559 E 73     D E JONGELING (No. 17.) Den 24. July I7S6. Hoe gelukkig is men niet, als men zich zo leert verblyden , dat ons de gewaarwording der blyJibhap alle dagen nieuw is! Ik verblydde my gisteren , en ik verbly my van daag weder zo , als oP ik van darg eerst leerde, wat Kyd fchnp is. De kleine plaizier-togtjes, die ik daaglyks na.ir het Land doe, om het vermaak van den Zomer te gemeten, leeren my de kunst , om nooit aan de bKdfchap gewoon te ■worden. Wat vergenoegen ondervind ik niet, waneer ik alle akkers rondom de ftad met afteidzaame Maaiers bezet zie! Ik beu zo vrolyk, als of ik eigenaar van alle de akkers was, op welke geoogst word. Ik zou alle myne dagen op het, Land kunnen doorbrengen, zo gevoelig ben ik voor het vermaak, dat my de vryë befchouwhig der geheele Natuur aldaar verlchaft. Ik gevoel alle de redenen, die Vntöuö# HÖR»1 tius , en Omtz bezield hebben . wanneer zy den lof van het Landleven zongen. Het Land ontvangt daaglyks duizend vernieuwde , en fteeds aangenaame gedaantens, terwyl in de ftad bykans alles eenvormig blyft. Het Landleven heeft misfehien daar in het greotfte voorin recht  ( i3o ) recht boven de Stad, dat het ons het aangenaam onderscheid der «erfcïiifcnde Jaargelden beter leert kennen , Jan de St-rf Hoe veel verliet hy niet, die altyd in de Stad opgefloo.en blyft! Hoe geringe denkbeelden moet zulk iemand van de hargetyden maaken! Hy kan de Lente, Zomer, Hcrft, en Winter door geen ander kenteken van elkanderen onderfcheiden, dan alleen door den verichiüenden giaad van warmte, of koude, dien hy gevoelen moet! Hoe zeer is hy te béklaagen! De Lente geeft ons gelegenheid tot zo menigvuldige genoegens, dat men ten tyde , als men die geniet, zich zou° kunnen verbeelden, dat er voor de andere Jaargetyden geenenieuwe genoegens konden overblyven. De Zomer komt, en de nieuwe bekoorlykheden , die hy over de gelieele Natuur uitbreid, zullen ons lot dezelfde gedachten tongen. Als ik my aan het vermaak der Lente overgaf, wen^chte ik dikwyls ia myne vrolykheid, dat hy eeuwig duuren mogt. Thans is hy voorby; de Zomer verheugt my , en ik wensch thans zeer dikwyls , het geen naar de befchryving van Opitz de Vogels wenichen, wanneer zy zingen: Der Voglen ligte volk maakt zynen lofgezang Roept overluid, en wenscht den Zomer nog zo lang. Ik geloof, dat het mynen Lezer niet verdrieten zal, indien ik hem eene Ode mededeele, die aan éen myner Vrienden opgedraagen is. Zy. noJi'srt hem , om het vermaak van den Zomer te genieten , en ?\ behaag^ my reeds om die reden, dat zy hem opwekt tot vermaak. De  ( I3i ) DE VOOR IJ YZYNUE LENTE, ODE AAN DEN ZOMER, aan den Har R A B E W E- R. Ac'.i Vriend! waar ishy, deLent, waar is hy, diefieiïiélfche Jong'Üng! Waarom ontvloodt hy toch de Aerde zoo rasch? Lange reeds zoek ik de Lent en zyne vrolyke Broeders, Van 't Weste windje den dartelen (loet. 'k Vinde , zoo fprak ik , de Leut welligt in juichende velden, Waar hy met zyne gefpeelen wat fcherst: Li't ook verledigt hy zich met nieuw* bloemen te vormen; Dan 'k zag ze treurig, zoo treurig als ik. VeJJen, zeg, ging hy van u welligt ook heen naar zyn Bosfchen, Met de Dryaden des Wottds aan den dans ? Daar fchept hy droomen misfehien; ontdekt hem, Godgewydc Eiken! Ruischt toch , indien ge den Jong'ling verbergt. De Eiken ontdekten hem niet, hy was niet onder deeze Eiken, Haar groen was donker, als treurden zy droef. Ach Philomele! beklap hem aan uwen tcedereu minnaar. Waar is de Lente ? Zy treurt flechts, en zwygt. Ra »  C '32 ) i Zi.cl.rtc; ja zucht tod,, als ik, cn klaagt, verlatene Velden: Volgt me , gy Bo.sfchen | cn klaagt ook met my. Hy vlugtte, ik zal nu myn hoofd niereneer m« Roozcn bekransfen; Keen, zy verwelken, en fterven na hem. "/ vlugtte, en toen hy ontvloodt, toen rezen er droevige dagen, Mee donk're cn treurige wolken bedekt; Ja de Acrde zag hem ontvlien , nn zal zy zcldener lagchen, Reeds fmyt ze 't vrolyk gewaad van zich af. De Acrde zelfs ademt niet meer, van morcemraanen bevochtigd, Zulke zacht ftreelende geuren voor ons: Zephyr ook tuimelt niet meer door golvende en vlocijendc Graanen, Op den (leeds levenden Akker daar heen. Ilyjcwam , zy zagen hem wel, den mann'lyken Broeder der Lente , Zomer, dien Heer, zoo geducht cn gevreesd; Zoo kómt een ftatig Monarch met Iuifter en vorflflyken Hof-doet ■ De Acrde bemint hem, en vreest hem met een. De Vckfen. zagen hem wel, hem zagen de Dalen cn Heuvels, Met (tillen eerbied begroetten zy hem; By zyne komstvverdt de Lent door 't Woud begroet met zyn Zangers, Doch hem verwelkomt hun lofgezang niet. 