NIEUWE BIJDRAGEN TOT HET' MENSCHELIJK GELUKT UI. DEEL. BURGERLIJKE MAATSCHAPPIJ.   NIEUWE Cl }J> BIJDEACEN TOT HET MENSCHEL, IJK GELUK. IN 1~V DJ5ELEN. UTM ECHT en AMSTERDAM, Bij.G.T.v. P ADMNBÜ1G, en ZOOI, EN M . S CHALEKAMP.   INHOUD. EERSTE AFD RELING* Over de oorzaken van het Ferval onzer Inlandfche Fabrieken. Bladz. i Befchouwing van Neirlands Westindifche Colomen, bijionderlijk van Suriname, zoo ten aanzien van derzelver Landbouw , Planterijen , en Negerjlaaven, als de voomaamfte middelen tot derzelver verbetering. 35 Bericht wegens den tegenwoordigen ftaat van het Vaderlandsch Fonds, ter aanmoediging van *s Lands Zeedienst, en van het Kweekfchool voor de Zeevaart, te Amrterdam. 5+ Hoe voorkoomt men, het best, den Kindermoord? 81 Hoe voorkoomt men, het best, het bedrijven van Onnatuurlijke Zonde, in ons Nederland ? I23 Reglement van het Fonds, ten diende van waare Behoeftigen; onder de Zinfpreuk: Weldoen is Zaligheid", te Amirddam. *73 Over de onderfchziden Behsudeling van 7Aeken en Stervenden, bi] verjchillende Volken. 165 Reglement wegens het Fonds te Bodegraven, waaruit Kinders van minvermogende Ouders, ten Platten Lande, in het Spellen, Lezen, Schrijven, en Reekenen , om niet, onderwezen Worden. 1S5 Over  INHOUD. Over het beste Onderwijs der Taaien, door voorbeelden opgehelderd, en bijzonderlijk toegepast op de Latijnfche taal. Bladz. 199. Over den nationaalen geest der Nederlandeis, vergeleken met dien der Engelfchen, 239 TWEEDE A F D E E tl N G. Verhandeling over de aloude Regeeringsvormen der Grieken. j Het Gezag. 27 Over de beste middelen, om het verder verval onzer Inlandfche Fabrieken en Trafieken voortekomen, voor zo ver^zulks tegenwoordig nog mogelijk zij. 67 Hoe heeft een Leeraar van den Christelijker Godsdienst zich, bij Omwentelingen in den Burgerftaat, te gedingen? 96 Bedenkingen over de Volksverlichting. 109 Kort berigt wegens het onderwijs der. Doofftommen /« Frankrijk en Duitschland. 115 Verhandeling over de Nationaals induflrie, met betrekking op ons Vaderland. 135 Brief van eenen Geneesheer aan eenen Predikant, over de rereischten en pligten van de zodanigen die met Zieken moeten omgaan. 163 Aanwijzing van eenige redenen , waarom zo veeIe menjchen in den gehuwden /Iaat ongelukkig en ontevreden zijn. 200 Over het Nachtwandelen. 213 Over het Kwikzilver en de Thee, *37  BURGERLIJKE MAATSCHAPPIJ.   L over de OORZAAKEN van het VERVAL onzer INLANDSCHE FABRIEKEN. G een ftaat, of ftand, in de menschlijke Maatfchappij , is 'er voor handen, hoe armoedig, ja , hoe ellendig ook , of zij , die zich nimmer in gunftiger omftandigheden bevonden, fmaaken daarin een zeker genoegen, waarvan zich veelen , naauwlijks, een denkbeeld kunnen vormen , hoe dit, in zulke behoeftige omftandigheden , mooglijk zij. — Alle hunne wenfchen ftrekken zich alleen tot zulke voorwerpen uit , waaraan zij , in hunne behoefte , zederd lang gewoon zijn geworden. Komt één dier ongelukkigen , door een zamenloop van toevalligheden , in een' gunftiger toeftaud , hij verblijdt zich voor een tijd over zijn beter lot; doch het zal niet lang duuren , of hij befchouwt het als een gevolg van zijne verdienften , welken Burgerlijke Maatschappij. A hij  a OORZAAKEN VAN HET VERVAL hij boven zijne lorgenooten heeft , en , eindfijk s aan die gemaklijker , aan die ruimer levenswijze gewoon geworden, vergeit hij zijnen voorigen ftaat geheelenal. De indruk, welken die verbeterde toeftand op zijnen geest maakt , is gering ; immers niet evenredig aan het verfchil van behoefte in voorfpoed; de blijdfchap over zijn gelukkiger lot is alleen zinlijk; de ziel heeft 'er geen , of weinig, deel aan; men neemt bezit van die geluksgoederen ; men maakt gebruik van dien verkregen zegen , zonder de waare , hartlijke blijdfchap der ziel daarover te gevoelen. Maar, laten wij het voorftel eens van den anderen kant befchouwen , en iemand , die in ruime omftandigheden gewend is te leeven, tot behoefte, tot armoede overbrengen; hij zal zeer veel langer werk hebben , eer hij aan dien ftaat gewoon is; zijne voorige omftandigheden zullen hem nimmer uit de gedachten wezen ; hij zal onophoudlijk bezig zijn , zijnen voormaaligen toeftand met den tegen woordigen te vergelijken ; zijne ganfche ziel zal vervuld wezen met het overdenken van zijn ongelukkig lot ; droefheid en hartzeer zullen htm tot het gebeente verteeren, en de wanhoop zal hem omringen. ■ Waarom , vraag ik , is toch de droefheid , over het verlies van voorfpoed , zoo grievend , terwijl , in het omgekeerde geval, onze ziel, naar evenredigheid , veel minder blijdfchap 'gevoelt? Immers, fchijnt het voorftel, zoo met betrekking tot het verkrijgen , als het verliezen , van eenen gelukkigen ftaat, volmaakt gelijk te ftaan , A i . . . en.  der Inlandsche Fabrieken. 3 en, nogthands , is de uitwerking van het een en ander, welke het op onzen geest maakt, zeer verfchiilende.. Hierop meeen ik te kunnen andwoorden, en het .befluit, bij wijze van . gevolgtrekking , dusdanig opmaaken , dat de armoede minder drukkende is , dan wij doorgaands gelooven , mids dat 'er geen yoiflagen gebrek aan de noodzaaklijke behoeften des levens plaats hebbe , en zij, die in zulk een' behoefugen Haat leeven ,. daaraan gewoon zijn , of zich , in vroeger tijden , in geene gunftiger omftandigheden bevonden hebben ; want ware de armoede waarlijk zulk een beklaaglijk lot , als wij haar doorgaands gewoon zijn te befchouwen , dan moest de blijdfchap van een' man , in den behoeftigen Haat geboren , wanneer hij onmiddellijk in den ftaat van ' overvlosd , geplaatst wierd , even groot, even treffend , even aanhoudend wezen, als de maate van droefheid in een' welgegoed' man, die , door noodlottige omftandigheden , in armoede en gebrek gedompelu wordt. Dan , die flechts het' minfte denkbeeld heeft van het gevoel , onzer ziele , en dan vergelijkt , wat zij bij de eene , of andere , gelegenheid te lijden zou hebben , zal mij gercedlijk moeten toeftaan , dat de grievendfte aandoeningen van hart, bij het verlies der geluksgoederen, waaraan wij zederd lang gewoon zijn, de maate van blijdfchap, in het tegenoverftaande geval , verr' overtreffen. Met dit zedenkundig voorbeeld , dat ik tot eene vooraflpraak van mijn onderwerp gekozen heb , A 2 meen-  4 OORZAAKEN VAN HET VERVAL meende ik den tegenwoordigen toeftand onzer kwijnende Fabrieken en Trafieken gevoeglijk te kunnen vergelijken. — Onze Voorouders hadden het geluk , dac de Fabrieken , toevallig , in ons kleen Gemeenebe-t gebragt werden , zonder daartoe opzetfijke moeite gedaan te hebben. Men' ontving de Franfche uitgeweken Fabriekanten ; men ftond hun gelijke voorregten toe, als de eigen Inboorlingen genooten , en dit was alles , wat onze Voorouders tot den bloei onzer zoo beroemde Manufactuuren hebben toegebragt. Het vervoeren naar andere landen , om de werkzaamheden der fabrieken meer uittebreiden , ten einde grooter voordeelen daaruit te trekken, heeft zijn beftaan alleen te danken aan de nijverheid der Kooplieden , om elders daarmede winst te doen. Van de zijde der Hooge llegeering werd , in den beginne , door gepaste wetten , en vermindering van Licenten , niets tert voordeele der Fabrieken gedaan : immers , is dit uit de Vaderlandfche Historie niet te ontdekken. Volgends dezelve, waren onze inlandfche Manufactuuren, bij den uitvoer, vrij hoog bezwaard ; de belasting werd vermeerderd , naar maate de Staat buitengewoone kosten moest doen, ter befcherming van het Vaderland, en beveiliging onzer uitgebreide Scheepvaart en Koophandel , en deze omftandigheden vielen , in dien tijd , nog al dikwijls voor. De bloei onzer toenmaalige Fabrieken en Trafieken had veele ruuwe producten uit andere landen nodig , welken , geduurende het vaarbaare faifoen, in grooten overvloed , in onze havens werden aan-  der Inlandsche Fabrieken. 5 Siangebragt; bierbij kwam de groote verzending van inlands bewerkte goederen naar andere Natiën , en dit , te zamen gevoegd , gaf aan het finantie - wezen van den Staat een vast Vooruitzicht, om op dit fonds , bij eene afzonderlijke belasting j min of meer zeker te kunnen reekenen. Dit bezwaarde de nuttigde Leden der maatfchappij, die , en voor den, Staat in 't algemeen , en voor een groot getal hunner medeburgers , in 't bijzonder , van het uitterfle belang waren; terwijl de andere Clasfetl van Inwooners, naar evenredigheid , minder belast werden , fchoon zij dezelfde befcherming met de! Fabriekanten genooren. Deze afzonderlijke belastingen , dikwijls geheven, deedeu onze manufactuuren in prijs rijzen. Men was , echter , zoo gerust , dat de buitenlanders bij geene andere Natie konden te regt komen , en dus wel genoodzaakt waren , bij ons te koopen , dat 'er geene vermindering van inkomende Regten op de ruuwe mate-» riaalen , en van de uitgaanden op onze manufactuuren , behoefde plaats te hebben. Wij befchouwden , toen , de voordeelen uit onze fabrieken , of als natuurlijk eigen aan ons land , of dezelven door verdienden, boven andere Natiën, te bezitten. Het Voorige gemis der voordeelen , daaruit ontftaande, fcheen uit het geheugen onzer Landgenooten te zijn ; men waardeerde ze niet op den regten prijs ; de oude eenvoudigheid , van weinig te hebben ^ en met weinig te vreden te zijn , was bij den Naneef zijner noeste en fobere Voorouders niet meer bekend. A i On<  6 OoRZAAKEN VAN HET VERVAL Ondertusfchen , begonnen andere Natiën zich mede op de verbetering der fabrieken toeteleggen , en deeden , weldra, heuren invloed, ten nadeele der winden op onze manufactuuren , gevoelen. Veelen onzer ledigiopende handwerkslieden begonnen de alarmklok te luiden , en fchreeuwden om redres. Men begon van toen af ernftig te denken , om het verder verval onzer fabrieken vóórtekomen ; men leerde , door het gemis , derzelver waarde kennen; men beraamde middelen , omze tot den voorigen bloei te herftellen. Deze middelen zouden, in den beginne aangewend , misfchien, voldoende geweest zijn,- maar nu kwamen zij te laat', en konden, clus , aan de voorgeftelde verwachting niet beandwoorden. Het voorgeftelde middel van het verminderen der inkomende en uitgaande regten op de ruuwe producten, tot onze fabrieken nodig, en op het uitzenden onzer verwerkte goederen , kon niet meer gel'chieden ; de finantien van den Staat konden zulk e^n plotslijk gemis niet toelaten. Ook zou het, toen, reeds, te laat geweest zijn, vermids de Buitenlanders te veel veld gewonnen hadden. En, om kort te gaan , onze fabrieken geraakten , hoe langer zoo meer, in verval , omdat veelen der andere Natiën zeiven begonnen te fabriceeren , ten einde niet meer genoodzaakt te zijn , in Holland te moeten koopen , wat zij, in zichzelven , door de natuur hadden verkregen , indien zij, door nijverheid , flegts den roem wilden geven aan hunne eigen inlandfche producten , en ze tot onderfcheiden gebruik vervaardigen. Zij deeden dit. Hunne ma- nu-  DER. INLANDSCHE FABRIEKEN. nufacruuren waren in den beginne (legt; maar zij voldeeden voor het eigen inlandsen gebruik ; van langzaamer hand verkreegen dezelven een beter aanzien , door de poogingen ter verbetering, en van toen af , begonnen zij ons , ook , in het vertier bij andere Natiën te dwarsboomen. Zodra hadden wij ons verlies niet ontdekt , of onze oogen werden geopend; evenwel minder, om, door deze verlichting, redres te zoeken , en te vinden , dan wel, om het verlies van dien waardigen fchat in zijne gantfche [uitgeftrektheid te befchouwen , en wanhoopende uitteroepen : deze goudmijn van ons land keren wij eerst kennen , nu ■wtj dezelve verloren hebben .'" Uit dit gezegeie zal men kunnen opmaaken , dat het verloop van onze fabrieken niet aan onze oplet-" lettendheid , en verwaarloozing , alleen , töètetcrjrrjven zij ; maar , dat daartoe verfchillende toevallige omftandigheden hebben medegewerkt , welken wij, nu , wat nader zullen moeten bepaalen. Mijn voornemen is dus, om te onderzoeken. Vooreerst , de oorzaaken van het verval onzer inlandfche Fabrieken en Trafieken ; Ten tweeden , eenige middelen ter overweging aan de hand te geven , die het verder verval kunnen voorkomen; en , eindlijk, Ten derden , de beste inrichtingen voortcdragen, om de Fabrieken en Trafieken in ons Gemeencbest weder in bloei te doen komen , voor zoo verr' zulks , in de tegenwoordige omftandigheden , gefchieden kan. A -V Dan ,  8- ÖORZAAKEN VAN HET VERVAL Dan, daar ieder dezer afdeelingen eene afzonderlijke Verhandeling vordert, zal ik mij, thands, tot het eerfte gedeelte bepaalen, en de anderen bij nader gelegenheid behandelen.; De eerfte, en algemeene, oorzaak van het verval onzer Fabrieken , kan niet aan onze onver fchilligheid , aan onze nalatigheid, worden toegefchreven , omdat dezelve buiten ons bereik werkte, en door geene mooglijke voorzorgen gefluit kon worden; als beftaande in den naijver, welken andere Natiën toonden , om de Fabrieken en Trar fieken , zeiven te beoefenen, die, weleer , met onverfchiliigheid en verachting, onder naar befchouwd werden. Immers, is het blijkbaar uit de algemeene gefchiednis, dat, in voorige eeuwen , meest alle Volken zeer weinig werks maakten van koophandel , fabrieken , en andere kunften. De fiaatkundige regel , dat het geluk en de grootheid van een Vorst van de welvaart der Ingezetenen afhangt , was , genoegzaam bij de meeste volken in Europa, toen nog onbekend. Zij legden zich alleen toe , om hunne Nabuuren te beoorlogen, en te overheerfchen , of zich in ftaat van tegenweer te ftellen , indien hunne vijanden het durfden waagen , hen aantetasten. Deze voordduurende onrustigheden verwekten , in het gemoed der Volken van dien tijd, eene bijzondere hoogachting voor diegenen , die hunnen vijanden de grootfte afbreuk hadden gedaan: en deze denkwijs kreeg derwijze de overhand , dat niemand , onder hen , voor een goed  DER INLANDSCHE FABRIEKEN. 9 goed vaderlander kon doorgaan , zo hij zich niet in den wapenhandel oefende , ter beveiliging van zijn Vaderland; eene denkwijs, welke , bijkans onder alle , zelfs onder de befchaafde Volken, zederd de vroegfte eeuwen , geheerscht heeft , met uitzondering nogthands der Egtjptenaaren, jfooden , Tijriers en Kartaglnenfers , welke twee eerften den Landbouw, en de twee laatften den Kuop. handel en Manufactuuren behartigden , zonder de grootheid van hun land te zoeken in het beoorlogen en onderdrukken van andere Natiën. Het groote , het befchaafde Volk van Rome kende geen' anderen bloei van 't rijk , dan die van overheerfchen. Cicuro, ten wiens tijde de Roomfche mogendheid , en tevens de wetenfchappen, op 't hoogst geklommen waren , fpreekt zelfs, met weinig achting , van de kooplieden. Maar, ook in onze dagen , vonden wij een voorbeeld van zulke denkwijs onders de Corfen , die, zederd een' reeks van jaaren , hunne onafhanglijkheid, door geftadige oorlogen , hadden ftaande gehouden , en uit dien hoofde , vóór de overheerfching der Franfchen , geen eerlijker beroep, dan dat van Soldaat kenden. De Nederlanders , integendeel, vonden geen fmaak , om hunne landpaalen uittekenen. Eenvoudig , en tevens vredelievend van aard zijnde , waren zij met hun laag en moerasfig land wel vergenoegd , zich geneerende van de Visferij, Scheepvaart , Koophandel , Fabrieken, Trafieken, en Arabagten ; terwijl Vlaanderen zich , vuoriiaanilijk , A 5 be-  IO OORZAAKEN VAN HET VERVAL bepaalde tot het beoefenen der fabrieken en trafieken. Maar, in den jaare 1569, toen eene menigte van Inwooners van daar' moesten vluchten , om godsdienstige begrippen, weeken veele handwerkslieden naar Engeland, en Duitschland, en bragten de kennis onzer welvaart , de bloeijende fabrieken, trafieken , en ambagten , naar zulke landen over , waarze, vóór dien tijd , weinig , en aan de Engelfchen zelfs, fiegts gebrekkig , bekend waren geweest. Zederd dien tijd, hebben onze manufactuuren groote tegenftreevers gevonden , fchoon zij , nog lang daarna , bloeijende zijn gebleven. Nogthands kan men zeggen , dat dit de eerfte , voornaam üe , oorzaak van het verval onzer Fabrieken geweest zij. Hierbij kwam , dat, toen de Vorsten de voordeelen zagen , welken uit fabrieken en koophandel voordvloeiden , zij naijverig op onze winften werden , en dus de manufactuuren in hun land , op alle mogelijke wijze, aanmoedigden. Deze gebeurdnisfen veroorzaakten , weldra , eene vermindering in het vertier onzer gefabriceerde goederen : eerst op die plaatfen , waar de gevluchte Fabriekanten zich hadden nedergezet , en, vervolgends , ook aldaar , waarhenen zij hunne manufactuuren ten verkoop zonden , en ons dus de kanaalen ten verflijt ftopten. Dan, vermids wij , door onze uitgebreidde fcheepvaart, en gunftige ligging in het aanbrengen en verzenden van goederen , boven andere Natien , veel vóóruit hadden , werd dit verlijs niet dRadlijk z,oo knellend gevoeld. Onze meerdere rijkdom  der Inlandsche Fabrieken, ii dom ftelde ons ook , tevens , in ftaat, den inkoop van ruuwe producten tot minder prijs te doen. Onze uitgebreide handel verfchafte ons gelegenheid, om veele goederen tegen onze manufactuuren te verwisfelen , waardoor wij altijd tot laager prijfcn , dan andere Natiën, konden markten ; terwijl dezen het , doorgaands , uit de tweede hand ,• veeltijds van ons zeiven , moesten ontvangen. Maar, toen, in den jaare 1685, L ode wijk de XIV de het Edict van Nantes herriep , en , in 1688, de Proteftanten begon te vervolgen, vluchtten veele Fabriekanten uit Frankrijk , niet alleen naar ons Gemeenebest, maar ook naar Engeland, en Duitsckland, en volmaakten, in die Landen, de reeds gevestigde fabrieken , trafieken en ambagtéh , waardoor de onzen eene merklijke afbreuk leeden ; te meer, omdat andere Natiën , bijzonderlijk Engeland , liet toen in handel en fcheepvaart reeds Zeer verr' gebragt hadden , en zich al verder, met allen mooglijken ijver , op derzelver verbetering toelegden. Deze' nadeelige gebeurdnisfen J ten opzigte van onzen koophandel , fcheepvaart , fabrieken , trafieken en ambagten , hadden ten gevolge , dat veelen der aanzienlijkfte en gegoedfte kooplieden zoowel , als fabriekeurs onzer Unie , hunn' handel en affaire ftaakten , omdat zij niet konden befluiten , haglijker winften met minderen , dan voormaals, tot grooter voordeelen , met meerdere zekerheid te negotieereri , en .te fabriceeren. — Dan, vermids zij niet wel van den hoogen boom , zoals men zegt,  ia OoRZAAKEN VAN HET VERVAL zegt, konden teeren , waren zij genoodzaakt, hun vermogen tot een maarigen interest op het gemeene land, of onder hunne medeburgers, uirtezetten, welke cours van interest hoelanger zog laager liep, naar maate meerdere kooplieden en fabriekeurs handel en affaire verlieten , en bunn' geld zogten te beleggen. Zoo nadeelig deze ftap voor onzen koophandel , en bijzonder vooa onze fabrieken en trafieken was , zoo gunfiig was dit geval voor de Buitenlanders. Dezen begonnen nu ruimer adem te fcheppen, in het vertier hunner manufactuuren , als wordende door de onzen minder gedwarsboomd. Het duurde ook niet lang , of veele bultenlandfche Vorsten wisren middel te vinden , van onze rijke Ingezetenen, door het uitlooven van hooge interesfen , geld te negotieeren , ter verbetering hunner landen in 't algemeen , en dus van koophandel, fabrieken en trafieken in 't bijzonder. Hierdoor werden derzei ver Ingezetenen wel met nieuwe belastingen bezwaard , om daaruit den jaarlijkfchen interest te vinden: maar, door de vermeerdering van handel, kon dit ook ligt gefchieden ; terwijl hunne fcanfche welvaart geknakt geworden , of kwijnt- de zou gebleven zijn , indien derzelver Onderdaanen het kapitaal aan hun , als Landbeftuurers , zouden hebben moeten opbrengen. Ihtusfchen , baande de onderlinge vriendfchap der buitenlandfche VorfTen met onze Ingezetenen, voor derzelver Onderdaken , eenen gemaklijker weg tot eenen gevestigdeu handel. Zij zonden aan ons hunne  der Inlandsche Fabrieken. 13 ne manufactuuren ten verkoop ; en wij , door dwaaze winzucht verleid , verfpreidden dezelven , door middel onzer uitgeftrekte fcheepvaart , de ganfche waereld over, Hieruit vloeide voord , dat de Vorften hunne jaarlijkfche interesfen konden betaalen met de manufactuuren hunner Onderdaanen', die dus de meerdere lasten minder gevoelden : want de Vorften kogten de wisfels hunner Onderdaanen , op onze'Ingezetenen getrokken , ter betaaliuge der gezonden manufactuuren , waardoor een groot deel der interesfen met hunne handwerkfelen betaald werd , welken wij in ons land , of buiten hetzelve , geile ten hadden , tot groot nadeel van onze eigen Fabrieken en Trafieken. Dan , vermids uit het eene kwaad altijd een ander geboren wordt , zoo kon het ook niet misfen , of deze verderflijke handelwijs moest van tijd tot tijd meerder veld winnen. Veelen onzer kooplieden , de voordeelen befchouwende, welken hun door dien commisfie- handel te beurt vielen , wilden zich van deze ingebeeldde winften op den duur verzekeren. Zij beflooten , derhalven , aan de Buitenlanders , bij het inzenden der manufactuuren , drie vierden, en wel eens zeven agtften van de waarde a bon Conto vóórtefchieten tegen een' zeer maatigen interest. Hierdoor kreegen de Buitenlanders hunne handen nog ruimer. Zij vervaardigden reeds nieuwe goederen , vóór dat de eerHen door onze kooplieden verkogt waren , en overftroomden ons , gelijk wij weder andere Natiën , met hunne Manufactuuren , welken zij,  »4 OORZAAKEN VAN HET VERVAL zij, ook, hoe langer zoo meer wisten te verbeteren. Ter voltooijing van ons bederf heeft men, in vervolg van tijd , zelfs de dwaasheid gehad , den inkoop der ruuwe producten uit de eerfte hand aan den Buitenlander te begunftigen, door het beloop der goederen op hier te laten trekken ; terwijl zij de ruuwe ftofFen met vreemde fchepen , of ten minften met voorbijvaring van ons land, uit de eerfte hand ontvingen voor eene zeer kleene , zelfs belachlijke , provifie , welke wij voor de rifico , wegens de acceptatie der wisfels, genoten. Zouden zulke begunftigers van Vreemden , en verdrukkers hunner eigen Medeburgers, den -naam van Vaderlanders wel waardig zijn ? Ik and- wooide : voor het tegenwoordige is in deze daad geen kwaad voor de maatfehappij gelegen , omdat deze bedrijven zederd veele jaaren zoo algemeen geworden zijn , dat die ftroom niet gefluit kan worden , zonder gevaar van eene menigte van kanaalen voor andere takken des handels toeteftoppen. Men roept dikwijls om redres van dit, of dat , misbruik in den handel; maar , indien men zijne ftem niet verheft , op dien tijd, op dat oogenblik, wanneer het kwaad zijn beftaan verkrijgt, om het in de beginfelen te fmooren ; maar , integendeel, eerst jaaren daarna , om redres vraagt ; dan wordt ons roepen om verbetering zelfs eene misdaad ; want, door die afleidingen van den gewooncn loop des handels , zijn , ongevoelig , andere takken ontftaan , eu wel nieuwe winstgevende bron. . nen,  DER ÏNLANDSCHE FABRIEKEN. 1$ nen , welken men zou willen behouden , en evenwel redres hebben van de aanleidende oorzaak des vervals van zommige winften , waardoor die nieuwe takken van voordeel ontitaan zijn. • Het is meermaaien aangemerkt , dat alle onze verhelen , in de bronnen van handel geleden, door anderen vervangen zijn , waaronder zommigen veel .meer winst hebben gegeven } dan die wij verloren hadden. En, daar uit een kwaad , dikwijls, goed geboren wordt , zoo dienen wij eerst te onderzoeken , of de inbreuken op den gewoonen loop geene natuurlijke gevolgen zijn van den handel zelf, door den winstzoekenden koopman gedreven , die den zestehalf heeft opgeofferd, om een fchelling te verkrijgen. Zulke gevallen zijn 'er veelen in den'handel, welken men toch, niet gaarn , zou willen redresfeeren. Tntusfclien, heeft deze handelwijs ,' om den inkoop van ruuwe producten voor Vreemden , met voorbijvaring van ons land, groote nadeelen aan 'sLands finantié'n , en bijzonderlijk aan onze fabrieken , toegebragr. Dit nader te wil1 len betoogen , zou, als genoegzaam in het lopende , gewis overtollig wezen. Wij kceren, dus , weder tot ons onderwerp. De verbetering , door de Vreemden in hunne manufactuuren gemaakt , gelijk wij zoo even toonden , had zeer weinig invloed bij onze Fabriekanten , om den Buitenlanderen de loef aftevvinnen , door het opzoeken en nafpooren van nieuwe, en het verbeteren der bekende Manufactuuren, naar den fmaak der heerfchende mode. De verbetering is,  l6 OoRZAAKEN VAN HET VERVAL is , tot op onzen tijd , nog onder den geesfel der onverfchilligheid gebleven. Men dagt voormaals, en denkt , thands nog , zeer weinig aan het verbeteren onzer manufactuuren , en nog minder, om nieuwe uitvindingen te maak en. Men werkt J, of | , meer zijde in een ftük ftof, en men zegt : dit is deugdzaamer , en ft er her, dan het vreemde; maar niemand wil dit zwaardere, buitenlands, duurder betaalen , dan het ligte vreemde goed: dus winnen de Vreemden , terwijl wij verliezen , ons voordeel in dezen is befpotting. Tot eene overmaat van ramp voor ons Gemeerebest , begon de weelde , onder alle foorten van menfchen in ons land , hoe langer zoo meer veld te winnen; te nadeeliger voor ons , omdat de pracht niet vollfaan kon , ten zij ons de benodigdheden daartoe van buiten wierden aangebragt. De gemeene man zelfs leerde niet alleen veel meer behoeften kennen ; maar hij werd 'er ook , daadelijk , aan verllaafd. Men begon zommige zaaken onontbeerlijk te noemen , welke aan onze nijvere en eenvoudige Voorouders geheel onbekend geweest waren. Dit maakte eene ruimer winning voor den arbeidsman noodzaaklijk, om een beftaan te hebben ; hetgeen ten gevolge had , dat de prijfen onzer manufactuuren, naar evenredigheid der werkloonen , moesten rijzen ; en dit veroorzaakte , dat de arbeidsman veeltijds werkloos moest zitten , omdat het vertier van den Fabriekeur verminderde. Om deze reden waren veele Kunftenaars verpligt , de wijk naar elders te nemen , of hun beroep met een  DER ÏNLANDSCHE FABRIEKEN. I? een ander te verwisfelen. Zoodanige voorbeelden benamen veelen den moed , en fchrikken, nog heden , veelen af, om zich op kwijnende beroepen toeteleggen. Ondertusfchen, is het nog niet ten eenenmaale onmogelijk, dat 'er gunftiger tijdsomftandigheden kunnen komen , welke de zaak een beter aanzien doen verkrijgen : fchoon het met onze fabrieken reeds zooverr' gekomen is, dat wij weinig , ik mag wel zeggen ; geene, hoop meer hebben , omze ooit weder onder ons te zien bloeijen. Het was een eigendom van Vreemden , dien wij omtrend aoo Jaaren hadden bezeten. Andere Natiën vroegen het eigendom , haar door de natuur gefchonken , weder terug, en hierover meenen wij reden te hebben , ons te beklaagen. Is het niet natuurlijk , dat Ruslaud ons Touw en Zeildoek, in plaats van Hennip , zendt ? dat Spanjen ons lakenen , in plaats van wol , toevoert ? Maar, hoe onnatuurlijk is het, dat wij, van de Rusfifche hennip , touw en zeildoek maaken , van de Spaanfche wol , lakenen fabriceeren, en dan aan die Natiën haar eigen product, met twee en drie kapitaalen winst, weder ten verkoop toevoeren ? Wil klaagen : en waarom ? —■ omdat andere Natiën de dwaasheid begonnen hebben, zeiven te gaan werken , en aan ons geene drie guldens willen betaalen , voor hetgeen wij van haar voor twee gl. gekogt hebben. Laten wij we- derkeeren tot de oorzaaken van het verval onzer fabrieken : hoe weinig hoop van herftel 'er ook moge wezen, het is , echter , meestal troostlijk, in-  18 OORZAAKEN VAN HET VERVAL indien men den oorfprong der dingen kent, die ons benadeeld heeft. Door de toenemende weelde werden, op nieuw, veele gegoede Ingezetenen onzer Unie aangezet, om zich van alle omflagtigheden van handel, fabrieken en trafieken te ontdoen. Men begon dergelijke bezigheden voor een flaafachtig , en, voor een mensch van middelen min aanzienlijk , beroep te houden. De vergulde Naneeyeri dagten niet meer aan de eenvoudigheid en nijverheid hunner Voor? ouders „ en , zo men 'er al eens van fprak, gefchiedde zulks met de grootfte onyerfchilligbeid, alsof het een natuurlijk gevolg ! geweest ware, dat men de gewonnen fchatten der Voorouderen in pracht en ledigheid verteeren moest : yeelen zelfs reekenden het een geluk , wanneer zij , uit hoofde hunner groote vertooninge, in aanmerking konden komen , om naar eenig eerambt te dingen. Andere Kooplieden , of Fabrickeurs , die nog geen toereikend vermogen hadden , om buiten affaire te kunnen leeven , of te verre in jaaren gevoiderd waren , om in eigen perfoon naar iets groots te ftaan , legden 'er zich op toe , door hunne affaire zooveele middelen te verzamelen , dat hunne kinders ïri ftaat gefield konden worden , buiten den handel, en -het beoefenen van fabrieken , te beftaan , ten einde aan hun zooveel beter gelegenheid te verfchaffen , om naar eenig ambt van Regeering te kunnen dingen. Maat, wat moest hieruit vcordvloeijen ? Wat anders , dan , nadat de eene gegoede Fabriekant voor, en de ander na , uit hunne affaire ftap-  der inlandsche fabrieken. 19 Hapten , de fabrieken en trafieken aan minder vermogenden kwamen , die de zaak geenszins met dien nadruk konden doorzegen , om den Vreemden den pas aftefnijden ; maar , die genoodzaakt waren, de boot bij de wal te houden 5 ja die veeltijds zeiven, tot nadeel hunner Medeburgers , met de prijfen der manufactuuren begonnen te kladden, en , eindlijk , eene fchandclijke bankbreuk moesten maaken. Vee!, zeer veel, heeft ook tot het verval onzer fabrieken en trafieken medegewerkt, dat veele kortzigtige , doch tevens fchraapzuchtige , Vaderlanders de gereedfehappen1, tot veelerhande fabrieken behoorende, naar buitenlands zonden ; niet, gelijk men doorgaands gelooft, om de welvaart hunner Medeburgers aan Vreemden overtebrengen; (want s in dat geval, zoude men ook moeten ftellen, dat zij, door die wanbedrijven , zichzelven en hunne kinderen hadden willen bederven , en dit kan men , uit hoofde van de ingefchapen zucht tot het behoud onzer eigen welvaart, niet wel vooronderfrellen) maar , zeer waarfchijnelijk verkeerden zij in het denkbeeld ; ,, Dat de vreemden die gereedfchappen reeds hadden, en ze fkchts met de onzen wilden vergelijken." Misfchien dagten zij: ,, 't Is niet om 't geheim; — het is alleen te, doen, om netter bewerkte gereedfehappen te hebben. " Of mogelijk hebben zij gemeend: „ Wat kwaad zullen zij met de gereedfehappen ten onzen opzigte luimen doen, indien zij geen werkvolk hebben, dat dezelven beftuuren kan ? — Verzekeren wij Burgerlijke Maatschappij. B ons  ÜO OoRZAAKÉN VAN HET VERVAE. ons niet, door het voldoen aan hun verzoek, vande gunst dier Vreemden? Immers, mogen wij ate zeker verwachten, dat zij ons, voor dezen dienst, omtrend alle hunne commisfien gewis de voorkeur boven andere zullen geven." Intusfchen, was dit, met andere bijkomende omftandigheden, van zeer nadeelige gevolgen , en tevens oorzaak, dat veele Fabriekanten, bij de minfte ongunftigc gelegenheden des handels y waardoorze flechts geringe winften,voorde menigvuldige moeiten, op hunne manufactuuren konden bereekenen , het werk Haakten, en gunftiger tijden bleeven afwachten. — Dit deed" veele arbeidslieden , in dien tusfchentijd, ganfchelijk verarmen , die , eindlijk hooploos wordende, genoodzaakt waren, met hunne kunst naar elders te vertrekken, en dus de gebrekkige kunde en beoefening onzer eigen overgezonden gereedfehappen, bij vreemde Natiën te verbeteren. Het algemeen gerucht, waaraan veelen, die het weten kunnen, geheel niet twijfelen; het gerucht, zeg ik , dat veelen onzer Lakenfabriekeurs zich fchuldig maaken, om hunnen ftempel, of merk, aan Duitfche Lakenen te hangen, en die voor Holland' fche te debiteeren, geeft, indien zulks waar zij, den doodfteek aan onzen Laken- en anderen Manufaftuur - handel , uit hoofde van de minachting, welke de Buitenlanders voor dit valfche goed opvatten , en dus onze manufactuuren met den naam van /legt goed beftempelen , waardoor onze lakenen , bij andere Natiën , gaufchelijk buiten gebruik geraaken. Dezen zijn, buiten alle redenlijke tegen-  Dïïr Inlandsche FABRIEKEN, ff genfpraak, flegte Burgers, bedervers onzer inlandfche lakenfabrieken en ltrafbaar volgends de wet, omdat zij , voor een gering voordeel, de welvaart van den Staat en hunne Medeïngezêtenen in 't algemeen ten eenenmaale doen ophouden: want, hoé fraai deeze Duitfche lakenen op het oog ook magen wezen, het gebruik moet toch eerlang toonen, dat 'Êr bedrog gepleegd is omtrend de qualiteit, door dé fijne Spaanfche wol met de Duitfche te vermengen, hetwelk de Duitfchers , door de laage dagloonen, met voordeel kunnen doen, naardien Zij de lakenen twee of drie keeren meer laateiï fche eren, dan wij, ook eene veel fterker pars daarop zetten, en dezelve dus op het oog bijna met onze opregte lakenen gelijk maaken; fchoonze ra het gebruik oneindig bij onze inlandfche lakenen verliezen'. Deze fchandlijkê handelwijs van veelen Onzer Fabriekanten heeft het buitenlandsch debiet, en de algemeene achting voor onze lakenen, grootelijks benadeeld. En wie zal bewijzen , dat het met anderen onzer inlandfche manufactuuren, beter gaat ? Zulke oneerlijke lieden helpen onze inlandfche fabrieken ten gronde ; zij verrijken de Vreemden, en ontrooven hunne eigen Landgenooten, op eene bedrieglijke wijze, zelfs van het nodige beftaan. Voords zal ik, hoewel bij herhaaling, nog kort" lijk opmerken, dat veelen der buitenlandfche Vorften , de groote voordeelen overwegende, welken, door den bloei der Fabrieken en Trafieken, den Lande werden aangebragt, aanzienlijke privilegiën B 2 ver-  £2 OORZAAKEN VNN HET VERVAl verleenden ter meerdere uitbreiding der fabrieken van hunne Onderdaanen. '£r werd bij zommige Vorften eene wel beredeneerde belasting op eenige inkomende ruuwe producten , en uitgaande inlandfche manufactuuren , gelegd , en anderen, of gansch vrij verklaard , of op zeer geringe belasting gefield , naar maate zulks , ter bevordering hunner Fabrieken, dienftig geoordeeld wierd. Daarentegen kon, in onze Convoij - lijst, niet wel eene vermindering op de in- en uitgaande Regten gevonden worden , zoolang 'er geen middel werd aangewezen , waardoor men dusdanige verminderde inkomften van den Staat wist te doen balanceeren, welke tot het gewoone beftaan van ons Gemeenebest, en tot de buitengewoone kosten van veele en kostbaare oorlogen ter zee verefscht werden; een kwaad, waarmede onze Republiek, na het vestigen van eenen vrijen Staat , altijd heeft moeten worftelen. Men werpe mij niet tegen, dat deze verminderde inkomften , door den bloei van fabrieken en trafieken, zouden vergoed zijn geworden; want hiertoe was weinig hoop , omdat elke Natie begon te fabriceeren. Doch gefield zijnde, dat men, min of meer, ja, zelfs met vrij goede zekerheid, had durven hoopen, hieromtrend beterfchap te zullen krijgen , zoo konden de daaruit voordvloeijende voordeelen toch nooit anders befchouwd worden, dan als in het verfchiet zijnde kapitalen, waarvan men geen daadlijk gebruik kon maken, hetwelk in dit geval, echter, noodzaaklijk diende te wezen. Immers, was  DER LxLANDSCHE FABRIEKEN. &3 was ons Gemeenebest, in de eerfte eemv, na de afwerping van 't Spaanfche juk , bijkans nooit in eenen ftaat van rust; maar werd geftadig gedwarsboomd , het zij door Spanjen, of door Engeland, door Frankrijk , of door beiden te gelijk, ja, zelfs weleens, door de genoemde drie Rijken, met gecombineerde vlooten, gelijklijk aangevallen. Dus was onze Staat, dikwijls, in de noodzaaklijkheid, om groote kosten te maaken, het zij ter handhaving der Traktaaten, welken de Staaten Generaal met dezen, of genen Staat, ter uitbreidinge enzei Commercie, hadden aangegaan; het zij ter beveiliging onzer negotie en fcbeepvaart , welke door andere Natiën zomtijds gevaar liepen; het zij ter verdediging onzer vrijheid en voorregteu, waarvoor wij, dikwijls, te water en te land, hebben moeten oorlogen , zoodat de ffhantien van onzen Staat grootlijks moesten veragteren, en niet wei konden dulden , dat 'er eene vermindering der gewoone inkomften gefchiedde. Eindljk, is *er nog eene oorzaak, welke, ze-derd eene halve eeuw, voornaamhjk veld gewonnen heeft, en die niet alleen tot het verval onzer Fabrieken en Trafieken , maar ook tot bederf van onze Commercie op de Middellandfche Zee, en de Levant, medewerkt. — Men heeft reeds vóórlang , doch bijzonderlijk even vóór den laatften Engelfchen oorlog , verwonderd geftaan over de toenemende vermindering van het vertier onzer mariufaduuren op Spanjen, en verdere plaatfen , aan de Middellandfche Zee gelegen,. — Door Engeland  OOHZAAKEN VAN HET VERVAL en Frankrijk konde her, zederd den jaare 1776* onmooglijk veroorzaakt zijn , omdat de negotie van beide genoemde Rijken naar die plaatfen, van dien tijd af, tot op het fluiten van den vrede in 1783, tusfchen Frankrijk, Engeland en de Nederlanden , niet aBief, maar veeleer pasfief gegaan is. Rusland, Zweden en Denemarken leveren dergelijke manufactuuren weinigen, of geheel geen en, int, om in dit geval onze tegenltreevers te zijn. — Duitschland en alle Hamee-Reden kunnen de Middellandfche Zee niet bevaren, uit hoofde der Turkfche Roovers; dus moet hier eene andere reden plaats hebben , en wel eene reden , welke, door zommigen als ten ukërften nadeelig voor fabrieken pn handel afgemaald, onder de hoofdoorzaaken van derzelver verval gereekend wordt. Men weet, zeggen zij, dat de Duitfchers hunne manufactuuren thands vrij wel verbeterd hebben in qualiteit, hoewel niet te vergelijken bij de onzen, of bij dje der Engelfchen en Franfchen, maar zij kunnen daarentegen tot veel laager prijs werken. Deze Duitfche manufactuuren moesten , eertijds, voor het grootfte gedeelte, door ons Gemeenebest naar elders, en voornaamlijk naar Spanjen, en de Middellandfche Zee , verzonden worden, waardoor derzelver prijfen, om deze meerdere kosten, in die landen merklijk hooger, en zij dus, wegens haare mindere qualiteit, niet zoo algemeen gefleten werden. — Maar, zederd de Hamburgers en Bremers een middel hebben weten uittevinden, om , door Ijst ? onder de vlag van ons Gemeenebest, de Mid-  BER. ÏNLANDSCHE FABRIEKEN. *5 deilnndfche Zee te kunnen bevaren ; zederd dies tijd, zeggen zij, zijn de Duitfche manufatfuuren veel bloeijender geworden , omdat men dezelven, met veel minder kosten, over Hamburg en Breinen, tranfito, naar Spanjen, eu de ganfche Middellandfche Zee, heeft kunnen vervoeren. Deze vermindering der onkosten bragt in Spanjen , en elders, ook eene verlaaging der prijfen voord , waarom deze manufacturen,, aldaar, nu ook veel meer gefleten worden , daarze, eertijds, bij veele gelegenheden , om de gemeene qualiteit, zonder extra laage prijfen, geheel niet in aanmerking kwamen. Dit gunftig kanaal voor Duitschlani is voor onze fcheepvaart, koophandel, en fabrieken, zoo prangend geworden, dat de Staat m Ingezetenen onzer Unie, jaarlijks, duizende Guldens 'er bij verliezen, en een zeer groot aantal jnenrchen in ons Gemeenebest van een beftaan beroofd worden. Het lust ons , op grond dezer befchuldiging, eene nieuwe bereekening te maaken, hoe groot het daadelijk verlies, daardoor veroorzaakt wordende, omtrend belopen kan, zonder echter te willen treden in het naafpooren, optellen , en begrooten der nadeelen, welken de fabrieken in haaren bloei, de arbeidslieden, die daarin werken, en voor zich en hun huisgezin een beftaan verkrijgen, hierbij te lijden hebben. Dan , daar ik het getal der fchepen niet juist weet te bepaalen, die op onzen naam gezegd worden ons het voordeel te ontwringen, zal ik dezelB 4 ven  a6 OORZAAKEN VAN HET VERVAL ven Hechts op tien ftellen , en daaruit trachten aantewijzen, welke verbaazende nadeelen voor ons Gemeenebest daaruit voord vloeien. Men Helle, dat ieder fchip door elkander, van Hamburg, 0f Bremen, naar de Middellandfche Zee gedestineerd eene laading heeft, die drie honderd uuizena Guldens waardig zij. Indien wij deze laading Hellen, te beftaan in Zijden Stoffen, Lak* nen, en andere Wollen Manufacturen, Linnens, Kousfen enz. ter waarde van/2,25ooq : - en aan Ruuwe Materialen, als Hout, Hennip, Graanen enz. ter waarde van ƒ 75000 : - dan zullen deze tien fchepen, jaarlijks, voorbij ons land, naar de Middellandfche Zee voeren: Aan diverfe manufacturen ƒ2,2,50000 : En aan graanen en ruuwe producten . _ „ • 7550000 : - uus , wanneer deze tien " fcheepen 'sjaars maar één' reis doen, zullen wij, in dat ge- , r val, jaarlijks, eene circulatie \f 3,000000:misfen van drie milioenen Guldens j En dat Hechts gereekend voor de uitzending. Laat ons nu eens nagaan, wat onze directe winfien zouden wezen, indien deze drie millioenen aan Goederen over ons land moesten komen , en door ons verkogt, of verder verfcheept worden: Voor Licent aan 't Land, bij 't invoeren * 2 p. O, \ / 6oj000 .. j • Pro-  der. Im.andsche Fabrieken. 9.7 Provifie voor den Verkoop, of Speditie a i| p. Ct0. . ƒ 45,o°° : - Makelaardij van i| mill. a § p. Ct0. - 7,500 : " Schuitloonen, Waagdragers ,, Sleepers en Kuipers verdienften, alsmede Pakhuishuur . . - 7, 5C0 ' Vragten voor ds Reders van deze 10 Schepen . . - 120,000 : - Bedraagt dus, alleen voor de uitreife, een jaarlLjksch verlies voor Staat en Ingezetenen . • f H° ■>000 : " Men voege hierbij het nadeel, dat, uit dien hoofde , te lijden hebben onze Scheepstimmerwerven, Touwbaanders, Zeilgarenfpinders en Weevers , Zeilmaakers en Victalie - Handelaars ; en eindelijk het nadeel onzer inlands gefabriceerde manufactuuren , welke daardoor in haar gewoone vertier g fluit worden. Men overwege , dat onze Zeevaart hierdoor verzwakt wordt , terwijl wij minder Zeevolk in onzen dienst hebben , die, anderszins, het grootfte gedeelte hunner winning weder onder ons laten circuleeren, en het vertier van menigvuldige foorten onzer manufactuuren bevorderen ; en men zal bevinden, dat dit alles het eerstgenoemde nadeel van ƒ 240,000 : - nog verre overtreft. Hierbij dienen wij nog aantemerken , dat onze inlandfche Schepen , welke op de Middellandfche Zee in laading liggen , doorgaands veele maanden moeten fukkelen, eer zij de rest der bijlaading van ftukgoederen kunnen krijgen, van welke de B 5 groot-  p$ OoRZAAKEN VAN HET VERVAL grootte vragtpenningen op zulke reis bedongen wonden ; terwijl [die goederen , thands , meestal van Hamburg, ook wel eens van Brcmen, met derzelver eigen Schepen direct gaan , zonder ons Land aantedoen ; en dus kunnen wij , zomtijds , onze «Jgen goederen zelfs niet prompt verzenden. Onze yaart van hier op, en van, Hamburg wordt om dtezelfde reden ook grootlijks verzwakt, aangezien de vragtgoederen, van en naar die plaatfen, hoe langer zoo meer verminderen. Intusfchen , maakt de vermindering van vragtgoederen op de MiddeUandfche Zee de winften voor de Reders Rleener; de fchepen verouderen, zonder merklijke voordeelen te hebben aangebragt, en veel Zeevolk zoekt, door nood gedwongen, dienst bij vreemde Natiën. J De, in ft jaar 1779 en 1780, onheblijke handelwijs der Engelfchen, in het nemen onzer Schepen, eer zij den oorlog aan onzen Staat verklaard hadden , en dus ftrijdig met de Traktaaten, tusfcben onzen Staat en dat Rijk gefloten; deze handelwijs, zeg ik , heeft misfchien , aan den anderen kant, eenig voordeel voor onze fcheepvaart ten dien tijde teweeggcbragt. Het geftadig opbrengen onzer Schepen in Engeland beeft, vermoedlijk, de vreemde Reders , die onder onze vlag fchuilden , een fchnk aangejaagd, omdat deze gemaskerde fchepen, in geval van opbrenging, te duchten hadden, dat zij minder gemaklijk zouden kunnen gereclameerd worden. Wat 'er ook van zijn moge; dit is zeker , dat wij op dien tijd zeer klaar hebben kun-  DER InEANDSCHE fabrieken. *? kunnen befpeuren, dat voor de Hamburger Veerfchepen, zoo hier , als te Hatnburg zelfs , zooveele vragtgoederen waren, dat zij toen veel meer reifen konden doen, terwijl zij, overal, een' rijken voorraad van vragtgoederen vonden , waardoor onze fchepen naar de Middélandfche Zee toen ook veel prompter bevragt werden. Doch , laten wij wederkeeren tot de vreemde fchepen, welke, onder onze vlag, de Middellandfche Zee bevaren. Die tien fchepen, waarvan wij hier boven gefproken , en het nadeel, alleen op hunne uitreife, overwogen hebben; deze tien lchepen, zeg ik, komen met andere produften weder terug, als Wol, ruuwe Zijde, Huiden, Indigo, Cochenille, Wijn, Olie, Zout enz., waarmede zij 'de behoefte in Duischland, en elders, vervullen, welke wij eertijds plagten te bezorgen, pus omtrend weder een even gelijk nadeel, als bij de uitreis. Nu zijn , hier , Hechts gefteld tien fchepen te wezen, die ons den pas affnijden; wie weet, of 'er, in gunflige tijden, niet twaalf, of meer, zijn. Ook heb ik alleen bereekend, dat deze tien fchepen 'sjaars flechts êéd reis doen, daar toch veelen derzelven, jaarlijks, wel tien reilen zullen doen, als zij prompte t'huisvragt krijgen, ofwel met ballast terugkeeren , wanneer zij weten , dat de voorraad van goederen te Hamburg, voor een' tweede uitreis , groot genoeg, en in gereedheid is? 6 Ongelukkig Nederland ! wie fchrikt niet op het hooren dezer fchandlijke handelwijs , waarin Pij door zommigen uwer eigen yoedfterlingen ver- raa-  JO OoRZAAKEN VAN I*ET VERVAL raaden wordt! - Wie kan zonder bloozen een wanbedrijf hooren , dat wij door eenigen onzer Landgenobten worden bedrogen, die eerloos genoeg zijn , de goudmijn van ons Vaderland aan Vreemden te verkoopen. Men overwege, welken invloed dit ten nadeele van onze welvaart moet gehad hebben , in dien tijd , toen wij bijna de écnigfte aanmerklnke Natie waren , welke de vaart vrij hadden. - Doch laten wij wederkeeren tot onzen Berichter. Om dit fchandelijk bedrog ten uitvoer te brengen , zegt hij, komt een Hamburger , of Bremer Schipper in ons Gemeenebest, en koopt, op deze, of gene, kleene plaats in Holland, zijn Btugerregt. Vervolgends zoekt hij een' Turkfchen pas te krijgen ; doch , vermids hij denzei ven niet kan bekomen , dan door onderfteuning van een', of ander , die verklaart , dat deez' Schipper is Burger en Inwoner, van ons Gemeenebest, en dat de Medereeders in zijn Schip , voor f parten , zijn Burgers en lnwooners van onzen Staat, zoo zoekt hij iemand op , die voor ééns gevens geld , of voor zekere fom bij ieder reis , deze eerlooze verklaaring doet. Hierop gaat de Schipper met den Turkfiheh pas weder ter zijner plaatfe , waar hij voorgeeft, in laading te leggen; en dir is ai het voordeel , dat onze Staat daarvan trekt: want zijne wooning houdt hij te Hamburg , of elders buitens'lands , en is dus geen Inwooner ; de Reeders zijn Hamburgers of Eremers, ten minften voor het gruotlle gedeelte , dus mede noch Burgers, noch in-  DER. INLANDSCHE FABRIEKEN. 3* lnwooners ; immers , is het klaar , dat niemand Medereeder genoemd kan worden, omdat men zijn' naam in ichijn daarvoor gebruikt en hem dit kwanswijze met eenen brief, en verdere bewijzen, van Hamburg toezendt, en dat hij daardoor in ftaat gefteld worde, met een goed geweten, en m volle ruimte van overtuiging , den eed te kunnen doen , dat voor l of | gedeelten , in dusdanig Schip, geinteresfeerd zijn Burgers en lnwooners van dezen Staat. Dit heet : in confcientie handelen'. Intusfchen, is de meening van den Staat, dat hij alléén eigenaar genoemd kan worden, die waarlijk geld daarvoor betaald beeft ; voor wiens reekening de fchaade en baate van zoodanigen bodem loopt, en die bevoegd is, zijn aandeel, bij verkoop , aan een' ander' te trarisporteeren : zoo wordt het ook door lieden begrepen , die van eene andere eerlijkheid belijdenis doen , dan de hierboven ge-' noemde beëedigers van verklaaringen. Men kan het waare doelwit dezer flegte menfchen «iet beter , en voor hun min haatiijker , befchrijven, dan dat men zegge : zij doen deze daad niet , om onze welvaart te krenken, noch veel minder, om dezelve op de lnwooners van Hamburg overtebrengen ; maar alleen, om een ftuivertje te verdienen, waaraan zij weinig moeite te befteeden hebben. Immers , kan men van niemand vergen , dat hij verftandlijker handcle , dan zijne vermogens zich uitftrekken , of zwaarer werke , dan zijne krachten weegen. Doch dit zijn bewijzen voor eene kwaade zaak , welke anders in proces zou verloren worden. On-  32 OORZAAKEN VAN het' VeRVAI, Ondertusfchen, is ket moeilijk te gelooven , 0 er zulke onnatuurlijke menfchen gevonden worden * wreed genoeg zijn in hunnen eigen boezem te wroeten en, om hun particulier beftaan te verjrooten de welvaart van 't Vaderland aan Vreemden verkoopen. Dan , hoe billijk het is , dat men van z,jn evenmensen altijd het beste geloove moet «en nogthands bekennen, dat de gevolg'dX handelwee zoo klaar fpreken, datd daÏÏ ze ve mauwhjks in twijfel te trekken is. WfeTen wl e-n zeker de daaders zeiven optefpooren oZl Zen^V™ Kaftellen! Wxsten wij middelen uittedenken om dit kwaad voor het vervolg* keer te gaan - Dit bhift voor onze nakomelingfch.p uitgefteïd , ten w f , een gunftiger planeet boven onzen horizont op™ welker invloed zich minder op de conffitutif van ons hgchaam, dan wel op onzen geest bepaalde met aan alle onze Ingezetenen zulke begeerte te' fchenken , om alle hunne daaden te toetzen aan de gulden fpreuk : doe zoo aan anderen ^T^ J . dat men U doe! 83 * Ziet daar eenige bedenkingen over de oorzaaken van het verval onzer Fabrieken ; allen, welis wat " met even gewtgtig om, met nadruk , aankidetJe oorzaaken genoemd te kunnen worden : no.thands voornaamhjk onder de medewerkenden te tellen als die op ztch zeiven ftaande , gewerkt hebbên zonder dat andere bijkomende omftandigheden del zeiven nadeelig voor onze fabrieken hebben doen worden: metéén woord; het zijn enkelvoudige, en  ïjer Inlanesche Fabuïekes. 33 eri geenszins gemengde , vergiften voor onze welvaart geweest. Indien het mogelijk ware , alle van ter zijde aanleidende oorzaaken optefpooren , dan zouden over dit onderwerp verfcheiden boekdeelen kunnen gefchreven worden , zonder evenwel het einde te bereiken. Maar, dan zouden wij ook ontdekken, hoe weinig onze tegenfparteling, om het geheim , ende voordeelen , der fabrieken , in ons Land te behouden , geholpen zoude hebben. Dan zouden wij zien , dat de, zich meer en meer uitbreidende, zeevaart van andere Natiën , onze zeevaart en koophandel , toen reeds , begon te ondermijnen en te verzwakken ; dat die ftap der Vreemden vermindering van koophandel bij ons te weegbragt, en deze wederom invloed ten nadeele onzer bloeijende manufacmuren had , — dat het verval ook ontftond uit het verminderen der hoeveelheid van aangebragte ruuwe producten, en het verhoogen der buitenlandfche inkoops - prijfen ; eindlijk , uit het vernappen van het buitenlandseh vertier onzer manufactuuren , door onze , telkens meer en meer gedwarsboomde , zeevaart. Men wachte zich , van te zeggen , dat de poogingen der Vreemden , in den beginne , kleen en niets beduidende geweest zijn ; juist dit was het gevaarlijke voor onze welvaart; wij befpotteden hunne poogingen , en lachten over hunne onbedrevenheid ; onze meerdere kunde ; onze ruimer middelen , en de uitgeftrekte kennismet andere Natiën, deeden ons trotschlijk gelooven, dat wij, en niemand anders , met voordeel konden han-  34 Over het verval der Inlandsche Fabrieken. handelen , en fabriceeren ; onze verkregen fchatten , gepaard met den toenmaaligen bloei onzer manufactuuren , deeden onze Fabriekanten nog niet eens gevoelen , dat 'er vermindering van winften plaats had , toen de Buitenlanders reeds meenden , de goudmijn van Peru daarbij ontdekt te hebben. En hoe onmerkbaar ons verlies daarbij , in een tijdvak van 25 jaaren , ook moge geweest zijn , kon dit toch niet nalaten , met verdubbelde fchreden voordtegaan ; eveneens , als wanneer men van een kapitaal interest op interest reekent : de eerfte 20 jaaren is zulks van weinig beteekenis • met de 50 jaaren wordt het van veel belang , en zco voordlopende tot 100 jaaren toe, wordt het kapitaal, eindlijk , een kleen ("ommetje , in vergelijking der daaruit voordgevloeide interesfen. Dit was het geval onzer weleer bloeijende fabrieken. Zij zijn kleen geworden , bij die der opkomende buiienlandfcben. Gelukkig , intusfehen , voor ons Gemeenebest, dat wij, tot heden , nog de fchatten bezitten , welken onze Voorouders , ,door de bloeijende manufactuuren , uit de dwaasheid der toenmaals heerfchende begrippen , van alle Volken der aarde hebben weten te trekken ! Dit onderfteunt, thands voornaamlijk , onzen Koophandel, en maakt tevens , door de menigvuldige buitenlandfche Negotiatien , alle Volken van Europa zoowel, als van Zuid- en WestAmerika , cijnsbaar aan ons Land eo. deszelfs Ingezetenen. li.  8. ' Beschouwing van neerland's westind1sche colonien, bijzonderlijk van suriname', zoo ten aanzien van derzelver landbouw , planterljen, en negerslaaven,'a.ls de voornaamste middelen, tot derzelver verbetering. O ns , thands , tot onze Ncderlandfche Volkplantingen, in de West - Indien ^ bepaalende , zullen wij, in de eerfte plaats , den Staat van den Landbouw in aanmerking nemen, en onze befchouwing, voornaamlijk, tot Suriname richten. Aan de beiden zijden der Rivier Commewine vindt men de Koffij-plantaadjën. De gro :den zijn hier, voor het grootfte gedeelte, beste blaauwe, en ook goede grijze , klei. Digt aan de boorden der Rivier , die allen begroeid zijn met Mangroe - hoornen , vindt men ligte fpongieuze klei, bezet met een' korst, uit verrotte bladen en rivierflib beflaaii- BuRGERLIJKE MAATSCHAPPIJ. c de,  3$ Over de Wbst. Indische Colomen, de, en veroorzaakt door de fpringvloeden , welken de Rivier buiten zijne oevers doen treden, en haare vette flib op de landen agterlaten. Rondom de plantaadjën vindt men, overal, zwaare bosfchen, die weinig timmerhout opleveren , maar zooveel te meer voorzien zijn van eene goede mulle veenaarde , veroorzaakt door de menigte van bladen, welken , zinds onheuglijke tijden , jaarlijks nedervallen , aldaar verrotten, en aldus tot aarde overgaan. Hooger ep de Rivier, worden de landen ook hooger; doch men vindt aldaar meest zandgronden , met zwaare bosfchen, en daarin ook zeer goed timmerhout. Aan de Rivier Cottica , welke zich in de Commewine ontlast, vindt men , doorgaands , dezelfde gronden ; doch de plantaadjën, welke boven aan de Rivier liggen, zijn , in den regentijd, aan geweldige overftroomingen onderworpen. Mattapica is een groote Kreek, welke zich in vier takken verdeelt , en beneden het fort Sommehdijk in de Commewine ontlast , en overal aan derzelver boorden met plantaadjën is bezet ; hier vindt men benedenwaards nog dezelfde gronden, maar naar den zeekant, en wel, voornaamlijk, langs de oevers van drie haarer takken , vindt men alleen BirriUrti-landen. Dezen zijn ook kleigronden, doch met geene bosfchen , of boomen, maar alleen met lange biefen begroeid , op den grond met 4 tot 6 duim Veenaarde gedekt: zij ftaan, in den regentijd , onder water, en droegen, in den droogen tijd, weder uit. Zul-  BIJZONDERLIJK , OVER SURINAME. %? Zulke plantaadjën worden Waternesten genoemd. Daarenboven zijn deze gronden , in den droogen tijd, zeer aan brand onderhevig, dikwijls veroorzaakt door de Indiaanen , die zeer onachtzaam met het vuur omgaan , of ook wel door kwaadaardige Negers, die voorbedachtzaam de gronden in brand fteken : op zulke, in brand geraakte gronden , verbrandt de Veenaarde tot asfche ; de klei verbrandt zelve niet, maar wel haare fijne deelen , als olie en zouten, en wordt dus een dood lighaam op deze landen . welken niet gebrand hebben, groeit de Koffij en Katoen zeer wel; doch daar de Veenaarde is weggebrand, wil alleen de Katoen nog groeien: maar, daar de fijne deelen ook uit de klei zijn verteerd, groeit bijna niets , en zulke landen hebben eene menigte van jaaren noodig, om zich weder te herftellen; van hier de vermindering van zcmmige plantaadiën. Aan de Rivier Suriname vindt men mede alle dezelfde zoorten van landen, als aan Commewine, meest allen verdeeld in Suiker- en Koffij- plantaadjën, tot omtrend bij het Joodfche Dorp de Savane; hier veranderen de gronden, en worden bergachtig; de aarde beftaat uit eene gemengde ftoffe , meest gelijkende naar puin, of met fteen vermengde aarde. Deze landen en heuvels zijn meest met zwaare boomen begroeid, die goed bouw- en timmerhout opleveren. De Jooden hebben hier hunne houtgronden , alwaar zii door hunne Negerflaaven het hout laten bewerken , • om gebruikt te worden in de benedenlanden , en ook cp Paramaribo, tot timmering en bouwing van huizen, pakhuizen en lootfen. C a Men  3? Over de West-Indische Colonicn, Men had, in vroeger tijd, re Suriname ook verfcheiden Steenbakkerijen : voor niet veele jaaren waren 'er nog eenige in de Parakreek ; doch tegenwoordig zijnze allen verlaten en vergeten; thands voert men die fteenen uit Holland aan , onder beding, dat men voor ieder duizend, welken aldaar aangebragt worden , in de retourvragt, in 't Schip zal laaden 5 vaten Suiker of 2500 gj Koffij. De gronden bezien hebbende , zuillen wij nu den ftaat van den landbouw , van den beginne af, eens kortlijk doorlopen. De Nederlanders , welken, al vroeg naa de verovering van Suriname, zich hier nederzetteden, plantten in het eerst Suiker, Orleaan, en ook Tabak : de Volkplanting werd vrij wat vermeerderd door eén aantal Franlche vluchtlingen , en genoegzaam in dezen toeftand bleef dezelve tot ongeveer bet jaar 1724, wanneer uit de Hortus Medicus te Amflerdam aan den Gouverneur van der Veen eenige K ■ffijboompjens werden gezonden , die in dit gewest werden voordgekweekt, wel flaagden , en fpoedig tot geheele planterijën aangroeiden, en aan dit gering beginfel zoude men de geheele Koffijkweek van talie onze Coloniën verfchuldigd zijn. Doch andere berichten melden, dat de Koffijkweek, reeds omtrend het jaar 1720, op Suriname bekend was , dewijl één der ingezetenen, Hansbach genaamd , eenige ponden Levantfche Koffii , die toen ƒ 5 a /6 't fg kosteden , uit Holland had ontvangen, en daarin eenige boontjes in doppen had gevonden, di« hem toefchenen nog eenige fappen be-  BIJZONDERLIJK, OVER SüRINAME. 39 behouden te hebben, welken hij, in eene wel toebereidde aarde , het eerst in manden plantte , en daaruit gelukkig verfcheiden boomen aanteelde , welken op zijn tijd vruchten voordbragten. Hoe het ook zij, het is zeer wel mooglijk, dat deze beide oorzaken , in 't vervolg, te zamen hebben gewerkt, ter vermeerdering van dit product. Zederd begon men ook in de Volkplanting Cacao en Katoen te planten, met dit gevolg, dat, in 't jaar 1733, de eerfte Cacao, en, in 't jaar 1735, de eerfte Katoen naar het Vaderland werd afgezonden. De Indigo-planting is aldaar ook ondernomen door den Ontvanger van Jever, daartoe aangefpoord door eenenFranschman,Destrades, van Sr. Do» mingo, die verfcheiden proeven had genomen, welken zeer wel waren uitgevallen ; doch van den uitflag dezer onderneming ontbreken mij de noodige berichten. In 't jaar 1747, deeden de Ileeren Directeurs boeren huisgezinnen uitnoodigen , om zich in de bovenlanden nedertezetten ; eenige Paltzers namen dit aan, en werden, door de Regeering, met beesten, en de noodige gereedfehappen , aan den Oranje-weg geplaatst ; doch hun fiegt en lui gedrag heeft het goede oogmerk vruchtloos gemaakt, en in weinige jaaren warenze meest allen verlopen: alleen twee Zwitferfche Boeren-familiën hebben, met goed gevolg,den Landbouw doorgezet, en veele jaaren aldaar gewoond. Uit dit weinige blijkt, dat in de bovenlanden , wanneer zulks ernftig ondernomen werd, de Landbouw zoo wel zoude flaagen, als in Noord- Amerika. C 3 In  4o Over de West-Indische ColoniW, In het jaar 1742, is door den Heer Wilhelm Hack», en Medegeintensfeerden, volgends een Octrooi van Heeren Directeuren, eene Compagnie opgericht , tot het zoeken naar Mineraalen en Edele Gefteenten; deze Compagnie beftond uit 128 Ku* xen of portiën , zijnde tot ieder portie ƒ250-! ingelegd. Vervolgends heeft men verfcheiden Mijnwerkers der-waards henengezonden , die bij den Derg Victoria hebben beginnen te graven , en elders te zoeken j men heeft wel eenig Erts gevonden, doch hetzelve had zooweinig fijn Metaal in , dat de moeite de onkosten niet konde goedmaaken ; en 4 fchoon deze Compagnie , zoals ik onlangs nog in een publiek berigt , waarin eene uitkeering van 15 per Cr. wordt beloofd , gezien heb , nog niet verbroken is „• fchijnt echter deze onderneming geenzins beter, dan die van Esfequebo , uitgevallen te zijn. Gaan wij nu over * om den aanleg eener plantaadje te bezien. Om een nieuw ftuk land daartoe aanteleggen , begint men te werken in 't laatst van Julij , terwijl dan de regentijd begint optehouden ; men hakt de onderbosfchen om * en kapt vervolgends dé' groote boomen ; dit gedaan zijnde , laat men het dus 4 weeken onaangeroerd liggen: als dan bet dun* ne hout droog genoeg is, en de aarde vogtigheid genoeg behouden heeft, om het vuur te wederftaan i fleekt men den brand daarin ; het dunne hont en de heefters verbranden alleen , het zwaare hout t nog te nat zijnde 4 blijft liggen , en wordt voor brandhout opgeruimd. Het ftuk land nu opgeruimd zijn-  bijzonderlijk, OVJKt SüRINAMÉ. 41 zijnde , graaft men rondom hetzelve een polderfloot, ter breed;e van 12 voeten, en diepte tot onder de Veenaarde en in den kleigrond , totdat men genoegzame klei heeft uitgedolven, tot het leggen van een dijk, buitenom de Sloot heen, om dus, in het regen-laifoen , het van buiten aankomende water te kunnen keeren. Onder den dijk legt men, op eene gelegen plaats, een vierkante houten kooker , met een houten deur , om, in den.regentijd, het overtollig water, in een trekfloot, naar de Rivier, wanneer die rebt , te kunnen ontlasten. Nu ligt het ftuk land, omtrend tegen het eindigen van den droogtijd, in order; wanneer men , om de geilheid der nieuw ontgonnen aarde , het eerfte bezaaid met Taïjen, Benannes of Cajfave ; naar maate van de vetheid, en diepte der Veenaarde., moet dit eens, of meermaalen, herhaald worden, doordien hec Suikerriet en de Koffij, anders, in geile looten zoude" wegfehieten , en de planter eene fchraale inzameling van zijnen oogst zoude verkrijgen. Ik zal mij, thands, niet inlaten met de bijzondere behandeling van de planting, en inzameling der producten, en dus, liever , dit deel befluiten met deze aanmerking; dat de meeste gronden, tot Suikerriet aangelegd, naa 12 of 15 jaaren , weder op nieuw omgeflagen, gefpit, bewerkt, en beplant, moeten worden , waarna die tweede beplanting ' naar den aard van den grond ,. nog verfcheiden jaaren , aan de verwachtte winst kan voldoen ; doch dan is men genoodzaakt, het land eenige jaaren braak •Burgerlijke Maatschappij. D te  42 Over de West-Indische CoLONrëN. te laten liggen, alvoorens het weder, op nieuw , bewerkt worde. De Koffijplant geeft, gemeenlijk, op het vierde jaar, één fg, en dit gaat alzoo voord tot 17 of 18 jaaren, als wanneer de oude heesters uitgeroeid, en de grond, ten minften 15 jaaren, braak moet blijven liggen , eer men het weder bewerken en beplanten kan. Met regt merkt de Heer Frossart aan, dat, door de menigvuldig aangelegde Koffijkweeken,. de vruchtbaarheid van Amerika wordt uitgeput, en, misfehien, geheel zal verminderen ; en, waarlijk, hij heeft hierin geen ongelijk ; want 'er is geen plant, die de gronden zoo uitmergelt, als de Koffij heester. Men kan door deze waarneming leeren, dat een Koffijplantaadje, bij zulke hooge prijzen , zooals in deze laat [ie jaaren, tegenwoordig wel groote winsten geeft; maar, op den duur, den grond vei armt, terwijl, daarentegen, van een Suikerplantaadje de winden wel minder zijn , maar, op den duur, langer ftandhouden , en de gronden fpoediger zijn te herftellen Men telt, over het geheel, in Suriname, tusfehen de 4 en 500 Plantaadjën. Volgends eene opgave van 'tjaar 1775, (want eene laater opgave ontbreekt mij; leverden dezelven uit ruim 24,000,000 fg Suiker, 15,000,000 fg Koffij, 1,000,000 f$ Katoen, en omtrend 1,000.000 flg Cacao. Alle deze produften worden, jaarlijks, door ten minften 60 groote Fregatfchepen naar de havens van ons Vaderland gevoerd, en men reekent het getal der Negeiflaaven, die den Landbouw verrichten, op ruim 50,000. Tot  bijzonderlijk, over SuR)N.-vme. 43 Tot dusverre over den Landbouw, en de Plante» rij'en, hebbende gehandeld, worde het tijd, dat wij iets zegge i van de leefwijze en behandeling der Negerdaaven, in onze Volkplantingen', zonder, echter» .ter dezer plaatfe, wegens de geoorlofdheid, of on* .geoorlofdheid, van den Slaaveihandel zelf te (preken. De Slaa/en zijn, hoofdzaaklijk, onderfcheiden iu twee zoorten, als Zoutwater - Negers, of diegenen» die uit Afrika, over zee, alhier worden aangebragt; de tweede zoort zijn- Creöolen, of Negers, die, op plantaadjën, in flaaverni: zijn geboren en opgegroeid, en die wel de getrouwden en besten zijn. Over het algemeen, (en dit zijn berichten van kundige Schrijvers, die alleen bij ondervinding fpreken, als Hartsink , Ferm in,- Be om en :Roos) zijn de Negers lui en hoogmoedig, zeer wraakzuchtig en haatdragende, reekenen de het fteelen, noch de ftrafïè daarvoor, eene fchande te .zijn: te kopen, en niet te betaalen, is onder hen -zoo algemeen , dat zij daartoe geene gelegenheid verzuimen. De Mannen Zijn' liefhebbers van fterken drank, en Mannen en Vrouwen, beiden, groote liefhebbers van Tabak. Zij zijn aften zeer vrolijk, en zoodanig verzot op het danfen, datze, Zomtiids ' des nachts, i a* 3 uitren -err', dóór de moeilijkftê wegen gaan, om een baljaar, of danspartij, bijtewoonen. Hoewel zij, geduurende hunnen arbeid, meest naakt gaan, beha'ven een fhikje lijnwaat om hun middel, kleedei zij zich, altijd, als^e gaan baljaaren: de Mannen trekken, dan, een rok, •hemd, en broek aan, van linnen, of flreeptbont; Da de  44 Over de West-Indische ColoNicn, de Vrouwen 2 of 3 rokken, met een ftuk, van a of 3 ellen lang, katoen, linnen, of ftreept, om haar bovenlijf geflingerd, en die het vermogen daartoe hebben, zijn verfierd met hals- en oorfieraaden, brafeletten aan de handen, en ringen aan de vingers. Het is de gewoonte, dat men hen, ten minften tweemaalen in 't jaar, op de plantaadjën, zulk een plaifierpartij laat genieten, en iedere partij duurt, gewoonlijk, 24 uuren, begint Saturdag, en eindigt des Zondags avonds. De Negerflaaven zijn de grootfte waarde van een Planter: zijne welvaart is aan hun welzijn verknocht; derhalven is de Planter, met alle oplettendheid, verpligt, dè beste zorg voor hen te dragen: maar, bij dit alles, moet hij met wijsheid hunne natuurlijke gebreken wel leeren kennen, om hen ten beste te beftieren : zij moeten, onder eene ftrikte order, en gehoorzaamheid, gehouden worden; want, is de Meester te goed, of te toegevend, en leent hij, te veel, het oor aan hunne gewoonlijke vleitaal, (want de kunften van vleien en' bedriegen verdaan zij meesterlijk) dan worden zij, eindlijk, onfluimhj verliezen alle ontzag, leven baldadig, en losbandig, en 't verval van de geheele plantaadje is het gevolg van de lafheid des Meesters ; de Meester moet zijn gezag bewaaren, en, tevens, zijne Slaaven met regtvaardigheid en menschlijkheid behandelen; hij moet hen nimmer ftraffen, als zij het niet verdienen , hij moet hun met' evengelijkheid behandelen , en den eenen geene reden geven , om zich. boven zijnen medemakker te verheffen,  BIJZONDERLIJK, OVER SüRINAME.. 45 ren: alsdan heeft hij nimmer kwaad van hen te duchten. De Meester moet, voords, zorg dragen, dat hunne huifen , of hutten, gefield zijn op een droogen, goeden grond, om de Slaaveu voor ziekten te bewaaren. Men moet ook de zieken wél laten behandelen. Geen kost moet op de plantaadje ontbreken, opdat de Slaaven zooveel eten, alsze willen; hun gewoon voedfel beftaat in taijers, benannes en zasfave: men ftaat hen ook toe, een kleenen Tuin te houden, dien zij, des Zondags, mogen bewerken: ook laat men hen bouwen; hoenders en eenden, dezen verkopen zij, en van het geld, hiervan komende, verzorgen zij zich van eenige ververfchingen, of ook wel van verfierfelen voor hunne Vrouwen. Men geeft hen ook, op zommige plantaadjën, desSaturdags, eenig vleesch, gort, erwten en tabak, alsmede, op zijn tijd,eenigen (terken drai k,Kilthum genoemd. Ook is men gewoon, op Nieuwejaar, eene buitengewoone uitdeeling te doen, welke beftaat in 6 ellen Osnabrugs linnen , tot een (kaplaken , voor de Mannen 2, en voor de Vrouwen 4 ellen bont; de Mannen krijgen, nog, een bont wambuis, tabak, korte pijpen , gedroogde bak^eljauw , haring en zout, welke laatstgenoemde waaren, nog wel tweemaaien, in 't jaar, worden herhaald; het is niet goed , op éénmaal, te veel aan de Negers te geven; want, daar zij algemeen zeer hebzuchtig zijn, en alles aannemen, wat zij krijgen kunnen, wetenze van D 3 d^n  a6 Over de West-Indische Codonicn, den overvloed nimmer een nuttig gebruik te maaken; hebbenze te veel, zij fmijt.n het in een hoek bijéén, en laten 't verflikken, en bederven. IVLn ziet uit dit kort verhaalde , dat de Negerflaaven bij ons, juist niet onmenschlijk, behandeld worden; en dit hangt af van eenen goeden of kwaaden Direéteur. Heeft men een braaf, regtvaardig , opmerkzaam Man tot Dirccf-eur , dan wordenze wél behandeld , en, buiten hunne taak van a; beid , is hunne leefwijze zeer draajijk, en, akijd. zonder zorg; doch treffen zij een kwaaden Directeur, dan wordenze koppig, muitzuchtig , ui he^ gevolg daarvan is 't bed.rf der Plantaad.e: en hoe veelen zijn 'er nog van die kwaade Directeurs? -Ligtmisfen, die hunne goederen , in hun Vaderland, verteerd hebben , worden , naa een weinig van 't plamen geleerd te hebben , zomtijds hier in diitctie gefield, en hun de bediering van een plantaadje aanvertrouwd: anderen, wederom, zijn uitgediende Soldaaten, die, gewoon geweest zijnde, zeiven door den ftok beftuurd te worden, nu ook anderen , op hunne beurt, enkel door geweld willen beüiiuren. WarmeeE aan zulke lieden , die geene grondbeginfels van goede zeden hebben, of geene behoorlijke Menfchenkennis bevitten, het beftuur is aanbevolen, dan zijn de arme Negers, in hunne flaavernij, zeer zeker bek laagenswaardig. Nog iets van de Negers. Men neemt de bekwaamde Negerinnen tot huisbedienden , om de vertrekken fchoon te houden, de fpijzen gereed te maaken, te wasfchen, te naaien, en het verder huis-  eijz0nd3rl1jk , over suriname , 47 huiswerk te verrichten; dan, wat in 't algemeen haaren dienst betreft, zegt Blom, zijn z blanke Bedienden zoo goed, als 5 Negerinnen. De oude Slaaven, waaronder men in onze Coloniën verfcheiden vindt van hooge jaaren, gebruikt men ter oppasfing in 't ziekenhuis; ook wel, om eenige handreiking te doen. Men zie hieruit, dat de Heer Frossard in zijne Verhandeling over de Negerflaaven, daar hij zegt; ,, dat de Neger,, Haaf, in de Westindïèn gebragt, niet boven de 8 of 10 jaaren leeft", zeer kwaalijk is onderricht geworden, dewijl men het tegendeel bij ons zoude ku men bewijzen. Ik heb ook, ftraks, gefproken van der Negeren luiheid en hoogmoed : ik zal daarvan ook eenig voorbeeld bijbrengen, en hiermede van deze ftoffe aftrappen. Men vindt op Suriname ook vrijë Negers, hetzij datze, door het een of ander geval, zijn vrijgegeven , of ook wel, zich vrijgekogt hebben: de meesten hunner zijn timmerlieden , doch hunne hoogmoed laat hen niet toe, anders dan voor baazen, te werken ; zij huuren dan andere Negerflaaven , (want die vindt men op Paramaribo ook te huur) en dezen moeten, dan, onder hun, voor knegts werken: _ krijgenze iets meerder in de wereld, dan kopenze zeiven Slaaven aan, en zulke Slaaven zijn, doorgaands, in veel flegter toeftand, ! dan onder de Blanken op de plantaadjën. Deze vrijë Negers zijn lui; want, al biedt men hen dubbel arbeidsloon, kan men hen tot geen 1) 4 land-  4$. Over de West-Indische Colonicn, Landbouw, of eer.igen anderen zwaaren arbeid,bewegen. Zij moeten, evenwei, allen leeven, zalmen zeggen; wat doen dan de anderen voor hun beftaan ? Veelen geneeren zich met, nu en dan , wat te visfchen, en anderen planten, op een kleen fuikje land, eenige aardvruchten, bouwen een kleen hutje , leeven armEjfc, lui, doch zonder zorg, en befchouwen de aardfche genoegens, welken door arbeid moeten verkregen worden , met onverfchillige oogen. Tot hiertoe over de Slaaven hebbende gehandeld, kan ik deze Verhandeling niet eindigen, zonder nog, bijzonderlfk, op drie middelen van verbetering ftilteflaan , welken , daar zij niet algemeen zijn , misfchien , bij dezen of genen onzer Medevaderlanders , die neg tegenwoordig peinst op de verbetering onzer Coloniën , van wezenlijk nut zullen kunnen wezen. i.) De Engelfehen, uaamlijk, en Noord-Amerikanen, hebben de vrijheid, om , in onze Colonien, paarden, meel, gezouten vleesch , en bakkeljauw intebrengen , en daarvoor in betaaling te ontvangen , de Melasft of Siroop van Suiker, waarze Uhum van ftooken; maar onder dit verband, Huiken zij, (zooals onze handelaars aanmerken) ook veele andere Koopwaaren in , en voeren daarvoor de producten der Coloniën weder uit, en veroorzaa-. ken dus een dubbel nadeel voor onzen handel, en voor de inkomfien van ons Vaderland: dit te kunnen beletten, daarvan zou de handel zich veel voordeel belooven. = .) In  BIJZONDERLIJK, OVER SURINAME. 4? 2. ) In de Tweede plaats , brengen de Engelfchen, ook (legte Negerflaaven, en kwaaddoeners in, van de Eilanden , benadeelen, dus, onze vaart op Afrika , en bederven onze reeds gevestigde Negerflaaven , door het invoeren van ziekten, zooals wij, in eenige jaaren, in Suriname hebben gezien, door het overbrengen der kinderziekte, die aan veele blanke Inwooneren , en een groot aantal Negerflaaven , het leven heeft gekost. Dit te verhoeden, en onzen Afrikaanfcben Handel aantemoedigen, is een voornaam punt, dat zekerlijk de ernffigfte overweging verdient. 