wezen en zuiver goud? Is het niet veel klatergoud en vernis? Wanr vindt men voorbeelden van ingetogenheid, oprechte vriendfchap, onbaatzuchtige menfehen-min? Vaderlandliefde, ijver voor het gemeenebest, liefde voor de vrijheid, hoe groot was dezelve in de oude eeuwen ! Welke heldendaaden en ongelooflijke bedrijven heeft zij voortgebragt? Welk eene menigte is 'er heden, wier Vaderlandliefde en zucht voor Vrijheid daar in bedaat, dat zij. door laag te kruipen en te vleijen, voor zich zeiven of voor hunne kinderen een ambtjen, zoeken te bekomen, daar zij lui en lekker van leeven kunnen '? Of zoo dit al niet, die ten minden zich beijveren, om zich in zulke bochten te wringen, dat zij voor zich geen nadeel of verlies lijden het Vaderland mag dan reilen en zeilen, zoo het wil2 Zouden de oude domeinen en Grieken zulken wel voor de beste burgeis gegroet hebben? Maar mag de wereld niet befchaafder heeten, omdat zij die fout der ouden verbeterd heeft, dat men thans niet meer iemand met geweld noodzaakt tot dronken drinken? ook omdat men niet zoo veel fmijt en (laat, dan voorheen plag te gefchieden ? voornaamlijk onder de boeren, toen 'er geen boeren-kermis voorviel, of de fchout haalde een voordeeltjcn van het een of ander krabbelvuistjen ? Ik wil alles niet beknibbelen, maar zou men daarentegen niet weder mogen vragen: Het geen de ouden voor de vuist deeden, doet men dat nu niet vaak onder een joabs kus? Heeft men niet ongelijk meer dreken en listen, om elkanderen te verderven ? enz. Maar de tegenwoordige eeuw is befchaafder dan alle voorgaande. De oorlogen worden nu met meer menschlijkheid gevoerd oudtijds viel men eikanderen op het lijf; verbrandde, vernielde, plunderde, moordde, zonder zelfs de  € 72 > de kinderen te, ontzien; en thans oorlogt men vrij redelijker. Ik wil het gelooven, omdat veelen zich hier op beroepen. Maar als ik onder anderen in archsnholtz gefchiedenis van den zevenjaarigen oorlog, lees, hoe de Rus/en in de Pruisfefcke Provintiën hebben buis gehouden, daar frederik zelf over was aangedaan, hoe de Frarfcheu zich hebben gedragen, wat de arme ftad Dresden door het Pruisfisch bombardement heeft geleden, als ik bedenk, dat men naar het tegenwoordig zoogenoemd krijgsrecht, den braavcn burger, den deugdzamen landman, die ter bcfcherming vai/have en goed, vrouw, kinderenen leven het geweer durft opvatten en zich verzetten tegen den moeüwii en hot geweld der foldaaten, zonder genade ter dood brengt, dan kan ik niet van mij verkrijgen, om deze eeuw verlichter of befchaafder te noemen. Daar zijn ten allen tijde, onder alle volken inwendige verdeeldheden, en burgerkrijgen gev/eest; de Hoekjche en Kabbetjaiuwlche tweelpalt is in de gefchiedenisfen van ons land bekend, bij zulke gelegenheden vergat het menschdom zich zeiven, cn zijne waarde; niets dan de barbaarschheid der tijden kon 'er eenige ontfchuldiging voor bijbrengen; maar zijn 'er niet in onze tijden tooneelen vertoond, daaden voorgevallen, die luid getuigen tegen de verlichting en belchaaving van onze eeuw ? daar onze nakomelingen°zicn over fchaamen zullen, dat zij ooit door hunne vaderen gepleegd zijn? 3Na foortgelijke bedenkingen vraag ik, waar in zijn de oude tijden beter geweest, dan de tegenwoordige? Of waar in munt de tegenwoordige uit in verlichting en befchaafdheid • Ik wil altoos voor de laaide geen Advokaat zijn, omdat ik zou vreezen, eene kwaade zaak voor te hebben ? Is 'er niet 'ngantsch Europa een geest van verwarring, van liefdeloosheid , dieoveral woelingen, opfchuddingen, moord, bloedvergieten veroorzaakt' Zijn degisdngen wel ongegrond, dat Ewopa zich thans in een veel grooter Cnfis bevindt, dan het zich ooit zedert de oprechting van aeszelfs tegen, woordige Itaatkundige gefleldheid bevonden heeft? En dit alles niettegen(taande zulke heerlijke middelen, die wij voor uit hebben boven voorgaande eeuwen, om . indien wij wilden, verlichte, en bel'chaafde, en vrije menfehen te kunnen wezen ? Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. WEEGE. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve werkelijks a een en een halve duiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. C No. 10. ) Wat is 'er toch van den Profeet van den Overtoom- JVÏijne vrouw ziet vrij verre, mijn gezigt bepaalt ziek tot een' engeren kring; wanneer mijne vrouw fommiga voorwerpen van verre onderfcheidt, wil zij mij fomtijds opdringen, dat ik die ook zien moet, is dat verftandig? Kan ik het helpen, dat door de fchuld der gefteldheid van het zintuig mijnes gezigts, de lichtftraalen den gezichtshoek of achter, cf voor, en niet juist op het netvlies van mijn oog brengen? Maat indien ik nu van mijn' kant, mijne vrouw wilde betwisten, dat zij niet zag, het geen zij in de daad ziet, voorwerpen, die wezenlijk gezien worden, mids dat men een goed gezigt heeft, en die ik ook zie, wanneer ik mij van eenig hulpmiddel bedien, zou men mij dan niet zot mogen noemen? Jaap, mijn boterboer, flaat volftrekt geen acht op de gefteldheid van het weder, maar begint te hooien enz., wanneer het hem gelegen komt, en hij het in zijn hoofd krijgt, of de lucht, de wind, en andere tekens, regen dan of zij droogte beloovcn. Wat een weerglas, een Barometer is, weet de onnoozele vent voiftrekt niet. Wat is het gevolg? Menigmaal is het gras naauwlijks ge]£ maaid;  ♦C 74 > maaid; of het regent eenige dagen, zoo dat het verrot, of vochtig op rooken gezet , en vochtig ingehaald wordt, waar door hel fpcedig aan het broeien flaat, en menigmaalen verbrandt. Kees, mijn melkboer, ziet de zaak anders in, vlijtig flaat hij weêr, wind en luchtsgeftöldhtid gade, en laat mij door mijne meid, ais zij melk neemt, wel eens vragen, hoe of mijn weerglas ftaat, en welk weder het zelve voorfpelt ? Het gevolg hier van is, dat hij meest al zijn hooi droog en goed binnen haalt. Wie van deze twee handelt het verftandigst? Ondertusfchen ind'cn kees al te ver ging, en volftrekt met onfeilbare zekerheid wilde weten, wat wêer net elke dag, en elk uur van den dag zijn zou, geduurende den hooitijd, zoo dat hij angstvallig geene maaiers te werk ftelde, fchoon het gras rijp was, voor dat hij volkomen was gerust gefteld, zouden wij hem dan niet voor een' zetskap mogen uitmaaken ? Is het hier ook niet: media tutisfimus ibis? de middelweg is de veihgfte? Is 'er niet vrij wat Sijmpathie, tusfehen de natuurlijke en zedelijke Wereld? En op dien grond vraag ik verder; is het in het zedelijke we! goed en verliandig, indien men zoo dom te werk gaat, als jaap de boterboer? Doet men niet wel, als men met kees den melkboer zoo wat de teekenen der tijden gadefiaat? en naar de lucht en het weerglas kijkt? alleen, dat verftaat zich, ne quid nimis! geen bijgeloof ofte Superftitie! Wel hoe? zouden ook hier zulke menfehen niet goed z'jn, die wat verder zien, dan de lengte van hun neus? Noemt men dat niet voorzigtigheid, voorziening, voorzorg enz., en behoort dat niet onder de deugden? Ik wil het den grooten gellert niet bedisputeeren, dat het meer nadeelig dan voordeelig zou wezen, indien wij van onze toekomende lotgevallen, vooraf kennis en be-  < 75 > bewustheid hadden; Ik wil ook mijn horoscoop niet Istnn trekken; W£iit om cc waarheid te zeggen, ik ge'oof, dar 'er vrij wat bedrog onder loopt, en ellendige misrekeningen plaats kunnen hebben, ook denk ik, wat hebben de frarren, die lieve ftarren, die daar zoo hoog in de lucht ftaan, met mij tfi doen? Indien wij alles voor uit wisten, zouden wij 'er wel gelukkiger aan zijn? Behoeft daar wel een breed vertoog toe, zoo als dat van oellert is? Wat zegt het fpreek woord ? Ik houde veel van fpreekwoorden, want de wijsheid der tUuen is 'er in bevat: „ alles te weten, cn alleen te flapcr, is ongezond " Maar, al wordt dit duizendmaal gezegd, cn gcfchreven, al krijt men de nieuwsgierigheid naar het toekomftige in boeken, en van Kanfels voor dwaasheid uit, evenwel is het zoo algemeen onder alle menfehen , alle volken , alle tijden en oorden, dat 'er eene Divinatio is, een voorgevoel, eene voorbeduiding, een voorgezigt, eene voorwetenfehap van het aanftaande, dat ik vraagen moet, zou hier niet eenige grond voor wezen? Zou 'er niet in de daad iet z'jn, waar uit zulk een algemeen vooroordeel is voortgevloeid? De koe heet toch niet bont, of zij heeft hier of daar een vlek. Menigmaal heeft 'er zich de regeering meede gemoeid, om alle waarzeggers, en horoscoop-trekkers te hamen, en te ftraffen; maar wat zegt tacitus: Hoe genus hominum potentioribus infidum , Jperantibus fallax , velabiturfemper et retinebitur. „ Die foort van lieden, dat van de grooten niet veel vertrouwd wordt, en de hoop der genen, die hoopen, vaak te leur fielt, zal altijd verboden, en nogthans altijd aangehouden worden." Ik geloof, dat de menfehen door hunne verbeelding, door hunne hartstochten van vreeze of hoop, door zulken, die daarvan hun gebruik weten te maaken, om de K 2 ho°?  < 76 > hoop te (Ireelen, of de vreeze te vergrooten, menigmaal misleid worden; Ik geloof, dat men voor geen ding zich meer moet wachten, dan voor bijgeloof: Mag ik dit ééns met voorbeelden ophelderen? Wat was de rede, dat het te Rome krielde van voorzeggingen, gezichten, openbaringen, oude en nieuwe, ten tijde toen augustus de ftervende vrijheid, na dat zij de laarfte doodftuipen hadt doorgedaan, den voet op de nek zette ? Welke andere, dan de hoop en vrees der weinigen nog overig gebleven beminnaars van de vrijheid, welke nog fteeds zich verbeeldden, dat de goede zaak eindelijk zon zegevieren ? Wie belagcht niet de ongerijmde, buitenfporige,kinderlijke grillen van het Bijgeloof? De Hottentot verwacht dus, bij de verfchijnng van een heilig gekorven diertjen, het grootfte geluk, dat mooglijk is. De oude Romein las zijn noodlot, en dat van den ftaat in de ingewanden der offerbeesten, en verkreeg verlof, om in de volksvergaderingen te raadplegen, over de belangen van het vaderland, van de vlugt van een vogel, en om een veldflag re leveren, van het al of niet eten van eene hen. De Inwooners van Otaheiti, zien een komeet aan voor eene voorbeduiding van oorlog, en die van Bolnbolo voor eene* uitdaaging tot den krijg: iagchen wij niet met recht, om de dwaasheid der menfehen? Maar volgt nu uit dit alles wel, dar Vr geheel niet zoodanig iet is, dat men de divinatio noemt? Wat5 kunnen 'er ook in de zedelijke wereld geene menfehen zijn, die meer en verder zien, dan anderen? Zijn hier ook geene kenmerken, waar uit men van het geen te wachten (laat, iet met vrij wat zekerheid kan vastflellen? Bell fc de B'jbel de Jooden niet, dat zij dommer waren dan de ouïe.'aar en andere trekvog'.-Is, die den tijd hunner aankomst waarnemen? Haalt de Heiland der wereld,  < 77 > reld, de Fnrifeën van zijnen tijd niet ftreng door, omdat zij de tekens van het weêr en het luchts-geftel wisten waar te nemen, zonder dat zij de tekenen der tijden( en het lot, welk hun volk en land met den ondergang dreigden, wisten op te merken? Wanneer wij de gefchieêenisfen lezen, zijn zij niet altijd vol van voortekenen en voorspellingen, wanneer groote omwentelingen in landen of fïaaten ophanden waren? Wie leest niet josefus van den Joodfchen Oorlog, en het geen hij verhaalt van de tekenen , die voor den ondergang van Jerufalem voorafgingen? onder anderen van dien profeet, of hoe wilt gij hem noemen? die wel 5 of 6 jaaren de firaaten van Jerufalem op en neder liep, geduurig uitroepende: „ Wee, wee de Stad! Wee! wee! den Tempel" enz. en hoe die onnoosle hals daar bij bleef, offchoon de Overigheid hem vatte, hem geesfelde, hem geboodt te zwijgen, tot dat hij ten laatften uitriep: Wee ook mij! en op dat oogenblik door een fteen, uit het gefchut der Romeinen getroffen, ter neder viel? Kijk, denk ik, die alles gelooft, is een zot, maar die nu niets gelooft, en geen kwaad voor uit ziet, zal zich ook niet verbergen,- maar gaat als een os voor de bijl. Ei, ei, ik ten minften vindt niet goed, gelijk te wezen aan die onnoosle balfen te Kumen, die nooit geen regenbui voor uit zagen,en zelfs als het regende, nodig hadden, dat de flads-omroeper op hooge order rondging en uitriep: „ Hoort Burgers, hoort, nademaal het thans rc, gent, zal ieder, die niet nat wil worden, dienen in ,, huis te gaan." Het heeft in onze dagen niet ontbroken, en het ontbreekt nog niet aan voorzeggingen, aan tekenen, aan zieners, aan Profeeten; Profeeten hier, Profeeten daar, Profeeten aan den Overtoom; Wat is 'er niet vlijtig gelezen in het Boek van doCior ludeman? van K 3 vee'  < 78 > veel en meer dan in den Bijbel? Wat floegen 'er veelen geloof aan? anderen hebben 'er om gelagchen; Wat zouden zij gedaan hebben, als zij geweten hadden, dat IIeve kersteman de auteur en fchrijver was? Na. derhand \erfcheenen 'er Astrologifche Triumfzaalen enz. enz, van allerhande kleuren; Dan hadden wij een versjen van regiomontanus, dan een boekjen van jan liliënthai, dan van het Heilig katrijntjkn; En hoe het zij of niet, alle deze Profeeten, Zieners, Starrekijkers, enz. praaten van ongemak, van groote gebeurenisfen en omwentelingen ? Wel nu wat is 'er van dit alles? Laat ons ééns nellen: Een fchip bevindt zich in volle zee, het is nacht, het waait een frisfche kcti, de lucht is buijig. Een van het volk roept: land, ik zie land, de branding voor ons! Daar komen 'er meer, die het zelfde roepen, fchoon de man, die op den uitkijk ftaat, zich ftil houdt. Wat zal nu de voorzigtige ftuurman doen? Zal hij gerust voortflapen ? Zal hij het geroep, dat zich meer en meer verbreidt. in den wind flaan ? Zal hij wachten, tot de man op den uitkijk roept? Die flaapt misfchien, die is misfchien wat kortzigtig! of zal de flutirman zelf eens uitkijken? met zijn koers en waarnemingen raadplegen? Kijkers en Glazen, Kompas, of wat hem helpen kan, gebruiken? Zulkcn van zijn fcheepsvolk uitzoeken, daar hij wat op aan kan, en die hij weet, dat goede oogen hebben, opdat zij eens uitzien? Zal hij dit niet alles doen? Hij zal immers even zoo min achteloos handelen,dan hij op het enkel geroep van een, die zich misfchien verbeeldde land te zien, terftond wenden zou. Maar als nu dat geroep van Jan Maat overeenkomt met de waarnemingen van den vorigen dag, als de man, die op den uitkijk ftaat, nu ook begint te roepen : ja land l de branding voor ons! Is het dan niet-: over-  < 79 > „ Overal! roer aan lij! marszeils in! hou af!" enz. Behoort nu eik verftandig man niet op deze wijze te handelen? Behoort hij niet onbeweeglijk ie zijn in zijnen plhrt, en zich niet te kreunen aan zotte voortekens, of verbeeldingen of dergelijken, maar van het gevoelen te zijn van den heldhaftigen en vaderlandlievenden hektor, die voor het ftervcnd Trojeii bleef vechten, en zich door niets van zijn pligt het afbrengen? Eu ói*i»«s «f in het kooren; alle de jongens doen hun wil en leeven ongebonden, als of 'er God noch zijn gebod was; ftel nu ééns dat 'er een ziener kwam, die mijn buurman de leeuw' voorfpelde, dar hij dus doende, geheel tegrond zou gaan, en ongelukkig worden, zou het evenwel kwaad zijn, als de goede man tot nadenken kwam op zu'k eene boodfchap, het ware dan evenveel, van waar of hoe deze ziener zijne zending had? Indien ééns in een fchip, dat door Uormweder■ vn wat eeflineerd wordt, de Huurlieden onderling krakeelden, en Fan Maat braaf pluishairde, raasde en tierde, terwijl de Wind hand over hand toenam, en dan een als ziener zich opw:erp, en vjorlpelde, dat zulk een fdup onfeilbaar te gronde moest, en op een bank of klip vezeilep, zouden de fchepeÜngen wel reden hebben, om den ziener te belapchen ? In deBnêftraat woont frank de Kruidenier, diei van overlang zijne zaaken met naarftig en zuinigheid heeft waa genomen, maar ééne zaak is 'er, waarin hij misfchien onvoorzigtig te werk g.ng uit groore voorzigtigheid. Hij heeft aan weerskanten een' buurman, wel zoo vermogend als hij, die dezelfde affairen doen; Nu keeft Mi telkens Contracten aangegaan met deze z.jne buuren, waardoor hij zich verbonden heeft zich m het uitventen en verkopen zijner waaren naar hun te fchikken. He «"volg hier van is geweest, dat hij menig proces met fijne buuren heeft gehad. Zj zijn jaloersch op e kanderen gelijk het lieden van ééne neering gemeenlijk gaat, en 'ondertusfchen heeft hij met beiden gecontracteerd, wanneer nu een ziener voorfpelde, dat frank wel gevaar kon lopen, van geruïneerd te worden, indien zijne buuren op nieuw overhoop raakten, was dat dan zoo geheelvreemd? Was het belagchlijk? En zou frank niet we doen, indien hij een beetjen op zijne hoede was? Was ik een godgeleerden, ik zou er meer van kunnen ze„*en\ maar zal dit niet volftaan kunnen? en mag bij dit Nommer nier wel een Nsta Bene ftaan? Te AMSTERDAM, bij a. BORCHERS en ƒ. WEEG E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  D È VRAAGAL. (No. ii.) Hoe zal men den armen Schoolmeester best helpen? D aar heb ik een brief ontvangen van den eerlijken Meester andries, Schoolhouder te ***, dien ik in dit Nommer den Lezer moet mededeelen, zonder eenige andere verandering, dan dat ik deze en gene trek, die al te fchoolmeesterlijk hoogdraavend was, een weinig heb verholpen; en tevens moet ik den Lezer vragen: „ Hoe zal men den armen Schoolmeester best helpen?" Mijn heer, de vraag-al? Ik ben, om je te dienen, Meester andries, gering en onwaardig Schoolhouder te ***, als mede Koster, Voorlezer en Voorzanger, Klokkeluider, Doodgraever ende zoo voorts. Alle ambtjes, zeit men, zijn fmeerig, maer daer heb ik voorwaer niet op te roemen, alhoewel onder mijne emolementen de kaerfen behooren uit de winter-catigifatien, die onze domené, als het wat heel kout is, nog wel eens overflaet; gij mot dan weten, als het je belieft, Heer vraag-al, dat ik netto 75 gulden vast tractement ofte falaris in het jaar heb, bebalven mijn emolementen; die beftaan in vrijwoning in het Schoolhuis, de turf, die overfchiet, wanneer onze Sche. L pem  < 82 > pens vergadert zijn in den wintertijd, want kijk, ik ben ook zoo veul als bode van ons derp, en de kaersfen, daar ik van gefproken heb, en het gunt 'er van Kaersfen en Turf overichiet, die de Kinderen 's winter meê in School brengen. Van het anzeggen en begraven en kiok. luiden, als 'er iemand gefturven is, heb ik een gulden of een daelder, al na de lui het kennen (lellen, of onze lieve Heer het in heur hart (tuurt. Het Schoolgeld, dat ik van de Schoolkinderen trek, is een duit voor elke Schooltijd, nu reken ik op 50 kinderen, circum circa, dat is te zeggen , door een gerekend, facit 100 duiten op een dag, limp.do dertiendehalve duiver; nu gerekent op vijf dagen School in de week, want zaturdags houw ik geen School, omdat ik dan de Kark in order moet brengen, maakt drie gulden en een ftooter, en dit met vijftig gemultipliceert, want om de feestdagen, ken ik maer, op vijftig weeken in een jaer tellen, facit jaerlijks 156 gulden en 5 duivers. Kijk ééns, vriend, of ik, de Arithmetica of Cijfferkunst verftae? Dan heb ik nog een item je van de Schoolboeken, pennen, papier, inkt, en hailigjes, die ik aan de kinderen verkoop, en daer ik op mijn confcientie, niet meer meê kan haelen dan een onnozele vijftig procento. Alles bijéén gerekent, dan bedraagt mijn inkomen zoo jaerlijks omtrent 40e of 450 gu.den, daer moet ik nu, verftaeje, van leeven met mijne vrouw en zeuven kinderen; Zeuven Kiniers en een Wijf Zijn zijn daeglijks teidverdrijf. Dat heb ik eens uit een aerdig dichtje onthouwen, en op mijn zeiven toegepast. Mijn vrouw heet reberka, en het voor deuzen als ondermaid bij den genadigen Heer tan ons derp gedient, zij is een lief mensch, en mijn in al-  < 83 > tTtes behulpfaem. Toen ik wat jonger en mijn gezigt goed was, hieuw ik veul van 's avonds in de darren te kalken, ó dat deet mijn zoo goet, ik kon de avondttar, de wagen, het zevengefternte enz. zoo impertenent aanwijzen, en dan keek mijn tweede ziel, de vrouwe mijnes fchoots met mijn mee in de darren, en wij waren zoo wel Nu doet zij een Kommenij Winkeltje om ook een duitje te verdienen, en ik hou een Koetje, en Schaapjes en een Verken, en mijn tuin bewerk ik zelf, en daar hebben wij onze groenten uit. Onder mijn jongens munt de kleine j a p 1 k uit, menigmae! zeg ik tegen «ebekka: vrouw, als wij het vermogen hadden, moesten wij die ja pik laten ftodderen , want 'er zit een Dorttëné in. Hij leest pront in den Bijbei, en preekt geern zo als onze Domené doet, en hij is groot van kop en dik van buik, en daet dijf op zijn duk, en wil altijd parfors gelijk hebben. Maer dat ik zeggen, wil, wij moeten op de haspel pasfen, als wij eten zeilen, en daer heb ik onlangs nog het ongeluk bij gehad, dat onze goeje vrinden, de Pruis/en mijn een bezoek hebben gegeven, en een paterftuk, een zij fpek en een paar hammen, die ik in de rook bad, hebben meegenomen, en nog zo het een en ander,- kaik, dat viel mijn zuur, maar het waren toch onze vrinden, die de rust hebben herdelf, weetje? Nou zelje mijn wel vraegen, mijn Heer de vraagal, wat ik met die vertelling al zeggen wil, en wat dat te beduiden heit? Geloof mijn, man, het daet 'er niet zonder reden, en ik moest dit vooraf laten gaen, om eigenlijk te komen, daer ik wezen wou. Wel wat is dat dan, meester andries? Wel nou ik zei het je zo met i korte woorden zo klaer voordraegen, als onze Domené gewend is in zijn preeken te doen, moet je weten. Ik heb nou omtrent veertig jaaren mijn ampt met alle L 2 eer  < 84 > eer en repetatie bekleed en waergenomen, en altijd mijn best gedaen om met de domené in der tijd goeije vrinden te zijn, want zai ik altijd tegen eebekka: üe Domené moet Domené blijven, en ik, dat verftaet zig, moet Schoolmeester blijven, en zo geef ik den Keizer, wat des Keizers is; zo als gezaid, ik ben dan goeije vijnden met Domené, en fomtijds zait hij wel, als ik bij hem kom, om de pfalm te haelen, wel meester andries, wil je een peip roken, en dan rook ik eens lekkere tabak. Want de domeneés houwen wel van het gunt goed is. Nou ze hebben geleik, als zij 't kreigen kennen. Zoo zat ik dan bij Domené te roken, en domené vertelden mijn, dat 'er alle week een boekje uitkwam, en dat heet de menfehen-vrind, en daar ftong zo vcul van de Schoolmeesters in, en daar was ik in Afgebeeld, ik weet niet hoe Domené dat meende, of ik 'er in print in ftond, of hoe dat was, maar al verders, Domené zai, dat boekje moest ik eens lezen. Ja Domené maar ik heb geen tijd om te lezen, mijn ampt is druk, en de zorg voor mijn brood; het is maar een klein boekje, Meester andries; ja maer ik heb geen geld, om het te kopen, als Domené het mijn eensjens leenen wou, en Domené was zoo goed, en gaf het mijn meê, en toen ik thuis kwam, zat ri> bekica te naajen; vrouw, daer heb ik een boekje van Domené gekregen, daer ftaet zoo venl van de Schoolmeesters en van mijn in,daer zei ik je wat uit voorlezen. En daermeeê de bril op de neus en ik begon, met behoorlijke deftigheid te lezen. Daer was in de daed veul in, dat ik moest zeggen waerheid te zijn, en ik dogt.il, hoe kreigen die lui dat zoo bij malkander, maer toen ik wat verder kwam, vond ik, dat de arme Schoolmeester ter deeg de rok uitgeborfteld wiert, en zelfs zoo, dat de Schrijver van dat boekje zeit, dat men wel op het boraetje voor de Schooien mogt hangen: hier bederft MBEJ  € 85 > men de jeugd! Nu laide ik het boekje neer, nam mijn bril van de neus, ik was ontroert, de traenen kwamen mijn in het gezigt. Hier bederft men de jeugd! kaik, vriend, dat ken 'er niet deur. Als een eerlijk oud Schoolmeester heb ik na mijn vermogen altijd mijn best gedaen, om de Jeugt de eerfte beginfelen te leeren na den eisch zijns wegs, zo als siiomok fait. Wat heb ik al hoofdbreken gehad, om 'er het abc en a b, ab in te kreigen? Wat koste het moeite, als 'er de Kategismus in moest? Ik verzeker u, mijn heer, dat het niet plaifirig is, onder een vijftig kinderen, en daer onder kleine van twee of drie jaar te moeten huishouwen, ten in een grond, die geheel niet bewerkt is, de eerfte zaden te werpen. Zou die menheer menschenvriend dat handwerk wel ooit bij de hand hebben gehad? de beste ftuurlui ftaen altijd an ftrand. Hier bederft men de jeugd! Ei! ei! heeft de tegenwoordige burgemeester van het derp aert jansse niet bij mijn fchool gegaan, en is die dan bedurven? menigmael als hij mijn tegenkomt, drukt hij mijn de. hand: meester andries zait hij dan, jou heb ik te danken, dat ik zoon man in de wereld ben geworden, de plakken die jij mijn hebt gegeven, doen mijn nog deugd, man ! Wat, is niet de Domené *** die te *** ftaet, mijn discipel geweest, die zijn ab en zijn Kategismus bij mijn geleert heeft, en nou is hij een ligt van de Kark ? Zie, dat beetje, dat ik toegebragt heb, heeft de Heere niet ongezegent gelaeten. Maer hier bederftmen de jeugd', nou ik vergeef het den man, hij is een menfchcn-vriend, en dus is zijn ooi.'merk zeker goet, maar zou hij wel menfehen kennis genoeg hebben? zou hij de gevolgen wel bekaiken? Daer gaen twee jongens van den genadigen Heer bij mijn fchool, die plagten voor deuzen eerbied voor mijn te hebben, maer federt eenigen tijd L 3 mae-  < Z6 > rriaeken zij al mijn gebaerden nae, kailcen deftig, fieken de pen achter de ooren, ftropen de mouwen op, en Iagchen en meesmuilen, als ik ze het goede voorhou. Ik' vrees, dat zij het boekje gelezen hebben, want bij de genadige Heer leggen altijd veul boekjes op tafel, en eilacie, als mijne gemeente eens las en dat begon te geloven, dat men in fchool de jeugt bederft; het is nou flim genoeg, dat ik kindereu fchool kreig , omdat de lui in dezen gezegenden tijd kwalijk bet duitje fchoolgeld kennen opbrengen, maer zouden zij dan heur jongens niet heel thuis'houwen, en wat wort 'er dan van? dan worden zij wel veulens van een woud-ezel? Zoo ais gezaid, ik zag ook wel veul waers in dat boekje; ik heb menigmael gezucht over mijn zeiven, en dat ik zoo veel te kort kwam, om de kinderen te leeren; maer dan vraegde ik weer; lieve hemel! kan van mijn meer geëiscbt worden? Ik lees neerftig in den Beibei, en i.i de Ichriften van salomon, die man wist nog wel wat van de opvoeding der kinderen, dan heb ik eenige werkjes van vader cats, en nog een Schrijver over de Kategismus, om Zondags volgens mijn beroep te kennen Kategifeeren, ik geloof, dat hij poudrooijen heet, altans hij is duidelijk en kort, ja, neen, dat baet niet, dat fchaet niet, zijn zijne meeste antwoorden, en als zij ook groter waren, zou ik geen tijd hebben om ze van buiten te leeren; om meer boeken te lezen of te kopen, heb ik geld nog gelegenheid ; behalven de Schoolboekjes, die ik de kinderen laet gebruiken, nou weet ik wel, dat 'er wel andere en misfchien beter zijn, dan vele, die in mijn fchool gebruikt worden, bij voorbeeld de Franfcht 'tirannij, het Ckronijkje van Holland met al de daden van de Prinfen, maer zie, ik heb 'er een heel pak van opgedaen, en die moeten even wei eerst verbruikt worden, wie zou mijn anders de fchae helpen draegen, die ik 'er bij lijden zou? En ook zouwen de ouwers 'er tetren opkomen, als ik wat nieuws wou invoeren, en hoe zou ik dat vooroordeel overwinnen? Ik begrijp ook wel, dat men het verftand van de Kinderen moet opfcherpen, daer doe ik ook altijd na vermogen mijn best toe; maer hoe moet ik het toch beginnen met kinderen, die nog geen a voor een b kennen? moet 'er dan het a b niet in? Zijn ook de Kinderen niet h°°l onderfcheiden van aert? Daer is de jongen van kees en'jAAP, die jongen is fchrander, en vraegt mijn allerhande vragen, hij leest in het Chronijkje van Holland, en dan vraegt hij mijn we! eens: meester, was dar evenwel wel gedaen, als men zo de menfehen maer verfcheurde.  < 87 > als men zo maer oproeren begon, en raesde en tierde met roepen en fchreuwen? En daer ben ik dan wel eens mee verlegen; evenwel help ik hem dan voort zo goed als ik kan. Zo ook in zijn cijfferen, hij vraegt nae alles, dikwijls meer dan ik weet; ik geloof, dat hij een groot man zal worden, maer daer is aan den andeten kant het meisje van geurt govertsen,die is zoo dom, dat zij niets begrijpt, daer moet evenwel wat in, en zij moet zo lang a b feuren, tot het in het hooft is: Het leeren wort niet ingedrongen, De lust moet wezen in den jongen. Ook zijn de humeuren niet allen evens eens, de een moet met zachtheid, de ander met de plak geregeerd worden. Ais mijn nou de ouwers mtê in de hand werken, en de jongens thuis wat aanzetten, dat ligt het werk veel op, maer ik weet niet, wat het volk federt eenigen tijd fcheelt; het is of heur hoofd op hol is, en hoe zouwen zij dan om de kinderen denken? Daer is dan rede, om nae verbetering te wenfchen, maer hoe zeilen wij 'er toe geraeken ? door den eerbied aen den meester te benemen? of door middelen an te wijzen, waer door iemand, die zijn beroep op zijn confcientie heeft, in ftaet kan gefield worden, om dat met vrucht waer te nemen ? En nou heb ik u kortelijk gezaid, dat mijn op mijn hart lag, en dat 'er uit moest; als ik nou roemen wou, dan zou ik 'er ter verdediging van de Schoolmeesters in het gemeen nog wel wat bij kennen voegen; Wel hoe! zijn de meeste Schoolboekjens niet door Schoolmeesters gefchreven ? zijn 'er geen geleerde Schoolmeesters ? Daer is mijn Confrater fokke sjoerds. die heeft heele boeken gefchreven, daer ik onzen Domené wel van heb horen zeggen, dat zij geleerd zijn. Zijn 'er wel grooter poeeten, dan onder de Schoolmeesters? hoe veul grappige vindingen, en fpelingen van het vernuft, met Ietterkeeren en naemwisfelingen, tijdveerfen enz. M;jn Confrater vak den brande, hoe wist hij in zijn tijd zijn voortreflijkheid boven zijne Confraters van eems,boon, van der he ij den,he u- chelenberg, pot en petit zo maer voor de vuist wég te bewijzen. Al fthenkt de Eems zijn nat, om Boonen in te koeken, Alfchenkt de Hei j, zijn hout, om 't vuur meê an tejioken, Al hangt de Heugel op, al is de Pot Petit, Als Brandt 'er niet en is, zo helpt alles niet. Laet hem dat eens een poëet van onzen tijd voor de vuist naedoen. Ik  < 88 > Ik zat zelf lest een peip bij Domené te roken , en Domené vraegde mijn, omdat hij wel weet, dat ik ook bij gelegenheid een rijmpje moet digten, want dat wort ook al in een Bóeren-Schoolmeester gevordert, of ik wel wist, wat 'er op het woord appel rijmde: en fluks was ik klaer: Zijt gij een Predikant Neem ds Bijbel in de hand Lees Job dertig op de rant, Daer vint gij het Woord pappel, Dat heel wel rijmt op appel. Maar hier fcheide ik uit, om niet langdraedig te zijn; wilt gij mijn brief met de vraegen, daer in begrepen, plaetzen, dat zal angenaem zijn voor Uw dienaer, Mijn Heer Meester andries. Zie daar Lezer! den Schoolmeesterlijken brief, hij is wel wat babbelachtig, maar verdient hij evenwel onze aandagt niet? Bekent de man niet, dat het Schoolweezen verbetering nodig heeft? Kan het verbeterd worden, door prijsvragen uit te fehrijven, antwoorden te bekroonen, en niets daadlijks in het werk te Hellen? Was het niet goed, indien'er voor een beter beftaan der Schoolmeesters gezorgd wierdt? Indien de meester niet tevens met kinderen van twee jaaren zoo wel als van twaalf jaaren belast wierdt? Indien de ouders verpligt wierden, om hunne kinderen (lipt fchool te zenden ? zoodat onvermogenden te gemoet werden eekomen in de kosten van het fchool ? Zou het niet goed zijn, goede School-Boekjens uit te kippen, en in te voeren, door ze uit te deelen om niet, mids dat de meesters ze dan lieten gebruiken ? Behoorden regenten van land en ftad en de geheele geestelijkheid hier de handen niet in een te flaan, om wat goeds te (lichten? Kan men buiten en zonder de hulp der regenten wel veel vrucht verwachten van de bijzondere pogingen tot nut van 't algemeen? Was het niet heilzamer, indien algemeen voor het Schoolwezen en de opvoeding der jeugd gezorgd wierdt, dan dat partijfchappen gekoesterd, eigenbelang en heerschzucht ten top gevoerd worden? Was het niet beter? Maar halt! wat baaten alle vragen, zoo 'er geen hand aan 't werk geflagen wordt* Te A M S T E R D A M, by A. BORCHERS en J. W E E G E. En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. ( No. 12. ) Wat is Eendragt? Hoe kan ierhand zich in Zijne mening bedriegen? en evenwel mundus regitur opinionibus, de wereld wordt door meningen geregeerd; arme wereld! hoe beklaag ik u< hoe loopt gij gevaar, van bij den neus getrokken t« worden! Maar dat tot daar toe. Ik meende dan, dat ik al heel uniek in mijn foort was, als vraag-al, maar wie telt de nieuwsgierige Atheniënzen* die vragen op vragen ftapelen, en nü zij door mijn blaadjen gelegenheid vinden, die vragen openlijk doen? wel nu, als het is om wijzer en beter te worden, mag ik dan niet wel te vrede zijn over mij zeiven, dat ik het ijs gebroken en de menfehen aan het vragen geholpen heb ? IK deel den Lezer wederom eene gewigtige vraag mede, die mij ter hand is gefield, en die, getrouwehjk nagefehreven , luidt als volgt j * I * Mag ik ü, mijn Heer de vraag-al, ook ééns mei eene vraag aan boord komen? Men kan toch veel vragen, niet waar? wat moet men tegenwoordig niet Veel vragen, als men eenig licht en inzien begeeft te hebbed  < 96 > ir. da dingen, die zco daaglijks voorvallen, en die zonder vragen duister zijn en blijven? Nu, ik hoor mede onder het getal der genen, die geern vragen, om zoo mijne kundigheden al gaande weg te vermeerderen, mag ik dan nu ook ééns vragen en mede praaten? Mijne groote vraag, die ik doe, is; Wat is toch Eendragt? Is dat eene overtollige vraag? Gij zegt misichien, hoe komt die thans te pas, nu door de gezegende Omwenteling de rust hcrfteld is? rnaif kan ik iet helpen, dat ik onnozel in de wereld kwam, en dat ik nog zoo eenvouwig ben, om te vraage;i: Wat is toch Eendiatf? Ik ben zulk een liefhebber van vrede, dat ik geern een hoekjen in de wereld kende, dtar Eendragt leefde en heerschte. Weet gij ook zulk een hoekjen , Daar broeders in eendragtighti.1 bevonden, Niet meer leven ais katten en honden, zoo als de Voorzanger las in de Pfitlmen van datheen? De wereld is zoo groot, zou 'er niet hier of daar een ftukjen land zijn, daar de menHerien eensgezind leeven, en zonder eikanderen te plunderen of dood te flaan, zonder zelf te weten, waarom? Mijn lieve Heer vraaö-al! poftto, wij willen de wereld eens gaan doorfnnffelen, en dat land opzoeken, waar Eendragt den fepter zwaait, en de menfehen gelukkig leeven, kijk, ik heb geene kennis aan den Profeet van den Overtoom , maar mag ik evenwel niet mijn voorgevoel zeggen? Ik vrees, al reisden wij met christof pel col u mi; ti s de wereld rond, het zal moeilijk zijn, om zulk een gezegend plaatsjen te vinden; of het moest te Geneven zijn, daar men, met een aartig huismlddeltjen van brandfpuiten, het vuur van tweedracht en overheerfching gebluscht heeft. Maar waarom zouden wij niet ergens Eendragt vinden? wel, mijn lieve man, ab  < 91 > als zij nu ééns in gezelfchap van 't Heilig Recht naa den hemel was vertrokken, als zij ééns bij de waarheid in het graf lag, en haaren tijd afwachtte, waar zoudt gij ze dan vinden? Kom aan, is 'er Eendragt in het Oosten ? is 'er Eendragt in het Westen? in het Noorden? tri het Zuiden? Ligt de wereld niet ju het booze? overal tweedragt, oveial verwarring! Waar vinden wij dan Eendragt? Als wij ééns eene concltifie opmaaken uit het geen in voorige tijden gebeurd is, door toedoen van de tweedragt, dm zouden wij analogisch wel mogen vraagen, welke vooruitz:gten opent ons het toekomftige? en hoe nodig is de vraag: Wat is Eendragt ? Zoo de menfehen lezen wilden, het geen toch in zoo veele boeken Haat, zouden zij niet den twist en tweedragt, en de aanftokers van hetzelve, heerschzugt en eigenbelang, bannen naa de afgelegenfte eilanden in de ftille Zuidzee, of nog verder dan het land der Patago. nen? Maar wie leest 'er? Wie heeft tijd en lust, om te lezen? Waar is de Romehifche Republiek door te grond gegaan dan door tweedragt? Wanneer leedt de Romeinfche vrijheid fchipbreuk, dan toen burgers tegen burgers begonnen te oorlogen? Verloor toen het volk zijne vrijheid niet, toen de één P0MrEjus.de ander caesar begunftigde, en maar weinigen het algemeen welzijn van het vaderland behartigden? en welk was het gevolg? Het land ging te grond, caesars haan kraaide koning, hij werdt meester en — dwingeland! Rome was Rome niet meer! Daar geene vrijheid meer te vinden is, is geene wettige maatfehappij meer, maar eene famenzweering van het kleinfte doch vermogendfte getal, tegen het grootfie doch cnvetmogendfte, om dat te plunderen, te verdrukken, M 2 en  < 9* > cn ten wacht-offer eener moedwillige dwmglandij te maaken; Zégt ALTAMONT. Was dit niet de ondergang der Griekfche gemeenebesten* dat zij eikanderen benijdden, den band van üendragt die "haar voor den trollenen xerxes geducht hadt gemaakt, ontfnoerden, de tweedragt plaats gaven, en het zwaard tegen eikanderen trokken'? Het gevolg^ verloren zij niet haare vrijheid, het dieibaarfre, dat zij hadden? Wat! is de fpreuk niet waar, Dhcordia maxima 'rei dilakuntur. door tweedragt gaat alles, ook de grootfie zaaken, te " grond-" Eu, fchijnt evenwel de wereld niet vermaak 'te hebben, om zich door tweedragt te laten ringel- ooren ? . Welke voordeelen zou het menschdom met genieten, indien het door Eendragt verbonden was? De mensch, aan duizend behoeftigheden blootgefteld, kan dezelven niet dan zeer gebrekkig voldoen, zoo lang een ieder zien deze voldoening met zijne eigene krachten alleen verzorgen moet, maar hoe meer hij zich met zijnen evenmensen verëenigt, en met denzelvcn eendragtig lamenfpant, hoe eemaklijker ook en beter hij zijn oogmerk bereiken kan. Moest dus de Eendragt niet van elk en een ieder gezocht worden ? Moesten Wetgevers en Wet-uitvoerers zich niet altijd en beftendig daar op toeleggen, om onder hunne burgers eensgezindheid te bewaaren ? Is het niet de fpreuk of het devies van onze Republiek: Concordia res parvce crescuntEendragt maakt magt. Zegt de groote Leeraar niet: Een rijk tegen zich zeiven verdeeld, kan cnmooglijk beftaan! en heeft de endervin, din" van alle tijden zulks niet bewaarheid? moest dan niet met dezelfde vlijt voor de Eendragt gewaakt, ais voor de handhaving van het Recht, en de veiligheid van elk burger en ingezeten gezorgd worden ? Kan een land, waar men eensgezind handelt, wel iet te vree-zen hebben' moet zulk een land zijnen nabuuren geen eerbied inboezemen? Wanneer Regenten, als vaders, zonder eigenbelang, de zaak der ingezetenen behartigen, en recht e, bü'ijk handelen, en de ingezetepen zulke burgervaderen beminnen en achten, hoe gelukkig zou zu k een land zijn' Doet Eendragt een land met bloeien? geelt ondeSe Eendragt riet meer ftetkte en gerustheid aan een land, dan de meest-helooyenue Alhanuen met na, buarige Mogendheden? ^  < 93 > En zou dan het menschdom, zou de M*trduM nj* gelukkig zijn, indien Eendragt en het algemeen weh in he JroSt doe wit van regeerers en burgers waren? indien de fögingen van allen gelijklijk daar toe medewerkten? en de aanzienlijkften onder de menfehen door hun gedras daar den toon toe gaven? Zie daar, mijn Heer de vraag al, het geen dc te vraagen had; kunt gij mijne vraag beantwoorden: Wat ts waar moet ik zz zoeken ? het zou mij , en waarom niet veelen van uwe lezers? recht aangenaam WIkezou misfchien wel meer kunnen zeggen, maar het is beter gezwegen, dan van fpreken hinder gekregei. Zwijgen best, zeidedrillenburo, toen hij al gezcaa hadt, wat hij wist. joris weetgraag. Wel zeker, Heer joris weetgraag, zou uwe vraag msfehen dewijl dit blaad en toch nog met vo is, u a~ ene en ande7eJ vraag doen? Kijk man -k geloo wel dat Eendragt heel goed is en veel verm - »m > V wist dat ook, dat men een ftaart van een paard ^t ge makliik uittrekt, wanneer men dat in eens aoen wi . maa dat het gemaklijk gaat, wanneer men haautjen vo r Stjen „khallt; ik wil dit dan niet ontkennen, of het Sneen geloof van alle menfehen tegenfpreken; ma,n evenwel ,isg niet fomtijds tweedragt goed en wenlcheijk, tl Fendragt magtig gevaarlijk voor alle braave menfehen ? 6 Tweffit BMdS-Eendragt kwaad! Ei mijn Heer VraaCal wat zift gU een raar foort van een mensch? Nu, joMs7bedaartg4n oogenblik ik mag voor «,« hi de mtuur- Indien het eens altijd ftil, lief, mooi, wau.i wegwas en de bezem der natuur, (zoo Hoéflide immers Vader b o e r h a v e den guuren noordewindp den damnkrin-' niet eens zuiverde, indien met nu en dan gewffi ftoïmen, die alle elementen een en geduchte onwïders, uit tegen eikanderen ichoklende c^nderwolken de kwarto dampen ve.dreven^of  < 94 > verbrandden , hoe doodlijk zou die fteeds duurende Eendragt wezen , en hoe wenfchelijk is op zijn tijd deze tweedragt der winden en wolken en hoofdftoffen? Ten tweeden vraag ik uit de bijzondere Huishoudingkunde: Als Kok en Hotelier (amen kijven, komt men 'er dan niet best achter, wie de boter gedolen heeft? Ik merk, joris, dat gij in de Romeinfcke gefchiedenis geen vreemdeling zijt, dan kent gij kato den ouden wel? Die was in huislijke zaaken ai vrij voorzichtig,- maar waarom was die man altijd geallarmeerd, wanneer zijne bedienden éénsgezind waren? of wist hij ook, dat Eendragt dikwijls gevaarlijk is, en tweedragt nuttig? Hoor, als de kraanvogels in twist raaken , kan men ze met de hand grijpen, en als de dieven krakeelen, krijgt de boer het hem ontftolen goed weder. Ten derden vraag ik uit het burgerlijk Beduur: Is het niet aartig, het geen petronius zegt, die Schrijver mag dan (bms de goede zeden en eerbaarheid doen bloozen, maar hij leefde onder nero, en heeft zoo onder nero nog wel eens eene waarheid gezegd, zoo veel men onder de band toogt zeggen ; want als n e eo heerscht, wie durft dan vrij uiifpreken ? En wat zegt petronius? Male cedilibus eveniat, qv.i cum piftoribus colïudunt : J'crva me, É? fervabo te: itaque populus minutus. labcrat. ,,v\ee, ,, wanneer de Colleöcurs van het Gemaal met de Bak- kers in 't potjen fpeelen , doet mij een dierst, ik doe ,, 'er u een wederom, ó Dan moet het geringe volkjcm „ zuchten!" Ziet gij, j o r i s w e e tg r a a g .- is dan Eendragt niet dikwijls gevaarlijk, en tweedragt te wenfehen? Ten vierden vraag ik uit de burgerlijke Samenleving; Wanneer een partj' roovers famenfpannen, om een eerlijk man het z;jne te ontnemen? als een troep van 't flechtlle graauw oyerëenftemt, cn ééndragtig aan het plunderen, (laan en (mijten valt, is die Eendragt goed? zou een beetjen tweedragt hier niet te wenfehen zijn? Ten vijfden vraag ik uit de Rechtsgeleerdheid : Indien de Advokaaten en Procureurs eensgezind zijn, om hunne Klienten te fnuiten, kan dan de Rechter wel opheldering van het proces bekomen? kan dan wel naar billijkheid de onfchuld gehandhaafd worden? Ergo, kan ik vraagen: Is Eendragt niet dikwijls kwaad? Ten zesden vraag ik uit de Gefchiedenisfen; doch ik zal mij maar tot de Romeinen bepaalen. Heeft Rome zijne vrijheid niet gehandhaafd , zoo lang 'er van tijd tot tijd twist en tweedragt was ? Toen de burgers van tijd tot tijd naa den heiligen berg weken, en hunne voorrechten op.  < 95 > Opzochten, en de Patriciën perk fielden, bleef Rometoetl niet vrij? werdt het niet groot? Integendeel toen 'er Eendragt kwam, was het toen niet gedaan met de vrijheid? Toen de driemannen, augustus, antonius, en lepidus, door hunne verëeniging de burger-oorlogen deeden eindigen, was het toen niet gedaan met de vrijheid? En wat volgde 'er op: verjagen en bannen van alle voorllanders der vrijheid ? moorden van de eerfte en uitmuntendfte mannen? was cicero zijn dood aan deze Eendragt niet vcrfchuldigd? augustus zou hem gefpaard hebben , maar antonius was op wraak gezet, en deze twee waren eendragtig; derhalven de groote cicer o, die grijze Vader des vaderlands, moest van kant? Ja, volgde niet uit deze Eendragt verlies der vrijheid en de ondergang der republiek? Ten zevenden vraag ik uit de Godgeleerdheid: Heeft paulus niet gezegd: daar moeten ketterijen onder u zijn ? En heeft de ondervinding dat niet bevestigd ? Wanneer was 'er een dieper vrede, meer Eendragt in de Kerk, dan toen in de middel-eeuwen de onkunde de overhand hadt? toen de banblikfem van het Vatikaan alles deedt zwijgen? toen rechtzinnig te zijn zoo veel betekende, als verftand, reden, en z;nnen te verloochenen? toen de grootfte mannen niet fehrijven konden ? toen k a r e l de Groote niet ééns zijn naam kon zetten? toen 'er, bij gelegenheid dat zijn Zoon, lodewijk de Godvruchtige, eene gewigtige Akte moest tekenen in het bijzijn van verlcheiden Bisfchoppen, een inktkoker van den Kaneelier moest gehaald worden, om dat 'er op het Slot geen te vin» den was? Was zulk een Eendragt wenfeheh'ik? Bij de Hervorming ontliondt êen ftorm, die alles overhoop wierp, heel Europa was verward, maar die ftorm verdreef den nevel van onkunde en bijgeloof, en opende den menfehen de oogen en het verftand. Was dit evenwel niet een heerlijk gevolg van die tweedragt? Toen onze Vaders met eikanderen hakketeerden over den Sabbath , over de Huishoudingen , over «$£«5 en tr»f$rji enz. enz. toen werdt 'er ten m'nften nog van godsdienftige onderwerpen gefproken, maar nu men eendragtig wordt, en alles tolerant en eensgezind wil wezen, nu vergunt men den Godsdienst naauwlijks een'plaatsjen in de gezelfchappen van den ton. Is dan tweedragt wel altijd kwaad? eendragt wel altijd goed? Eindelijk, en ten achtften: Wat zeggen de Staatkundigen, die heerschzuchtige oogmerken hebben? divide et im. pira. Zaait onëenigheid onder uwenabuuren, en gij zult hen  < 96 > hen voor u doen bukken; zaait onëenigheid onder de bureers, dan kunt gij den meester fpeelen. Zoo zijn zij overtuigd van die vraag: Is Eendragt wel altijd goed? Is Tweedragt niet dikwijls beter? Ik geloof het joris weetgraag, gij zult mislchieil zeggen, dat Eendragt onder goede menfehen altijd goed, maar Eendragt onder fchurken voor den deugdzamen altijd gevaarlijk is, dat de onfchuld in nood was, toen mlatus en herodes vrienden werden; wel nu, man, ik wil over geen woorden vitten; maar als gij de vraag: wat is de mensch? eens gelieft na te lezen, zult gij u herinneren, dat *er groote reden van vreezen is, dat er meer dan te veel deugnieten en fchurken onder de zoons van adam zijn, en dus dat men dikwijls van de Eendragt alles te vreezen, en uit de gevolgen van Tweedragt alle goed te hoopen heeft, zoodat men het devies eenigzins zou kunnen omkeeren en zeggen, Concordia res male crescunti discordia fcepe dilabuntuf. Door Eendragt wordt het kwaad bevorderd , maar door Tweedragt menigmaal verhoed en weggenomen.'* " Zie daar, vriend weetgraag, daar heb ik u zoo eenige vragen tot een tegengift vereerd, willen wij nu den lezer laten oordeelen en denken ? TOEGIFT. Vraag van een Boer. Daar Eendragt niet meer woont, daar Waarheid ligt begraven; Daar 't Recht ten hemel keert, betreurd van alle braven; Daar Twist en Tweedragt faam gepaard gaan hand aan hand i Met Heerschzucht, Dweeperij, en een oproerig woelen: Daar Ongodsdienftigheid en Veinskunst niets bedoelen Dan vuigen Eigenbaat. Wat lot dreigt zulk een land? Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weef» kelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven*  V R D E A A G (No. 13O ■ A L. Wat is Deugd? TToc komt het toch, dat de menfehen zoo onvcrfchillig zün omtrent dingen, die zoo bijzonder gefebikt zijn, om he geluk van ieder mensch, ja om het geluk van t geheele volk voor altoos te vestigen? Wat is Deugd? wie bekommert zich met die vraag? wie heeft lust, om die te beantwoorden? 't is waar, bij wijze van Catechifatie, hoon men nog wel eens met eene koele deftigheid zeg"en Deugd'is eene liefelijkheid, om 't goede te doen;" maar'hoe wordt dit onderwijs behandeld? hoe wordt het aangedrongen'? fchijnt het niet, als of men 't daar op toefPPt om de Deugd onder de menfehen onbekend te maaken > Waarom wordt de Deugd zoo zwaar, zoo moeilijk, fa zelfs onmooglijk voorgeteld? waarom Worden die edele vermogens, die de algoede Godr in den mensch gelegd heeft om zich zeiven en anderen gelukkig te maaken, zoo roeke oos verfmaad? waartoe dat eeuwige geroep van verdTrvenheid, onbekwaamheid, en ik weet niet wat al? waarom wordt de mensch zoo voorgefteld, als of hij door zijne natuurlijke vermogens, die hem zijn Schepper gefchonken heeft, in 't geheel niets goeds kon doen? Wel, levert ons dan de oude Gefchiedems niet eene menigte voorbeelden op, van fchitterende Deugden? Ach! roept de flrenge orthodox, al zuchtende: de Deugden der heidenen ziin maar blinkende zonden! Maar toch, wie wenscht niet, n etmii.dat zulke blinkende zonden in ons Vaderland vrij algemeen mogten worden? zoude dat niet beter zijn, dan fchrecuwende zonden? Ja. zegt een ander, de Deugd deiheidenen is toch maar bloot natuurlijke deugd; en de natuurlijke Deugd is evenwel niet genoegzaam ter zaligheid : toegegeven: maar zeg mij, onbevooroordeelde Lezer! is  < 98 > ëen Mensch, die de heilige plichten der liefde vervult, niet beter gefchikt, om een grooter talent van Godt te ontvangen* dan een ander, die met overleg de ijshjkfte oruwelen pleegt? leeren wij dat niet zelfs in den Bijbel? feezen wij niet van een Romeinfchen Hoofdman, die ge. preezen wordt om zijne weldaden, die hij aan 't Joodlche volfc bewees? werdt hem het geloof aan den Verlosfer niet gefchonken, toen hij voor zijn kranken dienstknecht badt? juist als hij bezig is met den heiligen pligt der menschlievendheid jegens zijn armen dienstknecht te vervullen. De Romeinen fielden een groote waarde m het leven, en de veiligheid der Burgers, en een ieder, die het leven van een Burger redde, genoot openlijke eerbewijzen,- men vereerde hem niet alleen met de Burgerkroon • maar overal, waar zulk een menfehenvriend zich vertoonde, werdt hij van het dankbaare volk , als een Vader, gegroet, cn toegejuicht: is dat niet voordecliger voor den Staat, dan wanneer het zoo verre gekomen is, dat een fchrikbaarend vreugdegeschreeuw het ongeluk, of het mishandelen van een onnoozel, weerloos Burger aankondigt? Wat is dan Deugd? is het de moeite met wel waard, om ten minften éénmaal 's daags zich zeiven te vragen, wat is Deugd? of heeft de Deugd dat Goddelijk vermogen niet meer, dat ze eertijds hadt,om haare beminnaars gelukkig te maaken ? is die aangenaame kalmte der zie! , die uit het bewustzijn voortvloeit van wel gedaan te hebben, nu geen wenscbljjk goed meer? hoe komt het dan, dat de Deugd zoo geheel uit de mode is, dat men zelfs haaren naam maar zelden hoort noemen? 't Is waar, men hoort nog wel eens fpreken van goede hoedanigheden: dan wat zijn goede hoedanigheden ? zijn goeds hoedanigheden altoos deugden? Waarom zegt dan solon: „ S risiSTRATus! uwe goede hoedanigheden doen mij beeven" En evenwel pisistraïus was vriendelijk, milddadig, ja fomtijds edelmoedig, en zo bemind van 't gemeene volk in Jthetntn,tet het hem met zwaar viel, het hoogde gezag in handen te krijgen; en toen de wijze solon het reni waagde, hem te herinneren, dat hij niet iiaar de wetten handelde, fprak hij reeds volmaakt de taal Vaneen' Dwingeland Wat doet pittacus in 't zelfde geval? hij neemt het bócergezag van Mijtilemen aan, dat hem zijne Medeburgers echpaarig aanbieden; hij gebruikt de verkregen magt |m dé ingeflopen misbruiken te verbeteren; de Wetten te  *C 99 3* hervormen; en na dat hij alle drijfveêren van den Staat, als 't ware, van nieuws opgewonden, en her welzijn van. zijn Vaderland op goede gronden gevestigd hadt, legt hij zijn Eerampt neder, en leeft als een Uil vergeten Burger, Kan men uit zulke tegenövergeftelde voorbeelden niet best zien, wat Deugd isv Laat ik 'er dan nog eenige bijvoegen ; misfchien krijgen eenige lezers lust, om ook in de oude Gefehiedenisfen eens na te zien, wat Deugd is? en wat de gevolgen der Deugd zijn' zo wel in haare'betrekking op geheele volken, als op ieder mensch in 't bij, zonder; en dit is, dunkt mij, een gepast middel, om ons wat nader met de Deugd bekend te maaken. Tarquinius superbus van de heerfchappij ontzet, en uit Rome gebannen; ontziet geene misdaaden, om zijn •verlooren gezag weêröm te krijgen: eerst verfchalkt hij da jonge Ridderfchap, om, door n.iddel van een fchandelijk verraad, meester van de Stad te worden; en toen dat mislukte, gebruikt hij de magt van zijnen Bondgenoot porseïijA, om zijn Vaderland of geheel te \ernielen, of weêr in 't bewind te komen : alle middelen fchijnen hem goed te zijn , als hij zijn doel maar bereiken mag. Camillus, onrechtvaardig befchuldigd, wordt uit Rome gebannen; maar naauwlijks verneemt hij, dat de Galliërs meesters van Rome zijn , of hij vliegt ter hulp van zijn ondankbaar Vaderland; verflaat de vijanden, en verwerft den roem van de tweede Stichter van Rome genaamd te worden. Pedaretus, een Spartaansch Burger, werdt, op den daf der Raadsverkiezing, van zijne vrienden gevraagd; waarom men hem. die zo deugdzaam was, niet tot lid des Raads verkooren hadt ? Ik ben blijde, zegt de edele Burger, ik ben blijde, dat mijn Vaderland driehonderd Burgers gevonden heeft, die beter en deugdzaamer zijn dan ik! ' Julius ce za r verfpiltzijn eigen geld, zoowel, als de penningen van den Staat, om de kiezers om te kopen: voor zijnen tijd was 't ongehoord , dat een afwezige als ■Candidaat om de Burgemeesterlijke waardigheid dorst opkomen ; maar hij wist het door geld, en kuiperij zo verre te brengen, dat hem dit wierdt toegedaan, ja zelfs wordt hij > tegen alle wetten aan, tot Burgemeester verkooren De Moeder van den Spartaanlchen Veldheer pausani. as, hoorende, dat haar Zoon, die eene fchandelijke Landverraderij gepleegd hadt, in den Tempel van minerva. jgevlucht was, om zich aan de welverdiende draf te ont, 9 & % $rek  trekken, bracht fleenen aan, om de deur des tempels toe te metzelen, zo dat de Landverrader ook zelfs in die geheiligde fchuilplaats de dood niet ontwijken kon. Agrippina, de Moeder van nero, ontziet geene gruwelen om 't hoogfte gezng in handen te krijgen; alles wat haar eenigzins tegenftaat, wordt vertrapt, vermoord, of gebannen; zij bereikt haar doelwit; haar Zoon wordt Keizer; maar die zelfde nero, ondtr wiens naam zij aljeen dacht te regeeren, hadt haare lesfen en voorbeeld zoo 'wel begrecpen, dat hij niet ontzag een moedermoorder te worden , zoo dra zijne heerschzucht dit gruwelfluk noodig oordeelde. Epa mi nondas, een Thebaansch Burger, was arm, maar deugdzaam; en als hem op zeekeren tijd aanzienlijke fommen aangeboden werden, om zijn flem tot zeker ontwerp te geven ; gaf hij dit grootmoedig antwoord: zo dat gene, dat gij beoogt,heilziam is voor't Vaderland, kunt gij verzeekerd zijn, dat ik mijn flem zal geven; en zo niet; dan zal al 't goud der wereld epa mi nondas niet omkocpen. Als JuguRtha, Koning van Numidiè'n, naar Romtn ontboden werdt, om rekenfehap te doen van zijn gehouden gedrag; verwachtte ieder een van de billijkheid des Raads, dat die broedermoorder zijne verdiende ftraf zou krijgen: maar hij vondt wel haast middel, om den geheelen Raad om te koopen; en voor zijn geld vrij verklaard zijnde, kon hij zich niet w eêrhouden van uit ts roepen: ö Baatzuchtige Stad! gij zoudt u zelve verkoopen, zo 'er maar een kooper was! Toonen zulke voorbeelden niet duidelijk genoeg, dat het ten minften niet heel onverfchillig is, ook al eens te vragen : wat is Depgd ? wat zij» de gevolgen der Deugd ? zoude ik in de beoefening der Deugd niet gelukkiger zijn, dan wanneer ik mij aan de hevigfte driften overgeef? zoude het niet allervoordeeligst voor Land en Stad zijn, als ieder mensch, of ten minften veele menfehen, met ernst daar om dachten, wat is Deugd? * * Tot hier toe mijn Correspondent. Jk heb mij over zijne vraag verwonderd, en verwondert gij u ook niet, Lezer? Ei zie! men zou niet weten wat Deugd was? in onze tiiden, die zoo uitmuntend en gezegend zijn, geen Deugd oe-  < 101 > oefenen? Daar zoo veel van de Deugd gefchreven, en breven wordt? Daar zedekunde op het toneel,^ zedekunde in de romans, zedekundc op den predikftoel de fcttSt"en ild'an niet vee, deugdzame lieden? Be fchouw toch mijn buurman filemon ; hy is nooit b.ter mS zich zei ven te vrede, dan wanneer hij de hem opgeWde fthatting in goede munt betaald heeft. Z,ch aan Sf beaSgen zonder eenig bedenken te onderwerpen, i bii hen een genoegzaam verdienftelijk werk Hij zal oo de "gemeene rust ftooren. Hij is een folie m den ande- Hij onderftelt de Deugd gelegen te zijn in het nakomen van de bevelen en «Hellingen der regeering. 't Is waar dewijl eenigen van dezelven nieuw kunnen opkomen en andere afgefchaft naken, heeft hij fomtijds,eene deugd meer, en op een' anderen tijd eene. deugd minde Maar is hij evenwel daarom geen deugdzaam man? Hj onderzoekt niet, welke betrekking hij heeft tot het Vade land welke pligten dit van hem vordert, dat is waar, maar zó hij Hechts ftil kan voortleeven, Zoo zal hij mooglijk hem wel als een heilig' eeren, Die door de vlam zijn huis en hof niet doet verteeren. Hij bekreunt zich niet over zijnen medemensen, over ziinen medeburger, evenwel hij noemt zich ze ven deugdza m om da' hij eene lijdelijke gehoorzaamheid bewijst, en 5.t u, mijn waarde Correspondent, vragen Zou ii„ON de wet der natuur wel kennen' Eert God, bemin u zei ven. maar ook bemint uwen evenmensen ! m Wat ' Is zuster qu e sz li a niet deugazaam' Haar effen ulteeftreken wezen . haar net bruin japonnetjen, haar zed g geplooid mutsjen, haar temende fpraak, haar yyeng kerk gaan, haar vroome houding moeten u overtuigen. Vraag niet' of zij ook hoogmoéJig. afgunftur, kwaadsprekende is? Zij is en blijft deugdzaam, verzeker ik u, wordt zij door alle de vroomen daar met voor erkend? Of de menfehen daar niet om denken, dat de Deugd -relukki"- cn vergenoegd maakt? Maar wat meent gij? of In ook niet tevens begrijpen, dat het Hecht filofofeeren is met eene ledige maag? of zij niet begrijpen, datCRATES een zot was. wanneer hij, om Wijs en deugdzaam te zin, zijne fchattcn in zee wierp? dat democritus een eckskap was, wanneer hij, om geen kwaad te zien, ot op eenige wijze tot drift verleid te worden, zich van zijv N 5 ne  nc oogen liet berooven? dat diögenes een hondfcha Fïlolboï was, wanneer hij in een ton ging woonen, en ai, x and er bij yich zeiven verachtte' Wat Deugd is? of'er Deugd gevonden wordt? Ik bid u, doet die vraag ééns aan wien gij wilt? zal niet ieder een u van zich zeiven verzekeren, dat hij een deugdzaam man is? Daar is orgon, die door eene barbaarfche behandeling, eene ftrafbeid, die beter eenen barbaar voegde, dan eenen vader, oorziak van het ongeluk zijner kinderen, van den dood van zijn' zoon, van het kwijnen zijner echtgenoot is geworden, vraag dien orgon eens, of hij niet deugdzaam zij? Zal hij u niet zeggen, dat hij de vaderlijke magt handhaaft, dat hij daar in onverzetlijk is, dat dit zijn pligt is, en dus eene Deugd, misfehieft zal hij deze zijne hardheid zelf wel koppigheid noemen, en nogthans beweeren, dat hij deugdzaam is? Nog meer; vraag saolüs ééns, als hij de Christenen vervolgt in de gevangenis werpt, ter ftraffe fleept, wat Deugd is? Meent de man niet, dat hij Gode een dienst doet, met dus te ijveren voor de vaderlijke inzettingen en overleveringen? Zijn 'er niet duizenden met hem in het zelfde begrip, die met eene heilige cenvouwigheid, gelijk die boer, toen de vroome joannes hus verbrand werdt, nog een takkeboschjen zouden bijdragen, om den mutzaart te beter te doen vlammen ? Op gelijke wijze zou men zijne vraagen nog al merkIijk kunnen vermeerderen ? Zelfs zou men kunnen vragen, of het gemeen zijne buitenfporfgheden, zijn gewoel, Z'jn raazen cn tieren, niet als eene Deugd zou willen aanmerken, als men 'er maar naar vroeg? Zou dit alles niet een deugdzame ijver zijn, gefproten uit genegenheid, zucht en liefde? enz. Indien onze Lezers nu na dit alles nog blijven gelooven, dat dit geene Deugden zijn, en is het niet te hoopen , dat men toch niet te ligtgeloovig zal zijn, of zonder onderzoek voortwandelen ? Zag s a u l u s , nu p a ülus geworden, niet in, dat zijn ijver een ijver zonder verftand was? dan blijft zeker de vraag, wat is Deugd? niet alleen gewigtig, maar men zou 'er nog deze twee volgende vragen wel mogen bijvoegen Welk is toch de reden, dat de menfehen zoo ellendig mistasten omtrent de Deugd en welk middel zou 'er te bedenken zijn, om de menfehen tot beter denkbeelden omtrent de Deugd op te leiden, en hen tot het beoefenen van dezelve op te fpooren? ^  *C 103 > 2ou het niet goed zijn, indien de menfehen de Deugd wat meer van haare voordeelige zijde befchouwden ? alle menfehen zoeken immers gelukkig te wezen'? Maar welk Geluk is 'er zonder de Deugd? 'Wie toch met tiberius zijn geluk in de wellust en zinlijke geneugten zoekt, vindt die daar in met hem eindelijk zijnen ondergang niet ? Zoekt hij het in de geluks-goederen en n'jkdommen, gelijk cr as sus, hij heeft immers maar eenen grilligcn nuk Van de fortuin nodig, om van alles beroofd te worden ? Zoekt hij met dionijsius zijn geluk in eer en magt, 'er behoeft immers maar eene kleine omwenteling voor te vallen, en de Vorst van Sijraküzcn wordt een fchoolvos en plakvoerer te Korinthen ? Hoe beklagenswaardig is' evenwel de grootfte hoop der ftervelingen, die niet weet, wat Deugd is, noch de 1 eugd beoefent v Wordt daardoor de 'ééne mensch niet dikwijls des anderen duivel? Maakt de mensch, die de Deugd niet kent, die de Deugd niet betracht, zich zeiven bij het flot van zaaken, niet ongelukkig? Aan den anderen kant, fchoon wij niet ontkennen, dat de ligchaamlijke goederen van gezondheid , fchoonheid, enz. zoo wel als de goederen des geluks, rijkdom naamlijk, en eere, veel kunnen toebrengen, mids wel gebruikt en bedeed wordende, tot ons geluk, maaken zij echter wel ons wezenlijk geluk uit ? beïlaat ons wezenlijk geluk niet enkel en alleen in de oefening der Deugd, en in het vergenoegen, hetwelk de Deugdzame daar door ontwaar wordt? Is dit niet een inwendig goed ? welk niet afhangt van de gunst of ongunst van eenen vorst, noch van den onduimigen wil des volks , noch van andere toevallen ? Is dit niet eeuwig, gelijk de ziel van den mensch? of duurt ten minden zoo lang, als de mensch zelf wil, dat is. zoo lang hij deugdzaam blijft? Maar heeft dan de Deugdzame geen fmertelijke en aandoenlijke toevallen? wie zal dit ontkennen? Sokkates derft aan den vergiftbeker, en de dwingelanden, die hem ter dood veroordeeld hebben, leeven lustig en vrolijk; en hoe veele voorbeelden van Deugdzamen , die balling 's lands moesten awerven, en alle wederwaardigheden dulden? De deugdzame mensch blijft een mensch! Zou hij dan geen fmert gevoelen, wanneer het ligchaam lijdt? Alaar is hij zelfs dan nog ongelukkig? Heeft het geluk, welk de Deugd hem aanbrengt, zijne zitplaats niet in'de ziel? terwijl alle tegenheden eigenlijk het ligchaam betreffen? Blijft dus, fchoon-hij weent en weeklaagt, echter niet  niet waarlijk zijne ziel in rust? levert zijne onfchuld hem niet de-beste troostredenen op? En ftel, dat hij alles, ja zelfs het leven verliest, blijft hem dan nog zijn grootiie fchat niet over, neemt hij dan zijn geluk met met zich, waar hij, bevrijd van alles, wat hem tot hier toe gehinderd heeft, hetzelve veel geruster kan en zal genieten?_ Indien dit zoo zij, hoe nuttig is dan de v*aag:JVatts Deued? Hoe noodzaaklijk, dat elk geftadig b'j zich zeiven onderzoeke: Ben ik oek waarlijk deugdzaam? Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. W E E G E. En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee. kelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. C No. 14. ) Wat is Heerschzuchti Mijnheer de vraag-al! Door uw antwoord op mijne vraag: wat is Eendracht? zullen zeker, denk ik, veele lezers in twijfel geraakt zijn, of zij Tweedragt of Eendragt kiezen zouden, en ik zou hun geen ongelijk kunnen geven, als zij onder heerschzuchtigen en fchurken, hoe komen zij hier zoo bij eikanderen? liever Tweedragt dan Eendragt wenfehen; trouwens, uwe voorbeelden, mijn heer de vraag-al, toonen genoeg, hoe gevaarlijk fomtijds de Eendragt voor de Vrijheid wordt, om kort te gaan, ik ben het volmaakt met u ééns, maar dit was de meening van mijne vraag: wanneer deugdzame lieden, wanneer goede en eerlijke burgers de handen in één flaan, en als één ligchaam werken, wanneer deze allen te gelijk opkomen, als één van hun in zijne rechten of voorrechten verkort of beknibbeld wordt, en zich allen te gelijk tegen het geweld verzetten ; weet gij, gelijk de verkens (fans comparaifon,) als men 'er één bij het oor trekt, fchreeuwen zij allen, en maaken het den boer dikwijls benaauwd genoeg, ik zeg, in dit geval is mijne vraag : of zulke Eendragt niet goed is? Of door zulk eene verëeniging de Vrijheid van het  4. iorj > volk niet gehandhaafd, en daar zij verloren was, dikwijls weder herfteld is? Doch ik ben het met al mijn hart met u eens, wanneer fchurken en deugnieten eendragtig zijn, dan is het: boer pas op uw ganzen', maar evenwel, goed rond, goed zeeuwsch, ik noem dit dan geen eendragt, maar famenfpanning, complottering, kabaal, waar in ieder zijn eigen voordeel en grootheid buteert, en door welke zoogenoemde eendragt of verè'eniging zij over hunne medemenfchen zoeken te hcerfchen en die te onderdrukken. Hoe zeldzaam en grappig is de famenloop van onze gedachten ? Onder het lezen van iet, of onder het fehrijven kan men zoo allerhande invallen krijgen; begrijp ééns, door het denkbeeld van eendragt, en famenzweering, krijgt mijn ziel daar zoo aanleiding, om u wederom eene vraag voor te ftellen, die hier in beftaat: wat is Heerschzucht? gij vraagt, hoe hangt dit famen! Ei zie, heel natuurlijk. Ik fprak daar van Eendragt onder deugnieten, met bedoeling, om over anderen te heerfchen en heen ta zetten! kijk, dat is de famenhang'. Nadien gij mijne voorgaande vraag zoo gewillig een plaatsjen hebt vergund, maakte ik geene zwarigheid, om u ook dezen aan te bieden, vindt gij het goed, deel ze uwen lezer mede; zo 'er al geen Heerschzuchtige door bekeerd wordt, zou het echter wel onmooglijk zijn, dat anderen voorzigtig gemaakt wierden, om zich zoo wat voor de Heerschzuchtigen te wachten, en op hun ftuk ta pasfen? Nu doet, zo als gij goed vindt, het is met permisfie van joris weetgraag. Nu ter zaak Wat is Heerschzucht? Maar hoe, denkt 'er dan wel iemand om te heerfchen ? voor ik hier verder ga, zouden om alle verwarring en verftroojing van gedachten bij den lezer voor te komen, hier niet achter dit vraagteken nog w«t  < ï°7 > wel een paar uitroepings-teekens dienen te ftaan ? Denkt 'er wel iemand, om te heerfchen-!! Is Heerschzucht ook een algemeen gebrek, welk den mensch omtrent aangeboren wordt? wil hij niet heel graag over zijnen medemensen, of fchoon die even vrij, even gelijk, ter waereld kwam, den meester fpeelen ? waarom? misfchien om dat deze minder krachten, of een dofis minder vernuft bezit? Vindt men niet de Heerschzucht reeds onder d kinderen, als zij famen fpeelen? Elk wil baas, elk wil mijn heer of juffrouw wezen, en de anderen moeten voor knecht of meid ageeren! Is Heerschzucht niet vrij algemeen ? laboreert 'er ieder niet aan, wil elk niet graag heer wezen, al was het maar over kat of hond ? Is het Heerschzucht, wanneer de vrouw met geweld de broek wil aan hebben, en alles in huis naar haare pijpen doen dansfen? Zijn 'er niet vcelen zulke heerschzuchtige vrouwen, echte dochters van eva' ten minften als de overlevering waar is, dat zij met de verboden vrucht in de ééne, en met een knuppel van den verboden boom in de andere hand, voor adam ftondt, en hem dus noodzaakte, om met haar te eten. Is het Heerschzucht in dc geringe lieden, dat zij geern honden houden, en de kost geven, al hebben zij geen klederen aan het lijf, of geld, om eten te kopen? ja al trekken zij zelfs armen - geld ? gefchiedt dit niet al veel, om ten minften iet te kommanderen te hebben, en over zijn hond gezag te kunnen oefenen, daar men door onvermogen over anderen geen baas kan fpeelen ? Is het Heerschzucht, dat veelen, om aan 't bewind te komen, zich zoo veel lager bukken en krommen, hoe hooger z'j verlangen te fteigen, even gelijk men een boog O a fte-  *C 108 > fteviger aanhaalt, hoe verder men den pijl zoekt te brengen? Is het Heerschzucht, als de geestelijken terftond gereed zijn met verketteren, met in den ban te doen, wanneer iemand niet volftrekt denken wil, gelijk zij, of weigert zich aan hunne eigenmagtige ukfprakcn te onderwerpen? Is het Heerschzucht, wanneer de geleerden eikanderen dikwijls om een enkel woord in het hair zitten, en oorlogen voeren, daar wel geen bloed, maar des te meer inkt geftort wordt? Daar wel het ligchaam niet gekorven, maar toch dikwijls de ziel diep gewond, en van rust, leven en alle goed beroofd wordt? Is het heerschzucht, dat de grooten en magtigen dezer aarde, dat koningen en vorsten dikwijls met het leeven hunner onderdaanen fpeelen, gelijk de kat met de muis? Is het Heerschzucht, dat zij, om meer menfehen quafi gelukkig te maaken, door het geweld van wapenen meer landen onder hunne magt zoeken te brengen, dan hun rechtens toekomen ? Zonder in die gevallen menfehen of burgerbloed te ontzien? Was het Heerschzucht, als Rome talrijke legers uit Italiën na afgelegen gewesten zondt,om de rechtvaardigheid van den Roomfchen Senaat te bewijzen, en de hoogmoedigen te beoorlogen ? en als zij een gewest hadt ondergebracht en uitgeplunderd, dat noemde, pacare? in het Neerduitsch zoo veel als de rust hcrftellen? terwijl de ongelukkigen, die, elk in zijn vaderland, voor vrouw en kinderen, voor vrijheden en rechten geftreden hadden, maar door overrtiagt "oor de Romeinfche wapenen hadden moeten bukken, uit hun vaderland gevoerd, en tot fpot van het baldadig graauw, voor den ftaatzij - wagen van den zegevierenden veldheer met ketenen beladen rond ge-  < 109 > gevoerd, en vervolgends of in gevangenisfen vermoord, of tot flaaven verkocht wierden ? Hoe onbefchaafd en barbaarsch was het menschdom toen? hoe gelukkig is het, dat wij een meer verlichte eeuw beleven. Wel neen! In onze tijden worden geene legers meer uitgezonden , om andere landen onder te brengen; in onze tijden weet men niet, van de lieden, die voor haardftede en altaaren geftreden hebben, in zegepraal buiten hun vaderland om te voeren, in duistere kerkers op te fluiten , of tot flaaven te maaken. Heden neen! Rome en Italiën zenden immers geene legers meer uit? Was het Heerschzucht van den grooten alex ander, dat hij naar het meesterfchap van de geheele wereld ftondt, en zelfs reeds vraagde, of'er niet nog eene wereld te overwinnen was ? ja , zich als een God wilde laten aanbidden? WTas het Heerschzucht, die marius aanfpoorde, toen hij Rome van burgerbloed deedt rooken? toen hij aan zij. ne guarde, uit louter flaaven cn afhangelingen beftaande, bevel gaf, om alwie hem op ftraat tegenkomende groette, en dien hij niet weder groette, op ftaande voet van kant te maaken; toen hij zijne foldaten, de werktuigen zijner wreedheid, op dorpen cn wegen toeliet te rooven en te plunderen ? Met dit al, hoe bekwam hem deze wreedheid en heerschzucht? wel, lezer, even gelijk de hond het fpek. In zijnen hoogen ouderdom bevreesd voor sylla's aankomst, en dag en nacht door zijn knagend geweten gefolterd, nam hij zijn toevlucht tot een huismiddeltjen, in die dagen fchaars bekend, maar in onzen tijd onder klein en groot vrij algemeen. Vraagt gij, welk huismiddeltjen ik bedoel? wel lezer! zit gij te dutten? O 3 waar  < HO > waar is uw vernuft ? ei wat, bedenk u maar ééns! Neen, ik zal het u dan duidelijker zeggen: om zich wat te vervrolijken, en vooral om het geraas van dat kloppertjen van binnen, daar toch elk kwaaddoener, elk heerschzuchtig onderdrukker, hoe groot en magtig hij zijn moge, bang cn bevreesd voor is, te verdooven en niet te hooren, gaf hij zich over aan onmatig drinken. Gij begrijpt wel, een man. als marius, gebruikte juist geen Schiedammer of Weesper vocht, hij hadt wel wat anders, maar met dit al, hij kon bet hoekjen niet te boven zeilen , de ftraf volgt eindelijk het kwaad; hij werdt krankzinnig en ftierf in eene foort van dolheid. Was het Heerschzucht van zijnen tegenftrever sylla? als hij reeds negen duizend, zoo raadsheeren, ridders, als burgers onmenschlijk vermoord hebbende, nog durfde zeggen : „ Ik heb 'er zoo veelen verbannen en vermoord, als* ik bedenken kon, en die ik nog vergeten heb. zal ik zulks doen,zoo dra zij mij in gedachten komen 1" Loflijk gezegde, een' dwingeland waardig. Doch ook hem trof de wraak. De wreedaart, die zoo menig duizend zijner medeburgeren hadt om 't leven gebracht, werdt door eene affchuwlijke luisziekte verteerd. Was het Heerschzucht van julius cezar? die zich meester maakte van Rome, en zijn weleer vrij vaderland onder het juk der dwinglandij bracht ? Maar ook deze, die onverwinlijk was in zoo veele oorlogen, onderging het lot van dwingelanden. In die zelfde vergadering, in welke zijne vleiers en aanhangelingen hem den titel van köriing zouden gegeven hebben, in die vergadering werdt door eenige beminnaars van hunne vrijheid en vaderland een einde van zijn heerschzuchtig leven gemaakt. Was het wel kwaad, dat alle heerschzuchtigen zich aan zulke voorbeelden fpiegelden ? Verdienen zulken, die vrije menfehen onder het juk van dwinglandij willen brengen, zulk of dergelijk lot niet, als de bovengemelden getroffen heeft? Welk was de reden van de wraakzucht van den drieman , a n to n i u s, tegen den edelen vader cicero?, welke anders dan dat die minnaar van vaderland en vrijheid zijne heerschzucht in den weg hadt gedaan, en zijne land-bedervende oospnerken door zijne welfprekendheid hadt gedwarsboomd? Zulk een man moest uit den weg, was hij niet te gevaarlijk voor den heerschzuchtigen drie- Wie ijst niet, bij het lezen der mishandelingen en barbaarschheden, door de Spanjaarden gepleegd aan de ongeluk-  < III > ïukkïge Indiaanen, bij de vermeestering van Amerika ; en hadt evenwel de Heerschzucht ook geen deel in deze onderneming ? ' , Wanneer de Europe&anen ongelukkige Negers kopen, van hunne vrijheid berooven, naa een ander land heen voeren, mishandelen, folteren, en kwellen, kan iemand zulks wel verdedigen, of het moeten zulken zijn, die de menschlijkheid afgelegd hebbende, alleen door gouden heerschzucht gefleept worden? Wat is de Heerschzucht ? een voorwerp van verachting voor den verftandigen. Koning willem op kaap de Monte in Guïnea, voerde twee jaaren lang oorlog met eenen nabuurigen vorst, die zich onderwondt, om zich koning mart en te noemen. De een verloor in alles vijf, en de ander drie man. Van de drie artikelen van het daar op volgende vredeverdrag was het eerfte, dat marten zich niet meer koning, maar kapitein zou noemen • en het tweede, dat hem verboden zou zijn, om fchoe'ien en kousfen te dragen, als hij op een Eutopisck fchip gaan zou, nadien deze eere aan koning willem toekwam. Hoe belagchlijk is deze Heerschzucht? en verfchilt die van groote vorsten wel anders van dezelve, dan in iet meer of min? Wat is Heerschzucht ? Een kanker voor den genen zeiven, die 'er mede geplaagd is. Zij eet geftadig voort, en is niet te verzadigen noch te fluiten, tot dat de heerschzuchtige aan deze zijne ziekte fterft, en voor haar geweld bezwijkt. Gaat het hun niet als koning pvrrhus? gevraagd van zijnen waardigen ftaatsdienaar, waar zijne Heerschzuchtige ondernemingen op doelden? was het antwoord: ,, Als wij de Romeinen overwonnen hebben, zullen wij Italiën innemen, en dan Sieiliën, en dan Afrika, vervolgends Macedor.iën, en eindelijk geheel Griekenland." „ Maar wat zullen wij doen," hervatte de wijze cyjneas, „ als wij dit alles zullen verricht hebben?" „ Dan „ zullen wij in goede rust leeven, alle dagen met gas„ terijën en vermaaklijkheden doorbrengen, en met mal„ kanderen lustig en vrolijk zijn " De vertrouweling antwoordde hier op: „Watverhindert ons dan tegenwoordig , als wij ons willen verlustigen, en met elkander vrolijk zijn, nadien wij dit reeds hebben, en dat zonder moeite bezitten, het geen wij niet dan met veel bloedvergieten , met zwaaren arbeid en groot gevaar bekomen zullen, en waarbij wij niet alleen anderen nadeel doen, maar ook het zelfde van anderen lijden moeten ?" Welk was  < 112 > was het einde van den heerschzuchtigen pyrrhus? Hij kwam nooit tot rust, maar fneuveide in de ftad Ar«os, door de hand eener vrouwe, wier zoon hij in 't gevecht gedood hadt. O gij, die aan het hoofd der natiën zijt, overweegt gij niet liever, van wien? en waartoe4 gij uwe magt ontvangen hebt, om uwe medeburgers vaderlijk te beftuuren en hun welzijn te behartigen ? maar niet , om door Heerschzucht hen te onderdrukken en willekeurig te beheerfchen ? zoudt gij u zei ven en uwe medemenfchen rampzalig maaken!1 Wat is Heerschzucht? Is zij met een pest van het menschdom ? Hoe veele fchoone fteden zijn daar door tot ouinhoopen geworden? hoe veele bloeiende koningrijken en gemeenebesten te grond gaan? hoe veele milhoenen dierbare levens vernield? En hoe kan het anders, daar ge. bieden, doorzetten, geweld gebruiken het axtöma der heerschzuchtigen is? wee toch volk en land, wanneer er heerschzuchtigen zijn, die met hun gezag niet tevreden, fteeds naar vermeerdering van magt ftaan, ftaan door allerhande middelen . al zou het gantfche land in moord vergaan, en de volkrijkfte fteden in woestijnen verkeeren? Wanneer zullen ééns de menfehen leeren wijs worden ? Zie daar mijn heer de vraag-al, mijne vraag wat is Heerschzucht ? verwacht van tijd tot tijd een vraag van Uwep Lezer JORIS WEETGRAAG. Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee kelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  V R D E A A G (No. 150 -A L. Wat is Adel? Heb ik onlangs niet gezegd , dat ik een liefhebber was van de fpreuken der ouden ? Maar hoe zal ik het dan maaken met de volgende : Percontatorem fugito , nam garrulus idem. Vermijdt den Vraag-al, want hij is tevens een praat-vaêr' Wees niet bekommerd, Lezer! alle regels dulden eene of andere uitzondering. Ben ik dan een Vraag-al , die enkel vraagt , om wat ftoffe te hebben , om te babbelen ? Of vraag ik geern, om wijs te worden , en om anderen mede aan het vragen te helpen , ten einde wij zoo famen wijzer en beter worden mogten ? Dit maakt evenwel , dunkt mij , nog al eenig verfchil. De Athëniënzen , toen zij door luxe verwijfd, en van hunne vrijheidlievende Voorvaderen verbasterd waren , van die Voorvaderen, die de fchrik der dwingelanden , de betoomers van het geweld en onderdrukking, de handhavers van rechtvaardigheid, de verdedigers van het Vaderland waren, deeze verbasterde Athëniënzen waren Vraag-allen. Zij befteedden hunnen tijd tot niets anders , dan om wat nieuws te zeggen en te hooren. De moedige Spartaanen, dat edel en by de ouden wegens hunne manlijke deugden zoo vermaard volk, waren ook Vraag- alkn: Onder de regelen der opvoeding bij hun waargenomen, was ook deze , dat zij hunne kinderen geduurig vragen voorftelden, niet omtrent gemeene, noch ook omtrent. diep-verborgen zaaken, maar zulken, als in het burgerlyk leven, van het hoogfte belang waren : bij gelijkenis ; wie de beste man in P de  de ftad was ? Waar in de verdiende van deze of gene daad beftondt? en of de faam van dezen g wel gegrond was' d der Jlheniëmm Wanneer in een land of flac"° , een vraag, de overhand krijgt, ja, dan verd en* nci fe iand Qf of dit geen handtastelijk bewijs , dat zuik ftad, even gelijk -A^JW^jTb hfreekheeft ? en dan heb ik 'er niets tegei. ^ woord, daar ik van gewaagde, p™1" der%aftaadigd worde. Maar zo' men he voorbce^el te £s. Ik - ^^*£&Z%££a wel bijP; als ik voor mij , vind er mij zeiven o g kinds-kinderen zoo onder mijn huisgezin , kmJCTe" e , enheid; neem Zit, doe ik-zoo allerhande vragen, mjI gei g ééns als de Couranten of andere n ^^leiding , om worden , en dat geeft de jonge: heden aan g ^ aanmerkingen te maaken en voor z,cn ^ t(j ken, en de wereld te leeren kennen jn g Wm wezen van het oordeel van duMeu du._ . raakt ons ook . « J J« r' beurenisfehin Fmnkdeliik partijdig is, oordeelt? of hij Jl ge da„ Hik- de u'itwerkfels van een ^^.