't  C 133 ) '« Aerdryk verblydt zich dit uur , gelyk zich verblydt ccne Weduw, Die 1111 haar tweeden Beminden omarmt, En meer befcheiden verheugt ze zich, en , daar ze kust haaren Bruigom, Denkt zy des eerlr.cn omhelzingen na. Wat was hy, denkt ze , niet iehoon, ach, hy , myn ccrüe Geliefde ! My kust myn eerfte Beminde niet meer! Die my thans teder omarmt is niet myn ecrfle Beminde, Die my de liefde en gevoel heeft geleerd. Zoo zucht zy, heim'lyk in (liltc, alleen; de magtige liefde Lenigt den kommer, en ltrcelt haar nu weer: Zoo ook toont de Aerde haar blydfehap.wanncer zy denZomer inag voeler.;. Doch haare wellust is itülcr, dan eer. I!y, dceze hcerfchcndc Vorst, maakt thans verborn! met de Zonne, Die met geweldiger Itraalcn ontbrandt, Zoo dat haar hectcre gloed de vrugtbaare Akkers doet frlyten, Die met den zegen der Lom zyn gelaên; tm het gczeüige Wild van Velden, die 't certyds beminde, Vltigt in '1 nabuurig belommerde Bosch, En, dorstig,hygend , cn mat, vast hcenen ylt door de Velden, En zoet-verkoc!endc Beekjes zich zoekt; R „ Dat  C 134 ) bm her m#m Vee, * zyne vrolyke , Zelfs zynen wellust, de Weide, vergeet, Naar frisfche fchaduwen hvct en „„1 'jygr, en, met gebogcne hoofden, En flil herkauwend, naar d'avond verlangt; Dat de wel.ustige Stier, vermoeid op den brandenden midiag, Niet meer, vol driftige neigingen , brult; De Kudde ligt om hem heen, ntby de {cbM ^ ^ Werpt hy zich, als een Gebergte, ter heet. Intusfchen wandelt de Zon , verzeld van al haare vlammen , Over de C.v.anen, des middags, voorby. Zy ^ iJ,Cen Ma dCn Hcmcl geen nydige winden Dryven de ftrydende wolken vooruit. Zachtjes nu rypen de Graancn, daar hen de fei,fea verwachte*, En hunner Manjcrs begeerige hand. Van ', heete weder verficn.cht de glans der geurige bloemen, Die gy , o Acrde! den Zomer verwekt. Eer nog de Zomer ontvliedt, kom fpoed u , Vriend! om de Velde, In haare nieuwe geftaltc te zien ! Daar zal u, tcedere Vriend! ceen zwprm „,„ j geen zwerm van dwaazen omringen ; 't Heil van den Zomer gevoelen zy niet. De,  C 135 ) De Maayer wapent zyn' arm, en voor zyn vernielende handen Valt de eene halm na den anderen neêr: Als in den Kryg het gcfehut doet ryén ftrydeien rallen, Tot hun getal zich tot heuvelen hoopt. De Landman.dankt nu vol lust; zoo juichen vrolyke Helden, Valt hun de buit van humi' vyanJ te beurt. Nu ziet hy, rustig cn ffcUS den langen Winter genaakeu, En tart het mangel, dat met hem verfehynt. Vriend ! of verkiest ge welligt in fchaauw van troostende boomen 't Branden der Zon cn haar vlammen te ontgaan? Koom 'er van daan, in den Hof, waar u de ftreelende fcheem'ring Van digte bladen weldadig verkwikt. Zie! de gezegende Boom, van zwaarte der vrugten gebogen, Reikt zyne zinkende takken u toe. Vriendelyk nodigt hy u den ryken zegen te fmaaken, Pluk hem, en eer den gewilligen boom. Ginds hecht de Wynftuk, myn Vriend I aan den kant der zonnige Heuv'leu, De zich omhelzende ranken aan een. o Wat verkondigt.hy ons in zyne zwellende Druiven! o Welke vreugde verkondigt hy ons. Kom  C 13O Kom Vriend! vcrvrolv!: .1, nu; onttrek u aan uwen arbeid; Luister eens naar uw revoel, o ravn Vriend! Tot zich van't Westen, in k eind, in nederhangcnde wolken. De dag vcrduiii'rendc Donder ontdekt; Als we, wen rondom ons MÉ een heir voortellende Kraayen Zich opmaakt, en in de Bostenen verbergt, Dan van de Velden, nog bly en vergezeld door den Uondcr, Den fchklyk druipenden regen ontvliên. Tk Leyden by W. IJ. GRYP.  b e JONGELING (No. 18.) Den 31. Julv 1786. Ik heb by onze fchryvers , die de wereld weeklyks toefpreken , een' zekeren dwang opgemerkt, die in het minsc niet naar myn' fmaak is. De grootte en het getal hunner Bladzyden worden niet gefchikt naar de menigte van hunne gedachten, maar hunne gedachten voegen zich naar het'formaat , en het getal der Bladzyden , die zy van eerden af voor hun werk bepaald hebben. Daar moeten juist acht of zestien Bladzyden wezen, het zy dat zy daar gedachten genoeg voor hebben of niet , en zy zyn daar in zo gemoedelyk, dat zy zouden denken , hunne Lezers te benadeelen , indien zy fieents éénmaal van hunne eerde bepaaling afgingen. Voor lezers , die de deugd van een werk Daar het getal der Alphabetten rekenen , is het zekerlyk een groot nadeel, als zy eenige bladen druks by een Werk minder krygerr. Maar voor zulke Lezers moesten alleen lieden fchryven , die aan een algemeen Woordenboek werken. Dceze dwang toch , welken fommige Sehryvers zich zeiven aandoen , heeft onaangeuaame gevolgen. Men vind in verfcherden van onze weekbladen , die anders redelyfc wel in achting zyn, zekere droomigheid en wydloopigheid, die ons S de  C 138 ) de beste gedachten walgelyk maakt, welke fchoon zyn, en behaagen zouden; indien zy korter en beknopter gegezegd waren. De onderwerpen , met welke een Schryver zich kan iulaaten , zyn zo onderfcheiden , dat men by fommigen eenen ryken Oogst kan hebben , maar by anderen alleen hier en daar cenige Bloempjes kan afplukken. Dezelfde dwang veröorzaakt een onaangenaam gebrek van afwisfeung en verandering. De Speüator , die in aile opzigten een voorbeeld van een goed gefchrift kan wezen , behaagt my ook daar in, dat hy zich aan geen bepaalde grootte zyner JVommers verbind , maar die naar welgevallen korter of langer maakt. Ik , als een Jongeling , die