3. ) Ten derden , fchijnt mij toe , dat 'er nog eene gewigrige ontdekking te doen ware in het ri k der Mineraalen , zonder dat ik , echter , beflisfen wil , of onze Volkplanters daartoe in flaat zijn , en dan nog, of de ontdekking zelve, in haare gevolgen , wel voordeelig zou wezen, en of niet, ten onzen aanzien , hetzelfde geval zou plaats grijpen , als met andere Natiën, die, zoodia zij, het goud uit de aarde hebben beginnen te graven , den zoo nuttigen landbouw verwaarloosd, vérfcheidén takken van koophandel, daardoor verloren, en hunne zeevaart , en met dezelve het goed beftaan van veelen hunner Landgenootcn , zeer merklijk hebbe r verminderd. Laat ik dus liever de berigten mededeelen, welken ik voor mij zeiven van tijd tot tijd verzameld heb. Men heeft cnderfteld , dat Eldorado gelegen was aan 't Meir 'van Parima, doch langen tijd heeft men geloofd, dat Eldorado en V Meir van Parima, beiden, D 5 her-  5o Over de West-Indische Colonicn, herfeufchimmen waren. Dan, men zegr, dat de bekende Heer d'Anville echte berichten heeft, dat dit Meir werklijk beftaat; dat het gelegen is, tusichen de Rivieren i^/erw»// en Cajounij beoosten de Gronoque, een zeer groot,en diep Meir, welks boordeji door talrijke Natiën bewoond worden , die in t geheel geene vreemdelingen, zelfs geene andere Indiaanen, onder hen willen toelaten. _ De Spanjaarden zouden tot eene nadere ontdekking, reeds, verfcheiden vergeeffche poogingen aangewend , ja, zelfs in het jaar i755 , drie togten derwaards gedaan hebben; doch waren door den fterI>en tegenftand 'der Inwooneren geweldig teruggefiagen: echter haddenze vier welgekleedde Indiaanen, van daar, als gevangenen, aan de Oronoque teruggebragt, welken aldaar, ook, zeiven door den Heer P e Rsi c, Raad in onze Colonie Demerarij, zouden gezien zijn. _ Het Gouvernement op Esfequebo heeft, in den jaare 1756, een Kapitein van de Panacaijes-Indiaanen derwaards gezonden: deze is, volgends zijn bericht, daaromtrend geweest; doch heeft van dit volk geen verlof kunnen bekomen, om eenige Blanken met veiligheid derwaards te zenden. In 'tjaar 1769 , zond de Gouverneur Storm van 's Gravezande , ter nadere ontdekking, eenen Gerrit Jansen, posthouder op de post Arinda, met eenige Indiaanen , de Rivier Esfequebo hooger op, en vandaar, langs de Rivier Ruponowini, tot aan de Rivier de Maho ; hij vond de oevers dezer Rivier wel bewoond, door een talrijk Volk, ge-  bijzonderlijk, over suriname, jg genaamd Wcpisfanes: hij werd wél van hen ontvangen, en door hun opperhoofd naar de reden van. zijne komst gevraagd, andwonrdde hij, dr,t hij, kwam , om vriendfchap te maaken , en handel te drijven; hij vond hen allen v\ei gewapend, en. veelen van hen met fnaphaanen , hij fchonk hen dus een vies met Buskruid , en hiermede was de vrede getroffen ; zij toomien hem , in eene uijduitgeft] ekte landftreek, 6 a 7 Kristalheuvelen; in deze Itreck waren veele plekken , daar noch gras, noch loof, groei.le, terwijl alle deze gronden des m .rgens overdekt zijn met een witte rjp van natuurlijke Salpeter; zij wilden niet toelaten, dat hij hier" in den grond mogt graven; ook niet, aat hij de Rivier de Maho mogt overvaren , maar zij lieten hem toe, eenige mons ers Cristal en Salpeter medetenemen , waarmede ook G. Jansen, naa een reis van 5 maanden, door de droogte der rivier opgehouden zijnde, aan Esfequebo terugkwam. Ik zal hier niets verders aanmerken , over dit Meir, of deszelfs Bcwooners , noch onderzoeken, of deze laatften, het goudri,k Peru ontvlucht, zich alhier gevestigd hebben , ten tijde der overheerfching van de Spanjaarden: alleen deze laater ontdekkingen maaken de waarfchijnlijkheid grooter, dat, in de binnenlanden van Guiana, nog onbekende fchatten verborgen zijn: en om dezen te ontdekken , door handel en correspondentie met de Indiaanen te openen, is geene Europeaanfche Volkplanting tha^ds beter gefchikt, dan de onze , op die kikt , aan de Rivier Esfequebo, als men in aanmerking neemt den loop  52 Over de West-Indische CoLONrëN, loop van deze Rivier, onze vrienoTchap met de Indtaanen, en den onverzoenlijker! haat dier Natiën tegen de Spaanfchen: doch, of zulks voor het Vaderland nuttig zal wezen, zal de nakomelingfchap het best kunnen beoordeelen. Daar ik voornemens ben , deze ftof, bij nadere gelegenheid , nog breeder te behandelen , fluite ik deze aanmerkingen met die van den beroemden Raijnal, betreffende alle onze Coloniën; aanmerkingen , welke van dien aard zijn, dat zij door ieder, die eenig belang ftelt in koophandel en zeevaart, zeer ernftiglijk verdienen te worden nagedagt. 'tGecn de wetten *««*»", 't geen zij moeten uitwerken, is, met het lighaam der Republiek te ver eemgen bezittingen, als bij 't geVaI zijn overgelaten aan bijzondere Genootfchappen , welke zich , weinig, ot verkeerd, laten gelegen zijn aan alle de deelen van 't landbefhiur, in de gewesten, aan hunne Monopolie onderworpen. Alle Staaten zijn, vroeg, of laat, overtuigd geworden van het nadeel, dat de Provinciën, welken zij in andere Werelddeeien hebben bemagtigd, worden overgelaten aan bevoorregte Maatfchappijën, welker belangen, zelden , met het algemeen belang zamenflemmen. De fereenigde Gewesten hebben zich, alleen, bij hun eerfte oorfprongljjk plan, hieraan gehouden. Deze duisterheid kan van geenen duur wezen Wanneer dezelve zal ophouden, zal de verlichting kunnen gebeuren , zonder eene merklijke wederftreeving, omdat geene dier Maatfchappijën , welke vernietigd moeten worden, belang heeft, zich daartegen te verzet-  BIJZONDERLIJK, OVER SURINAME. 53 zetten. Ook kan zij, gemaklijk, gefchieden , omdat niet ééne derzei ven één eenig Schip bezit, en niet den geringften koophandel drijft. Dan zullen da Nederlandfche bezittingen in Guiana één geheel kunnen uitmaaken , dat bekwaam is, zich onderling te onderfteunen, en om aan anderen eenigen tegenftand te kunnen bieden." IH.  III. BeRTGT WEGENS DEN TEGENWOORDIGE N STAAT VAN HET VADERLANDSCrl FONDS , TER AANMOEDIGING VAN S'LANDS ZEEDIENST, EN VAN HET KWEEKSCHOOL VOOR DE ZEEVAART, TE AMSTELDAM (*). Is 'er eene dichting in ons Nederland, welke aanprijzing en bevordering verdient, 'cis, gewis, dat Inflituut, beftemd ter onderfchraaging van ée:n' der voornaamde zenuwen van onzen (laat, de Zeevaart. Haar kan geen grooier dienst bewezen worden , dan door het aankweeken van kundige Zeebouwers die den ouden naam onzer beproefde Zeehelden overbrengen tot alle Natiën, en, dus, voor den Koophandel zelf allervoordeeiigsc moeten werken. Wat toch <*) Dit berigt is genomen uit de Gedenifchrifte„, bitreklijk tot bet Kweekfcbool voor de Zeevaart , in het laatst des voorleden jaars, voor reekening dezer (lichting, in druk uitgegeven, en aangevuld uit het Publiek Verflag, door Heeren Commisfarilfen, io Maart 1791 , in het Atbenaeutn, alhier, voorgelezen.  Berigt wegens het Vaderlandsch Fonds enz. 55 toch anders geeft den meeften fteun, dan het openbaar crediet? — en wat is de grondflag van dit goed vertrouwen; wat anders, als de eerlijkheid der Kooplieden , en de kunde en braafheid der Zeelieden , die de koopwaaren overbrengen ? Het is , voornaamlijk , aan deze kunde toetefchrijven , dat de Engelfchen, tot buitenfpoorigheid toe naijverig omtrend de welvaart van alle landen , hunne fcheepvaart , tegenwoordig, daar hebben uitgebreid, waar te vooren de naam van1 Nederland alleen pleegde bekend te wezen. Zeer natuurlijk was, dus , bet denkbeeld , van zoodanig Kweekfchool , 't welk bij zommigen onzer Landgenooten, in 1780, levendig werd , in naavolging der Engelfchen, die, reeds van den jaare 1776 , eene inrichting van gelijken aard hadden gevormd , met oogmerk, om de fchaarsheid van kundig zeevarend Volk te gemoet te komen , en daarvan, gelijkwe zoo even zeiden , de weldadigfte gevolgen hadden ondervonden. De gunftige gelegenheid deed zich daartoe op , bij den onregtvaardigffen aller oorlogen , waarin onze Republiek immer is gewikkeld geworden. De flag op Doggershank, van den $den van Augustus 17S1 , gelijk hij den roem herifelde onzer Marine , welke zederd jaaren in een jammerlijk verval geraakt was, opende, weldra, harten en handen , ter onderfteuninge van veele ongelukkigen, die s'Lands glorie door eerlijke wonden hadden gehandhaafd , of wel, op het bed van eer gefncuveld , een bekommerd huisgezin agterlieten. Eene inzameling van ƒ 25000 : —, behalven de jaarlijkfche infchrjjvingen , ten behoeve der  56 Berigt wegens het Vaderlandsch Fonds enz. der gekwetfte Zeelieden , en naagelaten Weduwen en Kinderen , toonde den genoegzamen ijver onzer Landgenooten , om s'Lands zeedienst te bemoedigen. De Commisfarisfen van dit Fonds begrepen , dat hetzelve ook tot andere nuttige oogmerken voor de Zeevaart koude dienen. Van daar de naam van Vaderlandsch Fonds tot aanmoediging van 'sLands Zeedienst, en van daar, ook, het plan tot het oprigten van een Kweekfchool voorde Zeevaart, te Amfteldam, waarvan de Heer Mr. G. Tïtsingh, in een afzonderlijk werkjen, een jaar te vooren in het licht verfchenen (*), reeds eenige uitzigten gegeven had, en welk, door eene krachtdadige onderfteuning van het gemeldde Fonds, inden jaare 1782, tot ftand werd gebragt , indiervoege echter, dat de uitvoering tot nadere gelegenheid moest worden uitgefteld. Gunflig in het bijzonder was , ter bereikin^ ge van dit oogmerk , de opbouw van het nieuwe Werkhuis te Amfteldam , waardoor een Gefticht, van gelijken aard, thands ledig zijnde geworden, door Heeren Burgemeefteren dezer Stad , in het begin van 1783, aan Commisfarisfen, vooreenen tijd van 334 jaaren, ten gebruike vergund, doch, in Maart van 1785, tot eene gifte, voor altijd, zoolang dat Kweekfchool in ftand mogt blijven, werd afgedaan, zoodat zelfs dit gefticht, door de vaderlajidfche giften (») Bedenkingen over de fcbaarsbeid van Zeevarend Volk in bet gemeen, en bet verval onzer uationaale Zeevaart in 't bijzonder, door Mr. g. Tl'TslNCH. te Amjierdam , bij h. w. ea c. dk.ÖNSBEK.g. I78o,ill8\-0.  EN HET KWEEKS. VOOR DE ZeEV. TE /.MsT. ten ann de eene , en door eenen blaakenden ij/er aan de andeie zijde, nog in d tzelfdejaar voltooid, en tot aa.. eming van 45 Kweekelingert in volkome11e orde gebragt werd. Wij gaan met fülzwiigén' voorbij de aanzienlijke onduiieuningen, gelcbenken, en donaiien, van tijd tot tijd , zoo door particuliere perlbonen , vooral uit Neérlands Ihdiën , ais door bijzondere Corporatien , en voornaamlijk door de achtbare Regeering dezer S ad, door de Edel Mogende ' Collegien ter Admirali.eit, de Heefen,Bewindhebberen der Oostin* difche Compagnie, bijzonderlijk door haar Ed. Gr. Mog. de Heeren Staaten dezer Provincie , ter vestiging en onderhouding van dit zoo lofiijk ïnllkuut, gegeven en bepaald. Liever deelen wij hier mede den ftaat van deszelfs Fonds, zooals zulks thands is vereenigd met het Weduwenfonds enz. gelijk ook van dit laatfte, eer het zijne betrekking toe het Kweekfciiool' had, om vervolgends nog het een en' ander wegens de inrichting van dit Inftituut voortedragen. De Ontvangst van het Vadt- landsch Fonds bedroeg , over den jaare 1781 tot 31 October 1782, als wanneer de eerfte reekening gefloten werd , f so^x ; l4; 1D De Uitgaaf, zoo aan uitgedeelde gratificatiën , als het beleggen der gefourneerde penningen tot vast kapitaal ƒ49540:3:10 Saldo ƒ ion : 11: o Burgerlijke Maatschappij. E Ont-  58 Bfrigt wegens het Vaderlandsch Fonds ent. Ontvangst van hetzelfde Fonds van 31 Oct. 1782 tot 31 Oct. 1783, daaronder begrepen het faldo des voorigen jaars ƒ 19189:17: 2 Uitgaaf - 16786: 7: 2 Saldo ƒ 2403 :10: —« Ontvangst van 31 Oct. 1783 tot 31 Oct. 1784, met het vöorig faldo — — — ƒ11617:18:14 Uitgaaf - 9743: 18: — Saldo ƒ 1874: —14 Ontvangst van hetzelfde Fonds, vereenigd met dedonatien, ten behoeve van het opgerichte Kweekfchool, van 31 Oct. 1784 tot 31 Oct. 1785, methetvoo- rig faldo —>— ƒ 82972: i(5: 6 Uitgaaften behoeve van beiden - 75537:19:-~ Saldo ƒ 7434:17: 6 Ontvangst voor beiden van 31 Oct. 1785 tot 31 Oct. 1786, met het voorig Saldo . ƒ 54544:17: 6 Uitgaaf - 44236: 2: 8 Saldo ƒ 10308:14:14 Out-  EN HET KvVEEKS. VOOR BS ZEEV. TE AvSf. Ontvangst van 31 Oct. 1786 tot 31 December 1787, met het voorig faldo _ ƒ63632:16:14 Uitgaaf - 555-0: 13: — Saldo ƒ 8062 : 3:14 Ontvangst van 31 Dec. 1787 tot 31 Dec. 1788, met voorig fald 7 ƒ 65502: ïg : 6 Uitgaaf - 58481 : 6 : — Saldo ƒ 7021 :13: 6 Ontvangst van 31 Dec. 17F8 rot 31 Dec. 1780, met voorig faldo ƒ 54940 : 1: 6 Uitgaaf - 494-35 : i7: g Saldo ƒ 5474: 3:i4 Ontvangst van 31 Dec. 1739 tot 31 Dcc, 1790, met voorig faldo ƒ44452: 8: 6 Uitgaaf - 39408 : S: 14 Saldo ƒ 5043:19; g Ontvangst van 31 Dec. 1790 tot 31 Dec. 1791, met voorig faldo ƒ 44^86: 9: 8 Uitgaaf - 40617 :18': — blijvende dus een batelijk over- fchot van ƒ 4068:11': g ^ De Hoofdfommen, aan de beide takken der (lichting toebehoorende, bedragen thands , zoo te Amfteldam, als te Haarlem, E 3 Vbör  6o Berigt wegens het Vaderlandsch Fonds enz. Voor het Weduwen Fonds ƒ 67200:—: — Kweekfchool ƒ129950 : — : — Zijnde de geheele hoofdfom voor het algemeene Fonds, eene fomma van — — ƒ19715b:-:- (f) eene (f) De Ontvangst voor het Weduwen fonds van 31 Dec. 1790 tot 31 Dec. 1791 beliep ƒ 5129:11:» De Uitgaaf daarentegen aan 16 Weduwen en 8 Kinderen van gefneuvelden op Doggenba?ik ƒ989:5: — 5 Weduwen , zonder Kinderen , van gefi'.cuveldcn op de Schepen van de Maas, midsgaders voor ^ jaar gratificatie van den Zoon en Erfgenaam eener We. duwe, in Noveaib. 1790 overleden —— ƒ312:10:- 15 Weduwen en 12 Kinderen van Verongelukten op het Schip de Unie —— ƒ608:10:- —- 2 Weduwen en 1 Kind van Verongelukten op het Schip de Zee- 21 Gekwetften op Doggersbank ƒ788: — :- _. 1 , ,_ op de Schepen van de Maas ■ ■ ■ ƒ Co: — :- ^ Saldo ƒ2391: 6:- Zijnde dus in dit jaar, vergeleken met het jaar 1790, waarin de gratificatiën bedroegen de fomma van ƒ 3047 : 10 : — minder uitgekeerd ƒ 209 : 5 : - omdat, in den jaare 1791, drie Weduwen, en vier Kinderen, minder ten laste van dit Fonds waren, dan in 1790. En dit getal is, in *t voorleden jaar 1791 > wederom verminderd met 2 Weduwen, die overleden zijn, en 4 Kinderen, Vluggen, nvt de waapens der lieden Haarlem en Amfterdam , door den Liemenant Admiraal Zoutman aan het Kwcekfcluol vereerd zijn.  EN HET KWEEKS. VOOR DE ZEEV. TE Aï.IST. 63 Leermeefter in dat nuttig vak , op een falaris van ƒ 35 : - s'maands , inidsgaders vrije kost, kleeding en inwooning, die hen onderricht zelfs in de verhevenfte deelen haarer theorie ; waarbij nog komt de bijzondere inftructie van den Heer Prof. van Swinden , tot wiens collegie in de Phij/Jca zij mede toegang hebben , tot de exercitie met het klein Geweer , tot de Busfchieterij, of Artillerij , onder den Conftapel Majoor A. Hehmrdinger, die in alles onderricht, wat tot de kennis en 't gebruik van het Kanon, met alle deszelfs materiaalei), en inftrumenten, behoort, en, eindlijk, tot het Zeilenmaaken , waarin zommige Jongelingen op de werven der O. I. Compagnie geoefend worden. Bovenal worden ook de Kweekelingen onderwezen in den godsdienst, ieder bij dat Kerkgenootfchap, waartoe hij behoort ; doch die tot de Gereformeerde Kerk behooren , in het Gefticht zelf, door den Krankbezoeker W. Witwood ; woonende zij, ook, des Zondags voórmiddags, de godsdienstoefening bij in hunne bijzondere Kerken, en de laatstgenoemden in de Oude Kerk, alwaar hun eene onderfcheicien zitplaats vergund is; beflaande, voords, de huislijke godsdienst , zo in bepaalde en openlijke morgen- middag-, en avond - gebeden , als in voorlezingen uit den Bijbel. Op derzelver zedenlijk gedrag wordt, mede, een waakend oog gehouden, houdende H. H. Commisfarisfen uit de weeklijkfche rapporten , die zoo wel wegens de gemaakte vorderingen , als de zedenlijke gedragingen , inkomen , behoorlijke aanteekening wegens ieder afzonderlijk Kweekeling, en E 4 rich-  H BERJGT WEGENS HE T VAEEfiEANDSCII FoNBS flK, richtende hünne beoordeeiing van derzelver verdien«en , en de promotiën , of beftraffiingen , om de d« maanden, naar de ingekomen berigten. üe itrahen, naar fcheepsgébruik ingericht, worden geregeld naar gelang van het misdrijf, welk buiten'poong zijnde , heeft , even als in het geval van onfcrwinlijke traagheid en onvatbaarheid, eere voMtrekte disnisfie uit het Gefticht plaats; zijnde, m verr' de meefte ge .-allen, de fchahde , om aan den Nulbak, of de Luijaarts-tdfe/^ leeren, vermogende genoeg, om flordighéid, traagheid e; z. te overwinnen. Voor hunne lichaamlijke gezondheid wordt bijzonderlijk gezorgd , door de zuiverheid van hchaam en kleeding , tot welke ieder, ook ten aanzien van vertrek, (waarop, des nachts, altijd. 2 Kweekelingen de wacht houden, welke, om de •> uuren , door anderen wordt afgelost, die allen, des morgens , rapport moeten doen van het voorgevallene) en hangmat , ten fterkften vérbonden is : waarvan de volgende bijzonderheid zeer merkwaardig is , dat, naamlijk, van tusfden de 403 en 500 Kweekelingen, in meer dan 5 jaaren tijds, fiechts 2 aan ziekte geftorven zijn: welk alles, naast den godlijken zegen , aan de voortreflijke inrichtingen van H. H. Commisfarisfen, aan het toetfgt van den vasten Onder-Chirurgijn , S. P. Marinkelle , die eene gagie van ƒ15:- s'maands , benevens vrije kost en inwooning , heeft, en bijzonderlijk aan de zorgvuldigheid der Heeren Prof. van Rhijn, en den Chirurgijn Jas , is toetefchrijven , als die hunnen dienst ten behoeve van dit Gefticht gratis hebbe-11 aan-  EN HET KWEEKS. VOOR DE ZEEV. TE AMST. 65 aangeboden , en met den meesten ijver behartigen. TI IT De Kweekelingen , naar het oordeel van H. H» Commisfarisfen, in ftaat zijnde, eene reis te doen, worden naar zee gezonden, ieder in eene qualiteit, met zijne kundigheden en omftandigheden overeenkomffig. De uitrustingen komen, thands, allen voor reekening van het Gedicht, doch de Kweekelingen keeren , ter gemoetkominge der kosten , één derde gedeelte hunner verdiende gagie uit, Na hunne terugkomst, voldoende blijken gevende van een goed gedrag , worden zij wederom toegelaten , alsdan op nieuw geëxamineerd, en-hunne vorderingen vergeleken met het fchriftlijk rapport, welk de Leermeeders bij hunne uitreife overleveren. Na de tweede of derde reis , hangt de toelating in het huis af van de gunst der H. H. Commisfarisfen , welke zich regelt naar hunne verdienden en voorr uitzichten. De gagien , op ieder reis verdiend, worden door H. H. Commisfarisfen bewaard, en, bij hun ontflag, na aftrek van het derde gedeelte ^ van de verteeringen op reis, en van 't gere hun , op hun verzoek, , boven de bepaalde uitrusting, was medegegeven , aan hun ter hand gefteld : wordende,'indien zij, of op reis, of, na hunne te rugkomst, in het huis overlijden, het batig flot aan hunne naaste erfgenamen ter hand gefteld. Wat, eindlijk, de aanneming van Jongelingen in dit Kweekfchool betreft; dezelve regelt zich naar de voorwaarden , hier agter onder de Bijlagen te vinden. Hun E 5 Se"  €6 Derigt wegens het Vaderlandsch Fonds enz. getal bepaalt zich, vooralsnog, zoo om de bekrompenheid van het Fonds, als voornaamlijk, om de zoo beperkte verfcheidenheid van Kweekelingen en de Comroercieerende Zeevaart, terwijl toch H.H._ Commisfarisfen hen, op den behoorlijken tijd, m eenige qualiteit naar Zee moeten zenden, tot 150; fchoon hetzelve, gelijk ligtlijk te begrijpen »V aan eene geftadige afwisfeling onderworpen Zederd 7 Febr. im tot ? Rbr> ^ ^ fc dit Gefticht 75 geplaatst geworden. Van verfchilJende reifen zijn 'er 59 teruggekomen , waarvan 'er 15 ontflagen; doch 44, en 1 om bijzondere redenen, voor de tweede maal zijn ingenomen. Het getal is dus vermeerderd met 22G koppen; maar daarentegen met 115 verminderd , waarvan 'er 78 naar Zee gezonden , 7 gedeferteerd, 22 om wangedrag , 11 wegens onbekwaamheid, of onvatbaarheid, en 8, op verzoek der Ouders, ontflagen zijn. Op 7 Februari} dezes jaars O79O bevonden zich op «is 2I4 jongelingen; naamlijk, 37 op s'Lands Schepen, 36 op die der O. I. Compagnie, en 41 op die der commercieerende Ingezetenen dezer Landen. Het geheele getal van Jongelingen, in dit Kweekfchool , zederd deszelfs oprichting aangenomen , bedraagt 483. Tot hiertoe den aard , de inrichting, en den tegenwoordigen toeftand van het Kweekfchool hebbende medegedeeld, oordeelen wij het niet onvoegzaam hieragter te laten volgen a Bijlagen, waarvan boven gefproken is, als kunnende dienen, om het  EN HET KWEEKS. VOOR DE ZEEV. TE AMST. 6j het beftuur van dit uitmuntend Inftituut, waarvan wij Hechts met een enkel woord konden gewaagen, nader aan den dag te leggen. In de eerfte Bjlage, echter , hebben wij alleen Artikel 16 tot 29 geplaatst , die voor onze geëerde Lezers de beiangrijkften waren; terwijl wij de tweede geheel hebben overgenomen. B IJ L A G E I. REGLEMENT op het beftuur van het KWEEKSCHOOL voor de ZEEVAART. Art. 16. "Jongelingen , die in het Kweekfchool admisfibel zijn, moeten binnen den grenspaal der Republiek geboren zijn , van 10 tot 16 'jaaren oud , en van een goed postuur en gezonde conftitutie wezen : zullende echter de bepaaling van 16 jaaren niet in dien ftricten zin genomen worden , dat men, om één enkel jaar meer, eenen , anders gefchikten, Jongeling zal behoeven aftewijzen. Art. 77. Doch de Kinderen van Zeelieden , die in dienst van den Lande gefneuveld zijn, zullen, bij voorkeur  6>J Berigt wegens het Vaderlandsch Fonds enz, keur boven die van alk anderen , en vervolgends die van Zeevarenden , den Lande gediend hebbende, of nog dienende, in dit Gedicht worden aangenomen ; zonder dat ten opzigte van dezen in aanmerking zal komen, of dezelven binnen, of wel buiten de Republiek geboren zijn. Art. 18. Ook zullen in het Kweekfchool worden aangenomen alle zoodanige Jongelingen, als door Commisfeisfen in Indien, ter bekoming van onderwijs in dit Gedicht, herwaards zullen gezonden worden. Art. 10. In gevalle men in der tijd mogt ondervinden , dat het getal van Kinderen , die bepaaldlijk op het grondgebied van dezen Staat geboren zijn, en ter admisfie aangeboden worden , niet toereikend mogt wezen , en de inkomden van het Fonds toelaten , om ook anderen in de Fundatie te plaatzen , zullen Commisfarisfen dat voorregt ook vergunnen aan Jongelingen , die , fchoon zij het eerde daglicht op het grondgebied van dezen Staat niet aanfchouwd hebben , echter binnen de Republiek opgevoed, en daardoor, als 't ware, genaturalifeerd zijn. Art. ao. De Ouders, of Nabedaanden , der aantenemen Kweekelingen , zullen derzelver geboorteplaats, en ouderdom , door de vertooning van de Doopcedullen, moeten bewijzen, en dezelven overleveren. Art. ai. Bijaldien , in der tijd, Kinderen monren worden aangenomen uit eenig Weeshuis , zullen Commisfa- ris-  EN KET KwEEKS. VOOR. DE ZeEV. TE AmST. 6? risfen met Regenten van hetzelve trachten overééntekomen, wegens de betaaling van eene matige lomme gelds tot derzelver onderhoud: doch, ten aanzien van zoodanige Kinderen , zal het een abfolüc vereischte zijn , dat zij lezen en ichrijven kunnen. Art. 2.2. Kinderen van behoeftige Ouders zullen gratU aangenomen, onderhouden , en van all' het noodige voorzien worden; doch wanneer Jongelingen worden aangeboden wier Ouders zich in min bekrompen omftandigheden bevinden, zullen Commisfarisfen met dezen over de bei aaiing eener convenable fumme kunnen contracteeren (*)• Art. 23. Het getal der Kweekelingen , geduurende het eerfte jaar in het Kweekfchool aantenemen, niet meer mogende bedragen, dan 50., of daaromtrend, zullen Commisfarisfen de bepaaling van het getal dergenen, die in vervolg van tijd zullen aangenomen worden , regelen naar de inkomrten van het Fonds. Art. 24. Om den naarijver optewekken in de Kweekelingen , die zich boven anderen wel gedragen, en dezelven meer en meer aantemoedigeu , zullen Commisfarisfen éénmaal des jaars, en wd m Augustus, oi September , aan zoodanige Kweekelingen, ten bijwezen van O Het volle kostgeld, dat H. H. Commisrarisfen vragen, is n guldens 'smaands; doch somtijds komen zij met de Ouders voor eene kleener fom overéén. Ook hebben zommige Ouders meer dan ƒ144: - «elft tot ƒ200: - en a5o: - uk eigen verkiezing betaald.  7o Berigt wegens het Vaderlandsch Fonds enz. van alle de overigen , niet alleen blijken geven van hun genoegen over derzelver gedrag, en gemaakte voraenngen; maar ook aan hun een gefchenk doen, betraande m een nuttig boek, of iets anders, 't geen zij zullen oordeelen, met de genie van den Ontvanger overeenkomftig, en hem tevens dienftig te zulleri zijn; zullende de tijden voor de uitdeelingen dier gèfchenken nader vastgefleld worden. Ook zal aan de Jongelingen in 't algemeen , ter difcretie van Commisfarisfen, eene Nieuwjaars en Kermis-gift geëvenreedigd naar den ouderdom, de omftandighe! den, en het gedrag der Kweekelingen, ter hand gefteld worden. ° Art. 25. De bepaaling van den tijd, geduurende welkert de Kwekelingen in dit Gefticht zullen overblijven en onderwezen worden, alvoorens ziJ eene;i {0* terZee zullen doen, zal worden geregeld naar dén ouderdom, de vorderingen, en andere omftand.Vheoen meer, van de bijzondere voorwerpen, en'derha ven daaromtrend door Commisfarisfen zoodanig ,geaandeld worden , als zij zullen oordeelen te be* hooren. Art. 26. De befchikking over de eerde reis ter Zee, door den geoefenden Kweekeling te doen, zal ten eenenmaale van het goedvinden der Commisfarisfen afhangen. Maar, bij het doen eener tweede en vozende ras, zullen dezelven , wanneer die Jongelingen wederom onder hunne fubordinatie zijn gekomen , zoo-  en HET KWEEKS. VOOR. DE ZeEV. TE AMST. 71 zooveel doenlijk, op de verkiezing der Kweekelingen ■ acht geven. Art. 27. Wanneer de Jongelingen , gedimrende hunn' verblijf in het Gefticht, en op de gedaahe reis , zich wel gedragen hebben, zullen dezelven , met goedvinden van Commisfarisfen, weder in het Kweekfchool aangenomen, en aldaar , nevens de anderen, onderhouden worden , in welke gevallen Commisfarisfen de maniance van hunne verdiende gagiën op zich nemen, en, bij hun- behoorlijk ontflag uit dit huis, aan hun zullen uitkeeren, met aftrek vanéén derde gedeelte der penningen voor de gedaane uitrustingen. Art. 28. In geval uit de informatien van de Heeren Gecommitteerden tot het bijzonder opzigt over de Kweekelingen , of uit de rapporten van den Commandeur blijkt, dat één, of meer , der aangenomen Jongelingen , bij continuatie , een (legt gedrag houden , of eenen daadlijken afkeer van de Zeevaart toonen, zullen de zoodnnigen door de Vergadering uit het Kweekfchool ontflagen worden. Art. 29. Commisfarisfen zullen , derhalven , bij het aannemen van Jongelingen , door derzelver Ouders , of Voogden, laten teekenen een Verbandfchrift, waarbij dezen zich verpligten, om , in zoodanig geval, hunnen Zoon, of Pupil , op requifitie van Commisfarisfen, wederom tot zich te nemen. BIJ-  f2 Berigt wegens het Vaderlandsch Fonds enz, B IJ L A G E H. ARTIKELBRIEF voor de KWEEEKKELINGEN, om door de Bakmeefters van tijd tot tijd voorgelezen te worden. Art. i. 'slVforgens, ten 5 üuren, in den zometnvefali en dan moet ieder voor den dag komen. Bij het korten der dagen, zoohaast overal geroepen wordt. Art. 2. Opgedaan zijnde, aanftonds kooijen sjorren, kammen, en wasfehen. Art. 3. Niemand mag zich flordig, ofmorfig, aan de Officieren vertooncn. De Bakmeeflers moe-en daar wel letten, en, zo een Kweekeling geene acht fioeg op de waarfchuwi.g der Bakmeefters, zal hij, ten minften.voor 3 dagen, aan de Nulbak moeten ftaan. Art. 4. Na het wasfehen en reinigen , aanftonds fchoon fchip maaken. Art. 5. Als de Klok driemaal geluid heeft, moet ieder tot het Gebed komen. Art. 6. Niemand mag alsdan agterblijven, dan om ziekte , of met verlof. Art. 7,  EN het Kweeks. VOOR de ZeEV. TE A&IST. 73 Ar<\ 7. Onder het Gebed moet ieder eerbiedig en aandachtig zijn. Art. 8. Als de Klok weder geluid heeft, dan komt ieder, om te fchaffen , waartoe een halfuur tijds ftaat. Art 9. Na het fchaffen moet ieder aan zijn werk gaan. Art. 10. Op het fchool mogen de Kweekelingen niet mee elkander praaten, maar moeten gehoorzaam z^n aan den Schoolmeefter. Art. 11. Ieder moet zijne boeken, leijen, en andere zaken, wel en zindelijk bevvaaren, en geene pennen of papier vermorfen. Art. 12. Die zich het meest bevlijtigen in het lezen, fchrijven , en reekenen, zullen ook, het eerst, de lesfen van den Conftapel bijwoonen. Art. 13. Het Scheepswerk zal door de Kweekelingen bij beurten verricht worden, en zij moeten aan de ordres van den Commandeur , en verdere Officieren , fliptlijk gehoorzaamen. Art. 14. Ten 12 uuren fchaffen in alle ordentlijkheid , nadat vooraf het Gebed zal gedaan zijn. Art. 15. Ieder , buiten de Bakmeefters, moet op zijne beurt zorgen , dat de, bakken en lepels zindelijk op de bakken komen, op ftraffe van een kapje. Burgerlijke Maatschappij. F Art. 16.  f4 Berigt wegens het Vaderlandsch Fonds**»:, Art. i<5. L?e Bakmeefters zijn verandwoordlijk , zo hunne Baksgasten zich, onder het fchaffen , niet ordentlijk gedragen. Art. 17. Zij moeten daarom van alle ongeregeldheden, welken hunne Baksgasten , zoo bij het fchaffen, ' als anderszins, bedrijven, aanftonds kennis geven aan de Officieren; en, bij verzuim daarvan, zullen zij zeiven ftrafbaar zijn. Art. 18. De Bakmeefters moeten zich beijveren , om hun Volk best optevoeren , om daardoor de achting yan Heeren Commisfarisfen te verwerven. Ait. 19. Ten één uur moet ieder weder aan het werk. Ar'. 20. De exerciiiën met hei. Ha.dgeweer zullen gedaan Worden, op de bepaalde rijden. At 31. Ten halfzeven uur, zal de klok luiden, om te fchaffen. Iedereen drage zorg, om bij het Gebed tegenwoordig te zijn. Art. 22. Ten agt uur, zal de klok wederom driemaal geluid, en, na het Avondgebed, de taptoe geflagen worden ; en dan allen naar de kooij. Art. 23. Na agt uur, mag geen vuur, of licht, meer branden, buiten de befloten Lantaarns. Art. 24.  en HET kwf.EKS. voor DE ZëEV. TE AlVIST. 75 .Art. 24. De Ronde zal gaan op onbepaalde tijden. Een ieder zij derhalven gewaarfchuwd, zich niet, zonder noodzaaklijkheid , buiten de Kooij te laten vinden. Art. 25. Ieder zal, op zijn' beurt, op fcbildwacht moeten flaa'/, terplaatfe, waar het hem geordonneerd wordt. Ai wie op de wacht eenige ongeregeldheid doet, zal daarover dubbel ftrafbaar zijn. Art. 26. De Bakmeefters moeten lijsten van die beurten houden. De wachten doen rapport van het voorgevallene aan de Bakmeefters, en dezen, wederom, aan den Commandeur. Art. 27. Ieder moet leeren, zijn eigen goed te bewaaren, en zijne kleederen te verftellen. Art. 28. De zindelijkheid wordt aan een ieder op het fterkfte aanbevolen. Art. 29. Niemand mag zijn goed verwaarlozen, of laten flingeren. Art. 30. De Kweekelingen moeten niet alleen de ordres van den Commandeur, en verdere Officieren, ftiptlijk gehoorzaamen, maar ook die van de Bakmeefters in acht nemen. Art. 31. Geen vloeken of zweeren , of andere onheblijke taal, zal onder de Kweekelingen geduld worden. F 2 Art. 32.  76" Berigt wegens met Vaderlandsch Fonds enz, Art. Niemand zal vermogen , eenig overgehouden rant[ foen buiten het Kweeufchool re brengen. Art. 33. Niemand zal eenig geld aannemen van Heeren , of Dames, die het Kweekfchool komen bezigtigen. Art. 34. De Jongelingen moeten zich, niet alleen jegens alle Lieden, die het Kweekfchool komen bezoeken, maar . ook buiten 's huis , jegens iedereen beleefdlijk gedragen. Art. 35. Zondags 's morgens zullen de Kweekelingen zich , allen, ter kerke moeten begeven , en, na den middag, met verlof van den Commandeur, hunne Vrienden mogen bezoeken. Art. 36. Niemand mag zich, zonder verlof van den Commandeur , buiten het Kweekfchool begeven. Art. 37. Geen Jongeling mag buiten het Kweekfchool vernachten, dan met verlof van Heeren Commisfarisfen zeiven. Art. 38. Allen, die verlof hebben, om uittegaan , 't zij des Zoniags, of op andere tijden, moeten zorg dra en, zich , op den bepaalden tijd , weeer in het Kweekfchool te laten vinden. Art. 39. Een ieder zij gewaarfchuwd, zich, ook bn^en 's huis , ordentlijk te gedragen ; want de Officieren zullen daarnaar onderzoek doen. Art. 40.  EN HET kweeks. VOOR de ZeEV. TE A&1ST. 77 Art. 40. Geene wanbedrijven , of onachtzaamheden , boe genoemd , zullen over het hoofd gezien ; maar alle ongeregeldheden naar verdienden geftraft worden. Art. 41. Allen, die zich wel kwijten van hunnen pligt , zullen zich daardoor de bijzondere achting van Heeren Commisfarisfen, en van den Commandeur, waardig maaken. Art. 42. En die, boven anderen, daarin uitmunten, zullen op eene buitengewoone wijze beloofd worden. Art. 43. Ook zal aan allen , die zich wel gedragen , van tijd tot tijd, eene vermaakhjke uitfpa ming gegeven worden. Art. 44. Ieder Kweekeling zal hebben zorg te dragen , dat hij , op de bepaalde tijden, zich late vinden in de lesfeu van den Leermeefter in de Stuurmanskunst; van den Conftapel, of waar hij anders befcheiden is; en wel inzonderheid in de Catechifatiën, zonder daarvan te blijven in gebreke. Art. 45. Alle Kweekelingen, die, als Zeilmaakers, of andere Ambagtslieden, op s'Lands, of der Compagnie werven dienen , moeten zich, op de bepaalde tijden , regtftreeks derwaards begeven, en, bij het uitgaan en te huis komen, zich gezamenlijk aan den Commandeur vertoouen. Art. 46. Aan de bevaren Kweekelingen wordt bijzonderlijk gerecommandeerd, door gehoorzaamheid en een E S goed  78 Berigt wegens het Vaderlaindsch Fonds enz. goed gedrag, de overigen met een goed voorbeeld vóó. tegaan. Art. 47. Indien eenig Kweckeüng zich verftoutte , door woorden of daaden , eenig ■ Officier te beleedigen, zal zoodanige ten allen'lrengften ge'traft worden. Art. 48. Wanneer een Kweekeling , na volbragte reife , wederom in het Kweekfchool aangenomen, zich aan defertie (*) fchuldig maakt, zullen alle zijne ver- dien- C*) Terwijl in dit laatfte artikel van defertie gefproken wordt, oordeelen wij liet niet onvoegzaam, alhier te berigten, dat alle Ouders en Voogden, 'bij de overgave hunner Kinderen in het Kweekfchool , zich bij onderteekening verbinden: I.) VVanneer zi| hunne Kinderen, of Pupillen, zeiven terugverzoeken , niet alleen dezelven van de noodige kleeding te zullen voorzien , als behoudende geen het minde regt op de kleederen, aan de Jongelingen in het Kweekfchool gegeven ; maar nog daarenboven , Cbet geval van onvatbaarheid , of ongefchiktheid door verkregen licbaams-kwaaien, of ziekten, uitgezonderd) ter taxatie van Heeren Commisfarisfen, zonder eenige tegenfpraak , te zullen voldoen alle de kosten , die door gemcldde Heeren wegens die Jongelingen zijn gedragen, indien dezen nog geene twee reilen gedaan hebben ; doch reeds tweemaal uitgevaren , en terugge. tomen zijnde, alleen die onkosten, welken van den dag af der inneming, naa de tweede reis, gevallen zijn. 0..) Indien de defertie, of gemelde verzoeken, binnen de eer. fte drie maanden naa de eerfte aanneming, voorvallen, aan H. H. Commisfarisfen te zullen voldoen eene fomma van 60 guldens; Indien, naa drie maanden, doch binnen het halfjaar, 100 guldens; En voords, naa langer tijd, eene fomma, gereekend tegen soa guldens in het jaar. 3.) In geval van defertie, of terugverzoeken der Jongelingen, ■u huaae eerfte, of tweede reis, aan H. H. Commisfarisfen te / zul-  iw HET K\veeks. voor de zeev. te AmST. 79 diende gagiën ten behoeve der Stichting verbeurd verklaard worden. Dit uitvoerig berigt zal, zo wij oordeelen, genoegzaam ziin, om onze Landgenooten met den aard van dit prijswaardig Inftituut van nabij bekend te maaken. Hetzelve aan hunne mededeelzaamheid te bevelen, zou even zeer ftrijden met de innerlijke waarde der zaak, welke zichzelve veel Merker aanprijst , dan wij met den hoogften lof zouden kunnen doen , als het eene beleediging zou wezen dier goedwillige en braave Burgers en Burgeresfen, welken de roem en welvaart onzer Republiek zoo naauw aan het harte ligt. Liever befluiten wij, met hen, die dit Inftituut door hunne toelagen onderfteund hebben, te bidden, dat zij, doordrongen van het wezenlijk voordeel , welk de Koophandel en Zeevaart van deze Stichting ontvangt, even edelmoediglijk , als te vooren, zullen voordgaan met hunne milde gefchenken, opdat deze werkzaamheid ter eere en ten nutte van Nederland, verr' van ge- ftoord , zullen voldoen al hetgeen de gegeven gelden, en de zuiver overi fchietende gagiën , minder mogten bedragen, dan ten behoeve dier Jongelingen was uitgegeven : terwijl de penningen , door de Ouders of Voogden gegeven , en de gagiën der Jongelingen , fchoon meerder bedragende, dan door H. H. Commisfarisfen ten behoeve der laatften was uitgegeven, ten voordeele der Stichting ■worden verbeurd verklaard. Fa  ' So -Berigt tvegens het Vaderlandsch Fonds enz. floord, of belemmerd, integendeel, hoe langer zoo mrgebreider moge worden , en bet Vaderland, na- vef den'- 7 zien herlee- ven d n alonden roem, de kunde en dapperheid d.er glonenj e helden, wier „aam en da.den door alle vrije Volken zullen vereeuwigd worden IV.  TV. H OE VOORKOMT MEN, HET BEST, ■ DEN KINDERMOORD? Waanneer men de verlichting, welke onze eeuw onderfcheidt , door niets anders bewijzen kon , dan door den geest der menschlijkheid, welke iu de hjTftjaflijke regtsgedingen van dezen tijd fchittert, dan zelfs, was zij genoegzaam aangetoond. Elke lichtftraal, die de duifternis verdrijft, waarin onwetendheid , vooroordeel , valfche godsdienstbegrippen, woestheid van zeden en denkwijze, geheele Volken gedompeld hadden, moet ook meer licht verfpreiden over elke burgerlijke deugd, en daardoor den band der menschlijke maatfchappij, welker algemeen oogmerk geluk is, vaster, waardiger, en weldadiger maaken. Gezegend zij daarom de naam van eiken welda'digen, zagtmoedigen Regent, die de pen, waarmede hij het ftrafvonnis zijner medemenfchen moeü Burgerlijke Maatschappij. [G] * on-  82 Hoe voorkomt men, het onderteekenen, niet in bloed doopt. Gezegend zal altijd de nagedagtnis van eiken burger blijven, die, door zijne fchriften, bediening, of mens'chlievertd gedrag, alle zijne medeburgers op de heilige wet der menschlijkheid , der liefde, terugwijst, en hun de misdaaden hunner natuurgenooten afleert te befchouwen door het vergrootglas van eigenwaan, partijzucht, volkshaat, of bloeddorst, maar die hun opmerkzaam maaken wil op de waare betrekking, waarin die misdaaden, zoo wel tot derzelver aanleidingen, als tot de wezenlijke welvaart van het geheel, ftaan. Ijverig dingende naar dien zegen ,' welken wij voor den verdienstlijkften houden , ftelien wij ons de beandwoording der vraage voor : welke zijn de beste en uitvoerlijkfte middelen , om den Kindermoord te voorkomen? Hierbij heeft het menschlijk geluk te veel belang, dan dat het, in derzelver beandwoording, geene wezenlijke bijdrage vinden zou. Dat bevoegde regters beoordeelen, in hoe verre wij naar de oplosfing niet vruchtloos gezogt hebben. De betrekking tusfchen misdaaden en ftraffen. Geene daad van een' vrijen burger is aan de veroordeeling en ftraf der wetten verder onderworpen, dan in zoo verre dezelve op het algemeen welzijn eenen nadeeligen invloed heeft. De min of meerdere graad van dien invloed bepaalt de min of meerdere geftrengheid der ftraf, welke de wijsheid der  eest, Oen Kindermoord? 83 der wetten op zulk eene daad laat volgen , niet z^o zeer, om den overtreder te verbeteren, of om de veroorzaakte fchaaden te berftcllen; gevallen, die maar zelden plaats hebben — maar, offl zoortgèlijke nadeden, in het vervolg, te voorkomen. De zorg, om misdaaden te voorkomen, enze5 zoo verr' zulks mooglijk is, geheel uitterooijen, moet het groote oogmerk der ftrafwetten zijn. Deze (tellingen zijn niet nieuw; zij zijn al lang bekend, doch maar zelden heeft de wetgevende magt ze alzins in aanmerking genomen, en, tenmin ff en , in het geheel niet in de inftelling dier ftraffen, waardoor men de misdaad van Kindermoord heeft getracht te voorkomen. Inhoud dezer verhandeling. Het oogmerk dezer verhandeling is niet, over de gefcbiktheid , of ongefchiktheid, der ftraffen, welke algemeen bepaald zijn tegen den Kindermoord, te fpreken : maar alleen , overeenkomftig de reeds gelegde grondftelling , deze vraagen naauwkeurig te beandwoorden : Welk een invloed heeft de Kindermoord op den Staat ? In hoe verr' is die inyloed nadeelig? Naar welke regelen moet men de middelen uitdenken, om' die misdaad voortekomen, of wel geheel uitterooijen? En welke middelen zouden, eindlijk, de besten en uitvoerlijkften zijn om dit oogmerk te bereiken? Aan de beandwoording dezer vraagen, en der, daartegen' ingebrapre, tegenbedenkingen, zij deze verhandeling alleen gewijd,  8* Hoe voorkomt mev, het Nadere bepaaling der misdaad van Kindermoord. Om alle onduidlijkheid, en onnaauwkeurigheid , te vermijden , moet eerst regt . bepaald worden : wat men hier onder de misdaad van Kindermoord verfta? Het verftaat zich van zelfs, dat hier bedoeld wordt zulk eene misdaad, waardoor eene Moeder, welke zwak genoeg was, haare eer aan haare driften opteofferen, ook onnatuurlijk genoeg is, het kind, welk aan derzelver voldoening zij'n leven verfchuldigd is, dat leven, of vóór, of bij deszelfs geboorte, met geweiden met opzet te ontnemen. Het vermoorden of verlaten van een kind, hetgeen , bij laater tijd, uit zeer onderfcheiden redenen gefchiedt, behoort hier niet toe, en moet, naar geheel andere regelen, en grondllellingen, beoordeeld worden. Invloed dier misdaad op den Staat. De eerfte vraag , welke wij te beandwoorden hebben, is deze: Welken invloed heeft deze gruuwzaame daad eener Moeder op her welzijn van den Staat ? Is die invloed nadeelig , en in welk een graad? Op deze vraagen zou de Natuurmensch anders andwoorden, als de verlichte Christen , en de fchrandere Staatsman en Wetgever zal dezelven, weder, uit een geheel ander gezigtspunt befchouwen. bi  eest, den Kindermoord? ?5 De eenvoudige Natuurmensen zal, in het ombrengen van een eerstgeboren kind door deszelfs Moeder-, niets meer, dan eene willekeurige daad van een mensch befchonwen, die zich zelve, als volkomen Heeren Meester, gelooft over het van hem geboren kind; hij zal ftaande houden, dat het den Staat in het geheel niet raakt , of een Vader of Moeder derzelver Kind, het voordbrengfel van hunne eigen krachten, welk de kiemen van verftand, maar de reden zelve nog geenszins, bezit, en dus voor zedenlijke regten of pligten nog onvatbaar is, in het leven wille laten, of niet; dat de Staat daarbij niets verliest, daar dit verlies, over het geheel, onmerklijk is, en dat de natuur zelve genoeg gezorgd heeft, dat de Kindermoord nooit eene epidemifche befmetting worden kan. Bezat deze Natuurmensen, tegelijk, genoegzaame belezenheid, hij zou zich- op de voorbeelden van Lacedemoniers, Romeinen, Chineefen, van veele Tartaarfche horden, en, zelfs, op het voorbeeld van de nieuwontdekte Sybariten op het eiland Tahiti, en de SociCteits-eilandeu, op de voorbeelden van de zoogenoemde Erriogs, bij welken de Kindermoord eene wettige daad is, beroepen, en, van HerodoTusaftot Cook toe, veele reifen aanhaalen , om te bewijzen, dat de fchranderfte Volken zeiven deze misdaad niet voor zoo alleraffchuwlijkst hebben aangeven. Misfchien, zou hij nog wel ftaande willen houden, dat de dood van alle die onfchuldige fchepfelen, welke Hun leven aan eene onwettige liefde verfchuldigd zijn, eer voordeelig, dan [G] 3 na-  85 Hoe voorkomt men, het voor den Stat zijn moest. Waaruit vol. 'gen zou, dat de Kindermoord, of geene, of flechts 2 11 fT' miSd3ad tCgen de» S<™ n,oest 1 ho'f-H de.)Vet^ zoo zeer zorgvuldig niet behoefden te zijn, om ze te voorkomen, en dat, dus, de beandwoording van het geheele voorftel dezer verhandeling zeer ouverfcbillig was dPferrCi''iSten f' Ket meer ^ & misdaad de Kindermoord», als eene onnatuurlijke misdaad, Kot ^,menSch.°n^rt, met afkeer befchouwen. Kon bij dezen afkeer eene flrenge ijver tegen alle btedf,';'1 ,2Wart§al3ige ^t b oedige flraffèn, zonder op de verzagtende omftan- tt:ve ren'dan zai hu" ^ ™*™ geno g voor deze misdaad fehijnen, waardoor het i k LnTT r " natUUrverffl^ en de moederhjke hand befpat wordt met het bloed des zuig■ngs, welke zijne moorderes nog onfchuldig aani*cht. Hij zal, met Keizer Karei. V., het empakeren, en in een zak verdrinken, der fchuldige, met zwaar genoeg vinden, maar nieuwe wreedhe, den uitdenken, om de affchuwlijkfte aller misdaaden, waardoor niet Hechts de natuur bezoedeld, maar Gods beeld, in her fchepfel, daarna gevormd, ontheiligd wordt, te verhoeden. Laat ons nu den wijzen, fchranderen Wetgever, die, en Wijsgeer, en Christen, tegelijk, zijn moet, zullen zijne wetten het kenmerk der echte Wijsheid dragen; Iaat ons hem vraagen, welke de juiste betrekking zij, waarin de misdaad des Kindermoords ftaat, met het welzijn van den Staat: Hij  best, den Kindermoord? 5*7 Hij zal ons terftond opmerkzaam maaken op eenen misdag , waarin men, bij de beoordeelïog hiervan, valt. Gemeenlijk denkt men , dat de grond der draf tegen de misdaad gelegen is , gedeeltlijk in die algemeene ftellige wet: die menfchen bloed vergiet, zijn bloed zal door de menfchen vergoten worden: gedeeltlijk in de befcherming, welke deStaat aan het leven van elk burger verfchuldigd is: gedeeltlijk in het nadeel, welk de Staat bij het verlies van eenen burger lijdt. Geene dezer gronddellingen bevat de echte bron voor de draf des Kindermoords. De algemeene ftellige', Mofaïfche ftrafwetten, zijn, reeds lang, door de verdandiglle Regtsgeleerden, uit het gebied der wetgevende magt verwezen. — Het Kind, welk de gevoelloze Moeder, bij het eerde geluid, waarmede het zijn leven en ellende, klaagend, te kennen geeft, ombrengt, is nog het eigendom der Moeder, en geenszins van den Staat, waarvan het geene befcherming verlangen kan. Het nadeel, eindlijk, welk de Staat, door het verlies van tien, twintig, of wel honderd, zulke flagtoffers, jaarlijks lijdt, fchijnt, naar de bevolking onzer landen, den meesten Regenten zulk eene nietsbeduidende kleenigheid, dat men het wreedheid zou moeten noemen, wanneer men het verlies van een jongen burger met den dood der ombrengder zou willen ftraffen, terwijl men geheele fchaaren van opgroeiende, nuttige burgers, dagelijks, en ongedraft, de offers laat worden van domheid, bijgeloof, heerschzucht, en andere driften. Veroorzaaken de ongefchikte en onbedreven Vroedvrouwen, wel[G] + ke  88 Hoe voorkomt men, het ke jaarlijks eenige honderden burgers, door haare onkunde, aan den Stut ontrooven, minder nadeel? tn wie wreekt deze fchaade , wie zoekt dezelve, ten platten Lande, te voorkomen? Lijdt de Staat minder nadeel door onkundige Artfen en Marktdoctoren, die bevoorregte handlangers van den dood dan hr, door honderd Kindermoorderesfen lijden zou? En wanneer, eindlijk, de Grooten der aarde hunne troepen te veld , en duizenden volwarfea burgers op de flagtbank brengen , wie zal dan de nadeelen bereekenen, die daaruit voorden Staat ont- Alle deze denkbeelden moeten geene vrijfpreking van den Kindermoord, veelminder deszelfs verdee. diging uitmaaken; altijd blijft die misdaad afïchuwhjk en onnatuurlijk. Het begaan dier misdaad is voor den Staat van de nadeeligfle gevolgen, welke alle de bronnen vergiftigt, waaruit het geluk des Volks opwelt. Die gevolgen bepaalen zich niet enkel tot de fchaaden , welke de Staat aan haare jonge burgers lijdt; wij zullenze juister opgeven, en komen, misfchien , daardoor, van zelfs op de' maatregelen , welken men daartegen in het werk ftellen moet. Schaadlijke gevolgen van den Kindermoord voor den Staat. De gevolgen van de menigvuldige misdaad van Kindermoord, fe een land, zijn nicrs meer en mets minder, dan het uiterst zedenbederf eenerV.- tie,  best, den Kindermoord? 89 tie, hetgeen den ondergang des Staats, onvermijdlijk, ten gevolge hebben moet. Zij, die geloqven , dat deze gevolgen te verr' getrokken zijn, mogen de volgende opheldering dezer Helling wel beproeven, eer zij beflisfend oordeelen. De Staatkundige mag den bloei des Staats itellen, waarin hij wil, het zij Koopmanfchap, Arbeidzaamheid, Krijgswezen, Huishoudlijke inrichting: de grond van zijn geheel Staatkundig zamenlM moet in reinheid van zeden gelegd worden. Geen Volk kan eene duurzaame en gevestigde gelukzaligheid genieten , ten zij het met de eer kan pronken, welke Tacitus aan onze Voorvaders gaf: dat bij hetzelve de goede zeden meer golden, dan de wetten. Men zal zeggen: dat men, fchoon toeftaande , dat goede zeden het beste middel uitmaaken , om eene Staatsgefteldheid ongefchonden en gelukkig te bewaaren, echter nog niet zien kan, waaróm de Kindermoord den bloei des Staats meer ondermijne, dan eenige andere zwaare ondeugd. Ik moet daarom de redenen opgeven, waarom ik deze misdaad fchaadlijker voor den Staat houde, dan eenige andere. Zij zijn in de natuur der zaak zelve gelegen, en komen hierop uit. Van alle ondeugden, welke het zedenbederf van een Volk verhaasten en. vergrooten , zijn 'er geene fchaadlijker, dan diegenen, welke onmiddellijk uit weekheid, weelde, wellust, en traagheid ontftaan , welke de laatfte vonken van het vuur, hetgeen [G] 5 den  9° Hoe voorkomt men, het lunngeeSt ee"e Êdele ****** no* zou ^nnen ontken, geheel uitblusfchen, ï den SJ j» t0tr d-> W een van tef USten maaken' De^ ondeugden vergif- sta ' r-2e:r'het gCZOnd '^am van den Le\r hChaam haarer die"aars - d* «felfle fappen befmetten, en verpesten. Alle fpie- «uwd volk verhest, van tijd tot tijd, alle krachten, Se orden t * H°6 tzzt? 1 j eene Natk zijn; h°e de pJcfên der grooten, en de verblijven der fcbamefcn daarmede zijn aangeftoken , met zooveel te ra>icber fchreden ijlt dat Volk tot deszelfs zedenlifken dood, en geheele ftaatkundige vernietiging. Een k>nd waann z,ch de Apothekars openlijk beroemen, «e beste en kunfrjgfle te ^ e » * hunwnjkstrouw befPot wordt, waar men zelden van geftrafre Kindermoorderesfen hoort, wijl elke geheime overtreedfler fchrander genoeg is, het knopje des levens afterukken , eer het tot volkomen omwikkeling genaderd is; zulk een land kan zich, onmooglijk lang, k, deszelfs welftand verheugen. De ondeugd der verwijfdheid en wellust, waartegen noch Lacedemon, noch Rme beiland waren, laat z.ch in menig een graad onderfcheiden. Veele graaden daarvan laten zich nog wel met edelmoedigheid, en nutte werkzaamheid van geest vereemgen maar woeden, zoolang dit mooglijk is, ^ geheime, en des te gevaarlijker befmetting, in de ingewanden van den Staat. Eu wanneer dit be-  best, den Kindermoord? 91 bederf tot op den laagften graad wegzinkt, en alle gevoel van eenige deugd verdooft, zijn er geene middelen meer mooglijk, om de openlijke pest tegentegaan , welke alle deelen des ftaatsgeftels te gelijk aangrijpt , en in zeer korten tijd vernielen moet. Eer wij nu de vraag beandwoorden, volgens welke regelen men, best, zulk een doodlijken kanker tegen zou kunnen gaan, zal het niet overtollig zijn, eenige algemeene aanmerkingen, vooraf te laten gaan over de omzigtigheid, waarmede elk Wetgever in ftrafwetten moet te werk gaan, wanneer deze wetten van een gelukkig gevolg voor het geheel zullen zijn. Algemeene regelen van voorzigtlgheid bij het ontwerpen van ftrafwetten. Wij hebben reeds aangemerkt, dat de verdere verhoeding van het kwaad, het groote oogmerk der ftrafwetten zijn moet. Hiertoe worden altijd geene ftellige ftraffen gevorderd, en die Schrijver, die eene proeve fchreef over de wetgevende fchranderhcid, om misdaaden zonder ftraffen te verhoeden, ondernam een heilzaam werk. Evenwel zal geene fchranderheid, hoe groot ook, zulks ooit, in alle gevallen, werkftellig kunnen maaken. Wanneer, intusfchen, een Regent dit loflijk oogmerk der ftraffende magt, om verder kwaad te voorkomen , gelukkig bereiken wil, zoo moet hij in de allereerfte plaats de bronnen naarfpooren, waaruit de mis-  9* Hoe voorkomt men, het misdaad oorfprongiijk ontftaat. Deze bronnen moet mj weten te floppen. Hiertoe moet hij, veel meer, zulke driften in werking brengen , welke met de misdaad ftrijden , a]s de misdaad zelve door ftraffen trachten te dwingen. Hoe hij zulks doen moet? zal uit het vervolg opgegeven worden. Hij moet, m alle opzigreu, een bekwaam Geneesheer gelijken. Wanneer, deze het lichaam, welk bij herftellen wa, met zeer van nabij kent; wanneer hij de ziekte tot in haare eerfte zaaden niet naarfpoort, en die zaaden niet weet uitterooijen; wanneer hij, emdhjk , de verfcheiden deelen der geneeskunde met volledig beoefend , en de betrekkingen , waann die tot elkander ftaan, zich niet volkomen eigen gemaakt heeft, zoo is hij een kwakzalver in de knust, en zal den lijder, zeer dikwijls, het offer zijner proefnemende onkunde maaken. Zonder kennis van 's menfchen zedenlijke natuurdriften , van de wijze van derzelver werking, van de middelen , waardoor zij verzwakt of verfterkt kunnen worden, zonder een rijp nadenken over den eerften oorfprong der misdaaden, zonder aanmerking van den ouderdom, godsdienstige gezindte, nationaal charakter , en honderd andere bijkomende omftandigheden; zor.der dit alles, beftemde de een, of andere", Dr a c o van voorige eeuwen, voor eene misdaad de' eerfte firaf de beste, welke hem zijn temperament ingaf, of welke hij, reeds, in een ander gebrekig wetboek gevestigd vond. Eeuwen lang bleef zulk eene wet heilig, en niemand waagde het te onderzoeken, of zij, in laater tijden, nog wel even- re-  best , den Kindermoord ? 93 redig met de overtreding was. Geheel anders moet de vrjze Wetgever handelen. Wüt Gi„ die her geheiligde voorregt van God eenigzius ben , om het geluk des menschdom.■ te bevorderen he zelve van het kwaad terughouden , en tot het goede aanfpooren, leer dan, eerst, de zedenl,,ke S de menfehen, waarover gij verttand.g naaiur uw 2ebruik maaken heerfchen wilt, kennen, en leer georm van alle zijne vermogens, krachten, en driften. z!ek eer dikwijls de oorzaken, welke de o, totd inden Staat bevorderen, niet in de verdorvenheid der menschlijke natuur, maar veeleer in valfche godsdienstbegrippen , vooroordeelen , 011 wtndhl, valfche eerzucht ingewor^e de gewoonten, verkeerde ftaatkunde en valfche verlichting. Tracht voornaamlijk deze ontaarde bxVnL van 'smenfchen werkzaamheid te zuiveren, wanneer gij het getal der ondeugden, en derzelver uitbarfting, onder uwe onderdaanen verminderen wilt Houd den hoogden graad der ftraffen met voor het beste middel, om de ondeugd te onderdrukten Neem bij uwe ftrafwetten den godsdienst, zeden' neigingen, verlichting , en geestvermogens, van uw Volk in aanmerking. Ontwerp uwe wetten naar de leiding van alle deze hulpmiddelen, en geenzins uw verouderde regtsgeleerde magtfpreuken. Vraag niet „welke ftraffen heeft Moses, Konstantitn de Groote, Justiniaan, Karel V. of eenig ander Wetgever, op zulk eene misdaad gefteld; maar vraag uw eigen gezond, onbevooroordeeld, verftand, wat thands het beitaamfte «j.  ?4 Hoe voorkomt men, het Wilt gif, met één woord, het Irordfc „uj , gnjpen, om uw Volk zon 7 , mddd a™* imsdaadea te zuiveren , , 7 VM geest ver^Tv^ h °m d^"Irs %e ^U^TT^Z"6 ëodsdkn- edelen, ais elk Oh,;** lk 200 te ver- ^enschlijte natuur Je^-QPBgte d£ der ^ aiies m00gS j r ;gevoelen"E"is ° der burgerlijk? ielukl- t , glJ' t£r ^vordering Laat ons nu het geval ftelJen, dat » , ^ magt van eenig jand opmerkt ^ d ven' tot Kindermoord, niets d* de ™gi„g reeds geboren Kind vin Z, t0t dlen> die het ook "-fa.*^^^. ^ Staat is , en in de aw •■ §evaarl,j^r voor den vrucht b (laat Zlch f"*™* ^ -geboren ken weg Zi^t^ZT^' voordlopend kwaadt Ce TtoVeeJ £ zij de oorzaken naarfpooren ™ii °reerSt' moet voordbrengen, en aCenlV ^ fff gemeen, neemt men de vrees vn r u , aI" alle fchande bij d '0°n"ch f™, em» ™ voorkomen, j! h fr'• f,ndermoord te J ' men heeft Jn verfcheiden landen de  best, den Kindermoord? 95 de burgerlijke ftraffen op de onechte zwangerheid opgeheven, en daartegen het verbergen der zwangerheid tot eene hoofdmisdaad gemaakt. Ik zal, in het vervolg, van de ontoereikende middelen, om dat kwaad te voorkomen, fprekende , de natuurlijke bedenkingen hiertegen inbrengen; ik wil nu, alleen, maar aanmerken, dat fchaamte wel dikwijls , maar niet altijd, de naatfte oorzaak zijn kan, welke de overtreedfter in den afgrond ftortte; ten minften was zij de eerfte oorzaak niet, welke haar op den weg derwaards voerde. Intusfchen, komt het 'er meer op aan, het beste behoedmiddel optegeven, om den weg naar dien afgrond te vermijden, dan om eene zwakke leuning te maaken, waaraan hij, die reeds aan het vallen was, zich vast zou kunnen houden. De hoofdoorzaaken , welke deze onnatuurlijke misdaden bij een Volk bevorderen, moeten dus in geheele andere omftandigheden gelegen zijn. Wanneer men de ondervinding raadpleegt, zal men bevinden, dat, bij nieuwe en onbefchaafde Natiën, de Kindermoord, wanneer die niet door eene valfche ftaatkunde bekrachtigd is, eene onbekende misdaad is, terwijl dezelve, bij de verfijndrte Volken, het algemeenst is. Het is aanmerklijk, dat men, onder M o s e s wetten, geene bijzondere wet tegen den Kindermoord vindt. Onder de ruuwfte Natiën, waarvan ons de Reifigers berigten mededeelen, is de wilde Schoone, of door natuurlijke fchaamte voor het genot der verboden liefde geheel onverwinlijk, of, wanneer zij geene kracht genoeg  96 Hoe voorkomt mev, het noeg heeft, derzelver verzoekingen te wederflaan geeit zij zich, geduldig, aan alle de bezwaarlijke' gevolgen over, welken dat genot naa zich kan (kepen. De wellevendfte Europeerintegendeel, zullen met veel minder medelijden het onfchüldige Kind, het bewijs haarer fchuldige driften, ombrengen. Nadere oorzaken van den Kindermoord. En dit bevestigt de aanmerking, welke wij maaken willen, over de eigenlijke en naaste oorzaken van de algemeene heerfching diermisdaad, bij een, of ander, Volk. Wij gelooven, naamhjk: dat deze' oorzaken voornaamlijk gelegen zij,,, jn de onmaatige neiging eener Natie tot zinlijkheid, weekheid , en valfche gevoeligheid, gepaard met verkeerde begrippen van her huuwlijk, en de eer. Dit laatfte zou, zonder het eerfte, een zwak fchepfel, gelijk eene Vrouw altijd zijn moet, niet ligt tot zulk een hoogen graad van wreedheid kunnen brengen. Het zal, intusfchen, noodig zijn, dit nog wat naauwkeuriger te ontwikkelen. Men (felle, dat de neiging tot zinlijke vermaaken bij een Volk heerfchend geworden zij. Zulks kan geen'plaats hebben, ten zij de verfijning der leefwijze en verkeering, het zijwaare, of ingebeeldde, insgelijks eenen hoogen trap beklommen hebbe. Deze verfijning zal onder den gemeenen man, even fpoedig, toenemen, als onder de aanzienlijken, doch ■ bij beiden op eene onderfcheidene wijze. Geene verfijning des ge-  bést , den Kindermoord? 97 gezelligen omgangs is 'er mooglijk zonde? zekére eerzucht, hetzij dezelve wederom wezenlijk of ingebeeld moge zijn: inzonderheid zal de zucht, om zich in pragt, aanzien, goedkeuring en vereering , boven anderen te verheffen, hierin , bij uirftek, werkzaam zijn. De landman van een befchaafd Volk heeft, even zeer, zijne eerzucht, als de hoveling, en de eergierige boerenmeid zal, hierin, op haare wijze, der aanzienlijkfte hofdame niets toegeven. Hieruit komt, natutiriijk, voord de begeerte, om ten minften datgcen te fchijnen, wat men niet waarlijk is. De wellustling zelf maakt immers nog eenige vertooning van deugd ? Voeg hier nu bij gebrekige denkbeelden over de heiligfte pligten , waarvan de herinnering in 'smenfchen hart, bij bet herhaald genot der zinlijkheid, geenzins fterk,of levendig genoeg, zijn kan , en tegelijk een inwendig gevoel voor eer, en fchande,' hetgeen zich nooit geheel onderdrukken laat, en (tel, nu, het geval, dat zulk een pe'foon , behalven het genot der ontbcerlijk geworden genoegens van den wellust , der weelde, erï der achting van anderen, haar uitzigt op een gemaklijk,en aangenaam leven in het toekomende, op éénmaal verliest * door de geboorte van een Kind, daar zij zich zooveel genot nog lang zou kunnen belooven, door dit Kind van kant te maaken, zal zulk een perfoon, in den angst en vertwijfeling, welke de eerfte invallende denkbeelden terftond naar buiten doen werken , wel van eene misdaad terugdeinzen, welke zij gelooft , dat voor altijd bedekt zal kunnen blijven ? Burgerlijke Maatschappij. [II] liet  p8 Hoe voorkomt men, het Het is waar, 'er kunnen enkele gevallen zijn, waarin eene kindermoorderes, enkel uit gevoelloosheid , wraakzucht, valfche fchaamte, ofwel verkeerde godsdienstige denkbeelden, te werk gaat; doch dezen zullen, altijd, uitzonderingen op den algemeenen regel blijven. De vrees voor fchande alleen zal in een rauw, onbefchaafd hart, hetwelk voor eenen verfijnden wellust onvatbaar is, en alléén bevrediging van dierlijke driften zogt, nooit, of zeer zelden, zulke uitwerkfelen voordbrengen. Dit alles, dunkt mij, is toereikend, om te bewijzen, dat, niet enkel vrees, voor fchande, maar, veel meer, te fterke neiging tot zinlijke genoegens, valfche befchaaving, zedenloosheid, verkeerde eerzucht, onkunde in de gewigtigde pligten, de wezenlijkfte oorzaken zijn, welke den kindermoord bij een Volk begunffigen, en het begaan daarvan algemeener maaken. Door de ontdekking dezer oorzaken zullen wij veel winnen. Dit zal ons de beste, en uitvoerlijkfte, middelen aan de hand geven , om de voordzetting van dat kwaad te ftuiten. Eer wij deze middelen opgeven , willen wij eenige verkeerde middelen overwegen , welken men gemeenlijk voor toereikend houdt, doch die weinig, of geen, nut doen. Ontoereikende middelen ter vermijding van den Kindermoord. Zou eene geftrenge beftraffing dier misdaad niet het beste middel tegen dezelve zijn? De geftrenge regter zal geen oogenblik aarzelen , hierop ja te andwoorden. Wanneer rad en worgpaal niet  best, den Kindermoord? 99 niet, meer helpen , zal hij zijn fchriklijken zak met een (lang , kat, en haan, weder opzoeken , om de laatfte oogenblikken der overtreedfter zoo ijslijk te maaken, als de verbeelding flechts bedenken kan. Het is hier de plaats niet, te onderzoeken, of de doodffraf, in het algemeen, geëvenredigd is naar de misdaad van Kindermoord. Geen verftandig Volk, het zijjooden, Romeinen, of Grieken, hebben deze wijze van Kindermoord, van welke wij fpreken, met den dood geftraft, en die wet, bij welke L i c i n i u s en Konstantijn de Groote de doodftraffe daarop het eerst fielden, (*) behoort, ongetwijfeld, onder die wetten, welke den roep van eene, hun zoo dikwijls verweten, wreedheid niet verminderen. Hetzij, intusfehen , hiermede, zooals het wil, zooveel is, ten minften, zeker, dat geftrenge ftraffen „ gelijk zij in het algemeen de vruchtlooste middelen van verbetering voor een ondeugend Volk zijn , in het bijzonder allerontoereikendst zijn , om den Kindermoord te voorkomen. De Wetgever, die zich zulks niet wil laten gezeggen , moet zich verbeelden » dat de overtreedfter, vóór haare misdaad, zeer koelzinnig, aldus zal geredenkaveld hebben. „ Wanneer het flechts om onthoofden te doen was, kondet Gij uw 'Kind, welk U zooveel moeite veroorzaakt , en zooveel genoegen onthoudt , nog wel ombrengen, maar U daarom te laten worgen, of radbraaken , dat was te duur betaald." Zulk eene koelzinnige, wijsgeerige, Kin- der- 0) cw. Lib. ix. Tit. xvh. De bis, qui partntes vel liberos occiitrunt, [H] 2  ico Hoe voorkomt men, het dermoorderres is 'er nog nog nooit geweest. In het oogenblik, waarin eene misdaad volvoerd wordt, denkt de overtreder , waarfchijnlijk , in het geheel aan geene ftraf, of, zo hij 'er al aan denkt, vertrouwt hij zich beleid en list genoeg toe , om zijne misdaad te verbergen. Bij eene Kindermoorderes , mzonderheid, volgt opzet, en volvoering, zoo fnel op eikanderen, dat geen ander denkbeeld, ten minften niet van de wijze der ftraffe op haare misdaad, zich tusfchen beiden dringen kan. Men kan zeggen . dat zij, die haare vrucht afdrijft, altyd eene overlegde misdaad begaat. Ik zal hiertd gen met inbrengen, dat het afdrijven der vrucht, in den naauwften zin genomen , geen Kindermoord is; fchoon het eerfte, bij zekeren graad van algemeen' he.d nadeehger voor den Staat kan zijn , dan het laatfte: doch ik wil dit aanmerken, dat zij, die zich van afdrijvende middelen bedient, met eene andere Kindermoorderes, volkomen, in denzelfden wanhoopenden toeftand is. Vertwijfeling drijft haar, insgelijks , tot deze daad, en dus kan men niet zeegen dat het eene bedaard overdagte misdaad is. J Wil men, echter, beweeren , dat, bij de afdrijving , meer hgtz.nnigheid, dan vertwijfeling , ten grond ligt zoo vervalt, toch, die geheele tegenbedenkin- wanneer men aanneemt, dat het vermoorden van een Kind, na de geboorte, het vermoorden van'een Ieeyend mensch is, hetwelk aan geene koele overdenking plaats vergunt; terwijl de afdrijving alleen aan gemerkt wordt als een voorbehoedmiddel tegen het openbaar worden der fchande, en dus, veelmeer, met  best, den Kindermoord? ioi met eenig overleg kan gefchieden, zonder dat daaruit eenig gevolg, ten opzigt van het andere, kan getrokken worden. Wanneer, derhalve, de zwaarfte en geftrengfle ftraf op eene Kindermoorderes , bij het begaan haarer misdaad , in het hevigfte haarer wanhoopige driften, Volgends alle gronden der zielkunde , geenen aanmerklijken indruk maaken kan , zoo volgt daaruit, duidlijk genoeg, dat de verzwaaring der ftraf een ongenoegzaam middel zijn zou , om den algemeenen voordgang van de misdaad, in eenig land ^te fluiten. Zou het, dan wel,een voldoender middel zijn, wanneer men alle burgerlijke ftraffen , cp den onechten bijflaap , geheel ophief, en , daartegen , het verbergen van de, daaruitvoordgekomen, zwangerheid, tot eene hoofdmisdaad maakte. Veele fchrijvers hebben dit, middel toereikend geoordeeld , en in de Pruisfifche landen heeft men hetzelve daadlijk beproefd; doch, tevens, meen ik wel te weten , dat de ondervinding hetzelve niet bevestigd heeft. Elk weldenkend wetgever behoort de zoogenoemde vleeschlijke overtredingen, of niet, of zeer maatïg, te flrafïen , dewijl dezelven niet door ftraffen , maar door geheel andere middelen, moeten worden tegengegaan. Het is, daarom, eene wezenlijke weldaad , dat, in verfcheiden landen , de zoogenoemde kerkeboeten reeds afgefchaft zijn; te meer, daar deze kerkeboeten, door eenen hardvogtigen Geestlijken te ftreng ingevorderd, zeer dikwijls, aanleiding tot Kindermoord hebben gegeven. Met dat[H] 3 sdl*.  102 Hoe voorkomt wen, het ali', heeft de ondervinding bewezen, dat de opheffing der kerklijke , of burgerlijke boeten, en ftraffen , den Kindermoord, niet geheel,of flechts grootendeels, heeft kunnen vernietigen. De oorzaak , waarom die ontheffing daartoe niet toereikend is , valt, gemaklijk, m het oog. Ontheffing der burgerlijke ftraf is geenzms de maatftaf , waarnaar het algemeen denkbeeld van eer, en fchande , bij een Volk bepaald wordt. De geregüijke uitfpraak mag een burger, tienmaal, voor een eerlijk man verklaaren ; in de oogen zijner medeburgeren, blijft hij, altijd, diegeen, die hij eigen jkts. Even zeer, wordt zij, welke haare eer aan haare driften opofferde, in weerwil van alle geregthjke verkfaaringen, nooit, i„ de oogen van haare geftrenger oordeelende bekenden , dat eerlijk, onbefproken Meisje, welk zij gaarn gebleeven was. De ontneffing der burgerlijke ftraf is , verder , niet toereikend, het verlies te berftellen van waare of ingebeeldde, goederen, bij voorbeeld , van onbefproken eer een voordeelig huuwlijk , enz. ■ een verlies , welk de bekend geworden geboorte van het onecht Kind alleen voroorzaakte. Zoolang de Kindermoorderes die gruweldaad, als het beste middel, befchouwt om zulk een aanmerkhjk verlies te voorkomen zal z.j z.ch van hetzelve bedienen, in weêrwii van alle verfchoomogen , welken zij van den burgerlijken reeter zou kunnen verwachten, of verlangen. Het fchijnt, bovendien , zeer hard te'zijn, wanneer eene wet, welke, aan den eenen kant alle ftraf tegen een gevallen Meisje ophief, van de andere zijde, de verberging der zwangerheid zou willen  best, den Kindermoord? 103 len aanmerken , als eene zwaare' misdaad, en als een teeken van een reeds volbragten, of bedoelden, Kindermoord. Want deze verberging kan , dikwijls , uit zeer onfchuldige , ja zelfs geoorlofcte , gronden ontftaan. Dikwijls weet zulk een Meisje niet juist, of de verandering in haaien toeftand aan zwangerheid toetefchrijven zij. Familieredenen , de hoop , om het Kind voor het oog der wereld te verbergen , en in het geheim te laten opvoeden , of wel alle fchande door een verhaast huuwlijk uitte wisfchen , zijn waarlijk duchtige redenen, welke, zeer dikwijls, het verbergen der zwangerheid kunnen ontfchuldigen. Uit het aangevoerde fchijut ons, dus, genoegzaam te blijken , dat ook zulk een middel tot het bedoelde oogmerk geenzins toereikend zijn kan. Het is bekend, dat, in Deenmarken , de dweeperij der Kindermoorderesfen eens zulk een' trap beklom, dat 'er verfcheiden Vrouwen waren, welke het uiteinde dezer overtreedllers zoo opweklijk vonden, dat zij haare zaligheid niet veiliger meenden te kunnen bevorderen, dan, door zich aan dezelfde misdaad fchuldig te maaken , om, door de angften der openlijke terechtltellhg, tot eene allerleevenJigfte bekeering, en, dus, toteen' zaligen dood opgeleid te worden. De wijsheid des wetgevers ftelde dezer dolheid eenen genoegzaamen perk, door eene wet, welke de doodftraf der Kindermoorderes in eene eeuwige gevangnis veranderde. — Otfer het algemeen, zal deze wet, als een middel tegen zekeren graad van dweeperij, bij den Kindermoord nuttig zijn; doch, zij moet te zwak zijn, [H]4 om  io4 Hoe voorkomt men, het om de misdaad zelve geheel te verhinderen, wijl zij alle de ohderfcheiden oorzaken niet wegneemt, waaruit deze misdaad voordkomr. - Mjen heeft Menfchenvrienden gevonden , die den Kindermoord getracht hebben voortekomen , door het aanleggen van Vondelinghuifen, waarin de Kinderen, wier geboorte men verbergen wilde , konden afgegeven worden. In de grootfte Steden van Europa vindt men zulke gebouwen reeds. Nogthands, moet 4iC büweeren, dat deze huifeii, veeleer, een middel geworden zijn tot vermeerdering, dan tot vermindering, van den kindermoord. Het is bedroevend , wanneer men alle de berigten verzamelt, en daarin ziet, hoe weinig nut deze huifen , bij de edelfte oogmerken van derzelver fhchters , als nog, uitwerken. Men overdrijft in de bereekening niets , wanneer men fielt, dat negen tiende deelen van de daaringebragte Kinderen , door de kwaade behandeling, omkomen. Het is waar, de dood dezer ongelukkigen komt meer voor reekening van de geldgierigheid, en onachtzaamheid , der opzieners en verzorgers dezer huiferi, dan voor de Moeders, en, wanneer zij, flechts, beter ingericht en beftuurd werden , dan kon de Staat van dezelven een wezenlijk nut trekken. Doch, het is hier de plaats niet, hierover wijdlopiger te zijn ; ik heb mij, alleen , te bepaalen tot deze ftelling, dat deze gedichten zeiven, tot vermindering van liet gelal der eigenlijke Kindermoorderesfen , in eenig land , waar deze misdaad eens algemeen geworden was , weinig zouden bijdragen. Allerminst zullen ?ij, echter, het kwaad afkeeren, hetgeen voor den Staat,  best, den Kindermoord? 