559 75 E    D E p H I L A R C H E O F VORSTEN-VRIEND. INLEIDING. Deeze Tijtel hebben wij gekoozen: om onder dezelve om Vaderland Weeklijks een blad optëdijSfChefl, en r..ec reeden ; waarom doch zou 'er ook een biad zijn met de«e .loffelijke naam beftempeli? een blad 't welk.aan t P?dni,e Uoojieid , de-i Heere Pririce \ •-, Ö!£afjfe vereerd, dee/c al oogenh.id in Europa met betrei.ki'.ige van. het Genvjehe^est naar buiten, is tan de llooge-Bond. nooten ie zaa.r.cn ge.ttf#,, welKe Hooge-R mdgenooten voor 't geen 't Geui. en :b.::-t mar buitten belangt ijder in oen haaie Souv'ei etn zijn, -.va-u ziet wij zijn van die Staatkundigen die veel ohderifmèid maaWn, tusfcbeii een Moogenheid in Europa, of eer Souvereinitcit zija huishouden. Geldèrland b. v. is bij ons we' een fouwjnn Hertogdom, maar geen Moogenheid-, Zfto ook niet Holland *> Zeeland, maar de Vereenigde Neederlanden wel. A - Zijne  co Zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prima van Oranje en Nasfouw, Neêrlands geliefde Erflhdho 'dér erkennen Wij voor 't Eminent Hoofd van het Glffleenerkst en zoo erkent en eerbiedigen Hem onze harten, wij venereeren nem en eerbiedigen hem, en kortom 't zwart onzer oogen is ons niet dierbaarder dan zijn Perfoon. Vrijhei i is ons woord: maar Vrijheid met orde en gehoorzaamheid gepaard. Verdraagzaamheid, in 't ftuk van Godsdienst is menfeheJiJkis Christelijk in onze oogen; maar behoudens de voor rechten van den heerfchenden , en zonder dar daarom, gelijke bevoegdheden, tot Raadsheerlijke of Richteriijke iijtelen, of 't (taan naar Arnpten, aan hun die buitenden idioot der openbaare Kerk leèven, zoude toekoomen De Vreede is ons dierbaar: want wij weeten dat het oorlog ons Land bijzonder nadeelig is: maar vreede alleen is ons met genoeg, en wij bidden met Hiskias, ó God laat Vreede en Waarheid in onze daagen zijn. Dit _ is waarde Leezer genoeg tot bericht: beeter zult gij ons uit de Hukken, leeren kennen, en zie hier wat wij geeven zullen: ' Veel en meest in onrijm, maar ook Zomtijds een verdraaglijk vaers , zomtijds iets betreffende 's Lands ftaatszaaken ; zonjtijds iets het Burgerweezcn aangaande; zóratijds iets Kerkelijks, zomtijds een Satijrè een Allegoril'che vergelijking: maar altijd zullen wij zorgen, dat ons Wad eere geeft dien de eere toebehoort, bóosheeden doemt zonder bijzondere boosdoen'ders aan de kaakte (lellen; de Jufticie zullen wij niet bedillen: maar zoo fchrïjven dat wij 't voor on« gewesten niet alleen zullen kunnen verantwoorden, maar desnoods zulks gevoï- dtrt wordende voor 't licht zullen durven treeden. . En zie daar tot proef g'eeven wij terftond ons No. I. het zelve behelst een kort en klaar betoog, dat de heden'daagfche Patriotten veel verder zijn afged waalt van 't waare Patriottismtis , van ieder Neederlandsch Regent en Burger, dan de Burmanniaanfcbe Patriorten, in (jen jaare 1775 daar van waaren verwijdert: als meede dat het openbaar fteliel van wijlen den Profesfor P. Bukman, zeer gebrekkig bevonden word, uit vergelijking van het zelve met de uitneemende kenfehetzen van 't Echt Patriotfchap, ons lang opgegeeven door den Profesfor Petrus Hofsteede in deszelf? Apologie.  ( 3 ) D E P H I L A R C 11 E O F VORSTEN - VRIEND. N°. i. Totius Inhiflitia nulla Capitalior est quant eorum, f«turn, cum maxime fallitm , idagunt, ut veri boni esfe videantur. Cicero. Zeekerlijk pleegen zijl. de fchreeuwenfte ongerechtigheid die, terwijl ze bedriegelijk handelen, 'r, daar op toeleggen om braave mannen (zelfs door middel dier handeling) te fchijnen; in hoe verre deeze Ciceroniaanfche fpreuk op die • mijn eerde vertoog ter vergelijking van verfchillende gevoelens over 't echt patfioJtismüs te pasfe koome, Haat aan den Leezer te beoordeelen ,' mij heeft het toegefcheenen dat'er order duizend zinfpreuken ligt geen gepaster voor handen waare. Onlangs kwam mij een Cefchrift, ten tijtel voerende: De vahch en kw adaartigheid door de Schrijveren der Nederlandsche Bibliotheek , tri de hcoordeeling der Gedichten ■van den Profesfor Pieter Burman, begaan, met eenige fitrkfpreekende ' eivijzen aangetoond. Te Amsterdam bij Henderik BoTTiiR 1775 in handen ,'t zelf ie doorblaadereuds trof ik daar in onder anderen op pag. 61 en vervolgens, aan het Politicq Systema van den Profpessor Burmaï. en alle die in de principes zijner Schoole e,einitieéit zijn, zoo als het door den-Scbrijver van dat Gefcb^ift, zich voordoende als een Burmanlniaansche Patriot, gaarne word meede gedeelt, zeggende: „ Noch de Profesfor, noch wij , „ maaken daar eenig geheim van. „ Dat Syftema komt zaakèlijk hier op needer. „ Dc verdienden van 't Huis van Oranje en van Nas„ souw zijn afrooi, ja zeer groot, en zetten het Vaderland „ gee.ien geringen luister bij, terwijl de Helden, waar op dat A a i) Huis  C 4 } „ Huis roemen msg, de Hollandfclie Natie nlomme bij de „• NaÜüüren zoo geacht als geweest gemaakt hebben.' De „ naamen van de de Witten, Oedenbarneveed en anderen, zijn, niet te min, bij ons meede in zeegeninr, om dat wij dezelve voor braave en vroome Patriotten , voor ,-, groote Staatsmannen houden, hoe zeer wij in fommigen van dezelve, zoowel gebreefcen ontdekken als in fommigd ,, Stadhouderen. — Het begaan van mjsflaagen, is en zal der' „ menfeheiijkheid toch wel altoos eigen zijn en blijven. — Of hij die 's Lands Regeering door zijn invloed befiiert, y, en met zijnen wijzen Raad, of praadvis voorlicht, Stad„ houder, of wel Raadpensionaris ■, genoemt word, is op. ,, zich zelve, van gein belang altoos, indien maar't Land' wel geregeert, het verleende en toevertioinvde gezag, ,j overeenkomdïg met de oogmerken van 's Lands Souve,,. rain geoeffend . en de Burger en 1-ngezectenen bij zijne ,, onfehatbaare rechten en vrijheeden bewaart word, „ Welke Regeeringsvorm men voor de beste re houden heb„ be. is eene zaak voor welke, ter wederzijde, veel voor" ,i en veel tegen gezegt kan-worden, en waar over voor- „ heen , te meermaalen genwist en gekibbelt is. ■ . „ Maar al die kibbelarijen ko'omen nu in 't geheel niet meer te pas, dewijl de zaak reeds, voor lange, bij uiterlijk gc„ wijsde, ten voordeele der Stadhouderlijke Conflitutie ge-' „ deciaeert, en dus geheel afgedaan is. — Nu is het de ,, plicht, de onvermijdelijke plicht van alle waare Patriotten „ en Staatsmannen daarin te berusten — De Eendracht, „ vreede en welvaart van den Lande, naar vermoogen te bevorderen en aantekweeken. — Geene partijfchappen kunnen of moogen nu meer in aanmerkinge' koomen. — Die' 3, Regent is dierhalven de- beste Patriot die het belang van ,y zijn Vaderland het meefle en zonder vrees op eigen be- „ lang, behartigd. „ De naam van Staats of Prinsgezind mankt, hier in , geen „. verandering altoos, ja behooren geheel én al vergeeten te ,, worden. — En wat de Ingezeetenen, de goede Burgerij ,, aangaat, deeze wel geregeert wordende, betreft de wijze op welke, nog veel minder. — Zij moet de fchikkingen haarör Regeering, daaromtrent, - als getrouwe Burgeren „, betaamt goedkeuren ,en desnoods hancibaaven , zich altoos ,,'zorgvuldig gerinnerende — Boni civis esfe prafentem ,, Keipuhlicte Statuin tueri eumque mul at urn nolle — Met' een voord, elk Nederlander, geen eenige uitgezonden, is verplicht, tegen nieuwigheden en veranderingen in den 3>- Regeeringsvorm te wakken, alle partijfchappen te ver-T ban-  C5> m bannen, de aangename rust en vreede, die thans onder „ alle des Lands Ingezeetenen heerscht, aan te kweeken, althans dezelve niet te flooren, dewijl het Vaderland, en L elk Medeburger van zi jne hand ieder druppel bloed te rngge zouden eisfchen die door zijn toedoen, na het aanftopketi ?, van .Burgerlijke Beroertens, .die toch nimmer zonder „ bloedltprting en ongelukken eindigen, gefpilt waare. Zie daar ons politicq en tevens recht Patriottisch Syflema dac ?, door elk rechtfchaapen Aw.fterdammer en vrijheid min- hend Nederlander,, niet alleen met den monde beleeden i ,, maar ook van.harte, gelooft en betragt word, naar waar„ heid voorgeteld, Waartoe is bet dan noodig, zich zoo zeer \, voor de Stadhouderlijke Conflitutie in de. bres te ftelien , *, en daar meede zoo veel papier te bekladden ? Is 't moge? „ lijk? Is het zelfs waarfchijnelijk dat zich ooit iemand ter ,, gen de Stadhouderlijke Regeering met eenig gevolg, zal „ kunnen verzetten? En loopt hij die.dit,te eenigcr tijd doen wilde geen gevaar, vim als een onzinnigen opgeflooten te „ worden," , , • . > :„ .-, ..• • • Vergelijkt men nu dit Tiurmanniaanfche , Patrio/tismtn met het gedrag der bedendaagfche Naam-Patriotten , wie ziet niet dat hetzelve daar van hemels breed verfchilt?.. 1. ) Daar in word erkent, sle verdienden van V. Huis van Qrange en van Nassouw zijn groot ja zeer groot, en zetten bet Fade'land geen geringe luister hiji terwid de Helden,. waar i.p daty Huis roemen mag, de Hollandfche Natie alomme hij de Nabuurcn zoo geacht als g'.vrcest gemaakt hekben. , . . - , . ■ , De he lendqag\chc naam Patriotten in tegendeel verkle'nen en ontkennen die verdienden , de uitneemenfte Helden van dat Huis. worden voor fnoode Eigenbelangzoekers door h,un den.volke afgefchildcrd; en zij toonen bij alle geleegcnbeden hunn.c. veracht inge voor dat Huis ; de opepbaare, Godsdienst is bij hun zelfs niet uitgezonderd,, waar onder men niet zelden bemerkt, dat men tot merkelijke ergernis der gemeenten onder V bidden vacr dat Huis zoodaanige Naampatriottcn ziet en hoort geeuwen , kucheben en, kladden uitfponwen; de laatstleeden Dank - Vast- en Biddag heeft daar zelfs bewijzen van opgeleevert; , Honderden van getuigen zoude men in veele gemeemens van ons Vaderland hier van kunnen,bijbrengen , en wel ireesc ^aar de. zoogenaamde ffrijctr.pJeH zijn opgericht die met hun-.ijie aanhang daar en boven toonen als moufïers in Godloosheid te willen uitmunten. 2. ) tu het Burmanniaansch Politicq Syflema erkent men.;, A i dat  C6) dat hctreHelijk het vérfcbtl welke'Regeéringsforw men voor BE BESTE TE houden hebbe, de zaak reeds vbüh ïatfi ge pij ur/er.tjke gewijsde ten voortleelc der Stadhouderï ij* Ke (Institutie gelecideert is, en dat het de onvermij, tieltjke plicht is van alk waai e Patriotten cn Staatsman, r.er zij auarin te bermten — De eendracht, vreede, en Qtiïvadri van tien Landen raar vermoogen, te bevot deren: en t an te kweeken. Zoo dat 'er nu gecne partijfchappen meer kunnen, ofmoogen ,n aanmerktnge koot: en — eu die tirgtnt -eerhalven de beste Patriot is, die het belang van zijn I uae; land hei Meeste, en zonder vrees vp eigenbelang behartigd. De hetlendat.'gtcht' naam Patriottrn zoeken in tegendeel de goede gemeente in te feberpen, dat de Stadhouderlijks to\sTiTUTiE alleen is iugevoert door dwang van een oproerig Grane-Fee, iri het bij hun gevloekte Ju af van 1748, e% dat men niet aan die Cn-ih'utie gehouden zij, fchoon de-zelve, en van -ie zijde der tJevren Staaten, en van die der Sta4bmiefent, plechtig voor een Heilig God bezwdóreh zijen zoekciutus, verre van daar in te willen berusten en zoo dè heilzaame E ndracht te bevorderen, iri tegendeel de verderfeh kfte l\ eefptft in de Repnbliou. te bewerken, ten einde bn ctne verattderinge van einftitwtïe hunne vues op eigen' Wetang te beter te behartigen; ja moet het niet elk waar' Pat; tot en Staalman , elk braaf Recent, innig fmerten Wanneer hij ziet, dat zelfs zommigen hunner Mede - Reuenten tot verwekkinge van rweéfpah onder 'c volk medewer» ken , doer hunne Bi zonetere Concept en waar in zij van hunnel\1e„e-Regenten verleidden, door middel zelfs van hunne Nieuwspapieren aan 't Publicq mede te deelen, als waaren zi j v. el nveriger ;n "t voor/laan van 's Pofks > echten eu privilegiën daii die heden der Re geer in ge. waar van zij in gevoelens verfchillen: wat kan daar van anders V gevolg zijn , dan febturingen en bijzondere aanhangen zoo vei? oerlelijk voor V gemeene belang. 3-) Volgens het Hurmatwiaanseh Patriottismus, moeten de Ingezeetenen , de goede Burgerij, de fchikkingen haare^ Regeering , omtrent de wijze op welke zij geregeert worden, a's getrouwe Burgeren betaamt., goedkeuren, en des vooch hardhaaven , zich altoos zorgvuldig herinnerende: Boni ClVES esse pr/esentem REIPUBLICiE STATUM tuerj , eum- que mutatum nolle, 'Ja volgens het zelve is elk Nedertander, geen eenig uitgezontlei t, verplicht, tegen nieuwigheden en veranderingen in de Regeeringsvorm te waaken, alle partijschappen te verbannen, de aange- naams  (7) aa/tme Rust en Vreede, die in den jaare 1775 onder alle 's Lands Ingezeetenen heersehte aan te kwc->.Ken , althans dezelve niet te llooren ; dewijl het Fadciland en elk mede Ëir-ger van ziine hand ieder druppel bloed te rug zouden «isjehen, die üo<,r zijn toedoen, na het aanfooken van ■ urgetlijke beioertcns, die toch nimmer zonder bloedflorting en 0 gelukken eindigen, gefpilet waare. ' Hoe zeer is 't gedrag der bedenduagfehe Naampatriotten van dit gedeelte van het Politicq Syftema van den Profesfor Bui wan, en alle die in de Principes zijner Schoole geinilieert zijn, verfchiliende; zij immers zijn het, die eene buiewatrisc l'oiksregeeringe die immer in ons Land geWettigt was, en waar toe geenerlei inrichtingen door't Volk of de Overheeden , hier in, zoeken te voccn; zij hebben 't niet alleen op't Stadhouderlijk , maar ook op't Staatsbefluur toegelegt, achtende het koer dei Regeeringe niet veijlig in die handen, zij mo'esten daarom zelfs, tugezondéide vergaderingen houden te Amfteid-am, binnen Utrecht, en w ie weet waar al meer? in hunne Sociteiten om voor der Uurgeren voorrechten en Privilegiën quanswijze te waaken. Zi) moesten door alle Provintien correspondentien houden om 't geheele Land door alles te beroeren en in beweegingen tfi helpen. Daar toe moesten overal gewaapende Vrijcorpfcn Wor en opgericht, niet om tegen den Keizer te vechten , maar oir zich des noods, als de kans voordèelig was, gewapent te doen géiden. Maar gelukkig/dat onze braave Ovei heeden, nog tijdig hunne oogen geopent hebben, 't zou doch zoo Wel hun, als 't polk, kwalijk bekoomen hebben en itj zoo Wel als 't volk van hunne voorrechten die hun onbetwistbaar als R 'genten des volks t.„ekoomen , zijn ontzet geworden, zoo, dat Syflcma van Volks Regeeringe hier met de wapenen waare doorgezet geworden. En word 'er eindelijk gezegt: Burgerlijke hercertens. eindigen nimmer zonder bloedflortin-\ ge, ja het Vaderland en elk Medebuiger zal ieder druppel bloed terug eifchen van de band van hem, die , door 7 toedoen van 't aai'flooken van Burgerlijke beroertens het zelve heeft doen jpill 11, Dan zekerlijk moet volgens het Burmanniaansch Patriottismtr zelf al dat gefpüd onnoozel bloed, dat geftort is door' de gé wapende Frijcprpfen te Rotterdam . en elders, van hun en van hunne Hoofden en Aanftookers door het Vaderland e'n elk Medeburger worden terug geëischt; '/ roept althans, zeker om zvraak tot den Hcere Zchaoth, de Heere der Iieicr/cbaaven ^.j Eindelijk vrasgd men volgens 't Politicq Systema' A 4 der.  Ï>er burmanniaanen.: is't mogelijk, is bet zelfs wvarfchiU gelijk, dat zich ooit iemand tegen de Stadhouderlijke Regeering met eenig gevolg , zal kunnen verzetten? En loopt bi,, die dit te eeniger tijd doen wilde geen gevaar van ah een onzinnige ofgeftobtèn te -morden ? ( Het gedrag van de bcdèndaagfcbe Naampatriotten beantwoord deeze vraag, en toont ten minden dat liet moogelijk -wqare, toen de vraag gedadn wierd , in den jaare 1775 dat men zich, niet meer dan te veel, gevolg heeft kunnen velzetten tegen de Stadhouderlijke Regeering, zonder dat zij die dit onderdaan hebben, tot noch toe gevaar gelooperl hebben van als onzinniger! te worden opgeflooten; en of dit vervolgens gefchieden zal, zal de tijd moeten leeren . En dus meen ik hier meede dit gedeelte van mijnen taak té hebben afgedaan, befïaande in het kort en klaar betoogen dat de hedendaacsche Naampatriotten veel verder zijn afgedwaal: van 't Echt Patriottismus , dan de BürmanNIaansche PatrioTten /« den jaare 1775. Edoch, wijl in dit zeggen, daarenboven opgeflooten ligt' dat ook zelfs V bovengemeld Burmamniaansche Patriottismus afwijkt van 't Echt Patriottismus zoo dient ook dit kortehjk en klaar aangetoont; eii dit bewijs ik met Jeeze twee navolgende betvijsgronden. 1.) Wij vinden 'er ook in deeze (telling; de naamen van de de Witten , Oldenbarnevhld en andèren zijn niet te min bij ons in zegening, om dat wij dezelve voor braave en vroome Patriotten, ëoor groole Staatsmannen houden, hie zeer wij in zommigen van dezelve, zoo wel gebreeken ontdekken als in zommige Stadhtuderen. - 't Echt Patriottisme kan' hier niet wel mede inflemmen: wij weeten doch dat Öldenbarnevei.d, en de eene der broeders de Wisten bij Sententien gerechtelijk gevonnist zijn; de misdaaden van Oldsnbarnevei.d (laan in genoegzaam aantal in' zijne Sententie waar' bij hij ter dood' gevonnist is', gemeld: En die van den'Ruart van Putten flaan wel niet in de Sententie opgeuoemt, maar evenwel blijkt uit dezelve, dat zij zijne Richters' genoegzame gronden hebben opgeleevert, om hem als een misdadiger den Landen uit te bannen, 't Echt Patriottismus verbied ons zoodanige naamen in zegening, en hun zelf voor braave en vroome Patriotten te houden : hier omtrent koomen dan ook grene kibbelarijen meer te pas, dewijl hunne zaak 1 eeds voor lange bij uiterlijke gewijsde, ten hunne nadeele gedécideert," en dus geheel afgedaan is; hoewel niemand der Echte Patriotten^ aft-  C 9 ) smders, dan met afgrijzen , denken kan aan het verfchrikke- liik en Barhaarsch uiteinde , dat de twee Gebroeders de Witte door de woede des volks gehad hebben, daar men zich zeeker zwaarlijk in bezondigt neeft. 2.) Ik vinde in het Burmanniaansch Patriottismus geen woord gemeld van onzen waaren Hervormben Goijsdienst; nu houd 't Echt Patriottismus dcczen voor eenen Echten Grondzuil, waar op onze Republiek gevestigd is; en daarom komt mij het boven opgegceven Politicq Syfteniit van den Profesfor Bukman, en alle die in de prit cipes z\\\vtv Schoole geittitieerf zijn niet volledig en teffens afwijkende van 't lictiT Patriottismus voor. En wij de Echte Vaderlander eens zien, wat ''er al meer aan ontbreekt, hij vergelijke het zelf maar met de uitneemende hoofdtrekken van 't Echt ^Patriottismus , zoo als wij die vinden voorgefleld door den Hoog Ecrw. Heer Petrus Ho-fstede in .deszelfs Apologie tegen de lastei ep.de Nieuwspapieren en andere Schriften van deezen tijd ( een Werk dat de laate Nakoomelingfchap zal doen verbaast liaan over de '>ecrfcbende gruwelen van onzen tijd, die daar in geduurende etnige jaaren ftrafloos gepleegt zijn.) pag. 197. en vervolgens, daar zegt hij: „ Het Patriotschap der Regeering is hoofzaakelijk daarin geleegen,dat de bezwoo- re Conflitutie bewaard; Godsdiensten vrijheid beveiligt» „ het Land naar de vaste gefielde wetten, vaderlijk beflicrt; „ het recht ongekrenkt zonder aanzien van perfoonen, uit„ geoeffend; het linantie - weezen wel geadminiflreert, de „ Navaleen Landmacht, met den aankleeven van die, in „ goede orde en toereikenden getaale gehouden, de rust „ van buiten en van binnen behartigd , de geleerdheid, de „ konst, de koophandel, het fabriek en handwerk aanges, moedigd, en alles, wat verder tot heil van Land en Kerk „ en Volk kan ftrekken, volvaardig betragt worden." Naar zijne gedachten behoort tot de waare en rechte vrijheids en vaderlandsliefde, of om de geaccrediteerde term te gebruiken, tot het echte Patriotschap van ijder. Nederlandsch Burger en Ingezeeten, voomaamelijk dit uavoigende: „ Den Heerfehenden Godsdienst, zoo men dien, in gemoede, niet omhelzen kan, nooit te traduceeren, of des„ zelfs Voorflanders en Bedienaars te fchenden en befchim„ pen; Geene Sociniaanlthe flelüngen tegen 's Lands dui„ delijke en herhaalde Placcaaten openlijk te leeren , of laa„ ten drukken; zich binnen de paa'en te houden, welke de „ Heeiea Staaten aan alle getollereerde Godsdiensten gefield „ heb-  C 10 ) „ hebben , of nog in het toekootaiende, met inkorting of uit„ zeinng, gelieven te (tellen : wars van flavernij, de gu'de „ vrnheid te beminnen, voor te (taan, te befchermen doch i, dezelve niet tot licentie of ongebondenheid te misbruiken „ vrij te denken (oordeel en conventie moeten niet »e„ bonden worden) maar nooit in 't publiek den Souverein " «Sen -e rpreeken : gevolglijk het Stadhouderfcbap, als „ door de Gebiedende Macht verordent en Erffelijk gemaakt " ,°"f:e,tilxefrt te laaten al is men ook van deszelfs noodzaa! „ kelijkheid met overreerd; den Qoorluehtigen bekleeder dier „ Eminente waardigheid allezins, volgens Hoog bevel te „ eerbiedigen: voor vrienden en vijanden te honden 'dié s, er door den Staat voor gehouden worden; aan de eerlte „ alle hulp te bieden, aan de laatfte alle afbreuk te doen „ en derzelver arm nimmer met oorlogtuig 'te (terken dè „ gewoone fchattingen met vreugden te beiaalen en de'ge„ eischte noodpenningen, zonder murmureering op te „ brengen: aan alle overige ingelielde Burgerplichten bereid„ vaardig te voldoen in den kring te blijven, waar in men „ door de Voorzienigheid geplaast is, een fcboenmaaker bii „ zijn (pannem, een kleermaaker bij zijn fchaar, een wee- „ ver bij zijn fpoel , eeD fmit bij zijn aambeeld en het „ Land te laaten regeeren door die geenen , dewelke 'er toe „ geroepen zijn, de beveelen der Ma^ftraaten, zoo wel „ als die der hooge Overheid, ook dan wanneer dezelve met onze begrippen en zinnelijkheden niet overeenkomen „ te gehoorzaamcn, indienze anders maar niet (Lijden téffea „ Gods woord, de zeedelijke Wet, en de gronden waar „ opditGemeenebest gebouwd is, den meerderen te eeren „ zich boven zijns gelijken met te verheffen, noch den min„ deren te verachten : eerlijk in handel en wandel ïè weezen „ en ieder 't zijnen te geeven, vlijtig en naarftig zijn beroep „ waar te neemen, voor de huishouding en opvoeding der „ kinderente zorgen, maatigen overcenkomftiir zijne iiikom„ (len te leeven opdat men door verkwisting of onachtzaam„ lieid niet tot armoede vervallen en dus een last voor 't „ algemeen worde, niet alleen zijn eigen welfland maar „ ook naar vermoogen , dien van zijn naasten te behartigen „ en hem zoo veel men kan, voort te helpen, niemand'met „ woorden of daaden te beleedigen, menschliévend en „ vreedzaam re zijn: emdelijk tot alles wat ten nutte en „bloei der Maatfchappij kan dieneui, mede te werken, „ vooral de Eendracht te bevorderen, en alle oproerige be„ weegingen van welke zijde ook aangevangen eu uit welke „ beginzelen ook gebooren, af te keuren, te haaten, ta ver-  C -O „ verfoeijen, en. bijaldien onzen ftaat en betrekking het roa„ Iaat krachtdaadigen tégenitand te bieden. Dat nu de Echte Vaderlander die deeze fentimenten koestert en boog fchar (en dieze zijne kinderen zal inl'cherpen, om voor de beginzelen van vilfche Vijbeid .-is Vaderlandsliefde, zoo als die in eéneli Patriottifchen Catechismus en andere verleidende Schriften van -hezen tijd on/en Jèugd worden ingeboezemd, bewaard te blijven ) als bevestigende de flocl-n der Eere, laatende de furoórdona'ntiè ongefchonden, beveiligende de rust der Maatfchappijen, ea doende alle oproerige beweegredenen verdwijnen , dat elk Echt Vaderlander zeg ik deeze Hoofdtrekken van een waar en Echt Patiot eens vergelijken met het te vooren opgegeevene Politicq Syftema van den Vfofe^for Bnmar,, en dan boude ik mij verzekert, dat hij zal moeten overtuigd zim vaa de verhecvevheid van 't Hofstediaansch Patriottismus boven het Burmanniaanscii. En wierd het Hedendaagscb Naam - Patriottismus van de Vrij-Corp/en en hunne t oorfi/indersca Begunfltgers. ook eens geheel, aan die tloofSkenfebetzen van het Hofstëdiaansch Patriottismus getoetst, dan zou 't klaar blijken, hoe verre zij van 'c Echt Patriottismus af' zijn , en hoe al de treurige tweefpalt fn ons Vaderland meest aan hunne bier tegen over llaaudepoogingen, oin eene harrewarrige Volks - regeeringe , in te voeren, te wijlen zij : en dat men den oorfprong van de oproerige beweeginge» deezer dagen bij hun,, en niet bij de Staats- ea Prinsgezinde Inwoondcren van ons Vaderland, had moeten opfpeuren, gelijk de Staaten van Gelderland daar tos thans den rechten weg hebben ingeflaagen. Er moogen zommige Inwoonderen van ons Vaderland zich aan excesfen heb. beu fchuldig gemaakt, die hun draf baar maakten, en waarom zij ook reeds hunne ftraffen ontvangen hebben; maar hunne excesfen die zij door meenigvuldige tersingen der Vuljcbe Patriotten begaan hebben, zijn niet te vergelijken met de oproeri >heden gepleegd door de gewapende Vrijeorpfen , en die van bunnen aanhang, die de Regeering openlijk in nieuwspapieren durven aanranden, als hadden zij der Burgerhanden geboeit en gekluistert, na dat men binnen Utrecht de Regeering heeft gedwongen , en hunne Vergadering geweldaadig gefiremt Dit oordeelde ik niet ongefchikt om in deeze dagen door middel van dit ons Weekblad den Ingez ■etenen van ons Viderlat.d onder 't oog te brengen, ten einde zij a! meer lèe'-en zouden het Echte Patriotschap van bet valiche te onderkennen,  C ) »en,en zich uit liefde tot het Vaderland naar het eerst* gedraagen en het laatste te fchuiyen, op dat het hun en hunne nakomelingen mooge welgaan in dit goede Land dat ons de Heere, de God onzer Vaderen, ten kosten van veele wonderen van zijne Almacht, en van het Goed en Bloed onzer Oranje Vors'en en braave Voorvaderen , die met hun de handen ineen floegen , en hartelijk vereenigd waaren gegeeveu heeft. ö vea'cu > Dit Weekblad wordt weeklijks a il Stuiver ui'geeee'. ven bij J P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de Buitenfteeden.  D E PHILARCHE O F VORSTE N-VR IE ND. N°. 2. Hac arte Pollux et vagus Hercules httiixus, ar ces attiglt igneas Horatius. Wanneer ik voor eenige daagen te Amflerdam in een Logement gelogeert was, en gerust in mijn kamer zat, kwam P H i l e e T een mijner nnastbeftaanden bij mij een bezoek afleggen , hij had zich behoorlijk laaten aandienen , en ik fprong van mijne (loei naar de deur, om hem eeven hensch te ontvangen. P-HiLEETisèen Jong Heer van veel kunde, en goede zeeden, verciert niet oordeel, en fmaak; hij leert veel, en in verfcheidc taaien. Ik acht hem naar zijne verdiensten, en ikvleije mij, eenig deel in zijne vriendfchap en achting 'te bezitten ; wij vingen na den afloop dier plechtiglieeden , die nimmer onder ons verzuimt worden een gefprek aan, 't welk ik den Leezer hier meededeele. De P n ii. arcii. Hebt gij eenig nieuws welk verdient dat ik 'er belang in (lelie ? of moeten wij ons met het oude behelpen? Waarde Phileet! Phileet. Wat zoude ik u voor nieuws kunnen meededeelen , hier immers zijt gij aan den oorfprong der Bron , waar uit al 't nieuws fpruit, te weeten te Amflerdam; want het nieuws, waar in wij teegenwoordig het meeste bel3ng hebben , is het oorlog, dat ons door den Keizer zal aangedaan worden, ten minsten de Haagfclie Politicquen houden 't daar voor. De Piiilarche. O Phileet! het oorlog is voor-eerst niet zeeker, en dan nog ten tweede, Amflerdam is den oorfprong van deszelfs Bron niet .