het voorbeeld van groote Mannen behoor na te volgen , heb het zelfde voorneemen , en ik zal trachten het op zodaanige uyze te volbrengen , dat de wereld er niets by verliest. Dat ik thans gezegd heb, is eene kleine aanmerking, die wel van geen heel groot aanbelang is , maar evenwel waar , cn waardig, om gelezen te worden, als zy kort gezegd word. Maar, als ik er ééns een geheel Nornmer mede vullen wilde , dat zou een heeriyk Nornmer worden ! En myne Lezers zonden cr gewis by in flaap vallen! Dan , voor eene Inleiding tot eenen Brief , dien ik aan een goed vriend gefchreeven heb, enthans mynen Lezers medeele, kan zulk eene aanmerking nog al gaan. Zy zullen my verfchoonen, dat ik hen voor tegenwoordig alleen met éénen Brief bezig houde. Ik heb dien maar even klaar, en op de Misfe heeft men zo veel te zien , dat men niet veel vjoi- de Drukpers /chryven kan. Myn vriend neemt het my niet kwalyk, ik neem het my zeiven niet kwalyk, en ik hoop, de wereld zal het my ook niet kwalyk nemen , nadien zy toch myn*Bjief veel gemaklykej doorleezen kan, dan veele Theologi- fche,  ( 139 ) ïche, Juridifche ,Zcdelaindisre, en zogenaamde vernuftige Schriften , die by honderden op de tegenwoordige Mis te voorfchyn gekomen zyn. Myn waardste Vriend! Sedert gy afwezend zyt, ontbreekt my zeer veel, en ik weet nu by ondervinding , daar ik geern van bevryd was , dat het genot der vriendfehap het zoetfte vermaak is. Myne vrolykheid heeft zeer veel geleeden, en het kan niet anders, men kan niet meer zo lustig wezen,als men u heeft lceren kennen , en dan misfen moet. Gy zult my mooglyk niet geloovcn, Dat hy, die altyd vrolyk leeft, En lust op lust geniet, die hem genoegen geeft; Al wat hem zorg baart, en zyn vreugde zou ontrooven, Verdryft door fmaakëlykeri wyn; En , zoo 'er immer zorgen zyn, Die met het küsferi van een Schoone kan verdryven; Gelooft gy, 't geen ik u durf fchryven, Dat echter zoo een mensen van kommer weenen zou ? Doch, wen ge weet, dat hy, die thans u mist met fmarte, Schoon nog een Jongeling, gevoelig is van harte, Die, als hy vrienden heeft, zyn vrienden blyft getrouw, En nimmermeer hen kan vergeeten; S 2 Voor  (140) Voor al een' Vriend zoo trouw, als gy, Myn BamÓn! wcezen wilt voor my, Zoo zult ge dit ligt mooglyk heeten. Ik verzeker u , myn waardrte vriend, dat ik neerflig tm ik alyd aan u denk, nadien ik ook neerrtig aan verfchei^ den Juffers deilk. Ik hcü ^ ^ ^ ZsZ^T' enV°°r veel achting heb, L. ty S c^ge verwytmgen moeten hoon», dat ik federt eenigen tyd met meer zo lustig en vrolyk ben , als voorheenen, Hoe kan ik jong en vrolyk weezen, Daar ray myn vriend, dien ik verkoor, Dien ik nooit uit myn hart verloor, En in wiens oog niet dan oprechtheid is te leezen, Die zuivere achting in zyn' boezem'voor my kweekt, Voor wien ik geen geheim zou in myn hart bewaaren, (Hoe jong die vriend.'chap zy fa jaaren, Hy is het toch, met wien myn hart rondbortligfpreekt) Hoe, daar myn Damon my ontbreekt, Hoe kan ik jong en vrolyk weezen? , Dit antwoord gaf ik aan Irene , toen zy my naar de ooraak vaI1 myn peinze„ e„ zwaarmoedigheid vraagt Ho vergenoegd was ik, toen zy my daar op antwoordde, dat zy  C 141 ) gy ïnynen vriend voor gelukkig hield, die alle myne oplettendheid tot zich trok; alleen was zy daarmede niet wel in haar fchik , dat ik in haar gezelfchap of altyd , of te dikwyls aan hem dacht. Toen was het evenwel #nyn fchuldige pligt, om op eens vrolyk te worden, niet waar, myn vriend ? Dit zeide eene Juffer , die wegens haaren Geest en Schoonheid door ons bewonderd word , de Juffer met de blaamve oogen, die ik wel juist niet wil beminnen, maar by welke ik evenwel geern in achting zou zyn. Van dien tyd af heb ik alle verlustigingen , die ik kon uitdenken , faamen geraapt, om myne zwaarmoedigheid en firoefheid te keer te gaan ; evenwel zou het my moeilyk gevallen hebben, om die te wederftaan, indien ik my uwe verzekeringen niet had voorgefteld, dat ik u niet al te lang zal misfen. 'k Zou niet droefgeestig weezen kunnen, 't Is nooit myn zwak geweest, o neen! Ik laat dit over voor die geen, Die nooit zich zelf vermaaken gunnen. Die zucht en fchimpt, daar hy de wereld niet meer kent, En myn verlustiging, hoe fchuldeloos, fteeds fchendt, Die misdaad heet, laat hy van vroomen yver blaaken, Om dat wy vrclyk zyn; terwyl ik my alleen, Met vry wat meer genoeglykheên, Al lagchend kan vermaaken. —— Thans zult gy misfehien het één of ander nieuws van my be-  C *4* ) begeercn te weten , en vernemen #8158,' hoe ik geduurenda 6e Mis myh tyd heb doorgebragt? Zeer genoeglykv Om tien uuren ging ik uit , en liet my op firaat van de menigte volks hier en daar dringen. Want ook dit houde ik voor een genoegen, ais men niets te doen heeft, dat men van lieden, die veel te doen hebben, dan naar deezen dan naar geenen kant geftooten word, als het op eene gefehikte wyze gefchied. Eindelyk drong ik met veel moeite door tot den Auerbachfchen Hof, alwaar ik geen berouw had over de aangewende moeite. De gautfche Hof is fchoon, dit weet ge, ja myn vrind! Wat fchoonheên zag ik daar in vollen glans niet pronken! Hier Schoonen, met al 't iraay der eerde jeugd befchonken ; Daar Schoonen, die het oog ook nog bevallig vindt, Schoon reeds haar glans verwelkt door 't meerd'ren van haar dagen, Om dat haar houding nog verrukt en kan behaagen; Hier ééne, welker oog, uit zyne duisternis, Gewisfe pylen fchiet, en harten weet te treffen; Daar één, die door haar lach cn fcherts wiL doen bezeffen, Dat de overwinning haar gewis gefchonken is; Hier één die kwynt, en 't harte allengskens. weet te (treelcn. 