105 Staat, uit de gemeener verbreiding van den Kindermoord, ontlaat. Dit kwaad zullen zij, veeleer, verflerken. Zie hier van hét volgende ten betoog. Boven is reeds aangetoond, dat, bij het verlies van een gering aantal jonge burgers, die, flechts, den eerften aanleg tot redenrijke wezens hebben ontvan. gen, en die, nog, aan zooveele ontelbaare gevaaren onderhevig blijven, eer zij den Staat van dienst kunnen zijn, de geringefchaade, welke dezelve, door de algemeenheid van den Kindermoord, lijdt, niet in aanmerking komt. Daarentegen beweerden wij, dat het verlies, en nadeel van den Staat, bij het verbreiden dezer misdaad , moest gezogt worden , in de verregaande bedorvenheid van 's Volks charakter, in de verzwakking van alle zedenlijke krachten van den Staat, en , eindlijk , in een volkomen verval van allen maatfchappijlijk geluk. Dat alle Vondclinghuifen, bij de beste en voordeeligfte inrichting , bij de onbaatzuchtigfte en verdaudigfte beduuring, dat algemeen zedenbederf, die algemeene neiging tot zinlijkheid , en, daaruit ontftaane, gemoedloosheid, in den Kindermoord., niet kunnen wegnemen, of verminderen , behoeft immers , door geen lang bewijs , betoogd te worden. Dat zij , veeleer, het algemeen zedenbederf moeten bevorderen , zal elk onpartijdig , onderzoeker gereedlijk toeftaan , en de ondervinding , welke men , in groote Steden, ontrend dergelijke gedichten, maaken kan , zal dit oordeel, nog meer , bevestigen. Het liederlijke1 Vrouwsperfoon , dat nu van alle verzorging van haar Kind ' geheel bevrijd is , zal zich , met ongematigder drift, aan [H] 5 liaare  loö Hoe voorkomt men, het haare lusten overgeven, daar haar voorbeeld haare totnogtoe vreesachtige,vriendinnen, tot gelijke zedenloosheid verleiden zal. Doch, (lel, dat deze huifen de gefchiktfte midde'en zijn , om den Kindermoord te voorkomen, dan moet, emdüjk, dit middel toch uitgeput worden, wanneer een al te groot gebruik van hetzelve noo*g IS' lk zal miJ' duiJüjker verklaaren. Wanneer deonmaatige neiging van een Volk , tot den wellust, meer toeneemt , dan afneemt, zoo moeten, natuuriHk de buitenfpoorigheden van beide gedachten, en, blonder, van het Vrouwlijke, zoozeer toenemen, dat, ten laatffen, de rijkfte Vondelinghuifen met meer toereikend zijn zullen, de geheime voordbrengfelen van den wellust aantenemen , of tot nutte burgers optebrengen. Dit heeft, reeds, bij de grootde Vondelinghuifen van Europa , volgends de aanmerkingen der nieuwfte Reisbefchrijvers , vverklijk plaats VVatmoet, hieruit,nu, anders volgen, dan dat de zaak, emdlijk, weder op hetzelfde zal uitkomen , dat is, dat de onmenselijkheid dier Moeders , welke zich geheelenal met den ftroom van wellust lieten wegfleepen , haare toevlucht weder zullen nemen tot den Kindermoord, zoorasch het haar onmooglük fchijnt , zich , op eene andere r!aareherVr * T^" * htV"^ > we!ke* Jaar het leven van haare ongelukkige Kinderen zou- komTnr0°rZ e" Wdk£ haai' 0övèrdraag'^ voor- De Vondelinghuifen zullen , verder , niets bijdragen , om die zoort van Kindermoord, welke de ge-  best , den Kindermoord ? ior gevaarlijkfte voor den Staat is , ik bedoele de afdrijving , wegtenemen. Zoolang de perfoon, die belang bij de verberging haarer zwangerheid heeft, nog hoopen kan, de gevo.'gen haarer zwangerheid,, op eene bedekter wijze , dan door het overgeven aan het Vondelinghuis, voor het oog der wereld te bedekken, zoolang zal zij ook het zekerst middel kiezen, boven het gevaarlijke, waarbij zij, door honderd onvoorziene toevallen, zou kunnen ontdekt worden , wanneer geene andere gewigtige gronden haar van die keuze terughouden. Eindlijk , zijn 'er nog zeer veele medewerkende oorzaken, welke een zwak Meisje , dat zich fteeds door den indruk haaren driften liet leiden , tot den Kindermoord kunnen doen befluiten , en welke door geene Vondelinghuifen kunnen worden weggenomen. Harde behandeling van bloedverwanten , trouwloosheid des verleiders , zwaarmoedige droefgeestigheid , zelfs dweeperij, en tederhartigheid, kunnen deze medewerkende oorzaken worden. Het befluit uit alle deze aanmerkingen kan geen ander , behalven dit , zijn : dat de edele menfchenvriend zijn oogmerk , ter verhoeding van den Kindermoord, niet zal bereiken , wanneer hij dit, alleen door het oprichten van Vondelinghuifen , bewerken wil. Men heeft nog eene menigte andere middelen voorgeflagen, welken bruikbaar en dienftig zijn zouden, om de bedoelde misdaad te verhinderen. Bij voorbeeld, het wegnemen van de nadeelige gevolgen , met de geboorte van onechte Kinderen anders  ïö8 Hoe voorkomt men, het ders verbonden ; het ftreng ftraffen van allen betoon van verachting voor gefchonden Meisjes; de bevordering van vroegtijdige huuwlijken ; het verzorgen van het onderhoud voor hulploze Kinderen , en derzelver Moeders, het in trein brengen van Kraam - gasthuifen maagdengordel , fcltóüwingea , openlijke baden enz. enz. Van alle deze middelen kan het een en ander eemg nut doen, maar dikwijls zou men dezelven te vergeefsch aanwenden. -Eene oneerlijke geboorte kan voor een onfchuldig Kind, flechts in een land, alwaar eene zeer flegte (taatkunde heerscht, nadeelig zijn. Ter vermindering van den Kindermoord , zou ook dit middel zeer weinig bijdragen , daar, van honderd Kindermo^rderesfen , naauwlijks ééne eenige tot die misdaad befluit , om haar Kind van den fmaad eener oneerlijke geboorte te bevrijden. Verachting voor een bedrogen Meisje kunnen geene wetten geheel wegnemen, en den overtreder van zulke wettén geftreng te ftraffen , zou, zelfs, der zedenverbetering zeer nadeelig zijn. Bevordering van vroegtijdige huuwlijken is bij een Volk , welk aan zedenloosheid zien ligt overgeeft, en zich, door overdreven zucht tot weelde, en wellust, weg laat fleepen, niet wel mooghjk , wijl ieder lid van zulk eene bedorv-n maatxhappij het genot der echtvermaaken zoekt zonder aan de lasten van dien ftaat deel te willen hebben. Kraam - gasthuifen kunnen zeer veel dienst doen aan de gefteldheid der geneeskunde , maar geenen aan de verbetering van buiten fpoorige zenen. —- Zal de verzorging van hulploze Kin-  eest, den Kindermoord? ICO Kinderen eenige vrucht voordbrengen , dan moet dezelve beter ingericht zijn , dan dezelve , over het algemeen , in de Vondelinghuifen is. Ons dus lang genoeg opgehouden hebbende, bij de ontoereikende middelen, om den Kindermoord geheel te keer te gaan , zal ik ter opgave overgaan dier middelen , welke ons , als de meestvoldoende en bruikbaarften voorkomen , om zulk een heilzaam oogmerk voor den Staat te bereiken. Hebben wij nu de oorzaken der algemeene uitoefening van den Kindermoord te regt opgegeven, zoo zullen zich de zekerfte middelen, om de misdaad, uit deze oorzaken ontftaande», te weeren,'gemak lijk, en zeker, laten uitdenken. Men heeft immers niets meer te doen , dan de oorzaaken wegtenemen , en de rampzalige gevolgen moeten , van zelfs, ophouden. Deze algemeene grondregel, die toepaslijk op alle misdaaden is, waartegen de wetten behooren te zorgen, wordt van eiken gefchikten beoordeelaar der waarheid erkend ; doch , in weerwil van deszelfs eenvoudigheid, door de wetgevende magt, meestal, verwaarloosd , het zij, uit gebrek van inzigt in de waare oorzaken der misdrijven, het zij, uit mangel van gefchikte middelen , omze wezenlijk wegtenemen. Wanneer dan de menigvuldigheid van den Kindermoord , bij eenig Volk, hoofdzaaklijk voorkomt uit de verwijfdheid van deszelfs charakter , welke zich op eene onmaatige neiging tot den wellust, gepaard met onkunde, en een valsch gevoel van eer, grondt, zoo moet het bedorven Volkscharakter ver- an«  Ilo Hoe voorkomt men, het anderd, en op edeler voorwerpen geleid worden , zal men bet bedoeld wanbedrijf voorkomen. Het Volk moet zijne waarde gevoelen , en elke edele burgerdeugd op den waaren prijs leeren ftellen. Veredeling der ziel , en welwillendheid van hart , moeten de plaats vervangen van verwijfdheid: vlijt, en werkzaamheid, moeren den onverzaadbaaren dorst naar genot en vermaak verdringen. Dit groot, edel Volkscharakter moet algemeen ; hetzelve moet zigtbaar zijn in den eerden ftaatsdienaar , en in den genngften handwerker; met één woord, bij zulk een zedenlijk bedorven Volk, moet eene geheele zedenverbetering plaats grijpen. Welk een zielverheffend gevoel wordt de waare Patriot, en menfebenvnend ,niet gewaar, wanneer hij zich een geheel Volk voorfielt, wiens uitftekend, nationaal' charakter , zedenlijke deugd en volmaaktheid is ! Men noeme dit geene Platonifche dweeperij. Dit edel plan is, tot een zekeren trap, even uitvoerbaar, als het ontwijfelbaar is , dat elk Volk, met all' deszelfs ingebeeldde verlichting, eene verachtlijke horde van barbaaren uitmaakt, wanneer hetzelve, door geen gevoel van waare eer, door geene gezonde zedeukunde, in deszelfs ftaatkundige, of burgerlijke, daaden gedreven wordt. v Maar, welke middelen zullen deze groote verandering van een bedorven Volk voordbrengen ? — Deze middelen verdeden zich in twee foorten. Gedeeltlijk zijn zij zoo^anigen , die regtftreeks het oogmerk bedoelen; gedeeltlijk zulken die, flechts , als medewerkende hulpmiddelen , in verband met de voor-  eest, den Kindermoord? iu voorigen, van dienst zijn. Wij zullen eerst van de eerden fpreken. Eene verbeterde nationaale Opvoeding. Die middelen , welke regtdreeks op het doel aanlopen , vereenigen zich tot niets meerder, noch minder, dan tot eene doelmaatige verbetering in de algemeene opvoeding des Volks, en ter bevordering van de waakzaamheid der Overheid, om de indrukken van zulk eene opvoeding leevendig en duurzaam ^e maaken. Laat ons, eerst, ons denkbeeld , aangaande eene verbeterde Volksopvoeding, juist bepaalen. Zij beftaat in eene verftandige leerwijze, om, door de opvoeding, en onderwijzing, een geheel Volk, of, ten minden , deszelfs grootde gedeelte, daartoe werk lijk te vormen , hetgeen zulks waarlijk behoort te zijn; eene vereeniging, naamlijk , van goede, nuttige, en gelukkige burgers. De gronden , waarop zulk eene Opvoeding, over het algemeen, behoorde ingericht te worden , zullen ons nu nog niet bezig houden ; alleen verzoeken wij, derzelver mooglijkheid te mogen onderdellen. Tusfchen de Volksopvoeding, en eene Nationaale Opvoeding, maaken wij nog dit onderfcheid: dat de Volksopvoeding zich meer bezig houdt met algemeene voorfchriften, welke de algemeene zedenlijke verbetering van het geheele menschdom bedoelen , zonder eenig opzigt op bijzondere, nationaale , of burgerlijke betrekkingen ; terwijl de Nationaale Opvos-  h2 Hoe voorkomt men, het voeding meer het charakter vormen moet van een Volk, als Volk, overeenkomffig deszelfs nationaale betrekkingen, grondwetten, en Saatsgefteldheid. Beiden behooren, echter, altijd vereenigd te zijn, zal het waare oogmerk wezenlijk bereikt worden. Welken invloed zou , nu, deze verbeterde" nationaale, en Volksopvoeding, hebben op den Kinder* moord , en van waar zou zij dezen invloed ontleeuen ? Zij heeft dezen invloed, dat zij den mensen, dat micVenwezen tusfehen dier en geest, van deszelfs kindsheid af gewent, en genoegzaame krachten verfenaft, om zich , door geene driften , te laten vervoeren tot daaden, welken hij verfoeit; en dezen invloed ontvangt zij, door de bevorderde verlichting des verftands , en verbetering des harten. De mensch wordt alles, hetgeen hij is , door opvoeding, voorbeelden, en oefening. Zijn godsdienst, zal die geen enkel werk van het geheugen , maar werkzaam zijn, moet zich hierop vestigen. Wanneer, derhalve , de zinlijkheid bij een Volk zoo diep geworteld is, dat zij voor allerleie misdrijven eene ruime deur opent, zoo is 'er geen zekerer middel , om deze zinlijkheid tegentegaan, dan het opgroeiend geflacht, door onderrichting, en oefening, van het enkel zinlijke aftetrekken, en vatbaar te maaken voor neigingen, welke aan 's menfchen zedenüjke waarde meer beandwoorden. Het is waar , dit middel kan niet terilond werken op het volwasfen gedeelte des Volks , en het ftaat te duchten , dat deszelfs befmettend voorbeeld all' het goede weder zou bederven , hetgeen de opvoeding, bij de Jeugd, mogt uitgewerkt heb-  eest, den Kindermoord? 1*3 hebben. Dan, laat ons onderzeilen, dat het ontworpen plan van opvoeding, in de eerfte jaaren, alle gebreken niet wegkan nemen , daaruit volgt,nogthands, geenszins s dat zulks , bij vervolg, niet zou kunnen gefchieden. Het oude , bedorven , gedacht fterft, van tijd tot tijd, uit. Een gedeelte ■ van hetzelve ( wordt," reeds, door het voorbeeld van het jonge, verbeterd ; een ander gedeelte wordt,, door ftrafwetten, beteugèld ; en het overige , door verachting, of onvermogen, min gevaarlijk gemaakt, en, langzaamerhand , vestigt zich de Volksopvoeding, zonder dat men de fchreden , welken zij gevorderd is, naauwlijks kan bemerken* Het is klaar , dat deze nationaale opvoeding algemeen zijn moet , om die vruchten te kunnen vobrdbretigen, welken men 'er van verlangt. En laat ons, nu, de betovering der verbeelding te hulpe roepen , om ons een Volk aftefchetzen , « hetwelk zulk eene opvoeding algemeen had genoten. Elk lid dier maatfchappij, tot den geringflen daglooner , kent de pligten van een Christen, 'van een goeden burger , van een' gefchikt' Ingezeten; hij kent dezelven, zonder vooroordeelen , zonder bijgeloof, zonder partijzucht. Zijn verftand werd, niet Hechts, in de kennis dier pligten, op eene vatbaare wijze, onderrigt, maar zijn hart werd aan derzelver betrachting tegelijk, van jongs af, gewend. Hij gevoelde zich vroeg overtuigd, dat braafheid van hart, en een maatig, onbekrompen beftaan , meer genoegen geven, dan de grootfte fchatten , en alle Burgerlijke Maatschappij. [1] weel-  114 Hofi VOORKOMT MEN, HET weelderig genot der zinnen. Vroegtijdig leerde hij, God en menfchen te beminrfen, arbeidzaam en maatig te leeven , eene gezonde ziel , in een gezond lichaam, omtevoeren , en te gevoelen , dat hij, niet voor een dierlijk genot der zinnen alleen , maar tot eenen edeler aanleg bereekend was. Hij werd van nabij bekend met de waardij der kuisheid, en haare gelukkige gevolgen, met betrekking tot het burgerlijke leven. Hij is 'er grootsch op , een rcdenhjk, en braaf mensch te zijn , en fchuuwt elke ondeugd , welke deze waarde ontrooven zou. Bij alle deze christlijke, en burgerlijke, deugdgezindheden , komt nog een gevestigd , en welbeftuurd, nationaal charakter , welk zamengefteld is uit waare vaderlandsliefde , hoogachting en betrachting der wetten , naarijver voor het goede, en verachting van het kwaade, in de nationaale zeden. Wanneer'er, nu, zulk een geheel Volk beftond, als onze verbeelding ons een enkel lid voortelde, zou eene Kindermoorderes, onder hetzelve, niet het allerzeldzaamfte fchepfel zijn, juist daarom, wijl zij het verfoeilijk fte fchepfel is? Zou zij niet, even zeer, den algetneenen vloek des Volks moeten dragen, als weleer de toverhekfen, hoe onfchuldig ook , algemeen ondervonden ? Maar alles zal nu op de beandwoording van deze groote vraag aankomen : hoedanig moet deze opjegeven verbeterde Volksopvoeding ingericht worden ? Men moest, ten Platten Lande, bekwaame Geestlijken, en Schoolmeesters plaatzeu ; de Iaatflen,ten mb> ften,  Sest, den Kindermoord? "5 Iten, moeten geheel andere mannen zijn, dan menze gewoonlijk vindt. Welke eigenfchappen in hi.n worden gevorderd , hoeze zeiven opgeleid , hoeze bezoldigd behoorden te worden , is reeds in verfcheiden Rukken van dezen tijd voorgedragen, en zou ons ook te verr' van onze ftof verwijderen ; men denke flechts, hierbij , aan het edel plan der lofrijke Maatfchappij van kunften en wetenfchappen , met den Vei dienstlijken, en reeds aanmerklijk verdienden , eernaam pronkende, van tot nut van het alge me & n werkzaam te zijn. Verder behoorde het godsdienftJig onderwijs gefchikter , en veelmeer werkzaam te zijn , in het verklaaren van zedenlijke pligten, dan van duiftere geloi f artikelen. Elke god dienstgezindte moet wel een heiligen eerbied voor haare eigen leerftellingen gevoelen , maar geene partijzucht moet de plaats van waare liefde vorr God en meifchen innemen, of die christlijke deugden verbannen, die den onderlingen band van eensgezindheid en vreda, tusfchen de menfchen, moeten aanfnoeren. Inzonderheid, zij het de algemeene ftof der godsdienftige befchouwingen , dat reinheid des harten, en zuiverheid van zeden , het eenig middel is , om allen uitwendigen god-dienst Gode welbehaaglijk te maaken. Zal dit middel de gewenschte vrucht hebben, zoo moet de predikwi'ze naar de bevatting der toehoorers geftemd zijn , en de voordragt de oplettendheid der gemeente, alzins, ga:mde kunnen houden. De huislijke omgang van baave leeraars , wier deugdzaam gedrag ten vooibceide verlrrekkeü kan, moet, voorLij 2 al,  iió Hoe voorkomt men, het al, den klem en indruk geven aan alle hunne openlijke voordellen. Voords moet de Overheid, met alle zorgvuldig, heid, waaken , dat deze goede indrukken, welken de jeugd , in welingerigte fqhoolen , en door braave leeraars, ontvangen heeft, niet weder uitgewischt worden, in de huifen van zedenlooze ouders, of in den omgang van bedorven menfchen. Op de fchaamtloze uitdrukkingen, fchandlijke gefprekken, verfoeilijke teekeningen, welken men langs de ftraaten, openlijk, hoort, en op fchutten en heiningen ziet, behoorden, ten minften, derzelver dienaaren te letten, opdat de maagdlijke eerbaarheid niet blooze, zoorasch zij zich buiten deur begeeft, noch, bij de onnozele onfchuld, de fchandlijkfte denkbeelden woi> den opgewekt , zoohaast zij de oogen op ftraat rondom zich ftaat; diezelfde zorg , welke zoo heilzaam waakt , dat geene aangeplakte fchandfchriften het gezag der Overheid fcheriden , of iemands goeden naam bevlekken , kon, en moest, even werkzaam zijn , tegen alle die zichtbaare blijken van bedorven zeden , waaruit een vreemdling , uit onbedorven gewesten, het laage, fchandlijke, wellustige charakter des Volks, en de onoplettendheid der regeering op de goede zeden , veroordeelen moet, en waardoor alle omzigtigheid eener braave opvoeding vruchtloos gemaakt, kiefche eerbaarheid, overal , op het fchaamtloost, aangevallen, de onfchuldige jeugd in gruwelen onderwezen , tot zedenloosheid aangevuurd , en een algemeen herftel yan bedorven zeden volftrekt onmoogiijk gemaakt wordt. De  best, den Kindermoord? "7 DeR.egcering zou , hiertoe, ook alles dienen te verhoeden , hetgeen de verwijfdheid der zeden kon bevorderen. Onmaatïge kleederpragt, de rampzalige naariiver, om elkander in zwier gelijk te komen , misbruik van fterke dranken , de ongebondenheid van boerenkermisfen, en andere Volksfeesten, behoorden aan de cenfuur der wetten onderworpen te zijn. Zelfs die zoo algemeen toenemende , en befmettende, leesziekte van allerlei prülfchriften , die, of door derzelver dubbelzinnigheden , de dierlijke driften wakker maaken, wauneer ze nog lagen te iluimereti in den fchoot der natuur , of, door derzelver overdreven tederheid, de verbeelding ontftellen , het verftand aan een gewaand gevoel onderwerpen, en het hart verweeken en ontzenuwen , moest de zorg der Overheid niet ontflippen. Die prijzenswaardige ijver , welke verbod op alle lasterfchriften van den godsdienst, of van een gevestigd ftaatsbeftuur, legt, en dat verbod, ftreng genoeg, weet te doen eerbiedigen , kon immers , en behoorde, volftrekt, hetzelfde regt te doen gelden , tegen die zedenbedervende almanachen, romans, en dergelijken , 'welken oneindig meer nadeel aan de maatfehappij doen , dan alle mooglijke .godgeleerde gefchillen , en aanvallen op Godsdienst of Staat, die immers, altijd, door wederleggende betoogen , zonder zulk een verbod , zouden kunnen worden afgeweerd. Hoe weinig beduidt , toch, het uitmuntendst befpiegeleud zamenftel van godsdienst en ftaatkunde , wanneer het geheele Volk diep bedorven , van alle veerkracht tot eene . (IJ 3 cde"  irS Hoe voorkomt mev, het edele werkzaamheid beroofd , ontzenuwd, verwijfd, verachtliik is ? Poedkeuring , lof, en belo ming , zijn de groote dnjfvedt-rs , waardoor de menfchen tot de moeilijkje werkzaamheid worden gebannen Ter bevrijding der ondeugd , en ter bereiking dier edele hoogte, waar de tempel der deugd, bij dien dereere, en des geluks ftaat , vuuren zij den 'lierveling aan. UJT dten hoofde moest de Overheid zorgen, dat er geene burgerlijke deugd onbekend , onbeloond Weef; dat de onbevlekte zeden van het vrouwlijSe genacht , overal, bijzonder werden geëerbiedigd, en de ontucht op het fchandlijkst veracht, en gebrandmerkt werd. 'Er beftaat geen Roozenfeest van Salencij , of zulk eene vergelding der reine zeden is voor de Overheid niet zoo volftrekt onooglijk , als men hierbij, ongetwijfeld, denken zal. Het goede voorbeeld, eindüjk, der Regenten zeiven , moet den wezënlijkften nadruk aan deze geheele zedenverbetering gerai. Het behoeft geen verder bewijs , wei,< eenen algemeenen invloed het voorbeeld der aanzienlijke leden eener. maatfehap. pi) op dezelven in het algemeen heeft" Was de Regent zelf een verklaarde vijand van alle verwijfd eid , overdreven weelde, en wellust ; droe-en alle zijne openlijke daaden den (tempel der zuivere deugd; heerschte,Tn zin huis, reinheid van zeden en maaugh-eid ; hoe fchierlijk zou zijne denkwijs door de overige groeten worden aangenomen, en zich,  eest, den Kindermoord? 119 zich, vandaar, over den geringen burger en landman verbreiden , en hoe zichtbaar zou, welhaast, het edel gevolg van zulke braave voorbeelden wezen? Behalve deze regtftreekswerkende middelen, gewaagden wij, ook, van andere medehulpmiddelen, die, ter verhoeding van den Kindermoord, insgelijks het hunne, natuurlijk, zouden moeten toebrengen. Een der voornaamften daarvan is de bevordering der vroegtijdige huwelijken. Dit is de ftevigfte dam, dien men-tegen de ongeregeldfte uitbarstingen van onbeteugelden wellust leggen kan. Maar, zal dit middel uitvoerlijk , en zelfs niet fchaadelijk voor den Staat zijn , dan moet met hetzelve, onaffcheidlijk , gepaard gaan de bevordering der kostwinningen voor den gemeenen burger. Wanneer de ftaatkunde onachtzaam is omtrend de middelen van beftaan der Ingezetenen; wanneer zij dezelven niet bevordert, befchermt; maar, integendeel, wreed genoeg is , door allerlei finantiebereekenlngen, het zuur gewonnen inkomen , hetgeen de fabrikeur , of arbeidsman , zijner lieve Vrouw in den fchoot wil werpen , hem,uit de handen te wringen , en door allerlei belastingen te drukken; dan bevordert dezelve den huuwlijkftand zoo weinig , dat zij ■ dien, of geheet in onbruik brengen, of tot eene kweekfchool moet maaken van rampzalige bedelaars. Bij alle waakzaamheid, tegen de verwijfdheid en wellust, en derzelver gevolgen , zullen, zekerlijk, deze ondeugden , nog altijd , hier en daar, wortel fchieten. Daar de mensen nooit volmaakt is, zouden  iso Hoe voorkomt menj het den 'er, onder het deugdzaamfte Volk, nog altijd, belaagers der onfchuld overblijven , die, dóór een verwijtend geweten, de onfchuld, en eerbaarheid, aan hunne fchandlijke begeerlijkheden zouden durven opófferen, en, even min, zou het aan zwakke Meisjes ontbreken , welke voor derzelver verzoekingen bezweeken. In zulk een geval, behoorde men den verleider, veel ftrenger, te ftraffen, dan onze wetten , gemeenlijk, noodig achten. Wij brandmerken het vrouwlijk fchepfel met fchande , hetgeen haare eer verliest , en men lacht over den déugdniet, die, door allerlei listige kunstgroepen, hiervan de oorzaak is. Deze fchande behoorde , integendeel , voor haar , die verleid werd, en, behalve dezen misflag, onfchuldig was -, veel minder te zijn, dan haar onze wetten maaken. Het vruchtje der onwettige liefde behoorde van allen , zoo geiieel onverdienden, fmaad bevrijd te blijven. Gaarn erkennen wij de moeilijkheid , om den graad van ftrafbaarheid, of fchüldloosheid , bij den verleider, of verleidfter, in alle gevallen juist te bepaalen, en deze eenige zwaarigbeid maakt dit middel, welk regtftreeks tegen de bedoelde misdaad werken zou , wanneer het algemeen veilig kon toegepast worden \ flechts tot een medehulpmiddel. Bij al!' het voorige voege men, nog, de inrigtingen van zulke gedichten , waarin het gevallen Meisje, met haar Kind, kon worden opgenomen , door een' gemaatigden arbeid een veilig beftaan vond, en , met alle moederlijke liefde , voor haar eigen vleesch en. bloed kon zorgen: waarvan de opge-  best, den Kindermoord? 121 gerichtte Mac;dalena-ftichting van den ongelukkiger! Dr. Dodo te Londen ten voorbedde ftrekt. Alle memchhjke daaden dragen het kenmerk der onvolkomenheid; 0 >k de besrmoogli'ke opvoeding zou, dus , niet geheel vrij kunnen blijven van alle gebieken. Hoe zelden , ook , zouden 'er dus nog voorbeelden gevondeu kunnen worden van zulke ougelukkigen , die, eerst tot fchandlijke liefde vervallen , daarnaa hunne Kinderen opofferden aan haare ingebeeldde eer, of vrees voor behoeften , en dan zou de vraag zijn , welke ftraffen op deze misdaad behoorden gefteld te worden? Daar het doel dezer verhandeling,eigenlijk, was,deze misdaad voortekomen , zouden wij ons van de beandwoording dezer vraag kunnen verfchoonen ; doch, daar het ftraffen van misdaaden, tegelijk, kan en moet (bekken ter voorkominge van zoortgelijke ondeugden , zullen wij , over hetzelve, als een middel tegen het bedoelde kwaad, flechts dit enkel woord zeggen. Zou men , dan, den Kindermoord met den dood moeten ftraffen ? Dit zou ons denkbeeld , in het algemeen, niet zijn. Naar ons begrip , is deze misdaad van zulk eenen aard , dat zij , volftrekt, voor eenerlei ftraf niet gefchikt is. Bij geene misdaad, komt het, zoozeer , op de beweegredenen , op het charakter, op de denkwijze, de opvoeding , en de overige betrekkingen der misdadige, aan, als in dit geval. De liederlijke hoer, het onkund;ge meisje , het fchaamtig flagtoffer eener misleidde liefde , kunnen , onmooglijk , door eenen verftandigen regter , even ftreng , beoordeeld worden, m  ï24 Hoe voorkomt men, den Kindermoord? en eene gelijke ftraf voor allen zou, dus, liet fchreeüwendst ongelijk zijn. Evenwel gevoelen wij de moeilijkheid bij het vastftellen van algemeene wetten , in dit geval, altezeer, dan dat wij hierover Heiliger zouden durven fpreken , dan wij, reeds, in het begin onzer verhandeling, gedaan hebben. Q+) (*) Daar deze verhandeling zich bepaal: tot de voorkoming vaa den Kindermoord , heeft zij niets gemeens met het bekende gefchil tusfehen den Hooggel. Heere P. Camper, ên den Weleerw. Heere S. M. V. D., waarin wel, in het algemeen, de aard van d:n Kindermoord , maar ook bijzonderlijk het flrafwaardige dezer misdaad ontvouwd werd : fchoon ook , hier en daar, van ter zijde, over de beste wijze gehandeld is, om dezelve te verhoeden. Dit aanmerklijk gefchil , waarin voor den Staatkundigen en Geneesheer zeer veel is , dat opmerking verdient , is ons nagelaten in de volgende gefchriften. Gerechtelijke en Ontleedkundige Verhandeling over de Tekenen van Leven en Dood ia nieuwgeboren Kinderen , door P. Camper. Leeuward. 1774. Het belang der Maatfcbappije in bet Beteugelen van den Kindermoord, door S. M. V. D. Leeuw. 1774. Gedagten van V. Camper, dienende tot antwoord op de Aanmerkingen van S. M. V. D. Leeuw. 1774. en Befcheide Beantwoording van P. Camper, door S. M. V. D. Leeuw. 1774. welke Stukjens bij de Uitgevers van dit Tijdfchrift te bekomen zijn.  V. Hoe VOORKOMT men, het best , het BEDRIJVEN van ONNATUURLIJKE ZONDEN, in ons NEDERLAND ? (Brief aan de Schrijvers.} Mijne Heeren ! zeer veel genoegen las ik, in het laatst voor-' gaand (tukje uwer Nieuwe Bijdragen , de doorwrochte verhandeling over den Kindermoord, en de beste middelen tot deszelfs verhoeding. Verr' het meeste, dat daarin voorkomt, wil ik gaarn toeftemmen; ik twijfele alleen, of, in den tegenwoordigen ftaat des menschdoms , vooral in zoogenoemde befchaafde landen , en dus ook in ons Nederland , zulk eene verbeterde Volksopvoeding wel mooglijk zij intevoeren , als derzelver fchrijver begeert. Immers, zoodanig iet onderfok eene verlichting en goedwillig- BURGERLIJKE MAATSCHAPPIJ. [K] heid  ia/ Hoe voorkomt men, het heid onder Burgers en Regenten , van welke wij, vreeze ik , helaas ! nog zeer verr' verwijderd zijn. Laat de befcha|ving, van welke men zoo breed opgeeft , indedaad al vrij groot wezen; zij is , echter , mijns oordeels, bij verr' niet zoo gewijzigd , dat men, voor als nog, zeer aanmerklijke voordeelen van haar te wachten heeft, ter volmaukinge van het heil der burgerlijke maatfchappije. Men vindt, nog zeer algemeen, die vaste verkleefdheid aan oude gewoonten , wetten, gevoelens, en denkbeelden , dat, hoe fchoon ook een nieuw ontwerp van hervorming in zichzelf is, hetzelve, doorgaands, eene vrij onverfchillige beoordeeling, althands geene naavolging, vindt. De een of ander menfehenvriend mag het in ftilte bewonderen ; doch ook dit hebbende aangemerkt , hebt gij alles gezegd : de Man van aanzien geeuwt 'er bij; de Regent beeft 'er voor; de welmeenende Burger haalt zijne fchonders op. Dergelijke gedachten beheerschten mij , onder het lezen van het zo even genoemd Vertoog: ik geraakte weldra op andere onderwerpen , en , daaronder ook, op dat, waarover ik U thands fchrijve. Is 'er iets, zou men zeggen, meer aandruifchende tegen alle gezond verftand , tegen alle goedwilligheid van hart, tegen alle zedenlijke beginfelen , dan is het de onnatuurlijke zonde, of fodomie. Beestachtige drift moet, gevvislijk, al in eene zeer hooge maate heerfchen, waar dit misdrijf gepleegd wordt; een misdrijf, dat, algemeen wordende, de maatfchappij , allerzekerst, in het uiterffe verderf ftort. De grond van zulk eene beestachtige voldoening  bést, Onnatuurlijke Zonde? 325 hing fchij'nt mij* toe, gezogt te moeten worden in' het, meer en meer toenemend, bezwaar , dat het huuwlijk ontmoet, en de flegte gefteldheid dierhuiferi van wellust, alwaar de bandloze drift van voordplanting haare jammerlijke bevrediging vindt: ik fpreek hier niet van verkeerde, of bedorven opvoeding, omdat deze de algemeene oorzaak van alle verderf is, ert het toch, mijns inziens, tot nogtóe eene loutere herfenfchim is, aan derzelver openbaar herftel te denken. Ik gewaag, dus , liever Van oorzaken , welke' mij voorkomen , de naasten te zijn, en die, ligtlijk; waren wegtenemen , of te verbeteren , indien het zommige afzonderlijke goede Burgers, (van welken toch, haar het fchijnt, in onze Republiek, alle herftel komen moet) en nog meer, indien bekwaame en goed. willige Regenten, dit gewigtig ftuk ernftig ter harte name». Wanneer ik de getuignis van één' mijner zeer geachtte bekenden , die het hoogwaardig ambt ika t loofdlchout, geduurende eenige jaaren, in één» der voofnanmfte (leden onzer Republiek , met veel lofs bekleed heeft, geiooven mag, (en ik heb alle reden , om daaraan geloof te geven) dan is het bovengenoemde fchandlijke misdrijf, helaas! veel algemeener * dan de welmeenende, van zijne narunrgenooten gaarn het beste denkende en hoopende, burger wel vermoeden zou: en ik heb het genoegen, dat hij mijn begrip wegens deszelfs naaste, zo even gemeldde, oorzaken goedkeurt. Ook hij, die zich in eenen bekwaamen ftand geplaatst vond, zou , des ben ik zeker , hierin verbetering gefticht hebben 9 waren niet alle zijne voorflagen , in het eerfte ge-» [K] z val.  ï2ö Hoe voorkomt men, het val, door anderen wederftreefd geworden , en hij , in het laat (ie geval, een weinig te nauuvgezet geweest, om , zo hij meende, een ander kwaad te begunftigan , welk reeds zoozeer de overhand beeft genomen. Voor den gemeenen Burgerftand , zoals die kring doorgaands genoemd wordt , die beneden den befchaafden , of fatfoenlijken , rang van Burgers is , zouden de huuwlijken kunnen bevorderd worden : Vooreerst, door opheffing dier belastingen, welke gevorderd worden van hen, die zich in den echtlijken ftaat begeven ; belastingen , zoo onteerende voor eene befchaafde maaifchappij , dat ik mij niet g ii eg kan verbaazen over het geringe doorzicht van hun , die eenmaal driest genoeg geweest zijn, dezelven intevoeren ; belastingen , die zoo nadeelig werken , als ooit eenige inrichting zou kunnen doen. Wat men ook vof rgeve wegens haare geringheid, en v oral op een tijd , dar de vrolijke hand der liefde geenzins kaarig fs : ik weet , bij opmerking, dat juist die allereerfte belasting , niet enkellijk om haare drukking , maar ook om het fchaadelijk begrip , welk zij veroorzaakt, veele huuwlijken afgefneden heeft, die anderzins veele goede burgers en burgeresfen aan den itaat zouden verfchaft hebben , behalve nog de fchulden , bezwaaren enz., waarin echtelingen zijn geftort geworden. Het eerfte, en natuurlijk denkbeeld, immers, welk nu in den burger oprijst , is dat van de geringe achting en waarde, welke de Regent, (wien de geringe Burger, doorgaands , befcnouwt , als een wezen, dat naar willekeur befchikt) of wel de Staat zelf, aan  best, Onnatuurlijke Zonde? i*7 *an het huuwlijk hecht; hij ontmoet tegenkanting , vernedering, in plaats van aanmoediging , en verheffing ; hij befchöuwt zijne ge venschre vereeniging als eenen dienst , niet enkel uit behoefte geboren, maar aan de maadchaipij bewezen, die verdiende erkend en beloond te worden; hi, wordt, bij mangel daarvan , onverfchillig omtrend het huuwlijk ; zijne driften , echter , Wijven werken ; hij verlaat, hij fchuuwt de verkeering met de vrouwlijke fexe, vervalt, in kwaad gezelfchap , tot allerlei losbandigheden, en, eindiijk ook, tot onnatuur lijke misdrijven. Een tweede middel z u hierin beftaan, om ?eene ambten , of vodrdeelige posten , van welken aard ook , te geven aan ongehuuwde perfbonen, imar alleen aan getrouwden, en wel, bij uitfluiting, aan dezulken, wier echt met Kinderen gezegend was. Indien zulks eene wet van ftaat ware , gelik het behoorde te wezen, dan zou men den gemeenen Burger niet zoo vaak hooren klaagen over de trotsheid, knevelarijen, en onderdrukkingen van ambtenaa^n, die, juist omdat zij niet gehuuwd zijn , en dus niet weten , hoeveel moeite de , met Kinderen belastte , burger heeft , om zijn kost mét e re te winnen, en zijn gezin met eere te verzorgen , gehunwden en onsehuuwden met dezelfde geftrengheid vetvolgen; daar het, integendeel, eene door ondervinding bewezen waarheid is, dat alle bedieningen , hoedanigen ook, het best waargenomen w i éri door gehuuwde perfoonen , vernvds dezen , v el meer en veel beter , toegevendheid met gellreng[Kj 3 heid,  ï2* Hoe voorkomt men, heï* beid, billijkheid met goedwilligheid, weten Mm J^' "U' te" van geringe Burgers. Met be- trekk.nge tot anderen, die, door hunn' beroep , lLTaTn% r-geVOrderdebelaSCi['S Semaklijk kunnen dragen, fchynt wel de boven gemaakte bedenking wegtevallen : docb het i. n t • dan frhiïn , ' S 0uk niet meer » d n fchyn lmmers , de ffiensch «Ifde neigmgen , vatbaarheden «*, in alIe ^ dgheden zijns levens, en hetgeen de mensch zond befclpaving als eene wezenlijke vernedering aan- "11 ! ' 23-T ÜgC Mg Srooter en dus nog gevaarhjker , werken op den meer befchaafden en hij d^ zijne driften op eene andere zelfs zoogenoemde fatfoenlijker, wijze weet r7 m , Wat nau J et t? voldoen, zal h h uwSÜOï g£Ven welke hem het huuwhjk als eenen flaaffchen band affchetzen waardoor zich de man van de w^u T ' , . 11 ae weield, de man van vermaak , met moet laten beperken ; en zie daar den grond gelegd tot dezelfde Verbasten" , w ke wy boven m den geriHger burger ontvouwden , en omdat hii" rtgemdden Z°0Veel tC i-imerlijkeris, omdat hij door zijnen grooten invloed , de zaaden van ongebondenheiden verderf zooveel te gemakljke Té£T Deecht^a^-chtwas,SdikwS^ de één ge weg, om hem tewgttebrengen , terwijl Vrouw Tg " i£iding ee"Cr k^ * J ouw ales vermag. Wee hem, die nog dit midvan d jjjst d£r ge2el,.ge ^ Wisfchen! Ook voor hem, fchijnt mij toe, dat4e opheffing der gezegde belasting weldadig zijn zou co  best, Onnatuurlijke Zonde? i*} omdat hij daardoor eene aanleiding te mcef verliest tot ongebondenheid , welke , hoe fehijnbaar in het oog van den verftandigeu , bij de Jeugd maar al te zeer werkt ten nadeele. In tegendeel, zou ik van oordeel zijn, dat ook dezelfde inrichting, welke wij, zoo even, als een tweede middel, voor den gemeenen Burger, aanftipten, ook, ten aanzien van alle voornaame ambten en bedieningen, behoorde te gelden , en dat , bij eene ftaa-.swet , alle posten , van welken aard ook , alleen behoorden toevertrouwd te worden aan gehuuwde Perfoonen , en de voordeeligften aan hun, die met Kinderen gezegend zijn , terwijl voords kunde en trouw , altijd , hoofdvereischten blijven , zonder welken nimmer iemand op egnigen post van eer of voordeel aanfpraak behoort te maaken, lk zou mij geweldig bedriegen , indien niet zoodanige openbaare aanbeveling van den echtlijken ftaat zeer veel vermogen zou op de zedenlijkheid der Burgeren; ja, het is deze aanbeveling , welke, daar toch de menigte van goede Ingezetenen den rijkdom van eenen ftaat uitmaakt, mij voorkomt, eene der voornaamfte zorgen te wezen van elk welmeenend ftaatsbeftuurer. Eéne zwarigheid blijft 'er overig wegens het vinden der inkomiten, die door de genoemde opheffing der belastingen zouden gemist worden ; doch, wanneer men de voltrekking des huuwlijks overal liet verrichten door de burgerlijke Overheid, tot welker regtbank die gezellige band alken behoort ; indien die voltrekking een weinig plegtiger gefchiedde, dan tegenwoordig ; indien de Overheid , bij die gele[K] 4 gen-  *3° Hoe voorkomt men, het genheid , eene vrijwillige gift verzegt van de aanftaande. echtelingen , als het eerfte offer , dat zij , vereemgd, aan den Staat bragten , zonder iemand in , zijne gift te bepaaien ; ik zou vrij Heilig durven verzekeren , dat de fom dezer vrijwillige giften , ten behoeve van den Staat zuiver verandwoord, vrij meer zou opbrengen , dan zij thans bedraagt, volgends eene onbillijk uitgefchreven belasting. Het «énige , dat men te regt zou kunnen invoeren, zou beftaan .n een Certificaat , met s'Lands zegel beItempeld , waarvoor door ieder genuuwd paar 6 , 12 tot 20,/ruivers zouden moeten betaald worden. Dan, daar 'er, in elke volkrijke maatfehappij, genoeg leden overig blijven , wier omftandigheden met zoo verbeterd kunnen worden , dat zij, uit eigen beweging, alsdan, het huuwlijk zouden verkiezen, Cfchoon dit getal met de voorgemelde fchikkmg zeer merklijk zou verminderen) of, wier hevige driften altijd genoegzaam beteugeld, of op eene voegzaamewijs voldaan kunnen worden; daar 'er in elke koopftad althands , eene menigte van vreemdelingen is, befchaafd, en onbefchaafd, beftuurd door hunne reden , of alleen beheerscht door hunne driften, en de Overheid voor deze allen , hoofd voor hoofd niet zorgen kan , wettigt het een en ander als' een noodzaaklijk kwaad , huifen van wellust , 'waarin eene buitenfpoorige' drift bevredigd wordt 0P zoodanige wijze, welke voor enkele individu's behaaglijk, Verderflijk; doch voor het ganfche lichaam der maatfehappij flechts weinige fchaade aanricht in vergehjkinge der voordeelen , welken zij voor de  best, Onnatuurlijke Zonde? 331 de fomme der zedenlijkheid, of bet geluk des Volks, verfchaft. Doch onverandwoordlijk is deze toelating , zoolang zij niet beperkt , en niet zoodanig gewijzigd wordt , dat daaruit de minfte onheilen voordvloeien. Zij is onverandwoordlijk, zoolang de ongebondenheid daardoor vermeerderd, of derzelver gevaaren aan den eenen kant zoo groot zijn , dat de wellusteling , daardoor afgefchrikt, zijne driften op eene andere, en veel gruuwzamer, veel fchandhjfcer , veel nadeeliger wijze verzadigt. Om dit te verhoeden , en het kwaad , dat niet geheel weggenomen kan worden, zoo voordeelig te leiden , als mooglijk is , behoorde de zorg der Overheid te waaken , dat , aan den eenen kant, geene te groote verlokking tot dartelheid plaats had, door openbaare wellustige aantokkelingen langs de gemeene ftraaten , noch ook, door fierlijk gebouwde huifen , alwaar de verbeelding ligtlijk bekoord, en tot hoererij wordt aangevuurd ; doch ook , aan de andere zijde, dat de gezondheid dier ontuchtige Vrouwlieden , die zich ten offer geven aan buitenfpoorige driften , zoo naauwkeurig wierd gadegeflagen , dat daaruit geene allerverderflijkfle gevolgen voor duifende perfoonen en huisgezinnen kontien voordvloeien : terwijl bekwaame heelmeesters, van ftaats, of ftadswege, behoorden gebezigd te worden , om diergelijke afgrijslijke kwaaien te genezen , en de vrouwlieden , intusfchen , onder een zeer geftreng opzigt moesten gefield worden , om geene heilloze verkeering toetelaten , dan in gezonde dagen, en op voegzaame tijden ; voor welke fchikking bekwaame Re[K] 5 gen-  *3a Hoe voorkomt men, het genten, ligtlijk , de heilzaamfte en krachtiglle iarichting zouden kunnen maaken. Langs dezen weg zou het bederf, dat „iet geheel wegtenemen is , voordeehg bepaald , m de beestachtige onnatuuriJjke zonde geene fchijnbaare reden van verontfchuldiging vinden voor een misdrijf, waarvoor, anders, de natuur van e]k , niet geheel bezefloos, mensch beeven moet. ™2 n,yneHeer^, eenige bedenkingen, n ik de vrijheid neme , Ü medetedeelen over een onderwerp, dat, hoe bedroevend ook voorden opregtenmenfehenvriend, zijne zorg, nogthands, boIZ 7 ' °mdat eene m^fchaPPii, zonder t, -l \ °g ééH' VraaS' wdke «fef na¬ tuurlijk opdoet , zal ik beiindwoorden. „ Indien, «u , de gemelde verbeteringen niet waren iftteVöêi ren , welk middel zou het gefchik.fte zijn, om dat onnatuurlijk misdrijf te weeren , waarvan de gefóuedms van den dag , e„ de ondervinding van elk burgerlijk Regter, helaas» maar alte boktor* re ipooren ontmoet?" , Dk midd*1 9 dU"kt mi?' is in eene veran- cering der ftrafwetten. De ftraffende wetten zijn , altijd de Jaatfte toevlucht eener Overheid, om het kwaad te beteugelen. Hoe onvermijdlijk bijkans, vordert echter de waare ftaatkunde haare zeer fpaarzaame, en m.nst wreede, beoefening. Zij zijn, ook, blootgefteld aan de verandering van tijden, en van het \o!kscharakter. Zij moeten geheel anderen zijn m eenen Haat, die pas opgericht, en eenen, die reed* zeer  s5est, Onnatuurlijke Zonde? J33: .ajeer bedorven is door eenen zamenloop van heilloos werkende omftandigheden. Eindlijk, zij zijn, in eenen eigenlijken zin, alleen gefehikt, om eene misdaad te beteugelen, en niet , omze ten vollen te verhoeden. Te vooren, werden alle onnatuurlijke misdaaden Oiet den dood geftraft. De doodftraf werd, ten dien tijde , zooals nog heden bij zomtnigen ,< als geoorlofd , en het krachtigst werkend behoedmiddel aangemerkt. Dan, nadat de kundigften ten grondbeginfel hebben aangenomen , dat de magt óver s'menfchen leven alleen aan den Schepper behoort , en men de ongenoegzame uitwerking der doodftraf befpeurd heeft , zijn zoqrtgelijke misdadigers tot eene gevangnis voor hun geheele leven veroordeeld. Ongetwijfeld is de laatfte ftraf in zichzelve geoorlofd , fchoon, nogthands, niet minder geftreug en wreed , dan de onbillijke doodftraf. Indien al de zwaarte, het boos opzet, de langduurige pleeging, en de ouderdom van den fchuldigen, eenige uitzondering maaken op de geftrengheid; gelijk zeer zeker is : hoe weinig , echter, komt eene gevangnis voor het ganfcne leven , immer , in vergelijking van eene misdaad , tot welke de fchuldige , dikwerf, door verleiding alleen van een' zoogenoemd' vertrouwd' vriend , of door de zwakheid van één enkel oogenblik , vervallen is. Doch, dit alles nog ter zijde gefield, waar is de vrucht , waar is de uilwerking dezer ftraffe ? Zijn 'er, zederd de inrichting derzelve , minder misdrijven van dien aard gepleegd ? Hoe gaarn wenschte de menfchenvriend bier met ja,  *34 Hoe voorkomt men, het J«, en hoezeer zullen, misfchien , de archiven der burgerlijke regibanken met neen and*oord-n • Van waar dit gemis van invloed ? - van daar alken , omdat, noch doodftraf, noch eeuwige gevangnis in ftaat z«jn , op die begiufclen te werken, door welken de mensch goede en kwaade , zoo vaak geleid mmt' HlJ' die de vwes voor den dood'heeft weten te beperken , is onverlcbillig omtrend dood. «rat, enhy, die weet, dat hij om eene misdaad, wt het midden der maatfehappij .. in eenen, niet geheel akehgen, kerker zal worden overgebra»t heeft renocdhen£°r VrCeS- Hier bijheb noch eer, noch fchaam e, die twee voornaame roerfels van e.k «jna^jk hart. Zijne drift overweg we haast, alle vrees ^ ^ '-rftel t ; dien zulks nog een,gzins moogHjfc zij, door de be Schrijvers,  VI. REGLEMENT. van het FONDS, TEN DIENSTE VAN WAARE BEHOEFTIGEN5 ■ Onder de Zinjpreuk: Weldoen is Zaligheid. Opgericht te Amftekiam , in 1792' J—Jet lijdt geene tegetifpraak, dat ons Nederland, in de beoefening van den pligt der weldadigheid, zo niet boven alle andere Volken den voorrang verdient, ten minften met de weldadigfte Natie mag gelijk gefield worden. Dit getuigen, ten klaarften, de menigvuldige liefdadige ftichtingen, ten behoeve van allerlei rangen en ftanden , welker getal, naar evenredigheid der grootte van onze Provinciën, zoo aanzienlijk is, als mooglijk, tot nogtoe, geen Land, in vergelijkinge, bezit: dit getuigen, e.ndlijk, de menigvuldige collecten, welke, van tijd tot tijd , tot liefdadige einden gefchieden , en welker lommen, doorgaands, eene billijke verwachting zeer  13» Reglement van het Fonds, ten zeer verr' overtroffen. (*) Het lijdt, ook, geene tegenfpraak, dat dezelfde weldadige geneigdheid , ter voorkominge van armoede en gebrek, hoezeer, misfchien i door den minderen ftaat van koophandel en fa .eken , hter en daar verzwakt, nog bij aanhoudendheid werkzaam is. Ja , in dit . J w.j veihg beweeren, dat der ganfehe Natie zulkeen charaktertrek eigen is, dat hij , die zulks zou wil', knin twijfel trekken, haar indedaad zou moeten gezegd worden te beieedigen. En echter , niet tegenftaande de menigvuldige, aanhoudende , algemeene zoowel, als bijzondere, liefdegaven Z„I zeiven m verr' na niet toereikende , om de plaatsgrijpende behoeften te vervullen. Immers , rie s gemeener dan de ^ der Armenbe ' I6tS» ^^•der r^onieln van, meest y e Gemeenten i„iV^-/w, dat zij zich. van tijd tot tijd , hoe langer zoo meer, buiten ftaat bevinden om de fteeds toenemende, lasten te dragen zoodat z,j 2ich genoodzaakt zien, tot buitengewoo* ne Collecten , of andere middelen, hunne toevlucht te nemen. «•«cviucnc Vraagt men : van waar deze vermeerderde lasten?H t andwoord ts gereed: naamlijk , van de, hand over band toenemende, verarming van den gerLgen Bur- ger- (*) Getuige zij de collecte, den tJt» é». ^ ,.. gedaan ten behoeve van het DoTJ r , 9 * door den fe,,en brand ffiSg 1 T' huis^™en on,Pe,d , Welke ^^£^^ *  DIENSTE VAN WAARE BEHOEFTlGENi 139 , gerftaud, welker algemeene oorzaken men te zoeken heeft in den vervallende ftaat van koophandel en fabrieken. Wij zeggen algemeene; want 'er zij'n zooveeIe bijzondere oorzaken, welke hiertoe medewerken, dat derzelver optelling eerder eene uitvoerige verhandeling zoude vorderen, welke hier geenzins te pas komti Onder deze bijzondere, ongenoemde, oorzaken is 'er echter ééne ; van welke wij" alhier melding zullen maaken, omdat zij, indedaad, de,eerfte aanleiding tot het nevensgaande Plan gegeven heeft. Dezelve be'.faat , naamhjk , in een gebrek , welk bij' verr' de meefte , zo niet alle , verzorging van Behoeftigen plaats grijpt, en wel , dat zij ; of te veel, of te weinig , en vooral , dat zij ontij lig bedeeld worden: kortom , dat de Armenbezorgers zeiven , doorgaands , veel te onkundig zijn van den huislijken ftaat der Behoeftigen , om hunne giften behoorlijk te kunnen regelen 5 waaruit derhalven * in alle de drie voornoemde gevallen , niet dan een totaal gebrek , of eene voordgaande verarming van gellacht tot gedacht, moet voordfpruiten. Of dit kwaad , welk zoo blijkbaar is , bij openbaare Diaconieën en Armenverzorgingen, geheel zou kunnen weggenomen worden, willen wij niet bellisfen» Wij belijden veeleer , dat wij de zwaadgheden , in de verhoeding daarvan, ten fterkften gevoelende, zooveel te eerder tot het nevensgaande Plan overreed zijn, welks uitwerking, offchoonin den beginne moeilijk , echter langzaamerhand gemaklijker , althands zeer zeker niet onuitvoerlijk , is. Eene ordenlijke gift, aan een behoeftig HUISBURGERLIJKE MAATSCHAPPIJ. [L] ge-  i4Q Reglement van het Fonds, ten gezin, tijdig genoeg, gefchonken , voorkomt , misfchien , niet alleen deszelfs geheel bederf; maar is , dikwerf, in ftaat, om hetzelve uit den vervallen toeftand optebeuren , en , verr' van tot last, in. tegendeel , tot dienst en zegen der maatfchappije, te doen verftrekken. Voeg hierbij eene tijdige zorg voor de Kinderen der Behoeftigen, door hun, na de onontbeerlijke kundigheden van lezen, fchrjjvert en reekenen , een nuttig ambagt te doen leeren , naar hun lichaamlijk geftel gefchikt: en zie daar een. middel , waardoor het getal van Behoeftigen zeer aanmerklijk zal worden verminderd , en welks verwaarlozing , zooals, tot hiertoe, meestal het geval was, indedaad zeer veel verarming veroorzaakt heeft. — Eindlijk, daar de waare Behoeftigen (die , buiten hunne fchuld , of wel door eene enkele onvoorzigtigheid , rampfpoedig , zich, zelfs met de ijverigfte bemoeijingen , buiten ftaat bevinden , om naauwiijks eene beete broods voor hun, dikwerf talrijk , huisgezin te verkrijgen) het minst gekend worden, en dus, meestal, van eene behoorlijke onderfteuning verfteken blijven , is het zeer blijkbaar, dat ook, in derzelver gepaste verzorging, een nieuw middel gelegen is, om eene toekomende verarming te verhoeden ; een middel , wij erkennen het, welk omflagtig, en kostbaar is, doch ook, daarom, het gemaklijkst, bij een afzonderlijk Inftituut werkftellig kan gemaakt worden. Voor dezulken dan , voornaamlijk , van den geringen Burgerftand , die , juist omdat, zij , of nog niet in dien uitwendigen ftaat verkeeren, naar welke»  CÏENSTE VAN WAARE BEHOEFTIGEN* I41 ken doorgaands de armoede wordt afgemeten; omdat zij , ijverig arbeidende, nog een te waardig gevoel van zichzelven koesteren , welk hen terughoudt , om zich onder het getal der, meestal verachtte , Bedeelden aantegeven , fchoon hunne beste vlijt niet toereikende zij voor de maatigfte uitgaven, welke, nog dikwijls, door ziekten, en andere wisfelvalügheden , zeer merklijk verzwaard worden : voor dezulken , die indedaad de meefte aanfpraak op eene edelmoedige onderfteuning mogen maaken, zonder dat zij die juist erlangen , en die , met eene tijdige hulp , misfehien voor altijd te redden zijn; —■ voor dezulken , die , menigmaalen , met het beste hart , en een zorgvuldig toezigt , rampfpoedig worden ; — voor de zoo dikwerf helaas ! verwaarloosde Jeugd, welker Veronachtzaamde opvoeding geheele gedachten ongelukkig maakt: — in één woord , voor alle zoodanige voorwerpen , als totnostoe, meestal, buiten openbaare zoowel, als bijzondere, onderfteuning zijn , en die echter Verdienen geholpen te worden ; -— voor alle dezen zal het Fonds dienen , welks ontwerp wij aan onze Landgenooten, doch bijzonderlijk aan onze menschlievende Stadgenooten, mededeelen * met ernftige bede, om door milde liefdegaven , tot deszelfs uitvoering de behulpzame hand te bieden , opdat , langs dezen weg , onder den Godlijken zegen , en een verftandig toezigt , de kommer en nooden van veele ongelukkigen afgewend , en zij in ftaat mogen gefield worden, om de plaats van gelukkige, en nuttige, burgers en burgeresfen te bekleeden. [L] * De  14a Reglement van het Fg'nds , tb» D: taak, welke Beftuurers van dit Fonds op zich rjemen, is, gewislijk , uit hoofde haarer uitgebreidheid , ten uiterften moeilijk , om te volvoeren. Zij erkennen , zij gevoelen derzelver moeilijkheid in alle haare kracht; dan, zij getroosten zien die, in het vooruitzigt van 't nut, welk daardoor zal geftigt worden. Zij verzoeken daartoe , en vertrouwen ook ernftig, dat allen, die in ftaat zijn, hunnen arbeid te verligten , het hunne zullen bijdragen ; bijzonderlijk de Armenverzorgers van de onderfcheiden Christlijke Gemeenten , als wier bedeelingen , over welker uitgebreidheid zij zoo dikwerf klaagen , natuurlijker wijs zullen verminderen , zoodra het oogmerk van dit Inftituut bereikt wordt , indien zij, flechts, daartoe, met Heeren Directeuren communicatif gelieven te handelen. Zij verlaten zich op de goedkeuring van alle braaven , welke zulk een fterke prikkel tot ijver is. Zij houden zich, bovenal, verzekerd van de goedkeuring van God , wiens doorgaande regel, in alle zijne handelingen, weldadigheid is , door wijsheid geregeld , en die ooi; , gelijk zij zich vastlijk verzekerd houden, hunn opregte poogingen zal zegenen. . Zij getroosten zich , eindlijk , dezen moeilijken arbeid , in het vooruitzigt der heme'fche vergelding, welke de Hei and der wereld heeft toegezegd aan allen , die, in het fpijzigen der hongerigen , in het kleeden der naa'-ten , in het verzorgen van behoeftigen, in de uitbreiding van algemeen geluk, zijne, altijd weldadige, voetftappen drukken. EER-  ■DIENSTE VAN WAARS BEHOEFTIGEN. 143 EERSTE HOOFDSTUK. Oogmerk en Aard van dit Fonds. Art. I. Dit Fonds , ingericht ter onderfteuning van Behoeftigen, en Rampfpoedigen, in den laageren Burgerkring , en wel van perfoonen van a.'erleien ftand , jaaren , godsdienftige belijdenisfen, en van beiderleie kunne , bepaalt zich echter, alleen , tot geboren Nederlanders , tot Ingezetenen dezer ftad , en wel tot zoodanigen , die door geene Armenkas bedeeld worden. Art. II. Geen Perfoon , aan de vereischten van Art. I. voldoende, zal dus van deszelfs onderfteiining zijn uitgefloten: echter zal hetzelve, voornaamlijk, dienen , om , door eene grooter en onderfcheidender gift, dan de gewoone openbaare Armenbezorgingen in ftaat zijn uittereiken , een uitgebreider en duurzaamer nut te {lichten; zoo als 1.) Door aan Behoeftigen , welken het geenzins aan lust en ijver, maar aan werk , mangelt, gelegenheid daartoe te verfchaffen; het zij, door de ruuwe ftofTen hunnes gevvoonen handwerks voor hun te kopen , het arbeidsloon aan hun te betaalen , en de gemaakte goederen , voor reekening der kas, te verkoopen ; of, hun eenen winkel te bezorgen , met bijvoeging van het verder ber.oodigde voor hun huisgezin , wanneer zij vlijtig zijn, en zich orden[L] 3 lijk  ï.$4 R.EGEEMENT VAN HET FoNOS, TEW lijk gedragen: alles, echter, zonder prejudicie va» eenige Gilden. 2O Door aan Ambagtslieden , van wier braafheid voldoende blijken zijn , eene fomme gelds , voor zekeren tijd, doch niet hooger dan vijfhonderd guldens, optefchieten , zonder interest, echter niet anders , dan onder behoorlijke cautie, ten genoegen van Heeren Beftuurderen ; zullende de aflosfmg der geleende fomme moeten gefchieden, binnen den tijd van drie jaaren , in eens , of bij gedeelten; of ook , zekere maatige fomme voor de aankoop van ruuwe ftóffen, of wel de ftoffen zeiven, te fchenken. 3. ) Door aan dezulken , die met duchtige bewijzen kunnen aantoonen , buiten hunne fchuld rampfpoedig te zijn , zoodat zij hunnen fchuldeifchers niet kunnen voldoen , zoodanige hulp te verkenen, als het best gefchikt zij, om hen tot hun voorig handeldrijvend beroep in ftaat te ftellen. 4. ) Door aan behoeftige Zieken den noodigen onderftand, zoo ten aanzien van het gebruik eens Ge* ncesheers en der Geneesmiddelen , als der andere noodwendigheden en verkwikkingen, te doen uitreiken. 5. ) Door aan Behoeftigen, die zich, in den tijd, waarop zij van hunnen gewoonen arbeid rusten, in eenige andere weten fchap of kunst willen bekwaamen , eene goede belooning (onder welke, in de eerfte plaats , de bezorging van noodige gereedfehappen begrepen wordt) tot aanmoediging te ichenken; zullende dit ook bctreklijk ziju tot Behoeftigen,  DIENSTE VAN WAAftE BEHOEFTIGEN. 145 gen , die zich beijveren , om bun huisgezin in den Godsdienst enz. te onderrichten ; gelijk mede tot hen , die aan Heeren Directeuren , jaarlijks', eene behoorlijke reekening, of balans, van hunnen huishoudenlijken ontvangst en uitgave zullen inleveren. 6. ) Door aan behoeftige Kinderen, wier opvoeding, door de aanhoudende armoede hunner Ouderen , fchoon al door eene of andere Armenkas (doorgaands zeer fpaarzaam) bedeeld, ten eenenmaale verwaarloosd wordt, behoorlijk te doen opvoeden. Hiertoe zullen ook behooren behoeftige Ouderloofen , wier verzorging voor de Familiën, welke hen, uit edelmoedigheid , tot zich namen , op den duur te zwaar valt. 7. ) Door het onderwijs van behoeftige Kinderen, in Schooien en Handwerken, te bekostigen. Art. BB* Om het verkeerd gebruik van geld voortekomen , zullen de liefdegiften , zooveel mooglijk , beftaan in de verzorging der noodwendigheden zeiven , en geene penningen worden uitgereikt, dan nadat Heeren Directeurs van derzelver gebruik , tot het bedoelde einde , genoegzaam verzekerd zijn. Art. IV. Daar de uitgeftrektheid der liefdegiften van dit Fonds alleen zal aftiangen van deszelfs inkomften, en 'er dus, vooral in den beginne , eene keufe tusfchen de voorwerpen , die zich aanbieden , zal moeten plaats grijpen, verbinden zich Heeren Directeurs, ten einde in dezen alle willekeur te vermijden , zoo nu , als voor altijd , om aan rs^. i , [L] 4 4,  Ui Reglfjient van het Fonds, teï* t' 6 * 7 van Art- if' den voorrang te geven : Weende het voords , bij gemelde Heeren , een vaste regel , dat de waardigfte voorwerpen de eerfle hu,p en grootite onderfteuning zullen' genieten. Art. V. Daar de Oprichters van dit Fonds zich vleijen niet eene algemeene goed.'euring, en uit dien hoofde geenzins twijfelen , of alle goedwillige Burgers en Burgeresfen dezer Stad zullen, zooveel in hun vermogen is, gaarn medewerken, om hetzelve tot ftand te brengen , en op den duur in ftand te houden , zoo verlangen zij ook , deszelfs vruchten zoo , algemeen te maaken, als mooglijk is, en verzoeken, ten dien einde, openlijk : Vooreerst; Dat alle Deelnemers aan Heeren Beftuurers kennis gelieven te geven van zoodanige ge, vallen, waarin zij bewust zijn, dat dit Fonds, 9vereeökorfl.ftig zijn doel, zou kunnen werken- terwijl de ondervinding leert, dat waare Behoeftigen veeleer gereed zijn, hunnen nood te bedekken, dan te onenbaaren. ' Ten tweeden; dat Zij insgelijks, wanneer ter hunner kennisfe mogt komen, dat eenige onderfteuning, vooral eene uitreiking van penningen, uit dit Fonds* aan Qnwaardigen gefchied ware , hetzelve ten fpoe' dipften aan Heeren Direc euren zullen gelieven medetedeglen : zullende zoodanige onderrichting met dankzegging worden aangenomen , en zij zich verzekerd kunnen houden , dat Hunne naam , des begeerende , heiliglijk zal worden geheim gehouden 3 gelijk fleeren Directeurs zich, in zoodanig geval, ver- plig-  DIENSTE VAN WAARE BEHOEFTIGEN. I47 pligten , hetzelve naauwkeurigliik te onderzoeken , en , naat bevind van zaken , billijk te zullen handelen, ten einde de liefdegiften van weldadige Menfchenvrienden geenzins tegen Hun oogmerk, en den aard van dit Inftituut, gebezigd worden. Ten derden; Daar de taak van Heeren DirecteU" ren , ter nitvoeringe van alle de weldadige einden van dit Inftituut, ten uiterften moeilijk is , zoude het Hun alleraangenaamst zijn, en verzoeken zij allerernftigst , dat alle Begunftigers en Deelnemers dezelve , zooveel mooglijk , helpen verligten, en , onder anderen,, door de opgave dier gelegenheden , van welken in NQ. 1,. 2 en 7 van Art. II. wordt gewag gemaakt, en dus , dat alle Kooplieden, Fabrikeurs en Trafikanten, alle Meefters van Ambagten , en vooral Schoolmeesters , aan Hun opgave zullen doen van zoodanige gevallen, waarin zij het weldadig oogmerk van dit Inftituut gelieven te bevorderen , met aanmelding van de minfte kosten, welken zij voor hunnen dienst of onderwijs vorderen , of van het hoogfte loon , welk zij gereed zijn te betaalen, enz. Art. VI. Naardien dit Fonds bedoelt , 200 wel de fchaamlijke , als zedenlijke, behoeften van den geringen Burgerftand te gemoet te komen, verbinden zich Heeren Directeurs, om , zooveel doenlijk , toezigt te houden over de gedragingen der perfoonen, die uit dit Fonds onderftetmd worden : zullende zij , (gelijk nader blijken zal) van tijd tot tijd , het noodige onderzoek daartoe te werk ftellen , gelijk [L] 5 me-  Reglement van het Fonds, ten roede de gemelde perfoonen met raad en daad 0nderdeunen, vooral in gevallen, waarin dezelven door onrechtvaardigheid van anderen mogten benadeeld worden ; al verder, de orde in de huisgezinnen trachten te handhaven, en zich vooral bevhjt.gen , door bijzondere aanmoedigingen , het godsdienfrig onderwijs der Jeugd, en de bijwooning der openbaare Godsdienstoefening — elk voorwerp bij dat Kerkgenootfchap , waartoe het behoort , zonder eenige de minfie inbreuk te maaken op ieders godsdienftige vrijheid meer en meer te bevorderen , ten welken einde zij, zooveel mooglijk , de medehulp van alle waardige Geestlijken der onderfcheiden Kerkgenootfchappen verzoeken. ^ Art. VIL Eindlijk, daar het aan de Begunftigers, Deelnemers, en Deelnemeresfen, van dit Fonds niet onverfchillig zijn kan , op welke wijs hunne liefdegiften befteed worden , verbinden zich Heeren Directeurs , jaarlijks, aan Hun een openbaar verflag te geven van hunne verrichtingen , en vervolgends door den druk gemeen te maaken , onder die bepaahngen, nogthands , welke ftraks zullen worden opgegeven. TWEE-  DIENSTE VAN WAARE BEHOEFTIGEN. I4S TWEEDE HOOFDSTUK. Inrichting van dit Fonds. Art. I. De Kas van dit Fonds zal gevormd worden uit de milddadige giften , die , van tijd tot tijd , zoo door goedwillige Burgers en Burgeresfen dezer Stad, als andere Begunftigers , aan hetzelve zullen geIchonken worden : ten welken einde , bij de eer i te oprichting van dit Fonds, ieder der Oprichters eene lijst van Inteekening zal hebben , op welke de Deelnemers of hunne naamen , of vier letters , met bepaaling der liefdegift, zullen Hellen. Art. II. ' Het zal den *Deelnemeren en Begunftigers vrij, ftaan , zoodaiiigen tijd tot hunne gift te bepaalen , als zij zullen goedvinden ; hetzij jaarlijks , om het half jaar , om de drie maanden , of wel maandlijks, welk laatfte aan Heeren Directeuren, vooral in den winter , het aangenaamst zou wezen. De bepaaling vau de hoeveelheid der gifte wordt aan de refpective Gevers of Geveresfen zeiven overgelaten , terwijl men zelfs gereed is , de geringde gift aanteneaten. Art. III. Insgeüjks zal het den Gevers, of der Geveresfen, vrijftaan, hunne naamen,*/ of niet, optegeven. 1.) In het eerfte geval, verzoeken Heeren Directeurs, dac Zij, bij de eerde contributie, fchrilt- lijlc  150 Reglement van het Fonds, ten lijk melden hunne woonplaats, gelijk mede, of, op welken tijd, en hoeveel Zij, in het jaar, zullen gelkven te contribueeren, en, eindlijk, of Zij ook verkiezen, dat hunne gewoone gift, op den beftemden tijd, aan htmne hnifen worde afgehaald. 2.) Hunne naamen niet verkiezende te melden, verzoeken nogtha ids Heeren Dn-ecreurs, ten einde een naauwkeuriger boek te houden, en alle verwarring te erhoedea, dat Zij, bij de eerfte contributie, in een verzegeld billet, vier verfchiilende leners gelieven optegeven, aan welken, des noods, hunne liefdegiften uilen kunnen onderfchei len worden: verzekerende voords Heeren Directeurs, dat, zelfs ren aanzien van Hun, die hunnen naam en woonplaats melden, des verkiezende, de ftiptfte geheimtouding zal plaats grijpen. Art. IV. De inzameling der' liefdegiften zal gefchieden ten huife van twee of drie der Heeren Directeuren, en wel, op den eerften Maandag en Dingsdag van elke Maand; zullende daarvan, ten overvloede, t'elken reife, eene voorafgaande kennisgeving in de Amfterdamfche en Leidfche Courant gefchieden. Art. V. Bij de Zoodanigen , intuslcHen, die verkiezen mogten, dat hunne liefdegiften, naar tijdsbepaaling, aan hunne huifen worden afgehaald, zal zulks gefchieden door een vertrouwd Perfoon, door Heeren Directeuren daartoe aangelleld , die , ten bewijze zijner bevoegdheid, zal voorzien zijn van eene gefcbreven qualificatie, door gemelde Heeren Inzamelaars onder-  DIENSTE VAN WAARE BeHOEFTIGEN. IJl derteekend:.verzoekende echter Heeren Directeurs, dat, ook in dat geval, alle refpeftive Ge veis en Geveresfen, met inachtneming van Art. III., hunne giften in een verzegeld billet gelieven te bezorgen. Art. VI. Alle, in het jaar verzamelde, penningen zullen, wanneer 'er zich gefchikte voorwerpen opdoen, ter bereikinge der oogmerken van dit Inftituut, geheellijk gebezigd, en, bij mangel van voorwerpen, het faldo jaarlijks worden verandwoord, met afzondering alleen van één vierde der ingezamelde penningen , om daaruit een vast en fteeds toenemend kapitaal te vormen. Art. VIL In het geval van belegging der penningen, zal één derde in Nederlandfche Effecten moeten, e.n%twee derden in Buitenlandfche Effeden mogen belegd worden , met uitzondering alleen van alle negotiatien op particuliere perfoonen: blijvende, nogthands, Heeren Direéteurs geenzins aaufpraaklijk voor de fchaaden, welke uit wanbetaaling enz. der Effecten mogten voordfpruiten; fchoon, echter, Heeren Direcf urs zullen gehouden zijn, de Effecten, ten behoeve van dit Fonds aangekogt, behoorlijk te doen brandmerken, ten einde alle vervreemding te verhoeden. DER-  ï5* Reglement van het Fonds , tem DERDE HOOFDSTUK. Beftuur van dit Fonds. Art. L Het beftuur van dit Fonds zal, pro-Moneel, berusten op negen Directeurs, gekozen uit de gesccrediteerdfte Contribuanten, ter goeder naam en faatn ftaande, verdeeld in één Prefident, één Thefaurier, zes Commisfarisfen, en één Secretaris; doch zal het getal dezer beftuurende Leden, naar gelang der uitbrciding van dit Fonds, insgelijks mogen vergroot worden. Art. ÏL De Prefident, of eerfte Directeur , zal , Hechts twee jaaren, als zoodanig fungeeren, en alsdan, in Zijne plaats, een ander worden verkozen uit eene nominatie van tien der geaccrediteerdfte Gevers die met naamen aan Heeren Directeuren bekend zijnuit welke nominatie, door Beftuurers gemaakt zijnde , op de jaarlijkfche Vergadering een zal gekozen worden. Zijn werk zal daarin beftaan, dat Hij een al gemeen toezigt houde over de verrichtingen der Beftuurers, ten einde alles zoo gericht worde, dat zulks aan het doel van dit Fonds beandwoorde • waarom hij, niet flechts, alle boeken en papieren zal mogen zien, alle vergaderingen zal bijwoouen, maar zelfs, om de vier maanden, de reekening van ontvangst en uitgave, in tegenwoordigheid van Beftuurers , aan Hem zal moeten gedaan worden. Art. III.  DHNSTE VAN WAARE B&HOEFTÏGEN. 153 Aft. III. De Thefaurier zal alle de, door Heeren Commisfarhfen ingezamelde, penningen ontvangen, en daar* van juiste aanteekening houden in twee boeken, waarvan het eerfte de naamen (of derzelver letters), de woonplaatfen, de fom der contributie, en den tijd van toelage der Contribuanten behelzen, en het andere de geheime aanteekening bevatten zal der naamen enz. van dezulken, die zich alleen in vertrouwen aangeven, zonder dat Zij, als zoodanigen, openbaar gelieven bekend te wezen. (Hoofdft. II. Art, III.) Voords, zal Hij alle fchriftlfke orders, door twee Commisfarisfen geteekend, voldoen, waarvan hij almede , in twee zoortgelijke boeken , (waarvan bet tweede de naamen enz. zal behelzen van zoodanige Behoeftigen, wier onderfteuning, volgends den aard van dit Fonds, geheim behoort gehouden te worden) naauwkeurig boek houden, om de vier maanden, aan den Prefident, in tegenwoordigheid der andere Direcleuren, verflag doen, en, éénmaal des jaars, eene juiste balans zal moeten opmaaken, om, naa eenpaarige goedkeuring der Beftuarers, aan de refpective Deelnemers voorgedragen, en door den druk gemeen gemaakt te worden. Van rleze balans, echter, zal alles uitgelloten worden, wat in de Geheimboeken is aangeteekend, en zoodanige ontvangst en uitgave alleen met letters, of wel de fomme in eens , worden opgegeven. Art. IV.  154 Reglement van het Fonds* ten Art. iv. T)tn Commisfarisfen (van we'ken, naa verlöop van de eerfte twee jaaren,. jaarlijks, twee Leden, de eerfte en keer bij loting, en verTOIgends naar rang, aftreden, en door twéé nieuwe Leden zullen vervangen wo-^den) zal, voornaamlijk, de uitvoering der hefd.d.ge oogmerken van dit Fonds zijn aanbevolen. Ten dien einde zullen Zij, i.) uit hun midden, twee, of drie Leden benoemen, die met de inzameling (Hoofdft. II. Art.II) der gecontribueerde penningen zullen belast zijn. aO Dezen zullen verpligt zijn, op den bepaal, den tijd, (Hoofdd. II. Art. IV.) tot de inzameling der penningen , ten hunnen huife te vaceeren, gelijk med, daarvan, t'elken reifej in het lichaam der Amfyrdamfche en Leidfche Cou^ rant, eene voora%aai.de advertentie te doen b.) Nog zullen Dezen zorgen, dat, overeenkoming Art. V. van Hoofdft, II , een vertrouwd Pcrfoon, met het noodige Credentiaal voorzien op zoodanige tijden; als d or de relpecfive Gevers en Geveresfen bepaald mogten worden, derzelver contributi n ophaale. c) Eindlijk, zullen Dezen gehouden zijn, de giften, welken 2ij ontvangen, elk op eene afzonderlijke lijst, opteteeke en, en deze lijst, van maai,d tot maand, met onderfchrijving van hunnen naam, en den datum, gelijk mede alle befch-even billets, en papieren, door de refpeftive Gev rs bu hunne contribütien gevoegd, aan den lieer I. hefarmer te overhandigen. «O  dienste van waare behoeftigen. tfö 4.) Voords zullen alle de Commisfarisfen zich behoorlijk, ,en wel, zooveel mogelijk, in eigen perfooneu, in'formeeren naar de omftandigheden van allen , die uit dit Fonds verlangen onderfteund te worden, bijzonderlijk, ten aanzien van Hoofdft. I. Art. ïï. Num. 1, 6 & 7; gelijk mede, volgends Art. VI. deszelfden Iloofddeels , toezigt houden over de lichaamlijke en zedenlijke opvoeding der Jeugd, en haare vorderingen in kunften en handwerken, vooral in godsdienftige kennis; al verder, acht geven op het zedenlijk gedrag en de huishoud denlijke orde der begunftigde Perfoonen, ten einde, door gepaste onderrichtingen en aanmoedigingen, den invloed van dit Inltituut hoe langer zoo grooter te maaken. 3. ) Dit onderzoek zal, zooveel doenlijk, maandlijks moeten gefchieden, zijnde de wijze hoe, en de verdeeling der onderfcheiden taak, aan Heeren Directeuren overgelaten; doch Zij tevens verpligt, om, in de eerstkomende gewoone vergadering, nadat zij tot zodanig iet gecommitteerd zijn , een fchriftlijk berigt Wegens het beloop en den uitflag hunner onderzoekingen inteleveren. 4. ) Nog zijn Commisfarisfen gehouden, geene betaaling van eenige onderfteuning, voor reekening van dit Fonds, te doen, dan door asfignatie op den Heer Thefaurier, door twee hunner geteekend: mogende voords geene reekening voldaan worden, dan door twee hunner gefiatteerd. 5.) Hoezeer 'er, in het algemeen, geene onderfteuning moge voorgefteld en bepaald worden, dan op eene gewoone Vergadering, heeft nogthands ieder Burgerlijke Maatschappij. [M] Com-  156 Reclement van het Fonds, ten Commisfaris het recht, in dringende omftandigheden , (zooals, bij voorbeeld , Hoofdft, I. Art. IL Num. 4.} eene gift van zeven guldens, voor reekening van het Fonds, te fchenken; mogende echter deze gift door den Heer Thefauricr niet voldaan worden, dan na approbatie der eerstvolgende gewoone vergadering , op welke men zulks zal moeten berigten^ Art. V. De Secretaris zal verpligt zijn, 1.) Aanteekening te houden van alles, wat, tor dit Fonds betreklijk, op de Vergaderingen voorvalt; bijzonderlijk, van alle verzoeken, die gedaan, toegedaan, of geweigerd worden, met opgave van de omftandigheden der Behoeftigen, van de redenen, waarom hunne verzoeken geweigerd worden, en de wijs, op welke dezelven worden toegeflaan; gelijk mede van de berigten, brieven enz.: in edn'woord, van alles, wat, of van de zijde der Begunftigers ' of van die der Directie, of van den kant der Behoeftigen , wordt voorgefteld , befloten, en uitgevoerd; ten aanzien van welke laatften hij, vooral, de Berigten te boek moet ftellen , welken door Heeren Commisfarisfen gedaan zullen worden. 2. ) Nog zal Hij een Geheimboek hou'den, waarin alles zal worden opgeteekend, wat zoodanige Behoeftigen betreft, wier goede naam, volgends het gewoone menschlijk vooroordeel, bij de bekendmaaking hunner onderfteuninge, lijden zou. 3. ) Ook zal Hem zijn aanbevolen het beleggen der gewoone en buitengewoone vergaderingen, van welken eene voorafgaande kennisgeving, in het eerfte ge-  DIENSTE VAN WAARE BEHOEFTIGEN. 157 geval ten minften van vierentwintig, in het laatfte van ten minften twaalf naren, zal moeten gefchieden. Art. VI. Tweemaal in elke Maand, zullen de Beftuurers van dit Fonds, op eene gefchikte plaats, bijéénvergaderen, en wel op den eerften en derden Woensdag; voords buitengewoon, maandlijks, m de vijf Wintermaanden, en in het overige gedeelte des jaars, om de twee maanden, waarvan aan het Publiek, door middel der Amflerdamfche en Leidfche Couranten, voorlopige kennis zal gegeven worden. 1. ) Op de laatstgenoemde Vergaderingen, zal elk der refpeftive Begunftigers, die iet voorteftcllen, of ieder Behoeftige , die iet te verzoeken heeft, zich mogen vervoegen. 2. ) Op dezelven zal, na voorlezing van het genotuleerde der laatstvoorgaande Vergadering , verflag van opgedragen Commisfien gegeven, daarna de de verzoeken van Behoeftigen behandeld ; voords de noodzaaklijkheid van vermeerdering der, reeds gedaane, liefdegiften overwogen, en, eindlijk, alle nieuwe voorftellen beraadflaagd worden. 3. ) Behalve de gewoone bijeeukomften, heeft ieder Lid der directie het recht, om, in een dringend geval, eene buitengewoone vergadering te beleggen, mids daarvan tijdig aan den Heer Secretaris kennis gevende. 4. ) Alle refolutien zullen genomen worden met twee derden der ftemmen van de tegenwoordig zijnde Beftuurers. Geene vijf Leden tegenwoordig zijnde, zal men over geene nieuwe en hooger fom, dan van vijftig guldens, mogen befchikken ; zullende [M] 2 'er,  Ï58 Reglement van het Fonds, tem 'er, wanneer zoodanige hooger fom gevorderd wierd, eene buitengewoone vergadering moeten belegd worden, binnen den tijd van vier dagen daaraan volgende, op dubbele boete voor hun, die niet verfchijnen. 50 Het Voorzitterfchap zal behooren aan den Prefident, die, in geval de ftemmen ftaaken, eene dubbele frem zal hebben. 6.; De regeling en het gebruik der Boeten wordt aan het goedvinden van Heeren Directeuren zeiven overgelaten. Art. VII. Elk beftuurend Lid, vier agtereenvolgende gewoone vergaderingen, of ook agtmaal \n het jaar, op onderfcheiden tijden, afwezig blijvende, zal gereekend worden, van zijnen post, als beftuurer, afïtand te hebben gedaan; zijnde echter hiervan uitgezonderd ziekte en aanhoudende afwezigheid buiten de Stad. iO In het eerfte geval, zal zijne plaats, op de eerstkomende vijfde vergadering, nadat hij afwezig », en, ,n het tweede geval, op de eerstkomende vergadering van bet volgend nieuwe jaar, door een ander Directeur vervangen worden. a 0 Zoodanig afgaande Directeur zal, des gerequtreerd wordende, gehouden zijn, alle documenten pap.eren, en gelden, welken, tot dit Fonds beW-ekhjk, onder hem mogten berusten, aan de Beltuurende Vergadering te doen toekomen, in welk geval zij hem quitantie pasfeeren zak VIER-  DÏ&N8TE VAN WAARE BEHOEFTIGEN. 159 VIERDE HOOFDSTUK. Over de wijs der verkiezing van eenen nieuwen DireEteur. Geheimhouding onder de Be- jïuitrende Leden. Onkosten, uit dit Fonds zelf te voldoen, en Vifie van Finantie en DireEtie aan de Deelnemers, Art. I. Elk gewoonlijk aftredend Directeur zal gekozen worden uit eene nominatie van tien der geaccrediteerdfte Gevers, welke door Contribtteerende Leden , op de Jaarlijkfche Vergadering, gemaakt zijnde , zullen daaruit door Heeren Directeuren de openvallende plaatfen vervuld worden. i.) De verkiezing van eenen nieuwen Directeur zal, insgelijks, met twee derden der Hemmen van de Beftutirende Vergadering gefchieden. . 2.) De afwezige zal, in dat geval, zijne frem, met een befloten briefje, mogen zenden: dit niet doende, zal hij gereekend worden, met de meerderheid te befluiten. Art. II. tw. volgends de bedoelingen van dit Fonds verfcheiden gevallen zullen kunnen voorkomen , waarin eene volftrekte geheimhouding behoort plaats te grijpen, verbinden zich alle Heeren Directeurs, op hun woord van eer, aan niemand, wie hij ook zij, opening te zullen geven van hetgeen in de. Geheimboeken van den Heer Thefaurier en Secre[M] 3 »"  m Reglement van het Fonds, te* taris ftaat aangeteekend; zullende Hij, die naar verbeur" ™ * ^ verbeuren, en, voor de tweede reis, zijne plaats 7:VTard>enten eerfte" d- eenen S wen Directeur vervangen worden. Art. III. Naardien dit weldadig Fonds alle bezuiniging van mrgaven vordert, verbinden *,>h w wenscht, zeer uitgebreid zal zijn ra gen ge" bragt worden een matig fa]aris van een n Clerk voor den Thefaurier, en eenen voor den Secretaris; welke derken, nogthands, hoezeer bij d B . ftuurende Vergadering geapprobeerd , niet zullen mogen behandelen van hetgeen tot de Geheimboe! nudd U Wdken' 3ltiJd' het ou- middeUijk resfort van den Heer Thefaurier en Secretans zeiven zullen behooren. Art. IV. Eindlijk zal aan ieder Deelnemer, die tot dit Fonds honderd guldens in het jaar contribueert, des begeerende, vifie en opening gegeven worden Cmet uttzondenng alleen van de Geheimboeken) van  dienste van waare behoeftigen. Hft van den Fiuantieelefi ftaat en Directie van dit Fonds, binnen den tijd van twee dagen', nadat dezelve zich hiertoe bij de Beftuurende Vergadering zal hebben aangegeven: blijvende de plaats, waar, en den preciefen tijd, waarop zulks gefchieden zal, aan het goedvinden van gemelde Vergadering. Tot den Ontvangst voor het bovenftaande Fonds wordt , provijioneel, gevaceerd des Maandags, Dingsdags en Woensdags vóórmiddags, ten huize van den Heer H. ten Broek, Notaris, op deKeizersgracht. Wij betuigen den geëerden Zender van het bovenftaande Reglement onzen hartlijken dank voor deszelfs mededeeling, en verblijden ons in de oprichting van zulk een weldadig Inftituut, welk zichzelf bij een' ieder, die zijne betrekking, als christen waereld- en hemel-burger, naar behooren kent, zoo ernftig aanprijst, dat wij de Ontwerpers daarvan niet minder, dan onze Landgenoten, en bijzonderlijk de edelmoedige Amftelaaren, zouden beleedigen, met hier iet meer ter aanbevelinge bijtevoegen. Wij verlangen alleen, dat dit ftuk in zij-  lóa R.EGL. VAN HET FoNDS, VOOR BfiHOEÏ TIGÉN. zijne waarde algemeen zal erkend worden, en de eerfte Ondernemers dien gewenschten uitflag hunner bemoeijingen mogen ondervinden, door welken zij eenmaal deze menschlievende oogmerken ten vollen bereiken zullen; waartoe wij hun den zegen van den weldadigen Opperbefluurer der wereld, wt de volheid onzer harten, toebidden. Vit  VII. O VER DE ONDERSCHEIDEN BEHANDELING VAN ZIEKEN en STERVENDEN bij VERSCHILLENDE VOLKEN (*). w anneer ik thands mijn oog wil (laan op de, van ons zeer verfchillende , behandeling van zieken en ftervenden, bij andere Volken, is geenzins mijn doel ,'eene befchrijving te geven van de verftandige , om derzelver eenvoudigheid dikwijls aanprijzenswaardige, geneeswijzen van veele Volken, maar, alleen, de grenfen der menschlijkheid in het oog te houden, om te zien , in hoe verre dezelven, in deze belangrijke omftandigheden, ongefchonden in acht (*) Naar het Hoogduitsch van den Horgleer/mr L. L. FlNKE. Burgerlijke Maatschappij.  1*4 Over de verschillende Behandeling acht genomen , of, ongevoelig, overtreden worden, vooral van hun, vv,iken wij geW0ün . ' noemen. J ' lc deftchng aannemen dat zulk eene behandeling zoo vee! te ruuwer tn harder ziin zal , a!s eeil Volk meer verw.jderd is van alle befchaaWng, Z\ennl dier plichten W£lkende ^ ^ ^ fg Zljn? d°ch^ omgek'erd, zou ik het njet dur. "Lr8"'de2e'Ve Cen' « ™^ok op- Vo len ? ■? ' , h£t Zéd™W charakter der * ollen , juk, sou kunnen bekkenen. D berin en het medelijden i.T^TÏÏT'i? *° i eene;^^ bebt^ nPrhr« tó„„ j 'terveuden , waarvan , echts ééneden naam eener Geneeskundige waardig is. Zonder van dezelve te fpréken, welke bii ver! fchtl ende Volken , nog zeer onderlchlide L /ka Z de drie overigen dus opgeven. Men zendt hen naar de andere wereld, 0f men verwndertze vaa de menschhjke zamenleeving, 0f men behandeltze Z eefeongefelnkte, en bijgeloovige wijze. Van deze dne iaat. en, zal ik, thands ,alleen Opreken! De eerfte derzelven is verfchriklijk, doch kort van duur' de tweede verwekt medelijden,en is, misfehien,wree. der., dan de eerfte; de derde zal ons, me r dan eens, den lever doen fchudden, Be  van Zieken en Stervenden. 