^^^ Franfchen , of hij het Enthufiasme der vrijheid - iievenu ^"'zonderheden onlangs in dat groot Ryk. dat thans de oogen van het? nhl s gelegentigd houdt, voorgevallen,. gaven on au * rnaa. & «*? . Wat is Adel ? „,Werst het in (lukken Deze gebeurcnisfen zijn voo ce.« • de menj fcheuren van twee Pf^.^Jl "vaderland meende te, die in dezelven de verraders van bun a te befchouwcn : en dan , het irf^d«c. £ ^ van een gezelschap fatZoenlytóburgers, doo ^ man, die hetzelve ter feest genodina ' t vieren. fchap de verzoening en h« herftel der eendrag ^ Twee gebeurenisfen , welke ^V^Lf'etlligen van de menschdom leggen , én y^'^t^^ut twee befchaafdheid cn verbetering van onze eeuwgebeurenisfen, welke m graad van, ontme b ^ laamheid nog al merkhjk verfchillen len ^ vraag ik , Wanneer ae menigte , lang ge.a ^ aan het hol en raakt wanne er J^^nd hebben, de dat de driften en met de reden dt ovenwi  < H5 > huidige vertrappers van het Volk, en verraders van 1iet Vaderland in hunne handen komen, is het. dan weIzoo wonderbaar, dat de wraak pne paalefi.tot'Woest, onmenschlijk , verfoeilijk zal het altijd blijven. VWe ont kent dit ? Indien de fchuld dier ondeugenoen blijkt.. laat % we en vonnisfen , laat het recht ftraff n I «ide.ifchokken de grondzuilen van den Staat. Maar bh ft het met Hir illes net begrijpelijk voor den kenner van het geweld der r 5rengvoor;d wanneer duizenden har,stogtemin dienden lich faam vereenigen , dar.doet het■ "^jm daaden, die het in bedaarder oogeiibhkken zou wenlcöen met gebeurd te zijn. Is dit ook wel zonder voorbeeld in voorige eeuwen? Ach! lag 'er in dit opzigt geen bUni op onze Natie' Nog meer! Is het gemeen m zuike guegenheden niet dikwijls eene bloote machine , opgewonden en Sn den gang geholpen, door verborgen drijfveêrcn befiuurd door zullen, die zich achter de fchermen houden ? d Die de gèfchiedenisfen v at dieper beftudeert, weet misfcbien het beste antwoord op verfcheiden vragen, bij voorheel ■ Wie waren eigenlijk de beetdftormers? waren he 5 (ÏÏuzen? was het het gemeen, dat de heiligdommen met woest getier wilde zuiveren ? of waren het Staanfche gioodfverlangden , dat alles in het wild liep , om een voorweïdzel te hebben , ten einde het krijgsvolk te kun. nen Gebruiken . om vrijheden en voorrechten te vertrappen * Dus zou men ook in dit geval nog vragen kunP'": Wie heeft in FratMjk eigenlijk die rampzaligen verfchemd? te meer, daar men reeds in dit opzigt nader ivhr i-ppfr be^mnen te ontdoken. 11 Maartet" ander geval is boven alles -rfócilj ; ver vloekt zij voor altijd de naam van hem, die zulk een fch Saad heeft gepleegd. Hier s een edehnm, hier.. een die een aanzien 1 i k ambt bekleedt, welks natuur medebrengt 7de rechten der menschheid te handhaven, de auïeu v n het gruwelduk. Hier is geen drift 4 geen fchfelijk verrasfend oogenblik ! Hier is opzetl.jk en voor bediht overleg! Hier worden de rechten der gastvrijheid SeSden , richten, zoo heilig, zoo godlijk! H.er worden niet één of twee de dacht-offers, maar een SeheeZ aanta van menfehen, van menfehen, d,e men alleen haat, omdat zij voor het algemeen bekng daan , en de bij zonare belangen van heerschzucht tegenwerken! misfchien ^fin 'er zelfs geheel onnozeler) onder, welken men ook eigenfk nïet haatS, maar die mede opgeofferd worden, omdat men anders de vloekwaardige oogmerken met be-  reiken kan! En dit is de daad van eenen edelman! herha»f ik nog eens. O Zoons der ftervelingen ! wanneer , helaas ! wanneer zult gij deugdzaam, wanneer gelukkig worden? Ik heb, gelijk ik zeide , door deze gebeurenisfen, aanleiding gekregen, om te vragen: Wat is Adel? Daar is eene twederlei foort van Adel. In den gewoonen zin, zoo als dit woord, federt de middel-eeuwen, in Europa georuikt wordt, is hij een edelman, die zijne zestien kwartieren, en de brieven en voorrechten van Adeldom kan aantoonen , en dan heeft men onderfcheiden trappen in den Adeldom , daar is oude en nieuwe Adel, enz. in dezen zin is het woord en de zaak van GoJiifche, en dus barbaarfche afkomst. Doch men kan het woord ook in eenen z:n nemen , zoo als het van ouds af genomen werdt, en ook wel genomen zou kunnen worden, in den zin , als de Romeinen het woord patrien gebruiken; wanneer naam'ijk fommige familiën , Adel of niet, in den Gothiichen zin, alleen de ambten van regeering en beftuuring erfelijk in pacht hebben, ik vat het hier in beide betekenisfen op. Wat is Adel? 't Is eene voorbetaling, zegt b e li sari us, welke het Vaderland aan iemand doet, op het crediet z'jner Voorouders, tot dat hij in ftaat is, om zijne verpügting te voldoen. Maar hoe vindt de Lezer het antwoord van Keizer justiniaan: Die voorbetaling is dikwijls zeer gewaagd? Zeker.'wie (iaat borg, dat de jonggeboren Edelman zoo ingenomen met de voorrechten van zijn bloed en geboorte. die hem van het eerfte oogenblik van zijn leven ingeprent worden, zijne verpligting niet vergeet , en veel meer waant, dat allen en alles om zijnen wil is, en voor hem wijken moet ? Wat ii Adel 5 Wanneer men opklimt tot den oorfprong van het menschdom , z'jn dan alle menfehen niet gelijk ? Zijn zij allen niet menfehen ? Van waar dan de Adel ? Van waar die voorrechten , welken aan iemand aanzien , magt of rechten geven , waar van andwen ten zknen gevalle uitgefloten blijven? Zulice voorrechten zijn op zich zeiven genomen . altijd fchadelijk voor het geheel ligchaam, en beledigend voor alle uitgefloten leden. In het gemeenebest. welk altajviont op zijn eiland oprechtte, waren eifiijke eenitels, rang en onderfcheidingen onbekend. Maar, maakt al t a mo nt geene manfletjens in de ma n? Zou hij zulke Hellingen durven (taande houden of beweeren, in een gezelfchap van PooIJchc Edellieden ? Wat  € H7 > Wat is Jdel? Hoe eenvouwig waren de ouden, die drijven durfden : Nobüitas Jo'a est atque unica virtus? De deugd alleen is de eenige waare Adel? Indien dit Waar is , hoe edel waren dan een marten tromp, een michiel de buijter, en eene menigte andere Mannen van verdiende ? die zeiven oorzaak waren van hunnen adeldom, die, gelijk tiberius het ééns noemde, toen hij de laage afkomst van curtius rufus Wilde bedekken, van zich zeiven geboren waren ? Wat is Adeli Het is billijk, dat wij verdienden en deugden onderfcheiden , dat wij groote Mannen onze dankbaarheid bewijzen. Wij willen zelfs , gelijk hun ijver zich niet bepaalde binnen den kring van hunnen leeftijd, maar gelijk zij hun best deeden, om ook voor volgende eeuwen nuttig te zijn , dus ook onze dankbaarheid wel betoonen aan hunne nakomelingen, ten einde zij aangefpoord worden, om den roem hunner Voorvaderen in hun p-efiacht voort te planten , en die deugden , welke den Stam, uit welken zij fprooten , doorluchtig gemaakt hebben, te betrachten. Een Washington verdient de achtiug en eerbied eener vrije Natie, zelfs na zijn dood , in zijne nakomelingen. Tot zoo verre goed. Maar als nu iemand zich verbeeldt, dat men hem , uit hoofde van zijne geboorte, alles verfchuldigd is, als iemand, met zijnen rang ingenomen, alle zijne medemenfchen veracht, moet dan zulk een hoogmoed, de eigenliefde niet te zeer beledigen , om niet alle geesten tegen hem gaande te maaken? Als een wulpsch jongeling uit eene patricifche familie, dartel en weeldrig leeft, zich om niets bekommert, dan om de etiquette van de wereld, zonder zich eenige kundigheid eigen te maaken , of in daat te dellen, om nuttig te zijn voor zijn Vaderland , verzekerd , dat hij foch , zoodra hij de jaaren bereikt heeft, of misfchien al vroeger, in de regeering moet en zal komen , al hadt hij nog zoo liederlijk zijne jeugd doorgebragt, moet het voor een man van verdiende, niet een hartzeer zijn , als hij zulk een jongeling boven zich ziet dellen, alleen uit hoofde van zijne geboorte en familie 3 Paus klemens de VIH , verhief eens, bij eene verkiezing van Kardihaalcn, twee Franfche Heeren tot het Purper, in den éénen van dezen verlangde de Heilige Vader niets, dan aanzienlijker afkomst, dewijl hij alle andere goede hoedanigheden overvloedig bezat; den anderen ontbrak alles, behalvcn de geboorte. Naar wien vaa beiden zou een eerlijk en deugdzaam naan liefst gelijken Willen* P 3 &r*t  < n8 > Wat is Acid ? „ Ik kan," zeide eertijds een doorluchtig Romein , wanneer hem door den Adel de geringheid zijner afkomst verweten werdt; ,. ik kan.de beelden mijner Voorouderen niet in het openbaar vertoonen ik Kan niet roemen op hunne Zegepraalefa of Burgemeesterfchapnen- maar het ftaat in mijne magt de belooningen, met weiken men mijne krijgsverrichtingen vereerd heett, te voorfchiin te brengen, en de lidtekens der wonden, welke ik in veldflagen ontvangen heb, te laten zien; deze dingen zijn mijne beelden en Adelijke titels; ik heb ze niet onrvani'en van mijne Voorvaderen, maar zij Zijn mij door de moeite en gevaaren , welken ik ondergaan en doorgedaan heb , aangebragt " . 7ou het geene waare Adel, grootheid van ziel te kennen neven , als iemand zijnen rijkdom. aanzienlijke gehoorde vergat , zich daar op niet verhief, maar altijd geloofde , dat hij een mensch is, en zich bereid toonde , om de Plichten van een' mensch te vervullen - Is het geen waare Adel , wanneer zij, die zich door hunne verdienften verheven hebben, de geringheid hunner afkomst onthouden, en zich niet over dezelve fchaamen'_ De vermaarde Keizer vespasiaan en zijn Zooii tïtus wisten wel, jvat Adel was. De oude vespasiaan fiplde 'er zijne eer in, dat hij , fchoon van geringe atlmmst door zijne verdienden tot den Troon was opgebeurd , en was gewoon, in het openbaar die genen uit te lagchèn, welke door eene valfche gedacht-rekening Wilden toonen, dat zij van herkulzs afdamden Al e L-en bracht hij een gedeelte van den zomer door op lijn klein Vaderlijk Landgoed bij Rièti-, willende hetzelve noch vergroot noch opgefierd hebben; en zijn Zoon tttus liet in zijne laatde ziekte zich derwaards oreneen, om zijne dagen daar te eindigen. En wie heeft .och oo t aan deze Vorden, de geringheid van hunne afkomst verweten , of hun. ter oorzake van dezelve, eenige bemning van eerbied geweigerd. • < .. Men heeft de Chinezen, in onze dagen , al vrij hoog opgevijzeld, als een wijs en fchrander volk.- en wat houK«Cteffl van den Adel? Zij zijn van oordeel, dat ^ Adel door de geboorte niet voortgep ant, maaralleen ÏLVverdiensten verkregen moet worden , en daarom worden kH hun de kinderen van de voorna-unde mannen niet an5irs dan als kmdcren van gemeene burgers ; angemerkt. Waneer ook de Chinezen, bij bijzondere gelegenheden, den Adeldom tevens aan de familie willen mede dcclen  < H9 > van hem, dien zij denzelveu waardig keuren , dan brengen zij cenzelven niet op zijne kinderen, gelijk in het verlicht Europa gefchiedt, over, maar zij verleenen dien aan zijne Voorouders. Toen de bekende Jefuiet verbiest'Adelijk gemaakt werdt, werdt te gelijk i ok met hém zijn Vader en Grootvader' Adelijk gemaakt, met deze bijgevoegde reden : Omdat zij zu'ken 'Loon geteeld en opgevoed hadden- Hoe verfcbillend denken de leerlingen van confucius van veele zoogenaamde belijders van Jesus in dit punt? Wat leeren ons de gefchiedenisfen, nopens de vraag: Wat is Adel ? In het algemeen dit. dat hier juist de bron van zoo veel tvveefpalt en verdeeldheden in rijken en gemeenebesten te zoeken is; en kan het wel anders, of 'er moet eene geduurige Colli/te plaats hebben, wanneer de Patnciën te Rome meenen, dat zij zich ontëeren, door zich met familiën uit den burgerftand te verbinden, wanneer zij zich befchouwen als menfehen van eene geheel andere foort, wanneer het hun fpijt, dat het volk dezelfde lucht met hun inademt, en hetzelfde licht der zon geniet' Wanneer zij alle ambten en bedieningen als hun eigendom aanmerken , daar geen burger op rekenen mag ? wanneer een metellus, hoe groot een man ook anders, eene trotfche houding, (sallustius voegt 'er bij. maar dat wil ik graag voor zijne verantwoording laten: „ Een gebrek, welk den Adel maar al te veel eigen is;") wanneer, zeg ik, METRLLus eene trotfche houding hieldt, maakte hij noodzaaklijk alle gemoederen tegen zich gaande. Wat was het einde van alles? burgeroorlogen, waarbij de vrijheid verloren raakte, en het Romeinsch gebied in handen van dwingelanden verviel ? Wel nu, wat is dan AdeP Is het dan zulk eene glorie, eene menigte van voorouderen, die door hunne deugden doorluchtig waren, te kunnen tellen, indien men weinig na.r hun zweemt? Kan de verdienften van anderen de onze worden? Kan men die erfelijk maaken? Maaken de afbeeldingen van voorzaten, in een groot aantal, nevens eikanderen in eene pragtige zaal geplaatst, iemand achtenswaardiger? Indien de eer van familiën beftaat, in van eeuw tot eeuw de gcflachtlijst te kunnen nagaan, tot dat men zich in de duisternisfe eener onbekende oudheid verliest, zijn wij dan allen niet van eelïjken Adel, dewijl wij eenen even ouden oorfprong heben ? Indien de wijze wetten . die, naar men zegt, in de Salomons-eilanden in de groote Zuidzee plaats hebben, in trein ge. * bracht  bracht wierden in Europa, hoe menig Edelman, verbasterd van de deugd zijner voorvaderen, zou het vonnis moeten ondergaan: ,, Verzend h.em naa den Mande naaker.' Maar willen wij dit Nommer niet fluiten? en zal niet tot een goed flot dienen kunnen, het geen zeker iemand fchreef ? „ Ik zou mij verheugen, als 'er minder afftand was tmfchen het velk en de grooten. Het volk zou dan, niet geloovende, dat de grooten meerder waren dau zij , hen minder vreezen, en de grooten, zich verbeeldende, dat het volk van geen minder belang en ellendiger dan zij waren, zouden hen meer ontzien." Ook herinner ik mij dat versjen van dien Rederijker. Toen men fchreef Eerzamen en Froomen, Was 'er nog deugd te bekomen; Toen men fchreef Erntfesten en Wijzen, Was 'er nog veel t» prijzen; Maar nu men fchrijft Hoog-edel-geboren, Is alles verloren. Te AMSTERDAM, by A: BORCHERS en J. WEEG E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee. kelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  D Ë VRAAGAL. C No. 16. ) Wat is Vriendfchap! j\tijne Boekverkopers hebben mij een' brief ter hand gefteld, in welken de ongenoemde Schrijver, die zich tekent; die werkt, verkrijgt loon; mij, op den grond vaö mijn verzoek, in No. 1.' voorgedragen, de volgende vraag doet; . . , ,, Wat is Vriendfchap? waar in befiaat de waare Vriendfchap, en welke zijn de beste middelen, om dezelve te onderhouden V" Met verzoekt om antwoord op deze vraag. Maar heb ik dan beloofd, dat ik alle vraagen , die gedaan worden, zou beantwoorden? Waar heb ik mij toch zoo veel aangematigd? Heb ik niet gezegd, dat ik zoo wat, min of meer, van de ketterij van sokrates ben, en mij bedroefd weinig van mijne wetenfchap en kunde verbeelde!* En dat dit ook de reden is, waarom ik mij bepaald heb, om flechts te vraagen ? Ei, wat! indien ik immers kundigheid bezat, om voorgeftelde vraagen tö beantwoorden, had ik dan niet overvloedige gelegenheid , daar 'er bijna geen dag voorbij gaat, of 'er worden prijsvragen uitgefchreven, dan van het Genootfchap van te ijler, dan van de Maatfehappij van Haarlem, dan van die te Rotterdam, dan van de Maatfehappij : Tot Nut van 't /Jlgemeen? dan van die tot handhaving van de oude Rechtzinnigheid? Zou ik dan niet wel een kansjen waagen.op een gouden of zilveren eerepenning, of ten minften een accesfu? En als het mij dan gelukte, dat ik de eenigfte was, die een antwoord inzondt, dan kon mij immers de prijs niet ontgaan V of het Genoot' febap moest het antwoord feponeeren daar ik ook al ééns over heb hooren klaagen? En zou het dan, indien ik dit uitzigt op een prijs had, niet zijn: die werkt, verkrijgt loont  < 122 > Een fpreuk, waar omtrent ik den geachten Brieffchrijver wel zon willen vragen, of hij die in alle gevallen voor Eu&ngeii houdt? Heb ik niet dikwijls.... voor mijn dank gehad? En hebt gij, lezer, dat ook niet wel onderbonden? Aan den anderen kant, wat heb ik al kwaad zien werken, zonder dat de werkers van het kwaad hun loon kreegen? Nu, dit tot daar toe. Ik wil maar zeggen; dewijl ik nooit beloofd heb , de vragen, die gedaan mogten worden, te beantwoorden, maar veel meer mijne vragen doe, op hoop, of de lezer zelf op een antwoord geliefde te denken; zoo kan immers op de bovenftaande vraag van mij geen antwoord gevergd worden? Evenwel, ik bedank den onbekenden begunftiger van mijn gefchrijf en gevraag, omdat hij mij door zijne vraag aanleiding heeft gegeven, om ééns op den inhoud van dezelve te peinzen, en dit heeft zoo eenige vraagen in mijn bre'n doen oprijzen, die ik hem, in plaats van een antwoord , wel wil mededeelen; gelieft hij die voor een antwoord te houden, ik ben te vrede, en heb' niets te zeggen. Nu ter zaake. '" De eerfte vraag, die bij mij oprees. bij het ovei weegen der opgegeven vraag, was de volgende: Behoort dat tot het wezenlijke van de opgave van vragen, dat zij onbebepaaid en zoo onzeker zijn, dat de geen, die ze beantwoorden Wil, eerst den zin en meening van de vraag moet gaan beitudeeren, eerjrij om het antwoord denken kan; waardoor het dan wel kan gebeuren, dat zijn antwoord over een geheel ander onderwerp gaat, dan de uitfchrijvers van de pr:jsvraag, naderhand, verklaaren, bun oogmerk en bedoeling geweest te zijn ? ik heb daar van , als ik niet misheb, wel voorbeelden gehoord en ik zou 'er haast in bevestigd worden door de inrichting van de bovenftaande vraag. Önderftêlt de vraag, dat 'er in de daad Vriendfchap hier of daar in de wereld is ? Moet ik dat daar uit niet op. maaken, omdat men vraagt: „ Wat is Vriendfchap? waar in beftaat de waare Vriendfchap?" Maar non etuis r,ull De vraag heeft twee hoofdleden. Het eerfte hoofdlid beftaat weder in twee onderdeden, doch welke betrekking op eikanderen fchijnen te hebben : wat is Vriendfchap? waar in beftaat de waare Vrien .ifchap' Recht zoo; Vriendfchap en waare Vriendfchap zijn te onderfcheiden, als klatergoud en fijn goud. Maar wat houdt mijn vraager voor waare Vriendfchap? Is 'er niet een' Tafel-vriendfchap ? een Koffijhuis-vriendfchap? een Allemans-vriendfchap? een Vriendfchap, die niet langer duurt, dan een vrolijke avond duurt ? een Vriendfchap uit eigen belang!1 Vriendfchap met de grooten? enz. enz. Hoe veel Brieven-vriendfchapis 'er niet? mijn Heer en Vriend, en de ondertekening ; Ik ben en blijve uw dienaar en vriend. Maar is niet de fuperfcriptie zoo wel gemeend als de fubfcriptie ? Of nu onder deze Vriendfchappen de waare is? en welke van dezelve de waare is? dan of de waare Vriendfchap van deze allen onderfcheiden is, dit is nu de groote vraaa! Misfchien helderen voorbeelden deze zaak wat nader op. Is dat waare Vriendfchap, wanneer gnatho zijne opwachting geftadig maakt bij den rijken simo, daaglijks aan zijne tafel eet en drinkt, zonder daar in te misfen; zijne delicate fpijzen en lekkere wijnen prijst, en overal zijne Vriendfchap met simo verheft? Maar v. aar blijft snatho' daar zijn nu reeds vier weeken verlopen, en zijne plaats aan simo's tafel is open geweest? Simo heeft zijne uitgaven niet kunnen goedmaaken, en is genoodzaakt geweest, zijne tafel te reduceer en, en een eenvouwige burgerpot aan te houden Gnatho verfchijnt nu niet meer, hij vertelt zelfs in de flad, dat hij het wel dacht, dat Duwen eene fchoone plaats is. Is deze Tafelvriendfchap van gnatho waare Vriendfchap? Damon is een Allemans-vriend. Hij is van daag even vriendelijk, even gemeenzaam met eupatris, als hij gisteren wa-s met antipater, fchoon deze twee lieden zijn van geheel ftrijdige gevoelens, gezindheden . en aart, zoo ftrijdig als vuur en water. Damon doet mij denken aan dien Engelfchen Lord, die door zijnen Biechtvader vermaand wierdt, om zijne vijanden te menageeren , opdat het hem te beter mogt gaan, indien hij ooit in hunne banden kwam te vallen " Dit hadt hij, gaf hij ten antwoord, altijd in het oog gehouden, zelfs omtrent den duivel; en daarom hoop ik, voegde hij 'er bij, dat zijne Excellentie mij met discretie zal behandelen, zo ik ooit in zijne handenmogt teraaktn. Is dat waare Vriendfchap? * Q 2 Wat  ♦C 124- > Wat wordt 'er menige Vriendfchap op een vrolijke partij, of in een koffijhuis, enz. gefloten, die niet langer duurt, dan tot de partij afgelopen, of het gezelfchap gefcheiden is. Somtijds gebeurt het wel, dat eene zoodanige Vriendfchap, pas gefloten, door eene kleinigheid verbro. ken wordt, en in duurzaamen haat en vijandlchap eindigt. Is 'er ook niet eene Vriendfchap uit eigenbelang ? o avius verheft in zijne fchriften en gedichten, die hij uitgeeft, zijnen vriend mevius; hij heeft het magtig geladen op deszelfs begaafdheden, als geleerde, als dichter, als vriend Wat is echter de eigenlijke grond van dezen roem en van deze vriendfchap, die bavius voor mevius overheeft' Mevius fchrijft een maandwerk, waar in nu, als keurmeester, den ftempel zet op uitkomende fchniten, en bavius wil geern den lof hebben van een' eerften Peest te wezen; daarom prijst hij mevius, en mevius hem, en dat noemen zij Vriendfchap; wie weet, ol een piooENES niet zou zeggen, dat z>) eikanderen voor den eek houden ? . , Honorius, mijn buurman, is de groote vriend van den Burgemeester ***, die het magnificat heeft, en de matador is; honorius weet, dat het toch onder de menfehen even als in het fcbaakfpel is, waar in een fpringer of een kasteel van grooter gewigt en fierkte zijn, dan alle de boeren; als ik den Burgemeester te vriend heb, denkt hij , gelijk zekere Hoofdfchout, dan hoest ik de wntfehe burgerij. Honorius heeft evenwel juist geen Mstema van zijn eigen maakzel; wel neen, bet* een oud munniken-fpreekwoord: fat iffiaum taliter quahter , et Jta bene cum Domino Priore; of, zoo als onze voorvaders ze,d»n • Die de duivel te vriend heeft, komt ligt m het vagevuur. Ma.ir als het eens gebeurde, dat de Burgemeester gcremoveerd wierdt, zou dan de Vriendfchap van honorius niet met denzelfden fchok geremoveerd worden? Is dat dan waare Vriendfchap? Zijn wij nu evenwel niet bestig op het fpoor, lezer? daar wij zoo veel weten, dat 'er veel Vriendfchap genoemd wordt, dat geen waare Vriendfchap is? Maar wat is nu waare Vriendfchap< Zoo 'er waare Vriendfchap is, dan twijfel ik, of zijniet heel fchaars is. zoo fchaars, als groote en goede diamanten in de diamant-mijnen van Golkonda^ Ik heb nog a. wat in de historiën gedaan, maar wat zijn een david en iona-than, orestes en pylades, damon en pyTHÏAS, scipio en LMlXvi, rasre vügeis in de we-  < 125 > reld? Zoo zeldzaam als witte raaven en zwarte zwaanen ? Keen, ik neem niet op mij, om een boekjen ,n 24 > met voorbeelden van waare vrienden te vullen. Zoo veel heb ik uit de Logika nog onthouden, dat, wanneer men eene definitie van eene zaak wil maaken . meTabfirahecren moet, en de tndiyidïs net vel over de ooren trekken; dat 'er dan overblijft, noemen de FilofoofeThet wezen van de zaak, en dit behoort tot de definu tU Heeren Logici < heb ik het wel, dan is het wel, zo niet, ik vraag verfchoning. Ik heb maar een jaar in de theoretifche Filofoüe gefludeerd, met al wat daar aan de- ^Nuïftraheer ik van alle die Vriendfchappen, daar ik tothef toe van gefproken heb, de bijkomende omftand.g. heden , en wat blijft 'er dan over ? wat anders dan VrÜjndfchap voor zich zeiven? G n atho heeft VriendfchS voor zijn-mond en buik, daarom is h j de vriend van siMOiDAMON heeft Vnendfchap voor z.|«ie rust en veuigheTd, daarom is hij alle mans vriend; ba vies heef Vr Sfcha'p voor zijn eigen roem daarom s hij de vriend van mevius. Honorius zoekt een ambt, en heeft Vriendfchap voor zijne promoiie, daarom lS hij de vnend van den Burgemeester. Summa Jummarum , moeten wij met be"uiten, als 'er waare Vriendfchap is, dan moet die toch geen Vriendfchap voor zich zeiven, maar voor een ander ^AlTwij nu verder vragen: Bij wat gelegenheid? uit welke bronnen? wanneer ontftaat de Vriendfchap? zullen wü misfchien nog nader komen. ' wTnee twee paarden een tijd lang op ééne ft al ftaan, worden zij vrienden, die op eikanderen gezet raaken; Jet oude fpreekwoord zegt: Waar twee flapen onder eerdeken, leeren zij ééns handelen en ééns fpreken Nu da?hapert wel eens, lezer? Wanneer menlchen Ichipbreuk iiiden en op een onbewoond eiland geworpen worden, dan worden zij vrienden; één en hetzelfde gevaar eene dezelfde rampen verëenigt hunne gemoederen. Landrenooten, die buiten 's lands omzwerven, lotgenoten in dezelfde ómftandigheden, die dezelfde gevoelens, dezelfde Sfchen, dezelfde hoop en vreeze hebben zijn of wor, den vrienden. Daar uit befluit ik : éénheid en veréemuino- behoort tot Vrien.lfchap! B Maa?, vraagt mijn vriend as mus, behoorden op deze wijze niet alle menfehen op aarde elkanders vrienden e zijn?en hij antwoordt: Ja zeker! en het is mijn fchuld  < 126 > niet dat zij het niet zijn! Nu de mijne immers ook niet, lezer! de uwe ook niet? Nog is mijn onderzoekende en vragende geest niet te vrede. De bekende kartouche hadt met zijne kameraads dezelfde inzichten, dezelfde hoop en vrees, dezelfde belangen; hij hadt ook niet alleen Vriendfchap voor zieh zeiven, maar ook waarlijk voor zijne kameraaden; hij ftondt de llrengfte pijnigingen uit, en wilde hen nogthans niet ontdekken noch verraaden. Moet men dat ook waare Vriendfchap noemen? Wat zegt cicero? Hocfenlio, nifi in bonis amicitiam esfe non posle. Mijn gevoelen is, zegt hij, dat 'er geene Vriendfchap kan plaatshebben, dan onder goede lieden en m goede zaaken. Wanneer antonius, octavianus en lepidus een driemanfehap aangaan, om het gemeenebest van zijne vrijheid te berooven, is dat waare Vriendfchap? Wanneer chii.o, alhoewel één der Beven wijzen van Griekenlimd, als rechter z'utende over een gerechtszaak, waar in zijn vriend gewikkeld was, en eene onrechtvaardige zaak voorhadt. zijnen fchuldigen vriend in het gerecht zelf veroordeelt, maar ondertusfehen zijne Kollegen wist te' bepraten of te befieeken, om hem vrij te fp-eken; was zulk een buigen van het recht waare Vriendfchap? Kajus blosius was de vriend van tiberius gracchus, deze werdt gevraagd, wat hij a! voor zi n' vriend doen zou? alles, zeide hij: maar, als hij u, vraagde l gevonden eene verëcniging, eene gezindheid, om anderen, niet min dan zichzelven gelukkig te maaken, eane verëeniging, niet van ondeugenden, maar van dcugdzamen; eene verëenig ng, niet om kwaad, maar om goed te doen? Zou dat w?are Vriendfchap zijn? Mijn vraag- en nnderzoek-liefde maakt mij praatachtig ; laat mij nog het één en ander vraagen, omtrent de middelen 1 om de Vriendfchap te onderhouden ? Hoe koftit het, dat 'er zoo geklaagd wordt, over de trouwloosheid der vrienden? Vrienden in nood, honderd in een lood! Van ovidius tijden af is het herhaald: Donec eiis felix enz, hebben wij het, als jongens op het Latijn fche fchool, niet al geleerd in de eerfte regel van onze Syntaxis: Anticus cer:us in re incerta cernilur? Zou de aden daarvan niet wezen, dat men of niet weet, of niet bedenkt: Wat is waare Vriendfchap? Indien men dit recht wist, zou men dan wel zoo vaardig zijn, om Vriendfchap te fluiten? zou men zich dan wel zoo ligt verbeelden, dat men veele vrienden heeft? zou men dan ook wel klaagen, in tijden van tegenfpoed, dat onze vrienden ons ontrouw geworden zijn ? Waren dat dan Vrienden ? Heeft onze ongenoemde vraager in zijne vraag niet vergeten: Hoe behoort men te werk te gaan in het fluiten van Vriendfchap ? En heeft dit echter niet veel invloed op de waag: Hoe zal men best de Vriendfchap onderhouden ? Is het niet best, dat men in het aangaan van Vricndfchan gedenkt aan die Keizerlijke les; Feslha lente. „"Niette haastig?" Is het nier goed, dat men altijil denkt: beste en grootfte diamanten, zuivere perels zijn zeldzaam? Onze Heiland battt veele toehoorers, hadt zeventig leerlingen, twaalf Apostelen; doch maar éénen lazarus, die zijn vriend was, éénen joHnnes, dien hij als zijn gemeenzaBien vriend beminde. Hij hadt anders allen oprecht lief, hij fterf voor het menschdom; maar met dit alles, en fchoon hij zijne Apostelen ook allen vrienden noemde cn als vrienden behandelde; hij hadt, gelijk wij weten, maar weinigen, maar éénen joümnes als zijnen gemeenzaamflen vriend, die ook bij het kruis bleef ftaan , terwijl petros hein in de zaal van kaïafas verloochende. Zou het ten dien einde wel kwaad zijn, als men het voorbeeld van richard steile volg.de. en wat deedt dan die Schrijver van den Speïïetor? Hij nam voor, één' van zijne zoogenaamde vrienden op de proef te zetten. Een ridder Baroniiel hadt zich onder al den hoop meest doen uitmunten; hij ging dan naa hem toe: „ Mijlord, gij kent het fpreekvvoord onzer vaderen; h frind in netd, is & frind in deed; ik heb gedacht, 11 te zullen beledigen, indien ik geen gebruik maakte van awe mij aangeboden vriendfchap; om welker bevestiging ik thans kom fineeken. Gij weet, dut het loc der meeste geleerden is, dat zij niet rijk zijn, en dit is ook het mijne. Gij kunt mij dienst doen met honderd ponden, die ik thans nodig heb.'' Mijn waarde ste k l e, antwoordde de Barontiet, hec doet mij leed u tegenwoordig niet te kunnen helpen, ik ben zelf buitengemeen verlegen. Stuele, die wel wist, dac hij rijk was, begon hard te lagchen, vatte den Barbnnet bij den neus, en drukte dien zoo fterk, dat de Baromiet luidkeels begiin te fchreeU'.yen, „ Schurk," zeide iTtitï, „ ik had hec wel gedacht, dat gij mij verraden 70 ïdt. Maar ik moet geld hebben, en gij zult het mij geven tot voldoening van uwe laagheid." De Baronnet, bevreesd voor een zoo ondernemend man, haalde zijn portefeuille voor den dag, en overreikte hem een  < 128 > een bankbrief jen van honderd ponden. Steele ram het aan, fcheurde het in duizend {tukken, en zeide in het heenen gaan: „Zie, zoo handel ik met verraaders." Kijk, als wij dus een goeden grond hebben gelegd, om hel gebouw dT Vriendfchap op te vestigen. zullen wij ons dan van de duurzaamheid van dat gebouw niet vrij goede gedachten mogen vormen ? zullen wij dan niet ten naasten bij de middelen krnnen, die geichikt zijn, om de Vriendfchap te onderhouden? _ Ais wij in al ons gedrag met daaden toonen, dat wij waarlijk de vriend van onzen vriend zijn , en zijn welzijn bevorderen en beöogen dar mag dan wat menschlijks, zoo wat van St. Anne onderlopen, maar zal dit evenwel niet veel doen, om de Vriendfchap beftendig te maaken? . , , , . ,, , . Wanneer wij alles met onzen vriend deelen, met alleen het goede, maar ook het kwaade? Ik wil, bij voovbecld , mijn vnend met all»en vertellen, dat ik dit of dat geluk heb beleefd, maar ik wil hem ook teiftond deelgenoot maaken,als ik mijne goederen vcrlooren heb van mijn ambt beroofd ben, enz. hij is immers uiijn vriend en amkorum omnia commnma? Doorgaands vertelt men zijne vrienden zijnen voorfpoed, en vertoont hun zijne beste zijde; zou dat niet veel de reden wezen van den korcen duur van zoo veele Vriend fchappen? Op dezelfde wijze, even min als ik mijn vriend tweemaal iet wil laten vraagen, maar zijne begeerten liever wil voorkomen, zoo wil Uc ook, zoodra ik eenige behoefte heb, hem voor de vu'st aanspreken f zonder iet te fchroomen, dan ziet hij, dat ik vertrouwen >n zijne Vriendfchap (lel, en zal dit niet veel doen. om hem te beweegen, om zich dat vertrouwen waardig te maaken . > _ - - Eindelijk ik weet, dat mijn vriend een mensch is, hij heeft derhalven, zoo wel als ik, zijne gebreken ; die wil ik hem onder het oog brengen; maar bij den derden man wil ik ze verontschuldigen. Ik bemin mijn vriend geheel, cn dus met fouten, met al ; mijn le?er besr.ipt, hoop ik, dat ik fouten en ondeugden onderfcheiden zal of anders wordt hij verzocht, het hier voor gezegde te herlezen' Zo ik alleen de deugden en goede hoedanigheden m mijn vriend bewonder en bemin, dat doen ook vreemden, waartoe ben ik dan Ain vriend? Vriendfchap heeft zoo wat van den aart der liefde, en waare liefde is, en mag wel. een beetjen bhnd zijn; elk mag wel een beetjen meenen, d.'t zijn uil een valk is. , Als dit nu den onbekenden vraager mogt aanftaan, kan hij weêr" aan Ik ftrp'er voor ditma 1 af met het zeggen van een vriend, die'in zijnen besten leeftijd onder de rampen bezweeken is, omdat 7ii die zijn welvaar-m het meest hadden moeten bevorderen, hem dezelven berokkend hadden. „ Als de geungen ophouden te kruinen als de burgers nalaten te bedriegen, en de grooten de veinzerijbeginnen tc vervloeken, dan eerst zullen de waare phg en van .Umkbaarheid, vriendfchap en liefde plaats grijpen , dan eer,c zal de wereld verlicht zijn, en dan eerst zal het vergenoegen in aller harten wooncn." Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a' een en een halve ftuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL, ( No. 17. ) Is dat niet Schande ? Zoude dat niet ook al één van die woorden zijn, dié men dagelijks hoort, en duizendmaal zegt, zonder daar een bepaald begrip van te hebben? en zoude het wel mogelijk zijn, duidelijk vast te Rellen, wat Schande is? gebeurt het niet dikwijls, dat dat geen, Wat van daag Schande is, morgen niet meer Schande is? met een woord, is 'er wel iet, waar over de meeningen meer verfchillen» dan over 't geen men zegt, Schande te zijn? Is 'er niet ergens een Volk in Amerika ? Waar mon zegt: Is. 'r niet Schande? dat men de doode üghaamen van zijne naastbeftaanden, van zijne ouders, van zijne dierbaarfte vnen. den in de aarde begraaft, aan de verrotting overgeeft, en van de wormen laat opeten ? Waar bewaarcn dan deeze lieden hunne dooden? wel lezer, zij eten ze op, cn gelooven, dat de deugden hunner voorouderen, met bun vleesch regelrecht in. hunne eigen zelfftandigheid overgaan. Bij de Spartaanen was 't fchande, zich mee iet anders bezig te houden, dan met het algemeen welzijn van den Sraat; met de betrachting der Wetten; en met de opvoeding der Jeugd: 't is waar, hunne Zeden waren ruw, en hunne Wetten fomtijds wreed , zij doodden de zwakke, en gebrekkige kinderen, omdat die, naar hunne begrippen, den Staat niet konden dienen, en zij wilden geene onnutte brood-eters voeden. Wij ijzen van dit denkbeeld,- en mij dunkt, ik hoor reeds van alle kanten zeggen: Is dat niet wreed? is dat niet fchande? maaf, mijn lieve lezer! wat » zouden deze eerlievende, deze dappere, deze deugdzame * Spmaanen wel zeggen? als ze eensklaps midden onder ons geplaatst konden worden? als ze onze jongelingfchap, 1 onze huwbare dochters, onze kinderen zagen? zouden I zii niet luidkeels Uitroepen: Is dat niet Schande? zouden I t» R zij  < 13° > Zij niet zeggen : Gij lieden laakt ons, en noemt ons wreedaarts, omdat wij onze zwakke, en gebrekkige kinderen, door eenen vroegen dood, onttrekken aan alle die rampen, die bun een zreklijk leven, een leven zonder deugd, zonder dapperheid, zonder eer , noodzaakelijk berokkenen moet: maar kómt naa Spana: ziet onze jongelingen , gezond , (lek, vol moed , en brandende van ijver, om hun Vaderland te dienen: ziet onze jonge dochters deugdzaam, zedig, kuisch, en alleen gevoelig voor de waare eer: ziet haar orrze jongelingen aanmoedigen, tot groote, en edele daadcn : ziet onze" kinderen : ziet hunne hoogachting voor de Wet, hunnen eerbied, hunne gei.oorzaamheid voor de Ouden, hunne vuurige begeerte naar deugd, naar eer: ziet de liefde, de onvermoeide zorg, die wij allen voor de kinderen des Vaderlands hebben : ieder Burger van Spr rta is de Vader vau alle kinderen van Sparta. Maar gij, barbaaren! wat doet gij3 in plaats van eenige onbekwaame kinderen aan 't Vaderland op te offeren, maakt gij niet alle uwe kinderen . door uw verkeerd gedrag , ongelukkig? gij verzwakt en ontzenuwt hunne lighaamen, door uwe kwalijk begrepen liefde, cn door eene verwijfde opvoeding : gij bederft huunc zeden door uwe dwaaze infehiklijkheid, om alle hunne verkeerde driften bot te vieren; en gij, Ouders! die van de Natuur beftemd zijt, om uwe kinderen met verftand . en reden te beftuuren, gij wordt niet zelden door uwe kinderen geregeerd. Ziet uwe jongelingen in de lente van hun leven, zwak, met de doodsverw op hun gelaad, niet alleen onbekwaam tot groote en roemruchtige daaden, maar zelfs onbekwaam, om waare. en der menschheid waardige vermaaken te genieten; wat kunt gij, wat kan 't Vaderland van zulke miniatuurmannetjens verwagtcn 5 wier zeden reeds onherflelbaar verdorven zijn, wanneer ze tot de gewichtigfte ambten geroepen worden '' 't is waar. gij laat uwe zoonen in konfien en wetenfehappen onderwijzen ; maar uit welke grondbeginzcls gaat gij te werk? zegt gij hen niet geduurig ? dat zij leeren moeten, om een beftaan te hebben ? om een ambt'te krijgen? om rijk te worden•' waar worden ze geleerd, hunne pligten als Kind, als Mensch, als Burger te betrachten? waar is de eerbied voor de Ouders de zucht om zijne Medemens-hen.nuttig te zijn de liefde . des Vaderlands ? waar is die edele bereidwilligheid , om zijne eigene belangen aan die van 't Algemeen grootmoedig op te offe-cn-- Gij beroemt u den besten, cn volmaaktften Godsdienst te bezitten; maar hoe eerbiedigt gij die*  < T3I > dien Godsdienst ? hoe volgt gij zijne lesfen5 leeft gij niet, in het bijzijn van uwe kinderen, als of gij noch God, noch Godsdienst geloofdet? Is "dat niet Schande V Wat meent gij, lezer? zouden wij op deze aanmerkingen kunnen antwoorden- zouden wij niet de eén voor, de ander naa, van ons geween overtu'gd, heenen gaan? en die lastige Spartaantn ftaan laten Bij de Atheeneren was 't Schande, wanneer een vader zijne zoonen niets hadt laten leeren, om hunne ouderen, in hunne oude dagen, te kunnen onderhouden ; want deze lieden begrepen, dat het Schande was, zijne ouders niet te eerbiedigen ; ondank tegen zijne ouderen zotide den grootften held eerloos gemaakt hebben; bij hen was 't Schande, niets te doen, en lui, en lekker te leeven, ja zelfs de rijkften waren van de verpligting tot arbeidzaamheid niet uitgefloten: en wanneer 'er nu en dan eens vcrfchillen en verdeeldheid onder, de Burgers de rust des Staats verftoorden, dan was ieder Burger verphgt, partij te kiezen; cn "t was Schande, onverfchillig te zijn, wanneer het Vaderland in gevaar was; maar zo dra die gefchillen vereffend, en bijgelegd waren, zo werdt niemand gemoeid omdat hij van die, of die partij geweest was, want men veronderftelde, dat de Burgers, bezield van waare Vaderlandsliefde, geen perfoonlijken haat tegen elkander hebben konden; het oogmerk van allen was, het heil des Vaderlands; zij konden gedwauid hebben omtrent de middelen, die zij wilden gebruikt hebben; maar hunne bedoeling was goed, cn edel; want bij hen was 't de grootfte Schande, zijne eigene belangen boven die van t Vaderland te (tellen, ook was het zelfs gevaarlijk, dit te laten blijken; want de grootfte Mannen , als z j te fterk uitblonken, werden door den ostracismus voor tien jaaren uit de Stad gebannen, wijl men beducht was, dat ze hun aanzien mogten gebruiken, om het oppergezag in handen te krijgen ; daar het voorbeeld van pisistratüs hen hadt doen begrijpen, dat de deugden der Grooten niet altoos echte munt zijn. Dit befehaafde en verftandige Volk zoude het zich tot Schande gereekend hebben , eene beiedifiin°-, of een fcheldwoord door hun eigen dood , of door die var, den belediger te moeten wreeken ; zij zouden zich zeer verwonderd hebben, als men hunne eer of fchande van de lompheid van een ander hadt willen doen afhangen : „ (la toe, maar hoor mij," zeide themistocles, to n de Spartaan fche Veldheer euribiades hem dreigde tcpflaan, omdat hunne gevoelens in den Krijgsraad der ■ R. 3 G,if-  < 132 > Grieken verfchillendë waren; en door deze edele toegevendheid verwierf ïh e m i stocl es zo wel de hoogachting van zijnen Mededinger, als het vertrouwen van alle aan wezenden, cn zijn raad werdt opgevolgd: bij ons zouden deze beide Bevelhebbers bun gefchil met den degen hebben moeten beflislèn, of een ieder zou.ie om ftrijd geroepen hebben, „ dar is Schande! zulk eene belediging niet te wreelcen! ztilR een fmaad op zich zitten 1-ten! dat is een eeuwige Schande.'" Maar als dat nu ook ïil eens in den ouden tijd zoo de mode was geweest, hoe zou het'cr dan met de belangen van Griekenland uitgezien hebben, als die Man gevallen was, die alleen gefc>ikt fchecn, om het Vaderland te redden? en dit leidt mij regelrecht op de vraag; hebben de Ouden betere begrippen ■van eer en fchande gehad dan wij ? of zijn wij daar omtrent beter onderricht? wij die zoo befchaafd, zoo wellevend zijn? Dan als ik zoo eens rond kijk, en Iet op 't geen , dat 'er zo© dagelijks gebeurd , dan kan ik mij de vraag nog veel minder beantwoorden; wat is Schande? want gebeurt het niet zeer dikwijls, dat 'er heden iet als een groote eer wordt aangemerkt, dat morgen als Schande wordt aangezien? en zoo ook omgekeerd; wat van daag Schande is . kan morgen rot eer verftrekken: wat is dan toch in den eigenlijken zin Schande3 Somtijds gebeuren 'er dingen, waar van mijn geheele hart overtuigd is, dit het fchandelijk is, die te doen; en evenwel zie ik, dat 'er veelen die zelfde dingen aanmerken, als of z:j 'er een eer in fielden: de Ouden zeggen mij, dat het geen Schande is, wanneer een braaf Man van zijn ambt ontzet wordt, of wanneer hij, die bekwaam is het grootfte ambt te bekleden tot de laagfte bediening gebruikt werdt, want epaminondas zegt, dat de Min bet ambt eert, en niet het ambt den man: en evenwel heb ik in mijnen korten leeftijd al meer dan eens gezien, dar mannen, die in hooge ambten zaten, tot geheel tegenövergeftelde begrippen overgingen, cn dingen deeden, die zij zeiven als onrecht befehouvvden ; enkel uit vrees, om hunne ambten te verliezen, wijl ze dachten, dat dit Schande was. Zie, lezer, ik ben een Kosmopoliet, (dat weet g'j immers wel, wat zeggen wil-) ik ben dan hier. dan Wéér daar, en ik let zoo al zwervende, op alies, wat 'er zoo hier en daar op Gods Aardoodem omgaat; zoo zig ik voor ruim twaalf jaaren in, Denemarken, dat ieder geloofde, dat het Schande was met de naastbeftaanden der Graven brand en struEivsee om te gaan; wjl deze flachtoiTers der Staatkunde hun  < 133 > hun leven op het fchavot verloren hadden; ja dit ging zoo verre, dat de zoonen van den Graaf struensee nergens in krijgsdienst konden komen, omdat hun vader (zo als men toen zeide) een fchandelijke dood geftorven was: en zie daar! op 't onverwagtst word de nagedachtenis dier beide Graven in naam en faam herfteld; nu is 't geen Schande meer, dat ze op 't fchavot geftorven zijn, ja nu fielt men 'er een eer in, tot hunne familie te behooren: waar van daan komen toch zulke verfchillendë begrippen van iet, dat alle menfehen zeggen meer te vreezen dan de dood? hangen de begrippen van eer en fchand.e alleen af van de tijdsömftandigheden ? of zijn ze ook aan omwentelingen onderworpen ? Een ieder, die dit blad leest, wordt verzocht, mij duidelijk te zeggen, wat is Schande ? want de wijze Man zegt; „ een vroege dood is beter dan een fchandelijk leven," en dus is ons aan de opheldering van mijne vraag nog al wat gelegen. Zie daar, mijn Heer de vraag-al, dit had ik opgefield, om onder mijne vrienden rond te zenden; toen mij uw Weekblad in de handen viel: ha, dacht ik, die Man houdt ook nog al van vragen ; zoo wel als ik; en voorts befloot ik, U mijne vraag toe te zenden ; misfch;en weet Gij beter dan ik, wat men altoos, en ten allen tijde voor Schande moet houden: want ik beken het, alles wat ik gezien heb, en nog dagelijks zie gebeuren, verwart mijne denkbeelden meer, dan dat die zouden opgehelderd worden: of welligt is 'er onder uwe lezers de één en ander, die mijne vraag wigtig genoeg vindt, om daar ééns over te denken. Ik ben uw ijverige lezer, S. WERELDBURGER. Ik ben mijnen Correspondent s. wereldburger verp'igt, ook uit naam mijner lezeren, dat hij onze aandacht opgewekt en bepaald beeft tot de vraag: Is dat Schande? Welk mensch leeft 'er in de befchaafde maatfehappij, die S :hande verdragen kan 5 zelfs onder den gemcencn hoop v.m menfehen, die anders zonder opvoeding zijn, en niet veel beter dan het domme vee voortlceven, de geringde hunner, is hij niet vatbaar en gevoelig voor Schande ? Zoo is het doorgaands , in de afgetrokkene begrippen en in den klank der woorden komen de menfc ;en vrij wel overeen, maar als het nu op de tocpasfing dezer algemeene denkbeelden aankomt; ó! welk een verfchil ontdekt men dan niet? R 3  < 134 > Wi voorbeeld: Is het bij de Japanners geene Schande indien rij een oog?, "lik zouden talmen , om zichze ven den buik^open te fni den, wanneer zij met deze eer door den Keizer verwaag Ld worden ? Rekent'een Engelsen Struikrover het met voor schande zoo hij, opgehangen wordende, eenige vreeze voor den dood of'btrouw ove? zijne rooverijën en ftraatfchendenjen zou t0Hoeni^ dat Heettjen daar zoo verlegen ? wat Schande is hem wcdervaaren? we foei, hij hadt een gat in zijn kous boven do fch el' en een vlek op zijn rok; is dat geen Schande? Maar ï .rr hit we ooit zich gefchaamd, dat 'er zoo veele vuile vlek, kef in zij^ «den? en zoo veel ledige vakken en gaten ui zijn brft iXmenigmaakn gedacht, en onder het denken «enigen •• l»n bals "ebroken wat of toch de oorzaak mag wezen, dat men over die vrMg Is dar geen Schande? zoo verfcbiUend denkt, en zie hief, welke vraagen uit al dit denken m mijn geest zijn 0PëekWM™ccrL, die den aart en het karakter van den bewooner «n7Pr aardfche hut hebben beftudeerd, hebben waargenomen, dat £ zoo vee invloed heeft op de beöordeeHngen der menfehen ver de voorkomende zaaken, dan de adfociatw ,Je*rum,&e famen. konoeHntt der denkbeelden, welke men zelfs in het vee v.aa koppeling uci voorbCeld, heeft in de keuken gefnoept, is W d ftok «eklöpt dZhij 'er gevoel van hadt; „aderhand komt wfwedert de Sen, ziet een lekkerbeetjen, wilde geern proeven maar het denkbeeld van den ftok vereemgt zich terftond met i t ',i,.,,i-bceld van dit lefckerbeetjen, enz. 7o; «ïk Iele adföciano xdearum niet de groote reden z,,n r.nr-nfchen over de Schande zoo verfchillend handelen ? mlnfcherzTn, minne eer in hunne Schande zoeken? £ dezeÏH menfchen'van daag Schande noemen , net geen morgen een eer zal wezen ? De lezer mag 'er ééns over nadenken, ik wil £- aUe?" ™t recht, hot denkbeeld Decrj5d/ve1b0.7den me? het denkbeeld van een fchavot; en va„ Schande veibondej™ Be< menSchdom in het genieen den Zie daar de » voor een* fcnandelijken dood re- Zliik ii"et voor ecld, door mijnen Korresponcler.t b»ge- T^edt t ^^SËS^^y^A herboren wor, 5enTnlaltetWend vaderland hunne wederöpgerechte Hand, É3#£ ^ laurier der zegepraal bdtroonen  < 135 > een ander? en wie? het gezegd of gefchreven heeft? Ik vraag feènvouwig: Is het geen waarlieid? En is het niet Schande, dat zij niet meer ter harte genomen Wordt? Kunnen vooróordeelcn hier ook niet veel kwaads veroorzaken? Heeft men dat niet insgelijks gezien in het voorbeeld van onzen Zaligmaker? Het vooröordesl brengt mede, dat daar men mede verkeert, men daar mede geëerd wordt; deze fpreuk heeft ook veel waars in zich ; wie zal het ontkennen ? Maar hoe verre gaat du altijd door? De Farifeên vonden het fchandelijk, dat jesus verkeerde met tollenaren en zondaren ; zij zouden het niet fchandelijk gevonden hebben, indien bi verkeerd hadt met de priesterfchap en leden van den grooten raad, fchoon de eerden onder den fchijn van lange gebeden de huizen der weduwen opaten, en deze onrechtvaardige onderdrukkers van de Natie waren. Is het geen Schande Voor den edelman, wanneer hij zich met een bilrgermeisjen, al was zij ook het deugdzaamst en beminnenswaardigst fchepzel,en de beste huisvrouw, in den echt verbindt? Maar wordt dat wel voor Schande gerekend, wanneer hij een meisjen, dat deugdzaam kon zijn, verleidt,voor zijne bijzit houdt, en dus haar en haare kinderen ongelukkig maakt? Is het geen Schande, roept biboi-us, dat onze vriend sob r i u s van een halve flesch omver ligt, en van de bank raakt ? Hij zelf zuipt als een Tempelier, en loopt doorgaands met een nat zeil. Is dat geen Schande ? Is het op deze wijze niet moeilijk, zich voor Schande te wachten ? Trouwens, zoo lang de menfehen het rechte dankbeeld van fchande en eer niet weten toe te pasfen op de bijzondere gevallen cn daaden, zal men gevaar lopen, om door het beoefenen van deugd Schande op zich te laden, en integendeel zal men, geen Schande willende behaalen , den ftroom moeten volgen. Maar hoe hard valt die niet voor den eerlijken, wijzen en dcugdzamen man ? Men eigent eindelijk aan zekere rangen en klasfen van menfehen zekere hoedanigheden en eigenschappen toe, deugdzame of ondeugdzame , welke te misfen men voor Schande rekent. Is het geen Schande, als de geestelijkheid niet juist met afgepaste fchreden, en eene gemaakte deftigheid in de houding langs de ftraat wandelt ? en in gezeifchappen een zekeren toon van verhe. vene en boven anderen uitmuntende en impofante meerderheid be. waart? Of een geestelijke daadlijk meer kunde, meer wijsheid, meer godsvrucht en deugd bezit, dit fchijnt zoo zeer niet in aanmerking te komen, indien hij Hechts de uiterlijke vertooning in achtneemt; al ware hij ook een huichelaar. Is dat dan geene Schande ? Is het geen Schande, als de grooten met den burger en met geringe lieden gemeenzaam zijn ? Als zij hun fatzoen (zoo fprcekt men) niet weten te bewaaren ? terwijl zij dikwerf troisch en onverdraaglijk hunne medeburgeren mishandelen en onderdrukken. Is dat geen Schande? Is het ge; n Schande in een zeevaarend perfoon, wanneer hij niet een heel register van vloeken in voorraad heeft, en elk gezegde 'net een aagtul onverftaanbare en zinneloze vloeker) bekrachtigt? Moeten wij niet gelooven, dat veele dit zoo fraai vinden  < 13Ö > den in de zeelieden, dat zij 'er daarom op uit zijn, om die in dit opzi4 de loef af te fteeken ? En is du dan geen Schande ? t, het jseen Schande voor den foldaat cn krijgsman, als hfj „iet n-iatSen fmijdt, over weerlozen heenzit , cn daar het maar e nlzins o geftr ft kan gefchieden, plundert en rooft? al heeft nij geene beTeffen van eer, van dapperheid, van vaderlandsliefde? ISdt];e?groofvad!(ovcrrtc wilde niet naar het voordel hooren üen zehei Biuui vflanden b j nacht te overrom- «ein'V^rVwenij^e werwtS niet fteelen Die man Sou hoorende\?n verVaderliike aantlagen, van brandft.chtingen ^ onSeSsS inv^len, zeker, dunkt mij, gevraagd hebben: " ^;\a^t%^^eSetenScha'nde zijn, als ik over dit onderwerp me^i en duideï.jke? wilde praaten, en dus voor veelen last.g worden ? Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. WEEG E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee. kelijks a een en halve ftuiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL- ( No. 18. ) /Fm ij Rechtzinnigheid? at dunkt den Lezer van den volgenden brief? eri wat zal ik 'er op antwoorden ? Vriend vraag-al! Mijne consciëntie fpoort mij aan, om u eens in gemoede eene vraag te doen, nademaal ik gehoord heb, dat gij niet alleen alle weeken eenige vragen doet aan het menschdom , maar ook aan anderen vrijheid geeft om te vragen* Ik zeg, dat ik dit gehoord heb, want zulke ijdele boeken, als het uwe, gelijk ik aan den titel al kan opmaa-" ken, lees ik niet, ik heb dierbaarer werkjens, die gemoedelijk en (lichtelijk zijn; ja ik heb het gehoord en mij bedroefd. Ach! Zuchtte ik, wat zal 'er van onze rechtzinnigheid worden, met al die nieuwerwetfche dingen ! En dit woeg mij als een zwaaren fteen op het hart, en die moest 'er af, alzoo ik immers verpligt ben, om vöor uwe ziel te zorgen. En daaróm moest ik ü de vraag doen: Zijt gij ook afgeweken van de leere der vaderen? doet gij ook uwe best, om de oude paaien te verzetten? O', daar is zoo een Godsdienstvriend en zoo een Menfehen^ vriend helaas! weike verderflijke fchriften! ó daar Word zoo de Pelagianerij en de Arminianerij klaar en naakt in voorgefteld, en aan de zielen als een zoet vergif ingegeven! Wat brand mijn hart in mijn binner.fte Van heiliger! S ijver,  < 138 > ijver, om de oorlogen des heeren te voeren! Neen; ik lees die verpestende fchriften niet, maar zodra het zo verre komt, en die gelukkige tijden, hoop ik, zijn aanftaande, dat krankenbezoekers en katechizeermeesters het gebrek der leeraaren zullen vervullen, zullen alle mijne leerredenen gericht zijn tegen die verderflijke fchriften, en ik zal de vroomen dan donderend waarfchuwen tegen dit zielen - doodend vergif. Ja, men moest ten minften zulke fchriften vifenteeren, en zij moesten met Kerkelijke approbatie in het licht gegeven worden. Nu ik hoop, dat gij een voldoenend antwoord op mijne vraag, of gij rechtzinniger zijt, zult kunnen geven! ach ja! dat wensch ik. HELLEBRAND IJVERAAR, Kr ankenbezoeker en Katechizeermeester. Zoudt gij wel gelooven, lezer! dat ik met dezen brief in eene ijslijke verlegenheid geraakt ben? Het fchijnt, dat onze ij veraar alzoo ijverig is, als p au lus was, toen hij nog saulus heette, en wie zou graag met zulke ij veraars wat te doen hebben? Ik begrijp ook den inhoud van zijn' brief niet; wat heb ik met de rechtzinnigheid of onrechtzinnigheid van den Godsdienst-vriend en Menfehen-vriend uitfuande? Is dan een godsdienst-vriend en een menfehen - vriend niet rechtzinnig ? Ook begrijp ik niet, wat 'er van dat vifenteeren «n approbeeren is, en noch minder, hoe onze man die tijden, daar hij op hoopt, dat krankenbezoekers en katechizeermeesters het gebrek van predikanten zullen vervullen, gelukkige tijden kan noemen ? Dit alles is zoo duister als de nacht voor mijne odgen, verftaat mijn Lezer 'er iet van? Zoo veel weet ik, toen ik een jongeling was, werdt 'er in de buurt van mijne ouders eene zoogenoemde  < 139 > de oefening gehouden door eenen uit het geflacht der IJver-jaren; ik heb mcermaalen naar die oefeningen geluisterd, en altijd kwam in het gebed deze periode: „ dat toch de Heere zijne fchaapen mogt bewaaren voor zulke herders, die in fchaaps - kleederen wandelen, maar van binnen verfcheurende wolven zijn 1" lk meende toen in mijne eenvouwigheid, dat deze IJveraar zulke predikanten bedoelde, die juist niet van zijn fmaak of ftempel waren, maar zou ik niet gedoold hebben V Zou die man niet toen al een voorgevoel hebben gehad van die gelukkige tijden, daar hillebrand ijveraar om wenscht? En zou ik dan eene zoo kategorifche vraag, of ik rechtzinnig ben, maar zoo kategorisch beantwoorden? Wel, wie geeft den man recht, om aan mijne rechtzinnigheid te twijfelen? Mij leest immers de vraag-al niet? Hij is zeker bang voor befmetting? Nu zijn 'er niet wel onder de geftudeerde Theologanten, die niets gelezen hebben, of lezen willen, dat zij zich maar verbeelden, een reukjen van ketterij te hebben? Cicero fprak eens van foortgelijke lieden onder de wijsgeeren van zijn tijd; veftra folum Itgitis, veflra amatis, c&teros, cauja incognita, cowdemnatis. Gij leest alleen de fchriften van uwe pattij, gij houdt alleen van fchriften van uwe partij, alle anderen veroordeelt gij onverhoord. WTat zou de man van veele godgeleerden en predikanten zeggen? onze hillebrsnd ijveraar zou zeker weinig aanmerking bij hem verdienen ik geef dan geen antwoord op deze vraag; maar ik moet echter bij deze gelegenheid zoo het één en ander vragen. Indien ik zeggen zou, of ik rechtzinnig ben, diende ik toch vooraf wel te weten, wat onze IJveraar door rechtzinnigheid verftaat. Wat is Rechtzinnigheid 5 Is eene vraag, niet min ingewikkeld en van verbaazende uitge S 2 ilrekt-  < 14° > ftrektheid, dan de vraag: „Wat is Waarheid?" Het woord is goed, en op de klank van het woord af, zeg ik rond uit: Zekerlijk ben ik rechtzinnig. Wat is toch Rechtzinnigheid: Orthodoxie? naar de betekenis van het woord, volgends deszelfs famenfteben oorfprong, anders dan het geen recht en dus waar is, te kennen, te gevoelen, te gelooven, en wilt gij, te betrachten? Zoo in het afgetrokken, welk eerli;k, welk braaf man zou dan niet rechtzinnig wezen en willen wezen? Kan iemand wel een braaf man, en een christen wezen, zonder zulk eene rechtzinnigheid ? Maar dit is het ongeluk: Verba vilent ufu, feut nutmi. Het gaat met de woorden, als met de munt - fpeciën. zij Zijn zoo veel waard, als daar zij gangbaar voor zijn En wat veranderen de woorden niet veel met den tijd in waarde en betekenisfen? Wilt gij eenige voorbeelden? Eeafchalk was oudtijds een bediende aan het Hof; maar wat is het nu? Zou een Hoveling ons wel vriendelijkonthaalen, indien wij hem thans als een fchalk begroetten ? hoewel het in maarfchalk, hofmaarfchalk en dergelijken nog over is gebleven? Een tijran was bij de oude grieken elke prins of vo':st, al waren zijne rechten nog zoo gegrond, en zijn beftuur nog zoo loflijk, maar welke prittfen, of vorsten verdienen- hedendaagsch den naam van tijran? word thans tiran door ons niet vertaald, dwingeland? Was het woord patriS-. van ouds niet een eerwaardig woord? Rekende iemand zi:h zelven niet gelukkig, indien hij als een patriot erkend wierdt, maar wie zou thans niet fchrikken, wanneer hij zich met den naam van patriot hoorde begroeten, uit vreeze dat dit woord van eene hagelbui van klappen zou verzeld gaan, gelijk op een don derbui gemeenlijk regen volgt, naar de waarneeming, welke sokrates, die oude eerwaardige patriot, maakte.  < Hl > te, wanneer zijne lieve wederhelft xantippe, na braaf gefcholden, geraasd en getierd te hebben, hem de kamer, pot naa de ooren fmeet? Nu wil ik zoo veel zeggen: Is het met het woord, Orthodoxie of Rechtzinnigheid niet even zoo gelegen? Is het niet dikwijls door de handen gegaan en dus van betekenis veranderd ! Wat is toch Orthodoxie ? wat is Rechtzinnigheid? Wanneer gij eene Mappe - Monde voor u legt, Lezer, eene algemeene wereld - kaart, ik geloof, dat gij zoo veele rechtzinnigheden zult vinden , als 'er landen en gewesten op die Landkaart getekend ftaan. Stel ééns, dat gij eene Hollandfche Rechtzinnigheid in overvloed bezat, hoe verneemt gij wel, dat gij met die Holland,che Rechtzinnigheid zoudt kunnen komen? Zoudt gij'niet, zoodra gij uwe voeten buiten de grenzen zette , al genoodzaakt zijn, om den huik een weinig te draaien, indien gij voor rechtzinnig wildet doorgaan ? Men noemt de Engelfchen onze geloofs - en bondgenoten, het zij zoo, maar is eene Engelfche Rechtzinnigheid wel eene echte Hollandfche Rechtzinnigheid 3 Zoo iemand zich in cenvouwigheid zulks ver beelden mogt, dan bedenke hij, dat men in Engeland eene Episcopale en eene presbijteriaanjche Rechtzinnigheid heeft, behalven nog zoo veele rechtzinnigheden onder de verfchillendë partijen der Engelfche Disjenters. O Jemi! welke van deze allen zou nu met de echte Hollandfche overeenkomen? ' Van de Spaanfche Rechtzinnigheid, door de Inquifitie gehandhaafd, zou misfchien hillebrand ijveraar, niet heel afkeerig wezen, mids dat men hem promoveer, de tot Inquifiteur-Generaal Maar omgekeerd, dan komt 'er een fchoen van; ik wil zeggen, hoe veel zin zou onze vriend in de Spaanfche Rechtzinnigheid hebben, indien hij daar met het gewaad vol duivels en een flambouw cn kruis in de hand voor het Heilig Officie ftondt, om amende honorable te doen? Heeft Frankrijk ook niet eene Rechtzinnigheid op zijne eigene hand ? daar de reclren van de Gallicaanfche kerk de fcheering en inflag van uitmaaken? In Italiën vindt men eene Rechtzinnigheid, die daar t'huis hoort, en waarvan de Itahiianen als met een fpreekwoord zeggen : il credere è di cortefia: „ Wij geloove'.i onze leeraars uit beleefdneid." Is dat niet wonderlijk beleefd ? omtrent zoo als zekere vrouw van haare man vergde : Wel fchat, is het mooglijk, dat gij liever uwe ei-. S 3 ge-  < 142 > gene oogen, dan uwe lieve vrouw gelooven wilt'-" Maar ik moest mij door de lieve vrouw niet van de Rechtzinnigheid laten afbrengen. Wanneer gij door het vrij gemeenebest van Venetiën reizen moe:, lezer, dan moet ik, met alle de rechtzinnigheid van een' Menfchenvriend, u waarfchuwen, om toch voor de Venetiaanfche Rechtzinnigheid op uwe hoede te zijn. De Inquiiltie te Venetiën zou u ruim zoo fpoedig in ongelegenheid kunnen brengen als de Inquifitie in Spanje en gij zoudt met uwe Hollandfche Rechtzinnigheid dikwijls deerlijk in t mat raaken. De bergen overgetrokken, wat meent gij, dat in Duitschland en de aangrenzende rijken de Rechtzinnigheid van dezelfde natuur is? Ei, ei! de Rechtzinnigheid in de zuidelijke gewesten is onkenbaar in de noordelijke, en in de Koningrijken van Denemarken en Zweeden hebt gij weder eene geheel andere foort van Rechtzinnnigheid! Nademaal, nadien, dewijl, uit hoofde dat Zweeden in oorlog is met Rusland, zal men reeds a priori misfchien befluiten mogen, dat eene Rusfijche Rechtzinnigheid geheel anders van voorkomen en ftatuur is, dan eene Zweedfche? Ten mirften ik zou in Ritsend niet veel tot nadeel van Sinter- Kiaas durven zeggen, uit vreeze dat hij mij een roê of een bullepees, of knoet zou brengen, als hij komt rijden, in plaats van marfepijn. Hebben de Turken niet eene Turkfche Rechtzinnigheid < daar de braave Sonniten omar en abubeker als de rechte opvolgers van mahomed erkennen? en in tegendeel waagt het ééns bij de Perjiaanfche Rechtzinnigen deze twee heeren te prijzen, en aLi en zijne zoonen hasan en h osei n te verachten, en zie, of het uw baard en leven niet zil kosten? Wanneer wij Groot-Tartarijè'n doorkruisfen, zullen wij voorzigtig moeten wezen, volgends de berichten, om tach tegen de Tartaarfche Rechtzinnigheid, omtrent de uitmuntendheden van den grooten Lama, niet te zondigen; en China en Japan zullen ook hunne Rechtzinnigheid heb. ben. Maar ik heb nooit een togtjen naa die landen, voornaamlijk na fa/ian gedaan. Ik ben te bang; wel hoe! zou ik niet misfchien te Nanirafakki mijne Hollandfche Rechtzinnigheid voor een poos aan eene zijde moeten zetten? En dat buik opfnijden, zou dat menigen Rechtzinnigen niet affchrikken? Dan liever in een koe gekropen en door deszelfs achterfte weder uit, om Rechtzinnig  < 143 > te zijn in den (maak van de Brahmanen; dan brengt men 'er toch het leven nog af? Maar is het geen tijd, om naa huis te keeren van zulk een omlandsch reiijen-' Scheep! .scneep! De Kaap aangedaan ! Wat ? Ook een J!ottentotfche Rechtzinnigheid! Weten de Hnttentotten en Kaffers ook van Rechtzinnigheid te praten ; Ja, dan zal het in Brazil en in de nieuwe wereld met de "Rechtzinnigheid al even ééns gefield wezen ? Ik hoop, dat wij die niet zullen behoeven aan te doen, maar met eene gunftige gelegenheid raa het vaderland zullen kunnen ftevenen. Het gaat wel! dat is binnen! en wij weder t'huis. Lieve hemel! Nu hebben wij zoo veele Rechtzinnigheden bekeeken, maar wat is nu Rechtzinnigheid ? Wie zou gedacht hebben, dat men een Geögrafist behoorde te zijn, om te kunnen praten over de Rechtzinnigheid? En ik zou maar zoo goedfchiks, zoo recht en flecht, die vraag beantwoorden, of ik Rechtzinnig ben < Maar mag ik niet onderftellen, dat hillbbrand ïjveraar juist zoo veel kennis van de aardrijks-kunde niet heeft? En zullen er aan dat zeer niet meer met hem hinken ? Waarom ben ik dan ook zoo ver van huis gegaan? Had ik niet in het land kunnen blijven? En dan nog kunnen vraagen: welke Rechtzinnigheid onze ijveraar bedoelde, als hij wilde weten, of ik Rechtzinnig ben? Ons NedeHand, gelijk ik hoop , dat elk bekend zal wezen, ten minften ik meen, dat het dikwijls genoeg gezegd is. en die het niet weet, moet het aan zijne eigene domheid toefchrijven, en hij mag meê fchreeuwen, maar hij kan niet ordentlijk meê praten in een fatfoenlijk gezelfchap. Bevreemdt het u lezer ! dat ik hier ftellig fpreek ? Bedenk dan ééns, of het niet flecht voegen zou, indien ik in een onderwerp, dat elk burger van Nederland zelf verftaan, en van kinds af zijn kroost met de pap moest ingeven, vragen wilde ? Zou dat niet eene gemaakie onkunde zijn? Ons vrije Nederland, beftaat dan uit zeven vrije en elk in den haaren Souveraine Provintiën, en het Landfchap Drenthe, behalven de Generaliteits - landen , en die zeven Gewesten hebben elk hunnen Erfftadhouder, en hunne Privilegiën, Coftumen, voorouderlijke gewoonten, Ioflijke herkomen en gebruiken enz. enz. Maar nu is de vraag, of deze zeven vrije' en faam Geünieerde Gewesten en bondgenooten, gelijk zij tegenwoordig allen den  < 144 > denzelfden en dus maar éénen Frfftadhouder hebben, ook maar ééne Rechtzinnigheid hebben? Deze vraag Lezer! is gegrond in mijne onkunde, en tevens gewigtig. Wel hoe, heb ik niet van mijn leven hooren praten van Leidfche Coccejanen, van Utrechtfche Coccejanen, van Ernftige Coccejanen? dat zijn evenwel al drieerleie foort van Coccejanen: Dan zijn 'er zoo veele Voetiaznen, leerenden en dooden: En dan nog zoo veel dat ik niet weet, zoo dat, om kort te gaan, ik vreeslijk in de war ben met die vraag: wat is Rechtzinnigheid ? Zou eene Rotterdamfche Rechtzinnigheid, eene Amflerdamfche, eene Utrechtfche, eene Middelburg fche, eene Friefche, enz. enz, in alle punten en lineamenten wel overéénkomen' Heb ik niet menigmaal in verfcheiden fteden , ja in dezelfde ftad, van denzelfden predikftoel onderfcheiden Rechtzinnigheden gehoord? . Indien wij zelfs nu al eene topijche of geögraplche kennis van de Rechtzinnigheid hadden, zouden wij dan nog wel genoeg weten, om de vraag te kunnen beantwoorden. Wat is Rechtzinnigheid? Zoude daartoe ook niet een'Chronologifche of tijdrekenkundige kennis vereischt worden? ja misfchien wel eene kennis in de Politica of Staatkunde? Ik zal hier omtrent in een volgend Nommer nog eenige vraagen doen, want in dit ontbreekt mij de plaats. Te AMSTERDAM, bij A. B O R C H E R S en J. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  D E V R A A G A L. (No. 19.) Wat is Rechtzinnigheid? (Vervolg van No. 18.) "Wat heb ik evenwel in het voorgaande Nommer al moeite gedaan, en omgezworven, om ééns te ontdekken, wat Rechtzinnigheid is? Maar zoudt gij wel gelooven, lezer, dat 'er even zoo veel kunde in de Chronologie verëischt wordt, als in de Geografie, eer men in ftaat zou wezen, om de vraag, wat is Rechtzinnigheid? te beantwoorden. En is het evenwel zoo niet met de zaak gelegen ? Diende men niet het juiste jaargetal, in het welk ieder van de zeven algemeene Conciliën gehouden is, op zijn duim te kennen, als wij zeggen zouden: wat is Rechtzinnigheid ? Na het Concilie van Trente kreeg bij de Roomfche kerk de Rechtzinnigheid eene heel andere gedaante, dan zij te vooren hadt ! Dus behoorde een Lutheraan wel te weten, wanneer de Augsburgfche Confesfie opgefteld, wanneer zij verbeterd, wanneer het formulier van eenigheid in trein gebracht is, indien hij zal zeggen: wat Lutherfche Rechtzinnigheid is? Dus diende men op dezelfde wijze bij de Gereformeerden den dag en het jaar te kunnen bepaalen, toen de kanons van Bordrecht zijn opgefteld, indien men zal willen opgeven: wat is Rechtzinnigheid? Ik wil zeggen ; wanneer men vraagt, of iemand rechtzinnig is, diende men dan niet te weten, wanneer hij T ge-  ♦C 146 > geboren is, geleefd, en deze wereld door den dood ont. ruirad heeft? even zoo goed, als of men zijn' horoscoop wilde trekken? Stel eens bij voorbeeld. In de Haagfche Conferentie, 1609, noemden de Rcmonftranten en Contraremonstranten eikanderen broeders, en gaven eikanderen de hand van broederfchap; waren zij dan toen nog met beiden rechtzinnig ? Wanneer nu iemand in die tien jaaren tot 1619 overieedt, was en bleef die niet rechtzinnig, evenveel of hij tot de Remonftranten of Contra-remonftranten behoorde? maar indien hij Hechts éénen dag de beduiten der Kerkvergadering overleefde , hoe ftondt het dan met zijne Rechtzinnigheid? Kijk, ik vraag maar, omdat hillebrand ijveraar mij vraagt: Of ik rechtzinnig ben? Nog meer: Hoe lang duurt elke Rechtzinnigheid? komen 'er niet dagelijks nieuwe Rechtzinnigheden voor den dag? Hoe veel hebben de kerkgefchiedenisfen 'er niet opgetekend? Hoe veel hebben wij 'er niet al beleefd ? Indien de hedendaagfche Rechtzinnigheid ééns getoetst wierdt aan de Rechtzinnigheid van de voorgaande eeuw, wie weet, of de Kanons niet vergoten dienden te worden ? j\Tu, dat mogen de keurmeesters van de Rechtzinnigheid beflisfen. Zoo veel weet ik wel, dat 'er bij de nieuwe oorlogen, die over de Rechtzinnigheid gevoerd zijn, en gevoerd worden, van weerskanten mede gefchoten wordt, en hoe is dat echter te begrijpen? Maar ik heb ook gevraagd, of men niet wel wat Staatkunde diende te verftaan, als men de vraag: wat is Rechtzinnigheid ? zal willen beantwoorden? Ja, lezer, die vraag verdient overweging. Heeft de Staatkunde geen invloed op de Rechtzinnigheid? Voor een honderd jaaren of drie, toen de toeftand van het Christendom zoodanig was, dat het grootlte kenmerk der Rechtzinnigheid daar in  ♦C 147 > in befiondt, dat men niets geloofde, dat is te zeggen, dat men voor alles, wat tegen de willekeurige Hellingen, en bevelen van het Roomfche hof gezegd en getuigd werdt, de ooren geflopt en de oogen gefloten hieldt, en toen men dit arken rechtzinnig geloof noemde, hadt toen de Staatkunde geen' invloed op de Rechtzinnigheid? Ja, is dit niet al heel oud? Welk een invloed haü de Staatkunde op de Rechtzinnigheid in den Jpodfchen Raad? Een gedeelte beftondt uit Saddueeïn, een gedeelte uit Farifeïn. Paulus zou onderzocht en verhoord worden over zijne Rechtzinnigheid. Die Apostel, die menfehen kende, en zijne Rechtzinnigheid aan het oordeel dier heeren politiko-ecclcfiaftiken niet wilde onderwerpen, riep voor den vollen raad: lk ben een Farifeèr,de zoon van een' FariMT ? En hoe verandert éénsklaps het toneel ? De Farifeen z'm thans geene onrechtzinnigheid in den Apostel , enz. Toen Keizer ka rel de V. de Stad Rome hadt ingenomen door zijn leger, onder ka rel van bourbon, en den Paus gevangen hieldt, liet die Keizer in Spanje open. bare gebeden doen, om de verlosfing van den heiligen Vader uit de magt zijner vijanden van den hemel af te fmeeken. Was daar ook Staatkunde bij de Rechtzinnigheid? . . Koningin elizabeth was eene vrouw; nu dat is natuurlijk, de mcening is, zij hadt dan ook alle zwakheden , aan haare kunne eigen ; en (deze vraag doe ik aan mijne lezeresfcn,) behoort onder dezelven niet wel eene zucht, tot opfchik en pracht? Zie daar, zeggen de Enitelfehe gefchiedfehrijvers, de reden, waarom de Episcopale Rechtzinnigheid in Engeland boven de Presbijtenaan1'che gekozen wierdt! Is het niet al zedert eenige eeuwen zoo ver snet de Rechtzinnigheid gekomen, dat, wie een ambt wil bekleeden, wie "regeeren wil, die moet rechtzinnig, die moet lidmaat van de Keik wezen? En hoe menig één, die om geene andere reden, met geene andere bedoeling rechtzinnig is? ik zou hier nog meer vragen, maar het kan alles zoo niet te gelijk gezegd worden; en hebben wij dan geene Vaderlandjche Historie? En hoe gaat het in Duit-chland? Hoe ftondt het daar weinig jaaren geleden met de Rechtzinnigheid? en hoe is het thans? Rechtzirnig tot over de ooren toe ! Kan ik mij wel klaarer uitdrukken? Toen na den dood van e d u a r d den VI, van ingeland , onder deszelfs Zuster en Opvolgfter, Koningin maria, T 2 a  *C 148 > alasco en micron, Leeraars der Nederlandfche Kerken te Londen, Engeland moesten verlaten, begaven zij zich met hunne gemeente naa Denemarken ; die arme vluchtelingen hoopten daar bij Proteftantfche medebroeders veilige fchuilplaats te zullen vinden; maar! de Lutherlcne Leeraars oordeelden, dat zij niet rechtzinnig waren; hunne leere was veroordeeld door de Confesfie van Augsburg. In het midden van den ftrengften winter moesten deze ongelukkige ballingen weder vertrekken, en op levensgevaar in kommer en gebrek in zee (teken , zonder te v eten , waarheen ? Lenigen tijd daar na bevondt micron zich te Hamburg. Hier hadt hij een gefprek met den Deenfchen Theologant westfalus. Deze zocht hem te beduiden, dat de Kalvinisten onrechtzinnig waren, omdat de Saxifche Godgeleerden zulks eenparig verklaard hadden. Micron hernam heel knap, dat, indien de Rechtzinnigheid afhing van de verklaring van Godgeleerden, de Paus fchoon fpel hadt. O hc! zeide westfalus, dat maakt groot onderfcheid, de Saxifche Kerken zijn de waare Kerk van God Maar lu ther zelf, antwoordde micron, heeft ergens gezegd, dat 'er geene gemeenten zijn. oi zij zijn feilbaar. Westfalus, door luthers Rechtzinnigheid in verlegenheid gebracht, wist zich nogthans te redden: luther hadt de Roomfche Kerk in het oog, maar niet de Kerk van je sus. Toen eindelijk micron aandrong, dat de Heilige Schrift alleen de regel van alle Rechtzinnigheid is. kreeg hij geen ander befcheid dan dit: Schoone redening ! Dan zou 'er uit volgen, dat zijne Deenfche Majeftcit, en de geheele Magiftraat van Hamburg grootlijks gedwaald en zich bezondigd hadden, toen zij een befluit reeën u en uwe makkers namen !! Denk maar, dat gij veroordeeld z'jt op den rijksdag te Augsburg! i Een Schrijver , die ons dit verhaalt, voegt 'er bii: „ De grond van deze Gothifche cplosiing van westfalus is een grondregel, welke bij alle heften in de geheele wereld de overhand heeft. Daar is geen land. waar c.e Geestelijkheid van den heerfchenden Godsdienst 'er niet op uit is, om alle gevoelens, hoe vreemd zij ook zijn van het politieke, indien zij Hechts met hun fiistema flrijden, te doen doorgaan voor Staatsmisdaaden; voornaamhjk wanneer zij moeite hebben om de redenen , daar partij zich van bedient, te kunnen beantwoorden. Het hoofdbewijs, dat alle Kerken, die door de wereldlijke magt onderfteund worden, tegen hunne partijen gebruiken, is overal genoegzaam hetzelfde" Wa{  < 149 > Wat is Rechtzinnigheid? deze vraag wordt nog^moeifljker, om op te losfen, als men weet, dat men dikwijls m Sen'kerkeHjken zin heel rechtzinnig, maar urden poht eken zin heel onrechtzinnig kan wezen En zo nu h l l ebrand ij v e r a a r eens de kerklijke en ftaatkundrge Rechtzinnigheid met eikanderen verwisfelde en verwarde en mets van dat lemma der Sijnoden wist: kerkhjke z aken kerklük te behandelen, hoe zou ik dan toch zijne vraatr beantwoorden kunnen, of ik rechtzinnig ben? ZHn ^er dan geene voorbeelden van Profesloren en Predika ten, die geremoveerd zijn geworden, n.etregenftaande zn rechtzinnig, ja ptjlaaren der Rechtzinnigheid geweest Sn omdat zij in den politieken zin voor onrechtzinnig Suden werden ? Heeft onder anderen Utrecht daar gee5e voorbeelden van opgeleverd? Waren inde voorgaande ppiuv te e l i n k en van de velde in die Stad geene rechtzinnige Leeraars? purum putum Rechtzinnig? En zijn Sniet beide geremoveerd, en met Schout en dienaaren de S ad uitgelegd? Of zij hunne kerklijke atteftatie mede gekregen hebben? die dat wil weten, zou de kerkenraadshSfngen van Utrecht moeten nazien. Of het met moogk is dat dezelve hun geweigerd is geworden, is eene andere vraag. Wie weet niet, dat, als geweid komt, het recht ophoudt. . , . •fura Ment, mntaeque tacent jme vmdtce leges. De vroome Rechtzinnigen van Utrecht hebben altijd de overheerfching dier Stad en Provincie door ^Jranjchen, eenige jaaren daarna gebeurd, aangemerkt alsi eerflraffe voor di wegjaagen van te e link en van velde, ma-ir hoe het zij, zij waren geremoveerd!!! en teeMnk werdt kort daarna Predikant te Middelburg, cn vande velde, ik geloof, Profesfor! Zegt salomo niet ergens; daar is niets nieuws onder de zon? * * * Hoe ver zijn wij nu met de vraag; wat is Rechtzmnigheid? Omtrent zoo ver, als toen wij begonnen ? Zo ondertusfehen iemand mogt denken; dit gelijkt wel »at naar frans baltesz over de Samarttane, die *~ van de recht gelood gen praat, dat 'er zn noch «n », d;en vraag ik : of hij dan ééns zoo goed gelieft te we en, pm ons klaar en duidelijk tc zeggen: wat Rechtzinnigheid T 3 151 ■  < i5° > is? Zou het wel kwaad wezen, indien deze vraag ééns eene prijsvraag wierdt bij de ééne of andere Maatfehappij? Of ik rechtzinnig ben ? zal ook veel afhangen van eene andere vraag: Kan men rechtzinnig zijn, en onrechtzinnige boeken lezen ? Wel zeker, hoor ik iemand zeggen; onderzoek en lees, dat is paulus grondregel, beproef alle dingen en behoud het goede. Recht zoo! zal een koopman, die fijne perels zoekt, niet allerhande, ook valfche en onechte ontmoeten, en moet hij die niet behoorlijk toetzen ? Vindt een haan niet dikwijls zelfs op een' misthoop nog een voedzaam graantjen ? is 'er wel een boek zoo onrechtzinnig, of'er ftaat iet goeds in? Behoort men niet onpartijdig te onderzoeken, indien men rechtzinnig zal wezen ? maar moeten dan de fchriften van partijen ook niet gelezen worden ? De Haagfche en Brielfche, zoo wel ais de Nederlandfche of Vaderlandfcbe Courant? Hoe kan men anders weten, wie of de meeste waarheid , of de meeste leugen vertelt? Dit gaat goed; elk moet onderzoeken; maar nu de Rechtzinnigheid ? Gij moogt geloovcn, wat gij bevindt recht te zijn, doch niets is recht, dan het geen wij gelooven. Is dat geen hoofsch compliment' En i, dat evenwel niet een compliment, welk in het IUtk van Rechtzinnigheid zeer gewoon is? Zijn niet de meeste menfehen van eene Rechtzinnigheid opgeblazen, die zij nooit onderzocht hebben? en van welke zij niet verder dan uit hunne geboorte en opvoeding reden en antwoord kunnen geven? Zijn niet veelen juist in die proportie rechtzinniger, hoe dommer cn onwetender zij zijn? Weten niet veelen alles op 't naauwkeurigst, omdat zij niets weten, juist gelijk alle hal (geleerden, die nergens zwaarigheden ontmoeten in eenige wetenfehap, ie weten, omdat zij maar even aan de buitenfte fchilie gelikt hebben ? []oc veele menfehen zijn niet zoo rechtzinnig, dat zij ban"- zijn voor een onrechtzinnig boek, ia dat de band alleen bun een fchrik op 't lijf kan jaagen? En zou onze Hl l leb ra nd ijveraar het niet onder de kenmerken van zijne Rechtzinnigheid (lellen, dat hij nooit in BeKters betoverde wereld gelezen heeft? cn dat zijne beljjde• nis dus luidt: Ik wil volftrekt met geen onderzoek, dat mijn gemoed ontrus. en kan, te doan hebben, maar flecht weg alles gelooven, wat de meeste goede lieden in mijne rechtzinnige moederftad gelooven . cn wat mijne lieve voorvaderen en minncmoêrs geloofd hebben? En evenwel die  < I5i > die zoo zonder onderzoek gelooft, is immers, indien hij rechtzinnig is, maar bij geval rechtzinnig ? En is dat dan Rechtzinnigheid? De door zijne geleerdheid alom vermaarde gkr ar dus vossius kwam te Steinfurt in aanmerking, als P.ofesfor, en werdt aan den Graaf van Bewhsim ten fierkften aangeprezen, maar 's Graaven Moeder verzette 'er zich tegen; zeggende, dat zij niet zou dulden, dat 'er iemand tot het Profesforaat geroepen wierdt, die niet rondom rechtzinnig was. Was dat geene ronde Rechtzinnigheid ? Het is mij wel ééns voorgekomen, en ik laat het den lezer zeiven bedenken , of het met de Rechtzinnigheid niet is als met de Waarheid, daar «'ij in dit Weekblad reeds vroeg van gefproken hebben ' En of wij niet de beste en zuiverfte Rechtzinnigheid zoo vlak voor onze voeten heb. ben, indien wij maar getrouw ftudeiren in bet boek der Natuur, en het boek der Schriftuur, en wilt gij 'er dit bijvoegen , in het boek der ervaaring en ondervinding, om de menfehen en ons zeiven recht te leeren kennen? Indien wij in deze boeken vlijtig en opmerkzaam lezen, zouden wij dan wel ooit geheel onrechtzinnig kunnen zijn? voornaamlijk, indien wij oprecht gezind zijn, om te handelen en té wandelen naar de lesfen der Rechtzinnigheid, die in deze boeken voorkomen? Komt dit niet het naast overeen met dat zeggen van 's werelds Heiland: Zo iemand Gods wil wil doen, die zal van deze mijne leere bekennen, of zij uit God en godlijk is? Ik ga ten minften zoo in mijne eenvouwigheid te werk; en wat heb ik gevonden5 Dit: Ik ben een mensch, eu wat is een mensch? die vraag hebben wij reeds gehad ! homo Juin et nihil humani a me aiiènum puto. En zou ik mij dan ergens op verheffen? op mijne kennis? op mijne deugdzaamheid ? Zou ik gelooven beter te zijn dan mijne medemenfehen ? Ik een Engel, en zij halve duivelen? Wat heb ik in den Bijbel geleerd ? Dat de goede God van eeuwigheid voor mij gezorgd, dat hij mij, geringen en zondigen mensch, vergeving van mijne zonden en herftelling in zijne gunst door je sus zijnen Zoon gefchonken heeft, dat hij voor mij een goedertieren Vader is en altijd zijn zal, die mij in alles zal weldoen, en wil, dat ik hem bemin, en ook allo zijne kinderen liefheb , en aan alle mijne medemenfehen zoo veel goeds doe , als in mijn vermogen is ? Wat leert mij het boek der ervaaring en ondervinding? Dat de deugd zegepraalt, ook in het midden der wederwaar-  < 152 > waardigheden ? dat de deugdzame al het gewoel der ondeugd belagcht, en zalig is, wanneer h'j derft? Als ik dit geloof, en ten blijke van de oprechtheid van mijn geloof daadlijk betracht, met een eenvouwig, zuiver en aanhoudend pogen en ftreeven, om volmaakt te zijn, heb ik dan geene reden, om mij weinig te bekreunen aan het oordeel van het gaotfche gellacht der ijveraaren, of ik al, dan niet rechtzinnig ben ? DRUKFOUTEN. In het voorgaande 18de Nommer van den vraag-al ftaat eedrukt hellebrand, moet zijn hillebrand. Ook is ergens in dat Nommer gedrukt, doch gelukkig in flechts één exemplaar: geruïneerde; de lezers wo.den daarom verzocht, elk zijn exemplaar naaiiwkeung na te zien . en hii, die dit exemplaar mogt gekregen hebben, wordt bij dezen geautorifeerd , om, zoo veel in zijn ver mogen is , dat geruïneerde te corngeeren , of anders zijn exemplaar aan éénen der Ui-gevers weder te bezorgen die hem een exemplaar met geünieerde ter hand zull.n ftellen. Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. W E E G E. i?n alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. ( No. 20. ) Wat is Staatkunde? Belofte maakt fchuld. Is dit niet eene algemeene fpreuk, mnn Heer de vr aag-al? en moet 'er met b.jgevoegd woeden: Schuld moet men betaalen, wil men een eerlijk man blijven! Zie dat is zoo mijne Staatkunde; en daarom dewijl ik niet alleen den naam, maar de daad van een eerlijk man wilde toonen te bezitten, diende ikU immers wel weder eene vraag te doen? En kijk, bet gewag van mijne Staatkunde geeft mij terftond eene vraat; aan de hand: Wat is Staatkunde? Cjcero, voor wien ik achting heb, fchoon ik z.jne ftaatkundige Brieven aan ATiicus.niet geern lees, misfchien omdat ik ze niet verfta? Ei lezer! hony foit, qui mal y penfel zoo veel Fronsch verftaat gij wel? neen, maat, omdat ik wat aantreklijk van humeur ben en als ik dan vind, hoe bitter de dierbare Vrijheid in het Romeinsch gemeenebest gefeuld, en bij de haairen gefleept, en getrapt werdt door Vrouw Politica, tot dat die arme Vrijheid bezweek en den geest gaf, dan rijzen 'er zulke treurige denkbeelden in mijne ziel op, dat ik den goeden cicero uit de hand leg, om niet al te mistroostig te worden; cicero , zeg ik , heeft mij geleerd, dat de naamen van zaaken te kennen, reeds half gedaan werk, v maakt  4 154- > maakt, om derzei ver aard en natuur te weten te komen. Hoe ftaat het dan met den naam van Staatkunde? Staatkunde , heb ik altijd gemeend, dat den Griekfchen naam voerde van Politica, naar het Griekfche woord polis, welk eene ftad of burgerij betekent, omdat de pligt der Staatkunde zou met zich brengen , het heil en algemeen welzijn der ftad en der goede burgerij te bevorderen; doch laatst had ik een goed vriend bij mij, die mij zocht te beduiden, dat politica een goed Latijnsch woord zou zijn, en eigenlijk moeten gefchreven worden pollitka, en dat het ftamwoord zou zijn pollex, het welk bij de Latijnen „ een duim" betekent, zoo dat fumma fummarum, politici, of Staatkunde, eigenlijk zou betekenen: ,, duimdraaijerij." Welke naams-afieiding mag nu wel de waare wezen? Het ma'kc toch een magtig onderfcheid , of een Staatkundige iemand is, die het heil van 't gemeenebcst en van de burgers zoekt, dan of hij een duimdraaijer is? Wat is dan Staatkunde? maar mag ik dit wel vragen ? Is het wel nodig, dat de burger juist weet, wat Staatkunde is? Om alle ongelukken voor te komen , wil ik mij wat laagjens houden , en bij het walletjen langs varen. Ikarüs vloog een beetjen te hoog, zoo regelrecht in het zonnelicht! dat kunnen evenwel wasfche wieken niet verdragen; daar ftortte de arme jongen plotsh'ng in zee. Vast armen en beenen kapot. Neen , hij viel in zee, maar toch het was een verfchriklijfce val! Nu begrijpt gij wel, waarom ik dit vraagf Maar is het evenwel niet goed, dat een burger zoo wat weet: wat Staatkunde is? Machiavell fchreef wel, dat een dom volk best te regeeren is; maar gaat die regel wei door? Zal een kundig burger, die meer kent dan eten en drinken, niet om der confcientie wil beter en hartelijker gehoorzaamheid bewijzen aan de burger-  < 155 > gervaderen, die hem naar de billijke wetten zijns lands bcftuuren en weldoen, dan ment van een dom génieën verwachten kan, hoe zeer het oók fchreeuwt en tiert. Immers, dewijl dat gemeen eigenlijk niet weet, waarom? is het toch ligt te verleiden en over te haaien? Is het niet moeilijker, dan men zich verbeeldde, om het gemeen op den duur aan zijn koord te houden? Als de burgers zoo wat weten van Staatkunde, en wat Staatkunde is, zouden zij dan niet tevens een g>ed gezigt hebben in den zin van dat fpreekwoord: Boer, pas op uw ganzen? Doch aan den anderen kant is de vraag: wat is Staatkunde? wel eene noodzaaklijke vraag? Zou men niet weten , wat Staatkunde is, daar de geheele ondermaanfche wereld door Vrouw Politica geregeerd woidt? Daar 'er zulk eene menigte van Staatkundigen is , die alle de feba- kels van den Staatkundigen keten vullen van af tot den Staatkundigen Tinnegieter incluis ? Is 'er niet allerhande föort van Staatkunde? Is 'er niet eene huishoudelijke, eene zedelijke, eene regeerings. fiaatkunde? Mogen wij van die ieder niet het één en ander vraagen ? De geheime gefchiedenisfen leeren ons, dat de Vrouw van kat o hem nooit wilde zoenen, dan wanneer het donderde? zoodat de goede Man gemeenlijk zeide, dit hij gelukkig was, wanneer jupiter donderde. Zou dit geen vrouwelijke Staatkunde geweest zijn? zou dat flimme wijf ook gedacht hebben, als men daagiijks zoent, wordt het een gewoonte en daaglijkfche kost? Nu bleef het een extraatjen vcor kato, want het dondert toch alle dag niet? of zou zij zich wel geblanket hebben, en was zij ook bekommerd , dat zij van zoenen leelijk zou worden ? Ik wil dit verfchil niet befiisfen! V a Zou  < T5Ö > Zou dat wel huishoudelijke Staatkunde _zijti, als de mTêk wouw in huis baas laat, zoodat zij, als_d Putterveenfche helleveeg den armen lubbert iinge.ooit' Is daf huish^déljke Staatkunde, als de man te veel van de fl sch houdt en daardoor zijn wijf gelegenheid geeft, om hem het huisbewind te ontnemen, en op het 'tSt^uSSelijke Staatkunde als de ouders in*- dat'hi ondei de zon gezien heeft, als eene dwaling, die van het aangezigt des overften voortkomt Een dwaas \Vat is burgerlijke Staatkunde? Wanneer iemand m ban - bet vadeS'ja zelfs zijn leven daar voor over te hebben, j, sMt^rijfc «n held, voor 't varferJund tejneeven. Neen, zeide zeker iemand: Veel zoeter is het toch voor >t vaderland te leeven. Wie heeft gelijk? Ts het burgerlijke Staatkunde, alles geduldig te dragen • , o i-i,i7 im Be wezen? Is het burgerlijke StaatSnï'MïK^J*^0' de gunst van beiden te bëjaagèn. ten einde zich altijd te kunnen voegen b,j de bovendrijvende V™* of ftaRts.S,aatkunde5 Zeker ie- Wf\ f we rede kundige definitie van eenen Staatkunde! ë^ ^ is gdijk aa"cCï  < 157 > . - , Annthekar, welker handteering beftaat, in de Cbymist of Apothcicar» Wcl* mixtuurt en te maa- quint-esfentie uit te puuien, en een rm* d Dus Ten, uit verfcheiden Sirnpl^ra.onder eg gemen^ woelt de Staatsman en p ins , eli it deze onder een, tot dat ti.j mt ai. b zijn . verwarring zijn^oor^el agt, Lievehemel! zeu¬ gen kneedt. Zouda sta y J al die oorlogen van den daar dan al die verwa b ^ ^ En daarom oog inJ^eil! bedden kunnen opmaa- Zou de lezer n sfeblen m ^ ^ ^ S^ÜE^^»™^voor den dag haalen' Zie daar dan , op goed geloot « ■ .. h dden Was het Staatkunde, tej*™*» "' dJe zijne„ naauwlijks den «Wg^T£\^ en het volk zoo weggejaagd, of WW«d; b br hun juk zoo min lang te onderdrukken dat cu-- o b ich buiten als'dat der Koningen kon veelen. |" ^derfloe?. Daar Let'gras op de ^^f^^W*», inden de Zou het niet Staatkunde f nadden, dat t0ch, P«>i£ift, dit vo™ecbnurSCS verëenigen, de magt bij het volk, bijSt^tk2fh%t1SV0lk niet alles inwilligen? lnU1ne verkeerde Staatkunde de t zjn, Zou het niet _ ruim zoo^ goe ^ den bur_ als ^J f'T^nl en geene reden tot klagten gegeven, ger hadden betoond, en geen kd „ faam Veree- Indien toch de ratriain c" d ooit z; „ ftaat- nigd waren gebleven,.^en d^ten ui In, ik laat (laan, kundig ^T^f^^J^M graüa vialandum volge„ : & v.J » , ocf verbroken worden, dan moet est. Indien het reen p heerfchen? hct verbreken worden °m ' n den Romeinfcben Was dat Staatkunde , dat k 1 _  < 158 > door koophandel bloeit , en groot wordt ? moet zij daarom verdelgd worden? Was het dan geen beter Staatkunde, die scipio nasika volgde, wanneer hij, tegenövergefteld tegen kato, bij zijn advijzen voegde : Carthago est finenda I Karthago moet men in ftand laten blijven? Scipio voorzag, als een fchrander man, dat, indien eens die mededingfter van Rome uit den weg ware, de Romeinen zich aan de luxe en weelde zouden overgeven, dat de veêrkracht van het Romeinfche volk zou verflappen, en dat op deze wijze zijn vaderland ééns te grond zou gaan. Zijn doordringend oog voorzag in 't toekomftige, het geen kato niet voorzag, die enkel aan de wraak gehoor leende. Wie van decze heeren was dan ftaatkundig ? Is dat Staatkunde, dat de Romeinen, geen' kans ziende, om eenen wakkeren viriathus, die voor zijn vaderland en deszelfs vrijheid ftreedt, te overwinnen, hem door verraad van kant maakten; en datc/EPio hun Veldheer, toen de verraders, die, door hem omgekocht, viriathus om 't leven gebracht hadden, bij hem kwamen om de toegezegde belooning, hen dezelve weigerde, maar hen nogthans onder zijne protectie nam ? Maar gaat het zoo niet? Het verraad wordt bemind, maar de verracer gehaat! De aapcn,zegt men, gebruiken de katten, om de kastanjens uit het vuur te haaien, ten einde daar zeiven gebruik van te hebben, zonder dat zij gevaar lopen , om hunne pooten te branden ? Is dat ook Staatkunde ? Was het ook Staatkunde van julius ce sa r, dat hij zulk een groot vriend van de Jooden was, zoodat hij hun overal, waar hij kon en mogt, bcgunftigde, gelijk zij dan ook alles voor dien verdrukker van zijn vaderland overhadden ? Was het Staatkunde van dien zelfden ces ar, dat hij aan cicero fchreef? „ Een eerlijk man, wien de vrede en het welvaaren zijns vaderlands ter harte gaat, behoort in burgerlijke onëenigheden zich onzijdig te houden. Gij kunt niet beter, noch meer voor uwe achting doen , dan u zei ven, om wat redenen het ook zijn mag, buiten deze onlusten houden." Is dat niet opmerklijk, dat deze Staatkunde van hem, die het hoofd ecner vrijheid onderdrukkende partij was, zoo vlak aanliep tegen den ftaatsregel van solon dien wijzen grondlegger van eene vrijë cn vermogende republiek , welke eiken goeden burger geboodt, in gevalle van  < J59 > van burgerlijke verfchillen daadlijk partij te kiezen ? Mij dunkt, dit voorbeeld mag wel met een ftarretjen getekend worden, lezer! Js dat Staa'.kunde, dat jugurtha, die op eene onrechtvaardige wijze het koningrijk aan de wettige erfgenamen wilde ontnemen, en die wist, dat zij omJer de protectie der Romeinen waren, ten einde voor te komen, dat deze Romeinen aan hunne alliantie met de wettige vorsten voldeeden, te Rome met goud en gaven verfcheiden leden van den Senaat wist om te kopen, en daar door tweedragt te verwekken, waar van het gevolg was, dat de eerlijken onder de Romein fche Raadsheeren hunne alliantie geen geftand doen, noch de verdrukte bondgenooten eenige daadlijke hulp bewijzen konden, zoo dat deze door j u g u r ï h a's benden overheerd, van het rijk cn van het leven beroofd werden ? Is dit zeggen van tacitus ook Staatkundig; ten tijde ran het gemeenebest, werden daaden geftraft, maar woorden waren vrij. Augustus was de eerfte, die blaauwboekjens onder de ftraffen van gekwetste Majesteit of verraad bracht? Welke Staatkunde was de beste, die fridun Koning van Perfiën, zijnen opvolger aanprees, met deze woon den: „ Geloof mijn zoon, dat do dagen van uwe regeering zoo veele blaaden van een boek zijn. Draag dan zorg, dat gij op geene bladzijde van hetzelve iet fchrijft, het welk gij van de nakomelingfchap niet gezien wilt hebben;' of die ftelregel, welken Keizer severus zijne zoonen voorfchreef: ,, Het krijgsvolk te verrijken, en de_ genegenheid der foldarten te winnen, zonder zich te bekreunen, of zij van hunne overige onderdaauen bemind of gehaat Waren <" Filip Koning van Macedoniin, vader van al ex ander den grooten, wordt voer een volmaakt Staatkundigen gehouden . op den éénen tijd voerde hij oorlog en maakte veroveringen, terwijl hij voorwendde, dat hij het belang van den Godsdiens behartigde, waarom die oorlog „ de heilige oorlog" werdt genoemd. Op een' anderen tijd zondt hij zijn troepen in deze of gene Republiek van Griekenland, daar zy naar goedvinden buis hielden en plunderden, wat zij konden, doch het oogmerk van f ilip, gelijk hij aan het publiek vertelde, was alleen, om de rust te herftellen. Eindelijk werdt hij de opperheer van Griekenland onder fchijn, van de verdeediger van dczelfs vrijheden te zullen wezen tegen de Per/en. Als  < i6o > Ais wil nu alle deze voorbeelden zoo van alle kanten bekijken , en het geen er zoo daaglijks voorvalt en gebeurt onder de zon, oplettend nagaan, dan zouden wij haast tot de quintesfentie komen van die vraag: Wat is ftaat- ^ifdat Staatkunde, gelijk de groote f re der ik fchrijft en leert, dat eene Mogendheid geene andere wet heeft, dan het welzijn en belang van zijn volk, dat het ongerijmd zou wezen, indien zij een traktaat en verbmdtenis heidt, dat haar nadeelig was, en dat het geen fchande is zijn woord en verbindtenisfen te breken, zodra dézelven met dat belang ftrijdig worden? _ Maar, mijn waarde vraag-al, eischt nu de Staatkunde van joais weetgraag niet, dat bij hier een einde van zhn vraagen, wat is Staatkunde? maakt, en dat hij het oordeel aan den verftandigen Lezer overlaat ? fapttntt Jat. JORIS WEETGRAAG. Te JMSTERD^M> bij A. B O R C H E R S en J. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en halve ftuiver word uitgegeven.  D E V R A A G A L. ( No. 21.) Welkt Gefchiedverhaalen zijn geloofwaardig ? De aanleiding tot deze vraag kreeg ik dezer dagen door het lezen van de Courant, en de berichten itl dezelven van den zee(]ag, op den 24 Augustus, tusfchen de RusJen en Zweden voorgevallen. De Rusftfche berichten daar van luiden van eene complete overwinning, op de Zweeden behaald. De Zweetten integendeel wenden voor, dat de Rusfen zoodanig geflagen zijn, dat hun Esquader naauwlijks kon vluchten, en genoodzaakt is geweest, de eerfte haven de beste te zoeken, enz. Van weerskanten heef1 men gezag aan de verhaalen bijgezet; de Rufen hebben den Ambreficianfchen Lofzang, of het Te Deum gezongen, en. het bericht van de Zwecdjche zijde is, volgends de Courant, in een eigenhandigen brief van den Koning van Zweeden begrepen. Dit zeldzaam Contrast, dat ik niet vereffenen kan, doch dat geheel niet nieuw is, deedt mij vraagen: Welke Gefchiedverhaalen zijn geloofwaardig' In mijne vroege jeugd was ik een ongemeen liefhebber van de Historiekunde; wat heb ik mijn harsfenkas en alle deszelfs laden niet opgevuld met de gebeurenisfen van oude en nieuwe tijden ? Ik kon bij de rei af alle de Vorften der Asfijrifche Monarchie, de Egijptifchc Diinamen, de twaalf eerfte Romeinfche Keizers, alle de oude Graven van Holland, van dirk den I. af, zoo als zij bij \y scsi*  < \6% > scriverius voorkomen, opnoemen. De geheele Romeinfche Adelaar was in mijn memorie overgegoten; en de vaderlandje gefchiedenisfen en alle de daaden van Neerlaads Stadhouders en Erfftadboudcrs, met alle de omflandigheden, waren mij zoo eigen als mijn a b c, uit die kostelijke werken van blomhert en Rotterdam. En nu was ik wonder boven wonder in mijn fehik. Maar lieve lezer! wat zonk mij het hart in de fchoenen, toen mijn verftand wat rijper wierdt, en ik meer inzien m zaaken kreeg' U liep gevaar van een historifehe twijfelaar te worden; en wie zou ook niet? als hij die geheele Atff* rifche Monarchie, en alle de magt en heerlijkheid van belus, semiramis, NiNüS.eiiz. zoo eensklaps ziet verdwijnen , met de ontdekking van de beuzelachtigheid van ctesias, die 'er zoo breed van gefchreeven heeft? Als hij de refebiedenisfen van de Perfiaanfche Monarchie, b,j herodoot en andere Grieken, vergelijkt met het geen Mirkhond en andere Oosicrfchc Schrijvers 'er van te boek liaan? wie zou dan denken, dat hij de gebeurenisfen van één en hetzelfde Rijk leest? Zijn zulke gefchiedverhaalen geloofwaardig, in welken de zucht tot het wonderbare de overhand heeft? En heeft men echter de gefchiedkunde niet drie tijdperken toegewezen; het duiftere en onbekende, en het fabelachtige, zco wel als het historifehe? En vindt men dit met in de gefchiedverhaalen van alle. volken, dat zij meer of m.n met fabelen aanvangen? Maar die tijden zijn voorbij; goed! evenwel blijft de vraag: Welke Gefchiedverhaalen zijn geloofwaardig? Wanneer wij het gros der Gefchicdfchrijvers betrachten, vinden wij hen niet meest met liefde of haat bezield het zü omtrent geheele volken, het zij omtrent bijzondere perfooncn cn vorften? Weik Gefchiedfchrijver is met mge- r DO.  € 163 > nomen met zijn eigen land en volk' Indien wij eens, b-j voorbeeld, Karthaagfche Gefchiedfchrijyers hadden over da drie Punifche oorlogen, wat meent gij, lezer! zouden da daaden der Romdnen Z'ch daar in wel zoo fraai voordoen ? Zou de billijkheid dezer oorlogen , wel zoo op de zijde der Romeinen wezen, als nu wij het klaaren moeten met Latijnfche of Griekfche Schrijvers, welke, hoe kundig en voertreflijk, echter te duidelijke bewijzen geven van partijdigheid, da ééne, omdat zij Romeinen waren, de anderen, omdat zij van de Romeinen afhingen, en hunne overwinnaars naar de oogen moesten zien ? Vindt men niet Gefchiedfchrijvers, welke zoo partijdg Z'jn ingenomen ten voordcele van de frinfen en Vorften, welker daaden zij vernaaien , dat zjj geen de minde feilen of zwakheden in bun willen opgemerkt hebben ? alles is uitmuntend, volmaakt, bijna goelijk'. En verdienen zulke Gefchiedve.'haalen dan wel geloof? Integendeel is het niet te denken, dat de haat tegen de onderdrukkers der Romeinfcke vrijheid mengmaal de 'pen beftuurd heeft van suitonius en tacitus, wanneer zij de monsters tiberius, nero, domitiaan, enz. ten toon ftelden ? Durft een Gefchiedfchrijver wel altijd de waarheid zeggen? en welk bericht en gefchiedverhaal is 'er toch geloofwaardig, daar de waarheid aan ontbreekt? Is dit niet de reden, waarom zoo veele Gefchiedverhaalen enkel loffpraken zijn, of magere en drooge dagregisters? Durfde een prokopius in zijne gefchiedenisfen, die hij publiek maakte, anders fehrijven dan tot lof van justiniaan? En wanneer hij in zijne geheime historiën de ondeugden van dien Vorst met zwarte kleuren fciiildert, en deszelfs Gemaalin theodora, als het wulpfte en geilde wijf afmaalt, is het dan niet weder te vreezen, dat de Schrijve 2 ver  < T(J4 > ver zich in veele opzichten heeft willen wreeken van den dwang, dien hij hadt moeten ondergaan? Hoe veel invloed hebben partijfchappen en factiën niet op het verhaal der gebeurenisfen? De menfehen zien zelden door hunne eigen oogen, maar zetten meestal een -bril op van onderfcheiden kleuren, groen, geel, rood, of andere kleur, en dan zien zij, gelijk natuurlijk is, de voorwe pen even zoo gekleurd, als hunne bril. Dus verhaaien" in de middel-eeuwen de Guelfen heel anders dezelfde gevallen dan de Gibeüinen; en in Engtlind eenJTVWj heel anders dan een IVhig; en wat Zegt onze Vaderlandfche Historie? Wanneer men vraagt: Zijn de Gefchiedverhaalen wel geloofwaardig? dient men ook de godsdienst-gezindheid van den Gefchiedfchrijver wel te weten. Hoe verfchillend, bij voorbeeld, wordt konstantijn de Groote riet afgebeeld? Bij eusebius, een Christen üisfehop, is hij bijna een heilig, maar bij zósimus cn andere Hei'denfche Schrijvers omtrent erger dan een tijran? Zijn Zoou konstantijn wordt ook op geheel onderfcheidene wijze afgebeeld, naarmate een Arridan of een rechtzinnige zijn levensgefchicdenisfen verhaalt. A propos! bij gelegenheid van dezen konstantijn, "hij moet vrij wat op'zijn kooker hebben gehad, daarom hadt hij zoo veele fpiöns, d'e niet alleen aanbrachten, •wat men van den Keizer en het Hof zeide, waar op dan ■aanftonds parate executie viel, maar zij moesten ook acht 'geven, wat de menfehen droomden, en zij, die iet ten jiadeele van het Hof gedroomd hadden, werden met de dood geftraft. Eén van die fpiöns was een vreemdeling, een Perfiaan, met naame mekkuriüs , die ook den titel van Comes Somniorum, Graaf der droomen, voerde. Welke bedroefde tijden moeten deze evenwel geweest zijn,  4 165 > zijn, toen ieder een zoo met fchrik was genaden, dat niemand zijne droomen vertellen , ja zelfs niet belijden durfde, dat hij gcflapen hadt? Wat is'men niet gelukkig, als men vrije fentimenten hebben en ook uiten mag; zoo roemde tacitus van zijn tijd, rard temporum feLicitate, ubi fentire , qhé vslis , ff qua- fentias , dicere Weet. En begrijp ééns lozer! hoe gelukkig wij zijn! wij mogen vrij droomen en vrij denken? Et hoe tarnen est aliquidl dat zegt nog al zoo iet ? En met dit alles is de vraag: welke Gefchiedverhaalen zijn geloofwaardig? Niet alleen behoort tot eene gefchiedenis, dat zij gebeurde zaaken naar waarheid verhaalt, maar zij diende ook, zullen wij alles uit het rechte gezichtpunt befchouwen, de bronnen en de oogmerken dezer gebeurenisfen mede te deelen. Wie weet niet, dat een horlogic aan de gang geholpen wordt door verborgen drijfveeren ? zoo is het ook met de menschlijke gebeurenisfen. Worden in de manifesten der Vorften, in de publieke memoden, enz. wel altijd die geheime drijfveêrcn blootgelegd? Hoe veel verfchil is 'er tusfeben eene gefchiedenis, uit zulke openbare ftukken opgefteld , en tusfehen eene gefchiedenis, welke geput heeft uit geheime memoriën en aanteekenmgen van lieden,die zeiven de handen in de zaaken gehad hebben? Een geheime liefdehandel, de eigenbaat van eenen Staatsdienaar, de heerschzucht van eene favorite en foortgelijken, zijn 'er niet voorbeelden genoeg, dat deze de waare bronnen waren van oorlogen , die koningryken en republieken op den oever van hun verderf gebracht hebben? Vindt men foortgelijke beweegraden wel aangewezen in de publieke ftukken, die in de Archiven bewaard worden ? . Maar zetten wij dan de gefchiedenisfen niet op loste fchroeven , wanneer wij ons zeiven telkens afvraagen : W 3 Wd-  «C 166 > welke Gefchiedverhaalen z'jn geloofwaardig? Ik denk neen» Jezer! maar wat volgt 'er uit, dat wij met verftand en met een oordeel des onderfcheids de Gefchiedverhaalen moeten lezen, en niet te voorbarig zijn, om alles voor goede munt aan te nemen, wat de Gefchiedfchrijver ons voorpraat en verhaalt. Wanneer wij, bij voorbeeld, zooééns befchouwen, wat 'er in onzen leeftijd in Europa al isvoorgevallen, en wat wij zelf beleefd hebben, en daar wij .getuigen van zijn geweest, dan weten wij wel, hoe verfchillendë die gebeurenisfen verhaald en naaverteld zijn, hoe onderfcheiden 'er over geoordeeld is; maar volgt daar .uit, dat zij niet waarlijk zijn voorgevallen? volgt 'er uit,, dat ■ onze nakomelingfchap niet alles zal doorfnuffelen, en alles in zijn waare licht en gedaante zal bekijken ? zoodat ik wil zeggen, dat iemand mij onrecht zou doen, die mij zou willen verdenken, als of ik alle historica fide; gefchied-geloof zou loochenen? Omdat eene zaak moeilijk is, is zij daarom terftond onmooglijk? Omdat ik vraag: welke Gefchiedverhaalen zijn geloofwaardig? vraag ik dan tevens: zijn 'er wel Gefchiedverhaalen, die geloofwaardig zijn ? Maar volgt 'er dit niet uit, dat die genen van domheid niet kunnen worden vrijgefpvoken , die ligtgelovig genoeg zijn, om aan alles, wat verhaald wordt, het oor te leenen, zonder te onderzoeken, of'er ook haat, of partijfchap achter fteekt? of men wel voor de vuist fpreekt, dan of men redenen heeft, om aan de zaaken een draai en fchijn te geven? Wij kunnen dit ophelderen met de gefchiedenisfen van ons land. Wanneer wij de gefchiedenisfen der beroerten onder margaretha van parma en den Hertog van a l 3 a , en de daar op gevolgde oorlogen, die met het trij verklaaren van Nederland bij de Munfierfche Vrede ein-  < i67 > eindigden, lezen in onze GefchiedfcnrijveTs, of In de Spaanfche, strada, bentivogi,io en anderen, welk: een onderfcheid van licht en fchaduw in dezelfde fchilderij! aan den éénen kant een hoop muitemaakers, rebellen, ketters, bedelaars, landverraaders, verëenigd en aangeftookt door eenen listigen en heerschzugtigen Prins, een' ongetrouw dienaar van zijnen meester, wiens doel was, voor zich zei ven de heerfchappij te verkrijgen. Is dit niet het fchaduwbecld, welk de Spaanschgezinde Schrijvers ontwerpen? Aan den anderen kant vinden wij waardige en deftige Burgers, Vrienden van vaderland en vrijheid, Handhaavers van de rechten der menschheid, gedrukt door eenen wreeden dwingeland met zijne heilloze trawanten, cn onder het voorzigtig en fchrander beleid van eenen volks-iievenden Prins , eenen Vader des vaderlands, firijdende voor vrijheden en voorrechten tegen willekeurige overheerfching, en eindelijk zegevierende het juk der geweldenarij verbrekende. Is dit niet het verlichte beeld , dat onze Gefchiedfchrijvers van meteren, hoofd, reid, bor, de groot en anderen ons fchilderen? welk een afftand ? mag men hier niet vraagen: welke dezer verbaalen zijn geloofwaardig ? zonder dat men terfiond verdacht zou moeten zijn, dat men geheel wilde ontkennen , dat de Nederlanders zich tegen de Spanjaarden hebben verzet, dat zij eindelijk hunne vrijheid bevochten hebben? Maar zal een wijs man niet alles faam vergelijken? Zal hij niet onderfcheidenlijk beöordeelen, welken invloed geboorte, opvoeding, belang, partijzucht bij de wederzijdfche Schrijvers op hunne verhaalen gehad hebben? Zal men niet weldoen, en met vrucht lezen, indien men de gefchiedenisfen, en bijzonder de vaderlandfche, op deze wijze en met herhaaling van de vraag: welke Gefchiedverhaalen zijn geloofwaardig? onpartijdig en onzijdig leest en onderzoekt, zou onze menfehenkennis, ons inzien in zaaken daardoor niet fterk toenemen ? en ons bevrijden van den overheerfchenden invloed van partijfchappen of vooröordeelen ? Indien alle gefchiedenisfen gefchreven waren in dien toon, en met die oprechtheid, als de gefchiedenisfen, die in den Bijbel voorkomen, dan zou, dit beken ik, mijne vraag geheel overtollig zijn. In dezelve valt het verhaal wel dikwijls in het wonderbare, maar nooit in het onwaarfchijnlijk wonderbare. Trouwens, zijn dit niet geheel onder cheiden zaaken V En welke onzijdige waarheidsliefde heerscht er bij de gewijde Gefchiedfchrijvers? Zouden wij  < i68 > wij wel ééne der flechte daaden van david geweten hebben, indien niet dezelfde Gefchiedfchrijvers ze hadden opgetekend, zonder eenige verfchooning, die hem aan ons voordragen, als den man naar Gods harte' Waarom ontbreekt het aan navolgers van deze Schrijvers"' waarom worden de gebreken der vorften verfchoond ? of aan den anderen kant te zeer vergroot, al naar mate driften den meester fpeelen ? waarom zou men niet de kwaade aaaden van iemand kunnen verhaalen, zonder zijne goede hoedanigheden te bezwalken ? of omgekeerd, zijne goede verrichtingen melden, zonder zijne misftappen in 't rechte licht te plaatzen, ten einde anderen te leeren? Wie heeft ons den val van petrus gemeld, dan zijne beste vrienden zeiven, die broeder zijn in deze zwakheid van hunnen vriend te verhaalen, dan in het verhaalen van het verraad van judas? Zou het dan geen goed en gepast antwoord zijn op de vraag- welke Gefchiedverhaalen zijn geloofwaardig? De bijbelfche en zulken, die in den geest der bijbelichc Gefchiedverhaalen gefchreven zijn? zonder partijzucht, zonder haat of zonder liefde, welke in eenen Gelchiedichrijver geen- invloed op zijn verhaalen behoorden te hebben, maar alleen zuivere waarheidsliefde ? Doch men wijze mij zulk eenen Gefchiedfchrijver 1 en dus blijft de vraag gewigtig : welke Gefchiedverhaalen zijn geloofwaardig ? Te AMSTERDA M, by A. BORCHERS en J. W E E G E. Fn aioVn bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve ituiver word uitgegeven.  D E V R A A G A L ( NO. 22. ) Wat is Geleerdheid f M en fchrijft mij van Utrecht, dat de vraag-al te geleerd is? waarom? om dat 'er zoo veel Latijn en fomtijds ook Grieksch in voorkomt? Dit bericht heeft mij verwonderd, en wat zegt mijn lezer? Hoe is het moog. lijk, dat men in Utrecht, daar men eene Hoogefchool, en zoo veel Profesforen heeft van allerhande foort en ftudie, daar zoo veel Latijn en Grieksch gepraat wordt, de vraag-al te geleerd zou vinden, om eene enkele Griekfche of Latijn fche fpreuk? Hoe is het mooglijk, dat de vraag-al te geleerd zou zijn, daar hij profesfie doet van het geloof van s okrates, daar hij zijne onkunde zoo dikwijls belijdt, en juist om die reden vraagt, of 'er mooglijkheid op was, om het één of ander te leeren? Wat is dan toch Geleerdheid, indien de vraag-al te geleerd is? Indien de vraag-al glosfen maakte op het Corpus juris, van dat alloi, als de volgende van joannes faber, op den naam van Keizer justiniaan, flaviu quia erat Flavus, id est, rufus, ficut David rex, et ego Joannes Faber firn. Dat is te zeggen: (want diende ife ket niet te vertaaien, voor zulke lezers, die dan zoo geX leerd  <[ 17° > leerd niet zijn, dat zij amo conjugeeren kunnen?) „Keizer justiniaan werdt flavius genoemd, omdathij geelachtig was, en een rosfen baard hadt, gelijk als Koning david,en ik joannes faber; „ja dan mogt het nog zoo wat heengaan, om te twijfelen, of hij niet wat al te geleerd was? Zou dat wel Geleerdheid wezen, zich zoo maar gelijk te ftellen met gekroonde hoofden, Keizers en Koningen, omdat men een rooden baard heeft? Waarom of faber judas den aardsfcheltri niet noemde, die toch, volgends de overlevering, een rooden baard om de kin hadt? was het, omdat 'er onder Keizers, Koningen, Vorftcn, en Rechtsgeleerden, geen één, zoo veel ik weet, met den naam van judas bekend is ? Indien de vraag-al op een profesforalen toon van dat iet fprak , het welk den toereikenden grond van dat ander iet uitmaakt; en het welk in alle dingen , die gebeuren en niet gebeuren, plaats heeft; fchoon dat eerfte iet niet voor alle man is; bij gelijkenis, wanneer een fpin een draad fpint, dan is de draad voor ieder één, maar in het achterkwartier van de fpin is haar befcheiden deel, te weten, dat ander iet, wcik de toereikende grond van dat eerfte iet is, en alle iet moet zulk een toereikenden grond hebben, gelijk gezegd is, hoewel die niet altijd in het achterkwartier behoeft te wezen; en indien de vraagal zijne reden daar over dus befloot. Dus zien de hooggeëerde en zeer befcheiden lezers en lezcresfen , dat de fchrijvers en voorvechters van Compendiën en Sijftema's 'er in 't minst niet door kunnen komen, want ab exemplo, de lezers en lezcresfen maaken zich ééns vrolijk, quoniam cerevifiam bibunt homines l» Kijk, mij dunkt, als de vraag-al op zulk eenen Profesforaalen toon fprak, zou men mogen vraagen, is dat niet geleerd ? Wat  < T7I > Wat is Geleerdheid ? Toen Atheenen zoo veel wijsgeeren en geleerden hadt, als burgers, liep alles met die republiek in het gekke; toen Rome matig geleerd was, en ieder zijn' pügt deedt, als een vaderland-lievend burger, was Rome wijs, deugdzaam, en voorfpoedig. Wat is Geleerdheid ? Verdient deze vraag geene overweging? Voor dezen vondt men wel ééns menfehen, die zich gek ftudeerden, en die men naar waarheid kon te gemoet voeren, het geen festus ten onrechte tot p aulus zeide: Uwe groote geleerdheid brengt u tot razernij. Karneades zat aan tafel, en hadt het hoofd zoo vol geleerdheid, dat hij vergat toe te tasten en te eten. Men vondt oudtijds Predikanten , die zoo geleerd waren, dat het een fpreekwoord wierdt: „ hij is zoo geleerd, dat hij van geleerdheid niet preeken kan." Maar is het niet gelukkig, dat die tijden voorbij zijn? Waar ontmoet men thans zulke geleerde gekken? Neen! de wereld wordt, naar 't fchijnt, in allen opzigte wijzer, en dus ook in dit ftuk. Wat is Geleerdheid ? Wat zegt gij van dien jongen Advokaat? Is hij niet verfchriklijk geleerd? Nooit ontmoet gij hem , of hij heeft een zak met /lukken bij zich, en overlaadt u met de verhaalen van intricate quaestiën, die hem zijn voorgekomen, en die hij zoo maar voor de vuist als een andere papiniaan heeft beflist? En zou hij geen geleerd Advokaat zijn? ten minften zoo geleerd als die, daar de Vermaikliike Avanturier van vertelt, die zijn buurmans druiven wilde plukken, en de leer om zijn hals kreeg ? Hij is op de hoogefchool geweest, en is voor gekTen goede woorden, te weten in zijne examina, gepromoveerd, en meester geworden. Wilt gij niet met hem in proces komen, dan behoort gij ook aan zijne Geleerdheid niet te twijfelen. Toen hij Student was, la-  < 172 > gen 'er immers altijd een paar Romans op zijn tafel? en zou hij dan niet geleerd zijn? Heeft hij ook niet geleerdelijk een dozijn thefes juridicm op een blad papier laten drukken met quastiones ex utroque jure ? Alle jonge lieden behoeven immers geene dikke disputen, zoo geleerd , als of zij van den Profesfor waren opgefteld, te fehrijven? of de Unie van Utrecht tot hun onderwerp te kiezen ? Welk eene Geleerdheid bezit die Geestelijke? Zijn breed en plat hoofd, zijn dikke buik, zijn hooge borst, vertoonen die alle de kenmerken niet van de diepfte Geleerdheid? Of hij preeken kan? of hij zijn fijftema verftaat? Zoo goed als menige Profesfor Theologicee dogmaticus, of Practica, of Catecheticce, of, of? Zijn Latijn, dat hij kan, kraamt hij in alle geleerde of ongeleerde gezelfchappen uit, en discoureert met de vrouwtjens, die altijd leeren, van de oude Rechtzinnigheid en de nieuwe Ketterijen. Is dat geene Geleerdheid ? Op den predikftoel brengt hij alles te berde; ik heb hem hooren preeken voor eene onnozele boeren gemeente ; zijn onderwerp was de XIXde Pfalm , en hij behandelde het fijftema van ptolomeus, van copernicus, Van tijcho brahe zoo wijdlopig en kunftig, dat de arme boeren meenden, dat hij hun met een luchtbol ontvlogen was. Is dat geene Geleerdheid ? Op een' anderen tijd hoorde ik hem aan de gemeente vertellen; dat de Olijfberg ten oosten van Jerujalem lag, een weinig naar het zuid-westen; nög ééns redekavelde hij een half uur lang, hoe toch de Zaligmaker op eene ezelinne cu op het veulen eener ezelinne zijne intrede in Jerufalem gedaan hadt, hier bracht hij zoo veele Geleerdheid in het berijden van ezelen te voorfclfjn, dat dc beste Pikeur in hef  < 173 > het paardenfpel, op de Botermarkt, 'er de helft niet van zou hebben kunnen zeggen. Is dat niet geleerd? Dan discht hij zijnen Toehoorderen een uitgewerkt vertoog op, dat men bijna zweeren zou, ontleend te zijn uit den eenen of anderen van onze hedendaagfche zedekundige Scbrijveren; en dat fomtijds naar den toeftand der gemeente zoo veel gefchikt is, als het vijfde wiel aan een wagen; zoodat hij het voorbeeld niet volgt van dien predikant, die, eene diepzinnige predikatie gedaan hebbende, in eens afbrak met deze nadruklijke woorden: „ Dat zal genoeg zijn voor hun, oie in het hooge ge„ ftoelte zitten ; nu zal ik ook een weinig fp.eken tot „ hen , die op de banken gezeten zijn." Ik heb twee kennisfen, wier karakter ik mijnen leezeren moet mededeelen , misfchien zal het de vraag ophelderen : Wat is Geleerdheid ? Va niloquus houdt alle geleerde nieuwspapieren aan van de Boekzaal der geleerde wereld, tot de Letterbode incluis , uitgezonderd het geen in 't Latyn van die natuur mogt uitkomen; want Latyn is uit de mode, en als men grieksch praat, is men onverfiaanbaar, zegt bij. Ook leest hij geene Sijstematifche boeken, in welke wetenfchap het ook zijn mag, ohe! zegt hij, die zyn veel tedroog , en te afgetrokken; maar komt 'er iet onder een finguliere titel! de Vraag-al of foortgelijk, dit trekt zijne aandacht: Reisbeschrijvingen, mids dat zij doorvlochten zijn met Staatkundige of andere refiectiën , worden insgelijks door hem gezocht. Hij legt zich voornaamlijk toe, om bijzonderheden van geleerde lieden, en vanzcldzamen boeken op te doen, en daarmede in de gezelfchappen te pronken. Menigmaal fiond ik epgetoogen over zijne geleerdheid, die hij voor den dag bracht, vriendfchapshalven heeft hij in een goeden luim 'er mij den fleutel van gegeven; eer hij na een gezelfchnp' gaat, leeft hij over zeker onderwerp, cn maakt zich dat eigen, vervolgends wendt hij zich zoo lang in alle bogten en draaien, tot hij dit onderwerp op het tapijt heeft gebracht, en dan fieekt hij met een vloed van kundigheden het geheele gezelfchap den loef af. Bijzonder beftudeert hij het geen in de mode is der gefprekken. Dij voorbeeld, in de tijden der verwarring hadt hij, al wat van de patriotfche of contra - partij werdt aangevoerd op zijn duim , en wist zich door het lezen en recht gebruiken van Courariteh en daaglijks in 't licht verfchijnende pamflets zulk een naam te maaken, dat hij voor den grootlten ftaatkun. X 3 di-  < 174 > disren cn ervaarcnftcn kenner van de Conftitutie onzer republiek werdt aangezien, en dat men het voor achter, klap zou gehouden hebben, indien men zijne geleerdheid in twijfel wilde trekken: Thans is zijne heele Force de zaak van Frankrijk, die behandelt hij, als de grootfte Staatkundige, pro et contra, naarmate de omltandigheden hem fchijnen te verëifchen. Niets is hem verders meer eigen dan groote mannen te beöordeelen en te berispen, voornaamtlijk wanneer hij in gezelfchap is met lieden van geringe kunde. Is mijn vriend vaniloquus met een geleerde, een geleerde van den nieuwften fmaak? Wanneer hij wat opftclt, toont hij, de esthetica te verftaan en het fentimenteele te voelen, omdat dit naamliik 'thans bij veelen in den fmaak is. Zie hier een ftufc van een brief van hem, en oordeel ééns, wat GeleerdliËid is ' Ik heb ter degen geOurpt? ha! —— gedronken uitgedronken • den beker diep den beker des kommers: — ik wandel in eenen onweersnacht donker is alles allerwegen. Want ontvloden van mijnen boezem is ontvlooden ■—- over bergen ijslijke bergen over dalen fcbrik- keliike dalen ontvlooden hoewel leeft eeu- ■„ ,eeft — in het hart — zweeft voor mij — in den drobom in het waaken — voor mij dicht voor mij eeuwig voor mij — mijn vriend. „ Is dat niet Geleerdheid ? Mijn vriend prudentius, is een man van eene andere natuur en aart. Hij heeft ten minften zeven of acht haren op de Hoos.:: School doorgebracht, en zich de wezenlijke "ronden van nuttige kundigheden eigen gemaakt, hii heeft de ouden des morgens vroeg en des avonds laat beftudeerd.; het geen hij weet, weet hij Sotide, fchoon hij nooit praalt met zijne geleerdheid, maar integendeel zich van zich zeiven weinig verbeeldt, omdat hij gevoel heeft van dat: Quantum est, quod nescimus! Hij is wat zwaarmoedig van gedachten, zou dat ook door het fterk ftm.eeren zijn ? menigmaal heeft hij mij omtrent de geleerdheid zijne bekommeringen ontdekt. Helaas! zegt hij; waar zi n die geleerden van de voorgaande eeuw, de Salmaiiusfen de Grotiusfen, de Gronoviusfen, en zoo veele anderen' Hij voorfpelt, dat gelijk de geleerdheid uit het Oosten naa het westen een toertjen gedaan heeft, zij dus ook wel eens bij ons gereedfehap zou kunnen maaken, om te vertrekken, ten einde zich in eene nieuwe wereld.  < 175 > neder te flaan en te vestigen. Voornaamlfjk toont hij zich bekommerd wegens den Staatkundigen toeftand van Europa, en vreest, dat die meer dan te veel invloed zal hebben op de geleerdheid. Alle die verwarringen cn verdeeldheden benemen den lust tot de ftudiën, zegt hij, berooven lieden van verdienfte van de hoop en verwachting op belooning, de vreeze der partijen voor eikanderen ftremt de vrijheid van fehrijven en drukken, en legt dus den geest aan banden; Het is, zegt hij, in zulke verwarringen waar, het geen de Grieken zeiden E» ta w 4>?,u* jè'thof &i*t of gelijk in de Fabel van Gellert Staat: (aap komt door zijn domheid voort. Op deze en dergelijke wijze redenkavelt mijn vriend prudent ius; kan nu mijn Lezer uit het karakter van deze beide Heeren iet beflisfends opmaaken omtrent de vraag: Wat is Geleerdheid? Zoo veel weet ik wel, dat de vraag-al niet geleerd is, en daar voor geheel niet begeert gehouden te worden. Hij laat de Geleerdheid over voor de genen, die ze in pacht fchijnen te hebben , en vraagt maar eenvouwig zoo het één, en ander. En handel ik daar in niet voorzigtig, Lezer? dat ik alleen mij tot vraagen bepaal, en de tocpasfing voor den Lezer overlaat? Die veel weet, zegt misfchien veel, en die veel zegt, heeft veel te verantwoorden; en daarom een korte predikatie, een goede predikatie; wat dunkt den Lezer van de Geleerdheid van dien Engelfchen predikant, die over den Tekst predikende, gij dwaas! wanneer zult gij wijs worden? zijn geheele preek dus inrichtte' Waardfte Toehoorers! de Tekst verdeelt zich in twee hoofddeelen: het onderwerp gij dwaas, en dat zijn wij allen, g'j, ik, alle ftervelingen! en het gezegde, in de vraag: wanneer zult gij wijs worden ? dit weet de Hemel! Amen! Jn zekeren Jrabifchen Schrijver ( in welken? ja lezer! ik kan het u niet zeggen, alzou ik bij zekere bijzondere Omwenteling, van mijn geluk en zegen vrij wat Arabisch verlooren heb, ik verzoek des ongehouden te zijn, deze vraag te beantwoorden.) heb ik ééns de volgende bijzonderheid gelezen, en daar mede zal ik van de vraag: wat is Geleerdheid? afftappen. Al hejai was een man, die zijn volk met wreedheid behandelde, en de burgers onderdrukte; juist om deze wreedheid was hij dan ook in den haat des volks. Op zekeren tijd ontmoette hij eenen Arabier, uit de woestijn, die hem van per- foon  < 176 > fbon niet kende; aan dezen vraagde hij: wat foort van een man toeh al HEjAi.de beftuurer van het land, was? Een ondeugende wreedüart, dien het volk om zijne wreedheden vloekt, zeide de Arabier, die te veel wist en te veel zeide, omdat hij zoo aan de vrijheid gewend en een eerlijk man was; kent gij mij dan niet, vraagde al heja r. Neen, was hec antwoord. Ik ben de man zelf daar gij zoo veel kwaad van zegt. De Arabier, zonder zich verlegen te maaken. vraagde op zijne beurt; of hij hem niet kende? Neen, zeide al hejai. Ik ben , vervolgde toen de Arabier, een lid van het gedacht van Zobeir, wiens nakomelingen allen drie dagen in het jaar zot worden; en dit is één van die dagen! Of deze Arabier ook wist wat Geleerdheid is ? N. S. 't Kan verkeeren, zegt breder.ode. Mag ik dan niet hoopen, dat ik fnrtuna volvente viees, mijn Arabisch weder zal vinden. Dan wil ik nog eens Arabisch van de Geleerdheid praaten. Goede moed, is het halve teergeld. NB. Zou de klagt over de Geleerdheid van den vraagal ook uit al te groote Geleerdheid ontdaan zijn ? Geleerde lieden kijken dubbel (<5Wa«v ie«&») even als zij, die befchonken, zijn twee kaarsfen voor ééne op tafel zien; zoo vinden dezen in een gefchrift, het geen 'er dikwijls niet in flaat; en alarmeeren zich, daar een cenvouwige niet ééns geroerd wordt!!! Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. WEEG E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en halve ftuiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. C No. 23. ) Wat is Smaak ? Ik heb hooren vraagen, of de vraag-al ook een (tukjen van Smaak is? en, gelijk het fpreekwoord zegt: de gustibus non est disputandum, over den Smaak moet men niet over en weder twisten, heb ik met bedaardheid geluisterd, naar het geen 'er werdt ingebracht, en dit heeft mij aanleiding gegeven, om te vraagen, wat is Smaak ? De vraag-al heeft geen Smaak!! zeide de een? waarom niet? En het bewijs was, befchouw fiechts den druk, hij is veel te compres, daar ftaat veel te veel op ééne bladzijde, en dus te veel in éénen Nommer? Weet gij niet, dat dit de modernjle Smaak is, keurig gedrukt, wéinig op ééne bladzijde en dus niet veel in het gantfche boek ? En dan hoorde 'er nog een fraai vignet of plaatjens bij!!! Dit was een hoofd - bewijs! nu verders! Is dat Smaak? welk een ftijl ! geen een nieuw - gefmeed woord! niets fentimenteels! geen dwersftreepjens, geen driedubbele te» kens van exclamatie of verwondering ? Is dat Smaak? zoo veel Latijn en Grieksch! en oude vertellingen uit de Romeinfchi en Griekfcke Schrijvers, die Y lang  < 178 > lang uitgediend hebben, en thans niet meer in den Smaak zijn? Is dat Smaak, dat de vraag-al zulk een hutspot en olipodrigo maakt, van alles onder eikanderen, tot Arabisch toe? hoe fmaakloos zijn zoo veele aanhaalingen ook uit andere Schrijvers, uit altamont en anderen? In de daad, men behoorde zulke Nommers enkel om zodanige citatie op te haaien, ln plaats toch dat zij Smaak in zich bevatten, zouden zij immers kunnen dienen, om den tegenwoordigen Smaak te bederven ? Daar werdt nog al meer aangehaald , maar het ging mij niet aan mijne koude kleeren, gelijk men zegt; en waaröm zou ik mij aan onderfcheiden beöordeelingcn kreunen? Is het met zoo, die aan den weg timmert, moet gekken verdragen? Ik vraag maar in mijne eenvouwigheid voort, om wat te leeren, indien eens iemand zoo goed was, om de voorgefteidc vraagen te beantwoorden. Recht naar mijn fmaak, zegt iemand, het eenzijdigfte compliment, dat men bij mooglijkheid een'Schrijver maaken kan! maar wanneer fommige lijden zulk een Compliment aan eenen fchrijver maaken, moest het hem dan niet terftond bcweegen, om zijn gefchrijf door te haaien, en alles maar fluk te fcheuren? Aan den anderen kant fcheeit het mij even weinig, of een ander zegt: Ik vind 'er geen Smaak in. Want, lezer, is dat niet de beste en kortfte ontfchuldiging, die men kan uitdenken, wanneer men een gefchrift niet verftaat, of 'er te veel waarheid in vindt, daar men het licht niet van verdragen kan? Ondertusfchen wilde ik bij deze gelegenheid geern weten. Wat is Smaak? Zeker iemand klaagde eenigen tijd geleden over den verdorven Smaak der menfehen, een vriend van mij aan wien  < 179 > wien hij zijne klagten gericht hadt, beantwoordde dezelven hoofdzaaklijk op de volgende wijze: Gij toont, mijn Heer, dat gij niet verftaat, hoe wijs de natuur alles verordend heeft. Het geen gij verderven Smaak noemt, brengt te weeg, dat niets in de wereld onnut is. Nadien de één Smaak in zoet, de ander in bitter, de derde in zuur, een ander in zout; de één in befchimmeld, de ander in versch vindt, wordt dus doende alles verkocht. Bedenk eens, als 'er geen verdorven fmaak meer was, hoe zou uw eigen lieve zwager 'er bij varen , die zich door zijne poëzij nu zoo veel jaaren een beftaan bezorgd heeft? Zou hij, indien de Smaak veranderde, het hoofd niet moeten kraauwen, en daar hij van een' dichter in een bedelaar verkeerde, uitroepen; 6 tempora'. 6 mores! als hij zag, dat zijne dichtkundige werken bij het gewigt verkocht, en tot peperhuisjens gebruikt wierden? Indien ieder een, een fijnen en dilicaaten Smaak hadt, hoe zou het met den huwelijken Staat en de voortplan. ting van het menschlijk gedacht gaan ? zouden dan al da meisjens, die de natuur tot geene beautés gemaakt heeft, 'er niet ellendig aan toe zijn? en misfchien de helft van de tedere kunne met jeftha's dochter haaren maagdom moeten beweenen ? maar nu de Smaak is, zoo als hij is, en de één zin heeft in de moeder, de ander in de dochter, de één in eene fchoone, de ander in eene lelijke; nu de een de juffer met de zwarte, de ander de juffer met de blaauwe oogen verkiest, nu is 'er aftrek onder de meisjens, en een eerlijk man kan op de promotie van zijne dochter nog fteeds hoopen. Deez eet dit, en geen wat anders, daarom blijft geenj'pyze ftaan. (meisjen gaan. Deez' neemt de ééne, en die de andre, daarom blijft geen Y 2 Hoe  € i8o > Hoe zou doortjen met haar' dompneus een' man bekomen hebben, zoo filander geen' Afrikaanfchen of Hottentotjchen Smaak hadt gehad? Zoudt gij, indien het zoo niet ware, wel in rerum natura geweest zijn? Is uwe wording niet eene uitwerking van den zeldzamen Smaak van uw' vader? Zou de goede man, indien hij zulken Smaak niet gehad hadt, uwe moeder, die zoo lelijk als bits was, wel getrouwd hebben? Zoo ging mijn vriend al voort, en voegde 'er nog iet bij, dat ik naauwlijks durf mededeelen, de man mogt 'er om in moeite geraaken; want dewijl alle lieden niet van éénen fmaak zijn, kunnen 'er immers fommigen wel een neteligen en ligt geraakten Smaak hebben, voor welken de gezegden van mijn vriend welligt niet fmaaklijk konden zijn ? evenwel dewijl hij het in het openbaar gezegd, en 'er niemand mede beledigd heeft, is de vraag, of ik niet onbillijk jegens ham zou wezen, indien ik zijne woorden, daar zij hier te pas komen, bij mijne vraag: Wat is Smaak ? 'achter wilde houden ? Hij ging dan dus voort: „ Waarheen men de oogen wendt, ziet men heerlijke uitwerkingen van zulken flechten en verdorven Smaak. Hoe veele menfehen, zouden niet zonder brood en zonder titel en hanneur gaan, zo de Sociëteiten en republieken, waar in zij leefden, den rechten Smaak gehad hadden? De zeldzaamheid van den Smaak redresfeert dat heil voortreflijk, en helpt menigen man tot een ambt en eere, dien de natuur tot een raagbol fcheen gefchikt te hebben. Hoe zoude tiieodorus penfionaris, titus raadsheer, en se jus bailluw geworden zijn, zo de ftad zulk eenen verdorven fmaak niet gehad hadt, ja, beminde vriend ! vergeef mij, dat ik zo ftout fpreke, hoe zoudt gij zelf burgemeester geworden zijn, zo het grootfte gedeelte van den raad, die u ftem- de  *C 181 > de, eenen natuurlijken Smaak hadt gehad?Daarom houdt op met klagen, en wensch geene dingen, waardoor uwe bevordering niet te weeg gebracht is; want alle menfehen eenen goeden en natuurlijken Smaak te wenfehen, is zoo veel als den ondergang der halve wereld te wenfehen. Punctum, dus verre mijn vriend! Wat is Smaak ? Hoe zal men dit ligt beantwoorden, wanneer men den onderfcheiden Smaak der menfehen befchouwt? De Hottentot eet luizen, en fineert zijne huid en haairen met talk en boks-of fchaapenvet. Is dat nu wel Smaak, dat ik mijnen Lezer zulke walglijke dingen vertel ? en wie weet of het waar is ? dewijl fommige hedendaagfche reizigers de heeren Hottentotten van dezen Smaak vrijfpreken ? of zouden zij ook befchaafder geworden , en, gelijk dit in Europa ook wel gebeurt, federt eenigen tijd van Smaak veranderd zijn ? Hoe het zij, het is bekend, dat in het ftuk van fpijzen de Smaak beel verfchillendë is, de Kalmuk - Tartaaren gebruiken alle dieren tot fpijze, het zij dat zij gedood, of aan de afzigtelijkfte ziekten gefiorven zijn, de Arabier eet met Smaak Springhaancn , terwijl hij even zoo verwonderd ftaat.dat wij Europei'rs van oesters fmullen. Ja zijn 'er geen menfehen , die menfehen eten ? Wat is dan Smaak ? Wat is Smaak ? Een nette Smaak in de kleding betekent in de mond der dames een fpikfpelder-nieuwe mode , die zij aan dezen of geenen vreemdeling gewaar worden, en waar aan zij zeiven zich, op zijn hoogst, nog veertien dagen zullen houden. Schikken niet veele wilde volken zich geern op met linten, met ringen, met pluimen en veeren, van allerhande kleuren ? Hoe glinfterendcr en hoe vuuriger de kleuren zijn, zijn zij niet zoo veel meer in den Smaak van kinderen en kinderlijke verftanden ? Hoe zeldzaam was ééns bij de Romeinen de Smaak in de kleuren ? Bij hunne renfpeelen-, waren de onderfcheiden benden der kampers en fpeelers, met onderfcheiden kleuren, geel of groen, of blaauw gekenmerkt Eik der aanfehouvvers koos dan bij de openbare fpelen een kietir naar zijn Smaak, cn begunftigde die partij , die de kleur van zijnen fmaak droeg, niet, zegt plinius, dat zij op de ihelheid der paarden of de kunst der berijders zagen, dan zou er voor hunne partijfchap nog eenige reden geweest zijn , maar nu hielden zij het flecbts met de kleur; als in het midden van den loop de kleur bij de partijen verwisfelde, zouden zij ook van partij verwiste Y 3 len  < 182 > len. Is dat niet een zeldzame fmaak in kleuren ? En welke waren de gevolgen van dezen fmaak? dikwijls gevechten tusfchen het volk, maar bijzonder ten tijde van Keizer just i niaan en zijne vrouw theodora, die zei ven partij trokken, oproer, moord, plundering? alles om de kleur! Is 't niet waar, vader prokopius? Is dat Smaak, dat de zegepraalen zoo wel als de lijkftaatiën bij de Romeinen met klugten en grappen verzeld gingen ? Hoe wonderlijk was de Smaak in de middel-eeuwen, toen de voorftellingen der verborgenheden van den Christen - Godsdienst met klugten waren opgevuld ? Eens heerschte 'er een Smaak aan de Hoven, om eenen Hofnar te onderhouden. Deze hadt vrijheid, om de waarheid onbewimpeld te zeggen, van waar het fpreekwoord: gekken zeggen de waarheid! Zulke hofnarren heeft men thans niet nodig, zij zijn niet meer m den Smaak! Wat is dan Smaak? Wat is zedelijke Smaak? Niets is ligter te beantwoorden: Een fijn en edel gevoel, vergenoegen en vermaak der ziel in al wat wezenlijk en zedelijk fchoon, waar, en goed, of volmaakt is. Ei is dat Smaak V Laat ons ééns eenige voorbeelden befchouwen, bij welke wij vragen mogen: Is dat Smaak? Koning sant i go nus van Sijriën hadt veele daaden van geweld uitgevoerd, en Smaak gehad in de heerschzucht; in zijnen ouderdom werdt hij ongemeen zacht in zijne regeering: hier over onderhouden gaf hij 'er deze reden van: Ik zoek door gunst te behouden , het geen ik met geweld gekregen heb. Hadt deze vorst ook Smaak ? De Oosterlingen worden voor halve barbaaren gehouden, en hoedanig is dan hun zedelijke Smaak? Ardschir, Koning van Perfiën fchreef een boek,genoemd regels, om gelukkig te leven: Het begin van dit boek was. , „ Zoo lang als een vorst zich met naarftigheid op net bed:enen van 's Lands zaaken, en het doen van recht nan alle rangen van volk toelegt, blijven zijne onderdanen hem gunst toedragen, en zien gehoorzaamheid voor hun eigen"belang aan. Koningen hebben hunne zorgen, en onderdanen hunne pligten, welke malkander over eni weder beandwoorden. en welke, zo ze aan ééne van beide zij"  < 183 > zijden verzuimd worden, ondergang en verwarring aan beiden voortbrengen." enz. Een zeker jong heer van mijne kennis heeft eene Bibliotheek met veel Smaak ; hij heeft alle zijne boeken in Franfcbe banden heel Superbe laten binden, al zijn'er onder, die veel eer het vuur, dan zulk een band verdienen, op de voorfle plaats flaat een Almanach de Figaro en dergelijken, omdat die geen gevaar Joopen, om opgehaald of verboden te worden! Zou het niet te wenfehen zijn, indien hij liever dit boek van Koning ardschir, in zijne bibliotheek van Smaak, hadt? Ik las laast een Advcrtisfement in de Courant, bij gelegenheid van 't welk ik vraagde, of dit de Smaak was? het beduidde aan het publiek, dat 'er in deze tijden van algemeer.e beroertens geen belangrijker of gewigtiger boek is dan de alkoran, of let wetboek van mahomet, of de bijbel der Turken: En vraagt elk lezer nu niet met mij; weiken fmaak dit aanduide'? Ik keek mijn voorraad ééns na, en daar vond ik het volgende; de lezer oordeele, of het geen bewijs is voor den grondregel in bovenflaande advertentie aangevoerd, nopens de belangrijkheid van den Alkoran in deze tijden van beroerten*? Wanneer de Kalif haroun airaschid, de Lezer kent hem zeker wel uit de duizend en één nacht Arabische vertellingen? eens optrok aan het hoofd zijner troepen, kwam eene vroiw tot hem, om over eenigen van zijne krijgsknechten te klaagen, die haar huis geplunderd hadden. Haroun gaf terftond tenantwoord: Vrouw, hebt gij in den Koran niet gelezen, dat, wanneer vorflen met hunne legers door eenige plaatzen trekken, zij die verwoesten? Recht, zeide de vrouw: Maar, dan is 'er ook in datzelfde boek gezegd , dat de huizen van die Vorden, om hunne daaden van onrechtvaardigheid, welken zij bedreven hebben, woest zijn zullen. Dewijl men nu zulke belangrijke dingen in den Koran vindt, en het toch de Smaak niet fchijnt, om in den bijbel der Christenen veel te lezen, of 'er gebruik van te maaken, wie moet dan den Smaak van de gemelde advertentie niet admireeren ? Over het geheel hebben de Muhammedanen wel eens een Smaak , die zoo wat naar het ouwerwerfche Christelijke trekt, maar hoe ver dit nog in den modernen Smaak der Christenen valt? wordt gevraagd. Abu hanifa, ééns een fiag om zijn oor gekregen heb*  < 184 > hebbende, zeide tegen den perfoon, die hem dien gaf: Ik kon u belediging vergelden voor belediging, maar dat wil ik niet doen. Ik kon mij beklaagen bij den Kahf, maar dat zal ik niet doen. Ik kon ten minften, in mijne gebeden aan God, den overlast, mij door u aangedaan , voor oogen ftellen, maar hier tegen zal ik zorg dragen, dat ik op mijne hoede ben. Eindelijk, in den dag des oordeels, kon ik wraak van God eischen, voor deze geweldenarij, maar verre zij het van mij , zulk een wraakzuchtig gedrag te volgen. Indien die groote en verfchriklijke dag op dit oogenblik verfeheen, en mijn voorfpraak eenige plaats hebben kon, zou ik, zonder u , in 't Paradijs niet willen ingaan!" Waarom zijn wij, die Christenen heeten, niet allen van den Smaak van dezen Arabier ? of hebben wij geene gelegenheid, om dezen verheven Smaak te oefenen ? Te A M S T E R D A M, by A. BORCHERS en J. W E E G E. En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee» kelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. ( No. 24. ) IVat is Verdien/lef Heb ik het al mis, Lezer, als ik geloof, dat gy op het lezen der bovenftaande vraag meesmuilt en denkt, ha! daar zal ons de vraag-al zoo wat voor babbelen uit het werk van abtt, dat over de Verdiende handelt? Maar gelooft gij wel Lezer, dat het werk van dien Wijsgeer voor mij thans even zo ver van de hand is, als vendienften fchijnen te zijn in fommige tijden en eeuwen ? Welk is dan de aanleidende oorzaak, om deze vraag te doen? Indien gij het toch weten moet en zult, dan zal ik het u zeggen: de Vraag is mij gedaan door j. h*. weetgraag mof, in een brief, die heel boven Zwol van daan komt; Nu moogt gij verders vraagen, wie of welk een Mof het zij, die zoo weetgierig is, dat hij vraagt- WaP is Verdienfte? Ik kan 'er u volftrekt niet meer van zeggen, om dat ik Scilicet 'er niet meer van weet. De mas begint zijn' brief, met een beklag over zijn' buurman, die hem uitlachte, toen hij hem vraagde: Wat is verdien/te? en die deze vraag eene kinderachtige vraag noemde, omdat ieder één, naamlijk, wel weet, wat verdiende is, te weten, dat ieder, die wat verdienen wil, dan ook iet ten diende van anderen behoort toe te breneen, waar voor hij dan begeert evenredig beloond te worZ den'  < ï36 > den. Hij verklaart mij, dat hij op dit zeggen van zijn buurman befchaamd en verlegen ftondt, want dat hij, als een Mof van verftand, en honneur, niet wel kon veelen, dat zijne Vraag kinderachtig zou genoemd worden, dat hij echter aan den anderen kant zijn hoofd krabbende en met alle confiderabele confideratie de zaak confidereerende, niet berusten kon in zijn buurmans antwoord, noch, den algemeenen loop der wereld befchouwende, zich niet kon diets maaken , dat de definitie, die zijn buurman gaf van verdiende, voldoenende was, integendeel dat hij daaromtrent onoverkomelijke bergen van zwaarigheden ontmoette, enz. enz. Heeft mijn vriend Mof geen gelijk , Lezer ? en zijn buurman grootlijks ongelijk? Is dat Verdienfte, dat men iet gedaan heeft ten diende van anderen, of van het gemeen? Ja, dat zal zoo geweest zijn, in overoude tijden, en dus zal die buurman eenige eeuwen in de mode ten achteren wezen, bij voorbeeld, toen de wereld nog in den ftaat van onnozele kindsheid was, bezat nimrod Verdienfte, en daarom werdt hij ook Koning; ja hij was de eerde Koning, daar wij van lezen. En welke dienflen deedt hij dan? Hij was een geweldig jaager, ftaat 'er, voor het aangezigt des Heeren-! Ei, is een geweldig jaager een man van Verdiende? wel nu, dan kennen wij, god dank, ook in onze tijden nog mannen van Verdiende' maar daar de boeren niet zeer mede gediend zijn, omdat, zeggen zij, het wild voor deze liefhebberij moet blijven, en de arme boer geen vrijheid heeft, van een enkelen haas te ftrikken, al vrat die al zijn kool op; als ook omdat menige geweldige jaager zich niet ontziet , al vertreedt en vernielt hij het koorn van den landman, en verydelt deszelfs hoop op een' gelukkigen oogst. Mijn lieve lezer! mag ik u wel ééns raadgevend wees toch  < 187 > toch niet zo voorbarig. Nimrod, ftaat 'er, was een geweldig jager, voor het aangezigt des Heeren! dat is, het Opperwezen keurde zijn jaagen goed; en zou dit wel goedkeuren, als de arme boer, die in het zweet zijns aanfchijns zijn brood eet en het land bouwt, reden vindt, om te klaagen ? Nimrod was een man van Verdiende, hij jaagde op leeuwen en heeren, en bewees dus groote dienden aan het menschdom, dewijl hij de aarde van monfters zuiverde. Ei kijk, daar hebben wij zoo onverwachts den eerden oorfprong van eene Koninglijke regeering, en tevens de verdienfte van eenen vorst, dat hij het menschdom in veiligheid ftelt en verlost van befchadigende en verdervende monfters! Maar is dit aloude denkbeeld uit de kindsheid der wereld altijd aan het woord Verdienfte eigen gebleven? Was niet dikwijls de Verdienfte van vorsten, dat zij, even als saul, de eerfte Koning van Israël, een hoofd lengte boven anderen uitdaken, van de fchouderen af en opwaards? Indien ka janus in dien tijd geleefd hadt, welk een man van verdienfte zou hij geweest zijn? Jonker hans bewijst geheel geene dienden aan het menschdom, hij behandelt elk een trotsch en met eene verachtelijke verfmaading, zijne boeren durven niet opzien in zijne tegenwoordigheid; al beevende betaalen zij hem hunne pacht en tienden; moeten heere-dienften voor hem doen, en hun zweet en bloed voor hem ten beste hebben. Deze prerogatieven bezit jonker hans, terwijl hij liederlijk leeft, zuipt en zwelgt, en volftrekt in geen opzigt onderfcheiden is van Mops zijn hpnd, dan alleen dat deze nog wel ééns tegen een kinkel kwispelftaart, dien de genadige heer zelfs met geen blik verwaardigt. En wellce zijn dan dc Verdienden van jonker hans? Wel! hij is van hoog.adelijke geboorte. Zijn vader, of Z 2 groot-  < 188 > grootvader, of bestevader of iemand zijner voorouderen deedt het land, of een kollegie, of den Keizer char. lemagne, bij deszelfs togt over de Pijreneên, toen amadis van Gault fneuvelde, of de Koningin bruniChilde een' dienst, en werdt een edelman; En voor dien dienst eischt jonker hans nu nog belooning. Wat is nu Verdienfte? Men moet zoo brutaal zijn, als de Vrijheer van der trenk, waneeer men den grooten alexander met cartouche gaat vergelijken, wie befchaafder is, weet beter. Wanneer een alexander landen en fteden ontvolkt, prachtige paleizen verbrandt, duizenden menfehen doodfjaat; ei is dat geene verdienfte ? Is het geen Verdienfte, dat men duizenden weduwen en wezen maakt, en het overgebleven menschdom arm maakt?alsde maagdenreiën maar zingen: Saul heeft zijne duizenden verflagen, en david zijne tienduizenden? Indien Verdienfte is, dat men aan de maatfehappij of aan iemand dienst heeft gedaan, wenschte ik wel ééns te weten, welke Verdienfte het paard bezat, welk door Keizer klaudius Burgemeester van Rome werdt gemaakt? Apropos! Weet mijn lezer ook voorbeelden van ezels, die zoortgelijken post bekleed hebben ? En indien "er die niet zijn, hoe komt het gedacht der paarden boven dat der ezelen tot dien luister ?, Wat is Verdiende' vraagde ik onlangs aan den Advokaat LU6.THART, die mij daar fiks op antwoordde, fchoon hij anders naauwlijks weet, wat voor een ding het Corfusjuris is; verdienfte zeide hij, is, wanneer ik met den frokureu zorg vrij gevaceerd, en een pijp gerookt heb, in het Koffijhuis de Paradijs - vozei, dan reken ik voor verdiende aan vacatiën, voor den Prokureur eene onnozele driegulden, voor mij eenibtzige zes gulden, al hebben Wij  < 189 > wii eeen tijd gehad, om één woord over het proces te ft ekln Hier fchoot mij een geval te binnen, ,n mijne vaderftad gebeurd. Advokaaten partij hadden in een gewS proces met lumne wederzijdfehe prokureurs eene Comparitie belegd, tijd en plaats waren bedemd, ee oestertien en klein fouper befteld in een logement. Het gezelfchap kwam bij één. Na ééns gerookt en gedronken « hebben, zou men van zaaken ftreken, wanneer de ééne prokureur ontdekte , dat hij zijne zak met ftukken hadt t'huis gelaten, zonder welke men mets kon afdoen Fen knecht wordt gezonden, om die ten nuize van den frokureur «Taaien? Na een uur of anderhalf, want men rijdt bij ons, als men eene boodfchap doet, juist op Zfne dromedarisfen, komt de knecht weder met eene ladin" papieren. De fnuggere Prokureur zag aanftonds dat ne We derkeerde waren: Die domme duivels van kieken moesten het nu ontgelden, daar werdt gevloekt als een ketterde knecht moest weer heen. Doch eer deze wederkeert, en nog wel met bericht, dat de papieren Set te vinei» zijn! is de avond om. Men gebruikt het oestertien en foupeetjen op koste van ongelijk, en de Heeren Advokaaten en Prokureurs biengen hunne verdienfte in rekening. „ ,. De Heer * * * is bekend; hij heeft een zoon, die een lietmis is, en nergens toe deugt. Negotie of affaires zijn S zaak niet. ë\Vat dan' Vader buigt cn ftr.jkt zoo lang, dat hij voor zijn' zoon een Officie verkrijgt, dat met Var en nefas, zeide de boerenkoster zoo niet, toen hij van de inkomften van zijn Ambt, zoo vaste als emolumenten fprak? zoo veel opbrengt, dat de jonge Heer als een fatzoenlijk man kan leeven. 't Is waar. hij is niet in ftaat, om zijn ambt zelfwaar te nemen? maar hij heeft een verwoiter,dat is, een fubft.tuut, of adjunct, of zoo iet, welke voor een prijsjen taiiter qualtter fungeert, en ook op de kleintjens past. Wat is hier verdiende ? Is het dienst doen aan het gemeen ? gelijk onze buurman het verklaarde ? „'....-. , Tan de lijfknecht heeft verdienden, hij heeft jaaren lang den gedrongen Heer ten dienst gedaan, en hem menig Dlaifiertjen bezorgd? Welke Verdienden! Hij biedt aan miin Heers ondermeid te trouwen, en jan wordt door miin Heer een Officie gefchonken ; daar jan met vrouwtjenlief ordentlijk van bedaat; heeft jan geene verdienfte' Wat zegt gij burgerlijke grompot? die u verbeeldt, ö Z 3 dat  < i9o > dat men zulke ambtjens aan geringe tfiaar verdienstelijke burgersjinoest geven, om daardoor vervallen en ongelukkige hu shoudens weder op de been te helpen ? Welk eene verbeelding maaken veelen zich van Verdienfte? daar het bij hun Verdienfte is, dat zij hunnen medeburger braaf fche!den, in lijf en goederen beledigen en benadeclen, om zoo den lof te behaalen van yverige voorftanders te wezen van hunnen vriend, tot wiens partij zij fchreeuwen , dat zij behooren ? En kan die vriend zulks, indien hij wijs is, als een' dienst, die hem gefchiedt, aanmerken? Nog meer; mijn vriends buurman fprak van Verdienften , die dan belooning kunnen wagten : Derhalven zal de man van Verdienden bij hem beloond moeten worden. Hoor mijn vriend, weetgraag mof, zeg uwen buurman , dat zijne aanmerking k inderaehtig is ! Wat! was sokrates geen man van Verdiende, en welk was z'jn loon? Was cicero geen man van Verdiende, en liet een antonius hem echter niet voor alle belooning het hoofd afflaan? Als ik alle voorbeelden wilde ophaalen van mannen van verdiende, die flecht beloond zijn, zou ik niet wel een jaar lang, alle week, ja eiken dag een Nommer kunnen uitgeven? Ei wat! Wanneer wij den toedand der maatfchappijè'n en der republieken befchouwen, wanneer wij eene monfiering doen over mannen van Verdiende en geen verdiende, vinden wij dan niet, dat de man van Verdienfte het zij waar in ziine Verdiende ook beftaan, in De'ugd , in Arbeidzaamheid, in Geleerheid, in Wijsheid, in Vaderland-liefde enz. tusfehen klippen en zanden door moet zeilen, die hem geduurig met fchipbreuk dreigen, terwijl gekken en lieden zonder verdienften, met volle zeilen, zonder eenigen ftoot binnenlopen, in de haven hunner begeerte? Elk is hun gundig, juist, omdat zij geene Verdiende hebben, en dus geen wangunst verwekken. Gaat het niet dikwijls , zoo als die oude Filofoof chrijsippus zeide : Die zich flecht gedraagt, mishaagt de goden, en die zich wel gedraagt, mishaagt de menleliën ? Diende iemand, die in de wereld voort wil komen, zijne verdienfte, zo hij die heeft, niet te verbergen? Zou sixtus de Vde. wel ooit aan het Pausfchap geraakt zijn, als hij zijne Verdienften hadt doen fchitteren? Maar nu hij braaf hoeste en kuchte, op zijn ftokjen voortfieep- te  < 191 > te, en een' afgeleefd oud man zonder Verdienfte vertoonde', flapte hij op den Pauslijken fioel. Wat heeft de man van verdienfte dikwerf voor vruch. ten getrokken? vervolging, ellende, ballingfchap, gevangenis' ja dikwijls werdt den verdienftelijken man de begravenis, en ftondt het in de magt van zijne bemjders, de hemel geweigerd. . Men vertelt van zeker Geleerden, die zijne geboorte beklaagde, vermids hij van eerlijke ouders was voortgekomen Waarom ben ik geen hoerenkind ? hoorde men hem uitroepen. Hij hadt opgemerkt, dat zoortgehjke Subjecten in de wereld het best voortkwamen. Een ander zeide- Ik wenschte, dat ik een gek was', nadien hij zag, dat de'gekken de kaart kregen. Of die lieden ook wisten; wat Verdienfie is ? Summa- Het woord Verdienfte fchijnt een zeldzaam woord te wezen; men heeft het den ouden pelagius en al zijn adheerenten en cliënten tot de half-kwart- en achtfte - Pelagianen toe kwalijk genomen, dat zij in de Geloofs-leere van Verdienden fpraken; en men heeft hen als ketters in den ban gedaan, en verfcheiden Concliën hebben bet anathema over hun uitgefproken. Wat is het ook niet zot, dat een mensch van verdienfte wil praaien in het ftuk van den Godsdienst? Wie zou het dan niet goedkeuren, dat men de Pelagianen] wraakt en uit de Kerk fluit? Verdoemen? is dat niet wat fterk? Wat Verdienfte zou daar in fteeken? Is men in onze tijden ook bang voor het gevaar der Pelan'aneri] ? en is dit ook de reden, dat overal verdienften worden tegengegaan ? ten minften geen opgang maaken 5 Hoe menige predikant van verdienfte, die op eene afgelegen boeren plaatsjen als een verfchoveling zit, terwijl een ander, die in zijn akademietijd een eerfte lichtmis was, en niet veel van zijne Theologie vergeten is de grootfte progresfen maakt? omdat hij misfchien de verdienfte bezit, van wakker tegen de Verdienften te declameeren? .. Zou deze ook de reden zijn, dat men thans bijna geen werk meer maakt van den Godsdienst, van Kerk gaan, van Bidden, van Geloof, van ,Deugd, omdat men naamlijk bevreesd, is, dat men ligtelijk Pelagiaansch vergif zou kunnen inzuigen, eu geheel zonder, ja, tegen Veraienfte wil zalig worden? Ik ben het volmaakt ééns met den Heidelbergfchen Katechismus, dat de Gerefor- meer-  < 19* > de Leere geene godloze noch zorgeloze menfehen maakf, maar het is iet anders, wanneer men vraagt: Wanneer men het rechte denkbeeld van Verdienfte verliest, en niet meer ■ weet, wat Verdienfte zij , maakt dat geene godloze, en zorgeloze menfehen? Zullen wij niet weldoen, indien wij hier op onzen Katechismus ééns naflaan ? Ik hoop, dat mijn onbekende vriend j. hr. weetgraag mof, berusten zal in het gebruik, dat ik van zijnen brief over Verdienfte gemaakt heb. NB. De brief van justus armiger is wel ontvangen, en van denzelven zal behoorlijk gebruik gemaaakt worden. Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. WEEG E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee= kelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  ? DE V R A A G A li C No. 25. ) Wat U Wellevendheid? Ik dóe deze vraag : Wat is Wellevendheid ? op verdoek van eenen ongenoemden in den volgenden brief. MIJN HEER VRAAG-AL! Het Hollandsen fpreëkwoord zegt: het ééne woord haalt het andere uit, zoo is door uw vragen in mij de vraag opgekomen: Wat is Wellevendheid? In de voorige duistere ruwe tijden was dit gemaklijk te beantwoorden, met te zeggen; Wellevendheid is, een braaf burgerlijk leven, die een ieder in zijne qualiteit zoo in zijne eer als fatzoen en goederen het zijne laat toekómen die zijne medemenfehen in alles tracht van nut te zijn en zich vooral wel wacht, om door zijn gedrag aan iemand eenigen aanftoot of ergernis te geven; maar ri onze verlichte en befchaafde eeuw fchijnt dit zoo gemaklijk niet te gaan, dewijl men in die klasfe, daar men de meeste Wellevendheid behoorde aan te treffen, het tegenövergeftelde het meest gewaar wordt. Of zou de Wellevendheid even als meer andere woorden en daaden aan omwenteling onderworpen zijn? Mijn verlangen was dan, of gij door het doen van eeAa m'  < 194 > nige vraagen ook mooglijk eenig licht zoudt kunnen bijbrengen , in hoe verre onze Wellevendheid die der voorige ruwe tijden zou kunnen evenaaren, of wel overtreffen Verblijvende in afwachting hier van Uw beftendige Lezer J. WELMEENEND. De bovenftaande brief heeft, naar het mij voorkomt, zijne duistere zoo wel als zijne verlichte zijde. Van waar heeft toch de brieffchrijver die definitie van Welle, vendheid? wanneer wij de famenftelling van het woord, en het gebruik van het zelve, zoo als het ons de woord. boeken opgeven, nagaan, zegt immers in het gemeen een wellevend man, een man, die wel weet te leven, of met andere woorden, een' man, die zijn wereld verfiaat? maar of daar in nu juist alle die denkbeelden liggen opgefloten, die in de definitie van mijn' vriend voorkomen? is eene andere vraag. Daar bij, is het wel te wenfehen, dat de menfehen altijd wellevend zijn? Heeft men niet wel ééns gevonden, dat lieden, die hun werk maakten van wellevend te wezen, kuilen groeven, ftrikken legden , voetangels en klemmen zetten? En wee evenwel, als men daar in verward raakt? Is dan de niet welleevende man met zijn knods, die zonder komplimenten zegt, zoo als hij het meent, en als hij reden meent te hebben, toebruidt, niet veel minder gevaarlijk ? Ik zie hem aankomen, ik ga hem wat uit den weg, of ik fla wederom, dan gaat toch alles eerlijk! De brieffchrijver fchijnt eene vergelijking tusfehen de voorigc ruwe en onbefchaafde tijden, en onze verlichte en befchaafde eeuw te begeeren, maar is dit niet wat veel gevergd ? Meent niet elk, dat zijn uil een valk is ? Heb.  *C 195 > Hebben de ouden zich niet verbeeld, dat zij al heel wellevend waren, en zouden onze tijdgenooten het niet kwaalijk nemen, als men hun zeide, dat zij in deze deugd bij de ouden te kort fchooten? Zou het ook welleevend zijn, indien men de wereld zoo maar in het gezigt wilde beduiden, dat zij niet wellevend, maar lomp en onbefchaafd ware? Eindelijk welke klasfe van menfehen bedoelt toch j. wel me en end, bij welke hij de meeste Wellevendheid verwacht, en daar hij zegt, dat men ze het minst bij ontwaar wordt ? Ondertusfchen heb ik mijne gedachten ééns zoo laten rondzweeven; wel hoe dacht ik, is'er geene Wellevendheid in onze eeuw? Ik ontmoette onlangs in zeker gezelfchap twee jonge dames, die eikanderen wederzijdsch duizend betuigingen deeden van achting en vriendfchap. Een vriend, die mij verzelde, wist mij te vertellen, dat zij met dit alles elkanderen een doodlijken haat toedroegen, maar voegde hij 'er bij, het is een blijk van Wellevendheid, dat zij. dus, gelijk lieden van rang gewoon zijn, de uiterlijkheden weten te bewaaren. Is dan onze eeuw niet wellevend ? Is het niet wellevend , wanneer een aanzienlijk man zich met eene nederige buiging bij ons vervoegt: mijn heer ik ben uw ootmoedige dienaar, ik ga morgen op reizc naa... ben ik in flaat, om u daar eenigen dienst te bewijzen, zoo bid ik u mij met uwe orders te honoreeren5 En brengt de Wellevendheid dan ook niet mede, dat gij hem voor die aanbieding allernederigst bedankt? Zo gij hem in de daad een comtnisfie wildet medegeven, zoudt gij niet toonen, dat gij zelf geene Wellevendheid bezit? of zoudt gij den wellevenden Heer, die uw onAa 2 der-  < I9<5 > derdanigfte dienaar is, zoo maar ééns weg en de weet om vijfentwintig guldens te leen vragen? Honderd tegen één, dat de Wellevendheid hem zou doen antwoorden, dat het hem fmert, dat hij u niet gerijven kan, om dat zijn kas niet wel voorzien is; wegens huisvesting van éénen nacht fpijt het hem, dat 'er zijn huis thans niet naar gefchikt is; en raakt het een plaifier-reisjen, dan zal hij u betuigen, dat zijne paarden, tot zijn grootst ongeluk, vernageld zijn. Is 'er dan geene Wellevendheid in onze tijden ? Valt 'er op de Wellevendheid der oude tijden wel veel te roemen? Was het een welleevend gezegde van kato, als hij een' koning een vleeschvretend dier noemde? Was het wellevend van cicero, dat hij in zijne Orationes Fhilippica de ondeugden van den drieman antonius, bijzonder zijne dronkenfchap, zoo maar met levendige kleuren affchilderde, in navolging van demostiienes, die omtrent filips koning van Macedonien bijna even wellevend geweest was ? Ondertusfchen koste die Wellevendheid deze twee waardige mannen en voorftanders van hun vaderland het leven niet ? Is het niet een regel van Wellevendheid: de mortuis nil nifi bene, van doode lieden geen kwaad te fpreken? maar wat moeten wij dan van de Wellevendheid denken van jak. ANDREiE smidlinus een godgeleerden van de XVI eeuw, die zijnen ambtgenoot flacius il lyricus na deszelfs dood voor een eigendom des duivels verklaarde , en 'er bij voegde. Ik wil niets met dezen vent te doen hebfceiï; ik geloof, dat hij thans bij alle duivels te gast gaat, zo zij maar t'huis zijn, en zijne makkers en aanhangers, die nog leeven, niet verzeilen? Ei, ei! is onze eeuw niet veel wellevender? Nu zou men 'er of fiet zwijgen toe doen, of men zou heel wellevend in 't al-  € 197 > algemeen zeggen, dat wijzen en dwaazen (terven moeten, en het aan den lezer overlaten, of men den overledenen voor wijs of voor dwaas verklaarde. Is dan onze eeuw niet wellevende? Daar moeten zeker in den tijd van fedrus, toen hij de Fabel opftelde van den fiervenden leeuw, welke het fehoppen van den ezel nog ondergaan moest, zulke ezels geweest zijn , die deugdzame en groote mannen na hunnen dood nog beledigden, en dat zal gewis een gebrek van Wellevendheid geweest zijn , is het dan nu niet veel wellevender, als men van den overledenen zegt; de aart der liefde vordert, dat wij gelooven, dat hij met een oprecht berouw en leedwezen wegens zijne verkeerdheden, de eeuwigheid is ingetreden? En wie zou dan nog aan onze eeuw gebrek van Wellevendheid verwijten ? Maar weke mag toch wel de klasfe zijn, die mijn brieffchrijver bedoelt, cn welke het aan Wellevendheid zou haperen ? Koningen, vorften, regenten bedoelt hij zeker niet; wie twijfelt 'er aan, of dezen weten wel, wat Wellevendheid is? ten minften zoo goed, als in den ouden tijd. Was het wellevend van antigonus koning van Sijriën, dat hij, toen hermodotus.' een Grieksch Dichter, hem tot een' god maakte, zeide: ,, Ik kan niet zeggen, wat daar van is, maar mijn flilleveger heeft mij nooit iets van mijne hemelfche afkomst gezegd ?" Was het wellevend, dat keizer trajaan, en die wordt door plinius nog een best vorst genoemd! tegen suburanus, toen hij hem tot hoofdman zijner lijfwacht aanftelde, zeide, bij het overgeven van het zwaard; Pro me, fi merear, in me. Gebruik djt zwaard voor mij, zoo lang ik het verdien, maar anders, gebruik het tegen mij ? Hebben onze voorouders ook foongelijke Wellevendheid A a 3 be-  ♦C 198 > bezeten, toen zij filip den II. die evenwel de erf-heer dezer landen was, omdat hij, zeiden zij, zijnen eed en pligt niet betrachtte, maar van een' vorst in een tijran ontaard was, de gehoorzaamheid opzeiden, en hem ftaat. lijk afzworen? Was dat Wellevend? Is het niet ruim zoo wellevend, als men beweert, dat men ook jegens flechte overheden in zijne gehoorzaamheid volharden moet, zonder daar tegen te kikken ? Indien eens die beste vorst trajanus, indien ééns onze voorvaders, de betemmers van filip, opzagen uit hunne "graven, hoe zouden zij zich fchaamen, wanneer zij zulke Wellevendheid in onze meer verlichte tijden, en bij hunne nakomelingen vernamen, en die ééns met hunne Wellevendheid vergeleken? In het voorbij gaan, wenschte ik wel eens de gedachte der geestelijkheid te vernemen over de Wellevendheid van den grooten frederiic, als hij van een Theologant een dier zonder vernuft, zonder redelijk verftand maakte, als hij de dochters der geestelijken hoeren noemde, en de geestelijken in 't gemeen een muggen-pak. Welke mogen de gedachten der Heeren geestelijken hier omtrent wel zijn ? Ha3St zou ik gelooven, dat mijn vriend die definitie van f red er ik wat een Theologant is ,'gelezen zal hebben, en daarom, zou ik wel haast twijfelen , dat hij, op het gezag van dezen grooten vorst af, de klasfe der geesttelijken bedoelde, door die klasfe, bij welke men het meest Wellevendheid moest verwachten, en ze intusfehen het minst vindt , indien ik niet vertrouwde, dat mijn vriend te wellevend is, dan dat hij zulk iet zou beweerem Daarenboven, is 'er wel één geestelijke in onzen tijd, die niet in luther berispt, dat het hem aan Wellevendheid ontbrak5 Is 'er wel één, die dezen grooten Hervormer zou navolgen, om vorsten en grooten zoo kordaat  < 199 > daat en onbewimpeld de waarheid te zeggen, als luther aan hen rik den VIII. in zijn tijd deedt? Wie weet, of paulus zelf niet wat meer Wellevendheid geoefend, en zich zoo wat naar den gang van het werk gefchikt zou hebben, indien hij in onze verlichte eeuw geleefd, en het voorbeeld onzer geestelijken voor zich gehad hadt? Was het toch wel heel wellevend, den hoogenpriester zoo maar in het aangezigt te zeggen : God zal u fJaan, gij gewittede wand! hoe! zit gij, om mij te oordeelen naar de wet, en beveelt gij mij te flaan tegen alle wet? Was het wellevend, om voor den Stadhouder cn zijne vrouw te gaan preeken van matigheid, rechtvaardigheid en het laatfte oordeel! en daar door den Stadhouder in zijn confcientie te tasten? Was het wellevend, de overheid te noodzaaken, en zoo fterk op zijne voorrechten als burger te ftaan, dat zij zeiven in de gevangenis moesten komen, om 'er hem uit te leiden, en dus zich zeiven en hun gedrag te veröordeelen, als overheden, die te voorbarig geweest waren, en hem onrechtvaardig hadden laten geesfelelen en vastzetten ? Was het wellevend, dat hij, fchoon een gevangen in ketenen, den koning agrippa toewenschte, dat die mogt wezen gelijk hij, uitgezonderd deze banden ? enz. enz. En zou 'er dan nog reden van klagen zijn, over de Wellevendheid der geestelijken ? of zou mijn vriend die klasfe bedoeld hebben ? Maar misfchien zal hij het graauw en het gemeen van onzen tijd allen aanfpraak op Wellevendheid ontzeggen; doch, ei lieve! hoe komt het gemeen in aanmerking, als van Wellevendheid gefprooken wordt: Vraagt dat aan de Heeren Farifeën, wat zij van het gemeen getuigen ? Het volk, zeggen zij, verftaat de wet niet, offchoon zij het naderhand gebruikten, om door deszelfs oproerig gefchreeuw den Heiland aan het kruis te helpen. Maar was dan het gemeen in oude tijden wellevender? Hoe was het gemeen in Rome ? in Atheenen ? in de tijden der Hoekfchen en Kabbel] aauwjchèn ? in de tijden van het kaas en broodsfpel ? Is het gemeen in onze dagen niet wel zoo wellevende ? Wie kan 'er toch ann twijfelen ? Nog ééne bijzonderheid de Wellevendheid betreffende, verdient onze opmerking. Was het geene Wellevendheid te noemen van de aloude tijden, dat, wanneer de geboorte van een koning, prins, of vorst verdacht was, men 'er dien zet op hadt, dat men aan den éénen of anderen god zijne wording toekende? De moeders van zulke helden of vorsten werden bezwangerd door eene Godheid, ARI-  *t£ 200 > ar 1 Xdne door bacchus, led a door ju pit er In do gedaante van een zwaan; olijmpias de moeder van ALEXANdER den grooten door jupiter ammon. Was dit niet wellevend? Indien men in de voorige eeuw in Engeland zoo wellevend geweest was, nooit zou de zoon van jakobus den II. van de opvolging tot do kroon verftoken geweest en als een ondergeftoken kincf aangemerkt zijn. Winnen het dan de voorige eeuwen in het ftuk van deze Wellevendheid niet bij onze tijden ? En in het geheel fchijnt de Wellevendheid zoo ver nog niet te gaan, om vorsten tot goden te verheffen, hoe wellevend men ook zijn moge < Hun beftuur mag e^n godlijk leftuur' genoemd worden, maar dat is ook tot nog het non plus ultra van onze Wellevendheid. Voorts wil ik het aan den lezer laten, of wij niet wellevender zijn dan onze voorouders? voor zestig jaaren, fchrijft voltaire, waren wij genegen dienaaren, zedert werden wij zeer onderdanige en gehoorzame, en tegenwoordig hebben wij de eere, van zulks te zijn. Wie zou dan nog verlangen naar de Wellevendheid der oude tijden? Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS «n J. WEEGE. En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee. kelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D Ë VRAAG-AL. ( No. »'& ) Wat is Confcientit? Ik moet bekennen, dat ik mij in mijne gedachten al* en niet bedrogen vind, al naar men het neemt. Du is weder ^0* van den va, A o-al! Ik zal mtj na r Terklaaren. lezer? aan den éénen kant kwam het togenw 0 dig genacht van menfehen mij voor vrn. zorgeloo rwezen! en ik vraagde dikwijls, op welke wyze ,s het nooglijk, hen weder aan het onderzoeken en naarfpoo^« helpen» men gaat zoo als de os voor den bul, en éeft zoo in het tegenwoordige, zonder voor het toeko mende te zorgen, de veerkracht is, met een woord ve, fW Door welke middelen zou zij te herftellen wezen? ian den anderen kant, wist ik toch zoo veel van den aart en natuur van het menschdom, dat nieuwsgaengheid, dezelfde wortel, die moeder eva in den appel deedt buten nog in het menschlijk hart een vetten en goeden Tond vindt, en geern voort wil. Dus befloot ik aan het v agen te aan als een grinnikt middel, om die n.euws"e igheid, die ik vast geloof, dat het hoofd - mgred.ent van de erfzonde, en die toch met dit al wel beftuurd wordende nuttig kan wezen, gaande te maaken en op é wekken, in hoope. dat mijne natuurgenoten eens mt d^ llaapziekte ontwaaken, en weder aan het opzoeken^  Waarheid en van het recht geraaken mogten. En wat is nu de uitkomst? Mag ik mij niet vleijen, dat mijne hoop niet heel ongegrond is, en dat ik in mijne gedachten, dat alle lust tot waarheid genoegzaam balling herömzworf, toch bedrogen ben? Zijn die menigte van brieven, die mij telkens ter hand komen, daar van geen bewijs? in welken men de vraagen vermenigvuldigt, zoodat ik in de keuze verlegen fïa, aan welke der vragen, die geduurig aan mij gedaan worden, en die eikanderen als verdringen, gelijk men in het goochelfpel gewoon is, daar ieder geern de eerfte plaats wil hebben, den voorrang zal geven, om ze aan mijne lezeren mede te deelen. Deze vragen zijn dikwijls zonderling genoeg, en komen van perfoonen, daar men ze minst van zou verwachten, bij gelijkenis, de vraag, wat is Confcientie? van wien zou men die wel mogen wachten? de lezer denkt zeker, wel van den éénen of anderen geestelijken, wier ambt en ph'gt medebrengt, om Confcientieus te wezen, die zoo veel van dc Confcientie fpreken en preken, en daar niemand aan twijfelt, of zij hebben te veel Confcientie, dan dat zij zich niet zouden kwijten, om waarheid en recht voor te ftaan, en door hun voorbeeld niet minder te ftichten, dan door hun leven? En evenwel komt deze vraag niet van eenen geestelijken! Wordt hij dan ook gedaan van een christelijk regent, die zich zeiven bewust zijnde, hoe moeilijk en zwaarwigtig zijn post is, om tusfchen den man en zijnen naasten te oordeelen, en zijn geweten menigmaalen bezwaard vindende, hoe hij onpartijdig tusfchen partijën beflisfen, en gerechtigheid handhaaven zal, gemoedelijk vraagt: Wat is Confcientie? Ook mis! Lezer! De vraag, wat is Confcientie ? wordt hier niet gedaan door eenen regent of overheid! Misfchien is zij dan oorfpronglijk van den eenen of anderen vroo- men,  < 203 > men, die alle. naar Confcientie behandelt, misfchien van? Ei Lezer,wil ik u maar uit den dut helpen? de vraag wordt mij en u gedaan door een' foldaat. Hoe! een foldaat vraagt: Wat is Confcientie? Ja, zou dat zoo vreemd zijn, dat de Confcientie, gelijk waarheid, recht, liefde en zoo veele andere deugden, juist da.r z;ch verfchuilt, daar men ze minst vermoeden zou? kijk, verklaarde de Heiland niet in zijn tijd, dat tollenaars en zondaars de naaste waren tot het Koningrijk des Hemels? terwijl hij over de Joodfche Priesterfchap en de Joodfche Aristocra> ten het wee uitfprak? welk was daar de reden van, dan dat hij bij de eerften Confcientie vondt, die de laatften de keel hadden dicht genepen, zoodat zij haare flem niet kon doen hooren? En, kan iet, dat ééns gebeurd is, niet meer gebeuren? Maar waarom onthoude ik den Lezer zoo lang den brief van onzen Soldaat ? Men oordeele, of hij ook aanmerking verdient? Ik zal hem geven, en mijne vraagen zoo tusfchen beide plaatzen, getekend met twee ,haakjens. Dus luidt hij. MIJN HEER VRAAG-AL! Mooglijk ben ik de eerfte, maar mooglijk ben ik het niet, die de vrijpostigheid gebruikt, om de vraag: Wat is Confcientie ? aan u voor te leggen; (De vraag is mij nog niet gedaan, zou dat daar in zijn' grond hebben, dat ieder in onze eeuw, als door natuurdrift, naar Confcientie handelt2 of wel, dat men gelooft, dat de Confcientie wel gemist kan worden? in eene eeuw, die verlicht genoeg is, om te weten, w7at men doen moet, al wordt men juist door de Confcientie niet geleid ?) Dan hoe het zij, of dezelve u opgegeven is dan niet, lib 3 mijn  < 204 > mijn wensch is alleenlijk, dat daar gij mij een verfiandig en oordeelkundig man toefchijnt. (Parenthefis. Ik weet niet, of mijn vriend, de Soldaat, ook met de Utrecht/eken den vraag-al voor geleerd houdt? dan of hij mij met zijne Confcientie een kompliment maakt? Claudatur. Gij deze mijne vraag: Wat is Confcientie? ééns gelieft na te zien, en bijaldien gij dezelve eenigzins als belangrijk mogt oordeelen, dat gij als dan een voldoenend antwoord mij niet moogt onthouden. • (Antwoorden en ftellig fpreken heb ik niet op mij genomen, daar ben ik niet verliandig, noch oordeelkundig genoeg toe. Ik laat zulks voor den katheder of kanzei over ) Hij, die dezen brief aan u fchrijft, is een gering Soldaat , doch echter een Soldaat van Confcientie. Wat, lagcht gij mijn Heer, omdat ik zeg een Soldaat van Confcientie? (Ik weet niet, of ik gelagchen, en niet veeleer een traan geftort heb ? Een Soldaat van Confcientie! hoe fchoon luidt dit? en hoe wenfpbelijk zou het zijn, als men veele Soldaaten, maar ook veele regenten, predikanten enz. enz. van Confcientie ontmoette :•) Maar een oogenblik geduld, mijn heer vraag-al, en dan zult gij mij beter begrijpen; want gij moet u niet verbeelden, dat justus armiger, (dus is mijn naam) een poltron of beuzelaar is, die voor zijn pakjen No. i. te bang zijnde, als de tijd en gelegenheid het verëischt, niet durft opkomen, en dan van zijn Confcientie begint te praaten, neen mijn heer, dan zoudt gij u vergisfen, alzoo het tegendeel waar is. (Waarom zou een Soldaat van Confcientie geen courage kunnen bezitten? Ik twijfel 'er niet aan, justus armiger1 Zul-  < 205 > van zijn' »mb° f1 " ^' Soldaat van Confcientie verleggen, wat hi] door e£n o hj ^ yl t ftg. Een Soldaat van Confae. ue. Zoo ^ te zijn, noemt hlJ^'ïerbonden is, die niet voor zich zelfiaat, en ^°^^ltZg^ en vaderland begeert ven, maar voor znne medeb g ^ ^ n(jod te leeven, te ftr )de^ te volbrengen, kortom, die in zijn tang dat g Vwijze beftuuring welk hij Z1fhverpbf^'dènzfwe?eld te moeten verrichvan zijnen Schepper , op WLwelvaart en befcherming ten, als ook het ge en tot verftrekken van zijn vaderland en d« verü medc fl ^ ^ kan, en wijders al het geen jfc is> daar voor S tón? g daï.^k één is bij hem een Soldaat van ir^KdSn^ U deze befchrijving nog ééns herlezen ?) .. van zijn pcrfoon; zal het u j\ssrs^^^i> vLg u!t zijn mond te hooren; Wat is g^ggjj Weet ik met, hoe Prins (Zou m^^V'ïofl^iker gedachtenis zijne Soldaaten wist m au rits hoog-loflijkeii ge Confcientie, toen le- te bandhaaven, als Soldaaten mand zeide: Nullafides pëtasque viris, aui castra Jeauuntur. «et is waar, zeide MAurits, maar mijne Soldaaten volgen het leger niet, zij zmi er in O man van Wa? tLTeUntfclhe SS vaf Sofd aS, niet (gelijk oordeel, het ganjebe * ^ fcheeten, eveii men zegt,) risover en vall een zelfde gedrag zij allen met een fop.overgoten , en cr zQud en zeden waren, zoo dat men er ge verftand vinden, die met voor £ rene overtuigd, en vatbaar ware. neen, herjan s j e , zdf b ken. «tSo di voorleden en nog omangs  ♦C 206 ])« vervlogen gebeurenisfen, juist niet met zeer veel lof gaande de Confaientie van veele militairen in riP lï.',i ken van ons Vaderland zullen prijken Jaarboe(Vvaar of justus armiger op doelt? op de Historie van den Bosch? maar daar is immers ftraf over de come makers geoefend, of op iet anders? Nu, mjn Jeze °zi toch wel met mij gelooven, dat 'er nog een antal braave cornelxussew 0„der onze krijgslieden zijn zal En d,e coRNELiys was toch een man van Confcientie Maar ter zaakc: Wat is Confcientie? ll-lc"«e., Justus kan zeker niet ontveinzen, dat hii, uu en dan in voorige tijden, toen de verwisfeling vanVamfcoSen zoo druk met hep , en zijn fnaphaan meer ruit hadt we eens wat van zijn Farheer hoorde rammelen, betreffende de Conventie, en dat hij tot in achtneming van Sve Z Thift" men,£ma?1 is aangefpoord, maar totnog oe ,s het b,j hem evenwel een raadzel; wat vooreen dinl toch de Confcientie mag zijn' zijn officier, bij voorbee d vloekt dikwijls op zijn Confcientie, en wil nog I voor' een vriend van den Godsdienst fcheep komen, en die of ficicr ,smet dat al fomtijds. en dat fomtijds ,,S al ettelijke keeren ,n de week, zoo dood nucbteren da? men hem niet alleen met rok en laarzen naa bed moet brengen, maar daar in boven bevlekt hij zich dan zooda mg met dat rcode, dat Mevrouw zijne gemaalïn hem van onderen tot boven moet verfchoonen, In b j zulke gele genheden ook wel genoodzaakt is, zich met de LSen van de kompagn.e te bemoeien, en 'er het beftuur tfn tenneTn \ WafVan Zij O0k !" de reed zoo" danig de flag heeft gekregen, dat zij in Confcientie haa ren heven jok is befchaamt, fchoon wij het graag ander^ zagen, dan wat zullen wij doen? Een Soldaat mfet maa gehoorzaamen, of anders, nu je weet wel' fwh dit al: wat is dan Confcientie? D°ch met Onze gouverneur is tevens heer van het dorp * * dar hier niet ver van daan ligt; hij is een heel Contentieus man en gaat trouw ter kerk, nu dat geeft een goed voorbee ld! maar dat ik zeggen wil, toen IJls ™£ lest de huur of pacht van zijn bruiker niet betaalen kS hoe zeer de arme boer beloofde,alle week wat af te zul' Jen doen, en protesteerde, dat hij met zijn wijf en zeven" kinaeren even wel ook leven moest, zondt onze eouver neur mij met nog eenige kameraads derwaards opeZ tie, zeggende.dat zulke halflarrigen en wanbetalers ge- fïraft  < 407 > firaft behooren te worden. Nu is de vraag: Is dat evenwel Confcientie ? De Schout van dat dorp is een Heer, die tweemaal zondags te kerke gaat, en getrouw de katechizatie bijwoont, en zelfs voorgeeft een godsdienftig man te zijn, en nogthans laatst toen de dominé door een flecht kerel, . . . genoemd , werdt geplunderd en uit zijn huis gejaagd, keek de fchout dit aan, zoodat het fcheen, of het hem niet aanging. Is dat Confcientie? (justus heeft hier een naam gefchreven, die ik in den oorfpronglijken brief niet duidlijk lezen kan. Daar fchijnt Ozan te ftaan, en dit is evenwel geen naam, die onder ons bekend is. Oran is eene ftad op de kust van Barbarijen, doch ik weet niet, dat het een mans naam is, ik heb derhalven enkel titteltjens laten drukken.) Kortom het zou mij aan geen vragen ontbreken, mijn Heer, bijaldien ik den tijd hadt, om u dezelven voor te ftellen, dan gij weet, dat een Soldaat juist niet veel gelegenheid heeft, om te fchri]ven, ook roept de korporaal al weder in het geweer, en dus moet ik dezen eindigen, met vriendelijk verzoek, dat gij toch deze mijne vraag, Wat is Confcientie? zoodra mooglijk gelieft op te Iosfen; intusfchen ben ik UED. dienaar en Lezer. JUSTUS AR MI GE R. Uit mijn guarnizoen, 1780. Zie daar Lezer is de brief, met mijn Commentarius, of gij nu daar uit kunt begrijpen, wat Confcientie is, weet ik niet. Ondertusfchen vraag ik, tot flot, of Confcientie niet al een raare zaak is ? Een Indiaansch Brakman of Fakir maakt 'er Confcientie van, om een vloo of luis dood te flaan, en hoe veele christelijke geestelijken hebben er geen Confcientie van gemaakt, om ketteis levend te verbranden? Hoe veele christelijke vorsten hebben duizende menfehen ongelukkig gemaakt, en ftroomen bloeds vergooten om eene beuzeling? hoe veele vroomen, die geen pruim zouden zeggen, om een heele ben vol, maaken geen Confcientie van liegen , bedriegen, haat, partijfchap liefdeloos veröordeelen en verdoemen . alles tegen de Confcientie en tegen den Katechismus? Wat is dan Confcientie? Margaretha, koningin van Navarre verhaalt van een jongen prins, dat hij zijne hoer nooit bezocht, ten zij hij  bij in eene kerk, waardoor hij gaan moest, zoo wel in het gaan, als in het keeren, zijn gebed verricht hadt, en zij zegt om die reden, dat hij een godvruchtig jong heer was, dat is te zeggen, dat hij Confcientie hadt. Wat is dan toch Confcientie ? Was het dan zoo wonder, dat men vroome fij, die altijd van den Bijbel en van vroome dingen praat, laatst, toen haar man van honk was, in eene zeer gemeenzame verkeering met den knecht attrappeerde ? Vraagt nu ééns: wat is Confcientie? En evenwel is de Confcientie niet iet gewigtigs ? o wanneer zij ontwaakt, en haar vermogen oefent, welbe benaauwdheden ondergaat dan zelfs een nero niet? en is het evenwel niet te laat, om dan eerst te vragen: Wat is Confcientie? Ik hoop, dat justus armiger een Soldaat van Confcientie zal blijven, en ons meermaalen met de eéne of andere zoo belangrijke vraag verëeren zal. Te AMS\TERDAM, bij A. BORCHERS en J. WEEGE. nn alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een cn een halve ftuiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. ( No. 27. ) Wat is Pligt ? Al weder eenegewigtige vraag,wat is PligtJgewigtigS hoe'weet dan elk zijn pligt niet? moet 'er nog gevraagd worden, wat is Pligt? Weet bij ons de meester niet zoo wel zijn' pligt als de knecht, of moet elk juist een inflructie hebben, daar hij zich naar zou dienen te fchikken? eudamidas, de Spartaan, kwam ééns, bij geval, in de School van den Wijsgeer xenocrates, een oud man; hij vraagde, welk het beroep van dien ouden heer was ? Op het antwoord : dat hij een wijs man was , die naar de deugd en naar pligt zocht, zeide hij: Helaas! moet hij daar in dezen ouderdom nog naar zoeken ? Wanneer zal hij 'er dart gebruik van maaken? Wat zou eudamidas zeggen, indien hij mij in deze verlichte eeuw hoorde vraagen: Wat is Pligt* Behoeft men 'er dan aan te twijfelen, dat de' menfehen van de hedendaagfche wereld hunne pligten niet zouden weten? Betracht dan elk zijn pligt niet? Plijt de advokaat niet? Predikt de geestelijke niet, dikwijls tweemaal, ja een enkele ijveraar, driemaal daags> BeZoekf de doaor zijne zieken niet naarstig en vlijtig , voornaam', lijk die wel betaalen kunnen? Nu, mijn Heer de vraagQc At  < 2io >; al al wel zoo; als gij aan de onderteekening van dezen zult gezien hebben, wie deze vraag doet, zal dezelve u zoö vreemd niet voorkomen; hij heeft u immers al meer vraagen gedaan, fommigen van welken niet min zeldzaam waren, en niet altijd aangenaam aan dit boos en verkeerd gedacht? Maar is het altijd wel veilig, om te vraagen, wat is Pligt? Zijn 'er niet dikwijls menfehen, wier gezigt begint te fcheemeren, wanneer men het ontwerp van hunne pligten aan hunne zwakke oogen voorftelt, En zijn wel bij allen, bij ouden en nieuwen , de pligten dezelfde ? Gebeurt het niet, dat het geen in de Zedeleere der ouden een pligt was, bij de nieuwen eene misdaad heet, en omgekeerd ? gaat het zoo niet in de Brouwerij van da wereld ? Tempora muttniur, et nos mutamur in Wis. Verandering van tijden, verandering van zeden ! als het diep verloopt, verzet men de bakens. In de middel-eeuwen was zeerooverij een pligt van groote heeren, toen de Noormannifche Prinfen zich overal beroemd maakten, zoo dat men in het gebed zich dus uitdrukte. A furore Normannorum, Libera nos Domine'. t Heer ? wilt ons verlos/en , Fan al die Noordlche osfen. Thans is bet immers een misdrijf, dat met galg en rad geftraft wordt? hoewel 'er nog wel ééns geklaagd is, met. of zonder rede? dat het kaapen ter zee naar zeerooverij zweemde. Maar klaagt men niet wel ééns van weelde ? In  ♦C 211 > In oude tijden was het de pligt van een vriend, het kwaad in zijn vriend te berispen, zelfs zonder in de majesteit het kwaad te gedoogen zonder beftraffing. Nu, dat zal nog wel zoo zijn, vleijerij is zeker ongepermitteerd? Of iemand moest bang worden, omdat het menigen ge. trouwen raadsman en berisper, die de waarheid fprak, zoo zuur is opgebroken, als den ouden p * e x a s p e s , die kambyses, vorst der Perfiaanen, zijne dronkcnfchap onder het oog hadt gebracht, en die deze trouwhartige vermaning, hoe pligtelijk zij ook ware, moest boeten met het verlies van zijn zoontjen, wïen de tijran, alleen om te toonen," dat hij niet dronken was, een pijl in het hart fchoot, en toen de borst liet openen, om den Vader te doen zien, dat hij wel gemikt hadt? Het geluKte altijd zoo wel niet, als in het volgende geval: don jan de IV. Koning van Portugal, was, volgends het oordeel zijner onderdaanen, een al te groote liefhebber van de jagt. Op zekeren tijd de ftad uitrijdende, om te gaan jaagen, vervoegde zich de Rechter van Lisbon hem te gemoet, cn na eene diepe buiging nam hij zijn paard bij den toom, en leidde het te rug naa het paleis, en de Koning bedankte hem naderhand, en matigde zijne zucht tot de jagt. Het was de pligt van Romeinfche burgers, de wetten te handhaaven, en hunne rechten en voorrechten voor te ftaan, tegen ieder, die dezelven wilde ondermijnen of benemen. Dus geloofde junius brutus verpligt te zijn, om het koninglijk geflacbt der Tarkwijnen uit Rome te verdrijven, en dec brutus, de laatfte der Romeinen genoemd, meende, dat bij pligtelijk ju li us ces ar , die zich van het pezag hadt meester gemaakt, tegen de rechten des Raads en des Volks, van kant mogt helpen. Het is waar, de uitüag was ongelijk. De eerfte brutus Cc 2 tri-  triumfeerde, als hij ongelukkig was geweest, zou men hem niet als een oproermaaker hebben gevloekt? Zou men hem in plaats van eene eere geen fchandzuil hebben opgerecht? De laatile brutus was niet zoo gelukkig, en wordt daarom niet algemeen geprezen. Maar gaat het zoo niet ? gelukt het de Amerikaanen, de vrijheid te bevechten, elk juicht hun toe, mislukt het de Kor/en, zij zijn en blijven oproermaakers. Wat is dan Pligt, indien de goede of kwaade uitfiag zoo veel uitdoet? In 't voorbijgaan. Hadden julius caesar en ka tilina niet dezelfde oogmerken? Poogden zij niet den troon der alleenheerfching te vestigen cp de puinhoopen der Vadérlandfche Vrijheid? Maar waarom is dan katiiiha een monster van ondeugd? terwijl caesars naam een eernaam is geworden, die nog in den titel van Keizer wordt voortgeplant? O coecas hominum ment es! Was het oudtijds niet de pligt van een burger, zijn leven voor het Vaderland tc wagen, de wapens aan te gorden , te ftrijden, en des noods te fterven, alles voor het Vaderland? Deeden mucius scaevola en horatius cocles niet hunnen pligt, toen de één uitging,om por«ena te ftraffen voor zijne ondernemingen tegen Rome, en de ander de brug Sublicius alleen defendeerde ? Was het niet een pligt bij de Romeinen eerlijkheid boven verraad te Hellen? Deed kamillus zijn pligt niet, toen hij den verrader van Faliscen , door hem belegerd, braaf gegeesfeld te rug joeg ? Is dit alles nog zoo? Hebben wij niet elk onzer onze pligten ? Koningen en Prinfen, regenten en burgers? En hij , die zijn pligt niet betracht, wat is hij waardig? Ik zal u eens vertellen, hoe zeker eerlijk man hier omtrent dacht. Zeker vorst was een liefhebber van de jagt, al weder een voorbeeld yan gelijke na,tuur, als boven! Nu, He?r vraag-al kan  *£ 213 > kan ik het helpen, dat 'er zoo veele vorsten liefhebbers van jagen zijn? hij kwam m't begin zijner regeering, met de blijmoedige ongeftuimigheid van een' jager, in 's Lands Raadsvergadering, en gaf aan de leden een verhaal van eene heele maand jagen, visfchen, fchieten. Toen hij uitgefproken hadt, rees een achtingswaardig man op, en zeide, dat hoven en legers voor Koningen gefchikt Waren, en geen bosfchen en wildernisfen. De Zaaken van gemeene menfehen lijden , wanneer uitfpanning de bezigheid voorgetrokken wordt, maar gelijk zij openbare perfonen zijn, zoo wordt een geheel volk aan den ondergang overgegeven, wanneer de grilligheid van vermaak het hoofd eenes konings regeert. Vvij zitten hier tot an. dere einden, dan om verrichtingen te hooren, alleen verftaanbaar voor de ooren van ftalknechten en valkeniers. Indien uwe Majesteit op het gebrek wilt acht geven , en de bezwaaren van uw volk wegnemen, dan zult gij in hun gehoorzame onderdaanen vinden; zo niet. De Koning hier op met drift opfpringende, zeide: zo niet, wat dan ? zo niet, vervolgde de waardige man > met dezelfde flem; dan moeten zij naar een' ander en be_ ter Koning omzien. Wat dunkt u confrater vraag-al? Wist die man , wat pligt zij ? Zijn 'er ook pligten, die het gantfche menschdom in 't algemeen raaken ? Zijn 'er ook pligten van den mensch als mensch ? Welke zijn dan de pligten van den mensch? Is het, dat hij zijnen evenmensch goed en geen kwaad mag doen, noch aan leven, noch aan perfoon, noch aan goederen? Is het de Pligt van dat redelijk fchepzel ook, om den ftaat en toeftand van zijn natuurgenoot zoo veel mooglijk te volmaaken, en hem in zijn geluk niet hinderlijk te wezen ? Maar wat zegt nu de Katechismus \ Wij zijn, zegt hij, van nature geneigd, om onzen naasCc 3 ten  < 214 > ten te baaten. En wat zegt de ondervinding? Befchouwt men niet den genen, die met tijdelijke goederen meer dan een ander gezegend is, met nijdige oogen ? Zoekt men eikanderen niet dikwijls een voetjen te iigten? Zou het wel kwaad zijn, dat het menschdom toch geduurig vraagde: Wat is Pligt? Wat is de Pligt van den Burger in de Maatfehappij? Is hij niet verpligt, de wetten te gehoorzamen? als de nood het vordert, en het Vaderland ten ondergang helt, dan voornaamlijk alle eigenbelang ter zijde te nellen? Is het geen Pligt in een land, dat op de vrijheid roemt, dat de burger 's lands welvaart behartigt en daar voor alles overheeft ? Begrepen het de Romeinen en Grieken in de tijden van bunnen bloei, en onze voorvaders dus niet? Of zou het de Pligt van den éénen burger jegens den anderen zijn, hem te haaten, te vloeken, te flaan, te plunderen? enz. enz. Ei wat is toch Pligt ? Is het ook de Pligt van alle overheden voor de rust van 't land te zorgen , en moordenaars, dieven en andere ondeugenden te firaffen ? En hoe luidt ook het zeggen van tiberius, of wie was het ook, wiens woorden wij op het Latijnfche School geleerd hebben, en die ons nog vrij vast in 't geheugen zitten ? Boni pastoris est, tonder e pecus non deglubere. Het is de Pligt van een goeden herder, de fchaapen te fcheeren en niet te villen. Kon men 'er nog niet bijdoen ? Het is de Pligt van een' goeden herder, de onnozele fchaapen te beveiligen tegen wolven en ander wiid ? Gaan wij in 't bijzondere, hoe veel kan ik dan niet vraagen: Wat is Pligt? Wat is de Pligt van eenen rechtsgeleerden? Mag hij den onderdrukker voorftaan , verfchoonen, vrij plijten? of is het zijn pligt de onfchuld te fee. fchermen? Wist pa pin i San ook, wat Pligt was? toen hij  < *I5 > hii den broedermoord, door Keizer karakalla aan zi n broeder geta gepleegd, weigerde te ontlcbuldigen ? Toen hij liever wilde fterven, dan zich daar toe te laten overhaalen? zou hij echter wel veele navolgers vinden? Wat is Pligt voor een Vader? Is het Pligt, dat hi] het heil zijner kinderen verwaarloost? dat hij, onder voorwendzei van geen malsch vader te willen zijn, zijnen zoon als een dwingeland behandelt? en door zijn gedrag oorzaak: van deszelfs ongeluk ja van deszelfs dood wordt ? of heeft een vader geen pligt omtrent zijne kinderen ? Is het de pligt van kinderen, hunne ouders te beminnen, derzelver lesfen en vermaaningen te volgen , en zich vroeg te vormen tot godsdienftige menfehen en rechtfehapen Vaderlanders? . , Wat is Pligt voor een' man? wat is Phgt voor een vrouw' Is dat Pligt, wanneer de man zijn zaaken verwaarloost, zich buiten ftaat fielt, om zijne huisgenooten behoorlijk te beftuuren? enz. Is dat Pligt, wanneer de vrouw naar de heerfchappij ftaat. en het voorbeeld van sara vergeet, die abraham haaren Heere noemde, het geen haar evenwel zoo uitdruklijk in 't formulier van den Huwelijken ftaat was voorgelezen? Maar, mjn Heer vraag-al! Weet gij, wat ipreekwoord de Itaiidanen hebben? oorlog met de heele wereld, maar vrede met Engeland! En ik heb tot een fpreekwoord: oorlog met de heéle wereld, maar vrede met de vrouwtjens. Wat zegt virgilius? Notumque furens quid femina posjit. O ho! ieder weet, wat een vertoornd vrouwtjen in ftaat is, uit te voeren; en in het algemeen oefenfchool, heb ik ééns een voorbeeld van jufferlijke wraakoefening gelezen, dat mij nog voor het ongenoegen der vrouwtjens bang maakt; en daarom handen t'huis! Dit moet ik nog vragen : hoe ftaat het menschdom thans met die vraag: Wat is Pligt. ik hoop en wensch het beste, zegt men, als men van een' zieken fcheidt, die op fterven ligt: Rekent het ieder niet voor zijn pligt, voor zich zeiven te zorgen, en God voor allen te laten zorgen ? Rekent elk wellevend jong heertjen het niet voor zijn pligt, om zich netjens te laaten coëffeeren , dunne voetjens te hebben, comedie, concert, danspartijen enz. enz. bij te woonen, galant te wezen, naar de ton te leeven,  ven, cornme il faxiv. en meer foortgelijk, dat de ouden niet voor pligt hielden, maar voor beuzclingen? Is het nog de Pi gt, gelijk in oude tijden, om menschlievendheid te oefenen, en bij voorbeeld , zelfs zijn' vijand uit het water te helpen, al was hij ook een of is het 'pligt, om te zeggen: Laat hem verzuipen, hij is toch maar een Wat is toch Pligt ? Maar is het geen tijd, dat ik afbreek, zou htllebrand ijveraar niet wel twijfelen , of gij en ik wel goed recht» zinnig waren, als hij eens hoorde, dat ik zoo gevraagd heb: Wat is Pligt ? Zou dit niet Wettisch in zijne ooren klinken ? Hij houdt zich immers niet met pligten op, dat ruikt naar den mutzaart. En evenwel mijn vrend vraag-al, komt het u ook zoo niet voor, dat men niet te veel vragen kan; wat is Pligt? Is het mijn pligt niet, dat ik 11 thans bedank voor uw geduld, dat gij oefent met Uwen vriend joris weetgraag. Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. W E E G E. En alöm bij-de meeste Boekverkopers, daar dezelve wcekelijks a een en een h*lve Huiver word uitgegeven.  DE VRAAG-AL, ( No. 28. ) Wat is 'er al te Vraagen1? Zo ik wel geluisterd heb, was onder de bedenkingen, die het fchrander publiek maakte, bij het verfchijnen van den vraag-al ook deze: Kan de man het wel uithou, den met vraagen? zal hij niet fchielijk gebrek aan floffis hebben? Maar is deze bedenking niet al fraaitjens opgei lost door de ervaaring, die toch de leermeestresfe van alles is? En is het niet veel grooter kunst, eene goede keuze te doen in het vraagen, dan wel, om vragen op vragen te ftapelen? Mijn vriend sokrates was »er immers wel achter, die door vragen de gedrochtelijke geleerdheid der Sofisten van zijnen tijd, hoe wanllaltelijfc groot die ook ware, zoo dat zij van pure geleerdheid fcheenen te willen bersten, wist te confufioneren, verbouwereren, en verbijsteren? waren dit de welfprekende uitdrukkingen niet van zekeren klugtigen predikant? Dit bedaeht ik ook, toen ik begon te vragen, en deed Pd &  < 2ï8 > fk op dien grond niet wel, dat ik het begin maar waagde, audaces fortuna juvat, die waagt, die wint! Is zoo het fpreekwoord niet? Maar vraag mij nu niet te naauw, Lezer! of ik mij ook niet misfchien wel wat verlaten heb op de hulp van weetgraage en vraagzieke Atheniinzer.? En zoo geheel boos zijn evenwel onze tijden niet, of'er is nog wel hier en daar één in een hoekjen, die ook wat vragen kan en wil, om dus zijne kennis en die van anderen te vermeerderen en uit te breiden ? Behoort niet te recht tot dit gedacht de Schrijver van den volgenden Brief, die aan mij in 't bijzonder gericht is, maar die ik niet kon nalaten mede te deelen omdat ik geene kans zie, om alle de vragen,daar in voorkomende, te beantwoorden! En evenwel fchijnen zij mij vrij belangrijk te wezen; hoe komen zij den Lezer voor i Zo zij hem te geleerd zijn, mag hij doen, gelijk ik gedaan heb. En wat hebt gij dan gedaan, Heer vraag al? Wal lezer ! hoe doet men, als het regent ? Men laat het regenen, doch men vangt zoo veel van het heilzaam vocht op, als mooglijk is, en als men denkt, nodig te hebben! als wij nu ook zoo deeden, wanneer 'er gevraagd wordt? Doch zie hier den brief, zonder eenige verandering ! Zal de Lezer niet zoo wel als ik, in zijn fchik wezen, indien jan vrager ons van tijd tot tijd zijne vragen voorftelt, en mag ik uit naam van den lezer onzen onbekenden vriend niet om deze gunst verzoeken ? Weledele zeer geleerde heer vraag-al! Kan ik u wel met een minderen tijtel aanfpreken ? of moest ik Welëerwaardige, Zeer Geleerde, of Hoogeerwaardige Hooggeleerde gefchreven hebben ? zou ik anders ook hebben moeten fehrijven, Weledele Hooggeleerde? 'maar immers hebt gij kennis aan de Hebreeuwfcbe en daar  < 219 > daar aan verwantte Oosterfche, zoo wel als aan de Gnekfche en Latyufche talen ? en om te toonen, dat gy een man van fmaak zijt, zegt gij immers ook duidelijk genoeg, dat gij bekent zijt met de Franfche en tans meer algemeen wordende Hoogduitfche taal ? van het italiaansch fpreekt gij niet! met het Engelsen fchijnt gij noch niet gemeenzaam ! Hebben de opgenoemde talen u zoo veel leeYen vragen ï ik zal beproeven, of ik ook wat vragen kan. Zoo gij een Hoogeerwaardige Hooggeleerde of Wederwaardige Zeer Geleerde zijt, neem ik de vrijheid (dit zeg ik eens vooral, want dit fchijnt mij toe te blijken) u te vragen, of de Engelfchen (ik bedoel nu de heerfchenden, ce BisfchoplijKen, de anderen nu niet in aanmerking nemende) alle Kerkplechtigheden der Roomfche Kerk wel hebben afgefchaft, — of zij de geliefde Dortfche Canons of Geloofsregels ook wel hebben aangenomen , dan of zij de gevoelens der Arminianen of Remouftrantsch Gereformeerden meer zijn toegedaan, en of zij dienvolgende wel kunnen worden aangemerkt als Geloofsgenooten van die geenen, die bij ons tot de Kerkgemeenfchap van den eerften rang behooren, gemeenlijk de Nederlandfche Kerk —of, en misfchien zeer eigenlijk, de heerfchende Kerk genoemd? Ik rep nu niet van geloofsen bondgenooten te famen genomen , veel minder van natuurlijke geloofs en bondgenooten; dat is mij te geleerd. Zoudt gij nu over de laatst voorgeftelde vraag niet kunnen gaan vragen, zonder u eerst op het Engelsch verder toe te leggen ? Ik heb veel zin in dit gezegde: Uwe befcheidenheid zij allen menfehen bekend: anders zoude ik u misfchien vragen, b. v. weet gij ook te vragen over 't geen of wat in de gewijdde bladeren allegoriesch (bijfpraak- of fpreukig vind ik bij Meier, maar is dit wel volD d 2 doe*  < 2«0 > déenend verklaard?) of niet allegoriesch is? zouden vrienden, (vriendfchap kent immers geen kunne?; ouders,: kinderen, zusters, broeders, grootouders en kleinkinderen , meuicn en oomen, nichten en neven elkander iri hunne betrekkingen, na 't afleggen van dit fterfliike, kennen ,en met eikander verkeeren, en op wat wijze? of zullen zij die kennis en verkeering misfen, en volkomen vergoeding vinden in de naderbijheid en meerdere genieting der volmaking, in 't genot eener hier niet te fmaken vrijheid en der goed- en volkomenheden van den Algenoegfamen? zal 'er eene zoogenoemde wederoprichting aller dingen eene eindlijk aigemcene zaligheid, een eindlijk algemeen genoegen en geluk aller menfehen, naar elks aanleg, plaats hebben? Ik voel, dat mijne woorden tot mijne vragen niet zoo goed zijn, als ik wel zou wenfehen ; en 't zijn toch maar vragen! Kunt gij-, met uwe taalgeleerd- en derhal ven woorden- en denkbeeldenrijkheid u'mmers is dit zoo?) betere woorden bedenken? ■ Zoo gij een Welëdele Hooggeleerde of Weledele Zeer Geleerde zijt, (immers geeft men die betreklijkë tijtels aan Hoogleoraaren of Leeraaren of Hoftoren in de rechten, geneeskunde en wijsbegeerte? (Leerjaren in de wijsbegeerte? nu dat is tot daar Mn toe! ik zal nu maar zeggen, zoo gij een Rechtsgeleerde zijt,) dan vraag ik u, of gij weer te vragen over een middel om hevig twistende partijen, het Zij in den Staat, het z'j in 't Burgerlijke leven, het zij over algemeens het zij over bijzonde- re belangen, te bevredigen, en elk genoegen — ten minfle tamelijk genoegen te bezorgen? Het lot, arbiters of arbitrateurs of medfateurs, anders gekozen rechters ofgoé mannen of fcheidlieden of bemiddelaars, zou dit een of ander, zao zelden gebruiklijk, wel met vrucht meer te * J ~ " ' ge-  < 221 > gebruiken zijn? de boeren zeggen, 't fcheel deur, e» zoudt gij daar over ook wat kunnen vragen? ik ben een liefhebber der zoogenoemde oude Conftitutie, in hope dat het gebrekkige eenmaal zal verbeterd worden \ (of 'zijn daar geen gebreken in?) ik ben derhalven een hoogachter van 't Stadhouderfchapj volgt hier nu uit, dat ik een ■hoogachter ben van een of eene, die zich iets zou willen onderwinden, daar toe bchoorende of niet behoorende, zonder daar toe wettigen last te hebben? ei, lieve! wilt gij daar over ook wel eens vragen ? Is uwe opmerking ook ontfiipt, dat in den Berlijnfchen wijsgeer gewag 'gemaakt wordt van een Wetboek van willem den vijfden? en van eenen Rechtsgeleerden daar mode bezig vóór 's Prinfen meerderjarigheid? zou zoodanig een Wetboek, wel gévormd, van mindere nuttigheid zijn, dan het Wetboek van [ustinianus.met het oneindig veele.dat daar toe behoort, en Waar van het mij niet lust een tafereel te fchetfèh? zou de opperfte wet, het heil des volks, met zulk een Wetboek van Willem den Vijfden niet bevorderd kunnen worden-, het zij dan op den naam van Z. D. H. het zij op den naam van 's lands of der landen Staten? doet het iets ter zake, op wiens naam een wet uitgaat, mits conftitutioneel, en als ce wet maar goed is? daar hoor ik je, zei doove jaap! zoudt gij, durvende twijfelen aan 't oogmerk van zoo een Wetboek, ook in den tijd der te famenftelling, dat oogmerk wel beoordeelen, zondert boek gezien te hebben? zouden wij, door dat Wetboek niet te kennen, niets misfen, ook geene hisioriefche kundigheden? zouden wij daar door ook geene kennis ontbeeren van 't karakter van den opfteller of ontwerper, van uitvinder of uitvinders des eerüen plans' is de karakterkunde niet van veel belang? Ik ; .... D d 3 zou*  ,?C 222 > zoude h'cr nog kunnen bijvoegen , of een eerlijk man wel behoeft te fchtomen, om zich te laten kennen , als 't voor hem veilig is , en of de meeste veiligheid daar toe niet is bij den genen , die minst onafhanglijk is ? ook , of vorsten , zelfs alleenheerfchers, wel altoos en in allen deele onafhanglijk zijn, en viij uit onbepaa't kunnen fpreken en handelen, ronduit hunne gedachten kunnen open leggen? of zij anderen bepalende, zelf wel onbepaalt zijn? of alle regenten en eerfte dienaars niet de Haven de eerfte en grootfte flaven kunnen worden hunner vastgeftelde dwalingen?ziet gij ook, dat ik u zeer veel zou kunnen vragen? echter, dit betuig ik oprecht, alleen met oogmerk, om u meer en meer aan 't vragen te helpen; en zoude dus het fpreckwoord niet mogen of kunnen gelden, door vragen wordt men wijs ? en zegt dat ook iets anders of meerder, dan, geleerd? zou geleerdheid ook kunnen beftaan zonder eerlijkheid of braafheid ? zou dit ook kunneu plaats hebben ten aanzien van wijsheid ? heeft de Schrijver der Gedachten over 't famenftel onzer hedendaagfche burgerlijke Rechtsgeleerdheid, die daar van eenigzins een tafereel gefchetst heeft, zich niet gewaagd aan, gelijk men zegt handen op zijn hoofd te krijgen? twijfelt gij aan 's mans goede oogmerk in dien tijd ? gij kent hem immers ? gedroeg hij zich niet als een braaf eerlijk man? twijfelt gij, of de Schrijver van de Schets der Regeerkunde, in betrekking tot hare oogmerken en middelen, een ft uk je u mogelijk onbekend, om dat het ver van in ieders handen geraakte, dezelfde is? Kunt gij gelooven, dat een wijs, eerlijk, braaf man goede beginfels kan verlaten, en dezelfde blijven? is gebrek aan ftandvastigheid en braafheid, boosheid of zwakheid, of wel eens beide ? is dit wel gemaklijk te onderfcheiden ? doet  < 223 > doet hij niet best, ook voor zijne eere en zijnen goeden naam . die bij goede beginfels blijft? is dat geen wijs- en braafheid?Nu heb ik, voortfchrijvende, al onderftelt, dat gij «iet onbekend zijt met zoogenoemde geneeskundige Zlelbeftiering en met zedekundige wijsbegeerte , immers om daar over, naar naam en karakter, te vragen; en als ik nu tot andere vakken der geneeskunde en wijsbegeerte overging, zou ik mogelijk buiten mijn boekje geraken; dan vroeg ik misfchien wel, wat waardiger is, de heel- of geneeskunde? of de kennis der ziekten n'et maar bij weinigen berust? of dit niet al veel is toegegeven! of'er dus wel ongelukkiger mensch leeft, dan die, het zij naar ziel of lichaam, ziek is? of vernieling, roof en moord en fchending van vrouwen en maagden, en het toelaaten of ongeftraft laten daar van, niet een foort van verregaande raazernij is, moogelijk voortfpruitende uit dwaaling? maar welk foort van dwaling? of, want ik zou telkens weer midden in mijn boekjen geraken, de 'onderflelling niet wat flout is, dat een lijn geen breedte heeft? Nu wordt het tijd , dat ik uitfchei. Kunt gij nu door vragen uitvinden, of nabij uitvinden, of ik een Geleerde of Kundige, een Hoogwelgebooren, of mindere, of anders onkundige ben ? of ik een zoogenoemd fatfoenlijk man ben, of tot het gemeen of janhagel behoor, en van wat rang? of ik wijs ben, behoeft gij niet te onderzoeken, zoo 't fpreekwoord doorgaat, want gij Ziet, dat ik onder de vragers behoor. Als da Drukker nu maar vraagtekens genoeg heeft, zoo gij deZen gelieft te plaatfen! Rook nu een pijpje en blijf vragen; dat zal ik mogelijk, als het niet te veel vrijheid genoomen is, ook doen. Het middel, om mij te kunnen befchrijven, zal ik in het couvert opgeven; dan zult gij gis.  'gisten kunnen haar het oord van mijn verblijf, maar; gis/en kan mis/en. Ik heb door afgelegenheid enz. nóg maar de zes eerfte nummers van u, Heer Vraag-al, kum nen lezen. Vaarwel. 11c ben met veel achting, Uw D. V. Lezer, JAN VRAGER. Aan Duin, ; 17 Octr. 1789. Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. WEEGE. Worden dezlve weekelijks a een en een halve Stuiver uitgegeven. En zijn mede te bekomen: te Rotterdam, D. Vis, C. van der Drits en J. Meijer, Donrecht, Jilusfé en Zoon en Krap, Leyden , Herdingh en Pluigers, , Haarlem , Walré en Comp., Loosjes, Bohn , van der Aa, van Brusfel en Tecmatis, Gouda, Verblaanw , 's Hage, Bakhuyzsn en Leeuweftein, Utrecht, G. T. ven Paddenburg, Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Bakker, Hoorn , Vermande en Breebaart, Alkmaar , Hartemink, Arnhem, Moeleman , Deventer, Brouwer, Zutphen , Eldyk, Leeuwaarden, Cahais , Middelburg, GUlisfen en Keel , Iraneker , Romar , Enkhuyzen , Franx , Groningen, Greenenberg, Nirnwegen, van Campen; en alomme.  DE' VRAAGAL. Q No. 29. ) Wat is Redelijkheid? x oen ik voor de eerfte keer den naam van christianus redelijkheid als Schrijver gemeld vond , meende ik, dat het een verdichte naam was, onder welken iemand, die, gelijk apelles, achter het fcherm wilde blijven, om te vernemen, wat de wereld van zijnen Studie-arbeid zou oordeelen, zich verfchuilde. Volgends mijn aart vraagde ik aan Jan en alle man, wie of toch die christianus redelijkheid mogt wezen ? en ik vernam tot mijne verwondering, dat 'er in de daad zulk iemand met dezen naam in ons Vaderland beftondt. Maar heeft de goede christianus redelijkheid het Vaderland niet verlaten? Is hij niet al overleden? Wat dan? Lieve Lezer ! Nu vraag ik mijzelven dikwijls, is 'er nog niet een christianus redelijkheid hier of daar overig ? of zijn allen, die dezen naam, volgends hun karakter, mogen voeren, ook ten lande uitgetogen of overleden ? Of maak ik mij ook te flechte gedachten van het menschdom, wanneer ik deze vraag doe? Zijn wij dan niet allen Christianusfen, volgends de belijdenis, welke Ee Wij  < 226 y Wij vau onzen Godsdienst afleggen ? De Jooden uitgezonderd, zal 'er wel iemand in ons land ja in Europa zijn, die niet voor eenen christianus zou willen gehouden worden ? Nog meer! dragen wij niet allen en een ieder van ons den naam en het voorkomen van redelijkheid ? Zouden zelfs de Jooden, de Turken, de Wilden , de Hottentotten zich daar van willen uitzonderen? Of zouden zij niet allen aanfpraak maaken op de waardigheid van mensch? Eh wat onderfcheidt den mensch toch van het vee, dan de redelijkheid? Ergo! al wie een mensch is, is redelijk? gaat dit door? Wel, om die reden vraag ik juist, wat is Redelijkheid? En hoe moet ik het begrijpen , dat 'er dan van veele menfehen getuigd wordt: zij zijn onredelijk? van veele daaden; zij zijn onredelijk? Wat is dan Redelijkheid;? Maar zou ik hier ook gevaar loopen, om betrokken te worden in het verfchil over de reden , cn derzelver vermogen of onvermogen, het welk onlangs behandeld is geworden? Zou ik 'er i?t bij winnen, of ik nu al heel metaphijfisch in abflracto wist, wat rede, wat onderwerpelijke en voorwcrpelijke reden is? Mijn vraag ziet op Redelijkheid in concreto: wat maakt eigenlijk dat geen uit, waarom een mensch of eene handeling redelijk mag genoemd, en als zoodanig moet goedgekeurd worden? Bij voorbeeld: Is het redelijk, als de ééne mensch den ander haat, fcheldt, vloekt, en dat zonder reden, ten minflen zonder reden, daar hij eenig begrip van heeft? Is het redelijk, wanneer een Schrijver, die voor het publiek fchrijft, alleen zijn werk maakt, om kwaad te fpreken, en kwaad te fiooken? En zijn 'er evenwel zulke Schrijvers niet? Die niets doen, dan febelden, lasteren, en met waar- of onwaarheid, met grond of zonder grond befchuldigen? Zijn 'er niet. die het graffchrift waar-  < 2 27 > waardig zouden zijn, welk op akt!n gemaakt werdt? VAretin repofe en ce lieu, Qui de tous mêdit, hors de dieu ; Car VAretin ne mêd'foit, Que de celui, qui'l connoisfoit, Dieu ne connoifant en nul point, VAretin de lui ne mêdifoit point. Is het aan den anderen kant redelijk, wanneer men iemand prijst, en zijnen lof verheft, of hij het waardig is of niet, wanneer men zijnen patroon of begunftiger, of de grooten, of de vorsten vleijt? Wat zou de Wijsgeer thales daar van zeggen? Hij werdt ééns gevraagd, xvelk dier hij voor het fchadelijkst hieldt ? Onder de wilde die ren, zeide de Filofoof, ken ik 'er geen fchadelijker dan een tijran, en onder de tamme geen fchadelijker dan een vleijer. Is het redelijk, wanneer een mensch al z;jn geluk vindt in geld en rijkdommen ? en om die te vergaderen, en aan zijne kinderen na te laten, zijne consciëntie, zijne eer, zijne rust en genoegen, ja zijn beftendig welzijn opoffert? Was pelopidas niet redelijker in dit opzigt? Wanneer zijne vrienden breedvoerig zich uitlieten , hoe nuttig en nodig eene ztak het geld was, zeide hij: Ja, voor dien man daar ginder, en hij wees hen op een' lam en blind mensch, dien hij juist in 't oog kreeg. Is het redelijk, als apjcius alleen op lekkernijfin aast, .en door onmatigheid zijne gezondheid benadeelt? Is het redelijk, dat hem de gezondfte fpijzen tegen ftaan, en dat hij alleen het geen vreemd is, van verre komt, of duur verkocht wordt, begeert te eeten? Is het redelijk $!s clbax zich dag aan dag vol zuipt? Of gelooven zij, Ee z dR£  «C 228 > dat dit hen onderfcheidt van de beesten , die het voor hun.gefcbikt en natuurlijk voedzel zoeken, en niet meer drinken, dan hunne behoefte verëischt? Is het redelijk, dat iemand zich aan ijdele eer vergaapt, terwijl het hem hetzelfde is, van wien hem eere bewezen wordt? Van den dertigen en deugdzamen burger, of van een partij vïeijérs, of onkundig en laag gemeen ? Maar maakt dit evenwel geen magtig onderfeheid » tn is her niet redelijker, wanneer men den verftandigen en deugdzamen zoekt te behaagen? en meer belang fielt m de goedkeuring van éénen waardigen burger, dan van eenen geheelen hoop gemeen volk? Hier komt mij in de dachten, het geen met den Kardinaal maillij, aardsbisfchop van Rheims, gebeurde: Deze aardsbisfebop was in de ftad bij de braaffte burgers niet zeer gezien, hij hadt 'er echter aanhangers; onder dezen bevondt zich ook de beul van die ftad. De prelaat deedt eens zijne intrede in de flad, bij deze gelegenheid wilde de beul ook zijnen ijver en achting voor den aardsbisfehop betoonen, en ftak een vendel uit, waar in de aardsbisfehop was afgebeeld. Maar wat won de goede Kardinaal hier mede? De fpotters zeiden, dat de beul hem reeds in beeltenis hadt opgehangen ? Indien ik mij in alle bijzonderheden wilde inlaten, met betrekking tot de vraag , wat is Redelijk ? wat is Redelijkheid? zou ik nog al wat vragen kunnen! Ik zou kunnen vragen, of het redelijk is van den vos in de fabel bij MEissNEE, die de duif verfiondt, omdat het arme beest mets dan waarheid gezegd hadt? Zie hier de fabel; „ De duif ondernam op zekeren tijd, om in het diere* rijk een gefchiedfehrijver te worden, en zij werdt van elk een' geprezen om haare onpartijdige waarheids-liefde. Alleen vondt zich de vos beledigd, omdat zij zijne ranken  < 229 > ken en listen dikwijls heel vrijmoedig verteld en berispt hadt. Hij loerde dan op haar, betrapte ze, en riep uit: Ha! Lastermond! nu zult gij het met uw leven boeten. Ik heb u, en zal uwe ftoutheid naar verdienften beloonen ! Ach! pardon! riep het arm duifjen, ik heb immers nooit iets anders dan de waarheid van u gezegd. Juist daaróm, zottin, juist daarom vermoord ik u." „Waarom haaten mij de grooten, roept *, daar ik evenwel nooit een onwaar woord van hun gefproken heb?" Juist daarom, zot! zij willen niets dan vleijerijen hooren, maar is dit evenwel redelijkheid te noemen? Wat is dan toch redelijkheid? Verdient deze vraag niet, dat wij ze herhaalcn, zo wij van onze waardigheid als menfehen geen afftand willen doen ? Kan men het redelijkheid noemen, wanneer een Vorst in zijn hoofd krijgt, om het land van zijnen nabuur te gaan innemen? Wanneer hij dan uit alle oude archieven eenige titels van recht laat opzoeken? of zo hij geheel geen fchijn van aanfpraak kan vinden, alles in de war brengt, om in troebel water voor zich zelvcn te visfehen? Was"bet redelijk, dat de Grieken onder agamemnon, met eene vloot van duizend fchepen, froijen gingen verwoesten, en zelf tien jaaren alle ongemakken uïtftonden en dat om eene dartele en wulpfche vrouw? Waren veele oorlogen in volgende ecuwen en in tegenwoordige tijden wel redelijker? Is dat redelijkheid, dat lieden, die eikanderen niet kennen, eikanderen den hals breken? dat men geheele fteden met bomben en gloeiende kogels in brand fchiet, en Ee 3 over-  ♦C 230 > • overal verwoestingen aanregt, en dan bij het flor u deum zingt, als of men iet prijslijks verricht hadt' .1. -nf Zeg\ plutarchus? „ mars is een tijran, zoo als integendeel, om met Pindarus te fpreken, de wet een koning over de geheele wereld is. Ju pi ter heeft ook, gelijk homerus zegt, den Koningen geen muur. brekers en fchepen met koperen fnebben tot bezorging en bewaaring gegeven, gelijk dan de gemelde dichter niet den ftrijdbaarften, onrechtvaardigften en bloeddorstigfteo onder de Koningen, maar den rechtvaardigflen eenen leerling en fchoher vau j v p i t e r noemde » ,..jya|. d]t gezegde van Keizer pertinax ook rede. üjk? a* unquam eveniat Jalutare reipuUica, brevi mitites necesjartos non fore: Indien ooit de menfchelijke famenlc. ving tot zijne waare volkomenheid zal geraaken, dan zullen de foldaaten overtollig zijn? Wanneer zal het menschdom zoo redelijk wezen? Maar zal het wel iet baaten ? of ik, of duizenden met mij vragen: Wat is Redelijkheid? Hoor ik daar avarus niet? Geeft hij mij geen gelijk ? Keurt hij mijne vraag niet overtollig? Wat vraag! Zeftr^JJ ^M-enB b,ehoefc niet ,ang in twijfel te ftaan, wat redelijkheid is? Ik leen mijnen buurman geld tegen den germgen mtresfe van flechts één percentjen 'smaands, is dat niet redelijk ? Het is woekeren, zegt mercator. En wat noemt mercator dan redelijkheid? Ik zet, zegt hij, mijne waaren over tegen 25 percent winst, is dat niet redelijk> , ,J.kMbc" doorgaands in de verbeelding geweest, dat 'redelijkheid zoo ten naasten bij gelijk ftondt met het geen de Hanlchen fens commun, de Latijnen finjus communis, en wij, meen ik, gezond verftand noemen, maar thans begin ik te vragen, of ik mij zei ven niet bedrogen heb? Wanneer de menfehen te hoop lopen, doldriftig fchrecuwen en gillen, als of zij uitzinnig waren, voor het huis van hunnen medeburger, dien zij zei ven voor een braaf man erkennen moeten, als het 'er op aankomt; als zj vervolgend, oP dat huis ,-anvallen onder een vrees! jk gejoel alles aan en in het zelve verbrijzelen en vernielen, en dan gelooven, dat zij eenen geliefden perlbon daarmede vereeren, is dat gezond verftand? Js dat redelijk- Dat de Godsdienst der Ghistenen een redelijke GodsZTilJS' Cn Zij" m0üï' kan nf« « twijfel getrokken worden, maar wat is dan Redelijkheid? Is het redelijk, dat  < 231 > dat bijgeloof, dweepzucht, en gevcinsheid in denzclven. den meester fpeelen ? Is het redelijk, als men in deze of gene kleinigheden het wezen van den Godsd:cnst ftelt, en van de eigenlijke beginzelen van het Christendom niets verftaat? Is het redelijk, dat men het voor Gousdienst reken, in de kerk te zijh geweest, daar heröm gekeeken , of een fjaapjen genomen, of zich verveeld te heb. ben, en dan te zeggen, men heeft zijnen Godsdienst verricht? Is het redelijk, dat men anders gezinde Christenen verdoemt, ja zelfs zulken, die dezelfde gezindheid volgen, veroordeelt, omdat zij niet in alles met ons overëenflemmen ? Js het redelijk, wanner de geestelijkheid , in plaats van leeraars des volks te wezen , en door leere en voorbeeld de menfehen wijzer en beter te maaken, naarijverig zijn over hun gezag, met elkandcren kibbelen, en haastig zijn, om de voorwerpen van hun ongenoegen te doen gevoelen , wat odium theologicum te zeggen is ? Is het redelijk , dat de grooten, de rijken , de fchitte • renden onder de (lervel'mgen, daar hunne grootheid in zoeken, dat zij zich verbeelden boven het menschlijke verheven te zijn, en dat alle andere menfehen gefchapen zijn, om hunne grilligheden en onderdrukkingen ten dienst te ftaan? Is het redelijk, wanneer Advokaaten, plijtbezorgers en rechters de piijtgedingen zoo lang rekken, en Zoo ingewikkeld maaken door incidenten enz. dat dikwijls de kosten van het proces ééns zoo hoog lopen, dan het geen, waar over getwist wordt, zonder dat nog de rechthebbende zijn goed recht erlangt? Wanneer ik eindelijk de Cun/iitutie der Staaten in Europa befchouw, meet ik vragen: Wat is Redelijkheid? dragen niet de meesten derzelven nog de kentekenen van de wildheid cn ruwheid van die tijden, waar in zij gedicht zijn geworden? „ De gewelddadigheid gaf haar „ den oorfprong, zij behielden haare bevestiging en ge,, fleldheid door andere gewelddadigheden, door ongere„ geldheden, cn door onëenigheden." Wist de fchrijver, die ons dit vertelt, ook, wat redelijkheid is? Is het niet te wenfehen, dat eens de natiën leeren inzien, wat redelijk is? dat de Vorften gehoor geven aan de flem der redelijkheid ? Zal Frankrijk 'aan de wereld daar een voorbeeld van geven of niet? Of zal Braband het toneel weren . daar aan het menschdom vertoond zal worden, wat redelijkheid is ? Zo;u  < «3* > Zou het redelijk zijn , wanneer iemand zijnen ouden en getrouwen d,enaar die de zaaken van zijn huishouden verftaat en vlijtig heeft waargenomen , de deur uitzette: en alle zijne dienden beloonde, met hem de fchon té geven? F Zou het redelijkheid of gezond verftand zijn, wanneer de directeurs, die in de komedie de rollen verdeden, aan eenen acteur de rol Ie van een burgemeester gaven, die naauwhjks in flaat was, om de rol van een ftom perfoon te vertoonen? En zou dit dan redelijkheid in de wereld die toch een fchouwtoneel genoemd wordt, zijn' En zijn daar echter geen voorbeelden van in de gefchiedemsleiV antisthenes merkte dit in zijn' tijd in Atheenen op, en leverde daarom een verzoeklchrift in aan de Kegeering. Cm Atheenen mogt een burger een request in leveren,; hij verzocht, dat de regeering wilde verklaaren bij een openbaar plakaat, dat paarden bok ezels en ezels paarden konden worden. Men ergerde zich aan dit re quest, gelijk natuurlijk is, welke overigheid zou zulks niet kwalijk nemen? men zeide hem, dat dit onmooglijk was dat men de natuur moest laten begaan, de man bc'. vreemdde zich, dat zulks bij de dieren onmooglijk was daar het echter daaglijks bij de menfehen gefchiedde, en vraagde: Of dan onder de menfehen redelijk ware het geen in de beesten onredelijk en tegen de natuur geoordeeld werdt te zijn ? 6 Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. WliEGE. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee. ke.ijks k een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. ( No. 30. ) Wat is Bon Ton? IVÏag ik, voor dat ik, met justus armiger, want door hem is deze vraag gedaan, dit vraag, mijnen Lezer den volgenden brief mededeelen ? zonder eenige verandering, bijvoeging, of aflating? Kan men 'er niet uit ontdekken, over welke onderwerpen thans de gedachten lopen? en verdienen de vragen, in dien brief voorkomende, onze aandacht niet? mijn heer de vraag-al! Gij zijt zoo goed, om zoo veel vragen te beandwoorden, dat ik ook eens de vrijheid gebruikt heb, u een vraag of twee voor te ftellen, welke ik hoop, dat door u naar genoegen zullen beandwoord worden, ik bid u, neemt mijne nieuwsgierigheid ten besten. Zoude de Schrijver van de vlugtende wijsgeer in Uol- lanolt te Dordrecht naar alle waarfchijhlijkheid ge- drukt, welke thans in ons land zoo veel gerucht maakt, waarlijk een vreemdeling zijn, en zoude het 'er reëel met onze Republicq zoo ellendig uitzien, als men daar gefchreven vind ? dat is ééne vraag. Wat denk je toch, van de algemeene beroertens, die Ff wij  < 234 > wij tegenwoordig in geheel Europa zien gébeuren? waar moet het 'er mee heen ? denk je ook, dat de voorzeggingen in de Openbaring van Johannis voorzegt, een aanvang zullen nemen? dat is de tweede vraag. Wie denk je toch, maar nu niet de gek iteken, dat de Antichrist is, daar wij in den bijbel zoo veel van gefchre- ven vinden? Zouden het de Turken ook wezen? ■ dan begin ik bang te worden want ze beginnen mooi op de lappen te krijgen de Keizer ende Keizerin zouden daar mooi groot mee worden —— hee Nu miin fleer de vraag-al wees zoo goed en be- and woord mij deze vragen eens wat fpoedig ik heb nog meer vragen aan je te doen, die zal ik voor eene andere gelegenheid bewaren weetje gij zult hier nu genoeg aan te klouwen hebben. Va ie JAN WEETGIERIG. Breda den oaob. Zou jan wEETGitfRio ook denken, alle goede dingen beftaan in drie? dat hij mij juist een drietal vragen doet?, en dat vragen, die zoo grappig bij elkander komen: Wat heeft de vlugtende wijsgeer in Holland voor Connexie met den Antichrist* de vlugtende wijsgeer is immers de Antichrist niet? Maar hoe komt jan weetgierig aan dat hoofd, of inleiding van zijn' brief? Heb ik meer gedaan dan vragen ? wanneer ben ik zoo goed geweest, om zoo veel vragen te beantwoorden? Of hoort de man ook onder de geleerden , die dubbel kijken, Maar komt de brief niet van Breda, en dat is immers geene Akademie- ftad, alfchoon men 'er Profesforen heelt? Wat  < 235 > Wat nu zijne vragen betreft, ken ik dan den vlugten. den wijsgeer in Holland meer dan den vlugtenden wijsgeer in Braband, of meer dan ik mijn vriend jan weetgierig ken? Ben ik in ftaat, om te declareeren, of het 'er met onze republiek reëel zoo ellendig uitziet, als men daar gefchreven vind? Ging noach niet flechts met zijn aehtrter in de arke, fchoon 'er zijn wijf, en de wijven zijner zoonen bij waren? En wie kon toch recht van den ftaat der zaaken in de ark oordeelen, dan die in de ark waren? Zou het 'er reëel zoo ellendig met onze republicq uitzien, daar wij eene gezegende omwenteling beleefd hebben? daar de menfehen eeten, drinken, ten huwelijk nemen, en ten huwelijk uitgeven , ju'st zoo als de menfehen voor den zondvloed, zonder het te bedenken , tot dat de vloed kwam en hen allen deedt omkomen ? Wat of ik ai dan niet denk van de algemeene beroerten in Europa? zou dit wel veel bij den Lezer uitdoen' Wat dacht uilenspiegel, als het regende en waaide? tese nuWa Phiebvs! als de lucht gezuiverd is, komt 'er weder zonnefehijn ! welk Sijtema van uitleggen , volgt jan weetgierig, als hij vraagt, denkie ook, dat de voorzeggingen'in de Openbaring van Joannes voorzegd, een aanvang zullen nemen? gelooft mijn vriend niet, dat 'er reeds veel van die voorzeggingen vervuld is? Eindelijk hoe zal ik beantwoorden: Wie de Antichrist is? Zo het de Turken zijn, heeft men dan wel reden om bang te worden? Of de Keizer en Keizerin mooi groot worden zouden? Zou ik hun dat benijden ? Zo anderen zulks deeden, heb ik 'er wel reden toe? waartoe dient dan dat fignificante — hee! — Zou men wol heel naa Turkijèn of naa Rome behoeven te kuieren, om den Antichrist te zoeken? zou men hem niet al dichter bij huis vinden kunnen ? Een eenvouwig vrouwtjen vond F f 2 hem  < 236 > hem zelfs in de publieke of heerfchende kerk. Dominé vraagde haar of zij wel te kerke ging? Neen, was de oprechte biecht; waarö.n niet? uit fchroom voor den Antichrist ! Maar moedertjen! is dan de Antichrist in onze kerk? Maar Dominé! weet gij dat niet ? Zijn 'er geen (loeiezetters en plaatsbewaarers, die met de hand open ftaan, en liever een zestehalf dan een dubbeltjen hebben? En die Antichrist houdt mij uit de kerk. O fantta fimplicitas! o heilige eenvouwigheid, zeide joannes hus, toen hij een eenvouwige boer ook een reisboschjen tot den mutzaard zag dragc.n, op welken hus verbrand zou worden. Ondertusfchen willen wij jan weetgierig verzoeken , om van tijd tot tijd te vragen , maar ééne zaak moet ik hier nog vragen: Behoort dat je en dat klouwen in zijnen brief ook tot de Bon Ton? Ei zie, daar hebben wij zoo een zoetvoerigen overgang tot het tweede gedeelte van dit Nommer, en de vraag: Wat is Bon Tor. ? mij gedaan door dien Soldaat, die ons onlangs naar de Confcientie vraagde, en dus luidende: „Wei nu nog mooijer, Heer vraag-al! nu weet ik net zo veel als eerstens, had ik dat kunnen denken, dat gij mij maar in mijn oude zog voort zoudt laten loopen» en mijn vraag: wat is confcientie? onbeantwoord laten blijven, dan had ik misfchien mijn vraag maar bij mij gehouden, want met gisfingen, en loutere voorbeelden, die de confcientie, (zo zij 'er is) nog meerder aanprikkelen, heb ik niets meê van noden, — dan zeg het is uw gewoonte zo, doch hier namaals beter! In deze hoopc dan mijn Heer, zo hebbe ik wederom den tijd uitgebroken, om op een oud papiljotten papierrjen, dat ik nog van laatst heb overgehouden, toen ik onzen heer Vaandrig frtfeeren moest, wanneer hij 's avonds op een huwlijks-feli.  < 237 > citatie gaan zou, de navolgende vraag u toe te zenden; te weten: Wat is Bon Ton* Wel is het mooglijk, (hoor ik u zeggen) weten de foldaaten cok al van Bon Ton te praaten, mijn Hemel! wat is dat voor een tijd, dien wij beleven- ja mijn Heer! al woudt gij de vier Elementen zelvs bij elkander roepen, het is zoo —— maar ik wil je ook wel zeggen, hoe ik 'er aan koom, en dan zal het u zoo vreemd niet in de ooren klinken , als het nu wel doet, mijn Heer de vraagal ! maar één conditie, als ik het nu ook gezeid heb, dan moet je mij antwoorden, of anders trek ik mijn crespendentie weer in, en dan fuspendeer ik je, hoor je wel me vriend! Ja, ja, hoor ik u zeggen, fpreek maar op jostus! nu dan: laatst moet je weten, mijn Heer, zeide ik, dat ik onze Heer Vendrig von pockkenhausen zijn hair frifeeren moest, gelijk ik ook deed, juist bezig zijnde, om zijn fiaart te binden, kwam de Heer Lieutenant von grosspreggen de caferne in lopea, en vroeg aan onzen Jonker, of hij wel bedacht was, om zijn montering ook van agteren op den rug te Iaaten poeijeren, want dat de bon ton het zo bevool, en dat hij anders onmooglijk zijn opwagting zou kunnen maaken mijn Jonker van ja geantwoord hebbende, beval mij tetftond zijn nieuwen rok te halen, en die te bontenneeren, 't is jammer, dagt ik bij mij zelvs, dat die duivelfe heer bon ton (nu nroet gÜ weten, Heer vraag-al! dat ik waarlijk eerst dagt, dat bon ton een zeker Keizer, Koning of Potentaat was, die dat zo ordonneerde, en die ik daarom voor een verkwistenden kerel hield, die men waarachtig in plaats van gehoorzamen, eer meest ophangen,) hier zo veel te zeggen heeft, dat hij mijn heer gebiedt, een rok, die nog nieuw is, en welken h'j nog niet ééns betaald heeft, en wie weet, of wel ooit betaalen zal ? Ff 3 2q  < 23^ > Zo maar in den grond te doen bcdgj. EjtaJJ ». t doen? V^g^^^S^ tf worden; bontonnesren, liep k ëevda' hPnnPierde rok gekomen; of naauwlijks was ik met de jongen Vaan, gemelde Heer Lieutenan,ronde richte m jn jong drig, dat. hij, (want hoe:a bu och P J^.^ Heer?) zijn ^J^^^^'h^ogfe* niet vergeten L'orignene en eindeljkzf ™^Xr%e zal mijn Sinmoest. Hemel, dacht ik bij mij zelvs, .nw^ . jeur datplooifen.wanthet "«^„JfffSlbid; en geleden, of ik moes er nog med ^ nu moeten^d>e JcMen op de V pp ^ doen.het von pockkenhause «. Vendrie moest hooge woord moest 'er uit, " r ^ wK riep daar op jonscr uPwnd en draag nu twee mifne al voor dne maande bexe nd, end ^ ^ raapen in mijn zak, dit kunt g j j: ■ zo is dat J kettingen «f "^ffil^^g^e* rfjts, en dan is men ,«.st reent wd (ellendige bon JpVLerel zijn en dan u nog zo fchamelc en verachte .i^J^%^%Ud» Vaandrig deedt na te volgen!) maar al verder , mu é bj dan, zo als hem bwtowu . kreeg j F00genbIik de hand en ging J^f^ rug, en riep: vervlogen was kwan> hj a mij Q. ^ wat d.Vv\i"viL," lt ik heden avond met de marweet gij ,nict'/cle^^?';f, moet omberen, en dat ik quizinne beau faire Jans org , ^ >er uw gjerge geen d... auit in mij zaKnt d ,m ^ Zak b)j? ZUV! J te taïeï wa"r ik je naderhand wel drie Louis do, «'eentii. hondsvot, oude ze- eens favor.feeren zal, fpreg wniap b ^ ander melknooper dte ivog lt d weinet ; ^ ^ van je medehondsvo e,ijgt ^ drig, nep ik.«t»0?"°«^ ReViment bij elkander voegen, nie oflever het gf^n^nemen kunt geraakén, want ei weet, een loldaat is w « ofl.eieren. faJn dons, cn flagt in dat opz.g t het bes t / j ^ , Dan goede raad was h.e {^J^ op wclKe wijze? kreeg eindelijdan deze » maar van wiej. wel la mijn tieu , nij_*.icc& , d  < 239 > jeur geworden, dat hij, ten kosten van anderen, reeds zo veel gelds bezit, dat hij nu al een bank,er is; maar een bankier zonder confcientie, doch dit tot daar toe. — Is het niet belchrijé'ns waardig, dagt ik, dat men op zodanige wijze in deze wereld verkeert, en z.ch zei ven als een flaaf'naar de grillige en verkwistende bevelen van zulk een hëerschzugtigen knaap regelt? Dan dit was alles nog niets, in vergelijking, bij het geen m.j.naderhand nog al meer van die Bon Ton .ter ooren kwam. Ja, mijn Heer gij moct.het weten, doch ik verhaal het met innerlijke'fchaamte, want niet alleen dat men volgends de Wetten van dezen losbandigen en wellustigcn vreemdeling zijn geld en goed verwaarloost, maar ziet, men moe' zijn ligchaam bederven, men moet als een homme de facon, op eene galante wijze, een braaf en deugezaam meisien tot eene veragtelijke hoer maaken , en eene hoer boven eene braave echtgenoote verheden, men moet zich zelf als een laffen en verwijfden vleijer m alle bogten en nostuuren kunnen wringen , geen godsdienst geen deugd, geen braafheid meer waardeeren , zal men thans een vertederde aanbidder van dezen wetgever zijn. Voegt dit ? past zulk eene levenswijze aan een krijgsman, een orhcicr of foldaat, die, wanneer het belang en den welvaart van zijn land en vrijheid zulks vordert, elk oogenblu moet gereed ftaan , om met de wapens in de vuist dit alles te befchermen, kan dit?... Maar op het tijdftip, wanneer ik hier mede bezig was te peinzen. kwam een van mime kameraads, mij in deze befpiegelingen ftooren , en hulp mij in deze mijne onkunde uit den dut, hij las dit fchriftna, en riep in vervoering uit. Dit en datfene dweep"r' weet gij nog niet dat het woord bon ton geen mans naam, maar enkel een Fransch woord ter opvolging is ? Hij vertrok al lagchende, en ik, fchoon innerlijk bewogen zijnde over de dwaasheid dezer wereld, ging terftond de dictionaire van mar in bij de kop vatten, om mijn weetlust te voldoen, dan, dewijl ik hier mede naar verwagtmg niet kan flaagen, zo is mijn toevlugt, mijn Heer tot u, in die onderfteiling, dat gij bij eene volgende gelegenheid, hier in mijne onkunde zult te hulp komen, waarmede ik blij ve. T UEd. dienaar en Lezer JUSTUS ARMIGER. Uit mijn Gtiarnizoen, 15 JNovemb. 1789.  < 24° > P. S. Nog een woord, Heer vraag-al! gij hebt mij, met mij zelf in een groote tweeftrijd gebragt, want m No. 26 op mijne vraag: (Vat is Confcientie ? zegt gij, dat 'er met de Confcientie al raar gefpeeld wordt, want dat, bij voorbeeld, een Indiaanse!: Bramin of Fakir 'er Confcientie van maakt, of hij wel een luis mag rabraken, en voor eenige dagen in mijn verloftijd te Amjlerdam zijnde, zag ik in de komedie fpelen, dat de Braminen zelfs de vrouwen en weduwen van haar geftorven mannen levendig verbranden, hoe moet ik nu daarmede aan ? Wie van u beiden heeft ongelijk, gij, of de Heer fieïtr pijpers, door wien dit ftuk vertaald is? Dan bijaldien gij gelijk hebt, zo zijn de Braminen geene goede foldaten, want hadden wij laatstleden, ook zo Sentimenteel geweest, wij zouden waarlijk ons nu verbeelden van onder één van de tien plaagen van Egyptcn te (taan. Vale. Wat dunkt den Lezer van justus? fs hij niet een raar Soldaat? Ik heb hier geen plaats meer in dit Nommer, en daarom moet ik de vragen, die misfchien aan zijn oogmerk voldoen zullen, cn bij mij opgerezen zijn, tor een volgend uitftellen, gij zult mij immers om dit uitftel niet fuspenderen vriend Justus ? maar met vragen voortgaan ? Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. WEEGE. Worden dezlve weekelijks a een en een halve Stuiver uitgegeven. Eu zijn mede te bekomen: te Rotterdam, D. Vis, C. van der Dries en J. Meijer, Donrecht, Blusfê en Zoon en Krap, Leyden , Herdingh en Pluigers, Haarlem , Walrè en Comp., hoesjes, Bohn , van der Aa, van Brusfel en Tetmans , Gouda, Verblaauw , 's Hage, Bakhuyzen en Leeuwejlein , Utrecht, G. T. van Paddenburg, Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Bakker, Hoorn , Vermande en Breebaart, Alkmaar , Hartemink, Arnhem, Moeleman , Deventer, Brouwer, Zutphen , Eldyk, Leeuwaarden, Cahais , Middelburg, Gillisfen en Keel , Franeker , Romar , Enkhuyzen , Franx Groningen, Groenenberg, Nirnwegen, van Campen; en alomme.  D E VRAAGAL. C No. 31. ) Wat ü Jlon Ton? (Vervolg van No. 30.) "Wd Lezer! wat dunkt u van justus armiger, met zijne vraag van de bon ton? Is zijn geheele brief niet vrij Martiaal* zet de vriend niet voet bij ftuk? Antwoorden, of ik fuspendeer je! Weten dan Soldaten ook al van fuspendeeren? ook van removeeren? Wel nu ja, daarom niet? daar een Soldaat praater>kan van de bon tm* en in de komédie gaat, als hij te Amft*rd Lieutenant von grosspreggrn 'er anders zoo op gecharmeerd kunnen wezen ? Maar! gelooft dan de Vehdrig von pockkenhausen aan fpooken , of foortgelijk iet? Zou dit mijne pisfing niet het onderst boven werpen ? Wie weet ondertusfchen, wat die Heeren gelooven? Van daag gelooven zij niets, en morgen alle?; behoef ik mij dan d or deze bedenking wel van mijn ftreek te laten brengen ? Ik vraag dan nog eens: Is de bon ton geen fpook? en Wel een beminlijk fpook? op het welk al die êtres, die de Duitfchers zoete heertjens roemen, zoo wel als de dames verzot zijn? of liever is de bon ton niet eene menigte van fpooken, die eikanderen onophoudelijk opvolgen, even als de rookwolken van een kookende ketel, zoodat telkens nieuwe fpooken opkomen, die de voorige doen verdwijnen ? Door mijne hevige drift, om toch, was het mooglijk óp uwe vraag, tegen mijne gewoonte, ééns te antwoorden, ging ik al voort met denken, en daar uit is weder deze vraag geboren ? Zou de bon ton geen fpook zijn, daar hij zoo vermaagfehapt is met andere fpooken of fchimmen, Vair du cour, étiquette en honderd anderen? Is het wel wonder, al kent een Soldaat dat tuig niet? en al lagcht uw kameraad met al die zottigheden ? Dat gij in het dictionaire van marin niet te recht raakte, heeft mij niet verwonderd, de bon ton is een fpook, en is het dan niet natuurlijk, dat hij geduurig verandert? Zou het niet voor iemand, die weten wil, wat bon ton is, geraden zijn, om zich aan het één of ander Hof, bij de Ho> velingen te vervoegen en een lesjen te nemen ? Zullen die niet best weten, wat du ton is? Zou de bon ton geen fpook wezen, ten minften iet bovennatuurlijks ? aangezien de verwonderlijke uitwerkzels, Gg 2 dis  < 244 > die hij heeft, en het gezag, dat hij oefent? Dan fchenkt hij aan de Heeren en Dames, die op hem verzot zijn hersfen en d l' Harlequine, dan zielen d la grecque ; dan denken ze d la Zoutman dan Enfin, wat is toch een être, dat zulke uitwerkzels voortbrengt? Zo het geen fpook is''' Zo de Ion ton geen fpook was, zou het wel zoo lang hebben kunnen leven, cn zijne werkzaamheden vertoonen ? of meent gij, dat de bon ton alleen tot onze tijden behoort? Heerschte hij dan ook niet in voorige eeuwen? In de afbeeldingen bij berkheij, zien wij immers onfcheiden klederdragten bij onze voorvaderen van de tijden van klaudius civilis, den Steenen roeland enz. waardoor elke eeuw gefchetst wordt ? En die niet van de ion was, kon immers niet mede doen ? Onder anderen viel onlangs .mijne aandacht op het beeldjen, welk de dragt vertoont, die onze voorvaders overgenomen hadden van de Bourgondiërs en van de Spanjaarden, toen zij onder de overheerfching der Bourgondifcht en Spaanfche Vorsten zuchten , en tevens met die kleding 'pronkten, als of zij vermaak fchepten in de ilavernij. Hemel! wat al linten en ftrikken ? en roozen aan den hoed? Zou men die roozen in onzen tegenwoordigen ton niet kokardes noemen kunnen ? Hoe zwiertg was toen de Ion ton? Maar hoe zuur is het onze voorvaderen opgebro. ken, voor dat zij zich van die overheerfching ontdaan konden? Nu wil ik maar dit zeggen; of niet de ton, fchoon onder een' anderen naam, toen al geheerscht heeft gelijk hij nu heerscht: en of men hem dan niet een fpook mag noemen? En of die ton ook geweld oefent? Uwe Heer Vendrig §n Lieutenant zijn 'er voorbeelden van, armoede lijden, fchul-  *C 245 > fchulden maaken, voor kwakzalver fpeelen, alles om de dere benaming, die dikwijls geheele volken en plaatzen de zotfte zeden en zelfs ongefehikfte gewoonten doet volgen? Indien het maar „nis, dan is immers het^£ Jop Texel niet alleen gepermitteerd, maar welvo.glyk Tdenreizen van kk„s,.* heb ik eens een zeldzaam voorbeeld gelezen, hoe ver de ton het brengen kan^ ook bij boeren, het viel mij op mijn verftand, toen gu van de uitwerkzelen en voorfehriften van de bon ton gewa det. „ In de dorpen van het Bregentzer woud, heeft tot hier toe eene zeldzaame gewoonte in zwang gegaan, dat £«Z de ongehuwde boeren zoons of knecht, zond* fchande, zoo lang bij een .*md»^ mogten, tot dat zij van hun in de kraam kwam, wanneer "dn en dan wel bij verpligting van de zwaarHe bo te verbonden waren, om met haar te trouwen Deze ort van üefdesverkeering noemen * en zij vinden daar in zoo weinig zwaanghe.d, d t toen * rtuiTo:i ~- * -* - * - pr c s is ngewikkeld, tot welker bephjting ztj een ad vkaat - TLu genomen hadden In eene vergaf ring, die de boeren over deze zaak h.elden, flondte» oude grijsaard op , en riedt de voortzetting van d t proces met de 0 ende voortreflijke aanfpraak aan: Mem grof,- lommen auch fuegm Jollen. Gij veiltaat Hoogduitsch justus? Was dit nu met de m. ** ^ Gg 3  boer deedt fpreken ? Evenwel het trouwen, dat de meis jens weder verëcrlijkte, was dit niet beter ton, dan daar gij van gewaagt, die het bedorven meisjen zitten laat, en haar, na haar vernederd en ongelukkig gemaakt te hebben, befpot? Maar, zoo gingen mijne gedachten al voort, regeert de I»» alleen over de eilanders, over de boeren, over de Hovelmgen, over de petit-maitres, over de Dames' Zou hij, dit fpook, nog niet al verder zijnen fcepter uitbreiden ? Zou hij niet heerfchen over de geleerden, over de wijsgeeren, in de raadzaal, in de tempelen ? Wat zegt mijn vriend justus armiger? Zou hij ook met mij gelooven, dat de bon ton een fpook is? Ik heb een vriend, die zich dunkt, tijd en vlijt genoeg bedeed te hebben, om in 't gemeenebest der Jetteren eenige aandagt te kunnen verdienen, en echter, fchoon hij jaaren achter één geblokt en gewerkt, en bijna alle nuttige weetenIchappen doorfnuffeld heeft, hij wordt over fchouder aangezien, en, alhoewel hij niets van den pedant heeft, echter verdijt men hem voor een' fchoolvoss en wat meent gij, hier van de reden te zijn? Hij is niet du ton, die thans heerseht, en zonder welken men geen aanzien kan hebben; terwijl ik 'er menig een' aan den anderen kant ken, wier fchriften met fmaak gelezen, wier redenen gretig aangehoord worden, als of zij geleerden van den eerflen rang waren, fchoon alle hunne werenfehap heel oppervlakkig, en hunne ftudie, tot diftionaires, Eneijclopedies enz. bepaald is, en die nooit uit de bronnen zelf gedronken hebben, en dit alles om geene andere reden, dan om dat zij zich aan den heerfchenden toon onderworpen en daar naar gefchikt hebben, en zich daaglijks fchikken ' is dan de ton geen fpook ? het weik zelfs ia de republiek der letteren dwang'andij oefent? Heb,  *£ ?47 > Hebben de wijsgeeren ook niet bun ton ? Hebt gij oóic de Fabelen van gelurt gelezen, dan hebt gij de fabel van den hoed ook gevonden ? Is thans de 'ton niet, om van alles met een zekeren zwier te praaten, en de natuurlijke historie achting te bewijzen, wil men voor een Wijsgeer gehouden wórden ? Is het niet dc ton van alle Heeren du ton met de wezenlijkde gronden van alle wijsgeerte te fpotten, en de eerde beginfclen der reden te belagchen, en verbeelden zij zich dan niet wijsgeeren te zijn ? . Of in de raadzalen en kabinetten ook ton heerscht? Plagt het ten minden zoo niet te zijn ? Was de ton in de voorgaande eeuw niet, de balans van Europa? verfpilde men daar aan niet bloed en febatten ? of 'er thans ook een ton regeert? en welke? Is eene vraag; zullen de gevolgen van alle die verwarringen, die meer en meer de overhand nemen, dit ook met den tijd ontdekken? Maar in de tempelen! Heerscht daar ook een ton ? Mogen wij daar aan wel twijfelen, Lezer! hebben wij dan niet ééns de ftrikfte rechtzinnigheid , dan eens tolerantie cn verdraagzaamheid den ton zien uitmaaken? en werdt hij, die zich naar den heerfchenden ton niet fchjkte, niet of mishandeld of verguisd ? Zou nu justus armiger voldaan wezen? Zou hij ook denken, dat de bon ton een fpook, een zeldzaam fpook is ? en met mij de arme dervelingen beklaagen, die door dit fpook overheerscht worden? Nu heb ik nog een appeltjen te fchillen met justus over het P. S. van zijn' brief. Of het waar is, dat de Braminen- en Fakirs zich wel wachten om zelfs een luis te knippen? Of het ook waar is, dat de vrouwen cn weduwen zich levendig verbranden, bij de lijkdatie der verfiorven mannen? En of deze beide nukken ook famen be-  ♦C 248 > beftaan kunnen? Zij vermoorden immers de vrouwen niet? Het is immers puure liefde van die vrouwtjens, en het oogmerk, om hunne mannen hier namaals ten dienst te zijn, of te plaagen ? Zal justus, die toch een goed natuurlijk verftand heeft, dit niet zeer ligt vereffenen kunnen? Maar of nu deze gewoonte van het verbranden der vrouwen nog du ton is, dan of de dames du ton 'er renonce in gekregen hebben? Zie dat is weder iet anders. Nu, welke vrouw bij ons, van hoogen of laagen ftaat, zou zich ook geern met haar man laten begraven, ik laat ftaan verbranden? Nogthans als het de 6071 ton medebragt, wie weet, wat zij deeden? Die ton is toch een raar fpook, in het ééne land moeten de vrouwen zich levend laten verbranden, cn in een ander land, ik meen in of omtrent Galileën is een volkjen, dat den ton heeft, om het voor een godsdienftige daad te houden, een vrouwsperzoon, dat door hunne priesters op een' altaar in hunnen tempel ten toon gefteld wordt, met het bovenlijf bedekt, en de onderdeden naakt, met knielen en allerhande grimmasfen te verëeren, vervolgends treden zij toe, en kusfen haar op eene plaats, die men niet wel noemen kan, en dat vinden zij heel natuurlijk. Wat is dan ton ? Zou zulk een ton ook in den fmaak van den Heer Vendrig von pockkenhausen vallen? Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. W E E G E. En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wc*, kelijki a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. (_ No. 32.) Wat is Dankbaarheid? Wat dunkt u, mijn Heer de vraag-al, dat ik u al weder met eene vraag aan boord kom ? Zou ik u niet al te veel vergen met mijn gebabbel en gewouwel? Maar neen! wie weet, of niet de één of ander van mijne voorvaderen té Atheenen heeft '„'huis gehoord, en dat dus het voorouderlijk bloed mij door de aderen ftroomt, en mij tot eenen weetgraag gemaakt heeft? Zou men toch niet wel deze en gene kwaliteiten van zijne voorvaderen kunnen overerven , goede en kwaacle ? Of nu vragen en een weetgraag te zijn kwaad of goed te noemen- is ? mag wederom als een vraag aan den befcheiden Lezer overgelaten worden. Voor dezen weet ik wel, ftondt het vragen vrij, maar hoe weet ik, of het nog heden zoo is ? Ik heb daar uwe vragen en die van justus armiger gelezen , wat bon ton mag zijn ? Indien het nu ééns tegen de bon ton was, met vragen voor den dag te komen? Maar hoe het zij, laat ons eens ftellen , dat ik uit Atheensch bloed iet'heb overgeërfd, en dus een erf. weet* gracg, of erf-vrager ben, het bij gevoegde erf klinkt u immers niet vreemd in het oor? Zou ik dan mijn genacht verzaaken? wat is prijslijker, dan dat men het voetfpoor H h van  van zijne voorvaderen bewandelt? Mag ik het dan op dezen grond niet waagen, om u nogmaals mijne vraag voor te ftellen: ik vraag; Wat is Dankbaarheid? Als vraag-al zult gij zeker verlangen te weten, wat mij aanleiding tot deze vraag gegeven heeft? Ik wil het u ook niet weigeren , hier omtrent opheldering te geven Ik rookte onlangs een pijp in het koffijhuis, hier werdt van uw weekblad gefproken, eene algemeene nieuwsgierigheid fcheen zich bij allen geworteld te hebben, welke vragen verders al door u gedaan zouden worden? De één bracht dit, een ander weder iet anders op het tapijt, een oud. bedaard, deftig burgerheer, die, terwijl hij met fmaak zijn pijp fmookte, ftilzwijgend toegeluisterd hadt, brak onvoorziens in deze woorden uit: Ik wensebte, dat de vraag-al ééns de vraag behandelde : Wat is Dankbaarheid? wel mijn Heer, zeide een Heer, diens hoed in den ton verfierd was, hoe zou die vraag thans te pas komen? nu heden uit zuivere dankbaarheid, te vooren bewezen dienften daaglijks vergolden worden ? Recht zoo, riep een vrolijk heertjen, die mede een woord in 't kapittel wilde brengen , die vraag zou voltogen mal zijn: ziet men niet overal, op ftraaten en wegen, in kerken en kluizen de dankbaarheid fchitteren? Is onze natie geene dankbare natie? Is zij niet ruim en breed dankbaar? Leest men niet in openbaare lijsten de naamen van duizenden, die hunne dankbaarheid betoond hebben? Ja, mijn Heer, fpotten aan een zijde, als het u gelieft, hernam de oude man, die de vraag geopperd hadt, uwe jaaren hebben u misfchien de menfehen nog niet leeren kennen gelijk zij zijn. Ik heb reden, om naar deze vraag te verlangen, om een geval, welk mij dezer dagen bejegend is. ingratus, want waarom zou ik het geval zwijgen of  < 251 > of bewimpelen ? was een jongeling, in mijnen dienst, wien ik oprecht en gul alle vriendfchaps-blijken bewezen heb, dien ik, na hij mij eenige jaaren gediend hadt, en wel gelijk ,het fcheen, met hartelijkheid, ten minften met vlijt, door het geven en bezorgen van credit, en het opfchieten van eene aanzienlijke fomme in ftaat heb gefteld, om zijne affaires zelf te beginnen,- hoe nadruklijk, hoe herhaald betuigde mij ingratus deze weldaad nooit te zullen vergeten , en tot zijn laatfien levenstogt dankbaar te zullen zijn. Zijne zaaken gingen voorfpoedig, het gelukte hem eene dochter uit een vermogende familie, wier vader in de regeering was, en veel gezags bezat, te trouwen, en nu duurde het niét lang, of ingratus zat ook op het kusfen. En hoe meent gij nu, mijn Heeren! dat ingratus zich heeft gedragen ? Niet alleen, dat hij mij en mijne weldaaden geheel heeft vergeten, en niet naar mij heeft omgezien, maar zelfs poogde hij, zoo dikwijls zijn belang zulks mede fcheen te brengen, en hij zijn voordeel of gezag daardoor meende te bevorderen, mij te benadeelen en te onderdrukken; doch dit deedt hij zoo fijn, daiik, geen kwaad vermoedende, dit niet bén gewaar geworden, dan toeq het te laat was Zijn wij Hollanders niet zoo? zijn wij niet te ligtgeloovig? en te onnozel, mag ik wel zeggen, zoodat wij ons menigmaalen bij den neus laten nemen? Eindelijk wilde het ongeluk, dat mijne zaaken eene treurige omwenteling ondergingen, zoodat ik in vrij wat verlegenheid geraakte. Ik befloot nu ééns eene proef te nemen, hoe verre ingratus gedenken zoude aan zijne verpligting jegens mij, die hij met zulke nadruklijke betuigingen zoo dikwijls plagt te erkennen. Ik begaf mij na hem toe, en fchelde aan: de deur werdt mij geopend door een knecht, die 'er nog zoo groen uitzag, of hij gisteren pas in het land was gekomen, want de Heeren H h a ge-  < 252 > gelieven te weten, dat ingratus, zedert zijn vocrnaam huwelijk, geene andere dienstboden heeft, dan vreemdelingen, bijzonder Duitfchers, of dit du ton is, dan of deze best vleijen kunnen ? weet ik niet, genoeg, ce knecht zette mij in zijne kromtongige taal af met deze woorden , dat zijn Herr nicht zu haufe zij; fchoon ik wel verzekerd vs as van het tegendeel,' ja mij verbeeldde de ftem van ingratus te hooren. Ik herhaalde eenigen tijd daarna mijn bezoek, maar hoe flond ik voor het hoofd genaden, toen mij door dien groenen gras-ridder, ge'ijk hij zeide, uit naam van zijn heer, wien hij bericht gedaan hadt, van mijne eerfte vifite, gelijk ik hem dan mijn naam had opgegeven, werdt tcegefnaauwd, clat zijn heer gewigtige affaires hadt, en dat ik hem niet behoefde lastig te vallen. Het is waar, ik voelde mijn hart,te edel, om voor zulk iemand te bukken, meer met veröntwaar-diging dan met droefheid over mijne te leurftellirig vervuld, en befJoot, mijn vertrouwen op God vestigende, met verdubbeling van naarfligheid en infpanning van het uiterfte mijner vermogens mij zeiven te redden, en ziet, 'het is mij onder 's hemels zegen gelukt, tot hier toe mijn brood te hebben , evenwel de ondankbaarheid van ingratus heeft mij doen wenfehen, dat de vraag.al ééns de vraag behandelde: Wat is Dankbaarheid? Hier floot de eerlijke grijsaard zijn verhaal, en het gairfche gezelfehap was getroffen, en ik, niet min dan iemand der aanwezenden geroerd, ging al peinzende naa huis, alwaar ik terftond vastftelde, u de vraag wat is Dankbaarheid ? te doen , cn dus den wensch van dezen edelen man te vervullen , tevens met mijne overwegingen en nadere vragen bij deze vraag. Het eerfte, dat mij te binnen kwam, was: Hoe goed zou het zijn, indien de wet, die bij de oude Perfidnen ftaad  < 253 > ftand greep, nog kracht hadt en in zwang was, welke den genen, die met ondankbaarheid beloond was, vrijheid gaf, om den ondankbaren aan te klaagen,,welke dan ftrengelijk geftraft pleegt te worden? Maar dan bedacht ik mij weder: Lieve Hemel! hoe veelen zouden bij voorbeeld zonder neus moeten lopen, indien het affnijden der neus ééns de ftraf der ondankbaren was, gelijk ik meen gelezen te hebben, dat ééns plaats hadt? Ik onderzocht, of ik niet uit voorbeelden, in de gefchiedenisfen vervat, kon opmaaken, wat dankbaarheid is, maar wat vond ik? veele voorbeelden van dankbare beesten, die door getrouwheid aan hunne weidoeners hunne dankbaarheid betoonden, maar weinig of geene voorbeelden van erkennelijke menfehen? Op dit denkbeeld bloosde ik van fchaamte! Waarom, vraagde ik, is de mensch in een zoo edel (tuk minder dan de beesten ? Ik herdacht het voorbeeld van den leeuw, dien andronus een fpiinter uit de poot hadt gehaald, en die voor dezen dienst zoo dankbaar was, dat hij hem in het woud van vcedzei verzorgde, ja die dit gevoel van dankbaarheid jaaren lang behieldt, gelijk bleek, wanneer androdus om zekere befchuldigingen verüordeeld zijnde, om voor de wilde dieren geworpen te worden, juist deze leeuw zich ook onder derzelver getal bevondt, doch toen niet alleen hem geen hinder deedt, maar ook befchermde tegen de andere beesten. Hoe dankbaar was deze edelmoedige leeuw? En zouden menfehen dan niet dienen te weten, wat dankbaarheid is? Ik vind ook neg wel voorbeelden van menfehen, die dankbaar waren jegens beesten, die hun wel hadden gedaan, maar wat is dankbaarheid van menfehen jegens menfehen, hunne weldoeners? Zeker Engelsch Lord in het water gevallen zijnde, zou Hh 3 zij»  < 254 > zijn leven gewis hebben moeten verliezen, indien niet ie. mand bij geval daar met zijnen hond langs gaande, geen medelijden met den ongelukkigen hadt betoond ,• hij deedt zijn' hond te water gaan, die zijns meesters last volvoerde, en den Lord gelukkig aan land bracht. Deze in een nabuurig huis gedragen, werdt daar door aangewenden vlijt weder herfteld, en vraagde toen: wie hem gered hadt? Toen men hem den hond wees, riep hij uit: Dit beest is dan de redder van mijn leven! Ik wil hem eeuwig dankbaar zijn! Hij kocht hem werklijk van den eigenaar voor eene groote fomme gelds, en fchatte hem vervolgends hooger dan zijn eigen leven. Was dit niet dankbaarheid ? Apropos! hier herinner ik mij het hondjen van Prins willem den Iften, het welk dien vorst door zijn gebaf wakker maakte, toen hij in gevaar was van gevangen of gedood te worden. Weet ook iemand uwer lezeren, welk een foort van hondjen dit geweest is, een fpaansch? of een krul-of een keeshondjen? Dit is geen onaardige vraag in de vaderlandfche gefchiedenisfen, alzoo men dan tevens weten zou, aan welk foort van hondjens de Prins zoo veele verpligting hadt. Alexander de Groote, om weder op den tekst te komen, hadt ook veel verpligting aan zijn paard Bucefal, hij erkende dit ook, en liet zelfs uit dankbaarheid eene ftad ter eere van dit paard ftichten. Wat is dankbaarheid, zoo het dit niet was? Maar die zelfde alexander hoe vergoldt hij zijnen vriend klijtüs? Deze hadt hem in den veldflag bij den Cranikus het leven gered, door den arm af te houwen, die reeds opgeheven was, om filippus zoon het hoofd te klooven ; maar welke was zijne vergelding Falexander, op een gastmaal dronken Zijnde, vermoorde klijtus met eigen handen, om dat de  < 255 > «e goede man niet mogt hooren, dat de Vorst zijnen eigen vader filippus verachtte, en omdat hij deswegens zijn ongenoegen te kennen gaf, wat is dan dankbaarheid? Edele grijsaard, belisarius! zo Justiniaan geweten hadt, wat dankbaarheid is, zeker, gij zoudt niet hebben behoeven te bedelen, veel min uw gezigt verloren hebben. Maar wat is dankbaarheid aan de Hoven? Hoe menige Staatsdienaar is, tot dankbaarheid, voor zijnen arbeid en dienst aan den vorst, geremoveerd, afgezet, gedood? Zijn daar de gefchiedenisfen niet vol van? Hoe menig groot man, die zijn vaderland behouden, zijn vaderland gered, of zijn volk tot een eere en fieraad verftrekt hadt, is niet ondankbaar gehandeld? Moest miltiades niet naa de gevangenis wandelen, fchoon hij door zijne dapperheid in den veldflag van Marathon het vaderland hadt behouden ? Moest niet aristides in ballingfchap vertrekken, fchoon hij door zijne deugd en eerlijkheid den eernaam van den rechtvaardigen bekomen hadt? Moest niet themistocles , alöm vervolgd, eindelijk ftierenbloed drinken, en zijn leven door vergif eindigen, alhoewel hij in den zeedag bij Salamis, de fchrik van Griekenland, xerxes, hadt overwonnen? Wat is dan Dankbaarheid? Wat baat het toch, dat men een eeuw of langer na hunnen dood, zijne dankbaarheid wil betoonen, door het oprechten van monumenten voor eenen barneveld en GROTiusen vondel en... en... Waarom bewijst men weldoeners geene dankbaarheid bij hun leven ? Maar wat peinzen wij langer? Wat is de dankbaarheid van het menschdom? Wat deedt onze grootvader adam? Hij hadt overvloed van alles, en nog at hij van de verboden vrucht, was dit dankbaarheid jegens zijnen Schepper en Weldoener? de vrouw, die Gij mij gegeven hebt, r heeft  < 256 > heeft mij verleid! was deze zijdeüngfche berisping over dit gefchenk dankbaarheid aan den Schepper? Zijn zijne kinderen niet naar zijn beeld gevormd ? Wisten de Jooden, wat dankbaarheid was, die zoo dikwijls murmureerden, eindelijk, daar zij vrij waren, de vrijheid verwierpen, en een Koning begeerden, den grooten Heiland kruisten, en riepen: Wij hebben geen' Koning dan den Keizer? Wil het ook wel bij de menfehen geloocf vinden, dat zij tot deugd verpligt zijn uit het beginzel van dankbaarheid? Zou die oude orthodoxie wel zoo ftooten, als men wist, wat dankbaarheid is? Blijkt uit dit alles niet, dat de vraag: wat is Dankbaarheid? juist n.'et zonder reden gedaan wordt door uwen dankbaren Lezer JORIS WEETGRAAG? Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. WEEGE. Worden dezlve weekelijks a een en een halve Stuiver uitgegeven. En zijn mede te bekomen: te Rotterdam, D. Vis, C. ven der Dries en J. Meijer, Dortrecht, Blusjé en Zoon en Krap, Leyden ,Herdin~h en Pluigtrs, Haarlem , Walré en Comp., Loosjes, Bohn , van der Aa, van Brusfel en Tetmans , Gouda, Verblaamv , 's Hage, Bakhuyzen en Leeuwejlein , Utrecht, G. T. van Paddenburg, Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Bakker, Hoorn, Vermande en Breebaart, Alkmaar, Hartemink, Arnhem, Moeleman , Deventer, Brouwer, Zutphen , Eldyk, Leeuwaarden, Cahais , A'iddelburg, CUlisfen en Keel , Franeker , Romar , Enkhuyzen , Fronx, Groningen, Groenenberg, Nimwegen, van Campen; en alomme.  D E VRAAGAL. C No- 33- ) Wat is een Eed? ^/mineer deze vraag beantwoord wordt naar den ouden fiijl, zal misfchien het antwoord heel anders luiden , dan in den nieuwen ftijl; cn bli'kt daar uit dan niet de noodzaaklijkheid, om dezelve ook ééns te doen' Lieden van de oude Conftitutie in een godsdienst en zedekunde, hadden immers geheel andere denkbeelden van den eed, dan de lieden in onze verlichte en befchaafde eeuw V Wat was een eed? in de kindsheid der wereld? was h'j niet eene godsdienstige verrichting, waarbij men ftaatlijk en plegtig God, den wreker van leugen en onrecht, tot getuigen nam, en zich aan zijne ftraffen onderwierp, indien de eed, dien men deedt, niet met de waarheid en ons beste weren en geweten overeenkwam ? Maar wat is een Eed ? in het nieuwerwetsch fpraakgebruk? Hoe maakte het de jongen, die geen onderfcheid wist, op den klank af, tusfchen een eed en een neet? Wat W mü" vriend KABENER' die de nieuwerwetfche taal toch kundig genoeg was, cm op zijn gezag af te Paan' „ Een eed afleggen, is bij lieden, die wat beter doordenken dan het gemeene volk, doorgaands niets anli ders,  < 258 > ders, dan zekere plegtigheid, waar bij men rechtop ftaat, de vingers om hoog fteekt, den hoed onder den arm houdt, en iet belooft of bevestigt, waar aan men zich niet langer verbonden acht, dan tot dat de hoed weder is opgezet. Met één woord het is een kompliment, dat men God maakt." Dus verre ra ben er. Welke van deze antwoorden mag nu wel het waare en rechte zijn? Zou het ook goed en nuttig zijn , dat in dit punt bijzonder de oude Conftitutie weder in trein gebragt werdt ? De Joodfche filo zegt ergens: „ Het enkel woord van eenen deugdzaamen is een eed! even vast, onverbreekbaar en waarachtig." Welk een ouwerwetsch denkbeeld! Zoo ouwerwetsch is een plato, en andere wijsgeeren van den ouden tijd, die het voor eenen deftigen man onwaardig keurden, ooit te zweeren, ten ware in gevalle van de uiterfte noodzaaklijkheid, en die in 't geheel den eed niet in geduurig gebruik wilden hebben, ten einde deszelfs heiligheid niet ontheiligd wierdt. Wij hebben in onzen tijd en in ons land verfcheiden eeden zien doen, en zelfs in 't openbaar afleggen, zoodat de eeden rijklijk vermenigvuldigd zijn, en deze waren alle buitengewoone eeden; buiten en behalven welken 'er zoo veele'gewoone eeden zijn. Om deze reden bekruipt mij de bedenking; is deze vraag wel nodig, wat is een Eed? Zouden dan de menfehen, daar zoo veel eeden gefchied zijn en daaglijks gefchieden, niet weten, wat een eed is? Zouden de ingezetenen dezer landen, die dan een nieuw reglement op de regeering met eenen eed bezworen, dan weder den eed deeden op de oude Conftitutie, dan op het plakaat van den XXVften penning, en die dus aan het eedzweeren gewoon worden, zoo dat men zelfs in fommige gevallen een kruier voor een zestehalf of  < 259 > of fchelling den eed voor eenen anderen zag afleggen, en daarmede een ftuivertjen verdienen, zouden, zeg ik, deingezetenen van Nederland nog niet weten, wat een eed is? Het geen men toch dikwijls doet, leert men met den tijd wel kennen ! En zouden de overheden dit ook niet onderflellen, dat de ingezetenen wel weten, wat een Eed is? Zou men anders kunnen verwachten, dat 'er zoo veele eeden zouden gevorderd worden ? Daar is bijna geen ambt, of bediening, of handteenng, of negotie of,., of... daar geen eed oP ftaat, en zou dan niet ieder één weten, wat een eed is? En evenwel aan den anderen kant twijfel ik, of allen , die een eed doen, wel weten, wat een eed is! of zij wel met verftand overdacht hebben, welke omfchnjving van eenen eed de waare is, die der ouden, of die van r a b e N er? Indien de ouden gelijk hadden, zou men dan, bij voorbeeld, niet dienen te weten, wat men bezweert en dat ten minden eenigzins te verftaan? Maar, fchoon ik aan veelen, die ik ontmoet heb, van tijd tot tijd heb gevraagd: Wat is de oude Conftitutie, die gij bezwooren hebt? hoe veelen, denkt mijn Lezer wel, dat in ftaat waren, mij daarvan eene voldoende verklaaring te geven? Zouden alle geestelijken, bij de aanvaarding van hun ambt, de formulieren, die zij ondertekenen, verftaan, en het daarmede ééns zijn ? Zouden alle advokaten , kooplieden , bakkers, grutters, molenaars en alle foorten van lieden, die op hun beroep of bediening een eed moeten doen, ook weten, wat of waartoe zij zich bij dien eed verbonden ? En zo niet, moet ik dan niet weder denken, dat mijn vriend ra ben er gelijk heeft? Bij. de oude Israëliten, en Grieken en Romeinen, toen de eed nog eene heilige en godsdienftige plegtigheid was, li 2 oor:  ♦C 260 > oordeelden de burgers zich verbonden, om aan het vaderland houw en getrouw te wezen , toen geloofden de overheden, dat zij vaderen des volks waren, die voor het algemeen welzijn alles moesten overhebben, en afe eigenbelang en bijzondere voordeeten daar aan opofferen; toen geloofden de Soldaaten, zelfs burgers, die zich bij eede tot den krijgsdienst verbonden, dat zij voor het vaderland en de vrijheid firijden, hunne bevelhebbers ten dien einde gehoorzaamheid bewijzen , en aan het vaderland, dat hun bezoldigde, alles, zelfs hun leven, verfchuldigd waren. Maar, nadat men de vraag: wat is een Eed? wat riieuwerwetfeher, en in een anderen fmaak behandelde, welk was het gevolg? De burger vergat zijne verpligting, en verzuimde, zijne lasten gewillig tot onderfteuning van den Staat op te brengen, zoodat de tollenaars en te gelijk de zondaars vermenigvuldigden, de overheden zochten hun eigenbelang, werden trotsch, onderdrukkende cn ondraaglijk; de krijgsknecht, vergetende zijne verpligting aan het vaderland, dat hem zijne bezolding betaalde, verkocht zich aan eenen caesar, om dien te Herken, en hem eenen troon te vestigen op de puinhoopen der vrijheid. Wat is dan ccn Eed ? en hoe nodig is het evenwel, deze vraag wel te overdenken? Zou dit zelfs niet nodig zijn voor veele wetgevers cn nog meer rechtsgeleerden, en voor alle geestelijken, om het menschlijk hart te kennen, en de gevolgen van eeden en de uitwerkzelen van eeden en eeden met oplettendheid te befchouwen? En kan er wel grooter flaatkundig onheil, iet, het welk meer ftrekt ter verwoesting van de gemeene welvaart, en de heiligheid der rechtbanken, wezen, dan dat een volk in het gemeen zich door geene »eden verbonden acht, en zulk eene verachting bij hen in  < 2t5l > in algemeen gebruik, als een bewijs der denkwijze van het gantfche volk gekomen is? Hoe menigmaal zijn 'er tusfchen Vorften verbonden cn alliantiën genoten en getekend, en vervolgends met een folemnelen eed bekragtigd, terwijl men ten zelfden tijde in de kabinetten werkte, om die verbonden of alliantiën nutteloos te maaken en te leur te Cellen: Wat is dan een Eed ? Zijn 'cr niet fommigc eeden, die in ons land volgends de wetten, moeten gedaan werden, dat men niet fmok^kelen, noch het gemeene land fraudeeren zal, terwijl 'er tevens door de wet eene boete gefield is als eene poenaliteit, fomtijds min, fomtijds meer, wanneer iemand op flulkerij betrapt wordt ; en als dit nu gebeurt, en hij zijn eed dus verbreekt, betaalt hij de boete, of accordeert, en daarmeede is de zaak afgcloopen Als het geval zoo is, mag men clan met vragen: Wat is een Eed ? Veele godgeleerden en zedekundigen hebben het vloeken, ook als een ceclzweeren befchouwd, indien dat zoo is, cn cieeze heeren gelijk hebben, worden 'cr dan niet elk cogenblik eeden gedaan? en is men daar in onze eeuw niet vrij verre in gevorderd ? Nu jongens langs de ftraat veel fignificanter vloeken kunnen, dan poudroijen ooit geweten heeft, dat gefchieden kon, toen hij in zijne verklaaring over den Katecnismus een aantal van de gewoonde vloeken van zijnen tijd opdclde, cn als zoo veele eeden aanmerkte? Wat kracht ligt 'er bij voorbeeld in deeze vloeken, bij gut, bij gonnen, bij grij, bij brij, jee m"j, jemini, fackerloot, flappermenten , Davids dochter, gantsch bloed, bloed van ganzen, faye pasfementen, facramenten, gantsch wonden, gantsch vijftien Turken, gantsch duizend Francoijfen, die vader poudroijen evenwel allen voor bastaard - vloeken of eeden, en voor Jigtvaardig zweeren verklaart? Waren de vloekers in zijn li 3 W  < 2(52 > tijd 'er wel achter? weten zij dat werk thans niet met veel meer gratie en meer naif te verrichten ? Doch, om weder op de vraag te komen: Wat is een Eed? men weet, dat 'er verfcheiden foorten van eeden zijn, daar z'jn eeden van bevestiging, en eeden van beloften? Van de eerften zegt rabener, iet met een eed bekrachtigen zegt op veeïe plaatzen zoo veel, als eenleu. gen zeer waarfchijnlijk maaken,en zich met een eed zuiveren betekent zoo veel als het proces winnen, dewijl tot een' eed van zuivering niets meer dan drie gezonde vingers en een man zonder geweten behoort. Van de eerften zijn meest alle menfehen voorzien, en het laatfte bezitten maar zeer weinigen. En fchoon iemand, door de vooröordeelen zijner jeugd belemmerd, nog een zoogenoemd geweten hadt, zal het nooit aan advokaaten ontbreken, die hem voor eene billijke belooning beter onderrichten zullen, en van zijne dwaaling te recht brengen. En hebben wij geen reden, om rabener te gelooven ? Maar wat zijn de laatften of eeden van belofte ? wanneer wij onder eenen eed gebracht worden , om zoo veele wetten te zullen volbrengen, die wij niet kennen » noch bij mooglijkheid kennen kunnen, dewijl de Heeren Rechtsgeleerden zeiven onder den last van derzelver menigte bezwijken, en dus eene belofte doen en bevestigen, die wij, bij mooglijkheid, niet in ftaat zijn, te volbrengen. Wat is dan een eed van beloften ? Daar wordt nog een onderfcheid gemaakt tusfchen vrijwillige en gedwongen eeden, en van de laatften zegt het fpreckwoord: Een gedwongen eed, is God leed! Maar wat is een gedwongen Eed? Is dat een gedwongen Eed, wanneer een roover mij op 's Heeren Straat?n met het pistool op de borst noodzaakt te zweereo, dat ik hem een  < 2Ö3 > een gedeelte mijner bezittingen zal afilaan en overleveren? Zou het geen gewigtig vraagftuk in de wetgevende wijsheid zijn: Welk middel is 'er, om het eedzweeren weder te doen worden, het geen het wel eer bij oude volken geweest is, die ontzag voor eenen eed hadden ? Zou dit niet heilzaam kunnen wezen voor het Vaderland en voor het menschdom ? Zou dat dan geen tijden doen herleeven, gelijk aan die, toen de Joodfche, Griekfcheen Romeinfche gemeenebestcn bloeiden ? Zou niet als een voornaam middel mogen aangemerkt worden, dat de eeden zoo veel mooglijk verminderd worden? dat de formulieren, waar op een eed gevergd wordt, zoo duidelijk gefield worden, dat 'er geen dubbelzinnigheid, of twijfeling overblijft, of dat dezelve geene nadere explicatie en interpretatie behoeven ? Zou het niet waard zijn, indien het een of ander genootfehap eenen aanzienlijken eereprijs op het wel beantwoorden van deze vraag ftelde, maar nog veel beter, indien het wist te bewerken, dat daadlijk zulke middelen werkftellig gemaakt en met eenen gelukkigen uitflag bekroond wierden ? Zoudt gij wel gelooven Lezer! dat ik met deze vraag al diep verzeild ben geraakt? En dat mijn hart 'er vrij gevoelig onder geweest is? Even om die reden zou ik haast vergeten hebben, om nog omtrent eene andere foort van eeden iet te vragen, men noemt ze minnaars - eeden. Zijn dezen in de daad zoo ligt, als ouden en nieuwen ons wel willen doen gelooven? Jvpiter cx alto perjuria ridet amantum. Was een oud zeggen, en Vader cats fchjnt 'er mede in te Hemmen, wanneer hij fchrijft: Eed  Eed te zweeren op de pluimen, Dat en z'jn maar minneluimen. Eéden van fch.'ppers, en beloften van vrijers zijn maar wind, als de nood over is. Hoort ge wel, meisjens? Indien deze dichters gelijk hebben, en zij zullen toch van dit ftuk wel eenige ervaarenis bezitten , behoort gij dan niet op uwe hoede te zijn? Maar of het iritusfehén door den beugel zal kunnen, als de zaak eens rech; te berde komt, dat een jonge losbol een gul en openhartig meisjen met eeden misleidt? dit is eene andere vraag. Bedenken' die Heertjens, die dus meenen , dat zij hunne wereld verftaan , wel, dat hier in geen roem noch kunst gelegen is? Fallere credentem non est operoja puellam Gloria. Het is geen groote kunst, een meisjen te bedriegen, 't Gelooft, al wat ge zegt, al deedt ge niets dan liegen. Te AMSTERDA M, by A. BORCHERS en J. W E E G E. En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee. keiijks a ten en een halve Huiver word uitgegeven.  D E V R A A G A L ( No. 34.) Wat is Weelde? Alle waarom ? heeft zijn daarom! zegt zoo ons fpreekwoord niet, Heer vraag-al! is dat niet het geen da Heeren Metafyfici, noemen principium, rationis, Sufficientis, het heginfel van de genoegzame reden? en zou dan mijn waarom? thans ook geen daarom hebben? dat is, zou ik mijne reden niet hebben, om u weder eene vraag mede te deelen, en wel bepaaldelijk, deze vraag: Wat is Weelde? Dewijl ik toch joris weetgraag ben, zult gij u niet verwonderen, dat ik zoo, het geen 'er van tijd tot tijd uitkomt, doorfnuffel, nu is 'er een boeksken uitgekomen, bii Honkoop, het welk „ over de weelde" handelt, en dat heb ik ten eerden gelezen, en met genoegen ge. lezen, die man, dacht ik, heeft dat al heel a propos ondernomen, om thans „ van de weelde" te fehrijven; en ik durf hem ook wel aan uwe Lezers recommandeeren. Zie hier, tot welke vragen hij mij al aanleiding gegeven heeft. Alles blinkt thans en fchittert in de oogen , zoodat het mij waarlijk verwondert, dat 'er nog geen epidemie op de oogen valt, want allioewel het al geen goud is, dat 'er K k blinkt  < 266 > blinkt, evenwel het blinkt; en men diende wel mede te blinken, en den flenter te volgen, gelijk de weerd van Bijlefeld, alzoo de man, die wat ouwerwetsch is, en juist niet zoo veel van het fchitterende houdt, over fchouder aangezien, en met verfmading behandeld wordt. En wat gevolgen heeft dit? Maakt het geen verwijdering tusfchen menfehen en menfehen, die toch broeders en van natuuré, och armen! allen gelijk zijn? Zou nu die fchittering, dat blinken ook weelde zijn? De weelde wordt met een basterdwoord, dat misfchien echter du ton is, luxe genoemd; zou nu, gelijk de bovengemelde Schrijver meent, dit woord hetzelfde zijn als het Latijnfche Luxus, en met luxatio overeenkomen ? en dus eene verwrikking en ontkasfing betekenen, daar de Heeren Osteologi in de Beenkunde van fpreken. En zouden de ouden dien naam aan de weelde gegeven hebben, omdat zij die befchouwden als eene verwrikking van den mensch, waardoor hij uit zijne oorfpronglijke gefteldheid gerukt wordt, daar de natuur hem in geplaatst hadt? Di« fchrandere ouden! Gingen zij wel kreupel, als zij ons dus de weelde hebben willen befchrijven? Zijn dan de Wilden en Negers, die toch in den natuurftaat leeven, ten minden, daar het naast bij komen, in. dien wij rousseau gelooven moeten, dan ook al verwrikt? Is het Weelde, wanneer zij hunne huid fchilderefi, zich met oiij glad maaken, het hoofd met vederbosfchen en pluimen verfieren , en door hunne ooren en neus fchulpen fteeken'? Is dat Weelde? Maar zou weelde eene verwrikking zijn? Zou het niet veel eer een Sijstema, dit is immers ook een woord, dat in de Beenkunde gebruikt kan worden ? Zou weelde, zeg ik, niet veel eer een Sijstema zijn, welk ons geluk doet Weftaan, in voorbijgaande algemeene aandoeningen, welke  < 267 > ke de" voorwerpen voor' onze behoeften gefchikt, door hunne werking op onze zintuigen voortbrengen? Maar hoe kan weelde een Sijstema zijn ? was het dan naar een Sijstema, of was het eene verwrikking, dat de Atheniênfers de Deugd als eene Godheid aanbaden, en tevens vervolgden ? in die beste mannen en burgers, welke de republiek het meest van noden hadt, en die haar de beste dienften gedaan hadden, te doen fterven, of te verbannen, en dan na hun dood fiandbeelden voor hun op te rechten? dat zij dan hunne redenaaren als godfpraaken eerbiedigden, en kort daarna removeerden, of fuspendeerden? En wisten de Atheniënfers niet, wat weelde is? Was het eene verwrikking of een Sijstema, toen jesabel den eerlijken naboth deedt ombrengen, door valfche getuigen op te maaken, om aan haaren teêrgeliefden gemaal 's mans Wijngaard in de hand te fpeelen ? En dit was immers weelde, dat de Koning juist dien Wijngaard begeerde? —- Was het geen wielde, dat de Gaulen in Italiën vielen, en deszelfs inwooners uit hunne bezittingen jaagden , en dat alleen, om het vermaak te hebben van ook ééns wijn te drinken? En was dat nu eene verwrikking of een Sijstema? Was hit weelde, als willem de Veroveraar, wat is het goed, ais men de Vorften zoo een bijnaampjen geeft, men zou zoo ligt mis kunnen tasten, en den één voor den anderen nemen ! Steden en Dorpen vernielde, en ongelukkige menfehen maakte, om de bosfehen te kunnen vergrooten , en zijn vermaak in de jagt bot te kunnen vieren? En was dat eene verwrikking of een Sijstema? Weet gij, wat ik wel haast zou vragen: of de weelde niet een foort van zeilfteen is, die alle foorten van menfehen, vorften en onderdaanen zoo naa zich toe trekt? Weet gij wel, Heer vraag-al! hoe veel men thans Kk 2 met  < 268 > met het magnetismus opheeft ? en welke kunsten men 'er door uitvoert? heele wonderen? waar tegen weder andere Illuminaten en Vifionarisfeh en Geesten. zieners zich k nten! Wat zullen wij nog beleeven ? maar holla! weder op den tekst. Men disputeert onder de geleerden over het nut of het nadeel van de weelde? dat is, of zij eene verwrikking dan of zij een Sijstema is? Wat moeten wij 'er van denken ? Wat leert toch het voorbeeld van Rome ? Toen een riete hut genoeg was voor eene woonplaats der Romeinen, waren zij dappere en eerlijke lieden, en menschlievende helden, zij beftreeden de boogmoedigen en verfchoonden de overwonnen. Dus leefden zij gerust, en waren ontzaglijk, en gevreesd bij de nabuurcn; maar toen de rijkdom weelde medebracht, wat volgde 'er toen ? wreedheid, onbar hartigheid, ontrouw tevens met de pracht. Men bouwde prachtige gebouwen, en de één wilde boven den anderen uitmunten, en toen de republiek op den rand van haaren ondergang ftondt, waren enkele gebouwen niet meer voldoende, men moest landhuizen in bekoorlijke ftreeken bezitten , en men was niet te vrede met één , men moesr ze kunnen tellen. Om dat te verkrijgen, moesten de rijken en weeldrigen de huizen en landhoeven hunner Cliënten overweldigen, en men deedt, om de eifchen van weelde te voldoen, ongelukkigen half naakt, beroofd van huis en have, met vrouw en kinderen als balling zwerven. Was dit nu eene verwrikking of Sijstema? Deedt de weelde de Romeinen niet allerwegen oorlog voeren, daar zij rijkdommen hoopten te vinden ? Was de fiaatsregel der Romeinen niet, dat de behoeften, die zij gevoelden, om zich huizen, fieraaden enz. aan te fcha.f. feu, hun recht gaf, om andere landen te overvallen, dfe tl  • ♦{[ 269 > te plunderen, onder den fchijn van de rust te herdcllen ? En hoe ging het ondertusfchen met den Staat en de Vrijhei van Rome? , De Romein zwaait de oorlogstoorts overiil,'daar hij denkt, goud te vinden. Dezelve woede heerscht in het veld van Mars, en de hebzuchtige Romein geeft Zijn woord, op de kiank van het geld, en met hoop van plundering. Het volk is te koop, ja 1 de raad is te koop de achting en roem, alles wordt gekogt en verkoETt de oudften hebben de eer, den moed, en vrijheid "die voorheen met de deugd verbonden waren, verloren' de weelde heeft de gemeene magt vernield en de majesteit des volks, door het goud verlaagd, is onkenbaar." Dus'verre pe i ronius. Begrijp mij wel, vriend vraagal die paskwil-fchrijver fpreekt van Rome!!! De menfehen hooren zoo geern toepasfingen, maar daar zijt gij immers geen vriend van? APictus dacht, toen hij nog eenige tonnen gouds bezat na milliöenéri gehad te hebben, arm te zijn, en bragt daarom z:ch zeiven door vergif om hals. Was dat Weelde? Griekenland plaatfte, op bevel van de godfpraak van apollo, den worftelaar kleönides in den rang der goden, en bewees hem godlijke eer; werdt dit ooit gedaan voor mannen van verdienden, pijthagoras, sokrates enz. Weet gij ook meer lbortgehjke voorbeelden van weelde. Heer vraag-al! dat mannen van verdienden verwaarloosd zijn, terwijl men een' laffen vreemdeling tot eer verlref, omdat hij eenige voldoening aan de weelde verfchaft hadt? zonder dat juist apollo zulks hoefde te bevelen? Gaf dus antonius niet de inkomsten van vier fteden, en een hoogen rang aan den fluitfpeeler anaxenor' Werden onder augustus de komedianten niet met aanzien en rijkdommen overladen? en zelfs ftandbeelden opgerecht voor is at h ijllus en pijlades? niet. dit verdaat zich. pijlades, de vriend van orest e s', dat voorbeeld van waare vriendfchap ! wanneer wordt die geëerd, als weelde regeert? Zal het u ook verveelen de tekening te bef houwen , die de wijsgeer s ene ka van iemand geeft, die aan de •weelde verllaafd is? - „ Zie ééns, zegt hij, welke moeite hij zich geeft, om Korinthifche vaafen en oude porceleinen te verzamelen, zedert dat de grilligheid van één of twee dezelven in de mode gebragt heeft! Zie! welke gewigtige zaak is het voor hem, zijne figuur wel te vertoonen ! Zijne kleding vordert ernstige overdenkingen, zijn haair is het onderKk 3 werp  *{£ 270 ])♦ * werp van eene gewigtige befpiegeling. Hij wordt toornig, als zijn kapper eenige fout begaat, en woedende, zo dezelve eenige haairen te veel affnijdt. Hij zit onder zijne banden en" voor het fpiegel, als een misdaadiger op de pijnbank, en een g wigtig nadeel van den ftaat zou hem minder treffen, dan de verwarring van zijn boofdfleraad! En dan, na het werk van bet Toilet, geefc hij zich oneindige moeite, om een ainjen naar de mode te leeren zingen 1" O.' men ook een'ge kennis in dien tijd hadt aan de weelde? Vindt men thans ook nog zulke heertjen ? zulke onnutte meubels in de wereld? Halt! dit gaat te verre! Diable parbleul... Wie maakt daar zulk geweld? Schrik niet, mijn Heer de vraag-al, het zijn eenige ver'oopers van fnuisterijen en galanterie-waaren, mode- kraamfters , kappers en foortgelijke hovelingen van de weelde, die protefteeren, en fchreeuwen, dat de weelde wel deeglijk voordeel aanbrengt, nadien zij maakt, dat zij, om hunnen honger te ftillen, niet op hunne nagels hoeven te kaauwen. Derhalven tap toe!! ! Js de weelde voor kunsten en wetenfehappen ook eene verwrikking of een Sijstema ? Wat zegt . gij ? Houdt u toch wat ftil! riep zekere Ion vivant, op een lekker gast. maal, men moet niet praaten, terwijl men zulke lekkernijen voor zich heeft, zij vorderen alle onze aandacht? Kunnen wij uit dit voorbeeld ook iet afleiden ? arme kunsten en wetenfehappen! Ik weet niet, of gij u in het gezelfchap van de weelde wel heel wel bevindt? Het o-emecnebest der Sijbarieten is een voorbeeld, wat weelde is en vermag. Als een Sijbariet op een bed van enkel roozenbladen lag, en 'er was flechts één kreukjen in één blaadjen, dan klaagde hij, niet te hebben kunnen flaapen. Alles lagchte, alles dartelde in dit gemoenebest. Regenten zoo wel als burgers lagthten met de wetten ', en bolpotten de genen, die 'er eerbied voor hadden. Die'weelde en dartelheid bracht wanorde en tweedracht voort. Men pleegde het Orakel raad; dit beval hun eene offerande te doen zonder lagchen, en zo zij dit zonder '-gchen volbrachten, zouden de verwarringen een einde nemen, Ten einde nu dit bevel ftiptelijk te volbrengen, werden alle voorzorgen genomen, en alles verwijderd, wat aanleiding tot lagchen kon geven, men verkoos de deftigfte en bedaardfte burgers, om de offerande te doen! A'les ging wel, maar wat gebeurt? erm kleine jongen, ftil onder den hoop geraakt, wordt ontdekt en oevoien,  < 271 > om vnn daar te caan. Hop, riep de fchalk, zijt gij bang, dat ik uwen ftier zal opeten ? Deze woorden alleen verijdelde de deftigheid, en men hoorde een luidruchtig gelagch. Deze dartele republikeinen, hadden hunne paarden leeren dansfen, en op het geluid van muzijktuigen zich op de achterfte pooten verheffen, wat vindt de weelde al uit? Maar dit bekwam hun, als den hond de worst, zij geraakten in oorlog met die van Crotone hunne buuren. Deze brachten allerhande muzijk in den flag, de paarden der Sijbarieten begonnen te dansfen, de ruiters tuimelden in het zand, daar lag de weelde en tevens de geheele republiek der Sijbarieten in het ftof. Is dat Weelde? Wanneer de weelde de overhand neemt, wordt de Koopman deelgenoot in verboden handel, de rechter befchermt bedriegers, om in hunne winden te deelen, de burger maakt bedriegelijke geldleeningcn. of verlaagt Zich tot fpeelen, eerlijk of valsch,het fcheelt niet, of tot zwendelhandel, als men maar het geld kan bekomen, om de weelde te voldoen, en de mode of den ton te volgen- Die nog eerlijke beginfels heeft, en nog iet van God en zijn gebod weet, kruipt voor grooten en magtigen der aarde, om een ambtien te krijgen, en daar dooide weelde te voldoen. Ik heb zulke lieden wel ééns hooren vergelijken bij de genen, die voor groote feestdagen vastendag houden , en hunne ziel kwelden ; maar gaat die gelijkenis niet mank?de feesthouders vervrolijken zich eindelijk, maar die zich van grooten afhanglijk maaken, ge«ieten die wel ooit??? Maar heeft de weelde geen heerlijke uitwerkzelen ? Is 'er niet in onze eeuw vrij wat weelde, en draagt ze niet den naam van de verlichte, befchaafde eeuw de eeuw van het gezond verftand, van fijne en goede maak ? enz. enz. enz. Is elk niet wijs, verftandig, geleerd? Zou aristarcuus nu ook niet zeggen , het geen hij van de Sojisteu zeide, die de waare wijzen wilden nadoen? dat de wereld oudtijds moeite hadt. om zeven wijze mannen op te leveren, maar in onzen tijd zou het moeilijk zijn, zoo veel onkundigen te vinden Ei, ei, dat is het waare! gelee d zijn, cn niet raaskallen! Wel nu, wat is dan weelde ? eene verwrikking of een Sijstema? Maar als het nu ééns een fpook van gezelfchap was voor de tin* Zoo als men juffers van gezelfchap heeft? of een adjunct van dezelve? maar zo het een gpook is, is het een gevaarlijk fpook, het bedwelmt de her-  < '2 72 > hprfsripn Her irenfrlien, door oen r°!ilr van poniaHf, muscns of dergelijken, en dan kan men ligt duizelig worden en vallen, Dus blijf ik bij mijn vraag, Meer v ra ag -al, wat is weelde? ik zal u niet lastig valleS o n een amwoord, dat is uw zaak niet, dit weet ik wel, gij verwacht immers antwoord van uwe lezers? Ik zal u dan ook niet fuspendeeren of removeeren, al antwoordt gij niet, mids dat gij miine vraag flechts een plaatsjen geeft. Die man, die daar zoo fraai over de weelde gefchreven heeft, dat het een lust is, zal het antwoorden wel op zich nemen, en uit den ouden tijd onzen nieuwen wel wat leeren. In magnis voluisje fat est, is immers eene goede fpreuk voor Uwen vriend, JORIS WEETGRAAG. Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J, WEEGE. Worden dezlve weekelijks a een en een halve Stuiver uitgegeven. En zijn mede te bekomen: te Rotterdam, C. van den Dries en J. Meijer, Dortrecht , Blusfi en Zoon en Krap, Leyden , Herdingh en Pluigers, Haarlem , Walré en Comp-, Loosjes, Bohn , van der Aat van Brusfel en Tetmans , Gouda, Verblaauw , 's Hagen Bakhuizen en Leeuweflein , Utrecht, G. T. van Paddenburg, Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Bakker, Hoorn, Vermande en Breebaart, Alkmaar, Hartemink, Arnhem, Moeleman , Deventer, Brouwer, Zutphen, Eldyk, Leeuwaarden, Cahais , Middelburg, Gillisfen en Keel, F'raneker , Romar , Enkhuyzen , Franx, Groningen, Groenenberg, Nimwegen, van Campsn; ea alomme.  D E V R A A G AL. C No. 35- ) Wat is een Patriot? Sinjeur de Vraag-al ! ÏCaik, ik bin maer ien lompen boer, zei ik je zeg* gen, die lezen of fehrijven ken. Ei, ei, zei ik je zeggen, wie heit dut dan efchreven? wel Sinjeur! kaik, men zeun jae pik, die, zo as de miester zaid, nog een» een Apékaet zei worden. Maar dat tot daer en toe! Nou zei ik je zegden, ik most éénsjens een brief an jou fchraiven,maer dat ik wist, dat je een....was, kaik dan brak ik jou den hals! die patriotten; jae, hoe noemden ze de Pruisfen ook? die zwernhutjche patriotten! Hoor Sinjeur! ik bin veur de ouwe Conftitutie! Je zelt toch zo goed weten as ik, wat dat veur een ding is, kaik, zei ik je zeggen, ik heb 'er een eed op edaen! Nou begrijp je al zo veul, dat ik geen vrind van de patriotten bin. Wel nou? hebben zij zei ik je zeggen, het land niet in rep en roer gebragt, en as 'er geen goeje vrinden eweesc waeren, zei ik je zeggen, wat zou 'er dan wel gebeurd zijn? Kaik, ongze domenij was een patriot, maer hij is geruïneerd, zei ik je zeggen, en nou hebben wij een braef man, o jae, die is geen patriot! maer die leert Ll ongs,  *& 274 > ongs, wat patriotten binnen, en daerom bin ik blij, dat zij weg zijn, zei ik je zeggen, al moest het men leste ftuiver begrijp je, kosten, as wij maer van patriotten be. vrijd blaiven. Maer nou zei ik je zeggen, daer heit ongze miester mijn bijster verlegen emaekt. De man zag zo bliek as een vaetdoek, rouw, zaid hij, wel man wat zei 'er nog van worden, daer hebben de patriotten in Braband het vuurtjen weer van veuren of eftookt, daer nemen ze alle fteden in en roepen vivat de patriotten boven 1 ewaer, kedaer, neem reis, as dat zo voort gaet, en as ze nou eens weerom kwaemen? en dar, rijn er te Luik ook zo veul patriotten, en in Frankryk hebben ze ook goed fpul, en dan de heele wereld deur? met een woord de goeje miester was in doods naerhaid, want h.j is- al heel vol eiver eweest teugen de patriotten, en nou denkt hai,'huimetuit, wagt je veur de weerftu.t. Toen hij weg was, zei ik je zeggen, zai ik teugen Maritje main waif, wel waif, daer mot ik haering of ku.t van hebben; ik wil iens aen de Vraeg-al fchraiven, van die man heb ik horen praeten, toen ik lest in ftad was, en ik mot hem eens vraegcn, hoe toch de zaeken ftaen i En of main waif opfprong, kaik, het mogt niet helpen, want zei ik je zeggen, as ik op men ftuk ftae, ftae ifc op men ftuk, en dan laet pouw willemsen zen kop niet verzetten. Men zeun jaepik most fchielijk om een blad pampier, pen en een duit inkt nae de miester en an het fchraiven, de jongen had 'er wel, zei ik je zeggen, niet veul zin in, maer een opftopper of twee, maekten hem drae vlug; en zei ik je zeggen, dat was nou men vraeg an je, Sinjeur vraeg-al: Wat zei dat patriottifche werk nog uitbaeren; en hoe komt het, dat ze nou in Brabant en Vrankrijk, en Luik roepen: Patn•tten boVen! en zo as de miester bit, worden de patri-  < 275 > otten van de Engelfehen en van de Pruisfen geholpen? Kaik daer ken ik , zei ik je zeggen, geen ftart of fteel an vinden. Nou, as je men te recht helpt, zei ik je een goed beklonken keesje verè'eren. POUWLUS WILLEMSEN. Wat doet gij, Lezer, op het lezen van dezen boerschftaatkundigen brief? huilt gij of lagcht gij? Mij kwamen twee bijzonderheden, ééne uit den nieuwen en ééne uit den ouden tijd te binnen, ik zal ze u mededeelen, en 11 de beantwoording overlaten, in hoe verre z.j te pas komen ? De ééne is van klement marot. De Koningin van Frankrijk, eene Spaanfche Prinfes, hadt zulke verfchnklijke denkbeelden ingezogen van de Hugenoten, haar ingeboezemd door de genen, die 'er belang bij hadden, dat zij van een' Hugenoot een gevleescbden duivel maakte ; op zekeren tijd deelde zij aan klement haare nieuwsgierigheid mede, zij wilde wel ééns een' Hugenoot zien, maar, zij moest geen gevaar van hem loopen. K, ement nam op zich, haare begeerte te zullen voldoen , en de tijd werdt bepaald. Klement, zelf een Hugenoot, fchikte zich tegen den beftemden tijd netjens op, en vertoonde zich, heel fraai en zinlijk aan de Vorftin, aan welke, wanneer zij verlangend vraagde, waar nu de Hugenoot was, dien hij haar beloofd hadt, te zullen doen zien? hij ten antwoord gaf, dat haare majefteit in zijn perfoon 'er éénen befchouwde; hier door werdt de Koningin overtuigd, dat de Hugenooten zulke monsters niet waren , als men haar hadt wijsgemaakt. Trouwens, wat wonder, daar het fpreekwoord verzekert, dat de duivel zelf zoo lelijk niet is, als hij wel wordt afgefchilderd ? LI 2 Dc  De andere bijzonderheid, daar ik aan dacht, is de fabel van den ezel bij fedrus. De vijand was in het land gevallen, alles vluchtte, wat vluchten kon; een der burgeren, zijne beste goederen op een ezel geladen hebbende, dreef den lang-oor aan, om zijne flappen nu te verdubbelen . ten einde den vijand te ontkomen; maar het beest hadt 'er geen ooren naar. Zou, vraagde hij , de vijand mijn pak, dat ik te dragen heb, ook verdubbelen' Hij hadt zoo veel als hij torsfchen kon. Ik geloof neen, zeide de oprechte man; en wat kan het mij dan fcheeien, zeide de ezel, wie of hier den baas fpeelt, als ik toch mijn pak moest dragen? De les dezer fabel bij fedrus is, dat het gemeene volk, bij alle omwentelingen, alleen den naam van hunnen heer en meesier verandert. Ik hoop niet, dat pouw willemsen boos zal worden, als of ik hem hier bij een ezel vergeleek; noemt hij zich zeiven niet een' lompen boer? En behoef ik te verantwoorden, wat fedrus voor een duizend jaaren of anderhalf gefchreven heeft ? Hoe het zij, de bovenftaande brief doet mij vragen; wat is een Patriot ? Hoe lelijk ook dit woord onzen pouw en zijns gelijken in de ooren klinkt, was het evenWel niet van ouds af een eerbied-waardig en heilig woord? Mannen, gelooft niet, dat ik een L. ndverrader ben. Ik heb oprecht en vroom gehandeld, als een goed Patriot; en die za'. ik fterven. Geven deze laatfte woorden van een grijzen dienaar van den Staat, oldenbarneveld , niet te kennen, dat die man 'er een lof in ftelde, als men een goed Patriot, is , en zijn een patriot en een landverrader niet twee regenflrijdige dingen bij hem, zoo ftrijdig als licht en duisternis? Wanneer men het woord, patriot, vertaalt, betekent het een vaderlander; iemand, die het vaderland bemint. Indien pouw dit hoort, zal zijn drift misfchien wat bekoelen. Wie weet, hoe lomp hij ook is, of hij zich niet verbeeldt, een vaderlander te zijn, en of hij niet boos zou worden, als hem iemand zulks betwisten wilde? Maar wat is nu het vaderland? wat is een vaderlander ? of patriot ? Is het vaderland niet meer dan dat plekjén grond, daar men geboren is, daar men opgevoed is, daar men een wijl' getrouwd, en jongens gemaakt heeft? Behoort 'er niet meer toe ? Zo dit dus is, zijn dan niet de wilden, de Hurons, de Kalifomiërs, de Croinlanders, de Koffers, de Hottentottm, Jumma fummarum, de onbe- fchaafd-  € 277 > fchaafdfte volken , de grootfte vaderlanders, omdat zij nooit uit hun land gaan, en zo zij eens 'er uitgevoerd worden, kwijnen, hoe wel zij het ook hebben, ja de dolfle ondernemingen doen. om na hun vaderland weder te keeren? Maar zou een patriot, een vaderlander, niet een veel edeler wezen zijn, dan een van deze wilde natiën ? Zou 'er onder het woord Vaderland nog niet iet meer begrepen wezen? Kan het niet gebeuren, dat een edeldenkend man het land zijner geboorte, zijn vaderland, vrijwillig verlaat? ja dat een scipio in zijn laatften wil verbiedt, dat zijn gebeente in het land, waar in hij geboren is, na zijn dood wordt bijgezet? wat zegt ovidius van pijtHagoras? Liquerat una Et Samon et dominos, odioque tijrannidis exul Sponte erat. ————■ De dichter beduidt ons, dat deze wijsgeer Samos niet langer als zijn vaderland aanmerkte, omdat het onder de magt van overheerfchende dwingelanden was geraakt, en dat hij, om die reden, zich gewillig in ballingfchap begaf. Kan nu mijn Lezer ook uit deze voorbeelden opmaaken, wat eigenlijk het vaderland is? En kan hij mij dan ook vervolgends verklaaren, wat een vaderlander is ? Is dat niet een vaderlander of patriot, die zijn vaderland bemint ? Maar is 'er wel liefde zonder kennis? Is hij dan een patriot, die zijn vaderland niet kent? noch weet. wat eigenlijk dat geen is, het Welk buiten en behalven den grond, waar op wij geboren zijn, eigenlijk onze liefde cn genegenheid, als redelijke menfehen, eischt en vordert? Laat ons de gefchiedenisfen raadplegen ? Was bij de Is. raëtiten abimelech de zoon van oideön een patriot , die voor het geld, welk de burgers van Sichem hem ter hand (lelden, ijdele en ligtvaardige mannen huurde, die hem navolgden, door welker hulp hij zich koning wist te doen maaken , het welk nogthans op een rampzaligen burgerkrijg uitliep, die met den dood van den geweldenaar eindigde? Of was gideöii een patriot, die, wanneer hem de fouvereiniteit werdt opgedragen over een vrij volk, zoo edelaartig ten antwoord gaf: lk zal over u niet heerfchen, ook zal mijn zoon over u niet lieerfchen: de Heere zal over u heerfchen ? Was e h u d ook een patriot; die den Koning der Moabiten, eglon, die LI 3 het  ♦C 278 > het vrije hntt met geweld overheerschte, het zwaard in den buik ftak. „ dat ook het hecht achter het lemmer imrine, en het vette om den lemmer toefloot, en de " drek uitging?'' Welke denkbeelden hadt debora van de patriotten, als deze moedige vrouw in haaren zegezang de ftammen, die niet mede opgekomen waren, om het vaderland met de wapenen te belchermen tegen vreemde overweldigers, befchimpt, ja Meroz en deszelfs inwoners, als door eene godfpraak bezield, „ vloekt, om dat zj niet gekomen waren tot de hulpe des Heeren, " ?« de hulpl des Heeren met de helden?» Wie was eigenlijk een patriot? nabal of david? nabal, die den vSandlievenden david befchimpte: Wie is david?en wie s de zoon van isaï? daar zijn heden veele knechten die zich affcheuren.elk van zijnen heere ? of david. die door saul alom vervolgd werdt, tot h,j eindelijk het Sd moest ruimen, „ dewijl hij yerftoten we dt, dat hij niet moet vastgehecht blijven m het erfdeel des Hee" rén, zeggende, gaat heenen; dient andere goden/» Was Él if niet een patriot, alhoewel de KoningACHA» hem uitmaakte als den „ beroerer van Israël ?» Was de Saepriester jojada ook een patriot, dieathalia, eene leemde pripfes, die zich van de regeering m Juda hadt lef™ mees èr te maaken, door verftandig beleid haare 7 ^i3ii met haar leven deedt boeten ? Maar zullen ffSLTd'èn ntet Sl vrij wat lichts ontfteken, over ^ö^effi-^gSSSfa 1-eren ook voorbeelden «m van1 patriotten. Daar was te Jtheenm eene wet gellt dat a wie een voordel zou durven doen , om w Xd te veroveren, als een Staats-misdaa- aangemerkt en met de dood zou geftraft worden. xfLi ^voor hetgemeenebest van Athe,nen noodzaakfiken kon niet in de magt van eene andere mogendï] -X wuiven zonder zigtbaar nadeel van den Staat. Maar 5? S p triot zich wil verzetten .tegen eene ftaats-wet ^ on meende van ja. En was hij ook een patriot ? H,j tÏÏTadfgek. enJlieP als ^^^J^gSl Anr>r ,\e- ftad . en zong een hedjen , uat nij geuicm Sdt het welk arende, om de burgers gaande te maaien tot eenen togt naa Salami*. De burgers begrepen l Aoodzaaklijkheici hier van. de wet werdt afgefchaft, de oÏÏgbegonnen, Salamis veroverd, en solon als een 55'een patriot, fchoon hij den gifbeker  < 2?9 > moest drinken in den kerker? Waren miltiades, arist;des, themistokli's patriotten, fchoon zij naderhand in gevangenis kwijnen, of in ballingfchap moesten omzwerven? Was leö.midas een patriot, die voor het vaderland met zijne Spartaanen fneuvelde in de bergëngte van ThermopijlenJ. enz. Wie waren toch bij de Romeinen patriotten ? brutus of TARQUiNus, brutus of caesar ' Edele patriot curius, nooit vergete men uwe vaderland-Jjefde, die u uwe raapen met fmaak deedt eten, terwijl gij de koninglijke gefchenken der Samnhen verfmaaddet! Heeft onze leeftijd ook geene patriotten gekend? pascal paöli, die met zoo veel vuurs dat zeggen van viagilius herhaalde. Vincit amor patrice ! — Schoon hij zijn vaderland heeft moeten ruimen ? de onflerflijke Washington, dien het beter gelukt is? enz. enz. Wat is nu een patriot? Is een patriot prijswaardig of haatlijk? Of gaat het hier nu, gelijk in zoo veel andere gevallen: Duo cum faciunt idem, on e t idem; klaas mag het doen en kkps moet bet laten. De Frnnfche patriotten worden toegejuicht, de Amerikaavfche zijn reeds vereeuwigd, de Branandfche zegevieren, de Luikfche fteunen op de befcherming der Pruts/en." Wat zal dat patriotfche werk nog uitbroeien?' Vraagt pouwlcs willemsen. Het zijn evenwel alle patriotten! of is 'er ook onderfcheid tusfchen een Brabandj'che of tusfchen een t'ranfche, of Luikfche, of Hollandfche patriot? Qua conveniunt in uno tertio, conveniunt inter fe, de dingen, die in een derde overeenkomen , komen met elkander overeen. Gaat die regel ook door ? Zo ja, dan mogen deze onderfcheiden patriotten verfchillen, maar zijn zij evenwel in dat derde niet eens, dat zij patriotten zijn? Blijkt uit al het gezegde nu niet, hoe duister ook het één en ander wezen moge, dat een p ariot een beminnaar is van zijn vaderland, en wel met alle deszelfs voorrechten en vrijheid, dat is, van het welzijn van die maatfehappij, daar hij als burger toe behoort ? waagt hij daar niet alles voor? Spreekt, werkt, ftrijdt hij niet met alle vermogens voor dat welzijn? Is hij niet bereid, oin 'er fmaad, ballingfchap, verlies van goederen, gevangenis, ja de dood voor te verduuren? sterf voo;t h^t va- der-  derland, was de vermaning; van een aanzienlijk wijsgeer; en is dit niet een goede fpreuk om 'er dit Nommer mede te befluiten? Maar zijn dat patriotten, die eigenbelang zoeken? die zich niet met het gemeene welzijn bemoeien? die hunne medeburgers drukken ? en den voet op den nek zetten ? die zwijgen, daar gefproken moet worden ? Of die den ezel van fedrus gelijk zijn? DRUKFOUTEN. In No. 33. Bladz. 248. reg 7. van onderen. Staat „ bij grij, bij brij," een lompe drukfout, welke vader poudroijen onëer zou aandoen. en het getuigenis van Profr. voetius in zijne aanprijzende voorreden van dat werk zou verzwakken. Het moet zijn ,. bij goij bij loij." Ik heb tegen den Zetter geknord, maar de vent vloekte bij facre mille escadrons, dat hij als een goed Christen, die nooit vloekte, verward geraakt wasin de vloeken van vader poudroijen. Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. WEEGE. En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee» kelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. C No. 36. ) Wat is Promotie? -Behoorden de Fragmenten niet doorgaands onder de ftukjens van fmaak ? En heeft menig fchrijver niet met fragmenten grooter naam gemaakt, dan de tooren-bouwers van Balei* Wat zijn fragmenten? wel ftukken en brok. ken ! 6 Zoo! wel hebben dan zelfs vorften zich geen* naam verworven door ftukken en brokken te maaken ? Is alexander niet vermaard, omdat hij het trotfche Perfepolis in ftukken en brokken verkeerden veranderd heeft? gaan de reizigers niet derwaards, om die fragmenten te bezoeken, en 'er nut uit te trekken? Of 'er ook fragmenten van de vrijheid hier of daar zijn ? dan of zij ook geheel nog ergens te vinden is? of de geleerden, of de vorften, enz. ook in het vervolg nog meer fragmenten zullen maaken ? Is het waarfchijnlijk , dat dit in den» fmaak van onzen tijd zou vallen < zullen de fragmenten van de Bastille niet een heerlijk gedenkteken met den tijd zijn? Handelen de Arabiers niet dwaas, Wanneer zij meenen, dat die fragmenten en die van Palmijra of anderen betoverd zijn, en ik weet niet welke fchatten van goud en zilver bevatten? zou men te verfchoonen zijn, als men hun voorbeeld navolgde, en meer uit fragmenten M m haa-  4 ^82 > haaien wilde, dan 'er in ligt ? ftukken en brokken ? Waar toe dit alles? Dient dit lot een inleiding van Fragmenten? Zie hier, Lezer! FRAGMENTEN Van brieven van onzen Vriend jak vrager. — Zie over zoo iets, geloof mij, behoef ik niet t« vragen, terwijl ik hoope — ten minfte wenfche, dat de menfehen wijzer en beter mogen worden , en dat de ftaat der zaken ééns zal veranderen ; maar hier over, immers over dit Iaatfte, zult gij toch niet vragen? Hoe meer men vraagt, hoe meer men vragen wil, en zoo zoudt gij ook hebben kunnen vragen, zou jan vrager ook reden hebben, waarom hij de plaats in den Berlijnfchen wijsgeer over 't wetboek van Willem den Vijfden niet heeft aangewezen en aangehaald? zou die zoo gemaklijk ie vinden zijn, dat dit niet behoefde? ik ben zeer afkeerig van uitfehrijven, zoo wel als van aanhalen , en zeg u daarom in 't kort, dat het 6cfte vertoog, te vinden in het tweede deel, bladz. 429- van den tweeden druk, behelst een bericht van het opftellen van een (volgends de lijst der vertoogen) zeer geleerd werk , voerende tot op-fchrift: Hollands Wetboek van Willem den V. Prime van Orange en Nafau, Stadhouder, enz. Hier fchrijf ik maar een enkel enz. is dat niet genoeg ? van meer belang « het, u te zegeen, dat ik daar al het overige, 't welk gij "daar zult vinden, onder begrijpe. Zie daarom dan ook het volgende vertoog , vooral 't befluit. Het gelehrevene is tot eere van Willem den Vijfden ; maar waarom is men 'er (mag ik dit vragen?) na zoo langen tijd nog niet meè voor den dag gekomen? is 't niet wonder, dat zoo iet de aandacht van een ieder, ook van die genen, die dit boek an-  < 283 > anders wel kennen en aanbevelen, ontdipt? wordt de boeken-tooren niet te groot.? zijn de fundamenten niet te zwak, als men van zoo iet onwet.end blijft? wie heeft hier aan vóór de omwending, de gezegende namelijk, gedacht, wat en hoe veel hij ook fchreef of zeide, en welk gevoelen hij ook was toegedaan ? Voeg hier nu bij mijne vorige vragen, ten dezen aanzien. Ik heb dan in eene bijeenkomst of vergadering van landbewoonerj voorgefteld, om eenen jongeling, bekend met de landgedichten van vir.gil.iuS en 't beste, dat 'er over den hedendaagfehen vaderlaudfchen landbouw gefchreven is, zoo wel als met de bewerking, een blijk van hun genoegen, tot zijne bevordering dienende, te geven, en daar toe overgelegd een gefchrift, dat ik u ook zal mededeeien. Waarfchijnlijk is immers de fchop of fpade het oudfte werktuig tot den landbouw, daar toe nog ten deele dienende? Immers wordt adam met reden zoo wel voor den eerften landbouwer, als voor den natuurlijken vader van 't menschlijk genacht gehouden ? en immers is ook bekend genoeg, dat de Keizer van China jaarlijks in den edelen landbouw, met zelf den ploeg tc handelen, voorgaat, terwijl 'cr in zijn rijks-beftuur veel wijsheid is, om nu niet van Oud-Rome s burgemeesters te reppen ? 't werk bleef (leken, omdat de één begreep, dat virgilius, en de ander, dat een hedendaagich boek b:j de bevordering moest dienen. Zoudt gij zoo iet onder de landbewoners wel verwachten ? 't Scheel deur kon hier nog niet helpen; -want men twistte veel te hevig, en men ftreedt met de wapenen der geleerden, zoo goed als men die konde gebruiken, terw'jl kannen cn glazen rammelden , en 't vertrek, daar men zat, vol tabaks-rook was. Zou het wel moeilijk zijn te bewijzen, dat alle plegtigheden van land-gebruiken eerst ontleend zijn? hier over mooglijk wel ééns nader. Maar zie hier het ftukjen. Mm 2 EEN'  < 284 > EEN BEVORDERINGS - LIEDJE N. ■Wijs: Adieu fchoori1 Rozelinde. Beklim deez' biezen-zetel, Op zoden neêrgeftelt, Deez' hoed, dien 'k u opzet, Is rond en zwart als d'aard; Waar in gij nu moogt fpitten. Ik open u dit boek —Om eeneu fchat te gaêren Van nutte kundigheên. Maar wil u niet verflaaven Aan 't geen een ander fchrijft! Dit moet ik u beduiden, En daarom fluit ik 't boek. Deez' ring, een veldgewasjen, Steek ik aan uwe hand, — Verbind u aan den landbouw, Waarbij de wijsheid woont. Let op deez' fchop en fpade, Deez' korenfeis, deez' hut! Dit fchetst u uw' bedrijven, En hoe gij voeglijkst woont. Gedenk aan vader Adam, Aan China's Keizer meè. Nu hebt gij volle vrijheid ; Zet u nu elders neer. Wat dunkt u van zulk eene bevordering of Promotie? wilt gij hier over ook wel ééns vragen, ook of die voor èe. heeren doÊtoren ook aanftootlijk zou zijn? 't Gaat  < 285 > 't Gaat vast, dat de vraag-allen en vragers eikanderen nabeftaan, en al fchreeft gij u eens, naar 't oud eebruik der [renen, die wel wat meer, gelijk gij, haaden mogen vragen en minder beflisfen, b v. desiderius ï.rasmus of hadrianus jun i us, — gij zoudt toeh , hier over behoef ik niet te vragen , uw naamgenoot g e k rit gerritz, of arij be jong de hand van vriend- en broederfchap geven. Zoo ver kan het tusfchen de vraagallen en de vragers gebragt worden. Maar, hoe redden we 't nu tusfchen de Hoog-welgeborenen en Eerzamen? moet de afftand tusfchen hun blijven, zelf tot overheerfching toe? en wanneer de Eerzamen dit ééns anders inzien, moeten 'er dan dragonders komen, om hen te bekeeren ? dewijl ik tegenwoor hg daar geen overlast van heb,ik,die. voor mij ze!ven met de Hoog-welgeborenen niets van belang uitftaande heb, ben ik in de gelegenheid , om daar over iet aan te merken, en .die geleeenheid zal ik maar waarnemen. Zeker Boekdrukker in ons vaderland verkreeg van den Keizer een brief van adel • dom, en tot een wapen eenig Drukkersgereedfchap,• ik meen, dat hij 'er nog een lauwerkrans of zoo iet bij kreeg, omdat hij een vers kon maaken; werdt die man daar door nu een Hoog-welgeboren, en verkreeg hij daar door het recht, om de Eerzamen, Vroomen en Discreeten te overbluffen ? (van verraden lpreek ik nu niet) Men plag het zoo zeer geladen te hebben , (en misfchien is dit nog zoo , het geen ik niet weet, doordien ik weinig in de fteden kom , of onder de fteêlui verkeer,) op zoogenoemde fprekende wapens of geflacht-tekens; maar is het fprekend wapen der waard'ge hoofden door riRNRiKden Vierden niet een adelijk wapen geworden ? hebben ook de fprekende wapens der corveren en trippen eenigen hinder toegebragt aan de achting, die zij verworven hebben' Het fprekend wapen der caMMInga's voorheen, van onheuglijken tijd af, onafhanglijke Erfhecren van Ameland, belette hen immers niet, om onder de edelfte Friezen geteld te worden? Waar toe dan heeft deze verachting der fprekende geflacht-tekens gediend, of dient ze nog ? waar toe dan zich iet ingebeeld op een nietsbeduidend wapenfehild ? moet dat de grondflag voor het Hoog-welgeboren, enz. en dit dien voor heerfchappij en, »t geen meer zegt, ook voor overheerfching opleveren? . Moest men niet eindelijk ééns oogen krijgen en zien, dat eens menfehen hoofd geen minder voortreflijk Mm 3 ge-  < 286 > geflacln-tcken is, dan een adelaar? — en dat tusfchen een Korf en een Kam geen wezenlijk onderfcheid is, dan betreklijk de einden en oogmerken, waartoe zij dienen, en welke ik immers niet behoeve te befehrijven? oeconomisch flotregels van 't landbouwers promotie. liedjen. Uit zijn kring gerukt te zijn i-; niets, wanneer 'er met het hart gefpeeld is ju lias ■ gevaar loopen Maar dewijl ik nu niets verder !ez?n kan uit de fragmenten van jan vrager, dan meer zulke losfe woorden , die geen flot noch zin geven, (vraagt de vraagal.) zal het niet best zijn, het overige t'huis te houden? Wat heeft de lezer 'er aan, wanneer ik een brief ontvang, en onder mijn pijp in 't hcekjen van den haard aan 't dutten raakende, ongelukkig den britf in 't vuur laat valien, cn 'er Hechts eenige broeken met groote ontfieltenis van uit de vlam red . en dan hem die ftukken en brokken, wier inhoud nu geheel niet famenhangt, mededeel? Evenwel het geen van de Promotie handelt, kwam dacht mij te pas, te meer, omdat ik tevens nog een brief kan mededeeien van onz-en justus armiger, die ook eene Promotie ondergaan zou hebben, indien het geval niet verdicht is ? maar hier hebt gij den heelen brief. Die is geen fragment. Heer vraag-al! Wie duivel hadt ooit kunnen droomen , dat ik in (laat zou zijn, van het zoo zeer door mijn fehrijven te kunnen verbruijen , gelijk ik thans gewaar worde. Dit enkele ftaaltjen ftrekke hier van ten bewijze; maar ach! justus is zijn fnaphaan , kogels, patroon , pas enz. enz. enz. kwijt. Justus is, in plaats van gefufpendeerd, geremoveerd, inhab'l verklaard, ja, helaas! wordt nu als een verraader, als een fchelm en diergelijk uitgekreeten Maar hoor hier de gantfche zaak, mijn Heer! Tweemaal had ik aan u mijne bezwaaren opgegeven, tweemaal hadt gij de.-ielven mij verlicht. De eerfte rei. ze. wanneer ik u over de Confcientie fchreef, was zulks nog niets, neen, integendeel eenigen mijner officieren Jagcbten over dezen geestigen trek, dat justus nu aan 't fehrijven gegaan was, ja! mijn Heer, 'cr was naauwlijks, buiten den Generaal, fchoon die dit ter fluip las, één onder het gantfche regiment, ja ik durf haast zeggen, onder het gantfche garnizoen, die niet uw vraagal begon te lezen, nu was alles mooi cn aardig, nu zou jus-  < 237 > roV*&s met de post van Scriba vereerd worden; maar.-, ftraks verkeert de kaart... Justus begon weêr aau 't fehrijven, dan ach, zoo als men zag, wat by gefch er ven hadt, brak eensklaps de heele bommel los, en jus7i s ad nu alles bedorven, justus was de verrader, die de geheimen van den Krijgsraad ontdekt hadt wan Jet' hii hadt over dc bón ton gefchreven, en hadt alles desweSn geopenbaard; hierop werd ik gevat, m cr>SeThechtenis op vraag-artikelen gehoord, ja men zou rt? omtrent gepijnigd hebben, maar zij bedachten zich f- m'inproces werdt opgemaakt, doch zonder appel «tf vonJsde en las mij «e fcnteeg van 3 folio's voor, waar in mter aha (zoo (laat er,; «o. «o en 3 • van uw Weekblad moest verbrand worden, en eindelijk na een cordons-flag, joeg men mij weg' en van dit gantfche fraaie fpul was oorzaak mevrouw de GeXffle tl e dit cischre. Nu vraag ik u raad en begeef mTonaer uwe proteöie. Zeg wat ik doen moet. Vale. JUSTUS ARMIGER, ex armis. ' Uit mijne eerfte Vrijplaats, 22 Decemb. 17»9- Wat dunkt u, lezer! zou dit geval echt kunnen zijn? cn zo het echt is, past 'er dan deze regel van gellert niet op : Men zij indachtig: in Poitou is dit gefchied! Omdat justus van de bon ton fchrijft, daarom zou een gantfche Krijgsraad hem condemneren, en twee Nommers van mijn Weekblad ten vuure doemen, en ik zou -er niet van weten? Waarom heeft justus 'er met bijgedaan , dat zijn goed geconfisccerd of verbeurd verklaard Ts' zou dit de z ak nog niet verfraaid hebben? En justus vraagt mij protectie! Is dit niet ongerijmd? Weet hij dan , of ik zulk een groot en magtig Heer bendie in ftaat zou zijn, om protectie te verl enen, en iemand daadlijk van die proteótie te doen jouisfeeren; of dat ik daar maar zoo los toe zou komen? Neen justus, als ik iemand proteSie wilde verleenen , zou ik eerst de kosten overrekenen , maar dan moest het ook mijn Hollandfchen kop kosten, eer ik hem begaf; nu justus, ik 'heb u voor een braaf foldaat gegroet, (en zoo zijn er immers veelen ? en ook veele braave officieren ?) en daarom al lang begeerd, nader kennis met u te maaken. was ket dan wel kwaad, indien gij u aan mij nader ontdekte, en  < 288 > en uwe zaaken aan mij blootlag, zou ik u niet eerl mensclivriendelijke raad misfchien kunnen mededeelen ? Ondertusfchen, nu gij in eene vrijplaats u bevindt, zult gij nog wel van tijd tot tijd iet te vragen hebben ? Onze vriendfchap, justus, heeft immers niet geleden? P. S. Is de brief van claas vragianus, gedagtekend Haarlem, i$ Nov. 1789. ook verkeerd geadresfeerd? De inhoud taakt den vraag-al niet. Hoort hij ook aan moei-al, die tegen mij over woont , en daar ik geene buurfchap mede boude? Van de overige brieven, die mij nader betreffen, zal met dankbaarheid op zijn' tijd gebruik gemaakt worden. Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. WEEGE. Worden dezlve weekelijks a een en een halve Stuiver uitgegeven. En zijn mede te bekomen: te Rotterdam, C. van den Dries en J. Meijer, Dordrecht, Blusfé en Zoon en Krap , Leyden , Herdingh en Pluigers, Haarlem , Walré en Comp., Loosjes, Bohn , van der Aa, van Brusjel en Tetmans , Gouda, Verblaauw , 's Hage Bakhuyzen en Leeuweftein, Utrecht, G. T. van Paddenburg, Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Bakker, Hoorn, Vermande en Breebaart, Alkmaar , Hartemink, Arnhem, Moeleman , Deventer, Brouwer, Zutphen, Eldyk, Leeuwaarden, Cahais , Middelburg, Gillisfen en Keel, ' raneker , Romar , Enkhuyzen , Franx, Groningen, Groenenberg, Nimwegen, van Campsn; en alomme.  D É VRAAGAL. (No. 37.) Wat onderfcheid is 'er tusfchen het Despotisme en Regeeringloosheid ? H oe komt het den vraag-al in het hoofd? Wat on» derfcheid is 'er tusfchen Despotisme en Regeeringloosheid? Wel waarom niet gevraagd: wat onderfcheid tusfchen vuur en water? tusfchen licht en duisternis? Wat kan meer tegengelield zijn, dan Despotisme en Regeeringloosheid ? en waar toe dan gevraagd naar het onderfcheid van beiden ? Spreekt het dan niet van zelf, al wat men van het één getuigt, moet van het ander ontkend worden? In het Despotisme heerscht de volftrektfte wil van den Dwingeland. Sic volo, fic jubeo , fit pro ratione voluntas. Elk onderdaan is een flaaf, de grootfte dezer flaaven kuscht den zijden flrik, daar hij mede op bevel van den Despoot ftaat geworgd te worden, prijst de genade van den Keizer, die een' Chiaoux zendt, om zijn hoofd te haaien; rekent het voor eene gunst en particulier faveur, zijn buik te mogen openfnijden, gelijk de gewoonte in Japan medebrengt. In eene Regeeringloosheid heerscht niemands wil, niemand is 'cr meester, ieder doet, wat goed is in zijne oogen. Ergo, juist het tegengeftelde, N n en  < 29° en waartoe dan gevraagd : wat onderfcheid is 'er tusfchen het Despotisme en Regeeringloosheid ? O ho ! zegt een fchrandere bol,- oppejltajuxta fe pofita, magis elucescunt, als men de voorwerpen in eene fchilderij behoorlijk wil doen affteeken en uitkomen, moet men fchaduw in zijn ftuk brengen; de fchaduw tegen het licht doet de beste uitwerking. Zou de vraag-al dit niet bedoelen, wanneer hij naar het onderfcheid vraagt tusfchen Despotisme en Regeeringloosheid ? Met uw permisfie, voorbarige Heeren ! Indien ik u ééns zeide, dat noch het één noch het ander mijn voornemen of gedachten was? dat ik, het Despotisme befchouwende, en dat met de Regeeringloosheid vergelijkende, zoo veel overeenkomst vondt, dat mij die overeenkomst natuurlijk geleid heeft tot de vraag: wat onderfcheid is 'er tusfchen het Despotisme tusfchen Regeeringloosheid? omdat men toch algemeen vastftelt, dat het de twee uiterilen zijn, waar toe de menschlijke maatfchappijën vervallen kunnen ? Wie neemt dit in het gemeen leven niet waar, dat de uiterften in veele zaaken eindelijk dezelfde uitwerkzelen voortbrengen ? en dus als in eikanderen loopen ? te groote koude verfchroeit, en vertoont dikwijls dezelfde verfchijnfelen als te groote hitte; beide zijn doodlijk voor den mensch. Indien het nu op dezelfde wijze gelegen is met het Despotisme en de Regeeringloosheid, is dan mijne vraag wel ongerijmd of nodeloos? Wanneer de flaaven van het Despotisme de Regeeringloosheid met zwarte kleuren afbeelden, daar voor waarfchuwen, als de pest der Staaten, het verderf voor het welzijn van het menschdom , en ik weet niet wat, en als zij, fchoon in de zaak geen ongelijk hebbende, dus declameeren met oogmerk , om den mensch lusteloos te maaken, tegen de vrijheid voor in te nemen, in flaap te  < 291 y te wiegen, en den hals gewillig te doen buigen onder het juk van Despotisme, en fmaak te doen krijgen in eene lijdelijke gehoorzaamheid , om de rampen der Regeeringloosheid te ontgaan, is het dan niet nodig, dat een vriend \an zijn geluk onderzoek doet naar het onderfcheid van Despotisme en Regeeringloosheid? op dat, indien blijke, dat beiden even verderflijk zijn voor het meuschlijk geluk, het menschdom beiden Ieere fchuwen, en den koninglijken middelweg bewandele ? Laat ons nu tot de vraag zelve komen: En zoo wel het Despotisme als de Regeeringloosheid befchouwende in derzelver oorfprong, aart en gefteldheid, en uitwerkzelen vragen : wat onderfcheid in alle die opzichten tusfchen beiden plaats heeft? Welk is toch de oorfprong van het Despotisme? Hoe wij ook nafpeuren , is het wel iet anders dan domheid, onkunde en barbaarschheid? Heeft machiavell dien ftaats-regel wel uitgevonden , dat 'een dom volk het best te regeeren is? vondt hij dien niet veel eer voor zich? ontmoette hij hem niet in alle despotieke rijken? En hadden niet alle Despooten onder alle volken den zei ven reeds daadlijk uitgeoefend? En wordt hij niet in die landen, waar het Despotisme heerscht, in 't werk gefield, zonder dat men daar ééns weet, dat 'er een machiavell in de wereld geweest is, of over de Staatkunde gefchreven heeft? Wat is het natuurlijk gevolg van domheid anders dan vreeze? En is het niet de vreeze, die den troon van den Despoot fchraagt? Oderint dum metuant, zij mogen mij haaten, als zij mij maar vreezen, was een gezegde van den Despoot, kaligula; maar is hij de eenigfte van alle Despooten .^die hetzelve volgde?. En welk is het begin, waar uit Regeeringloosheid voortvloeit? Is het niet die zelfde domheid en onkunde? Hoe Nb 2 lang  ♦C 292 > lang blijven de volken regeeringloos ? zoo lang als zij ia den wilden natuurftaat leeven, en in debosfchen omzwerven, bijna door niets anders dan door gedaante van de beesten onderfcheiden ? Zoodra geraakt het menschdom niet tot een' zekere mate van kennis en befchaaving, of het vormt maatfchappijè'n, en vleide zich onder zekere regeerings-vormen en wetten. Leert dit niet de gefchiedenis van bet menschdom ? Wanneer Atheenen, Sijrakufen of andere gemeenebesten tot eene zekere regeeringloosheid vervielen, was 'er de onkunde des volks niet de groote reden van ? Omdat het volk niet begreep , de nuttigheid der wetten, de noodzaaklijkheid van het beduur van wij. ze en deugdzame mannen, moest sokrates fterven, aristides in ballingfchap gaan, enz. En fpeelde de vreeze voor de uitmuntendheid dezer mannen hier niet haare rolle? Wat onderfcheid is 'er dan tusfchen het Despotisme en de Regeeringloosheid ? Wat den aart en gefteldheid van beiden betreft. Wie fpeelt den baas, in tijden van Regeeringloosheid? Is het niet het gemeen, het graauw? Maar wie fpeelt den baas in despotieke regeeringen ? Is het niet het graauw ? of de foldaaten? Ei lieve! men leze ééns de gefchiedenisfen van Rome, toen deszelfs vorften Despooten waren géworden, waren het niet de foldaaten, die beurtelings Despooten op den troon verhieven en dan weder vermoorden ? Wie heeft in Konflantinopolen eigenlijk het geweld 'in handen ? wie maakt oorlog? wie vrede5 Is het niet het graauw? wanneer dit oproerig, of opgeftookt wordt, dan dwingt het den Divan. om den oorlog te verklaaren, wanneer het door verliezen verfchrikt wordt, roept het om vrede. De Despoot, die met een knik van het hoofd over de levens van zijne voornaamfte burgers befchikt, moet door geld en omkoping , of door beuzelachtige vermaaken , of het toe.  < 293 > toelaten van ongebondenheden het graauw aan zijne zijde houden, of hij loopt gevaar, van den troon gefchopt, langs de ftraaten gefleept, mishandeld en vermoord te worden. Een enkel oud wijf, flout genoeg, om eenen aanhang bij één te haaien, doet door haare onbelGhoftheid den Despoot beeven. Als dan in beide gevallen het graauw den baas fpeelt, welk onderfcheid is 'er tusfchen Despotisme en Regeeringloosheid? Waar Regeeringloosheid plaats grijpt, houdt vaderlandliefde op, daar behoeft men niet te vragen.