- maar de heersch- en hebzucht des Keizers; want wat heeft Amflerdam voor betrekking tot de opening de, Schelde of de overganve van Maastricht, waar ©uitrent echter de eisfdien van den 11. Keizer veikeeren? B Phi-  C 13) PniLEET. Geene, mijn waarde Philarch, maar c'lebefden zijn ook maar voorwendzels, hoor eens: dat het oorlog dooigaat, is volkoomen zeeker; maar weet gij niet vriend, dat men wel eens op eene andere zaak, welke ons niet gecedeert kan worden, Arrest doet, niet om door zoodaanig een Arrest voor zijn recht en aanfpraak alleen zeekerheid te hebben; maar vaak alleen om jurisdictie te fundeeren, en eene exceptie van incompetentie aan de reetien van pnrthij voor te koomen : en zulks is hier't geval; 't arrest doet niets tot de weezentlijkheid der Actie en pretenfie, maar maakt de zaak bankvast, geloof mij Philarah, 't is de Schelde noch Maastricht niet; maar de fatisfactie voor den Hr. Hertog Van Brunswijk-Wolfenbuttel, waarom ons den Keizer het oorlog zal aandoen. De Philarch. Goed, maar ik verfta niet, hoe hier een arrest om jurisdictie te fundeeren , bij te pas kan koomen. ~ Phileet. Ik bid u om verfchooning, ik behoorde zekerlijk mijne gedachten, ten minsten derzelver uitdrukking, meer te breidelen, ik zal u de meening dier uitdrukking bepaalder zeggen; 't arrest om jurisdictie te fundeeren, gefchiedt om parthij voor zeekere rechtbank te kunnen blijven vervolgen , en hem buiten ftaat te (lellen, exceptie van incompetentie voor te (lellen , en zich op eanige privilegie al was 't de non evocande te beroepen, wat dunkt u? De Philarciie. Dat is zo. Phileet. En als dat arrest verzuimt word, kan dan zulk verzuim niet eene ganfche verandering in 't gelaat der procedures veroorzaaken, zoo dat een proces dat hier gewonnen zou zijn, gansch verlooren zij, en echter kan de nitfpraak der beiden rechten zijn, op grond der wetten: naderaaal wel de natuurlijke billijkheid alom één, en zich zelve gelijk: maar dat de gefchreeve Wetten verfchillende zijn: neemt maar 't verfchillend verfterfrecht ? De Philarch. Dat is zo, ik verflaa waar gij heen wilt; de laatfle pretenfie van den R. Keizer is maar een voorwendzel, en gij wild zeggen , hij bediend 'er zich van, eeven als wij ons, van 't arrest om jurisdictie te fundeeren, bedienen , en de zaak, waarom hij eigenlijk't oorlog ons zal aandoen, is om den Hertog fatisfactie te bezorgen, i Phileet. Zoo meen ik, mijn Vriend; de eisch op de Schelde is een voorwerdzel, en dienfgelijk gij wel zegt voor arrest, want vraagde de Keizer om fatisfactie voor den Hertog, men zou hem terflont. en met fchijnbaare reden hebben kunnen beantwoorden, dat het eene huisfelijke zaak \k- - i' vvelk antwoord en effect't zelfde is , als de expeditie van incompetentie , dan deeze exceptie vervalt nu ; want door  C 19) door 't manifesteeren van zijn cisch op de Schelde, zijn wij genoodzaekt te kiezen of te deelen: de opening der Schelde kunnen wij niet toeffann, en den Keizer vraagt niet naar't geen wij kunnen, om ons belang: maar't geen wij moeten, op dat hij zi jn oogmerk bereike, en dat oogmerk is fatisfaftie voor den Hertog inprimis: wij zijn in't geval van zijn vijanden te moeten worden, en vijanden hebben geen exceptien te proponeeren: dewijl zij in'toog van hunnen ponhij en voor zijn rechtbank te recht hunnen perzeon verbeurt hebben, eeven als burgers, die uit kracht van zijne ftrafwaarde misdaad , zich aan de Maatfchappij hebben fchuldig gemaakt, en te recht geflett worden , zonder te kunnen appefleeren, of exceptie te proponeeren, en immers de Keizer behoefde niet te twijffelen dat, indien hij om fatisfactie voor den Hertog vraagde, hij eveneens als den Koning van Prnisfen, die zich voor den Stadhouder geintresfeert heeft, behandelt zou worden fchijnt u nu zoo vreemt mijn waarde Philarch, dat ik 's Keizers cisch op de Schelde parabel geftelt heb, aan een arrest om jurisdictie te fundeeren. De Philarch. Neen Phileet, ik wenschte dat alle inwoonders" van ons Vaderland, de dingen zoo uit derzelver beginzelen beoordeelden; maar daar zulks de konst is, waar door de omzwervende Hercules en de ïlooggeboorne Pollux de troonen der goden befleegen hebben, zal't ook altoos maar een konst weezen, wier beoeffening den eedelffe flervelingen alleen toebehoort. Het Oorlog zullen wij alzoo niet ontgaan, de opening der Schelde is maar een pretext, en ik ben 't volkoomen met u eens, dat daar ik de eer hebbe u dit ogenblik te Amflerdam te fpreeken, waar ik fints eenig tijd mij heb opgehouden, dat wij aan den oorfprong der bron, waar uit die fchriklijke rivier van flroomende ellende haar loop heeft begonnen , zijn : want ik zie klaar met u in, dat den Keizer den Hertog fatisfactie bezorgen zal ; maar heeft men ook eenige zeekerheid meer dan bloote befchouwing * Phileet. Ja zeeker, en fchoon ik mij anders nimmer op Courantiers beroep, thans beroep ik mij op de Haagfche, gij zult zeggen, dat onze Patriotfche Lichten van Courantiers hem teegen fpreeken, maar ik geef u in bedenking, of de Hr Gosfe . .die reeds veele onaangenaamheeden gemaakt heeft. het waageu zoude, eene tijding in zijne Courant te zetten , 'die de tot nog toe bovendrijvende cabaal, een doodfleek zijn moet. zonder zeekerheid? maar nog te meer op den Courier du Bas-Rhin. ■ De Philarch. Ik heb geene reeden de Heeren Gosfe of Manfon van zulk een onvoorzigtigheid te verdenken Amice! _ B 2 BH}-  C 20 > • Phileet. Nu'dan meen ik n ftellig te kunnen verzeekeren dat het Hof van Verfailles zich met onze gefchillen met zal moeijen, zoo lang zij den Hertog raaken; maar dat dat Hof de opening der Schelde niet ligt zal toelaaten ora deszelfs eigen belang, lijdt geen weinig twijffei, alle reeden kan ik unietopgeeven, daar moeten wij een' anderen datr toe 5«ïf n °uP?t ^ KT"ivan Pruisfen nimmcr dulden'zal, dat de Republiek door den Roomsch Keizer verkleind worde! l en 3 Dat het voor eene algemeen bekende zaak in Duitschland gehouden word, dat de Rijksvorsten zich beleedigt vinden m den Perzoon des Hertogs, die zoo ik meen , Grootmeester van de Dtmfchc Ordens en dus zelfs een Rijksvorst is, zoo wel als Pair der meeste gekroonde Hoofden , en vergis ik mij met zelfs den Keizer f de Koningin van Vrankrijk onder den doop gehouden heeft, en dat die Rijksvorsten zelfs bii een Roomsch Keizer aanhouden om den Hertogin Hoo-stdeszelfs eere te doen herftellen; en eindelijk ten 4, dat de Roomsch _ keizer^zelft het daar heen zoekt te lhu.ren dat tord tU-fC^n hem' °',S e» Groot-Bri.tanje vernieuwt worde, en mt deeze vier te zaamen genoomen, meen ik wettig te kunnen conciudeeren, dat alle onze nabuuren het fun nier Si""1" *en,\ Zl}tt' het * des KéizTmag hun met al en eeven klaar voor oogen flaan, maar in Eir^e- r-ianknjk en Pruisfen 't openen der Schelde niet vreesde- Si LfnU,fen ^1 fatiSraCtiC V°°r de" Hert°g door Oostenrijk bezorgt om deszeifs gevolgen met genoegen ziet; terwji er met weinige van die lieden, die den Hertogopalle wijzen beleedigd hebben, thans beeven, te beer als'1: waar mentlbk1 "^^ vrij algemeen gefpargcert word, Da- mentnjk, dat de Keizer vifie eischt van de (lukken, welken met voor handen zijn, roch immer geweest hebben. Maar apropos, hebt gij de Treurbazuin geleezen? De Philarch. Ja! lXHV;LEï- W"' d^ze Schrijver wist ons den ,0 IXbr. 1784 reeds de zaak van den Hertog, waar van toenmaals nog met gerept is, als de hoofd-oorzaak der Vredebreuk voor te dellen, en dat niet op zijn Patriottisch naar frivole opgerteegene begrippen; maar naar een woord dat S wist dat zijne Roomsch Keizerlijke Majefteit in 't vertrek des Hertogs gebeezigt hadt, zie pag. 37 van de Treurt» ftaar ' d vrij zijn in een volftrekte Adelregeering ? en bewijst deezer drukvrijheid niet genoegzaam , dat in de form onzer Regeering zelve jets democraticqs legt-, waarom 't wel wat meer moet toegclaaten worden, dan men het inVenetiën zou toelaaten, en óm mij op eene geduchte Auftoriteit te beroepen, bewijst bet antwoord van onze Souverain , aan den Koning van Pruilen op Hoogst Zijne Majefteks brieven niet met ronde woorden-, dat- het onmogelijk is de drukpers te beteugelen, eene onmogelijkheid, dewelke uit bet Democraritque onzer form moet refnlteeren , want ieder Vaderlandslievend StaaisStadhoudersgezinden, is in zijn hart overtuigt dat 's Lands Vaderen , met diepe fmerten het lasteren van Vorsten en Heeren aanzien , alzoo zij , die handhavers van de beide tafelen der Godlijfee Wet zich betoonen , onmoogelijk de zonde tegen het negende Gebod in ons Volk met onverfehilligheid kunnen aanzien; Ik twijffei dus billijk, of'er wel eenig woord voordeelig voor onze Charletanicque Patriotten bij eenige Staatkundige Schrijvers te vinden is: maar 't gaat onze fchreeuwers als de oude Joodeu, zij keeren zich af van God, en hier meede ook van hunne waare belangens en loopen in hun verderf. Dat de tegenwoordige gedreevene fentimenten omtrent de Democratie, zeer wel te vcreenigen zijn met de luister van 't Stadhouderfchap, is mis, want 't is ons Volks zelfs niet dat 'er om roept; maar 't is eene fnoode Cabaal, die zoo lang voor de Aristocratie gevogten heeft, tot dat ze na den Jare 1748. tot nu toe een gevestigd credit gekree-.'en heeft; eene Cabaal, die nu ons Volk vleit terwiji zij't tot ïgfië zcekere hoogte gobragt heeft, ja't is eene Cabaal die zóo ras niet de gevoelens van dit Volk met ster zoude zijn , pf terzelver tijd een Ddfiotismus , harder dan 't Spaanfche juk, en met het welke de Stadhouder zich nimmer zou kunnen vereenigen; of die Doorluchtige Perfoon zou; zijne plichten jegens 's lands hoogden macht niet alleen, maar jegens Gods duurgekogte Kerk, en den Heiligen Heiland Koning en Bniidegom derzei ver , moeten verwaarloozen ; iets waar toe die Prins zeedeliik onbekwaam is, als zijnde een Vorst,-waar voor w-ij God in 't bijzonder wel mogten danken , dat hij zoo veele genade graven in zijne ziel jn^eltort, gekoestert heeft invoeren. —— Bc-  C 31 ) Belangende 't Jaar 1748. 't was' immers niéts nieuws dat' 't Volk om een Stadhouder riep; 't Stadhouderschap is zints 't jaar 1062. in ons Land bekend: maar 't Stadhouderschap in onze dagen, met het Stadhouderschap onder de Graaven vergeleeken, heeft een gelaat in ratione inveifa, dat is, in 'de emgeke'ërde reeden. Ouwelings bewaarden deeze Stadhouders de opperde macht, en bij de Staaten was waariijk eene Volks reprefentatie , nu hebben de Staaten de opperde macht, en 't Stadhouderfchap is tusfchen dezelve en 's Volks vrijheid het fchoonfte ecvcuWiCht, egter is het Stadhouderfchap zoo als het thands is, reeds meer dan qoo Jaaren oudt, 't Volk vraagde alzoo niets nieuws in 't Jaar 1748 , zoo men het befchouwt als een noodzaakiijk Ampt,- vroeg het bok niets, 't welk de opperde macht kon afïlaan, en .wil men overtuigt zijn van denoodzaaklijkheid van dat Ampt, men ieeze de Slaatsbel'cboutvers tiae stukje , over de noodwendigheid der Stadhouderlijke Regeering, en wij zouden mogelijk zeeker Traclaaije over 't Nut van 't Stadhouderjchap hij de geboorte van IVilUm Frederik aanprijzen, was 't niet dat het ons toefcheen , dat de zaak 'er meer twijffelagtig dan klaar in behandelt word , trouwens die de necesflteit tot utiliteit verneedert, maakt de zaak waar over hij handelt van zelfs problematicq —> en verklaart denoodzanklijkhcidonbeweezen . 't Volk vraagde dan toenmaals niets nieuws, ook niets, of het had 'er recht toe om 't te vragen : Maar zoo nu die Stadhoudersgezinden zich bij de fchieeuwende Parriotten voegden , en hunne ei.d'chen onderfteur.den, zouden zij dan niet toonen naar verandering te liaan. Want daan wij die fchreeuwers eens toe, dat het Volk recht heeft gehadt zulk eene influentie op de Regeering te hebben, dan zullen zij ons moeten bewijzen dac dit recht het Volk met geweld ontnoomen is; want heeft het Volk dat recht vrijwillig laaten flippen, dan kan het Volle het met geen goed recht te rugg' neemen, maar maakt zich in de minste onderneeming , welke daar heen lirekt aan muiterij fchuldig; dus hebb' ik dan wel gelijk die fchreeuwers der Democratie als fclieurmaakers tegen te gaan, en ik geloof niet dat 'er een vcritandig -Stadhoudersgezinde ooit toe koomen zal met hunlieden eenen lijn te trekken. - Alles wat wij zien uitkoomen van Libellen en Spotprenten, wijten wij aan eene fnoode Cabaal dewelke twee dingen bedoelt: Vooreerst, 's Lands gevestigde Conflitutie om ver te werpen, en met het Stadhouderfchap een begin te maaken, met het fteedelijk gezag te vervolgen, en met het Staats gezag ta. eindigen, zoo lang zij hier toe middelen noodig hebben, bee'zigen zij dezelven; maar in 't hut blijven zij beflendig, maar  (30 maar in de middelen zelfs wenden en plooijen zij. Eerst hebben zij de Regeeringen gevleit om auftoriteit te'hebben voor en aleer 'c Volk nog te waapenen, toen zijn zij teegens den Stadhouder beginnen te woelen, vleijende nog altoos de Regeermg: nu zijn ze gewapent en den aap fpringt uit den mouw: nu is't Democratie, Volkregeering, die zij willen en gelukt het hun om ook ons Volk te blinden, dan zal den bloedftroom niet te doppen zijn, en 't zal hier hangen en branden geen gebrek weezen, en de fnoodfte Cabaal van thands voor vrijheid fchreeuwende Helden , zal den ijzeren fchepter van geweldige heerfchappij beginnen te zwaaijen, en voor onze vrije handen en voeten keeteneii van Slavernij fmeeden. Gelijk die Cabaal 't op 't omverwerpen onzer Staatsgefleltems vooreerst heeft toegelegt, zoo heeft zij het ter» tweede toegelegt op de Kerk van Nederland , dat zelfde adderen gebroedzel maakt de Kerk Ignorant in ftee van Tolerant, t is niet als vreede vreede, wat zij preeken, maar met de waarheid breeken zij haar hoofd niet. Sommigen onzer Godgeleerden hebben mij wel eens gezegt, de molliters die deeze Cabaal uitmaaken, willen op zijn best een Heidenfche Zedekunde invoeren : maar ik durf voor zoo ver mij de Hifloria Pbilofopbica gefchiedenis der Wijsbegeerten bekend is, wel verzeekeren, dat hun dit te'veel eers aangedaan is: want zelfs van Epictjrus word gezegt, dat hij aan zijn Souverein ten uitterften gehoorzaam waare — en een Roomfchen Tacitus leert ons in een uit. drukking van Marcellus , bonos Imperatores voto expetere qualescun que tolenare , dat is zoo veel , als men moet voor goede Vorsten, alle heil afbidden, maar Vorsten hoedanig zij zijn verdraagen, en daar zijn zijl. gantsch niet bij, neen gansch niet , de Prins moet weg, en de Dordfche Kerkbanden knellen , daar moet men uit , en kortom de godlooze factie die 't Land beroert, woedt ook hier in; maar even als zij in 'sLands zaaken bij trappen gegaan zijn, gaan zij in de Kerkzaaken ook bij trappen, maar 't Staats en Stadhouderlijk gezag is met de Kerk zoo na verwant, dat het eerfte zonder 't laatfte kwalijk beftaut is. Men zal licht vraagen, is de Kerk zonder den Staat dan beeter en meerder beftand, dan de Staat zonder de Kerk? — Ja zeeker: want de Kerk heeft eene belofte die de Staat niet heeft, en de Kerk heeft de daadelijke vervulling dier beloften vaak gezien ; God heeft haar in duizend Staatswentelingen altoos behouden, maar de Staat heeft wel voorbeelden van Staatsomwentelingen , maar geen eenig voorbeeld van beftendige voortduring, in één eenigen Haat op aarde. CHct vervolg bier na.)  D E PHILARCHE O F VORSTEN - VRIEND. N°. 4. Vervolg van No. 3. Dan oïïchoon de omwenteling aan de Staaten bijna zoo natuurlijk is, als 'net fterven aan de menfchen , zoo houden zij die zulke omwentelingen veroorzaaken, of dezelve wel niet veroorzaakende die maar verhaasten, niet op, godlooze uitbraakzels van 't mrmsclidom te zijn : even als iemand die den dood eens ftervelings verhaast, offchoon deeze toch fterven moet, niet nalaat evenwel een moordenaar te zijn. Wij Stadhoudersgezinden beweeren teegens Profesfor Van der Mark dat de Reegel Bonicivus esse Pr/esentem Rf.ipublioe Statum tueri, eumquemuta, tumnolle, hetwelke beteekent: dat bet de plicht der Burgeren is, den tegenswoordis.en ftaat der Regiering te handbaavcn en denzelven niet te willen veranderd zien, niet is een uitvindfel van hcerschzuchtige Keizers, maar dat dezelve in 't hart van alle rechti'chapene Patriotten is ingefehreeven , mits de twee door mij opgegeevene regels teffens bewaart blijven; maar die regels moeten niet van een uitzinnig oordeel afhangen , maar met kennis gefchift worden. Ik wil die twee regels , waar meede ik alles .wat goed en recht is in verbinding ftelle te daan, herhaalen. De Souverain eischt te recht gehoorzaamheid, zoo lang baar hevel ten algemeene nut ftrekt. Maar, nu behoort de Souvereiu niet te redenkavelen, als een Trafymachus in de Samenfpraken van Plato (*_), cn.nl wat nut is voor rechtvaerdig te houden, en zy behoort niet ta oordeelen, niet voor anderen maar voor zich zelfs te lee- ven, (*) De RepubL L. 2. pag. 338 mihi. C  t 34 ) ven, of dat haar wil de regel der onderdaanen zij, of 4at zij rampzalig zou zijn door zich aan de ftriktfle Rechtvaardige heid te binden: naardien voor haar dan niets dan de last eu moeite zoude 'overfchieten, zonder dat de perfoonen of perfoon die zulk een Souvereiniteit uitraaaken of uitmaakt, in daar. zouden zijn om hun of zijn gedacht te helpen — zijn' vrienden te bevorderen; en kortom Thrafymachus wil zeggen, een Soeverein kan zich aan de regels van rechtvaerdigheid niet binden , en 't volk moet maar volgen. Plato heeft deeze fchandelijke leer zeer wel weêrlegt, en God heeft ons Land dof van dankzegging gegeeven, dat wij geen reden hebben', om in de Perfoonen die tot de Souvereinittn concureeren zulke Sentimenten te bevroeden. „ Indien ik bevinde dat mijn gefchrijf van eenig nut is. „ zal ik veelligt wel eens een nader traétaatje van 't gefprek „ tusfchen Plato en Trafymachus geeven : want fchoon ik ' 'er niet zoo veel bij gewinnc, dat mijne paerden_gevoed, , mijn' knecht onderhouden, en mijn vrouw met fmaak ge" kapt kan worden, dat zal wel koomen. Ik ben tot nog toe geen Lamp, maar als ik eens een Lamp voor veeleii " zal geworden zijn , en mijne Landslieden zich dan van " mijn licht zullen willen bedienen, dan zullen zij mij wel l, met olij onderhouden, en met mij niet wachten, alsPt- *, ricles, met Anaxagoras, tot het te laat is." 't Nut van een Volk is niet onbepaalt,: wij weeten wat de Ouden 'er van gezegt hebben. Plato vergelijkt een Staat bij 'i menfchelijke lichhaam; 't is niet gezond als 't hoofd gekruld c:i de armen met gouden banden, de voeten met kostbre bronzen verciert zijn en dat de buik ondertusfchen hangt, eti de maag kwalijk verteerd; 't moet allen in een Staat wel gaan, en hier ter Land zou 't allen wel gaan kunnen, bewaarden men de Spreuk vau Tacitus, Bonicives &c. &c. dit zeg ik in verachting van. alles wat een Van der Mark 'er tegen kakelt, eu nu i$|de tweede regel,'/ wik moet geboorzaatnen zoo lang deszclfs gehoorzaamheid V algemeen niet benadeelt, maar BNOBi a;, onzen jongen Rechtsgeleerde die van Plinius; Onzen Vrijcorponst die van Eunob au bus, toeleggen, echter moet ik den Leezer nog voorafzeggen ; dat Eunobarbus aan de Buitenplaats ürin klust van ons afghig, en dus hadden wij zijn gezelfchap niet lang: want die plaats was nog meer dan twee tmren aan de zijde van de plaats waar wij naar toe voeren. Naai.wlijks was Eunobarbus in de fchuit, of hij nep iemand die hem aan de fchuit gebragt had na: nu houdt u wel vriend, en fcl.rijft toch lustig voort: want dat Oranje janhagel moet 'er onder. Met een nam hij een rdjp, flopte, riep 't zal de Dames niet hinderen, waar op Ca lpurni a antwoorde, gantsch. niet, al wilden alle de Heeren roo-ken, als dat raampje aan die zijde maar open blijven mag■, rechte Ilollandfche vrouwen zijn voor eei weimg damp niet bang. _ ^aar op de rrijCorporist: maar wij zullen de manier van faamenfpreeking voor die van een verhaal der Jrutmett/preektng de voorkeur geeven . Eunobarbus. Rechte Hollandfche Vrouwen V ' o Mevrouw dat mag ik hooren, wij zouden voor eenige jaaren ni.ee gedacht hebben, dat 'er nog zoo veele waaren: en mee dat otaiet het boos tn ons Land uit, hoe zeer zelfs de liefde voor t Vaderland ontbrand en bij Vrouwen blaakt; daar ™ar bij voorbeeld de Heer Hespe van mij ,f, is't evenwel 4" wat  ( 37 ) wat te zeggen, dat zulk oen Vaderlands', zulk een braaf, zulk een edeerd, en zulk een fatfoenlijk Man , met een fchoelje een fchobbejak als Arends moet gelijk gefield worden? t Is onrechtvaerdig dat vonnis. Wat dunkt de Heeren ? Kan 'c 'er door? Immers.neen, waarachtig met! ■ Ln wat zeggen de Dames? . , Ca lp urn ia. In zaaken van recht kennis te prctendeeren flaat eener vrouwe kwalijk. Verfchoond ons dus mijn fleer. F en ding kunnen wij u zeggen; een Scheepensbank van t Platte land of een Collegie vanWelgeboorcnMannen te taxeeren, Haat dunkt ons kwalijk, en dus zulks te doen omtrent de Scheepensbank. van Amflerdam, dewelke voor rechtvaerdig gereputeerd is is iets 't welk ons niet voegen zou; wij verzoeken dus verfchoond te zijn. _ Plinius. 't Geen Mevrouw daar belieft te zeggen is fchoon, en voor zoo ver ik het gezelfchap aanzie, is 't mets dat mijn Heer zich hier zoo uitlaat: maar 't is anders onvoorzichtig zich in eencn adem tegen de Opperde Macht te vergrijnen , zijn' Landgenoot te beieedigen , en zich in gevaar van een pak'flaagen te dellen: want wie zegt u, Mijn Heer! dac die Heer ("wijzende op mij) en dat ik, over Hespe en Arends even zoo denken als gij, of dat zoo wij met u al verlchillen, niet bedaard genoeg van geest zullen zijn, om u met reden te keer te gaan? Inmiddels zoo gij of niemand van 'c gezelfchap 'er tegen is , wil ik u mijn gevoelen over uwe gezegdens wel zeggen. ' Eunobarbus. Spreek op, mijn Heer! ik verzeker u , dat ik mijne verdediging gereedt heb. Ik hou veel van redentwisten, en 't zou mijn fortuin aan de Academie geweest hebben maar ik verdom de taal der fchoolvoslen niet genoeg en was 'er ook maar om een Tijtel, en nu ben ik in mijn'vaders Tralie en lees behalven de fchriften van den onfterfelijken Ridder van der Capellen, van F. A. van der Kemp en de Post van den Nederrhijn niets. Ik fchnjf'zomwijlen aan mijn Vriend Hespe .wel eens een brief voor zijn Poli. iicque Kanjer, zoo dat gij ligt begrijpt, Mijn Heer! dat mij' 't oordeelen over Staatszaaken zoo eigen is, als een Lakenverwers jonge die bij de verwketel opgevoed is, 't oordeelen over de kleuren. ' Piinius. Vooreerst dan fielt Mijn Heer, dat het erin ons I and flegt uitziet, om dat gij Hespe wildet geiaurbrd en Arends gegeesfeld zien. ■ Ten tweede legt gij Hespe braafheid ^Vaderlandsliefde, geleerdheid en fatfoen toe, van Arends maakt gij een uitvaagzel. Ten dèrde ver¬ klaart gij om de gelijkheid van hunne vonnisten de Amfter ' dtmfche Scheepensbank voor onrechtvaerdig'. — is't zoo niet? C 3 Eu-  C 38 ) -Eünobaous. Ja ja dat fel ik, dat hou ik voL en t is den algemeenen roep. Wat wou men 'er teegen inbrenÜ - u"ïr~ .oM»inHeer! 'aat ons maar niet praaten, de Scheepensbank zit er mecde in de konkels, zij hebben 1 volk teT\ ~T Ph' Wat Zl,,!en zii d°en » de Stagen zullen haar den weg wel leeren. -awaren ■ Plinius. Wat het eerde aanbelangt, te weeten Arendt zoo denkt gij als Vnjcorporist en meedel'chreeuwer, om een Regeenngsform te bevorderen welkers gébreeken u zoo weid£ 'Lni^/f f'r?'5 de onvermijdelijke noodzaaklijKheid 1 M j ^f^™8' 5,1 ons Land' en verlchoon mij dat ik deeze uitdrukking moet beezigen. Gii denkt zoo als een Enthoufiast voor de Democratie Maar even zoo Enthoufiasticq dat is verhet en dampig van hun Snstema zijn ook zommige Stadhoudersgezinden -Z en zij denken zoo over Hespe en Arends in de omgekeerde *,,CV00,ir?-?,,! beiden uit beginfelen uwer Sikte* temata denkt hebt g,j beiden gelijk in uwe zaak, maar h er hebt gaj beiden ongelijk, dat gij uwe Hellingen als reaels jan rechtvaardigheid en billijkheid wilt gaëerbiedigd hebbln en dat gi, beiden de Scheepensbank van Amfterdam beoordeelt uit uwer beiden ftellingen, daar ze juist onrechtvaaX en onbillijk handelen zou door u lieden genoegen te geevenmaar t >s zwaar in deezen tijd rechter te zijn, want men mishaagt door t betrachten zijner plicht beiden de Parthijen en ongelukkig is ons Land, thans te belchouwen, als een Lichaam, waar in den Buik aan alles de wet dek Ik verklaar u mets met Amfterdam op te hebben, ja zelfs ik heb iets teegen die Stad: maar dat Arends en Hespe op eene gelijke yoet gecondemneert zijn, doet die fteedeHjke Rechtbank bij mij rijzen: om dat ze in beiden gevallen zich zegrom hebben, als blijkt, op 't p]acaat van de Staaten va,, Holland, van den 7 Maij 1754. en niet op bijzondere wetten en dat uit dat placcaat voor hun bij lang na zoo veel aft.e en pretentie niet Refulteert als uit andere Wetten : men zou voorheen branddapels aangelegt en vunren geftookj hebben , en ik vind dat Scheepenen van Amfterdam zeer ZC V.TJ^f^Tu verde5diIen. Indien tot braafheid en Vaderlandsliefde behoort, de flaat van eene Burgerij zoo zij gelukkig kan z.jn te bevorderen, niet te willen veranderen , en onzen Staat met een Stadhouder aan 't Hoofd gelukkig zijn kan, dan ,s hii alleen braaf die 't teegenswoordige helpt bevestigen , en Monfieur Hespe een allerflegtfte roervink, om dat hij Staats- Stadhouderlijke en Stads Regeering en alles wil veranderen, zoo als ons uit zijn Politicque Kruijcr blijkt j  i u-.k< • waar in hij, fchoon ten uiterften dom, 't geheel geblijkt, waai n inj, aanvoert, en op zijne wi s ï,jn, .»;r ■ W"°KgJSanimli MleerJhtW zijn,doet w.jsten gele. at wie,d e n ^ ^ ^ b£wijst vooral èeen geleerd ch jv.11^ ouderen broodgewin mentenen een o"de «vaK 'dj? .. heervacler hebben, zoo zu 'GUig Kop., op de NieüweS S AindSi^Pabbuisknecht cn Cotnptoirkruijer geweest zij eigene braafheid of geboorte afieneeten Braaf tobben wij getoont is hij.niet, dus niet afgeneeteo. ^ y zijne geboorte uit een pakhuis¬ van daar ,»n lattoei. v» ^ & .. H, ^ f r^^Sfieur Ssp dan aangewaait 'met het leggen van dïeerS n 1 n ÏPÜ vaders huis, van welkers opbou/T ^merlieden noch Metzelaarsbaazen geene betaaling V^^eJSS Ts van daar zijn fatzoen? — Of van zijn konden krijgen. " vvelgeboornen Kruijers des SS? SSR V ETucbtige fprongl als hij tusfehen twee ï K»« naar de Gijzeling ftond gebragt te worden? WanT ie hTr jn H storie:^ oude Hespe, desPoütlcquea Want Zie nier ^> . , kru wagen verhaten , en S tot S Koop&ef t Kruideniers karen (meen ik) xicb tot oen«v i d huis b Hol op de Vo0r- bS over de MoUfeeg, en brak ? af tot de grond toe. burgwal, over ae -t te doen verbouwen. mCt °mm Lli een p ofeetifche aanblaazing had van zijn VHeeren Zoon"inSnde Lauweren. Is 'er iemand die piet i^r ^t Vr zulke profeetifchc aandoeningen zijn, die g£ ^£'orë^dzit hunueW afcebrecken en  C4°) te vertimmeren. De eerde Meen moest aan des Heete eÜ Meester Hespe s Vaders Huis (de Leezer ,leem niet kZi"k dat twee genettven achter elkaar met mij geen maats wie» veerden, 'er meet iets Ornatis Qratia zijn) ge^t voTd■ n •n w,e zou die leggen? wie anders dan zijVwaSeS«? opgetoou als een Pinksterpop, in ?t (pier wit, Kb^Zl kan beeter reegen de kalk) met ftrikjes, en miin ionee S »u Z.,n, Wel E: Geftr: Manhafte, de Heer Poli icqne Krui leidde den eerden deen aan 't huis van zijn' Vader! Dar.th" huis' wierd met volbouwt doorzijn Vader, en de ede moed « dl eer „ke Vader van den alom beruehten Zoon, ^ fqr'otdit bancqrot, om uit de fom te oordeelen, was bii am na zoo fchelms niet als 't groote Graankoop^, bancqro 78i maar uit zijne beginzelen een en 't zeilde : de oude Sn» bancqrot, dat zij zoo, zijne fchuldenaars vervolgde hem ën door den gewoonen, weg van rechten, wonnen zij hem ui en kreegen Apprehenfie op zijne hooge Perfoon, en bH op een «oormiddag door zijne ongelukkige dar geleidt om *en klodder onder 't zeil op den Dam , zoo mij wel bericht is te, ee- ^n'nf,at, F" Z']n ïpon Uk' neemt zi'n flok. keert te rugg', en ongelukkig zien hein twee dienaars van de fülfitie, pak ken hem en ge eiden hem naar de Gijzeling. Ongelukkig Zr. tccken mtsfebten van de banden zijn's Zoons ' — Maar gelijk er altoos een geluk bij een ongeluk is, zoo was 'to'ok h.er; mijn oude had geen knoop of fjerp aan en om zijn flaaprok, maar een band met een knoop en't is 't gezelfchap bekend dat men lieden, die om fchulden gegreenen zin niet gekneevelt , maar alleen aan 't kleed vast houd dit merkte mijn oude, en weet fubtil zijn knoop van de band los te maaken, doei een luchtige iprong, laat de dienaars met zijn japon daan , en loopt in een ondergewaad, tot ve ba zing van al de aanfehouwers naar huis. —— Cffet vervolg bier na.) Dit Weekblad wordt weeklijks a i| Stuiver uteeeeeven bij J. P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de Buitenfteeden."  D E PHILARCHE O F VORSTEN - VRIEND. Vtrvolg van No. 4. Monfieur Hespe zelfs, is, wat zijn gedrag betreft, nie: veel , ik mesn zelfs dat Scheepenen van Amfterdam hem hebben geweigerd als Advokaat te erkennen; en dit is volkoomen zeker, d»t hij van een paar Wijnkoopers knechts op 't hoekje van de Reguliers- en Keizersgragt in 't jaar een pak fiaa en heeft beloopen, dewijl zij hem voor een verklikker sanzaagen , en aan 't wijnfluiken bezig waaren, terwij! hij op die plaats, ver van voor verklikker te agce- ren een Meisje befcheiden hadt te koomen en welk eenVieisje? Ondertusfchen was hij toenmaals nog geen Auft*ur, maar bloot een declamateur op de bovenkamer van het Koffijhuis de Paradijsvogel, en een lastig meubel in de Schouwburg te Amfterdam, alwaar hij hoog oordeeld» over alles wat boven zijne fpheer was. Uw vriend uit het oogpunt waar uit ik hem befchouw, is dus, noch Vaderlandlievend noch braaf, noch geleerd, noch latzoenhjk, en de Scheepenen van Amfterdam hadden geene redenen hem voor Arends te prtefereeren. En Arends is bij ttuj zoo liegt een mensch bij lang niet, wijl zeker is, dat zoo hij zich misgreepen heeft, hij noch voor geleerd, noen voor wijs, ■ nch voor bedilziek bekend ftaat; maar hij is misfchien door zijne Sradhoudersgezindheid te ver gegaan, en door zijne onvoorzichtigheid in 't gedrang gekoomen; maar dit weet ik, dat de wet op kunde en onkunde onmooglijk letten kan, maar oordeelen moet uit de uiterlijke daaden, maar dat 'er een God is , die de geheimfte bedoelingen van ons hart naauvvkcurig gadellaat, en dat die God alleen recht heelt om 't hart te beoordeelt, om onvoorziehiigneden met voorbijziening der wet te vergeeven , en die wet tegen booze ooemeïken zoo wel a 1 tegen booze daaden weder te laaten ageeren Teu derden , waarom zouden Scheepenen van AmO uer*  C42 ) öerdam hun niet gelijk vonnisfen, daar zij tegeHs 't ze fdï Placcaat gezondigd hebben? Ik geloof Hespe uit boos! eid van zijn hart , Arends uit onkunde, maar dat raakt Scl eepenen niet; zij vraagen maar: is 'er eene wet tegen'? ja — en dan zonder op het fujet te letten, vonnisfen zij naar de wet. En wat is de Rechtvaerdigheid in een Rechter? immers dat hij met voorbijziening van alle andere dingen, op de daad ter beoordeeling, de omftandigheid des tijds.j en de wet waar uit de daad beoordeelt moet worden , let. Ea> eer ik in uw oordeel over Scheepenen van Amfterdam viel, moest ik al ontzachlijk veel en fterk bewijs hebben, en dan nog zou ik met referve handelen, mijne gegronde vermoedens bij den Souverein deezerProvintie inbrengende. Of weet gij niet, dat met op die wijze over Scheepenen te fpreeken men zich aan gekwelde Hoogheid fchuldig maakt? want 't is eene regel in derechten, wat door mijn hevelgefehiedt is even iftk bet zelfs deed; en Scheepenen van Amfterdam en iedere Scneepensbank door de geheele Provincie, zet in de crimineele vonnisfen: doende recht in der. „aam end* van wegens Hun Ed: Groot Mog: de IJeeren Staaten van Holland en Westvriesland; een Scheepens vonnis moet dèrbalven als eene daad van den Souverein befchouwd worden, tot dat de Souverein-dat zeiven nul verklaard. Immers als uw vader u eene generaale procuratie voor zijne affaires geeft, en uw werkvolk zich verzenede, gij zoudt het aanzien als eene daad niet min regens uw vader, dan tegens u gepleegt werdende. Eunobarbus. Ja, ja, de kundige Vari der Kemp laat , ons genoeg begrijpen, wat wij van die Scheepenen, die bij als jonge Heertjes voordek, te denken hebben. „ Hier riep de Schipper: wie moet 'er aan Drinkhuizen „ uit? en Eunobarbus ftond op, bedankte ons voor „ ons aangenaams gezelfchap, maar wenschte wel, zoo hij • „ zeide, dat een Heer als Plinius minder /Jris/ocratiscb „ en vooral minder Prinsgezind dacht; een lesje van Van „ der Kemp , Van Schelle , Vrede of 't Hoen ; of een „ avondje op Drinkhuizen doorgebragt, zou hem, zoo . „ hij zeide, nuttig zijn; en verliet ons met al den wind van „ eenen zoon der losbandigheid." QftUf  C43) Oiiidl q-iod vulgus iners nescit virtute moveri? — Tjar.cpotius rider: ~- &c. , . unae Firhonus is1 vera compos virtutis, ahunde Contentus, vulgi laudes Contemnit & Odit: JVec tuniuin quiierit nee inani pascitur aura. Infignis facies non indiget, aurum Ojtod perfe pulchuum cfl nudur.i monftratur: at tlle Oui non est, aliqua faltem cupit arte videri, 'f 'erfon amque fibi inducit velut Iliftrio. Palingïnius. Daar onze Converfatie, door 't uitflappen van Etmobarbus verbeterde, en ik daar meer aandeel m " verkreeg, zal ik den Leezer 't vervolg van ons gefprek " opgeven; te meer daar in 't zelve Calpurnia en haare " Vriendin Zenobia de juistheid van heur oordeel lieten ., blijken." Piiilarche. Wat geest van woestheid en verwarring, wat drift en onbefcheideuheid geeft dien toon in ons Land! men oordeelt over de beftiering der zaaken als kundig, en men weet 'er niet af, men holt in zijn verderf en ziet den open gracht nief, en 't is alleen om de zucht tot praal van lenige enkel dé perfoonen te voldoen , dat alle anderen als fchaapen meede loopen. Ik hoorde de laattteuitdrukking van die jonge Vrijcorporist met verbazing en afgrijzen aan. Zenobia. Ik ook, Mijn Heer! Wat moet 'er van een Volk worden , daar een Fan der Kemp de domheid durft hebben de Leden van eene aanzienlijke Rechtbank als baardelooze faletjonkers voor te dellen? Trouwens 't verhaal dat Mijn Heer (wijzende op Plinius) van Hespe gegeeven heeft, maakt dat ik nooit achting voor die Hecren zou kunnen hebben , die door hunne Colle-aens de Heilige Juflitie verachtelijk hebben trachten te maaken. C alpurn ia. Ja de Collefte voor Arends heeft zoo veel gerucht niet gemaakt,, en 't geld is toch gekoomea. — Maar vergis ik mij in de beide Heeren (tot ons fprcekende) niet, zoo behooren U Eds. geen van beiden tot de razende Cabaal. . Pm larcite. Dsn: heeft de Hemel mij voor behoedt, Mevrouw ! D a Pi*.  