165 De knnst, om naar de andere wereld te komen, is tweeërlei, Dit gefchiedt , naamüjk , do r eenen zelfmoord , of door den dienst van and ren. Door den zelfmoord on wijkt, in China en Amerika, eene mei i -te menfchen, veele wezenlijke, of ingebeeldde, drukkende, of dreigende 'rampen. Nieis is gewooner , dan dat de Negerflaven zich , op de eene , of andere wijze , om het leven brengen. Kunnen zij dit, op geene gewelddaadige wize, ten uitvoer brengen, zoo verzwelgen zij allerhande onverteerbaare lichaamen , als kalk , kool , fteen, en dergelijken. Dikwijls gebruiken zij, ook, geweldige middelen. Zoo zag men , eens, eene geheele bende van zulke rampzalige fchepfeleu, hunnen hardvochtigeu meefter ontlopen, om zich , in het nabuurig bosch, te verhangen. Hun Heer ontdekre dit oogmerk, en wist hetzelve, aldus, te verhinderen. Hij liet zich zijn gewoon ftrafgereedfoiap, en daarbij eenen ftrnp , agter naa dragen, volgde zijne hVen in het bosch , en maakte zich, zeer zichtbaar, gereed , om zich bij hun optehangen, om 'er bij te we?en, wanneer zij in de andere wereld aankwamen, en hun, aldaar, nog anders te leeren werken. Zieken en afgeleefde perfoonen brengen zich, nog heden, om , bij de Iroqueezen^ als , weleer, de inwooners van Palma. Bij de Troglodijten , was het eene aloude gewoonte, dat gevaarlijke zieken, en_^ zij , wier ouderdom, of zwakheid, hun weinige genoegens des levens meer vergunden, zichzelven van kant hielpen, en, bij gebrek van eigen bewerking,  l66 Ov'ER DE VERSCHILLENDE BEHANDELING lurig hiervan,, gefchiedde zulks, op bene gewelddadige $jzë,v door anderen. De Noordlandem wisten iichzelven, bij hunnen dood , tevens eene begraafhis te bezorgen, door in zee te foingen. Bij de ot.de Marfeillanen , was, volgends Valerhjs Maximus, niers gewoone* , dau zichzelf van het leve/i te berooven , wanneer men, door ziekte, of ouderdom, op geen langer leven meer hoopen kon. DIe zelfmoord gefebiedde , met openlijk gezag, door middel van dolle kervel , die door den Raad bewaard , en , om allen misbruik voortkomen, alleen Uitgedeeld werd aan hun, die, d or hunne zwakheid, of krankheid, hunne aanfpraak daarop Konden billijken. H;er zou men ook aan kunnen roeren , hetgeen de beroemde Pontqppidan. van de bewoon van het dal Gwilbrand, in Noorwegen, zegt, wanneer dit zeggen, maar genoeg.aam, bewezen wasdie landftreek zou, naamiijk , te gezond zijn, om, op een behoorlijken tijd, te fteiwen, wesbalven zich oude menfchen, en anderen, wien het leven al begint te verveelen, naar ongezonder luchtftreeken begeven , om vroeger een gewenscht einde te vinden. Behoeftige gieken , hulplooze kinderen , en bejaarde perfoonen, werden dikwijls, op de gruuwzaamfte wijze, door anderen omgebragt. Dit gebeurde weker , gelijk ik reeds aanmerkte, bij de Troglodijten , wanneer ;ii zeiven, hiertoe, lust noch moed hadden. Dit gefchied', nog, bij verfoeiden Volken, bijzonder bij de Iroqueezen, zelfs vergeet men daarbij geene der Uoodzaaklijke plegtigheden, daar zich  Van Zieken en Stervenden. 167 zich de Candidaateri der eeuwigheid, door een pijp Tabak, tot dezen gewigtigen ftap voorbereiden, en alle mnoglijke gelatenheid betoonen , zelfs wanneer de operatie mislukt, hetgeen wel eens" gebeurt, bij voorbeeld, dat de ftrop breekt, beknorren zij hunnen beul, die, meestal, hun eigen Zoon is, en laten zich, geduldig, een tweeden om den hals flingeren $ of , als men ze levendig begraaft, deelen zij, nog* midden onder dat werk, hunne bevelen uit. Men ziet ligt, dat hier alles gewoonte, en, naar hunne begrippen ,"niets minder dan wreedheid is: ja, veeleer, is het voor menfchen van dit flag een weldaadige pligt-, hoe vreemd zulks ook in onze ooren klinken mag. Het bewijst de kracht der opvoeding en gewoonte, waarvan men zich geen volkomen denkbeeld maaken kan , maar al te duidlijk. Wreedaardig was, evenwel, de behandeling der Bactriaatien, Sogdiërs , en van eenige andere Volken, die langs de Kaspifche Zee woonden , daar zij, naar het verhaal van Strabo, de zieken en afgeleefden den honden voorwierpen * of, wanneer zij nog geen zeventig jaaren oud waren, zeiven opaten. De Tibareni'èrs ftortten hunne oude luiden, van eene rots af, in zee. Het gedrag der Chineefén verwekt nog veel fterker afkeer tegen dat Volk , hetgeen men, als zoo verlicht, voor wil (lellen. Alle morgen , rijdt, te Pekin, eene kar rond, die de Kinderen , welken, in den voorigen nacht, ten vondeling gelegd zijn , ais mest opneemt , levendig buiten de Stad, naar eene, daartoe gehouden, put voert , en aldaar tot fpijs voor zwijnen en hondera Burgerlijke Maatschappij. [Nj] uil*  i68 Over de verschillende Behandeling uitftort. De Perpaanen hadden , volgends het bericht van Condamine, een langzaam werkend gif, heteeon zij aan de menfchen gaven , welken zij wilden doen verhuizen, doch de Inka Maijta verbood zulks. ' In de Noordlijke deelen van Amerika, heerscht zomtijds eene zonderlinge ziekte ; de lijders worden maanziek, zwartgallig, dol, en vallen, eindlijk, hunne medemenfchen aan : de grondige genezing dezer kranken is , hun dood te liaan. Het is nog zoo lang niet geleden, o al dergelij ke wonderen onder de goedgeloovige Christenen verrichten. Men zou nu nog kunnen zeggen, dat 'er, behalve de opgegeten geneeswijzen , nog eene vierde was, bij welke men niets verricht. Doch van niets laat zich niets zeggen, ten zij men de gronden wilde weten , waarom zommige Volken niets bij hunne zieken doen. De Nieuwhollanders; de Peche%ais ; de bewooners van nieuw Caledonien; de MaU li'colefen; eenige Volken der Cordilerifche, bergen5 en de Stiermarkers, denken uit gevoelloosheid, en domheid, om geene geneeswijze. Uit tegenovergeftelde beginfelen, indien gevoelloosheid een grond van werking is , handelen de wijsgeeren , aan wier hoofd Rousseau is, die Burgerlijke Maatschappij. [O] de  184 Over de Behandeling van Zieken de natuur alleen willen laten werken , en de Stafcijnen , die de i'mart verachten. Maar uit nog verhevener, en voor andere menfchen onbruikbaarer beginfelen, handelen aldus de Braminen, die de lijdeloosheid (A™**0 a;s den noog. ften trap der volmaaktheid befchouwen. Volgends hun denkbeeld,'moet de mensch, even min* als een fteen, door vermaak of kwelling worden'aangedaan. Een wijze moet niet denken, niet wenichen , niet genieten , geene fmart gevoelen , welke hij zicbzelven dikwijls aandoet , en even, als de oude Therapeuten , den honger met zingen (lillen De eerfte naarvolgers van Braha ftelden zich hiertoe m ftaat, door hun lichaam te harden en ontweken de oorzaken der ziekte, den lediggang en wellust. Zij werden toen , wauieer zij anders geen zwak geftel hadden , zeer oud. Thands is deze Secte reeds zoover ontaard, dat zij wellustig wordt, en zelve aan het kwakzalveren gaat. vin.  VIÏL jRLeCLEMENT wegens het FONDS, te BODEGRAVEN , waaruit KINDEREN van MINVERMOGENDE OUDERS, TEN PLATTEN-LANDE, m het SPELLEN, LEZEN, SCHRIJVEN en REEKENEN , OM NIÉT, ONDERWEZEN WORDEN. Men sc hlie ven dé Landgenooten! iZo ooft de Menfchenvriend getroffen wordt, door het gezigt van Ongelukkigeiï, welken hij aan eenellendig lot wenscht te onttrekken; het is gewis dan , wanneer hij het oog vestigt op den jammerlijken ftaat van onkunde, welke overal bij den gemeenen Burger, vooral op hetP!atte-Land, heerscht; eene onkunde , welke haareh grond heeft in het gebrek dief eerfte voorbereidende kundigheden, uit welken alleen de verdere befchaaving van den Mensch, Burger, en Christen, kan worden afgeleid. Het verzuim van derzelver beoefening ligt deels in de Ouders , waaronder veelen , naar het oogenblik verlangende , om in den arbeid hunner [O] a Kin-  iS6 Reglement van het Fonds, Kinderen eenigen huishoudenlijken onderftand te vinden, zulk een onderwijs verzuimen, ofwel volftrekt onvermogende zijn, om de kosten van dat onderwijsuit hunne geringe inkomften goed te maaken; deels in de Schooien zeiven , als welken doorgaands dat opzigt, dat onderzoek misfèn , hetwelk noodig is , om Meesters en Leerlingen tot eenen behoorlijker! ijver aantevuuren. 'tWas het bezef dezer gebreken, welk den Heer D. Stoop, en met hem eenige andere Menfchenvrienden, opmerkzaam -maakte, om , indien het mooglijk was, eenige middelen te beraamen, door welken dezelven weggenomen, en herileld zouden worden. Het Plan daarvan , reeds in 1783 vervaardigd , miste echter den gelukkigen voordgang, dienmen anders onder Christenen, wier voornaamfte pligt is, God en hunne Naasten lief te hebbek, met het hoogfte recht zou hebben mogen verwachten. Het waren alleen naderhand de Leden van het Departement der Maatschappij: Tot Nut van V Algemeen , te Bodegraven in 1705 gevestigd , die zich toen gezamenlijk verbonden, om hetzelve, als bij uitnemendheid gefchikt ter bevordering van het geluk hunner Medemenfchen , tot ftand te brengen, en daardoor zoowel aan het doel der voornoemde Ma at sc ha pp j, als ,an hun aller pligtmaatige en menschïievënde gezindheid, zooveel in hun was, te beandwoorden Thands hebben zij het genoegen,' ie kunnen berichten, dat de hartlijke deelneming van .verfcheiden MenTchenvrienden hen heeft in ftaat gefield  te Bodegraven, voor Minvermogenden. 187 Held , om een aantal Kinderen van Minvermogende Ouders (*) in de eerfte voorbereidende kundigheden een behoorlijk onderwijs, onder hun opzigt, te doen geven; Kinderen, zeggen zij, van Minvermogende Ouders, die, fchoon door geene Armen-kas bedeeld , zich echter in zoodanige omftandigheden bevinden , dat zij in het behoorlijk onderwijs hunner huuwlijkspanden niet kunnen voorzien ; Kinderen derhalven, die, buiten de onderfteuning van dit Föi bs, niet alleen in veele nuttige handwerken onkundig, maar ook in den Godsdienst, en-naderhand in de vereischte regeling hunner huishoudingen en kostwinningen , ten eenenmaale 'onervaren zouden gebleven zijn ; Kinderen dus, welken zij , onder den Godlijken zegen, tot dien trap van hefchaafdheid wenfehen optelcklen. , welke in hunnen ftand noodig is , om hen aan de algemeene verpligtingen van wereld- en hemel - burgers te doen beandwoorden. Dan, daar het getal der voorwerpen , wier Ouders aanhoudend verzoeken, van deze prijslijke inrichting gebruik te maaken, van dag tot dag toeneemt, en Eeftuurere het nut van dit Inftituut gaarn zagen . uitgebreid tot alle Dorpen , en Gehugten in deze Provincie Holland,^ waartoe een niet gering Fonds op (*) Dit getal was, in het faar 1788, 23 ; in het jaar 1789, 30; in hef jaar 1790, 51 ; en in het jaar 1791 reeds 70. (*) Men bepaalt zich thands alleen tot dezi Provincie ; terwijl de uitbreiding van dit [nftttuut, ook tot de overige Provinciën onzer Republiek, voor als nog t eene [O] 3 viel  i8S Reglement van hbt Fonds , pp den duur vereischt wordt, zijn zij te raade geworden, hun Reglement door den druk algemeen te maaken, met vriendelijke uitnodiging aan alle menschbevende Nederlanders, om dit loflijk doel door eene jaarhjkfche liefdegift te bevorderen. Zij houden zich verzekerd, dat hunne Landgenoten, door de gantfche befchaafde wereld wegens hunne liefdadigheid bekend , ook deze gewigtige ihftelling met hunne deelneming zullen verwaardigen, zonder door huime liefdegaven aan dergelijke plaatslijke inrichtingen te ruggehouden te worden ; ten welken einde eenigen der Leden, hiertoe verzogt, zich met de inzameling dier Penningen wel hebben willen beiasten , bij welken zij verzoeken , dat allen, die eenig belang ilellen in de uitbreiding der NStionaale welvaart, 21ch geheven te vervoegen ; kunnende aldaar tevens wegens alle omftandigheden, tot dit Fèids betrekhjk , nadere onderrichting bekomen. De naamen en woonplaatfen dier Heeren zullen van jaar tot jaar, door de Couranten, of op eenige andere Wijze, bekend gemaakt worden. ' I. HOOFD- veel te ontflagtige taak zou wezen. Men Verlamt , dat andere Menfchen- vrienden , in de andere Provinciën , jiezelfde hefdadige inrichting zullen we, kflell.gen. IVarl dezelve eenmaal algemeen , daar toch het gebrek zoo al- gemeen u da, zou >, Ugtlijk , tusfchen de onder. fehetden Corporatie», eene zeer nuttige Correspondentie kunnen geopend worden. ■ f^TT  te Bodegraven, voor Minvermogenden. 189 I. HOOFDSTUK. Aard en Inrichting, van dit Inftituut. A,t. I. Dit Inftituut, ten oogmerke hebbende het onderwijs van Kinderen uit den geringen Burgerftand, in de eerfte en onontbeerlijke kundigheden, ftrekt zich uit tot het Platte Land der Provincie thiland, en dus tot alle Hekken, Dorpen en Ge„ugten, in dezelve, gelegen. Art. II. Dit Inftituut zal gevormd worden uit afzonderlijke toelagen en donatien van goedwillige Menfchenvriencien , naar welker meerdere of mindere fomme deszelfs nuttige werkzaamheid zal geregeld worden. Art. Hl. Van ieder Gulden zal men een vijfde gedeelte afzonderen , om daaruit een vast Fonds te maaken , welk gedeelte , met zijne interesfen , tot een fteeds toenemend kapitaal aangelegd; doch, bij onverhoopte vermindering van Contributien, of buitengewoone Uitgave, zal mogen gebruikt worden. Art. IV., Uit dit Inftituut zullen onderwezen worden alle Kinderen van zoodanige Ouders, die zich in eenen behoeftigen ftaat bevinden, fchoon zij door geene Armen-kas bedeeld worden: welk laatfte eene uitdruklijke voorwaarde hunner aanneming is. [O] 4 Art. V.  ït van dit Inffituut worden geene andere Kinderen op den duur toegelaten, dan die blijken geven hunner vatbaarheid, gelijk ook alleen-zulke Ouders , die hunne Kinderen naarftiglijk ter fqhoole zenden. Art. VII, Ouders, die, door het gegeven onderwijs hunner Kinderen, een gedeelte van hun beftaan misfen, en zulks voldoende kunnen aanwijzen, zullen hierin zooveel mooglijk te gemoet gekomen worden; terwijl men ook, de Kas zulks toelatende, de meest behoeftigen met eene , hier tc Lande gefabriceerde, kleeding zal bcgunftigen. Art. VIII. De Meesters, aan welken het onderwijs der Jeugd uit dit Fonds zal worden toevertrouwd, zullen zich, bij de aanneming der Kinderen, verbinden, om, elke drie maanden, ver.'ag te doen van de gemaakte vorderingen , van den ijver en het gedrag der Kinderen in het fchoolgaatr, als mede eenige fchiïften der chijjvers &an Beftuurers overhandigen; zullende zij' vpor hüppón jjver in het gegeven onderwijs, éénmaal d?s  te Bodegraven, voor Minvermogenden, 193 des jaars, met een Boekgefchenk vereerd worden. Art. IX. Éénmaal des jaars zullen, tot aanmoediging der Jeugd, naar gelang der gemaakte vorderingen, prijzen uitgedeeld worden, op alle plaatfen, alwaar Kinderen, voor reekening van dit Fonds, ter fchoole gaan, II. HOOFDSTUK. Wegens het Hoofdbeftuur 9 Art. I. Het Hoofdbeftuur van dit Inftituut, en van het hiertoe behoorende Fonds, zal altijd zijn te Bodegraven , en beftaan uit Zes Leden, benevens den algemeenen Penningmeester, zijnde Leden van de Maatschappij, tot Nut van 't Algemeen; van welke Zes Leden (voor dit Jaar, door de tegenwoordige Beftuurers gekozen ) in het vervolg, elk Jaar , twee aftreden, (de twee eerfte jaaren bij loting) en der- 1 zeiver plaatfen uit eene, door Beftuurers gemaakte, Nominatie , op de algemeene Vergadering, bij meerderheid van ftemmen, zullen vervuld worden. Art. II. In de eerfte plaats, zal aan Hoofdbeftuurers zijn toevertrouwd de bewaaring der Penningen, die ten Voordeele voor dit Fonds ingezameld, en der effecten, die, volgends Hojfdst. I. Art. III. zullen worden aan» gekogt; zoodanig, dat zij daarvoor, ten allen tijde, (PJ 5 ver-  192 Reglement van het Fonds , verandwoordlijk blijven ; zullende het een en ander gelegd worden in eene daartoe beftemde Kist, met twee bijzondere floten , van welken twee fleutels zullen zijn, berustendede een onder den Voorzitter, en de ander onder den Penningmeester. Art. III. Voords, zal hun aanbevolen zijn de belegging der Penningen, volgends genoemde Hoofosi.I. Art. III., nadat over de wijze hoe bij de algemeene Vergadering zal beflotenzijn. (Hoofd t. II. Art. X.) Art. IV. _ Hoofdbeftuurcrs zullen verpligt zijn, behoorlijk opzigt te houden over de vorderingen en het gedrag der Jeugd , welke, te Bodegraven, volgends dit Inftituut onderwezen wordt. Art. V. Het Hoofdbeftuur zal, waar het zulks noodig oordeelt, één of meer Correspondeerende Leden met behoorlijke quahficatie aanftellen. Art. VI. Hoofdbeftuurers zullen, in de Maand Augustus, te Bodegraven, met gepaste aanfpraken , uitdeeling doen van de Prijzen aan de Kinderen, die aldaar, en in den omtrek van twee uuren, uit dit Fonds ter Schoole gaan : tot het bijwoonen van welke plegtigheid alle deelnemende Leden in alle plaatfen vroegtijdig uitgenodigd en befchreven zullen Worden. Art. VIL Op denzelfden dag dezer plegtigheid, zullen zij eene algemeene Vergadering houden, welke beftaan zal  te Bodegraven, voor Minvermogenden, 193 zal uit afgevaardigde Leden van het Hoofdbeftuur , uit Gecommitteerden van ieder Departement, en uit de Correspondeerende Leden. Art. VIII. Ieder Departement, dat 16 Guldens aan de algemeene Kas contribueert, zal hebben écre, dat 32 Guldens bijdraagt, twee ftemmen, en zoo vervolgends bij opklimming; gelijk ook ieder Correspondent zooveele ftemmen, als het Quotum zijner verzamelde toelagen bedraagt; zullende echter, na de fomme van na Guldens, (dat is 7 ftemmen), elke vermeerderde fomme van 48 Guldens Hechts éène meerdere ftem verfchafFen. Art. IX. Op deze Vergadering zullen Hoofdbeftuurers reekening van den geheelen Ontvangst en Uitgaaf, en verflag do. h van de vorderingen en het gedrag der Kinderen ; als mede van hun gehouden Beftuur in het afgelopen jaar. Art. X. Op deze Vergadering zal men eerst handelen over de ingekomen berichten der Departementen, bijzonderlijk over het reguleeren der Prijzen voor zoodanige Kinderen, die elders voor reekening van dit Fonds ter fchoole gaan; daarna over de toelagen van Geld aan Ouders, of kleederen' aan Kinders, en Pt ijzen aan de Meesters ; al verder, over de beste wijzs , hoe men het afgezonderd vijfde gedeelte (Hoofdst. I. Art.'III.) ten meesten voordeele, en met genoegzaame veiligheid , beleggen zal, en eindli jk over alle vooiftellen, d^, of in den brief van bf>  ïJ4 Reglement van het Fonds, befchrijving gemeld zijn, 0f door de tegenwoordig zijnde leden zullen gedaan worden; onderdiebepaahng echter , dat tot geen punt van bezwaar zal mogen befloten worden, dan na voorafgaand punt van befchrijving, welke,punten Hoofdbeftuurers, ten minften één maand te vooren , aan de Departementen en Correspondenten zullen moeten afzenden; gelijk ook elk Departement en Correspondent gehouden zal zijn , zijne punten van befchrijving voor den éér [lm van July aan het Hoofdbeftuur te doen toekomen. Ar i. XI. Alles zal, op deze Vergadering, bij meerderheid van ftemmen der tegenwoordig zijnde Leden, bellonen worden, en, wanneer de ftemmen ftaaken, zal de Voorzitter eene beftisfende ftem hebben. Art. XII. De Voorzitter zal , even als de Redenaar, elk Jaar, op de algemeene Vergadering, bij meerderheid gekozen worden. DL HOOFDSTUK. ' Van de Departementen, Art. k I. Geen Departement zal kunnen beftaan op eene plaats, waar niet, ten minften, agt Contribueerende Leden zijn. Art. II, Ieder Departement zal moeten hebben éJn Secre- ta- '  te Bodegraven, voor Minvermogenden. 195 taris, of Penningmeefter, en ten minften twee Beftuurers. • Art. III. Beftuurers van ieder Departement' zullen zich, door middel van hunnen Secretaris, belasten met de Correspondentie met het, Hoofdbeftuur, waarom zij gehouden zijn, daarvan ten eerften aan de Hoofdvergadering bericht te geven. Art. IV. Voords zullen zij de liefdegiften voor dit Fonds inzamelen, en de Naamen der Deelnemers en Deelnemeresfcn , hetzij voluit, of met letters, naar derzelver goedvinden, met het quotum der ingezamelde penningen , vóór het e'nde der maand van July , aan den ajgemeenen Penningmeefter te Bodegfaven , op de minst kostbaare wijze, overzenden. Art. V. Beftuurers zullen het opzigt moeten houden over alle Kinderen, die op hunne Plaats, of in'hun District, ter fchoole gaan ;. zorgende, zooveel mooglijk , voor de inachtneming van Hoofdst. I. Art. IV., en van derzelver vorderingen en gedrag, mede vóór het einde van July , aan de Hoofdbeftuurers behoorlijk berichten, ten einde de laatstgenoemden in ftaat mogen zijn , daarvan op de algemeene Vergadering een naauwkeurig verflag te geven. Art. VI. Alle nieuwe Departementen, die zich mogen vestigen , zullen met zoodanige Departementen of Cor- res-  É06 Reglement van het Fonds, respondenten, als zich onder- hun resfort bevinden,' de noodige femkkirigên maaken, om het een of ander tot ftand te brengen. IV. HOOOFDSTU Ki Van de Correspondenten. Art. I. De Correspondenten, welken het Hoofdbeftuur' ter uitbreiding der weldaadige einden van dit Inftituut zal verkiezen , zullen zich belasten met de Correspondentie over zoodanige Districten , als onder hun resfort behooren, volgends een roofter, die daarvan zal gemaakt worden, en agtcr de Naamlijst der leden zal te vinden zijn. Art. II. Zij zullen de liefdegiften voor dit Fonds moeten inzamelen, en gehouden zijn, de Naamen der Gevers en Geveresfen , hetzij geheel, of met letters, te plaatzen op de lijst, welke hen jaarlijks zal terhand gefield worden; en deze lijst, met de ingezamelde penningen , uiterlijk vóór de maand van july in ieder Jaar, aan den algemeenen Penningmeefter té Bodegraven , 0p de minst kostbaare wijze moeten overzenden. , Art. III. Zij zullen , zoolang 'er, op hunne plaats, en in hun District, geen Departement voor handen is, het opzigt hebben over alle zoodanige Kinderen,' die aldaar voor reekening van dit Fonds onderwezen wor-  xe Bodegraven, voor Minvermogenden. 197 worden , en van hunne vorderingen, mede vóór het einde van July, aanHoofdbeftuürers behoorlijke kennis geven. V. HOOFDSTUK. Van de Deelnemers en Deelnemeresfen. Art. I. Ieder Ingezeten van Nederland, van welken Staat, Rang, of Ouderdom , wordt vriendlijk verzogt, de prijslijke oogmerken van dit Inftituut, zooveel mooglijk, met raad en daad, te onderfteunen. Art. II. Ieder deelnemend Lid , zal, jaarlijks, ten minften twee Guldens, of zooveel meer , als hij zal goedvinden , contribuëeren; het jaar te reekenen van den ijlen van July. Art. Hf. Het zal ieder deelnemend Lid vrijftaan, zoodanig Kind , of Kinderen , aantegeven , raids ten Platten Lande , en binnen het District van Holland woonachtig ; zullende de algemeene Pcnningmeefter zoodanige aangegeven voorwerpen op eene lijst plaatzen, volgends welke , naar gelang van het Fonds, mids van boven af met No. 1 te beginnen, zulk een Kind , of Kinderen, aan dit Inftituut deel zullen erlangen. Art. IV. De betaaling zal, tegen den ontvangst eener Quitantie, gefchieden aan den algemeenen Penningmeester  198 Reglement van het Fonds, te Bodecravên. ter, gelijk mede aan die Heeren, die zich, in onderfcheiden plaatfen mét de inzameling, op quaiiricatie van Hoofdbcftuurers, willen belasten. De Quitantien zullen geteekend worden door dengenen , die de betaaling ontvangen heeft, terwijl dezelven met het Cachet van het Fonds zullen beftempeld zijn. ' Art. V. Men zal, jaarlijks, eene gedrukte lijst geven van de naamen der refpective deelnemende Leden, agter welke de naamen der Beftuurers en Correspondenten, tot de inzameling gemagtigd, zullen geplaatst worden. * * Den Zender van het voorgaande Reglement voor deszelfs mededeeling dank zeggende, is het ons aangenaam, te zien, dat Heeren Beftuurers onzen, voorheen gegeven , raad < *), thands gevolgd zijn. Zoo hartlijk als wij het oogmerk, en de tegenwoordige inrichting goedkeuren , even opregtlijk wenfchen wij de uitbreiding van dit Fonds door het geheele Platte Land dezer Provincie, en te gelijk , dat het aantal van welgezinde Nederlanders het zijne zal bijdragen , om dit heilzaam doel in alle opzigten te bevorderen. (*) Bijdragen tot het Menschlijk Geluk, VI. D. bi. s7o. ' IX.  IX. Over het beste onderwijs der taal en , door voorbeelden opgehelderd. I Iet onderwijs der taaien was, van oudsher, de lteen des aanftoots voor leermeefters en leerlingen , en niet minder voor allen , die over onderwijs en leerwijze nadachten, en fchreeven. Genen vonden genadig zooveele zwaarigheden op hunnen weg, dat zij niet wisten, hoe dezelven wegteruimen. Dezen , om hen voordtehelpen, raadden, of de oude wegen te verbeteren , of nieuwen te kiezen. Zonder mij tot regter, in den twist over de voortreflijkheid der nieuwe, boven de oude leerwijze, optewerpen , zal ik mij vergenoegen , met diegene voortedragen , welke ik de beste oordeel , en laat de uitfpraak, op welke zijde het regt zij, aan het Publiek, en den tijd over. De groote vraag is dan; welke is , onder alle omftandigheden , de beste leerwijze, om taaien te leeren ? Ik erken de moeilijkheid , om eene leerwijze te vinden , die voor alle omftandigheden even Burgerlijke Maatschappij. [P] zeer  200 Over het beste zeer gefcbikt is: niettemin, zijn 'er tocli , even af» in alle andere gevallen, eenige grondregels, volgends welken men zich moet gedragen , wil men zijn doel gelukkig bereiken. Deze grondregels, vereenigd , maaken de algemeene leerwijze uit: zijn zij juist \ dan vormen zij ook de, voor alle omftandigheden gelchiktfte, leerwijze. Onderzoeken wij, dan, vooreerst, of 'er zoodanige, algemeene, grondregels gevonden worden; vervolgends, hoe zij, bij de verfchillende omftandigheden, welken men, bij het onderwijs in de taaien, aantreft, gewijzigd, en toegepast mneten worden. Een volftrekt algemeene grondregel, die ons,in de geheele opvoeding, en, inzonderheid, in het onderwijs van taaien , beftuuren moet, is deze; de natuur te volgen. Ten dien einde nu, moeten wij haar kennen, beoefenen, en naauwkeurig toezien, hoe zij het maakt ? waarom dus ? hoe ver zij de zaak brengt? en wat de kunst hierbij te voegen hebbe? Pasten wij dit op het onderwijs in de taaien toe, dan volgen hieruit deze regels: - Dewijl ieder mensch zijne Moedertaal kunstloos leert, moet men acht geven , hoe de natuur hierin te werk ga ? Om den grond van deze haare handelwijze te vinden, 011derzoeke men de natuur van den mensch , zoowel met betrekking tot zijn vermogen , als zijne behoefte, om raaien te leeren. Heeft men dit behoorlijk gedaan, dan -is men juist op den weg, om den leiddraad te vinden, die ons, in het kunstmaatig ouderwijs van taaien, moet beftuuren: ten zij iemand den grondregel, volg de natuur! in dit opzigt , als volftrekt nut-  Onderwijs der Taalen. üoi nutloos verwierp: hetwelk wij", echter, van geen verftandig mensch verwachten, Onderzoeken wij dit wat nader. Hoe leert ieder onzer zijne Moedertaal? Dit moeten wij vooraf overwegen. Ik wil alles, wat hierbij plaats heeft , ftukswijze optellen , opdat men des te ligter zien kunne, of ik iets hebbe overgeflagen; en dan zullen wij nagaan, wat van dit alles, en in hoeverre, bij het onderwijs in het Latijn, bruikbaar, en toepaslijk zij. li Zij wordt het Kind voorgefproken. 2. Dit gefchiedt dagelijks; en 3. Door veelen, door allen, die zich bij het- Kind ophouden , met hetzelve , of in deszelfs bijzijn fpreken, 4. Het gefchiedt, deels toevallig', 5. Deels opzetlijk. 6. De vobrwerpen, waarover gefproken wordt, zijn tegenwoordig, 7. Zinlijk, 8. Althands bekend , 9. En voor het Kind, op de eene , of andere wijze, belangrijk. lö. Zij gaan zijne bevatting niet te boven, ii. Of, heeft dit plaats, dan behoeft het niet naar dezelven te luisteren. l*l Bij het voorfpreken, heeft, gewoonlijk 4 de aan- wijzing, de beduiding door gebaarden ,< plaats; 13. En dezelfde zaak wordt dikwijls herhaald. 14. Uitwendige dwang wordt niet gebruikt, om het Kind tot fpreken te noodzaaken.  ■lOZ Over het beste 15. Maar wel, wordt het hiertoe uitgenodigd. 16. Het leert ai/engs ken s, 17. En kan van het geleerde een nuttig, tevens, en aangenaam gebruik maaken. 18» Zonder hetzelve kan het niets verkrijgen , zelfs niet de noodzaaklijkfte behoeften der natuur bevredigen. 19. Ver ft aan >, onthouden, en toepasfen, is hier genoegzaam eenerlei, en gelijktijdig. 20. Geene enkele woorden , zonder zamenhang, maar geheele volzinnen, worden het Kind voorgefproken. 21. Langs dien weg, wordt het vermogen van denken en gewaarworden, altijd, te gelijk, met het fpraakvermogen , en zoo ook omgekeerd, opgewekt, geoefend, en verfterkt. 22. En zoo, dat het laatite in die zelfde maate, als het eerfte toeneemt. 23. Dus leeren de Kinderen, zonder het te weten, 24. En te willen, zonder het voornemen te hebben, om de taal te verftaan, en te fpreken , meer of minder, beter of llegter, naar maate van het getal der voorwerpen , die hen omringen, en, inzonderheid, naar maate deze voorwerpen, ten opzigte van het taalonderwijs , gebezigd worden , naar maate men meer of min, goed of liegt, met hen daarover fpreekt. Nu is de vraag, hoe komt het? wat ligt 'er in de menschlijke natuur, dat ieder Kind, welk hooren kan, en onder fprekende menfchen opwast, onfeilbaar ,  Onderwijs der Taalen. 203 baar, zekere taal leert, wanneer dat alles plaats heeft, welk ik hierboven ftukswijze heb opgeteld? De eerfte drift, die den mensch tol het leeren fpreken aanfpoort , en zelfs nog fterker werkt, dan de zucht ter navolging , waaruit veelen alles poogen te verklaaren, is de zucht, om het vermogen van kennis, en gewaarworden, uittebreiden. Deze drift werkt, indedaad, zoo rustloos en ophoudlijk , inzonderheid in jonge lieden, dat ik geloof, dat wij het haar, voornaamlijk, te danken hebben, dat wij eene taal, en wel zoo vroeg, en zoo fpoedig leeren. Hierbij kunnen wij voegen, de even fterk werke.ide drift, ' om onze denkbeelden en gewaarwordingen medetedeelen, dezelven, daardoor , als het ware, dubbel te genieten ; en de noodzqaklijkheid , om onze behoeften bekend te maaken , om dezelven verzorgd te krijgen: al verder, de zucht tot vrijheid, volgends welke wij het grootst vermaak fcheppen , in de bovengenoemde driften even gelijk alle anderen, juist op dien tijd, en in die maate, te kunnen bevredigen, wanneer zij in ons opgewekt worden: vervolgends, de omftandigheid , dat onze krachten ons het best te ftade komen, en ons de aangenaamfte genietingen fchenken, indien wij dezelven kunnen infpannen, of verfchoonen, wanneer het ons behaagt , en naar maate deze of gene derzelven tot het gebruik meer of min gefchikt zij: - en eindüjk, het vermaak, over de «vorderingen, die wij in ons zeiven befpeuren; het vermaak over het welgelukken van moeilijke poogingen. Hier hebben wij dan, geloof ik , zo niet alleen , ahhands de vooruaamfte , alle de [P] 3 ove"  £04 Ov-SN IIBT EüSTE overigen in zich vertfKföfede f pMfipia cognofieatti, welken ter oplosfmg van het bovengemelde raadfel voldoende zijn. Onderzoeken wij d,:t nog wat nader. Het Kind leert, eerst, die voorwerpen of denkbeelden noemen , welken voor hetzelve het belangrijkst zijn: moeder, hebben, drinken, eten, Irood, fuiker, enz. zijn de eerfte tooHen, die het Kind (preekt-, of ftamélt. Een Kind denkt, of gevoelt, altijd een' geheelen zin, fehoon het, Hechts,, twee of drie woorden uitfpreke. Wanneer het zegt: h.ebben, en het wijst, hierbij, opeen voorwerp, zoo denkt het ook, vverklijk, den zin : ik wil dat hebletu Zijn onvermogen, om de overige woorden te vinden, of natefpreken, is de eenige oorzaak, dat het flechts één woord zegt. Dat dit eene woord, telkens, het hoofdwoord zij, welk her hoofddenkbeeld vaa den zin uitdrukt, zal niemand in twijfel trekken. Hoe meer een Kind voorgefproken wordt, de, te vroeger, en gemaklijker, leert het fpreken, ten roinfien , zo in de fpraakwerktuigen geen gebrek zij,' en men over zinlijke voorwerpen, op eene, voor' hetzelve bevafbke, wijze fpreke. Hoe meer verfcheiden!;eü n:e-: in de voorwerpen, en in ons gefprek over dezelven brengt, des te meer denkbeelden, en des te meer begeerte naar nieuwe denkbeelden , verwekt men in de ziel des Kinds: tevens wordt, daardoor , de behoefte om te fpreken, en , daardoor weder, het vermogen en de vaardigheid hierin, gefradig grooter. Wanneer een Kind nimmer grammatisch wlscb. hoort fpreken 3 zal het grammatisch zuiver lee-  Onderwijs der Taalen. keren fpreken, zonder eenig onderricht in de grammatica te behoeven : die altijd hoort: wij zijn, zal nimmer zeggen : wij bennen. Door deze aanmerkingen, heb ik mijn' lezer wille» voorbereiden tot de hoofdzaak, waarop ik thands kom; het onderwijs in vreemde taaien, en inzonderheid het Latijn; hetwelk ik bijzonderlijk verkies, omdat het onderwijs op onze Latijnfche fchoolen, in Nederland, over liet geheel, zeer onvolkomen is. Zal ik nu, nog wel, behoeven te bewijzen, 't welk mij een grondregel van het gezond menfchenverftand toefchijnt, dal men, bij het keren van vreemde taaien, en ook van het latijn, zorgvuldig, en zoo naauwkeurig, ah mooglijk zij, datgene moet navolgen , wat bij het keren der moedertaal plaats heeft; indien men, op de kortfle en gemaklij'kfte wijze, zijn doel, het gewoonlijk en algemeen nuttig verdaan en gebruiken van vreemde taaien, [zeker wil bereiken? Zommige zullen misfchien inbrengen, dat m:n, langs dien weg, eene vreemde taal, wel cenigermaate, maar, nogthands, zeer gebrekig ,en volftrekt niet grondig, kan leeren; dat tot dit einde , alleen de gewoone . eu wel verbeterde wijze, veel gefchikrer is. Deze bedenking noodzaakt mij, om mij nader te verktaaren. Ik beweer dan, dat wij het Latijn, tot -dagelijksch, huislijk gebruik , even gelijk onze moedertaal , het best kunnen leeren, door beftendige, en meestendeels regeilooze oefening , of, gelijk de groote taal kundige J. M. Gessner zegt,Wy» r*i3ï; zelfs dat de hoogere , of grammaticaale kennis dier taal , op deze tvijze,bct best kan verkregen worden, m [l'U zü  20ö Over het beste zal, over ieder punt dezer Helling, mijne denkbeelden ontwikkelen. 1. Wat meen ik voor een Latijn, welk op deze wijze het best geleerd wordt? Meen ik ook, gelijk zommigen uit de woorden, huislijk gebruik, zullen opmaaken, een gemeen - keuken ■ kramer - monnikken -latijn? Volftrekt niet. Zoodanig een latijn verfmaad ik wel geenzins, als een middel, onder zekere omftandigheden, doch gcenzins als een hoofd, doel van het onderwijs. Neen, ik meen het echte, oud, Romeinfche Latijn, gelijk het, in de goede fchriften der oudheid, gevonden wordt. 2. Dan, wat verfta ik door huislijk, dagelijksch gebruik? -ieder gevyoon gebruik, en aanwending van het latijn, tot algemeen nuttige oogmerken, en geleerden arbeid van den tweeden rang. Een algemeen nuttig oogmerk, van het latijn leeren, is het verdaan van goede lalijniche hoeken,- en, onder geleerde bezigheden van den tweeden rang, verfta ik zoodanigen, die tot de beroepsbezigheden behooren, of een deel van dezelven uitmaaken. Zoodanigen zijn die van een arts , wanneer hij recepten voorfchrijft , van een regtsgeleerden, die de zaak van zijn cliënt bepleit; en dergelijken. Dezen noem ik geleerde bezigheden van den tweeden rang, in tegenftelling van de geleerde werken van eigenlijke geleerden , als uitgaven en commentarien van Wesseling , Hemsterhüis , Valckenaer , Rhunkenius ,' WijTTENBACH,en anderen. Het huislijk gebruik van het latijn fluit niet alle lathnfchrijven en fpreken, maar alleen het Ciceroniaansch latijn, buiten; het vordert niet  Onderwijs der Taalen. '-01 niet het lezen, verftaan, of oordeelkundig bearbeiden, van alle latijnfche fchrij'veren, ook de moeilijkften, maar alleen het lezen, en verdaan van zoodanige boeken en plaatfen, die, zonder geleerde oordeelkunde , met behulp der verklaaringen van eenen Ernesti , en dergelijken, verftaan kunnen worden. 3, Ik heb gezegd het beste , dat is het doelmaatigst. Het doel is het huislijk gebruik. Wat ik hiermede beoog, hebben wij gezien. Onderzoeken Wij » thands, op wek eene wijze wij dit doel kunnen bereiken. Mijn eerfte regel is; daar, bij het huislijk gebruik, geenzins het latijn, als latijn, maar alleen de zaken, daarin vervat, hoofdzaaklijk bedoeld worden , moet men', ten minften in den aanvang, zich meer toeleggen op het verftaan der zaken, dan wel op eene wijsgeerige , oordeelkundige kennis van het wezen der taal. De tweede; daar een geleerde, in de beoefening, meer zaken, dan het latijn, moet leeren, moet men zijn best doen, om den kortften weg te vinden. De derde ; daar zijn hoofddoel is, het verftaan van latijnfche boeken, moet men met het lezen van dezelven, zoo vroeg mooglijk, een aanvang maaken, en hieraan den meesten tijd befteeden. De vierde; dëwijl de Oude latijnfche fchrijvers genoegzaam geene zaken vervatten, die voor de bevatting der Kinderen gefchikt, of voor hun nuttig zijn, en derzelver ftijl voor hen te moeilijk is , moet men beginnen, met nieuwer latijnfche fchrijveren te lezen, en wel zoodanigen, wier inhoud, en fijjl, tot hunnen kring behooren. Dezen zijn de voor[P] 5 naam-  2o8 Over het beste naamfte algemeene regels , welken men in acht moet nemen , wanneer men het latijn , alken tot het huislijk gebruik , onderwijst. De bijzondere regels, die uit dezen voordvloeijen, zullen onder het volgende hoofddeel voorkomen. 4. Ik heb gezegd; als de Moedertaal, door heftend/'ge oefening, grootendeeh zonder regels. Als de Moedertaal? Dit is bij het Latijn onmooghjk; hoor ik hier veelen roepen. In hoé ver ik dit verdaan wil hebben , zal het duidelijkst blijken , wanneer wij datgeen, welk bij het leeren der moedertaal plaats heeft, volgends mijne bovengemelde öpgaVe, hier ftukswijze doorlopen, en op het leeren van het larijn toepasfen. (vergel. bl. aól.j De Moedertaal wordt geleerd door het voor/preken. Waarom kan men een Kind , ook, geen Latijn voorfpreken ? Het behoeft juist geen Ciceröniaansch latijn te zijn. Maar des te erger, dan zal hij barbaarsch latijn fpreken." Maar is 'er tusfehen beiden geen midden : en gefield, hij fprak barbaarsch: daar het hoofddoel is , het verftaan van latijnfche fchrijveren, zou zulk fpreken, even zeer, hiertoe de naafte weg züp ; even als het plat Neêrduitsch de kortfte weg is, tot het verftaan van goede Neêrduitfche fchrijve-, rën; de naaste , zeg ik, mët betrekking tot den gewoonen knnftigen weg. „ Dan, wij kennen het fpraakgebru.'k , of de taal van verkeering der oude Romeinen , niet : hoe kunnen wij dan hiervan , bij ons larijnfpreken, gebruik maaken? Wij kennen dezelve, voldoende genoeg, tot ons oogmerk, in de populaire fchrifcen van een Terentius, Plautus,  Onderwijs der Taaien. 209 Varro, Columrlla, Cato, Palladius, Celsus, Pjlinius, Vitruvius, Frowtinus, Vegettus, Apicius. PJierbij voeg ik de zaamenfpraken van Erasmus , als een Clasfisch boek in die zcort. Deze fchnften moet men lezen, om daaruit de taal van verkeering deioude Romeinen te leeren. Voegt men hierbij, nog, de lezing van de overige edeler profaïsch, gefchiedkundige, en wijsgecrige Schrijvers, dan zal men,niet flechts de gemeene, maar ook de veredelde taal van verkeering leeren, in welke, bij voorbeeld , de brieven van Cicero, en Pi.iNirs, voorbeelden zijn. ,, Dit is alles regt en goed , maar welk onderwijzer zal de ouden zoo beftudeeren , of zulks kunnen en willen, als tot dit doel yereischt wordt?" Ik erken het gf*r Wigt dezer bedenking ; alleen merk ik hiertegen aan: als een leeraar zich, met ernst , op deze leerwijze wil toeleggen , en geene gelegenheid heeft , om de Ouden , op die wijze, te beftudeeren, dien sou ikraaden, alleen de zamenfpraken van Erasmus, de latijnfche overzetting van zoodanige nieuwer gefchrif;en, als thands., reeds hier en daar, voor handen zijn , vlijtig te iezen, en dan ft u:t weg te fpreken, fchoon hij, in den aanvang , me; alle büi barismi of [«kecismi , of de vrees voor dezelven , kan overwinnen. De Kinderen zullen , uit ?ijn fpreken , .veel meer vrnchts trekken, dan 1 adeels...van zijne zonden tegen de zuiverheid der taal. ft/fet der haa.st zal hij, in Let ff reken, eene groote hebbelijkheid verkrijgen. ,, Evenwel, wat baat al dat babbelen, over onderwerpen des genieeu&a levens , om oude clasfifcae fchrijveren, wi-.r in-  aic Over uet beste inhoud van een geheel anderen aart is, te verftaan?" Maar moet men dan met fchrijvers , wier inhoud van die onderwerpen geheel verfchilt, moet men, juist, met Cornelius Nepos beginnen? Wat belang heeft een Kind, bij het oude Griekenland, of deszelfs ftaatkundigen , huislijken, godsdienstigen, krijgskundigen, toeftand te weten? Ik wil in geene verdere bijzonderheden treden , maar mijn hoofdregel is deze: al het fpreken moet voorbereiding zijn, tot het verftaan van latijnfche fchrijveren. Dit fpreken moet, naar de vatbaarheid der Kinderen, ingericht, en zij langs dien weg, tot het laatfte gefchikt gemaakt worden. Men neme maar eens de proeve, en men zal bevinden , dat de taal der verkering, indien zij tot dit doel ingericht worde, van de taal der boeken, zooveel niet verfchilt. Bij het leeren der Moedertaal [preekt men heflendig met het Kind. Dat zulks bij het Latijn ook mogelijk is, zal niemand tegenfpreken. Alleen is het, in de fchoolen , zeer moeilijk, uit hoofde van de menigte der Kinderen, en den korten tijd, die hieraan befteed zou kunnen worden. Dan , men neme dien tijd zoo kort, als men wil; al ware het Hechts drie uuren des daags, wanneer de leeraar van dezelven een gepast gebruik weet te maaken , zal hij het in een jaar al ver brengen. — Ik vooronderftel, dat zijne leerlingen eenigzins fchrijven en lezen kunnen , en verfcheiden denkbeelden van zaken, hoedanigen een knaap van agt jaaren kan hebben , in het fchool medebrengen. De Schoolleeraar ftaat hierin gelijk met den Huismeester; de lees- en  Onderwijs der Taalen. au en fchrijfoefeningen; de fpreekoefeningen, die met zulke aanduidingen gepaard gaan , waarbij het Kind op zijne plaats kan blijven; of wil de eerfte dezen niet bezigen, dan nog kan alles door lezen, en fchrijven gefchieden. — Aanleidingen tot fpreken geven hem de voorwerpen in het fchool; hij, en de leerlingen, hunne kleeding, de leden des memchlijken lichaams , tafels, banken, boeken, pennen,zolder, wanden, veufters, hout, ijzer, fteen, kalk enz. de eigenfchappen dezer voorwerpen, grootte, kleur enz. het gebruik van dezelven, van handen, voeten, ijzer, hout, vuur — in het algemeen alles, wat met lichaamlijke dingen kan uitgevoerd worden, als breken, rukken, ftoten, liaan enz. — Hierbij kan men voegen andere bekende, zinlijke, fchoon van het fchool afwezende, voorwerpen, met hunne eigenfchappen, verrichtingen, en werkingen, als vuur, water, lucht, aarde, zon, maan, Herren, boomen, vruchten, bloemen, dieren, handwerkers, en hunnen arbeid enz., en eindlijk ook, zedcnlijke handelingen. Op de volgende wijze kan de Meester deze voorwerpen bezigen: Hij beginne met de eerstgemelden, noeme dezelven in het Latijn, en wijze tevens het voorwerp, zo het tegenwoordig is, aan, (want hij moet, zoo min mooglijk, Neerduitsch fpreken). Is het afwezig, dan moet hij het noemen; hij late deze enkele woorden , als voet, hand, hoofd, en dergelijken, zijne leerlingen, in daartoe gefchikte boeken, doch zonder de overzetting, opfchrijven. Naauvvlijks heeft hij «Ik met een dozijn woorden gedaan, of hij maakt ge-  £12 Over het beste gemaklijke volzinnen, waarin dezelfde woorden voorkomen , en raat dezelven, ook, in hun boek, maar zonder Neerduitsch , opfchrijven. Dergelijke volzinnen zijn, bij voorbeeld : ik heb een regte en een linkehand; ik heb twee oogen; gij JoanNes hebt twee oogen; (hij wijze hier op Joannes) en dergelijke; waar is het ven fier? en dergelijke. Men ziet ligt, dat, bij deze oefenende leerwijze, eene oneindige menigte van zoodanige volzinnen noodig is: dan, uit de opgegevenen kunnen duifenden, bn zer nuttige, en gewigtige geformeerd worden. Dan, niet lang behoeft men- deze zinnen zoo enkel te geven; men kan , en moet dezelven rasch, (is bet mogelijk, nog voor de eerde maand) tot een geheel, tot befchrijving van eene vrucht, een boom, dier, en dergelijken; tot eene fabel, eene vertelling, een gefprek, te zamenftellen. Wel te verftaan, evenwel, dat men hierbij, in den aanvang, alles, wat het latijn, en geenzins het neêrduitsch , in de zamenftelling bijzonder eigen is, vermijde; bij voorbeeld, de ablativus confequenti koper, geld, kalk; glas, vender tnz. kleederen , fchoenen, en hetgeen, waaruit zij gemaakt zijn ; verder, zon, licht, fchaduw enz. Voor de bijvoeglijke naamwoorden , de eigenfchappen der genoemde voorwerpen, als groot, klein, hoog, laag,helder,donker, rond, vierkant, lang , kort, hard , week, vloeibaar, vast, fcherp , (lomp, verfcheurd , geheel, en eene groote menigte anderen. Voor de werkwoorden , wat men met deze dingen kan uitrichten, als openen, fluiten, fnijden, floten, Haan, verfcheuren , verbreken, lezen, fchrijven, zien, boeren enz. Uit deze weinige voorbeelden ziet men genoegzaam, dat het aan tegenwoordige voorwerpen , zelfs in de armzaligde fchoolvertrekken, ter beoefening der fpreekmethode, geenszins ontbreekt, als men dezelven maar wel weet te bezigen. Dat deze voorwerpen zinlijk, en tegenwoordig zijn, valt van zelfs in de oogen, en niet minder, dat men dezelven met afwezenden , maar die bekend zijn , kan vermeerderen, welken voor de Kinderen belangrijk zijn, en niet boven hunne bevatting gaan. Hiertoe behooren, huifën, huisraad, handwerkers, hunne arbeid, en dergelijken. Van alle deze voorwerpen hebben de Kinderen zeer levendige denkbeelden in hunne ziel. Offchoon men nu, in het eerst , wanneer men dezelven in het latijn noemt , de nederduitfche uitdrukking 'er moet bijvoegen , ech-  Onderwijs dep. Taalen. 223 echter: zal dit bij de tweede maal naauwlijks, er, vervolgends, volftrekt niet meer, noodig zijn. De zamenhang ,. waarin de benaamingen van zoodanige afwezende voorwerpen liaan , veroorzaakt, dat zij, even zoo gemaklijk , als de naamen van tegenwoordige voorwerpen , onthouden worden. Men beproevend Hechts met zoodanige voordellen, als fyrffi facit veftimenta ; futor conjicit calceos; pi flor coquit ''panes; 'accepi fpecuhm vhrcum , idque repofitum efl in patind,. en dergeiijken ; en men zal bevinden, dat far'tor, fiitor, piftor, panes, fchoon hunne voorwerpen afwezend zijn, niet meer moeite kosten, om te onthouden , dan de tegenwoordige veftimenta,, cake) enz. Hetzelfde geldt ook van de werkwoorden, die daarin voorkomen, als facit, conflcit, coquit; in het algemeen ook van de beteekenis van alle zeer bekende natuur- en zedenkundige verrigtingeu, ook van den tijd en plaats, en andere bepaalingen van dezelven, iadverb. temp. loei &c.) ook van de meefte prapofttien, conjunctien, interjectien. Zoo traag het geheugen is, in dezelven aantenemen, wanneer zij op zichzelven, vvoord voor woord, geleerd worden, zoo gewillig en gemaklijk behoudt het dezelven, wanneer Zij in voordellen voorkomen. Dan, deze voordellen moeten, zekerlijk, van eenen bekenden inhoud zijn, en zuiver populaire denkbeelden vervatten. Het afgetrokkene, waartoe ooi; zedenfpreuken behooren, tot welr ker verdand de ziel des Kinds, door geene fabels, vertellingen, en dergeiijken, voorbereid is, is noch in het nederduitsch, noch in'het latijn, voor beginnenden gefchikt. Zelfs Kinderen, die reeds zoover zijn, CQ3 5 dat  M| Over het beste dat zij voor verftandlijke oefeningen gefchikt zijn, zouden toch, in den aanvang van het latijn leeren, hiervan meer moeite, dan nut, hebben. Ook dezen moet men ligte fpijzen geven , zoodanigen, waarin meer zinlijks, en minder verfiandlijks, is. Dan, hetgeen bij het leeren der moedertaal plaats vindt , dat de Kinderen , op de toevallige gefprekken, die in hunne tegenwoordigheid gevoerd worden , geene acht behoeven te geven; dit valt bij het latijn leeren weg. Hier wordt opzetlijk met hen gefprol-en; zij moeten dus op alles acht geven, en, gevolglijk, moet ook alles voor hun verftaanbaar zijn. Immers, het zon onredenlijk en nutloos zijn, hunne opmerkzaamheid op dingen te vestigen, dié boven hun vermogen gaan. De beduiding, of aanwijzing, kan en moet ook, ïn veele gevallen , het onderwijs vergezellen. Daardoor wordt alles voor hen levendig. De denkbeelden van floten ,/laan, fchrijven, en dergeiijken, kunnen, door hiermede overeenkomftige bewegingen der handen , en van andere leden, zeer duidlijk vertegenwoordigd worden. Heemeer, en beter, de leermeefter deze hulpmiddelen, deze aanwijzingen weet te gebruiken , des te minder nederduitsch behoeft hij te gebruiken, en hoe minder hiervan, zooveel te beter. Want het behoort tot het wezen dezer leerwijze, dat, zooveel mooglijk , latijn door latijn verklaard wordt; en hoemeer dit gefchiedt, zooveel te meer uitwerkfeien deze leerwijze zal voordbrengen. Hierom is het goed, dat de leermeefter, dikwijls, om ééne uitdrukking verftaanbaar te maaken , dikwijls ook, om flechts  Onderwijs der Taalen. 225 flechts meer aanleiding tot praateu te hebben, het denkbeeld , dat hij wil te kennen geven , tevens in zijne beftauddeelen oplost , en eene zamengefielde daarl , in alle haare deelen, vertoont. Wil hij, bij voorbeeld , zeggen : wij willen fchrijven ; dan zegge hij : wij willen een papier bf fchrijfboek voor ons leggen ; wij willen eene pen nemen; wij willen den inktkoker, bij ons, ter rcgtehand zetten; wij willen indoopen, en fchrijven. Een Kind, dat zijne moedertaal leert, wordt dezelfde zaak, dezelfde uitdrukking, dikwijls herhaald, deels toevallig, deels opzetlijk. Dewijl het eerfte, bij het latijn leeren, geene plaats vindt , moet het laatfte zooveel te meer gefchieden. Tot dit einde moet de leermeefter, hetgeen hij voorzegt, door veelen laten nazeggen, en hetgeen eenmaal voorgezegd, opgefchreven , en van buiten geleerd is , moet dikwijls herhaald worden. Het nut dezer herhaaling valt van zelve in het oog. Ook komen veele woorden, als is, kan, en, maar, en zeer veele anderen, van zelfs, zoo dikwijls, voor, dat men dezelven niet opzetlijk behoeft te herhaalen. Om een Kind , dat zijne moedertaal leert, tot opmerkzaamheid en fpreken te brengen , behoeft men geen dwang , maar alleen aanmoediging, en zelfs deze behoeft, geenzins, op eene kundige wijze gezogt te worden. Bij latijnleerende knaapen , moet men van beiden iets meer aanwenden, dewijl zij geene natuurlijke behoefte gevoelen, om eene vreemde taal te leeren. Daar zij, evenwel, de behoefte hebben , om hunne kundigheden van zaken te ver-  Over het eeste vermeerderen , en den kring hunner verftandlijke vermogens uittebreiden, behoeft men dezen , flechts gepastlijk te bezigen, en het zal aan geene aanmoediging mangelen. Men moet, derhalve , altijd onder het bekende iets mengen, dat nog niet bekend is, en bekende zaken van eene hen onbekende zijde yertoonen , aan welke voorwerpen het, in de natuur, handwerken ; kunften enz. voor een Kind geenzins ontbreekt. Neemt het Kind, hierbij, de overige voorschriften' dezer leerwijze wel in acht; toont het deelneming in datgeen, wat het leert; legt het zich toe, om van hetgeen het hoort, zich een duidelijk, en zinlijk begrip te vormen, zoo zal het latijn, altijd, eenige aantreküjkheid behouden, althands zooveel dwang, als bij het woorden leeren noodig is, zal men hier niet behoeven. Iritfisfthen blijven Kinderen altijd Kinderen, en moeten, even als bij ieder ander onderwijs, tot het'latijn, ook bij deze leerwijze , aangezet en aangefpoord worden. Want de allernatuurlijkfle leerwijze zelve kan, nimmer, het te leeren voorwerp zooveel e aantreküjkheid bijzetten, en wel voor alle Kinderen, dat het aanzetten, en aanfpooren, daardoor volftrekt noodloos wordt. Het leeren der moedertaal gefchiedt allengskem; de taalkunde vermeerdert in even diezelfde maate, als de kennis van zaken toeneemt, en het verftandlijk vermogen flerker wordt. Iet dergelijks heeft ook plaats bij de oefenende leerwijze in het latijn. Ook hier loopt de taalkunde de kennis van zaken niet vooruit; de Kinderen leeren, niet, in het latijn iets uitdrukken, waarvan zij nog geen denkbeeld hebben;  Onderwijs der Taa-len. jijf zij maaken dus geen fprong, maar gaan ftap voor ftap.^ Dan, dit maakt zekerlijk, eenig onderfcheid, dat z;j meer verftaan, dan zij, een geruimen tijd, in het latijn kunnen uitdrukken, en, wegens de hebhjkheid der moedei taal, in het latijn. gaarne willen uitdrukken. Zij geven zich hierom zooveele moeite niet, als een-Kind, om zijne moedertaal tot zijn gebruik magtig te worden. Ook is de latijnleerende jongeling zieh zijner moeite meer bewust, en moet het ook -meer zijn,- dan het neêrduitseh kerende Kind; hij leert dus in dezen zin, niet zoo allengskens, als het laatfte, offchoon wel in dien zin, dat zijne taalkunde, ongemerkt, met zijne kennis van zaken toeneemt. Ook kan de latijnleerende knaap zijn latijn, niet even zoo nuttig en aangenaam, bezigen, als het Kind zijne moedertaal , en bij hem heeft het .geval geene plaats, dat hij, zonder het latijn, volftrekt niet kan voordkomen, en de noodzaaklijkftc behoeften der natuur bevredigen. Juist het tegendeel is waar, daar hij zijne moedertaal verllaat, en deze hem tot dit einde genoeg is. Daarom zal hij, door het enkel hooren fpreken, (want om zelf te fpreken, voelt hij geen aandrang) zeer langzaam latijn keren, inzonderheid op de fchoolen, zo niet het lezen en fchrijven mede te baat genomen wordt. Verftaan, onthouden en aanwenden, is, volgends de oefenende leerwijzen , ook bij het latijnleeren, eenigzins eenerlei en gelijktijdig. Immers, daar hetzelve in voordellen, en dus in eenen verftaanbaaren zamenhang, geleerd wordt, zoo wordt daardoor het  2-8 Over het beste het geleerde gemaklijker onthouden. Tusfchen enkele woorden , tusfchen de uitgangen der declinat.en, tusfchen de perfoonen der conjugatien, is geen zamenbang, is voor het verlland „iets te denken en dus ontgaan zij, zeer ligt, het geheugen. Dat alleen wordt gaarn en gemaklijk onthouden, waarbij het verlland belang heeft; en, kan men ook het hart tot de deelneming bewegen, zoo onderfteunt men het geheugen nog meer. De hoofdzaak bij deze leerwijze is dan, even als bij het leeren der moedertaal, dat het Kind, van den beginne af, geene woorden zonder zamenhang, maar geheele volzinnen, voorgefproken en voorgelezen worden; en dat, op die wijze, het vermogen van denken en gewaarworden, altijd, te gelijk met het fpreekvermogen, en zoo ook omgekeerd, het laatfle, niet zonder het eerfte, opgewekt, geoefend en verfierkt wordt; en , wel inzonderheid, in dien trap, naar maate dit vermogen toeneemt. Het is onnoodig , hierover nog meer te zeggen, na alles, wat wij tot hiertoe aangemerkt hebben. Dan , de twee laatfte bijzonderheden, die bij het leeren der moedertaal plaats hebben, naamlijk, dat de Kinderen dezelve leeren, zonder zulks te weten ofte willen, vereffenen, met toepasfing op het latijn^ eene nadere verklaaring. Zekerlijk, kan men dit van het latijn leeren niet beweeren: integendeel, de Kinderen zijn, zelfs bij de oefenende leerwijze, zeer wel bewust, dat zij latijn leeren; men moet hen dit ook dikwijls herinneren, en hen door aanmoediging en dwang gewillig maaken. Intusfchen, wanneer  Onderwijs der Taalen. 229 neer flechts de eerfte zwaarigheden overwonnen zijn, en men met de knaapen, uuren lang, latijn kan fpreken en lezen, zonder het latijn anders, dan door het latijn, te verklaaren, dus, zonder nederduitsch 'er onder te mengen; dan is indedaad reeds het geval werklijk daar, dat het lichaamlijke der fpraak bijna geheel vergeten , en alleen aan de begrippen en zaken gedacht wordt. Van dien tijd althands, leert men het latijn, zonder het te willen, of te weten, in zoo ver, naamlijk, als men zich alleen met zaken en denkbeelden bezig houdt, onverfchiilig, of zij een duitsch of latijnsch kleed dragen, en, dit moet men wel in 't oog houden, nog onverfchilliger omtrend de eigenfchappen van dat kleed, degra mmatkalia. Want dezen worden, bij de oefenende leerwijze, geheel tot het laatst befpaard. Men kan , volgends dezelve, reeds Livius en Tacitös lezen , zc nder te weten , dat de latijnfche taal vijf declinatien, vier conjugarien heeft; welke naamwoorden naar de eerde, tweede declinatie: welke werkwoorden naar de eerde, tweede conjugatie gaan; hoe Ego, Tu, Sm, hk, hxc, hoe enz. gedeclineerd; hoe de bijvoeglijke naamwoorden regelmaatig en onregelmaatig vergeleken worden; welke werkwoorden en voorzetzels een accufativus , welken een ablativus enz. regeeren; en zoo met alle grammaticalia zonder uitzondering. Wanneer men met het lezen niet kan vorderen, en de hulpmiddelen, welken deze leerwijze voorfchrijft, niet voldoende zijn, ligt de fchuld geenzins aan het gebrek Tin grammaticale kundigheden, maar aan de moeilijk-  , övek Het besté lijkheid vnn den fchrijver, ten aanzien vin den inhoud, of ook aan liet gebrek aa:i geuoeg/aame en behoorlijke: oefening-. Want, evengelijk men, in de moedertaal, de moeilijkde fchrijvers, zonder kennis der grammatica, kan leeren|verdaan, gelijk Veele perfoonen van beiderlei kunne onder ons, die niet alleen geen grammatisch, maar zelfs voldrekt geen, onderwijs in het boekenlezen verkregen hebben, zulks door hun voorbeeld bewijzen , evenzoo ook kan men in eene vreemde taal, die men op dezelfde, althands dergelijke, wijze, als zijne moedertaal, leert, de moeilijkde fchrijvers zeiven, zonder eenige grammatica, leeren verdaan. Men leze dezelven flechts ten regten tijde ^ na eene behoorlijke voorbereiding, met opzfgt op de daarin vervatte kundigheden van zaken, na eene genoegzaame, voorafgegaane oefening in de taal,- kortom, in gevolge der orde en trappen, voor welken jeugdige geest waarlijk rijp is. Van deze opvolging van orde en trappen, waarin de fchrijvers gelezen moeten worden, heb ik, reeds voorheen,- iéts van ter zijde aangemerkt. Hier moet ik, nog eens, tot dit onderwerp terugkeeren , zooals ook in het algemeen op het lezen der boeken, om te toonen, hoe het, volgends deze wel begrepen leerwijze, bewerkdelligd moet worden, en hoe, als deze behoorlijk gevolgd wordt, de leerlingen, inzonderheid van dien tijd af, dat het lezen de hoofdbezigheid wordt, latijn leeren, zonder het te willen, of te weten. 'Mn  Onderwijs der TaAlen, a^ï Men moet dan, bij deze leerwijze, mei de Kinderen, de latijnfche boeken lezen, juist zoo, als men h'ederduitfche boeken met hen leest, of behoort te lezen. i) Dan moet mén óp het grammdticaale geene acht geven. Deze regel geldt zelfs, wanneer men reeds met hen zaaken leest $ die zoo periödenloos niet zijn, als het bovengemelde minnemoeders vertelliugje ; het hert aan de bron, en in welke Atablat. conf., de accufativen met den infinit. enz. voorkomen. Want, ook zoodanigen kan men, zonder grammatifche terminologie , voor. Kinderen zeer wel verftaanbaar maaken, indien men de boekentaal, in de dagelijkfche periodenlozetaal van verkeering, of, wil men liever, minnemoederstaal, uitbreidt, waar het noodig is. Want altijd is het niet noodig, indien eene genoegzaame beoefening van gemaklijker ftukken voorafgegaan, en de inhoud zelve populair, of buiten dat bekend is. Stel eens, men nebbe de volgende vertelling te lezen. Rüfticus quidam moribundus, qutim nullas habtret divitias, quas relinqueret filiis, excitare animos illorum voluit ad fludium diligentis agrorum culture & ajfiduitatem laboris. Convocavit igitur eos & itat allocutus efl: filii videt is, me a vobis mox discefurüm. Omnes , quas habeó, divitias in vinea, quam vobis relinquo, quèrere poteflis atque debetis. Hcec quum dixijjet, paulo poft motitur fe' nex. At filii, quum crederent, illum in vinea altcubi abfcondijjè thefaurum, totum vinea: folum efodiunt. Fruftra. Thefaurum inveniunt nullum. Burgerlijke Maatschappij. [R] Sed  232 Over het beste Sed terra fodiendo percultd , -rites uberrimum fructum tulêre. Vooroitderdeld, dat deze vertelling niet te vroeg gelezen wordt, dat, dus, de daarin voorkomende voordellen, indien zij enkel op zichzelven ftonden, voor de Kinderen verllaanbaar zijn zouden ; dan behoeft men, Hechts , het geheel, nog eens^ mondlijk in zoodanige verdaanbaare voordellen , en, met de overige vereischten der minnemoedersfpraak, in het Latijn uittebreiden na genoeg , op de volgende wijze: „ 'er was eens een boer, die geene fchatten had; een boer, die gantsch niet rijk was, die dus zijnen Kinderen niets kon nalaten. Deze boer wordt krank. Als hij voelde, dat hij rasch zou derven , riep hij zijne zoonen, en zeide: ,, mijne Zoonenf alles, wat ik heb, is in den wijnberg, dien ik u nalaat, daar kunt gij het zoeken, daar moet gij het zoeken." Als hij dit gezegd had , ftierf hij. De Zoons wisten niet regt, hoe zij zijne woorden verdaan moesten. Zij fpraken onder eikanderen, wat wilde Vader daarmede zeggen ? ,, alles , wat ik heb, is in den wijnberg." — „ ó ! Zeide één, zeker heeft hij daar een' fchat begraven." — ,, Ja, ja, riepen de overigen, dat zal het wezen." En nu begonnen zij den wijnberg omtefpitten, en groeven , en groeven, maar, vergeefsch; zij vonden geen .fchat. Geen wonder, want 'er was 'er geen in. De Vader had met zijne woorden geheel iets anders gemeend; hij had zijne zoonen tot vlijt, en, ter bearbeiding van den wijnberg willen aanfpooren; hierin zouden zij hun onderhoud, in overvloed, vinden,  Onderwijs der Ta alen. 233 den, zoo rijklijk, dacht hij, alsof hij hen fchatten had nagelaten. Zij verftonden hem met, maar deeden evenwel onwetend, hetgeen hij wilde hebben. En ook gebeurde het zoo, als gefchied zou zijn , indien zij hem verftaan hadden , de aarde werd door het fpitten losfer, en de wijnranken droegen zeer overvloedige vruchten." Men denke dit alles woordlijk in het lat.jn, zoo woordlijk, als mooglijk is, zonder dat het Latijn .ophoudt, latijn te zijn; Latijn zeg ik, met dit latijn, niet fchoon latijn, maar, in het algemeen, latijn; en dan zullen de Kinderen, bij de bovengemelde voorwaarde, het verftaan. Nu late men ten overvloede de vertelling nog eenmaal lezen: men vrage, guts, guid, ubi enz.: men late, waar men twijfelt, of eene uitdrukking wel verftaan zij, het daardoor beteekend denkbeeld, bij voorbeeld, mortbundus, a(fiduitas,perculta enz., ook om hen,m het fpreken en hooren van latijn , te oefenen, van anderen, die men weet, dat het wel verftaan, ontwikkelen: men befchrijve, bij voorbeeld, de kleur van een moribundus, zijn zagt fpreken, zijn mikken, zijne gebrokene oogen enz. en het moest al heel erg lopen, zo de zwakften onder de zwakken deze vertelling, zekerlijk zonder dezelve te conftrueeren, of te analijfeeren, niet volkomen verftaan konden. En kunnen zij dit niet, dan zullen zij datgeen, wat voor hun onverftaanbaar is, evenwel door conftrueeren, analijfeeren enz. nimmer leeren verftaan. Want dit heeft alleen betrekking op de gedaante, en geenzins op de beteekenis der woor[R] a den.  *34 Over het beste den. Men moge hun, nog zoo dikwijls, voorzeggen; dat in het voorftel terra fodiendo percuUa, hef eer* fte woord een nom fubjl. pt,mce decJ},u ^ gen f at. caf. het tweede een gerund, abl. caf van fodio, van de derde conjug. het derde een fi? f*** — gen. abl. caf a 2 LnT « ' ZU Ieeren t0ch' daardü0r. den .in der woorden nunmer; en, zoorasch zij dezen zin we'» «al dat overige voor zoodamgen, die niets * dan den zin, behoeven te weten, volftrekt noodloos. Zonder hen met dezen geheelen appa, hT:/a" grammatirdle wijsheid, en terminologie, bekend te maaken, behoeft men hn„ kort te zeg, TuaL ï Ümd9 ****** is 200 veel Ss £end:percuha ™> -me" ^ e?t, d e a d ' d£Ze We'lding TOOrkomt' "Teer! heeft 2 T da3rmede tC VergeliJke«' e» da« e KiTd T °°r' £n h£t Verfta,ld va« tiven ,at-n0g nfet gen°eg aa" ^«danige abla- Z7 geW"d 13' ge"0eS Sezo^ De oude Rom nzn zullen het, toch, met hunne Kinderen, de deze a iatwen niet verftonden, - en dat dbffaHU voorftellen niet tot de kindertaal behooren, zal} d we toeftemmen - denklijk eveneens gemaakt he Maaken wy het met onze Kinderen niet zoo, wan/ e ,m onze Nederduitfchc taal, dergelijke conftruc. t»en aa„ welken het ook niet ontbreekt, voorko. ■«? ft, voorbeeld, gezind het uiterfle te lgen] ■het hi} enz. Dit maakt men voor de Kinderen verftaanbaar, door de omfehrijving; daar hij g m enz, zo liet hij enz. Kan men nn zuL i« de  Onderwijs der Taalen. 235 rle moedertaal doen , waarom dan oolc niet in eene vreemde, die men, even ah deze, door herhaalde, en beftendige, oefening geleerd heeft. Het conftrueeren, analijfeeren enz. is reeds onnut, als men in het Nederduitsch laat overzetten, en hoeveel te meer, dan, als men, bij het Latijn leeren het Nederduitsch volftrekt niet, of alleen in den aanvang, en, flechts in den hoogden nood, te hulp neemt. Het condrueeren is eene zoort van blindemansfpel. De aankomeling in het latijn moet in eene , althands voor hem , ingewikkelde periode, den vocativus, dan de conjunctie, dan den nominativus , het zij hij 'er is , of in het werkwoord lteekt, dan het verbum, dan den cafus van hetzelve enz. zoeken. Hij kiest in den blinde, uit deze hem geheel onbekende perfoonaadien, grijpt, nu eens deze, dan -gene, en, als hij eene neemt, is het gemeenlijk de verkeerde. Hij moet een vocativus zoeken, of toezien, of 'er een zij. Ongelukkig ziet 'er de vocat. uit als de nominat. of, zo hij hiernaar niet gelijkt, zoo ziet hij 'er uit, als een imperativus van de tweede of derde conjugatie , of heeft nog andere gedaanten; bij voorbeeld de nom. menfa ziet 'er uit , als de imperat. ama. De accufativus fruclus gelijkt ook den nominat, in het meervoud. Zoo is het met comu, met de conjun&io, en prapofitio cum; Ieges, wetten , en leges, gij zult lezen; reges Koningen , en reges, gij zult regeeren. Dat drommelfche dumtaxat, zoo armzalig een adverbium het ook is, heeft nu juist, om den blinden geheel te venvar[R] 3 ren,  53Q Over het beste ren, zich verftout, om de gedaante van een werkwoord aantenemen. Arme jongen, hoe komt gij door deze confiruétie! Gij moet we! een fijn phijfiognomist wezen, zo gij, bij zulk eene gelijkheid in het uitwendige, de, U onbekende, verfcheidenheid van het inwendige kunt leeren kennen. En de beteekenis der meeste woorden is, toch, den knaap, die begint overtezetten, geheel onbekend , al heeft hij, jaaren lang , woorden geleerd , gedeclineerd, geconjugeerd : want dit alles heeft hij, of weder geheel vergeten, of hij weet het niet, dan, wanneer het hem in die orde afgevraagd wordt, als hij het geleerd heeft; maar bij het lezen , in de plaats, en in den zamenhang, waarin het in 't boek Haat, dat hij overzetten moet, herkent hij het niet, en weet niet, dat hij het weet. En, fchoon hij het wist, fchoon hij de woorden aan hunne uitwendige gedaante kon onderfcheiden, weet hij dan, daardoor, derzelver beteekenis; en, fchoon hij ook deze, ten aanzien der enkele woorden, wete, verftaat hij, daarom, en daardoor, ook den zin ? Volftrekt niet. z. Men moet, bij het lezen, zich op de ontwikkeling der denkbeelden , en de zuivering der kundigheden, boven alles, toeleggen. Ik voeg dezen regel hierbij , alleen ten overvloede. Want dat dezelve een wezenlijk gedeelte van de oefenende leerwijze uitmaakt, heb ik, in het voorgaande, genoegzaam getoond. . 3. De Meester moet den leerling veel voorlezen. Inzonderheid moet dit, in den beginne, en, vervolgends altijd, bij moeilijke plaatfen gefchieden. Ook zoodanige plaatfen, worden dikwijls, enkel door goed voor-  Onderwijs der Taalen. *3? voorlezen, verftaanbaar. Men leest, zoniet in alle gevallen, ten minften in zoodanigen, waarvan hier gefproken wordt, naamlijk, bij de onderwerpen, die in de kinderboeken voorkomen, goed, als men leest, zooals men fpreekt, en als men langzaam, duidelijk, en met deelneming leest. 4. Indien men, dagelijks, flechts één uur aan het latijn kan hefleeden, moet men flechts één boek agtervolgends lezen, totdat het ten einde is, niet een paar dagen in de week dit, en een ander paar dagen, een ander. Voor ieder uur latijn dagelijks meer, heeft men een boek meer , en maakt het daarmede even eens. De gronden van dezen regel zijn dezen: vooreerst , wordt op' die wijze een boek fpoediger verftaanbaar, en men krijgt, menigvuldtger, een nieuw ; en met ieder nieuw boek , verkrijgt het onderwijs een nieuw gewigt en leven, niet alleen van de zijde der Kinderen. Ten anderen, als men, voornaamlijk, op inhoud en zaaken ziet, gelijk hier het geval is, dan moet men bij eene en dezelfde ftof blijven, totdat zij ten einde is, opdat de behoefte des verftands, om een geheel te hebben, en te overzien, bevredigd, en, daardoor, het verftand geoefend, en verfterkt worde. Indien een boek uit verfcheiden kleêne geheelen beftaat , die tot eikanderen geene betrekking hebben, als, bij voorbeeld, het latijnsch leesboek van Gedike, Corhetlus Nepos, en dergelijke, zoo behoeft deze regel op dezelven niet toegepast te worden; men büjve, nogthands, bij een en hetzelfde, zoolang men geen grond heeft, om een ander, ten gelijken tijde, te lezen. Bij anderen daarentegen, als, bij voorbeeld, Robin-  a38 Over het seste Onderwijs der Taalèn, iinfon Crufoe, welken een zamenhangend geheel uinnaaken , moer men ge nzins, door het gebruik van andere boeken, in hetzelfde weeklijksch uur, het einde nog meer venraagen , de infpanning der aandacht op de gefchiedenis, en haare uitkomst te zeer verzwakken , daarjuist deze omftandigheid, dat men dagelijks, flechts één uur, in het boek kan lezen, reeds de opmerkzaamheid verzwakt, 5- Men moet den inhoud van het gelezene, eerst terftond bi] het lezen, en vervolgends des anderen daags, bt] den aanvang der lezing, door één" of meer leerlingen , laten herhaalen, Het nut hiervan valt in de oogen. Wordt dit agtergelaten , dan blijft de oefenende leerwijze, in een wezenlijk deel, gebrekig. Hierdoor wordt, voornaamlijk, bevorderd, dat de jeugd over allé zoorten van onderwerpen, in het fatiin denken, en, gevolglijk ook, het, in het latijn gedachte en gefchrevene, des te eer en beter leert verftaan. En nu is het tijd, deze verhandeling te befluiten. Ik ben verre verwijderd van te gelooven, dat ik op alle bedenkingen voldoende geandwoord , en alle mijne ftellingen genoegzaam betoogd heb. De ftof is te ingewikkeld, dan dat ik zou durven hoopen, niets onaangeroerd gelaten,en het,biigebragte in het voordeeligfte licht gefield te hebben, lntusfchen, is dit onderwerp zoo gewigtig, dat het van de zijde des fchrijvers, de ernftigfte voordragt, waarvoor eene godgeleerde, leerftellige verhandeling zelve vatbaar is verdient, en dubbel waardig is, om van de zijde des lezers, met all'dien ernst, welke bij zoodanige voordragt past, behartigd te worden. X.  x. Over. den nationaalen geest der nederlanders , vergeleken met dien der engelschen. (Brief aan de Schrijvers, met het Andwoord.') Mijne Heeren ! Met het uiterst genoegen, las ik, in een voorig ftukje van uw Tiidfchrifc, (*) het Reglement van zeker Fonds, dat te Amfleldam was opgericht, ten dien/ie van waare Behoeftigen. Zie daar, dacht ik bij mij zelf, eene inrichting, bij welke ieder Ingezeten van Nederland belang heeft; ik achtte mij gelukkig, een Nederlander te zijn, uit hoofde van den nationaalen geest , waaruit zulk een ontwerp alleen kan voordkomen. Ik fprak 'er met Bekenden en goede Vrienden over: Bekrompen zielen, gelijk dezen ai- (*) i. d. iii. Afd. bi. is7, enz. Burgerlijke Maatschappij. [S]  240 de Nationaale Geest der Nederlanders altijd vol bedenkingen zijn, opperden zwaarigheden in de uitvoering : verr' de meeften echter voedden het best vertrouwen, dat zij, die zulk een uitmuntend ontwerp hadden beraamd, ook zeer zeker gedacht zouden hebben aan de bewerking, en, daar ik niet naliet, onder de hand te vernemen, hoe men voornemens was te werken, kreeg ik zulke voldoende ophelderingen , dat ik het oogeiiblik zegende , waarop zulk een ontwerp ter mijner kennisfe was gekomen. Ik befloot daadlijk , hoe zeer als ingezeten geene betrekking hebbende tot de ftad Amfteldam , eene goede gift daarvoor aftezonderen. Ik vleide mij met het vooruitzigt , dat misfehien ook zulk een ontwerp in de ftad mijner inwooning kpnde bewerkftelligd worden. Ik wist bij ondervinding , hoe gebrekig de kasfen zijn van zommige Arm-bezorgingen; ik wist, hoe jammerlijk en verkeerd derzelver beftuur, in veele opzigten, is. Ik pleegde raad met verfcheiden goede vrienden. Deze allen gaven mij hun woord van medewerking; kortom, ik kan U, mijne Heeren, in ernst betuigen, dat ik, in langen tijd, geene grooter genoegens gefmaakt heb , dan van het oogenblik af, dat mij het Inftituut onder het oog kwam , tot den tijd, waarin ik mij vleide , hetzelve, ook alhier, tot ftand te brengen. Dan , hoezeer verbaasde mij het gerucht, dat zulks door II. H. Burgemeefteren der ftad Amfteldam volftrekt verboden was ! Ik wist niet, of ik mijne ooren vertrouwen kon. Ik fprak het tegen, niet begrijpende , dat 'er immer gegrondde redenen konden zijn, om een weidaadig ontwerp , zoo-  VERGELEKEN MET DIEN DER EMGELSCHEN. SAJ zooals dat is , in zijne werking te verhinderen, veel min te verbieden. Ik fchreef oogenblikliik aan één' mijner Bekenden ; en, helaas! zijn andwoord bevestigde het gerucht. Ik liet niet na, de redenen van dit verbod optefpooren; doch ik heb niets anders kunnen vernemen, dan dat H. H. Burgemeefteren, op voordragt van eenige publieke Armbezorgers, die vreesden , dat dit Inllituut nadeelig zou zijn voor hunne collecten, zulks hadden verboden. Dan, wanneer ik de zaak bij mij zeiven onpartijdig, en in alle haare nuttige gevolgen befchouw, welke zif indedaad had kunnen hebben, kan ik voor mij zulk eene reden nooit gelooven. In hetzelfde (tukje van uw Tijdfchrift , en bij dezelfde gelegenheid, (*) meldt Gij ons eene , door II. H. Burgemeefteren toegeftaane, collecte voor het ongelukkige Dorp Aóti* ftelveen , niet minder bedragende, dan ƒ23167:-:en zouden dan diezelfde Heeren Burgemeeflers, die gewislijk geoordeeld hebben, dat zulk een fommetje niet fchaaden kon aan de publieke Collecten , nu aarzelen , om te treden in een ontwerp, dat zij nog niet eens weten , of ooit zoodanige fomme erlangen zou? Zoude da;ï door hun Ed. Achtb. niet gelet zijn op de voordeelen , welken de Armen - geftigten uit dat Inftküüt zouden hebben kunnen erlangen , indien het eens tot zijne behoorlijke werking ware gekomen ? Ja, wie zou haast durven vermoeden , dat eenige Armbezorgers onbefchaamd genoeg waren , om de goede Gemeente, de edelmoedige Amftelaa- ren, (*) AU. bl. ij8. [S]3  242 de Nationaale Geest der. Nederlanders ren , te willen verpligren, om hunne giften alken aan hun te fchenken; onbefchaamd genoeg, om de weldaadigheid van H. II. Burgemeefteren alleen tot hunne collegien te bepaalen , en anderen , die hulp behoeven , en welken zij niet redden Runnen , aan hun ellendig lot 0vertegeven ? Neen, mijne Heeren, hoe meer ik hierover nadenk , hoe minder ik nog met zekerheid kan gelooven , dat zulks de waare reden zij : te meer , daar het eene bekende waarheid is , dat de directie der meeste openbaare armbezorgingen zoo geheelenal afwijkt van het waare óógmerk , waartoe de liefdegiften worden gefchonken ,' (naamlijk, om de armoede te hulp te komen, en te verminderen) dat een Regent nimmer grooter blijk zijner vaderlandsmin kan aan den dag leggen, dan door het bewerkftelligen, of onderfteunen, van datgeen , wat den nood der fchamele menigte verft ligten., rampfpoedigen herftcllen , en dus het getal van gelukkige Burgers vergrooten kan. 