't Is hier een wereld, fchoon, volmaakt in siiedeelen; Die, met één woord gezegd, bezwaarlyk is te ontvlién. Maar fyne Zusjcns, Vriend! heb ik 'er niet gezien. — Ki  ( H3 ) Na den eeten ging ik zo lang wandelen , tot het tyd was, om In de Opera of Komedie te gaan. De Opera heb ik met veel genoegen bezocht , alfchoon ik er Rosa Costa en de aandoenlyke Stella miste. Ik beken, dat ik verdrietig Wicrd , als ik er fomiydsniet boven de veertig perzoonen telde. De Valentini, cn een Ca/lraat muntten boven anderen uit. Van de Komedie kan ik u niets nieuws melden. Onze Parterre heeft nog geen beter (maak, en er is geene zwaarigheid , dat zy zich , als die van Parys voor het één of ander nuk, in twee parryën zal verdeden; want haar, even zo wel als de meeste Logies, behaagt alles even goed. Van de Pantin*, die wy hier heel nieuw uit Parys hebben; kan ik u veel vertelen. Het zyn Kaarten-mannetjes , die allerhande aanige bewegingen en fprongen maaken, als men ze aan een draadje trekt'. Het fchynt my toe , dat zy ftoinme Hekelingen zyn. De jonge Heer heeft het beeld van eenen Pedant aan een draad, en de Pedant laat het beeld van eenen Pronker dansfen en huppelen. De Pantint der jonge Juffers zyn de beeldtenisfen van afgeleefde Fynen ; Ik ben nog onzeker, wat myn Pantin verbeelden zal. Een vriend, die onlangs eerst van Parys gekomen is, heeft my beloofd, my de gefchiedenis van den eerden Pantin te zullen vernaaien , zo dra hy my weder fpreeken zal. Dan zult gy die in myne Blaadjens lezen. In de Boekwinkels heb ik nog niets meer voor my en u gevonden , dan Bobmers Gedichten , en de nieuwe vermeerderde uitgave van de Oden en Gezangen van Hagedorn. Dat is een allerliefst man! Hy is in fpyt van zyne jaaren, waarlyk jonger dan ik en gy , en alle onze vrienden , die het vermaak beminnen; zo jeugdig zyn zyue Gezangen. Ik kan er u zo veel  ( 144 ) veel niet van zeggen, als gy zelf denken zult, wanneer gy ze leest. Zyne Gezangen zyn myn Zakboek. Scbrvf'my, waardfte vriend, toeh fpoedig , hoe het u in Waardfte Vriend, Uw oprechte Vriend, Ü£ Jongeling. Te L evden by W. II. GRYP, -  D E JONGELING (No. 19.) Den 7. Augdsdts 1786. M en zal zich zeiven ligt de karakters te binnen brengen , die ik in één myner bladen, als voordellen, aan de wereld ter oplosiing gegeeven heb. Ik en myn Drukker hebben verfcheiden Brieven ontvangen , waar in de perzoonen gemeld worden, die ik bedoeld zju hebben, ik' moet my haasten, om deeze Brieven te beantwoorden ; dewyl ik anders in gevaar ben , om er meer, te krygen. Ik had niet gedacht, dat het zulk een gevaaiiyke zaak was, een Schryver te zyn. Alle Lieden, om welke gelagchen kan worden , houden eenen Schryver voor hunnen vyand, en ik kan by myn vergenoegen zwecren , dat my niets aangenaamer , dan rust en vrede is. Indien ik dacht, dat myn raam bekend zou zyn , zou ik my naauwlyks op de ftraat of buiten de poort vertrouwen. Het is myn geluk, dat het Spook met de Luit in myn dienst is, waar van ik den Lezer in myn volgend Kommer meer zal zeggen ; dit zal myn lyfwagt zyn, en my voor myne vyanden vvflarfchuwen. Zo worden goede oogmerken beloond. Ik had voor, om tot vergenoegen van de wereld te fchryven, en men befchuldigtmy, dat ik eeuigen uit de wereld heb willen belagchelyk maaken. Ik onnoo1zele Jongeling! Doch ik wil my niet te (lerk beklaagen, al/o ik het toch niet meen. Ziet hier de Blieven, uit welken ik alleen de naameu heb weggelaaten van die perzoonen, welke ik bedoeld zou hebben. T RIvn  C 146 ) Myn Heer ! Vergun my, dat ik u de zuivere waarheid zeg; gy zyt voor een Jongeling veel te kwaadaartig. Ik heb uw zestiende Vertoog met verbazing geleezen. In den beginne vond ik het karakter eens Dichters uit MARTiaLj?, die zynen vrienden met zyne Verzen tot een last word (». Dit deed my denken , dat gy met die geenen, welke geftaadig voor uwe karakters zekere perzoonen zoeken,-den fpot hebt willen dry ven, door uit de fchriften der Ouden befagchelyke karakters te vertaaien, zonder zulks te kennen te geven. Ik werd in die goede meening bevestigd, wanneer ik in het (lot van uw Blad den 6natho uit Terentiüs vond (Z-). Want de plaats uit MartiSlis was my zo wel als de afbeelding van Gnatho uit Terentiüs nog 00 Oceurit tibi nerno quod libcntcr, Quod, quacunque venis, fuga clt, et ingens