C44) Plinius. En mij, Dames! Ik kom 'er rrn 'dorstig voor liit, 't zou mij leed zijn, dat'er grooter Stadhoudersgezinde in ons Land waare. Maarvbehondens dat alle ., zou ik niet dulden, dat eenig Collegie, 't «elk van Staatswegen fungeert, gefmaad wierde, al waaien alle de Leden die 't zelve famenftelden , van contra fentiraenten met de mijne. Zenobia. Dat is behoorlijk, Mijn Heer! men zal de Oudflen zijns Volks niet vloeken , noch door zulke collecten* de Juflitie belachlijk maaken, noch Rechters als faletjonkers ten toon ftellen|, en als jonge Heeren doen voorkoomen; want bij die op 't kmfen zit is «iet meer jong. Philarche. Gij doet mij aan mijn Plato denken, Mevrouw ! Hij verhaalt van Socrates , dat hij (wen hem van Rechtswegen verbooden waare met jonge lieden te fpreeken) vraagde hoe lang de lieden jong waaren? en hem werd geantwoord tot de dertig jaaren, dat is, tot c'at zij in den ïaad kunnen zitten. Plinius. o Mijn Heer! fnaaken als een Van der Kemp broeken hun hoofd weinig met Plato of Socrates. Maar ik zie dat gij meesmuilt. Philarche. Dat is zoo, ik lach , en dat wel daarom : gij weet hoe volijverig zekere menfchen 'er op Haan, dat Socrates en Plato in den Hemel geplaatst worden, om hunne werkheiligheid: om dat ze den fchijn aannamen van uiterlijke geflrengheid: Men zou , als men dat volk over Plato en Socrates hoorde redenkavelen, ten minüen meenen dat zij in den Tempel der Heidenfche deugd, waar in Plato en Socrates vergood daan, al over de helft gecanuonnifeerd waaren; maarnaauwlijks ontcijfferdmen hun gedrag, of men bevind dat zij contrasten van die Meesters van menfchelijke wijsheid zijn; roervinken en moordkraaijers, ftraatfchenders, hoereerders en Epicurijche zwijnen , Evohéroepers en dartel als Bachantinnen; is dat niet waarachtig?? Maar dat gij zegt dat zommige fnaaken als een Van der Kemp (die met de H: Schrift zelfs als met een wasfeheu neus fpeelt) het hoofd met Plato of Socrates niet breeken, kan ik alleen, voor zoo ver toellaan, als gij voor 't hoofd met een zaak of perfoon te breeken, verftaat, zijne fchriftcn te leezen ; dat doen zij niet: maar anders breeken zij wel deegelijk het hoofd met Socrates; en trachten we) deegelijk zijne fchijndeugd tegen de vrije genade te dellen, en de waardij van 't Zoenoffer te verminderen: want dan kon Socyn ook vergocSü, en dan kunnen zijl: gecanuonnifeerd worden, maar vooral dan konden zij de vette ftukken hier op sarde ook fmeereu : want hun hoofdtoeleg is, in de Regeering mede de hand te krijgen. Cal-  C45) C a l p 17 r. n i a. Dan doen zij echter kwalijk de Regeeringsoosten verdacht te msaken. . , _ P Senobia. Pardonneer mij, Nicht! Zij maaken de Perfoonen der Regenten ook maar zwart. Plinius. En 't kunstje is zeer oud, dat men t VoIK moet wijs marken: de JuQitie wordt kwalijk bedient. Wij weeten dat de fnoode zoon Davids, Absalom, t reeds ^SZf^^'^ -er ioffeiijk Voordel va. Zijne Doorl. Hoogheid, om geene ampten te begeeven, aan menfchen die buiten den fchoot der Kerk waaien —- en echter heeft het hier woordelijk , daar daadelijk tegenftnnd Pi inius Ta Mevrouw, maar men vreest geen indrang van vreemde in de Regeeringen, om dat hier en elders veel hechte Conventie* geflooten zijn. Men eest (bij voorbeeld) in 't 16 Articul van eene Conventie tusfehen 19 Vroedfchapsleeden in zekere Stad , op den 14 November trta geflooten , deze volgende woorden: Dat tot nieuwe Proedfchappen zulten voor, en boven alle anderen preferabel Jz n, en genomineert worden Zoonen of be huwt Zoonen van Vroedfchappen of Ministers , welken daar toe nominabel zijn. Zullende echter'altijd de Zoonen cn behuwt Zoonen van de Vroedfchappen , mits de hoedanigheden en qualiteiten, welke volgens de OEI: oijen en Privilegiën worden verehcht, er. welken befiisfing aan >t oordeel van twee derdens der meerderheid , bi, deeze» word overgelaaten , boven die der Ministers pv*jerahel zijn, en daarenboven wettige eigen Zoonen, alioos hoven behuwt Zoonen, en zulks zonder onde>febetd van den rang hunner Voorvaderen: doch zal den oudfen alio.s hoven den jongjlen in Jaaren , in een gelijk recht van So/icitatie (laande, den voorrang hebben. .... Philarche Ik zou niet wel durven treeden, in alles wat op dit Articul valt aantemerken : doch 'er (laat evenwel bij volgens de Octroi] en en Privilugien dat is - mits dat zij de wijsten, braafften, en vermogend! en uit de Burgerij zijn, en ik kan 't niet gebeteren, het behaagt mij nog meer dat 'er zulke Conventien zijn, dan dat eene harrewafrige Volksregeering in de waereld zou komen. Plinius. Ik zie we! dat gij een volftrekte Anncapeluaan zijt, en dat gij de Aristocratie voor de Democratie altoos VeZk|-CNOBiA Apropo van Cappelle gefprooken, hijhadt zich'nimmer kunnen inbeelden zoo veel Volksgejulch te. zullen verdienen of laat ik liever zeggen te zullen verkrijgen. D 3  C40 Plinius. Elk krijgt Mevrouw wat hij waard is, en Cappellen heeft een grooten naam verkreegen , bij dat gedeelten van ons Volk , dat zonder beginzelen van redeneering den loop en droom zijner driften volgt, bij 't welk de wijsheid ontbreekt, om dat het begrnzel 'van wijsheid, de vreeze Gods 'er niet bij is, maar die lof kan noch zal met bcftendig zijn. C alpurn ia. Terwijl 't gefprek van de vrienden hier over handelt, moet ik UI. eens verharden, een gefprek waar bij ik voor eenige dagen prefent was: Mijn Zoontje dat een knaap van 12 a 13 Jaar is, gehoort hebbende dat voor de berugte Baron een ftaudbeeld zou opgericht worden, maar dat men het zelven in Iraiien zou laten vervaardigen, vraagde aan zijn' Gouverneur den Heer L. of dat Standbeeld in dit Land met kon vervaardigt worden, welke ja antwoorden, en waar op mijn kleinen vervolgden wel is het dan Patriottisch dat men iets dat in ons Vaderland koude gemaakt worden bij de vreemdelingen laat maaken, waar op de Heer L. neen zeide. maar dat is een gebrek in onze Natie dat haar de vruchten van eigen grond niet fmaaken. Wel zeide mijn Zoontje die Patriotten die toch alles willen verbeteren wat van htin met afhangt, (zoo als ik hoor) waarom gaan zij in 't goede met zelfs voor, wanneer dat het in hunne handen is? Waarop de Heer L. antwoordde. Hoor Carel dat is om dat zij menfchen zijn, en juist niet van de goedhartigflen en wijsten, en daarom kunnen ook de woorden van den Zaligmaker zeer wel op hun toegepast worden , dat zij een fplinter in de oogen hunner broederen zienden , den balk in hunne eigenen niet ontwaar worden. Mijn Carel antwoorden, zoo dan flikken zij zelfs een kameel door, terwijl zij meenen dat een ander aan een vlieg berfteu zal. Ik geloof evenwel dat de Baron van Cappellen, als bij wist dat zijn flandbeeld in Italien zou gemaakt worden, daar mede maar half te vreede zou weezen: want zoo als ik van fommige Heeren hoor zeggen is hij een loffelijk Man geweest, en zulks blijkt ook aan 't gerucht, 't welk hij gemaakt heeft Hoor, Mijn Heer! ik zal ook braaf fludeeren, en hoop'dan als ik groot ben ook zoo veel gerucht te maaken. Maar Carel! Carel! antwoorde de Gouverneur, gij doet mij fchrikken met zulk een voorneemen. 't Is nog maar kort geleeden, dat gij den agfren brief van Seneca voor mij uit het Latijn vertaalt hebt. Marcelliuz komt 'er in voor als een vee! geruclnsmaakend Romeinsch Cavallier , maar Seneca befchouwd hem als een man voor den Staat eu zich zelven verlooren. ó Mijn lieve Jonge! laat dat dwais projeft vaaren; zo.ekt nooit het goed gerucht van een domme hoop , 'er is geen waar geluk bij. Zeg mij eens voor en I  ( 47 ) al eer ik u getoond had, dat een Buitenplaats niet fchoon was om eenige fraaij gefchoorene heggen , of een enkelen Vijver, maar door eene overeenkomst in alle de Ictukkingen van laanen en dreeven, de welgeplaatstheid van de Oranjerie .op 't Zuiden, de gefchiktheid van de legging van t Boscn teil Noorden, zoudt gij dat voor af wel in 't oog gekreegen hebben? immers neen; — en zoo ook als men uw gehoor niet geleerd hadt, dat in een Sijmphonie zich alles naar de eenvoudige Thema moet fchikkcn, dat aan de eerde partij allen de overigen moeten beantwoorden; zeg mij, had gij dan de wangeluiden leeren onderfcheiden ? immers neen , Carel j Hier op gaf mijn Zoontje ten antwoord: neen, Mijn lieer! dat is waar: en voor dat.gij mij het nut der winden en der bergen hebt aangetoond, vond ik dat ftorm een euvel In deNatuur was; de verfchrikkelijke donder, meende ik, dat wij wel konden misfen; en met de bergen en wildernislen, wist ;ik, in de befchouwing van Gods wijsheid, geen weg: mrj heugt nog, Mijn Heer L.! dat ik zeer te onvreeden was, dat onzen Aardkloot hellende waare, en dat wij met in eene eeuwige Lente leefden; en ik zou een vermogend weezen, 't welk veranderingen naar mijnen dwaazen zin gemaakt had , half vergood hebben. 'Hier op vraagde de Heer L.: en van waar kwam dat alies? om dat ik niet beter wist, antwoorde mijn Carel. Maar, zeide de Heer L., nu gij beter verlicht zijt, is de vraag: zou den lof van u onkundigen, der moeite van'eenig wijs°wezen waardig geweest zijn? Neen, Mijn Heer zeide Carel, — Maar nu gij onderweezen zijt, vraagde de Gouverneur, is nu uw' lof, uwe dankbaarheid, nietswaardig voor God, Carel? Ja, Mijn Heer! zeide mijn Carel, hadt die maar niet alle waardije verlooren ! Recht, CareU zeide de Preceptor: uw' lof heeft waardij bil God, als uw perfoon als een redelijk en kundig wezen aangemerkt wordt , maar verliest al die waardij bij hem, wen uw perfoon ais een gevallen adams kind befchouwd wordt; dan hier :n willen vvij niet treeden , Carel. ik heb alleen uw eigen perfoon tot voorbeeld willen dellen. Eer gij nog onderweezen waart, iet toet, zaagt gij geene waare fchoonheden in, gij hoorde naar geene welluidenheid, 't goud van Ophyr was in uwe oogen niet fraaijer dan welgepolijst geel-of rood koper, en tusfehen den diamant van Bornes, en't gefleepen cristal (door 't gloeijend Hydesant voortgebragt) hadden in uwe oogen en begeerten eene gelijke prijs; gij keurde het kwaade goed, 't goed vaak kwaad, elrzoud dien geenen die uw bederf gevorderd hadt hebben vereerd, en waarom, gij waard onkundig, en zult zelfs moeien bekennen, dat zoo eenig wezen zich toenmaals om uwe goedkeuring te behaalen, moeite gegeeven hadt, gij thandf dat zelfde wezen zoudt var-  C 48 ) veroordeelen om als krankzinnig opgeflooten te worden; zoo gaat 't met het volk ook, het is een onkundigen hoop'; ziet zijn waar belang niet, als ten laatflen; en 't gaat "er eeven zoo meede als met u Carel, onkunde doet het dwaaien, en valfche fteenen voor Juweeleu kiezen: inaar ook dat volk leert eindelijk door fchaade en (chande, en die man die zijne goedkeuring vooraf gevordert heeft, en daarom deszelfs woeste drift heeft i gevolgt, en het beeft aangezet, word er ten laatflen ten flagtoffer van: want dat volk is maar zoo woest en dom in 't begin ; eindelijk ziet het zijnen waaren nood zeer wel, zulks hebben ons veele voorbeelden geleert. Gij moet ook een onderfcheid maaken Mijn Jonker, in een' lof die ons 't volk geeft, zonder dac wij die zoeken, ja dan als wijze zoeken te ontgaan, Én, in ten lo< die wij het volk afbeedelen; de eerfle volgt ons, wanneer wij ons — maar voorzigtig in onze kring gedraagen, en ons zelven niet verheffen, flechts onze plichten doen, en andere ook vereerenzij is duurzaam, dus was den lof vaneenen David, van ecnen Numapompilius , een Keurvorst, Fredryk den Godvrugtigen van den Pahz , en dus was den lof van *t Nassouwsche Huis. de andere volgt de project maakers, de voorfianders van nieuwigheden en veranderingen, maar zij duurt niet lang, en eindigt in verachting, ja de laarere eeuwen laaten nooit na , eene paralei tusfehen een overweldiger en een ftruikrover te maaken. — Hoort Carel, fhideert braaf, zoektueen wijzen en oprechren vriend, zorgt dat hij uwe daaden goed keurt, leest uwen Brief van Seneca nog eens over, en gij verflaat toch Hoogduitsh. Nu leert het gedigt van Halier, over de Eer van buiten volgt mijn raadt en kijkt eerst toe, wat over dertig Tsaren van 't flandbeeld van van der Cappellen zal geworden zijn en gij zult mij danken voor dit onderhoudt, en zeggen, dat flantbeeld is een uieuwe Monument van de zotheid van 't menfcheJijk gedacht. Plinius deeze aanmerkingen zijn zeer rechtmaatig de Heer L. toont juiste begrippen van de waare ui valfche eere te hebben, «1 zijne les was zeer gefchikt om bij den longe Heer, tic waarlijke Edele daaden in prijs te doen rijzen maar ik meen dat ik daar flraks Mevrouw ("wijzende op Calpurnia j heb hooien zeggen dat de Collefte voor Arends zoo veel geruchts niet gemaakt heeft, edoch inderdaad zulks is mij haf, maar om voor de vuist te fpreeken, had ik wel gevveuscht, dat de Amflerdanifche Regeering bepaalt gezegt had 111 haarlï ukgegeeven bericht, welke de Prenten en 1 ibell*n cigentiijk waaren, die Arends Culpabel gemaakt hebben (./Jet verstlg bier «*' Ipfum quidem mui ptccare, auóqut verteris inum est. Cicero in Paradoxis. js ooit eenige misdaad on/en aandacht waardig, zoo'ttotre het StS%2r h" Schependom in de Steed™»' ftelt he Sd ' ,U,t n,aam van 5 Lands Souverain, zoo &l diVTu"d0]Vhen Souverain voor, en hij de &££ VLnd^toS Schout en Sh»« zooverklaarenin hun bericht voSwetze? ï!^ ^Amfterdam, oenen van der Kemp, KbrSL < a"dS Ho°S,leid' ™aral zweegen die gü,ooruaardige Stemmen, de fteeuen zouden tegens hem Ik ontving uit Amflerdam voor cenige da-cn een Bri-fm-» " ° 'e' f" ,k tw'Jffel nl«, of elk doorzienend Leezer zal S2' V^MP Ze^en; "i^oen mag misdoen zijn , Se ?ef en is iïT ,V-Ü ^ Kem? fmeit veele »^«K in wén'. Hi:;^en bS3W ^ misdaad te Mijn Heer de Philarch! *£ za«' met !,,niS vergenoegen, onder he: le°zen van 'r 7>„ tt ! t: ,t', ö' /fc-r Christiami IL-speen Jan Vertem, te Amflerdam bi, P. ScL/„ sZs Agtb. Co leg-e nu ook gevestigd zijn op de Waare Twist stookers in ons lieve Vaderland; inzonderheid trok m™,en , ajj.ii ■  * 53 > Stmdacht 't geen wij aldaar aantroffen op pag. 37 en 3.!? ,b.e-, trekkelijk F. A. van der Kemp: „ 'Vij'willen" zeggen Hort Wei^Ed.. Agtb. „ 'er nu niet bijvoegen, dat F. A. van der Kemp bij het 331 No. van den Post van den Nederrhijn, ", het weinig dekzel, waar onder men zich zelve tracht te " verfchuilen , wegrukkende , en in den naam van zijnen \, vriend Hespe openlijk uitkoomende, de bedoelde Perfoov nen en gedeügneerde Regeering bij naame genoemt heeft. _ C Hespe had deeze expeditie gemaakt, dat hij 't geval in zijïien Brief, ten antwoord op den Brief van J.ustu.s Plebejus, in het 224 Nummer van den Politiajuen Kruiper, zou befchouwd nebben als een problematicq geval, of een Cafn dabilis; fchoon 'er bij mooglijkheid geene andere Regeeringe kon bedoeld zijn dan die van Amfterdam, die met de kennelijkfte couleuren zoo vvord voorgefteld, dat men^zich niet welvergislen kaji.(a)).,, [Vij weeten zelve wel," dus gaan hun Wel-Ed. Agtb. voort, „ dat zulks als een factum „ tertu in dit geval de Suplianten niet. kan bezvjwen; „ maar wij voegen het 'er echter hij, als een ftnguher „ Haaltje van de toomlooze licentie en vilipendie van > Lands „ 'Placcaaten, welke in deeze tijden plaats beeft. Ik dacht bij 't leezen van deeze woorden; behoeven Scheepenen van Amflerdam zich wel te verwonderen, dat deeze Mennoniten Prediker dien licentieufen ftap in hunnen opzichte gedaan hebbe? daar men hem reeds in den Jaare IT82 heeft toegelaaten in Friesland en Holland openlijk zijn oproerig ftelzel, om de Iloogstgebiedende Macht van den Souverain, en het bewind van Stadhouder en Magiftiaaten, aan de willekeur van't Volk te onderwerpen, met deeze woorden te prediken: ,, Elk Burger, dien bet gebeuren „ mag in een vrij Gemeene-best. onder het opper-toever„ zicht des Almachtigen, te leeven , en de vruchten der „ vrijheid en onafbangelijkheid te fmacken ^ —— betaald „ geene fchattingen, dan in welke hij zelf, of door zijn „ Plaatsberxeeder beeft bewilligt. Hij verkiest zij- „ ne eivcit Regenten , uit de besten, de bekwaam/ten, de „ belangeloosfen zijner Medeburger, om voor 't welzij*„ van zich en de zijnen te zorgen; indien hij bet verkieze, lijker keurt dit anderen te vei trouwen, dan b-t zelf te ' verrichten. Deeze met het vertrouwen hunner Broedt* " ren, 'met macht en aanzien b-kleed, tot wederopzec", GiNGE toe, zijn van het zelve aan 't Volk rekenschap " verfcbuldigd, wanneer, en zoo dikweif zii zulks vtrkifr 11 zei. , en zullen het der Godheid moeten geeven, indien zij ,, 'er zich bier van weeten te onttrekken, terwijl de uitgeE3 „ pen-  C50 »> Pfrstf irmnen in zoo veilig vloeken voor bun zullen worden berfchaapcn. ■ De Schrijver der Staatkundige Aanmerkingen heldert deeze gezegden! dus op:„ Al bet welk met zoo veel woorden „ zeggen wil: dat de Staaten in deeze kommerlijke titV den' V im-mermeer geene nieuwe Schattingen , belas„ tingen of verpondingen zullen mogen uitfcbrijven, ten zit alvoorens daar toe permis/Ie van de Vrijburgersgevraa/d „ ts; bewilligen die daar m dan is bet goed , doen de „ Staaten bet zonder die bewilliging , dan worden zij «e„ welecenaars, en V Volk beeft macht om ben af te zetten • „ aangezien zij niet meer dan dsszelfs Plaatsbekleeders' „ en door hunne Broeders en Medeburgers, niet voor al „ tijd, maar plechts tot wederopzeggen toe, met macht „ en aanzien bekleedt zijn, dat de vrije Bomimniet „ eens Plaatsbekleeders noodig hebben, en, indien -iidit „ verkiezeujker keuren,, zich zelven op 't kusje "kunZ " t 'PtFr^ Wrf* da' RWJ»S ^richten! maar dat „ het Volk liever Plaatsbekleeders verkiezende, deeze at „ //^wanneer hen dit gevergd word, verplicht zijn van „ alle hunne bedrijven en befuiten aan hunne Committenten „ reeken chap te geeven, en bij weigering of onttrekking " lan f.u> de Goddelijke vloeken op zich zullen laaden Ln du oproerig flelzel is niet «Heen door hein gepreédikc op drie verfcheidene plaatft» , maar zelf door den druk se-' meen gemaakt men zie zijne gedrukte Leerrede over het gearag van Israël en Rehabeam , pag. si 22 Ta» aanzienlijke Perfoonen zelf zijn bij 't doen deezer Leerrede tegenwoordig geweest, en zij is door de Naam-Patriotten toegejuicht: hadt men liever dit in tijds tegen gegaan vol gens het bekende principis obftade, nimmer had hij nu de Edele Achtbaare Schepensbank van Amflerdam gelegenheid gegeeven, om ook zijn wangedrag in hunne opzichten sehouden , onder t oog van den Souverain te brengen alseen fingulter ftaaltje van de toomlooze licentie en vilipendie van s Lands Placcaaten , welke in deeze lijden plaats heeft Hïnc ill* ucHRiMffiE! Ja! zou men te Utrecht wel tot die ftoute trappen zijn overgegaan, die men daar nu omtrent de Regeering durft ondemeemen; zoo men dit oproert delz:l van F. A. v*n df.r Kemp, zijnen Vriend Hespe en dergeluke Staatkundige Preedikers , of laat ik liever zegden Staatkundige Breekbeenen, niet had ingezoogen ? En God weet wat het gevolg zal zijn van 't voortplanten van zoo ttotMttH-R-KeerHtge. omtrent de oudfte. doorzicht! 'I!e en vreedehevuidde Regenten in andere Steeden van ons Vaderland.  C55 3 Und Hoe verre is't Vairiothnnn van dit zoo'rt van Patri- et ten, verwijdert van dat van onze braave Voorvaders, ■ten i den van de Spaaniche lnswfitie hun goed en b.oed v"or de waare en edele VrijheK) , die afkeeng is var, alte iosbandigbeid en Regeeringloosheid , veil gehad hebben ; men vindt daar een uimeemend blijk van bij P. Bor oorZoi^r^edMan^ehe Beroerte,, Eer/ie Stuk pag 87 in\t Amft. '1670, alwaar wij onder anderen m een Gefehrift' welk op naam van de Minifters en Gecommitteerden ^ de Duitfiche en IVa'fehe tor* in den Jaare 1566 aan de Wethüuderen van Antwerpen >S geprefenteerd oeeze fetuHngen vinden : „ dat die van de Kerken i.ereidwaaren in aller gchooi zaambeid ten beveele van de Heeren^ " zich te [lellen tegen alle geweld en ivjohntien, dat zij V tekenden te weezen baare Magi/lraat van God tngcfield, " en daarom hen waren verbonden gehoorzaam te weezen % " Zn alleen uit vrecze van firaffe, maar ook om hunne " conflentic. en hij eonfetvtrtie waren fchulaig en wilden " behalen alle accijfen, imposten fichat tingen " in andere las! en, die **> hen opleggen zetteen, io ordi" r air e als extraordinaire, belijdende dat de geene, die " Jeieertnge, of bedrog daar in deede. God vertoornen, " en llratbaar waren bij de Ileeren; dat tot meerder zee" kerbeidvan diende bietman des ll oordu en andere ge1' Held tot den Regimente der Kerke, wsren bereid, indien bet noodig ware, eed in haare handen te doen, van hen " te weten getrouw en ondeulaanig, in alle zaaken na Codcn zijn IVoord, ter confervalie, welvaarden voor" deel der 'hgezeetenen , en van 4e Stad, .en 't tol*.ze» HU te houden als 't hun mogelijk zoude weczen. Biddende " voort dat zij-onder de autoriteit en protectie van de ileeren zouden mogen vergaderen in eenige Keri.en. be" kwaam cn groot genoeg tot de Excercitien van.hunRelt" eie en hen niet kwaali,k willen ajnecmen , dat zijmet * eenise van dien in den tegerwoo^igennocd hen behielpen'' tot dat bij de Ileeren daar in zenac weezen voor" zien dat zij ook niet en legeerden iemand te forceeren in zin confidentie, hen te vreede houdende, en God dan" kende dat zi, middel hadden hem la dienen na haare " confeientie, en booperJe, dat de Ileeren zouden toezicht " neewen, dat zo we! de eene als de. andere reden van ge" naegen zouden hebben: verzocht, dat beliefde te ordmeê* " ren, dat niemand den anderen en zonde mogen verongeH lijken , om bet feit van der Religie." E 4 (Men  CMen zie hier over V geen volgt schter deezen Brief onder letter (b). Laat hier F. A. van der Kemp bloozen van fchaamte wegens zijne ontaamnge van 't echt Christelijke Patriottismus yan onze Voorvaderen; en mogt elk Vaderlander, die be lang ijl 't weezentlijk welzijn van ons Vaderland, \ welk eeeu zins door tweefpald en oproerigheden in deeze duistere dazen kan bevorderd worden, ftelt, 'er uit leeren, God te vreezen en de wettige Overigheid te eeren , dan zóu hier meede vol daan zijn aan 't loffelijk oogmerk van dit Ueds. Weekblad en wij Gods Zegen gegrond kunnen inwachten, daar wij zoo dikwijls in ons Vaderland ondervonden hebben dat Eendracht macht maakte , en dat de God van Nederland daar op zijnen Zegen gebood. Waar meede blijve ——. Mijn Heer de Philarch! Ü-Weleds. D. Bdr en L.eezërs Thomas ANTi-MuNcè'Rus. Dit Weekblad wordt weeklijlcs a i| Sruiver üi<-ee°eeven bij J. P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de Buicenfteeden.  t> Ë PHILARCHE O F VORSTEN - VRIEND N°. 7- Vervolg en Slot van No. 6. t • i nins do tot den Brief behoorende Door bekrompenheid van pinas de toxa , f Auineekeninpiinbetv^ en ^ fihaakelijk zijn. ftaat daar in , dat hij Secomesieei PolUquen Krui;er ius Plebejus In het «* N ^"^/^^' 't e hebben, zoirals verzamelaar var &"f *f ^ggS tïfj denzelven verder den Schrijver te weeten,, hebbende n j £ ■ dooT brand; maar dat dea Brjeff.^wj^°eW,/fïu wbrd hem gefchreeven waare. ^f^^f^g^ltu kunnen het volgende ^\jff£SSSd &*» „ berinneren, dat toen "l fe wederkeerde tot bet Sy „ vermaarde Koopflad m ^Zj^ihen laar voor ecli flema, waarvan ^^f^^^Scb «tfi» n begon te beijveren , om m de ««gj » .. d » Gr. Mog. den nv oed *'*^$t%Ï^Mret bad, „ gemelde handclxnz voor een ëWa£l. de Com. haare Gedeputeerden, zieb W^&li??&vett, t* msfie, ben door bunne CmrMen mcede g^ete >  c 58) „ «r»»to, en op hun eigen gk zag daar in een merke„ lijke alteratie te maaken; dat men insgelijks l"et,dat " £ W?*fm/e «herder van dit Landverderfelijl sf- " 2S? V- lifa^b'S'J«sUgt wierd; dat zijnBoezem" «w *!, '" ƒ'' ,v,er4raaijing van de Injlructiv dier „ Stad het meeste deelhad, daar na met de Bu^emeester" ttZT STlj ttgen- dencalë"»eenenwenscb des Volks " l - Trdi d"C Zelfs> lot overmaat var, eerhe" Z asS T'",' Sarden ivas tot Raad in het Collegie " f/lei'"iral'ttit binnen dezelve Stad. Dat deeze Raad „ niet alleen was onverkiesbaar uit hooide van zijn sJmfit „ en gevoelens, maar dat men nog daarenboven ten zijnen " nZ t™, am,u.9?R Wtrbw had moeten fcbenden. , Vat bet eenmaal tijd wirrde aan zulke illegaalc verkie, *Jt>g*nop eene geregelde en bezaadigde wiize paaien perk ArfL ) fl d' *™enrp*™in*n der dravers van een ; AnPecrattfcke en Famttie-caiaalen buiten vermoogen te »fl*Uen door een kratbtdaadige onde,fleuninge van die „ Reprefentanten, die de minderheid hadden uitgemaakt " SchLZ T an*K0°rd va" dien zoogenaamde,, Brief liet de „ had gezien,' dat de Burgerij in die voornaame Stad „ waar van ben de opmerkzaame Pi.ebejüs de eepleerdl gehreekcn aangeflipt bad, zich naar eed en plicht hadden hemoe hgd, niet alleen om zoodanig onwaardig fub„ lect van de verkiezing der Burgemeesterlijke IVaardilheid " Tfffi* te, doen meren, en daarenboven niet onver„ icbtUtg tn hem le pasfeeren de verkiezing tot een Post „ waar toe bij onbevoegd was, en die ten zijnen opzichte „ als onwettig befehouwt moest worden; dat, zoo de Drote„ fleerer.de Mede-Regenten door een manlijk en cordlat L „ drag van de Burgerij onderfleunt waren geworden zulks „ moegelijk van dat wenfchelijk ef.ct zoude geweest J„ % " t- '"e tên btV0'Sd P^foon genoomen was " Wi, hebben niet ondienstig geoordeelt bet Crimen waar over y C. Hespe en Jan Ferlem als Verzamelaar, Schrijver en Drukker, crimineel gevonnist zijn, onder 't oog van onze Leezers te brengen, op dat zij zich niet laaten voor n. neemen door de bedekzelen derfchande, waar meed men hunne misdaad aan de zijde van hunne Cabaal zoekt te be" mantelen. - Alles word voorts in dat antwoord van T. C HesDe ht> flooten met eene ernstige vermaaning aan des Schrijve» Land-en Stadgenooten, in dien zelven fmaak ingericht en op dit voorgaande voegende. ; * (b) Dee-  C$9) Co) Deeze betuigingen van onze braave Voorvaderen , ten tijde van de Spaaufche Inquifitie, in den Jaare 1566 gedaan, zi n juist overeenkomftig met het 36. Artikel van onze Nederlandfck-e Geioofsbelijdenisfè, d,e kort te yooren was oyeeiteld; daar onder anderen in opzichte van de Gehoorzaamheid, den Overheden verfchuldigt, gezegt word:., Foorder een Üder, van wat qualiteit, condiue of flaat h,j zij is fcbuldig hem den Overheden te onderwerpen, " Schattingen te hetaalen, haar eere en eerbiediging toe te draden, ende hem gehoorzaam te zi/n tn alle dtn" gen „die niet en flrijdn tegen Gods lloora : voor baar biddende in haare Gebeden, op datze de fleeie ' (lieren wille in alle haare weger, ende dat wi, een ge. rust en fltlle loeven leiden in alle Gvdzaltgheid en terbaarheid. En bier over verwerpen wij de Vederdoopers " en andere oproerige mensches : en in t geinetn alle ae grenen die de Overheden en de Magifl raaien verwerpen, ende de juftitie omflooten willen: invoerende de gemeenIchap der Goederen, ende verwerpende de Eerbaarheid, die God onder de menfchen gefield heeft " Hoe gepast zou 't zijn in deeze dagen waar ,n men toelegt om alles in rep en roer te (tellen door't voortplanten van S\gevaarlijk Ssfo>** <""> Volks-Regeering, dat de LeeraaréndeVpnbUqueferke zich gezaamenthjk vereen.gden om dit «ofte Artikel van hunne Geloofsbelijdenis hunne Gememtens voor te preediken, en volgens de Woorden Gods te verklaren op die wijze, zoo als men gewoon is met de ZondaCen van den Heidelbergfchen Catechismus te handelen; om zoo veel mogelijk de oproerige poogingen van dat gevaarlijk Svftema tegen te gaan , en langs dien weg onder s Hemels «Ka hunne Gemeintens te behoeden voor de verleiding* van de Hedendaagfche Vrijheid - fchreeuwers , die me. hun gedrag toonen 't er op te hebben toegelegt, om hun t zwaarue juk. waar .van een recht geaart Vaderlander de gevolgen niet dan met afgrijzen kan inzien, op de fchouderen te drukken. G 8 ANT-  C6o) •ANTWOORD aan den Heere T. ANTI-MüNCERUS, Mijnen Heere! tyooi zeer dc;faamenlee ving zich re beklaagen hadt over eenen IhoirmlVIuncërus, zoo heeft de faamenleevi^ reden zicii te verheugen, dat 'er Schrijvers als U-Wel-Ed zijn. aan t fpoedig plaatfen van uwen Brief zal u blijken hoe zeer tienzelven om ftijl en zaaken ons behaane, het kan U niet misbaagen, dat wij eenig licht aan den Leezer geeven wie Thomas Muncerusin zijnen tijd waare, ieder een bezit of ver4taaC de Summa Controverfiarum van Hoornbeek niet; inasr ieder een ziet klaar genoeg, dat F. A. van der Kemp van zijn Rehabeams Preek en vroeger af tot nu toe, in alles ge- ,?