'Er moet, dus , eene andere reden zijn van dat verbod , en Gij, j mijne Heeren , zoudt mij zeer verpligten , met mij den waaren grond van hetzelve medetedee-: len, opdat ik daardoor in ftaat moge zijn , van die luiden te kunnen andwoorden, die mij te vooren , reeds -'Heilig , hadden verzekerd van hunnen ijver, om tot oprichting van een zoortgelijk inftituut medetewerken , maar thands terugtreden , omdat zij eerst willen weten , hoe het geval waarlijk gelegen zij. Tot dus verr' fchreef ik , en was voornemens, hiermede mijnen brief te fluiten. Doch toevallig kreeg  VERGELEKEN MET DIEN DER EnGRLSCHEN. 243 kreeg ik in handen de Bïïttifcke Annalen van A rchenholz van den voorleden jaare, waarin ik melding gemaakt vond van zeer veele nationaale inrichtingen bi{ de Engelfchen, en daaronder verfcheiden van zoortgelijken aard, als het bovengenoemde Inftituut. 't Is niet alleen vö'or den landbouw, niet alleen voor de bevordering der fabrieken , niet alleen voor bewaaring van de vrijheid der drukpers, als één der voornaamfte voorrcgten van de Engelfche C mltitutie, niet alleen voor de affchalfing van den flaavénhaudel , niet alleen voor de handhaving en uitbreiding der burgerlijke en ftaatkundige vrijheid , niet alleen voor de uitbreiding van den koophandel in vreemde gewesten , dat de Engelfchen verfcheiden Sociëteiten hebben opgericht; maar ook voor behoeftige perfoonen, voor arme misdadigers, voorde vermeerderi; g der induftrie , voor ongelukkige bankroetiers , voor de opvoeding der behoeftige jeugd. Deze Sociëteiten worden naauwlijks gevestigd , of duifeuden treden toe; aanzienlijken, en min aanzienlijken , van den geriuglten bijkans tot den grootflén burger. De Regenten zeiven deelen daarin , fchoon zij, zelfs met eene uitdruklijke wet van veelen dier .Sociëteiten , buiten het beftuur derzelven zijn gefloten. De beftuurers dier genootfchappen , of maatfchappijën', vergaderen openlijk, en, fchoon 'er honderden , mag ik zeggen , van verfchillende zoort te Londen zijn, die enorme fommen gelds vereifchen , is het aan de Regeering dier ftad nog nooit in den zin gekomen, om ééne éénige te verbieden, noch aan publieke Armbezorgers , om zich daartegen te [S] 3 ver-  244 DE Nationaale Geest der Nederland rs verzetten. Men houdt het aldaar voor eene maxime van ftaat, dat 'er nooit te veele weldadige genootfc appcn kunnen zijn; men gelooft, dat de overtolligen, en onnutte., of 1'chaadelijke , inrichtingen z chzelven verwoesten , en dat de Regent , of Burger, die den nationaalen geest ondermijnt, of uitdooft, geen waare Engelschman, maar een monfter is; waarom men niet nalaat , zijn portrait op veelerhande manieren zoo ten toon te ftellen , dat hij overal gekend, uit alle gezelfchappen verbannen, en overal met de vingeren wordt nagewezen. — Hoe , dacht ik, is 'er zulk een verbaazend onderfcheid tusfchen Landen, die zooveel gelijkenis hebben met elkander, en welker politiek fijftema, zdb eenparig, zoo naauw verknocht fchijnt te wezen ! Nederland kan toch ook roem dragen op eenen weldaadigen geest. Nederland heeft veelvuldige maatfchappijën en genöotfchappen , die algemeen nuttig en geacht zijn. De milddaadigheid der Nederlanders wordt dagelijks op de proef gefteld. De Burger brengt, even als in Engeland , gewillig , zijne verbaazende fchattingen op enz. Maar, wat wordt 'er van onze meefte Sociëteiten ? Zij worden opgericht , maaken opgang, en kwijnen. Anderen, die waar/ijk nuttig zijn, vinden geene genoegzaame onderfteuning. Veelen fterven reeds in de geboorte. Binnen hoe weinige jaaren is de Oeconomifche tak van de Haarlem fche Maatfehappij der Wetenfchappen tot eene groote hoogte geftegen , doch ook even zoo fchierlijk tot eene verfchriklijke laagte , bijkans tot haar niet , gezonken ! Met welke jammerlijke wederftreevingen heeft het  "VERGELEKEN MET DIEN DER ENGELSCHEN. 245 het Kweekfchool voor de Zeevaart te Amfteldam niet moeten vvorlleien , en hoe veel waren niet , nog onlangs , de giften verminderd ! Aan hoeveele tegenwerking is de Maatfehappij Felix Meritis, te Amfteldam , niet blootgelield geweest ! En de Maatfehappij tot Nut van 't Algemeen , welker doel zoo blijkbaar menschlievend is , wordt zij niet nog op verfchillende wijze onderdrukt ? Heeft niet de Regeering te Zwol haare vergaderingen verboden ? — Wat is van dit alles de reden ? Zij is , dunkt mij , te vinden in eenen onverfchilligen geest , die zijnen grond heeft in de geringe aanmoediging, welke de Regeering, hier te Land, geeft aan nuttige uitvindingen en inrichtingen, koophandel en fabrieken , aan kuilden en vveteiifchappen , welke onverfchillige geest reeds zeer raerklijk ontaardt in baatzucht en in ligtzinnigheid. De rampfpoed zijner natuurgenoten wekt het mededogen van den Nederlander, Hij heeft zijn gevoel van menlchenJiefde met dc moedermelk ingezogen. Hij is gereed , om dienst te doen: maat — zijne weldadigheid is wuft. De minde tegeubedenking is in daat, hem te doen wankelen in zijn voornemen van edelmoedigen bijfland. De oude charaktertrek onzer voorvaderen , de hooge zuinigheid, welke zeer weinig verfchilde van gierigheid, is nog niet geheel uitgedoofd. Hij bedenkt zich, eer hij een penning zal afdeken van' zijn kapitaal, of hij zal tot een ander uiterde vervallen van ligtzinnigheid , en dan vordert' eene kostbaare huishouding , veelvuldige vermaaken , koets , paarden , buitenplaats enz. zooveele [S] 4 uit-  246 de Nationaale Geest der. Nederlanders uitgaven, dat hij aan geene nuttige instellingen denken kan. Gij begrijpt , mijne Heeren , dat ik hier algemeen fpreke : want ik ken veele bijzondere perfoonen , die van beide deze jammerlijke uiterften zeer verre verwijderd zijn , en die het zich een pligt maaken , om goed te doen , waar zij kunnen : maar een ieder , die hier , ten aanzien van het algemeen , een naauwkeurig opmerker is , zal , des houd ik mij verzekerd , mijne aanmerking volkomen bewaarheid vinden. Welk een verbaazend verfchil is niet hierin met het Engelfche Volks-cbarakter ? Winkelier, Fabrikeur, Koopman, Regent ; allen zijn zij op het oogenblik gereed, om een ontwerp te helpen doorzetten , dat Hechts nuttig en edel is. De allereerfte dag , waarop het plan wefd publiek gemaakt, om eenen togt door Afrika ' te ondernemen , om te zien, of men eene gemaklijker reis-route naar de Oost-Indien vinden, en intusfchen in dat uitgebreidde werelddeel den Engelfchen koophandel met voordeel zou kunnen planten ; de allereerfte dag , waarop dat gewaagd , kostbaar ontwerp , dat totnogtoe loutere fpeculatis was, bekend werd, kwam 'er eene inteekening van io,coo P. St. De koopman vroeg niet , met een gefronsd voorhoofd, en een opgetrokken neus, of de uitvoering mogelijk , of waarfchijnlijk was? Zijn nationaal gevoel zeide hem: „ de mensch vermag ,, alles, als hij maar wil: het plan is voortreflijk: „ wij moeten op nieuwe middelen denken , om 011„ zen koophandel uittebreiden" ; en —— het ontwerp kwam ook tot ftand, door inteekening vau  rgeleken wet dien der Engelsciien. 247 van verbaazen de lommen. Ik erken , de drijfveer der milde gevers tot zoodanige ondernemingen is niet altijd even voortreflijk ; dikwijls fpeelt het eigenbelang daarin geene geringe rol, en men heeft, over het algemeen, in Engeland , verbaazende kapitalisten : maar , wie is de mensch , die altijd uit zulke verhevene beginfelen handelt ? Kunnen wij zulks van het algemeene menschdom verwachten ? Wat kwaad fchuilt 'er ook in , dat de mensch zijn eigenbelang zoekt , indien maar het uitwerkfel tot algemeen heil verftrekt ? Wilden wij alles op de keper befchouwen , dan zouden wij misfchien niet ée'ne éénige daad aantreffen , waarin niet eenig eigenbaatig oogmerk , al was het dan flechts van enkel zelfsbehaagen , doordraaide. De groote vraag is maar : zal het gevolg van een ontwerp , van welken aard ook , nuttig zijn voor de maatfehappij ? Zodra het hart van den Engelschman, bij de allereerfte befchouwing , ja zegt, dan hebt gij hem gewonnen. Juist het tegendeel heeft bij den iNederlander plaats. Hij zal u vragen: Wie is de ontwerper? Zal het wel uittevoeren wezen? Zijn 'er niet veele ondernemingen , welke op niet uïtio> pen ? — en , hoeveel moet ik wel geven ? ■—■ Zoolang dit Volks-charakter zoo blijft, mijne Heeren , wat grootsch , wat goeds , wat edels, is 'er dan van de Natie te wachten ? Waar is ooit een ontwerp te maaken tot herftel van fabrieken, koophandel enz. , zonder eenige opoffering van tijd, rust, of belang ? Hij, die daartoe niet in ftaat is, houdt, mijns oordeels, op, een waardig, regtfeha- pen  248 de Nationaale Geest der Nederlaneers pen burger te zijn. Laat hij nog zoo godsdienftig, nog zoo braaf zijn , of fchijnen ; laat bij nog zoo vlijtig zijne zaken waarnemen ; hij blijft een baatzuchtig mensch , in eenen flegten zin. De maatfehappij heeft hem tot geen lid aangenomen , met oogmerk alleen, opdat hij zou welvaren van haare befcherming en Voordeelen; maar, te gelijk, opdat zij;, in haar uitgeftrekte lichaam, door hem, door zijne toelagen, door zijne opofferingen, zou kunnen blijven beflaau. Dit is een wederkeerige pligt zoo wel, als een wederkeerig genot , en hij, die hierin te kort fchiet , is een onwaardige, die, zooals de Engelfchen fpreken , naar Canada moet, om door de Wilden tot een mensch gevormd te worden, ó Welk een aangelegen onderwerp was dit, mijne Heeren, voor onze eerwaardige Geestelijken, om hunner Gemeenten , bij aanhoudendheid , intefcherpen! Maar neen : zij bevelen zeer ernftig de liefdegaven voor de huisgenoten des geloofs! C55 voJJa tout! Leert dan de Christen-godsdienst, dat A. en Z. moeten geholpen worden, omdat zij op eene Christlijke wijze tot den bedelftand komen, en P. en T. gebrek moeten lijden, omdat zij nog te veel gevoel van hunne menschlijke waarde bezitten, om onder het heir van Christlijke bedelaars te willen gerekend worden? Ach! mijne Heeren , ik gevoel mij van eene ijskoude huivering bevangen, zoo dikwijls ik van Christlijke armen - bedeelingen hoor fpreken, waar men op zijn Joodsch handelt!!! — Ik ben enz. H ao van November 1792. F. H. AND-  VERGELEKEN MET DIEN DER ENGELSCHEV. 249 ANDWOORD. Mijn Heer! Gij' begeert van ons nadere opening wegens den toedragt van bet gewezen Fonds, onder de Zinfprcuk: Weldoen is Zaligheid, te Amfteldam opgericht. Wij zijn buiten ftaat, U eenige nadere opheldering te geven , dan die, welke wij zeiven ontvangen hebben van onzen Correspondent, die ons het bewuste Reglement ter plaatzing had toegezonden. Zie hier , wat hij ons meldt in zijnen brief van 3 November. „ Met bevreemding , en niet zonder „ het fmartlijkst gevoel, moet ik U berichten , dat „ het Fonds , welks Reglement ik U toezond, en 5, door U geplaatst, en met zooveel reden is aanbevo„ len , als zijnde ten dienfte van waare Behoeftigen , „ zeer onlangs door H. H. Burgemeefteren is gein„ terdiceerd, om reden, dat Regenten van Dia,, conie- en Huiszitten-armen hun Ed. Achtb. „ detarover klagtig waren gevallen, en hunne vrees „ hadden te kennen gegeven, dat de oprichting van ,, dat Fonds nadeelig zou zijn voor hunne, hand ,, over hand verminderende , collecten, en hun E. A. „ geoordeeld hadden , aan deze regtmatige klagten „ te moeten defereeren." Wij, mijn Heer, als Bijdragers tot het menschlijk geluk , kunnen niets anders doen , dan , met U ,. te bejammeren die voorwerpen , die, onder den Godlijken zegen, daardoor, misfehien, rot goede burgers van deze, en de toekomende wereld zouden gevormd zijn, daar zij  250 Over den nationaajlen geest enz. zij nu, van de hulp der gereformeerde Diaconie, en het Huiszittenhuis , verftoken , misfchien voor altijd verloren zijn. Over de redenen zeiven, intusfchen , kunnen wij ons niet uitlaten, omdat wij, eens voor all' , befloten hebben , ons buiten alle discusfien te houden , welke het politiek bewind onzer Nederlanden betreffen. de Schrijvers.  ï. VERHANDELING OVER DE ALOUDE REGEERINGSVORMEN DER GRIEKEN. O D aar onze gedachten thands meestal over de inrichtingen der Burgerlijke Maatfchappijën en derzelver beftuur of Regeeringsvormen zweeven, en elk van dezelve voor zig een bijzonder denkbeeld vormt, ja, daar elk, hoe min bekwaam tot (*) Voorgeleezen in de Maatfehappij van Verdienften , onder de zinfpreuk: FblixMeritis, en in het Amfterd. tweade Departement der Maatfehappij tot Nut van 't Algemeen, doo» A. F. s. z. jGcRGERLIJKR MAATSCHAPPIJ. (A)  a Over de Regeeringsvormen tot de behandeling dezer zaaken, en zelfs, zonder de vreemde kunsttermen, welke in derzelver benaamingen voorkomen, te kennen, en dus met een verward en verkeerd gebruik derzelven, meent te moogen en te kunnen redentwisten, 't welk veel dwaalingen en misbegrippen voortplant , zal ik, echter met de noodige behoedzaamheid, den leeslust trachten bezig te houden, met een Verhandeling over de Regeeringsvormen der ouden, inzonderheid der Grieken, waar aan de tegenwoordige hunnen oorfprong verfchuldigd zijn. Het oogmerk dezer Verhandeling zal alleenlijk ftrekken, i.) om zulken miiner Leezeren, die over deze onderwerpen weinig grondigs geleezen hebben, daarmede meer bekend cn gemeenzaam te maaken, cn ten 2.) om aantetoonen dat het verlchijnfel, 't welk zig thands in Europa voordoet, alhoewel eenigzins nieuw in den naam , echter indedaad zo oud is als het menschdnm zelve, en met den mensch tevens zijn aanweezen bekomen heeft. Wij zullen dan , voor eerst , den oorfprong der onpermagt, den oorfprong van alle regeering, dienen natefpeuren , ten einde een goed begrip te verkriigen der zaak, welke wij met den naam van Regeering beftemptlen. Deze befchouwing zal de eerste, die der onderrcheidene Regeeringsvormen zelve, de andere en laatste afdeeling van deze Verhandeling uitmaaken. Twee wegen fchijnen 'er flegts geweest te zijn, langs welken de aarde met redenlijke wezens heeft kiw-  der Grieken. 3 kunnen bewoond worden, te weeten het geheele menfchelijke gedacht, moet uit eenen eenigen ftamvader afkomftig zijn, of de menfchen moeten, even als de planten en de overige dieren, in getalen en veelen tevens gefcbapen weezen. Het eerfte gevoelen wordt onderfteund door de oudfte overleveringen van de meeste befchaafde volken der oudheid, en het laatfte laat zig beredeneeren uit de overeenftemming en vergelijking van alle aanweezig zijnde dingen; want alhoewel alle dingen de oorzaak van hun beftaan buiten hun zeiven hebben, en men daarom toeftaan moet dat de eerfte oorzaak van alles een enkelvouwig, en daarom uit zigzelven noodzaakelijk beftaand wezen zijn moet, zo ligt daarin nog niet opgefloten dat deze eerfte oorzaak, alhoewel die noodzaaklijk eenvoudig moet zijn, geene menigvuldige tweede oorzaaken zoude hebben kunnen daarftellen, niet veelen menfchen tevens zoude hebben kunnen fcheppen, even zo wel als men voor waarheid houdt dat dezelve veele redenlooze dieren, en plantgewasfen van elke ifoort tevens, gefchapen en daargefteld heb. be. Want, wilde men het tegendeel beweeren, dan zoude men ook moeten ftellen, dat elke foort uit ééhen ftamvader afkomftig ware ; alle leeuwen, bij voorbeeld, uit eenen leeuw en leeuwinne, alle eiken uit het zaad van eenen eik enz., zo dat de eerfte mensch, of lange naa de redenlooze wezens gefchapen zoude moeten zijn , of van elke foort maar zo veele op aarde gevonden zoude hebben als 'er (A) 2, ter  «* Over de Regeeringsvormen ter verdere geflachtsvermeerdering noodig ware; beide deze meeningen zijn aan groote zvvaarigheeden onderworpen, welker opteliing en vergelijking ons buiten de beperking onzer in deze fpreekbeurt opgenoomen taak verleiden zouden; wij moeten ons dus voldaan houden met de kennis, dat 'er twee wegen ter bevolking van onzen aardbodem bij het eenvoudig fcheppeud wezen mooglijk waren, laaiende de beflisfiug der vraage, welke dier twee wegen wezenlijk gevolgd zij, aan een bedaarder en omflagtiger onderzoek over. Hoe 't 'er dan ook mede gelegen zij, het zij de mensch zijnen • orfprong uit één menfchelijk wezen, dan uit veelen tevens ontfangen hebbe, hij is in den beginne, met betrekking tot zijne medefchepfelen, vrij en onafbangelijk van dezelven geweest ; ge> lijk dezen ook vrij en onafnangelijk van hem waren , daar zij te famen alleen van hun gemeene oorzaak, van hun aller Schepper, afhingen. Het waren al werktuigen , die door dezelfde hand tot ze er gemeen doelemde gebezigd werden : welke a gemeene ondergefchiktheid der dingen aan hunne eeifte oorzaak, nog duurt en eeuwig duuren zal, tevens met de gelijkheid der fchepfelen met .betrekkin j: tot hunnen Schepper; maar onder dat groot aantal dier fchepfelen wordt eene vertcheidenheid gevonden, welke gefchikt is om de menigvuldigheid der einden, waartoe rij gefchapen werden, te bereiken. Daartoe behoorden deze fchepfelen elke met eigene natuurlijke hoedanigheeden voorzien 'e zijn, die hen wel verfchülend van aart, maar daarom niet  der Grieken. niet beter dan hunne medefchepfelen maakten; even als de zaag niet beter gezegd kan worden te zijn dan de bijl, om dat de eene tot zaagen en de andere tot hakken gefchikt is. De verfchillende natuurlijke hoedanigheid welke den mensch van de dieren en de overige fchepfelen onderfcheidt, is het verftandeiijke vermogen, waar mede zijn lighaamskracht bij de fcbeppihg verfterkt was, en dat geduurig meer en meer aangroeide, namaate de lighaamsderkte verminderde; hier door was hij, zodra hij zijn aanzijn kreeg, een Heer der overige, min verftandeiijke, wezens, en daardoor een eigenaar van al wat voor zijn Bghaams of zielskracht wijken moest; z>dat men den grond van alle heerfchappij in de natuurlijke meerderheid- van het fterke over het min fterke in? geest of lighaamskracht te zoeken nebbe; dit natuurlijk gevolg van meerder vermogen hadt zijnen invloed niet alleen op de overige fchepfelen, maar ook op het menfchelijk gedacht zelve ; wij! de ondeeligen , die dit gedacht uitmaaken , fchoon men ook mogt dellen dat 'er veelen te gelijk gefchapen, en zij niet uit elkander-afgedamd waren, toch ook, zelfs in den morgendond der waereld, ongelijk in vermogens moe! en geweest zijn , daar twee adequaat of allervolmaaktst eveneens en in dezelfde betrekking daande dingen, onmooglijk zijn ; want genoomen 'er waren flechts twee- elkander volmaakt gelijke menfchen gefchapen 01eem ben in alles volmaakt gelijk', in bewerktuiging of'organi» fjüe des lighaams, waar uk de volmaakte gelijk. (A) 1 teid  6 Over de Regeeringsvormen heid hunner verflandelijke vermogens voortvloeit, (immers volgends onze meening, dat het verichijnfel van het verfchil der zielen , alleen door derzelver verfchillende wijziging des lighaams veroorzaakt wordt) dan nog zoude de ruimte die zij elk be> flaan zouden, een kenmerkend verfchil onder hen doen cntftaan, en daar wij geen verfchil kennen als het gene, volgends onze wijze van oordeelen, uit meer of minder beftaat, zouden zij zeekerlijk, in betrekking tot elkanders ftand, zig door eene meerderheid, en daarom ook eene minderheid, onderfcheiden. — Klaarer echter wordt deze meerderheid, wanneer wij het menfchelijk gedacht eeu' algemeenen ftamvader toekennen; want dan volgt, dat deze ftamvader in zijn volle kracht was , eer hij eenen afdammeling ter waereld bragt, welke afftammelïng terftond de meerderheid van zijnen vader moest ondervinden; 't welk dien ftamvader reeds natuurlijk tot den eerften regent, tot den eerften beftuurer vormt, en de oorzaak aller regeering in de fterkte, of van lighaam of van geest, doet vinden, en deszelfs oudheid van dien tijd af doet tellen dat 'er meer dan één onderfcheiden wezen tevens beftaan hebbe. En waarlijk deze van vooren beredeneerde waarheid laat zig ook van agteren door overleveringen ftaaven. Wij leezen dat de eerfte mensch terftond bij zijn aanzijn, het gebied over de medefchepfelen, die onder zijn bereik waren, geoefend hebbe. Men ziet dat de tweede mensch, zodra hij in lighaamsvermogen aanwiesch, zijnen zwakkeren i broe-  r>"R Grieken. 7 der overweldigde; men ziet voords dat de eerfte Herfteller des menfchelijken geflachts , naa den Zondvloed , het onbepaald gebied over zijn Huisgezin gevoerd hebbe; waarin hij , door zijne naakomelingen , zodra zij mede hoofden eens Huisgezins geworden waren , gevoigd werdt. Zodra echter het menfchelijk geflacht zig begon uit te breiden j ontftondt 'er een ongelijkheid in magt , tusfchen deze hoofden en regeerers des Huisgezins zeiven; de fterkeren vervolgden en bedwongen de zwakkeren , zodra zij zig tegen hun geweld trachten te verzeiten : men merke hier bij op , dat de menfchen eerst door Lighaams-flerkte , en, niet dan naa verloop van langen tijd , door zielskracht en geestvermogens boven elkander uitgemunt hebben. Dit ook was noodzaakelijk en een gevolg van den eerst ruuwen ftaat des menschdoms, immers naa den Zondvloed, in de eerst bewoonde gewesten des aardrijks. Deze eerfte hernieuwde aardbewooners hadden te kampen met allerleië beletfelen, tot welker vermindering en opruiming zij eene geweldige lighaamskracht behoefden. Zij wapenden zich tegen de aanvallen der wilde dieren, die niet zelden hunne onderaardfche woonkuilen overvielen, met zwaare boomtakken en knodfen; van daar is 't dat men, door eene niet te verwerpene overleevering, nog heden, de aloude Fabelhelden, als waren Herculus, Tiieseus, Orion, Typhon, en zijn Reuzen heir, met zulke boomtakken of knodfen afgebeeld ziet. En ik kan niet voorbij hier eene aanmerking te maaken, welke de oudheid der (A) 4 knod-  8 Over de Regeeringsvormen 'knodfen, tevens met die der Hebreeuwfche taal, of ten minften dier verlcorene Oosterfche taal, waar uit de laatere Hebreeuwfche taal ontleend is, duid'lijk aantoont, 't Is elk genoegzaam uit de talletters, waarmede de verfen der Pfalmen verdeeld zijn, bekend, dat de zevende letter in het Hebreeuwfche alphabet Zajin genoemd wordt. Dit woord nu 'komt van Zean , een knods , gelijk ook nog heden de gedaante dier letter een gekromden boomtak, of eene naar boven dik uitloopende knods kan voordellen; alhoewel de vorm der letteren door 'derzelver óveróttd gebruik wel eenige verandering 'ondergaan kan hebben, ^n men niet zeeker weet, of het tegenwoordig gebruikelijk Hebreeuwsch Letterfchrift, dan wel of de Samaritaanfche Lettervorm den voorrang in oudheid verdiene. Dit niettemin is aanmerkelijk, dat door veele Hebreeuwfche wortelwoorden, welke met een Zajin aanvangen, doorgaandsch kracht , vermogen , fterkte, openbaar of ingewikkeld, aangeduid wordt. Ouder alle dezen, welke de tijd en plaats ons niet toelaat hier optenoemen, kan het wortelwoord n?IT, 't welk betekent, hij Jlacbtte, hij doodde, en wel voornaamlijk dieren ter offerhande, hiervan ten bewijs verftrekken. Aan deze knodfen, of wapens der Herken en geweldigen op aarde, zijn ook waarfchijrielijk de gebiedftaven en fcepters hunnen oorfprong fchuldig; den ftaf, roede, of fcepter , Schehet, vindt men in de oudfte Oosterfche overleveringen iu handen van den Magtvoerenden en Bettuurers der Volken, Het Hooid of de Stam- ge*  der Grieken. ^ geleider van elke der dammen Israêk droeg zulk een'ftaf; wanneer de ftammen Isra'èh murmureerden, dat het Priesterfchap in het huis van Aar»n. als gevestigd bleef, ontvingen de hoofden der (lammen bevel hunne (laven tot den^ Tabernakel te brengen. De ftaf, wel!;en Aar on, als het hoofd der (lamme Leyi, aangebragt hadde, werdt des anderen daags bloeiend gevonden, ten blijke dat de (lamme Levi met het Priesterfchap, bij uitzondering, begunftigd werdt. Ook droegen deze hoefden des Volks bij de Oosterlingen een breeden band om het voorhoofd geftrikt, waarop de letters Kadosch, dat is de afgezonderde , de Heilige, geborduurd waren; van welk gebruik de Grieken hunne Diadeemen, of Konihglijke hoofdbanden, ontleend hebben; welken door de hoogmoedige Egyptifche Koningen , naa Alexander, in een ftraalkroon, waarmede men eerst de beelden der Goden pleeg te hullen, verwisfeld werdt; welke ftraalkroon tot de gepuntte kroonen der Europifche Vorften aanleiding fchijnt gegeeven te hebben ; doch in deze ftoffe dieper in te dringen zoude ons te zeer van den weg verwijderen. Wij zullen dus tot ons oogmerk terugkeéren, en de gevolgen van deze overmagt der eerfte geweldenaars befchouwen. De aloude overleveringen noemt deze met knodfen gewapende mannen, Sterken, Reuzen, Geweldigen; de zwakkeren moesten voor hen wijken; van daar ontflondt eene verfpreiding der Volken over den geheelen aardbodem ; immers zo lang 'er nog plaats in de nabijheid was, weeken de zwakkeren; maar zodra de  ïo Over de Regeeringsvormen de nabuurige oorden bevolkt werden , moesten de verdrukten alle hunne krachten infpannen, om zig tegen het geweld van den fterkeren te verzetten. Deze noodzakelijkheid van tegenweer, begon het brein der zwakkeren te fcherpen ; zij, die niet mei geweld tegen hunne overheerfchers beftand waren, begonnen list te bezigen , en daarvoor moest het logge gevaarte der oude dommekrachten bezwijken ; het vernuft overwon welhaast het geweld , en de eerfte zwakkeren werden welhaast de fterkeren , terwijl de fterken zig door hun heten geleiden en beftuuren. Want de zwakkeren bedachten zekere onzienlijke magten , zekere nog fterkere Wezens dan de fterken der aarde j zij verzonnen voords de wigchelaarijen, hemelteekenen en andere fchrikwekkende wonderen ; waarmede zij de woedende fterken verfchrikten en bedaaren deeden ; even gelijk men een brullenden en raazenden Leeuw , door hem «een bondel veelkleurige lappen voor de oogen te zwaaijen , tot bedaaren brengen kan. Van daar ontftondt, de geheele toeftel van den Heidenfchen afgodifchen Godsdienst. Wie is onbekend, wat fchrikwekkende en afzichtelijke monfters, de aloudfche afgodsbeelden , de Tberaphira, waren; welke uit verdroogde hoofden van doode Lig. haamen, op ftaken gefield, en door de Wigchelaars onder een gunftig gefternte, bezwooren, gezegd worden faamgefteld geweest te zijn. Zodat men, met recht, den Heidenfchen Godsdienst, en Heidenfche Goden aan de vrees , welke de zwakkeren , den fterkeren trachteden in te boezemen, te danken heb-  der Grieken. hebbe, en het woord Bios , dat bij den Grieken den Oppergod . betekende , niet ten onrechte van tm , dat is ik vrees afgeleid wordt.... Niet altijd echter, baatte deze kunstgreep der zwakkeren ; want de magtigen dezen list ontwaar geworden zijnde , begonnen welhaast dit fchrikbeeld onder de oogen te rreeden , en he bedrog te ontdekken. Zij werden dus mede in de geheimnisfen der Priesteren toegelaaten. Hierdoor waren zij in ftaat, list met geweld te keeren , en den zwakkenen bleef niets overig, dan al deszelfs kracht in te fpannen, om zig tegen den dwang der overheerfchers te verzetten. Daaniit nu vloeiden de oorlogen van volken tegen volken voort; in welken de zwakkeren al weder ten prooië der fterkeren werdt, tot een hunner zo zeer in magt begon aantewasfchen, dat hij alleen over veele volken begon te heerfchen, en de eerfte alleenheerfching over veele volken tevens vestigde. — Dit zal genoeg zijn om de oorzaak der regeering, en de oppermagt in de menlchelijke natuur zelve te ontdekken; en hier mede zullen wij dus de eerfte afdeeling dezer Verhandeling voor afgehandeld kunnen houden. Laat ons nu, naa deze inleiding, een'oogwenk werpen op de verfcheidene foorten van Regeering, welke uit die algemeene bron van overmagt voortgevloeid zijn. Zevenerlei onderfcheidene foorten van Regeering laaten zig door verfchillende naamen in de gefchiedenisfen aaatreffen: voor eerst, de cn-  14 Over de Regeeringsvormen onmiddelijke Godsregeering; ten tweeden, de willekeurige menfchelijke Regeering; ten derden, de Alleenheerfching; ten vierden, de Regeering van weinigen; ten vijfden, de Folksregeering; ten Zesden, de Regeering der voornaam/ten; ten zevenden , de gemengde. , Deze zevensrlei foorten van Regeering volgen niet zelden elkander in orde op, doch, zoo deze opvolging door eene of andere omftandigheid, gefluit worde, dan ontftaat 'er eene Regeeringloosheid, waarin elk weder zig zeiven verdeedigt, en de fterkften den zwakften Weder overweldigen, waaruit dan de willekeurige Regeering, waarmede de fchakel der Regeerings, keten begonnen was, op nieuws herbooren wordt, en de overige regeeringswijzen ten gevolgen heeft, gelijk wij in den voortgang dezer Verhandeling ontdekken zullen. Ten einde nu deze Regeeringswijzen , welke doorgaandsch^ met uit de Grieklche taal ontleeede woorden betekend worden , te naauwkeuriger te kunnen onderfcheiden, zullen wij genoodzaakt zijn, om tevens met derzelver aart, ook hunne benaamingen , welke bij ons meest ingebruik zijn, te ontwikkelen, en ter meerdere afweering van misbegrippen , die uit het kwalijk begrip der grondwoorden ontftaan , duidelijk te leeren bevatten. Geen volk der waereld is 'er , dat zo veele Regeeringsveranderingen en Staatsomwentelingen ondergaan heeft , als de Grieken; van daar laat zig ook elke voorvallende verandering, in het Staatsbeftuur met een zuiver Griekse h woord benoemen , ' 't welk  DER GrIEKEN\ IJ1 't welk ook voor de naaste reden te. houden is , waarom men d lorgaandsch , die Grieklche henaamingen in de meefte taaien behouden , en algemeener dan de Luids eigen woorden gebruikt hebbe. De Grieken bezigden twee woorden , waarmede zij doorgaandsch , de verlchillende benaamingen hunner regeenng famenftelden, »e«roi ( Kratos ) dat is kracht, ftsrkie , vermogen , magt , en «f£s» (arehe) dat is meerderheid, voornaamheid, eerstheid , dit vooraf bekend zijnde , zullen wij gemakkelijk de overige famenzettingen kunnen verklaaren, en onze gezegden, met voorbeelden uit de Griekfche Gefchiedenis , kunnen ftaaven. De eerfte foort dan van Regeering , was de onmiddelijke Godsregeering, in het Grieks ©sa^an* Theocratie, van de woorden ©sos dat God en xparo5 C*) dat , zo als wij gezien hebben , kracht , Itcr'-cte , vermogen en magt betekent. Deze Regeering moet noodzaakelijk de eerst mooglijke geweest zijn; want zij nadeden eerften mensch, en de eerde.wezens ten voorwerp ; zo dra 'er meer menfchen , meer redenlijke wezens begonnen te ontdaan , werdt zij middelijk , en blijft als zodanig eeuwig dtuiren, wijl heur oorfprong en voorwerp , eeuwig zijn; zij kan daarom, in den waaren zin deswoords, niet onder de optelling der veranderlijke menfchehjke Re- gee- (*) Mm leeze overal voor KtartM cn ttp%aet ,— Kfctrof en kfxn en voor de uitgangen op na lees <«. en Bladz, ao voVir t-^shmu* lees: t^ams, Tymnnis, welke misdagen door de onduidelijkheid «Ier Copij in gefloopen zijn. Burgerlijke Maatschappij. (C)  14 Over de Receeringsvormf.n geeringen geteld worden; wijl zij door alle dezelven heenen, onveranderlijk blijft, en het een onwederfpreekelijke waarheid is, dat, in den frrengften zin, niet de mensch, maar God alleen regeert (*). Ech- (*) Aanmerkelijk is omtrent deze waarheid, het gezegde bij Maximüs Tïsius, de Leermeetler van Keizer Verus , in zijn ^6y0l of Verhandelingen ^oyoi I. in Di'fert I. waar hij overweegt wat het Wezen Gods, volgends Pl ato, zij , naa verfcheiden gevoelens daar voor aangehaald te hebben, zegt hij aldaar £» TtxrcvTU Si] zroAs/z/ai, xctl sktru, km iïictCpwtiti 'hot. * , 'in ©sas iU TTCtTat fiac^.tïji xai tT«r»f>,x«( 0£oi z-oAAoi 0icv weeïhi, trvrngxa*' 71$ Qia, raïirx. iïi i ' EXXyp Aeyii xeu i fixpiZcc J05 itytuiuu • üü-sifarsis , KXt i OaXcc-Paot; , x«t l een vaderlijk erfgoed aanmerkten , en ,er geen ongelijkheid, noch van perfoon, noch van bezittingen gevonden werdt. Van welken gelukkigen tijd , de fabel der gouden Eeuw, ontleend Ichijnt te zijn; gelijk ook die feesten, welke eens in 't jaar ter eere van Saturtius, door de Romeinen gevierd, en van daar Satumalia geheeten werden, aan welke de vermommingen in den Carnaval hunnen oorfprong verfchuldigd fchijnen te zijn. In welke Saturnalia, mede alle onderfcheid van rang , voor een' korten tijd ophieldt, en de flaaf zig met zijnen Heer gelijk durfde Hellen, 't welk alles deszelfs toefpeeling hadt, op die gewenschte tijden waar in de menfchen, volgends de uitfpraak van Seneca, Ignorantia rerum innocente! erant : door onkunde der zaaken, fchuldeloos en onfchadelijk voor eikanderen waren; welken tijd de vernuftige Dichter P. C. Hooft , in zijn Qranida zeer eigenaartig in deze regels afmaalt: Toen 'sWaerel'ls jaaren Jong en onervaaren In boosheids listen V*u geen eigen wisten Ken-  dïr Grieken. 19 Kenden de lieden Heerfchcn noch gebieden Wat het bedieden 1 Deze ftaat der eerfte waereld wordt door den Schrijver van het boek der wijsheid , na de Griekfche vertaaling, <6p0«g(c»fux of Tyrannij geheeten, welk woord echter niet altijd een haateüjke beduidenis gehad heeft, niets anders dan Gebieder of Heerfcher beteekenende, maar die haatelijkheid van ha (legt gedrag der fyrannen, die hunne onderdaanen onderdrukten, verkreegen heeft. De«e Despooten vernielden welhaast eikanderen, tot dat eindelijk de fterkften van hun overbleef , en hen alle te famen onder één beftuur bragt, 't welk men Alleenheerfching noemt, waarvan wij terftond zulten fpreeken, alleen nog aangemerkt hebbende, dat de willekeurige Regeering allernaadeeligst voor het geluk van den onderdaan moet zijn, bij aldien de Despoot geen Wijsgeer is; doch integendeel de gelukkigfte en vreedzaamfte, wanneer hij, door wijsheid en menfchen kennis , zigzelven te vooren heeft leeren beheerfchen, en over zijn driften het beltuur voert; waarom ook Plato, ia het boek van zijn denkbeeldig Gemeenebest, met recht uitroept: Gelukkig is het Land wiens Heer een Wijsgeer is, of dat een' Wijsgeer tot zijnen Beheerfcher kiezen kan. Doch daar dit zeer zeldzaam is, en de in hoogheid verhevenen daarom niet ophouden menfchen te zijn, Celji , homines tarnen! zo is zulk een gewenscht despotismus flegts een ideaal, 't welk een vuurige verbeelding zig wel fchetfen kan, doch wiens voorbeeld in de natuur te vergeeftch gezogt wordt.  DER GrIBKEN. 21 wordt. (*; Zulk een Regeeringsvorm of Despotismus was bij de Grieken in bloei bij de eerfte grondvesting van bunnen Staat: want zij waren in den beginne een volkplanting , welke uit Egypten door C e c r o p s waren overgevoerd, die ook hun eerfte Koning, Wetgeever en Despoot geweest is. Uit de onderlinge vernieling en verdelging der nabuurde Despoten, en de daardoor roeneemende magt van den Opperdespoot, ontftondt voords de derde foort van Regeering', of Alleenheerfching, M««e%"*, Monarchie, van ^5, dat één ii de Griekfche taaie betekent, èm^frié, of regeering; zulk een uitgebreid gebied, vereisehte veel' Onderbeituurers, en ten einde die zig, volgends den, wil en de inzichten des Monarch*, in hun bijzonder beftuur zouden kunnen gedraagen, werden 'er be- C*) Kragtig zegt daarom Voltaixi van 'c gevaar ecner Despotieke Erf heerfchappij: Croyez moi Ie fucces de cette ambition Seroit Ie premier pas vers Ia corruption j Le prix de la vertu feroit hereditaire; Bientot 1'indigne fils du plus vertueux pere Trop asfiiré d'tm rang d'autant moins merité L'attendroit dans le luxe & dans 1'oifiveté: Ce que nous eprourons en eft la preuve infigne Qui naquic dans la pourpre en efl: rarement digne. Volta iu e Brut 'ut Att. 2 fi. 4. En Saiomon zelve was reeds, in zijnen tijd, bevreesd, dat éi> geen die naa hem zoude komen , van zijn voetfpoor, tot groot naadeel des lands, afwijken zoude , 't geen ook door de uitkomst bewaarheid werdt. cb; 5  3,2 Over de Rpgekringsvormen bevelen en wetten ontworpen, waar na de onderdaanen geregeld bcftuurd konden worden; want dat ik dit hier ter loops aanmerke, mij komt voor dat het gevoelen dier genen, welke de wetten in burin* oorfprong aan een vrijwillige overeenkomst des gehrelen volks toefchrijven; noch door den aart van den mensch van voorcn, noch door de gefchiedei is des menschdoms van agteren geflaafd worden kan; waar zig ooit iemand ten Wetgeever eens geheelen Volks opwerpt, daar was reeds meerderheid, daar was reeds overmagt; geen onderling verdrag van gelijken, kan een Volks wet uitlee- veren. De Monarchie dan is van dien aart dat ze, immers in aloude tijden, waarin de Monarchen altijd hunne bezittingen trachten uittebreiden, niet lange kon beftaan; zij viel meestal door heur eigene zwaarte in duigen; doorgaandsch ontftonden 'er aan de uiterfte grenzen vau zo een uitgeftrekt gebied, wanordes, en fommige ftaatzuchtige Onderbeheerfchers, die wegens de afweezenheid der Landen , waarin zij het gebied voerden , verre van den Rijkszetel verwijderd waren ; onttrokken zig aan de magt des Opperheers; ftookten twist, verdeeldheid , oproer , en verwarring, waarin zij weldra door fommige hunner onderneemendfte Aroptgenooten onderfteund werden. Daarmede ftorte het groot lighaam van menig eene Monarchie geheel ter neder; en doorgaandsch was de Monarch, het zij hij goed of kwaad geregeerd hadde, het flachtoffer dier beroerte. Zulk eenen geweldigen tijd beleefde Griekenland onder de regeering van den waereld- dwin-  der Grieken. *3 dwingenden Alexanber, welke de oprichter der, echter zeer kortftondige, Griekfche Monarchie geweest is. Wat zouden nu deze oproerige Opperhoofden, deze genoegzaam gelijke Despooten aanvangen; verdeelden zij het Rijk, dan ware het te vreezen, dat de een den ander welhaast weder ontrusten, en de fterkften den z vak (ten verduiden zoude; men kwam dan doorgaandsch overeen om een gemeene zaak Van het beduur des rijks te maaken. En daardoor ontdondt dan de Vierde foort van Regeering, eene Regeerin^ van weinigen, of volgends het Griekfche woord i\ltfè(u7tci f'iuti c\t Kal ^(AÓs-oAi». "(JuTi yap lasat ovri Kwut , ourt cafyat, cvri «AAea 7CfK.yfiice.roi «iJWoj oièt rt KaXui ecfxitt, %f f/jq rif %ccipy róWcis, w air\f vtoiuirai mt sTtyjiMiat. Mieree crei reu xXi&ovc,, Kal ntpi Karros KiKuciifbniovi; aireti 'apxur yitatrxat, 'óri r.a\ rat oMyapXiai, xai rat ahXat iroXiritat avrai 7tXa',rot %tme» Sia'Jjiyova-iv. Airüs; af iepura ri xhtiêos S-ipaxivraori x«Ac7s efl èrifkayoytfrut,, taf ju-s-'ts rot i^Aev iZpi'Ciir las, [tjr,ri vtpiZ,cf/jifot ffi-sciopSs' aX\a a-Koxys, ctrai oi jÖiArirei toss nftaf t^evrit, 01 èaXXoi p^tt i$iK-/frw-ovrui. Toura yup fot%a~a Trpora Ka) ftj'iyiqra xp-^ni TtaXirdai, ivri. Dat is: Dit moeten, zij, die iets nuttigs (in 't vak van Regeering) willen doen, tot een' grond leggen ; maar daartoe moeten zij vrienden van ftad tn volk zijn; want niemand kan, r.och paarden, noch honden, noch menfchen, noch wat het otik moge zijn, wel regeeren, ten zij hij liefde hebbe voor 't gene 't welk zijner zorge toebetrouwd is. Het volk nu is uwer zorge toebetrouwd , denk dan dat die alleen daartoe moet ftrekken, dat het in uw gebied behaagen fcheppe. JVant let is bekend dat dt regeeringen van weinigen , en andere wijzen van regeeren, ze veel te langer duuren, bte veel te meer het volk 'er in geëerbiedigd voerde. Dus zult gij goed regeeren, zoo gij geen' voet geeft aan de wuftheid des volks, noch riet duldt dat het door anderen gehoond worde , maar 't zo befchikt, dat aan elk der besten de eerampten gefchonken, en de overigen door niemand beledigd worden. Want deze zijn de eerfte en beste grondllagen van een wel ingericht GeroetBebest.  DER GriEKËNV 25 za zig flegts tot weinige perfoonen bepaalden, waar door ze te vuuriger, en juist daarom ook te onverzoenlijker werden. Het volk werdt in dit geval in alles ingetrokken; uitneemend gevleid, en als 't ware het gezag in handen gegeeven; maar zodra hadt niet een der twistende partijen de overhand bekomen, of het werdt allengskens koeler behandeld, en eindelijk, wanneer de boven drijvende partij niets meer te vreezen hadt, wierp die het ten eenemaal als een afgebezigd werktuig weg. (*) Maar zodanig dachten, zodanig handelden de in 't bewind gefielde Olicharchen zelden, integendeel de verdrukte Mederijksbeftuurers lieten niet ! na het volk dezen fmaad te heviger inteprenten, en namen weldra het masker van Volksvrienden te baat; verfpreiden overal dat het alleen aan 't volk toekomt zig zeiven te beftuuren ; dat de Regeerer des Volks niet dan een dienaar der Wet behoort te zijn; dat de natuur de menfchen van gelijken ftaat gemaakt hebbe, en het dus onnatuurlijk zij dat 'er één over duizenden het gebied voere. Deze niet geheel ongerijmde redenen in den mond van Wijsgeeren en echte Volksvrienden , waren echter in den mond der eigen grootheid zoekende Volksberoerers; niet dan drogredenen, waardoor zij den dommen hoop zachtjens in hunne belangens lokten; immers Fistula inlct canit volucrtm ium itcipit auctp; De (*) Gelijk de kinderen hunne afgefleten poppen. Vondil, Palam,  [ s.6 Over de Regeeringsvormen De vogelaar fluit zoet om 't vogeltjen te vangen. Met zulk een tijdsgewricht heeft Griekenland naa den dood van Alexander, geduurende de woelingen zijner Throonopvolgers moeten worftelen. Het volk, nu reeds gewoon om in de zaaken des Rijksbeftuurs door de twistende Rijksgenooten geraadpleegd te worden ; en dus als 't ware reeds de hand aan 't roer der regeering hebbende, Hadt van dit bittere zoet nu reeds den fmaak verkreegen. (*) en leende dus zo veel te greetiger de ooren nan den fireenen zang der (laatzuchtigen. De menfchelijke aart ftreeft uit de natuur naar de volmaaktheid; het volk kan dus geen' over!jeerrcher dulden , zodra het eens medeheerfcher geweest is ; echter hoe zeer dat het denkbeeld eener individueele vrijheid elk verleide en verblinde ; nogrhands bemerkte men terflond, dat 'er te midden van deze vrijheid eenig beftuur, eene regeering, een gezag plaats moest hebben, zoude men iets van belang aanvangen ; welhaast riep men : Dux tiobis & auctor opus tjl! Wij hebben eenen gids, een' werker hoogst va» nooden. Wie anders toch waren daar de gefchiktften toe, dan de doorzichtige Raadgeevers , die zo welfpreekend, zo kragfig over de rechten, de natuur, CO yXvKVTCMfct iSltaiT» KOTfet. Musaeus v. 166.  der Grieken. £7 tuur, en de vrijheid des volks geredenkaveld hadden ; men boodt hen dan weldra de behandeling der zaaken aan, welke zij doorgaandtch lang van de hand weezen; maar toch eindelijk, op lang aanhouden en alleen ter liefde des Volks, aanvaarden; nu jnigte elk menfchenvriend; nu zoude de ftemme des Volks, die de ftemme gods is, alleen géhoord worden; de voorige beheerfcher des Volks, de overblijvende Rijksbeftuurer, werdt , zoo hij nier voorzichtig 't een reefjen naa het ander op 's volks aanhouden inbondt , en zig dus na den tijd fchikte, welhaast , afgezet en verloor throon en leven. Daarop volgde dan eene vijfde foort van Regeering, welke men Velksbeftuur, en met een onduitsch woord, van het Griekfche woord a^s, dat Volk beteekent, en j of Regeering, a^,. xp«TK*, {Democratie') Volksregeering, gewooii was te noemen. Het geheele Volk beheerschte in deze foort van Regeering het Land; maar op welke eene wijze gefchiede zulks? Geheel anders dan het algemeen bevattend woord Volksbefluur fchijnt aanteduiden. Men moest in zo een geval natuurlijk het Rijk, of Land, in Landfch'appeh, a«^0<, en deze weder in Steden verdeden, terwijl de iuwooners des platten lands doorgaandsch uitgefloten bleeven; of men verdeelde het geheele Volk in drie Clasfen, in Voornaamen, of Adel, Burgers en Gemeenen. In Griekenland gefchiede deze fchüting namaate zij meer of minder impost van het door hun gebruikte koorn betaalden; 't welk van honderd  C0 OvÈR D.E ReGEERINCSVORMEM derd tot eeu minder getal mudden gere'tend werdt. Dit alzoo gefchift zijnde, benoemden deze onderfc'neidene afdeelh'gen des Volks, elk in hunnen lreekendfte mannen; en op wat voorwaarde werdt hen dien post toebetrouwd? Dat zij zig van hunnen last getrouwelijk zouden kwijten. Deze last n.u beftondt in de bijzondere belangen des Laudfchaps en Stads, op de algemeene vergadering, te behartigen ; en juist deze poogingen verwekten weldra oneenigheid; want de belangen der bijzondere Landfchappen konden zig, zo door derzelver meer of mindere gelegenheid tot den koophandel of anderszins, zodanig overdwarfchen, dat des eenen bloei des anders verval naar zig fkepte; zie daar dan verdeeldheid en tweedracht te midden der Volksvergadering; elk Landfchap dreef zijnen zin en meening door; wijl elk zig voor Oppermagtig, en aan niemand onderworpen oordeelde ; echter daar geen deelen van een geheel elkauderen volmaakt zijn , was hier ook weder geen juiste gelijkheid mooglijk, en de fierkfte was hier weder, gelijk in de geheele natuur, de gezagvoerer; 't was hier dus waar: Ltt  der. Grieken, an geval , aan één bepaald Perfuon , eenig meer vermogen te geeveu ; om de raadsbefluiten , althands wat den oorlogftaat betreft, ten fpoedigften te doen uitvoeren ; van hier zijn de waardigheeden van Melech bij de Hebreen, Archon bij de Grieken, Imperator en Dictator bij de Romeinen, Koning, Protector , Doge, Gonfaloniër, Stadhouder, enz. bij de moderne Natiën ontdaan , welke alle meestal gegeeven worden aan een uitdeekend Hoofd eener gemengde Regeering, bij 't eene volk echter met meer magt voorzien dan bij het andere ; doch altoos ondergefchikt aan de, eenmaal algemeen vastgedelde Wetten , en Conditutioneele inrichting van den Staat; aliergewigtigst ondertusfchen, en (C; x te-  3* Over de Regeeringsvormen tevens allergevaarlijkst, waren altoos deze Hooge ampten ; ten deele was zulk een hoofd verantwoordelijk ; ten deele, door den fpoed , welken de krijgszaaken vorderden, genoodzaakt, op eigen gezag , gevaarlijke flappen te doen ; door 't volk aangebeden , zolang het geluk den volke medeliep ; gelasterd, gehoond , gefmaad , zodra de omftandigheeden ten naadeele des volks veranderden. Griekenland geeP ons daarvan de treffendfte voorbeelden in zijn' Miltiades , T hemistocles , Aristides, en in meest alle zijn dappere krijgsbevelhebbers ; Carthago, kan heuren zwervenden, en eindelijk zig zeiven ombrengenden, Hannij3al ten voorbeeld aanvoeren; Rome mag hier beuren Coriolanus, Scipio, Cicero en andere groote flachtofFers van den wisfelkeer der dingen , bijbrengen. In één woord de gefchiedenisfen der oudheid ftaaven zonneklaar , dat de gewigtigfte llaatsposten in een Gemeenebest, de allergevaarlijkfte , onzeekerfte en onbeftendigfle zijn, en tevens dat eene famengeftelde regeering, ten uiterften alle tweedragt muet zoeken te verbannen; gedachtig aan de les van Koning Massinissa , welke, op zijn fterfbed , zijnen Zoon Micipsa, een bondel pijlen beval door midden te breeken , 't welk dezen niet kunnende, hem vroeg of hij dezelve dan wel elk op zig zeiven zoude kunnen verbreeken, 't welk de jonge Prins met ja beandwoord hebbende, dezen les van zijn' flervenden vader ontfing: Leer hier uit, mijn Zoon! dat de eensgezindheid de fteun van een gemeenebest is, want gij ziet eendragt maakt magt. - Wan-  der Gr te k ex. 53 Wanneer nu die eemfragt in zulk eenen , of in wat ftaat 't ook weezen moge, verbroken werdt, geraakte dezelve ook altoos op den rand van zijn uiterfte bederf, en in den hcopeloosten toeftand: zulk een geval echter was zeer mooglijk ; wijl het opperhoofd doorgaandsch te magtig werdt, daar de krijgsmagt altijd meest aan zijne zijde was: dit veroorzaakte muiterij, gemor en hevigen Burgertwist, geduurende welken eik onderdaan regeerde, en 'er eene regecring in de Regeeiing, Regnum inter Regno, ofwel veeltijds een beftuurdes gemeenen volks, van Ochlos ,het gemeen 'Oytioyapxuci, Ochlogarchie of Canaille beftuur, door de hetfe des volks, b2gon plaats te grijpen. Deze regeering is eene allerijsfelijkfte ellende, want het gemeen handelt onwijsgeerig , onbefuist , en kan de onrechtmaatigdfte zaaken met geweld doordringen, fteeds gereed zijnde rm de zinnelooste ontwerpen en redenen , zoo. ze flegts na deszelfs fmaak voorgedraagen worden , toe te juigchen en te bewonderen. Waarom ook de wijze Atheenfche redenaar en veldheer Phocion, wanneer hij eens eene openbaare redevoering , over de belangens des Vaderlands, voor een faam ge vloeide menigte uitfprak, en, naa hij geëindigd hadde, door allen even luid toegejuigd werdt, tot zelfs van het woene gemeen dat zig onder zijn gehoor begecven hadt ; bij het aftreeden van den fpreekftoel , met veel befehivomdbeid, eenigen zijner nabeflaanden en vertrouwde vrienden vroeg : heb ik mij ook eenige zotheid laaten ontvallen? overtuigd zijnde dat zelden iets an(C; 3 deis  31 Ovtn de Regeeringsvormen ders als onzin, door zulk een vergadering, zo algemeen toegejuigt wordt. Deze ftaat dan, van laage Volksregeering, zoo zij onder de regeeringen gerangfchikt kan worden, werdt met recht door de Grieken xvaewix- (anarcheia) geneeten, zijnde dit woord faamgefteld van de ontkennende a, en het woord aj#si* of beftuur , waarom wij het woord anarchie, met regeeringloosheid gewoon zijn overtezetten; de ellendige toeftand waarin een land, dat tot dat uiterfte vervalt, zig bevindt is met geen woorden te befchrijven; verdeeldheid, wantrouwen, geweld, alles loopt in denzelven famen , om den mensch te overtuigen , dat het hem heilzaam zij, zig aan een wijze ingerichte wet, en zo veel de menfchelijke natuur duldt , gemaatigd beftuur , te onderwerpen ; de'handhaving van zijn bijzonder recht in handen van een algemeen beftuurend perfoon of gezelfchap over te geeven , wil men zijn eigen veiligheid, niet alle ©ogenblikken in de weegfchaal gefield, en eene maatfehappij van redenlijke wezens , in een woud van wilde dieren hervormd zien, wier aanvallen te gevaarlijker zijn, om dat ze door een vernuft beftuurd worden, 't. welk de redenlooze boschbewooners ontbeeren. Gelukkig , driewerf gelukkig , is het voor het menfchelijk gedacht, dat deze hevige ongefteldheid, even als de pijnlijkfte kwaaien die het menfchelijk lighaam treffen, van den allerkortften duur is; fpoedig ontflaat'er uit dezen woesten hoop, één die de Overmagt bekomt, en men vindt, door alle eeuwen heen t  der Grieken. 35 heen , in de gefchiedboeken des menschdoms , dat de Anarchie in een volftrekt Despotismus geëindigd is , met welke regeeringswijze wij onze optelling hebben aangevangen ; en waaruit dan weder doorgaandsch de overige foorten gebooren werden , welken wij allen befchouwd hebben , en wier kringloop ons leert, dat 'er op het groot Tooneel der waereld, wel geftadig nieuwe acteurs optreeden, maar geene nieuwe ftukken vertoond worden. Hier mede, houde ik mijnen taak voor afgewerkt. Ik heb u, Leezers! na mijn begrip en vermogen , den oorfprong van alle Regeering, in den aart van den gezelligen mensch zeiyen doen opmerken , en u voords de onderfcheidene henaamingen van elke derzelve verklaard , en aangetoond hoedanig de eene, doorgaandsch uit de andere pleeg voorttevloeijen ; hoe deze kring als 't ware in zig zeiven terug keert, en zo lang wentelen zal als de menfchelijke aart tot gezellige famenwooning neigt. Ik zal mij voords niet inlaaten, met een overbrenging of vergelijking van het gezegde , op of met de tegenwoordige gefteldheid der Europifche Staaten. Dit zoude mij te zeer van mijn voorneemen in deze verhandeling doen afwijken , en ook ons bellek zoude zulk eene toepasfing niet dulden ; ook reekene ik het even min tot mijn taak te behooren eenè beflisfing te doen over de vraag ; welke Regeeringswijze de .beste zij ? Elk land heeft zijn bijzonder vereischte , met betrekking tot deszelfs beftuur , zo dat deze vraag niet gemakkelijk, ja zelfs, over  36 Over de Regeeringsvormen der Grieken. over 't algemeen, omnooglijk o:n op te losfen is. — lk zal daarom-.deze Verhandeling met de kcagtige Dichtregelen van den grooten Pope belluiten: For Forms of Government let fooh ctntest. Whate 'er is best administerd, is best. Esfai on Man Ep. II. dat is: Laat, over 'sLands beftuur , een deel verwaande dwaazen Partijdig, ongegrond, ja vaêk onkundig, raazen ; lk boude die voor waar: elk Landsbeftuur is goed Waar en Regent en Volk aan zijnen pligt voldoet. H.  II. HET GEZAG. Cjeen onderwerp verdient, in deze zonderlinge eeuw, de oplettende befchouwing van den Wijsgeer en Menfchenvriend in meerdere maate, dan het Gezag. Eene eeuw, waarin wij twee mag- ten met eikanderen om de heerfchappij der waereld zien worftelen en kampen, terwijl, wie van haar ook den zegelauwer wegdraage, zij een vloek, eene verwoestende pest voor de menschheid kan worden, Ligt kent men uit deze trekken de dwinglandij en losbandigheid. In de woede, waarmede de wederzijdfche voorftanders en aanbidders dezer godheeden eikanderen vervolgen, behagen, en de menselijkheid doen tfidderen, wordt 'er weinig om het waar gezag gedacht, fchoon zij juist zo iets bedoelen, 't tvelk zij dien naam géeven; maar dat van hetzelve zeer verre vervreemd is. De dwingland, de heerschzieke priester, fpreekt niet meer van ge- 13 CR G ERLIJKE MAATSCHAPPIJ. (D) Z3T  33 Hét Gezag.' zag, dan de driftige voorftander der' regeeringloos'^ heid. Maar welk denkbeeld hechten zij aan dit woord? Alleen de magt, om vrije wezens, als" ïedenlooze dieren, op hunne wenken, alles te doen volvoeren, wat redenloos en vloekwaardig kan uitgedacht worden. Dan , zou dit de breidel zijn voor redenlijke en zedelijke wezens, om hen voor verdeilhjke afwijkingen te beveiligen; de drijfveêr, om onmondigen, die noch weeten te kiezen, noch' middelen kennen, om het gekozene te bemagtigen, die bij iedere fchrede wankelen, en des wegs onzeeker zijn, aantefpooren, en opteleiden, ter verkiezing en naarjaaging van dat gene, 't welk hun waar geluk, in alle opzichten, kan bevorderen?' Zou de uitfpraak des dweep- en regeerzuchtigen p.ïesrers, het gezag der Godlijke openbaaring; zouden de willekeurige eisfchcn van den tyran, het gezag: van den landsvader en der wetten; of wel verleidende drogredenen en verwaande magtfpreuken van den listigen demagoog, het gezag der gezonde reden, en der waare vrijheid weezen? Neen, dan is her domfle bijgeloof waare Godsdiénst; de weedfte liavernij redenlijke ondergefchiktheid ; de verderrlijkfte losbandigheid verftandige vrijheid. Beide uiterften ftrekken dan veeleer, om alle waar en redenhjk gezag te ondermijnen, te vernietigen, en het menschdom onder de ondragelijkfte kluisters te doen kwijnen, ja, alle menschlijk geluk te verwoesten, dan wel, om met het gezag, orde, deugd én welvaart aantebrengen. Ictusfchen , hoe zeer WfJ erkennen, dat' de voorftanders der dwinglandif en  Het Gezag. m en losbandigheid, over het algemeen, niet onnozel genoeg zijn, om deze beiden met het waar gezag te verwarren; dat zij althands te veel belang hebben bij het handhaaven dezer dwaaling , dan dat zij aan dc gezonde reden ligt het oor zuilen leenen; dat het vruchtlooze moeite zou zijn, hen te willen verlichten: blijft het toch ontezegenzeggeïijfc, dat poogingen, ter verbreiding van juister en gezuiverder denkbeelden nopens dit belangrijk onderwerp, niet geheel onverdienftelijk zijn, al ware het dan flegts voor die ontelbaare menigte, welke zich door hunne fchoonfchijnende droggronden laat vervoeren en wegfleepen. Wel aan; trachten wij dan den throon des gezags, 'welken zo menigvuldige en tegenftrijdige fchokken doen fchudden e:i wankelen , weder te bevestigen, en , langs dien weg, het mcnschdom alle die zaligheeden te fchenken, waar voor het maatfchaplijk leven vatbaar is„ Ontwikkelen wij vooraf het denkbeeld van gezag. Gezag is het recht en vermogen ter onderwerping van de gevoelens en verkiezingen der menfchen aan zeekere uitfpraaken. ,— Ieder mensch wordt oorfpronglijk Vrij en onafhangelijk gebooren. Ieder mensch gevoelt dit. Geen dwingeland heeft de menschlijke natuur zo diep kunnen verlangen, dat zijne flaaven, van harte, erkenden, dat zij hierin eene uitzondering der menschheid uitmaakten, •— dat, daar anderen vrij, zij flaaven gebooren waren. Ieder mensch genoegzaam is, meer of min, heersth- zuchtig. Recht tot gezag is 'er oirfpronglijk nier. A'le gezag, waarmede ooit iemand is bë(9? • kke4  Het Gezl'ó. kleed geworden, was gegrond op eene vrij willige, Uitgedrukte , of llilzwijgcnde toeftemming. Maar, wat heeft den vrijen, eri, zo gaarne heerfchen willenden , mensch kunnen bewegen, om een gedeelte van zijne vrijheid afteftaan, zijn' wil, zijne " bijzondere verkiezingen, ja, zijne overtuiging aan iemand te onderwerpen iemand van zijns gelijken met gezag over hem te bekleeden? Alleen de behoefte. Hij zag, dat, zonder gezag,' geene maatfehappij beftaan kan. Maar was hij onverfchillig in de keuze der voorwerpen? Als een redenlijk wezen kon hij dit niet weezen; hij moest middelen kiezen, die ter bereiking van zijn doel gefchikt en voldoende zijn. Hij oordeelde het gezag noodzaaklijk ter daarftelling en bevestiging van het bijzonder en maatfchappelijk geluk; hij kon dan ook geen anderen met gezag bekleeden, dan die in zodanige hoedanigheeden uitmuntten, waardoor dit groote oogmerk des gezags bereikt kon worden. Behoefte dan van befcherming, leiding, beftuuring deedt hem^' als het ware, befchermers, geleiders en beftuurers zoeken. De natuurlijke ongelijkheid in talenten en bekwaamheeden deedt hem de gefchikte voorwerpen tot dien post vinden. Onweêrftaanlijk was voor hem de luifter, het overwegend vermogen van die hoedanigheeden , welken den menfchen boven de dieren, en tot evenbeelden der Godheid verheffen. Waar hij goedheid, wijsheid, rechtvaardigheid, edelheid, en grootheid vail ziel jn eene overtreffende maate zag uitfehitteren, daar ffof hij een' wenk aan, aan wien hij zijn' wil moest on-  Het Gezag; .onderwerpen. ■ Overal, waar de behoefte, of bet gevoel van behoefte zeer gering — waar de vatbaarheid voor het edele en uitmuntende dezer Godlijke deugden onmerkbaar is, daar heeft het gezag nog weinig zijn' zetel gevestigd. Getuige de onbefchaafde wilde, de verbasterde flaaf, de bedorven zoon der losbandigheid. —— Dan, waar men de behoefte van onderwijs, leiding, beveiliging , orde, en regclmaatigheid gevoelt ; waar fmaak voor het fchoone en goede in de harten heerscht, daar kunnen goedwilligheid, flerkte van geest, verlland en rechtvaardigheid zich van de fchatting van achting, ontzag, en eerbied verzeekerd houden. Hij, die den wil, om het mensch-' dom gelukkig te maaken, met het vermogen, om de harten te leiden, verëenigt, kan aanfpraak maaken op gezag, en niemand, den naam ven mensch waardig , zal hem hetzelve ontzeggen. Dat vermoogen, derhalven, ter onderwerping van den wil, is een zedelijk vermogen het werkt niet op daaden, of enkel lighaameüjke bewegingen, het werkt alleen op het hart, en is juist even zo groot, als de vatbaarheid des harte voor deszelfs werking. Men kan het wederftaan, maar even zo, als men zijne natuur kan verbasteren. Waar volftrekte onvatbaarheid plaats heeft, werkt het niet. — Dat regt ter onderwerping is dan ook een zedelijk regt, even zo, als het recht des behoeftigen op de de milddaadigheid des rijken. Niets kan ons verpligpn, om ons aan iemands uitfpraak te onderwerpen, Niemand heeft van natuur eenig recht, om, over ons CD) 3 ge,  Het Gezag. gezag te oefenen. Maar wij kunnen wel iemand dit recht geeven, en de zucht tot geluk', ons waar belang, dringt ons, om een gedeelte onzer vrijheid en onafhangeïijkheid aan het gezag aftellaan, ten einde een grooter goed te verkrijgen, dan wij bij de volle uitoeffening dier vrijheid zouden genieten. Die alles geldt grootendeels ook op het God/ijk ge?.ag. 't Is zo; wij ftaan tot het Opperwezen irt geheel andere betrekkingen, als tot onze medemenichen. Dn.ir ons het beftaan te geeven, en hetv. ve te onderhouden, zijn wij van God volftrekt af bangelijk; zijn gezag is onbetwistbaar; hij heeft het :ec t, en tevens ook het vermogen, om onze verkiezingen en werkzaamheeden ann zijne uitfpraakeu te onderwerpen. Met dit alles, rust zijn verin :ïc;i, zijn i vloed op ons , hoofdzaaklijk, zoo niet fcenigiijk, op die eigenfchappen , welken in hem a:i-i-volmaaktst gevonden worden. Verbeeldt u een kwa.idaartk, grillig, omeiftandig, onredenlijk, onn c tvaaHig Schepper; verbeeldt u eene Godheid van d,n ërfbefchaafden wilden, die om heure kwaadwilligheid gediend wordt; Kan zulk een wezen harren , n< rgiffgen , en gezindheeden onderwerpen ? Het zijn alleen de uitwendige daaden, de lighaainlijke bewegingen, waarover het heerfchappij vciert, terwijl veifoeijiug, afkeer en vrees de plaats van achting en eernied, de natuurlijke uitwerkfelen des ge/.ags, bekleeden. H^t jre-ag, in deze ruime betekenis genomen, heelt geene andere grenzen, als de waare gelukzaligheid des meusciidoms. Alles, wat met deze ftrij-  Hzt GezaC» 43 ürijdig is, is aan geen menscklijk, en, ik durf wel zeggen, aan geen Godlijk gezag onderworpen. -Verfta mij echter wel; ik bedoel geenszins die gelukzaligheid, welke ieder verkiest daarvoor te verklaaren. Deze is zo verfchillende, als de finaak en neigingen. Ik beöog alleen dat geluk, 't welk uit de veredeling en zedelijke volmaaking wordt gebooren. Het groote oogmerk, waarmede de redenlijke mensch een gedeelte zijner vrijheid aan het gezag onderwierp, kon niet anders zijn, dan deze gelukzaligheid te bevorderen. Die zijn gezag misbruikt, tot einden , welken dit oogmerk vernietigen, fcbendt het verdrag, en verliest zijn' invloed. ■ Noodloos is het thands te vraagen, wien moet ik gehoorzaamen , God of den mensch, indien de laatfte iets beveelt , ftrijdig met het gebod des eerften ? Hoe zeer ik zou kunnen antwoorden, dat alle menfchen, van den Vorst tot den bedelaar, voor God, gelijk, en onderdaanen1-zijn, en dus niemand der menfchen het recht heeft, zijns gelijken iets te bevelen, dat met den uitgcdrukten wil van van den Opperkoning ftrijdt ; echter vervalt deze vraag geheelenal, dewijl de uitgedrukte wil en van God, en van hen, die indedaad het gezag verdienen , op hetzelfde punt moet uitloopen, de bevordering van ons geluk. God kan niet anders willen, uit hoofde van zijne volmaaktheeden; de mensch mag niet anders, om dat, juist hiertoe alleen, hem het gezag is opgedragen. ■ Gewigtiger is de vraag: ftrekt het gezag zig zo wel Wit over het verftand, als over;den wil? Moet (D) 4 ik,  *4 «Het G&zaÖ, ik, op gezag, zo wel gelooven, als gehoor zaamen? En legt deze verpligting op alle ambtlooze leden der maatfehappij? Alle deze vraagen durven, wij, onder zekere bepaaling, toefterumend beandwoorden. Zo rasch de geloofszaak een voorwerp is, dat wij met ons verfland kunnen bemerken, dat wij ons als mogelijk kunnen voordellen en begrijpen; zo rasch de verzeekering uit den mond komt van hem, die gezag verdient, kunnen en moeten Wij dezelve, op die verzeekering, gelooven. Als een geloofwaardig reiziger u verhaalt, dat 'er een Amerika is, dat hij in dat waerelddeel een geruimen tijd heeft doorgebragt, zoudt gij immers niet weigeren aan zijne toeftemming geloof te geeven. Voor het overige fpreekt het van zelf, dat wij niet verder, op gezag, behoeven, ja, behooren te gelooven, als het ons aan vermogen en gelegenheid tot onderzoek ontbreekt. Die zelve kan navorfchen, geloove niemand, dan zig zeiven. Gedeel* telijk beantwoordt dit reeds de vraag, of het geZag zig over alle menfchen uitftrekke. Maar nu moet ieder zig ook, in zijne- verrigtingen, aan het gezag onderwerpen? „ Ik behoef dien leidband niet, zegt de Wijsgeer; ik kan mij zeiyen geleiden en beftuuren. Ik wil niemand het recht of de magt opdraagen, om voor mij te kiezen." Het zij eens zo. Wel nu, begeef u dan uit de maatfehappij, en zorg, alieen, voor uwe eigen behoeften. Maar, wilt gij een lid des gezelfchaps blijven, denk dan, dat orde en eenftemmigheid de groote bronnen zijn van gerfleenfchaplijke welvaart; onderwerp, u, "' *0" een  Het Gezag; w een gezag, dat, fchoon gij het niet behoeft, fchoon het u wel eens iets beveele, waar voor iets nuttiger in de plaats gefteld zou kunnen worden, -—gelijk dit -een onaffcheidbaar gevolg is der menschlijke/m volkomenheid; maar dat, met dit alles, niets van u afvordert, jt welk voor het algemeene welzijn fchadelijk of verderflijk is. Om het gezag nog naauwkeuriger van deszelfs verfchriklp namaakfel, a\e overheerfching, te onderfcheiden , befchouwen wij de wijze van deszeifs werking. Het oeffent zijn vermogen alleen op redenlijke en zedelijke, of liever verftandige en d.ugdlievende wezens. De Haaf, het onvernuftig dier, de bandlooze wilde zo wel ip Europa, als in . Amerika kent het niet. Hij alleen, die ge¬ voel, fmaak voor het uitmuntende der verhevenfte zielshoedanigheeden heeft, onderwerpt zig aan hetzelve. Op zulke harten heeft het een' onweörftaanbaaren invloed, hoe zeer het van allen dwang verre verwijderd zij. Het gezag voorkomt de overtreeding, en kan genoegzaam alle ftraffen voor de overtreeders misfeu. Het werkt onfeilbaar ook daar, waar dé overtreeding, voor befpieders, voor aanklaagers, voor beulen beveiligd is. Bevat de uitdrukking van den algemeenen wil verëenigen de uitvoerers des- zelven in zich alle die voortrelfelijke hoedanigheeden, welken hen den post van geleiders, beftuurers, en befchermers van goede en verftandige wezens waardig maaken bedoelen zij in alle hunne uitfpraa- ken en verrigtingen alleen het waare weizijn der Waatfch^ppij, en van ieder lid in hg: bijzonder —(O) 5 zijn  4 Het Gezag. zijn goedheid, wijsheid, rechtvaardigheid, en grootheid van ziel, de gezellinnen en raadgeeffters, die hunne gangen beftuuren —— dan vindt ieder zijn hoogst belang in de aanwijzingen des gezags te volgen. En, even weinig, als men van een redenlijk wezen kan vooronderftellen, dat het zig zeiven moedwillig zal bederven, even weinig kan men in dij geval de fchending des gezags verwachten. Vergelijk nu maar eens, voor een oogenblik, dit beminnelijk beeld des gezags met dat affchuuwlijk monftcr, 't welke zig zo dikwerf met deszelfs tooi verfiert, de overheerfching. Wat is heur bron, de gröndflag, waarop zij rust? alleen het ge¬ weld. Zij fielt de onwaardigfte wezens, pesten en vloeken der maatfehappij, den fcepter ter hand. Wat is heuré magt onderworpen? Handen, armen, lighsamen van flaaven. Wat werkt zij? Vrees, fehrik , verfoeijing, en wraakzugt ? Waardoor oefi'ent zij heur vermogen ? Alleen door dwang. Wat eischt zij? Alles, wat heur belang vordert; niets, dat het algemeen best bewerkt. Wordt zij gehoorzaamd? Alleen zo lang, als de werking der vrees duurt. Kent zij overtreedingen? Beulen fchieten re kort, om dezelven te ftraffen. Hoe lang blijft heur throon gevestigd ? Juist zo lang, tot een beurer prooijen, zijne waarde gevoelende, zijn' arm opheft, om haar te treffen. Qogenbliklijk vindt hij duizend medeftanders; heure flaaven zijn te zwak, te verwijfd, te moedloos, te bedorven, om haar te kunnen, of te willen befchermen: en fpoedig, en gemaklijk ligt zij verwonnen. Dit leert ons de ge- fchie-  Het Gezac." ^ fchïedenis van ieder dwingeland in alle eeuwen. —» Indedaad; de oppervlakkigfte befchouwing is ge« noeg, om de overheerfcliing van het gezag te onderfcheiden. Vindt gij wetten, die met het "algemeen welzijn ftrijden, die niemand gewillig gehoorzaamt , maar , zo dikwijls de overtreeding veilig kan gefchieden, verbroken Worden: waar men folteringen en beulen behoeft, om zig van de onderwerping te verzeekeren, en waar dezelven dagelijks werk vinden. Vind gij ftitvoerers, wier aanblik reeds doet tfidderen , terwijl het hart dezelven veracht, haat en verfoeit; die van hunne bedieningen ontze;, alle aandacht van een redenlijk wezen volftrekt onwaardig zouden weezen; die geene andere drijfveêr kennen, dan hun belang, geen' anderen 'grondregel, dan dat zij tot heerichers, en de rest des menschdoms tot flaaven gebooren zijn, geen anderen maatftaf, dan hunne grilligheid; geen ander wapen, dan geweld en dwang .— waar gij dit, in een meer of minder maate, aantreft, daar behoeft gij weinig infpanning, om terftond de over» heerfching te ontdekken. Uit deze weinige befchouwingen , kan ieder; mensch , van gezond verftand , reeds van zelve opmaaken, dat het gezag, wel verre van verderfiijk te zijn voor het welzijn , de deugd, als ook voor de vrijheid en onafhangelijkheid van het menschdom , integendeel deze onfchatbaare goederen verzeekert en;  Het Gezag. vermenigvuldigt ; dat zonder zig den fcheldnaara van prediker eener lijdelijke gehoorzaamheid op den hals te haaien , men hetzelve , als eene verdienftelijke zaak , wel moge aanprijzen. Hoe zeer ik de hooge waarde mijner zedelijke en natuurlijke vrijheid gevoele , en weete te fchatten, ben ik tevens overtuigd , dat men , zonder gezag, het groote doel , waarmede onafhanglijke wezens zig in maatfchappijën vereenigd hebben , de bewerking en verzeekering van een grooter goed , nimmer kan bereiken." Indedaad ; alle bedenkingen tegen het gezag, komen allpen voor rekening van deszelfs valsch namaakfel , de overheerfching. Deze alleen is de bewerkfter en fteun des bijgeloofs, der dweeperij , der vervolging , onderdrukking en menfchenhaat : deze alleen vernedert den mensch tot een' flaaf , ja verlaagt hem beneden het redenloos gedierte , van het welk geenen de hulde van onderwerping aan iemand , dan aan het verhevenst fchepfel , dat met hen denzelfden bol bewoont, den mensch , betoonen. Deze alleen is de rampfpoedige bron van onkunde, dwaaling, van alles, wat den mensch ontadelt en verbastert. Maar niets van dit alles treft het gezag , dat juist de vruchtbaare bron van gelukzaligheid en volmaaking is. Wij hebben boven reeds aangemerkt, dat het recht op gezag niét beftaat. De volftrekte verp/igting, om iemand met gezag te bekleeden , kan derhalven niet beweerd worden. Dan , zo dra men wil erkennen , dat 'er zo wel regels van billijkheid , ais wetten van rechtvaardigheid gevonden worden , aan.  Het Gezag. 