Circa te, Ligurine, folitudo : Quod fi fcire cupis, nimis Poeta es. Hoe valde vitium periculofura eft. Non tigris catulis citaia raptis Non dipfas medio pcrutta ible, Nee fic fcorpius improbus timetur. Nam rantos rogo qtiis ferat labores: Et ftanti Icgis, et legis fedenti: Currenti legis, & legis cacanti: ln thermas i'ugio, ibnas ad aurem: Pifcitiam peto, non licet natarc: Ad coenam propcro, tenes euntem : • . , Ad coenam venio, fugas fedentem: Laffiis dormio , fufcitas jacentem. Vis quantum facias mali vidcre? Vir jullus probus, innoeens timeris. MART. libr. K efgr. So. "•' (/') Hoe novum eft aucupium: Ego hanc primus inveni viam. 1-ft genus hominum, quj eiïe primos fe omnium rerum volunt; Nee lent; hos confeétor: hifce ego non paro me, ut rideaut; Ked cis ultro arrid-o , ec eorum ingcuia admiror ftnbl. Quicquid dieunt laudo, id rurfum ii ncgant, laudo id quoque; Negat quis, nego: ait, aio! poftremo imperavi egomet milii Omnia alleman. Is queftus nunc eft multo uberrimus, etc. TERENTIÜS in Eunuch. AR. II. S.: f.  C 147) nog van myn' Schooityd bygebleeven. Doch ik vond my in myne meening bedroogen, wanneer ik alle de Registers van myne Schryvers doorgezocht hebbende, in geen van allen de overige karakters vond. Dus hebt gy door deeze kunstgreep maer willen bedekken , dat gy groote en aanzienlyke Mannen belagchelyk zoekt te maaken. Dit is zeer kwaadaartig) Wanneer ik maar verzekerd was, dat gy my onder dien Pro fosfor, die altyd aanhaalingen doet , bedoeld en my getracht hadt befpottelyk te maken, als of ik naar een Hoogleeraars-ambt'.tond ! Ik zou uw fchimpenden mond wel weten te fnoeren. De Mademie zou my zekerlyk recht verTchaffén. Doch voor als nog zal ik my bedwingen; onder beding, van my niet verder te tergen. Ik weet misfchien meer, dan gy denkt. Z. A. M. Deeze is de fnedigfte van myne Korrefpondenten! Hy had terllond gemerkt, dat ik uit Martiïlis en Terentiüs eenige karakters ontleend heb. Hy heeft gelyk, dat de overigen in geen Register gevonden worden. Wie weet, welk een. geleerd en aanzienlyk Man op de Hooge School ik my ten vyand gemaakt heb. De Profesfor, dien ik bedoeld heb, is een Franschmau. Bruyere heeft hem in zyne Karakters afgebeeld (V). De volgende Brief zal bewyzen , dat ik geencn Geleerden, die thans in leven is, op het oog heb gehad. A,;:i den Jongeling. Myn Heer ! Byna alle huizen van deeze ftad kennende, zo is het myniet / moeir 00 "eriIIe/«V ftVfarli, q-Jil barr.vguc, eu qtfi ecriié . veut citer: tlfmt étrt ttuP,;,:cc dtt PUhfipbt!, qvc le vin enyvre , & ÏVOritiur ',. '1"e 1""' le 'cmferc i til fi firn dans la mor all, ce n'cff pas lui rcjt I, iivtuPIrtm, qui afm-c, que la -jertu cfl aimablc, le vict odieux , •« que lun ty 1 «urrc fi timnent e,; bobitndi: les cbofis les plas ommuT ~ nes,  C 148 ) . woeüyk gevallen, de perzooncn uit te vinden, die gy i„ uvv Zestiende Vertoog zo wel geteekend hebt. Ik zou u de mamen van allen wel opgeven , zo ik niet vreesde, dat gy m. Wn Bnef zoudt haten drukken. Echter kan ik met g, ene uooglykheid g;:fen, wie'die/V./^, zou zyn, die im.mg.n dget. De tegenwoordige Geleerden hebben immers «'«gelhideerd, om aanhaalingen te doen ? Zy beminnen, myns wetens, alleen de Ouden om de waarheden, diezy voortellen , o:n defthoonheid van hunnen ftyl, om de kunst, van welke z/ zien m het fchryven bediend hebben, om de, gebeurtenisW>, cue men llit hunne Schriften kan te weten komen, en om fcicrgelyke redenen meer. Ik weet hier geen Pedant. Nogthans kan het wezen, dat gy meer Geleerden kent dan ik. Ei i'eve , myn Heer, meld my toch den naam van den perzoon «en gy gefehilderd hebt, door een klein Briefje, dat ik by uw Drukker zal hiaten afhaaleh. Ik weet er in de daad niemand toe. Ik ben Myn Heer! Uw vlvtige Lezer A. De Heer A. weet niemand, en ik ook niet, Hiq hebben wy geen Pedanten. Dat is zeker! Myn Heer ! • Gy zyt een flimme Vogel! Ik heb uw zeemde VettOM met vermaak gelezen. Cy zyt een Schryver naar myn fmaak. Zeer gemeenzaam met de Jnfterfcbap zynde , had ik naauwlyks in het karakter van Fa** den eerten regel gelezen, dat zy fchoon Jt -*è»i citer. f. 440. 3 bom.cur ae ,e fUfiuti  ( 149 ) fchoon was, of it wist terftond, dat gy Juffrouw ** gemeend hebt. Het is haar eigen, zich zelve geern te willen pryzen. Zo era ik haar maar iets van de nieuwe wyze, op welke ik myn haair laat opmaken , beih te zeggen, fpreekt zy terftond van de nieuwe Mode , die zy voorgeeft uitgevonden te hebben ; Onöphoudelyk in haaren eigen lof weidende, laat ze u geen tyd, om één enkel woord te fpreken. Wanneer ik haar fomtyds eenigegalante aanigheden yvilde zeggen, was zy onbefchaamd genoeg, om my te antwoorden: Gy hebtgelyk, maar hebt nog te min gezegd. En mafoi, ik zeide haar zo veel, dat zy had bchooren te bloozen. Heb ik dus niet ftom moeten worden ? Met één woord, gy hebt haar naar het leven getroffen. Mevrouw N**, die eertyds minzuchtiger en al te galant geweest is , is immers Mevrouw * * op de * * gracht. Heb ik hetniet wel , Myn Heer? Waarachtig, gy zyt zeer galukkig in het karakterizeeren. Ik ben Myn Heer! de Uwe Jakob Vlug. De Heer Vlug bedriegt zich! Het kan zyn, dat Juffrouw** zich zelve te veel pryst, omdat hy te onbekwaam tot haaren lof is, en zy dus zyne onbefcheidene Loftuitingen éénsklaps wil doen ophouden. Nogthans heb ik Julfer** noch Mevrouw ** willen afbeelden. Ik ken geene van beiden. Fa** is eene Romeinfche («0; en Mevrouw** eene Franfche Dame, wier Gefchicdenis de {leer Cresiu.on de jonge onder den naam van (,/) r.ella es , novimus, & puella, verum eft. Et dives; Quis enim potett ncgare? Sfcd dum te nimiiim, Fabulla, laudas, Nee dives, nequi bella, nee puella es. MAÏU1AL. Libr. I. ef. e». T 3  C 150 ) van Madame Lmixf befchreeven heeft (e). Doch in myn zestiende Vertoog is door verzuim een karakter overgeflagen, waar mede ik den Heer Vlug bedoelde. Dewylik zyns oordeels zo gelukk.g in 't karakterizeeren ben, zal ik het thans de wereld mededeel en. Men zegt, dat de Heer Vlüg fchoon is; Dit zeggen veelen, en niemand zo dikwyls, als hy zelf. Maar waar door of by zo ichoou mag zyn? — Waar door hy zo fchoon mag zyn? Wel, zyn knecht coëlFeert hem beter dan alle anderenhy fa ahyd welriekend ; Hy heeft zo lang op de Dansfchoole gegaan, dat hy eindelyk gelooft, het best van allen te dansten; hy is geduurig onder de Jufferfchap, dewyl niemand de moeite wil nemen, van hemde deur te laaten wyzen; hy toont zich alryd zeer gemeenzaam met haar, en luistert haar telkens wat in het oor; Hy fchfyft haar Brieven , die hy voor zeer géestig m galant houd, dewyi zy nooit beantwoord worden; hy weet naauwkeurig , wat Minnaars ieder Juffer heeft • hy loopt oP alle maaltyden. Waarom zou de Heet Vlug niet fchoon zyn? mSSSTrSS'St "VJ" g"!m", ' » 9 fi li n , 1 ■ lav°" ns itourdcrie, prudent, mim, W*»U. Au r.ftc qnotjue prude elle tt,it doucc dans la jfciM' S„TZ  C I5X ) zyn? Ik zal my niet langer met hem ophouden , devvyl ik nog meer Brieven heb mede te deelen. Monfwur. Indien ik veel eet, zo eet ik voor my alleen veel. Cy zyt een Jongeling, wat hebt gy u met my te bemoeijen ? Wy kunnen alle zo geleerd niet fpreken als gy. Spreek dan van uwe boeken, ik wil van myn gebraad fpreken. Gy behoeft er niet om te lagehcn. Ik heb den geheelen dag door genoeg te re kenen, eer ik aan Tafel kan gaan. Zekerlyk zult gy in uw geheel leven zo veel gelds niet verdienen, als ik in ééhe maand omzette. Ik ben nuttiger voor de ftad, dan gy. Ik Iaat my weinig aan u gelegen liggen. Ik ben nog niet dood, gelyk gy in uw Blaadje van my fpreekt, en ik denk nog lang te leven. Toon in 't toekomende voor lieden van myn ouderdom meer achting. Dit is de reden , waarom ik aan u gefchreeven heb. Ik verbeelde my, dat gy nog wel éc:ns op de kaak zult gezet worden , indien gy met uwe lastertaal voortvaart. Ik zal my ééns zo noemen, gelyk gy my genoemd hebt. Clito.n. Myns bedunkens, is tusfchen hen, die veel eeten, en tusfchen deCuroxs ,die Bp.uyere befbhryiï. (/') , nog eenmcrk!yk onderfcheid. Jam (ƒ) Cl!ton p'a jamnis eu toute fa vit, que deux affaires, f»f eft de diner le mat in & de foef er Ie foir, il i.e femble ui que pour la digejiion ; il n"a dt mhne qn'un eutretien, il dit les entrees qui ont itè fervits au deruier refat, OU il s'ejl trouvi ; il dit cimbien il y a eu dlpctigcs; il fe fouvieut txaclemcut, de quelsplats ou a relevé 14 premier fervict, il n'oubliepas 1c fruit 0 lts officies, il MMI tous les vin, (f toutes les liqueurs; dont il » bu; il poffedc le langage de cuijiues avtatit ftHl pent sUtendre , Cf il me fuit tn-cie de menger a uue boune Utbii ; cii il r.e feit pcint. Ccft un perfonnage illuftre itmt fan genre & qui a porti le talent, de fe bieis monrir, juf jut li tlpouvoil aller. Uu ue reverra plus un bonme , qui mangc taut & qui tnange ji bleu; aujji eft-il Ptrbitrt dt bons morctaux & il n\ft guerre; permis d'avoir du pout pour ce qui! defappnuvê. Sïais il ricjlplus, il s'ejl fait du moins porter a table jusque au dernier fiupir: il dontwit i mangtr It jour, ftfil efl mort: quclque part ei il fit, il mar.ïc, £f s'il rtvitnC au mondt, t'tfi peur mangsr. p. 397.  C 152 ) Aan den Jongeling. My.v Heer» Waarlyk gy hebt, door uw zestiende Vertoog de wereld zwaate Raadzels opgegeeven. Men kent immers dien goeden Heer wel, dm eene goede maag heeft, en toch bleek is; eene jonge Huahoudfter heeft, en toch bleek is. Het was juist niet nodig geweest, dat gy hem onkenbaar hebt zoeken te maaken , door zyne Hmshoudfter jong en aartig te noemen. Het is nu reeds een geruimen tyd geleeden, dat hy eene goede maag gehad Heelt, en nogthans bleek is. Waaróm hebt gy niet tevens zyne Meesteresfe belèhreeven? Zy was nooit bekoorlyk, en echter Hmshoudfter; zy was flordig, en echter Huishoudfter; Hy bad mets; en zy was echter ryk. Wat mag de reden hier van wezen ? P. S. Ik heb het immers niet mis , dat gy voor eenijaaren hier in de ftad geltudeerd hebt ? Dat weet ik niet. De Huishoudfter van welke ik gefproken heb , moet geheel jong en aartig wezen; Ik wil het zo hebben, MARTlaLls heeft my dit karakter aan de hand gegeeven (g). Cf) Prdcre valet Carinus & tarnen pallet Paree bibit Carinus & tarnen pallet.' Bene concoquit Carinus & tarnen pallet Tingit cutem Carinus & tarnen pallet. 