*,„ ' gefchr"ven» cngepreedikt beeft, de voortreffelijkst^^ 3Ef^N^HÉH>> en di,s zal een iedei-»* w,e Thomas Muucërus waare, ligt zien AnrAw-" • mCt zonuer"dcn behaagt heelt, zich Auti-Aiuiicerus te noemen. U Wcl-Ed. DW. DB. Dienaar, de Philarch! yfan den Leezer l Thomas Muncerus, een Volksberoerder, in fchijnvan een Propheet was een Stolberger van geboorte en preedikte een tijd lang m eene Stad in Saxen-Tburingen ; hij heeft t ,s waar- zomtijds met Luther gefprooken: maar deszclfs Werk over de Christelijke Vrijheid ongelukkig kwalijk verdaan, en alles wat Luther zeer we! en wijsfelijk ondei weezén h.dr , tot de fchandelijkfte verwarring en losbandigheid trachren; e beez.gen ,h^ leerde oenen aanllaanden nieuwen enbete2 f ^"/^^he zaaken, eeneWaereld alleen door Vroome., bcftierd hij verketterde alles war anders dacht en fprak dan h,j deedt h,j beroerde gantsch Duitschland door rond gezondene Brieven. // 't Is wonder dat hij ook Jet een Boekje gefchreeven heeft aan de Dnitfche Natie, zoo als 't Boekje - aan. t Volk van Nederland: maar daar heeft hi met om gedacht, wijl de eere der uitvinding van da Cru WelSCHrift, door den Satan, voorde Muncertsfen onzer daagen gefpaard was. // 't Was de Kerk niet allee neen 't was o >k denBwgerftaat, denwelken hij beroerde, en de £eiiüaat de; Stad, ah, aar hij pteedikte, Vond goed hem? tef3- nen»  C 61 } nen, C*) hij reisde hooger op Duitschlanddoor, en beroerds overal waar hij kwam, (mooglijk hadt hij ook wel een Preek die tot tijtel hadt iets voor allen:) vooral beroerde hij 't'Graaffchap Stulingen, hij keerde, naar Thurmgen te rug."' om te Mulhaufen te gaan woonen, alwaar Lutherus de Magiftraat door Brieven tegens hem waarfchouwde , hij komt 'er echter en verklaarde zich voor een direct van God gezondene Propheet, wint het Gemeen, jaagt den Uaad weg dek eene nieuwe Regeering aan , vat opentlljk het zwaard op, beweegt de Boeren door zijn Enthoubalmus, maalt alle Vorsten als Tijrannen af, eenige Dnufcha Pnncen , den oproerigen Kantzei Husfaar moede, gaan hem met geweid tegen, parthijen bereiden zich tot eene Battaille, een uitmuntenden fraaijen Regenboog vertoont zich aan den Hemel Thomas Muneerus vertelt aan de zijnen, dat dit een reeken van zijne aanflaande overwinning waare, eu da: hij de Christenheid van alle Regeeringsdwang zou verlosfem —— Maar ziet men levert flag, de Vorsten zeegeupraaleii ; Muneerus word gevangen, — ontkent lafhartig zijn eigenrl erfoon rEiHhoufissmns is gemeenlijk in t emd lafhartig; hij word ontdekt, en tot den dood geduemt, en verliest: op eert Schavot door beuls handen zijn kop. Gelukkig was Duitschland geweest,zoo hij 'dezelve wat vroeger verlooren hadt. — (■*■) Ik heb alle mijne papieren doorgezogt, om nog eene anecdote te vinden of hij niet eens, in eene fargon rijderde, glazen ingeflaagen had; maar dat vind ik met, zoo dat ik onderlid , dat hij meest te voet ging. — De PHILARCH aan Jüstüs Pacificus, om te voldoen aan zijn verzoek, 't welk in No. 4. pag. 35 te vinden is. S. P. ■ Grooter middel ter befchaam'ing van ons, die de H. Leer van 't Christendom belijden, en kwaliji: in onzen, geheelen wandel een oogenblik 'erna loeven, is'er niep, dan ons onder't oog te brengen, hoe de afgodifche Heidenen met de Uitterftenaauwgezetheid op hunne teer der afgoderij Houden, het heil van Staat en Kerk was bij hun dén, de Hiftorie der V/aerOld leert ons Koningen als Opperpriesters kennen, en de groote lulius CaefÉr zelfs bekleedde weleer dat ceiamptin G 3 Ro-  C 62 ) Romen, ja op dat'er geene verwarring in de plaatfing der feestdagen op hunne gezette tijden koomen m0fre, vvas de zorg over de Almanach, aan geen minder perfoon dan den Opperpriester in Rome zelfs aanbevoolen, naar't voorbeeld der liabylomers, en Perfen en mooglijk ook wel der Tooden, bij welk oudt Volk nog huiden ten dagen de Leviten ten minlten zii die «retendeeren Leviten te zijn 't befti-r over de Almanach hebben, Bij de eerfte Christenen die nog geene tollerantie kende, was de Godsdienst en waaren de * eesten der zelve niet min in heilige eerbied, en in plaats dat de Almanach, welkers beltier nu in handen van fden Hemel weet het welk; een broddelaar is, zoo weinig geacht werd, rtond zij ter bezorging der eerde Kerkvaderen, en men zag nog geene Lantarens te zes uuren 'savonds ooeeftooken om te lichten bij ecdpfen, die des middernachts eerst verfch.jnen moesten: waarom? zij die aan 't roer van Regeering zaaten, verftonden wiskunde, ende Almanach behoorde tot de Godsdienstige zaaken, en den Godsdienst wa» t behoud van Staat in aller oogen. Was 't wel vreemd daar men de veelgoderij alom leerde en met die dwaaling 't Staats belang verbonden achtte dat men het Christendom, welkers leer met de veelgoderij'niet te vereenigen was, alom vervolgde, en dat men de Christenen oproer- en Iclieurmaakers noemde. Aan den eerdienst onzer Goden hangt het behoud van 't rijk zeidende Romeinen die zich derhal ven tegens die Godendienst verzet is niet alleen godloos; maar hij zondigd ook tegens de belangens van het Rijk, tegens de opperde Macht; hij is een fcheurmaaker, een oproermaaker, en zoodanige zijn de Christenen, zij leeren dat 'er maar een God is, en ,o Vader Mars ■ en gii alle Goden en Godinnen, in wiens naamen verbonden gemaakt zijn, zoo'er behalven Jupicer geen anderen God is, wat zijn dan onze verbonden? wat zal van onzen Staat worden? en, vervolgden zij in hunne woeste dwaaling, zoo het Christendom doorgaat, is 't met den Staat gedaan, die nieuwe Godsdienst verzet zich tegens't Rijk: niemand kan haar involgen , of hij verzet zich meede tegen, en die zich 'er teen verzet, is een oproermaaker, en zoodanige zijn de Christenen. Dit railonnemeut van Menfchen die alleen uit een verkeerd begreepen ftelzel van natunrlijke dingen dachten was juist zoo vreemd niet; die op een verkeerde (telling voortbouwt, ftaapelt vast de eene dwaaling op den anderen; maar behoeft zich nu wel iemand te verwonderen, dat de dorade Patriottifchen hoop even eens omtrent de Stadhoudersgezinden oordeelt, wij zijn, zeggen zij, een vrij Volk, Vrijheid is van geen anders wil af te hangen, de Staaten noemen, ja de  C63) de geheele Waereld noemt ons vrij, die Stsafen zijn ofiz» verbeelders es geeven de wet ,uit onzen naam, en bekleeden als Wetguevende de opperde Macht, die zich tegens het Volk verzet, en de handelingen des Volks wil doen afhangen van de Staaten, en niet wil dat het Volk op allerleie wijze tegen de uitvoerende Macht zal reevelen, die wil 't zijn vrijheid rooven: want bij wil 't af bangelijk maaken van een juk , dat het zich in 't Jaar 1748 heeft op den hals gehaald; hij verzet zich tegens de Majefteit des Volks, tegens de opperfte Macht, en dit doen de Stadhoudersgezinden; derhalven zijn zij oproermaakers. En is die dwaaling den Neopatriotten zoo vreemd? Neen, vrienden der waarheid! men maaid niet anders dan wat gezaaid is. Gods éénheid, welke de Christenen leerden, was tegens het Volks begrip, om dat het Volk van het principe der Eenheid was afgedwaald, die éénheid Gods te leeren, hadt Socrates gedoodt; het Volk noemde de Christenen oproermaakers, leeraars van nieuwigheden , en die meer Jicht hadden, vonden 'er hunne rekening bij dieVolksdwaaiing te ftijven, van daar de Christenen met den naam van oproermaakers alom beftempelt; maar dellen wij in de plaats van't Volk een wijs en braaf man, zou deeze de Christenen ook dus beoordeeld hebben? neen zeeker niet, hij was naar de natuur gegaan ; hij hadt gevraagt zijn 'er wel meer Goden moogliik ? en bewijzen door daaden die Christenen dat zij oproermaakers zijn. Neemt maar een Plinius voor den wijze, en blijvende in 't Heidendom, moest hij juist raifonneeren als deeze Romein raifonneerde , en hun voor overgeloovige Enthouliafticque lieden houden, de Stadhou¬ dersgezinden onderfcheiden tusfehen vrijheid in en buiten de Maatfchappij, verdaan de Maiefleit des Volks van ondeelbaare Perfoonen in de zeedelijke Perfoon, welke Oppermacht genoemd word, welke Oppermacht door drie buigingen naar buiten werkt, als door Wetgeeving , door Uitvoering en Rechtfpraak, en in zijn geheel te berusten in een Staats Stadhouderlijke Conflitutie, dit evenmaatig begrip der Staaisgeileltenis, heeft reeds veelen doen lijden,'is te onbegrijpelijk voor een louter zinnelijk Volk , 't welk alles te zaam verward en zoo flaafsch denkt, dat het geene wetgeeving zonder dwang, ert geen uitvoering zonder flavernij kan verdaan, en dus elk die de uitvoering voor een gevolg van Oppermacht verklaart houdt, en houden moet, voor een febeur- en oproermaaker, naar zijn begrip, en van daar zijn de fchreeuwers patriotten 'er zoo gaauw bij, om Stadhouders voor oproermaakers te verklaaren, en dan zijn 'er een meenigte van lieden, die wel beeter inzien hebben; maar hun belang 'er bij vinden, dit gefchreeuw te helpen vergrooten. Maar  C 64 ) , Maar neemen wij een verftandig Uitlandcr, die koelb'oedig genoeg is om de leer der Stadhoudersgezinden in te zien neem al dat hij ze niet geheel verfta, wat zal hij doen ' togenS> de Neopatriotten zal hij zeggen, uw Eminent HoöFO naar 't woord der Staaten, bij u voor een Knecht uitgemaakt verdiende beeter lot, dan hij geniet bij een Volk"dat een Contradictie met zich zelve is, en wat u belangt, Mijne Heeren! tegens de Stadhoudersgezinden, de plaatzin^ van de daadlijke buiging van't vermoogen der Oppermacht fchijnd mij verbaazend faamgefteld: maar ze is meer naar 't begrip der billijkheid. r - Dat dan de raazende hoop denke zoo 't haar behaage, ik ■denke dat wij Stadhoudersgezinden ons ook eeven weinig behooren te bekreunen, of' zij ons Oproermaakers, Schop" pen of" wat iets meer zij,noemen, in tegendeel wij moeten door ons gedrag, kracht van geest en beftendigheid toonen, en laat ons naar geene verandering (ban , en met gelijke macht ■zoo wel tegens-de vernietiging, als teegens de ontaartin* Van 't Stadhouderfchap waaken: te meer daar wij weeten dat ■Prins Willem op 't voetfpoor zijner Vaderen treedt, en wij weeten, dat zelfs als zij die alles vermoogen, flech's de plichten der rechtvaerdigheid (om met Moreau te fpreeken) kennen, en daar niet van afwijken, bewerken dat een Natie die zich aan de Wetten moet onderwerpen, gerust en gelukkig ■ leeft: want het zelfde vermoogen, het '.velk haar fchijnd de handen te binden, ook wanneer zij zich tegens dergelijke kwaade handelingen wil verzetten, ontneemt haar ' ook het fchaadelijk vermoogen, waare weldaaden af te kecren. Vaar wel, Mijn Heer! froort uw aan fcheldwoorden niet: maar zorg dat men nimmer een onzer befchukiig»! van na de' fehaadelijkfte verandering te haaken, eu eene democratie tal fchreeven behalven Mr. Schimmelpennink duizend Tong'clingen 'er voor) te willen helpen bevestigen. . Gegeeven in mijn Buiten-verblijf den 24 Julij 1785. Dit Weekblad wordt weeklijks a i| Stuiver ui^egeeven bij J. P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de Buitenfteeden.  D E PHILARCHE OF VORSTEN - VRIEND. N°. 8. Frnstra quoque afferuntur incommoda qnac tóng fequantur, aut fequi posfint,; nam qualemcumque formam gubernatioms hnxens, nunquam incommodis aut periculis carebis. ■ , Grotius. DE PHILARCH, aan die geenen van de hervormde kerk-leeraaren , dewelke het nieuwerwets vaderlands-l1evend leerstelsel, (dett naament- Uïk de uitvoerende Macht eene dien aar esfe der wetgeevende Macht zij) zijn toegedaan. — 5>. t • X aathet, Eerw. Ileeren! U-iiedenniet belgen dat ik, boe L wein g andersgezind mij aan U-Wel-Eerwaarden te wa£ Zn nu de penhebbe opgevat, om in een zeeker ftuk «aar fn gijl "tergoeder [rouwe (zoo ikhoore)in dwaaling vereert, u tgoe elichten , 't is waaj onze quaeftie is op 't eer ft aanzien Staatkundig, en dus zou mij kunnen geantwoord wordj*.d« eene dwaaling in 't Staatkundige, met kwaal.jk aan de Dienaars van't H. Euangelium te neemen zij, en dat de Godgeleerdheid alleen U-Wel-Eerwds. roeping is: maar mijne Heeren I Sii fpreekt van Staatkunde, en preekt 'er zelis over. en met reedin: want die Lieden, die de reine Leer der Staatkunde van den Predikftoel bannen, die verbannen met eens alle begrippen van Godsdienst, dewijl wij zonder ons Staalkundige beg ippen te vormen, van de Goddelijke buishouding geen den beeld hebben kunnen: 't is dusver van ons, dat wij begrijpen zouden dat Staatszaaken u-lieden niet zouden raaken; maar boedaanig Eerw: Mannen, hoedaanig gaan dezelven U-l. aan? in haare faamenftelliug en geheel, en dus als onaffchéidbaar met den Godsdienst verbonden: maar bijzondere H han-  C 66 ) handelingen, die, in 't afgetrokkene befchouwd, de Kerk niet aangaan gaan ook U-lieden niet aan, Mijne Heeren. r^f i I.rerTCre!J k,nderen' de Godgeleerdheid is uw werk, felee dlSlV e"-t0t WaCh,terS gefteld ' en wat is de Godge eerdheid? zoo niet eene kennis van Gods beftaan, aart, rT,UTr?ul)nS b?.trekkil'S tot de Schepfelen en van de Schep! leien tot hem, zijne regeering, en de eindens, waar toe hij uZ^ITaT"'^ is dieGodgeleerdheid van znlke eene "~ Ó! 110ei" mij dan geen mensch ee» Godgeleerde d.e geene oogen heeft om God in de natuur te zien, geen gevoel om in zijne werken eene diepe Staatkunde te ontdekken : wacht u wel uzelven Godgeleerden te noemen, en vermeet u niet een eenig juist begrip van Gods eeuwige vreeën raad te kunnen vormen, zonder Staatkundig onderfcheid ruslchen eene zaaken de verfchillende buiging haarer werkingen te kunnen maaken, van uwe onkunde, in de waare wijsbegeerte, (die een geest van onderfcheiding is) komt het Eerw. Heeren dat halve Philofophen zich tot geheele Vrijgeesten verheffen O- 't Is dan laatstelijk een ijdele vcrfchooning , die gij zoudt willen inbrengen , de Godgeleerdheid is mijne zaak, de Staatkunde niet. De dwaaling, waar in gijlieden verkeert, is van de fchaadlijkfte gevolgen. Draaiing Eerw.- Heeren, maakt ons niet fchuldig; maar zii behoud ons verfchoonbaar.indienze ter goeder trouwe plaats vind en verplicht anderen, die meer licht, (niet meenen te hebben) maar op het ftuk waarlijk hebben, het zelve op den kandelaar te dellen. v Zie nu hier Eerw: Mannen! dit is een gezond Staatkundig Lcerftelfel, dat de opperfte Macht bij een of veelen berul tende een ondeelbaare eenheid in zich zelve is, werkende in de Maatjchappij door verjeheiden (iuodificatien) van vermoogen en weivoornaamentlijk door diieëerleije buigingen de wetgeevende, de uitvoerende en rechtfyreekende Macht'ge naaint, en die drie modilicatien der opperde Macht hangen alle drie van de opperfte Macht af: maar ze hangen onderhW niet meer van malkander af, dan voor zoo ver zij te zaamen moeten werken om de opperfte Macht te bevestigen De on perfte Macht fteld hen als zijne Minifters in't werk,'maar hij kan naariVlmidenum niet derven,en deeze begrippen van onontbeerbaare noodzaakelijkheid veranderen alle begrippen van dienstbaarheid in hulpe en haudleening: ik geloof niet, dat ik (*> Verheffen, dit werkwoord wederhoorig in onze taal gebeezigt, is ook zich neederftorten, even als de Latijnen: Altume piofundem, beezigen.  C 67 ) tt U Wel-Eerws: zal behoeven te zeggen, dat onderlinge hulofchuldigheidgeene dienstbaarheid zij; anderszins, zijnde Uèfde 6VrSebap, het Huwelijk, de Maatfchapp.j en dèTefchuldigde Hulp en Opvoeding der Ouderen aan hunne Kinderen alle ellendige llaaffche banden m de natuur; ja ik l t volmondig, dan hebben de Epieunsten volmaakt geKik dat zij de voorzienigheid ontkennen, want zoo alle \m.? den helper dienstbaar maakt, maakt de voorzienigheid Gods hen tot een Haaf van ons, die zijne voorzieningen behoeven, en e r mij dit in de hersfenen zou koomen , zong .k bever mei Lecre ius, « dat het van zelfs noodzaakehjkwas dat Je tcbcele Natuur der Goden in alle eeuwigheid een dupe Vjg noot, en verwijdert en afgefcbciden, zich met mindere natuX' dingen niet moeide. Dan hier van genoeg UW fier vs. zijt* van de krachtdaadigheid der Goddelijke hulp» èifuwe nietigheid te wel overtuigt, om ellendige befch -rLllngen boven haaren Befchermer te wd en verheffen gij zult u dus wel waehten hulp met flaavern.j of dienstbaarheid verwarren, en na deeze redeneering i.gtel.jk met mij w.iL toeVaan.oatde opperde Macht alle buigingen zijner wertog n na r' buiten in beweeging kan brengen en alle d.e modihcatien zich onderling kunnen helpen, zonder dat erin het mï b"grip van dienstbaarheid behoeft gebooren te worden en zie daar dan al van zelfs, den tijtel van Vrije Machten voor de wetgeevende, uitvoerende en rechtfpreekende MèrJt?"£ vóór een gezond Staatkundig Aelfel opge. eeevenèn zonder welkers waaren zin te verdaan, geene gezonde Godg erdheid kan begreepen noch aan anderen geleer worden in dit ftelzel zeiver is Uwlieder grootfle dut -en hier in le" t het grootst-eeken Uzver Staaismkunde Met een hoop, ,n *S'°".V™l ,k (bor[ vat! dom en onkundig volk te ~e S wiens aart zulk eene verdeel,,*:nie gedoog Teen vtorZirp, V welk enkelijk eene oiulerfcheiding ,n zyZ lerkmg kan toelaaten, even als het verjland, m het ZfLhet oordeelen ^XS^SSS^ 2& £^"55 {$% S/Ze ondcrfcbeid.ne verlens " fa) Omnis enim perfe Divum «^uri necesfe est k Immortali kvo ; fumma cum pace, fr««ur, Sta', a nostris rebus ^^^^ II a  C 68 ) van'tverpand uitmaaken (J), en't gevolg van onvoegzaa- me verdeeling is in uwe redeneering over ons Staatsweezen . noodzakelijk een faamenftelfel van dwaalingen, eu x e h/er hoe gijl. beuzelt. 6 ' mer ,Pi?,M°SPer1e «acht is. bij bet VolIc' en'c Vo]k word voorgefteld door de Heeren Staaten van ijdere Provintic, en bh die Staaten is ue wetgeevende Macht als uit naam van 't genee e Volk en uit die zelfde kracht vloeit voort, dat de Sou v SE ne Provint.en te zaamen 's lands mogendheid, 'sl'nds hoogheid voordellen: 't wetgeeven is eene daad v^anOpper! nacht, en zoo onalfcheidbaar van dezelve, dat ze daaffi als éen met de Oppermacht moet gehouden worden zood an,g eene wetgeeving moetvoorafgegaan zijn , en dan koomen iiTdH:d«""chtfP«ek««te échten'voort, en nuduTkt mij, dat de Declamareurs zeggen: 7 is zeeker het opperde 7eTaZ: *"* df.lVet,geeft< '* het *ehe » beruJïle'lïj de Staaten eenedienstbaare Maebt {contradictio in adiecliA voert die bevoelen met betrekking tot de RepublUqVX uitwendig, door Land- en Zeemacht onder debefliel^ng van den f rins van Oranje en Raad van Staategehoo,zaam uit, eene tweede dtenstbaare Macbt voert diebeveelcn gehoorzaam door Rechtfpraaken uit, door de verfchillende hooge en lal ge Rechtbanken, en wat zou , vervolgen veele Declamateurs wat zou de uitvoerende Macht, wat zou de recht/pre kende Macht tegen de wetgeevende Macht zijn? moeten die beïden niet door de wetgeevende Macht eerstin werking gebagt worden? en vervolgen zij, de Prins is aan't boot d der lil voerende en rechtfpreekende Macht, en die beide Machten zijn dienaares/en van de wetgeevende Maebt; derhalve is de Prins met meer dan een eer/te Staatsdienaar, eenl 't Is waarheid, Eerw: Heeren! 't wetgee- vend Vermoogen valt misfehien het eerst in't oog, als voorafgaande ; maar 't is ook waarheid, Eerw: Heeren ! dat de Zondaar tot Weedergeboorte bewerkt, door den H: Geest de vloek der Wet en 'een donderend Sinai eer in 't oog krijg, dan't borgtochteiijke Lijden op 't Zaligheid verwonende Golgotha; maar is daarom de Wet voortreffelijker dan 'tEuange- Iuunf  c ?o Hum » Waarheid is het, Eerw: Heeren! eene wetgeevende Godheid donderd } maar wat doet eeneGodheid die zijne beveelen doet geboorzaamen, en is 't met minder praal dat de Natuur gehoorzaamt , wen zij fcheppingen doet gebooren worden ? En welk een donder van verïehrikking vertoonde ons de Natuur als barcns-weën lijdende, wanneer aan den eisch tier Wet tot aan de lastfte quadrantpenning moest voldaan worden? En was hier de uitvoerende Macht minder dan de wetgeevende geducht? En zal het eindelijk met een minder gedonder zijn, dat Gods rechtfpreekend Vermoogen de ijzere deuren van de gloeijende drafplaats zijner weeder- «reeveren zal toeflaan ja verzeegelen, en zelfs den ring, zonder welke dezelve niet weder kunnen geopent worden , aan de eeuwige verroesting overgcgeeven In Gods Naam, Mijne Heeren! laat de verblinde Staatkunde der nieuwerwetfche Patrioiten vaaren, Uwe Ampt«bedien.ng is te heilig; geloof dat het begrip der wetgeevende Macht aan de opperde Macht zoo wel ondergefchikt is als de uitvoerende en rechtfpreekende Machten , en zoo gij mij met gelooft, Grotius! fteld het met mij: maar neen .waarom zoud gij menfchen gelooven? God fpreekt, den H. Geest leerd het U; zie den Zeegen van Jacob over Tuda, in die plaats is de Scepter der Oppermacht, en de Wetgeever is de Scepter zelve niet; verre van daar, de Wetgeever zit daar aan s Konings voeten zoo wel als Uitvoering en Rechtsfpraak. En, o! Mijne Eerw: Heeren! daar de Silo gekoomen is niet alleen; maar daar Hij voldaan heeft, en door zijne Zitting aan s Vaders Rechterhand, Ulieden van uwe voorbereide plaats verzeekeren wil, helpt daar door 't inftemmen eener dwaaze Staatkunde in hunne daaden, die ellendelingen niet die Christus zijne Godheid ftriidig maaken; want zonder die gelijke Godheid met den Vader kan Christus . noch hier noch hier namaals, voor ons een troost zijn, en in den Hemel in den Hemel zelfr is geene Zaligheid, zoojefus niet de Christus, de Zoone G*ds, ja gelijk God met den Vader zij. Gegeeven in mijne Studeerkamer den 25 Julij 1785. Dit Weekblad wordt weeklijks a i§ Stuiver uitreeven bij J P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten iu de Buitenfteeden.  £1 H I L a\ C H Ë VORSTEN - VRIEND; N°. 9- ~ Daar Haare Koninglijke Hoogheid Mevrouvye de Prin: cesfe van Oranje, geboorne Princesfe van Pruisfen, op den 7den van deezen maand Augustus verjaart is, en in hoofss Seraelvet gfte jaar getreeden , hebben wij deeze korte Heilwensenopzongen, wij bieden dcnzelven Hfare^KoSHjke Hoogheid aan, met een hart vervult van re veren e èn in t volst vertrouwen dat onzen wensch Hoogst d.zetvc niet zal onaangenaam zijn. t)at ons gedacht regeer, befiier, befcherm, beveilig, De Heerlchappij' geen deel der vrouwen zij op aaui, tiaar Staat zij ons ter hulp, fteeds in onze oogen heilig* En voor het vrouwlijk hoofd is ook een kroon gefpaart. Een' Koningüjke vrouw aan Nasfouws Vorst gefcaonken, Zijn trouwe helpcre», word hier geacht, geeert, Üvv aardas Groote Vaduw! die kortling heelt geblonken a Heeft zelfs een riankbren toon aan onzen mond geleerd. —: Gij door den band des echts aan Necrlands Staats bekpedej ' Lands VADr.nnaauw verknocht, gij zijt venaard Vorstin Geloof den Vorsten vriend, hij eert u als's Lands Moeder, ó Neem zijn wensch dan aan, gevolg van kindermin. Word met de grootfte eer der vrouwen begenadigt., t aat van Hofannr.as bij het hooren van ttw naam, D "lucht weergalmen, laat met uw hier beweldaaugt, De volks toon fchellen als't bazuin gefchal der faam, Laat uw Gemaal, uw Heer zich in uw lof verblijden, - Help hem zijn leevens last lang draagen met veel moed, Verwin dèrbelgen hart, beleef eens beter.tijden Stap laat den hemel in, befproeid met 'l Heilands bloed. LAOPHORUS aan PLUTARCHUS! S: P: Indien de naam welke, mij toegevallen is, aan mijnenaar* zal beantwoorden, moet mijn aart verdraagzaam omtrent het volk zijn, maar ecven zoo weinig geneegen, om het zelven, in deszelfs gebreeken te vleijen, als om het ter oorzaken yan. die gebreeken te verachten , en van zijne voorrechten te willen verfteeken, de goede Order moet mij_ behangen, en rij Philarch moet noodwendig mijn vriend zijn; want mi.,n naam immer beteekent niets anders, dan een zoodanigcn die »t volk verdraagt. En inderdaad mijn gemoedsgeftel ftcmthier meede in, waarom ik mij ook gerust als üw vneid dun aankondigen. * ^« ^  C 74) Hier neveni zend ik u een dicbtfhik, omtrent het welken , verfcheide dingen zijn aantemerken, ten eerjlen aan welk eene kleinigheid (zoo gij goedvind het te plaatfenl de Maaticappij te danken heeft dat het in uw Weekblad, het licht ziet; ten tweeden welke zaaken ik in het zelven mijne Landgenooten hebb' zoeken onder't oog te brengen; ten derden op hoedanig een' wijze en waarom ik daar in den Latijnfchen Dichter op 't fpoor getreeden ben , ten vierden zal ik de duistere uitdrukkingen door juiste bepaalingen van alle dubbelzinnigheid ontheffen de Natuur die eenvouwdige Leermeesteresfe heb ik zonder kunstelen trachten na te bootzen. Wat het eerde aanbelangt. Na afloop van 't gewoon gewoel des daags, zat ik in mijn vertrek als eeven 't lichtopgeftooken was; mijne verbeelding is zeer vlug, en'tiseeven daarom niet te verwonderen, dat mijne gedachten op eene perfoon, of zaak zoo vast zich bepaalen kunnen, dat ik afweezende perfoonen , waar aan ik alleen denke, onder 't bereik der uiterlijke zintuigen meen' te hebben; en dit viel nu voor. inderdaad ik meende dat Laophorus die mij die dag voorbijgegaan was voor mij ftont en fehrikte over de aanweezigheid van eenen Preediker, die een waarachtigenvuurbrand is, die, met te vreede , met de fchande, van in zijne Stad alles bedorven te hebben, rond gereist is, niet om te preediken een getrouw woord, der aanneeming waardig, neen , maar met zijne preediking, tot hoon der Christenheid, en 't gevoelen van eenen Thomas Muncerus roortteplanten, Kerken Staat te doen waggelen, de troost van den door't geloove leevende Christenheid weg te neemen, en *s Waerelds Heiland zijn plaats aan 's Vaders rechter hand fhïjdig te maaken" Verbaast over dit bezoek en hem kort willende aflcheepen * riep ik hem toe, ó tweede Catilina, Catilina voor mijn Va' derland, monster, wat fmeedt gij? Mijne fterke verbeeldingskracht verloor in deeze uitdrukking zijn vuur, en ik za°- dat ik alleen was, waar heen kan de verbeelding ons voeren en welke gelijkheid hebben Catilina en Laophorus te faamen dagt ik, echter na een oogenblik gepeinst te hebben liep ik naar mijne handbibliotheek, kreeg 'er mijn Salustius uit zogt daar de befchrijving van het gelaat van Catilina in op en zag met verbaazing dat ik met wel gereegelde vergelijking in de ganfche Oudheid geen meer gelijkend beeld aan Lao phorus kon vinden (*j, Laophorus is een Preediker wiens hou- C) Salvstivs teekent zifne Catilina omtrent eeven eens en zegt: Namque animus impurus Diis, Hominibusque mfestus neque vigihis, neque quietibus fedari poteratua Coufcientia mentem excitam vexabat. Igitur colos ejui  (75) houding en eeflalte een gemoed aanduidt door een fcficrpknaagend geweeten geftaadig gefoltert, en ais een -die, om dat hij God en menfchen beleedigt heeft, nacht noch dag ruste vindt, rank is hij als een rietftaf, tusfehen flink angs zijn Hoofd hangende haairen fchuilt een gelaat, bleek als dat van eenen dooden der rotting nabij, zijne vaale oogen zijn als bewolkt, nu fchijnen omfkmdigheeden van buiten hem fnel, dan langzaam aantedoen, en in zijn geheel gelaat en geftaften, is het zegel van gruwlen (in de afgrond geteelt) al- ^DTtVpel der verbeelding veroorzaakte dat ik Salustius bleef doorbladeren en in zijn boek de Bcllo Catalinario of over het gefmeed oproer van Catilina, vooral bij het 12de en 13de Hoofdftuk bleef ftilftaan. Een eerlijk man raag in diepe gedachten zijn beftaan vergeeten , zijn welvaard verzuimen: maar zijn Vaderland en de algemeene belangens zijn hem altoos voor oogen. óDagt ik, wanneer ik debefchnjvmgvan den Staat van Rome daargemaald vond , hoe gelijk is die aan den tegen*oordigen Staat van mijn Vaderland; en verwonderde zich een Salustius niet, dat in zulk een Staat van zaaken een Catilina zamenrottingen fmeeden kon, wat behoef ik mij te verwonderen, dat een Laophorus zulks hier kan doen. De Dichtkunst is eene hemclfche gaaf: maar word meest al misbruikt, waarom, dagt ik, zingen wij niet meer voor't Vaderland, en waarom verlaaten wij t voetfpoor der OUOnd'er eenige andere zaaken dagt ik op deeze Ode welke zoo als zij was met eenige verandering den Staat van zaaken zeer wel naar mijn zin uitdrukte (want de Leezer moet weeten dat ik een Poëet ben, en dat Poëten niet weinig met ziebzehen geeëfeert zijn) en dit voorval in mijne verbeelding, dit alleen is de oorzaak dat ik u Philarch m Haat ftelle dezelve in uw Weekblad te plaatfen. Bei angendf. het tweeden in de Ode die gij mijn vriend nu nam tijds omftandigheden verplooit, bekomt; zijn drie dingen bijzonder in 't oog te houden, te weeten • dat de zes eerde Coupletten's Lands naare omflandigdi"heden onbewimpelt voordellen , en zijn wij niet van binnen beroert, van buiten befpot, en is dit met te wijten aan een hoop van Volk, dat alle maatfchappijlijke banden breekt Schutterijen in de Schutterij opwerkt, niet aars fchreeuwt dan van verloorne Privilegiën te herfteljeh? Wpp. den wij door zulk een hoop niet geftadig tot muiterij aansuis exfanguis, fcedi oculi; Citus modo, modo tardus fnc sto' prorfus in facie, vultuque vecord.a merat. in(^ K vilje Bellum Catalinarium. Ia  C 1-6 ) gezet, om een eeuwig onrustige valforegeering optewerpen, met vóorbijz.ening van de trouw van 's Lands Staatenfdé v rSïTS v?^e Regenten, en onze verfchuJd gde verpl ehtu g aan 't Nasfouwfche Huis. Ten ede, dat de vier kLVÜvg1nn?n7C0l'p!ettent' rrVCeten' 7. 3 • 9. io de oor«" fte'ien cr,M VrTecd-rde" S:sat' in '< bedeif der zeed™ 1 rnee'n J ^ Zeg^" ^at dit misplaatst zij, L?f n T6'"""' 1Ilaar !k wil '10*>r wei een enkel woord tot crl erktPg 'er b voegen: 't is eene op zichzelf* fiaande waarheid, dat wij de dingen buiten ons altoos in verse- 'IfendW-3 bfh°™™> fchoon eeneichaadfö ondervinding ons duizend maal toont, dat wij allen wijs ziin als wij alles aan allen afmeeten: zoo rits nu een volk vervalt tot oat geen, waar wij toe vervallen zijn, begint bet te beeriinai fcaakt het zich zelve nog wel diets dat het euvel geen YufelSfn Ue' te ónderen dat een SaWÏP eus een er aa l f rpt%terWlji',er W zii" Kroo:i enHopfd feu Jn 'r ,lg £ec{t r.°rdt? neen' De pachting van buiIMJ gCmor ,Val? b,llnen te m«en verduurtn , of op te houden een Volk te zijn, zijn eeven zoo na voor een van d,«.p i™°n vervvaiue.°mdandigheden als het ophouden |?AWffl< cler zintu,gen in een ftillland in 't bloed, of in den dadelijke., natuurlijken dood voor een enkele perfoon, ra verwante omflandigheeden zijn; fmerten en dood zi geen gevolgen van eene Natuur wiens oirfprong en befte« geheel feeven ia t neen beide dcezen zijn en gevolgen eu bezoldmgen vat, misdaadèn, van zonden, van aSing Van de regels der Natuur. Wat zeker is in alle de dee en van een geheel moet in 't geheel zeker worden en zoo weinig ee„ volmaakte Heilige Perfoon, (naar d n aart van Gods rcc!tva digheid; zou kumie;i ^ 2o^« ™ " ^ km cc «wndea gaan, waar in allen, aller belang zogteu cii het eigen ,k bij alleq verworpen was. on %Tv dan'"d,eP alles in de omgekeerde reeden bf d e vIr r'd b,evil,den? ^tdan indien wij boosheedenalsi *t yier Coupletten geteekent daan ontdekken ? en onze rampen gevoelen? wat dan ? ö Roepen wij vrij uit Nauo«ale zonden en gruwlen bewerken Nationale fmenen Si e a ïtóos d ,èt • H1 't ftl'aft' maar ^ehee,e zulk, altoos doet; dus handelt, is rechtvaardig, want perfoonen behouden hanr beflaan ook wanneer deeze aaVde.bra 2, en ku nei eeuwig geftmft worden : maar Maatfcbappijen vergaan piet het vergaan der waereld. HL Dat eindelijk in de vlerlaatfien, te weeten in 't »r, is, 13 en 14. het Volk tot boeten vermaant, en hun gedrag i»i dat der vaderen geflclt word} dedreigendegevaarenhebik ten  C77) jten «Her leevendbfb trachten voor teihüen, vrees voor ftraf is doch zon nyttifg (* eene. Maatfcbappij a's liefde tot de dewd. H M we! ai'.erzeckerst, dat om tot onzer Vadren zeeóqïi v/eer te keeren, zoo groot een Godlijke bijftand zat Soodie- ziin, als tot liet vormen van eenen ganfehen nieuwen €ii heftendlgeo en gelukkigen Staat, vercischt kan worden. Wat het derde aanbelangt, daar de Ode, mijn Vriendl eene navolging is na Flakkus, vallen daar omtrent twee dingen in aanmerking, vpor cent de Historie van 't Latünfche jmcbtftuk ën de . hoedaanigheid der navolging; ten tweede de voordeden van zich van het navolgen, in gelijk woelige tijden te bedienen. , . . „ I. W.tnneer Rome door dartelheid en weelde ra alle openbanre Godsdienst oefeningen flaaperi,,' geworden was. en haare oude trouw vcrloören was, wierd zij van eene zcer;eiipra!ende, eene zuchtende Vorstin der waeteld, en worsteMe ten rilde v.ati Horatius, met al!e rampen, eeven als Neerland in dit tijdilip; Grasfus en het Roonifche Leger lag verilaagen, en de Parthen hadden nu tweemaal op Rome gezegetipraal:: 11 iteede nu dat deeze ramp het Gemeeuebest tot eensgezindheid en wakkerheid zou aangezet hebben, is het overbekent, wat na den dood van Caefar onder 't Driemanschap voorviel, 'tging'er moede ais het met alle Cabaaiistcn onder bijzondere Regeerings Leeden gaat, Zij geeven in't begin, aan de per», foouen die 'er in zijn, een te grooten invloed op 't bellier der zaaken, om niet bij de overige bekent te worden, eindelijk worden zij ontdekt, en 't gevolg is, dat onder de Caba.disteu onderling wantrouwen outllaat, betehen /> begint te ipreeken en elk ondeelbaar perfoon der Cabaal bs» gint weer buiten af Cabaalen te fmeeden en dit is de moeder van alle oproerige beweegingen bij 't Volk: Rome was beroert, eu op den Parth nog niet gewrooken, de woeste Scyten bedienden zich van die omitandigheden , en Rome had geene minder geduchte vijandüjkheden van de vlooten der /Ëthiopiers te 'lijden ; zoo was dan de Staat van Rome wanneer Horatius deöOde vanhet 3de Hoek zong, van buiten benart, van binnen beroerten oukhij fchrijft alle die rampen aan de bedorven zecden toe. De Joniers hebben altoos uitgemunt in uitgezogte dartelheden , en de Romeinen aapten bun mogelijk eeven eens na als wij de Franfchen , alles wat bij ons bedorven is, was ook bij hun bedorven : maar gelijk hunne voorvaders mannen geweest waaien, zoo zijn ook de onze Heiden geweest, de Staat van Rome toenmaals is, juist de Staat van ons heeden, en de oorzaaken van de rampen van Rome, zijn dezelven met de oorzaaken van onze rampen , en niets kon dus gefekikter zijn dan zoodaanig een fluk na te volgen, en in de hoedanigheid der navolging I 3 kwata  C 7S ) kwam 't hier op aan, dat wij 'c niet alleen naar onze taal;. maar ook Godsdienst en ze?den verplooiden. II. Een Autheur heef- een bijzonder voordeel bij navolgingen , navolgingen pleiten voor't recht dat een Schrii- -ver heeft om de Volkeren weegens haar wangedrag te kammen. De perfoon van Horatius is een fpreekend bewijs, dat *wie of wa:hij ook zij, die eenige misflaagen openbaar doet een Schnjverziine wandaaden niet behoeft te ontzien maar' ■ivel zijn perfoon, Amfterdam heeft eens een Dichter in' haare muuren gehadt, die zoo woest als vlug en morfig was, ik ■meen Jan Vos hij zong, Het kusfen eu de doel, die lijden geen verwiiten t graauwmagbasfen: maar 't kan geen wonden bijten. Indien.nu dat graauw naar de Helling van ïan Vos ook woeden bijten kon , zou men t ook moeten fpaa'ren : en dat men de KegeeringenoeKerkleeraarenmoetfparen, komt naar zijne lteiling, om dat zij 't vermoogen van ftraf-oeffening hebben tis omtrent -zoo fraaij als men in een ftruikrover 't voor een aardigheid zou houden , dat hij weerlooze vrouwen haare goederen ontnam ; en integendeel 't in hem voor eene doodwaardige misdaad zou doemen, zoo hij een gewapent man aantaste, Jan Vos mag 't goed gemeent hebben, hij heeft het zot gezegt. Dat de Autheur recht heeft de zonden van" een koning, Vorst, en Burgemeester te reprimeeren, toonen duizend voorbeelden, maar hij mag hunne perfoonen niet aan de kaak Hellen , 't gezond verfhmd leert dat men in dezelfde perfoon den Regent vereerenden den misdaadigen fterveling verachten kan, alle daaden liaan voor deRechtbank van 't oordeel, maar geen een eenig perfoon en ik zou zoo weinig een Burgemeester durven aantasten, ja zelfs ellendelingen die voor 't oog der zon hunne misdaaden pleegen , vind ik dat op zoodaanig eene wijs alleen moeten aangetast worden, dat zij in ftaat gefield blijven te rug te keeren en nuttige burgers voor den Staat te worden zoo lang Hunne daaden der Maatfcbappij geen llrafvorderend recht geeven, en 't recht, dat Horatius hadt, mij voor te zuigen , heb ik hem na te fjilpen. ' Eindelijk wat het vierde aangaat , daar ik mij niet altoos voor allen eeven klaar heb kunnen uitdrukken , moet « door uitleggingen de dubbelzinnigheden fchoon zij niet weezenhjk maar flechts fchijnbaar zijn toelichten. 