- wat is een Patriot? Toen mas-anjello te Napets alle teugels van regeering hadt losgemaakt, wie was toen een Patriot? Maar is het anders in het Despotisme? Is daar het geheele vaderland niet verëenigd in den Despoot? Kan daar vaderlandliefde plaats hebben, waar niemand eenig eigendom bezit, maar alles het eigendom van den Despoot heet te zijn ? En wanneer wij verder vragen , is het met eere» met naarftigheid, met deugd, niet even ééns gefteld ? En wat onderfcheid is 'er dan tusfchen het Despotisme cn Regeeringloosheid ? Waar de Despoot den ijzeren fcepter zwaait, oefent geweld , wreedheid, onmenschlijkheid haar vermogen; de deugdzame fiddert, en is een prooi voor de roofzucht en eergierigheid. De tederfte aandoeningen van menschlijkheid , zelfs van ouderliefde, worden onderdrukt en vernietigd , en even hetzelfde is de eigenfehap van Regeeringloosheid. Van den ftaat van Sijrakufen fchrijft één der ouden, dat het volk hier of onderworpen was aan tijran. nen, of zelfs tijrannen waren, dat is, of aan het Despotisme onderjukt, of in eenen toeftand van Regeeringloos-. heid. Wat onderfcheid is 'er dan toch tusfchen beide ? Wee hem, wien de Despoot zelfs toelagcht.,, Laat een lagch van den vorst u niet ftout maaken. Het is eigenlijk geen lagch; het is, om u te doen zien, dat hij de tanden van eenen leeuw heeft," is eene Perfifche flaat kundige fpreuk. Maar niet min, wee hem, die .in tijden van Regeeringloosheid in handen van het graauw valt! Daar is een Ipreckwoord, om iet heel rampzaligs uit te drukken : „ Hij is aan de Jooden overgeleverd," maar is het wel een haair beter, wanneer het toomlooze graauw iemand onder handen heeft. Wat onderfcheid is 'er dan tusfchen Despotisme en Regeeringloosheid ? De Despoot woedt met ftrop, met zwaard, met verbeurdverklaard! van goederen; het graauw, in regceringlooze Staaten, woedt met plunderen, rooven, mishandeNn 3 len,  < 294- > Ien, moorden. Wat onderfcheid is 'er tusfchen het Despotisme en Regeeringloosheid? Eindelijk met betrekking tot de uitwerkzelen. Welke Zijn de gevolgen van Regeeringloosheid? Oproer, verwarring, ontvolking van den Staat, verval van Koophandel, verzwakking van deszelfs veêrkracht, onvermogen, om eenen buitenlandfchen vijand te keer te gaan, en eindelijk de geheele ondergang. Men befchouwe ééns het gemeenebest van Aiheenen '. in deszelfs laatfte tijden, toen dartelheid en weelde eene Regeeringloosheid hadden voortgebracht ; men (laa het oog op Jerufalem en den Joodfchen ftaat,kort voor en geduurende den Romeinfchen oorlog, en men zal hier van overtuigd worden. Maar hoe is het land gefteld, daar Despotisme heerscht? Men vrage dat, in Jtaliën, daar de fchoonfte landsdouwen, de vruchtbaarfte akkers onbebouwd liggen, bij gebrek van handen, om ze te bebouwen, van inwoners, om ze te genieten; daar armoede en zwakheid gepaard gaan ; daar niets dan de naarijver of de verfmading den vreemdeling te rug houdt, om 'er zich meester van te maaken. Van waar dit , dat zij , die dezelfde plaats bewonen, als de oude Romeinen, zoo diep vervallen zijn? Is het niet van het Despotisme der geestelijken ? Wat veroorzaakte toch den val van het Romeinsch gebied, en maakte het tot eene prooi der barbaarfche horden, die uit de bosfehen van het Noorden hervoort kwamen, dan het Despotisme? Wat heeft de Grieken, de nakomelingen dier helden , wier vaderlandliefde en deugden wij nog met eerbied na zoo veele eeuwen bewonderen, zoo doen ontaarden en verbasteren, dan het juk van het Despotisme, waar onder zij zuchten ? Wat heeft die uitgeftrekte landen, welke nu flechts arme en ontvolkte provinciën van het Turkfche rijk uitmaaken , cn voortijds zulke bloeiende Koningrijken waren, tot dien laagen ftaat gebracht, dan het Despotisme? wat was de reden, dat een handvol landlopers , en half gekleede en gewapende Agwaners onder mirweis het magtig rijk der se fis, het rijk van Perfiin, omkeerden, dan het Despotisme? Wat bracht nadir schach in Dehli, en ftelde de rijkdommen van den Grooten Mogol in zijne handen, dan het Despotisme, welk de magtige en uitgebreide heerfchappij van den Mogol inwendig verdeeld en verzwakt hadt? Daar dan de uitwerksels dezelfde zijn, wat onderfcheid is 'er tusfchen het Despotisme en Regeeringloosheid? Wei nu, Lezer, heeft de vraag.al ook reden gehad.  < 295 > had, om ééns te vragen: wat onderfcheid is 'er tusfcbea Despotisme en Regeeringloosheid ? En is het nu niet best, wanneer de menfehen, tegen beiden gewaarfchuwd wordende , tegen beide op hunne hoede zijn ? De flaaven van het Despotisme zullen altijd genoeg fchrceuwen tegen Regeeringloosheid, en wie der wijzen zal hun daar in tegen 1'preken; maar moeten alle vrienden van het menschdom niet even fterk, ja nog krachtiger de flem verheffen tegen het Despotisme? want wat onderfcheid is 'er toch tusfchen beide, indien zij beide gefchtkt zijn tot verderf van den deugdzamen, tot vernieling van de algemeene welvaart? Wat onderfcheid ? Het Despotisme leidt rechtftreeks tot Regeeringloosheid. Getuigen dat niet de voorbeelden van despotieke^ Staaten ? Wanneer de Despoot zijne lusten involgt, Zijne driften gehoorzaamt; wanneer zijne flaaven kuiperijen en kabaaien aanrichten, om eikanderen den voet te liehten, en kruipende voor den Despoot, hunne medeflaaven trappen, wanneer het graauw ongebonden en teuge-loos doet wat het wil, geen belangen, geene eere, geene betrekkingen tot en voor het vaderland heeft, wat is dit anders dan Regeeringloosheid ? Wanneer integendeel Rome's edel volk de wetten verfmaadt , oproeren aanrecht, omkoopbaar is voor eiken heerschzuchtigen, welk is het gevolg ? Ontftaat niet uit die Regeeringloosheid het Despotisme van de Ca-jars ? Verandert het gemeenebest niet in eenen Despotieken Staat? Wat onderfcheid is 'er dan tusfchen Despotisme en Regeeringloosheid ? Is 'er ooit een tijd geweest, in welken het menschdom meer op zijn hoede behoorde re wezen, dan in den tegenwoordigen ? Schijnt het menschdom niet te ontwaaken, en een gevoel van de waardigheid van den mensch te ontvangen ? Maar ftaat het dan ook niet bloot voor misleiding? Hoe ligt kan in zulke tijden Regeeringloosheid onder het mom van vrijheid, maar ook het Despotis- * me onder het mom van zorge, om den mensch voor de Regeeringloosheid te bevrijden, influipen ? Fluistert niet in zulke tijden eene valfche ftaatkunde den heerschzuchtigen in de ooren ? „ Gij hebt voor alles te vreezen wat u omringt De geringfte onderdaan is bedacht, om zich aan uwe wettige heerfchappij te onttrekken; de magtige, om uw geweld door het zijne te verzwakken, uw aanzien met u te deelen , of het u geheel te onttrekken; de verlichte, de geleerde wordt oproerig met woorden, met fluitredenen, met hairkiooven, daar hij het met openlijk ge-  geweld niet doen kan. Gij moet een ieder der onderdaanen als eenen heimlijken oproermaaker aanzien, gij moet jegens een ieder op uwe hoede zijn. Nog meer hebt gij voor uwe nabuuren te vreezen, hunne rijkdommen , hun bloei, hunne rust dreigen uwen ondergang ?" Daar dit zoo is, moeten de menfehen dan niet van elk, die hun waar geluk bemint, vooral nu géwaarfchuwd worden? ó Stervelingen! zoo gij thans niet oplet, wie zal de gevolgen berekenen van alle die woelingen in Europa ? Het geen gebeuren kan, doet den menfchenvriend reeds fidderen. Wat zou het zijn , indien het eens gebeurde ? Indien of Regeeringloosheid of Despotisme de bewooners van Europa rampzalig maakte? Wat onderfcheid is 'er toch tusfchen Despotisme en Regeeringloosheid? Te AMSTERDAM, by A. BORCHERS en J. W E E G E. En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks k een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. C No. 38. ) Zijn Plegtigheden nuttigt Zeer waarde vriend vraag-al! Ik weet,dat gij mij gerechtigt acht,om u zonder meer omflags dus aan te fpreeken, en daarom begin ik nu maar ten eerften , met u te vragen, in hope dat gij daar op ook nog wat vragen zult. Zijn Plechtigheden nuttig? ik heb nu tot no. 29 uwer vertoogen gelezen, en zal geen aanmerkingen maken op de wijze, waar op gij mijn brief no 28 geplaatst hebt, daar 'er geen woord Hebreeuwsch, Grieksch, Latijn enz. in gevonden wordt, en gij geen reden hebt, naar 't mij toefchijnt, om vast te ftellen, dat ik bij voorbeeld zelf amo kan conjugeren; of wordt dit niet langer tot den geleerden vereischt! geen blijk vondt gij immers ook van mijne bedrevenheid in da Griekfche en Romeinfche historiën? maar daar fchijnt gij cn uw vriend Weetgraag het ook meê verbruid te hebben! wel ingezien, levert onze vaderlandfche historie ook geene voorbeelden op, van gelijke natuur, als men uit andere historiën bijbrengt? en zoo ja, wat hebben wij dan met al dat Griekfche en Romeinfche te maken ? is dat fmaak? is dat de fmaak der tegenwoordige eeuw? die der voorledene was het! zie maar eens het fiadhuis van Amfteldam; immers zijn daar bijna alle ornamenten en fchilderijen, die men ook onder ornamenten begrijpen moet, van de ouden, van Hebreeuwen, Grieken en Romeinen ontleend? zou Conftantijn Huigens daar op ook gedoeld hebben, toeu hij der ftad een raadhuis toewensch6 Oo te,  < 298 > te, waar bij het tegenwoordige zoude ftaan, gelijk het oude bij dit,ftondt? ?ou hij voorzien hebben, wint poëten Zijn immers wel eens propheten? dat in de republiek zoo veel zoude voorvallen, dat alle oude historiën daar bij niet in vergelijking zouden komen ? maar is dit ook nog wel zoo? nu, het tegenwoordige raadhuis is ook nog niet verlieten! cn die dan leeft, die zorgt dan immers, het zij men dan onder eene vrouwelijke of mannelijke, eene één — of veelhoofdige — eene monarchale of republiKeinfche regering is? Zwijgen wij nu van historie enz of hebben we 'er onze bekomst 1102 niet van ? en is ten dien opzichte ook iets nieuws onder de zonne? de vraag was nu, zijn Plechtigheden nuttig? Voor waar aannemende , dat wij eene zedeleer hebben ontvangen, begrepen in 't eenige gebod en woord van liefde, en dat het leven en de onverderfiijkheid is aan het licht gebragt, zonder mij voorts met gefchillen in te laten; van welke.twee punéfen z;c.h een iegelijk, die 't hart wel geplaatst heeft, kan overtuigen, of moet hier over ook al gevraagd worden ? dan vraae; ik, of plechtigheden, waar onder vertooningtn behooren , tot het levendig houden dier twee puncten niet bevorderlijk zijn, en derhalven niet behooren van gebruik gemaakt te worden? Zouden zij wel genoeg van de rudimenta geleerd hebben, (ik bepaal mij niet tot de beginfelen der Latijnfche tale,> die zich niet hij aanhoudenheid voorftellen, praefem imperfectum , perfectum piusquam perfectum futurum ? is dit het geval niet bij verre de meeste menfehen' behooren zij dan over het tegenwoordig onvolmaakte niet getroost te worden, door levendige mdrukfels van 't volmaakte — immers betere toekomende ? en waar door Zullen die beter ontdaan, dan door plechtige vertooningen met behulp der edele kunsten' mogt k daar niet gevraagt hebben, waar door zoo goed? Beleefden wij den tijd onzer voorouderen , de Batavieren , ik zoude Zonder mij nu daar op te bekommeren, of wij wel direct van hun afdammen, mogelijk vragen, of wij ons ook zouden behooren af te zonderen in eene levendige kerk van ongekorvcn hout om met Hooft te (preken,- maar immers zijn wij veel te befchaafd om hunne zoo edele eenvouwigheid zoo nabij te komen ? maar moeten dan nu, ru wij de kunsten niet fchijnen te kunnen misfen, dezelve dienen om ons de, zedeleer en gefchiedenisfen der Grieken en Romeinen, of die, op welke \i ij nadere betrekking hebben, door beelden, voor oogen te-dellen', v . ■ ©O is  i 299 > SS 'er geen voorraad in die oude Oosterfche fchriften, dié voor ons Westerfche volken verftaanbaar beginnen gemaakt te worden, en in onze eigene gefchiedenisfen? hebben wij meer noodig, om goede menfehen en burgers te worden? doet de veelheid en dc groote verfcheidenlieid gevoegd bij 't gevoel van geen betrekking, den indruk niet vèrflaaiiwen ? Heeft die kerk, welke zoo veele kenmerken draagt van de middelen door haar gebruikt, bm de menfehen van eenen blinden en verfoeilijken afgodendienst af te trekken, niet getoond, hoe zinlijke menfehen tot het geluk moeten opgeleid worden ? hadt men haar van die middelen wel geheel en al moeten beroven om eene onherftelbare fcheuring, en de?e al grooter en grooter te maken? moes-en de nislen, waar in de afbeeldingen van brave mannen gevonden wierden, zij mo^en dan zoo weinig naar 't leven zijn geweest als verre de meeste pourtraiten, beroofd worden, om die ledig te laten, of om die met wapenborden te vullen ? heeft de betrachting van 't gebod der liefde jegens den medemensen, die kerkvergadering veroorzaakt, in welke eerst dat werdt vastgefteld, waar door, om figuurlijk te fpreken, de muur der affcheiding tot de grootfte hoogte opgetrokken en onoverklimbaar geworden is? ik zwijge van latere kerkvergaderingen en nieuwere affcheiding of binnenmuren ; maar is het door 't een en ander niet onmogelijk geworden de kerk in de kerk te hervormen ? of zoude dat niet wenfchelijk geweest zijn? behoeft men wel iets anders, dan de historie in te zien, om overtuigd te worden, dat de menigte van door publiek gezag gehandhaafde of niet gehandhaafde fecten, niet door geëerbiedigde fchriften, maar door menfchelijke onkunde, drift en buitenfporigheid veroorzaakt is? en is het zoo niet in »t politiek zoo wel als in 't kerklijke gegaan? maar, om tot plechtigheden te rug te keeren, zoude het met nuttig geweest zijn, fommigen daar van te behouden? of hebben de menfehen die niet meer noodig ? zijn die ten allen tijde niet toegedaan , zelf wanneer men de noodeloosheid daar van leerde? is 'er geen onderlcheid tus* fchen 't noodige en 't geen nuttig kan zijn? zoo lang de .minderheid niet gehouden wordt 't gevoelen der meerderheid toe te ftaan ,-kan een eerlijk man immers in een focieteit blijven, zwijgen of op zi:n tijd fpreken, en fcheuring, twist en tweedragt met al derZelver gevolgen, voorkomen- hij ziet immers met genoegen zijne zinhjker medemenfehen door plechtigheden en zinnelijke verOo a toe-  < 3oo > tooningen ter deugd, ter algemeene liefde, opleiden, wanneer dit anders niet zoo goed te doen is, of wanneer uit het tegendeel ijslijke gevolgen zouden voortkomen? men heeft bij het te recht ftellen van eenen misdadigen plechtigheden behouden, (zie maar eens in Amfteldam,) en heeft men de plechtigheden moeten verwerpen, om de misdaden voor te komen, ten zij 'er een misdaad is? of zijn 'er bij de protestanten plechtigheden en vertooningen genoeg, in hunne bijeenkomsten? in 't gewaad van den leeraar, voorheen dat van elk fatfoenlijk man, en door een foort van naauwgezetheid , met opzicht tot veranderlijkheid in kleeding, behouden, is dat immers niet te zoeken ? de leeraar is immers de minister de dienaar der gemeente? de verheven plaats, die hij bekleedt, de predikftoel, is immers ten dicnfie der gemeente, om hem alom te kunnen zien en hooren, en niet om hem vertooning te doen maken? het gewaad des leeraars heeft immers nog al eenige overeenkomst met dat der regenten onzer aanzienlijkfte ftad, wanneer zij ten raadhuize verfchijnen? maar immers is dat ook niet ingericht tot plechtigheid en vertooning? immers is het gewaad der raadsheeren ten hove verfchijnende, niet alleen, maar ook der advocaten, procureuren en dcurwaarderen, daar aan lang gelijk geweest, en is het nog, behalven dat de groote paruiken daar buiten gebruik geraken,, welke voorheen bij alle deftige ingezetenen zeer algemeen waren? is ten hove niet nog in 't jaar 1680 bevolen, dat de fuppoosten of onderhoorigen niet met ftok en degen, maar met mantels of tabbaarden enz. en in 't zwart moeten verfchijnen ? was dit om plechtigheid en vertooning te behouden of in te voeren, dan wel om refpect aan de juftitie te bewijzen, door een welvoeglijk gewaad? is dit teken van respect niet algemeen in gebruik geweest bij alle rechtbanken ? kan daarin iets plechtigs, immers van den kant van vertooning , gevonden worden ? immers zijn de tabbaarden ook zeer algemeen geweest ? dit zoude ik zelf met printen kunnen bewijzen,- ook ziet men op het raadhuis van 't dorp Maasfluis afbeeldingen van oude regenten der plaatfe, met hunnen bode, alle in 't zwart en met mantel en bef, ook van Huurlieden, gecommit¬ teerden der visfeherije, met kragen, de bekende vroeger dragt. Waren onze voorouders niet gewoon zich in *t zwart te doen uitfchilderen ? was dit niet hun zondagspak bij de Mennistcn nog lang in gebruik gebleven en nog niet alom afgelegd, of diende het tot plechtigheid en vertooning  riing? immers is het zwarte kleed, mantel en bef, ea naderhand ook de paruik.wat grooter of kleiner, een gemeene dragt der deftige ingezetenen geweest, -— die of uit eenvouwigheid om geen vertoning te maken, of uit ouwerwetschgezindheid bij fommigen, om wel voor te gaan, om pracht en zwier voor te komen, behouden , en nu alleen ten gerechtshove, ten raadhuize van Amfleldam, aan de univerfitcit , op den predikftoel, ook wel in den kerkenraad zijn overgebleven? is het niet klaar, dat men geen eerbied of achting fchuldig is aan of om 't gewaad, maar wel aan die voorgangers des volks en der gemeente, die bij hunne braaf-en kundigheid, allen menfehen voegende, (doch bij allen niet even zeer of in alles te bereiken,) tevens aanwijzen , hoe men zich van pracht en zwier behoorde te onthouden? zijn zij ten dezen aanzien niet onkundig, en dwalen zij dus niet, die dit anders befchouwen ? zag men voorheen den arts en den notaris ook niét met mantel en bef voor 't ziekbed verfchijnen, de een met ernst en opbeurende gefprekken, zoo wel als met geneesmiddelen, den zieken pogende te genezen , de andere met eene ernftige inleiding hem ten redelijken uiterften wille doende overgaan, waar toe de veelheid der woorden niet noodig was ? ik fpreek van zulken die aan hunnen post getrouw waren; maar gefchiedde dit, om iets zeer plechtigs te verrichten, en om ver. tooning te maken ? immers neen, al hieldt de notaris zich hier bezig met het geen voorheen ook tot het ambt der geestelijken behoorde, en waar van daan bij ons nog twee getu;gen naar 't pausliik recht zijn overgebleven? is nu ook niet nog overgebleven, dat veelen der opgenoemde ftandsperfonen zich veel in 't zwart gekleed vertoonen, wel verre van zich in een veelkleurig prachtig zelf gegalonneerd gewaad te fteken , zulks overlatende voor kwakzalvers, petit maitres enz ? maar bedoelen zij daar mede dan iets plechtigs of om vertooning te maken ? ziet men niet burgers van allerleien rang en ftaat in 't zwart, ook met mantel en bef ter begraafnis verfchijnen? is 'er eene betere gelegenheid om ons onze fterflijkheid te erinneren ? is dit gewaad dan dat der plechtigheid en vertooning , of wel dat der deftige eenvouwigheid en zedigheid? over misbruik en verkeerde opvatting vraag ik nu niet; dwaasheid en onkunde zijn daar immers de oorzaak van?evenwel een vraag! en nu zullen 'er ook nog meer volgen, maar over andere onderwerpen. 't Is immers zeker dat in vroegere eeuwen de Latijnfche taal zoo algemeen Oo 3 was,  < 3°2 >' was, dat juist daarom de kerkdienst in die taal gefchiedde? dit hadt toen immers reden? maar blijft die reden, nu liet Latijn naauwlijks meer de taal der geleerden is ¥ toen kon bet Roomfche recht, vol•gens het codex van Tll'eodofius, het corpusjuris vah Justinian'us éérst nog niet aanwezig naderhand nog onbekend zijnde, bij weinige oorfpronglijke tvutej en gewoonten een beuutprecttt zijn, ondeiftJd wcest zijn? zoude het zoo verfoeielijk wezen, wanneer 'er c'tSn gezuiverde kerk was, eu daar nevens lleelirs éiine vergadering? van lieden die eigenlijk geene lecte uitmaakten ? zoude dit van den tijd ook te wachten zijn geweest, wanneer de menfehen het gehod der liefde meer in acht genomen hadden? hebben zij zich nü loffijk en tot bevordering van 't algerrièerie welzijn in 't hervormen der kerk gedragen ? hebben zij van wederzijden in 't politieke ook niet getoond, dat zij door den geest der menfchcnliefde weinig of niet bezield waren? zoude het dan niet nog van nut kunnen zijn, het grove zinnelijke en door de kerkher- of vervorming weinig of niet verbeterde zoogenoemde christendom, eloor plechtigheden cn vertooningeu tot verbetering waar 't mogelijk op te leiden? of zoude dit on. geraden, onuitvoerlijk, af te keuren, en 't menschdom — de natie of veelen derzclve, van welk een rang ook, onverbeterlijk zijn? moeten tot der menfehen verbetering lange redevoeringen gedaan worden, immers verfchillendë van de leerwijs des eerden leeraars, of behooren die nu zoo? en heeft men in last en het recht om de menfehen, oek openlijk, te berispen, wanneer zj die redevoeringen niet ■ of niet zeer ijverig komen hooren ? zag men niet dikwijls na- deelige gevolgen van openlijke beftraffmgen of drafoefeningen ? moet men bij de prtkenmakers van den teguiwoordigen tijd, hoe geleerd en hoe bekwaam dan ook, of bij den eerden leeraar ter fchole gaan, om te leeren, hoe men het volk moet aanfpieken en tot goede zeden, opleiden? Ik voel dat ik nog zeer veel zou kunnen vragen, bijzonder betreklijk deze laatite vragen; maar wordt het niet eens tijd dat ik dezen eindige? mijn voornemen was immers maar om re vragen, of plechtigheden en veitooningen nuttig zijn? en daarom vraag ik dan nu ook, of bij voorbeeld een tafercel der gelijkenis van den Samaritaan eu eene plechtige aanwijzing en uitbreiding daar over, niet van meer nut zou kunnen wezen, dan eene lange kunstige redevoeling over eenige enkele dikwijls uit het verband gerukte woorden, die men gewoon is in onzen geleerden tijd een text te noemen ? immers begrijpt gij wel, dat ik de kortheid der preek in uw no. 22, niet verlangt 1 maar dewijl ik zoo veel, al voortfehrijvende, heb omgehaald, enkel om u te vragen of plechtigheden nuttig zijn, begin ik ook te merken, dat ik u verlchooning neb te vragen, terwijl ik, in vertrouwen daar op, mij met allen achting blijve noemen, Uw d. v. lezer, JAN VRAGEIL. Aan Duin, 25 Deer. ifiiy. Post fcriptum. Deze afgefchreven zijnde, begeef ik mij ter rust en zie hier mijn droom. Ik bevond mij bij eenen leeraar der tans nog in wezen zijnde ouddc'christenkerk. Broeder, zeide hij, gij ziet ons in 't wit gekleed, en uwe leeraars kiïeeden zich in 't zwart; ik hjb in een uwer kerken (te Hallum ten noorden Leeuwaarden} voor den predikftoel gelezen . „ ik veAondlg ü groote blijdfehap;" wiens gewaad is nu 'r welvoeglijkst? dat Huk, waar boven gij een uitmuntend tafereel en wa; r op gij een kruisbeeld ziet, dient ons voor eene tal'el; de Oosterlingen lagen 'er aan, wij liggen'er voor geknield gij zit 'er aan; wij wijken dus beide af, maar is dit iets wezenlijks' en is onze houding onwelvoeglijk ? onze plechtigheden bij deze tafel zijn aiic erinneringen door tekens, verrichtingen en houdingen, van  < 304 > van 't lijden van onzen grooten vriend; daar toe malen wij ook het teken van't kruis, daartoe vasten wij ook; is dat wel af te keuren, en is het vasten, op gezette telkens wederkeerende tijden, niet tevens bevordelijk aan de gezondheid ? gij weet ons vasten is doorgaands alleen eene onthouding van fomnige fterkvocdende fpijs, onderworpen aan 't oordeel der artfen en door hem geregeld wordende. Wij eeren de gedachtenis eeniger menfehen en vertegenwoordigen ons die door afbeeldingen; aan fommigen , door den tijd onderricht, denken wij niet meer; omtrent hunne overblijffelcp weten wij, dat wij dikwijls, ook met goede oogmerken, misleid zijn. Wij behouden de middelen die onze aandacht kunnen bepalen ! is onze muzijk minder dan de uwe ? wij hebben reeds toegedaan het lezen van 't geen wij voorheen alleen den geleerden toeftonden . nu de gefchiktheid daar toe algemeener wordt. Wij, belijden eikanderen, en wel aan de verhouwdfte perfonen, als aan vrienden, onze verkeerdheden, en geven elkander het middel tot verbetering en herftelling, ook van gerustheid aan de hand; welk laaste immirs noodig is, om wanhoop voor te komen, en ons tot goede verrichtingen in ftaat te ftellen ? kent gij de ware gedaante des broods, 't geen door den grooten Menfchenvriend gebroken is, toen hij verlangde, dat men hem daar bij zoude gedenken? wanneer wij daar bij onze aandacht bepalen, kunnen wij alle dezelfde gedachten niet hebben; wij begrijpen dat het onredelijk zeude zijn, iemand daar toe te dwingen. Zouden wij niet onderfcheiden gedaantens en zelf het breken van 't brood toelaten ? immers behoort elk hier in zijn genoegen te hebben? wij hebben voorheen de uitfpraken der pauzen en kerkvergaderingen als onfeilbaar gehouden; dat was in de eeuwen der domheid; zijt gij wijzer geweest? wij hebben elkander in die eeuwen fierke fchokken toegebragt, veel bloeds doen ftroomen door die dweeperij en boosheid, die het mensdhdom zoo zeer omeerde, daar wij toch broeders waren en elkander moesten verdragen hebben. Wij zijn nu van onze bepalingen afgetreden; hebt gij dat ook niet wel gedaan? kost gij u ook wel gemaklijk van banden ontdoen? hadt gij ons en u zelve geene nieuwe banden veroorzaakt? Nu zijn wij vrij, ik zwijg van 't politieke: kunnen wij dan nu niet tootien broeders te zijn? hebt gij nooit in vervoering een boek gekust, ■waar in gij iet goeds vondt? Dit deedt mij aan, ik ontwaakte en vond mij bedrogen; maar, broeder, zou zulk een droom iet kunnen voorbeduiden? en heeft deeze droom ook iet gemeens met mijpe vraag, zijn Plechtigheden nuttig? 26 dito. Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J. W E E G E. En a'öm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekj;Iijks i een en een halve ftuiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. (No. 390 Wat zijn Droomen? Zou het niet zeldzaam zijn, indien 'er in een Weekblad niet gedroomd wierdt? Hebben dat alle vertoog, fchrijvers niet gedaan, van de geringfte prullen tot de eerfte baazen, een steele, een van effen, enz. toe? Hebben mijne Lezers zich dan wel verwonderd, toen zij den Droom van mijnen Vriend jan vra oer lazen in het voorgaande Nommer? Deze Droom heeft mij aanleiding gegeven tot de vraag: Wat zijn Droomen? welke ik in dit Nommer aan den Lezer wil voordellen, nada zelve getroffen , de kerken ftonden op hetzelve niet met haare naamen genoemd, ook las ik 'er geene Predikanten op, die preeken zouden. Alies was politiek. Bij gelijkenis : Noorderkwartier, zuiderkwartier; de Predikers waren regenten en officieren, wier naamen benevens hunne kwaliteiten op het brief jen ftonden. Onder anderen zou de plaats - majoor 'der Stad prediken, bij wien ik befloot te ketke te gaan, en ééns te hooren , wat hij zoude voordragen. In den fJaap volgen de denkbeelden eikanderen fchielijk Ik bevond mij dan weldra in de kerk. Zij was de hoofdkerk der Stad, zeer groot, en vol volk. De kerk intredende, befloot ik maar achter aan te blijven, en ging op eene bank zitten, alwaar dichte bij mij eenige netgekleede heeren tegen den muur der kerk zaten. Alzoo ik nog niemand op den predikftoel zag, gingen mijne oogen rond, en mijne aandacht viel op het kerkgebouw, het welk mij toefcheen zeer vuil en morfig te wezen, als ware het in lang niet gezuiverd of fchoon gemaakt. Zoo als ik bij mij zeiven dacht, hier kon wel ongedierte in huishouden , en, naar het fcheen, de gemelde heeren deswegens wilde waarfchuwen, vertoonde zich eene lelijke fpin aan de muur, daar zij tegenzaten, welks gezigt mij zoo trof, dat ik mij niet kon onthouden van uit te roepen: de Antichrist! flaande tevens naar de fpin; toeziende , zag ik eene tafel voor ons ftaan, waar op onder anderen, falade was opgedischt; in deze falade was de gemelde fpin gevallen; vrienden, zeide ik, voorzigtig, die falade zou vergiftigd kunnen zijn door de fpin, doende verders pogingen, om het vuil infeéfc meester te worden; het welk nu op de tafel zittende in een vreemd foort van beest veranderde, zoo groot als een wezel, hebbende vier pooten, en een iegelijk in het rond aanzjrv.de. Het hadt wel geen verfchriklijk voorkomen, nog- than»  < 3°7 > thans fcheen ik 'er huiverig van te wezen, en het te lijf te willen; wanneer eene hand van eenen onzigtbaaren rhet een mes het dier de voorfte pooten affneedt, zoo dat het nedervie! en ik ontwaakte. Zie daar een Droom, welke ik waardig oordeelde, op te teekenen ; en nu de vraag: Wat zijn Droomen ? Droomen zijn bedrog! roept ingeniosus; een verftandig man geeft op geene Droomen acht. Het is zoo* ik herinner my nog heel wel, hoe ik op het Latijnfche fchool uit de difticha van kato leerde: Somnia ne cures —— Sla op geene Droomen acht; en wat 'er meer volgt. Wat is ijdeler dan een Droom? Maar is dit evenwel altijd zoo ? En zijn de geleerden het omtrent dit ftuk wel met eikanderen ééns ? het is waar, de Epikuristen belagehten alle Droomen, maar dachten de PMenisten en Stoïcijnen met hun eenftemmig ? Omdat 'er veele zotte en bijgeloovige dwaasheden onder de menfehen in zwang gegaan hebben, en nog gaan met betrekking tot Droomen, moet daarom alles belagch'lijk zijn? Is het niet belagchlijk, wanneer men van paarlen droomt, zal ons een ongeluk te wachten ftaan, welk ons traanen zal kosten, omdat 'er zoo veel overeenkomst is tusfchen een paarl en een traan ? Iemand zag een berg op zijn lijf vallen, een benaauwde droom! dit betekende, dat hij geremoveerd zou worden, want bergen zijn eerambten. Is het niet zot?' Cardanus droomde ééns,' dat hij een ftar, die daadlijk uitging, in zijn huis zag vallen, dat betekende, gelijk hij ons zelf vertelt, de gunst van een' prins , maar die flechts weinig tijds Zou duuren. Is dit wel verftandiger? Volgends arteMioo- Pp 2 R*Ul  < 3°8 > rus en foortgelijke Oneirocritici. betekent In den Droom het hoofd den koning, prins, of vader van het huisgezin, het haair de fchoonheid, de armen broeders, de fchenkels de knechten , enz. Maar waarom geven de fchenkeis , die het gantfche ligchaam dragen , niet liever den meester dan den knecht te kennen? Waarom wordt de koning door het hoofd verbeeld, en niet door het hart? Maar alle die belagchlijkheden daar gelaten, wat zijn Droomen ? Z;jn het altijd viezevaazen van een verward brein ? fpelingen van onze verbeelding, die de denkbeelden, met welke de ziel zich hadt bezig gehouden, nog ééns herhaalt, door eikanderen werpt, en 'ér allerhande gedrogtelijke fchilderijen uit vormt ? Blijken van ongezondheid? Ik droom zelden, dus zal ik mij dan getroosten , dat ik van eene gezonde conftitutie ben Dit woord conftitutie wordt immers ook van het ligchaam gebruikt? Is het Droomen een toeftand tusfchen (laapen en waaken ? of is het een diepe flaap? Goed is het droomen zelcer. zeide één mijner vrienden, want het flaapen is goed, ergo, bij Wettigen gevolge, oik het Droomen. Van welke figuur of modus is deze Sijllogismüsf Heeren Logici! genoeg, mijn vriend houdt veel van lang flaapen, en heeft zich in *t boo d gebracht, dat droomende lieden niet zoo gaauw wakker worden. De Aartsdichter homeer vertelt ons, dat het paleis van den Slaap god twee deuren heeft, en virgilius weet het ons nog naauwkeuriger te beduiden, dat de ééne van hoorn , de ander van ijvoir is; door deze laatfte gaan de valfche en ij dele, maar door de eerfte de waare Droomen 's nachts, om het flaapend menschdom een bezoek te geven. Maar zou dit geen verdichtzel zijn ? Zouden de Droomen waarlijk ieder hunne potrt hebben, die zij alleen en niemand anders gebruiken mogen ? Wat zijn Droomen? Zijn 'er niet allerhande flag van Droomen? flaapende Droomen en waakende Droomen? Slaapende Droomen! nu dat is natuurlijk,maar waakende Droomen? is dat geen onzin? Maar gij, die dit vraagt, weet gij dan of mijn vriend jan vrager, of ik, of zoo menig vertoogfehrijver flaapende of waakende gedroomd hebben? Ik voor mij ben bewust, dat ik (liep. toen ik den bovenftaanden Droom droomde; maar hoe kan ik dit van een an'der weten? En zijn 'er dan niet heden genoeg, die het ongeluk hebben van waakende te droomen» Droomt fatuus niet waakende, wanneer hij zich voor den eerften geleerden van het verlicht Europa houdt, omdat  € 3°9 > dat hii éene verhandeling gefchreven heeft, die evenwel meer in de kommenijwinkels gebruikt, dan van iemand gelezen wordt? ; Droomt de eerwaarde stupidus niet waakende, wanneer hij zich voor den kundigften godgeleerden rekent, omdat hij in alle Zijne leerredenen te veld trekt tegen alle Ketters en Dwaalleeraars, welker naamen uitgaan m,"**» en anen ? Ik hoorde hem laatst met groote geleerdheid zijne toehooreren onderrechten, en met de Hebreeuwjche en Griekfche grondwoorden op den kanzei bewijzen, dat het midden de buik van een mensch is, en dat voortkomen betekent uitgaan; als men dit nu faamvoegde, hadt men het rechte denkbeeld van de woorden; uit zijn midden voortkomen, en dus bewees hij de waare Menschwording van den Zaligmaker; droomde hij dus met waakende, ia zelfs predikende ? te meer, omdat hij dus zelf kettersch was, zonder dat hij het wist, alzoo de tekst in het manlijk s-eüacht fpreekt, en men dus aan de menschlijke natuur "van j es us eenen menfchelijken Vader zou moeten toekennen, het welk immers niet rechtzinnig is? Droomt zuster fijn baard niet waakende, als zij zich verbeeldt, eene godzalige te zijn, terwijl zij liefdeloos ieder een' veroordeelt en verdoemt, die met haare bijzondere opvattingen en grillen niet inftemt, of niet bij haar Dominé onder het gehoor komt. _ Droomt honorius niet waakende? Hij is onlangs baljuw geworden, en meent nu, dat hij alle man boven het hoofd is gewasfen, en dat het hem vrij flaat, elk onbefchoft te behandelen en voor het hoofd te ftooten ? Zün 'er geene vorften en koningen geweest, die waakende gedroomd hebben? Wanneer alexander de Groote zich de alcemeene heerfchappij van de wereld voorftelde, en zich als den Zoon van jupiter ammon liet verëeren, droomde hij niet waakende ? Zijn 'er niet geheele volken, die waakende droomen ? Wanneer een volk zich verbeeldt vrij te zijn, terwijl het waarlijk in de diepfte flavernij zucht, en op den oever van zijn' ondergang ftaat, hoe moet men dat noemen ? Waren de Jooden zulk een volk niet ? tVij zijn vrij ! nepen zij uit, en zij waren flaaven van hunne anftocraaten, en moesten den Roomfchen Stadhouder ontzien. En als men de gefchiedenisfen van ouder en laater tijden nagaat, zullen wij dan niet meer zulke volken vinden, die waakende droomden? Wat zijn droomen ? Zijn 'er geene Staatkundige Droo. J P p 3 men ?  < 310 > men9 Wat is eene algemeene Monarchie, die zoo menu Ken vorst het hoofd duizelig heeft gemaakt ? Wat is de balans van Europa, die zoo veel fchatten en bloed gekost heeft ? Zijn 'er geene godgeleerde Droomen ? Wat was de zuivere kerkftaat der Labadisten anders dan een Droom? Wat? — wat? Zijn 'er geene wijsgeerige Droomen? Hebben alle die Wijsgeeren, die van plato af tot den Schrijver van ALTAMONT toe;Utopia,s befchreven hebben? niet zoet gedroomd ? Maar laat ons nu nog eens van flaapende Droomen fpreken. Is het droomen, of is het wezenlijkheid, het geen de Magnetiseurs door het magnetismus tegenwoordig voorwenden , van hunne Slaap-wandelaars, van hunne Slaap-fprekers, die behoorlijk en naar de kunst behandeld, nu in den Droom bovenmenschfjke dingen zien èn fpreken? Heeft dit ook zoo wat gelijkheid en overeenkomst met de Droomen der 'oule Heidenen, in den tempel van esculaap, dat zij cubatio noemen? en keert onze verlichte eeuw zoo allengs weder tot die oude Conftitutie, daar elk eoed Christen zich vleidde voor eeuwen van bevrijd te zijn? Maar waarom zouden wij ons verwonderen overlieden, die in den flaap droomen, gezigten zien , en met geesten omgaan ? Gebeurde zulks den goeden swedenburg niet bij da" en waakende ? en vindt hij niet duizenden van aanhangers3 Is de wereld tegenwoordig niet vol van Illuminaten of verlichte lieden, die door een plank kunnen zien, daar geen gat in is? Zijn dit Droomen? F red er ik de II. fchreef in 1782. aan d'alembert: Ne vous flattez pas t que nous foions arrivés au tems, ou la raifon dominera Jur les hemmes. Sackez qu'une fecte en Saxe évoque les morts, comme la Pijthonisfe d'Endor. Is het een Droom, dat deze fecte zedert dien tijd meer en meer invloed heeft gekregen, dat zij ook in ons land bij veelen opgang maakt? en maar wat zijn Droomen? Zouden alle Droomen ijdel en onwaar zijn' maar heb» ben Wij dan in den Bijbel geene voorbeelden van Droomen , die echter waarheid in zich bevatten f Wie denkt niet aan de Droomen van josef, van farao, van kebukadnèzar ? van d a n i e l ? van pilatus Huisvrouw ? En zouden de lieden in den ouden tijd alleen het voorrecht gehad hebben van te droomen? Zouden wij ook niet nu en dan ééns kunnen droomen ? Nu Lezer! weet gij mij, na dit allesOok te vertellen  < 3" > len, wat Droomen zijn? en wat ik van mijnen Droom moet maaken , dien ik u in het begin van dit Nommer heb medegedeeld ? is het een Droom van bete. kenis ? en wat betekent hij ? Een waare Droom is het zeker, ik heb hem niet waakende gedroomd; maar des nachts op mijn leger, klommen mijne gedachten op, wat hier na gefchieden zoude, maar welk is zijne uitlegging? Waakende droom ik ook wel eens, en ftel mij voor, hoe, wanneer het menschdom eens moede zal zijn van alle woelingen, moede van alle verdrukkingen, van alle kwellingen , die zij eikanderen veröorzaaken, en wie weet, of dit nog wel in het eerst een einde zal neemen? wie weet, of het nog niet vrij hooger zal gaan? Welke denkbeelden gaan 'er toch niet al door het hoofd , wanneer men zoo befchouwt al de ijdelbeid, die onder de zon gepleegd wordt, en plaats heeft? Ik zeg, ik ftel mij voor, hoe het menschdom, eindelijk van dit alles moede en afgemat, tot zijne waare beflemming zich bepaalen zal, om door het beoefenen van ongehuichelde godsvrucht, zuivere deugd, en ongeveinsde menfehen - liefde, elk zijn bijzonder geluk, en het heil van allen te bewerken. Zijn dit Droomen ? Zijn het dan geene fireelende Droomen, en al te troostelijk, dan dat men ze zoo ligt zou kunnen laten varen. Zijn het Droomen , dat na hevige ftormwinden de natuur gewoon is een Jagchend gelaat aan te nemen, en dat dus de wanördeïis in de zedelijke wereld eindelijk ééns orde en overëenftemming zuilen voortbrengen ? Welke fireelende Droomen dan ? wanneer alle haatelijke geheimen van valfche fiaatkunde als wasch voor de zon zullen verfmelten, wanneer die groote en eeuwige wet der menschlijkbeid: de ijver om goed te doen, en nuttig te zijn ; het verheven toeleggen op de waare volmaaktheid; alleen heerfchen zal, door welke de Sterveling , zoo veel zijne zwakheid toelaat , de oogmerken vau zijnen onëindigen Schepper inziet, en het geluk van een weldoener aan zijne broederen te zijn, boven alle andere voorrechten, alle andere vreugden des levens ftelt. Voor deze grootfche gevoelens zullen de flaafachtige drijfveeren veidwijnen , welke tot hier toe de beftuu. rers en de dienaars der volken en vorften beheerscht hebben: De betoverende eerzucht, de baatzuchtige aan. bid-  < 312 > bidding des volks, en de flaafTche onderwerping onder de willekeurige bevelen van éénen cenigen. Dan eerst zal de waare vrijheid, oneindig veeljliefwaar. diger, dan de fchijnbare onafhanglijkheid van den Republikein in derzelver vollen glans zich vertoonen. Dan zal elk Burger even vrij, even veilig, even onderworpen aan de wetten, even gelukkig zijn; dan zal de liefde, de eenige goede drijfveer van elke ftaats-inrichtiiïg, zegevierend haare zalige invloeden over alle landen uitfrortei). Mag men met iselin zulke gewenschte tijden met ééns te gemoet zien? En mag ik' met deze ftreelende denkbeelden de behandeling 'der tegenwoordige vraag niet befluiten: Wat zijn Droomen? Te AMSTERDAM, bij A. BORCHERS en J, WEEGE, Worden dezelve weekelijks a een en een halve Stuiver, uitgegeven. En zijn mede te bekomen: te Rotterdam, C. van den Dries en J. Meijer, Dordrecht, Blusfè en Zoon en Krap, Leyden , Herdingh en Plutgers, Haarlem, Walrê en Comp., Loosjes, Bohn , van der Aa, van Brusfel en Tetmans, Gouda, Verblaauw , 's Hage Bakhuyzen en Leeuweftein, Utrecht, G. T. van Paddenburg, Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Bakker, Hoorn , Vermande en Breebaart, Alkmaar , Hartemink, Arnhem . Moeleman , Deventer, Brouwer, Zutphen, Eldyk, Leeuwaarden, Cahais , Middelburg, Gtlltsfen en Keel, Franeker , Romar , Enkhuyzen , Franx, Groningen, Groenenberg, Nimwegen , van Campen ; Zwol, Clement en alomme.  D E VRAAGAL. ( No. 40. ) Wat is Eer? heer vraag-al1. Eén uwer Correspondenten heeft gevraagd, wat Manie was? maar thans ben ik begeerig, om ééns te mogen weten, wat Eer is? nadien omtrent dezelve zoo verfchillendë gevoelens onder het menschdom fchijnen te 'heerfchen. Hebben de ouden niet voor de Eer tempels en altaaren opgerecht? Is de Eer nog niet dikwijls de afgod der wereld? En aan den anderen kant, hebben de Stoïcijnen, maar was deze fecte niet altijd een weinig ftreng en gemelijk? niet volftrekt geweigerd, Eer onder de goede dingen te ftellen? Heeft haller de Eer niet genoemd „ eene betooverende fchaduw, een' verruklyken klank, eene dochter der inbeelding; een' wensch der dwaazen? Hebben niet fommige Vorften aan de Eer alles opgeofferd? Wat fpoorde alexander den Grooten aan, om zijne overwinningen rusteloos voort te zetten tot aan den Indus, dan alleen de Eer? En zijn 'er aan den anderen kant geene Vorften geweest, die Eer en Schande even ééns geacht hebben , cn zich noch door de eerfte lieten bewegen tot goede daaden, noch door de laatile affchrikken van fnoodheden en onderdrukkingen ? die q q hun.  < 3H > hunne magt gebruikten, om hunne onderdaanen den mond te fnoeren, en te beletten, om hunne d aden en ■verrichtingen te beoordelen, te prijzen, of te laaken, zulken, waar tacitüs van fchrijft: Suum cuique decus posteritas rependit; quo margis focordiam eorum irriderc Hbet, qui prcejenti potentia credunt, cxftingui posfe etiam Jcquentis ccvi memoriam? Die gefchiedfchrijver verzekert, dat de nakomelingfchap elk zijne Eer zal vergelden; en daarom lust het hem, de onnozelheid van die Vorffen en Regenten te belagchen, die door hunne magt, welke zij tegenwoordig bezitten en ten ftrengften oefenen, zich verbeelden, de herdenking van het volgend nagedacht, ook te kunnen onderdrukken en uitblusfchen. In 't voorbijgaan: Kunnen deze woorden van tacitus ook eene Bijdrage opleveren tot de vraag, over de vrijheid van de drukpers ? Et> dan vind ik nog bovendien zoo geheel onderfcheiden denkbeelden nopens de Eer, dat mij dunkt, dat wij wel ééns nodig hebben te vragen : Wat is Eer? Kleander heeft zijnen vriend, om eene gewaande belediging, om eene beuzeling, in een duël over hoop gedoken. Daardoor is hij de oorzaak, dat eene beminJijke vrouw en vier onnozele kinderen ongelukkig zijn geworden, en evenwel fchreeuwt hij: c'était wie affaire d' honneur ! Komt hier dan Eer te pas ? zal de menschlijkheid zich hier in vinden kunnen? Maar is het niet gevaarlijk, bier alle kleuren te gebruiken, om dit beeld paar verdienden te maaien, opdat niet een kleander of zijns gelijken zich gelardeerd achrc ? en wat zou ik evenwel doen, Heer vraag-al, indien zulk iemand, om zijn point rf' honneur te verdcedigen, mij ééns een handfehoen toezondt ? Zou het mij eene Fer zijn , die pchtcr de bank te gooien? Kijk, van vechten, van rufie, van,  < 315 > van duèileeren, houde ik geheel niet; maar evenwel als 'er de Eer mede gemoeid is, zou het mij immers niet vrijfiaan, om te gaan lopen, te weten, als mijn pligt het medebracht, om te ftaan en te vechten? Want zou ik dan een poltron, een lafbek zijn? Maar kan ik niet met eere foortgelijke uitdagingen belagchen, en waarom kan ik niet? Augustus deedt het wel, toen antonius hem eene uitdaging zondt, liet hij dien weten, of het hem ook aan een ftrop ontbrak, daar hij zich zei ven mede kon ophangen, zo hij zijn leven moede was' Wel nu, ik zal dan maar voortgaan met mijne vraag: Wat is Eer? Is de Eer indedaad altijd de fchaduw der deugd? Verzelt zij altijd de groote, en beste daaden? Klijthias heeft, om zijn Vaderland en Godsdienst te verdeedigen, menige wond gekregen, en veele gevaaren doorgedaan; hij befchermde de deugd en onfchuld , als geheiligde panden, maar werdt door het geweld genoodzaakt, zijn ondankbaar Vaderland te verlaten, en als balling in dille eenzaamheid zijn deugdzaam leven door te brengen. En is hij evenwel een braaf man te noemen , die de Eer veracht? Indien dat waare Eer is, welke het gevolg is van lofwaardige daaden, die voortgefproten zijn uit de betrachting der deugd, is dan de verachter der Eer ook niet tevens een verachter van de deugd ? Is het waar, het geen fedrus fchreef: Nifi utile est, quod facimus, ftulta est gloria? Als wij geen nut aanbrengen met onze daaden en handelingen, is de Eer,, die wij behaalen, ijdel? Twee perfoonen werpen zich in eenen afgrond; dit bedrijf was aan sappho en curt i u s gemeen; de eerde deedt het, om een einde te maaken aan de folteringen der liefde, de ander, om Rome te behouden; sappho handelde derhal ven zot, maar Qq 3 cyR.  4 3*6 > curtius als een held. En evenwel, hebben wij nog in onze tijden, in ons land, geene navolgers van sappho, en van den jongen werther gezien? Maar waar zijn de navolgers van curtius? Zou Eer niet meer zijn, dan een enkel niet, daar zij zoo veel uitmuntende geesten heeft opgefpoord, om de heldhaftigfte daaden te verrichten? daar zij zoo veel toebracht, om liefde voor het Vaderland, liefde voor Vrijheid, te ontfieeken ? Kato, in zijne kindsheid, met zijn' ptedagoog naa het paleis van sylla gaande, vroeg, op het befchouwen van de bloedige hoofden der verflagenen, met ongeduld, naar den naam van het monfter, 't welk veroorzaakt hadt, dat zoo veele Romeinfche burgers waren vermoord geworden? Hij kreeg ten antwoord, dat het s ijl la was. „ Hoe! zeide hij, moordt sijlla dus, cn is sijlla nog in 't leven ?" Ja, „ antwoordde de leermeester, de enkele naam van sijlla ontwapent onze burgers." „ 6 Rome! riep kato, uw lot is beklaaglijk, dewijl binnen den wijden omtrek van uwe wallen niet één zoo deugdzaam man kan gevonden worden, en de arm van een zwak kind de eenige is , die de tijrannij te keer wil gaan!" Toen zich naar zijn opziener keerende, vervolgde hij: „ geef mij uw zwaard: ik zal het onder mijn gewaad verbergen, sijlla naderen, en hem verfiaan, kato leeft, en Rome is vrij!" Dezelfde kato oordeelde het beneden zijne Eer, om aan caesar de behoudenis van zijn leven verfchuldigd te zijn, en frierf liever door zijne eigen handen te Utjika. Naderhand volgde thrasea zijn voorbeeld,- geraaden zijnde, om zich aan nero te onderwerpen, gaf hij ten antwoord: ,, Hoe! zou ik mij zoo laag vernederen, om mijn leven eenige dagen te verlengen ? neen, de dood is een fchuld: ik zal ze vol-  < 3^7 > voldoen als een vrij man, en ze niet betaalen, als een ^Maar verdient bij zulke voorbeelden de aanmerking van epicteet niet geplaatst te worden: „ dat het alleen het werk is van een uitmuntend man eene ongemeene deugd na te volgen?" en het gezegde van kato zeiven, dat "het eenen statilius niet past, een kato te willen zijn? ... Doch, zal uw vriend jan vrager mij niet wederom van ter zijde een vriendelijke vermaning geven, dat ik zoo blijf hangen aan de oude Romeinen en Grieken? Wel nu, wil ik dan een voorbeeld aannaaien uit onze gefchiedenisfen, het welk misfchien iet toebrengt tot verftand van de vraag, wat is Eer? Wanneer in 't jaar 1619 de acte van toeftemming aan de Confesfie, Katechismus en Canons van het Sijnode van Dordrecht den Profesfooren op de Hoogefchool te Leiden werdt voorgelegd, ondertekenden verfcheiden van dezen dezelve; die zulks weigerden, werden gefuspendcerd in hunnen dienst, of ook geremoveerd; onder anderen wilhelmus codd.eus Profesfor der Hebreeuwf he taal; die van zijne weigering naderhand deze reden gaf: „ lk zou mij ook wel naar "den tijd kunnen fchikkep, en „ den vleijaard fpeelen, om de overheid, en den Prins te behaagen, in hunne gunst, en in mijnen dienst te blijven ; maar ik denk, of ik dan morgen dood ware, wat rekeYifchap zou ik geven?" Doch zal nu zoo een enkel voorbeeld niet al wel zijn, om aan uwen vriend jan vrager te doen zien, dat ik ook wel iet Vaderlandsch gelezen heb, en te pas zou kunnen brengen? maar als ik nu liever bij die oude Romeinen en Grieken blijf, doet dat eenigen hinder aan mijne Eer? Wat is Eer? Is 'er niet eene valfche, zoo wel als waare Eer? Wanneer alexander, gelijk wij zeiden, door Eer srenoopt, na het overwinnen der aarde, traanen ftorte, om dat 'er geen weg naa de maan leidde, om zijne wapenen derwaards over te brengen, was dat waare Eer? Zou hij 'er ook gevoel van gehad hebben, indien hij, gelijk men verhaalt, kort voor zijn dood, aan zijne moeder gefchreven heeft: „ Uw zoon is, nadat hij eenige oogenbükkcn levens geteld heeft, aan den dood overgeleverd , hij is weg gegaan, gelijk de fchittering van eenen blikfem, en heelt niets anders d m Hof tot redeneering overgelaten ?" Is 't waare Eer, wanneer een vorst zich door vleijè'rs omringd ziet, en aan hnnne Ioftuigingen. gehoor geeft; wanneer een agrippa door het gepeupel, verblind door Qq 3 dea  < 3i3 > den glans van zijn fchitterend gewaad z ch met genoegen laat toejuichen, en gtdttjk noemen? Is het waare Eer, wanneer een predikant peupel-ziek is, en geern veel volks onder zijn gehoor heeft, en daarom zich in zijn preeken en houding fchikt naar de grillige volks - oordeelen, die hij zelfs belascht5 , Wat is Eer? kan zij niet dikwijls fehadehjk zijn voor den man van Eer? Is het in kwaade tijden, wanneer de grooren ten hoogftcn bedorven zijn, en godloozc beftuurers den toom der regeering in handen hebben, is het dan niet eene gevaarlijke zaak, een man van eer te zijn V Heeft dc fchrijver. die dit fchreef', ook iteun in de gefchiedemslcn? Heeft een verkeerd denkbeeld van eer niet veelen dikwijls hun pligt doen vergeten? Is het een Eer, van de menigte toegejuichd te worden, ook wanneer ons hart ons zegt/dat wij laaghartige verlaters van de deugd, en verraaders van de waarheid zijn? was dit het beftaan niet van die lieden,welken in den Zaligmaker geloofden, maar hem niet belijden durfden uit vreeze der Jooden. ten einde niet in den ban gedaan , en uit de Sijnagoge geworpen te worden ? Is het integendeel niet eene Eer, wanneer men bij eene onkundige menigte, opgeruid door booze en eigenbaat zoekende menfehen geen eer, maar verachting heeft, om dat men eerlijk genoeg is, voor de waarheid uit te komen? Was dit niet het zeggen van den Heiland : „ Zalig zijt Ppn te verliezen, ja door het lood der geweldenaaren te ^e welen! is het Vaderland maar behouden blijft, en de Vrifhri™Meeviert? Deedt deze Eer de Genuezen geen paal en perk (tellen, aan den heerschzuchtigen frederik, die ZoTcQ* knecH der knechten Gods tot Keizer pkro«.dfflj=u de, Genua . door het overw.gt van zijnen adelaar de wetten wilde voorfchrijven, terwij! zij zijn geweld door hunne dapperheid overwonnen? Welk eene voorbeeldige eer voor RCrïa1rkwanneer een volk deze waare eerzucht verliest, veSt^e dan niet tot allerhande laagheden ? Men befchouwe eens de Romeinen onder de itejarsm het verlies hunner vrijheid? De achtbare Senaat van Rome, gereed, om op den wenk van den vorst de fnoodde en verdrukkendde befluiten 'e nemen? Het gemeen buitenfpong, laaghartig, wreed, genegen om te plunderen en te roovcn, gezet op vrolijkheden, en ligt gepaaid met openbare vermaaken. Wat is Eer' Hangt zij af van het dom en ligt misleid remeen' aristides h.idt door zijne eerlijkheid den naam van Tustus, 'den rechtvaardigen, verworven, de nijd wist te bewerken dat 'er zoo veele fchelpcn of leijen met zijn naam befchreven in de openbare bu-kwamen, dat hem, volgends den Ostracisme, eene ballingfchap van tien jaaren wierdt aangezegd Een boer, die lezen noch fehrijven kon, en aristides in perfoon niet kende, hem ontmoetende, versocht hem, den naam van aristides op eene leij te fchijven, welke hij in de vooröordcelende busfe wilde werpen, en dat enkel, omdat hij gehoord hadt , dat hij de rechtvaardige werdt bijgenaamd. Wat is dan Eer ? Wat is Eer ? Hangt zij af van de uitkomst van prijswaardige daaden? agis, Koning van Spana, een liefhebber van de vrijheid en de wetten van zijn vaderland, wilde alle inceflopen misbruiken herdeden, maar gedwarsboomd door ziinen ambtgenoot leönidas, was hij genoodzaakt, Sparte, te verlaten; naderhand te rug gekeerd, werdt hij, door aandoking van den fnooden leönidas , voor de Eforen gedagvaard, ter dood veroordeeld en geworgd. Blijft met dit al de Eer van agis niet onbezoedeld, en is hem door de laate nakomelïngfchap geen recht gefchied ? Maar is het Eer voor de Spartaanen, dat zij dil zaten, cn met gelatenheid aanzagen, dat hun voordander, de vsordander van hunne vrijheid , ter dood gebracht wierdt ? Wat is Eer? Wanneer groote mannen het vaderland de vrijheid bezorgen, en dan wederkeeren in den rang van bijzondere burgers, is dat niet Eer? Als cincinnatus zijn' ploeg verlaat, en zich aan het hoofd des legers delt, om  < 32o > Rome te befchermen, en van het leger, en uit den raad, na het vastftellen van vrijheid en vrede, tot den ploeg te rug keert? Als een onfterfli;ke Washington het zwaard trekt, om de vrijheid van Amerika te handhaaven, en dit als een held verricht hebbende, hetzelve als burger weder in de fchede (leekt ? Waarom kan ik willem den I niet naast deze helden plaatzen 3 Wat is waare Eer? de toejuiching der menfehen of de goedkeuring van God en ons geweten ? „ Goede daaden en deugdzame bedrijven zijn een fchat, dien wij mede kunnen voeren bij ons vertrek uit deze wereld. Indien wij van deszelfs bezitting verzekerd zijn, is het van weinig belang, of de wereld ons over 't hoofd ziet, of wij onze dagen doorbrengen, zonder dat iemand acht op ons fla, en de nakomelingfchap onbewust blijve, dat wil nimmer een beftaan hadden. Onze deugden zijn onfterfh'jx, en waare Eer zal haare beloning zijn, eene Eer, die wij van God, van heilige Engelen, en van volmaakte rechtvaardigen ontvangen zullen, en die tot in eeuwigheid duurzaam en beftendig zal zijn. Die ons eene reden fchijnt in te boezemen, waarom wij hier eenigen fmaak in Eer en achting vinden, en 'er eenige waarde in ftellen , als zullende een gedeelte van onze genieting hier namaals zi.n-" Met deze woorden van zeker fchri,ver, heb ik, Heer vraag-al, de eer, (nu denkt gij al weder, wat is Eer ? Maar is dit niet een verëischte in den brieven- ftijl ?) en mag ik dan de Eer niet hebben van, te zijn ? Uvv Vriend JORIS WEETGRAAG. Te A M S T E R DAM, bij A. BORCHERS cn J. WEEGE, Worden dezelve weekelijks a een en een halve Stuiver, uitgegeven. En zijn mede te bekomen: te Rotterdam, C. van den Dries en J. Meijer , Dordrecht, Blusjè en Zoon en Krap , Leyden , Herdingh en PMigers, Haarlem, Walri en Comp-, Loosjes, Bohn , van der Aa, Kampman.van Brusfel wTetmans,Gouda. FertlaauwgHage Bakhuizen en Leeuweflein , Utrecht, G. T. van Padden- ' burg Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Bakker, ' Hoorn, Vermande en Breebaart, Alkmaar , Hartemink, Arnhem, Moeleman, Deventer, Brouwer, Zutphen, Kldyk, Leeuwaarden, Cahais , Middelburg, Gilhsfen i en Keel, Franeker , Romar , Enkhuyzen, Franx, Groningen, Groenenberg, Nimwegen , van Campsn Zwol, Clement en alomme. IJfO  D E vraagal; C No. 41. ) Wat is toch zich zeiven gelijk zijn ? mijn heer vraag-al! Tustus armiger, thans gefuspendeerd en geremoveerd , weet met zijn ledigen tijd geen weg, en daarom heeft hij het befluit genomen, om de pen op te vatten, en als fchrijver te gaan ageeren, te meer, dewijl hij gezien heeft, dat zijne vragen, aan u van tijd tot tijd gedaan, nog al greetig bij u aangenomen en onder het publiek gelezen worden. Zie hier dan wederom eene vraag, en wel, zoo hij vertrouwt, eene wetenswaardige, die hij thans voorftelt; Wat is toch zich zeiven gelijk te zijn? Ca zult zeggen, Heer vraag-al! hoe drommel justus komtge daar toe, maar mijn lieve vraag-al, hoe komt de drommel aan den paap"- hoe komt, dat ik gefuspendeerd ben? Hoe komt het, dat gij in Utrecht voor te geleerd gehouden word ? hoe komt aan de andere zijde, dat men uwe blaadjens met zulke graagte wil lezen? kortom, hoe komt zoo veel ? dan dit alles heeft zijne reden, en zoo is het ook met mijne vraag, verfla je? maar ik zal het u evenwel nog nader zeggen. R r Laatst  4 3*2 > Laatst fchreef ik u, dat men het in mijn guarnizoen zoo aardig vondt, dat ik mede een reis hand aan 't werk fioeg aan jouw papiertjen, naamlijk, toen ik voor de eerfte maal had zitten fehrijven, want een ieder moest dit koopen en lezen, maar toen ik nog ééns ging zitten krabbelen , toen was het mis ; Is dat nu zich zeiven gelijk ? of is het zich zdven gelijk, dat ik heden iet voorneem , en op morgen hetzelfde haate? dat ik nu iet goed-, en morgen weder afkeur? dat ik van daag beloof en zweer, houw en getrouw aan iet te zullen zijn, en morgen dien eed weder verbreek? Is het zich zeiven gelijk zijn, dat mijn Farheer heden eene predikatie, een vermaning , een betoog doet, het welk hij op morgen weder tegenfpreekt, ja 'é rechtftreeks tegen aan predikt? Is dat zich zeiven gelijk? dat piet, Student in perennium bij zekere gewigtige omftandigheid een zege- en triumflied maakt, waar in hij zijnen held met zoo veel vuur en duidelijk aan den dag gelegde gevoelens, ten hemel verheft, en dat hij daar tegen op eenen anderen tijd in een blaauw Carton libelletjen al zijn gal en femm tegen denzelfden held en zijne mede-lotgenooten uitfpuwt, die hij met eene vuilSartige pen ooit of ooit zou kunnen op het papier brengen? Heet dat, zich zeiven gelijk blijven? Door deze mijne vragen te beandwoorden, mijn Heer! zult gij zeer veel lichts toebrengen aan hem, die zich noemt , gelijk bekend is JUSTUS ARMIGER, ex armis. Uit mijn Exilium, den i Jan. 1790. P S Gij zult zeer verwonderd zijn, mijn Heer, over clie'b'jgevocgde letters, die mijnen naam verzeilen, maar gij moet weten, dat hier van mijn Farheer oorzaak ,s,  < 323 > die mij, ais ik hem mijn' nood klaagde, mij dusdanig een Cognomen, gelijk hij het noemde, van een ex gegeven heeft, trouwens gij, als een geleerde, zult beter de betekeni» van dit woord, dan ik zelf verftaan. Vale. / * Op het lezen van dezen brief raakte ik over deze wonderlijke vraag aan het denken, het Welk mij aanleiding gaf tot verfcheiden vragen , die misfchien tot de vraag van justus zullen geoordeeld worden te behooren? Mijn eerfte bij deze gedachten ontftaande vraag was deze? Komt het dan aan justus zoo vreemd voor, dat de menfehen zich zeiven niet gelijk blijven? Heeft hij dan gedacht, dat de vrouwen alleen het uitfluitend privilegie hebben, om veranderlijk te zijn, zoo als ik in mijne Syntaxis leerde op het Latijnfche School. Varium et mutabile femper femina. Een vrouw is altijd een wispeltuurig en ligt veranderlijk ding; en dat het devijs der mannen moest zijn Semper idem, altijd dezelfde, als of dezen de ffandvastigheid in pagt hebben ? Neen! moeten wij de vrouwtjens niet in dit opzigt rechtvaardigen? Zijn 'er niet in die beminlijke Sexe, die vrij wat, hoe Zal ik het noemen, ftandvastiger of koppiger zijn dan de mannen? die haar ftuk doorzetten, al zou alles het onderst boven keeren? En dat zoo wel ten kwaade als ten goede? In de burger - oorlogen van Home, toen de driemannen met hunne profcriptio, hun bannen en vogelvrij verklaaren, zoo heerlijk hunne rol fpeelden, tekent immers de gefchiedenis de tróuw dn ftandvastigheid van veele vrouwen aan? Hoe fïandvastig was de aanfpraak van de doorluchtige hortensia voor de driemannen? Ik zal 'er alleen één of twee trekken van mededeelen. Een getal van 1400 der rijkfte Jufferen Rr 2 van  < 324 > \ran Rome was door de driemannen op eène zeer buitenfporige fchatting gefield. Zij vervoegden zich hier op voor de driemannen, en hortensia deedt het woord; onder anderen zeide zij: „ Wij begeeren het gemeenebest niet te regeeren; noch het is onze eerzucht, welke ons de tegenwoordige n.mpen op den hals haalt. Heerfchappij, waardigheden, e.) eerambten zijn met voor ons. Waarom zouden wij fchattingen toe moeten brengen tot eenen oorlog, waar in we geen het minfte belang altoos hebben ?" - En zij eindigde haare redevoering met deze merkwaardige woorden : ... „ En echter neemt gij dén roemWaardigen titel aan van Hervormers van den Staat, een titel, welke tot uwe eeuwige onëer zal verkeeren, indien ge, zonder de nnnlte aanmerking op de wetten van billijkheid , in uwe godloze befluten blijft Volharden, om deze van haare goederen en bezi; tingen te berooven, welke u nooit rechtvaardige redenen van ongenoegen gaven " — En welke uitwerking hadt dit gelijk zijn aan zich zelve. ? Het getal van 1400 vrouwen v'erdt op 400 verminderd, en dus was 'tr zeker wat gewonnen? Maar of nu de geweldenaars zïch gelijk bleeven? Oordeel zelf ééns jus. Tos' Zij moesten geld hebben, en fchatten, daaiom terwiil zij de vrouwen verfchoonden , over de ioc,ocO menfehen, zoo wel vreemdelingen als burgers, zonder de priesters zeiven te verfchoonen, hen verphgtende aanfiond? het vijftiende deel van hunne bezittingen, en een geheel jaar inkomsten, te betaalen. is dat niet zich zclven gelijk blijven? Naturam expellas furca, tarnen usque redibit: Gtj verwondert u, justus! over uwen Farheer die nu hevig veroordeelt, het geen hij te voóren ten fterkflen hadt aangeprezen; maar mijn lievn man! hebt gij, dan nooit gelézen de koddige Sermoenen van Broe, ™lis En meent gij dat die man de eemgfte was, die zijnen godsdienst lot onëer verftrekte, om dat h,j zich zeiven niet m§fk bleef? Ik heb thans die koddige Sermoenen niet bij de hand . anders kon ik u eenige ftaaltjens mededeeS die waardig zijn aangetekend te worden Den eenen tijd fcholdt hij op den Prins w 1 l l r m den Men met zijne 'Me leeren eersgaten, zoo als h,j zieh uitdrukte maar toen de prins over de Maas was, veranderde hj van p eekwijze, toen Was de Prins ik weet met welk een braaf man, en de arme Duc d'Alf moest bij hem aan.  < 3^5 > lopen Evenwel uit vader van meteren, wil ik u ies van hem verhaalen. Den éénen tijd predikte hij, dat men de privilegiën aan de galg behoorde te hangen, en dat bovendien de inwooners, zoo wel Katholijk als tleretijk verdiend hadden alle plagen en ellenden; iomtijds die ook dreigende, dat de Koning van Spanje komen zou met zijne heilige Spanja -rden enz maar eenige jaaren daarna toen de Briel was ingenomen, tapte hij uit een ander vaatjen ■ , Hou goê liên , was het toen, heb ik u niet wel gezeid, dat de tiende penning de geuzen in het land zal brengen? wat zullen wij zijn? Wie zou dit a geloofd hebben dat men zoo haast zou veranderen • lk wilde wel om een lief ding, dat ik nooit zulke Sermoenen gedaan had, daar de geuzen nu een boeksken gemaakt hebben van mijne Sermoenen. Wat wil het toch worden ? Eibooze generatie van Spawaarden ! zijn wij met wel beiooverd geweest V" enz. Was dat ook gelijk zijn aan zichzel- 1*Gii houdt u vreemd justus. over het doen van piet? maar is dat zoo vreemd, dat groote dichters, die zich een naam maaken, eenen held bezingen, en zijne heldendaaden roemen, dien zij eenigen tijd te vooren voor eenen dwingeland uit maakten? Wel man! daar is horatiüs' Kijk, ik blijf zoo maar in den ouden tijd, en laat vader Ca'ts een Spiegel' van den ouden en nieuwen tijd fchriiven daar is horatiüs, een groot dichter, die de wapenen hadt gedragen voor de patriotten, en wie weet, hoe menig liedjen voor het Vaderland en de Vr.jhe.d gedicht' en de /elfde horatiüs zong naderhand den lof van augustus en mecenas zijn Staatsdienaar? eu viizelden die heeren op tot aan de wolken, zoo dat men van alle hunne menselijkheden niets meer zien kon; g.j yult vragen: Is dat nu gelijk zijn aan zich zeiven •■ hn kan 'er evenwel niet vrij wat gezegd worden ter verdeediging van dien dichter? maar of nu piet die verdeed,- SnV op *ich zou kunnen toePasren' en of een geleerd * ± die het hart recht geplaatst beeft, piet ooit zou willen voorfpreken? Zie dat is weder eene andere vraag ! Maar daar denk ik om augustus zelven' Was die Jh z'lven seliik ? Was hij niet eens de heveling der Patriotten* Vocht hij niet voor de patriotfche zaak in den veldllag bij Mutina Quo cecidit fato conful uterque pari* daar de beide burgemeesters te gelijk fneuvelden, hoe?  < 3^6 > zalAüGusTus, toen nog octavius of octavia-nus best geweten hebben ? En was toch die zelfde augustus naderhand niet de wreedfte der driemannen en eindelijk de Stichter der Romeinfche allecnheerfching, en de volkomen onderdrukker der vrijheid en van het gemeenebest? Is dat dan zich zeiven gelijk zijn? ■ Gij fchijnt verwonderd, dat men u om u fehrijven eerst geprezen, daarna gefuspendecr i en geremoveerd heeft? Ik lees daar zoo iet van den waardigen aardsbisfehop cranmer, die onder Koningin mar ia in Engeland den dood onderging. Hij hadt tegen zijnen zin, en bewogen door de overfiemming van zijne trouwloze medeleden in den raad den laatften wil van Koning eduard ten voordeele van joanna gray en ter uitlluiting van maria, met eene onwillige hand ondertekend. Zie daar zijn misdaad! Maar een nog onbevoegder gerichtshof! Want verfcheiden van deze lieden, die nu over cranmer's leven en dood vonnisden, hadden zei ven hem kort' te vooren tot deze ondertekening geraaden en gedrongen , en hadden zich bijna allen aan dezelfde misdaad fchuldig gemaakt. Niettemin werdt het vonnis geftreken, zoo als men van zulke fiaaffebe rechters moest verwachten. C r a nm er werdt verklaard, aan hoog ver. raad fchuldig te zijn! En vraagt gij can nog jv'i'i-xft: Wat is toch gelijk blijven aan zich Zeiven. Moet men hem niet voor een groot man houden, die in eene goede zaak, met verftand, daar fpreken wij im. mers van? niet waar justus ' zich zeiven gelijk blijft? Herinneren wij ons een kato, een edelen ifirasea, daar in het voorgaand nommer door jokis weetgraag van gefproken is, en daar kon ik meer anderen bijvoegen; bij voorbeeld brutus, die in éénen zijner brieven fchrifft: „ Dit ééne ftuk ftaat vast en onverzeibaar bij mij, nooit flaaf te zijnü' Vraag nu ééns: wat is het, zich zeiven ge'ijk blijven'!1 Maar maaken zulke edele mannen niet maar een klein hoopjen uit 0 Behoeven wij ons wel te verwonderen, als wij de menfehen zoo veranderlijk vinden? Is 'er wel iet veranderlijker dan een mensch? Wat vermaakt ons 'veest dan verandering? of wij moesten ons verftand en z!el al vrij wat befchaafd hebben? Weten wij de Lasijnfche fprcuken niet Varietas delectat? verandering van fpijs verwekt eetlust; cn Tempora mutantur, fie nos mutamur in illis. Men veriindert met den tijd, en men hangt den huik naar den  < 327 > den wind. Kijk, dat fchijnt zoo in de natuur van den mensch te liggen, en hier in fchijnt het menschdom toch door alle eeuwen zich zeiven gelijk te blijven! Is dit niet zoo? En leeren dit de voorbeelden niet, die wij hebben bijgebracht? . '< , En als wil eens inzien, door welke drijtvecren de menfehen wel meest gedreven worden, in hunne verrichtingen, vreeze en hoop, kunnen wij dan nog vraagen? Wat is to h zich zeiven gelijk blijven? Ik fpreek niet van het gemeene volk, wie weet niet, dat hetzelve bijna nooit beftendig is? Het Roomfche volk liet den voorftander van zijne rechten gracchus door den wreeden Burgemeester opimius vermoorden, en zag het aan, dat die man na duizenden burgers te hebben doen (heuvelen, een Tempel voor de Eendragt dichtte, en toen gracchus dood was, rechtte het volk ftandbeelden voor hem en zijnen broeder op, eerde hen als goden en ftelde feesttijden in tot hunne eer. Is dat zich zeiven gelijk zijn? .; . ' „ Maar die wat meer zijn dan het gemeen, welken invloed heeft de vreeze of hoop niet op hun? Toen jf,sus gevangen werdt, vluchtten alle de discipelen hem verlatende! Zie ééns petrus! welk een man! ik zal u niet verloochenen, al moest ik met u fterven! maar toen kwam het 'er nog niet toe. Doch dienzelfden nacht, is die held niet beftand tegen eene dienstmeid; hij verzaakt zijn meester, hij zweert 'er op, dat hij hem niet kent! Is dit zich zeiven gelijk blijven? Maar mogen wij petrus wel hard vallen? Hij hadt toch naderhand berouw! naderhand ftondt hij pal en liet zich door vreeze nier. overdwersfen ? Maar hoe veelen, die hem navolgen in zijne vreeze, die nooit geen berouw toonen, noch weder moed grijpen, die niet alleen afvallen in tijd van vreeze, maar om den goeden man te zijn, handelen zouden als de rechters van cranmer boven gemeld, cn het fpreekwoord bevestigen: Een Renegaad is erger dan eeis Vet niet vreeze of hoop, welke de menfehen zoo ongelijk aan zich zeiven maakt? De goede cicero.die voorftander van vrijheid, welke middelen ftelde hij al in het werk, om de gunst eerst van caesar en naderhand van augustus te bejaagen? Vreeze en hoop, vreeze voor ballingfchap of dood, en hoop, om in de .regeering te blijven, dreeven hem. En dit was een cicero, de vader des vaderlands! Is dat gelijk zijn aan zich zeiven? Zie  < 32o > Zie hier, wat brutus van hem fchriift in eenen Brief aan attikus. , Wij vreezen te veel den dood, ballingfchap en armoede Deze merkt c i c e r o aan als de grootHen der ellenden, cn zo hij flechts krijgt, het geen hij begeert, zo hij maar geëerd wordt en geprezen, dan v.rfmaadt hij ceene flavernij, als zij maar aanzienlijk is; indien anderszins de eer met die uiterfte en ellendigfte fchande beftaan kan." „ lk heb geene groote gedachten van die kunlten waar van ik weet, dat cicero zeer voorzien is, want wat voordeel geeft het hem, het geen hij over de vrijheid van het vaderland de eer, dood, ballingfchap en armoede zoo wijdlopig gefchreven heeft?" Eindelijk waar toe die vraag: is dat zich zei ven gelijk zijn? Waren dan geheele volken altijd zich zeiven gelijk? de Jooden ? dan vragen zij Is het geoorloofd den Keizer fchatting te geven: kort daar na is het: wij hebben geen Koning, dan den Keizer. De Athenienzen richten 300 ftandbeelden op voor demetrius falereus , die voor eenen miltiades naauwlijks zoo veel overhadden, dat zij zijne afbeelding onder de bevelhebbers in den Marathonifchen veldflag in de voorfte plaats lieten fchilderen ? En onder de nieuwe volken ? hoe veele voorbeelden, dat zij, die heden gealheerden waren, morgen zich vianden jegens eikanderen betoonden, of heden vijanden morgen met el.kanderen alliantiën flooten Wie weet niet uit onze gefchiedenisfen het gedrag der Engelfchen in den Succeslieoorlog? enz. enz. Wat is dan de vraag: Is dat gelijk, Zijn met zich zeiven Te A MSTERDAM, In de Boekwinkels van A. BORCHERS enj. WEEGE, Worden dezelve weekeb'jks a een en een halve Stuiver, uitgegeven. En zijn mede te bekomen: te Rotterdam, C. van den Dries en J. Meijer, Dordrecht , Blusfé en Zoon en Krap , Leyderi , Herdingh en Phdgers, Haarlem , Walré en Comp-, Loosjes, Bohn , van der Aa. Kampman,van BrusfelevTetmans,Govda. Verhlaauw.s'Hage Bakhuyzen en Leeuweftein, Utrecht, G. T. van Padden, burg, Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Bakker, Hoorn, Vermande en Breebaart, Alkmaar, Hartemink, Arnhem, Moeleman , Deventer, Brouwer, Zutphen, Eldyk, Leeuwaarden, Cahais , Middelburg, GHlisfen en Keel, Franeker , Romar , Enkhuyzen , Franx, Groningen, Groenenberg, Nimwegeu , van Campsn Zwol, Clement en alomme.  D E V R A A G AL; ( No. 42. ) Wat is Geveinsdheid* Onder andere Brieven, die ik van tijd tot tijd van mijne geëerde Correspondenten, zoo bekend als onbekend, ontvang, is 'er één van J. welmeenend, in welken mij bericht gegeven wordt van een Discours, in zeker gezelfchap gehouden, over de geveinsdheid en veinzerij, in het welk een Heer van 't gezelfchap, die den Brieffchrijver al vrij welleevende toefcheen, 'er voor uitkwam, dat het veinzen zeer dikwijls dienflig en noodzaaklijk, en daarom algemeen was, zoodat in alle rangen en ftaaten van menfehen , van den fcepter tot den ploeg, van het veinzen gebruik wordt gemaakt, terwijl een ander Heer, van meer jaaren, en gevolglijk van meer ervaaring, mag ik 'er dit niet bijvoegen? Want in de veelheid der jaaren is immers het verftand ? of iemand moet zestig zijn ? A propos 1 van waar mag dit fpreekwoord zijnen oorfprong hebben? Verliest iemand op die jaaren zijn verftand, en wordt hij dubbel kinds? Senes bis puerü Maar hoe maaken wij het dan met zoo veel oude Predikanten, Regenten? enz. die zich, gelijk die man, daar Vader cats van zingt, een doodkist zouden laten maaken, als zij meritus werden, zoo als de Boeren zeggen ? Maar dit tusfchen twee haakskèns! Volgen wij den Brieffchrijver: Die andere Heer dan, die S s meer  < 33° > meer jaaren op zijne rekening telde, beweerde fort et ferm, dat de veinzerij allergevaarlijkst, ichadelijk, en verachtelijk was, en in gewijde en ongewijde bladen met recht verfoeid werdt. Nu vraagt mijn onbekende Welmeenende Schrijver mij,, of ik door het doen van eenige vragen over dit onderwerp, eenig licht zeu kunnen geven? of het veinzen in onze verlichte dagen, (zou mijn Vriend dit ook bij avond gefchreven hebben, met twee kaarsfen voor zich? gelijk ik thans, zoo dat ik door het al te fterk licht puur verbijsterd ben, maar mijn lieve vrouwtjen zit bij mij, en zegt, dat zij ook een licht wil hebben, en als de vrouwtjens fpreken, wie zou dan niet buigen, al fchemerde het voor zijne oogen?) wel zoo fchadelijk en gevaarlijk zij als het ons in vroeger tijden befchreven is? Ik vond deze vraag zoo billijk, dat ik mij aan dit verzoek niet wil onttrekken, en dewijl ik voor mij zeiven dikwijls over dit onderwerp gedacht heb, zal ik eemga vraagen over hetzelve aan den Lezer doen ? of hij mij ermijnen Vriend ook te recht kan helpen. Is het niet een nuttig gezegde, qui bene dijiinguit, bene docet, die wel onderfcheidt, leert wel? En zullen wij dienvolgends niet wel doen, als wij hier een weinigjen onderfcheid maaken tusfchen veinzen en veinzen ? Kan men de geveinsdheid niet onderfcheiden ten aanzien van de onderfcheiden rangen en ftaaten van menfehen, in eene Theölogifche of Religieufe, Staatkundige, Geleerde en Burgerlijke geveinsdheid, ten aanzien van de bronnen , waar uit zij voortvloeit, in eene opzetlijke geveinsdheid , die men huichelarij noemt? of eene onnozele? of eene natuurlijke? of eene vreesachtige? Schrikt gij ook, Lezer! wanneer gij van zoo veele foorten van geveinsdheid hoort praaten? Wel, hadt gij u dan verbeeldt, dat 'er maar ééne foort was, omdat gij misfchien  < 33i > fchien van Farifeè'n hebt gelezen of gehoord, die bij uit • nemendheid geveinsden waren, en dus, dat 'er geene andere geveinsden in de wereld waren, dan Farijeln of Forifeeuwfche geveinsden ? Maar moeten wij ook vooraf nog niet onderfcheiden tusfchen veinzen en ontveinzen? Of zou dit hetzelfde wezen ten opzigte van het zedelijke, dat ik eene vertooning maak van het geen ik niet wezenlijk bezit, als of ik het bezat, van het geen ik niet geloof, als of ik het geloofde t en dat ik, de voorzigtigheid raadpleegende, juist niet alles zeg, wat ik weet, of geloof; niet alles openbaar maak, wat ik bezit; is dan het woord van den wijzen man niet waar: Die zijn geheelen geest uitlaat, is een zot ? Wij zullen ons dan bepaalen tot de Geveinsdheid. Wat is Theölogifche of Rcligieufe Geveinsdheid? Is'er die? Is zij fchadelijk of is zij veel eer dienftig en noodzaaklijk ? Zoudt gij wel gelooven, Lezer! dat ik eene huivering voel, op het woord Theölogifche of Religieufe Geveinsdheid? Zou daar van de reden wel zijn, omdat door eene onvrijwillige adfociatio Idearum op het woord Theölogifche of Religieufe Geveinsdheid tevens in mijne ziel het denkbeeld van Theölogifchen haat of religie-oorlog en vervolging oprijst? Hebben deze zaaken ook betrekking op elkanderen ? Wanneer simon hypocrita eene dar van de eerfte groote aan den Kerkhemel wil verbeelden, en ondertusfchen van nabij bekeeken, en fcherper op den toets gefield , meer gelijkt naar eene vuurige uitwaasfeming, zoo als men wel ééns in de lucht en op de velden heen cn weer ziet vliegen, en die men dwaallichtjens, fchietende darren, bernende mannen enz. noemt, is dan simon hypocrita niet een Theölogifche geveinsde? Kan ik voor foortgelijke wezens wel een beter naam uitdenken, dan oien van Farifecuwiche vuurpijlen ? die een haast verdwijnenden glans, eene bedrieglijke flikkering jertoonen? Of 'er nu zulke Theölogifche en Religieufe geveinsden zijn ? Die vraag del ik voor, maar om ze te beantwoorden, zie ik geen kans. Wat dan? Wij willen het den Heer simon hypocrita zeiven vragen ? Wat meent gij, Lezer! dat hij neen zal zeggen, uit vreeze, dat hij 'er voor gehouden mogt worden ? En indien hij nu volmondig , met een ach! en wee! verklaarde, dat 'er helaas! maar al te veel Farifeè'n ten allen tijde waren? en nog rieer dan te veel zijn? En als hij dus zijne geveinsdheid S s % juist  < '332 > juist weder oefende, om u van hem af te trekken, era uwe aandagt tot zijnen medemensch te bepaajen ? ' Ei! Die vroome schijndeugd ! die daar me; een uitgeftreken wezen, met afgepaste fchreden, de oogen of als in verrukking hemelwaards geflagen, of deft'g voor zich heen ziende met een voorkomen van nedrigen hoogmoed, in zijn fiaatlijk zwarten of bruinen rok, met zijn groote krulpruik, ronden hoed, en kleine gespens op de lchoenen.' in' gezelfchap van Zuster fijnbaaru met haar gekneepen mutsjen en bruin japonnetjen, naa Kerk of Katechizatie, of Oefening gaat! die in het openbaar op de maat fpreekt, en wandelt, veel van deugden roemt, die hij niet bezit, maar in het geheim zich' aan zijne lusten toegeeft, die in kleinigheden naauwgezet, in wezenlijke pligten van het Christendom een vreemdeling is, die altijd op zijnen medemensch uit de hoogte neder ziet, als een kwaadfpreker of lasteraar, hem mishandelt, en vooral door dat zoo veel beduidend maar: Hij is een burgerlijk goed mensch, maar!... zoo veel hij kan benadeelt en in verdenking brengt, is hij ook een Religieufe Geveinsde? Zelotes kent zich zeiven fchuldig aan veele kwaade gebreken, en heeft geene goede hoedanigheden. die hem achting kunnen verfchaffen, nu trekt hij te veld tegen alle ketters, luidt de alarmklok, en verkettert allen cn een iegelijk, die de fioutheid heeft in 't geringlle flipjen ie verfchillen van dat bijzonder leerüelzel, dat hij geleerd heeft, maar zelf niet verftaat noch gelooft; is zelotes geen geveinsde? Zou ik deze karakters niet nog vrij wat kunnen vermenigvuldigen ' En mag men dan niet vragen, of 'er ook in onze dagen Theölogifche of Religieufe Geveinsdheid is? Of zij fchadelijk en nadeelig is, en te recht afgekeurd in gewijde en ongewijde bladen ? Welk eene vraag! Vraag ééns aan den reiziger, of hem de dwaallichtjens ook lastig gevallen hebben op zijne wandeling in het duister woud, en gevaarlijk geweest zijn in moerasfige plaatzen? Raadpleegt ééns de Kerkgefcrredenisfen, of deze geveinsdheid ook ooit de orde, dé eendragt, de liefde onder de Christenen verftoord heeft? Of ook eene menigte van zwakke verfianden , van kleine geesten, door den fchoonfchijnenden, doch valfchen. glans van godsvrucht en deugd verblind, de fchaduw van godzaligheid voor het ligchaam aangevat hebben, en op het laatst jammerlijk zich bcdro* gen vonden? * Of zij in onzen tijd nuttig. ja noodzaaklijk is ? Wie aal * *• "' • * ■-■ - ' "'1 " art  < 333 > dit zoo maar zonder bewijs ter neder «ellen ? En als het bewezen wierd, zou het onze eeuw wel veel eer aandoen ? Zal een voorbeeld ook wat ophelderen ? Ik heb twee jongelingen gekend, die beiden tot Predikant hebben geliudeerd, maar geheel onderfcheiden lotgevallen hadden. Uiligentius was een naarflig, arbeidzaam, fchrander jongeling; van jongs af was hij, door eene Christelijke opvoeding, doortrokken met de zaaden van manlijke godsvrucht en deugd; hij verzuimde, geduurende zijnen Akademie-tijd, geen één kostelijk oogenblik, gaf naauwkeurig acht op de lesfen zijner Leeraaren maakte zich gemeenzaam met goede boeken, en won den lof en genegenheid van zijne Leermeesteren Zijn ligcbaams-gefiel was bloedrijk en neigde tot het vrolijke, zijn wezen teekende eerlijkheid en gulle oprechtheid, zijne oogen flonkerden een vrijmoedig beftaan. Hij was het vermaak der gezelfchappen, maar altijd binnen de paaien ; hij verhief zich niet op de goede hoedanigheden, die hij wezenlijk bezat, maar bloosde over het geen, waar in hij te kort fcboot op den weg der deugd, even daarom rekende hij weinig op uiterlijke kleinigheden. Petulantius integendeel was een knaap, wiens opvoeding verzu'md was, die geheel geene beginzelen bezat; Student te zijn, meende hij, flooi in zich (.et voorrecht van een ongebonden levens-gedrag; geene Kollegiën, dan die hij, wilde hij eens een getuigfehrift van den 1'rofesfor hebben, bijwoonen moest, woonde hij bij. maar des te ftipter de dartelde gezel fchappen, daar bacchus voorzat, of vbnls gewierookt werdt; hij las geene boeken, hij werkte nooit, dan wanneer hij moest antwoorden , gaauw van vernuft zijnde, leerde hij dan de dictata van zijnen Leermeester van buiten, hieldt een goed gelaad, gelijk hij ook altijd den Profesfor wist te vleijen, wanneer hij den zeb'en ontmoeten moest, en dus fpeelde hij in zoo vdrre reeds den veinsaard. Pe Akademie-tijd is voor beiden verlopen. Diligentius blijft, die hij is, de deugdzame, gulle jongeling, die geen vertooning nodig acht, omdat hij zich bewns: is, zich behoorlijk eu naar vermogen tot het eerwaardig an-bt te hebben toegerust, dat hij ten nutte van her menschdom" verlangt te bckleeden Hij wordt met lof onder het getal der Proponenten aangenomen. Maar hoe is het met petulantius: Hemel! welk eene Verandering? Men kan het hem aanzien, dat hij zich Ss 3 ' haast  < 334 > haast denkt aan te geven ? Zijne kleeding zelf getuigt het. Hij kleed zich reeds in het zwart, zet een pruik niet krullen op, een étage vier of vijf hoog, en begint naarftig te kerk te gaan bij Predikanten, die de toejuiching van het Volk hebben, wat zit hij voorbeeldig onder het gehoor ? hij komt ook in oefeningen, en vervoegt zich bij vroome gezelfchappen. Intusfchen heeft hij heimlijk een' Katechizeermecster aangenomen, die hem zijne les tot het examen leeren zal, daar hij zoo voor fchrikt, dat hem de koorts door de leden rijdt, als hij 'er aan denkt; hij komt in 't examen, en hij raakt 'er gelukkig door, omdat men gratie gebruikt. Nu mag petulantius prediken , en hij predikt met een lamentabele ftem, zijne Predikatiën, uit goedgekeurde en als rechtzinnig en vroom geklasfificeerde Schrijvers ontleend, zijn opgepropt van zekere geftempelde fpreekwijzen en bewoordingen, die hij de taaie Kanadns noemt, en hij krijgt den naam van godvruchtig. De beide jonge lieden, de waardige diligentius en de veinzende petulantius, prediken op éénen dag op eene openftaande plaats. Geen oogenblik ftaat de onkundige menigte in twijfel. Diligfntius wordt afgekeurd, petulanhus is hun man, want hij is een echte in de Studie, die zij hebben moeten, hij wordt beroepen, vliegt van ftandplaats tot ftandplaats, en komt zelfs in ééne der aanzienlijkfte gemeenten, zonder dat hij in de daad een ander is, dan die petulantius, die in zijne jeugd zich zoo flecht gedroeg, uitgezonderd, dat hij zijne gebreken in 't geheim weet in te willigen, en voor het oog der wereld onder het mom van ijver voor de rechtzinnigheid bedekt; terwijl de goede diligentius, na lang uitfte!, ter naauwer nood een afgelegen plaatsjen kreeg, daar hij zijne vermo> gens oefent, helaas! vaak vruchteloos oefent, omdat zijne gemeente zich niet overreden kan, dat hun Predikant vroom is, omdat hij met zijne deugd en waare godsvrucht niet praalt. Wanneer wij nu de lotgevallen van deze twee Heeren befchouwen, en Lezer! gij kent immers wel eenen diligentius en eenen petulantius? moeten wij dan niet in twijfel Haan, of het met nuttig, ja noodzaaklijk is, dat men ook veinze, en den huik naar den wind hange? Kallious heeft door een liederlijk leven, en door zijne zaake- te verwaarlozen, terwijl zijne vrouw hem hielp, met den boedel te rumeeren, het zoo ver gebracht, dat hij op 't tipjen ftaat, van te moeten fpringen, maarKALHrsus heeft als een plegt-anker in dezen gevaarlijken toeftand  < 335 > fiand de gedaante van godsvrucht net van pasfe weten aau te grijpen, en is vroom geworden, - nu is hij bij de eenvouwige en oprécht vroome zielen, en zijn deze niet het gemaklijkst te misleidend in beklag. Mevrouw pia heeft hem geld gefchoten, zijne zaaken zijn gered, en ten einde hij, na zoo veel zorgen, een gerust einde levens hebbe met zijne vrouw, is hem door voorfpraak van Mevrouw pia. een Komies-plaats bezorgd, omdat hij vroom is, iri welken post hij nu het Gemeeneland, fchoon hij vroom heet, even zoo naauwkeurig en achteloos dient, als hij te vooren op zijn eigen Comtoir pastte. Heeft callidus niet vernuftig begrepen, dat het hem dienftig was, om te veinzen ? Verwondert gij u zei ven niet, Lezer! dat ik in dit geheele vertoog nog geene Griekfche en Latijnfche voorbeelden naar mijn gewoonte bijgebracht, en daar uit mijne vragen gevormd heb? Maar begrijpt gij dan niet, dat Wij Christenen zijn, en die arme Grieken en Romeinen waren immers blinde Heidenen ? Als ik nu uit cicero hier aangehaald hadt zijne bekentenis, die hij als wichelaar aflegt, dat zoo dikwijls de ééne wichelaar den anderen op de ftraat ontmoette, zij zich kwalijk van lagchen onthouden konden, om dat zij het gemeene volk zoo loflijk in de kleêren ftaken en bij den neus omleidden? Als ik de geveinsdheden der Griekfche Priesteren, die de Godfpraak van Delfos en Dodone bedienden, als ik de huichelarij der Joodfche Farifeën afgefchilderd hadt, zoudt gij niet zeggen: Wij zijn Christenen? Als ik gefproken hadt van Paus leo den X. van welk geestelijk Opperhoofd der Kerk verhaald wordt, dat hij, den fchat, die van den aflaat-kraam gekomen was, aan zijne vrienden vertoonende, zou gezegd hebben: Zie eens, welk voordeel ons dat fabeltjen aanbrengt, of van den Kardinaal k^raffa, die in 't jaar 15^6 te Parijs zijne intrede deedt, als het volk, door het welk hij ai zegenende, onder het maaken van het teeken des kruis, heen reedt, voor hem op de knieën viel, en om zijnen zegen verzocht, tegen de geenen, die hem verzelden, volgends den geloofwaardigen du thou, of thua^us , zeide: Wij zullen dit volkjen maar voonhelpen, omdat het toch bedrogen wil worden, zou men dan niet gezegd hebben: Maar onze verlichte eeuw! de Hervorming! Wel nu, is daarmede de godsdienftige geveinsdheid verbannen? Is daarmede de vraag beantwoord, of zij noodzaaklijk, dan verderflijk is? Nu  < 336 > Nu moet ik, volgends mijn beftek, noch het één én ander vragen nopens de Staatkundige Geveinsdheid, en wat men te denken heeft van dien Staatkundigen regel van machIavel: De menschlijke wijsheid doet meer voordeel met de Jchrandere geveinsdheid, dan met de eenvouwige oprechtheid'3 Dan of cicero meer gelijk heeft, die dus fpreekt: „ Men bedriegt zich, indien men zich verbeeldt eene Ian^duurige glorie door den uiterlijken fchijn der deugd te zullen verkrijgen, en dat daar toe niet anders nodig zou zijn, dan vallche woorden en een vermomd gclaad : de waare glorie is nooit befiendig, dan nadat zij diepe wortels in het hart gefeboten heeft, om een deugdzaam gevolg daar uit te trekken, en alles wat gemaakt of geveinsd is, valt af als een blad, verwelkt als een bloem, zonder lang te kunnen bloeien, uit gebrek van goed voedzel." Maar dit in 't volgende Nommer: gij zult immers uwé nieuwsgierigheid wel zoo lang willen uit/tellen, befcheiden Lezer? Men kan toch alles niet op ééns afdoen. Te AMStERDAM, In de Boekwinkels van A. BORCHERS en J. WEEGE, Worden dezelve weekelijks i een en een halve Stuiver, uitgegeven. En zijn mede te bekomen: te Rotterdam, C. van den Dries en J. Meijer, Dordrecht, Blusfé en Zoon en Krap , Leyden , Herdingh en Pluigers; Haariem , Walrè en Comp., Loosjes, Bohn , van der Aa, Kampman,van BrusfelenTetmans,Gouda. Verblaauw.'f-Hage Bakhuyzen en Leeuweftein, Utrecht, G. T. van Paddenburg, Visch, Wannaar en de Waal, Schiedam , Hakker, Hoorn, Vermande en Breebaart, Alkmaar , Harteminki Arnhem. Moeieman , Deventer, Brouwer, Zutphen, Eldyk, Leeuwaarden, Cahais , Middelburg, Gillisfen en Keel, Franeker , Romar , Enkhuyzen , Franxi Groningen, Groenenberg, Nirnwegen , van Campen,' iiwol, Clement en alomme.  