1 uellam amat Carinus & tarnen pallet. Libr. I. ep. 43. De overige ontvangene Brieven, in ons eerstkomend Vertoog. Te Leyden by W. H. GRYP.  D E JONGELING (No. 20.) Den 14. Augostcs. (Vervolg vnn her. voorgaande No.) Aan ilcn Jongeling. Myn Heer! Ik merk, wie gy zyt, gy moogt 11 zo zorgvuldig verbergen, als gy wilt. Gy zyt myn Landsman, en dit laat ik my niet ontleggen ; federt gy uw zestiende Vertoog gefchreeven hebt. Hoe gelukkig is door u zekeren Huichelaar getroffen, die in onze ftad reeds zo veele Erfenisfen in zyne magc heeft gekreegen! Ik prys u, dat gy een'Man befpottelyk hebt gemaakt , dien de traanen van zo veele Weduwen en Weezen nog niet tot berouw en erkentenisfe van zyne ongerechtigheden gebragt hebben. Die Laaghartige waant , dat hy voor alle zyne ongerechtigheden vergoeding doet , wanneer hy eenige Armhuisjes fticht, Gebedeboeken maakt, en met voel gerucht , éénmaal 's jaars Aalmoesfen uitdeelt. Heb ik niet wel geraaden, wie uw Gorg ** an is ? Ik ben Myn Heer! Uw oplettende Lezer Miciiiel Zeker. De volgende Brief betreft het Zelfde karakter. V Aan  ( 154 ) Aan den Jongeling. %_} I^^HeIjl! vJt w£ ~kJ O) ï Zyt gy dan voor geene Procesfen bevreesd ? Offchoon de mer-7tdrTfo7at *-! geene e\Ptuls van n afuuggifeu kan, is by qpgtWns zeer Wel in ftaat , om het u door betichtingen loof te maaken. Ily woont op de ** Gragt; Indien ik my met bedrieg. Hy is dezelfde, die een ouden ryken gek,welke geen Üuitsch verliaat , met gefehenken overlaat, ora hem tot flerven over te haaien. Ik zou geern met u bekend zyn, Myn Heer. Ik zou u dan ook dat kleine zwierige Mannetje met het gouden Horoiogie in de zak noemen, die geern.weten wilde, of gy hem gemeend had.. ïk hef, ; Myn Heer! Uw vlytige Lezer Ik zou de wereld op nieuw kunnen laaten raa'den, wien van deeze beide ik gemeend heb. Eerlang zal er wel .«-een (rad in ons land me r zyn, in welke myne Vcrtoogen r'ck-zen worden , ot ik zal er onderfteid worden, trebooren té zyn. Doch de Leefryd -van MartiSlIs heeft reeds menfehen uitgeleverd, die onwettige erfeubfen na zich hebben zoeken te ifëèpeii (fi\. Myn Heer ! Vyftig gulden zrJ ik u tot bcloom'ng geven, indien gy my ontdekt, wie de eigeniyke Schryver van den Jongeling is. -"33 hz 't - '.- iZ *if'-%™V' lk (i) Mnticra qtfefd fenibus vidnisque ingentia mittis: Vis de mirnificmn Gsrgiliane vocem? SordiJius nihil eft, nihil clt te fyurcius uno: Qui potes inQdias dona" vtacarc tuas: Sic avidis f«Uax indulget pilcibus hamus, Callida fic ftultas decifijf efea feras. Quid fit largiri, ijtrfd fit {tonale docebo. Si nefcis, dona, Gargiliane, raihi. / Libr. I. cp. 133. Munera qui tibi dat Iocupleti, Caure , fenique: Si fapis & feiuis, hic tibi ait, morerc, 'Libr. f'Iff. ep. ar.  ( 130 ) ik'wyt liet u niet , dat braave lieden in dit godloos gefchrift gelasterd worden. Da: ik reden heb, om op myne Vrouw jaloers te zyn , en dat het onder myn venster van jonge Heertjes krielt, is-;tot-myn leedwezen de gamfche flad door bekend. Maar dat een jongeling my woekeraar noemt, dit is eene lastering! Deeze moet door de Overigheid geftrart worden! Vyftig gulden zal ik het my 1 aten kosten, u te doen zien, datik geen Woekeraar ben. Ik ben g ** ,,, .;, De Heer g** moet meer bieden , eer de Drukker zyn Schryver verraaden zal. De Jongeling laat zyn naam voor zulk een geringen prys niet mekten. Ik zou wel kunnen zeggen , dat ik het karakter van g:** uit Martialis ontleend heb («')• Doch ik zal nog eenigen tyd wagten, met my te verkiaaren, of ik hem gemeend heb. Daarenboven vertlaat hy zekeilyk geen Latyn, en kan dus niet weten, of ik er niet eeuige nieuwe trekken bygevoegd heb. Myn Heer! Indien gy zo veel niet van eene Juffer met blaauwe oogen, en eene andere met zwarte oogen geljjrooken hacit, zoudt gy eenhupsch, vroom mensch zyn, die met de tegenwoordige booze en' bedorven wereld niet veel op hadt. Ik heb dit kunnen op.uaaken uit u v Venoog , in het welk gy Juffrouw D **, die zich op haare fchoone handen en voeten zo verfchtiklyk veel inbeeld, eu juffrouw L**, die meer dan één Man nodig heeft, zo loflyk de waarheid gezegd hebt. 'Het heeft my recht vermaakt. Ik zie met innige droefheid des harten , hoe veele jonge lieden daaglyks by haar uiten ingaan. Ik weet niet, hoe de Hemel het zo lang aanfehouwen kan. Onze lieven Heer is zeer langmoedig. Ach hoe boos zal het er nog ééns uitzien! Ik ben Uw aandachtige Lezeres Flavia. P. S. Op dit oogefijiük gaan weder twee jon je Kcereii by haar.uit. Wat zal er nog van de wereld worden? uu^7 *ou. FlaCO Nullus in urbe Tuit tota_, qui tangcre vellet Uxorem gratis, Creeiliane, tuamDum lieuit: fed mme pofitis cuftodibus, ingens. Turba fututorum eiï. Ingeniofus Iiomo 'es. Libr. I, efijfr. 