't Zijn mijn waarde Philarch niet anders dan de raazende fchreeuwers voor eene Volks Regeering, de welke ik in 't eerde vaers Rechtverweerders, in 't tweede een moordrot, ïn^t derde dwingelanden , in 't vierde een muitend rot, en m t vijfde uitheemsch gefpuijs noem; waar geeven zij zich anders voor uit , dan voor rechtverweerders , van waar. andeis de Rehabeams preskt, en't affcheid van een van  (79 3 tan der Kemp, van Schellen, enChasteleinaan't Vrij Corps te Leiden, na dat zij hunnen zin niet hel/ben kunnen krijgen met hun request, om rekening aan 't Volk , gedaan te zien van Lands en Stads Finantien, en is het feeën moordblaazen alles wat een Justus Plebejus fchrijfi, en een Hespe beantwoord? Is't geen burgers tegens hunne wettige Regeerders opzetten? En is't geen dwinglandij zijn Souverein altoos met Requesten, Volksftem en meer zulke zaaken aan 't hoofd te koomen, en dwinglandij te willen invoeren onderden naam vari Vrijheid, maar onder die naam is men hier van ouds het traiteren van zulk foortvan Volk gewoon enten daagenvanPr: Maurits fchreeuwde de Arminiaanen niet anders dan van Vrijheid, terwijl zij de Hervormde geene kluizen, laat (laan kerken tot het beoeffenen haarer Godsdienst overig lieten — eu is het wat anders dan muiterij tegens de placcaalen van 's Lands Souverein, wanneer die het draagen van} alle leuzen verbied openbaar allerhande couleur van pluimen, om elkander te kennen, te draagen? dit zijn oproer leuzen: want 'er is eeti Conventie dat en tvaartse men ze draagen zou voorgegaan, en 't zijn de Vrijcorporisten die ze draagen en ook dit is een uitheemsch gefpuis, 't is eene bijlbort bij de Schutterij dat nergens een wettige aanlïelling te berden kan brengen.-r Gij begrijpt, Philarch, dat wanneer ik in 't vierde vaers van VLands Hoogheid, van den band derbondelbijl, eisch der oppermacht, en rechtvonnisfen die gefehonden zijn, fpreeke, dat ik onder de Eerde 's Lands opperfte Macht, onder de tweede, de burgemeesterlijke waardigheid, onder de derde den eisch van den Heer Hoofdfchout R, O, verfta en voor al oog op 't geval van Hespe hebbe, en zijn de vonnisfen des Rechts wel ooit zoo mishandelt als m zijn geval? ik meen van neen. • Geloof niet, mijn waarde Philarch, dat ik het fchip van Staat befebouw roerloos te zijn door verlaating van 's Lands Vaderen: maar dit is zeker, dat 's Lands losbandige kinderen naar dat roer tasten , en zoo kan de fpreekwijs in 't 6de vaars ook alleen worden verftaan, en inderdaad, mijn waarde Philarch, een Maatfcbappij van Lasteraars is zoo goed als eene Maatfcbappij van Rooveren , of ftelt de rechtkunde de eer niet eeven zoo wel als goederen en leeven onder de voorwerpen haaren handeling, Cicero zegt in zijn Paradoxis, quae enim eft Civitas ? Omnis ne convenius, etiam fut urn & immanium? Otanis ne etiam fugitivorum & latronum congregata unura in locum multitudo? certe negabis. En dit in 't 6de vaars gezegt zijnde, is dan de uitdrukP king in 't 7de te hart, dat ik ons zondigenden als flaaven der zonden befchouw, zoude ik zotte menfchen om eene harfchenfchim als ik in 't 12de vaars zeg, gewapentom eene goed te befchermen dat keur niemand oetrooven wjl, zou ik zulte ■ ; • ■ 'men-  C 80) lnenfchen vrij achten, neen in dit geval ben ik weer vüa t gevoelen van Cicero in Paradoxis fi fervitus fit ficut eft obeduntia frafti mimi, & abjefti, & arbitrio canentis fuo' quis neger, omnes Cives, omnes cupidos, omnes dertique jjnprobos , efTe Ier vos, en wat zijn die vrijcorporisten ander» dan iaage flaaven, en machines van fommige aanzienlijken die door hun de wettige Regeeringen zoeken van 't kusfen te zetten, en 'er zelfs op tekoomen, om hunne flaaven daar na te beter te traiteren, en wiens merkdraagende voorvechters der Democratie, uiens — te Leiden ten minden van den Tijran, die raar 't bloed der Vrijheid gedorst heeft, van een Phihppusde tweede, wat beteekenen diebloedroode fjerpen? zoo als ik iq 't laatfïe Couplet zegge. Dat Hijmens band Waar van ik in t 10 vaars fpreek, de band des Huwelijks is behoef ik nu niet te zeggen. Gun mijn geklad plaats in uw papier en geloof dat zoo u iemand op uw fchrijven zee^eli wensch 't Laophorus is. " eMusco, een 7 Augusr. J785. Berigt. Eens voor al, zal ik bij ieder 20 N°s voor drukfouten , of welke fouten 't anders ook zijn mogen afrekening houden : maar twee misdagen in N° 8 moeten direct verbeeterd worden , pag. 70 reg. 12 van ond. ftaat: Maken en geeven der Plat' caten ts een daad der wetgeevende Macht, en het doen werk en van die Pincenten, en het doen/l rafen diergeenen die deselven overtreden, is eene daad der uilver ende Macht hier voor moet geleezen worden: Maker, en geeven van l'laccaten, is een daad der wetgeevende M„ ebt, en het doen werken van die Pincetten is een daad dtr uitvoci ende Macht, en het doen ijrafen diergeenen die dezelve, r.vcrtrccden is een daail der reebtffircekende Macht, en zie drar de fout herfrelt. Maar de tweede misdag is wat fpécienfér, tot driemaal is mij Uit de pen gevallen Christus gelyk God met den Vader daar over ben ik bij nafeezingzeerontroertgeweest, omdatikovertuigt van 't zwak der Hèeren ;an wicn mijn briefgeadresfeert was, vrcezen moest dat zij mij vooreen Arriaan zouden houden • marr ik h< b mij hcrffe'r: om dat het flot van 'tfhik voor mijne Orthodoxi pleit, cn veiklaare datovcr al liaan moet, nietgelijk God met den Vader: n aar ecu God met den Vader, en dus belijd ik hier a's daar eeHbeeaén moeten riet gedeeltworden, en in dén Heemel iszellsgeen Zaaügheid, zoo Jefus niet de Christus, de Zoone des Vaders, en met zijn Vader'dezelfde Godlijke natuur deelachtig is. Pit Weekblad wordt weeklijks a i\ Stuiver uïtgegeeyen bij T. P. KRAEFFT te Rotterdam, enbii aijne Correspondenten in de Euitenlteeden. *  D E PHILARCHE O F VORSTEN - VRIEND. N°. io. De Héér Laophorus , heef: ons het volgend Dicbtftuk toegezonden, benevens den uitgebreiden brief over het zelven, in onze N°. o. reeds geplaatst. Delicla maiorum immertttis lues-, Romane, donec tewpla refeceris , JEiaque labent es Deorum , , Gij duit mijn Volk , der wreevlen fchatnpre finaal, In fchijn van gunst, wagt u met fnoodaarts faam* te Hemmen Met fnoodaarts die den Loop 'van waare' Vrijheid flremmen, 'En jaag naar't Lokaas niet van vriendeiijk onthaal; ■Stelt nooit u dierbre Vrijheid panden, Tè band aan fnoode dwingelanden, Ons wringt'helaas de boeij der zonde, O God zij knelt» De Vrijheid, Belgen , ach ! de Viijheid gaat verlooren, Indien wij langer nog naar Volks bcroerders hooren, ' En burgertrouw geen perk aaij vuige fnoodheid ftelt; Verlooren — ja ten zij tot heil der Neederlanden , God zelfs ten toonbeeld ftel de laffté dwingelanden. 4.  C 83) ' ',y 4 , Is Nasfouw's Stam niet lang getrapt, En heeft niet lang genoeg 's Lands Hoogheid fmaad gëleeden, En heeft een Muit'renrot in Hollands oude Steeden, Niet reeds te lanj, te trots in zeegenpraal geltapt; Den band der bondelbijl ontbouden, En d'eisch van de pgpermagt gefchonden, De vonnisfen van recht als onrecht afgemaajt, Zijn dit geen Leuzen die ons roepen om te ontwaakenf En Staats en Stads bewint van nieuws geducht te maaken l Niet koel meer aanteaie'n dat boosheid' zeg.enpraait ? ■—Weg met een Volles beltuur ge'c'iikt naar ureewie zinnen, De zucht naar orden mag flegts belgen overwinnen. 5. Ja gij zijt vrij Bataven! vrij! •• ; Een fiere Mogentheid uit zecve Vrije Staaten, De Weth regeert, van haar, van haar zijt ge Onderzaaten, En in het Hoog beduur der Opperheerfchappij, Is een uitmuntend Hoofd gezeeten, , , Wiens Huis ge uw Vrijheid dank moe: weeten 5 k Rein is de Godsdiens: die hiér zeetelt uit haar aart; Maar een uitheemsch gefpuis wij u uw V.ijhud rooven, ... Schend de Oppermach;cn, wil de Mogendheid berooven. , Al wat de Wet voor haar heeft,a ten heil gefpaart; . I)e Kerkleer en Nasfau «por ceti vig jaarn vet bonden, Zijn jaren agter een door dat gefpuis gefchonden. K 2 6. 1.  C SO 6. Maar wat volgt nu? een knaagend ach en wéé! Verarmt, veracht, ten fpot der naaste nagebuureri, Gefchokt in uwe deen gefoltert in uw muuren, Ziet gij uw fchip van-Staat a's roerloos, op de zee Van rampen dingren, voelt het ftooten, Bij 't muiten uwer togtgenooten, Hier drijgt een branding, ginds een onweer, daar eenftorm, Gij zijt in doods gevaar en dit komt Van bedillen, Leer wat het kost geen dwaas, maar waar belang te willen, Hoornaar 'sLands Vadren en herftel 's Lands oude form.— Weest vrij maar wel bcfluurt; men vormt geen Burgerijen, Uit zamenftelfelen van raovren Maatfcbappijen. — 7- Rampzalig volk , zie wie , zie wat u drukt, Misdaadige Eeuw van duizend gruwien zwanger, Berst uit, ö fteml wcerhouw uw' toon niet langer, ' Hoe zeldzaam brengt de bruid haar maagdom ongeplukt, Op't Huwlijks dons; waar is ó Vrouwen' Die trouw waar op een Man mag bouwen , Of waar is een gedacht gantsch vrij van bastardij? In bitter water van bij God gedoemde zonden, Word Leider de ope wel van Neêriands ramp gevonden. Daar zijn de kluisters in der vreede Bavèinlj. — 't Is de bezotding uwer misdaên dat ga als daaven (In fchijn van vrij te zijn) moet voor uw driften draaven. 8.  X 85 ) : '8. Een jonge Maagd in 's leevens morsenftond, Tragt luk^den. dartlen dans den gauTefaa te Leren, Plooit wuft haar leên hoe ook de maat zulks inoo'g' begeercn 5 Wend kuisheid tergende geilvlammende oogen rond. Zij fchijnt een jongeliugs oog te trekken, En zal haar wulpsheid niet bedekkcu, En naauwlijks rijp, bepeinst zij boos verboón genot: Ach! door uitheemfehefmaak, mijn Volk, word zij bedorven, Zoo zietmeirt zaad der deugd eer't vruchten droeg verdorven, Het eelfte hart misvormt, liet fchoonfte werk verbrod. Laat eens, ó God! een eind , aan zoo veel euvlen' weezen, Red gij een Vaderland welks ondergang wij vreezen. — 9- Huwt zulk een wulpfche in 't eind, zij fchend haar' echt Welhaast, en zoekt vol drift met wéïiustpreékende oogen^ Een jongen darden Boel, daar ze al haar kunst vermoogen, (Befpottend 's hemels toorn) fnood aan te kosten legt; Bij disch genooten, onder 't fpe'elen, Weet zij hem lonken toe te doelen, En word haar' echtgenoot befehonken van den wijn,' Zij neemt den nacht te baat, droomt in vervloekte weelde; Wat kan het nakroost zijn, dat die vermenging teelde? — Wat dan een vlek voor 'c kroost dor oude en Eedie Rhjjo. O tijden! zeeden, ach! hoe duit nog de aarde ons langer! tosdaadige Eeuw, gij gaat van duizend gmwlen zwanger.— K 3 l*'  C sis) IC. . Nu fteeds bedekt, niet ft eis in fch'ijn van trouw' Word Hijijiens knoop verkragt, zijn band van een gereeten Ons Land téelt monsters, die weerzijds heurgruwlen weeten En Mannen onderricht van de .ontucht haarer Vrouw'; Ja mannen die de ontucht iïijven, En lagchen om haar wanbedrijven; ; Als of het ongedeelt bezitten van een hart, Geen vreugd in vréugden waar'. ,«,„.,. »»Vu;S« . -70 ..-^.j. iiiiHuj^ tij ;ijucij 9 Maar d'Almacht die ons zie:, ziet ook die booze lijden, Onze euveldaaden en de welverdiende fmart. Deeze Eeuw beleeven wij tot daar zijn wij vervallen — En wat zijn zonder deugd ooit hechte legcrwalleu. — 11. , Neen, neen, uit zulke oudren is die jeugd, Die CèVcaiis doeg, Civihs legerbenden, Niet afgeftaiDt, helaas! noe k.w het lot zich wenden! Hoe niet een Heidenyolk (.maarten van de deugd! Zijn dk, Zijn dit de li.ua.■ ie'rén, Gewoon aan 't eindloos zéegén vieren, Is dit dat zelfde V.» k dat Spanje* keetnen brak? Zoo verre van op p acht of wufte zwier te letten, En mi door weisfche praal verkleeft aan flaafiche wetten," Wie ziet hier waar de kracjn van Rome's heir in Hak ? Verbastert kroost, fpeelt u ngg Helden bloed in de aadren, Keer tot uw plicht, bemin Oranje en ook 's Lands Vadrem Ui  C37) 13. Hoe was, boe was ons Heldenvolk voorheen ?^ Niet om een herfenfehim gewnapent nog geldonken In gu 1de pantfers, die alleen uit trotschheid blonken; ' 't Kou zonder fteunfel op een tas van lijken ireên; 't Lag naar geen weddrijd a's verzoopen, Men zag 't nog gindsch nog hen\ aards loopen, Geen Ega leedt gebrek door praalzucht van haar' man, Men zorgde t'huis voor brood, elk was in Staats gevaarei, Gereed om al te doen voor haarddeên en altaaren, < Wat ooit de Maatfchappij van braaven vordren kan; De prikkel van de min deedt zelfs ons kloeklijk drijden, Verbasterd nagedacht denk aan die achtbre tijden. 13- Die zalige Eeuw, die Eeuw van onfchuld vlood, Eerwaards, daar omgekeerd des I'ene's darren drijven, 't Verzengend oog des dags fehuawt onze wanbedrijven, De Nachtvorstin zie: ongevoelig onzen nood; z'Omhult haar throon met vaale wolken, De donder uit de diepe kolken Des afgronds, Hijgt omhoog en dreigt ons fchuküg hoofd: De krijg fchijnrniet genoeg om boozen te verdelgen, Neen barstend fplijt ook de airde om allen in te zWelgca, De wolken feheuren, van een pestvuur doorgeklooft. Eerg, berg u Nederland. Neen waarom neêr geboogen, Herftel u Templen, dit's de wil van 't Alvermoogea.  Rampzaafge dag die zoo veel jam'ren drijgt! De goud'eeuw droop van 't bloed van Heilige Offerhanden., Maar deeze draagt het werk derfcherpe tijgertanden, Van heji, die naar het bloed der Vrijheid heeft gehijgt. De Vadren waaren echten Belgen, Een volgende eeuw gaf boozer telgen, Maar van waar dammen wij ? van een ontaart gedacht Nog zijn wij meer ontaart dan zij van d'oude Vadren, Ja ons fpeelt naauw een drop van Edel bloed door de adren, En wee deez'aard voor't kroost uitonsweêr voortgebragt. Men grijpt nog 't uitdel aan, men bidd' om dus de droomen, Van 'tGodlijk vuur der wraak nog door gebeên te ontkoomen. Dit Weekblad wordt weeklijks a i| Stuiver uilege ven bij J P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de üuitenfteeden.  D E PHILARCHE O F VORSTEN - VRIEND. N°. II. £_joo willig Saphoós bloem op fcharpe heesters wast, Be klimop weelig groent, om 's landmans dille-wooning, De wilde beziën braam den wandlaar mild vergast, Natuur in wild vertoont, een prachtiger vertooning. Vertooning! waar geen konst of arbeid bij vermag, Zoo willig/jong12 Prins! bied d'flarde u haar gefchenken, De bloemen tot een krans voor Uw geboortendag, Staan or.gekunstek daar, geen dormwind kan die krenken. IlEILVOO RS PELLING, Zoo zong een Dichter voor twee jaaren, en in de waarheid van zijn gezang is tor op dit oogenblik geen verande-, ring "ekoomen, en tiaar de Hoop van't Vaderland Prins Willem Frederik weeder verjaart, zijn alle bloemen weeder bi] der hand, zonder eenig kunstelen, om een krans veor zijn jeudig hoofd te breijen. Gun Tonge Vorst ! den Philarche, een oogenblik gehoor èn duit dat hij, eer hij zijn beilwensch over Uw' Perfoon uit; U recht doe inzien welke eigentlijk de bloemen ziin die ongekunstelt voor U gereedt ftaan. De Belgen zijn van ouds-her Vrije en Welbeltierde menfchen, bij de welke de Rechtvaardigheid (dat ondeel van Gods weezen) haar throon fints de duisterde Eeuwen heeft, deeze Koningin leerde hun gedreng en barmhartig te geliiker tijd te zijn, de Rechtvaardigheid, maakte de Bataaffche Burgerbond ea srondde hun Maatfcbappij, de Rechtvaardigheid delde eea verfchil tusfehen fchotfchuldige en Eedele gedachtentusfehen Inboorlingen en vreemden, en de Rechtvaardigheid  C90) Jtaf wetten en deed uitvoeren, zij gaf rechtfpraaken en Eisfchers uit naam der Maatfchappij, en zij deedt alles om den wil van V geheel; de Belgen waare Vrije menfchen, omdat f Zij gewillig van de uitfpraak der Rechtvaardigheid afhingen.— Zonder weezendlijke Rechtvaardigheid in eene Maatfchappij, is 'er geene waare Viijheid, ten minden geen vruchtgenot der waare Vrijheid bij alle de Leeden der Maatfchappij, want indien onze Vrijheid 't vermoogen om alles re vorderen onder ons bereik brengt, en anderen een gelijk recht verkrijgen ons alles te verweecen, dan komt 'er moedwil en geweld , iudeê van recht voort. De Belgen waaren Vrije menfchen: nier gehouden tot dienst des oorlogs dan tot zelfs verdeediging , voor haar eeven knie te recht [taanden en demmenden tot de belasting en fchaiting welke zij draagden: maar het heil der Maatfchappij was hunne opperde wet, en de bijzondere perfoonen hoe Vrij hingen af van 't geheel. Voorlang verdween de naam van Batavieren, voorlang zonken hunne zeeden; en de Franken breidden hun Rijk, hoe duister die middel Eeuwen waaren: è Prins) ons Vo'k bleef Vrij, en 't is nog heeden een gefctiil onder de Schrijveren, of Holland wel ooit een leen van 't H: Rijk geweest is? eeven wel pleiten voor dat gevoelen de meeste omdandigheden: maar 't geen geen twijf. fel lijdt, is, dat het Volk zoo Vrij bleef dat men 't zeifs keuze gaf: naar welke wetten elk een wilde beoordeeld worden. Van daar misfehien komt het dat ons Landrecht een zoo duister boek is, en wij. vaak de gaaten met Savoijaardfche machtfpreuken mosten aanvullen. Of Melis Stooke zijne Chronijk met Hollands eerde Graaf begint, is onzeeker: maar 't is zeker, dat Hij die 'er 't eerst sis Graaf in (taat genoemt van Keizer- en Koninglijke bloed was, een wettig Vorst en geen geweldenaar, en 't is ook zeker, dat zoo lang. het hoog bedier en de oppermacht in dat Huis was, de Hollanders geere reeden van klaagen haddenen de moord aan Florus de Vijfde uitgevoerd onrechtvaardig was, zoo wij op de beweègende oorzaaken letten, en juist daarom een moord, en onedel zoo wij de wijze waar op z'is uitgevoerd in 't oog houden — dat het bedier van 't Holiandfche Huis voor 't Volk zacht en goed was, blijkt uit de toomlooza woeden des Volks tegens den (hunne geboorten onwaardigen) Adeldom, de welken door 't flaan hunner handen aan den Perfoon in wien de Opperde Macht (dat  C 9i ) (dat beeld Gods onder de menfchen O zichtbaar nanweezig was, God en de Maatfchappij beleedigd hadden. Nairmaaton de Graaflijke Regeering in jaaren opklom, en die Graaflijke Waardigheid in uitheemfche handen kwam en in macht aanwiesch, wierden die Vorsten door Alliantien aanzienlijker en rijker, en 't was zeer natuurlijk, dat zTj}: geen geboorne Hollanders nu meer zijnde alhier maar hunnen Stadhouder hielden, enbunnen eigen zeetel overbragten, ter plaats, waar. hunne perfooneele macht 't meeste geldde. De waardigheid hunner Stadhouderen ver van gelijk te daan met de waardigheid van het tegenwoordig Erfffadhouderfchap was maar eene plaatsbekleeding of Ruwaardij, terwijl het tegenwoordig Erffladhouderfchap haaren bezitter maakt tot het Erainent Hoofd van 't Gemeenebest 't belang der Stadhouders onder de Graaven was niet alshet belang der tegenwoordige Stadhouders het heil des Volks , maar veeleer het heil van hunne eigen gehuchten , en van daar war^n de voorigenzoo zeer bij 't Volk gehaat, als de teg nwoordigen bij 't Volk gelieft zijn. Nooit zou zich Neerland tegens Spanje vetzet hebben, indien de macht der Opperheeren, niet tot geweld .was overgeflaagen en dwinglandij geworden, ik heb, ö jonge Prins! niet zoo bijzonder veel met Montsquieu op : maar: waarheid, is alom één, en 't is de waarheid welke Mon-tesquieu volgt als hij zegt, dat van de throon niemand met, traanen behoord te EUgg.te keeren, tenzij met traauen die ter uitdrukking van dankbaar gevoel geltort worden , en dat de opperde macht niet willekeurig moet handelen",, van. welk willekeurig handelen, zij bewijs.dan doet, wanneer de macht, die zelfs de wetten geef: ook over de rechtfpraakeu zit. Spanje dat de wet gaf, zocht niet door de. wetten meer goed te doen, en gaf geen wetten meer tot veiligheid: maar gaf wetten, om tegens ellendige flachtoffers , een Blikfem in handen te hebben , en zat over de rechtfpraaken zelfs , ja de moord liep langs de draaten en Spanje had zijn recht verbeurd . omdat geen der rampzaalige flachtoffers haarer woeden, zeggen kon de weth die mij doet derven omdat ik haar gefchonden h.ebbe was tot mijn veilig- . beid voor handen geweest, indien ik haar gehouden hadt En Prins het was met reeden dat de Natie Koning PhiJippus de Hde afzwoer toen hij een Dwingelaud geworden, was — ja 't was met recht. ' „f "-iiaV-iab «j«• i>Wèoqte;o.;s»_3iwalrv L s In  ïö uwe Voorvaderen Helde het Volk een onbepaalt vertrouwen en zoo Ps: Willem de Eerde, die als een ndereh Mofes ons u« het diensthuis van Spanje hadt uitgeleidt niet moorddeadig was omgebragt, zou zekerlijk de opperde ™neenW'g en-erflijk t0t Hem en de Zi »e» ^jn over! gegaan. Door zijn overlijden verbleef die opperde macht bij de Staaten en men gaf onder den naam van Stadhouder dat her Jt ^ ^hermer hunner grond voorrechten, oo Sn of lll^-n f°U "Jden' Cn Odpermacht'van één of veelen willekeur zou worden, en, Prins! in uw Huis ziet't Volk dien Befchermer; 't is'zeeker van eu z « hem erflijk, ook reeds in U. — A^uZ0^ iS 3,3 een r'>'te vrl,cht akker aan te zien die b oeinen en vruchten gelijktijdig fchenkt, de Vader des Sn ^^ler^ * - S-eeten | Gelijk alle menfcbeti uit hunne éigene aart en Natuur en behoeften, en betrekkingen van God afhangen e door Gods fchikking eu hunne behoeftens onderling van elkander L7de het He,.rCtih' "T Prins! «felel waar van dé eerlte het Hoofu is en de rweede een gevolg, en dus heeft de Weth een enkelvoudig beginfe!, maar de deeling M omdat maar weinig menfchen in daat zijn alles uit het Sfel van eenheid afteleiden, en tot het beginfeI van eelihé d te rug te brengen , die Weth van twee tafelen, is ma r alleen Weth zonder bepaaling, verbind alleen zonder ömzun zonder uitzondering en wat is anders haar höofdfof % hefde Gods en der Evennaasten , die Weth is zelfs de grond! flag van Privilegiën, want geen voorrecht kan tekens de Weth ter uitzondering gegeeven worden, Christus zelfs kon ze vervullen, Prins : maar niet ontbinden, en ndienïhier de waarheid zeg indien de Stadhouder tot Befchennèrs der Wetten en Voorrechten zijn aangedeld zoo is Tr k aar, dat de Hoofdfom van alles hun niet onverfchill g zb kan - en zoo het Volk ziet, dat op de Hoofdfom door htm word achtgeuaagen, zou 'het dan" niet d nkbSr zljïï en de nagedachtenis van Ps: MkTüte^fc, zeegenen? v „ hem d.e de leer der menfchelijke ellenden gehandhaafd en de Kerk van de fnoode afgoderij , de Leer der alt &ts: (duchtig thans *m#w%^5 Ik wil de rij uwer Voorvaderen niet doorloopen , Prins ■ ik wil niet alles opfpooren, waarom dat Volk STvruThukfe va a  (93) van bloemen en vruchten der dankbaarheid onder de fchaduwen van uwen Oranje Stam, zoo willig bloemen voor uwen geboortendag fchenkt, uw Stam is, zonder zulks gezocht tehebben, tot de Erfwaardi'gheid opgeklommen, de Staaten hebben verklfart, dat zonder een Eminent Hoofd te hebben dit Gemeenebes; is een Staat die vaak op 't oever van zijnen ondergang komt, een Stadhouder dan riep hét Volk: want wij moeten als redelijke weezcns onzen ondergang voorkoomen, een Stadhouder riep het, en wie? wel hij die 't meede belang in ons behoud heeft, de tijkden van 's Lands ouden adel, dat zijn, antwoorde'een ander, de Priufen van Oranje, en de naam van Oranje wierd niet zoo ras gehoord of klonk door 't Land als den bazuin eens Aartsengels. Gij zijt gebooren om ïn 't bedier van uwe Vaderen een* te treeden (God dóe het laat zijn, om Uw, en 's Vaderlands wil, en fraafe:uwen Doorluchtigen Vader nog lang, h'ij is in 't beftfer Edele Jongeling, en gij, ó Hooggebooren Prins! gij kunt van hem leereo, dat Staatszorg geen heerichappij is,'dat zij.geen verteaak maar plicht, dat het uitwendige fchittert maar 't inwendige fl*ei'.:,) fchrik voof, noch wensch naar f bedier'niet, en dfti zult gij het zeive ten besten waardig wferdeii. En wat zijti rin de bloemin welke' ongekunsteld voor handen zijn, 'tis de liefee des Volks, voor Uw Heer Vader, ó.Prins! draagt deezen' nkirer ine->r dan bloemen vdor hem, draagt vruchten: iratr.r in een jongeling; kan-'men a?n hoop van groote dingen alleen bloemen offeren, terwijl men aan een Vorst van jaaren vruchten brengt ten qffer van zijne daadeh", men brengt U bloe.net; , en deze dag zal zeker niet onvruchtbaar zijn, iri 't a.Ychüdden vr.n ktmstloof en ftroijea van roozeri gsgaffd aan Pindus' voet, mij ttal *f voegen Prins die als -^kunstrichter te befchouwen, maar zoo-'er iemand, is, die ze u dus doet befchouwen, bij haat uW Perfoon, uwe waavidgkeid,-' en de Natie. — Al wat komt moet u iief zijn, zoo 'c uit een goed hart komt, de krokus is zoo wel een bloem als de de Heacinr, en de Tulipaan zoo wel een cierfel in de offerkranfen als het da Roezen zijn, de gemeene Harst is zoo wel een gom als de amomij, en dc- fclielle philomcele doort het geneuri der minder met kunst bedeelde rustvink niet, gij zijt geen kunstrechter', en die U omgeeven, vermengen' om's Lands wil niet, U zulks'in den volden zin te maaken, gij zijt eert Vorst, leert gij harten beoordeelen, en laat anderen om L 3 zan-  C 94 ) zangen vonnisfen , Philippus van Macedoniër, bloosde 'er over dat Alexander de Groote al te voortreffelijk de Luie handteerde, Prinfen moeten de kunsten verdaan: maar over goedwillige harten oordcelen, cn vooral bij zich zelfs zeggen, zijn dit de bloemen, verplichten mij dezelven, ofontlaadenzij het Volk alleen van hunne verplichting? Ben ik de Weth, of ben ik om de Weth te handbaaven? en dan de oogen in 't ronde (laan, alswanneer de natuur zal antwoorden en roepen: God regeert, regeert onafhankelijk, onafhankelijk als meester van regel en daad, hij is de Weth, en tot hem, ó Prins! hebt gij en 's Lands geringden onderdaan als mensen, eenegelijke betrekking, die bloemenontlaaden het Vo'k van eene verplichting, en belaaden ü met een heilige plicht het Volk lief te hebben, en rechtvaardig te zijn aan allen, en fchoon uwe en mijne rechtvaardigheid, in groHd en daadelijkheid dén zijn, in de voorwerpen verfchillen wij, mijn kring is eng, de uwe wijd, ik kan niet rechtvaardig zijn, of mijne rechtvaardigheid valt in 't oog, maar Gij kunt het zijn, en bij veelen geftreng geacht worden, en moogelijk. niet naar waardij beoordeeld worden, dan zulks behoort U niet aftefchrikken , zonder rampen waaren de Vorsten in een jammerlijk gevaar voor hunne zielen en verkeerd gewaardeerd te worden , behoort onder de rampen der Vorsten. wees: rechtvaardig en fchuuwt geene gevaaren, vreest God en houdt zijne gebooden: want zulks betaamt alle menfchen.:— , . In den Nacht van uwe geboorte vereeuwde ten tweede-' maal deParijsfche bruiloft, zoudt gij dan ooit kunnen verjaarén , Prins! zender te herdenken aan uwen doorluchtigen voorvader Coll-ignij aldaar in zijn bloed gefuioort, en zou U de Waarheid van den Godsdienst, niet te dierbaarder wórden door die befchouwing, Gij zijt verjaard Prins en duizend wenfchen zijn over U uitgefprooken, gebooren zijt Gij tot hoog bellier, macht te een of de andere tijd zal U moeten toevallen, van goederen der fortuin zijt Gij naast een Koning voorz;en, en daar uwejaaren klimmen zult Gij een Princes naar uwe keuze geniete», en echter valt U veel toctewenfehen. Voor eerst een diep inzien in delast van't bedier en moed in alle handelingen die'er toe geleiden, zoo wel als wijsheid, en vermeerdering van kennis,; dat dan God u moed en bedaartheid, vernuft en geheugen geeve, kortom wijsheid beeterdan goud. Ten tweede is 't mijn harten wensch, dat Gij machtig zijnde, als geen macht hebbende U befchoude: maakt tusfehen macht en geweld verfchil, de laatde begint daar de eerde  ( 95 ) eerfte haare grenspaalen gewaar word , laat vooral uwe hoogde macht in uwe oogen in de goedwilligheid van anderen beftaan , en begrijp dat alle middelen van Contrainte bewijzen van onmacht zijn ; omdat Christus God Almachtig was, beval hij V de winden en zij zweegeti, en gehoorzaamden , en had hij die niet geweest hij had ze moeten beBrilden; word machtig maar niet geweldig, om de zwakke 'zijde uwer macht niet te klaar te betoonen en geeft God U wijsheid naar mijn wensch, zoo zult dj ook machts genoeg hebben om wel te doen, let op Uw Heer Vader, ó Prins! omdat hij derker, machtiger is dan het geweld, 't welk zijnHooge Ptfffoon omringt, laat hij het uitraazen, beklaagd de zotten, is te vreeden in zijn lot en door zijn vertrouwen op de macht van zijn goed recht bindt hij een riem onder 't hart zijner vienden, en zal een voorwerp uwer bewondering weezen als uwe jaaren uw oordeel zullen gerijpt hebben , en wijze lieden op uwe bewondering kunnen prijs ftellen. — "Ten derde Hartelijk wensch ik U dat gij de goederen moogt leeren gebruiken, welke gij eens, (God geeve dat het laat zij) zult bezitten , 't heet weinig te praaien , weinig mildaadig, maar Gods Geest zal 't U moeten leeren hoe 'er een nuttig gebruik van te maaken, en 'er U en uw Huis eere meede aan te doen, uwe meesters zullen U (heoretifche regelen leeren maar Gods Geest wiens bewerking ik voor U af bidde kan U alleen, met van zelfsheid in de praktijk leide, Gods Geest zij met U. Ten vierde, 't is Prins! nog zeer vroeg om U een wenfch over uwe huwlijks keuze te doen: maar ik weet hoe vroeg zich 't hart ontfluit, ik weet dat die eerde aandoeningen, hoe vuurig echter eedel zijn bij alle menfchen, de eerst geboorne liefde is vrij van laage hartstogten, ze is onlchuldig, behoudt die ze is goed, en word door tegenkanting alleen hartstochtelijk, maar Prins , vergeet'er niet bij dat uwe keuze het lot van uw leeven bepaalt gij kunt in uwen echtftaat zoo ongelukkig als de ongelukkigfte onderdaan zijn, befluit dan langzaam maar fernt de Historie der waereld zal u in de Hoven zoo wel de bittere gevolgen van huiskrakeel leeren zien, als bij geringe burgeren, denk 'er bij, wat gevolgen die keuze hebben zal, wat nieuwe verplichtingen U opleggen , en weet dat Koning CijRüs als hij op de opvoeding zijne kinderen verwaarloost de Maatfchappij daar door meer beleedigt dan de