45; aart welken eerften redenlijke wezens mede verbonden zijn ; in dit geval , kan men het recht op gezag zeer wel aanneemen. Volgends dien gfondflag dan , is het gezag het natuurlijk eigendom van elk, die het verdient; even zo als de overvloed des rijken aan verdienstlijke behoeftigen behoort, en de heerfcbappij over het dier en dén mensch , die hetzelve in alles overtreft , toekomt. De groote , eeuwige , onveranderlijke wet van orde in de gantfche fchepping , van den Seraph tot het infect, is deze ; ieder beandwoorde aan de betrekking , ieder bekleede de plaats j~ waar in hij gefield is ; niemand waage het in deze groote fchool tot hooger klasfe opteldimmen, voor hij zulks verdiend heefr. Deze wet plaatst ons met betrekking tot God als zijne afhangelingen, als zijne onderworpenen. Hij verdient het hoogde gezag , als onzen Schepper en voldrekte Opperheer ; maar hij verdient het nog veel meer, als het uitmuntendst, volkomenst en beminlijkst wezen , 't welk onze verbeelding met gezag kan bekleeden. Als het wel willendst, om ons alle gelukzaligheid, waar voor wij vatbaar zijn , toe te fchikken; als het verdandigst , om ons te leiden , te beduuren en den waaren weg -aantewijzen; ais het vermogcndst, om ons te befchermen , om alle dreigende onheilen afteweeren , alle drukkende lasten opteheffen , alle onze behoeften te vervullen , als het heiligst en rechtvaardigst om drevelen te geeven, die ons waar geluk bevorderen , die met onze natuur en vermogens inderamen en voor welker overtreeding hij niet  £>* Het Gezag; niet onverfchillig is, om te belooven, te verzeekeren , toetezeggen , dat waarachtig , overeenkomftig met de gezonde reden is , waar van de vervulling nimmer zal achterblijven als zoda- jnjg komt hem , zelfs buiten alle betrekking van heerfchappij over zijne fchepfelen , het volkomenst en uitgeftrektst gezag toe: wat God verzeekert , moet ook, op die verzeekering , geloofd wat hij beveelt, moet ook , omdat hij het wil , betracht worden. Dit vordert de betrekking , waar In wij tot hem ftaan , als zijne minderen (vergun mij deze zwakke uitdrukking) in de voortreffelijkfte hoedanigheeden. Verbreeken wij dit gezag , dan fchenden wij ook onze betrekking. Öp even denzelfden grondflag, rust dan ook het mensch]ijk gezag. Na maate iemand het gros zijner medeleden van de zelfde maatfehappij, of in den kring van perfoonen , waarin hij zich bevindt , in die edele hoedanigheeden van goedheid, wijsheid en grootheid overtreft , verdient hij ook gezag ; en, in even die zelfde maate, rust op hem de verpligting , om het gezag te aanvaarden , te bezigen , om langs dien weg het welzijn zijner natuurof landsgenooten te bevorderen. Befcherming, beftuuring, onderwijzing , verbetering en gelukkigmaaking zijn de goederen, die men voor het gezag inruilt. Die opzetlijk wil dooien, onkundig blijven , zig bederven , terwijl hem de gelegenheid wordt aangeboden, om uit dien ongelukkigen ftaat gerrokken te worden , zondigt tegen, of beleedijjt niemand — dan zig zeiven — maar hij fchendt de  Het Gezag?; 5l de betrekking , waar in God hem geplaatst heeft. Die den invloed , welken hem toekomt en dien hij ook onfeilbaar zou erlangen , uit hoofde van zijne meerderheid in dat verhevene , 't welk den mensch kenmerkt , ten nutte van zijne medemenfchen , die hier in ver zijne minderen zijn , niet wil bezigen , maar zig onttrekt aan de pligten ter leiding , beftuuring en veredeling van menfchen, waar toe zijn ftand in de waereld hem roept , ichendt de betrekking , waar in God hem geplaatst heeft; fchoon hij mede , volgends de wet der rechtvaardigheid , niemand verongelijke, belee- dige of benadeele dan zig zeiven. (Zig zeiven, zeg ik , dewijl juist deze oefening des gezags het beste middel tot zijne eigen verbetering en veredeling is) zie daar dan den grondflag waar ©p alle gezag rust. Een vader verdient gezag , juist niet, om dat hij kinderen geteeld heeft , maar om de vooronderftelde meerderheid in vermogen , goedheid en verftand boven de kinderen. Beroof hem van zijne meerderheid, van zijn verftand of liefde , ert hij verliest of het recht of het vermogen ter onderwerping. Op deze vooronderftelde meerderheid des mans boven de vrouw , rust ook des eerften gezag ; wordt dezelve echter bij de laatiïe gevonden , wie durft haar dan het gezag betwisten. Met een woord , welk gezag gij ook uitdenkt, gij Zuk bevinden , dat het op eene vooronderftelde of erkende meerderheid gegrond zij dat achting, ontzag, liefde, vertrouwen , leerzaam en volgzaamheid de eigenaarrige fchattingen zijn , welken aan  Het Öezao* aan de voortreflelijkfte zielshoedanigheedeu toekonietïi maar dat leiding, onderwijs, befcherming , beweldaadiging de natuurlijke prijs is , waar voor het gezag moet verkreegen worden. Dit eischt de billijkheid — de orde ; die zig hier aan weigert te onderwerpen , zondigt tegen dezelve. Even onbetwistbaar is de nuttigheid des gezags, in eene maatfehappij van menfchen. Waar het ontbreekt, heerfchen wanorde, verwarring en verwoesting. Van den throon tot de hut ipeelen de verfoeilijkfte en , alle geluk des gezelligen levens verftoorende , ondeugden heure akelige rollen. Waar losbandigheid , zo wel als overheerfching , deszelfs plaats bekleeden , daar is de maatfehappij een broeinest van gedrogten , die de menschheid doen bloozen* tfidderen. Het is gedaan met alle orde , en zucht voor het algemeen best. „ Het „ is een valsch begrip , te vooronderftellen , dat ftaatsbeftuuren het best gegrondvest zijn , wan„ neer de vrijheid der onderzaaten vernietigd is. „ Geen ftaatsbeftuur , 't is waar kan beftaan te 5, midden van losbandigheid. Maar losbandigheid „ en willekeurige overheerfching zijn alleen ver- fchillende benaamingen van dezelfde zaak. Los5, handigheid is de verfmaading van wet, recht eu „ gerechtigheid -— is deheerfchappij van drift, gril„ ligheid en geweld ; en welk eene andere be„ naaming kan 'er gegeeven worden aan willekeu„ rige overheerfching ? Te midden van de regee„ ringloosheid — welke losbandigheid invoert — wordt de maatfehappij gefchokt door onophou- „ de-  Het Gezag. ^ „ Gelijke fiuiptrekkingen. Willekeurige overheerfching „ brengt fo' rtgelijke uitwerkfelen voort, fchoon „ langs een' eenigzins anders loopenden weg „ want , wanneer de Jighaamen der menfchen niet „ ver vjjfd zijn door weelde , noch verzwakt door „ luchtsgefteltems, noch hunne zielen door onkunde „ tot den rang van die der dieren vernederd, kun„ nen zij niet nalaten, vroeger of later, het juk der „ dwinglandij aftefchudden , en haaren fchepter in „ Hukken te breken. De buitengewoone prikkels, „ welken noodig zijn , om hen uit die flaapzucht „ optewekken. , waarin zij vervallen waren, door „de^ lange gewoonte van flaavernij; zullen, ter» wijl zij de woedende driften van geraaktheid en „ wraak ontfteken , hen dikwijls aandrijven tot „ de fchnklijkfte daaden van wreedheid tegen hun- „ ne verdrukkers en de wraak genomen van " het geschonden regt, gaat dan te meermaalen ver,, gezeld van het fchreeuwends onregt." (*) Zje daar de rampfpoedige gevolgen der overheerfching en regeeringloosheid. Kan zodanige maatfehappij het groote doel heurer wording, de bevordering van deugd en gelukzaligheid onder heure leden bereiken? Zal zij den mensch veredelen en volmaaken? Wie zal , om inde haven zijner begeerte te landen,eene doodfche ftilte of een' woedenden ftorm wenfehen? De eerfte is het beeld der overheerfching, de laatfie dat der losbandigheid. — Strekken wij zelfs onze befchouwingen tot het huislijk leven uit. Gij va- (*) Teïierj Godgti. Ginottfcbap. XIII. bl. 26b en volg. Burgerlijke Maatschappij. ($)  5£ Het Gezag, ' vaders , wat nut trekr gij van uwe ftuursch- geflreng- of itrafgezindheid , in de opvoeding vart uw kroost. — Of welke vorming geeft gij, die uwe kinderen geheel aan hen zeiven overlaat? Beiden kweekt gij domkoppen, huigehelaars of bandlooze deugnieten. Gij prieffers, dienaars van den Godsdienst, die onophoudelijk een wreekend en flraffend Opperwezen predikt , die zo gemeen zijt met de bedreigingen van hel en duivel of Gij, die door uwen ontftigtenden wandel, door in alles der waereld gelijkvormig te worden, alle gevoel van eerbied voor den godsdienst in zwakke harten tracht uittedooven, wat nut doet gij in de maatfehappij? Uwe getrouwde aankleevers zijn ongeloovigen, domme dweepers of fchijnheilige booswigten. Gij regenten , die dagelijks vuur en ftaal , fchavotten en brandftapels bezigt , om u van een flaaffche onderwerping te verzeekeren bereikt gij uw doel ? Dagelijks moet gij dezelfde middelen misbruiken en meestal vindt gij in een' opffand het einde van uw leven, Overheerfching en losbandigheid bereiken dan nimmer heur doel, of het moest de verwoesting van alle gelukzaligheid weezen. De redenlijke mensch onderwerpt zich alleen aan het geordend gezag. Geene maatfehappij kan beftaan, waar ieder zijne vrijheid , geheel en al onverminderd , wil behouden en uitoefenen — nimmer kan zij den mensch tot zijne beftemming opleiden. Immers de mensch gevoelt zijne vrijheid en onafhangelijkheid te diep , te leevendig , dan dat hij zig, op den duur, aan dwang en geweld zou onderwee-  Mét Gèzaö* . ^ werpen , ook dan , als hij die banden kan verbreken. Staat hij een gedeelte van dezelve af, het is alleen aan het gezag , dat door goedheid, verftand, en grootheid van zitl is verworven. Hieraan onderwerpt hij zijnen wil volkomen; Overtuigd , dat de wetten en derzelver bekrachtigingen , met derzelver handhaavers en uitvoerers allen een zelfde doelwit hebben, omzijn welzijn, als lid dec maatfehappij , te bevorderen , eert ja eerbiedigt hü dezelve als onfehendbaare heiligdommen. In de gehoorzaamheid vindt hij zijn hoogst helang , in da overtreeding zijn verderf : daar, waar hij voor het oog der verfpieders , voor het zwaard der Wet beveiligd is , waar fchijnvoordeelen hem verzoekingen aanbieden , daar is de wet hem heilig. t)e Hem des gezags verdomt de tweedragt en twistgierigheid , bevestigt de orde en eensgezindheid t en , gelijk het zijn magt aan goed vertrouwen ver» fchuldigd is , verbant het ook alle ergwaanends vermoedens uit de maatfehappij en houdt alle heuré leden flegts met dit eene voorwerp bezig, om, metVereende krachten, naar het groote doel , het algemeen en bijzonder welzijn , te ftreeven. Eendragt maakt magt , vereende menfehenkrachten zijn bijna alvermogend. Het gezag alleen verbindt ent knoopt dezelven en richt haar naar het waardigst Voorwerp* Waar gezag geldt , behoeft de regent «och lrfwacht , noch verfpieder , noch beul: het geheele volk is zijne lijffchutbende, en waakt voor de uitvoering der wet. Waar gezag geldt , kan de vader zig van de achting, liefde en onderwerping (E) 2 zij-  3< Het Gezag. zijner kinderen verzeekerd houden ;j hij behoeft nociï tuchtroede , noch beftraffingen ; een wenk is reeds bevel, een afkeurende blik reeds zwaare kastijding. Waar gezag geldt , behoeft de godsdienst•leeraar noch bedreigingen , noch verwijtingen ; hij .verklaare flegts, wat God wil, en de liefde, het vertrouwen , en de kinderlijke eerbied voor dien wijsten en besten der vaders , brengen hem -het offer eener wilvaardige gehoorzaamheid. Met één woord dan , waar ieder geëerbiedigd wordt in den post , waar in de natuur hem geplaatst heeft „ waar ieder in den kring blijft en aan de betrekkingen beandwoord , hem door de voorzienigheid aangeweezen — waar een en dezelfde drift allen , en hen die regeeren , en die geregeerd worden, bezielt met zorg voor het algemeen en bijzonder welzijn , en zulks wel, alleen door eene getrouwe beoeffening der pligten die hun ftand hen opleggen , zulk eene maatfehappij levert ons alle genoegens , voor welken het menschlijk leven vatbaar is; daar is het even' wenschlijk onderdaan als regent te weezen. Ik ga nog een' flap verder , en beweer de volftrekte noodzaaklijkheid des gezags, om in zedelijke volmaaking toeteneemen. — Twee wegen zijn 'er flegts , langs welken redenlijke en vrijwerkende wezens tot de aanneeming der waarheid , en de betrachting van waare deugd , en hier door tot de verkriiging van geluk , gebragt kunnen worden , of eigen overtuiging en verkiezing , of gezag. Intusfehen loopen zij niet zo ver van eikanderen af of  Het Gezag. 5? - verfchilligheid en verachting, onder haar befchouwd werden, a.) In het ftaaken van Koophandel en Fabrieken door veelen onzer gegoedde Ingezetenen, bij de vermindering hunner winften, door den op. komenden koophandel en manufactuuren der Vreemden, (*) Nieuwe Bijdr. I. D. III. Afd. bi. i. enz. Burgerlijke Maatschappij; (F)  6S Middelen tegen met verder verval den. 3.) In bet negotieeren van geld door buitenlandfcfie Vorften bij onze Ingezetenen, ter bevordering hunner Fabrieken en Handel. 4 ) In het verzenden der vreemde Manufactuuren naar alle Landen door onze eigen Kooplieden. 5.) In het opfchieten van £ der waarde op de, in commisfie ontvangen , vreemde Manufactuuren. 6.) In het begtinftjgeu der Buitenlanders, om de ruuwe matefiaaien regtftreeks, en uit de eerfte hand te ontvangen. 7.) In onze onverfchilügheid, om onze gewoone Manufactuuren te verbeteren. 8.) In de toeneemende weelde , welke meest gevoed wordt door vreemde Mauufaéhmren. 9.) In het dingen onzer rijke Kooplieden en Fabrikeurs naar eerambten en regeering-posten, met ftaaking van handel en fabrieken. 10.) In het buiten 'slands zenden der Gereedfehappen van onze Fabrieken, ir.) In het hechten van Stempels en Merken aan de flegte vteemde Manufadtuuren , om dezen voor inlandfcuén 'e verkoopen, en eindelijk 12.) In het beguu ligen der Hamburgfche Schippers ter verkrijj n 1. va'i eene Ttirkfche Pas , om alzo , onder o! ze 'vlag, de Middellandfche Zee te bevaaren. Thands is mijn voorneemen, om, na aanleiding dezer opgegeeven hoefdoorzaaken, de middelen voortcoïaagen, waardoor dit verval zou kunnen verhoed worden : en, fchoon ik mij zeiven niet durve vleijen, dat het voorgedraagene in alle opzichten genoegzaam zal weezen , om al het aangeweezen kwaad te fluiten , oordeel ik echter, daardoor aanleiding te kunnen geeven, om in dit gewigtig ftuk  ONZER FaERIEKEN tilZ. ftuk eenmaal op den regten weg te geraaken; laatende dus gaarn aan anderen over, om het gebrekkige mijner taak te voltooijen. Den naarijver van andere Natiën, die den grond gelegd heeft tot het verval onzer Fabrieken, en waartegen wij geen behoedmiddel konden in 't werk ftellen, mogen wij dan befchouwen als eene eerfte oorzaak, welke door onze oplettenbeid niet heeft kunnen weggenomen worden. Een ongeluk, dat niet te ontwijken is, moet door beleid draaglijk gemaakt, en voords door geduld overwonnen worden; zonder nogthands onze handen te laaten verflappen. Het is onze pligt, de middelen ter verbetering aantewenden, welken ons nog overgebleeven zijn, fchoon wij uit alle omftandigheeden kunnen opmaaken, dat wij daaromtrent andere Natiën nimmer zullen agterhaalen, nog minder voorbijloopen: maar ons aandeel in de voordeelen der Manufactuuren moeten wij door onverfchilligheid niet aan vreemden laaten. Wij moeten, als om ftrijd, met hun over de voordeelen twisten, welke uit den bloei der Fabrieken ontftaan. Mogelijk zal men ons tegenwerpen, en zeggen: hoe kunnen wij tegen zulk een' verbaazenden droom „ oproeijen? Ons Land is kleen, bij Engeland, ,, Frankrijk, of Duitschland vergeleeken: in ons „ klein Gemeenebest kwijnen de Fabrieken; in de „ drie gemelde groote Rijken zijn ze bloeijende; „ en hoewel dit, door de onlusten in Frankrijk, ,, in de tegenwoordige tijden, voor dat Rijk eeni„ ge uitzondering maakt, zo zijn wij, en alle an(F) 2 „ de-  7© Middelen tegen het verder verval ,, dere Natiën van Europa, toch mede in die ver„ warringen gewikkeld, dat wij niet kunnen hoo„ pen, iets goeds met onze poogingen te zullen be„ werken." Hierop andwoorden wij: zo weinig het ook in den beginne fchijne, dat wij van onzen kant daarbij winnen; zo zaakelijk zullen andere Natiën, van heure zijde, daarbij verliezen. Laaten wij dit door een voorbeeld ophelderen. Een Fabrikeur, die door de naarftigheid het zo verre in zijne affaire heeft weeten te brengen, dat hij voor vijftig werklieden overvloed van werk heeft, zal door iemand , die mede in dezelfde zaak valt, en flegts met vijf man werkt, zodanig gedwarsboomd worden, dat hij weldra voor tien menfchen minder werk zal hebben; fchoon hij flegts door vijf tegengewerkt worde. Dit ontflaat, om dat de tweede, of in den fmaak van de Patroonen, of door eenige verandering in de doffe zelve, of wel in de kleuren en het mengelen derzelven, iets heeft gevonden, dat veelen behaagt, en zij daarom dit goed boven het andere verkiezen. Eu zoo de voorraad van deze nieuwe foort niet toereikende mogt zijn, om alle zich aanbiedende koopers daarvan te voorzien, zullen zelfs veelen teruggehouden worden,' zich van de gewoone goederen des eerften Fabrikeurs te bedienen, en dus het koopen langer uitftellen, dan zij anders gedaan zouden hebben, zoo zij de Mannfaftuuren van den tweeden Fabriekant niet hadden leeren kennen. Dit fel ijnt eene grilligheid in de koopers te voorönderftellèn, zal men zeggen; de dagelijkfche ondervinding  onzer Fabrieken enz, 71 ding bevestigt egter de zaak altezeer, dan dat men daaromtrent behoeve te twijfelen; de eerfte Fabriekant, gevoelt het naadeel even fterk, of de verkiezing der koopers dwaas, dan verftandig , genoemd moet worden. In zodanig geval, bevinden zich tegenwoordig onze Fabrieken. Dezelve zijn kleen in vergelijking met die van Engeland, Frankrijk en Duitschland; maar indien wij 'er ons met vlijt op toeleggen, om onze Manufaétuuren na den heeifchenden fhv.ak te fabriceeren, en daarin aanhoudend voordgaan, dan zullen onze poogingen bij de drie genoemde Natiën ook weldra gevoeld worden; want offciioon dit in den beginne flegts één vijftigfte gedeelte van onzen gewoonen flijt bij andere Natiën mogt vermeerderen , zo zal deze tegenwerking voor genoemde rijken misfchien zo gevoelig weezen, als of wij één dertigfte of veertigfte gedeelte meer in den gewoonen flijt gekreegen hadden. En daar de waare oorzaaken van het verval der Fabrieken niet zo daadelijk te ontdekken zijn, zouden wij, door onvermoeiden ijver in het verbeteren onzer IVlanufactuuren ons in den gemeenen flijt weeten intedtingen, eer die Natiën op berilel bedacht kunnen zijn, om ons hierin tekeer te gaan. Immers zijn de oorzaaken van" het verval der Fabrieken niet anders te ontdekken, dan door oplettende naarvorfchingen en vergelijkingen der famenloopende omftaudigheeden , waartoe eenige jaaren vereischt wTorden; geduurende i welken tijd onze Fabrieken zullen toeneemen, en die van andere CF) 3 Na-  72 Middelen tegen het verder verval Natiën in evenredigheid verminderen; ja derzelver her 'elmiddel zal zoveel te minder tegen den toeneemenden bloei onzer Manufactuuren kunnen opwer en, namaate wij ftandvastiger in het voordzetten , en ijveriger in de verbeteringen zullen zijn. In onze Verhandeling over de oorzaaken van het verval onzer Fabrieken hebben wij getoond, dat de belastingen óp de inkomende onverwerkte goederen en uitgaande Manufactuuren , een Onvermijdelijk kwaad voor onzen Staat waren, en dit begunftigde de opkomende Fabrieken van andere Natiën. Engeland hadt zich toegelegd op de verbetering van meest alle foorten van Manufactuuren , doch bijzonder op de wollen ftoffen en het bewerken van ftaal, en daarin ook een ongelooflijken trap van volmaaktheid bereikt, Frankrijk muntte voornaamlijk uit in het vervaardigen van veelerhande zijden ftoffen. Duitschland volgde den fmaak onzer Nederlandfche werken, zonder, tot heden, op die hoogte gekomen te zijn, dat zij bij onze Manufactuuren in deugd en fchoonheid haaien kunnen: doch, daar deze Natie tot een zeer laagen prijs kan werken, worden derzelver goederen, om den goedkoop, nog al gefleëïen; Uit dit aangehaalde zal blijken, dat wij ons dienen toereleggen , om de Engelfche Manufactuuren in qualiteit en fierlijkheid te evenaaren , zonder naar derje'ver uiterfte volmaaktheid te dingen ; dac wij de Fraiifcfien zoeken te agrerhaalen in het vervaardigen van zijden ftoffen, doch dat wij deze ftstfe alken trachten te evenSaren in den fmaak der pa-  onzer Fabrieken enz. 73 patroonen, maar niet in de ligtheid der quaH eit van de ftoffen zeiven, welke doorgaands zo flegt is, dat deze Natie toch groot gevaar loopt, vroeg of laat heuren bloei van zijden ftoffen te zien verminderen, zonder juist groote tegenftreevers te hebben. Het zal genoeg zijn, zoo wij onze zijuen ftoffen in qualiteit eenigzins verminderen, z«n Jer dezelven zo liegt in deligd, als die der Franfchen, te maaken. Eene enkele verandering van m.de, die tot deugdzaamer ftoffen overhelt, kan de F ra •;fehe Fabrieken een' gevoeligen flag toebrengen, die derzelver bloei jaaren agteruit zet. En zou men niet mogen verwachten, dat Frankrijk, wanneer het van deze tegenwoordige beroerte tot fülftand komt, de eerde zal weezen, die de mode zal invoeren, om zulke deugdzaamer ftoffen te draagen , als met zijn belang best overeenkomen? Dit zal de uitkomst leeren. De Duitfchers leveren zeer veele foorten van Manufactuuren, maar van geringe qhaliteit en niet zeer ooglijk. Deze Natie werkt voornamelijk ten behoeve der finalle gemeente. Om nu de zwaarigheid te ontwijken , die den bloei onzer Fabrieken belet , dienen wij ons toetefeggen, om onze Maniifaccuuren te vervaardigen even onder de ket.righcid van die der Engelfchen; in fmaak van firaaije Patroonen naar die der Fianfchen, en in deugd en oogït|kheij boven die der Duitfchers. Devc aanm.r1 i den Heer A. Rogce on.lecnd, in zijne brWonde Verhandeling bij do H'.'l'rmdlc'ie MMlfeHappij te Haarlem , over den bloei onzer inlattdjóe Fabrieken; (F, 4 e»  74 Middelen tegen het verder verval en het is ons voorgekomen, dat dit een zeer geichrkt middel zij, om daartoe medetewerken. in gunftige tijden, als de handel met een aangenaam voordeel gedreeven kan worden , zou men onzen buitenlandfche handel op alle mogelijke wijze moeten beguödigen, door eenige vermindering van de belasting op de inkomende onverwerkte goederen, en op onze uitgaande Manufacturen. , Hierdoor zouden wij den handel van andere Natiën afbreuk doen; terwijl de inkomfteii des Lands weder vergoed zouden worden uit den meerderen bloei van Handel en Fabrieken. Veele kanaalen ten afzet van vreemde Manufactuuren naar andere Landen zouden daardoor gedopt worden, wier behoeften wij uit onze handwerken , zoo niet geheel, echter ten deele, zouden vervullen, en wel voornaamlijk door middel van trokkeeren voor ruwe materiaalen, »t welk veeltijds een dubbel voordeel aan onzen Handel en Fabrieken kan toebrengen. En, zoo ik het menfchelijk hart wel kenne, dan is het gundig vooruit icht van voordeel de eenigde drijfveër, welke den ijver en de fchranderheid der Kooplieden kan opwakkeren, en derzelver voordduurende oplettenheid gaande houden. De butenlandfche Geld-negotiatiën zijn een allertegendrijdigst middel voor den bloei onzer Fabrieken en Trafieken, zo lang wij ons, met den overvloed onzer Contanten, zeiven voordeel kunnen aanbrengen, gelijk wij dit in onze voorige Verhandeling breedcr betoogd hebben : dan , het fchijnt eene onoverkomelijke zaak te zijn, hier tegen een bekwaam  OiNzr.R. Fabrieken enz. 75 kvvaam herftelmiddel uittedenken. Wij leeven in een vrij Land, en uit dien hoofde heeft ieder lnwooner eene vrije befchikking over zijn vermogen. De verzoeking is te, groot, om niet opgewekt te worden, zijn geld buiten 'slands uittezetten, waarvan men. veelal bijna een dubbel jaarlijks inkomen van zijn vermogen kan reekenen tegen den Interest, dien men op onze Lands-obligatiën ontvangt. Egter denken deze geldgeevers niet aan de hachlijkheid, waaraan hun kapitaal is blootgefteld, dat zij op bloote Obligatiën buiten 'sLands geeven, en daarvoor Interest ontvangen , zo lang de Gèldöpneemers welvaarenj maar ook het kapitaal op verlies moeten affchrijven, als dezen zeggen: wij kunnen niet betaalen. En wie zal tegen Vorften een pleitgeding beginnen? De menigte van kwaade voorbeelden der groote verliezen en verarming van gantfche Familiën heeft tot dusverre nog weinig indruk op de gemoederen onzer Ingezetenen gemaakt. Eene aanmerklijke belasting op dergelijke buitenlandfche Obligatiën te leggen, zou dit kwaad misfchien eenigzins kunnen bepaalen: ten minften zouden deze inkom (ten, fommige goederen van een deel der belastingen kunnen ontheffen, welke tot onze inlandfche Fabrieken en Trafieken behooren, ©m alzo , langs dien weg , ook veele Renteniers eenigzins tot nutte Leden der Maatfehappij te vormen , en tot welzijn van den Staat te doen bijdraagen, terwijl zij anders toch zeer weinig voordeel aan het Gemeenebest toebrengen, (F) 5 Zou-  7rbeeid voor : en, waarlijk, een -zo verlicht en befchaafd volk zal het oproer ver* foei'en , en die weinige nietswaardigen , die, uit baatzuchtige oogmerken , zulks beproeven wilden, zoa-  B'J OMWENTELINGEN enz. 59 zouden geen' aanhang vinden. Onder waare Christenen zal men nimmer Catilina's aantreffen. Van den anderen kant , zal een waarlijk Christelijk Regent , waaronder men , zonder dat ik zulks behoeve te ik rin neren , geen' fijnman, verftaan, zal zich je ens zijne burgeren altijd zo gedraagen , dat de weidenkenden het nimmer als een pligt kunnen befchouwen , hem gewelddaadig te wedenftreeven. Een overdreeven haat tegens alle verlichting is de hoofdoorzaak ,• dat eenigen onzer tijdgenooten , de eerfte omwenteling in Frankrijk bfootelijk aan de wijsbegeerte toefchreeven. De behoefte der. verbetering was reeds lang erkend , zelfs door den ongelukkigen Koning , die de fchuld zijner voorvaderen heeft moeten boeten : de grond der omwenteling en der volgende gewelddaadigheeden lag eigenlijk in den geest der natie. De laatere gruwelen , waar mede fommigen onder haar zich bezoedeld hebben, moeten geenszins gewrochten der waare wijsbegeerte , maar veeleer eener valfche , die ook in andere landen heure tempelen en vereerers heeft genoemd worden. Dan, om mij hier bij niet lan! ger te bepaalen ; ik verklaar uitdruklijk , dat ik een vriend ben der verlichting. Welke vereerer van den grootften Leeraar der waereld zou de duiilernis liever hebben dan het licht ? Christus lief te hebben , en het licht te haaten , is volftrekt tegen? ftrijdig. Intusfchen, fta ik geen oogenblifc in° beberaad , om den Christelijken godsdienst, met betrekking tot het ftaatkundige , ongelijk grootere waarde toetevoegen , dan het geen , dat thands Burgerlijke Maatschappij. (H; wij-s.  100 Gedrag eens Leeraars wijsbegeerte genoemd wordt. Het is onbetwistbaar, dat de laatfte ons eer doet overhellen tot eene heimüjke misnoegdheid over den vastgeftelden regeeringsvorm, dan wel de eerfte. Deze heeft flegts een' eenigen regel , welke opregte Christenen jegens hunne Overigheid ongehoorzaam kan maaken; naamlijk dezen; men moet God meer gehoorzaamen dan menfchen. En deze bepaalt zich enkel tot het godsdienftige. Gene daartegen betrekt alles voor zijn' rechrerltoel, onderwerpt alles aan den geftrengften toets , zonder acht te geeven , dat wij allen menfchen zijn , onder menfchen leeven , en dus overal onvolkomenheid moeten aantreffen : zij kan geene zwakheeden en misflagen dulden en wil enkel volmaaktheid. De Christlijke godsdienst daartegen ademt niets dan geduld , toegeevend- en zachtmoedigheid en leert ons een minder kwaad , om een grooter goed, lijdzaam draagen , en nimmer het laatfte opteofferen , om een zeer onzeeker cn veraf gelegen te verkrijgen. De tot hier toe gemaakte aanmerkingen heb ik opzetlijk voorafgezonden , om van geen eenzijdigheid ten voordeele van den Christlijken Godsdienst befchuldigd te worden , wanneer ik aan het regtmaatig gedrag der openlijke Leeraaren van denzelven een groot gewigt en uitfteekende waarde toekenne , in de omflandigheeden , waarin wij ons bevinden; daar uit het beredeneerde overtuiglijk blijkt, welk een' grooten invloed deze godsdienst heeft op fóst burgerlijk gedrag van alle de leden eener maatfehappij. Hoe  Bij omwentelingen. lot 1Ï0È heeft zich der halven een L e eraar van den C iiris te lijken godsdienst, Bij omwentelingen in den burgerstaat,te gédraagen? Ik laate het onbepaald , of de omwenteling binnen of buiten zijn Vaderland plaats hebbe. Althands in de tegenwoordige omflandigheeden fchijnt zulks bij den Leeraar geen onderfcheid te maaken. Of het zijne medeburgeren zijn , die , met hunnen regeeringsvorm onvergenoegd , verandering in denzelven trachten te bevverkltelligen ; of dat evui het zelfde in vreemde gewesten plaats hebbe , ra.er die zo nabuurig zijn , dat hun voorbeeld een werkzaamen invloed kan hebben , hij is toch in he£ geval betrokken. Wanneer de zoon van den Ma. rokkaanfchen Sultan tegen zijn' Vader opftonde^ konden wij, onzenthalven onbekommerd blijven,; Maar als een Eurppeïfche , een nabüurige , een zo magtige Staat, gelijk Vrankryk , zijn' regeeringsvorm verandert, hebben wij meer reden, om op onze hoede te zijn, dewijl dit voorbeeld van een' epidemifchen invloed zou kunnen Worden. Is het geval eener omwenteling werklijk daar, 't zij dan in of buiten zijn Vaderland, zo begrijpt ieder van zeiven , dat de Leeraar niet geheel en al kan zwijgen , zo min in bijzondere gezelfchappen als op den kanfel. Men verwacht met recht zii'n oordeel : 't zij dan een goedkeurend, in geval der reehtmaatigheid en noodzaakliikheid der omwenteling. (H? * of  io2 Gedrag eens Leeraars of een afkeurend in het tegenovergefteld geval. De reden is duidelijk. Geen weldenkende mag, bij gewigtige gebeurtenisfeh onverfchillig blijven : hij moet noodzaaklijk partij kiezen. Zou nu de Leeraar, die op het openlijk en algemeen gevoelen zulk een' gewigtigen invloed hebben kan , in dit eene geval ftilzwijgen ? Dan zou hij voorzeeker de befchuldiging van domheid , van onverfchilligheid voor zijn Vaderland , of wel van ongenegenheid jegens het zelve met recht verdienen. Men moet echter hier den burger van den Leeraar onderfcheiden. Op den eerften past het gezegde regtsftreeks; minder op den laatften. Noch uit het oogmerk, noch uit eenig ftellig voorfchrift , noch uit eenige geloofwaardigheid , noch uit den geheelen geest van den Christelijken Godsdienst kan, bij wettige gevolgtrekking, eenige verpligting voor den Leeraar afgeleid worden, om, in zijne betrekking als Leeraar, zich voor de eene of andere ftaafkuudige partij volftrekt te verklaaren. Een geval uitgezonderd, wanneer de vrijheid des geweetens ten aanzien van den Godsdienst in het gefchil betrokken is. Hier geldt het gebod: men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan menfchen. Dan , in enkel ftaatkundige verfchillen, over dezen of een' anderen regeeringsvorm, mag en moet hij, wel als een eerlijk en vaderlandlievend Burger, maar geenszins als een Leeraar, partij kiezen. Ik zeg zelfs: hij mag niet; zijn post is het tijdlijk en eeuwig heil der gantfche gemeente, die zich aan zijne leiding toevertrouwd heeft, te bevorderen, aller waar nut  BIJ OMWENTELINGEN. ' I03 •nut te ftichten. Hij maakt zich nutloos, ergerlijk en aanftootlijk voor hen , die van hem in het uaatkundig geloof verfchillen , wanneer hij den tijd op den leerdoel verkwist met zijne bijzondere (taalkundige gevoelens voortedraagen en te betoogen. En echter dezen, daar zij, ondanks hunne, 't zij dan regte of verkeerde denkwijze, braave, eerlijke, vaderlandlievende burgeren zijn kunnen, behooren voor hem van dezelfde waarde te weezen, hebben het zelfde recht op zijne zorg en leiding, als zij, die volkomen met hem inftem- men. Gaarne erken ik, dat het in veele gemeenten den Leeraaren zeer kwalijk geduid wordt, wanneer zij nimmer iets betreffende de publieke zaaken op den kanfel voordraagen. Ik ftem zelfs toe, dat waar de gemeente met de zaaken van dezen tijd reeds bekend is, en uit hoofde van derzelver gewigt iets hierover wenscht te hooren, dezelven niet altijd met ftilzwijgen voorbijgegaan kunnen worden: fchoon ik tevens het ten hoogden afkeure, alles op den kanfel te brengen, en zich angstvallig te bekommeren, om iedere leerrede iets bijzonders , iets aantreklijks bijtezetten. Zodra men het opzetlijke hier van bemerkt, wordt hierdoor weinig goeds gedicht. Men komt wel menigvuldiger op; doch enkel uit nieuwsgierigheid, om iets bijzonders te hooren, niét met oogmerk om zich te dichten. En dus verliest mèn het groote doel der openlijke voordragt, de waarheid. — Dus veroorlovelk den Leeraar wel, in deze tijden, van de tegenwoordige onrusten te CHj) 3 ge-  *°4 Gedrac eens Leeraars gewaagen; maar hij boude altijd dien groeten regel m het oog: dat hij zorg draage, dat hij W* Wm Wim dan rerhetere! „ gez0nden heb« f" ,en medicij"meester niet noodig, mm " Z1''ken- ' lmmers • het moet goede , ffine en getrouwe ingezetenen noodzaaklijk zeer bevreem■ Wa"neer ^ °Pze!'ii^ en nog daarenboven met een grooten omhaal van vvelfpreekendheid, voor Pproengheid gewaarfchuwd worden. Hebben zij ê^n recht om zulks op-.evatten, als of men hen vantrouw-de, en gevolglijk om zich beleedigd e ^Lcv 7t0Ch V3lt «ikbraave/man miartiijKcr, dan wanneer men ;■■ • . . i j ,. vvuuiicer men, ui eenige gewistise h=m barken 1M[, d„ hi; de ^ . ■ WK 'P men vertrouw» kan. Ik zou voorb„,' di men nen, bij eene inzaameling van «ahnoesfen, as behoeftige medeburgeren, hadde'voor J egaan; dewijl zif zich verbeelden, dat men hft hunnen **** *« «iet toevertrouwde, Tets bjtedraagen. MijI;es oordeels, is het een gewigSe Pbgt, deze edele gevoeligheid van onzent ?n gedeeltehjk geringen ftand, inzonderheid bij de tegenwoordige omflandigheeden, met een verfenoo- nend ontzag te behandelen. Van de andere f'ide zal hij mooglijk door zodanige waarfchuwingen voor oproerigheid, bij anderen, van eene tegengefle^e gezindheid, de neiging tot onrust, in ifede van te onderdrukken veeleer opwekken en verfterken. In  EtJ OMWENTELINGEN. I05 in het gezellige leven befchouwt men den Leeraar meer in zijne betrekking , als burger: als zodanig, kan hij zich over ftaatkundige aangelegenheeden vrijer uitlaaten. Hij trachte dan de echte liefde tot het Vaderland meer en meer optewrekken. Mij dunkt zelfs, dat dit onderwerp veel gevoeglijker in gezelfchap, dan op den kanfel behandeld kan worden. Men kan dan meer in bijzonderheeden treeden, het welk bij deze ftof zeer noodzaaklijk is. Hij leide dan ongemerkt het gefprek op de voordeelen van het land, waarin hij zich bevindt; maar zorge boven alles, van niets te overdrijven, het welk in alle gelegenheeden meer naadeels dan voordeels werkt. Alle overdreven loftuitingen geeven bij verftandigen het meeste voedfel aan ergwaan. Hier geldt in vollen naadruk, die te veel bewijst, bewijst niets. Het menschdom is over het algemeen reeds dermaate verlicht, dat ieder wel weet, dat alle menschlijke dingen onvolkomen zijn; dat alle regenten en grooten eikanderen niet gelijk zijn in geestvermogens", of zijn kunnen, even gelijk dit in alle klasfen der maatfehappij plaats heeft; dat de eerften, zowel als alle andere, menfchen zijn, die dooien kunnen. Men kan van niemand volmaaktheid, zonder eenig gebrek, vorderen. Als het flegts draagelijk is; zeggen de meesten. Bij zodanige gezindheeden kan de Leeraar zeer veel goeds ftichten, door de opmerkzaakheid op de wezenlijke voordeelen van zijn Vaderland te vestigen , de toegeeflijkheid en het geduld, ten aanzien der gebreken, te (Hj 4 ver-  Joö Gedrag eens Leeraars verfierken den ijver en de zucht ter behoudenis van de eerften optewekken, en de al te hevige en onberaaden drift ter verbetering re beteugelen. In openlijke voordragten, treft de Leeraar overvloedtge gelegenheid aan, om, bij het verheffen der waarde van den mensch, bij het betoog der zedelijke en natuurlijke gelijkheid van het menschdom, de groote voordeelen der natuurlijke ongelijkheid der menfchen, ten aanzien der verfchillende geestes. en Iighaamsvermogens, neigingen en gefchiktheeden — de groote voordeelen der ongelijkheid m goederen en ftanden, der beperkingen door wijze e„ billijke wetten, der onder«efchiktheid , des mwendigen en uitweudigen vredes', der persoonlijke zeekerheid en veiligheid, ook met betrekking tot eigendommen , — ais mede de e voorrechten van den middelftand en der werkzaame klasfe boven de hoogeren en meer gegoeden in het helderst daglicht te ftellen. Indien de Leeraar zich h,er op toelegt en daarbij zich bevlijtigt, om die groote grondregelen -van den Godsdienst , boven aangeroerd, ernftig op het hart te drukken en tot dit einde den drang en beweegredenen van ÏEsus leer gepast en naadruklijk weet te beztan zal hij voorzeeker zeer veel toebrengen, om vevgenoegen, rust en vredelievenheid, benevens alle die deugden, welken het waar geluk des gezelligen levens daarftellen, in de maaifchappij meer en meer uittebreiden. Een Leeraar eindelijk behoort beftendig de natuur en de groote beftemmiug van zij,,' post, en tevens de  BIJ OMWENTELINGEN. I07 de ftilzwijgende, maar echter onfchendbaare voorwaarde , waarop dezelve hem aanvertrouwd is, in het oog te houden. Volgends het eerfte is hij een bode der liefde, des vredes, een uitbreider van dat koningrijk, dat niet fpijs en drank, maar vrede, gerechtigheid en geestlijke blijdfchap is. Volgends het laatfte vermag hij niets te zeggen of te verrichten, dat de rust, de orde en de onontbeerlijke ondergefchiktheid in de~ maatfehappij kan verbreeken. Het is geene toevalligheid, maar het behoort tot hef wezen van zijn ambt invloed te hebben. Tot welk een godsdienftig genootfehap hij behoore, het zij het heerfchende of niet heerfchende zij; zij, welken de wetgeevende en uitvoerende magt in handen hebben, die hem, als een openbaar perfoon kunnen dulden , aanltcüen, of in zijne openbaare bediening fchorfchen , hebben hem dien invloed toevertrouwd. Maar met wat oogmerk, onder welke voorwaarde ? Het gezond verftand leert ons, dat de, wel niet uitgedrukte, maar nog/.ands, onvermijdelijke en onfchendbaare voorwaarde hier van is; dien invloed te bezigen tot bewaaring van de rust , de orde en gehoorzaamheid in de maatfehappij. Welk verlhmdig Regent zal eene klasfe van menfchen dulden, befchermeu en bij hunne rechten bewaaren , welke tot demping van onlusten of het verwekken van een' opfland zo verbazend veel kunnen toebrengen; en tevens onverfchillig blijven, hoedanig een gebruik zij van dien invloed maaken. De RepreTentant van een vrij volk zal hierin met den willekeu(H) 5 rig-  ioS Gedrag eens Leeraars bij omwent, ent. rigften despoot van flaaven overeenflemmen, dat beiden de toevertrouwde magt in al heur naadruk bezigen, zodra die invloed voor hen gevaarlijk begint te worden , om denzelven te beteugelen, en wanorde ftichtende geestlijken, als rustverftoorers en oproerwekkers uit de maatfehappij te verbannen. En welk verftandige zal dit, in den eerften, een misbruik van magt noemen; of in den laatften als ftrijdig met gezonde flaatkunde afkeuren? Wanneer een Leeraar de voorgeftelde regelen ten doorgaanden rigtfnoer van zijn gedrag ftelt mag en moet men het overige aan de uitfpraak van zijn geweeten overlaaten. V.  V. BEDENKINGEN OVER DE VOLKSVERLICHTING. O p de bepaaiïng wat eigentlijk de gezonde Reden zij , en hoe die, zo bij elk afzonde;lijk perfoon, als bij een geheel volk aangekweekt wordt (*), kan de vraag natuurlijk vallen: wat het eigentlijk te zeggen is de gezonde Reden bij een geheel volk aantekweeken , het welk men een Folk vet lichten? een Volk opklaaren, noemt ? Hier over is reeds zo veelvuldig, en zo zeer verfchillend gefchreeven , dat het Waarlijk de moeite niet waardig fchijnt te zijn, nog meer over dit onderwerp in gefchrift te ftellen ; niettemin , als men de zo zeer verfchillende meeningen omtrent de grenzen der Volksverlichting en derzelver waare bedoeling, als ook over de middelen die daartoe aangewend behooren te worden naagaat, dan waarlijk fchijnt eene nadere bepaaling van C) Zedekundb Bladzijde ui. enz.  IJo Bedekkingen over de van dit veel bevattende woord niet volftrekt overtobig te zijn ; wijl deszelfs betekenis, na men die wijd mtftrekte of naauw beperke , een geheel andere zaak aanduidt, die in deszelfs gevolgen ook ge. . Ve,fchllIeud zi>"nde> ^er voordeelig of zeer naa- deelig voor het menschdom worden moet. 1-achten wij derhalven eens onze oplettendheid voor een poos op deze ftof te hechten, en te zien of ook, door middel eener eenvouwdige redeneering de waare grenzen der Volksverlichting kunnen bet Pralen ; zo dat dezelve aan het menschdom over he algemeen niet fchadelijk , maar tot deszelfs waar geluk behulpzaam zij. De Maatschappelijke omgang vordert, zonder menige tegenfpraak, eene verfcheidenheid van beiwaamheeden , in deszelfs leden ; wijl zij eikanderen ,n verfchillende betrekkingen en omftandigheden ten doften moeten Maan, en eikanderen het leven gemakkelijk en aangenaam moeten maaken. Daarioe ecnter behooren zeer onderfcheidene werkzaam heeden, zeer onderfcheidene Gemes en neigingen onder de menfchen plaats te hebben ; derhalven kan da, verlichting,zal zij ten minftevoor het menschdom m t algemeen dienen, daar niet heenen ftrekken om alle menfchen even kundig, even verheven van fmaak , even verfijnd te maaken; wie toch zoude dan de meer ruuwe, maar echter even zeer onmisbaar noodige, werkzaaniheeden ter hand flaan.' Zij kan ook niet ftrekken om den mensch volkomen na de vereiscbten van zijn natuurlijk geitel te doen leeven; want 'er zijn tot onderling verband der  Volksverlichting. iii der menrchelij'ke maatfehappij, ook verhevener geestinfpanningen noodig ; de ruuwe arbeider hoe onmisbaar en nuttig hij ook in de burgerlijke Maatfehappij weezen mooge, kan onmooglijk den alles opfierenden fmaak , den alles verguldenden geest van het fijn en diepdenkend vernuft bereiken, ea evenwel daardoor worden de Hemelen gemeeten , den weg ter zee afgebakend en de grensfeheidingen op het land bepaald ^ de Rijken befluurd en het recht gehandhaafd. Zo dat men dus met verlichting , geen verfijning van fmaak, noch ook geene meer met den eerften oorfprong der ruuwe menfchelijke natuur overeenkomfiige, levensregelen, bedoelen kan. Wat dan blijft 'er voor de Volksverlichtere over : niets anders dan de algemeene befchaaving der goede Zeden. Deze kunnen in alle tijden , en bij elk Volk niet te zeer verbeterd worden ; en derzelver aanwasch, tot hoe hoog een trap die ook ftijgen moge , kan aan het menschdom nimmer fchadelijk zijn. Nooit toch kunnende menfchen zig onderling te veel gemaks toebrengen , te vriendelijk famen woonen, te zeer elkanderen onderfteunen , en elk, na zijne ontfangene gaven , ziels of lighaams vermogens, bijdraagen tot het algemeen behoud der menfeheliike Maatfehappij en dus tot veraangenaaming van het leven in het algemeen, en den onderüngen omgang in het bijzonder. Wat dan kan men toch anders met algemeene Volksverlichting bedoelen , dan het allengskens uitroeijen van voor de rust fchadelijke vooroordeelen; de demping en bevrediging van haatelijke twee- dragt;  ïi£ Bedenkingen over de dragt; 't zij uit wat oorzaak die ook moge ontftaan; dé aanmoediging tot werkzaamheid, naarfcgbeid maatigheid, goede trouw, oprechtheid en alle de deugden welke een Volk beftendig doen Woeijen , en juist het tegenovergeftelde zijn , van partyzucht, achtloosheid, traagheid, valschheid , kwaade trouw én] losbandigheid, waardoor allerleie oneenigheid en moeielijkheeden onder het menschdom ontdaan, en die een Volk eindelijk , wanneer zij tevens op derzelver hoogden trap gedegen zijn, i„een' afgrond van verwarring en ellenden nederftorteu. Goede Zeden onder het menschdom aantekweeken , is dus de waare ver]ichti Deugden te leeren, de waare opklaaring van een vo, Ais elk ,id ee"er Maatfehappij, door zodanig eene verlichting, regt deugdzaam en jegens zijnen medemensen, regt welwillende wierde, ware'er eer. Hemel op aarde te wagten ; immers het waare geluk van den mensch, beftaat niet in veel te weeten , maar in wel te doen. Het is dus de taak van een Volksverlichter niet, om het Volk alleen in allerleie kundigheeden ervaren te maaken , en de gemeene man tot een' Polyhistor te vormen, waardoor dc ploeg zoude ftiiftaan, de handwerken verhaten worden, en de zee onbebouwd blijven- terwijl elk zig toe zoude leggen, om theoretisch Landbouwer, Zeeman en Handwerksman te weezen terwijl de ftudie geen' tijd tot de practijk zoude overlaaten; of alle inwooners te gelijk Regenten zouden willen worden, (leunende op hunne verkreegene kundigheeden, in het beftuur van den Staat, wel  Volksverlichting. 113 wel bepaaldelijk om het Volk in het algemeen , en elk mensch in het bijzonder meer en meer tot een braaf verflandig en door de gezonde Reden, tegen alle vooroordeelen en partijzucht gewaapend wezen, te vormen , en de uitoefening van alle burgerlijke deugden, meer en meer, uit eene afgetrokken Theorie tot eene daadelijke Practijk te brengen. Hoedanig kan dat nuttig oogmerk nu bereikt worden ? welke is de waare verlichting die daar heenen firekt ? Laat ons daaromtrent nog het volgende in overweeging neemen. Onder goede Zeden bij een geheel Volk verftaat men , gelijk wij bevoorens gezien hebben, zulke deugden welke hunnen grond in de gezonde Reden hebben ; dus zal de taak der Volksverlichtere moeten zijn , deze meer en meer aantekweeken , wij hebben hier voor (*) reeds aangeweezen op welke plaatfen deze aankweeking met vrucht gefchieden kan, en zullen 'er eindelijk hier nog bijvoegen hoe het ons voorkomt, dat dezelve aldaar behoorde te gefchieden, Vooreerst in de Schooien behoorde men de Kinderen reeds gezonde begrippen van den natuurlijken Godsdienst, en hunne pligten in het maatfchappelijk leven in te boezemen , 't geen gemakkelijker zoude kunnen gefchieden, dan hen de verborgenheeden van den Godsdienst en de fijne onderfcheidingen van verfchillende Secten, aldaar te leeren. Welke oefening ons als eene, in die jaaren zeer vruch- (*) Zedekunde bladz, 124.  114 BEDENKINGEN over de VoLKSygRLlCHTÏNC. vruchteloos- , vermoeijing der Kinderlijke herfenen voorkomt wijl het oordeel als dan nog niet rijp genoeg is om den inhoud van fyüematilche leerboeken voor bejaarde lieden faamgefteld , te bevatten. In de Kerken, behoorde men zig, na het ons toefchijnt over het geheel meer toeteleggen , om het hart der leeken te vormen, dan hen het hoofd met Oofterfcne geleerdheid of verwarrende verklaringen te vullen De openbaare prediking van-Gods woord moet ftrekken tot ftichting en verbetering van den mensch en geen aanleiding tot Godsdiensthaat wegens verhullende opvattingen van Gods woord geeven. Hoe: fmertehjk valt het, den geheel van de waereld getrokken en godvruchten kerkganger niet, om, m plaats van troostelijke en onderwijzende uitbreidingen, omtrent de groote les van Je sus, bemint God « uwen naaften, fomdjds niet anders dan partijdige inooezemingen , opgeblazen voordragten , kibbehge woordvieringen of onverftaanbaare diepzmnigheeden te hooren uitgalmen ! 6 IJdele beuzeUngen, aardfche drafj ^ g.. vreedzaam bedehuis bezoedelen ! In de Boekvertrekken en op 'het Tooneel eindelijk behoorde men de Zeden der Natie door inlandfche voorbeelden te befcnaaven. Dus doende zoucle na onze gedagten, de waare Volksverlichting, daadehjk bereikt worden. VI,  VI. KORT BERIGT we ge ns het ONDERWIJS der. DOOF-S TOMMEN% i n FRANKRIJKEN DUI TSCHL AND. D e kunst, om doof-ftommen te onderwijzen, is, zo verliet werktuiglijke betreft, juist zo nieuw1 niet. Reeds in de zestiende eeuw, heeft men Üès den gevonden , en wel , zo het fchijnt, in Spaiu je , die doofgeboornen leerden , dat zij met dezelfde leden , waar mede zij aten , dronken en ademhaalden , behalven dat, nog zekere gearticuleerde geluiden konden voortbrengen , en het daadlijk ook zo ver bragten , dat zij zekere kunstgeluiden met den mond maakten. Doch * of dit wel iets meer dan werktuiglijk , en of het verftand hier bij ook werkzaam geweest zij, blijft nog zeer twijfelachtig, gelijk blijken zal uit de volgende korte fchets der leerwijze , die ik ten voorbedde hier zal bijvoegen. Burgerlijke Maatschappij. (I) Van  •ïi6 Wegens het onderwijs Van zekeren Peter a Ca stro, vermoediijk een Spanjaard, die in de zestiende eeuw leefde , eu zich op gemelde kunst toelegde, vindt men het volgende berigt. De aanvang van zijn onderwijs , of liever , de voorbereiding tot hetzelve , beftondt in eene, na het temperament des leerlings gefchikte - buikzuivering ; deze werdt gevolgd van een extract of decoctum van nieswortel, welke hun bij hei haaling werdt gegeeven, en ten laatften vermengd werdt met Agaricum en een fijroop van cufcuta Europcea (Epitlyme.j Daar op werdt den ongelukkigen het hair, omtrent een handbreed, boven op de kruin afgefneden , en iederen avond deze plaats gefmeerd met een zalve, die uit aqua vitce, nitrum depuratïïm en bittere amandel olie beftondt, welke tot eene zekere maate verkookt en met aqua nymphaa (of water leliën water) vermengd moest worden. Dit is niet alles. Hij moest zich daar en boven , met een kam van ebbenhout, iederen morgen het hair tegen den loop aan, kammen , en hier op kreeg hij een conferf, of flik* middel, uit Majlix, Amber, Muscus en llegüfe faamgeiteid. Vervolgends moest hij zich het aangezicht wasfehen, en inzonderheid den neus en de ooren wel afdroogen , en dan zeide de leermeefter, met eene duidelijke ftem, even beven zijn kruin , eerst de enkele letteren van het a b c dan Syllaben , en eindelijk geheele woorden van bekende en dikwijls voorkomende dingen hem voor , waar door hij welk een wonder ! —i- in korten tijd fpieeken leerde , ja eene buitengewoone vaar-  oer Doof - stommen,' j j f vaardigheid en bekwaamheid hier in erlangde. = lk geloof niet, dat men de leerwijze van dezen PetêraCasTro alleenlijk,- volgends den uitwendigen fchijn, moet beoordeelen. Misfchien zag hij het gevaar voor uit, waar aan hij zich zou bloot geeven bij de H; Inquifuie, ingevalle hij geheel en al , zonder eenige fchijnbaare voorbereiding , te werk gegaan ware , cn mogelijk dacht hfj dezen zonderlingen Omweg uit , om niet bij haar onder verdenking van toverij te vervallen; Zonder' ons met hem of anderen , welken zich , in andere landen en tijden , op dezelfde kunst toegelegd hebben , langer optehouden , bepaalen wij ons wat langer tot den abt de l'E p é e , die zich, in deze eeuw , als onderwijzer der doof-dommen èen' onfterflijken roem in Frankrijk verworven heeft. Zijne eerfte bemoeijing was hen de figuurende letteren van het abc onderfcheidenüjk te keren kennen , en dezelven , door verfchillende rigringen en. buigingen der vingeren, te leeren naimaakeu , waar door zij dezelven des te beter konden onderfcheiden. Het zogenoemde fpellen gefchied- de , niet mondeling , maar door de verfchillende, volgends de gedaante van iedere letter, ingerigte buiging der vingeren ; het welk de vlugften in één, de traagften ten minften in drie lesfen verftonden. Dus fchreef hij, b. v. het woord feneftra (vengfter) op een tafel of iets anders , ftelde het voor den leerling ten toon : en naa vier of ten hoogden vijfmaalen de Ietteren met het vinger' abc gemaakt te hebben, verdondt die ze allen. Ten blijke hier van (D * liet  n8 Wegens het onderwijs liet de onderwijzer, naa het woord uitgewischt te hebben , hem het zelve eerst met de vingeren nafpellen en vervolgends opfchrijven : dit alles gefchiedde in den tijd van twee minuuten. Dit vinger abc wel van buiten kennende , ging men tot het fchrijven over : zonder zich optehouden met hen fraai of ortographisch te leeren fchrijven , was het voldoende, als maar de letters ea de woorden onderfcheiden konden worden. Reeds op den tweeden , zoo niet den eerften dag van het onderwijs , begonnen de leerlingen twee of drie tijden van een werkwoord hen op een tafel ten voorbedde voorgefchreeven , van buiten te leeren, welken zij, naa dat die uitgewischt waren , zeiven met krijt moesten nafchrijven : en op deze wijze leerden zij , m den tijd van zeven dagen een geheel werkwoord, in alle zijne tijden en wijzen , zo wel fchrifchjk, als door tekenen uitdrukken. Ten gelijken tijde leerden zij , eerst door de vinger - of tekenfpraak, in korte vraagen , de eerfte beginfelen van den godsdienst ; welken zij den volgenden dag op de rafel of het fchrijfbord opfchreeven. — Bij deze oefening in de eerfte maand , waar in ieder in het bijzonder onderwezen werdt , voegde de meefter weeklijks twee openbaare lesfen , gefchikt om hen in de teken-fpraak te volleeren. Volgends den rei af dicteerde de meefter , in de bekende tekenen , een voorftel over zekere ftof, begaande , min of meer, in veertig woorden , in vraagen en in andwoorden , en het welk, met groote letteren., op eene plank, of fchrijfbord, van 5 voeten breedte , werdt opgefchree- ven  der. Doof-stommen. 1T5 ven en dus voor het gezicht der leerlingen ten toon gefteld. Naa het gebed, het welk in de tekenfpraak gefchiedt, begint de verklaaring Van alle de daar in vervatte woorden , en dit gefchiedde, terwijl het wel tienmaalen herhaald w^erdt ; eerst door den meefter, of een der bekwaamde leerlingen , en welken de overigen omringden en wel op hen letten , om de tekenen , die hen voorgedaan werden , natemaaken ; dit ging zo volgends den rei af, van de gefchiktften tot de minstgeöcfrènden. Deze tekenen nu drukten niet alleen de zaaklijke betekenis des woords uit , maar ook deszelfs letterlijke (grammaticale) waarde, ten aanzien van pcrfoon , getal, tijd en wijze , als ook gedacht en naamval. Insgelijks hadden ook de bijvoeglijke woorden , de voorzetfels en fatnenvoegeude woorden hunne tekenen. — Volgends deze leerwijze leerden zij meer dan drie duizend woorden in de eerfte maand reeds kennen en onthouden, en vervolgends alle de meest gebruiklijke woorden en de regelen der conjugatie en declinatie. De Abt bragt het zo ver, dat zijne leerlingen, alles, wat hij hen uit een boek of brief voor dicteerde , nafchreeven. Ten bewijze hier van beroept hij zich, in een zijner brieven, op het getuigenis van zijne C, Majefteit Joseph II. Dezen verzocht hij, ter gelegenheid dat dezelve het inftituut kwam bezichtigen , om, zoo hij eenig fchrift bij zich mogt hebben , hem dit te geeven , om zijnen leerlingen te dicteeren en door hen te laaten nafchrijven. En daar terftond hier van de proeve genomen werdt , (I) 3 wel-  Wegens het onderwijs we» om die kundigheeden te verzamelen , welken 7Ü ,1 , leden &, „, .r u •• J' als werkzaame tedtn der maatfehappij, niet konden ontb Om echter te toonen hoe ver een üonime, enkel door * tekenfpraak, in taalgeleerdheid kan vordere za * hief een voorbeeld uit B j ö rns tal s brieven •pogbnvoegen. ,? fk^nrif, N weder wt Bet gehellgea ^ J>^ ^ » dCr,,"? b£20ek te' "dden , het welk mij "1 v ren door een' fpraakmeefter werdt gegeeven die „ ^"^^venniet een eeni, w^rd g^ ! „ ken heeft. Het is de merkwaardge Lbon reux de Fontenaij, van j^/W*, geboorn n ? die fchoon hij van de geboorte af aan ?, yoApmen ftom en doof geweest is , versheide. v flf taaienen weetenfefaappen geleerd heeft, en wel 0 in  eer DOOF - stommen. 121 „ in zulk een' trap, dat hij andere ftommen en dooven hier in kan onderwijzen. De wijze, om „ met hem omtegaan, is voor hen, die de vinger„ fpraak nier verftaan , het fchrijven. Hij kwam „ bij mij , met een aanbevelingsbrief van den Heer „ Duciiesne, van Verfailks, den i Jui ij 1770. om eenig onderwijs in het Arabisch, te erlangen." Deze brief berigtte , dat de brenger ftom en doof gebooren was; dat hij zijn ouderwijs in het leezen, fchrijven, en fpreeken met de vingers, van een' Jood laPeriiu ontvangen hadt, maar, voor het overige , alleen aan zich zeiven , den grooten fchat van kundigheeden in alle. vt.kken, die hij verkreegen hadt, verfchuldigd was. Dat hij na de Europëifcke taaien uitgeput te hebben, reeds zo veel wist van het Hebreeuwsck en Syrisch, om iemand in die taaien te kunnen verftaan , en nu zich op het Arabisch wilde toeleggen. - Bjornstal ver volgends hem onderhoudende, vroeg hem of hij ook iets uitgegeeven hadde, en hij fchreef het volgende : „ wijlen Mijnheer de Hertog de Chaulnes heeft mij overgehaald om eene verhandeling in het licht te geeven , in de gedaante van een andwoord op eene vraag , mij gedaan , wegens de manier , volgends welke ik de taaien en den godsdienst geleerd heb ; dit heb ik doen plaatfen in het Journal de Verdun-, Odob. en Novemb. 1765." Frankrijk kan zich niet alleen beroemen op zijn Abt de l'E pée : Weenen heeft mede zijn Inftituut tot onderwijs der doof- ftommen. Zie hier de leerwijze , welke daarin gehouden wordt en die (!) 4 ia  Wegens hs* onderop Lt" SS*! WeIn,'g Va" die d" Abts ver. Zodra de dooflrommen het WW « 3 c volkomen kennen en ook kunnen nafchrijVen wor t: :;j to;deAkennis der «J&zl men jif{' 'n-r' ^"f» d^ tekenens , die " t m^r Ijknkan V°°"le,Ien» cn «* föon vm h T a" Zijn' den derden P"- £^«ÏLiSS^.ta ^vervozende li aanmerk'ng , het welk door de den hoed ,f„p , bewegmg , a]s wilde men htnd Zïtn?en' }et vr0l,wliJke door de ' tel i ?C" f h°0fds tot over de oore» 1 -j "»u«^n, en net onzndiee vingeren ™^ is men tot de {ljden gevorderd, zo wordt bii f* gewoone teken gemaakt he -loeder mensch gewoon is, wannee, / m naa ruk zegt ,W , Ms; men ^ te-de oe handen, m onvolmak( VJ h *° " »n ' door W een hand agterwaarrs over dén lehonwder te wijzen; dit wordt bij den vo m,a,oor edenen tweemaalen , en bij J ™^ j"!** Qf^-^ drie maaien herhaal^ Pt toekomende tIj4 lyprd, aangevyeezpn , door de  der Doof -stommen. 123 hand voorwaards uittedrekken , als wilde men iets aangrijpen. En zo ook heeft iedere wijze (modus) zijne tekenen — Bij een actif werkwoord wordt het pantominisch teken der daad zelve uitgedrukt ; bij een pasjiv wordt het lijdende , door het laaten afhangen der handen, hier nog bijgevoegd. ——- De artikels deze , die, dat worden door de beweging des voorden vingers , in de gedaante van een haak voorgebeeld ; het geflacht, op de wijze, als hoven gemeld is, en het artikel van eenheid, door een opgedoken vinger en het daarmede verbonden geilachtsteken , aangeduid. —— Wat de naamvallen betreft; men geeft den noemer het getal van 1. den teeler dat van 2. en zo vervolgends , waarbij men zich van de vingeren bedient. —1— ,, Maar als men nu eens blootlijk het getal van 3. wil betekenen, hoe maakt men dit ? Veroorzaakt zulks geene verwarring ?" Zeekerhjk zulks kan niet vermijd worden , zo als uit het volgende nog duidlijker zal blijken. Bij een zelf jlandigwoord wordt, naa verklaaring der betekenis, de hand, met eene veelbeduidende mine,in de hoogte geheven, om daar door aantewijzen , dat het een woord is , 't welke, voor alle andere woorden, den voorrang heeft en (gelijk de gewoonte is in het HoogduitsclO met een kapitale letter moet gefchrecven worden. Om de betrekking van een bijvoeglijk tot een zelfftandig woord zo zinlijk mogelijk voortedellen , bedient men zich van de volgende manier. Men zet eenige zelfdandige woorden, of ook wel de perfoonlijke voornaam woorden ik, CU 5 m  I24 Wegens het onderwijs hij enz. i„ den eerften regel onder eikanderen , ié den tweeden het bindwoord hen, zijt,is,m in deu derden de b.voeglijke woorden, die hier op rasf.n ö.n nu te verklaaren wat het bijvoeglijke z;i, eelaat -n 21eh als wilde men het van 'zijne |£J2 *«i en op het zelfilandige woord leggen. Dit wordt dmd En door dit zelfde teken wordt ook het bindwoord verklaard; alleen met dit onderfcheid , dat de verfchillen e tekens, ter aanwijzing van tijd en JT h,e;,biJgeTOe^ _ Wij achten het noodeloos de overige tekens, waarmede de tot de taa behoort, verziekt worden , hier optegeeven. Intusfchen komt het ons voor, dat door de vereeniging van zo veelen en verfchillende tekenen dikwils misverftand te vreezen ftaat. Bij zinnehjke dingen kan het nog wel gaan ; maar ik begrijp niet, hoe men het aanlegt , wanneer eens een woord in een' oneigenlijken zin voorkomt. BH voorbeeld, ik vviI de„ leerling laaten fchrijven; het uurwerk gaat te veel voor of te veel naa; het artikel het vordert twee tekenen, dén om te beduiden dat het een artikel is , het andere voor bet gejlacht. Uurwerk vereischt drie tekens , een voor het pantominifche, het tweede voor het naamwoord het derde voor den naamval; even zo veel behoeft men ook tot gaat, om aameduiden , wat d» tijd wat de perfoon , en wat de daad zij. Maar hoé zal men het laatfte verzinlijken? door eene plaatsbjke beweging ? roa3f hoc weinig gdij,t ^ fö_ ken  per Doof-stommen. 125 fcen naar de handeling zelve. Dat het woordjen H vee) een teken heelt , dat overvloed aanduidt, kan men van zelve begrijpen ; dan om voor of naa uittedrukken, moet men dezelfde zwarigheeden als bij gaan aantreffen , uit hoofde der oneigenlijke betekenis , waar in zij in dit voorftel voorkomen. - Behalven dezen verdient, ter dezer gelegenheid, ook melding gemaakt te worden van een dergelijke inftelling te Rome, ten huife van een' Advocaat, genoemd P ie tra, en wel op zijne eigene kosten. De Leermeester volgt aldaar mede de leerwijze van den Abt de l'EpéE. Van dezen heeft zeker Abt deze kunst geleerd, en wel op kosten des Konings Van Napels, welke ook Vervolgends in zijne Staaten een dergelijk fchool heeft opgericht. Waarbij nog gevoegd moet worden het Inftituut te Praag, .het welk, federt den jaare 1787, onder het beftuur van den Prof. K. Berger, Exjefuit, en leerling van den Abt Stork, den oprichter van hetzelve, bellaar. Intusfchen kunnen wij niet naalaten aantemerken, dat, welke moeite men zich in het onderwijs ook geeve, en welke fchitterende proeven hunner vorderingen de leerlingen ook vertoonen, de uitkomst van alles, men moge zich in Parijs, te Weenen, of in Praag bevinden, eenerlei is, en alleen bellaar in het herhaalen van geleerde zaaken, waarbij alleen het geheugen, en geenszins het verftand werkzaam geweest is, Ten bewijze, leeze men flegts de volgende vraagen, die de ftommen in het Parijfche Inftituut moeten bcaudwoordea: Hoe werkt de ver- bur-  126 Wegens het onderwijs der liefde en berrnha^id i„ ons, « b„ hergebruik des H. Avondmaals? en dergel.» Dus ondervraagt men leerlingen te Praag, die flegts éen jaar in het Inftituut geweest zijn, over ^verborgenheid der Drieéénheid die van twee aaren, over de zonde, zo wel erfzonde, als daad; "~,die ,!an dde en ^r jaaren, over de foorte" van chrtsthjke deugden, welken in godlijke en ae ilr;rfChddCI1 W°rden' tó ^ -er de d enfn ' T VraagCn' welk£n ^nwlijks Zé nT ' d£ fpr23k geb0Wen' handwoord «ouden kunnen worden: dan men kan de oplo<„n* ^zelfde, d>e de ftommen ook geeven, in de g dSe leerboekjeus aantreffen. En 0p deze'lfde wifze w denztj in andere weete„fcharPen onderweezen 1 d,en van bruten leeren, zonder eenig begrip "f'b vatung den naam van onderwijs verdLt. Wft hen de tegenwoordige perfoonen zou tellen ^ dat zn dn, hoewel met veel moeite, verricht h d -dteu ZJj hierbij heure verbeelding moe e hl' komen, door op ieder met den vinger7 4e " fctoefztj eindelijk (het was een vrouw) het 1£j ^:h^;fwSpztvr7 ~ - m' WISt Z1J 111 la»S geen antwoord te (*) NicolaTs Reizen.  DER. Doof-stommen. 127 te geeven; juist om dat hier doen in een oneigenlijke!) zin gebezigd wordt ; want het gantfche gezelfchap deedt eigenlijk niets, en legde alleen de hand op de linkerborst. „ Zij geloofde, zegt Nico„ lal, dat het geen wij deeden een teken was. „ Zij fcheen zich niet te bezinnen , dat zij eigen„ lijk befchrijven moest, wat wij deeden; maar „ vermoedlijk haalde zij zich alle de geleerde wille„ keurige tekenen van woorden of denkbeelden „ voor den geest, om ons vermeend teken te kun„ nen aanduiden. Dit bemerkte men aan haare „ zichtbaare verlegenheid. Eindelijk begreep zij, dat „ men eene befchrijving wenschte, en nu fchreef „ zij langzaam, terwijl zij ons bij ieder woord „ aanzag, de hand op het hart leggen." Men ziet hieruit duidelijk, dat, volgends de opgemelde leerwijze, wel zinnelijke begrippen, maar bij verre nog geene afgetrokkene, als ook geene oneigenlijke uitdrukkingen voor het verftand der ftommen bevatlijk gemaakt kunnen worden; en dat het meeste bij hen werktuiglijk is. Onfterflijke eer verdient derhalven de zalige Heinicke, die dit gebrek verbeterd en inzonderheid op de ontwikkeling der begrippen zijner leerlingen zich toegelegd heeft. Zijne verdienden in dit vak zijn zo overtreffend groot, dat wij niet kunnen naalaaten, een eenigzins naauwkeuriger berigt wegens hem medetedeelen. Deze meufchenvriend, die zijne kunst jn Eppendorf, niet ver van Hamburg, uitgevonden , beoeffend, en , door veele welgeilaagde proeven in dezelve bevestigd, tot bepaalde re-  ïaS Wegens het onderwijs «gelen gebragt heeft, kwam in den jaare i777 m Saxen, en rigtte ee„ Inflituut tot onderwijs der doofltamaen op, het welk nu nog, door zijne Weduwe, met behulp van een leerling haares overleden mans, die zijn onderwüs reeds eenige jaaren beert bijgewoond, wordt voortgezet. Hij-ftierf'in APn 1?90. zo dac hij am den ,aatften zich ^VenS/«^. Plande, van het welk hij «cb meer dan ao jaaren verwijderd hadt, toewijd' de /.„e ,eerh„gen, welken hij door zijne ku st to. deelnecn.ende en nuttige leden der maatfehappij £::! tonpLï r*? ziiner ... . ^ ' braët hy een aanmerklijk aan¬ tal met z.cti die hem uit Neder-Saxen gevolgd waren onder welken mij zijne WedüJ ^ welke ik dn verhaal heb, boven allen een zeker Heer van Mohrenfckild. r0emde, die het buite gewoon ver m de taaien en andere kundigheeden gebragt en zelfs de opmerkzaamheid va? het Saxt fche hor dermaate tot zich getrokken hadt, dat de Keurvorst hem bij zijne tegenwoordigheid te Let zg, naa dat h,j van zijne verkregen bekwaamhet den overtuigd was geworden ten gefchenk gaf. Wcï ee' " ^ f***8* den Meester aanmoediging voor den Meester, zijne poogmgen met zulk'een gelukkig gevolg beloond te zien. ö Heinicke maakte van zijne kunst een geheim en verklaarde dezelve aan niemand te wil en ,e „' dan d, hem deze ontdekking zo ,-uim betale da' h», b» zijn affterven, zijne familie zulk een capt taal  der Doof-stommen* 12» taal kon naalaten, waarvan zij gevoeglijk zou kunnen beftaan; anders bewaarde hij zijn geheim alleen voor de laatfte. i Zo veel heb ik intusfchen van zijne leermethode kunnen opmaakcn, dat hij den loop der menschlijke ziel zeer naauwkeun'g naagefpoord hebbende, en, het geen nog voortreffelijker is, door eigen vlijt en naadenken in zijne opmerkingen bevestigd geworden zijnde-, met zinnelijke begrippen begon, en zijne leerlingen allengskens tot het overzinnelijke of afgetrokkene opleidde; en dezen grondregel is men, ook naa zijn dood, nog getrouw gebleeven: want de kinderen worden eerst met de benoeming van zinnelijke zaaken, die hen door de gedaante of het gebruik bekend zijn, bekend gemaakt. Bij hunne intreede in de fchool leeren zij fchrijven, het welk, zo tot hun gemak, als om kosten te befpaaren en de zindelijkheid te bevorderen, op leijen met griftjens gefchiedt. Hier door leeren zij fchielijk en goed fchrijven, nadien zij de letters, die kwalijk gefchreéven z;jn, zo dikwijls kunnen uitwisfchen en weder fchrijven, tot dat zij zijn, wat zij zijn moeten; ook verkrijgen zij hierdoor een vlugge hand, zonder nu nog de kosten van het papier te rekenen, het welk hierdoor befpaard wordt. Het is bijna on* gelooftijk, met welk eene vlugheid ecnigen , reeds in het eerfte halfjaar, dat zij" zich daar bevinden, keren fchrijven ; fchoon men tevens hier bij, als eene andere oorzaak, in het oog moet houden, dat fchrijven bijna den gantfchen dag hunne bezigheid is en zijn moet. Hebben zij eenigen tijd het fchrij-  J3 WeCENS hst ONDERWAS fchrijVen met grifrjens op leijen beoeffend, dnn worden zij ook opgeleid, om met de pen omtegl, Van hunne bekwaamheid in deze kunst hebk tot reikende proeven gezien. Daar ik ook bij hunne leesoefeningen tegenwoord g geweest ben, behoorde ik ,hands te melden, ho het begm en de aanleiding hiertoe gemaak werdt Doch hiervan kon ik niets te weeteu fa* 1T! nfwsgf*id genoegzaam vold.edt, zo veel eehter kon ik bemerken, dat het ondeeVda'J ^ ^leerd ~*l zonde dat zij de klank der letters weeten; verder zag ik, dat eenigen van hen, die reeds meer 011derweeZen dat geen, wat hunne meesters hen VOürZeiden, „afchreeven. Nogthands denk ik, da de hoofdzaak van het onderwijs meest in déontwikkeling van juiste en duidelijke begrippen beftaat, welke, oP eene eenvoudige en zeekere wii~ ze naamlijk door vraagen, die voor de vatbaarheid der kinderen berekend zijn, gefchiedt. Naa dat zij eene menigte van enkele begrippen of zaaken weeten, onderwijst men hen verder door vraagen van welken de eene uit de andere ontftaat en die, zo wel met betrekking tot de uitdrukking' als tot de orde, geheel en .1 gericht zijn, om zo' vee mogelijk, het verftandloos van buiten leeren te verhinderen, hen traFthrh h»„ rr j rvd nf r , p\achsch> beocffenend, met de to tran h ^ n b6kend te ffiaaken' en ™ ^P tot trap hen van eene vaard.ge hebbe] .khe. £ u il Wdm0Kdli"S * ^riftlijk, uitdrukken, te gewennen. * Naar-  der Doof ■ stommen. ijl Naarmnate van liet verihud der leerlingen en der kundigheeden, die zij verkreegen hebben, worden zij allengskens in godsdienftige kennis, iader volgends het godsdienftig genootfchap, het welk hij toegedaan is, geoeffend, welke hen nu zo veel te bevat.ijker, duidelijker en aangenaamer moet worden, hoe beter de grond zij, waarop die goisdienstkenais gebouwd worde. Deze kinderen moeten zeekerlijk vee! van buiten leeren, en dit op eene voor hen zeer moeilijke wijze, (waarin toch geene verandering gemaakt kan worden) nadien zij alles, wat zij leeren moeten, door herhaald fcbxijven zich eigen moeten maaken. Ik herinner mij, dat ik voorheenen reeds gezegd heb, dat de kinderen door de vraagen die hen gedaan worden, van tijd rot tijd eene bekwaamheid in de fpraak erlangen, die waarlijk bewonderenswaardig is. Zij zijn volkomen in ftaat, hunne gedachten fchriftlijk ter neder te ftellen. En'fchoon zij het geenszins zo ver brengen, dat zij zich mondfing even vlug weeten uittedrukken, gelijk wij hoorenden, waartoe eene gelukkige aanleg boven alles, zo het mij toefchijnt, behoort: zo wordt 'er doch oneindig veel gewonnen, daar zij door het onderwijs tot redenlijke menfchen gevormd worden en, al ware 't dan enkel door de pantomime fpraak, bekwaam gemaakt, om de fijne 'nuances van hun eigen inwendigen toeftand of der betrekkingen waai in zij met anderen ftaan, aan den dag te'leggen, en dat zij, over het algemeen die eigenzinnige', kwaadwillige en wantrouwende- gtaar.lv.-id, Burgerlijke Maatschappij. (K) wcj.  13* Wegens het onderwijs welke anders den doofgeboorenen zo eigen is, afleggen, en de uitbarfting hunner hevige driften, gelijk in hunnen natuurlijken toeftand, niet meer botvieren. De leertijd duurt gewoonlijk van drie tot vier jaaren: akliands niet hingen Uit hoofde van deze kortheid duurt het onderwijs dagelijks-acht uuren, en de overigen worden nog hefteed tot herhaaling van het geleerde, door het optefchrijven. Met dit alles zal men vraagen, wat kan in dien korten tijd geleerd worden? Schrijven, leezeu, rekenen, en de beginfels van d,n Godsdienst. Men bezigt bij het onderwijs de hu-pmiddden ea voorfchriften van een' Rochow, Campe, Stuve, Trap, Lieberkuhn, en dergeiijken: men tracht, door het geen daarin voorgemeld wordt op hunne, van de onze geheel afwijkende, denkwijze toetepasfeu, huu verftand in den eigenlijkften zin opteklaaren. Zij kunnen zeeker niet zeggen, wat een metaphyfisch begrip zij, zij weeten niets van hét fpelletjeu, om een fubftantïv in een adjecliv te veranderen, noch regelen optegeeveu, volgends welken, of een woord zo en niet anders moet geleezen, of een voorftel uit de rekenkunde moet behandeld worden; maar zij verftaan dit alles pra&isch, zij fchrijven orthographisch en eenigen onder hen zelfs fraai; zij deelen, zo wel bij het fchrijven als het leezen, de woorden kunstraaatig af, leezen alles, wat men hen voorlegt (zoo het flegts volgends de leesregelen der Hoogduitfche taal kan geleezen worden; want meer dan Hoogduitsch leeren zij niet) duidelijk; be-  der. Doof-stommen. 133 berekenen een hun voorgelegd voorbeeld uit de vier dealen der rekenkunde als ook uit den regel van drieën, juist, en wat des meer zij. Hierdoor vvcrde ; zij op den weggeleid, om zich zeiven, wanneer zij het Inftituut verhaten, v-.orttehelpen, en hunne kundigheeden te kunnen uitbreiden, wanneer zij flegts eenige zucht tot verdere beödfening hebben. —— Wat de orde in de fchool en in het huishoudelijke betreft: alle kinderen worden in zo ver volftrekt gelijk behandeld, dat geene uitwendige voorrechtea gelden. Alles eet en drinkt gemeenfchaplijk; allen fpelen ook gemeenfchaplijk. Van harde ftraffen heb ik niets befpeurd; de zwaarfte, gefield op misdrijven, uit verwaarlozing, luiheid of naalaatigheid voortfpruitendè, is, dat men den fchuldigen van den gemeenen tafel wegzendt, hem alleen laat fchrijven; bij zwaarer misdrijven, of herhaaling van het zelfde, is de ftraf, alleen eeten en drinken en het verbod van gemeenfchaplijk te fpelen. Ontfta* het vergrijp uit eigenzinnige nukken of boosaartigheid, dan wordt de fchuldige eenigen tijd in een donker vertrek geplaatst, de bovengemelde ftraffen worden 'er bi-gevoegd, of hij krijgt enkel brood tot zijn middagmaal, terwijl hij van den maaltijd der overigen getuigen moet weezen, of wordt bij het out*, bijt of het avondëeten voorbijgegaan. In alles tracht men niet flegts het lighaam te kastijden, maar meer op den geest te werken, en de eergierigheid optewekken Ten blijke hoe ver de^oor- fpronglijke Heinicke zijne le-rlin^en b-an ftrekke dit nog, ten belluite, dat hij niet flegts alle ^ 2 zijne  134 Wegens het onderwijs der Dooes-tommen. zijne fchoolieren daartoe opleidde,,om hem, zonder tekenen, enkel door de opening des monds en de beweging zijner lippen en tong te verftaan, en dit natefchrijven, maar zelfs natefpreeken. Ik zelf heb gezien, dat een Doofftomme, met het gezicht van Heinicke afgewend, zich verfcheidene woorden, bij enkele lettergreepen, in de hand liet fchrijven en ze ten gelijken tijde uitfprak. Anderen kon men met den vinger op den rug fchrijven, en zij fpraken terftond uit, het gene men gefchreeven hadt. En dit was juist geene ernftige en moeilijke bezigheid voor hen, maar het gefchiedde alleen tot uitfpanning. VII.  VII. VERHANDELING OVER DE NATIONAALE INDUSTRIE, MET BETREKKING OP ONS VADERLAND. J^pat is het waare wezen en de nuttige of fchadelijke invloed der Nationaale. Induftrie? Om deze vraag, die voor elk koophandeldrijvend Ingezeten van veel belang is , te beündvvoorden , dienen wij alvoorens wijsgeerig te onderzoeken: Op hoedanig eene wijze de ziel, ten voor deele des lighaams, in die weetenfchappen en oefeningen werkt, •welke flegts een tijdelijk nut aanbrengen, onder welken de Koophandel de eerfte plaats, met recht, vorderen kan. (K) 3 Om  Verhandeling Om deze ftcffe te duidelijker voor oogen te leggen , zal het noodig zijn vooraf, als met den vinger aantewijzen , welke kundigheeden der ziele in een' toekomenden ftaat zoude kunnen van dienst 21 n en welke alleenlijk in dit tegenwoordig leven den mensch te ftade komen,, tevens de middelen aantoonende, welke de ziel bezigt, om deze einden te b. reiken. *t Is zonder tegenfpraak dat de ziel in denking bellaande, ook zo lang zij beftaat, denken zal. Leuken nu weeten wij kan niet gefchieden zonder eenig onderwerp, waar op, of waar over wij denken. Dit onderwerp kan in het ftofFeloöze leven niet anders dan God zijn, in wiens denkbeeld wij dat der orde bevatten, in het welke wijsheid en deugd gewikkeld zijn; dus kunnen wij daar uit befluiten dat de afgetrokkene wiskunde, de ieden en zedeleer zulke kundigheeden zijn, welke der ziele tot r.aa derzelver verblijf in het fbf bi.'blij'cn zullen. Daar integendeel die wee- tenfchappen en kundigheeden, welke op zinnelijke voorwerpen we.kzaam zijn, in het ondermaanfche gedeernflljk of geheel agter gelaaten-worden. Tot de fo.rr, die gedeeltelijk agtergelaaten worden, behooren alle de fchoon e kunffen, wier Theorie wei in dc overnatuurkundige kennis der ziele naab'i ven, maar wier pradlijk op aarde agterblijven zal W t de derde foort, die geheel op aarde ijve* nnxt, behoort eindelijk die kundigheid, dl doi.n'eepenneid en g„a\wheid der ziele, welke tot de beoeffening des koophandels onontbeerlijk is. De  over de Nationaale Industrie. 137 De ziel bezigt tot deze d ie onderfcheidene werkzaamheeden drieërieië middelen. —— Tot den hooglie ra>g derzelver, te weeten cie verheevene weetenfehap, gebruikt zij het verftand; tot den tweeden, of middenrang, te weeten dien der fchoone kunllen , den geest ; en tot den derden rang, te weeten dien der handel- en huishoudkundige weetenfetóppen, het vernuft, de kloekheid, fnedigheid, gaauwheid , wakkerheid, v\;i:-e wij alle f:amgenoomen door het Latijnfche woord Induftria , en het daaruit ontleende bastaardwoord Induftrie, ten volledigften, uitdrukken. ■ In de overdenkingen eer afgetrokkene weetenfchappen, die wij gezegd hebben der ziele te zullen raablijven, is zij enkel lijdelijk. Wij vinden de waarheeden in de wiskunst, zonder die te veröorsaaken. De Redenkunst heeft heure regelen op de natuur der ziele zelve gebouwd, en wij vinden heure waarheeden in ons zeiven. De Deugd was in God e reeds volmaakt eer 'cr een men::ch was, die heur fchoon kende. Maar geheel anders is het met de uitoeiTening der zinnelijke weetenfehappen en knullen: hier is de ziel beurtelings werkzaam en lijdettdé\ hier fchept zij zelve gewrogtcn; en fchept die in de fchoone kunften ra het oorfprongsbeeld, dat zij uit de hoogere en afgetrokkene oven atuurkennis ontleent, als 't ware na den heelde Gods. Maar in den laatften trap van kundigheeden, te weeten de Induftrie, de huishoudkunde en handelwcetenfehappen, is zij volftrekt zelve werkzaam, en fchept heure gewrogten op eene willekeurige wijze. (K) 4 dit  Verhanbelino Dir alles ter voorbereidende inleiding mijner verhandelftoffe, want het is deze derderang van zielwerking, 't is de Induftrie, waar over ik voorgenoomen heb te fpreeken, wijl zij de moeder des handels, sn de voedfter des menschdoms is. Ik zal, vooreerst: I. Zien te toonen , wat zij eigentlijk, onderfcheiden van de overige zielskragten, is. II. floe zij bij het eene volk des aardbodems kennelijker is dan bij het andere. III. Hoe zij, zelfs onder die volken, waar bij zij méést kennelijk is, in eigenfchap verfchilt en nationaal wordt. IV. Welke gevolgen de verwisfeling der nationaale Induftrie bij een volk heeft. V. Dit overweegende zal ik ter toetfe van onze nationaale Induftrie overgaan, en aantoonen hoe zeer derzelve van heure waare ftreeklijn verboogen is, en VI. Hoedanig zij daar weder in herlteld zoude kunnen worden. I, Om duidelijker inzicht te verkrijgen in de werking der zielskragt , welke wij Induftrie, of vernuft, gewoon zijn te noemen , en hoe zij, afgefcheideu van de overige zielskragten, werkzaam is, zo laat ons het menschdom voor een cogenblik in zijn allervroegfte beginfel befchouwen, en wij zullen 'er terftond Induftrie, algefcheiden van de overige zielskragten, bij zien ontftaan. Stellen wij A en B alleen in de waereld aanweezig, deze twee redenlijke wezens zullen ook zue.it to: uitbreiding van hunne geestelijke cn zin-  over de Nationaale Industrie. 139 reüü'e genoegens bezitten; de laa'.ften, te weeten de zinnelijke genoegens, ais waarèp de Itfduftiïe alleenlijk werkt, komen in ons geval ootc alleen ter (hetde. A heeft door een toeval,, bij voorbeeld, het valien van een b'ad op zijn ighaam, bemerkt, dat deze raaking van dit vreemde lighaam hem een oogenbliklijk gevoel van warmte heeft doen gewaar worden. Dit gejoel was hem aangenaam; hij verzamelt da rom eenige bladen , en dekt 'er zig mede. B ziet wat gebruik A van deze verzamelde bladen gemaakt heeft, en doet insgelijks ; maar daar A zig flegts met enkele bladeren dekt, vindt B uit om deze bladeren met hunne fteelen aan een te hegten , en 'er een geheel van re vervaardigen. Ziedaar reeds een kleed door de Induftrie gevormd, zonder dat 'er verftandelijke kennis plaats heeft; want eer A of B de bladen kenden, was dit kleed reeds daar; 'er is ook geen geest bij gebezigd, daar het bladkleed alleenlijk eenvoudig aaneengehegt, en zonder eenig fteraad toegemaakt is. A, ziende dat B zig een zo gefchikt dekfef bezorgd heft, doet een aanzoek bij B, om de wijze te wecten boe B de losfe bladen voor afvallen bewaard , en' z danig vereenigd hebbe. B wijst hem zijne handel¬ wijze aan, en het lonn dat B van A ontfangt is een dankzegging. 