D È VRAAGAL. C No. 43- ) IVat is Geveinsdheid? (Vervolg van No. 42.) £)e menschlijke wijsheid doet meer voerdeel met de fchrandere geveinsdheid, dan met de eenvouwige oprechtheid'. Is dit Staatkundige wijsheid, cn Staatkundige Geveinsdheid, Heer mach ia vel? die tot haaren grondflag heeft de volgende regels: vooreerst, dat alle middelen, welke dienen kunnen, om ons eogwit met zekerheid te bereiken, goed zijn ; ten tweeden, dat het Bedrog en de Geveinsdheid voor de hooiddeugden der Hoven moeten aangezien worden, ten minden, dat dezelven daar zeer gemeenzaam zijn; en ten derden, dat de oprechtheid en goede trouw noodloze zaaken voor eenen Hoveling zijn , en dat het genoeg is, indien men in alles flechts zoo voorzigtig te werk gaat, dat een ander ons voor oprecht aanziet, al was men de valschheid zelve ? Hoe fchoon hangt dit Staatkundig famenftel aan één? Hoe leidt het ons tot het groot grondbëginfel der Michiavelsch-faaikundlge bedrijven , dat men zoo lang goed moet blijven doen , als het niet ten nadeele ftrekt van ons eigenbelang; maar dat men tot het kwaad doen, in den fchijn van recht, moet overgaan , wanneer het tot bereiking van een zeker oogwit T t nood-  < 338 > noodzaaklijk is geworden? En waarom niet, daar, volgends ma chia vel, de Staatkunde in 't algemeen op het bedrog gegrond is, en dat het daarom genoeg is, den fchijn der deugd te bezitten, al is men ondeugend? ïs dit Staatkundige Geveinsdheid ? hoe zal men die overeenbrengen met de grondregels van paulus, geert kwaad te doen, opdat 'er goed uit voortkome ? en met het gevoelen van dien ouden duurfchen kato, die liever vroom wilde zijn dan fchijnen , gelijk ik op 't Latijnfcbe fchool al leerde? Maar was paulus wel een Staatkundige, en was kato niet een al te ftreng Zedemeester? En welke zijn wel de voornaamde dekmantels , van welke deze Geveinsdheid gebruik kan maaken ? dienen falus populi fuprema lex, het heil des volks, de hoogde wet! en de Godsdienst daar niet fchoon toe? Laat ons dat eens aan den Hoog-eerwaarden kaïafas vragen: wat zegt hij in zijn hoogwijs prte-advijs? Het is goed, ^dat één mensch voor het volk derft, opdat niet het gantfche volk verlooren ga ? Wat voorwendzel hadden de dwingelanden te Atheenen, om den wijzen sokrates te veröordeelen ? Was het niet de Godsdienst en het heil des Volks? Maar is nu zulke Staatkundige Geveinsdheid voor- of nadeelig5 Laat ons eenige voorbeelden zien. Onder de beroemdde Staatkundige Veinsaards van den ouden en nieuwen tijd worden geteld: Keizer tiberius, lodewijk XI, Koning van Frankryk; filip ft, Koning van Spanje; alexander VI, Paus van Rome, en zijn Zoon c*sai borcia. Deze allen trokken groote voordeden van hunne Geveinsdheid, zoo lang die bedekt bleef, maar toen zij, door hunne al te groote doortraptheid, ontdekt waren geworden, werden zij aan duizend gevaaren, aan onherdelbare rampen blootgefteld. Tiberius werdt met al  < 3S9 > al zijn veinzen een fpeelbal voor'den fchelmfchen se janus, die hem bijna onttroonde. L ode wijk de XI. door kar el den Stouten , Hertog van Bourgondiên, in zijne geveinsde handelingen met de Luikenaar en betrapt zijnde, moest eene treffende vernedering ondergaan. Filip II. verloor daardoor de Nederlanden. Van alexander VI. en caesar borgia, zegt machiavel, dat de eerfte nooit deedt, het geen hij zeide, en de laatfte zeide nooit, het "geen hij dacht te doen, en evenwel bekend wordende, werden zij ongelukkig. Maar is die Staatkundige Geveinsdheid niet noodzaak ' lijk, als zij algemeen geworden is? Maar zou dit dan niet eene treurige noodzaaklijkheid zijn? "Wanneer men op betuigingen, verklaaringen, verbonden en alliantiën niet af kan, en de Mogendheden eeuwig in de wapenen dienden te blijven, om dat de ééne de andere niet vertrouwen kan? En wat moet dan het lot der volken worden, die bezwijken onder de drukkende lasten, welke verëischt worden, zal eene Mogendheid altijd in ftaat van oorlog wezen ? Wat is Staatkundige Geveinsdheid ? Befchouw ééns den toeftand der hoven. Zie die twee Heeren ! welke tedere omhelzingen! welke vuur/ge betuigingen van vriendfchap! En zij bewerken onderling elkanders verderf. Een ander betreurt en beklaagt met traanen in de oogen de rampen, die hij zelf gebrouwen heeft. In één woord, alles gaat daar gemaskerd, alles is geveinsd, de driften niet uitgefloten. De gramfchap is 'er bezadigd, de inwendige blijdfchap gaat daar met neêrgeflagen oogen, de haat is 'er zeer milddaadig in het uitdeelen van omhelzingen en Joafo-kusfehen; de trotfche heerschzucht is 'er nederig en kruipende ; de hoop wankelt met waggelende fchreden en gaat al beevende voort; de vuurigfie begeerte verbergt zich rh '• T t 2 de  < 34° > de duisterfte fchuilhoeken van het hart; vriendfchap ets, vijandfehap, in één en 't zelfde gewaad gedoscht en onder één verward, kan men daar niet onderfcheiden dan door het ontvangen van wezenlijke dienden. Is deze befchrijving, die van iemand komt, welke wist en weten kon , wat 'er aan het Hof omgaat, waar, wat is dan Staatkundige Geveinsdheid ? Maar ik heb ook gefproken van geleerde Geveinsdheid. Is 'er ook Geleerde Geveinsdheid? JPlinius vertelt van regulus, dat hij zijne oogen gemeenlyk met zekere olij fmeerde, opdat men meenen zou , dat dezelve van het gedadig lezen rood wierden. Was dat geene Geleerde Geveinsdheid ? Wanneer de oude Sjfisien eenen Fiiofofilchen tabbaard omhingen en hunnen baard lieten groeien, om daar door hunne geleerdheid te vertoonen, die nogthans zoo gering was, dat de kundige niets zag dan den baard , was dat geene Geleerde Geveinsdheid? De hondfche diogenes verweet ééns aan den godlijken plato , dat het een' Wijsgeer niet voegde, zoo trotsch te zijn, en aan de Hoven der Voröen te verkee. en; maar p c a t o voerde hem knap te gemoet: Mijn Vriend, de hoogmoed kijkt, dunkt mij, door de gaten van uwen gefcheurden rok! Was hier ook bij één van beiden of bij beiden, Geleerde Geveinsdheid? Hoe menig bijvoegzel zou 'er niet kunnen gevoegd worden bij het boekjen van men ken, over de Kwakzalverij der Geleerden ? Hoe menigmaal is het wel gebeurd , dat de eene Geleerde den anderen ten hemel verhefte met zijne loftuitingen, dien hij ondertusfchen uit klinkklaare nijd en afgunst de doode hand nadroeg? Is dat Geleerde Geveinsdheid? Wanneer iemand geleerd wil fchijnen, en ten dien einde boeken, verhandelingen , vertoogen fchrijft, die hij van elders ontleent, zoodat, als ieder om het zijne kwam, hij zoo naakt en kaal zou daan als de vogel bij esopus, die zich met vreemde pluimen hadt opgefierd, hoe noemt men dat ? kan dat ook Geleerde Geveinsdheid heeten ? Wanneer 'er een Werk in 't licht komt met een pragtigen titel, kostbare plaaten, nieuwe letter, en alles, wat de kunst der Boekverkopers heeft u'tgevonden , om een Werk aan den man te helpen, en de inhoud is miferabèl flecht, en verveelénd tot walgens toe; is dat geene Celeerde Geveinsdheid ? Maar is het niet best, dat ik van deze onderwerpen, Staatkundige en Geleer Je Geveinsdheid, aftap? orndat  •C 341 > ik nog over zoo veele foorten van Geveinsdheid te handelen en te vragen heb. Nu verfchijne dan de burgerlijke geveinsdheid, en de lezer begrijpt wel, dat ik daar de boeren ook onder betrek5 Wat is dan burgerlijke Geveinsdheid? Rousskau heeft ergens gezegd:,, Ik befchuldig de menfehen van onze eeuw niet, dat zij met alle de ondeugden befmet zijn, waarmede zij befmerzouden kunnen wezen; want zij bezitten alleen de ondeugden der laffe z'elcn; zij zijn alleen ilechts bedriegers, en deugnieten , want ik geloof, dat zij onbekwaam zfn, om ondeugden te begaan, waartoe veel moeds en ftandvastigheid verëischt wordt, wanneer twee menfehen famen een kompliment maaken, zegt de één tegen den anderen in zijn hart: ik behandel u als een zot, en lagch met u, terwijl de ander hem in 't binnenst van z'jn gemoed antwoordt: ik weet, dat gij op eene anbefchaamde wijze liegt, maar ik kaats die leugens door anderen te rug, zoogoed als ik kan." Zou dit ook geleerde geveindsheid of gemelijkheid van den geneeffchen burger geweest zijn, toen hij onze eeuw dit kompliment maakte? En hoe is het hem bekomen? Wat al verdrietelijkheden heeft hij moeten ondergaan , daar men hem voor een bizar en lastig mensch aanzag; en daarom alle ongenoegen berokkende ! en is het dus niet beter te veinzen, dan de waarheid te zeggen ? Wanneer de ééne koopman den anderen, de ééne burger den anderen, de ééne boer den anderen bedriegt, ■wanneer de menfehen zich deugdzamer, rijker, eerlijker ■vertoonen , dan zij in de daad zijn, is dat geene Burger Üjke Geveinsdheid? ' Indien 'er geene Burgerlijke Geveinsdheid was. zou men dan uit de uitwendige woorden . daaden, teekenen niet over het gevoelen en hart en beftaan, des menfehen dienen te kunnen oordeelen, maar nu vraag ik, is dat altijd een rijk man, die in een vergulde koets rijdt? is dat altijd een wijs man , die eene deftigheid vertoont ? is dat altijd een eerlijk man, die een eerlijk voorkomen heeft' Is het hier niet Nimium ne crede colori. Wanneer eene geheele ftad. ja een geheel land geïllumineerd is, zou men dan wel mogen gelooven, dat allen zulks met een vrolijk hart doen en dar zulk een land, of ftad in de daad zoo verblijd en verheugd is, als de T t 3 licht  < 342 > lichtiens en Jampjcns wel fchijnen aan te duiden? Wat is dan Burgerlijke Geveinsdheid!1 Kan men 'er op aan , wanneer men , op eenen bededag, zoo veel menfehen te kerk ziet gaan, veelen van welken anders in kerk noch kluis komen, dat de kerken dan gellampt vol zijn, dat waarlijk de natie op zulken dag oprecht zich verbeteren, en het heil van 't vaderland en van zich ze!ven door godsdienst en deugd zoeken wil? Hoe menigmaal wordt men door den (êhijn bedrogen? Daar wordt een Congres beleid, de fchranderfte'vernuften worden door de handelende mogendheden naar de verzamelplaats gezonden, wat wordt 'er behandeld? Misfchien wordt het menschdom gelukkig gemaakt? En hoe dikwijls heeft men getwist, wie eikanderen de eerfte vifite zal geven, hoe veel treden de één den anderen te gemoet zal gaan? enz. en over een titel, over de vorm der Credentialen krijgt men verfchil? Het Congres wordt afgebroken, en alles loopt op niet uit. Hoe dikwijls vergaderden de eerfte leeraars en opzieners der kerk ? Oordeelt nu ééns uit den fehijn van het zijn en wezen. Wie zou van die Engelen der gemeente geen gewigtige en heilzame befluiten verwachten? En wat is 'er verhandeld, na plegtige aanroeping der Godheid? Heeft men niet dikwijls gehandeld over de kleeding en baard der geestelijken ? over de dagen, op welken men vleesch. visch of eieren zal eten? en dit was nog al wel, als 'er geene erger, geene licfdelooze zaaken vastgeftelcl wierden? En wie zal zich dan verwonderen, dat men algemeen ten aanz'en van alle ftanden, ook den burger e«. boerenftand, moet uitroepen ■ O quantum est in rebus inanel Wat al IJdelheid? Wat al Geveinsdheid? Maar is alle Geveinsdheid van dezelfde natuur? wie zou dit beweeren ? Zou niet tijd, plaats, omftandigheden, beginfels van werking hier een duizendvouwig verfchil maaken ? Is 'er niet, (want moet ik mij niet wat bekorten, om niet te verveelen met mijn gewawel over de Geveinsdheid ,) eene Geveinsdheid met een boos .opzet ? En dat zoo wel in de godsdienflige, (laatkundige, als burgerlijke Geveinsdheidt. Wanneer de Parifeên onder fehijn van lang bidden de huizen der weduwen opaten, geen ander oog-  X[ 343 > óógmerk hadden, dan over het geweten te heerfchen, en voor iet groots aangezien te worden, was dat geen opzettelijke Geveinsdheid ? Maar is 'er ook niet eene onnozele Geveinsdheid ? wanneer de eenvouwige gemeene man, omdat hij niet beter geleerd heeft, meent , dat hij onzen lieven Heer te vrede kan dellen, met flipt te kerk te gaan, en wel bepaaldelijk bij een' predikant, die den geest heeft, het welk hij opmaakt, uit den grooteren toeloop, met zijn van buiten geleerd gebed op zijne gezette ftonden op te zeggen, en ondertusfchen van het wezen van den godsdienst, gerechtigheid, liefde, deugd geen kennis heeft, en dus ieder oogenblik daar tegen misdoet, mag ik dit geene onnozele Geveinsdheid noemen? Wanneer een hoogmoedig mensch zich zeiven rechtvaardigt, omdat hij geen dronkaard is, een dronkaard omdat hij niet hoogmoedig is; wanneer een lasteraar en kwaadfpreker zich ontfchuldigt, omdat hij geen vleijer, en een vleijer, omdat hij geen kwaadfpreker is; wanneer een wellustige zich beroemt geen gierigaard, een gierigaard, geen verkwister te weezen, en wanneer deze allen z;ch zeiven zegenen, en voor iet groots houden, is dat in den grond geen Geveinsdheid? Eene onnozele Geveinsdheid , die uit onkunde voortvloeit ? Maar wat moet ik van u zeggen, lieve meisjens! die zoo geern trouwen zoudt, en ondertusfchen met mietjen, in de vertelling, de handen wakker beweegt en op en neêrflaat, ik wil geen man, ik wil geen man"! opdat de handen te eer droogen zouden, en zij te fpoediger in *t groote gild komen ? Is dit ook Geveinsdheid ? Hoort dit onder de onnozele Ceveinsdheid ? Maar is deze geveinsdheid altijd wezenlijk voordceüg '■ Hebt gij niet wel deze of gene van uwe vriendinnen gekend, die c'us eenen oprechten minnaar affchrikten, met wien zij gelukkig hadden kunnen leeven, en die naderhand haare veinzerij niet ziende gelukken, den eerden den besten hebben aangeflagen . en ongelukkig wierden ? Maar heb ik niet gefproken van eene natuurlijke Geveinsdheid? Wat is natuurlijke Geveinsdheid? Mag ik htjpochondriakus dus niet noemen ? Hoor hem eens deenen, en klaagen, het is of hij zoo van de wereld zou fcheiden; en echter wie beklaagt niet zijne erfgenaamen, die dit voor een wezenlijke ziekte houden, en ondertus! fchen in hunne verwachting door hem bedrogen worden , terwijl hij hen door zijn voorbeeld leert, dat kraakende w*.  < 344 > wagens het langfte duuren? Mag ik dit geene natuurlijke Geveinsdheid noemen ? Om te befluiten, daar fchijnt ook eene vreesachtige Geveinsdheid te wezen, ja ik mag wel vragen, of die niet al vrij algemeen is? was petrus er zelfs wel vrij van, toen hij verdiende door paulus berispt te worden V Hoe menig één, die mede fchreeuwt, als anderen fchreeuwen. al is het tegen zijn hart ? hoe menig één, die met de wolven huilt, daar hij mede in het bosch is? Waarom? Hij is bang, dat zij hem verfcheuren zouden; zoo? wel nu is dat dan geene vreesachtige Geveinsdheid? I. Welmeenend vraagde mij in een P. S. van zijnen Erief, in het vorig nommer gemeld, of ik ook weet, wat het fpreekwoord ; goed rond, goed Zeeuwsch beduidt? en hoe het komt, dat' men dit zoo weinig hoort gebruiken ? maar is, na al het boven gevraagde, wat is Geveinsdheid? deze vraag wel nodig? Zou dit fpreekwoord ook niet in Zeeland t'huis hooren? Of het daar nog in gebruik is? Dit zalmen in Zeeland best weten? Te AMSTERDAM, In de Boekwinkels van A. BORCHERS en J. W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weëkelijks a een en een halve Huiver word uitgegeven.  D E V R AA G A L. CNo. 44.) Wat is Eerlijkheid? •Nadien 'er veele lieden in den tegenwoordigeo tijd gevonden worden, die op hunne eerlijkheid roem dragen: O Per veelen zijn, die zulks met recht doen? ja, hoe est aliam rem, Heer vraag-al! Kijk, is dit Latijn niet wel zoo goed als de eerlijkheid van veelen ? nadien, zeg ik, 'er thans zoo veel geftoft wordt op de Eerlijkheid, en men die Spreuk van pope meermaalen in den mond heeft: Een eerlijk man, het edelst werk van God '■ kan het u, noch uwe Lezers niet heel vreemd dunken, dat ik u wederom eene, zoo mij dunkt, gewigtige vraag doe: Wat is Eerlijkheid? Ieder wil toch eerlijk zijn, een eerlijk Regent, een eerlijk Predikant, een eerlijk Raadsheer, een eerlijk Koopman, eene eerlijke Vrouw, wat al eerlijkheden? En daarom wat is Eerlijkheid* temeer, omdat ik het met den grooten Rotterdammer houde , ek asmus naamlijk , opdat gij mij niet kwalijk verftaat, en misfchien aan iemand anders denken zoudt, hoewel wie weet niet, wanneer men van den grooten Rotterdammer Vv -fpreekt,  *C 346 > (preekt, men dan erasmus meent, gelijk men gro= tius bedoelt , wanneer men den grooten Delvenaar noemt? En zal !er wel iemand in Rotterdam of Delft zijn, hoe groot hij zich ook waane te wezen, en hoe hij uit de hoogte zou willen fpreken, die den eernaam van grooten aan deze beide waardige Mannen, zou willen betwisten? En wat heeft dan er as mus gezegd? Dat hij meer hieldt van een' oprechten Turk, dan van een oneerlijken Christen. Behoeft gij nu ook te vragen , wel joais hoe komt gij aan die vraag? zo als de eerlijke justus armiger ex armis vraagt. Maar è propos ! komt u dit misfchien vreemd voor, dat ik den gefuspendeerden, geremoveerden.en inhabil verklaarden j us t us eerlijk noem? Maar kan dan de titel van ex niet gedragen worden van een eerlijk man , zoo wel als bij de Hoogduitfcbers hun von door Hoog-adelijken gevoerd wordt? Wanneer wij de gefchiedenisfen raadpleegen , vinden wij dan niet veele voorbeelden van eerlijke mannen , die in ballingfchap verjaagd werden , die in gevangenisfen moesten verfmachteh, ja, zelfs op het fchavot den dood ondergaan? Die niet alleen eerlijk waren, maar zelfs eerlijker, dan de genen, die bun deze rampen brouwden, en als rechters hen veroordeelden? Zo iemand hier van voorbeelden begeerde, zou hij niet gemaklijk te voldoen zijn? Zijn zij niet overal te vinden in de gefchiedenisfen van alle Volken? Was ka mi r. lus niet uit Rome gebannen, en dus ex, en wie verdiende nogthans meer dan hij, de tweede Stichter van Rome , te heeten ? Maar , zullen u geen voorbeelden genoeg te binnen komen, die mij rechtvaardigen zullen , dat ik j u s t u s eerlijk noem, omdat ik toch van het tegendeel niet overtuigd ben , en zoo lang is immers bij de Rechtsgeleerden de prefumtie ten goe- de8  '< 347 > de, baar bij de Theologanten ten kwaadé , tot hét tegendeel Dewezen is ? Doch nu tot den Tekst zalven ; want zou ik wél doen , als ik het voorbeeld van fommige Predikanten volgde , die den regel van evenredigheid niet verftaan, en hunne vooraffpraak zoo lang maaken, en hun voorgebed , als het een gebed mag heeten, het geèn dikwijls eene vertelling is , zoo rekken , dat de toehoorers in ilaap vallen, terwijl Dominé de hoofdzaak dikwijls vergeet uit eikanderen te zetten, of die kort en bedroefd behandelt, om geene boete te verbeurèn, en daar door 's avonds beroofd te worden van zijn glaasjen, en zijn pijpjen droog te moeten rooken , dewijl zijn beminde Ega op die wijze hem beter leert oppasfen ? Ter zaake dan! Wat is Eerlijkheid ? Een oude eerlijke Hollander! Ei ! is zulk een être nog in de mode? Is bij de gezegende omwenteling ook in dit opzigte, de oude Confiitutie herHéld? En in oude tijden, toen evenwel de deugd nogal '. in achting was, én voor éen fieraad van het menschdom gehouden werdt, was het toen zelfs niet reeds: cari quippe boni' Hoe zeldzaam was een eerlijk man! En wat zal het dan nu zijn? vraagde ééns de Profeet Ah ia, toen hij met de Koninglijke Vrouw van jèrob kam over zekere omwenteling in bet Koningrijk van Israël praatte? Wat zal het nu zijn ? daar de wereld immers niet beter wordt? daar de zeden bedorven, en alle deugden bijkans in zoo veele ondeugden ontaard én verbasterd zijn? Wat is Eerlijkheid ? Hoe dikwijls zijn geheele Volken door bedriegers onder den fehijn van eerlijkheid bedrogen ? De Gabiërs , Republiekeinen , die tegen tarfcwijrc, den Romeinfchen dwingeland, oorloogden, iie■ ten zich dus bedotten , door deszelfs Zoon. Deze kwam, kwanswijze door zijnen Vader mishandeld, tot hen over j verwonende alle blijken van eerlijkheid, en fchreeuwenVv ?. de'  < 348 > de over de wreedheid en dwinglandij van zijnen Vaders door dien fehijn werden de Gdbiers misleid , en namen ham «ot hunnen bevelhebber aan , die toch met zijnen Vader de aaak overlegd hadt, om de Stad dus te verraaden,dewijl eerlijken voor de vuist, niet ligt een Volk, dat voor de Vrijheid vecht, onder de knie gebragt kan worden. Roept gij met mij niet uit, Heer vraag-al: Arme Republikeinen! die dus het Trojaanfche paard binnen haalt, en u door eenen vreemdeling laat verraden! Waarom fielt gij zoo veel vertrouwen op vreemdelingen? En hoe eerlijk bediende z;ch tarquinius Zoon van de magt hem toevertrouwd? Hij raadpleegde zijnen Vader, door eenen geheimen bode, hoe hij te handelen hadt ? Deze nam den Gezant in zijnen tuin , en zonder één woord te fpreeken, floeg hij de uitfteekendfte bloemen met zijn ftok af, en zondt hem daarmede te rug. De Zoon begreep de mening van zijn Vader, en liet vervolgends, onder allerhande voorwendzels.de voornaamföe burgers den kop affiaan, maakte zich meester van de Stad,en leverde ze zijnen Vader in handen. Wat is Eerlijkheid ? O Eerlijke attilius regul us! hoe weinigen zijn 'er, die uw voorbeeld navolgen, en den eed aan eenen vijand gedaan, eerlijk houden, zelfs met opoffering van het leven, en met zich bloot te Hellen aan de wreedfte folteringen ? Evenwel mag ik eenen Nederlander, eenen waardigen geestelijken anthoni hambroek naast u plaatzen. Js dat geene eerlijkheid , den eed zelfs aan den vijand te houden? Mag ik niet onderflellen, dat uw Lezer de vraag; Wat is een eed? gelezen zal hebben? Maar zou men niet liever allerhande uitvlugten bedenken , en evenwel eerlijk willen heeten , gelijk die llemein, welke met nog negen anderen door hankisa! naa Rome gezonden werdt, om met den Raad te handelen  < 349 > len over de uitwisfeling der gevangenen, onder eene plegtige gelofte , van te zullen te rug keeren, indien hun voorflag niet werdt aangenomen. Deze tien Romeinen verlieten dan de legerplaats van hannibal, doch onze maat keerde,even daar buiten gekomen, onder ze. ker voorwendzei, weder te rug, en ging vervolgends naar Rome , denkende nu zijnen eed voldaan te hebben. Was dit Eerlijkheid? Neen! zegt ciceeo, men moest het eer den naam van list ea loosheid geven; en zouden echter veelen thans niet anders oordeelen ; en dien man voor fchrander en vernuftig houden ? Nogthans! toen het gezantfchap vruchteloos afliep , en onze vriend in Rome wilde blijven, zondt de Raad hem geboeid aan hannibal. Was dit geene Eerlijkheid ? Wat is Eerlijkheid? Filip van Bourgondié'n, die den bijnaam] van den goeden draagt in de gefchiedenis: Vraagt gij mij, waarom hij de goede genoemd werdt ? wel Mijnlieve vraag-al, wie zou 'er van zoo veele bijnaamen, die men vrij kwiflig aan Prinjen uitdeelt , reden geven kunnen? ontnam aan Jakoba van Beijeren, haar wettig erfdeel, en zie ééns hoe eerlijk hij handelde! Eene Vrouw was te zwak, om een Land te beftuuren of te regeeren. Een zeldzaam voorwendzei! Die goede filips! Eene Vrouw zou niet in ftaat zijn, om een Land te regeeren? Wel! wel! Wie kan mij kwalijk neemen, dat ik van een ander gevoelen ben, dan filip? Was dan debora geene Vrouw, en was zij geene Rechteresfe, eene Moeder in Israël ? Wat is het goed , als men in de oude gefchiedenisfen ervaaren is, niet waar Heer vraag-al? Was jezabel niet eene Vrouw? en regeerde zij niet het gantfche Land, en haaren Man den Koning achab, enz. enz. Wie was eerlijker, de goede filip, of de getrouwe frank van Borsfelen , die zijne Gravin bleef aankleeven en onderfteunde, toen zij van allen verlaten werdt ? gelijk het gaat , dat de meesten de opgaande zon aanbidden, en de ongelukkigen vermijden, uit vreeze , van mede in hunne rampen te zullen deelen. Wat is Eerlijkheid ? Vragen wij dat ééns aan Kt e. ment marot, die aan zijnen Koning beduidde, hoe het kwam , dat 'er van zoo groote fchattingen, als de ingezetenen van Frankrijk betaalden, zoo weinig in 's Konings fchatkist kwam. Hij nam een klomp boter, en gaf den zeiven aan den Heer, die naast hem aan tafel zat , in handen, met verzoek * om de boter door de handen van alle de aanzittenden te laten gaan, tot zij V v 3 b,J  < 35° > bij den Koning kwam , wanneer de klomp boter met» kei ijk was verminderd , door dien aan elks band iets bleet' kleeven. De Koning kon nu de toepasfing maaken ! Keizer ka hel de Vijfde, hadt een jong Heeró dien hij begunftigen wilde , in Braband een ambt gefchonken', het welk betrekking hadt tot de Fmantiëo ; d" jonge Heer maakte vrij wat werk van zijne vermaaken, en wat is dan Eerlijkheid? Toen het op het doen van rekening aahkwahl, was hij daar toe niet in ftaat. Uitftel was zijn beste verweer. Eindelijk wilde de Keizer, aangeftookt door zijne Raaden, zijn gunftehng zou reke. ning doen , het kostte, wat het kostte. En wat deedt nu onze Secretaris ? Hij hadt gedaan, gelijk de geenen, die het dichtst bij het vuur zitten, en zich gewarmd t en waar is ook ooit een kok voor de kombuis dood gebleven ? Maar nu rekenen! wel nu , bij verklaarde, geene rekening te Willen doen, dan Openlijk en in tegenwoordigheid van de Heeren Raaden van zijne Maje'teit. KaReL, die wel wist, hoe het met zijne eerlijkheid ftondt, was verwonderd , hoe dit zou aflopen, i e man verfcheen, beladen met eene vracht van boeken en papieren. De oogen van allen waren op hem gevestigd. Uwe Maiefteit gelieve te weten, zeide hij eindelijk, dat, wat moeite ik heb aangewendj ik echter mijne rekening, niet heb kunnen goedmaaken, ik heb daarom alle mijne napieren en documenten medegebracht, en verzoeke allerootmoedigst, dat uwe Majefteit deze Heeren, die hier tegenwoordig , en aan zulke rekeningen gewoon zijn , pelieve te bevelen mij , die nog onërvaaren ben , de behulpzaame hand te bieden, in het opmaaken der rekening, welke ik dan geheel niet twijfele , of zal akkoord bevonden worden. De Keizer begreep de mening dezer woorden, de Heeren voelden den fteek , en de befchul-dige Bediende werdt met eene liefderijke vermaning heen gezonden, hij zou in vervolg bedenken: Wat ts Lerlijk- heWat is Eerlijkheid? Mahomed al ij g eg werdt. door Schach abbas den grooten. van eenen Herder tot eenen Hoveling gemaakt , en na proeven van zijne bekwaamheden en eerlijkheid gegeven te hebben, tot Ichau meester aangelield. Zoo lang abbas de edelmoedige leefde, bleefAlij bic in aanzien, hoe zeer de nijd der hovelingen grimde; bij zijnen opvolger, den wreed» en wantrouwenden «ei i. vonoen z-j ingang. Daar werdt een fabel met edelgefteenten omzet , uit de fchatkamer gemist, deze gelegenheid nam men waar, alij «eg  < 351 > moest de dief zijn , en de eerlijkheid vergeten hebbenDe Schach begaf zich in perfoon naar de woning van' al ij, om alles te onderzoeken. Men vondt alles in dq beste orde , het huisraad deftig maar eenvouwig, zoo dat de vorst, die tevens door alij overtuigd werdt, iiat zijn Vader Schach abbas, den vermisten fabel hadt laten wegnemen , en de edelgefteenten tot andere einden gebruikt, nu zelf oordeelde , dat deze voorname Kroons- bediende te gering gehuisvest was. Zoo als de Koning meende te vertrekken, werdt hem door de HoVelingen eene groote wel gefloten deur aan het einde eener galerij aangewezen , welke nog niet geopend was. De Vorst vroeg aan alij, wat hij toch achter zoo veele grendelen en floten bewaarde? In deze kamer,Vorst! hernam alij, bewaar ik het lieffte, dat ik in de wereld heb, en het welk mijn eigendom is , het overige, wat in dit gebouw gevonden wordt, behoort aan uwe Majefteit , maar het geen in die kamer is, behoort mij, en ik hoop niet , dat het mij ontnomen zal worden. Oogenbliklijk moest de deur geopend worden. Doch welke verwondering 1 men zag niets dan witte muuren , wier fieraad was een herdersftaf , eene fluit-, en eene Iedere tasfche. Nu vervolgde alij! Dit was het al, wat ik in de wereld bezat , toen de groote abbas mij uit mijne rust kwam oproepen; deze Vorst liet het mij behouden, en ik hoop niet , dat uwe Majefteit 'er mij van berooven, maar mij de gunst toeffaan zal, om met dezen rijkdom in vrede heen te trekken ,* en mijne voorige rust te genieten, welke gunst ik als de grootfte Weldaad zal aanmerken. Zie daar het voorrecht van den eerlijken Man! De nijd verftomt, de Koning hing aliï" zijn Koninglijk kleed om, de eerlijke man genoot tot zijn' dood toe de achting van zijnen Koning, en de liefde en eerbied van zijne medeburgers. Wat is Eerlijk' held ? Zoo zou ik al kunnen voortgaan met vragen : Wat is Eerlijkheid in een Rechter? is het niet , dat hij geen aanzien des perfoons gebruikt, maar het recht fpreekt en handhaaft, zonder door vriendfchap of haat, of eeni. ge partijdigheid gedreven te worden? Wat is Eerlijkheid in een Predikant? Is het niet, wanneer hij, zonder menfehen te willen behagen , of gunst van grooten te zoeken, naar zijne beste weten en geweten , op den ftoel der waarheid, de waarheid fpreekt. Zonder veinzen , of iet achter te houden, dat gezegd diende te worden, ook zonder als een weerhaan op den F'" '" . kerk-  < 35» > kerktoren , dus in de kerk te draaien door eiken wind, die uit den eenen of anderen hoek waait ? Wat is Eerlijkheid, in den Koopman, in den Burger 3 Is het niet een' ander te behandelen , gelijk hij zelf verlangt behandeld te worden? Zou ik dit, en zoo veel hier niet kunnen vragen, maar mij fchiet eene zekere gefchiedenis te binnen, die ik u vertellen moet. Iemand hadt zijne buurjuffer voor een hoer gefcholden ? Of zij eene Vrouw du ton was? Wie vraagt dat daar ? Nu die mag het beantwoorden , ik weet het niet. Hoe het zij , zij dagvaarde hem , en deedt hem een proces van injurie aan. Wie weet nu niet , hoe veel dingen zoo waarachtig zijn , als dat het helder daglicht is , wanneer de zon 's middags ten twaalf uuren fchijnt, en die men echter in rechten niet in forma bewijzen kan? Onze man verloor dan zijn proces , en moest de gehoonde juffer voor eene eerlijke vrouw verklaaren, hij deedt zulks , maar eer hij van de rechtbank ging» vraagde hij zijne Rechteren, of men ook eene hoer wel fuifer mogt noemen ? Toen de Rechters zeiden , dat zulks door geene wet verboden was, maakte hij eene diepe buiging voor de Juffer, groette haar met de woorden: Uw dienaar, Mejuffer! en daar mede ging hij heen. Door het voorbeeld van dezen man geleerd , wil ik liever alle Regenten eerlijk, alle Predikanten eerlijk, alle Kooplieden eerlijk , alle Vrouwen du ton of niet du ton eerlijk noemen, dan in een proces van injurie te vallen, en amende honorable te moeten doen. Heb ik geen gelijk Heer vraag-al? en nu laat ik den Lezer over, de vraag : Wat is Eerlijkheid ? te beantwoorden , terwijl ik als een eerlijk man ben Uw Vriend joris weetgraag» Te AMSTERDAM, In de Boekwinkels van A. BORCHERS en J. WEEGE, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee. kelijks a een en een halve ftuiver word uitgegeven.  D E Vraag-al, (No. 45.) Wat is Verdraagzaamheid? Verwondert Gij U niet, Mijn Heer de Vraag- al, dat ik met deeze ouwerwetfcHe Vraag voor den dag kom ? Wat is Verdraagzaamheid ? wel Hemel! hoor ik U zeggen; zou men dat in onze verlichte Eeuw nog behoeven te vragen? heeft niet een ieder, die een weinig meer dan fpellën kan, het boek van voltaire gelezen? wie zoude dan niet weten, wat Verdraagzaamheid is? wordt 'er tegenwoordig wel iemand gemoeid over zyne denkwijs omtrent den Godsdienst? beijveren zich niet alle Souvereinen, als om ftrijd, om aan alle hunne Onder» daanen Confcientie-Vrijheid te bezorgen, deelen niet alle Gezintheden in de voorrechten der Maatfehappij f ziet men in onze dagen niet zelfs Jooden in foinmigë Lan. den tot den Krijgsdienst opfchrijven? en gelijkftellei» met andere Christen - burgers ? Hee/t mert in Engeland niet plans gevormd , om zelfs in Lenden eene Turkfcht Moskee te ftichten ? is men dan nu niet verdraagzaam in den hoogften graad ? en komt men nu nog opdagen met de Vraag: Wat is Verdraagzaamheid ? — Zacht mijn Heet de vraag• al 1 maak U niet driftig! Gij hebt immers nóg niet vergeeten, dat ik een Kospomoliet bén? Kan ik hec helpen, dat ik veele dingen zie, die Gij, op 't plekjen gronds, dat Gij bewoont, of geheel niet, of voorbijziet t Is het niet met de verdraagzaamheid even eens gefteld „ als met de Bon ton ? Zouden 'er niet verfcheidene foorten tan Verdraagzaamheid zijn ? zoo als 'cr verfcheidene foor-  < 354 > teu van Ton, van fmaak, enz. zijn ? Zoude men niet kunnen zeggen, dat 'er een Kerkelijke; eene Staatkundige; eene Burgerlijke; en — een Boerfche Verdraagzaamheid is? en is 't wel in onze dagen met alle die Verdraagzaamheden altoos even pluis? Hoort men, bij voorbeeld, niet geduurig twisten over het oude, en 'c nieuwe Licht? en zijn 'er niet veelen, die dit even zo weinig weten te verklaaren, als de barbier, toen men hem vraagde : wat is een Jothamist ? is het dan nu wel zo overtollig, ook zoo ééns te vragen: Wat is Verdraagzaamheid? Of mag men in de Godgeleerdheid niet zoo wel naar meer kennis trachten als in andere Wetenfehappen? zo neen • hebben onze Voorvaderen dan geen ongelijk gehad, dat zij het Pausdom verlieten; en het toenmaalige nieuwe Licht der Hervorming opvolgden? en, zo ja; waartoe dan dat twisten? dat verketteren ? dat vervolgen? zoude het niet beter zijn, elkander in liefde te verdraagen? zoude daar door de Gemeente niet gefticht? de kennis vermeerderd? en de ongelovigen overtuigd worden, dat de Godsdienst , op onwrikbaare gronden rustende , het naauwkeurigst onderzoek toelaat ? En is de Staatkundige Verdraagzaamheid wel min nuttig, of meer in zwang dan de Kerkelijke? zouden de Britten hunne rijke, en magtige koloniën in Amerika wel verlooren hebben ? als zij meer Verdraagzaamheid jegens hunne ver afgelegene Landgenooten geoefend hadden? heb ik het niet reeds in 't Jaar 1767. aan een Engelfchen Staatsman (die zich, op een reisje , dat wij t'faamen deeden, de Kleermaaker harkold liet noemen; ) voorfpeld , dat ze, door de fnaaren te fterk te fpannen , dezelve zouden doen fpringen ? zal de Kleermaaker harrold niet naderhand nog dikwijls om de woorden van den Kospomoliet gedacht hebben ? en bad de Wijsgeer van Sans fouci niet gelijk, toen Hij zeide:,, de Engelfchen handelen omtrent de Amerikanen als een Vader, die zijnen veertigjaarigen zoon, nog , als een kind, met de gart wil tuchtigen ?" Ja, wat dunkt U, Vriend vraag-al? zouden niet, door Verdraagzaamheid , alle dieprullen, en pasquillen, die tegenwoordig zo veel fpels in de wereld maaken, wel dra in die verachting, en vergetelheid vervallen, die zij verdienen?^ 'handelt men in Spanje wel voorzichtig, met alle uit-  < 355 > uitheemfche boeken, zelfs de nieuwspapieren inkluis, aan eene wreede Inquifitie ie onderwerpen ? Zegt nietTAciïus, dat werken van vernuft, en heekeldichten zo veel te gretiger gezocht, en gelezen worden, naar mate men de Schrijvers vervolgt? Regende het nietpasquillenonder de regeering van Keizer tiberius ? toen heel Romen van aanbrengers krielde? toen de fchrandereSchrijver crkmutius cordus door de vervolging van den bloeddorstis;en Keizer, en zijnen flaaffchen Senaat gedwongen wierdt, zich zei ven tedooden, om ten minften zijne nalaatenfchap voor zijne kinderen te behouden; en dat enkel omdat hij eenige fcherpe trekken tegen den heerschzuchtigen Staatdienaar sejanus had durven uiten, die naderhand evenwel zijne langverdiende ftraf niet ontduiken kon ? Zoude men door Verdraagzaamheid niet veel meer gewonnen hebben ? bewijst dit niét het edel, het nooit volprezen gedrag van Keizer THEonosins? toen men hem een lihel voorleide, waarin die Monarch op eene verregaande wijs gehoond was; gaf hij dit waarlijk Keizerlijk antwoord: ,: zo die man dat gefchreven heeft uit dartelheid; dan verdient hij onze verachting; heeft hij hetgedaan uit onnoozelheid, en onkunde; zo verdient hij medelijden; en heeft hij het gedaan uit vuile kwaadaartigheid; dan vergeef ik hem:" Wat zegt Gij, mijn Heer vraag al? werd de Schrijver van dat fchandblad , door deeze edelmoedige Verdraagzaamheid, niet meer vernederd, zoowel in zijne eigen oogen, als voor het Publiek, dan hij door vervolging zoude geworden zijn ? al ware hij zelfs met de dood geftraft? zoude men in dat geval zijne Schriften niet ijverig gezocht, en vermenigvuldigd hebben ? zouden andere heekeldichters niet een foort van wraaklust gevonden hebben, met nieuwe libellen, op den naam van den gedooden, onder 't volk te verfpreiden? — Dan, wie kon laag genoeg denken, om libellen te fehrijven? daar één theodosius heerschte? ——■> Begreep het de Groote frederik niet ook zóó ? toea hij zig vergenoegde aan den vermaarden voltaire (die niet ontzien hadt zijnen Koninglijken Weldoener op de fchamperfte wijs door te haaien; ) deeze korte, maar zaakelijke woorden te fehrijven? ,, Voltaide! ik waardeer KW vernuft; maar ik verfoei uw hartt" — Is bet dan X x z wei  € 35<5 > wel zoo ongepast, ook in onze dagen zo al ééns te vrss gen: wat is Verdraagzaamheid ? zoude het niet aller voordeeligst voor ieder Land? voor ieder lid der Maatfehappij in 't bijzonder zijn ? als men Verdraagzaamheid kende t Verdraagzaamheid oefende? zoude het niet beter zijn, dat inwooners van één Land ? van ééne Stad vreedig, en verdraagzaam met elkander leefden? dan over dingen te twisten, en te vechten, daar ze geen de minde kennis, ▼an hebben ? wat heb ik, bij voorbeeld, niet al geraas en getier gehoord voor, en tegen de oude Conftitutie ? Ik , ais een echte Kosmopoliet, die niets vuuriger wenscht, dan alle zijne medemenfehen gelukkig te zien, wild» gaarne als bemiddelaar dienen ; ik vraagde dus gulhartig; wat zij door het woord ,, Conftitutie" eigenlijk vei (Ion? den? en de goede lieden wisten, het mij even weinig te zeggen, als de ij veraars voor ,, het oude, en nieuwe licht;" en evenwel da,t krakeelen, fchelden , flaan , nam. geen einde: is dus de Verdraagzaamheid niet ten hoogften wenschlijk ? en kan men die wel genoegzaam aan* prijzen ?zouden daardoor nietfrlle haat, krakeel, vervolg, en wraakzucht, als kinderen der duisternis, weder in da bei gebannen worden, waar uit zij gefprooten zijn ?—-* En is, de Verdraagzaamheid onder de noeste, en eenvouwige Landbouwers niet ook even noodzaakelijk ? en even onbekend? zijn 'er niet Gewesten, daar de boeren elkander haaten, en vervelgen, om dat de een zijn land Ba3 de oude, en de ander na de nieuwe manier bouwt? blijven niet dé meeste hardnekkig aan hunne oude ger woonten hangen? al zien ze zonneklaar, dat hunne buulen, die de, voorlichting van kundige Menfchenvrienden opvolgen; met wehjiger inzaad dubbel oogden ? Zoude men dan niet ook kunnen zeggen, dat Verdraagzaamheid de moedei; der Wijsheid is? maakt zij, door het wegèemen van haat, en partijIchap, de menfehen niet vatbaar om onderwijs aan te nemen ? om de Waarheid onbevoor. $prdeeld te zien ? om meer kennis te verkrijgen , en daar door hun eigen' geluk en het welzijn van den Staat met yeréénigde krachten te bevorderen ? Maar laat ik uitfehei. den; misfchien hebt Gij ook — nog eenige vragen, kier bij te voegen? tot meerder onderricht van uwen bqtendigen Leejei J. W£RELD«UKC-£3.  < 35? > Zult gij mij niet bedanken, Lezer! dat ik de boven-, ftaandc vraag van s. wereldburger terftond aan u heb medegedeeld ? En zult gij over dezelve niet geern met mij uwe gedachten laten gaan? hoewel mijn geachte Koryespondent te recht aanmerkt, dat men hedendaagsch al vrij verdraagzaam is, bijzonder omtrent Turken en Jooden. Doch volgt daar wel uit, dat in de daad de waare verdraagzaamheid, die op den grondflag van Christelijke liefde gevestigd is, thans meer dan ooit veld wint, gelijk men onlangs hoorde roemen ? zou menig één niet veel eer zich met een Turk of Jood verenigen, dan dat hij zijnen medechristen zou verdragen, alfchoon deze zijn broeder niet dan in zaaken van weinig aanbelang van hem verfchilt? Het is waar, daar branden geene mutzaard- vuuren, daar wordt juist niet te vuur en te zwaard tegen disjenters gewoed, maar zijn 'er echter niet nog lieden genoeg , die 'er in ftaat toe zouden zijn , indien de omflandigheden der tijden het hun toelieten ? geven zij, in de daad, hunne gezindheid niet genoeg te kennen, door hen die van hun verfchillen, te verdoemen, en in het helfche vuur te werpen? Onze Kosmopoliet maakt gewag van het twisten over het oude en nieuwe licht, ik heb over dat onderwerp eenigentijd geleden eenen brief gehad, geteekend a. weetgraag, welke mij onder anderen in fubftantie het volgende fcbrijft: „ Nu fchijnt 'er nog eene ftudie te wezen die U Ed. ook heeft aangehaald, naamlijk, nieuw licht; deze dient dan, om u te vragen: wat is nieuw licht? bij mij ter plaatze is een nieuw Leeraar beroepen, welk beroep echter veelen niet naar genoegen is. Dezen en genen wilden liever eenen anderen Leeraar hebben , en do reden is, de man is voor het nieuwe licht. Ik heb zulke Matadors al gevraagd; wat is nieuw licht? maar zij weten het niet; fommigen meenen zelfs, dat het zoo wat Patriotisch zou zijn, maar die moeten het zeker mishebben, want immers hebben de Patriotten uitgefpeeld, nu de oude Conftitutie berfteld is? Wat is dan nieuw licht?" Ik doe dan bij deze gelegenheid die Vraag, wat is nieuw licht? metéén , tc liever; om dat ik meen te vinden, dat men bij alle gezindheden der Christenen van een ftieuw licht weet te fpreken, en daar over verregaande, X x 3 ruh>  < 558 > rufic heeft. Wat wenden de Brabanders voor, als eene. groote reden, van hunnen afval van den Keizer? Is hec niet, dat die Vorst het nieuwe licht heeft begunstigdt En gelooven zij nu niet, dat hun Godsdienst in gevaar is, en dat men dien met hand en tand tegen hec nieuwe licht, welk de Keizer ontfteken wilde, moest handhaaven ? Hebben ook onder de Proteftanten de Lutherfchcn niet zoo hevig over het oude en nieuwe licht gedisputeerd, gefchreven engewreeven, dat 'er de Regeering is tusfchen gekomen, en alle gefchriften verboden heeft, betreffende dat oude en nieuwe licht, en alle foortgelijke verfckillen onder de Lutherfchen? Is 'er ook bij de Gereformeerden geen twist over het nieuwe licht? en wapent men zich niet op allerhande wijze tegen hetzelve? Derhalven Lezer! wat is oud, en wat is nieuw licht? Komt u de vraag ook zoo duister voor, als mij? Wat heeft dat oud en nieuw in Kerk- en Burgerftaat al wanördens en verwarringen aangerecht? En v/at bewijst het? Is dan het oude altijd het beste? Kan men altijd ftaatmaaken, dat het oud is , het geen oud genoemd wordt ? Hoe menigen , die doen, gelijk de mannen van Gibeön? En wat deeden de mannen van Gibeön ? Zij wilden de Israëliten bedriegen , en „ handelden ook arglistelijk, en namen oude zakken op "hunne ezels, en oude , en gefcfeeurde, en faamgebonden lederen wijnzakken; ook oude en bevlekte fchoenen, en zij hadden oude kleederen aan; en al het brood, dat 'zij op hunne reize hadden, was droog en befchim-, meld?" En als het bedrog zich dus verfcbuilen kan onder het voorkomen van oudheid, wat roem kan dan de oudbeid aan eene zaak geven ? Wat voordeel heeft toch ooit de onverdraagzaamheid gedaan ? Heeft de waarheid Plakkaaten, Inquifitie-dwang, Kerkers en Schavotten nodig? Staat zij niet door haar eigen kracht vast en beftand tegen alle onderneemingen? Wanneer men onverdraagzaam is, geeft men dan niet te kennen , dat men zich zeiven en zijne zaak wantrouwt ? en daarom oordeelt, nog andere hulpmiddelen nodig te hebben? En is het niet even eens, het zij men van Kerkelijke, het zij van Staatkundige verdraagzaamheid fpreekt ? Hoe vaster iemand is, dat hij een goede zaak voorheeft, hoe verdraaizaamer hij zijn zal; terwijl de bewustheid van OJ^-  < 359 > •nvermogen of van onbillijkheid altijd vreeze, en dezd vreeze onverdraagzaam maakt. Montesqüieü heeft gezegd : „ L'Aristocratie est legouvernement , qui profcrit le plus les ouvrages Satyriques. Les Magiftrats y Jontde petits Souverains, qui ne font pas as fes grands, pour méprifer les injures. Si dans la Monarchie quelque trait va contre le Monarque, il est fi haut , que Ie trait n'arrivé point jusqu' d lui; un feigneur Aristocratique en est percé de part en part. Ausji les Decemvirs , qui formirent une Arifiocratie , punirent ils de mort les ecrits fatijriques. En verfchilt montesquieu dan wel in het zaaklijke van het geen wij zeiden ? Volgends dio cassius, ontraadt mecenas aan augustus alle verdraagzaamheid in den godsdienst, en fluit zijn advijs met deze woorden: omdat zulk eene verdraagzaamheid niet overéénkomt met de alleenheerfching of met de willekeurige magt?" Verdienen deze woorden de oplettenheid niet van alle vrijë volken, en moeten zij hen niet leeren tegen onverdraajzamen op hunne hoede te zijn? Latet anguis in herba? Wordt ook het gezegde niet bevestigd door het gedrag van waariijk groote mannen, die edelmoedig de laffe libel-fchrijvers hebben vetücht? gelijk theodosius, daar onze Correspondent van fpreekt? En dat niet alleen met een enkel gezegde, maar mee eene wet, die men inliet Codex Theodofianus vindt: ,, Si id ex levitate procesferit, tontemnendum est: fï ex infania, mijeratione dignisfimum, fi ab injuria, remittendum. Is het niet ongelukkig, dat die zelfde vorst in het godsdienftige verfcheiden onverdraagzame wetten heeft vastgefteld, onder anderen ééne, waarbij die genen doodfchuldig worden verklaard, die het Paaschfeest niet op den zelfden tijd vierden , als de kerk? in welke wet ook, volgends de aanmerking van gotxjoiredus , het eerfte gewag voorkomt van Inquijiteurs. Zou men hier niet omtrent uitroepen ? Tantum relligio potuit fuadere malorum! Hoe edel is het zeggen van den Kardinaal ximenës tegen Paus adbiaan, wegens fchimpfchriften. ,, Wij doen; en wij moeten anderen vrijheid geven, om ta fpreken. Indien, het geen zij zeggen, valsch is, mo„ gen wij 'er om lagchen; indien het waar is, moeten t, wij hec verbeteren." Verdient dus ook het zeggen »an al  4 3&> > Al aziz Kalif van Egypten hier geene plaats, en was het niet waardig nagevolgd te worden? Daar was een ichimpfcbrift gemaakt op zijnen Wazlr, deze klaagde 'er over bij den Kalif, en verzocht, dat de maaker geftraft zou worden. De Kalif antwoordde: „ Dewijl Ik met u deel heb, indeaangedaanebelediging, zoo verzoek ik u , dat gij ook met mij deelt inde verdienfte der vergiffenis, die ik hem deswegens vergunnen zal." En dit deedt een Arabier? En doetxvel Staatkundige onverdraagzaamheid het nut, dat men beoogt? Is zij niet meer gefchikt, öm te verbitteiendan te verbeteren ? Is zij niet zelfs dikwijls gevaar* lijk ? Men kan geene groote ftraffen oefenen, en gevolglijk geene groote omwentelingen maaken, zonder dat men eenige burgers eene groote magt in handen geeft. Het is dan in dit geval beter, veel te vergeven , dan veel te ftraffen; weinig tebanrten, dan veel te bannen; iemand zijne goederen te laten behouden, dan de Confiscatien en verbeurd verklaaringen te vermenigvuldigen. Men zou, onder fehijn van de Republiek te wreeken, bijzondere wreekers de dwinglandij in handen geven. ■ Men moet, zoodra mooglijk tot den gewoonen loop van het lands-beftuur wederkeeren, zoodat de wetten allen befchermen, en zich tegen niemand wapenen." Ik vraag, of deze woorden van montjesquieu ook waarheid zijn? En is in het bijzonder verdraagzaamheid niet aan ieder een aan te prijzen ? Zekere afgunstige meende iemand verdriet aan te doen, hij lasterde hem, fprak kwaad van hem, fcholdt hem, befpotte hem zelfs in nieuwspapieren en almanakken, maar de man wikkelde zich in zijns deugdzaamheid, en fteuflde op zijn goed geweten, hi] verdroeg alles met geduld en edele ftandvastigheid, hij deedt wel, zonder ééns om te zien. En welk was het gevolg? de afgunftige werdt vertwijfeld, omdat alle zijne praktijken mislukten, hij kocht een ftrop, en verhing zich zeiven. Zoo veel vermag de verdraagzaamheid! En zouden wij dan niet verdraagzaam wezen? Waarom ismen dikwijls verdraagzamer tegen de ondeogden, dan tegen kerklijke of ftaatkundige onrechtzinnigheid ? Te L E t D E N, Bij LEONARDUS HERDISGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee» kelijks & een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D S VRAAG-AL. (No. 46O Wat is gezegend, wanneer men niet tevens aan liet verbeteren der gebreken denkt? 2^oo is dan eindelijk de Keizer josef de II. der* waards gegaanj van waar niemand wederkeert? zoo is de Vorst dood, dien men zoo dikwijls dood gezegd heeft? Thans fchijnt er geen twijfel aan te zijn; goed! maar hoe is nu zijn dood aan te merken? zullen veelen dit fterfgeval niet aanzien als een droevig, en weder anderen, als een gezegend geval ? Hier denk ik aan zekere klugtiga geheurenis, die ik, eer wij verder gaan, zegt men zoo niet? hier te pas moet brengen; of zij opheldering zal geven? dat weet ik niet. Op het fluiten eener verkiezing van Parlements - ledeq te Levis, hadt de Hertog van mewcastle aan eene» Stemhebbenden, door wiens Stem bij zijn oogmerk bereikte, op deszelfs verzoek, ten blijke van dankbaarheid, toezegging gedaan , van het ambt van eenen ontvanger der Accijnzen, bij affterven van den genen, die hec thans bekleedde» en die zeer oud was. Hij hadt de mam vrijheid gegeven, om hem, wanneer dit fterfgeval mogt gebeuren, daar van terftond te verwittigen, het zij bij nacht of bij dag. Op deze belofte wachte de Stem gerechtigde in den geloove naar den dood van den accijns-ontvanger. Deze nam den volgenden Winter af£heid van deze booze wereld. Welk een gezegend  < 3^2 > (terfgeval voor zijnen erfwachter ? Hij begaf zich op reis naar London, en bereikte Lincoln hm Fields omtrend twee uuren in den morgenftond. De Koning van Spanje was omtrent dezen tijd overvallen geworden door eene ziekte . en bijzondere berichten des aangaande, hadden eenige Engelfchen aanleiding gegeven, om te gelooven , jiat hij van dezelve niet kon opkomen. Onder dezen was de Hertog de ligtgeloovigfte, ennaar alle waarfchijnlijkheid de meest - bekommerdfie. Hij had Couriers naa Madrid afgezonden, die met allen mooglijken fpoed te rug keeren, en hem bericht brengen moesten, in geTalie zijne Katholijke Majefteit overleedt, en hun deszelfs dood bekend werdt. Hij begaf zich, geduurende dien tijd, dat hij ongeduldig op tijding wachtte, nooit te bed , zonder uitdruklijken last aan zijne bedienden, om, welk perfoon ook verlangde, tot hem toegelaten te worden, dien in zijne flaapkamer te brengen. Toen derhalven de Stemhebbende vroeg, of hij te huis was, werdt door den Portier geantwoord: Ja, zijne genade ,„ is eenigen tijd te bed geweest, maar wij hebben last, 0771, zodra gij komt, hem wakker te maaken." ,, Ach'. j, God zegen heml Ik weet, dat de Hertog mij altijd ge,, zegd heeft, dat ik welkom zou zijn bij dag of bij nacht, 3, Ik bid u, wijs mij den weg na boven." De gelukkige bezoeker was naauwlijks tot de deur geleid , of hij Sloof ter kamer in, en in de overmaat zijner vreugde fchreeuwde hij uit: ,, Mijlord, hij is dood'. Dat is goed, „ mijn lieve vriend'. ik ben er van harten verheugd over. .„ Wanneer is hij geftorven ? Eergisteren morgen , cn het behaage uwe genade.... Hoe', zoo kort geleden? Wel „ hoe', mijn waarde, gij moet gevlogen hebben. Hetweer„ licht zelf kon niet half zoo fchielijk reizen , als gij. Zeg „ mij, beste maat! hoe zal ik u beloonen? Al het geen ,, ik inde Wereld wenfche, is, dat het uwe genade mo~ ge behaagen, aan zijne gunftige belofte te denken, en „ mij te benoemen tot zijnen opvolger. Gij , gij , lompert'. „ Gij Koning van Spanje! Wat Familie - recht kimt gij hebben? Laat mij u ééns befchouwen." Op het ogenblik fchoof de Hertog de gordijnen wijd open , en herinnerde zich het wezen van zijnen Yerkiezings»vriend, maar  < 3^3 > maar met welke houding van misnoegen en te leurftel. fing ? In 't eerst volgde gramfchap, fchelden, weigeren,' Maar zich bedenkende, en het belagchelijke, dat in dit geval plaats hadt , in aanmerking neaiende, verhief hij den verzoeker der Monarchie tot een post, welke, volgens de denkwijze der tegenwoordige tijden, niet min aanzienlijk kan fchijnen, hij maakte hem Ontvanger der Accijnzen. Zou niet wel de één of ander in dezelfde gemoeds aandoening geweest zijn, als deze Hertog van Newcastle , op de aankomst van den Courier, die de tijding van het overlijden der Aardshertogin elizaueth heeft overgebracht ? Maar of 'er wel één Burgerman Ontvanger der Accijnzen door zal worden ? dit is wéér iet anders. Daar is nog geen Roomsch - koning gekozen , de Turkfche oorlog is nog niet geëindigd , de Brabandjche zaaken niet afgelopen, zal dan de dood van j os e f eene gezegende of eene treurige gebeurenis voor Europa wezen in de gevolgen? Dit is eene vraag, doch die mij aanleiding geeft, om» te vragen. Wat is gezegend ? Wat een gezegend ilerfgeval is, hebben wij daar gezien in dat voorbeeld, welk wij verhaald hebben, en mogen wij het anders niet vragen aan hongerige Erfgenamen, die in het goed van eene oude Nicht zitten? Wat is een gezegend huwelijk? Hoe menig gezegend huwelijk is 'er gefloten , daar de Echtgenoten een jaar daarna wenschten eikanderen nooit gezien te hebben? Gezegend Nederland plagt voor dezen nog wel een halve regel in de Verzen van onze Dichters te vullen; of hec pog zoo is, dan of men nu een ander Epitheton gebruikt? moet men aan de Nederlandfche dichters vragen. Moet men ondertusfchen niet zoo veel zeggen, dat dit woord geheel geene zekere betekenis heeft, en dat het geen de één gezegend noemt, de ander ongelukkig heet? overëenkomftig het fpreekwoord des éénen nood is des anderen brood ? en dat het veel afhangt van eigenbelang, en interest , dat toch de geheele wereld regeert, of iec al of niet gezegend genoemd wordt ? Y y 2 tft-  '<£ 364 >' ïhdicn dit zoo zijn mogt, dan mag ik ook tevens vragen: Is 'erin 't geen gezegend is, niets te verbeteren? Zouden de Kerkvaders deze vraag niet met ja hebben moe» ten beantwoorden, die de zonde van adam noemden: Felix culpa! gezegende zonde! Is dit niet een zeldzaam gebruik van het woord gezegend? Is 'er wel iet op aarde volmaakt? en is wel iet zoo gezegend, of het kon nog beter ? en diende fomtijds beter te zijn? Moet een Mensch, moet eene Natie, hoe gezegend ook, zich niet wachten, van zich voor zijn dood als gezegend aan te merken, volgens den raad , dien solon aan den rijken croesus gaf, dat niemand gezegend kan genoemd worden voor zijn dood, en dat de Vorst zich dus niet daar op behoorde te verhovaardigen, dat hij thans gezegend was; Hoe dikwijls komt het hinkende paard achter aan ? Mag ik hier den Lezer een paar brieven mededeelen , welke tot dit onderwerp betrekking hebben, en het misfchien nog wat zullen ophelderen ? Zie hier den eerften: Mijn Heer de vraag-alI Wanneer de vraag: Wat is gezegend ? door een, Israëliet en wel ex tempore , dat is, voor de vuist wordt beantwoord, zal hij denklijk zeggen. „Het is Kaujcher! " •Zoo noemen immers de jooden hunnen wijn , over welken een zegen gefproken is? Ergo is Kaujcher gezegend? Maar is dat altijd wel gezegend te noemen, waar over door ftervelingen onder het verrichten van eenige plegtige ceremoniën eenige woorden zijn uitgefproken? Is niet gezegend dat geen , hetwelk het Opperwezen uit gunst fchenkt, en hij gezegend, diende Hemel waarlijk genegen is ? Ik weet zelf niet, hoe ik het derhalven met dit woord heb, en verzoek u daarom deze vraag ééns voor te dragen: Wat is gezegend? „Hoe," zult gij vragen: .j zijt gij een Vreemdeling in Jerufalem? zijt gij waar*  < 3«5 > Jj waarlijk een geboren Nederlander, en in het gezegend ,, Nederland woonachtig, en vraagt gij nog : wat is ge„ zegend? daar dit woord over alle lippen rolt? Woont „ gij den Godsdienst niet bij V zo ja ; wie zijn dan die Wel-Eerwaarden, die gij bij praeferentie met uw bij„ zijn vereert. Hebt gij dan niec de allergefchiktfte „ gelegenheid, om uwe vraag beantwoord te zien ? Denkt ,, gij niet, dat de eene Wel - Eerwaarde daartoe meer ,, gefchikt is, dan de ander, om het twijfelachtige weg ,, te nemen en klaar te maaken?" Och jal Vriend vraag-al! ongetwijfeld woon ik den Godsdienst bij, en dewijl hier in althans het Spook de bon ton niet te pas komt, is het uic verkiezing, dat ik den grootften hoop volg, nogthans ben ik omtrent mijne vraag nog niet voldaan, hoe dikwijls ik ook hec woord gezegend heb hooren uitfpreken, en in Couranten en andere publieke papieren gelezen heb. Ik ben derhalven nog zoo onzeker als te vooren: Wat verfchillen de menfehen Biet magtig veel in denkwijze, nopens het geen al of niet gezegend kan heeten? Zie daar is de Omwenteling in Frankrijk ', terwijl genoegzaam de gantfche Natie den mond volheefc van al hec gezegende in dezelve, legt een publiek Ambtenaar, zoo als ik meen in de nieuwspapieren gelezen te hebben, zijne bediening in den fchoot der Natie neder; zou dan aan dien man, al het geen daar gebeurd is, wel als gezegend zijn voorgekomen ? niet tegenftaande anderen alles als zeer gezegend befchouwen, die wanneer men hun hier in wildé tegenfpreken, en het één of ander gebeurde onder het oog brengen, hetwelk men, in plaats van gezegend , wel ongelukkig mogt heeten, zouden zij zich niet daadlijk van het Franfche fpreekwoord bedienen, en zeggen: Malheur est bon & quelque chofe'i Wanneer dus ook die Wijsgeer, van wien gij in u» No. 30. gewag maakte, onze Republiek niet, zoo als men vrij algemeen denkt, als gezegend, maar veeleer als ellendig en ongelukkig befchouwc, mogen en kunnen wif ons dan ook troosten met het vercaalen en gebruiken van dit fpreekwoord? Ik eindige dezen , met vriendelijk verzoek, dat gif. Y 7 3 Jeza  < 3Ö0 > deze mijne Vraag aan het Publiek gelieft voor te leggen," of ik op eenige wijze uit mijne twijfeling gered kon worden, en eindelijk eens vast kon bepaalen, wat al of niet gezegend te noemen is. Ik heb de eer te zijn TJEd. graage Lezer jan, de geboren Nederlander. De andere Brief is van onzen Vriend jan vrager, die ons reeds meer met zijne vragen heeft vereerd. Zeer Geëerde Vriend l Wat zal het jaar 1790. opleveren? wiezal ons, Vrienden der zuivere Oude Conftitutie, dat zeggen? Is het niet dikwijls en in veele Landen en gevallen waar, dat de deftiCTe , braave , meest - opbrengende middenftand meest, onder zekere bepaling , van de onderliggende partij is ? Verdient deze ftand echter niet gehoord , en dwaalende, door reden overtuigd , en door niets anders tot rus', en ftilte gebracht te worden ? Immers is het altijd en overat op zij" elfëndertigfte ? En is het, daar het dus is, reeds volmaakt ? En fchoon de Volmaaktheid niet te bereiken is , moet echter, vooral in eene Wijseeerige eeuw evenwel niet getracht worden , om die nader bii te komen ? Is hij, die dus bedaardelijk vraagt, een Landberoerer , of gedraagt hij zich als een Menfehen vriend en liefhebber van het Vaderland ? Is 'er niets, niets hoe genaamd, te verbeteren? Mag dit niet gevraagd worden van alle braave lieden ? van welke denkwijze ook ? Ontftaat gebrek aan verlichting, algemeene verlichting hier omtrent , niet uit de vooröordeelen eener verkeerde opvoeding, gebrek aan onderrichting in den ftaat en de gefchiedenisfen des lands, verkeerde oneigenlijk gezegde huwlijks ■ verbindtenisfen, waardoor ook de opvoedingen zeer gebrekkig zijn, gebrek aan aanmoedigingen der beide kunnen tot goede huwlijken, aan kostwinningen, vermeerderende door de gevolgen, dei  < 3*7 > der tweedragt fen onlusten, door valfche fchaamte der beminlijke helft van het Menschüjk geflacht, ook daarentegen door de weelde , en haare onberekenbaar verderflijke gevolgen? Mijn Vriend! hoe veel. is 'er wel te vragen? En zou "er dan niet te verbeteren zijn? Voor deze keer, dewijl ik door den toevloed van denkbeelden en vragen overkropt word, zij dit genoeg. Gij weet, ik ben Uw Vriend jan vrager. Aan Duin 10 January 1790. Wei nu Lezer! zijt gij'nu, na het lezen dezer twee brieven van mijne Correfpondenten verlicht omtrent de vraag: Wat is gezegend ? en is 'er in 't geen gezegend is, ook iet te verbeteren ? Is het nodig , dat ik er uit de gefchiedenisfen nog iet van zeg, ter opheldering? Is het niet meerm3alen gebeurd ; dat een gantsch volk eene gebeurenis, eene omwending gezegend noemde , en wanneer er ondertusfchen geene daadlijke verbetering volgde, in zeden, in handelwijze enz. dat zulke zegeningen in vloeken verkeerden ? Hoe befchouwde Israël de groote omwenteling, waar bij zij, in plaats van de Oude Conftitutie, door moses zoo wijs ingevoerd, eenen Koning ontvingen? Ik lees 'er van: „ Doe ging al het Volk naa Gilgal, cn maakte saul aldaar Koning, voor hec aangezigc des Heeren te Gilgal, en zij offerden aldaar Danköfferen voor hec aangezigc des Heeren; en saul verheugde zich aldaar gantsch zeer, met alle de 'mannen van Israël." Heeft dus Israël dit niet gehouden voor eene gezegende gebeurenis ? En bleek hec ondertusfchen niet van achteren, dat samuöl de waarheid fprak, als hij zeide: ,, Indien gij voortaan kwaad „ doet, zoo zult gy lieden als ook uw Koning omko„ men?" j.ieek het niet, dat God aan Israël een Koning hadt gegeven in zijnen toorn? Wie  < 3*3 > Wie weet niet uit onze Vaderlandfche gefchiedenis* fen, met hoe veel toejuiching de Graaf van leycester door onze Voorvaderen werdt ingehaald? Men behoeft het anders niet te lezen , men heeft flechts de prentverbeelding in te zien, in wagenaars Vaderlandfcht Hifiorie , hoe die Graaf te Vlisfingen wordt ingehaald, onder Vlaggen en Wimpels, onder het Hoezee van groot en klein ? Wat waren zelfs de Predikanten in hun fchik ? Dit was een gezegend evenement t voor Vaderland en Godsdienst! Maar wie weet ook de gevolgen niet? Hadt de waakzaamheid en voorzigtigheid van oldenbarneveld, die Prins mauïiiT9, net van pas, tot Stadhouder van holland deedt verkiezen, en van andere waare Patriotten het niet verhinderd, wat zou 'er gebeurd zijn ? en nog, kwam niet onder het kort beftuur van dezen Graaf het Vaderland, door de door hem verwekte verwarringen, en het verraad van zijne Officieren, tot op den oever V3n zijnen ondergang ? Wat is dan gezegend, wanneer men tevens niet aan het verbeteren der gebreken denkt? Te L E T D E N, Bij LEONARDUS H E R D I N G H, gn alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee» feelijks è een en een halve Huiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. (No. 47-) Wat zijn Titels ? Ik kreeg toe deze vraag aanleiding, door de vraag van Joris Weetgraag in N°. 44.. nopens den Titel van den goeden, aan den Hertog Filips van Bourgondiên gegeven; waar bij ik tevens dacht aan zekeren geestelijken, die, naar mij verhaald is, bij het vieren van de heiligde plegtigheid der Christenen, onder het overreiken van het heilig teken aan den Burgemeester van zijne plaats, dien aanfprak, met den titel: Edel groot achtbaar Heer Burgemeester ? Ik begon dan over de titels mijne gedachten te laten gaan. Zou ik , vraagde ik mij zei ven af, niet wel een blaadjen kunnen vullen met vraagen over de Titels ? Neemt de titulomania niet daaglijks de overhand ? Wanneer men Hechts eene lijst van titels , die gevoerd worden, op het A. B. C. af, wilde opgeven, zou men wel op één blaadjen ruimte genoeg hebben, al gaf men ze geheel als Tekst zonder noten ? Maar zo ik kon voorzien, dat mijne vragen over de Titels dat effett zouden hebben, als de preek van zekeren Domino over de kapzels der Dames hadt, dat naamlijk het hoofdkapzei kort daar na eene etage hooger werdt, zou ik dan niet beter doen, met het reeds gefchreevene uit te wisfehen, en aan dea goedgunstigen Vulkanus op te offeren? Doch ik ben niet begaafd met gezigten, verrukkingen, droomen, ik heb geen' gemeenzame verkeering  37° > met de ge«sten, hoe kan ik dan vooruitzien, welk gevolg deze mijne vraag hebben zal ? Zal ik dan niet wel doen, indien ik maarzoo in het geloof voortwandel? Arthe Horatiüs! wie zou u in onzen tijd niet beklagen , als gij onze Mecenaten ééns wildet betitelen met dulcis amice ? waarde Vriend?" zou men dien lompert niet op zijn minst het gat van de deur wijzen? Verftonden Ce sar en Pompejus hunne wereld wel, die eikanderen in den Raad eenvouwig met hunne naamen zonder eenigen titel noemden: C .at sar, Pomïejus! Hoe zouden zij thans ftaan te kijken, nu men geen woord tegen een aanzienlijk man mag fpreken zonder zijnen rechten titel te herhaalen, of wel, zijne opwachting maakt met allerhande buigingen en grimatzen, zonder één enkel woord te fpreeken, en flechts een ftille Pantomime fpelende ? Wie of het beter meenden, de ouden zonder titels, of de hedendaagfchen met titels met al ? Wanneer waren de oude Romeinen met titels in de weer ? dan, wanneer zi] den naam van Vader des Vaderlands, Herjleller van Rome en dergelijken verdienden en van een vrij en dankbaar volk ontvingen ? Naderhand namen de titels bij de Romeinen de overhand; wanneer ? Was hec niet toen de vrijheid te zoek raakte? Divus Augustus, de vergoodde Augustus, dit was echter na zijn dood; vervolgends ging men verder: Dominus 6f Deus, Heeren God. Maar wie waren de Heeren, aan welken men deze titels gaf? Was het niet een Nero? een Domitiüan? en huns gelijken ? De Oosterfche Vorsten hebben altijd den naam gehad van op titels verzot te wezen,- de oude Perfifche Koningen waren broeders van de zon en de maan! De Chineefche Keizers noemen zich heilige zoonen des hemels, heeren der geheele wereld, alleenheerfchers der aarde, grootvaders des volks." Wanneer men da titels van den Koning van Siam in orde opnoemt, heet men hem een heilig lid van God, in wiens hof rechtvaardigheid, barmhartigheid en goedertierenheid gevonden wordt, en na nog een geheelen reeks van titelen te hebben opgeteld, eindigt men, met hem voor „ Koning van  < 371 > van den Witten Olijfant" te verklaaren. De Koning van Jrrakanheet „Keizer van Arrakan, bezitter van den Witten Olijfant, met de twee Kenekas of oorfieraaden , en in gevolge van deze bezitting, wettig erfgenaam van Pegu en Brama ; Heer van de twaalf Boyoni van Bengale, en van de twaalf Koningen , welke het hoogde haair van hunne hoofden onder zijne voetzooien leggen." De Koning van Ava gaat nog verder: als zijne onderdanen hem aanfpreken, noemen zij hem hunnen God, en hij zelf gebruikt in zijne brieven aan uitheemfche Vorften den titel van : Koning der Koningen , welken alle andere Koningen onderworpen moeten zijn, als zijnde hij de nabeftaande vriend van alle de Goden in den hemel en op aarde, dat door hunne vriendfchap voor hem alle dieren gevoed en onderhouden worden, gelijk ook alle de jaargetijden hunne ftandvastige beurtwisfelingen hebben; dat de zon zijn broeder is, en maan en ftarren zijne naaste bloedverwanten; dat hij Heer is van de eb en vloed der zee; en ten laatften, dat hij Koning is van den witten Olijfant, en 24 zonnefchermen", enz. De Landvoogdenen Stadhouders dezer Vorsten heeten fomtijds Muskaat van vertroosting en Roos van vermaak enz. Zijn dit geen lieve titels ? Waarom volgt men die in Europa niet na ? Evenwel als zulk een Landvoogd of Stadhouder zich maar in den vijftigften graad met de zon of maan vermaagd fchapt rekende, zou hij geëmpaleerd worden. Is dat niet recht: Wat zijn titels? Komen u deze titels niet belaglijk voor ? Vraagt gij lezer, waar toe dienen deze titels? Mag ik ééns vraagen? Weten deze Vorsten ook, dat het onkundig gemeen zich aan ijdelheden meest vergaapt, en dat'er maar weinige edele zielen zijn, die de dwaasheid van deze titels inzien? Moet ik dit niet daar uit befluiten. om dat, zonder deze reden, de Europijche Vorsten die Oosterfche immers niet zouden nabootzen ? En doen zij die echter niet, alfchoon zij weten, dat verftandige mannen zich door het gebrom van titelen niet laten beweegen of roeren. Een Spaansch Gezant las ééns aan Prins Maurits een zeker Staats - ftuk voor, aan welks hoofd de titels van zijnen Koning alle in aanzienlijke menigte Z z 2 pronk-  «C 372 > pronkten. De Gezant las met eene groote deftigheid eerst alle deze titels op, en Maubits luisterde mot geduld, toen hij gedaan had , vraagde de Prins, omhein te befchaamen, even deftig: heeft uw Vorst geen meer titels ? Zou men om die reden alleen ook niet in openbare gebeden de titels vermelden voor de grooten, waar voor gebeden wordt, om het volk eerbied in te boezemen ? Zou het anders niet wonderlijk luiden , dat een nietig fterveling, meer is immers ook de grootfte vorst niet bij den Almagtigen ? met zijne titels zou verfchijnen voor den troon van het Opperfte Wezen, terwijl voor hem de gunst en genade van dat Wezen wordt afgefmeekt? Dit is eene vraag, die door den grooten Jeedebik reeds beantwoord is. Maar zijn het de Vorsten alleen, die op titels gezet zijn? Zijn niet alle rangen en ftaaten van menfehen'er mede befmet? Men weet, hoe degeleerden bij de Joo-, den op titels gezet zijn. Verhevene , doorluchtige , voortreflijke, uitftekende, meester, grootmeester. Een groote eikenboom is de titel van Rabbi Hillel, De Scholastiken zijn ook vermaard door hunne titels; zal de lezer 'er mede gediend zijn, als ik ze hem opnoem, Seraphici, angelici, doctores doüorum , fundatisjimi, fontes vitae , gloriojï, illuminati, irrefragabiles, meüifiui, erdinatisfimi, profundi, refoluti enz. Maar zijn onze geleerden wel vrij van deze ziekte? Wat zegt de titel c Ttavut die in één woord alles is? En wordt die niet aan geleerden gegeven? Hoe menig één heet •air celeïerrimus? die buitenden ringmuur van zijne Stad of kollegie volftrekt niet bekend is? Maar de geestelijkheid zal evenwei niet op titels gezet zijn? Haar voegt de nederigheid! De Griekfche geestelijkheid plagt zich, uit nederigheid, den titel te geven van onze middelmatigheid", ook wel ,, onze laagheid". Maar thans als men aan een' Griekfchengeestelijken fchrijft, moet men hem den titel geven van den allerheilig ft en, den allergeleerdflen, den aller ■ eerwaardigflen, den allergelukkigften, den allethoogften, den allerdoorluchtig ft en , den allerchristelijkften. De Paus van Rome noemt zich knecht der knechten Gods. Een goede Holfifinfche Priester fchreef aan Pius den IV. knecht der, knech-  < 373 > knechten Gods, en ging vervolgends naa Romt, om zijn zaak voort te zetten, hier werdt hij door de Inquifitie in de gevangenis geworpen , om hem titels te leeren fehrijven. De hervormde geestelijkheid heeft een eenvouwige titel , eerwaarde is een proponent, wel - eerwaarde een predikant , hoog • eenvaarde een Sijnodaal lid of een profesfor. Wat zijn titels ? Sommige natiën hebben zekere titels eigen. In Frankrijk krielt het van Marquifen; in Duitschland is alles Baron ; in Engeland Mijlord, in Italiè'n Monjignor; bij ons Mijn Heer. De onderaardlingen belagchen, volgends het verhaal van Klaas Klim, een geloofwaardig reiziger, de verwaandheid der boven - aardlingen , dat zij den naam voeren van iet, het geen zij niet zijn, of titejs aannemen, die met hunnen ftand niet overeenkomen. Maar is het die goede lieden niet te vergeven ? Zij weten immers niet beter ? Wat is bij ons gewooner, dan titels te voeren van hetgeen men niet is, of niet bezit? De Keizer voert den titel van Koning van jerufalem'? Nu, dat kan 'er nog door, hij heeft Israëlieten onder zijne onderdanen. De Koning van Engeland heet Koning van Frankrijk ? enz. Want hoe veelen zou ik niet moeten optellen , als ik zoo voort wilde gaan, die in de plaatzen , daar zij den titel van voeren, zoo veel eigendoms bezitten, als de armfte bedelaar. Wat is gewooner, dan dat een Ad vokaat meester der beide rechten heet, die het Kanonijke recht echter nooit gezien heeft, en kwalijk bij naam heeft hooren noemen? Gaat het altijd door, dat de titels overeenkomstig de waarheid zijn ? dat is, dat zij , die de titels voeren, in de daad die hoedanigheden bezitten, welke door deze titels worden uitgedrukt. De Keizer is Apostolifehe Ma. jefteit, de Kaning van Frankrijk allerchristelijkfte, van Engeland befchermer des geloofs, N. B. omdat Henbik de VIII. een boek over de zeven Sacramenten fchreef tegen LüthekI daar deze, die wel zoo groote Theologant was, dien Koning op diende , hem eenige zeldzame titels fchenkende, volgends die politesfe, welke, aan Vader Ldthes eigen was, de Koning van Spanje Zz 3 de  < 374 > de Katholijke, van Portugal, de allergetrouwfte. Zijn de andere Koningrijken nog wat te jong, of hebben zij zich niet genoeg gediftingueerd, om foortgelijke titels te voeren ? Waren alle Vorsten waarlijk groot, die den naam van den grooten ontvingen , allen goed, die goed genoemd wierden? en hoe gelukkig, indien altijd de tijtel* met de hoedanigheden overeenkwamen , en dit een vasten regel uitmaakte ? Maar kan men niet doorgaands veel beter af op bijnamen, die de Vorsten gegeven worden van iet, dat een ziels, of ligchaams- gebrek, of eenig ander uitwendig nadeel te kennen geeft, HenrikcIü Vogelaar ? Fr e der ik Rood-baard, Lodewyk de Stamelaar, Ka rel de Kale, Jan zonder Land, Govert met de Hult, waren die niet wezenlijk zulke Vorsten, als hunne titels te kennen geven? Waar uit kan men dit verfchijnzel oplosfen ? Zijn zij allen hoog-geboren , aan wien die titel moet gegeven worden ? Zijn zij allen van doorluchtigen huize , die doorluchtig heeten? Paus Sixtus de V- kon dit naar waarheid van zich zeiven zeggen, nademaal hij in eene hut geboren was , daar de wind eene vrije fpeling door de reten en fcheuren hadt. Hoe menige Wel-geinren, die fcheeve beenen, of voor en achter een bult heeft? Hoe menig edel-geboren, die een bastaard of ondergedoken kind was ? enz. enz. Want wie zou al de bijzonder-geborenen al kunnen optellen? Hoe menig Advokaat, die wel - edel , Juris- Confultus. meester der beide rechten enz, heet , die van edelmoedigheid geen denkbeelden, en van de rechten geen de minste kennis heeft ? Alle Predikanten zijn echter eerwaardig, wie twijfelt daaraan, mids dat men erkent, dat onze vriend Rabener gelijk heeft? Dat men naamlijk het woord eerwaardig fomtijds in een onëigenlijken zin neemt. „ In een onëigenlijken zin", zegt hij, ,, heet eerwaar, dig zoo veel als zwart, en een eerwaardig mm zooveel, als een man in een zwart gewaad. Deze verklaaring is bij mij op de ondervinding gegrond. Want onder deze mannen in zwarte rokken zijn 'er veelen, aan welken mea niet het minste eerwaardigs vindt dan hun zwart  < 375 > zwart kleed. Ik zou ze bij hunne naamen kunnen noemen ; doch dit zou overtollig zijn , dewijl ik zeker weet, dat zij bij 't lezen van dit artikel zich zeiven zullen noemen , en hunne naamen , door hunnen ijver verraaden, die in hunne fpraak ambts - ijver , doch inde onze, knaagend gewisfe heet. Mijne lezers zuilen deihalven maar acht behoeven te geven op de zwarte mannen, welken den Schrijver dezes op de lijst der ketteren plaatzen, en zij kunnen zich verzekerd houden, dat dezen en geene anderen die eerwaardige mannen in een' onëigenlijken zin zijn, die ik op 't oog heb, en welken men zekerlijk voor leeken zou houden, indien zij niet in 't zwart gekleed gingen". Hoe zijn ook veele Vorsten, Geleerden, Geestelijken aan hunne Titels gekomen? Verdient deze vraag ook geene aanmerking ? Zijn 'cr geene voorbeelden van, die vrij zeldzaam zijn , zoo zeldzaam als de manier, op weike men zegt, dat de Eerwaardige Beda aan den titel van eerwaardig, venerabilis, gekomen is ? Hoe lastig is het, als men niet wil dwaalen in de titels, en daar door geen ongenoegen wil geeven ? Hoe ligt ontfteken de menfehen in toorn, als men hen niet Lijden rechten titel aanfpreekc? gelijk die Prefident, die niet wilde geiaten worden, om dat zijn Chirurgijn hem vroeg: ,, op welken arm gelieft Monfieur, dat de ader- lating gefchiedt" ? Zeker Officier fchreef aan den Marquis de Louvois; Monfieur, en op den brief geen antwoord krijgende, fchreef hij in een' volgenden Monfeigneur, doch deze hadt geen betere uitwerking dan de eerfte, omdat het Monfieur den Staatsdienaar nog in de krop ftak; nu radeloos geworden, fchreef de Officier aan mijn God, mijn God, Louvois! Hooger kon hij zeker niet tituleeren. Is het zelfs wel evenveel , hoe hoog of hoe laag de • titel van Mijn Heer, of Wel Edele, of Wel-Ede! Geftrenge, (in 't voorbijgaan, van waar heeft dat gefirenge zijn oorfprong?) of wel-edel, of hoog geboren, of eerwaardig of enz, in een brief geplaatst wordt ? ten minsten zeker iemand was daar over zeer onvernoegd, om dat een ander in eenen Brief aan hem «efchreven, het woordjen Mijn Heer in zijn oog niet be-.  < 3?ö > behoorlijk geplaatst hadt; de ander, die alle ongenoegen wilde voorkomen, fchreef de volgende keer het woordjen Mijn Heer op een bijzonder ftukjen papier, en liet een geheele ruimte wit over aan 't hoofd van den brief, meldende tevens aan den onvergenoegden , dat hij het woordien Mijn Heer op dit bijzonder briefjen gefcbreveu, nu zoo hoog of laag kon fchuiven, als hem zelf beliefde. Ik las dezer dagen in de Haagfcho Courant het volgende. De hertog van Chartres, oud 16 jaaren, zou den eed van getrouwheid den 9 Februarij van dit jaar te Parijs afleggen , de pen opnemende, om te tekenen , zag hij , dat men al zijne titels op het register gezet hadt, hij haalde 'er de pen door, en fchreef in de plaats: Citoyen de Paris ( burger van Parijs. J Welke aandoening of fenfatie heeft dit doen van dien jongen Prins bij den Haagjehen Courantier, ( Parenthejis , mag ik niet iemand eenvouwig bij zijn naam noemen ? wanneer ik zijn' rechten titel niet weet ? en welken titel voert de Haagfche Courantier roet recht? claudatur) verwekt? Hij voegt 'erbij: Nobele daad waarlijk? en mag ik niet in ernst herhaalen?Nobele daad waarlijk] Zal de Lezer dit ook niet zeggen; wanneer hij dit in ernst gelezen heeft. Wat zijn titels? Is de titel van burger, niet een deftige, verheven titel? Maar zal het niet best zijn, dit ééns nader te vragen: Wat is een Burger ? Weet gij, Lezer! ook waardiger titel , dan dien van •, burger" van een vrij edel Land of Stad? Ik weet 'er maar éénen, die dezen, gelijk alle andere titels te bovengaat, en hem , die denzei ven naar waarheid voert, me: den grootften Wereld-Vorst gelijk ftelt, ja indien dezelve dien titel niet verdient, boven hem verheft. En welke titel is dit dan? Kan het een andere zijn, dan de titel van C11 kisten? Te LEIDEN, Bij L. HERDINGH, En al óm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 48.) Wat is hoop ? A He menfehen hoopen; alle menfehen leeven op hoop; en het gantfche menfchelijk leven gelijkt vrij wel naar een ignis fatuus, een dwaallichtjen, dat zich van verre vertoont, dat ons uitlokt, en dan meestal te leur fielt; mag men dan niet wel eens vragen: wat is hoop ? Koestert het kind niet reeds hoop? Ja, heugt het mij niet, hoe ik, in mijne kindfche jaaren hoopte, dan, dat het een fpeeldag zou zijn, dan, dat de kermis fpoedig zou aankomen? dan , dat ik haast op 't Latijnfche School zou gaan ? vervolgends, dat ik eerlang primus zou gepromoveerd worden naar de Academie ? Hoopt de jongeling niet, haast een man, getrouwd te zijn, vrouw en kinderen te hebben, in de eene of andere bediening te geraken , of eene goede kostwinning te verkrijgen ? Heeft de man niet weder zijne bijzondere verlangens ? Is hec niet, als dit of dat gebeurt, dan zal hec beter zijn ? als mijn oom fterfr, dan word ik erfgenaam? dan zal ik rijkelijk en gemaklijk kunnen leeven ? Is het niet een fpreekwoord, zo 'er geen hoop was, men zou van hartzeer vergaan? Troost elk, die zich in benaauwde of drukkende omftandigheden bevindc, zich niec met deze fpreuk: morgen beter! of gelijk uilenspiegel, van daag regen, morgen zonnefchijn ? En dus is hoop niet min dan geduld lijden* troosr. A a a Zijn  •C 373 > Zijn ooit iemands omftandigheden wel zoo goed of zoo flecht, of hij hoopt, dat zij beteren zullen? Bezit iemand een ambt, hij hoopt van daag of morgen, door zich te diftingueeren, nog een aanzienlijker te zuilen bekomen; is de geestelijke wel zonder hoop? wanneer hij zijne opwachting maakt bij den Heer Profesfor . . . wanneer hij de vroome Mevrouw . . . telkens een thee-vifiete gaat geven? Gefchiedt dit niet, omdat hij door dit middel op eene aanzienlijker of voordeeliger ftandplaats hoopt? Hoopt niet elk, hoe flecht de tijden ook zijn mogen, op beter ? Torst hij niet geduldig , door deze hoop bemoedigd , de vreeslijkfte ongemakken , en lasten, die zulke tijden verzeilen ? Hoopt niet de menfehen - vriend, dat het menschdom befchaafder, vreedzamer zal worden ? dat de zeden van het menschdom , thans verbasterd en ontaard, eens weder gezuiverd en beter zullen worden ? Hoopt de koopman niet, dat zijn koophandel, hoe vervallen ook, nog ééns zal bloeien? Waagt hij niet, op hoop van winst? Hoopt de landman, in het voorjaar gezaaid hebbende, niet op een' gezegenden oogst ? Hoopt dus niet het gantfche menschdom ? Is zelfs de vorst daar van wel uitgezonderd? Hoopt hij niet, groote overwinningen te zullen behaalen, roem en lauren te zullen plukken? Onderneemt hij in deze hoop niet de gevaarlijkfte oorlogen ? tart hij niet de grootfte gevaaren ? Wat maakt den zeeman hartig, om in een houten klomp, daar naauwlijks vier duim tusfchen hem en de dood is, de ftormen te tarten, het woeden der holle golven te trotzen, dan de hoop, dat gunftiger weder hem veilig in de begeerde haven brengen, en al zijn geleden leed met groote en rijke winst vergoeden zal? Plaatften de oude Romeinen de hoop niet onder het getal der Godheden ? troost de fabelkunde het menschdom niet daarmede, dat, wanneer uit de doos van Pandora alle zegeningen ontfnapt waren, evenwel de hoop ons behouden bleef? Geloofden de ouden niet, dat de •é hoop,  < 379 > ftoop, zoodra de mensch geboren werdt, ook tevens met hem verfcheen, als zijne befcherm - godin ? Is de hoop niet onze laatst-blijvende vriendin? die den veegen kranken zelfs op het doodsbed niet verlaat? Maar hoe kan dan onze Vaderlandfche Dichter poot 21'ngen: Een , die gelukkig leeven wil, Moet hoop en vreez' verbannen? Of heeft de man ook onderfcheid gemaakt tusfchen hoopen en hoopen ? Is 'er ook eene ijdele en hersfeufchimmige hoop, zoo wel als eene gegronde ? Zekere vrouw in Engeland had een' zoon, die bifcuitbakker was van den Koning. Deze zoon was jong, levendig, vuurig, driftig; hij onderhieldt een meisjen, en om haar te onderhouden , hadt hij meer geld nodig, dan hij, met bifcuitbakken voor den Koning, winnen kon , dus nam hij zijn' toevlucht, om op eene onwettige wijze geld te bekomen, hij beroofde en plunderde de reizigers op de openbare wegen. Dit handwerk kon niet lang geoefend worden, of het was: kip, ik heb je! Onze jonge bakker werdt gevangen , verhoord, en gevonnisd, om gehangen te worden. De moeder Helde zich echter met hoop gerust, zij hoopte , de Koning zou hem wel pardon geven, omdat, zeide zij, de vorst nooit eene bete broods zou eten , dat niet door mijn is aak gekneed was. Wat is hoop ? Zekere vrouw hoopte op de hoogfte prijs uit de loterij, en de floof had 'er geen lot in; maar evenwel hoopte zij, want onze lieve heer was almagtig. Wat is hoop? Ik hoop ook op een goede prijs of premie, maar ik heb toch in de loterij , en duizenden met mij hoopen , en evenwel, wat zal het misfchien zijn ? een niet? wel nu , dan bij eene volgende keer! goede moed is half teergeld! Ik heb eene dame gekend, die, van fchoonheid voorAaa 2 zien  < 38o > zien en niet van geld ontbloot, eene menigte harten in liefde ontftak, maar zij las Romans , en hoopte fteeds op een' heidof vorsten-zoon. Eindelijk na lang vergeefsch gehoopt, en de beste kansfen verkeeken te hebben, trouwde zij , uit fpijt, in het 4sfte jaar van haaren ouderdom , den lijfknecht van haaren broeder» Wat is hoop? utopius hadt eene goede bezitting, doch verfpilde dezelve in hoop van eene betere te zullen verkrijgen. Hij hadt in zekere Staats - omwenteling eenige diensten gedaan, en geen menfchenkennis bezittende . waande bij, dat aan het Hof een dienst te doen, eene goede aanbeveling, en gegronde hoop voor bevordering was. Hij werdt een hoveling, men onthaalde hem gunstig en vriendelijk, men beloofde hem alles, en deedt hem twintig jaaren lang hoopen; dus hoopende , en niets verkrijgende, verfnipperde hij van tijd tot tijd zijn land , dat hij bezat, tot dat hij het geheel kwijt was, zijn huis in eens anders veld was alleen over. Te hovaardig, om een landgoed te hebben, zonder een voet grondste bezitten , befloot hij ook dit verblijf zijner voorouderen te verkopen , waar voor hij roemde, zoo veel gekregen te hebben, dat hij zich vaneen gala-kleed, en nieuwe pruik kon voorzien, om 's vorsten geboortedag te vieren. Zoo lang hij nog wat in de beurs hadt, leefde hij in hoop, van eerlang eene bediening te zullen krijgen, die hem al zijn fchade vergoeden zou. Maar eindelijk alles verteerd hebbende, moest hij borgen , kreeg fchulden, en moest, van geld en vrijheid beroofd , in gijzeling leeven , daar hij nog jaaren al hoopende in doorbracht. Wat is hoop? Maar is het evenwel niet flecht, zulke ijdele hoop in anderen te voeden en te koesteren, of zelfs bedriegelijke belofte te doen ? En was 'er evenwel niet ééns een Koning . die doson bijgenaamd werdt, omdat hij altijd beloofde, en niet gaf? En is toch het fpreekwoord niet waar: Veel belooven , en weinig geven, Doet de gekken in vreugde leeven ? Veel  < 38t > Veel gelukkiger dan utopius , was zeker man onder h en rik den IV. Hij verzocht den Koning om een opengevallen ambt; henrik iloeg hec hem rechtftreeks af, de man bedankte den Vorst op het nadrukh'jkst, en toonde veele tekenen van blijdfchap. Toen hij vertrokken was, bedacht henr ik zich, of de man hem wel recht verftaan hadt, omdat hij zich verblijd getoond hadt, in hec geen anders eene ftoffe van droefheid fcheen te zijn. Hij liet den man te rug roepen , en vraagde hem, of hij zijn antwoord wel begrepen hadt? Ja, antwoordde deze; uwe majefteitheeft mijn verzoek aan mij ontzegd! En waarvoor hebt gij mij dan bedankt? Omdat uwe Majefteit mij lang tusfchen hoope en vreeze hadt kunnen laten hangen, daar ik nu, door uwe Majefteits gulle openhartigheid, terftond van dezen lastïgen toeftand ontfiagen ben. Dit antwoord bekoorde henrik, en hij vergunde den man het verzochte ambt. Wat vlijt men zich dikwijls met ijdele hoop ? Hoe menig Schrijver bekladt het papier, in hoope, dat hij roem en achting behaalen, dat zijn naam op de vleugelen van de faam allerwegen omgevoerd worden , en over alle tongen rollen zal? En helaas! hoe dikwijls gebeurt het niet, dat hij ongelukkig zijne papieren, kinderen overleeft, dat hij ze gedoemd ziet tot de koffiewinkels, om 'er peperhuisjens van te maaken? Wat is hoop? Heer vraag- al? Hoe dikwijls wordt het toneel van ma ritje het melkmeisjen vernieuwd ? Gij weet, wat haar met den roompot bejegende? Voor dien room zal ik een fchelling ontvangen, daar zal ik een hoen voor kopen; het beestjen zal eieren leggen , die breng ik te markt; eindelijk koop ik een kalfjen, het kalfjen wordt een koe; ik krijg eene drift; ik verkoop de melk, en het vee, dat ik te veel heb, en koop een boerderij en land, dan hoop ik een vrijër te zullen krijgen, en als wij dan bruiloft houden, dan hoop ik vrolijk te zullen dansfen. Vervuld met deze hoop, vergat zij den roompot op haar hoofd, fprong lugtig op, als of zij reeds bruiloft hieldt; de pot ontviel haar, in fchenen, de room, Aaa 3 haare  < 382 > haare hoop, vloeide daar heen , en was weg. Wat is hoop ? Wat is hoop? Wat hoopte de Vaderlandlievende Romein niet, toen cicero, als een vader des Vaderlands, pal ftondt; en het Vaderland en de Vrijheid befchermde tegen de aanflagen, die een fnoode katilina fineedde? Hoopte hij niet, dat nu de rust in dc daad herfteld zijnde, hij het genot zijner voorrechten en vrijheden zou genieten? Hoopte de Vaderlanden Vrijheidminnaar niet, na den dood van caesar, toen brutus zijn leger te veld hadt, en 'er nog niet beflist was , of Rome vrij dan flaaf zou wezen ? Leefde kato niet in hoop, zoo lang tot brutus verflagen was, en Rome's vrijheid met zijnen dood ook den geesc gaf?' Wat is hoop? Leeft het menschdom tegenwoordig niet onder fchromelijke vooruitzigten van oorlogen, die geheel Europa dreigen , en hoopt men echter niet, dat de vrede nog gevonden, en alle zaken vereffend zullen worden , voor dat de oorlogsvlam ligter laaje ten dake uitberst? Wat is hoop? Hoopten de Romeinen niet, dat zij een vrij volk zouden zijn, toen zij de Tarkwynen verdreven? Hoopten zij niet, toen zij gemeenslieden des volks verkozen , dat zij, door het herftellen van het evenwigt tusfchen den raad en het volk , hunne vrijheid duurzaam zouden maaken? Zou die hoop niet vrij gegrond zijn geweest, indien heerschzucht niet het heerfchend gebrek der menfehen was ? Maar zijn niet deze zelfde gemeensmannen , de verftoorers van de rust, de onderdrukkers in plaats van de befchermers der vrijheid geworden ? Hoopten niet alle vrienden van waarheid en vrijheid , ten allen tijde , dat deze beide hemellingen nooit zouden kunnen voor altijd vertrapt worden? Hieldt dit onze voorvaderen niet ftaande , in de tijden der Spanjaarden , en der Spaanfche Inquifitie ? .v Hoort  < 383 > Hoopt niet ieder , die den bijbel voor waarhefid houdt op betere tijden? AI is de aarde met eenen nacht van donkere wolken bedekt, waar in geen ftar van hoop, of lieve maan van blij vooruitzicht fchijnr, zal hij niet hoopen, dat eens de menfehen hunne boos* beid zullen afleggen, en in deugdzame , eerlijke, liefderijke , vredelievende wezens veranderen zullen ; dat eens die gulden regel zal beoefend worden. 't Geen gij niet wilt, dat u gefchiedt, Doet dat ook aan een' andren niet. O hoe gelukkig zullen die tijden zijn! Is zulk eene hoop niet troostrijk en aangenaam ? Mag men zich aan zulke ftreelende hoop niet toegeven? welke aan onze verbeelding een zoo fchoon uitzigt opent? Eindelijk , is 'er niet eene hoop op, gelijk een verlangen naar, waar geluk? Is dit niet eene natuurdrift, welke zelfs bij barbaaren en onbefchaafde natiën zich vertoont ? Strekt niet altijd de mensch zich uit naar het toekomende? Deez'honger, deez' begeert', zoo vuurig, zonder maat, 't Verlangen naar een heil, dat ons te wachten ftaat, Een drift naar beter zijn, die onderraaanfche dingen Nooit vergenoegen, noch geen' moeilijkheên bedwingen. Door dezen voortgeduwd, bezeilt ons levens-fchip Des werelds oceaan, hoe vol van bank en klip. Dit wekt den mensch; dit kan den traagften zelv' beweegen, En jaagt al hoopend hem langs d'ongebaandile wegen. Zoo zingt nu sc h van deze hoop. En welk befluit mogen wij daar uit trekken? Mogen, ja moeten wij 'et niet uit befluiten , dat hier op deze wereld het hoogfte goed der menfehen niet te vinden is ? En is het niet op dezen grond, dat een Christen, na hier alle de kronkelpaden van dit leven, zoo vol begroeid met ruigt en ftekelige doorens, bewandeld te hebben, aan hec einds van zijnen weg, gelijk hij altijd  tijd gedaan heeft, dus ook hoopende blijft op de dille rust daar boven, op een beter en zalig vaderland? Is deze hoop van eenen Christen niet hec beste pijnftillend middel voor alle kwaaien van den geest, ea hec groocfte en duurzaamst vergenoegen, welk meo hier geniec? Zo deze hoop feilde, zo 's menfehen lot aan een blind beduur is overgelaten, zo hem tot eene hooger raaijt tot een wezen , dat in wijsheid en goedheid boi/eu al het menschdom uttdeekt, geen toevlucht open is , zo hij geen daat van vergoeding, van vrede, en van gelukzaligheid na die leven mee mooglijkheid genieten kan, moeten wij, menfehen, dan maar niet van al'e onze ingebeelde voortreflijkheden afzien, en allen ingebeeiden roem van de menschlijke natuur in loutere klaagliederen veranderen? Nu hoop ik, over deze vraag: Wat is hoop? genoeg gevraagd te hebben ? Ik hoop, dat U Ed. ze een plaatsjen zal geven , en ik leef in hoop en verwachting , dat zij aan het oogmerk voldoen zal, en in deze hoop ben ik, met zeker foort van genoegen, U Ed. hoopende Vriend F, JORIS WEEIOllH Te L E T D E N, Bij L. H E R D I N G H; En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee^ kelijks a een en een halve duiver worde uitgegeven.  D E VRAAG - AL. (No. 49,) Wat is een Burger ? w aaröm fchort Mevrouw van goudeNsteih haar neus op, bij het lezen van deze vraag? Of dunkt haar, dat dit nommer van den vraag-al wat te burgerlijk zal rieken ? Wel zeker 1 zegt Jonker hans v o h poespas, Mevrouw heeft gelijk; Wat is een Burger? ^aaröm vraagt de vraag-al niet veelliever: wat is een fatzoenlijk man ? dan konden fatzoenlijke lieden hem nog met de lectuur verwaardigen ! Hemel! zal ik zulk flecht weder op dit nommer hebben, als de gevolgen en invloed van den titel op dezen fatzoenlijken Heer en Mevrouw mij voorfpellen ? Maar nu zie ik ook mijn misdag, en leef van Jonker hans daar iet. In mijne eenvouwigheid heb ik altijd geloofd , dat een burger era een fatzoenlijk man zeer wel famen kunnen gaan, en daC een rechtfchapen burger een fatzoenlijk man; en een fatzoenlijk man, een nuttig burger in de maatfehappij was, maar nu moet ik uit 's Jonkers gezegde belluiten, dat 'er onderfcheid gemaakt moet worden tusfchen een' burget en een fatzoenlijk man. Weet mijn lezer mij ook te zeggen, wanneer en bij welke gelegenheid &i vit B b b web  *treifce bronnen dat onderfcheid is voortgevloeid? en welke de kenmerken zijn, die den burger en den fatzoenlijken man onderfcheiden ? Wie fielt niet veel prijs fn deze kennis ? Wie wil niet voor een fatzoenlijk man gehouden worden? Maar als men dan evenwel , ex hy pothefi, zijn burgerfchap zou moeten laten vaaren, om onder de fatzoenlijke lieden geteld te worden, dat zegt toch ook zoo iet! Wie helpt mij dan hier te recht ? Concurrite omnes augures, haruspices enz. en verklaarc mij ééns uit de hoogere wetenfehappen, welk onderfcheid 'er is tusfchen een burger en een fatzoenlijk man ? Ondertusfchen zal ik maar voortgaan met vragen. Welke grootfche denkbeelden moeten de Romeinen niet gehad hebben van een burger? Burger was zelfs een eertitel, dien zij aan augustus gaven, toen zij hem op het allerhoogst verëeren wilden. Hadden zij in hunne eenvouwigheid ook nog de oude denkbeelden behouden, die hun eigen waren, toen de vrijheid bij hun bloeide in de gezegendfte tijden van hun gemeenebest ? Wat is een Burger? Zullen wij dat ook eenigzins kunnen opmaaken uit die Romeinfche burgeren, wier naamen nog tot onze tijden toe in gedachtenis gebleven zijn, de seoulussen, dc e abriciu ss e n , dc curiussen, de kamillussen, welke eene geharde armoede binnsn het naauw beftek van de wooningen hunner voorvaderen befloten hadt, en die, met hun ongepolijst voorkomen, en onbefchaafdc houding, nimmer wilden befluiten, tot het aanvaarden eener bediening, dan wanneer zij bij zich zeiven overtuigd waren, daar in hun Vaderland van nut te kunnen zijn ? De boerfche landman nam dan de lastige bezigheden van een' DiS» tsr op zich; en met hetzelfde vermaak, waarmede hij zich  zich bevlijtigde, om de vijanden van su'jn Vaderland het hoofd te bicden, kwam bij te rug, om den arbeid van den ploeg weder te aanvaarden, wanneer de welvaart van het geineenebest hem niet noodzaakte, deze nuttige bezigheid te verlaten? Indien 'er lieden van verdiensten waren, die men verzuimde in eenig ambt van het Gemeenebest te gebruiken, toonden zij zich daarom niet min ijverig voor deszelfs glorie, en zij wendden geene pogingen aan» om, door den onzuiveren adem van jaloersheid de lauwren te doen verwelken van die genen, welke waardig gekeurd waren, om het te beftuuren. En dus zag mea ook niemand door gunst alleen verheven worden, en „ indien ik zoo fpreken mag, men zag de pesten, het ,, fchuim en uitfchot des volks, nooit in 't bezit van des eerfte Staatsbedieningen. ". Lezer! Hier fpreekt een Koning, de burgerlijke staïtislaus! Zou een burger wel zoo fterk durven fpreken , zonder dat menig, -fatzoenlijk man zich zou ergeren ? Het is niet lang geleden, dat zeker aanzienlijk perfoJ taadjen te Spa , zich dus over de omwenteling van Frankrijk liet hooren: Le canaille a chasjè le premier minijlre ! Een Franschman , die misfchien andere denkbeelden koesterde, wat een Burger is, nam hier op het woord, en alzoo de gemelde perfonaadjen onder het voorkomen van een Ablè zijn incognito hieldt, zeide hij: Monfieur V Abbè, vous vous trompez, ce n'ejï pas le canaille , qui a chasjè le ministre, c'ej} le peuple, qui achasji le canaille. Wat is ;een Burger? Is de braave middenftand, die een ambacht hanteert, een fabriek voortzet, of in hee Mercantile verkeert, niet de wezenlijke kracht van den Slaat? Zijn deze niet de werkzame leden der maatfehap'. Bbb 2 pij,  < 385 > pij, die aan het Staatsligchaam tot zenuwen en fpieren ver(trekken? die hunnen invloed allerwegen uitfchieten, en zoo wel den gemeenen man voeden, en aan de kost helpen, als den grooten bezorgen, wat zijn gemak of zijne pracht begeert ? Welke gedachten moeten wel de aantekenaars, welke die Bijbels met hunne aanmerkingen hebben opgehelderd , die men gemeenlijk bijbels van Deux aas noemt, van de burgers gehad hebben, toen zij op nehemia III : IS alwaar wij lezen : „ Voorts aan haare hand verbeterden de Thekoïten: maar haare voortref elicke en brachten haaren hals niet ten dienste haares heeren " ; aantekenden : „ De armen moeten het Cruyce draghen , de Rycke en geuen niets. Deux Aes en heeft niet, Six " Cincque en geeft niet, Quater Dry, die helpen vrij ?" Kunnen wij wel nalaten de gewoonte der Lacedemojjiërs. te roemen, wier kinders op kosten van het Gemeenebest werden opgevoed? Kwamen uit deze kwekerij geene gezonde planten voort, die zelden feilden in het beloonen van de zorg, aan hunne koestering te -koste gelegd , vruchten voortbrengende van bijzonderen dienst voor hunne medeburgers; en leerden zij ook allen niet tevens , dat zij burgers waren? Wat is een burger? Zou paulus dit niet geweten hebben, als hij zoo moedig zegt: „ Maar ik ben ook een burger gebooren"? en wist die Apostel op zijnen tijd de voorrechten van zijn burgerfchap niet te doen gelden? Is het u geoorloofd, eenen Romeinfohen menfche, en dien onveröordeeld te geesfelen ? vraagde hij aan den hoofdman over honderd , die door geesfeling wilde te weten komen, wat de oproerige Jooden tegen paulus toch hadden in te brengen. In het voorbijgaan, was dit niet wonderbaare billijkheid, iemand , tegen wien een toomeloos en opgeruid graauw raast en tiert, te ■willen geesfeien, om van hem te weten , wat dit volk van hem hebben wil? Wist die Apostel ook, wat eenen burger toekwam , toen de overheid van Filippen hem en zijnen reisgenoot, uit vreeze voor het gemeene volk, gegeesfeid en in gevangenis gezet hadden, maar nu Order zonden, dat zij maar in vrede zouden heen gaaft s aeidehij; zij hebben ons, die Romeinen zijn in hec open-  < 38p > openbaar gegeesfeld, en in de gevangenis geworpen, en werpenze ons nu heimlijk daar uit ? Niet aizoo, maar dat ze zeiven komen, en ons uit leiden. Mag men niet veilig en met zekerheid denken, dat het zoo lang eenen Staat en Gemeenebest wel gaat, zoo lang men weet, wat een burger is, zoo lang de burger in zijne rechten en voorrechten gehandhaafd wordt, zoo lang het den burgerftand wel gaat? Maar nadert dan een Land niet tot zijn verderf, wanneer men dit verwaarloost, wanneer de grooten den burger en het laag gemeen in gelijken graad ftellen, met verachting op hem neder zien, hem onderdrukken, befnoeiën , belemmeren in zijnen welft and; en als de burger zelf verzuimt, te gedenken, wat hij als burger is ? Of met paulus zijne rechten en waarde als burger te handhaaven ? Was Rome zijne vrijheiden grootheid niet kwijt, toen het volk aldaar meer een liederlijk gepeupel was , hetwelk van de uitdeelingen van den Staat en der Grooten, en van omkoopingen leefde, dan eene aanzienlijke gemeente van burgerij, welke de vrijheid waardig waren V Thans golden noch zeden noch orde, noch betaamlijkheid, noch rechtvaardigheid meer. Men rekende, het aan dat ver. basterd Romeinfche volk tot eer, dat het niet genoodzaakt was , koophandel te drijven, of handwerken ta doen, dat het van bedelen leven mogt. En moest daar op niet de ondergang van den gantfchen Staat volgen ? Wee het land, zegt een Wijsgeer, welks Staats-inrichting ongelukkig genoeg zou zijn , om de deugd en de verdiensten te vernietigen, en den fmaak en de gewaarwording daar van uit te blusfchen. Gelukzalig moet daarentegen de Staat zijn, waar in de veilichting eenen zoo hoogen trap bereikt heeft, dat deszelfs beheerfchers in ftaat zijn, om te begrijpen, hoe naauw de welvaart van den burg eb mét het heil van den Staat verknocht is, en hoe zeer het heil van den beheerfcher van het heil van den Staat afhangt. Alsdan is geene ftaats - inrichting zoo flecht, dat zij de vruchten der wijsheid en der verlichting zou kunnen vernietigen. siMONiDES, de vermaarde Wijsgeer, werdt eens gevraagd, wat hij liever zijn zoude , rijk of wijs ? Bbb 3 rijk'  ♦C 39° > rijk! was zijn antwoord, en tot reden van dit zeggen, diende, dat hij de wijzen wel hun hof zag maaken bij de rijken, maar niet omgekeerd de rijken bij do wijzen. — Indien men dien Wijsgeer dezelfde vraag gedaan hadt, met betrekking tot den burger, of hij jiever een rijke, aanzienlijke , met één woord, een fatzoenlijk man wilde zijn, dan een burger? Wie kan twijfelen, of hij zou het eerfte gekozen hebben? Ziet men niet menigmaal den burger, met de hoed in de hand, op de voetmat van den fatzoenlijken man ftaan? cn welk is zijne boodfchap? hij komt met een nederigfte ontfchuldiging , dat mijn Heer het hem toch niet kwalijk gelieve te nemen , dat hij de vrijheid gebruikt, om te verzoeken , mijn Heer gelieve hem de rekening van goederen , voor 6 jaaren geleverd, of diensten, voor 4. jaaren gedaan, te voldoen. Hij is in noodzaaklijkheid, anders zou hij de ftoutheid niet gebrutken , om mijn Heer lastig te vallen. En wat doec integendeel fatzoenlijke man? Hij houdt den burger op eene dijiance , conme il faut. Zou simonides dan niet verkozen hebben; een fatzoenlijk man te zijn? 't Is waar, die burger kan wel zoo deugdzaam, eerlijk, werkzaam, en nuttig voor de famenleving zijn, dan deze fatzoenlijke man, miar wat doec die alles uic een opzigte van de gevolgen, welke zijne' vernedering heeft op het karakter van den zoogenaamden fatzoenlijken man ? Wanneer in de tijden onzer vaderen dc rijkften en aanzienlijkften gemeenzaam en vriendelijk met den burger verkeerden, gelijk nog in fomsnige plaatfen van Noord - Holland, daar da burgemeester door zijnen buurman, een gemeen-maar eerlijk burger, met den naam van buurman, ook wel van jan, of piet, of kees. of hoe hij gedoopt mag zijn, wordt aangefproken, zou men toen wel geweten hebben, wat een burger is? En weet msn dit no? wel in het meer boerfche, hec ftljve Noord - Holland? Maar is er niet cevens goede hoop , dac men ook daar van die ou.de ftijvigheid fpoedig genezen zal worden, als de tegenwoordige befchaafdheid zoo voortgaat? Wat is een burger? moeten gezeten landlieden ook onder de burgers van het land gerekend worden, ten min-  < 39* > minften met hun gelijk worden gefield , indien mea door een' burger bijzonder een' ftedeling verftaat? Of is de gezeten landman een minder wezen'dan een burger? Maakt hij niet even goed een werkzaam en dus een waardig en nuttig lid van het geheele ftaats- ligchaam uk? Oudtijds en voor dat rRjutcois de I, het eerfte voorbeeld gaf aan de Vorsten van Europa, om bezoldigde Soldaaten in dienst te nemen en aantehouden , v/aren de burgers, als er oorlog opkwam, foldaaten , maar nu mag men wel vragen: zijn de foldaaten ook burgers? Maaken zij mede integreerende leden uit van de maatfehappij? en hebben zij belang bij derzelver heil en welvaart? en de veiligheid der burgeren? Kan het wel nodeloos gerekend worden, op deze vraag te denken ? Voeden niet veelen hier omtrent zeldzame denkbeelden ? solon was zeker een wijs man! zijne wetgeving was voortreflijk! Onder zijne wetten was de volgende ééne der voornaamfte. Vreemdelingen , die zich in Aiheentn kwamen nederflaanT met hun geheele huisgezin, om daar eene kostwinning, handteering, of fabriek op te richten, konden, van ftonden aan, tot de waardigheid van burger verheven worden. Om die wet te verftaan , moet men weten, dat burger van Atheenen te worden, oneindig aanzienlijker was in die tijden, dan dat iemand in onze dagen, een prins of vorst des heiligen Roomfchen rijks wordt ; zoodat zelfs groote Koningen van Europa en Ajim aan het geweenebest van Atheenen verzochten, om op de lijst haarer burgeren te worden aangefchreeven , ten einde te kunnen roemen , dat zij burgers waren van deze vermaarde ftad ; dus rekende zelfs dionijs de dwingeland het zich tot eene eer, dat hij burger was van Atheenen. Maar nu fchenk solon het voorrecht, dat oppermagtige vorsten niet dan met moeite verkrijgen konden , zonder de minfte moeilijkheden, aan eenvouwige fabrikeurs. Of solon ook wist, wat een burger is? Hij wilde, zegt zeker fchrijver, nuttige menfehen veredelen, en tevens den hoogmoed en trousbeid van den erf- adel fnuiken, die de grootfte van alle gebreken was, welke in  < 392 > in het ftaatsbeftuui vin het Atheensch geuteenebest plaats hadden. Wat is een burger ? Indien men de waarheid hulde zal doen, moet men dan niet bekennen, dat ijver , werkzaamheid .naarstigheid, beleefdheid, eerlijkheid, trouw, matigheid , kuischheid , zoo wel als waare en manlijke godsvrucht, met één woord, alle huislijke en gezellige deugden, nog meest beoefend worden, en langst huisvesten bij den deftigen burger, die nog bij de oude zeden blijft, zelfs dan wanneer de grooten verdarteld en verwijfd, zich verbeelden, alle wetten boven het hoofd gegroeid te zijn, en wanneer het gemeen door moedeloosheid aan flaaffche gezindheden overgegeven, en geheel van zeden ontaard en verbasterd is ? Zou het niet heilzaam wezen voor het menschdom, indien elk rechte denkbeelden hadt van deze Vraag: wat is een burger? Indien elk, van den kleinflen tot den grootften, zich als een burger aanmerkte, en verftondt, welke pligten op den burger liggen, welke voorrechten hem eigen zijn ? Zou dan elk den anderen niet vriendelijk, lieftalig, menfchelijk behandelen, als zijn medemensch en medeburger? Zou dan elk niet het zijne toebrengen tot 'slands welfaren en het algemeene best? En zou daar evenwel niet te gelijk eene goede orde en betaamlijke ondergefchiktheid mede gepaard kunnen gaan? Zoo dat men tevens de waardigheid en voorrechten van burger handhaafde, en onderling eikanderen gaf, dat men eikanderen fchuldig is? Of zijn de. ze dingen onderling onbeftaanbaar ? Dit had ik bij deze gelegenheid te vragen, alleen wil ik dit nommer niet eindigen, voor dat ik nog in overweging geve, in hoe verre de fpreuk gegrond- zij: vergeten burger best? En of deze regel, gelijk doorgaands alle regels uitzonderingen dulden, ook niet in fommige gevallen verdient, nader bepaald te worden? Te LEIDEN, Bij L. HERDINGH, En alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wesUelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL? (No. 50.) Wat is geduld? n J_-^ eze vraag ;s nog niet voorgekomen, en hoe nodig is zij echter niet? nodigV Ei wie weet niet, wat geduld is? Is dan geduld niet lijdens - troost? Is patiëntie niets een goed kruid , hoewel het in ieders hof niet wast? Ja, daar wilde ik juist wezen, lieve lezer J Patiëntie is een kruid! een geneesmiddel! Maar is dat niet flim, dat het dan ook de eigenfchappen heeft van alle geneesmiddelen ? Geneesmiddelen zijn heilzaam, zijn in geval* len van ziekten en kwaaien nuttigst en noodzaaklijkst; maar wie zou niet geern vrij willen blijven van de noodzaaklijkheid , om geneesmiddelen te gebruiken ? en veel liever altijd gezond willen leeven? Onderftelt geduld niet rampen en lijden ? Als 'er die niet waren, zou 'er dan wel geduld nodig zijn ? Maar die zijn 'er nu, want waar is die gelukkige fterveling, die geene ongemakken of wederwaardigheden moet ondergaan , tegen welken hij geduld nodig heeft ? Men merkt doorgaans op , dat 'er geen flechter innemers zijn van geneesmiddelen, dan de heeren doétoren zeiven , zij kennen het kruid , en weten, hoe onfmaaklijk hunne decotta's, en tinüuuren, en pillen enz. zijn; en is het nu met de doctoren in het zedelijke, ik meen de wijsgeeren en zedepredikers, wel anders gefield? Zij prediken ons geduld, maar hoe beoefenen zij dit? Ze{ter predikant hadt, met grooten ijver en lltchting geCcc pro*  € 394 > predikt van jobs lijdzaamheid, en geduld; t'huis gekomen, wilde hij een glas bier in zijn kelder gaan tappen; C Tusfchen beide: zo dit verhaal eene waare gebeurenis behelst, moet zij al van oude dagen zijn. Welk predikant gaat nu zeifin zijn kelder , en dat, N. B. om een glas bier te tappen ?) In de kelder gekomen, zag hij , toe zijne fmert, dat de onachtzame dienstmaagd de kraan van het biervat hadt open gelaten, zoo dat al zijn kostelijk bier door de kelder ftroomde , en het vat ledig was. Daar was het nu op ééns gaande; en de duivel los. Domine kwam, al knorrende en tierende uit de kelder, en fchopte een verbruid leven. Zijne vrouw, eene zachtzinnigheid bezittende , aan haare kunne zoo eigen, want welke vrouw is niet zachtzinnig? of behoorde het te wezen? Nu daar hoor ik je, zei doove ja pik; zijne vrouw dan, een voorbeeld van zachtzinnigheid, beftrafte haaren man wegens zijn ongeduld. Maar kind lief! hebt gij dan daar zoo niet gepreekt van jobs geduld? en nu zelf zoo ongeduldig? Ei wat ? antwoordde de goede man; job! fpreekt van job niet, hij hadt nooit zulk lekker bier in zijn kelder , en nooit is hem zulk iet overgekomen, als mij nu bejegend is. Ik bid u, lezer! Wat is nu geduld? Gaat het ondertusfchen niet zoo, dat het altijd ge: maklijker is te troosten, dan getroost te worden? Denkt niet elk, dat het zwaarfte ongeluk hem treft? en of gij hem dan al voorbeelden voorhoudt van ongclukkigen, om daar uit geduld te leeren, nog zal hij fteeds vragen Ei wat ? geduld ? Maar was dan iemands ramp zoo groot als de mijne? En is het wel wonder, daar niemand aan een anders zeer hinkt, maar ieder zelf best voelt, waar hem de fchoen wringt? Was het geduld van den grooten brutus, toen hij, ■wanneer alles voor hem en voor de vrijheid verloren was, uitriep: o deugd, nutteloze deugd , waar toe zijt gij mij dienstig geweest? Was het geduld van den wijzen kato, dat hij zich te Utika van het leven ging berooven? toen de laatfte pogingen , om dc veege vrijheid te behouden , mislukt waren? Is het geduld, is het deugd, als iemand, om het voorbeeld van den jongen w e kther ftipc te volgen, een pistool neemt, en ziek yoor den kop fchiet ? Wat  < 395 > Wat is geduld P Hoe noodzaaklijk is het in veele gevallen , daar niet anders op zit dan, patiëntie? Laat ons ééns iemand ons zeiven voordellen, die met een kwaad wijf geplaagd is; wat hulpmiddel is 'er voor hem beter dan geduld ? Ik heb daaromtrent ééns een dichtfhikjen ergens gelezen, en zal mijn lezer mij wel kwalijk nemen, dat ik dit plaats , het kan zulken, die met een kwaad wijf zijn opgefcheept, misfchien vaa. dienst wezen? Dus luidt het: Wijn vriend, fprak Max, wat zal ik, arme bloed, toeh maken? Dat helfche wijf! het is niet uit te ftaan! Hoe zal ik dit gebroed van draaken , O randt mij toch ? hoe zal ik haar ontgaan ? Zijn vriend, een Doctor beider rechten , Een man , die altijd raad en uitkomst vinden kan: Gij zijt, zoo antwoordt hij, en blijft altijd de man. En mannen zijn, zoo luiden onze rechten, Den hoozen wijven niet tot knechten. Doch luister toe, wat ik u raaden kan! Hier op gaat deez' hoogwijze man , Met zijne rechten, op en neder, Peinst, hoest, ftaat, ftamelt, zet zich weder; Houdt, met de hand, bet hooggeleerde hoofd; Slaat zijne boeken op, neemt raad met Cafuisten, Confllie - Schrijvers en Juristen, En eindelijk, wie hadt het ooit geloofd? Mijn vriend! om zulk een duivel te verdragen, Zegt hij, op eenen toon, die max met hoop vervult, Vind ik alleen één middel voorgefiagen; Dat heet o eduld. Zou het niet goed zijn , als men de fchool van den grooten wijsgeer zeno weder vernieuwde, die zijne leerlingen leerde, om alle rampen te verdragen met geduld? Zijne lesfen hadden die uitwerkingen, dat één zijner leerlingen, door het podagra in den hoogften trap aangevallen . hetzelve dus aanfprak: Gij zult mij evenwel niet dwingen, te belijden, dat gij een kwaad si/'t? Maar dan denk ik weder, was deze ongevoeligheid der Stoïcijnen wel geduld? En of deze wijsgeer al niet C cc, a Wild©  wilde beiijdcn, dat de Podagra een pijn was , was zij daaröin geen pijn ? was zij daarom min gevoelig? Zou het waar geduld derhalven niet uit edeler bronnen moeten ontfpringen ? V o ltaibe heeft ergens in zijne fchriften een ftukjen, dat tot dit onderwerp behoort. „ De groote filofoof citofilus zeide tot eene bedroefde vrouw, die gewigtige reden hadt, om zulks te zijn: Mevrouw, de Koningin van Engeland, dochter van den grooten henkik den IV. was alzoo ongelukkig als gij: men verdreef haar uit haare Koningrijken; weinig fcheelde het, of zij werdt in een onweder door de zee verzwolgen; zij zag haaren koninglijken gemaal op een fchavot ombrengen. Ik beklaag haar, antwoordde de bedroefde, terwijl zij over haare eigene ongelukken een' traanenvloed ftortte. Maar, zeide citofilus, denk om mar ia stuart: zij beminde eenen muzijkmeester, omdat hij eene zeer fchoone ftemhadt, op eene eerlijke wijze. Haar man doodde den muzikant voor haare oogen; vervolgends deedt haare waarde vriendin en bloedverwante, de Koningin elisabeth, die zich voor eene maagd uitgaf, haar het hoofd afflaan , op een fchavot, met zwart behangen, na eene achttienjaarige gevangenis. Dit was zeer wreed, antwoordde de vrouw, en zij begon weder te fchreiën , als vooren. Gij zult mooglijk hebben hooren fpreken, hernam de vertrooster, van de fchoone joanma, Koningin van Napels, die gevangen genomen en verworgd werdt. Daar ftaat mij iet van voor , antwoordde zij. Ik moet u de gevallen verhaalen, hernam de ander , van eene vorstin, die, in mijn leeftijd, na het avondmaal onttroond werdt, en die op een onbewoond eiland fterf. Ik weet de geheele hiftorie, was het antwoord. Wel nu dan, ik ga u verhaalen, wat eene andere groote prinfes gebeurd is, welke ik in de filofofie onderwezen heb. Zij hadt eenen minnaar, gelijk alle groote en fchoone prinfesfen hebben. Haar vader kwam op zekeren dag in haare kamer, en vondt 'er haaren minnaar , wiens gelaad geheel ontftoken was, en wiens oogen als karbonkels fchitterden; de kleur der prinfes was mede vrij  < 397 > vrij gloeiende. Het wezen van dezen jongman mishaagde den vorst indiervoegen, dat hij hem den verfchriklijkften flag om de ooren gaf, die ooit in zijn gebied gegeven was. De minnaar vatte een' tang op, en fioeg den vorst een gat in het hoofd, zoo dat hij naauwlijks het leven behieldt, en waar van hij nog een lidteken draagt. De verfchrikte minnares fprong het venfter uit, en brak een been, waar van zij nog tegenwoordig kreupel gaat, fchoon zij, behalven dit, eene fraaie geftalte heeft. De minnaar werdt ter dood verwezen, omdat hij een' vorst het hoofd aan ftukken geflagen hadt. Gij hkunt over den ftaat. der prinfesfe oordeelen, toen men haaren minnaar naar de galg leidde. Ik heb haar dikwijls gezien, toen zij in de gevangenis was; zij fpiak nooit anders dan van haare ongelukken. Waarom wilt gij dan, dat ik aan de mijne niet zou denken? vraagde de bedroefde. Omdat men 'er niet aan denken moet, antwoordde de Filofoof, en omdat, daar zoo veele groote vrouwen ongelukkig geweest zijn, het niet betaamlijk is, dat gij u wanhoopig aanftelt. Denk om hekuba, denk om niöbe! Ach! zeide de vrouw , zo ik gelijktijdig met haar geieefd hadt, of met veele andere fchoone princesfen, zoudt gij denken, dat, zo gij, om haar te vertroosten, haar mijne ongelukken verhaald hadt, zij naar u gehoord zouden hebben ? Weinige dagen hier na fterf de eenige zoon van den Filofoof, waardoor hij van droefheid bijna het leven verloor. De vrouw, welke hij vertroost hadt, ftelde eene lijst op van alle de vorsten,, die hunne kinderen verloren hadden, en deedt ze hem brengen; hij las dezelve, vondt ze zeer naauwkeurig, doch fchreide niet minder. Drie maanden hier na ontmoetten zij elkander , en waren verwonderd, elkaêrzoo welgemoed te zien. Zij deeden een fraai ftandbeeld voor den tijd oprechten , met dit opfchrift: aam den vertrooster. Is het wel alles geduld, wat daar voor gehouden wordt ? zijn 'er niet zekere grove zielen, die in grove ligchaamen huisvesten , en die geen gevoel hebben van rampen of onheilen, zoo min als van fmaak in vreugde? Gelijk aan den Samejetd en Laplander, wier hartstogten Ccc 3 door  < 398 > door geene voorwerpen worden aangedaan ? Kan men van zulke lieden wel zeggen, dat zij geduld oefenen , wanneer zij wederwaardigheden ondergaan, die zijniet voelen , en daarom 'cr ook niet over morren? klebnth is zulk een ongevoelig mensch! hij verliest zijne Ouders, maar draagt derzelver dood gelaten, zonder naauwlijks eenige aandoening van droefheid te betoonen. Noemt gij k l e a n t ij geduldig ? o Hij hadt nooit waare liefde voor zijne Ouders ! Hij mist hen derhal ven ook niet 1 Hoe wordt het geduld geroemd van oeoïctes ! Dewreede dood heeft hem eene uitmuntende Vrouw ontroofd ! en zij kost hem naauwlijks ééne traant moeten wij dat geduld noemen Lezer ? Hij heeft haar nooit bemind bij haar leven , de norfche zuurmond deedt haar alle verdriet ?an ; en was, menschlijker wijze , de oorzaak van haaren dood. Toen cicero in ballingfchap moest trekken, en zijn Vaderland verlaten, was hij geheel terneder geflagen , die groote Redenaar zuchtte, ftorte traanen , fchreide als een kind, en keek dikwerf om naa Italicnl Veelen hebben dit als een vlek in het Karakter van dezen grooten man befchouwd; maar aifchoon wij,meer bedaardheid en (landvastigheid van geest, meer geduld in hem mogten verwachten, moeten wij echter dit ongeduld niet voornaamlijk toefchrijven aan 's mans gevoelige ziel? die liefde hadt voor het Vaderland, die wezenlijk gevoelde , hoe hard het valle voor eenen welmeenenden Vaderlander, die het best van zijn Stad en Land gezochthadt, hetzelve te moeten overlaten aan de heerschzucht van eenen clodius, en aan de partijfchappen van caesar en pompejus? kan niet een flaaffche ziel in tegendeel alle onderdrukkingen, alle vernederingen dragen , en een fehijn van geduld vertoonen, dien hij in de daad niet oefent, omdat hij geen gevoel bezit, en zich geene zaak aantrekt? En is dat geduld? Wat is geduld ? zou de Vrijheid - lievende Paöli deze Vraag niet vrij gepast kunnen beantwoorden ? Die twintig jaaren geduld heeft geoefend, daar hij ab balling buiten zijn Vaderland zworf, maar nu, na zo veel jaaren gedulds , de Vrijheid van Korftka herfteld zal zien ? Wat is geduld ? De  < 399 > De Turkfche Groot.Vifier top al osman werdt afgezeten gebannen. Hij ontving het bevel van zijn ontflag met alle bedenkelijke gelatenheid; toen hij uit het Serail kwam, nadat hij het rijkszegel hadt overgegeven , vondt hij zijne vrienden en huisgenooten zeer neerflagtig en onvertroostelijk. Waarom , vraagde hij, zijt gij zoo droevig? Heb ik niet altijd gezegd, dat de bediening van Vifier , naar alle waarfchijnlijkheid , de kortfte is? Ik heb mij nergens anders oen bekommerd, dan op welke wijze ik 'er met eere kon afkomen ; en Gode zij dank ! ik heb niets gedaan, dat mij tot verwijt bij mij zeiven kan ftrekken. Mijn Vorst, de Groote Heer, billijke mijnen dienst , en ik fta 'er met volkomen vergenoeging van af. Hij beval daar op den Hemel te danken , als of deeze gebeurenis eene der gelukkigfte gevallen zijns levens geweest was. Was dit niet een zeldzaam voorbeeld van geduld onder eenen flag van 't fortuin, daar menig Christen Staatsdienaar onder bezwijkt? Kan wel iemand wezenlijk geduld oefenen, dan de deugdzame, die met epicteet op zijn graf kan zetten: Hier ligt epicteet, flaaf, verminkr, arm, en nogtbans een vriend der Goden ? Is 'er wel beter fchool, om waar geduld te leeren , dan de fchool van het Christendom? Mag men van een Christen, die het albefluur van God erkent, die van de wijsheid, goedheid en rechtvaardigheid van zij. nen Hemelfchen Vaderde verhevenfle denkbeelden heeft, wiens geweten hem getuigenis geeft, dat hij wel gedaan heeft, niet met recht zeggen: Geen armoede, of vijand, of verachting , of ziekte, of verlies van vrienden, of ballingfchap , of vervolging is in ftaat, om zijne rust te ftooren! Geduld is het anker, waarop hij zich verlaat, en beftendige gerustheid dc kring, waar in hij zich beweegt! Kan zulk een Christen zich niet geduldig aan alles onderwerpen? daar alles hem moet medewerken ten goede? heerfchen zijne vijanden over hem, jaagt men hem van de eene plaats naa dé andere, moet hij balling 's lands zwerven, geduld! Alles heeft zijnen tijd, en de lotgevallen der wereld zijn onderworpen aan eeü  400 > een hooger beduur, het welk eens rechtvaardigheid zal oefenen, de onfchuld handhaven, en het geweld ten afgrond zal doemen? Wat zegt de Godsdienst, als hij ons tot geduld vermaant? Welke krachtige beweegredenen geeft hij niet aan de hand? Gij zijt arm, gij bevindt u in eenen droevigen toeftand; het valt u zwaar, tegen de fmertelijke gevolgen van het gebrek te moeten worftelen; maar hebt gij, deugdzame, niet eenen fchat weggelegd voor het toekomende, die alle uwe begeerten in eeuwigheid verzadigen kan? Gij zijt krank, uwe ligchaams krachten vervallen op eene zichtbare wijze, en welhaast zal dit werktuig inftorten en tot dof wederkeeren, waar uit het geformeerd is; maar is dan de overgang van de verderflijkheid tot de onverderflijkheid, van den dood tot de onfterflijkheid, niet eene zeer voordeelige ruiling ? De menfehen handelen u kwalijk, zij hoonen , zij lasteren, zij vervolgen u ; maar wat ligt u daar aan gelegen ? Hangt uw geluk van menfehen af? Hebt gij, o Christen! niet een' heer en meester, die u kent, die u ziet, die u liefheeft, en die u éénmaal voor de oogen van het geheel - al zal verheerlijken ? U ontmoeten op iederen voetftap beletzels, zwaarigheden, kwellingen; niets fchijnt u te willen gelukken, men zou zeggen, dat alles tot uwen ondergang famenfpande. Maar fpant niet veeleer alles famen tot uwe zaligheid ? Kan cn zal niet iedere doorn , die u tegenwoordig fteekt, tot een bloera van onfterflijken geur veranderen. waarmede hier na uw glansrijk hoofd bekroond zal worden? En nu Lezer! voegt het ons nu niet geduld te oefenen, en op beter te hoopen? Eens zal het immers wel zijn ? Indien gij nu met geduld dit blaadjen ten einde leest, en met mijne gebreken geduld oefent, heb ik dan geen reden, om voldaan te zijn ? Te L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve duiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL, (No. 5'.) Wat is Wraak? Vriend Vraag-al ? Cjfrij hebt daar zütk één fraaiS vraag gèddSri, iVai is geduld? en daar zoo van jobs geduid gepraat, dat ik lust gekregen beb, óm u ééns eene vraag van eehe afidere riatulir té doen; té weten: Wat is wraak? Hét heugt ü nog wél, vriendfchap! toen ik gevraagd had 2 tVut is eendragt ? dat gij toen uw bést deedt, om tei Vragen: óf iwèedragt evenwel ook niet in veele gevdllen nuttig was? kijk, als ik daar nu eens wraak van nam? heen : dat klinkt wat fncrpend ,• dat ik mij hu revengeerdi, zou dat niét wel zoo zacht toonén? Zijn onze llataaffche ooren ook niet al wat weeker en tedefer geworden, dan zij wel piagten te zijri? Nu wfaak of r Theorie der zielskunde: was het derhalven niet natuurlijk, datik tevens dacht aan den hertog van a lba, onzen vroomen düc d'alf? die hier jn ons land zoo veel menfehen heeft vermoord, j8000ketters door beuls handen ,• maar was alles wel zuiver om den Godsdienst? was 'er de tiende penning , waren de privilegiën , was de vrijheid 'er ook niet mede gemoeid ? Waar nu weer heen jokis? Schrijft gij Khapfodién? of leutert het bij u? wilt gij ons in het harnas jagen tegen iiüc d'a Lr? niet te haastig, vriend vraag-al! Ik weet,, dat dit mostaard na de maaitijd zou wezen, cue d'alf is lang dood, of 'er van zijne kinderen en nakroost nog leven ? zou men moeten vragen, aan lieden , die zich met eeuwige geflachtrekeningen bezig houden , en dat doe ik niet, maar ik volg de les van paulus, en bemoei mij met geene geflachtrekeningen. Maar hebben pnze voorouders zich niet v/el gedragen? en getoond, dat een vrij volk zich niet ongeftraft laat verdrukken? Het geen ik van duc d'alf te zeggen had, komt hier op uit : De Hertog van alba liet zich in het kasteel vaa Antwerpen, weet gij, daar nu de Generaal van der me er sc h gevangen gezet is, als een landverrader, die man, dien men onlangs toejuichte, als een volksvriend en voorltander van de vrijheid, nu de tijd zal het leeren, wat daar achter zit, en als de maan vol is, fchijnt zij wel in 't water; alba liet zich op dat kasteel een beeld oprechten, gegoten van het metaalen kanon, dat hij op Graaf lodewyk vannassau buit gemaakt hadt. In het opfchrift van dit beeld roemde hij , dat hij het oproer en muiterij gedempt, dat hij de wederfpannigen verjaagd, dat hij den godsdienst beveiligd, dat hij de jujiitie gehandhaafd, dat hij de rust herjleU hadt? Zulke daaden waren immers wel een ftandbeeli waardig? Maar is het niet raar, dat de Hertog dit van zich zeiven getuigde? Hadt hij ook kwaade buuren? en moest hij derhalven zich zeiven prijzen ? Het ftandbeeki vertoonde den Hertog zeiven in volle wapenrusting , hebbende onder zijne voeten twee beelden met gefcheurde privilegiën, requesten, brandende toortzen eaz. in de handen, zinnebeelden van hunne misdaaden , dat zij de privilegiën voorgedaan, en requesten ten fine voorfchr. ïudden iDgeleveid. Wie door die beelden aangeduid D.dd * wei'  *C 404 > werden, weet men niet zeker, de edelen en fteden, of Prins willem en Graaf lodswijk, gelijk de fchrandere blomhert gist in zijne gefchiedenisfen van hes yerëenigd Nederland enz. onder het befluur der Princen van Oranje en Nasfauw, (in 't voorbijgaan zoo leze ik In de editie, die thans voor mij ligt, van waar komt dan dat bijvoegzel in fommige onlangs in de Couranten gedaane advertentiën van dit werk,- welke hebben: onder het 00dlijk hejluur der princen?- enz. ) Nu zal ik met de woorden van dien doorkneeden gefchiedfchrijver vertellen, het geen ik eigenlijk bedoelde, en ik vraag, oi het niét tot mijne vraag: wat is wraak ? dient ? ,, De Hertog van aarschot, die bij alba wel gezien was, dit praalbeeld naauwkeurig befchouwende, vroeg alba hem, wat hij 'er van dacht? waar op aarschot zeide : Dat de troniën onder zijne voeten zulk, een grimmig gelaad toonden, als of ze wraak dreigden., indien ze het ééns konden ontworstelen." Maar is het nu,, na zoo veele preambules niet hoog tjjd , dat ik op mijne vraag kom : wat is wraak ? Dulcis vindiüa mali !■ de wraak is zoet! was het zeggen der ouden , en het fchijnt aan het menschdom vrij, natuurlijk , wraak te nemen wegens aangedaane belediging gen ; was bij de. ouden zelfs de zoon niet verpligt, om zijns vaders dood te wreeken met het bloed van zijnen, vijand? Heeft deze bloedwraak niet nog heden ten dage plaats bij de Arabieren ? Hadt zij ook niet plaats bij da oude Hebreen?- Vindt men niet. dat de ouden haair en nagels lieten groeien, tot dat zij wraak geoefend hadden over het geen, waar door zij of hunne, voorouderen beleedigd waren? En werdt dit haair, wanneer 'ei Satisfaüie genomen of gegeven was, niet plegtig aan de Goden gewijd, ten teken dat de wraak voldaan was? Deedt Lumey, Graaf w.n der Mark, niet een' eed, volgends die oude Conftitutie, dat hij zijn baaiJ niet zou laten fcheeren, voor dat hij de dood van e &• mond en hoorn gewroken hadt, en heeft hij niet confcientieus zijn woord gehouden ?• Is de mensch van natuure niet geneigd tot alle kwaad, en dus ook tot wraak? Hoe zegt salomo: de druk' kinge der neuze verwekt blted ? Zeker iemand ademde wraak, men hieldt hem de woorden van FAULUsyoor: als uw vijand hongert, geeft hem te eten, als hij dorst heeft»  < 4°5 > heeft, geeft hem te drinken, want dat doende, zult gij kooien vuurs op zijn hoofd hoopen ? Ja, zeide de man , met al mijn hart zou ik dit voorfcbrift wolgen, als ik maar verzekerd was, dat zij branden zouden? Wat is wraak? Ik hoop niet vraag' al ! dat gij mij zult verketteren , omdat ik dit ver« haal. Ik heb het zelfs in eeu ftichtelijk boek gelezen , en ik breng het immers maar bij, om in een voorbeeld te toonen , wat wraak is ? Als men den mensch in den ftaat der natuur befchouwt, behoeft hij dan wel de beledigingen van anderen te dulden? Stel ééns , dat ik in den natuurftaat leefde , en met bloote voeten in de wouden omzworf, op de wijze der Hurons of Irokceztn? Meent gij , dat gij mij dan ongeftraft op de toonen zoudt trappen ? Thans is het wat anders, nu heb ik fchoenen aan, nu moogc gij mij vjijlijk op de toonen trappen, maar evenwel, als gij voorzigtig wilt handelen, zoo trap mij niet op de fchoenen, als 'c u belieft, want wie weet of ik wel altijd zoo veel geduld zou bezitten, om dat te verdragen? Maar als de mensch nu in zulken natuurftaat gebleven was, en dus als zijn eigen rechter de beledigingen hem aangedaan, wreekte, zou 'er dan wel ligt einde aan het kwaad zijn, vraag ik met een' ouden Schrijver, want zo hij, die ongelijk geleden heeft, kwaad met kwaad vergeldt, is het immers noodzaaklijk, dat het kwaad van het één tot het ander overgaat ? Wie roemt dan het menschdom nier gelukkig, dat ia de maatfehappij en famenleving de wetten de beledigingen ftraffen , en den belpdjgden wraak veifchaffen, nu behoeft men immers zich met de zelfswraak niet meer op te houden ? De wetten bepaalen, wat recht en billijk is, onder de befcherming der wetten ben ik vrij en veilig, zijn mijne bezittingen, mijne eer, mijn leven Veilig, en ik behoef ni?t te vrezen voor de beledigmgen van booze menfehen ! J! Maar indien wij ééns een geval (lelden, dat de wetten fliepen , of niet gehandhaafd wierden , dat willekeur de plaats van recht innam, en dat men oogluiking gebruikte , het zij opzettelijk , het zij gedwongen, krijgt dan ook de mensch zijn natuurlijk recht van oog om oog. en tand om tand weder ? Wat zeggen de gefchiedenisfen? PAUSAMias, een jong Macedonisch edelman, hadt Ddd 3 va»  < 4°6 > van eenen aanzienlijken hoveling eene mishandeling on-ï dergaan, die men niet noemen kan, zonder fchaam» rood te worden, hij klaagde den helediger aan bij Koning f i l i p s , Vader van alexander den Grooten, en eischte fatisfaQie. De Koning befpotte hem, en liet den kwaaddoener ongeftraft. Wat gebeurt 'er? De Jongeling, dezen hoon niet kunnende verkroppen , befloot zich op filips zeiven te wreeken, hij nam daar toe de gelegenheid waar van de bruiloft, welke gevierd werdt, ter gelegenheid van het huwelijk van 's Konings Dochter met alexander Koning van Epirus, en, verborg zich in een hinderlaag, filips, geen kwaad duchtende , en niet denkende , dat het zijn pligt geweest was het kwaad te ftraffen , was vrolijk , en kwam, zonder lijfwacht voorbij de plaats, waar pausaniSs was, die hem terftond overviel en met zijn pook de rest gaf. Wat is wraak ? Zeker Edelman fchoot in koelen bloede een Burgerman voor het hoofd; de broeder van den vermoorden zocht recht , maar de Rechters waren traag, om den Edelman, wiens invloed zeergroot was, te vervolgen, de zaak werdt lang fleepende gehouden, en eindelijk vondt men een voorwendzei, om den Edelman te ontllaan , en de zaak te laten fteeken. De broeder van den vermoorden vervoegde zich bij den Rechter, ea verklaarde, dat hij, dewijl het recht niet werdt gehandhaafd , het bloed zijns broeders zou wreken. Daar verliepen eenige jaaren; maar toen ontmoet hij den gemeldén edelman in zijne koets in eene vreemde ftad, hij fprorg in 't portier, ftak hem met een mes in zijne koets dood, en gaf zich vrijwillig in hechtenis, zich daar op beroepende, dat hij den moord zijns broeders geüraft hadt, dien de Rechters niet hadden kunnen of willen ftraffen? Zijne zaak werdt bejliit, en welk was het vonnis? Ik zal 'er dit nu niet bijvoegen, maar. vraag aan dc rechtsgeleerden, welk vonnis in dit geval behoorde geveld te worden? Ik ga voort met vragen? Wat is wraak? Ontfiert de wraakzucht niet in de daad den mensch? Is zij niet, wanneer zij in 't hart den meester fpeelt, de oorzaak van droevige gevolgen? Is er geen onderfcheid tusfchen wraak en wettige zelfsverdediging ? Is er niet eene edele wraak, wanneer men zijnen Vijand» als het in onze magt  < 4°7 > JMgt ftaat, hem het kwaad te vergelden, dat hij ons gedaan heeft, edelmoedig vergeeft, en dan in hem den inensch, den noodlijdenden mensch kan onderfcheiden van den vijand? Js dat lafhartigheid of een laage ziel, al* men kwaad met goed vergeldt? darihs, de Koning van Perfien , liet zich eiken dag, voordat hij aan tafel ging , toeroepen; Èecr ! denk aan de yJiheniënzen! van caesar getuigt cicero, dat hij niets plagt te vergeten , dan de beledigingen, hem aangedaan. Wie ivas grooter in dit opzigt van wraak , de Perfijche Monarch of de Romein? Wat is het vreeslijk voor hec menschdom, als een Vorst met wraakzucht bezet is? en hoe veele ooilogen zijn er echter gevoerd , hoe veel menfchenbloed is er geftort door alle eeuwen, om de wraak van eenen te voldoen? Wat is Wraak? Was het niet de wraak van ijerodiüs, die den boetprediker joSnnes het hoofd kostte? En welka ijslijke voorbeelden levert niet in "t gemeen de gefchiedenis op van Vrouwelijke wraak? Wie kent uit de fabel-gefchiedenisfen de wraak vanmedea, de wraak van progne en ki lome la niet? enz. fulvia, de Vrouw van antonius, oefende haare wraak aan het eerwaardig hoofd van den welfprekenden cicero. Zij nam het op haaren fchooc, befchimpte het op het wreedfte als eene hel fche razernij, trok het de tong uit, en dooiftak die hethaalde keeren met haaren gouden hairnaald. Wat is wraak in de zachte kunne? Hoe edelmoedig dachten groote mannen omtrent het ftuk van wraak? üe groote ljjcurcus vergaf het aan den dartelen Jongeling ALCander, die hem in een oproer een oog hadt uitgeflagen , en alcander. was naderhand zijn getrouwfte vriend. Was het niet te wenfehen, als die Vindicta Lijcurgi, de wraak van LijcrjRGTJS, veel werdt nagevold? Hoe grootmoedig was fo c i ö n .' Die waare Vaderlander werdt te Atheenen, door het ondankbaar volk veroordeeld, om den vergiftbeker te drinken, en zijnes laatfte woorden waren een bevel aan zijnen zoon, om nooit daar aan te denken, dat de Aihemënzen zijnen Vader dus mishandeld hadden , en 'er nooit wraak over te nemen. Waar»  4 4o3 > Waardige KA mi li. us! Waar Ifi béftöndt uwe* wraak , toen gij in ballingfchap verdreven , buiten nw Vaderland moesr omzwerven? De Galliërs veroverden Home, belegerden het Kapitool, en brachten het tor. het uiterfte, toen verfebeent gij, aan het hoofd van dappere burgers, om wraakte nemen? ja de fehoonfte wr.ak / om uw benaauwd Vaderland te verlosfen, de Galliërs te verdrijven , en de vrijheid te hetftellen Waarlijk gij ver* diendet den eernaam van twééden {lichter -Jan Rome. Wis weet niec f noe AUGOiTus zelf eenen eiNNA behandelde , die tegen hem eene famenzweering ondernomen hadt? In plaats van hem te ftraffen; vergaf hij hem zijne onderneming niet alleen, maar maakte hem zelfs in het volgende jaar Burgemeester van Rome. POtvirujus wilde wraak oefenen over de Mamertinen, maar isthesiüs, de vooinaamfts man dier Stad, ontwapende zijne wtaak; hij vervoegde zich bij ïOMPEjes, verklaarde , dat de burgers onfchuldig waren ,- dat alles , wat zij gedaan hadden , op zijn aanraden was gefebiedj en verzocht, dat hij de ongelukkige burgers verfeboonen , maar hem, als 'er iet misdreeveri was, ftraffen wilde, pomp e jus was getroffen, hij verfchoonde de Mamertinen, en nam isthenius, dien eerlijken Burgervriend, tot zijnen vriend aan. Hoe dikwijls hebben Heidenen ons Christenen befchaamd ? Voortrefiijke Timoleön! hoe verfmaadet gij dé wraak! Na dat deze waare vrijheids - minnaar de vrij. heid in Syrakufe hadt herfteld, werdt hij van eenen ondankbaren gehoond. Men fpoorde hem aan tot wraak; Neen 4 zeide hij, ik verblijde mij , dat ik de Sijrakufers eene zoo groote vrijheid bezorgd heb, dat zij vrij fpreken kunréfn, zouder voor bijzondere wraak te fehroomen te hebben. H02 groot was socratks in den kerker, omdat hij geene wraak , maar vergifnis voor zijne vijanden ademde ! Maar hoe godlijk groot is je sus! Toen de wraak der Farifeën hem aan het kruis hadt gehecht. badt hij voor zijne moordenaaren: Vader vergeef hei hun, want tij weten niet, wat zij doen! Wat is wraak ? Willen wij deze voorbeelden niet iisver volgen, dan die der wraakzuchtigen, vriend vraag-Al? JORIS WEETGRAAG.- "*~ ¥t LEGDEN, Bij L. HERDING H, En alöm bij demeeste Boekverkopers, daar dezelve weeketijks a een en een halve Huiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 5^0 Zal 'er nog meer volgen? T . As dit niet de vraag, die rhet dit 52. Nommeï, hetwelk , naar de gewoonte der Weekfchrifien , een jaargang , of deeltjen befiuit, door veele lezers gedaan zal worden? En verfchilt die vraag niet veel van het geen veelen gevraagd hebben , zal de vraag-al dat volhouden ? zal hij alle weeken een half blad papier met vragen kunnen vullen 9 Ei! waar ter wereld is zulk een Uitgebreide Katechismus te vinden ? En heeft evenwél de vraAg - At niet nog al eene enkele gewigtige vraag gedaan ? En als daar nu dd antwoorden ééns bij* kwamen ? en dan de bewijstekffen, en de betoogeri van alle de waarheden, dié tot dit zedekundig vraagboekjen betrekking hebben ? en dan nog de wederlegging van alle Ketters eh dwaalenden ? en de opheldering van zuike plaatzen en vragen, die misduid of kwaalijk , of geheel niet verftaan zijn ? Wel nu Lezer! begrijpt gij nü , wat antwoord pasfen 4al op deze vraag: Zal er nog meer volgen? begrijpt gij . bok, dat de vraag-al u nog eénigen tijd kan bezig houden? fin zijn 'er nog niet al eenige vragen overig? Eee Zijn  HC 410 > Zij'n 'er niet veele vraagen, met betrekking tot het godsdienftige , die nadere overweging verdienen; bij voorbeeld: Wat is bededag houden ? Wat nut hebben zulke vierdagen in ons Land gedaan? Welke reden is er, om dezelven nog te behouden? of Wat plijt 'er voor derzei ver affcbaffing? Wat is bidden? Welk onderfcheid is er tusfchen bidden , en een wijdlopig verhaal van woorden ? Wat is preêken ? Wat is Godsdienst-ijver ? Wat is Ketterij? Is het wel ooit berekend , en in vergelijking gebracht, wie het meeste voordeel gedaan hebben, menfehen, die geen kerkgang verzuimen , maar zoo dom zijn , dat zij zelfs den tekst niet weten, of menfehen, die nooit te kerk komen, maar boven anderen uitmunten in het fchrollen op de Predikanten? Is het wel het rechte middel, omwaarheid en rechtzinnigheid te handhaaven, als men den weg van geweld inflaat, en meer vecht met den wereldlijken arm, dan met leeren en bewijzen ? Wie brengt den Godsdienst het meeste nadeel aan, een onverftandig, dolkoppig ijveraar , of een verflandig en befcheiden waare of gewaande Ketter ? Kunnen'er in het Godsdienftige niet nog honderd en honderd dergelijke vragen gedaan worden ? Wat is een Vader des Vaderlands ? Wat is toch een republiek? Wat is een Mecenas? Wat is best gefehikt, om in eene Republiek vernuften aan te kweeken ? Wat onderfcheid is 'er tusfchen een Paskwil en een zedekundig Hekelfchrift ? Mogen Hekelfchriften, die geene perfoonen bedoelen, maar zich tot zaken bepaalen, vrij gefchreven, gedrukt, en gelezen worden ? Heeft rabener in zijne Hekelfchriften omtrent dit onderwerp waarheden en bon fens gezegd, of heeft hij geraaskald ?M Wanneer twee hetzelfde doen, waarom is dat niet altijd  *C 398 > tijd hetzelfde? zijn deze geen gewigtige Staatkundige vragen ? Wat is een malsch Vader? Wat is een Jlreng Vader? Mogen Ouders door verregaande ftrengheid hunne kinderen wel tot toorn verwekken ? Wat onderfcheid is er tusfchen eene eigen moeder en eene ftiefmoeder? Wat is heilzamer en prijslijker , de liefde zijner kinderen aan te kweeken, dan hen als flaaven te behandelen? Daar elke zoon geern een opvolger in zijns Vaders beroep zou zijn , wanneer hetzelve vet is, waarom heeft dan niemand eene verhandeling gefchreven over de nuttigheid , dat de beroepen niet erflijk zijn ? Mag men zich met eens anders doen bemoeien? welke zijn de gevolgen , indien men eens buurmans Huisgenooten tegen hem opftookt , en dus tweedragt in deszelfs huis verwekt F enz. enz. Zijn deze geen huishoudelijke , occonomifchc vragen ? Zijn de oude gefchiedenisfen niet zeer leerzaam, mids dat zij verftandig gebruikt worden ? Is dit niet het beste gebruik der gefchiedenisfen, wanneer men die op de zeden en gewoontea van den tegenwoordigen tijd toepast ? Zijn de menfehen, ten opzigte van aanleg, geneigdheden, bedoelingen, door alle eeuwen niet vrij na dezelfde wezens? zijn deze volgende woorden van den grooten frederik niet juist? II n'y a pas de meilleur moyen de Je faire une idéé falie i§ exacte des chofes, qui arrivent dans le monde, que d' enjuger par comparaifon, de choifir dans 1' hifloire des exemples, d'en faire le parallèle aves les faits, qui arrivent de nos jours, £? d'en remarquer les rapports £? les nsfamblances. Rien de plus digne de la raifon humaine, de plus inftruüif, £f de plus cupable d'augmentet nos lu~ mieres ? Dat is: „ Daar is geen beter middel, om zich een juist en naauwkeurig denkbeeld van de zaken, die in de wereld thans gebeuren , te maaken, dan dat men er over oordeelt bij vergelijking, dat men in de gefchiedenhfen van voorige eeuwen voorbeelden opzoekt, dat men diein vergelijking brengt met de gebeurenisfen van onzen Eee 2 tijd,  tijd, en da: men opmerkt, in hoe verre zij overéénkomen, cn naar eikanderen gelijken. Niets is waardiger voor de menfchlijke rede , niets leerzamer, niets gefchikter, om onze kundigheden te vermeerderen en uit te breiden". Indien men nu zoodanigen parallel wil maaken, welke gefchiedenisfen, welke eeuw, welk volk, zal dan wel de meeste overeenkomst hebben met den tegenwoordige» toeftand van zaken ? Daar zijn Godgeleerden , welke uit de gefchiedenisfen hebben opgemerkt, dat 'er drie groote tijdperken in de Jaarboeken, der wereld voorkomen, welke telkens een einde nemen met een uitroeiing van feec kwaad, en eene geduchte ftraf over onderdrukking en geweld , welk de overhand genomen hadt; eersthet tijdvak van de Schepping tot den Zondvloed , door welken Zondvloed die Reuzen, die toen op aarde waren , die geweldigen, en mannen van naam, fin 't voorbijgaan, weet de Lezer wel eene betere omfchrijving van De/poten en Ariflokraten , dan even deze, mids dat men irt ?t oog houdt, dat het woord, door Reuzen vertaald, eigenlijk betekent menfehen, die een' ander onderdrukken , een' ander met geweld aanvallen, een' ander mishandelen, alles om hunne eigen grootheid?) ik zeg, door welken Zondvloed die Reuzen het loon van hunne onderdrukkingen hebben ontvangen. Het tweede tijdperk loopt van den Zondvloed tot den uittogt der Jsraeliten uit Egypte, en eindigt op dezelfdewijze als het eerfte, met de ftraffe van de geweldenaren, toen FARAO, die de vrijS Hebreen in de diepfte en wreedfte flavernij hadt dqen zuchten, in de baaren van de roqde zee verfmoorde. Het derde tijdperk ftrekt zich uit van deze bevrijding der Lraeliten tot het einde van hunnen burgerftaat, en de verwoesting van Jervfalem door de Romeinen onder flTüs, waardoor alle de onrechtvaardigheden, alle de geweldenarijen , die de Jtodfche grooten , onderfteund door een opgeruid gemeen , geoefend hadden , met vuur werden gelouterd in den brand van hunne Hoofdftad en Tempé!. Deze drie tijdvakken, meenen zij , dat in derzelver gantfche beloop cn aauëenfchakeling, voorbeelden zijn, vaffl  < 413 > van bet vierde tijdvak, het welk met de invoering van het Christendom zijn' aanvang heeft genomen, en het welk , insgelijks, eindigen zal in den ondergang van geweld , heerschzucht en onderdrukking, zoo dat men die voorgaande drie tijdvakken met dit vierde , welk tegenwoordig nog loopt, vergelijkende, de overeenkomst zou kunnen opmaaken, en vervolgends zelfs zou kunnen befluiten tot het geen nog gebeuren moet. Zouden deze Schrijvers aanmerking verdienen ? Is deze vraag niet belangrijk ? en gefteld, dat hunne onderftelling grond heeft, hoe ver zijn wij dan reeds in dit tijdvak gevorderd , volgends de onderftelde overeenkomst moet onrecht, verdrukking, overheerfching, tegen het einde van dit tijdperk, de overhand hebben, en zelfs willen deze Godgeleerden, dat dan bijzonder deze bede zal te pas komen; verlos ons van den boozen; rnaar dan zal ook onvoorziens de ftraf moeten volgen. Wat dunkt u, Lezer? zou het de moeite waardig zijn, om deze onderftelüngen ééns dieper na te denken ? En ftaat het iemand verders vrij , om oude gebeurenisfen, die oude waarheden behelzen, voor den dag te haaien, en in het licht ce Rellen? Wat is, hetgeen de Wijsgeeren noemen, exfpectatio cafuum Jimilium? of het analogum rationis enz. enz. Ziet gij nu, Lezer, of er nog meer zal kunnen volgen? kan het een' VRAAO-AL wel aan vragen ontbreken ? En mag men niet vragen? Staar vragen nicc vrij? De Lezer zal zich, iiic mijn eerfie nommer, herinneren, dac ik grootvader ben, en een Kleinzoontjen heb, die naarftig zijne Katechismus-vragen leeit; die kind heeft, gelijk het de gewoonte der kinderen is, dat zij kleine VRAAG-allen zijn, die bejaarde lieden met hunne vragen dikwijls in verlegenheid brengen , dan ook veel voor eene gewoonte, naar alles, wat hem voorkomt, te vragen , nu mag ik dit in het kind wonder wel lijden; hec is waar, zijne vragen zijn dikwijls ennozel, maar wac fchaadc dit ? Het is een kind, en met vragen moet en kan het wijs worden. Ik voor mij zoek hec dan ook altijd te recht te helpen, en zoo veel ik kan, te onderrichten. Maar zie ! mijne behuuwddochter, 's kinds moeder, heefteen bizar humeur, en fpeelt geern den meester, en wil met geweld de broeit E e e 3 awj  < 4H > aan hebben, zoodat menigmaal het huis, gelijk men zegt, op ftutten ftaat,' dit was onlangs ook gebeurd, enthans vraagde mij het kind, welk ik aan gemeenzaam vertrouwen jegens mij gewen, en het welk mij tevens liefde en eerbied toedraagt, en is dit niet de hoofdzaak, die men in de opvoeding van kinderen moet bedoelen ? Want flaaffche vreeze zonder liefde is immers eene rampzalige hoedanigheid in kinderen en in alle menfehen ? Het kind vraagde mij: maar Grootvader! is dit evenwel goed van Moeder, dat zij flus zoo keef tegen Vader, heb ik niet geleerd, dat paulus zegt: gij vrouwenl zijt uwen eigen mannen onderdanig? Ik wilde het kind, naar eisch der omdandigheden, hier op antwoorden, cn wie merkt niet, dat hier verfland nodig was, om het den eerbied voor zijne moeder niet te doen verliezen? maar eer ik kon fpreken, ftoof mijne dochter, die juist het kind beluisterd hadt, de deur in : „ Jou fchobbert! ik zei je leeren, wat een herk is.' zei jij je Moeder bedillen ? Meen jij, omdat paulus het gezeid heeft, dat jij het zeggen mag? jou bengel! jij tegen je Moeder opitaan?" Metéén greep zij het verfchrikte Kind bij de haairen, en indien ik niet toegefchoten, en mijne Dochter haare verkeerde drift jen opvatting onder het oog gebracht hadt, het arme wicht, welk de lijdende partij was, zou zijne vraag duur hebben moeten bezuuren. Nu vraag ik aan mijne Lezers, of mijne Dochter niet ten hoogden ongelijk heeft ? En of zij niet ongelijk verftandiger zou handelen, indien zij zich voortaan zoo gedroeg , dat het kind geene aanleiding vondt, om in zijne onnozelheid zoodanige vragen te doen? Zou zij wel zoo driftig geworden zijn, indien haar geweten zuiver geweest was? Ik heb daarenboven nog verfcheiden brieven van gundige Correspondenten in voorraad, welke mij deze cn gene vragen hebben verzocht te doen, en fommigen van welken voor den Lezer belangrijk zijn, hoewel er onder zijn, die naar den bekenden weg vragen, en van welken ik daarom geen gebruik zal kunnen maaken, want wat behoef ik den Lezer met bekende dingen te vermoeien ? Daar is 'er bij voorbeeld, die mij vraagt: Wat is een Kees? even of het onbekeud was, wat men door  < 415 > door een KeesvetRaa.t'? Mijne vragen betrefFen immers niet de natuurlijke hiftorie, of de befchrijving dei Diejen , maar alleen zedekundige onderwerpen, om mijne Medeburgers tot onderzoek aan te fpooren ? En dus begrijpt die ongenoemde Brieffchrijver ligt, hoop ik, dat ik zijnen brief niet mag plaatzen, of ik zou van het doel van mijn fehrijven afgaan? En hoe zal ik nu dit eerfte deel van den vraag -al best fluiten ? Zou het, buiten mijn oogmerk zijn, indien ik aan den Lezer ter overweging gaf de volgende pasjage uit de werken van den grooten frederik? „ A la fuite de cette puisfance ( Angleterre ) Je range la Hollande, comme une chaloupe, qui J'uit l'impreffion d' tin vaisfeau de guerre , auquel elle efi attachée. Depuis fabolition du Stadhouderat, cette republique avoit pris une ferme Ariftocratique, Le grand Penfionaire, asfifié du, Griffier , propofe les affaires a Vasfemblée des Etats génevaux, óonne des audiences aux Miniftres etrangers, &? en fait le rapport au confeil. Les deliberations de ces asfemblées font lentes, le fecret efi mal gardé, paree qu'il faut tommuniquer les affaires a un trop grand nombre de dé' Qutés: Les Hollandais, comme citoyens, abhorrent le Stadhouderat , qu'ils envifagent comme un cheminemant a la tijrannie, £f comme marchands, ils n'ont de politique que leur interèt. Leur gouvernement par fes principes les rend plus propres a fe defendre, qu'a attaquer leurs voi/ins. „ In het gevolg van deze Mogendheid ( Engeland) fchikt Holland zich, als een floep, die in het zog van een oorlogfchip medevaart, daar het aan vast gemaakt is, Zedert de affchaffing van het Stadhouderfchap hadt ' deze Republiek eene Ariftocratifche gedaante aangenomen. De Raadpenfiönaris, onderfteund door den Griffier, draagt de voorkomende zaken aan de Vergadering der algemeene Staaten voor, verleent gehoor aan de vreemde Staatsdienaaren , en doet verflag aan de Vergadering. De deliberatiën van deze vergaderingen zijn traag, en de geheimen worden er Hecht bewaard, omdat men de zaken aan een al te groot aantal van afgevaardigden moet mededeelen. De Hollanders hebben , als burgers, een fchrik voor het Stadhouderfchap, het welk zij befcheuwen als een weg tot overheerfching j en als  als KoopKeden, hebben zij geene andere Swatkundtf dan hun belang. Hunne regeering maakt, volgends haa> re grondbeginzels, hen meer bekwaam , om 2ich te ver» deedigen, dan om hunne nabuuren aan te vallen," F k E D E R i K fchreef dit voor het jaar 1747; zou hij geene verandering maaken ia deze Schets, indien hii ze thans moest ontwerpen ? 1 Heeft die zelfde fchrartdere Vorst de rechte kleuren gebezigd in de volgende fchilderij ? „ Dans une lepublique le gouvernement doit être paeï> fique par fa nature ; le militaire y doit être avili; on atma a cratndre de générauK, qui peuvent s'attacher les troupes; c'e/1 d'eux, que peut venir une revolution. Dans les repabliques Vambition fe jete du cotè de l'intngue pour parvenir, les corruptions les avilesfent infenfiblement, £? la vrai point d'honneur Je perd, paree qu'on peut faire fortune par des voies, qui n'exigent aucun mérite dans le p$, ftulant. Outre cela, jamais lefecret n'eft gardé dansles repuHiques, Vennemi efi averti d' avance de leurs desfeins, Êf il peut les prévenir. Ik zou deze woorden nu ook wel vertaaien , maar het blaadjen is vol; en daarom zij de vraag: Zal 'er nog meer volgen? het EINDE VAN HET EjEKsxü ui£K*,. Te L E T D E N, Bij L. 'HERDINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee* kelijks è een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.