eenvoudige Landman Agricola in't zeilde geval en weest voor alhier wijs in. • rij .;. bnootsrc 1 Maar  (96) Maar wij! gij ook', ó Prins! voor de eenwieheid gefchaapen zijt, maar niet alleen in ons verbondshoofd Adam diep diep gevallen, en buiten (Christus ook voor u geen zaligheid is, en 't eigendom van Christus wan eeuwigheid gekend moet zijn bij God, en het een blijk in ons is, dat wij van God gekend zijn, gevoel van nietigheid onveimoogen en ellenden te hebben eenitren gronden van achteren van aanneeming, zoo geeve u God ellende kennis, dan word de weg ten hemel, dis te enger is na maaren oizen ftaat op aarden te ruimer is, wijd. God geeve U die,' ook gij zijt van God gebeeden , ó Prins tin 't kort word wijs, weest gelukkig, leef onder bevinding, en door Christus verfliad den dood tot overwinning, word Zalig. Mooglijk komt U van de Vorstenvriend geen uitgedrukte wensch na deezeu: maar weest verzekert dat het beste deel der Natie over U wenfchen zal uitfpreeken bij ijder verjaardag tot dat uw zeegenpraal bij God alle wenfchen verflind. Ik heb HEt gezegt. BERICHT aan den LEEZER. Alzoo ik met eenig leedweezen zie, dat mijne afweezigheid van den Drukpers, onvermijdelijke feilen van alle foort veroorzaakt, en voorneemens ben een deel uit drie bijzondere duitjes te laaten beftaan, ieder van twintig Numeros zoo zal bij het twintigde N». een Catalogus van de fouten* en derzelver verbeeteringen gevoegd worden, beneffens een tijteltje voor 't eerde dukje, en kan ik in de twintig volgende de fouten niet voorkoomen, ook dan van 't zelfde, en en zoo bij voortgang ; maar zeker bij ijde? twintig N°s een tijteltje, en bij de festig N°s'welken een deel befluiten zullen, een zaakelijk Register naar alphabetifchen order gefchiki, want offchoon ik als de Schrijver bij dit Weekblad geen winst hebbe, zal ik het echter blijven behandelen, met denzelfden ijver, welken ik aan mijn belang verfchuldigd* ben, om een gedeelte mijner fchuld aan de Maatfchappij te betaalen, en u, mijne Leezers, te overtuigen dat ik nier; ongevoelig ben voor de eere uwer goedkeuring over dit blad' Dit Weekblad wordt weeklijks a i\ Stuiver uirgepeeren bij J. P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de Buitenfteeden,  D E PHILARCHE VORSTEN- VRIEND. NQ. 12. Ihr triiber /luge Wurde licht, und bcgegnete fich mit feurige /ragen: e wer ijl er wer ijl er der unjere feelen mit Ebrfurcbt und mit ftaunen erfultHiocb Gott der Herr bat mit mier angelangen uberfiedurch diegewali der Rngende IVahrheit zu her/chen. Messias vom Klopstok. In alle rechtfchaapene belijders ran eenen gekruisten Heiland brand het harte, als dat der Emausgangeren, zoo vaalt zij van hemhooren, wien zij lief hebben; doordien hij hun ecuwig bemind heeft; gaarne hooren zij van hem, en zijn verafgefcheidcnvanhun,die zijne eere aan eenen afgodilclien vemufteling geeven. Onder mijne Leezeren zijn zeer veeie goede Christenen, gelijk ik meene grond te hebben om te vertrouwen: zeeker zijn ze meest alle Staats-Stadhoudersgezinden, of, om de woorden, van den Hooggeleerdeu Heer P. Hofltede, in zijne meesterlijke Apologie gebruikt, te beezigen; mijne meeste Leezers zijn Prinsgezind zoo lang t de Staaten ook zijn; en dan is 'er hoop, dat zij t ook wel blijven zullen; daar, zoo ik meene, 'er maaréén voorbeeld in de Griekfche Hiftorien is, dat eene Staatsvergadering, een hunner beüuiten heeft omgekeerd; en dan ge:chiedde zulks nog in eenen kleinen ftaat. Zulk eene verandering van begrip is zeer weinig te voorzien, in een.Land, daar de Werkingen der opperde Macht door zoo eindeloos veel buigingen des vermogens gefchicden. Mijn Leezers dan zijn ttmsgezimf, dat is Vrienden van Kerk en Staat, van Vreede en Waarbeid- want dit is toch onloochenbaar; Oranje heeft geene waarë vijanden dan onder't Slangenzaad, dat zich tegens de uitbreiding van Jefus Koningrijk verzet. Zonder zulke verzeekering omtrent het gros mijner Leezeren van hunne denkwijs te hebben, zou ik nooit beflooten hebbende twee volgende Brieven, welke onaffcheidelijk bij elkaer behooren, te plaatfen; zij raaken het innigfte van 't Christendom, zoo wel de Ferfte van den Mabomethaan, als het Antwoèrd aan hem- ik heb de fmaak gelaaten zoo die was, begnjpenae, dat dezelve geene verandering leedt, of'er was corruptie in '"IN DEN NAAME GODS, DIE BARMHARTIG IS OVER DEN BARMHART1GENI Hier meede zend Dervij Ismaël Ben Ali, van t gedacht des Profeets! aan den vroomen Theophilus Philalefcs, zijne Groet en Heilbeede! W  C9«) De God van Abrauam en Isaiaël is alleen God, en wie meer Goden field is een Godloos mensch! ■ Voor weinig daagen deedf ik mijn tweede gebedt de derde uure naar 't oprijzen der zonne; o God zeide ik laat dee zen dag heraut niet te vergeefsch lichten voor 't gr/lacht van Ismaël; ik bleef een oogenblik ftilliaan, als ik plotfelings de oogen opflaande, voor mij een Jongeling ftaan zag een Hollander zoo hij zeide, die in Europa gereisd hadt, dewelke, vermits het Oorlogfchip, waar mede hij aan de Turkfche kusten gekoomen was, quarantaine hield, Landwaards was itigereisd, deels, zoo hij zeide, om de bijzonderheden des Lands |te zien; anderendeels, om, zoo hij een wijs man vondt, die ook vroom was, bij hem aan te houden, om met hem over den Ceran te fpreeken; en, ging hij voort, uw gebed heb ik gehoord en wel verdaan/om dat ik door de kennis derLingua franka iets van de Moorfche en Arabifche fpraaken verdaa, ik weet, dat gijl, maar één God erkent, zoo als de Christenen ook voorgeeven te doen: maar hun leerftuk van Drieëenigheid bezwaarde mij frats lang; eevenwel begreep ik, dat het moogiijk een gebrek in mijne wijze van befchouwen kon zijn, tot dat ik in GrootBrittanje het werk van den beroemden geleerden Priestleij in handen kreeg, en daar in zag, dat de Christen Kerk zints die tijd zich aan afgtderij bad fcbuldig gemaakt, dat men begonnen hadt, aan Christus Gcrdlijke eere te bewijze,»: maar als ik in mijn Vaderland dat werk vertaald, en in alle handen zag, zonder dat 'er Kerkelijk iets tegen wierd ondernoomen, 't welk genoegzaam effect farteerde; begon ik mij zelve in mijne twijffel toe te geeven: maar Jefus bleef een groot Profeet in mijne oogen. — Hoe dacht ik, Christenen! hoe is het moogiijk, dat God een Zoon zou hebben, maar ook de verlichtfle onder ons gelooven zulks niet; want geloofden zij zulks, hoe zou dan 't werk van Priestleij kunnen gedult worden? zouden waarlijk geloovende Christenen niet moeten vreezen voor de Vuurbrand der Godlijke wraake, wegens 't dulden'er vaa alleen? zouden wij de verdraagzaamheid zo» verre trekken kunnen, dat ze ook die geenen verdroegen die't gantfche gebouw der leere om verre rukteen : maar neen dacht ik 't is geen verdraagzaamheid omtrent het werk van Priestleij, maar 'tis ongeloof omtrent de Godheid des Zoons, en is dit waarheid, gelooven onze kundiglte zelfs niet aan eene Drieëenigheid: waarom belijden zij haaf dan? hier, vervolgde den Jongeling , kwam mij een vernuftige vriend een esprit fort die zich een Naturalist noemde te ftade, en liet mij inzien dat het geloof eener Drieëenigheid bij 't gemeen ingeworteld was, en de uiterlijke Godsdienst niets meer, dan een kunstgreep om 't volk in orden te houden, dat men daarom aan 't oude gevoelen rfog niet openbaEr dorst veranderen, maar dat i men  (99) men door het pleiten voor de billijkheid dei- verdraagzaamheid, genoeg betoonde dat de kettermakerij-een einde hadt, Uit hoor. mij nog een oogenblik Eerwaardige' Grijsaart (zoo ging hij voort) ik haat alle bedrog; maat vooral 't bedrog waar in men werkt door een misbruikten Godsdienst, en ik fnieede dus een plan, om mij te laaten befuijden en een Renegaat van mijne leer te worden, zoo ik één Wijze vond dié in den Coran geleerd was en mij kon toonen, dat Alahometh een Waarachtig Profeet was geweest , in U meen ik den wijze gevonden te hebben ; of ic-ert men bij U ook'een Godsdienst uit policij waar van het hart niet overreedt is? o'fheophilus! hoe ltond ik verbaast over deeze aanfpraak, hoeveel oprechtheid en waarheidsmin draalde'er in door, en hoe veeJ befchuldigingen moest ik mij zelven over daaperigheid in den Godsdienst maaken: wat zijnde vijf gebeeden die wij' doen?eene Wettifche plicht, die zeldzaam ons hart ontvlamt. — Ik zaj; hem aan en zeide, Eedle Christen (zoo meen ik utiog) ik verlaat mij op uwe trouw, ik zie uwe bezwaareu, ik weet hoe zeer de. Mahometaanen verheugt zijn, Renegaaten te maaken. Mahomet ontzegt hun die tot ons overgaangeen éétüg ampt dat zij niet zouden kunnen (beneeden den throon waar op zijn Kalif zit) bedienen: maar ik bemitr Waarheid eeven als gij; wilt gij tot ons geloof met een rein hart voor God overgaan, overtuigt U dan eerst dat gij reeden hebt den Leer van Mahomet, uwerKerkleere, voor te trek-, ken: o Jongeling! hoor mij, dat Leerduk dat Christus Gods. Zoon zou zijn, is mijn twijiTel ook, en zonder dat was Hg een Christen , hoe zeer ik-van een Emir uit het gedachte Mahomets afdamme ! Jongeling, wees niet ligrvaerdig met het veF*' werpen van 't geloof uwer Vaderen: want in hetgeloove der Mahometaanen .zal' u eene andere gewigtige zwaarigheid oprij-' zen; hoor mij, want ik zie in U fpranken der Wijsheid die> ter zijner tijd. vlammen worden zullen, eens zult gij als Ismaël zijn, Uwe hand ophef en tegens de handen die tegens. V opgebeeven zijn. — ooit wij leeren de onderllijkheid der ziele, draf en belooning na ditleeven: maar, o mijn Vriend.' als gij eens zult wijs zijn, dan zal 't licht van Gods Heiligheid, gemaatigd naar gelang uwer bevattingen, aan de eene zijde u in de oogen draaien : maar gij zult nieunindeboosheeden van uw hart aan de andere zijde ontwaar worden, te vergeefsch zult gij u daaglijks vijftal gebeeden doen : God is telieiüg die op te neemen; gij zult in uwe bcedenvaarten te vergeefsch doen; vergeefsch de put van Hagar, te vergeefsch het g/v?/des Profeets bezoeken, uwe geleigeest, hoe rein, dort te vergeefsch t aanen over u, en zal u aan den boord des grafs verhaten en wie zal u engelen onfchuld, welke om voor God te bedaan vereischt word , meede deelen ? vooral geen Heilig God zelve, dewelke doorUbeleedigt is, en over u toornt — o zink dan! — Waar voor hoopt gij op belooniug? o wagt niet M 2 dan  dan ftraf — o Jongeling!! Jongeling ! ik voor mij vraag aan den Coran te vergeefsch — Wie ? wat zal mij met G»d verzoenen ? en o deeze duisternis is zwarter dan het vel, 'twelk mijne huit bedekt,' Ik zie Vreemdeling, ging ik voort, dat U mijne reeden verbaazen: maar ik zal u gulhartig zeggen dat ik voor lange Jaaren in Perfiè'n zijnde, met een Grieksch Koopman bekent geraakte, dit was een man van doorzicht in den Godsdienst der Nazareenen, ik kan hem voor geen huichelaar houden, maar als wij te zaamen ovende menfcbelijke Ellenden fpraaken: zag ik op zijn gelaat eene Zeegenpraalende bedaardheid , en gevoelde daar en tegens de wanhoop de naaste Haat van mijn hart te zijn: iriaar Jongeling ik verloor dien vrieW. o Theophilus Philaï.etes! u heb ik voor altijd verlooren U Theopiiieus Philaleïes riep de Vreemdeling, is een PerfifchV Koopman te en hij befchreef mij in mijn Vriend den man die ik in Perziè'n gekent hebb' en wien de last van drieen festig Jaaren wijs: maar niet zwaarmoedig, gemaakt zal hebben ; terwijl hunne verloopene vlucht hem de eeuwigheid niet uit het oog zal hebben doen verliezen. Na dit gefprek waarde Theophilus! maakte ik hem met den Coran bekent en vernam dat in zijn land, 't land daar gij nu woont en welkers Regeeringsform ik niet bevatte, de Godsdienst als loutere Staatkunde word behandelt, ik befloot Ute fchrijven, en den Jongeling, die nog geen Renegaat is, zal u mijn brief brengen; verheugd dat gij nog in -1 leeven zijt; antwoord mij der daagen zat, tot mijnen troost, op deeze vraagen, Wat leert gij Christenen van 't Godlijk Zoonfchap van uwen Ifis en hoe kan dat leerltuk met Gods eenheid beflaan, en zijn Uwe Christenen zoo Godloos dat zij Ifls Goddelijke eere waardig keuren, enteffens toelaaten dat hunnen eerdienst, aan hem, voor afgoderij worde uitgemaakt, of hangt het bij de Nazareenen van de waereldlijke magt af, om Ifls van daag voor een God, en morgen voor een bloot Profeet te erkennen , en loopt in zulk een Land niet alles in 't wild??? . Vaar wel, Theophilus, antwoord mij haastig, ik ben den dood na bij door Jaaren, nog nader bij door zwakheid, voor al zeg het mij zoo gij het weet, is 'er middel met menfchen God te vreezen ? o zeg het mij, en God zal over U barmhartig zijn. — den i7en dag der mane Jijan. —— ANTWOORD. Ir den Naa me Gods die Barmhartig is, over de Barmhartigen de Groetenisfe met heilbede van Theophilus Philaletes aan den Dervij Ismaé'1 Ben Ali des Emirs uit het gedachte des Profeets. Vreede zij U 6 Ismaè'1 van den God Abrahams, die de W aereld zoo lief gehad heeft dat hijookzijnenZoonetot haar be-  C 101 ) behoudt niet heeft gefpaard, op dat zij met hem verzoent zou worden. - beurteling verrukt en ontroert as .k uwen Hoe uitmuntend is uwe Liefde tot de waarheid , ó hoever "zijt gij gevordert in de kennis van uw éigen hart , gij voelt eene behoeftigheid die mij verrukt, en uwe houdmgm 't geval van den Jongeling, is meer aan de houding van en zuigeling der genade. Voor af wil ik umeiden , Isrnnel, i k h eb dm Weling te recht gebragt, eu o dat deeze m. drukking U niet beige, Adelhert zal de Euangelifche Vrijheid met verzaaken om de kluisters der Coran aan te neemen; hij gevoel aï' verheevene van de leere des Christendon» Ontroert ben ik, ó Ismaël! dat ik zoo groote Waarheidsliefde als de uwe in k duister der verdichtfelen zie zitten; zoo groot een Gevoel van Ellende zonder uitzichten van redding. O mogt ik iets toedraagen, om uwe geflingerde reeden onder geloofs gehoorzaamheid tot ruste te brengen, op dar gij den dood welket, gij nabij zijt, voor U mogt leeren be^honwen afc de baarmoeder van't lcaven, van t Leeven Gods- en d.t der menfchen, wen zij vroom zijn. —— , Wij Nazareenen (want dit is den Naam welken het Lbeden Mahometaanen, behaagt ons te geeven, en alle naamen ontvlammen ons .voor Christus dewelke op eenige manier van hem tot ons koomcn.) Wij dellen één Godl.,k weezen, waarin alle uitterlte volkoomenheden in de volmaakde zaamendemming vereenigen, wiens eindens wij met raamen, en Stens wcegen ons alleen van agteren blijken volmaakt goed, vö naakt wijs, te zijn. Onze Ondeugden zien w.,, en te ilerker.naar maate wij wijzer zijn; wij gevoelen dat tusfehen Gods Heiligheid, en onze boosaanigheid zoo groot eene Woove is, dat alleen Goddelijke wijsheid een middel zou kunnen raamen, om uit die tegenstanden overeenjiemmmg voort te brengen, onze wijzen zouden met u te vergeefsch uitroepen,-- wie zal ons met God verzoenen? maar God «nooter dan 't grootde, beeter dan het beste God gaf de Ke ingen wat hij den wijzen onthield, om dat de Eerde leedi» en in zich zelfs verlooren waaren, zoo dat hunne reeden "hoe Heraclsch andeizints, omtrent geene onderwerpen durfde verkeeren , hooger dan onze tegenswoord.ge geboorten en God van hunne uitredding alleen de eere verkreeg, en 'om dat de zoogenaamde wijzen zich altoos; waagei:, e met de vleugelen van Icarus, aan 't vuur derGoddel.jke Heiligheid zich ook altoos verzengden, God wil gew. hgc verzaking van't men ik. Die God dan, voor wiens Wbe,* de geheele natuur pleit: maar die met het pleiten der geheele natuur voor ons een verteerend vuur word, die God is ook Liefde en die Liefde kan juist de booze mensch met verdaan om dat de haat het hoofd Caracter van t menschelijk weezen thands is; dit zal ik,ó Ismaël! met een woord moeten toe lichten; houd gij de haat niet voor eene e.gcnicbap eM 3 lüC  t-ot^rfchcKhngcndiftnictie werkt in'czeedelijk weezen?houdt gij de liefde niet voor 't tegenovergettelde? immers ja maar welk houdt gij dicrbeide't ho9fd Caracter des rJenfche? tast m uwen boezem, o IsmaëlKis 'er een ding in de natuur Injchger met zich zelve dan't menfcheliik hart, en is die lhi.dighe.d met zich zelve wel eigen met een Liefde koesterend Vezen? zeg volmondig neen, Ismaëi - en haat verftaat de taal der Liefde niet,dus konden wij om alle eigenc appen Gods denken : maar zijne Liefde zaagén wij natuurlijk voorbij, Genaue zochten wij, maar liefde in God te denken was tegens den aard der haatende menfchen, en eeven daaroiu is t den natuurlijken Mensch onmooglijk God als dneeeuig,dat is in zijn daadelijk beftaan omwikkelt, te kennen .Maar God heeft van 't begin zich bekent gemaakt, om dat luj befde is, bekent gemaakt als liefde, als enkele menleken min en nu belchouwen wij God als één gelijk hij waarachtig is: maar ook als drieéén, en daarom een huishouden der genade, moogelijk; in de huishouding der genade, 't middel ter onzer uitredding, koomen ons dus drie Perfoonen voor dewelken. op eene voor ons onbegrijpelijke wijze in dat eene Godl.jke Weezen deelen derwijze dat het echte niet verdeeld word: een Vader die Schepper is, een Zoon die Verlosfer is uit den jammerftaat waar over ook gij klaagt en een bleiligcn Geest die 't verloste toebrengt-.wij zeggen niet dat Chnstus de Zoone Gods is, neen wij&zeggen dat hij de Zoon des Vaders ,s, wij zeggen-niet dat de 1L Geest van God uitgaat: neen maar van Vader en Zoon, en een deelbaare God is ook bi; ons geen God, en alle die de Veel Goderij leeren houden wij met U, voor Godlooze menfchen,- over de EenLeid Gods is tusichen ons alzoo geen twist; maar om ons gefchil omtrent t beftaan der Drieëenheid te eindigen en ü door zegenpraalende waarheid te winnen; is maar ee'n middel, want dog t geloof is uit het gehoor: en om door geluit het gehoor aan te doen, en de ziel tot geloof te beweegen is wel geen fterker toon in de Natuur dan 't woord Gods en dat woord zend ik U in de grondtaaien die ik weet da't eii beiden als uwe Arabifche moedertaal verftaat; dat woord zult gij bevinden Gods woord te zijn, als gij't zelve met die zelfde waarheids liefde waar meede gij uwen brief fchreeft begint te leezen , maar dan nog zal tot uwe ruste meer gèvordert worden: waar op ik thands alleen zal zeggen, alle werkeu Gods zijn eeven groot, God is onbegreepen 111 't geheel onbegreepen in de deelen, en al wat hij aanvangt voleind zoo volmaakt als zijn weezen volmaakt is. God alleen , ó Ismaël' God heeft u met eene zelfsverzaakingftrijdig met de aart uwer booze natuur leeren vraagen — wie zal ons met God verzoenen ik zend u den Wegwijzer: maar God f> brand mijn hart van hoope .') zal U zelfs doordat middel leeren, en gij ,zuk alleen van hem moeten geleert zijn, vooral zult gij ech' ter  io3 ) ter het Griekfche Testament, de Ccloofdelling van die Kerke, welkers leeve in dit Land voor de gezuiverde word gehou* den, vinden. O leest dit meer dan eens door, mij heeft het overgebragt uitliet Griekfche tot het grooteKerkgenootfchap alhier, u zal 't treffen met den blikfem der waarheid, gij zult verbaast liaan zoo veel en zoo groote zaaken in een zoo eng bellek te vinden, en alles gebragt tot een punt van eenheid, 't welk voor de Goddelijkheid der zaake pleit. De Godheid van Christus hangt hier te lande niet af van het begrip der oppeifte macht, maar zal de opperde macht niet in wanorder en Anarchie verkeeren, zoo moet zij blijven alhangen van de Godheid van Christus. De opperde macht heeft hier zoo weinig als ergens recht de Heiligheid de; Heeren aan te tasten , de opperde macht op aarde is Gods dienaarresfe waar zij ook zij, zij kan niet bepaalenover den inwendigen eerdienst aan God, zij heeft geen recht te dulden laster tegens God, en Priestleij kan Christus in zijne Godheid niet aangetast hebben, of de opperde macht is verplicht alle de vruchten van dat kwaad zaad uitteroeijen, en daar toe is hier hij voorraad reeds voorzien bij placcaaten van de Opperr macht. Ook waakt de Geestelijkheid 'er tegen , en de Oppermacht heeft geene keur in de daad, zij moet het euvel tegengaan , en dan nog zich niet verdienstelijk voor God-befchouwen, maar in de manier van 't tegen te gaan, kan die Opperde magt varieeren, en alle middelen zijn de haaren , maar middelen zullen, zeekerlijk gebeezigt worden. Men verhaald hier reeds, o lsmaëi! dat'er een prijs uitgeloodis, om'er tegens te fchrijven, want de executie van de oude Placcaaten vind men 'er te violent tegen, echter vrees ik dat voor goud geen godgeleerde pen te koop zal zijn —» de fchatten der Namans, roeren proteeten niet, wel hunne jongens, die de gevolgen niet zien. — daar nu de Oppermacht altoos ia handen van menfchen is: heeft zij ook een geweeten waar in het jongst gericht (ik fpreek als een Christen) tegenswoordig, zijn throon reeds heeft beklommen. Ouwling ik beken 't zou 't boek van Priestleij ten vuure gedoemt zijn: maar was 't daar meede uit de waereld — nu zal men er moogiijk tegen gefchreeven willen hebben en't belachelijk willen maaken om zelfs de Godgeleerde tot meer ijver in't betoog der Godheid van Christus aan te vuuren; maar dit is zeker men zal tegens Priestleij wel waaken, op een of andere wijz': want offchpon de grootde eere. der Oppermachten is, zich zelve altoos gelijk te zijn: zoo grenst die eere der Godheid te na om ze in menfchen altoos te verlangen — ook veranderen de omdandigheden, men kan niet altoos eevcneens handelen, en wij moeten nooit haastig oordeelen, alle ontdekken niet eeven gevoeliger heil op den weg)t en zoo gaat het met de Oppermacht bekleede menfchen ook, en veele moeten groote proeven zien eer zij nog uitroepen Mijne Ueere en mijn God! M 4 Geen  C 104 ) Geen boek van Priestleij getoilereert of verbooden,. geen ketterij onder wat fchijn ook ingevoert, geen aardsch geweld tegens de macht der waare Kerke Gods geftelt, zal 't Koningrijk van Christus fchaaden, 'er zal wel een waare en openbaare eerdienst op de waereld blijven;met de geboorten van Seth, bij wien het heilige Kerkzaad berustede, begon men Gods Naam openbaar aanteroepen, 'er kwam openbaaren eerdienst voort, en dezelve zal tot het einde der eeuwen blijven, Christus is één God met Vader en Geest. O Ismaëi! wat wenscht mijn hart U toe dien Heiland te kennen, en eeven weinig als gij ftelle ik'er eere in, Renegaaten te maaken uit tijdlijke inzichten , of voor eene Leer van dewelke ik niet overreed ben: maar ik weet in wien ik geloof heb, en ben overtuigt, 'en't zou mijne Zaligheid in mijn Zaligheid na dit leeven nog vergrooten (zoo als ik nog aardschgezind denke) U ook daar onder Gods uitverkoorencn aan de bruiloft des Lams te vinden, waar wisfeling, fmart en dood geftorven zijnden, Christus in allen alles is. Den 14e Aug. 1785, welke na gisfing bij u zijn zal, den 53 dag der maane Af b. Berigt. De Leezers zullen met deeze brieven genoegen neemen, en Priestleij op de onwaarde fchatten , daar hij op behoort geftelt te zijn bij Christenen: zoo ik hoop zal geen één eenig Godgeleerde zijn tijd aan 't fchrijven tegens dat godvergeete werk verfpillen, maar voor de ziele zijner kudde zal elk flegts blijven waaken en opentlijk tegen Priestleij's verdoemelijke leer vermaanen, en dit zal genoeg zijn. Alle Kerkleeraaren behoeven dat werk niet eens te leezen: 't is 'zotte praatte zeggen de Geestelijken bejlrijden Autheur en die zij niet leezen: want tot het beftrijden der logenen is 't niet noodig ze in alle haare gevolgenen oordeelen te befchouwen; neen 't is genoeg van de tegens overftaande waarheid recht overtuigt te zijn; niemand zou immers een ander wijs achten, die tegens een derde welke met Anaxogoras zeide dat de Sneeuw zwar: was, niet eerder het tegendeel zou durven beweeren, voor dat hij al zijnedrogreeden hadt aangehoort, en elk zou van een zoo vreesachtigen zeggen, had hij aan zijne; oogen niet genoeg??? Dit Weekblad wordt weeklijks a i| Stuiver uitgegeeven bij J. P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de Buitcnfteeden.  D Ë PHILARCHE VORSTEN -"VRIEND. N°. 13. Subita conierrtnl hostts, Ufitata Filescunt. V1G e t 1 u s. Niets is gewoonlijker en belachgelijker, dan dat menfchen die op een achtervlieriug hen leeven fleepen , zich het hoofd met het finantie van Staat breeken , en over de zvvaare belasting klaagen, in een tijd dat zij eindeloos verflandiger Zouden doen, weegen te zoeken, om die belastingen, door fcen ruimer gewin, draaglijker te maaken: maar 't is niet minder belachgelijk, dat men alom, met een Patriottifchen ijver? hoort fpreeken over den Oorlog, welke ons van buiten door 't Oostenrijkfche huis gedreigt word, terwijl men ijvert om de breuke te vergrooten, waar door dezelve voor ons alleen geducht kan zijn; in fteede van flegtszorge te draagen ons zelve geducht voorden Keizer , door Eendracht te maaken en ik moet het met Leedweezen en Schaamte van onze natie zeggen zij is Zooverzot opbaarfpeelpop, de tweedracht, dat ze om voor al dat gedrocht 'te fpaaren , onder alle de oorzaaken waarom Jofephus de Ilde ons den Oorlog aandoet, geene verdonkeremaand, dan alleen de waare, de eenige!—In N°. 2. van dit weekblad gaf ik een gefprek tusfehen inij en. mijn Neef Puit. eet in welker flot in N°. 3 te vinden, men ziet dat ik met Phileet ten zijnent ging, en aldaar kwaamen Eugenius en Theophilus de een een Geldersch Edelman , dewelke alles aan een* uitgebreide correspondentie te kosten legt, en de anderen een godgeleerde, Zoo rechtzinnig, als kundig en getrouw; terftont waaren wij kennis als of wij jaaren te zaamen verkeert hadden , en 'er Was geene fchaduw van achterhondentheid in ons gefprek, wij verhaalden elkander waar. meede wij tot hier toe den dag hadden doorgebragt, en dit maakte dat het gefprek tusfehenPhileet en mij weeder vernieuwt wert, Eugenius was van 't gevoelen van Phileet, maar gaf blijken dat hij nog meer redenen hadt het daar voor te houden, waar op Theophilus hem aandrong ons zeeker kamergefprek tusfehen den Keizer en een Kamerheer meede te deelen. Eugenius is mild met de vruchten van zijn verfland, in 't Staatkundige is hij een vijand van gereevel, de daaden van Vorsten vergelijkt hij met den teegenswoordige Staat der waereld 3 en meet haare bijzondere gevolgen af aan de omuandigheden van 't geheel, N eu  Ciö6) en draagt voor al zorge, door correspondentie te weeten — of het "Courant nieuws waarheid is , of niet. Hij toonde zich bereidwillig, en gaf het gefprek voor een Cafus dahüis doch die niet ongegrond was — en ook daar voor geef ik het zelve, met eenige Verandering, bewaarende de form, en hoopende dat het genoeg zal zijn om te toonen dat Jofephus de Iide de man niet is die meer Doha maakt dan'hij plans heeft voorgenoomen uittevoeren, en men van hem niet zeggen kan; 't geen men van zömmige zingende windmakers zegt. IVat brengt een Dichter voort, naar zulk een groot gedruis, Een beig in baarensnood baart eindelijk een muis. Zie hier het gefprek. De Kamerheer. Uwe Maiestcit vergunt mij de genade hoogst dezelve eenen brief van Verfailles onder 't oog te fchuiven, behaagt het uwe Majesteit oqk dien daadelijk te doorloopen en te disponeeren over 't geen hoogstdezelve behaagt daar op aan mij te beveelen ? D e R. Keizer. Ik'droom den Inhoud van dien brief reeds, wij zullen dierhalven denzelven eerst daar na leezen, thands mijn Lieve Graaf heb ik lust om een oogenblick van mijne lectuur afteftappen , en voor die uitfpanning eene andere 1# verkiezen, te weeten een gefprek met u te houden, gij komt juist van pas naar den luim dien ik heb : maar kijk yoor af eens wat ik leesde. De Kamerheer. Uwe Majesteits bijzondere gunst verbindt mij ten llerkften, ik zie dat uwe Majesteit, het Staatkundig testament des Cardinaals Alberoni leest, en dat wel'töhoofdftuk waar in Alberoni een plan opgeeft, om het huis van Bourbon Meesteresfe van den handej der beide Indien te maaken. Gij zijt Grootmachtigde altoos beezig, uwe Majesteit ontfnapt geen oogenblik, altoos vind men u midden in de belangens van 't Rijk. Dï R. Ke.zeR. Dat zij zoo Graaf: maar loop netplan eens geheel door, en zonder overijling, ik begeef mij een oogenblik van bier, om te zien naar eene teekening van eene Nieuwe vesting om bij den Dotiau optewerpen; en gij zult op \ivrgemak het plan kunnen doorgeloopeu eer ik te rug zijn zal, „ De Kamerheer doorlas het plan ernstig en dagt 'er he„ daart over na, tot dat zijne Majesteit 'te rug keerde „ en aldus vervolgde. Wel nu lieer Graaf wat dunkt u van dat monster van onbillijkheid? De Kamerheer. 'De Kardinaal moet eene genie gebult hebben die alles overzag, gelukkig voor Oostenrijk i'.