7,jet daar wordt reeds een kleed door Induftrie gevormd, en met dankzegging gekogt. Zodra A door eigen Induftrie iets tot zijn nut gevonden heeft , zal 'er werkelijk een ruilhandel plaats grijr en , want B zal, op gron(K) 5 den  Verhandeling den des natuurlijken rechts, zijne verdere uitvindingen niet aan A bekerfd maaken, ten zij die de zijne aan hem mededeele. Zoo wij nti deze Helling, van vooren, vergelijken met het gefchiedverhaal , dat ons van de eerstontluikende aarde, van agteren, is naagebleeven, zullen wij ons geze.-de, als 't ware door rroevengeflaard zien. 'Er wordt van den eerften mensch immers verhaald, dat hij in den menfchelijken en onvolmaakte* naruurltaat getreeden zijnde, terltond eene behoefte meende te hebben; zijne ziel niet meer alleenlijk befchouwende, of verjfandelijk werkende, begon zelve werkzaam te worden, hij wilde zijn verlooren geluk zelve, zo veel hem mogelijk was, herftellen; hij meende gebrek aan dekfel te hebber,, en terftond is zijne werkzaame ziel bezig, om hem dat te verfchaiien;' want alhoewel de Geichiedfcnriiver zich uitdrukt, als of God den eerften mensch kleederen gemaakt hadde, wij zijn 'er egcr verre af, om deze figuurlijke Oosterfche fpieekwijze i,a den letter optevatten; God fchonk der ziele die werkzaamheid, welke tot de eigene lichaamsverzorging benoodigd was, en in zulk eéu' zin zegt de Oosterling: God maakte den mensch kleederen. Zie voords den nieuwgebooren memch tertio: c. ,1e aarde van de fcherpe doornen en d.stelen züi«neren , het vee weiden, deszelfs vellen en vagren tut 1.leeding bezigen, en in een Woord, de eerfte fnedige Landbouwer worden. Toen het menfchelijk geflagt vermeei derde, deelde men eikanderen de onderlinge uitvindingen mede; en  over de Nationaale Industrie. 141 en zodra rren voor lier levensonderhoud, voedfel, dekfel, en wonning genoeg gezorgd hadt, begon de werkzaame ziel, niet meer uittevinden hebbende, het uitgevondene te befchaaven, en de geest maakte het uitgevondene gracelijk, bevallig, fchoon. Met een kleed van breede vijgenbladeren begon de Iiduftrie, en de.genie, de geest, eindigde met in de valliie van Baiykn een' wolken torfchenden toren te nichten. Maar mei kt ook van ter zijde bierbij cp, dat zo dra de ncodige behoefte voldaan is, en de ziel heure nuttige uitvindingen; als 't ware aan 't befehaai cn, : an 't poliji ten, aan 't verfijnen gaat, dat dan de geheele mannelijke en grootfche fmaak bedorven wordt, en het barbarismus weder op banden is. Naa dat de fijne fmaak, de weelde, de fpeeltuigen in de eeifte waereld, ingevoerd hak, volgde de Zondvloed; naa dat het menfchelijk geflagt zich uitgeput hadt, om een hemelhoog gebouw te ftichten, volgde de verfprejding en verhvizi'g der volken en gefiachten , en zoo wij TLebe, KorÏHthen, Athtenen, Lacedamottt Karthage, Rome, cn andere voornaame fteeden, in derzelver oirlprong , klimming en verval naagann, wij zullen bij derzelver oiifpro: g gebrek en bcb cfte, bij derzelver klimming Induftrie, en bij derzelver verval en einde tederheid , en al te zeer verfijnden fmaak tegenwoordig vinden. Ziet hier, in dit eenvoudig begin fel, het grondbeginfel des Handels en terftond de Induftrie te gehjk bij denzelven aanweezend, namaate de zugt tot meerdere volkomenheid de uitvindingen vermeer-  14a. Verhandeling meerderde, werdt ook de Induftrie meer ontwikkeld, meer werkzaam; en door de vermeerdering der uitvindingen vermeerderden de behoefien, en de ruilhandel werdt zo uitgebreid, dat ze moeilijk werdt, waarom de Induftrie een middel uitvondt, om gemakkejijker door geldfpecien te ruilen, dat eindelijk ook door de groote omflagtigheid des Handels, en de tallooze aanwasch der behoeften, weder moeilijk werdt, zo dat dezelfde Induftrie andermaal werkzaam was , om een gelijk dienftig middel, dat tevens gemakkelijker in den omgang was dan het geld, in het papier en de wisfelbrieven te vinden. Ziet daar de Iuduftiie, niet alleen de vinder, maar ook de verbeteraar en uitbreider des koophandels geworden. Zonder dat de verftöt delijke kennis, of de verdichtende geest eenig deel in deszelfs uitbreiding gehad heeft, dan voor zo verre zij de hulpweetenfchappen aan de hand geeven, waardoor de Induftrie des te gemakkelijker werken, en grootere voortgangen doen kan. Dit bijgebragte agte ik voldoende, om het eerfte lid mijner taak, te weeten den aart der Induftrie, als eene van het verftand en den geest onderfcheidene zielskragt te hebben doen kennen, lk fpoedue mij dus tot mijn tweede lid, waarin ik zal tragten te toonen, hoedanig de Induftrie op verte .diende plaatfen des aardbodems verfchilt. II. Daar wij nu de Induftrie hebben leeren kennen als eene werkzaamheid der ziele, die niet in ■ bloote befpiegeling, maar ook tevens in eene werkzaame uitvoering beftaat, Zo volgt dat zij geen groo-  ovek. de Nationaale Industrie, H3 groote vorderingen bij traage gemoederen maaken kan. Arbeidzaamheid is de wind, die het vuur der Induftrie doet blaaken. Mier uit volgt, dat die volken, welke de ongemaatigde landftreeken des aardbodems bewoonen , . geene groote vorderingen in de Induftrie maaken kunnen. De bevrooren poollanden, noch de brandende luchiftreek brengen geen arbeidzaamheid, maar eer traagheid te wee*, en breiden de natuurlijke Induftrie met uit, zij blijft bij de inlanders dier ongemaatigde landftreeken in een' zeer engen kring van noodige behoeften beperkt, daar integendeel de gemaatigde gewesten, al namaate de luchiftreek 'er gematigd is, de eigene kweekgronden der Induftrie fchijnen. Wanneer wij op den aardbol den gemaatigden noorder landriem, tusfchen den kreeftskeerkring en den poolcirkel, befchouwen, zuilen wij onder denzelven de meeste werkzaamheeden, den meesren handel, m één woord, de meeste Induftrie aantreffen. De zuider gemaatigde luchtftrcek is van te weinig land voorzien, en nog te. min bekend, om daar dezelfde proeven op te kunnen neemen. Wij vinden in den noorder waereldriem , bij de Esqnimaux, Groenlanders, Samojeeden, en alle de volkeren, welke rondom de pool woonen, geene Induftrie, die boven de allerönontbeerlnkfte behoeften ftijgt ; zij vormen hun dekfel, ' hunne woomn, gen onder de aarde, hunne pijlen, boogen, fchaatfen of fneeuwfchoenen, kano's, even, als 't ware., door een Inftinét, op dezelfde wijze gelijk hunne voorvaders, eeuwen te vooren die vormden; en al- hoe»  J44 Verhandeling hoewel veelen dezer volken aan zeeën woonert, is egtör de fcheepvaart niet door hu-i Ontdekt, noch te werk gefield, daar de groote koude hunner landaart de werkzaamheid hunner zie'en vertraagt, en 'er de Induftrje niet in onderhoudt. Dailen wij flegts een wehir af mt den noord r zonskeerkring , ziet daar aanftonds het werkzaam Rusland, Zweden, Denemarken, China in Induftrie toeneemen , en nog meer den . keerkring genaderd zijnde , vinden wi; liet hart der Int duftrie, ons Nederland, Duittchland, Frankrijk, Engeland, Itahën, Griekenland, in welke landen de zetel der Induftrie, fchoon in elk op eene bijzondere en nationaale wijze (waarvan ftraks nader; gevestigd fchijnt te afijn. Maar verder , en tot onder den keerkring genaderd zijnde , zullen wij de Induftrie merkelijk zien verminderen; de Spanjaarden maaken reeds een fchakel aan die keten, die ons tot de door hette traage aardbewooners leidtde Barhaarfche kust, de Egyptenaaren zijn reeds minder kloek, minder vernuftig*; fchoon de bronader der kunften en Induftrie bij hen onrfprongen is. En de bewooneren der verzengde Iuchtftreek ftaan weder gelijk met die der poolen, hun Induftrie gaat niet verder, dan hunne natuurlijke en onontbeerlijke beh-efte verciscnt. In onze lilde afdeeling moeten wij de Induftrie als nationaal doen kennen. Hl. De Induftrie dezer opgenoemde volken is weder meer of min v.r.nengd, nadat V verftand of geest mede veroonden is; de Chineefen, bij voorbeeld,  over de Nationaale Industrie. -45 beeld, zijn geestiger in de voortbrengfels der Induftrie dan de Dukfchers, en de Franfchen winnen het boven deze beide natiën; ' de Italiaanen, Engelfchen en Duitfchers bezigen minder geest, maar meer verftandige theorie dan de Franfchen; de Nederlanders laaten meer eene verftandige of wiskundige theorie, dan een' vindingrijken geest, in h nne Induftrie blijken. Zij hebben alles aan hunnen noesten en arbeidzaamen aart, bedaarde oplettenheid, weinig aan hunu' fijnen geest te danken; de lugtsgerteldheid , de met dikke dampen fteeds bezwangerde dampkring , maake.r onze natie niet over 't algemeen gefchikt tot de gratie der Franfchen; doch onze Induftrie, door een taai geduld onderfteunt, doet ons, ongelooffelijk moeielijke, maar beflendige werken vervaardigen , daar inte adeel de meerdere geest der andere natiën, het oppervlakkige meer bezorgt, cn het innerlijke minder ter'harte neemt. De traage, edoch-arbeidzaams indöffrie, daartegen, bedoelt altoos het nut, en bekreunt zig weinig met het fieraad hcurer v^'irtbrengfele-.. Deze onderfcheidmg maakt de fchiftitrg der Industrie uit , welke men nationaale kan noemen; en waarmede elk land, na gelang van de beh :i j er inwooners, door de wijze Voorzienigheid bezield is, wier alles vvTjfelijk beftuurend verffahd , wij daar in ten hoogften zien uitfchitteren ; ons land , dat door de nationaale Induftrie van deszelfs bewooneren , als uit de zee getoogen is, en daaglijks tegen het woeden der zee be-  146 Verhandeltncï beveiligd moet worden, eischt dat a.m deszelfs iuwooners een dcurzaame arbeid , eene noeste , verftandige, bedaarde Induftrie, die niet tot oppervlakkig fieraad , maar tot bcftendige gevvrogten gefchikt is , eigen zij. En onze waterachtige en moeras, fige gronden , helpen juist om onze natuurlijke gefteldheid, die behoor; lijke maat van Phlegriaa of koude vogtigheid te bezorgen , die de Pi yfique moeder van ernst en bedaardheid is; onze natie heeft daartegen niets van die puntige natiën, bij welke het fap der in de zon gedoofde muskadellen de levensgeesten prikkelten omftcekt; waarom O vjdius ook zeide, dat de waterdrinker geen verheven vlugt in zijne werken van Genie herijken konde; want fchoon wij ons den wijn voor geld bezorgen, 'r zijn niet meer de oprechte Griekfche , Napelfche , Campaniefche , Rhijnfche druiven , neen! maar een niet zelden bedorven , door baatzucht ontaart , mengfel, dat op de reis reeds zijn kragt cn geest verlooren heeft. Andere landen , waarin de natuur alles overvloedig opleevert, hebben flegts aan de werken van hunne Induftrie, een zekere gratie te geeven , en daar mede is alles afgedaan , zulk een land is het weelige Frankrijk, geen wonder, dat de Induftrie der Franfchen enkel geest, enkel oppervlakkige gratie is . andere landen, welke het midden tusfchen f deze. gun iiige en pngunftige landftiecken uitmaaken, zijn ook middelbaar in de inmenging des gee.^ts, in de werken der Induftrie. Uit deze Nadonaale verfchei 'enheid , v »lgt het geen wij in de vierde plaats wilden aantoonen: te wee-  over de Nationaale Industrie. 147 weeten, de gevolgen die de verwisfcling der Nationaale Induftrie in een land hebben. IV. Zoo wij nu een oogenblik ftilftaan op deze nuttige nationaale Induftrie , zullen wij dra bemerken , dat de aankweeking derzelve, een land moet doen bloeijën , en de verwaarloozing het land doet ten agtererr gaan. De naboptfing der zeden van vreemde natiën, wier Induftrie niet met de vereischteu van ons land overeenkomt ,is dus ten hoofden na* deehg, cn de fchrandere ftaatkundige Nicolaas MAcutAVEL, zegt in zijne Republiek, na waarJienl , dat een land of rijk , door dezelfde middelen en wegen moetin ftand gehouden worden , waardoor bet gebooren is. Ons land is door noefte werkzaamheid ontftaan, en moet ook door noefte werkzaamheid in ftand blijven. Laaten wij twee gantsch tegenftrijdige Landaarten eens van nationaale Induftrie doen verwijden, laat bij voorbeeld Hoiland, de oppervlakkige gratie van Frankrijk, en Frankrijk de duurzaamheid en innerlijke beftendigheid der HoIJandfche Induftrie overneemen , en zie* of zig het eerde land voor verdrinken , en het laatfte voor geheele werkeloosheid en verdervendén Itilftaud behoeden zal kunnen. De geftadïge verwisfelingen der moden en weelderige uitvinding , moeten Frankrijk die leevendigheid doen behouden , die ncodig is tot de werkzaamheid van een volk dat, door overvloed van vruchtbaarheid des gronds, traag ZOude worden noaar ons land loopt gevaar, om deszelfs graf, in de alteruime teugelviering der mode en wellust te Burgerlijke Maatschappij. (L) vin-  148 Vf.n HANDELING vinden ; wijl die den ernftigen Hollander te veel van deszelfs zo noodige beftendigbeïd doen verliezen. Wij leeven niet in die rust, die de natuurlijke overvloed fchcnkt, zo dra onze banden verflapt nederhangen , houdt ons leven zelve op; wijl wij, in weerwil der natuur, mocrasfen met eene arbeidzame wiskundige Theorie, en nationaale Industrie, tot weelige landouwen gevormd hebben, zodra wij derhalven tot de ijdele zorgeloosheid der nabuuren, zo kennelijk in de wufte verwisfeling der modes, beginnen te vervallen , is 't uit met Nederland ; onze Handel bezorgt ons wel geld , om de verfpilJingen, welken de onbeftendige modes vereisfehen, goed te maaken ; maar zij verfchaft ons geen zielskragten , om in 't midden der Galanterie en Luxe, de noeste en arbeidzaame, de fterke Hollander, die zijn land door eigen kragten, en als met zijn eigen hand, gemaakt heeft, en in ftand houden moet, te blijven. De ijdele modes, gebooren uit de verfijning des fmaaks, verzwakken die natiën, wier Induftrie door mannekragten moet uitgevoerd worden; men neeme de proef met een' Zeeman , die van jongs af, op de hobbelige baaren gezworven heeft; laat die in het beste zijns zeelevens dat leven verlaaten, en langzaamerhand , bij trappen, in gezelfchappen der Stedelingen genaturalifeerd worden ; bij den burger zal hij reeds iets van zijn noefte werkzaamheid, door ledigheid verliezen, in hooger kringen zal men hem beginnen op te lieren , en hij wordt weder zwakker; in gezelfchappen van den lijnden fmaak ingevoerd zijnde , zal hij mogelijk teder en aandoenlijk wor-  over de Nationaale Industrie. 149 worden. Hij wordt ge!,aPt, bepoederd, bcfineerd, befchilderd en wordt een popjefi, om met vermaak te befehouwea; maar zendt hem nu weder naar de verbolgen Zee, naar het noefte , het arbeidzaame leven, en ziet hoe onbekwaam hij voor het zelve geworden is. Laaten wij nu tot onze Vde verdeeling overgaan , en, onze nationaale Induftrie in aanfchouw neemende, de ontaarting van derzelver natuurlijke ftreekh'jn , in korte woorden tragtcn aan te toonen. Vergelijkt met het jongst gefchetfte tafereel , ons Vaderland ; dat heeft in deszelfs beginfelen , enkel uit zulke zeerobben beftaan , en die hebben 'er land van gemaakt, 't is allengs meer en meer befchaafd, en, met deszelfs befchaafdheid, drong reeds de traagheid in; het ftondt weldra aan anderen den voorrang af; het liet weldra anderen de vruchten van deszelfs vlijt plukken; nu is het in den kring van verfijnden fmaak getreeden ; de vermaaken der buitenlanderen zijn nu tot het zelve doorgedrongen; maar befchouw ook nu den noeft,» Hollander , en deszelfs Induftrie , hoe zeer is dezelve veranderd ? te zwak voor de uitoefenende Induftrie geworden zijnde , houdt hij zig alleen bezig met verftandige plannen te vormen. De befchaaving heeft hem veel licht over zijn behoefte verfpreidj maaide befchaaving heeft zijn handen verzwakt; zonder befchaaving hadt de Hollander mogelijk die einden bereikt, zonder ze te kennen, die hij nu hert kennen, zonder ze te kunnen bereiken. Befchouwen wij nog een korten poos, den Holtonder in de voorige Eeuwen , in de opkomst des (L) * lands.  gje Verhandeling land?. Ëenvouwdigheid, getrouwheid, arbeidzaam^ heid , foberheid , ftoutmoedigheid, wijsheid, maakten een geheel uit, dat den Hollander van zijne nabuuren onderfcheide. Deze deugderi waren onontbeerlijk voor zijne nationaale Induftrie. Zijn ëenvouwdigheid benam hem de gelegenheid tot wufte onbeftendigheid; wijl hij door dezelve in zijn' eigen huisfelijken kring beperkt bleef; zijn getrouwheid kwam even uit dit zelfde beginfel voort, en maakte Item geacht bij zijn nabuuren , als een volk, waar op ftaat te maaken was ; zijn arbeidzaamheid vormde allengs zijn moerasfen, tot paradijfen en bemuurdé dezelven tegen het woeden der zee ; zijn foberheid vergenoegde zig met de voort, brengfelen van zijn' eigen grond, en weerde de verzwakking door middel van eenvouwdig verfterkend , eigenaartig voedfel ; zijn ftoutmoedigheid deedt hem de gevaaren, waarmede hij als omgeeven ligt, trotfceren; zijn wijsheid deedt hem alleen op het nutfte zien, en leerde hem het overtollige ontbeeren. Maar zo een volk, moet, uit deszelfs eigen aart, veranderen; immers die gezondheid, die fterkte, die moed, kunnen niet naalaaten groote onderneemingen te basren , en deze hebben, wel gelukkende, meest altijd groote voordeelen ren gevolge; groote voordeelen maaken een volk rijk, en rijkdommen moeten hefteed worden; ziet daar het fober Hollamïsefo volk , door hun eigen ijverïgen aart aan rijkdom , en dus nabij aan zijnen val gebragt ; men ging me£ dit overtollige geld bij de nabuuren ; bezorgde 'er zig hunne dier gefchatte overtolligheeden voor. een-  over ee Nationaale Industrie. 151 eenvoudige Hollander, kwam bij hen te merkt en zij — zij zagen hem komen I O ligt misleide natie! gij betaaldet de landbedervende weelde, met het zweet van uwen arbeid. Gij fleeptet, als anders Ti'ojaanen, het vijandig Heir, al juigchend binnen uwe muuren ; en ik mag wel, met Enceas , bij Vjrgilius zeggen : Geeft nu acht op de laagcn der Gricicen en leert uit dit ftaaltjen Allen te kennen (*). Wij kochten, voor ons gewonnen geld, bij de Oosterlingen Thee, Koffij en heete fpecerijen; bereiden , op hunne wijze, heete Waterdranken om ons zenuwgeftel en dus onze geheele natie te verzwakken ; bij de Franfchen gingen wij de weelde met fchatten betaalen, onze verzwakte lighaameu werden opgefierd, en dagelijks met andere lappen, ftrikkeu , gaaren , linten, zilver en goud niet bekleed , maar veelal belagchclijk toegetakeld ; de Italiaanën verfchaften ons de onmannelijke flem verbastering. De Duitfchers hebben ons nog onlangs een kwijnende zielen kwaal , die zij fentimept noemen , dje ons het leven aaklig maakt, ons bij Kerkhoven omvoert, en bij het fchudden van een blad doet beevert, voor ons geld bezorgd; de Engelschman plantte de ftandaart des ongeloofs in onzen weeken moerasfigen grond. Men trok de nabuuren daar door zelfs geheel tot zig, de natie werdt vermengd,en geheel van beuren natuurlijken ftreeklijn verboogen, daar, waar eerst de ijverige Hollander zijn vlas zatte fpinnen, ftaat nu een Italiaan te zingen; waar wel eer netten ge- (*■) 4n!d. tib. U. vers 64,03. CL) 3  l$± Verhandeling gebreid werden, worden nu tooneelen gefticht. Waar de weefgetouwen fnorden , worden nu door Monfieur le Parfumeur, Bonbons en Parfums geveild. — Waar men wel eer voor de Vrijheid en het Vaderland ftreedt, beeft men nu voor het temidden van een blad , of kwijnt om het verdorren van een bloemptjen. Onze jonge manfehap , die weleer het zwaard tegen de Romeinen durfde opvatten , om niet door de fchandelijke lafheid, dezer toen reeds d'aalende natie , befmet te worden , zin nu van Civilisfén , meest al in Wenkers herfchapen ; op weinigen na , die nog onlangs , zo wel op Öoggersba'nk als elders , hier omftreeks, deeden zien, wat 'er gebeurt, als onontzenuwde mannen dc wspens aangrijpen , een gezicht dat onder ons reeds ten eenemaale ongewoon geworden was. 't Is immers in onze Zee en Ilandelfteeden drukker bij den weg van kappers dan van zeelieden; waar toch vindt men de oude Ilollandfche, het land eigene Induftrie. Immers niet meer in de nationaale uitfpanningen ; befchouwt flegts de Theaters, de Concenen , de Bals , de Asfembldes, de Saletten , de Rcdouten, gij zult werk hebben om te raaden, welke perfoonen uwe Landgenooten, welke vreemdelingen zijn , en zoo ge al een oud Hollander aantreft , hij zal zig welligt van de overigen onderfcheiden , en een zeer belagchelijk contrast met het overige gezelfchap uitmaaken. Hij zal een ftramme Hercules onder de lugtige verlichte en teder aandoenelijke Sybarieten gelijken. De  over. de Nationaale Industrie. 153 De wellust fluipt, op zijden fchoenen, zachtjcns bij ons in; en veelen onder ons gelijken naar die weelderige Romeinen, waar van de Dchter Lucretius, reeds in dien tijd, zeide dat zij hunne pligten verwaarloosden , hunn' goeden haam krenkten , en toen reeds gevaar liepen van geheel verloeren te gaan. Dat hun • lighaam droop van welriekenden balfem , hunne voeten pronkten met Sicyonifche fchoenen en groote Smaragden, die een groen licht van zig geeven, dat hun Hemelsblaauvv kleed in couleur verfchoot, door het zweet der dansferijen en ongebondenheeden. Dat hun vaderlijk, eerlijk vcrkreegen goed veranderde in pragtige Holfels, Hoofdfieraaden en praalgewaaden , die Melite en Cea verfchaffen j dat zij niet dan van gastmaalen, drinken en klinken wisten te fpreeken ; dat zij kransfen om hun hoofd vlechteden, en hun Hghaam met balfem overftortteden. Men zie des Dichter6 onflerfelijk Dichtftük over de Natuur der dingen , in het \\Tde Boek, het uzofte vers en vervolgends. En met al deze befchaaving van fmaak , ftaat die groute verfijning den Hollander kwalijk; hij is 'er ten eenemaale ongefchikt toe ; de zorg voor zijn beftaan geefc hem een air van bedaardheid, dat door al den glans van den geleenden iuifter heenen dringt. Wil hij de kunüen , mede uit zugt tot navolging, begunftigen, zijn nationaale Induftrie beperkt heur loon, en de kunftenaar moet fomtijds een wijdsch aangelegd kunstftuk, door de kaarigneid des eigenaars, gebrekkig ten einde brengen ; wil men vertooning van (L) 4 pracht  '54 Verhandeling pracht maaken, de nog Hollandfche man, geleidt zijne modieufe vrouw, zo bont, zo wildzo fmeerJg , zo onnatuurlijk als de mode haar mismaakt heeft, in de gezelfchappen , maar komt daar zelf deftig in't zwart, gelijk men zegt. Vei Handige lieden fchaamcn zig innerlijk over deze verbastering; zij laaten zig niet gemakkelijk door de mode dwingen, maar de zwakheid is reeds doorgedrongen ; zo doorgedrongen, dat de ftaatige bejaarden hun opkomend kroost, in de ijdele tegennatuurlijke buiteiifpeuriaheid niet meer durven noch kunnen te keer gaan; dit maakt dat Papa deftig in V zwart gaat, terwijl Mama , de jonge Heer en jonge Juffrouw, eene atmospheer van poeder rondom zig verfpreiden , die Papa's deftig zwart, als ware 't een voorfpook, na de grijze kleur der rokken van een llcdelmunnik doet gelijken, en veelen ook indedaad tot den flaat der armoede vernederd heeft. Daar wij nu , tot het VI en laatfte gedeelte onzes taaks komen , te weeten om de middelen tot herftel aan te geeven , lust het ons een weinig te fjehertfen ; want door de verandering van den ernst des ftaatigen Hollanders, in het lugtige der bon ton, is de Redenaar zelve gedwongen om zijnen ernst af te leggen, en, al fchertfende den laag gevallen Hollander weder op te beuren. VI. Hoedanig is dit toeneemend verval te keer te gaan? Ik weet 'er geen beter middel op, dan dat de Souverain dezes 'lands , eenig pragtig Hof te vriend boude , en dat trachte te beweegen, om voor een' tijd eene mode intevoeren , welke met onze  over de Nationaale Industrie. igrf ze aloude landsgewoonte en nationaale zeden overeenftemt. Laat die mode al eens met een vreemden naam ingevoerd worden , dat doet niets ter zaake ; wanneer onze natie Hechts van eene geheele verzwakking bevrijd blijve; als wij nu eens weder de Burger dochters zien fpinnen , onze Burger zoonen zien reekenen , fchrijven en in de koopwaaren arbeiden , zullen wij, het voordeel daar van genietende, niet eens geftoord zijn , dat deze ijver met den naam van, a l'CEsonomie du bon vieux temps beftempeld worde ; als wij eens weder inlandfche Lakenen , inlandfche kleederen draagen , en men deze mode d rInduftrie Hollandaife noemt , zullen wij, fchoon een vreemde taal fpreekende, egter onze inlandfche zeden weder krijgen. Wat belang hebben wij bij de naamen , en deze lokken ons toch veel tot de vreemde gebruiken uit. Wel! laat ze blijven , laaten wij onze Zeerobben een Charmante Marine; laaten wij onze Kooplieden , Gens d'Inftrie noemen ; heeft 'er hier of daar een Hollandfche Boer , 't een of ander tot verbetering van zijn Vee of Land gevonden, laaten wij hem een excellent Genie heeten. Heeft 'er ergens een Hollandsen Zedeleeraar, zijne gemeente de liefde tot den naaften , de zedigheid, de vlijt aangepreezen, laaten wij hem een divin Orateur , ja al was het een Firtuofo noemen. Wat is 'er aan een mond vol Fransch of Italiaanseh verbeurd , zoo wij flegts Hollanders in ons hart blijven ; zou het geen navolging vinden, wan(L) 5 neer  156 Verhandeling neer men een deel Fcanfche Kappers, door een ftetkpenning omkogt , om aan Mijnheer of Mevrouw re verhaakt!, dat men thands in Parijs, bij alle Gens da- Ton, niet anders dan d: l.i Bierre voor drank gebruikte, wie weet hoe fpoedig onze Bierbrouweriien, en tevens onze gezondheid niet aanwasfehen zouden. Wanneer men door dit zelfde middel de Koks konde omkoopen, om regt Hollandfehe fpijzen, op eene Ilullandfcbe wijze , te bereiden, en diergelijke eigen Landfpijze op de tafelen der gens du geur in te voeren, wat zouden 'er ten laatften niet een aantal gezonde, bloozeude, vette, llerke geus du guit gevonden worden. Ja ware het mogelijk, dat deugd, prooiTche fmaak, eenvoudige ernst, noelle arbcidzaamhe cl, openhartige getrouwheid, fobere ma.iiigheid, eens weder, al ware het onder den tij ei van Mode, en met een' uieheemfchen naam bellempeld, ingevoerd wierden, dan zoude de landeigen Induftrie der Natie weder herleeven , en de Hollander zou een beftendig geluk in gezondheid, llèrkte, maatigheid en ligt vokbenc begeerten aantreffen. Maar duldt mijne, nog niet ontzenuwde, Leczcrs, dat ik tot mijnen ernst weder keere ; mij walgt van de onmannelijke taal der vreemdelingen, en U Lieder ernlfig voornoemen, tot (lichting en verbetering wordt 'er niet door bereikt, maar welverre te rug gedreeven. Om dan, wijl ons beftek ons tot verkorting aanport, het eenig en zeekerst middel tot behoud der nationaale Induftrie aanteduiden, zo zoekt het eeniglijk in de goede opvoeding der Jeugd , Gods-  ovr.r de Nationaale Industrie. 157 Godsvrucht, Zedigheid, Arbeidzaamheid, ziet daar de hoofdpligten, welke den Hollander van de wieg af ingeboezemd moeten worden, om weder tot zijne nationaale zeden en grond character gebragt te worden. De Godvreezende immers, zal geen ongeloovige worden , de zedige , geen pop om op 't Salet te pronken, en de arbeidzaame zal geen' tijd overhebben, om meer te zingen, te dansfen, als tot de verlevendiging van den mannelijken geest, en tot de bewaaring der gezondheid, noodzaakeUjk is. Men houde zorgvuldig maat in de Neckrlandfche Jeugd, in fchoone Kimden te oefenen, de nuttigen behooren boven alles den voorrang te hebben.. Toen Pisistrate s Atheenen en Augustus Rome begon te vei deren, ontfingen beide Steeden den eerden geweldigen fchok, dien zij nimmer konden herdellen , *t welk Plato ook bewoog, om de fchoone kundenaars , uit het delfel van zijne Ideaale, welingerichte, Republiek te weeren ; wijl een te groote gehechtheid aan werken van geest, het verftandig wezen te zeer verbeufelt, en eene zwakheid en teergevoeligheid, over eene geheele natie doet ontdaan , die de deur voor overheerfching open zet; men gedenke dat de fchranderlle dwingelanden onder de Romeinen, het volk met openhaare fpelen vermaakten. En 't is niet al van waarheid ontbloot, wat de zo openhartige en rondbordige Geneeffche Burger (*), van de fchadelijkheid der al te groote fmaakverfijning gefchreeven heeft. Men (*) J. J. ROUSSEAU.  fj| Verhanp^lïno Met} tracbte in zonderhejd de Hollandfche fchoone JSexe, tot nuttige Huismoeders te vermen; het verval js nog ziehtbaarer in de opvoeding der meisjens , dan jij dU der jongens ingekroopen, en dé Moeders zijn egter de eerde geleidders des menlcheliiken gellachts , op het tooneel der waereld. Ja 'er ia ZO veel aan de opvoeding der fchoone Sexe geler gen , dat zoo deze verwaarloosd worde, een geheele natie ten val neigt. pe opvoeding is de bron van ons eerde welvaaren geweest , zij is ook de bron van onze tegenwoordige iiietsbeduid^nheid , verzwakking, verwijfdheid en lafheid geworden j laaten wij haar bezigen om o;,s zeiven te herd-llen , ei; wij zullen weder meer geducht worden , om dat wij meer zullen kunnen Ontpeeren; wij zulten minder llaavcn der nabuuren zijn, om dat wij de nabuuren minder zullen behofiven; wij zullen geacht zijn, om dat wij afzonderlijk cn op ons zeiven zullen leeven, en wekhaast zujlen moogelijk eenige onzer nahuuren de Holjandfche mqdes beginnen patevolgen. Wij zullen gezond worden, en gezonde kinderen teelen , om jJa{ wij ons met Landseigene fpijzen zullen voeden, en eene Landseigene levenswijze, boven vreemde gebruiken* gullen verkiezen, Worden wijniet meer bepoederd , b'efmeerd , bedrikt , befchilderd, het fchoon van het menschbceld, zal zo veel te zuiverer bij ons bewaard blijven ; en met de uuren die wij onder de hand.su eens kappers, geheel werke* loos doorbrengen, zullen wij ons leven kunnen ver? lengen j en onze nuttige1 kundigheeden kunnen vermeer-  6VeR bti Nationaale wfltlJTRft. i$ meerderen. Worden wij niet rhèer met tuthcertifche' gewaadert bekleed ; wij zullen daarom niet minder" Warm , ja zelfs niet minder* prachtig gedekt worden, wanneer wij zulke kleederen draagen* die doof onze Landgenooten zelve vervaardigd zijn,en diergelijk weker de Zey^^LftberJen , wel eens den pfacfiJ tigften Hofftoet van een' Pirftjihen Monarch bekleed hebben; wij zullen eindelijk gelukkig werden f Wijl Wij het geluk niet buiten ons \ maar altijd binnen: het bereik $ bij onze eigen haard zoeken zullen ; ja Wat zegge ik, wij zullen eën zaligheid genieten , zoo 't anders Waar is $ dat het genoegen (ifti deugd en menschlievcndheid o'ntftaand», der zaTi^ *3teid nabij komt. Maar ik verlieze mij in het blijde voo'rüitz>c!u , Van' het herftel onzer nationaale Induftrie • komt (laafi Wij de handen in fielt, dat elk met fitoi '< Zijn Huisgezin kingzaamerhand na zodanig efirf voorbeeld befchaave , wij zülierj veel winnen' t laaten wij die ftroohalmen Verbreeken, waar mede Wij, dwaazenf aan de gebruiken der vreemden gékluifterd Zijn* Ruk u los* deftige Hollander! èti Wees Vrij! Hier mede hebben wij onze taak ten einde ge'-" bfStgf \ wij hebben onze redeneering bij wijze vaii ! Inleiding , op de wijsbegeerte in den aart der zief gegrondvest ; en daarin gevonden,' dat hit een van' 't verftand en den geest afgezonderds ziclsvverking ïsf die ons tot den Koophandel bekwaam maakt, er» die' wlTInduftrie gewoon zijn te noemen, wij na«isn deze zielsweiking tot or.s onderwerp, en toon-' den-  iöo Vf.rijandf.ling den I. Dat zij van de overige zielskragten onderfcheiden is. II. Dat zij bij alle de Volken die den aardbodem bewoonen verfchillend in vermoogen is. III. Dar zij bij die Volken welke 'er het meest mede bedeeld ziju, nog onderfcheiden en nationaal is. IV. Dat de verwisfeling dezer nationaale Induftrie, met eenige andere van andere natiën , fchadelijke gevolgen kan hebben. Ten V. toonden wij , hoe zeer onze nationaale Induftrie, door zulk een verwisfeling gekrenkt ware , en eindelijk ten VI. meenen wij, na ons zwak vermoogen , die middelen aangeweezen te hebben, welke, onder den zegen des Hemels , ons verderf (tuiten kunnen, en die in de verbeterde nationaale opvoeding aantetreffen zijn , ons fchiet des niet meer overig , dan het Opperwezen in itilte om deszelfs onderfteunig , en zegen te bidden, over de poogingen die reeds door zo veele 'oraave Vaderlanderen tot nut van het algemeen, in dit heilzaam werk aangewend worden. Naa dat deze bedenkingen voor eenige jaaren reeds gemaakt waren, hebben wij geaarfeld om dezelve algemeen te maaken ; wijl de te dier tijd nog dagelijksch toeneemende dwaaze en verfpillende modezugt ons geen gunftig gevoelen omtrent onzen arbeid , in dezen, bij het gros der natie deedt te gemoed zien , en wij dien tijd nog niet rijp genoeg oordeelden om befchouwingen van dien aart met eenig ' nuttig gevolg te kunnen maaken. ■ Thands fchijnt alles te veranderen ; thands neigt alles naar een  over. de Nationaale Industrie. 16T een zekere ommekeer waarvan men bijkans met Vir(;ilius kan uitroepen: Magnus ab insegra ftchrum nafcitur crih (*). 'Er naakt, als 't ware op nieuw, een lange rei van eeuwen. Deze fchemering van vernieuwing verlicht ook het rijk van den fmaak. Eene natie die eerst haar zelve en heure nabuuren door ijdele pragt pleeg uittcputten, erkent heur' misflag, fchijnt zig in alles meer na de eenvoudigheid der natuur te willen regelen ; derzelver ftap fchijnt wel in den aanvang woest, overdreeven en dweepziek; doch als het vuur een weinig bedaard zal zijn , kan het mooglijk een beftendig nuttige wending neemen, immers zo veel is waar, dat een volk, 't welk zig in alles na de eenvouwdige fchoone levenswijze der oude Grieken in hunne bloeiëndlie jaaren beeldt, ongetwijll'eld, bij eene groote bezuiniging, een ongelijk treilende grootschheid verkrijgt; ik bedoele de Grieken ten tijde van de fobere Lacedaemonifche Republiek; de Grieken, vóór Pisistrates Atheenen met pragt begon te verfieren, en de natie te verfijnen; in één woord, die Grieken, wier wijsheid en vernuft door alle tijden vermaand werdt , in de eeuw toen Homerus zijhe Wade dichtte; jn welks grootsch famenftel de ëenvouwdigheid der vroegere zeden zo duidelijk doorftraalt. Niets immers isgrootl'cher, dan de eenvouwdige levenswijze en het tooifel der Griekinnen van die eeuw, gelijk dat ons op de antieken gefneeden üeenen naagebleeven is; en welke tooi thands weder op nieuw bij onze vrouwen ingevoerd CO Eclog IV.  i6i Verh. over de Nation. Industrie, voord fchijnt te worden; immers de thands in gebruifï zijnde faamgejregene geplooide tabbaards (Chemifis) , de zonderpoeder opgemaakte, of wel geheel natuurlijk los bij den fchouder afgolvende, haïren, geeven de hedendaagfche jonge dames een natuurlijke fchoonheid, die niet voor de fchoone antieken der oude Corinthifche en Atheenfche maagden wijkt: de doordringende ftudie der wijsbegeerte en natuurkunde zal den Nederlander ook welhaast in eenen Griek hervormen. De verflaauwde moed ftaat door geduurige krijgsoefeningen weder te herleeven, cn de natie het zo noodig werkzaam leven, dat haar Voor verzwakking behoeden moet, weder te fchcnken. Mannelijke zeden fchijnen de plaats der verwijfde modes weder te zullen inneemen. Verfcheidone nuttige inftellingen beginnen bij ons voet te krijgen en te blfteiën. De gezonde reden wint alom meer en meer veld; de fchraale inkomften beginnen de uitfpeurige weelde allehgs te kortwieken, en het geld wordt hoe langs hoe dierbaarer gehouden, om 'er al te los den vreemdeling, voor niets waardige pralerijen, onder den naam van galanteriën, mede optehoopen. De nuttige weetenfchappen (taan hoe langs hoe meer door de geduurig nieuw opgerichte genootfchappen en leesgezelschappen, alom algemeen te worden, en zelfs tot den kring der geringere burgers aftedaalen, en eindelijk fchijnen onze beuzelachtige zeden weder in eene meer grondige nationaals induftrie ten behoud van ons vaderland te zullen verkeeren. VIII.  VUL BRIEF VAN EENEN GENEESHEER AAN EENEN PREDIKANT OVER DE VEREISCHTEN EN PLIGTEN VAN DE ZODANIGEN, DIE MET ZIEKEN MOETEN OMGAAN. Waardste Vriend' G ij hebt mij op eene aangenaame wijze verrascht, door mij, vuur eeuigen tijd het boek ter leezing toe te zenden, liet wek hier bij, met mijne oprechte dankerkentenis, te rug gaat. (*) Ik heb in het geheel in hetzelve een verftandig, christelijk Handboek aan (*} IÏCt VV.iS lazarus van «ITHANlëS. Eer. zuiver christelijk Handbeek veer Lijdenden en Bekommerden, en voer \iie genen, dit de zodanigen willen te bnlpe komen dtor jacob eliaj troschJel. Uit het Hoogduiisch vertaald, in het voorleden jaar uitgegeevcn te Ainderdain bij wessing en van per he IJ. Burgerlijke Maatschappij. (M)  ir de dringendfte verzoeken van den zieken, laaten overbaalen, om in het ajlerminfte maar eenigzins af te wijken van zodanige bevélen. Door zijne verftandige redeneeringen moet hij insgelijks, de bij den gemeenen man zo gewoone vooroor, deelen poog-m uit te roeijen en hun duidelijke begrippen zoeken bij te brengen. Tot dit alles moet hem niet alleen de overtuiging van zijnen pligt, aanfpooren, maar ook de vrees voor gevaaren, verkilOft met een tegenövereengefteld gedrag, die menigwerf beftaan in afgrijslijke kwaaien , ja zeUs in den dood. Want hoe toch zal hij immer zijn geweeten gerust ftellen, wanneer dit hem aanklaagt als eenen geheimen moordenaar? Bij dit alles komt hem bijzonder het geduld te pasi Zieken zijn menigwerf verdrietig en onderh wig aan verfchillende luimen; zulks moet een ieder, maar bijzonder een oppasfer , hun ten goede houden. Hij moet alle gelegenheeden tot erternis, verdriet en toorn zorgvuldig vermijden en hen, ten einde hen niet te vertoornen, alleen in zodanige gevallen tegenfpreeken, waarbij naadcclige gevolgen te duchten ftaan, maar in alle andere ftukken onverdfooten, ja met vermaak, op eene vriendelijke en welgevoegiijke wijze handelen. , Overdrijrt een al te gevoelig lijder zijne kwaaien of wordt hij zelfs geheel ongeduldig bij dezelve, hij, die met hem omgaat,.moet zo veel te geduldiger weezen, en het voorkomen hebben, als ot hij in alles den zieken geloofde, hij moet hem  t-74 Over de Pligten riem met opmerkzaamheid en deelneeming aanböoi ren, ten einde denzelven, zo veel hij maar eenigzins kan, met eene zekere hoope te vertroosten en op te beuren. Geheimhouding past .vervolgends niemand beter, dan eenen zodanigen zieken oppasfer, opdat niets, wat op dé ziekte zelve, zo wel als op andere daar mede verzeld gaande omftandigheeden, betrekking heeft en welks bekendmaaking den lijder of anderen naadeel kon berokkenen, door zijne praatzucht mooge verraaden worden: hij moet dikwijls oosèn hebben en niet zien, ooren en niet hooren. Nog twee andere eigenfchappen moet hij in zich vereenigen, die men anders bij een en denzelfden perfoon zei len re gelijk aantreft : hij moet naamlijk zindelijk en echter niet te vies zijn, om den zieken te helpen en te handteereu. De zindelijkheid' is voor hem m meer dan een opzicht noodzaaklijk. Wij prijzen dezelve bij anderen, al zijn wij zelv niet al te zindelijk, en de 'fraaifte opfchik heeft weinig bekoorlijks, indien het nette 'er aan ontbreekt. Wie zindelijk is, is tevens een vriend van orde, en werkzaam in het vervullen van zijnen pligt, in het algemeen laaten zich verfcheiden gebreken en ondeugden geenszins met de zindelijkheid verëenigen. Door morsfigiieid dus maakt de zieken oppasfer reeds eenen onaangenaamen indruk op den lijder en verwekt bij denzelven afkeer en tegenzin. Hij ilrecve 'er derhalven naar om zindelijk te weezen; bij aldien hij ook in dit opzicht behaagen wille.  van ZtcKSN Oppassers. i?5 Bovendien benaadcclt bij, die met zieken moei omgaan, door morsiigheid ook zijne eigen gezondheid : zindelijkheid is op zich zelve reeds een behoedmiddel tegen veele ziekten; verfcheiden huidziekten ontdaan enkel uit het yerwaarloozèn van dezelve, en waar men ongedierte aantreft, kan men veilig beduiten, dat geen zindelijkheid heerscht. Ieder gezond mensch gevoelt zich airede frisfeber en Jeevendiger, wanneer hij zich ge wasfehen en gereinigd of fchoon linnen aangetrokken heeft. Is nu de zindelijkheid reeds voor gezonde menfchen zo nuttig en noodzaaklijk, nog veel meer is zij dit voor. de zieken: de meedc ziekten worden door dezelve geleenigd, terwijl, bij het vervvaarloozen van dezelve, de minst gevaarlijke ligteluk in de kwaadiiartigfle veranderen. De allergezondde mensch waaslémt altijd uit, en kan, zonder deze uitwaasfeming, niet gezond blijven; maar het geen hij uitwaasfemt is fcherp eu naadeelig, indien het te rug wórdt behouden: hoe veel fcherper en nnadeeliger nu moet deze uitwaasfemende doffe bij eenen zieken weezen! Wanneer het lighaam morsfig en onzindelijk is, wordt deze ftolfe zo wel te rug gehouden, als wanneer men morsfig linnen aan heeft, het welk, reeds met zodanige doffe aangevuld, geene verdere kan tot zich neemeu. Den zieken moet dus alle dagen een fchoon hembd aangetrokkeu worden; men moet hem wasfehen en reinigen en, zoo mogelijk, van bed, ten minden van floepen en laakens' doen vervvisfe- len.  3"6 Over de Pligtan <. Ien. Niets behoort de e voorzorge ie weerhouden, en hoe onzuiver de ziekte is, zo veel te noodzaaklijken is deze reiniging. Niéts ftrijdi, W dien hoofde, meer met het gezond verftand, clan het verzuimen van dezen pligt, en de tegenzm van menig oppasfer, om den zieken te vérfchoonen. Uit hetzelfde dvvaaze vooroordeel, dat den zteken de ftUfthe en zuivere lucht heeft verboden fchijnt ook die dwaaling gebooren te zijn, dat men hem in zijne vuiligheid moet laaten, verfmagten. Daar eindelijk de verandering van toevallen bij de ziekten eene zaak is, die de oppasfer van zieken, als een naauwkeurig, verftandig en zorgvuldig opmerker, den am ^ ^ wijl hij mislchiëu juist niet altijd het beste geheugen bezit; d.,ar verder ten opzichte van hoeveelheid en tijd die men bij het toedienen der geneesmiddelen moet in acht neemen, ifet noodige gewoonlijk op het recept of de ffgnafuüre gefehreeven is, zo moet de oppasfer ook kunnen fchrijven en leezen, in welk geval hij ook in üaat zal weezen, om de veranderingen en afwisselingen, die hij bij de ziekte heeft waargenomen, behoorlijk op te teekenen. Deze, waardfle vriend! houde ik voor de algemeene noodzaaklijke pligten en vereischten bij iemand, aan vvien men zieken en lijders ter oppasfing zal toevertrouwen, en ik geloove niet, dat g,j „och eenig verftandig mensch, mij zal befchnldigeu te veel geëischt te hebben. Maar ver-  van Zieken Oppassers. ï?7 Vwïjènigt hij deze eigenfehappen in zich, ïs hij vlijtig en getrouw, bezit hij geduld en medelijden met den zieken, zonder ten or.tijde toegeeflijk te weezen, neemt hij alle toevallen bij de ziekte behoorlijk waar en ontdekt hijze den arts, vcniffcbuwt hij alle bedriegerijen, dat is veroorlooft hij niet, dat 'er icis heimlijk gebruikt worde, of dat 'er een' misflag worde begaan in Ipijze eu drank, zegt hij, wanneer 'er zo ic:s gebeurt, dit den gereeshecren, dient hij den zieken op het beftemde uur de voorgefchrecven me* dicijnen toe, na het voori'chrift van den arts, Ronder zich door ' iets Lier in te laaten ftooren , of weerhouden, doet hij niets, dan het geen met zijne inzichten en geweeten beftaan kan, dan moet men ook bekennen, dat hij voor den zieken een zeer gewigtig perfoonis, cn dan moet niet minder een ieder in mijnen voorigen wensch inftemmen, dat de Regenten alömme aan hunne medeburgers zodanige bekwaame voorwet pen mog. ten verfchafFen. Tot zo lange doe men ten minften, wat men kan, en kieze uit dien hoofde de zieken oppasfers geenszins uit de laagfte heffe des volks, maar uit zulken, die eene betere opvoeding genooten hebben. De eerften hebben gewoonlijk een onbuigzaam voorkomen, een zwak en ongeoeffend verftand en eene overhelling tot allerlei foorten van gebreken en ondeugden, indien zij njet opzetlijk zijn onderweezen en door lengte van tijd veranderd ,en verbeterd. Zij zijn gemeenlijk ze-  ÖVër de PLicfeW iWerftoos , o befchaafd, onmanierlijk, liederlijk- ? lui, vérgeëflijk, onachtzaam, morsiig, lomp, eigenzinnig, onbefcheiden , norsch en morzick, wraakgierig, genegen tot diefftal, dronkenfcbap en bÜitenlpeilrigheeden. Iets dat wel niet in alle gevalle, zonder uitzondering, maar nogthands gewoonlijk plaats vindt; iers dat ons wel niet met verachting tegen het zogenoemd gemeen, neen veel eer met de zucht moet vervuilen, om al het onze bij te brenger, ten einde hetzelve te verbeteren, m:ar het wAk niet te min, zo lange die bedoelde verbetering nog niet daiir is, ons in de keuze van penoonen tot oppask-rs van lijdende nieniciien moet voorzichtig maaken. Men vir.de perloonen genoeg, die hnn onderhond gw^it wenfclien te verdienen, maar nogthands W geenep zwaareu arbeid in ftaat zijn, terwijl deels hunne geboorte hen voor af een beter lotgeval liet honpen, deels hunne opvoeding van der jeugd af aan, hen onbekwaam heeft gemaakt tot grove handwerken. Zodanigen zullen misfehien het best gefchikt zijn om zieken op te pasfen, doordien, om zulks te leeren, flechts een middelmaatig verlland en behoorlijke oplettendheid vereischt wórdt. Maar bij aldieu men nu zodanig een regtfchapen oppasfer heeft gevonden, die dikwijls zijne nachtrust aan den zieken o öllert, en die, om niet eens van de menigvuldige ongemakken te fpreeken, die hij gewillig op zich neemt, zijn eigen gezondheid daar bij if) gevaar fielt, dan • be- i  van Zieken OprassbrS tj$ behoort de lijder zelf, zi wel als zijne vrienden en bloedverwanten hem de behoorlijke hoogachting nier te ontzeggen * maar zijne voorzorge na waarde te fchatten, zijnen voor de menschheid zo nuttigen dienst trachten te verligten en minder o aangenaam te maaken, en hem met dankbaarheid te belöonen. Stooren zij hem in zijne gemoedsruste door giilligheeden en gemor* de ziekén kan 'er veellicht de gevolgen van moeten bezuurcil; Vooral heeft ieder mensch, en bijzonder bij zodanig beroep, voedfel eu rust noodig. Men geeve den oppasfer dus behoorlijk tijd, om te eeten en te fiaapen, maar tot beide Hukken moet hij zich uit de zieken kamer verwijderen. De reuk van de fpijzen in het ah/emeen en van verfchillende fpijzen in het bijzonder, hindert veelal den zieken, en zijn oppasfer zelf loopt gevaar, wat zijn eigen gezondheid betreft, ingevalle hij met zijne Qpjjze en drank de bedorven lucht uit het vertrek en de uitwaasfeming van den zieken inflokt. Is het doenlijk, dat de oppasfer met eenen anderen afwisfeit, dan laat men hem buiten het vertrek (kapen: want wie veel moet waaken * flaapt vast en fnorkt wel eens; het een ert ander is eene onaangenaame zaak voor den zieken. Ik kome thands tot nadere bijzonderbeeden; wilde ik dien allen opnoemen en doorgaan, ik moest een boek in plaats van eenen b ief fchrijven ; ver- Burgerlijke Maatschappij. (Nj wacht  i8o Over de Pltgtem wacht dus, mijn vriend! niet anders van mij dan de noodzaaklijkftc aanÉerkingen. Vooraf moet ik nog zeggen, dat men bijzonder dienc re letten op de kamer, waar in men den zieken legt, dezelve moet, zd mogelijk, ruim, hoog en luchtig zijn, verwijderd van moerasfen en ftilfïaandt waters zo wel als van alle gedruisch. Om de zuiverheid van de lucht te bevorderen, ware het goed, dat men in het ziekvertrek geftadig, zonder onderfcheid van jaargetijden of ziekte, een maatig vuur op den haard hadde, maar geenszins in eenen kachel. Ook dient men alles, wat tot gemak en oppasfing van den lijder dient, in de kamer bij één te hebben, op dat men nergends lang naar behoeve te wachten of 'er ver om te loopen. Men moet den zieken geen hembd aantrekken, dat reeds door anderen is gedragen, maar een frisch gewasfehen, dat echter goed droog moet weezen. Men gebruike voor de medicijnen of andere behoeften der kranken, geene lepels of vaten van lood, tin of koper, maar van glas, ij voor, hout, porcekin, zilver of goud, welke vaten, glazen of lepels men ook, terftond naa het gebruik, moet afwasfehen en droogen. Het water van den lijder moet men in een ander vertrek bewaaren, en het glas, zo dra de arts het bezichtigd heeft, met asfche of zout wrijven en uitfpoelen, om dat het anders, wegens de vette deelen van het water, duister wordt, zo dat men 'er niets duidelijk door zien kan. Zeer  van Zieken Oppasser.?. rSi Zeer goed ware het ook, indien 'er een Thermometer in het ziekvertrek ware. Het ziekbed moet niet op den togt ftaan, noch aan een al te helder licht zijn blootgefleld: ook dient het zo gefield te worden, dat men 'er rondsom kan gaan, om van alle kanten den lijder te kunnen helpen. Eindelijk heeft men omtrent de bed en venster gordijnen nog vooral op te merken, dat mei zorgvuldig dezulken hebbe te vermijden, waar op men eenige beelden [of figuureti ziet, en zich best van groenen kan bedienen. Aan heete koortfen ter neder liggende zieken , ijlende of onzinmgen kunnen d^or beelden tot den hoogden graad van raazernij gebragt worden. Een mijner patienten, die in ijlende koortfen la», hadt geftadig met de hel te doen, eu het was het vuur op den haard, dat zij„e verbeelding ontvlamde; een ander hadt geduurig te ftrijden met ruiters, die' met uttgetooge.n zwaarden op hem afkwamen en bij verklaarde naaderhand, dat^figuuren, in de bedgordijnen geborduurd, hem dezen angst veroorzaakt hadden. Eerst en vooral heeft de zieken oppasfer te letten op den leefregel van den lijder; dat is op de gefteldheid van dc lucht, die den zieken omringt, op zijne fpijze en drank, op zijne rust en beweegmg, zijn flaapen en waaken, op zijne natuurlijke uitvverpfelen en op zijne hartstogten. (N) « De  i3a Over. de Tligtcn De lucht omtrent den zieken moet zuiver ett goed weezen, en het is dus op verre na zo gevaarlijk niet, den lijder onder den blooten hemel, in regen, hagel, fneeuw of zonnefchijn te laaten liggen, dan in een klein, eng, laag en duister vertrek. Ook moet de lncht eene behoorlijke maatiging van warmte hebben, omtrent 12 graaden na den Thermometer van reaumur of 50 na die van faiirenheit, ten zij de arts hier in, na bevind van omflandigheeden, eene verandering maake. Door middel van den ventilator kan men de lucht het best zuiveren en verbeteren, dewijl deur en vengsters open te zetten, ligt naadeelig kan wordan voor den zieken. Eene koude en daar bij drooge lucht is de allerbeste. Is nu de lucht heet en droog, zo weere men de zonnehitte af, laate de deur open Haan, befprenge de vloer en het bed van den zieken met citroen fap, of met water en azijn en zette takken vol bladeren in water in het vertrek. Is de lucht koud en vochtig, zo als in den herfat, bij nevelachtig weder enz. men wierooke het vertrek met drooge en welriekende hartfen , met fuiker of geneverbesfen. Wil men de lucht voor bederf bcwaaren; men laate zo weinig perfoonen als doenlijk in het vertrek; men laate den fchoorfteen open; men ver wijdere alles uit de kamer , wat de lucht bederven kan, gelijk het ftille'tjen, de waterpot, vuil linnengoed enz; men brande kaarfen, en zo mogelijk waskaarfen in plaats van lampen, en h e min-  van Zie kb n Oppassers. 133 minder zo beter, men gcdooge geene bloemen in het vertrek en laate niet, buiten noodzaaklijkhejfi, de vloer fchrobben. \\'at de fpijs en drank van den zieken aangaat, deze verdient niet minder de oplettendheid van den oppasfer. Geene dwaaling is naadeeiiger, dan dat de zieke, zonder zekere maate van voedfel, te zwak zou wotden, daar hij eenen geruimen tijd zonder eeten leeven kan, en die fpijze alleen verfterkt, die wel verteerd wordt, daar onverteerde fpijze de ziekte verergert. Men moet den zieken dus nimmer het eeten opdringen, noch hem iets anders geeven, als het geen de arts veroorlooft en van die fpijze zelfs nk't meer dan eene foort op eenmaal. Een door ziekte verzwakte maag kan maar zeer weinig verdraagen; kort vóór of naa den aanval van de koorts moet men den lijder geene fpijze toedienen, en hij moet alles wat hij eet, ter deege kaauwen, eer hij het doorflokt. Wordt echter den zieken deze of gene drank verordineerd, dan verzuime men vooral niet hem dien dikwijls toe te dienen. Twee voornaamc regelen hier omtrent zijn deze: een zieke kan zeer ligtelijk te veel eeten en nooit ligtelijk te veel drinken ; en, men geeve den zieken eerst dan te eeten en te drinken, wanneer hij behoorlijk gereinigd is, den mond heeft uiigefpoeld en de handen gewastenen, en wanneer de lucht in het vertrek ververscht is, op dat hij geene onzuivere lucht binnenkrijge en daar door de ziekteftof vermeerderd worde. (N) 3 Om-  ï?4 Over. de Tligten Omtrent beweeging en ryste moet de ziekenoppasser nauwkeurig letten op de voörfchriften van den arts. Bij laHgduurige ziekten, bijzonder bij zenuw ziekten, hypochondrie en hyfterïeke toevallen is beweging zeer nQodzaakHjk en gebrek aan dezelve, kan, daar de uitwaasfeming belet wordt, de oorzaak zijn van veele nieuwe kwaaien. Raadt de arts_ dus beweging aan en de zieke wil, reeds aan de traagheid gewoon , zijnen raad niet op volgen, dan moet zijn oppasfer hem daar toe aanzetten. De beste tijd tot beweging is de voormiddag, nadien het lighaam da.r door den flaap nieuwe krachten yerkreegep heeft en de lucht de zenuwen verfterkt. Is het doenlijk, dan moet deze beweging in de vrije lucht gefchieden , men moet de zon en groote hitte vermijden als mec'e een fchielijken overgang van koude tot hitte en omgekeerd. Nooit moet dezelve ook te lange duuren; want anders verzwakt zij den lijder. Vooral bewaare men den zieken voor de avondlucht, en laate hem daar in geenzins ftil 2itten. Dit geldt ook omtrent kraamvrouwen, ja zelfs voor gezonden. Verder moet de ziekenoppasfer alles aanwenden, wat de neiging om te flaapen bij den lijder bevorderen kan; hij moet dus alle gedruis beletten, hem onder geen voorwendfel opwekken, maar der natuur den vrijen loop laaten; ten zij de arts, na vereisen van zaaken, eene andere handelwijze mogt gebieden. Ter bevordering van den flaap bij hen, die reeds weêr aan het geneezen zijn, of bij zwakke en bejaarde  van Zieken Oppassers. i35 de perfoonen , dient, dat zij 'sayogds weinig eeten, zich bij dag beweegen en niet, terftond naa liet eeten, flaapen gaan. Hebben zij een mi Idagflaapjen noodig, men ita hun niet toe, zich re ned te begeeven, maar bezorge hun een' leuniiigftoe], waar op zij met het hoofd eenigzins opgebeurd, het lighaam ruglings leunende en wat naar de linker zijde gekeerd , rusten moeten. Ook moet men, ten einde de omloop des bloeds niet geftremd worde, hun den das, koulenbanden enz. losmaaken. Hoe nuttig echter de liaap voor zieken zij, nimmer mag men denzelven, buiten weeten van den arts, door llaapverwekkende middelen als opium, papaver of bloemen verwekken, het welk doodlijke. gevolgen hebben kan, (*) daar tevens wel een natuurlijke en gezonde, maar geenszins een kunftig verwekte, flaap, den lijder fterkt en verkwikt. Wat (*) Van deze onvemntwoordlijke kunstftukjens maakt men het meest gebruik bij fchreeuwcnde kinderen; liet welk de regeering ten ftrengltcn diende te verbieden cn te ftraffen, dewijl deze tedere "fchepfelen, voor wier teder getlel en zwakke zenuwen zulke middelen allcrfclndelijkst zijn, daar door niet zelden in dc eeuwige ruste worden overgebragt. Dit gefchiedt meer, dan men denkt of zich verbeeldt. In den winter van 1-93 is zulks onder anderen nog gebeurd te Campen, waar eene moeder baar kind een' llaap bevorderend drankjen hadt ingegeeven, waar van het nimmer weêr ontwaakt is. Schande is het, dat de Apothekers zodanige middelen vrij aan eenen iederen moogeu verkoopen. Mogt het verbod der Lcydfche regeering in die opzicht veel navolging vinden ! Dc verzamelaars. (N)4  i-S6 Over de Pligten Wat dc natuurlijke uitwerpfelen betreft, offchoon ik geenszins uit eene valfche fchaamte dit onderwerp wil overflaan, zal ik 'er echter maar alleen van zeggen, dat de oppasfer terftond aan den geneesheer moet melden, in gevalle het water of behoef den lijder zonder zijn weeten en wil ontgaat, of wanneer zich plotsling zweet of uitflag bij den zeiven vertoont, Ook moet men den zieken nimmer toeftaan, zijn behoef op te houden , nadien meer dan eens, zelfs gezonde perfoonen, daar aan geftorven zijn of zich bezwaarlijke ja ongeneeslijke ziekten hebben op den hals gehaald. Hoe veel invloed de hartstogten hebben op de gezondheid van den mensch, en hoe naadeeHg dus hevige gemoeds bewegingen voor zieken zijn, zo wel vreugde als droefheid, toom, vrees, fchrik cn andere meer, behoeve ik U, mijn waardfte! niet te zeggen. Schreef ik niet aan iemand, die de wijsbegeerte in het algemeen, en de menschkunde in het bijzonder tot zijne hoofdftudie maakt, ik zou hier een groot veld hebben te doorwandelen, om zulks met gronden uit de natuur der zaak zo wel, als uit dc gefchiedenis en uit mijne eigen ondervinding te bewijzen. Nu behoef ik alleen maar te zeggen, dat zij, die met zieken omgaan, al hun vermogen moeten aanwenden, om den lijder in eene beftendjge kalmte, en ruste des gepiocds te bewaaren. Men verwijdere dus alles, wat al te fterke indrukfelen op hem maaken kan, en bij onvermijdlijke gevallen, gaa men met alle ino»  van Zieken Oppassers. 1S7 mogelijke behoedzaamheid te werk. ó Dat alla Predikanten, hieromtrent met zo veel menfehenkennis en voorzichtigheid te werk gingen, als gij, mijn Vriend! En met dezelfde omzichtigheid diende men ook te handelen, omtrent het maaken van zijn Testament, dat men nooit tot aan zijn ziekbed moest verfchuiven. Wen laate niet veel bezoek bij den zieken toe, dat even naadeelig voor hem is, als voor de geenen, die hun bezoek bij hem afleggen, terwijl zij ook menigmaal door hunne waan - wijsheid en averechtfche raadgeevingen , de. beste oogmerken der kundigfte geneesheeren tegenwerken en verijdelen: ook moet een ieder, die zieken bezoekt, zich zorgvuldig wachten, om buiten noodzaaklijkheid met den lijder te fpreeken, of om in het geheim en zachtjens te tluifteren met anderen, want, eensdeels verwekt zulks bij den zieken agterdogt, anderdeels verzwakt hij zich door eene meer ihgëfpanhen opmerkzaamheid op het geen gefprooken wordt, weshalven het fluifteren, den meeften zieken ook zeer onaangenaam is. Bij ziekten, die welhaist weer afloopen, heeft de oppasfer meer op re merken, dan bij kwijnende en die lang van dnur zijn, dewijl er bij de eerfte, meer en fchielijk op elkander volgende veranderingen plaats vinden. ' Bij de laatfte moet hij letten op den aiem, het water, het behoef, de uitwerpfelen door middel van hoeften of braaken, zweet, uitflag, hitte van de koorts, (laap enz. dan ik zou mij te breed moeten uitlaaien, wilde C CN; 5 ik  i83 Over. de Pligten ik hier bij alle de noodige bepaa'in.ren maaken ; deze moe: de oppasfer van den geneesheer ver* neemen. Ma.tr niet alleen den leefregel .heef: de zieken oppasfer optemerken, want deze kan maar zeldzaam ziekten geneezen: het tweede ftuk, waar op hij zijne aandacht vestigen moet, zijn de artfenijen, op welker doelmaatig gebruik zeer veel aankomt. Hij lette hieromtrent, dat dezelve buiten he: gezicht van den iijder dienen te liaan, liever aan eene koude dan warme plaats, bevrijd van het vuur en de zonnehitte, offchoon zij den zieken niet al te koud moogen toegediend worden, en mea ze, wanneer zij bevrooreti mogten weezen, terftond moet weg werpen. De drank, die de lijder geniet, moet ieder dag versch weezen, en door middel van heet water warm worden gemaakt ; zo ook de foep, waar van men het vet moet affcheppen, en welke alles men hem best uit een trekpot gebruiken laat, wanneer hij zeer zwak is. Hoe meer hij drinkt, zo veel te beter, nögthands moet hij onk niet te veel, of te veel op éénmaal drinken, en het is daarom best, hem alle half uur een thee kopjen vol te geeven. —■ Bj het inneémen van een Laxeer middel, laate men den zieken te gelijk maar zo veel warms drinken, als noodu is tot het inneémen zelf, dat best nuchteren gefchiedt. Een paar uuren daar naa gebruike de lijder eene gezouten, maar vooral niet vette kalf- of hoender-f iep, of drinke honigwater of flappe thee met fuiker. Het drinken moet daar bij  van Zieken Oppassers. 185 bij wnrm zijn, en, na maate de werking; grooter is, drinke hij meer en meerrnaalcn. Hij moet zich < ok voor zweeten hoeden, en den geheelen dag de koude en natte lucht mijden. Werkt het middel niet naa verloop, van drie of vier uuren, dan uit et de zieke als hij kan , in de kamer heen en wiêr wandelen, men wrijve hem eenige minuten lang, zachtjens den onderbuik met flerel of met de hand in de rondte; en helpt dit niet, dan zai de arts gemeenlijk een zetpil of kluifeer voorfchrijven. Bij fnijdingen in den buik, helpt meestiil veel drinken en geftadig warme doeken op den buik. Bij een braakmiddel kan men de uit¬ werking zeer bevorderen, door het drinken van laauwe kamillen thee, maar alle zeer warme, of zeer koude dranken beletten dezelve. Moet 'er zuurdeeg op hairige deelen, bij voorbeeld op de kuiten gelegd worden, dan laate men bet niet zo lang liggen, tot dat het droog eu hard worde, dewijl men het dan niet zonder groote pijn kan los maaken, waar aan los werken niets baat. Men legge het daarom, behalven onder de voet zooien, best op in neteldoek. Het fpreekt van zeiven, mijn vriend! dat zi', die met zieken moeten omgaan, hunne cppasfing ook ten derden moeten inrichten, naar de verfchillende foort van ziekte, waar mede de lijder behebt is: vergun mij, dat ik ook hieromtren nog eenige regelen bij brenge. Bij koude koortfen vereisfehen zo wel de voorafgaande koude, als de daar op volgende hitte, •eu  190 Over. de Pligten en het zweetcn eene verfcheiden behandeling aan de zijde van den zieken oppasfer,' Op den dag, wanneer de aanval van de koorts moet verfchijnen, dient men den zieken te bewaaren voor koude natte lucht. Gemeenlijk weet hij den tijd van de koorts vooruit, en dan is het allerbest, dat hij zich reeds vooraf te bed begeeve. Is dit verzuimd, dan moet hij zich ten minften oogenbliklijk te bed begeeven, zo dra hij de koude voelt naderen en niet blijven opzitten, zo als veelen gewoon zijn. In beide gevallen warme men den zieken het bed, en dekke hen wel toe; men wrijve zijne ledemaaten, en zijn geheele lighaam met gewarmde doeken, en legge hem eene kruik met water aan de voeten. Ceduurende de koude van de koorts, geeve men den lijder geenerhande medicijnen, alleen zodanige uitgezonderd, die de krampachtige bewegingen eenigermaare Pillen kunnen, of het zweet bevorderen, waar toe best dienen een flappe thee van vlier- of kamillen-bloemen of van melisfen, die echter maatig moet gedronken worden, dewijl zij anders de maag drukken. Men moet den zieken dus daarvan telkens een weinig geeven, op dat men hem niet nog meer kwelle. Ook kan men zijnen dorst poogen te Pillen, met hem fchijven van citroenen in den mond te geeven. Nooit moet men hem koud drinken toeftaan, zo lang de koude van de koorts duurt, al verlangde hij 'er nog zo zeer naar; want niet zelden heeft men op eenen kouden dronk, in de  van Zieken Oppassers: .191 de koude van de koorts, eenen piotslijken dood zien volgen. Zo dra de hitte van de koorts begint te komen, ontneeme men den lijder de warme doeken en kruiken met warm water, en vermindere allengs de deekens, tot dat 'er maar één meer overblijft. Men geeve den zieken, geduurende de hitte, flegts maatig koel of laauw drinken, en wel zodanige dranken, die aangenaam en verkoelend zijn, zo als, bij voorbeeld j water met kerfenfop en fuiker enz. Tegen de hoofdpijn in de hitte is het zeer goed, wanneer men den lijder het gezicht bedekt, met een fijn neteldoek of floers, waar door het uitbreeken van het zweet bevorderd wordt, wanneer de hoofdpijn gemeenlijk verdwijnt. In het zweet moet de zieke, luchtig toegedekt, zo lang ftil blijven liggen, tot dat het geheel voorbij is, tot dat het niet meer vloeit en begint koud te ■worden. Intusfchen moet zijn oppasfer het zweeC op zijn gezicht afdroogen, met eenen zuiveren en fijnen doek, waar mede hij flegts op het aangezicht moet drukken, zond?r te wrijven. En als het zweeten gedaan is, trekke men hem een fchoon, gewarmd en droog herribd aan. Vooral moet men, naa het ailoopen van het zweet wachten, dewijl dit de Crifis is van den paroxysmus, en uit het verzuim in dit opzicht droevige gevolgen kunnen gebooren worden. Men geeve daarom aan den eenen kant naauwkeurig acht, dat de zieke zich in het zweeten niet ontbloote, en aan den anderen kant hoede men zich, om het zweet door warm toedekken,  Over de Pl[gten ken, of eenige andere middelen te Willen uitdrijven of bevorderen. Ingevalle iemand door eene onmagt of flaauwte worde overvallen, en vo ral wanneer zich hyfterieke toevallen vertoonen, brenge men denzelven, als 't doenlijk is, terftond in de open lucht, in eene zaal of ruim vertrek. Men gedooge ook niet, dat 'zich veele petfoqtien rondsom den lijder fchaaren en daar door de lucht verhitten en bederven, waar door dezelve voor den reeds benaauwden lijder nog flegter om in te ademen gemaakt wordt, dat zeifs den dood veróorzaaken kan. Men Iegge vervolgens den lijder zacht op een bed met het hoofd eenigzins hoog en maake alles los , bijzonder om den hals en borst. Hierop befprenge men hem met koud water en houde hem of haar, dingen, die fterk r.tiken, onder den neus, bij voorbeeld doeken met azijn, gebrande vederen of gebrand leder enz. ook zorge men vooral, dat zodanige perfoohen geen naadeel lijden door, eenige kramptrekkende bewegingen. Vooral hoede men zich; om, zo als men veeliil gewoon is, hun de vingers of duimen, die zij in de hand geboogen hebben, los te breeken, dewijl daar door zeer ligtelijk de vezelen kunnen uit elkander gerukt worden, en nadien dit inbuigen der vingers of duimen eene ueldaadige pooging der natuur is, tegen de kramptrekkende bewegingen , die men niet moet tegengaan. Ingevalle iemand fterk uit den neus bloedt, benaadeelt men hem meer door te veel te doen, dan door  van Zieken Oppassers. *93 door zich lijdend (c eedraagen. Zelden vindt het geval plaats , dat hetzelve te fterk en nandeelig wordt, in tegendeel vindt het meermaalen plaats, dat het te vroegtijdig gedopt bloeden uit den neus de fcfiadehikfte gevolgen gehad heeft. Bijzonder gevaarlijk is het, indien men bij kinderen het neus bloeden ftopt, naardien hetzelve bij jonge lieden den hoofdpijn doet verdwijnen, en zeer nuttig is met opzicht tot eene beroerte. Het geneest dikwerf de zwijmeling en zelfs de valiende ziekte, en niet minder nuttig is hetzelve in alle ontfteekende ziekten, waarbij hetzelve zich fomtijds vertoont, wanneer men ook reeds meermaalen ader gelaaten is, en zelfs meer verligting geefc, dan het aderlaaten zelve. Hoofdpijn en" ijlen in de pokken wordt gelftld door het bloeden uit den neus en de koorts zelve verrninde-t er door. Bij het uitbreeken van de mazelen ziet men hetzelve menigmaal , even als bij de pokken, en dan leenigt het de pijn in 'het hoofd , de oogen en den hals. Indien dus eenen volbloedigen de neus begint te bloeden , moet men zulks nooit plotslings ftilleu. Gaat vóór hetzelve roodheid in het gezicht , kloppen van de polfen, zwaarfjoofdigheid, hitte , neusjeoken , roode oogen of fcheemering, flaaploosheid, fuisfen in de ooren of onwillekeurige traanen vóóraf, dan moet men het insgelijks niet fpoedig doen ophouden. Meestal houdt het van zeiven op en men heeft 'er nooit iets van te vreezen , zo lange het hghaam nog deszelfs natuurlijke warmte heeft en het aangezicht deszelfs na-  194 Over. de Pligten natuurlijke koleur behoudt. Ook heeft het neus» blueden in alle deze gevallen veel betere uitwerking , dan dezelfde hoeveelheid bloed , wanneet dezelve uit den ader gelasten wordt, terwijl de hoeveelheid zonder gevaar veel grooter mag vveezen dan bij eene aderlaating. Wanneer men uit den neus bloedt , moet men regtöp zitten , zonder diep voorover te buigen, en zich Pil en koel houden; ook dient men alles los te maaken, cn niet in eenen doek, maar in eene kom te bloeden, om dat men anders dc hoeveelheid des bloeds minder bepaalen kan en zich dus zeer ongerust maakt. Indien echter de koorts en hitte bij eenen zieken gering, de lijder zelf zwak is en de boven gemelde toevallen niet plaats vinden; indien daarbij het bloedeti uit den neus te dikwerf komt en te lang aanhoudt, zo dat de ledemaaten koud worden, de lippen verbleekcn en 'er flamwten op volgen, dan moet men hetzelve oogenbliklijk ilillen. De oppasfer laate den lijder als dan azijn rieken, hij Iegge daar mede bevocht: dc linnen lappen koud op deszelfs voorhoofd, aan den flaap en in den nek , als mede tusfchen de voeten aan het lighaam; fomtijds is 'er ook eene prikkelende klyfteer noodig. En dewijl de zieken door het langduurig liggen zeer ligt den rug door lisgen kunnen, moeten zij, die met hun omgaan^ vlijtig op dat deel en op de lendenen letten en dat doorliggen zoeken te verhoeden. De zieken moeten daarom niet op veder-  van Zieken Oppassers. 195 herbedden liggen, maar op matrasfen; men moet ze zo zuiver houden, als maar eenigzins mogelijk is en ze dus geftadig reinigen en wasfehen met water en melk. Ook moet men de lijders nu en dan verleggen, en dan eens onder dit, dan onder dat lighaamsdeel Iedere kusfens leggen, opgevuld' met paardenbak. Heeft men dit verzuimd, dan fmeere men, bijmaagere perfoonen , den rug met eene zalve, bereid uit fijngeftampte kampfer, vermengd met zevenmaal zo veel ongezouten boter, en bij vette lieden met eene zalve , bereid uit het wit van een eij, dat men tot fchuim klopt, naaderhand op her vuur warmt, en waarbij men, het geftadig omroerende, zes eetlepels vol brandewijn giet. Ook doet in allen gevalle een zacht bereid fchaapenvel goede dienften, dat men met de wol boven moet leggen eu het hoofdeinde van het vel naar de voeten van den zieken, nadien de wol zich anders nederlcgt en op een pakt. Zo dra het hard is, moet men een nieuw neemen, anders doet het meer kwaad dan goed. Ook moet men niet alleen rug en lendenen, maar ook alle de overige deelen van het lighaam voor verwonding bewaaren. Eindelijk hebben zij, die zieken oppasfen, ook nog eenige pligten omtrent de zodanigen te betrachten, die weder aan het geneezen zijn. Zij behooren 'er voor te zorgen, dat die, als het doenlijk is, van kamer* verwisfelen , en moeten hun niet meer voedfel of fterke dranken veröorlooven , dan de geneesheer hun toeltaat , hoe- Burcerlijke Maatschappij. (O) wel  ï9<5 Over de PLicTEtr wel zij gewoonlijk in dit opzicht onverzaadlijB zijn. Zieken, die weêr aan liet geneezen zijn, moeten minder drinken, dan te vooren , om dat te veel drinken de maag verzwakt, de fpijsverteering benadeelt , de zwelling van de voeten bevordert, fomtijds eene teeringkoorts veroorzaakt en den lijder traag maakt en afmat. Zij moeten ook niet te vroeg hunnen arbeid weêr aanvaarden , dewijl zulks de herftelling hunner krachten zeer vertraagt. Vooral hoede zich hun oppasfer , om met hen van zulke dingen te fpreeken, die hunne hartstogten kunnen gaande maaken, en hij moet hen uit dien hoofde niet onderhouden over hunne voorige ziekte en de gevaaren, die zij daarbij hebben uitgeflaan. Zij, die met zieken moeten omgaan, behooren ook vooral zich zeiven in acht te neemen; vergun mij dus , mijn vriend ! dat ik ten befluite 'er nog iets hier omtrent bijvoegé. Zij moeten geftadig eenen goeden en geftrengen leefregel voor zich zeiven houden, noöit in de ziekenkamer eeten of drinken, en al vooren zij eeten, de handen wasfehen en den mond uitfpoelen met ■water en azijn of met witten wijn. Hunne fpijzen moeten met zuure dingen zijn toebereid ; groenten en vruchten zijn hun het dienffigst, en hoe meer zij zich van vleesch onthouden, zo veel le beter. Hoe eenvouwiger fpijzen zij genieten , zo veel te beter ook en rooit te veel daarvan. Hun beste drank is water 'met witten wijn of  van Zieken Oppassers. 197 of iets zuurs vermengd, limonade of zuiver water, en, onder den maaltijd, een weinig wijn; voor fterke dranken moeten zij zich. het meest hoeden. Om zich voor zwellende voeten te bewaaren, moeten zij, ten minften des nachts, hunne kousfenbanden losmaaken en de voeten niet hangen laaten, maar ergens uitgeftrekt op leggen. Hun Hghaam dienen zij wel met kleederen te bedekken, om zich, des nachts bijzonder, aan geene verkoudheid bloot te ftellen, en indien zij des nachts gewaakt hebben, dan moeten zij des daags eenige uuren ontkleed zich te flaapen leggen. Zij dienen zo min mooglijk hun fpeekfel in te Hokken, ert vooral niet, wanneer zij kort te vooren nabij den zieken geweest zijn, denzelven aangeraakt hebben of met hun aangezicht dat van den lijder nabij zijn geweest. Nog meer voorzichtigheid hebben zij noodig bij befmetlijke ziekten; dan moeten zij zich zo veel mogelijk verfrisfchen in de open lucht en zich hoeden voor de uitwaasfemingen van den lijder, bijzonder voor zijnen adem; zij moeten dikwerf van kleederen en linnen verwisfelen en die met azijn befprengen; zij moeten hunne kleederen en linnen in de open lucht ophangen , zich terftond met azijn wasfehen, wanneer zij den zieken hebben aangeraakt, den mond dikwijls met azijn uitfpoelen, den damp des aziins inademen, aan citroenen rieken, menigmaal uithouwen, zich den neus vol tabak ftoppen, hunne flaapkamers met edik befprengen , nooit nuchteren bij den zieken komen, met maatigheid een goed glas (O) 2 wijn  19? Over de Pligten wijn gebruiken en een onbevreesd gemoed bewaaren. Bij befmetlijke ziekten moet een zieken oppasfer bij niemand gaan, zonder eerst zijne kleederen te hebben verwisfeld en zich te hebben gewastenen. Hij moet geenen anderen zieken aanneemen , alvoorens hij zijne kleederen uitgetrokken en in de open lucht opgehangen heeft. Bijzonder moet hij deeze voorzorge neemen , wanneer zijn voorige zieke de pokken of mazelen hadt; anders Pelt hij, zoo niet zich zeiven, ten minften anderen aan befmetting bloot. Gaat bij hem de eetlust verlooren , en krijgt hij een dik en taai fpeekfel in den mond , komt 'er een korst op zijn tong of gevoelt hij pijn , braaklust, eenen onaangenaamen fmaak in den mond of iets anders van die natuur, terftond vraage hij cm raad bij eenen Arts. Wanneer men zich doet laaten, iets om te laxeeren inneemt of iets dergelijks doet, ten einde zich voor befmetting te bevvaaren; zulks is alles vruchtloos niet alleen , maar dikwerf zelfs naadeeïig, dewijl de fappen dus doende in beweging worden gebragt en het indringen van het vergif dus gemaklijker gemaakt wordt. Het beste behoedmiddel ïs-een onbevreesd gemoed, en bij de pest eene fontanel op den arm of op de kuit van het been; die men moet etteren laaten, zo lang als de befmetting duurt. De ondervinding heeft het nuttige daar van beweezen; een Duitsch Geneesheer raadde zulks aan in het midden van de voorige eenw, toca  V(vn Zieken Oppassers. 