39, V 2  ( 135 ) Flavia zou zekerlyk best kunnen weten, wie ik gemeend héb, verm'ids zy oud, en op nieuwigheden verzot is, indien ik mee het karakter van Juffrouw D ** uit Bruyere m en dat van Juffrouw L** uit Juvenalis (/) genomen had. Myn Heer! Gy hebt een Man befchreeverr , die geene dan verdorven Dichters pryst. Hebt gy lust, om u in eenen openlyken ftryd EliSs Haastig. Ik ben te vreedzaam van aart , dan dat ik lust zou hebben, my in eenig gevecht re wikkelen. Hy, dien ik op het odg neb gehad, heet Vacerra: En MartiSlis heeft hem voor myn tyd reeds bedoeld Qirij. Myn Heer! Dewyl gy geene Rupfen verzamelt, zouden andere lieden hadaaromook niet doen? De Dokter, die zulk een groot i.ie. .ïeboer is van Inlekten , is myn Vriend; ik verzamel met hem de kuplen , en iehoon zyn huisgezin daar door thans eenig nadeel lyd, zal het er zekerlyk in vervolg van tyd grooter voorueel door gemeten , wanneer hy zyn Rupfen-kabinet verkocht heeit. Thomas Rups. Offchoon ik het karakter van deezen Dokter uit Bruyere genomen heb (;:), zal ik edner den vriend van Thomas Rups zo O*) Argyre tire fin ganl, pour montrcr me helle main, ff elle „e negligé pas, de decauvrir un petit fiulier, qui fuppofe, qu'elle a le pi cd pent; clle rit de chofis plaifantcs ou firieufes , pour faire vair de belles dents; fi clle montre fin oreille, c'eft qu'elle l'a hicn faile, ff felle r.e danfijamis, c'efi gu'elle eft peu contente de fa taille, qn"elle a epaiffe; clle entend tous fes interets, a fexception d'un fiul, tllc parit toujours, & na fotnt d'cfirit. p. 38J. 09 Unus Iberinae vir iufficit? ocvus Uhld Extorquebis, uc haec oculu contenta fit uno. , . JUVENAL. Satyr. VI. '' ZJ »ü het nI,yd PI15 lk W ik met genoegen, dat mén ui? 1 Ir ■ Y D,Öf' 141 het Wsterde. JWe„ ^ ****» -tó v,,lster nsar ^ *jn »k heb reeds voor eenig" ****** ren, en de gefprekken over Z ,1 'oehoorers verloo- Tiiomasius heelt myne Bro7c erl ^1 't? 2ï e",cie wel, dat zy zich vry oTl Sein ^ m,shande,d- « weet «en had toch meer zaclnhe Jg£*$hebben ' ma:ir »Og Spooken gènoe- en zv v 'V ? gebruiken. Daar Zyn « geioven , M^l™^^. "Ü?*' die er «! ten, den Naruurlumdige, bv humtVv^T byhum,e Pa"deefrófeh by hunne dfepfmnfoe feS^» • d« £■ by hunne Lynen cnG^""^] ^ ^epkundiWtehtarH de cere heb, c£ÏÏ?L£JÏÏÏ ande™ *«r. Jk u van deeze myne Broed, re f Lp - «worden, dan zal wende my tot 5^2*$ ^U^™^**' & veel niet v4n mee wyshej l £ l£]oas).m verbeeldt u zo ft«,d trots zyn. ft VCrzóek u mvn S K"P ^ ^ »y by u op uwe kamer. Ik ve zel er f f**0**"»* »eem d« zyn woord veel betei « , ' f ec" eerlyk Spook, tehen, dat ik my heel en fl fjffi!'' 'da» veeleTen! kend ,  ( 13° ) keud mogt worden , als gy myn verzoek toeftaat, dan zal-ft-* myne Gelchiedehis omltancfig of verhaalen of bei'ehryvc-n.'• '4c ben meteen klein plaatsje te vreden , en zal myn best doen', om u andere goede diensten te bewyz.cn. Ik ben met alle genegenheid Myn Heer de Jpngeling, Het Spook met de Luit. Ik kan dit beleefd Spook zyn verzoek- niet weigeren , en geel] het dus vrylieid, om op myn kamer te komen, zo haast als het uil. Ik ruim het .eene plaais voor--zyne Luit in, als mede een Leszenaar. Het moet voor deezen zeker geüVleerd. hebben , en misfehien kan ik het tot myn mede-arbeider gebruiken , nadien ik mogelyk niet altyd geduurende den Zomer tyd zal hebben, om te fchryven.„.Mbfehien kan ik.hec ook ais'een' kondfehapper gebiuiken, en door zyne hulp achter veele^geheimen geraaken. Ik verwacht dan l'chielyk zyn bezoek. Indien iemand lust mogt krygen, om dit Spook omftreeks twaalf, uuvcu, in.den. nacht te hooren fpeelen , die gelieve zich bv nïyncn Uitgffevèr aan te dienen, weike hem myne woonplaats zal zeggen. Ik heb ook een' Brief ontvangen van een'Koopman, die voorleden week eerst van Parys aangekomen is, en in Pantint handelt. Ily verzoekt my , zyne waaren aau de wereld op het best aan te pryzen. Ik zal hem zeiven laaten fpreeken. Myn Heer de Jonceling ! Dewyl ik zie , dat UEd. van de Pantins, deeze nieuwe' Mode, recht gefchikt tot tydverdryf, cenige kennis hebt, zo keer ik my tot UEd., om UEd. te verzoeken, dat UEd. my aan de wereld gelieft aan te pryzen. Ik heb ze van onderfcheiden grootte, en geef ze voor een'matigen prys. Ik heb Pantins, die men gevoeglyk in de zak by zich kan dragen, Pan^ tins in de Saletten, Pantins om in de flaopkamer op te hangen, Pantins in de Koetfen , Pantins in Bibliotheken, Pantins op de Katheder, en Pantins in de Kerken. Ik zie uit UEd. laatfte Nommer, dat UEd. voor zich zeiven nog nietbef.oten hebt, wat voor een Pantin UEd. wilt diagen. Indien UEd.  C 134 ) UW. aan myn verzoek voldoet, zo zal té uva zonder opgeld Te veren. Ik ben UEd. een besten Myn Heer, H. UEd' onderdaanigffe den Juny j.?86. PlERRE ToMBAC. l«n zyn, die het hfr£!f3Sït. P ' ' * ' " H°f'en die Te Leyden by W. H. GRYP.