^t de Hertog Regent een man was, die zijne misnoegens, tkn teugel viwde, eu zijn eigen belang voor dat der kroon trok  trok echter heeft deeze tijd ons gefeért dat de Kardinaal'ia waan bedroogen was omtrent Gibraltar,, en dat Grootbrittanje in 't midden.der rampen eene geduchte Zeernogendheid is, trouwens Alberoni dagt als een Italiaan, en 't Cosmopolitismus of die waarheidsmin die alle volkeren recht doet was nog zoo ver niet doorgedrongen : dit plan brengt mij echter tot nadenken en fchoon ik op Spanje niet veel tel, zou ik wel wat argwaanig op Frankrijk denken kunnen •(ve'rfchoon mij Genadigste) dat rijk ('meed plans en voert ze uit om dat het aan de middelen te gebruiken niet zeer kleeft, maar in dezelven varieert, 't plan van Carel de V. was reeds eene algemeene heerfchappij , maarOo tenrijk heeft het laaten vaaren,toen 'tevenwei nog de afgod van Lodevvijk de XIV wa?. Gelukkig hadt hij een antagonist in Koning Willem die ook Stadhouder in veele Provintien der Nederlanden was, maar Grootmachtigste wat zal ik thands zeggen 'Lodewijk de XVI is met uw huis verzwagert, de omftandigbeden van de betrekkingen der Rijken in Europa zijn zoo geducht verandert, dat geene der droomen des Kardinaals ooit gerëalifeert zullen kunnen worden , en — maar verfchoon mijn ijver ik fprakdat 'er geen tusfehen koomen aan was. De 11. Keizer. Neen , neen ga altoos voort, en — want daar blecvt gij breeken. De Kai'.ii-rheer en (Ik wilde zeggen Grootmachtigste) Spanje maakt weinig anders als navaale promenades , en is om zoo te zeggen, één rijk met Frankrijk, 't is ten minsten in beiden 't huis van Bourbon dat regeert, Frankrijk Jchijnt uitzichten des Kardinaals op het meesterfchap des Oceaans', door 't middel der Conquesteering van China te minachten, en fchijnt, en door de voorllant der Ameiicanen tegens B.ktanje in de laast verloopene jaaren, en door de Edelmoedige deelneeming in 't lot der hollandercn, alle meesterfchap der zee te willen vernietigen , en uwe Majesteit fehijnt zelfs door Frankrijk uitgelokt te worden , deel in de vaart op d^ Indien te neemen, immers omtrent Oostende zal uwe Majesteit , redelijker wijze geene plans fmeedCn kunnen die niet geagreëert z-alleo worden, terwijl het huwlijks tractr.at tusfehen de twee doorluchtigffe huizen van Europa, te weeten uwer Majesteits en 't Bourbonfche alle fchaduw v:;n verdenking zelfs weg neemt. . De R. Keizer. Spreekt met alle oprechtheid fleer Graaf, en zoo als gij denkt, denk niet, dat ik te familieziek ben om geene waarheid te kunnen hooren, zou naar't plan van Alberoni, het geen naderhand naar mijn gevoelen , eene uitwerking als ueulfop genad heeft , het conquest van China en. N z de  C »8) -de groeten Oost, het eind oogmerk van Frankrijk hebben moeten waezen, om 't Christendom voorttepianten immers neen Graaf, een Herfenfchimmige Hijrarchi is 't einde aller bedoelingen , en al het overigen zijn middelen, de Franicbe Staatkunde is gul met het divulgeeren der middelenmaar verdandig genoeg om bij de uitheemfchen hunne middelen voor emdens te doen doorgaan; maar dunkt u zou frankrijk in de eindens of in de middelen variëeren. Da Kamerheer. Behoudens mijne ootmoedige Eerbied voor uwe Majesteit, moet ik hoogst dezelve fmeekèn-, genadig verfchoont te zijn in deezen te antwoorden , eei» kortzigtig Onderdaan mag zich niet verdomen , alles zoo Letterlijk van gekroonde Hoofden te zeggen, O Grootmachtigste! hoe verachtelijk worden de Republicanen niet vaak , m 't oog van andere volkeren, wegens hunne domme en brutale correctie over Vorstelijke Kab'inetzaaken; want weeten zij uit oosterfche gefchiedenisfen, daf' ten tijden als de Ottomanifche macht opkwam, een wakker Oostersch held van kunde en fmaak binnen twee jaaren geheel Perfiën bemachtigde, en hooren zij dan in Europa van Oorlogen die twintig en dertig jaaren duuren, zoo hoort men hun met machtfpreuken zeggen, wat weet men tbands van krijg voeren, die oosterling was een Karei: want zij vergelijken geen volkeren met volkeren , geen kriigstucht met krijgstucht: uwe Majesteit verfchoon mij zoo ik te veel praat': maar mij is voor waarheid gezegt, dat wanneer de Hollanders van alles gebrek hadden , en met geene mooglijkheid iets tegen Brittanjen doen konden, 't welk de Heer Erfdadhouder als een voorzichtig Vorst betoogde, die de weg van Fabius tegens Hanibal hield, wanneer de hette van eenen Minutius welke anderen aanvuurde, bet land zou bedorven hebben , dat ze"-ik 'er toen een Profesforaale Preediker was die meede van de onvergeeflijke inactiviteit revelde, en zeide, men moest maar op God betrouwen: want Gideon hadt Midian wel met drie honderd man geflaagen, op 'c getal kwam 't niet aan zoo God uitredding geeven wilde, of die Preediker wel wist watverfchil 'er is tusfehen 't betrouwen op de voorzienigheid en God te verzoeken, weet ik nietrmaar dit weet ik Groormachtigde dat de Preediker even makkelijk had kunnen zeggen (en moogiijk met niet minder grond) ziet eens wat inactiviteit, men heeft maar een Esquadertje uit te zenden, en voor foldaaten trompetteis te gebruiken , die langs de Engelfche Kusten hebben te zeilen, en op een bof Wilhelmus van Nassouwe te blaazen : want dan zullen de Britten van fchrik in hucrl. eigen land het bederven , „ Ik zie dat uwe Majes„ teit lacht." Maar in de Historie der Nederlanden zijn twee waar-  C 109 ) waarachtige Anecdotes van dat Liedje die mij grond geevea om zoo te fpreeken. De R. Keizer. O toe Heer Graaf verhaal ons die. : De Kamerheer. Ten tijden van den tachentig jaarigen oorlog was een trompetter hij zijn ouders op't land; en zette zich op eene aangenaams avonddond buiten de hnbdeur, alwaar hij v zonder erg 't Liedje Wilhelmus va n N a s s o u w e , begint te blaazeu, de Dorpjeugt onbewust dat Spaanfche troepen in aan marsch waaren, toont zich verheugt met een luid gefchreeuw, de aanrukkende Spanjaarden hooren den trompetter blaazen , en geraaken in verbeelding dat 's Prinfen macht daar was, en fpoeden terug veranderende den aantocht in eene daadelijke vlucht; De tweede Anecdote is deeze Grootmachtigste! de Prins van Oranje komt in flilte voor eené dad, alwaar Spaanfche bezetting in was: men hoort fubiet blaazen Wilhelmus van Nassouwe en de verfchrikte Spanjaarden verlaaten dermaaten hunne posten , dat wanneer de Commandant order dellen wilde, de Piins zo ver reeds meeder was dat de Commandant maar even'iid hadt voor zich zelfs en zijn volk te Capitnle'èreri'1 dus dunkt mij Grootmachtigste! dat de Preediker ook die argumenten tegens de inactiviteit hadt kunnen beezigéd: maar ik hebb' veroorzaakt dat wij van den text geraakt zijn. De R. Keizer, Uwe leevendigheid van geest behaagt mij Heer Graaf! maar daar gij dan aan Republicainen overlaat om zoo haastig te oordeelen zal ik zelfs u maar zeggen, wat ik van Frankijk denke, dat Rijk deekt zich in alledifferentéd der moogentheden, waar uit ik oordeele dat blijkt dat het dat Koningrijk eindeloos minder om inwendige bloeij en welvaard dan om uitwendige parade te doen is, Corfica en Nr. America leeren ons dat Frankrijk praaien wil, echter is het niet overeen te brengen, met het begrip, 't welk wij met reden van dat Koningrijk hebben, dat het praaien alleen het but van deszelfs handelingen zijn zou. Mijne achterdogt vermeerdert gmotelijks door de Industrieufe gang in deszelfs route; hoe listig is men in Frankrijk in alle de plans gcflaagt om het bondgenootfehap tusfehen de Nederlanden ev Gr. Brittanje te eindigen ; wat hebben de Franfchen het niet reeds ver gebragt, daar zij bondgenooten , ja geloofsgenooten en broeders tegens elkaar de Wapens rjebben doen opvatten; en geloof mij Graaf 't is de zaak van Frankrijk én een middel tot zijn Hoofdplan die beiden nabnuren onëenig te maaken , en ik kan 't niet gebeeteren, maar ik voor mij geloof, dat Frankrijk bij deszelfs hoofdplan om in Oost en West meefier te worden, gebleeven is; maar dat dat Koninglijk ja de middelen wat varieert, en dit is eenvoudig de oorJN 3 zaak  C HO ) gak wswirom ik on mijn hoede zijn Zal» en de Republiek "der Nederlanden den Oorlóg aandoen , om op de gangenvan Frankrijk te letten, ook kan ik niet wel vriendelijk op 't (tuk van de Nederlanders denken, de Heer 'Hertog van Brrmswijk Wolfenbuttel is een Rijksvorst, en in dien Heer 'zijn van mij af de geheele duitfehen Order, Ja al wat maar 'We'.gebooren is, en een droppel dnitsch Adellik bloedt onder, .'de zijnen telt. gefchonden, — Ik heb gelijk gij weet de barrièren geflegt. Deeze barrièren waaren voorburgen voor de Nederlanden tegen Frankrijk, maar zoo ras dieRepublicq haar Bondgenootfchap mer Groot-Brittanje verbrak, en zich mee Frankrijk wilde alliëcren , begreep ik dat de barrières konden geflegt worden, nu de oorzaak waarom zij wan en ophielp,-tegens mij ze'fs moet ik geene barrières 'dulden , tegens anderen konden ze nu niet dienen en waajrenze onnoodig; maar behalven dat, ik was door mijn belang verplicht de barrières te.Üegten: wat weetik of moogiijk niet die Ambitieufe plans van Frankrijk nog meer dïtn aliantie in de Nederlanden bedoelen ?'wat weet ilt, of Frankrijk mijne Brabandfche onderdaanen niet tegens mij zal inneemen, en of om mijn macht te verkleinen, het plan van den Graaf Mirabeau niet reeds eer ik om de Schelde dagtgevormt waare, of welk ander plan "t ook zjin mooge? altoos is't zeeker dat zoo ras de barrières niet meer tegens Frankrijk dienen konden, re uit de voeten mosten gernimt worden om dat ze hinderpaalen in 't uitvoeren van mijne eigene Operatien worden konden.en dit lijde-ge'en twijffel dat zoo ras ik de Nederlanden en Grootbrittanje zie verzwakken, en Frankrijk verfterken, mijne attentie 'er bij behoort te zijn; want de flaaperigheid bederft de aanzienlijkfbe Koningrijken: ik ben geerne metmijne gedagten overal, eu heb vooral de handen gaerne tuitn. De Kamer Heer Uwe MajefteitS) doorzigt blijkt in elke bijzondere handeling, ook zou 't voor 't gansch Europa fchaadelijk zijn, dat.Uwe Majeflelt diep, indien men in Frankrijk zulke plans kon hebben, Maar gedoog in mij eene vraag. Grootmachtigste, daar ik met hoogst deszelfs gefprek verwaardigt worde, ik vraag in vago, zou Frankrijk de Nederlanden kunnen conquesteeren. De Keizer, met geweld nimmer Graaf, want het Huis van Oranje Nasfouw is eene geduchter tegenftand tegens de geweldige Operatien van waar die ook ondernoomen worden, dan veele Hollanders zelfs begrijpen, en geloof mij Graaf, indien de Hollanders hun belang wel begreepen, en 't met dien Prins wel maakten, zou nergens in Europa, de zeetel van zoo veel Rijkdom, Handel en waare Volks vrijheid zijn: want die Prins is hun nuttiger ja noodzaakclijker dan voorZuitzer- land  landde rrioeijelijkheid zijner Avenues snAlpifchege'bergtensij gij weet wat de mijnen voor Leen 'er zelfs van ondervonden hebben.— Met list in tegendeel is 't zeer mogelijk, om dat er eene Land-bedervende Cab-al in die Haat is, welke eengeduchten invloed heeft, en die met de Republieq ontdaan en opgewasfchen is , eene Cabaal tegens 't huis \an Oranje: dus om op uwe vraag ie antwoorden, met geweld neen, met list ia, echter hoe zeer ik attent op Frankriik ben moet gij nog vasc dellen , dat ik maar uit voorzichtigheid en niet uit wantrouwen handel: want ik twijffel geen ogenblik of mijn-zwager zal de Regels der recluvaerdigheid die hem bij zijne op> voeding , door zijn Zeeuenvoogd ziju ingeboezemt , aan wien Moreau QaJ totdat einde zijn pen geleent heeft, volkommen getrouw zijn. De Kamerheer. Dat Cabaalen onüaan in despotifche mor* gei. andfche rijken, daar de Wetten en de Monarch geconi fundjeejt zijn, is niet vreemd: maar in de befchaaide Landen yau Europa is't wonderbaar, wijl'er niets bij kan gewonnen worden-— t ■ '• ■ Da R. Keizer ik merk wel Heer Graaf, dat gij weinig bekent met gemceneb.esten zijt. I) • K amcrheer. In e^ne Monaichij gebooren zijnde en weetende dat in republieken iemands recluvaerdigheid zelfs hem kan doen bannen , gelijk blijkt in een Aristides en anderen , haat ik die regeerings form; een Vrijellaat is een monder in mijne Oogen; een Volk dat regeert, is .ellendig, en ik dank God dat mij gegund is voor uwe Majedeit te bukken , ja ik was liever onder de wilden dan in eene Republieq. De R. Keizer, voorzichtig lieer Graal'overijl nntet, zoo als 'er verfchil is tusfehen de willekeurige geweid oeffening des dispoots, en het reden maatig Macius gebruik des Moïiarchs in de Monarchijen, zoo is 'er ook verfehi! tusfehen de toomlooze geweldenarij der volks regectring en de gemaatigde Handelingen der regeering der Edellie uit een voik in de Vrijuaaten; maar zoo gij mij vraagt of in eeu .despoticqoe üaat of in de Monarchij , of in de volksregeering , uf-onder de regeering der -Edei.stem , het Volk gelukkigst is, ik zal u zeggen 't is in de Monarchaale! want zoo fpreekt mijn belang: maar onder ons en om mijn hart recht uk te fnree' " ' Rn» (a) Moreau, Plichten der Overheden, of Vertoogö'verdè; Rechtvaardigheid, als de grond van alle de Plichten van. een Vorst, verdient elks leeziug ten hoogden.  ken, de gèmengo1AR%g*enirf»srbrni is voor een'Volk de gé* jtikkigfte; van een aPerfehoonst faamenrtelzel van zulk eeii Regeeringsform kunt gij licht krijgen , door de L' Oï.me zij* ne Conditutie van Groot' Brictauje, te leezen; van dat faa* menftel is veel in de Conditutie van de Nederlanden; want de Stadhouder is'er een derdendeel des Staats, de Adel re* geering is 'er een derdendeel des Staats, en de Steeden dat is het volk , maaken een derdendeel, eti de Souvereiniteit word ongedeelt bij deeze drie bezeeten; de Steedelijke regenten zijn nimmer meer dan Burgers: want al damden zij al van een Ridder of Vrijheer af, het poort recht is incompatibel met het Adelrccht, en hij die het Adelijk beroep der Wapenen of letteren voor een dienstbaar beroep verlaat, is geen Edelman meer , dit ipreekt van zelfs, want hij verlaat voor zucht naar rijkdom , die voorverkiezing van Eer 'voor rijkdom, en 't is juist die Voorverkiezing dewelke hij verlaat, die hem den Adel en vertrouwen zijn s' Vorden waardig maakt; voorts is het zekerlijk eene inbreuk op s'Volks Vrijheden wanneer in Steeden, in Landen daar geen patri* ciaatfchap plaats vind,, als in de Nederlanden, en in Groot fint* tanje, wanneer de Zoon van een Vroedfchap of Burgemeeder onder de Caudidaten tot de Regeering, omzijn Vaders waar* digheid preferent is: en k is tegelijk eene inbreuk op de rechten der Edelen , om dat eerlang zulke Burgerlijke gedachten, Zich met den Adel zullen gelijk dellen, jouisfeerende van de misleiding waar in zij 't volk gebragt hebben , dat zij als Patriciaten zoogoed als den Adel zijn, terwijl zij daar en boverf door allerhanden werken—en Koophandel rijk geworden, den Adel in pracht te boven dijgende, meer de oogen des Volks trekken, ja hun Schild met de bijgeflanste quartieren , het Schild van een Hoog gebooreïi Riiks-Graaf plaat* fen, 't Is waar een Burger kan van eene zodaai'ige afkomst zijn, dat, zijne Vaderen ook onder de Vrij, e» Welgeboorne man* nen Ouw'lings waaren, en hij kan hun-Schüd'behouden onderfcheids halven: maar quartieren om, en opeiie helmen op, Burgerlijke Schilden, zijn zoo ongepast als middelen zonder pindens. ( V Ver-cc'.g hier i:aj Pit Weekblad Wordt weeklijks a i) Stuiver uit^egecven bij J. P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de "ijuir.enfteeden.  D E PHILARCHE O F VORSTEN - VRIEND. N°. 14. JDus ging Zijne Majefteit verder voort te fpreeken. Ik heb mijn lieve Graaf u gezegt dat de Oorlog, mei de Nederlanden en mij, onvermijdelijk waare , en dat wel om dat ik de Franfche |Haan aldaar zeer fterk hoor Koning kraaijen: ik vrees den invloed van Frankrijk in dat Land, en door mijne Vreedebreuk met de Nederlanden zal Frankrijk het masquer moeten opligteu; 't is voor de Nederlanden zeer ongelukkig dat mijne Staatkunde eigentlijk hun tot een icbijnbaar voorwerp moeten kiezen: maar 't is hun zelfs te wijten , hunne intestine onéénigheden hebben hunne Staatsgedeltenis Chancelant gemaakt, de Stadhouder is het voorwerp van den Godloosten laster geworden , en in veele provintiëu is den Adel een O in cijffer, ten minden zoo fchijnt het mij toe,, en de Burgerlijke Regenten zijn verdeelt, terwijl het volk onder begundiging van zommigen hunner, in veele Steeden de Wapenen heeft opgevat, terwijl 't nu zommigen van hunne kusfens wil dooten: maar dat dit alles thans gebeurt, behoeft u zo zeer niet te verwonderen , die woelingen zijn van ouds aan dat volk eigen gew;eest; weet gij dan niet, dat de Nederlanden den rijke Brazil alleen verlooren hebben, om dat zij niet dulden konden, dat het Nasfouwfche Huis in zoo veel bijzondere perfoonen groot wierd, kortom Graaf, den Oorlog is onvermijdelijk, de Nederlanders laaten zich door hunnen naam Paitriotten bij den neus omleiden, en als dit lang duurde, zou 't Stad- . houderfchap weinig nuts tot hun behoud doen; Frankrijk zou. woogelijk gemakkelijker meester worden dan men denkt, en daar, en in Oost, en West, te gelijk de fundamenten eener Hijarchie werpen, en mij en allen doen bukken, gij vat dus,. dit ik wil en zal Oorlogen, al gaf men mij alles wat ik O eiscbt  eischte: want wat ik niet kan eifchen om redenen van Staat , zou mij moeten geworden, en dit kunnen de Hollanders, vooronderdel hun wijs genoeg die te raaden, niet praesteeren om hunne onëenigheeden , ook dienen die eistenen die ik doe ook tot pretexten; kinderen moeten immers naamen hebben. De Kamep.heer ó als het Uwer Majefteits wil was, zij zou het geheele volk kunnen Conquesteeren. De II. Keizer Indiende reeden mijn leidraad niet waare — dit zonder tegenfpraak waar: maar zie daar ginter op de kaart het rerrein; redenkavel over de ligging, over reeken de kosten om de boel bij één te houden, en begrijp een paar milloeli monden en geen brood, en is 'er minder volk, waar uit haaien wij de kosten van onderhoudt ? het convenieert mij niet: maar 't convenieert mij, dat het eene Mogentheid, ja eene handeldrijvende Mogentheid blijve , ter, einde 'er die geld negotiatiè'n te doen die ik noodig heb 'om mijne Staaten in een behoorlijken luister voor 't licht te dellen, en te beveiligen, bet Brandenburgfche huis is te groot om mijnen aandacht niet te vestigen, de Koningen die elkaar als SchaaSels in eene keeten tot nog in dat Rijk zijn opgevolgt, zijn te werkzaam geweest om mij niet oplettende te maaken; van de andere zijde heb ik de Muhammedaanen, die door 't onderwijs der Franfchen, voor al niet voor hunne Krijgs-' kunde te verwerpen zijn, al hebben zij juist geen Saladijn aan huu hoofd, en gij weet zoo wel als ik, dat de Rusfen' aandagt verdienen, en een Welregeerend Koning bedient' zich van de Vreede, om zich tegens den Oorlog dérk te maaken. • De Kamerheer Verfchoon mijne Vrijmoedigheid Grootmachtigde, zo ik dout genoeg ben om te vraagen, of alles wat Uwe Majedeit van dat Conquest, afhoudt het zelfde' ook niet voor Frankrijk is? De R. Keizer Gantsch niet Hr. Graaf, mijne Macht is eene Landmacht, eu mijne pooging ter Zee maar eenbeginzel, Vrankrijk heeft eene geduchte Zeemacht, en zoo Frankrijk 't conquest der Nederlanden maakte, was 't met Engeland ook uit, en dewijl met'het conquest der Nederlanden dcrzelver Coloniën te gelijk in de handen van Frankrijk zouden vallen, zou al den handel, den handel blijven kunnen ; maar de Geid-Negotiatiè'n zouden 'er behalven voor Frankrijk geene plaats meer hebben kunnen, en delt u dit nu eens voor als eene exioma door list kan Frankrijk 't conquest der Nederlanden doen, indien de Stadhouder gedvear-' boomt wort, en als dat gefebiedt, is Engeland en Duitsland verhoren, en V plan van Hijrarchij krijgt befiag, en nu een*'  C "5 ) eens nageman «it de omftandigheden van dat gemeenebe«, wat moet°ik vreezen! hoe (laat het met den Heer Erflladhouder? Wat is zijn Oom, den Hr. Hertog van Brunsivijk Wolffenbuttel, onzen Proteftantfchen Rijks Veld-Maarfchalk en den hoogen Bloedverwant van de geduchtfle Króonen in Europa al overgekoomen! gelsof mij, ik weet wel dat ik rechtvaerdig ben. De Kamerheer, Ja maar Hoogstgenaadigfte als dit te vreezen waare, zou dan hetBrandenburgfche huis fti| zitten? De R. Keizer, Ja wel Graaf, dat huis moet eerst zien wat ik naar alle regelen van gegronde Staatkunde doe, gij begrijpt ligt, dat in mijne plaats een man op denThroonder Cstzars zitten kon, die zot genoeg was, zich door 'i doorzichtig Franfche Miniflerie te laaten in flaap wiegen, ja zelts het Franfche plan tot zijn nadeel te (lijven, en als dan dat huis het eerst aanving, en zich tegens die Operatien vetzettede, was 't dan niette vreezen dat Brandenburg zelfs t offer worden zou; neen die Koning kon niets doen, voor hij za°- wat ik doen wilde, en zijne Wijsheid zal hem bij voortduuring doen ftilzitten, tot dat hem Manifest blijken zal, dat ik niets op 't oog heb, dan door den Oorlog de Vreede van Europa te verzeekeren. De Kamerheer , Alles Grootmachtigfle! wat de Prins van Oranje en den Heer Hertog is overgekoomen, kan zoo M\ dunkt toegefchreeven worden aan het volk, en de Goddeiooz- Lasterfchriften die 'er onder gegrasfeert hebben. De R. ■ Keizer , En waarom zijn die niet tegengegaan ftóor de Regeering Hr. Graaf. , T, De Kamerheer immers om uit het zeggen de Regeerde,-en te antwoorden, het ftremmen van die fchriften is eene daad die ondoenlijk is: de Drukpers is'er vrij, en moet er vri;' blijven; uit Holland heeft men zich gedekt bij t Brandenburgfche Hof met een beroep op onvermoogen. Da R Reizer, De vrees voor mijn ongenoegen heert tanftontï'een wil voortgebracht, dat ik in geene Libellen zou koomen, dit is ernflig verbooden, en heeft effect gelorrectt en mij dunkt eene Natie die.gehoorzaamt wanneer haar bevoelen wordt van een uitheemfchen Heer te zwijgen, zmk è-ne Natie zou men ook. den mond wel kunnen fnoeren, met te beveelen dat zij zich met Staats zaaken inwendig Met moeiien moest; zints wanneer zijn die Lasterfchriften zoo overvloedig geworden? immers na dat.men den Heer Hertoe heeft afgefchetst als algemeen verdacnt bij. de Naae, Wé doch de waarheid niet voorbij Hr. Graaf, en hoor toe, in de Nederlanden is eene zekere Cabaal, welke uit de 2&t«ttm d'Avesux en «gt kan geken: wor- 0 a "sa  Cu*) liik in Pprr^^r. ~„i j cegens den Stadhouder opzetteStSSSS&tfJS^ $!# P^tij van US- wonderen Har Ha n \~ , „ ^ gezet. Maar 't is te beX gez?nd vvoïdeï 7fCh Catho]iiken, «iet fterk Sradhou^^^tól^ïï zien dat zij bij den van zulk een .„ed il™ 1 ' ? 1 Reg«nng m han- God in Genaad gelïn de eerftTr/0? • "°Ch V3a opeeöffert hehh™ ' Z Cabaal zou 1,ever ailes fche Hu »f ?e (hnn J?3KU I,aat teSens 'c Nasfouwfterk we d Izou Sn MfT m de tweede Cah^ zoo ancLT aangezie /R^JVd TV™ be»™ k«™ en verwaar uit het T^^^^ het eeni§fte beeinzel wZiiideSb t^r fpr,uit' weJke Regeerzucht veel dVNeÏÏ ™ TCTPh met de Geestdrijvers , dan bij wersWeev nS; tSStÉ^JS^^fm 't welk ik ftelïê in de fS^iS^^ Wël dwaafelijkvvraak7uch i" 7iin ? "Je' ï',laaf lk moest zeedelijke Deugd ebben %„ \ï 5? ge£n begi»zelen van »vln^ geen haat of „ij ^ ^ond uS n^dio ? H**W dien Prin* den te naaderen ik condemn^r Tlï th^°Ón beWvan Philips den Tweeden eTor i. ^ v"" J-e'igieJJv* lem den Tftpn »„ n, i, ' priJS de vroomheid van Wil- ^^^^^^^ faü «e grond tot *s anders geweest 12, . ' waarom niet waare Staaten aan de Spaanfche Krn/f 'T™ d''C Ned«tandfche Kroon is t£s Srs'aan *eb,T*. en dia wat zou dan een'Alh^LS ; ••Huls van Bou^on , en hen?- niets. Aiberonie ln Z'J"e pla,s gehindert W La.  C »? 3 ï)s Kamerheer, De genade die liet Uwe Ma;elteii bihaagt mij door dit gefprek te bewijzen, veroorzaakt dat ik thans meer zoude durven zeggen, dan ik bii mijne intreede in hoogst deszelfs Cabinet zou hebben durven denken. De R. Keizer , Zulks is mij zeer lief Heer Graaf, ik ver* lang eene vrijmoedigheid , in alle Hovelingen , en vooral van uwen rang, ik .weet wel dar gij alle mijne bedoelingen niet ziet, 't is onnoodig: mijn hart bemint de Franfche kroon; en mits dat het eevenwigt van Europa bewaart blij ve, is de luister van Frankrijk heilig in mijne oogen, ook is die gedeelte van mijn plan in Frankrijk geen raadfel, alle Hoo* yen weeten het, in Neerland zelfs is 't bekent, maar om 'er tot den Oorlog te koomen, de plans van Frankrijk te vernietigen, en mij met Frankrijk noch Brandenburg te brouilleeren, en echter een ftaande macht in gereedheid te houden, werkt alles zaamen, tot alles zouden de Hollanders te brengen zijn, alleen den Hertog van Brunswijk VVolfenbuttel fatisfactie te geeven , is bij hun onoverkoomelijk, en echter is zonder dat geene vreede tusfehen mij eu hun— moogelijk. De Kamerheer , Maar geftelt eens, Grootmachtigfte! de geünieerde Nederlanders gaaven alle deszelfs eisfehen toe op twee na, te weeten de Satisfactie voor den Herog, en de andere welke ik om Uwe Majefteit niet te mishaagen verzwijgen zal, en del, zij deeden een aanbod die Jaatite eisfehen met eenige Millioenen af te koopen, zou zulks geene verandering'in de plans van Uwe Majeijeit maaken? De R. Keizer, Geen jota, geen tittel, want'er hangt alles aan af dat dien Hertog door mij gehandhaaft worde, 't Lichaam van Duitschland beftaat uit verfchillende Handen, Hoogen en Laagen Adel, Burgers en gehoorige Lieden , de Edelften zijn Koningen en Vorften, de Welgeboorene Vrijflanden, Krijgslieden die natuurlijker wijze alleen van. God en hun Deegen afhangen, zij zijn zelfs Heeren en hebben gehoorige lieden, en behooren allen tot de rijksverkiezing in zekeren zin , van hun hoofd die 't hoofd des rijks zal zijn, mijne waardigheid is de grootlie, maar ze is eene vrije verkiezing, Ik ben des Duitfchen Rijks algemeeneu Veldheer: maar ik ben zoodaanig door verkiezing en bij mijn overlijden kiezen de rijksltanden wie het hun behaagt, indien 'er geen gekoorenen Roomsch Koning is dewelke wel voorverkiesfelijk is, maar niet volftrekt . nade-" maal, (ikfpreek van 't recht der Rijks Handen) men nog tot een ander zou kunnen befluiten, fchoon buiten gebr ik* 't enkel voorgeeven dat hij die men boven den Roomsch  Koning verfoos dapperder waare, zou voldaan, gij weet het wat Tacitus zegt van de Germaanen, en zulks is volkoomen waarheid, te weeten zij neemen de Kooningen uit den Adel, de Veklheeren uit de dapperden, (van den Adel wel te verdaan) den Adel was toen-maals wat nu den Hoogeni rijk Adel is,'t vrije duitfche Volk, wat nu de mindere en Diplomatifche Adel is, hoe wel veel van die Vrije gedachten tot dienst danderi zijn overgegaan, waar en tegen oofc weer de Butgerdanden het volk zijn ingelijft en mits fchotfchuldig door veele gunsten der Vorden Vrije lieden thans gebooren worden; zeg mij wat zou derker in 't oog bij de Rijks Grooten vallen, en meer oorzaak geeven, in een ander huis dan 't Oostenrijkfche de Keizerlijke waardigheid te brengen, dan dit, dat de Vorden zagen dat ik onvetfchilüg bleef over de attentaten tegen hunne eer. . 't Brunswijkfche Huis behoeft zoo weinig als het Nasfoiiwfchemij in afkomst te wijken , Oostenrijk hoe groot thans damt van Rudolph den goedaartigen Zoon van Albert Graaf van Habsburg afi en wat was het Graaffchap Habsburch, een Kadeel tusfehen Bazel en Zurich, en Oostenrijk is 't onze door 't recht der Waapenen zint Ao. 1273. meen ik, en 't is u bekent dat deeze eerde Roomsch Keizer onder mijne Stamvaderen .©pgevolgt is door Adolph Graaf van Nasfouw in derdaad een gedacht welks aanzien in 't Duitfche rijk van ouder datum is dan 't mijne, van welke Adolph zonder tegenfpraak de Prins van Oranje afdamt, wiens Voorvader Willem deii Eerden, daarom, aan Philips Koning van Spanje een vroeger descendent van Rudolph , mijn Stamvader niet grond kori zeggen dat hij hem in geboorte niets te wijken had, nu zou 't mij zeiter hart vallen té voorzien, dat hoe zeer de Kooninglijke Waardigheid aan mijn huis door Boheemen eri Hongarijën gehegt is, de Keizerlijke'er uit zouden raaken, en dat was zeker, indien ik zulke gedachten niet befchermdé «1 hunne eere mij niet heilig waare, wat zoü dan Brandenburg en Hauover niet in te brengen hebben zoo ik onverichillig bleef, wat Rusland zelfs, zoo het voordel van een Xloom*ch koning uit het huis van Oodenrijk te kiezen op 't tapijt kwam, en dek eens tegens hun, al bleef Frankrijk Toor mijn jiuis, zoo heeft het Lot van den Beïer Vorst Keizer Carel de VII in onze Eeuw doen zien, dat Frankjijk alleen niet genoeg is: en wat dan nu daar ik verplicht .'ben de belangens moogelijk van Frankrijk tegen te gaan, en dus ziet gij dat en de Eer van deii Hertog, en van den Prins van Oranje zelfs (fchoon ik die laatde niet noem) •mij heilig moet zijn, om dat ik 'er pretext in vinden mijn .Trees voor Frankrijks aanwas te neemen Zonder dat Koningrijk  C "9 ) sfijk ongenoegen te geeven, en de Duitfche Vorden ie. overrseden door daaden, dat Rij geene betere keuze eens Keizers of Roomsch Konings doen kunnen dan wanneer zij in het Oostcnrijkfche huis blijven, overweeg't een en ander, Graai', en antwoordt, hangt van't uitvoeren mijner plans de Grootheid van mijn huis niet af? De Kamerheer, God eerbiedig ik , inde Wijsheid die 'c hem behaagt heelt in Uw weezen te leggen, Grootmachtige! ilij ('paare U lange tot nut des H. Rijks. De R, Keizer. Opgewiegt in de Leer van op Vrankrijks Cabinets bedoelingen attent te moeten zijn, verzeekert dat alle ondermaanfche dingen veranderingen onderheevig zijn, vol zucht voor den bedendig.en bloeij van 'tOostenrijkfche Huis» heb ik dus moeten leeren handelen , zoo ras ik Englands Grootheid, door 'r verlies van Noord-America zag vallen, en dat de Conditutie der Verecnigde Nederlanden begon te chanceleeren, en ik moet de tijd waarneemen, nu Frankrijks' finamien nog niet in de beste fituatie zijn. nu Brandenburg •wel gedisponeert is, nu de Portugeezon en de Republicquea vanltalien , Hechts behoeven te begrijpen dat het hun belang is mij niet tegen te zijn, en nu de Vricndfchap van Rusland mij tegens de Ottomanfche entreprlfes genoeg dekt ; de Noordfche Kroonen hebben zelfs belang in mijne Onderneèmiag, en gij begrijpt dat ik elk Hof iu 't bijzonder zal doen weeten wat het weeten moet, gij peinst. De Kamerheer. Ja doch, Grootmacht'grte ! na dat die alles bij uwe Majefleit dus overwoogen is, zal geen aanbod van Millioenen veel vermoogen hebben. De R. Keizer. Ik hoop niet dat de Nederlanders., ïpet Philippus van Macedonien, deuken, dat alle poorten, daar een Ezel met goud belaaden door kan, voor hun open daan: een Demosthenes was in Athenen genoeg om hem te démoedigen, en teffens merkt gij handtastelijk, dat veel millioenen mijne oogmerken niet opweegen kunnen. De Kamerheer. Met allergenadigst verlof, Grootmachtigüe ! del eer.3 , uwe Majedeit herdelde de zaaken van 't Britfche Rijk, en neemen wij eens Vrankrijk hadt vués inde Nederlanden, en in Oost en Wcst.gehadt, gronden wij zelfs die fupofitie eens op dat de Franfchen, nog in een meesterachtige posfeslïe of quafie posfesfie van Cabo de Goede Hoop zijn , en uwe Majedeit verijdelde de Vuè's van dat Rijk, uwe handelingen verwierven eens de toejuiching van't grbotfte gedeelte van Europa, en de Rijks Adel zag zijne Eere door Uwe Majedeit gehandhaaft, zoo zou 'er zekerlijk gee» twijffel overblijven, of het Rijk zou een Roomsch Koning asar uwe verlichte begrippen kiezen : maar wat zou uwe Ma-  C 130 ) Mijefteit in de weg daan, een Zee-Mogendheid te worden en Uwe Onderdaanen van die kant rijk en gelukkig te maaken. De R. Keizer. Dat is een laater zorg, Graaf, 'teerde daar ik, als Monarch, aan te denken hebbe, is de veiligheid van de Duitfche Staaten, dan 't welzijn en de Voorrechten en Vrijheid van alle Rijkspairs, en dan zijn mijne bijzondere bezittingen eerst recht beveiligt, nu moet ik hier als Koning, gindsch ajs Vorst, maar overal als Vader, mijne Onderdaanen, Edel en Onedel, befchermen en regeeren; en deeze na beveiligt en wel bediert, de emigratien verhoedt, en in hunne onontbeerlijke behoeftens voorzien zijnde, kan ik eerst aan eene reëele Zeemacht denken; voorts is de Koophandel veelleedig in mijn Rijken en Staaten, en die moet eerst een vastigheid hebben, en heeft ze, dan in Europa, en dan eindelijk de handel door de wijde Waereld; mijne Vaders hebben de misdag gehad in de laaiden te willen deel hebben, eer zij, in de tweede gevestigd waren, en zulks moest vruchteloos afloopen 5 eerst moet men in den Handel in Europa deel heb-, beu , eer men aan den Handel in Oost en West met vrucht Sari denken. De" Kamerheer. Ik voel de kracht van Uwe Majedeits drangredenen; maar de Hollanders hebben echter, rapider voortgangen in 't een en ander gemaakt. , De R. Keizer. Ja, maar in een anderen tijd, in een tijd dat die Natiade verwondering van geheel Europa naar zich trok — f2? tempora mutantur & nos mutamur in illis. — De Kamerheer. Echter fchijntJUwer Majedeits Plan 't een en ander te zullen bevorderen. ( 't Vervolg hier tia) Dit Weekblad wordt weeklijks a i| Stuiver uirrep-eeven bij J. P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij sijne Correspondenten in de Baiteniteeden.,  jPHILARCHÉ o f Vorsten - vrieNd. N°. 