199 toen de pest in Venetien woedde, en dit middel deedt zulke heerlijke dienden, dat men hem eene eerezuil heeft opgericht met het opfchrift : voor den redder zijns vaderlands van de pest. Het is insgelijks bekend, dat , toen de pest in het jaar 1738 en 1739 in de Ukraine woedde, allen, die gezwellen of open wonden hadden , van dezelven verfchoond zijn gebkeven ! Zie daar, waardfte vriend! aan uwe begeerte voldaan; voor de weinige moeite , die ik hefteed heb, om dit een en ander voor, U op het papier te ftellen , zal ik mij rijklijk beloond achten, wanneer gij nu en dan van die aanmerkingen, dewelke gij moogt gegrond vinden , gebruik maakt en mij omtrent de overige uwe opbel teringen of weerleggingen mededeelt. Groet de uwe en blijf aanhoudend de vriend van hem , dien het een vermaak is, zich met alle hoogachting en vrieudfchap te noemen geheel uw vriend. (0)3 IX.  IX. AANWIJZING VAN EENIGE REDENEN, WAAROM ZO VEELE MENbCHEN IN DEN GEHUWDEN STAAT ONGELUKKIG EN ONTEVREDEN ZIJN. I Iet is met het huwelijks - geluk even zo gelegen als met ieder ander geluk van het menschlijk leven; al deszelfs waarde hangt af van het gebruik, dat de menfchen 'er van weeten te maaken en dat zij 'er van te maaken gewoon zijn. Men vindt menfchen, die zich volftrekt in geenen kring gelukkig gevoelen, men mooge hen plaatfen , waar men wil. Er zijn echter ook anderen, die zich zo goed in tijd en omftandigheeden weeten te fchikken , dat alle dingen hun ten beste dienen moeten. Deze laatften , die de moeilijke kunst verftaan, om, gelijk horatius zich zeer wel uitdrukt , nier zich zeiven aan het toeval, maar het toeval aan zich zeiven te onderwerpen, zijn veelligt de eenigften onder allen, hun getal is gewis niet zeer groot, —« van welken men met  Waarom veele Geh. in den Echt ong. zijn. 201; met grond kan verwachten , dat zij' ook in den echten (laat een volkomen genoegen (maaken zullen. Wanneer anderen daartegen zich in hunne verwachting ten aanzien van het huwelijks-geluk, even als in zo veele andere opzichten en verwachtingen, bedroogen vinden, heeft men de reden daar van minder te zoeken in toevallige omflandigheeden , die hen ^bepaalden tot de befiemde keuze van hunnen Echtgenoot , clan wel in hun eigen bijzonder charailer en in hunne eigen bijzondere denk- en handelwijze. Het menschlijk hart is de voornaame bron en oirfprong van alle zijne genoegens en bekommernisfen; en in de wijze, hoedanig wij ons bij alle voorvallen in ons leveu gedraagen , is de eigenlijke waare grond gelegen van onze tevredenheid of onvergenoegdheid. Letten wij op het gewoone gedrag der gehuwden jegens elkander, dan moeten wij 'er ons waarlijk over verwonderen, hoe menfchen , die zo onüffcheidlijk aan eikanderen verknocht zijn , en die 'er zich niet te min dikwerf allerminst aan laaten gelegen liggen, hoe zij elkander wederzijdsch gelukkig maaken zullen , nog eenen toeftand kunnen verduuren, dien m<:n, in zodanig geval, met recht, eenen zeer rampzaligen ftaat noemen kan. In een werk , dat regtftrceks zal dienen , om het algemeen geluk te helpen ' bevorderen, en de ftoorenisfen van hetzelve uit de burgerli ke maatfehappij te verbannen , komt gevolglijk, onzes bedunkens, cea onderzoek naar die redenen, dewelke CO) 4 het  so2 Waarom veele Geiiucwden het geluk des huwelijks zo menigmaal beletten , zeer juist van pas, ten einde die beletfelen in het vervolg zo veel mogelijk worden geweerd, en dus het geluk en genoegen in de burgerlijke maatfehappij ook in dit opzicht vergroot worde. Wij zullen ons echter niet ophouden bij menfchen, wier verftand en hart geheel verwaarloosd ïs; want het is niet alleen zeer ligt in te zien, waarom de zodanigen ook in het huwelijk niet gelukkig en vergenoegd kunnen weezen, maar dezulken leezen ook ons gefchrift niet , of zullen 'er ten minften niet ligt door verbeterd worden. Wij fpreeken hier van een verfchijnfel, waar van de redenen niet zo terftond in het oog loopen, om dat het perfoonen betreft van een belchaafd verftand en hart, die men , in andere opzichten , wijsheid noch Voorzichtigheid betwisten kan, die ondervinding hebben , die zich in hunne overige betrekkingen en in de meeste gevallen zeer wel weeten te fchikken en goed weeten te gedraagen, en die nogthands in hunne betrekking als Echtgenooten, zeer weinig geluk cn genoegen genieten. Dit verfchijnfel, op zich zeiven in den eerften opflag vreemd, zoeken wij te verklaarenj wij poogen redenen te geeven, waarom 'er bij zulke perfoonen in onze dagen zo veele ongelukkige huwelijken gevonden worden ; wij leeveren de vruchten dier opmerkingen , die wij daaromtrent in onzen kring gemaakt hebben en geeven reekenfehap van hetgeen wij zelf dikwerf ondervonden, laaten het verder over aan het oordeei onzer leezers, in hoe verre wij wel of kwalijk ge-  in den Echt ongelukkig zijn. 203 gedaagd zijn, en hoopen van onze poogingen in dezen het beste gevolg ter vermeerdering van huwelijks geluk in de burgerlijke Maatfehappij. Den eerften misdag, komt ons voor, begaan Echtelieden daar in, dat zij zich verbeelden, met de daad der huwelijksverëeniging of door de priesterlijke inzegening, in het bezit gefield te weezen van zekere rechten, die hun voortaan geene menschlijke magt meer betwisten kan. Alle blijken van tedere liefde, waar mede de minnaar voorheen de wederliefde van zijne beminde poogde te verwerven , fchijnen den Echtgenoot, van dat oogenblik af, overtollig te weezen , waar op hij de tederheid ..van het beminde voorwerp als eene rechtmaatige fchatting beschouwt, die hem nu beftendig betaald moet worden. Men verbeeldt zich gewoonlijk , dat 'er tot eene dnurzaame liefde niets anders wordt vereischt, dan dat men elkander op eene plegtige wijze eene eeuwige liefde beloove, terwijl mcu daar bij vergeet, dat de liefde een vrijwillig gefchenk is, waar van men elkander door geene beloften kan verzeekeren, zo dra men 'er niet over uit is, om in het hart van den geenen , die ons bemint, alle die aandoeningen en gevoelens te onderhouden en aan te kweeken , dewelke eene voortduwende liefde tot een noodzaaklijk gevolg hebben moeten. Hier uit kan men die koelhartige onverfchilligheid verklaaren, dewelke zich fomtijds vertoont terftond naa de eerde dagen en weeken der echtverbindtenis bij perfoonen, die elkander als minnaar en minnaaresfe met duizeude blijken van tede(0) 5 re  Waarom veele Gehuuyvden re üefde hebben overftelpt. Hier uit kan men ^ gnjpen, hoe het mogelijk is, dat menfchen, die elkander als Echtgenooten volmaakt gelukkig konden maaken, zich Wijlen in andere verbindteuisfen begeeven, welker zoetigheeden zij niet zelden met «fc geheele opoffering van hunne ruste en gewak, en hunne gezondheid, rijkdom en eere koopen moeten. Het is zeeker, vrijwillige gefchenken zijn m onze oogen altijd van eene oneindig grootere waarde, dan alle afgedwongen giften, die wij uit begrippen van verpligting en fchuld afleiden : en eene enkele liefkoozing, die wij eenen anderen, noch door zedelijke, noch door politieke dwangmiddelen afgeperst hebben, moet ons veel aangenaamer weezen, dan alle werktuiglijke blijken van tederheid, waar door wij den anderen in den waan zoeken te honden, dat hij zich in het dsadhjk bezit van onze uitfluitende liefde bevindt. Eene anderen reden, waarom zo weinigen in den huwelijken ftaat dat gewenschte geluk vinden, 't welk het onbepaald genot der liefde fchijnt te belooven, is misfchien in den haast en overijling gelegen, met welke zo veelen, terftond van het oogenblik af aan, dat hen aan elkander verbond, plotsling overgaan van de befcheidene tederheid des minnaars tot de dringendfte eifchen van den Echtgenoot, terwijl zij alle die trappen overfpringen, die allengs opleiden van de befcheiden blijken eener pas kiemende genegenheid tot de innigfte vertrouwdheid. Het verfchil loopt al te zeer in het oog, dat men befpèurt tusfchen de be-  in den Echt ongelukkig zijn. 205 bevallige bedeesdheid der lente dagen van onze liefde en de drieste aanmaatiging van den gemaal. De gefchiedenis onzer Echtverhintenisfen kent zo weinig die trapswijze allengs toeneemende verëeniging van twee wezens, die elkander beminnen, dewelke met de natuur van onze aandoeningen zo overëenkomftig is, dat wij 'er ons in het geheel niet over behoeven te verwonderen, wanneer zulke perfoonen zich niet weeten te fchikken in eene nieuwe betrekking, waarbij eene burgerlijke magtfpreuk een einde aan alle bedenkingen maakt, en voorrechten uitdeelt, waarbij de meest befcheiden partij zich van alle kanten benaadeeld gevoelt. Dit onaangenaam gevoel van beperkte vrijheid, deze volledige overgave, waar toe de Echtgenoot, die tot hier toe vrij beminde, door een verbond gekeetend, moet befluiten, wil hij het geluk van zijne volgende levens dagen niet plotsling ve,ftoord zien laat in het hart eens Echtgenoots van een fijner gevoel, fpooren naa van een misnoegen, het welk van zo veel te gevaarlijker uitwerking is, hoe meer men het gewoonlijk poogt geheim te houden. En dit geheim misnoegen vermengt zich wel dra met het gevoel van het verlies van alle die genoegens en aangenaamheeden, die alleen de uitw erkfels kunnen weezen van eene liefde, welke men gepoogd heeft zorgvuldig te wijzigen, en bij welke ieder nieuwen trap van vertrouwdheid een natuurlijk gevolg van voorgaande blijken eener tedere liefde was — maar geenszins het gevolg van het bewust zijn ,  »o6 Waarom veel Gihuuwden zijn, dat het aan het voorwerp van onze liefde niet meer vrij ftaat, om paaien te (tellen aan de vrijheeden, waar van wij ons mogten willen bedienen. Om dit kwaad te vergrooten, helpt ook niet weinig deze omftandigheid, dat men 'er zich in onze dagen nog op verre na niet met die zorgvuldigheid op heeft toegelegd, om de vrouwüjke fexe te befchaaven, dewelke deze uit hoofde van derzelver onloogchenbaaren invloed op het manlijk geflacht wel verdiende. Dit geldt hier niet zo zeer de zodanigen, die eene moreele of zedelijke fijne befchaaving van de vrouw voor iets ontbeerlijks houden, en 'er zich mede vergenoegen, dat zij de jonge vrouw uitdoslchen met alle die Oeconomifche of huishoudelijke kundijiheeden , dewelke zij niet wel kan ontbeeren, z.il zij heur huishouden behoorlijk waarneemen. Wij fpreeken hier veel eer van eene foort van menfchen, die 'er zich zeer veel aan .laat gelegen liggen, om hunne dochters veele en veelërleij, zelfs geleerde kundigheeden bij te brengen, ten einde ze dus d »ende tot een hooger en volmaakter levensgenot voor te bereiden — en ze eens in de groote waereld te zenden met die aanbeveeling, dat zij eene voornaame opvoeding hebben genooten. Al het geen ouders en leermeesters ten dezen opzichte doen , heeft zo weinig betrekking op de eigenlijke befchaaving van het vrouwlijk hart, zo weinig invloed op het ontwikkelen en beftuuren der fijne en zachte aandoeningen van de vrouwüjke kunne, dat men bijkans in het ge-  w den Echt ongelukkig zijn. s07 geheel geene midden wezens vinden kan tusfchen bloode meisjes van een verwaarloosd verftand en hart, en verwaande virtuofen van heur gedacht, die met den hoogmoedigen blik eens kenfters alle menfchen ter bewondering van heure Talenten uitnoodigen. Wat baaten alle geleerde kundigheeden toch? Wat baat ons het volledigst onderricht in alles, wat natuur en kunst weetenswaardigs opleevert, bij aldien wij 'er geen gebruik van leeren maaken, ten einde wij ons zeiven en anderen het leven te veraangenaamen ? Wie in het geval komt? om eenen gezelligen vriend voor zijn leven te kiezen , dien men door liefde moet gelukkig maaken, diende toch wel boven alle andere kunften onderweezen te zijn in de kunsr. van te beminnen, in die moeilijke weetenfchap, om menfchen harten te bemeesteren en dezelven niet Hechts voor éénen ■dag of voor één uur, maar voor beftendig te bloeijen, en van die kunst iets meer dan de eerfte grondbeginfelen te weeten. Niemand kan de vrouw deze noodzaaklijke weetenfchap ligter en volmaakter leeren, dan eene vrouw. Waar echter vindt men de moeders, waar vindt men de leermeesteresfen, die aan heure vrouwüjke kweeklingen een zodanig onderwijs in dit opzicht mededeelen? Met welk eene zorgvuldige behoedzaamheid ontduikt men alle gelegenheeden, waar bij men tot haar, die in het vervolg eene vrouw zal worden, een woord in vertrouwen kon fpreeken over het zo belangrijk als ernftig onderwerp der betrekkingen, die naaderhand als Echtgenoot op haar wachten? Nood-  aoS ■ Waarom veele Gehuuwden Noodzaakt men niet dikwerf de onërvaaren meisjens en vrouwen, doordien men haar geheel ten ontijde ieder verftandig onderwijs onthoudt, om heuren toevlucht te neemen tot Romans, tot verftandelooZe fpeelkameraaden of tot minnen en oppasfers zelfs, ingevalle zij heure onkunde ook maar eenigermaate willen bedekken. De vrouw toch heeft onbetwistbaar de onbedrieglijkfte middelen in handen , om door een verftandig en voorzichtig gebruik maaken van die tedere bewijzen van liefde, waar toe de natuur haar niet Ie vergeefsch zulk eenen voortrefhiken aanleg gegeeven heeft, zich beftendig van de liefde des Echtsgenoots te verzeekeren. De vrouw heeft de middelen in handen, om door heure ureelende vóórkomende liefdeblijken zo wel, als door heure betooverende weigeringen het leven van heuren Echtgenoot zo te veraangenaamen, dat de tedere banden eener altoosduurende dankbaarheid hem onaffcheidlijk aan zijne gade verbinde»). Maar wie leert de vrouw van alle deze voordeelen op zijn tijd een behoorlijk gebruik maaken? Wie leert de vrouw, hoe zij bij heuren Echtgenoot het genot van heure liefde verhoogen , veraangenaamen, verlengen en vermenigvuldigen kan? Wie leert haar, met welk eene zachte verfchooning zij heuren man moet behandelen, hoe zij allen fchijn kan vermijden , als of zij zich bij hem wil opdringen, zonder dat zij hem ooit met heure liefde lastig valle, of het aangenaame in zijne gewaarwordingen en neigingen, door ontijdige liefkoozingén, verandere in  in den Echt ongelukkic zijn. 209 "m onverfchilligheid. Gewoonlijk gedraagt zich de vrouw geheel lijdelijk, zij willigt het in, dat de man na eigen goeddunken befchikke over heure neigingen wenfchen, zonder iets te doen, het zij om hem ten halven wege te gemoed te komen, het zij hem door eigen voorzichtigheid voor verdriet en verveeling te bewaaren. Wat mensch nogthands bevindt zich ooit in ftaat, om een wezen aanhoudend te beminnen, hetwelk geene dankbaarheid wil aan den dag leggen voor die dierbaare gefchenken, welken niets anders dan de tederfte liefde van heuren gade aanbieden kan? Wanneer nu de man aan zijnen kant even zo weinig behoedzaamheid gebruikt, ten einde zich voor de zo gewoone verzadiging te bewaaren —wanneer hij met eene gierige roofzucht zijn buit verflindt, die hem in het geheel geen tijd gunt om zich te bezinnen, hoe onontbeerlijk eene wijze fpaarzaamheid en maatige onthouding zij, wil men het liefdegenot verlengen: men vindt dan in zulk een dwaas gedrag van den man eenen nieuwen grond, waarom het huwelijksgeluk en de vergenoegdheid in den echten ftaat niet zeeker en van geen langen duur weezen kan. Al wie niets anders ten doel heeft, wat betreft de bevrediging van alle "zijne wenfchen , dan flechts op den dag der Echt-verbindtenis volkomene voldoening te geeven aan de eisfchen van zijne tot hier toe onbevredigde natuurlijke driften en hartstochten, al wie in zijne gade niets anders befchouwt dan een werktuig, door middel van hetwelk hij zich wenscht fcha-  ïïo Waarom veele Gehuuwden fchadeloos te (lellen voor die ingetoogenheid , waar in hij tot hier toe leefde, en die bij hem meer een gevolg was van ïioodzaaklijkheid, dan eene vrucht der overvveeging, welke heilige pligten wij, ter bewaaring van onze gezondheid en levenskrachten, die menigmaal enkel door een toeval veroorzaakt worden, geoorloofd zij in eene verbindtenis, dewelke ons zou ontëeren, droeg dezelve niet den burgerlijken ftempel van rechtmaatigheid , onder wiens merk al dikwerf zelfs de verachtelijkfte lusten en neigingen tolvrij doorgaan, — al wie zo denkt en handelt, zal zijne onbedachtzaamheid vroegtijdig genoeg moeten betaalen met verzadiging, walging, afkeer en verveeling. Vaart hij nogthands voort met zijne zwakke zijde geftadig zonder de minfte behoedzaamheid te laaten zien, dan moet hij het zich ook laaten welgevallen, dat men hem op deze zwakke zijde aantast, en hem aan eenen onzichtbaaren keten kluistert, aan welken men hem heenen leidt, werwaards men zelf. flegts wil, en dien men fomwijlen zo kort zal aannaaien , dat hij niet in ftaat weezen zal, om een enkel lid naar eigen willekeur te beweegen. Alles, wat eene Echtgenoot door fmeeken noch geweld van ons zou gekreegen hebben, om dat het (treedt met onze betere overtuiging, verkrijgt zij dan zeeker door ons die tedere liefkoozingen te weigeren, die zij weet dat wij thands niet meer ontbeeren kunnen; en zo doende wordt de man, van wiens aanleg en vermogens men alles verwachten kon, de (laaf van eene vrouw, die fchandelijk woekert met die bekwaam-  in den Echt ongelukkig zijn. au kwnamheeden , dewelke de natuur haar hadt verleend , om den man gelukkig te maaken; zo doende worden die aandoeningen en neigingen, waar mede zij zich zelve en heuren man het leven moest veraangenaamen , ontheiligd door het verkeerd gebruik, dat van dezelve wordt gemaakt. Begeeren wij nog meer redenen te weeten, waarom dikwerf in den echten ftaat zo weinig geluk te vinden zii? ——• Befchouwen wij flegts eens van nabij het uitwendig gedrag van fommige Echtgenooten jegens elkander, dat altijd het meest in het oog loont. Komen wij in een gezelfchap, en bemerken wij Öaat zulke menfchen , die elkander mee de minfte oplettendheid en deelneeming behandelen, en van welken het fchijnt, als of zij in geene de minfte betrekking tot elkander ftaan , waarlijk ons befluit zal zeldïaam valsch weezen, wanneer wij uit dit wederzijdic'h gedrag opmaaken, dat die perfoonen met elkander gehuwd zijn. Wij kunnen immers dagelijks met eigen oogen zien , hoe de eene Echtgenoot jegens den anderen alle gevoelens van wederz jdfche liefde en achting, alle blijken van hoogachting en eerbied verloogchent, zo dra zij maar eerst op eenen vertrouwden voet met elkander ftaan. Menfchen , die jegens eenen iederen in den omgang vriendlijk, liefderijk en verpligtend zijn, in het betooneii van alle bedenklijke beleefdheeden, zien wij hunne Echtgenooten zelfs niet met de gemeende oplettendheid behandelen, die wij nogthands van ieder ander befchaafd mensch,met recht, eisfehen en verwachten Burgerlijke Maatschappij. (P; moo-  na Waarom veele Gehuuvvden enz. moogen. Geene dier achtlooslieeden in onze houding, gebaarden, woorden of daaden, die wij zo dikwijls met de uiterfte zorgvuldigheid voor anderen zoeken te verbergen , op dat 'er niet misfchien op ons beeldtenis eene fchaduwe van het belaglijke of veracht- telijke valle , geene dezer achtloosheeden en overijlingen poogt men te onttrekken aan het oog en oor van den ons beminnenden Gade, die toch wel zo goed als iemand anders verdient, dat men hem alle oniiangenaame en afkeerige gewaarwordingen befpaare. Menigmaal fchijnt het, als of men het 'er met vlijt op toelegt, om alle zijne zwakheeden en dwaasheeden voor dien perfoon bloot te Pellen, van wien men verwacht, dat hij ons boven alle anderen beminnen zal; misfchien op dat hij zo fpoedig als mogelijk aan dit gezicht zich moge gewennen. En hoe kan dan eene liefde nog aanhoudend voortduuren, welker gronden, hoogachting en weêrkeerige waardeering naamlijk, men wegneemt, en van welke men dus geheel zonder reden verwacht, dat heur vuur, na dat men het flechts éénmaal ontftooken heeft, geftadig van zelf zal voortbranden? Dan laat ons hier afbreeken, Weinige Echtgenooten toch zullen ons de fchilderij, hier van hunnen ftand opgehangen, dank weeten ; mogt echter hier of daar, door dit onderzoek, het huwelijks-geluk vergroot worden, hoe veel zou 'er dc burgerlijke Maatfehappij niet bij winnen! Hoe zou ons de vervulling van onzen wensen, niet ftrcelen !! — X.  X. Over het NACHTWANDELEN. tiet woord van Nacht- of Slaapwandelaren heefc meer, dan ééne letterlijke betekenis, eu pleegt, in mindere bepaling, alle verrichtingen van flapende aanteduiden, die bij wakende vrijwillig zijn. Zo noemt men Nachtwandelaren, die flapende fpr«sken, op voorgeftelde vragen gepast andwoorden geregelde zameufpraken houden , en niet zelden dl bij hun anders diep verborgen geheimen, zonder de minfte bewimpeling, openbaar maken. , Anderen ftaan op, zetten zich tot lezen, fchrijven, en ftellen van voortreflijke verhandelingen Lof uitmuntende dichtftukken neder. , Zommi- gen naakt, of gekleed, verrichten hunne huislijke bezigheden, begeven zich op ftraat, en ftellen zich door zwemmen, beklimmen van paarden, wagens, wankelbare ladders, fpitze daken, fteile'muren, of andere, bijna ongenaakbare, plaatzen, die eik wakende beven doen, aan dreigende gevaren bloot Met een woor.l! de Nachtwan- Burgerlijke Maatschappij. (Q)  £14 over het nachtwandelen. delaren beftaan alles, en hunne verrichtingen overtreden zomtijds die van een naauwkeurig en vernuftig wakend beleid. Zoo wel de oudheid, als latere tijden , leveren ons daarvan overvloedige voorbeelden op. Aristoteles gewaagt reeds van flapende, die in den nacht opftaan, en als wakende hunne bezigheden verrigten. (*) —■ Sextus empyricus verhaalt van theon, den twijffe'aar, dat hij flapende wandelde (f): tn een bediende van pericles zou, volgens diogenes laörtius, zonder te ontwaken, de tinnen van het huis hebben kunnen beklimmen (§). Galeivus, vourneen wegens de beftaanbaarheid van Nachtwandelaren, bij zich zelfs onzeker , werdt door eigene ondervinding overtuigd, en heeft dromende bijna eene geheele uure gaans afgelegt, eindelijk, door het ftooten van zijn voet aan eenen fteen, ontwakende. (|) Dan , veel aanmerkelijker gebeurtenisfen treffen wij bij latere waarnemeren aan, hoewel niet allen even geloofwaardig; hebbende zommigen de waarheid van het eenvouwig geval, onder het uitlokkend , maar bedrieglijk, fabelgevvaad diep verborgen. Dit zal ons dan verpligten, geene anderen, dan dezulken raad te plegen, wier elders beproefde trouw, de waare omftandigheden, zonder opfchik, of vooroordeel, alleen fchijnt geboekt te hebben. Een (*) De generation. anima!. Lib. V. Cap. i. (t) Rejes in campo Elyfio jucund. Qineftion. quseft. 37. p. 274 (§) In vita Pyrrhi. (1) Oper. Lib. II. de inotu mufcular.  OVER. TIKT NACflTWANDELEX. ' iïg Een zeer aanzienlijk Kerkvoogd, de Aard.-bisfchop van Bourdeaux, beeft (ingevolge het Verhaal der Franfche Encyclopedie (*),) een jongen Geestlijken als nachtwandelaar gekend. Begerig om den aart van dit zoo zonderling verfchjuael wat naderbij te leren kennen , begaf hij zich alle avonden in het Uaapvertrek des gemeiden jongsi igs, en zag, met tene oplettende verwondering, dat hij dromende het bedde verliet, fchrijfgereedlchap bij de hand nam , en uitmuntende redevoeringen opitelde. Na het voleinden eener bladzijde, herlas hij die overluid, en iielde boven het gebrekkige, met de vourzigtigfte naauvvkeurigheid, overal de nodige verbetering. . Op zekere plaats gefchreven hebbende cc divin enfank, oordeelde de Slaapwandelaar, zijne verhandeling overlezende, het woord auorable in plaats van divin te moeten ftellen; •— ilreck, ten dien einde, dit laatfte door, en fchreef het eerfte juist daarboven. Vervolgens zag hij, dat het woordje ce, wel geplaatst voor divin, ingevolge den aart der Franfche ipraakköhst, wegens de daaraanvolgende klinkletter, met adorable niet overeenftemde; om welk gebrek te verbeteren, hij 'er handig een * tusfchen voegde, zoudat men daarna las: „ eet adorable enfin t". Andermaals vondt de Bisfchop onzen Nachtwandelaar in den flaap met het maken van Muzijkftukken bezig, bedienende zich van eenen rietltok , langs welken hij de vijf daartoe uiodige lijnen, op gelijke af- Q*) Articul. fmnamhaU. ^atl" CQ) >  Zl6 OVER HET NACIITWANDELEN. ftanden, overal evenwijdig trok; ftellende daarna den neutel, maat en kruizen, elk op de vereischte plaats. Vervolgans fchreef hij de omtrekken der noten , ■ vulde , dit gedaan hebbende, die zwart behoorden te zijn, met inkt in, anderen, naar den aait der konst, opzetlijk befparende, en (tellende eindelijk de woorden van het zanglluk daar onder. Wanneer het hem, bij toeval, gebeurde zijne letteren wat groot te fchrijven , ontdekte hij terliond zijn misdag, ftreek het nog natte gefehrifc met zijne hand uit, en hervatte lager op 't papier met meer mrauwkeurigheid deze mislukte onderneming. Kier mede hebben endertusfehen de wonderbaarlijke fiaapverfchiju- zelen van dezen Nachtwandelaar nog geen einde. 1 Op een anderen tijd, verbeeldde hij zich in den winter langs eene ftromende rivier te wandelen, en in dezelve een onnozel kindje te zien afdorten. Door geen vermogen der ftrenge koude afgefchrikt, deedt het billijk ontwaakte medelijden hem terftond befiuiten dit wichtje bij te fpringen. De ge¬ daante van een zwemmenden aannemende, keerde hij zich op den buik in het bedde, en bleef een geruimen tijd de natuurlijke bewegingen van deze beoeffening naarbootfen. Hier door afge¬ mat, voelde hij in een hoek zijner flaapftede, een gedeelte van het opgerolde dekzel, greep dit met de eene hand, en bediende zich alleen van de andere, om zwemmende den kant der ingebeelde rivier te genaken. Daar vleidde hij nu zijn pakje neder, ftond met rillen en klappertan-  OVER HET NACHTWANDELEN. 217 tanden op , even als of hij , indedaad, uit het bevrozen water verrees. Voords verhaalde hij de omftanderen, dat zijn bloed verftijfd, en hij door koude aan den oever des doods gebragt was. —— Vraagde, ter zijner verkwikking, een glaasje brandewijn, dan, dit niet voorhanden zijnde, wierdt hem water toegereikt. —— Hiervan proevende ontdekte hij terftond het bedrog, en drong nog Iterker op braudenwijn aan, den Haat des gevaars, waarin hij zich bevondt, tevens met nadruk te kennen gevende. Eindelijk dan ontving hij den begeerden drank, nam die, en getuigde 'er wonderbaarlijk door verk v"-.E te worden. . ■ Niette^enftaande dit alles, Weef hij in flaap gedompeld, vieidde zich andermaal ter genieting van rust neder, waaruit hij niet vaat in den morgenftond ontwakende, wetrens het gebeurde (even als de meeste Nscktwa:.;de'arcn} zijne onkunde beleedt. De beroemde schekkiüs (*) brengt, onder andere waarnemingen , ook eene van drie hem bekende aanzienlijke broederen bij , waarvan 'er een in den Haan opfiond, zijn hembd mede nam, en zich buiten een venfter aan de afhangende katrolkoorde, naar den top des daks oppalmde, om een vogels-nest te pionderen. De kieken in zijn hembd gerold hebbende, klom hij af, en verborg dezelven in zijn bedde, daarna wederom gerust inflapende. Omtrent den vroegen mor- gen- C) Obfervat. Medicar. ii. pag. 32. CQ) 3  SIB OVER HET «ACHtwARDtl»*. genfbnd wakker geworden , fprnk hij zijne broederen aan Jk zal „, zeide Mj. een ^ derharen droom verhafön. Ik verbeeldde mij dezen nacht opteftaan, te wandelen, het dak te beklimmen, der vogelen nest te pionderen, en met mij de kieken aftehrcngen. Na dit verhaal belschte hem eik der broederen; maar hif, Willende opftaan, zogt zijn hembd, en vondt hétzelve om de nrg levende vogelen gerold. Waarop zij zich allen terftond naar het dak fpoedden, daar zij het vaneengefcheurde en geplonderd nest met veel verwondering aanfchotiwden. Die begeerig mogt zijn een grooteren voorraad van wonderbaarlijk gefchiedenisfen optedoen, kan ZU1NGERUS (*)\ LANCIU s ff), SALIUS ($), borstiosï+), LEMNIUSC*^, LI BA VHJS CtlO ' FABRICIUS SEKNERTUS (jj), C r 1 NI- TOS (***), eindelijk ook rejes (tttj), en anderen raadplegèn. Maar welke zijn nu de oorzaken van het Nachtwandelen, en hoe worden zulke treffende verfchijnzelen verklaard? Het ontbreekt, jndedaad, aan ' C*) In Fafcicul. Disfertat; (t) Tom. II. Epiftol. 45. (§) De afiWHb. particularib. Cap. iS. (J.) Libr. IIF. Epiftolar. (cc. 1. et Lib. 2. cip. 5. C**^ De occultis naiura miraculis (ft) tibr. de NoClambulis. (§§) Lib. HE CWO Lib. I Prax. parr. II. Cap. r. (*. ) Lib. II. du hnnefla difciplina Cap. 13, (t1t; In Camp. Elyzio. i. c.  OVER. HET NACHTWANDELEN- 219 aan geene veronderftellingen, om dit vraagff.uk optelosfen. Maar daar dezelven, meestal, of willekeurig uitgedacht , of door buitenfporige verbeeldingen, of een wanfchapen bijgeloof" gevormd zijn, gaa ik zeiven met opzet voorbij. Gedachtig aan de wijze les van baco: dat de wijsbegeerte, als de ware echo der natuur, haar niet uit aangenomen beginzelen, maar haar uit zichzelve verklaart, zal ik mijne befchouwing alleen op de getrouwe waarneming der natuur grondvesten. Hiertoe moet ik vooraf den flaap en zijne naaste oorzaken , zoo kort mooglijk, affchetzen. Al wie zichzelven befchouwt , zal , bij het aannaderen der gewoone uure van rust, terftond eene mindere gevoeligheid zijner unwendige zintuigen gewaar worden. Het geheele lichaam wordt loom, en vervalt in traagheid, terwijl de zintuigen bij trappen werkloos worden. Immers niet zelden hoort men nog, hoewel onvolledig, de zamenfpraken van anderen, wanneer reeds de oogen gefloten zijn, en het gezigt werkloos is. Door den aannaderenden flaap reeds min of meer aangedaan, verliezen ook de fpieren hunne fpanning, en gaan, even als de zintuigen, de een na den anderen, tot eene natuurlijke verlamming over. - ■ — Deze befpeurt men 't eerst in de opligters der oogleden, die als gordijnen nedervallende, het edelfte aller zintuigen voor uitwendige belediging zorgvuldig befchermen. De oogen gefloten zijnde , gehoorzamen de fpieren (Qj 4 van  22.0 OVER HET NACHTWANDELEN. van hoofd en hals dezelfde natuurwet, als ook die van het aangezigt en benedenkaak, door eige zwnne kragt van zijn metgezel afwijkende. ——. Daarna de fpieren der rusgraat, armen, beenen, en het geheele lichaam, als ontbonden zijnde, vervak de mensch eindelijk in eene gefteldheid, bij welke, de ziel, hare zintuigen en willekeurise bewegingen rustende, alleen dezulken overig blijven, die, ter voordduring van leven en dierlijke huishouding, volftrekt noodzaaklijk zijn. Deze (laai dan, door aristoteles reeds tusfchen leven en dood als een middelftand befchouwd, is de waare en alleen natuurlijke flaap. Van welken een uitmuntend Dichter zoo voortreflijk zingt: „ Ou Dien, qui nous erda, Ia Clemence Infinie, „ Pour adoucir les maux de cette courte vie, „ a placd paimi nous deux ètres bienfsifans, „ De la terre -i jamais aimablcs habitans, „ Soutiens dans les travaux, tréfors dans 1'Indigcnce; 1'Un est le doux fommeil, & 1'autre est 1'Efperance; „ PUii, quand I'bomme accabld fent de fon foi'ole corps, „ Les organes vaincus, fans f'orce et fans resforts ; „ Vient p»r uA calme beureux fecourir Ia Nature, „ Et lui porter 1'oubli des peiues, qu'elle endure." voltaiue, Heimade. dant. Vil. Eene volledige befchouwing van de oorzaken dezer gefteldheid, hoe zeer die anders ook hier vereischt mag worden, laat het klein beftek mijner tegenwoordige verhandeling niet toe. Zonder de gronden daarvan te kunnen ophalen, moet ik de fchrauderc vooionderftelling van den grooten boer- ha-  OVER HET NACHT WANDELEN. om haven, wegens de werking'der zenuwen, en het aanwezen der onbegrijplijk fijne en vlugge zenuwvloeiftof, alleen overnemen, en, met onze Leze;en, in deze vernuftige gisfing, als met de btfchouwing der natuur de best ovcreenftemmende van alle vooronderftellingen , liever berus. ten, dan, met meer omflag, de overtuigende, ja dringende pleitredenen voor dit gevoelen bijbrengen. Het aanwezen dezer vlocifiof, welke dopr de harsfenen afgefcheiden, en aan de zenuwen van ons geheel ligchaam wordt medegedeeit, als overeenkomftig de natuur, dan aangenomen zijnde, leert ons de naauwkeurige befchouwing, zoo wel van den natuurlijken, als door ziekte of andere omftandigheden veroorzaakten flaap, beneffens de vergelijking van dezen Gaat met die van waken; dat de naaste oorzaak dezer zoo vleiende natuurwet alleen fchijnt gelegen te zijn in eene belette, of liever verminderde mededeeling van het zenuwvogt aan het zintuiglijk zamenfiel onzes lichaam», en de fpieren, ter willekeurige beweging gefchikt. Het zij dan dat deze verminderde mededeling ia de drukking der afkleinzende harsfenen, of in de verminderde afTcheiding zelve (of eindelijk, zo als meest aanneemlijk voorkomt,) in beiden te gelijk hare reden van beftaan erkent. Akhands veele omftandigheden, te menigvuldig om hier vermeld te worden*, nopen ons met de oplettendfle befchouweren der lichaamlijke kleine waereld, de reeds gewaagde verminderde mededeeling van zenuwgeesten , als naaste oorzaak aantemerken, (Q) 5 waar-  222 OVER TIET NACHT WANDELEN. waarom, bij gerust en volkomen flapende, de vrijwillige bewegingen zwijgen, en het zintuiglijk ve; mogen werkloos is. Als wij nu, tot den Nachtwandelaar wederkeerende , den ftaat van dezen met die van volkomen fiapenden vergelijken, zal een ieder z;ch nevens mij gedrongen vinden, van het bijna altenteen aangenomen gevoelen, dat de Nachtwandelaar diep, ja dieper, dan gewoonlijk flaapt, afregaan, en eene ftrijdige mening, overeenkomftig de ver- lehijnzelén, aantenemen. Hij flaapt dan niet. Waakt hij dan? Ook niet. Is dan de ftaat, waarin wij hem met zoo veel verwondering aanfeh >uwen , misfchien de middelftand tusfchen wal'en en flapen? Dat is, met andere woorden, waakt, of kan het eene zintuig wakker zijn, terwijl anderen flapen? Wanneer deze de gcfteldheid des Nachtwandelaars is, dan zouden, ingevolge onze voorgaande befchouwing, de zenuwen van het eene gedeelte zijns ligchaams, eene genoegzame hoeveelheid der afgefcheide zenuwvogten moeten ontvangen , terwijl die der andere dcelen daarvan beroofd bleven. Kan dit nu mtt de natuur der ligchaamlijke huishouding overeengebragt worden ? Mijn antwoord is terftond ftellig. ■ Onderfcheiden zoorten van verlammingen toonen duidelijk genoeg de mooglijkheid van dezen ftaat aan. —- Zomtijds immers is, wegens gebrek aan medegedeelde zenuwvloeiftof, het eene deel ter beweging onvermogend, daar anderen te gelijker tijd ongefchonden zijn. —■  OVER HET NACHTWANDELEN. 2=3 Ja, niet zeldzaam zien wij in hetzelfde lid de beweeging aanwezig, maar het gevoel als uitgedoofd; en wederom dit laatfte in volle kragt, wanneer eerstgemelde geheelenal verdwenen is. Daarenboven pleit de fiaat van natuurlijk flapen mede voor de ftelligheid mijns andwoords. • Dan immers ontvangen de zenuwen der deelen, tot onderhoud des levens gefchikt, eene genoegzame hoeveelheid van zenuwgeesten, om in werking geduurzaam te kunnen blijven, terwijl de uitwendige zintuigen en fpieren, voor vrijwillige beweging dienftig, bij gebrek aan medegedeeld zenuwvogt in volkomen rust zijn. Nog heb ik reeds te voren aangemerkt, dat wij geenszins als op eenmaal in flaap vervallen; maar onze zintuigen trapswijze het een na het ander daardoor worden aangedaan. — Het gehoor waakt nog, terwijl reeds het gezigt geheel buiten werkzaamheid is; en even dit zelfde verfchijnzel ontdekken wij bij het ontwaken ; wanneer vooraf het vermogen van zien wederkeert, en daarna eerst liet zintuig des gehoors den ftaat van flapen aflegt. ■ Een ieder kan z'ch van de waarheid mijner gezegden overtuigen, wanneer hij flechts zichzelven en anderen, die onverwacht worden opgewekt, met aandacht wil befchouwen. Uit deze mijne korte aanmerkingen is dan overvloedig blijkbaar, dat te gelijker tijd het eene zintuig eene genoegzame hoeveelheid van zenuwvloeiftof ontvangen kan, terwijl het andere nog daar van beroofd blijft. Hierom zullen wij de natuur geene bloote  224 over het nachtwandelend bloote giffing of ongegronde vooronderftólmg ijlhoofdig opdringen , wanneer wij den Haat des Nachtwandelaars als zulk eenen befchouwen, waarin zotnmige zintuigen, nevens eenige fpieren, ter wilkeurige beweging gefchikt, indedaad waakzaam zijn, terwijl anderen diep, ja misfchien dieper dan gewoonlijk flaapen, uit hoofde van gebrek aan zenuwvloeiftof, welke dezen onttrokken, en naar genen alleen worde overgevoerd. ■ Deze befchouwing fterot met de verfchijnzelen der Nachtwandelaren volkomen overeen , is op de kuisfche waarneming der natuur gegrond, en kan alzo nergens eenige ongerijmdheid aantreffen. Maar waaraan hebben wij nu de onderfcheiden licbaamsbeweegingéo der Nachtwandelaren, zoo overeenftemmende met die van wakende, toctefchrijven? — Dat dezen hare reden van beftaan in de ziel gegrond hebben, zal ons niemand, ten zij hij Hofgezinde zijn mogt, met eenig regt betwisten kunnen. —>Aan het gebied des wils is, zo wel bij den Nachtwandelaar als bij wakende, het vermogen der fpierbeweging onderworpen; —— de wil werkzaam zijnde, Pelt het ligchaam in 'beweging. —Dit is zeker. — De wijze, op welke, blijft een diep verborgen geheim. —- Alleen is den verheerlijkten schepper het onbegrijpelijk verband en invloed van ziel en ligchaam bekend. — Daar te willen indringen is altoos vruchteloos ondernomen. Hoe'veel bij mij de achting voor aristoteles ook geldt: — hoe opgetogen ik het vernuft van cartesius bewonder, — en hoe  over het nachtwandelen. B?5 hoe gemeenzaam ik anders met den oniterflijken leibnitz ook mag bevriend zijn, durf ik evenwel de vooronderftelling van niemand dezer, zonder fchroom, omhelzen of anderen aanprijzen. Eigen befchouwing overtuigt Ons van den invloed dezer zielswerkzaamheid op het lichaam; dit voldoet. De verbeelding met ;wil gepaard firaaJl in alle verri gingen der Nacbtwandclaren dooi, en geene is buiten tvvijifel de opwekkende oor/.aak van dezen. Maar dewijl de verbeelding, of vertegenwoordiging der afwezige voorwerpen, bij de Slaapwandelaren levendiger is en meer verhit, dan gewoonlijk in wakende, zo zal ik bjj de oorzaken van deze meer oproerige werkzaamheid flegts een oogeablik moeten ftiliïaan. Nachtwandelaar te zijn valt alleen de jongelingfchap en dat levenstijdperk te beurt, waarin en ligchaam en ziel beiden, een bekwamen trap van volmaaktheid en kloekte bereikt hebbende, de verbeelding krachtiger is. Geene tedere kindsheid of grijze ouderdom levert ons voorbeelden van Slaapwandelaars op, zeilis ziet men , dat dit ongemak de daaraan onderhevige voor altoos verlaat, wanneer zij flechts het perk van bejaardheid zijn ingetreden? Bij deze befchouwing moeten wij ook geenszins liet lichaamlijk geflel der Nachtwandelaren ongemerkt voorbijgaan. —— Horstiu*S (*) noemt dit (♦) 1. c. cap. vi.  over het n achtwandel e n. dit droog en warm. ■ Volgens lemniüs en uurentius bezitten de voorwerpen, aan het nachtwandelen onderhevig, ichuimcnd bloed, opbruisfende en kokende geesten. Salius, keckerwan C*) , en meer anderen, voegen hier bi], die met zwarte gal of mild/ucht gekweld zijn (f). Nademaal dan de ondervinding leert, dat de opgenoemde licbaams-gefrcldheden bijzonder met eene levendige en krachtige verzeld gaan, kunnen wij met regt ook dezen als medewerkende oorzaak van het Nachtwandelen aanmerken. Willis jus (§) fpreekt nog van eene erfelijke voorgefcniktheid tot flaapverrigtiugen, die van ouders tot kinderen fchijnt o.ertegaan , en getuigt een geheel huisgezla gekend t^ hebben , waarin vader en zoonen, allen Nachtwandelaren, in het verrigten hunner bezigheden, elkanderen bij nacht niet zelden ontmoetten, en alzo de een den anderen wakker maakten. Eene zoortgelijke waarneming vindt men ook bij scuenkius geboekt (J.). Doch vooral hebben wij te letten op den aart der verbeelding zelfs, die, gelijk elk bij ondervinding weten kan, altoos levendiger is, en meer vermogend; wanneer haare denkbeeldige voorwerpen of nog jong, of dikwijls, met opzet, herhaald zijn , of de mensch, bij de beoelfening van dit (*) Syflrcm. phyfie. Lib. Hl. cap. 29; Cf) Melancholici & Hypocliondriaci. (§) De anima brutor. Cap. 16, Cj-J Obf. med. rarior, 1. c.  over HET NACHTWANDELEN. 22f dit zielsvermogen, door geene zintuiglijke aandoeningen wordt afgetrokken (*). Uit alles beeft nu bij den Nachtwandelaar plaats, die gemeenlijk verrigt, waarmede _hij des daags of kort te voren zorglijk en dieppeinzend bezig was, die maar ten deele waakt, en dus door geene uitwendige voorwerpen, dan die op zijne denkbeelden betrekking hebben , aangedaan wordende, zijne verbeelding ongehoord alleen den vreijèn teugel viert. • Maar kan ook eindelijk de gefteldheid des dampbrings, waarin wij leven, onder de medewerkende oorzaken der meer verhitte verbeelding, eu dus ook van het Nachtwandelen geteld worden ? Josephus lahzonois (f) verhaalt van een agttienjarig jongman, die bij elke volle maan ftandvastig Nachtwandelaar was, en met de oogen geopend tot in den top des daks klom; terwijl hij, bij alle andere gedaante verwisfelingen vau deze dwaalftar, gerust flapende, te bedde bleef. Geenszins kunnen wij den invloed des dampkrings en zijne verandering, door maansverwisfelingen voordgebragt, op de werkzaamheid onzer ziel in twijfel trekken. Reden en ondervinding verpltgten ons ook dezen invloed ónder de medewerkende oorzaken van het flaapwandelen in daartoe gefchikte voorwerpen ontetellen. —— Wede- LIUS (§), WElvLOSCHNIGG Q), en ETMUL- LE- (•) Tlicoiia noflra Imaginat, §. VI. VII, et VIII. (f) Ephenierid. Natur, Cui'iofüi'. Dccur. III. aiin. V. & VI. pag. (§) Phyfiol. reform. Cap. 14. n. 6. pag. 522. Q.) Ephemerid. N. C. D. nj. ann. IX. & X. pag. 152, 278.  22» OVER HET NACHTWANDELEN. e e rus (*) ftemmen hierin overeen. Ook fchijnt om deze reden iienricos RKGius(f) de Slaapwandelaren bijzonder te hebben afgeraden, zich aan heldere maanfchijn blootteltelleu. —» Tijdsgebrek verbiedt ons eene meer volledige verklaring te geven, welke wij ook met voeg kunnen achterlaten, aangezien dit zoort van Nachtwandelaren , die men Lunatici genoemd heeft, zeer zeldzaam voorkomt. Ziedaar de oorzaken van het Nachtwandelen, zoo wel ten opzicht der ziel, als lichaam, overeenkomftig de natuur en gezonde Wijsbegeerte, opgefp 'Otd. Ik gaa nu deze mijne korte be¬ fchouwing op de bezondere verfchijnzelen der Slaapwandelaren toepasten. De jonge Geestrijke, door den Aardsbi, fchop van Bourdeaux waargenomen , fchreef, herlas, en verbeterde zijne verhandeling met een waakzaam gezigt, en eene wakende gefteldheid der fpieren tot zijne verrigtingen nodig ; terwijl bij hem gehoor, gevoel; waarfchijnlijk ook de reuk en fmaak diep flapende waren. Geen wonder dan, dat zijne verrigtingen, door wakende fpieren, en het werkzaam zintuig des gezLjts ten uitvoer gebragt, met die van volkomen wakenden naauwkeurig overeenftemden. Want het gehoor, gevoel, fmaak [en reuk daartoe geene betrekking; hebbende, kunnen gemist worden, en inmiddels het fchrijven, lezen en verbeteren met evenveel naauvvkeu- rig- (*) Prax. i.ib. ij. S:c. i. Op. edit. Cciicv. T. lij. p. 197. CD Prax. Mcd. I.ib. 1. pag. 33ü.  OVER HET NACHTWANDELEN. ïigheid gefchieden. — Zoo als nu bij dezen Nachtwandelaar het gezigt waakzaam is, en de overige •zintuigen flapen; zoo waakt bij anderen het gevoel, gehoor, reuk of fmaak, ja zomtijds meer zintuigen te gelijker tijd, en hiervandaan zijn hunne verrichtingen zoo zeer verfchillende. Maar zal iemand vragen , zo dan , indedaad , bij de Nachtwandelaren nu dit, dan eens dat zintuig werkzaam . is, hoe komt het dan, dat zij door geene andere voorwerpen worden aangedaan, dan die op hunne denkbeelden alleen betrekking hebben? Bij - voorbeeld. Waarom ziet een fchrijvend of lezend Slaapwandelaar, zoo wel niet het bij hem aanwezig gezelfchap, of andere bijgelegen voorwerpen, als zijne penne, inkt, papier, gefchrift, ea verdere noodwendigheden, die tot uitvoering zijner verbeeldings-begeerte vereischt worden ? Gelijk het zenuwgedel aan de eene zijde in de zintuigen uitloopt, zo eindigt hetzelve aan den anderen kant in de harsfenen, of derzelver verlengzel, het rugmerg; en kan dus aan beide einden in beweging gebragt worden • Wanneer uitwendige voorwerpen oorzaak dezer beweging zijn, ontftaat een zinlijke indruk. Verbeelding in¬ tegendeel , of weerklank van dezen zintuiglijken indruk, wordt dan geboren, wanneer de oorzaak der beweging in het zenuwftel ontdaan, inwendig is, of uit de ziel haren oorfprong heeft. Verbeelding en ztn'uiglijke gewaarwording hebben alzo veel overeenkomst. Werking cn tegen- BüRGERLijKE Maatschappij. (1.1) wer-  233 OVER HET NACHTWANDELEN. werking van beiden fmelten niet zelden méén. . Zomtijds verdrijft de eene de andere, naar mate de oorzaken, waaruit zij ontftaan, in vermogen verfchillend zijnde, de eene de andere overtreft. —> Meerendeels is de indruk der zintuiglijke gewaarwordingen kragtiger, dan die der verbeelding, maar ook zomtijds deze laatfte meer vermogend, dan de eerr{e. Wanneer een bakker zich inbeeldt een ligchaam geheel van boter te hebben, en daarom geen vuur of oven meer genaken durft, moet een ieder toeftemmen , dat zijne verbeelding bet zintuiglijk gevoel overtreft (*;. Mij is een man bekend geweest , die gelovende een kern boekwijt te zijn, op het zien van een hoen of Vogel, hit vreze van te zullen opgeëten worden, doodsangst onderging. Meer diergelijke gevallen leveren ons de Geneeskundige waarnemingen op, en kunnen ons wegens het vermogen eener buitenfporige verbeelding genoegzaam, overtuigen. ' Het lust mij niet de oorzaken, welken ik elders meen ontvouwd te hebben (f)» biervan optegéVen ; alleen dien ik aantemerken , dat onder 'die, welken de verbeelding deze zonderlinge kragt kunnen bijzetten, vooral gefteld moet worden de aandagt, of toeleg onzer ziet om de bij haar aanwezige denkbeelden naauwkeuriger en volmaakter te befchouvven. Dit zielsvermogen , zeg ik dan, is dikwijls alleen oorzaak, dat de indruk der verbeelding zelfs die der zintuigen overtreft. —■ Van (*) Bhyïri,inic in Thcatr. vit. hum. art. Melanehelia. (■)•_) Theor. noftr. Imaginat. §. XXXU.  ovir het nachtwandelen. £ji Van twee perzonen, uit het zelfde gezelfchap wederkeerende, zal zich de eene den geheelen fchakei van leerrijke gefprekken duidelijk voordellen, en nogthands zich niet herinneren, hoe de aanwezende gekleed waren. De andere, integendeel, zal de kleding levendig voor oogen zweven, dan hij zal weinig of niets van de gehouden zamenfpraken wegdragen. Dit kan niemand mij betwisten eene uitwerking te zijn van aaudagt, maar door beiden op onderfcheiden voorwerpen gevestigd. —— De beroemde Wiskonltenaar archimedes werdt, bezig zijnde roet het fchetzen van lijnen en kringen in het zaad te Syracufen, niets van de verovering, moord en plondering dezer plaats gewaar. ■ Een op hem aanvallend en woedend krijgsman ftoorde zijne aandagc niét, alhoewel het zwaard reeds tegen den Wijsgeer opheffende, —'■— alleen zegt de onfterflijke archimedes: mijn vriend! trap deze kringen niet uit, en moest daarop terftond zijne ihgeipannenheid met den dood bekopen, die van marcellus zelfs betreurd werdt(*). Deze aanmerkingen, hoe kort ook, zijn genoegzaam toereikende , om nu gevoeglijk te kunnen verklaren, waarom de, gedeeltelijk wakende, Nachtwandelaar, door geene andere voorwerpen wordt aangedaan, 'dan die alleen op de denkbeelden, waarmede zijne ziel zorglijk bezig is, betrekking hebben. Want behalven den (iaat van fla¬ pen, waarin zich de meeste zijner zintuigen bevinden, is de indruk der verbeelding, door aandacht O Livius Hifloriar. Lib. XXV. cap. 32. (li) 2  *3& OVER HET NACHT WANDELEN. dacht verfterkt, kragtiger, dan die der voorwerpen, welken met zijne aanwezige denkbeelden geen verband hebben. Deze werkende zintuigen eens Nachtwandelaars waken dan niet, als alleen met betrekking tot zijne verrichtingen. ■ De verklaring van dit verfchijuzel is als een fleutel voor alle de overigen, die nu gemaklijk kunnen ontvouwd worden. Zoo vertelt een Slaapfpreker zijne geheimen, alleen op de zaak als zaak achtgevende, zonder de omftandigheden te befchouwen, waaruit hij de noodzaaklijkhëld der 'geheimhouding beoordeelen moet. Ook kunnen wij nu gemaklijk de reden "opfporen , waarom de Nachtwandelaars niet zelden het eene voorwerp voor het andere, of het verkeerde voor het ware, begroeten? —— Een longman droomde wegens bezigheden ëen reize te pj,ard te moeten ondernemen, ftond ten dien einde fbpende op , trok klederen , laarzen en fporen aan, beklom de venlterbank, en fpoorde die, even als een paard, met ftem en hielen tot lopen aan r*\ . Van een ander fchrijft horsti-us aan hi ld anus (f), welke ook dromende te zullen op reize gaan, in flaap het bedde verliet, zich verbeeldde met fpoed een wagen te beklimmen; edoch door deze verbeelding misleid , buiten een venftèr Hapte, en ter diepte van 14 ellen nederdervallende, een gevaarlijke hoofdwonde kreeg. — Desgelijks was ook de misvatting des te voren gewaagden Nachtwandelaars, die een pak dekens voor (*) H. Regius in prax. Medicin. Lib. I.'pag. 43. (f; 111 ld anus Obtcrvat. Centur. n. 0bi'. 84.  over HET NACHTWANDELEN. 233 voor het verdronken kindje aangrijpende, hetzelve met zoo veel angstvallige zorg poogde te redden. De indruk der verbeelding leyendigfer en kragtiger zijnde, dan die der uitwendige voorwerpen, doet den Nachtwandelaar een venfterbank en raam, voor paard of wagen, en eene opgerolde deken voor een kind, begroeten. De Haat van waken kan dit ophelderen. Deze, alhoewel zeldzaam, levert ons ook zomtijds diergelijke verfchijnzelen op. Het ontwaakt en , wegens de gruwelmoord van o ld ene ar nevelt, zoo knagend geweten, deedt Prins-mauRiTS, aan tafel zittende, de vis in eenen 'fchotel, voor het hoofd van bar nevelt aanzien. Hierom roept hij angstvallig:, doet dat hof! ireg, ziet gij dat hoofd niet? (*) Geen wonder dan, dat bij flapende, of liever ten deele flapende, de verbeelding en aandagt oorzaak van gemelde misvattingen zijn. Onder de menigvuldige verfchijnzelen der Nachtwandelaren, verdi-ut ook vooral onze opmerking de kloeke ftoutmoedigheid, met welke zij gewoonlijk ondernemen, het geen voor wakende bijna on- moogbjk is. De reden hiervan volgt terftond int het geen wij reeds berrekiijk de verbeelding en aandagt hebben opgemerkt. Wanneer het waar is , dat de Nachtwandelaars op geene andere voorwerpen letten, dan die met hunne denkbeel en noodzaaklijk verbonden zijn, eu tot de uitvoering daar »Ü2J* D" Ct".*c Gefchïect. der Vereenfede Nederlanden, X. Ecek pag. S-5J. Zte. cok £i*lh,ben:,c cb.ifi, r,«. XVL ,3g. « CR; 3  *34 over het nachtwandelen. daarvan vereischt worden, zo is het zeker, dat zij geen gevaar erkennende, ook hierdoor niet weerhouden , of afgefchrikt worden , om aan de begeerte hunner oproerige en verhitte verbeelding, zonder redekaveling, en als geheel lijdelijk, te gehoorzamen. Het bewandelen dan van hooge daken, ftijle muuren, en het beklimmen van torens , bomen , of wankelende ladders , wier aanfchonwen elk wakende beven doet, is alleen van de afwezigheid der vrees afteleiden. Ondertusfchen hebben zich zommigen verwonderd, dat den Slaapwandelaren, hoe zeer ook aan gevaren blootgefteld, zeldzaam eenige ongelukken belopen. — Paracelsus, rejes, en meer anderen, fchrijven de reden daarvan aan de getrouwe zorg des befcherm-engcls toe. Dan zonder lafhartig tot een befpottelijk bijgeloof toevlugt te nemen, oordeel ik dat de reden dezer merkwaardigheid, mede uit de afwezigheid van vrees zeer gevoeglijk kan verklaard worden. Immers is de vrees voor ongelukken niet zelden oorzaak van het ongeluk zelve. Elk weet hiervan voorbeelden uit zijne dagelijkfche ondervinding bijtebrengen. ■ Zonder een enkelden verkeerden pas te maken, zullen wij, niets te vreczen hebbende, eene op den grond rustende plank ftatig overwandelen. —■ Maar deze zelfde plank, door de beide boorden eener floot of vlietende beek genoegzaam onderfieund, en vonder geworden zijnde, wordt geenzins van elk zoo gemaklijk betreden ; alleen de vrees doet zommigen wankelen, ja niet zelden n^- der-  over ijet nachtwandelen. 2^5 dérfiorten. Zoo kunnen wij ter hngte eenèr uure en meer het fmalfte voetpad bewandelen, zonder eene enkelde reize daar buiten te gaan. —— Geen vrees bevangt ons hier. 1 Ëveneeris zal dan een Nachtwandelaar een muur of vonder, al waren zij van gelijke langte en breedte, met eene kloeke ftoutmoedigheid, zonder vrees, eu ook juist daarom, zonder ongeluk, beftappen. Voords kunnen wij ook hier uit ontvouwen, waarom de Nachtwandelaar eensklaps in zijne bezigheden ontwakende , gewoonlijk terftond ongelukkig wordt. Bodinus (*j) gewaagt van een Slaapwandelaar, die in eene ftromende rivier afdaalde en zwom, maar ongelukkig door het gefehreeuw zijns makkers ontwaakt nederftorte en verdronk. Een ieder weet, hoedanig het fpoedig befef van onverwagt gevaar gewoon is den mensch te treilen, zoo dat. hij ter zijne redding geheel en voltlrekt onbekwaam wordr. Dit vérfchijnzel dan brengt eene voldoende vei klaring zelfs met zich. N«g moet ik in het voorbijgaan aanmerken, dat de reeds gewaagde afwezigheid van vrees ook de reden fchijnt te zijn, waarom zommige Nachtwandelaar», wier verrichtingen flegts in een bepaalden, kring beflotcn zijnde, op zeer bekende pliatzenj worden uitgevoerd, het gebruik der oogen misfeh kunnen, -— De uiterlijke ligging der bekende plaats tekent zich af in de verbeelding. De Nacht¬ wandelaar volgt dit plan, en doet ongeüoord 7. ine vei- (*) ZuiNGEBUS !. C. (R) 4  H}6 OVER HET NACHTWANDELEN. verrichtingen. ——— Waarfchijnlijk zouden wij ook wakende, met gefloten oogen, een bekend vertrek doorwandelen, en, zonder ergens aanteftoten, gewone bezigheden uitvoeren, wanneer wij van alle vrees geheel bevrijd waren. Eindelijk kan men vragen, waarom de Nachtwandelaars, wanneer zij zich iets van het gebeurde herinneren, hunne verrichtingen alleen voor drom-n houden? ■ De verbeelding doet bij dromende het werk der uitwendige nu rustende zintuigen. Zij fielt ons de afweezige voorwerpen als aanwezig voor, en maakt derzelver indruk zoo levendig, als of die terftond uit zintuiglijke gewaarwordingen geboren wierdt. De verrichtingen der Nachtwandelaren zijn , ten opzichte hunner ziel niet meer , dan dromen, hebben geen verband met andere voorwerpen buiten de geenen, waarmede de verbeelding aandagtig bezig is, en kunnen derhalven het ge! eugen onder geene andere gedaante , Jdan die van dromen voorkomen. Gi'eurt het, zo als meerendeels, dat zij zich geheel niets van hunne bezigheden kunnen voorGeilen ; het is om dezelfde reden, waarom wij ge n geheugen van alle onze dromen overig houden. • De flaap, die gewoonlijk op dr men volgt, breekt den fchakel van denkbeelden af. Deze ftaat dan a's op zichzeffs, afgezonderd van anderen, en mist alzo het geen ter beoeffening van het geheugen vereischt wordt; . dat is, het verband me: voorgaande en vol¬ gende vertegenwoordigingen. XI.  XI. Over het KWIKZILVER IN DE T H E E. j]L jl.et Kwikzilver is een half metaal, en daarom een half metaal, dewijl het die eigenfchappen mist, welke de heele metaalen in den ftaat der natuure, dat is, in een gezuiverden ftaat, bezitten. Deszelfs vloeibaarheid, vlugtigheid en gebrek aan dien volmaakten famenhang der deelen, welke de heele metaalen, door het vermogen , van uitgebreid té kunnen worden, bezitten, fluiten het uit den rang der heele of volkomen metaalen. De fcheidkun- dige kastelein plaatst het, met oordeel, den tweeden, in den rang der halve metaalen. Het is een ondoorfchijnend lichaam , van een zilver koleur, vloeibaar, doch niet bevochtigende; -— het blijft niet aan de vingers hangen, CR) 5 ge-  «3* over het kwikzilver." gelijk het water en andere vloeibaare lichaamen: op de minfte aanraking verdeelt het zich in kleene ronde bolletjes, die weder, door eene eigene aantrekkings-kragt, op de minfte aannadering, zich gaarne vereenigen. In de lucht en het water blijft bet onveranderlijk; het zet zich in warmer lucht uit; in kouder trekt het zich faamen; gelijk onze thermometers elk duidelijk leeren. Het heeft echter een hoogen graad van koude noodig, eer het tot een vast lichaam overgaat. Walle- rius zegt, dat het onmogelijk is, om deze overgang tot een vast lichaam te bewerken, ten zij Ier eene kunst-koude bijkorae: — laatere proeven echter hebben het tegendeel beweezen. Volgens erxleben gaat het bij eene koude van 568, tot een vast hard lichaam over, en zoude in dien ftaat, onder den hamer kunnen uitgebreid worden. In dusdanig een vast lichaam overgegaan , komt het 't naast roet lood éfveféëti; dan, nauwlijks is de trap van koude afgenomen, of het gaat weder tct zijne voorige zelfftandigheid en vloeibaarheid over, en heeft hierin derhalven eene gelijkheid met het water en andere foortgelïjke vochten. Na het goud en de platina, is het het zwaarfte van alle metaalen. Alle metaalen drijven op deszelfs oppervlakte , uitgezonderd de bovengemelden. Het weegt, volgens de bo- ïiare, wallerius en kartelier, veertienmaal zwaarer, dan 't water, en acht honderd en  ©VER HET KWIKZILVER. en veertigmaal zwaarer, dan de lucht. — Eene vierkante voet kwikzilver weegt negen honderd zeven en veertig ponden. In het vuur kan het naauwlijks verkalkt, veel mih in glas veranderd worden : immers , in eene warmte, van weinig meer dan kokend water, heft het zich op of vervliegt. Opgevangen zijnde, blijkt het, dat deze opheffing niets anders, dan een grooter trap van zuiverheid aan hetzelve heeft medegedeeld. Wanneer het eenige maanden lang in een hette van 200 graaden gehouden wordt, gaat het tot] een ros poeder over; doch men denke niet , dat dit eene verkalking is: want naauwlijks Wordt de hette vermeerderd, of het rijst op en neemt zijne voorige gedaante weder aan. In vitrioolzuur wordt het ontbonden; ook in fterk water, koningswater en zeezoutzuur. Wanneer het met zuivere zwavel lang gewreeven wordt, gaat het met deze tot een zwart poeder over. Dit poeder in daartoe gefchikte vaten aan eene genoegzaame hette blootgefteld, heft zich op, plaatst zich aan de boveneinden der vaten in de gedaante van een rood vast lichaam, hetwelke niets anders dan het vermiljoen is, bekend in de fchitderkunst: dit vermiljoen echter wordt ook door de natuur daargefteld, doch pok alleen uit de twee genoemde zelfftandigheden; — kwik, naamlijk en zwavel. Het ontbindt , indien niet alle, ten minften de meeste metaalen , door middel van wrijving en bij-  24° OVER HET KWIKZILVER; bijkomende hette: ——. goud, zilver, tin, lood, planter, bismuth, het gereedst: — moeilijker het koper, en allermoeilijkst het ijzer en fpiesglas én niet, zonder voorafgaande bereiding. Deze ontbindingen, noemt men amalgama, 't welke, naar de meer of mindere hoeveelheid kwikzilver, meer of mindere zachtheid heeft. — Eene amalgama van goud word door goudfrneders gebruikt, om het zilver en koper te vergulden. De grondilag dezer vergulding b-rust in de vlugheid van het kwikzilver, het welk ligtelijk vervliegt, en bet goud op de genoemde metaalen te rug laat; het draagt alsdan den naam van in het vuur verduid. Met vette, harstachtige en fli'mige lichaamen laat het zich ook vermengen, en geeft aan dezelve een blaauwe loodkleur: — het is echter alleen een bijmenging, geenzins eene vereeniging. Geen lichaam is 'er mooglijk, dat meer veranderingen ondergaat, meer lichaamen daarftelt, en uit die vereenigingen zich zoo geredelijk laat ontwikkelen, dan het kwikzilver. Het is hier de plaats niet , om hierin breder uit te wijden, hoe gaarne ik dit ook zou willen aantoonen. Men vindt het kwilzilver in deszelfs eigen en bijzondere mijnen in Italien, Hongaryen, Frioul, te Hydria, in Slavom'e; te Almandes, in Spanje; in Cina; te Chalatiri, in Poto/i: men vindt het ook in Silezien, Frankryk en Italien: Oostenryk, Spanjen, Sicilien, en voornaamlijk de Palts  over het kwikziluer. *4I Palts en Tweelruggen leveren de grootfte hoeveelheid kwik in Europa. Het wordt doorgaands in bergen gevonden, die met zagte kalkaartige fteenen bedekt zijn; de planten , die op deze bergen groeien,' komen hooger en groener , dan elders , ten voorfchijn, waartoe de aard van den grond veel kan bijbrengen ; maar de boomen, die bij de kwikmijn zijn , draagen , volgens lemery zeer zelden bloemen of vrugten, zelfs zouden de bladen laar. voor den dag komen. Een der kentekenen, waardoor men de kwikmijn ontdekt, is, als 'er s'morgens in de lente op eene bijzondere plaats dier bergen dikke dampen of nevelen opkomen , die, wegens hunne zwaarte, niet zeer hoog opgaan; deze plaatfen kipt men uit, om 'er het kwikzilver te zoeken, voornaamlijk als zij tegen j den noordenwind geleegen. zijn: -— want, dan gelooft men, fchoon mooglijk op zeer losfen grond, dat dezelve zeer rijk zijn. Aanmerkelijk intusfen is het, dat men veel water omtrend -deze mijnen vindt, het welk men aan den voet des bergs moet uitputten, eer men kan arbeiden, om het metaal te erlangen. Deze bijzonderheid is des te aanmerkelijker, wanneer men de overeenkomst der eigenfchappen van het water en kwik in aanmerking neemt, waarover ment kan nazien het tweede deel van wallerius Mineralogia (latijnfche uitgave,) bl. 155. Wanneer een des kundige uit deze en andere tekenen gegronde redenen meent te hebben, dat 'er op  a^j OVER HET KAVJKZII.VSR. op deze of die plaats, een kwikzilver mijn is, dan kan hij, volgens de b o m a r é , door eene gemaklijke proeve, hiervan zich volkomen verzekeren. ,— Men behoeft alleen een ftuk tichelfteen gloeiend te maaken, het geen men ter dikte van eene halve lijn, met vijlfel van üaal of gebrand kalkfteen bedekt: men plaatst een ftuk erts uit dusdanig een mijn op dit vijlfel, en overdekt alles met een glazen klok. Zoo ras de erts eene genoegzaame hette verkrijgt , zal weldra het kwikzilver, zoo het zich in de erts onthoud, opheffen, zich in witte dampen aan het glas vastzetten, en tot kleine droppen zamenltremrnen of verdikken. Wanneer het in een zuiveren Haat in de mijnen gevonden wordt, draagt het den naam van maagden- of gedeegen kwik; dan, daar het een zeer vloeibaar lichaam is, heeft men meerder moeite, om hetzelve te vinden, dan de andere metaalen, dewijl het door de aarde en in de klooveu der fteenen doorzijgt, zoo dat het niet zelden den bergwerkeren uit het oog raakt, wanneer zij gereed meenen te zijn, om hetzelven te krijgen. Men is uit dien hoofde genoodzaakt de arbeiders zeer diep in de aarde te doen daalen, om het optezoeken : en deze beoefenen dien arbeid niet zeer lang, zonder lam worden, doordien de opftijgende dampen het zenuwgeftel te veel aandoen. Hierom is het, dat men thans meest misdadigers tot dezen arbeid gebruikt. Dan,  OVER HET KWIKZILVER. 243 Dan, wanneer het in geene zuivere gedaante, maar door andere lichaamen verfpreid is en opgeflooten word, dan draagt het den naam van gemineralifeerdt kwik. Dus vindt men het in aarde , quarts, fchitz, in zilver en rottenkruiderts: — ja, het is 'er niet zelden zoodanig in verdund en verfpreid, dat men moeite heeft hetzelve zonder vergrootglas te ontdekken. Veelvuldig is het met zwavel vereenigd , wanneer het roode kwik - erts genaamd wordt; het geen, naar mate 'er zich een derde of vierde zelfifandigheid bijvoegt, van kleur en gedaante verfchilt. Dus vindt men het in eene wrijfbaare, geftreepte, fchilferachtige, korrelige, donker rode, fpaatkleurige of gekristallifeerde gedaante; ja, zelfs zwart kleurig, wanneer het met zwavel ert kóper gemiueralifeerd of vermengd is ; als dan Voert het den naam van zwarte kwikzilver - erts 1 — deze erts vindt men vooral in Tweebruggen. Dusdanig met vreemde lichaamen vermengd, moet het door middel van ijzeren kolven, aan welken een ontvanger vol water geplaatst is, overhaaldl worden. De affcheiding van de zwavel bevordert men, door het bijdoeu van eene genoegzaame hoeveelheid kalk: in Spanjen echter heeft men dit bijvoegfel niet noodig, dewijl aldaar de erts genoegfaame kalkfteen in zich bevat. Het maagden kwikzilver verkrijgt men, door de aard- of fteenachtige erts, in welke het opgefloten is, in daartoe gefchikte vaaten, te vermorfelen; daarna wordt het afgewasfen, ten einde de  •244. OVEPv HET KWIKZILVER. de zwaarer kwik nederzinke, en zich op den bodem van het vat verzamele : het overblijffel werdt weder geftarnpt, ten einde de nog overgebleven kwik 'er uitgedreeven worde. Men bekomt het kwikzilver in zakken van dubbeld fchapenleder, welke 160 of 180 ponden wegen , en in houten vaten gekuipt zijn , welker tusfenruimten met zaagfél, zemelen of gekapt ftroo opgevuld zijn. Veelvuldig is het gebruik van het kwikzilver, om het glas te verfoeliën; koper en zilver te vergulden; weerglazen faam te ftellen; in de geneeskunde e. d. g. Men vervalscht het kwikzilver met lood en bis- mtlth. Het wringen door zeemleder is niet genoeg, om dit bedrog te ontdekken, wijl deze beide metaalen, met het kwik vereenigd, 'er dus mede doorgaan. — De eenige wijze is het overhaalen of distilleeren, en, wanneer het dan in ronde bolletjes en niet ftraalswijze loope; of een huid op de oppervlakte heeft, maar blinkend js; aan het water, waarmede het gewreeven word, geene onzuiverheid mededeelt; noch aan den 'azijn een zoeten fmaik geeft, die anders uit het bijmengen van lood ontftaat; en eindelijk, in een ijzeren lepel over het vuur gehouden, niets achterlaat, maar geheel vervliegt: dan kan men op goeden grond befluiten, dat het kwikzilver zuiver is. Wat de cinnaber of vermiljoen aanbelangt, die wij gezegd hebben uit kwik en zwavel te beftaan.  OVÏR HET 'KWIKZILVER ^ ftaan, dienen wij dit eenige 'er nog bij te voegen : dat dezelve ooor eene toevallige en 2 tuurhiVe w.king, inde onderaardfche hooien, 2t een vierde of meer van haar gewicht met zwave vereenigd ,s, en vervolgens door onderaardfche vuuren tegen de gewelven der nnjnen opgeheven en in die gedaanten diargefteld wordt, als" wii boven gezegd hebben. „ Althans de kundigebereidmg maakt deze natuurlijke vrij waarfchijn ijk. De voornaapfte vermiljoenmijnen zijn die van „ Hopgarytn, HydrU in Slavonien, Hrl en Gu^gankca ,„ Perui dan de ~kftfi fa t:iden ttz d;rnzen van E— Phthppynfche eilanden geven ook eet. vermeen, diedehoogfleinkol.fr Veelvuldig wordt de Vermiljoen, wanneer zij «. nmlen verkocht wordt, met menie vervalscht. ü Om d,t te ontdekken, moet dezelve alleen in een -ren lepe over het vuur gehouden worde , w neer zij niets moet achter hrPn ■ , vervalschte vermiljoen wL, '•• " * ZU'ke «nengd wordt, teTdra T, dit 7 fmaak -eeven. , VOgt een zoeten dT wCu 'd~~ 3 WedCr Uk het l00d ^ende, waaruit de Wf»w vervaardigd wordt. — De Deer JUSSiRU geert eene ^ £ hand; naamlijk, de kleur der v^? w nne men hetzelve op geiende kolen legt. W nn er deze vlam eene blaauwe kleur heeft, eeniger m e geelt, is dit een teken van zuivere vermiljoenmm u,u Maatschappij. (S} trelu  24ifl" 'riiilii De fteeltjes, die de bladen met de takjes vasthechten.,. zijn zeer kort, half rolrond, van onderen rolrond, van boven glad, gegroefd. De Botten zijn puntig, krom, rosachtig, het buitenfte fchubbetje vak af, de andere worden bladen. — De Bloemfteelen zijn in de gaffels der bladen ingepland, altoos één, zelden twee; de bloemen zijn wit , beftaande uit ronde, holle, groote, aan elkander gelijke bladen. De vruchten beftaan uit drie faamgegroeide bolletjes, van boven drievoudig opengaande ; de zaden zijn zoo groot, als Cornoe'je pitten, maar rond en naar binnen hoekig. Kaempher heeft de beste befchrijving en aftekening dezer Heester gegeeven. Zie zijne befchrijving tan Japan. — De wortelen zijn dun, vezelachtig en kruipende. Zoo verre men weet, is deze alleen in Japan en Chi na met vrugt gekweekt, aan de zijde der heuvelen en de oevers der rivieren. Bij ftaande wateren en in eene heete zon groeit zij niet welig. — Men vindt deze Heester van Kanton tot Pekin in China. Het is dus verkeerd, wanneer de bom are zegt, dat \  450" OVER DE THEE. dat de Thee gaarne aan de zon is blootgetteld: zij kan zelfs in een koele luchiftreek groeien, het geen blijkt uit de weêrkundige waarneemingen der Roomfche Zendelingen, welke de koude te Pekin fterker vonden dan te Stokholm, en echter groeit aldaar de Thee. Om de Thee voordteplanten en aantekweeken, graaft men greppels in de aarde, tot 7 of 8 duimen diepte, in welken men 40 of 50 huisjes werpt, welke het Theezaad bevatten: — waarna het zaad met aarde bedekt wordt: het zaad fchiet weldra uit, en vormt 6, 10 of 12 kleine bloempjes, men laat dezelve vo.-rdgroeiën, houdende alleen het onkruid 'er tusfchen uit. Zeldzaam plukt men de blaadjes der Thecboompjes, gedurende de eerfte jaren af. dan na verloop van dien tijd, zamell men 'er een overvloedigen oogst van in, lettende allee:1 op, dat zij niet te groot worden, wijl de heester anders 8, 10, ja meer voeten hoog zoude opfchieten; de bladen te oud wordende, worden ook te hard en te dik. Omtrend de maanden April en Mei zamelen de vrouwen, met hunne tinderen en dienstmaagden, de jonge blaadjes in , plukkende dezelve één voor één met de vingeren af, bij droog weder, en brengen dezelve des avonds in korven naar huis; vervolgens leggen zij dezelve op een fc'iotel van gepolijst ijzer, die warm gemaakt is, kerende hen met de turnden zoo lang om, tot zij verwelken, zij worden vervolgens op matten of papier door waaien verkoeld, heen en weer gelchud, tot zij koud  OVER. DE THEE. *5r koud ziin, vervoleens wrijven zij dezelve in platte korven van Indiaanseri riet, opdat zij verder in een zouden kronkêlen; daarna worden zij weder op een zuivere, middenmr.tig warme, ijzeren fchotel uitgefpreid, geftadig dezelve met de handen omkeerende, tot zij eene midden matige warmte verkregen hebben: zij worden ab-dan 'er weder afgenomen, en als voren, door waaien, verkoeld: men plaatst hen ten derden en vierden maale op de ijzeren fchotel, met de hette in trappen te doen verminderen, op dat zij drooger en harder zouden worden: eindelijk befluhen en bewaren zij hen in glazen flesfen, die naauwkeurig gedopt zijn. Zes dagen in deze flesfan bewaard zijnde, worden zii 'er weder uitgenomen, uitgezocht, en de kleinfte en malschte van de grootfte en hardfte afge- fcheiden: dit ver icht zijnde, worden zij ten Vijfde maale op de ijzeren fchotel gelegd, om van derzelver volkomen droogte wel verzekerd te zijn. In zulk een ftaat kunnen zij veele jaren bewaard worden, wanneer men hen zorgvuldig tegen den invioed der lucht behoedt. Men heeft een ftreek in China en Siam, alwaar de bladen aan den damp van kokend water blootgefteid worden, om dezelve een zekeren trap van zagtheid te doen bereiken, waarna dezelve op kopeken platen uitgefpreid, en op het vuur of in ovens bij laagen gebragt en gedroogd worden; wanneer zij beginnen uittewaasfemen, worden zij dikwijls omgeroerd. In ftede van den waasfem van heet water worden de bladen in China dikwijls in  458 OVER DE THEE. in warm water gedoopt, eer zij gedroogd worden. Deze wijze van behandeling heeft aanleiding gegeven, van te geloven, dat de Theebladen eerst in China afgetrokken worden; — dan dit vermoeden ftrijdt tegen de waarheid, wijl de bladen 'er naauwlijks in gedoopt zijn, of zij worden 'er weder uitgehaald. De thé Bohé wordt over het algemeen fterker en harder gedroogd, dan de groene Thee. Dan de Thee, met uitzondering Keizersthee genaamd, wijl zij aan het keizerlijk hof van Japan gebruikt wordt, en die op een berg nabij Meaco verzameld wordt, gefchied ;veel grooter eer, dan de gewoone, en ter verzending gefchikte. -'— Met ongelooflijke omzigtigheid wordt zij ingezameld, de plantage is met eene brede en diepe gragt omringd, de heesters zijn 'er bij wijze van 'wandellaanen in geplant, welke eiken dag met bezemen gereinigd worden. Zij die deze Thee inzame- len, moeten zich van visch en eenige foorten van vleesch onthouden; zij moeten zich ten minften tweemaaleu des daags in een warm bad en in de rivier wasfen , en mogen de. blaadjes niet dan met handfchoenen aanraken; de Opperverzorger van het Hof heeft befturers onder zich, aan welker zorg de voordkweeking, inzameling en bereiding wordt toevertrouwd : zorgvuldig wordt de verzamelde Thee eindelijk ingepakt, en onder het geleide van een fterke wagt en een talrijk gevolg, naar het Hof gebragt. — Naar gelang der groote, kleuren geur der bladen, wordt'deze Thee ook Mandarynen en Burgemeesters Thee genaamd. —  over de thee. ,459 naamd. En wij behoeven niet te zeggen, dat dezelve tot de hoogfte prijzen betaald wordt. Uit het voorverhaalde, 't geen wij uit de geachtfte Schrijvers bijeen gezameld hebben, blijkt het, dat alle lborten van Thee, welke in den koophandel voordkomen , als Thee-Peko, Thee-Heysfan, TheeSongkt, of Songlo, enz. geenzius van zooveel verfchillende heesters voordkomen: dit onderfcheid komt alleen voord van eiken tijd der inzameling, de wijze van bereiding, de groote der bladen in het land hunner geboorte , en het zoude eene verveelende bezigheid zijn, om den lezer met het opnoemen dier namen bezig te honden. De oorfprong der Thee in Japan en China is zeker wonderbaarlijk, en van een hoogen aart; —ja velen zouden daar uit met goeden grond kunnen afleiden, dat dit kruid niets [minder dan goddelijk was, zooals joncq uet hetzelve noemde. Immers, volgens het hoogst geloofwaardig getuigenis dier volken, is dezelve eenige honderd jaaren na Chr istus geboorte door hunnen Heilig darma uitgevonden , uit wiens wenkbraauwen deze Heester groeide. — Dan, om in dit wijsgeerig onderzoek niet dieper te treden, geloven wij voor ons, dat de eerfte uitvinders , ziende dat het- water, het welk zij kookten, om het zuiverer te maken, fmakeloos en als verfchaald werd, de bladen van deze en geene foorten van planten beproefd hebben, om dit gebrek voor te komen, en dat zij, na verfcheiden planten onderzogt te hebben, waarfchijnlijk de Theebladen als de aangenaamfte vonden. Zeker trok  *00 OVER MvTHEI. trok de nette wijze van toebereiden en voordienen der Theedrank bij de Chineezen, in hunne fraai gefchilderde potten en kopjens de oogen der Europs'èrs na zich, zoo dat zij dezelve niet alleen daar dronken, maar deze bladen ook als iets kostbaars naar Europa bragten. —— Men moet zich wijders niet verwonderen, dat zij, ook vóór de reeds gemelde getuigenisfen van toenmaals geachte Man-en, zulk een opgang maakte, dewijl 'er weinige lieden buiten kooplieden derwaards reisden, en deze alle moeite deden, om dezelve aan de Euroftfche natiën aangenaam te maken, lettende op hunne winst, en de gewoonte der Europeè'rs, om de modes van andere volken met drift nateaapen: en de poging is zoo wel gelukt, dat geen kruid in de waereld, tot het vervaardigen van drank, de Thee te bovengaat, daar dezelve niet alleen in Europa, maar in geheel Oost-Indien, in'Aj'rica, aan de Kaap de Goede Hoop, in America, Mexico en Suriname, ja zelfs in het na aan de pool liggende Toaneo gebezigd wordt. — Zoodat het reeds de gewoonte bij de Europeen geworden is, om van de Thee eene kostbaare aanmerkelijke Koophandel van weelde te maken, welker invloed zich door alle rangen en ftanden van menfchen verfpreid heeft. En hiermede achten wij genoeg voor ons oogmerk, |van dit produel d.es Koophandels gezegd te hebben. Een handel, die als een der aanmerkelijkften kan befchouwd worden, wanneer men in aanmerking neemt de menigte menfchen, die In dezelve hun beftaan vinden.