15. QPirvoIg van Nb. 14 ) DeR. Keizer. Dat is zoo, maar't moet zich als van zelfs zoodanig ontwikkelen; wat is 't ook noodig dat Machc alles ontrolt, of genieten wij die dingen met minder aangenaamheid , welken anderen, ons in de fchoot werpen door te vreedenheid over onze directie, immers neen; wel nu dan, laat het een uit het ander voortvloeijen, en weest gif verzekert, dat ik geen gelukkiger verfchijnfe! in de Natuur der Staatszaaken kon wenfchen, dan dat verfchijnfel in de Nederlanden ; ja deezen aandaanden Oorlog is deciciver voor mijn Huis dan eenige voorgaande, en fchoon ik geert Liefhebber van Rodomontades ben^ twijffel ik echter niet, of dit kleine beginfel zaf Duitschland Eere aandoen ; ik kan nietalles,zeggen: maar die nieuwe opgekoomene Overzeefche Mogendheid, en de werkelooze aart der Spanjaarden , en do voordeden, welke door zeekere Tripple alliantie voor mij te hoopen zijn, baaren mij nadenken, hoe't zij, mijne Vriendfchap met Rusiand en Venetien, 't geld door mij handel- e» wandelbaar gemaakt, werken alle met meerder zekerheid tot groote gevolgen , dan de aanleg mijner Voorvaderen; maar yeelen willen het Kuiken zien, eer zij het Eij gezien hebben. De Kamerheer. Nu begin ik mij te verwonderen, dac Uwe Majedeit tot hier toe de Executie van Hoogstdeszelfa voorneemen vertraagt. De R. Keizer. Ik kon niet haastiger handelen dan ik doe. Zie ik moest uit de gevolgen leeren zien na de Vreede van Engeland en Vrankrijk, wat beiden nog konden doen; Engeland moest ik weer in poduur van tegenweer zien ; ik Sïoest de dispofitie der overige Hoven weeten; lk moest d» p ot-  Hollanders tijd geeven tot hunne Operatien, fchoon zij mijne Vijanden moesten worden, en,onder ons gezegd, mijne handelfngen omtrent de geestelijke goederen moesten eelst op zulk eene voet zijn, dat geen Geestelijken tegens mij een fpel konden moveeren, als voormaals de Clerge in Frankrijk tegens Lodewijk de ifr , gezegt Louis le Bonnaire, of de .Sociniaanfche Libelfchrijvers in Nederland tegens den Prins van Oranje, eu quafie mijue Raadslieden aantasten, dm tot mijn perfoon te koomen. De Kamerheer. Wat willen nu toch alle die Vrijcorpfen uitrechten tegens een Monarch, die zijne plaus zoo zeker genoomen heeft? • De R. Keizer. Die opgewarmde kost is niet tegens mij, maar ze is alles voor mij. De Kamerheer. Voor uwe Majedeit ? De R. Keizer. Ja. De Kamerheer. ïk moest een doorzicht hebben als Jofephus de Groote, om zulks te doorzien. 8 De R. KeiZer. Ook dit zal ik den Graaf l'eeren aanmerken, let wel , daar zij gewaperit zijn voor hnnne Chi"merique Vrijheid, laaten zij haare Veiligheid drijven, zij zijn te beez'tg niet hunne plans vari Regeeringsverandering, ontruiming van 't Stadhouderfchap, en 's Lands ouden Adel; ;om aan mij te denken, al had ik in Nederland een tooren gebouwt om 'er in rorfd te zien, en om 'er twistdookers van mijnent weegen door 't Land rönd te zenden, ten einden van buiten gemakkelijker meefter te kunnen worden , wanneer van binnen alles beroert zou zijn , ik bad mijne 'aanblaszers niets beter onder 't volk kunnen doen uitrechten, en nu is zulks voor mij gedaan, zij hebben geen tijd om aan mij te denken , en al dont 'er een De'mösthenes op, om mijne belangens tegen te fpreeken 'er zouden meer dan tien Cleons op'daan om zijn dem te overfchreeuwen, hier iieeft men macht tegens de Vrijcorpfen noodig , daar zijn Veer andere kleinigheden; troupen zijn 'er niet, ja men zal nog hier en daar om de Vrijheids Schreeuwers den mond t°e fnoeren, de Guamifoenen moeten degarneeren „ wat dunkt u zijn mij die Vrijheids zoonen voor of nadeclig ? De Kamerheer, 't Is inderdaad zo — ' De R. Keizer. Ja maar daar is nog iets, hoor toe, onder die Vrijburgers zijn zeer veele Roomsch Catolicquen—' vreemdelingen en ingeboorene, deeze menfchen bedoelen hun belang, 't belang hunner Kerk, maar op wat wijs befchouwen die lieden mijn huis? moogiijk en waarfchijnelijk hoopen zij op mijne komst.' Zij befchouwen mij meer als -de Eerde, en Grootde zoon der Kerke dan wel als het hoof;  C > ïoofd des Rijks, de priesterdant oefent op hunne daad-B en gedachten ale geweld uit, en 't zijn de Oostcnrijkfche Geedelijke door wien de Paus in de Vereenigde Nederlanden zijne Geestelijke Hijrarcliij oeffent , openbaar zullen de Priesters nooit voor mijne wapenen bidden: maar wat zal in 't verborgene door hun onder 't volk gefchieden; was ik zoo dwaas van hun door beloften aantezetten , ik zou ze niet winnen: maar zo ik hun laat hoopen zullen zij alles doen': want zij zijn veraf om als Arabieren te denken, die de waaren der boope voert beeft de Armoede tot reisgenoot , en wat zal gefchieden, dat alle de R. Catolicque, zoo ras zijopjeen of ander wijs van mijne plans niet zulf len geinformeert zijn, hun raafend patriottismus zullen laaten vaaren en dilzitten, of mij zelfs van dienst zijn , in dé uit voering mijner wil. De Kamerheer, ja maar Grootmachtigfte, wanneer Frankrijk eens zoodaanitr plan had gehadt zou men dat daarmeede als verijdelt kunnen befchouwen? en zou men op't Brandenburgfche huis'wel veel ftaat kunnen maaken: 't is uwe Majedeit bekent hoe 'lang zich de' Broeder van den Koning van Pruisfen in Frankrijk heeft opgehouden; die Prins is echter geen Heer om zonder vues uit de enkele beweegreden van Amufement te reizen en op eene plaats lang' te vertoeven; uwe Majedeit weet welke beleefdheden hij génooten heeft, ik zou duchten, dat hij. tusfehen de Huizen van Bourbon en Brandenburg plans van Coöperatien gefmeed hadt, veelligt tegens uwe Majedeit, zöi» hoogstdezeWe alle deszelfs eisfehen pousfeerden; zeer veele Hollanders, en vooral raazende patriotten vleijen zich met die hóoo, en ik twijffel. De RV Keizer. Eer ik in uw twijffel deel nam zou er een Carneades verelscht worden, om'er.mij toe te brengen, dé Patriotten al zingen zij 'k verftaa de kaart van 't Land 'en kenze die mij bijten, verdaan de kaart van Europa weinig de Broeder van de Koning is geen Heer om zonder vlies lang in Frankri:k te zijn, dat daa ik toe : maar moeten zich die vues juist bepaalen tot een verbond van die natuur tegens mij', daar nog honderd voorwerpen zijn om óver' te handelen behalven dat voorwerp. "De Kamerheer, Grootmachtiglfe verfchoon mijne domheid : maar heeft Brandenburg geene oirzaak uwe aanwas- ' fchende grootheid te vreezen! ' " , ,. 8De R. Keizer. Ja wel, maar minder dan die van brankriiki de Grootheid yan 't Duitfche Rijk, waar in die grijzé Held deèl heeft, is ook zijne glorieufe bedoeling, het evenwicht in Europa te| herdellen, is zijn plan, en jtnst p » «ia  C 124 > dat zou hij moeten af breeken, waare 't dat hii zulke vuë* I Frankrijk komie hebben, he't evenwigt is al Lr, fn\riikm rtant : maar anders heeft Frankrijk alle ove wigt na de vrijverklaring van N. America, en de verdeeling va^Nederlands en Grootbrittanjes belangens, en gelukkig zi n hier alliantie.! tegens te maaken: maar zoo ik door m fne v iendfchap met Rusland en de Republiek van Venetien ^ eene vera.idcr.ng_ ,n de form van 't rijk bedoelde , dan zou 't moogbjk zijn, dat de Koning van-Pruisfen met Frankrijk Pru fif he 7;:^'"g.lrekken' en "WW* ^ SS ^ruililche K. Majedeit ait gevreest, en in dat geval da d.spofitte van_ Frankrijk doen toezien, en dit i, alleriaar-- fch.jnel.jkst mdien gij n herinnert het gerucht der pretenfe nu ing tusfchen-mij en Beieren, wat heeft zulk, in Europa geklonken; want tot het Cabinet van een Koning kan een fabel zoo-wel als eene waarheid den -toegang vinden. iM^v^nT^- Ik ',eb 'voor ee»W maa»den f Augsburg van beden van een aanzienlijk voorkomen, hooren verha len, dat uwe Majedeit en V■Pruisfifche hof te °™ ZZ ï£r ,P'an mu l djk hadden: >««ar,men noemde niet kt datVZ'r echfKwierd d™ «1* toekomend verhaald iets dat ik daar na heb zien gebeuren ■ De K. Keizer. En dat is. • De Kamerheer. \ Verbond der Hooge Rijksdenden. De R. Keizer. Wierd 'er niet bijgevoegt dat men zich fe befchSermenR,jk£: PLIC™™ - Eer en Goederen De Kamerheer. Men fcheen , Grootmachtigde , uwe Majedeit eer te duchten: echter was ik ook te zeer verdacht veel te hooren; ja zelfs heb ik niet kunnen verneemen wie die Heeren waaren. ven.ee- ! De ,R- Keize»;. Inderdaad dat verbond heeft mii attent gemaakt: maar gij weet wat van de zaak is, gij weet waarom het rijk zich niet zeer voldrekt op mij verlaat en 't moet u conformeeren in 't belang dat ik heb bet TJrors' Vjijkfche luns te handbavenen, 't is een van de grijsde Stammen des R,,ks het Bronswijkfche huis dat me het £ö verfche in ■ oirfprong niet verfchilt, verliest zich ïn d e oudheid welke het ,ot Wodan doet opklimmen, da is tot eeuwen,voor onze jaartelling. .. ' De Kamerheer Zie daar dan mij docrnwe Majedeit inge- toe dat de Pm, van Oranje zich teiftont hadt moeten h^nohavenen; hadt zijne Hoogheid in 't begin maai ToéT- ■ Da  C I20 De ïl. Keizer, 't Zou mij leedt zijn, eene verwaande gedachten van mijn zelve te voeden, als of ik als Keizer uit kracht mijner rangen hooge geboorten, meer S'uivereine' aanfpraak op gezond verfland zou hebben, dan andere men-' fchcn: maar het gedrag van de Prins Erfdadhouder verdient' bij mij alle achting, ja gij kunt u niet verbeelden , wat prijs ik op zijn perfoon om zijn gedrag delle , en ik zal u reden geeven, toets dan, of ik gelijk hebbe : wanneer ik voor een jaar of drie vier mijne rijze door de Nederlan-1" den deedt, was die Republicq in Oorlog met Grootbrittanje, de beoaardlte lieden beklaagde hun Vaderland en verkreegen den toenaam van Anglomaanen ; zij fpraaken vara; den Prins als van eene Heer die fints zijne komst tot het' openbaar bewind, getracht hadt de Republicq in een (laat van tegenweer te brengen, óm ten minden tegens gemakkelijke invallen van de landzijde, en voor dtooperijen ter zee gedekt te zijn, die lieden fpraaken met alle befebeidenheidvan 't Franfche Hof: maar beoordeelden 't toekooniende, gelijk der wijsheid eigen is, uit het voorleedenen, en Ao. 1672. en 1673. laagen hun nog dwars voor 't hart: minder bedaart waaren de overigen, zij raasden tegens de Engelfche en Engelschgèzinden , en naardemaal de Prins Erfdadhouder geene Soldaaten uit deenen of draakentanden Ütonde doen voortkoomen , noch Scheepen zoo haastig als Mentor voor Thelemachus , koude bouwen, fchreeuwden de fchreeuwers over inaétiviteit; maar't bleef'er niet bij, de uitgezogde laster wierd" uitgebraakt, tegens den Prins Erfdadhouder , den Hertog Maarfchalk, en al wat adel was, en zich, zijner geboorte waardig, gedroeg; in eene van de Land-provintien hadzich.een kleinen Baron opgeworpen , en wierd het hoofd van de Cabaal in 't geheeie Land, de Prins kon in zijn eigen Hof niet alles wat hem naderde, ja brood met hem at vertrouwen, en den Hertog wierd hem voorgedeld als een man die alle vertrouwen en achting der Natie verlooren hadt ; ja men trachte de Prins daar heen te brengen, tegens dien Vorst zelfs zijn hand te leenen, als wanneer ik bij mijn Maarfchalk dien zelfden Hertog een bezoek aflag zonder ceremoniën en hem mijn woord ('t welk bedendig is) gaf, dat ik mij revengeeren zou over den hoon hem aangedaan : ik was benieuwt de rol te zien welke de Prins zou fpeelen, en betuig u plechtig dat ik ontroerde als ik hem zag, vreezende dat zulk een voorbeald van goedaartigheid een pas mogt doon die hem in gevaar delde, hij hadt moogiijk reden te vreezen dat bet Hof van Berlijn tegens hem ingenoomen waare , wat veruonwen kon hij op mij hebben , zijn leeven was in aller P 3 han-  G m6 > handen, Iioe ligt hadt hij een befluit tot verwijdering des Hertogs kunnen neemen, om genoegen aan de drijvers tè geeven en aldus 't ongenoegen van meest alle de Hooven Van Europa op zijn hals gelaaden hebben, 't welk hem de dood moogiijk zou gedaan hebben: maar hij wist dat Care! Stuart het niet lang maakte na den val van'Staffort; in dé omgekeerde reden : hoe gemakkelijk hadt'hij een befluit tegens de dobrdrijvers kunnen'neemen, en zich voor een woedende en toen' nóg onverlichte 'Natie hebben bloot géftelt : ziet eens in' welk een alternatif hij was. -' Maar tot verbaazing van aile verfiandige lieden houdt hij in dat alternatif een middelweg, ik zeg juist wel niet dat' riien Zijne Hoogheid het lot van Koning Carel heeft willen doen ondergaan: maar ik zeg dat hij als een wijs man, her lot van die Care! voor zijn baakflok moest dellen, daar' meer dan "eenen Cromwel tegens hem opftond, gij zult u misfchien verwonderen Hr. Graaf dat een Prins van Oranje' als Stadhouder zoo omzichtig moet handelen : maar verwonder u des niet, denk maar óm het antwóord van Demarates aan Xerxes ; ié Spar te is de IVeth ft erker dan ds Koningen , en dit is voor een volk gansch niet ongelukkig' indien zij maar niet legt in den mond des Rechters; dan behalven dat, moest die Prins in 't vermoeden vallen dat 'er een zeker! plan tegens hem gefmeed was, en inderdaad 'er fGheen een plan te weezen van welks inhoud verfcheide Hooven van Europa geïnformeert zijn en welkers inhoud' bekend raakte om dat het Heden aan 't.oor gewaaid is welken de Stadhouder in 't geheim toegedaan Waaien geweest, en die zich zouden flil gehouden hebben, waaren zij niet' geperst geworden vrij uit te fpreeken; zij waareh| wel van de eerden die openlijk voor de zaak van den onderdrukten Stadhouder uitkwaamen , dan het uithoornen voor de zaak van den Heer Erfdadhouder, deed wei de woede niet ophouden: maar gaf dien Vorst geleg'entheid de meenigte zijner aanh'angelingcn te kennen. " Maar ik zie Graaf gij hunkert om 't plan te weeten, het' geen'er fcheen gefmeedt te zijn, zie hier een Extraft uit" een brief van zeker Duitsch Edelman. ,, 't Is zoo mijn lieve Baron, de fnoode Sociniaanfche. „ Ketters en de hun toegedaane Cabaal heeft een aanHag '• 1 ,, tegens 'het Stadhouderfchap gefmeed. en zonder de „ uitterde omzichtigheid van de zijde van Zijne Doorluchtige Hoogheid, zullen zij maar al te wel flaagen; men heeft voorgenoomen aiom Yrijcorpfen opterichten om „ eene gewaapende macht te hebben , en vervolgens door Pasqiiillen én Spotprenten de Natie tegens- %. D. Hd-, • •' - iri.  C 127 5 „ inteneemen; alles wat in faveur van di?n Prins gefchree.',, ven word zal onderdrukt worden : men hoopt het Franfche Hof niet ongunstig in die poogingen te vinden, (maar dat is mislukt) en als de gemeente aan 't ,, morren flaat zal men zich van de eene zijde bij den Prins begeeven en hem verzoeken de Landmilitie in „ de Steeden te brengen om de gemeente in rust te ' ,, brengen, welke Militie te zwak zal zijn om alle fchijn,, poogingen te doen (laagen, maar genoegzaam orri het volk te 'doen begrijpen, dat de Prins door 't zenden „ van dezelve getoont heeft naar de Souvereiniteit te (laan; „ vraag niet mijn lieve Baron hoe zullen die fnoodaarts '„ de weg ten Hove vinden, alles is hun moegelijk en „ God geeve dat de Prins het zien mooge: maar aan zijn „ llof fchuilt zoo wel verraadt als elders. Vaart wel — 't Is wel- waar Graaf gij zult zeggen 't Stadhouderfchap •Is Erflijk, maar dat doet niets uit, geheele Staatsomwentelingen worden zij niet voorgekoomen, doen alle rechten zwijgen, hier van hebben wij meer dan een voorbeeld in de gafchiedenis der waereld: wel nu Heer Graaf knoop dit eens alles zaamen, en zeg mij of eenig wijs mensch eene andere contenance ltonde houden dan de Prins gehouden heeft: want laat van alles wat in de u zoo even vertoonde brief ftaat geen woord in een daadelijk plan geweest zijn , zoo kunt gij u echter verzekerd houden dat ze uit tafel-gefprekken is opgedelt ,■ behalven dat wij veel dingen hebben zien dirigeeren als of 'er z!ulk een plan was, en zeg mij nu wat gij van dien Prins zegt — De Kamerheer. Alles wat van een voorzienig Staatsman en beraaden Veldheer te zeggen is. De R. Keizer. Waar bij gij nog moet aanmerken dat de raazende Patriottifche Cabaal den Heer Erfdadhouder dwong eene Indructoire Memorie in 't openbaar uittegeeven , wa'ar doorljetgrootde gedeelte der Natie de oogen open ging, en deeze Coup was nuttiger dan duizend anderen. De Kamerheer. Ik heb nimmer te vooren 't geheel van alles dus doorgezien. Nu zie ik duidelijk, dat toen de Heer Erfdadhouder een Coup had kunnen doen , het geen tijd was ; de gemeente was de oogen nog niet geopend, uwe Majesteit was op reis, voor Frankrijk hadt men met grond te vreezen, en'tPruififche Hof had tot eene a&iviteit moeten koomen welke aan andere Opera'tien fchaadeiijk zijn moest, terwijl 'er geen Coup weezentlijk te doen was, zonder zich aan 't uiterde gevaar bloot te dellen: want het zelfde argument dat men wilde doen fpeelen, ingevallen de Heer Èrf- ftad-  ( 128 ) /tadhouder door krijgsmacht de muiterijen geftilt hadde, zou Dien ook hebben kunnen bezigen, zoo hij eene drieste Coup van een andere Natuur ondernomen hadr. ; De R. Keizer. Hoor Graaf, bewonder hem, ik doe zulks Jhet u. H'j heeft door zijn geduldig verdraagen getoont, dat hij een Vader des Volks is. Hy hadt moogiijk met een flerke Coup zoo wel kunnen triumpheeren, als het Lot van Carel lijden : maar nooit 't arme volk zijne waare Vrijheid leeren hoogfchatten , zijne Stadhouders als de grondzuilen van de Vrijheid of Staatsgefteltenis leeren houden: maar nu heeft het volk gezien hoe die Prins tot aan zijne veiligheid toe 'er aan opgeofferd geeft: het aantal van de Vrienden van 't Oranjehuis is ontzaggelijk aangewasfen , en 'er zijn 'er onder, die wanneer zij meenden dat al hun bloed op dit oogenblik den Heer Erfdadhouder nuttig zijn koude , zich morgen zouden verwijten , dat zij een dag te lang geleeft hadden, Nu zal ik den brief doorloopen, en wagt u deezen avond weder te zien. , De Kamerheer. Ik beveel mij onderdaanigst in uwe Maseteits hocge genade. Dit Weekblad wordt weeklijks * i| Stuiver uitgegee» ven bij J. P. KRAEFFT te Rotterdam, en bij zijne Correspondenten in de Bukenfteeden.  P H I L AR C H E VORSTEN - VRIEND. N°. itf. De Baron Eugenius hadt onzer aller nieuwsgierigheid opgewekt,, pm te weeten of hy nog niet wist.'van de geduchte Allis'nueu, neen was zijn antwoord, hu, zeide ik, Baron !dan is Proff. Kuipers u ver den baas: — tot flusies riep mijn'Neef Phileet, ik zal de tafel doen dekken, en.dat onder ons désfért pijpje; —.en Theophilus, hoe oprechten Vroom, zeidè, Ja dat is goed: 'maar dan hoop ik dat Phileet eene luim zal hebben'onVt gefprek in de rhetorifche figuïir Ironie te plooijen ,'want inderdaad het..verdient befpottelijk geblaakt te worden dat een Achtbaar Godgeleerde eene bombarie op den Predikft'oei maakt, als' bf hij verzeekert was dat de geheele waereld ons te 'hulp zc'a koomen , en'er éindelijk een nihil h'ortiin van"" word; Wij lieten ons naar een kort gebed het Soupé wellhraaken, En ik heb het voorden Leeïer willen fpaaren, maar ik moet opbiegten, Philéejt riep weest gedekt Mijne Heeren , wij 'zullen het welzijn van den Stadhouder drinken: hó'ë,'gedekt, zeidè Theophilus"! Ta gedekt zèidè Phileet, en waarom dat vroeg Eugenius, Ik zal't u zeggen antwoorde Phileet, wij zijn die uitvinding aan e'en waardig Godgeleerde 'v'er'fchuldigt, en'zij bcteekent dat wij daar door' erkerinerf dat de hoed' van Vrijheid ons door't Oranje huis is opgezet, God doé het blpeijen tot dat de maanen niet meer zijn, hier ontdekten wij ons weder, hieven de bogen eensgezinds ten Hemel, èn zeiden Amen. Ons tafelgefprek was1 algeméén, "er liep wat van Sint Anne. oiider, en ik moest tegens wil en dank wat zeggen, wij zitten zoo vrolijk bij elkander en zoo dadelijk zal 't desfert opgebragt worden, Philarch zeide Eugenius, zult gij mij nu geheel alleen Aétor laaten, of a<ül gij ons met iets van Helicon vermaaken , inderdaad dat behoorde 'er wel bij, gij Heeren was mijn antwoord vajf zaer in de attifche fmaak, wel antwoorde Phileet ik heb Q een-  echter geen dansfers of danferesfen óm fum in een taal voor de oogen de oude liefden- en minne-gtfchiedenisfèn van ons Vaderland te vertoonen, en ik hervatte, uw antwoord bewijst mijn gezegde, want 't blijkt 'er uit dat gij weet hoe 'tbeh >ort en de fmaak gevat hebt, nog meer riep Theophilus, gij weet dat men 't gebrek aan dansfers en dansfere^fen bij de Grieken , door een keurig voorleezen van de Iliades van Homerus vervulde, dat is zoo riep ik, maar kom aan, de post van eenen Ilomerlst is te glorieus om uwe wenfchen te weédaan, maar ik'hoop dat de Heeren geene attifche ooren hebben , wat zwarigheid zeiden allen wii zullen 'er attifche beleefdheid bij voegen: ik ving dan aan , en geef hier den Leezer 't Extemporé naar mijne beste herinnering. Wat woe?te hartstocht, 'Bmgerfchaaren! Doet u bij dreigende gevaaren, Naar kinderachtig fpeelgoed zien, j U veiligheid is gansch onveiiig, Uw heiligdom verloor het heilig, Daar daagen naar elkander vliên, Ja vlien, daar gij in ftaal geklonken, Ligt in een diepe flaap te ronken, Voor alles wat de naam van waar belang verdiend, Gij wilt voor uwe Vrijheid (Vrijden, Die niet belaagt wordt, bitt're tijden! Gaat maakt Europa u ten vriend. Bezorgt u veiligheid, gij zuit in vrijheid Ieeven, Lect eer aan Nasfouws Stamhuis geeven, Wint geld, waakt voor uw huisgezin, Koopt Soudenieren laat hun vechten , Of wilt gij aan 'uw kruinen hechten De Lauwren, dreef den Heirbaan in: Maar ó verlaat! verlaat uw kinderachtig fpeelen, Of ga op drijvende Kasteeien, Dient, dient uw Vaderland maar ó beroert het niet, Sterft Groots, derft eerlijk, vol van eerbied voor de wetten, En weet dat wie een hand aan landberoertens biedt, Den Aardfchen Rechter wel ontviiedt, Maar  ( '31 ) Maar niet des Hemels ftraf, de donder tot verpletten, Van die zich fnood verzetten,, ©ie donders zijn gereed, De gloende blikfemflhfen, Die d'allerhoogfte fpitfen Bedreigen, zijn gefmeed, Het nuti'ioos. hand'len van de wapenen, al het woelen , Doed u het naafte weê. niet voelen, ©vv Vijand rukt vast aan, en gij vegt met uw fchim; Keert tot Oranje, tot 's Lands Vad'ren , tot uw plichten, Denkt (roept Gods ftraf u toe) denkt dat ik u begrim, (Jij hebt geen keus,van ftraf, zoo ik mijn Troon beklim, Zal God door's Vijands ftaal, metu, zijn zaaken richten., De Leezer is te gemeenzaam bekend met de zeeden van ons Land, om alles te vernaaien- wat na het recit bij 't handengeklap gevoegt wierd ;. maar,- moogiijk zal men het Vaers dat teelten van genoegen omwaardig keuren , en zekerlijk hetjmogt wel beter weezen: maar bet gezelfchap was verzekert dat ik het bette beemvooruitgezet had, en zulks was genoeg tot eene algemeene goedkeuring; de Heeren bedankten mij, en 't defert was inmiddels opgedraageu. Lieve Phileet, welk eene Aspafia beftiert uwe huisfelijke zaaken, inderdaad een minder Vrouwelij kweezen dan eene als de beminde van Pericles, was niet iiiftaat met zoo veel bevalligheid uwe tafel, te doen arrangeeren , wel zeide Phileet zou't niet zoo. wef eene andere Abigael als eene andere Aspnfia zijn kunnen? Liefst niet was. mijn antwoord , want de vgreeniging van uw Carafter met dat van eenenbevallig'en Pericles.w'ü 'cr beter bij mij in dan met dat van eenen ftuggeo ivfeW,'nu. zeide Phileet ik kan u 't geheim untleeden. Mijn Knegt is zoo zeer gevat op order en fmaak, en de jonge Aptllodora heeft zoo veel attentie voor mijn gehad van hem het een en ander, tot haarent te doen toeilcllen , zoo als gij het hier ziet. Gij Mijn Heer, zijt wel zeer gelukkig, ik vertrouw, dat de attentie van Apullnom ter beantwoording uwer teederheden ftrekt, maar ik ken iemant die zonder eenig eigenbelang de jonge Zafat gevraagc heeft, het is de jonge Criiobulus, zij is hem toegedaan, en hij heeft duizend blijken voor céne , van baaie genegentheden gehad, voor dat Hipparcbus haar Vader , of Stbelimatb haare Moeder, de uitdrukkelijke wensch van Q a Ui*  . 030 CritobulUt wiste , Zaïde is voor CritobuJus geweest wat jpollodpra voor Phileet is , iri den volden zin, maar zij, is koel geworden, eu verandert als een blad , fints Hip. paichus en Schelimacb zeker waaren dat Critobulus haar geluk bedoelde: maar hoe zeer het fpel een raadzel voor de Stad is, voor mij is 't klaar, ik voel wel waar de Schoe gewrongen heeft . . . Hipparcbus . . . maar gij Heeren ■vej-fiaat mij , Ctitobulut is van zijne omdandigheden verzekert, en Zaïde keu gelukkig worden, Critobulus was de vriend van Hipparcbus, en Hipparcbus vreesde dat dit in de Siad mögt gezegt worden, men hadt Critobulus doSi vriendtchap.der Ouderen tot liefde voor de Dogter bevoogen, erj ^it bewoog Schelimacb om.de ongelukkige Zci^e dié koelheid,'die agterhoudendheid inteboezemen, gefebikt om een Critobulus' een Wijsgeer uit de Platonifche Schoêl ongelukkig te maaken.,..eindelijk is men geheel tot zotheden overgeflaagen > en Ci itobutus heeft Zaïde moeten verhaten, kon hij haar teffens yergeeten hij was gelukkig, nu denk dat hij na weinig, maanden van daat en lucht veranderen zal, terwijl de,reden waarom .wij hem'misfen zullen , bekend zal worden , en Hippavcbas en Schelimacb zullen juist aan dat euvel waar'tegens hun de liefde van Critobulus voor Zaïde gehandhaaft zod, hebben, kwijnend worden: want gij weet hoe veel yJgathoelas met Critobulus op heelt, en niet zonder reden: maar hij 'gaat daarom ook raar die plaats waar de Dogter van Abatbodes aap eenen eerden Archont belooft is. 'Nu hoop ik Pbifat dat het n met uwe Apolhdora beter gaan mooge , waarop Phileet verwijdert, ik bedank u Philarch, en kan u zeggen dat ik weinig reden heb te vreezen dat het lot van Critobulus mijn lot zijn zal, /Ipollodora is ouderloos, zij koestert haar ger voel, zij weet wat gevoel is, zij is in omdandigheden dat zij zoo weinig ais ik voor den Afgod Eigenbelang behoeft te knielen: maar zou Hipparcbus meenen dat hein Critebulus in zijne omdandigheden en denkwijze niet reeds lang gekend hadt ? ik weet het niet verving ik : maar ik heb in mijne leeftijd zoo veel edelmoedigheid niet verwaarloost gezien , ik moet u zeggen, dat, als men voor dat Critobulus, Zaïde vroeg, hem zeide, weet gij wel dat het met uw belang niet drookt: want zij heeft geen vermoogen, zijn antwoord was, ik wil haar geluk bevorderen, mijn hart bemind haar volkoomen , zij heeft gevoel cm mijne liefde te beantwoorden, tebelooncn, zeis onfchul-' dig, mijne oogen hebben haar bij zekere gelegemheid mijne wenfchen ontdekt, zij heeft mij volkoomen beantwoord, ik wil haar hart , niet de fchsttcn Van Ormus en la-  c Ui) Indien : maar verwijderde den anderen , mijn vriend Crf$of.ulus als gij alles wist, het is moogiijk, gevaarlijk om . .., zwijg verving hij, gij kunt mij niets zeggen, juist daaromis 't;noodig, zou zij . . . zou Zaïde . . . ó Hemel riep hij i.neen,'gelukkig! mag ik gebooren zijn om wel te doen — Tbeopbilis vatte nu het woord, en merkte op mijn verhaal aan,-d«,het hem toefcheen, dat hoe zeer Criiohulus en Hipparcbus .vrienden geweest waaren, hunne denkwijzen verbaazend verfchillcnde zijn moeiten : maar ik beklaag Zaïde meer dan 'Criiobulus, hij is overal t' huis", overal zijn lot en aanzien zeker,- maat 't lótvan de ongelukkige Zaïde is verknogt aan-dat.yaa ÏJipparchus, en voeg hier bij de treurige herinnering die'hoe meer haare jaaren rijpen te fterker worden zal. — Critobulus, ..beminde mij dermaate dat 'er een wanorder in de Natuur zijn moest zoo een tweede mij ooit derwijze beminnen.zou., hij, is.in afzijn geluk ongelukkig : maar blijft O itobulus, en "ikbm.Zaïde nog wel:, maar wat verfchil tusfehen eene Zaïde 'van hem aangebee-, den, en mij Zaïde die . . . hier wierd Tbèopbilis gedoort door een onverwagt Concert, 't geen wij in dc Thuin ach-' ter 't huis waar in Phileet zijne kamers hadt hoorden, de geestige Pbi'.eet hadt zich een oogenbük gcabfentcert om ons dit vermaak te verfchaff'en, zoo dat 'er van ons politicq gefprek verder niets kwam , want de aangenaamfte Sijinphonien voorbereide ons tot eene zachte (laap, en voor ^lki.pnzer was ook in andere vertrekken aandalt gemaakt pm. de nachtrust te neemen, en onzeibijzonder vriendelijke ï)[ospg^ pyerreede ons te eerder te blijven, aantoonende dat h)'j aan. onze wooningen ons uitblijven hadt doen weeten, è'ni;zeggende , dan kunnen wij bij ons ontbijt, van alles verhandelen , en morgen overleggen of wij ons niet eenige daageii óp 't, land willen begeeven : zoo gezeid zoo gedaan, Wij amufeerdea ons in den Thuin, die wel met Lampions verlicht was, en hoorden een bevallig muzijk, echter zal mij den Leezer verfchconen dat ik voor zijne ooren alle deaandoeneiijke Schoonheeden voorde oogen «let fchildere, Phileet is bij de Grieken fchool geweest, en dit is genoeg gezegt om een begrip van de dansfen waar meede hij ons verlustigde te geeven, de dansfende perzoonen waaren twee Kinderen uit het huis, dewelke door hunne gebaarde na 't geluid van twee fluiten alles uitdrukten wat de onfchuldige liefde kan uitdrukken, en na dit een geruime tijd geduurd had , wierd het meisje als in een droom weggevoerd, terwijl de knaap zijne rampen ontviuchte , en dus verdweencn beide natuurlijk, andere dansfen volgden ui Q 3 dee-  C 134 i deeze, als ftukken het eenvoudig landleeven nabootzen.de ? tot dat de fluiten door eene llerke S.ijmphonie vervangen ■wierden, en het morgenrood doorbreek en de ,'■ de Lampions, haar effect verlooren, en.wij ons ter rust begaavcn. Of fchoon 't reeds over half drie was wanneer wij gingen, Öaapen , waaren wij echter een weinig over achten allen, bij de hand, een naruu-'Vk gevolg van't maatig fpijs endrankgebruik, en fmaaken v..n. genoeglijkheden, a's weike de Natuur verfterken, eerder d-"i, verzwakken, wij hadden ons gewasfchen, en kwaStneniii e^. soit vt ek te zaamen, 3,an een, Buffet was.'r ontbijt ge.rs.ed, cn wij verkoozen ge-, zaamentlijk Thee re drinken , Pb L 1 Ijer ons van zijnen Knegt dienen . ec Knegt zeker van- de bes;e zoort, aangezien hij al het vertrouwen. v?n.zijnen LYIeeder. bezittende, niets verzuimt aan die teekenen van gehoorzaamheid, welke hij fchuldig is te beroonen, en hij eene zondeibaare hoogachting voor zijnen Heer beloond,, welke van zijne zijde ook weer volmaakt de kunst bezit zijne volllrekte beveeleri ipet hartwinrende vrien'de'Hkhei.1, welke zoo gefchikt is om het dienstbaar gedeelte van 't inenfcheiijk gedacht zijnen flaat aangenaam te maaken. te geeven: de diei aar van zulk een Heer bukt gewillig voor zijne meerderheid , hij" denkt ik ben een mensch als gij i maar gij zijt om uwe kunst van te regeeren meer mi'n befchermer dan mijn meeder, en hij betracht nauwelijk dat een handvol vuig metaal, het eerst hem bewoog om in die dienst te treeden , waar tegens de Knegt van eenen rijken vleegel, die zijne laaghartigheid Vertoond, door den hoogen toon waarop zijne trotsheid buldert , alle ogenblikken begrijpt, lompert had ik uw geld ik was voortreffelijker dan gij. Wij hadden een paar kopjes Thee genoomen wanneer Phileet, Theophilus een wenk gaf, en de laatde tot ons zeide: ,,hoort eens Mijne Heeren, „ wij hebben alle geneugtens van 't leeven tot hier toe,', gefmaakt, wij vangen weder een dag aan, zou 't niet ,? onreedelijk zijn den geever van alles goeds voorbij te „ zien." Gij zegt wel Theophilus zeide Eugenius en ik boog mij, daar Eugenius vervolgde wij zullen met meedenbiddende harten u volgen, en 't zou ons allen lief zijn. datgij.'het morgengebedt deedt: waarop Phileet tot zijnen Knegt zeide, laat zoo lang 't Buffet daan faéri en del n nevens ons, wij donden allen op en 'Ihenpbilus deedt een kon gebedt: maar waarin alles geest en uitdrukking was, dit gedaan zijnde at elk onzer een weinig gebak: want zei-  C ï35") ZÈicte Phileet, tegens elf uuren Heeren zal ik' UI. koele • vruchten en fijne wijnen doen voordienen, wij hadden elk •eene püp aangedooken, wanneer Phileet de Leerreden van Proff. Gerhardus Kuipers met een aanhangzel over de tegenswoordige oproeren, voor 't licht bragr. 'Zie daar zeide Phileet tegens Eugenius, zie d.iat uwe btfehouwing is gc- ■ heel valsch, 'Proft. Kuipers 'fpreekt, en Wel fep den Pre;dikltoel. God bezorg ons- Böndgenooten en Helpers, in min of meerder trap — het Edelmoedig Frankrijk — 't